B L A N C Y. 3 DOOR. BEN SCHRYVER VAK DE NIEUWE SENTIMENTEELE REI ZE. EERSTE DEEL. MET P L A A T E N. naar den TWEEDEN DRUK. Uit het Fransch. Te L E T D E N, By J. van THOTR. . mdccxciv.   INHOUD VAN HET EERSTE DE'EL. Hoofdft' Bladz. 1 Het Onderfcheid - - i 2 De Prediker _ - . 3 3 De goede Oude Vrouw - xx 4 Justine - 5 Het Horloge - _ -" ■ a 6 Z)« Herinnering 7 De Onregtvaerdigheid . ~g 8 Z>e Aanneeming . _ A 9 'Ka^t _ 0 10 Z) Helaas! Fn waar moet ik naar toe? * antw°°rde ik Vnikkende. Wy kennen de waereld te weinig," antwoorde my een hunner, „ om u met onzen raad by te „ kunnen ftaan; maar de Voorzienigheid is „ groot, myn kind; men vind fteeds genoeg „ om niet van honger te fterven." De klok der eetkamer luidde. Men liep »er in aller yl naar toe; ik bleef in myne traanen baden, en bragt den tyd door met de Voorzienigheid om haare gunsten te fmeeken , terwyl de Geestelyken dien fleeten met van hunne gefchenken gebruik te maaken, zonder zich over het ongelukkig Schepfel te ontrusten, dar door hun aan de genade van het noodlot overgelaaten wierd. Na .den avondmaaltyd, kwamen alle my. ne metgezellen my hun harteleed betoonen, dat opregt was. My dunkt, ik zie my nog door hun omringen, en my met dat wezen- lyk mededoogend oog befchouwen. „ Die „ arme blancaY;" zei de een. „Wat A 2 „ 7ai  C 4 ) h zal 'er van hem worden?" zei een ander. — „ Kend gy niemand?" hernam een der= de. „ Hoor," zeide een ander: ,, gy moet my flegts op de dagen als wy vry af hebben, koomen vinden: ik zal u al het geld geeven, dat ik hebben zal." ,, En ik ook," riepen zy alle te gelyk. Op dit tydftip kwam de jonge d'arseil in, met wien ik dien zelfden dag een vry hevige twist had, maar die, al zyne gevoeligheid ter zyde Hellende, zoo dra hy my ongelukkig zag, zich in myne armen wierp, zyne traanen met de myne vermengde, en met de anderen herhaalde: ,, Arme y blancayI Koom myne vrienden, laa„ ten wy hem alles geeven, wat wy hebben." Terftond wierden aller zakken in zyne handen geleegd. Daar bleef'er nog een overig, ber. nard genaamd, een arme fpysverzorger die in zyn geheele leven van geen ftuiver meester was geweest. Hy had geen enkel woord gefproken; maar zyne ftilzwygenheid was des te aandoenlyker, wyl hy, by d* uitdrukking der zelfde gevoelens, nog die voeg-  C 5 ) voegde van het leedwezen, dat hy had, van my die niet op gelyke wyze te kunnen betoonen, en die fchaamachtige wederhoudenheid, die de armen eigen word, door de gewoonte van zich altoos te zien verftooten. „Myn waarde Heer," zeide hy op een eerbiedigen, en te gelyk bedrukten toon, „ het doet my wel leed... . maar gy weet „ ik ben arm ... . indien ik het waa- „ gen durfde , ik heb myne avondmaaltyd „ bewaard . . . fta my toe . . ." Intusfchen vulde hy myne zakken, en zyne houding fcheen my te zeggen: „ Wcigerd my. niet; „ gy zoud my te veel bedroeven." Ik liet hem begaan, en omhelsde hem vervolgens. Maar ik was genoodzaakt om op te (laan, en hem naar my toe te trekken. De arme'jonge meende zeker, dat hy my verne. derd zoude hebben, indien hy, nu ik my in de armoede bevond, den affland overfchreden had, die 'er tot hier toe tusfchen ons geweest was. Midlerwyl had d'arseil alles ver. zameld, wat myne metgezellen hem gegeeven hadden. A 3 He-  C 6 ). Helaas.' van die zelfde metgezellen, die zoo gevoelig aan myn noodlot waren , heb ik 'er verfcheiden in de waereld ontmoet, die my niet kenden. De naam van ongelukkige , die in het Collegie zoo veel invloed op hun gemoed had, deed hun nu het hoofd van my afwenden. In net Collegie waren zy nog de menfchen der natuur; thans waren zy de menfchen der maatfchappy, „ Wat voert gy daar toch uit, Myne „ Heeren? Hebt gy de klok om te gaan „ flaapen niet hooren Haan? Gy zult mor,, gen affcheid neemen." Hy die dus fprak, was, gelyk men wel dénken kan, een Geestlyke. Hy voegde by die berisping, voor de anderen een bitfchen toon, en voor my zulk eene mededoogende houding! .... het deelneemend mede'lydeu myner metgezellen had een verzagtend middel op myne wonde gebragt: dit onmeêdoogend mensch rukte het 'er af, en ik gevoelde op nieuw al myn leed. Men begrypt, dat ik den geheelen nacht geen oog toe kon doen. Zoo dra des anderen daags het licht aankwam, ftond ik op om te  C 7 ) te vertrekken. De deur naderende, vreesde ik dat hy, die dezelve bewaakte, en die een wezenlyke Cerberus was, my zou wederhouden. Ik wist niet dat men in de omHandigheid, waar in ik my bevond, nimmer hinderpaalen aantreft om zich te verwyderen. Ik heb fints, wanneer ik overwoog hoe maklyk men my had laaten vertrekken, gedacht, dat de Vaders myn belluit voorzien hadden, en wel te vreden waren zich dus van my ontflagen te zien. Het was echter een zeer ryk Klooster. Ik ben 'er in vervolg van tyd dikwyls weer naartoe gekeerd, de plaatfen waar men zyne kindsheid gefleeten heeft, hebben "af. toos eene onuitfpreeklyke aanloklykheid voor ons; maar dit is niet gefcbied dan nu de vernietiging dier Orde: het gezicht van eenen haarer leden zou al myn genoegen vergiftigd hebben. A4 TWEE-  C 8 ) TWEEDE HOOFDSTUK. DE PREEDIKER. Ik was des morgens om tien uuren van hun vertrokken. Het floeg vier na den middag, toen ik nog niet opgehouden had met gaan, doorloopende alle de ftraaten van Pa. lys, zonder te denken dat ik ging, of zonder zelfs de behoefte die ik had, om te ee» ten, te gevoelen. Eindelyk niet meer kun« aende van vermoeidheid, zogt ik eene plaats om wat te rusten, toen ik my voor eere kerk bevond. Ik trad 'er binnen. Daar walen eene meenigte ftoelen; maar ik was niet zeer van geld voorzien, en indien ik 'er zonder betaaling eenen had durven neemen s zou men my die wel ras ontrukt hebben. Ik piaatfte my op de; trappen eener kapel. Daar  C 9 ) Daar was ten naastenby een uur verloopen, toen ik gewaar wierd , dat de kerk vol menfchen was. Het gefprek der geenen die my omringden, deed my begrypen, dat 'er gepreekt moest worden ; dat het onderwerp der predikatie de Christelyke Liefdaadigheid zoude weezen; eindelyk dat de Preediker de Abt fdlgins was. I k had dikwyls by myne Profesforen een Abt van dien naam, die groote inkomften bezat, zien koomen, die in de eerde gezelfchappen toegang had, en die zelfs volgens z'ynen wil over een aantal vermoogende lieden befchikte. „ o ! Indien hy het mogt ,, wee'zen!" De Preediker verfcheen op den zelfden oogenblik dat ik dien wensch vormde. Het was indedaad de Abt dien ik de eer had te kennen. Zoo dra ik hem zag, drong 'er eene ftraal van hoop in myne ziel. Deeze hoop vermeerderde nog, en groeide geduurende zyne preek, die met alle mooglyke kracht gefchreeven was, fteeds aan. Toen hy geëindigd had, liep ik fpoedig naar de Sacrifty, om Mynheer den Abt van mynen rampfpoed A 5 ken»  kennis te geeven; maar helaas! de Preediker en den Abt waren in den zelfden man twee zéér verfchillende wezens. Het verftand had de predikatie opgefteld; het hart hoorde myne klachten niet. De redenaar die alle de warmte van het gevoel ten toon had gefpreid, hoorde my met alle de koelte der ongevoeligheid aan , en de toon van apostolifche minzaamheid en nederigheid, die hy op den kanfel gehad had, maakte plaats voor den verontwaardigenden toon van een befchermer, die iets weigerd. Een Iyfbediende kwam Mynheer den Abt zeggen, dat Mevrouw de Hertoginne hem verwagte, hy eilde de Sacrifty uit met al de Vlugge zwier van een petit ■ maitre, en vertrok met de Hertoginne in het midden van een aantal arme lieden , die de handen naar hem uitftrekten, en niet eens met een opüag zyner oogen vereerd wierden. DER.  C ii ) DERDE HOOFDSTUK. PE GOEDE OUDE VROUW. Nog treuriger zynde dan te vooren toen ik geene hoop gevoed had, trad ik de kerk uit, en ik plaatfte my eenige fchreeden van daar op eene fteenen bank. Daar waren my mooglyk duizend menfchen voorby gegaan, zonder meer aandacht op my te hebben, dan op de bank, op welke ik gezeten was, toen eene oude Vrouw my naderde om my te vraagen, wat my fchortte. Ik liet een' diepen zucht, en antwoorde haar, dat my niets fchortte. „ Vergeef my jonge Heer,'" zeide zy tot my, „ gy ziet zoo bleek' ik „ meende dat gy u niet wel bevond. fn„ dien het zoo is behoeft gy het flegts te „ zeggen, ik zal u een rytuig bezorgen, of »? 1  C ia ) u den arm geeven ora u te uwent te ge. si leiden." Ik bedankte haar, en'herhaalde dat ik niet ziek was. Toen zy my verliet, zag zy dikwerf agter zich om, even als of zy begreep , dat de eigeliefde of de overmaat der fmert my myn antwoord ingegeeven had. Eindelyk floeg zy een hoek van een ftraat in; ik zag haar niet meer; en bevond my op nieuw alleen in het midden eener onnoemlyke meenigte, die my ginds en weêr voorby ging. Het was donker. Ik flrekte my op de bank uit om een weinig te rusten. ,, In- ,, dien dat zyn flaapkamer is ," zeide een groote lakei, die uit bet hötel kwam voor het welk ik my bevond, dan zal hem de „ huur niet veel kosten." „ Hey! ,, vriendje," zeide een ander, „ hoe laat „ wilt gy gewekt worden? „ Hola!" zeide een derde, my bynaar ter aarde fmyténde, gaat een andere verblyfplaats zoc ken. .Gy zoud daar wel niet alleen kun„ nen zyn, en indien wy ons dan morgen, s, daar wilden zetten." ... He! My- ne  C 13 ) „ ne heeren," zeide eene beevende Hem,, waarom mishandeld gy dien Jongeling? „ Zoud gy, wanneer ge u in zyne plaats „ bevond, wel te vrede zyn ?" . . . .' Het was de eige oude Vrouw, die my eenige uuren te vooren haare hulp aangebooden had. „ Gy ziet wel," zeide zy, ,, dat ik „ zoo even gelyk had. Koom geef my den „ arm; ik woon flegts twee ftappen van hier." Dit zeggende, nam zy indedaad myn arm, en geleide my tot haarent. Ik meende, toen ik by haar inkwam 0 by het fchynen van een flaauw licht eener uitgaande lamp, de wooning van Philémon en Baucis te zien. Twee flegte bedden op zeelen, door oude fchraagen onderfteund, vier of vyf vermolmde ftoelen, eene kromme tafel .... Daar was maar één fïuk goede huisraad: dit beftond in eene dier groote armftoelen, die, na zy de oude kafleelen verfierd hebben, zich op de zolders der armen koomen verbergen. De goede oude Vrouw Helde alle haare krachten te werk, om dien uit den hoek, in welken hy Hond, te haaien, en hem tot by den fchoorfleen té fieé;  C Ï4 ) fleepen. Zy deed het met zoo veel haast, dat ik den tyd niet had haar te helpen. „Zet u neder, myn waarde kind! wat is „ hy koud' wagt." En zich voor den haart krommende, lag zy twee uitgedoofde takken op, haalde een kool uit haare ftoof, trok eenige biezen uit den oudften ftoel. „ Dat waarde kind!" zeide zy nogmaals; en ging uit alle haare magt aan het blaazen. —• ,, Maar ziet, dat leelyke vuur! het fcïiynd „ dat het nu volftrekt niet wil O! 't zal toch moeten branden; en zie daar haar den ftoel geheel van de biezen, die h?m nog overig gebleeven waren, berooven. Eindelyk gelukte het haar ;, Schuif digt by, zeide zy tot my, terwyl zy myne beide beenen nam, en myne voeten byna in het vuur zette; ,, en uwe handen, toe warm die „ toch." Ver.voi.gens trippelde zy de kamer op en neder, rammelde met twee of drie aarde potten, gietende uit den een* in den anderen , en mompelde by tusfchenpoozen. — „ Het is gelukkig dat het nog maar woenss, dag is. Daar is nog een Weinig. Ik ben recht    . C 15 ) ,i, recht bly, dat ik het deezen middag niet „ opgegeeten heb. Dat waarde kind! dat „ zal hem verkwikken." Zy fprak van een loep. De goede oude Vrouw zétte maar eens in de week een pot te vuur; dit was zondags. Zy zou wanhoopende geweest zyn, indien wy reeds donderdag gehad hadden, wyl zy dan geen foep meer aan my zou hebben kunnen geeven. Zy wilden 'er brood in'doen, en my aardappelen in den asch doen braaden ; maar zy voelde my den pols: ik had de koorts. „Dat goede kind.' ,, . . . . Ja het is beter niets dan alleen „ de foep te eeten. Lieve hemel! wat ben „ ik gelukkig nog wat over te hebhen.' „ Gy moet fchielyk gaan leggen. Ik zal u „ myn bed klaar maaken, en by myn Peet* „ kind Justine flaapen. Koom myn goe. „ de vriend." Dit zeggende, zette zy haare ftoof in plaats van eene beddepan, in het bed. „ Alles zal wel fchikken, men „ moet niet mistroostig zyn. De goede God voorziet in alles." Myn heer de Abt, uwe preek was wel opgefteld, maar ik twyffel zeer, of 'er wel een  C 16 ) ben uwer toehoorderen zóó gedicht uitgekoomen is dat hy deeze achtenswaardige Vrouw ' evenaarde. Geduuremöe dat ik deeze opmerking maakte, fpreide de goede oude Vrouw drie Tokken en eenige andere lappen uit, .die al het dekfel van haare flaapplaats uitmaakten, en terwyl zy die op het bed op malkander ftapelde, zeide zy: „ ziet of gy zweeten kunt waarde kind, dat zou u goed doen. „ Koom gaat flaapen." Zy ging zich weder by het vunr plaatfen, waar ik haar verfcheide maaien tusfchen de tanden hoorde zeggen: „ Dat arme kindï wat zyn wy toch „ eleudige fchepfels, lieve hemelï ja wel „ elendige fchepfels! Vervolgens wierp zy zich op haare knieën voor eene heilige Maagd van pleifter, die met oude lappen, en berookt papier behangen was, en voor welke eenige ftukkeri geel waslicht ftonden te branden. VIER-  C 17 ) VIERDE HOOFDSTUK. J U S T I N . E. Des anderen daags, ontwaakte ik met eene brandende koorts. Ik verliet, geduurde agt dagen, het bed niet. De goede oude Vrouw had zoo veel zorg voor my, als eene moeder voor haar kind zou kunnen hebben. Zy wierd hier in des ayonds en morgens door justine onderfteund, weiier bed zy deelde, fints ik op het haare lag. Justine was een mensch van omtrend dert.g jaaren, verfchriklyk mager en bleek. Zy fcheen fraai geweest te hebben; maar daar was haar niets meer overig gebleevcn, dan dat bekngryk voorkoomen, het welk men' door langdmnig lyden verkrygt. "Haare grpote blauwe oogen-, die de natuur fcheen geB fchikt  C 18 ) fchikt te hebben om den wellust uit te drukken , drukten niets meer uit dan de fmert. Hijare item was bynaar geheel uitgedoofd, haar mond zonder koleur. Haare lange bruine *.hairlokken die ik op" haare fchouders zag golven, wanneer zy uit Waar muts kwamen, waren onder dezelve gemeenlyk ordenloos te faam gevoegd Haare kleeding had over het geheel al de tekens van onverfchilligheid, in 't eind alles duidde in haar eene ongelukkige aan, die nog ademd, maar die geheel niet meer San het leven verknocht is. . „Wel nu?" Zeide de oude vrouw eiken avond tegen haar , wanneer zij inkwam. —• ,, Helaas!" antwoorde jüstine met een diepen zugt; en zy voegden 'er fteeds een deezer antwoorden by: Ik heb 'er één „ gezien; of, ik heb ze beiden 'gezien. Vervolgens verviel zy in eene foort van wezenloosheid, waar uit zy niet kwam dan om haar boezem van eenige zugten te ontlasten, die haar onophoudelyk fchenen te knellen, of om de oude vrouw in de dienften, welke zy my toebragt, te helpen. Zy had  C 19 ) had als dan het voorkoomen van zulk eene treffende goedaartigheid! . . O .' het zyn de ongelukkige alleen die dat voorkoomen hebben. Zy vertrok elke-cuchtend zoo dra het dag was , en nam een gedeelte voedfel mede , het welk zoo gering was, dat het naauwlyks genoegzaam was om haar in 't leven te houden. Des avonds kwam zy niet weder voor dat het ftik donker was, gebruikte een zoo gering avondmaal als het middagmaal dat zy met zich nam ; bleef vervolgens in den hoek van den haart zitten zugten .... ongetwyffeld tot diep in den nagt, want hoe laat ik ook in ilaap raakte, het was altoos nog, eer "zy dagt om te gaan rusten. B 2 VYF-  C 20 ) >0CK>000C>öC>^^ VYFDE HOOFDSTUK. HET HORLOGE. Toen ik de eerfte maal opflond herrinnerde ik my, by het aantrekken myner kleederen, dat avondmaal van bernard, het welk hy my met zoo veel aandoening over myne omftandigheid gegeeven had. Ik vond zyn ganfche part in myn* zak. De goede jongeling had niets geëeten om het alles aan my te kunnen geeven. Maar hoe groot was myne verwondering toen ik by dit alles ook een zilver Horloge vond! hy had dit ten gefchenk gekreegen van een Student, die hy geduurende eene zwaare ziekte opgepast had. Het was de eenigfte kostbaarheid, het eenigfte kleinnood, dat de goede bernard in de .waereld had; en niets in acht neemende . dan  C 2t ) dan myne droevige omftandigheden, niets raadpleegende dan zyn hart, had hy zich daar van mynentwillen berooft. En op welk eene-kiesfche wyze! „Die goede jonge!" riep de oude vrouw in verrukking uit, zoo dra zy de reden myner verwondering vernam; „ de goede God zal „ hem nimmer verhaten. O! 't is eene „ fchoone daad, ja zeker eene fchoone daad „ van hem, indien ik hem immer koome te „ ontmoeten! wél 't is een vor- „ ftelyke daad; neen, 't is nog veel meer „ van zynen kant, wat hy bezat niets an„ ders dan dat, en vorften geeven toch altpos maar van hunnen overvloed, en van „ het geen zy eerst anderen ontrooft heb„ ben. Och! ik wil aanftaanden Zondag in „ dat Collegie Mis gaan hooren, voor dien „goeden bernard bidden; hem vervol- „ gens zien, hem omhelzen." Ik viel haar in de reden om haar het leedweezen uit te drukken, dat, ik gevoelde van daar zelfs niet terftond te kunnen gaan om bernard te bedanken, hem in myne armen te drukken, zyne weldaad, algemeen B 3 be-  bekend te maaken; maar hem te gelykertyd te fmeeken om zyn Horologie weder te neemen, dat ik het niet kon behouden zonder misbruik te maaken van „ Goed/ myn waarde kind" zei de oude vrouw my .omhelzende; ik zie dat gy een braave jongeling zyt. De hemel geeve dat gy altoos zoo blyven moogt! Maar weest gerust; ik zal 'er zondag naar toe gaan. *t Is al vrydag, dus nog maar twee dagen. ZES.  C =3 ) ZESDE HOOFDSTUK. DE H E R R LN NERINGEN. IJ es Zondags flond zy zeer vroeg op, om zich naar het Collegie tê begeeven. jusTl ne Weef by my. Ik heb daar na vernomen, dat zy op die dagen den uchtend gemeenlyk in de kerk doorbragt; maar die reis om my t'huis gebleeven was , wel overtuigd zynde, dat gebeden aan de Godheid niet aangenaamer zyn, dan de zorgen die men voor een* armen zieken aanwend, en ik was dit dien dag des te meer, wyl ik my te vroegtydig op de been had willen begeeven. Justin e was aan het hoofdeneind van myn bed gezeten ; zy had myne hand genomen om my den pols te voelen, en was in haare gewoonlyke mymeringen vervallen, zonB 4 der  der 'er op te denken om die lós te lasten. Haar hoofd was op eene haarer fchouderen gezakt; haare oogen waren op den grond gevestigd; een 'haarer armen hong achtloos aan haare zyde neder; haare borst had langzaamè maar gedwongene bewegingen; elke ademhaaling was een zwaare en lang aanhoudende zugt. Van tyd tot tyd drukte zy myne hand, (die zy niet meer wist dat zy vast hield) en deeze drukkingen waren bynaar als ftuiptrekkingen. Eindlyk hief zy na een geruimen tyd ftilzwygens het hoofd langzaam op, en haare oogen naar my wendende, vroeg zy: „ Hoe oud zyt gy?" Ik antwoor- de haar dat ik vyftien jaar was. ,, He- „ laas dit is de. zelfde ouderdom!" En dit zeggende verviel zy weder in haare voorige geftalte; maar deeze reis biggelden 'er twee traanen langs haare wangen, zonder dat zy dit echter fcheen gewaar te worden; want zy dacht niet om die af te wisfehen, en zy droogden op haare wangen zonder dat zy uit haare onbeweeglykheid geraakte. Ik kan niet zeggen hoe zeer myn hart toegefioten was. Twintigmaalen wilde ik dea mond  C 25 j mond openen om haar te ondervraagen; twintigmaalen fmoorden de woorden op myne lippen , 't zy door het onvermoogen waar in ik my bevond om haar troost te kunnen bieden, 't zy om dat zulke fmarten iet in zich hebben dat zoo eerbiedwaardig is! Ik waagde echter om met eene half gebrooke ftera, en al ftotterende de eerfte lettergreepen: „ In , . . . dien ... ik waagen . . . durf ... de . , . u te . . . vraa . . gen?'' uit te fpreeken . . . zy viel my in de rede, en myne hand op haar hart leggende," zeide zy „ ziek voor altoos." Zy vestigde vervolgens haare oogen met nog meef aandoening op my; toen zy my opmerkzaam befchouwd had, zeide zy op nieuw „ vyftien jaar! het is de zelfde ouder-,, dom! het is de zelfde tyd! Och! groo,, te God!" Op deeze uitroeping viel haar hoofd op zy; haare oogen wenden zich naar den hemel; alle haare leden ondergingen eene geweldige trilling; en zy nam, terftond haare voorige geftalte en onbeweeglykheid weder aan. E 5 ?E,.  >oococ>c>ï>oo©c>c>^^ ZEVENDE HOOFDSTUK. DE ONRECHTVAERD1GHEID. „ Uie lelyke Monnikken! Dat is fchand»» tyk; ja het is fchandlyk. Zy zullen liet. „ voor God verantwoorden Die „ braave jongen!..".-. Eene fchoone han. delwyze om tot weldoen aan te moe„ digen! .... O! ik ben zoo kwaad! zoo „ kwaad! . , . Maar het is niet goed dat men zich boosaartig maakt; ik vraag 'er , onzen Lieven Heer vergiffenis voor . '. . . Maar het is affchuwlyk om hem daar voor te ftraffen. Nimmer, neen nimmer heeft men iet dergelyks gezien." Het was de 'oude vrouw die inkwam, cn dus by zich zelve fprak, zonder eenigen den minften aandagt op ons te hebben; en die,  C k ) die, terwyl zy de kamer op en neer trip« pelde; gebaarden maakte; blaasde, en elke tusfchenpoozing, van de eene aanmerking op de andere, door een ftoot met haar* kruk op de planken aanduidde. Ik ' kon haar zoo ver niet krygen dat zy zich klaarder uitdrukte, voor zy zich van haare eerfte gal ontlast had. „ Verbee'ld u, myn waarde kind, dat ik my aan de deur- van het Collegie bevonden heb, juist toen men die opende: s, het verlangen om dien braaven beu. NiiD te zien, had my myne beenen „ van twintig jaar gegeeven: ik ftelde my „ zulk een vergenoegen voor in hem te „ omhelzen, terwyl ik hem zyn Horologie „ weder zou geeven, en het vervolgens aan ) in.*, familie i^uncKie DCKenfi mamrpn i ïir mf>.r «Vol An* i:. la- i _ , . , oen: maar cle geheele waereld most zulke , dingen weeten, om dat dit de lusr nu. , wekt om die na te volgen; maar' niet , wanneer zy zoo flegt vergolden worden. , o! Toen de portier my dat zeide, ziet , ik ben, God zy geloofd, niet kwaad- ,, aar-  C *3 ) aartig; maar zoo ik hen toen allen byees „ had gehad, ik was zoo boos, zoo boosl » dat ik hun wel gezegd zou heb. ,, ben, .... dat het (legt van hun gedaan was. Wagt ik zal het u alles vervolgens zeggen. Twee of drie dagen na dat gy a, vertrokken waardt, is men gewaar ge- waar geworden dat bernard geen Hq»» rologie meer had. ]\Ien heeft willen wee„ ten, wat hy 'er mede gedaan had. Eerst heeft hy, om niet van zyne edelmoedige ,, daad te mpeten fpreeken, dingen verteld ,, die men begreepen heeft dat bezyden de waarheid waren. Hy heeft eindlyk de ,, waarheid moeten zeggen. Wel nu! die waarheid zelve heeft men ook° als een „ logen aangemerkt. Echter, gelyk een der fchoolieren, die zich daar bevond, met recht zeide, hy was niet uit gèwcest: hy f,'moest het dus verlporen, of aan u gegee- ven hebben, wyl geen een der andere kost- ga'ngeren het had: maar men zogt flegts een voprwendfel om zyne plaats van fchaft,, meester aan een ander te geeven , die voor- geltaan wierd .... in 't kort, het lam „ heef?  C 99 ) „ heeft altoos ongelyk by den wolf.. De „arme bernard is uit het Collegie „; verjaagd. bernard verjaagd! om „ dat hy my op zulk eene edele wys en „ met zulk eene kieschheid verpligt heeft! „ Weet men voor het minfte niet waar hy „ heen is? „Laat my fpoedig gaan" ..... Ik vergat dat ik zoo ziek was dat ik my niet op myne beenen ftaande kon houden. „ Waar hy is? ja daar breeken die lie„ den zich het hoofd niet meê. Toen ik dit „ vroeg, antwoorde my een' dikke lelyke „ Monnik, dat hy al heel ver moest wezen „ indien hy fints zyn vertrek altoos geloo„ pen had. Ik heb my niet kunnen we„ derhouden hem te zeggen, dat het fchand„ lyk was en vooral nu, nu ik hem „ kwam bewyzen dat die braave bernard „ waarlyk het fiagtoffer eener edelmoedige „ daad was. Tot antwoord heeft die lely. „ ke lompen my buiten de deur gezet, „ zeggende dat ik eene oude Sufsfter was. „ Och! voor . zeker men fu'ft altoos, wan. „ neer men de lieden bewyst dat zy onge- » lyk  C 3° ) „ lyk hebben." „ Groote God!" riep ik nit, ,, verwaardig u om over mynen „ weldoener te waaken, en hem myne fchuld ,, te betaalen J" Ik hernam myn Horologie.met een gevoel van eerbied als een talisman die my geduurende myn geheele leven tot het beoefenen der deugd aan zou zetten. Indien ik immer mogt wankelen zou ik flegts het Horologie van bernard moeten befchouwen, en wee my zoo ik het zonder aandoening kon doen! Dan zou ik zonder twyffel onherftelbaar verlooren zyn. AGT-  C 31 ) AGTS TE HOOFDSTUK. DE AANNEEMING. Ik had de beurs die d'Arfeil in myn zak had geftoken, ook gevonden. Zy vervatte een weinig meer dan drie louifen. Dit was tweemaal zoo veel als het Horologie van bernard waardig was; maar ik was daar duizendmaalen minder over aangedaan. Zy was het uitwerkfel der edelmoedigheid van verfcheiden. Ik was 'er door vernederd geweest, hoewel myne goede medemakkers voor zeker hun gefchenk niet vergezeld hadden doen gaaj, van dien verontwaardigenden hoogmoed, die veelal in de waereld het hart van den ongelukkigen, die gedwongen is onderftand te vraagen, doet verflyven. Och.' neen, de vertroostende woorden der  C 30 der vriendfchap hadden, in bet tegendeel het my aangenaam zoeken te maaken: maar hoe verre waren zy evenwel nog beneden den achienswaardigen bernard gebleeven! Die beurs was my echter dierbaar, wyl zy my in Haat Helde om de goedheid der oude vrouw te erkennen. Ik verwagte niet dat zy zich over myn aanbodove'rflooren zou. Nimmer Heb ik haar kunnen overhaalen om iets te aanvaarden. „Wel heer! 