DE REIS NAAR BRUNSVflK, DOOR DEN VRIJHEER VAN K N I G G E. EEN KLUCHTIGE ROMAN. TE HAARLEM, Mj F R A N § O I S B O H N. MDCCXCIII.   VOORBERICHT De kleine Roman, hier ter drukpersfe gebragt, is, in uur en ter uitfpanninge vin ernflige bezighe* den, gefc breven, om het gevoel van fmartlijke ligchaamskwaaïen, waardoor de Schrijver federt langer dan een jaar onafgebroken gefolterd wordt, door onfchuldige boert te verzachten; opgefleld, om hij veelerleie bekommeringen, door gezouten geestigheid, zig, zo veelmogelijk )optebeunn en te vervrolif* ken: hij maakt derhalven ook geen1 ftaat op zodanige Leezers, die diepzinnige wijsgeerige befpiegelingen y en verrasfchende trekken, in de natuur van het menschlijk hart, in zulke romans meen en tg vinden. Be Schrijver heeft in foortgelijke fchriften, tot hier toe door hem aan het Publiek medegedeeld , tusfchen beiden gewigtige onderwerpen behandeld't. en getracht de zeden der zogenoemde hoogere ran~ gen onder de menfchen te fchetzen; hier vliegt, hij  VOORBERICHT. 29 hoog niet, en biedt derhalven dit boek jen ook alleenlijk zodanigen Leezeren aan, die hunne oogen weieens gaarne van Hoven, Vorsten, Staatkundige gebeurtenisfen, en het geleerde ftrijdperk afkeer-en , cn dezehen vestigen willen op landlijke tafreelen en lagchende beelden. Dit is alles wat de Schrijver van dit boekjen weet te zeggen, om het oogpunt aantetoonen, waaruit hij wenscht befchouwd en beoordeeld te worden.  INHOUD. I. Hoofdftuk. Een Land - gezelfchap maakt toeftel tot eene reis, om merkwaardige dingen te zien. .... Bladz. i II. De eerfte dag levert reeds een kluchtig geval op. ..... 9 III. De tweede dag begint met eenen nieuwen ftorm. Men vertrekt naar Peina. 23 IV. Gevallen, den reizigers te Peina overgekomen. Tafel - gefprekken. Koek in Dominés onftervelijkheid gewonden. Het gezelfchap gaat van elkander. . . 30 V. Ontmoetingen van Mijnheer den Bailluw' en zijnen zoon, na de fcheiding van hunne vrienden. . . 4a VI. — Stuk van een preêk. Onverwacht te ontmoeting in Peina. Hoe of dit wel zamenhangt ? 49 VII. Mijnheer de Bailluw gaat om den vermaarden luchtfehipper te zien opftijgen, en vindt bij zijne terugkomst in de herberg den jongen Heer in cenen droevigen toeitand. . . . .58  INHOUD. VIII. Hoofdftuk. Gefchiedenis van den vreemdeling, die in den Uilenberg zijn imrek had genomen. ... 74 IX. Vervolg de.ezer gefchiedenis: zeld- zaame ontdekking: de vreemdeling en de Of» ficier vinden in het posthuis niet het geen zij zoeken. 87 X. iet van de jonge Juffrouw. Zij ontfnapt. . . . .103 XI. — Mijnheer de Bailluw neemt het beduit, om nog éénen dag in Brunswijk te vertoeven, en bezoekt den fchouvvburg. Iet over de tooneelfpellen. . . 122 XII. Verhaal van Mijnheer den Capi- tein previllier, aan den ouden doornbosch. Bijeenkomst te Steenbrugge. 132 XIII. JuffrOUW grietje doornbosch begeeft zig onder,''-de befcherming van eene oude christelijke Dame, en fielt zig bloot blijven, met hem, en zodra de Predikant en de Houtvester zouden aangekomen zijn , ook met deezen , naar den buiten - cingel te volgen: „Daar, „ Mijnheer de Bailluw! zeide hij, zullen wij u „ wel vinden; en zo niet, dan komen wij, na„ dat alles afgeloopen is, tegen den avond hier „ wederom bijéén : laat niets u van uw aange„ naam gezelfchap terug houden!" deeze voorflag vond ingang en de Bailluw volgde zijnen vriend. „ Gij zijt, geloof mij, een lief man, Mijnheer „ carino!" zeide valentijn, toenjiij met den virtuoos alleen was: „ ik heb veel achting „ voor u: uwe gefprekken zijn zo aangenaam, „ dat men ze gaarne hoort: zij zijn, bij gelijke» M nis gefproken, al6 het bier in de herbergen \  4*5 DE REIS naar „ hoe meer men 'er van drinkt, hoe dorstige? „ men wordt." „ En uwe geestigheid," ant¬ woordde de Heer carino, „is gelijk het maarts„ bier; het is ook nog goed in den volgenden „ zomer, zonder laf te worden." Zij werden in hun gefprek geftoord door eenbode uit Peina, die door den huisknecht bovengebragt werd, en naar den Bailluw wauman vroeg: hij had een' brief aan den Bailluw, en alzo het wel waarfchijnelijk was, dat 'er zaaken van gewigt in (taan konden, dat 'er fpoedig op geantwoord, of iet gedaan moest worden, maar men Papa wauman ook zo fchielijk niet konde haaien, de brief voor 't overige juist wel geen geheimen fcheen te behelzen, omdat hij flechts met een ouwel verzegeld was, gaf de Heer carino den raad, denzelven te openen, 't welk ook gefchiedde hij was van deezen inhoud: „mijnheer de bailluw.' „ Door een geheel onverwacht geval, aan de „ pen niet kunnende toevertrouwd worden, vindt „ de Heer Houtvester zig genoodzaakt, zijn reis„ plan te veranderen, en oogenbliklijk van hier „ naar Gos/ar te vertrekken: verwacht ons derhal„ ven niet in Brunswijk: ik wil wèl bekennen, „ dat het mij leed doet, geen ooggetuige van de „ merkwaardige proeve van Monfieur blanciiard „ te kunnen weezen: daar en boven had ik gaar„ ne te Brunswijk willen zijn, wegens het uitgae*  B R U N S W IJ K. # „ ven van mijne Leerredenen; doch wat zal men „ doen! bij monde meer: wij hoopen, zo God „ wil, in 't laatst van deeze week wederom te „ Biesterberg te komen: ik heb de eer enz. J. G. SCHOTTENIUS. „Peina, in het Posthuis: zon' „dagmiddag. In haast. De jonge Heer valentijn, juist niet gewoon zig het hoofd veel te breeken met de grond-oor« zaaken, werkende -oorzaaken en andere oorzaa» ken der dingen, frak den brief in zijn' zak, en liet het 'er bij, met zijnen geleider te verhaalen, dat de Houtvester een nicht, grietje genaamd, in Goslar had, die men hem, te weeten den jongen Heer wauman , als vrouw wilde opdringen ; maar dat hij in 't geheel geen genegenheid voor haar had, omdat zij te grootsch en te geleerd was: hij vreesde, voegde hij 'er bij, dat de Houtvester haar medebrengen , en dat men bij hem fterk aandringen zoude, om met haar in 't huwelijk te treeden. Terwijl dit gebeurde zagen zij van tijd tot x tijd al geheele fchaaren van menfchen tot de grootfche vertooning fnellen, en zelfs liep alles den Gouden Engel uit, wat maar beenen had. „ Nu is het tijd," zeide de Heer carino, „dat „ wij ons ook gereed maaken: doch in zodanige „ gevallen doet men altoos wèl, door de kleeding t, eenigzins uittemunten, opdat men van het  4< DE REIS naak. gemeen met achting behandeld worde: misfchiei! „ hebt gij nog een beter kleed in de koffer: fchie* ,, lijk, trek dat aan! ik heb een kam, waarmede „ ik u het hair wat in orde zal brengen." valentijn trok rok en vest uit, floot de koffer open, en haalde 'er een groen rokjen met gouden knoopsgaten uit „ Leg 'er nu uw horoio- „ gie en geldbeurs in ," vervolgde carino, „en „ zo gij nog ergens weezen moet , ga dan }, fchielijk! ik zal ondertusfchen alles in de koffer - „ fluiten men vindt veele kwaade menfchen „ en kan niet voorzichtig genoeg weezen." valentijn liep in het hemd, zo als hij was, naar de plaats, welke men niet gaarne noemt3 Signor carino floop hem na, grendelde, toen de jonge Heer zat, de deur van buiten toe, ging terug op de kamer, pakte geld, horologie en wat hij zo fchielijk bergen kon, bijéén, vloog den trap af, mengde zig onder den hoop en — zal ook in dit boek niet wederom te voorfchijn komen. ZES-  B R U N S W IJ K» 49 ZESDE HOOFDSTUK. Stuk van een preek. Onverwachte ontmoeting in Peina. Hoe dit wel zamenhangtl D e plaats, alwaar wij, als een gemoedlijk ge* fehiedfchrijver, den vcelbeloovenden jongeling, he* laas! hebben moeten doen opfluiten, is voorzeker geen aangenaam verblijf voor hem; doch om dat wij hem nu vooreerst daaruit nog niet kunnen verlosfen, zijn wij, hoe veel belang wij ook in zijn lot ftellen, nogthans niet zeer belust, om, hem gezelfchap te houden; en keeren naar Peina weder, om te zien, wat de twee overige vrienden is overgekomen» Wij hebben vernomen, dat Dominé bezig was met de ledige plaats wederom aantevullen , die booze boeven in één van zijne beste Leerredenen gemaakt hadden; de Houtvester doornbosch Viel inmiddels in eenen ouden leuningftoel, ftrekte de beenen uit, floeg de armen over elkander, geeuwde, en (liep in: wat kunnen wij nu beter doen, dan, zonder den een' of anderen te ftooren, ongemerkt achter den ftoel van Dominé schottenius, 't geen hij op 't papier brengt, mede in ons memorie -boeiden optetekenen? ■ -* Heida, Heeren en Dames! zwijgt vooral ftil! gij moest wel blij weezen, dat ik u niet alle de zes en vijftig Leerredenen, als een bijlaage tot deez» D  5^ DE REIS NAAK roman, opdring: gij komt 'er nog al vrij wèl af; en om de waarheid te zeggen, het was voor de meesten van u over 't algemeen veel nuttiger, meerder preêken en minder romans te leezen: erg genoeg, voorwaar! dat men, om u eens een gewigtige waarheid aan het hart te leggen, het bonte jakjen moet aantrekken! en dan mag men ook wel in het oog houden, dat men op ernftige onderwerpen niet te lang blijft ftaan, anders bladert gij, in plaats van te leezen: de fabeltjens en beuzelingen zoekt gij op, en flaat juist dat geene over , waarom het boek gefchreven is: „Ja! uwe „ genade leest alleenlijk om geamufeerd te „ worden ; van uwe pligten zijt gij volko„ men geinformeerd " Zo veel te beter! ik zie 'er evenwel geen vruchten, hoe genaamd, van doch wij geraaken in drift en zulks zou onze gezondheid benadeelen: verder dan ! Fragment van een preek over de beweeggronden tot de deugd, ontleend uit de goedkeuring van ons'»zeiven en van anderen. „ De deugd derhalven om haar-zeiven te be3, minnen en te beoefenen, zonder het minfte ei„ genbelang, ja zelfs met gewigtige opofferingen, 9i is zaak, waartoe voorzeker een groote „ fterkte van geest behoort: edel te handelen al,, leen uit liefde jegens God, onderftelt een hart „ vol van warme genegenheid voor den Gods*  BRONSWIJK. ff dienst: meer luistert de zinlijke mensch naaf s, de beweeggronden, welke afgeleid zijn van de goedkeuring der menfchen, en van de gevolgen „ die daarvan te verwachten zijn: zö verftokt, „ zo fchaamteloos is geen booswicht,zo roekeloos „ geen afgedwaalde, dat zij niet zouden wenfchen „ óf om zig van een voordeelige zijde bij ande- re menfchen te vcrtoonen, óf ten minften zig „ zeiven in hunne gedachten, wegens de eene of „ andere loflijke hoedanigheid te kunnen prij„ zen: zij verklaaren liever de deugd voor een „ harsfenfchim, dan dat zij zouden bekennen in „ 't geheel niets te bezitten van 't geen zij bi| „ anderen hoogachten moeten: durven zij geen „ aanfpraak maaken op genegenheid en liefde; zij ,, overreeden zig dat andere menfchen buiten ftaat „ zijn, om welmeenende gewaarwordingen te koes„ teren, of ook ititeboezemen: kunnen - zij de „ achting van anderen niet winnen, zij willen ten „ minsten ontzach verwekken: en loopt elk ont„ werp in het riet, om, hoe het ook zij, op„ lettendheid en deelneeming te verwekken, dan „ zijn zij zeer genegen, zig zodanig boven alle „ menfchen verheven te achten, dat niemand, dan „ zij-zeiven, hunne daaden mag beoordeelen: in „ dit geval fcheppen zij deugden van eigen vin,, ding; zelfs hunne zwakheid, ja hunne ondeug* ,, den plaatzen zij mede onder dit getal: zij fchiï„ deren de voorwerpen, tot welke zij door hunna „ ftrafwaardige neigingen en begeerten getrokken x, worden, met de keurelijkfte kleuren, om hunnj D £  DE REIS naar „ Verkleefdheid aan dezelven te rechtvaardigen * „ en trachten integendeel voorrechten te verklei„ nen, tegen welken hunne oogen hen vooringe„ nomen hebben: doch wie zo diep vervallen is, „ dat vreemde en eigen goedkeuring hem onver„ fchillig zijn, die is niet verre meer van dé „ fchriklijkfte wanhoop; voor dien fmeekt zijn „ goede Engel vruchtloos barmhartigheid af van „ den liefderijken Vader in den hemel." „ Maar beiden, zowel de innerlijke goedkeuring „ van ons hart, als ook de denkbeelden, welke „ andere menfchen van onze hoedanigheid koes„ teren, kunnen de werkzaamfte drijfveeren wor„ den, om tot hooger volmaaktheid opteklim„ men; beiden kunnen op eene weldaadige wijze „ tot onze verbetering medewerken, ons in alle „ deugden bevestigen , tot elke pligtsbetrach„ ting, hoe moejelijk' fomtijds ook, aanmoedï„ gen; beiden moeten echter gepaard gaan; geen „ van beiden moet aan de andere opgeofferd wor„ den: wie zig op eene flaaffche wijze van het „ oordeel des volks afhangelijk maakt, zal wel„ haast al het eigenaartige van charakter verliezen: „ Stelt u deezer wereld niet gelijk! roept ons „ de godlijke ftem toe; dat is: volgt niet elk „ goed en kwaad voorbeeld zonder onderfcheid: „ wie, weinig bekommerd met de goedkeuring van „ zijn geweeten, allezins de heerfchende gewoon„ ten nabootst, die zal ook, om de toejuiching 5, van de ondeugende menigte wegtedraagen, de r heerfchende zonden volgen; hij zal een vleiëï  B R U N S W IJ K. 53 's, van bedorven Grooten , een onzeker vriend wee„ zen, en nimmer de zoete blijdfchap fmaaken, „ die ontftaat uit de innerlijke bewustheid van „ zonder menfchenvrees, oprechtlijk en getrouw„ lijk, volgends pligt en geweeten gehandeld te „ hebben - een blijdfchap, die alleen ge* „ rust ftellen en den zielsvrede fchenken kan. „ Inmiddels is het even zo gevaarlijk, om, „ zonder de goedkeuring van anderen in aanmer„ king te neemen, geenen bevoegden rechter, „ dan zig-zeiven te erkennen: zulks geeft aan„ leiding tot de gevaarlijkfte gerustheid, tot waau„ wijsheid en zelfbedrog: in dit geval verfchij„ nen wij voor ons-zeiven in geen ander licht, „ dan 't geen de hartstogten over onze daaden „ verfpreiden, en meeten, de verdiensten van ande„ ren aan den maatftaf der gelijkvormigheid wel„ ke zij met ons hebben: wij vormen zeiven „ grondbeginfelen , die onze begeerten fireelen; „ kunnen elke daad, hoe zeer ook door ieder „ gelaakt, meesterlijk ontfchuldigen, zo ons be„ dwelmd geweeten 'er flechts gerust bij blijft: wij „ verachten alle voorfchriften van betamelijkheid „ en overeenkomst in de zamenleving, die even-. „ wel den mensch in de burgerlijke maatfchap„ pij aan onkrenkbaare pligten verbindt; aan onze n waanwijsheid en zinlijkheid offeren wij het ge,y voel van eer, fchaamte, dankbaarheid gerede„ lijk op, en verbreeken alle de banden des „ bloeds en der vriendfchap: de getrouwe raadja ge^ver fchijnt ons toe een lastige fnapper, de D3  S4 DE REIS naar m ftrenge vvaarfchouwer een ruw , onbeleefd » man te weezen: wij mijden hem, fluiten voor „ hem ons hart, en fnellen in de armen van den ,, laaggeestigen, die onze hartstogten ftreelt: elke „ deugd, die opoffering vordert, fchijnt ons zeer ,, ontbeerelijk, alsof 'er eenige deugd zonder op„ offering konde weezen: in plaats van tegen de „ zinlijkheid in het ftrijdperk te treeden, waarbij „ rust en zaligheid met zielswonden moeten ge„ kocht worden, oordeelen wij het gemaklijker, w met ons geweeten in onderhandeling te treeden; „ en het verdrag is fchielijk geflooten, wanneer „ klaager, befchuldigde en rechter in éénen pera, foon vereenigd zijn. „ O hoe menige goede ziel is door al te groo- „ te gerustheid gevallen! een bitter na- „ berouw, algemeene verachting, ellende en jam„ mer zijn dan . . . . " „ VVel! wat drommel is dat nu al weêr?" riep de Houtvester, en fprong op, toen de huisknecht, die wat lomp de kamer intrad, hem in zijne middags - rust Hoorde: „Ik wilde maar komen zeggen," antwoordde de huisknecht, „dat de paarden nu „ wel fchielijk komen zullen: de Juffrouw en de „ Officier, die hier in het naaste vertrek logee„ ren, willen ook vertrekken, zodra de Officier. „ maar weêrkomt " „ Wat voor „ een Juffrouw?" zeide de Predikant . wij zullen in plaats van den huisknecht antwoorden. In den nacht van faturdag op zondag kwam eeQ  B R U N S W IJ K. SS Fargon met een Oostenrijksch Officier en een fchoone jonge Dame te Peina in het posthuis aan: op de vraag, of zij terftond verder wilden reizen ? antwoordden zij: neen! wij moeten hier een' vreemd' Heer inwachten: de jonge Dame ging te bed; de Officier wenschte haar, met meerder eerbieds, dan gemeenzaamheid, eenen goeden nacht, en liet zig eene andere kamer aanwijzen: den volgenden dag te weeten denzelfden dag, toen onze vrienden het middagmaal te. Peina hielden —— ging de Officier zelf, en zond ook meer dan ééns iemand buiten de poort, uit welke men naar Hannover rijdt: daar ligt een herberg, ik weet niet beter, of zij wordt de Uilenberg genoemd; in deeze herberg liet hij naar eenen vreemdeling verneemen en verzoeken, dat men hem, zodra hij zoude aangekomen,zijn, daarvan kennis geeven wilde: voor het overige hield hij zig met zijne Dame ftil, in het vertrek van het posthuis, en fcheen zig aan het gezicht van zo veele vreemdelingen, die deezen dag hier hunnen intrek namen, te onttrekken: eindelijk kwam 'er, juist toen Dominé schottenius met zijne preêk bezig was, een jongen uit den Uilenberg met een briefjen aan den Officier: „O!God zij dank!" riep deeze, de jonge Dame omhelzende, „hij is 'er! hij is er! nu „ gaat alles naar wensch: ik zal hem gaan zien; „ laat u de tijd niet verveelen, grietje lief! yt wij zullen elkander zo veel te vertellen heb^ ben! doch zo dra als *t mij mogelijk is, zal ik „weder bij h weezen, en hem medebrengen, D4  55 DE REIS naar' „ of u komen af haaien: vaarwel, Engeltje!" . Schielijk nam hij hoed, rotting en degen, liep den trap af, het huis uit, en zo fpoedig als hij kon naar den Uilenberg hierop kwam het verhaal van den huisknecht uit. „ Het rijtuig ftaat gereed," riep een ander oppasfer, die de kamer intrad; de Predikant raapte zijne papieren bijéén en de Houtvester vroeg naar het gelag: „De BaiUuw," zeide hij, „heeft mij ver„ zocht, voor hem en zijnen zoon mede te bc- „ taaien" „Ik weet het," antwoordde de op- pasfer, „en ook voor Mijnheer uw' Neef — ■ „ Wat voor een Neef? " „De Mulikant!" — „ Wat duivel heb ik met dien kaerel te doen? Ik „ ken dien lierdraajer in 't geheel niet" . „ Wel, hij reist toch met Mijnheer den Bail„ luw!" doch, om kort te gaan; de Houtvester, niets minder dan gierig, maar vrij eerzuchtig, betaalde hoewel niet zonder vloeken en fchelden; en nu wilden zij vertrekken: maar zo op het oogenblik, dat zij het vertrek uitgingen , opende de jonge Dame gevallig ook de deur van haare kamer „ Wat duivel is dat!" riep de Houtvester, „grietje! zijt gij daar? Hoe „ den donder! waar komt gij van daan?" . en zo drong hij de kamer in, Ooeg de deur ach« ter zig toe, en liet den Predikant vol verwondering buiten ftaan. Daar was een ijsfelijk leven in het vertrek; nie* dan enkele' afgebroken woorden kon Dominé schottenius in den beginne verftaan; op 't  B R. U 'N S W IJ K. 57 laatst zeide de Houtvester: „Gij moet 'er maar 3, in 't geheel geen gedachten op hebben! dat zeg „ ik u ronduit; dat helpt niet; en voor de flaauw„ tens zullen wij ook wel raad weeten: kort en „ goed! gij moet terftond meê: ik zal u naar Gos„ lar terug brengen; daar moet gij uwe zaak af,, doen, en heb ik ongelijk, dan is 'er ook recht „ te krijgen: ik wil tog wel eens zien, of een „ minderjaarig meisjen met een kaerel mag weg- „ loopen en ik waarfchouw u, hier in huis .„ niet veel kromme fprongen te maaken; gij hebt'er „ niets dan fchande van te wachteu; want mede „ moet gij, daar valt niet tegen te doen" De Heer doornbosch liep vervolgends de kamer ;uit, verzocht den Predikant den brief te fchrij-ven, dien wij geleezen hebben, waarmede men in allerijl een' bode naar Brunswijk zond Juffrouw grietje reikhalsde vruchtloos naar de •wederkomst van haaren redder; hij kwam niet opdaagen, en zij moest zig, al baadende in haare traanen, die wel eenen fteen hadden kunnen heweegen, van haaren wreeden Oom in het rijtuig iaatcu tillen —— en nu ging de reis naar Goslar, D g  58 DE REIS.naar ZEVENDE HOOFDSTUK. Mijnheer de Bailluw gaat den vermaarden Luchtfchipper zien op/lijgen, en vindt hij zijne terugkomst in de herberg den jongen Heer in eenen droevigen toeft and. Mijnheer de Bailluw verzekerde op zijne eer, nog nimmer zulk gewoel van menfchenkin deren in zij» geheele leven gezien te hebben, dan hier, waardoor hij met zijne vrienden moest heenen dringen, om buiten de poort te komen,op de plaats tegenover een bolwerk, van waar de Heer blanchard zou opftijgen: wij zijn, bij verfcbeidcn kundigheden welken wij bezitten, en die, zonder ons-zeiven te prijzen, een vrij aartig geheel uitmaaken, bij het eerfte onderwijs in de vestingbouwkunde, gelijk mede in de Hebreeuwfche taal zeer verwaarloosd lieve hemel! men kan toch ook alles niet leeren! wij meenen echter wel te weeten, doch willen 'er niet vast op Haan, dat deeze plaats mede behoort tot het gedeelte der vesting-werken, welke men Contre-Escarpe noemt: genoeg,het was een groot groen plein aan de ftads-gracht doch wij zijn 'er nog niet: bij het gedrang in de poort verloor Mevrouw boksleer haare toren-muts; een pond paarden - hair, in een bosch zamengebonden, waarmee  B ft U N S W IJ -K. 59 de de muts, faute de mieux, opgevuld was , viel op den grond; Mijnheer.de BaiUuw, die deeze Dame leidde, wilde het bondeltjen opraapen, en een fchoenmaakers-knecht trapte hem op de hand: een baidaadige knaap van de latijnfche fchool trok den kleinen uavid boksleer, een kind van tier* jaaren, dat onlangs eerst de kinderziekte had gehad, en nog met veele roode plekken in 't gezicht getekend was, den gemaakten ftaart uit het hair; een vrolijke ltudent uit Helmflad, die den ouden Advokaat wel eens in Schoppenftad had gezien, en deezen vaardigen man niet lijden kon, ftak hem eenen ftok tnsfchen de beenen, waardoor hij aan het ftruikeleu geraakte; doch door alle deeze kleine ongemakken des levens worftclde het gezelfchap heen en kwam gelukkig op de plaats in de nu ja! in de Contre-Escarpe: de zon ftak hier verbazend op de hoofden; de wollen paruiken, warmer zijnde dan die van hair men kan ons zulks op het woord gelooven, fehoon wij ze niet draagen moest de oude Heer boksleer geweldig veel van de hitte uitftaan: „ 'T is „ onbegrijpelijk warm!"zeide hij, „zo wij hier nog „ lang moeten ftaan, moet ik als boter fmelten, „ of van dorst vergaan" „Het zal ten „ minsten nog wel een uur duuren," zeide een dik man, die met zijn open - geknoopt kamifool en een blinkend bruin gezicht, als of het verlakt ware, naast hem ftond: „Het zal ten minsten nog wel p een uur duuren, voor het Hof van tafel opftaat en zig herwaards begeeft.; dan maakt men eersj  *• DE REIS naar „ een begin met den luchtbal te vullen" - . „ Was hier toch maar een herberg in de nabij- „ heid!" zuchtte de Advokaat. n;P ,;:„ ■u • » IL zljn „ hier genoeg, antwoordde de dikke man: en inderdaad waren hier overal coupels,en andere' huizen , waarin echte duitfche Pontac , Lubekfehe franfche wijn en diergelijke verkocht werd , en ons gezelfchap verkoos in een van deeze huizen te gaan. Voor een' gelaatkundige, een' mensenkenner en fchilder zou het een heerlijk feest geweest zijn, het gezelfchap te zien, 't welk zig hier, ten deele in de kleine vertrekken, ten