ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. AGTSTE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M. S T U A R T. met kaarten en plaaten. AGTSTE DEEL, BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN DEN DOOD VAN HANNIBAL'S BROEDER. TOT AAN HET EINDE VAN DEN OORLOG TEGEN PHILIPPUS. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCXCVI.   BERICHT VOOR DEN BINDER, DEEL VIII. Plaat XXVIII. (Scipio en Hasdruhal ten maaltijd bij Syphax.*) tegen over bladz. 66. Plaat XXIX. (Z)e Moeder der Goden door Scipio Nafica aan den mond des Tibers ontvangen.^ tegen over I?8. Plaat XXX. {Zelfmoord van Sophonis- ba. } tegen over 274> Plaat XXXI. (Mondgcfprek tusfchen Sci. pio en Hannibal.~) tegen over 318, De kaart van oud Griekenland, gekleurd ter gemaklijker onderfrheiding van deszelfs veelvuldige gewesten , te plaatzen agter het Boekdeel.   VERVOLG van het .VIERDE BOEK. ZESDE HOOFDSTUK.. van de nederlaag endood van hannibal's broeder tot Aan het einde van den tweeden carthaagschen oorlog, XIET punt van beflechting in de lange en hagchelijke worfteling tusfchen Rome's en Carthago's mededingend gezag was dan eindelijk getroffen, De ftout gewaagde ftap van den Conful claudius, wiens mislukking hem aan de ftrengfte verandwoordlijkheid zou onderworpen hebben, had hetzelve ten voordeele van Rome gewend. Hasdrubal, voor wiens vereeniging met zijnen broeder het Gemeenebest zoo lang gefidderd had, was geflaVIII. Deel, A génj Inleiding;  iv. BOEB vr. HOOFDST J. voor C. 206. J. van R. 54 ia voce. IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. ac6. ]. van R. 546.  rv. boek VI. hoofdst. J. voor C, 206. }. van R. 54«. 3° ROMEINSCHE zoo veel fakkels op te fteken , als het bord , waaruit hij ééne letter gebruiken zal, in den rang der borden getalmerken heeft, en rechtsch zoo veele fakkels, als de letter in den rang der letteren op het aangeweezen bord getalmerken heeft; aldus vervolgt hij van letter tot letter, terwijl de ander oplettend op de linkfcheenrechtfche fakkels telkens elke letter aanteekent, en uit allen te zamen genomen de medegedeelde tijding ziet. Om niet telkens de fakkels uit te biusfchen en te ontfteken , heeft men voor zich een fcherm van gefpannen leder ter breedte van tien voet, en ter hoogte van eene mans lengte, waar agter men vijf linkfche en vijf rechtfche brandende fakkels gereed houdt, zonder dat derzelver licht den waarnemer eenigzins merkbaar is, die beftendig door eenen meetkunstigen kijker met twee buizen ziet (1 ), waar van de een op de linkfche, de andere op de rechtfche fakkels ge- (1) De befchrijving van zulk eene Dioptra der ouden, als meest overeenkomstig met onze Astrolw biums vindt men in de aanmerking van d a l e c h a ai p bij plin. Hist. Nat. L. II. c. 6p.  geschiedenissen. 31 gericht is. Bij de zorg, om, het geen men wil te kennen geven, in de kortfte woorden te uiten, en bij eene door oefe-1 ning verkreegene handigheid, fcheen 'er ■ in de oogen van polybius volftrekt. niets aan dit feinfchrift te ontbreken (i). Sülpicius en attalus warenintusfchen met hunne vereenigde vloot op de Eubaiifche ftad Oreus afgegaan , met overleg, dat sülpicius dezelve ter zee zou aantasten, terwijl attalus haar te land aanviel. De vloot was reeds vier dagen lang voor haare haven geweest,eer 'er eenige vijandlijkheid gepleegd werd, dezelve waren in geheime onderhandelinge doorgebragt met platos, den Bevelhebber haarer•'Macedonifche bezetting. De ftad had twee fterkten , eene in haar mid- C i ) Polyb. L. X. c. 42-44. Zulke fchac- ten van vernuft bezitten de werken der ouden! Zulke nuttige uitvindingen kunnen ons thands nog tot voordeel ftrekken, wanneer wij ze Hechts vlijtig bij hun opzoeken! , Hoe belagchelijk wordt alzoo de naarijver der volkeren niet, die zich in deze dagen de eer ran dergelijk eene uitvinding toefchrijven: waaronder de Engelfcben reeds uitfteken! Zie de Nieuwe Alg, kunst en Letterbode D. II. bl. 113. IV. bo ek vi. ioofdst. . voor C. 206. [. van R, 546.  52 ROMEINSCH E IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 206. J. van R. midden, met eenen bedekten uitgang aan zee, die door een zeer fterke fchanstoren werd afgeflooten, en eene, welke ver in zee uitfprong. De aanval gefchiedde tegen den fchanstoren der eerfte, en had den fchijn van den grootflen ernst, doch intusfchen liet p l a t 0 r de Romeinfche benden ongehinderd ter zeefterkte in. De verraadde burgerij wilde de wijk nemen naar de andere fterkte, doch zag zich van dezelve afgeflooten, terwijl het Macedonisch krijgsvolk werkloos rondom dezelve bij een ftond, zonder, te vluchten of te vechten. Plator. verkreeg de vrijheid voor zijn krijgsvolk, 't welk hij naar Phthiotis overzond , en ging zelf bij attalus in dienst (1). Zoo gemaklijk van Oreus meester geworden, liep sülpicius met zijne vloot de ftraat verder door, fèak de Eubceifche zee over en liet het anker voor Chalcis vallen, maar zag zich in zijne hoop op eene nieuwe verovering bedroogen. Hij vond hier de gevaarlijkfte reede. Tusfchen de Eubceifche en Mijrthoïfche zeë geCO Lit. L, XXVÜI. c. 5, 6.  GESCHIEDENISSEN. J3 gelegen wordt deze engte, welke den naam van den Euripus droeg, niet zeven maaien dags, gelijk men daarvan verhaalde , door de eb en vloed ontrust , maar onophoudelijk, volgends livius, door de trekking dier beide volle zeeën dan ginds, dan herwaards geflingerd, terwijl van de beide land - zijden der engte de hevigfie winden van den kruin der bergen neder flaan , en nacht noch dag rust vergunnen aan de ten anker liggende fchepen: aan den zeekant zoo wel beveiligd , had Chalcis aan de landzijde de geduchtfte fterkte , en van binnen eene zwaare bezetting onder een onverzetlijk bevel. Sülpicius het gevaar zijner gewaagde onderneming inziende , nam in hetzelve het wijste befluit, om 'er, naamlijk, fchierlijk van af te zien , en wende zijnen koers naar Cynus op den uithoek van Locris in de Eubceifche zee gelegen, de ftapelplaats der nabuurige ftad Opus Ci). Philippus had de noodfeinen van Oreus CO Liv. L. XXVIII. c. 6. VIII. DEEL. C IV. B OEK VI. HOOFDST. J. voor C. 206. f. van R. 546.  IV. BOEK VI. H00FDST. }. roor C, 206. J. van R, 54<5- 34 romeinsche Oreus gezien, dien plator echter opzetlijk te laat ontftoken, en waarop de Koning ook geene moeite gedaan had, wijl hij zijne vloot te zwak kende, om, in weerwil der vijandlijke , op die hoogte aan Eubcsa aan land te komen : op het fakkelfein van Chalcis integendeel was hij terftond afgetrokken , wijl de houten brug , die, dwars over de zeeëngte bij Chalcis, Eubcsa aan Bceotie verbond, hem het ontzet dier ftad, fchoon op een eiland gelegen, te land vergunde. Uit Thesfalie in Bceotie komende vond hij de Thermopylen door JEtoliërs bezet, doch zij noch hunne verfchanzingen konden zijnen togt keeren, die zich met de ontzettendfte fnelheid tot aan de ftad Elatia, in Phocis gelegen, voordzettede (1). Schier op den zelfden dag der komst van philippus op deze hoogte, was attalus aan het plunderen der veroverde ftad Opus, welke sülpicius, die van Cynus weder terug gekeerd was naar Oreus, hem had toegeftaan, om dat ie Koning zulks aan zijn krijgsvolk ter laatst- CO Liv. l. xxvin. c. ?. I  geschiedenissen. 55 laatstgenoemde plaats vergund had. Weinig verfchilde het, of philippus had a ttalus hier overrompeld, daar dezei zijnen tijd verileet in knevelaarijen der. voornaamfte inwooners. Eenige Creters j die toevallig wat verder, dan naar gewoonte , voeder waren gaan haaien, verwittigden attalus van zijnes vijands optogt, en in plaats van hem met zijn thands ongewapend en ongeregeld krijgsvolk op te wachten, nam hij met overhaasting de wijk op zijne vloot , welke het zeevolk nog bezig was, vlot te maaken, toen de Macedoniër Opus reeds introk , zich bitter beklaagende, van zulk eene fchoone kans voor zijne oogen te moeten zien wegdrijven. Alles te Opus weder op den ouden voet herfèeld hebbende, trok phi lippus naar Thronium (i^ Attalus was naar Oreus geweeken , doch aldaar vernemende , dat de Bithynifche Koning prusias over zijne grenzen getrokken was, verliet hij den geheelen JEtolifchen krijg en keerde naar Jtfti (ty Li*. L. XXVIII. c. 7. — Vide not. dra* ienb. «d b. I, c & IV. BOEK VI. IOÓFDST. [v voor C. 206 [. van R» 546' 1  36 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFÜST J. voor C. 106. J. van II. 546. 1 1 ( t t \ C t 0 ll v l Afie te rug : terwijl sülpicius met zijne vloot te Mgina wederkeerde , van waar hij in het voorjaar uitgelopen was. Philippus onderwierp zich Thronium en verfcheidene andere kleene fteden i/an Doris met weinig moeite, van waar bij zich naar Elatia begaf, daar hij opgewacht werd door afgezanten van ptolemjevs en uhRhodus, om over de bevrediging van den JEtolifehen krijg te handelen. Naauwlijks hier gekomen ontvong hij de ijding , dat de Lacedmnoniër machani>as gereed ftond, om de Eliërs, die de llymfifche fpelen zonden vieren , aanteasten. De afgezanten verzekerd hebende , dat hij den vrede op billijke voorgaarden even min zou vertraagen, als hij en krijg had begonnen , ondernam hij ;rftond, dien aanflag te voorkomen, het een hem, welk een verren togt hij hiertoe ok had afteleggen CO, zoo volkomen geikte, dat machanidas, op het onïrwacht gerucht zijner komst, naar Laceemon vluchtede. Dit te Heraa reeds vernomen hebbenen 1) Zie de kaait van Griekenland. .  geschiedenissen. bende, wende hij zich naar JEgium, om den landdag der Achajers bij te woonen , in de hoop tevens van aldaar de1 Carthaagfche vloot te zullen vinden, waar- • op hij aangedrongen had, om ook iet ter] zee te vermogen. Dezelve was echter weinige dagen vroeger JEgium naar Phocis voorbijgezeild, en van daar weder te rug gekeerd naar de kust van Acarnanie, om niet in de Corinthifche zeeè'ngte bij Rhium opgeflooten te worden door de vloot van attalus en sülpicius, welke zij meende , dat Oreus alleen verlaten had, om haar op te zoeken (1). Philippus ergerde zich met reden, dat zijne grootfte vaardigheid nog overal te laat was gekomen , en de Fortuin alle voordeden voor zijne oogcn weghaalde, om zijne fnelle werkzaamheid te befpotten. Evenwel verborg hij op den landdag allen verdriet, en iprak op den verzekerdften toon, Goden en menfchen tot getuigen roepende, dat hij geen oogenblik verzuimd had, om zich terftond naar den klank der vijandlijke wapenen te richten, CO Liv. L. XXVIII. c. 7. C 3 IV. BOEK VI. IOOFDST. . voor C. 206. . van R, 546.  33 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST, J. voor C 206. J. van R, 546. ten, fchoon het moeilijk zijn zou te be* flisfchen , of hij vaardiger in het vervol^ gen , dan de vijand in het vluchten geweest ware ; dat attalus hem aldus te Opus, sülpicius te Chalcis, machanidas in Elis ontkomen waren, welk alles echter een bewijs van het gevoel van eigen onvermogen der vijanden was, op wien hij zich eerlang eene volflagene overwinning beloofde." Des Konings taal bemoedigde zijne bondgenooten, en dezelve werd eerlang door de onderwerping of herovering van veele kleene fteden bekrachtigd, welken hij aan de gewesten , waartoe zij behoord hadden, te rug gaf. De Achajers verzorgden hem van eene kleene vloot; met dezelve deed hij eene landing op JEtolie, waarvan hij echter niet dan een menigte vee haalde , wijl de landluiden de vlucht naar de bosföhen namen. Hij zond dezen buit naar Mgium op en begaf zich naar Corinthus, alwaar hij zijn voetvolk aan wal zettede, pm door .BtfofzY verder op te trekken, doch zelf weder te Cenchieën fcheep ging (1), ge- ( \) D»a,r Cenchreën aan gene zijde der Cerin- tbi'  geschiedenissen. 39 geheel Attica voorbij het voorgebergte Sunium langs zeilde ; fchier midden tusfchen de Romeinfche vloot doorging; zich naar Chalcis begaf, en haare trouw prees; van daar naar Oreus ftevende , en de weinige bondgenooten , die liever deze ftad hadden willen verlaten , dan dezelve aan de Romeinen overleveren, weder in derzelver bezit en bewind herftelde; waar na hij eindelijk te Deivetrias terug kwam, daar hij de opening des geheelen veldtogts het eerst had afgewacht. Zich omtrend de zaaken zijner bondgenooten in Griekenland, vooral na den aftogt van attalus, genoegzaam gerust ftellende, keerde philippus naar zijne eigene Staaten weder, om zijne vijandige nabuuren te keer te gaan, terwijl hij op het fchiereiland Pallene te Casfandrea honderd thifcbe landengte is , moet p hilippuj zijne ga- leijen dezelve hebben laten overvoeren , of in deze zeeplaats eene andere vloot gereed gehad helben —— of geheel terug gezeild en gansch Pe- loponnefus omgeftevend hebben. Wij houden voor ons het eerfte het waarfchijnlijkst. Vide brakend, ad h. I, livii L,. XXVIil. e. 8. C 4 IV. BOEK VI. HOOFDST. j. voor C. 20. J. van R. 546.  40 ROMEINSCHE IV. BOER VI. HOOFDST. J. voor C. ao5. J. van R 547Vrede met PIIILlPPt'S en de A5te/iërs. : J. voor C. 204. J. van R. 548. 1 I < ] j derd kielen liet op ftapel zetten, om beter beftand voor een volgend jaar te zijn (O. Hij behoefde dit echter voor Griekenland niet. De Romeinen, zich verzekerd houdende, dat hannibal thands geenen onderftand van philippus, die nu met zijne nabuuren in krijg was, te verwachten had, en tevens de uiterfte fpanning hunner vermogens tegen de Cartha%ers zelve richtende, lieten dit volgende jaar de Griekfche zaaken drijven : en de JEtoliërs, zich van attalus verlaten en van Rome niet onderfteund ziende, naakten in het zelve vrede met philippus. Een jaar daarna werd p. sempronius, als de opvolger van sülpicius met eene vloot van vijfendertig ooriogsgaleijen en eene krijgsmagt van tien luizend voetknechten en duizend ruiters, jaar Griekenland afgefcheept. Hij vond len vrede reeds tusfchen de JEtoliërs en •hilippus geilooten en verliet hun vol nisnoegen, om nu bij andere af hanglijke vpi- (O Liv. L. XXVIII. c. 8.  geschiedenissen. 41 volkeren van den Macedonifchen throon eenen opftand tegen philippus tt verwekken , terwijl hij tevens de ftad DL mallum (i) met geweld aantastede. ^ Philippus van deze nieuwe onrust! verwittigd, wendde terftond zijne wape-, nen naar Apollonia, alwaar zich sempro-i nius bevond, dien hij een treffen aan-' bood, doch die zich binnen de muuren hield, welken philippus niet durfde aantasten. De volkeren van Epinis, dezen oorlog moede , door afgevaardigden de gezindheid der Romeinen vooraf getoetst hebbende, booden zich nu bij philippus tot bemiddelaars van den krijg aan, en haalden hem met weinig moeite over, om te Phcenice in Epirus tot vredesonderhandelingen te komen. De Koning, eene verademing van zijne veelvuldige onrust verlangende, en de Romeinen, wel inziende ,dat 'er voor als nog niets meer bij philippus te winnen was, dan hem afcetrekken van de Carthaagfche belangen, lieten zich ( 1) Eene Illyrifche ftad, welke de Landbefchrijvers niet weten aantewijzen. c e 1 u Gso%r. Ant, T. L p. 494. C 5 IV. BOEK VI. lOOFBST. . voor C. S04. • van R. 548. frede met UILIPPtJS n de Ro? minea.  42 romeinsche IV. soes VI. HQOFDST. J. voor C. 904. J. van R. 548. I 1 < zich wederzijdsch gemaklijk vinden. Een Prcetor van Epirus verzogt kwanswijs beide de partijen, om een einde aan den krijg te maaken , doch sempronius lchreef de voorwaarden des vredes voor, welke hier op nederkwamen : „ dat de Parthiners (1), Dimallum, Bargulum en Engenium (2) den RomAnen zouden toebehooren, terwijl hij Antintania , onder goedkeuring van den Raad van Rome, aan Macedonië afftond" Philippus liet, van zijnen kant, denBithijnifchenKoning prusias, de Achajers, de Baotiërs, de Thesfaliërs, de Acarnaners en Epiroters onder dezen vrede begreepen zijn , terwijl de Romeinen 'er de Ilienfers (3), den Koning attalus, pleuratus, nabis den teCO Een Macedenhch volk , bij de Haddatifche zee aan den voet van I/lyricus gelegen. CO Bargulum en Engenium worden ons even min als Dimallum door deLandbefchrijvers aangewesen. ca Ti, & ROUH.LE Hist. Rom. T. IX. p. 197- Cs) De Ilienfers waren of de bewooners der jrondftreek des ouden Iliums, of de Sardiniè'rs, die n veel vroeger dagen dien naam droegen, celu leogr. Jntiq. T. I. p. 775.  geschiedenissen, 43 tegenwoordigen beheerfcher van Lacedcemon, de Eleërs, de Mesfeniè'rs en de A~ theners onder betrokken. 1 Dit vredes verdrag geteekend zijnde, kondigde men eenen wapenftilftand af! van twee maanden, geduurende welken tijd het verdrag ter goedkeuring en bekrachtiging aan den Raad en het Volk té Rome gezonden werd, alwaar het, uit verlangen , om tegen Carthago alleen alles optezetten, door alle de wijken eenpaarig werd goedgekeurd, gelijk wij ons, door de tijd orde zelve vooruit te lopen, mede van het verhaal van dezen oorlog hebben willen ontdoen, om voords onafgebrooken tot hannibal en scipio weder te keeren. De Confuls claudius en livius,j ,die aan hannibal deszelfs laatftehoop in Italië door de nederlaag van zijnen broeder hasdrubal ontnomen hadden , werden te Rome opgevolgd door l. ve-* turius en q. caciliüS , bij wier^ verkiezing livius, om welkereden ook, als Diftator had voorgezeten, terwijl ceciliüs zelf zijn Bevelhebber der ruiterij bij die gelegenheid geweest was. Tot IV. BOEK VI. 100FDST. . Toor C, 304. j. van Rf 548. 1 voor C. 205. van R. 547- L, VETE- ius eu q. fëCILIUS osf.  IV. BOES VI. HPOFDST. J. voor C. 205. J. vsn R. 547- 1 ] j ( Rtmeinscb bijgeloof, y 1 i t l l 44 lOMEINSCHE Tot Prators waren benoemd c. ser- viliüs, m. c/ecilius metellus t. claudius asellus, en Q. MA- milius thürinus, waarvan den eerften het ftadbewind, den tweeden het buirenbeftuur, den derden Sicilië, den vierden Sardinië ten deele viel. Na dat livius zijn Diilatorfchap, na het houden der kiesvergaderingen , had aedergelegd, ging bij op last van den Raad ds Proconful naar Etrurie, om onderzoek :e doen , wie der Etruriërs of Umbriërs,, )ij den inval van hasdeubal, over afral van Rome gehandeld , of hem door ïulpbenden , leeftogt of eenigen andeen bijftand daadlijk onderfteund hadlen (1). In een jaar van zoo veel angft, als het 'oorleedene, kon het niet ontbroken hebien aan veelvuldige voorteekenen des bij;eloofs. De Raad zorgde, om alle onrust laardoor in de gemoederen nog overgeleeven door groote zoenoffers en eenen ededag , welken de Confuls voorfchree- ven (O Liv. L. XXVIII. c. 10.  geschiedenissen. Ê, ven en verrichteden, weg te nemen (i) Eene Priesteresfe van vesta onderging de ftraf haarer zorgeloosheid voo het geheiligde vuur (2), en fchoon ell wist, dat het uitgaan van dat vuur daaraan alleen was toe te fchrijven, wilde echter de Raad door geenen minderen toeftel, als tegen de kwaade voorteekenen gebruikt , allen bijgeloovigen indruk zelfs daar uit ontftaanbaar voorkomen (3). Eer de Confuh, die beiden naar Bruttim tegen hannibal zouden trekken, te veld konden gaan, droeg de Raad hun de zorg op, om de landerijen, die, zo lang Italië zelve het krijgstooneel geweest was , meestal door dezelver bewooners verlaten waren, weder te bevolken, en daar toe het gemeen voor te houden, hoe fchandelijk het zijn zoude, minder aan den bouw van Italië, dan van Sicilië te denken, na dat het afweeren der vijandlijke wapenen van Rome en ukLatium weder een zorgloos landverblijf beloofde. f!) Liy. L. XXVIII. c. ii. (2) Zie haare ftraf D. I. b!. 139, 140. (3) Liv. L. XXVIII. c. n. IV. B OEX VI. . HOOFDST. . J. voor C* 205. J. van R. 547- Voor debebouwingder landerijen van Italië gezorgd.  IV. soek VI. HOOFDST- J. voor C 005. J. van R 547- De Volk plantingen van Cremsna en Placcntia teruggeroepen. Krijg tegen Hannibal. ( 1 (O Liv. L. XXVIII. c. li. 46 romeinsche de. Deze herftelling des landböüws ging echter niet gemakkelijk, de flaaven waren meestal in krijgsdienst gegaan, het vee weggeroofd, de landerijen verwoest, de landhuizen verbrand en derzelver eigenaars grootendeels in het veld gefneuveld. Afgevaardigden van Placentia en Cremona hadden den Raad hieraan doen denken door hunne klagten, dat hun grond door de nabuurige Galliërs geduurig ontrust en onbruikbaar gemaakt werd, terwijl het meestendeel der bewooners dier volkplantingen verlopen was , en beide die fteden benevens het platte land fchier ontvolkt gelaten had. De Raad zorgde voor hunne veiligheid , terwijl de Conhds de verlopene burgers dier fteden te*en eenen bepaalden dag in hunne oude verblijven terugriepen (O. Dit voorafgaand werk belettede nog:hands de Confuls niet, om in het begin Ier lente reeds te veld te komen. Beilen trokken zij Bruttium in, alwaar han- N.t-  geschiedenissen. 4? NIbal zich onthield, en zetteden hunnen togt ongehinderd voord tot bij Confentia met een heir, 't welk zich reeds belemmerd vond met al den buit, dien het zelve op den bodem der trouwlooze en hardnekkige bondgenooten van Rome gemaakt had. Hier echter vonden de Romeinen zich den verderen pas door de vijandlijke bezetting eener bergengte afgefneeden, waar uit zij onverwacht met zoo veel nadruks door Numidifche boogfchutters begroet werden, dat zij niet Hechts gevaar liepen , om hunnen buit, maar zelfs om veel volks te verliezen. Het fcheen den Confuls ongeraaden, met geweld doortedringen, en zich daarbij aan eenen vijand te waagen , die toch altijd hannibal aan het hoofd hield. Zij trokken naar Lucanie te rug, 't welk zij geheel aan zich onderwierpen , terwijl hannibal zelf, wien geen vereerender getuigenis dan dit ontzag zijner overwinnende vijanden zelve kon gegeven worden, zich vergenoegde met den aanval te keeren, om, na de geleedene verliezen , nog op eene andere uitkomst of tij- di- IV. boek VI. boofdst. J. voor C. 205. J. van R. 547- Hanni. bal's rus:ige houding.  4B romeinsche IV. boei VI. hoofdst. ]. voor C 205. J. van r 547Hannibal's lof. (O Llv- L- XXVIII. c. 11, 12. digen onderftand te kunnen blijven wachten. (1 )• En bij deze gelegenheid kan livius^ ' hoe ongunstig anders ook denkende over den bitterften vijand zijnes vaderlands, niet nalaten eene lofipraak van polybius op dien voorbeeldeloozen krijgsman overtenemen, die het nu reeds dertien jaaren lang op 'svijands bodem, ver van zijn eigen land, onder afwisfelende oorlogskanfen, met krijgsvolk uithield , 't welk een zamenraapzel was uit allerleije volkeren , die taal, zeden noch wetten gemeen hadden, in houding, kleeding, wapening, gewoonten, godsdienst, ja in Goden zelve verfchilden, en echter door hem zoo vreedzaam bij een gehouden werden, dat 'er geen tweefpalt onderling noch muiterij tegen hem plaats had, fchoon het hun dikwijls aan foldij en leeftogt in het midden der vijanden ontbrak, en fchoon zij thands met hunnen Veldheer, wiens hoop met hasdrub al verflagen was, opgeflooten waren in den uithoek van geheel Ita-  geschiedenissen. 49 Italië, die hun niet kon voeden door bekrompenheid van grond en bij gebrek van handen tot den landbouw, terwijl Carthago , meer op Spanje, dan Italië bedacht, als of alles hier voorfpoedig ging , hun zonder onderftand liet ver (machten (O— Polybitjs, die inftaatwas, de zeldzaame Veldheerstalenten, die zich in hannibal, in dit opzicht alleen, moeten vereenigd hebben , te bereekenen , verklaart , het daar voor te houden, dat hannibal zijne veroveringen in andere gewesten flechts had moeten beginnen, en daarna eerst op Rome los gaan, om alles voor zich te hebben zien bukken, terwijl nu zijn eerfte aanval op Rome het begin en einde tevens zijner roemruchtige feiten was CO- In Spanje bevonden zich de vijanden gedeeltlijk in denzelfden , gedeeltlijk in' zeer verfchillenden, toeftand. Het verlies van éénen Carthaagfchen Veldheer en de verdrijving der anderen tot in den uithoek van CO Liv. L. XXVIII. c. 12. Polyb. L. Xi c. 17. CO Polyb. ibid. VIII. DEEL. D IV. boek Vi. hoofdst. f. voor C 30$. |, van R« 547- Oefreldïeid in Spanje.  5° romeins che IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 205. J. van R, 547. Krijgstoerusting der Cartbageri in Spanje. van Spanje maakten het gelijkformige uit van de omftandigheden der vijanden in deze onderfcheidene gewesten, doch de geduurige nieuwe toevoer uit Africa voor dit gewest, en de zonderlinge gefchiktheid van hetzelve, om zich telkens voor eenen nieuwen krijg te herftellen, maakten, van eenen anderen kant, hier tusfchen het wezenlijkst verfchil. De Romeinen ondervonden, na de verovering van geheel Spanje, deze befiendige oorlogzuchtigheid tot den tijd van augustus, die het eerst dien onrustigen geest volkomen wist te temmen. Hasdrubal, gisgo's zoon, wiens krijgsbeleid maar weinig voor dat der Carthaagfche Veldheeren uit het geflacht van b a r c a s te wijken had, wist geduurende den verlopen winter, waarin hij Gades weder verliet, met behulp van mago dien Dnrustigen geest der Spanjaarden weder dermaate tegen de Romeinen op te winden, dat hij met het voorjaar niet minder dan vijftigduizend voetknechten, en vier duizend vijfhonderd ruiters in de wapenen ion brengen, en met de zeiven zich op :ene hoogte, welke zeer breede vlakten be-  geschiedenissen. beftreek, nabij eene ftad, op de grenzen van Batka waarfchijnlijk gelegen, kon nederflaan C i ). Het gerucht van deze nieuwe vijandelijke krijgsmagt was niet weinig ontrustend voor scipio, die onveranderd in dit, hem zo wel vertrouwd, bewind gebleeven was. Zijne Romeinfche keurbenden waren niet beftand tegen zulk een heir ; hij kon het zelve niet beftrijden , dan met zoo groot een aantal hulpbenden, dat het den afvalligen Spanjaarden moest voorkomen, als of Rome zelve reeds uitgeput was , terwijl hij tevens zoo grooten fteun in (1) L i v i u s noemt deze ilad Stipte (L. XXVIII. c. 12.) Polyb ius noemt haar Elinga (L. XI. c. 18.); bij appianusalex. heet zij Careone (JJisp. p, 270.) Geen der drie naamen vindt men door de oude Landbefchrijvers aangegeven , evenwel is het blijkbaar uit de verdere befchrij ving van polybius, dat deze ftad ter boven aangeweezene plaats moet gelegen geweest zijn. Wegens de krijgsmagt van hasdrubal en mago is ook dit verfchil, dat polybius dezelve ftelt op 70, 00a voetknechten, 4000 ruiters, 32 elephanten-, dochAPPiANOS fpreekt van 70,000 voetknechten, 1500 ruiters, 36 elephanten (Hispan.p. 268.) D be. waarlijk eroverd n onm?ri:helijkernield.  iv. BOEK vi. HOOFDST. J. voor < 205. ]• van I 547- 7° romeinsche fpitsbroeders , wier lot ook het hunne zou geweest zijn, indien zij weleer mede \ eene fchuilplaats binnen die verraaderlijke "muuren gezogt hadden: die wraak moest ^•eens vooral eenen ieder affchrikken, om zich eenig ongelijk te veroorloven tegen eenen Romeinfchen burger of krijgsman, in welk een toeftand hij ook zijn mogt." Na deze aanprikkeling zijner bloeddorstige benden, liet scipio de ftormladders aan twee zijden tevens tegen Illiturgis oprichten , om de verdeedigers der ftad door dezen dubbelden aanval te verdeelen en te verbijsteren: hij zelf beftuurde den eenen, l.elius den anderen aanval. De beftormden hadden Bevelhebber noch Overheid noodig, om zich dapper te verdeedigen: elks eigene bewustheid was genoeg tot de wanhoopigfte tegenweer. De een riep den ander toe: „ het is niet om onze verwinning, maar om onze ftraf te doen; 'er is geene keus dan tusfchen den dood op onze wallen, ten zij de overwinning ons ten deel viel, en de ijslijkfte foltering op de puinhoopen onzer huizen ten  geschiedenissen. 71 ten aanzien onzer gevangene vrouwen en kinderen." Geflacht noch jaaren zonderden zich van deze noodweer af, vrouwen en kinderen overfpanden hunne krachten , om den verdeedigers pijlen en fteenen aan te brengen, en de ftrijd, die hier om meer dan vrijheid gevoerd werd, was zoo geweldig , dat den bedwingers van gansch Spanje , meer dan eens van de muuren van deze eene ftad terug gellagen, de vrees in het harte voer. Scipio, dit bemerkende, en den vermeerderden moed der vijanden zo wel, als de toenemende traagheid der zijnen van zijnen mislukten aanval voorziende, waagde zich zelf, om dit te voorkomen, aan het gevaar, beftrafte 's krijgsvolks bloohartigheid, liet de ftormladders op nieuw planten, dreigde ze zalf te zullen beklimmen, en drong, fchoon hem reeds eene wond in den hals werd toegebragt Ci), tot onder de muuren voord, wanneer eensklaps een nieuw gefchreeuw der aanvallers opging, de (1) Appian. alex. Hisp. p. 272. E 4 IV. *0bk VI. iOOFDST. f. voor C. 205. f. van R. 547-  ROMEINS CHE IV. BOEK V!. HOOFDST. J. voor C 205, J, van J} 5)7- de ftorm overal hervat, en Illiturgis door de woedende en wraakzuchtige benden beklommen werd. Terwijl het Romeinfche krijgsvolk nu .van alle kanten de muuren beklom, beftormden de Jfricaanjche overlopers, die onder het zelve waren, den burg der ftad, die, fchoon op eene rots gelegen, niet ongenaakbaar voor deze ligte manfchap was, welke door het geduurig inflaan van gröote fpijkers zich onder het klimmen eenen ladder wist te verfchaffen, waar de fteilte of gladheid der fteenen het klouteren belettede (1). Thands bleek het , dat de bloeddorftigfte wraakzucht alleen de Rpmeinfche wapenen gevoerd had: niemand des krijgsvolks hield zich op met het gevangen nemen der overwonnenen of met het weghaalen van den gereed (taanden buit, maar het moordend ftaal velde gewapenden en weerloozen, vrouwen en kinderen , het vernielend vuur ging in alle w;jken der ftad op, de plundering verwoestede, het geen ( O Liv. L. XXVIII, c. 10, 20.  geschiedenissen. f3 geen tegen de vlammen beitand was, en in vier uuren was geheel Illiturgis omgekeerd , wier gedachtnis zelve de onmensen-" lijke wraak wilde uitwisfehen (i). Scipio, wien zijne wond niet dan] na de verovering den ftrijd had kunnen doen verlaten, wendde, na derzelverv verzorging of herftel, zijne wapenen tegen Caftulo, alwaar zich niet flechts de verftrooide Spanjaarden uit het Carthaagfche heir, maar een overfchot dier vijandlijke krijgsmagt zelve verzameld had. De ijslijke maar van der llliturgers rampzalig lot was de Romeinen reeds vooruit gefneld en had Caftulo met fchrik, wanhoop en verdeeldheid vervuld. De Bevelhebber der Spanjaarden ftelde de flad en derzelver Carthaagfche bezetting bij verraad in scipio's handen. De wraak was hier min woedend, het voorig ongelijk was niet zoo groot, en de vrijwillige overgave had de verzadigde bloeddorst niet op nieuw gewekt (2). Na (O Liv. L. XXVMI. c. 20. App. alex. Hispan, p. 272. C2) Liv. L, XXViH. c 20, App. alex. Sis. E,5 Pa«- IV. BOEK VI. OOFDST. . voor C. 205. • van R. 547Overgavean Casvlo.  IV. BOES VI. HOOïDST, J. voor C ao5. J. van B 547- IJslijk 1c van Afia' pa. fan. p. 272. De laatfte noemt deze Had Castace; bij hem heet Illiturgis ook Ilurgis. (O Zie de kaart van Spanje agter D. VII. 74 romeinsche Na deze bemagtiging zond scipio marcius met een gedeelte des heirs af, om alle de Spanjaarden, die nog weder' fpannig mogten zijn, aan hunne nieuwe •meesters te onderwerpen. Deze Bevel£ hebber trok de rivier Batis over, en, zich twee vermogende fteden zonder eenigen wederftand onderworpen hebbende, rukte hij tegen Afiapa aan ( 1). Afiapa was altijd Carthaagsch ■ gezind gebleeven , en had den Romeinen fteeds alle mogelijke afbreuk gedaan : de roofzieke aart haarer inwooners had geduurig hunne bondgenooten ontrust, dikwijls de voerageerende Romeinen en zoetelaars opgeligt, ja , eenmaal, eene geheele bende in hinderlagen gelokt en omgebragt . Voor het overige was de ftad zelve van geringe beduidnis , haare ligging noch verfchanzing kon den inwooneren die ftoutheid geven. Op het zien aanrukken der Romeinfche legervaanen, namen zij, die hun behoud van  geschiedenissen. 75 van geene vrijwillige overgave durfden verwachten noch zich op hunne muuren en derzelver verdeediging verlaten, wan-f hoopend het ijslijkst befluit. Zij bragten-' hunne kostbaarheden op de markt te za- ] men; gebooden hunne vrouwen en kinderen op derzelver ftapel te klimmen; bouwden 'er eenen houtmijt om; wierpen 'er takkenbosfchen op , en bezwooren vijftig gewapende jongelingen, om daarbij de wacht te houden, zo lang de uitilag des aanftaanden ftrijds onzeker zijn zou, maar op het oogenblik, dat zij de vijandlijke verovering en den dood der itrijderen zeker zouden zien , van het vuur en zwaard, 't welk zij hun in handen lieten, gebruik te maaken. Den duurften eed op het volvoeren van dien fchriklijken last gevorderd en ontvangen hebbende, vloogen zij ter geopende poorten naar het vijandlijke leger uit. De Romeinen, op niets minder, dan op eenen uitval verdacht, waren maar zwak verfchanst. Marcius zond dus eenige ruiterdrommen en ligt gewapend volk tegen de AJiapers uit, die meer woedend, dan geregeld, vochten, en echter hunne be- IV. BOEK VI. OOFDST. . voor C, 205. . van R, 5+7-  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 005. van R, 547. 1 1 « 1 2 i a f f d e h 76 romeinsche beftrijders zoo hevig te rug floegen, dat marcius zijne keurbenden in het veld moest brengen en ze naauwlijks gefchaard had, eer de vijand tot voor den legerwal was doorgedrongen. De blinde wanhoop der AJiapers deed hier zelfs het jonge krijgsvolk fidderen, het oude alleen was tegen hunne woede beftand, en ziende, dat het hun opzet niet was, éénen voet te wijken, breidde het zelve de vleugels der flagorde uit, floot ze in, en lietze allen 3p hunne plaats liggen. Het gruwzaam oorlog richtede meermaalen zulk eene moorddaadige flachting jij zulk eene hardnekkige woede aan, maar limmer gewaagden deze gefchiedenisfen ïog van een bedrijf, welks bloote volgenie opgave ons hart foltert, fchjer onze >en terug houdt. De vijftig jongelingen agen de Romeinen, na de flachting hunier medeburgers, aanrukken; gedachten anhunnen eed; volvoerden dien vaardig; :aaken het vuur in den houtmijt; bedongen denzelven ; drukten 't ftaal in en boezem van vrouwen en kinderen , n wendden het eindelijk op hun eigen art. De ontftokene vlam worftelde tegen  GESCHIEDENISSEN. 77 gen het ftroomende bloed en kreeg bezwaarlijk de overhand. De Romeinen ruk* ten binnen, en flonden eerst verftijfd op het gezicht van zulk een toneel; maar weldra verdoofde de glans van het goud en zilver, van tusfchen het brandend hout, al hun gevoel; de gulzige roofzucht joeg hun naar het zelve tot in de vlammen; de aandrang der agterften liet den voorHen echter het terug fchrijden niet vrij, en drong anderen onwillekeurig in het vuur, of deed hun flikken van den dikken rook en damp. De Romeinfche Veldheer verliet Astapa in diepe bedwelming van den voorbeeldeloozen moed en wanhoop dezer menfchen, die, in zijne oogen zelve, een beter lot verdiend hadden. Hij wederhield zijn krijgsvolk van allen geweld tegen de ledige huizen, als ware dezelve heiligfchennis geweest, en keerde met zijn overwinnend leger, na eene gereede onderwerping der overige plaatzen in dit gewest, naar NieuwCarthago tot s c i p i o te rug ( i ). Bij CO Liv. L. XXVIII. c. 22, 23. Appian. alex. Hispan.p, 273, „ so borrid are many parts IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 205. J. van R. 547.  romeinsche IV. boek VI. hoodfst. J. voor C, 205. J. vin R 547- Belofte van overleveringvan Gade aan scipio, Bij dezen hadden zich eenige overlopers uit Gades vervoegd, met belofte, van die ftad, derzelver Carthaagfche bezetting en geheele vloot in zijne handen te zullen ftellen, na dat zij verhaald hadden, dat m a g o aldaar gebleeven was , verfcheidene fchepen uit zee bij een gehaald, ee;nigen onderftand uit Africa gekreegen, en in de nabuurige ftreeken van Spanje op nieuw eenig Volk bij een gebragt had. Scipio, hun wederkeerig de plegtigfte verzekering gegeven en afgenomen hebbende, zond marcius terftond met eenige krijgsbenden en l^lius met zeven galeijen van drie en ééne van vijf roei» ban- „ of the Roman bistory , that I know r.ot, wetber '„ I ought to perfevere in mj prefent emphyment ; „ mj time and labour (jrifting as is their value to „ any perfon but my feif) might perbaps be mucb „ better employed. I ought to be comforted bowever „ witb the reflection, that the Roman bistory, bad „ as it is, contains feveral (partiatly at least■) vir„ tuousbeathen char aders; and, what is far bet ter, „ necesfarily leads us , following the courfe of ii„ me, to the lives and cbraracters of the best, the „ primitive Cbn'siians." Rom. Convers. T. I. p j87.  GESCHIEDENISSEN. 79 banken uit, om met gemeen overleg hierop ter zee en te land af te gaan (" O- Intusfchen had s c i p i o reeds te NieuwCarthago de plegtige geloften betaald, welken hij ter vereerende nagedachtnis van den dood zijnes vaders en ooms gedaan had, door het geven van een zwaard-gevecht. Hier toe waren geenzins, gelijk j in vervolg van tijd doorgaands, flaaven ge-! bruikt, wier leeven men van de fcherm- i meesters kocht, en wier betaald bloed,[ zo als men het noemde, verachtlijk fcheen,j maar dit gevecht was geheel vrijwillig, zonder eenig bedongen loon gevoerd van eenige afgezondenen van verfcheidene Spaanfche Vorsten , om de eer hunner volksdapperheid op te houden, van krijgsknechten , die openlijk betuigden, ter eere hunnes Veldheers hun leeven te willen waagen , van anderen, wier eigene eerzucht hun de gelegenheid, om uitte dagen of uitgedaagd te worden, deed omhelzen, ook van zommigen, die met eikanderen gefchillen hadden , en dezelven thands met het zwaard wilden beflechten. Onder CO Liv. L. XXVIII. c. 33. IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 205. f. van R. 547, Zwaardge- 'echc ta Vieuwlartbagoan de na;edachtelis der gekeuveldecipio's geeven.  iv. boek vi. hoodfst. J. voor C. 205. J. van R. 547. Belofte van overleveringvan Gadis aan scipio. 73 romeinsche Bij dezen hadden zich eenige overlopers uit Gades vervoegd, met belofte, van die ftad, derzelver Carthaagfche bezetting en geheele vloot in zijne handen te zullen {lellen, na dat zij verhaald hadden, dat m a g o aldaar gebleeven was , verfcheidene fchepen uit zee bij een gehaald, eenigen onderftand uit Africa gekreegen, en in de nabuurige ftreeken van Spanje op nieuw eenig Volk bij een gebragt had. Scipio, hun wederkeerig de plegtigfte verzekering gegeven en afgenomen hebbende, zond marcius terftond met eenige krijgsbenden eni^Lius met zeven galeijen van drie en ééne van vijf roei» ban- ,, of the Roman bistcry , that I know mt, wether ;, / ought to perfevere in my prefent employment ; ,, my time and labuur {trifling as is their value to „ any perfon but my fetf) might perhaps be much , better employed. I ought to be comforted bowever , witb tbe refieclion, that the Roman bislory, bad „ as it is, contains feveral (partialiy at least) vir, tuousbeathen charaders; and, zvhat is far better, „ necesfarily leads us , following the courfe of ii, me, to the lives and cbraracters of tbe best, the , primitive Gbrifiidns." Rom. Convers. T. i. p. 187-  GESCHIEDENISSEN. 75 banken uit, om met gemeen overleg hierop ter zee en te land af te gaan (i )„ Intusfchen had s c i p i o reeds te NieuwCarthago de plegtige geloften betaald, welken hij ter vereerende nagedachtnis van den dood zijnes vaders en ooms gedaan had, door het geven van een zwaard-gevecht. Hier toe waren geenzins, gelijk in vervolg van tijd doorgaands, ilaaven gebruikt , wier leeven men van de fchermmeesters kocht, en wier betaald bloed,: zo als men het noemde, verachtlijk fcheen, i maar dit gevecht was geheel vrijwillig, zonder eenig bedongen loon gevoerd van eenige afgezondenen van verfcheidene Spaanfche Vorsten , om de eer hunner volksdapperheid op te houden, van krijgsknechten , die openlijk betuigden, ter eere hunnes Veldheers hun leeven te willen waagen , van anderen, wier eigene eerzucht hun de gelegenheid, om uitte dagen of uitgedaagd te worden, deed omhelzen, ook van zommigen, die met eikanderen gefchillen hadden , en dezelven thands met het zwaard wilden beflechten. Onder CO Liv. L. XXVIII. c. 33. IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 205. J. van R. 547. Zwaardgevecht te Nieuw • Cartbago aan de nagedachtelis der gekeuveldeicipio's geleven.  \ 80 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. ]. voor C. 305. J. van R. 547- der de laatften waren luiden van het hoogfte aanzien. Twee volle neeven toonden zich gereed, om eikanderen het hoog gezag in zekere ftad, Ibis genaamd, met het ftaal te betwisten. Hunne naamen waren coRBisenoRSUA, de eerfte was ouder in jaaren, maar de laatfte was de zoon van den laatften gezagvoerer, die zijnen oudften broeder, den vader van corbis in het zelve was opgevolgd. Scipio wilde hun gefchil met woorden bijleggen , doch zij betuigden, dat zulks voor hunne eigene bloedverwanten reeds onmogelijk geweest was , wijl zij geenen anderen God of mensch, dan mars alleen, tot Rechter begeerden. De oudfte, die het in fterkte won, en de jongfie , wien het vuur der jeugd ontvlamde , terwijl zij beiden den dood boven de onderwerping aan elkanders gezag verkoozen, verfchaften het geheele Romeinfche heir bij hun bloeddorftig en hardnekkig tweegevecht een fchouwfpel, het welk voor het zelve verrukkelijk was, doch eiken gevoeligen mensch een ontzettend blijk gaf, welk eene pest de heerschzucht onder de ftervelingen zij. De  geschiedenissen. 8l De behendigheid en fterkte van corbis haalden het echter weldra tegen de zwakkere woede van den min bedreeven ors ua op (i ). Eene zwaare ziekte, welke scipio voords te Nieuw Carthago overviel , en door het fteeds vergrootend gerucht elders veel zwaarer gemaakt werd, ontrustede het geheele wingewest, vooral deszelfs afgelegener ftreeken, en toonde alzoo , welk een geduchten fchok zijn wezenlijke val aan het pas zoo bloedig gevestigd gezag van Rome alhier zou gegeeven hebben. De bondgenooten werden afvallig, het krijgsvolk oproerig. Mandonius en in di bi lis CO> die, na de verdrijving der Carthagers , voor zich Haat gemaakt hadden op de beheerfching van Spanje , doch daarvan niets hadden zien gebeuren , bragten hunne landgenooten en de Celtiberifche jeugd in de wapenen, en CO I-iv. L. XXVIII. c. ai. Wij zulfen elders gelegenheid hebben, om breedvoeriger van deze wreede en onmenfchelijke vermaaken der Rfmeinen te fpreken. Ca) Zie van hun D. VII. bl. 480. VIII. deel. F IV. SOEK VI. HOOFDST. J. voor Ci 905. J. van R. 547- Ontrouw Jerbondjenooten?n opftand 3es krijgsvolks bij ïen ziekte van iCJrioli  8 a romeinsche IV. boek VI. hoofdst, J. voor C. 205. J. van R. 547- Wange. dra,' des krijgsvolks. 1 i en richteden vijandlijkheden op den grond van Rome's trouwe bondgenooten aan , terwijl eene andere raazernij het Romeinfche krijgsvolk zelfbij Sucro bevong (1). Bij deze, aan de rivier Sucro gelegene, ftad (2) lag een leger van agt duizend mannen ter dekking der volkeren, aan die zijde van den Iberus woonende. Reeds voor dat de twijfelachtige geruchten van s c 1 p 10 's dood aldaar verfpreid werden , waren deze krijgsbenden onrustig geweest , daar zij, door lang ftil liggen haare foldij in losbandigheid doorgebragt hebbende, zich weldra verbeeldden, dat zij geheel geen loon voor lijfsgevaar kreegen, maar dat scipio zelf met het voordeel en den roem tevens van den krijg doorging (3), welk ingebeeld onrecht haar te zwaarer werd, wijl zij, in 's vijands land gewoon van roof te leeven, op der vrienden grond alleen foldij genoo- ten» (O Liv. L. XXVUL c. 34. C2) Zie de kaart van Spanje agter D. VII. C3) App. alex. Hispan. p. 273, die echter en onrechte den geheelen te vermelden opfland aan iet krijgsvolk van marcius toefchrijft.  GESCHIEDENISSEN. gsj teh. Zij begonnen, met wrevelig te mompelen , wat zij toch bij vrienden deeden, wanneer 'er nog vijanden te bevechten waren , of waarom zij buiten Italië gehouden werden, indien de krijg hier reeds voleindigd was ? Voords eischten zij veel ftoüter de foldij, dan gewoonte en krijgstucht dulde; de wacht ontzag zich niet, de ronde te befchimpen; men ging des nachts op roof in het land der bondgenooten uit, en liep, bij dag zelfs, zonder verlof uit het leger. Alle ondergefchiktheid en bedwang hielden op. De eenige gedaante eenes Romeinfchen legers , welke het zelve behield, ontftond uit het vermoeden, dat de Krijgstribunen zich aan het hoofd der muiterij zouden ftellen, van wien zij daarom het woord vroegen, ten einde de gewoone wachten waar te nemen : maar weldra barstede de volllagene muiterij uit, zodra zij hunne af keuring van het gene 'er gefchiedde, hunne pooging, om het zelve te keer te gaan, en hunne volftrekte weigering van eenig deel in den opftand zagen. Nu joegen zij de Krijgstribunen van hunne geftoelten, dreeven ze buiten het leger j en droegen met eenpaarig F 2, ge- IV. BOEK VI. (ÏOOFDST. J, voor Ci £05. J. van R. 54?'  84 romeinsche IV. BOEI VI. H30FDST. J. voor C, 3 ©5. J. van R 547. gejuich het bevel op aan c albius van Cales en c. atrius eenen Umbriër , twee gemeene krijgsknechten, die het eerst de muiterij ontdoken hadden , en zich niet te vreden hielden met de onderfcheidingteekenen der verjaagde Onderbevelhebbers , maar zelfs dien des opperbevels aannamen, en bijlen en bundels rond voerden, zonder te denken, dat de laatften hunnen rug, de eerften hunnen hals zouden gelden. Het gerucht van 'sVeldheers zwaare ziekte, gevolgd door dat van zijnen dood, dien zij gereedlijk geloofden, verblindde aller oogen; nu zou de krijg, meenden zij, op nieuw in het gansch gewest ontbranden , nu zou het berooven van vriend en vijand vrij ftaan , en nu zou vooral de algemeene onrust, die elk tot alles verftouten zou, hun tegenwoordig beftaan weldra doen vergeten. De muitelingen verwachteden elk oogenblik nieuwe tijding van scipio's dood, of van zijne uitvaart,- doch het eerst verfpreide gerucht verflaauwde , men begon te zoeken naar de eerfte tijdingbrengers, maar elk wilde veel liever gehouden worden ,  geschiedenisse n. 85 den, die maare geloofd, dan verfpreid, te hebben ; de twee belhamels werden angstvallig onder hunne Veldheersteekenen en beefden voor het omkeeren der bijlbundels door een wettig gezag tegen hun eigen lijf en leeven. De muiterij bedaarde fchierlijk op het zekere bericht van scipio's leeven en voords van zijn herftel, doch werd op nieuw gaande door de komst van zeven Krijgstribunen door hem tot onderzoek der zaaken naar dit leger afgezonden. De minzaame aanfpraak dezer mannen jegens elk, die hun te woord flond, flilde echter weldra de gemoederen weder. Van tent tot tent voordgaande, en zich voords bij de Hoofdtenten onder de kringen der zamenfchoolende krijgsknechten begevende, vroegen zij naar de reden van hun onverwacht misnoegen, zonder eenig oordeel over hunne daaden te vellen. Het algemeen bezwaar was : „ dat zij hunne foldij niet op den betaaldag ontvangen hadden, en dat zij, die na de nederlaag der voorige Veldheeren Romers eer en gezag in dit gewest bewaard hadden, de llliturgers wel hadden zien ftrafFen, maai F 3 zich IV. BOEK VI. aOOFDST. j. voor C. 205. J. van R. 547. Onderzoek van scipio naar de reden des opIhnds, c  Gd ROMEINSCHE IV. BOEK Vi. HOOFDST. J. voor C a°5 J. van R 547- Wijs beraad van sC'Pie om den zei ven te finooren. i j I ( 1 ( zich geenzins zien beloonen". DeKrijgstribunen gaven voor, hunne klagten billijk te vinden, beloofden ze bij den Veldheer voor te zullen dragen, én betuigden hunne blijdfchap, dat 'er niet ergers of onherftelbaarers was, wijl scipio en het Gemeenebest in ftaat waren, alles te vergelden (i). Gelijk alle inwendige ligchaamskwaalen moeilijker, dan uitwendige, te voorkomen en te herftellen zijn, zoo ook is alle inwendig leed van Gemeenebesten en van heirlegers veel hagchelijker, dan derzelver grootfte uitwendige gevaar. Geweld van buitenwijst van zelf de vereisch:e hulp aan: tweedragt, fcheuring, oproer van binnen dulden naauwlijks eenig jeneesmiddel, laten 'er zelfs geen, zonder rroote ervarenis en kunst, uitdenken (2). Scipio, in het oorlogsvuur gehard, naar in den twistftorm onervaren, vreesIe evenzeer, dat 'skrijgsvolks miidaadte toog lopen, als dat hij deszelfs ftraf te ;reng zou maaken. Met den fchrander- ften (O Liv. L. XXVIil. c. s4, 55. (2) POLYB. L. XI. C. 23.  geschiedenissen. 8? ften geest begaafd vond echter zijne zorgvuldige infpanning het gelukkigs: middel uit. Het zelve deed hem, den reeds ingeflagen zachten weg vervolgen , en, door het uitzenden van Geldligters bij de cijnsbaare fteden , de hoop op eene fpoedige betaaling bij het krijgsvolk wekken. Voords liet hij eene aankondiging aan het zelve doen, om, naar welgevallen, gedeeltlijk of gezamenlijk, de verlupene foldij te Nieuw Carthago te komen ontvangen. De fchierlijke tijding , dat de wederfpannigheid der Spanjaarden op het bericht van scipio's welftand geheel bedaard, en dat mandonius en indibilis van zelfs reeds op hunnen eigen grond waren terug getrokken, deed de al vefTlaauwde onrust bij Sucro geheel ophouden. Naar alle middelen omziende, om zelve van hunnen toeftand af te komen, fcheen den muiters niet anders overig, dan zich aan de genade of ongenade hunnes wettigen Veldheers over te geven , die zich toch reeds vergeeflijk tegen vijanden getoond had , terwijl hun opfland bloed noch wonden gekost had , en daarom F 4 in IV. BOK B VI. «OOFIJST. f. voor C. 205, [. van R. 547-  83 ROMEINSCHE IV. VI. J500FDST. J. voor C 005. J. van R f 5*7- in hunne oogen geene bloedige ftraf verdien* de. Bij deze natuurlijke geneigdheid om alle eigene fchuld te verligten, was het hun alleen twijfelachtig, of zij bij enkelde benden , dan allen gezamenlijk, de foldij zouden haaien. Schierlijk echter werd het laatfte, het geen hun het veiligfte fcheen, beflooten. Iutusfchen hield scipio te Nieuw. Carthago eenen krijgraad, waarin men overlegde, of de ftraf van de voornaame belhamels des oproers , die vijfendertig in getal waren , raadzaamer ware, dan die van een veel groater aantal, om het kwaad gevolg van zulk een fnood voorbeeld eenes afvals veel eer , dan eener muiterij, te keeren ? Het gemaatigdst ge,voelen behield de overhand. Na het fcheiden van den krijgsraad kondigde men het in de ftad zijnde krijgsvolk eenen veldtogt tegen mandonius en in. d 1 b 1 l 1 s aan, als of hier over in den Raad gehandeld was, en beval men hetzelve uch van fpijs voor eenige dagen te vooriien. Voords zond men de zeven Krijgsribunen, die als onderhandelaars gebruikt, ivaren, heï aannaderend heir van muite^ lin .  geschiedenissen. 89 Üngen tegen, met last, om elk voor zich vijf der belhamels minzaam te hunnent te noodigen, en ze aldaar dronken te maaken en wel te knevelen. Nabij de ftad gekomen , hoorden de muiters met blijdfchap, dat M. s'ilanus den volgenden morgen met de geheele bezetting tegen de Lacetanen zou uittrekken, waarmede nu al hunne vrees niet Hechts verdween, maar zelfs door vreugde vervangen werd, in de verbeelding, dat de Veldheer nu veel eer in hunne, dan, zij in zijne magt, zouden zijn. Tegen zonneondergang de ftad ingetrokken, zagen zij het andere krijgsvolk zich daadlijk marfchvaardig maaken, en vertelde men hun, dat hunne tijdige komst, juist daar de bezetting zou uittrekken , den Veldheer hoogst welkom was. De Krijgstribunen kreegen zonder eenige op» fchudding de vijfendertig voornaame oproermaakers in hunne magt. De nacht liep ftil ten einde. Met het aanbreken van den dag begon men de bagagie van het marfchvaardig volk te vervoeren; daarna kwam het volk zelf in beweging en $rok tot aan de poort, van waar silanus 1' 5 be- IV. COEK VI. HÖOFDITv J. voor C, 305. J. van R. 54?' '  r IV. boek VI. hoqfdst J. voor C. 205. J. van R. 547- j < ^ 1 ] » 1 i 2 99 romeinsche bezettingen voor alle de overige poorten afzond, om niemand ter ftad uit te laten, en zich voords gereed hield, om op zijnen tijd naar de markt te rug te trekken. De muiters, voords tot eene aanfpraak des Veldheers opgeroepen,liepen ftoutnaar de markt te zamen, gezind, om hem terftond door hun gefchreeuw te verbluffen. Op het oogenblik , dat scipio zijnen rechterftoel beklom, keerde het gewapend krijgsvolk van de poort te rug, en floot 3e ganfche ongewapende menigte in. Eensklaps ontzonk nu den muiteren het aart, de krachten en het gelaat des Veldreers, dien zij verzwakt en verbleekt vervacht hadden, ontftelde hun echter, naar dgene bekendnis , nog meer; zijn blik, iien zij op. het flagveld zelf nimmer dus gezien hadden., vernietigde hun geheel, riij zat en zweeg eene kleene poos, tot lat hem bericht werd, dat de oproermaa;ers op de markt gebragt waren, en alles a gereedheid was ( 1 ). Nu gaf de uitroeper het bevel van ftil - te, CO Liv. L, XXVIII. c. aS. Poltb.L XI. c. 3-25. Appian. alex. Hisp. p. o74.  geschiedenissen. 9£ te, en liet scipio zich in dezer voege hooren. „ Nooit had ik gedacht, verlegen te zullen zijn , om mijn krijgsvolk aan te ipreken , niet om dat ik mij ooit meer in woorden, dan in daaden, oefende, maar om dat mijne vroegfte jeugd mij reeds aan 's krijgmans aard gewendde. Thands echter gebeurt mij dit , daar ik zelfs den naam niet wete, waarmede ik u zal aanfpreken: als burgers ? die trouwloos tegen uw vaderland werdt; als krijgsknechten ? die het opperbevel gefchonden, den krijgseed verbrooken hebt; als vijanden? wier leest, gelaat, kleeding, houding mij burgers vertoonen, in wier daaden , woorden, raadflagen ik alleen eenen vijandlijken geest befpeure. Want waarin toch verfchilde uw wensch , uwe hoop, van die der Illergeten en Lacetanen? Zij volgden den koninglijken mandonius en indieilis nog, terwijl gij het opperbevel aan eenen Umbriër en Calefiër ontheiligdet. — Ontkent vrij, dat gij allen hier aan fchuld hebt, noemt het de raazernij van zommigen. Gaarne zal ik u gelooven, wijl het misdrijf, aan het gantfche heir gemeen, een verfchriklijken, zoen IV. boer VI. hoofdst. J. voor C. 205. J. van R, 547Redevoering van scipio tegen het muitend krijgsvolk.  ROMEINSCHE IV. SOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 205. J. van R, 547. 1 2 \ <3 g v \ y zoen zou vorderen. Met weêrzin raake ik iet zelfs fleehts aan, als eene fmarteliike wond, maar die onaangeroerd echter niet herftellen kan. De Carthagers uit Spanje verdreeven hebbende, raogt ik, op mijn geIrag jegens bondgenooren en vijanden selve reekenende, ter goeder trouwe geooven, dat in dit geheel gewest mijn léeven nergens bij iemand gehaat was: n mijn eigen leger omhelsde, verlangde nen de tijding van mijnen dood! Ook dit eekene ik het ganfche heir niet toe, want :on ik zulks van mijn krijgsvolk geloo^ 'en, ik zou terftond mij voor uwe oogen /an zoo een gehaat en nutloos leeven ontioen: maar de menigte is altijd als de zee, [ie, ftil van eigen aard, door den wind Heen gedreeven wordt. De raazernij Sezer drijvers was enkel uwer aller bemetting, die nu zelfs niet fchijnt te beeffen, hoe ver uwe dwaasheid ging, hoe er gij u tegen het vaderland, uwe ouers en kinderen, tegen de Goden, de etuigen uwer eeden, tegen de gewijde oorteekenen, waaronder gij de wapenen oerde, tegen de tucht en zeden onzer oorouderen, tegen de ganfche majefteit; des  geschiedenissen. 93 deshoogen opperbevels vergreepen h»bt.— En war kon bij dit gedrag Uw uitzicht zijn, fchoon het misdrijf nimmer een ver uitzicht heeft? Het lot der trouwlooze keurbenden te Rhegium, die echter het hoog bevel aan geenen verachtlijken Urnbriër ontheiligden * noch met Rome's vijanden zamenfpanden (1), kon toch voor u geen vleijend uitzicht zijn. Of zoudt gij, opeen gerust verblijf, na ons vertrek uit dit gewest, te Sucro reekenende, voor altijd de ontmoeting uwer vrouwen en kinderen hebben afgebeden ? Of meendet gij, zoo lang ik leefde en mijn overig krijgsvolk in wezen was, waarmede ik vier Carthaagfche Veldheeren uit Spanje joeg, Spanje aan Rome te ontrukken met uwe agt duizenden, die nog minder dan atrius en albiüs beduiden moet, aan wiens be^ leid gij u onderwierpt ? — Of zou, om niet langer van mij zelf te fpreken, dien gij het liefst voor dood hieldt, mijn dood de val van het Romeinsch gezag geweest zijn? — Daarvoor bewaare jupiter den Staat , dat deszelfs lot nooit van eenen (i) Zie D, V. bl. aoo. en verr. IV. SOEK VI. HOOFDST* J. voor d a©5. [. van R. 54?.  IV. B O EK VI. HOOFDST. J. voor C 205. J. van R 547. ] 1 1 1 94 ROMEINSCHE eenen broezen fterveling afhangel — Gij zelve zaagt mijoen vader en oom in dit gewest vervangen , en mijne waar' dige opvolgers ftonden reeds bij mijn ge■vaar gereed. En na hunne overwinning , indien gij daarop reekendet, zoudt gij dan uwe wapenen bij de Carthaagfche tegen uw vaderland gevoegd, ja Carthago over Rome hebben willen doen heerfchen ? Een ilreng vonnis had wel eer coriolanus verbitterd (1), doch moedermin wederhield zijne woede tegen zijn eigen vaderland. Wat verbittert u? Was het uitflel uwer betaaling, geduurende 'sVeldheersziekte, reden genoeg, om het vaderland te beitrijden ? om tot de nierveten overtelopen ? om menfchelijk en Godlijk recht te fchenden ? — Voorwaar, sene raazernij, mijn krijgsvolk, had uwen reest verweldigd: mijn ligchaam was min :iek, dan uw verftand. Dat eene geheee vergetelheid uw dwaas doel uitwische, of ten minften een diep ftilzwijgen iet bedekke. Mijne rede viel u voorzeer reeds hard genoeg: maar hoe viel mij * dan (O Zie D. II. bi. 340. en verv.  geschiedenissen. pi dan uw gedrag ? Of zoudt gij denken, dat ils kon dulden, hetgeen gij deed, daar gij zei ve het verwijt daarvan niet dragen kunt, Vreest voordaan echter dat verwijt niet meer : mogt gij het gebeurde even ras, als ik , vergeten. Berouwt u allen uwe dwaaling , zoo heb ik voldoening genoeg. Albius, de Calefiër, atrius, de Um'mër en de overige opruijers van uwen geest zullen met hun bloed het misdrijf, 't welk zijpleegden, boeten: en het aanfchouwen van hunne ftraf moet u, zo gij teruggekomen zijt, niet hard, maar vrolijk, zijn, wijl zij niemand meer, dan u benadeelden." Naauwlijk had scipio eene taal, zoo vol van oordeel en beleid, gevoerd, of de gemaaktejoeftel vulde aller oog en oor met fchrik. Het krijgsvolk, 't welk gewapend de vergadering omcingelde, floeg met de zwaarden op de fchilden; de ftem des uitroepers riep de naamen der in den krijgsraad ten dood gedoemden uit. Men zag hun met naakten rug midden op de markt fleepen, terwijl het ijslijk ftraftuig in gereedheid kwam. Zij werden aan paaien vast gemaakt, gegeesfeld en onthoofd , ï IV. BOEK Vf. HOOFDST. 1 J. voor C. ao5. J. van R. 547- Straf der belhamels.  17. Jj O E K VI. hoofdst. J. voor C 205. ]. van R 547- 96 romeinsche hoofd, zonder dat der menigte , doof fchrik en vrees verftijfd, niet Hechts éért woord , maar zelfs niet ééne zucht over hunne ftraf ter keele uit kon. Na het • weghaalen der lijken en de zuivering der ftrafplaats van het bloed , werd al het volk bij naamen opgeroepen, om bij de Krijgstribunen den eed aan scipio te vernieuwen , en de verlopene foldij te ontvangen ( 1). Dus eindigde scipio eene muiterij, die zich, in een nog niet geheel bevre^ digd land, hoogst vreeslijk opdeed , op eene wijze, welke alzins het uitmuntend gezeg van plato op hem toepaslijk maakt: ,, Geen verftandig man ftraft om dat misdaan is , maar op dat niet „ misdaan zou worden , wijl het voor- leedene onherftelbaar, het toekomen* „ de alleen ontwijkbaar is: en, dien hij „ ten voorbeelde van het kwaad loo„ nend misdrijf ftellen wil, ftraft hij 0„ penlijk, niet om ze te ftraffen, maar „ om (O Llv' L. XXVIII, c. 27-25. Polyb. L. XI. c. 26 — 28. Apiman. alex. Hisp. p. 274; 375.  GESCHIEDENISSEN. 97 „ om anderen van hunne ftraf aftefchrik„ ken ( 1)." Intusfchen waren ljelius en marcius, ter zee en te land tegen Gades uitgezonden, min gelukkig in hunne onderneming, dan men zich dezelve had voorgefteld (2). Hanno, door maco den Bevelhebber in Gades met eene kleene bende Africaanen uitgezonden, om de Spanjaarden weder door hooge foldij om te kopen, en reeds eene bende van duiaend gewapenden bij een gebragt hebbende , werd door marcius bij de rivier ^^üontmoet, geflagen, uit zijn leger verjaagd, en ontkwam flechts met eenige weinigen de vervolging der Romeinfche ruiterij, maar bragt tevens, naar het fchijnt, den Romeinfchen aanflag op Gades aan den dag. Het ontwerp ter overgave werd alvast door ma go ontdekt, het geheele eedgefpan door hem gegreepen, en in handen van adherbal gefteld , om ze naar Carthago te vervoeren. Adherbal zond de zamengezwoo- re- (1) Ap. senec. de ird L. I. c. i5. (2) Zie boven bi. 78, 79. VIII. DEEL. G IV. boek VI. hoofdst. f. voor C. S05. [. van R. 547- Mislukre ianflag op Gades.  98 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 205. J. van R. 547. renen in eene galei van vijf roeibanken voor uit in zee, en volgde met een fmaldeel van agt fcheepen van drie roeibanken op eenen maatigen afftand. Juist op dien tijd verliet ljelius, die bij Carteia (1 ) aan wal geweest was, de haven dier zeeftad en liep met zijne eene galei van vijf roeibanken de engte in, terwijl hem zijne overige zeven kleenere fchepen volgden. Het kwam fchierlijk tusfchen hun aan den flag, doch de geweldige branding der zeeëngte liet denzelven naauwlijks eenigzins geregeld toe. L^lius behield de overhand, doch intusfchen ontkwam het de galeij met vijf roeibanken, terwijl a dherbal Hechts twee van de overigen verloor. L/elius, nu zelf vernomen hebbende dat het verraad van Gades ontdekt was, keerde met zijne vloot naar Carteia te rug en zond vandaar aan marcius boden, om hem, in plaats van nutteloos tijd voor Gades te verliezen , naar nieuw- Carthago we- ( 1) Eene zeeftad nabij den uithoek van Spanje aan de zeeëngte bij Africa. —— Zie de kaart van Spanje ageer D. VII.  geschiedenissen. (jp weder te doen keeren , waarin marcius bewilligde. De aftogt eenes vijands, die hem ter zee en te land dreigde te benaauwen, gaf m a g o niet Hechts eene aangenaame verademing , maar het gerucht van den opftand onder het Romeinfche krijgsvolk, en van de vijandlijkheden der Illergeten, deed1 hem zelfs nieuwe hoop op de herovering • van Spanje voeden en op nieuwen on-] derftand bij Carthago aandringen De grond dier hoop zonk echter ten aanzien der Illergeten even fpoedig, als \ bij het muitend krijgsvolk, weg. Man-1 Donius en indibilis waren bij de' verflaauwing en demping van de muiterij des krijgsvolks en op de tijding van scipio's herftel op hunne eigene grenzen te rug getrokken, om, naar het fchijnt, den uitflag der rechtspleeging tegen het zelve af te wachten, welks ftrengheid tegen de aanftookers der muiterij hun, uit vrees voor dergelijk eene ftraf hunner ontrouw, op nieuw alle poogingen deed aanwenden, om hunnen afval ftaande houden , (O Liy. L. XXVIII. c 30, at. G 3. IV. boek VI. HOOFDST. J. voor C, r |. van R. 547Nieuwe,loch chierlijk verijdelde anflagen Ier Car. bagers. Mandonvs en in- (ib1lis te >ader gei-agc.  IOO romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 205. J. van R. 547. den, welke hun in 200 verre gelukten, dat zij met eene krijgsmagt van twintig duizend voetknechten en vijf en twintig honderd ruiters in het land van de trouwe bondgenooten der Romeinen vielen. Schoon scipio, na de rechtspleeging, zich zonder eenig onderfcheid even minzaam jegens al zijn krijgsvolk getoond, en zich daardoor van aller harten op. nieuw verzekerd had , vond hij echter goed, alvoorens hij met hun tegen deze wederfpannige Vorften te veld trok, hun met veele woorden het fnood gedrag dier trouwlooze bondgenooten voor te houden en derzelver onderwerping zoo zeker voor te ftellen, dat hij hun eer ter ftrafoefening, dan ten ftrijd, fcheen uitte leiden , verklaarende de uitoefening van dit ftraffend recht alleen aan Romeinen te willen opdragen, en daarom geene Spaanfche benden in dezen togt te gebruiken. Na eenen togt van tien dagen kwam scipio aan den Iherus: vier dagen daarna kreeg hij den vijand in het gezicht. Terftond lokte hij hem in eene hinderlage , welke hem zeer veel volks kostede, doch hem. des anderen dags met volle wraak  geschiedenissen. IQI wraak tegen de Romeinen in het veld deed komen. Het zelve was niet ruim genoeg voor de geheele vijandlijke flagorde, een 1 gedeelte derzelve plaatste zich op de om- • ringende hoogten, welken scipio door '. zijne ruiters bedektlijk liet omtrekken , om de Spanjaards van agteren tevens en van vooren aan te tasten. De flag was bloedig maar viel ten voordeele der Romeinen uit. Mandonius en indibieis ontkwamen het door de vlucht, maar verlooren dien zelfden dag nog hun leger. De Romeinen maakten hier drie duizend krijgsgevangenen , doch hadden zelve bij den geheelen flag twaalf honderd mannen verlooren en over de drie duizend gekwetften gekreegen, wijl de engte van het flagveld de overwonnene doch ingeflootene vijanden tot wanhoopigen wederftand gedwongen had. Indibilis, zijne gedachten van allen verderen krijgshaftigen opftand aftrekkende, zag voor zich niets veiliger, dan zich op scipio's genade overtegeven, en zond zijnen broeder mandonius hier toe naar hem af, die scipio ten voet viel en de befmettende raazernij G 3 der IV. eoti VI. 10OFDST. . voor C. 205. . van R. 547-  102 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C S05. J. van R, 547- der tijden befchuldigde, welke niet flechts zijnen broeder, maar Rome's eigen krijgsvolk had aangegreepen; verklaarende voords: „ dat het thands hun beider lot zou zijn, om aan hem een leven af te ftaan, 't welk hij hun eenmaal gefchonken had, of om zich voor eeuwig bij hem voor een tweemaal hergeven leeven verplicht te Zijn; hebbende zij zich weleer op hunne goede zaak verlaten, toen zij zijne genade niet kenden, doch zich nu alleen op deze, zonder het minfte zelfvertrouwen, verlatende." Schoon de Romeinen anders gewoon waren , de onderwerping der volkeren met geene vriendfchap te beandwoorden , voor dat zij alle gewijde en ongewijde eigendommen , gijsfelaars en wapenen overgegeven en bezettingen in hunne fleden gekreegen hadden CO> fprak scipio, die het winnen van het hart dezer volkeren voor een zekerer waarborg hunner goede gezindheid hield, mandonius met een fcherp verwijt zijner en zijnes broers 1) Zie het oude Formulier van onderwerping D, I. bl. 306, 307,  GESCHIEDENISSEN. I03 broeders trouwloosheid aan , als zijnde ten vollen doodfchuldig, maar voegde 'er terftond bij: „ dat zij zouden leeven door zijne en des Rofneinfchen volks gunst, dat hij hunne wapenen niet begeerde, wijl hij hunnen opftand niet vreesde , en geene gijsfelaars eischte, wijl zij zelve en geene onfchuldige gijsfelaars eene herhaalde ontrouw zouden boeten , maar het geheel aan hunne eigene keuze liet, om , het geen zij beide nu hadden ondervonden , de Romeinen tot vrienden of tot vijanden te hebben." De tegen hun gemaakte krijgskosten waren alleen voor hunne reeken ing. Scipio zond marcius van hiei naar den uithoek van Spanje bij Africa af, liet silanus naar Tanaco trekken, vertoefde zelf eenige dagen tot dat de opgelegde fchatting door de Illergeten was opgebragt, en volgde toen ma&cius, dien hij niet ver van de zeekust agterhaalde (i). De onderhandeling door masinis- sa (O Liv. L. XXVIII. c. 31-34- Polyb. L. XL c. 29—31. G 4 IV. boek VI. HOOFDST. [. voor C. 005. L v»n R. 547-  IV. BO Kfi VI. HOOFDST. J. voor C 205. ƒ. van R, Nieuwe onderhandeling mei JvlAStMSSA. t I04 ROMEINSCHE sa in dit jaar met s ilanus begonnen , had nog geen vol beflag gekreegen , hij zelf fcheen de voltrekking daarvan te willen uitilellen, tot dat hij scipio zelf fpreken en deszelfs rechte hand op trouw ontvangen kon. Het belang des Veldheers, orn, bij zijnen bedoelden togt op Jfrica, vrienden op de kust te vinden, deed hem dezen verren uitflap ten gevalle zijnes aanftaanden bondgenoots gaarne doen (1). Raadzelachtiger , dan de reden zijner reeds verklaarde verandering voor de Ro* meinen, wien de krijgskans thands zoo uitmuntend diende (2), zou waarlijk die van dit draalen in masinissa geweest zijn , indien appianus ons derzelver oplosGng niet had aan de hand gegeven. Hij seminde naamlijk de dogter van hasdrubal , welke deze hem had toegezegd , 3och welke de Cartbaagfche ftaatkunde aan syphax ten huwelijk beloofd had, van wiens vuurige liefde voor haar het Afru mnsch gemeenebest zich allen voordeel fpeL (O Liv. L. XXVIII. c. 35. ( a) Zie boven bl. (Si,  geschiedenissen. 105 fpelde (O- Woede over dien ftaatkundigen trek der Carthagers, en hoop dat hij bij de Romeinen eerlang zijne rechten tegen syphax zou kunnen doen gelden, hadden masinissa in onderhandeling met silanus gebragt , zonder dat hij zijne beweegredenen ontdekte , terwijl het gerucht van scipio's onderhandeling met zijnen medeminnaar hem , wanhoopend aan zijn uitzicht, weder te rug had gehouden, tot dat hij scipio zelf over zijne belangen onderhouden en zich van zijnen onderftand zou kunnen verzekerd hebben. Masinissa, die intusfchen nog te Gades bij de Carthagers gebleeven was, door MARcius van scipio's eigene komst verwittigd, wist ma go, den Bevelhebber dier ftad , over te haaien, onder voorwendzel, dat het ftilftaan en gebrek aan genoegzaam voedzel zijne ruiterij bedierf, om hem op roof in de nabuurige landen uit te zenden. Gades alzoo ontkomen , zond hij drie voornaame Nu* midie'rs aan scipio vooruit, waarvan 'er twee (1) Apfiah. alex. Hisp. p. 275» G 5 IV. boek VI. ïOOFDST. f. voor C. 205. f. van R. 547.  106 ROMEINSCHE IV. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C, 205. J. van R. 547Ontmoeting van scipio en masinissa. 1 < i i 1 t J \ 1 twee tot gijsfelaars door den Romein konden gehouden worden, terwijl de derde hem de affpraak van tijd en plaats tot het begeerde mondgefprek zou overbrengen. De Numidifche Vorst, wien scipio's feiten reeds met hoogachting hadden vervuld , ondervond bij zijne ontmoeting eerbied voor zijnen perzoon. De natuurlijke edelheid en grootschheid van scipio's voorkomen werd vermeerderd door zijne lange en golvende haairlokken, en door eene kleeding , vrij van allen op[chik, maar vol van mannelijke en krijgshaftige waardigheid, terwijl de volle kracht rijnes leevens den nieuwen en bevalligen >loei der jeugd na de herftelling zijner :iekte herkreegen had. Verbijsterd bij de erfte ontmoeting durfde masinissa van ;eene eigene belangen fpreken, maar beuigde zijnen dank voor scipio's edelooedigheid weleer aan zijnen neef geoond (1) en verzekerde hem: „ dat hij inds dien tijd den Romeinen gaarne had rillen dienen , maar hier toe in dit getest die gelegenheid niet hnd gevonden, wel- CO Zie D. VII. bl. 487, 488.  geschiedenissen. 10? welke hij nu eerlang op de Africaanfche kust te gemoet zag, waarop scipio's wapenen Carthago's ondergang zouden zijn." SqiPiozag en hoorde masinissa met genoegen, daar hij wist, dat deze Vorst de fteun der vijandlijke ruiterij geweest was. Men verzekerde elkander wederzijdfch van trouw , en terwijl de Romein naar Tarraco te rug trok, keerde de Numidiër , met deszelfs verlof, om geenen fchijn der onderhandeling te g> ven, niet naar Gades terug, dan na alvoorens eenige landen te hebben afgelopen (i). Ma go, na het verdwijnen van alle hoop op de muiterij des Romeinfchen krijgs-! volks en den afval van indibilis zich gereed maakende, om geheel Spanje te ruimen en naar Africa over te Heken, ontvong van Carthago het bevel, om met de fchepen, welken hij te Gadjes bij een had, naar Italië te wenden, ten einde hannibal te onderfteunen met nieuw krijgsvolk, bij de Liguriërsen Galliërs CO Liv. L, XXVIIL e. 3* IV. boek VI. hoofdst. |. voor C. 205. f. van R. 547. Schandïij? :e afcogc ?an mago.