D E   V ERLIËF D E D U I V E L. EEN SPAANSCU VERTELSEL, HET IJ1KSCHE ViH DÏW H U-ES E- £ A Z O T T E. Duplex libelli dos est: qmd Jenfus movet Et quod prudenti vitam confilio monet. P H M D E U S. Te A M S T E R D A, M, bij ■AREN D F O K K E , M D C C X C l I.   V O O R B E R I C H T. T^celealtecrnjligeLeezerszulleh mwglijk, op 't zien van den tijtel van dit klein ÏVerkjen, -? het zelve terflond tot den rang van dieGefchriften . yenvijzen, welke, na hun oordeel, flegtsgefchikt zijn, om den aandacht een poos van ernfliger zaakèn aftctrekken en een verhoren uur in ledige bezigheid te verbeuzelen; zulke immers dietegen alle vertelfelen waar in men het önmop- ■ gelijke doet ■verkent, vooringenomen zyn; zulke • die de- le 'ezing van de Vertellingen der Schik- godinnen en al wat onder der zeiver- vak ge- bragt kan worden, als tijdverkwisting aanmerken ; daar 't nu mooglijk is dat fommigen hunner, echter ten minsten zo veel aandagts aan >. het zelve tc kosten zullen leggen, om het Voorbericht eens in--en het boekjen eens door-te zien , jchijnt de plaats hier niet ongefchikt om, ter ' verdediging dezer foort van vertelfelen, dit weinige vooraf te laaten gaan, j—■ Het is over bekend dat het wonderbaarlijke, bij'meest alle Jonge Lieden, hoogst geliefd is^ en dat men zelfs de nieuwsgierigheid bij bejaarden, ondanks al hunne logica, als V ware uit den flaap wekt, wanneer men hen, mei eenigen fchijn van reden, jets meer dan natuurlijks, iets wonderbaarlijks, verhaalt; van daar dat alle vertellingen - van zonderlinge vreemde ontmoetingen, van mbekende oorzaaken ,van vreemde gewaarwordingen , voorzeggingen , voorgevoelen, droomen, en al wat eenigZins onoplosbaar is-, altijd, zelfs door ernfl'ige diepdenkende'-'lieden<■+ m ah tegen hun dank, met zekere graagte aangehoord worden;- ik zwijge dat' alk Jöor* 3 • Un  vi VOORBKRIC II TV ten van Spookvertellingen, en wat daar toe behoort, ons, onzen aandacht, zelfs tegen onzen vil, afpersfen; daar na het wonderbaarlijke zodanig,van der Jeugd af'aan ,bij'den mensch geliefd wordt, kan men van dat zwak, dat elk mensch eigen is, geen beter gebruik maaken dan het zelve tot een nuttig - einde voor den mensch te doen dienen; men omkleede dan de nuttigjle Zedelesfen met dat omhangfelvan 't wonderbaarlijke ; inzonderheid die welke ten dien/Ie der-Jeugd gefchikt zijn; , de Jeugd zal zelve toeloopen en dezelfde Zedelesfen met graag- ■ te omarmen, waar van zij, wanneer die in een ander kleed ■— een meer ernflig , ftijf, fiaatig kleed — gehuld waren, af keerig zoude zijn. Van ouds immers hebben de fabelen en allegorien tot deugdenlesfen en wegwijzers van 't Staatkundig gedrag in de maatfehappij, gediend; niet zonder vrucht heeft de oosterling zijne allegorien, Griekenland zijn fabelen tut onderwijs der Jeugd gebezigd. — Met groot recht gebruiken- dus, op hun voetfpeur, de best bcraade onderwijzers der Jeugd, het verguldfel van wonderbaarlijkheid om de geneesmiddelen der ziele,voor- 't oog eenige bevalligheid mede te declen. — Met dit oogmerk heeft ook de Franfihe JuB-eur, dit zijn Ver tel]el, dat zo veel aanmoediging gevonden heeft dat het bereids in de EngelJ'cUc en Hoogduitfchc Taaien vertaald is, vervaardigd; hij wilde onder bcdekkinge eener , door dtrzelver wonderbaarlijkliciduitlokkende, Allegorie, het ver/land der Jeugd bejehaaven, derzelver cnberaadenhcid tegengaan ; tn Laar lecren al heure flappen., bcvüorcus -zij d.e verrichten,wel te oyerwee&ett. - ïlij  VOORBERIC II T.. vu: ïlif fchetst daarom'een roekeloos Jongeling die, door zijne onberaadenheid, zig waagt aanduizend verleidingen, mei-- welke een doorfleepenivaereld hem ten verderve tracht te geleiden; deze Jongeling, dexe alvares,« een waar1 fchuwings beeld voor - al wie nog on'èryaaren de groote waereld intreedt, en eenen vijand durft uitdaagen, wiens kragten hij nUt kent en daarom te roekeloos- veracht. — Bionüetta, het wonderwezen , dat hier de rel van Minnaar es /peelt, is een beeld'van alle de krachtige verleidingen , waar aan de Zwakke mensch , na maate zyn trotschheid grooter is, te. meer overgeleverd wordt. Biondetta doet beloften , dat zij heuren minnaar, daar zij zig zeiven £OT-Sylph, of een Schutsgeest, van 't menschdom, voorgeeft ts zijn , ook met meer dan menfchelijke hoedanigheeden verfieren zal; even gelijk de Oos- terfche Oudheid, den mensch als door een even zodanig JVezvn, op dezelfde wijze, verleid,, affchildert; wat anders zijn de belofte der.verleidende waereld; wat anders is het fchijn- goed van. ij dele eer en zinlijken wellust dat: zo vaak. den jongen mtnsch in zijn eêljlenj bloei ten verderve fleept! — En gij, nieuwsgierige:Jeugd, yoor wie dit werkjen voornaamlijk ge-J'chreven is, vermaak u veilig met het wonder- lijke dat deze Vertelling, u aanbiedt; doch. gebruik 'er ook het nuttige van ten uwen beste,. gij zult alvares een roekelooze daad, tot zijn langduurig verdriet, zien bedrijven ; — Volg hem daar in .niet naa.. — Gij zult hem zien kampen tegen de verzoekingen der ijdel- heid,. — foig daar zijn voorbeeld in. —• Gij, ZUlt:  vim VOORBERIC H T.' zult hem zien overwinnen en in de armen zijner fj/oeder al het geleden leed- zien vergeeten. Neem ook uwe toevlucht tot uwe ouders, of, zoo reeds het grootst verlies dat ons op aarde kan treffen , u getroffen heeft; 'te weetcn het verlies van verftaudige en braaye ouders;pleeg dan raad met de bejluurers uwer jeugd, of met, bejaarde lieden van langduurige onderving ding, dezen zullen ti hei regtepad wysen dat lot zelfbehoud, den eenigen weg die tot waar geluk leidt. — Laat u dan niet affchrikken door de fchijnredenen die oppervlakkige denkers tegen deze foort van fchrificn inbrengen '; maar tracht altijd, waar gij eenig vermaak najaagt, een dubbel nut uit dat vermaak ter' verftandige bejluuring van uw gedrag op ts zamelen. ■ DE UITGEEVER'-  Jk was, vijf- cn twintig jaaren oud zijnde, Capitein onder de lijfwagc van den Koning van Napels, en leefde onder mijne mcdgezellen, na den fmaak der meeste jonge lieden, — namentlijk bïj de vrouwen en bij 't fpel, zo lang de beurs dïr, toeliet, en wij hielden wijsgeerige gefprekfcen in onze kwartieren, als wij geen andere redmiddelen meer overig hadden. Op zekeren avond , naa dat wij onze denkvermogens met alle foortec van gefprekken , bij een flesjen cyprus wijn, ea eenige drooge kaftanjes, uitgeput hadden, A ' viel  t-a ) vïel 't gefprek op de zwarte kunst, en de zwarte kunjlenaaren. Een onder ons hieldt dezelve voor ecne wezenlijke weetenfchap, welkers werkingen ontwijfelbaar waren; vier der jongfien beweerden, dat heteeneopeenllapelingvan engerijmdheeden, een bron van guitcrijen ware, gefchikt om ligtgeloovige lieden te .bedriegen, en kinderen te vermaaken. De oudfte onder ons, een gebonren Brabander, rookte zijn pijp met een onverichillig gelaat, .cn fprak geen woord; zijn koel voorkomen en zijne afgetrokkenheid deeden mij op hem letten , onder a! 'c verward gefchreeuw dat ons verdoofde, en mij verhinderde om in een gefprek te dce^ len, dat niet genoegzaam geregdd was, om voor mij belangrijk te zijn. :. Wij waren in de kamer van den Brabander; — 't werdt nacht — men fel eiJde,en ik bleef mee dien ouden vriend alken. r Hij rookte zijn pijp met bedaardheid, lit bleef zitten, met mijne ellcboogen op de tafel leunende, zonder te fpreeken. Mijn inedgezel brak eïndJïjk 'e ftilzwijgen. ?> Jon-  Cs > (^|P^eling;, zcide.l^j-.jtot; mij, gij hebt • hjL h'&tcluig gefpre.; gMioorJ; waar„:;om hielde gij.u buit-u % zelve?" — Daarom, antwoordc ik, om dat ik 'liever zwijg,, dan dat ik iets z u je toeitemmen of afkeuren dat ik niet verft i. Uz w.eet z.ejf§;ni;et.eens wat 'c woord zwarts kunst, betekent. . 