deele op het voorplein, op de binnen-plaats en in den tuin, in afzonderlijke hoopen verdeeld, vermaakte, terwijl het begraasde plein, naast dit huis liggende, waarvan wij gefproken hebben , geleek naar een bonte fchilderij van het fpijzigen der vijfduizend mannen , zo als men dat hier en daar in de dorpkerken wel vindt: doch onze gasten waren geen gelaatkundigen, noch ziels-onderzoekers, noch kunstenaars; derhalven bleef hunne geheele oplettend-, heid gevestigd op een hoekjen, alwaar zij hunnen dorst konden lesfehen, en dit hoekjen vonden zij in een achter-kamer onder het dak, vermits alle overige vertrekken met menfchen opgepropt waren: het ontbrak hier evenwel ook niet aan gezelfchap; zij vonden twee tafels bezet met perfoonen van beide fexen; aan een derde was nog plaats voor hen; de Student uit Hehnftad, waarvan wij reeds gewag hebben gemaakt, een jonge Geleerde, djg  B R U N S W IJ K. f* met den Student nog op de Akademie was geweest, maar zig thans in Gandersheim ophield, en een wondheeler van een dorp in Saxen, zaten aan de eene zijde der tafel; onze vrienden plaatHen zig aan de overzijde van dezelve. Wij gevoelen eenen onwederftaanbaaren trek* om een gedeelte van het gcfprek van dit gewigtig gezelfchap hier te laaten afdrukken, en alzo wij ééns voorgenomen hebben, om zodanige driften, onder een gewenschte hooge goedkeuring, intevolgen, zullen wij dit gefprek hier opdisfchen, ftaan voor het overige de Recenfenten, zodra wij van Mijnheer den Boekverkooper het fchrijfloort zullen ontvangen hebben, gaarne toe, om over de wijdloopigheid van ons verhaal, ach! en wee! uitteroepen. de jonge geleerde. Nu , ik moet tOg bekennen, dat het weinig moeite kost, om de oplettendheid der menfchen te wekken: daar zijn meer dan tienduizend gekken uit alle hoeken zamengevloeid, om eenen anderen gek een bokkefprong in de lucht te zien doen. de student. Maar, Broêrtje lief! gij zijt immers ook hier gekomen? geleerde. Verbeeld gij u dan, dat ik 'er ook flechts een uur verre om reizen zou ? Origineelén van allerleiën aart waarteneemen , dit is 't waarom ik hier ben; blanchard heb ik in Frankfort en Hamburg zien opftijgen: naar alle vermoeden zal hij zig hier wederom een getuigjfchrift van vorstïijke eu adelijke perfoonen laaten  é DE REIS NAAK. geeven, dat hij zo veele duizend toifen hoog ff» de lucht gezweefd heeft — van menfchen, die, terwijl zij dit getuigfchrift tekenen, niet eens weeten, wat een toife is: hoe toch kan de vent het in de harsfenen krijgen, dat hij door zulk een getuigfchrift bij geleerde en kundige mannen geloof verwerven zal! (De gunstige Leezer zal niet kwalijk neemen, dat de jonge Heer niet veel houdt van het gezach der Vorsten en Edellieden in zodanige zaaken die de weetenfchappen betreffen: eensdeels heeft hij juist niet geheel ongelijk; anderdeels is het nu onder de jonge Geleerden ingevoerd, dat zij alles berispen, wat menfchen uit hooger rangen fpreeken en doen, behalven wanneer zij hunne fchriften prijzen: deeze tegenzin gaat evenwel zo verre niet, dat de gemelde Geleerden niet, wanneer het doenlijk is, befcherming en weldaaden van Vorsten en Edellieden zouden voor lief neemen.) geleerbe. Elk verftandig mensch kan zig door zijne eigen oogen overtuigen, dat zijne opgaave meer dan twee derde vergroot is: nog nooit heeft hij zig tot de hoogte van eenen aanzienlijken berg kunnen verheffen : men fla het oog flechts op de romeinfche cijffers van de cijfferplaat van eenen middenmaatigen toren; meestal zijn dezelven meer dan zesvoeten, en fchijnen, wanneer men beneden ftaat, niet boven een fpan lang: moest dan nu niet een bal, die in zijn middenlijn niet boven zes maal grooter is dan de lengte der genoemde cijffers, bijna onzichtbaar worden, z&  B R U N S W IJ K. @s hi] wezenlijk tot zulk een verbazende hoogte oprees? en nu zelfs de kleine, uitgedoschte Franschman met zijn blaauw wambuisjen, en zijn pluim op den hoed; hoe zou die voor het oog ver» dwijnen! student. Het kan weezen; ik zal 'er niet tegen flrijden; wij zullen zien: welnu, Mijnheer de Advokaat! gij zult deezen avond tog in den Schouwburg gaan? advokaat. Dat denk ik wel. wondheeler. Ach! wat hebt gij tog aan een comedie ? hoor eens! ik heb in Stuttgard de groote Opera's gezien; daar kwamen paarden en wagens op het tooneel —— dat was nog de moeite waardig. geleerde. O ja! zulk eene Italiaanfche Opera is, zo men het gezond menfchen - verftand Hechts t'huis laat, al vrij aartig te zien: wanneer daar de kapoenen op zegewagens van bord-papier zitten, in hoepelrokken en zijden kousfen uit den veldflag komen, met hunne (temmen door den neus, in eenen fnijdenden discant, redenen vol heldenmoed opdeunen aan verkleede foldaaten , die het romeinfche of griekfche heirleger vertoonen; wanneer de offer - priesters, in flop-kousfen en met gekapt hair, omgangen doen, waarbij zij eenen vasten tred houden, gelijk op de parade; inutfen van verzilverd papier op de hoofden en houten offer-vaten met wat blad-goud befmeerd, in de handen draagen; wanneer 'er flag geleverd wordt, waarin ieder op zijn eigen fchild inhouwt,  Af DE REIS n a a é. en muuren, van papier gemaakt, om verre gerukt worden; wanneer de draaken - wagen van Medea met zwarte touwen aan het gehemelte vast gebonden is, en Apollo, zittende op den Parnasfus van planken, met zijne vlas-paruik het ftof van de gefchilderde wolken veegt ja, het is zo, dat is grootsch, heerlijk, aandoenlijk: foei! wij behoorden ons te fchaamen, dat wij een deftige Natie aan het gezicht van zodanige kinderachtige veftooningen gewennen! bailluw. Welnu, men kan immers op het tooneel alles niet zo..... geleerde. Wat men niet met eenige verfchalking vertoonen kan, moet men liever in 't geheel niet, dan op zulk een zotte manier vertoonen: in eenen vingerhoed kan men zig niet baaden, en op onze armhartige tooneelen kan men geen veldflagen leveren: gij zult misfchien mijne nieuwe verhandeling over de ernftige opera wel geleezen hebben? bailluw. Neem niet kwalijk! mag ik vraagen met wien ik de eer heb geleerde. Ik ben de Dichter schellentrekker; nu zult gij mogelijk wel weeten , waar gij t'huis zijt: is 't niet zo? gij zoudt niet gedacht hebben, dat de man thans naast u zat/ die u misfchien nu en dan met zijne liederen een aangenaam uur verfchaft heeft? In Brunswijk weet ook nog niemand dat ik hier ben; eigenlijk ben ik gekomen, om met de Geleerden hier ter plaat-fe eene bijéénkomst te hebben. SAIL-  B R U N S W IJ K. é§ bailluw. Ik ben wezenlijk zeer verblijd, dat ik de eer heb hoewel ik beken. nen moet, dat ik nog nimmer iet van 't geen uit uwe pen gevloeid is. ... . geleerde, (verachtelijk. ) Mijnheer de Bailluw zal dan voorzeker wel niet veel leezen? bailluw. O ja! om u te dienen: zekerlijk is het zo wat en zo wat in het vak van de Belles lettres: evenwel heb ik het leven van cartouche in dichtmaat onlangs nog weder geleezen, en niet lang geleden viel mij ook een klein trafctaatjen in de hand onder den tijtel: „het Lijden van „ den jongen Werther." advokaat. Broeder Bailluw! dat vod ken ik, dat is voor ons niet: maar a propos! ik moet u toch de Disfertatio inaugumlis de feudis oblatis van mijnen oudften zoon ^toezenden: zij is zeer bondig gefchreven; hij heeft voornaamlijk. . . . , student. o Wee! wondheeler. Het is indedaad yerbaazend, hoe veele nieuwe ontdekkingen men thans in alle rakken van weetenfchappen maakt, vooral in de Natuurlijke hiftorie, fcheikunde, heelkunst en over 't algemeen in het vak der Geneeskunde; zo heeft men, bij voorbeeld, gevonden, dat wel de gewoone koorts-bast in periodieke hoofdpijn, loslijvigheid, koortfen, longteering en zo voords, zeer Veel dienst doet; dat echter de roode china veel beter is, dan de pijpachtige, en dat zij daar en boven nog wiskunstiger en zonder buikpijn werkt; «le krankzinnigheid heeft men tot dus verre onge* E  66 DE REIS NAAR neeslijk geoordeeld; ik heb zelf bij zekeren ongelukkigen Profesfor hoffman, te Weenen, vruchtloos alle mogelijke middelen gebruikt; doch niets kon hem het minste baatcn: maar onlangs heeft men tog .... Dus verre was de Wondheeler in zijne genees» kundige verhandeling gekomen, toen 'er van alle kanten geroepen werd: „ Zij hebben hem weêr! „ zij hebben hem weêr! zij hebben hem weêr!" Het geheele gezelfchap ftoof nu de achter-kamer uit, en ieder vroeg : „ Wien hebben zij weer ? " — Her antwoord was : „ Ach! dien Monlieur elan3, chard! zij hebben hem weêr!" O , dat . ik geroepen ben, om in dit boekjen, 't welk alleen bedoelt, een goede luim te verwekken en de gemoederen der Leezeren te vervrolijken , het beeld van verijdelde hoop ten toon te {lellen! doch het noodlot, het welk zig tegen de helden mijner gefchiedenis fchijnt verzworen te hebben .... (ter loops merk ik hier aan, hoe het aan dit werk bijzonder eigen is, dat de zamenloop van zaakcn niet Hechts een enkel perfoon ten voorwerpe heeft, maar dat de lotgevallen van h;t geheele gezelfchap uit Biesterberg, zo als wij hetzelve in het eerfte Hoofdftuk ten tóoneele voerden, het onderwerp van het geheele beloop des boeks is een plan, aan het welke , zo wij hoopen, zelfs die beoordeelaars, den welken wij de recenfie niet zeiven toezenden, den behoorelij- ken lof niet wijgeren zullen :) het noodlot wil het derhalven, en ik moet mijn beroep waarneemen.  BRUNSWIJK. tf? Zo veele mijlen was de Bailluw met zijn gezelfchap gereisd, om den vermaarden blanchard te zien opftijgen; zo menige wederwaardigheid had hij van het oogenblik af, dat hij voor zijn huis het .'rijtuig had beklommen, tot het oogenblik toe, waarin hij dacht te verneemea, dat de luchtbal gevuld was, overwonnen ; zijnen veel - beloovenden erfgenaam meende hij aan het beste opzicht toevertrouwd te hebben; geloofde, dat hij nu,, met neus en mond open, onder de menigte der gaapers ftond; en helaas! hij zat in dit oogenblik opgefloten en waar? zulks kan zijn getrouw vaderhart niet denken* zijn eigen lot droeg hij nog met veel meerder lijdzaamheid: in de grootfte verwachting ftoof hij nu het huis Uit, en hoopte het lucht-gerij boven zijn hoofd te zien heenen zweeven , en de Heer blAnchard was reeds een uur geleden opgeftegen; zij hadden hem weêr; hij was verre van de ftad neêrge» daald: het bericht, 't welk de dikke verlakte man onzen vrienden had gegeeven, was bezijden de waarheid geweest: toen zij de achter-kamer van de herberg intraden, had de Franschman zijnen bal reeds gevuld gehad en was terftond vertrokken onbegrijpelijk was het, dat Mijnheer de Bailluw het gewoel des volk en de kanonfchooten niet had gehoord! maar hij maakte bij zijne intrede in het gezelfchap zo veele nederige fleepvoetjens dat de rechte tijd daarvoor verloopen was: verVolgens was alles ftil, want ieder volgde den bal ftet zijne oogen: veelen liepen naar de plaats, ai» E a  (J8 DE REIS naar waar zij dachten dat hij nederdaalen zoude, tof dat eindelijk, toen men bericht ontving dat bij indedaad neergekomen was, een nieuw geraas en het geroep: „ Zij hebben hem weer!" onzen Bailluw uit zijne rust deed ontwaaken -— doch nu was het te laat. Vruchtloos zou ik poogen, de verfchillcnde betooningen van misnoegen en wanhoop te fclietfen, waaraan eenige perfoonen , die in de ongelukkige achter-kamer het fchoonfte van alle fchouwrpellcn verzuimd hadden, zig overgaven: anderen waren onverfchilliger bij deezen ramp ; de dichter schellen trekker lachte luidkeels ■ hij had nu ftof tot een nieuw puntdicht: Mevrouw boksleer fchold haaren man de huid vol , (de manier waarop zij zig in elke wederwaardigheid deezes levens wist te troosten !) „ Nu!" zeide Mijnheer de Bailluw, met een treurig gelaat, „ het heeft zo niet zullen weezen: „ het is mij maar lief, dat mijn valentijn en ,, twee vrienden, die middelerwijl immers ook uit „ Peina zullen aangekomen 'zijn, deeze merkwaar„ digheid mede gezien hebben, om 'er t'huis ver„ flag van te kunnen doen. " Vermits hij nu geen kans zag, om de vrienden uit Biesterberg in het gewoel der menfchen hier te ontmoeten, befloot de oude Heer wauman, weêrom te keeren , en dacht? volgends affpraak , dezelven in den Gouden Engel te vinden: ten einde nieuwe wederwaardigheden in het gedrang bij de intrede\in de flad te ontgaan, vond het gezelfchap  B 11 U N S W IJ K. 6') goed, om door de contre - escarpe naar een andere poort te trekken, alwaar zij misfchien minder volks zouden ontmoeten; doch bij ongeluk waren de meeste aanfchouwers op dezelfde gedachte vervallen , zo dat de toevloed hier nog veel grooter was, dan toen zij de ftad uitgingen: wedertekceren en door alle deeze aardelingen heen te worfteien , was ondoenlijk; men moest zig echter , om de naaste poort te bereiken, over eene foort van vijver of gracht laaten zetten ; eenige duizend menfchen ftonden aan den oever en wachtten op den voerman; en bij ongeluk was 'er Hechts ééne fchuit om overtevaaren ; het ging derhalven zeer langzaam in zijn werk. Hoe was toch de naam van de rivier, waarvan de verdoemde Heidenen verdicht hekben, dat zekere Charon de zielen der overledenen over dezelve naar de Elifcefche velden moest transporteeren? het geheugt mij nog zeer wel, dat ik van mijnen Leeraar oorlappen kreeg, toen ik bij deeze plaats in ovidius niet oplettend was; maar het wil mij niet te binnen fchieten, hoe deeze rivier genoemd wordt: kortom! net zo als deeze waterreis in de andere waereld gemeenlijk gefchetst wordt, ging 't ook hier: zodra onze Charon ecu getal pelgrims had overgevaaren en vervolgends aan deezen kant wederom aanlandde, was het gedrang der onverduldigen zo fterk, dat pasfagiers , die niet, gelijk de gasten van Charon, flechts geesten, maar voor een gedeelte dikke, met Brunswijkfche mom wél gemeste ligchaamen waren, £ 3  7° CE REIS nau indedaad groot gevaar Ucpen : de Advokaat n o k siber was reeds met zijne zachtmoedige wederhelft en den Heven kleinen jongen in de fcbüitonze Bailluw had geen' lust om van zijnen vriend *e! fchciden te worden; hij drong door de menigte heen, deed eenen fprong en llier va]t van aandoening de pen uit de had keere„ Wij liever onze oogen naar een ander V00rwerp. De Heer carino was met zijnen buit naauw'Jks het huis uit, toen de wakkere jongeling, dien hij m de bewuste plaats had opgefloten, niet denkende wat onheil hem was overgekomen, de deur van het kabmetjen wilde openen, maar toegegrendeld vond; te vergeefsch poogde hij met al de kracht van zijne welgefpierde armen , hout en ajzer te breeken; de deur week niet: te vergeefsch nep fchreeuwde, brulde hij eindelijk; niemand hoorde zijne ftem: gelijk hercules, toen het hemd van nu wat was 'tvoor een flet van een vanT ~~ DEJANIRA> W hemd van Dtjanira aan zijn ligchaam kleefde, maakte ook de jonge Heer valentijn een geweld.g misbaar; hij kliefde met zijne huilende ftem de ftmkende lucht, waarin de lijder thans ademde alles was vruchtloos! na dat eindelijk zijne krachten waren uitgeput, en de fpieren, welke de long uitrekken (of liggen daar geen fpieren? * weet het niet recht;) haare veerkracht verlooren hadden, veranderde zijn gebrul in ker, meq, klaageu en zuchten, en zijne oogen ont-  B R U N S W IJ K. 7X rolden zilte traanen: ik verzoek vriendlijk, dat mijne geachte Leezers dit tafereel met hunne oplettendheid gelieven te verwaardigen; zij zullen ontwaaren, dat ik, zonder mijzelven te roemen, niet geheel ongeoefend ben in dichterlijke fchilderijen te ontwerpen; dat ik het vergrooten en verkleinen zeer goed weet te pas te brengen, en dat mijne uitdrukkingen ten minlten even zo edel en krachtig zijn, als die van onze meeste roman - en comedie - fchrij vers. De fmart kan Hechts eenen bepaalden graad bereiken , gelijk wij wijsgeeren zeer wel wceten; dan breekt de golf, en een ftilte van ten minften eenigen tijd, is 'er het gevolg van: nadat de jonge Heer wauman lang genoeg geraasd en gekermd had, vond hij in het magazijn van zijn redelijk denkvermogen den troost, dat zijn ongemak immers niet eeuwig duuren kon : hij vleide zig derhalven, zo gemaklijk als mogelijk was, néér; zijne oogleden, moede van weenen, vielen toe — hij fliep: wat kon hij ook beter doen ? aan zijne zijde lagen wel een paar bladen van het Frankforder geleerde dagblad, als mede eenige vellen van de roman Annatje Rozekkur, welke een reizend perfoon daar had laaten .liggen; maar de Heer valentijn was geen liefhebber van leezen, en wie kon dan toch ook in zulk eenen toeftand met oplettendheid leezen? Laaten wij hem nu nog een poos flaapen! het is hoog tijd, dat wij na Mijnheer zijnen dierbaaren vader uitzien de Hemel weet het, wij hebben thans alle banden vol; E 4  ?2 D Ê REIS naar men kan niet tegelijk in alle plaatfen tegenwoordig zijn; met dat alles is h tog nog eerder te verantwoorden, een mensch op het gemak-huisjen opgeflooten, dan iemand, die niet zwemmen kan, in het water liggen te laaten; en zwemmen kon Mijnheer de Bailluw niet; hij werd echter terftond uk het water opgehaald, en na dat het water behoorehjk uit zijne klederen geloopen was, bragt het verdriet over dit toeval en het fchaterend gelach der tallooze aanfchouwers zijne door de koude des waters verftijfde leden en verdoofde levensgeesten, zodanig wederom aan den gang, dat wij voor geene fchadelijke gevolgen bij hem behoeven te vreezen: hij liep „u wat hij kon naar de herberg, om zijnen blaauwen rok, met goud belegd, uittetrekken en te laaten droogen. Wij wceten nu ook reeds, wat nieuwe ramp hem hier wederom verwachtte: ondertusfehen vond hij zijn geliefkoosd kind reeds uit de vangenis verlost: deeze was kort te vooren ontwaakt • had zijn klaaglied andermaal aangeheven, en het-' zelve met vuistflagen op de deur door alle ftemmen geaccompagneerd; zo dat eindelijk één van de hmsgenooten, die weder t'huis waren gekomen hem gehoord en bevrijd had: vader en zoon klaa-I den elkander wederzijds hunnen nood het was, warelijk! een hartroerende vertooning' . bij geluk was dat geene, wat de Heer carino medegenomen had, van geen groot belang; maar moest niet de aanéénfchakeling van hunne rampen reeds oorzaak genoeg tot treurigheid oplev*  B R U N S W IJ K. 73 ren? beiden lieten zig evenwel daardoor niet tot wanhoop vervoeren; Mijnheer de Bailluw droeg veelmeer zorg voor zijne dierbaare gezondheid , trok de natte klederen uit, ging in 't bed liggen , beftelde eenen goeden avond - maaltijd, en onder anderen ook een verkwikkend wijn-kandeeltjen: valentijn at voor het bed van zijnen vader zeer fmaaklijk, en ging vervolgends ook flaapen : wij wenfchen hen een aangenaame nacht* rust. E 5  74 DE REIS naar. A G T S TE HOOFDSTUK. Gefchiedenis van den vreemdeling, die inden Uilenberg zijn intrek had genomen. „ Mag het dau gebeuren, dat mijne oogen a » eindel'jk eens wederzien, mijn beste, mijn be„ minde lode wijk! " riep de vreemdeling in den Uilenberg den Oostenrijkfchen Officier toe, na dat dezelve de kamer was ingetreeden en in zijne armen vloog „ Mijn weldoener! fta, melde de Officier „meer, dan vader! hoe veel „ danks!" — „O fpreek van geen'dank!" „ Hoe! zou-ik niet?" „Kom! laat ik u aan „ mijn hart drukken!" en op deezen toon fpraken beiden nog een wijle tijds over en weêr,in afgebro- kene woorden een zielroerende vertooning! de huisknecht, die den Officier de deur opende, heeft'er ons een befchrijving van gegeven, en hadden wij onzen Boekverkooper kunnen overhaalen, omplaaten bij deeze roman te laaten fnijden , deeze bijeenkomst zou een der fchoonften opgeleverd hebben • misfchien gaat hij 'er nog wel toe over, om de zesde of zevende uitgaave met eenige prentjens te verrijken; tot dien tijd toe mag het tegenwoordig geflacht der Leezeren de geheele gefchiedenis met het penfeel van deszelfs verbeeldingskracht fchetfen.  B R U N S W IJ K. 75 Na verloop van-deeze ccrfte verrukkelijke oogen» blikken gaf' de vreemde oude Heer den Officier ecu gefchrift over: „Hier, mijn beste!" zeide hij, „ heb „ ik mijne voornaamfte levens - bijzonderheden, „ waaronder de gefchiedenis van de jaaren uwer jeugd mede begreepen is, opgefteld: voorlang „ heb ik reeds voorgenomen gehad , u dit öp» ,, ftel te zenden; doch de thans vervulde hoop, vau m u-zelven weder te omhelzen, heeft mij van be» „ fluit doen veranderen: ik kan hem dan immers „ alles mondling vernaaien, dacht ik bij mij-zei» ,, ven : doch nu ik wederom bij u ben,' oordeel i? ik 't beter, het u in febrift té laaten lee* „ zen, omdat het eens ter neêr gefield is; moge» „ lijk kon ik ook "wel het een of ander vergeeten „ hebben: lees het in uwe fnipper-uuren door, en ,, laat ons nu de blijdfchap van ons weder te „ zien, recht genieten !" De Officier omhelsde den ouden Heer andermaal en ftak het gefchrift in den zak: maar vermits niijne Leezers weieens het geduld zouden kun» nen verliezen door te wachten , tot hij 't weder voor den dag haalt, zullen wij hier een affchrift van dit opftel mededeelen. Gefchiedenis van den vreemden Heer in den Uilenberg. Mijn vader was een braaf en kundig School, leeraar in Blankenburg aan den Haarts: men was voorzeker destijds in de epvoedingskunde nog  ?6 DE REIS naar. zeer ten achteren ; men had de kunst nog niet uitgevonden, om de jeugd de ernftigfte, gewigtigfte, ja zelfs wijsgeerige weetenfchappen en kundigheden , door kaartjens of anderszins met fpeelen inteboezemen : men was bij het onderwijs zeer gefield op de oefening van het geheugen, vooral in de jaaren, waarin men alles zo gemaklijk aanneemt, en men zo veele uuren over heeft, die men niet beter kan befteeden, dan dat men in het magazijn voor zijnen gcheelen leeftijd ruwe ftoffen opdoet, die het rijp verftand in het vervolg regelt, uitkipt, en tot een heerlijk genot voor den ouden dag bewerkt: ik wil echter gaarne bekennen, dat, bij aldien iet van 't geen men leert, nutloos kan weezen , mijn vader zijne leerlingen menig nutloos woord heeft laaten leeren: voor het overige drukte de last van zijn ondankbaar beroep hem zeer . een fobere bezolding, moejelijke, veeltijds geheel en al verloren, arbeid van den vroegen morgen af tot laat in den nacht, en menige vernedering van andere, min nuttige, doch daarom niet min opgeblazcne rangen : hij had derhalven vast beflooten , zijne twee zoonen (want ik had, of veelmeer beb nog eenen broeder, jonger dan ik) een andere loopbaan te laaten intreeden: de één zou te Blankenburg zeiven de jagers-kunst leeren > mijn Grootvader was Opper-houtvester geweest ■ • maar ik zou mij op den koophandel toeleggen, en werd tot dat einde naar Neurenberg, bij een' va& onze nabeftaanden, gezonden.  BRUNSWIJK. 