RECHTMATIGHEIT van het FORMULIER van ALEXANDER VII, en van de BULLE UNIGENITUS van CLEMENS XI. Aangewezen in verscheiden Brieven aan een' Appellant. Waar in onderzocht wort, Of de Ondertekening van het een, en de Aanneming van bet ander Overeenkomt met de veiligheit van een Christelyk geweten 9 en of De Apostolifche Stoel het recht heeft Om daar toe te verplichten. do o r J. C R. P. Te AMSTERDAM, By D. HEYSTEE, Boekverkoper in de Rofeboomfteeg- J783.   RECIITM ATIGHEIT van het FOkMl^LIER van ALEXANDER VII. en van de BULLE UNIGENITUS van CLEMENS XI. aangewezen in verscheiden brieven aan een' Appellant. I. B R I E R Over het Formulier. Mtn Heer! CjTy vervult myn heit met vreugde door den WeJgeëerden, dien ik zo even ontfange * en ik vvachte geen ogenblik, om ü myn antwoort gereet te maken. Uwe oprechtheit, myn Heer, en de openhertigheic, welke overal in uwen Brief doorftraalt, verzekert/ my> dat gy hulde zult doen aan de waarheit, zo haast, als gy ze zult kennen, en dit geeft my een genoegen, dat ik nimmer uit zal ipre. ken. Niets is 'er» dat my meer ter hertegaat, als de vrede, en wel bezonderlyk in 't ftuk van Lering, en Godtsdienst^derhaJven zo ik A daar  2 I. BRIEF. daar toe oit van enig nut kan zyn, niets zal 'er ook oit wezen, dat my te lastig zal kunnen vallen. Gy vraagt my , dit is het oogmerk van uwen Brief, hoe de ondertekening van het Formulier van Alexander VII., en de aanneming van de Bulle Unigenitus over een kan komen met de veiligheit van een Christelyk gebeten, gy voegt daar by, dat indien ik U zulks aan zal tonen, gy, en alle uwe goede Vrienden, U teriiont aan 't Vonnis van den Apostolifchen Stoel zult onderwerpen. Godt gave het, myn Heer, en fchoon over dat onderwerp zo veel, en zo duidelyk gefchreven is, daar gy het antwoort wel hadt kunnen vinden , zo kan ik het echter niet van my zelfs verkrygen, om U niet terftont in zo gewigtige , en heilzame zaak voldoening te geven. Onder het lezen van uwen wel aangenamen, wierde ik te rade, U toe te doen komen het Werk van den Vermaarden Muratori, onder den naam van Lamindus Pritanius, over het gebruik der Menfchelyke reden in 't ftuk van Godtsdienst, daar gy uwe voornaamfte twyfelingen , bezonderlyk wegens het Formulier opgelost zoudt zien,doch verder lezende, begreep ik, dat gy gaarne briefwisfeling met my over die ftoffen , ook by name over de Bulle Unigenitus wilde houden , om uwe zwarigheden voor te kunnen ftellen,en teffens de antwoorden te vernemen. Wat zal ik zeggen? gy hebt my reets ingenomen, zo dat ik U niets meer weigeren kan; zelfs om U noch meer te gemoet te komen, en de antwoorden gemakkelyker te doen waarderen, zal ik uwe zwa-  over het Formulier. 3 Zwarigheden, voor.fieliingen, en bewj-srede» nen aan halen, en zb veel mogelyk is, in hare volle bracht, ja met uwe eigen woorden hier ter nederftellen, waar uit dan ook zal blyken, dat myn oogmerk niet is, U tot myne gevoelens over te halen, maar om U te overtuigen. „ Het verveelt my, zegt gy, in een party „ gewikkelt te zyn, daar men ons gertadig „ doet hopen op vrede, en verzoening mee „ den Apoftolifchen ftoel, • dewyl 'er onder„ tusfehen niets Van koomt: van het begin „ der. fcheuring af, zoekt onze CJeregie die „ gemeenfehap, en verfcheide vermaarde „ .Mannen hebben, zich 'er mede bemoeit, „ wy waren ook réets verre gevordert onder „ den Paus Benediólus XIV.- door 't bcleit van den Cardinaal Archinto, en onze Verzoel ,, ning ftonde op een zeer goeden voet oni, der ClemensXIVl; dewyl menigte Bisfchbp„ pen, verfcheide Prelaten, enige Cardina, „ Jen , ja zyne Heiligheit zelve, de vrede „ zeer toegedaan was. federt cjedoot van dien „ grooten Paus is alles weer verdwenen, en „ my dunkt reden te hebben van te twyfelcn, „ of die vrede, welke zekerlyk nu verre af „ is, wel oit zo naby is geweest, dan men „ ons heeft willen doen geloven; want van „ Benediólus weten wy, dat hy op het laatfte' ,, van zyn leven tegen ons geweest is, en in ,, weerwil van onze Verklaringen, en geloofs„ belydenisfen , ons heeft veroordeelt, en „ van Clemens , dat hy na vyf jaren levens „ noch niets ten onzen voordele heeft kun„ nen befluiten. Ondertusfchen vermindert „ onze Geestelykheit, onze Gemeentens ver- tti zwakken , onze Kerken Haan ledig, én ons A 2 h zé  4 I. BRIEF. ze Bisdommen zullen van zelfs te niet gnan.' „ — Deeze aanmerkingen over de weinige kans,die 'er is van vrede,en de waarfchynlykheit dat die gelukkige tytnoit komen zal, dat wy met U in eenheitvan geest den Va5, der aanbidden zullen, doen my na midde. j, len zoeken om bet gevaar t'ontkomen.... 5, want hebben ons zovele, zo veritandige, en zo heilige Paufen veroordeelt, van Alexander VII. tot den tegenwoordigen ingefloten: worden wy van alle de Bisfchop„ pen verlaten , waar onder niemant voor „ onze zaak opentlyk uit durft komen, wil ;, niemant der Catholyken met ons enige ge„ meenfchap houden, my dunkt het is niet j, alleen gevaarlyk, maar zelfs dwaas, zo ene „ wanhopige zaak langer te willen verdedi„ gen.... Doch als ik denke op dat Formu„ lier, op die Bulle, dan ben ik fchier wan„ hopig, en my zelve niet, want ik vinde ,, daar onoverkomelyke zwarigheden, en my „ dunkt onmogeiyk, dat een Christelyk ge„ weren zulke ltukken kan aannemen, of be,, zweren . . . ." Deze taal, myn Heer, die de rechtzinnigheit U doet fpreken , geeft my noch meer vertrouwen, dat gy met ernst de zaak zult onderzoeken , de reden plaats geven, en uwe Zaligheit aldus buiten gevaar ftellen. Ondertu?fchen terwyl ik uwe zwarigheden beantwoordende , een proef neme, of de bewuste ondertekening met de veiligheit van uw Ge* weten over een kan komen , verzoeke ik niet anders, dan dat gy alle ingenomentheit voor ëk gevoelens der Appellanten, en alle vooroordeel tegen my,en de mynen, zo veel moge. » Jyk  over het Formulier. 5 ]yk, belieft af te leggen , en verzekert wezen , dat ik niet anders in 't oog hebbe, als de waarheit, de vrede, en uw' JEuwig welvaren; voor't overige, wanneer ik uitgepraat bebbe, of wanneer gy niets meer hebt op te werpen, zeg dan wat U belieft,ik zalmy altyt troosten, dat ik myn plicht betracht, en niemant anders tot getuige, als Godt alleen van noden hebbe. • Gy zegt dan in het vervolg van uwen Brief, dat gy, en alle uwe Vrienden van herte, en met alle oprechtheit verlangt na de vrede, of de verzoening met den Apoitolifchen Stoel van Romen, als met het middelpunt der Eenheit, en dat gy dat altyt gezocht hebt, ja dat gy zeer verwondert zyt, dat wy daar zo weinig werks van fchynen te maken,neen, myn Vrient, dat is zo niet:het eerfte wil ik U gaarne toeftaan, maar het twede , verfchoon my, is onrechtvaardig, want wy zyn bereit ons bloet daar voor te ftorten, doch wat kunnen wy doen , daar wy noch gehoor, noch onderwerping noch vertrouwen vinden?gyzoekt de vrede, dat geloof ik, maar gy zoektze volgens uwe denkbeelden en bevattingen, te weten: „dat „ gy door openbare verklaringen, en geloofs„ belydenisfen den H. Stoel verzekert van de „ echtheit, en zuivcrheit uwer gevoelens , „ en dat zyne Heiligheit daar mede te vrede „ wille wezen, zonder daar Janfenius, of de „ Bulle Unigenitus by in te trekken, want „ wy belyden (zegt gy) bet zuiver Catholyk „ Geloof, wy vervloeken alle dwaalleer, en „ ook by name de beruchte vyf Stellingen „ van den Paus Innocentius X. door zyn Bulle, „ welke begint: Cum Occafione, in 't Jaar A 3 » 1653  6 I. BRIEF. 5, 1653 veroordeelt , wy veroordelenze met „ alle rechtzinnigheit in haren eigen, en na„ tuurlyken zin, en wy houden ons in dat ftuk, „ wat de leqng betreft, aan het vonnis van „ de Kerke, doch wat Janfenius aangaat, of „ hy die Stellingen geleert hebbe, en in zyn „' boek, genaamt Auguftinus, gevonden wor„ den in dien zeiven dwalende zin, waar in „ zy gedoemt zyn , daar zyn wy niet van „ vérzekert, ja wy zyn van het tegendeel 3, overtuigt, wy kunnen ook niet begrypen, „ wat dat boek daar mede te doen heeft, de • 3, wyl het van zeer weinig belang is , of 3, Janfenius zulks geleert heeft, of niet, wy „ kunnen derhalven daar noit op zweren, en 3, ons gewisfe kan nimmer toelaten met Ede 3, te bevestigen ene zaak, die wy niet gelo« „ ven; dus kunnen wy noit het Formulier „ van Alexander VII. in zyne Bulle Apofto„ Uzi Regiminis , van 't Jaar 1664. voorge,, fchreven , daar men onder Ede verklaart, ,, de vyf Stellingen, getrokken uit het boek van janfenius, in denzin van deszelfsSchry3, ver beoogt, te doemen , ondertekenen." Aldus begint gy de zaak van Janfenius te bepleiten, en hier van daan zal ik beginnen U myn antwoort te geven. Wy zullen beiden met eikanderen de redenen, die U bewegen om U tegen het Formulier te verzetten , in £e weegfchaal leggen, en zonder vooroordeel, of bitterheit ter bevordering van eendracht, en vrede, onderzoeken. Ik flemme dan zeer gaarne toe , myn Heer, want het .ftaat my vry van U de allervoordeligfte gedachten te hebben, dat gy het Catholyk geloof wilt 'belyden, en al wat de •"~"" e' * ■ ver-  over het Formulier. 7 verfpreide Kerk met haar Hooft, den Paus van Romen, als een Geloofsartikel aanneemt, ook aan wilt nemen, of al wat daar van als ene dwaling wort verworpen, ook rechtzinniglyk als zodanig wilt verwerpen. Ik wil ook wel geloven, dat gy met alle oprechtheit de vyf Stellingen, die aan Janfenius worden toegefchreven, verwerpt, en als vyf doemwaardige dwalingen, met den Paus, en Kerke doemt, fchoon gy niet bekennen wilt, datze Janfenius geleert heeft. Eindelyk wil ik my noch voorftaan Czie daar wat ik U toegeve*, en hoe my niemant van vooroordeel tegen ü kan befchuldigen) dat gy de vyf Stellingen in dienzelven zin veroordeelt, waar in zy van den Paus, en Kerke veroordeelt zyn, dat is: dat gy de vyf Stellingen veroordeelt in haren eigen, en natuurlyken zin, of in dien zin, als de woorden der Stellingen ten eerften aan den geest vertonen : te weten niet met aan dezelve den zin van Calvin toe te fchryven, of enig ander, en dien voor den eigen, en natuurlyken aan te zien, gelyk weleer gefchietis, maar met'er dien zeiven natuurlyken zin aan te geven, dien de woorden zelfs medebrengen , en dien de Paufen gedoemt hebben; zo dat ik ü van dwaalleer , of kettery vry zoude fpreken, want niemant is, volgens de Lering van de Kerke een ketter, als die met hartnekkigheit ene van Godt geopenbaarde waarheit lochent, of ene veroordeelde Lering, dat is: ene Helling, die van de Kerke naar de H. Schriften, en overleveringen gedoemt is , in dien veroordeelden zin hartnekkig ftaande hout. Maar het is ongetwyfelc, dat al wie de vyf Stellingen A 4 reqht.  8 I. B R I E F. rechtzinnig veroordeelt in haren eigen, ennatsurlyken zin, ze veroordeelt in den zeiven zin, waar in zy van de Kerk veroordeelt zyn; Bygevolg zyn de zulken,die dc vyf Stellingen in haren eigen, en natuurlyken zin openbaar doemen, (wat ook zy van de innerlyke mening, daar de Kerke niet over oordeelt) volftrekt gefproken, ten dien opzichte gene ketters. Want het blykt genoegzaam uit de Bullen der Paufen zelfs, die de Stellingen veroordeelt hebben, dat zy niet gedoemt zyn, om dat zy in Janfenius gevonden worden, maar om dat zy tegen de H. Schriftuur , en de Overlevering ftryden , en dat zy in den zin van Janfenius zyn veroordeelt, om dat zy in zyn boek worden gevonden , want niet de boeken van bezondere Schryvers , maar de Goddelyke openbaringen in de Canonike boeken, en in de Apoftelyke overleveringen begrepen, zyn de Richtfnoer, waarna de H. Kerk over leringen, of Hellingen oordeelt, en waar op zy de Schryvers toetst, omze goct te keuren, zo zy de reets geopenbaarde Waarheden vooritaan, ofte veroordelen, zo zy ze beledigen ; en dus blykt het, dat de vyf Stellingen op haar zclven doemwaardig zyn, en doemwaardig in Janiènius, omdat zy daar in haren eigen, en natuurlyken zin worden gevonden; Clemens XI. in zyne Bulle Vineam Domini, uitgegeven in 't Jaar 1708, laat hier niet aan twyfelen, want hy zegt daar duideiyk : ,, dat Innocentius uitl'praak gedaan „ heeft met veel wysheit,en oordeel,dat de i5 vyf Hellingen uit her boek van Janfenius >, getrokken, in dien zin zyn veroordeelt, : - „ als  over het Formulier. 9 „ als de woorden der Hellingen ten eerfleri „ aan den geest vertonen" en weer; ,, wy5> verklaren, befluiten , gebieden, bevelen , „ en beflisfen, dat . ... alle gelovigen in 3> Jefus Chriflus niet alleen met den mont, maar ook innerlyk met het hert, den ver„ oordeelden zin van Janfenius boek ten op. „ zichte der vyf Hellingen, als kettersch moej, ten doemen, om dat die zin, zo als wy „ zeggen, door de^eigen woorden van die „ Hellingen is uitgedrukt." Hier tiit blykt dan volkomen, dat de vyf Hellingen in haren eigen, en natuurlyken zin gedoemt, en dat de zin van het boek van Janfenius daar by ingetrokken wort, om dat zy met den zin van d« Hellingen overeenkomt, Derhalven blykt het ook, dat al wie de vyf Hellingen in haren eigen en natuurlyken zin doemen, ze doemen in den zeiven zin, waar in zy van de Kerk gedoemt zyn, en aldus den naam van ketters ten dien opzichte niet verdienen. ' Ik wenschte wel, myn Heer, dat het geen ik hier van U in 't bezonder zegge , van alle de Appellanten zeggen konde, en my niet luiden van uwe party verzekerden, dat 'er zyn, die de vyf Stellingen verdedigen , £nzo niet de dwaalleer, ten minHen beweren, dat de eigen , en natuurlyke zin der Hellingen Catholyke waarheden behelst: Ik wenschte ook wel, en uit 'er herte, dat de Paus, de Bisfchoppen, en alle de gelovigen zulke voordelige gedachten van U luiden konden hebben, ja overtuigt waren dat alle uwe verklaringen ten dien opzichte meermalen , en van vele uwer Schryveren gedaan, en noch laatflelyk in uwe vergadering te Utrecht in A $ 'tjaar  io I. BRIEF. 't Jaar 1763, herhaalt, rechtzinnig, oprecht, en waarachtig zyn , maar hoe komen wy daar toe ? en hoe anders als door ene volkomen onderwerping aan de vonnisten, en wetten van de Kerk? Doch laten wy noch verdergaan, en on. derllellen dat gyalle, en niemant uitgezon. dert, met de gemoedelykfle oprechtheit te werk gaat, en aldus de vyf Hellingen in haren eigen en natuurlyken zin vervloekt; noch meer, ik onderflelle zelfs eens, dat de Paus ook voor het tegenwoordige in dat denkbeelt zy: Wat gevolg zult gy daar uittrekken? dat de Paus in zo een geval verzekert zynde, dat gy de dwalinge verwerpt, u ontheffen kan van de ondertekening van het Formulier, en na ene openbare, en duidelyke verklaring van het Catholyk Geloof U in zyne gemeenfchap wederom aan kan nemen , door enige andere middelen zorgende , dat de gelovigen alle achterdocht afleggen, dat alle ergernisfcn uit. den weg geruimt worden, en dat niemant in gevaar van dwalinge rake; datflemme ik toe; maar zo gy meent daar uit te volgen, dat gy niet verplicht zyt het Formulier te tekenen , en het vonnis aan te nemen, dat tegen het boek van Janfenius uitgefprokenis; dat ontkenne ik. want ene wet is men verplicht te onderhouden , en men mag ze niet overtreden, zo lang als de wettige Overheit ons daar toe wil verbinden. Een vonnis van enen wettigen Rechter is men verplicht te ondertekenen , zo lang als onze Overheden oordelen tot algemeen welvaren, of tot het behout van het geloof dienflig te zyn ons daar toe te verplichten. Zo dat, al was de Paus vol-  over het Formulier. §i volkomen verzekertrV0n uwe rechtzinnigheit ■in het doenjejp^yan de vyf Hellingen-in dien zeiven zin* twaar in.zy gedoemt zyn, gy echter noch.verplicht kunt worden tot de ondertekening va'n het Formulier, zo lang, als hy het- nut of nodig oordeelt, te weten: om de billykheit der Wet, en de Achtbaarheit van den Wetgever te handhavenen, als ook om alle ergernisfen door de. tegenfpraak van ongehoorzamen den gelovigen gegeven weg te nemen, te meer , als de allergewigtigfle redenen hem genootzaakt hebben dat vonnis te geven, of die wet voor te fchryven. „ Wat heeft het boek van Janfenius te doen „ (zegt gy) met de veroordeelde Lering? „ Wat belang? Wat aangelegentheit is 'er „ in, dat Janfenius die geleert hebbe?" • En ik zegge : zeer veel ten allen dele : Niets is 'er, dat een rechtzinnige Christen meer ter harte moét gaan, als' de zuiverheit der Catholyke Lering, want daar is. voor hem niets dierbaarder, als de Waarheden, die hem van Godt geopenbaart, en in de H. Schriften , en overleveringen zyn nagelaten. Bygevolg moet hy zich nergens meer voor wachten , als voor de dwaling, en voor de gene, die hem de dwaling in willen geven: dus affchuwelyk zyn de fchryvers, affchuwelyk de boeken, waar in van de H. Kerk hem na gerechtig onderzoek wort aangewezen , dat de dwaling tegen de waarheit ftrydig te vinden is; en wien anders, als de H. Kerke, en inzonderheic haar Opperhooft den Paus is het bevolen, de kudde van Christus voor dwalinge te behoeden? Wien anders wiert het opgeleit de fchapen te weiden, en voor wolven te be. fcher- Opwerping. Antwoort.  12 I. BRIEF. fchermen ? Wien anders koomt het dan toe in Rechten te oordelen, en den gelovigen a?n tewyzen in welke fchriften, of boeken het vergift der! dwaalleer gevonden wort, waar voorzy zich moeten wachten? Want: On„ deugende meni'chen, en verleiders , tegt 3, de Apostel, 2 ad Tim. 3: 13. zullen erger, „ en erger worden, dwalende, enindwalin„ ge verleidende": waarom Paulus ook zynen Timotheus vermaant vs. 14. vast te blyven in het geen hy geleert hadde, en het welk hem aanbevolen was, wetende vanwienjhy het geleert hadde. Hier van daan kwam het, dat de H. Kerk meest altyt, ook 'van outs, wanneer zy enige dwaalleer veroordeelde, ook de fchryvers, en fchriften doemde; weinige, of gene Kerkvergaderingen zal men in de üutheit vinden , daar de Perfonen, of de boeken, die het Catholyk geloof benadeelden , niet met de dwaling verwezen wierden ; Arius , Eunomius, Neftorius, Eutiches, de fchriften van Theodorus, Theodoretus en Ibas, en meer anderen, wierden in de eerfte algemene Kerkvergaderingen zo wel gedoemt, als de dwalingen, die zy leerden; namentlyk: omniet alleen de dwalingen zelve te beftryden , en uit te roejen , maar ook de gelovigen voor alle gevaar te verhoeden , van dezelve uit die Perfonen, of fchriften op te zuigen. Vraagt men nu, wat het boek van Janfenius te doen heeft met de gedoemde Hellingen, en wat belang daar in was, dat hy die geleert hadde, of niet? dat zelve, zegge ik, dat 'er van outs was, in Arius, .Neftorius, en anderen, en gelyk 'er zich de Kerke zeer veel  over het Formulier. i; veel aan gelegen liet leggen , om de Perfo nen, boeken en fchriften dier dwaalgeester te veroordelen ,, zo heeft: zy haar ook ver plicht bevonden in de zaak der vyf Hellingen. het boek van Janfenius te verwyzen, om dal ze daar, naeenryp, en naukeurig onderzoek in bevonden wierden , en het aldus uit de handen der gelovigen te rukken. De dwa lingen, en de dwaalgeesten wierden te gelyk. en in een' adem veroordeelt; de Hellingen 5 die zy, of geuit, of gefchreven hadden tegen de Catholyke waarheit, wierden onderzocht, overwogen , en veroordeelt in dien zeiven zin , waar in zy van de Perfonen geleert waren.: de Bisfchoppen moesten röndüit, en plechtiglyk verklaren, zonder enige onderscheiding , uitzondering, of bepaling, dikwyls ook fchriftelyk, datzy het Vonnis rechtzinnig aannamen, gevelt zo over de Perfonen, als over de leringen, dan al wie 'er zich niet aan wilde onderwérpen , wiert ten minften verdacht gehouden, wat hy ook voor mogte geven, ja 't meestendeel wiert hy voor een Ketter aangezien, en uit de Kerk gebannen. Die Arius beminden , Eufebius van J>ïico. medien, Theognis en Maris wilden wel de uitfpraak van de Algemene Vergadering van INicëe, wegens het geloof, ondertekenen, maar niet de doeming van Arius , om dat zy zeiden verzekert te zyh, dat Arius zodanig niet was als de baders van die Vergadering hem aanzagen, doch om die zelve reden waren zy zo veel te meer verdacht van dwaalleer by alle de Catholyke Bisfchoppen. De gene die Nestorius voorflonden : Joannes van Antiochië'n , Acacius van Berea, Theo- 1 Voorbeelden.  14 I. BRIE F. Theodoretus van Cyr, en anderen, gaven ook voor, dat zy wel de gene vervloekten, die den Titel vanMoeder^ Godtsaande H.Maagt niet wilden geven, of die Christus in tweën verdeelden, maar datze van de andere kant wel verzekert waren, dat de zin, en woorden van Nestorius die dwalingen niet leerden. Zie daar.de onderfcheiding van Recht en daat, zo als gyiieden ze ook in de zaak van Janfenius altyt gebruikt hebt, om U van de Paufelyke. wetten - en vonnisfen te verfchonen, en hen Formulier te verwerpen ; voorgevende, dat gy wel de dwalinge verzaakt, doch niet verzekert zyt, BRIE F. ©m dat hier, en nergens anders de achter* docht van dwaalleer plaats heeft, zodat indien ook in deze landen alle gevaar van verlèkiinguit den weggeruimt,en men volkomen verzekert is van de rechtzinnigheit van allen, gelyk men het is van geheel het Westen in opzichte van de oude dwalingen, dan is'er niets dat ons belet te zeggen, dat ook dit Formulier niet meer gevergt zal worden. Ja ik zegge noch meer: het kan gebeuren, dat men na verloop van tyt, en wanneer alle gevaar van dwaling voorby is, Janfenius, en zyn boek, zo 'er oit redenen zullen wezen, om het te kunnen doen, van dien kwaden zin zal kunnen vry pleiten , zonder de minfte achterdocht te geven van dwaalleer, gelyk een Picus , Merlinus, Genebrardus , Sixtus Senenfis, Binet, en Halloix, Origenes hebben kunnen verdedigen, zonder in't minst verdacht te zyn van die dwalingen, die de kerk hem altyt, en wel in Algemene Kerkvergaderingen heeft toegefchreven,en zo dit met behoorlyke zedigheit, matigheit,en eerbiet voorde Vonnisfen van de Kerke gefchiet, die waarlyk wel groter mogt wezen in enige verdedigers van Origenes,de Kerke zelve, die de dwaling alleen haat, en niet de Perfonen , die ook de Perfonen niet doemt, als om de dwaling,en altyt liever onnozele,als fchuldige Kinderen heeft, wel verre van zulks kwalyk te nemen,is zeer genegen , om zulke verdedigingen, zo zy niet aanllotelyk zyn, en enige waarfchynlykheit mede brengen, toe te juichen. Hier dient noch aangemerkt te worden, dat de oude Formulieren, of ondertekeningen vnn Kerkelyke Vonnisfen noitopzetteiyk, en noch min-  otrEfc het Formulier. 35 minder om de gene , die ze tegen fpraken, te begunftigen afgefchaft zyn , maar altyt als van zelfs door gebrek van tegen {prekers, eri gewilligbeit van aannemers allénskens in on» gewoonte en eindelyk in vergetelheit geraakt zyn, derhalven dat zy meermalen ook van die gene wierden afgevergt, die aan deminlté achterdocht van dwaalleer niet onderhevig waren; fchoon zy voor de tegenfprekers alleen warén ingeftelt, en uit reden van achterdocht hun oorfpronk hadden genomen. . Maar uit al het gene wy hier gezegt hebben, trekke ik nu deze gevolgen: Vooreerst, dat al waart gy luiden niet meer verdacht van enige dwaalleer , gy echter noch verplicht zoudt kunnén worden van uwe Overigheit tot de ondertekening, van hét Formulier, te wéten: öm ene oude gewoonte, en ene billyke wet te hanthavenen: Ten tweden,dat fchoon ik die onderlteliing gemaakt hébbe, het echter zo niet is, dewyl de P'aufen, Bisfchoppen, en meest allé de gelo vigen vast in dat denkjbeelt zyn, dat gy. ónder het voorwentzel van Janfenius, of zyn boek, de dwaalleer wilt voorftaan. Ten derden, dat déze achterdocht de voornaamfte reden geweest is, om het Formulier in té yoeren, en u tot de onderteke» ning te verplichten. Gy ziet zelfs wel,' z'e> als ik vertrouwe,. de.wettigheit van deze gevolgtrekkingen, en dus voege ik 'er nochby% dat dezö zelve achterdocht de voornaamfte redenis, waarommen uwe geestelykheit alle recht van bellier over de gelovigen ontrok' ken heeft, en zaï.blyven ontjekken zo lang,f als gy door de ondertekening van hef Formu» C 2 Hei Gevolgtrekkingen uit r het voorgaande.  36 I. BRIEF. Lantfte opwerping, en antwoort II. BRIEF. lier die achterdocht niet volkomen hebt weg genomen. Gy zegt, dat gy uw geloof wegens de vyf Stellingen duidelyk genoeg wilt verklaren, en door openbare belydenisfen van,uwe gevoelens de gelovigen wilt verzekeren, dat 'er geen gevaar is, noch achterdocht van Dwaalleer, maar wat dan, zo zyalle uwe verklaringen, belydenisfen, afzweringen, en Catholyke uitleggingen aan list, bedrog, en ge* veinstheit toefchryven, om het vergift zo veel gemakkelyker te doen in nemen ? zy menen gegronde redenen te hebben, om U verdacht te houden, om dat gy U aan de rechtmatigfte wetten van de Kerke geftaaft doot een aloude gewoonte niet wilt onderwerpen, en zult gy die achterdocht weg nemen zonder de redenen weg te nemen ? En wat kan toch oit bondig genoeg wezen om U daar van te ontrekken? Doch ik zal het van u verwaclv ten , zo gy mogt denken dat 'er iets was. Want niets zal oit nauwer onze herten door vrientfchap aan een binden, als het vertrouwen, waar mede gy my uwe zwarigheden voorfreit, en niets zal my meer genoegen geven in myne antwoorden, als U te overtuigen van de waarheit, en dat ik ben Uwe Vrient J: G. R. Pr,  37 II. BRIEF, Over het Formulier. Myn Heer' ie daar myn Twede, Gy fehynt enigzins 'voldaan te wezen over de Eerfïe, en in het verlangen, om noch enige uwer zwarigheden opgelost te zien. Gy vraagt dan, wat ik toch zegge van het gevoelen van enige Geleerden dezerlaatfte Euwen, dat de H. Kerke onfeilbaar is in het vonnisfen ook over bezondere daden, die uit de H, Schriften, en Apostelyke overleveringen niet blyken, wanneer die daden zo nauw verknocht zyn aan de leringen, dat zy van eikanderen niet gefcheiden kunnen worden, zo als het in de zaak van Janfenius is gelegen. Ik zegge, dat my datgevoelen niet aangaat, en dat ik met U niet redenkavele naar het ge-1 voelen van enige bezondere Schryvers, maar naar de mening, en de oogmerken der H. Kerke, en U alleen voordrage het geen zy van U eischt, öm in hare gemeenfchap aangenomen te worden; verder zegge ik, dat ik noch niet zie, dat die Schryvers bondig genoeg wederlegc hebben de opwerping, die men hun doet, dat de Kerke in zo een geval gevoegt zoude wezen, om nieuwe geloofsftukken in te voeren, die te voren den gelovigen gansch, en geheel onbekent waren, en dus ene volC 3 ftrekte Opwer- •ling. Ant- roorc  g8 H. BRIEF. ftrekte nieuwigheit buiten de H. Schriften, ca Overleveringen zoude leren , het geen van alle de Outvaders ontkent wort, en ook van alle Godtsgeleerdén wprt beftreden; dewyl de nieuwigheit in zaken van geloof by allen een vast teken is van dwalinge. Ik zegge einde]y k, dat ik ook niet' kan zien, dat het in de zaak van Janfenius zo gelegen is, te weten: dat de zin der vyf ftellingen .roet den zin van Janfenius Boek zo onaffcheidelyk is, dat het volftrekt gefproken , niet mogelyk zou kunnen wezen, dat die ftellingen vyf dwalingen behelzen , en dat zy echter in het Boek van Janfenius niet zyn, hoe zeker het ook anders wezen mag, dat zy daar in gevonden worden. ~; Ik ftemme dan toe, wat my belangt, dat de onderfcheiding van Recht, en daar., hoe nieuw zy ook wezen mag, en hoe weinig by de Catholyke Outheit bekent, op de reden, en op de ware Godtsgeleertheit gegront is,, en dus ook gebruikt mag worden. Ik ftemme ook toe, dat het Vonnis van den Apoftolifchen Stoel wegens de vyf ftellingen in den zint van Janfenius in zyn boek beoogt, watdedaat betreft, te weten: dat de doemwaardige zin der ftellingen in het Boek van Janfenius gevonden wort, als ene bezondere daat, daar de H. Schriftuur niet vankon melden , noch overlevering getuigen , dan alleen by wyze van voorzegging, niet onfeilbaar, of geengeloofftuk is. • ' Maar nu vrage ik ook: wanneer heeft de H. Kerke, of de Apoftoliiche Stoel oit gezegt, dat 2y over ene bezondere daat onfeilbaarlykoordeelt? Wanneer heeft zy oit beflist, dat zy zulke cladgn YQ°f geloofs-artikelen aanneemt, U. ■ ■ ■ . ' of  over het Formulier. $ af den Gelovigen voorftelt, om met een Goddelyk Geloof aangenomen te worden ? Wanneer hebben de Paufen U oit gevergt hunne uitfpraak wegens den zin van Janfenius, als ene onfeilbare waarheh te ondertekenen ? Noch Innocentius X, noch Alexander VII, noch Clemens XI. dePaufen, die bezonderlyk over de ftellingen van Janfenius geoordeelt nebben, hebben oit verklaart, ja het minfte woort ge. uit, dat de zaak van Janfenius, watzynenzin betreft, of by denzelven geleert, of niet geleert heeft, tot het Catholyk Geloof behoort, en dat men het als ene onfeilbare waarheit aan moet nemen. Zo het anders was, zouden zy mislchien nagelaten hebben U voor ketters uitdrukkelyk te verklaren, terwyl gy dan een geloofsftuk zoudt lochenen, en ene Goddelyke waarheit hartnekkig tegenfpreken? Zouden dan die zelve, en andere Paufen gedoogc hebben, dat 'er zo vele Boeken van Godtsgeleerden gedrukt, en gelezen wierden in het midden van Romen, als'er zyn die ronduit beweren, dat de Kerke niet onfeilbaar is in het beflisfen van bezondere daden, gefchiedenisfen, Perfonen, en zinnen van Boeken of Schryvers? Zouden zy toelaten, dat Origenes, die openbaar genoeg van de Kerke veroordeelt is, van dwalingen vrygefproken wiert? Dat Baronius, en Petavius den Bisfchop van AncyraMarcellus in de vergadering van.Sardica vry gefproken, befchuldigden van dwalingen ? Dat de Car Ünaal Pdllavicinus, en Baronius, als ookBinius, Petavius, Petrus de Marca, Lupus, en menigte andere vermaarde Mannen ronduit beweren., dat het Vonnis van de vyfde Algemene Kcrkve: g adering, wegens de Schrif. C 4 ten  40 II. BRIEF. ten van Theodorus,Theodoretus,en Ibas tot het Geloof niet behoort, cn niet onfeilbaar geweest is? Dat eindelyk de Cardinalen Bellarminus , Turrecrernara, en Baronius, als ookBinius, Sirmondus, Labbeeus, Anaftafius, Gretzerus, Stapletonus, Gravina, Gonet, en meer anderen, den Brief, en den Perfoon van Honorius van alle dwalinge vrypleiten, ook in de vaste onderftelling, dat zyn Brief; en Perfoon in de zesde algemene Kerkvergadering uitdrukkèlyk gedoemt is; en wel om die reden, dat de-Kerke over Perfonen, en zinnen van bezondere Schryvers niet onfeilbaarlyk vonnist; ja dat die Vergadering inderdaat in de bevatting van dien zin misgetast heeft? zcu zulk een leer, zegge ik, onder de ogen van die Paufen beweert, cn verdedigt worden, zozy van mening waren geweest, dat zy over ere diergelyke bezondere daat, te weten: denzin van Janfenius Beek onfeilbaar]) k geoordeeit hadden ? Wegens de leringe is het by alleG.Jiolyken onbetwistbaar, dat de H.Kerke, 'tzybyeen vergadert, 't zy verfpreit over den Aartbodem, onfeilbaarlyk oordeelt, te weten: wegens zulke waarheden, die van Godt geopenbaart zyn in de H. Boeken, of in de Apostelyke Overleveringen. Die uitfpraken blyven altyt onveranderlyk; al wie daar tegenfpreekt, ja twyfelt, wo't terftont aangezien als een verrader van de waarheit, een vyant van den Godtsdienst, want deze hangen" niet af van bezondere gevallen, omftandigheden, menfchclyke getuigenisfen , of fpreekwyzen van Schryvers, maar van de God elvke opeftbé* ringen in de H.Schriften, enOverleveringerr, die  over het Formulier. 