4 . .. „ T heefc verfcheïdene.betekenisfeiij, „ „ zcide hij," maar daar over was 'c ge. „ fchil niet, 't is over dc zaak zelve. Ge94 !ooft S'j du 'er een weetenfchap kan „ beftaan, die- ons onderricht om de me„ taaien van gedaante te veranderen, ca „ de - geesten te beveelen om ons te ge„ hoorzaamen:" — Ik heb geen kennrs van geesten, zelfs niet van mijn eigen geest, behalvcn dat ik zceker ben van zijn beftaan. Wat de metaaien betreft - ik weet de waarde van een carolin in 't fpel, in de herberg, ea kan niets verzeekeren of ontkennen, aangaande 't beftaan van ft eene en 't andere; aangaande de wijzigingen en indrukfelen waar voor zij vatbaar zijn. — „ Mijn jonge makker, uwe onkunds A a ba-  co -bevalt mij uitneemend, zij kan tegen de geleerdheid van andere opwecgen: gij dwaalt ten mkiften niet, en zijl gij niet onderricht, gij zijt vatbaar om on„" derricht te worden. Uw geaartheid, de ,, vrijmoedigheid van uw characler, uwe 3, openhartigheid, behaagen mij: ik weet „ iets meer dan 't grootlte gedeelte der „ menfehen: zweer mij de diepfte ge3, -heimhouding op uw woord van eer, „ beloof mij u voorzichtig te zullen ge3, draagen, en gij zult mijn leerling zijn." Deze medegedeelde onderrichting, wnarjde soeerano, antwoorde ik, is mij zeer aangenaam. De weetgierigheid is mijn fterklte neiging. Ik beken dat ik weinig aangeboo. ïen geneigdheid heb voor onze gewoone kundighceden , zij kwamen mij altoos te bepaald voor, en ik heb altoos dien verheven kring gezogt, waar in gij mij door uw' bijftand wilt verheffen. — Maar wat is de eerfte grondilag van die weetenfchap die gij bedoelt? Ka 't zeggen van onze makkers, toen zij in verfchil waren , zijn hat de geesten zelf, die ons onderwijzen. —• Kan men zich met hen vercenigen ?  ihQni hebt mij begreepen, a l va* es; >i men zoude niets uit zich zei ven keren, j, Wat de mogelijkheid van onze verëenis, gingen betreft, ik zal die door een. on» wederleggelijk bewijs aamoonen." Naa 'e uitfpreeken van deze woorden, rookte hij zijn pijp uit: tikte driemaal om 'er den nog overigen aseh uit te kloppen hg dezelve op de tafel, digt bij mij Hij ■verhefte zijne Item, en zeide „ calde. „ rok, seem mijn pijp; fteek ze aan, s, en breng zë mijnweder.'5 .Bij hadc dit bevel niet zo fpoedig-ge. geeven, of ik zag de pijp verdwijnen, en aleer ik fconde onderzoeken door welke middelen dit gefchiedde, of vraagen wie die calderon ware ,dien hij met zijüe bevelen belast hadde, hadt hij de aange ftokene. pijp. weêr bekomen, — en rookte verder voort. ■ Dit gefchreje echter nre* zo zeer om den imaak van de tabak, dan wel, om zicfa ™et mijne verwondering, te vermaaken. Toen opftaande, zeide-J^j, „-morgen heb « ik xie wagt, ik moet mij dus tot rust » begcever,. Ga gij ook flaapen, doch ■ ^ 3 5, wees  C ö) „ wees voorzichtig , en wij zullen elkaêf 3) weerzien." ]k vertrok vol nieuwsgierigheid, en fterk-•'begeerig naêr nieuwe denkbeelden,waarmede ik mijn' geej: door de hulp van sob fijt ano hoopte te verrijken. Ik zag hem 's andéren daags civde daarop volgende dagen, ik had geen andcre.-beseertemeer; — ik werd zijn fchaduw. Ik deed hem duizend vraagen; hij ontweek fommige derzei ven, en beantwoorde de andere flegts als met de ftem van een orakel. Ik-drong hem eindelijk, om mij menige onderrichting te geeven, wegens 'e ftuk van den godsdienst van zijn's gelijken. „ Deze is de-■ natuurlijke gods„ dienst," antwoorde hij mij, Wij traden in eenige bij'/onderheeden ; zijne beöor. déelirg-n «rookten'beter met mijne neigin;en, dan met mijne grondbeginfelen > Mfetf ik wilde mijn-oogmerk bereiken; en dnüesc'hcm niet tcgcnfprccken. Gij behcerscht de geesten, ze-de IÏP, ik-.w.l, als gij , ock omgang m-r. hun bciv fcön! — ik wil licn ook beheerfc!r:n ! - „ Gij zijt te haastig,mijn mcdgraeljgi.' ■aa n „ £ ^ »  CV) } f hebt nöggeene der vóórwaarden vervuld", ,,"waar door men deze verheven geesten »>' naderen kan." : Ach! moet ik hier veel tijd toe beftee. den? Misfchien twee jaaren — dan verlaat ik dit ontwerp, riep ik uit ; ik zoude in dien tusfehentijd van ongeduld fterven. Gij zijt wreed, soberanö! Gij kunt 'niet begrijpen welk eene Jeeven-" dige, brandende begeerte gij in mij verwekt hebt: zij verteert mij. » Jongeling, ik geloofde dat gij Voor„ zichtiger waart. ——- Ik beef om u » en om mij zelven. Hoe! Gij zouden » m 't gevaar begeeven, om geesten op te », roepen, zonder eene der voorafgaande j, toebereidfelen ?" Wel nu! welk een onheil zoude mij daar door overkomen kunnen ? — L „ Ik zeg u niet dat u daar door noodzaak» lijk een onheil zal overkomen; indien zij „ eenig vermogen over ons hebben,dan is „ het enze zwakheid, onze kleinmoedig. „ heid, die hun 't zelve afftaat. Wij zijn » elgcntlijk gefchapen om hen te beheer- „"fchen." Ja.' ik zal hen beheer- A 4 fchea!  C «>) fcben! ., . — 5) Gij voedt eene branden„, de. begeerte, maar zoo uw valland ver„ bijsterd wierd, zoo zij u. in ecnig op. „ zicht fchrik verwekten?" Als het 'er maar. alleen op aankomt cm ■voor hen niet bevreesd.te zijn,.laatcn zij dan alles in 't werk. Hellen,. om mij te verfchrikken. „. Hoe! als gij den Duivel zaagt?" — Ik zou den grooten Helduivel bij zijné ooren trekken. —— Bravo! zoo gij u zeiven zo veel ver„ trouwt, kunt gij u in 't gevaar begee„ ven, cn ik beloof u mijne hulp. Ik „ verwagt u aanftaanden vrijdag met twee „ van onze medgezellen ter maaltijd x en „ wij zullen de zaak volvoeren." ' T. was eerst dingsdag. Nooit werdt de be"e.nde bijeenkomst voor een minnchand ling met meer ongeduld-verwagt. De bepaa'de tijd verfchcen eindelijk. Ik vond 'twee mannen bij mijn mcdgeztl, wier, geIaat niet zeer innetmend was. Wij gebruikten 't middagmaal. 'T gefprek liep ovcron■verfc'iillige zaaken. •£*.werdt, naa den maaltijd, een wande-  C o) deling naar de püinhoopen vanPoriici voor. gefield..Wij begaven ons op weg, en bereikten dezelve. Deze overblijffelen der doorluchtigfte gedenktekens,ingeftort, vcrbrijsfeld, loshangende , met braamflruikeu. bedekt, vervulden mijne verbeelding me,t ongewoone deftkbeelden. Zie daar-, zeide ik, 'c vermogen van den tijd op.de werken des hoogmocds, en de nijverheid der menichen. Wij begaven ons verder in de püinhoopen , en eindlijk waren, wij, bijna al tartende , midden -door dezelve, in zulk een donkere plaats gekomen, -dat het daglicht daar niet konde doordringen. Mijn medgezel geleide mij bij den arm; — wij ('tonden eensklaps ftil. — Eén van ons gezelfchap floeg-vuur, en flak een. waschkaars aan. 't Verblijf waarin wij ons bevonden, wqrdt eenigz-ins lichter, en ik bemerkte dat wij onder-een, -zich nog tamelijk gaaf vertoonend, gewelf waren, ten naasten bij - vijfëntwintig: voeten in 't vierkant , en dat vier uitgangen hadt. Wij- zweegen aUe een-poos.. Mijn medgezel trok met een riqtftok , (die hem in .zijn gang tot ondcrfleuning verftrekte,) A 5 , «en*-'  $en' kr'ng om zig heen, in 't dunne zand,dat den ^r.nd bedekte , en tradt 'eruit, naa dat hij 'er ecnïge figuuren ingetekend hadt. Treed in dezen kring,-dappere jongeling, zeide hij tot. mij, en ga 'er niet uit, voor : dat ik u een dtiidlijk teken geeve. - Verklaar u nader, op welke tekens moet ik 'er uitgaan? — „ Wanneer alles u zal gehoorzaamen , doch, indien de vrees 2 u voor dien tijd een misftap deede be„ gaanszoude gij in 't.grootje gevaar kun- :j,,nen geraaken". Toen gaf .hij mij een kort en dringend • voorfchrift van bezweering, verzeld met cenige woorden die ik nooit vergeeten'zal. Spreek deze bezweering , zeide hij, moedig uit, en röep vcrvolgfcnds driemaal en 'met een fterke Item bkelzébub, doch •vergeet inzonderheid niet wat gij beloofd hebt te zullen doem Ik herinnerde mij dat'ik mij beroemd - had'om hem bij zijne ooren te zullen fchudden Ik zal mijn woord hoüdën, zeide ik; want ik wilde de fchande der logentaal voorkomen. — „Wij wenfehen u een goe„ de uitkomst, p gij moet ons waarfchout l A » -wen  C iï ) „ wen als gij gedaan' hebt. Gij zijt aan., ilonds tegen over de deur die gij uitmoet „ gaan, om weÊr bij ons te komen". - .Zij vertrokken. Nooit was een zwetfer in een hachlijker toeitand;ik had hen bijna te rug geroepen; doch dan had ik te veel redenen gehad '„om van verlegenheid fchaamrood te wor. den; en zoude daarenboven van alle mijne vcrwagtingen hebben moeten afzien. Ik greep wcêr moed, en beraade mij flegts één ogenblik. Men wil mij verfchrikken, dagt ik, men wil w.eeten of ik kleinmoedig ben. Zij, die mijn' moed beproeven \villen, zijn dicht bij mij, en,ik moet, naa 't uitfpreeken der bezweering, op mijne hoede zijn, of zij mij ook verfchrikken willen. Laaten wij weêrfland bieden, en de kwaadaartige fpotters met hunne eigene wapenen afkeeren. Spoedig had ik mijn befluit genomen, hoewel mijne overleggingen eenigzins dooir 't gekras der uilen en andere dieren , die deze Itreek tot hun verblijf namen , ja„ zelfs door 't akelige van dit hol, geitoord werden* Aö Door  ( 12 ) Door mijne overleggingen eenigzins gerust gefteld zijnde, ging ik op den grond ncderzitten , en- nam mijne maatregels zieker. Ik fprak de bezweering uit meteen fterke onafgebrokene Item , üeeds luider fprcekende, en riep driewerf, naa zeer korte tusfehenpozingen, béelzébub! Alle mijne leden beefden, en mijne hairen reezen te berge; Ik had de' bezweering naauwlijks uitge*. fproken, of 3er opende zich een flagvengfter regt tegen over nvj, boven in 't gewelf: een grootc menigte lichtilraalen, fchitterender dan die van de zon , drongen door deze opening; een kamcelskop, afgrijslijk,zo wel door zijne dikte als door zijne gedaante, vertoonde'zich aan't -vengi. fler; 't hadt inzonderheid wanftaldgegroote ooren. 