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voorC. 305. J. van R 547. 1 1 1 1 ( J I \ C 2 d I08 ROMEINSCHE lièrs door hem in dienst te nemen, waar toe hem zeer veel gelds van Carthago overgezonden werd en hij zelf geheel Gades voor zijn vertrek uitfchudde, door niet Hechts de algemeene fchatkist te ledigen, maar ook de tempels te berooven, en de burgers tot het opbrengen van allen eigen goud en zilver te dwingen. Met zijne rijkbeladene fchepen de Spaanfche kust langs zeilende , waagde hij eenen aanflag op Nieuw ■ Carthago, die hem mislukte en naauwlijks behouden van wal liet fteken met een verlies van igt honderd mannen en twee duizend wapenen. Welligt bevreesd voor de ontnoeting ter Romeinfche vloot na deze ontiekking van zijnen togt, keerde hij naar lades te rug, maar zag de haven voor :ig geflooten. Niet ver van daar ten an:er gaande eischte hij door afgevaardiglen hier over voldoening. Beducht voor ijne magt fchoof men de fchuld op de lenigte, als kwaadaardig tegen zijn krijgsolk, 't welk bij deszelfs vertrek geplunerd had. En nu deze hoogstbelangrijke eeftad voor Carthago verlooren reekenene, boetede hij zijne wraak aan de twee voor-  GESCHIEDENISSEN, IO9 voornaamfte Overheden der burgerij, dien hij, tot een mondgefprek verzogt, den fchandlijken kruisdood aandeed. 1 Zulk eene fnoode behandeling eener^ ftad, welke, even als Carthago zelve, door de Tyriërs aangelegd, haare zufter en geenzins haare onderdaan was , deed derzelver burgerij, terftond na zijn tweede vertrek, de poort voor de Romeinen openen. Nu ftevende hij naar het "eiland Pityufa (O, alwaar hij, minzaam ontvangen, mondbehoeften en gewapend volk ter herftelling van zijn geleeden verlies kreeg. Van daar ftak hij naar de Balearifche eilanden over , met oogmerk om op het grootfte te overwinteren , doch deszelfs inwooners, voor de beste flingeraars der ouden bekend, dreeven hem met eene hagelbui van fteenen uit hunne haven terug. Zijn aanflag op het kleenfte gelukte hem beter, aan welks haven hij zich terftond een verfchanst leger opfloeg en uit hetzelve de eilanderen dwong, hem twee (i) Zie dc kaart van Spanje agter D. VII. IV. BOEK VI. IOOFDST. • voor C tos. . van R. 547.  ito romeinsche IV. boek» vi. hoofdst. J. voor C. 205. J. van R. 547- ] Wederkomst van, scipio te Rome. i 1 3 twee duizend mannen te leveren , dien hij ter overwintering naar Carthago zond, terwijl hij, het jaargetijde voor zijnen verderen togt reeds verlopen ziende , zijne fchepen op ftrand haalde ( 1). Geheel Spanje dus voor Rome veroverd, sn alles voor het tegenwoordige in het zelve bevredigd hebbende, gaf s c ip 1 o zijn opperbevel aan l. lentulus en l. manlitjs acidinus over, terwijl lij met eene vloot van tien galeijen zijn wingewest verliet, den Tiber inliep, en muiten Rome in den tempel van bellon a den Raad afwachtede, om reekenfchap ?an zijn krijgsbeleid te geven en aanpraak op eenen zegepraal te maaken. Hoe grootfch en naar waarheid echter ;ijn verflag was van zijne veelvuldige ^eldilagen, talrijke veroveringen, en vercheidene onderworpene volkeren, noch :ijn herftel van Rome's gezag in Spanje egen vier overwinnende heiren , noch ijne verdrijving van de Carthagers uit lat gewest tot den laatften man toe, monden hem de eer des zegepraals bij den Raad (O Liv. L. XXVIII. c. 36, 37.  geschiedenissen. ii r Raad verwerven, die zich daarop beriep, dat nog niemand zonder de waardigheid der hooge Overheid, dat is, zonder Conful, Prcetor of DiStator te zijn, had gezegevierd. Scipio eerbiedigde het voorvaderlijk gebruik als den grond der weigering, en vergenoegde zich met zijnen al-j gemeenen lof, die hem een duurzaame' zegepraal geduurende zijn verblijf te Rome was, en voor welks beftendigheid hem de fchat, dien hij in 's Lands fchatkist ftortede, ten vollen borg bleef ( i ). Had scipio opzetlijk zijn gewest in tijds verlaren, om tegen de verkiezing van nieuwe Confuls te Rome te zijn en mede te dingen naar eenen rang (2^), waarin hij Carthago zélf hoopte aantetasten: de voor- fpoed (1) Liv. L. XXVIII. c. 38. — Die fchat beftondt in 14,37» ponden ongemunt, en zeer veel gemunt zilver. Polyb. L. XI. c. 31. Appianüï fchrijft hem alieen den zegepraal toe (///s/>. p. 276.) waarvan echter de Fafti Triumpbajes niet gewaagen, die nogthands de zegepraalen van eenen Proconful en Proprraal aan cipio geweigerd.  i 12 romeinsche IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 205. J. van R 547- Scipio tc Conful be noetnd. (1) Appian. alex. Ilisp. p. 276. (2) Zie D. V. aan het einde. fpoed zijner terugreize en de goede gezindheid der burgerij ftelden zijne eerzucht niet te leur. Zij zelve , die wel ' eer zijnen roem benijd hadden, verklaarden, dat hij alles volvoerd had, wat men ooit gemeend had, hem te voorbaarig te -hebben hooren belooven ( 1 ). Op den dag der verkiezing was de Volksvergadering voltalliger, dan ooit geduurende den ganfchen krijg. Niet flechts kwamen Rome"s burgers van alle kanten te zamen, om hem tot Conful te benoemen, maar zelfs, om hem te zien. Zijn huis ftond nimmer ftil. Zijne beloften van honderd osfen aan den Cafitolynfchen jupiter, in Spanje door hem gedaan, volvoerde hij onder duizenden, die hemen den ganfchen tempel omringden. Alle de Centuriën riepen met gejuich p. c. scipio tot Conful uk, waarna p. licinius crassus, die thands Opperpriester was, hem. tot Ambtgenoot werd toegevoegd, terwijl elk zich verzekerd hield , dat hij het was, die als lutatius weleer den eerften (2), de-  geschiedenissen. 113 dezen tweeden Carthaagfchen krijg zou eindigen; dat hij de Carthagers even zeer uit Italië, als hij uit Spanje deed, verdrij' ven zou; ja zelfs elk beftemde hem terftond voor Africa, als ware 'er in Italië] geen vijand meer geweest (i ). Tot Prcetors werden verkooren s p. lu- cretius, cn. octavicjs, cn. ser- vilius c/EPio en l. ^emilids papus: waarna de krijgsverdeeling voor het tegenwoordige, veertiende, jaar van den tweeden Carthaagfchen krijg aldus werd gemaakt, dar Sicilië door den Conful scipio, zonder loting, wijl de gewijde dienst zijnen Ambtgenoot als Opperpriester aan Italië verbond , zou betrokken worden, terwijl deze Bruttiun beftrijden zou. Voords wees het lot het ftadbeftuur aan cn. servilius, Ariminum, welken naam men toen voor geheel Gallie gebruikte , aan sp. lucretius, Sardinië aan cn. octavius, en het Prcetorfchap van Sicilië aan l/emilius toe. Het eerfte befluit des Raads in dit jaar was de viering der fpelen , welken de Coti- (O Liv. L. XXVIII. c. 3s. VIII. deel. II IV. BOEK. VI. IOOF .ST. > voor C. 204 . van R.. 548. P C.sCI- Pio en ü» ÜfAMU* Cof  U4 romeinsche IV. BOES* VI. HOOFDST. J. voor C 204. J. van R. 548. Gezantfchap van Saguiitum. : Conful scipio verklaarde , geduurende den opftand zijnes krijgsvolks, voor deszelfs terechtbrenging, beloofd te hebben. Hij zelf kreeg last, om ze te regelen en uit den fchat, doorhem in 's Lands fchatkist geftort, te bekostigen (1). Zich hierdoor van 's Volks gunst ten vollen verzekerd hebbende, voerde hij een gezantfchap van Saguntum in den Raad, van welks aanfpraak hij zich ook hier geen inder gevolg beloofde. De oudfte der ifgezanten liet zich in dezer voege hooten. „ Schoon onze trouw aan U, Befchreevene Vaders , ons ten duurften geïaan heeft, hebben echter de verdienden i/an U en uwe Veldheeren ons nooit die :rouw doen beklaagen. Om ons vingt Gij ien krijg aan, hieldt dien veertien jaaren net wisfelende en hagchelijke kanzen uit, ;n vergatet ons niet, fchoon hannibal Italië deed blaaken. Niets lieten de beide scipio's voor ons of tegen onzen vijmd onbeproefd ; wij herkreegen onze ftad., en, wijd en zijd uit Spanje, onze üaafiijk verkochte burgers als vrije mannen (1) Liv. L. XXVIII. c. 38.  geschiedenissen. 115 nen te huis. Met hunnen dood viel onze fteun, ftierf onze hoop, drong onze ondergang aan, maar deze scipio, wiens verheffing tot Conful ons verrukt en tot de blijdfte boden bij onze zenders maakt, deze scipio kwam onverwacht, herftelde onze hoop , volmaakte ons geluk , deed ons niet éénen burger als krijgsgevangen, onder welk vijandig volk ook, misfen, verdelgde de Turdetancrs, onze vijanden, om wien hannibal Saguntum ver woestede , en fchonk ons de fchatting van hunnen grond, wier vrucht de wraak verruklijk maakt. Om plegtigen dank voor weldaaden te zeggen, die alle hoop, alle mogelijke wenfchen overtreffen, zond ons de Raad en 't Volk van Saguntum , en ook, om U geluk te wenfchen met wapepenen , die Spanje, niet Hechts tot aan den Iberus, maar tot aan het verfte fliand der zee, aan U onderworpen, en in Italië aan den Carthager naauwlijks den grond tot eene legerplaats hebben overgelaten. Behalven met dien openlijken dank aan den Capitolynfchen jupi ter zijn wij , onder uw verlof, met deze goudene overwinning - kroon ter offergift belast. Staal H a ons IV, BOEK VI. HOOFDST. ]. vocrC. 204. f. van R. 548.  IV. BOEK. VI. HOOF'JST J. voor C 204. J. van E 5*8- Il6 ROMEINSCHE ons dit offer toe, en bekrachtigt flechts, dit bidden wij , uwer Veldheeren goede gunften jegens ons met uw goedkeurend en duurzaam gezag!" Het andwoó'rd van den Raad was : ,, het verwoest en herfleld Saguntum flrekke allen volkeren ten voorbeeld van wederzijdsche bondgenootfchaplijke trouw! De Veldheeren deeden niets, dan het geen de wil des Raads was. Het offer op het Capitolimn ftaat u vrij. " Men zorgde voords voor het verblijf en goed onthaal der Afgezanten , aan wien men hoofd voor hoofd een gefchenk, ten minfien van tien duizend ponden kopers (1), gaf: op hun verzoek, om, zoo ver zulks veilig was, eene reize door Italië te doen, gaf men hun gidzen ten geleide en zond men brieven aan alle de fteden af, om hun minzaam te ontvangen (2). Op zulk eene waardige wijze wist Rome haaren dank voor goede dienften te betoonen. Na het gehoor verkenen aan nog andere g=- (1) 3000 Guldens. Het gezantfchap be- ftond uit t'cn perzooncn. (2) Liv. L. X.vVÜI. c. 39.  GESCHIEDENISSEN. 117 gezantfchappen kwam de legerwerving en gewestverdeeling in den Raad te berde. Het algemeen gerucht had aan scipio Africa ten krijgsgewcst reeds toegelegd, en hij zelf, wiens eerzucht geen gemeene roem bevredigen kon, liet zich verluiden , niet flechts om den krijg te voeren, maar om den oorlog te voleindigen tot Conful benoemd te zijn , 't welk door het overbrengen des krijgstooneels in Africa gefchieden kon , waartoe hij openlijk 's Volks toeftemming vragen zou, wanneer de Raad hem wederftond. Den vóór* naamften Raadsheeren fcheen echter zulk een ontwerp ongeraaden, terwijl de overigen uit angstvalligen fchroom of wangunftige eerzucht tegen het zelve mompelden. Nergens vond scipio's eerzucht eenen Heviger hinderpaal , dan in den grijzen fabius. Het gezag van dezen man ver- ■, mogt wel niets bij de burgerij, welke zijn' oude hart voor laage wangunst vatbaar hield, doch gold meer in den Raad, dien hij in zijn gevoelen overhaalde (i), door eene ( i) Plüt in fab. p. 188. H 3 IV. boek vi. 400fdst. ƒ. voor C. 204. J. van R. 548. Raadpleeging over Jen krijg in Africa. Redevoeing van rABiu.< te;en scipio n den .laad.  IV. Soek vr. hoofdst. J. voor C 204. J. van R 548. Il8 ROMEINSCHE eene redevoering, welke Liviushemop de volgende wijze in den mond legt. „ Ik weet, Befchreevene Vaders, dat ' veelen uwer onze tegenwoordige raadpleeging eene afgedaane zaak fchijnt te betreffen , en elk, die over Africa, als eene onbefliste zaak, wil fpreken, nuttelooze taal te voeren. Evenwel weet ik niet, hoe Africa reeds het krijgsgewest des dapperen en vuurigen Confuls zijn kan , daar noch de Raad voor dit jaar Africa alzoo niet verklaard , noch het Volk zulks bekrachtigd, heeft; of is dit reeds beflist , dan fchijnt de Conful in mijn oog niet wel te handelen, die met het voorflel eener afgedaane zaak niet Hechts elken Raadsheer, die op zijne beurt het zijne zegt, maar zelfs den geheelen Raad ten fpel houdt. „ Ik ben niet min bewust, dat mijn verfchil van denken over de haast, welke men naar Africa maakt, tweezins verdacht zal worden, — en van mijnen aangebooren draalenden aard, dien jonge luiden vrijelijk vrees en traagheid mogen noemen , zoo lang men niet ontveinst, dat de fchijn een ander krijgsbeleid deed fcb-itteren , maar  GESCHIEDENISSEN. 119 maar de ondervinding het mijne billijkte, — en van eerzuchtigen nijd tegen den dagelijksch rijzenden roem des dapperften Con fuls, — van welk vermoeden mij, — zo niet mijn voorig leeven en gedrag, mijn \ Dictatorfchap en vijfvouwdig Confulfchap, mijn verkreegen roem in het veld en in den Raad, die eer verzadiging ,dan wenfchen, bij mij wekt, mag vrij fpreken , — al vast mijn ouderdom verfchoonen moet. Welke ijverzucht zou ik bij hem gevoelen, die jonger, dan mijn eigenzoon, is? Niemand hoorde mij in den Raad of bij het Volk de ongehoorde gezagverdeeling tegenfireeven, waarnaar een kwaadfprekend Onderbevelhebber fiond, terwijl ik in de kracht mijnes leevens en in het grootst bedrijf Diclator was. Toen drong ik hem, wien het oordeel van anderen met mij gelijk gefield had , door daaden , niet door woorden , om zelf mijne meerderheid te erkennen: en nu zou ik, onder mijne eigene waardigheid gebukt, ja van den last dei jaaren alleen afgemat, met den bloeijendften jongeling om het krijgsbeleid it: Africa diHgen! Ik begeer niets meer dar mijn verkreegen roem tot aan den dood H 4 II IV. BOEK. VI. 400F0ST, [. voor C. 294. f. van R. 548. z  120 romeinsche IV. BOEK VI HOOFDST. J. voor C 204. J. van S 54«- Ik ftuitede hannibal's verwinning , op dat gij , wier kracht thands bloeit, hem overwinnen kunt. „ Maar dit moet gij, p. cornelius, • mij ten goede houden, dat ik, die voor mij zelf den roem der menfchen nimmer boven het algemeen belang (telde , ook uwe eer boven het Gemeenebest niet fielten kan, al werd 'er in Italië geen krijg door eenen vijand gevoerd, wiens overwinning roemrijk zijn zou, maar door een ander, om wien u het algemeene welzijn in Italië te rug hield, fchoon u daarmede alle kans tot roem ontnomen werd. Maar zult gij u ooit kunnen beklaagen , daar hannibal nu reeds in het veertiende jaar Italië bezet houdt, dien vijand, die ons zoo veel rouw en flagen tcebragt, •als Conful uit Italië gedreeven te hebben, en te recht, als c. lutatius, de eer van den voldongen krijg te dragen ? Of zoud gij hamilcar boven hannibal, dien krijg boven dezen, de eerfte boven de laatfte overwinning, als wij ze maar onder uw Confulfchap mogen behaalen, kunnen {feilen ? Zoud gij liever kunnen wenfchen, hamilcar van Eryx en Drt.  geschiedenissen. 121 Drepranum afgetrokken , dan hannibal uit Italië geflagen te hebben ? Gij zelf moet den roem van Italië's verlosfing: boven dien van Spanje's verovering ftel-'' len. ] „Hannibal is nog geenzins die vijand, dat men zeker zijn kan, dat elk, die eenen anderen krijg begeert, hem meer veracht, dan vreest. Tast hem dan recht fireeksch aan , zonder voorwendzel van hem tegen u in Africa te willen lokken. Daar hij is, is het krijgstooneel. Gij begeert de eer van den voleindigden oorlog, volg den weg, dien de natuur u daartoe wijst , verdeedig het uwe , eer gij het vreemde aantast. De rust zij eer in I aHe, dan de oorlog in Africa. Kunt gij beide voldingen, overwin alhier hannibal, verover aldaar Carthago : maar moet gij een van beiden aan uwe opvolgers overlaten, de eerfte verwinning zal veel roemrijker, en de oorzaak tevens van de laatfte zijn. „ Behalven , dat 's Lands fchatkist buiten ftaat is , twee krfgsmagten in Italië en Africa op den been te houden, en onze magazijnen voor vloot en volk H 5 le- iv. BOEK vt. OOFDST. voer C. 204. . van R. 548.  I2S romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 204. J. van R. 548. ledig zijn, vrage ik, wien het gevaar, waarin wij ons zouden begeven , onbekend kan zijn? Licinius zal in Italië, scipio in Africa, den krijg voeren? Waar zullen wij u, het geen de Goden verhoeden, doch 't welk eens gebeurd is, uit Africa krijgen, gelijk fulvius uit Capita, wanneer hannibal eens weder ils verwinnaar tegen Rome trekt? Hoe? Zal ia Africa zelf de krijgskans" niet wis felvallig zijn ? Kan daarvoor u uw eigen geilacht, de nederlaag en dood van uwen oom en vader binnen dertig dagen tijds, terwijl zij Romers naam bij vreemde volkeren te water en te land deeden eerbiedigen , wel borg blijven ? De dag was mij te kort, wilde ik ze allen opnoemen, wier ftoute inval op vijandlijke landen Je deerlijkfte nederlaag in plaats der overwinning ontmoetede. Een onbedachte aanflag der Atheners op Sicilië richtede dien ganfchen Griekfchen ftaat ten gronde. Om van niet vreemds of ouds te fpreken: dat zelfde Africa leert ons in lu. atilius de wisfelende krijgskans kennen. Gij zelf zoud, wanneer gij in tiet gezicht der Africaanfche kusten kwaamt, uw  geschiedenissen. 123 uw geheel Spanje voor kinderfpel houden. Derwaards toch voerde u eene ftille zee langs de veilige Italiaanfche en Gallifche'1 kusten ; aldaar vond gij Romers vrienden, ^ Romeinfche bezettingen, het overfchot van [ het heir uwer bloedverwanten, verzameld onder het wel opgeraapt, maar echter alleruitmuntendst beleid van marcius, en eindelijk een Nieuw- Carthago, het welk door drie vijandlijke legers verwaarloosd was. Wat is hiermede, zonder dat ik het zelve wil verminderen , in den Africaanjchen krijg te vergelijken, waar in onze vloot geene veilige haven, ons leger geen bevredigd gewest, geene bondgenootfchaplijke ftad, geenen vorstlijken vriend, geenen grond, om ftand te houden, om veilig voord te rukken, vinden zal? Vertrouwt gij op syphax en de Numidi'e'rs ? Het zij genoeg, u eens aan hun gewaagd te hebben, wijl het bedrog zelf zich in kleenigheden eerlijk houdt, om veilig in het groot te misleiden. De trouwloosheid der Celtiberiërs verraadde uwen oom en vader eerder , dan de vijandlijke list. Mago en hasdrubal waren u zelfs als vijanden min gevaarlijk, dan mandonius en in- Dl- iv. BOEK vi. ÏOOFDST. . voor C. 204. [. van R, 548.  124 ROMEIN S CH E IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 904. J. van R 548. ) di bil is als bondgenooten. Gij zoud den Numidiërs vertrouwen, die den afval uwer eigene benden zaagt'? — Sy'phax en masinissa waren liever zelve, dan de Carthagers , de magtigfle Vorften van Africa; en de Carthagers weder liever, dan een eenig ander Vorst. Die wangunst zal fteeds twisten bij hun ftooken, zoo lang er voor hun allen van buiten geene vrees is: maar laat hun de Romeinfche wapenen en vreemde legerbenden zien, terftond zullen zij, als om eenen algemeenen brand te blusfchen, zamenlopen. Die zelfde Carthagers zullen Africa geheel anders dan Spanje verdeedigen , geheel anders de vaderlandfche fterkten, de tempels, altaaren en haardfteden, wanneer zij, ten ftrijdgaande, door hunne beangfte vrouwen gevolgd , wederkeerende door hunne kleene kinderen ontmoet worden. ,, En wanneer nu eens de Carthagers, zich op den vereenigden bijftand van Africa , op de trouw hunner vorstelijke Bondgenooten, en de fterkte hunner ves~ :ingen verlatende, het door u verlaten en pan krijgsvolk ontbloot Italië met nieuwe  GESCHIEDENISSEN. 125 legerbenden aantasteden, en ma go, van wien wij reeds zeker weten , dat hij de Balearifche eilanden verlaten heeft en de Ligurifche kust te boven is, gelasten, om zich met hannibal te vereenigen? Dan immers zal ons dezelfde angst beknellen, als toen hasdrubal in Italië trok, dien gij, wiens doel thands is, Carthago niet alleen, maar geheel Africa in te fluiten, ri naar Italië had laten ontlopen. Ook hem zult gij door u verwonnen noemen, maar des te meer had ik voor uwe eigene eer nog meer, dan voor het algemeen belang gewenscht , dat uw verwonneling geen vrijen doortogt herwaards had gevonden. „ Duld, dat wij alle door u behaalde voordeden aan uw beleid , alle geleedene nadeelen aan de onzekerheid der krijgskans wijten, om u daar door ten fterkflen aan uw eigen vaderland en geheel Italië te verbinden. G;j zelf, die verklaart naar Africa ts willen, om derwaards hannibal te trekken, kunt niet ontveinzen, dat de hoofdkrijg is , waar deze vijand zich bevindt. Of hier, of daar geraakt gij met hem flags: en gij zoudt meer beftand tegen hem geheel alleen in Africa zijn, IV. BOEK VI. IOOFDST. J. voor C 204. f. van R. 548.  126 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 204. J. van r. 548. zijn, dan hier door uwen Ambtgenoot gefieund ? Beflischt hier het jonge voorbeeld der vereende magt van claudius en livius niet? En hannibal zelf zou in den uithoek. van Bruttium , waar hij lang vergeefsch om onderftand riep, geduchter , dan in de nabijheid van Carthago, midden in het bondgenootfchap- lijk Africa zijn ? Welk een bijfter doel, den vijand liever daar te willen beftrijden , waar uwe fierkte veel minder, de zijne veel meerder is , dan hier, waar gij eene dubbelde krijgsmagt tegen het afgemat overfchot éénes legers aan kunt voeren ? Hoe veel verfchilt hiervan uwes vaders inzicht, die, naar Spanje afgezonden, op hannibal's overtogt der Alpen, naar Italië terug keerde, daar gij Italië verlaten wilt, waar hannibal zich nog bevindt, niet om meerder voordeel aan den Staat te doen , maar om , naar uw begrip, meer voordeel voor uwe eer te zoeken , even gelijk gij onlangs reeds uw eigen wingewest en leger zonder 's Volks wil, zonder Raadsbefiuit verlaten en als Bevelhebber in Romeinfchen dienst, aan twee fchepen, in uw perzoon het  geschiedenissen. 12? het welzijn en gezag van Rome gewaagd hebt. „ Ik voor mij, Befchreevene Vaders,1 meene, dat p. cornelius niet voor zich ^ zelf, maar voor onzer aller belang, voor] het Gemeenebest tot Conful is verkooren, en dat de legerbenden ter befcherming van Rome en Italië geworven , door geene Confuls , naar trotfche koninglijke willekeur, in andere gewesten vervoerd kunnen worden (i)." Nadat fabius door deze redevoering zowel, waarop hij zich vooraf had gereed gemaakt, en welke wij, om derzelver flaatkundig beleid en fchrandere welfprekendheid met dubbeld genoegen overnamen, als door zijn gezag en lang beroemde wijsheid een groot gedeelte van den Raad , vooral deszelfs oudfte leden, tegen scipio's voorflag ingenomen had, en de meerderheid den raad des ouden boven den vuurigen moed des jongmans fcheen te ftellen , vattede scipio zelf het woord tegen fabius in dezer voege op. »Fa- C i) Liv. L. XXVIII. c. 40-43. IV. BOEK VI. IOOFDST. . voor C. 204. • »»n R. 54*.  IV. boek VI hoofdst. J. voor C. 204. J. van R. 5.,8. Redevoering van scipio tegen FABIUS. Ifiö ROMEINSCHE „ Fabius zelf merkte, Befchreevene Vaders, in het begin zijner redevoering aan, dat zijn gevoelen van wangunst kon verdacht worden , en, fchoon ik voor mij zulk eenen man nimmer daarvan zou durven befchuldigen, fchijnt die verdenking, het zij zulks aan de verdeediging, het zij aan den verdeedigden hapert', geenzins door hem weggenomen. Hij toch maakte een ophef van zijne eerambten en bedrijven, om de blaam van wangunst aftewisfchen , als of de geringfte mededinger gevaarlijk voor mijnen roem zou zijn , maar geenzins iemand, die, om dat hij alle anderen overtreft , waarnaar ik ook mijne eerzucht niet ontveinzen wil, met mij niet zou willen vergeleeken worden; hij toch fprak van zijnen ouderdom en maakte mij veel jonger dan zijnen, zoon, als of de eerzucht niet verder flrekte dan het beftek van 'smenfehen leeven, terwijl ik mij verzekerd houde, dat de grootfte mannen zich nooit flechts met hunne tijdgenooten, maar met de beroemdfte mannen van alle eeuwen, wilden vergeleeken hebben. Ik voor mij ontveinze niet, dat ik niet flechts uwen roem, q. eabius, mij ten  geschiedenissen. i2j ten doel ftel , maar, vergeef mij dit, dien zelf, wanneer ik kan, zoek te overtreffen. Voed gij nooit van mij, noch ik van hun, die jonger zijn, den wensch, dat niemand ons op zijde kome: dit toch zou voor hun niet flechts wangunstig, maar hoogst kwaadwillig tegen het Gemeenebest, het gantfche menschdom zijn ! „ Hij iprak over het gevaar van eene Afrkaanfche landing , als ware hij niet flechts voor de legers van den Staat, maar ook voor mij beducht. Van waar toch kwam zoo fnel die tedere zorg? Toen, na mijnes ooms en vaders dood, na de verdelging fchier van twee heiren, na het verlies van het noord- en zuid-lijk Spanje, bij den overweldigenden fchrik van vier Carthaagfche legers, niemand tot het hervatten van dien krijg te vinden was, ik alleen mij hier toe opgaf, en het Romeinfche Volk aan mijnen vier en twintig jaarigen ouderdom het krijgsbevel vertrouwde, fprak niemand van mijne jongheid , van 'svijands magt, van den hagchelijken krijg of de verfche nederlaagen mijner bloedverwanten. Zou men dan nu ook meer in Africa, dan toen in Spanje hebben ge- Vïll. deel. I ïee- i iv. BOER VI. HOOFDST. J. voor C. 30.4.. J. van R. 548.  IV. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C. S04. J- van R. 548. I30 romeinsche leeden ? Of zou Africa nu talrijker en geduchter legers, dan toen Spanje, hebben ? Of zou mijne jeugd toen rijper voor den krijg, dan thands, geweest zijn ? Of zou de Carthager gemaklijker in Spanje, dan in Africa, te bevechten zijn ? „ Het is geene kunst, na het verdrijven en verjagen van vier Carthaagfche heiren, na het veroveren of bedwingen van zoo veele fteden, na het te onderbrengen van zoo veele Vorften en Volkeren tot aan den Oceaan, na de herwinning van geheel Spanje, zoo dat 'er geen fpoor des krijgs meer overig zij , mijne feiten te verkleenen , even als het, bij hercules! niet moeilijk zal zijn , om, indien ik eens uit Africa als overwinnaar' wederkeer, dat alles te verkleenen, het geen men thands, om mij te rug te houden , verfchriklfjk vergroot. Fabius maakt Africa ongenaakbaar , fluit alle haare havens en gewaagt van den in Africa gevangen gemaakten m. atilius , als }f zulks bij zijnen eerften aan wal gezet:en voet gefchied was: maar vergeet, lat die zelfde ongelukkige Veldheer, opene havens gevonden, en in het eerfte jaar  geschiedenissen. I3I jaar treflijke feiten verricht heeft, en, wat de Carthaagfcht Veldheeren aangaat, ten einde toe overwinnelijk gebleeven is. Dit voorbeeld zou mij zelfs dan riet affchrikken, wanneer die flag in dezen en niet in den voorigen krijg , onlangs en niet voor veertig jaaren geleeden was , om nu minder bij eenen gevangen regulus naar Africa, dan weleer naar de lijken der scipio's in Spanje over te fteken, zelfs dan zou ik niet dulden , dat een Lacedtemo ;iër xant hippus ter beter uure voor Carthago , dan ik voor mijn vaderland, zou gebooren zijn ; hij zelf, die toen toonde, wat de dapperheid van éénen eenigen vermag, moet veel eer mijn zelfvertrouwen fterken. „ Ook de Atheners moesten hiertoe ter baane komen, die roekeloos op Siëh lie aanvielen , zonder voor den krijg te huis te zorgen: maar waarom toch, wanneer men ons met Griekfche vertelzels wil ophouden, niet van agathocles gewaagd , die als Koning van Syracufen, toen Sicilië van den Carthaagfchen krijg blaakte , den oorlog naar Africa, werI a, waards IV. BOEK VI HOOFDST, ff voor C. 204. J. van R. 5<3.  132 romeinsche IV. SOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 304. J. van R. 54». waards hij overftak , gelukkig te verplaatzen wist ? „ Doch waartoe uit de oudheid naar voorbeelden gezogt ten voordeele van het vijandlijk aantasten en het verfchuiven van eigen gevaar op eenen ander ? Kan 'er fterker, onmiddelijker voorbeeld, dan hannibal zelf, zijn? Het verfchilt veel , of gij eenes anders grenzen plundert, dan de uwen ziet blaaken. De aanvaller is moediger , dan de verdeediger. Het onbekende vergroot de vrees : van nabij alleen ziet men 's vijands zwak en fèerkte. Nooit had hannibal gedacht, dat zoo veele volkeren in Italië zijne zijde zouden kiezen , als dit na den flag van Cannce deeden : hoe veel minder zeker zullen de Carthagers , die trouwlooze bondgenooten, die harde en trotfche meesters, niet in Africa zijn ? Wij hielden ons , na de ontrouw onzer bondgenooten door eigene krachten , door Romeinsch krijgsvolk, ftaande : Carthago kent geene burgerwapening, heeft niet dan huurlingen, Africaanen en A7amidiërs, van den lichtzinnigften en trouwloos-  geschiedenissen. 135 loosten aard. Alhier zij mij geen hinderpaal , en dezelfde tijding zal u en van mijne landing en van den krijg, die ge heel Africa doet blaaken, en van h a nnibal's afcogt, en van Carthago's beleg doen hooren. Wacht vrij blijder en drukker boden uit Africa ,■ dan gij uit Spanje kreegt! Die hoop geven mij Ronie's goed geluk, de Befchermgoden der verbonden , syphax en masinissa, op wier trouw ik, zonder vrees voor ontrouw , {leunen kan. Veel, het geen nu niet te voorzien is, zal de krijg ontdekken : voor het goed geluk gereed te zijn, en het geval zelfs ten goede te wenden, is toch 'smans en 'sveldheers taak. Ik zal hannibal, dien fabius mij geeft, ten beftrijder hebben, maar zal hem liever trekken, dan mij door hem laten wederhouden. Ik zal hem op zijnen eigen grond doen oorlogen, en Carthago zelve veel liever, dan de half verwoeste llerkten van Bruttium, ten prijs van onzen wedftrijd Hellen. „ Wat de veiligheid van het Gemeenebest betreft geduurende mijnen overtogt, landing, en aanrukking tegen Carthago, I 3 dai IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 204. J. van R. 548.  *S4 ROMEINSCHI IV. BOEK VI. HOOFDST J, «oor C J. van R, 54S. dat' vrij fabius zelf, die dezelve wist te bewaaren, toen hannibal als overwinnaar door Italië vloog, oordeele , of bet r.i :t onteerend zij voor den dapperen Conful p. licinius, wien de godsdienst alleen buiten de kans van een ver afgelegen gewest houdt, hem die veiligheid tegen den verzwakten en fchier geheel verflagen hannibal niet toe te vertrouwen. ,, Al kwam. zelf de krijg door mijn ontwerp voiftrekt niet vroeger ten einde, dan tiog vorderde de waardigheid des Romeinfchen Volks en deszelfs naam bij vreemde Vorften en Volkeren een blijk , dat wij Xiln flechts moed hebben, om Italië teverdeedigen, maar ook om Africa te beftooken. 'Er moet geloofd noch gezegd worden, dat geen Romeinsch Veldheer durft, het geen hannibal beftond. In den eerften Carthaagfchen krijg, toen het om Sicilië te doen was, werd Africa geduurig door onze vlooten en legers beftreeden, en nu, daar het Italië geldt, zou's vijands land in rust zijn ! Het lang geteisterd Italië ruste eenmaal, de beurt van brand en verwoesting zij eindelijk eens aan Africa. Carthago zie het Romeinsch beleg voor haa-  geschiedenissen. I35 haare wallen liever , dan dat Rome weder een aanrukkenden vijand zie. Africa zij het krijgstooneel; op het zelve wordef de fchrik en vlucht, de plundering en afval, en alle andere oorlogsgruwel over-, gebragt , die ons veertien jaaren teisterde. „ Dit zij genoeg van het algemeen belang, den aanftaanden veldtogt, en het krijgsgewest gezegd. Ik zou langwijlig en voor u onverfchillig worden , wilde ik, even als fabius mijne feiten in Spanje verkleend heeft, ook zijnen roem bezwalken en den mijnen verheffen. Ik zal, Befchreevene Vaders , geen van beiden doen, en, zo al in geen ander opzicht, door zedigheid al vast en bedwang van mijnen tong, als jongman het van dezen grijsaard winnen. Want dus leefde en gedroeg ik mij, dat ik mij ligtlijk flilzwijgend kon bevredigen met dat gevoelen, 't welk gij van zelfs wegens mij zoudt hebben opgevat." (1) Hoe uitmuntend zich de voortreflijke scipio ook tegen fabius had laten hoo- *~(0 Liv. L. XXVIir. c. 43, 44. 1 4 IV. BOSK VI. 'OOFDST. . voor C. 204. , van R. 548.  i$6 romeinsche IV, BOEK VI. HOOFDST. J, voor C. 204. J. van R. 548. Befluit des Raads. hooren, het gerucht, 't welk wilde, dat hij , indien de Raad hem tegen ftond, van het Vulk last voor Africa zou vragen , was te krenkend voor het gezag der Raadsheeren , om hem even onpartijdig, als zijn tegenfpreker, aan te hooren. Q. f u l v 1 u s, die zelf viermaal Conful en eens Cenfor was, vorderde van hem eene ftelligs verklaaring: „ of hij den Raad eene vrije Item over de krijgsgewesten laten zou , dan of hij aan de oproeping dervolksftem dacht? " Scipio andwoordde , dat hij zou doen, het geen hem het algemeene welzijn raaden zou ; waarop fulvius hervattede: „ ik wist zeer wel, wat gij and woorden en wat gij doen zoud, daar gij zelf hebt doen hooren , dat gij den Raad meer polst, dan raadpleegt, en , wanneer wij uwen zin niet volgen, terftond uwe aanfpraak bij het Volk gereed hebt : ik beroep mij daarom op uwen fteun, Gemeensmannen, wijl ik niet gezind ben, een gevoelen te uiten, het welk , al werd het door de meerderheid omhelsd, door den Conful niet geteld zou worden." Scipio betwi-tede dep Gemeensluiden eenig gezag in  geschiedenissen. 127 in het uitbrengen van het gevoelen eenes Raadsheers , doch dezen namen het be11 uit: „ dat de Raad, wanneer de Conful' aan den zeiven de krijgsbefchikking over- J liet, in dezelve een beilisfend gezag zou ] hebben en dat zij niet zouden dulden, dat 's volksftem daar tegen gevraagd werd; maar dat zij ook, wanneer de Conful zulks aan den Raad niet overliet, elk zouden befchermen, die zijn gevoelen weigerde te uiten." De Conful nam éénen dag uitftel tot overleg met zijnen Ambtgenoot, en ftond den volgenden dag de krijgsbefchikking volkomen aan den Raad af (i). Dezelve werd nu aldus geregeld , dat scipio in Sicilië het bevel zou voeren over de dertig oorlogsgaleijen, welken c. servilius in het voorleeden jaar onder zijn bevel had gehad, en voords vrijheid hebben, om, wanneer hij zulks raadzaam voor het Gemeenebest oordeelde , met dezelven naar Africa over te fteken, terwijl zijn Ambtgenoot met een der twee ie gersvande afgetredene Confuls, waarvan de een q. c&cilius door het lot als Proton- (O Liv. L. XXVIII. c. 45. I 5 IV, boek VI. ioofdst. . voor C. 904. '. van R, 543.  i38 ROMEINSCHE IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 204. J. van R 54*. conjul bij hem bleef, hannibal zou beftrijden. Behalven de reeds opgegevene krijgsverdeeling voor de Pretors, werden nu ook de Bevelhebberschappen en Gewestbeheeringen des voorleeden jaars verlengd (1). Eindelijk befloot men, eene goudene kroon van rwee honderd ponden, en zilveren wapenpraalen van duizenden ponden, uit den buit van hasdrubal , hannibal's gefneuvelden broeder , vervaardigd , den Delphifchen apollo door een gezantfchap ten offergefchenke aan te bieden ( 2 ). Sci- (1) Liv. L. XXVIII. e. 45. ex cmendatione s1gionii & gronovii. Vide draken 6. ad b. I. (2) Liv. L. XXVIII. c. 45. Men heef: gemeend, de 1000 ponden zilvers in 10 ponden te kunnen veranderen, (pighii Ann. T. I. p. so6. & draken b. ad. b. I. livii j Dit kornt ons echter ongevoeglijk voor, daar men zich fchier geene wapenpraalen, hoe onbepaald derzelver getal en grootte ook zij, en hoe gering dus beide kan genomen worden, kan voorftellen van zulk een gering gewigt, en men tevens, bij een gefchenk van 200 ponden gouds, voor geene 1000 ponden zilvers behoeft te (chrikken. Clericus, die het bijgeloof fchier nooit ongegispt Iaat in zijne uitgave van livius, zegt  geschiedenissen. 139 Scipio, fchoon in het bezit van de blaakende gunst van burgers en bond genooten , waagde zijne eerfte rijzende achting niet aan het gevestigd en bij het leeven van fa mus reeds fchier vereeuwigd gezag diens tegenflreevers. Van daar beriep hij zich geenzins op 's Volks ftem , maar liet den Raad het krijgsbeftel vrij, van daar drong hij zelfs in den Raad niet fterk op het verlof aan , 'twelk men, in het gevoelen van fabius ftaande, hem geweigerd had, om een leger voor zich op zegt bij deze gelegenheid: „ Welk een dwaas bij„ geloof, Goden te verrijken, die niets behoeven, „ terwijl men gelijktijdig buitengewoonen onder„ (land uit eigene behoeften van bondgenooten vor„ deren moetl" — Zoo ver ging nogthands het bijgeloof van dienzelfden Raad, die, s' Volks bijgeloof ten fptl of werktuig houdende, boven allen eigen bijgeloof verheven zou fchijnen, indien dezelve niet veelvuldige blijken van foortgsjijke anomaliën des menfchelijken verftands gegeven had. — Wij merkten iet dergelijks reeds in tarquinius op. (Zie D !. bl. 4ó3.) Zie voords over de fchatten van den Delphifchen apoli. o, op zulk eene wijze verkreegen, anacharsis, reize deor Griekenland D. III. bl. 5-16. tloodft. XXII. IV. boek VI. hoofdst, J. voor C. 204. J. van R. 548-  IV. BOER VI. HOOFDST. J. voor C 204. f. van R. 548. Aanmerking over FABIUS. i 140 ROMEINSCHE op den been te brengen, maar vergenoegde zich met deszelfs bloot verlof, om vrijwilligers te werven , en den onderftand aan te nemen, dien hem de bondgenooten zouden willen bieden, om eene nieuwe vloot, zonder eenig bezwaar voor het Gemeenebest, in zee te brengen (1). Ongetwijfeld bevreemd de tegenftand van fabius elk, die, met de bekwaamheden en feiten van scïpio ingenomen, zulk eenen Held veel eer bemoedigd, dan verhinderd in zijnen roemrijken loop zou willen zien, of die naar de gelukkige .uitkomst zijn ontwerp tot eenen aanfiag op Africa beoordeelt. De tegenftand eenes jongen mededingers van scipio's roem zou men ligtlijk uit wangunftige eerzucht ifleiden: maar fabius, een negentig jaarig grijzaard, wien nieuwe lauren den zilveren kruin veel eer ontcierd zouden hebben, van zulk eene laage wangunst te verdenken, komt niet gemaklijk in iemand op, die zijn voorig alleredelst gedrag in geheugen heeft. Plutarchus , fchoon jreed in 's grijzaards lof, verdenkt zijn hart Cl) Liv. L. XXVIII. c. 45.  GESCHIEDENISSEN. 141 hart nogthands van deze zwakheid (i) en vindt naarvolgers, die dezelve daaruit willen verklaaren , dat f a b i u s nog nooit zulk eenen mededinger van zijnen roem vond, voor wiens overfchijning hij vreesde, en wiens beftrijding, inde loopbaane der eere, hem de beperking der loopbaan zijnes leevens verbood (2 ). — Wij, die reeds eenmaal gevaar liepen , om's mans krijgsbeleid, 't welk Rome behield , te veroordeelen ( 3 ), waagen zulk eene uitfpraak over zijn charakter niet, 't welk wij nog fteeds eerbiedigden, vooral daar ons dat charakter zelf de befte oplosfing hier van is. De uitkomst van scipio's ontwerp beflischt in ons oog deszelfs waarde niet, en belemmerde alvast het vrije oordeel van fabius daarover geenzins. Het zelve was niet meer, dan eene gewaagde onderneming, waarop de eerzucht vlamde , en die door deze eerzucht zelve nog veel gewaagder werd. Voorzichtigheid was reeds het charakter der Cl) Plut in Fab. p. 188. (ü)Rollin. Bist Rem. T. VI. p. 214. (3) Zie D. VI. bl. 318. IV. bo ek vr. hoofdst. J. voor C. 204, J. van R, 548.  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 204. }. van R 5+8. (1) Aul. geli. mcl. dit. L. II. c. 15. 142 romeinsche der vroegfte jeugd van fabius, verzaaking van eigenen lof voor het algemeen belang kenmerkte doorgaands zijn edel hart. Die voorzichtigheid moest, in den hoogen ouderdom, het waagen van 's Lands eer en heil volflagene roekeloosheid vinden , en zulks te doen om eigene eer, hoogst misdaadig, onvergeeflijk befchouwen. Voegen wij hier nu de natuurlijke eigenzinnigheid en halstarrigheid des ouderdoms bij , die bij de Romeinen , als voorbeelden van diepen eerbied der jaaren (1), geene tegenfpraak kende, en zich nu echter door den jongen scipio zag wederftreeven , dan waarlijk behoeven wij het hart van fabius van geene laage eerzucht bij zijnen tegenftand te verdenken, en kunnen wij zijne verdere poogingen, om scipio zelfs buiten bewind te krijgen, zoo volkomen uit de aangeweezene beginzelen oplosfen , dat wij geene zwaarigheid maaken , om van hen geheelen tegenftand met hall er :e zeggen. „ Fabius offerde nog eenmaal  geschiedenissen. I43 maal zijnen roem aan het welzijn van zijn vaderland op (i)." Intusfchen was die tegenftand geenzins zoo fterk, dat fabius het verlof door den Raad aan scipio vergund, om vrijwillig krijgsvolk te werven , daadlijk zou verhinderd en hem alleen vrijheid gelaten hebben , om drie honderd mannen te kiezen uit de genen, die hem in Spanje boven anderen trouw gediend hadden (2). Scipio ftak eerlang met eene vloot van dertig fchepen, met zeven duizend' vrijwilligers bemand, in zee. Tot deze krijgsmagt hadden ter zijner gunste fchier alle de bondgenooten in Italië iet bijgedragen. De Etruriërs hadden hem het eerst hunnen onderftand toegezegd. Die van Ccere verzorgden hem van koorn en anderen leeftogt, de Populoniërs van ijzer, de Tarquiniërs van zeildoek, de Voluterra. (1") Fabius en cato bl. 91. Rom. Con- verfat. V. I. p. 267. &c.' (2) Plut. in fab. p. 189. Zie de aanmerking onder de Nederduit/cbe vertaaling D. III. bl. 70. IV. boek VI. ïoofdst. J. voor C. 204. f. van R, 548. Krijgsoerustingran sci- '10.  144 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 304. J, van R 548. raners van pek, wasch ( 1 y , en graan $ de Arretiners van allerleijen krijgstuig en leeftogt, de Petufmers, Elufintrs en Rufellaners van dennenhout voor de fchepen en al mede van koorn. De Umbriè'rs en anderen leverden krijgsvolk, de Cameriërs zonden hem eene geheele bende van zes honderd gewapende mannen. De dertig kielen, die op deze toezeggingen terftond waren opgezet , twintig voor galeijen van vijf, en tien voor galeijen van vier roeibanken, liepen onder het oog van scipio, die het werkvolk onophoudelijk aanzettede, reeds volkomen opgebouwd , uitgerust en bemand met den vijf en veertigften dag , na dat het hout in de bosfchen geveld werd, 't welk terftond,, zonder gedroogd te worden , gebruikt was, in zee ( 2 ). P. licinius begaf zich naar Bruttiuniy waar hij de beide legers van de voorige Confuls vond, en voor zich dat van l. veturius overnam, terwijl hij cjr- ci- (l) Vide not. d rake nb. ad Liv. L. XXViII. c 45- (3) Liv. L. XXVIII. c, 45 4$.  v GESCHIEDENISSEN. 14^ cilius, zijnen Procenful , zijne eigens benden , als meest aan zijn bewind gewend , behouden liet. De Prcetors begaven zich eensgelijks naar hunne krijgsge westen. Het gebrek aan geldmiddelen voor zulk eenen langduurigen en kostbaaren krijg drong den Raad, hoe zeer ook onlangs door de fchatten van Spanje onderfleund, om een gedeelte des verbeurd verklaarden Campaanfchen gronds Q 1) te verkopen. Men beloofde voords aan elk een tiende der waardije van den grond, dien hij zou kunnen aanwijzen , dat nog het eigendom van eenig Campaansch burgei was, terwijl de Stads - Prcetor gelast werd. toe te zien, dat de Campaners niet buiten den hun aangeweezen grond woon den (2). i Vroeg in het vöorjaar bad intusfcher, ma go het kleenfte der EaJearifche eilanden, waar hij overwinterd had, reeds verlaten. Hij was met dertig welgefnebde fchepen (f) , verfcheidene behoeftfche- pen. Ci) Zie D. II. bl. 311, 3*9. - CO Liv. L. XXVIII. c. 46, VIII. DEEL. K IV. Boet VI. HOOFDST. J. voor C. 204. J. van R» 548- De Raad op geldmiddelenbedacht. M/1 GO landt in Gallio. Cf) Na, va roftra. tae.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 304. j. van R, 548. 146 romeinsche pen, twaalf duizend voetknechten en twee duizend ruiters naar Italië overgeftoken, en had reeds Genua (1), waar hij de zeekust onbewaakt vond, weggenomen. Van daar was hij de kusten van Ligurie langs gezeild, om het zelve , was het mogelijk, in opftand te brengen. Hij vond de Ingauners, aan gene zijde van Genua, in krijg met de bergbewooners, en nam terftond deel in hun gefchil ten einde wederkeerig hunnen onderftand en de gunst der Galliërs te winnen, terwijl hij flechts tien oorlogsgaleijen ter beveiliging der zeekust bij zich hield , zijnen gemaakten buit in de zeeftad Savo in verzekering bragt, en voords zijne overige vloot ter dekking der Jfricaanfche kust terug zond, wijl men hem reeds van den aanflag van scipio verzekerd had. De Prator sp. lucretius, verwittigd van den fchroomlijken aanhang dien ma go zich onder de Galliërs van alle kanten maakte, zond deze tijding aan den Raad , wien de vrees voor alle de bekommernisfen eenes tweeden hasdru- bal's (1) Zie de kaarc van Italië sgter D. III.  geschiedenissen. 147 bai/s ten üiterften ontrustede, en terftond het befiuit deed nemen, om den Proconful m. livius met zijne vrijgemaakte flaavenbenden uit Etrurie naar Ariminum te doen trekken, en den Stadprcetor last te geven , om, zodra de nood hem dit fcheen te vorderen, de twee ftadkeurbenden, onder zulk eenen Bevelhebber, als hij zelf verkiezen zou, te laten uittrekken. Dit zelfs had eerlang plaats, m. v alerius l^evinus voerde ze beiden uit naar Arretium. Tagtig behoeftfchepen, voor hannibal met rijken voorraad beladen (1), of, gelijk een ander wil , met veroverden Etrurifchen buit en krijgsgevangenen naar Carthago beftemd (2) , doch door c n. octavius , den Prator van Sardinië, opgeligt en naar Rome opgezonden, waren de eerftelingen der voordeden van dezen veldtogt. Dezelven werden echter niet achtervolgd. Eene hevig woedende pest, die in Bruttium de Romeinen en Carthagers tevens aaa tas CO C/elius ap. Liv. L. XXVIII, c. 46. CO Valerius antias ibid. K 2 IV. BOEK VI. IOOFDST. f. voor C. 204. f. van R. £48. Carthaagfche prijzen te karn e opgebragt. Werkloos, heid in /talie.  I4S romeinsche IV. boer VI. hoofdst. J. voor C 204. J. van R 548. Scipio's beleid ap Sicilië. tastede, maakte den krijg in dat gewest voor dit jaar ongedenkwaardig. Hannibal bragt den veldtogt bij den tempel van juNo lacinia door, en wijdde denzelven eenen altaar , waarop hij , in het voorgevoel , naar het fchijnt , van zijn aanftaanden aftogt uit Italië, alle zijne krijgsbedrijven in weidfche taal met Griek/de en Carthaagfche letteren vermeldde (i). Rome hield , bij deze werkloosheid in Italië, een dubbeld oplettend oog gellagen op Sicilië. Scipio bragt terftond na zijne overkomst'aldaar het vrijwillig aangenomen krijgsvolk in benden en in oefening, maar hield drie honderd jeugdige en forfche knaapen ongewapend bij zich, wier vuurige onrust terftond te voldoen, zijn geheim ontwerp hem belettede, doch die eerlang zelve zijne fchranderheid met toejuiching inzagen. Drie honderd aanzienlijke en veelvermogende Ridders uit geheel Sicilië bij een gezogt heb • bende , om , gelijk hij openlijk zeide, met hun eene landing op de Africaanfche kust CO Liv. L. XXVIII. c. 46.  geschiedenissen. 149 kust te doen, zag hij niet flechts die jongelingen zelve , maar ook hunne ouders en bloedverwanten, onrustig morren overH 1 zulk eenen ver afgelegen en gevaar vol-J len krijg. Zich echter op den bepaalden I dag met paard en wapens vertoonende , fprak scipio hun toe: „ dat hem gezegd was ,' dat eenige Sicilwanfche Ridders voor dezen togt fchrikten , dat hij veel liever nu , dan naderhand , hun bezwaar wilde hooren , en hun daarom vrijheid gaf, om onbefchroomd hun gevoelen te uiten." Een van hun verfloutedezich, hierop te antwoordden: ,, dat, hij , wanneer het aan hem ftond , liefst niet dienen zou." — „ Wijl gij uw gevoelen niet ontveinst, hervattede scipio, zal ik u eenen man in uwe plaats geven 4 dien gij uwe wapenen, paard en verder krijgstuig hebt over te geven, en voords te uwent mede zult nemen, om hem in het gebruik van een en ander te oeffenen." De ontflagene kreeg eenen der drie honderd terug gehoudenen, en nam hem gaarne aan: alle de overigen volgden met onfchuldigingen zijn voorbeeld , en namen gewillig hunne plaatsvervangers K 3 me- iv. BOF II VI OOFDST. . voor C. «04. , van R. 548.  IV. BOES VI. HOOFDST. J. voor C 1104. J. van R. 548. O) Liv. L. XXIX. c. 1, I50 romeinsche mede, dien zij vlijtig in den wapenhandel oefenden, om niet zelve ten krijg te moeten trekken, 't welk scipio op hun verzuim hierin ter ftraf bepaald had. Alzoo kreeg Rome, zonder eenig bezwaar, eene ruiterbende, wier moed in veele flagen uitfchitterde , in plaats van bloohartige Siciliërs , op wien zich scipio nimmer verlaten kon (1). Bij de algemeene heirfchouw der oude keurbenden , die zich op Sicilië bevonden , koos hij voor zich vooral het oude krijgsvolk uit, 't welk reeds onder marcellus gediend had, bij hem aan tucht gewoon, en door het lang beleg van Syracufen inden aanval van fteden bedreeven was. Voords verfpreidde hij zijn heir in de onderfcheidene fteden, legde den Siciliërs deszelfs onderhoud op, om zijnen medegebragten voorraad te bezuinigen, herftelde de oude vloot en zond c. l^elius met dezelve naar de Africaanfche kust, terwijl hij zijne nieuwe fchepen bij Panormus op ftrand haalde, om ze aldaar, wijl ze uit  geschiedenissen. 151 uit nat hout waren getimmerd, op hetdrooge te laten overwinteren (i). Na deze toebereidzelen des krijgs begaf scipio zich naar Syracufen, 't welk van den fchok der geweldige onderwerping nog niet volkomen bedaard was. De Grieken eifchten hunne goederen te rug, die, fchoon ze hun door den Raad van Rome waren toegeftaan, doov de Italiaanen nog op dezelfde geweldige wijze werden onthouden, als zij door den krijg veroverd waren. Zich verplicht oordeelende, om 's Lands trouw onfchendbaar te bewaaren, en het voordeel tevens van de welwillendheid der Syracujers en Siciliërs voor zijn groote doel doorziende , (telde scipio de eigenaars terftond door eene magtfpreuk in het bezit van het hunne, en liet voords de onwillige bezitters in rechten vervolgen ( 2 ). Dezen eersten zomer na het vertrek van scipio uit Spanje nam reeds der Illergeten Vorst indibilis waar, om eenen opftand tegen het Romeinfch gezag te verwekte 1) Liv. L. XXIX. c. I. (3) L iv. L. XXIX. c. 1. K 4 f iv. BOEK VI. HOODFST. J. voor C. 304. J. van r. 548. Onrust in Spanje gedempt.  IV. BOCK VI. ÏSOOFDST. j. voor c 504. J. van R 54S. j J i ï52 romeinsche wekken, waar aan hij zich in den voorigen zoo ootmoedig had onderworpen: de bewondering van scipio en de minachting van alle andere Veldheeren, ■was zijne eenige drijfveer en bemoediging tot deze herhaalde pooging. Zodra scipio Spanje had verlaten, meende hij, naamlijk, dat Rome geenen anderen grooten Veldheer, dan hem alleen, had, en dat hij nu in Italië terug geroepen was, waar hannibal, alle andere Veldheeren had afgemaakt, even als hij, naden dood zijner bloedverwanten , de eenige was, die in Spanje gezonden werd; voords verbeeldde hij zich, dat scipio de kern der krijgsmagt medegevoerd, en veel eer den fchijn van een heir, dan een wezenlijk leger, onder bloote naambevelhebbers agtergelaten had; op dien grond hield hij den zijnen voor, dat zij, die tot nog toe flaayen van Carthago. of van Rome of wel van seiden geweest waren, thands geheel Span'e konden verlosfen en voor altijd de vrijieid en onafhanglijkheid aan hun Vaderand fchenken. — Dergelijke redenen ;aalden niet flechts zijne landgenooten, paar ook de Aufetaners en andere nabuu-  geschiedenissen. i§3 rige volkeren, over, om de wapenen voor de vrijheid weder op te vatten , en bragten binnen weinige dagen niet minder, dan dertig duizend voetknechten en vier duizend ruiters, op den Sedetaanfchen grond bij een ( i ). De Romeinfche Bevelhebbers l. lentul us en l. manlius acidikus, lieten de vruchtbaare en fnel ontwikkelende zaaden der vrijheid geenen wasdom, maar vereenigden terftond hunne krijgsbenden , om ze te vertreden. Zij trokken door het land der Aufetaners vreedzaam voord , als ware het dat hunner vrienden geweest, om tochten ipoedigften op den Sedetaanfchen grond te zijn, alwaar zij zich flechts drie duizend fchreeden ver van de Spanjaarden neder-, floegcn. Zij beproefden eerst te vergeefsch, hun door redenen tot aflegging der wapenen over te haaien, maar zagen hunne voeragiers terftond vijandlijk aangetast en vonden zich den volgenden morgen met het opgaan der zon door eene gefchaarde flag- or- (i) LiV. L. XXIX. c. a. K 5 IV. 8 O ff 5 VI. HOOFDST. ]. voor C> 204. J. van R, 548-  154 ROMEINSCHE IV. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C. 204. J van R. 548. ] 1 1 1 c c r l orde ten ftrijd uitgedaagd. Zij bragten wederlceerig hunne benden in het veld, maar hadden den hevigften aanval uit te ftaan, waar voor de linkervleugel zonder tijdigen onderftand zou bezweeken zijn. De ruiterij bragt voords het terugdeinzen bij de Spanjaarden over, waarvan hun de Romeinfche Bevelhebbers niet toelieten zich te herftellen, tot dat indibilis, met zijne ruiters van het paard gedrongen, zich aan het hoofd der zijnen wierp, en voor eenige oogenblikken het gevecht wederzijdsch allerhevigst maakte, tn eenen kring van lijken, en zelf door /eelvuldige wonden reeds half afgemaakt, treed hij den leeuwenftrijd der vrijheid, ot dat eene werpfpies hem aan den grond ïagelde, en met de hoop der vrijheid zijïes vaderlands hem tevens de fmart van des:elfs verdubbelde flaavernij benam. Nu 'erkeerde de heldenftrijd in eene verware vlucht, die, overal belemmerd, nog uizenden het leeven kostede. De Romeinen 'ervolgden de Spanjaarden tot in hun leer , *t welk zij veroverden, en telden iet meer dan twee honderd dooden aan unne zijde , terwijl 'er dertien duizend vij-  geschiedenissen. 155 vijanden gefneuveld en agt honderd door hun gevangen genomen waren. Het overfchot der Spanjaarden keerde verftrooid naar de onderfcheidene fteden te rug(i). Alhier weder door mandonius te zamen geroepen , om raad te pleegen over hun volgend gedrag, beklaagden zij zich over hunne nederlaag, befchuldigden de aanleggers van hunnen mislukten opftand, en beflooten, afgevaardigden naar de Romeinen te zenden, om zich op nieuw te onderwerpen. Dezen, alle fchuld op indibilis en de overige hoofden werpende , kreegen ten andwoord , dat hunne ontwapening en onderwerping geenzins voldoende waren , indien zij mandonius en de ove^ rige aanleggers niet leevendig in hander der Romeinen ftelden, die anders op een( vijandlijke wijze in het land der Illergeten s Aufetaners en der overige volkeren zouden trekken. Na het voldoen aan dezen eisch, dii de doodftraf van mandonius en de: anderen ten gevolg had, werd den Spaan fche, CO LlT« L' XXIX- c' 3- IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 304. J. van R 548. 1 I  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 204. J. van R 548. Kruistogt van l/euus op Africa. 1 < \ ■\ d \ d d m m g( ta ROMEINSCHE fchen volkeren de vrede weder gegeven , die hun echter eene dubbelde fchatting voor dat jaar, lecftogt voor een half jaar en de kleeding van het Romeinfdte leger kostede, en voor welks duurzaamheid gijsfelaars van omtrend dertig lieden afgevorderd werden (1). Ook van Spanje wendde zich dus weder fchierlijk de oogen naar Sicilië en Africa. C. l^lius , ongemerkt met djne vloot des nachts bij Hippo aan de 4fricaanfche kust geland zijnde , brapt net het aanbreken van den dag zijn krijgsn boots-volk ter plundering aan wal , /aar zij, alles zonder den minden tegenweer als in de volflagenfte veiligheid vinende , geweldige flagen konden doen. Weldra vervulden afgevaardigde renboen geheel Carthago met doodlijken fchrik Dor het verward bericht, dat eene Roeinfche vloot met scipio aanboord,dien en wist , dat naar Sicilië was bellemd :worden, eene landing gedaan had. Zonder te weten , hoe groot het ge[ der fchepen of der manfchap was, ftelde CO Liv. L. XXIX, c. 3.  GESCHIEDENISSEN. Igjr fielde men zich daar, door overdreevene vrees, het grootfte leed reeds voor, ja, bij het bedaaren van den eersten fchrik , kon men zich nog niet van de mismoedigende gedachten bedwingen : „ hoe ver de kans nu niet verkeerd was, daar men nog onlangs een eigen heir voor Rome's muuren had, en, na het verflaan van zoo veele vijandlijke legers, geheel Italit zich gewillig of gedwongen zag onderwerpen, doch nu de plundering van Africa en het beleg van Carthago te gemoet moest zien, zonder tegen zulk een leed, als Rome toen was,thands gehard te zijn. De Romeinen hadden in hun eigen volk, en in de jongelingfchap van 't ganfche Latium den itam van hun gezag, die, hoe vaak ook in deszelfs takken geknot, echter telkens met nieuwe looten uitfproot: maar Carthago had een weêrloos gemeen binnen en een weêrloos volk buiten haare muuren,- haar fteun was de befoldigde Jfricaanfche trouw der ligt' zinnigfte en trouwloofte volkeren; dén mondgefprek met scipio had syphax reeds van hun verwijderd; masinissa had zich door openlijken afval den bitterften vijand betoond; nergens fcheer, hoop IV. boei» VI. hoofdst. f. voor C. 204.. }. van R. 548. Onrust te Carthago.  153 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST J. voor C 004. J. van R 548. Krijgstoe rusting de Catbagers hoop; nergens hulp; mago voerde niets in Gallie uit en vereenigde zich niet met hannibal; deze liet zijnen roem en krachten verouderen." . Dezelfde fchrik, die zulk een mismoedig nadenken wekte, deed echter weldra rnaar middelen omzien , om het dreigend gevaar, op de best mogelijke wijze, aftekeeren. Men befioot terftond, in de ftad en op het land de manfchap te wapenen, Africaanfche hulpbenden in dienst te nemen, de ftad te verfterken, haar van voorraad aan wapenen en mondkost te voorzien , en eene welbemande vloot naar Hippo tegen de Romeinfche uit te zenden. Terwijl men hier aan werkzaam was, ontving men nader bericht, dat geenzins scipio met zijne ganfche krijgsmagt, maar lslius alleen met eenig volk, ter plundering der kusten was geland, terwijl de groote krijgsmagt der Romeinen nog op Sicilië gebleeven was. Dit deed de Carthagers ruimer adem fcheppen en, naar het fchijnt, terftond meer naar uit -, dan naar in-wendige fterkte omzien. Zij zonden , naamlijk, onmiddellijk gezanten naar syphax en andere Africaanfche Vor-  geschiedenissen. 159 Vorsten , om zich van derzelver goede gunst te verzekeren; anderen naar philippus, om hem, door de toezegging van twee honderd zilveren talenten f i), tot eene landing op Sicilië of Italië overte haaien, nog anderen naar hunne beide Veldheeren in Italië, om toch scipio door allen mogelijkeii fchrik van Africa te rug te houden, terwijl zij, behalven dit gezantfchap, aan mago nog vijf en twintig oorlogs galeijen , zes duizend voetknechten , agthonderd ruiters, zeven ele. phanten, en eenen aanzienlijken fchat tei werving van hulpbenden zonden, om alzoo moedig tegen Rome aan te rukken er zich met hannibal te vereenigen ("2), Terwijl men dezen weg te Carthago in. floeg, begaf zich masinissa, van eenige ruiters vergezeld,naar l*liüs, geduurende dat deze zich den rijkften buit var weerlooze en onbefchermde landerijen zag toevoeren. De Africaanfche Vorst beklaagde zich : „dat scipio geenen voordgang maakte, om in Africa te vallen, Cl) 360,000 Guldens. Ca) Liv. L. XXIX. c. 3, 4. IV. BOEK VI. hoofdst. J. voor C. 204. f. van R. 543.  IV. soes VI. HOOFDST. J. voor C. 204, J. van R, 548. ' Ma r. o's gedrag in Gallio. l6o romeinsche len, terwijl Cartlugo bedwelmd en s f phax in nabuurige vijandlijkheden ingewikkeld was, op wien men toch, als tusfchen Rome en Carthago vlottende , niet zou kunnen betrouwen , wanneer hem Hechts de handen vrij waren; hij raadde lzelius voords, om zich niette lang in Africa op te houden, daar hij hem kon verzekeren van het uitlopen eener vijandlijke vloot, welke het hem niet veilig zijn zou aftewachten, maar drong hem, om toch scipio ten overtogt aan te zetten , beloovende hij, fchoon thands uit zijn rijk verdreeven , echter eenen aanmerklijken onderftand in ruiterij en voetvolk." L^elius verliet na dit gefprek den volgenden dag Hippo reeds met diep gaande kielen en bragt zijnen buit veilig op Sicilië over , alwaar hij terftond m a s inissa's last volbragt (1). Omtrend dien zelfden tijd bragt de Carthaagfche vloot den aanzienlijken onderftand van het Jfricaanfclie gemeenebest behouden in maoo's handen over, die zich nog (1) Liv. L. XXIX. c. 4, 5.  'geschiedenissen. 161 nog bij Genua ophield, en nu, op het hooren van der Afgezanten last, terftond eene zatnenkomst der Galliërs en Liguriërs, die zich aldaar zeer talrijk ophielden, bij een riep , waarin hij verklaarde : „ bij hun . tot herftel hunner vrijheid gezonden te zijn , en tot dat einde, gelijk zij zagen, nieuwen onderftand ontvangen te hebben , doch dat de bepaaling der rnagt, daartoe te gebruiken, alleen nog van hun zelve afhing; dat de Romeinen een leger in Galiie en een in Etrurie hadden; dat hij verzekerd was, dat beiden zich zouden vereenigen,- en dat zij dus verfcheiiene duizenden in de wapenen zouden moeten brengen, om aan twee Romeinfche Veldheeren en heiren te wederilaan." — De Galliërs verklaarden zich hier toe hoogst gezind; maar zagen liefst, wijl het eene Romeinfche leger op, en het ander niet ver van, hunne grenzen lag, dat ma go van hun zulk eenen onderftand vorderde , dien zij hem heimelijk konden toevoeren ; terwijl de Liguriërs, die verdef van den vijand waren , openlijker deel aan den gezanienlijken krijg konden nemen." — De Liguriërs lieten zich dit VIII. deel. L wel* BOEK VI. HOOFDST. f. voor C. 20i. . van li. 548.  IÓ2 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voorC. S.Q\. J. van R. 548. 1 ] 1 ( 1 welgevallen en bedongen Hechts twee maanden tijds ter werving. Intusfchen wierf ma go heimelijk in Gallie en liet zich even bedekt allen voorraad toevoeren. De Romeinfche Veldheeren echter waren geenzins zorgloos. Livius trok met zijn krijgsvolk, uit Etrurie, Gallie in, om zich met lucretitjs te vereenigen , ten einde den vijand het hoofd te bieden, wanneer bij beweging tot den verderen doortogt maaken mogt, of het gewest van Arimimm te dekken, wanneer hij zich aan den hoek der Alpen bleef ophouden (1). Na de terugkomst van L^Liusen de bemoediging van masinissa was niet [lechts scipio vol vuur tot den grooten sanflag op Africa, maar ook zijn krijgsïn bootsvolk, 't welk met'verrukking len aangebragten buit van de vijandlijke cust befchouwde. Echter liet hij zich liervan nog door eenen anderen aanflag teug houden. Dezelve gold Loert , bij len doorgaanden afval van Italië in de ïanden van hannibal gekomen (2). Een (1) Liv. L. xxix. c. 5. CO, Zie D. VI. bi. 454, 551.  geschiedenissen. 163 Een gering voorval had scipio hoop op de herovering die1, ftad gegeven. Bij de Carthagers en Romeinen werd dit jaar* in Bruttium meer wederzijdfchen roof,' dan krijg, gevoerd. Eenige inwooners van Locri waren hier door in handen van Romeinen gevallen , die ze naar t het alzins trouw gebleevene Rhegium' gebragt hadden. Onder de gevangen genomene Locriè'rs bevonden zich werkluiden, die voor de Carthagers aan het kasteel dier ftad werkten en nog wel bekend waren aan hunne oude ftadr genooten, die, na de verovering van Locri door de Carthagers, zich in Rhegium hadden nedergezet. Op de natuurlijke vraagen der laatften aan de eefften , hoe het 'er toch te Locri uitzag, andwoordden dezen, dat 'er alles zoo ftil was en de Carthagers in zulk een goed vertrouwen ftonden, dat men hun flechts weder te ontflaan had, om ze tot de overgave der vesting en der geheele ftad in ftaat te ftellen. Men gaf terftond hiervan aan scipio kennis, die, deze kans niet willende verwaarloozen, twee Krijgstribunen overzond met last, om met drie duizend L a man- IV. BOEK vt. OOroST. , voor Ci 104. . van R« 548- Herove» ing van Locri.  tv. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 304. J. van R 548. 164- rome ins che mannen uit Rhegium den aanflag op Locri te waagen , met verder bevel aan den Proprcetor q. pleminius, om zelf dien te beftuuren. De Rhegiërs, met ladders ter opgegevene hoogte heimelijk naar Locri opgetrokken, beklommen des nachts op de afgefprokene plaats de wallen, en zagen zich terftond van binnen geholpen door de burgers, die andere ladders aflieten en alzoo drie duizend Rhegiërs in haalden, eer dat het minfte gerucht de gerust flapende Carthaagfche bezetting gewekt had. Het moordgefchreeuw der genen, die nu overvallen werden, wekte het eerst de overigen , maar bragt bun tevens in de tmerfte verwarring en doodlijkften fchrik; eindelijk werd het bekend , dat de Romeinen meesters van den eenen burg waren, en nu zou derzelver kleen aantal nog ligtlijk voor de vereenigde overmagt der bezetting bezweeken zijn, indien zij , die buiten den burg waren , geen nieuw gefchreeuw opgeheven en daardoor op nieuw de bezetting verward en verdeeld hadden. Dezelve begaf zich vol van fchrik naar den tweeden burg en liet den Ro- mei-  geschiedenissen. 165 meinen het bezit van den anderen, terwijl de burgerij tusfchen beiden de kasteelen haare meesters van het kriigslot afwachtede. Dagelijks vielen 'er fchermutzelingen voor uit beiden de kasteelen, waarop zich beiden de Bevelhebbers door onderftand uit nabuurige ftreeken verfterkten. Eindelijk kwam hannibal zelf den zijnen te hulp, en zou weldra het lot van Locri beflischt hebben , indien de burgerij , met de knevelaarij en trotschheid der Carthagers te onvreden, zich niet ten laatften bij de Romeinen gevoegd had. Scipio, van dien ernftigen en hagchelijken keer der zaaken verwittigd, verliet terftond Mesfana, werwaards hij zich, om ingeval van nood nabij te zijn, begeven had , en liep met eenen gunftigen wind den hoek van Italië naar Locri om. Hannibal was reeds nabij Locri voordgetrokken, toen hij den zijnen bevel zond, om den volgenden morgen vroeg eenen uitval te doen, van zins, om, ten gelijken tijde, de ftad van buiten aan te vallen. Dien zelfden dag echter was scipio, even voor zonne-ondergang, binnen Locri gekomen en viel nu den volgenden L 3 mor« IV. boek VI. BOOFDST. }. voor C. 204. J. van R. 548. Hannibal lot ontzet van Locri opgekomen. Door sciptovcrdreeven.  IV. BOEK VI. HOOFDST, Ji voor c 904. J. van R. 548. Befchikkintr oVer Locri, 166 romeinsche morgen, toen hannibal van buiten den ftorm begon , zoo hevig en onverwacht op dezen vijand uit, dat hij terftond naar zijn leger aftrok , en den zijnen in Locri van zijnen aftogt kennis gaf met bevel, om voor zich zelve te zorgen. De Carthaagfche bezetting, welke even fchierlijk terug getrokken was op den burg, wist door het ontfteken van brand in de ftad, de Romeinen op te houden, en zich zelve eenen vrijen aftogt naar het heir van hannibal te bezorgen, 't welk zij voor den nacht nog agterhaalde. ■ Het vijandlijk leger en den burg tevens verlaten en zich alzoo meester van Locri ziende, riep scipio de burgerij bijeen en beftrafte haaren voorigen afval: deszelfs voornaame bewerkers moesten dien nog met hun leeven boeten, terwijl hunne goederen aan de hoofden der anderen , als die zich thands verdienstlijk bij Rome. gemaakt hadden , gefchonken werden. Voor het overige wilde scipio den Loeten niets toeftaan noch ontnemen, maar begeerde: „ dat zij afgezanten naar den Romeinfchen Raad zouden zenden, wiens ' be-  geschiedenissen. iq7 befiuit hij zou uitvoeren, hun echter verzekerende , dat zij, hoe kwaalijk zij het ook gemaakt hadden , het nog beter bij misnoegde Romeinen, dan bij minzaame Carthagers, zouden hebben." Hij liet pleminiüs als zijnen Onderbevelhebber en de drie duizend mannen, die den burg veroverd hadden, ter bezetting der ftad agter, en ftak weder met zijne aangevoerde benden naar Mesfana in zee (i). De Carthagers hadden voorzeker de Locrers na derzelver afval van Rome zoo wreed en trotsch behandeld , dat zij een maatig ongelijk niet flechts konden, maar zelfs gaarne wilden dulden, doch de tegenwoordige Bevelhebber pleminiüs en zijn krijgsvolk overtroffen denvoorigen met de zijnen zoo ver in knevelaarij en ontucht , dat zij hun den voorrang in ondeugd opzetlijk fcheenen te betwisten. De baldaadigfte onderdrukking vermogt niets , 't welk zich Bevelhebber en krijgsvolk niet veroorlofden: vrouwen , dogteren , zoonen, vrije luiden lee- (i) Liv. L. XXIX. c. 6, 7, 8. Appian, ai-ex, de bel/. Annib. p. s45» h. 4 IV. BOEK VI. HOOIDST. f. voor C. 204. f. van R. 54 V Snood gedrag der Romeinfche bezetting.  IV, HO Elf VI. KQOFBST. J. voorC J. van R, m- i j { 1 < \ 1 i I(58 romeinsche leeden den beestachtigften, gruwelijkften overlast ; de onrechtvaardigfte fchraapzucht ontzag de heiligdommen van proserpina niet, maar roofde de gewijde fchatten, dien pvrrhus weleer niet had durven behouden (1); en, het geen het bijgeloof eene ftraf dier heiügfchennis noemde , Locri zelve werd het krijgstooneel tusfchen Bevelhebbers en Bevelhebbers, krijgsvolk en krijgsvolk (2). Pleminiüs voerde het opperbevel, Joch had flecht dat gedeelte der bezetting onder zich , het welk hij uit Rhe' \mm had aangevoerd , terwijl de van 5 c ? p 1 o ovcrgezondene Krijgstribunen ook lumie manfchap hadden. Een krijgsman mi pleminiüs had uiteen burgerhuis en zilveren beker geftolen, die hem op ievel der Krijgstribunen ontnomen werd i lit veroorzaakte een woest gevecht tuschen het wederzijdseh te zamenlopend rijgsvolk , het geen ten nadeele van dat van ■leminjus uitviel. Deze, door zijn volk op? (O Z:ie D. V. bl. 376-278. (a) Liv. h. XXIX. c. 8, A?i'ia«. alex & til. Anmilp. p. 345,  geschiedenissen. I69 opgezet, 'twelk hem hunne woede toonde, gaf bevel, om de Krijgstribunen aan te grijpen en te geesfelen. Terwijl men dit' bevel uitvoerde, 't welk zeer bezwaarlijk ging, kwam het andere krijgsvolk gere-, geld in de wapenen, en viel, op het zien der gegeesfelde Overften , zoo woedend op pleminiüs zelf aan, dat zij, aan gezag noch waarde eenes Ondeibevelhcbbers des Confuh denkende, hem uit het midden zijner bijldragers wegfeheurden, ijslijk havenden , en met gefchonden neus en ooren half dood lieten liggen. Scipio, van dit wangedrag te Mesfana hoorende, ftak terftond met eene galeij' van zes roeibanken naar Locri over, trok; zich de zaak van ple minius aan, lietJ hem het bevel over de bezetting, en beval hem, de Krijgstribunen, als door hem fchuldig verklaard, geboeid naar Rome te vervoeren , waarna hij terftond weder naar Sicilië terug keerde. Pleminiüs zag zijnen woedenden wrok over zijn geleeden leed geenzins voldaan door deze befchikking, en , niemand bevoegder Rechter over zijn eigen ongelijk, dan zich zelf, oordeelende, verftouL 5 tede IV. bosk VI. IOOKDST. [. voor C. 204. [. van R, 548. Vruchtooze pooling van iCiP.o, om lit te (luien. Omnenfchijke woed© iran pleiu» s.us.  iv. BOEK. VL HOOFDST. J. voor C 204. J. van R, 5*8. i i 2 t< g V n *7° romeinsche tedehij zich, ondanks 's Confuls bevel, de Krijgstribunen voor zich te laten fleepen, hun onder de gruwelijkfte folteringen te vermoorden, en hunne mishandelde lijken onbegraven langs den weg te werpen. De-" zelfde wreedheid pleegde hij tegen eenige voornaame Loer er st dien hij hoorde, dat over mishandeling bij scipio geklaagd hadden, en al, wat weleer zijne knevelaarij of wellust tegen deze ongelukkige burgerij misdeed, werd thands door zoo veelvuldige onmenschlijkheid vervangen , 3at zijne gruwelen niet flechts hem , naar den Conful zelf, ten fchande en verbeijing gereekend werden (1). Tegen den tijd der groote volksvergadering fchreef licinius aan den laad: „ dat hij en zijn geheele leger :eer ziek was, en reeds lang onbeftand ou geweest zijn , indien dezelfde ziek; den. vijand niet veel heeviger had aanetast ; dat hij dus, de kies vergadering m nieuwe Overheden zelf niet bij kuilende woonen, met goedvinden van den .aad, q.c^cilius met el lus tot Die- (O Liv. L. XXIX. c. 9.  