5f Na wij beiden ons een paar jaaren met dit beroep hadden beziggehouden, kwam mijn vader te overlijden zonder ons het minfte natelaaten: dit gebeurde juist in den tijd van den zevenjaarigen oorlog: in het Brunswijkfche werd een bende jaagers opgericht , onder welke mijn broeder dienst nam: ik voor mij had yolftrekt geen' zin in de geruste levenswijze op het comptoir; van alle kanten hoorde men van niets dan van oorlog; zulks wekte mijnen lust, om mijn geluk onder de wapenen te zoeken: op eenen fchoonen morgen pakte ik het weinige dat ik had bijeen % verliet Neurenberg en nam dienst onder het Vrij» Corps van den Franfchen Colonel fisscher. Het fcheen, alsof het geluk den ftap, welken ik had gedaan, wilde begunffigen; in den eerften Veldtogt werd ik reeds Onderofficier en in den tweeden, waarin ik gelegenheid vond, om bij eenige voorvallen moed en tegenwoordigheid van geest te toouen, Officier: hierbij kwam nog, dat ik een tn andermaal een rijken buit maakte, nogthans onder zodanige omftandigheden , die, dit durf ik met vrijmoedigheid zeggen, mijn hart geen fchan-» de aandeeden , want ik had altoos eenen afkeer van plunderen en alle de wreedheden, die ons volk fomtijds pleegde: eens het was in den winter, en wij hadden rust vau onze vijanden —• was ik met den Majoor van hoijm en den Capitein faber naar een Nonnen-klooster geree" den, het welk juist van geen fterke fluhing vooraien was, vooral in deezen tijd niet, als wanneer;  VS DÊ REIS naar men zo naauwgezct niet weezen kon, maar gaarne een vrolijk gezelfchap zag, en zelfs wel eens met Officiers wilde dansfen: hier leerde ik zekere Freule v o n w e i s s e n b o o m kennen, een beminfleiïjk edel mcisjen , het welk door de éigenbaat van haare Familie, tegen haare neiging, tot het gedwongen klooster-leven veroordeeld was: bij herhaalde bezoeken befpeurden wij bij ons een vvederzijdfehe genegenheid, gaven elkander zulks te kennen, en zonder ons, die beiden geen vermogen hadden, over de toekomst te bekommeren, namen wij affpraak dat'ik haar febaaken zou: mijn vriend de Capitein fa eer, een braaf, gedienftig, vrolijk man (hij is thans aan het Hof vau den Vorst van Nas/au-Saarbrtik), hielp mij getrouwlijk dit plan uitvoeren: ik nam mijne beminde achter mij op het paard, en bragt haar gelukkig te Fritslar, alwaar niemand ons kende en een geestlijke het zegel van den Priesterlijken zegen op onze verbintenis drukte: agt dagen na onzen trouwdag moesten wij marcheeren, en mijne vrouw volgde mij, bij de bagaadje der armde, naar Eimbek, alwaar wij den overigen wintertijd doorbragten: mijn hart klopte mij van begeerte, om mijne vaderftad wedertezien, alzo ik thans zo' nabij dezelve was; doch de dienst liet zulks niet toe: in de lente moesten wij terug trekken naar het land van Hesfen; manf bij ongeluk verviel mijne lieve wederhelft in een zwaare ziekte, en vermits zij daar en boven nog iu de vierde maanst  BRUNSWIJK. 7| zwanger was, kon ik haar volftrekt niet medeneemen. In deeze verlegenheid verzocht ik onzen commandeerenden Generaal, of het mij niet vergund ware aan mijnen broeder te fchrijven, die bij de vijandlijke armée was: de Brunswijkfehe jagers Honden niet verre van ons af; het viel derhalve» niet moejelijk , den brief veilig aan mijnen broeder te bezorgen, die mij ook terftond zeer beleefdlijk antwoordde: ik bad en bezwoer hem bij de banden der bloed - vriendfchap , zig mijne verlaatene vrouw aan te trekken, tot dat ik kans zou zien, haar wederom met mij te vereenigen, en hij beloofde ook alles te doen, wat in zijn vermogen was, en ik van eenen tederhartigen broeder verwachten kon: hij hield ook woord; want zodra deeze gewesten wederom in de magt der vereenigde arfflée Waren, reisde hij naar Eimbek, bezocht mijne zieke echtgenoote, maakte zig bij haar bekend, bood haar zijne hulp aan, en gaf haar, toen hij met de armée moest vertrekken, over aan een kundig en braaf Geneesheer, wilde haar ook geld laaten, dat zij echter niet noodig had, omdat ik haar rijklijk daarvan had voorzien, j Mijne goede echtgenoote bleef nog al zieklijk tot den tijd van haare verlosling toe, zodat men niet dorst waagen , haar van Eimbek wegtebrengen: eindelijk werd zij van een zoontjen verlost, 't welk, omdat het zo zwak was, terftond na de geboorte ftiêrf; de moeder bleef on-  gé> DË REIS naar. deitusfchen door de getrouwe hulp van haaren Geneesheer behouden, kwam langzamerhand weder tot krachten , en werd eindelijk volkomen herlïeld : zodra zij in ftaat was van te kunnen reizen, dacht ik icr met ernst op, om haar bij mij te laaten komen: dit was in het jaar 1762; de Franfche armée kon zig naauwlijks in Hesfen handhaven, en vermits ik haar hier veilig oordeelde, zond ik ze naar Straatsburg, werwaards ik ook, terftond na den fpoedig gevolgden vrede, in haare armen fnelde. Doch de vrede, zo troostrijk en blijdfchapwekkend voor menig hart, was voor mij een bron van kwellende zorgen: ik werd afgedankt; het weinige, dat ik van den buit vergaderd had, kon niet lang aanhouden; een groot gedeelte daarvan had mijne vrouw reeds in Eimbek moeten verteeren; wat treurig vooruitzicht gaf mij zulks voor de toekomst! dewijl wij evenwel tot iet moesten befluiten, volgde ik den raad van eenen vriend; trok naar Warms, en leide daar een kleine fchool aan, waarin mijn huisvrouw en ik kinderen van beide fexen onderweezen, in cijfferen, fchrijven en vrouwlijke handwerken. Wij hadden van onze onvermoeide naarftigheid een fober inkomen: wie de gave niet heeft, van door fluipwegeu en onbefchaamdheid uittemunten, die moet, om niet van honger te flerven^ overal, bijzonder in Rijks - fteden, veelvermogende voorfpraaken hebben, wanneer hij zijn onderhoud', vinden wil, en in Worms was niemand, die mij ken-  B R U N S W IJ K. Sï kendé: de huizen der rijken waren voor ons geflooten ; alleenlijk vonden wij in laager (tanden Ouders, die ons hunne kinderen toevertrouwden, niet uit overtuiging van onze bekwaamheid, maar omdat wij zo veel gelds niet namen, dan anderen j maar onze verkeering was bepaald tot een paar huisgezinnen in onze nabuurfchap, die even zo arm waren als wij? onder anderen fehiet mij nog in dé gedachten, dat wij fomtijds op zondag bezoek ontvingen van een Vrouw, die eenen dronk» aart tot een man had: wanneer nu die arme vrouw bij ons kwam, plagt zij altoos het weinige, dat zij nog van zilveren lepels en diergelijke over had, bij zig te draageu, uit vrees, dat de man hetzelve verpanden en het geld in de herbergen ver» zuipen mogt. Drie jaaren hielden wij 't in Worms vol; na verloop van deezen tijd had ik het geluk, door zeker braaf koopman, den Heer schuler, opgedraagen te worden aan den Graaf * * * te * * *9 die eerfen Geheimfchrijver noodig had: mijn verzoek vond eenige zwaarigheden , alzo hij liever een ongehuwd perfoon had willen aanneemen ; doch ik werd zijn Geheimfchrijver, en won welhaast het vertrouwen van mijnen goeden Heer. De Graaf * * * was indedaad een zeer edelmoedig man: is 'er één mensch in de wereld, die in ftaat is om het goede, zonder eigenliefde, zonder zelfbelang en zonder ijdelheid, alleen uit liefde voor het goede zelf, te doen; dan was hij het: men befchuldigde hem van onbarmhartigheid, F  ïi DEREISnaAr trotschheid en gierigheid; doch hoe weinig kende men zijn hart! zelfs, zij'ue tegenwoordige Gemaalinne, (hij* was voor de tweede maal gehuwd) zocht hem in verdenking te brengen, alsof niemand het bij hem konde uithouden, alsof hij de perfoonen van zijn familie de onlchuldigfte geneugten weigerde , en over de minste kleinigheden üitvaaren en raazen konde : de waarheid was , dat zij hem door zodanige befchuldigingen wilde dwingen te zwijgen, bij flappen, die geen eerlieVend man met ftilzwijgen dulden kan; dat allen die hem omringden , van zijne voorbeeldlooze gulhartigheid, op de onverantvvoordelijkfte wijze, misbruik maakten; en nadat zij hem lang genoeg getraiterd hadden, zonder dat hij morde, maar zijn verdriet opkropte, eindelijk echter zijn getergd geduld een einde nam: dan fchreeuwde het Wijf: „ Mijn God! over zulk een kleinigheid vaart „ de man uit! men kan hem nooit voldoen!" ert wanneer alle zijne huisgenooten zijne toegevendheid en de onbepaalde vrijheid, die hij hun liet, misbruikten , en hij zig dan bedrogen , zijne éer en goeden naam gekrenkt zag, gaf hij weieens Brenger wetten in zijn huis, waarover een algemeen gemor ontftond; dan was het: „Zodanige ,, behandeling fpoort eerst recht aan tot verbo,, dene daaden." Even zo onrechtvaardig befchuldigde men den Graaf ook van gierigheid: hij was zo grillig, dat hij voldrekt niet lijden kon, dat zijne weldaadigfceden wereldkundig gemaakt wierden, en men hem  B R O N S W IJ L i% daarover prees; doch ik, die het geluk had zijn vertrouweling te zijn, ben getuige geweest van zodanige groote en edelmoedige daaden, die voorze ■ ker in dien tijd niemand droomen kon, en eerst na zijnen dood uit zijne nage'latene papieren openbaar werden; ik ben getuige geweest van zwaare opofferingen, die hem menigen bitteren ftrijd gekost hebben, 't welk hij echter in flilte afdeed: ik heb gezien, met welk een zelf - verlochening hij 't fomwijlen verdroeg, wanneer hij juist in zodanige gevallen met de uiterfte bitterheid gelaakt werd, waarin zijne grootheid het meest „bleek; ik heb gezien, met hoe veel ijver hij in 't geheim de welvaart van de geenen zocht te bevorderen, die hem meer dan ééns getergd, vervolgd en met de zwartfle ondankbaarheid beloond hadden ; ik heb gezien, hoe menigmaal hij met het taaifte geduld , knaagende, onverdiende bekommering en lijden , verdroeg, nooit anderen de fchuld gaf, maar altoos troost en hulp bij zig - zeiven zocht: wie hem aanfprak, om een goed woord voor hem te doen, of hulp van hem begeerde, dien wees hij gemeenlijk en ook weieens met norsheid af; maar aan mij en twee andere vertrouwelingen droeg hij op, om naar zodanigen uittezien, die hulp behoefden; en wanneer hij dan door geld of onvermoeide werkzaamheid het goede bewerkt en den ongelukkigen gered had, dan wist hij de verdien* fte van de daad zelve aan eenen derden toe te fchrijven, en denzelven dank en eer te laaten inöogftèn: dacht de eene of andere begunstigde zij» F a  H DE REIS KAAR nen onbekenden weldoender uitgevonden te hebben , en kwam hem bedanken, dan kon de Graaf met zo veel onftuimigheid tegen denzelven uitvaaren, dat hij zig verbeeldde misgetast te hebben en berouw had, bij deezen onvriendelijken man één woord verfpild te hebben. Ondertusfchen ontbrak den Graaf eene groote eigenfchap, die alle zijne deugden de kroon had moeten opzetten , naamüjk een manlijk befluk en ftandvastigheid jegens anderen ik zeg jegens anderen, want hoe ftreng bij jegens zigzelven was, heb ik reeds getoond: hij, dien zijn onwaardige echtgenoote als een ftijf kop en wreedaart fchetfte, was de fpeelbal van hetzelfde wijf, liet zig van haar op alle wijze bedriegen en om den tuin leiden: maakte zij 't met haaren aanhang al te erg, dan voer hij op zijne manier weieens uit, maar wanneer dan de huichelaarfter de rol van een onfchuldig-gekrenkte, van een door verdriet neêrgeflagene fpeelde, dan verbeeldde hij zig misdaan te hebben, en deed en leed alles om zijne gewaande verongelijking wederom te vergoeden: tegen een geveinsd berouw was zijn aandoenlijk hart volftrekt niet beftand : dezelfde fchurk kon hem tienmaal bedriegen, en een enkele fchijnbaar hartlijke bede kon hem van de gewigtigfte, best-beraamde voorneemens aftrekken. Ik begreep welhaast met aandoening en afkeer% wat fchandelijk misbruik de Graavin maakte van de * zachte zielsgcaartheid van haaren echtgenoot: de geheele fiad wist, dat zij op zijnen naam fchulden  B ÏL U N S W IJ K. 85 •naakte, en dat zij eenen minnehandel onderhield met eenen Hechten tooneelfpeeler - de geheele itad wist het, en befchouwde het met verachting, de Graaf alleen zag en vernam niets: dikwerf ftond ik op het punt, om hem de oogen te openen; de Graavin, die zeer wel begreep, welk een gevoel haar gedrag mij inboezemde, verwachtte ook van mij niets anders; doch wanneer ik overwoog, dat deeze ontdekking mijnen armen Heer het hart zoude doorbooren , ftelde ik zulks uit van den éénen tijd tot den anderen; maar de Voorzienigheid, die nimmer gedoogt, dat fchandelijke daaden verborgen blijven en de boosheid zegepraalt, bragt dit wangedrag aan het licht buiten mijn toedoen: de Graaf, eens onverwachts t'huis komende, betrapte zijne gcmaalinne aan de zijde van haaren laagen boeleerder, en nu ontwikkelde zig het kluwen van haare verfoejelijke bedrijven doch, helaas! deeze flag was te hard voor mijnen goeden , aandoenlijken Heer: het hartzeer wierp hem op het ziekbed, hij leed niet lang en ftierf in mijne armen. Voor mij was het verlies van deezen eenigen weldoener een fchrikkelijk zwaare flag: de Graavin haatte mij, en al ware dit ook zo niet geweest, zij had mij evenwel de kost niet kunnen geeven; zij zelve had den huishoudelijken ftaat van haaren man in de grootfte verwarring gebragt: haare fchulden waren grooter, dan het vermogen waarvan zij erfgenaam zijn kon; de vaste goederen waren leengoederen, en vielen, omdat de Graaf zonder F3  S6 DE REIS naar kinderen overleden was, weder terug aan den Landsheer De grootfte armoede was nu haar erfdeel, en in deezen toeftand, waarvan zij-zelve alleen de fchuld draagt, lijdt zij nog gebrek, van niemand beklaagd, en, alzo zij thans lelijk is, van ieder verhaten. Ik was nu buiten alle kostwinning; want verrijkt had ik mij niet, fchoon ik gelegenheid gehoeg hadde gehad, om iet te kaapen, zo ik minder naauwgezet van geweeten geweest ware: het was winter, in 't laatfte van het jaar 1769, en mijne vrouw, die in zeven jaaren geen kinderen had gebaard, was nu van een gezond dochtertjen verlost ■ de vooruitzichten waren treurig; doch God befchikte hulp: de vrienden van mijnen overledenen Heer, die door het vertrouwen, 't welk hij in mij gefteld had, een gunstig denkbeeld van mij hadden verkregen, bezorgden mij een klein amtjen vol hoop en vertrouwen, en met een blij gemoed, werkte ik in mijn nieuw beroep ; werd niet gefolterd door drukkende zorgen voor mijn onderhoud; genoot huislijke geneugten, en was ook gelukkig genoeg, om weldaadig jegens, anderen te kunnen wcezen, gelijk gij nu verneemen zult,  B R U N S W IJ K. 17 NEGENDE HOOFDSTUK, i Vervolg deezer gefchiedenis: zeldzaame ontdekking : de vreemdeling en de Officier vinden in het Posthuis niet het geen zij zoeken. Onder hen, die hulp noodig hadden, en door mijnen braaven Graaf onderfteund werden , was ook een gewigtig huisgezin, 't welk aan mijnen zorg was toevertrouwd, en mij in deszelfs verkee» ring zo veele zuivere geneugten verfchafte, dat ik, zelfs buiten den tijd, waarin ik hetzelve uit naam van mijnen Heer bijftand verkenen moest, met mijne Echtgenoote menig uur bij deeze -edele menfchen doorbragt: man en vrouw waren in Frankrijk geboren, en hadden weleer gunstiger tijden beleefd, waarvan ik de gefchiedenis afzonderlijk heb opgetekend ; en die ik u zal mededeelen : door de vuigfte cabaal en een reeks van tegenfpoeisten uit hun vaderland verjaagd, had deeze man geen middel onbeproefd gelaten, om, overéénkomitig het charakter van een' man van eer en opvoeding , in Duitschland voor zig en de zijnen onderhoud te verwerven: had hij het voorbeeld van veelen onder zijne huppelende Landgenooten volgen, en met geleende tijtels en geftolen geld aan het een of ander Hof als Ridder of Marquis verfchijuen willen, dan zou hij zijne familie niet Hechts met brood, maar ook met pastijen hebben kunnen F4  SS DE REIS NAAR voeden; hij had zig misfchien met een paar duizend guldens jaarlijkfche inkomsten tot Dire&eur des plaijjrs van zijne Doorluchtige Hoogheid laaten benoemen, en Mevrouw, jong en fchoon zijnde, had deeze plaiprs vermeerderd; doch hij was, gelijk gezegd is, een man van eer, die altoos braaf handelde: hij was zijne taal magtig . een zeldzaam verfchijnfel bij een Franschman! hij had er zig. op toegelegd, en dezelve beoefend, uit dien hoofde fcheen hem de plaats van onderwijzer in deeze taal, die juist bij de Edelknaapen in * * * openftond, de beste manier, om zijn onderhoud te verdienen: mijn waardige Graaf * * *, bij wien hij om deeze plaats aanhield, beproefde hem en ftelde hem aan; doch de arme man was . zeer zwak zorg en verdriet hadden lang aan zijn hart geknaagd, tot dat hij 'er eindelijk onder, bezweek; twee jaaren vóór 's Graaven dood verliet hij deeze wereld, waarin hij zo weinige blijde uuren had mogen beleeven; zijn troostlooze we-, duwe, zelve zieklijk zijnde, zag zig nu, benevens haar vierjaarig zoontjen verlaten, en had geene, dan de treurigfte vooruitzichten. De hooge prijzen van alle. de. levensbehoeften in de fteden, zijn geenzins geëvenredigd aan het loon, 't welk men voor gemeene , hoewel zeer nuttige vrouwlijke handwerken betaalt; terwijl hij, die voor de weelde en overdaad werkt, rijklijk beloond wordt: een eerlijke vrouw, die zig mee Hechts hemden te naajen, en kousfen te breiën wii bezig houden, kan onmogelijk daarmede rcuidfchie-  BRUNSWIJK. So ten, zo zij haare eigene huishouding, hoe klein ook, daarvan bezorgen moet, of anderzins een paar uuren van den dag, of een paar dagen in de wek verliest; bij voorbeeld, als 'er geen werk is: mode-kraamfters verdienen voorzeker veel gelds; doch die levenswijze was in de oogen van deeze edeldenkende vrouw te laag, en te zeer aan opfpraak onderhevig; zo doende leed zij gebrek, te meer nog daar zij zelden volkomen gezond was: het weldaadig befpiedend oog van mijnen lieven Graaf ontdekte haaren toeftand welhaast, en hij droeg mij op, ter haarer hulpe te fpoeden: zulks gefchiedde op een manier, dat haar teder gemoed zig daardoor niet konde beledigd achten, en ik had het genoegen van te zien, dat deeze braave vrouw van tijd tot tijd blijgeestiger werd; fchoon haare gezondheid allengs afname: lïnds een geheele maand had zij het bed reeds niet kunnen verlaaten, toen het verlies van onzen gemeenfehaplijkcn Weldoener haar de rest gaf: op zekeren dag liet zij mij verzoeken, oogenbliklijk bij haar te komen: ik vond haar zeer zwak en alle tekenen voorfpelden haar naderend einde: haar zoon — gij, mijn lieve lodewijk.! zat weenende, op den rand van haar bedftede: een van uwe handen hield zij al beevende in de haaren: toen ik binnen trad, poogde zij, haare duistere, reeds half gebrokene oogen vriendlijk optefiaan ; een hartlijke wensch , een dringend verzoek fchcen haar hart te knellen; maar de flaauwe lippen weigerden haar den dienst, van zig door woorden te F 5  «X> DE REIS naar kunnen uitdrukken : zij wenkte haare oppasfter, die mij een pakjen papieren ter hand ftelde, verzeld van een opllel eigenhandig door haar gefchreven, en aan mij gericht: zodra zij deeze papieren in mijne handen zag, fchoof zij, mijn lieve lodewijk! mij uwe hand toe, vouwde de haaren — het fcheen als wilde zij dezelven dankbaarlijk ten hemel opheffen vervolgends floot zij haare oogen, viel in eene fluimering, waaruit zij niet weder ontwaakte. Na ik de noodige fchikkingen wegens de begraVenis uwer moeder had gemaakt, nam ik u aan mijne rechter hand, het pakjen papieren onder den anderen arm, en zo verliet ik het huis en bragt u in mijne wooning. „ God heeft ons nog een kind gegeven," zeide ik tegen mijne vrouw, die mij in de 'deur ontmoette ; „ God heeft ons nog een kind gegeven, „ en zijnen zegen zal hij 'er ons ook wel toe „ fchenken; deeze kleine kostganger zal ons den» „ zeiven in huis brengen." Nu verhaalde ik de goede vrouw, wat 'er gebeurd was; zij bukte naar u, zag u in 't gezicht, ftreelde uwe wangen, gaf u eenen moederlijken kusch, nam u het hoedjen af; en van dat oogenblik aan waart gij ons, kind en deeldet onze liefde en zorg met de kleine MARGARETIIA. Zodra uwe moeder begraven was (de onkosten maakte ik goed van de penningen, welke de verkoop van het geringe huisraad opbragt,) begon ik de papieren die zij mij ter hand had geftekl.  