't Afgrijslijk dier fpalkte zijn muil open ,' en brullende met-een Hem, die aan 't overige van 't verfchijnfel beantwoorde, loeide het mij toe: Che vuoi?Wat wilt gij ? Al de gewelven , al de graven in den omtrek, weêrgalmdenals om ftrijd dit verfdhriküjk. geluid» Ik .fcan mijn toeftand niet befchrijven; ik-.  e 13) ïft wist niet wie mijn moed onderftëündc9. en mij verhinderde om niet te bezwijken,, op 't aanfehouwen van dit verfchïjnfel,— en op "e nog fchiikiijker geluid dat ia mijne ooren klonk. Ik gevoelde de noodzaaklijkheid om miji ne krachten weêf bij een te verzamelen", !t klamme- zweet dat' mij uitbrak, hadt mij bijna magreloos gemaakt. Ik poogde weêr moed te grijpen. — Onze geest heeft zeker een groot vermogen, en overvloei dige hulpmiddelen j een menigte denkbeelden, aandoeningen en overweegingen trof. fen mijn gemoed, drongen ih mijn zieleen verrichtten gezamentlijk al hunnewerkin* gen. Ik overwon echter mijne vrees, ea • zag 't dier ftoutmoedig aan.' Wat-wilt gij, vermcetle! daar gij u on» d,er déze afzichtlijkè gedaante vertoont ?— 't Gedrogt aarsfelde één oogenb'lik. — Gij hebt mij opgeëischt, zeide hij, met een zagter ftem. - Poogt dan, hernam ik, de flaaf zijn' meester te verlchrikken ? Komt gij om mijne bevelen te ontvangen, neem dan een gevoeglijker gedaante aan, s ea fpreek op een befcheidener toon. - A~7. Mees*-  c 14 i „ Meester , onder welk een gedaante „.moet ik mij vertoonen, om u te beha*. » Sen"? . , 'c Ecrftc denkbeeld dat ik mij voor den geest bragt, was 'dat van een hond; ver* fchijn, zeide ik, onder de gedaante van een patrijshond. Namwlijks had ik dit be. vel' gegeeven, ef de verfchriklijke kameel ftrekte zijn langen hals Uit, boog.zijn kop tot midden in de zaal, en wierp uit zijnen muil een witte patrijshond met dunne en glinfterende hairen, meteoren die tot over den grond fleepccn. 'c Vengfter hadt zich weêr toegcflooten, alle de andere verfchijnfelen waren verdwecnen, en ik bleef onder 't genoegzaam verlicht gewelf, met den hond alleen overig. Hij draaide zich om den kring, terwijl hij met den (taart kwispelde en lustig fprong. „ Meester, zeide hij, ik zoude uwe voe- ten wel willen likken, maar de geduch„ te kring die u omringt, houdt mij te „ rug". ■ Mijn vertrouwen was tot het toppunt 'van ftoutmoedigheid gefteegen; ik trad uit  05} uit den kring , ftak mijn voet uit , en 'de hond likte denzei ven : ik -trachte hein .bij zij- -ne oören te trekken, hij lag zich op zijn rug neder j als of hij mij om vergiffenis bade-j- ik zag dat het een teefjeii was. Sta op, zeide ik,: — ik vergeef het u, — gij ziet dat ik gezelfchap heb ; deze Heeren wagten op een kleinen afftand van hier; de wandeling zal hun vermoeid hebben, ik wil hun een collatión aanrechten, ik heb daartoe vruchten , confituuten, glacé en Griekfche wijnen noodig, plaats die alles in een geregelde orde. rr- Verlicht en verüer de zaal zonder pracht, doch in ^een netten fmaak. Naa 't gebruiken van 't collation moet-; gij als eene Virtuofe van den eerften rang , met een harp verfebijnen, ik zal u zulks nader berichten. Wees oplettend om uwen rol goed te ■ fpeelen , zing met gevoel, en wees befcheiden en voorzichtig in uw. gedrag. — * Meester, ik zal u gehoorzaamen,maar s, onder welk eene voorwaarde"? Geen andere voorwaarde dan gehoorzaamheid r -r-i- Slaaf, onderwerp u zon- . der tegenfpraak, of... •—— ft 'Gij  O O' ,» Gij kent mij niet, Meester, gij zou'dt mij anders met minder geftrengheid „ behandelen , en ik zoude 'er dan de bij,,- zondere aanbieding bijgevoegd hebben-, ,i orn few* gramfchap te ftillcn, —u te ,j behaagen". Naauwlifks hadt zij dit gezegd , of ik zag, terwijl ik mij- omkeerde , dat mijne bevelen fpoedi^er dan bij een tooncelveranderfng , volbragt werden. — Dé muuren van 't gewelf, te vöoren zwart, vog■tïg — en met mosch bedekt, vertoonden r.ü een liefelijke kleur en aangenaame voi - werpen-, 't was nu een zaal van geaderd -narmer. Heur bouworde vertoonde een 'gè -elf door zuilen onderfchraagd. Agc Chry''.';.'n armlichters, elk -derzelven met dn- v r-e Lkaarsfcn voorzien, verfprèidcn een helder en evenredig verdeeld licht. De 'tafel en 't buffet , waren één ooblik laater ifi orde geplaatst , en vertoonden alle de tocbereidfelcn voor ons ost»haal , de vrucir-n en confkuuren waren van de zcldzaamfte cn fappigftc foort, en vertoonden zich uitmuntend fchoon. De fchotcls waarmede men aangerecht hadt, en  ( i? 5 en 't fervies dat op 't buffet ftoudt, -Wai ren van Japansch Porcelein. — De patrijshond maakte duizend aartige fpfongen in de zaal, en om mij heen, als of het dca. arbeid wilde verhaasten;, en mij, vraagea of ik voldaan wares Zeer goed, b-ion-detta, zeide iky trek- een leverij kleed aan , en zeg aan de Heeren , die hier digte bij zijn, dat ik hen verwagt, en dat 'er voqr hun aange» recht is. Naauwlijks- hadt ik mijn .gelaat één oo» ogenblik afgewend, of ik zag een fraai gekieeden page de zaal uitgaan , die mija leverij aan hadt, en een brandende flarcw bouw droeg, — hij kwam weinig tijds daar naa weêr, en geleide mijn medgezel den Brabanderen zijne heide vrienden in de zaal. Waren zij tot iets buitengewoons- voor* bereid , door de aankomst en de pligtbetuigingen van den.page, zij verwagtten echter, de verandering niet., die 'er in 't gewelf gefchied was-, alwaar zij mij verlaaten hadden; en was ik niet te zeer irv gefpannen van gedachten geweest, dan zpu.  C 13 ) zoude ik mij nog veel meer met hunne verwondering vermaakt hebben, die door hun gefchreeuw-uitborst,-en zig door de onfteltenis van hun gelaat , cn hunne houdingen openbaarde. Mijne Heeren , zeide ik tot hun, gij hebt om mijnent wil een grooten wég af. gelegd , waar van ons nog een gedeelte overig blijft om naar Napels weder te keeren. Ik denk dat dit gering onthaal u intusfehen niet onaangenaam zal zijn , en dat gij 3e onagtzaamheid der keuze, en 't gebrek aan overvloed , ten gevalle van dezen onverwagten maaltijd, wel zult gelieven te verfchoonea ' Mijne vrijmoedigheid verzêtté hen noch ' Weer dan de verandering van het tooneel, * en 't aanfehouwen van 't fierlijk collation waar op zij genoodigd waren, ik bemerkte zulks, en befloot om fpocdig een einde te maaken aan een zaak die ik innerlijk mistrouwde, ik wilde 'er echter al de mogelijke voordeden van behaalcn, en dwong mij tot vrolijkheid, welke ook met ■ mijn oorfpronglijk charakter flrookt. Ik noodigde hen om plaats aan de ra.