't is iets fchoons uwe drie „ Louifen. En wie toch zal u hemden, „ zakdoeken, kousfen, fchoenen en alles „ koopen? Ongelukkig kan ik het niet zyn „ die dit doen zal. Ik heb geen Huiver „ inkomften. Al ' wat 'ik bezit' beftaat in „ myn fpinwiel; en alles is thands zoo „ duur! en men betaald den arbeid der ,> arme lieden zoo liegt! Maar fchoon dit „ zoo is, kaa men evenwel een braaf kind „ bevryden van op de ftraat te ilaapen, en 'er van koude en ziekte te Herven. Men „ komt dit te boven door een weinig meer „ te arbeiden. Als ik maar twee of drie „ nagten werk, fchikt zich dat: maar dit f '■. ■ „ zou  C 33 ) »» zou ni'et genoeg zyn om alles te verkry,, gen wat u ontbreekt. Bewaar dus uwen „ kleenen fchat: als ge beter zyt, zullen we daar voor 't geen ge noodig hebt, „ gaan koopen. Verftaat ge myn kind? Wyl ge geene ouders meer hebt, wil ik „ u, zoo veel ik kan, ter moeder ftrek,f ken." Ik vloog haar om den hals, zeggende, dat ik van dat tydftip, en voor altoos haar dien naam wilde geeven. „ Helaas!" vervolgde zy, haare opgefperde oogen afwisfchende „ ik heb eene dochter, een „ fchoonzoon , en een kleenzoon gehad, die „ maar vier jaaren ouder zou hebben ge„ weest dan gy. Zy zyn allen in een na„ buurig huis, het welk afgebrandt is, om„ gekoomen. Ik heb langen tyd gehoopt, „ dat dat onnoozele wichtje gered zou zyn , „ wyl men het niet onder de andere doo„ den heeft gevonden: maar het moet wel „ waar zyn dat God het tot zich heeft „ wille haaien ; want het is reeds vyftien „ jaaren geleên, en fints dien tyd ben ik „ wel ongelukkig geweest; want in dien a, zelfden tyd is de arme justine in C „ den  C 34 ) ,, den ftaat gevallen, waar in gy hasr thands ziet." ** Ik wilde van die geleegenheid gebruik maaken om 'er de oorzaak van te vraagen. Myne goede moeder antwoorde, dat dit het geheim van haar peetekind was; dat zy het my niet zeggen kon; dat ik buiten dien ook te jong was. NE-  C 35 J »oooooooeooooc>oooQooooooooooooo« NEGENDE HOOFDST.TJK. H Ë T KABINET. JLy wierd door de terugkomst van justine in haar gefprek geftoord. „ Wel „ nul Zeide zy tot haar. HelaasJ" antwoorde deeze. Haar helaas! wierd gemeenlyk alleen door een zugt verzeld. Deeze reis wierd het door eene beek van traanen gevolgd; en het was in het midden haarer fnikken dat zy 'er byvoegde: „ Ik heb „ niemand gezien. — Is het mooglyk ?" Zei de oude vrouw; „ arme j os tine!" Zy verliet heur lpinwiel om zich by haar te plaatfen, en haare beide handen in de haare neemende, herhaalde zy: ,, arme jus„tine! de 'dag h.eeft u dan wel lang moeten vallen, maar hebt geduld, myn C % „ waar-  C 36 ) '„ waarde kind; morgen zult gy ze zekerlyk ,, beiden zien." Ongelukkiglijk wierd de voorzegging van moeder sim plet niet vervuld. Den andéren 'dag en den dag daar aan volgenden wierd haar Wel nu?" altoos door ,, een Helaas! ik heb niemand gezien" en door een vloed van traanen, en geweldige fnikkmgen beantwoord. Geduurende die drie dagen weigerde justine volftrekt om eenig voedfel te gebruiken. Zy btagt telkens des avonds te. rug, *het geen zy des morgens mede genoomen had Ik geloof zelfs dat zy zich geduurende al dien tyd niet te rusten lag voor den derden nagt. Zy " -was zoodaanig verzwakt dat zy zich nauwlyks op kon heffen. Zy wilde echter nog uitgaan. Wy ftelden ons daar te vergeefsch tegen. „ Het is daar alleen" zeide zy tegen moeder sim plet », dat ik my met „ de hoop van minder te zullen lyden, kan ftrec-len." Alles wat deeze kon verwerven was dat ik justine zou verzeilen. (Ik was toen herfteld} zy kwam met de grobtfte moei-  C S7 ) moeite op de plaats haarer befchikking. Het was op eene derde verdieping, een kabinetje dat zes voet in het vierkant grpot was. Daar waren in het geheel twee doelen, en eene kleene doos, in welke justine' zoo dra- wy inkwamen , zich beieverde om eenige brieven, die op eene der twee doelen verftrooid lagen, te bergen. Des avonds hoorde ik van myne goede moeder dat jus* tine fints vyftien jaaren alle haare dagen in dat kleene kamertje doorbragt, het welk zelfs in de geftrengfte koude bewoonbaar was, om dat langs eene der zyksnten twee Schoorfteen- kokers liepen die by aanhoudenheid verwarmd wierden. Zy breidde daar eenige paaren kousfendie de goede moeder sim plet ging verkoopen. Zoo dra Justine de-brieven bezorgd had, gaf zy my eenen der ftoelen , nam den anderen, plaatfte zich voor het vengster, en vestigde haare oogen op het huis, dat vlak tegen over dat ftond, waar in wy ons bevonden, zonder 'er die eens van af te wenden. Ik deed gelyk zy doch de onbeweeglykheid uitgezondert. C 3 Daar  C 33 ) Daar. waren twee uuren verJoopen, die zy in de zelfde geftalte en in de diepfte ftflü zwygenheid had doorgebragt, toen zy myne hand neemende en die drukkende zei; „ Ik „ lyd' minder." ik wenschte haar daar'geluk mede. Maar zy hoorde my niet. Een voorwerp dat zich in het tegenoverftaande huis bevond, hield al haaren aandacht be. zig; het was een jongling die in het zelve, naby het vengfter tekende. Eenige oogenblikken daar na verfcheen 'er een man van een' zekeren ouderdom die hem kwam zien werken, j u s t i n e drukte my op nieuw de hand, en die op haar hart leggende zeide zy: „ Ik lyd in het geheel niet meer." Haare oogen verlevendigden zoo veel als hunne zwakheid zulks toeliet; en ik zag de trekken van den glimlach' op haare wangen gefchetst. Zoo lang die twee perfoonen voor de glazen, bleeven keerde justine de haare volftrekt niet van dezelve af. Toen zy vertrokken waren zei zy: „ Ach! ik ben „ nu wel, volmaakt wel. Wy kunnen naar „ onze goede moeder te rug keeren, koom „ gaan wy haar fchielyk gerust ftellen." Toïn  C 39 ) Toen wy 'er naar toe gingen had zy my door alle foorten van hoeken, van ftraaten en omwegen • heen geleid. Zy nam om' te rug te keeren een gelyken omweg, maar die geheel tegenovergefteld was van den anderen, zoo dat het my zeer moeilyk zou hebben geweest om de plaats weder te vinden; indien ik zulks gewild had. Zy voegde 'er ernftig het verzoek by van niet te trachten om- te ontdekken waar zy my gebragt had. Het was ook voorzeker myn, oogmerk niet. Op zulk eene wyze een geheim uit te vorfchen, is een wezenlyke diefftal begaan, dat een eerlyk hart zich niet veroorloofd. C 4 TIEN-  C 40 ) TIENDE HOOFDSTUK. DE GODVRUCHTIGE. „ WX aar. zeg my toch eens myne goede „ moeder, waar om legt gy altoos onder u „ fpinwiel die rok Viermaal toegevouwen ? m Dit moet ik wel doen, myn lieve kind. „ De dame die hier onder woond zegt dat „ het geraas van myn wiel haar hinderd. „ Zy heeft een groot gedeelte van het huis in huur, ik heb flegts deeze kleene ka„ mer; het belang van den eigenaar vor„ derd, dat hy haar boven my fteld: hy „ heeft gedreigd om my de huur op te „ zeggen, indien de dame - zich over my „ beklaagde. Het noodlot van ons armen beftaat in aan de eigenzinnigheden der ,, ryken opgeofferd te worden. Wat zal „ men  C 41 ) ï, men 'er tegen doen, myn waarde kind? ,, De waereld is aldus; wy zullen die niet veranderen. De wil Gods gefchiede." Wanneer, ik van die zoogenaamde wysgeeren zal ontmoeten, welkers ftoicynfche kloekmoedigheid niet tegen den geringften tegenfpoed beftand is, zal ik hen naar moeder sim plet zenden. Ik geloof men 'er hen ook met nuttig gevolg -naar toe zou kunnen zenden, wanneer 'er een voorbeeld gegeeven moet worden om dienst te bewyzen aan de zulken,odie ons het gewigt hunner meerderheid hebben doen gevoelen. D e dame die van de haare ten opzichten van moeder sim plet in zoo verre een misbruik maakte, dat zy haar zelfs in het eenigfte middel om haar beflaan te vinden belemmerde; die zelfde dame wierd gevaarlyk ziek, en haare ziekte die van een pestigen aart was verwyderde een ieder van haar. De goede oude vrouw hoort, dat zy bynaar geheel verlaaten is, en gaat teiftond om haar heure hulp aan te bieden. Alle de dienden welke zy haar bewees waren die Jer wezendlyke meedelydenheid. Een eenig C 5 fchep.  ( 4» ) fchopfel fcheen nog eenigen tyd zich voor de Dame in gevaar te willen ftellen , dit was een Abt; maar door veel te zoeken. en alles te doorfnuffelen, vond hy een testament ... dat dat niet in zyn voordeel was. Daar kwamen eensflags zoo eene meenigte- zaaken en bezigheden voor hem, dat het hem niet meer mooglyk was om te koomen, dan' zoo van tyd tot tyd, .... zoo lang de ziekte duurde. Zyne bezoeken wierden meenigvuldiger, zoo dra het zeker was, dat de zieke 'er van op zou koomen. Men waand voorzeker, dat de dame berfteld zynde haare beurs voor de goede moeder sim plet zal openen en haar edelmoediglyk beloonen. In het geheel niet 5 zy gaf haar veel minder dan men gewoonlyk aan eene oppasfter geeft, om dat men haar, zeide zy, niet was koomen roepen; en ook had men de armen uitade wyk, voor welke Myn Heer de Abt zoo fchoon predikte. De oude vrouw, die alleen aan de ingeeving van haar goed hart gehoor gegeeven had, en die zelfs, indien zy zoo arm niet  C 43 ) niet geweest had, niets aangenomen zou hebben, was te vrede met het geen men haar gaf. Voor my, ik kon des te minder van myne verwondering te rug komen, wyl alles by die dame een Godvrugtige perfoon aanduidde, o De wanden waren met afbecldfels van Heiligen behangen; de boekenkas beftond geheel uit heilige boeken; aan het hoofd - einden van haar bed hong een groote roozenkrans aan een wywater-vat; beneven het zelve ftond een Christus aan het kruis met alle de vereischte byvoegfels, en het eerfte gebruik dat de dame van haar herftel maakte, beftond in zich voor denzelven zoo lang neder te buigen, als haare krachten toelieten. Het was vooral in haaren grooten arm. ftoel dat zy een regt ftigtend voorkoomen had. In een deshabillé dat zoo, wit was als de fneeuw; in verfcheidene" hoofdkuskens als begraven; een kalm uitzicht; de glimlach der vergenoegdheid; een hals zoo wit als haar linnen, en welkers witheid nog door een.breede zwarte halsketen, aan welke een kristallen kruis hong, luister by. ge-  C 44 ) gezet wierd; tusfchen fa««tfl» handen een fraaije koraale paternoster; in oogenblikken van ftilte de houding der afgetrokkenheid; en in andere, redeneeringen over de Christelyke deugden, op zulk eenen ernstigen en krachtigen toon uitgefproken, dat nyrne goede moeder 't eeniger tyd met recht de geneezing van haare justine door die redeneeringen, meende te gemoet te zien. „Ja, rcyne waarde dame," zeide zy, „ Ik zal haar by u brengen. . Zy zal het „ u zelfs verhaalen.' .... Wyl zy my de „ geheimhouding bevoolen heeft. Alles wat „ ik u zeggen kan, is, dat zy zich fmts vyftien jaaren in dien ftaat bevind; dat „ het over eene verliefde zwakheid is." „ Ebne verliefde zwakheid! riep de „ vroome vrouw uit. En gy durft aan „ my! ... aan my! voortellen om. „O! de „hemel ftraft haar; dat is wel ge„ daan. Wagt u wel om haar hier te ge„ leiden; haare tegenwoordigheid zou myn „ verblyf bezoedelen " De arme moeder simplex, geheel ter neder geflagen zynde, zweeg. Zy hoorde jus-  C 45 ) justine inkoomcn, en ging fpoedig naar bóven. Ik 'volgde haar al beevende, uit vrees dat de vroome dame haar medelyden omtrend justine verflauwd mogr hebben Vergeef het my, myne goede moeder, vergeef my' deeze belediging. Ik had de goedaardigheid uws harte beter moeten kennen. Ik geloof zelfs . dat, u „ wel nu V' op een nog gevoeliger toon, dan naar gewoonte wierd uitgefprooken. justine was ook weltevredener, of, liever minder treurig. Zy had hen beiden, en byna den geheelen° dag gezien. Het ,, des te beter! des te beter" der oude vrouw, wierd met zulk eene deelneeming uitgeroepen 1 .... Nog eens, myne goede moeder, vergeef my de belediging, die ik u aangedaan heb. ELF-  C 46 ) >ooöc>ooooCKx>>e>&o*««o««o< ELFDE HOOFDSTUK. HET WELK NIEMAND DAN DE ONE RVA A R N E N VERWONDEREN ZAL. Uit geval vermeerderde, gelyk men wel denken kan, die foort van eerbied, welke zy my reeds ingeboezemd had, en verminderde in evenredigheid het voordeelige gevoelen, dat ik my in • het eerst van de vroome dame gevormd had. Ik hield echter vol om deeze te gaan bezoeken , wyl zy in myn geluk het grootfte belang fcheen te ftellen. Zy was omtrend de dertig jaaren; ik was vyftien. Elke dag gaf haar haare voorige gezetheid en frischheid weder. Zy predikte my met zulk eenen overree- detj-  C 47 ) denden toon voor! De opflag heurer oogen was zoo vroom! het geluid fiaarer ftemme zoo engelachtig] Ik vond zoo veel genoegen in haar kristallen kruis te befchouwen., waar van het lint zulk eene gelukkige lengte had! .... Maar ik was de eenigfte niet die aan dat kruis hulde bewees. Op zekeren dag had de Dame my gelast om haare boekenkas te fchikken. Ik was geduurende een geruimen tyd bezig geweest om in eene geheimzinnige roman te Ieezen. Zy was my waarichynlyk reeds vergeeteo, toen de Abt een bezoek by haar af kwam leggen. Het geen zy malkander zeiden, fcheen zee'r belangryk:. maar zy fpraken zagt; ik was op een zeekren afftand van hun; ik kon niets zien dan door eene glaze deur; en ik zag dat hy op de vroomfte wyze der waereld het kristallen kruis kuste, dat ik zoo dikmaals bewonderd had. Zyne kusjes wierden zoodaanig vermeenigvuldigd dat het kruis niet meer voldoende was, en dezelve overal verfpreid wierden. De fchynheilige oogen van den Abt, en de vroome oogen der dame wierden glinsterende. De loodverwige ko»  C 48 ) koleur van den een'; de bleekheid welke de andere van haare ziekte overgebleeven was verdween. Hunne vroomheid ging zelfs tot eene verrukking van zinnen, en ik had reden te gelooven, dat de Hemel zich vóór den tyd voor hun geopend had. Ik zag vervolgens de Dame naar het kabinetje koomen , waar in ik my bevond; ik weet niet om welke reden. Daar waren in dat kabinetje, boeken, lekkernyen , en verfterkende dranken. Ik had nauwlyks tyd om my fpoedig neder te zetten, en de oogen toe te doen, ten einde te veinzen dat ïk fliep, wel overtuigd zynde dat een profaane zich fteeds de verontwaardiging der ingèwyde op den hals laad, wanneer hy hunne geheimen doorgrond. De Dame vertrok terftönd ftil op de too,nen trippelende, en floot de deur heel zagtjes agter zich toe. T>e Abt ging met veel voorzichtigheid de deur uit. Eenige oogcnblikken daar na kwam de Dame my opwekken; maar zy las geloof ik, in myne oogen, dat zy niet altoos gefloten waren geweesr.» Zy  C 49 ) Zy vertrok den zelfden dag naar haare buiteplaats. Eenige dagen daar na kwam men haare wooning ontmeubelen, ik merkte op dat men zich zelfs niet van de rytuigen uit de buurt bediende, ongetwyffeld om de nieuwsgierigen te misleiden. D TWAALF.  C 50 } TWAALFDE HOOFDSTUK. DE LECTUUR. ivl y n e gezondheid nam toe , maar myne beurs nam af, en ik begon my daar over te ontrusten. De goede moeder sim plet herinnerde zich, dat zy een man wist, die over de weldaadigheid de fchoonfte dingen der waereld fchreef. Zy had by gelegenheid dat zy haar vlas, en de kousfen die justine breide, ging verkoopen, by een koopman die op de gefchriften van dien auteur verzot was, die man hooren fpreeken. Ik bevond my zeiven met haar op zeker dag daar, by hét leezen eener pasfagie die den man , en de vrouw en de kinderen alle deed fchreiè'n; wat myne goede moeder be. trof, deeze was zoo aangedaan dat zy de groot-  C 51 3 grootfte lust kreeg om een bedelaar uit den weg te jaagen, die ops in het leezen kwam ftooren, en van welken de koopman niet ontflagen kon raaken, om dat de een de hartvochtigheid door de lastigheid hoopte te overwinnen, en dat de ander door de hartvochtigheid over de lastigheid waande te zegepraalen. Indien myne goede moeder haare waar reeds verkogt, en geld ontfangen had gehad , zou 'er niets anders noodig zyn geweest dan de tyd om van haar' zak tot aan het ftuk hoed, dat die arme uitftak, te reiken. Voor my, daar bleef my zoo weinig over! en ik hoopte nog dat de koopman die zeer ryk was, en die by het leezen van dat ftuk zoo geichreid had, eimllyk den man iets geeven zou, toen hy integendeel dien ongelukkigen by den fchouder greep, hem te rug ftiet, cn op eene barfche wyze zeide: „ Laat ons ge,, rust, is het nu tyd om ons lastig te koomen vallen?" ,, U w horologie" zeide ik by my zeiven ftemt niet overeen met dat van ber- D 2 „ nard.  C 52 ; ,, nard. Het zyne duid altoos de oogenblik der weldaadigheid aan. Ach 1 goede bernard! myn hart zal fteeds „ met het zelve overftemmen, en hoe wei,, nig my ook overblyfr, die ongelukkige ,, zal my echter niet te vergeefsch om me,, dedoogen gefmeekt hebben." DFR-  C 53 ) xxxx>ooock>oc>c>oooc><^^ DERTIENDE HOOFDSTUK. M. AGATHOGRAPHE. De auteur van die gefchriften over de weldaadigheid, by wien de goede moeder sim plet my geleide, had voorzeker geen beter horologie dan dat van den koopman. Zyne door de gewoonte van een te onvreden humeur, digt by malkander ftaande winkbrauwen, zyn norsch gezicht, zyn geheele voorkomen, alles maakte my zoodaanig verlegen 1 .... De koele toon, op welke hy ons vroeg wat wy begeerden, was niet gèfchikt om my gerust te ftellen. Indien ik my alleen by hem had bevonden, had hy wel ras bemerkt, dat myne begeerte in niets anders beftond dan in nog fpoediger te vertrekken dan ik gekoomen was, maar myne D 3 goe-  C 54 ) goede moeder nam de zorg op zich, om hem myn geval te verhaalen. Het verlangen , om hem ten mynen voordeele in te neemen, maakte haar een weinig fnapachtig: echter was de aandacht die hy haar leende, zoo groot, dat zy nog veel meer had moeten praaten, om 'er hem op het laast een behoorlyk denkbeeld van te doen krygen. ,, Wat toch raakt my dit alles?" Zeide hy, toen zy ophield roet fpreeken — Myn heer, het is uw werk dat ik heb hooren leezen . . . bet welk my het vertrouwen, die hoop ingeboezemd heeft om (Hier onfronste zyn voorhooft een weinig) ,, Hi! ha! Wel nu! wat hebt gy 'er van hooren zeggen? Niets Myn ,, heer." (Terwyl zyn voorhooft zyne eerfte gedaante wedar aannam:) » Hoe! niets? Het was dan by den een of anderen zot? Pit weet ik niet Myn heer. 9, Maar het was in een huis, waar het ons „ allen heeft doen fchreiè'n. Zoo, zoo." (Terwyl zyn gelaat zoo veel ophelderde als de trekken van het zélve eenigzins toelieten :)  C 55 ) ten:) „ waarom zeide gy dat niet terftond? „ ik voor my wist wel dat Indien j, 'er veele zulke werken waren als dat, zou „ men 'er de verbetering van het tegens„ woordig geflaeht met reden van kunnen „ te gemoet zien." „God geeve het, zeide ik by my zelvcn: £ maar die arme man van zoo even heeft 'er nog niets door gewonnen; en ik zal 'er denklyk ook niet veel voordeel van „ trekken." Ik bedroog my, dank zy de eigenliefde, voor deeze keer. Het tafereel myner om. Handigheid had hem flegts gemelyk gemaakt; de vleijery van de goede moeder sim plet trof hem in zyne zwakke zyde. II y vroeg my , of ik in (laat was om te Copieé'eren. Zoo dra ik hem ja geantwoord had, gaf hy my een zyncr handfchrifcen om na te fchryyen,. Het is waar, dat hot tegen een prys was, tot welken hy by geene rooogelykheid iemand dan my, zou hebben kunnen vinden. Dan, de vrees voor de behoefte, en het verlangen, om niet langer tot last myne? goede moeder, te D 4 we-  C 56 ) wezen . ; . Ik nam dan zyn voorftel met blydfchap aan. Zoo dra ik my weder t'huis bevond, maakte ik een oud venfter gereed. Met behulp van een' ftoel en eenige koorden om het aan den eenen kant te fchooren, en met behulp van een ftok om het aan de andere zyde te onderfteunen, zag ik my van een lesfenaar voorzien, en Copiëerde van den uchtend tot den avond, werken, in welke de weldaadigheid zich onder alle bedenklvke vormen verroonde. De zaak der ongelukkigen wierd 'er met zoo veel kracht en nadruk in verdeedigd! De weldaaden der rijken wierden daar in zoo ieverig, en met zoo veel vuur voor hun , afgefmeekt! Dikwerf vond ik 'er ook donderende uitvaaringen in tegen die ongevoelige wezens, die zonder aandoening de traanen der behoefte kunnen zien, Zotnwyl verrukkende tafereelen van het genoegen, dat men fmaakt door den rampfpoed der ellendigen te ver- zagten Met al het nafchrijven van die fraaije dingen won ik nauwlyks genoeg om zeer fo-  C 57 ) fobertjes te kunnen beftaan; terwyl hy, die dezelve predikte , in den overvloed zwom, dank de jaargelden , die hem door wezenlyk gevoelige lieden gefchonken wierden, welke voorzeker overtuigd waren, dat zy, door hem te verryken, hem in ftaat ftelden om die weldaadigheid uit te oeffenen, die hem zoo dierbaar fcheen. D 5 VEER-  C 58 ) VEERTIENDE HOOFDSTUK. DE TWEE AUTEURS. Q p zekeren dag, dat ik met een taamlyk groot pak gefchriften onder den arm, by Myn Heer agathocraphe uitkwam, ontmoette ik beneden aan den trap een jongeling , die zeer eenvoudig, zelfs eenigzins fchraal gekleed was; maar hy nam de uitwerking dier fchraale kleeding weg, door de weinige aandacht die hy op dezelve fcheen te vestigen: want het vernederd en befchroomd voorkoomen van hem, die liegt gekleed is, verdubbeld het nadeel dat hem z,yne kleeding toebrengt. ,, Zie daar," zeide hy, de oogen op myn pak papier vestigende „ een fchoone „ voorraad van weldaadighcid.". ja, - hier,  C 59 ) hier, antwoorde ik hem, op de papieren wyzende; vervolgens htm myne gefcheurde kleeding toonende: ,, Maar gy ziet wel „ dat zich die weldaadigheid niet verder >, uitftrekt." Deeze uitdrukking bragt een gefprek te weeg over het weinige, dat men my voor mynen arbeid betaalde, over het foort van mensch dat my te werk ftelde, enz. enz. Het gefprek wierd door een vriendfcbapsband gefloten, die weldra zeer nauw toegehaald wierd. De jongling was, gelyk Myn heer agathographe, ook een Auteur, en woonde in het zelfde huis; maar hier in alleen, èn ook in niets anders, waren zy eikander gelyk. D e een huisveste op de eerde verdie» ping, de ander op de vierde. • Myn Heer agathographe had zeer fchoone pragtige vertrekken; een groot vuur des winters; Perfiaanfche zyde kleederen des zomers , in. 't eind alle de gemakken des leevens. De wooning van den jongeling bepaalde zich in ééne kleene kamer, in welke hy altoos één der tweeëndertig winden ten ge-  C & ) gezelfchap had. Eene opeenftapeling van kleene boekjes zonder orde onder elkander gegooid maakte eene tegenoverftelling van de fchoone boekenkas Van Myn Heer agathooraphe; en om ook eene tegenoverftelling van zyn' grooten lakei te hebben, had de jongeling, volgens zyne eigene fpreekwyze, een lakei van twee Huivers 's daags. Het was een Savoyard die voor deeze kleene belooning hem elke lichtend ftiptlyk naar zyne bevelen kwam vraagen, en dezelve veel naukeuriger ter uitvoer bragt dan immer een looper of jager die van zynen meester ten uitvoer kan brengen. Maar indien, ten opzichten van alles wat de rykdom aan kan brengen, het voordeel aan de zyde van den Heer agathographe was, zoo won de jongling het ryklyk ten opzichten van al het overige. De waare wysgeerige kommerloosheid, ia plaats van het aanhoudend gewoel der kabaaien. Eene volmaakte vryheid in zyne verrigtingen, gelyk in zyne gefchriften, in plaats van de opofferingen, die de ander fteeds  C ór ) fteeds aan die lieden, die men by aanhoudenheid vleien en bewierooken moet, moest doen. Een uitmuntend goed hart zonder ge» zwets op weldaadigheid, dat voor zich zelve, en voor andere meer waardy bezat dan al die wartaal van menschlievenheid, in welke het hart van den Heer agathograhie geen het minfte deel had. Ook was het humeur van den eenen altoos vroolyk, terwyl dat van den anderen fteeds met die fomberheid overtoogen was, die door de ontevredenheid van het geweeten veroorzaakt word. De es, fteeds over den rykdom en de roem ïn zorgen, fchreef alleen voor het toekoomende, en verfleet zyn leven met opeenftapelingen van boekdeelen te maaken, ten einde een' onfterflyken naam te verwerven. De ander beyverde zich zoo min om zich te -verryken als om een naam te. verkrygen, fchreef alleen door de aanvoering van het vermaak, dat hy daar in vond, en liet uit zyne pen van die aangenaame bagatellen vloeien, die hy de waereld liet door-  C 62 ) doorloopen gelyk vcrioore kinderen. Bygevolg geene zwctzcrs, maar ook geen kwaadfpreekers. ElNDLYK lA. agathographe, die bok driften bezat, maar die door zyne gefchriften tot eene foort van huichelary genoodzaakt wierd, zugte treuriglyk aan dé voeten cener bejaarde fyne Zuster, terwyl de jongling vrolyk en vry met een gefing, maar bekoorlyk musje, de roozen van het vermaak plukte. Hoe wel wy door de oprechtfte vriendfchap zeer aan malkander verbonden waren , heb ik echter nimmer geweeten, hoe verre zyn rykdom zich uitftrekte. Meestendeels had hy weinig geld, fomwyl iets meer, op andere tydcn in het geheel niéts, lk wist dit altoos zeer wel, dewyl hy my fteeds, zoo lang ik met hem verkeerd heb, wanneer hy geld had, kwam haaien, om hier of daar volgens de hoogte of laagte zyner fondfen het middagmaal te gaan houden. SomwYl by de rejlaurateurs. O! daar vonden wy die Engelfche fpraakeloosheid, die den Franfchen zoo oneigen is, en zoo kwaa- lyk  C 63 ) lyk ftaat . . , . . De verveeling maakte daar alle de fpvzen fmaakeloos. Somwyl aan de openbaare tafels vari een' goeden prys. Daar had men van die doodlyke lastige Staatkundigen ; gemelyke vitters 3 onuitputlyke fnappers; andere lieden die fints een gernimen tyd gewoon waren om daar te eeten, en die naar maate hier van onwellevend waren Wy vertrokken gemeenlyk t'onvrede over de fpyzen en over de fpyzigers. Dikwerf aan geringere tafels. Daar heerschte een geweld, eene plompheid! . . . Wy maakten ons fteeds Zeer fchielyk voort. Eindlyk vonden wy een tafelhouder by wien veel jonge kunftenaars kwamen eeten. VYF-  C 64 ) >oc>c>ixïi>ooococc>c>c>oc<^ ZESTIENDE HOOFDSTUK. DE KWAKZALVERS. N auwlyks begon ik dat belangryk foort van jonge lieden te kennen, toen ik genoodzaakt was dezelve uit het oog te verliezen. Myn vriend wierd naar Provence geroepen door een' zeer ryken Oom, van wien hy nimmer den geringften onderHand had kunnen verwerven, maar die, daar hy zyn einde voeldenaderen, geen erfgenaam had dan hem, en zyne fchatten niet meê in het graf kon voeren, ten minften den fchyn wilden hebben van hem die met genoegen te geeven. „Nu ziet gy my, zeide hy, op het „ ontfangen-dier tyding, eindlyk een Kwak„ zalver worden.". Dee-  C 67 ) Deeze aanmerking was het gevolg van voorgaande opmerkingen. . I k had hem gevonden, terwyl hy zich vermaakte om naar een goochelaar te kyken, die na zyne kunstjes van pas ft pasfe, verrigt te hebben Orvietaan verkogt, aan het welk, volgens zyn zeggen, de dood zelve geen wederftand kon bieden. —— Hoe! brengt gy uwen tyd door met naar „ een Kwakzalver te luisteren , zeide ik ? „ By myn eer, antwoorde hy, deeze is „ alleen maar befpotlyk, om dat hy zich ,, op de ftraat, en niet in een ryk vertrek bevind, om dat hy voor het volk dat op klompen loopt zyne verrigtingen doet, ,, en niet voor dat, het welk fchoenen met „ roode hielen draagt. Gy ziet die ge„ drukte papieren, die hy uitdeelt. Wel „ nu! ik zal u gelyke foort in den zelf- „ den fmaak toonen. ■ " Hy haalde een zeer breedvoerig profpeéhis uit zyn zak, het welk de fchoonfte beloften der waereld inhield, van welke 'er geene eene nagekoomen was. Hy had 'er de aankondiging van eene openbaare redevoering over de E 2 wys-  C 68 ) wysgeerte bygevoegd, en geleide my oogeribliklyk naar de plaats, waar dezelve gedaan zou worden. Daar koomende zagen wy een man, die in eene groote beweging was, en zich dan hier, dan ginder begaf, ten einde de geheele vergadering te vervullen; die zyne redenen verwarde, en dezelve door eene brabbeltaal van kunstwoorden overlaaden, ten einde daar door de onvruchtbaarheid van zyn vernuft te verbergen, en die zich op deeze wyze de verwondering van een aantal maitresjes en petit maitres verwierf, welker aandacht zich flegts by tusfcheripoozen op die dingen vestigde, welke, doordien zy voor hun kleen verftand be■vatlyk gemaakt waren, hun belachlyk voor. kwamen: Zoo dat by flot van rekening de een veel gefproken en weinig gezegd had, en de anderen veel gehoord, en niets geleerd hadden. ■ „ Wel nu," zeide hy tot my, in het uitgaan. „ Gy ziet hier, „ geen onderfcheid dan alleen dat de een „ zich op ftraat, de ander in eene kamer „ bevind. Men zal van den redenaar in „ de zaaien, en van den goochelaar op de „ ZOl"  C 69 ) „ zolders fpreeken Daar, ziet gy „ dien man die onder het gewigt van dat pak gedrukt papier gekromd gaat i Het geen hy daar heeft is het nieuwe werk ,, van Doctor NéoTHêME. escula- pius zelf zou zich by het leezen van dat „ boek, een zot waanen. Wel nu! de „ Doftor met zyne koets en zyne bedienden, geneest even gelyk de Kwakzalver „ te voet. Het eenigfte verfchil is dat hy ,, grooter zotten bedriegt Al dat ,, aantal rytuigen, dat gy op de ftraat ziet, ,, gaat naar den Graaf N. by wien deezen ,, avond het tooneelftuk van den Heere R. ,, geleezen word, het welk binnen weinige ,, dagen vertoond zal worden. Myn Heer ,, de Graaf geeft zich het Air van een Me„ cenas, en zal de gevader van de veitöa-, ning zyn. De auteur hoopt op eene kabaal, wyl men by Myn Heer den ,, Graaf het ftuk hemelhoog zal verheffen, ,, en de eigenliefde nimmer duld, dat men ,, dat geen, wat men eens toejuichte, daar ,, na verwerpen zoude. , .... Ik durf . E 3 ftel-  ,, Hellen dat Myn Heer R. niet minder ,, een Kwakzalver is dan de anderen. „En, van de toneelftukken fpreekende, „ hoe veel zyn 'er hedendaags niet, die „ alle alleen uit kwakzalvery beftaan, en ,, van welke de werktuigen en decoratiën „ alleen den goeden uitflag bewerken. Men „ geleide op zeker dag, een dooven, en „ een blinden naar een dier hedendaagfche „ ftukken. Och! ivat is dat fchoonl Zei „ hy die niets gehoord had. Och! -wat is „ dat plomp! zei hy die niets gezien, maar „ alles gehoord had. „En de razerny dier vervolgingen, die „ over het algemeen alleen beftaan in het „ brein van die geenen, die voorgeeven „ dat zy 'er het onderwerp van zyn, en ,, zich daar door belangryk by de waereld ,, zoeken te maken. „En die letterkundige of geleerde twis„ ten, daar men zich met zulk een dollen 4 yver inwerpt, niet uit belang voor de „ zaak, maar alleen om den aandacht tot „ zich te trekken. „En ., Eind*  C 71 ) Eindlyk, die brief van myn' oom, ,, waand gy , dat die uit een gevoel van „ achting voor my voorkoomt? In 't ge. „ heel niet, het is eene uitreekening. Hy „ wil liever een neef by zich hebben, die hem op zal pasfen, dan andere verre „ leden zyner famielje , die hem zouden uit„ fchudden; en wyl hy zich ftaande zyn „ leven niet bemind heeft weeten te maa,, ken, wil hy voor 't minst na zyn dood bejammerd weezen: dit zal hem in zyne „ denkbeelden den weg minder moeilyk „ maaken; voor my, ik zal 'er misfchien „ by verliezen. Ik ben thands wel, en „ gaa- my bloot ftellen om een nieuw be,, wys op te leveren". Bat veelal 't betere een vyand ts van 't goede. (*) Hit heeft maar al te wel de waarhaid voorfpeld. De erffenis van zyn oom heeft hem in Procesfen gewikkeld, van welke hy nim- (*) »> Q.ue ?e mieux fort feuvent est „ l'ennemi du bien," E 4  C ?2 ) nimmer het einde zal zien, en die zyne geaartheid geheel veranderd hebben. Ik had altoos vervolgd met de menfchenliefde ademende gcfchriften van den Heer .agathographe te copiëeren. Wanneer myn jonge Auteur my een gedeelte van den dag had doen verliezen, haalde ik myne fchade des nagts in. Toen hy vertrokken was, hernam ik mynen arbeid met den grootften iever , en met hard te werken leefde ik taamelyk wel. Ik was zelf vry vergenoegd; dan myn genoegen wierd geitoord door eene ziekte, in welke de goede moed.