geschiedenissen. ï?l Diclator voor dat werk benoemen zou, en voords aanraadde, om het leger van c cilius af te danken, 't welk geen nut kon doen, daar hannibal de winterkwartieren reeds betrokken had, en 'twelk buiten dat welligt geheel zou uitfterven, indien het niet fchierlijk opgebroken werd." De Raad nam 's Confuh voorftel aan en" liet hem deszelfs uitvoering aanbevolen ( i ). Meer dan één fteenregen,zeker door hoozen verwekt en bij den nieuwen aantogt eenes tweeden vijandlijken Veldheers in Balie met verdubbelde oplettendheid opge merkt, deed den Raad tot het inzien der Sibyllijnfche godlpraaken befluiten, en de daartoe gelastigde Tienmannen in dezelven lezen: wanneer een vreemde vijand den'krijg in Italië voert, kan hij uit Italië gedreeven en verwonnen worden, zodra moeder id^ea van Pesfmus te Rome overgevoerd is." Eene Godipraak, welke den Raad te opmerklijker was, daar de Afgezanten , die de gefehenken onlangs naar Delphi gebragt hadden, verzekerden, dat de (i) Liv. L» XXIX. c. 10. IV. BOEK VI. HOOFDST, f. voor C. 1204. |. van R. 54*. Godsfpraak def Sibrjllyn ■ fche boeken, om de MOEDER DF.R GODEN te haaien.  IV. boer Vi. hoofdst. J. voor C 304. J. van R. 548- Gezantfchap hier toe benoemd, j 1 1 i 2 s i al G I?» ROMEINSCHE de Delp'ifche Priesteres hun voorfpeld had:" dat den Romeinen eene veel grooter overwinning, dan waar voor zij thands offerden, te wachten ftond." Scipio's voorgevoel van het einde des oorlogs, in zijnen aandrang op Africa blijkbaar, werd ten verderen fteun dier bijgeloovige verwachting bijgebragt, en om dus niets te verzuimen, 't welk van den kant der Goden de gewenfchte overwinning mogt vertraagen, liep de raadpleeging terftond over de wijze , om die Godin naar Rone te vervoeren ( 1 ). Deze Godin, ook rhea, ops, cï bele en de moeder der goden jeheeten, droeg in de Sibyllynfche god. praak haaren naam van den Phrijgifchen >erg Ida , waarop zij bij uitflekendheid 'ereerd werd. Daar men in Afie nog geeie bondgenooten had, maakte men eerst ■waarigheid , hoe dien fchat te bemagtien ; doch zich herinnerende, dat Grieken CO Liv. L. XXIX. c. 10. Appian. alex. ï bell Annib. p. 345. Volgends wien echter, die het wonderlijke (leeds vergroot , het beeld dier odin nog eerst uit de lucht moest vallen.  GESCHIEDENISSEN. 173 kenland weleer , zonder eenige bondgenootfchaplijke betrekking, jESCulapius aan Rome had afgeftaan (i) , en bedenkende , dat men door den JEtolifchen krijg in vriendfchap met attalus gekomen was , befloot men, een gezantfchap van m. valerius l^vinus, die tweemaal Conful en zoo lang in Griekenland, m. CiECiLius öietellus, die Pretor, serv. sülpicius galba, die Bouwheer, en tremellius flaccus met m. valerius falto, die Penningmeesters geweest waren, naar dezen Afiatifchen Vorst ten bedoelden einde af te vaardigen. Dit aanzienlijk gezantfchap, 't welk de waardigheid van Rome in afgelegene gewesten moest ophouden , ging met vijf galeijen, elk van vijf roeibanken in zee, doch landde, alvoorens geheel naar Afit over te {teken , bij Delphi aan, om de Godfpraak over hunnen togt te raadpleegen. De Pythifche Priesteresfe andwoordde hun : „ dat Koning attalius hunnen wensch vervullen zou, doch, dat zij, mei de (1) Zie D. V. bi. 112, 193 en 131, 133* IV. BOEK VI. HOOFDST. ]. voor C. 204. }. van R. 5*8.  *74 romeinsche IV. boek VU hoofdst. J. voor C. 204. J. van R.' 548. } 1 ( ] ( J. voor C. J. van R. 549- ' m. corne-j 1AVS ce- tuegus en 1 f. sempro- j kiu1 tudi- Cosf. p I 1 d l ie Godin tot Rome wedergekeerd, hadJen te zorgen, dat zij in handen van Rone's deugdzaamften burger kwam." Te Pergamus gekomen werd het gezantfchap minzaam door den Vorst ontvangen en naar Phrygie begeleid, alwaar sij zelf hun eenen gewijden fteen, dien Ie inwooners als de moeder der go>en vereerden, ter verovering naar Rome 1 vergaf (1). Intusfchen had de verkiezing van nieuve Overheden te Rome plaats. M. cor■jelius cethegtjs en f. semprontus tu) 1 t a n u s , die thands in Griekenland vas (2), werden tot Canfuls benoemd. )e nieuwe Prcetors waren ti. claudius [ero, m. marcius ralla, l. scr1bo- rius libo, en m. pomponius matho, a wier benoeming de daartoe aangeftelde Yictator zijn gezag aflegde ( 3 Bij de krijgsverdeeling voor dit vijftiene jaar des tweeden Carthaagfchen krijgs; reeg de Conful cornelius Etrurie, sem- pro- CO Liv. L. XXIX, c. in Ca) z'ö boven bl. 40-43. C3) Liv. L.XX.X, c. ij.  geschiedenissen. i?5 pronius Bruttium, de Prator marcius het binnen-, scribonius het buiten-beftuur en Gallie tevens, terwijl aan pomponius Sicilië, en aan claudius Sardinië ten deel viel. Het verlengd bewind werd aan scipio op Sicilië voor een jaar, aan licinius in Bruttium naar 's Confuls goedvinden, en aan livius en lucretius in Gallie tegen mago toegefiaan. Cn. octavius zou veertig oorlogsgaleijen ter beveiliging der kusten van Italië naar den wil des Raads voeren. T. quinttus bleef te Tarentum , c. hostilius tubulus te Capua. Het krijgsbewind in Spanje bleef door de volksftem aan l. cornelius lentulus en l. wanlius acidinus, onder den naam van Proconfuls aanbevolen. De Confuls hielden eene legerwerving van nieuwe keurbenden voor Bruttium en ter voltallig maaking van alle de overige keurbenden (i). 'Er was dus thans weder niet ftelligs van den aanval op Africa zelve beflooten. Sci- (O Lir. L. XXIX. c. 13. IV. BOES. vi. HOOFDST. f. voor C. 303. J. van R. 549- Krijgsverdeeling. dfrica aan SCIPIO o- yergelaten.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voorC 2C3. J. van R 549 Veelvul dig bijgeloof. De aan komst vai MOEDER idïa bekend gemaakt. i?6 romeinsche Scipio zag zulks andermaal aan zijn eigen goedvinden overgelaten. De ftaatkunde van den Raad wilde, naar de gedachten van livius, alzoo deszelfs vijandlijk doel op Carthago zelf verbergen, om het niet vooraf te ontrusten , maar onverhoeds, naar aanbod der gelegenheid, op het lijf te vallen. Het Romeinfche Volk alvast was vol hoop, en werd daarin gefterkt, dat dit jaar in Africa zelve een einde aan den Carthaagfchen krijg gemaakt zou worden ( 1 ). Het bijgeloof, door den Raad zelf thands zoo aanmerklijk verfterkt, zag overal voorteekenen cn fchrikbeelden , die door eenen bededag en een negen dags offer bekrachtigd of afgewend werden. - M. valerius , een der Afgezanten naar Afie, door de overigen vooruit gezonden, om, na de bemagtiging der Idïtï'fche moeder, de Godfpraak van apollo aan den Raad te melden , werd weldra door eenen bode gevolgd , met bericht dat het wederkeerend Gezantfchap reeds op de hoogte van Tarracina (2) was. Het CO Liv. L. XXiX. c. 14. CO Zie de kaart der ommeflreeken van Rome agter D. I.  geschiedenissen. 177 Het kostede den Raad geene geringe moeite, te verklaaren, wien hij voor den deugdzaamften burger hield, daar elk naar^ ijveriger naar dien roem was, dan hij ooit naar eenig krijgsbewind of eerambt, in naam des Raads of door de Volksftem hem opgedragen, zou geweest zijn Die eer, waarbij valerius te recht geenen zegepraal wil vergeleeken hebben (2), werd eindelijk door den Raad buiten zich aan den zeven en twintig jaarigen p. scipio nasica, den zoon van den in Spanje gefneuvelden cnejus en den neef van scipio den Proconful, opgedragen , zonder dat de oudfte fchrijvers zelve eenig gewag maaken van de uitfte* kende deugden dezes jongmans (3) > door wiens benoeming al vast alle onderlinge wangunst in den Raad zelf ontgaan was. Op de tijding , dat het gezantfchap voor de haven van OJiia gekomen was, werd CO Liv. L. XXIX. c. 14. CO Val- max« l« viil c* *$• ex' 3' C3) Liv. L. XXIX. c. 14. Appiaw. ale*. ie bel/. Annib. p. 2^6. VIII. deel. M IV. BOEK VI. IOOFDST. f, voor C. 203. f. van R» 549*  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 303. J. van R. 549» Komst van de moeder der goden, I78 ROMEINSCHE werd deze scipio met alle de voornaame vrouwen van Rome der Godinne te gemoet gezonden, met last, om haar van de galei af te haaien , aan ftrand te brengen, en ze over te reiken in de handen der vrouwen, om ze voords naar Rome te Jragen. De plegtige trein van eerwaardige vrouwen, door den deugdzaamst verklaarden jongman voorgegaan , vond het fchip voor ien mond des Tibers, en fchaarde zich nu :er overreiking des verwachten heiligdoms van daar tot aan Rome. Met huiverige /errukking over de eer , door gansch Rome aan hem afgedaan , begaf scipio zich aan boord van een kleener vaartuig , 3m met fidderende handen der goden moeder uit dien der Priesteren over te nemen (1). Voor (O Liv. L. XXIX. c, 14. Volgends ïilius :tal. (Punic, L. XVII. fs. 9.) was scipio onverfebrokken: doch het wordt betwist of intrepidis aldaar niet moet zijn in irepidis (Pide d raken s. ad h. /._) De critiek wil het eerfte , de nenfehenkennis vordert in ons oog het laatfte, waarfoor ook f$. 14. pleit.  XXI; X   geschiedenissen, 179 Voor aan der vrouwen trein had zich quintia ceaudia geplaatst, wier weidfche opfchik haare huwelijkstrouw verdacht gemaakt had. Het blijven zitten van scipio's vaartuig op eene droogte in den Tiber gaf, naar de vertelling, welke van deze gebeurenis onder het Romeinfche Volk ging, haar gelegenheid, om zich van dien blaam te zuiveren, daar zij, de Godinne hierom ten blijke haarer eer gebeden hebbende, het vaartuig, 't weli niet vlot te krijgen fcheen, door haaren gordel, als een touw gebruikt, aan wal trok. Zij nam het eerst het heilige uil scipio's handen aan, gaf hetzelve aan de overige greetig reikende hander over (1), tot dat het aan de rivier Jlmo genaderd door de Priesters der Godin in haare CO Liv- L' XXIX c- !4- 0vID Fast' L*IV' fs. 295-337. SlL. 1T al. L. XVÜ. f. 23—45' Appian. alex, de bell. /fnnib. p. 345- Aur, vict. de vir. ill. c. 46. Dat claudia ee> ne getrouwde vrouw en geene Vestaalfche Priesteresfe was , gelijk bij den laatsgenoemden en veele anderen gezegd is, bewijstDR akenborch. (ad b. I. livh.) M 2 IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 203 J. van R. 549»  i8o romeinsche IV. EOSKi VI. HOOFDST. J. voor C. 203. j. van r, 54°. i ] i _( t 1 \ 1 1 \ ^ 3, haare wateren gewasfchen, en voords op eenen wagen met koeijen befpannen geplaats werd, die van alle kanten met frisfche bloemen beftrooid, onder veelvuldig reuk- en offerwerk, voorgegaan door scipio en geleid door den Raad, Rome inreed, en zich aldaar aan het huis des deugzaamften burgers ontlastede (1). Die geheele last was nogthands niet tnders dan een kleene oneffen hoekige fieen, van zwartgrauwe kleur, bij aatere Oudheidkundigen voor eenen zeilteen gehouden (2). Dezelve werd voords >p den twaalfden van Grasmaand in den empel der overwinning geplaatst, dien iet Volk met veele offers begiftigde, terzijl de Raad eene beddefpreiding en feestpelen gaf en dezelven voords onder den aam van Megalefiën jaarlijks vierde ("3). Behalven deze feestfpelen in Grasmaand rijdde men voords ook 's jaarlijks ter eere an de moeder der goden in de len- (1) Ovid. Fait. L. IV. jru 336-347. (2) Oudaam, Roem fche Mogendb. bl. 245, 6. (3) Liv. L. XXIX. c. 14.  geschiedenissen. iöi Lentemaand eenige dagen, onder den naam van Hilariën ter eere van cybele gevierd. De bijzondere plegtigheid, waarmede de hoogde Overheidperzoonen met ontbloote voeten bij de gewijde omgangen! dezer feesten voor haaren wagen gingen, drukte fteeds den hoogften eerbied uit, dien men voor haar bleef koesteren. Met haare vereening ging echter geen duidlijk begrip gepaard, juist daarom, wijl men in haar iet vereerde, waarvan zich geen begrip liet vormen, de alles voordbrengende kracht, naamljk , die de leeuwen temt en den fchoot der aarde bevrucht, de moeder aller dingen , de beheerfcheresfe der hoofdftoffen, het begin des tijds, de hoogfte Godin des hemels, de Vorftin der beneden waereld, het grondbeeld van alle Godheid, welke onder veelerlije naamen en geftalten fteeds op aarde vereerd , en wegens derzelver voordbrengend en fcheppend vermogen als eene vrouwe gedacht werd, — dat alles, in een woord, het welk wij nog den veelvormigen naam der natuüre geven. Aan haare duizendvouwdige gedaanM 3 te. IV. BOEK vr. ïOOFDST;! f. voor C. 203. f. van R. 549- Jaarlijksch feest van de MOEDER. derGODtN.  IV. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C 203. J. van R 549. Iöfi ROMEINSCHE te , en onbegrijpelijke werking , welke zich door de geheimvolle kracht des onregelmaatigen zeilfieens niet zoo geheel oneigen liet voorftellen, was welügt de kakelbonte , potfierlijke en gemaskerde optogt toetefchrijven, die bij haare plegtigheden plaats had, en tegen den eerbied der Overheden zoo zonderling afdak. In denzelven zag men gewaande Overheden met naargebootfte bijlbundels, verkleede mans en vrouwen, en zwakke grijsaards met gevleugelde ezels , die den Pegafus afbeeldden en een fcbaterend gelach wekten , het geen den Romeinen, die hunne Goden doorgaands met blijdfchap dienden, niet ergerlijk was. Deze zonderlinge optogt was echter flechts het begin van den omgang, die nu door getrouwde vrouwen, in wit gewaad, vervangen werd, welke den weg voor zich met bloemen beflrooiden, en, telkens omziende naar de beeldnis der vruchtbaare Natuure, door debevalligfte houding haare onderwerping aan haare wetten betoonden. Zij werden gevolgd door het feestmu. ziek,  geschiedenissen. I83 ziek, het welk zingende reijen van in het wit gekleedde knaapen en meisjens begeleidde. Daarna kwam de ganfche trein des vereischten offermigs , waaragter de Priesters van cybele met het onftuimigst gefchreeuw en losbandigst gewoel volgden. De vertelling, dat deze zelfde Godin, weleer onder den naam van rhea aan saturnus gehuwd, haaren jonggebooren jüpiter voor deszelfs verflindende tanden willende bewaaren, hem heimemelijk op het eiland Creta bragt en deszelfs gefchrei aldaar door het geraasch van eenige priesters, corybanten genaamd, voor haaren echtgenoot onhoorbaar maakte, was de grond van dit geweldig priesterlijk gefchreeuw en getier. — De befcherming der koesterende Natuure voor haare voordbrengzelen, welken zij in den fchoot der aarde of in de ingewanden der dieren verbergt en ongeftoort laat ontwikkelen, fchoon de tijd alles verflindt, wat haar tei prooije ftaat, de ftorm over de oppervlakte der aarde loeit, en het uitwendig dierlijk ligchaam veelvuldig leed onderM 4 êaat: iv. BOEK VI. 100FDST. f. voor C 203. f. van R„ 54°-  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R. 549. : t i l f Ï84 ROMEINSCHE- gaat, was ongetwijfeld het gronddenkbeeld dezer fabel. De verdere verdeediging der fabelkunde voor de ontmanning der Priesteren van cybele, als behoefde de Natuur niet anders dan haare eigene vruchtbaar maakende kracht, kon echter deze orde niet ontheffen van de diepe verachting, waarmede de Romeinen zelve ze befchouwden. Deze Priesters droegen den naam van Galli, terwijl hun Opperpiester Archigallus lieetede : doorgaands liepen zij met hunne Afgodsbeelden in dorpen en fteden aalmoezen zamelen, en moesten zich daarbij fchimp en fmaad even goed, als eer en achting, laten gevallen. De raazernij der Priesteren fchaadde intusfchen de eer der Godheid niet, welke nen zich voords als eene vrouwe met ;ene kroon, als Koningin der aarde, en op ienen met leeuwen befpannen wagen, als le Gebiedfter aller fchepzelen, op penninjen en in beeldnisfen voorftelde. Allerleije tooneelvermaaken, op den Pattijnfchen berg gevierd , maakten haare ;estfpelen na eenen dergelijken optogt, als  geschiedenissen. 185 als in Lentemaand bij de Hilariën, in Grasmaand bij de thands ingeftelde Megalefiën jaarlijks uit (i). Na het vieren van dit nieuwe feest hervattede men het roer desinwendigen ftaatsbeftuurs met eene Hevigheid , welke de onrust, door den Carthager in Italië gebragt, zinds zijne komst nog niet ver-j gund had. Eenige leden beweerden in den Raad , dat men thands niet langer moest dulden , het geen men weleer in hagchelijke oogenblikken had moeten lijden , en herinnerden denzelven aan de twaalf La'ijnfche volkplantingen, die onder het Confulfchap van fabius en ful. vius manfchap voor den krijgsdienst hadden geweigerd, en zinds dien tijd, fchier zes jaaren lang, vrij van alle togten gebleeven waren, als hadden zij zulk eene vrijheid wonder wel verdiend, terwijl de trouwe en gewillige bondgenooten door jaarlijkfche ligtingen fchier ontvolkt waren (a). De (1) Morisz. Roms Ahhertbumer f. 69-81, 88-90. (2) Zie D. VII. bl. 445-451. M 5 IV. boes vi. 100fdst. [. voor C. 203. [. van R. 549. De klem .>an regeeing herlomen.  l36 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 003. J. van R. 549- De herinnering hier aan was genoeg, om alle voorige verontwaardiging daarover bij den geheelen Raad op nieuw te wekken, en denzelven de Confuls te doen gelasten, om de Overheden en tien voornaame burgers van elk der twaalf volkplantingen te Rome te ontbieden, en van elk derzelven voords af te eisfchen het dubbeld getal des krijgsvolks, welk zij , geduurende den Carthaagfchen krijg , in de zwaarfte jaaren, wel eer geleverd hadden , en nog honderd en twintig ruiters daarboven. Bij gebrek van ruiters konden zij met drie voetknechten voor eenen ruiter volftaan, doch al het krijgsvolk moest uitgelezen zijn, en overal, waar de nood zulks vorderde , ter aanvulling der legers buiten Italië dienen. In geval van weigering zouden de Confuls deze Overheidperzoonen en afgevaardigden gevangen houden en volftrekt allen toegang tot den Raad weigeren. Voords legde de Raad elk dezer volkplantingen eene jaarlijkfche fchatting op, en vorderde van derzelver Schatmeesters jaarlijks beëedigde lijsten van derzelver weerbaare manfchap, even als zulks te Rome gebruiklijk was. De  geschiedenissen. 187 De Confuls hielden den opontboodenen uit de volkplantingen het Raadsbefluit voor, maar zagen den eenen zich nog meer, dan den anderen, wegens het zelve ontfchuldigen, verzekerende, „dat men naauwlijks de enkelde, in plaats van de dubbelde, manfchap leveren kon, verzoekende, om toegang tot den Raad , betuigende zulk eene ontvolking niet verdiend te hebben , en beweerende eindelijk , dat noch hunne zwaarfte fchuld noch Rome's ftrengfte wrok de volkplantigen meer kon doen geven , dan zij bezaten". De Confuls, deze hardnekkige weigering ziende,verbooden de Overheden Rome te verlaten, zonden de overige afgevaardigden ter werving naar huis, hielden de Raadzaal voor hunne beden geflooten, en dwongen de volkplantingen hierdoor, eerlang de manfchap te leveren, waartoe zij, door het lang vrij blijven van den dienst, zeer wel in ilaat waren (i). M. valerius LiÉviNus bragt eene andere zaak te berde, welke fchier even lang in vergetelheid gebleeven was, en (O Liv. L. XXIX. c. 15. IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voorC. £03. J. van R. 549' I  i88 romeinsche IV. boei VI. hoofdst. J. voor C 203. J. van R 549OudeStaatsfchuld afgedaan. en die, onder het Confulfchap van hem en m. claudius voorgevallen, hem haare herinnering ten plicht maakte. Zij betrof de vrijwillige gift, op zijn voorbeeld en aanmoediging aan het Gemeenebest gedaan , toen deszelfs fchatkist zich ten bo dem toe uitgeput bevond (1). Schoon die gift toen geheel vrijwillig , zonder eenig voorafgaand Raadsbefluit, en dus zonder eenig verdrag van teruggave, gefchied was, nam de Raad echter het befluit, om dezelve als eene wettige ftaatsfchuld te befchouwen en dezelve in drie paaijen af te losfen , waarvan de eerfte thands, de tweede over drie, en de laatfte over vier jaaren betaald zou worden (2), 't welk voorzeker het fchitterendst blijk' van deszelfs waare burgerliefde , welke alle knevelaarij verfoeit, zou wezen, indien het aandeel, 't welk de Raadsheeren zelve in die gift hadden genomen, de eigene belangen niet ten fterkften met die der overige burgers vereenigd had. Alle verdere flaatszorgen werden voords af- (0 Zie D. VIL bl. 373— 376. CO Liv. L. XXIX. c. 16.  geschiedenissen. 189 afgebroken door de komst van een gezantfchap uit Locri, welks rampzalig lot to/ nog toe te Rome onbekend was gebleeven en aller harten fchier even zeer tegen scipio , die hetzelve niet voorko> men of verhinderd had, als tegen pleminiüs, innam, die daarvan de geheele fchuld droeg. Het gezantfchap beftond uit tien Locrers, die in het flordigst en medalijden wekkendst gewaad en met omwoadene olijftakken , de Griekfche kenmerken van ootmoedige beden , den Confuls op de markt ten voet vielen, en om toegang tot den Raad fmeekten, wijl zij van van pleminiüs en deszelfs krijgsvolk eene mishandeling leeden, dien het Romeinfche Volk den Carthager en niet gunnen zou. In den Raad gebragt, hing de oudfte der afgezanten een fchrikkelijk tafereel op van de gruwelen door pleminiüs en de zijnen te Locri gepleegd , het welk de herinnering aan hunne vrijwillige gezindheid, om weder tot de Romeinen overtegaan, geenzins behoefde, om verfoeid te worden, wijl het zelve zulks waardig zijn zou, al ware het tegen Rome's bitterfte vijanden uitgevoerd. „ Knevelaarij, dief- ftal, IV. EOF. S vi. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R. 549. Klagt der Locrers,  IV. BOEK vi. KOOFDSTi J. voor C. 203. J. van R. 549 I9O romeinsche ftal, ongebondenheid, ontucht, beestachtigheid, kwelling, foltering, moord maakten de zwarte lijst der gruwelen van eenen Bevelhebber en benden uit, wier kleeding en taal alleen Romeinfch , doch wier gedrag onmenfchelijk was. De tempelroof aan proserpina's heiligdom gepleegd deed hun echter de wraak van hun geleeden leed zeker verwachten , maar tevens voor derzelver ftraf over geheel Rome beeven. Pyrrhus ondervond die, toen hij Italië ontweek , en scipio kon zij treffen, eer hij Sicilië verliet. De woede des Romeinfchen krijgsvolks te Locri onderling fcheen hun reeds het zichtbaarst blijk der helfche Raazernij te zijn, welke hun aan zich zeiven de gepleegde heiligfchennis leed wreeken. Hoe ongelooflijk, eindelijk, het verhaal van al hun lijden zijn tnogt,zij boodenzich, was het mogelijk, :ot zulk een verdubbeld lijden aan, wanreer een gezantfchap van den Raad naar Locri hun van valschheid of vergrooting )vertuigen kon ( 1 )." Na het eindigen hunner voordragt vroeg (i) Liv. L. XXIX. c. io*-io.  CE SCHIEDENISSEff. IQI vroeg tabius hun, of zij hun beklag reeds bij scipio over zijnen Onderbevelhebber gedaan hadden , waarop zij andwoordden : „ dat de Locrers mede gezanten naar hem hadden afgevaardigd, doch dat scipio geheel bezig was in den toeftel deskrijgs, dien hij reeds had overgebragt, of binnen weinige dagen overbrengen zou op Africa , en dat zij ook reeds ondervonden hadden , hoe veel werks scipio van pleminiüs maakte , toen hij deszelfs tegenftrevers onverhoord had laten gevangen nemén, en hem, fchoon even, ja nog meer fchuldig, zijn gezag had laten behouden." Zodra de afgevaardigden op bevel des Raads de zaal verlaten hadden, werd ple-i minius niet flechts, maar scipio te-j vens, het voorwerp der fcherpfie redenen 1 van de voornaamfte Raadsheeren. Fabius inzonderheid, die geen ander middel zag, om den, in zijn oog gewaagden, aanflag op Africa te voorkomen, dan door scipio uit Sicilië te rug te roepen, maakte van deze gelegenheid gebruik, om de vooringenomenheid voor dezen krijgsman, wiens eerzuchtige jeugd hem even gevaarlijk IV. >oec VI. soofdst. ]. voor C. ao3. [. van R. 54°. Strenge ;evoelens >ver plbhnius en CIPIO.  IV. BOEK VI. KOOFDSTi J. voor C. 203. J. van R.. 549 1 ; : I ! < I9O romeinsche ftal, ongebondenheid, ontucht, beestachtigheid, kwelling, foltering, moord maakten de zwarte lijst der gruwelen van eenen Bevelhebber en benden uit, wier kleeding en taal alleen Romeinfch , doch wier gedrag onmenfchelijk was. De tempé)roof aan proserpina's heiligdom gepleegd deed hun echter de wraak van hun geleeden leed zeker verwachten , maar tevens voor derzelver ftraf over geheel Rome beeven. Pyrrhus ondervond die, toen hij Italië ontweek , en scipio kon zij treffen, eer hij Sicilië verliet. De woede des Romeinfchen krijgsvolks te Locri onderling fcheen hun reeds het zichtbaarst blijk der tielfche Raazernij te zijn, welke hun aan zich zeiven de gepleegde heiligfchennis leed wreeken. Hoe ongelooflijk, eindeijk, het verhaal van al hun lijden zijn nogt,zij boodenzich, was het mogelijk, ot zulk een verdubbeld lijden aan, wanïeer een gezantfchap van den Raad naar Locri hun van valschheid of vergrooting »vertuigen kon ( 1 Na het eindigen hunner voordragt vroeg (1) Liv. L. XXIX. c. 16-19.  GESCHIEDENISSEN, ipi vroeg fabius hun, of zij hun beklag reeds bij scipio over zijnen Onderbevelhebber gedaan hadden , waarop zij andwoordden : „ dat de Locrers mede gezanten naar hem hadden afgevaardigd, doch dat scipio geheel bezig was in den toeftel deskrijgs, dien hij reeds had overgebragt, of binnen weinige dagen overbrengen zou op Africa , en dat zij ook reeds ondervonden hadden , hoe veel werks scipio van pleminiüs maakte , toen hij deszelfs tegenftrevers onverhoord had laten gevangen nemen, en hem, fchoon even, ja nog meer fchuldig, zijn gezag had laten behouden." Zodra de afgevaardigden op bevel des Raads de zaal verlaten hadden, werd pleminiüs niet flechts, maar scipio tevens, het voorwerp der fcherpfte redenen van de voornaamfte Raadsheeren. Fabius inzonderheid, die geen ander middel zag, om den, in zijn oog gewaagden, aanflag op Africa te voorkomen, dan door scipio uit Sicilië te rug te roepen, maakte van deze gelegenheid gebruik, om de vooringenomenheid voor dezen krijgsman, wiens eerzuchtige jeugd hem even gevaarlijk IV. «OEI VI. hoofdst. ƒ. voor C. 203. ƒ. van R, 54°. Strenge gevoelens over pleminiüs en scipio.  192 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R. 549- lijk fcheen voor de vrijheid, als zijn ftout ontwerp voor'sLands welzijn, geheel en al weg te nemen. Hij beweerde : „ dat scipio gefchiktwas, om alle krijgstucht te bederven; dat de opftand zijnes krijgsvolks in Spanje den Staat meer nadeels gedaan had, dan de wapenen der Carthagers; en wilde, dat pleminiüs geboeid te Rome zou gebragt worden, om zich uit den kerker te verdeedigen, waarin hij van kant gemaakt moest worden met verbeurdverklaaring zijner goederen, indien men de klagt der Locrers waar bevond; dat scipio, zonder bevel des Raads zijn gewest verlaten hebbende, uit het zelve terug geroepen , en hem het krijgsbevel door de Gemeensmannen vóór het Volk afgeëifcht zou worden dat voords de Raad aan de Afgevaardigden zou verzekeren, dat het Romeinfche Volk geen deel wilde hebben aan het gepleegde ongelijk, maar het zelve, zoveel mogelijk , herftellen, en vooral den tempelroof dubbeld vergoeden zou; dat, eindelijk, het krijgsvolk uit Locri naar Sicilië gevoerd en eene nieuwe Latynfche bezetting in die ftad gelegd zou worden." Be-  geschiedenissen. 193 Behalven de klagt der Locrers en het misdrijf van p l e mini us, welke niet, dan zij'ielingsch, scipio betroffen, werd thands zelfs in den Raad eene rechtftreekfche befcbuldiging tegen hem ingebragt. Men zeide : „ dat hij met eenen Griekjehen mantel en fchoeizel de oefenlchool bezogt en zich met de Griekfche letteren en oefeningen ophield ; dat zijn krijgsvolk , even verwijfd en werkloos, deel nam aan alle vermaaken van Syracujen; dat Carthago en hannibal bij hun vergeten fcheenen , en dat zij, door losbandigheid bedorven, even als te Sirro in Spanje , den bondgenooten geduchter, dan den vijand, waren (1)" Deze befchuldiging , die gedeeltlijk waar, gedeeltlijk valsch, maar alzins o verdreeven was, kreeg nadruklijke klem in den mond van dien, die zelf als Penningmeester in Sicilië zijn gedrag gezien, hem daarover onderhouden, en, na een kwaad befcheid , zijne zijde verlaten had. Deze was m. porcius, cato bijgenaamd van wegen zijne fchrander- heid , ( 1 ) Liv. L. XXIX. c. 19. VIII. DEEL. N IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 203. f. van R. 549. Befchuldiging van scii'.o's gedrag. De aanleg van m. porcius cato.  IV. BOES VI. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R, 549- Ct)Thandi Frascati. (*) Novus homo. 194 - romeinsche heid , nadat hij eerst den bijnaam van priscus gedragen had: een man , wien onze gefchiedenisfen thands voor het eerst noemen, fchoon hij reeds lang in Rome onderfcheiden werd, doch van wiens raad en daad zij eerlang vaak gewaagen zullen. De bijzondere gefchiedenis zijnes leevens tot aan dit tijdperk zal ons de bron en waarde zijner befchuldiging tegen scipio doen vinden , en tevens den veiligften grond aanwijzen, om alle zijne volgende bedrijven te beoordeelen. Hij had thands den ouderdom van dertig jaaren bereikt (1). Tusculum f, in Rome's nabuurfchap gelegen, was zijne ge. boorte plaats. Zijnes vaders en grootvaders dapperheid mogt hem van zijne eerlijke afkomst doen fpreken , derzelver onvermaardheid m den Plebejifchen ftand gaf hem den naam van eenen nieuwen man *, die zijn geflacht het eerst in aanmerking bragt, tot aanzien verhief, en door hooge eerambten deed fchitteren. Een Sabijnsch landgoed, door zijnen vader CO Cic. de Scnect. c. 4. Verge!. met onze ge. fch. D- VI. bl. 89.  öeschiedenissen. 195 der hem nagelaten, was het verblijf zijner eeriïe jeugd, en boezemde hem dien fmaak voor den landbouw in, die het vermaak van zijnen grijzen ouderdom en der nakomenlingfchap, in zijne fchriften over, denzelven, nuttig en kennelijk gebleeven is (1). Door de Natuur, welke hem rood haair, groenachtige oogen, en een grof en fterk ligchaam gegeven, en door zijne opvoeding, welke hem vroeg aan zwaaren arbeid gewend had, geenzins voor de Bevalligheden geformd, had zijn geest zelf eene ftroefheid aangenomen, welke hem het voorwerp van achting, maar nimmer van een tederer gevoel kon maaken. De nabuurfchap van het verblijf, waarin c urius wel eer, aan den kleenen haard zijn fober maal bereidende, het goud aanbiedend gezantfchap van pyrrhus met den edelften hoogmoed der onaf hanglijke deugd had afgeweezen, was de grootfte verleiding voor cATo'shart, wijl hetzelve aldaar telkens wellust in de foberheid ging zoeken , en (1) Plut. in cat. maj. p. 336. Hij wordt de eerfte geteld onder de Scriptom rei rufticte **■ teres Latini, wier werken wij nog bezitten. N a IV. boek VI. IOOÏDST. |. voor C. 203. . van R. 549-  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 203 J. van R 549 I96 romeinsche en eindelijk zonder eenig wantrouwen op eene neiging, welke door zijne tijdgenoot ten in hunne voorouders te onbepaald ' gepreezen werd , gevoellooze vrekheid in de plaats eener wijze onthouding" omhelsde. Die neiging vond nieuw voedzel in de kennis, welke hij ie Tarentum kreeg aan de leerftellingen van pytha goras en plato wegens het vernederende der zinlijke vermaaken. De tweede veldtogt, dien hij met fabius deed, had hem derwaards gebragt, en in den Tarentynfchen burger nearchus eenen Leermeester in de Wijsbegeerte en Letteren der Grieken doen vinden. Met zijn zeventiende jaar den krijg reeds gevolgd hebbende, en voor dien tijd aan den onvermoeiden veldarbeid overgegeven , ontvong zijn geest echter te laat de befchaaving dier Letteren , om van dezelven eenig meer nut, dan in de bloote voordragt zijner denkbeelden, te trekken. De lof zijnes onvertzaagden moeds, die met een borst vol leedteekenen pronkte, zijnes wijzen huisbeleids, waarin de voorvaderlijke vlijt en zeden herleefden, en zijnes fchranderen raads aan zijne buuren in rechtzaaken ge-  geschiedenissen. 197 gegeven , trok de oplettendheid eenes mans, die de onfchatbaaré verdienden bezat, om jeugdige begaaafdheden en dille deugden optefpooren , gade te flaati, in het licht te brengen, aan te kweeken en ten top van welverdienden roem te voeren. Deze was valerius flaccus, een aanzienlijk Romein, die, zijn landgoed naast dat van cato hebbende, kennis met hem maakte, hem te Rome noodigde, veele befchermersbezorgde, in de pleitzaal bragt, tot den rang eenes Krijgstribuuns in het veld verheven, en hem onlangs tot Feldthefaurier bij scipio bevorderd had. De drengheid zijne leevens verloor niets, de natuurlijke kracht zijner redenen won veel. bij deze dandverwisfeling. Van eenen fcherpzinnigen Pleiter werd hij een bekwaam Redenaar, van eenen wijzen Huisbeduurereenfchrander Staatsman, zonder dat zijne volgende opklimming van waardigheden tot de hoogde eerambten eenige verandering in zijn leeven te weeg bragt, In het veld was hij zijn eigen wapendrager en liet zich alleen door eenen Haaf, die zijn maal bereidde, vergezellen, die mm mer door hem over de aanrechting be N 3 rispt IV. BOEK VI. HOOFDST. }. voor C. 203. f. van tl. 5evelhebbers weeten; zijn gevoelen zou ■eel eer zijn , om den nieuw benoemden Vator van Sicilië terftond der waards te oen vertrekken benevens tien gelastigen, door de Confuls uit den Raad ver-  geschiedenissen. 20I verkoozen, entwee Gemeensmannen, met eenen Bouwheer, ten einde te gaan onderzoeken , of den Locrers met zijnen wil of medeweten reden tot klagt was gegeven; zo ja, hem te rug te zenden, en, wanneer hij reeds naar Africa mogt overgeftoken zijn , de Gemeensmannen en Bouwheer met nog twee gelastigden derwaards af te vaardigen, om hem van daar te haaien, en het legerbevel aan twee gelastigden uit den Raad in zijne plaats over te laten, tot dat hij door eenen anderen Veldheer zou vervangen zijn, doch, in geval van het tegendeel , hem onbelemmerd in zijn opperbevel en krijgsbeleid te laten.", Het Raadsbefluit viel naar het gevoelen van me tellus uit: de bezending v/erd benoemd, en door den Raad gelastigd 9 om zich eerst naar Locri te begeven , terwijl de vergoeding en bevrediging van proserpina aan de Priesterfchap werd overgelaten (i). Te Locri, van de gegrondheid der gedaane klagt fchierlijk overtuigd, was de eerCO Liv. L. XXIX. c. 21. N 5 IV. BOiS vi. HOOFDST. J. voor C. 303. J. van R. 549. Bezending naar Locri en bij scipio.  202 romein s che IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 203. J. van R 549. Herftel Itog van Locri. eerfte zorg der bezending de bevrediging der beroofde Godin , wier fchatten zij door het geen zij bij pleminiüs en het krijgsvolk vonden , en voords door ■het geen zij zelve daartoe had medege. bragt, volkomen herftelde. Daarna riep de Pretor de bezetting bij een, gaf haar bevel, de ftad uit te trekken, en zich daarbuiten te legeren, onder het ftrengst verbod van iet, 't welk haar niet toekwam, mede te nemen, en met vrij verlof voor de Locrers, om het hunne terug te nemen, en, naar het geen zij misten, te vragen. Vooral zorgde de bezending, dat terftond alle vrije luiden uit der Romeinen geweld ontflagen werden. Daarna riep zij eene volksvergadering der Locrers bij een, en herftelde ze, in Rome's naam, bij het vrij gebruik hunner eigene wetten. Elk die pleminus wilde befchuldigen, had de bezending naar Rhegium te volgen, doch wilden zij eene gezamenlijke klagt tegen scipio uitbrengen, dan hadden zij hunne gelastigden naar Mes/ana over te zenden. De Locrers, hunnen gevoeligften dank lan de bezending en in dezelve aan den Raad en het Volk van Rome betuigd hebben-  geschiedenissen. 203 bende, verklaarden zich wel gereed, om pleminiüs te gaan befchuliigen, maar liever scipio ten vriend dan ten vijand te begeeren, en zich verzekerd te houden , dat 'er niets op last of met bewilliging van hem misdreeven was, die alleen pleminiüs te veel en hun te weinig geloofd had, en voords onder die weinigen fcheen te behooren, die meer tegen het misdrijf, dan voor de ftraf, zijn." Het ontflag van dit gedeelte hunnes gerechtlijken onderzoeks was eene aangenaame ontheffing van den zwaaren last der bezending, die, pleminiüs en twee en dertig der voornaamfte medepligtigen te Rhegium veroordeeld en van daar geboeid naar Rome verzonden hebbende , naar Sicilië overftak, om van de leefwijze van s c i p i o en de krijgstucht zijner benden te Rome getuigenis te kunnen dragen (i). Scipio, van de nadering der bezending naar Syracufen en van derzelver oogmerk verwittigd , maakte zich gereed . om daaden en geenzins woorden voor zijn CO Liy. L. XXiX. c. 21. IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 2°3' J. van R, 549. Voortreflijke hou. ding van SCIPIO.  IV. • O BK. VI. HOOFDST. J. voor C 203. J. van R, 54°- 1 ] i < l c {) d k z S 204 ROMEINSCHE gedrag te laten fpreken. Hij liet zijne krijgsmagt te zamen rukken en zijne vloot zeilvaardig maaken, als ware het terftond tegen de Carthagers te doen. Hij ontvong de gelastigden minzaam in zijn verblijf , onthaalde ze gastvrij , vertoonde hun den volgenden dag een volOagen fpeelen fpiegel-gevecht, en liet hun voords rond leiden bij de tuighuizen en koornnagazijnen, 't weik alies in zuIk ep te nemen , en houdt het vertrek derzelve naar Sicilië, na dat de Locrers geene klagt tegen scipio ïadden ingebragt, voor een bewijs daarvan. Roix. Vist. Vol. V. p. 101. .  geschiedenissen. ZO? aan syphax toegezegd , doch thands door hem wettig aan den Vorst gefchonken, onder beding van het naauwfte bondgenootfchap tusfchen hem en het Carthaagjche Volk. Weldra deed de liefde, volgends livius bij de Numidiërs eene veel vuuriger drift, dan bij andere volkeren, den Vorst alle vriendfchap met scipio vergeten. Hasdrubal, zich nog geenzins hiermede bevredigende , liet hem door alle lief koozerijen zijner dogter overhaalen, om scipio door afgezanten aan te zeggen: „ van zich niet meer op hem te verlaten , wijl hij zich aan de dogter van hasdrubal in den echt, en aan geheel Carthago in verdrag verbonden had; raadende hem voords , om elders , dan in Africa, de Carthagers te beftrijden, ten einde hem in geene moeilijkheden wegens zijn dubbeld bondgenoot fchap te brengen, doch hem tevens waar fchuwende, van zich de zaak zijner gemaa lin en fchoonvader te zullen aantrekken wanneer hij Carthago zelve mogt willei aantasten (i)." Sci. (i) Liv. L. XXIX, c. 23. IV. BOEK VI. HOODFST. J. voor c. 203. J. van R. 549. » l  208 romeinsche IV. BOES VI. hoofdst. J. voor C 003. J. van R 54> Scipio's toeftel tot den overtogt. 1 Scipio ontvong deze afgezanten te Syracufcn, en zond hun ten fpoedigfien, eer hun last algemeen bekend werd, meteenen 'brief aan hunnen meester te rug, waarin hij hem waarfchuwde om het recht der gastvrijheid jegens hem : „ noch het aangegaan verbond met Rome te fchennen, maar de billijkheid en trouw, de gegevene rechterhand en het getuigen van de Befchermgoden der verbonden te eerbiedigen." Zoo weinig deed echter het ontvallen van dien fteun, waarop scipio voorzeker gereekend had, zijn befluit, thands door den Raad gewettigd, wankelen, dat hij, terftond bedacht , om alle moedvermindering zijner benden te voorkomen , die toch de Gezanten gezien hadden en zich daarvan de ongunstigfte denkbeelden konden vormen, dezelven tot het aanhooren eener aanfpraak bij een riep , waarin hij beweerde:" dat de overtogt geen langer uitftel duldde, want dat, even als masinissa reeds, nu ook syphax door :en gezantfchap op denzelyen had aangeirongen " Dit zijn krijgsvolk hebbende ioen gelooven, beval hij het zelve, zich naar  ge S c hiéde niss È-N. Óöp' naar Lilybaum té begeven èn zich aldaar ren övertogt gereed te houden , terwijl hij tevens de vloot derwaards heeneri zond (i y. Gelijktijdig vaardigdé scipio eénen brief aan den Pretor pomponius af s herfl verzoekende, te Lilybaum te komen 3 ten einde met hem te overleggen, welke keurbenden de gefchiktste vóór den övertogt , of voor de bezetting des eilands zouden zijn. Voords zond hij last aarï alle de zeeplaatzen van Sicilië , om allé vrachtfchepen aaii te houden , en haar Lilybaum op te zenden. De ftad noch haven kon weldra het krijgsvolk of de vaartuigen bevatten, die van alle kanten derwaards bij' een kwamen : alle de krijgsbenden waren zoo vol vuurs, als1 of zij niet tén ftrijd , maar ter overwinning gingen; het overfchot der benden van Cdnncs reikhalsde inzonderheid 3 om dezen Veldheer in het oog te vallen s én onder hem een eind aan hunnen eerlóoZen dienst te maaken. S c i s i o ver- fmaad- (^i) Liv. L. XXIX. c. 24. Frontin. Strë teg. L. II. c. 7. ex. 4. VIH. deel. O IV,, ROEK VI. hoofdst. J. voor C. 203. J. van R, 54°.  2IO ROMEINSCHE IV. BOES. VI. HOOFDST. J. voor C 203. J. van R. .549- fmaadde van zijnen kant dit oude overfchot niet, 't welk hij onfchuldig aan de nederlaag van Cannce en voor het best geoefende krijgsvolk hield, ervaren vooral in het beleg en den ftorm van fteden. Het zelve maakte zijne vijfde en zesde keurbenden uit. Bij zijne algemeene heirfchouw fchoot hij voords al de manfchap uit, die hem minder behaagde, en vulde derzelver plaats met het, uit Italië door hem medegebragt, krijgsvolk aan. Zijne keurbenden bragt bij tot zes duizend en twee honderd voetknechten en drie honderd ruiters. Ter aanvulling der Latynjche hulpbenden gaf hij mede aan hun de voorkeur, die den flag van Cannce overleefd hadden, en, zich alzoo boven het algemeen vooroordeel tegen deze krijgsluiden verheffende , vormde hij zich een heir, waarin moed, eerzucht en overoude wrok den Carthageren den geduchtften en bitterften aanval dreigden (1). Het getal der krijgsluiden, naar Africa ingefcheept, werd zoo verfchillend door de oudfte Gefchiedfchrijvers opgegeven, dat CO Liv. L. XXIX. e. 24.  geschiedenissen* 2ll dat liviüs van het zelve niet zekers durfde ftellen: hoe groot het zelve ook was , de infcheping gefchiedde geregeld zonder de minfte verwarring. C. lje-lius, dealgemeene Vlootvoogd, zorgde,. dat al het bootsvolk vooraf aan boord ging, daarna voorzag pomponius in de lading der mondbehoeften ,• bereekend voor vijf en veertig etmaalen , terwijl de fpijs voor de vijftien eerften gekookt was. Dit alles verricht, en het krijgsvolk voords aan boord zijnde, liet s c i p i o , alle de fchippers en ftuurluiden, en van elk fchip twee krijgsluiden, met booten aan wal haaien, om zelf van de eerften te vernemen, of alles in orde en 'er voor genoegzaam water voor menfchen en vee gezorgd was, en het overige krijgsvolk door de laatften te bevelen, van zich gefchikt en behulpzaam jegens de bootsluiden te gedragen. In zee zou de vloot van behoeftfchepen in het midden zeilen tusfchen twintig gefnebde galeijen, waarover hij, benevens zijnen broeder lu e i u s het bevel zouden voeren ter rechter, en even zoo veele onder het bevel van cLiELius, den algemeenen VlootO 2 voog< IV. BOEK VI. IOOFDST. '. voor Ü. 203. [. van R. 549» l  212 ROMEINSOHS IV. BOES VI. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R 549' < 1 ( ] I c I c £ v l v tl voogd ter linker zijde. Elke oorlogs galei, was de affpraak, zou des nachts één , elk behoeftfchip twee, en de Vlootvoogd drie lichten voeren. De koers werd naar Emporia opgegeven, als een zeer vruchtbaar en van alles overvloeijend gewest, welks zwakke bewooners, gelijk men die doorgaands op den weeligften grond wndt, het zelve niet zouden kunnen verleedigen , en welks afgelegenheid van Carthago eenen rijken buit beloofde, eer le gewapende vijand denzelven kon konen betwisten (1). Dus alles wel bezorgd en afgefproken zijnde , keerde elk raar zijn boord te mg, om den volgenlen dag, wanneer bet fein gegeven werd, iet anker te ligten (2). Sicilië had veele Romeinfche vlooten uit eze zelfde haven in zee zien lopen , maar eduurende dezen ganfchen krijg al vast ,■ waarin men alleen ter kaap en kruistogt ad gevaren , ja zelfs in den voorigen, fchoon ( x) Dit gewest is moer algemeen onder den naam m Byzacium bekend, het welk thands een gedeeli van het rijk van Tripoli uitmaakt. (2) Liv. L. XXIX. c. 25.  geschiedenissen. 213 fchoon toen geene mindere vloot, met twee Confuls aan boord, was in zee gegaan , had men nog nimmer zulk eene ont-1 zettende uitrusting gezien. Omtrend vier- ^ honderd vrachtfchepen voerden thands, be-] halven de veertig oorlogs-galeijen , een heir, 't welk eenen krijg ftond te beflisfchen, die, tot nog toe in Italië zelve gevoerd, deszelfs grond van het eene tot het andere einde met verflagenen bedekt had. En deze krijgsmagt had eenen Bevelhebber aan het hoofd , die zoo wel door zijn goed geluk, als door zijne betoonde dapperheid aller verwachting op zich had gevestigd. Om hem met zijne vloot in zee te zien lopen , liep niet flechts geheel Lilybaum uit, maar kwamen alle afgevaardigden uit geheel Sicilië aan ftrand, die bij scipio hunne opwachting gemaakt hadden, of den Prater pomponius gevolgd waren, jaftonden zelfs de keurbenbenden , die op het eiland agterbleeven , op den uiterften oever gefchaard , om derzelver medemakkers , zoo ver zulks mogelijk was, met hunne goede wenfchen te vergezellen, voor wien de zeilree liggende vloot geen fchooner fchouwfpel O 3 was* IV. BOER vr. [OOFDST. . voor C' ao3. , van R» 54S».  IV. soek VI. hoofdst. J. voor C. 203. J. van R. 549Het in zee lopen van scipio's vloot naai Afiica. 214 ROMEINSCHE was, dan zij zelve het vol beilagene ftrand tot een verrukkend tooneel voor de fchepelingen maakten (1). Bij het eerfte daglicht, het geen de zeilvaardige vloot begroetede, liet scipio ftilte bij het fcheepsvolk eisfchen, en ftortede openlijk van het dek zijnes fchips deze bede uit." U, Goden en Godinnen der aarde en der zee , bidde en fmeeke ik, dat al, wat onder mijn bewind gefchied is, thands gebeurt en uitgevoerd zal worden, tot heil van mij, van Rome, en van alle Latynfche bondgenooten, die mijne voorteekenen ter land , ter zee en langs rivieren volgen, verftrekken mag; bevordert Gij dat alles ; vermeerdert en verdubbelt het; doet ze allen eens met mij behouden, als verwinnaars, met roof vercierd , met buit verrijkt, in zegepraal pver afgeftredene vijanden, bij de hunnen we- (1) Liv. L. XXIX. c.s6. Volgends appianüs voerde scipio 52 oorlogs galeijen, 400 lastfchepen en nog eene menigte van kleenere vaartuigen, allen te zamen bemand met 16,000 voetknechten en 1,600 ruiters. (In Punk. p. 7.)  geschiedenissen. 215 wederkeeren ; fchenkt ons ruimte , om ons van onze vijanden te wreeken ; en fielt in mij het Romeinfche volk in ftaat, om Carthago zelve het lot te doen beproeven , 't welk zij eenmaal Rome wilde doen ondergaan! " Na dit gebed, door ons, als een daal der Godsdienstbegrippen van die tijden overgenomen, werd een offerdier gedacht , deszelfs raauwe ingewanden, als een offer, in zee geworpen en terdond daarop het fein tot den uittogt opgeheven. Een zeer voordeelige wind voerde de vloot weldra buiten het gezicht des lands, doch tegen den middag begon 'er een zoo dikke nevel te rijzen , dat de ftuurluiden naauwlijks eikanderen wisten te ontwijken ; gelukkig ging de wind thands liggen ; de nevel bleef den geheelen nacht door hangen , en werd eerst door de rijzende zon des anderen dags opgetrokken. Nu dak de wind weder op , en weldra had men het land in het gezicht ; de duurman van scipio's galei zeide , dat zij geene vijf duizend fchreden vati Africa af waren , want dat hij het voorgebergte van mercurius reeds zag , O 4 wiens IV. BOEK VI. rIOOFDST. J. voor C. 203. f. van R. 549« Scipio's overtogt.,  I 3 Ö E R VI. StOOFDïT. |. voor C. ' 303. |» van R. 1 J •; ':.4 ,3 1 I 1 1 I l - 2l6 ROMEINSCHE wiens haven hij terftond zou binnen ïqpen. Scipio bad de Goden op het eerfte gezicht des vijandlijken lands, dat het zelve door hem tot 's Lands en eigen heil gezien mogt zijn, maar nu tevens de vloot te verre van derzelver koers op Emforia afgedwaald ziende, om zijnen aanflag op dat gewest te vervolgen beval hij den Stuurman , eene laager haven te soeken (1). De wind bleef even gunftig , doch op het zelfde uur , als den voorigen dag , benam een nieuwe nevel het; landgezicht en werd het ftil op zee. Met den nacht werd alles nog onzeke-' •er, het gevaar van tegen elkander te (looien of te ftranden, deed het anker uitwerken, en het aanftaande daglicht afwachten» VJet het zelve rees ook de wind, de nevel' yerCO Liv. L. XXIX. c. 1?. Het is zonderling, kt livius geen gewag maakt van de redenen', mrom scipio van zijn ontwerp op Emporia. af.' ag; wij flipten ze in den tekst aap, wjjl wij r.,ecen, dat de redenen van dien geheeien aanlig pp. ielden ja zelfs omgekeerd werden, wanneer de Raitinfcht vloot, ihands'inhet gezicht der Carthaag. ■ht kust, onder den wind'laags,'naar de Klis t van 'siporia had willen zeilen. " ' "  geschiedenissen. 2i£ verdween, geheel Africa was zichtbaar. Op zijne vraag, bij welk voorgebergte de vloot zich thands het naast bevond,ten andwoord gekreegen hebbende bij het fchoone, riep scipio: die naam beduidt iet goeds, houdt op het zelve aan!" De geheele vlooi volgde hem , en de landing zijner ben den gefchiedde terftond even geregeld, als derzelver jnfcheping voor drie da. gen (i). 7 De Romeinen ftaken terftond na hunnt ontfcheping op de nabijgelegene heuve len eene legerplaats af. Het gezicht de vijandlijke vloot en de landing van der zelver benden vervulde niet flechts de aaï ftrand gelegene landen met fchrik en vree ze maar zelfs alle de, nabuurige fteden Alle dg wegen waren fchierlijk zoo ?.q vai CO Liv. L. XXIX. c. sj. Volgends den Ge fcbeidfchrijver C/eliuj, bij livius aangehaald zou de Romeinfche vloot deerlijk door zee en wij, den geteisterd en naar het eiland A^gimurt^m g« flingerd zijn? van waar de krijgsluiden, fchier zoi der wapenen en kleederen, als fchipbreukelingen m kleene vaartuigen en in de grootfte verwarring aa de Africaanfche kust zouden gekomen zijn. Q 5 bo 6.k VI. hoofdst. ƒ. voor C. 303. J. van R. 549Landingop Africa'. t i i tt i  Ül8 romeinsche rv. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C. 003. J. van R. 549. Onrust der Carthagers, 1 : -« i i van vluchtende vrouwen en kinderen en voordgedreeven vee, dat eensklaps deze ganfche ftreek van Africa verlaten fcheen. De vlucht der ftrandbewooners was den ftedelingen nog verfchriklijker, dan dezen de landing der Romeinen geweest was. Carthago inzonderheid was in eene verwarring, als had de vijand haar reeds veroverd. En geen wonder. Na m. atilius regul us en l. manlius, voor bijna sene halve eeuw, hadden de Carthagers, behalven eenige vijandlijke kruisvlooten, wier ftrooperijen langs de kusten doorgaands een einde hadden , eer de noodkreet der ftrandbewooners tot in de ftelen doordrong, geen Romeinsch heir op hunnen bodem gezien, en thands bevonlen zij zich zonder genoegzaame krijgsnagt en zonder gefchikten Veldheer, om 5cipio het hoofd te bieden. Hasdruial) Giscto's zoon , hoe zeer gezien loor afkomst , verwantfchap , roem en ijkdom, de eenige gefchikte Veldheer in ;eheel Carthago, was meer dan eens door cipio geflagen, van hem uit Spanje geiagd: en wat toch zou eene te zamen geraap-  geschiedenissen. 219 raapte magt tegen een geregeld Romeinfch heir vermogen 9 Men fchreeuwde te Carthago te wapen,B als of scipio de ftad terftond zou aan--' vallen; men floot alle de poorten, menl bezettede de muuren en waakte den ganfchen nacht. Den volgenden dag zondv men vijfhonderd ruiters uit, om alles op" te nemen, en, was het mogelijk, de ver-ë dere ontfcheping of ontlading der vijandlijke vloot te verhinderen. Deze ruiterdrom ontmoetede fchierlijk eene Romeinfche voorpost, door scipio uitgezet, om de ftrooperij zijner benden te dekken. Wederzijdsch handgemeen geworden, lieten 'er eenige ftrijdende, maar nog meer vluchtende, Carthagers het leeven, waaronder zelfs hun aanvoerer , hanno, een voornaam, jongman behoorde. Scipio zond, na de ontfcheping zijnes legers, zijne vloot naar Utica, en liet1 het niet enkeld bij de plundering des j platten lands berusten , maar nam terftond de naaftgelegene en rijke Africaanfche ftad met geweld in, wier buit, aan krijgsgevangen alleen agtduizend zoo vrije als flaaven bedragende, terftond met rv. BOEK VI. OOFDST. 1 voorC. 203. van R. 549. Ruiiergeechc ten adeeleder 'arebaers. Verove- ing eener ^arthaagche Ihd.  T9. «OEK. VI. PPOFDST. J* voor C 203. J. van R 549. ■ Vereen l «ifg met i i < \ 3! S&O R.OMEINSC HS met vrachtfchepen naar Sicilië verzonden werd (" 1 ). Niet aangenaamer was den Romein/eken 'Veldheer dit eerfte voordeel, dan de ontmoeting van masinissa, die, op het gerucht van zijne landing, zich terftond met eene ruiterbende ten dienst van scipio kwam aanbieden. De wederwaardigheden van dezen Numidifchen Vorst, na deszelfs overgang tot de belangen der Romeinen maakten uiterlijk zijnen onderftand van geringe waarde, doch door zijnen moed, beleid, ervaarenis en betrekkingen bleef zijne trouw aan het aangegaan verbond met scipio belangrijk, wien buiten dat de geringde fteun zelf in een vreemd, vijandig gewest hoogst dierbaar zijn moest. De Staatkunde had .dezen ongelukki£en Vorst niet flechts zijne verloofde bruid (O LlT- L. XX^X. c. 28, 2Q. Appianüj preekt van de verovering eener Had Locha genaamd, relke niet meer gevonden wordt bij de Landbeïbrijverj, doch zijn verhaal van derzelver overgave 0 van de ongehoorzaamheid des Romeinfcben krijgsolks daar bij, laat zich met het verhaal van liviusiet vereenigen. (/» Punic. p. 8, 5».)  geschiedenissen. 22 É bruid onthouden, maar de heerfchzücht had hem tevens naar kroon én leeven geHaan : het geloof aan zijnen dood had alleen zijne dagen gefpaard, om ze echter eerlang tot aan zijn einde te verbitteren. Carthago had sophonisba, hasdrüb a l's dogter , door haaren vader zelf aan masinissa toegezegd, den Koning syphax aangebooden, om dezen magtigen Numidifchen Vorst door maagfchap aan haare belangen te zekerer te verbinden; Vergeefsch had scipio 'sKonings weifelend hart voor Rome ingenomen, de betoverende bekoorlijkheden van hasij rubal's dogter wifchten weldra dien indruk uit, en kluisterden het zelve mei onwederftaanbaare banden aan sophonisba's vader en vaderland. Hasdrubal zelf; dit voordeel haarer vereeniging met syphax voorziende, fchond zijne toezegging aan den min vermogenden m asinissa, en hing zijn vaderlijk gezag aan de Staatkundige Carthaagfche uithuwelijking. De gewoone overgang van ontrokkene gunst in daadlijken afkeer, masinissa's tegenfpoed in zijne eigene Staaten- ei w. boek VL hoofdst. J. voor C„ 203. J. van R. 54> Mminbu i A*« lölgfi- wMea. 1  222 romeinsche IV. BOEK vr. KOOfDST. J. voor C 203. J. van R. 54°. ] en de listige Carthaagfche ftaatkunde, welke zich het best bij de verdeeldheid der nabuurige volkeren kon ftaande houden, deeden hasdrubal zijnen fchoonzoon tot eenen krijg tegen zijnen ongelukkigen medeminnaar aanzetten , die zijne geheime onderhandelingen met scipio, naar het fchijnt, nog verborgen gehouden had. De kroon, die door eene wettige erfopvolging masinissa's hoofd had moeten drukken, werd, terwijl hij in Spanje voor de Carthaagfche belangen ftreed, door eenen geweldenaar gedragen , doch , na zijne terugkomst in zijne eigene Staaten, aan denzelven door hem ontwrongen, en voegde zich ter naauwernood naar zijnen fchedel, wanneer hasdrubal'bij syphax weinig moeite vond, om hem tegen masinissa in de wapenen te brengen. Eén veldflag beflischte dezen krijg, de* :elve deed syphax zegevieren, en verdunde masinissa naauwlijks, met eelige weinige manfchap, de volflagene lederlaag te ontkomen. Voordvluchtig juiten zijne eigene Staaten verzamelde ;ijn bekende moed rondom hem eenige ftroo'  geschiedenissen. S23 ftroopende benden, waarmede hij nu openlijk op den Carthaagfchen , hem dubbeld vijandlijken, bodem plunderde. Zijne veelvuldige ftrooperijen deeden de Carthagers bij syphax aanhouden, om zijnen gelukkigen krijg te voltooijen, doch masinissa's vernedering was thands zoo diep, dat syphax zich niet verwaardigde , tegen eenen ftruikroover te veld te trekken, maar eenen prijs op zijn hoofd Helde, en flechts vier duizend voetknechten en twee duizend ruiters onder zekeren bocchar uitzond, om zich van hem en de zijnen meester te maaken. Overvallen door deze krijgsbenden te midden zijner plunderingen, zag masinissa het grootfte gedeelte der zijnen met derzelver reeds gemaakten buit wegvoeren , terwijl hij zelf met eenige weinigen eene kortftondige veiligheid op eenen heuvel vond. ' bocchar behield flechts vijf honderd voetknechten en twee honderd ruiters bij zich, om het overfchot van masinissa te vervolgen. Het gelukte hem , het zelve in eene engte te fluiten, maar geenzins den Vorst te be- mag- IV. BOES VI. HOOFDST. J. voor C. 203. J. van R. 549. 1  tv. BOEH. vi. HOOFDST. J. voor C 203. J,r van R 549- C 1) Zie den hoek van 'Africa op de Kaart na Italië agter D. III; 224 4.0BJEINSCHÈ magtigeri , die zich met onrtrend vijftig ruiters door onbekende bergengten wist te redden. Bocchar volgde hem op de hielen, agterhaalde hem, floot hem andermaal op de velden van Clypea (1 > in , deed op vier na alle de zijnen fneuvelen ; doch zag zich weder door masinissa zelf, fchoon zwaar gewond, met deze vier ontvluchten. Op nieuw door zijne woedende vervolgers nagezet, fcheen hem een' breede fnelftroomende rivier, welke hem op zijne vlucht voorkwam, eenen gewisfen dood te dreigen : tot de uiterfte wanhoop gedreeven kostede hem echter de beflisfchendfte keuze geen verwijl, onverfchrokken rende hij den oever af door de zijnen gevolgd, waarvan 'er twee, door den ftroom weggefleept, voor zijne oogen verdronken, doch de twee overigen met hem den gindfchen oever bereikten en-' zich agter deszelfs kreupelhout verborgen. Zijne vervolgers ftuiteden voor den breeden ftroom , en waagden' deszelfs  geschiedenissen. 225 zelfs overtogt te minder , daar zij denzei ven voor het graf van masinissa en de zijnen hielden. t Bocchar bragt syphax de verzekering van zijnes vijands dood , die te Carthago bekend gemaakt en algemen geloofd werd. Intusfchen hadden de rooverijen zijner twee trouwe krijgsknechten hem het onderhoud in een hol verfchaft, alwaar hij het herftel zijner bekomene wonden flechts afwachtede en door kruiden bevorderde, om op nieuw zijn lot te trotfcheeren. Naauwlijks fielden de te zamengelopene wonden hem in ftaat, om nieuwe ongemakken te verduuren, of de onvertzaagde Vorsi begaf zich naar zijn verweldigd rijk, om, door zijn gewaanden dood bedekt, midden onder de zijnen onverwacht de kroor te rug te eisfchen. Op zijnen togt der waards kreeg hij eenen aanhang van veer tig ruiters, doch in zijne Staaten te ruj gekeerd en voor den Vorst bekend ge worden, fielden weinige dagen hem aai het hoofd van zes duizend gewapend voetknechten en vier duizend ruiters. Stout op dezen fpoedigen aanwascl VIII. deel. P zi; IV. BOES VI. HOOFDST. f. voor C. 203. }. van Rb 549- r 1 1  226 romeins che IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 303. J. van R 549- zijner magt wilde hij zich , te ontijdig, van syphax wreeken, die nu weder zelf tegen hem te veld trok, en hem eene nieuwe nederlaag toebragt, welke hij flechts •met zestig ruiters ontkwam, en waarna hij zich bij Emporia tot aan de komst van l^lius, in het voorige jaar, en voords tot aan de landing van scipio ophield, wien hij nu met tweehonderd, of, gelijk anderen willen, met twee duizend ruiters, op zijde kwam (1). De Carthagers, reeds eenen ruiter-vleugel met deszelfs Bevelhebber verlooren hebbende , wierven fchierlijk eenen anderen en fielden denzelven onder het bevel (1) Liv. L. XXIX. c, 09-33. Hierop komt het uitvoerig verhaal van Livius neder, van wien appianus alex. zoo aanmerkelijk verfchilt, dat zijne onderfcheidene berichten voor geene andere overeenbrenging vatbaar fchijnen, dan welke wij in het öaatkundig huwelijk van syphax vinden. Volgends den laatften zou hasdrubal zelf masinissa van kant willen gemaakt en uit zijn rijk verdreeven hebben, en MASimssA daartegen, bij de landing dei Romeinen, eene fchijn - bevrediging met de Carthagers hebben aangegaan, dien hij, met hun reeds in het veld tegen scipio zijnde, trouwlooslijk zou verlaten en verbaden hebben, (de Mi. Punic. p. 6-3.)  geschiedenissen. 227 vel van eenen anderen hanno, eenen zoon van hamilcar, terwijl zij hasdrubal en syphax door brieven en boden opriepen, om toch Carthago en geheel Africa bij te ftaan. Scipio was intusfchen zijne vloot, welke hij naar Utica had afgezonden, gevolgd, en had zich aan de landzijde dier ftad öp eenen afftand van duizend fchreden gelegerd. Daar hanno zijne ruiterij te zwak bevond , niets flechts om den vijand te ontrusten , maar zelfs om zijne plunderingen te beletten , was zijn eerfte werk , om dezelve te verfterken , waartoe hij geen onderfcheid in zijne manfchap maakte , maar alles in dienst nam, wat hij magtig kon worden, en alzoo eerlang met eene ruiterij van vier duizend mannen in het veld kwam. Met dezelve betrok hij Salera , eene ftad flechts vijftien duizend fchreden van het Romeinfche leger verwijderd. Op het bericht, 't welk men scipio hier van gaf, riep hij : „ eene ruiterij des zomers onder dak! Met zulk eenen Bevelhebber beduidt het aantal niets !" P 2 Zich BOEK VI. HOOFDST. J, voor C, 203. J. van R. 549. Nieuwe ruiterij der Carthagers. Ruitergei vecht ten voordeele der Romeinen.  ■ IV. SOEK VI. HOOFDST. J. voor C. =C3. J. van R, 549- ] < I 1 fa 2fi8 romeinsche Zich van zijne werkloosheid zonder eenig verwijl bedienende , zond hij masinissa met zijne ruiters uit , om den vijand buiten de poort tot den flag te lokken , met bevel, om, ingeval van eenen overwigtigen uitval, langzaam te wijken, wanneer hij hem in tijds zou onderfleunen. Hij zelf volgde den vooruittrekkenden masinissa, op eenigen afftand en door de heuvelen bedekt, met de geheele Romeinfche ruiterij. De Nimidiè'rs lokten den vijand kunftig tot eenen uitval. Dezelve gefchiedde ongeregeld , doch was revig genoeg, om masinissa tot wij een te brengen. Deze deed zulks weder volgends afipraak , tot dat de Romeinen, /an agter de heuvelen uitfehietende, de Carthagers in den rug vielen, wanneer de Numidiè'rs eensklaps wendden , en de vijanlen tevens van vooren beflreeden. Omrend duizend mannen lieten 'er met hunïen Aanvoeter het leeven, van de overigen werden 'er nog twee duizend in hunle vlucht gevangen of afgemaakt, onder velken meer dan twee honderd Carthaagfche  geschiedenissen. 229 fche Ridders van het eerfte .aanzien waren Ci). Juist op dezen zelfden dag kwamen de fchepen , die den reeds gemaakten buit naar Sicilië vervoerd hadden te rug, als waren zij gekomen , om terftond weder nieuwen te laaden. Scipio beloonde de wakkerheid van zijne ruiters en van derzelver Aanvoerers naar verdienden, inzonderheid begiftigde hij masinissa met vereerende gefchenken. Salera, het welk voor hem openftond , kreeg eene aanzienlijke Romeinfche bezetting binnen. De afftrooping der landerijen , plundering der dorpen en verovering van eenige kleene fteden in het kort beftek van zeven dagen vervulde den geheelen omtrek, waar scipio zich bevond, met angstvalligen fchrik, en zijn geheel .leger met den rijkften buft, waarCO Lir. L. XXIX. c 34. — Livius merkt aan, dat zommige oude Schrijvers flechts van één ruitergevecht onder be /el van hanno gewaaijen, het laatlte voor hetzelfJe als het eerfte houdende: maar hij noemt zulks eene'bloote misleiding uit degelijkheid van naam en geval ontftaan. ( c. 35.) P 3 iv. BOEK VI. HOOFDST. f. voor C 203. j. van R. 549- Verovering van Sakra.  IV. BOEK VI. J100FDST. J. roor C 203. J. va ti R 549Vergeeffche aanflag op \Jtka. 2g0 ROMEINSCHE waarmede de vrachtfchepen , op nieuw belaaden, naar Sicilië wederkeerden. Aldus eenen genoegzaamen fchrik tot eigene veiligheid rondom zich verbreid hebbende, ftaakte scipio deze onbeflisfchende togten, om alle zijne krachten tegen Utica te beproeven, ten einde zich aldaar eenen vasten en veiligen zetel voor zijne volgende krijgsbedrijven op te richten. Het beleg op deze ftad drong van den land - en zee-kant tevens aan. De belegerden hoopten op Carthago, Carthago, op hasdrubal enop zijne onderhandeling met syphax, doch de traage vervulling dier hoop deed beiden beeven. Hasdrubal had, na de fcherpfte aanwerving dertig duizend mannen te voet en drie duizend te paard bij een gebragt, en durfde echter, vóór de komst van s yPHax, scipio niet te na komen. Eindelijk kwam hij met een heir van vijftig duizend voetknechten en tien duizend ruiters zich met hasdrubal vereenigen , die zich nu gezamenlijk in de nabijheid van s c 1 p 1 o 's leger nederlloegen. _ Deze geduchte krijgsmagt deed scipio, Jie reeds veertig dagen alles vruchtloos ter  GESCHIEDENISSEN. 231 ter verovering van Utica beproefd had, het beleg opbreken en voor den aanmaanden winter zich op een nabuurig; voorgebergte verfchanzen , 't welk , in • zee uitftekende en flechts met eenen fmal-] len firook aan het vaste land gehecht hem alzoo tevens ter legerplaats voor zijn fcheepsvolk verftrekte. Ter dezer plaats, uitmuntend gefchikt voor zijne tweeërleije krijgsmagten en zijn j doel op Utica, bragt scipio den winter veilig en in ruimen voorraad van alles over. Behalven de buitgemaakten en uit Sicilië en Italië aangevoerden leeftogt, werd hem uit Sardinië eene ontzaglijke laading koorn en daarna, op zijnen eisch, alle noodige kleeding gezonden (i). Terwijl scipio zich dus reeds in Africa vernesielde ter plaatze, welke naar hem in de volgende tijdperken bij den naam Castra Corneliana bekend bleef en door c^sar zelf als alzins voortreflijk befchreeven wordt (2) , wist han- • ' NICO Liv. L. XXIX. c. 35, 36. C») Cms. de bell. civ L. II. c. 24, 37 & Pafiïm alibi. V 4 IV. BOEK VI. 100KDST. . voor C. 203. . van R. 549- Winterle;ering van CIPIO.  IV B OEK vi. HOOFDST. J. Voor C, 203. J. van R< 549Krijgsbedrijf in Bruttium. Vervolging in ttrurie. 232 romeinsche nibal zich nog in Italië te verdeer digen. De Conful p. sempronius, wien Bruttium ten krijgsgewest was toegevallen, geraakte met hem nabij Croton flags, verloor twaalf honderd mannen , brak des nachts in ftilte met zijn leger op, om zich met den Proconful l i c i n i u s te vereenigen , en durfde daarna eerst den ouden vijand weder onder de oogen zien. Deze, op zijne nieuwe overwinning ftout, onttrok zich den aangebooden flag niet, die echter nu ten zijnen nadeele uitviel, en hem, na een verlies van meer dan vier duizend mannen, Croton als eene fchuilplaats deed betrekken ( 1 ). Aan het andere einde van Italië had de Conful cornelius geheel Etrurie door den fchrik zijner vonnisfen veel eer, dan zijner wapenen , bedwongen. Het lot der Voornaamften van dit gewest, die hunne eigene aanzoeken bij ma go met hunne halzen boeteden , of wier goederen , indien de vlucht hun 's Confuls bijl onttrokken had, werden aangeflagen , we- (O Liv. L. XXIX. e. 36.  geschiedenissen. 233 wederhield nadruklijk allen verderen Etrurifchen afval (i). Te Rome hadden de Cenfors m. vius en c. claudius de lijst der Raadsheeren overzien, q. fabius maxi-J mus op nieuw aan derzelver hoofd gefield, en zeven naamen, als onwaardig,^ van dezelve uitgewischt. Het beftraa-j ten van verfcheidene plaatzen in de ftad had hun voords eene belasting op. het zout doen invoeren, waarvan li vius, dien men voor derzelver uitvinder hield, en wien men eene ongelijke verdeeling dier belasting over de wijken toefchreef, welke hem wel eer veroordeeld hadden (2), den bijnaam van salinator kreeg (3). Om de volkstelling thands volkomen te maaken, hadden deze Cenfors zich delijstender Romeinfche burgers in alle de onderfcheidene geweften doen overzenden (4), gelijk zij zich ook, voor het eerst, naauwkeu- rige (O Liv. L. XXIX. c srs te lome.  IV. IOV.R VI. HOOFDST. J. voor C, 203. ]. van R, 549- i 1 I 234 ROMEINSCHE rige lijsten van de volkrijkheid en het vermogen van twaalf volkplantingen hadden doen toekomen. Bij het overzicht deiRidders en de beoordeeling van derzelver gedrag , vonden zij beide goed , beurtelings hunnen ouden wrok, door het belang des vaderlands alleen weleer bijgelegd , op eene zonderlinge wijze te voldoen. Cl audius, aan de wijk van zijnen Ambtgenoot gekomen, ontridderde hem, om dat hij eenmaal door het volk veroordeeld was: livius betaalde hem, wanneer hij aan zijne wijk kwam , met dezelfde munt, om dat het bleek, dat cl audius zich weleer ter kwaader trouw met hem verzoend had. Dus fielden zich twee mannen voor geheel Rome door iwaazen en laaghartigen wrok ten toon, 3ien het ganfche volk , na hunne overwinning van hasdrubal, als de Rediers des vaderlands befchouwd had. Hun ;edrag werd nog zonderlinger , toen ;laudius, bij het einde zijner bedieïiug, zijnen Ambtgenoot tot eenen lastdrager van Staat (1) vernederde, en livius (O Zie D. VU. bl. 14, 15.  geschiedenissen. 235 vius dit vonnis daarna niet flechts wederkeerig over hem , maar over de burgers van alle de wijken uitfprak , die hem * weleer veroordeeld hadden, beweerende, dat zij, die hem onfchuldig veroordeeld J èn na zijne veroordeeling tot Conful en Cenfor benoemd, en zich alzoo aan twee misdaaden of voor zeker aan eene fchuldig gemaakt hadden, geenen anderen rang verdienden, waarvan hij alleen die wijk uitzonderde, welke hem noch veroordeeld , noch geftemd had. — En dit was, zegt li vius, eene ftraf van 's volks ligtzinnigheid, welke met den geest dier tijden en het gezag des Cenforfchaps alzins overeenkomftig was. — Een Gemeensman wilde li vius hierover echter ter verandwoording voor het Volk roepen, doch de Raadsheeren wisten zulks bij te leggen , om toch het Cenforfchap niet aan 's Volks vonnis te onderwerpen (1). Het veroveren van Clampetia, Confentia, Pandojia (2) en eenige andere kleene fteden in Bruttium tegen het einde van dezen (1) Liv. L. XXIX. c. 37. (2) Zie de kaart van Italië agter D. III. IV. BQEK VI. OOFDST. , voor C. 203. , van R. 549'  IV, BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 201. J. van R 550. Cn. servi' lius OEPir en c. ser- vil1us geminus Coff. ; i { 2 ( ( 236 romeinsche zen veldtogt, deed den Raad Jiever den Conful cornelius uit Etrurie , waar niets te doen was, ter regeling der kies'vergadering van nieuwe Overheden te huis roepen, dan zijnen Ambtgenoot. De keuze des Volks viel thands op c n. servilius c/epio en c. servilius geminüs. Het lot wees den eersten Bruttium , den laatften Etrurie ten krijgsgewest toe. Van de afgetredene Confuls bleef 3 e m p r o n i u s als Proconful bij cep 10, aan wien hij zijne keurbenden overgaf, om zelf die van p. l 1 c 1nius overtenemen , die nu naar Rome wederkeerde, en aldaar als een trouw en 'chrander Pleitbezorger en als een wijs en ivelfprekend Raadsheer tevens in het geaot der volle hoogachting bleef, welke ïem zijn omzichtig krijgsbeleid als Conful in Proconful had verworven. In Etrurie ;af de afgetreden Conful cornelius ijne krijgsmagt aan ge minus over, im zelf, als Proconful, scribonius in ïallie te vervangen (1 Van de nieuw verkoozene Pretors werd aan (O Liv. L. XXIX. c. 35; L. XXX. c. 1.  geschiedenissen. I37 aan p. jelius p«tus het ftadbeftuur, aan cn. cornelius lentulus Sardinië, aan p. villius tappulus Sicilië , aan p. quintiliusvarus Ariminum door het lot toegeweezen. De afgaande Pretor van Ariminum werd met de herbouwing van Genua, door mago verwoest, als Propretor belast. In Spatje bleef het bewind aan lentulus en manlius bevolen; pompon 1 u s zou ter zeë als Propretor de kusten van Sicilië, octavius die van Sardinië dekken, terwijl ter beveiliging der Italiaanfche ftranden eene derde vloot onder het bevel des afgetreden Stadpretors werd gefield. Bij de verlenging van scipio's gezag werd door het Volk aan geene tijdsbepaaling gedacht: het einde des Carthaagfchen krijgs moest alleen het einde zijnes bewinds zijn , en op dat zijne landing in Africa hem zelf, zijner krijgsmagt en den lande roem-en heil-rijk zijn zou , werd thands niets minder dan een algemeene bededag gehouden ( i). Na (O L. XXIX, €.385 L. XXX. c. 1,1. IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C« 202. J. van R. 55°- Krijgsver» deeling.  