- • fel  1( m) fél te neéraen; de page bragt de doelen ïtièt * een -verwoDderingswaardigen fpoed aan. — 'Wij zaten 0% Ik fchonk-de glazen vol, 'deelde 'de vruchten rond, en was de eeni= ge die fprak en at. — Zij zweegen. — Ik Bewoog hen intusfchen om de vruchten optefnijden j mijn verzeekerdheid deedt hen 'er toe befluiten: ik delde de gezondheid in van 't'fcftoonfte;meisjen uitNapeh, Wij dronken op dezelve. Ik fprak vak eene Itaüaanfche Improvifatrics , nü onlangs aaugekomen, welkers begaaftheeden aan 't-hof beroemd waren s ik trad weder met hun in gefprek over de aangenaam jneïibegaafdhceden, de muzijk , de beeldt■fcouwkunde , en gaf hen toevalliger wijze aanleiding om 't fraaije van eenige marmer deenen die tot verfiering van de zaal Verdrektcn, met mij te bewonderen. Zij i dronken een fles wijn ledig, en 'er werdt ' een ander , -van 'jen beter fcort", opge* ■ bra^c'; de pïgès verdubbelde zijne bedien ning, :en dezelve verflaauwde niet één oogenblik. — Intusfchen zag ik hem heimelijk • aan: — verbeeld u dé liefde zeiven in 't kleed Van een' pagé. — Mijne medgezellen lonk-  (> i tv» en een beweeglijk zangftukjec , rdur\. derde bedrijf der opera, waar in zij ipeelen -moest, h. floot, te zingen. Zij nam heure harp, en maakte een voorfpel met een kleine, poefelige, witte hand, met ronde welgevormde vingers, en '5 was onbefchrijflijk fchoon. — Wij warén alle getroffen, en geloofden dat wij 't verruklijktte concert hoorden. Zij zong. — Men kan met geen meer gevoel, beweeglijker, cn met langer aanhoudende trillingen zingen: men kan nitt fpoediger, en met minder moeite de aandoeningen opwekken. Ik was tot in mijn binnemtc bewoogen, en vergat bijna dat ik zelve 't voorwerp dat -mij bekoorde, voortgebragt hadde. De -zangeres richte zich tot mij, bij al de tedere uitdrukkingen van heur gezang en .het recitatif. —• Het vuur dat uit heure oogen tintelde, drong door den iluijer; zij waren onbefchrijflijk lieftalig en doordringende. Die oogen waren mij niet onbekend — Ik voegde, eindelijk, heure gelaatstrekken tefamen, zo-ver als ik die door den fluijer kondc zien, en erkende in FI©.  C 23 0 •FïORENTtNA 't aanlokkende van biokdeïta; doch dc.fchoone, rij?eide, cq voordeelige gdtalte,-was echter veel zichtbaarer in 't gewaad van eene vrouw, dan in 't kleed van een page. Toen de zangeres geëindigd hadt, gaven -wij haar den gcpasien lof. Ik trachtehaac tot een vrolijk zangftukjen te bewecgen, om ons gelegenheid te geeven om de verfcheidenhcid van heure bcgaafdheeden te bewonderen. „ , Neen," antwoorde zij s ,, in mijne tegenwoordige zidsgefteldbeid „ zoude ik dit ongepast verrichten: gij ,, zult ook bovendien bemerkt hebben., „ welk. een fterke pooging ik moest aan„ wenden om u te gehoorzaamen. Mijn, „ ftem gevoelt nog de ongemakken van s, de reis, zij is fchor — gij weet dat ik „ dezen nacht vertrek. .. Ik ben hier door „ een Huurkoetfier gebragt,,. en moet ge„ reed zijn als hij vertrekkeivwil; ik bid „ u dat gij mijne verontschuldigingen am„ neemt, en . mij toelaat om te mogetr .^vertrekken" - Dk zeggende,, ftonde zij op, en wilde heure harp medeneemen. Ik nam ze haar uit de handen, en Daa dat ik  C '4 ) ik haar tot aan de deur, die zij ifigckomen was, uitgeleid had, vervoegde ikrnij weder bij 't gezelfchap. Ik had de vrolijkheid moeten opwekken, en ik zag dat 't gelaat van mijne gasten beklemd was: ik nam mijn toevlucht tot den Cypruswijn, die mij aangenaam gefmaakt , en mijne krachten, cn tegenwoordigheid van geest weer opgewekt hadt; ik fchonk nu volle glafen, en dewijl 't intusfchen tijd~Tverdt om te vertrekken , zeide rk tot mijn' page, die zich weêr achter mijn' ftoe! geplaatst hadt, dat hij mijn rijdtuig moest 1 laaten oprijden. Biondetta vertrok aanflonds, en gong mijne bevelen volbrengen. Hebt gij hier uw rijdtuig?" — vroeg mij soberano: — ja, antwoorde ik; dat heb ik laaten volgen, en ik dagt dat, als ons gezelfchap langer bijeen bleef, het ü dan niet onaangenaam zijn zoude, om op èene gemaklijke wijze te rug te keeren. — Kom, ligren wij nog eens de glafen! wij loopi n dan geen gevaar om op den weg een m.sftap te begaan. ïs'aauwhjks had ik dit gezegd, of de page tradt  C 25) tra de wcër binnen, gevolgd door twee groote welgemaakte lakeijen, die pragtig met mijn leverij gekleed warea. ,, Dus „ alvares," zeide b 10ndetta,,,ik „ 'kon uw rijdtuig niet laaten oprijden, 'e „-(laat aan de overzijde, maar toch dicht „ bij dc puinhoopen die deze ftreeken om„ ringen". —- Wij ftonden op, pi6Ni detta en de lakeijen gmgen voor uit, cn wij begaven ons op weg. Dewijl wij met ons vieren niet naast elkander tusfehen de pedeftallen en gebroken zuilen konden gaan , ging ik onder geleide van sot? er a no, die naast mij ftondr, en mij de hand gaf. „ Vriend" zci- de hijj j> g'j hebt ons een heerlijk- onthaal „ gegecven , 't zal u duur te liaan ko„ men". -—• Mijn Vriend, hernam ik, 't is mij ten uiterflen aangenaam, indien 't u ccnig vermaak gegeeven heeft; en ik geef u 't zelve-voor 't geld, dat ik 'er voor betaalde. Wij kwamen aan 't rijdtuig, Cn vonden nog twee andere lakeijen , een' koctGer, een' voorrijder, en een landwagen die zo gcraaklijk gemaakt was als men 't tonde B ver.  ( 26 ) ■verlangen. Ik noodigde hen om 'er in te treeden, en wij reeden fpoedig naar Napels. Wij zweegen geduurende eenigen tijd: ten laatften brak een der vrienden van soberano de ftilte. ,, Ik begeer niet dat „ gij mij uw geheim ontdekt ,alvares, „ maar echter moet gij zeldzaame ver3, bindtenisfen aangegaan hebbeD. Nooit ., werdt iemand zo bediend als gij, en ik s, heb, naa mij veertig jaaron geoeffend te hebben , in al dien tijd zo veele be9, leefdheeden niet genooten, als men u ge3, duurende één avond bewcezen heeft. — „ Ik zwijg van 't fchoonfte gezicht dat ooit „ kan aanfehouwd worden , terwijl men ons de oogen door onaangenaame verto„ ningen veel eer afmatte , dan dat men 9, die door aangenaame voorwerpen poog. 3, de te vervrolijken: eindlijk , gij. weet wat u te doen ftaat, gij zijt jong; men 3, begeert te veel in uwe jaaren om zig „ den tijd tot overdenking tegeeven, en „ men verhaast zijne genietingen". Bernardillo, zo was zijn naam, fprak  C *7 > fprak met bedaardheid , ea iiet mij dea tijd over om hem te beantwoorden. Ik weet niet, hernam ik,'waar door ik zulke onderlcheidene gunstbewijzen verdiend heb ; ik vooronderftel echter dat ik die niet lang zal genieten , en ik zal mij troosten dat ik ze alle met mijne goede vrienden gofmaakt heb. Men zag dat ik mij voorzichtig gedroeg, en 't gefprek nam een einde. Ondertusfchen volgde de overdenking op de ftilte. Ik herinnerde mij wat ik verricht en gezien had , ik vergeleek de ge. fprekken van soberano' met die van BERNARDir. r.o, en bcfloot dat ik den grootlten misftap had begaan, dien ooit iemand door ijdele nieuwsgierigheid en vermcetelheid gedrecven, begaan konde. 't Ontbrak mij aan geen goede opvoeding; ik hadt dezelve tot mijn dertiende jaar genoten onder 't opzicht van mijn vader, don eernardo maravillas, een edelman die van een onbefprooken gedrag was, en door mijne moeder donna m e n c i a , de godsdienftigfte, de eerwaardigfie vrouw Uit EstTamadurOf Aoh ! mijne Moeder, B 2 riep  C 28 ) riep ik:,, wat zou-dt gij van uwen zoon den,, ken, zoo gij hem gezien hadt, zoo gij ,, hem nog zaagt"! Maar ik zal dit flegt ge. drag verbeteren, ik verzeeker 't u op mija woord van eer. Intusfchen waren wij tot Napels gereeden. Ik geleide de vrienden van soeerano naar hunne wooning , cn hij ging met mij naar ons kwartier te rug. De glans van mijne equipage fchemerdc in de oogen der fchildwagtcn, die-wij voorbij trok* ken, en moufterden, maar de bcvallighecden van biondetta, die op de voorde bank in 't rijdtuig zat, troffen de aanfehouwers nog-fterker. De page ging van 't rijdtuig, nam een flambouw van een der lakeijen,, cn kruiste de barakken door, om mij naar mijn kamer te geleiden. Mijn kamerdienaar die nog meer dan de overige verwonderd was , wilde mij aanfpreeken, om ecnige bijzonderheeden wegens dien nieuwen bedienden , dien ik zo even vertoond hadt, te verneemen. — 't Is zo wel, Karei, zeide ik tot hem, terwijl ik in mijn kamer trad, ik heb  ( 20 ) u-nu niet noodig:ga maar flaapen. — Ikzala • morgen nader fpreeken. Ik was nu met biok'detta,- die de deur tocgefloten hadc, alleen , maar echter niet zo beklemd geweest in 't gezelfchap, waar uit ik vertrokken was, en in de woeste plaats die ik bezogt hadt» als nu in mijn eigen ks-mcr. Ik-vergaderde mijne, zinnen ééa oogenbhk. - Ik zag den page.aan, hij zag voor zjg neder. Een toeneemende blos verfpreide zich op zijn gelaat; zijn houding ontdekte zijne verlegenheid en tterkc ontroc«ng.: Ik befloot; eiodlijk om. hem-aan te fpreeken. t UioNDETT^zdde ik)gl} hebt.m.. goed bediend, en zelfs verfpreide gij bevalligheid ih al wat-gij voor mij verrichtte* dotfh ik denk dat- onze rekening gefloten is, dewijl ik u.vooraf betaald heb. ö Don uviREs bezit teveel grootU meligheid,, dan dat hij denken zoude ,b dat hij zijne fchulden tot zulk een prijs >, voldaan, heeft". , Hebt gij meer gedaan dan gij verpligt wmu - Ben ikw nog bovendien iets B 3 fchul-  ( 30 ) «ffchukng, geef mij dan uw bekering-, maar ik kan u geen borg üellcn dat ik aanitonds zal bctaalen. Alles is ifl ons tevaraérJ verteerd, ik moet den waard, den kiccdermaaker en mijne fpcelfchuldcn nog bctaalen. „ Gij boert ontijdig. 