B R U N S W IJ K. 91 liatezien; het waren bewijzen van uwe gegronde aanfpraak op een aanzienlijk vermogen, 't welk men uwen vader op de onrechtmaatigfte wijze had onthouden: in het opftel van uwe moeder , bij deeze bewijsftukken gevoegd, drukte zij mij, als haaren eenigen vriend, op het gemoed, om u toch vooral niet te verlaaten, maar als mijn kind aanreneemen; en vervolgends, indien mijne omftandigheden zulks toelieten, zelf, of door 'een anderen, Waarop men vertrouwen konde, uw recht in Frankrijk te handhaven, het welk onder de tegenwoordige Regeering niet mislukken kon —„ Wel nu," zeide ik, „ al zou dit ook verkeerd „ afloopen , (want pleiten is altoos een netelige „ zaak,) dan zal de Voorzienigheid het kind even„ wel helpen: blijft het knaapjen gezond, handelt „ hij braaf, en is hij werkzaam, dan zal 'er in „ Duitschiand ook wel een ftuk brood voor hem weezen." Nu begon ik alle de uuren, die mij van mijne amptsbezigheden overfchooten, aan uw onderwijs te belleden! de Hemel begunftigde mijne ftandvastigheid; uw fchrander vernuft en goed charakter onderfteunden mijne poogingen, en, even alsof gij eenen nieuwen zegen in mijne hut had gebragt, alles fcheen onder mijne handen en die van mijne braave echtgenoote te vermeerderen. Doch de Alwijze had mij verkoozen tot een Werktuig, om u overtebrengen in eenen beteren ftaat dan die was, welke een aangenomen kind yan een armen tolbediende verwachten kon: ik  9* DE REIS naar dacht in 't geheel niet meer aan usv proces in Frankrijk; de papieren lagen beftooven in eenen hoek, toen nieuwe rampen mij zeer onzacht uit deeze mijne rustdeedenontwaaken,ommijvoortebereiden tot het genoegen, 't welk ik nu fmaaken mag: mijne waardige echtgenoote kwam te fterven; gij waart tien en mijne dochter nog geen vier jaaren oud; vast befloten hebbende niet weder te huwen, al hadde ik ook een meisjen kunnen vinden, dat in mijne armoede had willen deelen, en overtuigd, dat een vader bij alle zorgvuldigheid, nogthans niet in ftaat is, om de eerfte opvoeding van een vrouwlijk fchcpfel behoorelijk waarteneemeh, was ik indedaad zeer verlegen met mijne margaretha, niet weetende wa? weg ik met haar zoude inflaan. Ondertusfchen had ikfedert den vrede, die van den zevenjaarigen oorlog een einde maakte , bij aanhoudendheid briefwisfeling met mijnen broeder gehouden, fchoon onze omftandighedeu geene perfoneele bijéénkomst toelieten: hij was, even als, ik, afgedankt, maar had het geluk gehad, een goede Houtvesterplaats en daarbij een rijke vrouw te verkrijgen: toen ik hem nu meldde, dat mijne lieve vrouw overleden, en hem de verlegenheid te kennen gaf, waarin ik wegens dit kind was, deed hij mij de edelmoedige aanbieding, om het kleine meisjen bij zig te neemen, alzo het fcheen, dat zijne echtgenoote hem niet tot vader maaken zou: met een dankbaare blijdfchap omhelsde ik deeze aanbieding a zond de kleine, verzeld van een om  B R U N S W IJ K. 93 tié dienstmaagd * met de post naar deezen braaven broeder; vervolgends waart gij, mijn lieve lodewijk! mijn eenigfte huislijk gezelfchap; eri ik deed alles, wat ik kon, om u behoorelijk optevoeden, wanneer de dood van den ouden Vorst mij eensflags van mijn klein amtjen beroofde: hetftelfel van den Erfprins was, zo als gemeenlijk het geval is', het tegendeel te doen van 't geen zijn vader had gedaan: het beftuur van de tollen onderging derhalven ook eéne verandering, veele "bezoldingea werden ingetrokken, en onder deezen was de mijne ook. Te midden van dit droevig vooruitzicht, waardoor ik bijna in wanhoop wegzonk, liet de wijze Voorzienigheid mij eenen nieuwen ftraal van hoop zien: ik had, geduurende den oorlog, in * * *, alwaar ik eenige weeken in quartier lag, eenen man leeren kennen, welken ik alle hoogachting en liefde toedroeg: hij was destijds Scheeps-capifein, en had reeds meer dan ééne reis. naar Oost* indien gedaan : bij deeze levenswijze wordt het charakter fomtijds vrij ruw; en het gebeurt niet zelden, dat zodanige menfchen grootfpreekers zijn en Verwrongen harsfenen hebben: de man, waarvan ik thans fpreek, was hiervan een merkwaardige uitzondering: hij was een oprecht, braaf man, een gevoelvolle, dienstvaardige en edelmoedige menfchenvriend, doch wanneer hij met dit alles op een eerlijke wijze winst doen kon, was hij ook een zeer oplettend en vooruitziend koopman; daarbij had hij een fchrander en welgevormd ver-  W DE RE'IS naar ftand en was in de verkeering zeer vriendlijk, gedienffig en infchikkelijk: moede van de lange zeereizen had hij in zijne vaderftad een handel in het groot begonnen en was tevens Keizerlijke Conti* Juist in den tijd, toen ik mijn amt verloor reisde hij door * * *; hij was naar een bad geweest en thans op zijne terugreis: mijn goede geleigeest deed mij denzelven bij een wandeling ontmoeten, wanneer ik met een bedrukt hart heen en weêr ging, terwijl gij, lieve l ode wijk! vrolijk voor mij uitliept: misfchien herinnert gij u deezen dag nog; want het geen ons in onze jeugd ontmoet blijft gemeenlijk diep in ons geheugen geprent, het welk nog niet met zo veele onderfcheidene beelden is opgevuld. Wij werden beiden op een aangenaame wijze verrascht door hier elkander wedertezicn; hij vroeg mij met zeer veel deelnecming naar mijne omftandigheden; een traan, welke mijn oog ontrolde, verkondigde hem een gedeelte van 't geen ik op mijn hart had, en alzo ongeluk vermoeden, en helpen willen bij hem hetzelfde was, nam hij ftilzwijgend mijne hand en leidde mij naar de herberg, alwaar hij zijnen intrek had genomen. Ik had hem mijne gefchiedenis zodra niet verhaald , of zijn plan was ook reeds gemaakt: „ Het „ jongetjen," zeide hij, „neem ik mede, 't is een „ lief wicht, wij zullen hem wel door de wereld „.helpen: mijn vriend, de Colonel van * * * in „ * *fchcn dienst, zal 't mij niet weigeren, wan-  BRUNSWIJK. $$ L «eer ik hem verzoek, dit knaapjen als Vaandonker bij zijn Regiment te plaatfen: 'er zal „ zorg voor gedragen worden, dat hij onder een „ goed opzicht kome, en wordt hij t' avond of „ morgen Officier, dan zal 'et ook raad gefchaft „ worden, tot de uitrusting, en wat hij in 't ver„ volg meer zal noodig hebben: maar u, mijn „ vriend! kan ik thans juist helpen aan een baani,, tjen op een fchip, dat'naar de Kaap en van daar $j naar Indien zeilt: in den beginne zal het baan„ tjen niet zeer belangrijk weezen; doch ik zal „ u goede adresfen geeven, en gij zult, zo gij, „ waaraan ik niet twijfel, de aanwijzing, welke ik u opfchrijven zal, volgt, weldra hooger op3, klimmen;" Het was hard voor mij, u, mijn lieve lodeWijk ! te moeten verlaaten; doch wanneer ik dan ook eens overlegde, hoe weinig ik, die arm en verlaaten was, voor u doen 'kon; hoe zeer gij bij deeze ruiling winnen zoudt, en aan welke goede handen ik u overgaf, dan werd ik gerust gefield; en wat mij-zeiven betrof, was 't mij evenveel, in welken hoek des aardbodems ik mijn brood 'vinden kon. Ik (telde de papieren, mij van uwe moeder toevertrouwd onzen edelmoedigen weldoener verzegeld ter hand, vermits ik immers als nog geen kans zag, om 'er gebruik van te maaken: de braave Conful vertrok en namu mede, en na het weinige dat ik bezat verkocht te hebben, bleef ik ilechts zo lang, tot dat hij mij zijne brieven van  $6 DÈ REIS StaAk: aanbevecling en reisgeld bezorgd had, en vertrok vervolgends naar Holland. Het denkbeeld, van mijne eenige dochter nimmer te zullen wederzien, maakte mij het affcheid van mijn vaderland bezwaarlijker, dan ik bij den eerften voorflag van mijnen vriend gedacht had; althans ik befloot het kind te ontheffen van de onaangenaamheid, om in 't vervolg wegens het lot van haaren vader bevreesd te zijn, en van de fmart van zig zo verre van mij verwijderd te zren: tot dat einde verzocht ik mijnen broeder, toen ik hem mijn voorneemen, van naar Indien te vertrekken; bekend maakte, dat hij aan niemand daarvan iet ontdekken, en zelfs mijne kleine mar garetha in het denkbeeld brengen mogt, dat ik overleden was: 4,Is 't," zeide ik bij mij zeiven , „ dat de Voorzienigheid mij eerlang gelukkkig uit „ dat werelddeel doet wederkeeren; dan zal de „ blijde verrasfing mijner dochter, van hem die „ haar het leven gegeven heeft, wedertczien, des „ te grooter weezen:" en dit blijde oogenblik hoop ik nu welhaast te beleeven. Mijne reis naar Holland en van daar naar In-di'èn, was zo voorfpoedig, als ik immer wenfchen kon, en de aanbeveelingen van mijnen vriend hadden aldaar zo veel ingang, dat ik terflond tot opziener over twee pakhuizen aangefteld en van het noodige voorzien Werd: mijn ftaat was derhalven buiten verwachting voordeelig; het climaat had den weldaadigflen invloed op mijne gezondheid; de berichten, die ik door den Conful van u ontving,  B R U N S W IJ K. W Ving, waren, fehoon in algemeene uitdrukkingen ópgefteld, nogthans zeer aangenaam; mijn broede/fchreef mij ook, dat de kleine mar gare- Tha een gezond, lief, en goed meisjen was * zo doende was ik vergenoegd, blijmoedig en dankte den goedertieren Schepper in mijn hart. Op deeze wijze verliepen veele jaaren, zonder dat ik met tegenfpoed behoefde te worftelen: onder de kooplieden, die mij hunne zaaken toevertrouwd hadden, was voornaamlijk één, die mij eene uitfteekende genegenheid toedroeg; ik had zaaken van het grootfte belang van hem onder handen, terwijl ik mij bijzonder had toegelegd op eene hebbelijkheid in het verrichten van mijnen arbeid en op de daartoe vereischte taalkunde: nadat deeze man zwak begon te worden, ontbood hij mij eens bij zig, en zeide*. „Gij hebt mij tot „ hiel- toe met zo veel ijver en oprechtheid ge„ diend , dat ik niet gerust zou kunnen fterven, ,, zo ik niet alvoorens uwe trouw beloond hadde» „ op eene wijze, geëvenredigd aan het groot ver„ mogen , dat God mij gegeven, en onder uWe) „ handen gezegend heeft: nu zou ik u hier wel „ aan een rijk huwelijk helpen of anderzins eert „ ruim beftaan bezorgen kunnen; doch ik meer* „ befpeurd te hebben, dat gij niet genegen zijt, ,, om een tweede huwelijk aantegaan, en over 't „ algemeen reikhalst, om naar uw vaderland wes, der te keeren: dankbaarheid en vriendfehap roe„ pen mij om deezen wensch te bevredigen: on„ gaarne fcheide ik van u — doch mijne aardG  ?8 DE REIS naar fche loopbaan zal welhaast een einde neemen: „ en al ware dit ook het geval niet, ik zou het „ mij nimmer kunnen vergeeven, zo ik mijn ei„ gen belang meer behartigde, dan uw geluk: ,, neem dan deeze fom aan, als een gefchenk van mijne vriendfchap: ik kan dezelve zeer wel ont„ beeren, zij is voor mij een kleinigheid, en gij ,, kunt 'er in Duitschland zeer goed van leeven: „ vertrek derwaards zo fpoedig als gij zulks goed. „ vindt,neem mijne beste wenfchen mede,en denk „ fomwijlen eens aan een' man, dien gij, behal- ven uwe financiëele dienste\i, ook nog door uwe verkeering het voorrecht verfchaft hebt, „ dat hij nu een beter denkbeeld van het mensch„ dom mede uit de wereld neemt, dan dat geene ,, was, het welk zo veele grievende ondervindin„ gen hem daarvan hadden ingeboezemd." Ik ftond roereloos bij de verrasfing, toen ik de papieren ontrolde, die hij mij ter hand gefield had, en vond, dat het bankbriefjens waren van twintig duizend dukaaten aan waarde: mijn gevoel van dankbaarheid kon ik niet, dan onvolmaakt, uitdrukken; doch de edele grijsaart verftond ook mijne ftomme taal, en rekende zig misfchien zo gelukkig, als ik mij-zeiven oordeelde. Twee jaaren geleden ging ik aan boord, om naar Holland te ftevenen: met den brief, dien ik u destijds fchreef, en waarin ik u mijne blijdfchap te kennen gaf, van u te zullen wederzien, zond ik tegelijk eenen anderen aan onzen Conful, den eerden bewerker van alles, en verzocht hem, mij  BR.UNSW1J& n bet pakjen papieren, betrekkelijk tot uwe eifchen in Frankrijk, naar Amjleldam te bezorgen: mijnen broeder alleen gaf ik geen kennis van mijne veranderde omftandigheden, noch van mijne wederkeering in Europa, ik wenschte hem op eene aangenaame wijze te verrasfchen, en zulks is oolS nog mijn voorneemen. Zodra ik mij te Amjleldam in het bezit vari ' uwe papieren vond, doorlas ik alles zeer zorgvuldig, wat uw vader had opgetekend; ftond niet lang in beraad, wat ik doen moest, maar vertrok terftond naar Parijs: ik zal u niet lastig Vallen met een breedvoerig bericht van de zwaarigheden, die ik aldaar ontmoette, om uwe welgegronde eifchen doortezetten; gij kunt zulks zelf uit de aften zien in 't kort, de Hemel heeft mij het geluk laaten beleeven van u ten minsten vijftien duizend livres aan jaarlijkfche intresfen te verzekeren : nu heb ik geen wensch meer in de wereld te doen, dan aan mijne dochter zo veele Vreugde te beleeven, als de voordeelige getuigenisfen van mijnen broeder mij fchijnen te voorfpellen , en haar vervolgends gelukkig gehuwd te zien: ik fpoede'naar Biesterberg ,om deeze mij zo dierbaar* menfchen te omhelzen. Wat is dit? naar Biesterberg? Mijnheer de Schrijver! waar wil dat heen ? welnu ja! hooggeëerde Leezer! ftel u toch maar niet zo vreemd aan, G 2  *w BE REIS NAAR alsof gij niet lang reeds had bemerkt, dat de Broeder, welken onze vreemdeling zoekt, geen ander dan Mijnheer de Houtvester doornbOsch, en de thans van haaren Oom weder naar Goslar gebragte Juffrouw ma rgaretha , het dikwijls genoemde dochtertjen is! In deeze bijéénkomst is voor 't overige, naar mijn begrip, niets onwaarfchijnelijks, en toon mij toch, ik bid u, ééne Duitfche of andere roman, waarin niet veel ongelooflijker gevallen voorkomen: ik moet echter ter ophelderinge deezer gefchiedenisfe, hier nog eenige woorden bijvoegen. De Oostenrijkfche Officier wist voorzeker wel, dat zijne beminde den naam van margaretha doornbosch had; ook was 't hem niet onbekend, dat zijn tweede Vader denzelfden familienaam voerde: doch vermits het de jonge Juffrouw in 't geheel niet in de gedachten komen kon, dat haar vader zig in Oosflndicn ophield, maar veelmeer dikwijls had booren zeggen, dat dezelve reeds voorlang in Duitschland overleden was, en Monfteur de pre villier, (dit was de naam van den Officier,) zjg niet meer U1't de tij. den zijner kindschheid herinnerde, dat zijn tweede Vader fomwijlen wel van eenen broeder had gefproken, ja, vermits hij de verkeering niet zijne jongere fpeelgenoote van zijne eerfte jeugd bijna geheel vergeeten had, kon hij onmogelijk weeten, dat zijne voorige vriendin en deeze jonge Juffrouw, het kleinood van zijn hart, dezelfde jperfoon was: maar nu, terwijl de QostïndifiH  B R U N: S W IJ K. ioï ? ontbeerelijk waren, en grietje, het mogte ook kosten wat het wilde, een wel gemanierde Juk frouw worden moest, nam hij kort en goed het befluit, om zijn Nichtjen naar Goslar te brengen:. Dominé schottenius opperde daartegen wel eenige zwaarigheden, en oordeelde, dat men eerst naar deeze lieden verder moest verneemen; doqh bij menfchen, als de eerlijke doornbosch was,is dat geene, wat gedrukt is, van zeer veel ge» wigt: zijn geheele geloof aan verhevener waarheden berustte op geen veel beteren grond ; het» bleef 'er dan bij, en de Nicht werd naar Goslar gebragt. Ik moet nu mijne Leezers wat meer bekend maaken met den Heere dekkelschal en deszelfs Gemalinne: hij was op de Academie geweest, «n bij gevolg een Geleerde geworden ; hij had echter geen' lust gehad, om zig toeteleggen op zulke verveelende weetenfchappen, waarmede men zijn brood verdienen moet, en vermits men zonder dezelven in de Maatfchappij niet wel beftaan kan, was hij ook zeer te onvreden over alle de inrichtingen der tegenwoordige wereld en over alle ftaatsgefteldheden: na veele verijdelde poogingen, om hier of daar een ampt te verkrijgen, ('t welk hem dan ongetwijfeld met de regeeringsvormen zoude verzoend hebben,) befloot hij eindelijk Hofméester bij jonge Heeren te worden: hij wist ook twee zoonen van Graaven, die men aan zijn opzicht toevertrouwde, zo verre te brengen, dat de één, denwelken hij, gelijk hij meende verpligt  *»8 DE REIS nu- te weezen, eenen afkeer van allen burgerlijken dwang en geleerde fchoolvosferij had ingeboezemd volftrekt onder geenen Vorst wilde dienen, maar" tot verdriet van zijnen niet zo verlichten vader in zijn twintigfte jaar op zigzelven leefde, als dichter van Mufen-almanachen, en lief hebber van muzijkde andere, uenwelken hij, om hem den adelijken trots uit het hoofd te brengen, overtuigd had, dat al het onderfchcid van rang en ftand een bars. fenfchnn was, liep met de kamenier uit het huis van zijne ouders weg, en fpeelde vervolgends op een groot nationaal theater, bij een reizende bende tooneelisten verfcheidene rollen, waarin hij de fcleér-en fchoen-maakers in Spiers, Warms en andere nabuurige fteden ongemeen behaagde. In één van deeze huizen geraakte de" Heer deksel schal in kennis met zijne tegenwoordige echtgenoote *g was gezelfchaps - juffrouw bij Mevrouw de Graavin, die zij fomtijds iet moest voorleezen: hunne harten waren volkomen eenrtemming; de Heer dekkelschal kon een weinig klavier fpeelen , en zij een weinig zingen wat is 'er meer noodig, om vereenigd met elkander gelukkig te leeven? geld hadden zijzekerlijk beiden niet, echter bezat de juffrouw nog zevenhonderd guldens in oude munten en ducatons: het fchreeuwt tot den hemel, dat men toch volftrekt geld hebben, of ten minsten het een of ander nuttig werk verdaan moet, om door de wereld te komen: ondertusfchen verlaat de Hemel twee beminnende zielen, die duetten met elkander  BRUNSWIJK. 109 L Eingen kunnen, niet, en m dit vooruitzicht traden deeze goede lieden te zamen in het huwelijk: na de bruiloft overlegde men ook, waarvan men in 't vervolg wilde leeven, en vermits men 't zo oogenbliklijk niet kon uitvinden, legde men bij voorraad een bezoek af bij gastvrije nabeftaanden in Goslar. Hadde de Heer dekkelschal niet een zo onleesbaare hand gefchreven, hij zoude zig voorzeker liefst als fchrijver hebben willen behelpen, omdat hij gehoord had,dat jean rousseau de kost met nooten. - fchrijven had verdiend,- doch zijne letters waren van dien aart, dat men dezelven even zo goed voor Arabifche als voor Duitfche houden kon: vermits het affchrijven nu niet wilde vlotten, nam hij voor, Auteur te worden: hij fchreef een roman, en vervolgends een lasterfchrift tegen eenen beoordeelaar, die deeze roman een ellendig voordbrengfel genoemd had: beide boeken vonden geen koopers en hij kon geenen uitgeever meer vinden: Mevrouw bezat wezenlijk eenige nuttige begaafdheden; zij verftond de kunst van zijden Itoffen te verwen en Rusfifche kaarsfen te gieten; doch zulks fcheen hun beiden een alte laage, armzalige kostwinning, en derhalven beflooten zij een kweekfchool aanteleggen: een menfehenvriend, die, gelijk de meeste menfehenvrienden, geen goed huishouder was, fchoot hun een fomme gelds, waarvoor zij huisraad kochten, alsmede boeken, die dat geene behelsden, waarin zij beloofden de voedfteriingen te zullen onderwijzen;  iio DE REIS naar en nu ging het 'er op los zij hadden in den tijd van een maand zes jonge meisjens in hun fchool. Dit werk ging ongemeen wèl; men zond alle drie maanden aangenaame berichten aan de ouders , die op hun beurt alle drie maanden aangenaame dukaaten bezorgden wat kon men meer ei¬ fchen? De Heer dekkelschal lag daarenboven nog een leesgezelfchap aan, als mede een geleerden club, welke door alle fatzoenlijke mannen bezocht werd, om 'er een pijpjen te rooken. margaretha doornbosch kwam als een onbedreven, maar evenwel aan zindelijkheid, naarftigheid en zedigheid gewoon, lief, jong meisjen in dit huis: daarbij was haar natuurlijk goed ver« ftand door Dominé schottenius, gelijk wij Vernomen hebben, min of meer befchaafd, althans in zo verre, dat zij eenigen fmaak in boeken en weetenfchappen vond; ja, wij moeten niet vergeeten, dat Dominé haar oellert's fchriften te leezen gegeven, en daarbij de onvoorzichtigheid gehad had, van haar dat Deel deezer fchriften te bezorgen, waarin de Gefchiedenis d»r Zweedfche Graavin ftaat, en dat daardoor de eerfte trek tot het kezen van romans bij haar verwekt was: deeze uvk nam in Goslar zeer toe: onder veele andere begaafdheden, die den opvoederen in Goslar ontbraken , was ook de gave, om hunne jonge kweekelingen bij een aanhoudende nuttige werkzaamheid, en een kalme, bedaarde zielsgefteldheid te onderhouden . Recht, Mevrouw! ja, ik weet  B R U N S W IJ K. iu geer wel, dat dit juist het eenigfte voornaamfte geheim bij de vrouwlijke opvoeding is welnu dan! dit eenigfte voornaamfte geheim bezaten zij niet; maar wij hebben gehoord, dat de Heer de kkelschal een lees - bibliotheek had toege- fteld en wat was dit voor een bibliotheek? — Romans en tooneelftukken, als zand aan de zee, vooral Riddergefchiedenisfen en dergelijken: deeze geheele fchat was nu aan de jonge juffrouwen ter leezinge overgegeven, en uit dit magazijn zouden •zij de in de aankondiging beloofde gave fcheppen; „ van naamlijk de beste fchriften met fmaak , „ deelneeming en nut te leezen." Juffrouw margaretha maakte verbazende voordgangen in deeze foort van befchaaving, en nu reeds begon haar, ,die alleen in de harsfchimmige wereld rondzworf, de gewoone wereld te walgen, wanneer evenwel één voorwerp in dezelve haar met het wezenlijk leevend menschlijk geKlacht weder verzoende: men begrijpt gemaklijk, wat voorwerp dit was; geen ander, dan onze vriend, de Capitein pre vil lier: deeze goede man lag, als Oostenrijksch Officier, in Goslar op werving, en was lid van den geleerden club, door den Heer dekkelschal aangelegd: dit geleerde genootfchap gaf hem tevens gelegenheid van met den opvoeder nadere kennis te maaken, die zig welhaast tot de vrouwlijke voedfterlingen uitürekte: hij fleet menigen avondftond in deezen aangenaamen kring. De Capitein was geenzins een zo fentimenteele  in DE REIS NAAR gek, die zig zeiven en alle bevallige meisjens wijs maakt-, op haar verliefd te weezen; hij was ook geen ligtmis, die, gelijk een wolf, rondom vreedzaame kudden (loop, om een fchaapjcn te vangen, 't welk zig zorgloos van den hoop verwijderd had, maar hij was een jong mensch, die gevoel had: margaretha doornbosch bekoorde hem, en wij kunnen 'er hem niet in verdenken. Inmiddels had Mijnheer de Houtvester al federt eenigen tijd een plan in zijn hoofd gehad, om zijne Nicht aan den eenigen erfgenaam van den welgeftelden Bailluw wauman uittehuwen: dag en nacht liep hem de wensch door de hersfenen,"om zijn grietje gelukkig aan den man gebragt te mogen zien: de voornaamfte vereischten van het huwelijk waren bij hem, een goede beurs en een gezond iigchaam; beide deeze vereischten had de jonge Heer valentijn: van de noodzaakelijke eenftemmigheid der zielen, die ten minsten in de eerfte vier weeken zo veele zaligheden over het huwelijk verfpreidt, en van den invloed van den maanefchijn op dit blijde gevoel, had de onnozele man geen denkbeeld: „Ik heb," zeide hij tot den Bailluw, „ ik heb dit zo bij mij-zeiven goed ge» „ vonden; mijn grietje erft met den tijd „ ook eenen fchoonen Huiver geld, wanneer ik en „ mijne huisvrouw derven: doch indien Mijnheer „ de Bailluw andere uitzichten heeft met den jon» „ gen Heer valentijn, dan geldt mijn voor„ flag niets, en daarom evenwel goede vrienden:" Maar Mijnheer de Bailluw vond den voorflag zeer aan.  B R U N S W IJ K. 113 aanneemclijk en de zaak was bij de ouders geklonken. Ondertusfchen kwam de jonge juffrouw tegen Paafchen te Biesterberg, om Oom en Tante te bezoeken: ieder vond haar zeer veranderd; ligchaam en ziel waren anders gefield; met dat alles bleef zij- altoos nog het goede, onfchuldige meisjen; de hervorming had zig niet verder uitgedrekt, -dan tot de uiterlijke houding: de naam van mar.