-r sim plet verviell Ik had in haar eene teederhartige moeder gevonden, ik bewees haar alle de liefde en zorgen van een dankbaar kind. justine onderfteunde my •hier in, zoo veej haar mooglyk was; maar de goede moeder sim plet die wel over tuigd was, dat justine veel zieker zou hebben geweest dan zy zelve, indien zy niet daaglyks naar haar kabinetje was gegaan, wilde niet toelaaten dat zy haar den ge-  C 73 3 geheelen dag zou oppasfen, zy deed dit dus flegts des morgens en des avonds. Dit noodzaakte my om mynen arbeid op te fchorten, en bragt my in ongenoegen met mynen preediker der weldaadigheid, wyl het hem niet raakte of die oude ziek was dan niet, en dat het zeer onaangenaam was, om dus door my het drukken van zyn werk Vertraagd te zien. E 5 ZE-  C 74 ) ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. DE GOEDE PRIESTER. Myne goede moeder wierd beter, dit vertroostte my: maar de vertraaging in haa. ren arbeid, het geheel ophouden van den mynen, bragt ons weldra in de uiteifte armoede. Wy waaren aan ons laatfte ftuk brood, toen justine des avonds te rug kwam, vergezeld met een' Geestlyken, wiens fchraale kleeding de armoede aanduide, terwyl zyn voorkoomen den grootften eerbied inboezemde. Zoo dra moeder sim plet hem zag riep zy uit: „ Lieve Hemel' het is onze „ oude Vicaris! het is myn Heer frik„ eiRl" Zy omarmden elkander met de grootfte blydfchap. —«. „ By welk toeval, „ by  C 75 ) „ by welk geluk komt gy toch hier? „ apropos laat ik u geluk wenfche. Men heeft my gezegd, dat gy de Priesters plaats van het dorp hebt. Ik heb „ die gehad myne goede sim plet! maar „ ik heb die niet meer; ik heb niets „ meer. Hoe dat ? Men heeft myne „ benoeming betwist: ik heb moeten buk„ ken. Men heeft my zelfs mynen Vicaris ,, plaats niet weder willen geeven, ik heb die braave lieden moeten verlaaten, die ,, ik als myne kinderen beminde." 'Er biggelde een traan in zyne oogen. Moeder sim plet nam haar zakdoek en droogde die af. , Ween niet, zy alleen heb- „ ben reden om te weenen: Zy hebben een vader verlooren. Maar, wat doet gy „ nu? — Ik tracht om my op de eene ,, of andere wyze te plaatfen; want ik bezit niets. Ik geloof het wel, hoe „ zoud gy iets hebben kunnen overgaaren? „ Al wat gy had was voor den armen van „ het dorp! Maar hebt gy voor het minst „ niet een kleen jaargeld? Niets hoe- genaamd, myne arme simp let, niets; „ en  C 76 ) „ en indien 'er geene voorzienigheid be»» ftond, welker goedheid en voorzorg my „ gerust fielden, zou ik het oogenblik om van honger te fterven reeds te gemoet „ zien. Lieffte GodJ wat hoor ik daar? „ En ik die thands Maar dat is „ om *t even. Laaten wy het geen my „ nog overig blyft deelen ; en God zal in alles voorzien." Dit zeggende haalde zy het brood. „ ik ben de rykfte nog" zeide de goede Priester glimlagchende. „ Dus „ ftaat het aan my om mede te deelen: zie hier vier Livres en twaalf ftuivers, „ die ik nog overig heb. Laaten wy die fpaarzaam gebruiken, en tier voorzienig„ heid de zorg voor het toekoomende aan„ bevelen. Neen, neen myn goede Pastoor .... ik zal nimmer dulden. Hoe nul zou myne goede ,, vriendinne sim pi, et my niet meer be- minnen? Och' lieve Hemel het tegendeel „ is waar. Bewyst het my dan myne „ goede simplet." Daar was geen middel om wederftand te bieden, en zyne vier livres twaalf ftuivers, gevoegd by dat geenj.  C 77 ) geen, dat zyne Misfen hem opbragten, oü«' derhielden ons geduurende twaalf dagen. Den dertienden ontfingen wy in het oogenblik4 dat wy hem zeiven wagtte, een brief, by welken hy ons melde, dat hy nauwlyks den tyd had, om ons van zyn vertrek naar buiten tê onderrigten, en dat hy dacht daar twee dagen te zullen vertoeven. Hy begaf zich derwaards met eenige hoop, en fmeekte ons, dat wy toch niet zouden wanhoopen, wyl de voorzienigheid óver haare minde fchepfelen waakt. Hy voegde hier by het geld, dat zyne laatfle Misfen hem opgebragt hadden. Deeze geringe onderftand was wel dra gebruikt. De goede Priester bleef driemaal zoo lang weg, dan hy gezegd had; myne goede moeder had zich niet weder aan henr fpinwiel kunnen zetten, gelyk zy te vooren gehoopt had; justine had geen werk meer om te verkoopen. Wy bevonden ons op nieuw in zulk een* wanhoopende toe(iaud, dat het Horlogie van bernard onze eenigfte toevlügt wierd. AGT-  C 7§ ) >0OC^^ AGTTIENDE HOOFDSTUK. DE TWEE ONTMOETINGEN. 1 o e n eerst overmeesterde my de wanhoop. Ik zou eerder myn bloed gedort hebben, dan van dat geliefde Horlogie afftand te doen. Even,vel myne goede moeder sim plet die nog ziek was, had aan alles gebrek: de belangryke justine . . . ik zelf gevoelde de prikkelingen van den honger .... Ik ging uit, ten einde te overweegen , en waarfchynelyk om te beduiten. Ik bevond my, zonder zulks te weeten, onder de boomen van het Hof. Ik wierd uit myne mymering getrokken door het gerugt van twee Horlogiekettingen, die wel van fieraaden voorzien waren. Ik erkende in den jongling, die dezelve droeg een my- ner  ( 79 ) lier oude medeftudenten. Eene beweging, die uit gewoonte ontftond, deed my myn* hoed afneemen. ,, Wie is dat die u daar „ groet?" vroeg eene Dame die by hem was. „ Op myne eer ik weet het niet" en het beantwoorden van myn groet beftond in een dier aantikkingen van den hoed, die, gepaard met die optrekking der fchouders , waar van zy gemeenlyk vergezeld zyn , te kennen geeven, dat men flegts aan het gebruik gehoorzaamd, het welk vorderd, dat men die foort van beleefdheid altoos op gelyke wyze beantwoord. Hy voegde by die aantikking van den hoed een zeker opfiag der oogen, die zeer duidlyk zeide: „ Het kan zyn dat wy metgezellen hebben „ geweest, maar het is meer dan twee jaa,, ren geleeden, en fints dien tyd zyn de zaaken zeer veranderd." En zoo waren zy inde'daad. Die zelfde jongeling behoorde onder het getal dier geenen, welker ouders alles bezuinigen om hun eene goede opvoeding te kunnen geeven; en ik was in verfcheide plaifler partytjes aan de fchraalheid zyner beurs te goed  C «o ) goed gekoomen. Maar hy had zulk eene lieve Zuster! zulk eene openhartige moeder. • Eh! qu'est qae c'a m'fait a mot, Qtiand je chante & quand je bois. En wat... wal toch zou dit mij deerett , Wen ,k drinken mag en kwinkeleer en. Het waren twee foldaaten die met den knapfak op den rug * en den fabel onder den arm zich voonfpoeden, terwyl zy dit vrolyk lied zongen. Een hunner blyft ftaan, befchouwd my met aandacht, en werpt zich eensklaps in myne armen, roepende ,, Ach! het is myn Heer blancay!" Hoe groot was myne verwondering en myne vreugd toen ik den goeden bernard heikende! De gevoelens, welke men gewaar wordt by het ontmoeten een's vriends, wiens kiesfche weldaadigbeid wy by ondervinding kennen, zyn altoos zeer levendig en aangenaam. Maar in de omftandigheid, waar in ik my bevond, in de uiterfte behoefte, het hart door  C 81 ) door eene pas geleedene vernedering toegefloten, zich dan op het onverwagtst in de armen van een weldaadig fchepfel te vinden. . . . Neen, daar zyn geene woorden, die eene dergelyke omftandigheid kunnen befchry. ven. Ik drukte bernard aan myn hart, ik knelde hem in myne armen. Ik wilde fpreeken; geene woorden. Ik wilde hem aan. zien, myne traanen beletten het my. Ik nam zyn horologie, plaatde het op myn hart, en zeide na eene lange ftilzwygendheid: —• ,, Sints drie dagen heb ik aan alles, vol„ ftrekt aan alles gebrek, en echter heb ik „ 'er my niet van ontdaan. Ik heb het be,, houden. — —— Niet om het my terug te ,, geeven, hoop ik," hernam bernard zeer fchielijk. — ,, Ik heb het niet in my„ ne gedachten , antwoordde ik. Veel eer „ zou ik aan alle behoeften weêrdand bie- den, dan 'er my van ontdoen; wyl my„ ne eerde behoefte bedaat in het te be- houden." 8brnard omarmde my op nieuw. J? * NE-  C tO »«c*»c>eo£>c>^ NEGENTIENDE HOOFDSTUK. HET GEVECHT. 9» We l zeg my toch eens fchlelijk, fchielijk!" fchreeuwde hem zyn kameraad toe, is dat je minnares, die je daar in mans* kleêren ontmoet? In alle geval, is de ver- ,, momming niet van de bevalligfte. Je onderhoud je Amazone heel fchraaltjes!" sans-R.fcGR.et," zei bernard, ,, gaat ge uwe fteekelige fpotternyën wefir ,, beginnen? Je bent altoos de zelfde als je „ gedronken hebt." „ ol Je word boosj Hé! Zou ik het géraaden hebben? Zou Myn Heer Mejuffrouw zyn? Kyk, fints onze sans-souci, die „ door het ganfche Regiment, uitgezonderd door onzen Serjant, zoo lang voor een ,, mans-  C 83 ) „ mansperfoon aangezien is, dunkt me dat ,, ik overal vrouwen in manskleêren zie. „ Koom, zeg maar openhartig wat 'er van ,, de zaak is." „Ik zal je geen antwoord geeven." Zei Bernarp tot hem: „ de wyn van de „ laatfte halte zou je beletten om me te „ verdaan." „ Wa t praat je van wyn ? . . . . jy, jy 5, zoud me niet antwoorden l 't Staat „ wel fraai voor een van de jongfte van „ het regiment, voor een melkbaard." Het woord was 'er niet uit, of de fabels waren getrokken; en ik had nauwlyks den tyd om het gewaar te worden, toen sans-regret reeds in zyne hand ge* kwetst was. F a TVVIN.  C 84 ) k>oooooooq<ïoqooooqoooo<*»oo6oó* TWINTIGSTE HOOFDSTUK. DE VERZOENING. Wel, heb je genoeg?" vroeg bernard hem. „En gy ?" „Ik! op myn eer, het was alleen om dat je *t begeerde." „Ik heb niets meer dan 't geen ik ge„ zogt heb. Laaten we malkaar omhelzen. „ en vrede gaan maaken. Neem je vriend „ meê, manlijk of vrouwelijk; ik trakteer." „Ik ben te vreede; maar op voorwaar- de, dat je maatig zult weezen." „Ik beloof je dat ik met een half ,, muddetje te vree zal wezen." „ Koom dan." Het  C 85 ) Het geen ik gehoord had verwonderde my zoodanig, dat ik het niet zou kunnen zeggen. De fpoedige wyze op welke de twist ontdaan, het gevecht geleverd, de verzoening gemaakt was, dit alles was zoo geheel nieuw voor • my, fcheen my zoo buitengewoon, dat ik als een paal was bly* ven ftaan, twyffelende, of ik droomde, dan of ik wakker was. ,, Koom dan kameraad," zei sans-rrs r e t tot my. „ Hoor eens, geen wrok. ,, lk ben zoo en niet anders, een flegte ,, hond als ik gedronken heb, maar in 'de „ grond van me hart zoo goed als een „lam. Vraag het aan bernard zei. „ ven. Dit is de zesde houw die hy my „ gegeeven heeft, en ik had altoos onge,, lyk. Maar dit is om 't even; ik ben „ niet anders, wat zal men daar tegen ,, doen?" Wy bevonden ons reeds in eene der herbergen van de Elizeefche Velden. Bef., nard had brandewyn geëischt, om de hand van sans-regret te verbinden, deez* door den reuk van den drank uitgeF 3 lokt  C 86 ) lokt zynde, wilde dien volftrekt uitdrinken1 Dan maakte hy zich meester van de kompres, dan vatte hy het glaasje weg. Het was een fchets van Tantalus, in het midden van het water. Eindelyk zyne hand wierd verbonden, maar hy bleef dezelve geduurende een geruimen tyd bezien en beruiken. „ Wel hagels! zei hy, indien iets dergelijks by myn aankomst in het re„ giment gebeurd was, dan zou myn krygs„naam nooit sansr.egr.et (*) ge„ weest zyn, want 't had me in myn ,, hart leed gedaan, dat zulk een koste„ lijken drank door zulke krabbels inge„ zwolgen had moeten worden." Men diende ons op. Bernard verhaalde my dat hy uit het Collegie gaande, dienst had genomen; dat de vriendfchap zyner metgezellen, en de goedheden zyner officieren zyn toeftand zeer aangenaam maakten. „Dat is waar, zei sans-regret. „ Nooit zoekt hy 't, maar men vind hem „ al- (*) Zonder leedwezen.  C 37 ) ,, altoos. Hy geeft je een por in de huit „ zoo maklijk als hy zyn hand opligt, en „ wint geld gelijk een pagter. We leggen „ in een kleene ftad naby Champagne, dasr „ ze zoo dom, zoo dom zyn S Niet dat „ ik zeggen wil, dat die fchalk hun au,, ders niets zou kunnen leeren , neen, kyk, al hadden ze al verftand, dan „ nog zou hy hun een hoope kunnen „ lseren: maar dat is om 't even; *t is „ toch altoos makkelijker. Hy leerd hun ,, 't latyn, de ostograpie, de jogréfie, en „ wat weet ik 't al? 't is althands zoo, „ dat hy meer guldens wint dan ik fles„ fen wyn drink. Op je gezondheid ka,, meraad." Bernard verzogt my, dat ik hem myne ontmoetingen zou verhaalen. Ik was nog niet ver gevorderd, toen de uitvaaringen van sans-regret, tegen de geestlijken , die my zoo onmeêdoogend verjaagd hadden, my ftoorden. — „ Wel dat ver„ vloekt monnikken - gefpuis l" riep hy uit, zal men dan nooit het regiment eens ia een hunner kloosters inkwartieren? Oen F 4 „ wat  C 88 ) ,, wat zou ik al die foldaaten van Saint „ Ignaeius te regt ftellen!" Toen ik aan die historie van den Preediker was: „ En heb je tegen dien ,, ezel niet gezegd dat hy een. . . j ,, Laat hem dan ipreeken, zei bernard ,, tot hem." Hy liet my myn verhaal vervolgen , tot dat ik aan de historie van de oude Vrouw kwam. „ Bravo.' Bravo! „ waar is die oude goede Sloof? ik moet ze omhelzen. Dat is nog een goed braaf MensCh!" Maar toen ik aan het Horologie van bh., n a r d kwam , dat ik in m yn zak gevonden had, toen wierp saws-regret de tafel en ftoelen door elkander, om b b rnard des te fpoediger om den hals te kunnen vliegen : ,, Sarpe - bleu ! me , vriend, ik wist wel, dat je een goed, ,, een allerbest hart bezat, maar dit gaat „ alles, wat ik me kon verbeelden, te bo- ven. Zie als ik je nu een grootmoeder „ uit wilde denken, dan zou ik zeggen, „ dat je een kleenzoon van die oude goe„ de Sloof waart. Jelui beider harten zyn in  C 89 ) In één vorm gegooten, en ongelukkig „ zyn 'er maar zeer weinig van die foort ,, van vormen; maar dat is om *t even. „ Koom drinken wy op je gezondheid, ,, en op de heure ook. . , . . Maar, zeg „ eens: daar is niets meer in me half ,, muddetje. Wel nu! dan zal je ook, ,, niets meer drinken. Nu toe kame- „ raad, ftaat me dan maar één half glaasje ,, van je part af. Neen! geen drop. , Je bent wel geftreng: maar ik moet „ je zin doen. Na 't geen ik van je ge„ hoord heb, eerbiedig ik je te veel om je niet te gehoorzaamen." F 5 EEN-  C 9° ) EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. NIEUWE WELDAAD VAN BERNARD. Ik voleindigde eindlyk myne historie. Het fchildery der drie laatfte dagen, welke ik in de grootfte behoefte doorgebragt had, trof het hart van den goeden bernard. Hy drukte eene myner handen tusfchen de zyne, en befchoüwde my op eene wyze, als had hy eene gunst te verzoeken, en eene wygering te vreezen. ,, Myn waarde „ vriend 1 myn beste kameraad! Gy hebt „ gehoord, dat ik in het garnifoen veel „ geld heb gewonnen. Ik heb meer dan „ my noodig is. • Goed! GoedJ" riep  C 9t ) riep san s-re gr. et. Hoe nu! (terwyl hy my aanzag) „ my dunkt dat gy aar„ feit. Wel hagelfteenen! üoo gy hem den „ hoon deed van te weigeren?.... hoor „ eens Jongeling, wanneer lieden zoo als „ bernard iets begeeren, dan valt 'er niets' tegen in te brengen." Dees hield zyne beurs in de hand. Sans-regRbt maakte 'er zich meester van. — ,, Koom „kameraad; hoe wilt ge gedeelt hebben? Elk de helft," antwoorde hy. „ Staa voor het minde toe," antwoorde ik dat ik uwe goedheid maatige. „ Stil daar, Jongeling, bernard „ heeft 't gezegd, en hy heeft immers dat „ garnifoen in Camp?nje, dat zyn melkkoettje is? Daarenboven is hy maar alleen, daar gy die arme justine, en „ die goede oude Moeder hebt Zie ik begin my te verwyten, dat we u zoo lang opgehouden hebben. Loop fchielyk „ om haar te troosten; en koomt ons mor- „ gen weer bezoeken Maar wagt, ik „ weet nog niet waar we logeeren zul>, len: maar dat is om 't even. Koomt hier  C 9* ) „ bier maar op *t zelfde uur. Ik trakteer hoor. Zoo als gezegd is. Goede nacht." Hy gaf my nauwlyks den tyd om bernard te omhelzen. Nam my by de hand en fchudde die zoo ruw, dat hy bynaa zyn evenwigt verloor; vervolgens plaatfte hy my met de giootfte gemeenzaamheid aari de deur, en zei: — „ Tot weerziens ,, jonge Heer, en zegt aan de goede ou„ de Sloof dat sans-regret haar met al zyn hart en ziel bemind." I k verwyderde my met fmart van bernard: maar toen ik hem verhaten had, liep ik op eene galop naar myne goede Moeder. Ik kwam daar met een brood en eenige voorraad. „ Het is bernard! Ik heb hein ontmoet. . . . Hy is het myne goede Moeder! eet nu fchielyk! „ fchielyk. . . . Neen, neen; in het tegen„ deel, eet toch langzaam, het mogt u , nadeelig zyn Drink eerst; gy ook „ goede justine, daar." Z y zaten onbeweeglyk op haare ftoelen, met de glazen, die ik haar gegeeven had in de handen. Eind-  C 93 ) Èindlyk toen hunne verwondering eenigzins gemaatigd was, en ik my bedaard genoeg bevond, om myne gedagten klaar te kunnen uitdrukken, verhaalde ik haar wat my ontmoet was. Moeder simpiet viel my beftendig in de rede, roepende; „Lieve HemeU die braave Jongen'... „ welk een uitmuntend hart! Die „ goede bernard!.... Ik zou hem wel willen zien en omhelzen!... ö! Hy zal altoos deel in myne gebeden heb„ ben! Ja, ik zal bidden, dat zy niet „ meer moogen vechten. . . . Die krygslui, „ dat is dan verfchriklyk! . . . Want die „ sans-regret is ook goed op zyne wyze Maar hy flelde zich even- „ wel bloot om bernard te dooden...„ „ Ik weet waarlyk niet, hoe de goede God „ kan dulden, dat 'er foldaaten en dronk„ aarts zyn. .... Het is dat die wyn, „ die wyn, die flaat een mensen naar *£ „ hoofd." Zy had haar deel in al dit verward gefnap ook wel. Na een lang vasten, wierd de goede Moeder sim plet zeer fpoedig ligt.  C 94 ) Iigthoofdig. Dit echter belette haar niet om zich den goeden Priester franc ik te herinneren, en het deed ons allen wel leed dat hy niet by ons was, om roet ons te deelen. Hy kwam des anderendaags in den uchtendftond. Hy trad met het vrolykfte gelaat des waerelds binnen. —— „ Wel nu! myne vrienden, had ik ,, geen gelyk, toeu ik zeide, dat de he,, mei altoos in alles voorziet? Ik heb de kapel van een kafteel te bedienen ge- kreegen, daar zal ik geduurende het ove5, rige van den zomer dienst doen. Ik „ heb een gedeelte van het geen men my „ toegelegd heeft, vooruit gevraagd, en dat „ koom ik met u deelen." Dit zeggende bood hy ons twee (lukken, elk van zes livres aan. Ik toonde hem onzen voorraad, het geld dat bernard my had gegeeven. De goede Priester deed al zoo veel uitroepingen als Moeder s i m p l e t. Hy was niet minder bcgcerig dan zy, om bernard te kennen; maar hy moest terftond weder naar het kafteel keeren, van waar hy llegts ont-  C 95 ) ontfnapt was, om ons dat geld te brengen. Die braave Man had den geheelen nacht door een flagreegen gewandeld. De begeerte tot weldaadighèid had hem noch op den afftand, noch op de vermoeijing acht doen Haan. TWEE-  C 96 } ><»coooooooo«OOOOeOOOtk»0c TWEE - ENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. DE GROOTMOEDER. Na den middag was ik ter geftelder uur op de plaats daar sans-regret my befcheiden had. Ik vond hem reeds met het glas in de hand. Bernard bleef lang weg, en wy begonnen ons reeds ongerust te maaken, toen hy 'geheel buiten adem intrad, geevende voor reden van zyn lang vertoef, dat hy zyne Grootmoeder gevonden had „ Ja , dat is 'er een ,** zei sans-regret: „om dat ik dat gis,,. ter gezegd heb, koomt hy 'er nu zoo „ maar terftond een opfcheppen. Vind men „ dan eene grootmoeder zoo maar by toe„ val ? Heb jy op je kop gefchreeven, >» dat  C 97 ) dat Je eér da kleenzoon van deeze dan van geene bent? ,, Neen, dat heb ik niet op me kop gefchreeven," zei bernard: maat „ die drie roode vlakken , die ik onder myn oor heb, en dat teekeu op myn borst. „ Luister, ik zal het u verhaalen. Ik gaa in een winkel om fnuif te koopen: daar ftond eene oude vrouw; ik zie haar aan: ik vind, dat zy een gelaat heeft, „ dat achting inboezemd , en goedaanigheid ,, aanduid. Ik befchouw haar met opinerking. Zy doet my insgelyks. Zy word „ die drie roode vlakken gewaar. Vergeef ,, my myn waards Heer Maar zoud ,, ge ook by geval nog eenig ander teken „ op het Ugchaam hebben ? -— Ja, dat ,, heb ik goede Vrouw. Op de borst? „ Ja. Eeve kruisbes? Juist. ,, Och! myn lieve God zou het moog- „ lyk wezen ? Hebt gy nog ouders? „ Helaas! goede Vrouw, ik was nog zeer „ jong, toen ik die verloor. Ik kan my ,, niets anders herinneren, dan dat 'er „ brand in ons huis was, dat ik 'er uit G „ ge-,  C 93 ) gedraagen wierd, ik weet niet hoe; dat „ eenige maanden daar na, de onbcken„ de, die my het leven gered had, my „ in een Collegie geplaatst heeft, en dat „ ik daar na niet meer van hem heb hoo„ ren fpreeken. „Ik had nog niet voleind, toen zy ,, my reeds, ik weet niet hoe veel zoe,, tien gegeven had, terwyl zy my heur „ waarde kind noemde. „Waarachtig," riep sans-r.eGret, „ weet je wel dat je me begint „ te overtuigen; maar waarom heb je heur niet meê gebragt? dat is een affront, dat „ je me doet, wyl ik het ben die ,, Maar dat is om 't even. Waar heb je ,, dan nu eigenlyk je Grootmoeder gelaa„ ten ? ik zal ze gaan haaien. „Ik heb haar aan de deur eener Kerk „ gelaaten, daar zy ingegaan is, om den hemel te gaan danken voor myne her„ vinding. „ Wel kyk, dat is een goede les voor „ ons. Laaten we daar gebruik van maa. „ ken, en ten minden eens in ons leven ,, vroom  C 99 ) „ vroom zyn. Wy zyn in den dienst al„ leinaal vagebonden, die de weldaaden van „ den Hemel zoo maar aanneemen of 't niet ,, met al was. Koom, vrienden, laaten we die fles uitdrinken, en vervolgens eene ,, dankzegging gaan doen in de eerste kerk, die wy zullen ontmoeten; en dan zullen we ons avondmaal by de Grootmoeder „ van Bernard gaan houden. Dit blijfc gezegd, is 't niet?" Geduurende al dit gefnap van s a n sr e g r e t , had ik het verhaal van bernard, vergeleeken met dat, het welk de goede Moeder simplet my op zeker dag van het noodlot haarer Famielje gedaan had. Ik vraag aan bernard den naam Hoe groot was onze vreug¬ de, toen wy ons verzekerd hielden, dat het die zelfde achtenswaardige Vrouw was, aan welke ik het behoud myns levens te danken had! Het was vermaaklyk om sans-regret te zien, beurtelings dan my, dan bernard befchouwende, en niet kunnende begrypen, hoe zulke won- derlyke gevallen plaats konden hebben. Ga „ Wel  „ Wel waarachtig! indien ik niet wel en ,, Heilig zeker was, dat me geheele Fa- mielje naar de oudvaders is, zou ik niet ,, wanhoopen, dat die oude goede Sloof eene myner moeijen was. Ik zei gisteren „ immers wel dat bernard waardig was ,, de kleenzoon van die Grootmoeder te s, wezen. Maar laaten we gaan." En wy vertrokken. DRIE-  C ioi ) DRIE - ENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. HET GEBED. De eerde Kerk daar wy aankwamen, vervulde sans - regret zyne belofte. Wy traden 'er in. In waarheid ik zou, op elke andere plaats om zyn voorkoomen gelagchen hebben. Zyne hand, die hy geheel in het wywatervat doopte; zyne befchroomdheid ; zy. ne dronkaarts houding, aan welke hy een zedig voorkoomen wilde geeven; zyn blaaskaakachtig oog, door het welk hy de ingetoogenheid wilde uitdrukken; de gedwongene wyze op welke hy knielde; zyn fabeL, die voor hem op de deenen lag, niet zyn hoed op denzelven geplaatst; zyG 3 ne  C 102 ) ne handen op zyne borst te faam gevouwen ; dit alles maakte een befpotlyk geheel. »> Genadige God ," zei hy met eene half luide ftem: „ ik ben in 't geheel niet „ waardig om u te bidden; ik ben daar „ te flegt toe, dit weet ik wel, en gy », moet zoo goed zyn, als gy wezenlyk zyt, „ om my niet reeds lang verdelgd te hebr, ben: maar dat is om 't even. Staa my », flegts toe, dat ik u daar voor, en ook „ voor het geluk van bernard bedanke. „Zeg eens kameraad," zich naar my wendende: „ hebt ge niet een gebedenboek? „ want ik heb nooit één éénig gebed van „ buiten gekend." In het uitgaan wierd hy eene armbus voor oude lieden gewaar: hy wierp 'er al zyn geld in. Wy deeden gelyk hy. Aan de deur ontmoette wy eene oude Vrouw, die op krukken ging, en ons eene ontwrigte hand toereikten. ,, Gaat na den priester zei sans-regret tot haar; „ wij heb- „ ben al ons geld in de bus gegooid. ,, HelaasJ" antwoorde de vrouw, „Wat „ he-  „helaas!" herhaalde saus -re gr. et.—L „ Zou men dan dat geld niet volgens alle „ recht en billykheid verdeelen? Indien ik „ dit kon denken, zou ik zoo terftond te„ rug keeren, om de bus omver te hak5> ken." — Laaten wy liever gelooven, dat men 'er niet genoeg in brengt, zeide ik. „ Ja dat is ook mooglyk. Mor- gen zal ik hier weer voorby koomen, „ en dan zal ik geld by my hebben; hoort „ ge ouwetje?" G 4 VIER-  C 104 ) >ock>cock>c ryk gekleede julie gezien, die nog des te prachtiger was, wyl zy dien avond naar een bal moest; had gy haar in het armoedigfte verblyf, op een vermolmden ftoel zien zitten, aan haare eene zyde justine, en aan de andere de goede oude Vrouw, die beide het livery der behoefte droegen, en elk door julie by de hand gehouden wierden, terwyl zy justine omarmde, haar vertroostte , aanmoedigde en zelfs de kieschheid had Kieschheid ten aanzien der armen! o Julie! dit is mooglyk eene der grootfte deugden. Ja zy had de kieschheid geene poogingen te doen om het geheim van justine te ontdekken, die reeds leed, om dat het Moeder simplet ontfnapt was te zeggen, dat de liefde de oorzaak haarer rampen was. Des anderen daags liet julie eenige huisraad, en eenig tapytwerk by myne goede Moeder brengen, en gelaste lisbeth om voortaan voor de fpys, die justine meê naar haar eenzaam verblyf nam, te zorgen. ZES-  C in ) >oo  „ ftaat.... Waar toe? om my te hou- „ den? Ik zal u het tegendeel bewyzen. „ Gy blyft in uwe wooning? 