3k verzoek u dan ernftigHjk dat gij vertrekt, want 't is- laat, cn ik moet mij tot de rust begeeven. „ En wilt gij mij dan, daar 't reeds zo „ laat is, op eene onbeleefde wijze ver„ trekken laaten. Ik kon deze behanoe, ling niet van een' Spaanfchen Ridder „ verwagten. Uwe vrienden weeten dat ij ik hier gekoomen- ben ; uwe foldaaten, uwe dienstboden' hebben mij ge'„zien, en mijne fexe ortóefct. Was ik , een gemeene oneerlijke vrouw, dan zelfs behoordet gij nog eenige achting voor de 1 welvoeglijkheeden, die men aan fti)Ben „ ftaat verfchuldigd is , te hebben; doeb s> uw gedrag omtrent mij is vernederend, „ hoonend, 'er is-geen vrouw cf zij zoude 'er door beledigd zi;,n ' W-Cij verkiest dan nu voor «ce vrouw te  C 31 ) te fpeelen , om mijne achting te verkrij. gen ? Welaan , wilt gij de fchandc van uw aftcgt verbergen , vertrek dan door de opening van 't fleti $ Hoe! in ernst, en zonder dat gij weet 35 wie ik ben". —si Kan mij dat onbekend zijn"? ——: 33 't Is u onbekend , zeg ik u, gij luis. % tert alleen na uwe vooroordeelcn, maar 33 wie ik ook zijn mooge, zie mij fchreï?j jende , voor uwe voeten geboogen: ik i, fmeek u als iemand die zijn vonnis van jj uwe uitfpraak afwagt. Ik heb een groo», ter onvoorzichtigheid begaan, dan gij, 9, doch zij is misfchien vergeeflijk, dewijl » gij 'er de oorzaak van zijt; zij doet mij 3, heden alles trotfeeren, alles opofferen », om u te gehoorzaamen, om mii g.heel } aan u overtegeeven en u te volgen. Ik heb de wreedfte de onverbidlijkfte drif•3, ten tegen mij in oproer gebragt.; 'er is 3, voor mij geen andere befchermiog ove3, rig, dan de uwe, geen fchuilplaats dan uwe kamer: alvaues! zoudt gij die ,3 voor mij toefluiten ? Zal een SpaanU fche Ridder iemand zo geltreng, en 13 4 3j met  C 3* ) met die verachting behandelen, cn wel „ iemand die een ceder hart aan hem opöffcr- de, — die een zwak fchcpfel is van alle „ andere hulp, buiten hem, beroofd, „ met één woord, eene vrouw"? Ik trad zo veel mogelijk te rug , om mij uit de verlegenheid te redden, maar zij omarmde mijne knieën , en kroop mij op de heure naa. Sta op, zeide ik tot haar, gij hebt mij onweetend op mijn eed gevat. — Toen mijne moeder mij mijn ee; ften degen gaf, moest ik bij den kling zwoeren , dat ik altoos de vrouwen zoude dienen , en nooit één van haar onbeleefd behandelen. — Indien mijne tegenwoord.ge vermoedens gegrond waren! — „ Welaan , wreedaart , welk een aan„ fpraak ik dan ook maaken kan, veroor„ loof mij om in uw kamer te flaapen". Ik 11a u zulks toe , om de zeldzaamheid der za:k, en om 't wonderbaarc van mijn g(val ten hoogflen top te voeren. Tracht u echter zodanig te plaatfen dat ik u i.i't -zien of hooien kan ; bij 'c cerfte woord, bij de cer.'le beweeging die sankklir.g gcevcn kan om mij ongerust te msa-  C 33 ) ma-uen , ral ik tien- toon van mijn Item vu-zwnaren , en u dat verfchriklijk geluid van den Kameel doen hooren Ik keerde mij van haar af, en ging naar mijn bed om mij te ontkleeden.„Zal ik u helpen"? vroeg ze mij.-—— Neen, ik ben een Krijgsman, en bedien mij zei» ven.- — Ik begaf mij toe-de rust.-. Ik zag door 't doorzichtig gaas van mijne gordijnen , dat de gewaande page een verfleeiene raat , dié hij in een kleêrkast gevonden hadc, ivt- een 'hoek- va"n mi-in kamer lag, Hij zette 'er zich op neder, ontkleede zich, floegeen 'mijner mantels, die op een' ftoel lag , ora-, b'usch- te 't licht uit; ep het t.-oneel werdt hier één oogen bftle gefloten ;• echter zag ik , niet kunnende flaapen, hetzelve telkens weder voormijne verbeelding ,„geoJHendi 't Was- als of" '£ gelaat van den'page aan de (tijlen en 't gehemelte van mijn bed va«gebegt ware. Ik zag geen arrder voorwerp; —- Ik- dwong mij te vergeefsch om 't denkbeeld van 't affchuw. lijk gedrocht dat ik gezien had,-met'dac B % be.  (3l) bekoorlijk voorwerp ce vereenigen ; de ■eerfte verfchijning Itrekte om 't verruklijke van de laatfte te vermeerderen. -— Dat welluidend gezang, 't welk ik onder 't gewelf gehoord hadt , die verruklijke toon der Item , die taal die u:t 't hart fcheen voordtekomen, weêrgalmde nog in mijne ooren, cn verwekte eene ongewoone huivering door alle .mijne leden. Ach ! diondetta, zeide ik, waart gij die affchuwlijke Kameel niet! Maar *loor welk een gemoedsbeweging laat ik mij vervoeren ? Ik heb den fchrik overwonnen, laat ik dan ook een gevaar- lijker hartstocht ontwortelen. Welk een vermaak kan zij mij fchenken ? Zoude zij niet altoos naar heuren oorfprong Deigen ? Dat teder lieflijk vuur dat uit heure oogen ftraalt, is een doodelijk vergift. Die welgevormde roode nnond, opent zich alkenvoor den logen. —r Dit hart, indien 't zulk een naam waardig is, zoude alleen voor 't verraad ontgloeijen. — Terwijl ik mij aan deze overdenkingen, f«Jie. .door veifcheide genwedsbeweegingen m a -die  C 35 ) die mij ontrusten , veroorzaakt werde», overgaf, fchoot de maan, die zich boven aan een' onbewolkten fterrenhemel vertoon, de , al heure ftraalen . door drie groote ■kruisraamen in mijn kamer. . , . Ik bewoog mij, intusfchen, aanhoudend, en op eene geweldige wijze, in mijn bedilede, die reeds lang gebruikt was; 'c hout fchoof uit eikanderen, en de planken die mijn matras onderfchraagden , vielen, al kraakende., neder. B i on d etta ftondt op , en liep naar imi, toe, met een verfchrikte houding „Don al vare*, welkeen onhdl is u over- „ gekomen"? Ik hadt haar, niettegenÜaande mijn bekomene ongeluk, geduurig naa,-.eöogd , en zag dat zij opftondt, en naar mij toeliep — ,Zij was in 't hembd van een pa^e gekleed^— 't licht van de maan verfpreiJe zich over heure dijen, en 't was als of zij zich door het teruggekaatst-I chc, nog fchooner vertoonde. - 9 > , 3 y i. ■>,-. ,u-f -: mits :lcd IK was weinig aangedaan over de flegfce ;gefteldheid van mijn b dftede, die mij maar alleen aan eene ongemikiijker ligging B ü bloot-  C 30' blootflelde,maar zeer ontroerd en verlegen toen ik mij in de armen van uiohdetta bevond. 'Fr is mij niets overgekomen, zeide ik, gij loopt zonder muilen over de vloerfteenen, gij zult verkouwd worden. vertrek. — „ Maar gij bevindt u in een' flégten toe. „ ftand". Ja , daar zrjt gij de oor. zaak van; ga weg! of, zoo gij u Hier dich> ter bij mij wilt onthouden, zal ik u beveelen om u in dezen hoek van mijn kamer, in den fpinrach neêr te leggen. -— Zij wagte 't einde van deze bedreiging niet af, leidde zich ep de mat neder en zugte. Intusfchen verliep de nacht, de vermoeicTteid overmeefterdë mij, en gaf mij ecnige oogenblikken rust, Ik werd eerst met den dag wakker , men kan ligtüjk ontdekken waar ik 't eerst mijn oogen heen wende. — Dei; page wenschtc ik te aanfehouwen. Hij zat op een zhbankjen, en-was, behalVen zijn rok, geheel' aangekleed ; hij hadt zijne hairen losgemaakt, die tot aan den grond afhongen, en zijn rug en elleboogen, ja zelfa zijn geheel gelaat, met goF•v.ende en loshangende lokken bedekten. Baat-  C 37 ) Daar hij 't op geen beter wijze doen konde, ontwarde hij zijne hairen met zij: ne vingers; Nooit zag men een fchooner ijvoiren kam ih een dichter Bosch blonde hairen, welkers fijnheid met al heure andere voortreflijkheeden evenredig waren.