iv. boek. vi. hoofdst. J. voor C 202. ]. van R 550. Algemeene zorg voor scipio. i I , l l 1 1 t t 238 RÖMËINSCHÈ Na de verzorging van het geen het jaarlijkfche bijgeloof zo wel, als de jaarlijkfche feesten , vorderde ( 1), begaven Zich de Confuls en Prcetors naar hunne onderfcheidene gewesten , doch allen, het zij uit bezef van het belang der Africaanfche krijgskans voor den Staat, het zij uit gunstbejag bij hem, voor wien 's Volks gunst thands blaakte (2), met zoo groote zorgvuldigheid voor Africa, als of dat gewest elk hunner was ten deel gevallen. Sicilië en Spanje verzorgden scipio thands rijkelijk van koorn, kleeling, wapentuig, en al, wat verder zijn crijgsbewind flechts dienen kon. Scipio's werkzaamfte poogingen geluurende den winter hadden deze lofiijké mderfteuning alzins verdiend. Dezel'en hadden hem tegen alle uitvallen van iet reeds eenmaal aangetaste Utica en egen de verrasfchingen van 's vijands verenigde en nabijgelegene krijgsmagt ver;ekerd , terwijl eene vijandlijke vloot nog (1) Liv. L. XXX. c. 2. (2) Een vermoeden door li vius geopperd.  geschiedenissen. 239 nog vruchtloos op zijnen toevoer had gewacht ( 1 _). Zich ten aanval zo wel , als ter verdeediging, met het vroege voorjaar toerustende, liet scipio den weg der onderhandeling voor den aanvang der vijandlijkheden niet onbezogt, maar betrad denzeiven op zulk eene wijze , dat de mislukking zelve hem bevorderlijk zijn moest. Op de ligtzinnigheid van het charakter van syphax en de verzadiging zijner hevige liefdedrift reekenende, beproefde hij, dezen Numidiè'r van zijn Carthaagfche bondgenootfchap af te trekken , en zond daartoe eenige afgevaardigden aan hem af, met geheimen last tevens, om de beide vijandlijke legers van hasdrubal en syphax in oplettenden oogenfchouw te nemen ( 2 ). De waan van den Numidier, die weleer bij het vergasten van twee onderftand vragende vijandlijke Veldheeren doorftak, en zich nog niets grootfcher liet voorftaan , dan de bevrediging der twee mag- tigfte CO Liv. L. XXX. c. 3. CO Liv. L. XXX. c. 3. Polyb. L. XIV. c, 1. IV. boek vi. hoofdst. J. voorC. 20 !s. J. van R. 550Scipio'sfchrandere Dnderhandeling.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. £03. J. van R. 55°- Ï40 romeinsche tigfte Volkeren, ontvong scipio's afgevaardigden met een verblindend genoegen. In plaats van naar eenigen afftand van zijne Carthaagfche bondgenooten te willen hooren , floeg hij, het vertrek der Romeinen uit Africa en der Carthagers uit Italië voor met behoud der overige wederzijdfche veroveringen, als het eenige vereifchte ter bevrediging, en lie t daarmede het oplettend en befpiedend gezantfchap vertrekken. Zoo weinig als scipio's eerzucht naar zulk eenen voorflag luisterde, zoo zeer trof hem het bericht van de gefield^ heid der vijandlijke legers. Hasdrubal's heir overwinterdè onder tenten van hout en takken opgeflagen , zonder eenig ander inmengzel van klei of aarde, en het krijgsvolk van syphax had flechts riete hutten met takken onderfteund en met dor loof bedekt, waar van een gedeelte zelfs buiten zijnen legerwal verftrooid lag. Voor de vijandlijke meerderheid in het open veld beducht, daar hasdrubal dertig duizend voetknechten en drie duizend ruiters, syphax tien duizend ruiters en bij de vijftig duizend voetknechten ten ftrijd kon  geschiedenissen. 04! kon voeren, zag s c i p i o, uit dit tafereel der vijandlijke legering, zich terftond het middel aangeweezen, om beiden van hunne zwakfte zijde te beftooken. Hoe onaannemelijk den gedaanen voorflag ook verklaarende, brak hij echter zijne ontgonnene onderhandeling niet af, maar •wist zelfs eerlang den Numidiër te doen gelooven , dat het treffen eenes vergelijks, op zulke voorwaarden zelve , niet onmogelijk was, indien bij de Carthagers flechts dezelfde gezindheid plaats had. Syphax, door deze hoop geftreeld, zettede nu zelf de onderhandelingen voord, liet scipio's zendelingen van tijd tot tijd vrijer in zijn leger toe, en deed, in het vast vertrouwen op den goeden yitflag zijner poogingen, denzelfden voorflag ook aan hasdrubal, die op zijne beurt de Carthagers hierover in goeden ernst onderhield. In het Carthaagfche zo wel, als in het Numidifche, leger eenen gemaklijken toegang voor zijne afgevaardigden gekreegen hebbende, liet scipio hun door andere voornaame krijgsluiden , onder hel gewaad van flaaven en wapenknechts verVIII. deel. q momd. IV. BOEK VI. aOOFDST. f. voor C. 202. J. van R. 55°-  IV. bof.k VI. hoofdst. J. voor C. 20 2. J. van R. 55". Scipio's aanflag op de vijandlijke legers. 242 romeinsche momd , geleiden , die, terwijl de onderhandeling plaats had, de beide legers rond zwierven en het naauwkeurigst bericht terug bragten. Van alles onderricht, wat tot zijn oogmerk diende, vorderde de welvoegelijkheid, aan scipio's zijde, thands flechts een voorwendzel, om de onderhandeling af te breken en den wapenftilftand, geduurende dezelve ftilzwijgend in acht genomen , te doen ophouden. Eenige bijvoegzelen bij de voorgeflagene vredesvoorwaarden , aan den kant der vijanden gedaan op grond van hun vermoeden wegens het verlangen der Romeinen naar het einde van den krijg, gaven hem hier toe van zelfs de gefchiktfte aanleiding. Zijn andwoord op deze bijvoegzelen was: „ dat hij zich alles cm den vrede zou getroosten, doch dat zijn ganfche krijgsraad zich tegen hem verzettede en van geenen vrede met syphax zelf wilde hooren, ten zij die Vorst de zijde der Carthagers verliet." Hierdoor eensklaps alle verdere onderhandeling en wapenftilftand afgebroken hebbende , liet scipio de vijandlijke Veld-  GESCHIEDENISSEN. 243 Veldheeren aan hunne eigene verbaazing over , en terwijl deze meer bedacht waren op het leveren van eenen algemeenen en beflisfchenden flag, dan op het gevaar, waarin 'svijands kennis van hunne lege-' ring hun ftelde, nam hij de fchranderfte maatregelen om zijn doel te bereiken (1). Om het zelve voor den vijand wel verborgen te houden, liet hij zijn eigen krijgsvolk in het denkbeeld, dat de ftorm op Utica het eerst den veldtogt openen zou. Het in zee lopen zijner vloot met allerlei ftormtuig voorzien, en het bezetten van denzelfden heuvel, dien hij het voorige jaar voor Utica betrokken had met twee duizend mannen , had in elks oog geen ander doel, terwijl hij met het laatfte alleen beoogde , om zijn eigen leger tegen eenen uitval der ftedelingen te dekken bij zijnen aanflag op de vijandlijke legerplaatzen. Den laatften dag voor zijne onderneming maakte hij zijn oogmerk eerst aan zijne bekwaamfte en trouwfte Krijgstri bunen (1) Liv. L. XXX. c. 4. Polyb. L. XIV. c a, 3- IV. BOEK VI. hoofdst. f. voor C. 202. f, van R. 55».  244 romeinsche IV. boes vi. hoofdst. J. voor C. 202. J. van R. 550. \ bunen bekend en liet zijne befpieders hunne ontdekkingen nu ook aan dezen mededeelen , en masinissa, als het best daartoe in ftaat, de echtheid hunner berichten en de gegrondheid zijner hoop beoordeelen, welke in de brandftichting der vijandlijke legers beftond (1). Des avonds voerden alle de Bevelhebbers hunne benden in het veld, en lieten flechts eene geringe bezetting agter. Met de eerfte nachtwacht trokken zij ter volvoering van den aanflag voord en kwamen met den middernacht op de hoogte der vijanden (2). Nu gaf scipio een gedeelte zijner krijgsmagt aan Ljehus , bij wien hij masinissa met zijne Numidièrs voegde, met bevel om het leger van syphax aan te tasten en in den brand te fteken, waar- (1) Li». l- xxx- c- 5. Polyb. L. XIV. c- 3. 4- (2) Voor zijnen uittogtzou scipio zelf der stoutheid en den schrik geofferd hebben, om de eerfte Godinne genegen te maaken voor zijn krijgsvolk, de laatfte van het zelve af te weeren. Appian. alex- de bell. Punic. p. II.  GESCHIEDENISSEN. *45 waarbij hij hun echter ten ernftigften vermaandde: „ om toch door beraadenheid en moed te vergoeden, het geen de nacht1 aan omzichtigheid belettede." Hij zelf zou met het overige krijgsvolk op het Carthaagfche leger afgaan, doch niets aanvangen , voor dat hij het vuur in het Numidifche zou zien ontvlammen. LiïLius en masinissa, van scipio met hunne benden afgefcheiden, verdeelden nu onderling hun krijgsvolk : masinissa zou, dus was hun overleg, als het meest bekend met de Numidifche legering, den aanflag uitvoeren, terwijl l;elius zich gereed zou houden tot zijnen onderftand. Scipio, die in tusfchen naar hasdrubal's leger voordtrok , behoefde aldaar niet lang naar den brand te wachten. Masinissa, alle de hem bekende uitgangen des Numidifchen legers vooraf met krijgsvolk bezet hebbende, wierp terftond daarop het vuur in de naastgelegene tenten, van waar de wind het zelve moest doen overflaan tot de overigen, het geen zoo fchierlijk voordging , dat weldra de geheele legerplaats in lichte vlam ftond. Q 3 Eens- IV. boek. VI. IOOFDST. |. voor C- 202. [, van R. 55°. Twee legers door sc pio in den asch gelegd.  24-6 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 902. J. van B 550. i Eensklaps ontwaakten de Numidiërs, doch niemand hunner fchreef den brand aan eene vijandlijke ftichting toe, elk liep dus ' ongewapend om denzei ven te blusfchen, • en bemerkte zijne doodlijke dwaaling eerst, wanneer hem het vijandlijke flaal griefde. Zij, die terftond het brandend leger wilden ontvluchten, verdrongen eikanderen bij de uitgangen, verflikten in dien drang door den geweldigen rook, of vielen den Romeinen, die buiten gebleeven waren, in handen. Het gezicht der vlam, welke uit het Numidifche leger opging, viel den Carthaagfchen wachters in dat van hasdrubal fchierlijk in het oog: dezen wekten het overige krijgsvolk, doch wel ver dat zulks s c 1 p 10 's doel verijdelde, werd het zelve ook hierdoor veel eer bevorderd. De Carthagers, zich ook verbeeldende , dat de brand bij de Numidiërs toevallig was, verlieten gedeeltlijk hun leger ongewapend, om hunne vrienden te hulp te fchieten , maar vielen alzoo scipio's ftil aanrukkend heir in handen, en gaven, n volle verwarring terug deinzende, aem gelegenheid, om met hun hasdru- bal's  GESCHIEDENISSEN. 247 bal's leger in te rukken en ook daar de vlam uit de houte tent-en te doen opgaan. Het fchierlijk voordlopend vuur deed hier dezelfde uitwerking , doch de misleiding .was ten einde. De Carthaagjchc Veldheer , de waare oorzaak van dien dubbelden brand weldra bevroedende , was op geen vruchtloos en hoogst gevaarlijk blusfchen zijnes legers, maar alleen op eenen veiligen aftogt, bedacht, 't welk hem met eene kleene ïuiterben de gelukte * gelijk zich ook syphax uil den brand en- .moord zijnes legers mal eenige weinigen gered had (i). Zou zich, naar het gevoelen van poly b i u s, de leevendigfte verbeelding zelve fchoon de ijslijkfte kleuren van al, wa; haar ooit verfchriklijk voortkwam, leenen de, nog te vergeefsch een denkbeeld wil len vormen, veel min het zelve uiten, vat het brand-en moord-tooneel, waarover he dag (i) Liv. L. XXX. c. 5, 6. Polyb. L. XIV c. 4, 5. Appian.'alex. de bel/. Piïnie. p. 11 12 Q 4 IV. BOEK VI. hoofdst. }, voor C 202. J, van R 55°. l t  IV. boek VI. hcofdst. J. voor C so£. J. van R 550. 248 ROMEINSCHE daglicht, na zulk eenen nacht, rees (1): ■wie zal dan ons gevoelig hart niet verfchoonen, daar het ons alle vruchtlooze ' pooging hiertoe verbiedt, ja volftrekt onmogelijk maakt ? Het zij genoeg gezegd, dat niet meer dan twee duizend voetknechten en vijfhonderd ruiters , half gewapend, half geblakerd, en meestal zwaar gewond, het vijandlijk vuur en ftaal ontkwamen , dat veertig duizend (2) menfchen met al derzelver lastvee en paarden in dien nacht het leeven lieten. Vijf duizend , en daaronder veele aanzienlijke Carthagers, zelfs elf leden van den Carthaagfchen Raad werden gevangen gemaakt; honderd en zeventig veroverde veldteekenen maakten scipio's wapenpraal uit; zeven en twintig honderd Numidifche paarden en zes elephanten werden voor den veroveraar uit het vuur gered ("3).; veel uit de asfche gehaald goud , zilver en CO Polyb. L. XIV. c. 5. CO Liv. L. XXX. c. 6 Appianus geeft het getal der gefneuvelde vijanden nog een weinig minder op dan 30, 000. (de bell. Punic. p. isf) (O Liv. L. XXX. c. 6.  geschiedenissen. 249 en elpenbeen werd door den Veldheer meestal onder het krijgsvolk uitgedeeld (i), die voords al het agtergela ten half verbrande vijandlijke wapentuig ten offer van vulcanus op eenen ftapel in brand ftak (2). Deze ijslijke vernieling eener zoo geduchte vijandlijke krijgsmagt, welke de krijgskundige polybius voor s c 1 p 1 o's ftoutfte en treffendfte daad houdt (3), kostede den Romeinen niet meer dan honderd mannen (4). Door het rijzend daglicht van de ontzettende grootheid zijner behaalde voordeelen verzekerd, vaardigde hij terftond zijne Krijgstribunen af, om het vluchtend vijandlijk overfchot te vervolgen. Hasdrubal, reeds binnen de muuren der nabuurige ftad Anda geweeken, en derwaards door alle de overgebleevenen zijnes krijgsvolks gevolgd, toonde zich gezind, het hoofd aan zijne vervolgers te bie- (1) Appian. alex. de bell, Punic. p. 12. (2) Liv. L. XXX. c. 6. (3) Polyb. L. XIV. c. 5. (4) Appian. alex. de bell. Punic. p. 12. Q 5 IV. boek VI. 300FDST. J. voor C. 20*. f. van R. 550.  250 romeinsche IV. boek VI. hoofdst, J. voor C 303. J. van R 55°- bieden, maar zag zich door de ontrouw der burgeren, die de poort voor de overwinnaars openden, genoodzaakt, zijne wijk' plaats te verlaten en zich in aller ijl naar Carthago te begeven, om aldaar ten minften alle wanhoopige befluiten te voorkomen, dien het eerfte gerucht van zulk eenen ramp den Raad mogt doen nemen ( i ). De vrijwillige overgave beveiligde deze ftad voor vijandlijke plundering , welke twee andere fteden, op dezen togt met geweld veroverd, ondergingen, wier buit aan het krijgsvolk gefchonken werd (2). Syphax, langs eenen anderen weg gevlucht , bleef veilig op eenen ver- fterk- (i) Liv. L. XXX. c. 7. Polyb. L. XIV. q. 6. Volgends appianus alex. (de bell. Punic. p. 13.) zou hasdrubal hec te Anda gehouden, en lich, op het gerucht, dat men hem te Carthago ter doodflraf voor zijn zorgloos krijgsbeleid veroordeeld had, aan het hoofd van vrij gemaakte flaaven k en bandieten gefield hebben en alzoo op eigen gezag in het veld gebleeven zijn. De door kem genoemde ftad is door de Landbefchrijvers niet aangeiveezen. (a) Polyb. L. XIV. c. 6 Liv. L. XXX, :. 7.  geschiedenissen. 25I fterkten heuvel, bij Abba, niet verre van Carthago, liggen, om, onder het verzamelen van het overfchot der zijnen, de nadere befluiten van den Carthaagfchen Raad af te wachten ( i ). ] Het vast geloof, dat scipio zich na zulk een voordeel niet langer voor Utica ophouden, maar Carthago zelve zou nantasten, bragt eerst den raadeloosten fchrik in den Carthaagfchen Raad. Het ganfch ontwerp van scipio's befhïjding was verijdeld, men had hem te water en te land op zijne landengte bij Utica willen infiuiten en daardoor ipoedig tot den uiterlten nood brengen, doch thands zag men hem, met den afch van zoo veele duizenden beftooven , voor Carthago,s poorten te gemoet. De uiterfte nood zelf, die nu aan deze zijde dreigde , deed echter weldra het nutteloos gejammer in noodzaaklijk beraad verkeeren. Schoon veelen geenen raad wisten, en andere dwaa- zen (O Liv. L. XXX. c. 7. Polyb. L. XIV. c. 6. Ook Abba laat zich niet nader aan¬ wijzen. IV. BOEK VI. HOOFDST. f. voor C. 303. • van R. 55o. Nieuwe crijgstoe•usting te "artbago.  ÏV. boek VI. HOOFDST. J. voor C, 303. J. van. R 550. 252 romeinsch» zen raad gaven, konden de Suffetes ( 1) echter de verfchillende begrippen tot deze drie voorflagen brengen, om, naamlijk, in onderhandeling met scipio te treden, of hannibal uit Italië ter redding van zijn vaderland te rug te roepen, of de vernielde krijgsmagt te herftellen en bij syphax aan te houden, om toch den krijg niet op te geven. De tegenwoordigheid van hasdrubal in den Raad, door de geheele partij van barcas onderfteund, en de verzekering, dat s yphax zelf naar zulk een befluit volftandig in de nabuurfchap bleef wachten, deed den laatften voorflag boven de anderen overhaalen ( 2 ). Eene algemeene werving van nieuw krijgsvolk in Carthago en op het land was het onmiddellijk gevolg van dit befluit, en eerlang keerden de naar syphax gezondene Afgezanten met het dubbeld aangenaam bericht weder, dat sophonis- b a (O Bij de Carthagers zoo veel als de Confuls bij de Romeinen. CO Liv. L. XXX. c. 7. Polyb. L. XIV. c. 6t  geschiedenissen. 253 b a thands door traanen ,. gelijk wel eer door liefkoozingen, haaren, uit zich zelf reeds welgezinden, doch een weinig aar-H zeienden echtgenoot had overgehaald, om toch het uiterfte voor haaren vader en va- J. derland te waagen; dat zij gezien hadden, welk eene, krijgsmagt syphax daarna zelf weder verzameld had, en dat het hun gelukt was , zelve vier duizend Celtibc* riërs uit Spanje in dienst te krijgen. Binnen kort vereenigden zich hasdrubal en syphax weder met eene krijgsmagt van fchier dertig duizend mannen ( 3 > Het gerucht van deze nieuwe vijandlijke pooging trok scipio weldra van het beleg van Utica af, 't welk hij terftond na de Carthaagfche nederlaag met alle kracht hervat had, om toch fpoedig deze fterkte op de Africaanfche kust te bemagtigen. Om den fchijn niet te geven van het zelve andermaal te moeten opbreken, liet hij flechts eene maatige bezetting in het hervat beleg en op zijne fchepen agter, maar trok zelf met zijne grootCO Lit. L. XXX. c. 7. Poltb.L:XIV. c.7. IV. BOEK VI. JOFDST. voor C. 902. van R. 55°-  254 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 302. J, van R. 550. Aleemee ne Veldflag tegen de Carthagers. grootfte magt rechtftreeks den vijand tegen. Deze was reeds tot in eene vlakte, de groote velden genaamd, genaderd. De voorige nederlaag, aan list alleen te wijten, benam hem geenen moed, dezelve deed hem veel eer naar eenen openlijken veldflag wenfchen, en hier toe wachtede hij scipio in deze vlakte op, na dat hij Carthago , dertig dagen na dien ijslijken nacht, weder in eene volkomene gerustheid verlaten had. De Romeinfche Veldheer bevond zich weldra in zijn gezicht, en floeg zich op eenen heuvel vier duizend fchreden van het Carthaagfche leger neder. De dag van zijne komst in dit groote ftrijd. perk der wederzijdfche krachten verliep, even als de twee volgenden, in ligte fchermutzelingen, op den vierden dag fchaarde men zich wederzijdsch in flagorde. Scipio richtede de zijne naar het oude Romeinfche krijgsgebruik in C1), aan zijnen rechtervleugel ftond de Italifche, aan den linker zijne Numidifche ruiterij met MA- O) Zie het zelve D. IV. ii. 331.  geschiedenissen. 255 masinissa aan het hoofd. De vijandlijke Veldheeren fielden de Carthaagfche tegen deze, de Numidifche tegen gene over , en plaatsten de Celtiberiërs in het midden hunner flagorde. De beide vleugels der vijandlijke flagorde geraakten fchierlijk overhoop : de door syphax te zamen geraapte Numidiërs waren tegen de Romeinfche ruiters niet beftand , en de pas aangeworvene Carthaagfche benden waren te zwak voor masinissa , wiens laatst bedrijf alleen hem, behal ven alle voorige feiten, ver fchriklijk maakte. De Celtiberiërs hielder ftand en vochten met wanhoopige woe de, wijl de vlucht hun in een vreemd gewest geen behoud , en hunne overgavt aan scipio, die hun in vijandlijke fol dij ontmoetede , geene genade deed ver wachten. Omringd van de Remeinei ftonden zij tot hunnen laatften man, en fchoon de wanhoopigfte tegenweer niemani hunner baatede , hield dezelve echter di volflagene Romeinfche overwinning lanj genoeg op, om hasdrubal en si phax veilig te doen vluchten, van wie ne IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 302. J. van R. 550. t » l t r  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 202. J. van R 55°Overwinuilig der Romeinen. 256 romeinsche nederlaag welligt anders geen bode te Carthago zou gekomen zijn. De vallende avondftond belettede scipio, hun, na zijne volflagene overwinning, te vervolgen : met den volgenden morgen zond hij l^lius en masinissa met de geheele Romeinfche en Numidifche ruiterij hier op uit, terwijl hij met al zijn voetvolk de omliggende fteden van het Carthaagfch gebied door hoop , door fchrik, of door geweld voor zich deed bukken, waartoe hem het algemeen misnoegen der volkeren over den langduurigen krijg en derzelver uitputtende lasten hoogst dienstig was ( 1 ). Naar den angstvalligen fchrik, die Carthago op de tijding van deze nederlaag beving, geleek de voorige op het gerucht der (1 ) Liv. L. XXX. c. 8, 9. Polyb. L. XIV. c. 8, o. De geheele tweede Carthaagfche krijg kan ons leeren , hoe hoogst gevaarlijk en onberaaden bet zij, tegen eenen invallenden veroveraar eene beflisfchende krijgskans te waagen: aan het ontwijken hiervan door eenen fabius was Rome haar behoud verfchuldigd, aan het waagen daarvau htare nederlasgen.  geschiedenissen. 257 der twee verbrande legers niets: het herhaaien van zulke flagen verpletterde den moed van veelen, alleen dien der nog bo-1 vendrijvende partije in den Raad niet. • Zommigen wilden de Romeinfche vloot on-^ voorziens aangetast hebben, terwijl scipio zich van dezelve verwijderd had, en hem alzoo tot den aftogt van Carthago dwingen; anderen drongen tevens op het terugroepen van hannibal aan; de overigen meenden, dat men om geene langwijlige middelen denken, maar de ftad zelve alleen in den besten ftaat van tegenweer moest brengen. In plaats van naar eenig voorftel van enkelden tot vredesvoorflagen bij scipio te hooren , beiloot men tot alle de overige middelen te gelijk. De ftad werd terftond in tegenweer gefteld en alles in dezelve van buiten gebragt, 't welk in een lang beleg kon dienen; 'er gingen tevens afgezanten aanboord, om hannibal, als den eenigen redder van den Staat, te rug te roepen ; en, na eene toerusting van maar weinige dagen, liep eene talrijke vloot in zee , om de Romeinfche voor de haven van Utica aan te tasten, terwijl de nood overal eeVIII. deel. R ne IV. BOEK. vi. IOOFDST. f, voor C. 302. . vin R. 550RnadflagIer Gar'bagers.  258 ROMEINSCHE IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. soa. J. van R. 55° Mislukte aanüag op As Romeinfche vloot. i 1 l ne voorbeeldelooze werkzaamheid voordbragt, waarbij de minfte traagheid als landverraad befchouwd werd ( i ). Gelukkig bevond scipio zich toen op eene plaats , van waar hij het uitlopen der vijandlijke vloot kon zien. Zij» ne benden van den veelvuldigen buit, in verfcheidene veroverde fteden gemaakt, ontlast en denzelven naar zijne oude legerplaats bij Utica afgezonden hebbende , lad hij zich van de verlatene fterkte Tuit s meester gemaakt, met oogmerk, om van daar zijnen aanflag op Carthago zelve yoord te zetten. Het gezicht van deze plaats op de ftad en ver in zee ontdekte ïem 's vijands doel, het welk hem niet weinig ontrustede. De vrees voor de overrompeling zijner fchepen , die, met [tormtuig belemmerd of met, zwaaren juit beladen, weinig beftand tegen de Dvermagt van ligtbeweegbaare kielen moesen zijn, deed hem geen oogenblik aar. ~elen , om den terugtogt aan te nemen in met den meesten fpoed naar Utica :e trekken. De (O Liv. L. XXX. o» o. Polyb. L. XIV, c.p, io.  GESCHIEDENISSEN. 259 De fnelheid van zijnen togt voorkwam de vaart der vijandlijke fchepen, en ftelde hem in ftaat, het ontwerp uit te voeren , 't welk hem zijn zonderling vernuft tot behoud van zijne vloot ingaf. Strijdig met allen krijgsgebruik ter zee hield hij zijne twintig gefnebde oorlogsgaleijen, als onbeftand voor eenen openlijken zeeflag, voor de haven, met de fteven naar het land en legde agter dezelven eene vier dubbele laag van vrachtfchepen, welken hij allen , om niet uit een gedreeven te worden, met masten en fprieten aan eikanderen liet koppelen en voords met planken overdekken, als ware het hem om het flaan eener fchipbrug te doen geweest, tusfchen beiden openingen latende, waardoor kleene vaartuigen ter befpieding veilig konden uit en inlopen. Dit alles met den meesten fpoed bijeen ge fjord hebbende, zettede hij duizend krijgsluiden op de aan een gekoppelde vrachtfchepen , dien hij van allerleijen werptuig voorzag, om op eenen affland zich een langen tijd te weeren Qi). De CO Liv- L- XXX. c. 9, 10. Polyb. L. XIV. c. io, Appian, alex. de heil. Punic. p. 13. R 2 IV. BOEK VI. H00FD1T. J. voor C. 202. f. van R. 550.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voer C soa. J. van R 550. ZÓÓ romeinsche De Carthagers, die voorzeker met hunne honderd galeijen , welk getal a pp ian u s aan hunne vloot geeft, de Romein'fche flechts hadden te overvallen gehad, om ze te midden van derzelver eeifte verwarring of geduurende derzelver vreemde toerusting te overweldigen, liepen des avonds eene andere nabuurige haven in, om den volgenden morgen tot den bedoelden aanval af te wachten, en vonden toen alles reeds in den zonderlingften, maar tevens veiligften ftaat van tegenweer, f Jamilcar , de Carthaagfche Vlootvoogd, breidde des anderen dags met zonneopgang zijne galeijen in de ruime zee voor Utica uit, om de Romeinen tot eenen zeeflag uit te lokken , maar zag zich door geene de minfte beweging beandwoord en begon thands de voorliggende vrachtfchepen aan te tasten. Nu werd de vreemdfie waterftrijd gevoerd. De Romeinfche fchepen geleeken veeleer naar aan elkander te zamen verbondene muuren. Hooger van boorden, dan de Carthaagfche galeijen , viel het werptuig haarer verdeedigers met verdubbelde kracht op de aanyallers neder, wier fchichten integendeel ,  geschiedenissen. 2.6l deel, opwaards in de fchuinte geflingerd, meer dan de helft van derzelver vermogen verlooren. De kleene vaartuigen en ligtea galeijen, die van tijd tot tijd tusfchen de1 openingen van dien fcheepsmuur uitlie- J pen, vermogten wel niets tegen de vijandlijke kielen , maar bragten de Carthagers niet zelden in verwarring. Eindelijk liet hamilcar de enterdreggen in de Romeinfche bodems werpen , en rukte daardoor éenige vrachtfchepen uit derzelver verband met de overigen , doch dit kostede zulk een vreeslijken arbeid aan zijne roeijers, dat hij zich bevredigde , zes losgerukte fchepen ter bemoediging zijner medeburgers te Carthago op te kunnen brengen, waarvan hem echter, op zijnen afcogt, door fnel zeilende Romeinfche galeijen nog één fchip weder fchijnt ontroofd te zijn (i). Intusfchen was^ masinissa met de Numidifche ruiterij , na eene vruchtlooze vervolging van .den gevluehten syphax, Numidie ingerukt, en door de Mas- (i) Liv. L. XXX. c. 10. Appian. alex. de bell. Punic'. p. 15. R 3" IV. boek VI. oofdst. i voor C. 202. . van R. 55P. Masinissa hernecmc zijnen :hroon.  IV. boek Vf. HOOFDST. J. voor C. 202. J. van R. 550. Nieuwe tegenftand van svphüx ] < ] 1 I ROMEINSCHE Masfyliërs , als wettige erfbezitter van hunnen throon met opene armen ontvangen. Syphax, zijne bezettingen uit dat gewest verdreeven en zijnen mededinger in het zelve weder herfteld ziende, hield zich binnen zijne eigene grenzen, maar geen zins, om vreedzaam binnen dezelven te blijven. Zijne liefde voor s ophonisba, door de nabijheid zijnes ouden medeminnaars op nieuw geprikkeld , ie onophoudelijke beden zijner vrouwe, de dringende aanzoek zijnes fchoonvaders, ïn de overvloed van manfchap en van vee in zijne Staaten, zetteden en moedig, len hem ter nieuwe krijgstoerusting aan. Al, wat weerbaar was, werd door hem )pgeëischt en op die wijze , welke hij wel eer van de Romeinen zelve geleerd ïad (1), onder de wapenen en in benlen gebragt. Zijne krijgsmagt was niet kleener, dan de aatfte, welke hij had te Veld bragt, doch «ftond uit ongeoefend, fchierlijk zamenjeraapt volk, en naauwlijks was dezelve bij C O Zie D. VII. bl. iog.  GESCHIEDENISSEN. 2.63 bij een , of hij floeg zich buiten zijne eigene grenzen neder (i). Het gerucht der nieuwe krijgstoerusting van zijnen vijand deed masinissa terftond bij scipio aanhouden om een derde gedeelte zijner krijgsmagt met l x.lius aan het hoofd, ten einde gezamenlijk s y p h a x te beftrijden. Zijn verzoek werd ingewilligd. L^lius, die van zijne even vruchtlooze vervolging des gevluchten hasdrubal's reeds was terug gekeerd , vereenigde zich weldra met masinissa en trok den vijand tegen (2). Niet verre van eikanderen gelegerd , geraakten fchierlijk de wederzijdsch uitgezondene ruiters aan den gang, derzelver fchermutzeling werd door nieuw opkomende ruiters onderfteund, en weldra veranderde dezelve in een algemeen ernftig ruitergevecht, 't welk even fchierlijk het uit- (1) Liv. L. XXX. c. 11. (2) appian. alex. de bell. Punic. p. 14. Deze fchikking en msfchenlasfching fchijnt ons noodig, om livius alhier te verfiaan, en deszelfs verhaal te doen zamenhangen. R 4 iv. boek VI. HOOFDST. J. voor C. 202. J. van R. 55°. l/ELIU* komt n?' SINiSSA te hulp. Syphax, geflagen en gevangen.  ÏV. JORI vr. HOOFDST* J. voor C 203. J. v«n R, S50. ' ] ( i ( ) 2 I li t r k k v m VI de 264 ÏOMEINSCHl uitrukken der geheele krijgsmagt en een beflisfend treffen ten gevolge kreeg, f lad de wederzijdfche Numidifcht ruiterij eikanderen ftout het hoofd gebooden, het Masafylisch voetvolk, wel op de Romeinfche wijze gefchaard, maar niet aan den Romeinfchen ftrijd gewend, bezweek lafhartig, Te vergeefsch rende syphax •ondom zijne terug deinzende benden, >m derzelver vlucht te fluiten, hij zelf ptf zich te zeer bloot, zijn paard werd :waar gewond, en, met het zelve ter neler geflort, werd hij gegreepen en lee'endig in handen van l^elitjs gebragt. )e vreugde over den gevangen trouwlooen Vorst was bij.de Romeinen groot, bij ïastnissa was zij volflagene verruking. De overwinning was iutusfchen bij dit 1 •effen grooter , dan de flachting , het* ritergevecht had het meeste bloed gejst, het getal der gefneuvelde vijanden m flechts vijf duizend haaien. Na de movering des vijandelijken legers telde en de helft van dat getal aan krijgsgengenen. Het overige grootst gedeelte s verflagen heirs had reeds vroeg de vlucht  geschiedenissen. 265 vlucht naar Cirtha, de hoofdftad van het Mafcefylisch rijk, genomen (i). » Rustloos, om, na zoo lang zwervens en zoo veel tegenfpoeds, zijn tegenwoordig, goed geluk te vervolgen, hield masinissa den Romeinfchen Bevelhebber l m l 1 u s voor : „ dat, hoe verrukke lijk het hem ook fchijnen mogt als verwinnaar zijnes vijands zijnen voorvaderlijken throon te gaan beklimmen, hij echter in voorfpoed zo min, als in tegenfpoed, wilde rusten, vooral daar het hem zeker fcheen , dat Cirtha zich terftond aan hem zou overgeven , wanneer zijne Numidifche ruiterij den geboeiden syphax in het eerfte oogenblik der algemeene verwarring flechts vertoonde, terwijl l/elius intüsfchen met zijn voetvolk langzaam volgen kon, om hem in geval van tegenftand te onderfteunen." Met goedvinden des Romeinfchen Bevel- ( 1 ) Liv. L. xxx. c. 11, ia , wien wij hiei gevolgd zijn boven a pp 1 anus, die syphax dooi masinissa zelf laat grijpen, en het getal der gefneuveldeu, aan de zijde van syphax, tot 10,00c brengt. R 5 IV. BOEI VI. ïDOFDST. \. voor C. S02. J. van R. 55°Masinissarent naar de hofplaats van SYPHAX.  IV. b o Eg VI. hoofdst. J. voor C 902. J. van R 55°. 1 ; Ontmoeting van . masinissa ' en sopho- r msba. ( ^ 2^6 romeinsche velhebbew op Cirtha los gerend, voorkwam ma si nis s a's fnelle togt de tijding zelve van 's Konings lot, en vond zijn verhaal, zijn raad noch zijne bedreiging eenigen ingang, voor dat hij den geboeiden syphax zelf vertoonde. Dit gezicht wekte in Cirtha een algemeen misbaar, de vrees joeg elk van de wallen, de hoop op 's overwinnaars genade opende terftond de poort. Masinissa trok ze ftoutmoedig in, bezettede ze met zijne Numidiërs en drong terftond door, om't koninglijk Paleis te bemagtigen (1). Bekend met masinissa's ongelukkige liefde , bevreemdt ons zeker zijne gewaagde overhaafting naar dit Hof niet, welke de algemeene bedwelming zich niet en nutte maakte: de hem ontroofde bhat was in dat koninglijk verblijf. Sophonisba zelve was de eerfte, wel:e hem op de trappen van het Hof ontloetede, zij onderfcheidde, zij kende hem Ira, maar onbewust, welke drift in zijn erongelijkt hart thands heerschte, viel zij emfidderend ten voet, enfmeekte: „ dat hij CO Liv. L. XXX. c. in.  geschiedenissen. 267 hij zelf toch haar lot beflisfchen , en liever haaren dood, dan haare gevanglijke overgave in Rome's magt, befluiten mogt" H Wat te vooren ook zijn hart bepaald be-ï' flooten had, en waarnaar de gefchiedenis I de menfchenkennis flechts laat raaden, haare onverwelkte fchoonheid , even bekoorlijk als wel eer , haare diepe vernedering aan zijne voeten, haare omhelzing zijner knieën, waren voor hetzelve onwederftaanbaar. Haar oprichtende bij de rechtehand, welke zij hem reikte, fchonk hij sophonisba niet flechts haare vrijheid, maar met dezelve haaren eerften minnaar weder ; en om te voorkomen , dat l je l 1 u s noch scipio derzelver recht op Rome's krijgsgevangene herriepen, floeg hij haar eene onmiddelijke echtverbindnis voor. De zeden duldden, de nood eifchte, de oude liefde wenfchte sophonisba's tweede huwelijk. Gaarne verwisfelde zij1 eenen opgedrongen en nu gevangen echtgenoot voor eenen welbeminden, zegepraalenden gemaal , wiens echt alleen den Romeinen het verworven krijgsrecht kon betwisten. Dien zelfden dag nog werd IV. boek VI. dofdst. voor C. 202. , van R. 55°. Masinissa verbindt sich in den >cht aan SOPHONISBA.  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 202 ]. van R ' 55°- Misnoe gen van LiELIUS o- ver dezer echt. Syphax «evangen )ij scipjo. 1 268 romeinsche werd de nieuwe band geflooten: de voltrekking had reeds plaats, toen lzelius met zijne benden voorde ftad kwam. Binnen getrokken en van het gebeurde onderricht, ontveinsde die Romein terftond zijn misnoegen zoo weinig over masinissa's gedrag , dat hij sophonisba zelve het bruidsbed wilde doen verlaten, om haar met syphax en de overige krijgsgevangenen naar scipio te brengen, en zich naauwlijks door masinissa verbidden liet, om vooraf de beflisfehing aan scipio over te laten, of sophonisba als zijne , dan als de Gemaalin van syphax , gehouden en behandeld zou worden ( 1). Terwijl ljelius en masinissa voords de onderwerping van Numidie van ftad tot ftad, waarin de bezetting van den gehangen Vorst lag, vervolgden, kwam syphax met de overige krijgsgevangenen, onder een fterk en welgewapend geleide, in scipio's leger aan. Het gerucht laarvan deed al het krijgsvolk zamenlo?en, om syphax te zien, die geboeid (O Liv. L. XXX. c, 12.  geschiedenissen. 2t5o boeid voor alle de overige gevangene Numidiërs uitrad. Elk riep: „ dit is die Vorst ,' die zich door Rome en Carthago om zijne vriendfchap liet aanzoeken , die de twee Veldheeren van beiden aan zijne tafel zag, die onzen masinissa kon onthroonen , en als een vluchteling in holen doen leeven !" Zijn tegenwoordig lot ftak hier bij zoo zeer af, dat scipio de. aandoening van zijn menfchelijk hart voor den gevangen niet kon verbergen, wanneer hij, onder zulk een algemeen gerucht, in zijne Veldheerstent werd opgeleid. Scipio's aandoening herftelde hét eerst den verbrijzelden geest van syphax, die nu niet flechts moed hervattede, om zijnes overwinnaars vraagen te beandwoorden, maar zelfs om den doodlijken minnenijd, die thands zijn hart. over het nieuw voltrokken huwelijk zijner ega op het felst verfcheurde, bot te vieren. Op scipio's vraag, welke raazernij hem toch bevangen hield, toen hij het aangegaan verbond met Rome fchond, en hun beftreed, dien hij weleer in Africa genoodigd had , was zijn and woord : „ hei IV. BOEK VI. HOOFDST. ƒ. voorC. 202. f. van R. 550.  IV. boek, VI. hoofdst. J. voor 1 202 J. van I 550- Scipio o. ver masinissa'shuwelijk ontrust. 270 romeinsche „ het opgrijpen van de wapenen tegen Rome was het einde, maar geenzins het ^ begin van mijne raazernij. Toen reeds " was ik zinnenloos, toen reeds fchond ik • gastrecht en verbonden, wanneer ik mij aan eene aanzienlijke Carthaagfche vrouw verbond. Die huwelijkstoorts heeft mijn ganfche Hof doen blaaken ; die bekoorlijke doch verderflijke raazernij heeft mij betoverd en verleid ; zij rustede niet , voor zij mij het verbondfchennend ftaal tegen mijnen gastvriend in de handen wrong. De overgang van diezelfde raazernije in het huis mijnes bitterften vijands is thands alleen mijn troost; masinissa is niet voorzichtiger, noch ftandvastiger, dan syphax, zijne jeugd is veel eer onbedachter; zijne trouw al vast met haar is doller dan de mijne was (ij)." Hoe veel s c 1 p 1 o van deze taal op reekening van vijandfchap en minnenijd in syphax ftellen mogt, echter kwam masinissa's huwelijk met hasdrub a l 's betoverende vaderland- en vader- min- (1) Liv. L. XXX. c. 13. Appian. alex. de heil. Punk. p. 14, 15,  geschiedenissen. 2?i minnende dogter van zelfs zijner ftaatkunde hoogstgevaarlijk voor, terwijl zijne eigene ingetoogenheid, in veel jonger jaa-' ren reeds in Spanje betoond, hem oninfchiklijk voor de onbetaamlijke voltrek-! king dier verbindnis maakte. Op zulk eene wijze van den kant der tucht zoo wel, als der ftaatsbelangen, over j dien echt denkende, en echter de aangelegenheid eener goede verftandhouding met den zoo verdienstlijken masinissa in het oog houdende, behandelde scipio hem , bij zijne terugkomst met LiELius na de onderwerping van geheel Numidic, openlijk met de vereerendfte lofbetuigingen, doch fprak hem daarna tusfchen vier oogen in dezer voege aan. „ Ik verbeelde mij masinissa, dat uwe achting jegens mij, om welke hoedanigheden ook, de grond geweest is van uwe verbindnis, met mij in Spanje aangegaan, en van uw volkomen vertrouwen op mijne behartiging uwer belangen in Africa: dan, daar ik mij zelf het liefst beroemen zou op zelf beheerfching en beteugeling der driften, wenschte ik, van deze zijde uwe opmerkzaamheid het meest getrokken te hebben, en u zelf, bij IV. BOEK VI. foofdst. f. voor C. 202. . van R. 550. Scipio leftraft iasunissa,  272 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. «OODFST. J. voor C ao2. J. van R 55°. bij alle uwe overige deugden , ook met deze vercierd te zien. Geloof mij, masinissa, onze leeftijd loopt min gevaar 'van gewapende vijanden dan van rond• om lokkende begeerlijkheden; die dezen wederftaat en door ingetoogenheid verwint, behaalt voorwaar een grooter roem, eene grooter zege , dan ons de onderwerping van syphax fchenkt. U we heldendaaden in mijn afzijn vermeldde en gedenk ik gaarne : over uwe andere bedrijven wil ik u zelf veel liever in ftilte laten nadenken, dan in mijn bijzijn bloozen. De wapenen, die s yphax onderwierpen, zijn op Romeinfch gezag gevoerd; hij zelf, zijne vrouw, zijn rijk, zijn landen fteden, al wat zijne bezitting was, is alzoo Rome's buit: de Koning en zijne Gemaalin moesten dus beide naar Rome gezonden worden, al was zij geene Carthaagfche vrouw, wier vader het vijandlijk krijgsbevel gevoerd had, al weet men haar alleen den afval van syphax noch alle zijnevijandlijkheden. -- Verwin uzelf; laat één gebrek niet zeer veel goeds misformen; laat één vergrijp, uit welk verfchoonlijk beginzel ook, u Romers erkendnis  geschiedenissen. 27<$ nis van alle uwe verdiensten niet onthouden (i) 1" Zulk eene taal bedwelmde den ongelukkigen masinissa; het gevoel der heerfchappij van de liefde op zijn hart deed hemj bij het gewag der zelfbeheerfching, bloozen; het inzicht van het gevolg, wanneer hij scipio's wenk wederftond , ontwrong hem eenen traanenvloed; te vergeefsch haalde hij de gefchiedenis zijner rampzalige liefde op; hij betuigde, eindlijk, zich aan *s Veldheers wil te zullen onderwerpen, maar fmeekte hem ook nu vergeefsch, om, zo veel in hem was, te zorgen, dat hij zijn woord3 aan sopho nis ba gegeven, houden kon. van haar nooit aan iemand anders over t( leveren» Beftreeden door het hevigst zielelijden, haastede masinissa zich naar zijne eigene tent, en verwijderde aldaar alle getuigen zijner fmart: dezelve was fpraakloos doch liet zich door zulk een benaauwd ei diep gefnik en gezucht hooren, dat elk die buiten ftond, van zijn hartbrekend lij dei (i) Liv. L. xxx. c. 14VIII. deel. S IV. boek VI. hoofdst. J. voor Ci 203. J. van 11* 55°' masini5" sa's wanhoop. i l > 1  IV. BOEK. Vl. HOOFDST J. voor C .. 202 J. van R '553. So?[lo\i;_ B/i's zelfmoord. 274 ROMEINSCHE den kon getuigen; het wanhoopigft befluit maakte een einde aan de ijslijke. worsteling van zijn gevoel; de allerdiep, fie zucht was daarvan het ontzettend kenmerk. Hij riep zijnen trouwften flaaf; ftel"de hem het gif ter hand, 't welk de Koningen fteeds bij zich droegen, om meesters van hun lot te zijn; gebood hem, het zelve, in eenen beker gemengd, s 0phonisba aan te bieden met deze woorden : „gaarne hield masinissa zijn eerfte woord als man aan zijne echtgenoote; doch, daar het hoog gezag hem daar toe alle magt beneemt, houdt hij zijn tweede, en zorgt, dat gijniet leevendigin der Romeinen handen komt. Denk aan den Veldheer uwen vader, aan uw vaderland, aan de beide Vorsten, wier gemaalin gij waart, en kies uw eigen lot!" De bode des doods vertrok; sophonisba hoorde zijnen last; nam den raoordkelk lan en fprak: „ ik aanvaard dien bruiifchat zonder v/eêrzin, daar mijn gemaal liets meer voor zijne echtgenoote vernogc: maar zeg hem, dat ik beter zou ^ftorven zijn, indien ik op mijn graf niet vas in den echt getreden". En nu haare voed-  XXX   geschiedenissen. 2? 5 vöedfter nog vermaand hebbende , 'om haaren eerlijken dood niet te beweenen, verzwolg zij het gif zoo onverfchrokken, als zij fprak (i). Scipio, van dit ontzettend treurge* val verwittigd, waarover de koelfte Haat kunde zelve de grievendfte deernis niet uit het menfchelijk hart kon bannen, zorgde terftond , zo veel flechts in hem was, om den man, die tot zulk een wanhoopig befluit gekomen was, van alle andere vertwijfeling terug te houden. Hij toonde het hartlijkst deel in zijn zielgrievend leed, en berispte hem zadrtkens , van de eene roekeloosheid door eene tweede té hebben uitgewischt. In plaats echter van het bij deze, hem zoo kwaalijk voegende en welligt verkeerd werkende, troostredenen te laten, riep hij den volgenden dag het geheele heir bijeen, gaf toen voor het eerst aan masinissa den naam eenes Ko- . (i) Liv. L. XXX. e. 15. Appian. alex. de bell. Punic. p. 15. Het verhaal des laatften verfchilt echter hier in voornaamlijk van dat des eerften, dat, volgends hem, masinissa zelf de brenger van het gif geweest zou zijn. S 2 IV. BOEK V[. HOOFDST, ]t voor C. 2oa [. van R. 55' Masinissa door scipio voor Rome herwonnen.  IV. boek vi. hoofdst. J. voor C 202. J. van R, 55°. Ci) Liv. L. xxx. c. 15. Appian. uii. de bell, Punic. p 15» 276 ROMEINSCH* Konings, hield eene nieuwe lofrede over zijne heldendaaden, begiftigde hem met eene goudene kroon, eene drinkfchaal van 'dezelfde ftof, eenen ijvoiren zetel en rijfcftaf, eenen geborduurden tabbaard en met palm vercierden rok, verklaarende daarbij, dn Rome haare zegevierende Veldheeren niets heerlijker fchonk, maar dat ook het Romeinfche Volk geenen anderen vreemdeling die eer waardiger, dan masinissa , achten zou. Om zijn oogmerk hier mede niet te duidlijk te maaken, en het zelve daardoor well igt te misfen, deelde scipio nu tevens zijnen lof en vereerende gefchenken aan l/elius en de overige verdienstlijke krijgsluiden uit, en bereikte alzoo zijn doel volkomen. De eerzucht van den Vorst, dus kunftig geftreeld en tevens door de hoop op de beheerfching van geheel Numidie geprikkeld, verdoofde eerlang het gevoel der wonde ivan zijn hart, en maakte hem, na het voorbij drijven van den ftorm zijner driften, op nieuw van nut voor Romers ftaatsbelan?en ( 1). Het  geschiedenissen. 27?- Het naderend winterfaaifoen van zelfs thands een einde aan dezen veldtogt roaakende, zond scipio zijnen l^slius naar Rome met syphax en andere voornaame krijgsgevangenen, terwijl hij zelf zijne eens verlatene post bij Tunes weder betrok, en zich op dezelve door nieuwe werken verfchanste. De vreugd der Carthagers over het voorige aftrekken van scipio en het kleene voordeel op zijne vloot behaald was van zeer korten duur geweest, zij zagen Romers legervaanen andermaal nabij hunne muuren geplant, en in syphax was hun een fteun ontrukt, op wien zij zich meer, dan op hasdrubal zelf, hadden verlaten. De verflagenheid was thands zo algemeen in den Raad, als onder het Volk, niemand fprak van het voordzetten van den krijg, maar het algemeen befluitwas, om door de dertig oudfle leden uit den Raad scipio om den vrede te vragen. Dit allerplegtigst Gezantfchap,in het welk zich fchier de geheele wil en het gansch geza^ des geheelen Raads gewoon was te veree^ nigen , begaf zich naar het Romeinfche le ger, werd in 'sVeldheers tent geleid, ei S 3 vic IV. BOEK VI. 100FDST. [. voor C. 909. J. van R. 55°- Nieuw beraad der Carthagers. De Car. . thagers 1 vragen den vrede. 1 l  IV. BOEK VI HOOFDST J. voor C. aoa. J« van R 55°< Vredesvoorwaarden door sncio voorgefchreuven. 2f8 romeinsche viel aldaar , naar hunnes lands gebruik, scipio te voet. Hunne aanfpraak was even kruipend, als hunne houding. „ De oorzaak van den krijg legden zij hannibal en zijnen aanhang te last, en op dien grond fmeekten zij om genade voor een Gemeenebest, hetwelk, door roekeloosheid eener ftaatspartij nu tweemaal tot den ondergang gebragt, andermaal door 'svijands goede gunst alleen kon ftaande blijven." Scipio beandwoordde deze laage onr derwerping op eenen hoogen toon. „ Hij was geenzins in Africa om den vrede voor zijn vaderland, maar om de volflagene overwinning van deszelfs vijanden, gekomen , waarop de afgeloopen veldtogt hem reeds uitzicht gaf; echter wilde hij, fchiei meester van hun lot, den vrede hun niet weigeren , om alle Volkeren te doen zien , dat het Romeinfche Volk even rechtvaardig bij het einde, als in het begin, van deszelfs oorlogen was. Zijne vredesvoorwaarden waren, de teruggave van alle krijgsgevangenen, overlopers, en gevluchte flaaven , de terugroeping hunner legers uit Italië en Gallie , de afftand van Spanje en \\le eilanden tuschen Italië en Africa gele-  geschiedenissen. 279 legen, voords de overgave hunner ganfche zeemagt, flechts twintig krijgsgaleijen uitgezonderd, de voldoening aan eenen eiscli van vijfmaal honderd duizend maatenkoorn en drie maal honderd duizend maatengarst, benevens eene op te geven geldfom voor zijn leger (O- Deze voorwaarden Honden drie dagen aan hun beraad. Op dezelven zou hij met hun eenen wapenff.ilfiand fluiten , tot dat een ander Gezantfchap met den Romeinfchen Raad den volflagen vrede zou getroffen hebben." De Carthaagfche Raad, door die voorwaarden zich de gelegenheid aangebooden ziende, om tijd tot de overkomst van hannibal te winnen, bekreunde zich thands derzelver hardheid weinig, maar zond onmiddelijk andere Gezanten, naar scipio af, om den toegezegden wapenftilftand te treffen, terwijl nien tevens kwanswijs een Gezantfchap rmx Rome zond, om den vre- (1) De geëifchte geldfom wordt onzeker opgegeven, gewaagende de een, volgends livius, van vijf honderd zilvere talenten (940,000 Guldens) de ander van vijfhonderd ponden zilvers, en eea derde van eene dubbelde foldij des krijgsvolks. S 4 IV. bcee VI HOOl'üKT... j. voor C. po? f, van H. 550- De Carthagers Y"m men cvzcl'en ter waad t ;rouweaan.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C, 202. J. van R 55°. Syphax naar Rome gevoerd. fiöO romeinsche vrede aldaar te vragen , welk Gezantfchap men eenige krijgsgevangenen, overlopers en flaaven mede gaf, om hun ernftig verlangen naar den vrede in scipio's 00gen te fchijnbaarer te maaken ( 1 ). Intuschen was l^lius verfcheidene dagen vroeger met syphax en de voornaamfte Numidifche krijgsgevangenen te Rome gekomen, en had den Raad een breedvoerig verflag van alle de verrichtingen in Africa gegeven , 't welk denzelven met de grootfte vreugde voor het tegenwoordige en de fchoonftehoop voor het toekomende ftreelde. Men befloot een dankfeest van vier dagen over de zege van scipio's wapenen te vieren , welks aankondiging men aan den Pretor jelius beval, nadat l^lius van voor de fcheepsfnebben het Volk de Africaanfche overwinningen zou hebben aangekondigd. De gevangen Koning syphax werd naar Alba ter bewaaring gezonden. De Pretor geleidde lslius ter fpreekplaats ; het Volk befloeg, fchoon naauw in een gedrongen, de geheele markt; eerst CO Liv. L. XXX. c. 16.  geschiedenissen. sMl eerst hoorde het met flilzwijgende verrukking de blijde redenen van l^lius; doch het kon deszelfs blijdfchap niet bedwingen , wanneer het hem van de verflagene Carthaagfche legers, van den verwonnen en gevangen magtigen Vorst, van de verovering van geheel Numidie hoorde gewaagen; toen barftede het in een luidkeels gejuich uit, 't welk het met allerleije teekenen , waardoor het gemeen deszelfs vreugde kennelijk maakt, vergezelde, en de eerfte verdooving dier vreugdekreet nam de Pretor waar, om af te kondigen, dat alle de tempels door de geheele ftad vier dagen lang zouden open ftaan, om ^aller dankbaar hart eenen vrijen toegang tot de altaaren der Goden te vergunnen ( i). Den volgenden dag geleidde hij eenige Afgezanten van masinissa, met' l^lius te gelijk uit Africa vertrokken , in den Raad. „ Zij wenschten den Raad heil met scipio's krijgsgeluk en betuigden hunne verplichting aan hem, die masinissa niet flechts Koning (i) Liv. L. XXX. c. 17: IV, BOEK VI. iOOFDST. f. voor C, soa. [. van R, 55o. Vreugde :e Rome. MasiNKia's afgezanten te Rome.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C, 903. J. van R. 550. ] ! < £82 romeinsche ning genoemd, maar ook op eenen throon herfteldhad, wiens vreedzaam bezit, na de overwinning van syphax, nu alleen van Rome's wil zou afhangen; terwijl voords hunne zending ftrekte , om van den Raad te verzoeken de bekrachtiging der eer, door scipio hem aangedaan, en het ontr flag der krijgsgevangene Numidiërs», wier terugkeering in hun vaderland zijn ganfche gewest aan Rome zou verbinden." De grootschheid, van eene kroon te kunnen fchenken, pleitede bij den Raad niet min, dan het Gezantfchap zelf, voor masinissa's beden ; het and woord aan zijne Afgezanten was: „ dat de Raad hun wederkeerig met den Jfricaanfchen veldtogt geluk wenschte, voords den rang, door scipio aan hunnen Vorst gegeven , bekrachtigde, en alles goed keurde, wat ter eer en ten genoegen van masinissa ioov hem gedaan was." Men befloot \\ verder, de Afgezanten niet zonder gefchenken aan den Vorst terug te laten keeren, en gaf den Prator last, om hun twee Durpere wapenrokken met goudene haaken, :wee breed omboorde Raadsheers kleelen , twee rijk getooide paarden, een dub-  geschiedenissen. 283 dubbeld riddertuig , en nog een volflagen veldtuig mede te geven, zo als het Land gewoon was, aan eenen Conful te verzorgen. Elk der Gezanten zelve kreeg vijf duizend ponden kopers en twee Romeinfche kleedingen, terwijl aan elk van hun gevolg duizend ponden en éene kleeding werd toegelegd. Ook werden de Numidiërs terftond uit hunne gevangenis ontflagen, en het ganfche Gezantfchap, tot hun vertrek toe, op 's Lands kosten prachtig gehuisvest en onthaald (i). Schoon Africa geduurende dezen ganfchen veldtogt aller oogen trok, was dezelve elders echter niet geheel werkloos of belangloos geweest. P. quintius varus, de Pretor van Ariminum, en m. c o rnelius, de Proconful in Gallie, hadden gezamenlijk eenen belangrijken flag in het land der Infubriërs aan den Carthaagfchen Veldheer mago geleverd, die niet dan na eenen langen en weifelenden ftrijd ten hunnen voordeele was uitgevallen. Mago zelf was daarbij inde dije zwaar ge- (t) Liv. L. XXX. c. 17. Drakenb. ad. iv. BOESf vi. BOOFDST. ! |. voor. G 2cs. - f. van. Rf 55°. • Krijgsverrichtingen;in Gallie.  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 202. J. van R. 55°- ] Mago keert te rug naar Africa, doch I fterft op reis. ' i i i "v h 284 romeinsche gewond en voor dood van het flagveld gedragen. De vijand had vijf duizend dooden en verloor agttien veldteekenen. De Romeinen hadden drie en twintig voornaame Ridders, verfcheidene Hopluiden, en drie Krijgstribunen verlooren, en ongetwijfeld had de ftrijd nog langer onbe(lischt gebleeven, indien des Carthaagfchen Veldheers val niet onmiddellijk door de iducht zijner benden gevolgd was ( 1). — Een veldflag, die op zich zelf voor Rome :e aanmerklijker bleef, daar deze delaatfte was, die in Italië tegen de Carthagers geeverd werd. Mago bediende zich van den nacht, Dm, zo veel zijne wond zulks toeliet, af e trekken. Aan de zeekust bij de Ingautêrs gekomen zag hij zich door de Afge:anten uit Carthago ontmoet, die hem in :ijn vaderland te rug riepen , gelijk zij -erzekerden, dat ook hannibal te ug geroepen was. Het bezef van den lood zijnes vaderlands en de vrees tevens oor den afval der Liguriërs na zijne ge:edene nederlaag deeden mago zich terftond (O Lit. L, XXX. c. 18.  gè sc hie ben is se n. 585 ftond tot den aftogt gereed maaken. Hij fcheepte zich en zijne benden ter plaatze in, alwaar hij zich bevond, en vleidde zich met het heilzaatne der rust voor zijne wonde, doch, eer hij op de hoogte van Sardinië was, deed dezelve hem reeds den dood. De ftorm, die hier zijne vloot beliep, en welligt door de hevige flingering van zijn vaartuig de doodlijke ontfteking zijner wond verwekt had, deed veele fchepen , die van de overigen verftrooid geraakten, in de handen van octavius vallen, die met eene Romeinfche vloot voor de kusten van Sardinië lag ( i ). Niet even gelaten had hannibal denzelfden last der Carthaagfche Afgezanten aangehoord, hoe zeer hij dien voorzien , en zich tot deszelfs opvolging gereed gemaakt had. In het begin van dezen veldtogt had hij, die zoo lang zonder onderftand in Bruttium kwijnde, zich weder verfcheidene fteden zien ontvallen, die zich aan den Conful cn. servilius hadden overgegeven, ennaauwlijkshadhij zich CO Liv. L. XXX. c. 19. IV. BOEK. VI. HOOFDST. J. voor C. 902. f. van R, 55o. Hannibai, te rug ge3 roepen.  IV. •soek VI. hoofbst. J. voor C 202. }. van R 55°Hannibal's woe de bij hei verlaten van Italië, I i i 286 roëminschï zich tegens den aanval diens Cofifuls bij Croton weten te verdeedigen ( 1 ). Knarsfetandend, zuchtend en naauw•lijks zijne traanen van fpijic en woede bedwingend, terwijl de Carthaagfche Afgezanten hem den ftaat zijnes vaderlands en zijne terugroeping tot deszelfs redding voordroegen, voerde hannibal hun toe: „ men herroept hem nu dan openlijk, dien mén bedektlijk reeds lang, door 't weigeren van geld en onderftand, te rug fleepte? Hannibal is dan verwonnen, niet 'door het Romeinfche volk, het geen door hem zoo vaak géflagen en verftrooid is , maar door den nijd en lafter des Carthaagfchen Raads! Scipio zelf zal rich min in de fchande zijnes aftogts verblijden en verheffen, dan hanno, die tnijrt huis, des noods, onder Carthago's val begraven wil ( 2 )!" Reeds (1) Valeriuj antias alleen het vijandlijk verlies bij dien flag op vijfduizend mannen gefteld ïebbende, menu li vius terecht aan, dat dit bij lem eene onbefchaamde vergrooting, of bij de overi;e oude Schryvers, die denselven naauvvlijks aanoeren, een fchandlijk verzuim kenmerkt. (2) Liv. L. XXX. c. 19, 2».  geschiedenissen. ü8? Reeds lang het lot zijnes vaderlands voorzien hebbende (i), lagen de fchepen zinds eene lange wijl tot zijnen overtogt gereed.11 Om den fchijn echter te behouden, als of ^ hij gêenzinsvan geheel Italië afzag, ver-J deelde hij dat krijgsvolk, 'twelk hem in Africa, om welke reden ook, niet dienen kon , onder de weinige Heden van Bruttium , welke veel eer uit vrees onderworpen, dan trouw aan hem gebleeven waren; zijne beste benden fcbeepte hij naar Africa af ; veele Italianen, die tot nog toe bij zijne legervaanen gebleeven waren, weigerden nu , zich derwaards te laten vervoeren, en vluchteden in den tempel vanjuNO lacinia, wier heilige wijkplaats nog nooit gefchonden was, doch die hannjeal, in zijne woede geen heiligdom ontziende , deed ftroomen van hun bloed (2). Zel- C1) Zie D. VII. bl. 567. ( 2j Liv, L. XXX. c. af. Volgends C^elius zou ham ni a al een* goudene zuil uit dien tempel hebben willen vervoeren, na dat hij eerst doör eene boor de proef had genomen , of dezelve ook' maar verduld inogt ziju: dech een droom, waarin juno hem IV. boek VI. OOFDST. . voor C. 20'i. . van R. 55°-  IV. •boek VI. hoofdst. J. voor C 202. }. van R 55°Hannibal's woe. de bij hei verlaten van Italië, •Sé 5l»1 -' l 286 roeminschë zich tegens den aanval diens Confuls bi) Croton weten te verdeedigen ( 1 ). Knarsfetandend, zuchtend en naauwlijks zijne traanen van fpijt en woede bedwingend, terwijl de Carthaagfche Afgezanten hem den ftaat zijnes vaderlands en zijne terugroeping tot deszelfs redding voordroegen, voerde hannibal hun toe: „ men herroept hem nu dan openlijk, disn mèn bedektlijk reeds lang, door 'i weigeren van geld en onderftand, te rug fleepte? Hannibal is dan verwonnen, niet 'door het Romeinfche volk , het geen door hem zoo vaak géflagen en verftrooid is , maar door den nijd en lafter des Carthaagfchen Raads! Scipio zelf zal zich min in de fchande zijnes aftogts verblijden en verhèffen, dan hanno, die mijn huis, des noods, onder Carthagoï. val begraven wil ( 2 )!" Reeds (1) Valerius antias alleen het vijandlijk verlies bij dien flag op vijfduizend mannen gefield iiebbende, merkt li vius terecht aan, dat dit bij ïem eene on.iefchaamde vergrooting, of bij de overige oude Schryvers, die denzelven naauwlijks aanoereti, een fchandlijk verzuim kenmerkt. (2) Liv. L. XXX. c. 19, a».  geschiedenissen» 28? Reeds lang het lot zijnes vaderlands voorzien hebbende (i), lagen de fchepen zinds eene lange wijl tot zijnen overtogt gereed.' Om den fchijn echter te behouden, als of hij géenzinsvan geheel Italië afzag, ver-! deelde hij dat krijgsvolk, 'twelk hem in Africa, om welke reden ook, niet dienen kon , onder de weinige Heden van Bruttium , welke veel eer uit vrees onderworpen, dan trouw aan hem gebleeven waren ; zijne beste benden fcheepte hij naar Africa af ; veele Italianen, die tot nog toe bij zijne legervaanen gebleeven waren, weigerden nu , zich derwaards te laten vervoeren, en vluchteden in den tempel vanjuNO lacinia, wier heilige wijkplaats nog nooit gefchonden was, doch die hannjbal, in zijne woede geen heiligdom ontziende , deed firoomen van hun bloed ( 2 ). Zel- f 1) Zie D. VII. bl. 567. (23 Liv. L. XXX. c. 27, Volgends C^elius zou hahniüal een* goudene zuil uit dien tempel hebben willen vervoeren, na dat hij eerst door eene boor de proef had genomen , of dezelve ooïf maar verduld mogt zijn: doch een droom, waarin juno hem IV. boek VI. 10ofdst. f. vocrC. 202. f. van R. 550-  a88 ROMEINSCHE IV. SOEK VI. hoofdst. J. voor C. 202. J. van R. 55°- Gefieldkeid te Ro' me. Zelden verliet een balling met bitteref fmart zijner vaderland, dan hannibal zijne, hem ontwrongene, prooi. Zijn oog kon zich van Italië niet wenden. Nu vloekte hij de Goden , dan zijne tegenftreevers, zoms ook zijn eigen krijgsbeleid, tot dat de kust voor zijn gezicht verdween (i). De elkander fpoedig volgende berichten van mago's en hannibal's aftogt uit Italië, wekten te Rome wel eene groote , doch geene onvermengde, blijdfchap. De nadenkendfle leden van den Raad beklaagden zich, dat hun de aftogt niet belet was, hetgeen den Veldheeren was aanbevoolen geweest, en vreesden voor het gevolg der vereeniging van het gewigt des ganfchen Carthaagfchen krijgs op scipio's fchouderen (2). De grijze fabius, die, op de blijde tijding der Africaanfche overwinningen , reeds hem het verlies van zijn eenig oog gedreigd had, zou hem hiervan hebben afgefchiikt. C /el, ap. Cic. de divin. L. I. c. 94. (1 ) Liv. L. XXX. e. ao. (O Liv. L. XXX. c. ai.  geschiedenissen. 289 reeds gewild had, dat men scï-pio door eenen anderen Veldheer zou laten vervangen , zich daarvoor alleen op de bekende' ftelling beroepende , dat het gevaarlijk^ was, zaaken van zoo groot gewigt op het geluk van één mensch te laten aankomen, wijl dezelfde mensch nooit altijd gelukkig was, verklaarde thands den Staat in grooter gevaar, dan ooit, wijl hannibal in Africa onder de muuren van Carthago een veel gevaarlijker vijand dan in Italië zijn, en scipio thands met krijgsvolk zou te doen hebben, 't welk nog befpat was met het bloed van Bevelhebbers, Confuls en Diïïators. Schoon de ftokouderdom van fabius zelf zijn gezag krenkte , en men zijn gezeg doorgaands voor de taal der partijfchap hield, echter hechtede zijne laatfte bedenking onder het Volk, 't welk thandi de verwijdering des krijgs als de nadering des gevaars befchouwde (i). Om het nadeel eener te groote angstvalligheid te voorkomen, fielden de oudften van den Raad nu zelve voor : „ hof on (1) Plut. in Fab. max. p. 189. VIII. deel. T IV. boek VI. ioofdst. . voor C. aos. f. van R. 55°-  IV. SOEK VI. HOOFOST. J. voor C 20a. J. van R 550. SaguntynfcheUQKw. 29O romeinsch» onbetaamlijk het was, dat men doorgaands meer op 't kwaade, dan op 't goede, lettede; dat hun nog geheugde, welk een angst hannibal's inval in Italië te weeg bragt; hoe veele handen 'er ten hemel gingen, toen zijn leger voor Rome's muuren lag; hoe vuurig en twijfelmoedig tevens men den dag verlangd had, waarop Italië van den vijand vrij zou zijn, en dat de Goden thands die wenfchen verhoord hadden , zonder dat iemand aan een dankoffer dacht". Eenealgemeene toejuiching van alle zijden der raadszaal bragt op deze herinnering het befluit voord tot een dankfeest van vijf dagen in alle de tempels en tot een offer van honderd en twintig osfen (1). Een aangenaam blijk der Saguntynfche trouw vermeerderde thands weder de algemeene vreugde. Eenige Afgevaardigden dier ftad leverden den Raad verfcheidene Carthagers over met eene aanzienlijke fomme gelds, waarmede zij , eene werving in Spanje willende beproeven , door de Sagimtsrs waren aangehouden. De Raad be- (O Liv. L. XXX. c. al.  geschiedenissen. 201 betoonde zich erkentlijk voor dezen goeden dienst, en zond het Gezantfchap, onder het geleide van 's Lands oorlogs galeijen, rijk begiftigd naar Spanje terug (i). Masinissa's Afgezanten waren mede reeds met l^elius op hunne terug reize, wanneer men bericht ontving, dat 'er een Carthaagsch Gezantfchap te Puteoli was aangeland, om den ÏUac vredesvoorflagen te doen. Men riej hierop lalius terftond terug, ten eindi dezen vredeshandel bij te woonen. Het Ge zantfchap, Rome naderende , werd, naa gewoonte, buiten de ftad gehouden, doe' kreeg eene landhoeve ten verblijf, terwr de Raad in den tempel van bellon, zamen kwam, om deszelfs last te hoorer Even als bij scipio gedaan was, wild ook dit Gezantfchap alle fchuld op hak nibal fchuiven, beweerende: „ dat h op eigen gezag den Iberus overgetrol ken, Saguntum veroverd en de Romeint beoorlogd had; dat alzoo de Carthaa, fa (O Liv. L. XXX c. at. De buit gemaakte den Raad gegevene fom bedroeg aas P°nden §ou en 8e» ponden zilvers: tezamen 91,50° Gulde T 2 IV B OEK VI. HOOFDST. J, voor C. 202. }. van R. 55°- Komst dei Carthaagfche Afgezanten. \ r 1 1 \ e k r. ié dt is.  292 romeinsche IV. BOEK vr. HOOFDST. ]. voor C. 202, j. van R 55o. 1 fche Raad tot heden zelfs het verbond tusfchen de twee Staaten eigenlijk niet gefchondenhad; weshalven zij geenen anderen last hadden, dan om de vreedzaame inftandblijving van het oud verdrag, onder den Conful lutatius gemaakt, minzaam te verzoeken." Deoudfie leden van den Raad, wien de fluiting van dat verbond nog zeer wel geheugde , doch die onder de Carthaagfche Gezanten niet dan jonge luiden zagen, maakten van de vrijheid, dien de Voorzitter, naar gewoonte , elk vergunde, om den Afgevaardigden bijzondere vraagen te doen, gebruik, om hun naar het een en ander wegens dat verdrag te onder vragen. Allen verfchoonden zij hunne onkunde hier in met den kindrenen ouderdom, dien zij toen flechts hadden : doch nu ging 'er eene algemeene kreet van verontwaardiging over de k waade rrouwder Carthagers op, die Afgezanten :>m eenen vrede lieten vragen , wiens voorwaarden zij zelve niet kenden. • Na dat men hun de Raadzaal had doen /erlaten, begon de raadpleeging over het e houden gedrag. M. livius ftelde 'oor , om den Conful c. servilius, als  geschiedenissen. 293 als het naast bij Rome, uit het veld te roepen , ten einde de allerbelangrijklte zaak, eenen vredehandel, naamlijk, nietj zonder éénen of beide de Confuls af te doen. q. metellus, die drie jaaren geleeden Conful en Dictator geweest was, meende : „ dat niemand beter tot den vre-: dehandel in ftaat was, dan scipio zelf, die het best den vijand kende, aan wien hij daarom dien geheelen handel wilde overgelaten hebben," M. valerius l^evinus, die tweemaal Conful geweest was, hield de Carthagers, die de zaal verlaten hadden , voorbefpieders in plaats van Afgezanten, en meende : „ dat men hun Aalie ontzeggen en door eene wacht aan boord moest laten brengen, terwijl men tevens scipio moest aanfchrij ven, om den oorlog door te zetten." Ljelius en fulvius waren van begrip: „ dat scipio aan geenen vrede gedacht zou hebben, indien hij de fchierlijke terugkomst van hannibal en mago vermoed had, en beweerden. dat de Carthagers flechts zoo lang eene vredelievendheid zouden veinzen, tot dai die Veldheeren te huis gekomen zou den zijn, wanneer zij zeker alle nieuwi T 3 ver IV. BOEK VI. OOFDST. . voor C. 202. [. van R. 55 oOnder- 'cheidene gevoelens n den Raad.  IV. BOEK VI. HOOFDST J. voor C 202. J. van r. 55°. Lasge eerzucht des Confuls BERvitroi peceugeld. ( ( t £ e l c 3 t $ 294 romeinsche verbonden en eeden onder de wapenen zouden doen zwijgen." De meerderheid des Raads verklaarde zich voor het gevoelen van lavinus: men deed de Afgezanten terftond, en fchier zonder üenig anwoord, vertrekken (1). De Conful cn. servilius, zich de ;er toeëigenende van h an nibal's vertrek uk Italië, nam de houding aan, van len verjaagden vijand te vervolgen, ftak ïaar Sicilië over, en ftond gereed, zich roords naar Africa te begeven. Ongewijfeld was de onedele begeerte , om n eenes anders verworven roem te gaan leelen, de grond dier opvatting en houling. De tijding van dit beftaan weke terftond te Rome opzien; de Raad ;elastede den Pretor, om den Conful door enen brief in Italië terug te roepen, en ladat deze deszelfs vrees betuigd had, dat !e Conful den brief eenes Prcetors niet zou :hten, werd p. sülpicius tot Diclair benoemd, omalshoogfte Overheid die :rugroeping te doen, waarna hij met zijm Onderbevelhebber m. servilius den (O Liv. L. XXX. c. 22, 23.  geschiedenissen. 295 den nog overigen zomertijd in het rondtrekken der Itaüaanfche fteden en het opnemen van derzelver onderfcheiden toeftand doorbragt (i). Geduurende den wapenftilftand in Africa kwamen 'er honderd vrachtfchepen vol toevoer, en twintig oorlogsgaleijen, door den Prceter van Sardinië gezonden , be houden over. — Eene andere vloot van twee honderd behoeft-en dertig oorlogfchepen van Sicilië , trof een veel ongunftiger lot. Veilig tot in het gezicht van Africa gekomen , begaf haar eerst de wind , doch ftak dezelve weldra wedei met zulk een ftorm op, dat zij geheel uit een geraakte. Het gelukte octavius. den Vlootvoogd, door dubbelde infpanningderroeijers, de oorlogsgaleijen apollo's voorgebergte te doen bereiken; maai het grootfte deel der behoeftfchepen werd naar het eiland Mgimurum, 't welk vooi Carthago ligt, geflingerd, terwijl de overi gen voor die ftad zelve ftrandden. Men zaj in Carthago de fchipbreuk aan. De Over heid riep 'er den Raad over bijeen. He voli (1) Liv. L. xxx. c. 24. T 4 IV. BOEK VI. «OOFDST. [. voor C. 202 }. van R. 553 Nadeden eener Romcitifcbevloot. t C  IV. BOEK VI HOOFDST. J. voor C 2C2. J. van B 550 Trouwloosheidder Car. tbagen. C 1) Liv. L. XXX, c, 24, Appian. alex. 1 l t 3  IV. BOEK VI. HOOFDST, J. voor C, 202. J. van R 55°Edelmoeiimoedig ' gedrag van SCIPIO. ] 1 1 1 I < t 2 a Ie i 293 romeinsche ontkwamen : doch deze nieuwe fchennis van het heiligst volkenrecht deed, het geen vooral de bedoeling was, den krijg op nieuw in volle vlam blaaken. Scipio's voorig misnoegen mogt thands in rechtmaatige woede overgaan, hij zelf wilde echter Rome's eerbied voor de onfchendbaarheid van Afgezanten geenzins krenken , welk eene onmiddelijke gelegenheid ter wedervergelding hem de terugkomst der Carthaagfche Afgevaardigden uit Rome, door l^elius en fulvicjs in zijn leger terug gebragt, hem hier toe gezen mogt. Hij hield hun flechts de heiigfchennis der Carthagers voor, en vergaarde hun daarbij, Rome's waardigheid ioch zijn charakter uit wraak te willen >ezoedelen. Op zijn bevel werd hun inegendeel alle dienstvaardigheid beweezen, :n een veilig geleide bezorgd tot Carthago oe. De Carthagers zelve bewonderden ulk een edel bedrijf, het geen de verchtlijkften hunner alleen van fpij't deed narfetanden (1). De (O Polyb. L. XV. c. 1-5. Liv. L. XXX. c. Appian. alex. de bell. Punic. p. 19.  geschiedenissen. 299 De behoudene landing van hannibal met het overfchot zijner lang geharde en doorervarene krijgsmagt maakte den aanftaanden veldtogt zoo geducht , als dezelve voor zijne komst reeds zeker was. Bij het naderen der Africaanfche kust had de matroos, die in den mast den uitkijk had, zijne vraag, op wat hoogte zij zich bevonden ? met het zeggen beandwoord, dat zij thands op eene vervallene grafplaats aanhielden. Doch zulk een kwaad voorteeken , zo al niet voor zich, ten minften voor het bijgeloof der zijnen niet begeerende , had hij terftond bevel gegeven, om van wal te houden en was voords bij Leptis aangeland (O- De klagt en tijding der Griekfche bondgenooten deed den Raad te Rome thands den last eener verdubbelde ftaatszorg gevoelen. Derzelver Afgezanten beklaagder zich over de veelvuldige ftrooperijen dei Macedonifche krijgsbezettingen in hunni ommeftreeken , waarover philippu: de klagten der Grieken zelfs niet had wil len hooren, en verhaalden daarbij tevens da (l) Liv, L. xxx. c. 15. IV. BOEE vi. EIOOFDST. f. voor C. 202, f, van R. 550. Landing van wasssibal in dfrica. Ontrouw van philippus. » t  IV. B O EK VI. hoofdst. J. voor C. 202. J. van R. 55°. I \ Dood en charakter ^ van Q.fabius maxi- 1 mus verrucos us. 1 li 1 J' ( f g Z 3°0 ROMEINSCHE dat die Vorst vier duizend krijgsknechten met eenen sopater aan het hoofd en eene aanzienlijke fomme gelds tot onderftand van Carthago naar Africa had afgezonden. - Ongezind, om terftond Jen krijg in Griekenland te. hervatten, dien nen onlangs eerst had laten aflopen, om le handen voor Carthago. vrij te hebben, iet de Raad het thands, na dit bericht, ileen berusten bij het zenden van een Ge:antfchap naar Macedonië, ten einde philippus het bondbreukige van dit bedrijf tooi te houden (1). Het blijkbaar verlies van zulk eenen -ermogenden bondgenoot trof intusfchen iet Romeinfche Volk minder, dan dat eenes 'aders des vaderlands , fchoon deszelfs rommende ouderdom hem niet langer toeiet, eenen Staat te fchraagen , dien een :ugdige scipio thands opgevijzeld had. ). fabius maximus verrucosus ierf nog in dit jaar (2). Elk der bursren bragt een kleen ftuk gelds tot jne uitvaart op : niet, om dat zulks CO Liv. L. XXX. c. 16. C = ) Liv. L. XXX. c. 25.  geschiedenissen. 