4— Ja, zy „ is niet duur. . . Gy kunt my myne kamer laaten houden? — o Zoo lang gy begeert, Wel nu zie daar alles wat ,, ik begeer Den tyd dien wy uit zullen „ winnen door het ftille en geruste le,, ven , het welk wy zullen leiden, dien zal „ ik befteeden om te borduuren; en dit , zal my zoo veel opbrengen als eene „ huur. Maar lisbeth Maar o Mevrouw, gy weet hoe hoofdig ik ben: „ ik zou het niet opgeeven. Waarlyk ik zou dulden, dat die lieve Uleene handjes een pot zouden fchuimen. en uiën „ zouden aanraaken i dat dat fraaije vel „ zich voor een fornuis zou gaan ver,, fchroeijen! Neen, neen Mevrouw! dit „ zal met uw behaagen niet waar zyn. „ Koom, fpoedigv verzoek Myn Heer ten „ eeten tegen morgen; ik verlang om hem . „ te toonen, dat ik eene vry goede Keu,,kenmeid ben. — Ik behoef hem niet te „ verzoeken. Hy is by eene tedere VrienH 5 ., din,  i, din, die voortaan de oogenblikken van ,, haar beftaan zal berekenen naar die, welke n zy in zyn byzyn zal llyten." Een kus ftrekte ten waarborg van het gen zy zeide; een kus was ook het erkentenis-teken daar voor. )> Dit alles is allerbest," zei lisse th, ,, wy hebben tot op deezen dag „ ryk geweest, nu zullen wy gelukkig ,, gaan worden; want wat my aangaat, „ daar is een zekere bernard.... „ maar genoeg hier van, genoeg." AGT-  C 123 ) >©>CX>Cx>C<*>^ AGTENTVVINTIGSTE HOOFDSTUK. HET PLAN VAN HEEV0RMIS8 TEN UITVOER GEBRAGT. Het Middagmaal, 't welk zy des anderendaags gaf, was eenvoudig, maar zeer goed: het was een bruilofts - maal; de liefde maakte 'er een feest van, en liet verkreeg eene nieuwe waarde door den iever en de dienstvaerdigheid der nieuwe Kamenier. Julie was niet in gebreken gebleeven om zich volgens haar voorneemen te kïeeden. Zy was in een katoene êeshabilU van eene zagte koleur;. haar hoofdfieraad beftond in eene dier eenvoudige mutsjes, die door de elegante Dames afgekeurd worden,  C 124 ) den, om dat het rnaklyker is pluimen, linten, bloemen, en een bekwaam kapper te betaalen, dan eenige uitwerking te weeg te brengen met een weinig gaas, het welk op eene zedige wyze gefchikt is; zy had een kamerdoekfen doek om, die vormen aftekenende, welke de mode tot hier toe onder den logenachtigen fchyn van een op. gepoft gaas begraaven had; haare houding was vlug, haar voorkomen vergenoegd, haar oog levendig Voorheen kwam zy niet uit haare toilet- kamer, dan om in haare eetzaal, onder het geleide van den een of anderen laffen pronker, die haar de verveeling leerde kennen, te treeden; deeze maal, heeft zy zelve de tafel gedekt, en het is voor haar minnaar In dien het rr.ooglyk is, dat zy in het midden van het geen zy gevoelde, aan de, zoogenaamde opofferingen, die zy gedaan had, heeft kunnen denken, dan is het alleen geweest om zich te verheugen, ingebeelde vermaaken voor een wezenlyk geluk opgeofferd te hebben. Wei-  C "5 ) Weinige dagen daar naa veranderde de wooning van gedaante. De fchoorfteenen waren niet meer met die kostbaare porceleinen verfierd, die, naar maate hunner broosheid en duurte, zoo lang zy beftaan , onderwerpen van onrust, en wanneer zy breeken, onderwerpen van-droefheid en fpyt zyn. Niet meer van die pragtige nuttelooze dingen, die den armen in het vertrek van den ryken niet hier en daar verfpreid kan zien, zonder uit te loepen : ,, Helaas.' de waar„ de van ééne éénige dier kostbaare ba,, gatellen zou voldoende zyn om een ,, mensch, ja om een geheel gellacht der ,, armoede te ontrukken!" Een behangfel van Jouy met eene vrolyke tekening, vcrplaatfte het ryk doch treurig damast. Het nooteboomehout, het welk zeer glansryk is , wanneer het zorgvuldig onderhonden word, vervong de plaats van het doffen acayo. Het vermaak vestigde zich in de alcove in plaats van de pragt, die het tot hier toe vervuld had. De fchoone pendules, die alle de deelen der woo-  C 126 ) woonin* verfierdcn, wierden ook wech gemaakt. „ Wat heb ik met die werktuig„ lyke verdeeling van den tyd noodig ?" Zeide julie; „ik zou niet te min„ der deszelfs traagheid of fnelheid, vol „ gens de afwezenheid, of volgens het ,, byzyo. van myn minnaar afmeeten." NEGEN  C U7 ) NEGENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. VOLGENS HET WELK MEN EENE GitVOI. GTREKKING ZAL KUN" KEN MAAK SN. Op zekeren avond dat d'arleville laa. ter, dan volgens gewoonte, by tul ie kwam, ontmoette hy justine op den trap. Nauwlyks had zy hem in het aangezicht gezien, of zy geeft een ijlyken gil, en bezwymd. Hy vong haar in zyne armen, en bragt haar by julie, daar ik my toen bevond. Onze poogingen om haar weder by zich zelve te brengen, waren geduurende een geruimen tyd te vergeefsch. Zy opende eindlyk de oogen, floeg die in het rond, en vestigde die in zulk  C 128 ) zulk eene veelbeduidende onbeweeglykheid op d'arleville, dat alle onze harten toegefloten waren; vervolgens liet zy een diepen zugt, en. twee beeken traanen kwamen haare wangen overftroomen, en de handen van d'ar l e vi l'l e , die zy tusfchen de haare hield, bevochtigen. Terftond Moeder sim plet gewaar wordende, liep zy naar haar toe, verborg het aangezicht in haar' boezem, en zeide. . . . „ Gaan wy, myne goede Moeder, gaan wy; ik zou het niet kunnen weder, ftaan." Zy vertrok. Wy bleeven alle in eene omftandigheid, die ik niet zou kunnen befchryven. D'arleville vooral gevoelde eene ontfteltenis, eene deelueeuiing, die nimmer eenig fchepfel hem ingeboezemd had. Hy wende alles aan om Moeder simplït tot fpree-. ken ie beweegen; maar dit was haar meer dan ooit verboden. Sints dien dag kwam justine veel vroeger van haare vcrblyfplaats te rug dan voorheen, cn het miste zelden, of zy voegde by haare gewoonlyk gezegden van: ik bei  C i*9 ) heb 'er èin; of ik heb ben beidt, of ik heb niemand gezien; de vraag: h hy by julie? Vervolgens plaatfte zy zich op den trap, {leunende op het bordes, tot zoo lang zy hem had zien koomen, of vertrekken. Zoo dra zy hem gezien had, keerde zy weder naar Moeder simp let, en de zagte droefgeestigheid nam op haar gelaat de plaats in van het fombere der finarte. „ Houd moed myn* kind," zeide Moeder simplet, „ men moet nimmer wan„ hoopen, dat de Voorzienigheid zich on„ zer ontfermen zal. Zie daar uwe fmar- ten reeds eenigzins verminderd. Wie weet, wat de goede God u nog toege„ fchikt heeft? Laaten wy hem danken, bidden, en alles van zyne goedheid „ hoopen." Julie, d'ar lb viile en ik, maakten allerlei gisfingen. Wy beflooten eindlyk met te denken , dat d'a r l e v i i l e fterk naar den minnaar geleek, dien de dood, of de ontrouw aan justine ontI rukt  C 130 ) rukt had. Hoe dit zy, men verheugde ïich,. dat zyn gezicht tot eene verminde, ring haarer fmartcn ftrekte. Men wilde haar zelfs overhaalen , om met hem een gedeelte dep avonden by julie door te brengen; maar zy weigerde dit volftandig, zeggende, dat zy het niet zou kunnen wederltaau. DER-  DERTIGSTE HOOFDSTUK. EEN KLAP EN EEN ZOEN. Bernard en sans-regret, die een gedeelte van hunnen, tyd by de goede Moeder doorbragteu, Helden ook veel belang in justine. De een had, terwyl hy haar beklaagde, de kiesheid van haar geheim te eerbiedigen; de ander wilde vol. ftrekt dien gecnen, die dat arme mensch verraaden had, kennen; ten einde hem op te gaan zoeken, en met den fabel in de hand te noodzaaken, zyn misdryf te koo- men boeten. „ Maar zoo hy nu dood ,, is ?" Zeide bernard. ——- „ Ja in dat geval . . . maar ik zou durven wedden, „ dat het zoo niet is. Ik weet niet waar I 2 „ op  C w ) 't, op dat ik dit denkbeeld grondde, maar „ ik zou 'er myne ooren onder durven ,, verzetten, dat de fchurk niet dood is. „ En het gaa hoe 't gaa, ik zal weeten, „ waar hy is. En, als ik het eens weet, „ SarpebleuJ ik zweer je by de bekoorlyk- „ heden van Jufvrouw lisbeth " Hy maakte zich gereed om te wyzen, van welke bekoorlykheden hy wilde fpreeken. Nauwlyks is zyne hand genaderd, • of lisb e t h heeft hem reeds een frisfe klap ge- geeven Onze sans-regret was half en half opgedaan, hy was iets meer dan half dronken, de klap deed hem zyn evenwigc geheel verliezen. ,, Het is „ welgedaan," zeide hy opftaande; „ ik heb juist, het geen ik verdien. Voor eerst zyt ge braaf, en voor een ieder ach. tenswaardig; vervolgens zyt gy 't nog ,, meer voor my, wyl ge de hartvriendin van bernard zyt. Wat zal men 'er tegen doen ? Die vervloekte wyn berooft ,, een mensen van zyn verftand, en dan ,, die drommelfche halsdoek, die zoo half en „ half open was gegaan. , . . Maar dat is „ om  C 133 ) „ om 't even bernard, byaldien ik je beledigd heb, moet je maar fpreeken: ik „ zal je voldoening geeven." Zoo, Myn heer sans-rsgrit," zeide lisbïth „is het dus, dat gy uw ,, ongelyk uitwischt?" „ Ach duizendmaalen vergifnis Juffer „ iisbith; maar weest niet bevreesd. „ Schoon ik, van allen die in het regiment „ zyn, de handigfte met den Sabel ben, „ zoo weet ik evenwel niet, wat vermogen „die bernard pp my heeft: zyne „ koelbloedigheid, de reden die altoos aan „ zyne zyde is, een zekere eerbied, die ik „ voor hem heb, en die al myne dapper„ heid in myn fehoenen doet zakken, 't is „ althands zoo, dat, wanneer wy ook veg„ ten, ik altoos zeker ben van 'er met de „ een of andere fchrap af te koomen; maar „ dat is om 't even: gy hebt toch gelyk om te vreezen, want daar is maar een „ flag noodig om alle uwe huwelyks-pnt„ werpen in den asch te werpen; en ik „ wil die juist in het tegendeel bevorderen, n ziet ge, Myn tyd is in het aanftaande I 3 jaar  C m ) „ jaar verloopen. Wel nu» ik zal my weet „ op nieuw in den dienst verbinden, om „ dat bernard 'er uit zou kunnen gaan.'* „ Zou het wel mooglyk zyn," riep lisbeth, terwyl zy hem om den hals vloog. „Myn waarde sans-regrbt!" „ SarpebLeu!" zei dees, ,, men heeft „ gelyk, wanneer men zegt, dat ik 'er by „ winnen zou, indien ik my altoos wel ge. „ droeg. Die zoen, die je me daar gegee„ ven hebt .... kyk Juffer Lisbeth, „ dat heeft me hart van blydfchap op doen „ fpringen, net of we eene overwinning „ behaald hadden; want ik moet het maar „ zeggen, ik bemin u meer, dan ge weet. „ Ge verkiest bernard boven my; het „ is wel gedaan: hy is hondermaal beter „ dan ik; maar dat is om 't even; en ik „ zal my de fchaade van u niet te mogen „ bezitten vergoeden, door my op nieuw „ te verbinden, dan kan hy u zoo veel ,i te eer trouwen. EEN-  ' C 135 ) 5©c>©oc0c^ EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. HET D, RINKLIED. Bernard wilde hem in de rede vallen ,, Sarpebleu! kameraad koomd toch nu met ,, je kieschheid myn begeerte niet overdwars,, fchen. Dat is zoo ih myn harfens befloten. En al gaf je me tien Subelhonwen, dan zou ik nog van myn ontwerp niet afgaan. Koom, op uwe gezondheid en „ op die van de aanftaande Bruid, a Pro,, pos, dat we dat Drinklied eens zon„ gen? Gaerne," antwoorde bernard. —— ,, Ja dat is goed, het Drink„ lied," zei Moeder sim plet. „ Ik wed „ dat wy een Chorus zullen moeten maaken, dan klinken» en vervolgens drinken. Ik I 4 „ hou  C 136 ) hou veel van dat foort van liedjes; mits „ dat men my niet aanzette om meer te „ drinken, dan ik verkies, want men moet niet maaken, dat men een roes krygt. „ Ge begrypt my wel Myn heer saus9, re gr et, — Ach! ja wel moeder lief. Ik merk wel, dat je me daar een lesje 9, geeft op eene bedekte wyze; maar dat is om 't even. Je hebt gelyk, en ik zal „ maatig weezen. Koom aan, zingen wy." RONDO. I. Xlk fterv'ling Heft om *t zeerst 't gedruisch; Hoe ook de keuzen hier verfcheelen; Daar elk alleen genoegen vindt, Jn 't geen zyn zinlykheid kan ftreelen. Dan my, die niets dan Baccius fchat, Om *tzoet, 'tgeen 't druiven-vogt kan geven, My . . . my vermaakt alleen 't geklank Der glaasjes, welke in 't ronde zweeven. Wy herhaalden gezaamentlyk de vier laatfte regels, terwyl wy de maat en den zin van den  C 137 D den derden regel aanduidden door onze glazen onderling tegen elkander te ftooten , terwyl sans-regret op gelyke wyzé het zynen tegen een fles floeg. 2. In 't hart der gulle herders-jeugd Kan 't zagt geruisch fteeds wellust kweeken; Daar Zephyr in 't geboomte ftoeit By 't kabb'len van kristallen beeken. Dan my, die niets, dan Sacchus fcbat. Om 't zoet, 'tgeen 't druiven-vogt kan geven, My . . . my vermaakt alleen 't geklank Der glaasjes, welke in 't ronde zweeven» 3- *t Orchest verrukt geheel de ziel Van bun, w.elke u, 6 toonkunst! minnen Het fluitend gillen der viool Dit ... dit betovert hunne zinnen. Dan my, die niets, dan Bacchus fchat, Om 'tzoet, 'tgeen 't druiven-vogt kan geven, My . . . my vermaakt alleen 't geklank Der glaasjes, welke in 't ronde zweeven. I 5 4- Ee»  C 13* ) 4- Een briefje, 't welk uw minnaar fchreef Dit, meisje! kan u 't meest bekooren { Hoe bonst uw hart niet, daar uw oor 't Geklikkak van den post mag hooren.' . . . Dan my, die niets, dan Bacchus fchat, Ou 't zoet, 'tgeen 'tdruiven-vogt kan geven, My . . , my vermaakt alleen 't geklank Der glaasjes, welke in 't ronde zweeven. 5- Den oorlogs-man dien kan alleen Een trom, klaroen en 't dond'rend kraaken Van 't fchor kanon, of 't krygs-gefchrei Vervoeren, groot en vrolyk maaken. Dan hem mag op het drnifchend feest, Een toon alleen ook vreugde geven. Daar . . . daar vermaakt hem flegts 't geklank Der glaasjes, welke in 't ronde zweeven! „Nd dat is regt aartig." Zei moeder simplex. Ja, ,, antwoorde sans- „ re gr et;'maar het geen niet aartig is, „ is, dat ik aan myn laatfte glaasje ben. Koom ,, laa-    C 139 ) „, laaten we op onze goede reis drinken ^ want onze tyd is verftreeken. Overmorgen moeten wy ons weder by ons regiment voegen." Zy vertrokken in de daad op dien dag. Wy fchreiden alle, terwyl wy van bernard affcheid namen. Wy hadden het voorneemen gehad om hem tot eenige mylen van Parys af te geleiden, maar wy bragten het niet ten uitvoer; het welk veroorzaakt wierd door eene plaats, die ik fints weinige dagen gekreegen had. De plaats was die van Secretaris by den Heere d'arlevillr den Vader, zyn Zoon had m*f die op verzoek van julie bezorgd. TWEE-  C 140 ) TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. IN HET WELK MEN IEMAND ZAL WEERVINDEN, AAN WIEN MEN NIET MEER DACHT. yn Heer p'arleville was een man van eene duistere geboorte, die, door denj koophandel ryk geworden zynde, zich door een tweede huwelyk in den rang der groeten had willen plaatfen. Hy was hier in ten koste van zyn gebak geilaagd. Hy verkreeg eene Weduwe te Echtgenoote, die in plaats van middelen, een' naam, en eene famielje, die veel invloed had, bezat. . . . Hoe groot was myne verwondering, toen ik in haar die zelfde fyne Dame vond, die te voore onder de kamer van moe-  C 141 ) moeder simplet de wooning had, welke fints die van juue was geworden; en die dezelve naa het geval met den Abt, van het welk zy met recht vreesde, dat ik ooggetuigen geweest was, verhaten had! Die vrees hernieuwde, toen zy my aan den Heere d'arleville verbonden zag; en zoo haar gezicht my verwonderde, zoo liet myn byzyn ook niet naa haar te onthutfen. „ Waand gy," Vroeg zy zeer koeltjes aan Myn Heer d'arleville, „ dat zulk „ een jong mensch vermoogens genoeg heeft ,, om uw Secretaris te wezen?" Ik nam het woord om haar te zeggen, dat ik ten volle van de geringheid myner vermoogens overtuigd was, maar dat ik daar aan zoo veel my mooglyk was te goed zou koomen door den iever, door de verknochtheid , en vooral voegde ik 'er met den behoorlyken nadruk by, door eene jtrikte ftiU zwygenbeid. Zy begreep de beduidenis deezer woorden, en roemde my voor deeze deugd, die zoo noodzaakelyk in myne plaats vereischt wierd, en zy beloofde my haare vriendfchap. Zy  C 14* i Zr vergunde my ten minfte den fchyn daar van. M. b'arleville gaf my in de daad de zyne. Ik had daar van een overtuigend bewys in eene omftandigheid, die zeer aangenaam voor my was. De Priestersplaats zyner heerlykheid viel open. Een aantal vermoogende lieden verzogten om die plaats voor bunne gunltelingcn. De zugt, die ik had om den goeden francir dienst te doen, gaf my de ftontmoedigheid om myn verzoek in het midden van alle die vermoogende aanbeveclingen te waagen. Ik verkreeg den voorrang boven hen; en de Priestersplaats wkrd aan dien braaven man gegeeven. Ik behoef niet te zeggen, hoe zeer my dit aan M. d'arleviiie verbond. Hy betoonde my ook die achting, die zoo veel invloed op het hart van een gevoelig mensch heeft. Ik wierd niet behandeld als iemand die loon trok, maar als een vriend; en daar ontbrak niets aan myn geluk, dan alleen dat van myn" weldoener ook gelukkig te zien: hy was dit geenzins. Hy was in het tegendeel aan eene beftendige treurigheid over gele.  C, 143 ) leverd, van welke men de reden niet wist, en die ik toefchreef aan het leedwezen van zyn lot vereenigd te hebben aan dat eener vrouw, welker geaartheid zoo weinig overeenkomst met de zyne had. Zy was hoog. moedig gelyk bynaa alle vrouwen van rang, die ryke burgers trouwen; onverdraagzaam gelyk alle geveinsde vroomen; koppig boven alle befchryving; had voor niemand de min. fte genegenheid, zelfs niet voor M. d'a rieviue, die haar gelukkig had gemaakt , en die door iedereen geacht wierd; noch voor de kinderen zyner eerfte vrouw, die gelyk hy, algemeen bemind wierden. Zyne dogter vooral .... niemand dan zulk eene Schoonmoeder kon zyne tederheid aan de dogter van M. d'arleville, aan de beminnelyke Adele weigeien. DRIE  C 144 ) >oooc>ooc>c>^^ DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. A D E L E. Alles duide in haar een uitmuntend charafter, en een zeer gevoelig hart aan. Haare gelaatstrekken waren zagt, haar voorkoomen openhartig, haare oogen kwynend, haare ftem drong door tot in de ziel. ... Ik ondervond dit maar al te "veel voor myne rust! Zoo dra ik in myn hart geleezen had, wilde ik terug keeren, maar het was te laat; ik had dat vermoogen niet op my zeiven. Alles wat ik op my verkrygen kon, was het befluit om haar geen kennis van myne liefde te geeven. Ik bemerkte, fpoedig dat ik de eenige niet was, die de uitwerking haarer bekoor- lyk-  lykheden ondervond. Be. Abt paiiacio, die! de Biegtvader van Mevrouw d'A r l e» vuiE was, eer zy dien naam voerde, en onder Moeder sim plet woonde. . . .. Men verwagte wel, hem bij Mevrouw d'a rleville te vinden. Zyn's gelyke laaten niet los, wanneer het fortuin hunner boetelingen vergroot: maar naa heo tooneel, dat ik in het kabinetje gezien had, ha,d ik nimmer .kunnen denken, dat hy het oog op de Scboondogter dier zelfde Vrouw zou hebben, durven liaan...... Ik befchouwde alles met aandacht. Een. aantal kleene omHandigheden wekten mynen agterdocht op; de tyd vprfterkte dien: a d e l e bevestigde 'er my in door de ongemeene zorg, die zy droeg,, om voor te koomen zich met hem alleen, tt bevinden. Het mpnftcr! wanneer ik zyn ingezonken en valicli ,oeg,, op, de aanvallige adele gevestigd zag;;, wanneer hy baar„.in het opgaan van een trap. de hand bood .... geljikfciglyk weigerde zy dit altoo.s; ik geloof, dat ik my zeiven verraadcn zoude heb. ben, indien het tegendeel , gebeurd ware.  C 146 ) Ik had reeds zoo veel moeite om my te -wederhouden! vooral fints eene gebeurtenis, by welke ik waande te befpeuren, dat men eenig belang in my ftelde. Naa eenigen tyd geleezen te hebben, en naa een gefprek, het welk daar uit gefproo. ten was, was ik zoo ver gekoomen, om te zeggen, dat de geboorte niets was, en 'er geen wezenlyk 'onderfcheid tusfchen de menfchen beftond, dan alleen dat, het welk uit hunne byzondere hoedanigheden fpruit. Mevrouw d'arleville vergat, hoe veel reden zy had my te ontzien, en niets hoo rende, dan de ftem van haaren gekwetften hoogmoed, behandelde zy my met een* trotsch .... die ik nimmer verdraagen zou hebben, indien ik, door my tegen denzeiven te verzetten, ' my niet bloot gefteld zoude hebben, om van de plaats, waar ik adele zag, verbannen te worden Dat beminnelyke Meisje hief de oogen hemelwaards, wendden die vervolgens op my, als 'wilde zy zeggen: ,, adele be„ klaagd u." Haar halsdoek, die vervolvolgens langzaamer en moeilykej opging:... „ Ach  C Ï47 5 „ Ach Mevrouw D'ARLEViLui" zeide ik by my zeiven: handel my nu gelyk „ gy begeerd. Ik zal alles lyden, ja alles „ . . . . maar gaat niet heen .... Iaat my „ met dat bekoorlyke Meisje toch niet ,, alleen; in een oogenblik gelyk dit ... . „ haar hart voor mij ingenoomen; het myne brandende voor haar " Mevrouw d'arlevillé was waarlyk vertrokken. Het zy uit overmaat van toorn, 't zy uit befBuw, dat zy zich te verre had laaten vervoeren, zij was fchielyk de zaal uit geloopen, en had ons alleen gelaaten ; wy waren beiden even ontrust en-verlegen, van ons zoo op één zet geheel alleen te bevinden. Zy borduurde. Ik had het boek, het welk de aanmerking, die den hoogmoed van Mevrouw d'arleville zoo zeer gekwetst had, te weeg gebragt had, nog in de hand. ... Het boek was gelyk het borduurwerk, flegts voor den fchyn. Adele trok geen eenen draad door; ik las niet een enkelen regel. Onze oogen trachtten elkander te ontmoeten, elkander te ontwfken. .... „Myne Ka Schoon-  C 148 ) ÏL Schoonmoeder," zeide zy eindelyk, „heeft „ u zeer hard gehandeld !M Ik meende te antwoorden, dat ik daar voor wel vergolden was geworden; en wie weet hoe verre ons dit vervoerd zoude hebben ? By geluk kwam de jonge s'ailbviile in. Hy zogt naar my, om my te zeggen, dat julie de fom, die de Commandant haar voorheen elke dtie maanden gefchonken had, nu ook ontfangen had; dat men haar te gelyker tyd gemeld had, dat 'er Fondfcn ten dien einde vastgezet wa ren, en dat zy alle drie maanden eene ge- lyke fomme zoude ontfangen. ,, Het , is klaar," voegde d\rIeviiie 'er by, „ dat dit een trek van Myn Heer d e „ sermeuil is. ' Hy is zeer grootsch, ,, wy bewonderen dien: maar julie kan, ,, noch moet die weldaad aanvaarden. Gy kunt wel dénken, dat ik zelf, myne „ Minnaresfe niet door een ander verrykt .„ zou willen zien. Wy hebben beflooten, „ dat zy zich terftond naar hem toe zal ^, begeven, om hem zyn gefchenk te rug 11 te  > C 149 ) „ te brengen. Hy is thands op zyn Land„ goed; en daar ik nu niet derwaards kan gaan, heb ik op u gerekend, om ju,, lie te vergezellen. Daar worden flegts ,, twee dagen toe verëischt: myn Vader zal „ u die met vermaak toeftaan." C 3 VIER-  C i5° ) VIER- EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. DE REIS. Hï flond my die in de daad toe, en ik vertrok met juiu en lisbeth in een postwagen. De vierde plaats wierd door een dier prachtige Perfonagies vervuld, welkers kleeding de oogen der zotten verblind, en de verftandige lieden een affchrik voor hun inboezemd. Hij maakte een begin met zich agter in den wagen te plaatfen, alhoewel 'er vrouwen in waren. Het is waar, dat de eene flegts een Kamenier was, en dat de Meestres zulk een eenvoudig voorkoomen had, en met zulk eene minzaam* heid tegen die Kamenier fprakj daar Myn Heer in tegendeel zoo netjes en kostbaar  C tsx > gekleed, zoo zwierig gekapt was! reukwatertjes by zich had, zyne vingers met een aantal ringen van allerhande foort, van allerhande gedaante en koleur, verfterd waren; dat hy twee horologie-kettingen droeg, met fieraaden overlaaden, en daar aan twee horologies had, die hy by aanhoudenhcid voor den dag haalde, en liet Haan. Welk eene dwaasheid» Indien de ryken wisten, hoe veel wezenlyke vermaaken zy aan de zugt, om door hunne rykdommen de oogen te willen verblinden, opofferen zouden zy voorzeker zulk een dwaazen koop niet meer doen. Indien dit Heerfchap zulk' eene gemaaktheid niet in zyne kleeding en .in zyne gebaarden -gehad had, indien hy uit zich zeiven geene plaats had genoomen, die hy toch gehouden zou hebben, wyl wy niet geduld zouden hebben, dat hy zich van dezelve voor lisbeth beroofd zoude hebben; dan zou het rytuig geen tien minuten voortgereeden zyn, of wy zouden reeds onderling in gefprek geweest hebben. Eenige iedele woorden zouden andere voorc hebben doen vloeijen, en het gefprek zon K 4 be.  belangryk of vrolyk , hebben kunnen Worden; wy zouden dus onze reis aangenaam gemaakt, en ieder 'er by gewonnen hebben. In plaats van dit, reeden wy nu in eene ftilzwygendheid! .... Die van het Heerfchap fcheen te willen zeggen: „ Lieve Hemel I wat is men ongelukkig, wanneer men geen eigen rytuig heeft! Wat is het onaangenaam, wanneer men „ met onbekenden, met geringe lieden, die men geduurende, ik weet niet' hoe veel ,, uuren dulden moet, een weg af te leg,, gen heeft!" Onze ftilzwygenhcid zei duidelyk, dat wy niet minder te onvreden waren , van ons in het gezelfchap van zulk een reisgenoot te bevinden; niet dat zyn zwier en pragt ons verlegen maakten, maar zyn byzyn verhinderde ons, om dat geen tegen malkander te zeggen, het welk wy anders te zeggen gehad zouden hebben, het was onaangénaam, dat men zich dien hinder niet door een algemeen gefprek vergoeden kon. Wy leidden dus de helft van den weg af. Men hield ftil, om de paerden te verver- fchen.  C 153 3 fchen. Geduurende dien tyd gingen wy in een park, dat open ftond, wandelen. Wy zagen lisbeth, die door haare dartelbeid, zonder onderfcheid in alle de kanen van het park gevoerd wierd, zich weinig bemoeiëndè, of wij den zelfden weg infloegen,' door onzen laffen Pronker volgen, Ik was reeds in het rytuig gewaar geworden, dat hy zynen aandacht op haar vestigde. Lisbeth had een vlug oog, een op. gefchort neusje, een lagchende mond, een fchertzend aangezichtje. Zy was- te vlug om zeer gezet te zyn, maar had echter eea reedlyken grooten halsdoek noodig. En dan had zy eene zekere wyze om dien te fchikken De zedigheid was voldaan, maar de nieuwsgierigheid kon dit ook wezen , indien zy evenwel niet te veel vorderde, en van het onderfcheidene licht, het welk door de verfchillendheid der (tandden, en de vlugheid der gebaarden, veroorzaakt wierd, gebruik wist te maaken. Myn Heer had niet te vergeefsch dat leliewit, die onbeweeglykheid gezien, die aan de hevigfte. K 5 fchok-  C 154 ) fchokken van het rytuig wederftand bood..., Maar, hy heeft lisbeth in het omflaan eener alUt bygehaald; wy ftaan agter eene heg: Zie hier hunne t'zannnlpraak. Het Heerfchap. ,, Weet gy wel, dat gy „ zoo vlug ter gang zyt, dat gy het vlugfte manspcifoon zoud vooruit loopen"" Lisbeth. „ Dunkt u dat, Myn Heer?" f Hei Heerfchap. ,, Die andere Dame is ,, uwe meesteresfe, naar het my toegefchee- nen heeft?" Lisb th, „ Waarom ?" Hbt Heerfchap. „ Zy heeft eene bekoor,, lyke Kamenier." Lisbeth. ,, De fpiegels hebben my dat fints lang gezegd." Het Heerfchap. ,, En de mannen onge„ twyffeld ook?" Lisbeth. „ Wel, ja." Het Heerfchap. ,, En men is niet altoos „ ongeloovig?" Lisbeth. ,, Gy hebt het gewaden." Het Heerfchap. ,, Allerliefst! op myne „ eer! wat is zy frisch! Het is waarlyk n een roos!" (Hy naderd, om zekere vry- heden  C 155 D heden te gebruiken, en word door een fteek met een fpeld wederhouden.) Ach, „ die ondeugende! wat heeft zy my geftooken!" Lisbeth. „Ten einde uw vergelyk „ niet geheel valsch zoude wezen, moest ik „ voor 't minst door de doornen naar de „ roos gelyken." Het Heerfchap. „ En gy fpot nog met „ my! O! ge zult het my betaalen." Lisbeth. „ Weest voorzigtig. Ik zal „ my op eene verfchriklyke wyze wreeken." Het Heerfchap. „ Wat kunt ge my toch „ doen, dut zoo yslyk is ?!