— Ik had eenig gerucht gemankt, zij zag dat ik ontwaakt was , en ichoof de lokken die heur gelaat befchadüwdén, met heure vingers weg. Zo fchoon vertoont zich Aurora , als zijin dè lente verfchijnt, en uit den morgendauw met al heure weK riekende geuren oprijst. B ion de tt a, zeide ik,..neem een kam,. , daar ''ggen 'er wel in de laade van dè Bürcaa. Zij gehoorzaamde, en bondt heure hairen ih één oogenblik met den zelfden ïpoed en handigheid te famen „ zij trok heur kleed aan , verfiérde zich op de bevalligfte wijze, en zette zich op heur' ftbel neder , met een befchroomd , verlegen en ongerust gelaat , dat. ernftfglijk om medelijden fmeekte. Moet ik, zefde ik,,bij klaafen dag aT die duizende; tafreelen aanfehouwen die als om ft/rijd den geest ftreelèD, dan zal  ( 33 ) ik zeefcer alle deze verzoekingen niet wedcrftaan kunnen. Ik fprak haar aan Biondetta., de dag is verfchecnen , ik heb al wat wel. voegüjk is verricht, gij kunt uit mijn kamer vertrekken; vrees niet dat gij u hier door beLchlijk miaken zult „ Ik ben", zeide zij , ,, nu boven de.„ ze vrees verheeven, maar uwe en mij. ,, rx bclangens boezemen mij een veel „ gegronder in. Zij veroorlooven ons niet l' dat wij van elkander fcheiden". Gij moet u nader vcrklaaren , hernam ik. „ Ik zal, a lvares. — — uw jeugd, „ uw onvoorzichtigheid verblinden u aan,, gaande de gevaaren die wij rondom or>s „ op een gehoopt gehoopt hebben; naauw„ lijks zag ik u onder 't gewelf, of uw „ heldenmoed dien gij op 't aanfehou„ wen van de afgrijslijkfle verfchijning, s, betoondet ;'bepaalde mijne neiging ; moet ik, zeide ik, mij met een üerflijk we„ zen vcrecnigen ,om tot 't geluk tegeraa^, ken, dan wil ik een lighaam aannecmen: L 't is nu de tijd. — Zie daar den held »»j mij waardig! Al zouden de verachtlijke *, me-  C 59 ) ,j mededingers dien ik aan hem opöfF-r, „ zich in toom ontftecken , al moer. ik „ aan hun misnoegen , aan hunne wraak ,,, bloot gefteld worden; wat gaat mij dat ,, aan! van alvares bemind, met al„ var es vereenigd, zullen zij en de na- tuur aan ons onderworpen zijn Gij „ weet den verderen afloop dezer zaak, „ hoor nu de gevolgen derzei ve". - „ De nijd, de afgunst,'t verdriet, en de „ woede bereiden mij de wreedlïe ftraffen „ waar aan een wezen van mijn rangorde5 „ dat door zijne keuze ontédeld is, kan „ onderworpen zijn ., en gij alleen kunt • mij 'er van bevrijden ! 't Is naauwlijfcs „ dag, en de aanklaagers zijn reeds gereed „ om u als zwarten Kunftenaar voor dien „ rechterftoel, die u bekend is, te doen . ,„ daagen, [binnen één uur". i Hou op! riep ik uit, terwijl ik mijne oogen met mijne banden bedekte, gij zijt ée listiglle , de behendigfte bedriegfter! Gij fpreekt van de liefde , gij fielt heur beeld ten toon, en gij vergiftigt 'er 't denkbeeld van: ik verbied u om 'er mij verder bén woord van te zeggen. Laat mij, in- & Sm  ( 40 j dien zulks mogelijk is, genoegzaam bcdaaren, om een befluit te kunnen neemen.' Als ik mijn zaak aan de uitfpraak van 't gerecht moet' ovcrlaaten , dan aarsfel ik niet om tusfehenu en hun te kiezen, maar waar toe moet ik' mij verbindén , als gij mij uwen'bij (land fchenkt om mij uit deze plaats te voeren ? Kan ik mij van u affchciden , wanneer ik dit begeer ? — Ik eisoh van u dat gij mij duidlijk en naauwkeurig, beantwoordt. ,« Alvares", een fcbriftlijk getuige„ nis van uwe begeerte is voor u genoeg' „ zaam om u van mij' aftcfch'eidcn. —h» % Eene gedwongene onderwerping zrude „ mij berouwen: zoo gij echter, naader„ ha d mijn' ijr:r niet erke;r, dan zoude j> gij onvoorzichtig en'ondankbaar zijn. Ik verfta u niet, ik mnet nu vertrekken , gij moet mij geld bezorgen , c\\ rraar den post gaan, want ik wil mij naas Veneiicn bij bentinelli, de Bankier ■van mijne moeder begeeven. j, Hebt gij geld noodig? Ik heb mij 'er gelukkig van voorzien , en toe uwen "„ dienst gereed"^——•  ( 4i ) Bchou 't zelve, indien gij een vrouw waart, zoude ik mij vernederen als ik 't aanname. —— „ 't Is geen gefchenk , 't is een lee„ ning die ik u aanbiede. Geef mij een „ wisfel op den bankier; maak de fchu-1„ den op,die gij hier nog moet betaalen. ,, Laat een bctaalbiief voor kakel op „ uw bureau te rug. Verontfchuldig u „ door een' brief bij uw' Bevelhebber; „ wegens een onuitftelbaare zaak, die u „ verpligt om zonder affcheid te vertrek„ ken. Ik zal naar den post gaan om „ een rijdtuig en paarden voor u te be* „komen. Vooraf echter, alvares, „ daar ik verpügt ben om mij van u te verwijderen , gevoel ik weder alle mij„ ne angften;. zeg: Geest, die u alleen\rn „ mij met een ligkaam vereinigd hebt, ik „ neem uwe onder werping aan, en zaj ü.mij,, ne befclierming verleenen".. Dit zeggende, wierp zij zich voor mij op heure kniën , hieldt mijne hand vast, drukte dezelve , en bevogtigde die met heure iraanen. Ik was mij zei ven niet meer, en wis* niet  CV- ) niet welk een befluit ik neemen zoude, ik liet haar mijne hand vasthouden, die zij kusehte, en ik Hamerde de woorden uit, die haar zo belangrijk fcheenen : naatiwlijks had ik uitgefproken , of zij fiondt op. Ik ben de uwe, riep zij, met vervoering! Ik kan 't gelukkigftc wezen worden-! — Aaniïonds, bedekte zij zich met een Jangen mantel, floeg een grootcn hoed diep in 't gezicht neder, cn ging uit miju kamer. Ik was in een gevoelloozen toeftand. — Ik zag de lijst van mijne fchulden voor mij liggen. Ik' fchreef 'er een order aan ka rel Onder, om die te betaalen, ik paste 't benoodigde geld af; fchreef een zeldzaamen brief aan den Bevelhebber, en aan een van mijne vertrouwdfte vrienden. Intusfchen hoorde ik 't rijdtuig enden zjveopflag van den postrijder aan de deur. Biondetta, die zich altijd bijna geheel in heur' mantel verfchool , 'kwam weêr te rug, en fleepte mij voort. Ka rel, die door 't.gerucht ontwaakt was, tradt aanftonds toe in zijn nachtgewaad. Ga naar mi,n bureau, zeide ik tot hem, gij Vj'vj. 2 ut  X 43') zult 'er zien wat ik nog te'belasten heb. Ik trad met eiondei ta,- in 't rijtuig, cn vertrok. B iond et ta zat op de voorfte bank. Toen wij buiten de ftad waren , nam zij den hoed af, die haar befchaduwde. Heure hairen waren in een roode zijden net opgebonden, zo dat men niets meer dan de punten derzelve zag, die zig als paar» len in koraal ingezet, vertoonden. Heur gelaat deedt zich nu, zonder eenig bijkoomend fieraad , in zijn eigene voortreffelijke fchoonheid voor. 't Was als of de kleur deszelfs een doorfchijnendén glan'S verfpreide. 't ïs onbefchrijflijk hoe de goed. aartigheid, de oprechtheid, cn de eenvoudigheid , zich hier met 't kenmerk van lis. tigheid, dat uit heur oogen ftraalde, vereenigden. Ik verwonderde mij over dit alles s terwijl ik deze aanmerkingen , ondanks mij zeiven maakte; en dezelve ge. vaarlijk voor mijne rust oordeelende, floot ik mijne oogen dicht, om te beproeven of ik flaapen konde. Mijn pooging was niet te vergeefsch s dé flaap bemagtigde mijne zintuigen , 'èiè fchonk  ( 4+ ) fchonk mij de aangenaamlte droomen, en die meest (trekken konden om mijn' geest te verkwikken, van de fchriklijke en zeldzaame denkbeelden die hem afgemat hadden, 'r. Was bovendien een diepe fiaap', en mijne moeder, die ik naaderhand mija geval verhaalde, en hetzelve overdagt, beweerde dat deze neiging tot den flaap niet natuurlijk geween ware. — Toen ik, cindJijk, ontwaakte , bevondt ik mij aan den oever van 't canaal, alwaar men zich ir> febeept om naar Venetïèn te vertrekken* 't Was laat in den nacht,, ik voelde dat mij iemand bij den arm trok, 't was eea pakkendraagcr, die mijne goederen bezorgen wilde: ik was echter van alIés;on&. bloot , en hadt zelfs geen flaapmuts bij mij» Biondetta tradt' intusfchen naar mij toe, en zeide dat 't vaartuig, met't welke wij moesten overvaaren,gereed lag. Ik trad op een werktuiglijke wijze in de floep, ca viel wcêr in mijne flaapzucht. . Wat zal ik zeggen! ik bemerkte dat ik s'anderen daags op de Sant Marco Markt, in 't fehoonfte vertrek, van de beste herberg., in Kemtiën , gehuisvest was. Ik her»  C 45 ) hesinncrde mij aanftonds dat ik hier wel eer mijn verblijf genoomen hadde. ik zag dat'er linnengoed, en een kostbaare nachtrok bij mijn bed lag, en befchouwde dit als een beleefdheid van den waard, bij welken ik, aan alles gebrek hebbende, gekomen was. Ik ftomi op, en zag of ïk 't eenigst leevend voorwerp was dat zich in de kamer bcvondt; ik zogt b ion d et t a. ïk was over deze gemoedsbeweging be1'chaamd, en dankte mijn' geluksgod , dien mij van haar verlost hadt. Deze geest is dan niet onaffcheideiijk met mij vereenigd; ik ben 'er van verlost, en ik mag mij zeer gelukkig achten, als ik, naa mijnen begaanen misftap, niets meer dan mijne Compagnie verüeze. Houd moed, alvares, vervolgde ik; 'er zijn meer hoven en meer vorsten, dan die van Napels; dit geval moetn verbeteren, indien gij niet onverbeterlijk zijt; engij zult u nu verftandigcr gedraagen. Als men u den krijgsdienst weigert, dan bieden u eene tedere moeder , Estrama&ura, cn een ouderlijk erfgoed, de behulpzaame hand.  