41 die de Kerke met een Goddelyk gezag, en onfeilbaarheit haar van Christus gegeven uitlegt, verklaart, en den gelovigen verkondigt, doch wat bezondere daden betreft, die niet in de Goddelyke openbaringen ftaan, heeft zy noit beweert van den Zaligmaker dat gezag, of die onfeilbaarheit ontfangen te hebben; in tegendeel met toe te laten, dat zulke vonnisfen nagezien , verandert, verbetert, en tegengesproken worden, geeft zy duidelyk genoeg te kennen , dat zy dezelve niet als onfeilbare, en onveranderlyke uitfpraken aanziet. „.Alle heilzame waarheit,, zegt ook de Vergadering van Trenten, ,, en tucht van zeden isbeüoten „ in de gefehreven boeken, en in de overleve. „ ringen zonder fchrift, die van de Apostej, len uit den mont van Christus ontfangen, „ of van dezelve Apostelen door ingeving van den H. Geest als van hanttothantover„ gclevert tot ons zyn gekomen," Maar zo alle heilzame waarheit, te weten: die tot verkryging van de Zaligheit nut, of nodig is, in de H: Schriften, en overleveringen gevonden wort, zo volgt van zelfs, dat die waarheden daar onder niet'moeten gerekent worden, die niet in de H: Schriften of overleveringen zyn, én dat derhalven deze niet geopenbaart zynde van Go It, ook niet onfeilbaar kunnen worden. Doch zo gy noch meer redenen begeert, gy kuntze vinden by verfeheiden voortreftelyke Godtsgeleerden ; deze zyn genoeg om U te doen zien, dat de H: Kerke in de aanneming van haar vonnis over het boek van Janfenius uitgefproken, geen onfeilbaarheit- voorwent, en geen Goddelyk geloof afeischt. C s Ik sesfio 4;  42 II. BRIEF. Opwerping en Antwoorc. Ik Helle dan vast, dat 'er tusfchen recht, en daat onderfcheit is , en de Kerke over het eerfte onfeilbaarlyk oordeelt, en niet over het Twede. wat volgt daar uit ? dat men dan niet verplicht is aan zulke vonnisfen geloof te (laan, en daar toe niet verplicht kan worden ? deze gevolgtrekking is gansch, en geheel onwettig , want zo zy wettig was, dan zou men moeten vastitellen, dat men noit verplicht is, of verplicht kan worden om iets te geloven, dan alleen wanneer een onfeilbaar gezag ons van de waarheit verzekert, maar wie ziet niet dat ene zodanige Helling alle goede orde, alle wet, en wetgevende magt om ver zou werpen ? want wie zal zeggen, dat het onfeilbaar, en van Godt geopenbaart is, dat deze, of gene Koning wettig is?noch de H; Schriften,noch de overleveringen fpreken 'er een enkel woorC van, en evenwel is het onbetwistbaar, dat een iegelyk hen daar voor erkennen moet, onbetwistbaar, dat hy zyne onderdanen daar toe verplichten kan , onbetwistbaar, dat hy de Twyfclaars , de weigeraars , de wederftrevers wettiglyk kan ftraffcn, onbetwistbaar eindelyk, dat zo hy ze tot de uiterlyke erkenning kan verplichten , zy ook verplicht zyn het iunerlyk aan te neemen. Zouden by voorbeelt de Overheden dezer Landen niet kunnen verplichten alle de gene, die voorgaven daar aan te twyfelen, haar voor wettige Bezitters, en Befherders te erkennen, dat is met mout, en hert te geloven, fchoon het noch in de H. Schriften, noch in de Overlevering ftaat, wien deze Landen wettiglyk toebehoren ? Honderden voorbeelden zouue men hier van kunnen  over het Formulier. 43 nen aanhalen uit de gefchiedenisfen;maar laat ons verder gaan. • Wie zal oit ftaande houden, dat het tot het Geloof behoorp, dat deze, of gene Bisfchop gedoopt, gevyeit, en wettig verkoren is, dat deze, of gene onder de zaligen behoort, dat Arius , Eunpmius , Neftorius , of anderen Dwalingen geleert hebben? Een enkel jota is er niet van te vinden in de Goddelyke Openbaringe; maar zou men daarom niet verplicht wezen , en naar eisch van zaken verplicht kunnen worden, om het aan te nemen, en te geloven ? Immers het is niet te twyfelen, of de Vaders van Calcedonien wisten zo wel, als wy, dat het geen geloof ftuk was, dat Neftorius kwalyk gevoelde, en twe Perfonen in Christus erkende, of dat hy deze dwaalleer geleert hadde. Theodoretus wist het zpnder twyffel ook wel, maar was hy daarom niet verplicht , en wiert hy niet van de gehele vergadering verplicht om het te geloven ? of wiert hy misfehien alleen verplicht om uiterlyk, en met den mont Nestorius te vervloeken, zonder het innerlyk te menen? verre zy zo een grouwel, die tegen alle Goddelyke, en menfchelyke wetten, ja tegen alle recht, reden, en natuur Itryt, en van ene Heilige Vergadering een roofnest van den Duivel zoude ma£en; want wat is'er grouwelyker, als zulk een verfchil van tong, en mening, waarmede men uiterlyk fchynt te geloven het geen men innerlyk lochent ? Gy zult [misfehien zeg. gen , dat de zaak van Nestorius openbaar was , en dat daarom Theodoretus verplicht wiert te gehoorzamen, doch het fchynt niet, dat zy openbaar was voor Theodoretus, en mqt dat Opwerping en Ant woort.  44 II. BRIE F. Gevolg' trekking. dat alle , hoë openbaar zy ook mogtwezen,zy was altyt feilbaar. Ondertusfchen was Theodoretus, en wiert hy verplicht van de gehele Kerke, om ene zaak te geloven, fchoon zy niet onfeilbaarlyk beflist was, waarom zou de Kerke in andere diergelyke omftandigheden , zo als die van Janfenius, de gelovigen niet kunnen verplichten tot de aanneming van hare uitfpraken, fchoon zy niet met onfeilbaarheit heeftgeoordeelt, en zulks om het gevaar , en de achterdocht van dwaalleer uit den weg te ruimen ? Daar zyn verfcheiden zaken, die, fchoon zy van Godt niet geopenbaart zyn, echter van de Kerke beflist kunnen worden, om eenleerftuk van het Geloof te beveiligen, of te beoefenen , om de eenheic te bewaren, en om de dwalingen te keer te gaan. Namelyk: de H. Kerke heeft niet alleen van Christus haren Bruidegom het gezag ontfangen om de Goddelyke openbaringen te kennen, en te verklaren, maar ook om hare kinderen door een regelmatige orde , cn beftiering dezelve te doen beoefenen , en belyden met wetten , rechtplegingen, en andere befchikkingen, die daar toe dienftig kunnen wezen, want gelyk de Kerke aaneenwelgefchiktKoningryk meermalen wort vergeleken van Christus, zo moet zy ook als zodanig beftiert, en befchikt worden. Zulk een Recht komt de H. Kerke buiten alle twyfel toe, want de Apostelen zelfs hebben het geoefent1, Petrus in de verkiezing van Mattias, de Vergadering van Jerufalem in het verbieden van het geflikte, en van bloet, en Paulus in het ftraffen van den bloetfchendigen Co-  over. het Formulier. 43 Corinthiaan ; het blykt ook ten overvloede uit de Hiftorien , dat de H. Kerke ten allen tyde van dat Recht gebruik heeft gemaakt, 't zy in het voorfchryyén van wetten,''t zy in het veroordelen van febuldigen, of vryfpréken van onnozelcn, 't zy eindclyk in het inftellen van Plechtigheden, zo dat men uitzinnig moet wezen, om1 het in twyfel ce kunnen trekken. Maar heeft de Kerke dat recht om te gebieden, en te vonnisfen ? dan zyn ook de gelovigen verplicht te gehoorzamen , en de Vonnisfen aan te nemen. Want wat is anders hetrecht van te gebieden , en te Vonnisfen , als een recht om anderen tot gehoorzaamheit, en aanneming te kunnen verplichten? daarom zegt de Apofiei : „ weest uwe leidsmannen gehoor,,• zaam, en zyt hen onderdanig', op dat zy, „ die over uwe zielen waken , als zullende ,, rekenfchap daar van geven, het zelve met „ vreugde mogen doen, en niet al zuchtende „ want dit isu niet nuttig." Maar dit zo zynrie, dan vrage ik: de zaak van Janfenius, wat den zin van zyn Boek betreft, of behoort tót-den Rechtbank van de Kerke, of niet? Zo gy 'zegt van niet; dan volgt daar uit, dat zy haar ten allen tyde, en zo dikmaals, als 'er Boeken, Schriften, Stellingen, of Perfonen gedoemt zyn,' een recht heeft toegeëigent, dar onwettig is, en haar niet toekomt; ja dat het de Apostelen zelfs ten onrechte gè/laan hebben; maar zegt gy van af; dan zyt gy immers verplicht U daar aan te onderwerpen, en het vonnis gevelt over het Boek van Janfenius aan te nemen , dat is: te gehoorzamen ene Overigheit, die het recht van Eïebr. 13: t?,  46 II. BRIEF, Opwerping en Antwoort Opwer- jiing en Antwooi van Godt heeft ontfangen om U te gebieden. Want ik denke niet, dat gy my verwyten zult, dat ik hier de denkbeelden van Kerke, cn van den Apoftolifchen Stoel, of zo alsgy het misfehien zult noemen, het Hof van Romen , onder een verwarre , ik denke niet , zegge ik, dat gy zult ontkennen, dat de Paus, het Hooft der Kerke, en de Stedehouder van Christus, van hem in den Perfoon van Petrus aangeftelt, om zyne lammeren, en fchapen te weiden , zulk een recht moet oefenen, bezonderlyk daar toe verzocht wordende van Bisfchoppen , en dat gy verplicht zyt die rechtöefening te erkennen, voornamentlyk , terwyl zyn Vonnis van de Bisfchoppen, en de Gelovigen toegejuicht wort, voor ene rechtöefening van de H. Kerk; want gy ziet zelf wel, dat anders het geheel denkbeelt van een Stedehouder, van een Hooft, of Herder, als van zelfs verdwynt, en den Paus niets overblyft, als de blote naam. Maar wy voldoen , zult gy zeggen, aan onze plicht met een eerbiedig ftilzwygen, met %iet tegen te fpreken , met het vonnis niet openbaar te beftryden. Doch de Kerke is daar niet mede voldaan , en zy gebiet U openbaar te erkennen het geen zy gevonnist heeft, zy beveelt, dat gv het ondertekenen zult, en zy verklaart, dat die ondertekening rechtzinnig,, on^eveist zy, en niet by monde alleen,maar ook met de innerlyke mening des hertegepaart moet liaan. Meent gy nu, dat gy aan dat be. vel niet gehoorzamen moet? Het is gegeven van ene wettige overigheit, die recht heeft,om te bevelen; het is gegeven met rype raat, en nauw.  over het Formulier. 4-? nauwkeurig onderzoek van zaken; het is bevestigt van meer achtervolgende opvolgers van Petrus, ook de gene, die in geleerthek, en deugt boven anderen uitblonken, ook de gene, die gy zelf zegt, U genegen te zyn geweest, ook de gene, die uwe zaken zochten te vereffenen ; het is aangenomen van meest alle de Bisfchoppen van Europa, en alle deze mannen veroordelen U om die reden, want hebben U uit hunne gemeenfehap gebannen. Daar zyn geen bondige redenen, zegt gy, om met een eerbiedig fb'izwygen niet te vrede te wezen; maar dè Paus oordeelt, dat hy; de bondigfte heeft. Zy fteunen niet op waar-' heit, maar op valfche berichten van onze vyanden , die ons belastert, en vervolgt hebben ; maar de Paus. verklaart , dat hy zelf ondèrzocht, en met de uiterfte naukeurigheit onderzocht heeft. Hetjs valsch, en on,'waar, dat wy oit enige dwalinge geleert hebben ,' of enige van de gedoemde ftellingen . ftaande hebben gehouden; maar de Paus oor* deelt, dat gy 'er van verdacht zyt. Deze achterdocht is onwettig ; maar de Paus oordeelt dat zy wettig is. Wien komt het recht toe, om over alle die zaken te oordelen, den Wetgever, of den onderdaan? wie heeft het gezag van te vonnisfen, de Rechter, of de fchuldige ? wie moet dan beflisfen, of het bevel billyk is, de gene,die ze moeten onderhouden , of de gene die ze moeten voorfchryven , de Kerke , en namentlyk het Opperhooft van deze Kerke? Haar is het beftier van de Gelovigen toevertrouwt , zy moet de waarheit hanthavenen,en de nodige middelen verkiezen,om ze voor Verfcheilen uitlonderin;en en Intwoort  Opwer. ping uit de vrede van C!eaiens JX, Antv/oo ^8 II. BRIE F. voor frnet of ongeval te bewaren, zy moet de dwalingen te keer gaan, en de verleiders flraffen. Zy moet dan oordelen , waar ge. vaar te vrezen is , wie de gene zyn, die 'er verdacht, of fchuldig aan zyn, en hoenaby, hoe groot, hoe wettig, en hoe zeer het ge. Vaar te duchten is, om daar hare wetten, inftellingen , en bevelen naar te fchikken , waar over den Gelovigen dan ook geen magt, of gezag gegeven is, om te oordelen, maar alleen de verplichting, om te gehoorzamen. Hier moet ik ü voorkomen met ene opwerping, die ik vast van u verwachte, namentlyk dat de Paus Clemens IX in de vermaarde vrede getroffen tusfehen den Apostohfcnen ftoel. en de vier Bisfchoppen, van Alet, Pamiers, Angers, en Beauvais, zich vergenoegt heeft , om hen in zyne vrientfenap aan te nemen, alleen met een eerbiedig ftnzwygen, zonder hen af te vergen geloof te flaan aan de daat, dat Janfenius de Hellingen geleert hadde, ia zelfs, dat zy .in hunne woordeiyke verklaringen , die zy by de -ondertekening van ■het Formulier van Alexander VII in de gerechtsregisters hadden laten voegen, beweerden, dat de Paus, en de Kerke in het vonnisfen over die daat feilbaar zyn. Ik zal my niet in laten over alle de twisten die over deze vrede van beide kanten gemaakt zyn, dit zoude ons van het fpoor beiden, en onnut zyn ; alleen za ik enige opmerkingen aanhalen, die de zaak kunnen beflisfen , en licht geven aan het geen wy rcets sczegt hebben. . _. _ . •r. 't Is voor eerst zeker, dat de vier Bisfchoppen het Formulier van Alexander getekent.  over het Formulier» 49 te weten: de vyf ftellingen getrokken uit het Boek van Janfenius in den zin beoogt van den Schryver gedoemt hebben. 'T is ook zeker dat de Paus van hun eischte ene zuivere, en eenvoudige ondertekening , en gedaan met alle oprechtheit. 'T is eindelyk zeker , dat de Bisfchoppen in hunne woordelyke verklaringen, in hunne bezondereSinodengemaakt, welke geheim moesten blyven, als enkel, en alleen ingericht tot ene nieuwe, en rechtzinnige ondertekening van het Formulier verklaarden , dat men het vonnis wegens de daat met eerbiet aan moest nemen, dat is, daar niet tegenfpreken, zo als Bellarminius, en ande. ren leren , en men aan dezelve niet meer fchuldig is, als ene onderwerping van eerbiet, en tucht; dewyl de Kerke in zulkejdaden te beflisfen niet onfeilbaar is. De vraag is hier niet, of deze Bisfchoppen oprechtelyk te werk gegaan zyn in hunne verklaringen, of in hunne ondertekening, want dit gaat ons niet aan; maar de vraag is, wat de Paus van hun geëischt heeft, en wat zy gedaan hebben; of hy met een eerbiedig ftilzwygen te vrede is geweest, zonder dat zy die daat geloofden, dan niet, en of zyzich volkomen hebben onderworpen ? want het blykt uit meer ftukken tot die zaak behorende , dat hy die mondelyke verklaringen noch gezien, noch gehoort hadde,en daar na liet vernemen ; want hy wilde weten , wat die ,, mondelyke verklaringen in de Registers ge„ bragt behelsden," zo luit hetjbericht van den Cardinaal Rospigliofi, het gewigtigfte, en geloofwaardigfte ftuk in deze zaak, en dat by de uwen ook in hoge waardy is, als van een D man,  5o II. BRIEF. man, die van de zaken wist, en zyn verhaal opgemaakt heefc naar de brieven van den Nuntius, en die van zyne Heiligheit, daar hy de neef van was, zo als zy in de Secretary van den Staat te Romen gevonden worden ; „ want zo volgt het bericht, „ zo daar niets anders „ gezegt wiert, dan dat de Paus feilen kan „ in het bellisfen van bezondere daden, dat „ hy dat Huk voorzigtiglyk over het hooft „ zoude zien, doch zo de Bisfchoppen daar „ zeiden, dat zy niet voor Kettersch wilden „ erkennen de vyf Stellingen in den zin van „ Janfenius, gelyk zy van den Apoftolifchen „ Stoel gedoemt waren, hy zulk een toeleg noit ,, zoude verdragen ,noch iets in ene zaak van zo „ veel gewigt toe geven, maar met alle Ernst „ zich daar tegen zoudeftellen." Danverwittigt van den Nuncius van de gevoelens der vier Bisfchoppen, te weten : dat het Vonnis wegens de daat met eerbiet moest aangenomen worden, doch binnen die palen, die van de Godtsgeleertheit vastgejielt worden;maar wegens het Formulier , dat zy verklaarden het zelve met de grootfte oprechtheit, en trouwe getekent te hebben, en ten volle overtuigt, zo door het getuigenis van den Nuncius, als door dat van den Bisfchop van Chalons, ondertekent van Arnauld, en bevestigt van den Aartsbisfchop van Sens, en noch nader door vier afzonderlyke, en plechtig verzegelde Certificaten van de vier Bis. fchoppen , dat zy volkomen gehoorzaam waren , en met een rechtzinnig gemoet het Formulier hadden getekent, en laten tekenen , fchonk hy hun wederom zyne vrientfchap. Maar hier uit blykt nu ten klaarften, dat Clemens IX. in die vermaarde vrede,-, niets meer  over hét Formulier. 51 meerheeft toegegeven, als alle andere Paufen toegegeven hebben , en noch toegeven, te weten: dat men zulke bezondere daden niet voor onfeilbaar hout, en dat hy voor het overige volkomen wilde onderhouden de Conftitutien van Innocentius X, en Alexander Vlly en de Geeftelykheit verplichten het Formulier zonder enige uitzondering of agterhouding met alle oprechtheit, of rechtzinnigheit, Sincere, aan te nemen, namentlyk de vyf ftellingen in het Boek van Janfenius te doemen. Het blykt ook, 'dat de vier Bisfchoppen, gelyk alle de anderen hunne gehoorzaamheit aan den Apoftolifchen Stoel ten minften uiterlyk bewezen hebben met de daat van Janfenius aan te nemen, en aldus het Formulier te ondertekenen. Want zo wel in hunne eigen brieven , en Certificaten, als in die van hunne middelaars , van den Nuncius , en van den Paus leest men, dat zy oprechtelyk, fineer e, of met een rechtzinnig getnoet, Jincero animo het Formulier ondertekent hebben. Zelfs in de mondelyke verklaringen der vier Bisfchop. pen vint men het Formulier, dat zy ondertekenden , en daar zy duidelyk zeggen,, dat zy de vyf Stellingen in den zin van den Schryver beoogt>zo als zy van den ApoftolifchenStoelgedoemt zyn,fincero animo doemen, maar wat dunkt U? zou men aldus wel kunnen fpreken , zonder innerlyk geloof te flaan aan de daat ? Zou men die ftellingen in den zin van den Schryver kunnen doemen, en ondertusfehen kunnen geloven, dat zy in zyn boek niet te vinden zyn teren onderwerpt, en met hun dezelve gevoelens koestert. Want waar toe zou het toch dienen, dat men den Eet gebruikte op de zekerheit van de daat?omze te bevestigen? maar is zy dan niet zeker genoeg geworden door bet Vonnis van den opperfren Rechter* en de aanneming der Bisfchoppen ? is het mis, fchien  over het Formulier. 95 fchien om noch meer getuigen van die daat te hebben? maar zy, die tot den Eet verplicht worden, zyn onbekwaam, om getuigenis te geven, want geen andere reden beweegthen, als het gezag, dewyl de zinnen, wel verre van hen te overtuigen , meer dienen , ten minften gelyk zy voorgeven, om hen te doen twyfelen, zo het gezag hen nier verzekerde, dat de zinnen misleit worden; hoe zou dan de Kerke bevesting , of getuigenis kunnen eifchen van Menfchen, die zelfs, en enkel door de bevestiging, of getuigenis der Kerke overgehaalt moeten worden. Maar gelyk noch de Paus, noch de Kerke oit verklaart heeft, dat zy over de daat van Janfenius met ene Goddelyke onfeilbaarheit heeft gevonnist, zo heeft zy ook noit kunnen vragen, dat men de onfeilbare zekerheit van dezelve zou bezweren, integendeel niets anders hebben zy van de Vrienden van Janfenius geëischt, dan dat zy door de ondertekening van het Formulier, en den Eet, die daar gefchiet, den H: Stoel verzekeren van hunne onderwerping aan het Vonnis van de Kerk. Aldus is de vermaarde vrede van Clemens IX befloten , gelyk wy gezegt hebben. Want het blykt, dat de vier Bisfchoppen, die door hunnen tegeniïant aan het Formulier, in ongenade vervallen waren, niet, als door de zuivere, en Eenvoudige ondertekening van het zelve, fchoon zy teffens beweerden, dat de Paus in het verfchil over ene daat Feilen kan, wederom met den Koning, en den Paus verzoent wierden ; zo dat in den zin van den Paus, en van de Bisfchoppen van Frankryk kun-  95 IV. BRIE F. kunnen deze twe dingen zamen gepaart gaan; de zuivere, en eenvoudige ondertekening van het Formulier, en het gevoelen, dat de Paus, of de Kerke in het vonnisfen over ene daat Feilen kan. Want dat de vier Bisfchoppen zuiverlyk, en in hare eige bewoording het Formulier hebben ondertekent, blykt uit alle de Echte ftukken, die tot die gelchiedemsle behoren;Dat het zyne Heiligheit ook bekent was, dat de Bisfchoppen onderfcheit maakten tusfchen het Recht, en de Daat, en beweerden, dat de Paus, of de Kerke in het vonisfen over ene daat Feilbaar zyn, blykt niet minder uit dezelve ftukken. Maar hoe konden nu die vier Bisfchoppen zweren op de zekerheit van de Daat van Janfenius , en hoe kon de Paus zulks van hun eifchen, terwyl hy wel wist, dat zy te gelyk met den Eet ook verklaarden, dat die daat niet onfeilbaar was, en dus, volftrekt ge proken, onwaar konde wezen, en zy volgens hunne mening, die zyne Heiligheit niet onbekent was, zich ten minften in gevaar ftelden van tegen hun gewisfe te zondigen, en ene zaak te bezweren, die by hen onzeker was 4 Noit zal de H: Stoel toelaten, dat menzulke ene meinedigheit bedryve, en noit zal zy meer eifchen, dan dat men met rechtzinnigheit het Formulier aanneme, en bezwere; dat is; dat men ze door den Eet verzekere, dat wy gevoelen, denken, en menen, ook Ichoon het niet onfeilbaar is, dat Janfenius de vyf Stellingen geleert heeft; zo dat men met volkomen waarheit, rechtzinnigheit, en inwendige meninge zegge : „ Ik onderwerpe my „ aan het Vonnis van de Paufen Innocentius  over het Formulier. ©7 Sr X, en Alqxander VII, en ik verwerpe, „ en doeme de vyf Stellingen getrokken uit „ het Boek van Cornelius Janfenius in den „ zin van den Schryver beoogt, gelykze de „ Apoftolifche Stoel gedoemt heeft. Of nu de vier Bisfchoppen , daar wy van fpre* ken, met ene volkomen rechtzinnigheit in de zuivere ondertekening van die Formulier te werk gingen, en innerlyk geloofden, hetgeen zy beëdigden, is ene zaak, daar wy niet over oordelen kunnen, die ons ook niet aangaat. Zeker is het, dat de Apoftolifche Stoel van hun niet meer geëischt heeft, dan ene rechtzinnige aanneming van het geen zy gevonnist hadde, of dit feilbaar, dan onfeilbaar was, en dat zy van U noit meer geëischt heeft, gelyk uit meer gefchiedenisfen van de volgende tyden genoegzaam blykt. Daarom was het, dat Innocentius XII. aan den Aarts Bisfchop van Mechelen, en zyne onderhorige Bisfchop. pen, die by het Formulier ene verklaringe gevoegt hadden, onder andere, dat men ook op de waarheit van de daat moest zweren, fchreef, en verboot enige uitlegginge aan het Formulier te geven, dewyl het in haren eigen, en natuurlyken zin ondertekent moest worden. Maar welke is anders die natuurlyke zin, dan dat men met innerlyke mening gevoele, dat de vyf ftellingen in den zin van Janfenius zo doemwaardig zyn , ais zy het zyn in hare eigen bewoordingen ? Zekerlyk zou de vrede van Clemens IX. ook beftendig geweest zyn , waar het, dat men daar na niet beweert hadde, dat men het Formulier konde ondertekenen, en terTens gevoelen, dat de daat van Janfenius onwaar G was,  9S IV. BRIEF. was, doch hoe konde de Apoftolifche Stoel zulke ene onrechtzinnigheid en bedrog, jazulke ene grouvveiyke reebtftrydigheit van ftem, en mening toelaten? Zoude zy hare Vonnisfen, en Wetten aldus kunnen laten te leur ftellen, en openbaar befpotten , zonder ene zodanige vermetelheit te beftraften ? Uit dit alles';befiuit ik dan, dat de Eet, die U wort afgevergt, niet fteunt op de onfeilbaarheit van den Paus, of Kerke, en niet valt op de waarheit, of zekerheit van de daat van Janfenius, maar alleen op de waarheit, of rechfzinnigheit uwer mening, zo dat uwe ge* melde opwerping, als ook alle andere, die gy, of tegen de onfeilbaarheit van de Paufen, of tegen een menschelyk Geloof, of tegen ene Kerkelyke zekerheit'opgeeft, inde zaak van het Formulier, zo als het van de Kerk wort voorgedragen , geen de minste kracht hebben. Want niet de onfeilbaarheit, noch menschelyk Geloof, noch Kerkelyke zekerheit, maar de rechtzinnigheit alleen is het ' onderwerp van den Eet, die men doen moet; Zo dat men hier altyt, wanneer men zich waar]yk onderwerpt aan het gezag van wettige Rechters, op de waarheit zweert; en waarom zou men niet, zulks van wettige Overheden gevergt wordende, van dit gevoelen een openbaar getuigenis kunnen geven, ja zelfs van deze onze oprechte mening verzekering kunnen doen, door het aanroepen van Godts aanbiddelyken naam ? Wat reden zou 'er ook kunnen wezen, om het te weigeren ? men zweert met ene volkome waarheit, daar wy zelfs de getuigen van zyn; te weten: dat wy het Vonnis van de Ker-  over het Formulier. 99 Kerke innerlyk, en met alle rechtzinnigheit aannemen; men zweert op het bevel van ene Overheit, die van Godt de magt ontvangen heeft, om ons te gebieden: men zweert ein•delyk, om den Vrede, en deEenheit, of te bewaren, of te herftellen in de Kerke, met aan da gelovigen te betuigen, dat wy het Catholyk geloof met hun belyden; hoe kan men dan zulke billyke plichtbetuiging weigeren ? hoe kan men zich laten voorftaan, dat men daarom ten onrechte behandelt wort, onder dat voorwentzel alleen , om dat men geen onfeilbare zekerheit van de zaak, die gevonnist is, kan hebben, en dus voor meinedigheit vrezen ? Zult gy dan de Hoge Scholen van Parys, met alle hare leden, Amptenaren, en onderhorigen , ja meest alle de Geestelyken , zo Kloosterlingen van alle Ordens, als Wereltlingen van allen Rang, en Staat, die zich in die vermaarde Stat bevonden, van meinedigheit befchuldigen, toen zy den Koning Hendrik IV, die zy enige dagen te voren niet wilden erkennen voor hunnen wettigen Koning , ja dien zy openbaar beftreden, door enen dierbaren Eet, en onder aanroeping van Godts aanbiddelyken naam voor hunnen Koning , natuurlyken, en wettigen Vorst met Hert, en Ziel erkenden? Evenwel ik denkei niet, dat gy beweren zult, dat die wettigheit in de Goddelyke openbaringen befchreven ftaat, of ene onfeilbare zekerheit hadde, in tegendeel, uit den vorigen tegenftant, en uit de weigering van de Jesuiten, en Capucynen, die dien Eet niet wilden doen, blykt het, dat de zaak niet volkomen zeker was, en G 2 dat  x kunnen de lering, of denzin van Janfe„ nius niet veroordelen, (zegt gy eindelyk) „ zonder ook de lering van den H: Augufti„ nus, en Thomas te doemen. Want wy me„ nen wel te weten,'dat janfenius degevoe- 5, lens  over het Formulier. 