* Lisbeth. „Ik zal uw kapfel in wanr „ orde brengen." Dit dreigement deed zyne uitwerking, onze Pronker floeg, zeggende, dat hent zulks onverfchillig was, den aftogt, op zulk eene lompe wyze, dat wy ons niet konden wederhouden om hard op te Iagchen, het geen voleindigde hem geheel te onthutfem Hy zag ons niet, maar hy merkte wel, dat wy het waren. Hy hield zich ook geduurende het overige van den weg, als of hy fliep. VIJF-  C 156 ) >^000<">c>c*öco©>e>©©©<^ ZES- EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. DE AVONDVREUGD. Dit befloten zynde, ftelde de Commandant, ten einde 'er niet meer van gefproken mogt worden, ons voor, om in de Zaal te gaan, in welke het gezelfchap ons verbeid» de. .Wy begreepen niet, wat dit zeggen wilde ; doch het raadzel wierd ons weldra ontward, De zaal was een zeer fchoone fchuur; en het gezelfchap beftond uit het geheele dorp, het welk daar vergaderd was om te kortavonden. Men bleef nimmer in gebreken , om dit eiken avond te doen; maar het geen Mynheer de sermeüil ons niet gezegd had, en dat hy zelf niet wist, L a was  was dat men dien avond een feest gaf om zyn verjaardag fe vieren. Wy vonden de fchuur verlicht, en met Klimop , die kransfen, boogen, en den naam van den Commandant Uitmaakten, behangen. Alle de Meisjes waren in het wit gekleed, de vrouwen hadden hunne beste roode rokken , en de jongens hunne zondagfche pakken aan, het hair met poeder bedoven, en kokardes op den hoed. Het' vivaj vivaf Mynheer de serméuilJ duidde onze komst aan. Men kwam hem by de hand neemen, en naar eene foort van Alkoof geleide. Zoo dra hy daar was, viel 'er een ftuk tapyt neer, en men zag een armftoel, die met bloemen en linten verfierd was , en boven welke een kroon hong. Op het zelfde oogenblik begon het orkest, het welk uit drie fpeellieden beftond, met één zet, om alle de fnaaren in ftukken te doen fpringen. Zy fpeclden een Fanfare. vervolgens een marsen; onder het geluid derzelve kwam elk, twee aan twee, vervolgens een bouquet aan Mynheer de sermEüil brengen. Twee Landlieden gaven hem 5  C «SS ) hem, in plaats van bloemen, een hand vól koornairen. De vrugt van een* eerften oogst, die zy van een land, het welk de Commandant hun gefchonken had, geoogst hadden. Andere booden hem een bosje droog ïisch aan. Dk ftrekte ten beduidenis van een moeras, het welk door zyne zorg droog gemaakt was, en dat hij ten behoeve der armen liet bebouwen. Eindlyk, de oude vrouwen booden hem een fpinnewiel aan, welks klos met gouddraad en zyde omwonden was: De Magister, die eertyds de fabel der Schik - godinnen geleezen had, had hun dit zinnebeeld aangeraadcn. Vervolgens was 'er een Coliation, dat uit de beste vrtigten, die ieder in zyn* tuin had kunnen vinden, beftond. De vrou'. wen hadden room , pastyën en gekookten wyn klaar gemaakt. Ik heb in de ftadt dikwyls van die zoogenaamde ambigus (*) gezien' die (*') Maaltijd, daar de fpijzen en vrugten ie gelyk, en zonder orde opgezet worden. L 3  C 166 ) die waarlyk zeer gefchikt en evenredig waten. Dit was eene wezenlyke ambigu. Rie. ten mandjes, reene korfjes, vaatwerk, het welk zoo onderfcheiden in koleur als in vorm was, alles op de tafel geplaatst, als was het wezenlyk gevonden, en by dit alles eene gulhartige vrolykheid, die wel volgehouden wierd, drinkliedjes, chorus, en daar naa dansfen, in welke men zich altoos ver. warde, maar daar men regt hartlyk zich mede vermaakte; dit alles maakte een wezenlyk ambigu uit. De vrees echter, dat julie van de reis vermoeid zynde, door het laat opblyven ziek mogt worden, deed den Commandant zyn horlogie uithaalen. Ik deed het zelfde. Wy verfchilden eenige minuten. Ik nam het zyne, en naa het volgens dat van bernaRD gezet te hebben, gaf ik het hem te rug, zeggende: —»- „ Het is zulks „ wel waardig." Dit wekte zyne nieuwsgierigheid op. Ik verhaalde hem den edelmoedigen trek van bernard. Hy wilde myn horlogie nog eens zien, befchouwde het met pen eer- bje.  C 167 ) biedigen aandacht; vervolgens het zyne te rug neemende , zeide hy met een foort van meélydende houding: „ Men doet u „ te veel eer, het is wel verre, dat gy ,, "er tnede in vergelyk zoud kunnen koo„ men." EINDE VAN HET EERSTE DEEL,   B L A N C Y. DOOR. SI N SCHRYVSR VAN DE NIEUWE SENTIMENTEELE REIZE. TWEEDE DEEL. MET PLAfiTBN. naar den TWEEDEN DRUK. Uit het Fransch. Te L E T D E N, B Y J. VAN THOIL MDCCXCIV.   ï N H Q Ü D ■VAN HET TWEEDE DEEL. Hoofdft. ? 1 De vroome Vrouw - 2 De vermaaken geftoord - $ 3 Wel geantwoord 4 De Hond der vroome Vrouw en de 9 Strooper 5 Toeval. Romance . *jj 6 Onverwagte Ontmoeting * 7 Het welk niemand zal verwonderen Ti 8 De Verrasfing 9 Onttrekking _ " 31 10 Het welk nieuwe gevolgtrekking * zal doen maaken. . _ s 11 Wonder der Liefde - - 12 Justin of Felix . 4j* 13 Zfc Natuurlijke Kinderen \ ^ 14  INHOUD. Hoofdft. Bladz. 14 Zie hier hoe men bemind - - 59 15 Aan/lag - 63 16 Lettre de Cachet - -69 17 De twee Middelen - - 74 18 De Franschman bij den Hollander 82 19 De Voorbeeldige Hollander - 87 20 De Uitwerking van goede Voorbeelden _ - - 96 21 Het Voorval - - - 99 22 Gefchiedcnis van Justine - 10 r 23 De Dwaalingen erkend - - 113 24 Onverwagt Geluk - - 118 25 In het welk men Julie duidelijk zal herkennen - - 123 26 Litwerking eener goede Tijding 127 27 Onverhoopt Geluk - - 132. 28 Vertrek, Reis, Aankomst - 137 29 Het Geheim geraden - 141 30 Van het Huwelijk - - 144 31 Het ontwerp van Afzondering ten uitvoer gebragt - - 146 32 De Moedelijke tederheid - 149 33 De Gelieven hereenigd - - 152 04 Z){ wezenlijke Vermaaken - 15B EER-  B L A N C A Y* EERSTE HOOFDSTUK. DE VROOME EN HAARE ONDERHOORIGEN. Eeniges tyd daar naa keerde ik naar het land te rug; maar dit was om my naar het buitengoed van den Hc'ere d'arleville te begeven; en welk een onderfcheid! Niet dat men hem en zyne beide kinderen niet beminde, neen! maar het geïugt der geaanheid van Mevrouwe d'arleville was hun voor uit gevloogen. Daar zy 'er echter voor de eerfte maal verfcheen, bewees men haar de eer, die men aan dc nieuwe echtgenoote van een Heer die men algemeen hoog ich-atte , dacht verA fchul.  C 2 ) fehiildigd re vrezen. Alle dc floipelirigcg kwamen haar te gemoet; maar zy hadden, dat ieverig voorkoomen niet, het welk cl het aangenaame der eerbiedbcwyzingen uitmaakt: gedvvonge eerbied alleen had dc redevoering van den Baljuw opgefteld; ere het geen zulks klaar aantoonde , was, dat ancn in de woorden, die zy/tot den Heere x'arleville of tot zyne kinderen fpra3cen, de uitdrukking van het waare gevoeï vond. Hunne oogen zeiden den aandachtigen bcfchoitwer duidlyk : ,, Welk een jammer ! dat die braavc man zulk eene 5, vrouw als deze ten cchtgenoote heeft! a, Wy waren gelukkig tot hier toe. Wy s, hebben reden om te vreezen, dat wy het 9, voortaan niet meer zullen zyn." De fchranderfte onder hun befchouwden beurtÜngs de Dame cn den Abt falacio, (dien zy overal met zich voerde) en fcheeuen te zeggen: — , Dat is hy zeker va» „ wien men ons gefptoken heeft." Mevrouw d'ari, eville beantwoorde de redevoering van den Baljuw door twee, of drie woorden, die zy eene dankzege  < 3 5 Zegging noemde, vervolgens vernam zy of 'ér ook godsvrugt onder haare onderhoorigo heerfchte ; beval den goeden Priester ïranc i r. om daar toe de hand tc leenen, beloofde haare tocgeneegenhcid aan de . zulken, die het meeste zouden bidden; dit alles was met eenige verborgene fpreekwyzcn doorweeven, en wierd uitgefproken-op den trotfehen toon van een verbeven wezen, het welk zich wel wil verwaardigen om eens uit zyn' kring te dooien. Zy eindigde met den Priester -verfchillende dingen tot ficraad der Kerke te geeven. A d è l e liep onder dc boerinnetjes, die zy niet de grootfte minzaamheid omhelzde, terwyl zy de jonge linten, de oüdc kruizen gespen en halsfieraaden fchonk. . . . Haar broeder die dooide mannen omringd was , fprak tot dezelve op dien gemeenzaamen toon , die zulk een invloed op lieden van minder rang heeft; melde hun, dat zyn vader den aanitaanden Zondag pryzen uit zou deelen aan hun, die het in 't loopen van de anderen zouden winnen, en dat men vervolgens zou dans.feu. A 2 Df.  C 4 3 D e vreugd kwam toen het gekat dier goede lieden weer bezielen; maar zy befchouwden Mevrouw d'arleville {leeds met een onvergenoegd oog, als wilden zy hier door zeggen: — ,, Wat doet het ons leed* dat zulk eene lieve juffer en zulk ,, een' goed' jongling eene dergelyke fchóon,, moeder hebben ! " Daar waren ilegts eenige oude lieden , die ook vroom waren, doch niet geveinsd gelyk zy, maar ter goeder trouw, en die, hoorende dat zy zoo dikwyls ter Kerke ging, (want het is 'er ver af, dat zy dit op eene plaats, waar zy ten voorbeeld wilde ftrekken, minder deed), eenige •wezenlyke achting voor haar gevoelden. Mevrouw d'arleville ging op het dorp allen dag ter Kerk, zy bragt 'er drie of vier uuren door. Des Zondags bleef zy 'er bynaar den geheelen dag,-wel overtuigd, 'dat by de onderfchciding aan haar rang verschuldigd , haare onderdaanen ook aog een grooten eerbied voor haare godsvrugt zouden voegen. Zy bedroog zich. De mensch. word niet kng door huigchekry misleid. Zoo  f 5 ) Zoo dra de dienst geëindigd was, bleef zy alleen in haare Vryheerlyke bank zitten, en terwyl zy haare kerkboeken doorbladerde, was men op het Kasteel reeds bezig om naar den prys te dingen , en onder de Kas* tanjeboomen in den grooten hof te dausfcn. A 3 TWEE-  j%g= 1 ==3S TWEEDE HOOFDSTUK. DE VERMAAKEN GESTOORD. I n plaats van de begeerte om uit te .munten , die op de ftccdfclie bals heerscht, had men hier niets dan de zugt om zich te vermaaken. Men dansten 'er met al zyn hart, de fpeelman fpeeldc 'er uit al zyn magt, cn de gulle vroolyldieid bezielde een ieder. In plaats van de fpeeltafels, aan welke die geene, die niety dansfen, geduurende een gaufchen nagt tegen malkander kampen, zag men hier de moeders en de grysaards op bankjes gezeten het tafereel volmaaken, cn deszelfs uitwerking bevorderen. Eindlyk, elk lint het welk Adele aan de jonge boerinnetjes gefchonken had, ftriktè een halsdoek toe, of vcrfierde een hoed. — Is het wel  C 7 ) "wel te verwonderen, dat de minfte- vergadering op het dorp een feest word? Voor my,voor my , die met Adele danste , was deeze 'er wezenlvk een. Zoo dikwerf onze handen malkander aanraakten. — Wy hadden gelyk in de ftad, geen handfehocnen, aan» die eene volftrckte drukking vorderen, waar* toe de Zcedighcid zich niet ligt verftout. Onze handen waren bloot,, de minfte beweging wierd gevoeld. En dan die ongelyke grond, die, daar hy onze pasfen deed wankelen, noodzaakte om een weinig op de hand van den dansfer te rusten. ... Ik Weet niet, of myne verbeelding my bedroog , maar zy maakte my zeer gelukkig, en ik gaf my aan al dc bekooringen haarer beguichcling over, toen Mevrouw d'arl e vi l l-e te rug keerde, door een lyf bedienden, die haare kerkboekenkas , haare kusfens, en haar patryshondje droeg, gevolgd. . . Zy hoord het muzyk, word het dansfen gewaar , koomt in woede aanloopen, doet het orkest om ver werpen; en kyft en fcheld tegen ieder: — ,, Mynheer d'arlevils) l£; gy ftaat dergelyke dingen toe! En a 4 >, gy  C 8 ) „ gy Mejufvrouw,is het dus dat gy u weet tc „ doen eerbiedigen! Daar gelyk een fottin „ onder een hoop boeren te dansfen ! Gy maakt u de voorbeelden, die ik u geef, wel ten nutte " I n eene oogenblik was de geheele lieve vergadering uit dpn ander. DER-  C 9 ) DERDE HOOFDSTUK. WEL GEANTWOORD, waven zoo fpoedig van de bittere eu vroorae venvytingen van Mevrouw d'arleville niet verlost. De priester, die geroepen wierd, die goede M. francir, was 'er het voornaamfte onderwerp van. —« ,, Het was onbegryplyk, dat een man van „ zyne jaaren zulke heiligfchennende ver„ maaken toeliet ! — Mevrouw, de ongelukkige, die door het lot tot een moei,, lyken arbeid veroordeeld zyn , zouden ,, wel te beklagen zyn , indien zy naar ,, eene geheele week arbeidens niet één dag ,, van uitfpannig mogten hebben. — Myn,, heer de priester de Heilige Schrift zegt, s, een dag van rust, — Dat is waar MeA 5 vrouw,  < 10 ) ,, vrouw, maar voor den mensch, die de ge- woonte der vermocijiug werkzaam e:i ,, fterk maakt , zou eene volftrekte rust ,, een ftraf, in plaats van eene vergelding wezen. — Hoe ! Mynheer dc priester , 55 gy voegd ftoutmoediglieid in uwe ant,, woorden! Gy zoud beter doen uwe toe,, hoorders te overtuigen, dat de ga'nfche Zondag gefchikt is om te bidden. — Ten ,, einde genoeg te verkrygen, moet men ,, niet te veel vorderen Mevrouw. Het kind ,, dat van het fchool koomt, omarmd zy,, ncn vader, doet hein eenige liefde bc,, wyzen , cn geeft zich vervolgens aan de ,, vermaaken zyner jaaren over: indien men ,, vorderde, dat hy den tyd, die hy aan dc,, zelve toefehikt, geheel by zyncn vader ,, doorbragt, vvasnd gy dan, dat hy den, ,, zelfden iever in zyne liefkoozingen zou ,, hebben? — Het is wel verwonderlyk M. f r anc i r dat gy in uwen ouderdom ,, een geest van verdraagzaamheid hebt, die ,, zoo gevaarlyk in een pastoor is. —, Hoe ,, ouder men word Mevrouw, hoe meer on- ze verdraagzaamheid toeneemt. De on- der-  C " ) dervinding ftrekt alleen om de onheilen der onverdraagzaamheid aan te toonen , en r, ik wil liever omringd zyn door kinderen, ,, die my beminnen, dan door lieden, die ,, my zouden vreezen als ... . Mynheer ,, de priester laaten wy dit nutloos geklap , ftaaken. Ik ben omtrend dit onderwerp ,, te wel onderrigt om my door uwe rede,, neeringen te laaten overreeden. Hier diend flegts één woord. Ik begeer , dat .. gy dc fpeclen en alle foorten van ver,, maaken des Zondags verbied, — Het *, doet my leed Mevrouw dat ik niet kan ,, doen het geen gy begeerd: maar ik handel nimmer tegen myne denkwyze. — ,, Gy zyt wel zeer ftout Mynheer, dat gy my omtrend een dergelyk onderwerp het ,, hoofd durft bieden. Maak ftaat dat ik ,, over u klagen zal. Wel wie toch zal 'er Godsdienst hebben, indien de Pastoors zelve .... Dat is fchreeuwend! Licffte ,, God! welk eene eeuw! welke eene ver„ dorvenheid! Mynheer de priester , ik zal u weder zien, wanneer gy andere gevoelens aangenoomen zult hebben.- — Me- vrouw  C ia ) vrouw deeze drangreden Zal my niet doen, ,, veranderen." M. franc ir. vertrok met zulk een ve, heb-  C its ) hebben. Koom toe, toe, leid dien gast ,, naar de gevangenis. — Ach Mevrouw hebt toch meêlyden met my , met myne vrouw . .. Zy verfcheen op hetzelfde oogenblik ,, met een kind aan de hand, een op den „ arm, en was van het derde Zwanger. ,, Toen zy de knieën van Mevrouw d'ar,, leville wilde omvatten ,. had zy het ,, ongeluk om Pyrame effentjes te ftooten, ,, die daar op uit al zyn magt begon te ,, fchreeuwen. — Weest dan voorzichtig >, gy zyt zoo lomp dat liet fchande is! Myn „ arme Pyrame! ([tegen den Jager'). Wel „ nu ! moet men u tweemaal eene zaak ,, zeggen?— Koom", zei hy tot den boer, „ met my naar de gevangenis." De vrouw ,, volgde. Ik volgde ook met een toege- floten hart .... Ik leed niet lang. M. ,, d'arleville, die hen voorgekoomen „ was, deed den boer ontflaan , verbood ,, den opzichter der jagt, om geduurende ,, verfcheidene dagen voor Mevrouw d' a rleville te verfchyncn , ten einde „ haf r ondervraagen te ontwyken, en beval „ hem om nimmer van dc overtreedingen, die  / f? ) die hy zou ontdekken, kennis te geeven ü dan aan hem alleen, en gaf eenig geld aaii ,, die arme faniielje, om hen, het geen zy „ ondergaan hadden ,.eenigzins te verzoeten.'* Toen ik weder op het Kasteel kwam, vond ik Mevrouw d'arleville bezich om batte orders tot het braaden van den vygeeter , voor welken zy een ongelukkigen huist vader in de gevangenis liet brengen , te geeven Pyrame at de twee vleugels op, en men ging een weinig geruster flaapen; maar de ongerustheid vermeerderde ftaande .den nagt, cn zoo dra de dageraad aan deir hemel verfcheen, deed men een koets infpannen. Daar de Abt zich niet wel bevond , kon hy Mevrouw d' a r l e v i l l e niet vergezellen.ik vervulde dus zyne plaats. Zie daar ons dus, zy, de oude kamenier, ik, en Pyrame ; ik had moeten zeggan: zy," pyrame de oude Kamenier, en ik; want het wal Voorzeker in die rang, dat het denkbeeld vari Mevrouw d'ameviue ons plaatste.' 33 VYpL  ( -8 ) VYFDE HOOFDSTUK. TOEVAL. ROMANCE. BESPOTLYK VOORSTEL^ VAN DE VROOME. Wy reeden in eene volftrckte ftilzwygenheid, om het geliefde dier niet uit dc armen van morpheus, in welken het zich fints een geruimen tyd geworpen had, tc wekken; dan zyn fiaap wierd door een fchok van het rytuig, die zoo geweldig was, dat 'er het eene hangriem door brak , op de cnaangenaamfte wyze geftoord. Men kan ïich gemaklyk verbeelden, hoe ontfteld Mevrouw d'arleville was, cn met welk eene bitsheid zy den Koctfier bejegende, alles  C 19 ) les was naar gelang van haare tederheid Voor Pyrame. Wy zetten ons zoo lang aan den voel: eens booms, terwyl de bediende trachtet het ryttiig in orde te brengen. Naauwlyks zaten wy daar, of wy zagen aan den voet van een anderen boom een jougling, die irt, een boeri'chen trant doch gantsch niet onbeval-, lig gekleed was. Hy was zoo diep in gedacht ten verzonken dat hy ons niet gewaar wierdj ÏSTaa eenige zugten nam hy een giiitar, dienaast hem lag, en zong. ROMANCE. Slyt . . . flyt thans vry vernoegde, dagen Lucie! in uwen hpogen ftaat! Voor my 'k koos liever 't rieten {tulpje,, , Dan't hof^ dat elk in kluisters Haat. Aan uw geliefde waan onttogen , Lucie.! flaakt gy eens zugt op zugt. Eens haakt ge al jamrend wéér naar't ftulpjeg; Dat gy thans oubedagt ontvlugt, —• Wenscht zonder vrugtl B a «Slyp  C fto ■) Slyt . . . flyt thans vry vernoegde dagen, Lucie! in uwen hoogen ftaat! Voor my — 'k koos liever 't rieten ftulpje , Dan 't hof, dat elk in kluisters flaat. i ■ * * D'eez' vliet, die voormaals door de beemden Zo vry en lief heeft heên geitroomd — Deez' fiert thans, door de kunst geklujfterdt, Een bosch van't ryzigst, digtst geboomt! Dan, thans , geprangd in enge buizen Stygt't beekje, en zwigt voor grcfoter magc 't Trekt foms, 't is waar , bewondrende oogen. Dan, zie natuur hier' wreed verkragt! En — wat u wagt! Slyt . . . flyt thans vry vernoe'gde dagen, Lucie! in uwen hoogen ftaat. Voor my — 'k koos liever 't rieten ftulpje, Dm 't hof, dat elk in kluisters flaat. Dan „  < M ) *. ♦ * Ban, wen zy weêr haar loop mag volgen ,- Lucie.' neen — dan ftygt die beek STiet langer naar de zilvren wolken; Maar ruischt door een bebloemde ftreek. Doch , fchooii »ze ook in haar ilaaffche ketens ,Door 't keurig oog bewonderd zy, Vloeit zy alleen in 't welig lommer Ons met een bly geruisch voorby. Zy ftroomt dan vry! Slyt ... flyt thans vry vernoegde dagen, Lucie ! in uwen hoogen ftaat. Voor my _ 'k koos liever 't rieten, ftulpje t Dan 'e hof, dat elk in kluifters flaat. Hy zügte opnieuw, maakte zyne guitar los ... . toen wierd hy ons gewaar, en zag te gelyker tyd de moeite, die men tot het herftene;u van het rytuig aanwende; hy kwam in aller yl, ■ oin 'ons eene fchuilplaats S 3 ^aji  ( 2* ) aan te biên, tot zoo lang wy zouden kurf nen vertrekkeu. Wy namen dit aan. Hy geleide ons naar eene ftulp , in welke zich naauwlyks de noodwendigfte dingen bevonden. Hy fpoedde zich om een takkenbos van wyngaardranken in den asch te leggen; veegde vervolgens de houte bankjes , die hem tot ftoelen dienden, af ...» — », Is dlt „ uw ganfche ftulp vroeg Mevrouw d'ar„leville met den toon der grootfle „ verachting 4' - Verfchoon my Me„ vrouw, ik heb nog een kamer. — Kom „ laaten wy die zien. Mooglyk zal myn „ Pyrame daar meer gemak kunnen hèbJ, ben. — Mevrouw daar zyn twee fol. daaten in, van welke de een zich dezen .„ morgen in het voorbygaan zeer onpaslyk bevond. Ik heb hem myn bed gegee' ven, _ Misfchien is hy nu beter, cn zal ,e, de plaats wel af kunnen ftaan. — Ik ge. Z loof dat hy flaapt! - Wel dan kunt ge *, hem maar wakker maaken. — Ik kan dit •i niet, Mevrouw; die arme man heeft rust T, noodig - wel ge maakt wel veel om„ ftaad-ifHedtu, «a toot velk, dat u ze... ,, kat.  C -23 ) ker maar flegt bctaalen zal. Ik volder ,, niets van hun Mevrouw; ik ben geen herbergier. — Herbergier of niet, ik zal u wel beloonen. —■ Het doet my leed ,, Mevrouw dat ik u iet moet weigeren, 5, maar die foldaat is ziek, dit antwoord op alles. — Maar wat weet ge , of hy zelf „ voor wat drinkgeld niet gaerne de plaats ,, af zal ftaan ? la fleur, gaat het hem ,, uit myn' naam vraagen " Het woord was 'er niet uit, of la fleur, deed reeds in de naaste kamer die boodfchap van wegen zyne Mevrouw, Ik hoorde wel dra eene ftem, die hem toefchreeuwde: — ,, En al ,,'was jou Mevrouw de Vrouw van zesen- dertig dorpen, zy fs gezond, en me ka» ,, meraad niet." La fleur fprak waarfchynlyk van Pyrame. De zelfde ftem verhief zich op nieuw. — „ Hoe fchobbejak! ,, wat zegje daar? durf je voordellen om een ,, ziek mensch voor een hond plaats te doen 3, ruimen? Waarachtig geloof me, pak je .,, fchielyk voort, als je niet verlangd, dat ik je ds breedte van je fchouwers eens net-inet 't plat van me fabel meet." S 4 ZES-  C «4 ) ZESDE HOOFDSTUK. ONVER WAGTE ONTMOETING. T .-va fleur ging fpoedig de kamer uit, cn liet in het uitgaan de deur open: ik ftond voor die deur; het bed was 'er vlak tegen over; de dag fcheen juist door de fcheur van een vengfter op het gelaat van den zieken, en deed my myn waarden bernard herkennen. Hein te zien, cn naar hem toe te vliegen was liet werk van een oogenblik. Zyn kameraad die la fleur zoo wel ont» Jiaald had, was onze waaide s ans- r e gr.et, die na de eerste woorden van blydfchap uitgeboezemd waren, volftrekt naar het dorp wilde loopen, om de ontmoeting met cén of twee flesfen te vieren. Ik weigerde, zeggende dat ik moest vertrekken , zoo  zoo dra het rytuig klaar zoude zyn — ,, Zoq, ,, b.enje dan hier met die . . . . "? Ik lei* de hem de hand op den mond, zeggende dat hy my groot nadeel zou kunnen doen. . Bernard beval hem te zwygen , en wilde zelfs uit achting voor my eene beleefdheid aan Mevrouw d'arleville bewyze.n , en terftond opftaan om haar de Kamer te geeven. Sans-regret ftond hem dit niet toe dan na veele verzekeringen dat hy niet meer ziek was. Bernard had een Colyk gehad. —■ „ Het is niet te verwonderen", zei sansregret, toen wy in den tuin waren, daar wy gingen wandelen om de ganfche ftulp aan Mevrouw d'ahleviue over té laaten , „ Het is niet te verwonderen , dat ,, hy 't Colyk zoo heeft gehad! Op dé ,, plaats, daar wy deezen nagt geflapen heb- ben , was niets als liegt bier en liegt » water: Mynheer wilde, zich zoo als ik „ met geen enkelen brandewyn behelpen. „ Het is waar, dat ik me wel bezorgd had; „ maar hy, hy leed pyn als een arme zon' »' daar' Gelukkig dat we dien braaven jong»  t 2 „ gister geb.ruikt heeft eeus uitdryven. Ik. .,, zelf ben zoo dorstig als een hond. Men kwam my roepen om te vertrek* ken. De vroome Vrouw had niet veel geduld . jk had dus naauwlyks tyd om hen te omhelzen. ZE-  ( *8 ) ff —-g ZEVENDE HOOFDSTUK. HET WELK. NIEMAND ZAL VERWONDEREN. „ XTet fchynd gy die lieden kent! " Zei Mevrouw tot my, terwyl zy aan heflaatfte woord haarer rede het zelfde teeken voegde , dat men agter het woordje, foei! plaatst — Ja Mevrouw. Een dier twee is myn beste vriend." ,, Ik voegde 'er het verhaal van de bewyzcn by, die bernard my van de uitmuntendheid van zyn hart ,, had gegeeven." — ,, Het is wel gedaan." Zeide zy, ,, dat men zulks niet vergeet. Men moet zulks betaalen. — De fchuld van het geld Mevrouw is fints lang bes, taald; maar die der erkentenisfe kan nimmer effen gemaakt worden. — Wel nu „ goed  C h ) %i goéd; maar gy zyt thands in een' anderen kring geplaatst. Gy kunt met zulk volk niét langer omgaan. — In wat rang ,, het geluk my immer plaatfe, Mevrouw, ,, ik zal het my fteeds tot de grootfté eer ,, rekenen, dat ik bernard myn vriend mag noemen. — Denk dat men, door met ,, lieden van minder rang te verkeeren, zich zelvën fomwyl véél nadeel doet. — ,; Dit ftaat my niet te vreezen, dan alleen' van den kant van zulke menfchen, wier gevoelens omtrent my, . . . . my van „ dit pogenblik af aan onverfchillig zouden worden." — Ik gaf een weinig nadruk San deeze laaste woorden. Eene pynlyke beweeging van Pyrame 'trok , ' of voor het minst, fcheen den aandacht van Mevrouw D'ari. eville tot zich te trekken. Daar my eenige minuuten daar na de tyd zeer lang begon te vallen , wilde ik zien , hoe laat het was. — „ ls dat " zei zy tot my „ dat beroemde horologie ?" — ja Mevrouw." „ Zy nam het in haare handen , „ befchouwde het met een verachtende lach; i, gaf het ray vervolgens te rug, zeggende."J s» Myn-  ,, Mynheer bernard is niet pragtig in ,, zyne gefchenken." Ik opende den mond om te antwoorden, maar had de voorzichtigheid om my in te honden, en ik deed wel. Ik zou haar verftoord hebben zonder haar te verbetereu. Waar toe kon dit diènftig zyn? I k bragt het horologie op zyne plaats, terwyl ik my als een heiligfehennis verweet, dat ik he: aan de verachting eener lasteraarfter bloot gefield had.  C 31 > AGTSTE HOOFDSTUK. DE VERRASSCHING. T e Parys gekoomen zynde, liet ik Mevrouw d'arleville alle haare gevoeligheid voor Pyrame ten toon fpreiden, en terwyl zy de geneeskundigen raadpleegde, liep ik in alleryl naar myne goede moeder sim plet. Toen ik de deur wilde openen , hoorde ik haar zingen , en reeds by het hooren der eerste-woorden bemerkende, dat zy en muzyk en woorden te gelyk zelve Componeerde, bleef ik ftaan om te luisteren, zie hier het geen ik hoorde De bas was , gelyk men wel denken kan, flegts een toevallig byvoegfel; zy wierd door het doffe en beevende gefnork van het wiel geva rin,d, en dit ftemde zeer wel met de af- ge-  ( 3* ) gebroke en beevende ftem der zangeresfe. Hoe heuglyk zal myn lot niet praaien! 'kMag haast myn Bernard wederzien! Nog heden zal 'k gelukkig wezen. Ik hoop hem heden nog te zien \ ö Mag my dit gelukken — Hoe blyde zal 'k hem drukken! — Hem aan myn boezem drukken! p : * * Hy zal zyn dierbaar meisje trouwen. Dcez' echt fpreidt waar geluk ten toon. Life is zo braaf, zo goed een meisje , En Btrnard de allerbeste zoon'! * * * 6 ! 'kWaan . . . dat ik hem reeds aanfehouwe Dat hy reeds al myn leed verzagt. Ik voel zyn. kus . . . voel my omarmen Van hem, dien myn verlangen wagt! -»},' u • Hoe  C 33 ) * * * Hoe heuglyk zal myn lot niet praaien ! 