30I wegens zijne armoede noodig was, maar om dat zij hem als hunnen gemeenen Vader wilden begraven ( i). En hoe1 zeer verdiende hij dien naam en eerJ niet, die nimmer roekeloos het leeven of] de vrijheid zijner medeburgeren waagde, maar voor beider befcherming zich allen eigen fchimp en ongelijk getroostede ? De verregaandfte vooringenomenheid met den overwinnenden s c i pi o had dus het Volk deze dienften van den afgeleefden tegenftrever des jeugdigen Veldheers niet doen vergeten: die tegenftreeving zelve moet dan wel eenen fabius waardig zijn geweest? Ja, voorzeker, fabius had, naar het oordeel van livius, den bijnaam van maximos verdiend, al had niemand dien voor hem in zijn genacht gedragen. Zijn roem overtrof dien zijnes vaders , — was aan dien zijnes grootvaders gelijk. Deze mogt zich op meer verwinningen beroemen : éénen hannibal te liaan kon alle overwinningen opwegen. Men hield hem meer voorzichtig , dan voordvarend: doch men twijfele vrij, of zijn ( i ) PluTi in f ab. p. 190. IV. BOES vi. oofdst. , voor C 202, . van R 55«'  IV. B O EK VI. HOOFDST. J. voor C S02. J. van R. 550. 1 1 : < i 3 ( 1 } 1 SOI ROMEINSCHE zijn eigen aard, dan wel de aard des krijgs, die toen gevoerd werd , hem eenen draaler maakte, niemand betwist, het geen ennius van hem verzekert: het draalen van dien éénen man heeft den Romeinfchen Staat her field (O. Na de oplosfing, welke wij, voor weinige bladzijden ( 2 ), van zijn gedrag tegen scipio gaven, fchroomen wij geenzins, dezen fabius onder 3e mannen van den allereerften rang te plaatzen, dien tot nog tóe onze gefchieJenisfen vermeldden. Diep doorzicht, mbezweeken moed, wijs beleid, volkonene zelfbeheerfching, onbepaalde zucht zoor het algemeen boven het eigen welpijn , voorbeeldelooze opoffering van eige1e eer en achting aan de belangen des vaïerlands — zijn, in ons oog, zijne onbewistbaare rechten op den rang, dien wij ijner nagedachtenis hebben aangeweezen, n waarin wij hem met geheel eigendomijken luister meenen te zien uitfchitteren. Velligt was hij toch de eenige in Rome's Pantheon, die zich fchimp en fmaad uit zucht CO Liv. L. XXX. e. 16. CO zie boven bl. 140-145,,  GESCHIEDENISSEN. 305 zucht voor 't algemeen belang getroostede , — die zich daartoe vrijwillig in de haatlijkfte verdenking bragt, terwijl zijn hart h uit het edelst beginzel werkte. Meer dan ' eens zagen wij hem, der vaderlandsliefde ] zulk een offer brengen, waar toe niemand, wiens hart alleen van eerzucht gloeide, ooit vermogend was ( i ). Zijn grootmoedig vergeven van eigen geleeden ongelijk (2) en zijne bemoeijing , om anderen allen ouden wrok op het altaar des vaderlands te doen afleggen (3), — zijne gelatene onderwerping bij den dood zijnes zoons, die reeds eenmaal Conful was geweest ( 4 ), eene gelatenheid , welke de verwondering en het voorbeeld der volgende gedachten bleef (5), — zijne zorg te- (1) Zie D. VI. bl. 308 — 311, 3<5-3i8, 33* — 339. D. VII. bl. 5-11. boven bl. 140—145. (2) Zie D. VI. bl. 343-347. (3) Zie D. VII. bl. 521. ( 4) In het J. van R. 540. (5) Cic. de feneö. c, 4, Plut. in fab. p. 188. Daar anders voornaame mannen na hunnen dood door hunne naastbeftaande met eene lijkrede vereerd werden, hield fabius zelf de lijkrede over zijnen zoon, van welke cicero met grooten lof gewaagt. IV. BOES. VI. oofdst. , voor C. 202 • . van R. 550.  IV. BOE» VI. hoofdst. J. voor C. QC1. J. vnn R. 550» 304 ROMEINSCHE tegen alle verbaftering der zeden door weelde en overdaad (1), — en zijne minzaame behandeling van alle zijne onderhoorigen ( 2 ) — voltooijen in hem den edelften Held, (1) Plut. in Marcell. p. 310. Zie D. VII. bl. 344, (2) „ Hij vond het vreemd, zegt Plutar cbus „ Qin fab. p. 185, i86Y) dat liefhebbers van paar„ den en honden veel eer door zorgvuldige oppasfing, „ dan door de zweep en den halsband , de wild„ heid, boosaardigheid en onhandelbaarheid van die „ dieren beteugelen, en dat iemand, die over men„ fchen te bevelen heeft, niet zou trachten, dezel„ ven door vriendlijkheid en zachtheid te verbete- „ ren". Zie hier een ftaal zijner handelwijze. Onderricht, dat zeker krijgsknecht om eene mianaares te gaan zien, telkens zijne post verliet en buiten iet leger liep, het welk hem eenen verren weg en zeel gevaars kostede, en verzekerd, dat die krijgsnan anders braaf en dapper was, liet fabius in rtüte deze maagd vervoeren naar het leger, verborg uar in zijne tent, en fprak den voor zich geroepen trijgsknecht aldus aan. „ Ik weet, dat gij tegen de trijgstucht en de wetten dikwijls 's nachts uit het lerer zijt gegaan: maar ik weet ook, dat gij voor het )verige een braaf man zijt. Uw misdrijf wordt, om iwe braafheid, u vergeven: maar voordaan zal ik :eren anderen laten waaken." Dit gezegd hebbende lelde hij den verlegen krijgsman het voorwerp zijner lief-  OESCHIEDENISSEïT. 305 Held, wiens grootheid goedheid is. Eigenzinnigheid en ijverzucht noemt men zijne zwakke zijde (1 ): maar de eerftefI' is deugd , als zij op wijsheid rust, de tweede vond ons oog in zijn charakter J« niet. — Wat was zijn zwak ? — Zo ver 't ons blijkbaar werd, gebrek aan kieschheid in middelen om een goed oogwit te bereiken, 't geen de ftaatkunde gedoogt, doch de zedenleer afkeurt: een gebrek echter, 't welk ons alleen in zijnen tegenftand van scipio gebleeken is (2 ). Te recht telde plinius (3) hem onder de zeldzaame voorbeelden eenes zeer langen werkzaamen leevens, daar vale- liefde ter hand en zeide: „ deze blijft mij borg, dat gij bij ons in het leger blijven zult, toon nu, dat gij met geen ander oogmerk , waarvan de liefde flechts ten voorwendzel diende, het zelve verlaten hebt". (i) Plut. in Fab. p. 188, 189. Ca) Zie boven bl. 191 en 192. Eene andere vlek, welke plutarchus in het charakter van fabius vindt, is in ons oog te onzeker geweest, om 'er ons oordeel op te gronden. Zie dezelva D. VII. bl. 469. (3) Hist. Nat. L. VII. c. 48. VIII. deel. V IY. boks VI. )OFDST\ voor C. 20a. van R. 550.  IV. BOEK VI. HOOFDST J. voor C 232. J. van R 55o, 1 306 ROMEINSCH! le r 1 us m ax 1 m us van hem verzekert, dat hij twéé en zestigjaarenlangde wigchelroede voerde, welke hem in zijnen manlijken ouderdom werd toevertrouwd; en hier uit elk laat opmaaken, dat zijn leeven eene geheele eeuw ruim vervuld moet hebben ( 1). Welke bepaaling zijnes hoogen ouderdoms, vergeleeken met zijn eerfte (2) en laatfte Confulfchap (-3), ons ten klaarden toont, hoe lang men s' mans aanleg (4; miskend hebbe, en met hoe veel rechts de Romeinfche Redenaar zijn voorbeeld ter bemoediging des ouderdoms bijbragt (5). P. sülpicius, onlangs tot Dictator benoemd, om den Conful cn. servilius in Italië terug te roepen, 't welk lij zonder het gezag van eenig raadsbe* luit verlaten had, regelde , naar het fchijnt, in die zelfde hooge waardigheid le volksvergadering ter keuze van nieuwe Over- C O L. VIII. c. 13. ex 3. (2) In het J. van R. 520. ( 3) In het J. van R. 544. C4) Zie deuzelven D. VI. bl. 39, 40. (5) Cic. de Seneiï. c. 4.  geschiedenissen. gO? Overheden , terwijl de andere Conful c. servilius zich nog in Et,urie met de ftraf der afvallige Grooten bezig hield.1 M. servilius ge minus, des tegen- ' woordigen Dictators Onderbevelhebber , I en ti. cl au di us nero waren de mannen, op wien 's Volks keuze thands tot Confuls viel. Terftond na hunne aanvaarding dezer 1 ■waardigheid riepen zij den Raad over de ■ gewestverdeeling voor zich en de nieuw verkoorene Pretors bijeen, en drongen beiden , door eerzucht gedreeven om den i Carthaagfchen krijg te voleinden, op hunne loting tusfchen Italië en Africa aan. Metellus, de bijzondere voorftander van scipio, geene kans ziende, om zijnen vriend van eenen dezer mededingers rechtftreeksch te bevrijden , drong door, dat de Raad zich met dezen eisch niet inliet, maar de Confuls verwees naar de Gemeensmannen , om met derzelver goedvinden het Volk zelf te vragen , welken Veldheer het in Africa begeerde. Schoon alle de wijken niemand anders dan scipio noemden, lieten echter de Confuls niet af, hunnen afgeflagen eisch op V 2 ee- IV. Sl)!I V. OOFDST. . voor C» EOT , van R» 55°. . voor C» boi van R. 55'- Mi ier VI- JUS G:-.MI» :us en ti. :laudici ieko Cofl  3o3 ROMEINSCHE IV. BOEK Vf. HOOFDST, J. voor C 201. J. van R 551- eenen anderen voet te vervolgen , en wel zoodanig, dat een hunner met eene vloot van vijftig galeijen van vijf ïoeibanken Carthago ter zee beftrijden en.op dezelve een gelijk bevel, als Scipio te land, zou voeren. De Raad hierin bewilligende , viel aan claudius dit afgedwongen deel in scipio's verworven roem te beurt, terwijl servilius Etrurie toeviel , in welk gewest de voorige Conful echter verlengd werd , op dat de Raad naar welgevallen dezen Conjul te Rome konde, houden. M. Sextius werd Pretor in Gallie met twee keurbenden , c. livius in Bruttium met eene gelijke krijgsmagt, eensgelijks c n. tremellius op Sicilië, p. villius zou als Propretor met twintig galeijen en duizend krijgsknechten de kusten van dat eiland dekken, c. aurelius cotta bleef als Stadpretor te Ro. me. Voor alle de overige krijgsgewesten werd het bewind verlengd in dezelfde handen (i). Dat der Confuls nam eenen aanvang (t) Liv. L. XXX. c. 26, 27.  geschiedenissen. 309 vang met plegtige feestfpelen , die vier dagen agter een in het groote renperk gevierd werden ter voldoening eener geloften, wel eer door t. manlius als Dictator gedaan, indien de Goden in de toen! vijf volgende jaaren het Gemeenebest ongefchonden in denzelfden ftaat bewaard hadden ( 1 ). Welke verdubbelde reden men te Rome had, om bij dit feest dankbaar de grootfte, offers te {lachten, echter beheerschte het geheele Volk daarbij eene angstvallige twijfelmoedigheid , of het grooter floffe ware tot blijdfchap, dat hannibal eindelijk na een zestienjaarig geweld geheel ■Italië ontruimd had, dan tot vreeze, dat hij behouden met de zijnen in Africa was aangeland. „ Daar door toch was, in veeier oogen, wel het toneel, maar niet het gevaar eenes krijgs veranderd , dien hannibal, naar de voorfpelling van den overleeden fabius , nog veel geduchter op zijnen eigen, dan op vreemden bodem , voeren zou ,• nu toch zou scipio met geenen onbedreeven barbaar- fchen ( 1) L1 v. L. XXX. c. 07. V 3 IV. BOBS VI. IOOFDST. [. voor C. 201. . van R. 551. Gefield, leid te Rota.  IV. soek Vi. hoofdst J. voor C van K 551. 3IO ROMEINSCHE fchen syphax te doen hebben, die op eenen-sta torius afging (1), noch met zijnen fchoonzoon hasdrubal , den fchuwften Veldheer , noch met te zamen geraapte, half gewapende en boerfche benden, maar met han nib al, die, in de Veldheers tent zijnes heldhaftigen vaders fchier gebooren, onder de wapenen al vast gevoed en opgebragt , als jongen reeds een krijgsman, en naauw. jongeling een Veldheer, door de overwinning oud gemaakt , Spanje , Gallie , en Italië van de Alpen tot aan de zee met de gedenkteekenen zijner ontzaglijke daaden vervuld had, en thands een leger voerde, gelijk aan hem in togten , gehard door fchier ongelooflijk leed , befpat, geheel geverwd met het bloed van duizende Romeinen, en trotsch op den medegevoerden roof van Veldheeren zo wel, als krijgsknechten; thands zouden veelen, die Pretors, Veldheers, Confuls met eigene handen afmaakten, die muur-en leger-kroonen droe- ( O Zie van hem, wien li vius hier verachtlijk eenen halven foettlaar noemt, D. Vli. bl, 107110.  geschiedenissen. 3H droegen ten loon van' veroverde Romeinfche fteden en lagerwallen, scipio in den flag op het lijf vallen, terwijl h a n- 1 nibal meer bijldragers van gefneuvelde^ Veldheeren voor zich kon doen uitgaan, dan alle de Romeinfche Overheden ooit te zamen konden voeren CO-" Bij dit angstvallig nadenken kwam nog, dat men jaareu lang den krijg met eigene oogen had zien voeren in onderfcheidene deelen van Italië, zonder de angstvallige zorgen voor eenen beflisfchenden flag, terwijl elk dien thands van scipio en hannibal in Africa verwachten moest. Zij zelve, die het grootfte vertrouwen op den Romeinfchen Veldheer fielden, en zich het meest met de hoop der ovérwinng ftreelden, konden hunne huivering bij de aannadering van dat beflisfchend tijdltip niet verbergen. Geene mindere zorg ontrustede den geest der Carthagers, wien het, na de terugkomst van hannibal en bij de herinnering zijner roemrijke feiten , dan eens fpeet , van zich reeds tot vredes voor- ( O Liv. L. XXX c. 28. V 4 IV. BOEI Vï. ooi-nsT. . voor C. • 01. '. v?n R. 551. Gefteldhei;l te Carthago.  IV. HOEK VI. HOOFDST. j. voor C. soi. j. van R, 55'. Optogt van HANNIBAL. 312 romeinsche voorflagen verlaagd te hebben, doch die dan weder voor s cipio, als ten hunnen verderve gebooren, beefden, bij de herinnering aan hunne dubbelde nederlaag, aan het verlies van s y p h a x , en aan hunne verdrijving uit Spanje en Italië , alleen door zijn beleid en moed (1). Hannibal had intusfchen Leptis reeds verlaten en was tot Adrumetmn voordgetrokken , alwaar hij zijner benden gaarne eehigen rusttijd na hunnen zee-togt zou gegund hebben , indien veelvuldige renboden hem niet van den verbrooken wapenftilftand verwittigd en op het allerfpoedigste ontzet van Carthago aangedrongen hadden , 't welk zich door vijandlijke krijgsmagt fchier omringd bevond. Nu brak hij in allerijl op en rukte net verdubbelde marfchen landwaards in, tot bij Zama, nog vijf volle marfchen van Carthago gelegen , van waar hij drie bepieders afzond, om zich, eer hij verder zoordtrok, van de ligging en gefteldheid Ier vijanden te verzekeren. De befpieders werden door de wacht van CO Liv. l. XXX. c. 28.  geschiedenissen. 313 van scipio's leger ontdekt en voor zijn Veldsheergeftoeke gebragt, alwaar zij niet anders dan het doodvonnis wachteden , * welk men gewoon was op het befpieden uit te fpreken , doch van waar zij tot ] hunne verbaazing eenen Krijgstribuun zagen gelasten, om hun door het ganfche i leger te geleiden en alles, wat hun be-, langrijk fcheen, ter goeder trouw te laten' zien en zelfs hun aan te wijzen. Die, last werd daadelijk uitgevoerd: scipio zelf vroeg hun , of alles hun- naar genoegen aangeweezen was, en beval hun nu , om alles aan hunnen Veldheer over te brengen, tot wien hij hun onder een veilig geleide van zijn krijgsvolk , en voorzien van het geen hun op weg noodig was, ongehinderd te rug zond. Dit fchitterendblijk van scipio's grootmoedigheid en ftoutmoedig zelfvertrou^ wen tevens (i) verrukte en ontzettede den Carthaagfchen Veldheer : de tijding, welke zijne befpieders bragten, dat zii dien zelfden dag juist masinissa mei een< (i) De krijgskundige guischardt noemt he we prudente bravade. Mem. milit. T. 1., p. 219, V 5 IV. tOSE VL [oofdst. . voor C. 201. . van R, 551» Hannial's bepiedersioor scipio :delmoeiig teruggezonden. Hanni bal's gezindheid , om den krijg minzaam aftc doen.  IV. boer VI. hoofdst. J. voor C 201. J. van R, 551. i 2 1 f t 1 / 3H ROMEINSCHE eene nieuwe verfierking van zes duizend voetknechten en vier duizend ruiters hadden zien aankomen, ontrustede hem minder, dan deze eerfte trek, die hem zelf van zijnen vijand voorkwam, wiens naam hij reeds zoo lang met lof gehoord had. Het hagcheJijke van de beftrijding dezes vijands in den tegenwoordigen toeftand van Carthago en van zijne eigene krijgsmagt inziende, rees, naar het fchijnt, in zijnen geest het denkbeeld , om met scipio in één mondgefprek eenen oorlog te eindigen, die reeds aan zoo veele duilenden zonder beflisfching het leeven had gekost (1). Hij zelf mogt de aanlegger ?an den ganfchen langduurigen krijg , ,ijne terugkomst de bemoediging zijner andgenooten en de aanleiding tot nieuwe /erbondfchennis geweest zijn , tot nog :oe van Carthago door een Romeinsch heir fgefneeden en thands van eenert beflis:henden flag tegen eenen roemrijken, alijd overwinnenden Veldheer het geheele Dt zijnes vaderlands ziende afhangen , fchaam- CO Liv. L. XXX. c. 29. Polyb. L XV. c.5. ppian. alex, de bell. Punic. p. ai.  GESCHIEDENISSEN. 315 fchaamde zich de krijgshaftige hannibal geenzins, om vóór het behaalen van eenig wederzijdsch voordeel met sciPro a in eene onderhandeling te treden, waar-* van hem de fchrik zijnes eigen naams bij I eiken Romein toch alles goeds beloofde. Gebrek aan leeftogt , welks toevoer scipio reeds eenmaal onderfchept had, dwong den Carthager niet minder, dan het telkens vernieuwd bericht van het benaauwen zijnes vaderlands , om fchierlijk zijn befluit te volvoeren. Hij deelde het den Carthaagfchen Raad mede , die in hetzelve genoegen nam, doch, het Volk daar op hoorende , de heillooste verdenking van s' Veldheers goede trouw ondervond, verbeeldende zich de menigte, dat h a nnibal zijne gefchillen met Rome wilde bij leggen , om , door vreemde verbonden onderfteund, willekeurig zijn eigen vaderland te beheerfchen. Twijfelachtig, wat hij in naam zijnes Volks zou kunnen voordragen, trach'tede hannibal langs eenen anderen we| ■ door voorbereiding der onderhandeling ti winnen, 't geen hem thands aan gezag bi . de IV. BOS K VI, 30FDST» , voor C. 201. , van K. 55i- Hannibal gebruikt daartoe ; MASINISSA. i  IV. SOES VI. HOOFDST. J. voor C aoi. van R 551. Eeu mondgefprek aan HANNIBAL toegeftaan.I \ e t a d bi Oi 3l6 romeinsche dezelve ontbreken mogt. Hiertoe vervoegde hij zich door Afgevaardigden bij masinissa, op wiens goede dienften tot dat oogmerk hij liet aandringen uit hoofde van deszelfs oude betrekkingen en geheele opvoeding te Carthago. Masinissa, die meer, dan iemand anders, hetwisfelvallige der krijgskans ondervond, en bij het verlangen naar het daadlijk bezit van zijnen throon , geenzins ongevoe^ lig voor alle zijne oude Carthaagfche betrekkingen was , onttrok zich geenzins aan dien dienst en bragt het zoo ver, dat scipio naar den Carthager hooren zou (1). Hannibal zond eenen heraut aan len Romeinfchen Veldheer met de verklaa'ing, dat hij gezind was, om met hem over CO Appian. alex. de teil. Punic. p, 20. '»n deze tusfchenlasfching , bij ap pi anus zelf snigzins anders geplaatst, heeft livius noch poybius iets: wanneer de eerfte met de twee haten ftrijdt, geldt zijn gezag bij ons zeer weinig , och waar wij hem met de anderen kunnen over eeu engen, laten wij niet gaarne zijtje bijzonderheden "gebruikt.  geschiedenissen. 3 17 over de geheele hoofdzaak in mondgefprek te treden. Scipio hoorde zijnen last aan, ftond hannibal's verlangen toe, en verzekerde, van zijne zijde, iemand naar het Carthaagfche leger af te zullen zenden, om den tijd en plaats tot dit mondgefprek met den vijandlijken Veldheer nader te bepaalen. Nadat scipio met zijn leger tot op de hoogte van Nadagara (i ) was voordgetrokken , en het zelve aldaar ter plaats, waar hem het water haaien voor zijn heir zeer gemaklijk viel , had nedergeüagen, zond hij nu eenen bode naar hannibal met bericht, dat hij thands tot het gefprek bereid was. De Carthager brak hier toe mede van zijne zijde op, trok tot op eenen afftand van flechts dertig fiadiën ( 2 ) van scipio's leger voord, en floeg hier het zijne op eenen heuvel neder, welk voordeel der ligging den verderen afftand van het ( 1) Nadagara wordt onderfcheidenlijk bij d« Ouden genoemd en lag 20 mijlen noordoostlijk van Zama. (a) Een groot uur gaans. IV. BOEK VI. HOOFDST. f. voor Ci aoi. f. van R. 55i.  3i8 romeinsche IV. b o ek VI. koodfst. J. vour C. 201. J. van R. 551. Gehouden mondgefprek tusfchen scipio en hannibal. Balang van dit ge- j fprek. i ( 1 J 1 ( t C het water voor de zijnen eenigzins vergoedde. De bdde Veldheeren, eene opene vlakte midden tusfchen hunne legers tot de plaats hunnes mondgefpreks, alwaar zij voor geene trouwlooze hinderlagen hadden te fchroomen, gekoozen hebbende, verlieten den volgenden dag reeds na hannibal's aankomst hunne wederzijdfche legers, vergezeld door eenige tuiters, dien zij beiden voords van zich op gelijken afftand verwijderden , houdende elk flechts eenen tolk bij zich, met wien zij eikanderen ter beftemder plaatze raderden. (1 ) Welligt kwamen nimmer twee grootef nannen te zamen, om in eene enkele tweepraak eene gewigtiger zaak te verhanlelen. Scipio en hannibal waen, voorzeker, de grootfle Veldheeren runner eeuwe, grooter, dan iemand voor iunnen leeftijd, gelijk ten minften met [e bcroem.ifte Heirvoerers van alle vollende gellachten en volkeren. Het on- der- (1 ) Liv. L. XXX, c, 29, 30. Polyb. L. XV. • 5. 6-  XXXI   geschiedenissen. 3t9 derwerp van hun gefprek was de beflisfching van eenen krijg, dien de tweemagtigfte Gemeenebeilen met infpanning aller-' krachten zestien jaaren onbefiisfchend' hadden gevoerd; aan den uitflag hunner! onderhandeling hing het lot van alle Volkeren , wier onaf hanglijkheid alleen van de mededinging dier twee heerfchzuchtige Mogenheden afhing, welke door geen verdrag was weg te nemen. Beiden waren zij in alle onderhandeling doorliepen , even wel befpraakt, en met gelijken agterdocht bezield , maar beiden ook door het gerucht alleen aan eikanderen bekend. Nu zagen zij eikanderen voor het eerst. Ontzet over elkanders heldengrootheid, bleeven zij meer, dan éénen oogenblik, ftilzwijgend liaan , totdat elk, als het ware , zich tegen den anderen metende, op nieuw zich zelf gevoelde, en hannibal, na de wederzijdfche begroeting, het eerst het woord in dezer voege opnam ( 1). „ Hartlijk wenfchte ik, dat de Romeinen (1) Liv. L. XXX. c. 30. IV. BOEK VI. OOFOST. . voor C. SOI. . van R. 55»»  §20 ROMEINSCHE IV. boek VI. hoofdst, J. voor C soi. J. van R, 551. Hannibal's aanfpraak. i j t 3 1 1 1 I 1 1 < \ t d nen noch Carthagers ooit iet buiten Italië of Africa begeerd hadden; hier toch wa« ren beider natuurlijke grenzen, en binnen dezelven bezaten zij het fchoonst gebied : dan daar wij eerst om Sicilië ftreeden, en daarna eikanderen het bezit van Spanje betwisteden, daar wij inzonderheid, door het goed geluk vervoerd, U ret eerst den vaderlandfchen grond zelfs n gevaar bragten, en. thands den onzen n gevaar zien, is het onze zaak, de 3oden over onzen hardnekkigen krijg te /erzoenen en aan den zei ven een einde e maaken. Ik voor mij, wien de onderbinding leerde, hoe veranderlijk het goed jeluk en van welk een groot gevolg het reringfte toeval dikwijls voor ftervelingen ij, met wien het lot geduurig als met :leene kinderen dartelt, betuige Ugaarne rijne vredelievende gezindheid. „ ik verwacht dit wederkeerig niet van J, publius: Gijzijt in den eerften bloei iwes leevens; zo wel in Africa, als in 'panje, ging tot nog toe alles naar uwen jenfch; nog nimmer beproefde Gij den ;rug flaanden ftroom des tegenfpoeds, en italles zal U mijne taal, hoe geloofwaardig  geschiedenissen. 3<2i dig ook, doen wantrouwen. Maar let flechts op één voorbeeld , en beoordeel daaruit de beftendigheid van het menfchelijke lot: ik zal het zelve niet van den ou- ■ den tijd ontkenen, maar ipreken van mijn eigen lot. Ik immers ben die zelfde hannibal, die na den flag van Canna fchier geheel Italië bemagtigde, kort daarna op Rome zelf afkwam, en mij op den kleenen afftand van vijf duizend fchreden van deszelfs muuren nederfloeg, om bij voorraad over het lot van de uwen en uw vaderland te befchikken , en die thands op den Africaanfchen grond tot U, die een Romein zijt, gekomen ben , om met U over het behoud van mij en het Carthaagfche Volk te handelen ? — Het zien op dit leevendig voorbeeld, publius , leere U, niet trotsch te zijn, maar als een mensch U over het tegenwoordige te beraaden, dal is, altijd het grootfte goed en het kleenfte kwaad te kiezen! Niemand, die zich zeli bezit, zou zich ooit, het geen Gij wellig wilt waagen, in het gevaar, het geen l dreigt, willen brengen. Hoe weinig roem zal eene overwinning U of uwen vader lande toevoegen; terwijl ééne nederlaa; VIII deel. X een IV. BOEK VI. ÏOOFDST. f. vaot C SOI. [. van R 551- f S r > 3*  322 ROMEINSCHE IV.. B O R K. vi. HOOFDST. J. voor C 2or. J. van R 551- Scipio's audwoord. eensklaps allen roem en allen voordeel zal verpletteren ? „ Mijn geheele voorftel op die gronden 'is: het Romeinfche Volk alles te laten behouden , waarover toe heden oorlog werd gevoerd, Sicilië, naamlijk, Sardinië, en de Spaanfche wingewesten; als mede alle de overige eilanden tusfchen Italië en Africa. Door zulke vredesvoorwaarden meene ik, dat het best voor Carthago^ rust in het vervolg, en voor uwen roem zo wel, als voor dien van geheel Rome, zal gezorgd zijn." Het and woord van scipio hierop was. „ Het is openbaar, dat de Romeinen geene aanleiding tot den krijg gegeven hebben , die om Sicilië is gevoerd, noch de oorzaak van den oorlog om Spanje zijn geweest: dit vooral weet niemand beter, dan hannibal zelf, maar hiervan zijn ook de onfterfiïjke Goden getuigen, die de eer der overwinning den genen niet toeweezen , die de eerfte orirechvaardige wapenen aangreepen, maar die geweld met geweld afkeerden. Het vermogen des geluks is mij zoo goed, als eenigen fterfiing bekend, en ik houde mij fteeds , zo veel mij  geschiedenissen. 323 mij mogelijk is , het menfchelijke zwak voor oogen. Had Gij, voor het overige, zulke vredesvoorflagen gedaan , na zelf vrijwillig Italië te hebben verlaten , en eer de Romeinen hunne wapenen op Africa hadden overgebragt , dan geloove ik, zoudt Gij U in uwe verwachting niet bedroogen hebben : maar wie ziet niet, dat het thands geheel anders met de zaaken ftaat, daar Gij tegen wil en dank Italië ontruimd hebt , en wij in Africa reeds meester zijn van al, wat open ligt; daar wij, het geen nog meer zegt, reeds eenmaal in onderhandeling met uwe afgeftreedene en om den vreede fmeekende medeburgers zijn getreeden op voorwaarden , die, veel uitgebreider dan de uwen, het los geven aller krijgsgevangenen zonder eenig rantzoen , het overgeven dei geheele zeemagt en het betaalen van vijl duizend talenten boven dien behelsden, Zulk een verdrag was reeds tusfchen hur en ons getroffen, wederzijds hadden wi die voorwaarden ter bekrachtiging aan on< zen Raad en Volk gezonden , wederzijd; waren zij reeds aangenomen , toen uw« medeburgers, hannibal, hunne beX 2 geer jv. BO KR. VI. HOOFDST. J. voor C 201. J van R 551. i i  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. soi. ƒ. van R. 551. i 1 t 1 ( 1 r i c i ii e 324 ROMEINSCHE geerte voldaan ziende, het verdrag fchonden en ons trouwloos behandelden. Wat nu te doen? Stel U zelf in mijne plaats, en fpreek! Moeten de gewigtigfte bedingen , aan de uwen reeds voorgefchreeven bij onderling verdrag, worden afgetrokken , om hun , naamlijk, door zulk een loon hunner trouwloosheid de verdienstlijkheid des bedrogs voor het vervolg te leeren 9 — Gij kunt ligt zeggen, dat zij, hun tegenwoordig verzoek voldaan ziende , ons daarvoor dankbaar zullen zijn: ïnaar zagen wij ze niet, die reeds eenmaal net fluijers en windzelen ons om den vrele gefmeekt en voor denzelven gedankt ïadden, bij de minfte hoop, welke hun rwe landing gaf, ons terftond als de biterfte vijanden behandelen? — Dan eerst, vanneer boven het eens aangegaan verIrag nu nog eene ftrenger voorwaarde :omt , kan aan het Romeinfche Volk op ieuw die voorflag worden voorgedragen : iaar, zo lang men het gefchonden verrag op nieuw verminken wil, valt hierop eene voordragt noch befluit. — En het ot van mijne redenen is dus, dat Gij U 3 uw vaderland op onze befcheidenheid over-  geschiedenissen. . 325 overgeeft, of U de overwinning in het veld bevecht (i)." De te ver uit een lopende voorflagen1 en eifchen deeden het gehouden mondge-; fprek vruchtloos eindigen. Eigen moed, oude wrok, en veelvuldig geluk in algemeene veldfiagen lieten den Carthager even min het luisteren naar zulke eisfchen toe, als het wantrouwen en misnoegen zijner medeburgers , die zulk een verdrag in hem als landverraad geftraft zouden hebben. Scipio en hannibal gingen van een, CO Polyb. L. XV. c. 6 8. Het heeft ons eenige opoffering gekost, alhier de redevoeringen van polybius in plaatze van dien van livius (L. XXX. c. 30, 31.) over te nemen , daar de laatften als meesterftukken van welfprekendheld verre boven de eerften uitmunten : doch , was het ons blijkbaar, dat livius zelf de taal, welke polybius den beiden Veldheeren in den mond legt, redekunstig uitgewerkt en zich daarbij de opoffering der waarfchijnlijkheid getroost had , wij vondec dezelve volkomen aanwezig in het geboekte var polybius, 't welk blijkbaar allee» de korte inhoiu van uitvoeriger gefprekken is, die, wat het zaake lijke betreft, niet onbekend konden zijn aan scipio' tijdgenooten, waaronder de Griekfche Schrijver ze' beboerde. X 3 IV. boek VI. [oofdst. . voor Ci SOI. f. van R. 55'. Vrucht- oosheid Ier onderhandeling. I 1 f  IV, boek VI. hoofdst. J. voor C. 20?. J. van R. 551* De dag bij Zama. 1 I , 1 i C \ Ti 3! nt V h 14 gii 326 ROMEINSCHE een, om eikanderen den volgenden dag in het flagveld te ontmoeten. Dit fchijnt hunne laatste affpraak geweest te zijn. Beiden bragten zij den hunnen van de mislukte onderhandeling bericht, en gaven terftond aan 't wederzijdsch krijgsvolk bevel, om zich tegen den volgenden dag toe te rusten ten (trijd, die den Carthagers voor het behoud /an Africa en van hun vaderland te voe•en ftond, doch den Romeinen voor niets m'nder, dan voor aller volkeren opperge'ied, 't geen ook *t gevolg hunner overwinning werd. - Zoo hing dan niet flechts inca's en Europa's lot, maar dat der ganche aarde zelve aan de krijgskans eenes ags, die tusfchen de twee grootfle Veldeeren en de geoefendfte flagorden der twee lagtigfte Volkeren van die dagen ftondrji)! Het CO Polyb. L. XV. c, p. Liv. L. XXX. c. Hannibal zou zeker geenzins,door ee- overwinning, Carthago over Rome en alle andere Jlkeren hebben kunnen doen heerfchen , 't welk joke buiten nood betwist (Rom. Bist. T. V.p, U)i maar zulk eene overwinning zou de mededin! g tusfchen Rome en Carthago, den waarborg van de  GESCHIEDENISSEN. 327 Het bloot verhaal wekt huivering bij dit herdenken, deszelfs belang vordert uitvoerigheid en oordeel, polybius fielt ons' tot het eerfte, de quintus icilius de-] zer eeuwe (O tot het laatfte in ffaat. Met het opgaan der zon bragten scipio en hannibal den volgenden morgen hunne ganfche krijgsmagt in de vlakte, welke tusfchen hunne legers was en fchaarden dezelve op behoorlijken afftand in flagorden. Het Romeinfche voetvolk was uitmuntend, door scipio zelf op allerlije oefeningen en wendingen met voorde onafhanglijkheid der overige Volkeren , verzekerd hebben , terwijl polybius zoo duidiijk de onderwerping der Volkeren na de overwinning van scipio voorzag, als de gefchiedenis ons dezelve vervolgends melden zal: het is in dezen zin, dat wij de onderwerping of onafhanglijkheid der Volkeren als bjfliscot door dezen flag voordellen. (i)Carel gotlieb guiscuard, om zijne kennis van de krijgskunde der Ouden door den Piuififchen Koning fredrik, omtrend het jaar van J C. 1759, met dezen bijnaam vereerd. — Zie deszelfs leevensfchets in het algem. magaz. van wetenfcbappen, kunst en fmaak D. I. bl. 1028 en volg. X 4 IV. BOEK vr. IOOFDST. . voor C 201. . van R 551'  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voorC. 201. J. van R, 551- ! ■ i ] Rflmein. fcbe (lag. 2 ff d VI 328 romeinsche voorbeeldelooze zorg en naauwkeurigheid afgerecht zijnde. Behalven de gewoone ruiterij der keurbenden had hij thands eene aanzienlijke Africaanfche ruiterij, door masinissa aangebragt, welke aan hannibal de meerderheid benam, die hem in zijne eerfte Italiaanfche veldflagen zijne Numidifche ruiters gaven. De Romeinfche krijgsmagt was ook niet veel kleeler, dan de Carthaagfche, welke op vijf, :ig duizend mannen gefteld wordt (1), :ervvijl zij, volgends appiancjs, op neer dan vier en dertig duizend te reecenen is (2}. Scipio maakte eene verandering in de lagorde van zijn voetvolk, om zich voor Ie vijandlijke elephanten te beveiligen. Daar de Romeinen anders gewoon waren,' le rotten hunner drie liniën in verband' iet eikanderen te plaatzen (3), ftelde hij alle (1) Appian. alex. de bell. Punic. p. 22. CaO ld. ibid. Alwaar men gewag vindt 'van l,5co Rmeinen en Italianen, waarbij gevoegd oeten worden de 10, ooo ruicers en voetknechten 'or masinissa onlangs aangebtagr. Zie bo- in bladz. 313, 3,4. ($)ZieD. IV. bl. 331, 33».  geschiedenissen. 329 alle de rotten der onderfcheidene liniën agter eikanderen , waardoor zijne flagorde door veele recht doorlopende gangen doorfneeden werd , die den elephanten eenen onbelemmerden en alzoo onnadeelingen loop konden laten. Om deze fchikking voor den vijand te verbergen, plaatste hij zijne ligtgewapende benden niet voor , gelijk de Romeinfche gewoonte was , maar tusfchen de openingen van de eerfte linie in, met last, om eerst de elephanten met hun werptuig te keeren, doch, ingeval van mislukking, ze niet flechts door te laten , maar zelfs door de opene gangen voord te drijven ; terwijl zij, die hier bij het mees gevaar mogten lopen, zich zouden kun nen bergen tusfchen de groote doorfnij dingen, welke de liniën zelve van elkan deren afzonderden. Voords plaatste s c 1 pio de Romeinfche ruiterij onder het be vel van l^lius op den rechter- en di Numidifche onder het bevel van masi n 1 s s a op dén linker-vleugel zijner flag orde i wier werking hij voor het overi ge zonder bepaaling liet afhangen van di omftandigheden. Een voordeel, 't welk di x 5 & IV. BOES. VI. HOOFDST. J. voor C. SOI. J. van R. 551-  IV. boek. VI. HOOFDST. J. voor C, aoi. J. van R. 551. Carthaagfche flagorde. i 1 I t \ £ Hannibal's krijgs d ontwerp. . G i! 33° romeinsche Romeinfche krijgsinrichting fteeds aan eenen bekwaamen Veldheer gaf (i). Hannibal fchaarde zijn voetvolk eensgelijks in drie rijen, en plaatfte voor dezelven zijne tagtig elephanten. Zijne eerfte linie beftond uit alle zijne vreemde benden, uit Galliërs, Liguriërs, Balearifche eilanders , en Mauritancrs, door Carthago in foldij genomen. In zijne tweede ftelde hij de nieuw geworvene Carthagers en Africanen , terwijl hij op :enen afftand van honderd vijf en twinig fchreden in zijne derde linie de keur :ijner benden, het overfchot zijnes ouden 'taliaanfchen legers, plaatste. Op zijnen echtervleugel had hij Numidifche ruiters egen masinissa, op zijnen linkerleugel de Carthaagfche tegen l^lius efteld O ). De reden, waarom hannibal, die oorgaands zijn heir tegen de Romeinen i ééne linie fchaarde, thands van die ge- woon- CO Polyb. L. XV. c. p. Liv. L. XXX. c. 23. üischard Mem. milit. T. I. p. 220-222. (2) Polyb. L. XV. c. 9. Liv. L. XXX. c.  GESCHIEDENISSEN. 331 woonte afweek , was het wantrouwen, het welk hij op de pas geworvene Carthaagfche en Africaanfche benden ftelde. Schier verzekerd, dat zij den eerften fchok niet zouden uitftaan , wilde hij niet, dat hunne vlucht zijne flagorde in verwarring zou brengen. Ter plaats, waar hij ze nu gefteld had, beloofden zij hem goeden dienft, zonder veel gevaars. Hij had aan de vreemde benden der eerfte linie , welke meestal uit goede fchutters beftonden , bevel gegeven , om de elephanten te volgen, ten einde de verwarring te vergrooten, wanneer deze diercr dezelve weder naar gewoonte onder de Romeinen aanrechtede, of, om, in geva! van mislukking, wanneer het ligt gewapend Romeinfche volk de elephanten te] zijde mogt drijven en vervolgen, terftond de eerfte linie der Romeinen met hui werp- en flinger tuig aan te tasten; in di geval moesten de Carthagers en Jfricaane\ hun aanftonds onderfteunen, waarvan hi hoopte, dat het gevolg zou zijn, dat d< tweede Romeinfche linie, naar gewoonte zou opgeflooten hebben tusfchen de rot ten der eerften, als wanneer hij zelf me zijn IV. BOEK VI. POOFDST. J. voor C. 301. }. van Pv, 55». I t I i > t  IV. BOEK TL HOOFDST. J. yoor C, 20I. J. van R. 551- i < < \ t V r £ t< o hi v; bi 33^ romeinsche zijne derde zou voordgerukt zijn, om zijne eerfte en tweede te vervangen en alzoo zijne oude nog geheel onvermoeide krijgsmagt tegen de reeds gewondde en vermoeidde Romeinen te laten ftrijden. Terwijl die ftrijd aan den gang was, zoulen dan voords zijne eerfte en tweede liniën agterom trekken, om scipio in ie zijden en in den rug te vallen. Indien, ran den anderen kant, de eerfte en tweeIe linie der Romeinen zijne Cartha-agfche en Teemde benden mogten te rug flaan en ervolgen, dan vleidde hij zich met het itzicht op verwarring zijner vijanden , wanneer zij tegen zijne in orde ftaande en og geheel verfche derde linie ftooteden. Dit fchijnt het ontwerp van h a n n ial tot dezen belangrijken flag geweest ! zijn , waarbij hij zich, als een door idervinding wijs geworden Veldheer , !t ergfte zelfs, het verflaan naamlijk in twee derde zijner flagorde, naar het ;gripvanden krijgskundigen guischard, )orftelde (1). Het was 'er echter ver af, dat hij voor de C1) Mem. Milit. T. I. p. 223 - 224.  ges c h iedenissen. 333 de zijnen het minfte biijk van wantrouwen gaf: hij en scipio beide putteden al hünvernuft uitjomdenvuurigltenmoed1 en het ftoutfte zelfvertrouwen in het hart der flaauwhartigften zelve in te boezemen.. De Romeinfche Veldheer vorderde van de zijnen: „ dat zij, gedachtig aan hunne s voorige overwinningen, zich als mannen' gedroegen, die den naam van Romeinen mogten voeren; dat zij voor oogen wilde houden, dat deze Overwinning hun niet flechts van Africa, maar zelfs van het oppergebied aller volkeren zou verzekeren; maar dat zij ook wel bedachten, dat, bij eenen ongelukkigen uitflag, dien de Goden mogten verhoeden , het fneuvelen in den ftrijd de eenige eerlijke dood voor hun zou zijn , wijl het vluchten in een vreemd vijandlijk land het fchandlijkfte leeven en langduurigste .fterven zou wezen ; zij hadden zich dus de overwinning of den dood voor te ftellen, en zouden als dan ondervinden, dat de overwinning fteeds den genen begunstigt, die hun leeven durven prijs geven (i).' Zuil (l) P O [. TB. L. XV. C 10. IV. boek vi. 00fdst. ' . voor C, 201. f. van R. 551' Scipio's anlpraak tan zijn u-ijgsvolk.  IV. BOK K ft HOOFDST. ]. voor C. £01. ). van R. 551. Hanni. bal's be- j moediging . aan zijne 1 benden. 1 \ h v n / v Ia di zi g* hï de mi ge va ve; ( 334 RO'meinsche Zulk eene taal voerde scipio , terwijl hij voor zijne flagorde in eene houding en met een gelaat ftond, waarin elk de overwinning reeds fcheen te kunnen lezen ( i ). De Carthaagfche Veldheer gelastede de Bevelhebbers zijner vreemde benden, om n zijnen naam bij de hunnen, die zoo veel n taal en zeden verfchilden, van die beweegredenen gebruik te maaken, waar■oor zij het vatbaarst waren, vooral om un een onbepaald vertrouwen op de oerwinning onder zijn beleid in te boezeien. Den Carthagers liet hij door hunne .anvoerers voorhouden, hoe rampzalig het oor hunne vrouwen, kinderen en vadernd zou uit zien, indien zij zich de ne:rlaag lieten toebrengen. Hij zelf fprak jn oude krijgsvolk aan , voor welks lederen hij wandelde; hij herinnerde t en eifchte deszelfs herdenken aan n zestien jaarigen krijgsdienst, reeds :t hem gedaan , aan de veelvuldige vechten met de Romeinen in dat tijd£, en aan hunne eigene beftendige ön:winnelijkbeid; boven al begeerde hij, dat [O Liv. L. XXX. c. 32.  geschiedenissen. 335 dat Trebia, Tlirafimenus en Cannce hun beftendig voor den geest zouden zijn, wijl hun daar veel zwaarer ftrijd tegen eene vijandlijke overmagt te voeren ftond, wier afgeftreeden overfchot zij thands gedeeltlijk voor zich hadden, gedeeltlijk ook nieuwelingen , die nog nimmer de onwederftaanbaarheid hunner wapenen beproefden(i). De Numidifche ruiters vielen eikanderen aan, eer de krijgstrompetten en veldhoornen de wederzijdfche teekenen ten aanval hadden gegeven: terftond daarna renden de vijandlijke elephanten op d« Romeinen los. Het geweldig krijgsgefchreeuw en veelvuldig geraas met zwaar den en fchilden, op scipio's bevel aan geheven bij de aanrukking dezer dieren , dreef een gedeelte daarvan vol fchrik terug , 't welk nu woedend onder de ruiterij van den vijandlijken rechter vleugel voordholde en in dezelve eene ver warring bragt, wier voltooijing den op lettenden masinissa zeer gemaklijl viel. Het overige gedeelte der elephanten min fchuw voor het hevig krijgsgefchreeuw wen CO Polyb. L. XV. c n. IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. soi. J. van R. 551. Wederzijdfcheaanval. t  336 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C aoi. J. van R 551' werd door het werptuig der ligtgewapende Romeinen veelvuldig gewond, en voords tusfchen de gangen der flagorde, zon' der eenig nadeel te doen, heenen gedreeven. Gelijktijdig met dezen mislukten vijandlijken aanval, had l^jlius de Carthaagfche ruiterij aangetast. Zijne ruiterdrommen , doör scipio zelf uitgeleezen en geoefend, hadden nu die beflisfchende meerderheid op de Carthagers, waaraan hannibal met zijne Numidiërs wel eer zijne overwinningen verfchuldigd was. De Carthaagfche Veldheer zag beide zijne vleugels ontblooten, doch wachtede het herftel van dit verlies af van de werking zijnes geheelen krijgsontwerps voor dezen beflisfchenden dag. Zodra de elephanten het itrijdperk ontruimd hadden, trokken de twaalf duizend vreemde huurlingen van hannibal's flagorde ftoutlijk voord, tot dat de Romeinen hun onder het fchot Honden, en joegen denzelven toen eenen pijlenhagel op den huid, waar tegen zich de Romeinfche piekeniers bezwaarlijk konden dekken. Dit was het oogenblik, waar in de tweede linie van hannibal's flagorde deze eer-  geschiedenissen. S37 eerfte moest hebben onderfteund: doch deze was hierin nalatig. De Romeinfche eerfte linie trok onder een nieuw eenftemmig1 krijgsgefchreeuw , 't welk niet dan ge-brekig door de onderfcheidene vreemde! huurlingen der Carthagers kon beandwoord worden, op hunne aanvallers voord en deed hun voor zich wijken. De vijanden weeken geregeld en al vechtentende terug, zo lang zij nog op den bijftand der tweede linie hoopten , maar denzelven niet ondervindende en zich daarom door de Carthagers en Macedoniërs fnood verraaden achtende , keerden zij zich om en vielen hun gewapend op het lijft Hannibal, die de fchandelijke houding zijner land- en bond genooten zag, dreigde hun , door bode op bode, van hun met zijne oude benden op het lijf te zullen vallen, indien zij zich niet weerden. Deze bedreiging had invloed, maar deed verkeerde uitwerking. De eerfte en tweede vijandlijke linie beftreeden eikanderen ; de Romeinfche piekeniers bedienden zich van die verwarring; de beide vijandlijke liniën namen de vlucht; hannibal, hoe zeer geërgerd over dit gedrag, VIII. deel. Y had IV. BOES VI. IOOFDST. . voor C» 201. , van R• 551-  IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 201. J. van R 551. Hannibal* s ne- ' derlaag. 3 x < i 1 1 i 1 2 2 11 1 a 338 ROMEINSCHE had flechts gezorgd, dat de vluchtende benden zijne derde linie niet in verwarring bragten; hij was daartoe geflooten met gevelde pieken blijven ftaan, en wachtede nu af, dat de Romeinen de vluchtende zouden vervolgen, om dan, op zijne beurt, de verwarring in hunne twee andere liniën, e brengen, die nog 'geen deel aan den ïrijd hadden genomen. De fchrandere scipio, dit doel bemerkende , deed zijne liekeniers ftand houden, en liet, terwijl le verwarring der vluchtende vijanden róót h annibal's flagorde nog niet herteld was, zijne overige benden voordukken en zich zoodanig fchaaren, dat zij iu, digt in een geflooten ,■ in eene doorbande flagorde tegen den Carthager overtonden. Door deze voortrefiijke krjjgsundige beweging (O zag hannibal ijn gansch ontwerp verijdeld en zich erplicht, om alles op de dapperheid ijner oude benden te laten afgaan. Het agveld was door de voordrukking der lomeinen, die alle de gefneuvelden thands gter den rug hadden, weder fchoon. De ftrijd (O Befchreeven door guischard.  geschiedenissen. 339 ftrijd werd nu eerst hevig, en beflischte niets, voor datL^Lius en masinissa, in plaats van de vluchtende vijandelijke ruiters en'overige benden te vervolgen, met onderling overleg, den ftaanden vijand in den rug en in de zijden vielen. Het gevecht werd thands eene flachting: twintig duizend vijanden bleeven 'er op het veld; het getal der krijgsgevangenen was n iet min verbaazend; honderd drie en dertig veroverde veldteekenen verzekerden de volflagenheid en grootheid der overwinning. Hannibal zelf ontkwam ter naauwernood met eenige ruiters te Adrumetum zijn eigen lijfsgevaar (O' Scipio, die zelf als Veldheer het best het gedrag zijnes beftrijders kon beoordeelen, gaf aan hannibal den lof, en zag alle krijgskundigen hierin met hem inftemmen, dat hij vóór en in den flag geen middel, om zich van de overwinning te verzekeren, onbeproefd gelaten, maar vooral met hei zeldzaamst beleid zijne flagorde gefchaarc hac (i) Polyb. L. XV. c. 12-14. Guiïchari mem. milit. T. I. p. 224-239. Y 3 iv. BOEK VI. hoofdst. J. voor C. 201. J. van R. 55'. Beoordeeling van hannibal'» beleid. L 1 1  34Q romeinsche iv. boek VI. hoofdst. J. voor C go i. J. van r 551- had Ci). Polybius, de onpartijdige en krijgskundige Gefchiedfchrijver van dien tijd , befteedde meer dan één hoofdftuk zijner gefchiedenis , om te zorgen , dat hannibal's nederlaag aan zijn tegenwoordig ongeluk en niet aan zijn beleid, 't welk hij ten hoogden prijst, geweeten werd. Een laater krijgskundige heeft hem dien lof betwist (2): wij maatigen ons hierin geen het minfte oordeel aan , maar later hier opguischard andwoorden. „ Het is zeker, dat men in het ontwerp van hannibal, behalven groote kunst en zeer veel vinding, ook nog dien geest van krijglist vindt, die in alle zijne veldflagen kennelijk was. — Ondanks de nederlaag zijner ruiters en het fchier ongelooflijk gedrag zijner landgenooten, zou hij de overwinning hebben weggedragen, in- (O Liv. L. XXX. c. 35. Wij hebben echter de aanwijzing van dat beleid niet van Livius, «aar, naar den krijgskundigen polybius, van suischard, overgenomen. Ca) De Ridder folard in zijne krijgskundige lanmerkingen op polybius.  geschiedenissen. 34.i indien scipio met het uitmuntendst beleid de zijnen niet doen ftaan en hun de voortreflijkfte wending gegeven had (i)."j De Carthagers, hunne laatfte hoop in den noodweer hunner eigene wallen thands J alleen nog ftellende, riepen hunnen Veldheer van Adrumetum te huis. Hannibal* gehoorzaamde aan dezen last, en keerde na , een zesendertig jaarig afzijn in zijne geboorteplaats terug, welke hij als een jonge knaap zinds dien tijd voor het legerveld verwisfeld had : doch wel ver van zommiger hoop op eene gelukkige beftrijding der Romeinen van de Carthaagfche muuren, waar binnen zich eene verdeelde burgerij bevond, te onderfteunen, verklaarde hij terftond in de raadzaal, dat hij niet flechts den flag, maar ook den ganfchen krijg, verlooren had, en voords geen ander behoud, dan in den vrede zag (2). Scipio vervolgde intusfchen al het het voordeel zijner luisterrijke overwinning. Dezelve had hem flechts twee duizend ( i) Mem. milit. p. 229, 230. (2) Liv. L. XXX. c. 35Y 3 IV. BOEK VI. OOrDST. , voor C. 201. . van R. S5> Vredegeindlieider Carbagers.  IV. BOEK. vu HOOfDST, J. voor C 201. J. van R 551. i 1 3 < 34a romeinsche zend mannen (O, en aan masinissa fchier drie duizend gekost f». Het geheele vijandlijke leger was terftond zijne prooi geworden en had hem met eenen ontzaglijken buit naar zijne vloot te rug doen keeren. Het ftrand naderende kwam hem de tijding tegen, dat p. l e n t u l u s met eene vloot van vijftig oorlogsgaleijen en honderd vol gefadene vrachtfchepen bij Utica was aangekomen, en het nu zijnen tijd reekenende, om Carthago zelve door Jen fchrik zijner overwinnende wapenen geheel te bedwelmen, of door derzelver ?ewigt te verpletteren, gaf hij bevel aan dn. octavius, om te land tegen Carhago aan te rukken, terwijl hij zelf met üjne oude en nieuwe zeemagt,door lenr u l u s aangevoerd, zich voor haare haren zou vertoonen. Intusfchen ging l je. 1 us met de blijde boodfchap der behaalle overwinning naar Rome onder zeil (3). Op korten afftand van de Carthaagfche zee- (O Liv. L. XXX. c. 35. (2) Appian. alex. de heil. Punic. p. 27. C3) Liv. XXX. c. 36.  GESCHIEDENISSEN. 343 zeehaven zag scipio zich ontmoet door een vijandlijk fchip, 't welk echter door windzels en olijfcakken reeds van verre eene vredewenfchende onderwerping toonde. Op hetzelve bevonden zich, op hannibal's raad, tién voornaame Carthagers, als Afgezanten des vredes. Aan boord, Van scipio's galeij genaderd, lieten zij terftond het hulzel der ootmoedige onderwerping zien, en fmeekten den Romein om veiligheid en medelijden. Hun werd geandwoord , dat zij naar Tunes konden wenden , alwaar zijn leger weldra liggen zou. Den fchrik alzoo naar zijnen wensch reeds in Carthago ziende werken, keerde hij met zijne vloot naar Utica terug , riep derwaards ook octavius met zijne keurbenden weder , hervattede zelf het opperkrijgsbevel te land, en trok naar Tunes voord. Op dezen togt werd hem bericht, dat ver mina, de zoon van syphax, den Carthagers eenigen nieuwen onderftand vooral van ruiterij gebooden had en mei denzelven op weg was. Een gedeelte zij' ner benden zogt dezen nieuwen vijanc Y 4 op IV. SOEK VI. JOOFDST, [. voor C. sot. J. van R. 551De Car'hagerstneeken Jen vrede. Verjiina, de zoon van syphax, ge(lagen. i t  IV. ' BOES VI. HOOFDST. J. voor C, SOI. J. van R. 551- ; Vredesvoorwaar- ] den door scipio j voorge- , fchieeven, \ < t d t t I \\ g di de m 344 romeinsche op, en verdelgde hem in éénen fjag. Aan het gefneuveld en gevangen genomen krijgsvolk bleek het, van welk een belang die onderftand den vijand kon geweest zijn, daar 'er vijftien duizend omkwamen, twaalfhonderd voetknechten en vijftien honderd ruiters gevangen gemaakt werden , en v e r m i n a zelf het nog met eenigen ontcwam. Zodra scipio bij Tunes zijne voorige egerplaats had betrokken , vertoonde :ich voor zijne tent een nieuw Gezantfchap van dertig Carthagers, 't welk het -oorige zoo ver in droevigen ootmoed >vertrof, als thands de drang der Car'taagfche omftandigheden knellender was : och 't welk thands zoo veel onbarmharger behandeld werd, als de voorige ouwloosheid fchandelijker wjls geweest. )e bede der Carthagers om den vrede erd in 's Veldheers krijgsraad overwoo;n ; alle deszelfs leden vlamden van be:erte, om Carthago zelve te verdelgen, )ch allen bedwongen zij die drift, door bereekening der magt en fterkte dier d, wier verovering een zwaar en lang leg zou eisfchen. Bij scipio alleen, zou  geschiedenissen. 345 zou, volgends livius , de gezindheid ter onderhandeling uit vrees, dat eerlang een Qpvolger in het krijgsbevel hem den roem des geëindigden Carthaagfchen: krijgs ontnemen of ten minflen met, hem deelen zou, ontftaan zijn. Den volgenden dag werd het Gezantfchap nogmaal in den krijgsraad toegelaten en onderging aldaar de bitterfie beftraffing. over. de voorige Carthaagfche trouwloosheid met bijgevoegde vermaaning, om thands, door zoo veel tegenfpoeds geleerd, het beftaan der Goden en het verband van eeden te gelooven. Voords fchreef scipio hun de volgende voorwaarden van den vrede voor. Wij vergunnen den Carthagers te leeven naar hunne eigene wetten, wijherflellenhunin het bezit van alle fteden en gewesten, dooi hun in Africa, vóór den krijg, bezeten, er, onthouden ons terftond van derzelver plundering. Carthago jlaa daar tegen aan Rome alle overlopers, gevluchte Jlaaven en kfijgsgevan^ genen af, hoe lang ook reeds in deszelfs magt. Het [lelie voords alle de, zelfs oorlogsgaleijen, flechts tien van drie roeibanken daar buiten, en Y 5 alk IV. boek vi. hoofdst. J. voor C. 201. J. van R. 551.  IV. bo P. k VI. hoofdst. J. voor C. 201. J. van R. 551. i J i i i l t, o tt w lei *t tw be 346 romeinsche alle deszelfs af gerechte elephanten in s c rpio's handen, zonder ooit weder zulke dieren tot den krijg te temmen. In of buiten Africa worde geen oorlog door Chartago zonder Rome's toeflemming gevoerd. Masinissa krijge alles terug, wat iog van hem in Carthago's magt is, en wor. Ie als deszelfs bondgenoot erkend. \ Het Romeinfche heir worde van koorn en "oldtj door Carthago voorzien tot de weder.omst van deszelfs Afgevaardigden naar Rone met de bekrachtiging des vredes. Binnen den tijd van vijftig jaaren worde •1 gelijke paaijen tien duizend zilvere ta■nten (1) aan Rome door Carthago belald. Carthago zal honderd gijsfelaars , niet ider de veertien nog boven de dertig jaaren, r scipio's keuzeflellen. 'Er (1) Agttien millioenen —— Appian us geiagt van eene jaarlijkfche fchatting van 250 ra. Ven, den Carthagers voor vijftig jaaren opgelegd, welk 12, 500 talenten en dus eene lom van ee en twintig en een halve millioea Guldens zou fragen hebben.  geschiedenissen. 347 'Er zal eene wapenfchorzing zijn, mids de fchepen, geduurende den yoorigen wapenjlilJland genomen, en derzelver laading, worden terug gegeven. Op alle deze voorwaarden alleen zal de yijandlijkheid ophouden en 'er hoop op vrede zijn ( 1). De Afgezanten met deze harde voorwaarden in den Carthaagfchen Raad terug gekeerd zijnde , beklom een voornaam Raadsheer, gisgo genaamd, de openlijke fpreekplaats en begon eene redevoering, om het volk zulk eenen vrede af teraaden. Hannibal, die, in weerwil van zijnen overgeërfden wrok tegen Rome, zich thands aan den drang van .Carthago's lot moest onderwerpen, ergerde zich ten hoogfien, dat zich nu nog een Volksredenaar veritou* tede, om de zoo onrustige als weérlooze menigte op te ruijen. Hij fèeeg ter fpreekplaats op, en haalde 'er den Redenaar af: doch fchierlijk ziende, dat deze daad van geweld, met de volksvrijheid ftrijdig, eer al- (O Liv. L. XXX. c. 36% 37. Polyb. L XV. c. 17, 18. Appian. alex. de bell, Punic p. 30. IV. BOEK VI. hoofdst. J. voor C. SOI. J. van R. 551- De Carthagers onderwerpenzich aan deze voorwaarden.  348 ROMEINSCHE IV. doek VI. HOOFDST. J. voor C 201. J. van R 551. < l \ Si fai algemeen gemor verwekte , beklom hij zelf de fpreekplaats weder , en herwon 's Volks gunst door deze betuiging: „ het is zesendertig jaaren geleeden, dat ik U als een negenjaarige knaap verliet, zinds leerde ik de oorlogskunst, en meen die vrij wel te verfhan , thands is het uwe zaak, mij in uwe burgerrechten en gewoonten ervaren te maaken! " Hier mede zijn vergrijp goed gemaakt hebbende , viel het hem, die fchier alleen zoo lang den krijg uithield, niet moeilijk, de noodzaaklijkheid aan te toonen, om zich aan voorwaarden, die nog harder konden sijn, te onderwerpen In den Raad zelf kostede het hem weinig, om alle de vredes voorwaarlen eenpaarig te doen aannemen , ten inde derzelver onderfcheidene punten uiten de betwisting en beflisfching der olksfiems te houden ( 2 ). De laatfte dier voorwaarden was echter (1) Liv. L. XXX. c. 37. (2) Poly«. L. XV. c. 19. Volgends dezen :hrijver zou het geval Van gis go in den Raad ibben plaati gehad.  geschiedenissen. 349 ter onvolvoerbaar, daar men wel de terug geëifchte fchepen, maar niet derzelver laading magtig was: om nogthands te voldoen zou men de bodems te rug geven, en eene, door scipio zelf te begrootene, fchaavergoeding aanbieden. Het Gezantfchap keerde dus met eene gave toeftemming van scipio's eisfchen terug. De Romeinfche Penningmees* ters gaven de waardij der vermifte laading op, en het, nu ookgeflaakte, fcheepsvolk bereekende deszelfs bijzondere fchade, 't welk te zamen eene fom van vijf en twintig duizend ponden zilvers bedroeg (1). De Carthagers aan deze voorwaarde vob daan hebbende, werd de wapenftilftand voor drie maanden bepaald, waarbij scipio nog bedong , dat zij , geduurende dien tijd, geene Afgezanten elders, dan naar Rome, zouden zenden , noch ook vreemde Afgezanten uit Carthago laten vertrekken , dan na alvoorens hem van hunnen last verwittigd te hebben. Na het toe- ftaari (1) 750,000 Guldens. —— Vtd. gronov. di pecun. vett IV. boek vi. hoofdst. f. voor C soi. [. van R 551.  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 201. J. van R 551. Voorraac van Iceftogtiti sapio's leger. Gefteld. lieid ce Romt. j ] 1 C 1 i h v h ii a 35° romeinsche ftaan van ook dit beding, gaf hij den Car- thaagfchen Afgezanten zijnen broeder ltj- ciüs, benevens l. veturius phi- 10 en m-marcius ralla naar Rome mede (1). Terwijl de wapenftilftand duurde werd 'er voor het Romeinfche leger zulk een rijke toevoer van graanen uit Sicilië en Sardinië aangebragt, dat de prijs van het koorn dermaate daalde, dat de graankopers zich verplicht vonden, het zelve aan de fchippers voor de bloote vrachtpenningen te laten. In tusfchen had het gerucht der voori?e trouwloosheid en hervatte vijandlijkleid der Carthagers te Rome, alwaar men, ia de landing van hannibal in Afria, voor de vervulling van de voorfpeling van fabius begon te vreezen, geeie geringe verlegenheid gemaakt. Uitdien oofde had men den Conful claudius, 'ien men eêrst flechts ingewilligd had,' et fcheepsbevel in Africa te voeren, nn :eds gelast, om zijnen overtogt naar SiHe en Africa zoo veel mogelijk te ver- haas- CO Liv. L. XXX. c. 38.  geschiedenissen. 351 haasten, terwijl men zijnen Ambtgenoot te huis hield, om den keer der zaaken in dat waerelddeel aftewachten. Claudius liet daar tegen van zijne zijde thands geenzins dezelfde drift blijken , welke hij eerst getoond had, om naar Africa te gaan. Gebelgd, gelijk li-' vius zegt, over de magt aan scipio gegeven, om naar eigen goedvinden den vrede te fluiten, of huiverig, gelijk zulks ons voorkomt, om naar eene gevaarlijk en bloedig gewordene eer mede te dingen, rustede hij zijne vloot zeer traaglijk toe. Dezelve was, eindlijk, in zee gelopen , doch eer hij op de hoogte van Laurentum kwam, floeg haar een vliegende florm tot Cofa te rug, wiens voortduurend en woedend geweld de Conful agter het eiland Eva in de haven van Populonium CO ging ontwijken. Na het bedaaren des onweders ftak hij op Ilva en van daar op Corjica over: maar bij de nadering van de gevaarlijke kusten van dit eiland verhief zich de ftorm op nieuw en flingerde zijne ganfche vloot uiteen. Veele fchepen verlooren masten en ftengen; zom- ( 1) Zie hier bij de kaart van Italië agter D. III. IV. BOEK VI. 100FDST. ]. voor C. 301. f. van R. 55'Verrichinge.i van den Conful CLAUDtUS.  352 ROMEINSCHE IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 201. J. van R 55i. Bedrijf van den Confui M. SERVILILS. I ; zommigen werden geheel aan ftukken geilagen ; allen, die het drijvende hadden kunnen houden, kwamen in Caralis, de voornaamfte haven van Sardinië, bij een, doch 'bragten aldaar zoo langen tijd op de helling door, dat het geheele jaargetijde verliep, eer zij weder in het water konden komen. De Conful overwinterde bij zijne vloot, en bragt dezelve, daar hem geen langer bewind bij de verkiezing van nieuwe Overheden werd opgedragen, als een ambtloos man in het volgend voorjaar te huis (1). M. servilius, wien Etrurie was ten deel gevallen, had Rome niet durven verlaten , zonder c. servilius g e m 1 n u s tot Dictator aangefleld te hebben, die, fchoon voor alle voorkomende gevallen benoemd, echter ten bijzonderen last kreeg, om in tijds de verkiezing van nieuwe Overheden te regelen. Het onfluimige onweder , 't welk op Jen gewoonen tijd der verkiezing en telcens, wanneer het Volk bijeen geroepen zou CO Liv. L. XXX. c.38, 39>  geschiedenissen. 353 Sou worden, plaats had, maakte zelfs deze zorg onvoldoende. De tijd voor de oude regeering was reeds daar, om af te treeden, eer de nieuwe, uit dien hoofde, benoemd was ( i). Na het verloop van eenen geruimen tijd in de ontrustendfte onzekerheid wegens scipio's toeftand in Africa, geduurende welk tijdverloop het niet aan allerleije bijgeloovige wonderteekenen ontbrak (2), kwam eindelijk l«lius met de blijde tijding der overwinning , door scipio over hannibal behaald, wier verrukking , uit het onbereekenbaar gevolg van zulk een voordeel gebooren en door den fnellen overgang uit de angstvalligite zorg verdubbeld, den Raad zowel, als het gegeheele Volk in bedwelmende vreugde bragt. Naauwlijks aan het verbijsterend denkbeeld dier overwinning gewoon, zag de Raad een nieuw Romeinfch en Carthaagfch Gezantfchap uit Africa Rome naderen. L. vettjrius philo deed den tempé: var (1) Liv. L. XXX. c. 39. (a) Liv. L. XXX. c. 38. VIII. deel. Z IV. B OEK VI. HOOFDST. f. voor C. SOI. f. van R. 551Eerde tijding der Carthaagfche o v etwinning.  354 romeinsche IV. BOEK VI. HOOFDST. J. voor ( sor. J. van R 551. J. voor C, 200. J. van R, 552. CN\ CORNELIUSÏ.EMULUS en p. jeli- us p/etus Co/. van bellona wedergalmen van het beflisfchend bericht, dat hannibal's nederlaag den oorlog geëindigd had, waar" bij hij als een gering aanhangzel voegde, • dat vermina, de zoon van syphax, mede door scipio verflagen was. De Raad gelastede veturius, deze blijde maar aan het geheele Volk van voor de fcheepsfnebben mede te deelen, en zettede voords alle de tempels van Rome drie dagen lang open voor den Godsdienftigen dank der verheugde menigte. Bij het Cartliaagfeh Gezantfchap bevonden zich ook Macedoniërs, die gehoor bij den Raad verzogten , doch beiden werden uitgefteld tot dat de keus der nieuwe Overheden zou gefchied zijn. Dezelve had nu fpoedig plaats en viel op cn. cornelius lentulus en p. ^eliusp/etus. De Raad vond goed, over geene gewestverdeeling voor deze Confuls te handelen, zo lang men het bewust Gezantfchap niet gehoord had, van welks eene gedeelte men het einde van den lang gevoerden krijg, doch van het andere den aanvang eenes nieuwen voorzag. De  GESCHIEDENISSEN. 355 De Conful lentulus echter, die van begeerte naar Africa brandde , alwaar hem eene gemaklijke overwinning aanlachte , indien 'er nog iet te flrijden viel, of anders de eer, van den Carthaagfchen krijg ten einde gebragt te hebben, fcheen te verbeiden, verzettede zich geweldig tegen dit begrip , en wilde niet, dat iet beflooten werd, alvoorens de gewestverdeeling plaats had. Zijn Ambtgenoot , een wijs en gemaatigd man , die alle mededinging naar scipio's eer on> billijk en beuzelachtig hield , vergunde hem gaarne, wanneer de Raad zulks goedvond , Africa. Twee Gemeensluiden beweerden , dat dezelfde eisch, in het voo rige jaar door claudius gedaan, dooi het Volk afgeflagen was, doch lentu lus bleef onverzetlijk. Het Volk werc eindelijk in deze zaak gemoeid, doch het zelve liet haare behandeling aan den Raac over, die nu deze fchikking maakte: „ da de beide Confuls om Italië of eene vloo van vijftig fchepen zouden loten, dat hij wien de vloot te beurt viel, met dezelvi naar Sicilië zou overfteken, om, ingeva de vrede nog niet getroffen werd, o] Z 2 Jfr IV. BOF K VI. HOOFDST. ƒ. voor C. 200. J. van R. 552. Eerzucht van ci»n Conful LENTULU». I i t » 1 ) \-  IV. boek VI. hoofdst. J. voor C 200. J. van R 552. 35°* romeinsche Africa af te gaan en een gelijk bewind ter zee,als scipio te land, te voeren;doch, in geval de vredesvoorwaarden werden aangenomen, zouden de Gemeensmannen ■ het Volk laten beflisfchen, door wien van beiden het zelve den vrede geflooten en het Africaanfche leger te rug gebragt wilde hebben, en, 's Volks keus als dan op scip i o vallende, zou de Conful zich geenzins naar Africa te begeven hebben (O'" Na de bijlegging van dit-gefchil uit de laagfte en verachtlijkfte eerzucht ontftaan, en de postverdeeling der vier nieuw benoemde Pretors (2) , benevens de befchikking over alle de verdere Bevelhebbers van het Gemeenebest in Spanje (3) en Cl) Liv. L. XXX c. 40. C2) Zij waren vC junius pennus voor het fledelijk recht, m. valerius falto voor Bruttium , m. fabius buteo voor Sardinië, r. s.lius tubero voor Sicilië. C3) Wegens Spanje werd beflooten, om l. cornelius LENTULUSenL. manlius acibinus, die reeds eenige jaaren in dat gewest het bewind gevoerd hadden, te laten vervangen door eenen anderen, dien de Confuls met overleg der Gemeensnannen daar toe zouden benoemen, en wel zoo, dat  geschiedenissen. 357 en elders, verleende de Raad gehoor aan het Gezantfchap uit Africa. Men vond goed, den Macedoniërs het' eerst te woord te ftaan. Hunne aanfpraakJ ftrekte gedeeltlijk: „ om hunnen MeesterI te ontfchuldigen wegens de klagt, in het voorleeden jaar door de Griekfche bond ) genooten tegen hem te Rome ingebragt en door Afgezanten van den Raad hem voorgehoudengedeeltelijk, om die bondgenooten zeiven en de Romeinfche Afgezanten vooral uit naam van philippus te befchuldigen, als hebbende m. aureli us, een derzei ven, zich niet ontzien, door daadlijke vijandlijkheden het bondgenootfchap met den Koning te fchenden; ten deele eindlijk, om de gevangen genomene Macedoniërs met derzelver aanvoerer s opa ter, die in foldij van hannibal geftaan hadden, terug te eisfchen." M. f u- dat die uit beide de leger» "ééne Romeinfche keurbende zou befchrijven en vijftien Latynfcbe Cohorten, om daarmede dat gewest bezette houden, terwijl lentulus en manlius de overige oude krijgsluiden weder naar Italië zouden brengen. Z 3 IV. boek VI:oofdst.. voor C. 300. i van R. 552- Macedo\ifch Ge;antfchap.  iv. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C. 2C O. j. van R. 55*. 1 ( 1 ( ( i a 7. i Q 1 V 358 romeinsche M. FURIUS, doorAURELlUS op- zetlijk uit Macedonië naar Rmne afgezonden, om verflag van zijne verrichting te geven, beweerde hier tegen: „ dat ai> r e l i u s alleen agtergebleeven was, om te voorkomen, dat de Romeinfche bondgenoöten, door plundering en ongelijk afgemat , zich niet aan p h i e i p p u s onderwierpen ; dat hij zich niet buiten derzel*I grenzen had begeven , maar flechts :egen het firafloos plunderen en ftroopen wd gezorgd; en dat eindlijk die sgpar e r een van 's Konings Raaden en naast>eftaanden was, dien hij met vier duizend Macedoniërs en eene fomme gelds tot onlerfland der Carthagers naar Africa gezonien had." De Macedonifche Afgezanten, hierover onderhouden, doch buiten ftaat zich daar»p duidelijk te uiten , hielden , eer zij og uitgefproken hadden , reeds dit ten ndwoord : „ dat de Koning den krijg ogt, en dien, wanneer hij alzoo voordt ing , weldra vinden zou : dat hij eene ubbelde bondbreuk had begaan, door 'ome's bondgenooten te verongelijken en 'jandlijk aan te vallen, en door RomSs vijan-  geschiedenissen. 359 vijanden met geld en manfchap te ftijven; dat scipio wel gedaan had, met hun, die met de wapenen in de hand tegen het * Romeinfche Volk gegreepen waren , als vijanden gevangen te houden; en dat au- J relius het belang van het Gemeenebest behartigd en den Raad genoegen gegeven had, met de bondgenooten des Romeinfchen Volks, daar het recht der verbonden gefchonden was, door de wapenen te befchermen ( i )." De Macedoniër* op dezen dreigenden^ toon afgeweezen zijnde, werden de Car ( thagers binnen geroepen. De ouderdomf( en waardigheid dezer Afgezanten deed elk terftond gelooven, dat het den Carthageren thands in ernft om den vrede te doen was. Inzonderheid onderfcheidde zich hiertoe onder hun zekere hasdruïal, h^dus bijgenaamd, een bejaard en achtbaar Raadsheer , die zich altijd voor den vrede met Rome en tegen de partij van barcas te Carthago verklaard had. Dezen voegde het voorzeker het best, om de fchuld des oorlogs van het GeCO Liv. L. XXX. c. 42. Z 4 IV. BOEK VI. )OFI)ST. voor C. 200. vau R. }5;2« Car- 'laagfcb lezant:hap.  IV. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C 200. J. van R 552. I 1 1 ï ( 4 560 ROMEINSCHE Gemeenebest op den wil van weinigen te fchuiven. Zijne aanfpraak was vol menschkundige wendingen, dan eens ter fchuld'verfchooning , dan weder ter fchuld-bekendnis, om de vooringenomenheid eener onbefchaamde ontkenning te ontwijken, zomtijds tot vermaaningen overgaande voor den Raad, om zich zedig en gemaatigd van den voorfpoed te bedienen, aanmerkende : „ dat de Carthagers aan Rome den vrede hadden kunnen fchenken, dien zij thands verzogten, indien zij in tijds naar hem en hanno hadden willen luisteren; maar dat zelden den menfchen voorlpoed ;n verifand te gelijk ten deele vielen; dat Romers onverwinnelijkheid beftond in bet wijs gebruik van deszelfs voorfpoed, voor welke zeldzaame gave echter de na:uuriijkfte reden was, wijl het nieuw geluk de menfchen onbefchoft en buitenpoorig maakt, maar het Romeinfche Volk, ,an den voorfpoed gewend , boven de verrukkingen der overwinning fchier verleven en deszelfs uitgeftrekt gebied veel neer aan het fpaaren der verwonnenen , tan aan de overwinning zelve, verfchuligd was." De  geschiedenissen. 361 De overige Afgezantet\..fpraken op eenen laageren toon en zeiden niets, dan het geen flechts medelijden wekken kon.1 Daar toe herinnerden zij den Raad van; Rome: „ van welk eene hoogte de Carthaagjche Staat was nedergeftort; hoe hun, die nog onlangs alles met de wapenen dwongen, thands niets behalven de muuren van Carthago zelve was overgebleeven; hoe zij, in dien engen kring befloo ten, ter zee noch te land iet meer vermogten ; hoe zelfs het behoud der ftad en hunner Huisgoden thands enkel af. hing van den wil des Romeinfchen Volks.' Terwijl de Raad wezenlijk door dit ta. fereel getroffen en tot medelijden bewoo gen fcheen, vroeg een der leden, wier de wrok over de Carthaagfche trouwloos heid het diepst in het hart zat: „ bi welke Goden zoudt gij dit vreêverbonc bezweeren, daar gij hun, bij wien gi het eerfte bezwoert, geloogen hebt ? „ Bij die zelfden , andwoordde h a j drubal, die dat verbond zoo ftren gewrooken hebben (i)! " B (1) Liv. L. XXX. c. 24. Z 5 IV. BOEK VI. [OOFDST. . voor C. 200. . van R. 552. 1 i i i > g ij  IV. boek vi. hoofdst. J. voor C, eoo. J. van R. 552. » 1 < é \ { VoltshefluittotdenCarthaag e fchen vre- \ te b c h ei E vc nc ( 3^2 romeinsche Bipde raadpleeging over Carthago's bede om den vrede, verklaarde zich de algemene gezindheid van den Raad voor het toeftaan van denzei ven. De Conful l znt u l u s, wiens laage eerzucht het voordzetten van den krijg verlangde, poogde vruchtloos door eene lange redevoering waarin hij de verdelging van Carthago als :en Goden behaaglijk werk voordroeg , le algemeene vredelievendheid weg te lemen (i): zijne taal was te verdacht, >m van eenigen invloed te zijn. Dit :iende nam hij toevlucht tot gezag, en erhinderde alzoo het nemen eenes beluits. De Gemeensluiden man. acilius n q. minucius riepen daarop het rolk bijeen, en vroegen, of het zelve ïgeerde, dat de Raad den vrede met arthago floot, en wien het voords :geerde, dat dien vrede zou voltrekken i het leger uit Africa terug brengen ? ïnpaarig verklaarden zich de wijken »or het voorftel tot den vrede, en be'emden p. scipio, om dien te vol- trek- O Appian. alex. de bell. punic. p. 18.  GESCHIEDENISSEN. 363 trekken, en het overwinnend heir terug te voeren. Met dezen volkswil gelast, befloot de' Raad, dat p. scipio, met overleg van ■ tien Afgevaardigden daartoe, den vrede! aan Carthago op de voorwaarden, welken hij goedvond, fchenken zou. Op de aanzegging van dit befluit betuigde het Carthaagsch Gezantfchap. den Raad deszelfs blijden dank, en verzogt voords verlof, om zich binnen Rome te begeven, en hunne medeburgers, die aldaar gevangen waren te bezoeken, wijl zich onder dezelven hunne bloedverwanten en vrienden, benevens voornaame luiden, bevonden, aan wien zij bevelen vac derzelver naastbeftaanden hadden. Dit ver zoek hun toegeftaan zijnde, kwamen zij, na het bezoek hunner vrienden, met eet ander in den Raad, om, naamlijk, eeni gen vrij te mogen kopen. Men vroej hun de naamen dier perzoohen af, ei daar derzelver getal tot twee honden beliep , befloot men : „ twee honden Carthaagfche krijgsgevangenen, ter keuz der Gezanten, aan s c i p i o te zenden met last, om ze, na het fluiten van de; vre IV. BOES VI. tOOFDST. . voor C. 200. . van R» 55a. I r l 1 1 e > 1  IV. B O EB VI. HOOFDST J. voor < 200. J. van I 552. Vrede m Carthago TttCartha gen voldoen aan het gemaakt beding. 