105 lens van die twe Eerwaardige, enHoogver„ lichte Leraars in zyn boek geleert heeft. „ Maar hoe kan men van ons vergen, dat wy „ Leerftukken doemen, die altyt, en by de „ gehele Kerke in de Hoogfte Achting ge„ vveest zyn, meermalen van de Paufen goet,, gekeurt, aangeprezen, en [als Hoogheilige „ Waarheden den Gelovigen zyn verkondigt." Wat dan ? zult gy dan beweren, dat de Pau* fen, en de Bislchoppen, die het boek van Jan. fenius gedoemt hebben, ook de Lering van Auguftinus, en Thomas hebben gedoemt?dat alle de genen, die het Formulier getekent hebben, of laten tekenen, zo als De Noailles, en zulken daar mede die lering ook hebben afgezworen? Uwe eigen fchryvers, Myn Heer, ik wil hier niet noemen, als Paulus Irenoeus,getuigen het alom, hoe dikwyls de Paufen opentlyk verklaart hebben, de genen zelfs, die de vyf Stellingen, en het boek van Janfenius hebben veroordeelt, dat zy de lering van Auguftinus, en Thomas wel verre van te doemen, integendeel ten hoogften in wftirde hielden, en den Gelovigen aanprezen. Gy weet dat alle de hoge Scholen van Europa , dat meest alle de geeftelyke ordens, bezonderlyk de Auguftynen,en Dominicanen,en verfchei. den anderen, zo in Romen zelve, als elders 'de lering van Auguftinus, en Thomas openbaar beweren , en als Hoogheilige Waarheden verdedigen. Hoe kunt gy dan zeggen, dat men« met de lering, en zin van Janfenius te veroordelen , die van Auguftinus, en Tho. mas veroordeelt? Zou het niet wel mogelyk wezen, dat gy U yergreept in den [zin van Janfenius botk, en G 5 ü\tc Antwoort  lo6 IV. BRIEF. dat by niet de lering van Auguftinus, en Thomas , maar die van de vyf Stellingen geleert hadde , gelyk de Paufen, en de Kerke gevonnist hebben, ja gelyk uwe eigen fchryvers, zo ais wy elders opgemerkt hebben, wel eens te kennen hebben gegeven? Voor het overige, wanneer hebben U oit de Paufen verplicht, om in Janfenius die zuivere Lering ,die Auguftinus, en naar hem zyne getrouwe leerlingen beweert hebben, te erkennen, en te doemen? Wanneer hebben zy U oit verboden die lering te verdedigen ? Ik zegge niet meer; want Gy ziet, zo ik vertrouwe, dat Gy het Formulier wel ondertekenen kunt, zonder in 't minst de lering van Auguftinus,en Thomas te kwetzen, en derhalven dat Gy gene bondige redenen hebt, om die ondertekening te weigeren j in tegendeel dat Gy de allerbondigfte hebt, om 'er ü aan te onderwerpen. De boeken, fchriften, of Perfonen, die enige dwaalleer voordragen, moeten van de Kerke veroordeelt worden, dit vereischt de liefde tot de waarheit, het gevaar van verleiding., en de aloude tucht van de Kerke. Het Opper hooft van de Kerk is de wettige Rechter in zaken van zo groot een gewigt; daar mede moet men te rade gaan, daar moet men naar iuifteren, zo dat zyn Vonnis eerwaardig, en achtbaar is, en wel bezonderlyk , wanneer de Bisfchoppen dat toejuichen, en daar van getuigt wort, dat 'er geen vlyt, arbeit, of naukeurigheit gefpaart is. De Geloyigen zyn ook verplicht zulke Vonnisfen aan te" nemen, zo dat al wie 'er zich tegenftelt, verdacht wort gehouden van de dwaalleer ook aan  over het Formulier. 107 aan te kleven,'en wettiglyk geftraft als ongehoorzaam, en wederfpannig. Zulk een achterdocht is de voornaamfte beweegreden der Paufen geweest, om van de voorftanders van Janfenius de ondertekening van dat Vonnis af te eifchen. Die ondertekening vereischt niet, dat men het Vonnis als ene Goddelyke openbaring, of als ene onfeilbare waarheit bezwere, zy vereischt alleen, dat men door een Eetgetuige, dat men'er zich met alle Rechtzinnigheit aan onderwerpt. Zo dat de genen zelfs, die redenen menen te hebben, om 'er aan te twyfelen, dewyl 'er geen Evidentie van hunne kant kan wezen , die twyfelingen op het hoge Gezag, dat hen van het tegendeel overtuigt, ook kunnen verwerpen , en door een' Eet verklaren, dat zy oprechtelyk op dat Hoge Gezag het Vonnis aannemen. Men benadeelt daar door ook gene Waar* heit, noch Perfonen, terwyl men in tegendeel door het weigeren een wettig gezag beftryt, billyke bevelen van Overheden tegenfpreekt, en den Vrede, de Eendracht, en de goede Orde benadeelt, bedryvende aldus een zekere, en openbare misdaat, die van geen recht, of reden oit verfchoont kan worden. Want de Eet, die men doen moet, heeft alle die eigenfchappen, die ze geoorlooft maken. Daar is de waarheit , re weten : de rechtzinnige Aanneming, daar de Eet inmiddels op valt, daar is de rechtvaardigheit, te weten; het allerwettigfte oogmerk, namentlyk, om de dwaling tegen te gaan, en zich yan alle kwade achterdocht by de Kerke te sui-  ioS IV. BRIEF. zuiveren; daar is eindelyk het oordeel of de Voorzichtigheit, te weten: de Eisch van wettige Overheden, en het voordeel, dat de Kerke 'er van behaalt. Maar wie ziet nu niet, dat deze Eet met de veiligheit van het gewisf§ oveieen komt ? Doch ik twyfele geen ogenblik, Myn Vrient, of gy zult moeten bekennen , dat het geen ik U in myne brieven heb voorgedragen, overeenkomt met alle natuurlyke, Goddelyke , en Kerkelyke wetten; en dus maak ik volkomen ftaat, dat gy de waarheit hulde zult doen, en met de Daat tonen, dat gy zo goet Catholyk zyt, als ik U gelove te zyn. Intusfchen zo 'er noch enige zwarigheit over mogt zyn, welke U noch van de Onderwerping wederhout, en noch nietwederlegtis, ik ben altoos bereit; dewyl ik in waarheit ben, zo als ik my ondertekene Uwe Vrient J: C. R. P. V. BRIEF  K BRIEF. Over de Bulle Unigenitus. Myn Heer! ITs dat Dwingen ? ik ontfange reets uwen derden brief, om my te nootzaken tot antwoort op Uwe zwarigheden wegens de Bulle Unigenitus, niet zonder dreiginge} dat gy „ my„ ne Brieven in 't licht zult geven,, en zulks „ zonder myn voorweten , indien ik niet „ fchielyk gehoorzame „ Gy zegt, dat gy 't „ reets met my eens zyt wegens het For„ muiier , dat gy het ook geredelyk zoudt „ willen ondertekenen, en niet twyfelt, of ,, meer anderen zouden u volgen in uwe on„ derwerping, indien zy deze Brieven lazen. Doch myn Vrient, ik ben wat al te fterk Thomist om dat te geloven, en enige gevallen onlangs gebeurt doen 'er my nog meer aan twyfelen, dewyl zy juist niet veel Liefde tot ons, en noch mindere genegentheit tot den vrede voorfpelden,hier by voegt zich noch de ondervinding, die my leert, dat het vooroordeel meest al de overtuiging te leur fielt, en men gemenelyk in weerwil van redenen blyft denken, zo als men altyt gedacht heeft. Zie daar, Myn Heer, waarom ik liever, mondelings over die vermaarde Bulle, met U wilde redenkavelen, als in fchrift, dat teveel tyt, en moeite kost. Doch dewyl gy fchynt " ts  Opwerping. rio BRIEF. te menen, misfehien om my noch meer te verplichten, dat ik „ daar over niet veel te zeg„ gen hebbe, en zelfs met die Bulle verlegen „ ben; „ Zo zal ik my moeten troosten met cl. zen Arbeit, en, komt 'er dan geen voordeel van, moeten zeggen, gelyk my bevolen wort' dat ik een onnutte knecht ben. Laten wy dan wederom uwe belangen gade flaan, en met bedaartheit onderzoeken, want twyfele niet, of gy zult noch meer overtuigt worden van de Rechtmatigheit der Kerkelyke wetten tegen de dwaalleer; dewyl gy hoe langer hoe meer zult zien, dat men de Leringen van Janfenius heeft willen vernieuwen, ten minften, dat de voorftanders van Janlenius, 'er met reden van verdacht zyn. _ Doch gy voert nu, en dan in uwe Brieven enen zeer hogen toon, en byt my telkens toe, „ dat ik fchromelyk veel werks zal hebben, „ om U aan te tonen, dat die Bulle emgzmts „ verdragelyk is „ ja dat het my„ ontnoge,, lyk zal zyn U te overtuigen, dat die Bulle „ niet geheel het Christendom om ver werpt, '„ want hoe zult gy toch kunnen bewyzen „ zegt gy „ dat die ftellingen doemwaardig zyn, dewyl zy de Allerheiligfte waarheden van den Godtsdienst behelzen? is 'er oit afgryfelyker ftuk in de Werelt verfchenen,,? Maar laat my ook eens fpreken, en Gy zult duidelyk genoeg zien, dat gy ongeryk hebt met aldus te zwetzen. Want wat wil gy toch met al dat fchreuwen anders zeggen , dan dat gy in het Boek Zedelyke Aanmerkingen. die kwade lering, en zin niet kunt vinden, die de Paus daar aan toefchryft? Dat het een fchoon boek is vol Godtvruchtigheit, e;iHer- hge  over de Bulle Ü'nïgenitus. nr lige Leringen, dat de ftellingen zelfs die gedoemt zyn, enen Catholyken zin fchyneri te hebben? doch meent gy daar iets mede gewonnen te hebben ? De Pans zelf bekent het; maar lees de Bulle zelve, fchoon men U mis* fchien wel heeft wys gemaakt, dat wy ze verbergen , op dat zy ons niet tot fchande zou ftrekken; Lees de Bulle zelve, want zyisons beste bewys, en van de Rechtvaardigheit onzer zake, Gy zult daar uw' voorgeven, indien gy maar Rechtzinnigheit , en bedaartheit gebruikt, volkomen wederleit vinden.. Zie daar den Inhout: De Eniggeboren Zone Godts heeft ons vermaant , dat wy ons zouden wachtend voor de valfche Propheten, die in fchaapsklederen tot ons komen, onder welke benaming verftaan worden de Meesters der Logentaal, die onder dén fchyn van Godtvruchtigheit gevaarlyke leerftukken zoeken in te boezemen, en onder de uiterlyke fchorsfe van Heiligheit verderfelyke fcheuringen maken. Dan op dat zy de Eenvoudigen lichter zouden kunnen bekrui. pen, bekleden zy zich metSchaapsvagten, te weten: met de fpreuken der Goddelyke Wet, en de woorden der Heilige fchriften wel we. tende, dat 'er geen gewisfer middel is, om de Zielen te bedriegen, en het vergift der fchadelykfte dwalingen te doen fmaken, als dezelve met hetgezagvan Godts woort te bedekken. Aldus vermaant zynde, hebben wy in de bitterheit onzes Herte vernomen, dat zeker Boek Zedelyke Aanmerkingen &c. Hoewel te voren van ons gedoemt, om dat 'er de febadelykfte leerftukken op menigerlei wyze onder de Catholyke Waarheden vermengt zyn, echter Antwoorc-  na V. BRIE F. echter noch als een Boek vry van dwalingen van velen aangezien, en van alle kanten verfpreit wort: het heeft ons zeer gefmert te zien, dat de kudde des Heren onze zorg aanbevolen, door zulke misleidingen op den weg des verderfs gebracht wort, en daar door, als ook door herhaalde Brieven, en fmekingen van een groot getal onzer Eerwaardige Broederen Bisfchoppen aangezet, hebben wy befloten het reets aanwasfchende kwaat tegen te gaan. Na Rype, en Ernstige betrachtingen over den oorfprong van dat kwaat, hebben wy bevonden, dat het grootfte verderf daar van komt, en toeneemt, om dat het vergift van dat Boek zeerverborgen is, vermits het met den eerfte opflag den Lezer verrast door een' zekeren fchyn van Godtvruchtigheit; want de woorden zyn zachter dan Ofy, doch het zyn Felle fchichten op een' gefpannen boog, toebereit om in het duister te fchieten op den genen, die recht van Herten zyn. Daarom hebben wy gedacht niets tydiger, noch heilzamer te kunnen doen, dan de bedriegelyke Leer des Boeks, die tot noch toe flegts in 't algemeen van ons is aangewezen,ook in 't bezonder voorteftellen,en dezelve in verfcheiden ftellingen uit het zelve getrokken duidelyk, en klaar aan alle Gelovigen te vertonen, waar door wy hun het fchadelyk onkruit van de goede Tarwe, daar het onder verborgen was, afgefcheiden zullen doen zien, en aldus ontdekken, niet Een, of Twe, maar groote menigte derverderfelykfte dolingen, waar van enige al van over lang gedoemt, en andere op nieuw verzonnen zyn; derhalven hopen wy, dat Godt ge-  over de Bulle Unigenitus. U3 onzen Arbeit Zegenen zal, en een iegelylc ged wongen zyn, om de waarheit op te volgen. Het zyn niet alleen de Bisfchoppen, die ons betuigt hebben, dat wy daar metie ene zaak zouden verrichten zeer nut, ja nodig tot het welzyn van het Catholyke Geloof, de rust der gemoederen, en de beflisfinge van verfcheiden twisten, die voornamentlyk in het Ryk van Frankryk door de verfchfllende gevoelens ontftaan zyn , en dagelyks tot meerdere verwyderingen uitfpatten; maarook zelfs de Koning van Frankryk, die door herhaalde, en Eerbiedige verzoeken by ons heeft aangehouden, dat wy toch tegen het dringende ge. vaar der Zielen, door onze Apostolifche uitipraak zouden voorzien. Dan aldus aangewakkert, en op denGoddeJyken byftant betrouwende, hebben wy dit werk met alle vlyt, cn naarftigheit begonnen, en door verfcheiden Hoge Leraars een groot getal ftellingen uit het voornoemde Boek getrokken natfkeurig laten onderzoeken, vervolgens zyn wy zelfs by dit onderzoek tegenwoordig geweest, en hebben een groter getal Cardinalen daar by geroepen , om hun goetdunken te horen, en met de allergrootfte naarftigheit, en ryp overleg, meermalen elke ftellinge!in verfcheiden vergaderingen, op het naukeurigfte met den text, of inhoiit des Boeks doen ve'rgelyken, en overwegen. Hier op volgen de höndert-en een ftellingen. Dan fluit de Paus aldus: Na de ftemmen, zo Mondelings,als Schrif, telyk van de Cardinalen, en andere Godtsgeleerden opgenomen, en voor al den byftant van Godt zo door onze bezondere, als door li open-  b4 V. BRIE F. openbare gebeden aangeroepen te hebben, zo doemen, en verwerpen wy die ftellingen, ale en eike in hetbezonder, en verklarenze als opzichtclyk valsch, bedriegelyk, kwaatluidende, de oren van Godtvruchtigen kwetzende ergerlyke, verderfelyke, vermetele, de Kerke, en hare gebruiken verongelykende, ook tegen de Wereltlyke Mogenthedcn verfmadelyke, oproerige Godloze, GodtslasterIvke, verdachte van Kettery, naar Kettery finakende, de ketters, Ketteryen, enScheuringen begunftigende, dwalende, naast aan Kettery zynde, dikwyls gedoemde, emdelyk ook ketterfche, en verfcheiden ketteryen, voornamentlyk die in deberugte ftellingen van Janfenius genomen in dien zin, waar in zy gedoemt zyn, bevat worden, opentlyk vei- ^Verbiedende de Gelovigen anders te gevoe. len, te leren, te fpreken, dan in deze Conftitutie vervat is, zodanig dat al wie deze ftellingen gezamentlyk,of elk in hetbezonder zal leraren, voorftaan, uitgeven, vervallen Zal in de Kerkelyke ftraffen; verder hebben wy geenzins voor het overige,dat m hetzelve Boek te vinden is, goet te keuren, dewyl wy in 't vervolg van het gedane onderzoen, verfcheiden andere ftellingen ontdekt hebben gelyk, cn naby komende aan die ftelhngen, die wy hier boven gedoemt hebben ; noch hebban wy vele andere gevonden, die bekwaam ZVn, om ongehoorzaamheid en oproer aan tl kweken, onder den Naam van ene Hedendaags in zwang zynde vervolging, welke alle voor te ftelien al te wytlopig, en geenzins; nodigis. Wy hebben ook bevonden , d« dep  over de Bulle Unigenitus. 115 H. Test van het N. Testament daar op ene doemelyke wyze bedorven wort, en verfchillende is van de Gemene Latynfcheoverzettinge, welke van over zo vele Euvven in de kerke is goetgekeurt, ja zelfs meermalen niet zonder grote trouwloosheit verdrait wort tot wilde,vreemde, en ook tot verderfelyke zinnen» Derhalven uit kracht van ons Apostolisch gezag verbieden wy wederom, en doemen op nieuw dat zelve Boek, als bekwaam om door zoete woorden , en Vlyeryen , gelyk cle Apostel fpreekt, dat is, onder enen valfchen fchyn van Godtvruchtige onderrichtingen de Herten derEenvoudigen te misleiden, in alle talen, op wat plaats, onder wat naam, of druk het ook mag wezen, of namaals (dat Godt verhoede) in het Licht mag komen. Wy doemen ook insgelyks alle andereBoeken, ofBoekjes, ge* fchreven, of gedrukt, of die in 't vervolg (dat Godt verhoeden wille) gedrukt mogen worden, tot verdediging van het voornoemde Boek, verbiedende aan alle Gelovigen die te Lezen, uit te fchryven, te behouden, of te gebruiken &c. Ondertusfchen, Myn Vrient; ziet gy hief niet, dat gy niets gewonnen hebt met te zeggen, dat in het berugte Boek geen kwaat tö vinden is? immers de Paus zelf getuigt openbaar, dat het na de Eerfte doeming van velen als een Boek vry van Doling aangezien wiert* dat de Kudde des Heren daar door ongevoelïglyk op den weg des verderfs geleit wort, dat het vergift van dit Boek zeer verborgen is , dat het op het eerfte aanzien den Lezer verrast door zekeren fchyn van Godtvruchtigbcir* dat de woorden als fcherpe pylen in het duisH 2 Ut  Il6 v. BRIE F. ter fchieten op de genen , die oprecht van Herte zyn, zo dat de Paus bekent opentlyk, dat het bezwaarlyk is den kwaden zin, en Lering in dat Boek te ontdekken, en voorzag misfehien ook wel dat 'er na deze twede doeming velen zouden overblyven, (gelyk toch gemenelyk gebeurt) die zyn Vonnis verwerpen, en het Boek van dwalinge vry zouden fpreken. Maar ziet gy nu ook niet, dat het Boek om die zelve reden veroordeelt wort, en met zo veel te naukeurigcr onderzoek, en plechtigheit wort veroordeelt, om dat het gevaarlyk, en bet kwaat daar in verborgen is? of zou hy misfehien dat Boek onbeftraft in de Handen der Gelovigen hebben moeten laten, om dat 'er velen het gevaarlyke niet van zouden kennen? Ja om dat het van velen als een onberispêlyk Boek wiert aangezien ? is het niet meest al de gewoonte,dat verleiders de waarheden onder de valschheden mengen, (aldus fpreekt Janfenius zelf) en door deze menging alles in verwarringe brengen, op dat de genen, die niet op hunne hoede zyn, het vergift van hunne dolingen met die zoetheit beitreken , geruster in zouden Bokken ? Was het dan niet de Plicht van enen waren Herder van de Kudde van Christus, het vergift van die gevaarlyke WTcide aan\te wyzen, en met zo veel te grotere vlyt, en nauknirigheit het onkruit op te zoeken , als het meer van de tarwe bedekt was, en de Gelovigen daar voor te waarfchouwen? dit heeft Clemens XI gedaan, hyheeft de verdachte, en gevaarlyke Stellingen, die in dat Boek gevonden wierden, daar uitgekipt, hyheeftze den Gelovigen onder het oog ge-  over de Bulle Unigenitus. 117 geleit, en gewaarfchout dat zy 'er zich voor wachten moeten, had hy daar misfehien geen magt toe? wie dan? Doch ik betrouwe op uwe rechtzinnigheit, dat gy wel zult toeftemmen, dat verleiders aldus meermalen bedriegen, dat het de Plicht van den Paus is daar in te voorzien, dat hy ook daar toe de magt heeft, dat zelfs ook het berugte Boek verdacht konde wezen. Maar de Stellingen zelfs, zult gyzeggen, die uit het Bock gekipt zyn, en den Gelovigen als duidelyke dwalingen worden aangewezen , komen my onberispelyk voor, en ik kan niet begrypen, dat in die Bulle, of in die Stellingen die verderfelyke dolingen ontdekt worden, daar de Paus van fpreekt. Om U dit dan te doen begrypen, Myn Heer, en te doen zien, dat de Kerke van U 5 niet eischt, dan 't geen met een veilig gewisfe volkomen over een komt; moet gy zelf eens nagaan,hoe men gemenelyk handelt, en hoe de Roomfche Paufen altyt te werk gaan, wanneer hun enige Boeken , of Stellingen aangeklaagt worden, om goetgekeurt, of veroor. deelt te worden. Men onderzoekt eerst den zin, dien die Stellingen hebben, of hebben kunnen volgens de inftelling, en aanneming der Menfchen in die taal, waar in zy gefchrevenzyn, en dien zin, die de natuurlyke,.of letterlyke is, dubbelzinnig of twyfelachtig bevindende, onderzoekt men denzei ven ver. der uit de omlrandigheden des tyts, uit.de Perfonen, uit de fpreekwyzen , uit den handel, en het gedrag der genen, die die Stellingen geleert, gefchreven, of beweert hebben. Het kan gebeuren, dat verleiders onder CathoH 3 lyke Op- werping. Anrroort.  1,8 V. BRIE F. lyke woorden enen kwaden zin , en het vergift der dwalinge verbergen, gelyk het ook wel gebeuren kan, dat een Catholyke Schryver met vreemde uitdrukkingen ene goede Leringe voordrage; want van het een, en van het ander hebben wy verfcheiden voorbeelden in de Outheit. _ Nestorius zocht ook op deze wyze de Gelovigen te misleiden. Doch bezonderlyk de Pelagianen' waren hier in zeer fnedig, ja bekwaam om de Bisfchoppen zelfs te verrasfen, en Marcellus van Ancyra, wiens Geloof goeteekeurt wiert in de Vergadering van Sardica, heeft misfehien enige vreemde uitdrukkingen gebruikt , waarom hy van den H: Balihus wort befchuldigt. ,n - Maar in zulk een geval 1S het volftrekt noot'akelvk, om den waren zin van ene Stellinge 'e kennen alle de omftandigheden aan te merken, die licht in de zaak geven, en den zin kunnen bepalen, meermalen geven zy ook zo éroot ene baarblykelykheit , dat 'er geen twyfel meer overblyft, en de zin yan den Schrwer volkomen bepaalt wort. Wanneer dan de Kerke, wie het gezag toebehoort, om over Boeken, Schriften, en Stellingen te oordelen , cn ze Catholyk bevindende goet te keuren , of oncatholvk te doemen, na vjytigonderzoek zo van de Stellingen zelve, als van de daar by komende omftandigheden, haar Vonnis'uit'fpreekt, is het zo aannemelyk, dat men ccn «ree misdaat begaat met'er zich tegen te verzetten. Want zy oordeelt over ene Zaak, die tot hare Vierfchaar behoort, zy oordeelt uit bewyzen, die haar onder het oog vallen, en ene volkomen zekerheit kunnen geven,zy v oor-  over de Bulle Unigenitus. 119 oordeek eindelyk uit een gezag, dat van Godt komt, en bygevolg,kan hare uitfpaak niet tegengefproken worden, zonder Godt zeiven daar in te verongelyken. Tot hier toe zult gy het met my eens zyn, dewyl gy ook zegt, dat wy die ftellingen moeten doemen, die de Kerke doemt, dat wy het geloof met zulke woorden moeten uitfpreken,als ons deKerke voorfchryft, en aldus dat dezelve Kerke ons ook ten richtfnoer moet ftrekken in het verwerpen van de dwalingen met die woorden, als zy dezelve veroordeelt, want het is hier van daan,dat gylieden geen zwarigheit maakt, om de vyf Stellingen zelve in haren eigen, en natuurlyken zin te doemen, en U aldus te fchikken naar het vonnis, en de taal der Kerke; maar hier uitbefluit ik, dat wanneer de Kerke over enige ftellingen uitfpraak doet, en dezelve of in haren eigen, en natuurlyken zin, of in dien van den Schryver, of in beiden goetkeurt, of veroordeelt, wy daar aan gehoorzamen moeten, en de Leringen in die ftellingen vervat goetkeuren, of doemen, zo haast als wy weten, welken zin de Kerke aan die Stellingen, of Perfonen tocfchryft, dat is welke Leringen zy goetkeurt, of veroordeelt; want het voornaamfte doelwit der Kerke in het goetkeuren, of veroordelen van ftellingen, en woorden, is de opheldering, en het behout der Catholyke Waarheden. Maar dit bewyst noch niet, zult gy zeggen,dat de hondert en een ftellingen uit het bewuste Boek gekipt doemwaardig zyn; integendeel dewyl de natuurlyke zin daar van, „volkomen Ca> „ tholyk, en onberispelyk is, zo volgt daar uit, „ dat 'er de Kerke van Christus geen deel in „ heeft kunnen hebben,en dat het alleen ene ge, H 4 „ wel. Opwerping.  120 V. BRIE F. „ weldenary is geweest van het Hof van Ro. „ men;,, en dus dat het bovengemelde hier in genen dele te pas komt: doch ik verzoeke U noch eens, uwe vooroordelen ter zyde te ftellen, en gy zult zien, dat niet alleen de gehele Kerke, welke het vonnis aangenomen heeft, en noch aanneemt, geoordeelt heeft, maar ook dat de Paus door zyne Bulle de verderfelykfte dolingen in het Boek ontdekt heeft, en ze den ge* lovigen duidelyk heeft aangewezen, ja dat de ftellingen zelfs, die in die Bulle gedoemt worden , die dolingen duidelyk genoeg behelzen. Om U zulks aan te tonen vrage ik niet anders, dan dat gy bekent, dat vericheiden der gedoemde Hellingen dubbelzinnig, ciuifter of twyfelachtig zyn, ten minften, dat zy enen' kwaden zin kunnen hebben, want zo gy't my weigert,zal ik het daar na met gewelt van redenen,en met overtuiging afmoeten dwingen, maar dit is my vooreerst genoeg, om Ure doen zien, dat die zelve ftellingen, aangemerkt de omftandigheden des tyts, de Perfonen , de fpreekwyzen, de handel, en het gedrag van de genen, die in 't fpel waren, gevaarlyk zyn, verdacht, en het met recht te vrezen was, dat de gelovigen door de ftellingen , waar mede het Boek ais bezait is, in wezentlyke dwalingen verleft konden worden. Gy zult my misfehien ontkennen, dat 'er dat gevaar, die achterdocht of die vreze was; doch de verfcheiden Bisfchoppen, die het Boek by den Apostoüfchen Stoel aangeklaagt hebben, de Paus, die het heeft veroordeelt, de Kerke die het vonnis heeft aangenomen, zeggen van ja. Wien zal men onpartydig, en voorzichtig oordelende moeten geloven?ik denke waarlyk ook  over de Bulle Unigenitus. 121 ook niet, dat gy zeggen zult, dat de ftofTcn, waar over gehandek wiert, niet genoeg opgeheldert, of de Perlonadiën die in 't fpeï waren niet grondig bekent waren ; dewyl daar over voor, en tegen tot walging toe gefchreven was ; zo dat fchoon de Schryver geen Brieven noch verklaringen na Romen oit gezonden hadde,zyne redenen, en belangen daar echter ten overvloede bekcnt/waren. Maar zo gy eens nagaat, het geen wy van het Formulier handelende gezegt hebben van, de Vrienden van Janfenius, en hoe. zy zich voor, en na de doeming der vyf Stellingen gedragen hebben, zo gy daar dan by voegt het gedrag van den Schryver der Zedelyke Aanmerkingen, zyne gekleeftheit aan het Boek van Janfenius, zyne ongehoorzaamheit aan de bevelen van de. Kerke wegens het Formulier, 't geen gy reets. bekent hebt, dat billyk, rechtmatig, en met de aloude wetten van de Kerke overeenkomftig is, en dus veiliglyk en plichtshalven getekent moest worden, c-indelyk zyne êrientfchap, en ommegang met de genen, die rnjn befchuldigde, en verdacht waren, dat zy de dwalingen der vyf gedoemde Stellingen vernieuwden, moet uwe rechtzinnigheit U niet doen bekennen, dat hy ook eenigzins verdacht was, dat hy het met hun hielde, en van hunne gevoelens was, dat hy ook die ftellingen wilde begunftigen, en enige nieuwheit beoogde ? Dan in zulke omftandigheden, wanneer een Schryver, die aldus rechtmatiglyk verdacht is, dubbelzinnige, duiftere, en twyfeiachtigeuitdrukkingen gebruikt, en in die zelve zaken , daar men over handelt, of twist, heeft men dan niet alle recht en reden om hem wegens LI 5 dwa-  122 V. BRIEF. < 1 i Opwerping. Antwoort dwalingen te verdenken ? moet men in zo een »eval niet meer vrezen, als vertrouwen, be'onderlyk in zaken, die het dierbaar pant des jeloofs betreffen ? Ja kan men dan wel anders jordelen, of de verdachte heeft in zyne dubbelzinnige fpreekwyzen een kwaat oogmerk >ehat, en heeft daar de dwaling bedektelyk, ;n ongevoelig willen opdisfchen ? zo nu zyn Boek, of Schrift alom verfpreit, en niet zon. der ergernisfe gelezen wort, zo dat de genen, die te voren reets ongehoorzaam waren aan de wetten der Kerke, en verdacht gehouden wierden van dwaalleer, daar in noch meer ge. ftyft en gefterkt worden, moet men in zo een geval aan die fpreekwyzen, of ftellingen den kwaden zin niet toefchryven, en dat Boek, of Schrift uit de handen der Gelovigen rukken? Waarom zouden ook anders die zelve Bisfchoppen, die te voren dat Boek met hunne goetkeuring begunftigt hadden, het zelve opentlyk gedoemt, verworpen, en verboden hebben? Zy hebben, moogt gy zeggen, met dat verbot, en met die doeming ene onrechtvaardigheit tegen den Schryver begaan, die zy noit verantwoorden kunnen, om dat het gefchiet is zonder hem te horen, en in weerwil van de nadrukkelykfte verklaringen, en van beëdigde verzekering, dat hy gene dwalingen, hoe geKaamt, in't oog gehat heeft. Trouwens zulke verklaringen, betuigingen, 'of verfchoningen van Schryvers wegens den zin hunner fchriften, of mondelings, of briefsgewyze gegeven aan de genen, wien het gezag toekomt daar over te oordelen, hebben wel ingang, wanneer de Schryver zich altyt wel  over de Bulle Unigenitus. 123 wel gedragen heeft, en voor een goeae, en gehoorzame Catholyke te boek ftaat; maar met wanneer hy opentlyk wecrfpannig is aan de wetten, niet wanneer hy met recht en reden verdacht is verkeerde gevoelens te koefteren. Dan wort hy niet op zyn woort, en verklaringe , maar naar de omftandigheden , naar den letter, en met alle ftraf, en ftrengheit geoordeelt. Geen Rechtbank die de Gerechtjaheit hanthaafc zal anders te werk gaan; zou by voorbeek de wyze Overheit onzes Vaderlants enen Schryver, die te voren, en noch daatlyk de billykfte wetten overtreet,_ die met verachting fpreekt van hunne beftieiing, die met hunne vyanden omgaat, of handelt, die verdacht is, dat hy de voornaamfte grontregeien der wetgevende magt wil ondermynen, op zyn woort alleen vry fpreken, en zyne Schriften, daar dubbelzinnige ftellingen gelezen worden, bekwaam om de Onderdanen tot muitzucht, oproer en weerfpannigheit aan te zetten, op zyne verklaringe, dat hy het niet gemeent heeft, onbeitraft laten drukken, en veripreiden? Zouden zy niet met alle recht als voorzichtige , en ervaren Beftierders zo den Schryver, als zyne fchriften, ondanks alle betuigingen, en verzekeringen voorbeeldelyk ftraffen? , , C U A Diergelyk is het geval van den Schryver der Zedelyke Aanmerkingen; hy was verdacht, ten minften hy wiert van de gelovigen verdacht gehouden van dwaalleer, hy was wecrfpannig aan de billykfte wetten van de Kerke, te weten de ondertekening van het Formulier, hy was allernauwst verbonden in vrientfchap, en vertrouwen met Arnauld, en andere voorname  124 V. BRIEF. me voorstanders van Janfenius, luiden die verdacht waren de vyf ftellingen in haren eigen, en natuurlyken zin ftaande te houden, hy was om die, ofdiergelykeredenengenootzaakt geworden, om zyn Vaderlant te verlaten, uit Frankryk te vluchten, en elders zich te verbergen, en wat meer is, hy gebruikte m zyn Boek verfcheiden uitdrukkingen, die hem noch meer deden kennen , namentlyk ftellingen, die allerduidelykst zyne verachting van de Kerkelyke wetten,gebruiken, en ftraffen te kennen gaven. Maar dit zo zynde, kan men oit anders oordelen , of zo een fchryver meent het, en wil de gelovigen verrasfen, bedriegen en verleiden? fla het oog eens op enige zyner ftellingen, die door de Eulle gedoemt zyn, om my recht te doen in 't geen ik zegge. De 91. De vreze voor ene onrchtvaardige Excommunicatie moet ons noit beletten van onzen Plicht te volbrengen, men raakt noit binten de Kerke, zelfs niet als men door de boosheit der Menfchen daar fchynt uitgebannen te zyn, zo lang als men aan Godt, aan Jezus Christus, en aan de Kerke zelve door de Liefde gehecht blyft. De 92. Liever ene onrechtvaardige Excommunicatie , en vervloekinge met vrede te verdragen , dan de waarheit te verraden, is den H. Paulus navolgen ; verre van daar , dat zulks zou zyn tegen de Overheit opftaan of de eenheit te breken. . £>e 93- Jezus geneest zomtyts de wonden, die de onbezonne Haastigheit der Opperherderen buiten zyn bevel veroorzaakt; Jezus herftelt  over de Bulle Unigenitus. 