'kMag haast myn Bernard wederzien! Nog heden zal'k gelukkig wezen Ik hoop hem heden nog te zien! ó ! Mag my dit gelukken ! Hoe bly zal ik hem drukken ! Hem aan myn boezem drukken! — Ja, myne goede moeder, gy zult ge* lukkig wezen. Dees avond zult gy voor,, zeker dien waarden bernard nog we- derzien. — O lieve Hemel! zyt gy het, ,, myn lieve kind! laat ik u omhelzen. By welk toeval? . . . Maar hoe weet gé ,, toch dat bernard? . . . ik heb hem ,, op den weg ontmoet. _ Bie goede rJi's„ b e t h ! wat zal die bly zyn. En haare meestres! Zy is het die bernard zyn „ ontflag gekogt heeft, zoo wel om my dien Zoon weder te geeven, als om lis., be th met den man, dien zy bemind, te laaten trouwen. Koom laaten wy hun fchielyk gaan zeggen. .... j_aat my c >, toch  C 34 ) „ toch door, ik wil de eèrfle zyn die hun dit goede nieuws brengt." En zie daar haar uit alle raagt naar julie loopcn, die door het overhaast geweld van het fpinwiel verwittigd zynde. . . . Maar zy had den tyd niet om tc vraagen, wat haar dus deed loopen. . . — ,, Hy heeft hem gezien. Hy ,, koomt. . . . Hy is nog maar zes mylen ,, van hier, dees avond zien wy hem voorzeker" Men begreep wel, dat zy van bernard fprak; maar haare denkbeelden, waren door dc overmaat haarer vreugde zoo verward , dat zy zeer lang zou hebben k-nnuen praaten zonder dat men haar begrepen had, indien ik haar - vertolker niet ware geweest. Het is niet noodig te zeggen, hoe groot de blydfchap van liseet ii was. Men nam voor om bernard te gemoet tc gaan. Ik maakte my hier van reeds ccn feest irt myne verbeelding; maar Mevrouw d'arleville ftond my niet toe om die aangenaame party by te wooncn. Zy bad door geld een geneesmeester overgehaald om Pyrame op het Kasteel op te koo.  t 35 ) koomen pasfei, waar dat arme diertje meer rust zou hebben, een zuiverder lucht iriademen enz. — Ik moest dus terftond vertrekken. Ik ontmoette bernard wel; maar het rytuig, waar ik my in bevond was het myne niet. Ik kon zelfs niet verzoeken , dat men wat langzaamer zou ryden, en kon flens door het portier eenig teken aan myn vriend geeven. Myn waarde vriend keerde naar zyne achtenswaardige grootmoeder te rug: hy ging zyn lot met dat zyner minnaresfe vereenigen, en myn byzyn ," dit wist ik zeker, zou zyn geluk voltooid hebben, en ik -noest my verwydéren ! Wreede noodzaaklykheid! die ons onze vryheid doet verkoopen om ons 'beftaan te verkrygeh, tot hoe vcele Opofferingen dwingt gy ons! C 2 NÉ-  C 35 ) - =^^==—— ,g8 NEGENDE HOOFDSTUK. ONTT REKKING.. E enigen tyd daar na vertrok Mevrouw d'arleville wel weer .naar Parys ; maar voor dat maal was de Abt niet ziek. Daar. enboven behoorde liet onderwerp dier reis volftrekt tot zyn bellek. Op twee of drie tydvakken van het jaar, onttrok Mevrouw d'arleville zich der waereld, en ging zich dan geduurende eenige wceken, in een Klooster opfluiten. Daar bedaarde eene volmaakte rust, eene zagte levensregel, cn eene volftrekte onttrekking van al liet aardfehc, de bitterheid, die haar liart door den omgang met de zondige waereldlingen verkregen mogt hebben, en herflelde dat vreedzaam en bedaard voorkoo- av:a  Cs?) men, dat de jeugd der geestlyken verlengd, en al, zyn' luister bewaard. Geheel met het hemelfdie bezich,zou het aardryk t'onderst boven hebben kunnen keeren, zonder dat de vroome vrouw daar door haare bedaardheid zou verlooren hebben, mits dat de plaats haar's verbly.fs daar van uitgezonderd was. Om de mo.oglyklieid van haar te kunnen koomen verftooren uit den weg te ruimen , veranderde zy telkens van plaats, en men wist nimmer welk klooster zy verkoozen had. De Abt echter was hier van onderligt; maar hy was zoo geheim , zoo getrouw in het volhouden van het plan tot volllrekte eenzaamheid, dat 'er zelfs geen middel was om zyne kluizenaarster te verwittigen , dat haar man ziek , en zelfs zeer gcvaaiiyk ziek was. C 3 TIEN-  C 33 t) TIENDE HOOFDSTUK. HET WELK NIEUWE GE, VOLGTREKKINGEN ZAL DOEN MAAKEN. D e n zelfden dag toen de devote vrouw naar haar eenzaam verblyf getrokken was, bad eene Tante den jongen d'arleville cn zyne zuster medegenoomen om eenigen tyd cp haar kasteel door te brengen. Mynheer d'arleville befloot om met my een reis te doen, die zyne zaaken vorderde. Wy vertrokken t'zaamen te paerd zonder bediende. In liet voorby ryden van een Heen eenzaam landhuis, deed een hond, die op het onverwagtfie uit kwam fchieten, het paerd van den Heer d'arleville ichrikken. De Heer d'arleville wierd uit het  ( 59 ) het zadel geligt , en aan het Iidofd ge* kwetst. De tuinman van liet huis kwam my te hulp; en door behulp eener draagbaar gelukte het ons om ,hcm in huis te brengen. De eigenaars van het huis waren afweezig. De arme tuinman , die wanhoopend" was over het ongeluk , door zynen hond veroorzaakt, gaf aan den gekwetften de beste kamer van het huis. En deed in de naastbyliggendc ftad een Chirurgyn haaien, diemy verzekerde, dat 'er geen het minste gevaar by was, maar dat 'er dit, indien de zieke vervoerd wierd, by zou kunnen. Tcoomen. Ik moest dus met hein in dat huis blyven, in het welk ik , de tuinman uitgezonderd' , alleen was om Bèta op te pasfen. Doch ik was daar niet lang of. . , IK bad aan moeder simhet het ongeluk , dat den Heer d'arleville overkoomen was gemeld. Op zekeren tyd dat hy een weinig Hiep ging ik op het' bordes , het welk naast zyné kamer kwam, wat lucht fcheppen; ik zie éene vrouw aankoomen , die geheel met ftof én zweet overdekt is , met het bloote hoofd , én h'aare' hoiren door 1 den wind rondom C 4 haar  C 4* ) haar hals geflingerd, verhaastende haaren, tred , zonder êenig padt te volgen ,' maar Mgtftreeks op het huis aankoomende, liaande zoo weinig acht op den oogst, die zy vertrapte, als op de doornen, die haar de beenen aan ftuk ftaaken. Zy nadcrd my bynaar ademloos; ik zie haar aan; wy herkennen, malkander. . . . Het was justine.... Zy valt door vermoeijing uitgeput neder. Daar verloopt een geruime tyd eer zy fprceken kan. Eindlyk vraagd zy my, hoe Mynheer d'arleville vaard , fmeekt my om haar ergens te verbergen. — Maar toen ik haar zei, dat de kamer, om de zwakheid van den zieken zoo weinigverlicht was , dat men 'er naauwlyks de Voorwerpen in van elkander onderfcheiden kon , werpt zy zich aan myne knién zonder dat ik haar dit beletten kan, en bid my haar in de kamer te brengen. Zy ftond niet op, voor dat ik haar verzoek toegeftemd had. Zy trad al bcevende binnen; naderda zagtjes het bed, plaatttc zich daar voor; opende dc gorttyae» een weinig, cu wendo l:aa.  C 41 5 haare oogen volftrekt niet van M. d'ari e> v i l l e. De tyd om het geneesmiddel in te neemen daar zynde, maakte ik het ge reed, Justine fmeekte my met gevouwe handen , en door tekenen om haar toe te ftaan, dat zy het den zieken mogt géér ven. ... Ik gaf haar het glas, dat ik in de hand had. Zy nam Jiet met vervoering aan, reikte het bed over, terwyl zy het gordyn agter zich hield, om voor te koomen, dat zy gezien zou kunnen worden. — Zy was zoodaauig aangedaan en ontroerd, dat dc drank half uitgeltort was, eer de zieke dien kreeg. Toen de tuinman kwam, zeide ik, dat justine eene oppaster was die ik van Parys had doen koomen. Zy hielp my dit volhouden door haare tederheid en zorgen te maatigen, wnneer hy in de kamer was: maar hoe vergoede zy zich dit, wanneer zy en ik llegts te laameri by hem waren! vooral wanneer M d'ar. leville fliep ' Op zekeren dag onder andere dat hy dit deed, hong zyne eene hand buiten het bed, na zy hem langen tyd beC 5 fchouw-  'C 41 O fehouwdhad, om zich te overtuigen , dit -hy in flaap was, boog zy zich neder, cn kuste die; vervolgens viel zy my om den bedrukte my met al haar magt in heure armen zeggende. _ „ Ach! niyn vriend! welk „ geluk ben ik u verfchuldigd ! " Dan ABèiE en haar broeder, aan welken ik gefchrevenhad, waren op hunne terugkomst. De vroome vrouw zelve zouniet lang vertoeven, wyl de tyd haarer eenzaamheid verltrekcn was. Justine moest zich verwyderen. Daarenboven was de zieke buiten gevaar, cn ik beloofde haar om daaglyks tyding van hem te zenden. . . . Toen zy vertrok-, nam zy eenige lokken hair, die men om het verbinden der wond gemaklvk te maaken, genoodzaakt was geweest af te knippen met zich, zy bezorgde die ergens m, cn plaatfte ze op haar hart. Zy waren alle fpocdig te rug. De zieke was in ftaat naar zyn Kasteel vervoerd tc kunnen worden, men raadc hem om, ten einde zyne gezondheid volmaakt te her-' ftcllen , de wateren van Aken te gebruiken; ELF-  C 43 > ELFDE HOOFDSTUK. WONDER DER LIEFDE. ü'enige zaakcn ftrekten my ten voorwend-, fel om niet meê te reizen. Ik wist die niet, al de fnecdigheid eens minnaars, die vreesd om zich te moeten verwyderen, te doen gelden. . . . Nimmer, neen, nimmer zon ik my van a d è l e hebben kunnen verwyderen. De tyd die ik nu zonder haar doorgebragt had, h.ad my getoond, hoe zeer haar aanzyn tot myn geluk noodwendig was. Toen zy met haare Tante vertrokken was, omhelsden haar broeder en ik malkander; de Tante, die eene dier goede vrouwen van den ouden goeden tyd was , deed insgelyks a d è l e was daar; ik durfde eene bewceging maaken. ... De goede Tante zou by; ge-  C 44 ) gelegenheid van een affehcid, niets natuur* lyker gevonden hebben; de vader had 'er' zich niet tegen gefteld, maar adcle fcheen te vreezen, dat ik van de gelegenheid gebruik maakte. Ik bemerkte die vrees, eer» bicdigde haare geftrengheid , cn vond in haare verlegenheid een vergelding, aan welke ik de grootfte waarde hegtc. By haare terugkomst, deed zy in de overmaat haarer erkentenis voor de diensten, die ik haare vader bewezen had , een (lap naar my, doch de fchaamte wederhield haar. Ik had echter het voorneemeri bemerkt, en myn hart gaf zich meer dan ooit aan al dc beguichelingen der liefde over. Te vergeefsch bood de reden my haaren fpicgel. — ,, Waar in ,, ben ik fchuldig?" vraagde ik aan my "zelve. ,, Ik zal alleen door die liefde ly ,, den." Nimmer zal adóle wectcn. . . . ,, Zinlooze als ik was!" myne öogen zeiden haar eiken oogenblik het geen myn mond haar niet durfde vcrklaarcn. De haare. .. . Ik durfde my vleien 01 Liefde! hoe fpeelt gy met dc zwakke fterv-êiingen! De  C 45 ) De jonge d'arlevhLe had meet moeds dan ik. Het is waar, dat de bezitting , de zekerheid van bemind te worden, en aan den anderen kant de ouderliefde In 't eind hy had vermoogen genoeg op zich zélvcn om julie te verhaten, en zyn* vader te vergezellen. TWAALF?  < 45 ) TWAALFDE HOOFDSTUK. JUSTIN OF FEL IX, Sints die reis voorgenoomcn was, zogt men naar een bediende , wyl geen van die , welke in buis waaren aan Mynheer d'arleville behoorden. Ik fchreef aan de goede moeder simplei, ten einde zy door hulp van lisbeth 'er een mogt trachten tc bezorgen , zoo als men dien verlangde. Men vorderde niet meer van hem, dan dat hy bekwaam moest weezen tot de oppasiïng, die een zieke noodig heeft. Van zynen kant beloofde M. d'arleville om hem niet als een gemeen bedienden te behandelen, om hem by zich in dc koets te houden, enz. Eenige dagen na dat ik inyn' brief afgezonden had, meldde men my  C 47 > my, dat'cr iemand was om my te fpreeken; Ik ga. ... ik vind justisï in mans-, klederen, het hairen de wiukbraauwen zwart gemaakt, een grootc das om, in een woord,, zoo wel verkleed dat ik haar in 't eerst 7.elf niet kende. — ,,. O.gy!" zeide zy tot my ,, gy1, aan wien ik reeds zoo veel verfchuldigd ben , volmaak bet geen gij begonnen hebt . Gy moet my aan den Ileere d'a r l.k v,l lis voorftellen , cn maaken, dat by my aanncemd, om hem op zyne reistc verzeilen." I K wilde haar de moeilykheid hier van aantoonen: haar gefmeek, baare traanen lietten my neit toe haar te wederhouden; ik moest dan doen, bet geen zy verlangde. Ik ftclde haar voor als een man van een goede famic'jc, die ongelukken ondergaan bad; cndic fmts korts uit een kraakte gekoomen was. In. 't eind ik zeide alles, wat ten voordeele kon zyn, en eenigzihs ter verfebooning kon dienen voor de verleegc houding, die men in hem vinden mogt. Al«* les Haagde naar wensch. Ik ging haar baaien om haar binnen te geleiden: aan dc deur  C 43 ) deur gekoomen zynde was zy genoodzaakt om neder te zitten, zy beefde , en was op het punt om in zwym te vallen, doch dit duurde flegts één oogenblik. Zy ftond fpoedig op. — Gaan wy naar binnen." Zei zy ,, fchielyk, ik heb alle myne kragten ,, vergaderd." Zy trad Waarlyk met zulk een ftoutmoedig voorkoomen als eenigzins met een zagte gelaat gepaard kan gaan, in de kamer , en antwoorde zeer wel op alle de vraagen , die M. d'arleville haar deed. M. d'arleville vroeg haar, hoe haar naam was: — ,, Ju tin" antwoorde zy. M. d'arleville.was bezig om het lint om zyn nagtmuts te binden Hy flaat de öogeu op. Zyne vingers laaten het lint, liet welk op zyne fchouders valt, glippen. Zyne handen blyven om hoog geheven, even als of hy nog bezig was het te knoopen . .. ,, justin?" herhaald hy met eene beevende ftem , en deed eene pooging op zich zeiven. Vervolgens voegde hy 'er na eenig ftilzwygen by: ,, lk had liever" hier raap. te hy zyn lint op , en vervolgde om het vast te knoopen, doch deed dit werktuig- lyk.  C 49 ) lyk. ,, Ja ik heb liever, dat gy een' ande* ren naam aanneemt. — Indien dees naam Mynheer mishaagd." . . — Ach! neen hernam hy met drift", neen in het minste niet. ,, Het tegendeel is waar; maar ik „ heb toch liever, dat gy eenen anderen „ aanneemt. — Wel nu! Mynheer, noemt „ my f elï x Ik heb wel hooren zeggen , dat „ dit gelukkig betekend; en ik zal zulks ,, wezen, indien gy de goedheid gelieft te ,, hebben om my in uwen dienst aan te neemen. — Zoo gy a;:n de goede gedach,, ten, die ik voor u opgevat heb, beanf woord, 'zal ik verheugd zyn u in dienst ,, te hebben. . . . Waarlyk ik ftel belang in u " Het hart van justine was toegefloten. Ik zag dat zy op 't punt ftond om in traanen uit te bersten. Ik fpoede my om op te merken dat die man te voet was gekoomen , en rust noodig had: ik bragt haar in een ander vertrek. Twee dagen daar na vertrok justin» met M. d'arleville en zyn zoon , die my telkens fchreeven, dat zy met hunnen nieuwen bedienden ten uiterften ingenoomen ü wa-  ( 5o ) waren. Zy hadden den tyd niet om ëéne ordre te geeven. Felix las in hunne oogen , en hunne minfte verlangen zelfs wierden voorgekoomen. By de minfte onpaslykheid bewees hy de grootfte oplettenheid, de tederfte zorgen. Zy hadden ook wezen» lyk genegenheid voor hem. Zy uoemden hem fteeds hun waarden felix, en zy behandelden felix, zoo veel de welvoeglykheid zulks toeliet, meer als vriend, daH als bediende. DER.  C 51 ) DERTIENDE HOOFDSTUK. DE NATUURLYKE KINDEREN. JJ e eerlte brief, die julie aan den jongen d'arleville fchreef, diende om hem te melden, dat zy hoop had om binnen enigen tyd moeder te worden. Zy voedde dia reeds voor zyn vertrek, maar maakte daar van tqen u t kieschheid een geheim. Men weet echter hoe groot, hoe fterk die vreugd is, die eene jonge vrouw ondervind, wanneer zy voor 't eerst de hoop voed om moeder te worden. Men weet, hoe hoog die vreugd klimt, wanneer hy , aan wien zy dezelve verfchuldigd is, zoo teder zoo vuuliglyk bemind wordt als d'arleville. Men oordeele dan, hoe veel het aan j uüe moest kosten , om hem hier van niet Da te  C 52 ) te verwittigen; maar zy beminde hem te oprecht om te begeeren , dat hij in zyn pligt nalaatig zou zyn Wie weet of hy wel zou hebben kunnen befluiten om te vertrekken. Wie weet zelfs , hoe veel het hem koste om van haar 'afgefcheiden te blyven, fints hy wist, welk een nieuw recht zy op zyne tederheid had? Een vader die zich, in een zwakken ftaat zynde, in een vreemd land bevond, kon hem alleen hier toe noodzaaken. — Hy vertrooste zich door het denkbeeld, dat julie eindlyk het verzoek in zou willigen het welk hy* haar meermaalen gedaan had, om zich naamenlyk aan hem door een heimlyk huwlyk te verbinden. Zy kon zeide hy, den naam van echtgenoot niet langer aan den vader van haar kind •weigeren, te meer , wyl dat kind zich anderzins door de wetten veroordeeld zou vinden om nimmer een naam of famielje te hebben. — ,, Wel nu"! „ antwoorde zy hem, »» hy zal hier door des te meer verpligt ,, zyn om verdiensten en deugden te bezitten; en zal die zekerlyk verkrygen , wyl „ by  C 53 ') ,, hy reeds vroeg de noodzaaklykheid hier ,, toe zal gevoelen. Bloot gefteld zynde ,, aan de verwytingen der dwaazen en der ,, boosaartigen, zal zyne bevalligheid de goedgunftigheid der braaven affmeeken, en zyne verdiensten zullen hem die verwerven; zyne edele fierheid, indien het ,, een man is, zal de belediging voorkoomen! en zyne dapperheid zal die ftrafFen, zoo men hem die al durfde aandoen; maar wie zou zulk eene wreedaartigheid op ,, zich kunnen verkrygen ten opzichte van ,, een wezen, het welk door perfoonlyke verdiensten het ongelyk eener geboorte uit ,, zou wisfehen, die niet van hem afgehangen beeft? Het zyn die kinders alleen, die geluk,, kig zyn , zeggen de dwaazen. Een verftan» dig mensch zou zeggen. — Zy zyn het alleen , die alles doen wat noodig is om „ over het lot te kunnen heerfchen. In de ,, daad de anderen, op hunnen ftaat fteu,, nende, gevoelen in de gelegenheid flegts ,, de noodzaaklykheid om tegen het ongeluk D 3 „te  ( 54 ) ., te kampen ; en men verliest het altoos in „ zu'k een tvveeftrvd , wanneer men zich ,, niet lang te vooren tot denzel.en voor,, bereid heeft Natuurlykerw ze in de Maitóckappy entfangên, behoeven zy het ,, recht om in dezelve :e verfchynen, niet ,, te koopen Door een aantal vreemde ge„ voelens, oven.1 aangehaald woidende, zyn zy niet tot den moeilyken taak, om de gevoelens door pcrfoonlyke hoedanig. ',, heden te winnen veroordeeld. Eindlyk, „ de geboorte , dc verbintenisfen , de aan,, zicnlyke bedieningen, de rykdommen, dit ,, alles vormd ten zynen voordeele eene „ masfa die bet natuurlyk kind alleen door ,, zyne verdiensten op kan wcegen. Van „ zyne kindschheid af gevoeld hy de nood,, zaaklykheid om door zich zeiven te gelden; „ van jongs af aan legt hy zich hier op toe; ,, en men verwonderd zich , dat hy gelukkig ,, is! Ik zeg gelukkig, om my van de ge. ,, woonlykc uitdrukking te bedienen. Zyn ,, zoogenaamd geluk, gelyk ik reeds ge5, zegd heb, is niets dan het vermogen ,, om  C 55 3 ',, om het lot te boven te kunnen ko«,, men." ,, Maar. bm van een meer nabyzynde „ voorrecht te fpreeken , hebt gy nimmer opgemerkt, hoe veel meer de natuurlyke ,, kinders van hunne ouderen geliefd worden , dan de andere? Dit is,om dat zy de, „ vruchten der liefde zyn , zeggen de dwaazen ook. Indien dit zoo was, zou zulks het zelfde zyn ten opzichte van de eerstgeboornen uit huwlyke van verkiezing. ,, De ondervinding echter toond dat dik* ,, werf de andere nog tederder bemind wor» den. En hoe zou dit anders kunnen zyn? De noodzaaklykheid tot byftand, in ,, welke zy zich bevinden , fpreekt zoo fterk voor hun! De onzekerheid van hun lot ,, maakt hen zoo belangryk ! Het ongelyk, dat men hun aangedaan heeft, geeft hun ,, zulke heilige rechten! ... De natuur ,, heeft in de'harten van alle vaders van al,, le moeders de tederheid de kinderliefde geplaatst ; maar hoe veel werkzaamer, hoe veel fterker wordt zy, wanneer zy D 4 „ een  C 56 ) een fchet-fel ten voorwerp heeft, het „ welk des te inneemender is, wyl het zich ,, aan de ongenade van het lot blootgefteld ziet! " ,, En hoe zeer moet de moeder van een „ kind, het welk zoo tederlyk bemind word, ,, zelve bemind worden! Neen, myn vriend, „ neen , fpreek my niet meer van den echt. ,, Wanneer ik blyf, gelyk wy nu zyn, zal ik fteeds meer cn meer bemind wor-; ,, den Wanneer wy eens door een onver,. breekbaaren band vereenigd zyn , wie „ weet? ... Ik heb 'er zoo veel voorbeel„ den van gezien ! Eindlyk myn waarde „ vriend, ik verlies myn' eerften ftaat, en „ het ongunstig denkbeeld, het welk men ,, meest al aan dcnzelven hecht, niet uit „ het oog. Ik bemin u te teder om u aan de „ verwytingen uwer reden, aan den billyken ,, toorn van uw geflacht bloot te ftellen. „ Heden bezit ik u ongeftoord, en zonder ,, vrees. Wanneer ik uwe echtgenoote ge„ worden was, zouden uwe ouders u aan „ myne liefde trachten te ontrukken. Zoo „ hen  C 57 ) hun dit al niet geluktte , zouden zy 'er reiï ,, minste aan werken, en dan zou ons ga- luk reeds geftoord wezen. Zoude ik zelfs ,, niet altoos kunnen vreezen, dat de tyd ,, uwe liefde verkoelende. . . . Vergeef ,, het my myn vriend, vergeef het my, ,, maar wy zyn gelukkig, laaten wy dan ,, niet meer begeeren. Geloof my, de on,, verzaadlykheid word in alle opzichten ,, geftraft;en wees verzekerd, dat gy in uwe ,, echtgenoote geen verliefder minnares voor ,, u, noch geene tederer moeder voor uw ,, kind zou vinden dan in uwe ]unr.(*)." Zy had aan het begin van haar' brief, als een opfchrift deeze bekende vaerzen uit den brief van heloisb aan abaillard geplaatst. Dat flegts de zaligheên der min ons faamver- C binden! Het hard gareel des echts is niet voor ons (_ gevormd ! — 'k Zal (*) Men gedenke echter altoos dat dit betoog tot geen verdediging kan dienen. D 5 d. v.  C 58 ) -1c Zal in nw trouwe min altoos myn wellust (vinden — Het boei hen, die de zugt naar wisling (ftaag beftormt! Neen — waare tederheid kan voor geen on(trouw vreezen. Mén weet, dit is genoeg : — en volge uw (wenk, natuur! Ex zie daar het gevaar ! .... VEER-  < 59 > m. ^—^a@= jg VEERTIENDE HOOFDSTUK. ZIE HIER HOE MEN BEMIND. JVTevRouw d'arleville kreeg in 'c hoofd om naar Parys tc rug te keeren. Wy vertrokken in een koets ; de Abt fal acio plaat»! fle zich met haar agter in dezelve. Ik zat over hem, en a d è l e over haare fchoonmoeder. De verachtlyke huichelaar maakte van het voordeel dat deeze fchikking hem gaf dikwerf gebruik om adele ftrak aan tc zien, zonder dat Mevrouw d'arlevill e zulks gewaar kon worden; maar ik , die hem fiiet uit het oog verloor, ik kon nier. uitdrukken , wat ik leed Ik ftond op het punt om my te verraaden, toen ADèLZ my een vertroostenden oogwenk toe wierp, en voorgeevende, dat zy een weinig koude ge-  gevoelde, een Calèche opzette, die zy zeer laag over het aangezicht liet hangen ; vervolgens ftclde zy zich in het postuur van iemand, die overwonnen is van den ilaap, cn plaatfte zich in den hoek van het rytuig, zoo dat ik alleen een weinig van haar gelaat kon zien , en dat haare knie de myne raakende . . . Ongelukkig zy, die niet oordeelen kunnen, wat ik gevoelde ! Zy kennen de toovcryc der liefde niet. B1 het aankoomen booden wy dc hand aan de Dames om uit het rytuig te flappen. Mevrouw d'arleville leunde op ons beide. Ik beefde uit vrees, dat adcle het zelfde mogt doen. Op het oogenblik dat zy de hand uitfteekt, die zy den Abt moest geeven , ziet zy my aan , leest in myne oogen, wat 'er in myne ziel omgaat, trekt terftond haare hand weg, als moest zy haar kleed daar meê ophouden, en met de andere fterk op my leunende. ... De myne was onder haar' arm. . . . Eene fchielyke , zagte en beurtlingfche drukking. . . . Wat zouden wy meer gezegd hebben, indien wy gefprooken hadden ? Maar wy waren in ze- k»r-  C 61 ) kcrheid voor ons zelve , wyl wy niet fpraken; en gaven ons ter goeder trouwe aau al de bekooringen der liefde over. 1 Voor my ik kon geen oogenblik meer zonder adcie leeven. Zelfs wanneer zy in haare kamer zynde, het my niet meer mooglyk was om haar te zien, vergoede ik my dit door te trachten om haar voor het minst te hooren. Naast haar kamer was eene duistere gallery, in welke eene deur kwam, die haar een vryën uitgang gaf, doch deeze was toegéfpykerd. Al den tyd die' a d è i. e cp haare kamer Heet, br?gt ik op die plaats door. Daar met het oor tegen de deur liggende, was de minste beweging, die ik hoorde, een genot voor my. Ging zy, dan was myne adcmhaaling met haare fchreden gelyk. Sprak zy tegen baar vogeltje, élk Jtlreelend woordje , dat zy hem gaf, drong door myn hart. Tot zelfs het kreuken van haar kleed, wanneer zy zydeftoffen aan had, deed. my van vermaak opfpringen Maar in welk een verrukking was ik, wanneer zy haare harp in de hand nam. . . Het waren altoos Romances, die zy zong, foinwyl hoorde ik,  C o's ) ik haar na dc vaerzen, die eenige overeenkomst op onze omftandigheid hadden, wat ophouden en ^ugten. ... Dan op myne knieën de arme naar die deur, die ons fcheidde, uitftrekkende, verwenschse ik die, ent dat zy my ten hinderpaal ftrekte , en bedankte ik ze voor het geluk, dat ik haar vcrfchuidigd was. ... In het midden dier verwenfchingen eii dankbetuigingen gevoelde ik my als buiten my zeiven: Geheel aan de bcguichelingen eener brandende verbeeldingskragt overgeleverd, waande ik my aan de voeten van adcle te bevinden, ik hoorde haar zugcen , ik ademde haaren adem in, ik gevoelde tot zelfs de aanraking van den dampkring die haar omringde Liefde! Liefde! wie zou na zulke aangenaame gewaarwordingen het leven kunnen draagen , indien de tusfehenpoozingen, die dezelve vervangen, niet door de herinnering of de hoop vervuld wierden. VYF-  V YF TI END E HOOFDSTUK. AANSLAG. Zoq myne liefdedrift daaglyks'ff erkerwierd, was dit het zelfde met mynen onwaardigen medeminnaar. Zoo dikwerf hy zyne oogen, zonder dat Mevrouw s'aiiïvïlib zulks gewaar kon worden, op ADèLE vestigde , hadden zy ik weet niet welk eene fomberheid en ontugtigheid ; zyne oogappels draaiden in zyn hoofd; zyne wenbraauwen naderden malkander door de zaamentrekking zyner wangen; zyne ademhaaling kwam met geweld'door zyn neus; hy neep zyne vuisten toe; de fpieren zyner beenen lieten zich fterk zien; in een woord, mea meende te zelfder tyd een Sater, die door de fterkfte. driften gefolterd word, en een mons-  monster, dat een heimlyk ontwerp fmecd, ia hem te zien. Dit laatfte denkbeeld vestigde myne aandacht. De uitkomst toonde maar al te wel , hoe gegrond myn voorgevoel was. Op zekeren dag, dat noodzaaklyke bezigheden my een langen tyd van huis hadden gebonden , vernam ik by myne terugkomst, dat Mevrouw d'arlevm.i.e met haare kaWnier uitgegaan is, dat alle de bedienden verfcbillende boodfehappen voor den Abt zyn'gaan verrigten; eindlyk dat uitgezonderd de oude deurwagtftcr, die my dit alles verhaalde, 'er niemand in, huis was dan a d è l e cn hy ! . . . dan a d è l e en hy, herhaalde ik al zidderende by my zeiven, tn reeds was ik op de donkre gallery. liefeerste gerugt, dat myn gehoor treft, is het vallen van een ftuk huisraad. Ik luister, en bemerk de beweging van twee perfoonen, die zich tegen malkander te weer ftellen zonder te fpreeken. Toen wierp ik my met al myne magt tegen de deur, wierp die in den eerste op den grond .... Hemel! welk fchouwfpel deed zich voor myne oogen op! ADèLE door een doek, die haar op den mond    C *5 ) mond was gebonden, bynaar verfinoord haare handen door een koord by een gebonden, haare haïren verfpreid, haare kleeding in wanorde; de Abt met een dolk gewapend, laatende haar geene keuze over dan die der fchande, of van den dood. . . Hy verlaat haar, valt op my aan, zyn wapentuig koomt op een rib en breekt. . . Ik werp hem in het zelfden oogenblik ter aarde; en terwyl ik hem met myne eene hand brullende onder myne knie hield, greep ik met de andere het overfchot van den pook, en zou het aardryk van dat monster verlost hebben , indien a d è l e myn arm niet wederhouden had. De haare waaren nog gebonden , dc doek was nog op haar mond. Om baar daar van te vevlosfen, verliet ik den Abt, die van dit tydftip gebruik maakte , zich op de knieën wierp, en ten einde bns tot vergifnis te bewegen, alles te werk ftelde , wat de vrees en laaghartigheid iemand in kunnen geeven. Men wreekt zich niet meer, wanneer het gevaar voor by is. Hy fcheen wezenlyk berouw te gevoelen. Wy fchonken hem vergifnis , op voorwaarde , dat E by  C 66 ) hy zoo fpöedig mooglyk het huis zou vcr« laaten, cn zelfs tot zoo lang adcle niet. meer aan zou zien. Hy deed alle de belof. ten, alle de eeden , die wy van hem vorderden , cn beleed alles Hy zei , dat hy fints lang het ontwerp had beraamd, het welk hy nu had trachten ten uitvoer te brengen. Reeds des morgens geoordeeld hebbende, dat hy het dien zelfden dag ten uitvoer zou hebben kunnen brengen, had hy by het koffy drinken behendiglyk een flaapverwekkend poeder in het kopje van adcle weten te werpen, die in de daad nauwlyks den tyd had gehad om zich naar haare kamer te begeven en zich ter rust te leggen. Vervolgens had hy 'er in weeten te koomen door behulp van een , dubbele fleutel. Hy had haar de handen gebonden door een koord met knoopen, die op die wyze gelcgt waren , dat zy niet konden klemmen , dan wanneer zy die door haare^ poogingen om hem te weêrftaan toe zou trekken; hy had haar hier na een doek op den mond gebonden, die hy bezig was toe te knoopen, toen zy uit haaren flaap was ge- koo-  koomen; en wat zy ook gedaan mogt hebben , haare poogingen zouden door zoo' veele voorzorgen vrugtloos gèweest zijn en zonder my had zy voor zeker onder zyne helfche listen bezweken. I k zidderde , toen ik deezen laamenloop' van misdaadige oogmerken hoorde: maar ik vergaf liet hem, en wat zoude ik niet vergeeven hebben ter guufte van het tedere belang , het welk adHe voor my betoonde ! Vooral toen zy het bloed door myne kledere ziende koomen met de grootfte ontftcltenis uitriep. . ■ . Groote Hemel! Wat zie ik? Gy zyt gekwetst! Schielyk Mynheer, ., zich tot den Abt vervoegende. Ik fmeelc u, loop fchielyk om een bekwaam Chi,, rurgyn. Uw iever in dit geval kan al,, leen uwen misdaadigen aanflag uitwisfehen.' „ Denk dat zyn leven." . . . Zy Weerhield zich; maar haare oogen, die zich op my vestigden, voleindigden den zin. De myne moeten haar wel gezegd hebben hoe' waardig myn beftaan my wierd, wyl zy zichf verwaardigde om in het zelve belang te ftellcn. Es Isr  C 68 ) Ik ftelde haar ten opzichte van myna wond gerust, die ook waarlyk zeer gering was. Een geneezend water, het welk zy my gaf, flopte het bloeden; de Chirurgyn had byna niets te doen; en in weinige dageu was ik geheel geneezen Ik verminderde myne bezoeken in de duistere gallery niet. Ik was, 'er niet alleen geduurende het grootfte gedeelte van den dag, het welk ad è l e in haare kamer Heet, maar ook het grootfte gedeelte van den nagt. Dc eeden van den Abt ftelden my niet gerust. Te vergeefsch zoud ik getracht hebben om 'er aan te geIooven, iets dat ik niet weet te noemen , weerhield my hier in. Het fcheen my toe dat zyn gezicht valfcher was dan ooit. Ik kon my niet weerhouden om te denken dat hy eene nieuwe misdaad fmeede, en ik zou a d ë l e als verlooren geacht hebben , indien ik een oogenblik opgehouden had om voor haar te waaken. ZES-  C 69 ) ggu 1 ■ ■ 1 1 —===3g zestiende hoofdstuk. LETTRE de CACHET. Jti et was des ochtends zes uuren. Ik had een brief van bernard, ontfangen. Hy was my door een bediende ter hand ge. fteld, die , fchoon nog zeer jong zynde, een ongemeen vlug begrip had. Ik wilde aanvangen om te antwoorden , toen ik juist drie kaerels in myne kamer zag koomen, een hunner zeide my, dat hy een bediende der politie was , en eene orde van den Koning had om my gevangen te neemcn: Het eerst dat ik deed beftond in naar myn degen te grypen; de twee dienaars hadden 'er zich meester van gemaakt, en de bediende bragt jmy op een yry minzaame toon voor oogen , E 3 óat  C 7* ) dat dc wederftand niet alleen flegts een nutloos ongeluk , maar een ongeluk, dat myn lot flegts verzwaaren kon , te weeg zou brengen daar in tegendeel de onderwerping, veelal de nienichen tot toegevenheid bewoog. Ik wilde voor het minste weten, waar mede ik belchuldigd wierd, wyl ik nimmer iets gezegt, noch iets gedaan had, waav over ik my zelvcn iets te verwyten had. — Myne bediening", was het antwoord , ,, vorderd ,- dat ik u gevangen neeme. ?, Zy gaat niet verder. Ik geloof waarlyk, ,, dat gy niet fchuldig zyt. Uw voorkoo,', men is zeer gunstig, en ik beken u, dat ,, gy my veel deelneeming met uw lot in- boezemd; maar ik moet gelioorzaamcn. Alles wat ik u kan belooven is , dat >!k ,, by den Gouverneur van het kasteel ,, in uw voordcel zal fpreeken, ten ein,, de hy uwe gevangenis zoo veel moog,, lyk verzagie. Ik fta in zyne gunst, en ,, ik geloof u te kunnen verzekeren, dat ,, hy by den Minister uw Advocaat zal wil,, len zijn. Maar ik verlies nu flegts myn tyd , en zou my hier door fchu'dig maa-  C 71 ) maaken. Koom, Mynheei gaan wy fpoe„ dig " I k was in een foort van verbystering. Alle myne denkbeelden waren zoodanig verward , ..