* caretha kwam haar te lomp voor; zij had zig meta gedoopt de Houtvester fchudde daarbij zijn hoofd: zij beklaagde in treurzangen alle hoenders en duiven, die gedacht werden; at :'er echter zeer fmaaklijk van, als zij op tafel kwamen; doCh4 deeze en foortgelijke kleine zotheden uitgezonderd, was zij, gelijk gezegd is, den Hemel zij dank! nog onbedorven, en Dominé schottenius, wiens goedaartigheid en christelijke liefde grooter waren, dan zijne mensenkennis , vond zelfs: ,, dat zij te Goslar in haar doen en 3, laaten zo iet had aangenomen, 't welk haar :„ aangenaame gelaatszweem, waarmede de lieve :,, God haar had begunstigd, nieuwe bekoorelijk,■, heden bijzettede, waarvoor men den Schepper ■ s, niet genoeg danken kon:" aan den Heer deickelschal en zijne Gade lag het echter niet, ..dat verftand en hart bij haar niet verwrongen waren.' Geduurende haare afweezigheid van Goslar ontving de Capitein eenen brief van zijnen tweeden vader uit Parijs, waarin hij hem , met korte woor» H  m DE REIS baar den, meldde, dat hij zo gelukkig geweest was, van hem aan her bezit van een aanzienlijk vermogen te helpen, en dat hij hoopte, hem fpoedig te zullen omhelzen: nu eerst kon previllier in ernst denken, om zig een gezellin te verkiezen; hij befloot ook, terftond na de terugkomst van margaretha, desaangaande vlijtig aanzoek bij haar te*, doen: zoge dacht zo gedaan; het jonge meisjen vond in dat geene, wat de vrouwen haar hart noemen, en over welks eigenlijken zetel bij deeze fexe de Wijsgeeren het nog niet ééns zijn, géwaarwordingen, die het aanzoek van den braaven Officier zeer onderfïeunden ; en zo zonk zij dan fmachtende en befchaamd in zijne armen ook dit tafereel zou een voortreffelijke plaat opleveren; het is onbegrijpelijk , dat mijn tiitgeever in de verftoktheid van zijn hart daartoe niet wil befluiten; doch hij kan in 't vervolg geen handfchrift meer van ons krijgen, indien hij wijgert, prentjes daarbij te voegen: en evenwel de man waagt niets bij onze fchriften; zij worden gretig ontvangen, vermits zij kluchtig te leezen zijn, niet veel hoofdbreekens kosten, noch ook bovenmaate leerrijk zijn ■ hij is wezenlijk een Verloren man, zo wij hem onze befcherming onttrekken. De Capitein verzocht nu zijne zielsvoogdes , hein te willen vergunnen, bij Mijnheer den Houtvester aanzoek om haare hand te doen, en zij ■had 'er te minder iet tegen, dewijl de Oom haar ïioóit iet ontdekt' had, van zijn plan, om haar  B R Ü N S W IJ K. m aan den jongen Heer wauman uittehuwen i doch het gevolg beantwoordde in geenen deele aan de verwachting der twee Gelieven ; de oude DooiiNBOscH kon het niet van zig verkrijgen, zijne kostelijke hoop op de maagfchap met het huis van Mijnheer den Bailluw optegeeven, zijne Nicht zo verre van hem af te laaten gaan en''zelfs daarenboven nog te geeven aan eenen krijgsman, die misfchien heden of morgen naar Croati'én in bezetting, of zelfs wel te veld tijekken moest: op het herhaalde aanzoek volgde dan' altoos een weigerend antwoord; kort daarna een verbod, om den Officier in 't geheel niet meer te zien, en eindelijk het bevél, van zig gereed te houden, om binnen weinige dagen naar Biesterberg terug te keeren. Nu was de zaak tot het fpeelen van een roman rijp, en men kon niet anders, dan gelegenheid zoeken, om haar te fchaaken: nogthans zou onze braave previllier alvoorens nog eenen zachteren weg ingëflagen, en getracht hebben, den oui den Houtvester mondling overtehaalen; zo hij niet juist in deezen tijd een tweede fchrijven van zijnen Oostïndifchen weldoener had ontvangen, waarin deeze hem bericht gaf van zijne komst in Duitsckland, en verzocht, hem een plaats te noemen, alwaar zij elkander eerst konden fpreeken: previllier floeg hem Peina voor, met het oogmerk, om zijnen tweeden vader hier zijne beminde te toonen, en denzelven te verzoeken, met hun beiden naar Biesterberg te reizen, ten einde H a  U6 DE REIS naar daar alles te doen wat mogelijk was, om den ouden Houtvester ter vervullinge van hunnen wensch te overreeden: de fchikkingen tot de fchaaking werden met alle voorzichtigheid gemaakt; doch al ware men ook minder voorzichtig daarbij geweest, de opvoeders zouden toch de vlugt geen hinderpaalen in den weg hebben gelegd, want een alteverregaande naauwgezetheid bij het opzicht over de jonge Juffrouwen, was zekerlijk hun gebrek niet: voor het overige weeten de Leezers.reeds, wat de twee Gelieven in Peina overkwam, en ik zou nu gerust kunnen voordgaan met het verhaal van 't geen Juffrouw grietje ontmoette, nadat haar Oom haar had opgevangen en met geweld wederom naar Goslar terug bragt; doch ik moet mij eerst ontlasten van eene aanmerking op dit geheele geval, en vervolgends eenige zedelesfen uit deeze gefchiedenis afleiden, ten blijke, dat tog geen boek wezenlijk zo gering is, of 'er ligt eenige ftoffe in tot ftichting voor leergraage Leezeren* * De aanmerking is dus: hadden wij deeze belangrijke gefchiedenis geheel en al verdicht, of, gelijk men wel gewoon is te zeggen, uit de vingeren gezogen tegen welke verdenking wij echter gunstig protesteeren dan zouden wij misfchien ter waarfehouwinge en tot een les voor anderen, even zo romanzieke Dames, den perfoon van den fchaaker, den Heer Capitein previllier, als eenen aartsbooswicht afgefchetst, en het ontlopen juffertjen onbegrijpelijk veel nood en ellende, als een gevolg van haaren misftap, heb»  B R U N S W IJ K. 117 ben laaten beleeven : verdiend bad het meisjen zulks wel, en ik had in dit geval aandoenlijke plaatfen kunnen te pas brengen, waarbij zelfs den Letterzetter de traanen langs de wangen zouden gerold hebben; maar waarheid blijft waarheid: deeze vlugt liep zeer goed af, want de Officier was een braaf man; maar had hij niet ook een fchurk kunnen weezen? en wat zou dan uw lot geweest geweest zijn, Juffertje? wat denkt gij 'er van? En dit leidt mij nu op tot de zedelesfen, welke uit het gedrag zowel van den Heere derkelschal en deszelfs echtgenoote, als vau de bevallige meta kunnen afgeleid worden, en die ik verzoek zeer wél te behartigen; want hoe zeldzaamer eenen Schrijver het geeven van zedeleffen overkome,' des te meerder aanfpraak mag hij im.rners wel maaken op de oplettendheid der Leeze* ren: dan, ter zaake! Vooreerst: wie door de wereld komen wil, zal wél doen, dat hij zo iet leert, waarmede men in de maatfchappij zijn brood verdienen kan, of het mogte dan al weezen, dat zijne maag zo gefteld ware, dat zij van het belasteren der verkeerde inrichtingen in de wereld kon verzadigd worden: Ten tweeden: wie in het huwelijk trceden wil, zal niet kwalijk doen, als hij vóór de bruiloft overlegt, waarvan hij, benevens zijne gemaalin, denkt te leeven; waarbij hij niet alte veel ftaat moet maaken op de gastvrijheid van zijne nabeftaanden,en op den bijftand van menfchenvrienden; H3  Ii3 DE REIS naar Ten derden: menfchen, die anders nergens tos deugen, moeten geen kweekfchoolen aanleggen, no.ch over 't algemeen zig bemoejen met anderen te vormen of optevoeden, wat voorbeelden van het tegendeel men ook zou mogen te berde brengen: Ten vierde: alle romans zijn voor jonge lieden zeer gevaarlijk, uitgezonderd,, dit fpreekt van zelf, die , welke wij gefchreeven hebben, en , zo het den Hemel behaagt, in 't vervolg nog fchrijven zullen, indien wij altoos Uitgeevers vinden, die zig van ons aan het lijntjen laaten houden : Ten vijfden: men vertroüwe eenen hoenderhond , die gedresfeerd zal worden, onder verbetering gezegd, niemand aan, waarvan men niet alvoorens verzekerd is, dat hij de zaak ook verftaat: item: deeze les moet men mede in het oog houden, wanneer men zijn kind aan eenen vreemdeling ter opvoeding wil overgeeven: Ten zesde: wie zijne dochter aan den man bren. gen wil, kan, in allen gevalle, vóór hij de zaak volkomen tot ftand brengt,, bij gelegenheid, het meisjen wel eens vraagen: of zij den man ook wel leiden mag? anders neemt het fomtijds geen goed einde: • Ten zevenden: het fchaaken is een netelige zaak en flecpt dikwijls de droevigtte gevolgen na zig. Deeze zeven zedelesfen fchijnen bij den eerden opflag zeer onnozel en genoegzaam gemeen; maar, behalven dat zulks het geval bij alle zedelesfen is, te weeten, dat dezelven bekend genoeg zijn,  B 11 U N S W IJ K. 119 zonder ze optevolgen; behooren daarenboven deeze zeven {tellingen indedaad mede tot de allergewigtigtten , en hebben veel in recesfa, of om verftaanbaar te weezen: daar zit zeer veel achter; eindelijk ook verkrijgen zodanige oude zedelesfen, door een fijn, bevallig gewaad, nieuwe bekoorlijkheden , en hierin zijn wij, zonder ons • zeiven te prijzen, zeer fterk . nu verder. De reden, waarom Mijnheer de Houtvester befioot, met zijne Nicht weder terug naar Goslar en niet veelmeer naar Biesterberg te reizen, zal u, waardfte hoorders! in dit uur met weinige woorden ontvouwd worden: hij was een man, die alles gaarne voor de vuist behandelde, en niet gedoogen kon, dat zijne eer of die van zijne familie gefchonden wierd: grietje was heimelijk uit Goslar ontloopen; openbaar moest zij zig derhalven aldaar weder vertoonen, vóór de zaak ruchtbaar werd; daar moest tevens onderzocht worden , of zij ook door haar gedrag zig-zelve en haare familie had onteerd, als mede welke rol de Heer en Mevrouw dekkëlschal. bij deezen geheelen minnehandel gefpeeld hadden: daar te boven zou hij zig van de Regeering in Goslar een getuigfchrift, zwart op wit laaten geeven, waarmede hij zig bij Mijnheer den Bailluw wauman kon verantwoorden. Men kan gemaklijk begrijpen, dat de onderlinge gefprekken van onze drie reizigers van geen alte vrolijken inhoud zullen geweest hebben: de lieve META kermde, en betuigde, nimmer haare hand H 4  120 DE REIS naar aan eenen anderen te zullen geeven, dan aan haaren Capitein; de Houtvester vloekte en beriep zig op de Overheid; maar Dominé kwam fomtijds met een van onze zeven zedelesfen opdaagen, die hij op zijne manier breeder ontvouwde, en 'er bijvoegde : „Deeze gewigtige waarheid heb ik in één „ van mijne Leerredenen, die ik voorneemens was „ te laaten drukken, breedvoeriger verklaard." Zo kwamen zij te Steetibrugge, omtrent den halvcn weg van Peina naar Goslar; zij leiden hier aan en de Houtvester rekende zig verpligt, een volkomen goed ontbijt te moeten gebruiken: terwijl hij zijne geheele oplettendheid op dit onderwerp vestigde, ging meta het vertrek uit, opende eene deur, kwam in den kleinen tuin van de herberg, én wandelde in denzelven treurig op en neêr: eensklaps viel het haar op het gemoed : „ Hoe! wanneer gij hier uwe wachters zoudt „ kunnen ontfnappen , in een nabijgelegen dorp „ hulp bij mededogende menfchen zoeken, u daar „ fchüil houden en inmiddels aan den Beminden „ fchrijven, dat hij komen moest, om u van daar „ aftebaaien?" Dit plan was zo romanesk, dat zij onmogelijk de verzoeking wederftaan kon, om hetzelve uittevoeren: dat haar brief niet in handen van den Capitein komen kon, alzo het niet denkelijk was, dat hij, haar verloren hebbende, gerust te Peina zou blijven dit eu meer andere omftandigheden kwamen haar niet v)or den geest: in den tuin was een achterdeur, die aan het veld uitkwam, en deeze deur ftond  B~ R U N S W IJ K. 121 open: het veld was met heiningen omringd, ach» ter welke men zig verfchuilen of veelmeer langs dezelven voordgaan kon, tot dat men een bosch .bereikte, of aan eenen weg kwam, die van deef' zen, waarop zij wandelde, afliep; ook lagen 'er verfcheidene dorpen in de nabijheid kortom! zij dacht zij zou wel eenen veiligen weg vinden vóór men iet van haare vlugt ontdekte: zij liep derhalven het veld dwars over op de heiningen toe, tusfehen welke zij indedaad eenen hollen weg vond, dien zij vervolgde en —■* het overige zullen wij eerlang verneemen keeren wij in de herberg weder. Een goed half uur was de Houtvester doende met zijn ontbijt, en Dominé rookte zijn pijpjen; toen eindelijk de eerstgenoemde zijne Nicht miste: „Zij is," zeide Dominé schottenius, „ zo even in den tuin gegaan, 't geen ik gezien „ heb, maar het zal nu ook wel tijd weezen dat „ wij vérder reizen: ik zal de juffrouw roepen"—Hij ging buiten, ja wel! weg was zij en nergens te vinden: wij laaten de twee Heeren, de Hcrbergierfler , den huisknecht en de dienstmaagd haar opzoeken, en vatten eenen draad van onze gefchiedenis'op, welken wij nu lang genoeg hebben laaten liggen.  Ï44 DE REIS NAAR ELFDE HOOFDSTUK. Mijnheer den Bailluw neemt het befluit, om nog eenen dag in Brunswijk te vertoeven, en bezoekt den Schouwburg. Iet over de Tooneelfpelkn. Mijnh eer de Bailluw wauman en zijn bemin» nelijke zoon hadden nu hunne vermoeide leden door den flaap verkwikt en hun geleden ongemak fchier vergeeten: „ Zijt maar welgemoed, vaj, lentijntje! " zeide de Bailluw, „dat wij „ den luchtfchipper niet gezien hebben; dit is „ voorzeker onaangenaam; maar wij zullen heden „ in de Comedie gaan: mijn koud bad is mij ook „ zo kwalijk nog niet bekomen, en de diefftal laat „ zig ook nog al overwinnen: ik had den vent „ niet moeten vertrouwen; alle Mufijkanten zijn „ deugenieten, neem dit als een les van mij aan: „ vroeg of laat wordt men altoos van zodanige „ landloopers bedrogen: maar, durft de guit ooit „ in het Schouts-ampt van Biesterberg komen, dan „ zal hij de galg niet ontgaan." Uit dit gezegde van Mijnheer den Bailluw blijkt, dat het halsrecht der Neurenbergers in het Schouts - ampt van Biesterberg is ingevoerd, naar het welk men niemand mag hangen, of men moet hem eerst hebben: „Maar Papa!" riep de jonge Heer, „ik durf'mij niet laaten zien; mijn groen)  B R Ü N S W IJ K. m s, zondagspak is mede weg" „Geen zwaa- „ righeid!" antwoordde de Bailluw, „de grijze „ rok is goed genoeg; en zodra wij t'huis komen „ zal baas beugelbok u een geheel nieuw „ kleed maaken." Vader en zoon kleedden zig, gingen naar den Prins eugenius, en vonden hunne vrienden reeds volkomen gekleed aan het venfter ftaan, alwaar zij zig met het ongewoon gezicht van voetgangers en rijtuigen federt des morgens zes uuren, reeds vermaakt hadden: „ Ik had het u wel voor„ af willen zeggen, Broeder Bailluw! " zeide de Advokaat, „dat de kaerel u bedriegen zoude" „ Bi wenschte wel," antwoordde de Bailluw, „ dat gij 't mij vooraf gezegd had; doch denken „ wij'er niet meer aan, maar laat ons de ftad „ wat rondwandelen!" Zij floegen dan op weg, te weeten, de Bailluw en zijn zoon,de Heer boksleer met zijne echtgenoote en kind, als mede de Koopman peper uit Schoppenftad: de trein ging door de hoofdftraaten der ftad naar het Mishuis; vcrvolgends bezagen zij de kunstkamer, wandelden in den Hertogelijken tuin, zagen de parade optrekken, en fleepten hunne ligchaamen vermoeid weder naar den Prins eugenius, alwaar de Advokaat het .middageeten voor hen allen befteld had. ,, Wij gaan dan deezen avond toch allen, zo „ als wij hier zijn, in de Comedie?" zeide de Bailluw, toen zijne levensgeesten- bij het gebraad weder wat 'Verkwikt waren: „Dit fpreekt vaa  124 DE REIS* NAAR. „ zeiven;" antwoordde de Advokaat, „federt mijn „ twaalfde jaar heb ik geen Comedie gezien: des. „ tijds fpeelde ik te Hüdesheim op de fchool zelf „ mede: wij vertoonden Jonas in den Wahisch, „ en de gefchiedenis van Judith en Holofernes." Nu begon de Heer boksleer dèeze geestlijke tooneclfpellen te befchrijven, waarmede ik echter den Leezcr niet lastig wil vallen: een aangenaame tijding, door den oppasfer gebragt, brak het gefprek af: hij berichtte naamlijk, dat heden, vóór nog de Comedie zou beginnen , een luchtbal met eenen levenden hond opftijgen, en na den avondmaaltijd en mom-fpel (mascarade) in het huis van de Opera weezen zou: aan dit alles wilden nu onze vrienden deelneemen, en men begon oo^ genbliklijk toefiel daartoe te maaken: behalven hen zaten nog aan dezelfde tafel; (want men at in de gemecne kamer,) benevens verfcheidene onbekende gasten, de meergemelde Student uit Helmfiad, en de groote Dichter schellentrekker : beide deeze jonge Heeren fchepten 'er vermaak in , om onze Landlieden, zonder dat zij zulks merkten, tot een voorwerp van hunne fpotternij te maaken; men fprak van mascarade-klederen, die een Jood beloofd had het gezelfchap te leveren; maar deeze twee fpotboeven verzekerden , dat 'er in 't geheel geen vermaak bij was, om ffechts en Domino of Tabareau te verfchijnen, maar hoe zeldzaamer hunne vermomming was, des te minder' zou men kunnen bemerken, dat zij Landlieden, en dat zodanige vermaaklijkheden vreemd voor hen ,  B R U N S W IJ - K. 11$ Waren: zij moesten echter huune rollen wèl overdenken en zig ;.gedraagen overeenkomstig het charakter, welks gewaad zij droegen..:, de Jood werd onderricht, omde noodige klederen-te bezorgen , en men nam de affpraak, dat Mevrouw boksleer een witte Non voorftellen, haaren zoon, gekleed gelijk Amor, aan de hand neemen, en door haaren man in de gedaante van den boozen Satan, voorzien van (hoornen, geleid worden zou; de Bailluw wauman werd overgehaald, om zig in vrouwe - gewaad te kleeden, en als de Godin der nacht optetreeden, in het zwart, met fterren van goudpapier benaaid, terwijl de jonge Heer vale ntiJn, als Arlequin uitgedost, de fieep zoude draagen: de Heer schellen trekker zou flechts als een toveraar, en de Student als matroos te voorfchijn komen: voor het overige werd den ligtgeloovigen lieden hunne rollen zodanig voorgefchreeven, dat het de fchuld van beide deeze fpotvogels niet was, zo het gezelfchap dien avond niet door de jongens en het graauw werden hefpot en uitgejouwd. Ondertusfchen was het tijd, om den viervoetiegen luchtfehipper te zien opvliegen; men ging derwaards, gaapte dit aanmerkelijke wonderftuk met verbaazing aan, en vandaar trok men naar de Comedie: de jonge Heer wauman, niet gewoon, elders, dan in de kerk, een zo groote vergadering van menfchen in een huis op banken en galderijen zittende, te zien, hield, uit gewoonte, zijn' hoed voor de oogen, als of hij zijn ge»  m DE RÉIS naar bed wilde verrichten: doch, zodra de edele rrm* zijk begon en het gordijn opgehaald was, feldrement! wat maakte hij groote oogen! „ Maar Papa!" riep hij, van zijne eerde verbaazing wat bekomen zijnde, ., doen de menfchen „ niets, dan zingen en fpreeken? in 't geheel „ niet? men verftaat 'er immers geen woord „ van!" „Ja, ziet gij, zoontjen!" ant¬ woordde de vader, „ dit noemt men een Italiaan„ fche opera: ik wenschte wel, dat wij 'er giste„ ren in geweest waren, toen hebben zij Duitsch „ gefpeeld, maar het ongelukkig geval van in het „ water gelegen te hebben, heeft zulks belet." Dit Italiaanfche zangwerk begon eindelijk ons gezelfchap te verveelen: en vermits de voorbereiding tot de vermomming ook niet zo fchielijk te werk kon gefield worden, beflooten zij-allen, om dat zij in de bak bij elkander gebleven waren, naar de herberg wedertekeéren. „ Ik geloof," zeide de Heer schellentrekker, „gij zoudt gisteren even zo weinig, „ als heden, iets verdaan hebben van 't geen 'er „ op het tooneel gefproken is, want hoewel dat „ geene, wat zij fpraken, Duitsch wcezen zou , „ kwam het' 'er echter zo onduidelijk uit, dat „ men zou denken een vreemde taal te hooren." De Heer schellentrekker fchreeuwde nog al veel over de onbefchoftheid Van zodanige menfchen, die, ontfproten uit de laagde volksclasfe, zonder mensch-kennis, wereld- en taalkennis, op het tooneel durfden treeden en wel  BRUNSWIJK. is? ïn het charakter van perfoonen, waarmede zij nimmer de minfte verkeering hadden kunnen hebben, en zig nogthans verbeeldden, den fmaak te vormen, den toon te geeven, goede zeden te bevorderen , en voor achtenswaardige mannen van gewigt in den Staat te boek te ftaan jakhalzen zijn 't, voegde hij 'er bij, die het niet in de gedachten durven neemen, om den geringften daglooner den rang te betwisten. Een oud man, zo het fcheen een gewezen Officier, die bij zijn fleschjen wijn in den hoek zat, vattede nu het woord op: „Mijnheer!" zeide hij., „ ik moet bekennen, dat ik mij zeer verwonder, „ als ik hoor, dat men hier en daar in Duitsch„ land nog draagelijke tooneelfpellen heeft: over „ het geheel befchouwd, is het juist de moeite „ niet waardig om veel over de zaak te fpreekenr „ doch, als men dit onderwerp eens in ernst overdenken wil, dan zou ik wel eens mogen „ vraagen, hoe onze tooneel - dichters en fpee.,, Iers het zouden moeten aanleggen ,■ om hunnen „ fmaak te veredelen, zig te vormen , en wie hen „ de infpanning van hunne vermogens beloonen „ zou? heerscht in Duitshland, in eenen omtrek ,, van tien mijlen wel dezelfde fmaak, en blijft „ deeze fmaak wel tien jaaren lang dezelfde? -j, Weet onder honderd menfchen wel één, wat „ 'er eigenlijk tot een goed tooneelfpel vereischt „ wordt? neen! hij weet alleenlijk, dat hij ■„ wat nieuws, een over en weêr fpreeken en ge-,, woel door elkander hooren en zien wil, waar-  ■128 DE REIS n a A r • „ bij foMtijds een onverwachte trek hem ver* „ rasfchen, of een geestige inval zijn middenrif ,, fchokken, of een enkele aandoenlijke bijzon-„ derheid hem uit zijne traagheid opwekken zal; „ over den zamenloop van het geheel bekommert •„ hij zig weinig, en al ware dezelve ook m een „ tooneelftuk meesterachtig, en het ontbrak daar'„ tegen aan verwarring, aan een windrige ftijl, „ of het ftuk was niet nieuw, dan zou ik het „ geen beftuurder, die het voordeel van zijne kas j, wilde behartigen, aanraaden, zodanige Hukken „ dikwijls te vertoonen: want voor het genot van „ het verhevene in de kunst, (des te grooter voor -„ den waaren kenner, hoe meermaalen hij een ,, meesterftuk ziet,) is het grootfte gros van „ het Duitfche Publiek niet meer vatbaar; maar „ begeert Hechts nieuw fpeelgoed te zien: ik zeg, „ het is 'er niet meer vatbaar voor; is het 'er dan „ wel ooit vatbaar voor geweest? Ja! ten min„ ftcn in eenige gewesten van Duischland, ten tijde van lessing enz. ook vindt men nog, „ bij voorbeeld, in Hamburg, eenige weinige „ mannen, naast welke men zo gaarne' in het .,, parterre zit, wanneer de edele, onnavolgbaare, „ als mensch en kunftenaar, als vriend en gezel,, fchaphouder even vereerenswaardige schreu,, der, wel verre van den valfchen en beuzelachtigen fmaak te flreelen, de oude in - en bui,, tenlandfche meesterftukken voor den dag haalt, .