C 45 ) 4iand. — En wat kwaad kan u die geest berokkenen» die u federt vierentwintig uuren niet vcrlaaten heeft ? Hij hadt waarlijk een zeer verleidende gedaante aangenomen; hij heeft mij geld gegeeven: ik wil hem 't zelve wedergeeven? Terwijl ik nog fprak,zag ik biokdet. ta aankomen; hij bragt mij twee dienstboden en twee gondel vaarers. Gij behoort intusfchen bediend te worden , zside hijterwijl gij kakel's aankomst ververwagt. Men heeft mij in de herberg verzeekerd, dat deze lieden gedienflig en eerlijk zijn , en bovendien de dapperfte voorlhnders van de Republiek. Ik ben over uwe keuze voldaan, biondetta, zijt gij hier gehuisvest? — „ Ik heb", antwoorde de page, „ met 9, nedergeïlagene oogen, een afgelegen ge„ deelte van uw kamer tot mijn gebruik genomen, om u de minst mogelijke be- lemmering te- veroorzaaken". Deze oplettenheid, om een' afftand tusfchen mij en haar te plaatfen, fcheen mij kiescb en omzichtig. Ik nam dit met ftclgevayen aan, Wat  C 47 ) Wat 'cr ook gebeuren moge, zeide ikfs ik kan haar niet uit 't luchtruim drijven, indien 't haar behaagte om 'er mij onzicht. baar te omringen. Is zij echter in een be. kend vertrek, dan kan ik mijn' affiand bereekenen. Over mijne redeneering verge. noegd zijnde, gaf ik in alles onbedagtzaara mijne toeitemming. Ik wilde naar den correfpondent van mijne moeder gaan.Biomdbttj befchikte 't noodige voor mijn toilet, en toen ik mij gekapt hadt, ging ik naar de genoemde plaats. De Koopman ontvong mij op eene wij. ze die mijne verwondering opwekte. Hij zat aan zijn Lezenaar, van verre groette hij mij reeds minzaam. „ Welkom don alvares", zeide hij, „ ik vooronderftcl. » de niet dat gij hier waart.., gij komt j, ter rechter tijd om mij. voorbeen'^mis. » ftap te behoeden. Jk,zoude u twee » brieven en geld gezonden hebben". — Mijn vierdedeels jaars inkomften ? —;. vroeg ik. »» Ja, en nog iets-meer. Zie daar twee? » honderd fequinen, die ik dezen ochtend, » ont*  c 48; „ vangen heb. Een oude edelman, dien „ ik de quitantie gegeeven heb, heefc „ mij dezelve uit naam van Donna me-n„ cia bezorgd. Zij voeronderfteldc dat „ gij ziek waart, dewijl zij geene brievca „ of tijding van u ontvong, en belaste een' „, Spanjaard van uw kennis dat hij mij dit geld voor u ovcrmaaken zoude, om u 't „ zelve te bezorgen". Heeft hij u zijn' naam gezegd ? Ik heb dien in de quitantie gefchrce„ ven,hij heet don miguei, pimien„ tos, cn zegt dat hij uw oppcrftalmces„ ter geweest is. Ik nam 't geld aan, en opende de brieven: mijne moeder klaagde over den ftaat van heure gezondheid, over mijne zorgeloosheid , en berichte mij niets van de gezondene fequijnen : deze heure weldaad trof mij nu nog te meer. Daar ik bemerkte dat mijn beurs zo ter rechter tijd, en zo goed voorzien was, kwam ik vrolijk in de herberg te rug; bezwaarlijk kondc ik biondetta in die kamer, alwaar zij zich verfchoolen hadt, opfpeurenjzij moest 'er lacgs een geheimen trap  f 49 ) . ■-trap inkoin;n, die op een afftand Van mijn deur geplaatst was : ik kwam 'er bij toe* val,-» zag haar geboogen bij een veng. iter liaan , zeer bezig zijnde om de gebrookene ftükken van een clavier bij een te brengen en te hertlcllen. Ik heb geld, zeide ik tot haar, ea breng u dat gene weder wat gij mij ge. Jeend hebt. Zij bloosde, en dit gebeurde altoos voor dat zij fprak : zij zogt naar mijn'fcbuldbrief, gaf mij dien weder, nam 't geld aan, cn zeide mij alleen „ dat ifc >,■■te-naauwkcurig ware , en dat zij gaarne „ nog langer 't vermaak om mij vcrpligc »» te hebben, genooten hadde". Maar ik ben u nog meer fchuidig, hernam ik ; want gij hebt ook de postgelden betaald. De rekening van deze fchulden lag b.j haar op de tafel, die ik ook betaalde. Ik gong met eene fchijnbaare be. daardheid uit de kamer, zij vroeg mij óf ik ook iets te belasten hadde? Neen, zeide «k, en zij begaf zich weder gerust aan beuren arbeid , met heur gelaat van mij afgekeerd:ik befpiedde haar een tijd lang dj-fchecn zeer bezig , en vferdê kd& c  C-50 ) ren arbeid met denzelfden ijver en bekwaamheid. Ik gong heen en weêr mijmerende, inmijn kamer. Zie daar, zeide ik, den metgezel van dien Calderon, die Soberano's pijp aanftak, en niettegenllaande hij een zeer aanzienlijk voorkomen heeft, is hij echter van geen beter afkomst. Indien hij niets van mij eischt,noch mij lastig valt,waarom zoude ik hem dan niet bij mij houden ? Hij verzeekerde mij , daarenboven, dat ik altoos mijne vrije verkiezing volgen konde , om mij van hem aftel'cheiden. Waarom zoude ik mij overhaasten om terftond dat gene te begceren , 't welk ik ieder oogenblik vorderen kan?— Men brak mijne overleggingen af, terwijl men mij berichte dat het middagmaal gereed ware. Ik zette mij aan de tafel; eiondetTA ftondt, in een fraai leverij gekleed, achter mijn ftoel , oplettend zijnde om mijne behoeften voortekomen. Ik behoefde mij niet om te keeren om haar te zien: drie fpiegels, die in de zaal hongen, .kaatsten alle heure bewegingen te rug. 't Eeten werdc afgenomen, —— 't naa- ^6e-  C 5i ) gerecht opgebragt, en b i o n r> e ï t a ver. *trok. De waard, die een oude kennis van mij -was, kwam bij mij. 't Was carneval,.hij hadt aldus geen oorzaak om zich over mij. -ne aankomst te verwonderen. Hij wensente mij geluk met 't grooter aantal van mij- ': ne bedienden, die een beter toeftand van mijn lot vooronderflelden, en vleide mij mee r Ioffpraaken over mijn page, de fchoonfte, gedienRiglle, bekwaamfte en goedaartigfte jongeling dien hij ooit zag. Hij vroeg mij of 't mijn voorneemen was om deel te neemen in de vermaaken van 't Carnaval:.ik zeide hem dat dit mijn oogmerk ware, nam > een masker, en trad in mijn gondel. Ik liep de ftad op en neder; ik gon* naar den Schouwburg, naar de Ridotto.— Ik fpeelde, won veertig fequijns, en kwam Iaat te huis, overal 'e vermaak en de ver. ftrooijing van gedagten gezogt hebbende, waar ik die dage aantetrcffen. Mijn page wagte mij met een flambouw, aan den trap, op, liet mij aan de oppasfing van een kamerdienaar over , en ver- , wok, naa dat.hij mij gevraagd hadt wanC a seer  neer ik begeerde dat hij weêr zoude komen. Op 't gewoone uur, antwoorde ik, niet weetende wat ik zeide, niet denkenkende dat iemand mijne levenswijze bekend was. -Ik ontwaakce 'sanderen daags laat, en :flond aanftonds op. Toevallig wierp ik Wijne oogen op de brieven van mijne moeder , die op de tafel waren blijven liggen. —— Waardige vrouwï riep ik uit, wat doe .ik hierP Waarom begeef ik mij riet onder uwe befcherming, cn volg uwe wijze raadgecvingen op? Ik zal, ach! Ik zal, 'er is voor mij geen ander hulpmidÜêI overig. Dewijl ik hard fprak, bemerkte men dat ik ontwaakt was, en ik zag de klip van mijne reden weer. Hij hadt een op. recht , zedig , en gedienftig voorkomen , cn fcheen mij zo veel te gevaarlijker. Hij aeide mij dat 'er een kledermaaker geko. men was, die ïloffe medebragt, de koop gefloten zijnde , vertrokken zij , en ik bleef alleen .tot aan den middag maaltijd. Ik at weinig, en overhaaste mij om mij mid-  C 53^) m:dd n in den maalftroom der fïadVveh -rmakcn te ftorten. Ik zogt de gemas- kerden, hoorde hen aan, zeide him onbeduidende aartigheeden, en begaf mij e.ndlijk in de- Opera , en aan 't fpeelcn, tot feicr toe -mijne geliefkoosde neiging, I!c-won meer geld in deze tweede bijeen, komst dan in de eerite-. - Zo verliepen 'er tien dagen die ik in dezelfde geest en gemöedsgefteldheid, en bij. na met foortgelijke tijdverkwistingen door. bragt: ik trof oude kennisfen aan, maakte weêr nieuwe. Men bragt mij in de aanzienlijkftc gezelfchappen; en gaf mij den toegang tot de fpden van den adel op hun* ne-léndgoederes-» Ik zoude vergenoegd zijn geweest , zoo mijn fortuin mij in 't fpel fteeds gunflig ware gebleeven ; doch ik verloor op één avond met Ridotto , dertien honderd bij. een- verzamelde fcquijns. Nooit heeft men ongelukkiger gefpeeld. Ik vertrok 's och. rencis om drie üuren ,met'een ledige beurs;, vijfhonderd fcquijns aan mijne kennisfen ichutd.g zijnde. Men 'koude mijn verdriet uit mijne oogen., en uit mijn geheel voorC 3 ka.  6 54 ) ■tomen leezen. Eiondetta fcheen mij" geveinsd, alhoewel zij niet één woord fprak.. Ik Itond 's anderen daags- laat op. Ik; . gong met groote fchreedcn en ftampvoe.tendc over mijn kamer. Men bragt 't ee, ten op, ik at niet. — 't Werd weêr afgenoonicn,. biondetta vertoefde langer ,dan gewoonlijk; toen zij eindlijk binnen tradt, zag zij mij één oogenblik aan , en ftorte traanen, „.gij hebt geld verlooreD,. 