125 herftelt,het geen zy door onbedagtenyver af. fnyden. De 94. Niets is 'er , dat ergeren indruk van de Kerke aan hare Vyanden geeft, dan dat men daar ziet Heerfchappy voeren over het geloof der gelovigen, of ook verdeeltheden ziet voeden om zaken, die noch het gelove, noch de zeden kwetzen. De 95, Het is met de waarheden zo verre gekomen, dat zy gelyk een vreemde taal zyn by het meeste deel der Christenen ; en de wyze van die te Preken is als een onbekende fpraak; zo zeer is die afgeweken van de Eenvoudigheit der Apostelen, en boven het gemeen begrip der Gelovigen. Ook let men niet genoeg, dat dit verval een van de tastelykfte tekenen is van de veroudering der Kerke , en van de gramfchap Godts over zyne Kinderen. De 96. Godt laat toe, dat alle de Mogentheden zich Hellen tegen de verkondigers der waarheit, op dat hare overwinning niet zou kunnen toegefchreven worden , dan aan de Goddelyke genade. De 97. Het gebeurt maar al te dikwyls , dat de ledematen , die op bet heiligde, en het nauwfte aan de Kerk verenigt zyn, aangezien, en gehandelt worden als onwaardig, om in de Kerke te zyn, of ook als reets van dezelve afgefcheiden; Maar de Rechtvaardige leeft uit het gelove, en niet uit de meninge deiMen fchen. De 98. De ftaat van vervolginge, en ftraffen, welke iemant uitftaat, als of hy een ketter, booswigt, en godloze was, is gemeenlyk de laatfte en verdienstigfte beproeving ; dewyl  ,26 V. BRIEF. wy! zy den mensch het meest gelykvormig maakt aan Jezus Christus. De 99. De koppigheit, vooringenomentheit, en hartnekkigheit van niets te willen onderzoeken , of niet te erkennen, dat men bedrogen is geweest, doen dagelyks veranderen ten op. zichte van velen in een geur des doöts, het geen Godt in zyne Kerke geftelt heeft, op dat het daar zou wezen een geur des levens, als by voorbeelt: de goede boeken, onderwyzingen, heilige voorbeelden, enz. De 100. Beklagelyke tyt! als wanneer men Godt meent te eren met de waarheit, en hare leerlingen te vervolgen: die tyt is gekomen— 'T is voor Godvruchtige ene doot veel fchromeiyker, dan de doot des lichaams, van de bedienaars des Godsdiensts gehouden, en gehandelt te worden als een Goddeloze, als die alle gemeenfchap met Godt onwaardig zy,een verrot lit, bekwaam om in de vergaderinge van Godts heiligen alles te bederven. Te vergee/s vleit men zich met de zuiverheit zyner inzichten en met den yver voor den Godtsdienst , terwyl men vrome luiden te vuur,en te zwaart vervolgt,indien men door zyn' eigen drift verblint is of door dien van anderen zich laat vervoeren, om dat men niets wil onderzoeken. Dikwyls meent men enen Goddelozen ter ere Godts te flagt offeren, en men flagt offert aan den duivel enen dienaar Godts. De ior. Daar is niets ftrydiger tegen den peest Godts , en de leer van Jezus Christus dan de Eden in de Kerke gemeen te maken: want dit is de gelegentheden van valfche Eden vermenigvuldigen, den zwakken, en onwetenden ilrikken leggen, en maken, dat zom- tyts  over de Bulle Unigenitus. 127 tyts Godrs naam, en waarheit tot de raatflagerr der bozen dienen. Ziet gy hier niet, dat het den Schryver te doen is, om de gelovigen tegen den Stoel van Romen op ce rokkenen, en tegen die Bisfchoppen, die 'er aan gehoorzaamden? moet men bedaart, en rechtzinnig zynde niet bekennen, dat die ltellingen zo elk in hetbezonder, als alle te gelyk, of gezamentlyk, oproerig, en ergerlyk waren, als bekwaam om de gelovigen tot fmaat van Overheden zo burgerlyke, als kerkelyke aan te zetten? want die onrechtvaardige Excommunicatien , die onbezonne haastigheit der Opperherderen, die heerfchappy over het geloof, die vervolging van alle Mogentheden tegen de verkondigers der waarheit, die verdrukkingen, en verbanningen, die koppigheit der genen, die zonder onderzoek boeken verbieden, en vrome luiden als Ketters behandelen, eindelyk dat vermenigvuldigen van eden, waar op kan het anders zien, of toegepast worden , als op den tyt, als de Schryver zyne aanmerkingen maakte ? moet men niet gansch van vooringenomenheit blint zyn, om te ontkennen, dat de Schryver van zyn' Tyt fpreekt ? te weten van de doeminge der vyf Stellingen in den zin van Janfenius, van het Formulier van Alexander VII, van de Excommunicatie, daar hy, en alle weigeraars medegedreigt wierden, van de vervolgingen, die hy, en zyne Vrienden zo van den Staat, als van de Kerke moesten lyden, en zeggen wil, dat het ene fchreuwende ongerechtigheit was, die hen niet moest beletten hunnen Plicht te volbrengen, en in weerwil van Koning, van Paus;, ,van Bisfchoppen Janfenius te verdedigen  128 V. B R I E F. Opwer« ping. Antwocri digen? kan men wel enen anderen zin geven aan die Hellingen ? of kan de Schry ver met die ftellingen wel iets anders in 't oog gebat hebben? de Paus zegt het ook duidelyk in de Nareden van de Bulle, en de Schryver zelf geeft het niet duister te kennen in zyne verklaringen; moet men dan niet bekennen, dat deze ftellingen niet alleen dubbelzinnig zyn, maar duidelyk genoeg verkeerde gevoelen in boezemen, de gelovigen tot fmaat van Overheden, en tot fcheuringe aanzetten, en dat de Paus aldus het verderf dier verkeerde gevoelens ontdekt, en den gelovigen heeft aangewezen? Of zoudt gy misfehien zeggen dat de Paus die ftellingen op haar zeiven, en in den natuurlyken zin gedoemt heeft; zo dathyby voorbeelt daar leert, dat de vreze voor ene onrechtvaardige Excommunicatie ons moet beletten enige . onzer wezentlyke piichten te volbrengen ? maar kan men oit een Christen, ik zegge niet den Paus, de Bisfchoppen, de Kerke enen zwaarder laster opleggen? en kan men oit tegen den duidelyken zin der Bulle meer aangaan ? doch om dat die ftellingen op haar zelve aangemerkt, in dien zin ook verftaan kunnen worden, zouden zy daarom onbeftraft hebben moeten ge • laten worden? blykt het niet volkomen, en onwederfprekelyk, alle de omftandigheden des tyts in acht genomen, dat de Schryver een misbruik heeft willen maken van dien zin, en aldus ongevoelig de gelovigen verleiden ? Zou de Kerke dan zulke ftellingen niet moeten veroordelen , ook zonder acht te geven op de verklaringen van enen verdachten Schryver, en zonder hem te horen? hoezujt gy  OVER i>E BüLLE ÜNIGENITUS Ï2Q gy dan uw eigen vonnis in uwe vergadering van het jaar 1763. tegen Hardouin, Berruyer ,en anderen uitgeiproken zonder hen te horen goet kunnen maken ? hebt gy in dat Vonnis geert zwarigheit gemaakt, en begeert gy dat het worde aangenomen j waarom zal men zwarigheit maken in dat van de Opperherdefén ? doch men kan niet zeggen, dat de Schryver der Zed: AanmerMngenniet gehoort is, dewyl hy, en anderen genoegzaam zyne belangen in meer fchriften hebben opgegeven, die by den Paus, en de Bisfchoppen zyn ingekomen, maar niec krachtig genoeg bevonden, om hem te kunnen verfchonen. Dan in zo een geval zal een wet» tige rechter zyn Vonnis niet mogen, ja niet moeten geven, zonder den Schryver zelfs in Perfoon te horen, die toch niet meer zal kunnen zeggen, als hy heeft kunnen fchryven? Ik twyfel dan niet, myn Heer, of gy zult my moeten toeltemmeu, bezonderlyk, zo gy nagaat het geen wy wegens het Formulier gezegt hebben , dat de Schryver verdacht was van kwade Leer, dat verfcheiden zyner Hellingen niet alleen dubbelzinnig, maar duidelyk genoeg zyne meninge, om de gelovigen te verrasfen te kennen geven, en dat zy daarom met recht van den Apostolifchen Stoel veroordeelt zyn, en gy te recht verplicht wort dat Vonnis aantenemen. Ik verwachte intusfchen uw antwoort als ook uwe verdere zwarigheden, die ik zal trachten zo te beantwoorden, dat gy hoe langer hoe meer overtuigt wort, dat ik ben Uwe Vrtene J. C. R. P. VI. BRIEF,  1$© Verrchei den Opwerplngen. VL BRIEF, Over de Bulle Unigenitus.. Myn Heer! jTjwe welgeëerde van den 5. dezer geeft my weer nieuwe blyken van uw vertrouwen, cn van uwe vrientichap; want zy bevat verfcheiden opwerpingen, of zwarigheden, die U de Bulle noch met tegenzin doet aanzien; en zulks wel verre van my af te fchrikken, doet my noch meer hopen, dat wy het einde* lyk noch eens zullen worden, dewyl ik hoe langer hoe meer overtuigt worde, dat gy de zaken met ernst opneemt, en tracht te bevatten. . Gy kunt „ het noch niet, (zegt gy) v^n U zelfs verkrygen, om my toe te ftemmen , " dat die Bulle van de Kerke aangenomen is, of oit aangenomen kan worden,dewyl daar ' zo heilige waarheden gedoemt worden; en \ waarheden die met de eigenfte woorden van , deH: Schriftuur, enOutvaderenuitgedrukt \ worden zonder de minfte uitlegging daarby te voegen, ja zonder dat men wete, welke * benaming aan elke van die ftellingen gegeven moet worden; dat is: zonder te we- * ten, wat men geloven, of doemen moet. 9 Is 'er wel een enig voorbeelt in de Kerke !1 van zo een wilt, en onbezonnen Vonnis ? en  over de Bulle UNiGEmtus. 13? „ is hét wonder, dat dié Balie de grootfte „ verflagentheit te weeg bragt in alle min„ naars van deugt, en waarheit,en niet min„ dere opfchuddirjg onder de Catholyken zo „ haast, als zy voor den dag kwam? heeft „ men daarom niet altyt getracht dezelve voor „ de gemeente te verbergen ? zyn 'er niet j, Duizenden tegen op gekomen, waaronder „ degeleertlte, en beste Bisfchoppen, de ver„ ftandigfte , en bekwaamfte Leraars, en 3, kloosterlingen ? hebben zy zich niet eenpaj, rig in weerwil yan vervolging, enonhei* len daar tegen aangekant? en om zich te„ dekken tegen den onrechtvaardigen dwang, „ beroepen op de eerfte algemene Kerkverga,, dering? kan men ook oit rechtmatiger te 5, werk gaan, als de klagten óver hetgewelt, „ dat de waarheit, en het recht aangedaan 5, wort, te brengen voor de Vierfchaar van de „ vergaderde Kerk? als men by dit alle noch voegt zo menigte goetkeuringen, die van „ de beste Bisfchoppen aan het Boek Zedelyke. „ Aanmerkingen voor de doeming gegeven „ zyn,als men nagaat hoe velen 'er noch he„ den zyn, die of in het geheim,of opentlyk „ dé Bulle verwerpen, hoe is het mogelyk, „ dat men zich kan verbeelden, dat die on„ rechtmatige doeming als een Vonnis van de „ Kerke kan aangemerkt worden?" Zie daar ene menigte opwerpingen by elkander , die ik in die zelve orde, en met diezelve uitdrukkingen , zo veel my mogelyk geweest is, ten minften voor al niet zwakker, als zy in uwen brief ftaan, geplaatst hebbe; fchoon ik ze van onderen op zal trachten te wederleggen. Het fchynt, dat gy my voor.'dé1 * ze  I32 VI. BRIEF. t. Ant> woort. ze keer met het getal hebt willen overbluften $ doch het geen my doet hopen, dat ik U in myn antwoort voldoen zal, is, dat gy my bekent, dat de Paus den Schryver der Zedelyke Aanmerkingen verdacht konde houden,en hy 'er enige reden toe gegeven hadde, en dat de ftellingen in myn' laatften aangewezen, wraakbaar, en tegen het gezag van Kerk, en Staat ftrydig zyn. Ik verbeelde my dat hier mede veel gewonnen is, en dat, zo gy dit niet uit uw geheugen verliest, men zeer gemakkelyk het overige winnen kan. Voor eerst dan zegge ik, dat het te verwonderen is, dat gy noch twyfelen kunt aan de algemene aanneming van deze Bulle, daar tegenwoordig niet meer om gedacht moest worden : Hoe ? na ruim een halve euw zal men noch twisten, of ene uitfpraak over een boek, en enige ftellingen van de Bisfchoppen aangenomen wort, of niet? of zy tegen ge. fproken wort, dan geëerbiet? dit was enigzins te verdragen in het begin van den twe« fpalt, en daar kon voor, en tegen wezen; maar na zo vele jaren, en zo menigte opvolgers van Paufen, en Bisfchoppen, hoe kan het wezen , dat deze aanneming noch niet beflist is? voor het overige, is'er ergens ene Hoge School, die het tegenfpreekt? is het niet overal afgedaan met deze zaak ? ja is 'er een enige Bisfchop buiten deze landen, zelfs in Frankryk, die'er opentlyk tegen opkomt? Gy moogt zeggen , dat zy het in 't geheim doen. Doch behalven, dat men met zulk een voorgeven gemakkelyk bedriegen kan , met zulke luiden voor Appellanten op te geven, die niet anders, als den vrede in het oog hebben,  ©ver de Bulle Unigewitus, 133 ben, en denzelven door toegeventheit alleen wel wilden bewerkt hebben, fchoon zy anders alle Eerbiet voor de uitfpraken van den Apostolifchen Stoel hebben ; 20 als ik zeer wel weet,dat gebeurt is, en noch heden gebeurt, behalven dat, zegge ik, wat, gezag zal toch dat heimelyk beroep , of heimelyke tegenipraaK kunnen hebben ? zo een zodanige Bis. ichop meent, dat door de Bulle hoogheilige waarheden gedoemt worden, is hy niet verplicht, daar openbaarlyk tegen op te komen, en te ftryden? dit eischtzyne bediening, en met te zwygen, wort hy een ware Huichelaar. Ik ben niet van mening hier op te geven het getal der Bisfchoppen, die de Bulle uitdrukkeiyk, of door hunne Aartsbisfchoppen aangenomen hebben; dit hebben anderen in dien tyt gedaan, en my dunkt, het is te dwaas daar over te twisten. Maar gy zult misfehien zwarigheit hebben wegens de Bisfchoppen van het Oosten; doch zo gy wist de eerbiet die zy voor den Apostolifchen Stoel hebben, welke mets verfcheelt van die der oude Vaderen , en daar by herinnerde, dat 'er ve>n hunne ftudiën te Romen gedaan hebben, dat zy ook zeer wel weten, wat hier omgaat, en welke Bullen 'er uitgegeven worden , dan zoudt gy die zwarigheit wel fchiélyk ter zyde ftellen : Want te eifchen dat alle die Bisfchoppen die Bulle onderzoeken , beoordelen , en uitdrukkelyk goetkeuren, om 'er een Vonnis van de Kerk van te maken, is noit gebruikelyk geweest, zelfs niet in de outheit, en zou onze euw al te belachelyk maken. De overeenkomst van allen, daar ene grote menigte uit drukkelyk aanneemt, andeI 3 ren  9, Anfcïfoorr g. Ant lik VL BRIEF. ren toeitemmen, de overigen, die buiten den twist zyn, zwygen, is genoeg, om ons te verzekeren, dat het de gehele Kerke is, die aldus geoordeelt heeft. Wat verder de menigte goetkeuringen van het Boeit betreft, dit geeft we! te kennen, dat het eevaarlyk, en het vergift daar zeer verborgen is, zo dat de besten zich daar aaa kunnen vergrypen; doch al had de Taus het zelf goetgekeurt, dit bewyst niets meer, dat het onberispelyk is, als dat de fchriften van Origenes, de fchrifien van Apolinaris, de brieven van Pelagius, van een groot getal 13isfchoppen, en Priesters'onberispelyk bevonden wierden,, en echter vervult waren met dwalingen. Te meer blykt dit, als men nadenkt, dat niet alleen de Bulgezinden, zoals gy luiden ons noemt, maar ook verfcheiden Appellanten zelfs hunne goetkeuringen ingetrokken, en het Boek ver. boden, en veroordeelt hebben; het geen allerduidelykst te kennen geeft., dat het niet meer onberispelyk was, maar dat zy overtuigt waren, dat het gevaarlyk voor de gelovigen, eiwerdcrfelyk was geworden, na dat het vergift 'er van was aangewezen, ■ Voor het overige, van het beroep tot ene algemene vergadering, zegge ik niet anders, als dat dit het rechte middel is, zo 'er na geluistert wiert, om de twisten te vereuwigen, de dwalingen hunnen voortgang te geven, en aldus de verleiders met de Kerke te doenfpotten. Kan men daar ook iets anders van verwachten, terwyl de verfpreide Kerk reets gcpordeeit heeft ? of is het oit te denken, dat dje zelve Bisfchoppen, die toch in de vergadering als Rechters moeten zitten, van gevoe*" lens  ©ver be Bulle Unjoenitus. 135 lens zouden veranderen, en die Bulle zouden doemen, die zy zo eenparig, en plechtig aangenomen hebben. Doch gy fchynt bezonderlyk getroffen te wezen, eh veel ftaat temaken, om de Bulle tegen te gaan, op de verflagentheic, die zy by hare komst veroorzaakte, en op de te. genfpraak, die zy geleden heeft. Maar worc dit niet by vergroting befchreven van uwe vrienden ? maken zy daar niet al te groten ophef van? heeft die verflagentheit, en tegenfpraak ook elders, als in Frankryk, en in de Nederlanden plaats gehat?Is men ook teRomen, in ganschItalien, inSpagnien, Portugal, Polen, en Duitschlant, daar men evenwel ook Catholyk is, zo verlegen geworden ? ziet gy dan niet dat het enkel de Vrienden van Janfenius zyn geweest, en de genen, die deze Vrienden aankleefden, die verflagen wierden, en tegenfpraken ? maar noch toegegeven , dat die verflagentheit, en tegenfpraak allergrootst geweest is in Frankryk, en in de Nederlan. den, zal dit tot een bewys kunnen /trekken tegen de Bulle, en niet veel eer tot een bewys van het groot gezag van den Apostolifchen Stoel ook by die genen, die haar wederftonden ? hebben de Algemene vergaderingen niet meest alle zo ene uitwerking gehat, en dikwyls zelfs by vrome Catholyken F maar zo dit oit tot nadeel van het gezag dier vergaderingen konde dienen, dan moest zekerlyk de vyfde, en de zevende het minfte gezag niet hebben, dewyl op de eerfte ene bittere fcheuring ge. volgt is, en de twede van de meefte Franfche, en Duitfche Bisfchoppen tegenfproken wiert, om dat zy 'er den rechten zin niet van ver» I 4- fton- 4. Antwoort.  f. AntWQort. Ï36* VI. BRIEF. ftonden; te weten, om die zelve reden, die ene grote menigte der Franfche Bisfchoppen, in het begin de Bulle deet verwerpen, die zy echter naderhant, den zin beter befeffende, meest allen, en een zeer klein getal uitgezondcrt, Plechtiglyk aangenomen hebben. Dit is ook de voornaamfte reden, waarom gy zo .grote zwarigheit maakt, en zovele opwerpinge by een brengt om ze te beftryden. Men wil de ftellingen in de'Bulle veroordeelt op haar zelve belchouwen, zonder den gehelen inhout van de Bulle, en 'er den zin van gade te liaan; dat is.' men wil de zaken in de war brengen, en dan gelyk hebben, met voor te geven, dat wy de Bulle niet durven vertonen. Doch wy zullen noch nader van dezen onrechtmatigen handel fpreken; voor het tegenwoordige zal ik uwe verdere opwerpingen wederleggen. Gy zegt, dat het onbetamelyk is, ene menigte ftellingen in 't algemeen te doemen, en zonder aan elke ftelling zyne benaming te geven; om dat men in zo een geval niet weet, wat men geloven, of doemen moet, dat ook van zo enen handel in de Kerke geen voorheeft te vinden is. Hier op zegge ik, dat ik U zeer gaarne toeftemme, dat het dan gemakkelyker is den zin, die gedoemt wort, te verftaan, dat ik ook wel wenschte, wat my belangt, en wel om uwentwille, dat het gefchiet was, gelyk het met de vyf Stellingen van Janfenius gefchiet is, dat ook misfehien Clemens XI wel genegen was, om het te doen; doch dewyl hy het niet raatzaam bevonden heeft in dien tyt, hy die de Rechter was, en daar over oordelen mpest m dien zeiven tyt, dewyl men van de gnde.re kant uit den 'inhout der Bulle genoeg. zaam?  over de Bulle Unigenitus. 137 zaam, ja ten overvloede te weet kan komen, wat hy gedoemt heeft, wat dunkt U, zouden wy bevoegt wezen, om zyn Vonnis te verwer. pen, of om te zeggen dat het onbetamelyk is, om dat hy niet naar onzen zin is te werk gegaan? maar laten wy noch wat nader komen. Als men genoegzaam weet, wat 'er gedoemt1 wort, en de ftellingen in een groot getal zyn, is het piet meest altyt geraden, ja de gewoonte van de Kerke om ze te gelyk te doemen ? Heeft Leo X, Pius V, Innocentius XI, Innocentius XII ook zo niet gedaan ? ftrekt de vergadering van Conftans niet tot een voorheeft , als zy de ftelbjpgen van Wicklef, en van Hus op die zelve wyzegedoemt heeft, en zonder te zeggen welke benaming op elke ftelling past ? Dit zou genoeg wezen, om aan te tonen, dat zulke doemingen noch onbetamelyk, noch ongehoort zyn. Doch laat ons noch meer zeggen: Als, by voorbeelt, devyfdealgemene vergadering, om van gene andere te fpreken, ene groote menigte ftellingen uit de fchriften van ïheodorus, Theodoretus, en Ibas getrokken, cn voorgelezen hadde, doemde zy dezelve in enen adem, en zonder enige benaming in het bezonder daar aan te geven, 'tls waar, dat zy inde volgende vervloekingen het geloof voordraagt, en den inhout der ftellingen doemt, doch het blykt altyt, dat niet alle de ftellingen hare eige benaming gekregen hebben, en 'er wel zyn, daar men hevig over kan twisten. Wat zegge ik ? uwe eige Cleregie heeft aldus gehandelt in het Synode van het Jaar 1763 ; want gy zult niet willen ontkennen, dat alle de ftellingen opgehaaltuit de Boeken van Hardouin, Berruyer, enande15 ren  r38 VI. B R T E F. ren doemwaardig zyn, en echter daar niet ge-, doemt zyn in het bezonder, en met elke ftellinge hare benaming te geven, maar in het algemeen, gelyk in de Bulle, en opzichtelyk, als valiche, ergerlyke, Ketterfche Stellingen. Gy zult misfehien zeggen, dat daar men in het Synode van Ketterfche ftellingen fpreekt, men daar altyt ook ene uitlegging by voegt, in welken zinzy gedoemt worden; maar met dat alle blyft het niet, volftrekt onzeker, welke die Hellingen zyn, die dien zin hebben, endaar die benamingen op pasfen ? Ik ftemme wel toe, dat men duidelyk genoeg ziet, welke die dwalingen zyn, die gedoemt worden, doch ik bewere ook, dat het aldus met de Bulle gelegen is, en men duidelyk genoeg ziet uit den inhout, welke Ketteryen daar bezonderfyk zyn veroordeelt. Wat dunkt U, zouden de twisten opgehouden hebben, zo de Paus by elke ftelling hare benaming geplaatst hadde met ene verklaring in welken zin hy ze doemde ? Zou. den zy niet wederom vernieuwt zyn geworden, als wegens de vyf Stellingen, die op die wyze gedoemt zyn? zoude men niet wederom beweert hebben, dat de Schryver der Zedelyke Aanmerkingen noit dien zin beoogt heeft ? wie zal dan hier beflisfen, wat het best was ? ja zal men diergelyke beflisfjngen niet aan den Rechter moeten -overlaten, en gehoorzamen ? maar zo men dit niet doen wil, ontbreken 'er oit voorwentzels, om zich te verfchonen, hoe duidelyk de waarheit ook blyken mag? Eindelyk komen wy nu tot uwe eerfte, en voornaamfte opwerping; te weten: dat in de Bulle Heilige waarheden gedoemt worden, en waarheden met de eigenfte woorden van de H.  OVER DE BUXLE ÜNIGe^ITUS. I39 H. Schriftuur en Outvaderen uitgedrukt. „ DitLaatile „ is, (zegtgy), ongeoorlooft, ja onverdrage- Antwoort. „ lyk, enongehoortindeKerke, enikkanmy „ niet verbeelden," zo vervolgt gy, „ dat ,, gy zo een misbruik, en fchennis oit goet zult „ kunnen maken." Noch een wéinig gedult, en gy zult zien, dat het gezag van de H. Schriftuur, en van de Outvaderen nimmer gefcbonden is door de Bulle4, maar in zyne volle waarde blyft. Gy zegt dat het den Paus, of de Bisfchoppen noit geoorlooft is ftellingen te doemen, die de eigenfte woorden der H: Schriftuur, en Outvaderen behelzen, en dit ftemme ik U volmondig toe; maar hier by ftelle ik ook vast, 't geen gy noit zult kunnen lochenen , dat men voor woorden van H: Schriften , of Vaderen alleen zulken verftaat, die ene ftellinge uitmaken, en den zei ven z;n behouden, die zy in de Schriften, en Vaderen hebben, want zo daar enige dubbelzïnnigheit, of verandering by komt, 't geen van een ftip, van een ftreep*. je, van ene kiyne verwisfeling van den famenftel, ook zelfs van de vorige, of volgende woorden kan afhangen, zyn het de woorden van de H: Schriftuur, en Vaderen niet meer, en kunnen daar voor niet meer aangemerkt worden. Want dewyl het 'gezag der H: Schriftuur , enfOutvaderen niet beftaat in de letteren, of in den klank der woorden , maar in den zin, en leringe, die zy ons voordragen, alzo beftaat ook de eer niet, die wy dat gezag fchuldig zyn in de letteren, of den klank te behouden, maar in den zin, en leringe te bewaren. Dus wanneer woorden van Schriften, of Vaderen pp diergelyke, of andere wyze van zin ver-  j4o VI. BRIEF. verandert worden , zyn wy daar aan die Eerbiet niet meer fchuldig,die wy anders hebben voor de H: Schriften, en Vaderen, en wanneer wy dezelve als zodanig verandert doemen , kan ons noit van redelyke menfchen verweten worden , dat wy de woorden van de H: Schriften, of Outvaderen doemen. Het is ook zeker,dat in deH.Schriften,en by de Outvaderen texten gevonden worden, die afgefcheiden van het overige, en op zich zelfs aangemerkt de dwalingen fchynen te begunstigen , en door andere texten uitgelegt moeten worden, of door de volgende, of voorgaande woorden in hunnen eigen, en goeden zin verftaan worden. Zo dan een verleider een misbruik daar van maakte, zou de Kerke zulks onbeftraft moeten voorby laten gaan? en zo zy dien verderfelyken zin, en leringe doemde, zoudt gy haar durven befchuldigen, dat zy de H: Schriftuur, en de Outvaders g edoemt hadde? zoude Kerke, by voorbeelt, in een Boek van een' Ariaan deze ftellinge De Vader is meer dan Christus niet kunnen , ja niet moeten doemen, fchoon het byna de eigen woorden zyn van de H: Sehriftuur, en op zich zelfs genomen, dat zelve fchynen te leren, dat een Ariaan beweren wil? Of zoudt gy in zo een geval zeggen, dat zy de woorden der Goddelyke openbaringe gedoemt hadde ? Aldus indien hy ook een misbruik maakte van enige texten van Justinus, van Clemens van Alexandrien, vanlrasneus, van Dionifius van Alexandrien, of andere Outvaderen, die voor de Vergadering vanNicéë geleeft,en gefchre. ven hebben, welke op zich zelfs genomen, en van het overige afgetrokken, zyne Dwalinge  ove* bjs Bulle Unigjsïïitus- 14f h'nge begunstigen, zoudt gy zeggen, dat de Kerke die Vaders doemde met die dwalinge te doemen? Wie weet niet, dat de H: H: Outvaders, die voor het opkomen van de bezondere dwalingen geleeft hebben, en.igzins onnaukeurig wegens die ftukken nu en dan gefchreven hebben, daar bedriegers zich naderhant van hebben bedient, om het geloof te beftryden, dewyl zy ze gemakkelyk in hunnen zin uit konden leggen? maar wanneer de Kerke die dwalingen doemt, meent gy dan ook, dat zy die Vaders doemt, om dat zy den kwaden zin der dwaalgeesten door het opkomen van twisten , en het veranderen van woorden, of fpreekwyzen fchynen voor te dragen; daar zy in hunnen tyt fchryvende, niet als in enen Catholyken zin verftaan konden worden ? Het is genoeg, om hun gezag te beveiligen, zulks de gelovigen te doen aanmerken, en dan kan de dwalinge, zonder enige zwarigheit voor de eer der Vaderen, veroordeelt worden. 'T is aldus, dat Augustinus ook verdedigt tegen de Pelagiarfen Joannes Chryfostomus, dien zy tot. hun voordeel aanhaalden; doch daarom zyn zy niet minder veroordeelt, zonder dat oit een Catholyke heeft willen beweren, dat Joannes Chryfostomus, of zyne woorden veroordeelt zyn. Trouwens gaat gy ook zo niet te werk, als gy de Molinisten beftryt, die wel deeglyk zich op dien Vader beroepen ? of meent gy dien Vader, en zyne woorden te verwerpen, als gy de leringen der Molinisten verwerpt, en Zegt, dat Joannes Chryfostomus voor de Pelagianen geleeft heeft ? Maar het komt hier niet aan, zegt gy, op Opwe*- een pine-  I4» VI. BRIE F. Antwoort een enkele Outvader, die voor den twist geleeft heeft; wy fpreken van een groot getal, ja van meest alle de Vaders, die eenparig geleert hebben, het geen door de Bulle veroordeelt is. Want de meeste ftellingen komen in haren eigen , en natuurlyken zin overeen met dien van de meeste Vaders , zo als duide. lyk genoeg te zien is in het grote Boek Les Èxaples; dus met die ftellingen te veroordelen, heeft de Paus door zyne Bulle den eigen en natuurlj-ken zin, cn de leringen der meeste Outvaders veroordeelt. Zie daar, myn Vrient, hetfterke, en het verleidelyke van uwe Boeken, daar menigte voor verftommen, om dat zy 'er het dubbelzinnige niet van befeffen. Maar is het wel zeker, dat de eigen, en natuurlyke zin der ftellingen in de Bulle veroordeelt, overeenkomt met den eigen, en natuurlyken zin der Vaderen ? Doch laat het zo wezen van enige, zo als zy daar leggen, buiten het Boek, op zich zelfs, en zonder iets anders aan te merken. Is het dan ook wel zeker, dat de Paus die ftellingen in dien zeiven eigen,en natuurlyken zin, zo als zy overeenkomen met die der Vaderen veroordeelt heeft ? zo dit waar was, dan hadt gy volkomen recht, om ons te verwyten, dat wy de Vaders en hunne heilige leringen verdoemt, en vervloekt hebben, zo als uwe Schryvers onder dat voorwentzel geftadig doen. Maar als men den inhout van de Bulle leest, moet men niet alle rechtzinnigheit verloren hebben, om zulks te beweren? blykt het niet volkomen, eii allerduidelykst uit de Voor, en Nareden van de Bulle, dat de doeming niet valt  ovejr pa Bulle Unicenïtus. 143 valt op den letteriyken zin, die de ftellingen in de Outvaders, en by rechtzinnige Catholyke fchryvers kunnen hebben, maar op den zin, die zy hebben in' de Zedelyke Aanmerkin* gen, in de mening, en het oogmerk van den fchryver? Ja dat zy zo veel doemwaardiger zyn, als het vergift der dwalinge onder zoete woorden, en vlyeryeh bekwamer is, om de eenvoudigen te helmetten ? Zegt de Paus daar niet uitdrukkelyk, dat 'er de dwaling verborgen is onder de fpreuken der Goddelyke Wet, en de woorden der H. Schriften ? en dat hy elke ftellinge op het naukeurigfte met den texc of inhout des Boeks heeft doen vergelyken. en overwegen? zegt hy niet verder, dat de leer bedrieglyk is ? dat zy onder den fchyn van Godtvruchtigheitfchuilt? dat verfcheiden ftellingen dikwyls gedoemt zyn ? dat in die ftellingen de vyf beruchte ftellingen van Jan. fenius genomen in den zin, waar in zy gedoemt zyn, gedoemt worden ? maar zult gy zeggen, dat de eige, en natuurlyke zin der Zedelyke Aanmerkingen die zelve is van de vyf beruchte ? of dat de eige, en natuurlyke zin der Vaderen dikwyls gedoemt is ? wat was het ^ nodig elke ftelling met den inhout des boeks * te vergelyken, en te overwegen, zo de letterlyke zin, en niet des fchryvers gezocht wiert? 