3 < t d k e< 364 r o meinsche vrede , zonder losgeld aan de hunnen weder te geven Cl)" , De tien Gelastigden uit den Raad en de "Carthaagfche Afgezanten, vergezeld door ** de Romeinfche Verbondpriesters , die hun :t eigen offertuig ter bekrachtiging des aanftaanden verdrags met zich voerden, gingen gezamenlijk te fcheep naar Africa, alwaar terftond de vrede, op de voorwaarden, door scipio reeds voorgefchreeven, tusfchen Rome en Carthago getroffen werd. , De overlevering der oorlogsgaleijen , elephanten, overlopers, gevluchteflaaven, en van vierduizend krijgsgevangenen, onder wien zich de Raadsheer q. terentius cuueo bevond, had daarop onniddelijk plaats. Scipio liet alle de •vergeleverde vaartuigen , van allerleije [rootte, ten getale van vijf honderd, in ^olle zee verbranden , het welk den Car. 'tageren geen minder droevig gezicht was, an de brand van Carthago zelve geweest an zijn. De overlopers ondergingen :n veel ftrenger vonnis, dan de ge- vluch- CO Lir. L. XXX. c. 43.  geschiedenissen. 565 vluchte flaaven , alle de Latynen onder hun werden met den bijl , de Romeinen met het kruis, geftraft (i). De betaaling der eerfte paaije van den fchat, in de voorwaarden des vredes be-, dongen , viel het uitgeput Gemeenebest echter veel moeilijker, en vulde het geheele Carthaagfche raadhuis met klagten en met traanen. Han nib al alleen zag het te zamenbrengen des gelds met een lagchend gelaat aan. Hasdrubal h^dus beftrafte hem over dien ondragelijken lach bij eene algemeene droefheid, waarvan hij zelf de oorzaak was : maar het gedenkwaardig andwoord van hannibal was. „ indien men mij even gemaklijk in het hart, als in't gelaat, kon zien, het zou vrij duidlijk zijn, dat deze lach , dien gij berispt, niet uit een blijd, maar uit een door rampen gevoelloos hart voordkomt; en echter is die lach min ontijdig, dan uwe redenlooze en walgchelijke traanen zijn. Toen hadden traanen wel geftaan, wanneer men ons ontwapende, de fchepen verbrandde, der oor (O Li r. L. XXX. c. 43. IV. BOE K VI. IOOFDST. \. voor C. aco. [. van R. 553Droefheidder Cartbagers,b\\de brand"chatting,door HANNIBAL bettrafr.  IV. BOEK VI. hoofdst. J. voor C, 200. J. van R 552. 1 1 1 1 1 e f Pl zi hi $66 ROMEINSCHE oorlog tegen vreemden ontzeide: deze was de wond, die ons ter neder floeg. Schrijft die vrij aan den bitteren haat van de Romeinen toe (1). Geen talrijk Volk kan lang de rust verduuren : heeft het geenen vijand buiten , het vindt dien binnen zich, even als den zwaargefpierden worftelaar zijne eigene krachten ten last worden , wanneer hij buiten zich geenen ftrijd vindt Ca).' - Maar ons gevoel van de algemeene rampen is , helaas ! bereekend naar het geen elk onzer daarbij lijdt, ïn geen gemis valt pijnelijker, dan dat ran eenig geld. Niemand immers zuchede, toen men den roof van het verjonnen Carthago weghaalde, en het zelve ïaakt en weerloos tusfchen zoo veele veêrbaare volkeren van Africa liet ft aan; n nu, om dat elk van het zijne tot de eldheffing bij moet dragen , wordt 'er geCO Men leze bij livius ter dezer vertaalde aats, necesfe in plaats van nee es/è, 't welk geenen a levert -^D8AKEBB.tó b , Cs) Ter beveiliging dezer vertaaling zie men, t geen van de worflelsan gezegd wordt in de Reivan anacharsis D. II. bl. 155. 157.  geschiedenissen. 36> geweend als bij eene algemeene uitvaart! O! hoe ligt het mij op 't hart, dat gij weldra gevoelen zult, heden den geringften ramp beweend te hebben (1)." Scipio fchonk aan masinissa, eer hij Africa verliet, Cirtha en alle de overige fteden en landerijen van syphax , door den krijg Rome's wettig eigendom geworden ; voords zond hij c n. o c t av iu s met zijne vloot naar Sicilië, waar zich de Conful cornelius bevond, en liet de Carthaagfche Gezanten andermaal naar Rome reizen, om van den Raad de bekrachtiging te vragen op alles, wat hij met overleg der tien Romeinfche Gelastigden verricht had. Hiervan door der Afgezanten wederkomst verzekerd, en den vrede ter zee en te land aldus voltooid hebbende, fcheepte scipio zijn overwinnend leger in, en ftak naar Lilybteum op Sicilië over. Van daar een groot deel zijner benden in fchepen vooruit gezonden hebbende , ftak hij zelf op Italië over, en trok nu door dit ganfche feestvierend gewest heenen, 't (1) Liv. L. XXX. c. 44. IV. B O SIC VL (IOOFDST. J. voor C. 200. J. van R. 552. Scjpio ver\m.Afriea.  363 ROMEINSCHE IV. BOER VI. HOOFDST. J. voor C 200. J. van R 55». Zegepras van scipio 't welk zich niet minder over den vrede dan over de overwinning, verblijdde. De fteden liepen niet flechts ledig, om sci'pio alle eer aan te doen, maar hetland•volk zelfs fchaarde zich langs alle de wegen, dien hij afleide, om zich voor Rome te vertoonen en aldaar den zegenpraal afte wachten, dien zijn fchitterend krijgsbedrijf overwaardig was. j Dezelve was de luisterijkfte, dien • ooit Rome binnen deszelfs muuren ontvong (O- Het gezicht, van het geen voor zijne zegekar werd heenen gevoerd, herinnerde der menigte zoo leevendig alle voorige rampen en gevaaren, dat zij, tot ootmoedigen dank veel eer voor de verlosfing van zoo veel kwaads, dan tot luidruchtige vreugde over het behaalde voordeel, geftemd, naauwlijks zich zelve van aandoening bewust was. Syphax, de koning der Mafafyliêrs, die met de overige krijgsgevangenen geboeid de ftad werd doorgeleid , overleeefde niet lang zijne ondragelijke vernedering: in zijnen kerker te rug gebragt, ontmoetede bij den dood, Ci ) Liv. L. XXX. c. 43.  geschiedenissen. 369 dood, die zijne rampen eindigde (i). q. terentius culleo , uit de Carthaagfche krijgsgevangenis ontflagen , volgde den zegepraalenden Veldheer met gedekten hoofde ten teeken zijner beko* mene vrijheid en vereerde scipio, tot het einde zijner dagen, als zijnen eenigen verlosfer. Honderd vier en twintig duizend ponden zilvers werden in 's Lands fchatkist uitgeftort (a), en veertig ponden kopers (3) aan eiken krijgsman uitgedeeld. De toenaam van africanus werd zinds dezen dag aan scipio gegeven. De landen van het waerelddeel, 't welk den naam van Africa draagt, die langs de kust der Middellandfche zee gelegen waren, droe- (1) Polyb. L. XV. c. 12. Volgend; livius, die zelf van deze plaats van polybius gewaagt, zou syphax door den dood aan dez< vernedering onttrokken zijn. (L. XXX. c. 45.) — Wij volgden het liefst den Griekfcben Schrijver, di( gelijktijdig met deze gebeurenis leefde en dezel»< waarfchijnlijk bijwoonde, waarom hij in dit geval ii ons oog meer is, dan, gelijk livius hem noemt baud quaquam fpernendus aultor. (a) 3, foo, ooo Guldens. (3) 24 Stuivers. VIII. deel. Aa rv, BOEK VU HOOFDST. J. voor C* 200. J. van R» 552. 1 1  S7o romeinsch» iv. boek VI. hoofdst. J. voor C 200. J. van R 552. 's Volks verregaan. tiochus hem voor zijne vervolging zou beveiligd hebben (3): doch polybius, die hannibal in den Carthaagfchen Raadde noodzaaklijkheid des vredes laat beweeren en livius , die hem bij de opbrenging dei gehevene fchattingde fchamperfte taal laa voeren, wederfpreken dien laster ftellig (4) „ Ook ik verheuge mij , — zegt l i viu: (1) Appian. alex. de bell. Punic. p. 38. ( 2 ) Wij voegden dit ons oordeel over het doi van scipio's vredehandel gaarne bij dat van fei güs on (Gefcbicht der Romer. Th. I. f. 239, 240, fchoon wij hem daarin onder de hedendaagfche R meinfche Gefchiedfchrijvers zagen alleen itaaia. (3) Liv. L. XXX. c. 38. (4) Polyb. L. XVI. c. 19. Liv. L XXX. c.4 Aa 3 IV. boek VI. hoofdst. J. voor C. 200. J. van R. 552. t ) h  IV. BOEK Vl. FO0PDST, J. voor ( £00. J. van R 552. Aancier Jiing van den geiehiedfcbrijver UVIL'S. » 1 t l e c 374 ROMEINSCHE vius, na de blijdfchap van geheel Italië over den voleindigden Carthaagfchen krijg befchreeven te hebben - ook • ik verheuge mij , als had ik zelf deel aan alle moeite en gevaar gehad , den Carthaagfchen krijg ten einde gekomen te zijn: want hoe bezwaarlijk het mij, die eenmaal op mij nam, alle de bedrijven der Romeinen te boeken, ook zou voegen, in de enkelde deelen van zulk een werk te bezwijken; de herinnering echter, dat de drie en zestig jaaren, van den eerften tot het einde van den tweeden Carthaagfchen krijg verlopen , mij even lang bezig hielden, als ie vier honderd agt en tagtig jaaren t/an het bouwen van Rome tot aan den Conful appius claudius, diehet :erst de Carthageren beftreed, doet mij vooruitzien , dat ik, even als zij , die an het ftrand gaan baaden, met eiken red in ruimer en dieper zee zal geraaen , terwijl het werk , 't welk eerst bij Ike pooging te verminderen fcheen, oner den arbeid zelf is toegenoomen CO." ZE* CO Liy. XXXI. c. i.  ZEVENDE HOOFDSTUK. DE OORLOG TEGEN PHILIPPUS, DEN KONING VAN MACEDONIË, G E V O E R D. ]^Ja de vernedering der Carthagers hzdden de Romeinen flechts geringe oorloger te voeren, om groote overwinningen te behaalen, daar zij vóór dezelve om geringe overwinningen hachelijke krijgen ge voerd hadden ( i ). Deze verzekering al leen zou ons de verdere gefchiedenis des Romeinfchen Volks kunnen doen bereeke nen. Bekend met de heerfchzucht vai den Romeinfchen Raad, die de inwendige beperking van deszelfs gezag in een vri Gemeenebest door een onbegrensd rechts gebied buitenpietzelve wilde vergoeden, ol door afleiding van 's Volks geest naar bui ten alle inwendige gestingen voorkomen ei (i) MoNTESq. Caufes ds la grand, ch. X p. 43« Aa 4 Inleiding. I i  IV. BOEK vii. fooDFsr. ] 3 1 1 l l c $76 ROMEINSCHE en met de teugellooze eerzucht der veelvuldige bekwaame Legerhoofden, wien de jongfte fchitterende overwinning ter rustlooze naarvolging ontvlamde, zouden wij, ook zonder alle verdere narichten van der Romeinen daaden, eene voordzetting der behaalde overwinningen moeten verwachten , wier opgegevene gemaklijkheid en grootheid ons echter tevens, het natuurlijk bederf eenes overgrooten vermogens voor alle burgerlijke deugden opmerkende, voor haaren invloed op de Romeinfche vrijheid en waare grootheid zouden doen vreezen. Deze bedenking, welker verdere ontwikkeling of voordzetting door de gefchiedenisfen zelve wordt noodeloos gemaakt, behoort ons oplettend te houden bij het beoordeelen van de rechtvaardigïeid der wapenen, dien de Romeinen in iet vervolg voerden; en is ons daartoe e noodzaaklijker, daar wij niet dan Roleinfche Gefchiedfchrijvers voor ons heben, die allen fchijn van onrechtvaardige verovering zorgvuldig van hun Gemeeneest wilden verbannen hebben, enenkelde mkm, wier pennen, na de fchijnbaare onaf-  GESCHIEDENISSEN. 377 afhanglijkheid en vrij verklaaring hunner Staaten, — welke het befluit van den thands aan te vangen krijg was,—niet dan vleijend voor hunne zegevierende en albeheerfchende bondgenooten konden, zijn. Na de beheering van geheel Italië, Sicilië , Corfica, Sardinië, Illijrië en Spanje, met de onderwerping van Carthago ten eenemaal aan Rome afgedaan en door geenen anderen vijand thands betwist , zou Gallie, 'twelk Italië van het onderworpen Spanje fcheidde en voor een kleen gedeelte flechts beteugeld was, voor zekei het eerste gewest geweest zijn, werwaardj zich de Romeinjche verovering zou hebber uitgeftrekt, indien de beftrijding der onbefchaafde bewooners dier ruwe ftreeker geenen fchat van kosten en van bloed o\ nieuw gevorderd had, waarvoor niet dar een bloote doortogt was te winnen, dier de vrije zeevaart der Romeinen veel kor ter en gemaklijker vond. Door geene zeeën langer beteugeld i: hunne overwinningen, of belemmerd i: het genot hunner veroveringen, belooi de het Oosten , waar befchaafdheid, rijk dom, weeldeen zwakheidheerfchten, hu Aa 5 eene IV. BOEK VII. HOOFDST. I l I l l l 1 n Q  IV. BOEK vii. HOOFDST. Aanleidingxtotden Mace donifcben krijg. A 3?8 romeinsche eenen dankbaarer en min kostbaaren krijg, daar het inwendig verdeelde Griekenland den last diens oorlogs dragen zou. Het Macedonisch rijk, uiteen moedig, . krijgshaftig , onvermoeid en ftreng gehoorzaam Volk beftaande, en thands nog door dienzelfden philippus beheerseht, die zich reeds eenmaal tegen de Romeinen en hunne Griekfche Bondgenooten ftaande hield, was de eerfte en groocfte hinderpaal aan deze zijde. Genoodzaakt echter tot den vrede, terwijl hannibal nog in Italië was, kon deze Vorst niet zeer ontzaglijk voor Rome's onverdeelde krijgsmagt zijn. Ongetwijfeld verheugde zich alzoo de Romeinfche Raad, die den fcbijn van onrechtvaardigheid altijd ten zorgvuldigften ontweek, dat philippus zelf, door de reden tot klagten aan de Griekfche bondgenooten gegeven en den onderftand aan ie Carthagers in manfchap en in geld gezonden, als de oorzaak kon befchouwd worden van eenen krijg, dien de heerschjucht buiten dien niet onbeproefd zou lebben gelaten (i ). Den (O Hooke Rom. Hut. Vol. V. p. 15Ö, 157.  geschiedenissen. 279 Den Macedonifchen Vorst beheerfchte ongetwijfeld, van zijne komst ten throon af, een geest van verovering, die eerst door zijne jongheid onaanmerklijk in de oogen der Grieken was, doch fchierlijk door zijne kunstige onderhandelingen zo wel, als door zijne krijgsbekwaamheden, geducht voor hunne vrijheid werd. Hij bezat reed£ grooten invloed in hunne fteeds verdeelde Staaten, toen hannibal nog gelukkige wapenen tegen Rome voerde, en booc hem gereedlijk allen dienst, om Italië te vermeesteren. De onderhandeling der Ro meinen met de Mtoliërs, Lacedamoniërs ei attalus, den Koning van Pergamus had hem toen echter in Griekenland zelf t veel bezig gehouden, om eenig deel aai hannibal's verovering te krijgen. Vei liger meende philippus, intusichen, zijn Staaten in het Oosten te zullen uitbreiden Nevens antiochu's, den Koning va Syrië, den gr oo ten bijgenaamd, tc voogd van den vijfjaarigen throonopvol ger des overleeden ptolem/eus phi l o p a t o r aangefteld , fmeedde hij me dezen Syrifchen Vorst, het trouwloos oni werp , om onder zich het rijk van de mir IV. BOEK VII. HOOFDST. I l > 1 1 t t a .-  IV. boek, VU. hoofdst. J. voor i 200. J. van I 55a. Gezantfchap van Rhodiërs en aita. lus te Rome. 380 romei.nsche minderjarigen ^^hanes te verdeelen. I Zijne huwelijks verbindnis met de dog; t« des Bithynifchen Konings prusias •maakte zulk eene fnoode vermeerdering van zijn gezag nog geduchter voor de onafhanghjkheid der Grieken en voorde veiligheid van den Koning van Pergamus. De Rhodiërs verbonden zich dus met attalus tot afbreuk van zijn fteigerend vermogen, en flaagden daarin niet gansch ongelukkiger^, terwijl deGriekfche bondgenooten van Rome naauwlijks het vertrek van hannibal uit Italië hadden vernomen, of ook zij hadden op den bijftand der Romeinfche wapenen aanfpraak gemaakt. Thands kwamen 'er ook Afgezanten van attalus en de Rhodiërs den Raad kennis geven , dat de fteden van Jfie door de Macedonifche wapenen ontrust werden , waarop de Koning van Pergamus , Rome's bondgenoot reeds in den voorigen krijg tegen philippus gevoerd , CO Polyb. L. XV. c. 20, ai. L. XVI. c. 1» 8. Jüi tin. L. XXX. c. 1. 2.  geschiedenissen. 381 voerd, het'gerustitellend and woord kreeg, dat de Raad de zaak van Afie zou ter harte nemen. Men ftelde echter de raadpleeging over den aanftaanden Macedonifchen krijg uitJ tot de terugkomst der Confuls , wien de onrust der Bojers had te veld geroepen. d Intusfchen liet men het JEgyptifche Hof door een Gezantfchap kennis geven van het einde en den uitilag des Carthaagjchen krijgs en dank zeggen voor deszelfs gehoudene onpartijdigheid, waarmede men te gelijk betuigde zich weder te zullen vleijen, in geval men verplicht mogt zijn , om philippus den oorlog aan te doen. Zodra de Conful /Eliu s te huis kwam, wilde men van geen ander voordel hooren, voor dat de zaak der klaagende bondgenooten was afgedaan. De Raad kwam daartoe talrijk bijeen en volmagtigde den Conful, om den genen, dien hij daartoe benoemen zou, de vloot van cn. o c t avius te geven en met krijgsbevel naar Macedonië te doen overfteken. De Conful deed hiertoe de beste keuze in m. valerius lvevinus, die fchier alleen den voorigen krijg in Griekenland had iv. BOEK VII. OOFDST. , voor C. 200. , van R. 55*- Gedrag es Raads.  IV. BOEK, VIL HOOFDST, J. voor < 2 CO. J. van I 55 a. 1 ( J. voor C. 199. J. van R. ( 553. 382 romeinsche had gevoerd en voor alle onderhandelingen in dat gewest uitmuntend gefchikt 3 was. Hij vertrok met den rang van Pro ' pretor en kreeg agtendertig fchepen onder >■ zijn bevel. De Romeinfche Afgezant aurelius, die bij de Griekfche bondgenooten was gebleeven , onderrichtede hem terftond na zijne aankomst van de land-en zeemagt, door philippus in beweginggebragt, en van het deel, ifc welk hij zo wel in eigen perzoon, als door zijne Afgezanten , fteden en eilanden wist te dnen nemen in zijne ontwerpen, zoodat Rome met wat grooter magt dezen krijg zou [lebben aan te vangen, indien men philippus niet, gelijk pyrrhus wel 2er, fchierlijk in Italië wilde zien. — Hoe /eel of weinig van dit laatfte nu ook mogt e duchten zijn , aurelius zond het :elfde bericht fchriftlijk aan de Confuls en len Raad (1). Het eerfte voorftel, 't welk de Confuls les volgenden jaars p. sülpicius ialba en c. aurelius cotta in den (1) Liv. L. XXXf. c. 2, 3.  geschiedenissen. 383 den Raad deeden , betrof den Macedonifchen krijg. De Conful sülpicius bediende zich hiertoe van den eerften dag zijner ambts aanvaarding. De Raad, voor 's Volks weêrzin, om uit den eenen krijg onmiddellijk in den anderen te komen, vreezende, wilde zich thands, naar het fchijnt, met het fchild des bijgeloofs bijzonder dekkert, waarvan men zich bij den aanvang van den veel hagchelijker Carthaagfchen krijg niet eens bediend had. De Confuls kreegen last, om vooraf den Goden een groot en plegtig offer te flachten, en hun daarbij te bidden: „ dat het geen de Raad en het Romeinfche Volk wegens eenen nieuwen oor log mogt voor hebben, tot heil van Rome, Latium en alle bondgenooten ftrekken zou." Na het verrichten van dit pleg tige offer wilde de Raad eerst tot de raad pleeging ovèr 's Confuls voorftel over gaan. Intusfchen ontving men den brief vat aurelius, van nog eenen anderen vai valerius vergezeld, benevens een Ge zantfchap van Atheners, den bijftand de: Romeinen tegen philippus verzoeken de IV. BOES. vn. HOOFDST. |. voor C. 199. J. van R. 553- Omzich. tigheid bij het begin des nieuwen krijgs. I L r »  IV. BOES VIL HOOFDST. J. voor C 199. J. van R, 553. I i < ( l 1 1 % t O fi 884 romeinsche de, als die zich zonder denzelven eerlang van geheel Afie meefter ftond te maaken: doch men wachtede den uitflag des offers af, eer men zich met hetzelve inliet. Die uitflag was naar wensen. De Confuls berichteden , dat de Wigchelaars het offer aangenaam voor de Goden verklaard en uit de ingewanden der offerdieren de uitbreiding der grenzen van den Staat, de overwinning en den zegepraal voorfpeld hadden. Het Gezantfchap der Atheners kreeg nu ' ien minzaam gehoor, en vertrok met de verzekering, dat Rome de trouw dier bond[enooten dankbaar zou erkennen : doch >ver het zenden van eenigen verderen onlerftand meende men, zich niet te moeten iten, voor dat de Conful, wien Macedo. ie als een krijgsgewest ten deel zou valm , het Volk ter toeftemming in dien rijg zou hebben opgeroepen ( 1 ). P. sülpicius, wien het lot zulks 3ewees, riep het geheele Volk op , m deszelfs ftem te uiten op het voorel: „ om den Koning philippus en zijne CO Liv. L. XXXI. c. 4, 5.  geschiedenissen. 385 zijne onderdaanen den oorlog aan te zeggen uit hoofde van het ongelijk en krijgsgeweld den Bondgenooten des Romein-1 fchen Volks aangedaan." Schier alle de^ Centuriën weigerden hiertoe haare ftem. 1 Dit was niet enkel aan 's Volks eigen weêrzin tegen eenen nieuwen krijg, na det afmatting en uitputting eenes zeer langduu-; rigen ennaauw geëindigden oorlogs, te wij-/ ten, maar ook aan de inboezemingen van eenen Gemeensman q. babius, die het zelve onder het oog bragt, dat de heerfchzucht van den Raad, door telkens nieuwen krijg te voeren , nimmer aan het Volk het genot des vredes gunnen zou* De Raad zag deze weigering met het uiterst misnoegen , havende 'er den Gemeensman geweldig over , en gelastede den Conful, op nieuw het Volk op te roepen en het zelve de fchade en fchande van den afgeflagen krijg ten nadruklijkften voor te houden ( i ). Andermaal het Volk in het Veld van mars bijeen gekomen zijnde, fprak sülpicius hetzelve, alvoorens ter ftemming op het (O LtV. l. xxxi. c. 6. VIII. deel. Bb iy. BOEK VII. OOFDST. . voor C. 199. . van R. 553- s'VoIks igenftand :gen den Jactdoni* :ben krijg*  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. '99 J. van R. 553Het Volt tcrtoeftem. ming tot den oorlog overgehaald. 1 ] j j I ; ] 1 2 t. 386 romeinsche het zelfde voorftel overtegaan, in dezer voege aan. „ Gij fchijnt niet te weten, Romeinen, dat men uwe ftem niet vraagt, of gij den vrede of den oorlog begeert, want deze keus laat philippus u niet, die zich ter zee en te land ontzettend toerust, maar of gij uwe keurbenden naar Macedonië wilt zenden, dan liever dien vijand in Italië ontvangen. Het verfchil van deze keuze heeft u, zo gij dit nooit anders wist, de laatfte Carthaagfche krijg nadruklijk geleerd. Wie twijfelt toch , of, zo wij den verzogten bijftand tijdig aan ie Sagunters verleend hadden, gelijk onze voorouders den Mamertynen be weezen , lie geheele oorlog naar Spanje zou afgevend zijn, dien wij nu, door lang te draaen, ter onzer fchade in Italië kreegen ? Iven zeker is het, dat wij dezen zelflen philippus, die reeds over zijne rereeniging met hannibal in Italië lad gehandeld, door hem terftond op 't ijf te vallen, te rug gehouden hebben. In het geen wij toen beftonden , terwijl iannibal nog in Italië was , daarin ouden wij, na de overwinning der Car'lagers, zwaarigheid maaken? LaatPHi- lip-  geschiedenissen. S^f lippus bij zijnen aanval op Athenen, even als de Carthager bij Saguntum, uwe traagheid zien, in vijf dagen, in plaats" van in vijf maanden, die hannibal be-' hoefde, fteekt hij van Corinthus op Ita ] lie over. Gij hebt wel philippus niet met hannibal, noch de Macedoniër* met de Carthagers te vergelijken : maar zijne magt is toch veel geduchter, dan die van pyrrhus, die flechts Koning van Epirus was, en wiens inval in Italië ons echter, toen wij geenzins door eenen langen krijg waren uitgeput, veele bondgenooten onttrokken en Rome zelf in gevaar heeft gebragt. Nog onlangs hebben wij de trouwloosheid van die zelfde bondgenooten ondervonden, op wien wij nimmer ftaat kunnen maaken, ten zij hun geene gelegenheid tot ontrouw voorkome. Hadt gij den krijg op Africa niet overgebragt, de vijand zou nog in Italië zijn. Macedonië zij thands liever, dan ons eigen land, het tooneel des oorlogs: wij ondervinden meer geluks bij onze wapener elders, dan alhier, gevoerd. Geen Cön ful flechts, maar de Goden zelve geven i dien raad, die mij, bij het plegtige offei Bb 2 voo: IV. BOEK VII. OGFDST. , voor Ca 199. . van R, 553- l  IV. BOEK Vlï. HOOFDST. J. voor C 199 J. van H 553. Gedrag de: Verbonds. priesters. 388 ROMEINSCH» voor den Staat, de blijdfte voorteekenen vergunden (1)." , Na deze aanfpraak liet sülpicius 'het Volk terftemtningtoe, welke thands volkomen naar het genoegen van den Raad uitviel. Dezelve verliet zich echter nog zoo weinig op den voorbijgaanden indruk van 's Confuls redenen , dat hij andermaal het bijgeloof te baat riep, en drie bededagen liet aanzeggen , om der Goden welgevallen over dezen nieunieuwen krijg af te fmeeken. ■ Het fchijnt onze opmerking waardig , dat s u l p 1 c 1 u s de Verbondspriesters,' door nu ma ingefteld, om zo veel mogelijk alle oorlogen te voorkomen (a), angstvallig vroeg, of het niet genoeg zou' zijn, den oorlog op de grenzen van Macedonië aan de naastgelegene vijandlijke bezetting aan te kondigen, in plaats van zulks den Koning zelf in perzoon te doen. De Verbondspriesters verklaarden het eerfte even duchtig als het laatste (3) en fielden (O Liv. L. XXXI. c. 7; (a) Zie D. VII. bl. 145, 145. (3) Lir. L. XXXI. c. 8.  geschiedenissen. 389 den alzoo den Romeinfchen Raad in ftaat, om zonder eenige overtreding van Godsdienst-plegtigheden, en zonder gevaar te-1 vens van eene ongewenschte bevrediging bij eene mondelijke aanzegging, den oorlog te beginnen, dien justinus uitdruklijk zegt, dat tegen philippus gezogt werd (i). Aanmerklijk verfchilde de krijgstoerusting voor dit van veele voorgaande jaaren.' 'Er werden flechts vier keurbenden voor de beide Confuls, en twee ter bezetting der ftad of tegen anderen onverhoedfchen opftand der nog onrustige bondgenooten in Italië geworven. Alle de overige keurbenden kreegen hun ontflag. Sülpicius mogt echter in de zijnen zoo veelen uit het, door scipio terug gebragte, krijgsvolk in dienst nemen, als zich geheel vrijwillig daartoe zouden aanbieden. Aan elk der Prtetors werden vijf duizend Latynfche bondgenooten voor hunne bijzondere gewesten toegeweezen (2}. Om echter voor te komen , dat zoc veele (1) L. XXX- c 3. (2) Liv. L. XXXI. c. 8. Bb 3 IV. BOEK VIL [OOFDST. . voor C. 199. [. van R, 553- Krijgstoa- usüng. .  IV. BOEK Vit HOOFDST. J. voor C 199. J. van R. 553Landuitdeeling aan het oude krijgsvolk. w. <ïïmiliuj LEPIDOS voogdover PTOLEM^E. pS EPIPHA«ES. 1 < 1 "i \ 1 J L S90 ROMEINSCHE veele krijgsluiden, die na langen dienst hun ontflag hadden gekreegen, door werkeloosheid tot behoefte of ongeregeldheid in den ftaat vervielen , waren reeds in het voorige jaar tien perzoonen gelastigd, om de Samnitifche en Apulifche landerijen , welke tot het eigendom van het Gemeenebest behoorden, af te meten en onder het oude krijgsvolk te verdeden (1). Het Gezantfchap, door de Romeinen aan het Mgyptifche Hof in het zelfde jaar gezonden , had intusfchen aldaar de hoogstgewenschte uitwerking gehad. De Alexandriners, den fnooden toeleg van antiochus en philippus op de verdeeling hunner ftaaten inziende, verzogten de.Roneinen, de voogdij over hunnen nog minlerjaarigen Vorst op zich te nemen, die, liets wenfchelijker ter bereiking hunner 'eruitziende oogmerken kennende, hierin :eer gaarne bewilligden en eenen hunner Afgezanten m. ^milius lepidus aan \zt JEgyptifche Hof, als voogd des jongen Éonings, lieten (2). TerCO Liv. L. XXXI. c. 4. CO Val. max. L. VI. c. 6. cx, 1. Jöstiij, ■ XXX. c. 2, 3,  GESCHIEDENISSEN. 391 Terwijl men met de krijgstoerusting V00r dit jaar bezig was, hoorde men nu ^ reeds van den jongen ptolsm/eus als het fprekendst blijk zijner goede gezindheid en nederige onderwerping tevens in zijne nieuwe voogdij, het aangenaam bericht: „ dat, de Atheners zijnen bijftand tegen philippus gevraagd hebbende , hij hun nu ook als zijne gemeene bondgenooten befchouwd had, doch geenzins zonder, goedvinden van het Romeinfche Volk eene vloot of leger ter verdeediging of ten aanval zenden zou; dat hi; zich buiten krijg zou houden, indien de Romeinen hunne bondgenooten konden be fchermen ; of dat de Romeinen gerust bui ten den krijg konden blijven, wijl hij ge maklijk en gaarne Menen tegen phi lippus zou verdeedigen." De Raad ten uiterften gevleid met deze welwiller de onderwerping, bedankte den JEgyptt fchen Vorst, en verzekerde hem door zi; ne Afgezanten : „ dat de Romeinen ge zind waren, hunne bondgenooten te bi fchermen; dat zij, daartoe iet van hei behoevende, djt den Koning zouden i kennen geven , ftaat maaker de, dat h Bb 4 ve IV. BOEK VIL IOOFDST. . voor C. 199. f, van R. 553- > n e ït r-  IV. Boek VII. hoofdst. J. voer C '99. J. van R, 553- i I t I v n v ■ m, dat livius van de voogdij van lep.dus >verEPiP„ANES nietgewaagt, welke door de .wee ndere Schrijvers buiten bedenking wordt gefield erwiji het ftüzwijgen van l,?i.o., vergeleeken met etgeenPoLvatus Vnn de trouwlooze voogdij anPHilippüsen ANXI0C[IUS mjnel ^ e onverklaarbaarheid i„ zijl)e gerchiedenis , 'elke alleen door de tussenvoeging in onzen kst is op te losfen. Er zijn nog gedenk "gen voor handen, verbeeldende lep.dus , eene •oon op eenes jongmans hoofd zettende met dit ndfchnft s. c. m. i,„n„, „ ^ M. LEPIDüS PONT. max. tut eg. Op de agterzijde ftaat AkXanJ,ia, waar het of van jEgypfus was. (Zie dezelven bij oudaan 'omfebe Mogendb. Tab. XXX VII. bl. 165 ) . 'Igends valerius Max. had de oJerleeden ulopator de voogdij der Romeinen over zij 1 zoon begeerd: justin us fchrijft dit aan de •.xandrinen toe, en hier mede laat zich polyovereen brengen: zijnde het voorzeker eene andere ftaatkunde van die van Ale.andria ge:St'°m 81200 niec flech's <*e verdeeling hunner :°e Sli,aten te voorkomen, m„ ooi om zich 5n tijds  GESCHIEDENISSEN. 393 Eer de Conful sülpicius ten nieuwen krijg Italië verliet , begeerde het bijgeloovl^e Volk van hem plegtige geloften aan de Goden voor deszelfs gelukkiger uitflag. Sülpicius toonde zich hiei toe bereid , en beloofde j u p i t e r een gefchenk en feestfpelen: doch de Opperpriester beweerde, dat men den Goden geene gelofte van onzekere winften behoorde te doen, en vorderde eene onmiddelijke afzondering van de fomme tot der zeiver vervulling vereischt. Het geheelf priesterlijke genootfchap befiischte echte dit kerklijk gefchil ten voordeele de Confuls, en oordeelde zelfs geloften, it onzekerheid gedaan, der Goden waardi ger , dan de uitlegging van zekere fom me ter betaaling (i). Terwijl aller gedachten zich thands al leen op Macedonië vestigden, hoorde mei eensklaps van eenen hevigen Gallifche op tijds van Rooie's vriendfchap door vrijwillige onde werping te verzekeren, in plaats van eerlang doe deszelfs onwederftaanbaar en heerschzuchtig geza geheel en al vernederd te worden, (O Liv. L.XXXf. c. p. Bb 5 IV. BOEK. VIL HOOFDST. J. voor C. iP9J. van R. 553Godsdienstig gefchil door de Priester* fchap beflischt. C t 1 i r l  IV. BOEK. VII. HOOFDST. J. voor C J. van R 553Hevigeinval der Galliërs. x 1 ] 1 t i e g< 11 te di 394 romeinsche opftand. Delnfubriërs, Cenomaners, Pojers en de overige Galliërs, die aan gene zijde der Alpen woonden, deeden onder het geleide van eenen Carthaagfchen Bevelhebber, hamilcar, die na de nederlaaag van hasdrubal zich in die gewesten fchuil had gehouden, eenen inval in Italië, overrompelden Placentia, vernielden die Romeinfche volkplanting fchier geheel te vuur en te zwaard, trokken de Po over, en dreigden Cremona met een gelijk lot. Gelukkig was het gerucht hunner woede derzelver vaart vooruitgefneld, ioo dat deze volkplanting zich in tegen veer ftellen en dm Romeinfchen Prcetor om n'jftand fmeeken kon. L. furius pur'ureo, die, ingevolge der algemeene :rijgsvermindering, flechts vijfduizend Laynfche bondgenooten onder zijn bevel bij Iriminum had , gaf den Raad terftond ennis van den toeftand van zijn gewest i van zijn onvermogen, om met zijne :ringe magt, wilde hij dezelve niet ter ichtbank brengen, eene pooging te doen r ftuiting vaneenen vijand, die veertig lizend gewapende mannen fterk was. Na het lezen van '$ Pretors brief werd de  geschiedenissen. 395 de Conful c. aurelius door den Raad gelast, om zijne twee keurbendan, welke op eenen bepaalden dag zich naar Etrurie • zouden begeven, op dien zelfden dag te Ariminum te doen zamentrekken, ten ein-. de zelf, indien hij zulks noodig oordeelde , den Gallifchen opftand te gaan dempen , of anders met den Gallifchen Prcstor zijne keurbenden voor de vijfduizend bondgenooten ter dekking van Etrurie te verwisfelen, en alsdan furius te gelasten , om onmiddelijk Cremona te ontzetten. Aurelius verkoos het laatfte. Nog befloot men in den Raad, een Gezantfchap naar Africa te zenden, om eerst te Carthago voortedragen : „ dat een Carthager, hamilcar genaamd, dien men niet wist, of hij uit hasdrukal's oi uit mago's leger in Gallie agtergebleeven was, vijandlijkheden begonnen, en de Galliërs en Liguriërs tegen de Romeinen in de wapenen gejaagd had, wes halven men van den Carthaagfchen Raad ten zij dezelve den oorlog weder wilde de indaaging en uitlevering van hem aai het Romeinfche Volk vorderde. „ Bij de ze gelegenheid zou men ook de Romeinfch ovei iv. BO EK VIL OOFDST. . voor C» 199. . van R. 553. Algemeen gezantfchap door den Raad benoemd. I 5 1 i  IV. boe: VI f. hoofbs1 J. voor 199. J. vaa 553. Verzoek van vERMrna afgeflagen. ] ( C f S9&' ROMïlN-CHg «eende^retovergeleverd^aarnogveiligta ■c Carthag0 waren, uit kracht vanhet gemaakt verdrag opeisfchen. Daarna zou dat zelfde Gezantfchap zich bij masinissa ver. voegen, om hem, na eene plegtige gelukwenfchiog met zijnen herkreegen throon en de vermeerdering van zijn rijk, door de toevoeging van de bloeijendfte Staaten van syphax, kennis te geven van den aangevangen krijg tegen PHILJPPUS en den onderftand van zijne Numidifche ruiterij in den zeiven te verzoeken, kunnende het Gezantfchap dit verzoek niet flechts met prachtige en kostbaare gefchenken aan dezen Vorst onderfteunen, maar tevens met de toezegging van wederkeerden bijftand des Romeinfchen Volks, waar hij denzelven ter bevestiging of vermeerdering van zijn rijksgebied behoeven zou Eer dit Gezantfchap nog vertrok, ver:oonden zich Afgevaardigden van v£rmi. va den zoon van syphax, in den Raad n het bezit gebleeven van een kleen geleelte van het gebied zijnes ontthroonen vaders, zag deze ongelukkige Vorst eenen anderenfteun tegen m asi ni s s a's ver-  GESCHIEDENISSEN. 3$7 vervolging, dan in de befchermingvan den Romeinfchen Raad, doch dezelve reekende het gezag van Rome thands lievig genoeg in Africa gevestigd, om eene onnoodig gewordene fr.aatku.nde niet op te offeren aan het kittelend gevoel van eigene grootheid. „ Vermina's Afgezanten weeten de fchuld van hunnes meesters voorig gedrag tegen Rome aan zijne jeugd en de verleiding van Carthago, en verzekerden, dat hij, even als masinissa, van Rome\ vijand Romers vriend geworden, zier door niemand in goede dienften aan dezen Staat zou laten voorbij ftreeven, ver zoekende, op die verzekering, den naan van Koning , Bondgenoot en vriend bi den Romeinfchen Raad te dragen. „ Hoi dienstig het ook anders zijn mogt, zeke re mededinging tusfchen de Numidifch Vorsten leevendig te houden , het and woord aan vermin a's afgezanten was dat zijn vader, syphax , zonder rede vai van vriend en bondgenoot eensklaps Rc ?«e's vijand was geworden, en dat hij zei de terging der Romeinen ten proefftuk zi ner jeugd gemaakt had ; dat hij dus li< ver om den vrede, dan om den naam va K< SOEK VII. HOOFDST. [. TOOT C. 199. J. van R. 553. 1 f !- n  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C '99. J. van R 553- I ( 1 ( v k Het gezantfchap , te Cartha- ö ge. te b re 01 m 398 ROMEINSCHE Koning, vriend of bondgenoot behoordë te vragen; dat Rome de eer dier naamen niet gewoon was aan Koningen te vergunnen, dan voor groote dienften aan den Romeinfchen Staat; dat deszelfs Afgezanten eerlang in Africa zouden zijn , aan wien de Raad het opgeven der vredesvoorwaarden voor hem wel wilde aanbevelen naar die echter door 's Volks vrije ftem log zouden moeten bekrachtigd wordenm, wilde hun meefter in die voorwaarlen eenige verandering hebben, dan ftond mn de toegang tot den Raad weder vrij.'* Ook met dezen last ging het Romeinsch Jezantfchap , uit drie leden beftaande waarvan elk eene galei van vijf roeibanen voerde, in zee ( 1). Het andwoord, 't welk zij te Carthago ^kwamen, was: „ dat men niets anders gen hamilcar kon doen, dan hem illing te verklaaren en zijne goeden aan te flaan ; dat men voords alle 'erlopersen gevluchte flaaven, welken m had kunnen vinden, reeds te rug had zonden en gezind was, om zich hier over 'O Liv. L. XXXI. c. 10, 11.  geschiedenissen. 399 over door Gezanten te Rome te veiandwoorden, terwijl men, ten blijk van vredes gezindheid, tweemaal honderd duizend" mudden tarwe naar Rome en tweehonderd ^ voor het Romeinfche leger naar Macedonië \ affcheepte. Bij masinissa werden hun, na het overgeven der gefchenken en het voordra-s gen van Rome's begeerte, twee duizend Numidifche ruiters aangebooden, waarvan zij flechts duizend aannamen, dien masinissa zelf ter fcheep liet bezorgen en met tweemaal honderd duizend mudden tarwe en twee honderd mudden garst voor het Macedonifche leger afzond. Vermina kwam hun tot aan de uiterfte grenzen van zijn gebied reeds te gemoet met eene nedrige onderwerping aan alle de vredesvoorwaarden , welken zij hem zouden voorfchrijven. De Afgezanten maakten dezelven op, en bevalen hem, de zijnen naar Rome te zenden, om ze aldaar te laten bekrachtigen ( i ). Intusfchen was het Romeinfche bijgeloof niet weinig ontrust door het bericht van dec (!) Liv. L. XXXI. c. 19. IV. BOEK VII. oofdst .voor C» 199. . van R. 553. De gezanen bij ma- in1ssa. De vrede voorgefchreevenaan vEa- MINA.  IV. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C 199- J. van R 553. Tempelroof in Bruttium. 1 1 c c Veelvuldig bijgeloof. 1 J ê F D V fc 400 HOMlINSCHt den Preftor van Bruttium , dat de tempel van proserpina van deszeifs fchatten beroofd was geworden , zonder dat de heiligfchenners ontdekt waren. Zoo verontwaardigd over deze misdaad, welke men meende, dat nog on- " langs zoo ftreng in pleminiüs gewrooken was, als beducht voor de onheilen , die den Staat daarvoor konden overkomen, gelastede men dien Pretor, riogmaal het fcherpfte onderzoek te doen, iet wedergevondene aan pro se rpin a :e rug te geven, het nog ontbrekende door mn te doen vergoeden, bij wien een gedeel:eder geroofde heiligdommen mogtgevonlen worden, envoords de gramfchap der Go:inne door plegtige offers te verzogen. Veelvuldige voorteekenen van zoo veel chijnbeduidnis, dat de Raad de Sibyllyn"he zangen over dezelven liet raadpleeen , bragten eene nieuwe Godsdienstlegtigheid te Rome voord, waarbij drie iaal negen maagden , onder het zingen m lofzangen door de ftad reijende, gehenken aan j un o bragten (1}. De (O Liv. L. XXXI. c. 13, 13.  geschiedenissen. 40I De tijd ter betaaling van de laatfte paaij der Staats fchuld,in het negende jaar van den tweeden Carthaagfchen krijg gemaakt, was thands verftreeken ( i ), doch de Confuls hadden 'sLands fchatkist,naauwtoereikende voor de oorlogskosten van den nieuwen krijg , buiten ftaat verklaard tot deze aflosfing. De geldfchieters, die in den nood des vaderlands van geene teruggave gefproken hadden , lieten zich thands , daar zij dien nood niet zagen, geenzins met dit befcheid afzetten, maai vertoonden zich in grooten getale vooi den Raad, en beklaagden zich: „ dat hun geld, uit zucht voor 't vaderland gefchooten, geenzins van eene ftraf boete zou verfchillen, indien men hetzelve to den eenen zo wel, als tot den anderer krijg, gebruikte, daar zij het alleen voo: den Carthaagfchen hadden opgebragt." Di burgerhezwaar rechtmaatig vindende, ei thands echter aan geene aflosfing in gel< kunnende denken, befloot de Raad, di veilbaare landerijen van den Staat, tusfche] Rome en den vijftienden mijlfteen gelegen doe (1) Zie boven bl. 188. VIII deel. Cc iv. Bor.ï Vit. HOOFDST. J. voor C. joo. J. van R. 553Eerlijkheid der [chuldaflosficg te Rome, L t 1 l 1 ? r  4oa romeinsche IV. BOEK VII. HOOFDST, J. voor C IS9 J. *an B 553- 1 i t CO Liv. L. XXXI. c. 13. (O De Offic, L. II. c. 24. door de Confuls te doen waardeeren, en, onder jaarlijkfche verpondingen de fcbuldeisi fchersin betaalingafteftaan,met toezegging, 'dat elk, naar welgevallen, zijne landerijen weder voor dezelfde fora zou kunnen verwisfelen, zodra het Land zich, ter aflosfing in ftaat bevond. Elk was volmaakt te vreden met deze fchikking (1), die alzins getuigde van de goede trouw van Rome\ Staatsbeftuurs, welke, volgends c 1cero, de ftevigfte fteun is van een Gemeenebest, en nergens plaats kan vinden, waar men de aflosfing van gemaakte fchulden niet heilig houdt (2). Na zoo veel werks te hebben afgedaan, verlieten de Confuls Rome eerst. Sülpicius trok, van zijne bijldragers voorgedaan en in zijnen wapenrok gekleed, Ita'ie door tot aan Brundufium, ging aldaar net zijne keurbenden fcheep, en landde des mderen dags gelukkig in Macedonië aan. Aan wal komende ontmoeteden hem Aheenfche Afgezanten,die hem om onderftand 'oor hunne ftad fmeekten, en terftond c  geschiedenissen. 403 c. claudius centho met twintig oorlogsgaleijen en eenige troepen mede kreegen. Philippus zelf lag geenzins voor Athenen , maar befhmrde het beleg van Abydus (1) , en had reeds met de Rhodiërs en Koning attalus flags geweest ' ter zee , fchoon niet ten zijnen voordeele (2). De Atheners, die van hun voorig ver- f mogen thands niet meer dan hunnen ou-' den hoogmoed overig hadden , hadden1 zich 's Konings wapenen op den hals ge-, haald, door twee Acarncmifche jongelingen, die zich, zonder ingewijd te zijn, bij de gewijde plegtigheden van ceres (3) vervoegd hadden en fchierlijk aan hunne onkunde kennelijk waren geworden , als fchuldig aan de fnoodfie heiligfchennis met den dood te ftrafren , hoe zeer het ook bleek, dat zij in bloote onkunde misdaan (1) Aan den Htlkspont. in klem Af.e gelegen. (2) Liv. L. XXXI. c. 14. (3) Zie over die plegtigheden , de Eleufinifebe Verborgenheden genoemd, de reize van den ]onsen ANACiIARSIS Hoofdilük LXVIII. Cc a IV. boek VIL JOOFDST. f, voor C. I95>. . van R. 553. )orfpron? es gefchiis usfchen HIL1PPUS n Jthe; •en.  4©4 romeinsche IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C, 199. J. van R, 553- j ; j j I daan hadden. De Acamaners klaagden dit feit als eene daad van vijandfchap bij philippus aan , en verkreegen van hem verlof, om, met Macedonifche hulp, de Atheners hier voor te ftraffen. In het eerst was deze krijg der Acamaners flechts eene plundering van Attica geweest , doch daarna was zij door eenen geregelden oorlog vervangen. Attalus had den Atheners zijnen bijftand gebooden , en hun gedrongen, om philippus, die de Acamaners bijftond, den oorlog aan te zeggen, verzekerende, dat de Romeinen zo wel, als de Rhodiërs en hij, hun hierin zouden onderfleunen. De blijdfchap en dank der Atheners was hierover buiten maate groot geweest, men had eene nieuwe wijk der flad naar den naam van attalus genoemd , en den Rhodiërs het burgerrecht gefchonken. Dezen hadden voords ille de Griekfche eilanden, behalven Aniros, Paros en Cythnus, alwaar philip>us bezettingen had , tot hun bondgelootfchap overgehaald, 't welk atta.us vruchtloos bij de JEtoliërs, die zich net geenen nieuwen krijg tegen de Macedoniër s wilden inlaten, beproefd had; en het was  GESCHIEDENISSEN. 405 was de werkloosheid van dit bondgenootfchap alleen, 't welk de eer, van Grie kenland verlost te hebben van de Macedo-* nijche overheerfching, aan de Romeinfche wapenen overliet (i). Philippus, ftout genoeg, om zich door het dreigen der Romeinen zo min,' als door de magt van attalus en de, Rhodiërs, wier werking hem reeds zwaar zou gevallen zijn, te laten verbijsteren, had niet flechts de gefchiktfte plaatzen van Griekenland bezet, maar was zelfs onvertzaagd den Hellefpont overgeftooken, om, door het voeren van den krijg op de kusten van kleen Afie, attalus van Griekenland af te trekken en de voorgenomene uitbreiding van zijn gebied in het ooster voord te zetten. Verfcheidene lieden hadden gebukt voor 's Konings wapenen : Abydus alleen bood hardnekkigen wederftand. Gebrek aan genoegzaamen onderftand van attalus en de Rhodiërs die niet meer dan honderd mannen me eene oorlogsgalei tot hun ontzet zonden drong de belegerden eindelijk , om een' eer j t n (1) Liv. L. XXXI. c. 14, 15. Cc 3 IV, boek VI!. OOFDST. . voor G 199. . van R 553dbydusloor phi.ippus bc egerd. \ 5  IV. BOEK VIL HOOFDST, J. voor C 199. J. van R 553. ] i 1 1 i v ë d 2 4©^ ROMEINSCHE eerlijke overgave aan den Macedoniër V0er. ««fl»n:ii,aar,PH-iLippUsvanfeenbe, ^ ding hoegenaamd willende hooren , namen zi| het zelfde wanhoopige befluit, 't welk "2 eenmaaI ^ 200 Sroo£e ontroering te fapa Z^en uitvo™ CO, en het «een hun beteren dienst had kunnen doen. Hun woedend vechten had den Koning reeds doen afzien van den ftorm, dien hij anders in ftaat geweest was door te zetten: maar de Friesters,wien de uitvoering des doodlijken beflunsm den uiterftennood was aanbevolen, lechts een gering aantal mannen na dien vanhoopigen noodweer overig ziende :wamen des morgens vroeg na zulk eenen isluken nacht, de ftad zonder beding aan HiEiPPus opdragen Naauw_ Jks echter deed de Koning, door hun 'geleid, zijne intrede in de zelve, of de 'oedendfte raazernij greep alle de overebleevene burgers aan, die, hun verraad oor lafhartige Priesters wraakzuchtig uit. " dende, het ftaal tegen hunne vrouwen en nderen en zich zeiven in zulk eene dolheid CO Zis boven bl. 74-77. CO Liv. L. XXXI. c. 15, 17,  geschiedenissen. 4°7 heid keerden, om toch niet kevendig in 'svijands handen te vallen, dat philippus, van dit moordtooneel ijzende,met» zijn krijgsvolk weder terug trok, zeggen-J de : „ den Abydeners drie dagen tijd tot; flerven te willen geven." Het gering overfchot dier burgerij gebruikte dat tijdverloop ijveriger, om zich onderling om hals te brengen, dan hun ooit de ftormende verovering hunner vijanden had kunnen- doen vreezen. Philippus vond drie dagen laater geen leevendig mensch in de geheele ftad, behalven eenigen, wien de gevangenis of eenig ander beletzel buiten de algemeene wanhoop gehouden had. Hij legde eene bezetting in Jbydus , en keerde, daar het jaargetijde den veldtogt eindigde, naar zijne Staaten (i). Te vergeefsch had een der Romeinfche Afgezanten , die zich nog te Alexandria bevonden, en wel'de jongfte derzelven m. /emilius, op het gerucht van hei ftreng beleg van Jbydus, zich naar philippus begeven, en hem, weinige oogen- (!) Liv. L. XXXI. e. 18. Cc 4 IV. BOES VIL OOFDST. . voor C. 199. [. van R. 553.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 199. J. van R, 553. t 1 \ O b ƒ o o k d k< dc hc ge ve ( 408 rojvieinschb oogenblikken voor de overgave der Priesters over de onrechtvaardige wapenen onderhouden, welken hij tegen attalus, de Rhodiërs en Jbydus inzonderheid voerde : dochde Koning had hemgeandwoord, dat attalus en de Rhodiërs zelve de njandlijkheden begonnen hadden, en emilius hem hierop toevoerende : idaTnV^ " f" °°k den «»,eaaan f — had hij, ongewoon de waarheid en zulke floute taal te hooren, hem /eder fchamper toegevoegd: „ uwe jeugd, eftalte en vaderland maaken u te ftout, -^.'Liefst zag ik, dat gij luiden, aan jongst verbond indachtig, den vrede 'gefchonden liet, doch daar Rome den "Jg zoekt, zal het ook mij ernst zijn, m naam eenes Macedoniërs niet min ge■icht, dan dien eenes Romeins, te maa Intusfchen was sülpicius te Jans or veelvuldig hoisbeleid te Rome 0pJ. udenen alzoo veel te Iaat in zijn gewest komen, om iet van aanbelang in dezen Idtogt te ondernemen. Zijne vloot bij Cor- O Liv. L. XXX?, c. tR.  geschiedenissen. 409 Corcyra op flrand gehaald en zich te Apollonia ter overwintering gereed gemaakt hebbende, liet hij het voor dit jaar bij den j gezonden onderftand aan de Atheners berusten. Dezelve was in tijds gekomen, om den moed der bondgenooten te herftellen, die aan de landzijde van de plunderingen der Corinthers, en te water van de rooffchepen der Eubteers zeer veel leeden, en was tevens, met eenige fchepen van attalus en de Rhodiërs vereenigd, zoo voldoende geweest, om de Atheners aan beide zijden te beveiligen , dat de Romeinfche Bevelhebber zelfs eenen aanflag op Chalcis gewaagd had. Eenige ballingen dier Eubceifche ftad , wier ligging ■> verfterking en Macedonifche bezetting haar alleen voor verraad verwinnelijk maakte (1) , hem verwittigd hebbende, dat men aldaar, geenen vijandlijken aanval vreezende, bij de bezetting zo wel, als bij de burgerij, in de grootfte zorgeloosheid leefde , had hij ftout, doch omzichtig tevens, haare over- roro (O Zle DOven bI« 33- Cc 5 IV. BOEK VII. [OOFDST. . voor C. 199. . van R. 553« Chalcis verwoest.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C J. van R 553» 1 1 I c f li z d al k va 4IQ ROMEINSCHE rompeling bij nacht ondernomen, welke hem volkoman gelukt was. Duizenden waren'er, eer zij hun verraad ontdekten, om 'het leeven gekomen; rondom waren de vlammen - in de rijke voorraadfchuuren en tuighuizen opgegaan, welken philippus hier had aangelegd; alle de krijgsgevangenen, dien hij in deze vesting opgeflooten hield, waren terftond ontkerkerd; het plunderend krijgsvolk had de markt vol buit geKeept, en gaande weg alle beelden en kenmerken der Macedonifchebeheeifchingverïield. Gebrek aan eene genoegzaame krijgsnagt, om in Chalcis eene behoorlijke bezet ing agter te laten, had echter centho geloodzaakt, deze ftad, nahetinfchepen van en bijeen gehaalden buit,weder te verlaten, :hoon haar behoud van hetuiterfte aanbemg in dezen krijg geweest zou zijn, daar ijhetbedwang van den Euripus is, die aan ïn zeekant geheel Griekenland even zeer, s de Thermopijlen aan de landzijde , af m fluiten (i). Beflisfchender waren de Romeinfche wa- pe- (I) Liv. L. XXXI. c. 22/23. Zie de kaart 1 Griekenland.  geschiedenissen. 4II penen tegen de Galliërs geweest. Eer de Conful aurelius, even lang, als sülpicius, te Rome opgehouden , zich naar het veld begeven had, had de Preetor fv r 1 u s reeds een einde aan den pas begonnen opftand gemaakt. Zijne vijf duizend Latynen voor de beide keurbenden des Confuls verwisfeld hebbende, was hij terftond op het ontzet van Cremona afgegaan , van waar de Galliërs zoo wijd en zijd hunne itrooperijen hadden voordgezet, dat het hem gemaklijk zou gevallen hebben , hun geheele leger onverhoeds te veroveren, indien hij zulk eene onderneming flechts met zijne van den togt verteoeide keurbenden had durven waagen. Hij floeg zich eerst neder en het gerucht daarvan riep fchierlijk de Galliërs bij hunne I-gervaanen te rug, waar onder zij zich den volgenden dag reeds tegen hem in flagorde fielden en met zulk eene hevig' heid op hem aanvielen, dat hij naauwlijks zijne benden fchaaren kon. De vijandena zeer veel talrijker in manfehap, dan zijne benden, poogden eerst zijne flagorde te omcingelen , doch door eene krijgskundige wending dezelve eensklaps verbreeden- de IV. BOES VII. IOOFDST. [. voor C. I99> [. van R, 553- Qallifche spltandgelempt.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C, 199. J. van R 553. j ] ( C ] ( t •v \ t< 412 romeinsche de, verijdelde FURius.dit oogmerk, terwijl de afgerechtheid en de moed zijner manfchap gelijk maakte, het geen nu tusfchen de diepte der vijandlijke en Romeinfche flagorde onevenredig was. De overmagt bezweek voor 'sPrators krijgsbeleid: eer de Galliërs van hunnen mislukten aanflag ter omcingeling der Romeinen terug gekomen waren, trok furius zijne uitgebreide flagorde weder te zamen :n brak door die der vijanden heen, die, laardoor in verwarring gebragt, de vlucht laar hun leger namen. De Romeinfche keurbenden vervolgden hunne overwinïing: het Gallifche leger viel hun met al teszelfs roof ten buit. Geen zes duizend djanden ontkwamen den flag : alle de iverigen werden afgemaakt of gevangen. Iamilcar zelf en twee voornaame rallifche Krijgshoofden waren gevallen , srwijl omtrend twee duizend gevanglijk weggevoerde inwooners van Placentia in rijheid werden gefield (1). De tijding van deze overwinning werd ! Rome, waar men zich nog altijd aan de Gal- (O Liv. L. XXXI, c. 21.  geschiedenissen. 4J3 Gallifche verovering der ftad herinnerde, zoo belangrijk geacht, dat men daarvoor een dankfeest van drie dagen hield. Schoon de Gallifche krijg dus door denJ Pretor was afgeftreeden, begaf zich del Conful aurelius echter, toen hij eindlijk te veld trok, naar dat gewest, om het zegevierend leger onder zijn bevel te nemen (i) , en was laag genoeg van hart, om f u r i u s openlijk te doen zien, hoe zeer hij hem de eer zijnes krijgsbedrijfs misgunde. Terwijl hij hem in Etrurie zond, voerde hij zelf de overwinnende keurbenden op den vijandlijken grond , doch deed derzelver roemrijk geopenden veldtogtin buitrijke ftrooperijen eindigen. De Pretor furius, in Etrurie geen werks vindende en het oog op eenen zegepraal over zijne Gallifche overwinning hebbende, dien hij meende, dat hem het gemaklijkst te verkrijgen zijn zou in het afzijn des wangunstigen Confuls, begaf zich onverwacht naar Rome , riep den Raad in den tempel van bellona bij een, en verzogt de eer van eenen zegepraal. Een CO Li*' L. XXXI. c. 22. IV. BOEK VII. OOFDJT. . voor C. 199' , van R. 553* Zonderlinge zege5! aal van FURIUS.  iv. BOEK vii. HOOFDST. J. voor C 199. J. van R, 553. 1 ( ( 1 a § g g g d a] bi 4*4 romeinsche Een groot gedeelte van den Raad gunden hem denzelven gaarne , en achtede zijn krijgsbedrijf die eer wel waardig, doch des'zelfs oudfie leden verklaarden zich hier tegen, om dat hij de overwinning behaald had met eenes anders leger , en voords uit greetige eerzucht zijn gewest verlaten had. Zij, die zelve reeds Confuls gewees' waren, beweerden, dat hij wel Cremona had moeten ontzetten , maar met eenen beflisfchenden flag tot de komst des Confuls gewacht hebben, gelijk zij nu ook meenden, dat men's Confuls terugkomst moest rerbeiden, eer men hier in ten zijnen voorieele beflifchte. Zij in tegendeel, die hem len zegenpraal wilden toeleggen, bewéerlen, dat de Raad alleen de grootheid zijner .verwinning en de volledigheid van zijn :rijgsgezag moest beoordeelen, daarbij anmerkende, dat de krijgskans noch het evaar van bondgenooten en volkplantincn naar willekeurig uitftel wachten. Het evoelen der laatften, door 's Pretors teïnwoordigheidgefterkt, kreeg de meersrheid, doch werd door de minderheid s eene inbreuk op het gezag des Confuls >fchouwd. Furius zegepraalde zonder  GESCHIEDENISSEN. 415 der vijandelijken roof, zonder krijgsgevangenen vóór of krijgsvolk agter zijne zegekar (i), doch's Lands fchatkist* werd door hem met driemaal honderd en twintig duizend ponden kopers ( a ), be- ^ nevens honderd en zeventig duizend ponden zilvers, geftijfd ( 3 ). Min gunstig had de Raad in dit zelfde r jaar op het verzoek van l. cornelius. lentulus, die uit Spanje te rug ge ' komen was, beflooten. Zijn gedrag, als Proconful verfcheidene jaaren lang in dat gewest gehouden , en zijne krijgsbedrijven, gedaurende dien tijd uitgevoerd, werden door den zeiven de eer van eenen zegepraal wel waardig gekeurd , doch de gewoonte der voorouderen, die nooit, dan aan eenen Dittator, Conful of Pretor, die eer vergund hadden , was genoeg, om hem dezelve te weigeren: evenwel wilde men hem eene kleene zegeviering (*) toeftaan. 1 Een Gemeensman verzettede zich hier tegen (l) 9,600 Guldens. (O 5» io°»oco Guldens. (3) Lit. L. XXXI. c. 47-49. IV. BOEK VII. OOFDST. , voor Ci 199. . van R.' 553- Kleene egepraal 'an lm :ORN. LEN* ruxus. '*)Ovati».  IV. BOEI VII. HOOFDST. J. voor C, 199. J» van R, 553. i 1 41^ romeinsche gen, als zijnde geene mindere nieuwigheid, dan de groote zou geweest zijn, doch de eenftemmigheid van den Raad deed dezen tegenftand ophouden , en lentulus kwam zegevierend Rome in. Vier en veertig duizend ponden zilvers en twee duizend en vier honderd ponden gouds ( 1) maakten zijnen buit uit, waar van hij honderd en twintig ponden kopers aan elk zijner krijgsluiden fchonk O). De Conful aurelius legde, bij zijne terugkomst te Rome, voor zijn misnoegen over den zegepraal, aan f u r i u s toegeftaan, nog geheel andere gronden bloot, dan waar aan men gedacht had , beweerende, naamlijk, dat men hem op zijn woord alleen geloofd had, zonder dat zijne Onderbevelhebbers, Hopluiden of [krijgsknechten zijne voorgegevene krijgsdaden bevestigd hadden, 't welk ten eenemaal van de voorouderlijke zeden afweek. De fchraalheid echter van 's Pree* ors ganfchen zegepraal fchijnt zijne wangunst Cl) Te zamen 2,040,000 Guldens. C2) Liv. L. XXXI. c. 20.  GESCHIEDENISSEN. 417 gunst genoeg bevredigd te hebben , orri het bij deze bloote beftraffing van den Raad te laten (i > ' In weerwil van den nieuw aangevangen krijg in Macedonië en den inval der 1 Galliërs was echter, na het vertrek der Confuls, geheel Rome fchier in aanhouden-1 de feestviering geweest. Zeer veel had, hier toe bijgebragt de ruime overvloed van graanen , die geduurende den Carthaagfchen krijg doorgaands fchaarfch en duur geweest waren, doch thands zoo rijkelijk uit Africa waren aangevoerd , dat de Bouwhecren de mudJe koorn aan het volk voor twee ponden kopers ( 2 ) verkochten. De pracht en verdubbeling der gewoone Volksfeesten, en de bijzondere luister, waarmede s c 1 p 10 de groote fpelengaf, dien hij, in Africa zijnde, beloofd had, de zegepraal van furius en de zegeviering van lentulus, de tijding eener roemrijke overwinning door den Proconful cethegus over wederfpannige Spanjaarden op den Sedetaanfchen grond be* (1) Liv. L. XXXI. c. 49- (2) Nog geen 12 penningen. VIII. D E E Li Dd IV. ■ o BK Vil. IOOFDST. . voor C; 199. . van R.. 553Rome iÖ eduuriga eescvieing.  IV. BOEK VII. I'OOFDST. j. voor c 109, j. van r ' 553- Dood et lof van m. VALfRIÜS L^vinus. 4lS romeinsche bevochten, de uitdeeling van twee bunderen lands aan eiken krijgsman, die in Africa gediend had, en eindelijk het pleg'tige lijkfeest eenes Romeinfchen burgers, hadden de Romeinen in eene bedwelmende vreugde gehouden , welke hun het nieuw gemis van den vrede, die hun niet eenen oogenbiik zelfs had toegelonkt, had doen vergeten CO- M. valerius L/evinus was de man geweest, wiens dood voor het Gemeenebest niet onverfchillig zijn kon, 't welk van hem den langduurigften dienst in den eerften Mdcedonijchen krijg genoot, daarna in hem eenen wijzen Raadsman in alle ftaatsbelangen vond, hem voords de gewigtigfte Gezantfchappen kon toevertrouwen, en onlangs op nieuw tot hem in den GriekTeken handel de eerfte toevlucht nam. De eerfte krijg tegen philippus, waarin hij'zoo lang de vlootvoogdij voerde, was riet aangelegd, om fchitterende overwinningen te bevechten, maar om Italië Hechts dien vijand van het lijf te houden: valerius was zijner eerzucht meester geCO Liv. L. XXXf. c. 49, 50.  geschiedenissen. 419 genoeg ge weest, om zich zelf bij dit doel te bepaalen , en zijn uitmuntend beleid had hem hetzelve volkomen doen bereiken (1),h tot dat hij, als Conful bij marcelius ^ benoemd, eene andere loopbaan voor zich I had geopend gezien, en in dezelve, door de opoffering van eigene eer aan algemeen belang (2 ) en van eigen vermogen aan 't algemeen behoud (3), zich eenen waardigen affkmmeling betoond had van Rome's vereeuwigden volksvriend (4). De twee zoonen van dezen waardigen Romein hadden zijne uitvaart met een kamp- J gevecht vereerd , waarbij vijfentwintig v paaren zwaardvechters eikanderen beftreeden ten genoegen des Volks, 't welk in dit onmenfchelijk bedrijf zinds eenigen tijd een gadeloos vermaak vond (5). Bij de verkiezing van nieuwe Overheden, welke de Conful aurelius regelde , ( O Zie D. VII. bl. 355Ca) Zie D. VII. bl. 357, 358. ( 3 ) Zie D. VII. bl. 373 en volg. (4) P. VALERIUS POPLICOLA, Zie D. II. bl. U5-H7' (5) Liv. L. XXXI, c. 49. Dd 2 IV. BOEK VIL OOFDST. . voor C, 109. , van r.. 553- Kampseecht bij ijne uiiaart.  IV. boek Vil. hoofdst. J. voor C 198. J. van F 554- P. vill vs tappu E-ui en 1 cornelh' irntulus Cef. Bijzonderheidwegens den eed. 420 romeinsche gelde, benoemde het Volk l. cornelius lentulus e!l p. villius tappulus tot die waardigheid , terwijl " het lot den eerften Italië, den tweeden • Macedonië, ten krijgsgewest toewees, waardoor lentulus twee nieuwe keurbenden befchrijven en villius de oude ,'van sülpicius overnemen zou met verlof, om tot derzelver voltallig maaking nieuw krijgsvolk te werven CO- Veelvuldige huislijke Staatszaaken hielden de Confuls thands niet min lang, dan in het voorige jaar, te Rome op. Het benoemen van eenen Priester van jupiter, wien het eed zweren door de wet verbooden was (a), tot eene Bouwheersplaats, wier aanvaarding eenen eed vorderde, gaf aanleiding tot een moeilijk beraad, welks befluit, om deszelfs broeder in zijne plaats den eed te laten doen, door de Gemeensluiden aan het Volk ter beoordeeling en bekrachtiging werd voorgefteld (3). r -v r T Eene Cl) Liv. L. XXXil. c. 1. C2) Vide aul. gell. nocl. Attk. L. X. c. 15. flut. Quast. Rem. T. II. p. ipi. (3) Liv. L. XXXI. c. 50.  geschiedenissen. 421 Eene nieuwe befchikking over het Spaanfche wingewest, wiens Proconful cethegus mede tot Bouwheer benoemd was, en * alwaar l. manliusacidinus veele jaaren agtereen als Prator gebleeven was, ] bragt andermaal op voorftel der Gemeensluiden alle de wijken van Rome bijeen, i die in derzelver plaatzen cn. cornelius lentulus en l. sterti- nius in hoedanigheid van Proconfuls benoemden ( i). De Gallifche Prcetor b^eius werd gelast, om de, door aurelius agtergelatene , keurbenden bijeen te houden , tot dat lentulus zijne nieuwe geworven had, doch ze dan af te danken en naar Rome optezenden , flechts vijf duizend bondgenooten voor Ariminum bij zich houdende (a). Den Stadprcetor werd de zorg aanbevolen ter aanwijzing van landerijen voor het terug gekeerde krijgsvolk, 't welk jaarer lang in Spanje, Sicilië en Sardinië de wa penen gevoerd had (3). He Ci) Liv. L. XXXI. c. 50. Ca) Liv. XXXIL c. 1. (3) Lit. L. XXXIL c. 1. Dd 3 IV. BOEK VIL OOFDST. , voor C. 198. . van R. 554. Krijgsbechiltking. t .  IV. E OE K. Vil. HOOFDST, J, voor C io9. J. van R 554- Carthaag. fche oneerlijkheid. i ( 1 I i 1 t C c r d 422 ROMEINSCHE Het veelvuldig bijgeloof vorderde voords de bevrediging van den toorn der Goden, Uien rnen uit verfcheidene misgeboorten en andere kwaade voorteekenen opmaakte* en tot wier afweering de Wigcheïaars eenen algemeenen biddag noodig oordeelden (1). .. Bij den tegenwoordigen ontvangst der jaarlijkfche fchatting, den Carthageren opgelegd , bevonden de Romeinfche Penningneesters het aangebragte geld vervalscht, soo dat hetzelve, in de fmeltkroes geworpen , flechts drie vierde deelen van ïeszelfs gehalt behield. Zonder zich over leze Carthaagfche trouwloosheid verder ht te laten, verplichtede men hun flechts, lie het te Rome gebragt hadden, het geener aldus te kort kwam, te vergoeden, war toe dezen voor eigene reekening ;eld van Romeinfche burgers opnamen. Het verzoek , 't welk deze -gelastigen voords uit naam van de Carthagers eeden , om de. gijsfelaars thands te ag te mogen nemen, kwam zeer ontijig bij het gegeven blijk van kwaade trouw: CO t.17. l. xxxir. c. 1,  geschiedenissen. 4^3 trouw: de Raad wilde het zelve echter niet geheel aftlaan, maar gaf hun honderd gijsfelaars terug, en deed hun op het ontflag der overigen bij de verdere voldoe ning der gemaakte bedingen hoopen. Zij, die nog in gijsfeling bleeven, verzogten een aangenaamer verblijf, dan zij te Norba hadden, en werden, ter inwilliging van dit verzoek, naarFerentinum en Sigma ( i ) vervoerd ( a). Nog veele andere inwendige Staatsbezorgingen van ontvolkt geraakte of misnoegde volkplantingen hielden de Confuls tot zeer laat in den zomer te Rome. Intusfchen zettede sülpicius, na hei aflopen van zijn regeeringjaar, den krijg even nadruklijk in Macedonië voord, tol dat hij zich door zijnen opvolger vervangen zag. Philippus had zich teDemetrias (3^ bevonden , toen het Romeinfche fmaldee onder centho denaanflag op Chalcis deed He ( 1) Zie de ommeftreken van Rome agter D. I. (2) Liv. L. XXXII. c. 2. (3) Eene ftad van Magnefta: zie de kaart va Griekenland. Dd 4 iv. BOEK Vil. IOOFDST. f. voor C. 108. f, van R. 554- I Maced» ' bewind. t ■  IV. B oe. K vit. HOOFDST. J. voor C io3. jf. van B 554' Mislukt a'-nHaj var PH!upi>;js op Aibe. ■een. < \ \ a d 424 romeihschb Het bericht der overrompeling dier ftad deed hem terftond met vijf duizend ligtgewapende voetknechten en drie honderd ruiters derwaards ftellen, in de hoop van • er de fo«««*8 nog te overvallen, en zich , over het lot van Chalcis te wreeken : doch niet dan eene in den asch gelegde ftad vol hjken vindende , liet hij flechts eenige manfehap tot derzelver begraving agter , en trok met dezelfde fnelheid voords door Bceotie op Athenen aan, zich met eenen gelijken uitflag van zijne overrompeling aldaar vleijende: en welligt had ook Athenen het lot van Chalcis ontgolden, indien niet een hardloper, het heir van philippus van verre ziende aanrukken, terftond naaide ftad gerend en midden in den nacht er deze tijding had gebragt (1). Alles lag te Athenen in denzelfden die- pen fflfó* Heden hielden hardiopers, iUmaoJromi * daglopers genaamd, die gewo.n waren, 0B, . *■ IW HM, dag afteleggen, en daarom ook S dC b6Ste toezichi™ op de algemeene veiligheid W buiten voor. elke fiad gehouden werden, waaro,!* ook deze hardloper behoorde.  geschiedenissen. 425 pen zorgeloozen flaap , die voor maar weinige dagen den ondergang van Chalcis gekost had : doch door dezen bode uit de doodlijke rust gewekt, kwam alles op den been, en ftelde zich in ftaat van tegenweer bij de poorten en op de wallen. Weinige uuren laater, fchoon nog voor het rijzen van den dag, kwam philippus voor de Stad, doch het veelvuldig toortslicht en volksgedruisch deed hem var alle overrompeling afzien : echter hield hr met zijne benden ftand, om openlijk ge weid te gebruiken, waar zijn doorgaanc lot hem weder zijne fchranderfte list er fnelfte pooging verijdeld had. De Ath:ners, met den dag het gering* aantal van vijanden ziende, die voor di poort Dipylon lagen, fchaarden zich op di markt in flagorde en trokken van daa ftoutmoedig tegen philippus uit (i) Niets kon den Macedoniër gewenfchtei zijr bij uitftekendheid verbitterd op de Athenen wilde hij zelf deel hebben aan hunne fiacf. ting. Houdt het oog op mij: waar gij de Kt (i) Zte den plaiten grond en deomtneftreeken va Af benen in de Rtize van ach ars. II. Pd 5 IV. boek VIL hoofdst. f. voor C» ïo8. J. van R. 554- r > v Q  IV. BOEK VU. HOOFDST. J. voor C 198. J. van R 554- 1 f j 1 f t d 0 IX L 42(5 romeinsche Koning ziet, zal het gevecht zijn! riep hij den zijnen toe, fprong te paard, en rende zelf met losfen teugel op de Athe. ners aan, terwijl zijne eerzucht fchier'lijk aan zijnen bloeddorst evenaarde op het gezicht der volbezette wallen , van waar men. den aanftaanden ftrijd aanfchouwde. De fchrik der Atheners was hier door zoo groot , als de moed der Macedoniërs. Zij namen, na >$ Konings eerften aanval, terftond de vlucht. P H1lippus, die veelen met eigene hand afmaakte, vervolgde hun tot in de poort, loch durfde het niet waagen, daar flechts' veinige ruiters hem hadden kunnen vol;en , ter ftad in te dringen. De Athelers hielden zich voords binnen hunne nuuren opgeflooten en zagen geduldig an , dat hun vijand zijne woede aan de randftichting der ommeftreeken bot viere en daarbij tempels noch graflieden ntzag (1 > Den volgenden dag maakten zij echter, 1 verkreegen onderftand van attaü s en de Romeinen, een einde aan die wraak- (1) Liv. L. XXXL c. 24.  geschiedenissen. 42? wraakzuchtige verwoesting door eenen onverwachten uitval, die philippus drie duizend fchreeden terug deed trek-1 ken. Van daar waagde hij eenen aanflag ■ op Eleujis, doch dezelve viel even onge-] lukkiguit, daar hij haare fterkte wel bewaakt vond, en de Romeinfche vloot de haven van Athenen tot haaren bijftand zag verlaaten. Nu alle hoop op eenige verrasfching der Attifche fteden opgevende, trok hij fchierlijk over Megara naar Corinthus, en begaf zich voords naar Argos ( i ), ten einc}e zicn aldaar ganfch onverhoeds op den landdag der Achaers te vertoonen. Het onderwerp der raadpleeging van het Achceisch bondgenootfcap was de woeling van nabis , den Ikheerfcher van Lacedcemon, tegen wien men een bondgenootfchaplijk leger wilde te veld brengen. P h.i.l lippus beloofde den Achaers , nabis en de Lacedamoniers voor zijne reekening te zullen nemen, doch bedong daarbij, toen. elk zijnen edelmoedigen bijftand verhief , dat zij - wederkeerig eenê ge- ( i) Zis de kaart van Griekenland. IV. boek. VII. IOOFOST. . voor C. 198. , van R. 554- Philippus op den A cbeeifchen landdag.  IV. BOCK. vii. BOOPDsT, J. voor C, J van R. 554. < C 1 t 1 ti 1: I Ti h di le w kt ru pi be ( 428 romeinsche genoegzame krijgsmagt op den been zouden brengen, om Oreus, Chalcis en Corin****** bezetten, ten einde hij, van a*. teren gedekt, veilig de laceaümomi, voor hun beftrijden mogt. De ^W, «erkten uk dit beding terftond, dat het ;HUIPPÜS ted^n was, om hun in ien krijg tegen Rome in te wikkelen och derzelver Voorzitter tevens het »ug inziende om zich hier in onzijdig e gedragen, andwoordde hem, dat het unmetvrijftond, over eenig ander pu« ï handelen, dan waar over de verfdeng befchreeven was, % we]k ^ de acedcemoniërs betrof, en, hierin tot ee1 gezamenlijke krijgstoerusting beflooten ebbende, fcheidde hij den landdag, ]aten_ phieipptjs andermaal aan zijne te urftelhng over. Eenige weinige vrij. ühgers m dienst genomen hebbende erde hij over Corinthus naar Anica te' 5 co- Geduurende het verblijf van philip'S ln Acha)s ha<* een zijner Bevelhebft* philocles genaamd, met twee dui- O Liv. XXXI. c. 125.  geschiedenissen. 429 duizend Thraciërs en Macedoniër*, uit Euheea reeds eenen inval in Attica gedaan en eenen mislukten aanflag op de fterkte' van Eleufis gewaagd. Philippus ,j zich thands met hem vereenigd hebbende , herhaalde den aanval op deze fterkte , maar zag zich andermaal, door den j tijdigen onderftand der Romeinen genoodzaakt, zijn beleg op te breken. Met beter voordeel zijne thands verdubbelde krijgsmagt tegen Athenen hoo pende aantevoeren , zond hij ïhilo cl es met een gedeelte derzelve tegen die ftad, terwijl hij met het overigenaar Pireus trok, zich verbeeldende, dit zeedorp, waarin flechts eene kleene bezetting lag» gemaklijk meefter te zullen worden , wanneer de Atheners uit vrees vooi den aanval van p h i l o c l e s de ftad niet zouden durven verlaten. Doch het fcheer het doorgaand lot van dezen Vorst te zijn, alle zijne ontwerpen te zien mislukken, Dezelfde verdeedigers, die hem van Eleu fis verdreeven hadden , floegen hem vat Pirteus te rug. Schierlijk rukte hij nu Of de ftad zelve aan, doch een even fnelh uit IV. P.OKK VII. HOOFDST. . voor C 193. f. vin R. 554Mislukte anflag des Conings jp Eleufis. Nieuwe liinflag -op Aibencn. I 1  IV. E O EK VII. HOOFDST J. voor C 198. J. van R 554- t \ '4 d v ft v£ kt M ( 43° romeinsche uitval van ruiters en voetvolk, deed hem weder aftrekken, en andermaal in de verwoesting en plundering der ommeftreeken zijne magtlooze woede bot vieren De brand ging op uit d6fdaken ^ fchoonftetempelgebouwen, het uitftekend neraad van den Attifchen grond, die zelf het fchoonfte marmer en de voortreflijkfte Kunstenaars tevens had voordgebragt Het verwoesten van heiligdommen en omver rukken van beelden verzadigde geenzins zijne raazernije, depuinhoopen zelve mogen met van geheele fteenen of gave bedien geftapeld blijven, het vernielend krnVs. mg vermorfelde ze opzetlijk op zijne beelen. Na zulk een fchandelijk bedrijf, welk hem den onverzoenlijkften haat ïr Volkeren op den hals haalde, en reins toonde , hoe weinig hem het beuur van anderen voegde , die zelf de rachtlijke flaaf zijner hartstogten was erde philiHDS door Bceotie naar acedonie terug (1). Intusfchen had s u l p i c i u s , die zelf nog O Liv. L. XXXf. c. 26.  geschiedenissen. 