„ tegen welke veele van onze nieuwen zo ellen. „ dig affteeken —— lees eens de lijst van ftuk- ken,  B R U N S W IJ K. 199 v, ken, die in de grootfte fteden van Duitschland l, in de laatfte jaaren vertoond zijn, gij zult ver" wonderd ftaan, hoe verre men in veele gewesten " nog ten achteren is, en hoe fterk men in an- deren weder achteruit loopt! De meeste » beftuurders van den Schouwburg moeten zig, helaas! naar de eifchen van hun publiek voe" gen; en indien dit het geval niet is, en het „ Hof den toon geeft ja! dan is 't voor- „■ zeker nog ellendiger." „ Wat moeten de gevolgen van dit alles wee„ zen in betrekking tot den Dichter en Kunfte„ naar? men kan dezelven gemaklijk bij de vin5, geren optellen; ik zal mij Hechts tot den Dichter bcpaalen: wie iet beters in de wereld weet te verrichten, die befteedt zijne begaafdheden ' niet aan zodanigen ondankbaaren arbeid: aan , een naarftige befchaaving van tooneelftukken is „ in 't geheel niet te denken; wie zal deeze moei„ te op zig neemen, als hij weet, dat zijne Waat „ na verloop van eenige jaaren uit de mode ge„ raaken zal? alles loopt daarop uit, om geduu„ rende deezen korten tijd, zo veel opgang te „ maaken, als mogelijk is, en zulks kan niet be„ ter gefchieden, dan door {"tukken, met veele , kluchten doorweeven: men flanst charakters za« ,, men van een gedrochtelijke gedaante; trekken, „ waarbij men niet weet, of men lagchen, hui,, len, klappertanden, vomeeren of purgeeren zal , „ en verwarringen, die alleen door het mes van eene wanhoopige verbeeldingskracht kunnen op» I  ï3o DE REIS kaar „ gelost worden: alles wordt opéén geftapeld, door „ elkander geroerd en dit bewonderen wij! ,, de weetniet, die zo wat in de wereld heen ram,, melt, wordt van ons geprezen en wij bazui,, nen zijnen lof uit; de opgeblazen zot verbeeldt ,, zig te ftaan aan het hoofd der onftervelijken, ea ,, raaskalt 'er maar op los, verwaarloost de we„ zenlijke begaafdheden, die hij bezit en die een „ verftandige oordeelkunde zoude gevormd heb„ ben: na verloop van weinige jaaren is het pu„ bliek uit deeze bedwelming Ontwaakt, kan niet „ begrijpen, hoe het zo blind heeft kunnen wee„ zen, en wreekt zijne eigene dwaasheid op den ar» ,, men Schrijver, denwelken hetzelve, zijne goede „ begaafdheden uit het oog verliezende, des te „ meer fmaadt en lastert, hoe meer het hem te „ vooren had toegejuicht." De oude Officier zou nog in geen uur opgehouden hebben met zijne tooneelkundige weetenfehappen ten toon te fpreiden, zo niet één uit het gezelfchap, dien zulks zo wel, als misfchien mijnen Leezers, verveelde, aangemerkt hadde, dat het wel tijd zijn zoude, om zig tot de mascarade gereed te maaken: men nam derhalven affcheid van hem, ging op de kamer van den Advokaat, alwaar de kleederen tot de vermomming gereed lagen, doschte zig met het zotte gewaad uit, tot groot vermaak van de twee fpotvogels, en wandelde zo met elkander naar het .Opera-huis. Den trap afkomende ftond de Officier in de deur Van de gemeene kamer: „Is't mogelijk!" zeide hij,  B R. tl N S W IJ K. I3ï - dat gij uwen tijd met zulk een armhartig ver^ maak kunt verfpillen? wat genoegen kan een ver- ftandig man 'er in fcheppen, rond te zwieren in ■ ' een gewoel-van menfchen, die, uitgedost als de ' «rekken in het dolhuis, zonder de minfte bedoe' ling door elkander loopen en dringen, waar ei' genlijk gedanst moest worden; en evenwel nie- mand, die gaarne zonder bont en blaauw gefto" ten te zijn in zijn huis wil wederkeeren, dan" fen mag; waar mén vermomt verfchijnt, zonder " zig voor bekenden onkennelijk te maaken, terwijl ,', de onbekenden ook zonder vermomming onbe„ kend zouden blijven." Mogelijk zou de oude Criticus een eVen zo lange verhandeling over de mascarade, als over de tooneelfpellen, uitgeboezemd hebben, zo onze vrienden het gefprek niet afgebroken en hunnen weg vervolgd hadden: zij floopen hem derhalven voorbij en vertrokken. Is  IJ* DE R, E I S naar TWAALFDE HOOFDSTUK. Verhaal van Mijnheer den Capitein previllier aan den ouden doornbosch. Bijeenkomst te Steenbrugge. Het kwam den ouden doornbosch als een droom voor, dat zijn dochter en zijn broeder nog Vóór twee uuren met hem tegelijk in Peina waren geweest: zodra zij op het rijtuig zaten begon de Officier hem het geheele raadfel optelosfen, en de blijdfchap van den ouden man, door zulke goede berichten van de zijnen te hooren, was onbefchrijvelijk: gaarne zoude de Heer previllier in deeze aangenaame gewaarwordingen gedeeld hebben, zo de ongerustheid over het verlies van zijne beminde hem niet elke blijde gedachte benomen hadde. Doch vermits de Houtvester en de geestlijke Heer niet langer dan anderhalf uuren geleden met de jonge Juffrouw vertrokken waren, fcheen het meer dan waarfchijnelijk te weezen, dat zij het rijtuig nog aan deezen kant van Goslar zouden achterhaalen, dan had immers de Oom over zijne Nicht niet meer te zeugen, en hij kon de Schoone uit haars vaders hand ontvangen! deeze ' hoop beurde hem weder op, en dewijl zijn tweede Vader Hechts korte berichten van zijnde lotgevallen  BK. UNS W IJ K 133 had bekomen, verdreef hij den ouden Heer, op deszelfs verzoek, den tijd door een breedvoeriger verhaal deezer gebeurtenisfen, het welk wij den Leezeren ook, en wel uit zijnen eigenen mond, zullen mededeelen. De braave Conful, aan welken gij mij had overgegeven , behandelde mij , van het oogenblik af dat ik bij hem was, als zijn eigen kind, en mijn vertrouwen en liefde jegens btfS namen van dag tot dag toe: hij praatte, niet veel van teder gevoel, en had over 't algemeen in zijne uiterlijke houding niet de gemaakte buigzaamheid , waardoor menfchen van minder innerlijke waardij de goede gedachten van de geenen, voor welke zij ontzach moeten hebben, zo gaarne op een listige wijze zoeken te verkrijgen; maar waare fijnheid van gevoel, die bij voorkomende gelegenheden uit zijn welmeenend hart opwelde; werkzaame hulp zonder veele woorden te' maaken, veréénigd met een ftandvastige liefde tot de waarheid, en deftigheid van charakter , waren de grondtrekken van het zijne: zodra hij mij nu uitgerust en antwoord van zijnen vriend, den Colonel',wegens mij ontvangen had, zond hij mij, verzeld van eenen getrouwen Neger, die zijn bediende was, met een postwagen naar * * * : ik nam mijnen intrek in eene herberg, kleedde mij zindelijk, nam den brief van aanbeveling van den Conful, eh wandelde naar •mijnen Colonel. Vóór dat ik nog mijn verhaal verder vervolg, moet ik u een zwakke fchets geeven van deezen I 3  134 DE REIS n.a A x. waardigen krijgsman: in zijn uiterlijk gedrag waar hij ruw, maar echter daarbij oprecht van harte; fprak zeer weinig, meestal Hechts in korte Hellingen; doch alles, wat hij zeide, was nadrukkelijk, oorfpronglijk en had niet zelden iet van eigenaartige geestigheid: eiken deezer nadrukkelijke fpreuken befloot hij gemeenlijk met een paar nooten achter aan te zingen: „ Ik ben nu zo;" zeide „ hij, tuh —. hu; en wie dit niet veelen kan» „ die moet mij laaten gaan; tuh hu! " Naast den foldaat had hij de meeste achting voor een' braaf ambachtsman, grooter zelfs, dan voor de menfchen uit hoogere rangen: geleerden kon hij volHrekt niet lijden; zij hadden, meende hij, bijna allen hunne goede gezonde reden door het ftudeeren verloren ; alles was niet, dan van buiten-geleerd goedjen; hunne geheele wijsheid was aan een gekocht lang bindtouw, (hij bedoelde daarmede den geest der leer Hekelen,) geregen; raakte men nu, zeide hij, het ééne einde aan, dan rolde iemand altoos de geheele boêl op het ïjf, en altoos dezelfde boel, men mogt het voorfie ef het achterfie einde vatten: zijne denkbeelden van rechtvaardigheid waren zeer flreng, en hierom kon hij ook niet ligt opzetlijke beledigingen vergeeven, zo hij niet een oprecht berouw ontdekte, vooral wanneer niet zo zeer zijn perfoon, als wel de deugd zelve gekrenkt was: hij kon niet moejelijker worden, dan wanneer men 'er van kwam te fpreeken, dat zekere Handen andere dasten, van mentenen, veel nuttiger dan zij, met  B R U N S W IJ K. 135 minachting behandelden: eenen zadelmaaker, die lang voor hem had gewerkt, gaf hij den zak, zo dra bij vernam, dat dezelve zijnen zoon geen ambacht leeren laaten, maar hem op de Academie zenden wilde. , Aldus was de man gefield, van wien ik mijn toekomend geluk verwachten zoude: toen ik mij bij hem liet aandienen, moest ik eerst mijnen brief afgeeven, en nadat hij denzelven had gelezen, moest ik bij hem boven komen: hij knikte meer» maaien vriendüjk met het hoofd, zonder één woord te fpreeken, toen ik hem naderde; vervolgends ftond hij op, vattede mij bij de fchouderen en draaide mij driemaal in het rond; hij zag den kleinen zak, welken ik, om mij recht fraai optetoojen, in het hair had gebonden, en begon overluid te lagchen, zeggende: „ Ha! een jong Fransen Mar- „ quis! kan niet tuitsch parieer! tuh hu!" deeze zeldzaame ontmoeting maakte mij zo verlegen, dat mij de traanen in de oogen kwamen; dit fpeet den goeden man geweldig; hij ftreelde mij derhalven de wangen, en zeide met de grootfte vriendlijkheid: „ Heb maar goeden moed, mijn „ lieve jongen! ik zal u bij mij houden; een braaf „ man van u maaken, en het hairzakjen zal ver„ kocht worden; tuh hu!" nog denzelfden dag moest de kleêrmaaker van het Regiment mij de maat neemen; en na verloop van zes-endertig uuren ftond ik daar als een deftig Vaanjonker: „ Dat ftaat mij beter aan; tuh — hu!" zong de Colonel, en van dit oogenblik af behan» I \  «3-5 DE REIS naar delde hij mij als zijn eigen kind: mij werd een kamertjen aangewezen; ik at bij hem aan de tafel, leerde exerceeren, werd onderweezen in cijfFeren en fchrijven, als mede in de wiskunde, in de Franfche taal, rijden en fchermen; daarenboven gaf de edelmoedige man mij nog bakgeld, en na verloop van tijd heb ik eerst vernomen, da* hij van den Conful geene vergoeding daarvoor wilde aanneemen: met dat alles fprak hij zeer zelden met mij ; maar in zijne oogen konde ik leezen, of hij over mijnen vlijt en over mijn gedrag al of niet voldaan was. De huishouding van mijnen Colonel beftond buiten hem en zijn' zoon, den Vendrig, een groote deugeniet, die hem veel verdricts aandeed uit eenen ouden dooven kok, een foldaacen -wéduw met één oog, die de bedden fpreiden en het huis fchoon houden moest, een dikke lompe keukenmeid , twee bedienden, die tevens foldaaten waren, en een' rijknecht: de oude Colonel had zijne oogen overal, en meer geregeldheid en naauwgezetheid kan 'er volftrekt in geen huis plaats hebben, dan in het zijne: de dienstboden bemindden en vreesden hem, waren getrouw, naarftig, zuimg en eensgezind: des Zondags, als de Meer in zijnen Club was, haalde de kok een oude morW viool voor den dag, zaagde den Desfauër-mars, of eenige danfen, die ten tijde van george II. m Hannover, alwaar hij zhne kunst geleerd had in de mode geweest waren , en de bedienden fpeelden op het dam-bord, waartoe zij de ichijven zei-  B" RUN S W IJ K. 137 ven gefneeden hadden: aldus ging alles jaar uit jaar in zijnen ouden gang: de Colonel was gastvrij, doch alleen jegens de Officieren van zijn Regiment, ging' zelden uit, en las, wanneer hij alleen was, oude en nieuwe gefchiedkundige boeken. Ib heb zo even gezegd, dat de Colonel zijnó. oogen overal in zijn huis liet rondgaan ; flechts bij één Voorwerp fcheen hij blind te weezen, en dit'was het gedrag van zijn' zoon, den Vendrig: hij was het eenige kind, de nalatenfchap van een vroeg verloren geliefde gade dit was het alleen , wat men ter verfchooninge van deeze zwakheid zeggen kon: -het jonge mensch leefde niet alleen zeer buitenfpoorig, maar beloog en beflal zijnen waardigen vader, fchoon dezelve hem geen verzoek weigerde; ja, hij beroemde zig daarvan openlijk; maar zijn charakter en zijn wandel waren ook op zijne bleeke, flappe wangen, in zijnt flaauwe oogen en vlugtige blikken afgebeeld: voor mannen was dit mensch ondraagelijk, maar en ik heb, helaas! naderhand dikwijls gelegenheid in de wereld gehad, om deeze opmerking te herhaaien de meeste wijven van den geivoonen ftempel fchepten meer behaagen in dit onbefchaamd mensch, dan in eenen bloejenden, deugdzaamen, befcheiden jongeling! van het eerfte oogenblik af, dat ik hem zag, had ik eenen afkeer van hem, en zijn afkeer van mij was niet minder, zodra hij zag, dat ik zijn voorbeeld niet volgen, en met hem niet één lijn trekken wilde; doch hij was de 1 5  *3* DE* REIS naar eenigfte in huis, die geen genegenheid voor mij had; bij alle de overigen was ik zeer gezien, en de vaderlijke liefde van mijnen weldoener nam' dag aan dag toe, niet tegenftaande de Vendrig geen gelegenheid verzuimde, ons mij bij hem zwart te maaken : dikwerf ftond ik in beraad, of ik den Colonel de bedriegerijen van zijnen zoon niet moest ontdekken; dankbaarheid fcheen mij daartoe opteroepen; doch voorzichtigheid wederhicld mij: ondertusfeben behandelde ik den booswicht, zelfs in zijns vaders tegenwoordigheid, met de verachting welke hij verdiende; en de oude man was zo billijk , dat hij mij, wegens deezen zijnen lieveling Zijne genegenheid niet onttrok. Ik was bijna nog een knaapjen, wanneer de Colonel mij den Hertog, zijnen Heer, tot Vendrig voorfloeg, en, nadat mijn acte van aan Helling mij overgegeven was, mij een grooter fomme gelds #6honk, dan ik tot mijne uitrusting noodig had; doch het geluk, 't welk ik in de verkeering van deezen braaven Officier genoot, duurde niet lang; de oude Hertog , wiens vriend zijner jeugd hij geweest was, overleed, en de nieuwe Heer wierp , gelijk gemeenlijk het geval is, alle fchikkingen, ifl duigen, die zijn vader gemaakt had: hij was een wreed, gevoelloos, hoogmoedig, onkundig en wantrouwig mensch : het krijgswezen onderging een groote verandering; de Officiers werden uit het eene Regiment in het andere geplaatst, zonder in aanmerking te neemen, hoe weinigen van deeze menfchen, bij hunne fobere foldij, in ftaat waren,  BRUNSWIJK. 13? om de onkosten deezer verandering goedtemaaken; ja, het was voor hem een voldoende reden, iemand naar elders te verplaatfen, wanneer hij bemerkte, dat dezelve gaarne wilde blijven waar hij was. Mijn braave Colonel kreeg een ander Regiment; doch zijn zoon en ik bleeven in ons guarnifoen en ons werd een ander Commandant gegeven : deeze man was volkomen zo als de Hertog wenschte; ftreng, een zotskap, een zogenaamde held, die van onder opgediend had en zijn volk als flaa: nu had ik van mijn geringe foldij moeten keven, indien mijn edelmoedige weldoener mij niet van tijd tot tijd rijklijk onderfteund hadde; met dit alles waren mijne omftandigheden secr oil n, want mijn nieuwe Colonel mogt mij in 't geheel niet lijden, vond geduurig iet aan mij te berispen en plaagde mij onophoudelijk. In de ftad woonde de weduwe van zekeren Rinneesier van se e beek met haare dochter, een beminnelijk, goedaartig en deugdzaam meisjen : ik had verkeering in dit huis, werd van moeder en dochter gaarne gezien, en zou, ware ik zoarm niet geweest, voorzeker om de laatstgenoemde aangezocht hebben; doch reden en pligt deeden mij binnen de paaien van hoogachting en vriendfehap blijven, en elke andere neiging onderdrukken, maar de Vendrig, mijn gezworen vijand, had een oog op de Freule, hoe alkeerig zij ook van hem ware; en dewijl alle zijne aanzoeken van de hand wer-  ï4o DE REIS naar den gewezen, ftond hij in de verbeelding, dat ik hém in den weg was: op zekeren avond bij Mevrouw van seebeek zijnde, kwam hij dronken binnen, en gedroeg zig zo Hecht, dat ik eindelijk het geduld verloor en hem beval te zwijgen: de jonge Heer werd van boosaartigheid rood, gelijk een kalkoen, hij gebruikte noemende uitdrukkingen tegen mij; de drift onvermandc mij, ik fchopte hem de deur uit, en hij ging dreigende heen: na de Dames verfchooning gevraagd te hebben, bleef ik nog een uur bij haar en wilde na huis keeren, alwaar ik eene uitdaaging van mijnen vijand verwachtte : het was in de fchemering van eenen herfst-avond , en omtrent twaalf huizen verre gegaan hebbende, wilde ik een naauwefteeg inflaan; hier werd ik van den booswicht en van eenen zijner makkers, even zo flecht van gedrag als hij, die zig om den hoek verfchuild hadden, op een moorddaadige wijze overvallen: zij. ftormden met ontbloote degens op mij los, en ik had naauwlijks tijd, om den mijnen te trekken, mij aan een' muur te plaatfen, ten einde den rug vrij te hebben, en mij in ftaat van tegenweer te Hellen: in den eerften aanval had een van deeze fchurken op mij gefloten, en mij een kleine wond in den linker arm toegebragt; maar nu drongen ze beiden verwoed op mij in: in den beginne verdedigde ik mijflechts; doch ik voorzag wel, dat ik zo doende zeer ligtlijk een flagtoffer van hunne woede worden konde, en poogde derhalven ten minften één van beiden van den hals kwijt te worden: ik deed eenen on-  B R U N S W IJ K. 141 verwachten uitval, toen de Vendrig zig eenigzins blootflelde; ik meende hem door eenen fteek ia den arm te ontwapenen; doch mijn' degen trof het lijf; hij viel, en de ander nam de vlugt. Het viel mij als een molenfleen op het hart, dat mijn ongelukkig noodlot mij gedwongen had, om misfchien de moordenaar te worden van den zoon mijns weldoeners; ik fchoot toe, om te helperij. hij was Hechts in flaauwte gevallen, kwam fchielijk weder bij, en had nog krachten genoeg, om zig van mij naar zijne wooning te laaten leiden: ik bezorgde eenen wondheeler, die terflond na het eerfte onderzoek verzekerde, dat 'er geen van de edele deelen gekwetst en hij volkomen buiten gc«vaar was. - Ik zou derhalven wegens de gevolgen, welke dit geval voor mij, die Hechts noodweer geoefend -had, had kunnen na zig fleepen, zeer gerust geweest zijn, wanneer ik de fchandelijke denkwijze vaa mijn partij en zijnen begunfliger, den Colonel, niet alte wel gekend hadde: deeze laatstgenoemde was nu meer mijn vijand dan ooit: hij had onlangs eenen Onderofficier, alleenlijk omdat hij hem in de nieuwe monteering had gevonden, die hij niet, dan bij de parade mogt draagen, zo veele degenflagen gegeven , dat de arme hals daarvan geHorven was: ik had mij niet kunnen onthouden, mij voor deeze gruweldaad vrij flerk uit te laaten, en zulks was den Colonel ter ooren gekomen: nu vond hij gelegenheid, om mij zijnen haat te laaten ondervinden, en hij liet deeze gelegen-  Ui DE REIS naar heid niet voorbij gaan: de geheele zaak werd zö verdraaid, en het onderzoek was zo onwettig gefchied, dat ik, zonder een rcgelmaatig verhoor, verweezen Werd tot een halfjaarig arrest op de Vesting. Wat zou ik doen? ik moest onder het geweld bukken! terwijl het mij echter vrij ftond, uit mijne gevangenis brieven te verzenden, fchreef ik niet alleen aan mijnen ouden braaven Colonel, om hem vergiffenis te verzoeken , maar meldde tevens mijnen goeden Conful het geval, en mijn voorneemen, van terftond na mijne bevrijding den * * * fchen dienst te verlaaten, en elders mijn geluk te zoeken. De Bei'ërfche Succes/te - oorlog, die juist in deezen tijd uitberstte, gaf mij een zeer goed voorwendfel, om mijn affcheid te vraagen, alzo ik den Hertog verzocht, mij te ontdaan, opdat ik bij de Oostenrijkfche Armee een paar veldtogten mededoen , en mijne krijgskundigheden, welke ik zo geïukkig geweest was van in zijnen dienst te verwerven , te beoefenen : mijn affcheid werd mij niet geweigerd: tegen de gewoonte van jonge Officieren had ik van de gefchenken mijns weldoeners een beurs gemaakt van eenige honderd guldens; de Conful vermeerderde deeze fom op de edelmoedigfte wijze, en zond mij tegelijk brieven van aanbeveeling aan twee Oostenrijkfche Generaals; ik was derhalven in ftaat, van mijne reis naar de Oostenrijkfche Armeé te aanvaarden. Ik oordeelde mij echter verpligt, mijnen waar»  B R U N S W Jj K. 143 digeh Colonel alvoorens mijne dankbaarheid te betuigen , en mij bij hem- te verdedigen, in gevalle mijn gedrag hem misfchien ook uit een verkeerd oogpunt ware voorgefteld: het een en ander meen» de ik best fchriftlijk te kunnen doen; doch verfchoonde ik daarbij zijnen zoon, zo veel eenigzins doenlijk ware. Ik kon het antwoord niet afwachten, heb ook federt dien tijd geen letter van deezen edelen man gelezen; want hij overleed eenige maanden daarna aan eene beroerte. Vermits ik reeds aan den groeten Keizer josephus gefchreven, en de verzekering van hem ontvangen had, van als Capitein aangefteld te worden, bij een van de nieuw opgerichte vrij-corps, onder beding van een zeker getal Recruten te leveren, maakte ik daarvan mijn werk, bragt welhaast in de Rhijn-gewesten een gedeelte van deeze manfehap bijeen, betaalde voor de overigen een bepaalde fom gelds, en vertrok vervolgends naar de Armeé. De nadrukkelijke brieven van aanbeveling van den Conful, en het een en ander gelukkig voorval, waarbij ik gelegenheid vond, ijver in den dienst en eenigen moed te toonen, bezorgden mij de achting van mijne Mede-officieren en de goedkeuring mijner bevelhebberen: 'tot geluk voor de volken was deeze oorlog van geen langen duur; de vrijcorps werden afgedankt; doch mij werd beloofd, bij een vast Regiment aangefteld te zullen worden: ten einde deeze zaak met des te meerder ijvers te kunnen bewerken, trok ik terftond, nadat  T44 DE REIS nAar de vrede gefloten was, naar Weenen; hier bragï ik bijna een halfjaar met zeer veel genoegen door, en geraakte , met verfcheide veelvermogende lieden •in kennis: gewigtiger dan dit alles was voor mij het geluk , om den Vorst van nabij te mogen bewonderen, die, zonder veel ophefs te maaken , uit waare genegcneid voor het wezenlijke goede, zo werkzaam was, om geluk en waarheid te verfpreiden; die met zo veel kloekmoedigheid door eindelooze zwaarigheden, welke domheid en boosheid hem in den weg legden heen worftelde; voor vergif, noch dolk noch fcherpe pen vreesde, over, tuigd, dat de Voorzienigheid waare grootheid befchermt, en dat men dan Hechts redenen heeft te vreezen, en het licht te fchuwen, wanneer men niet- op zig-zeiven vertrouwen, zig-zeiven niet achten durft; en die, ware bijzo gelukkig als ijve« rig geweest, door het laatfte nagedacht nog met verwondering zoude befchouwd geworden zijn. Mijne hoop, om weder aan het werk te komen, werd welhaast vervuld; men ftelde mij in mijnen voorigen rang aan bij het * * * fche Regiment, en kort daarna kreeg ik bevél, om naar Goslar op werving te gaan. Gij weet , beste Vader! dat ik aldaar kennis maakte met uwe beminnelijke dochter en wat er verder voorgevallen is; mogtcn wij nu maar het oogmerk bereiken, om" haar fpoedig te achterhaalen ! dan ftaat het aan u, mijn geluk, waartoe gij den eerften grond hebt gelegd, te volmaaken. Ter-  ■ / BRUNSWIJK. 145 Terwijl de Capitein previllier deeze zijne gefchiedenis verhaalde , keeken heiden dikwijls uit , of zij niet een rijtuig voor zig zagen: zij vroegen ieder, die hen ontmoette, en vernamen eindelijk , dat de bewuste half bedekte koets omtrent een uur vroeger denzelfden weg had genomen: dit bericht kreegen zij kort voor Steenbrugge, en daar komende zagen zij dit rijtuig op het voorplein van een huis ftaan: hunne blijdfchap was onbefehrijvelijk; zij fprongen van het wagentjen af*— doch alles liep in de herberg door elkander —— deeze verwarring voorfpelde hen niet veel goeds : de Houtvester liep als een zinlooze rond en vloekte als een Hes: zijn broeder viel hem om den hals — hij wist niet wat hem overkwam „ Broe- „ der! lieve broeder! maar waar is zij? waar is „ mijne margaretha?" „ Waar zij is? „ de drommel heeft haar gehaald, die weêrgaêfche „ meid! doch ik zal haar weêrhebben, al zou ik „ de halve wereld doorloopen!" Aldus ftonden de zaaken in Steenbrugge «■—— dan, het is tijd wedertekeeren tot de jonge Juffrouw , die wij op den openbaaren weg alleen hebben gelaten: wij weeten alte wel te leeven, ©m haar niet fpoedig te hulp te komen. K  i4t> DE REIS haar DERTIENDE HOOFDSTUK. Juffrouw grietje doornbosch begeeft zig onder de befcherming van een ouda christelijke Dame, en jlelt zig bloot aan nieuwe gevaaren. Ja! niet alleen op den openbaaren weg; neen! nog erger, in eenen hollen weg hebben wij onze jonge juffrouw gelaten: aan hoe veele gevaaren kon het weerloos, zwak fchepfel hier niet blootgefteld worden! de traanen tintelen in onze oogen, als wij bedenken, wat het arme fchaap hier al had kunnen overkomen! wat zoude hier een fchrijver gedaan hebben, die de zedelijke verbetering van zijne Leezeresfen had bedoeld? waarvan wij evenwel niet geheel uitgefloten willen weezen ï „ O ! " zou hij uitgeroepen hebben, „ gij ligtvaardi5, ge kindertjens! waartoe kan iemand niet door een „ enkelen misftap gebragt worden! fpiegelt u nu „ aan het voorbeeld van juffrouw mar gare„ tha doornbosch, die gij als een land„ loopfter langs haagen en bosfchen en in holle „ wegen ziet omdwaalen, en laat toch het ge„ vloekte roman - leezen achterwegen , waardoor „ gij u niets dan zotheden in het hoofd zet!" Doch wij zullen ons niet ophouden met uitroepingen , maar eenvoudig vernaaien wat onze fchoone ontmoet is: zij was in den gemelden hollen  B R Ü N S W ïj K» 147 weg omtrent honderd flappen verre met de grootfte benaauwdheid voordgeloopen , toen zij aan eenen anderen weg kwam, die den hollen weg doorkruiste, maar tevens een koets in het oog kreeg, die, door drie paarden getrokken, langzaam waggelde, en reeds vrij nabij was: de bak van dit gerij fcheen, naar deszelfs ouderdom gerekend, nog al fatfoenlijk, was groot, en het onderfte gedeelte met eenen buik uitgewerkt: aan beide portieren zag men de letters V. B. met koperen fpijkertjens netjes gevormd t een kleine koffer , met robbe-vel overtrokken, was achterop gebonden , en een bedelaar, die gaarne met gelegenheid wilde reizen, zat op deeze koffer: vóór aan den bak waren nog twee manden en een fpaannen doos met touwen vast gebonden; maar de Voerman ging in een zogenaamden hembdrok, met een kleine pijp in den mond, naast de drie knollen, welke de fchrijver alte fchraal zou moeten fchetfen, zo hij het niet, om redenen , altoos voor fchraale fchepfelen opname; de trein ging langzaam en bedaard, en onze jonge juffrouw had tijds genoeg, om zig te bereiden tot den ftap, welken zij had voorgenomen te doen, vóór nog de koets kwam ter plaatfe alwaar deeze weg deri hollen weg doorfneed. Een niet zeer lieflijk, noch ftreelend, tweeftemmig vrouwlijk gezang in eenen benaauwden alt* en door den neus gehaalden tenoor, galmde de koets uit, waarvan het glas aan deeze zijde geopend was: de voerman bromde, zo dikwijls hij de K a  I4S DE REIS naar. pijp uit den mond nam , om uittefpiiwen, in eenen fchorren bas de laatfte noot mede-, voor het overige was het de melodij van het avondgezang: „Nu deeze dag ten einde fpoedt." Ik bid u om Gods wille, allerlieffte Dames!" riep m ar gare t ha, het aandachtig getier ftoorende, „ik bid u, Haat mij een plaats toe in uwe koets! werwaards gij ook heen reist, ik begeer alleenlijk uwe befcherming tot in de naaste ftad: ik zal u in geenen deele lastig vallen: ftaat mij .een veilige plaats toe tot zo verre als ik gezegd heb!" „Houd ftil, " KLAAs!"