'T is waar, dat alle, en elke in het bezonder gedoemt wort; maar zal men daar uit befluiten, dat de ftellingen in haren letteriyken zin, dat is op zich zelfs, en niet in den zin des fchryvers gedoemt worden? Immers de Bulle zegt het niet, die woorden alle, en elke in Jut bezonder, betekenen zulks ook niet, in tegendeel men leest daar meer, als duidelyk, en  144 VI. BRIEF. de Hellingen zelve geven het te kennen, dat de Paus voornamentlyk dén zin des fchryvers in het oog gehat heeft, en den zeiven uit de omftandigheden van den tyt, den Perfoon, de fpreekwyzen, en de zwevende ge. fchillen heeft opgenomen, en veroordeelt. Maar dit zo zynde, Gy ziet nu van zelfs wel, dat uwe opwerping de minste kracht niet heeft, dewyl het volkomen blykt, dat aldus de Paus , niet den zin der H. Schriften en Vaderen gedoemt heeft, maar enen ande. ren zin , namentlyk dien van den Schryver der Zedelyke Aanmerkingen, welke onder de woorden van de H. Schriften, en Vaderen fchuiit. Ik zegge dan, dat de Paus, of Kerke, gene woorden, of ftellingen van H. Schriften, of Vaderen kan doemen, als zy geen anderen zin hebben dan zy in de H: Schriften of Vaderen hebben , dat is ais zy niet verdrait worden. Maar wanneer zy misbruikt worden, om de dwalinge te ftyven, en in enen anderen zin worden opgedischt,danzy in de H: Schriften , of by de Vaderen worden gevonden, te weten : by de Vaderen in enen goeden 5 en by den Schryver in enen kwaden, fchoon zy op zich zelfs genomen, in bewoordingen, en uitdrukkingen over een komen; wie zal oit zeggen, dat de Paus zulke ftellingen niet zou mogen veroordelen ? Wie zal zeggen, dat de Paus in zo een geval de woorden, en ftellingen der Outvaderen veroordeelt ? hy veroordeelt de woorden niet, maar het misbruik daar van, hy doemt den zin niet, die zy by de Outvaders hebben, maar die zy hebben by den Verleider. De eerbiet, en achting die de gelo  over de Bulle Unigenitus." 14! gelovigen hebben voor die getuigen der Apostolyke overleveringen, en voor hunne leringen, vermindert daar ook niet door, dewyl de roem der Vaderen niet in de woorden,' maar in de leringe beftaat, en men hun geeri ongelyk aandoet, dan wanneer men hunne leringen benadeelt» Dit blykt noch meer, als wy nagaan, datde Kerke gene woorden op haar zeiven, en regelrecht veroordeelt, maar alleen in op. zichte van de Leringe, en den zin die 'er aan gegeven wort; Dus wanneer wy weten welke dwalinge in enige woorden, of fpreekwyzen gedoemt, of welke Leringe goetgekeurt wort, moeten wy naar de Kerk luisteren, en die zelve woorden, of doemen, of gebruiken,'t zy dat zy in hare letterlyke betekening volgens de overeenkomst der menfchen, en de regelen der fpraakkonst, 't zy dat zy niet zo zeer volgens den letter, als wel volgens de wyze van ffchryven in de mening , en het oogmerk van den fchryver dien zin hebben, of die leringe behelzen, die de Kerke daar aan toefchryft, en veroordeelt, of goetkeurt; want hoe het ook wezen mag, de waarheden van het geloof zyn, en bly ven altyt veilig, en dé woorden van de H: Schriften, of Vaderen behouden altyt in den zin, dien zy in de fchriften, of Vaderen hebben, by de gelovigen hare vorige allerhoogfte achting. Hier van daan komt het, dat de Kerke geen zwarigheit. gemaakt heeft naar de omftandigheden der tyden, en om het geloof te hanthavenen enige woorden , fpreekwyzen , of ftellingen goet te keuren, die te voren veroordeelt waren, of te veroordeelen, die te voren K warca'  ,46 VI. BRIEF. waren goetgekeurt; te weten: als aan dezelve een verfcheide zin wiert gegeven, gelyk te zien is in de Kerkelyke Historie wegens het woort Omoujion, wegens de ftellinge: een uit de Drieëenheit heeft geleden, en andere. De Latynfche Kerke heeft enen geruiraen tyt het woort Hypostajif niet willen aannemen, dat echter van de Griekfche Vaderen tegen Sabellius gebruikt wiert. Aldus was het woort Christipara voor de dwaling van Nestorius, en in hare natuurlyke betekening onwraakbaar; doch om dat de* Nestorianen met die uitdrukkinge de dwalinge beoogden, is het van de vyfde Vergadering veroordeelt. Ondertusfchen hier ziet gy allerduidelykst, dat de Kerke woorden, en fpreekwyzen ge. doemt heeft, die in haren natuurlyken zin Catholyk waren, ja de algemene taal van de gelovigen, en van de Vaders, wanneer namentlyk verleiders daar mede iets anders beoogden , ofte kennen wilden geven; te weten: met Maria moeder van Christus te noemen wilden lochenen, dat zy de moeder van Godt was. Maar zult gy nu hier uit beweren, dat de vyfde Vergadering de woorden, en fpreekwyzen der "Vaderen gedoemt heeft? Ons geval is volkomen het zelve,ook noch in de onderftelling, dat de gedoemde hondert en een ftellingen in haren letteriyken zin Catholyk zyn, en de taal der Vaderen, om dat daar niet de zin der Vaderen, maar die van den fchryver, welke verdacht was, gelyk de Neftorianen, enen anderen zin daarmede voor te hebben, welke zin kwaat, en verderfelyk is, gedoemt wort. Doch laat ons noch een ander voorbeelt nagaan,  over de Bulle Unigenitus. 143 gaan, dat men letterlyk Catholyke ftellingen veroordelen moet, als'er achterdocht is, dat daar een kwade zin onder fchuilt, en verleiders daar mede bedriegen willen; waar uit gy zien zult, dat hét niet, als een uitvlucht is, wanneer Luiden onder u voorgeven, dat zy de Bulle niet kunnen aannemen, om dat het tegen hun geweten ftryt ftellingen te doemen, die in haren letteriyken zin Catholyk zyn. De Arianen hadden een Formulier, of Geloofsbelydenisfe opgeftelt, dat zy van de Catholyke Bisfchoppen by een vergadert in Arimini getekent wilden hebben , om aldus te tonen dat zy Ook Catholyk waren; De Geloofsbelydenisfe was volkomen in haren letteriyken zin Catholyk, niets was 'er,dat naar dwalinge Zweemde, of verergeren kon; zy noemen den Zone Godts in alles gelyk aari den Vader, doch enkel het woort Omoufiori was 'er uit, om dat dat woort nergens in de H: Schriften te vinden is; de Catholyke Bisfchppen aldus verrast tekenden eenparig; doch verwittigt van het bedrog, en dat de Arianen met die uitlating genoegzaam lochenden, dat de Zoon medezelfftandig met den Vader is, verwierpen zy weer eenparig, en met vele tranen hunne ondertekening, gelyk ook die Geloofsbelydenisfe , zo als verfcheiden andere diergelyke van de gehele Kerke verworpen, en gedoemt worden. Maar daar is geen een kwaat woort in, geen ene dwaling;: het zyn alle volftrekte waarheden, die 'er in ftaan. Doemt de Kerke dan die waarheden; niet? veroordeelt zy den Catholyken zin niet? neen voor zeker ;zy doemt alleen de Godloze' mening, en het oogmerk der Arianen in hét K $ oit-' Beflisfent Vootbèelï  i48 VI. BRIEF. •uitlaten van dat woort; want zy waren ge. noegzam verdacht van die mening; ishetdan geoorlooft ene geloofsbelydenisfe te doemen, daar de allerheiligfte waarheden in ftaan ? Daar geen de minfte dwaling in te vinden is? En enkel om dat de genen, die ze doen tekenen, ene kwade mening fchynen te hebben, en niet alles zeggen, wat zy zeggen moeten? Verge]ykt nn dit voorbeelt eens met de ftellingen, die gedoemt zyn, om dat er de kwade mening is, en niet alles gezegt wort, wat gezegt moet worden, en gy zult bevinden, dat alle uwe opwerpingen van zelfs verdwynen, en gy niet alleen moogt met een veilig ge wisfe, maar ook plichtshalven moet de Bulle aannemen. 't Is de gewoonte van luiden die verrasfen, en bedriegen willen , hunne dwalingen met Catholyke woorden te beftryken, en onder fpreekwyzen, en ftellingen van H. Schriften, en Vaderen te verbergen, zo dat zy de beste kunnen misleiden. Hier in muntbezonderlyk uit de Schryver der Zedelyke Aanmerkingen , en zyne konst is daar zo groot geweest, dat hy de goetkeuringen derbekwaamfte Bisfchoppen voor zyn Boek heeft weten'tekrygen. Doch het is eindelyk ontdekt, en toen wiert het de plicht van den Apoftolifchen Stoel, en van de andere Herders der Kerke, wilden zy den naam niet dragen van Huurlingen, het kwaat tegen te gaan, en onder wat woorden ook, dedwa. linge te doemen. Hoe Catholyk zyne uitdrukkingen ook mogten wezen, hoe onwraakbaar de letterlyke zin, zo haast, als men verwittigt wiert van het kwaat oogmerk van den Schryver, die met die zelve uitdrukkingen de dwa-  over de Bulle Unigenitus. 149 dwalinge voor hadde, moesten zyne ftellingen gedoemt worden. Aldus heeft men ook gehandelt metVitalis, om dat hy verdacht wiert de dwalingen der Apolinaristen aan te kleven. De Paus Damafus, en andere Bisfchoppen, waar onder Gregorius van Nazianzen, die het in een Brief aan Gedonius verhaalt, hadden ook zyne geloofsbelydenisfe goetgekeurt, om dat zy daar niets in vonden, dan Catholyke ftellingen, ert deze uitdrukkelyke woorden: „ Zo wie zegt, dat „ onze Here, en Zaligmaker —■ geen ziel, „of geest, of reden, of begrip gehat heeft, ,, die zy vervloekt:" zy hadden hem dus in hunne gemeenfchap aangenomen. Doch verwittigt van zyn ondeugent oogmerk, en dat hy voor ziel, geest, reden, en begrip verftonde het euwig woort, en niet éne menfchelyke ziele, hoe Catholyk zyne uitdrukkingen ook waren, hoe onwraakbaar de letrerlyke , en eerst voorkomende zin, zy wiert echter» veroordeelt, en hy uit de gemeenfchap der Kerke gebannen. Maar alle deze voorbeelden, Myn Heer, en anderen, die ik verzwyge, en Umisfehien wel bekent zyn , tonen zy niet allerklaarst aan, dat de Kerke andere malen, en van outs ftellingen veroordeelt heeft, die te voren, en op haar zelve enen Catholyken zin hadden £ Derhalven dat de Kerke mag, ja dikwyls moet doemen woorden, fpreekwyzen, ftellingen, wanneer daar een bedriegelyke zin aan gegeven wort van verleiders, fchoon zy uit de H. Schriften , of Vaderen getrokken zyn , en fchoon zy op haar zelve, en naar den letter enen Catholyken zin voordragen.. Ik befluit© K 3 ' dan  Opwerping. ?5o VI. BRIEF. dan, dat de Paus, en de Bisfchoppen de 101 ftellingen, ook in die onderftellinge, dat zy op haar zelve, en naar den letter genomen met die van de H. Schriften, en Vaderen overeenkomen, in den zin des Schryvers, dat is in dien verderfelyken zin, die haar van den Schryver gegeven wort, en dien de Kerke daar in vint, om dat hy 'er wettiglyk van ver. dacht is, mogen veroordelen, en dat men niet 2eggen kan, dat zy de woorden, fpreekwyzen, en ftellingen der H. Schriften , en Vaderen heeft veroordeelt, om dat de doeming niet op den zin yan deH.Schriften, en Vaderen,maar op dien van den Schryver, te weten: op de dwalinge valt. Ik ben van uwe oprechtheit verzekert, myn Vrient, dat gy my dit wel zult willen toeftemmen, dewyl het blykt, dat de Paus, en de Bisfchoppen hier niet anders te werk gaan, dan óe Kerke in vroegere tyden meermalen gedaan heeft. Maar gy zyt daar niet mede te vre-, de. Stellingen, die uit de H. Schriften, en Outvaders getrokken zyn, en in haren letteriyken zin Catholyk zyn, ja de allerheiligfte waarheden voor dragen, te doemen zonder de minfte uitlegging, of verklaring daar by te voegen, in welken zin zy gedoemt worden, dit is het geen gy ongeoorlooft, ja onverdragelyk noemt. Aldus, zultgy er by voegen; want ik wil niets verbergen van al wat tot uw voordeel kan ftrekken, en dit is de fterkfte van alle uwe op. werpingen.' Aldus heeft de Kerke altyt, wanneer ene ftelling veroordeelt wiert, die tevoren goetgekeurt, en van de Vaderen gebruikt was, nodig geacht de verfchillende zinnen te pn-  over de Bulle Unigenitus. 151 onderfcheiden, en met ene welgepaste verklaring de gelovigen te doen zien, welken zin zy aannam, en welken zy verwierp. Zulke verklaringen fchynen altyt, en noch nootzakelyk, zo om verzekert te wezen, welke zin: en Lering van de Kerke gedoemt, of goetgekeurt wort, als om de woorden, fpreekwyzen, en ftellingen der Outvaderen tegen den laster, en tegen alle aanftoot te beveiligen. Gelyk zy dan altyt gebruikt zyn , zo moeten zy wel bezonderlyk gebruikt worden in de doeming der 101 ftellingen, daar zo vele fpreekwyzen van H. Schriften, en Vaderen in gevonden worden, om de gelovigen te verwittigen, welke zin, en leringe daar gedoemt wort, en om de eer der H. Schriften, en Outvaderen te behouden. Doch dewyl dat niet gefchiet, moeten wy niet zeggen, dat het op de H. Schriften zelfs, en op de Outvaders gemunt was, en dat de Paus den zin, en de Leringen der H. Schriften en Outvaderen, te weten: de dierbaarfte waarheden van den Godtsdienst heeft willen doemen ? Om hier op te antwoorden, zégge ik voor eerst, dat dit befluit te fterk is, en te veel bewyst, dus dat ten minften ene van de ftellingen, daar zy uit getrokken is valsch moet wezen. Wat ? zult gy zeggen, daar de Apostolifche Stoel, daar de Outvaders eenparig zo hoge eerbiet voor hadden, dat men zich noit hoger verbeelden kan, het geloof verraden zoude hebben? dat alle de Bisfchoppen van den Aartbodem daar op zwygen ? dat alle de Gelovigen dat verdragen ? Ik fpreeke hier niet van de Paufelyke onfeilbaarheit, daar gy niet van «uit willen horen, die ons ook niet nodig is, K 4 om Antwoorc.  152 VI. BRIEF. om onze zaken te beflisfen; maar zo ik hier niet anders dede, a!s een Party texten uit te' fchryven, cn wel uit uwe eigen Schryvers, die toch aan den ftoel van Romen niet hebben kunnenweigeren de treffelykftegetuigenisfe van ongefchonden trouw in het hanthavenen van de waarheit, zo ik hier byvoegde uit die zelve fchryvers een Party texten uit de Outvaders; wie is er onder de uwen, die niet befchaamt zou wezen, en verergert in zo een befluit? Ondertufchen dat befluit moet evenwel waarachtig zyn, als het waar is,dat de ioi ftellingen den zin der H.-Schriften en Outvaderen behelzen , en dat de Paus dezelve in dien zin heeft willen doemen, zo als gy belieft voor te geven. Maar waarom dan gene verklaring daar by te voegen ? ik zegge dan verder ook in onderftelling, dat er die verklaring niet is, dat de gelovigen te vele achting, en eerbiet voor den Apostolifchcn ftoel hebben, om zich te verbeelden, dat zy die Hellingen in den goeden zin , die zy kunnen hebben, gedoemt zoude hebben , en dat zy derhalven den kwaden zin gemakkelyk vinden, welke zekerlyk gedoemt is. Maar waarom.heeft men dan van Outs, en zelfs in algemene Kerkvergaderingen die verklaringen gegeven, fchoon de Gelovigen wel Verzekert konden wezen, dat de goede zin daar niet gedoemt zoude worden?ik zegge hierop, dat het juist niet altyt gefchiet is, dat de Kerke by bare uitfpraken de verklaring gevoegt heeft ook wegens woorden, die in verfcheiden zinnen opgenomen wierden. Dit is te zien in |e doeming van de Geloofsbelydenisfe van Arï.  ö'ver de Bulle Unigenitus. 153 mini daar gene verklaring nodig geoordeelt wiert, en noch meer in de algemene aanneming van de Geloofsbelydenisfe van Niceë, daar hec woort Omoufion zonder enige verklaring geplaatst is, en altyt is aangemerkt, als een merkteken van de Catholyke Lering, fchoon het in de Vergadering van Antiochiën gedoemt was in enen anderen zin. Doch het geen dit voorbeelt noch fterker maakt, is, dat de Arianen dat woort volftrekt verwierpen, en dat zydaar ene verklaring by wilden hebben, welke echter noit in die Geloofsbelydenis gegeven is; ja zelfs verfcheiden Catholyke Bisfchoppen, zo als Athanafius getuigt, vonden zwarigheit in dac woort aantenemen, om dat het nergens in de H. Schriften gevonden wort; maar met dat alle, is het altoos zo gebleven, dat al wie Catholyk genoemt wilde wezen, die geloofsbelydenisfe , -en wel inzonderheit dat woort aan moest nemen. Voegt hier nu nog by de voorbeelden van latere tyden, daar de Kerke meer ftellingen in enen adem, en zonder verklaring, of uitlegging, onder verfcheiden benaming veroordeelt heeft, te weten: als het den Gelovigen genoeg bekent konde wezen, welke zin, of Lering veroordeelt wiert, en gy zult moeten befluiten j dat juist niet altyt de Paus, en de Bisfchoppen het nodig geoordeelt hebben, ene bezondere verklaring by hunne Vonnisfen te'gèvén. Met zo een a'ntwoort dunkt myn genoegzaam uwe opwerping wederlegt te nebben. Doch dewyl gy hier enige uitzondering zult kunnen maaken, met te zeggen, dat die uitleggingen , of mondelings in de vergaderingen, of fchriftelyk in Brieven, voor, of na degoet' K 5 keu- Uitzondeing.  X5T4 VI. BRIEF. Antwoort. ] < ] l ï VII. BRIEF, keuring zyn gegeven, het geen wy ook zeer gemakkelyk van de Bulle zouden kunnen aantonen, dat ten overvloede gefchiet is; zo wil ik u echter noch toeftaan het geen gy beweert, dat de Kerke noit enige woorden, fpreekwyzen, en ftellingen doemt, bezonderlyk wanneer zy, of dubbelzinnig zyn, of uit de H. Schriften, en Outvaderen getrokken fchynen te wezen, dan met ene duidelyke verklaring, welken zin zy daar gedoemt wil hebben, opdat de gelovigen volkomen verwittigt worden welke zin daar gedoemt is. Maar hier by bewere ik ook, 'tgeen noit rechtzinnig mensch zal kunlen lochenen, dat zulke ene uitlegging, of verklaring genoegzaam, ja ten overvloede te vinden is in de Bulle zelve, als ook in andere lukken voor, en na dezelve, zo dat den geovigen ten overvloede kan, en moet blyken, velken zin de Paus, en de Bisfchoppen geloemt hebben. Dan dewyl deze reets lang genoeg is, en de 'ost op zyn vertrek, laat my toe , dat ik dit :ot den volgende uitftelle, en intusfchen U rerzekere, dat ik bly ve Uwe Vrient J: C. R. P.  I5S VIL BRIEF. Over de Bulle Unigenitus. Myn Heer! D at hadde ik noch niet verwacht; Ontfange heden met de grootfte vreugde uw' antwoort op myn' laatften , en wachte geen ogenblik, om u myne blydfchap te betuigen over den zegenpraal, dien gy, en over U zelfs, en over alle vooroordelen behaalt hebt met de waarheit te erkennen. Het genoegen, dat ik daar over gevoeie , doet my zo een behagen fcheppen in uwe uitdrukkingen, dat ik ze niet kan nalaten hier uit te fchryven. „ Ik hebbe gene redenen meer nodig," zegt gy, „ om overtuigt te worden van de billyk„ heit der Conftitutie. Ik moet bekennen, „ dat Quesnel verdacht wiert gehouden, en „ dus dat de Paus in de 101 ftellingen den zin „ van den Schryver heeft willen doemen; te „ weten: dien zeiven zin, daar hy van ver,, dacht was, en niet dien van de H. Schriften, 3, en Outvaderen, welkers woorden dieSchry- ver meermalen gebruikt. Het voorbeelt van „ de Geloofsbelydenisfe van Rimini, daar ik ,, noit op gedacht hebbe, heeft my voldaan; ,, daar ziet men, dat de achterdocht van ene kwade mening genoegzaam kan wezen, om ftellingen, die in haren letteriyken zin goet ,", zyn, ja om ene Geloofsbelydenisfe, daar 9, de dierbaarfte-i^aarheden uitgedrukt ftaan, en  I5ó VII. BRIEF. „ en daar gene dwaling hoe genaamt geuit „ wort, te doemen, enkel, en alleen, om „ dat er de kwade mening by is, en men met „ een woort, dat echter ook in haren letter,, lyken zin Catholyk is, enen kwaden zin ,, voor heeft, zonder dat oit iemant de Bis„ fchoppen, of de kerke'beichuldigt heeft, „ dat zy de waarheden, of dén goeden zin van die Geloofsbelydenisfe gedoemt hebben, te „ weten: om dat een iegelyk zeer wel wist, „ wat zy daar doemden , gelyk ik ook, en alle „ weimenenden zeer wel weten, welken zin, „ en wat de Paus in zyne Bulle heeft willen „ doemen, maar ik hebbe noit de zaken zo 3j ingezien, en zy zyn my noit zo duidelyk 3, aan het verftant gebracht; ik verzekere U ,3 ook, dat zo anderen dat denkbeelt van de „ zaken hadden, zy geen ogenblik zouden ,, wachten van my te volgen Ondertus- ,, fchen ik betuige U, dat ik reets enen vrede „ in myn hert gewaar worde, dien ik niet uit s, kanfpreken. Noit ben ik zo gerust geweest, „ en ik gelove nu volkomen aan het geen van 3, zich zelfs getuigt de Cardinaal de Noailles, „ toen hy de Bulle had aangenomen. Noit „ genoeg kan ik Godt daar voor bedanken. Ik zal my hier met gene Complimenten ophouden; maar zegge alleen, dat ik het U bezonderlyk toefchryve, zo ik wel, en duidelyk genoeg geantwoort hebbe; want het is geen grote konst wel te antwoorden, als men wel gevraagt wort. Of nu anderen U volgen zullen, weet ik niet, doch ik weet wel, dat zy het zullen doen, indien zy uwe rechtzinnigheit bezitten. Hier mede was ik voornemens onze briefwis' fe.  over de Bulle Unigenitus. 157 feling te ftaken, dewyl wy gevonden hebben het geen wy zochten. Maar gy verzoekt my op het laatst van uwen brief, dat ik myne redenering vervolge, en aantone, dat in deConftitutie ene genoegzame uitlegging, of verklaring gevonden wort yan den zin « welken de Paus, en de Bisfchoppen in de 101 ftellingen gedoemt hebben, zo om zelf noch meer onderrecht te wezen, als ook, en wel voornament. lyk om anderen by voorkomende gelegentbeden te kunnen onderrechten. Gy weet dat ik U niets weigeren kan: Dus ben ik ook terftont bereit, om Ute vernoegen. Ik wil dan gaarne toeftemraeh, dat de kerke gene woorden, fpreekwyzen, of ftellingen, die enen goeden zin hebben, of van de H. Schriften, en Outvaderen gebruikt zyn, doemt zonder daar ene uitlegging, of verklariage by te voegen. Doch waar toe moet die verklaringe,dienen? zekerlyk om de gelovigen te verwittigen welken zin, of lering de kerke aanneemt, en welken zy verwerpt; want de zin, en lering vastgeftelt, en genoegzaam bekent zynde, dan is de weg tot de dwalinge gefloten, en het gezag der II. Schriften, en Outvaderen beveiligt; Zo dat hier uit wettiglyk volgt, en als een vaste grondregel moet aangezien worden, dat zy altyt by de doeming, of goetkeuring van enige ftellingen ene verklaring van den zin voegt, wanneer die zin noch niet genoeg bepaalt, of bekent is; doch wanneer die zin genoeg bepaalt, of bekent is, dat zy als dan die verklaringe niet geeft, noch behoeft te geven. Deze grondregel is onbetwistbaar, en daaruit befluit.ik, dat zo de zin der 101 gedoemde ftellingen genoeg bepaalt, verklaart, ên Zwangheit wegens de Verklarin;e der Bule.  158 VII. BRIEF. Ant woort uit de Ap pellanten zelfs. < I en den gelovigen bekent is, daar dan ook gene verdere verklaring van noden is, dus de Paus die ook niet behoeft te geven. Deze gevolgtrekking is even onbetwistbaar, als de grontregel daar zy uit voortkomt. Onze twist met de Appellanten beftaat dan eindelyk daar alleen in, of de zin der ioi ftellingen , die van den Paus, en de Bisfchoppen gedoemt is, genoeg bepaalt, verklaart, en bekent is, zo dat een ieder der Gelovigen weten kan welken zin , en lering de Kerke daar aan toefchryft, welken zin, en leringzy heeft willen doemen. Doch kan men daar noch aan twyfelen na zo enen geruimen tyt, als daar over van beide kanten gefproken, gefchreven, en getwist is? Dat zy eens by hun zelfs gaan, en hun gewisfe ondervragen, gy ook, Myn Heer, voor uwe onderwerping; zullen zy, en hebt gy oit kunnen ontkennen, dat de Paus aan die ftellingen enen zin heeft toegefebreven, en ene Lering daar gedoemt heeft, die by alle gelovigen doemwaardig zyn moet? Immers zy weten zeer Wel te onderfcheidei) den zin, dien zy aan die ftellingen geven, en dien de Bulgezinden daar aan geven, èn zich ook zeer wel te verdedigen, dat zy noit dien verfoeilyken zin geeerthebben. Want vint men niet overal in hunne toeken vastgeftelt, en beweert,datdeSchryver ier Zedelyke Aanmerkingen noit die dwalingen >eoogt, of geleert heeft,- daar hy van den 'aus, en de aannemers der Bulle van beichulligt wort ? dat hy noit ene der beruchte vyf ftelingen heeft ftaande gehouden, maar altyt verdoekt, en afgezworen? dat hy noit geleert leeft, dat de Joden onder de oude wet in een voJ. ko-  över de Bulle Unigenitus. 159 komen onvermogen waren om de wet te onderhouden, het geen te kennen geven, De 6 Het verfchil tusfchen het Joodsch verbont, en dat der Christenen beftaat hier in, dat Godt in het een van den zondaar vereischt de verlocheninge der zonden, en het volbrengen van de wet hem latende in zyne magteloosheit;doch in het ander verleent Godt den zondaar het geen hy gebiet hem zuiverende door zyne genade. De 7 Wat voordeel is 'er voor den mensch in het oude Verbont, alwaar Godt den mensch laat aan zyne eige zwakheit,terwyl hy hem zyne wet oplegt ? Maar wat geluk is het doch niet te treden in een verbont, daar Godt ons geeft, het geen hy van ons vereischt. De 8 Wy behoren niet tot het Nieuw Verbont, dan voor zo veel wy deelachtig zyn aan die nieuwe genade, die in ons uitwerkt, het geen Godt ons gebiet. Maar integendeel altyt geleert heeft, dat zy door Christus, die verwacht wiert, de genade hadden, waar door de wet mogelyk wierde. Dat hy noit beweert heeft, dat een zondaar, of een on* gelovige in een volkomen onvermogen is, om iets goets te doen, dat al wat hy doet zonde is, dat hy voor het gelove geen genade ontfangt, om iets goets te kunnen doen, gelyk te kennen geven. De 1 Wanneer ene ziele Godt, en zyne genade verloren heeft, wat blyft haar anders over, dan de zonde, en de gevolgen der zonden; ene hovaardige armoede, en ene trage gebrekkelykheit; dat is ene algemene magte* loosheit tot den arbeit, tot het gebet, en tot «He goet werk? De  l6o ' VII. BRIEF. Dè atf Daar worden gene genaden vergunt, dan door het gelove. / De 27 Het Geloof is de eerfte genade, en de bron van alle de andere. De 28 De eerfte genade, die Godt aan enen zondaar vergunt, is de vergiffenisfe der zonden. De 29 Buiten de Kerke wort er geen genade vergunt. De 41 Alle kennis van Godt, ook de natuurlyke , zelfs in de Heidenfche Philofophen, kan niet komen dan van Godt;en zonder de genade brengtze niet anders voort, dan vermetelheit, ydelheit, en tegenftrydigheit tegen Godt zelf; in plaats dat zy zou voortbrengen gevoelens van aanbiddinge,van dankbaarheden vanliefde. De 42.'T is alleenlyk de genade"van Christus, die den mensch bekwaam maakt tot deofferhande des geloofs: zonder dat is 'er niets, dan onreinigheit, niets dan onwaardigheit. De 59 Het gebet der Goddelozen is ene nieuwe zonde, en het geen Godt hen toeftaat, is een nieuw oordeel over hun. Maar altyt geleert heeft, dat Godt ook aan ongelovigen, en aan zondaren genade geeft, om zich te kunnen bekeren, om iets goets te kunnen plegen, om zich tot de rechtvaardigmakingte tunnen bereiden , en dat niet alle de bewegingen van de natuur buiten het geloof, of zonder de genade kwaat zyn, maar kwaat alleen uit gebrek van een bovennatuurlyk oogmerk. Dat hy noit gezegt heeft, dat de vre. ze der ftraffe, die ons van de zonde wederhout , zonde is, en den Zondaar noch meer verhart, of tot wanhoop brengt, zoals luiden. De 60 Is het dat de enkele vrees der ftraffe het berouw bezielt, hoe geweldiger die is* höe het meer aanleit tot wanhoop. Dé  over de Bulle Unigenitus. i6t De61 De vrees wederhout niet,dandehant^ én het hert is zo lang gelevert aau de zonde, als het door de liefdé der rechtvaardighéit nier, geleit wort. ' De 61 Die zich van het kwaat niet onthout dan uit vreze der ftraffen, d'e bedryft het zelve in zyn hert, en is reets plichtig voor Godt. De 63 Een gedoopte is noch onder de wet, gelyk de Jolen, indien hy de wet niet volbrengt, of dieflegts uit enkele vreze volbrengt. De 64 Onder den vloek der wet doet men Èoifhet goet, dm dat men ér zondigt,'tzy met het kwaat té doen, 't zy met het zelve niét anders te fchouwen, dan uit vreze. , De 65 Moizes, de Propheten, de Priesters^ èn de Leraars van de wet zyn geftorven zonder kinderen aan Godt te geven, mits zy niet dan flaven gemaakt hebben door de vreze. De 66 Die tot Godt wil naderen moet tot hem niet komen met beestelyke driften, of zich laten leiden door,ene natuurlyke neiging, of door vreze, gelyk de beesten : maar door het gelove, en door de liefde, gelyk de kinderen. De 6? Dé flaaflyke vrees ziet Godt niet aan, dan gelyk enen ftraffen, meesterachtigen, on« rechtvaardigen, en onverdragelyken Heer.. Maar wel, dat zy den mensch noit rechtvaardigt, of bekeert, wanneer zy van de liefde ontbloot is, en ook, datzy afgefcheiden van alle hoop tot vergiffenisfe, en zonderde zonde te willen laten, tot den wanhoop lek. En zo voorts. Maar dewyl zy aldus ene ónderfcheiding kunnen maken van zinnen, die aan die ftellingen toegefebreven worden, en den Schryver weten te verdedigen, dat hy dén kwaden zin L' riier  t6i VII. BRIEF. ii ii ê \ i 1 i i < 3 1 ] i ! Antwoort tiitdetwis. ten van «Isa tyt. iet beoogt heeft,hoe kunnen zy dan nochonundig wezen wegers den zin, cn lering, die' e Paus, en de Bisfchoppen daar aan toefchryen, en doemen? als men ook de ftellingen -.et rechtzinnigheit nagaat, moet men niet be* ;ennen dat de dwalinge daar duidelyk genoeg itfcbynt, en dat de Schryver een kwaat oogFverk gebat heeft ? ftaat er niet duidelyk, dat ïodt de Joden in hunne magteloosheit gelaten ieeft, en de volbrenging ener wet afeischte, lie zy niet konden onderhouden ? ftaat er niet luidelyk, dat als men Godts genade verloren ieeft, er niets overblyft als de zonde,en een ilgemeen onvermogen, om iets goet te doen, :o dat het gebet zelfs van enen Godlozen een rieuwe zonde is, en dat Godt aan de genen, lie buiten de Kerk zyn geen genade geeft ? ftaat ït niet duidelyk dat het berouw, welke uit eniele vreze voortkomt, tot wanhoop aanleit, lat men vrezende altyt zondigt, al is het, dat nen het kwaat niet doet, dat men vrezende de beesten gelykt, en aldus gelyk beesten met beestelyke driften tot Godt nadert? Al is het nu$ dat men aan deze ftellingen enen goeden zin zou kunnen geven, kan men oit ontkennen, dat de kwade daar zeer lichtelyk te vinden is? Ja van zelfs als in de ogen fpringt ? hoe kan het dan wezen, dat men rechtzinnig blyft, en te gelyk voorwent niet te weten welken zin, en lering de Paus, en de Bisfchoppen in die ftellingen gedoemt hebben. Maar laat ons verder gaan. Heeft de Paus niet duidelyk genoeg verklaart in zyne Bulle, dat by wil beflisfen de verfcheiden twisten, die voornamentlyk in Frankryk door de verfchil* lende gevoelens omftaan waren ? als men dan ui-  óver de Bulle Unigenitus. x6$ nagaat die gevoelens, waar over getwist wiert, én daar by voegt de uitfpraak, die er gegeven js, moet men niet volkomen blint wezen,om niet te zien, wat er vastgeftelt is,, en wat de kerke heeft willen vast fteilen ? Doch hier is het bezonderlyk, dat men de zaken in de war Zoekt te helpen ,ende onwetende te verrasfen; want men zoekt altoos de gemeente wys temaken , dat er geen andere twisten waren, als tusfchen de Moiif isten, te weten: de Paters Jezuiten, en de leerlingen van Auguftinus, en Thomas, dus dat niemant als de Molinisten tegen de leerlingen van janfenius opkwamen, en de Aüguftinianen, en Thomisten het volkomen eens waren met de Appellanten; dat dus ook de Paus uitfpraak doende in zyne Bulle de gevoelens der Janfenisten, en bygevolg ook dié der Aüguftinianen , en Thomisten gedoemt heeft, en die der Molinisten goetgekeurt: Dit zult gyin alle hunne fchriften vinden, en daar mede nemen zy de eenvoudigen in; dan trachten zy aan de lor ftellingen enen zodanigen zin te geven, die met de Catholyke gevoelens van dé Aüguftinianen over een komt, én ftrydigis tegen die der Molinisten, om daar uit te befluiten, dat de Paus de aloude waarheden van Augustinus, en Thomas heeft veroordeelt, en dus de gevoelens van Molina heeft willen begunstigen. Doch het bedrog is licbtelyk te ontdekken, als men opmerkt, dat de Bulle niet alleen van de Molinisten, maar ook, en wel bezonderlyk van de Augustinianen, en Thomisten terftont is aangenomen, om niet te zeggen, dat <}eze de eerften geweest zyn, die de ftellingen aangeklaagt, en de Bulle verzocht hebben :„ l i zy  ■ ÏÓ4 VII. BRIEF. Zy mogen hun voorgeven enige waarfchynelykheit by kunnen zetten, om dat die twisten trit de verfchillende Catholyke gevoelens gefproten zyn, doch dit belet niet, dat het ook waar zy, dat enige te verre gegaan zyn, en daar uit verfcheiden dwalingen, zo als gemeen, lyk gebeurt, zyn voortgekomen, die wel de* gelyk van beide kanten ontkent, en veroordeelt worden. 