431 nog in zijn winterleger tusfchen Apollonia en Dyrrachium bij de rivier Apfus (O bleef, zijnen Onderbevelhebber laïustius met een gedeelte zijner benden ter plundering van des vijands grenzen afgevaardigd. Verfcheidene kleene vijandlijke fterkten waren voor deszelfs eerften aanval bezweeken; één ftedeken, 't welk hij vruchtloos door redenen getracht had over te haaien, wederftond maar korten tijd zijnen ftorm, en bragt, na den moord van al, wat manbaar binnen haare muuren was, ter plundering aan het krijgsvolk overgelaten , eenen fchrik in de nabuurfchap voord, welke eene andere veel fterker ftac zonder flag of floot deed overgaan. Na den terugtogt des Romeinfchen Bevelhebbers , die overal eenige bezetting agterge* laten, en zich zelf tegen eenen onverhoedfchen aanval bij het overtrekken eenei rivier voortrefiijk verdeedigd had , zag zich de Conful door verfcheidene nabuurige Vorsten minzaam begroeten, en allen bijftand aanbieden tegen philippuSj die (1) Zie het kleene kaartjen van de noordlijke deelen van Griekenland op deszelfs groote kaatt. IV. BOSS VIL SOOFDST. J. voor C. 198. J. van R. 554Verove.ringen van L. AFUSTl- us in Macedonië.  TV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor c 198. J. van R 554Aanwinsvan Bond genootün . voor Romt in Macedonië. J 1 432 ROMEINSCHE die hun alleen te vermogend was ge; weest. Dezelve waren pleuratus, de zoon van scerdil^dus, die 'een gedeelte van Illyrie beheerfchte, •amynanoer, de Koning der tJthamaners , en üato een Dardanisch ■ Vorst , wiens vader weleer met eigene ■ magt demetrius, den vader van philippus beftreeden had. Sülpicius nam hunne dienstaanbieding beleefdelijk aan, verzogt den bijftand van pleuratus en bato bij zijnen eU gen inval in Macedonië, droeg aan amyn a n d e r het aanzetten der Mtoliërs tof deelneming in dezen krijg op, andwoordde den Afgezanten van a t t a l u s, die zich thands ook bij hem vervoegd hadden, dat hun Vorst te Mgina de Romeinfche vloot zou afwachten, om gezamenlijk den zeetogt te openen, en zond zelf Afgezanten naar de Rhodiërs, om toch niet werkoos in dezen veldtogt te blijven ( 1). Philippus, in Macedonië van zijnen Griek* 'chen togt terug gekeerd, was niet minder verkzaam van zijnen kant. Hij zond zijnen eigen CO Liv. L. XXXI. e. 27i a».  geschiedenissen. 433 eigen zoon persetjs, van wien onze gefchiedenisfen nog breedvoerig zullen gewaagen, boe jong ook nog, met een gedeelte zijner " krijgsmagt , onder toezicht van eenigen zijner vrienden, om de engten bij Pela-1 gonia te bezetten; hij flechtede Seiathut en Peparethus, fchoon geenzins onvermaarde fteden, opdat derzelver buit den vijand niet verrijken zou, dien hij vreesde, van derzelver eilanden, in de JEgaiifehe zee gelegen, niet te zullen kunnen afkeeren; voords zond hij ook zijne Afgezanten naar de JEtoliërs, om alle verandering van derzelver tegenwoordige denkwijze te voorkomen ( i). De JEtolifche landdag, die op eenen be- ^ paalden tijd gehouden werd, was thands op handen, 's Konings Afgezanten haasteden zich, om denzelven bij te woonen $ van 's Confuïs zijde vertoonde 'er zich l. furius purpureo; ook de Atheners hadden 'er hunne Afgevaardigden gezonden. De JEtoliërs vergunden den Macedoniërs, hunnenjongftenBondgenooten, het eer- (O Liv. L. XXXI. c 28. VIII. deel. Ee IV. BOEE VIL 30FDST. voor C. 198. , van R» 554' jEtolifchê inddag.  434 ROMEINSCHE IV. BOEK VIL HOOFDST. J* voor C, 198. J- van R. 554. 1 1 < ] ] i 2 r v eerfte gehoor. Dezelven betuigden, niet nieuws te hebben voor te dragen, maar alleen de bevestiging van eenen vrede met hunnen meester te verwachten, dien hun de nutteloosheid des Romeinfchen bondgenootfchaps wel eer had doen aangaan. Om dit echter ten krachtigsten aan te dringen , herinnerde de woordvoerer der Macedoniërs hun aan Mesfana en geheel Sici. Ue, 't welk de Romeinen, onder voorwendzel van het bij te ftaan en te bevrijden van het juk der Carthagers, cijnsbaars gemaakt en aan hunne bijlbundels onderworpen hadden. Hij maalde hun ie Romeinfche overheerfching van dat eiand niet flechts, maar van Rhegium, Ta. ■entum en geheel Groot- Griekenland met le haatlijkfte trekken af. Hij fprak van Oapua als de grafplaats der Campaners, en ïoemde het den romp eener ftad, zonder laad , zonder Volk , zonder Overheid , vier aanzijn grooter blijk van wreedheid' vas, dan derzelver geheele verdelging ou geweest zijn. Hij beweerde, dat het aazernij zou zijn, aan een beter lot van reemde meesters te denken , door taal en  geschiedenissen. 435 en zeden nog verder, dan door zeeën, van hun afgefcheiden, dan derzelver nabuuren van hun bondgenootfchap ondervonden. „ Wat misnoegen zoudt gij ook, vervolgde hij, over de regeering van philippus kunnen hebben, die, toen gij zijnen toorn verdiendet , niets dan den vrede met u wenschte , en thands niets meer, dan deszelfs duurzaamheid, verlangt ? Gewent de vreemde keurbenden flechts aan uwen grond, eerlang zal een Romein uw meester zijn, en gij in philippus vruchtloos eenen bondgenoot zoeken. JEtoliërs, Acamaners, en Maee. doniërs, aan eikanderen in taal en zeden gelijk, mogen het over beuzelingen oneen! worden , fchierlijk verftaan zij elkanderen weder: maar met vreemde , woeste volkeren, die om geene ligt veranderlijks redenen, maar uit de natuur geboorenc vijanden zijn , heeft en behoudt ganser Griekenland eenen eindeloozen ftrijd. Of deze zelfde plaats gingt gij met dezei zelfden philippus eenen vrede aan fchoon die zelfde Romeinen , die denzei ven nu verftooren willen, u toen ,hunm goedkeuring weigerden. Dezelfde rede Ee 2 ne IV. BOEK VII. ROOFDST. J. voor C. 198. J. van R. 554- l l 1 » 1  IV. BOEK, VII. HOOFDST. J. voor C 198. J. van R, 554- I I i i I C a 43ö ROMEINSCHE nen zijn nog aanwezig, dat dan ook uw gedrag eenpaarig blijve (1)!" ■ Na de Macedoniër* werden, met toelating en bij verkiezing der Romeinen, de Atleenfche Afgezanten het eerst gehoord, wier jongst geleedene heiligfchennis hun bevoegd maakte, om zich het fterkst tegen philippus te laten hooren. Zij hingen een treffend tafereel op van de plundering en verwoesting hunner landerijen en betuigden: „ zich'ernogthands minier over te beklaagen, dat zij vijandlijkheden van eenen vijand geleeden hadden, het *een toch het oorlog fcheen te rechtvaardigen en meer bedroevend, dan verhittend was , maar veel meer daarover , 3at hij, die de Romeinen vreemdelingen :n barbaaren durfde noemen , zelf alle nenfchelijke en godlijke rechten zoodanig jefchonden had, dat zijn eerfte aanval op Menen een ftrijd tegen de Onderaardche , zijn tweede een oorlog tegen de -lemel - Goden fcheen geweest te zijn •aar hij eerst alle graflieden ontrust en He beenderen ontbloot, daarna alle tempé- CO Liv. L. XXXI. c. 29.  geschiedenissen. 437 pelen vernielden alle Goden - beelden verbrand of verbrijzeld had. Attica was, naar hun voorgeven , de fpiegel, waarin JEtolie en geheel Griekenland deszelfs toeftand kon befchouwen , waarvoor de komst der Romeinen hun alleen behoeden kon. Athenen zelve zou zonder dien bijfland eenen gelijken gruwel van verwoesting vertoond hebben : dit bewees de dubbelde vijandlijke aanval op hunne ftad, minerva's heiligdom, op Eleufis, den tempel van ceres, op Piraus, waar jupiter en minerva beide vereerd werden. Zijne afgeweerde woede had zich nu flechts op de weerlooze heiligdommen, voor wier veiligheid de Godsdienst alleen borg bleef, verhaald ; weshalven zij de JEtoliërs fmeekten , om onder het geleide der Goden zelve en der Romeinen , de meest vermogende na hun, het rampzalig lot van Aihenen te helpen wreeken (i)." De Romeinfche Afgezant, eindelijk , het woord voerende, wederlei breedvoerig (i) Liv. L. XXXI. c. 30. Ee 3 IV. BOEK VIL 3O0FDST. |. voor C. 198. [. van R. 554-  438 ROMEIN S CHE IV. BOEK VIL BOODFST. J. voor G. 108. J. van R. 554- i | rig alles, het geen door de Macedoniër* tegen de overheerfching van zijn Gemeenebest kon gezegd zijn , en liet in dit pleit voornaamlijk het vredesverdrag met deszelfs natuurlijke vijandin Carthago werken. Hij beweerde: „ dat de Romeinen veel meer het gevaar van hunne vergeeflijkheid, dan het verwijt van eenige ftrengheid te vreezen hadden. Daarna roerde hij het bloeddorftig en wellustig gedrag van philippus even aan, als zijnde dit den nabuuren van Macedonië veel beter, dan den Romeinen, bekend. Eindelijk herinnerde hij hun, dat Rome voor hun wel eer de wapenen had opge>at, toen zij buiten Rome den vrede met ' h i l i p p u s aangingen, 't welk hij hun :chter, om den toenmaaligen drang der >mflandigheden van Rome in den Carthaagrchen krijg, gaarne vergaf met aanbod, >m nu op nieuw , daar Rome met alle nagt, na het eindigen van denzelven , Macedonië op het lijf zou vallen, deel te lemen aan de vriendfchap en bondgeootfchap van deszelfs Gemeenebest, ten ij ze liever met philjppus wilden om- ko-  geschiedenissen. 439 komen, dan met de Romeinen zegepraa- len (O" Na dat deze taal van den Romeinfchen Gezant eene geheel andere wending aan de gemoederen der JEtoliërs had gegeven, zeide damocritus, de Voorzitter der vergadering, dien philippus, naar men voorgaf, tot zijne belangen had omgekocht , doch die de volkomenfte onzijdigheid fcheen in acht te nemen: „dat deze zaak van te groot een aanbelang was , om dezelve terftond te beflisfchen; dat de wetten hem wel verbooden. over vrede en oorlog op eenige andere, dan deze jaarlijkfche groote, bijeenkomst t( handelen, doch dat men hem terftond al Voorzitter kon magtigen , om, wannee hij wilde, eenen landdag daarover te be fchrijven, die alzoo het zelfde gezag, al de tegenwoordige, hebben zou." Met di onzeker andwoord alle de Afgezanten af gezet hebbende, beweerde hij: „ zijnei landgenooten den grootften dienst gedaai te hebben , als die nu eerst konden ai zien ( i) Liv. L. XXXI. c. 31Ee 4 IV. BOER VII. HOOFDST. j. voor C. 198. J, van R. 554' 5 r 5 t 1 1 5  IV. boer VIL hoofdst. J. voor C ip8. J. van r, 554. Krijgstoerusting van philippus. Krijgsbedrijf van ] SULPIClüS. t b d o d b 44° romeinsche zien, werwaards zich de krijgskans wenden zou (1)." Philippus ging al vast met zijne krijgstoerusting ter zee zo wel, als te land ijverig voord. Zijne zeemagt lag reeds in Thcsfalie voor de haven van Demetrias gereed, onder het bevel van heRaclides; hij zelf ftelde zich aan het hoofd zijner landmagt, zich vleijende, den Romein reeds twee fteunzels te hebben onttrokken, door de werkeloosheid dex/Etoliërs ian den eenen, en door de bezetting zijnes soons in de engten van Pelagonia aan den mderen kant, 't welk de Dardaners beletten :ou, zich met zijne vijanden te vereenigen. Sülpicius voerde den krijg reeds, iij trok door het land der Dasjaretiërs, waarin hij zoo veel koorn vond, dat zijn ledegevoerde voorraad onaangeroerd kon lijven. Steden en dorpen gaven zich geeeltlijk vrijwillig , gedeeltlijk uit vrees i/er, zommigen bezweeken voor zijnen iadlijken aanval, anderen liepen ledig j zijnen aantogt. Ten laatften floeg hij zich CO Li?, L. XXXI. c. 31.  geschiedenissen. 441 zich bij eene rivier neder en liet door zijn krijgsvolk de voorraadfchuuren der Dasfaretièrs openen. De Koning zag wel overal den fchrik, door de komst des vijands in zijne Staaten verfpreid, maar wist niet terftond, waar hij zich ophield, zoo ook was de Conful onkundig, werwaards philippus zich met zijne krijgsmagt gewend had. Wederzijds zond men eenen ruiterdrom ter befpieding uit , die eindelijk , na lang omdwaalen, elkander hoorde, ontmoetede en terftond aan den flag geraakte. Toevallig in getal zo wel als' in moed gelijk , zijnde wederzijds uitgeleezen krijgsvolk, duurde dit ruitergevecht verfcheidene uuren, tot dat eene vohlagene afmatting eindelijk den onbeflischten flag fcheidde. 'Er bleeven veertig Macedoniërs en vijf en dertig Romeinen liggen, de overigen keerden nog even onkundig van'f. vijands ligging terug, welke men nu echte: fchierlijk door eenige overlopers ontdek te, dien men in alle oorlogen heeft (1). In den waan, dat zijne zorg voor de lij' (O Liv. h. XXXI. c. 33. Ee 5 IV. BOEK VII. [OOFDST. . voor C. 198. [. van R. 554Ruitergevecht, \  IV. BOEK vir. HOOFDST. J. voor C 198. J. van li 554Vreemdevrees.bijde Macedo. viërs. 3 i k i C e d n Vi m zi d< Bi 442 romeinsche lijken zijner gefneuvelde ruiters, hem de liefde en dienstvaardigheid zijner benden te zekerer zou doen winnn, liet philippus dezelve in zijn leger brengen en met alle krijgseer begraven : doch , zoo weinig laat zich het gevoelen der menigte bereekenen, die zelfde zorg. des Koning maakte hun fchroomvallig en lustloos. In den ftrijd met Grieken en Illyriè'rs aan het gezicht van kleene, fchoon niet min loodlijke, wonden van pieken, pijlen en ancen gewoon, zagen zij nu rompen zonier armen, zonder hoofd, of half door[ehouwen en veele andere groote en wijd;aapende wonden , door het Spaanfche lagzwaard toegebragt, en bereekenden aaruit angstvallig, tegen welke wapenen n tegen welke mannen zij te ftrijden zouen hebben. De Koning zelf, die nog immer eenen geregelden flag tegen de omeinen geleverd had , bleef niet vrij tn eigene vrees : hij riep zijnen zoon st deszelfs bezetting van Pelagonie ten inen onderftand terug, en opende daar)or den weg voor pleuratus en ^ t 0. Evenwel trok hij met zijne twin; duizend voetknechten en vier duizend  geschiedenissen. 443 zend ruiters, op het geleide van Romeinfche overlopers voord , en floeg zich in de nabijheid van 's Confuls leger op eenen heuvel neder, dien hij zorgvuldig met eene graft en wal verfchanfte. Hij zag het Romeinfche leger voor zich in de laagte liggen en kon niet-nalaten, op het gezicht van deszelfs uitmuntende inrichting , even als pïkehus weleer , uit te roepen: „ dit kan het leger van geene barbaaren zijn ( i )." Twee dagen wachtede sülpicius 'sKonings houding af, den derden fchaarde hij zijn ganfche heir. Philippus, de fchierlijke beflisfching van eene algemeen treffen vreezende, zond flechts viei honderd Illyriërs, drie honderd Creters et zeven honderd ruiters in de vlakte, met oog merk om de vijandlijke ruiterij tot een af zonderlijk gevecht te lokken: doch sul picius, die hun niet nader, dan opee nen afftand van vijf honderd fchreden za komen, liet hun door flechts eenen ruitei vlei (O Liv. L. XXX. c. 34- Vids dh*kenb' ad b. I, IV. boek VII. ioofdst. |. voor C. ïoi. [. van R.. 554- Tweede ruitergevecht. i -. mu r l-  IV. boek VIL hoofdst, J. voor C 198. J. van R 554Vruchtlooze hinderlaagvan philippus. Verlies door philippus geleeden. ( i 2 t 4 '< d 444 ROMEINSCHE vleugel en Iigtgewapend krijgsvolk peregeld op het lijf vallen, met dien uitflag dat zij, aan ligte wendingen gewoon en nu' eenen ftaanden vijand vindende, de vlucht naar hun leger namen. Den tweeden dag daarna trachtede philippus de Romeinen in eenen hinderlaag te lokken, doch de ontijdigheid der zijnen deed hun veilig voor zijne list en als overwinnaars bij zijnen aanval het veld verlaten. De Conful, hem nogmaal vruchtloos eenen algemeenen veldflag aangebooden hebbende , verlegde zijn leger agt duizend fchreden verder, om vrijer te sunnen voerageeren. PhilippUS bleef opzetlijk zijnen [tand behouden, om de Romeinen hierin te ïorgeloozer te maaken, en liet, toen hij m daadhjk bij hun befpeurde, de wijd en :ijd verfpreide koornhaalers door een [edeelte der zijnen overvallen, terwijl hij elf met een ander gedeelte hun den terugred naar het Romeinfche leger affneed. 'ijn aanflag gelukte zoo volkomen, dat •r naauwlijks een Romein ontkwam, om enzelven in 's Confuls leger bekend te maa*  geschiedenissen. 445 maaken. Sülpicius zond op dit bericht terftond zijne ruiterij te veld, om het noodlijdend krijgsvolk bij te ftaan, en " trok zelf met zijne keurbenden, in eene vierkante flagorde tegen den vijand uit.! Het verward gefchreeuw der overvallene koornhaalers op onderfcheidene plaatzen tevens verftrooide de Romeinfche ruiters, en deed hun bij gedeelten in 's vijands handen vallen, 's Konings benden , die den weg naar het Romeinfche leger bezet hielden, bragten hun het grootfte nadeel toe, en hadden dezen zich kunnen maatigen in hunne vervolging en bloeddorst, welligt had deze krijgskans van beflisfchend gevolg voor den ganfchen oorlog geweest: doch nu, de terugkeerende Romeinfche ruiters onbezuisd naarjagende , kwamen zij ongeregeld 's Confuls flagorde tegen , welke haar eensklaps aantastede terug floeg, verftrooide en door moeras fen dreef. Philippus zelf, met zijl paard, 't welk onder hem gewond was ter aarde gevallen, ontkwam ter naauwei nood door de trouw eenes ruiters, die van zijn eigen paard afgeftapt, zijne Vor: iv. BOEK VII. 30FDST. . voor C. 198. . van R. 554- 1 1 » 1 :t  IV. BOEK VII. HOOFDST. j. voor C jpi. J. van r 554- Oordee over het beleid van philippus en sülpicius. 1 ' 1 t C 1 t § 446 romeinsche Vorst ten kosten van zijn eigen leeven reddede (1). 'Er waren, zegt livius, die 's Ko'nings bedrijf roekeloos en 's Confuls houding werkeloos noemden, wijl philippus flechts den tijd had af te wachten gehad, dat de Romeinen , na de landerijen ledig gehaald te hebben , het gebrek zouden hebben beginnen te ondervinden, 't welk de befte verdeediging tegen vijandlijke veroveringen is , en sülpicius daar tegen dezen flag had behooren waartenemen, om 's Konings leger aan te tasten ;n alzoo door te flaan, 't welk het hoogst jelang van een veroverend heir is. Doch 'hilippus duchtte met reden den mderftand van pleuratus en de Dardaners, van wier inval met eene ont;aglijke krijgsmagt het gerucht reeds liep, n zou allen voordeel van zijn tegenwoorag krijgsbeleid getrokken hebben, indien ij zijne vervolging flechts gemaatigd had: erwijl sülpicius zich roekeloos zou edragen hebben, wanneer hij s'Konings le- (O Liv. L. XXXI. c. 34-37.  geschiedenissen. 447 leger, waarin fchier al het vijandlijk voetvolk agter gebleeven was, had aangetast, (trekkende bet te zorgloos voerageeren zijner benden hem alleen met reden ten verwijt. Schoon het verlies in manfchap nog wel niet groot voor de Macedoniër* geworden was, verkoos philippus echter, zijne ligging te verlaten, en gebruikte, on dit buiten weten der Romeinen te volvoe ren, daartoe deze krijgslist. Hij zond te gen den avond eenen bode aan sulpi cius , met verzoek om eene wapen fchorsfing, ten einde zijne gefneuvelde rui ters te begraven, en trok intusfchen de nachts in ftilte af, veele vuuren ter mis leiding der Romeinen in het leger bran dende agterlatende. Sülpicius, di reeds aan tafel lag, liet den Macedonië andwoorden, dat hij hem des andere dags vroeg te woord zou ftaan , en g£ alzoo onwetend zelf den tijd aan phi lippus, om veilig aftetrekken, h geen deze langs het gebergte deed op welks kruin hij voor de vervolgir van het zwaar gewapend en beladf R iv. BOEK vil BOOFDST J. voor C. 198. J. van R. 554Krijgslistvan PH1UFPUS. I s e r ti f :t g :n 0-  IV. BOEK VIL hoofdst. J. voor C. 193. J. van R, 554. 1 Romein, fche on- , verrzaagd. , heid. 1 ( \ i ] 1 t z 6 448 romeinsche Romeinfche heir het minst te vreezen had. ( 1 ). Den volgenden morgen verzond sul* picius den bode met voldoening aan het voorgewend verzoek , - doch ondervond weldra zijne misleiding. Hij hield zich nog eenigen tijd op dezelfde plaats op , om al het graan , 't welk in Pelagonie ftond bij een te haaien , en besraf zich voords naar Pellium , ten ein3e door Eordcea en Orestis naar Apollonia :erug te keeren. Onkundig, werwaards p h i l i p p u s afgetrokken was, ontmoetede hij hem eensdaps aan eene engte, welke hij ten eenenaal verfperd en rondom met zijne benlen bezet had: doch der Romeinen on'ertzaagdheid. ftond voor dien tegentand niet, maar beklom, ondanks eene lagelbui van fteenen, dien men op hun ederwierp, bij gebrek aan beter wapenlig , de vijandlijke hoogten met het waard in de vuist, en opende zich voords (1) Liv. L. XXXI. e. 37-39. Frontin trateg. L. II. c. 13. ex. 8.  geschiedenissen. 449 voords wet het taaist geduld een onbelemmerder! doortogt. ( I )• Na geheel Eordcea te hebben afgelopen/ deed sülpicius eenen inval in Elymiotis en Orestis, en, zich nu veilig van alle ] vijandlijke vervolging ziende, befloot hij dezen togt met de verovering van verfcheidene belangrijke fteden , waaronder Pelliwn uitmuntede , als best gelegen, om eenen volgenden inval in Macedonië te begunftigen ( a ). Eene zeer geduchte muiterij onder het Romeinfche krijgsvolk , welke men niet vroeg genoeg had tegen gegaan, fchijnt de reden geweest te zijn, dat sülpicius zijne veroveringen niet verder uitzettede, maar voor het einde des veldtogts naar Jpollonia terug keerde. Ondei zijne benden bevonden zich naamlijk twee duizend mannen , die na hunne wederkomst met scipio uit Africa als vrijwil ligers weder aangenomen waren voor der Macedonifchen krijg, doch volftrekt ont kenden, daartoe vrijelijk bewilligd te heb ber (i) Liv. L. XXXI. c. 39, 4°Ca) Liv. L. XXXI. c.40. VIII. DEEL. Ff IV. £ort. Vli. [OOi'DST. . voor C. 198, , van R. 554- Muiterij onder het Romeinfche krijgsvolk. I  IV. BO'IR VN, HOOFDST J. voor C 198 J. vin R, 554 1 j i 1 ) f C f t g v: 450 ROMEINSCHE ben. De Krijgstribunen hadden, naar hun voorgeven, hun met geweld aan boord gebragt, en daar de krijg, het zij ze vrijwillig of gedwongen in denzei ven dienden, na het terugtrekken van philippus tochten einde was , wilden zij, dat 'er ook een einde aan hunnen dienst kwam, die hun lange jaaren agter een buiten Italië gehouden en onder wapenen en wonden oud gemaakt had. Terwijl dit onwillig misnoegen sülpicius werkloos te Apollonia begon te houden, werd hij door zijnen Opvolger p. villius vervangen, die zich zoo lang :e Rome had opgehouden , dat hij tegen len herfst eerst in Macedonië kwam , en Mé, door dezelaate komst en zijne eigelefpoedige vervanging door zijnen opvolger in het volgende jaar, zijn ganfche verwijf in dit zijn krijgsgewest alleen door le bevrediging van deze muiterij onderleidde. „ Hij gaf den misnoegden toe, at zij reden hadden , om op eene be:heidene wijze hun ontflagte vragen, doch 3onde hun , dat noch deze noch eeniï andere reden ooit de wederfpannigheid n krijgsvolk billijken kon. Wilden zij dus  geschiedenissen. 451 dus bij hunne legervaanen blijven , en flipt gehoorzaamen, zoo beloofde hij zelf, over hun ontflag aan den Raad te' zullen fchrijven. Befcheidenheid zou hunalles , hardnekkigheid niets bij hem doen winnen (i)." Was 'er zulk eene beflisfchende reden voor het werkloos eindigen van dezen veldtogt aan de zijde der Romeinen, die anders-de handen vrij hadden in Maceio nie, verfcheidene en geene min gewigtige redenen hadden philippus afgetrokken van de verdere beftrijding van sülpicius. De JEtoliërs, Athamaners, Dardaners en veelvuldige vijandlijkheden, wel ke alle zijne Scaaten tevens omringden hadden hem tot de verdeeling zijner krijgs magt verplicht, en alzoo buiten ftaat ge fteld, om den Romeinen thans afzonder lijk het hoofd te bieden. Zudra dezen door hun terug trekken getoond hadden thands niet verder in Macedonië te wille indringen , had hij het grootst gedeelt zijner ruiterij met eenig voetvolk afg< zoi (O Liv. L. XXXII. c. 3. Ff 2 iv. BOEK VII. loorusT. . voor C. 198. [. van r» 554' s 9 1 e i-  IV, BOEK vu. HOOFDST. J. voorC 198. J. van R 554- Kn'jgsbf, ('rijven der SEtolilrt en Atba-i maners. 1 1 ] ( 1 c d 3 v g u & A kc k( zc n , 45* ROMEINSCHE zonden, om de Dardaners, die nu ook weder uit Macedonië te rug trokken, te vervolgen en zoo gevoelig uit zijn rijk te drijven, dat zij zich niet zoo ligt tot eenen nieuwen inval zouden verftouten. Bij de JEtoliërs had het gerucht der nadeelen, door philippus in dezen veldtogt geleeden, damocritus doen 0vergaan, om den landdag te Naupaëtum bij :en te roepen en nu de eerfte raadsman ot de vredebreuk met den Koning te zijn. Dezelve was terftond door vijandlijkhelen gevolgd. Met amynander, den honing der Athamaners vereenigd, haden zij reeds eenen inval in Thesfalie geaan, eene ftad bij het meir Btebe in den sch gelegd , eene andere in Perrhcebie srdelgd, eene derde vrijwillig in bondïnootfchap aangenomen. Amynaner had Gowphii, het naast aan zijn rijk enzende , willen aantasten, doch de 'toüërs hadden zich voords door den rijn buit der Thesfalifche weiden laten beuren , en waren in hunnen krijgshandel 'o zorgloos te werk gegaan, dat am y\ nde r, voor de veiligheid der zijnen be-  geschiedenissen. 453 beducht, zich voordaan afzonderlijk van hun gelegerd had ( i). Philippus zelf overviel hun eerlang , daar zij half^ gewapend , onverfchansd en onbewaakt nacht en dag in brasferijen doorbragten.1 Het ontzettehd gerucht zijner onverwachte komst wekte hun uit eenen fchandlijken middagflaap , zij liepen ongeregeld te wapen, vertoonden zich ter naauwernood buiten het leger , en kwamen 'er weldra weder vluchtende in te rug. Philippus durfde het zelve niet aantasten met een heir, 't welk vermoeid was van 'een langen togt, voor dat hij paarden en manfcbap behoorlijke ververfching had laten nemen , doch had eenige uuren laater, wanneer hij zulks beproefde, geenen ftorm noodig , om de JEtoliërs lafhartig hun leger te doen verlaten. Zij vluchteden naar dat van amynander, 'i welk op eene nabuurige hoogte lag. Bi dag te ver ten avond zijnde, om het zei ve ook aan te tasten, floeg p h i l i p p u i het zijne aan den voet des heuvels nede met voornemen , om het den volgendei mor CO zie vooral dekaaTt van Griekenla"dFf 3 IV. BOKÏ vil ' OOFDST. , voor C. 198. , van R. 554- L 1  rv. BORJt VIL HOOFDST. J. voor C 198. J. vso R. I I 1 ( i l c X Zeibedrijf tegen n PHILIPPUS. h R z< 454 ROMEINSCH» morgen te beftrijden. De MtotiSn wachteden met de Athamaners den volgenden dag niet af, des nachts verlieten zij gezamenlijk hun leger, en werden door amynander, die met alle de weegen in dit gewest volmaakt bekend was, langs den kruin der bergen en ongewoone paden , veilig in Altolie te rus eebragt. s 8 Zoo gelukkig en ftoutmoedig als philippus zelf zich deze vijanden van den lals geflagen had, even zeer was het zijlen Veldheer athenagoras gelukt, ie terug trekkende Dardaners te agterhaa2n, en hun, die terftond ftand gehoulen en zich in ftaat van tegenweer geteld hadden, wel niet veel nadeels toe te rengen , maar nogthands het overwigt er Macedonifche wapenen te doen «eoelen (1). b Min gemaklijk viel het den Koning, het adeel eenigzins te herftellen , 'r welk sm de vereenigde vloot der Romeinen , hodtërs en van attalus, geduurende de■n ganfchen veldtogt, ter zee had aange- CO Liv. L. XXXI. 6.40-43.  geschiedenissen. 455 brast De befluiten, tegen hem te Athenen genomen in het vooruitzicht zijner vernedering, 't welk op de hoop dier vereenigde zeemagt fteunde, voorfpelden hem al vroeg , wat hij van deze zijde had te duchten. De wraakzucht der Atheners over zijne herhaalde heiligfehennis had zich nog geenzins durven uiten , zoo lang zij voor een derden aanval vreesden, maar het zich, na die vereeniging, terftond in volle woe de tegen philippus uit. De volksre denaars, in alle volksregeeringen veclvul dig en vangroot vermogen, doch nergen welfprekender en meer begunftigd dan o Athenen CO» ^lden onmiddellijk voor om alle de beelden, fchilderijen en op fchriften ter eere van philippus o voor iemand zijner voorzaten, in het vroi welijke zo wel, als mannelijke geflacht, we te nemen, alle feestdagen , heiligdomme en Priesters, ter eere van hun of van v mand zijner voorouders in- of aan-geftel< aftefchaffen en onheilig te verklaaren ( , ) Zie over de Atheenfcbe Yolksredenuri de R « van ANACHARS. D. ti. bl. t7«'« v«lg. Ff 4 IV. BOEK VIL [OOFDST. f. voor C. 198. j, van R. 554. Ydele wmk dei Atheners. f g n I 'l ei'  45^ ROMEINSCHE IV. boek VII. ' hoofdst. J. voor C ipo. J. van R 553- j alle plaatzen, waar iet ter zijner eer gefield of gefchreeven was geweest, onrein te verklaaren, en te verbieden, om aldaar ooit iet anders, 't welk eene reine plaats vorderde, te ftellen; alle Priesters van den Staat te gelasten, om, zoo dikwijls zij voorliet Atheenfche Volk , voor deszelfs bondgenooten, legers of vlooten zouden bidden, den naam van philippus zijne kinderen, zijn rijk , zijne land-en zee-magt, en het ganfche Macedonifche Volk te vervloeken. „ Dit voorftel zoo greetig aangehoord, als welfprekend onierfteund, werd niet flechts onmiddelijk n een befluit verkeerd, maar men voegde er tevens bij, dat het ganfche Atheenfche Volk terftond bekrachtigen zou , het geen ie een of ander hierna tot grooter verfoeijing ^n philippus m0gt uitdenken, terwijl nen integendeel elk vogelvrij verklaarde iie zich door woorden of door daaden tegen rjne fchande verzetten of voor zijne eer iveren mogt. Om alles te voltooijen heriep men alle befluiten tegen hem, die ooit ïgen de Pififiratiden genomen waren (i). De CO Zie over pisistratus en het einde zijner zoo-  geschiedenissen. 457 De opgave dezer befluiten is echter die van al het deel, welk de Atheners in den bondgenootfchaplijken krijg namen. Wel-' ke uitmuntende Veldheeren Athenen in vroegere tijden had voordgebragt, thands vormde deszelfs volflagen volksbeftuur flechts bekwaame Redenaars, die den vorigen daadlijken en heldhaftigen ijver voor 's Volks vrijheid vervongen door een ijdel gefchreeuw tegen de flaavernij. Hunne vereering van attalus en apustius, wien sülpicius na deszelfs korten ftrooptogtin Macedonië het bevel der vloot gegeven had, was even buitenfpoorig geweest, als hunne magtlooze befchimping van den Macedonifchen naam. De vloot van attalus en apustius, welke zich bij het voorgebergte Scyllceum aan den uithoek van Argolïs ver eenigd en voords eenige dagen in de ha ven van Pirceus voor Athenen had opge houden, begaf zich naar het eiland An dros ( i ) , doch beproefde te vergeefsch des zootien HiPPARCHUsen hippias de Inleid, ti de Reize van a nac m a b s D. I. bl. 133- en volg. CO Zie bij dezen zeetogt de kaart van Griekenlau, Ff 5 IV. boek. VII. [oofdst. . voor C. 198. f. van R. 554- t i.  IV. BOEg vu. HOOFDST. J. TOnr C 19^. J. van R 554- i r I t A O te ir re Ei vl 45* romeinsche deszelfs bewooners, door eene aanzienlijke Macedonifche bezetting belemmerd, van philippus af te trekken. De vertoo'ning des Romeinfchen ftorm - en wapen■niigs was echter genoeg, om de bezetting de ftad te doen ruimen en naar den burg te vluchten, die drie dagenlaater overging, onder beding van eenen vrijen maar°ook blooten overtogt der Macedoniër* naar de Baotifche zeeftad Deïium. Apustius fchonk het eiland aan attalus, en behield voor zich den buit en alle de :ieraadien der Stad. Het eiland Cythnus wederftond hunnen erften aanval, doch fcheen van te gerin;e waarde , om zich lang naar deszelfs 'erovering op te houden. Inmiddels was de vereenigde vloot, door ivintig Rhodifche galeijen onder bevel van gesimbrotus vermeerderd, naar de astkust van .Affca overgeftoken, en bragn de Prafiërs twintig kleene vaartuigen zee, waarmede een voordeelige ftroop ndom Caristhus, aan den uithoek van tb*a, gefchiedde, welks uitflag de groote oot bij Gerafius had afgewacht. Van daar naar het eiland Sciathus omge-  GESCHIEDENISSEN. 459 gezeild, alwaar zij de Stad door philippus zelf ontvolkt en geflecht vonden, hielden zij het rechtftreeksch op Casfan * dria aan, doch een hevige ftorm zettedeJ hun bij Menda op ftrand, en de talrijke, bezetting floeg hunnen aanval van de landzijde af. Van hier terug gekeerd en de drie landtongen van Chalcide omgezeild Haagden zij beter bij Acanthus, welks verovering en plundering , voorafgegaan van eene ftrooping der omliggende velden, eene ontlaading van den veelvuldigen buiten noodzaakiijk maakte. Daar toe naar Griekenland terug gekeerd , liep een fmaldeel van tien fcheper den Maliafchen zeeboezem in, om affpraal met de /Etoliërs te maaken, wier Gezanter te Heraclea waren, doch welke onderhan deling afliep met een bloot verzoek de Moliërs om eenen onderftand van dui zend mannen , dien attalus hun u. oud misnoegen weigerde en waaivoc apustius hun met goede woorde paaide. De belangrijkfte aanflaggefchiedde thani op de Eubceifche zeeiiad Qreus, wier b IV. BOEK Vtl. oomsr. voor C iy». . van R. 554- l r t r n ls !t-  IV. BOP.I Vil. HOOFDST. J. voor C 198. J. van R 554. ; i ] t e li n: w o1 v( ge fel ( 450 romeinsche zetting door eene voorige verrasfehing en sKoni„gS beftraffing daarover (1) dubbeid waakzam, den eerften aanval zoo hardnekkig wederftond, dat de ftorm in eene blokkeering veranderen moest. Geduurende dezelve nam APUSTIUS lnet een gedeelte der vloot Cremafle in den Mahafchen zeeboezem, en attalus ^ aan de westkust van Eubea, bij verrasfehing weg. Door veelvuldig waacen tegen de vijandlijke influiting afgerat kon ook de bezetting van Oreus den m herhaalden aanval niet lang wederftaan. )e muuren bezweeken voor den onafge'enden ftorm, de eene zeefterkte ftrekplat gerammeid, den veroveraars tot ïnen weg, waarna de tweede zich fchier|k over gaf. Apustius hield zich hier et de krijgsgevangenen te vreden, terijl hij aan a t t a l u s de verovering 'er liet, en de buit, naar het fchijnt, >or de Rhodiërs was. Tegen de herfstnachtevening verliet de zamenlijke vloot de gevaarlijke Eubceie zeeëngte en keerde voor de haven van I 3 Zie boven bl. 31, 3Ï.  geschiedenissen. 461 van Athenen terug, alwaar-apustius dertig Romeinfche galeijen agterliet , en met het overfchot zijner vloot, het voor*' gebergte Malta om, naar Corcyra {levende. Attalus hield zich nog eenigen tijd] bij de geheimenisfen van ceres op (i) eer hij naar Afie terug keerde,, doch de Rhodiërs namen terftond de te huisreize aan (2). Philippus was nog te veld, toen zijne vijanden hunne werkzaamheden ter zee en te land reeds geftaakt hadden. Hij belegerde Thaumaci, eene bergftad van Phthiotis , wier natuurlijke fterkte hem langen tijd ophield, tot dat hem de veelvuldige uitvallen der belegerden en de naderende winter zijn beleg deeden opbreken en naar Macedonië terug keeren. 's Konings krijgsvolk mogt nu eenigen tijd rusten en zich herftellen van deszelfs veelvuldige togten en ongemakken, p h i- l1p' ( 1) Het feest der groote geheimenisfen van ce> res werd's jaarlijks te Ekujts gevierd in Herfst' maand. Zie derzelver befchrijving in de Reize va* anachar. Hoofdft. LXVI1I. (a) Liv. L< XXXI. c. 44-47» IV. BOEK VIL IOOFDST. , voor C. 198. . van R. 554. Befluit jan den /eldtogt.  IV. Boek VII. hoofdst. J. voer ( 198. J. v*n' F 554- 1 ( 1 ( t d g ai 0 4fo ro bteins c he lippus zelf gevoelde tbands eerst, na het bedaaren van het onophoudelijk krijgsgo. woel , de ontrusrendfre zorgen oveï- het "uiteinde des oorlogs. Niet flechts zijne -openlijke vijanden, die hem ter zee en te land beftookten, maar zijne eigene bondgenooten, zijne eigene onderdaanen deeden hem vreezen , dat de eerften door hoop op Rome's vriendfehap trouwloos worden , de laatften uit zucht naar verandering tegen hem zouden opftaan. Om zich hier tegen, zo veel mogelijk, te verzekeren , zond hij Afgevaardigden naar dchajet om toch den eed van trouw, tot welks jaarlijkfche herhaaling zij zich ver)onden hadden, van de Achaërs af te vorleren, ftellende hun weder ongevergd in iet bezit van verfcheidene, tot nog toe !oor hem bezet gehoudene, fteden. De emoederen der Macedoniërs trachtede hij : winnen, door heraclides, tot us ver zijnen eerften raadsman, in de evangenis te werpen en alzoo aan het gemeene misnoegen des volks tegen hem ? te offeren (1). Deze CO Liv. L. XXXII. c. 4, 5.  GESCHIEDENISSEN. 463 Deze heraclides was een Taretiter van een laage afkomst en een allerfchandlijkst gedrag. In zijne vroege jeugd had hij zich openlijk ten fchandjongen geleend , en zich tot alle fchelmerijen zo wel, als tot alle ondeugden, gefchikt betoond. De fchijn van Tarentum aan de Romeinen te willen overleveren , toen hannibal van die ftad meester was, had hem verbannen uit zijn vaderland, waar hij niet meer dan een gemeen handwerksman was. Tot de Romeinen overgelopen had de ontdekking van een nieuw verraad, tegen zijne befchermeis gefmeed, hem de vlucht doen nemen naar Macedonië. waar hij zich door laage vleijereij en blijk' baare fchranderheid zoo bemind en gezier bij philippus had weten te raaiaken , als zijne ondragelijke bahandeling zijner minderen en zijne bekende laagheid, fchandt en trouwloosheid hem veracht, verfoeic en gehaat gemaakt hadden bij het Volk welks volflagen opftand het gevolg van zij ne langere begunftiging zou gewees zijn ( 1). Bi (1) Polyï. l. XIII. c. s. IV. bo Eï VII. soofdst.' J, voor C. 108. J. van R. 554Gedrag van HERAclides. t t I t j  IV. BOEK VII. hoofdst. J. voor C, 198. J. van R. 554Krijgstoerusting van fHiLirpus. '< i t £ z d t 1< f Vl 4^4 romeinsche Bij deze middelen , om zich van de trouw van onderdaanen en bondgenooten te verzekeren voegde philippus, geduurende den ganfchen winter, de werkzaamfie krijgstoerusting voor den volgenden veldtogt, Hij oefende de Macedoniërs zo wel, als zijne gehuurde benden beflendig in den wapenhandel, en zond in het begin des voorjaars alle zijne vreemde hulptroepen en ligtgewapende benden, onder bevel van athenagoras door Epirus naar Antigonia, om aldaar de bergeng. ten te bezet ten. Zelf volgde hij, weinige lagen laater, met zijn overige heir, en leerde hetzelve op het gebergte aan den irestlijken oever van de rivier Aous, tervijl hij athenagoras het gebergte an den oostlijken oever ter {randplaats anwees , latende de engte zelve door ene kleene bende bewaaken , na dat ij op al.ïe mogelijke wijzen verftopt en oor veelvuldig krijgstuig, 't welk men ;r verdeediging van beftormde wal:n gebruikte , ongenaakbaar gemaakt :heen. ^ De Conful v 1 l l i u s , wien een te lang :rbljjf te Rome en het ontftaan misnoegen.  geschiedenissen. 465 gen bij het Romeinfche krijgsvolk het voo* lige najaar werkloos gemaakt had, hoorde niet zodra, dat philippus zich zoo ' nabij Jpollonia verfchanst had, of hij ver-J liet terftond Corcyra, alwaar hij den winter had doorgebragt en trok derwaards, doch, zich op eenen afftand van flechts vijfduizend fchreden van den vijand nedergeftagen en zelf de ligging der Macedoniërs opgenomen hebbende, kwamhem dezelve zoo geducht voor, dat hij het zijnen krijgsraad te beoordeelen gaf, of het niet raadzaamer zijn zou, langs denzelfden weg, dien sülpicius in het voorige jaar omgetrokken was, Macedonië in te rukken, dan daartoe eene engte te doorbooren, welke de vijand bezet hield, en dus even gevaarlijk, als bezwaarlijk, zijn zou ? Na^ dat men reeds [verfcheidene ^dagen ziet met de raadpleeging over dit dubbele voorftel had bezig gehouden, kwam 'e: bericht, dat de Nieuwe Conful , wiei Macedonië als krijgsgewest ten deel ge vallen was , en die zijnen overtogt te: fpoedigften had voordgezet, reeds te Coi eyra was aangekomen, 't welk v i l l i u ' VIII. deel. Gg te IV. BOEK VIL IOOFDST. 'i voor C. 198. [, van R. 554- 1 i ! 1 S  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 198. J. van R 554» Cenfors te Rome. Eene ze geviering aan l manluis ACIdini.S gt' weigerd. < | 2 f. 466 romeinsche terftond van allen eigen handel in deze bedenklijke zaak deed afzien f» Geduurende zijn verblijf in Macedonië had zijn Ambtgenoot l. lentulus 1 voorgeeeten bij de verkiezing van twee Cenfors, tot welke hoogst vereerende waardigheid scipio de Jfricaner , nevensp.^Liusp^rus, benoemd was. De volkomenfte eendragt heerschte 'er onder deze beide Ambtgenooten. De lijst der Raadsheeren werd door hun in dit jaar overgezien en aangevuld, zonder dat één naam door hun werd doorgehaald (2). ■X. manlius acidinus, nu eerst uit Spanje terug gekomen , ftond naar dezelfde eer, welke zijn Ambtgenoot in het voorige jaar had genooten (3), en de Raad Jou hem dezelve hebben toegeftaan, maar :en der Gemeensmannen zich hier tegen 'erzettende, waarfchijnlijk uithoofde van ijn te lang verblijf in dat gewest, nadat ij reeds terug geroepen was (4), was hij ver- O) Liv. L. XXXIL c. s, 6. (2) Liv. L. XXXIL c. 7. (3) Zie boven bl. 415. (4) Zie boven bl. 356", 357,  geschiedenissen. ^6? verplicht, als ambtloos burger te huis te komen (i). In Gallie had de Prcetor cn. b/ebiüs,' door een te roekeloos invallen op de grenzen der Infubriërs, over de zes duizend voetknechten en zes honderd ruiters verlooren , welke flag te fterker trof, daar; men reeds opgehouden had, aan den beteugelden opftand der Galliërs te denken. Deze ramp deed den Conful lentulus eindelijk te veld komen , om het overfchot der krijgsbenden van b«bius overtenemen, dien hij terftond het krijgsgewest ontzeide en, met veele verwijten overladennaar Rome terug zond. Evenwel voerde hij zelf weinig in dit gewest uit, daar hij, veel te laat in het veld gekomen, fchierlijk terug geroepen werd, om de keus van nieuwe Overheden te regelen (2). Twee Gemeensmannen verhinderden den voordgang der verkiezing, niet willende toelaten, dat iemand naar het Confulfchap dong , die de gewoone trappen van eer tot (1) Liv. L. XXXIL c. 7. (3) Liv. L. XXXIL c 7. Gg 2 IV. B O £ £ VII. IOOFDST. f. voor C. 198. . van R. 554- Verlies in Zallie gé. eedeu.  iv. t boek vu. '<■ hoofdst. I J. voor C. ïj>8. < J. van R. > 554Aanleg van c T. QUINTl- , ÜS FLAMI- * JNiNUi. £ d v h I e v ii n ft d z \t g' vi ni l W 08 romeinsche ot die waardigheid niet beklommen en lzoo geen genoegzaam blijk gegeven ad , wat men van hem in de hoogde )verheid te wachten had (i). T. quintius flamininus Was e man , die zich aan dezen, geenzins on;egronden noch onredenlijken, tegenftand ewaagd had. Zijne eerzucht deed hem en fprong van Penningmeester tot Conful -aagen, en zijne reeds erkende bekwaameden deeden ze hem gelukkig volbrengen. )eze drift beheerschte echter in hem het ielst hart en deed hem dankbaarer zijn, -anneer hem gelegenheid tot goede dienften i groote zaaken gegeven werd, dan waneer hem zelf de belangrijkfte dienst gehiedde. Voord varend, opftuivenden welladig was voords zijn charakter , doch 30 fnel voorbijgaande als zijn toorn as, zoo beftendig was zijne dienstvaardi; edelmoedigheid. Vroeg in rang verhe:n in het veld, had hij als Krijgstribuun, i het rampzalig einde van marcelli s zijnen Veldheer, eenigen tijd het beind in Tarentum en over het Tarentyn- fche CO Liv. L XXXII.c. 7.  geschiedenissen. 469 fche land met geenen minderen lof zijner rechtvaardigheid , dan zijner krijgskunde , gevoerd. De Raad had daarna hemH het geleide van twee volkplantingen naar1 Narnia en Cofa, als een der daartoe be- ] noemde drie mannen, toevertrouwd , en hij zelf was van de dankbaare te vredenheid derzelven over zijn beleid , 't welk anders in zulke gevallen moeilijk voldoen kon, zoo wel verzekerd , dat hij, zich op derzelver goede getuigenis beroepen en verlaten durvende, het ftoutlijk ondernam , als mededinger naar het Confulfchap op te komen , fchoon hij den ouderdom van dertig jaaren nog geenzins had bereikt en nog verfcheidene tusfchen trappen van Gemeensman, Bouwheer en Vrcetor te beklimmen had (O- De tegenftand der twee Gemeensluideti bragt de zaak van flamininus tril het veld van mars in den Raad, al waar deze uitfpraak gedaan werd: „ da het Volk vrijheid hebben moest, om elk wie: (1) Plut. in f lam. p- 3ö9' Deze fcljrijw noemt hem verkeerdlijk flaminius, 't welk ( naam is van een ander Romeinfcb gcflacht. Gg 3 IV. boek VII. 0ofdst. , voor C. 198. . van R. 554- i 1 r Ie  IV. BOEK VII. IIOOFDST. J. voor C. 197. J. van R. 555- T. QUINTlUS FLAMININUS en SEX. ^EUUSI PiETUS Coff. ( 3 c i d d h d h re te ya zi 1 P- der 4fO romeinsche wien het wilde, tot deszelfs Overheid te benoemen." De overige Gemeensluiden vereenigden zich met dit befluit, en t. Quintius flamininus werd nevens sex. ^lius p^etus tot Confuls benoemd (" 1 ). M. porcius cato, thands tot het Prcetorfchap verheven, onderfcheidde zich >P Sardinië, 't welk hem ten deele viel, loor eene voorbeeldelooze foberheid. Daar het reeds eene gewoonte was geworen , zich door de wingewesten eenen rooten fleep van tenten, bedden, klee. eren en flaaven te doen opbrengen, en welven voords door een talrijken aanmg van vrienden en gunstelingen , en 3or eene prachtige en kostbaare leefwijze bezwaaren, behoefde zijne zuinig:id volftrekt geenen onderftand. Hij isde van de eene naar de andere plaats voet zonder eenig ander gevolg, dan n eenen flaaf, die zijnen tabbaard en ne drinkfchaal ter godsdienstige wijn- plen- :OLiv.L.XXXir.c.7. PLÜT. flam. 369. Lang naderhand werd eerst de opklimming eerambten door wetten geregeld.  GESCHIEDENISSEN. 471 plenging droeg. Zoo gemaklijk en gemeenzaam hij echter ten dezen aanzien was, zoo ftreng en onverbiddelijk was hij^ tevens in de vordering van Rome's rechten , zoo dat de gebiedende toon , waar-1 in hij beftendig zijn gezag deed gelden, en de eenvouwdigheid, welke zijn huislijk leeven vergezelde , hem den geduchtften en aangenaamften Pretor tevens voor Sardinië maakte (i). De algemeene verdeeling der kriigsgewesten was het eerfte werk der nieuw aangekomene Overheden geweest. De Raad ftond den geen, wien Macedonië bij fchikking of het lot ten deel mogt vallen, de aanwerving toe van drie duizend Romeinfche voetknechten en drie honderd ruiters , benevens vijfduizend Latijnfche met vijfhonderd ruiters, ten einde daarmede de keurbenden van villius aan te vullen: de andere Conful zou twee nieuwe keurbenden krijgen, om lentulus in Gallie, wer waards hij na de (O Plot. in cat. p. 339- Liv. L. XXXÜ. c. 27. Gg 4 IV. boek VIL ioofdst. . voor C. »S7 , van R. 555- Krijgsbe- "chikUing. •  IV. BOEK VII. HOOFDST J. voor C. J. van R. 555Gezantfchap van ATTALUS. i < I J ( t 2 ( ï d ti n g t 4f2 ROMEINSCHE de verkiezing was te ruggekeerd, te vervangen. Daarna vertoonde zich een Gezantfchap van attalus in den Raad, 't welk na eene opgave van den onderftand, door dezen Konig in den voorigen veldtogt te water en te land aan de Romeinfche zaak beweezen, deszelfs vrees te kennen gaf: „ dat de vijandlijkheden door den Syrifchen Vorst a n t i o c h u s tegen hem aangevangen , zulks voor het tegenwoordige jaar :ouden beletten, weshalven het uit deszelfs naam den Raad voorftelde, om voor ie veiligheid van zijn rijk te zorgen, indien nen zijnen verderen dienst in den Macedonichen krijg begeerde, of hem anders thands »P zijne eigene verdeediging alleen te laen letten." De Raad beandwoordde dee voordragt met de verklaaring: „ dat de lienst, door a t t a l u s aan hunne Veldeeren beweezen, hoogst aangenaam was; at de Romeinen echter niet gaarne zich :gen antiochus , die hun bondgeoot was, wilden verzetten, maar ook ïenzins meerdere hulptroepen van a talus wilden behouden, dan hij zonder  geschiedenissen. 473 der eigene belemmering ontbeeren kon; wijl zij gaarne elk meester in zijne eigene zaaken lieten , en altijd de deel-1 neming en afzondering den genen vrij lieten , die hun wel hadden willen bij- ftaan; dat zij echter een gezantfchap naar antiochus zouden afvaardigen, om hem onder het oog te brengen, dat a tt a l u s den Romeinen tegen hunnen gemeenen vijand, philippus, te water en te land diende en dat het den Romeinen aangenaam zou zijn, wanneer hij intusfchen het rijk van dezen Vorst ongeftoord liet, zijnde het in hunne oogen billijk. dat Rome's vrienden en bondgenooten ooi onderling in vrede leefden (O" Di Gezantfchap, daadlijkbenoemd,deed ooi terftond die uitwerking bij den Syri fchen Vorst, welke zich van Rome's ge zag verwachten liet (2). Gelukkig was het lot in den Confi flamininus op eenen man voor Mc cedonie gevallen , wiens charakter hem ht uitmuntendst gefchikt maakte, om deze kri; (O Liv. L. XXXIL c. 8. (2) Liv. L. XXXIL c. 27. Gg 5 IV. BOEK VIL OOFDST. . voor C. 197. . van R. 555. d t n *  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 197. J. van R 555Gefchiktheid van FLAMININUS voor Griekenland. I i i c G o hi kj m h£ ze 't Sc m: 474 romeinsche krijg voorfpoedig ten einde te brengen Xn denzelven moest miuzaame onderhandeling en innemende befchaafdheid ruim zoveel, als welbeftuurd krijgsgeweld, afdoen. Het hing voornaamlijk van Griekenland af, of Macedonië eenen langen en hardnekkigen ftrijd zou voeren, dan of wel Rome fchierlijk zou zegepraalcn : en de goede gezindheid der volkeren i5 met geene wapenen te winnen. PHILIPïD,fflo . m eigen rijk volks genoeg vinden, om angteftrijden, de zenuwen des oorlogs agen bij de Grieken, wier gewesten hem ot wijkplaatzen, tuighuizen en voorraadchuuren verftrekten. Die zenuwen waren oor zijne eigene fchuld thands pijneüjk erekt, maar nog niet afgefneeden. Den neken fcheen toch geene andere keuze rer' dan tusfchen ^ afhanghjkheid van ■m, met wien men in de oudfte betrekng ftond, en die van de Romeinen, dien 2n nog als woeste , onbefchaafde overerfchers vreesde; en de beflisfehing der keuze hing meer van de zeden, dan van ™jgs geluk eenes overwinnaars af" hierlijk zullen ons de daaden van*f l aNINüs to°neo, hoe wel gegrond deze  geschiedenissen» 475 ze aanmerking zij, welke plutarchus gemaakt heeft (i). Nadat flamininus zijn krijgsvolk meestal uit de oude oorlogsknechten, die in Spanje en Africa gediend hadden, en dien hij als de fpits zijnes oorlogs-zwaards befchouwde , had geworven , haastede hij zich, om in zijn gewest te komen, hel gedrag der voorige Confuls veroordeelende, wier bekrompene eerzucht hun geene plegtigheid had willen onvervuld doei laten, waarbij zij, voor hun vertrek, he minfte voorrecht zelfs van hunnen ranj te huis konden genieten (2). Het bij geloof alleen, 't welk weder veele voor beduidzelen te vereffenen had, hield hen eenen korten tijd te rug (3). De Raad had hem op zijn verzoek toe geftaan , dat zijn broeder onder hem he bevel der vloot zou voeren (4) ? e« n' met zijne agtduizend voetknechten en agl honderd ruiters naar Brundufium getrofc ke (I) 1)1 f lam in. p. 360, 370. fa) Plut. in flamin. p. 37°* (3) Liv. L. XXXIL c. 9. (4) Plut. in flamin. p. 37°« IV. boek VIL hoofdst. j. voor C. 197. }. van II. 555- l f i t 1 3  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C J. van R 555» Befluit var FLAMININUS, om de engce,door PHILIPPUS , bezet, door te breken. 1 ( 1 j r r v, 's z g' 476" ROMEINSCHE ken zijnde , kwam hij gelukkig te Corcyra aan, van waar hij terftond op Epirus "et eene galei van vijf roeibanken overftak,om zelf alles in en bij het leger zij •nes voorgangers op te nemen, terwijl zijne krijgsbenden hem binnen weinig dagen volgden (1). ö Het legerbevel van villius overgenomen hebbende, was deszelfs laatfte onbeflifcht gebleevene bedenking het eer fte onderwerp van zijnen rijpen raad Rechtsftreeks door het vijandlijke heir ïn deszelfs verfchanzingen heenen te flaan f zich eenen d°o«ogt te baanen , waar le natuur zelve, zonder behulp der kunst -ntoeganglijk fcheen , of eenen langen ' naar veiligen, omweg door het land der ïasfaretiërs te nemen, was het tweeledig ■oorftel, 'twelk hij mede zijnen krijg», lad ter overweging gaf. Men fcheen a lang beraad, den veiligften, doch langl 'ijhgsten , weg te zullen kiezen , doch Veldheers bedenking, dat men zich alra te ver van zee verwijderen, den vijand tegenheid geven, om het heir van de vloot CO Liv. L. XXXII. c. 9.  geschiedenissen. 477 vloot af te fniiden , eti zich in de afgelegener gebergten, hier en daar door philippus bezet, aan een volflagen ge-« brek zou blootftellen , deed het tegenovergefteld befluit nemen , om, hoe het! ook gaan mogt, den vijand rechtftreeks aan te tasten. Met het nemen van dit alzins raadfaam befluit was echter de groote zaak, hoe het zelve zou uittevoeren zijn, geenzins afgedaan. Het ftil zitten van veertig dagen lang, om den vijand in het oog te houden en hem de eene of andere kans ter volvoering des ontwerps af te zien, getuigde van deszelfs moeilijkheid zo wel, als van de vereeniging des taai. iten gedulds, waar het beleid zulks vor derde , met de vuurigfte hevigheid vai geest in flamininus, wanneer zijl geitel alleen werkzaam was (i). Intusfchen kreeg philippus hoop om door middel van de Epirers in vredes onderhandeling met den Conful te komen die dezelve ook geenzins afïloeg, doe op eene wijze hield, welke alzins kenne lij (i) Liv. XXXIL c. 9. Plut. in fum. j 370. IV. boek. VII. DOFDST. , voor C. 197, van R. 555- I l > Voorflag .van vrede door phi- , LIPPUS. tl k  IV. BOEK VII. HOOFDST, J. voor C 197. J. van R. 555- 1 i < % 2 g d et zi or ge 110 ful eei mai wei des 4?8 ROMEINSCHE lijk maakte, hoe weinig het den Romeinen thands om eene bloote bevrediging met Macedonië te doen was. De Conful, met den Koning in een mondgerprek gebragt, «fchte boofdzaaklijk: „dat hij, al zijne bezettingen zou intrekken, allen zijnen gemaakten buit aan de beroofde fteden en landerijen terug geven en voords iet, door hem geplunderde en verniel e ,^tegen behoorlijke fchatting vergoe»en.' Philippus andwoordde hier'P: dat alle fteden niet op gelijken ;oet hadden geftaan;dat hij gezind was, «ne veroveringen terug te geven, maar -enzms van zijn wettig erfgoed en eigenf kon afftaan •■> begeerden zulke fteden toer eenige fchaavergoeding , dat hij ch gaarne naar de billijke uitfpraak van «Jdige volkeren hierin wilde gedra"•'--„ Wij hebben hier fcheidsman ch rechter n°o<%, hervattede de Con > Het is uitgemaakt, dat hij, die het st de wapenen aangreep, in het onge■ ftaat, en dat philipPüs, van nieid verongelijkt, het eerst aan allen ged heeft aangedaan." De gezindheid Konings tot den vrede was groot ge-  geschiedenissen. A?9 genoeg, om zich dezen toon te laten welgevallen , doch wanneer het nader tot het opnoemen der fteden kwam, uit welken j3 hij zijne bezetting zoude nemen, en de Conful nu met geheel Thesfalie begon,f voerde hij hem , vol verontwaardiging en toorn, toe : „ wat kont Gij, titüs quintius, meer eifchen , wanneer Gij mij reeds overwonnen had ( i ) ?" De onderhandeling alzoo afgebrooken zijnde, kwam het den volgenden dag reeds tot fchermutzelingen onder de voorposten , wier hevigheid wederzijds meer volks tot den ftrijd aanvuurde , die mee den nacht een einde nam en vrij wat dooden kostede, daar dezen het voordeel der wapenen, genen dat der fiandplaats, hadden (2). charopus,een Epirisch Vorst, den vredeshandel, dien hij waarfchijnlijk zelf bevorderd had, ziende mislukken, en< ongetwijfeld het krijgstooneel verder van zijne grenzen verwijderd wenfehende , zond den Conful eenen fchaapherder toe, (O Liv. L. XXXIL c. 10. (2) Liv. L. XXXIL c. 10. IV. BOEK VIL 30fdst. voor c. 197van R. 555. Dienst loor cha» iopls aan le Romei' ten gedaan.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 197. J. van R 555- 1 1 I ] i 1 b 0 a ti t< d hi w 4"0 ROMEINSCHE toe , die hem verzekerde met alle we* gen door het gebergte bekend te zijn wijl hij gewoon was, zijne kudde op de heuvelen en in de bosfchen te drijven, dien PHiLipPus thands bezet hield, met aanbod, in den naam zijnes zenders, om eenig Romeinfch krijgsvolk gemaklijken veilig den vijand te boven te doen komen. De Conful wilde gaarne , maar durfde naauwlijks, geloof flaan aan de verzekering des herders, zijne vreugde over zulk :enen voorflag was met wantrouwen vernengd, het gezag van charopus deed >em echter, zijn goed gelük beproeven> i" gaf eenen Krijgstribun bevel, om dezen ;ids met vier duizend uitgelezens voethechten en drie honderd ruiters te vollen, zo ver de ruiterij het door het geergte brengen kon; voords de ruiters, pzulk eene plaats in eene of andere vlakte' gter te laten, en met het voetvolk voord ï trekken, tot dat zij den vijand de hoog! zouden afgewonnen hebben; een rookimp zou hier van het teeken zijn ; op 'tzelve zou de Conful den aanval doen; anneer de Krijgstribun zulks vermoeden kon,  geschiedenissën. 481 kon, zou hij voor het eerst een krijgsgefchreeuw laten opheffen. Zijn ganfche togt zou bij nacht, bij het licht der volle maan, gefchieden ; bij dag zou hij zich fchuil en ftil houden j zijn leidsman kree£ de fchoonfte toezegging, wanneer hij eer lijk bevonden werd, doch moest zich tol dien tijd getroosten, om den Bevelhebbei geboeid den weg te wijzen ( i). Om philippus intusfchen allen ver moeden op eenigen vreemden aanflag t benemen, liet de Conful de beide dagen dien zijne afgezondene benden op marscl waren, in geduurige fchermutzelingen me den vijand doorbrengen , waarin echte maar een kleen gedeelte zijnes overige krijgsvolks gemoeid werd, terwijl de ar dere°n hunne rust hielden , om des te ftii fcher tot den aanftaanden grooten aanvs te zijn; Op den derden dag gaf de Krijgstrih het afgefproken teeken van het bereike der bedoelde hoogte en het zelve werd or middelijk door de uittrekking des Romeh fche (O Liv. L. XXXII. c. lU Plut. in fla p. 37°' VIII. deel. Hll IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C, 197: J. van Rs; ' ' 555. ï 1 t i 1 .1 n a i- n as  IV. boek VII. hoofdst. j. voor C 107. J. van R 555. Phillip. pus uit de bergengte gedreeven. 1 I } l ( ] i t e w 482 romeinsche fchen heirs gevolgd , * weik den vijand op drie plaatzen tevens aantastede. Philippus onttrok zich geenzins aan den flag: de zijnen hielden denzelven eenigen tijd buiten hunne fterkten uit, doch namen weldra, na het tekort fchieten van hunnen moed, bekwaamheid en wapenen, de vlucht binnen hunne Iegerwal, van' waar zij nu den Romeinen hunnen aanval op eenen ongelijken fteilen grond , die het terug deinzen fchier onmogelijk maakte , duur zouden hebben doen betaalen, indien nu niet een onverwacht krijgs?efchreeuw eensklaps agter hun met donlerend geweld geheven en van eenen voedenden aanval vergezeld, hun geheel in al door fchrik bedwelmd had. Een ;root gedeelte verliet het leger vol verwarring, en zij, die meer uit radeloosieid, dan uit moed, ftand hielden, werlen door de Romeinen weldra ingeflooten iet geheele heir ware in de pan gehakt* Qdien de overwinnaars de vluchtelinen hadden kunnen vervolgen, waarin de oiterij door den heuvelachtigen grond , 1 het voetvolk door deszelfs zwaaré apentuig verhinderd werd. Philippus  geschiedenissen. 48S po-s had eerst het lijf en leeven, zonder om te zien, geborgen, doch vermoedende, gelijk het was, dat de gefteldheid der plaats de vervolging zou beletten, hield hij op eenen afftand van vijfduizend fchreden ftand op eenen heuvel, verzamelde aldaar zijne zwervende benden, en trok met dezelven terftond naar Thesfalie af, werwaards ook de overigen, als hadden zij eene affpraak daarvan gemaakt , op nieuw bijeen kwamen. Het verlies aan volk, door philippus bij deze verrasiching geleeden, bedroeg Hecht; twee duizend mannen , doch het ver lies zijner voortreflijke post was vooi den veldtogt veel aanmerklijker. Na d< plundering van 's Konings leger trok d Conful naar het zijne terug , en brag in het zelve den volgenden nach door (i). Flamininus vertoefde niet, gebrm te maaken van zijnen vrijen doortogt. H vervolgde dags na zijne overwinning di zei (1) Liy. L. XXXII. c. 12. Plut. in flai p. 371. Hh a IV. boek Vit. HOOFDST. J. voor C. 197J. van K. 555- t t £ ij tt»  IV. eop. k VII. hoofdst. ƒ- voor C. 197. J- van R. 555- VIlKht vin philip. pus door Thesfalie. . ( j ( ( t i i ï c d g b fi n 484 "ROMEINSCHE zelfde engte langs de rivier Aoits. Philippus was hem eenen dag langs denzelfden weg vooruit, doch zettede zijnen togt naar Thesfalie, met ongelooflijken Ipoed, in twee dagen tot de leerplaats vanPYRRHusCO, en van daar tot aan het gebergte voord, 't welk Thesfalie van Epirus fcheidt. Op het zelve hield hij zich eenige dagen op, befluiteloos of lij nu Macedonië weder zou intrekken ian in Thesfalie vallen. Tot het katte eindelijk befluitende, trok hij Triea |a alle de overige op weg gelegene ftelen door , overal de inwooners ontrusende, tot het volgen van zijn heir dwin;ende, en voords de fteden in brand fteende, waaruit hij eiken burger, zo veel ij dragen kon, liet medevoeren, en het verige aan zijn krijgsvolk fchonk, zoo at geen volflagen vijand zijne veroverin2n verwoestender kon voortzetten. Dit Jdrijf viel echter philippus' zelf narthjk , doch hij wilde zijnen vijand iet dan een afgebrand en gefloopt land f . la- Cl) Zie de kaart vaa Griekenland.  geschiedenissen. 485 laten , en hem ten minften de perzoonen zijner bondgenooten ontrukken: vijf Thesfalifche fteden ondergingen dit lot. Voor Rherte ftootede hij het hoofd; deszelfs inwooners hielden de poorten geflooten, en noodzaakten hem alzoo, daar hij geenen tijd tot een beleg had , naar den kant van Macedonië af te trekken. De JEtoliërs waren op het gerucht van 'sKonings nederlaag aan den Aous fchier lijk op den been gekomen , en hadden aan den kant van Sperchium eenen inval in Thesfalie gedaan. Amynander had zijne Athamaners even fchierlijk het gebergte doen overtrekken, en verfcheidene Thesfalifche grensfteden weggeno men , waaronder Gomphi mede werd geteld. Terwijl deze twee volkeren, de Mo toliërs en de Athamaners , het voordee der Romeinfche overwinning weghaalden en het ongelukkige Thesfalie door dri legers geplunderd werd , zonder bond genooten van vijanden te kunnen or derfcheiden, was flamininus Epin langzaam doorgetrokken op eene ganse tegenftrijdige wijze. Schoon wel bewusi Hh 3 wif iv. boes VII. ioofdst. J. voor C. 197. [. van R. 555- Verrichtingen der Mtolïèrs en Athamaners. Gedrag van flamI" ninus in , Epirus. s h 1 :n  IV. boek Vil. hoofdst. J. voor C *97J. van I . 555- Flamini» kus KJhei-, falie. i t l l 48(^ romeinsche Wien de Epiroters , charopus uitgezonderd, hadden begunftigd, behandelde bij hun echter, daar ze thands alles in het werk fielden , om hem genoegen te geven , naar hunne tegenwoordige houdmg en niet naar hunne voorige denkwijze, en vermeesterde door deze toegevenheid zelve ongevoelig hun hart. Intusfchenzond hij boden naar Corcyra, om zijne behoeftfchepen in den Ambracifchen golf te doen komen , en kwam op den vierden dag na zijnen optogt op het gebergte Cercetius. Hij ontbood amynander hier bij zich met zijne hulptroepen, meer om hem ten gids, dan wel ten fteun, m Thesfalie te zijn, met welk oogmerk hij ook reeds verfcheidene Epiroters onder zijne hulpbenden aangenomen had (t) Zijn eerfte aanval op Phaleria, waar ïog twee duizend Macedoniër* in be:etting lagen, vond hardnekkigen wedertand: doch te recht begrijpende, dat de erfte flag veelal de klem des ganfchen rijgs, en de eerfte wederftand vaak al:en genoeg is, om alle verovering te verCO Liv. L. XXXII. c. 13, i4,  GESCHIEDENISSEN. 4^7 verijdelen, liet hij deze ftad nacht noch dag rust , tot dat zij bezweek. Haare ^ overgang werd weldra gevolgd van de™ overgave van Metropolis en Piera, wier ' Gezanten eene volkomene veiligheid werdïtoegezegd, terwijl de hardnekkigheid van Phaleria, ten affchrik der overige fteden, met eene brandftichting gewrooken werd. Het voorig ontzien der landerijen van Epirus deed 's Confuls leger thands aan leeftogt gebrek krijgen, het geen de voordzetting zijner verovering ftaakte , tot dat hem, naar Gomphi teruggekeerd, binnen korten tijd de rijkfte voorraad uit zijne vrachtfchepen van Amhracia werd toegevoerd (i). Met een heir, van alle noodwendigheden rijkelijk voorzien, nu weder op weg-; geflagen, deed de Conful eenen aanval op Atrax, aan de ontlasting der rivier van denzelfden naam in den Peneus gelegen, doch vond aldaar eenen wederftand, zo als hij 'er geenen in geheel Thesfalie ontmoet had. Philippus, die nog niet ten eenemaal naar Macedonië had durven te (l) Lit. L. XXXII. c. 15. Hh 4 IV. ROEK VU. IOFDST. voor C. 197. van R. 555- MisluW lanflag op dtrax.  IV. B O ER. VII. HOOFDST. J. voor C. J. van R, 555. 1 } 1 1 c l n ri P v di v ft h< v( aa he do \ 4^8 romeinsche terugkeeren, hield zich niet zeer ver van daarbij Tempé op, zorgende, in plaats van zich aan een niéuw hoofdtreffen te waagen, om overal, waar de nood zulks vorderde en de trouw zijner bondgenooten hem daarvan nut voorfpelde, bezetingen en onderftand te zenden. Atrax vas dit alzins waardig. Deszelfs wallen eerden, onvermoeid verdeedigd tegen den mgdurigften en hevigften aanval, en, na at het ftormtuig eene bres in de afgeeukte muuren gemaakt had en de Ro'■einen met een ganfch fchutgevaarte wa:n ingedrongen, weerde de op een geïkte Macedonifche bezetting zich zoo on;rtzaagd in de enge ftraaten der ftad, ttde Conful, fchier barstende van fpijt' oplicht was af te trekken, wilde hij den )rm in geen beleg verkeeren, 't welk m zelf, te ver van zijne vloot en toeier in een afgeftroopt land verwijderd, ti het grootfte gebrek en gevaar zou' bben bloot gefteld (1). Het was flamininus thands te en, om eene ftad en haven in het hart van O Liv. L. XXXII. c. 15, 17, l8.  GESCHIEDENISSEN. 489 van Griekenland ter overwintering voor zijne vloot en krijgsvolk te bezitten. Anticyra, in Phocis, aan den Corintfchen zee- i boezem gelegen, fcheen hem daartoe het voortreflijkst gefchikt. Zijn aftogt derwaards vond nergens verhindering. Anticyra bood wederftand,, doch vorderde geenen langen ftrijd. Verfcheidene andere fteden van dit gewest bezweeken vooi den fchrik zijner wapenen meer,. dan vooi zijn daadlijk krijgsgeweld. Elatia alleer hield de poorten voor zijn krijgsvolk ge flooten en fcheen enkel in den laatftet nood dezelven te zullen openen (i > Geduurende het beleg dier ftad, dee< zich de fchoonfte hoop op, om het Ach* isch bondgenootfchap van de zijde des Kc nings afte trekken en voor Rome te win nen. De tegenwoordige Voorzitter de bondgenootfchaps wasvoorde vereenigin met Rome, de Romeinfche wapenen ware tot tegen over Achaje doorgedrongen, e hunne vereenigde vloot dreigde het n buurige Corinthus (2). Li (1) Liv. L. XXXIL c. 18. (a) Liv. L. XXXIL c. 19; Hh 5 IV. BOEK VIL IOOFDST. . voor C*. 197. [. van R. 555. l l l S g n n i- >  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 197. !• van R 555. i i ( j c Ti d n C C m ê br ve < 490 ROMEINSCHE Lücius, des Confuls broeder, door den Raad met het Opperbevel der vloot en kusten van Griekenland bekleed, was kort na het vertrek van ti rus met 'twee galeijen op Corcyra overgeftoken en had van daar fchierlijk de vloot, welke onder bevel van ï, apvs tiv s reeds in zee was, agtérhaald. Bij dezelve , met de fchepen, welke in de haven van Athe»en overwinterd hadden , vermeerderd ladden zich voords bij Andros vier en wmtig groote galeijen van attalus twintig kleenere van Rhodus gevoegd! mtria en Carystus, twee voornaame fteen van Eubea, in korte dagen, fchoon a hevigen tegenftand veroverd hebbene, waren zij het Attifch voorgebergte Su■urn omgezeild, en Jagen thands voor enckrea, de eene haven en voorftad van orinthus (1}. Het oogmerk van lucius was, om k de geheele vereenigde vloot Corin« zelve te vermeesteren: doch zijn Deder titus, hiervan verwittigd, 0rreedde hem, om dezen aanval uitte- ftel- iO Liv. L. XXXII. c. ió% 17.  geschiedenissen. 491 ftellen, tot dat men den uitflag der aanftaande vergadering der Achaers wist, wien hij door zijne Afgezanten zou beloo- * ven, Corinihus, thands door philip-* pus beheerfcht, weder als van ouds aanïhet Achaisch bondgenootfchap te zullen wedergeven. Op 's Confuls raad begaven zich Algezanten van zijnen broeder, van attalus, van de Rhodiërs en te'Atheners naar den Achaifchen landdag, die voor hun te Sicyon bij een kwam. De Achaers bevonden zich waarlijk met weinig benard door hunnen uitwendigen; toeftand, Nabis van Lacedcemon het hun door geduurige vijandlijkheden geene rust, en de wapenen van Rome waren verfchriklijk in hunne oogen: van den anderen kant hadden zij aan Macedonië oude en nieuwe verplichtingen, doch zij durfden zich op philippus, wegens voorige wreedheid en ontrouw, niet verlaten, vreezen de, dat zijne tegenwoordige toege venheid door eene te ondragelijker overheer fching na den vrede zou vervangen worden Men wist in deze twijfeling niet, wat mei in den Raad van elke ftad, of inde verga de IV. SOEK VIL >OFDST. voor C. 197van R. 555- Poogin;en bij het ichaifch 3ondgeaootfchap. I  IV. BOEK VII. HOOFDST. J- voor C t ,P7> J. van R 555. f l Vi E dc m W( dii di< git zie gei we] rin^ 493 ROMEINSCHE ^«."«Bondgenooten un fche„rdake"ZetMfch«'"«'W0de,2ijd. *n raadeloozen Raad ; daarna { ^ SW-^.voords hetGezantfchapvan ,„* • ïppos, 't welk zich hier tegeiiikbe ■on e»delijkde^w,dietfeeb„: ■handrede „P de„ j*£ De dag „as te„ einde gelopen met de >ordragt der onderfeheidene Afgezanten « volgenden morgen kwam de ™ a ™g weder bijeen, de nitroeper «.^..gebruik, elk„p(PdieX' -o^geerde, doch Wheethmee; P<= ftilte, en geen wonder, datzii ! 'n ««cn OT«"« of vrije raadpieé' ^^^""^"^""«.oemen h thands verward, veritomd gedr0e.' '' n*"" 2« «»«- ganfchen dag de %ekendfte en dri„ge„dae «devot .» van de oaderfcheidene Gezanten ge-  geschiedenissen. 493 gehoord hadden. Echter kreeg de geheele vergadering hierdoor de zonderlingfte houding : haare Voorzitter arist^nus, herinnerde haar te vergeefsch de veelvuldige gefprekken en hevige woordwisfe ling, welke men overal aan tafel en in ge zelfchappen over philippus en Rom, hoorde , bragt haar de ongevoeglijkheii haarer tegenwoordige houding onder he oog, hield haar het belang der rijpfte raad pleeging voor en de onherroepelijkhei van een thands door haar te nemen b< fluit. Doch alle zijne redenen bragten geer tong in beweging, de diepfte ftilte, we ke men naauwlijks mogelijk had kunne houden in eene bijeenkomst van zoo vee onderfeheidene Bondgenooten, bleef hee fchen, en verplichtede arist^nus eii delijk, om zelf het woord te voeren (i „ De wijze, zeide hij, waarop de È gezanten der verfchillende partijen o hunnen voorflag deeden, is alleen genoe om ons den weg aantewijzen , dien i hebben in te flaan. De Romeinen, R, iie'rs en attalus dringen ons, om < (i) Liv. L. XXXIL c. ip, 20. W. BOEK VII. HOOFDST. }, voor C. 197. . ]. v*n R. 555« 1 t d e 1nle r1)• f- Redevoe ring van ARlSTzËg,NUS. vij homze  IV. boek VII. hoofdst. ƒ• voor C , 197. J. van R. 555. 3 j c tl f< E ei di k< L ve ke rij, vei en Ek ver 494 ROMEINSCHE ze wapenen bij de hunnen tegen phieippus te voegen, en beroepen zich op de rechtvaardigheid hunner zaak en de blijkbaarheid onzer belangen: de Afgezant vanPHxLIPPUS dringt fflede° onze gehechtheid aan de zaak zijnes meesters aan, doch wil zich met onze volfla?ene onzijdigheid vergenoegen. Van waar sou dit verfchil van handelwijze onftaan? /oorzeker niet uit bloote zedigheid des ^omngs of onbefchaamde ftoutheid der iomemen, maar uit bezef van eigen magt of nvermogen. Wat hebben wij van 's Komgs wegen hier behalven zijn Gezant:hap, terwijl de Romeinfche vloot, met ubceifchcn buit verrijkt, voor Cenchreeligt, 1 s Confuls keurbenden aan de overzij>van ons door Phoeis en Locris rondtrekn. Den onderftand, dien gij van p h * cppus wachten mogt, kunt gij uit de rdeediging zijner bondgenooten bereenen. Waarom liet hij Eretria en Ca■tus veroveren? Waarom liet hij zoo :1e fteden van Thesfalie en geheel Locris Phoeis terprooije? Waarom ontzet bij «wafetr Was het dwang, vrees, of bezing, welke hem de engte van Epi- rus  geschiedenissen. 495 ra deed ontruimen ? — Liet hij bij verkiezing zoo veele Bondgenooten aan des vijands genade over: wat belet hun dan, voor eigene veiligheid te zorgen ? — Vreesde hij: dat hij ons hetzelfde zwak vergeve! En bezweek hij voor den dwang: reekent dan het Achceisch Bondgenootfchap niet beftand tegen wapenen, waar voor de Macedoniër moest wijken. —— De onzijdigheid, welke philippus van ons verlangt, is het zekerst middel, om de prooi des overwinnaars te worden, die ons de ze listige ftaatkunde zuur zal maaken. 