-dat ik 'er in de daad geene hoege. naamd had. Men maakte van dat tydftip gebruik om my wech te voeren , en Sn een rytuig te plaatfen, dat my op den hoek der ftraat wagtte. Toen het voortging kwam ik eerst von myne verbystering te rug, en gevoelde toen de yslykheid myns toeftands. Naar eene gevangnis gevoerd zonder te weeten waarom, noch hoe lang myne flaaverny zou duuren , aan myne vrienden , aan myne goede moeder, aan de aanbidlyke, de beminlyke adcle ontrukt te zyn! . . . . De traanen ftroomden langs myne wangen a d e l e ' gy van wien ik my niet een enkel oogenblik kon vervvyderen ! hoe veele eeuwen zullen veiioopen, eer ik ,, my in uw byzyn weder zal verlustigen ? tc, Helaas ! wie weet of ik immer ? . . . . ,, Groote Hemel! indien het voor altoos is , li dat ik haar verlaaten moet, herneem, herneem dan terftond een aanwezen, dat E 4 »= sy  C 1* ) »» ?y my gefchonken hebt, maar dat uwe „ goedheid over adele waakc. Van haa,, ren vader , van haaien broeder afge- fcheiden zynde had zy my alleen om ,', haar tegen de aanflaagen van dat mons„ ter te verdedigen, en men rukt my van haar af! Hoe zal zy nu de aanflagen van dat verfoeilyk gedrocht ontkoomen? «, Lieve God ! Zoud gy dan zulk een volmaakt wezen alleen gefchapen heb. ben om het der misdaad op te offei, ren?" D e officier der politie wilde eenige woorde van vertroosting tot my fpreeken, maar daar ik geheel in myne droefheid verzonken was , hoorde ik niets. Hy verkoos de party om te zwygen. Wy hadden reeds eenige uuren voortgereden , toen een geweldige fchok, en het fchreeuwen van den Officier der Politie en zyner twee dienaars , my uit myne bedwelming riepen. De as van een der wielen was gebroken. Wy Waren naby eene heiberg, die op hef ganfche land geheel alleen ftond. Wy moes-en daar in gaan, en vvagtep tot de postiljon volk uit bet \  C 73 5 het naaste dorp had gehaald om den wagen te maaken;_ het was ten minste een halve myl van daar. Daar was flegts een vertrek in de herberg; hier viel dus niet te kiezen. E 5 ZE»  C 74 ) ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. DE TWEE MIDDELEN. ^»ty bevonden ons daar fmts eenige oogenblikken, toen wy een foldaat naar de zelfde herberg zagen komen, met de pyp in den mond „ gierenden van den eenen kant naar den anderen , met den hoed half op het hoofd, hebbende den fabel onder den eenen, cn eert meisje aan den anderen arm , dat hy mee ginds en vveér flingerdc. Beide fchreeuwden een garnizoens liedje. Zy koomen in. De foldaat ziet my , b'yft terftond zoo ftok ftyf flaan als hadhy het hoofd van Meduza gezien; fey werpt zyn pyp weg, ontflaat zich van bet meisje, verliest een weinig het evenwfgt naar agteren, tracht het naar vooren weder tc vinden , en vak in myne armen , roe-  C 75 ) ïoependc: — ,, Honderd duizend bomben ,, en kanonnen! hy is het! het is myn ,, waarde vriend! Hola! hei! waardin waar ben je ? toe fchielyk wyn en wel van den besten. Ik betaal. Wel farpebleu dat heet eerst toevallig- Ik heb gister myn „, geld ontfangen , en ben nog muizig. Maar zeg me eens, hoe duivel kom je 3, hier.'" Terwyl ik bezig was om te bedenken, wat antwoord ik aan sans-regret zou geeven, (men begrypt wel dat hy het was; zyn Regiment lag in garnizoen in de S^ad, naby welke wy ons bevonden) nam den Officier het woord, en gaf hem ten antwoord, „ wat raakt dat u " Hy fprak dit op dien norfchen toon uit, die de ondergefchikte ambttenaaren altoos aanneexnen. — „ Hoe! vroeg ,, je wat me dat raakt? Hoor je dan met, ,, dat hy myn vriend is?" — Myn geleider nam weder het woord, en herhaalde byna op den zelfden toon, dezelfde woorden. — ,, O! ïwüid eens vriendje." Zei sansregret, ,, dat is nu tweemaal, dat je me ;, de welfde beestachtigheid herhaald. Maar ,, wagt  ( 76 ) wagt je voor de derde, hoor! " Dit zeggende kg hy zyn pyp op de tafel, zette zyn hoed met eene fnelle beweging regt, en bragt reeds de hand aan den fabel. — ,, Sta my toe, dat ik hem antwoorde", zeide ik tot den Officier. — ,, Wel hy moet'twel tocftaan " zei saks r e gr e t, „ of ik zou 'er hem voor den duivel wel „ toe dwingen, als hy niet wilde. Laat eens hooren, daar fchuilt een myn onder „ het bolwerk; ik moet weeten wat 't is. s, Toe verhaald my alles, geen omwegen." Ik. koos de party om hem alles te zeggen , honpende dat de noodzaaklykheid om voor een hooger bevel te bukken, zyn' iever zon weerhouden. Ik kende hem niet regt: op het einde van myn verhaal zag ik hem de vuisten toeknypen, op de tanden knersfen, cn met een woedend oog myn geleider befchouwen; en toen ik wilde onderneemen om hem te bedaaren en neêr te zetten , zei hy, fp^cdig van zyn ftoel opvliegende: — ,, Wat, denk je dat ik je zoo „ als een mïsdaadiger weg zal laaten voeren , ?, daar je nzelven niets te verwyten hebt?" — In  C 77 ) In 't geheel niets, ,, antwoorde ik, maar ,, ik moet my des niet te min onderwer,, pen. ... Ik ben wel duivelsch", hernam hy, zoo ik het toelaat. De een of ,, andere fchelm zal onzen Koning bedro,, gen , en hem dien brief ontfutfeld bebben; ,, maar dat is om 't even: ik wil wel han,, geö, zoo ik toelaat, dat men het ten ,, uitvoer brenge! Luisterd eens Mynheer, ,, jy die met die mooje zaak gelast bent, ,, je moet hem laaten ontvlugten, en niet ,, langer dan nu oogenbliklyk. . . Wel nu! „ men zou zeggen, dat ge u bedenkt? Hoor eens, geloof me, doet het maar goedwillig of zoo niet "... De Officier wilde te rug wyken, maar sans-r.egr.et gunde hem den tyd niet, Hy trok zyn fabel, de Officier en zyne twee onderhoorïge namen de degens in de hand , en vielen alle drie te gelyk op hem aan. Wanhoopend zynde van my geheel ongewapend en buiten ftaat te bevinden om sans-regret by te kunnen ftaan, wierp ik my tusfchen beiden , beevende van vrees , dat hy onder de overmagt mogt bezwyken. — „ Laat », my  C 78 ) * my begaan," zei by, my zoo ruw terugilootendc , dat ik op myn ftoel neer kwam , ,, ik zal die galgenaazcn eens ras naar de hel zenden." Ter zelfder tyd viel hy regtftreeks op hun aan, .deed hen wyken, cn gaf zich daar door tyd om zich tegen een muur te plaatfen , die hem bevryde van omfingeld te worden. Daar tegen ftaande, vong hy aan beftendig met zyn fabel in het rond te zwacijen, floeg langs alle kanten, en raakte by eiken flag, die hy deed, een der drie. Zyne drie tegenpartyders begonden reeds den aftogt te liaan, toen een nieuw acteur zich opdeed, die zich in het midden van hun ftelde, en hunne geweeren bedwong. Het gevegt houd op. Ik kyk — ik herken bernard. . . . Goede Hemel het is myn vriend! myn bernard! Ik bevond my reeds in zyne armen. Sans regret nam hem by de hand, en wilde zyn fabel niet neerleggen voor dat de anderen hunne degens opgeftoken hadden. Toen zy in de fehcqdcn waren, zei hy tegen bernard: — ff Kan -ge 't wel gelooven, die drie ezels i, wil-  c 79 y „ willen onzen vriend' in de gevangenis,, voeren, en by myn ziel, zy durven nog wel zeggen, dat zy daar toe ordre heb- ben. ... Ik weet alles, hernam beb.n a r d \ , het is geenzins by toeval dat ge my hier ziet. ,, lk koom met het voor,, neemen om onzen vriend te verlosfen; ,, maar ik wil daar toe een zagter, en ,, mooglyk veel zekerer middel dan bet uwe gebruiken. Mynheer" zeide hy zagtjes tegen den gerechtsdienaar, ,, zie hier ,, eene beurs die wel genoeg voorzien is ,, om u te kunnen overhaalen ; — En die ,, hem ook zal overhaalen" viel sansregret in. ,, Toe Mynheer, bon n ,, niet op met overleggen. Ge hebt keas ,, tusfehen -fabelflagen of eene beurs, 't Is ,, geene zaak om te aarfelen : — Wel waar* ,r lyk Myn heeren ik zal ook niet aarfeka; ,, ik kies de beurs; maar, denk toch hoe ,, noodzaaklyk het voor my is dat ge de ,, zaak geheim houdt" Toes was alles fpoedig gefchikt. B er« saw) had een goed rytuig by zich, saks* ».echït zei ons ftilletjes, terwyl hy 'er ©es naar  C 80 ) naar toe geleide, dat hy onzen man in het oog zou houden, tot zoo lang dat wy hem ver vooruit zouden weezen. Wy omhelsden malkander , en wy vertrokken. Bernard melde my toen, dat hy van myn ongeluk onderrigt was geworden door den brief brenger, die by my was om naar myn antwoord te wagten, toen men my ge» vangen genoomen had. Het was een fchrandere jongen, niets was hem ontfnapt, Hy had vooral den naam van het Kasteel , dien hy den gerechtsdienaar had hooren noemen , wel onthouden. Hy was ons ook tot aan het rytuig gevolgd, ten einde zich in ftaat te Hellen om het nauwkeurig aan bernard af te teekenen. Deeze was fchielyk naar julie geloopen. Het was dat goede mensch , dat hein in ftaat had gefield om een riostrytuig te neemen ; om dc gerechtsdienaars om te koopen, en my geld tot het voortzetten myner vlugt te bezorgen. Indien zy niet ziek geweest ware, zou zy bernard vergezeld hebben, om zelve voor myne vryheid te werken, en my al den troost aau te bieden, die in haar vermogen was.  C 31 ) was. Het deed haar ook wel leed, dat zy op dit oogonblik geen aanmerklyker fomme gelds bad; maar zy deed my met de aanzoeken der tederfte vriendfchap fmeeken , dat ik haar toch toe wilde ftaan om met my te deelen, naar maate zy ontfangen zou. Eindelyk had zy bernard aanbevolen om myniet te verhaten , voor ik my in veiligheid zou bevinden. De zorgen myn's Vriends evenaarden de haare. Hy verliet my niet voor wy op de grenzen van Sraband waren , die ik over moest om naar Holland te gaan. Ik heb niet getracht om alles, wat 'er geduurende zyn verhaal in my was omgegaan, af te fchilderen. Ik zal ook niet fpreken van ons affchcid, noch van alles, wat de erkentenis en het gevoel my voor hem , voor die goede julie , voor onze moeder simplet , en voor justine ingaven. De fterkfte uitdrukkingen zouden nog verre van het waare af zyn. AGT-  C 8* ) AGT TIENDE HOOFDSTUK DE FRANSCHMAN BY DEN HOLLANDER. In het rytuig, dat ik nam om my van' Antwerpen naar Amfterdam te begeeven, had ik tot reisgenooten een Hollander, en een myncr landslieden. De laafte was gekapt als moest hy naar 't bal, hy had een zeer zwierigen jas aan, een fracje badinc in de hand ,lugtigc mr.niercn , een ftout voorkoomen , cn windrige airs. Nauwlyks was het portier open, of onze losbol fprong 'er in , even of hy het rytuig alleen moest beflaan , en plaatfte zich agter in. Voor my, ik bewees den Hollander de gew'oonlyke beleefdheden Daar hy niets dan myne gebaarden fcheen te verftaan, trachte ik dezelve des te uitdrukkelyker te maaken,' erf  C 33 ) ien wel te meer, wyl het dwaas gedrag van myti landsman my hinderde, en ik alles, wat in myii vermogen was, wilde aanwenden om dat te her-' ilellen. Het eenigfte antwoord , dat 'de Hollander op myne ' beleefdheden gaf, beftond in de hand aan den hoed te brengen , zonder de minfte beweging met het hoofd, of met het ligchaam te maaken; en my by de and:re hand nemende, noodzaakte hy my om 't eerst in het rytuig te flappen. Ons heertje zat reeds een airtje te neuriën, dat hy afbrak om my te vraagen , of ik eeii franschman was, én om zich zeiven geluk te wenfchen , met evenwel een menfchelyk figuur aangetroffen tc hebben, tuant die lisden zei hy den Hollander aanziende ; hier brak hy terflond af, en vroeg hem ondertusfen , hoe laat het was, en of wy nog lang zouden moeten ryden , eer wy het middagmaal zouden houden;alles om te weeten, ofhy fransch verftond. Geen dier vraagen kon den Hollander, die bezig was om zyn pyp te floppen, dé oogen doen opheffen. Gy ziet, zei myn losbol, ,, hoe gelukkig j, het is, dat wy malkander aangetroffen heb, ï s ben.  C 84 ) ,, ben. Zou 't niet vermaaklyk zyn om met ,, zulk een lompen te reizen, die niets dan ,, zyne eigen tatewaal verftaat, en niets kent ,, dan zyn pyp en zyne guldens ? Want die ,, dikbuik met zyn eenvoudig laken kleed, ,, zyn grootcnhoed, en ongepoederde paruik , ,, kan wel een burgemeester zyn , die by „ tonnen gouds teld. Waarlyk, ik koom ,, alleen in dit land, om dat men het gezien ,, dient te hebben, maar ik weet te voorcn , ,, dat het de ongevoeligfte natie der wereld ,, is, dat ik niet zal vinden dan vervee„ ling , afkeer. . . ." Hier ging hy voort om alle de vervvytingen op te leezen , die de franfche ligtzinnigheit aan de holland, fche bedaardheid bekwaam is te doen. Ik zeide hem, dat men zich door geene vreemde berigten moest laaten voorinneemen, noch van een land oordcelen , wanneer men'er pas inkwam, dat ieder volk zyne goede en kwaade eigenfehappen had, dat de Bataaffche koelzinnigheid dikwerf verkieslyk was boven de ligtzinnigheid, die ons eigen was , en die , dank zy eenige Franfchen , voegde ik 'er by, ons dikwerf het onderwerp, van de befchim- ping  C 85 ) ping of van het medêlyden dev vreemdelingen maakt; dat Holland my toefchee_n een zeer verwonderlyk land te zyn ; dat ik zonder bewondering geen menfchen kon befchouwen, die het land, 't welk zy bewoonen op de zee verooverd hebben. Eindlyk, ik zeide alles, wr.t de- rechtvaerdighcid my ten voordeele dier natie, die wel isTvaar, in haare gewoonten zeer met de onze verfchillende , doch echter in verfcheide opzichten zeer bewonderenswaardig is, inboezemde. Hy antwoorde my door zulke jammerhartige wartaal, dat ik verkoos te zwygcn. Zyn gefnap verminderde toen wel, maar hy vervong het door gebaarden, die my nog meer hinder aandeeden. Ik was, om de eer my. n'er natie verheugd geweest., dat dc Hollander de befpotlyke redenen van mynen dwaazen landsman niet verftond, maar de gebaarden verftaat men overal, en het pfa! kras ! dat hy by eiken wolk tabak , die uit de pyp kwam, uitblies , wierd door een ftom toneel gevolgd, het welk te duidlyk was, om niet begrepen te'worden. By het middagmaal was het nog erger. F 3 Al-  C 85 ) Alles fcheen Aeteflahcl. Hy ftelde tegen over eiken fchotel die 'er opkwam een opnoeming van vyfentwintig tusfehen geregten , en hield niet op, om over de onniooglykhcid van met dergelyk een keuken tq kunnen |beftaan te rammelen. Voor my, ik at, zonder honger te hebben , wyl het verdriet my overflelpte, maar ik zorgde wel geen afkeer te doen blyken. Waar toe is het toch dienftig om de menfchen te vernederen? Men wint 'er niets by, dan alleen dat men hunnen hoogmoed verwittigd op de hoede te zyn. Ik koos zelfs, daar ik wist, hoe onmooglyk het my zou zyn om my door woorden te doen verftaan, de party om zulks door tekens tc doen. Ik liet geen het minfte ongeduld blyken , en kreeg ■al, wat ik verlangde, terwyl Mynheer de pedant , al vloekende ftampvoetendc, en zich voor den duivel wenfehende niets kreeg dan een; lk kan u niet verftaan, het welk op de koelfte en bedaardfte wyze der Waereld uitgefprooken wierd, waar door zyne drift nog heeviger wierd. Indien hy flegts opge« jet had, zou hy de trekken van verachting op onze aangezichten befpeurd hebben. N E-  ( 87 ) negentiende hoofdstuk. De VOORBEELDIGE HOLLANDER. Des andereu daags in het rytuig flappende, vernam ik met groot genoegen, dat hy ons verlaaten had; maar hoe groot was myne verwondering , toen de Hollander zich tot my vervoegde , en in goed fransen zei: Ik ,, wensch u geluk met het vertrek van uwen ,, landsman. Het zyn zyns gelyken die uwe ,, natie in een (legt blaadje by de vreemde,, lingen zonden brengen Gelukkig, wanneer ,, men ook- verftandige lieden aantreft, die gelyk: gy." Ik zal al de verpligtende din^ gen, die hy my zeide, flegts overflaan. Hy eindigde met my te verzoeken om by hem te logeeren. De wyze, op welke hy my daar toe aanzetF 4 «,  ( «3 ) te , was zoo verfchillende met onze gemaakte befpotlyke pligtplegingen , dat ik hem aanzag voor iemand, die een logement hield. . . . 1 En , daar ik begeerig was om te weetcn , of hy onder het getal was dier geenen, die men my, by myn vertrek uit Antwerpen, opgegeeven had, vraagde ik hem, wérk uithangbord 'er voor z\ne herberg hong. - ,, Daar ,, hebt ge nu het denkbeeld der franfchen. " Zei hy glimlagchende. ,, Men waand by u , ,, dat men hier niets doet dan voor geld. ,, Weet jongling , dat men u bedriegt. Wy ,, hebben gelyk de Franfchen die uiterlyke ,, welïevenheid niet, maar ons hart is daar,, om niet minder goed. De vriendfehapsbewyzen en hoflykheden ontbreken by ons ,, die bevallige draei, die men in uw land dezclven wéét te geeven , maar zy zyn ook nimmer een. bedrieglyk middel, waar van ,, het belang de eenige dryfveer is. Wy ,, haaien niemand aan dan zulkcn, die ons ,, fchyncn te gevallen. Indien ons eerfte ge„ voelen bevestigd word , neemen wy hen ,, voor onze vrienden aan ; het is in de hoop dat ik u welhaast dien naam zal geeven , dat „ ik  ( 39 ) ik u aanzet om by my te koomen. Koom , (my de hand toereikende) aanvaard dit zoo gul, als ik het u aanbiede " Ik wist niet welke uitdrukkingen te gebruiken om hem te zeggen met welk genoegen ik van zyn aanbod gebruik zou maaken , te meer daar ik begreep, boe dwaas franfche pligtplegingen zouden geweest zyn , in tegeuovcrftelling der eenvoudige wyze, op welke bet verzoek gedaan was. Myn antwoord verwierf evenwel een: „goed! goed zoo! Ik zie wel, dat gy fpoedig alle die Cérémoniën daar zult laaten , en waarlyk ge zult 'er niet by verliezen. " (Het rytuig wierd een wéinig'ftil gehouden voor een gebouw van het welk men een vleugel verfierdc!) ,, Gy ziet het becidhouw,, werk van dat paneel, dat van den kunstenaar ,, koomt: het is eenvoudig maar fchoon door ,, deszclfs bewerking. Slaa uwe oogen' op „ andere dergelyken, die men verguld heeft: ,, Zy zynbricljant, maar al bet fchoone der beitelkunst is onder de pleistering en het verguldlei als begraven." Myne verwondering rees ten hoogden top , ■F 5 toen  C 90 ) toe ik de belargryke gefprekken myn's reisgenoots vergeleek met die ftroefheid , ik zal zelfs zeggen , met dat plompe voorkomen, dat ik den dag te vooren in hem gevonden had, Hy verwonderde my meer en meer door de antwoorden, die hy geduurende den weg op myne vraagen gaf. Altoos kreeg ik duidlyke uitleggingen, kundige opmerkingen, en alles door zulk eene vvezenlyke beleefdheid verzeld , dat het my niet eens in de gedachten kwam , dat ik van dezelve misbruik had kunnen maaken. Wy kwamen eindlyk by hem. Een Franschman , die de helft zyner rydommen had bezeten , zou niets dan een pragtig hotel hebben willen bewoonen. peters, ( dit is de naam van den achtenswaardigen Hollander) telden zyne fchatten by millioenen. Hy wist zelfs niet hoe groot zyne rykdommen waren, wyl de Zee, die altoos met zyne Schepen bedekt was , hem jaarlyks nieuwe fchatten aanbragt. Zyne wconing echter duidde het gemak , doch geenzins de pragt aan. Men kon "er niets bedenken, dat nuttig kan zyn,of het was 'er; maar te vergeefsch zou men 'er het over-  C 9* O overbodige, of die luisterryke niets beduidende dingen, die de pragt voor den hoogmoed uitvindt, gezogt hebben- Men kon zich niet van verwondering cn eerbied onthouden, wanneer men die rykdommen , die gemeenlyk zoo verderflyk zyn,, met die oude eenvoudigheid en oprechtheid, die de eeuw der goede 1 zeden kenteekend , gepaard zag. Eene jonge vrouw, die al haar geluk ftelde in het wél beftuuren van haar huishouding , in het opvoeden van haar kind, en in die minzame zagte infchiklykheden en voorkoomingen jegens haar gemaal, die veel meer verknochtheid te weeg brengen dan de ras voorbygaande beguicheling der liefde ; een gehoorzaam kind, doch zonder dat vernederd voorkoomen , het welk door de vrees verwekt word, om reden, dat men hem door voorbeelden en geenzins door k'astj dingen leerde; een oude vader, die door ieder om het zeerst gediend wierd, en wiens redenen noch geemlykheid , noch befpotting verwekten; bedienden,die nimmer bekeeven wierden , om dat zy altoos hunnen pligt betrachtten, en die dezelve betrachtten, om, dat zy nimmer bekeeven wierden; en  C 92 ) en eindlyk Mynheer peters,wiens eenigfte zorg beftond in alles wat hem omringde- gelukkig te maaken : zie daar de gevleidheid van dit huis , in het welk de luidrugtige vreugde -nimmer toegang had, maar in het welk men altoos, en in ieder der huisgenooten , het voorkoomen der waare vergenoegdheid zag. Ik wierd weldra aangemerkt als iemand die tot de famielje behoorde. Zonder naar de reden myner komst in Heiland te vraagen, had Mynheer peters my verzogt om al den tyd, die ik 'er in door zou brengen , aan zyn huis te blyven. Voor het overige geen de minfte gedwongenheid. Hy had my den eerften dag naar myne kamer geleid, alle de huisgenooten laaten zien, en genoemd, van de eetensBliren en van het theeuur verwittigd; vervolgens volmaakte vryheid gelaten om alles te doen, wat ik wilde. Indien iets myne zwaarmoedigheid had kunnen verminderen, zou hetvoorzeker het vermaak geweest zyn, om mét ztilke achtenswaardige lieden te Ieeven , maar ik was verre van hen , die ik beminde ! verre van Adele! en ontvong jeen de minfte tyding ! . . . Sints myne komsr had  C S>3 > had ik aan bernard gefchreven onder een aan ons bekend adres , ten einde alle agterdocht, die myne vlugt zou hebben kunnen verwekken , te vermyden. De Posten kwamen aan zonder my eenig antwoord te brenge*n, en myn verdriet nam fteeds toe. Zekeren dag, dat ik in den tuin gewandeld had, trad ik in een prieel aan het einde van deuzelven. Ik, was Zoodaanig in myne droefheid verzonken , dat ik Mevrouw peters die Jer zat te leezen , niet gewaar wierd. Ik zette my vry naby haar, en daar ik my alleen waande te zyn , gaf ik een vryeu loop aan myne traanen, aan myne zuchten. Daar word eene hand op myn arm gelegd. Ik zie om, ik herken Mev. peters, die my met een allerdeelneemendst voorkoomen vraagde , of ik dus fchreide , om dat ik my ver van myne ouders bevond: — ,, Helaas Mev. ant- woorde ik haar," ik heb geen vader of moeder meer, _ ,, Arme jongeling! wat kan n dan zoo fterk bedroeven?" — Myn antwoord belfond in een zugt, terwyl ik myne hand op myn hart lag. — ,, Hoe is het dan de liefde „ reeds? Zoud gy reeds eene teerbemnde yerlooren hebben ?" jjk  C 94 ) De toon, op welken zy deeze beide vraagen uitfprak, alle de denkbeelden, die zy in my deeden gebooren worden , verwarden my zoodaanig , dat ik , zonder door haar byzyri wederhouden te worden, op nieuw aan het fchreiën ging. — ,, Daar myn vriend! " zei zij tegen haar man, die juist inkwam. ,, Kunt gy wel gelooven, dat die jongling reeds ,, door de liefde ongelukkig is? Dat hy reeds eene beminde vriendin befchreid ? Ik ,, heb het reeds lang gedacht," antwoorde m. peters; ,, Ik zou hem reeds langden ,, troost der vriendfehap aangeboden hebben ; 3, maar ik was befchroomd om hem zyn ge,, beim af te vraagen. — Gy hebt beter ge,, daan, zeide ik, gy hebt my vertrouwen ,, ingeboezemd; ik zal u alles zeggen, myne ,, waarde en achtingswaardige vriendin! het ,, deel dat gy iu myne fmarten zult neemen, ,, zal dezelven verminderen , daar ben ik vaiï verzekerd " Het was der moeite waardig om te zien met welk eene deelneeming die braave lieden naar myn verhaal luisterden, m. peters liet mooglyk voor het eerite van zyn leven zyne  C 95 ) pyp uitgaan, en dacht 'er niet op om die weer aan te fteeken. Het kind, dat op een bankje zat voor zyne moeder, op welker knieën hy met eenen zyner elboogen rustte, hoorde my met de grootfte aandacht van het begin tot het einde aan, zonder van geftalte te veranderen. Alleen by die gedeelten , die hem het meest aandeeden , ontglipte hem een {Och hemel! moeier lief.') De moeder, die nog aandachtiger was , fprak uit vrees om my in de rede te vallen niet een enkel woord; maar haare ademhaling was gedwongen, haare zugten hield zy in, haare oogen waren vogtig en hemelwaards geflagen. . . . geen woorden zouden iets meer hebben kunnen uitdrukken?  