'T was dan in Frankryk, dat de verdeelthe» den oprezen, en getwist wiert over verfcheiden ftukken van de Godtsgeleertheit, wegens de Predeftinatie, de genade, den vrye wille, de liefde, de vreze, het geloof, het onderfcheit van de oude en nieuwe wet, het lezen der Schriftuur, de boetvaardigheit, de Kerke, de Excommunicatie, de eden, en meer anderen. De Paufen hadden reers voorlang wegens die ftukken verfcheiden dwalingen veroordeelt in Bajus, daar na de vyf beruchte ftellingen van Janfenius; doch degenen, die men Janfenisten noemde, wilden zich aan die vonnisfen niet onderwerpen , en beweerden ronduit, of dat die ftellingen goet waren, of dat ze Janfenius niet geleert hadde, tenminften niet in dien zin, waar in zy gedoemt waren; hier van daan kwam het, dat zy verdacht gehouden wierden, dat.zy onder het voorwentzel van Janfenius den kwaden zin, en. de leringe der ftellingen zeiver, als ook die van Bajus wilden ftaande houden, gelyk zy daar ook meermalen; blyken van gaven. Onder deze verdachten was de Schryver der Zedelyke Aanmerkingen een der voornaamften, als die zich opentlyk tegen het gezag des Apostolifchen ftoels in die omftandigheden van tyt verset hadde, en die,  ovs*. de Bulle Unigenitus. i6s> die , fchoon onder bedekte, of dubbelzinnige uitdrukkingen, echter niet duister wegens da voornoemde ftukken die zelve dwalingen fcheen te leren, die tot den twist behoorden. Hy beweerde wel, en verklaarde na de doeming, dat hy die dwalingen niet beoogt hadde, om zich aldus te verfchonen; doch niet bondig genoeg, daf de Rechters hem daar over vry konden fpreken, 't was ook altyt met voor te geven, dat het de Molinisten alleen waren, daar hy het mede te doen hadde, en die hem befchuldigden, het geen onwaar was. Want de twisten liepen niet over zaken, daar men het een of het ander gevoelen konde volgen, en Catholyk blyven, fchoon zy daar het begin van genomen hadden; maar over zaken, daar men gevaar liep van te dwalen, of tegen het algemeen gevoelen der gelovigen, of tegen het geloof zelf van dé Kerke. Te weten.: Of Adam in zyn ftaat van onnozelheit enea bovennatuurlyken byftant van Godt nodig hadde, om te verdienen, en te volharden, dan of zyne natuur genoeg was, zo dat aan dezelve de rechtvaardigheit, de heiligmaking', en de onfterfelykheit natuurlyker wyze, en als van zelfs gehecht was, en hy ook geen bovennatuurlyke genade gehat heeft, maar alleen ene zodanige, die met zyn ftaat overeen kwam, en dus alleen menfchelyke verdienften voortbracht, gelyk Bajus wel eer geleert heeft, en ge« lyk duidelyk leren, en daarom gedoemt zyn.. De 34, De genade, die Adam had, bracht niet voort, dan menfchelyke verdienften. De 35. De Genade van Adam was een gevolg der fcbeppinge, en moest gegeven worden aan de gezgnde, en ongefchonden natuur. l3 o»  %C6 VII. BRIEF. De 36. T is een wezentlyk onderfcheit tusfchen de genade van Adam in den ftaat deronnozelheit, en tusfehen de Christene genade, dat een ieder de eerfte zou hebben ontfangen in zyn eigen perzoon, en dat men de laatfte niet ontfangt, dan in den perzoon van den verrezen Jezus Christus, met wien wy vereemgt zyn. De 37. De genade van Adam ,# die hem in zich zelve'Heiligde, kwam met zyn ftaat overeen: de Christene genade, die ons Heilig maakt in Jezus Christus, is almogende, en den Zone Godts waardig. Of de vrye wille van Adam maar verzwakt, verkleint, en gekwetst is door de zonde, zó dat zy echter noch de liefde tot het goede in het algemeen heeft behouden, en zonder de overheerfchende liefde, en zonder de Heiligmakende genade noch eenige goede oeffeningen volgens de regels der rechtvaardigheit doen kan, welke wy pryzen moeten; dan of de vrye wille zodanig onderdrukt, en van de overheerfchende begeerlykheit bezwaart is, dat, zo zy niet door de genade van die begeerlykheit verlost wort; het geen gefchiet door de overheerfchende liefde, zy nootzakelyk tot zonde ge. trokken wort, en niet bekwaam is, als om te zondigen , zo dat de mensch niet vry is, als tot het kwaat, gelyk Bajus ook geleert heeft, en gelyk duidelyk genoeg geleert wort in - De 38. De zondaar is niet vry dan tot het kwaat'zonder de genade des Verlosfers. ' De 39. De wil, die van de genade niet voorkomen wort, heeft geen licht, dan om te dwalen, geen drift dan om haast tot den val te komen, geen kracht dart om zich te kwetzen,zy is bekwaam toe alle kwaat, en onbekwaam tot, alle goet. D£  over de Bulle Unigehitus. 16? De 40. Zonder de genade kunnen wy niets ' doen, dan tot onze veroordelinge. Of tot dewezently kheit van den vrye wille beboort, dat zy goet, of kwaat verkiezen kan, 'en bevryt is van alle nootzakelykheit, zo dat die genade, welke krachtdadig,of daatwerkende genoemt wort, het goede in ons, en met ons uitwerkt, onzen wille geneest, hereit, iterk maakt, en overhaalt,dat wy onfeilbaarlyk het goede doen, fchoon wy altyt in ons. een wezentlyk vermogen behouden, omzete kunnen wederftaan, en ook by afwezigheit der zei ver een wezentlyk vermogen hebben, om het kwade te kunnen vluchten, dan of tot de wezentlykheit van den vrye wille alleen behoort, dat wy goetwilligzyn, en bevryt van bedwang, fchoon wy nootzakelyk doen, zo als de menfchen het geluk in het algemeen, en de Engelen hunne zaligheit beminnen; dus genoeg is om loon, of ftraffe te verdienen, dat wy niet gedwongen worden; zo dat de krachtdadige , of daatwerkende genade het goede opdie wyzein ons uitwerkt, dat wy wel goetwillig, en ongedwongen, doch met ene innerlyke nootzakelykheit overgehaalt worden, en wy dezelve niet kunnen wederftaan; te weten; dat Godt door zyne genade in ons op die zelve wyze werkt, als op de menscheit van Christus in de mensehwordinge, op de fchepzelen in deScheppinge, op de lyken in hunne opwekking, zo als wederom Bajus, Janfenius, en allerduidelykst de Schryver der' Zedelyke Aanmerkingen geleert heeft in De 1 q.Godts genade is niet anders, dan zyn a! • mogende wil:Ditishetdenkbeelt,hetwelkeGod£ zelf daar van geeft .geheel de Schriftuur door. L 4 D«  J$S VIT. BRIEF. De 20. Het ware denkbeelt van de genade js, dat Godt van ons wil gehoorzaamt zyn, en hy gehoorzaamt wort, hy gebiet, en alles gefchiet: hy fpreekt als Heer, en Meester, en alles is hem onderworpen. De 21. De genade van Jefus Christusisene fterke, ene krachtige, ene opperfte, en oh* verwinnelyke genade, als zynde de werking van den Almogenden wille, een gevolg, en een af becltzel van de werkinge, waar door Godt zynen zoon deet Mensch worden, en verryzen. De 22. Hoe de Almogende werking van Godt in het hert des menfchen kan te zamen ftaan met de vrye toeftemminge van zynen wil, wort ons van 't eerst af getoont in de Menschwordinge,als in den oorfprong, en-het oppervoorbeek van alle de andere werken van barmhertigheit, en genade, die altemaal zo onverdient, en zo zeer van Godt afhangende zyn, als deze oorfpronkelyke werking. De 23. Godt zelf heeft ons het denkbeelt gegeven van de almogende werkinge zyner genade, wanneer hy die vertoont heeft in de werkinge, door welke hy de fchepzels uit hun niet trekt,en aan de doden het leven wedergeeft. De 24. Het ware denkbeelt het welk de Hopman heeft van de A-mogentheit van Godt, cn van Jezus Christus over de lichamen, om die te genezen door de enkele beweginge van zynen wil, is een afbeelding van het denkbeelt, dat men moet hebben van dealmogentheit zyner genade, om de zielen te genezen van de begeerlykheit. _ De 25. Godt verlicht, en geneest zo wel de ziele, ais het lichaam, door zyn' enkele wille, hy gebiet, en hy wort gehoorzamt. Men  «ver de Bulle Unigenitus. 169 Men heeft altyt in de Kerke geleert, dat alle goet, of kwaat, dat de mensch doet, voortkomt uit ene der twe liefdens, tot Godt, of tot de Schepzels; Hier uk ontflont de twist, of ene van deze twe Liefdens altyt zodanig in den mensch heerscht, dat zy hem heilig maakt, en dus alle zyne werken heilig, of zondaar en alle zyne werken zondig: zo dat daar geen midden, of onvolmaakte liefde tusfchen beiden is; dan of daar noch iets tusfchen beiden is, en'een zondaar, welke die ovérheerfchende liefdeniet heeft,enige oeffèningen verrichten kan, die met die overheerfchendebegeerlykheit niet befmet zyn; zo als zyne Ouders beminnen, voor het vaderlant ftryden, be* hoeftigen uit menfchenliefde byftaan, zich tot de rechtvaardigmaking bereiden &c, het eerste , dat alle werken van den zondaar bedorven zyn door de heerfchende begeerlykheit wort duidelyk geleert- in De 44, Daar zyn maar twee liefdens, waar uit alle bewegingen van onzen wille, en alle onze werken voortfpruiten: de liefde tot Godt, die alles doet om Godt, en die van Godt beloont wort j, en de liefde met welke wy ons eigen zeiven, 'en de werelt beminnen, die tot Godt niet ftuurt, het gene tot hem geftuurt moet worden, en daarom zelfs kwaat wort. De 45. Als de liefde Godts ia' het hert; der zondaren niet meer heerscht, zo moet daar nootzakelyk de vleefchelyke begeerlykheit heerfchen, en alle zyne werken bederven; De 46. De begeerlykheit, of de liefde Godts maken bet gebruik der zinnen goet , of kwaat. De 47. De gehooraaamheit aan de wet moet vloeien uit zekere bronader, en deze bronader L 5 is  J7o VII. BRIEF. is de liefde Godts, wanneer Godts liefde haar' innerlyk beginzel is, en Godts Glorie haar einde, dan is het rein dat uitwendig fchynt;. anderzints is het niet dan geveinstheit of valfche rechtvaardigheid En wederom,of die werken van zondaren, welke niet voortkomen uit ene daatlyke ook onvolmaakte liefde, fchoon zy in haar zelve goet zyn, enigzints kwaat genoemt kunnen worden, uit gebrek van ene behoorlyke fchik.king tot Godt, en die fchikking ook goet is, wehke uit ene daatlyke volgt, en Godt middelyk tot einde heeft, zo dat den zondaren, ten minften die niet gansch verhart zyn, de genade niet ontbreekt, om aldus enige werken toe Godt te fchikken; dus dat van de ene kant de natuur zodanig niet bedorven is door de erfzonde, dat zy de liefde tot het goede in het algemeen niet verloren heeft, en noch enige bewegingen kan hebben, die natuurlyk goet zyn, en van de andere kant Godt die zelve goede bewegingen ook in de zondaars meermalen verwekt, gelyk hy de gramfchap van Asfuerus in zachtmoedigheit heeft verandert; dan of al wat de zondaar doet, als niet voortfpruitende uit de heerfchende liefde, die van Godt beloont wort, te weten: de heiligmakendeliefde, met de overheerfchende begeerlykheit befmet is, en dus alle zyne werken waarlyk zonden zyn, zo als geleert wort in de vorige , en in deze volgende ftellingen. De 48. Wat kan menanders zyn, dan duisternis, dan afdwaling, en dan zonde zonder het licht des geloofs, zonder Christus, en zonder de liefde. De 49. Gelyk er geen zonde is zonder lief".' de  pvER de Bulle Unigenitus. 171 de van ons eigen zeiven; alzo is er ook geen goet werk zonder liefde van Godt. De 59. Te vergeefs roepen wy tot Godt : myn Vader! indien het de geest der liefde niet is, die roept. 51. Het geloof maakt rechtvaardig, wanneer het werkt; doch het werkt niet dan door de liefde. De 52. Alle andere middelen ter zaligheit worden befloten in het gelove, als in hun knop, en in hun zaat; doch dit geloof is niet zonder liefde, en betrouwen. De 53. De liefde Godts alleen doet (deChristelyke werken) op ene Christelyke wyze,met die tot Godt te fturen, en tot Jezus Christus. De 54. De liefde alleen fpreekt tot Godt, en haar alleen verhoort Godt. De 55. Godt kroont niet, dan de liefde; die door ene andere beweging, of uit een ander inzicht loopt, die loopt te vergeefs. De 56. Godt beloont niet, dan de liefde, om dat Godt van haar alleen geè'ert wort. De 57. Alles ontbreekt aan den zondaar, als hem de hope ontbreekt, en daar is geen hope op Godt, daar geen liefde Godts is. De 58. Daar is soch Godt, noch Godtsdienst, alwaar geen liefde is. En de reets te voren gemelde 59. Of eindelyk Godt aan den mensch dien byftant verleent, die de Thomisten genoegzame, en de Augustinianen, kleine of mindere genade noemen, welke ook aan de rechtvaardigen altyt gegeven wort, als ook aan gelovigen, en ongelovigen, de kinderen die voor den H. Doop fterven,en enige verharde zondaarsuitgezondert, waar mede zy een wezentlyk vermo-  t72 VIL BRIEF. mogen hebben, om de begeerlykheit te kunnen wederftaan, de geboden Godts te kunnen onderhouden, en ten minften te kunnen bidden, om die genade te verkrygen, welke nietalleen het kunnen, maar ook het willen, en volbrengen geeft, dan of alle genade, die Godt aan den mensch verleent, krachtdadig of daatwer. kende is, welke altyt hare uitwerkinge heeft, en niet wederftaan wort, noch kan wederftaan worden, zo dat zonder deze de geboden Godts onmogelyk" zyn, en met deze Godt in ons altyt het goede uitwerkt; dus dat alle andere' genade, die of wederftaan wort, of hare uit« werking niet heef t,niet onder het getal der gena • den behoort, en gene genade van Jezus Christus is, zo als in de volgende ftellingen geleert wort. De 2. De genade van Jezus Christus uitwerkende beginzel van allerlei goet, is nodig tot alle goet werk: zonder haar zo is het,dat men nietalleen niets doet,maar ook niets doen kan. De 3. 'T is te vergeefs, ö Heer, dat gy iets ge. biet, indien gy zelf niet geeft het geen gy gebiet. De 4. Ja, Here, alles is mogelyk aan den gene , wien gy alles mogelyk maakt met het zelve in hem uit te werken. De 5. Wanneer Godt het hert niet vermurwt door de inwendige zalvinge zyner genade, zo dienen de vermaningen, en uitwendige genaden tot niet anders, dan om het meer te verharden. De 9. De genade van Jezus Christus is ene oppermagtige genade, zonder dewelke wy Jezus Christus noit kunnen belyden, en met dewelke wy hem noit verlochenen. De ïo. De genade is ene werking van Godts almogende hant: daar is niets dat haar kan beletten s of vertragen. De  over de Bulle UNTGEfcritus. 173 De ir. De genade is niet anders, dan. Godts almogende wil, die gebiet, en uitwerkt het geen hy gebiet. De 14. Hoe verre ook een hartnekkige zondaar van de zaligheit wezen mag, wanneer zich Jezus door het heilzaam Jicht zyner genade aan hem vertoont, zo moet het doch gefchieden, dat hy zich overgeve , toelope,zich vernedere, en zynen zaligmaker aanbidde. De 15. Wanneer Godt zyn bevel, en zyne uitwendige aanfpraak vergezelfchapt met de zalvinge van zynen geest, en met de inwendige kracht zyner genade, zo werkt deze in het hert de gehoorzaamheit, die zy vereischt. De 16. Daar zyn gene aanlokzels,of zy wyken voor de aanlokzels der genade; om dat er aan den Almogenden niet met al wederftaat. De 17. De genade is die ftemme des Vaders, dewelke de menfchen inwendiglyk leert, en tot Jezus Christus doet komen: Al wie tot hem niet komt, na dat hyde uitwendige ftemme van den zone gehoort heeft, die is geenzins geleert door den Vader. De 18. Het zaat des woorts, dat door Godts hant befproeit wort, brengt altyt zyn vrucht voort. Deze, en meerandere diergelykenwaren de verfchillen waar over men in Frankryk twistte van de voorftanders van Janfenius, en van ■ de Catholyke Scholen. Daar over heeft de Paus willen vonnisfen, zo als hy in zyne Bulle verklaart, daar over heeft hy ook zyn uitfpraak gegeven met de 101 ftellingen te doemen. T geen tegen het Catholyk geloof ftreet, heeft hy veroordeelt, gelyk het reetsinBajus, fn Janfenius veroordeelt geweest is, het te- £61*.  Antwoort uit de (tellingen van Janfenius. m VII. BRIEF. genftellige, dat van de Thomisten en Augustinianen beweert wort, heeft hy in hare vorige bewysbaarheit, of zekerheit gelaten: zo dat wanneer men met rechtzinnigheit nagaat de wezentlyke gefchillen, die erin dat ryk verhandelt wierden, en welke de grontregels van Bajus, en van Janfenius waren, die men wilde voorftaan, en waar aan de Schryver der Zedelyke Aanmerkingen zich fchuldig gemaakt hadde; hoe is het mogelyk, dat men noch veinzen kan niet te weten welke zin, en lering in die ftellingen van den Paus, en de Bisfchoppen veroordeelt is, en noch verklaringen kan eifchen om te weten, welke dwa* lingen zy veroordeelt hebben ? Verklaart de Paus niet duidelyk genoeg in de Conftitutie, dat hy in die ftellingen „ver„ fcheiden ketteryen wil doemen, doch voor„ namentlyk die, welke in de beruchte ftellin* „ gen van Janfenius, genomen in dien zin, „ daar zyin gedoemt zyn, bevat worden," en ziet men van de andere kant niet duidelyk, dat verfcheiden der lol ftellingen die van Janfenius opentlyk vernieuwen ? gaat eens na de twede, de derde, de vierde, de fesde; leest men daar niet duidelyk, dat men niets goets doen kan zonder de genade ,die het goede uitwerkt, eri dat zonder deze genade, welke werkt, en gééft het geen geboden is, de geboden Godts onmogelyk zyn, en te vergeefs gegeven. Maar is dit niet .de eerfte ftellinge van de vj'f gedoemde van Janfenius? Gaat verder eens na de negende, de elfde, de festiende, en meer andere, gy zult daar zien , dat de Schryver in het algemeen fpreekt, en ünbepaaldelyk van alle genade, zo dat hy geen an-  OVER DE SüLLE ÜNIGfiJÏÏTÜS. ifs andere genade erkent, als die uitwerkt het geeft Godt otis gebiet, die wy noit wederftaan \ beletten , of vertragen, zo dat daar duidelyk ge* leert wort * dat men noit wederftaat aan de inwendige genade, de t wede ftelling onder de vyf. Ziet ook eens na de een en twintigfle, de twee en-twintigfte, de drie en twintigfte, de' vier en-twintigfte, de vyf en twintigfte,en gy zult terftont hantastelyk gewaar worden, dat de Schryver de derde ftelling van Janfenius leert, te weten: dat de vryheit van 'S menfchen wille.daar in alleen beftaat, dat zy vry is van bedwang, en niet van ene innerlyke hootzakelykheit, dat dus de genade Godts nootzakelyker wyze op ons werkt, zo als Godt gewerkt heeft op de Ichepzels, als hy ze uit hun niét ' heeft getrokken, te weten zonder onze verkiezing, en zonder onze medewerking, maaf alleen met onze toeftemming, als goetwillig lydende , en niet vrywillig medewerkende. De vierde ftelling van Janfenius zult gyduidelyk genoeg uitgedrukt vinden in de tiende, de veertiende, de negentiende, dewyl daar geleert wort, dat niets de werking van de genade Vertragen, of beletten kan, dat de zondaar aan de genade moet gehoorzamen , dat alles genade Godts almogende wil is, welke zekerlyk geen menfchelyke wille wederftaan kan. Eindelyk de vyfde ftellinge van Janfenius, te weten dat Christus niet voor alle menfchen geftorven is, vinden Wy in verfcheiden der 101. Laten wy eerst zyne leringe aanmerken wegens den wille van Godt ten opzichte van de zaligheit der menfchen. De 12. Als Godt ene ziele wil zaligmaken , 'pp wat tyt of piaat het zyn mag, de on- fetl)  t76 VIL BRIEF. feilbare uitwerking volgt den wille Godts. De 13. Als Godt ene ziele wil zalig maken, en hy haar raakt met de inwendige hant zyner genade,zo wederftaat hem geen menfchelyke wille. Zo Godt alleen de genen zalig wil maken, die het onfeilbaarlyk worden, en hem niet wederftaan, zo vólgt van zeiven dat hy in genen dele wil'zaligmaken de genen, die niet zalig worden, en dewyl de Schryver in het algemeen, en zonder enige bepalinge fpreekt, te weten: Zonder ene verklaring van den wille Godts, 't zy een bezondere, en volftrekte wille, of een algemene, en voorwaardelyke wille, het geen échter alle Catholyke Go.itsgeleerden gewoon zyn te doen, en het geen de Schryver zo veel te meer verplicht was, 1 om dat hy wel wist, dat hy verdacht wiert gehouden van de dwalingen der vyf ftellingen, zo blykt daar uit, dat hy in die ftellingen wil leren, dat Godt niet wil, dat alle menfchen zalig worden, maaralleen de uitverkoren,en gepredestineerden. Op deze zelve voet zyn gefchoeit twe andere, te weten: De 30 Alle de genen die Godt wil zaligmaken door Jezus Christus, worden onfeilbaar, lyk zalig. Desr.Detoewenfchingen vanChristushebben altyt hunne uitwerkinge: hy brengt den vrede tot in het binnenfte der herten , wanneer hy bun dien toewenscht. Daar hy wederom leert, dat Godt niet wil dat alle menfchen zalig worden, of dat Christus niet voor alle geftorven is, en hy nietgewenscht heeft, dat zy alle zalfc worden , maar alleen de uitverkoren. Doch in de volgende ftcl-  ©ver de Bulle Unigenitus. 17? Hellingen fchynt hy noch duidelyker te willen leren, dat Christus alleen voor de uitverkoren geftorven is. De 32. Jezus Christus heeft zich aan de doot overgelevert, om de Eerstgeboren , dat is, de uitverkoren voor altyt door zyn Bloet uit de hant van den verdervende Engel te verlosfen. Maar het geen ons volkomen verzekert , dat de Schryver de vyfde ftellinge van Janfenius aankleefde, is de volgende De 33. Ach! hoe zeer moet men aan de aardfche goederen, en aan zich zeiven verlochent hebben, om zulk een betrouwen te hebben van aan zich, om zo te zeggen, toe te eigenen Jezus Christus , zyne liefde, zyne doot, en zyne myftenën; gelyk de H. Paulus doet, wanneer hy zegt: Die my Lief gehat, en zich zeiven voor my gelevert heeft! Want men heeft altyt geleert in de Catholyke Kerke, dat het genoeg was mensch te wezen, om zich.de doot van Jezus Christus toe te eigenen, en met betrouwen te zeggen : Die my lief 'gehat, en zich zeiven voor my gelevert heeft; maar de Scnryver der Zedelyke Aanmerkingen wil, dat niemant anders dat vertrouwen zal hebben, en die taal zal voeren, als de genen , die zich zelve, en alle aardfche goederen verlochent hebben, te weten: die de merktekenen der uit" verkoren dragen, want zo Christus voor alle menfchen geftorven is, zo hebben ook alk menfchen recht op. die woorden; waar uit dan ook blykt, dat hy dat recht alleen geeft aan de uitverkoren, en dus leren wil, dat Jefus Christus alleen voor de uitverkoren geftorven is. Ondertusfchen dewyl aldus in de Bulle verklaart wort, dat de zin, en lering van JanfeM nius  i?8 VII. BRIEF. Antwoor .uit bet ge Ór-Ag de! Schryvers nius daar gedoemt wort, en dewyl men duidelyk genoeg ziet, dat die zelve zin, cn lering in verfcheiden Hellingen -doorfiraalt, en opzettelyk in enige wort aangedrongen , te meer dewyl hy daar van verdacht gehouden wiert, moet men niet halftarrig wezen , om te kunnen ontkennen, dat die zelve Hellingen met alle recht veroordeelt zyn, en biint, om niet te zien, wat de Paus, en de Bisfchoppen hebben willen veroordelen ? Hy wist zeer wel, dat hy verdacht wiert gehouden, en men hem, en zyne medeftanders befchuldigde van de dwalingen der vyf Hellingen, de gevolgen van die,en andere nieuwigheden ; maar dat wetende was het niet raatzaam, en billyk geweest, zo hy waarlyk Catholyke gevoelens hadde, die achterdocht in zyn boek wegte nemen ,zich duidelyk tegen die zelve dwalingen uit tedrukken,en dezelve te wederleggen,in He van ze wederom op te disfehen, en duidelyk genoeg voor te dragen? By voorbeelt om meest alle de Hellingen aantehalen in De 43. Het eerfle uitwerkzel van de genade desboopzels is: óns te doen flerven aan de zonde in diervoegen, dat de geest, het hert, de zinnen geen meer leven hebben voor de zonden, dan een doot mensch heeft voor de din • gen der werelt. Is het niet kwaatluidende aldus van enen gedoopten te fpreken, dan of hy de verkregen rechtvaardigmaking niet meer verliezen konde, of niet meer .aan de begeerlykheit onderhevig was, welke by gefladig beftryden moet ?of dat ook de önWywillige begeerlykheit in een gedoopte zonde is, gelyk Bajus geieert beeft? Aldus daar hy van de Kerke fpreekt in De  over de Bulle Unigenitus. 179 De 72.Tiseen merkteken vanChristus kerke, dat zy algemeen is, behelzende alle de Engelen van den hemel, en alle de Uitverkoren , en Rechtvaardigen der aarde, en aller euwen. De 73. Wat is de Kerk anders, dan ene vergadering van Godts kinderen, die in haren fchoot blyven , die in Christus zyn aangenomen , die in zyn perfoon beftaan, vrygekocht zyn door zyn b loet, leven door zynen geest, werken door zyne genade, en de vredegunst deitoekomende euwe verwachten. De 74. De Kerk, of de gehele Christus heeft het Menschgeworden Woort tot Hooft, en alle de Heiligen tot ledematen. De 75. De Kerk is een enig Mensch beftaande uit vele ledematen, daar Christus het hooft, het leven, de beltendigheit, en de perfoon van is. Een enige Christus beftaande uit vele heiligen, waar van hy de heiligmaker is. De 76 Niets is er dat zich verder tiitftrekt, dan wel de Kerke Godts, want zy be» ftaat uit alle de uitverkoren, en Rechtvaardigen van alle euwen. De 77. Die geen leven leit, dat een kint Godts, en een litmaat van Christus betaamt, heeft imvendiglyk Godt niet meer tot Vader, en Christus tot Hooft. De 78. Men fnyt zich af van het uitverko» ren volk, daar het Jootfche volk ene afbeelding van was, en Christus het hooft van is, alzo wel met niet te leven naar het Euangelie, als met aan het Euangelie niet te geloven. Was het niet billyk geweest,dat hy diergelykeHellingen gématigt hadde met enige verklaringe, dat ook de 'kwaden tot de Kerke behoren, en dode Ledematen der zeiver zyn ? moei men M % ni€C  i3o VII. BRIEF. niet ronduit zeggen, dat deze Schryver wil, dat de kerkealleenin uitverkoren beftaat,en men zo wel daar van afgcfcheiden wort door een dootzonde tegen de matigheit, als door het ongeloof? ïnsgelyks daar hy van het lezen der H. Schriften handelt. De 79. Ten allen tyde, op alle plaatzcn, en aan alle üag van perfonen is het nut, en nodig te betrachten, en te kennen den geest, de godvruchtigheit, en de geheimènisfen van de H: Schriftuur. De 80. Het lezen der H: Schriftuur is voor alle menfchen. De 8r. De heilige duisterheit Van Godts woort is geen reden voor de leken, om zich te wederhouden van het zelve te lezen. De 82. De zondag moet van de Christenen geheiligt worden door het lezen van GodtvruchligÈ boeken, en boven al van de H: Schriftuur; het is fchadelyk een Christen van dit lezen af te trekken. De 83. 