-fprak, met veel deftigheid, doch luid genoeg, eene-oude Dame, terwijl zij haaren neus ©ntbrilde, een lapjen bruin linnen voor een teken in het gezangboek legde, dat zij toedeed, vervolgends dc koperachtige tronie den wagen uitftak, en vrij onvriendlijk vroeg: „ Wat wilt gij hebben, juffrouw?" meta herhaalde haar verzoek en vertelde haare lotgevallen doch, wèl gezien, het waren haare lotgevallen niet die zij beleefd, maar die zij verdicht had; het was een mengelmoes van waarheid en noodlogens: van wreede nabeftaanden, en een gehaat huwelijk, waartoe men haar, als een arme Wees wilde dwingen, kwam 'er zo iet in voor; doch de Officier, op wiens hulp zij ftaat kon maaken, zodra zij aan hem fchrijven zou, werd van een' minnaar in een waardigen neef herfchapen: ik hoop niet, dat deeze kleine afwijking van de waarheid eaze jonge juffrouw in de oogen der Eeezeren  B R. U N: S W IJ K. 149 verlaagcn zal; ten minsten vlei-ik. mij, de Leezeresfen, naamlijk de jongen, in mijne belangens te hebben. De oude Dame fchuddede geduurende dit verhaat zeer deftig haar hoofdjen, en zeide eindelijk : „ Kom dan maar binnen; ik reis, zo God wil, „ naar Brunswijk: zo verre zal ik u medenee„ men ; maar daar moet gij een goed heen„ komen zoeken, want met vreemde menfchen kan „ ik mij niet bemoejen." Het rijtuig werd geopend en meta overzag nu eens het geheele gezelfchap, het welk zij zou helpen vermeerderen j. want op den bodem der koets huisvestten nog, gelijk in den buik van het Trojaanfche paard, meerder leevende fchepfelen, dan men van buiten zien kon: over de oude Dame zat een jong, zwartoogig kameniertjen, met een mutzendoos op den fchoot; een lelijke grijze kater had naast haare Meesteresfe zijne plaats genomen; een bejaarde .aêmborstige mops lag aan haare voeten , en bij hem een wit en bruin gevlakte zogenaamde bralt: aan het verhemelte van de koets hing, tusfehen eenige in doeken gewonden muizen, een kleine vogelkooi, waarin een kanarievogel neuriede; naast het kameniertjen was juist nog plaats genoeg voor margaretha doorn bosch, oh], mitS zij zig voor haare beenen met een kleine ruimte konde behelpen, vrij gemaklijk te zitten. Thans reken ik het mijn' pligt, den Leezer nader bekend te maaken met de perfoonen, bij welken wij de jonge Juffrouw doornboscm. K 3  tS9 DE REIS nur gebragt hebben, en dan zal ons niets tegenboiï» den, om dezelven de reis te laaten vervolgen: do Freule von brombei was Stifts-dame te ***: alzo de Natuur zig bi] de tekening van het ontwerp tot haar ftervelijk hulfel eenigzins vergist, ,. en haare genadige ouders geen vermogen nagelaten hadden; verkoos zij, de lusten deezer wereld en de tijdlijke goederen te verachten en naar den Hemel te reikhalzen, waarop zij door naarstig zingen en bidden een recht meende te verwerven: hoe meer haare jaaren toenamen , des te meer ijverde zij voor kuiscbheid en deugd: en mar-. garetha had de befcherming, welke zij haar verleende , voornaamlijk te danken aan de verzekering , dat zij het huwelijk ontlopen was; doch vermits de geest van den zwakken mensch maar alte dikwijls door het vleesch verdrukt wordt , had de Freule zig langzaamerhand aangewend, om haaren geest door een mondjen vol zuiveren kersfebrandewijn een hoogere vlugt te geeven, en indedaad trok de zoete geur van deeze hartverfterking onze meta in den neus, toen zij bij haar in het rijtuig klom: maar nu was het gebeurd, dat Beëlzebub, die altoos tegen de vroomen op zijn luimen ligt, gebruik had gemaakt van zeker oogenblik, toen de Freule von brombei van dit aftrekfel van kersfen wat ruim genuttigd, en door middel van hetzelve het vleesch zodanig gedood had, dat zij alle oplettendheid op het gebruik haarer aardfebe leden kwijt was het was gebeurd, zeg ik, dat in dit oogenblik Ijjfiëk  BRUNS WIJ K. 151 zehub haar verleidde, den kleinen trap in haaren kelder afteklimmen; zij had geftruikeld, was in den kelder gevallen en had haare linker heup verftuikt: de Wondheeler van het Stift had al zijne kunst hefteed, om de fchade te geneezen, nadat de warme verbanden, die de zwartoogige kamenier bij aanhoudendheid daarop moest leggen, van geen uitwerking geweest waren alles was vruchtloos! zij nam vervolgends toevlugt tot den Scherprechter in Goslar, doch met geen gelukkiger gevolg: zij had ook geduurende eenen geheelen zomer het bad bij Ver den gebruikt, zonder beterfchap te befpeuren; waarop zij eindelijk befloot, een reisjen naar Brunswijk te doen, en hulp te zoeken bij eenen Wondheeler, wiens bekwaamheid in allerlcie ongemakkeu haar door een jong Officier zeer was aangeprezen op dee¬ ze reis was het, dat wij haar ontmoet hebben. Zodra marcaretha plaats in de koets had genomen, en de voerman de paarden aanfpoorde om verder te flappen, begon de oude Freule de jonge Juffrouw met haare oogen te befpieden y waarbij zij uit een klein zilveren doosjen een fnuifjen nam: vervolgends vierde zij haare nieuwsgierigheid den ruimen teugel, en bragt meta door eene menigte vraagen in eenige verlegenheid; doch deeze wist zig door middel van alle vrouwlijke kunsten, vrij goed te helpen: nu kwam de beurt aan nuttige zedelesfen, welken uit zodanige gevallen kunnen afgeleid worden; hier had zij ruime ftof, omtegen de valschheid der mannen, tegen de ligtK4  ijs DE REIS haar vaardigheid der hedendaagfche jeugd te ijveren, e» in den lof der zedigheid en kuischheid uittewij- den de kanarievogel fluitte daarbij zijn deun- tjen en verzelde derhalven deeze uitroepingen met een gezang eindelijk begon zij te klaagen over pijn in de maag, en haalde een fleschjen met kerfebrandewijn voor den dag; nadat zij zigdaardoor verkwikt had, werden de gezangboeken wederom geopend, en meta moest zig laaten welgevallen , de nog overige verfen van het avondlied mede optedeunen. De dag fpoedde nu indedaad ten einde het was, gelijk wij weetcn, Zondag toen blanch/\ri> te Brumwijk met zijnen luchtbal opvloog: deezeftad konden zij heden onmogelijk bereiken; maar de Freule von brombei had een oud vriend in een dorp ter zijde van den weg afgelegen, teweeten den Predikant reimers, welken zij omeen nachtverblijf had verzocht, en die haar benevens haar gevolg met veel gastvrijheid ontving ïvermits echter Dominé niet meer dan twee flaapplaatfen geeven konde, moest meta bij de kamenier flaapen: susanna was een vrolijk meisjen; zij had weleer m Brumwijk gediend, en daar verfrheiden kleine minnehandelingen gehad: de booze wereld wil zodanige onfchuldige afwijkingen wel eens liefdeloos beoordeelen ;■ dit was susanna ook al overgekomen; bittere lastertongen hadden getracht, haaren goeden naam in verdenking te brengen; zij was van de Dame, bij welke zij gediend had, op geen zeer fatzoenlijke wijze afge-  BRUNSWIJL i53 raakt en uit wanhoop op het land gegaan, alwaar zij eindelijk gelegenheid had gevonden, door den bovengenoemden jongen Officier bij de oude Freule in dienst te geraaken: haare begeerte om het lieve Brunswijk wedertezien, boezemde haar krachtige gronden in, om haare oude Dame te ftijven in het voorneemenvan naar deeze ftad te reizen, en niemand was Wijder dan zij, toen deeze reis vastgefteld en ondernomen werd. Niets wordt gemaklijker aangegaan en opgeheven, dan vriendfchap en vertrouwelijkheid tusfchen jonge meisjens: naauwlijks was susanna met juffrouw doorn bosc 11 in haar kamertjen alleen, (de oude Freule was gewoon, zig vroeg met een zwaar hoofd ter rust te begeeven,) of zij begon haaren fpotgeest over de vroome Freule den vrijen teugel te vieren; vervolgends wist zij margaretha te beweegen om haar het geheim van de zaak haars harte te ontdekken , en won welhaast door de deelneeming, die zij betuigde, haar geheel vertrouwen: wij hebben eens in een fraai boek gelezen, dat jonge Dames groote redenen hebben, van in de keus van haare vertrouwelingen voorzichtig te weezen; dat zo veelen daardoor tot een val komen, dat zij zig overgeeven in de handen van zodanige perfbonen, en bij de geenen duizend goede hoedanigheden onderftellen, die haar hartstogten ftreelen: de fchrijver van dit genoemde werk had zulks zeer wèl ontvouwd; doch ik kan het boek thans niet vinden, ik zou anders de geheele plaats affchrijven; misfchien zullen de LeeK5  154 DE REIS naar zeresfen wel gelegenheid neemen, om zelve uit de gefchiedenis van onze vriendin denoodige leeringen afteleiden: vervolgen wij dan ons verhaal. Des Maandags floeg men wederom op weg, en onze Dames bereikten nog vóór den middag de ftad Brunswijk: inmiddels had susanna onder het aankleeden van haare Freule gelegenheid gevonden om de nieuwe vriendin zo hartlijk in der» zeiver gunst aantebeveelen, dat 'er niet eens meer van gelproken werd, om margaretha van zig te laaten gaan, vóór dat haar gewaande neef haar zou komen afhaalcn. De Freule von brombei had, op aanraaden van haare kamenier, die haar geheel vertrouwen bezat, een paar kleine kamers in het huis van den fchoenmaaker wol me r, niet verre van het operahuis , voor den tijd van haar verblijf in Brunswijk, gehuurd: deeze fchoenmaaker was een aandachtige huichelaar, die zeer veel fprak van de zuivere leer en het innerlijk licht, de fchriften van zijnen amptsbroeder jak o b böhm las, bedeuuren voor perfoonen van beide fexen in zijn huis hield, voor het overige de grootfte fchurk was, en geld op onderpand leende ik verzoek mijne waarde Leezcresfen nog eens, te bedenken, van welke fchrikkelijke gevolgen de èerfte misftap van Juffrouw doornbosch voor haar had kunnen weezen, daar wij haar thans van zulk flag van menfchen moeten omringd zien. Zodra het gezelfchap deeze wooning in bezit had genomen fchreef meta eenen tederen brief  BRUNSWIJK. 155 aan haaren zielsvriend: zij oordeelde niet zonder reden, dat de Capitein, na in het posthuis te Peina vernomen te hebben, dat de Houtvester met haar naar Goslar vertrokken was, waarfchijnelijk ouk derwaards zou gereisd zijn, te meer nog dewijl hij als Werfofficier binnen weinige dagen wederom daar ter plaatfe moest weezen; het fcheen derhalven de veiligfte weg, haaren brief met de post naar Goslar te zenden: had zij zulks vroeger overlegd, zij had indedaad niet noodig gehad te ontvlugten; want zij kon tog gemaklijk begrijpen, dat previllier geen tijd verliezen zoude, om haar te volgen, en dan had zij door hulp van deezen braaven krijgsman van den Oom niet veel te vreezen gehad; doch de vlugt kwam haar meer romanescq voor, en derhalven werd aan deeze de voorkeur gegeven. De brief was weg, en vermits zij veilig en onbekend in Brunswijk blijven konde, tot zij antwoord hebben of haar minnaar zeiven komen zou, begon zij blijgeestiger te worden en zig te verlustigen in het ongewoon gezicht van de volks-menigte , die ten tijde van de jaarmis de ftraaten van Brunswijk overftroomde: van deeze blijgeestigheid maakte susanna gebruik, ftond bij haar aan het venfter, en gaf haar de bekoorlijkfte fchets van de vermaaklijkheden deezer ftad. Het werd avond 0 een fchoone aangenaame avondftond! de oude Freule was over haare gelukkig volbragte reis zo verblijd, dat zij bij haare gewoone portie hartsverkwikkmg nog ecn  156 DE REIS naar paar glaasjens Anizette voegde; en vermits dit een middel was, om de ilaap te bevorderen , was zij: reeds te agt uuren te bed gegaan: „Zonde zou „ het weezen," zeide susanna tegen haare nieuwe vriendin, „als men zig bij het fchoone „ weêr in het vertrek wilde opfluiten: wij kon„ den ten minden wel voor de deur op en neêr „wandelen:" margaretha ooornbosch vond den voorflag goed; zij wandelden ge. armd heen en weêr langs het Opera-huis, en op het nabijgelegen kerkhof: dit was nu, gelijk dc Leezers weeten, de dag op welken de mascarade in het Opera-huis werd gehouden; susanna wist zulks; want zij had, terwijl onze vriendin fchreef, verfcheide bezoeken gehad, boodfchappen laaten doen en aflpraak genomen. Nu begon zij margaretha, die nimmer zodanige plegtigheden bijgewoond had, eene aangenaame fchets te geeven van het genoegen, \ welk men op zodanig een bal vinden kan: „Ik heb eenen „ goeden inval, mijne beste!" voegde zij daarbij; „ wij zouden gemakkelijk, als vleêrmuizen ver„ momd.een uurtjen deel daar aan kunnen neemen: „ niemand kent ons: wij wandelen daar onder het „ gewoel van vermomde menfchen gearmd, gelijk „ wij hier gaan: het zal u vervrolijken, dewijl „ gij nooit nog een mascarade gezien hebt; het „ blijft voor mijne oude Freule verborgen: onze „ huisgenooten zijn goede menfchen, en vóór het „ tijd is om te bed te gaan, zijn wij weder „ t' huis.'*  B R U N S W IJ K. *57 margaretha had 'er in den beginne niet Veel zin in; het fcheen haar te vermetel te wee«en- doch de zaak was immers zo onfchuldig! zy was'zeer gerust in haar gemoed , waartoe de aangenaame avondlucht, het genot van een nooit .gefmaakte vrijheid, de aanblik van de fchoone en volkrijke ftraaten, en de hoop om morgen misfchien reeds haaren halsvriend in haare armen te zien fpoeden, zeer "medewerkten; haare nieuwsgierigheid, om zulk een vreemde vertooning van naby te* zien, werd telkens op nieuw aangezet, zo dikwerf zij, uit koesjens, draagftoelen, en te voet, vermomde menfchen van beide fexen het nabijgelegen Opera-huis zag intreeden kortom! zi luisterde naar den voorflag, en bcnoot, de klucht, mede bijtewoonen. Hier,Mijnheer! zijn vier dukaaten; neem dit geld en bezorg mij daarvoor met den postwagen eenen Wijsgeer, die mij deeze en foortgelijke tegenftrijdigheden in het vrouwluie charakter met befcheidenheid uitlegt! Een ingetoogen, jong meisjen, \ welk nog voor vier- en- twintig uuren wanhoopig was over de geweldige fcheiding van haar meest geliefkoosd voorwerp, terwijl zij nu onder vreemde menfchen omdoolen moest, verwijderd van alles wat haar dierbaar is , loopt thans onbezonnen met een ligtekooi, die zij niet kende, in het gewoel van vermomde kinderen van plaifier; een meisjen,dat zo veele boeken over mensenkennis gelezen en uit romans geleerd heeft, zig te laaten fchaaken! neem het niet in de gedachten, dat zij  158 DE REIS kaar in handen van een verdachte raadgeeffter gevallen is, daar zij tog voorzeker wel twintigmaal in haare boeken de treurige gevolgen van diergelijke hgtvaardige nappen heeft gefchetst gevonden' moeten wij meer tegen de fchadelijke uitwerkingen van een kwalijk - gekozen leezing, 0f te-en de wispelturigheid der fchoone fexe uitvaaren? men vindt ftrenge zedenmeesters, die beweeren dat de oorzaak, waarom zelfs de fijnfte menschkunde bif het onderzoek van het vrorovlijk charakter dikwijls te kort fchoot, daarin gelegen is, dat de vrouwen eigenlijk geen charakter hebben, maar altoos van ongefladige luimen en grilligheden beftierd worden; dat het even zo onmogelijk is vooraf te zeggen, hoe een vrouw zig in het volgende quartier uurs bij dit of dat geval zoude gedraagen, als zelfs de bekwaamde Dansmeester m ftaat is, te bepaalen, welke flappen een in 't rondfpnngende wilde Indiaan doen zoude wijhouden zulks voor een openbaaren laster en ge» looven veelmeer, dat deeze oorzaak alleenlijk daar m gelegen is, dat eensdeels deeze fexe de fijne afwisfeüngen van haare hartstochten, waardoor haare daaden zo dubbelzinnig worden, zorgvuldiger weet te verbergen, en anderdeels deeze afwis felingen fneller bij haar, dan bij ons gefchieden; doch waar willen wij heen? blijven wij toch bil het ftuk! J De twee Juffrouwen vermomden zig derhalven als vleermuizen, (en Chnuve-fouris,) gingen ongemerkt naar de masquerade-zaal, en mengden zig  B R U N S W IJ K. 15$ onder den hoop van gemasquerdemenfchen: zij waren naauwlijks van den ingang tot het einde van de zaal door de menigte heen gedrongen, of een manlijke Domino herkende ook reeds de zwartoogige kamenier, kwam bij haar, drukte haar de hand, en zeide: „Wel heden! sannetje! waar „ komt gij van daan?" „Om 's hemels wil," zeide margaretha, „wie is dat?" Het was een neef; maar 'er deeden zig welhaast veel meer neeven op, en fommigen van hun waren niet zeer zedig in hun fpreeken: „Hoe voert de droin„ mei u naar Brunswijk, donderfche meid!" zeide de één „Bij mijn ziel! daar is ons klein „ rond heksjen! " zeide een ander, en lachte hard op „ En wie hebt gij daar bij u ? " vroeg een derde; „ dit is zekerlijk verfche waar van 't land!" Nu begon onze meta benaauwd te worden, dat zij eenen onberaaden ftap gedaan had, en dat zij niet in de beste handen geraakt was, waarover haar hartjen zwaar en treurig werd: ondertusfchen was de kring der oude bekenden rondom susanna en haare vriendin vermeerderd; men veroorloofde zig eene vrij wulpfche taal te voeren, en twee jonge Heeren drongen 'er geweldig op aan, dat zij met hun in een van de loges zouden gaan. margaretha was in de grootfte verlegenheid en ftond op het punt van hard op te fchreeuwen, toen een man in een zwarte Tabareau, die reeds eenen tijdlang beide meisjens in het oog gehad, en voornaamlijk geilaard had op mar gare-  x6o DE REIS NAAR th a's gespens of waren het ook ftrikken» ik weet het zelf niet recht die hem bekend voorkwamen, verzeld van een anderen perfoon, met geweld door de menigte heen drong „ mijn God! zij is het!" riep hij, en omhelsde meta ik zal de hooggeachte Leezers niet lang laaten raaden; het was de Capitein previllier- en hoe die hier kwam, zullen zij terftond verneemen: laat ik eerst een weinig verpoozenl VEER-  B R U N S W IJ Ki ïöi VEERTIENDE HOOFDSTUK. Op de masquarade in Brunswijk brengt.de Hemel de zijnen op een wonderbaarlijke wijze bijéén. Wij hebben het gezelfchap in Steenbrugge verlaten, in.-het oogenblik, toen de oude doombosch zijnen broeder, den Houtvester na een veeljaarige afvveezigheid, weder omhelsde, doch de .blijdfchap der twee broederen, zo wel als ook van Dominé schottenius en den Capitein previllier, werd door de vlugt van het lieve meisjen zeer verbitterd: ik heb mij niet lang opgehouden met deeze bijeenkomst te fchetfen; alzo de geachte Leezer zodanige-tooneelen van weder-vinding in alle romans en blijfpellen niet te vergeefsch zoeken zal: wij hadden 'er geen' tijd toe, omdat wij allen mogelijken fpoed moesten maaken , ten einde margaretha, ware het doenlijk, wedertevinden: de geopende achterdeur van den tuin, waarin zij een wandeling gedaan had, deed geen oogenblik twijfelen, dat zij langs deezen weg gevlugt was; onze vier reizigers liepen, de ééne oost de andere west, het ruime veld op, zagen in 't rond, zo verre hunne oogen reikten, en vroegen iederen boer, die hén ontmoette, of hij niet eefi Juffrouw had zien gaan? de Houtvester, een goed jager, bediende zig van nog andere merktekenen; Lr  iSt DE REIS naar hij trachtte naamlijk de indrukfelen van de hooge vrouwlijke hielen optefpooren, en zulks gelukte: zodra hij op het fpoor was, fluitte hij op zijn duim en vergaderde daardoor het gezelfchap weder bijéén: zij volgden dit voetfpoor tot aan boven gemelden dwarsweg maar weg was het fpoor. De Leezers zullen zig ondertusfchen nog wel zekeren bedelaar herinneren, die op de reiskoffer van de Freule van brombei plaats had genomen? hij had deeze vergunning van den voerman gekocht door fmeeken en een klein reftantjen tabak ik weet niet, hoe hij daaraan gekomen was-; maar nadat het gezelfchap in de koets door margaretha d o o r n b o s c ii , en bijgevolg de last der drie fchraale paarden vermeerderd, en de tabak ook reeds opgerookt was, oordeelde onze koetfler zig niet verpligt, den vreemden gast langer bij de bagaadje te dulden, maar noodzaakte hem afteftappen: de bedelaar onderwierp zig , als een Christen aan zijn noodlot; doch vóór hij zijnen weg te voet vervolgde, legerde hij zig in het gras, haalde een ff uk grof bood en een klein kaasjen voor den dag en hield open tafel onder Gods vrijen hemel: voornaame lieden zijn gewoon fchielijk te eeten, „zonder twijfel, omdat zij met „ hunne uuren, aan de welvaart des menschdoms „ toegewijd, zuinig omgaan;" ( wij zeiven, Schrijver deezes, hebben ons aangewend, fchielijk te eeten; waarfchijnelijk uit een zucht, om de rol Van een voornaam Heer te ipeekn, welke zucht  BRUNSWIJK. 