C 96- ) twintigste hoofdstuk. DE UITWERKING VAN GOEDE VOORBEELDEN. JtIet verhaal myner rampen, en liet deel dat myne goede vrienden in dezelve namen, ver» zagten voor een wyl het gevoel myner fmartcn. Deeze verzagting wierd nog vermeerderd door een trek, tot welken het horologie van berna r. d aanleiding had gegeven. De jonge peters kwam des anderendaags na myn verhaal zonder hoed van liet fchool, zeggende , dat hy dien verloorcn had ; maar dat hy maklyk tot het voorjaar kon wagtcn, in hetwelk hy gemeenlyk een' nieuwen kreeg. Het was in het koudften van den winter, en juist op dien dag was 't een wéér, dat niet  K b? 3 niet gefchikt was om hem zoo gèduldiglyK; naar den zomer' te doen wanten. 'Er viel ïheeuw; zyn hóófd was geheel door dezelve overdekt, en aan ieder hafr hong een klompje ys ; zynê öoren Zagen rood , en deedan hem zeer. Daar hy opgebragt was, gelyk alle andere kinderen opgebragt behoorden te worden , wierd hy niét beftraft, maar ook niet be" kl.iagd; en daar hy zich door zyne achtloosheid van het middel, dat hem diende om zich voor de koude te beveiligen, beroofd had, vond men geheel namürlyk, dat hy daar van het on. gemak droeg. H y was ndg maar weifiig tyds in huis, toen èenè armé vrouw zyn hoed kwam biengeri. Zy was moeder van een kind, dat eene dier ziektens had, aan welken de kindscliheid onderhevig is, Dit kind had om dezelve te bedekken niets dan eene oude gefcheurde muts Daar echter zyne moeder zieklyk was, en niemand had om haar tfy te ftaan dan hem, Jnoest hy dikwerf uitgaan. De jonge peters' had hem des morgens in dat geftrenge weder ontmoet , en genoodzaakt zyn hoed aan te neemen Men kannauwlyks denken hoe hy ge- • liefd-  C 98 ) licfdkoosdwierd, cn welk een lof hy verwierf,/— Wel wat is dat nu ,, antwoorde hy, " in vergelyk van dien goeden bernard? — (h bernard ,, riep ik uit" ,, Zie daar op ,, nieuw eene fchoone daad, die men 11 ver' fchuldigd is. Bcminlyk kind, gy zult hem - 4, evenaaren , dit durf ik zeker Hellen. Dank ,, 'er den Hemel voor, het is de groutftj ,,' gunst, die hy u Be Wyze n kan." M. peters liet twee hoeden koopen, een voor het zieke kind, en een voor zyn Zoon. De hoed , die deeze weg had gegeven , wierd in zyne kamer als een fchildery of liever als een gedenkteekeu geplaatst, om hem zyne goede daad herinnerende tc verpligten altoos zoodaanig te handelen als hy zieh by deeze gelegenheid getoond had. E F N-  C 99 ) gf " " ' =-S3g*= ' É ÉÉNENTWINTIGSTE HOOFD'sftJK. HET VOORVAL. Jljitjdlyic ontfing ik tydirig van eerkard. Eene zinking óp-de borst, van welke hy reeds op de plaats, waar wy fcheidden aangetast was geworden, bad hem genoodzaakt om daar meer dan zes weeken te vertoeven. Hy had my niet kunnen fchryven, wyl myne brieven" hem niet ter hand gekoomen zynde, hy niet wist hoe my de zynen toe te zenden. Sints dien tyd was 'er in de fam'ielje validen Heere d'arleville eene geheele verandering ontdaan. Zoo dra adèle vaii myn geval verwittigd was geweest, was zy zich in een Klooster op gaan fluiten , om daar de terugkomst baars vaders af te wagteh, teri einde de aanvallen van den Abt te oritwyken ; G, a zy  zy kende hem te wel om niet te vreezen , dat myne verwydering zyne vermetelheid zou vérgrooten. Oogelukkiglyk kende de Heer d'arleville hem zoo wel niet, en ftclde het grootlte vertrouwen in hem. Daar hy zich genoodzaakt vond zyne afwezenheid te verlengen , had hy hem vólmagt, tekeningen in blanco , en de fleutels zyner kist gezonden. De fchelm was wel dra verdwenen, na dat by Zich van alles meester had gemaakt. Door een volgenden Courier had by tyding bekoo. men, dat Mevrouw d'arleville op bet hooren van dit geval eene beroerte gekregen had , die haar na weinige uuren het leven had doen verliezen, justine, die men fteeds voor een man aangezien had , zich by het leezen der laafte tyding tegenwoordig gevonden hebbende: had op het hooren derzclve een gil gegeven, en was bezweken. TWEE-  C ïoi ) tweeëntwintigste hoofdstuk. GESCHIEDENIS van JUSTINE. Ik kan u nu," voegde bernard er by, de Gefchiedenis van justine mc,, dcdeelcn. Reeds in haare tederfte kinds,, heid ouderloos zynde , werd zy vervolgens „ by eene haarer bloedverwanten opgevoed, ,, die zy fints ook verlooren heeft. Zy had ,, op baar vyftiende jaar het ongeluk om den Heere d'arleville, die toen noch ,, niet door de fortuin begunftigd was te ont„ moeten. Het was mooglyk dat hy haar „ huwde. Zy voedde 'er hoop op , en ver,, liet zich op zyne oprechtheid. . . . Hy zelf had voorzeker geen oogmerk om haar ,, te verleiden, en daarna te verlaaten. Een ,', ryke oom echter die hem aannam, opende G 3 eene  ,, een: voordeelige loopbaan voor hem, en &' fteldc hem een huwl\#c met eene ryke erf- gcnaame voor. Wezenlyk aan justine ., verknocht zynde, weigerde d'arl e5, ville dit, cn niette meer hardnekkig- hcid, om dat justine begon tc ont,, dekken, dat zy eerlang moeder ftond te ,, worden. " Dc oom was een dier.mcnfchen, voor wien ,, liefde , deugd , en cerlykhcid niets zyn dan ,, woorden. Daar beftond volgens zyn gevoe., len niets wezenlyks , dan rykdommcn, Hy ontdekte fpocdig de beweegreden der ,, weigering. Zonder den Heer d'arleville. ,, eenigszins tc laaten blyken, dat hy 'er van. „ onderrigt was , begaf by zich naar justine ■,, gelaste haar van wooning te veranderen, ,, en wel oogenbliklyk; om alle de noodigc. ,, voorzorgen te gebruiken, ten einde d'a r,, leville haar verblyf niet teweetenzou ,., komen, en zelfs om hem te fcliryven, dat ,, een huwlyk , 't weik zy eerlang dacht aan ,, te gaan , de oorzaak van haar vertrek was,. enz. Hy dreigde haar tc gelykenyd om in „ gevallen van weigering haar voor haar ge- ,, heelc  C 103 ) ,, heelc leven in een dier huizen te doé,n op» fluiten , welke voor die rampzalige fchep. feis , die men aan de iaatte buitenfpoorigheden der ontucht onttrekt, gefchikt zyn; ,, eu het geen haar nog meer bevreesd maak,, te , om haaren minnaar ook te doen opflui,, ten. Deeze bedreigingen gingen van twee ,, Lettres de Cachet vergezeld , die waar,, fcbynlyk valsch waren. Men kon haar ,, gemaklyk verfchrikken, en dit doen ge,, looven. De ongelukkige verbeelde zich ,, reeds haaren minnaar gevangen en met keetenen belaaden tc zien. Het hong van haar af, hem tc rédden, door zich zelve op te ,, offeren. Zy nam de wreede voorwaarden ,, aan, die kaar opgelegd waren; en na den ,, brief, die dé oom opgefteld had, te hebben ,, gefchreven , vertrok zy om zich naar het ,, land eenige mylen van Parys by myne ,, grootmoeder te begeeven , by die achtenswaardige moeder simplex, die gelyk gy ,, weet haare peet is, en die ze- fints niet ,, meer vcrlaatcn heeft. " ,, Mynheer. d'a iu.evilie door haa ■" ,, re vlug:, en door haare fchielyke verdwyning G 4 be-  C 1=4 ) bedrogen zynde, zag in haar niets dan ee^ ,, ne trouwlooze, die hy zich verweet bemind, te hebben ; cn in zyne verontwaardiging, van zich zoo wreedlyk bedrogen te zien , ftemdc hy in het huwlyk, door zyn oom ,, voorgefiagen," ,, Justine wilde zich , toen zy dithootde, in haare wanhoop van het leven beroa- ,, ven. Gelukkiglyk dat de goede francir., ,, die gy by onze moeder gezien hebt, op ,, dien tyd Vicaris in het zelfde dorp was. ,, Gy weet, dat by die zagtaartige en overredende welfprekenhcid bezit, die de waardige dienaaren van het Evangelie kente- ,, kend. Hy bood haar alle de vertroostingen van den Godsdienst aan, en het gehikte hem eindlyk, haar zoo veel moeds in te prceken om haar bet leven draaglyk te maaken, maar haare wond was te diep om immer geheel geneezen te kunnen worden. s, Die aanhoudende droefgeestigheid, aarnvelke gy haar overgeleverd zaagt , nam de „ plaats in van de aanvallen der wanhoop. Haar leeven was.fints dien tyd niets dan s, een aanhoudend lyden. Haare dagen wer- 5, den  ,,■ den geheel aan het befchreié'n van haar on,, geluk, en van haare feil toegewydt. Wel,, dra werd zy verfchriklyk mager, ja zoo, ,, dat m. d'arleville haar zelf niet her,, kend zoude hebben. Zy fchonk echter 6, het leven aan het kind, van het welk zy zwanger had gegaan. Die moed, die de ,, natuur aan het moederlyke hart fchonk, ,, beltleede de plaats der fterkte , zy wilde zelfs volftrekt niet, dat men haar kind aan „ eene minne zou betrouwen, en dat fcheps, fel, dat door de fmart uitgeteerd was, ,, kon nog een ander voeden en opkwee» ken." Mevrouw d'arleville beviel kort ,, na justine. Door een gelukkig toeval ,, werd het kind op het' zelfde dorp, waar ,, die ongelukkige, die alleen aan d'arle,, ville het geluk van vader te zyn, had behooren te leeren kennen, haar toevlugt had genomen, te minnen befteed, ,, Zoo dra zy hier van bewust was, maakte ,, zy kennis met die vrouw. Zy zag het kind niet zonder hevige aandoeningen te ge-i voelen; maar het behoorde haaren min», G 5 ,, naar,  m e" zy vond in de fmart die het haar „ deed gevoelen , een zeker aangenaam genot. Het behoorde tot dezelfde Kunne als fy net haare: beide ware jongetjes, en gel'e,, ken malkander zoo fterk , dat men zonder ,, het onderfcheid in de kleedmg , bet een „ voor het ander zon hebben kunnen nee„ men. " „ Op zeker ochtend ontwaakte justi,, ne. . . . Croote hemel! boe zoude ik ,, haare wanhoop kunnen afmaaien , toen zy baar kind op wilde neemen. ... . Het was ,, koud levenloos! .. . . Zy had geen zoon ,, meer ! " ,, Toen viel het d' eerwaarde rmncit „ moeilyk haar overtehaalen om te lecven; zy ., viel van dag tot dag af, en zou wel ras in het graf, het einde haarer fmarten gevonden „ hebben. . . . toen de boerin, na haar minnekind aan den Heer d'arlevjli. È „ te rug gegecven te hebben , zcerzitk wierd, en haar met de Heer francih deed roe„ pen , om hun te melden dat het kind van justine niet dood was. Het kind, 't ,, welk zy te zoogen had gehad, was onver- ,, wagst  c w > wagts aan een fluip overleden, zy was na ,, Justine geloopeu, alleen met oogmerk ,, om deeze haar ongeluk te melden. . . „ Zy had haar flaapende gevonden, en moe,, der si jmp let was afweezig. ... De ,, vry aanmerklyke lom, die m. d'arle. ,, vi lle haar gaf, dc hoop , die de min van ,, een rykcn erfgenaam altoos voor het toe. ,, koome-nde voedt , de gelegenheid in 't ,, eind, die haar zoo gunftig was , had haar ,, het ontwerp doen vormen om dc kihdeien ,, tc ruilen De gelykenis maakte haar dit ,, maklyk, en haare uitvoering gelukte vol,, maakt. " ,, De boerin, had alvoorens zy deeze bekentenis haarer misdaad deed , gevorderd, ,, dat justine en d'Eerw. FCaNCH het ,', geheim zonden zwygen , in gevalle zy niet ,, kwam te overlyden Zy bleef in het le,, ven, cn de ongelukkige justine, die ,, haar k.-nd noch te rug eisfehen , noch uit ,, het oog verliezen kon, haalde haar peet ,, over om met haar te Parys te koomen „ wooneh. Zy huurden 'er d^ wooning, die u bekend is; maar fchoon zy vry naarby' het  ( 103 ) r, het huis van den Heere d'arleville was, was dit echter noch niet genoeg ,, voor de moederlyke tederheid- justine „ ruste niet voor zy het kabinetje ontdekt ,, had, waar in gy eens met haar geweest ,, hebt, en in welk zy al haaren tyd doorge,, bragt heeft tot zoo lange ,dat zyn. d'arl e,, v 11. l e in zyne ziekte is komen oppasfen , ,, en hem vervolgends onder den naam van ,, f e l i x gediend heeft. Het kabinetje kwam ,, agter over het huis, het welk in zich alles, ,, wat haar dierbaar was , befloot. Het was ,, juist aan dien kant, dat de kamer van lïaar ,, Zoon was. Hy was het, het was de jonge ,, d'arleville die gy , eens daar zynde , ,, eene les in het tekenen hebt zien krygen , ,, en de man , die gy naast hem zaagt ftaan , ,, was zyn vader. Gy,hebt hen daarna niet „ erkend, om dat gy hen op een afftand en „ door twee glazen befchouwde , en waar,, fchynlyk in eene houding die niet gunstig ,, was om de trekken van hun gelaat te doen ,, onderfcheiden. — Daar en boven had zy ,, wel zoo voorzigtig geweest om u langs zoo veele omwegen te geleiden, dat het u » ..-'•-»« on-  C 109 ) 5, ohmooglyk zou hebben geweest oth het daarna weder te vinden. Dc echtgenoote van den Heer, d'a r l e v i l l e maakte hem ten tweedenmaale vader; dit was van a d è l e. Eindlyk werd hy weduwnaar. ,, De arme justine, die nog voor de be,, dreigingen van den oom, die nog in leven ,, was, beefde, durfde zich "niet ontdekken; ,, maar deeze reis, nu zy den dood der tweede ,, vrouw hoorde, heeft zy geen wederftand kunnen bieden aan alles , wat zy gevoelde ; ,, en haare bezwyming, gelyk ik u gezegd i, heb, heef; haar geheim verraaden. " ,, Hoewel m. d'arleville haar on* ,, trouw waande te zyn , heeft hy baar altoos ,, betreurdt. Zy alleen was de oorzaak van ,, het aanhoudend verdriet, dat hem knelde. ,, Gy herinnerd u ongetwyffeld , hoe veel i, ontroering de naam van justine alleen „ in hem verwekte, toen zy zich onder dien „ naamby hem in dienst wilde begeeven. Vol„ gens die alleen kunt gy oordeelen.hoe wei. ,, nig zyn eerfle vuur verflauwd was. Oor„ deel nu met welk een blydfchap hy deeze vrouw, die zoo tederlyk door hem be-> „ mind  C »9 ) mind werd, en welker verlies hy fteeds by ,, aanhóudenheid bejammerd heeft , in een ,, Wóórd, eene vrouw, die ieder 7,00 veel ., deelnecming met haare rampen inboezemd, ,, weder heeft gevonden, en met welk ceii iever hy het ongelyk haar onwillens door ,, hem aangedaan zal vergoeden. De boerin , ,, (die de kinderen geruild bad, leéfd nog. ,, m. fr. a n c i r heeft, door haar voor de vergifnis haarer feil in te ftaan , haar over,, gehaald om 'er op nieuw bekenten is van te ,, doen. ... en deeze bekentenis heeft de ,, blydfchap van den Heere d'&hl e v i i. l e ten hoogften top gevoerd. " ,, Met dit alles is hy onhcrftelbaar- gerui» ,, neerd. De fchuldcnaars hebben zich ver,, ccnigd om zyne goederen te laaten verkoó* ,, pen. Eene ryke bloedverwante heeft aan,, "-geboden om adcle by zich tc neemen.; maar zy heeft geen oogenblik geaarfeld om ,, dit te weiger.en, cn in de armoede haar's vaders te deelen. Zy is met her.; vertrok* ,, ken om te * * * * gaan woonen. Gy weet, ,,'dat dit de minstbewoonde pfoats vin geheel Frankryk is; maar hy heeft die hoven alle  ( lil ) ,, andere verkozen , om dat. hy hoopt 'er o rijt bekend te zullen leeveii, en zich aan de. beledigende blikken , met welke men hera, ,, die van het geluk verhaten is, veelal ver,, nederd, te onttrekken. Adcle is even ,, zoo vergenoegd, als ging zy naar de fchoonfte plaats van het heelal. Toen zy vertrokken is, heeft zy my met eene nadruk* lykheid, die ik wel begreep , verzogt, dat ik toch aan haar vader fchryven zou, en ,, hem van alles wat u betrof , berigt zou geeven. . . . Zeg hem voegde zy 'er by. . . . Zy brak af. Haar fchoon ge,, laat bloosde , zy wende geheel verlegen zynde, haare oogen' naar een anderen ,, kant. . . . Haar vader was reeds in het ,, rytuig. Zy haastte zich om 'er ook in te flappen, en zich ag'ter in te verbergen. ,, Aan een omweg, die omtrent vyftig fchre,, den van daar was , heeft- zy het hoofd ,, buiten het portier gefloken; daar, is een' ,, haarer handfehoenen gevallen, zy fcheen j, dit niet te merken, maar ik voldoe zeker ,, aan haar inzicht, door u dien te zendén " „ DB  „De Ridder d'arleville is in Engo,, land om den Abt fallacio tc vcr,, volgen ; die men denkt, dat zich der- waard een fchuilhoek gekozen heeft." Ï)K I F-  ( U3 0 DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK DE DWALINGEN ERKEND. 5, Julie is van het ongeluk den Heere " d'arleville"" overkoomen , nog niet onderrigt. Zy heeft een miskraam gehad, ,, die haar byna het leven gekost heeft. Het 3, overlydenvanden braven Commandeur, dat omtrent in denzelfden tyd voorgevallen is, en dat men haar zonder de minfte om,, zicbtigheid gemeld heeft,is de reden, dat haar gevaar nog toegenomen is ; en zy i, begint nu eerst een weinig by te koomen, ,, maar haare ziekte heeft de uitwerkingen van haar goed hart niet opgefchort. " ,, Onze goede moeder sim plet, had ,, zich zelve , daar zy geen tyding van u noch van my kreeg, aan alle bedenklyke ongeil ro.st-  C 114 ) ,, rustbeden overgegeven. Zy was Begonnen met ,, geheefe dagen tc bidden, vervolgens niet ,, te vasten , en was hier door eindlyk ziek ,, geworden, julie heeft terftond in haia,, re eigen kamer een bed voor haar doen ,, gereed maken, ten einde zy ouder haare ,, oogen mogt zyn, cn in alle die gemakken ,, kon deelen, die zy zelve geniet. Ik heb ',' haar daar gevonden van alles voorzien, in ,, allen opzichten gelyk gefield, met dezelf,, dc oplettcnheid bediend, en aan denzelfden ,, geneeskundigen aanbetrouwd als haare wcl,, doenfter." ,, Zoo dra zy my zag, wilde zy my te gelyker tyd over u haare blydfehap uiten, ,, van u fprecken , cn alles melden , wat zy ,, aan julie verfchuldigd was.. lïaare woor,, den waren verward, en vormden niets dan '„ eene" onverftaanbaarc wartaal. De eenigfte „ zin, die zy wel uit kon brengen, was ,, deeze: Myn Zoon dank den Almagtigen, ,, en befchouzvd een engel. Zy wees my naar |i;i.ie, die my haare hand toereikende z:ide: Ik ben den grootjlen dank aan hvj „■ Grootmoeder VUfob'itUigd ; zy beeft my in ■ ,. ken-  kennis gebragt met den achtenswaardigfien ma», ni'.t den Eenv. francir naamlyk. „ Hykoomd haar fomzüyl bezoeken. Ik heb zeer ) „ fchielik in den omgang van dien zoaardigen ,, Priester vermaak gevonden. Hy heeft myne e, dooling gezien , cn met die veelvermoogenie „ welfprekenheid der oprechte godsvrucht bcflreden; hy heeft over dezelve gezegepraald; ,, ik heb die voor altoos afgezzveoren. De Hemei heeft my , eer het nog het daglicht aanfehouwd had, een kind ontrukt ; hetwelk ik ter waereld moest brengen Voorze,, ker om my de middelen tot verbreking van myne flrafwaardige verbindnis met den ,, Heere d'a r i. e v i l l e , des te gemaklyker te maaken. Zyne famielje zou voorzeker niet toe/laan, dat ik zyne echtgenoote wierd. ,, Ik zou die ook in weerwil zyner ouderen ,, niet willen worden ; onder een'' anderen naam begeer ik hem voortaan ook niet meer te zien; en ik vïagt flegts op myn herflel, „ om my van de zvaereld af te gaan Zonderen , niet in een klooster;de Heer francir zelf ,, raad my af om tot zulk een uiterjle over te »i &a:ah , dat my te eeniger tyd zou kunnen Ha ' h*~  ■„ berouwen , «««« za/ »?y op een Buitegoei „ neérzetteu, i^7*zr g0«^« moeder, „ 7;;y;; waarde bernard, in bet vervolg ,, iy my zal neemen. Zoo ik immer te Parys i,, weer koom, zal dit gefchieden , wanneer de ,, tyd in bet hart van m. d'arleville, ,, e» in het myne een vuur uitgedoofd zal hebben dat. . i . Een diepe zugt die ,, haar ontglipte , gaf my duidlyk te kennen , hoe veel het haar zou kosten om haare ,, liefde te beteugelen. En waarom toch zei „ moeder si mplet , zou men u beletten „ met hem te trouwen ? Is dan een verdoold „ febaap , het welk zich weder by de kudde ,-, voegt, niet beter dan een het welk nimmer j, gedoold heeft? En waar zou men toch eene ,, vrouw voor hem vinden ,die zulk tene fchoo,, ne ziel bezit? Is het niet aan u, dat men „ dank moet weeten , dat die jongeling op den ,, regten weg is? Zonder u zou hy juist den „ weg gekoozen hebben om een' nietswaardig ,, gen windbuil te worden. Koom, myne lie,, ve Dame , jlel u gerust, de goede God zal ,, zoo veel dcugds niet onvergolden leaten. Zyn wil gefchicde. Laaten wy ons aan. , ,, den-  C M7 ) „ denzelven onderwerpen , en /leeds op zyne ,, goedheid onze hoop bouwen " ,, Ik heb van het ongeluk, hetwelk de fa, mielje van d'arleville overkoomen 3, is, noch niet durven fprceken Ik vrees, dat julie die tyding nog niet zou kun,, nen verneemen zonder op 'Hieuw in gevaar ,, te koomen. Ik heb m. francir ver,, zogt zich daar mede te willen belasten , by ,, zal de vereischte voorzorgen wel gebruiken." ,, De pogingen , die julie zich voorfteld, .,, voor u aan te zullen wenden, doen my met ,, nog meer ongeduld naar haar herftel ver" ,, langen. De iever, met welke zy alles te ,, werk zal ftellen, de klaarblyklykheid uwer ,, onfchuld , dit alles verzekerd my , dat he* haar Jpoedig gelukken zal. In afwagting, dat ,, myne wenfeben, en die van alle perfoonen „, die u kennen, vervuld worden, groet u uw ,,, oprechte vriend ,, bernard." H 3 VIER.-  C 113 ) VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. ON VER WA GT GELUK. Ik eindigde met het leezen van dien brief , dien ik weet niet boe dikwyls neer had moeten liggen, toen m petirs met een drift, waar in ik hem nog nimmer gezien had, binnen trad : _ „ Vergeef het my " zeide hy: ,, ik ben moogiyk onbefcheiden ; ihaar „ zeg my , heeft myne vrouw zich niet bc„ drogen, toen zy my melde, dat 'er op het adres van den brief, die zy u zoo even ter ,, hand ftelde de naam van Blancay flaat. — „ Zy heeft zich niet bedrogen; dat is myn ,, naam. —Verhaal my dan eers alles, wat gy ,, van uw vader weet, myn jonge vriend.— Ik weet ,, antwoorde ik" uicts van hem, dan alleen  ( H9 ) alken dat hy naar Pondicherie gegaan was ,, ora een' aanzielyken post te bekkeden; dat s, hy,liet ongeluk gehad hebbende, om myne „ moeder te verliezen, en zyn post ópge» „ heft te zien, naar Frankryk te rug kwam, ,, en zyne bezittingen met zich bragt , dat ,, hy in het overfteeken fchipbreuk geleden ,, beeft! . . . By elk woord dat ik fprak ,, wierd het gelaat van m. peters vroly,, ker. — Heeft hy u nimmer gefchreyen? " vraagde by my — ja wel, hy heeft my twee brieven gefchreven, die ik altoos in myne brieventas draag. — Laat my die eens zien" „ lk toonde ze hem- — ,, Ja wel het is zoo " riep m. peters in verrukking. 't Is het „ zelfde fchrift. Lieve Hemel, waarom hebt „ ge myin hetverhaal, dat gy my gedaan hebt, ,, uw naam niet genoemd, Weet myn jon,, ge vriend, dat gy een fortuin bezit, dat u. ,, recht geeft om naar de hand van a o è l e te ,, kunnen dingen. — Hemel kan dit waar zyn ? — Niets is waarachtiger. Het was ,, op een myner fchepen, dat uw vader zich ,, ingefchcept had om naar Europa te rug te ,., keeren* Hy had op zeker avond de onH 4 » voor*  C Ï20 ) „ voorzchtigheid om zich, (taande dat het een ftorm wocy , op het dek te begeven De wind voerde hem op , en hy kwam in,, dc golven om. De donkerheid van den t, nagt liet my zelfs den troost om te beproeven , of ik hem kon redden , niet over. ,, Ik deed zyne koffers openen, ik maakte ,, een juiste inventaris van het geen 'er in „ was, om u dit alles te zenden. Zyne papieren naziende had ik gevonden, in welk „ Collegie gy waardt; maar daar verliepen verfcheiden maanden, eer ik weder in Eu„ ropa kwam, en, toen ik fchreef om my „ aangaande u te onderrigten, bad ik het „ verdriet te vernemen, dat gy niet meer ,, in het Collegie waardt, dat men zelfs ge,, heel onkundig was, waar gy u bevondt, en ,', hoedanig uwe omftandighedeu waren. Ik „ deed een advcrtisfe'ment in de Couranten ,, plaatfen , doch ook vruchtloos. Iniusfchcn ,, had 'ik het befluit genomen om de koop„, manfehappen van uw vader te verkoopen , „ het geen 'er van koomen zoude in myne koophandel te leggen , cn altoos wel acht „ te geeven om 'cr een byzondcr boek van » te  ,', te houden, te i einde 'er u rckenfchap Van' te kunnen^ doen , indien ik het gelui mogt hebben van u te vinden. Het geluk gaat ,, zelfs myne wenfchen te boven, wyl die rykdom myn Vriend toebehoort " I k was zoo verbyfterd van byna te gclyker tyd zulke vcrfchillende tydingen , als die van bernard, cn die van m. pet e.r s te ontfangen ; de fchièlyke overgang van het groot» fie verdriet tot de grootfte blydfchap had zoodanig alle myne zielsvermogens overmeesterd ! ... Ik zag Mynheer peters aan zonder hem te antwoorden. Het fcheen, dat ik twyffelde , of hy het wel was. Alles , wat 'er gebeurd was, fcheen my toe een droom te zyn ,. welkers einde ik vreesde. Ik was hot irr dien ftaat, toen Mevrouw peters inkwam. „ Ja , myn waardfte zei haar gemaal, " hy is ,, het wel; ge hebt u niet bedrogen- — „ Braave jongeling, zeide zy tot my , aan„ vaard myne oprechte gelukvvenfching. H 4 ,, geluk heeft nimmer béter haare gaaven ge. ,, plaatst." Zy gaf my een kus. . . „• Het was een kusch als die eener zuster aan een broeder ; maar in dat zelfden oogenblik H 5 dacht  dacht ik aan adcLe, Hy bcguichelde my; trok'my uit de vcrbyftcriug, in welke ik my bevond, en ik gevoelde my weldra in ftaat cm aan die achtenswaardige lieden myne erkentenis en aandoening te kunnen uitten. Des avonds gaf m. peters my dc nauwkcurigftc rekening van de fom , cn van de winst, die zy aangebragt had. Daar fproot een geheel uit van meer dan vyf honderdduizend livres, Ik had hem den, brief van eer nar d medegedeeld. Hy keurde het befluit, dat ik genomen had , om naamlyk ter» ftond naar Frankryk te reizen , ten einde m. d'arleville te redden, goed; gaf my goede papieren voor Parys , eu des anderen daags vertrok ik reeds. VYF-  VYFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK. IN HET WELK MEN JULIA DUIDLYK ZAL HERKENNEN. Jk had ecu' anderen naam aangenoomen ; was zoo wel als eenigziris, mooglyk was verkleed. Ik had daarenboven de voorzichtigheid om by geene myner kennisfen te gaan , wyl ik fteeds de uitwerking van het bevel des konings vreesde. Behnard , die ik op de omziebtigfte wyze bezogt, had my gemeld, dat één fchuldenaar alle de fchulden overgenoomen had, en ik met driemaal honderd dnizend livres alle dc goederen van m. d' ar leville vry kon maaken. Ik begaf my by den fchuldenaar. ' Hoe groot was myne verbaasdheid , toen ik vernam, dat men juist op dat zelfde tydftip by hem was om fchikkmgen tc maaken, dat Let eene /  C 124 ) eene jonge Dame was. — „'Ik ken haar," riep ik u;t , ,, daar is 'er maar éène, niemand ,, dan julie." .... Dit zeggende liep ik de kamer in, in welke zy zich bevond, twyfTelende zoo weinig, dat zy het was , dat ik ITaar reeds in myne armen drukte, eer ik my den tyd had gegund om haar te befchonwen. Na de eerfle oogcnblikken van verwondering en blydfchap; na de gelukwenfching, welke julie my wegens myne bezitting deed, en de myne wegens de herftelling haarer gezondheid, zeide zy met de openhartigheid van iemand, die zich over de weldaadige geneigdheid van anderen niet verwonderd, om dat de haare heur geene poogingen kost, dat ik juist ter goeder uur kwam om met haar het geluk , van de bezittingen van m. d'a r l evil le tc redden, te deelen. Alleen zou zy flegts een gedeelte der fchulden hebben kunnen vereffenen ; maar door my met de helft te belasten, kan zy de andere, mits drie vierden van haar inkoomen afftaande, verefnen. Ik deed te vergeeffche poogingen "om haar over te haaien, dat zy my alles zou laaten ■feetaalen. Ik kon zelfs niet verkrygen, dat zy voor Êk  C 125 ) ' voor een gedeelte afrtand zou doen. — „ Het geen u van uwen rykdom over zal bly-* „ ven, " zei zy , is tot uw geluk noodzaaklyk. m. d'arleville, die gy zeker „ gelyk ik, onbewust wild laaten, aan wie» ,, hy de herftelling van den zynen verfchirk », digd is, kan geen andere reden hebben oru ,, u de hand zyner dochter te fchenken,. dan „ de goederen, welke u nog 'overig zullen ,, blyven. Voor my is dit'om 't even, wat ,, kan het my baaten, of ik een weinig meer „ of min bezit? Ryk of nietalle hoop is ,, my ontzegt- Ik moet van-den eenigen man, ,, die ik bemin ! . . . Maar laat ons daar van ,', niet fprceken. Wanneer men zich met zyne kwelling bezig houd, verdoofd men flegts den moed, en ik heb al den mynen ,, noodig." Och! ja myn vriend! ik heb dien noodig ! voegde zy 'er by, terwyl zy haar gelaat met haar zakdoek bedekte , vervolgens fpoedig opftaande vervoegde zy zich by den fchuldeisfcher, met welken wy moes» ten •fiandelea. D e fchikking was fpoedig gemaakt. Wy zonden den zelfden dag aan den Heere »' a r<  C ii