'T is ene verkeerde inbeelding zich te laten voorftaan, dat men de kennisfe van de geheimènisfen der' Religie niet moet mededelen aan de Vrouwsperfonen door het lezen der H: Boeken; het is niet uit de eenvoudigheit der Vrouwen, maar uit de hovaardige geleertheitderMansperfonen, dat het misbruik der H. Schrifture, en de ketteryen gefproten zyn. De 84. Het Nieuw Testament uit de handen, der Christenen te rukken, of hetzelve voor ben gefloten te houden, met hen te ontnemen het middel, om het te verftaan, is den mont van Christus voor hun toefhiiten. De 85. Het lezen der H: Schrifture, en bezonderlyk van het Evangelie den Christenen te  over de Bulle Unigenitus 181 te verbieden, is den Kinderen des lichts het gebruik van het licht verbieden, en hen doen onder ftaan een zekere ilag van Excommunicatie. Was het niet raatzaam geweest wegens dit ftuk meer eerbiet betoont te hebben voor de Herders van de kerke, en hunne bevelen, alsook meer onderfchikking aan dezelve zyne Lezeren te hebben aangeprezen in het lezen, en uitlegden van Godts gefchreven woon? moet niet een iegelyk, die deze ftellingen leest, daar uit opnemen , dat alle foort van menfchen de H: Schriftuur moet lezen, dat deze lezing nootzakelyk ter zaligheit is, dat men in dat ftuk geen overheit ontzien moet, als die hen onrecht doen metze aan de onwetende, ongeftadige, en hoogmoedige te verbieden? aldus is ook Overheit honende, en de Schikkinge van de Kerk verfmadende de volgende. De 86. Aan het eenvoudig Volk dien troost te onttrekken van hunne ftemme te vervoegen met die van deganfche Kerke, is een inbreuk ftrydig tegen het gebruik der Apostelen, en tegen Godts inzicht. Het blykt ook uit de plaats, daar deze ftelling uit getrokken is , dat de Schryver wil dat de verrichtingen van den Godtsdienst in de moederlyke taal, die van het volk verftaan wort, gefchieden, en dat het algemeen gebruik van de Kerke ftrydig is tegen het gebruik der Apostelen, en tegen de oogmerken van Godt, en op deze wyze doet hy de wyze befchikkinge van de Catholyke Kerk fmaatheit aan. Hierop volgen de ftellingen wegens de Boetvaardigheit, daar de Schryver wederom de tucht van de H: Kerke in de bediening der H: Sacramenten zoekt te laken, te weten in M 3 De  i8-2 VII. BRIE F. De 87. 'T is een beleit vol van wysheit, licht, en liefde, aan de zielen tyt te geven, ora met ootmoedigheit te dragen, en te gevoelen den ftaat der zonde: om den geest van boetvaardigheit, en berouw te verzoeken, en om ten minften te beginnen aan Godts rechtvaardigheit te voldoen, voor al eer zy verzoent worden. Want een iegelyk ziet hier klaar genoeg dat de Schryver het gebruik van terftont de H: Abfolutiete geven aan degenen, diewelbereit zyn, afkeurt, en dat hy wil, dat er altyt enige' voldoening voor af ga, welke befchuldiging hy zekerlyk hadde voor kunnen komen metzich nader te verklaren, van welke zondaren by wilde fprcken, zo hy waarlyk meende te fpreken van de genen, die noch niet rechtmatig geoordeelt worden bekwaam, of bereit te zyn. Hier toe is ook ingericht De 88. Men weet niet, wat de zonde, en de ware Boetvaardigheit is, wanneer men zo terftont herftelt wil worden in het bezit van die goederen, van welke de zonde ons heeft berooft, en dat men de befchaamtheit van die affcheiding weigert te dragen. Want hoe Godtvruchtig die aanmerking ook fchynete wezen, zo volgt daar echter uit, dat de Biechteling niet moet willen terftont ontflagen worden, cn de Biechtvader dat ontflag niet terftont moet geven, en zulks niet alleen in enige gelegentheden van vele of zware zonden, maar ook in die van ene doorzonde, dewyl wy door een alleen berooft worden van die goederen,daar de ftellinge van fpreekt. De 89. De veertiende trap van debekeringe des zondaars is, dat hy nu verzoent zynde recht heeft, om het Sacrificie van de kerke by te  over de Bulle Unigenitus. 183 te wonen. Deze is wederom de Kerk honende, welke ook aan de. zondaars gebiet de H.Utterhande op enige dagen byte wonen, daar'zy 00S toe verplicht zyn, 't zy dan , dat zy daar vol. eens de oude tuchtrecht, of geen recht toe hebben. De H. Kerke fluit heden niemant uit de H. Offerhande by te wonen, dan alleen de. opimbare bekende kwaatdoenders. Hier op volgt De 90. T is de Kerke, die de macht heeft van te excommuniceren, om dezelve door hare opperherders,-ten minften met waartchynelyke toeftemminge van geheel het lichaam te gebruiken. En deze ftelling dient , om den Schryver, en zyne vrienden tegen de ftraiien van de kerke, waar mede hy, en de zynen eedreiet wierden, als te beveiligen. Want zo 'er ene waarfchynelyke toeftemming van geheel het lichaam van de kerke vereischt wort tot de wettigheit ener excommunicatie, en men gene onwettige te vrezen heeft,' zo als in de volgende ftellinge geleert wort, dan had hv, en de zynen noit iets van den Paus, en de Bisfchoppen te vrezen, om dat altyt een deel van dat lichaam, en wel het beste deel, te weten, hy, en de zynen daar tegen opzouden komen, en dus bewyzen, dat cic toeftemming van geheel het lichaam met alleen niet waarfchynelyk is, maar dat zy zelfs tegengcfproken wort. - •. • !■ u Wy hebben nog vier ftellingen die niet aangehaalt zyn, te weten: ; _ ■ '. De 68. Godts goedertierentheit heeit den weg ter zaligheit verkort met alles te befluiten in het gelove, en in het gebet. Daar de Schryver fchynt te leren, dat het geloof alleen, en het gebet ons tot de zaligheit brengen zal, M 4 en  1S4 VII. BRIEF. en daar toe gene verdiensten nodig zyn. De 69. Het geloof, deszelfs gebruik, aanwas, én vergelding, is alles ene gave van Godts loutere miltheit. Daar hy fchynt te willen ontkennen de vrye medewerking van den mensch in de oefening van zyn geloof, en dus de ware verdienften uit te fluiten. De 70. Noit drukt Godt de onnozelen , cn de kwellingen dienen altyt, of om de zonde te ftraffen, of om den zondaar te zuiveren , welke reets in Bajus gedoemt is, leert uitdrukkelyk, dat alle kwellingen om de zonde gefchieden, en dus noit om de rechtvaardigen, wien de zonden vergeven zyn, te oefenen, of hunne verdiensten te vermeerderen ; dat derhalven ook de Allerheiligfte Maagt, die van Bajus wel uitdrukkelyk genoemt wort, geftorven is om de daatlyke, of ten minften om dè erfzonde, tegen de mening van de vergadering van Trenten. De 7i. De mensch vermag tot behoudenis zyns zelvenzich ontfkan van ene wet die Godt tot 's menfchen nut heeft ingeftelt. Welke wederom onbepaalt, en algemeen is, zonder onderfcheit van natuurlyke, of gefielde wetten , en dus den vollen toom laat aan zyne lezeren, om alle wetten, of inftellingen opeigen gezag te overtreden , onder bet voorwentzel van er zich van te ontflaan tot zyne behoudenisfe. Maar in alle deze ftellingen blykt het volkomen , bezonderlyk zo wy in 't oog houden , dat hy verdacht wiert gehouden, en hy wel wist dat hy verdacht was, waartoe hy ook, zo als wy m verfcheiden ftellingen gezien hebben, de fterkfte redenen gegoven hadde, dat de 'Schry-  over de Bulle Unigenitus. i8j Schryver wel verre van die achterdocht weg te nemen met zich naukeurig, en voorzientialyk uit te drukken, de dwalinge tegen te gaan, en een iegelyk te overtuigen var. zynen omchult, in tegendeel die achterdocht noch meerheeft willen ftyven, de dwalinge voorftaan, en een iegelyk overtuigen, dat hy gene Catholyke gevoelens hadde; maar die van *Baius Janfenius, en andere nieuwe aankleefde. Gy kunt hier ook zien, dat het geen raatzei. en geen diep geheim is, welk ene bezondere vnklanngevan de kerk van noden heeft, wat de Paus, en de Bisfchoppen hebben willen doemen in de ioi ftellingen , en dat de gelovigen, die enige kennis hebben van de zwevende gefchïllen, gemakfeeiyk zien, welke dwalingen in die ftelling.m gedoemt worden. Maar de Schryver, zullen zy noch misfcmen zepeen, heeft zich volkomen verdedigt, en aangetoont, dat het lasteringen zyn, die hem oplegt worden, dat zyne ftellingen een verkeerde zin wort gegeven, en hy verklaart in alle die ftukken Catholyke gevoelens te hebbm • hv bewyst ook, dat hy op andere plaatien zvner 'Zedelyke Aanmerkingen juist het tegendeel leert van het geen, waar mede hy belicht wort. . Dan ik ftemme eens toe, dat de Schryver op andere plaatfen het tegendeel lere; dit kar zvne ftellingen niet vryfpreken ; want de ker ke is hem dien eerbiet niet fchuldig, die z\ gemeenlyk voor de Out vaders, of enige Godt vruchtige,en gehoorzame Schryvers over heeft van hunne texten te vergelyken, en den zr - hunner Schriften, welke twj felachtig, oi ge vaarlyk is, ten goede uit te leggen. Deftelhr Opwerping. Antwoort. r > 1 1- n  iS6 VII. BRIEF. gen van ongehoorzamen, en verdachten moeten op haar zelve befchouvvt, en met ftrengheit gewogen worden ; want het gebeurt niet zelden, datzulkenop die zelve wyze hunne lezers zoeken te bedriegen, en zo veel te ge vaarly. ker worden, om datzy Catholyke waarheden by de dwalingen voegen, en vaak ontkennen, het geen zy elders vastgeftelt hebben. In allen gevalle de wettige Rechters, die de ftellingen veroordeelt hebben , wisten ook wel, dat hy de dwalingen ontkende, dat hy zich beklaagde wegens lastering, dat hy el Iers anders leerde; doch wie is 'er onder de dwaalgeesten oit geweest, te weten: onder die, welke zich niet wilden affcheiden van de kerke , die zulks niet voorgewent hebben ? zou men dan Pelagius wel oit hebben kunnen doemen, die gelyk meer anderen gedaan hebben, op de ene plaats lochende, dat hy op de andere beweerde ? maar zo de kerke verplicht was diergelyke of ongeftadigheden, of listen, of tegenzeggingen gade te flaan, en uit te leggen in enen goeden zin, zo als zy we] wilden; dan •zou 'er geen boek, of gefcbrift van Dwaalgeesten gedoemt kunnen worden, en de gelovigen altoos in het gevaar blyven van verleit, of bedrogen te kunnen worden. Op die zelve wyze zou men Janfenius ook wel kunnen vry fpreken, dewyl hy op enige plaatfen ook bekent, by voorbeeït: dat men aan de genade wederftaat, fchoon dit tegen het gehele ontwerp zyner leringe ftrydig is Het is genoeg, dat de ftellingen op haar zeiven, of in den zin des Schryvers kwaat zyn, opdat de kerke dezelve wettiglyk doeme; want dit is ge-  over de Bulle Unigenitus. 187 aenoeg, dat zy de gelovigen tot ergernisfe, en verleiding kunnen ftrekken. Het gebeurt ook niet zelden, dat zulke lieden, wannneer hun bedrog ontdekt wort, de voornaamfte grondregelen hunner lering ontkennen ,'e zy in het werk zelve, t zy naderhant als zy veroordeelt woraen. Wy zullen daar van een enig voorbeelt aanhalen, en wel uit den zeiven Schryver, die wy voor hebben. Te weten in de 4/tfte, en volgende ftellingen fpreekt de Schryver van de twe liefdens, tot Godt, en tot de werelt, en zegt, da| alle be w^Pf-en van onzen wille, en alle onze werkeudaar uit voortlpruiten, en daarom of goet, of kwaat zyn. Indien nu de Schryver voor Hefde verftaat ene daatlyke liefde, t zy beginnende 't zy volmaakte, ene liefde tot net ware goet, of alle goede wille, die.ook m de zondaars wezen kan, dan fpreekt by gelyk Aueuftinus meermalen gefproken heeft, en gelyk noch alle Godtsgeleerden fpreken: dat al wat wy doen, of Uiten, of uit liefde tot Godt, of tot de fchepzels voortfpruit; maar zo hy daar voor liefde verftaat ene heihgma, kende inwonende liefde, ene liefde, die ons rechtvaardigt, en de derde Goddelyke deug! is of ook ene overheerfchende liefde, die dc rechtvaardigheit mede brengc, of daar mede eepaart gaat, dan fpreekt hy ene dwaling , die tegen de H, Schriften, en Vaderen ftrydig is. erf waar uit van zelfs volgt, dat een zondaar die zekerlyk die liefde niet hebben kan, geet goet km doen, dat alle zyne werken, met di begeerlykheit befmet zyn, dat zyn gebet zei: zonde wort, dat hy noch geloof, noch Godts diens Bewyzen ran den jntrouv des Schry. vets. » l t  i88 VII. BRIEF. dienst heeft, ja dat hy niet is als duisternisfe, als afdwaling, als zonde. Om dan te weten, of die ftellingen goet, of kwaat zyn, en de Schryver wel, of kwalyk gefchreven heeft, moet men weten van welke liefde hy daar fpreekt, te meer om dat dez^ ene voorname grontregel van zyne lering, gelyk als ook die van Bajus is. Hy wiert befchuldigt dat hy van de twede, namentiyk de Heibgmakende liefde fprak, en indien zin wierden die ftellingen veroordeelt, het blykt ook uit de gevolgen, die daar natuurlyker wvze uit voortvloeien, en in andere ftellingenals ook in verfcheiden van Bajus gedoemt zyn , dat die beichuldiging niet ongegront was. Doch de Schryver beweert daar tegen, dat hy in zyne ftellingen fpreekt van de daatlyke liefde, en in verfcheiden plaatfenzywer Aanmerkingen geleert heeft, dat de oefeningen van geloof, van hoop, van liefde, van vreze, en van boetvaardigheit in de Dopelingen, en noch niet gerechtvaardigde Biechtelingen voortkomen uit ene daatlyke liefde, hen tot de rechtvaardigmaking bereiden, en aan Godt aangenaam zyn. Maar met dat alle, de wettige Rechters, die de ftellingen veroordeelt hebben, hebben gemeent, dat zy op die gezegden's niet konden vertrouwen, dat daar door de ftellingen op haar zeiven befchouwt niet beter wierden , dat zy redenen hadden , om den Schryver te verdenken, en de ftellingen te doemen. Laten wy dan noch wat nader bezien , of de' Oyerheit recht hadde, om den trouw van den Schryver in zyne verfchoning te verdenken, dan of hy op zyn woort gelooft moest worden. Hy fpreekt in de gemelde ftellingen van ene  over de Bulle Unigenitus. 189 ene liefde tot Godt, die dies doet om Godt; maar die liefde tot Godt, die alles doet om Godt,is ene volmaakte liefde tot Godt, ene overheerfchende liefde tot Godt; by gevolg fpreekt hy daar van ene volmaakte, en overheerfchende liefde tot Godt. Doch volgens dezen Schryver in de 45fte ftellinge, als de liefde Godts niet meer heerscht in het hert der zondaren, zo moet daar nootzakelyk de vleefchelyke begeerlykheit heerfchen, en alle zyne werken bederven; by gevolg, volgens dezen Schryver, als de volmaakte , en overheerfchende liefde tot Godt niet in het hert is, zo zyn alle werken door de begeerlykheit bedorven. Dan het blykt van zelfs, dat een zondaar, ook wanneer by zich bereit tot de rechtvaardigmaking, die volmaakte liefde noch niet heeft, en dus, volgens dezen Schryver, zyn alle de werken van enen zondaar, ook als hy zich bereit tot de rechtvaardigmaking , door de begeerlykheit bedorven , het gebruik zyner zinnen is kwaat, zoals de46fte ftellinge luit, de gehoorzaamheit aan de wet is niet dan geveinstheit, zo als de 47fte ftellinge zegt &c. Maar men zal misfehien zeggen, dat de Schryver met dat alle noch niet fpreekt van de hebbelyke liefde (habitualis) die rechtvaardigt, maar van ene datélyke (aStualis) overheerfchen. de liefde; dat hy ten onrechte wort befchuldigt, zo als hy daar ook over klaagt, alsofhy die twe foorten van liefde onder een verwarde en geen andere liefde erkende, als de hebbelyke, of rechtvaardigmakende liefde : Doch hier in beftaat het bedrog, waar medeJvy ook in zyne verfchoning zoekt te misleiden, en wel verre van zyne Rechters daar mede te voldoen, dit  ioo VII. BRIEF. dit toont noch nader aan, dat hy bedriegen wil. Want men befchuldigc hem niet, dat hy die twederiei foort van liefde niet erkent; maar men befchuldigt hem, dat, of hy alleen de eerfte , dan of hy ze beide erkent, de gevolg trekkingen dezelve zyn, om dat die overheerf-hende liefde, 't zy dan hebbelyke, -of datelyke altyt de rechtvaardigmaking mede brengen, met dat onderfcheit alleen, dat in het eerfte geval de liefde de vorm is van de rechtvaardigmaking, zo als men in de fcholen fpreekt, en in het twede de rechtvaardigmaking het onmiddelyk gevolg is, en met die liefde allernauwst gepaart gaat. Hoe zoude ook deze daatlyke liefde afgefcheiden kunnen wezen van de rechtvaardigmaking, dewyl de Schryver duidelyk leert in de 28fte ftellinge, dat de eerfte genade, die Godt aan eenen zondaar vergunt de vergif enisfe der zonden is. Men onderfcheide dan vry de oefening van liefde die 'rechtvaar, digt, en de hebbelykheit die de vorm is,doch men zal altyt met recht den Schrvver uit zyne ftellingen overtuigen, dat hy geleert heeft, dat er geen andere ware liefde is, als de hebbelyke, en de daatlyke overheerfchende, welke rechtvaardigt. Maar laten wy dit noch nader bewyzen. * De Schryver fpreekt in zyne 4n vrye wille niet benadeelt, maar inregen* jel geneest, helpt, en verfterkt tot het guee ? dat eindelyk deze genade tot alle goede •erken nootzakelyk is, te weten, dat wy zon2r haar wel het vermogen hebben, doch met 1 wat vereischt wort, om het goede daatlyk ; volbrengen? leert men noch niet heden iveral, dat de oude wet door haar zelve de geade niet geelt? dat wy verplicht zyn alleone werken tot Godt te fchikken? dat de yree alleen het hert niet bekeert, en dat daar iefde toe nodig is, ook in het H. Sacrament, :n meer andere diergelyke waarheden, die de Appellanten voorwenden, dat door de Bulle redoemt zyn, worden zy niet noch heden Weral, en openbaar geleraart in de Catholyke Serke ? is het deze die zelve Leringe niet, die die de Priesters onzer zending, of te Loven, 3f te Douay, of te Roermonde, of te Romen ingezogen hebben?en diezy verdedigen? of hebben zy ze mislchien afgezworen ? Godt beware hen daar voor. Is een Estius, een Gonet, een Contenfon, een Lemos, een Pontius, een Macedo, een deNoris, eenBellelli, een Bert;, en duizent anderen om diergelyke ftellingen oit veroordeelt? hebben zy ze niet meermalen opentlyk, en te Romen zelfs in gedrukte boeken, en Schriften met toejuiching verdedigt? is een de Noris niet na herhaalt onderzoek zyner leringen tot Cardinaal verheven? Het blykt dan 'tot overdaat toe, dat de Paus de gevoelens der Thomisten, en Aüguftinianen in zyne Bulle niet gedoemt heeft, en het blykt ook, dat de Appellanten met zulks voor te geven , die beklaaglyke onrechtzinn'igheit niet bedryven, als D om  OVER DE BüLLE UNIGENITUS. 2I3 om de genen, die hen op hun woort geloven, en zelfs niet kunnen onderzoeken, aan hunne geboorzaamheit vast te houden. Ik zoude gaarne deze gevolgtrekkingen verzwegen hebben, maar het is te openbaar, om het te kun* nen verbergen; te weten: het is alom bekent, dat toen hunne vergadering te Utrecht in het Jaar 1763 die ftellingen gedoemt heeft, welke van enige beweert wierde: Dat de Roomfche Paufen de leringe der krachtdadige genade, en der goetgunftige Predeftinatie opzettelyk veroordeelt hebben, verfcheiden Priesters tegen die doeming protefteerden, bewerende dat het zo was, en dat zy zulks opentlyk meermalen gepredikt hadden. Waar uit noch meer blykt, van de ene kant uit die zelve doeming, hoe onwaarachtig, en onrechtzinnig hun voorgeven is, dat men overal in hunne boeken vint, dat de Roomfche Paufen die waarheden gedoemt zouden hebben, en van de andere tot welke ongerymtheden men vervalt zelfs op den ftoel der waarheit, als men wettige Rechters tegenfpreektjom de gemeente tot zich te houden. Zy zullen misfehien zeggen, dat wy van de ene kant de Bulle aannemende, en van de andere de Molinisten beftrydende , niet gevolglyk redeneren; dewyl die Bulle de gevoelens der Molinisten hanthaaft, en dus nootzakelyk de gevoelens der Aüguftinianen, en Thomisten , welke wy aankleven, veroordeelt. Maar dewyl dit gezegde enkel op dat voorgeven fteunt, dat 'er geen twist is, als tusfchen de Molinisten, en Appellanten, en niet tusfchen deze, en de Aüguftinianen, het geen wy duidelyk in onzen vorigen wederlegt hebben, zo O 3 zeg- Op'.verPing. Antwoort.  214 VIII. BRIEF. Opwer. Afitwoort zegge ik alleen, dat het duidelyk genoeg bewezen is, dat men een Auguftiniaan, ofThomist kan wezen, en de Bulle aannemen, om dat het van alle kanten blykt, dat in dezelve iets anders gedoemt is, dan de Lering van deze Scholen, te weten: wezentlyke dwalingen, die van de Molinisten niet alleen, maar ook van de Aüguftinianen beiïreden, en verworpen worden. Vry meer reden zouden wy hebben , om de Appellanten te vcrwyten dat zy niet gevolglyk redeneren, dewyl zy overal de Paufen beichelden, dat zy in de Bulle Unigenitus de oude waarheden, en de eerfte grontrapelen van den Godtsdienst met die van Auguftinus, en Thomas opzettelyk, te weten: in de eigenfte bewoordingen van H, Schriften, en Vaderen gedoemt hebben, waarom zy ook dezelve niet willen aannemen; en elders beweren, dat zy ze niet opzettelyk gedoemt hebben. Maar waarom hebben dan de Molinisten uit die Bulle zo dikwils gelegentheit genomen om de leringen van de Aüguftinianen , en Thomisten te verachten, en hen voor Janfenisten uit te fchelden ,zo zy daar van gene redenen vonden in de Bulle zelve? zyn 'er niet meer onder hen geweest,die opentlyk beweerden , dat die leringen in de Bulle gedoemt waren? hebben zy niet noch in deze laatfte Jaren, bchalven de Noris, enen Bcllclli, en Berti de waardigfte mannen opentlyk voor Janfenisten uitgemaakt, om dat zy Auguftyncn waren, en de leringen hunner Scholen verdedig !en ? , "Myn eerfte ancwoort aan deze opwerpinge is, dat zy niets bewyst tegen de Bulle. VVa:it ik ftelle eens vast, dat van dezelve een gron misbruik gemaakt wort by velen, zal zy caar om  evER de Bulle Unigenitus. 215 om niet goet, nietbillyk kunnen wezen? zal een vonnis, zal ene wet daarom verworpen moeten worden, om dat 'er een misbruik van gemaakt wort? dan was zekerlyk de uitfpraak van de vyfde algemene vergadering onrechtvaardig; want daar is noit een vonnis van de Kerk geweest,dat zotegengefproken, en misbruikt is , als die vergadering wegens de drie Cappittels,of om de vergadering van Calcedonien te verachten, of om verfcheiden Bisienoppen, en zelfs de Roomfche Paufen van verraden waarheit te befchuldigen. Myn twede antwoort is, dat de Appellanten wel enige reden zouden hebben, om teldagen, en dén Paufen ook den handel der Molinisten toe te fchryven, zo deze altyt ftilgezeten, en op zofchreuwent ongelyk den bi. Auguftinus,* en Thomas * ja den Apostohfchen Stoel zeiven aangedaan, gezwegen hadden ; maar dewyl de Paufen zelfs geftadig, en allerbitterst daar over geklaagt hebben, en meermalen opentlyk Verklaart, dat het ene openbare overtreding van dePaufelyke bevelen ,er ene zuivere lastering is,de gevoelensder AuguUinianen, en Thomisten ,inzonderheit in het ftul van de Goddelyke genade, welke in deCatholykc fcholen en van Catholyke Schryvers verdedig! worden, van dwalingen te befchuldigen, zo kun nen zy geen de minfte reden hebben, om over d< Paufen teklagen,of om hun dien onrechtmatiger handel der Molinisten toe te fchryven. Reets ja ren voor de Bulle hebben Innocentius X, Alex ander de VII, Innocentius, XI, en Innocen tius XII uitdrukkelyk die leringen geprezen,]; hemelshoog verheven, en op het ftrengstverboden enigen blaam te geven aan de gene, du O 4 dé 2. Ant woort. [  2i6 VIII. BRIEF. deze onwrikbare, en allerveiligfte leringen verdedigen, of iemant voor Janfenist un te fchelden voor, en aleer de Apostolifche Stoel5 gevonnist hadde over de {tellingen, daar men over zoudeims. ten, of voor, en aleer het wettiglyk bewezen zou. de zyn j dat de bejchuldigde ene der vyf ftellingen had ftaande gehouden. Doch dewyl men bezonderlyk voorgeeft, dat de Bulle die waarheden heeft benadeelt, zo zal ik ook bezonderlyk die Paufen aanba. len, die na de uitgaaf van dezelve geleeft hebben , en wel met de eigenfte woorden , als hunne Decreten aangetekent ftaan io de vergadering van Utrecht. 1763. „ Wat is 'erin deze onze tyden krachtiger, v wat is 'er nadrukkelyker, als het getuigenis „ van Benediófcus XIII? In zyn breve van den „ 6 Nov. 1724, welke begint met dezewoor„ den Demisfas preces, en in zyne Bulle van „ den 26 Aug. 1727, welke begint pretiofus, „ verklaart zyne Heiligheit opentlyk dat de „ gevoelens wegens de genade door haar zelve, en „ innerlyk krachtdadig, en de genadige Predeftt. „ natie tot de Heerlykheit des Hemels zonder eni„ ge voorzieninge van verdienften, beweert van de >•> H Leeraren Auguftinus, en Thomas volkomen „ overeen komen met het woort Godts, met debe- fluiten der Paufen, en vergaderingen, en met „ defpreuken der Vaderen. En gebiet onder be„ dreiging yan Godts oordeel, alsook onder ker„ kelyke ftraffen aan elk, en allen gelovigen, dat zy deze allerzekerfte leringen nimmer zullen f, verachten, 't zy met woorden 't zy met fchrijt. „ Woorden, die klaarder als de zon zyn, en „ niet behoeven uitgelegt te worden". Ik zoude wel in ene vergadering van Gees- te-  over de Bulle Unigenitus. 217 telyken meer rechtzinnigheit gewenscht hebben, en dat zy het fterkfte bewys tegen den Schryver die zy wederleggen, niet achtergelaten hadden. Want wat was'er bondiger,om den Schryver van het Precis &c., die de Bulle Unigenitus opwierp, (zo als zy zelfs belyden,) om te bewyzen, dat de Paufen de lering van Auguliinus, en Thomas veroordeelt hebben, te wederleggen, en te befchamen, dan het getuigenis , en de openbare verklaring van Be • ftedi&us XIII, in het gemelde Breve, dat al wie voorgeven, dat door de Conjlitutie Unigenitus de lering der Aüguftinianen, en Thomisten ge.doemt is, het Apostolisch gezag belasteren. En dat deze zelve lasteraars, mits zy hun bedrog niet vol' gen willen, genoegzaam kunnen zien, dat de on~ wraakbare, en aller veiligfte leerftukken van den H. Auguftinus. en Thomas in genen dele, hoe ook genaamt, door de voornoemde Conjlitutie beftraft, of gewraakt ïsl Doch het is geen raat. zei, waarom zy deze verzekering van dien Paus uit hunne vergadering gelaten hebben, als men nadenkt, dat zy zelfs daar mede verlegen zouden wezen, en hun eigen vonnis ondertekenen. De vergadering gaat voort met andere Decreten van Paufen aantehaïen, narnentlyk twe van Clemens XII,en een vanBenedictusXlV, waar in op het nadrukkeJykst verklaart wort, dat de zelve lering noit van den Apostolifchen Stoel gedoemt is; maar integendeel altyt goetgekeurt, hoog geprezen, en bevestigt is geworden; doch wederom geen een woort wegens de Bulle Unigenitus opgeworpen van den gene, die daar wederlegt wort, fchoon wel {Jegelyk die zelve Decreten melding daar van O $ ma.  2iS VIII. BRIEF. ping. maken, en bezonderlyk Clemens XII in zyne Bulle van den 2 Oétober J733 die zulk een voorgeven noemt een onverdragelyke hartnekkigheit. „ Het doet ons ten boogden leet", dit zyn zyne woorden, „ dat de duifternisfen „ van de Kinderen der tvvedracht veroorzaakt, „ noch niet uit het begrip van enigen wegge„ nomen zyn,en dat 'er noch heden verfchei„ den zyn, die met ene onverdraaglijke hart„ nekkigheit durven beweren,dat door dege„ melde Confiftutie (Unigenitus) de lering van „ den H. Auguftinus, en Thomas wegens de „ kracht der Goddelyke genade veroordeelt „ is". En hier op volgt een allerftrengt verbot van oit iets, of in fchrift, of woorden te uiten, dat zo enen laster enigzins zoude kunnen doen geloven. Wie ziet dan niet dat het eert' fchreuwent misbruik is, die men van de Bullé maakt, als men wil beweren, dat die heilige, en dierbare lering daar door veroordeelt is? Men ziet hier ook, dat de Paufen daar op noit ftll gezeten, of gezwegen hebben; men ziet hiereindelyk zonneklaar, dat de Appellanten zelfs, en hunne vergadering deze ftukken niet hebben durven ophalen, om dat zy niet minder , als de Schryver van het Precis, dien zy daar wederleggen, en plechtiglyk doemen, door die ftukken van hunne onrechtzinnigheit overtuigt, en veroordeelt worden. Maar de mening van Clemens XI,zullen zy 'zeppen, wort door geen verklaring van zyne opvolgers in hetPaufelyk gezag verandert, en zyne aangekleeftheit aan de Molinisten toont genoeg, dat zyn oogmerk in die Bulle geweest is,de gezonde leer uit de Kerk te verbannenjhet  over. de Bulle Unigenitus. 219 is daarom, dat wy die verklaringen nietby onze vergadering ge voegt hebben. Doch wie zal oit beter den zin, en mening van Clemens XI kunnen uitleggen, als zyne wettige opvolgers? Is 'er iemant ter werelt, die daar meer gevoegt toe is ? en wat de Bulle zelve betreft, wie zal de wettige opvolgers het recht betwisten, om de befluiten van hunnen voorzaat met dat zelve gezag, waar mede zy gemaakt zyn , goet, of kwaat te keuren ? dan, wanneer zy ze goetgekeurt hebben,wie twyfelt, of zy zyn het ook, die voordewettigheit, en rechtvaardigheit der zei ver inftaan, dan of het hunne eigen waren? maar de opvolgers van Clemens XI hebben pleehtiglyk zynen zin, en mening ui tgelegt, en ook over de Bulle zelve geoordeelt, dat zy in genen dele de voornoemde waarheden benadeelt; by gevolg blykt het uit het allerwettigst gezag, dat noch de mening van Clemens XI, noch die van de Bulle is, de leringen der Aüguftinianen , en Thomisten te benadelen. Hier uit volgt ook noch, dat zo in die Bulle enig kwaat ftak, het niet aan Clemens XI alleen moet toegefchreven worden, maar ook aan alle zyne Nazaten, die dezelve goetgekeurt hebben, en dus als haar eige hebben aangenomen, en zo daarin de waarheit verraden is, 'er alle deze Paufen ook fchuldig aan zyn. Maar wie zal zich oit kunnen laten voorftaan, dat de hevigfte .verdedigers van Auguftinus, en Thomas zo als bezonderlyk Benediclus XIII, en XIV, die zelve lering gedoemt zouden hebben ? of zelfs ene Bulle goetgekeurt zouden hebben, daar dezelve in gedoemt was? Zou hier mede alle achterdocht wegens de me* Antwoort.  