163 de vermaarde Hoogleeraar lampertus hoffman van ons fchijnt geleerd te hebben; men zie .het derde Stuk van zijn leezenswaardig maandfchrift:) daartegen befteeden gemeene menfchen doorgaands meerder tijds tot deeze bezigheid dit is immers ook het eenigst genoegen, waarbij het hun vergund is de lastigheden van hun leven te vergeeten: de bedelaar zat nog al te eeten, toen onze vreemdelingen op deeze plaats kwamen; zij vroegen hem derhalven ook, of hij hier geen vrouwlijk fchepzel gezien had, en vernamen van hem, dat margaretha door de oude Dame in de koets genomen en met haar den weg naar Brunswijk ingeflagen was: men maakte toeftel om de koets te achtervolgen; doch door het talmen der Postknechts verliep 'er nog zo veel tijds, dat het vrouwen - gerij ten minden een geheel uur vooruit was: vermits echter de drie paarden juist niet veel haast maakten, zouden de vier Heeren hetzelve gewislijk achterhaald hebben; indien niet de oude Freule, gelijk in het voorigé Hoofdftuk verhaald is, ter zijde af naar het dorp was gereeden, alwaar zij bij den Predikant reimers het nachtverblijf befproken had: op de zondagen ontmoet men weinig menfchen op het veld; onze vrienden konden derhalven niemand vinden, die hun eenige oplosfing van de zaak wist te geeven, en terwijl zij, hunne reis vervolgende, eindelijk in een dorp kwamen, moesten zij hooren, dat niemand zulk een koets van een Stifts-Dame gezien had. L a  ïó4 DE REIS waar Zij konden evenwel ook niet verdweenen zijn; ons gezelfchap wist, dat de Dame naar Brunswijk had willen reizen, daarom oordeelde men niet beter tc kunnen doen, dan zig mede derwaards te begeeven. Ik zal mijne Leezefs niet lastig vallen met een verhaal van het gefprek, 't welk deeze Heeren op hunne reis hielden: de oude doornbosch was •te verftandig, om van achteren, daar de zaak niet meer konde veranderd worden, zijn ongenoegen daarover te kennen te geeven, te minder nog,omdat hij het gedrag van zijnen broeder omtrent margaretha en deszelfs goede bedoeling,om haar een rijk man te bezorgen, niet afkeuren kon: de Houtvester was aan zijnen kant zeer Verblijd, tdat hij den Capitein in perfoon had leeren kennen ; doch de Predikant" kon zijne nieuwsgierigheid niet geheel en al onderdrukken, om het een en ander van deszelfs familie te verneemen; en de oude doornbosch vond zig daardoor genoopt, om de voornaamfte omftandigheden uit de papieren, welke hem bij het pleitgeding in Parijs ten leidraad gediend hadden, het volgende te verhaa» lén. Neen! waarde Leezers! wij zullen dit maar d3ar laaten, 'er is anders geen einde aan de inlasfchingen: gij kunt immers ook niet gediend weezen , met nadere berichten te hooren van het gedacht der previlliers? deeze menfchen zijn immers alle dood, wier lotgevallen wij hier zouden moeten opdisfchen bepaalen wij ons tot  B R U N S W IJ K. xfiaf de leevenden: de invallende nacht noopte de rei-, zigcrs, in een alleen gelegen herberg te vernacht ten; den volgenden dag kwamen zij in Brunswijk aan. ■ Het eerste , waarvan de Capitein zijn werk. maakte, was om te onderzoeken, of de Dames, gisteren of heden de poort ingekomen waren doch hoe kon de wachthebbende' QGkier bij de menigte van rijtuigen, die thans de poort in-en uit-reeden, daarvan rekenfchap geeven? men vroeg derhalven in alle herbergen; maar ook hier vonden zij geen troost het werd avond, zonder dat men het minste van margaretha ontdekken konde. Nu eerst dacht het gezelfchap 'er aan, dat de Bailluw wauman benevens zijn' zoon waarfchijnelijk nog in Brunswijk moest weezen: men wist, dat hij in den Gouden Engel zijnen intrek had genomen ; men ging derwaards, vernam, dat hij in den Prins Eugenius had gegeten,, zocht hem daar en hoorde, dat hij naar de masquerade was gegaan: men moest evenwel den Bailluw fpreeken, om hem kennis te geeven van de verandering van zaaken; het was wel denkelijk, dat hij eerst tegen den morgen weder in zijn quartier komen en dan zonder uitftel vertrekken zoude; een goede geest boezemde derhalven den Capitein de gedachte in , eenen Tabareau te huuren , een oogenblik op het bal te gaan, en de waumans, Vades en Zoon, aldaar optezoeken de oude d-oorn-- dosch verzelde hem. L 3  i66 DE REIS naar. Hier was het nu, dat previllier zijne beminde onverwachts vond, uitriep: „ Mijn God! „ zij is het!" en haar omhelsde. Een masquerade-zaal is de plaats niet, alwaar men zijne tedere liefde den teugel vieren kan; zonder derhalven den tijd onnodig te verfpillen met oplosfing van zaaken te geeven, ja! zonder zelfs margaretha te zeggen, dat de man, die haaren vriend verzelde, haar vader was, verzocht previllier haar Hechts, om het gewoel oogenbliklijk te verlaaten: Juffrouw s u-, sanna was wijslijk midden in het gedrang onzichtbaar geworden, zodra de Capitein zijne meta herkend had; en men ftond reeds op het punt, om de zaal te verlaaten, wanneer, tot verwondering van onze vrienden, een menigte van ftemmen riepen: „ Goeden avond, Mijnheer de „ Bailluw wauman! Goeden avond!" Waardoor zulks veroorzaakt werd , zal nu verhaald worden; ik ben 'er vrij grootsch op, dat niemand van mijne hooggeëerde Leezers dit raad» fel zal kunnen oplosfen. De twee jonge zogenaamde fchrandere geesten, die het gezelfchap in den Prins Eugenius verleid hadden om de masquerade te bezoeken , waren zo christelijk, van te hoopen, dat deeze menfchen door hunne zotte vermomming veel opziens maaken en voorwerpen van befpotting worden zouden; doch dit liep verkeerd niemand bemoeide zig met deeze laffe masques: ten einde nu in hun oogmerk niet geheel en al te leur gefield te  B R Ü N S W :j K. 167 worden, namen zij toevlugt tot andere boevennukken: de Advocaat boksleer was zo naauw in zijn Beëlzebubs-huid gewonden, dat hij,bijhet gedrang der groote menigte flaauw meende te worden, vóór hij nog het gezelfchap de zaal tweemaal op en neêr had gewandeld: de Student deed hem den voorflag, in een naastgelegen vertrek te gaan, alwaar pons gefchonken werd; hij volgde deezen raad, en zijne familie verzelde hem: de Student had een purgeer - dramden weeten magtig te worden, het welk hij hem op een listige wijze met de pons ingaf; wij willen hoopen, dat het hem niet kwalijk zal bekomen, vinden echter goed, ons van hem te verwijderen vóór dat de geneesdrank begint te werken: waarfchijnelijk zal hij wel met geen zeer aangenaam gevoel ftilletjes t'huis gegaan, en den volgenden dag naar Schöp- \ penftad terug gekeerd zijn: den jonge Heer valentijn verveelde het amt van fleepdraager welhaast, en ging op zijn eigen hand jn de zaal rond: de Dichter sc hellentrekker had nu den Bailluw alleen maar bij zig, en om zig vergoeding te verfchafien voor de langwijligheid, welke dit gezelfchap hem veroorzaakte, voerde hijeen boevenftuk uit, waarop hij zig had voorbe* reid: hij wist naamlijk een blad papier op den rug van den Bailluw te fpelden, waarop met groote letteren gefchreven ftond: „Goeden avond, „ Mijnheer de Bailluw wauman!" Het was natuurlijk, dat zij, die onmiddelijk achter hem Honden en wandelden, deeze woorden overluid opiaL4  163 DE REIS kaar zen: in den beginne kwam liet den goeden Bailluw wel vreemd voor, dat hij zijnen naam hoorde noemen, en kon niet begrijpen, hoe 't mogelijk was, dat men hem hier kende; hij rekende zig echter verpligt den „ Goeden avond!" te moeten beantwoorden: doch hij keerde zig zodra niet om, ten einde eenen goeden avond weêrom te geeven, of men hoorde ook van de andere zijde het: „ goeden avond! Mijnheer de Bailluw!" roepen: bij zag zig fchielijk door eenen grooten kring van kinderen en fpotvogels omringd ; de Heer schellentrekker was onzichtbaar geworden, en in de grootfte veiiegeriheid, waarin de Bailluw, door eenen hoop van goeden avond vvenfehende menfchen , geraakt was , kwam hij op de plaats, alwaar margaretha de Ca« pitein previllier en de oude doorneosch Honden: zodra deeze zagen, wat 'er gaande was, gingen zij bij hem, fcheurden het briefjen af, maakten zig bekend en verzochten hem, mede naar de herberg te rijden: de jonge Heer werd opgezocht; men verliet de masquerade, en begaf zig naar het Hof van Engeland, alwaar zij dea Predikant en den Houtvester vonden.  B R U N S W IJ K. ïty VIJF TIENDE HOOFDSTU K, Vertrek van Brunswijk, waarhij den BaiUuw een nieuwe pots gefpeeld wordt. "Wij verwachten van den fijnen fmaak der Leezeren, dat.zij de kunst zullen bewonderd hebben, waarmede de Schrijver van dit Werk alle de Hoofdperfonaadjen van zijn Drama, als" 't ware in het vijfde bedrijf, in Brunswijk heeft weeten bijdén te brengen: thans fchijnt 'er niets smcer overtefchieten, dan dat de Capitein previllier met zijne meta bruiloft houdt; Dominé schottenius kon de trouw-plechtigheid verrichten en bij deeze gelegenheid zijne agt-en- vijfcigfte Leerredenen uitfpreeken, en de Dichter schellentrekker kon in allen gevalle voor geld en goede woorden een' bruiloftsdicht opftellen ; maar de familie van wauman kon men met een langen neus t'huis zenden: maar wij fchrikken 'er van — zo op het oogenblik wordt ons een' brief van Mijnheer den Uitgever ter'hand gefteld, met bericht hoe het onder het drukken blijkt, dat het getal van bladen , waarvoor hij het fchrijfloon vooruit betaald heeft, niet vol is, en zulks brengt ons in de noodzakelijkheid, of een gedeelte van de reeds ontvangen penningen weêrom te geeven, of onze verzamelde papieren en anccdoten eens zorgvuldig natezien of wij 'er niet nog ftof voor eenige L 5  17° DE REIS naar bladzijden in kunnen vinden en gelukkig zijn wij gered, met hier bijtevoegen een paar kleine anëcdoten uit de gefchiedenis van den Bailluw en zijnen zoon, die net in dit tijdftip vallen, welke tevens de zeldzaame gebeurtenisfen, onze vrienden op hunne reis overgekomen, volmaaken zullen. Van de overige1 perfoonen hebben wij weinig te zeggen; dat margaretha zig geweldig verblijdde, haaren vader levend te zien; dat deeze zijne toeftemming gaf tot haare echtverbintenis met den Capitein; dat de Houtvester blijde was, de zaak zodanig een goede keer te zien neemen, en dat Dominé het jonge paar Gods dierbaare zegeningen toewenschte, dit alles fpreekt van zeiven : de Bailluw wauman fcheen deeze omkeering van zaaken wel min of meer kwalijk te neemen, vooral toen hij van het Oostïndifche geld hoorde fpreeken, 't welk de jonge Juffrouw eerlang zou kunnen erven; hij begreep echter weldra, dat hij de zaak tegen Vader en Dochter door het Recht niet zou kunnen doorzetten: gaarne zon hij een aanzienlijke fom voor pijn en fmarten gevraagd hebben ; doch de Predikant haalde hem met vriendlijkheid over , om 'er zelfs niet het minste van te reppen: vermits eindelijk de jonge Heer valentijn, om redenen, die zig nog in dit boek zullen ontwikkelen, bij uittrek verheugd was, dit huwelijk te ontgaan, werd zijn vader eindelijk volkomen gerust gefteld en wenschte de twee Gelieven allen zegen.  BRUNSWIJK. 171 Nu werd de nodige affpraak genomen zowel van de terugreis, als ook van de aanftaande inrichtingen: de Heer wauman had paarden befteld, om den volgenden morgen vroeg te vier uuren naar Biesterberg wedertekeeren; het overig gezelfchap oordeelde het raadzaam , om nog voor eenige dagen naar Goslar te reizen, alwaar meta, zo lang de werving duurde, met haaren aanftaanden echtgenoot woonen zoude, ten einde den lasteraar wegens haare vlugt den mond te floppen: de bruiloft zou vervolgends ten huize van den goeden Houtvester gehouden worden: de oude doornbosch vond het plan goed, om een adelijk landgoed, een of twee mijlen van Biesterberg gelegen , te koopen, en zijne overige dagen in de nabijheid van zijnen broeder doortebrengen: de Bailluw nam op zig, om den koop te fluiten en meende daarbij een paar percentjens te winnen: na deeze affpraak genomen te hebben, fcheidde het gezelfchap en wenschte elkander alles goeds tot wederziens. Omtrent drie uuren des morgens kwamen onze twee baldaadige jonge Geleerden eerst van het bal t'huis, zij hadden, gelijk de Bailluw, hunnen intrek in den Gouden Engel genomen: het was nu de moeite niet meer waard', dachten zij, om te bed te gaan, en befloten derhalven bij een vriendlijk pijpjen den morgen te verwachten. Tijdverveeling en vermoeidheid verwekten reeds bij hen berouw over hun voorneemen, wanneer een postknecht met vier paarden, gefchikt, om de  172 DE REIS naar twee wauman nen in de fraaje koets van den BaiUuw tot Peina te brengen, meerder gewags in het huis maakte: hij blies op zijn posthoorn; huisknecht en dienstmaagden kwamen op de been; de Bailluw werd wakkergemaakt; het vuur tot koffijwater aangelegd; de koets uit den ftal gehaald en gefineerd: de Comnnsfaris van de rijtuigen ging boven bij Mijnheer den Bailluw, deed zig het geld betaalen en zeide in het heen gaan tot den postknecht: „ Alles is voldaan." „ Ik heb eenen koddigen inval, Broeder schel„ lentrekk er," zeide de Student; „de post„ knecht weet niet, wien hij rijden zal; laat ons „ de klucht eens hebben van, in plaats van den „ Bailluw, in de koets te gaan zitten." . Zo gezegd, zo gedaan! de koets ftond gereed voor de deur ; de koffer was achterop gebonden; de Heer wauman en zijn zoon waren nog in hun afgelegen vertrek met het ontbijt bezig; de twee luchtige knaapen , in hunne overrokken , ftooven fchielijk de deur van den Gouden Engel uit, en plaatften zig in het rijtuig: „Rij 0p, postillon!" riepen zij: daar rolde de oude reiskast heen, zonder dat iemand in huis 'er iet van ontwaarde. De postillon, buiten de Pieter-poert komende, liet de paarden nog een kleine poos frisch aan draaven ; vervolgends langzaam flappen, haalde zi3n Pijpj'en voor den dag, en terwijl hij hetzelve flopte en zorgloos voor zig zag, openden de jonge Heeren zachtjes het portier, flapten de koets  B R U N S W IJ K. i7t uit, fprongen zonder van hem bemerkt te worden, in eenen tuin en lieten de ledige koets maar rijden. „ Nu zal het wel tijd weezen, jongetjen!" zeide de Bailluw, betaalde den Herbergier en ging den trap af: „Waar is onze koets?" vroeg hij den huisknecht: de huisknecht wist nergens af, en niemand kon ook zeggen, wat 'er met de koets gebeurd was: eindelijk vernam men., na veel vraagens en weêrvraagens , dat dit -rijtuig met twee Heeren reeds een poos geleden de poort was uitgereeden „ Het is toch ook," riep de Bailluw, „ alsof mij op deeze rampfpoedige „ reis alles tegenloopt!" hij nam een klein opea wagentjen van de post, en vertrok.  174 DE REIS naar. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Terugkomst te Biesterberg. Bruiloft en Doop. Slot deezer Gefchiedenis. De postillon reed met zijne ledige koets gerust door: dat het 'er zo fl.il in was , fchreef hij toe aan den flaap, waarin de Heeren misfchien gevallen waren, omdat het nog zo vroeg was: hij kwam zo te Peina en hield voor het posthuis ftil; de knecht, die de koets zeer wèl kende, opende het portier: „Waar is Mijnheer de Bailluw?" vroeg hij: „Is he nich drinn?" antwoordde de Postillon; „zo het en de duwel haalt; denn innefte„gen is he , zelf und ander; dat heb ek feijen(*);" wat zou men doen? hij is 'er maar niet. Mijnheer de Bailluw had belast, dat zijn eigen paarden hem van Peina zouden komen af haaien; de koetlier ftond juist voor de deur en wist niet wat hem overkwam, toen hij Vader noch Zoon in het rijtuig vond: 'er verliep wel een uur met te overleggen, wat men doen zou, om de verlorene perfoonen weder optefpooren , eindelijk ftond de koetfier op het punt, om te paard den weg naar Brunswijk opterijden en ze te zoeken; maar ziet, daar kwamen de twee Heeren in hun open wagentjen opdaagen. (*) Is hij 'er niet in, dan zal de drommel hem wel gehaald tiebben; hij is 'er met nog iemand ingeftapt, dat heb ik gezien.  B R U N S W IJ K. 175 De Bailluw vervolgde zijne reis niet in de beste ïuim, en met het befluit, dat deeze togt bij voorraad de laatfte zou weezen, waartoe hij zig zou laaten overhaalen doch kan ook een verdriet zo groot weezen, 't welk men niet in de armen van een tedere gade zou vergeeten ? een vriendlijke welkomgroet van Mevrouw zijne echtgenoote was genoeg, om den goeden Heer weder blijgeestig te maaken. „ Slechts één handdruk ; Hechts één lieflijke lonk!" Doch ook deezen troost mogt hij voor deeüie keer niet genieten: in het menfchlijke leven zijn zekere tijden, waarin het geheele heir der booze, helfche geesten, alle de onweerswolken van het nootlot met vollen wangen fchijnt zamenteblaazen, om den lieveling des Hemels op de reis door deeze wereld den moed te beneemen . deeze leenfpreuk behaagt mij wonder wèl; ik wenschte, dat ik ze hier niet hadde ter neder gefield, dan kon ik ze nog verkoopen aan één van onze nieuwe Treurfpel - fabrikeurs, denwelken het dikwijls zo moejelijk fchijnt te vallen, een taal te voeren, die men niet fpreekt. Het kwam den Bailluw reeds zeer vreemd voor, dat hem niemand aan de deur van zijn huis te gemoet kwam; alle dienstboden waren boven vergaderd rondom Mevrouw zijne wederhelft, wier huilende ftem , gelijk een noorde-wind bij een hagelbui, door de lucht raasde: met een benaauwd voorgevoel floop hij den trap op, en liet zijnen  37fj DE REIS NAAR eenigen zoon, den lieveling der moeder, voorgaan: doch hoe fchrikte hij, toen deeze anderzins zo geliefkoosde jongeling van de kijvende vrouw met een vrij groot getal oorlappen verwelkomd werd, en vervolgends een geheel legioen van bittere fcheldwoorden op vader en zoon los flormde! zijne ooren vernamen hier dingen, die hem het Verijdelde oogmerk zijner reize, de geld - afpersfing van den Heere stenge, de dieverij van den fluit* fpceler en de baldadigheid der Helmftadfche geleerden , deeden vergeeten ftcllen wij de zaak met bedaardheid in, haaren zamenhang voor. Wij hebben gehoord, dat de jonge Heer valentijn zig altoos afkeerig getoond bad van een huwelijk met Juffrouw margaretha doornbosch; deeze afkeer ontftond geenszins uit eene onverfchillige zielsgeftcldheid, noch uit zekeren tegenzin, waarvan men fomtijds geen reden kan opgeeven —<— neen! 'sjongelings teder hart lag aan andere zachte banden geboeid: in het huis Van den Bailluw diende voor keukenmeid een kleine, ronde anna katrhijN, ten ongeluk voor 'sjongelings vrijheid door de Natuur begunftigd met een ftomp neusjen, echt duitsch rood hair, en tedere, eenigzins in 't groen fpeelende oogjens: haar te zien en haar te beminnen was bij valentijn , die in den tijd , toen zij deezen dienst aanvaardde, nog geen volle agttièn jaaren had doorgezweet haar te zien en haar te beminnen was hetzelfde: zij was nu juist niet zeer wreed, en wel verre van alle uiterlijke gemaaktheid, moedigde zij den be- fchroc»"  BRUNSWIJK* Ï77 fchroomdeh herder zelve aan, om zijn duister geVoel te verbeteren: maar zij had eenen broeder, die als Dragonder het vaderland diende, en op de eer van zijne zuster een waakend oog hield; deezen had zij beloofd, den zoon van Mijnheer den Bailluw de hoogde minnegunst niet te bewijzen, voor dat dezelve haar een bondig opgefteldé trouwbelofte had ter hand gefield: het kostte haar, weinig moeite, om dezelve van hem te verkrijgen; van deezen tijd of leefden zij onderling in de naauwfte gemeenzaamheid, zonder dat ééne ziel in het huis het minste van hunne verkeering ontdekte: ja, anna CAthrijn had de uiterlijk zichtbaar wordende gevolgen van dit onderling verbond voor de oogen van hét nieuwsgierig Publiek * tot hét laatfte oogenblik toe, weeten te verbergen, om daarna des te meerder opziens te veroorzaaken: hiertoe had zij het tijdftip, toen haar minnaar het reisjén naar Brunswijk deed, uitgekipt, eii dingsdag avond eenen gezonden kleinen wauman tér wereld gebragt: dit op zig-zelf zeer natuurlijk geval maakte een geweldige opfchudding iri huis: Mevrouw wauman ftoof^ als een furie, mét fchittereiide oogen de kamer in van dé keukenmeid j die zo even in de kraam bevallen was; doch zij vond hier, als wachter bij het kraambed, den rustigeri krijgsman, die zijne lieve zuster tegen alle geweldige aanvallen befchermde, en met de trouwbelofte in de hand, Mevrouw het recht der nieuwe moeder, om de familie van Wauman ingelijfd te worden, duidelijk beweesi M  173 DE REIS naar. de oude Mevrouw liep verwoed de kamer uit-, riep haar geheel huisgezin bijéén, ieder kreeg eea veeg uit de pan, en in dit oogenblik was het, dat Vader en Zoon voor haar aangezicht verfcheenéa, Na de eerfte ftorm eenigzins bedaard Was, befloot men, zig met den Dragonder in onderhandelingen intelaaten; men bood hem een aanzienlijke fom; doch priesterlijke inzegening van het huwelijk, was alles wat men uit hem krijgea kon; en vermits de gemoedlijke jonge Heer, met traanen in de oogen, verklaarde, zijne anna cat hr.ijn nimmer te zullen verlaaten , begreep Mijnheer de Bailluw, dat men geeu ijzer met handen breeken kon, en gaf derhalven zijne toeftemming. Op den keper befchouwd kon men hier al niet veel van een ongelijk huwelijk fpreeken, alzo v aI-entijn door een foortgelijk geval zijn beftaaa verkregen had: want Mevrouw wauman diende eertijds als huishoudfter op een adelijk goed, al» waar Mijnheer- de Bajlluw eertijds Rentmeester was —— kortom! want wij moeten eindigen ; zodra Dominé schottenius wederom te Biesterberg terug kwam, werd 'er bruiloft en doop. maal gehouden: de jonge Heer wauman nam het, door zijuen vader aan hem. afgeftaan, landgoed in pacht over, en leeft thans met zijne echtgenoote die de huishouding zeer goed verftaat, vergenoegd en gelukkig; de oude Mevrouw is verzoend en heeft in het vorige jaar nog een kin4 van haaren zoon ten doop gehouden,  13 R U N S W IJ K. m De oude doornbosch is bezitter van een fraai landgoed, 't welk hij gekocht heeft, en vindt fmaak in tuinen aanteleggen, waartoe zijn broeder, de Houtvester, hem allerleie foorten van hout» gewas levert: nu en dan komt de Capitein previllier met zijn lief wijfjen, die hem zijn leven veraangenaamt , van Goslar de vrienden te Biesterberg bezoeken: Dominé schottenius heeft eenige hoop, dat Mijnheer de Ultgeever van dit werk in de naaste jaar-mis zijne zes-en-vijftig Leerredenen gedrukt in de wereld brengen zal : van de lotgevallen der overige perfoonen hebben wij niets meer vernomen; doch de hoofdles, welke men uit dit werkjen kan afleiden , is deeze: dat, indien een Schrijver maar menfchen vindt, die zulk een boek gelieven uittegeeven en te leezen, hij gemaklijk met de befchrijving eener reis van drie dagen, twaalf gedrukte bladen opvullen kan.  Bij den Drukker deezes, wordt nog, van den zelfden Schrijver, uitgegeven: i) De arme heer van wildenburgm Brieven, 3 deelen, met gegraveerde Tijtel, Visnet, en uitmuntend fraaje plaaten van de Heeren Bmjs, Knijper, Bogerts en Cardon, iii.gr? 8? der het zinnebeeld van een altj d mistfandeld mensch , onaa'n°ê«m de §o«dlieïd van zijn hart, en de braafheid van zi n aceIne 2) p ie ter klaus, eene Kluchtige Roman. Weinigen, zeker, van da vrolijke Romans, en volftrekt ceen k » volkomen dien „aan, waardig als deeze; de dienfte ernst v"ndt zig op ^dere bladzijde gtówmigen in fchaterenj iLchen Zebarften; de mingevallen daarin voorkomende zijn va„ lo L foort, vol^erf fintjptgtttk verbinding ; p i f t e r is een gewoontferddfih£, doch de beroemde knigoe is te w bekend om met te voorondei (tellen dat hij hem zulks met vrucht doet weezen; geen ftand is er of pi e te .t heeft er mede te SS^iSfftW*". gelegenheid om er creciquen over e «maken; men Helle hier m de eeitte plaats de vrouwen, de de schrijvers e, de tooneel speel er si fïki^Lf ZTTW> d5 be'""ideling kort, de gevallen «den YT'Z ' ïet, één vvoord> dit Werkjen is een Meesterfluk des vLnT? vannAU/dl£UrS; 'C ZcK'e iS Veriierd met een ovlheerW Nog is bij denzelfden van de pers gekomen: a. o meiszner, Alcibiades , - deelen, met een Hel van 6 fraaje plaaten van de Heeren Bun, Bogerts en Cardon, in ü\ , Verbaalen en zamenfpraaken 2 deelen me¬ de met plaaten , in 'd', van dezelfde meesters, De groote meisznür overtreft in deeze wel doorwrochte werken bijna zig zeiven, vooral in de alcibia des, algemeen bcKend voor een Iievehngs zoon der Natuur en van het Geluk; welke beiden de eigenaartigfte invloeden op zijne gedraagingen hebben: een begaafd jongeling zijnde, vindt men door zijne wclbcfpraafcter"?"F. 5 a?rdiche gelukzaligheden in haare natuurlijke kleuren ge cliiWerd, het welk den beroemden Schrijver tevens het middel aan de hand geett om door geheel zijn werk heen de lchoon* fte leenngen te verfpreiden