'Ei is voor ons geen midden weg open. Wi moeten de Romeinen tot vrienden of to vijanden nemen. Hunne talrijke vloo biedt ons thands vriendfchap en onder ftand aan, het zal aan ons niet altijd ftaan dat aanbod te omhelzen , en hun , diei gij tot bondgenooten of tot vijanden moe hebben, zonder eigene kracht , zonde vriend en bij ftand, als Bondgenooten vei achtlijk af te flaan, zou het toppunt va: raazernije zijn ( i)." Deze redevoering werd terftond vei var (i) Liv. L. XXXII. c. ai. IV. BOEK VIL HOOFDST J. voot C. 197J. van R. 555- i t > l t r 1  49^ romeinsche IV. BOEK VII. BOOFDST. J. voor C. 197. J. van R. 555. Hevige gefchiilen op den Acbteifchenlanddag. ; I < ( i ê d d f] f e v h C S m hi di vangen door een groot gedruisch, ötrf» ftaande uit de toejuiching van zommigen en de beft raffende tegenfpraak van anderen. Niet flechts bijzondere leden, maar de Bondgenooten zelve geraakten in onderling gefchil. De tien Overheden der onderfeheidene volkeren waren niet min verdeeld : vijf hunner toonden zich gereed , om het bondgenootfchap met Rome :er raadpleeging voor te ftellen , de overigen beweerden, dat de wet verbood, over lenig verbond tegen philippus te hanlelen, veel minder over het zelve op de lgemeene vergadering te beflisfehen. De eheele dag liep in hevig getwist ten eine, 'er fchoot thands nog alleen de derde ag over, waarop volgends de wet het beuk moest genomen worden. Intusfchen raren de gemoederen zoodanig verhit n verwijderd , dat men voor uiterften reesde. Zekere rhisiasus van PeU ne , zijnen zoon memnon, een der 'verheden , die zich tegen de raadpleeng over het bondgenootfchap met Rot verzet had, lang vruchtloos gebeden ibbende , zich niet hardnekkig tegen ï algemeene belangen van Jchaje te ver*  geschiedenissen. 4Qf verzetten, bezwoer hem eindelijk, met eigene hand om hals te zullen brengen, en dwong hem door dit dreigen , om denH volgenden dag tot het ander vijftal over * te gaan , *t welk alzoo de meerderheid I kreeg. Zodra dezelve , den volgenden dag , het bondgenootfchap met Rome der vergadering had voorgefteld, verlieten de afgevaardigden van Dymce, Megalopolis ett Argos de vergadering, zonder dat iemand der overige leden zich hier over verwonderde of 'er zich tegen vetzettede, wijl men wist, dat zij bijzondere verplichtingen aan philippus hadden, welken de fchandlijkffe ondankbaarheid alleen had kunnen fchenden (i). De vergadering, door hun met volkomen verlof verlaten zijnde, ging nu een-1 ftemmig over ter omhelzing van het voor geftelde bondgenootfchap , 't welk terftond met attalus en de Rodiërs geflooten werd, doch met de Romeinen niet eer kon bekrachtigd worden , voor dat de Raad te Rome daarin had toegeftemd. Irt- fl) Liv. l. XXXII. c. 22. VIII. deel. ü IV. BOK K VIL 30FDST. ■ voor Ca 107, , van R.. 555. 'ootfchap usfchen lome en dchaje.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 197' J. van R, 555Mislukteaanflag op ] ( 1 ( e i r o n g I v fl w romeinsche Intusfchen zonden de Achceërs niet flechts drie Afgezanten naar *s Confuls broeder , om hem hier van te verwittigen, maar lieten tevens door hun bondgenootfchaplijk heir Corinthus van de zijde van Sicyon bezetten , terwijl hij, na de vermeestering van Cenchrea, voor de ftad zelve van dezen kant lag, en attalus zijne krijgsmagt de landengte had overgevoerd, om baar aan de haven Lechceum te benaauwen. De verwachting, dat de Corinthiërs, zich ian alle kanten bekneld ziende , fchierijk tegen de Macedonifche bezetting zouien opftaan, deed den ftorm der belegeaars eenigen tijd vertraagen, doch dezelve ïindlijk door de volmaaktfte verftandhouling te leur gefteld vindende, had weldra en algemeene ftorm plaats. Bij denzei ven laakten de Romeinen eene bres in de muu2n , en wonnen daardoor eenigen voet, och de digt in een. geflootene Macedoiërs wachteden hun zoo moedig op hunne evelde pieken af en eene menigte van 'omeinfche overlopers, die zich, vooral in de vloot, in deze ftad bevonden, 3eg hun met zulk eene wanhoopende oede terug, dat lucius gedwongen was ,  geschiedenissen. 499 was, van voor de bres terug te trekken. Kort na dezen afgewenden ftorm kreeg Corinthis eenen onderftand van vijftien* duizend mannen, door philocles van'sKonings wegen over Bceotie tot op het' voorgebergte Olmia gebragt en van daar door platte fchuiten binnen de haven Lechceum gehaald. Attalus, die zulks niet had kunnen keeren, floeg nu terftond het heffen des belegs voor; lucius verzettede zich hier tegen, tot dat hij de vermeerderde Macedonifche bezetting gereed zag , om uit alle poorten tevens eenen uitval te doen; voor dezen vreeZe nde ftemde hij fchierlijk in den aftogt, liet de Achceërs terug trekken, en keerde zelf met zijne vloot naar Corcyra weder, terwijl attalus naar de haven van Athenen wendde (i). Terwijl de vereenigde zeetogt tegen philippus met deze mislukking ein* digde, welke zich de Conful geenzins had vporgefteld, en die hij anders door tijdigen bijftand welligt had kunnen voorko* men, werd te land het beleg van Elatia door* (i) Liv. L. XXXIL c. 23. li 3 IW DOEK VIL OOFDST. . voor C. 197' 'i van R» 555'  IV. BOEK VII. KOÓFDST. J. voor C. IP7. J. van R, 555- i 1 4 ( < i 1 a » tl tl h $0O romeinsche doorgezet en met eenen voordeeliger ftorm beflooten. Gaarne hadden de burgers dit geweld door onderwerping voorgekomen , doch de Macedonifche bezetting was hun de baas geweest : hier voor werd hun de vrijheid en veiligheid beloofd , terwijl aan de bezetting , welke nog meester van de fterkte gebleeven was, een vrije, ongewapende aftogt werd toegeftaan ( i). { Het ontzet van Corinthus was intusrchen niet het eenige gevolg geweest van Jen tijdigen onderftand, door philocles uit 'sKonings naam aangebragt , naar ook de afval van Argos tot de Ma. edoniërs. De Koningsgezinde burgerij lier ftad had, voorgegaan door derzelver Overheid, openlijk den naam van phi.ippus in eene volksvergadering doen ;elden , en philocles om bijftand angeroepen tegen haare Achaische Ro'.einsch-gezinde bezetting, welke, de haar overtrouwde post niet willende veriain , in derzelver nuttelooze verdeediging st leeven liet. Eene herwinning, welke bij (O Liv. L, XXXII. c, 24,  geschiedenissen. 501 bij het behoud van Corinthus gevoegd, philippus eenigzins over het verlies zijner Achceifche bondgenooten troosten' kon (i). De andere Conful had den izomer in Gallie doorgebragt, doch niet belangrijks uitgevoerd, fchoon hij, behalven zijne eigene keurbenden, ook die des voorigen jaars, welken hij te rug had moeten zenden, bij zich gehouden had. Het doen wederkeeren der verfpreide volkplantingen uit Placentia en Cremona was al zijn werk geweest Qi). Terwijl alles in Gallie buiten verwachting ftil was, werd Rome zelf in dit jaai onverhoeds ontrust door eenen flaavenopftand te Setia, alwaar de Carthaagfche gijsfelaars bewaard werden, die, als kinderen van zeer voornaame luiden, eene menigte van flaaven bij zich hadden. Dezen , zich vereenigd hebbende met eer groot aantal anderen , die als krijgsgevangenen in den Carthaag]chen oor log tot flaaven verkocht en veelvuldig te Se (O Liv. L. xxxn. c. 35. (2 ) Liv. L. XXXIL c. 16. Ii 3 iv. BOEK Vil. IOOFDST. [. voor C. 197. [. van R. 5>5Krijgsbedrijf in Ga lie. Slaavenopftand in Italië. t  ÏV. 3 O Eg va HOOFDST. J. voor C, "97. Jf. van Rs 555.- ( i { 5ö2 ROMEINSCHE Setia. waren, fpanden te zamen, om de flaaven van Norba en Circeii tot hun ont. werp overtehaalen , en gezamenlijk de burgerij van Setia bij de aanftaande fpelen te overvallen , de ftad te vermeesteren en voords de beide andere fteden te gaan venveldigen. Dit ontwerp , door twee flaaven aan den Stadprcetor te Rome ontdekt, werd echter fchierlijk doorzijn beleid verijdeld. .Hij gaf den Raad van de ontdekking kennis, en kreeg last, om zelf onderzoek te gaan doen en de muiterij te dempen. Hier toe met vijf mede. ïelastigden vertrokken, nam hij op weg dien, die hem entmoeteden, in den krijgs, *d , kreeg alzoo twee duizend mannen Ween, eer hij te Setia kwam, greep ter, lond de belhamels bij het hoofd, en :ettede de overige flaaven , die de ftad «^luchteden, van alle kanten naar 3e trouw der heide flaaven werd door !en Raad met vijf en twintig duizend >onden kopers (i) en de vrijheid beaond, waarvoor men hunne meesters fcha, eloos ftelde, terwijl de dienst, die eer, (O 75o Guldenj,  geschiedenissen.' 5°3 ander vrijman in de aanwijzing der belhamels beweezen had , met honderd duizend ponden vergolden werd (i). Kort daarna hoorde men van eenen nieuwen opftand te Prcsneste, die op gelijke wijze door den Prcetor gefluit en me de doodftraf aan vijf honderd flaaven dien hij aan denzelven fchuldig bevond gewrooken werd: doch daar men thand de Carthaagfche gijsfelaars en krijgsgevar genen van dezen handel begon te ve: denken, liet men zorgvuldig in alle wi ken van Rome waaken en op deze wacl zelve een oplettend toezicht houden voords alle de gevangenisfen onderzo ken , en den Latynen aanfchrijven , o de Carthaagfche gijsfelaars wel afgezo derd van allen omgang tebewaaren, de krijgsgevangenen aan kluisters van ti ponden in hunne ftadkerkers opgefloot te houden (a). Na de verkiezing van c. corneli cethegus en q. minucius ruf tot Confuls voor het volgende jaar, vc v. ( i ) 30C0 Guldens. (a) Liv. L. XXXIL c. 26. Ü 4 IV. B OPK vil HOOFDST. J, voor C. I97« J, van R» 55S. > s i- it m 1- ;n ;n ;n J s J. voor C. r7, 196. US J. van R. nd 55& ven  IV. BOEK Vlf. hoofdst. J. voor C. 196. J. Van R, 55«J- C. cornelius cethegus en q minuci. Of rufus Cojf. De Praïtrs tot een! zestal gebragt. ' c d t h p d< V hl D L ] se KU 5°4 R OMBIN S CHE ™n goed, twee dagen daarna, zes,in plaats van vitr,Pretors te benoemen, welke vermeerdering van Overheden de uitbeding van Rome's heerfchappij reeds lang gevorderd had, doch door de gehechtheid aan oude zeden vergoed was, met het gebied van zommige Pretors, onder den naam van Proprgtors, te verlenen (O- Twee der zes Pr mors bleeven in Rome, e een om het recht tusfchen de burgers, le ander tusfchen vreemdelingen en burers te bedienen, de vier overigen weren naar Sardinië , Sicilië , en de twee eelen van Spanje verzonden, 't welk men ™nds in het nabij gelegene en ver afre!gene onderfcheidde (2). Het CO m het j.™ R. 3?p. werdheteerst * Inh"J-va^.5M. eentwee- die z.ch als Pretor Peregrinus van den Pr.nr ^«^onderfcheidde. Ditgeiai werd verdubbeldin VI.b,680 Her eerfte zestaibe^duü ^: VS VULSO, C. SEMP RONIUS TUDIÏANUs, Ui' ^iVssl^s, M(BELVIÜS5 MlMINÜCIü; fus en L. ATILIÜS. :0 Liv. L. XXXII. c. W a3,  geschiedenissen. 505 Het lot had den Prators hunne gewesten aangeweezen , doch toen de Confuls zich gereed toonden, om over Italië en Macedonië voor zich het lot te trekken, verzetteden zich daar tegen twee Gemeensmannen , niet zonder grond beweerende: „ dat Macedonië daar toe te ver van Rome afgelegen was, en dat niets tot heden toe meer hinder aan den loop der Romeinfche wapenen gedaan had, dan hei telkens verwisfelen van Veldheeren, die naauwlijks eenig krijgsontwerp in werkin| konden brengen, zonder door opvolgen vervangen te worden." De Confuls gavel een genoegzaam gehoor aan deze redenen om te verklaaren , dat zij zich gaarne hier in aan debeflisfchingvan den Raad wildei onderwerpen , mids de Gemeensluidei zich naar dezelve ook wilden gedragen 't welk wederkeerig gefchied zijnde, be floot de Raad, Italië alleen den Confuls tei krijgsgewest te geven, enr. quintiü als Proconful in zijn bewind voor Macedt nie te laten , tot dat men goed zou vit den, hem eenen opvolger te geven. Me verlengde tevens de vlootvoogdij van zi nen broeder, en ftond beiden eene aar li 5 vu IV. BOEK VII. hoofdst. J. voor C. 196. J. van R, 556. Flamininus in Ma. cedonie Proconful. S s a 1-  IV. BOES Vit ■OODFST. J. voor C, 106. J. van R, 55<5. < j 1 c fa i n r v, k n k 4°6 romeinsch» vulling van vijf duizend voetknechten , drie honderd ruiters en drieduizend bootsgezellen ter aanvulling hunner krijgsmagt toe, welken men door p. sülpicius enp. vil li us, die reeds als Confuls zelve in Macedonië den krijg gevoerd hadden , als Onderbevelhebbers voor ti tus liet overvoeren (i ). De beide Confuls maakten zich gereed, om met vereenigde magt de Galliërs, aan ieze zijde der Alpen, te beflrijden, ten :inde zich volkomen van derzelver onlerwerping te verzekeren , wier ftil zitten n het voorige jaar bevreemding gebaard lad. Vooraf echter vorderden verfcheiene voorteekenen en godsdienstplegtigeden hunne befchikking te Rome, waara zij, op het voorftel van eenen Gemeensian , nog werden opgehouden door de ïgeling van vijf nieuwe volkplantingen, 'eiken het veelvuldig teruggekomen' ijgsvolk uit den Carthaagfchen oorlog oodzaaklijk fcheen te maaken. Voor el; volkplanting werden drie honderd huisszinnen verzonden, allen onder het geleide CO Liv. L. XXXIf. c. a&.  geschiedenissen. 5°7 leide van een drie manfchap, % welk voor drie jaaren over dezelven het opperbeftuur zou voeren ( i). Intusfchen was 'er reeds een hoogstbelangrijk gezantfchap uit Griekenland te iïo-! me aangekomen, het welk de vrienden van flamininus zorgvuldig hadden uit den Raad gehouden, zo lang dezelve niet over de gewesten der nieuwe Confuls befchikt had (2). Het zelve was een gevolg geweest der onderhandelingen, welken 'er geduurende den voorwinter tusfchen philippus en den Conful hadden plaats gehad. Na de verovering van Elatia had flamininus in Phoeis en Locris zijne winterkwartieren betrokken. Eene verdeeld béid, welke 'er onder de burgerij van O pus plaats greep, waarvan zommigen Mte Ue'rs, anderen Romeinen, wilden innemen en beiden intusfchen door die oneenig hei (1) Liv. L. XXXIL c. 29. Deze Vol plantingen waren Vulturrtum, Liternum, Puteoli Saltrnum en Buxtntum alien aan de Tjrrbeenfcbe n yelegen. (Zie de kaart van Italië agter 't derde Deel (2) Po.lt». L. XVÏI. e. 11, IV. boek VII. [oofdst. f. voor C. 190. '. van R, 55reken, daar zij zelve meestendeels buiin Griekenland de plaatzen hunner afkomst CO Polyb. L. XVII c.2, 3. LmL.XXXII. 33-  geschiedenissen. 5*3 komst hadden (ï), en verwijtingen van trouwloosheid doen , daar zij zelve, bij den miriften twist hunner nabuuren, allen bondgenootfchap lieten drijven , om met den buit van beiden door te gaan ( 2 ). — Voords wendde zich phi* lippus tot de Afgezanten van attatalus en de Rhodiërs, en beweerde, dat het billijker zou zijn, dat zij, die buiten kijf het eerst den krijg begonnen hadden , aan hem zijne veroverde fchepen en manr fchap terug gaven, doch ftond hun echtei hunne eisfchen toe, en beloofde voords \ in fchertzenden toon , een genoegzaarr aantal boomkweekers te zullen zenden, om nieuwe bosfchen bij hun aan te leggen. Flamininus kon zich bezwaar lijk ernftig houden bij 'sKonings door gaande en eigenaardige fcherts, dezelv verminderde echter toen philippu zich tot de Achceërs wendde, wien hij all VOO (i) Liv. L. XXXIL c. 34- Polyb. L. XVI c. 4» 5- (a) Polyb. L. XVIL c. 4. Zie voort over de JEtoliërs en hunne ontrouw. Bes jon ANAchars. Reize D. IV. bl. 113, h4« VIII. deel. Kk IV. BOES VIL 100fdst. [. voor (j. 196. [. van Ri 3 i [. 's 2.  IV, BOEIT VII UOOFDj f. J: voor C 195. J. van R 556. i 1 l i 1 £ l J g v 5? v g< 5J4 romeinsche voorige dienften der Macedonifche Vorsten herinnerde en eene ondankbaare ontrouw yenyeet , doch voords Argos afftond , zullende over Corinthus met den Conful zelf handelen. Eindlijk vroeg hij aan flamininus, of hij alleen den afftand begeerde van die Griekfche fteden, welken hij zelf veroverd had , dan ook van die, welken hem het erfrecht-zijner voorouderen gefchonken had (1} ? Terwijl flamininus hierop eenige oogenjlikken zweeg, namen de JEtoliërs en dchceërs weder het woord, doch daar het e laat geworden was, om hun te laten litfpreken, verzogt philippus alle de ;edaane eisfchen fchriftlijk te mogen hebben, zeggende, niemand tot zijnen raadsïan te hebben en na een ernftig eigen eraad te willen wederkeeren. De Co«. d, die zich met 'sKonings fcherpzinnisn en fpottenden geest vermaakt had , aerde hem op zijne beurt thands toe : gij verdient alleen te zijn, daar gij uwe rienden, die u den besten raad zouden :geven hebben , bedorven hebt." Een ge* CO Liv. U XXXII. c. 34.  geschiedenissen. 5*5 gedwongen grimlach was 's Konings andwoord , de gedaane eisfchen werden hem fchriftiijk gegeven, en dezelfde plaats en ' tijd werd voor den volgenden dag ter ver dere onderhandeling beftemd (i). '1 Den volgenden dag liep grootendeels ten einde, eer p h i l i p p u s zich voor A7r i cea vinden liet, alwaar de Conful met de zijnen hem reeds in tijds opwachtede. Hij ontfchuldigde zijne laate komst met zijne lange raadeloosheid over de hem voorgefchreevene harde eisfchen , doch fcheen opzetlijk den namiddag te hebben afgewacht, om den JEtoliërs en Achcsërs geenen tijd te laten tot de nadere redenen , waarin zij op gisteren door den avond waren afgebroken. Om allen nieu^ wen redetwist te voorkomen, floeg hij al vast den Conful eene bloote tweefpraals met verwijdering van alle andere Afge^ zanten voor. Flamininus maakte eerst eenige zwaarigheid, dit toe te ftaan om dat zulks eene buitenfluiting zijne bondgenooten fcheen, doch eindelijk hui zulks voorgefteld hebbende, en door hut zelv (i) Polyb. L. XVII. c. 5-7' Kk 2 IV. B OEK VII. OOFDST. . voor C-. 196. , van R» 556. Tweede nondge-prek. / > t 1 l I  IV, BOEK VII. üooFDsr. j. voer c. 196, j. van r. 556. . I i i J I J d d fj k: g' al v< p de he zij ( 5l6 romeinsche zelve aangeraadenzijnde, om den Koning hierin te bewilligen, hield hij alleen zij-, nen Onderbevelhebber appius claudius bij zich, waarna philippus zelf, van zijne :wee Schrijvers vergezeld, bij hem aan wal iwam. Deze onderhandeling duurde eeïen geruimen tijd. De Conful berichtede, an zijne bondgenooten : „ dat phi. 1 p p u s den ALtoliërs Pharfalus en Laris'a , maar geenzins Theben, wilde terug even; dat hij den Rhodiërs Percea, maar 'asfus en Bargijlien niet, afftond; dat hij en Achaers Argos en Corinthus beide wile terug geven; attalus zou zijne :hepen en alle krijgsgevangenen weder rijgen, de Romeinen , eindelijk, zouden iheel Illyricum herwinnen (1)." Op het hooren van dit bericht, lieten le de Afgezanten der bondgenooten het irregaandst misnoegen blijken , het welk hi lip pus, die niet ver van daar wer aan boord was, kennelijk werd. „ Geel Griekenland moet van hem ontflagen n, of de krijg houdt nimmer op: " was de O Polyb. L.XVIII. 0 7, g. Llv. L. xxm 15-  GESCHIEDENISSEN. 517 de algemeene kreet, met zoo groote verontwaardiging geuit, dat de Koning, voor nieuwe onherftelbaare verwijderingen vree-1 zende, eene derde onderhandeling tegen, den volgenden dag verzogt, om het gefchil als dan beilistchend te vereffenen, 't welk hem op nieuw door den Conful werd toegeftaan, die nu Thronium ter handelplaats verkoos (i). Philippus vong deze derde onderhandeling aan met de ernftjgfte bede aan flamininus en de overigen, om toch zijne oprechte bemoeijing om den vrede niet te verijdelen, en, daar het hem weldra bleek, dat men van de gedaane eisfchen geenzins wilde afzien, verzogt hi; eenen wapenftilftand tot zoolang, dat zij ne Afgezanten te Rome den Raad ir zijne voorftellen hadden doen genoegei nemen, of zelve zich aan deze en alle an dere eisfchen, die aldaar moesten gedaai worden, onderworpen hebben. Den overigen Afgevaardigden ftond dt ze voorflag geenzins aan, beweerende, dj h (O Polyb. L XVII. c. 9. Liv. L. XXX c 35> 36. Kk 3 IV. BOES VIL IOOFDST. [. voor C. 196. J. van R. 556. Derde mondgefprek. 1 l I t ij I.  IV. boek vi r. hoofdst. J. voor C Ip6. J. van R, 556. 1 < 1 ( a I , 9 g b 1 n v 5l8 romeinsche hij flechts uitftei zogt, om zich op nieuw toe te rusten, en dat men hem geenen tijd ter verademing moest geven: doch de Conful, wiens eerzuchtige vrees voor eenen opvolger den Koning voortreflijk in de hand werkte , toonde , dat deze bedenking in den zomer gelden zou , maar geenzins van waardij in het midden van den winter was; behalven dat het hem ook geenzins vrij ftond, om zonder het gezag des Raads ooit eenen vreïeshandel aftedoen. De onderwerping des EConmgs aan Rome's uitfpraak haalde hun Khter nog meer , dan deze aanmerking, 'ver, tot het toeftaan van een heiland 'oor twee maanden, bedingende allen hier'ij, om de belangen hunner Zenderen oor Medeafgevaardigden te Rome tegen Hen bedrog des Konings te behartigen 'hilipjpus liet zich den eisch, om Z9is en Phoeis intusfchen te ontruimen, welevallen. Koning amynander ze]f ïgaf zich naar Rome, werwaards FLA* [ininus zijnentwegen zijnen eigen =ef q. fabius , benevens q. fulius en appius claudius zond, } voornaamlijk verlenging zijnes be- winds  GESCHIEDENISSEN. 5*9 winds en zijne volmagtiging tot den oorlog en vrede te bewerken (1 )• De Romeinfche Raad verleende den Afgezanten der Griekfche bondgenooten het eerfte gehoor , wier aanipraak gtootendeels in eene fchandrede op p h i l i p p u s beftond en alleen voor zoo ver belang rijk was, als zij den Raadsheeren duidlijk deed inzien, dat Griekenland nimmei van het Macedonisch juk bevrijd kon zijn. zoo lang philippus in Thesfalie De metrias, in Eubcea Chalcis , en in Acha je Corinthus bezet hield , welke plaatzei hij zelf, zoo rechtmaatig als hoonend gewoon gewas, de kluisters van Griekei land te noemen. 's Konings Afgezanten, vervolgends i den Raad toegelaten, begonnen eene lanj wijlige ver opgehaalde redevoering, doe werden fchierlijk ingevallen doordevraa^ of hun meester afftand van deze drie ftede dacht te doen, en zagen zich , op hum verklaaring, van ten dezen aanzien ni bijzonder gelast te zijn,terftond den Ra 01 (O Polyb. L, XVI. c. 9» »o. Liv. XXX c.' 36, Plut. in flamin. p. 372. Kk 4 IV. BOEK VIL 100fdst. f. voor G. 196. t. van R. 556. Gezantfchap uit Grieken' land in den RomeinfchenRaad. 1 > 1 h n ie et sd ït- tr.  IV. soek VII. hoofdst. J. voor C, 196. J. van R, 556- Alle on. derhandeling afgebroken. 3 Argos door PHILIPPUS aan ( nabis toeyertrouvvd/2 t h v ü 52Q romeinsche ontzegd, terwijl flamininus, wiens bewind in Griekenland reeds verlengd was, tot den oorlog of vrede gevolmagtigd werd. 8 8 De tijding dezes Raadsbefluits veranderde eensklaps de houding des Proconfuls: zijne eerzucht, welke thands meer bevrediginginhet veld, dan in den handel, vin. den kon, deed hem, daar hij geenen opvolger had te wachten, alle verdere onierhandeling met PHiLiPPus.affnijden ïn den Koning aanzeggen, dat hij geen inder Gezantfchap van hem meer te woord zou fi-aan , dan 't welk met zijnen aftand van geheel Griekenland belast zou m co. Philippus, geene keuze tusfchen le volflagenfte onderwerping aan den eisch Ier Romeinen en den beffisfchendften krijg lende, vond zich genoodzaakt, alle zijne rachten bij een te trekken, en de voor em ver afgelegene fteden van Achaje , an bezetting te ontblooten. Om echter 'rgoi inzonderheid daardoor niet open te ftel- CO Liv. U XXXII. c. 3?. Polye. L. XVJI.  geschiedenissen. 5&1 ftellen voor zijne vijanden , befloot bij die ftad in bewaaring te geven van nabis, den Lacedamonifchen dwingland, op voorwaarde , dat hij hem , indien zijne wapenen gelukkig waren, dezelve terug geven , doch, in een omgekeerd geval, voor Zich behouden zou. P h i l o c l e s, die het bevel over de bezetting van Corinthus én Argos tevens voerde, deed nabis in den naam zijnes meesters dit aanbod , '1 welk hij niet flechts met gefchenken ter blijke van deszelfs goede gezindheid voo: hem vergezelde , maar tevens met dei voorflag , om 's Konings dogteren aan d zoonen van n a b i s uit te huwelijken. D Lacedamoniür wilde eerst, dat de Ar gift zelve hem ter hunner befcherming zoude inroepen , doch hooiende daarna , hc gehaat de naam eenes dwinglands bij hu was, omhelsde hij den voorflag als eet gelegenheid, om zijner roofzucht te vo doen, en maakte met philocles a fpraak , om zich bij nacht meester v; Argos te maaken. De afgefproken aanfl werd volvoerd; flechts weinige voorns me burgers ontkwamen de ftad bij z nen verraaderlijken inval j de goedei Kk 5 IV. BO EK vii. IOOFDST. [. voor C, 196. I, van R. 556. I 1 2 f tl e n te ¥ ftn *g a- ijenIer  IV. BOES VII. iioofdst. J. voor C, J. van R, 555. i ( I 1 £ e h f< d< Trouwloosheidvan kab:s. g' he w; rij fel FL ( ROMEINSCHE der uitgeweekenen werden terftond verbeurd verklaard; de overigen moesten hem hun gouden zilver ophre„gen, en voords eTkvrl X6"^"0^^^^™ vrij, doch zij, 0p wien het vermoeden van onttrekking of geheimbonding viel ondergmgen flaaffche pijnigingen! ^ deze afperfmg, welke den vermogen, en het meest drukte, bediende zich de Iw-gland terftond van het gevvoone : deen °^<***L** ■ouden, door, naamlijk, het laagst ge- leen en flegtftevolk .ten kosten der be! e n braaffte burgers op zijne zijde te h"a huldboeken en eene algemeene landver:ehng vooriloeg (z). Zoo geweldaadig en onrechtvaardig het des dwinglands tegen de o°ver! -chte Argitr( was , even is het zelve tegen PHiLlppüs. De •ton» van het vermogende 4rgos eerlijk mtgeput hebbende, gaf hij fan 4MININÜS' diete^ajenA;TA_ O Liv. L. XXXII. c. 38.  geschiedenissen. 5a3 lus, die op Mgina nog in hun winterleger lagen, door Afgezanten kennis, dat Argos in zijne magt was, en dat hij geenzins twijfelde, of alles zou tusfchen hun gemaklijk te vinden zijn, wanneer zij met hem in onderhandeling wilden komen. Flamininus, zich deze gelegenheid niet willende laten ontgaan, maakte affpraak met attalus en ftak met tien galeijen van Anticyra op Sicyon over. Attalus, die zich aldaar reeds bevond, haalde flamininus over, om zich niet aan de trouwloosheid des dwinglands te waagen, door zich tot een mondgefprek binnen Argos te begeven , maa: hem eene zamenkomst nabij de nabuurig< ftad Mycenco voor te liaan. Nabis nan genoegen in het voorftel van flamini n u s l en wachtede hem met zijne ganfch krijgsmagt ter beftemder plaats op, tei wijl de Proconful flechts zijnen broeder Koning a t t a l u s en eenige Legerhool den bij zich had, waarbij zich de Beve voerer der Achaers , nicostratus met eenige weinige manfehap voegde Het mondgefprek zelf droeg alzins blij van het vreesachtige charakter eenes dwing lanc IV. BOEK VII. 100FDST. [, voor C. 196. L van R. 556. \ > g s  IV. boek VIL hoofdst. J. voor C 196. ]• van R. 55*. i ( C \ V V V ei g< Ia la: flt eii fch eei hac , vei gos dat 524 ROMEINSCHE lands Nabis was gewapend en omrincd attalus , nicostratus en een van reden. Nabis omfd § penen: «1 lijfwacht, als waren dezelven een bhjk van zijne vrees voor deze onlerhandelmg r^r ziiner v » hi mtgeweekene op ^ orderde, na deze plichtpleging, twee ooi-waarden zijner vriendfcha/, h^eild nzijnevijandliikhedentegende^W den onderftand zijner hulptroepen te-' nn^HiLiPPUS;detrouw]oo2e nd maakte geene zwaarigheid, om hl ^etebelooven,dochftondde;iw chts eenen wapenftilftand toetotaanhet 'de van den Macedonifchcn kxi]g Tu en attalus en nABlsontftond'er 'iggefchü, 'twelk echr™ ' ecnter geen gevolg L verweet den laatften, dat Aderlijk geweld hemmeester van * gemaakt had, waartegen deze voor^ de burgerij hem ingeroepen had; L TA-  geschiedenissen. 525 talus beriep zich hier tegen op eene vrije uitfpraak des Volks, en wilde, dat nabis zijne bezetting ten dien einde zou doen uit trekken, doch wat de dwingland ook van de gunst der menigte verwagten mogt , hij waagde echtei deze hagchelijke proeve niet. De Pro conful kreeg eenen onderftand van zes hon^ derd Creters , en de wapenftilftand me Achaje werd nu nader tot vier maander bepaald, waarmede deze onderhandeling met den dwingland afliep, welke zeke min vereerend , dan voordeelig, voc flamininus was. De plaats dezer zamenkomst verlatet de, vertoonde de Proconful zijne Crete, voor de poorten van Corinthus, ten einc p h i l o c l e s den trouwloozen afval v; nabis te doen zien, en hem daar doi tot een gelijk gedrag overtehaalen: doe deze aanflag vruchtloos zijnde , ft hij weder naar Jnticijra over, van ws hij zijnen broeder ter onderhandeling n de Acarnaniërs afzond, terwijl att lus te Sicyon vernieuwde blijken v oude vriendfehap ontvangen, hebbenc i IV. BOEK VII. HOOFDST. ). voor C. ïof. J. van R. 556". I r. C r L- •s le ,n >r ik .ar et A- an le, re-  IV. BOEK vu. HOOFDST. J. voor C. l96. ]' van R 556. 1 1 C Het Btcotisch TeberiQ door de Romeinen n bij verras-j. fching in genomen, g, zi fe ne hij fel fto ftai del ker fehi C 5*6 romeinsche wederkeerde naar zijne vloot. Nabis, zijne bezetting te Argos verdubbeld heb' bende, keerde naar Lactdamon te rug, en zond nu zijne huisvrouw, om zijne&kne-wlaarijen, aan de mannen gepleegd, aan die de voornaame vrouwen voordtezetm; welken zij door vleijen en dreiVen liet flechts het goud, maar zelfs alle kfeeüng en opfcbik wist afteperfen (i). Zodra de lente den veldtogt opende , ntwierp de Proconful met a t t a l u s eeen aanflag tegen de Beotiërs , die zich >t nog toe onzijdig in den krijg gedrasn hadden. Hij trok Beotie in en floeg <* op eenen afftand van vijfduizend treden van deszelfs hoofdftad Thcben der. Den dag na zijne legering begaf zich, benevens attalus en verleideneGezantfchappen, welke hem ternd waren komen-begroeten, naar deze i-onder het gelelde, van flechts één vaan* krijgsvolk, terwijl twee- duizend pieiers hem op eenen afftand van duizend «eden volgden. Ten hal ven weg-ge- na- O Liv. L. XXX'I. c. 39t 4o.  geschiedenissen. S*? naderd, kwam hem antiphilus, de eerfte Gezagvoerer der Beotiërs te gemoet, terwijl de geheele burgerij van de" wallen de komst des Romeinfchen Veldheers -en van attalus verbeidde. 1 Daar men terftond de twee duizend piekeniers niet zag, meende men j dat beiden ongewapend kwamen, en gunde men hun eenen vrijen toegang. Flamininus vertraagde thans zijnen tred, om fchier gelijktijdig met zijne benden Theben te kunnen intrekken, het welk hem, tot de uiterfte verbaazing der burgers , die zich thands door antiphilus verraadden achteden volkomen gelukte. De Beotiërs verborgen hunne gevoeligheid over deze verrasfching , welke zij thands niet dan vruchtloos en met gevaar konden doen blijken, terwijl f l a.m i n i n u s de minzaamfte houding aannam en hunne volksvergadering bij een verzogt tegen den volgenden dag. Attalus voerde in dezelve het eerst het woord, doch fprak met zoo groot eene infpanning en ijver over de goede dienften van hem en zijne voorouders je- gen; IV: boek VIL 0ofdst. . voor C. 196. , vaa R. 556. Toeval aan attalus te Theben overgekomen.  IV. BOES VII. HOOFDST. J- voor C ipö. J. van R 556. 1 1 { i J 1 t t 2 d 7 Vi di 528 ROMEINSCH» gens Bceotie en geheel Griekenland , dat zijn hooge ouderdom en zwak ligchaamsgeftel hem , door het toeval eener be. roerte, beletteden, om zijne redenen ten emde te brengen. Dit brak voor eenige öogenblikken den handel der vergadering af, terwijl de nedergevallen Vorst weggedragen en verzorgd werd, doch arist^nus, een Bevelhebber der Achceërs vattede daarna het woord op, en hield den Beotiërs met des te fterker aanirang de redenen ter omhelzing van der Romeinen zaak voor , daar hij dezelfden Mj zijne landgenooten gevoerd en doen ;elden had. De Romeinfche Veldheer zelf prak maar weinig, meer om de Romeinche goede trouw, dan krijgsmagt of ge* ük te verheffen. Het Volk ging weldra sr ftemming over op het voorflel van een ondgenootfchap met Rome, en nam het elve, wijl niemand zich anders durfde oen hooren,met algemeene ftemmen aan, Flamininus hield zich zoo lang te Tuben op, als a t ta lus hem in leemsgevaar fcheen, en keerde daarna weïr naar Elatia, alwaar hij thands, Acha- j*  geschiedenissen. 529 je en Bceotie op zijne zijde gekreegen hebbende, op een beflisfchend treffen met^ philippus bedacht was (i). Attalus herftelde flechts in zoo verre van zijn toeval, dat hij te fcheep naar Afia kon vervoerd worden , doch ftierf aldaar kort daarna in zijnen twee en zeventig jaarigen ouderdom ; wanneer Rome in hem eenen trouwen bondgenoot verloor, wiens naam naast dien van eenen Syracufifchen Hi.ëRO in de jaarboeken des Volks dankbaar geplaatst werd. Vier en veertig jaaren had hij den throon van Pergamus bekleed , en liet dien zoo welgevestigd aan zijne Opvolgers over, dat dezelve in het bezit der zijnen tot in hel derde gedacht bleef. Hij zelf had geene andere aanfpraak op den rijksftaf gehad , dan die hem het uitmuntend gebruik zijner fchatten in het oog des Volks ge geven had. Milde voorzorg in alle behoeften , rechtvaardigheid en billijkhek jegens alle zijne onderdaanen en dienst vaar (i) Liv. L. XXXIII. c. i, 2. P lut. »'« flam p. 37" VIII. DEEL LI IV. bobs vin IOOFDST. [. voor C. 196. L van R. 55<5. Dood cn of van ATTALUS. i  IV. b oei VI i hoofdst. J. voor C 196. J. van R 55 6. 1 Krijgstoerusting van philippus. ï ] t i L 530 romeinsche vaardige trouw jegens zijne bondgenooten hadden op den duur des volks keuze gerechtvaardigd , terwijl zijn aanleg eener aanzienlijke boekerij en edelmoedige bevordering van wijsbegeerte , kunften en wetenfchappen zijne nagedachtenis alsnog belangrijk maaken voor de gefchiedenis der vorderingen des menfchelijken verftands. Van vier zoonen, dien hij naliet\ en onder wien de zeldzaamfte broedermin heerschte, als het gelukkig gevolg zijner zorgvuldige opvoeding, volgde eumenes hem op in fret rijksbeftuur, wien mj met Rome vervolgends in veelvuldige )etrekkingen ontmoeten zullen (i). Philippus wachtede reeds vroeg in iet voorjaar het Romeinfche heir met zijne jantfche krijgsmagt te Dium op, alwaar "j dezelve dagelijksch oefende in allereije greepen en wendingen, 't welk des e noodiger voor zijne benden was, daar ebrek aan manfchap hem verplicht had, 3nge knaapen van nóg geen zestien jaaren en O) Liv. L. XXXIILc.2,. Excerpt, ex Po*bio L. XVIII. Süid, in voce.  l geschiedenissen. 531 en oude luiden, wien flechts eenige vlugheid overig was, onder de wapenen te brengen. ■ „, Flamininus brak eerlang van Lla- tia op, trok de engte-der Thermopijlen door en verzamelde aldaar zijne geheele krijgsmagt, welke in aantal fchier gelijk was aan de vijandlijke , bedragende we derzijds tusfchen de vijf en twintig er zes en twintig duizend mannen. Zijn eerfte aanflag was op het Phthiotisch The ben, op welks verraaderlijke overgav hem' een voornaam burger dier ftad hoo; had gegeven. Slechts eenige ruiters e ligt gewapend volk vertoonden zich hiei om voor derzelver muuren, doch het vei «ad was ontdekt en de burgerij dee eenen zoo hevigen uitval, dat de tijdig onderftand der overige benden het uitg zonden gedeelte alleen kon redden. Ve wittigd, dat philippus, ophetgeruc van der Romeinen optogt, reeds in tbe falie te veld was gekomen, wilde fl. minïnus zich nu met geen beleg * fteden ophouden, maar trok den vijand Thesfalie tegen, zonder nogthands te w ten, werwaards hij zich in dit uitgeftre LI 2 i IV. BOEK VIT. HOOFDST. J. voor C. 196. f. van R. 55<5Mislukteaanllag der Romeinen op het Pbtbiothd Tbeben. p tl d e ït f\inin ekte-  IV. BOEK VII. HOOFDST* J. voor C 196. J. van R 556. Nabijheii der vijand lijkelegers. i t k i t c c d g fc g 532 ROMEINSCHE gewest gewend had. Hij hield nabij Phe'* «and en zond van daar zijne befpieders uit (1). ' PhilippUS was thands reeds tor La■rtsfa voordgetrokken: hij hoorde aldaar, I dat de Romeinen bij Pherce te veld lagen en begaf zich, even zeer als de Proconful tot eenen befllsfchenden flag gerfed, terftond derwaards. De vijandlijke legers lagen nu ter wederzijde dier ftad tienduizend fchrede van een ; beider uitgezondene ligte benden , welke de hoogten nabij PlL jenden te bezetten, ontmoeteden elkan'eren , en zonden hiervan bericht aan mnne Veldheeren, die ze wederzijds enig nepen, zonder dat zij handgemeen varen geworden. Den volgenden dag geraakten de ruiters, ter nadere befpieImg uitgezonden, flags, hetgeen ten naeele der koninglijken uitviel, waarvan e JEtoliërs de grootfte eer hadden De igt beplante en met thuinen bebouwde rond, tot eenig belangrijk treffen ongehikt , deed de vijandlijke Veldheeren snjktijdfg de nabuurfchap dier ftad verlate Ü Liv. U XXXIII. c. 3-fi.  geschiedenissen. 533 laten , en , als volgends affpraak, naar Scotusfa (O wenden, hebbende philippus het oogmerk, zich aldaar van koorn te voorzien, en flamininus, om den voorraad aldaar te vernielen. Eene bergftreek hield intusfchen de beide heiren eenen ganfchen dag voor eikanderen verborgen. De Koning trok de rivier Onchestus langs, terwijl de Proconful langs Eretria naar Pharfalus voordtrok. Den derden dag na dit onzeker voordrukken wegens d« nabijheid der vijanden, deed eene gewei dige flagregen en onweder, gevolgd var eene zeer dikke en duistere lucht, fla< mininus ftand houden, uit vrees vooi onverhoedfche hinderlagen. P h i l i pp u integendeel, zijnen togt willende verhaas ten, liet zich, na den regen, niet tem, houden door den nevel, fchoon dezelv zoo dik was, dat het krijgsvolk de lt gervaanen niet onderfcheiden kon, maai even als in den donkerden nacht, op e kanders gefchreeuw af bij een moeste blijven. H (i) Nabij Larisfa gelegen, doch overgeflag op de kaart van Griekenland. LI 3 IV. b d:-. * VII. iOOFDST. J. voor C. 196. T. van R. 556. s r y 2 ) l- n Üt  IV. BOEK vn. HOOFDST. J» voor C ip6. J. van R. Vijandlijke ontmoi'. t' ^g op de Cyno/ce~ 1 ] •] | n d d z ft z( b gf de 534 romeinsche Het gebergte, 't welk thands de beide vijandlijke heiren van een fcheidde, droeg den naam van Cynojeephala of Hondskop, pen naar de gedaante,. welke eene fpeling der Natuur aan deszelfs onderfeheidene toppen gegeven had. 's Konings vooruitgezondene benden beklommen en bezetteden deze hoogten, waaragter hij zijn leger nederfloeg,'terwijl flamininus ten zelfden tijde tien ruiterdrommen en luizend voetknechten afzond , 0m die zelfde bergtoppen, wier helling aan zijne sijde glooijend was, ten uitkijk naar het ïeir zijnes vijands te beklimmen. De dik lQ neveI deed deze afgezondene krijgshoom eikanderen onverwacht , ontmoeten 8 eene wiÜ weerloos ftaaq, tot dat zij wederzijds van hunne ontmoeting kenis aan hunne Veldheeren gegeven haden. Daarna geraakten zij flags ten naeele der Romeinen, die den vijand boven ■ch hadden en zonder tijdigen onderand, van vijfhonderd ruiters en twee duimd voetknechten, meestal uit JEtoliërs -ftaande , de volflagene nederlaag zouden 'kreegen hebben, doch nu de krijgskans eden wenden en de Macedoniérs dwongen,  geschiedenissen. 535 gen, op de bergtoppen terug te trekken en op hunne beurt om onderftand bij philippus aan te houden. . De.Koning, die niets minder, dan een treffen op dezen dag verwacht en van] den nevel gebruik gemaakt had, om een gedeelte zijner benden ter foerageering uit te zenden , was op dit bericht eenige oogenblikken raadeloos, doch werd weldra" door agtervolgende boden gedrongen, om onderftand te zenden aan de zijnen, wier gefteldnis hem het eensklaps optrekken van . den nevel nu ook zichtbaar maakte. Thands wendde de kans andermaal: de Mtoliërs alleen , die zoo uitmuntende ruiters, als niets beduidende voetknechten, waren, wederhielden door hunne ftou. te wendingen op den fchuinfchen gronc de geheele vlucht der Romeinen. Flami ninus , die niet flechts den hagchelij ken toeftand der zijnen zag, maar zelf den indruk bemerkte, dien zulks in zijl leger maakte, bragt terftond alle zijn benden in het veld en fchaarde zich i «ewoone flagorde aan den voet der hei: LI 4 Vi IV. BOEK. VIL 0OFDST. , voor C. 196. , van R. 55Ó.  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 196. ƒ. van R 556. Veldflaj op de Cy. r.oscepbala. < ï C I I k s m d« w ?|j SS5 romeinsche velen , terwijl 'er onophoudelijke boden van de veldwinnende Macedonië** naa philippus afgingen, om hem toch tot eenen algemeenen flag aan te fpooren , ■verzekerende, dat het thands zijn dag r was. & De Macedoniër zag tegen de fteilte der bergtoppen aan zijne zijde zwaarmoedig op, doch liet zich echter door het veelvuldig geroep der zijnen overhaalen, om met zijn ganfche heir dezelve te beklimmen Intusfchen moedigde flamininus de ajnen totden flagaan, dien hij, zelfdoor 100c gedrongen, thands tegen eenen vijand, be de helling van den grond ïn zijn voorleel had, ftond te leveren. Hij hield ■«n voor:,, dat zij met diezelfde^. idmtrs zouden te doen hebben, wien de fatuur door bergengten en vloeden niet teen hun hadkunnenverdeedigen, noch de unst door veelvuldige verfperring voor ulpicius onverwinnelijk had kunnen aaken." Na deze bemoediging beval hij 'n rechtervleugel zijner flagorde, voor 'Ikenhij de agt elephanten plaatste, dien ne voorgangers reeds naar Griekenland ge-  GESCHIEDENISSEN. 537 gevoerd hadden, ftand te houden, terwijl hij zelf den linkervleugel ftoutelijk tegen de vijanden aanvoerde (t). Philippus, met het vlugfte gedeelte zijner benden den top der heuvelen bereikt hebbende , ontmoetede de zijnen , die voor den aandrang van den linkervleugel van f l a m i n i n u s terug deinsden , doch zich nu weder herftelden door zijne tegenwoordigheid , en was onvoorzichtig genoeg, om zich met hun tot eene pha ïanx te vormen en alzoo den Romeinen o\ het lijf te vallen, terwijl het overige ge deelte zijner benden nog, in verfcheidem krijgshoopen verdeeld, met moeite tegei de hoogten opkroopen. Het geweldi krijgsgefchreeuw bij den wederzijdfche: aanval geheven, werd vaak herhaald e verdubbeld, door den ftand houdend rechtervleugel der Romeinen ende den ber beklimmende benden des Konings 5 de dij in een geflootene langwerpig vierkam vhalanx der vijanden ftortede met den gat r fche (1) Liv. L. XXXIII. c. 6-8. Polyb. XVII. c. 16-19. Justin. L. XXX. c. 4. Plu in flamin. p. 372> 373. LI 5 IV. boek VII. hoofdst. J. voor C. 196. J. van R. 556. > I r I 1 3 ï e 1n L. t.  IV. SOEK Vil. BOOrDST ]. voor C. J« van R 1 • ] r i c d g V O %) b zi ft de ph vi pe op lee ge< S38 ROMEINSCHE fchen fchok van derzelver gevaarte den fchumfchen grond af op de, aan rotten verdeelde en in liniën onderfeheidene,benden □er Romeinen, en deed ze voor haare ftevig gevelde en tallooze pieken terug deinen, zonder dat echter de losheid der Roneinfehe flagorde , uitmuntend voor allereije wendingen gefchikt,. van de Macedot/che phalanx die beflisfehende verplette, ing onderging, welke derzelver fchok P digt in een geflootene en te rug gereevene benden anders verwekte, Fl aiininus, in plaats van .-zijne uit een ïftootene en terug gedreevene rotten tuchtloos tegen- de door lange pieken agenaakbaare en door eene diepte van fee en dertig gelederen ondoordringiare vijanden aan te voeren, begaf ch fchierlijk in perzoon naar zijnen nog md houdende rechtervleugel , voerde nzelven ter zijde van de voorrukkende alanx tegen de hondskoppen op , en ;1 de nog onvereenigde en nog halfkruinde en klimmende Macedonifche benden het lijf, die van zijne elephanten aln genoegzaam vertreden of op de vlucht Ireeven werden. Terwijl een gedeelte zij-  GESCHIEDENISSEN. 539 zijner benden deze weerlooze vijanden vervolgde, doch daar door aan de grond winnende phalanx zelve geenen hindertoebragt,nam één Krijgstribun het ftöut doch fchrander befluit, om met twintig vaandels voetvolk dezelve van agteren aan te vallen. De op een gedrongen vijandlijke flagorde, aan een lomp dier gelijk, wiens geheel onwederftaanbaar is, doch wiens afzonderlijke leden niets vermogen , kon zich niet fchierlijk genoeg wenden tegen dezen aanval. Dezelve dreef den moord van gelid tot gelid voor zich heenen, tot dat het ijslijk gefchreeuw, tot in de voorfte gelederen doorgedrongen, den linkervleucel der Romeinen nieuwen moed ter veree niging en ten aanval gaf, 't welk fchier. lijk door het wegwerpen der wapenen ei uit een lopen der vijanden gevolgd werd Philippus, die zich bedroogen ha< in zijne verwachting, dat alle zijne ove rige benden, dien hij vooruitgetrokkei Was , fchierlijk eene tweede phafonx te gen den rechtervleugel zijner vijanden zot den gevormd hebben, ontdekte thands we] dra zijne onherftelbaare nederlaag, vei zameldeeenige Tkacifchs en Macedonifcl bei IV. BOEK VII. IOOEDST. '. voor C. 196. f. van R. 556. I 1 1 e 1-  IV. BOEK Vil. hoofdst. J. voor C, iptf. J. van R, 55<5. 1 ( < r c c z k p d; v] de de < XV 540 romeinsche benden, en ijlde met dezelve op de vlucht naar Tempé, houdende flechts eenen dag te Gonnus ftand , om aldaar de overige vluchtelingen uit den flag op te wachten. Feamininüs, die de vluchtende benden welken zich niet bij de phalanx hadden kunnen voegen, vervolgde, zagze allen weldra de pieken voor hem opfteken t welk ten teeken hunner overgave verbekte, doch door de zijnen niet begree)en werd en alzoo het nutloos bloed ïortenniet belettede. Agtduizend vijanlen lagen wijd en zijd over de hondskopen verflagen, vijf duizend vielen *er den verwinnaaren leevendig in handen, wien e beflisfchende flag niet hooger, dan op -ven honderd mannen, was te ftaan beamen. Het verlaten leger van phieipus leverde den Romeinen geenen buit iar de JEtoliërs, in plaats van 's Konings' ucht te beletten , zich terftond met szelfs plundering hadden bezig gehou n CO- De lof der overwinning, aan pla mini- O Liv. L. XXXIII. c. 8-10. Polvb L. tL c. 10 - 23. Plut, in f lamin# p> ^  geschiedenissen. 541 n i n u s toegefchreeven , kwam voorzeker, naar de opgave der gefchiedfchrijvers', den Krijgstribuntoe, wiens naam zij, geenzins onpartijdig in ons oog, verzweegen hebben. De nederlaag in tegendeel ftrekte den Koning zelf tot fchande: hij had vroeger het voordeel zijner benden in de eerfte fchermutzelingen moeten onderfteunen, en, bij het befluit tot eenen al gemeenen flag, op de bezwaarlijkheid dei gelijktijdige beklimming van verfcheidene fteile hoogten moeten denken, gelijk een bekwaam Veldheer, onder allerleije om Handigheden, eiken tred zijner onderfchei dene benden behoort uit te reekenen. H; had ook geenen aanval moeten onderne men, voor dat zijn geheele heir zich me hem had kunnen fchaaren, en kan, w; men ook van het algemeen gebrek va verftandhouding bij de ouden mag ze: gen, nooit ontfchuldigd worden, dat he de beweging zijnes vijands in een lanc 't welk hem zoo bekend , als zijn eig< grond, was, dagenlang onbewustbleef (i Gelijktijdig met deze nederlaag verlo PH ( i) GmscaARD Mem. Milit. p. 249, 250. T. IV. boek VII- hoofdst. }. voor C. 196. T. van R. 55Ö. Aanmerking over de overwinningvan flami. ninCs en de neder, laag van ' PHILIPPUS. 1 t ,t 1 r. m l, :n ). or 1I.  IV. soek VII. HOOFDST. J. voor C. 196. J. van R, 55ö. 'sKonings wijs be- . raad, J X ï ft h k: de be m< ve lijï vei dei dei C (. c. 2 542 ROMEINSCHE phiLlppUS het Iaatft£ overb]..fzel ^ zijn voorig gezag in geheel Achaje, daar androsthenes , die thands het bevel der Connthfche bezetting voerde, door nico5TRATüs, den Veldheer van het Athceifchbondgenootfchap, listigin het veH gelokt en dapper geflagen was (1) Thands was den Koning geene keuze anger overgelaten tusfchen tegenweer en olflagene onderwerping, het onderweren alleen ftond nog in zijne magt en dit 'as hij aan zijne welgelukte vlucht ver üuldigè. Schierlijk naar Macedonië met -t nog bijeen gekomen overfchot zijner ygstnagtterug te trekken en van daar n vrede te verzoeken, dien hij niet meer dingen kon, was thands zijn eenig oog:rk, bij welks volvoering hij echter niet 'gat, alvoorens te Larisfa alle koning1 S^kfdmften en rijkspapieren te 'branden, op dat dezelve niet in han- ' 'ljner vervPlgende overwinnaars zou1 komen (2). Ia- O Liv. L. XXXIII. c. 14, ,5 O Liv. L.XXXÏILC.,,, Polyb, L. XVII  geschiedenissen. 543 Intusfchen heerfchte in het leger van flamininus geenzins die algemeene vreugde, welke men na zulk eene glans-1 rijke en beflisfchende overwinning had mogen verwachten. De JEtoliërs, die in de eerfte fchermutzeling veel dienst gédaan en zich ook in den flag dapper geweerd hadden, maatigden zich niets minder, dan de geheele eer der behaalde zege, aan. De eigene eerzucht van flamininus vond dit onverdragelijk en gaf niet flecht aan de inhaaligheid der JEtoliërs de fchuld van het ontkomen des Konings, maar greep tevens elke gelegenheid aan, om den hoogmoed zijner mededingers te vernederen, waarin hem weldra de o. verwinningliederen verfterkten , welker men in Griekenland aanhief ter eere de JEtoliërs, als die, met behulp der Latynen, de Macedoniërs hadden te onderge. bragt C i )• Ni ( i ) Zeker Mtoiifch Dichter a l c as u s , wel t£ onderfcheiden van den vermaarden tijdgenoot vat sappho (zie de Reize van anachars. D. II. bl. 6't en volg.) liet de verflagenen van 's Konings zijde al dus den reizigers toefpreken. „ Met geene traanei „ be IV. EOEÜ VII. [oofdst. [, voor C. 496. f. van R. 556. Misnoegen tusfchen de Romeinen en AsMtoUérs. I 1 t  IV. BOEK vii. HOOFDST , J. voor C, 196. J« van R. 556. Een vredebodevan philippus aan flamininus. < 1 ve de ve tei » 1» 9» 544 romeinsche Na de verkoping van de krijgsgevangenen en den buit, dien hij gedeeltlijk onder zijn krijgsvolk wegfchonk, trok flamininus , zonder van den volflagen terugtogt of van het tegenwoordig oogmerk zijnes vijands te weten, naar Larisfa af, alwaar hem een koninglijke vredebode tegenkwam, voor het uiterlijke met verzoek, om eene wapenfchorting ten einie de gefneuvelde Macedoniër* te begraven, doch eigenlijk met oogmerk om verof voor een Gezantfchap van philippus befproeid, niet geene uitvaart vereerd, liggen wij, Tbesfaliërs, ten getale van dertig duizend, helaas! m deze velden verflagen door de Atolièrt en de Latynen, dien titus uit Italië aanbragt. Een groote flag voor gansch Emathia, die den hoogmoedigen philippus doet vluchten , ais eene mnde." Ditpuntdicht, 't welk het getal dergefnenIden onmaatig vergrootede en de JEtoliërs vóór Latynen noemde, ftak en kwelde flamininus el meer, dan pihlippus, die zich van deu Dichfpottende wreekte , door hem na te zeggen jic bast-en blad-loos hout, o reizigers, werd op dezen berg ten hemelhoogen kruis voor alceus ^gericht." — Plutarch. in flamin. p. 373.  geschiedenissen. 545 ïus te vragen. De Romeinfche Veldheer ftond het een zo wel, als het andere toe, en voegde lei zelfsi;ter vernedering der JEtoliërs, die reeds veel van de öntthrooning van philippus fpraken, bij, dat hun meester goed moeds zou zijn. Deze toeftemming en verklaaring van flamininus ergerde de JEtoliërs niet flechts, om dat dezelve zonder hunne voorkennis gedaan eh gegeven was , maar ook , om dat hun eigen baatzuchtig en trouwloos charakter, alle edelmoedigheid in anderen in twijfel trekkende, hun deze toegevenheid des Proconfuls als een blijk zijner omkoping door philippus deed befchouwen. Zij ontzagen zich uil dien hoofde niet, te zeggen : „ dat de overwinning den Romein veranderd had. die voor den flag niets zonder, na den zeiven niets met, overleg zijner bondge nooten deed en thands blijkbaar des Ma cedoners gunst bejoeg, om zelf met d< voördeelen des vredes te gaan ftrijken nadat de JEtoliërs den last des oorlog hadden getorst." Dit fchandelijk vermoeden van omko ping, waar boven het Romeinfche charak VIII. deel. Mm te IV. B-> ».K. VII. HOOFDST. f. voor C. 196. f. van R« 556. Misnoegen der sEtelitrSi i 3 r  IV. SOEK Vit HOOFDST. J. voor C 196. J. van R 556. Mondgefprek aan PHILIPPUS toegedaan. 1 j 1 i i I h v d 546 ROMEINSCHE ter tot heden toe verheven was , en *t welk, in dit geval, de verachtlijklle laagheid en oneerlijkheid in den overwinnenden Veldheer onderftelde, — dit vermoe' den, zoo onbefchaamd geuit, verbitterde den Proconful al verder tegen de JEtoliërs, die zich alleen over eenige minachting , welke echter hunne fnorkerij verdiende, te beklaagen hadden. Flamininus had den vijand een beftand van vijftien dagen en den Koning zelf een mondgefprek toegeifaan. Eer het echter hiertoe kwam, riep hij de bondgenooten bijeen, en vroeg hun alle bijzondere vredesvoorwaarden af. Amyï ander begeerde niets meer, dan den ircede op zulk eenen voet gemaakt te den , dat Griekenland , ook buiten der lomeinen hulp, deszelfs vrijheid genoeg;aam zou kunnen verdeedigen , 't welk tij inzonderheid ten aanzien van zijn ijk, aan dat van philippus grenzende, loest wenfchen. — Een JEtoliër prees aarna den Proconful, dat hij thands zijne ondgenooten raad pleegde, doch beierde , dat men zich ganfchelijk betoog, wanneer men om eenen beftendi- gen  geschiedenissen. 54? gen vrede voor Rome, of om eene ongefchondene vrijheid voor Griekenland dacht, zoo lang philippus in wezen en wel in het bezit des throons was , het geen men ligtelijk beletten kon, wanneer men het tegenwoordig goed geluk zich thands maar niet ontglippen liet. Flamininus andvvoordde hierop: „ dat de JEtoliërs de Romeinen geenzins kenden, zich zeiven ongelijk waren, en het belang van Griekenland niet verftonden; de Romeinen waren gewoon, de trotfchen te vernederen, maar de verwonnenen te fpaaren, waarvan de Carthaagfche vrede, met hannibal geflooten, het laatfte en weldaadigfte blijk geweest was j de JEtoliërs zelve hadden bij voorige onderhandelingen nooil van eene ontthrooning van p h i l i p p u j gefproken, en waare grootheid vorderde onverzoenlijkheid in het flagveld, maai zachtmoedigheid in de overwinning; Gne kenland zelf behoorde, uit wel begreeper eigen belang , het Macedonifche rijk h wezen te laten als eenen voormuur tegei de Thraciërs , llljriêrs, Galatiërs en d overige onbeichaafde volkeren , die he zelve anders met veelvuldige invalle: Mm a dreij IV. 10 EK. Vit HOOFDST. {, voor C. 106. ]. van R* 556. [ t * E l 5*  IV. BOB E vn. HO0FD5T. J. voor c. ip5. J. van R. 55<ï. 5 t C d § o: ft; v£ na de zii < 548 romeinsche dreigden." — Een ander sEtoliè'r viel den Proconful hierop in de rede, beweerende, dat men philippus thands flechts te fpaaren had, om hem eerlang veel geduchter weder te zien opftaan , doch flamininus voerde hem met trotfchen wrevel toe: „ kaakel niet, terwijl men raadpleegt; de vrede, die gemaakt zal worden, zal den Koning geenen nieuwen oorlog vrij laten ( i )." L>en dag na deze zamenkomst der bond;enootenliet zich de Koning, volgends tffpraak, reeds ter mondgefprek bij Teme vinden , doch den daaraan volgenden ag werd hem eerst in eene talrijke vergaering van Romeinen en Griekfche bondïnooten gehoor verleend. Philippus was fchrander genoeg n liever terftond dat geen gaaf toe te' tan, zonder het welk hem de vrede onrkrijgbaar zijn zou, dan zich het zelve, gefchil wekkende weigering, toch einlijk te laten afdwingen. Hij verklaarde :h bereid, om thands alles af te ftaan, het O Liv. L. XXXIU.C. 12. PoLyi, ^ /. Ltgat. VI,  geschiedenissen. 549 het geen de Romeinen en hunne bondgenooten wel eer van hem gevorderd hadden , en floot daar door den mond van hun, die zich het meest tegen hem gefpitst hadden. Allen zweegen zij 5 de JEtoliër alleen vroeg hem : „ gij geeft ons dan Pharfalus, Larisfa, Cre mafte, Zchinum en het Phtliiotisch Thcben ooi eindelijk terug? " Zijn andwoord was, dat hij alles terug gaf: doch flami dikus betwistede den JEtoliërs het rech op Theben, 't welk, door hem reeds op geëischt, naar krijgsrecht in zijne hande kwam. De JEtoliërs beriepen zich hifi tegen op het oud verdrag, door de Rt meinen met hun aangegaan , om bij d verovering der fteden zich met den bu alleen te vergenoegen ( 1) : maar f l t mininus verklaarde „ dit verdrag doe hunnen afzonderlijk gemaakten vrede r dien tijd gefchonden en krachtloos, e beweerde , dat het zelve, buiten dier nog alleen zou kunnen gelden tegen ye overde , maar geenzins tegen vrijwil ove (1) Zie hetzelve D, VII. bl. 332. Mm 3 IV. BOES vu. HOOFDST. J, voor 196. J. van R* 55ö. p t 1 r e it L- •r a n Ü c- % E-  IV. VII HOOFDST. J voor C. ipö J' van R. 5Só\ I f, I 21 n k z\ R g< te de la; vr ine wi ci $5° romeinsche overgegevene fteden van Thesfalie- Alle *' overige bondgenooten ftemden den R27, t0e ' d0ch verwilderde de °P ^uw dermaate, dat zich tÊde' dle "«derhand, door an ti ocho« geftijfd,in eenen openlijken krijs "«barstede. Voords werdmetUiLif ZS VCrdraS moffen, dat hij zijnen Won DE ME Tü tttc c\ . J J11C" we* tl)drerioop hij L *? afraardi«e° ■ m« verZe'lfcn «even ■ «dfen hem de vrede te r/lnnH k bradSMooten verkoozen h,Zendeli"Sen voor de o„" rhandehng * Iiajrie met ^„.J voor of tegen den » f > *« »l**,IN1ND5 «verhaasttng voltrokken „e„schte " er eene nieuwe k,% met antio■os op tanden fcheen, die zich reeds daa-  geschiedenissen. 551 daadelijk ten overtogt in Europa gereed maakte ( i )• Het gerucht der volkomene nederlaag van philippus had de moeilijke poo ging van 's Proconfuh broeders , om de Acamaners van de belangen van Macedonië af te trekken, nu ook volkomen doen gelukken , terwijl de Rhodiërs in dien zelfden tijd, als keerde het geluk den overwonnen Vorst thands overal den rug, de kust van Afie van alle Macedonifche overheerfchingbevrijdhadden. DeDardanersalleen meenden te vroeg in philippus eener dooden leeuw te befpringen, en betaal den hem hunnen hoonenden inval in zijt rijk, ?t welk s' Procónfuls gunst hem het zeer duur O). Te Rome had het fchriftlijk bericht de behaalde overwinning eene blijdfchap vei Wekt, welke men in een dankfeest va vijf dagen lang geuit had (3). Even na de komst der nieuwe Confu l. Fl (l) Liv. L. XXXIILc. «• Polyb. Excen Legat. VI. Plut. in flam. p. 3"3- CO Li». L. XXXlIL C' 16~19' Cs) Li». L. XXXlIL c. «4. Mm 4 rv. boek VIL IOOFDST. [. voor C. 196. L van R. 556. 1 L f r 1 's fr t.  IV. boek VIL HOOFDST. J- voor C 196. J. van R 556. De vrede met philipp s ■door den Ra d aan FLAMIN). nus overgelaten, j l 1: v ê b ft % 552 romeinsche x..FDR1US ^EEOenM.cla*;DIt7S mar- c«xü.an,bet bewind v^wkenJcWtae, de afgevaardigden van philippüsbenevens die van F,AMJNmus en 2ijne Bond Raad nam volkomen geHOegen.ln den vredes voorflag de£ Konings en gekste de C^M, om den zei ven het Volk voor te dragen. Te vergeesfch verzettede 2ich hier tegen marcellus. gaarne zelf Griekenland ten kxikare ?* gehad z™ «*!» , door dei ge. daanen voorflag als trouwloos te verklaaren, vooigevende, dat PH,ifIPBUS fl,chts ?e!ogenh,id zogt, om zich te hezfkllen «annen drongen door, dat men zulks aan Volk. oordeel ftellen zon,'t welk bij Jltei te zamen kwam en eenftemm g ïenvoorgeflagen vrede befloot. De Raad noemde, na dit volksbefluit, tien G bigden tot deszelfs voltrekking en ver-ees voords alle gefchillen, dien de Afevaardigden der onderfeheidene Griekfche °ndgenoote„ thands opperden, ter veref. ^aan deze plechtige Bezending C0. Jn- CO Polyb. £xcefpt Lesat Vrr r «III. c. aj. a< ' Llt- L' jij., aj.  GESCHIEDENISSEN. 553 Intusfchen had flamininus den winter nogmaal te Elatia ( i ) dooTgebragt, en veelvuldige Gezantfchappen van alle de Griekfehe volkeren ontvangen, onder welken zich ook die der Bceotiërs bevonden hadden met het verzoek, omeenen ftrafloozcn terugtogt hunner krijgsluiden, die bij philippus gediend hadden. Het belang, om alle de Grieken door edelmoe digheid aan Rome te verbinden , voora daar de aanftaande krijg met antiochu, ligt te voorzien was, deed den Proconfi dit verzoek toeftaan , 't welk anders d algemeene gezindheid der Beotiërs nh zeer verdiende: doch, in plaats van his voor eenigen dank te betoonen , ftek men zekeren brachyllas, eenen di genen , die uit Macedonië terug kwamen tot Beotarch of Opperften des volks aat en vaardigde men eene bezendirg na philippus af, om hem voor het or flag der hunnen uit zijnen dienst te da ken, zonder aan eenige erkentnis jege fl (i) Livius heeft CL. XXXlIL c. 27.) 1 keerdlijk ce Athenen gefield. Vide dra kei ad b. I. Mm 5 IV. boek VIL hoofdst. J. voor C 196. ]. van R. 556. Gedrag der B.tO' tiërs. i l :t :r e :r »» ar n- ns Aer-  IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. lors. J. van R. 556. i \ d d n L w hi H ar n( zi n 554 romeinsche flamininus te denken. De Romeinschgezinden in dit gewest vreesden met reden 'sProconfuls misnoegen hier over tegen hun Volk, en, bij zijn vertrek uit Griekenland, 's Volks haat en 's Konings wraak tegen zich. Zommigen hunner vervoegden zich dus als Gelastigden der overigen bij flamininus, hielden iem de gefteldheid van Bceotie voor, en raadden hem de van kant maaking van bra;hyllas , als het zeekerst middel ter 'erbijstering en onderwerping der overien, aan. De Proconful verklaarde, geen eel te willen hebben aan dezen toeleg, och verwees hun naar den Veldheer der Etoliërs , die, hierin geene zwaarigheid taakende , hun drie Altolifchc en drie aliaanfche krijgsluiden medegaf, van ien brachyllas, van een gastmaal ïiswaards keerende, vermoord werd(i). et verraaderlijke dezer daad liet geenen deren indruk na, dan dien van algemee;n haat tegen Romeinen en Romeinschgenden; men verfioutede zich tot openlijke wraak CO Po lts. excerpt. Legat. VIII. Liv. L. IIII. c. 97.  geschiedenissen. 555 wraak tegen eiken Romein , die zich in Bceotie vertoonen durfde , 't welk zoo ver ging, dat flamininus, te ver-; geefsch voor eiken vermoordden krijgsman één talent van het Beftuur gevraagd hebbende, 't welk beweerde, geen deel aan bijzondere misdaaden te hebben , de Achaèrs en Atheners ten ftrijd opriep tegen de Baotiërs, en zelf een gedeelte zijner benden zond, om hun in dezen krijg te onderfteunen. Deze dreigende hou. ding was echter genoeg, om de Bao tiërs om vrede te doen fmeeken , di hun, opvoorfpraakder Achaërs, gefchon ken'werd, mids alle fchuldigen uitleve rende en dertig talenten (i) ter ftraf be taalende (2). Eerlang kwamen nu de tien Gelastigde uit den Romeinfchen Raad ter eïndlijh voltooijing van den vrede, die aan ph lippus op de volgende voorwaarde wierd toegeftaan : dat alle de Griekfcl Steden in Europa en Afia vry zyn en ha eigen Jlaatsbefuur zouden fcbben ; c PK CO 54» co° Guldens- Ca) Liv. L. XXXlIL c 28, 39. IV. soek VIL ioofdst. [. voor C. 196. f. v»n R. 55r C. 196. . van K. 556. L » 1 » n 9 •> s Lt  553 romeinsche IV. BOIJR VU HOOFDST J. voor C, 196 J- van R. 556. i k 1 c t. d ci re Vrij verklaaren van geheel fa Griekenland, ge gn Ier vli C Legt f mie waren overgekomen, om de beheermg van philippus 0 v a"! zucht^°ChterWijIs'W^ eigene eerzochtb lennmet (hatkundige bedenkingen Plenede bragtendeVredesgezantenduch"ge redenen in het midden, uit den aan, taden overtogt van antiochos in Europa ontleend, die hun huiverig r^ken om deszelfs zoo noodzaaklijken te:enftand voor de belangen van Le al«naan de Griek/d, erkentnis en trouw "««"fluit was, om CoZ «wden Ackeeèrs vrij te rug te geven -h het kasteel dier ftad, benevens C/^ en Demetnas bezet te houden, totdat en mets meer van antiochus 20« vreezen hebben (1) ar:^behalven het onverzaadlijk genoe n, twdkdeGhVtoindezeenwdew )ote volksfeesten vonden, waarbij alleije proeven van fterkte, behendigheid, gheid en oefening in veelerleije wed- ftrij- ^lx.,V,L,XXXIir,C-31- P0L"-^  I geschiedenissen. 559 ftrijden gegeven werden, bragt thands inzonderheid het reikhalzend verlangen naar de lotbeflisfching van geheel Griekenland, bij de onderwerping van phillippus, alle de volkeren uit de noordlijke en zuidlijke deelen van het ganfche land bij een. Zommigen verbeidden ftilzwijgend der Romeinen uitfpraak, anderen waren openhartig met hunne hoop en vrees, veeler deeden ftoute verzekeringen , als hadder zij in den Raad der Romeinfche Afgevaar digden gezeten , allen zagen zij Rome' verfijnde ftaatsbelangen verkeerdlijk in ei misreekenden derzelver uitkomst. Terwijl de ontelbaare volksvergadering onder deze overleggingenen onrustige ge fprekken den eersten wedftrijdin het rer perk afwachtede, trok de komst der Rc meinfche Afgezanten, met flamininu aan het hoofd, aller oogen; en naauwlijl waren dezen, ter bijwooning der aanftaand fpelen, gezeten, of de heraut trad na; gewoonte voord, wekte aandacht door h (teeken der trompet, maar fprak , plaatze van het gewoone feestformulie de volgende woorden uit. de raad en hex romeinsch Vol: IV. BOKS. ' VII. HOOFDST. J. voor C. 196. J. van Ri 55» 1 3 1 ls :s e .r ;t in •> e  IV. BOEK VII. KOOFDST. Jk voor C 196. ]' van R, 55<5. I C V h r< al e] w no WO ( Le^ 5^° kOMÈINSCHÉ v°lk' be nevens DEN VelDHEER T1 T V S QuiNTlUS, den Ko- ningPhilippüs endeMacedo- NieRS OVERWONNEN HEBBENDE, gebiedt DE CoRinxhiSrs, Pho- CEeas, Alle de locrers, het EILAND E UBOe A, DE MAGNESlëRS I" H E S s AL I ë r S , PERRH.EBERS EN P H T H IOTERS (O, VAN ALLE BESETTING EN BELASTING OlVTHE /en, VRIJ TE ZIJN ENnaar h V N, «E EIGENE WETTEN TE L E E' e n (2). Na het hooren van deze aankondigt ntftond 'er eene algemeene verrukking 'elke te groot was voor het menselijke' art. Naauwlijks kon iemand zijne 00 ;n geloove"; de een zag den ander aan s bedwelmd door eenen droom, waaruit k ZIch fcheen te ontwaaken, en welks szenlijkheid in aller twijfelachtige oogen on- CO Alle volkeren buiten het AcMfii bondge"fchap, 't welk niet vrij verklaard behoefde te rden. >) Lrv L. XXXIII. c.32. PoLYBi excerpt, at, IX, Bxot. in flAMIn. p. 374.  geschiedenissen. 561 onleesbaar was ; men vroeg elkander, war, en of men wel gehoord had; een eenftemming gefchreeuw riep den heraut, die vertrekken wilde, terug; elk wilde de afkondiging der vrijheid en onafhanglijkheid niet flechts nog eenmaal hooren, maar met eigene oogen derzelver bode zien; hij moest dezelfde afkondiging herhaaien , en nu liet zich de welverzekerde verrukking terftond in zulk een geweldig gejuich en vaak herhaald handgeklap hooren, dat deszelfs uitbarfting raaven, di< toevallig boven het renperk vloogen, ui de lucht deed vallen , en een lang ge donder over de beide zeeën heenen rollen Zoo dierbaar boven alles was den Griekei hunne burgerlijke vrijheid. De worfte laars, anders der Grieken oogenlust, trok ken nu geene de minfte oplettendheid fchierlijk volgden zij eikanderen op ei weerden zich, door geene, toejuiching be moedigd, maar veeleer volftrekt vergete: bij de algemeene opgetogenheid, zee flaauw. Weldra was de ganfche wedftrij voor deze zitting geëindigd; de geheel menigte ftortede op flamininus n< der; duizende handen reikten te gelijk naa VIII. deel. Nn d iv. BOEK vii. HOOFDST. J. voor C. i»5}. van R. 557- 6 t » l 1 r l 1r 5  boek VIL hoofdst. J. voor C >P5J. van R 557- 562 ROMEINSCHE de zijnen; rondom zich zag hij veel eer door de tallooze geopende monden den oprechten dank uit het hart rijzen, dan ' dat hij, verdoofd door de veelvuldige aanfpraaken, denzelven hooren kon; eene xvolkbreuk van kranzen, haairfnoeren en linten ftortede over zijn hoofd; zijn drie en dertig jaarige ouderdom, jeugdige fterkte en zamenwerking van alle zijne krachten onder het genot van den frreelendften roem en algemeene verrukking, konden hem voor geen lijfsgevaar bij deze overweldiging der dankbaarheid behoeden; een fpoedig ontkomen aan den algemeenen drang redde alleen zijn, den Grieken zoo dierbaar, leeven ( 1). Den ganfchen dag en nacht, en veele volgende dagen duurde s' Volks dankbaare blijdfchap. Elk , dien men ontmoetede, werd geluk gewenscht; overal r eikCO Polyb. excerpt. Lcgat. IX. Liv. L. XXXIH. c. 32, 33. Plut. in flam, p. 374, 375- De laatstgenoemde Schrijver brengt natuurkundige redenen voor den val der vogelen in het renperk bij, en ontgaat alzoo den fchijn van eigene dichterlijke overdrijving.  GESCHIEDENISSEN. 563 reikte men elkander vrije handen toe; men onderfcheidde landgenoot noch vreemdeling, bekenden, noch gastvriend; overal ftonden opene tafels , waar de gulfte gastvrijheid noodigde, en de fchuimende beker op het heil van Rome en Griekenland rondging. „ Wie dacht immer, deze was de algemeene taal der vrij verklaarde Grieken, dat'er een Volk op aarde was, 't welk op eigene kosten , met eigen zweet en bloed voor de vrijheid van anderen zou ftrijden, 't welk zulk eenen dienst geen nabuurig , maar een door zeeën afgefcheiden volk, zou bewijzen ; zeeën, dien het alleen overftak, om nergens het geweld te laten heerfchen, maar overal gerechtigheid en recht te herftellen. Mei ééne magtfpreuk Griekenland en Jfia vri te willen verklaaren was voorzeker he ftoutst ontwerp van den edelmoedigfter geest: het zelve uit te voeren, was he gelukkigst heldenwerk. Agesilaus LYS ANDER, NICIAS, ALCIBIADEl mogten hun vaderland bevrijden ten kos ten van veel burgerbloeds , flaminj n u s ontrukte een vreemd Volk aan he Nn 2 juk IV. BOEK VII. 300FDST. f. voor C 195. f. van R 557- I I » t »  IV. BOEK VII. hoofdst. J. voor C. 195. J. van R. 557- Daadiijke bevrijdingvan Grtekenland. 1 1 < ( 1 Algemeen genoegen q der Bondgenooten, C uitgezon- „ derd de = /Etoliën. h O I X ROMEINSCHE juk, zonder eenig leed voor deszelfs fchouderen (O." De daadiijke uitvoering volgde terftond de ple^tige afkondiging der vrijheid en onafhanglijkheid. De tien Vredesgelastigden verdeelden onderling de volvoering hunner aangenaame taak en gingen uit elkander naar de onderfeheidene Griekfche gewesten ter regeling der nieuwe orle van zaaken, ter vereffening van alle >nderlinge gefchillen der Grieken, en ter vergelding der beweezene diensten van de mderfcheidene Bondgenooten geduurende lezen, thands voor Rome zoo tijdig, als oemrijk geëindigden, krijg Alle de Bondgenooten der Romeinen in ezen gemeenfehapiijken krijg namen een ven volkomen genoegen in de fchikkinen door de Gelastigden des Raads ten unnen aanzien gemaakt , als de vrij en nafhanglijk verklaarde gewesten zelve. »e overwonnen vijand philippus,' wiens Cl) Plut.;» flamin. p. 375. l,v r xxrn. c. 33. (2) Liv. L. XXXIII. c. 34.  GESCHIEDENISSEN. 565 wiens eigen verovering-geest van voorleedene tijden in de zucht der Romeinen ter uitbreiding van hun gezag, hoe zeer ook ten zijnen kosten tegenwoordig werkzaam , geene misdaad vinden kon, had zich zoo oprecbt bevredigd met zijne edelmoedige beftrijders, dat hij den raad van een der Gelastigden gaarne aannam, om de bijzondere vriendfchap en bondgenootfchap van Rome te verzoeken. De JEtoliërs alleen bleeven onvergenoegd : zij beweerden , dat de Romeinen zonder hun geenen voet in Griekenland zouden gezet hebben , dat zij zich des ten onrechte de eer der bevrijding van de Griekfche Volkeren aanmaatigden, en, bij de vergelding hunner Bondgenooten , ondankbaaj en beleedigend jegens hun hadden gehandeld. De Romeinfche Gelastigden oordeelden te recht, zich in geene gefchiller hierover te moeten inlaten, te minder daai het gevaarlijk zou geweest zijn, deJEtoliën van Rome te verwijderen in eenen tijd. waarin men eenen inval van anttochu; duchtede : hij verwees hun met hunne bezwaaren naar den Romeinfchen Raad Nn 3 hui IV. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 195J. van K* 557' t l  IV. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C. _ 'P5. J. van R, 557. eijnde van het agtste deel. $66 rom. geschiedenissen. hun verzekerende, dat hun aldaar billijk recht zou wedervaaren (i). Flamininus zelf bezogt de meeste vrijgemaakte fteden, herftelde overal de goede orde en het recht, de burgerlijke eensgezindheid en geluk, en deed alle uitgeweekenen of ballingen van Staat vreedzaam terug keeren tot hunne haardfteden, voor zich zelf in deze vrede - en heilbevordering van geheel Griekenland grooter eer ftellende, dan in de overwinning der Macedoniër* , fchoon hij zich geenzins fchaamde, zijne eigene lofrede daarover te vereeuwigen op de zilvere fchilden en zijnen eigen beukelaar, dien hij den Delphifchen apollo wijdde (2). CO Plut. in flamin. p. 375, CO Polyb. Excerpt. Legat. ix. Liv. L, ïxxiii. c. 34.