220 VIII. BRIEF, mening van Clemens XI niet moeten verdwynen ? blykt het niet volkomen uit het getuigenis zyne Nazaten, welke zyne mening geweest is? Wel aan, het blyke noch niet genoeg. Maar wat dan, zo hy ook een openbare verklaring des wegens heeft uitgegeven ? wat dan, zo hy ook duidelyk getuigt, dat hy de leringen der Aüguftinianen, en Thomisten in zyne Bulle niet heeft veroordeelt? wat dan, zo hy zulk een voorgeven ene kwaataardige lastering ;noemt? zou men dan noch kunnen beweren , dat zyne mening anders geweest is, of dat die Bulle toch in dien zin moet uitgelegt worden ? maar dit zegt de Paus uitdrukkelyk in ene Bulle van den 27 Auguftus 1718 welke begint Pastoralis officii; want na dat hy van de Bulle Unigenitus melding gemaakt heeft, hoe dezelve verkeerdelyk uitgelegt, en de gevoelens der Scholen met de gedoemde ftellingen verwart worden, vervolgt hy aldus: voor het overige, in dit zelve verkeert begrip „ verlaten zy hunnegewoonlyke wyze van te „ lasteren niet; zo immers de boosheit hen niet „ verblinde, en zy de duifternisfe niet liever „ hadden, als het licht, dan moesten zy niet „ onkundig wezen, dat die gevoelens, en „ leringen, welke zy met de dwalingen door „ ons veroordeelt verwarren, opentlyk, en „ vryelyk in de Catholyke Scholen, zelfs na „ het uitgaan van onze bovengemelde Confti,, tutie, onder onze ogen geleert, en verde* „ digt 'worden, en dus ook in genen dele „ hoe ook genaamt door de zelve veroordeelt „ zyn, maar het vuur van twedracht is 'er opgevallen, en zy hebben den zon der allerkiaarile waarheit niet gezien". Zie daar nu woor-  over DE BuLXE UnIGE NITUS. 221 woorden,die waarlyk klaarder dan de zon zyn,en die de zaak, welke wy voorhebben, volkomen beflisfen, te weten: dat Clemens XI, in zyne Bulle Unigenitus, de leringen der Aüguftinianen , en Thomisten niet gedoemt heeft, en niet heeft willen doemen; want hy getuigt het zelf, en verklaart zich opentlyk aan de gehele Kerke door ene plechtige Bulle. Onder tusfchen waarom diergelyke verklaringe van den Paus in.de vergadering van Utrecht niet gebruikt tegen dth Schryver van het Precis, die voorgaf, dat de Paufen de Lering van Auguftinus, en Thomas in de Bulle Unigenitus opzettelyk gedoemt hadden ? was dit niet het fterkfte, en bondigfte bewys ? waarom dan juist alle de decreten van de Nazaten over dit ftuk genoemt, en dit alleen achtergelaten? indien men niets anders voor hadde, als de waarheit, en de gerechtigheit, behoefde men dit niet te verzwygen ; in tegendeel men hadde nootzakelyk moeten fpreken van de verklaringen dezer Paufen wegens de Bulle Unigenitus, en wel bezonderlyk van deze laatfte van Clemens XI, dewyl anders de Schryver, die inde vergadering wederlegt wort, noch konde beweren , dat die lering opzettelyk daar gedoemt is, en dat de verklaringen der Paufen niet anders bewyzen, dan dat de Paufen niet gevolgelyk redeneren, met te ontkennen het geen zy,ofeen van hunne voorzaten te voren vastgeftelt hadden; daar de ftellingen die in de Bulle gedoemt zyn in haren natuurlyken zin die lering voordragen, en dus niet by onkühde,of mistasting (materialiter) maar met volle kennis, en opzet (formaliter) in haren natuurlyken zin opentlyk, zo alszy inde H.Schriften ge-  222 VIII. BRIEF. geleert , en by de ff Outvaders in eigen bewoordingen gevonden wonten, gedoemt zyn. Doch het heeft de vergadering behaagt die' verklaringen wegens de Bulle Unigenitus te verzwygen, om dat men daar ailercuidelykst konde zien, dat niet alleen de Schryver, maar ook zyne Rechters ongelyk hebben met ce beweren, dat die Bulle niet aannemelyk is, om dat 'er de lering van Auguftinus, en Thomas t zydan op wat wyze veroordeelt wort. Want die verklaringen tonen* onweeriprekelyk aan dat die lering in genen dele, noch door on! kunde, noch met opzet veroordeelt is, en dat men den Apostolifchen Stoel'belastert, ja dat het ene onverdraaglyke hartnekkigheit is zulks voor te geven. Ik denke ook niet, dat men tegen die verklaringen enige uitzondering zal kunnen maken, ten minften.niet-van de genen, die de ver*adering van Utrecht aannemen, met te zeggen, dac alle die Paufen niet gevolglyk redeneerden, want dewyl zy zelfs van die zelve Decreten gebruik hebben gemaakt tegen den Schryver van het Precis, en aan dezelve die kracht hebben toegefchreven, die bekwaam was,om hem te wederleggen, en te bewyzen, dat de Paufen , door de Bulle Unigenitus de lering van Auguftinus, en Thomas niet opzettelyk hebben gedoemt, en dus hier in niet gemeent hebben, dat de Paufen niet gevolglyk redeBeerden; zouden anderen aldus ook niet het zelve recht hebben,om van diergelyke Decreten gebruik te maken tegen hen, en aan dék zelve die kracht toe te fchryven, die bekwaam is om hen te wederleggen, en te bewyzen, dat door die Bulle in genen dele noch opzettelyk, noch  over de Bulle Unigenitus. 223 noch door onkunde, of mistasting die lering gedoemt is? Dewyl dit zo wel, als het ander daar verklaart wort ? zouden die Paufen meer geloofbaar zyn in het geen de Appellanten uit die Decreten aanhalen , als in het geen zy achtergelaten hebben, en van ons wort aangehaalt? of zouden de Paufen de Bulle Unigenitus die zy zich ook toeeigenen door hunne goetkeuring, als ook hunne verklaringen, niet zo v/el in 't een, als in 't ander verftaan kunnen? Zou Clemens XI niet beter zyne eige mening in die Bulle weten ? of minder geloofbaar zyn in de ene, als in de andere?of zou hy ook den zin van zyne eigen Bulle niet begrepen hebben? het zyn dan volftrekte ongerymtheden die men moet beweren om ftaande te kunnen houden , dat de Bulle Unigenitus niet aannemelyk is, om dat de lering van Auguftinus, en Thomas wort benadeelt, en het blykt van alle kanten , dat de verklaringen der Nazaten, en van Clemens XI zelfs in alle hare delen haar volle kracht behouden, en ten alle opzichte wettig zyn, dus dat het onweerfprekelyk ook blykt, dat hy in zyne Bulle den zin, en lering van den H. Auguftinus, en Thomas niet heeft willen doemen. Maar dit zo zynde, zie daar nu ene duidelyke uitlegging van de mening van Clemens XI, zie daar ene uitdrukkelyke onderfcheiding van den zin, dien hy gedoemt wil hebben, zonder welke de Appellanten zeggen, dat zy de Bulle niet aan kunnen nemen. Hy verklaart opentlyk, dat hy dien zin, en lering niet heeft willen doemen, dien zy zeggen gedoemt te wezen. Wat kan men meer eifchen, om een vonnis van de Kerk wegens enige ftellingen aarmeme- lyk  224 VIII. BRIEF. lyk te maken , dan dat wy weten, welke lering daar gedoemt wort, en welke voor die doeming beveiligt wort?of weet men noch niet, welke dwalingen het zyn, die gedoemt worden, en welke Leringen veilig? De Paus zegt, dat die Leringen opentlyk, en vryelyk in de Carholyke Scholen geleert worden, en weet mennrsfchien niet welke gevoelens,en leringen het zyn,die onder de ogen van dien Paus geleert wierden, zo wegens de genade , en de Predeftinatie, als wegens den vrye wille, de liefde , de vreze, het geloof, de oude Wet, en andere ftukken waar over gevonnist is ? Het zyn dezelve, die noch in de voornaamfte fcholen van Europa, die van ontelbare Schryvers van deze, en vorige tyden, die van Auguftinus, en Thomas geleert, en van de Paufen ten allen tyden bevestigt zyn. Zie daar dan alle die leringen op nieuws bevestigt, kan men oit duidelyker aan wyzen, wat men goetkeurt, kan men oit beter verklaren, wat men gedoemt wil hebben ? De Appellanten hebben altyt gevraagt na verklaringen van de Bulle, verfcheiden Bisfchoppen van Frankryk hebben ze gegeven, daar na twe en veertig te 'gelyk, eindelyk hondert; doch dit was niet genoeg, misfehien om dat zy de mening van Clemens XI niet wisten ; dan die Paus geeft deze verklaring, wat kan men meer doen, als 'er niet anders, als verklaring gevraagt wort? 't was alleen, zoals zy zeiden, om de gezonde Leer te beveiligen; die is in die verklaringen beveiligt; om. cie achting voor de fpreuken der Vaderen te be. houden ; die is in die verklaringen behouden , en de eerbiet voor de Vaders is by alle gelo- vi-  over.de Bulle Unigenitus. 225 Vigen na de Bulle even groot, en billyk gebleven. Kan 'ei* dan noch iets meer met bilJykheit geëischt worden ? is niet een iegelyk der Gelovigen genoeg verzekert, dar. de Paus niet de oude lering, noch de fpreuken der Vaderen , maar wezentlyke dwalingen heeft willen doemen? en kan 'er nochiemant wezen, die enige kennis van de zwevende gefchilien, of van de leringen derScholen heeft,enniet weet welke dwalingen hy waarlyk heeft gedoemt? waarom is het dan, dat men noch niet luifte* ren wil, en van geen onderwerping, of aanneming horen? waarom die verklaringen van de Paufen verduistert, daar zy het meeste licht konden geven,om de Bulle te doen verftaan? waarom verzwygen, het geen de Gelovigen wegens den zin derzelver 't best zou kunnen onderrechten ? moet een onzydig mensch niet als van zelfs in achterdocht vallen, dat het om iets anders te doen is, als de lering van Augus» tinus, en Thomas, of de Spreuken der Vaderen? moet men niet oordelen, dat in die Balie ene gansch andere Lering,als die vandeScholen, gedoemt wort, en ene lering die van die Luiden bemint wort, die dezelve beftryden? moet men niet zeggen, dat het hun te doen is om de dwalingen, die daar wezentlyk volgens het oordeel van alle rechtzinnigen gedoerat worden ? Hoe heeft dan, zullen zy noch zeggen, de lering van Molina zo veel opgang gemaakt na het Formulier, en bezonderlyk na de Bulle? zyn niet die twe;ftr*kken deoorzaken.geweest, dat die lering overal verfpreit is, en die der Aüguftinianen, en Thomisten Verdrukt ? moet P meu Opwer- ping.  226 VIII. BRIEF. Ante/ooit «tl. ■, % l men zulks niet aan Clemens XI, en volgend» Paufen wyten? Ik zegge: neen voorzeker, ftaande hunne deftige, en openbare verklaringen, en zo zy het die Paufen willen wyten, dat die lering niet gedoemt, of de twisten niet beflist zyn, dan moeten zy het eerst wyten aan Clemens VIII, aan Paulus V, en alle de volgende, dat zy niet hebben kunnen oordelen, dat dezelve te", gen de H. Schriften, en de overleveringen ftrydig is. Wie is dan de ware oorzaak van den opgang van Molina? Hec is Janfenius geweest, als hy deMolinisten beftrydende met de lering, gelyk hy meende, van Auguftinus, in de dwalinge gevallen is, en aldus ook de ware lering van Auguftinus hate. lyk gemaakt heeft. Het zyn de voorftanders van Janfenius geweest, als zy in weerwil van het vonnis desApostolifchen Stoels beweerden , dat hy geen dwaling, maar de ware lering ran Auguftinus geleert hadde. Hetzynde Zede. lyke Aanmerkingen geweest, en alle degenen» die de wraking daar over van den Paus, en de Bisfchoppen gevelt niet wilden aannemen onder het voorwentzel, dat daar de lering van Auguftinus wiert veroordeelt. Want toen hadden de Molinisten gelegentheit, om op hunne gehoorzaamheit te roemen, en tegen de ongehoorzaamheit der Janfenisten uitte vallen. Toen wadden zy gelegenheit om aan te merken, dat ie gevoelens van Auguftinus aanleiding geven tot de dwaling. Toen hadden zyeindelyk gelegentheit, om tegen Janfenius, en zyne voorÜanders te fchryven, en om dat deze altyt op Auguftinus, en Thomas roemden, ook de Aujuftinianen, en Thomisten, dan of zy dezelve dwar  over de Bulle Unigenitus^ 227 dwalingen voorftonden, om dat zy dezeh meesters hadden, voor Janfeniften te befche •den, waar door dan ook hunne gevoelens me( achtbaarheit bygezet wierde. Immers zo Janfi nius de ware lering van Auguftinus, gelyk zya tyt, en noch alom te Loven, te Parys, te Romer m meest alle Kloosters geleert wort, tegen d Molinisten hadde verdedigt, of zo zyne vrier den terftont het vonnis van den Apostohfche Stoel, dat niet tegen de Lering van Auguftinus maar tegen die van Janfenius gevelt was, me de behoorlyke Eerbiet hadden aangenomen, ei aldus de dwaling met den Paus gedoemt,end gezonde Leer bJyven verdedigen, zouden z; dan oit zo een groten voet gekregen hebben om hunne gevoelens voort te planten ? zoudeniet alle gelovigen de grootfte achting behou den hebben voor de leringen der Aüguftinianen welke niet als door den twist, en tegenfpraat vermindert is? zoude niét een iegelyk de ver dedigers dier leringen gceerbiet hebben, ali die aan genedeminfte achterdocht van dwalin ge onderhevig zyn? daar men nu van de Appellanten om hunne onbehoorlyke tegenkanting tegen de billykfte uitfpraken, die met zo menigte en plechtige verklaringen van Paufen niet ophout,een affchrik heeft, om datmenze aanziet als verdachte Luiden, die onder fchone vvoorden het kwaat willen.verbergen, en met duizent voorwentzelen , en uitvluchten niets anders voor hebben, niets anders zoeken, als dje uitfpraken, of vonnisfen zelfs uit den weg te hebben. Dit is het dat men voorheeft, bezonderlyk in onze dagen. Men zoekt gene.verklaringen, of uitleggingen meer van de Bulle; dat was in P 2 an- ■e 1- •r U i> 1 » t 1 I > 1 t Oogmerk dtr Appellanten.  I : Antwoon wegens den Keizer. ü3 VIII. BRIEF; mdere tyden hun uitvlucht. Men wil geen ver:ckering meer, dat de gezonde leer, of de preuken der Vaderen in de Bulle niet gedoemt lyn; Die is ten overvloede gegeven; dus kan tot geen voorwentzel meer dienen. Nu wil men de Bulle zelve, als ook het Formulier te niet hebben, en dat de Paus die twe Henen van aanftoo'. voor onze Appellanten zal affchaffen, veroordelen, vervloeken. Dit is het doelwit, dat zy te voren ook gezocht, en nu denken te züllë'n kunnen bereiken; want dan zal het blyken, dat zy volkomen gelyk gehat hebben, dat de Apostohfche Stoel de eerfte grontwaarheden van het Christendom daar gedoemt heeft, dat de Bulgezinden daar deel in hebben, dat de Janfenistery niet, als een fpook, en ene uitvinding van de Jezuiten is, dus met hun ook verdwynen moet, dat zy op ene grouwelyke wyze mishandelt zyn,. als Zy verdacht zyn gehouden van kwade leer, en daarom uit de gemeenfchap der gelovigen zyn gebannen. Zie daar wat zy nu willen, en waar toe zy denKeizer fchynen aangezocht hebben, en waar in zy zeggen , dat deze Monarch hen begint te begunftigen. Maar het verwondert my zeer, myn Vrient, dat gy, zo als ik uit uwen laatftën, die my voor enige dagen ter hant gefteltis, verfta, daar voor vreest, als of de befchikkingen van dien Vorst wegens het Formulier, fen de Bulle, welke hy in zyne landen verbiet plechtiglyk langer te tekenen, of aan te nemen, enig na« deel tot onze zaak zou kunnen doen. Immer* gy weet, zogy noch het blat van de Kerkelyke nieuwstydingen yhet welk van de Appellanten zelfs;gefchreven, en gedrukt wort, leest, dat de Paus *óuq de Bisfchoppen van -Hongaryen ver-  OVER. EE. BOLLE UNIGENITUS. 22<£ verklaart heeft, dat de Bulle „ Unigenitus „ in de fenolen geleert moet worden, niet op „ ene Hiftorifche, maar op ene leerfteüige „ r^Dogmatique.) wyze; want wie is die God es • 5,, geleerde, die de Bulle Unigenitus niet kent ? Doch het is niet nodig, voegt Z. H. daarby, v dat men daar in het openbaar over twist, en „ aldus kan men de Keizerlyke Ordonnantie „ Publiceren, met te verklaren, dat het oog„ merk Z. M. is alle twisten te beletten". Ik zal daarby voegen, dat de Paus zelf eigenhandig aan den Cardinaal Aarts-Bisfchop van Mecheien fchryft, dat hy aldus met den Keizere overeen gekomen is, Dat die Bulle als Dogmatique worde voorgedragen in de Scholen, en daf men de twisten daar over alleen zal verbieden. Of nu de Keizer deze overeenkoming onderhout, dan niet,zulks betreft de rechtvaardigheit onzer zaak niet, welke door die overeenkoming noch meer bevestigt wort, maar alleen de uitvoering, welke in die landen in deze tyden, cn daar het plaats heeft, niet zo nodig meer is, als'te voren, en daarom zonder gevaar kan achtergelaten worden. Herinner ü nu eens, wat wy in onzen eerften wegens het Formulier gezegt hebben, dat het den verdachten alleen voorgcfc'hreven is, en daar uit zult gy zeer wel kunnen begrypen, dat het te Loven, daar niemant der Leraren aan de minfte achterdocht onderhevig is , sis ook in Duitslant, en in de Erflanden het niet meer nodigisdatFormulier,of die Bulleplachtiglyk te doen aannemen, te meer dewyl alle de Geestelyken in die zelve plaatfen, zonder tegenfpraak dezelve tot nu toe aangenomen hebben, en men niet hoort, dut zich icmant P 3 daar  »3o VIII. BRIE F. daar van opentlyk beroept, zo als het te voren bezonderlyk in Frankryk meermalen gefchiede , aldus dat de Paus, en de Keizer het Formulier, en de Bulle in haren vorigen ftaat, en waardy laten, maar niet meer nodig achten, by gebrek van tegenfprekers, daar van een bezonder werk te maken, om ze te doen ondertekenen, op die zelve wyze, als de ou te Formulieren, of Bullen van Paufen tegen de Neftórianen, EuticMarren, er Pelagianen, ook nu, en altoos in naren vorigen ftaat, en waardy zullen bly. ven, fchoon zy niet meer ondertekent, of voorgedragen worden in deze landen. Het Formulier, en de Bulle, zegge ik, worden door die befchikkingen van derTKeizer,zo als zy toei-.eftemt zyn van den Paus, wel verre van benadeelt, integendeel bevestigt, en die zelve affchfeffing van ondertekeningen , ftrekt tot een allerbondigst bewys van de billykheit, en rechtvaardigheit derzclver. Namentlyk men ziet daar, dat de tegenparty zodanig reets verzwakt is, en vermindert, dat men'er geen werk meer yan behoeft te maken, om ze te befiry. den, ja dat 'er in alle die landen gene tegenfprekers meer zyn , gelyk zy in Itaïicn , of andere delen van Europa niet geweest zyn, waarom daar ook niet nodig was die ondertekeningen af te vergen. Maar is het niet altyt een vaste regel geweest, om in de Kerk ene k wade zaak van de goede te onderfcheiden, dat de . eerfte hoe flerk, en vreefllyk zy ook wezen mag, na enigen tyt, als zy opgcheldert ,en te deeg onderzocht wort, verzwakt, en geftadig meer en meer van hare verdedigers wort veraten, terwyi de goede hier tegen hoe langer, -hoe meer in krachten, en in verdedigers aart gróeitf  «VER DE BüLLl UNIGEKtïf US, 23Ï groeit ? ten minften de Outvaders hebben ge. ftadig, en eenparig dezen regel den gelovigen voorgedragen, om hen over de gezintheden hunner tyden te doen oordelen; en wy zien 'er de waarheit van fchieropalleblatzyden van de gefchiedenisfen der Kerke. Dan de Tegenwoordige ftaat der Appellanten op dezen toets geftelt, is volkomen ook voor de onwetenden beflisfent. Want uitgenomen een zeer klein getal verborgen in Frankryk, als ook een ander zeer klein getal in de Provincie van Hollant, en Utrecht, daar zy nog van dag tot dag verminderen, zyn zy nergens meer te vinden, terwyl in tusfchen de voorftanders van het Formulier, en de Bulle van het begin af altyt geftadig, en dagelyks aangegroeit zyn, zo dat men tegenwoordig reets onnut, en onnodig acht daar langer werk van te maken, en men de Janfenistery als ene verouderde en verlieten zaak moet befchouwen. Wie ziet dan niet, dat die zelve befchikkingen , daar de Appellanten zo veel hoop op ftellen, en reets Triomf over zingen, dan of het Formulier, en de Bulle uit de werelt, en gedoemt waren, tot een bewys ftrekken van de billykheit der zaak, die wy met de Paufen, en met de Kerke verdedigen ? Trouwens uit die befchikkingen van den Keizer volgt geenflns, dat onfe Appellanten, of ook in Brabant, en zyne Erflanden iemant, dievar. dacht is van kwade leer, niet verplicht zoude kunnen worden, om het Formulier en de Bulle te ondertekenen, of om die weigering uit de gemeenfchap der gelovigen door de Bisfchoppen niet gebannen worden. Want het is gansch niet te vermoeden,dat zo een wyze'Vorst enig P 4  23a VIII. BRIEF. gewetensdwang zoude willen oefenen, en de gelovigen willen nootzaken voorde hunne aan te nemen, die zy voor de hunne niet erkennen. Het is de achterdocht van kwade Lering, die het Formulier, en de Bulle in de wereltgebragt heeft, en dus zo lang, als 'er achterdocht js, moeten zy ook ondertekent worden, die achterdocht niet meer beftaande, is de ondertekening niet meer nootzakelyk, gelyk ook de ondertekening gefchiedende van de genen,die verdacht zyn, is de achterdocht ook verdwenen , en tegengefproken wordende, blyft de achterdocht by de gelovigen, die het zich ten allen tyde, zoalshetduizende voorbeelden uit de outheit, en noch heden uithetoosten, daar van de bekeerlingen enigeFormulieren getekent moeten worden , aanwyzen, een plicht gerekent hebben de zulken te vluchten. Aldus heeft men van Outs, en aldus zal men altoos in de Catholyke Kerke fpreken. De vonnisfen, en uitfpraken moeten van alle gelovigen geëerbiet worden, en men mag zich daar nimmer van ontrekken. „ Niemant", deze zyn de woorden van den groten Bencdi&us XIV, wiens nagedachtenisfe ook by de Appellanten in zegening is, in zynen Brief aan deBisfchoppen van Frankryk den róOctober 1756. „Nie. „ mant der gelovigen kan zonder gevaar van „ zyne euwige zaligheit zich van de verfchul. 3, digde onderwerping aan dezelve (Bulle Uni. „ genitus) ontrekken, of op enigerlei wyze ,, 'er zich tegen aankanten". Op den zeiven roonfehreef ook Clemens XIV, die men zekerlyk voor geen Jezuitsgezinde zal aanzien, in zekeren brief tot antwoort wegens de verzoeking der Appellanten, dat hy ze met zeer veel ge-  over de Bulle Unigenitus. 233 genegentheit omhelzen zouden, zo haast, als zy zich aan de befluiten van de Kerke hadden onderworpen. Hier uit kunt gy nu oordelen, met hoe weinige gront men voorgeeft, dat met de Jezuiten ook het Formulier, en de Bulle te niet moeten gaan, en dat zy uitvindingen zyn van die Luiden. .Neen, myn vrient, zulk een voorgeven komt hier gansch niet te pas, gelyk ook niet het geen die Paters gedaan, of gelaten hebben. Want het geloof van de Kerke hangt van gene Menfchen af. Hebben enige onder hen kwalyk geleert, de Paufen hebben hen niet ontzien, om hunne ftellingen te doemen, en zy hebben gehoorzaamt ofzyzyn geftraft. Derhalven de zaak, die wy verhandelt hebben, wort noeh beter, noch erger door de vernietiging van de Sociëteit; want het Formulier,en de Bulle blyven altyt hun vorig gezag behouden, en my dunkt zulks genoegzaam bewezen te hebben. Ondenusfchen ik wenschte wel, dat onze Appellanten overal de zelve taal fpraken, dan zou de heuglyke tyt van hunne verzoening zeer na by zyn; want dan zouden alle dezwa» righeden, die zy wegens het Formulier , en de Bulle hebben van zelfs verdwynen. In de verklaringe hunner Lering wegens de zwevende gefchilien toegezonden aan Benediclus XIV. in het Jaar 1744, en gelast in hunne vergadering, fluiten zy aldus:' „Schoon onder de Artikelen die wy ons bezonder toceigenen, niet wei„ nige zyn, die van vele Godtsgeleerden be„ ftreden worden, niet weinige, die wy van „ groot gewicht achten tot de zuiverheit van „ de Catholyke Lering, en ten hoogftennut„ tig voor de zaligheit der zielen; verre zy P 5 5, even-  m VIII. BRIEF. „ evenwel, dat wy de genen, die het tegen» „ deel ftaande houden, zouden denken uit de „ gemeenfchap der Kerke gefloten te zyn ,zo „ lang,als de Kerke die verfchillen door haar „ oppergezag niet beflist heeft, noch vry „ verder zy, dat wy de genen zouden ver. „ oordelen, die over enige dier Artikuler» ,, meer in woorden, als in den zin verfchillen. „ En om alles met weinig te zeggen , allele. „ ring diedeRoomsch Catholyke Kerke hout, „ houden wy, alle die zy doemt,doemen wy , „ alle die zy verdraagt, verdragen wy". Want door deze woorden, zo men die altyt deed gelden, dunkt my een zeer groot getal zwarigheden weggenomen wegens de Molinisten, of verfcheiden Leringen der Jezuiten, die van de Kerke verdragen worden, en die zy dus ook bekennen , dat niet tegen het Catholyk geloof ftry. digzyn, dewyl zy toch noit zullen willen beweren, dat de Catholyke Kerke na gedaan onderzoek opentlyke dwalingen verdragen zal. Hier van daan, dat zy ook geen zwarigheit maken Kerkelyke gemeenfchap met die Luiden te hebben, zo lang de Kerke hen niet ais Ketters veroordeelt, het geen noit gefchiet is. Laat ons hier nu by voegen, het geen ftaat in het begin van die verklaring: „ Dewyl het „ hart valt aan ware Catholyken in achterdocht van kwade leer te raken by een Catholyke, „ wie hy ook zyn mag; zo valt het noch vry harder, als het is by wettige Overheden, 5, maar ver allerharst by de Roomfche Kerke, „ de Moeder, en Meesterfche van alle Ker • „ ken". 'T is evenwel by deze zelve Kerke, dat de Appellanten verdacht zyn van kwade Leer, om dat zy zich niet willen onderwerpen aan  OVER DE BfjLLE UnI GENITUS. 235 aan het geen hun van haar voorgefchreven wort om de achterdocht weg te nemen, en om van hunne rechtzinnigheit in de bovengemelde verklaring verzekert te wezen; en waarom dan niet uitgevoert het geen zy zeggen ? Wy hebben in onze brieven, ik meen met bedaartheit, hunne belangen, en zwarigheden onderzocht ,wy hebben, ik meen ook bondig genoeg, bewezen, dat de redenen, die zy voorgeven , om de onderwerping wegens het Formulier, en de Bulle, waar van alleen hunne verzoeningafhangt, tegen te gaan, geen kracht hebben,om een bedaartgemoet over te halen, zo dat wy hebben bewezen, dat die onderwerping, en billyk is, en veilig voor hun gewisfe , en zy dus gene redenen hebben , om ze te weigeren. Want wat het Formulier betreft, ik hebbe aangetoont, dat het gezag in zo ene zaak verplicht tot gehoorzaamheit, leerzaamheit, en onderwerping, en dat de ondertekening daar van, niet alleen op het alout gebruik van de Kerke in diergelyke voorvallen, maar ook op de waarheit, op de gerechtigheit, en op de voorzichtigheit fteunt. En wat de Bulle Unigenitus aangaat, voor eerst blykt het van zelfs, dat de Redenering over het Formulier hier ook plaats vint, en haar volle kracht behout, om tot de aanneming van het vonnis der Opperherderen te •verplichten. Verder hebben wy aangewezen, dat deze Bulle niet alleen door de wetten, en gewoontens der Kerke wort gebillykt, maar ook, gelyk het Formulier, op de waarheit, op de gerechtigheit, cn op de voorzichtighek getint'. 'Ejndelyk hebben wy doen zien, dat daar  236 VIII. BRIEF. daar wezentlyke dwalingen gedoemt zyn, als ook welke dwalingen die zyn, en welke Leringen voor die doeming beveiligt blyven; Dit is, dunkt my al wat men kan eifchen, cm het geweten der Appellanten gerust te ftellen in hunne onderwerping, zo het geweten is, dat hen van de gehoorzaamheit aan hunne wettige Overheden heeft doen afdwalen. 'T is waar, dat cno algemene Kerkvergadering over deze zaken niet heeft geoordeelt, doch dè Bisfchoppen, die het Vonnis der Roomfche Kerke goetgekeurt hebben . en de toeftemming van de verfpreide Kerke, die met haar Hooft hen van hunne gemeenfchap af gefneden heeft, wegen tegen ene Algemene Kerkvergadering op, behajven dat ene Algemene Kerkvergadering ene zaak niet billyk kan maken, welke in haar zelve onbillyk is, dus de ondertekening, of aanneming dier vonnisfen niet goet kan maken, zo zy in haar zelve kwaat is. Daar is ook geen waarfchynelykheit, dat die Kerkvergadering in onze dagen gehouden zal worden, noch enige reden, dat die zelve Bisfchoppen, die hen veroordeelt hebben, en zekerlyk in die vergadering ook zouden moeten voorzitten, van gevoelens veranderen zouden, en afkeuren, datzy te voren goetgekeurt, of goetkeuren, datzy te voren afgekeurt hebben. Zo dat wat men ook voor mag geven, het volkomen, en van alle kanten blykt, dat de Appellanten geen reden hebben, om het Formulier, en de Bulle te beftryden, dat de onderwerping het enigfte middel is tot de verzoening, en dat zo zy zulks blyven weigeren, defcheuring, die hen van  OVER DE BüLLE UNIGENITUS. 237 van ons verwydert, niemant anders, als hun te wyten is. Godt gave, myn Vrient, dat zy eens met de daat toonden, het geen zy dikwerf met woorden verklaren, -dat zy tot die verzoening de grootfte zucht hebben, gelyk gy het met ide daat betoont hebt, zo baast als gy hebt begrepen , dat het geen U voorgefchreven wort, bilryk, en veilig was, en dus geniet gy nu ook alle de voordelen van rust, vrede, en genoegen , die de gemeenfchap der Catholyken gewoon is te geven; Gy volgde voor uwe onderwerping de Bisfchoppen van Istrien na, met de Paufen, en de Bisfchoppen de doeming van voorname waarheden toe te fchryven, om dat zy de boeken-van twe Schry veren gedoemt hebben, gelyk zy hen befchuldigdeh v dat zy de Algemene Vergaderingvan Calcedoniën veroordeelt hadden, om datzy de Schriften van drie Schryveren hadden veroordeelt. Doch gy hebt hen ook nagevolgt in hunne leerzaamheit, en onderwerping, met dat Vonnis ootmoedig aan te nemen, zo haast, als gy» gelyk zy , verwittigt wierdt, dat noch waarheit, noch H. Schriften, noch Vaders, noch vergadering, noch enige andere uitfpraak van de Kerke door dat vonnis benadeelt wort. Gy dacht ook dat het onnodige twisten waren, die U van den Apos'tolifchen;Stoel uiterlyk verwyderden , terwyl gy 'er innerlyk mede verenigt waart; doch gy hebt gelukkiglyk begrepen, dat het gene onnodige twisten kunnep zyn, daar achterdocht van kwade Leer uit voortkomt, en ene bittere fcheuring; en dat men wezentlyk van de Kerke verwydert is, gis menwezentlykereden van achterdocht geeft, te  238 VIII BRIEF, enz, weten: wanneer deze van de wettige Overhelleden der Kerke wettig wort geoordeelt. Dan Godt gave dat het onnodige twisten waren, die 'er tusfchen ons, en de Appellanten zyn, en zy niet langer onnodige zaken verdedigden of tegenfpraken. Godt gave, zegge ik nog eens, en voor 't laatst,dat zy Uw voorbeeltnavolgden, en niet voor onnodig aanzagen, daarongehoorzaamheic aan de Kerk, ene bittere fcheuring, en gevaar van zaligheit uit voortvloeit. Ondertusfchen ik eindige roet U op nieuws myne blydfchap over Uwe bekering, en myne achting voor uw* Waardigen Perfoon te betuigen, en te gelyk U te verzekeren, dat ik noit, en voor niemant zwichten zal in te zyn, zo als ik my hier met ene hertelyke toegenegentheit, en eerbiet tekene Uwe Vrient J: C. R. P.