5j don alvares, misichien meer dan gij kunt betaalen! En indien dit zo is , waar za! ik dan een hulpmiddel vinden? - „Gij beleedigt mij, ik wil'u. altoosop dezelfde voorwaarde dienen, mijne „ dienstbewijzen echter zeuden zeer be„ krompen zijn-, als zij zich maar alleen 3, bepaalden om met u zulke fchuldbeken» „ tenisfcn aantegaan, die gij volgends uwe „ gedagten aanftonds voldoen moet. — „ Vergun mij dat ik een ftoel neeme; ik w gevoel eere ontroering die mij de ïmgc f» beneemt om ftaande te blijven, cn bo„ vendien moet ik met u over belangrij-  C 55 ) ?y ke zaaken fpreeken. — Wilt gij uw geld „ en goederen verliezen ? Waarom Ipcelc gij met zulk een bovcnmaatige 3, begeerte , daar gij 't fpeelen niet ver. „ ftaat? Vcrftaat ijder eeri de Kansfpelen niet? zoude iemand mij zulks leeren kunnen? > > Ja j voorzeeker ; men kan deze ver. „ anderende fpelen , • die gij verkeerd„ lijk Kansfpelen noemt, leeren beftuü,, ren. 'Er is geen toeval in de wac„ reld; alles was lleeds , en zal altoos een gevolg van „noodzaaklijke famen53 voegingen zijn",- die men op geen au» 3, dere wijze , dan door de weetenfchap a, der getallen,-begrijpen kan, en welkers „ beginfelen zo afgetrokken zijn , en zo verborgen liggen, darmen die nietiec„ ren kan, ten zij-men door een leer. ,, meester onderricht worde; maar men „ moet weeten hoe men zich' aan' hem 3, zal overgeevem Ik kan u deze ver. „ heevene weetenfchap op geene andere wijze dan door een zinnebeeld affchil. ren. De aanéénfchakcling der getallen ;S vormt de juiste overeenkomst van 't C <4 s, Heel.  C & ) Heelal ; beftuurt de zogenoemde toe-„ vallige, cn gewaande vooraf beflootc» ,, ne uiikomftcn, en noodzaakt hun door „.eene onzichtbaare balans, om elk op „ hunne beurt te rijzen en te daalen, van de belangrijke zaaken af», die. in de af„ gelegcndfte hemelbollen gebeuren, tat „ die geringe kleene wisfelvalligheeden die M; u heden, van uw geld beroofd hebben". Deze geleerde.redeneering uit een kinderlijken mond voortkomende y deze eenigzins onvriendlijke aanbieding, om mij een leermeester te bezorgen, verwekte bij mij «ene ligte huivering, cn -enige droppelen ■van 't koude zwett, dat mij onder 't gewelf van Ponici uitbrak. Ik zag sIohdetta aan,. — zij-zag voor zich neder. ,, Ik wil geen leermeester hebben", zeide ik, „ ik zoude bevreesd zijn dat hij „ mij te veel leeren zcude ; maar tracht mij aantetoonen dat een edelman iets s, meer dan 't fpel verllaan , en deze „ kennis gebruiken mag, zonder zijn cha- rafter inde waagfchaal te (lellen". — Zij vatte 't vcor fpcl op,cn zie hier hoofdzaaklijk den Konen inhoud van heur onderwijs: u De  C 57 ) ai De Bank'is op den voet van een bo« j, venmaatigen winst te famengefteld, wel-,} ke zig bij eiken inleg verdubbelt; als zij J} geen gevaar' behoefde te loopen, dan 35 zoude de Republiek ongetwijfeld een 53 openbaa're diefftal omtrent den gemees, nen burger'ploegen. Maar de bereeke3, ningen die wij maaken kunnen zijn Hechts & vooronderflellingen , en de Bank heeft i, altoos een goeden kans, als 'er onder 3,-tien duizend onkundige lieden één is „ die de zaak verftaat". Ik werd'nog meer Overtuigd. Men leerde mij een enkele famenvocging van getallen, die my zeer eenvoudig voorkwam ; ik kon de "er de grondregelen niet van ontdekken, maar nog die zelfde avond overtuigde mij van de onfeilbaarheid derzei vé door den uitflag. Met één woord , ik won, door de opvolging dézer grondregelen , alles weêr, wat ik verïöóren had ; ik betaalde mijne fpcelfchulden, en gaf n i o n d e t t a 't geld weêr, dat zij mij geleend hadt om-den kans te waagen. Ik hadt nu- veel geld gewennerr> eohter C j was  C J2) was ik ncoit in grootcr verlegenheid geweest. Mijn mistrouwen was weêr opgewekt aangaande de oogmerken van 't gevaarlijk wezen, dat fteeds tot mijnen dienst gereed llondt. Ik wist niet zeeker of ik 't van mij zoude kunnen verwijderen, en zoo ik zulks-al vermogt, ik had echter 't vermogen niet om zulks te wil* len uitvoeren. Ik keerde mijne oogen af om 't niet te zien alwaar 't zig bevondt; en zag het overal alwaar 't niet.tegenwoordig was. 't Spel boodt mij geen aanhoudende verftrooijing meet aan. Het- Pharao, datIk bovenal liefst fpeelde, nu door den kans niet meer aangeprikkeld wordende , hadt al 't aanlokkende voor mij verlooren. De zotren kuuren van de carnavals vermaakJijkheeden verveelden mij; de Schouwburgen waren mij onverfchillig geworden. Indien mijn hart ook vrij geweest ware,dat ik verlangen könde om eene verbindtenis met de hoog-adelijke vrouwen aantegaan, dan zoude ik vooraf te rug gehouden zijn door den kwijnenden toeftand, de pligtbetuigingen j en den dwang van de vrouwe*  C 5P ) welijlce oppasfïngen. De adelij! fpied , op 't bevel van deze ontuchtige vrouw. ,, Sedert wanneer", Zeide zij eens rot mij , „,hebt gij dien fchóonen page, die u zo belangrijk is, aan welken gij „ zo veel oplettendheid bewijst, en dien „ gij geduurig naaöogt als hij in uw kamer zijn moet om u te bedienen? Waarom „ doet gij hem zo afgezonderd keven-: want men ziet hem nooit in Venetïên\._ Mijn-page, antwoorde ik, is een deugdC. 7 zaaixu  C62) zaam jongeling, wiens opvoeding ik pügts- ■ halven moet waarncemen, 't Is een ■ „ 't Is, hernam zij, 3, .met oogen door toorn ontftoken , verraader ! 't is een.e 9, .vrouw. — Een van mijne vertrouwden ,, heeft haar aan heure kaptafel, door 't .„.fleutelgat-, befpied". — Ik verzeek-er u op mijn woord van eer dat 't geen vrouw is". —— „ Voeg den logen niet bij 't verraad» ., Men zag haar fchreijen; zij is ongeluk- kig, Gij kwelt 't hart van elk die zich. aan u overgeeft. Gij hebt haar misleid, „ zo als gij mij misleid hebt, en verlaat „ haar. Zend dit jonge meisjen weêr aan heure ouders te rug; en zoo uw verkwis3, tingen u beletten om haar fchadeloos te ftcllen, laat zulks door mij gefchieden. Gij zijt verpligt om haar een beftaan te ,, bezorgen; ik zal zulks echter doen;maar i, .ik wil dat zij morgen vertrekke". Olympia , zeide ik met de grootfle onverschilligheid, ik heb u gezwooren , ik zweer u nogmaals dat 't geen vrouw is; —» gave God! —— ,Wat betekenen deze logens, en die eed, Boos-  Booswigt? — Zend haar weêr te rug, zeg ik u, of.,. •— Maar ik heb andere middelen om haar te redden j ik zal u 't momaangezicht af ligten, en zij zal de reden gehoor geeven, fchoon gij doof voor dezelve fchijnt. Door deze groote menigte van fcheldwoorden en bedreigingen verbitterd, maar echter mijne ontroering verbergende, ging ik naar mijn kamer, daar het reeds laat geworden was. 't Scheen of mijn wederkomst mijne |be„ dienden , doch• voornaamlijk eiondet. t a , verraschte : zij was eenigzirrs ongerust over mijne gezondheid, ik zeide haar dat ik mij nog zeer wel bevonde. Ik fprak haar bijna nooit federt mijne verbindtenis met oltmpia , alhoewel ik geen verandering omtrent mij in heur gedrag bemerken konde, maar men zag die echter in heure gelaat's trekken, die, over 't geheel, 't kenmerk van neêrilagtigheid en droefgéeftigheid vertoonden. Ik was 's anderendaags naauwlijks ont>' waakt,, of biowdetta tradt in mijn kamer ^-  (f6-'4) mer , met een geopenden brief, Zij gaf dien aan mij over; en- ik las-:- - aan de Cewaande BIONDETTA! Mevreuw ! ik weet niet me gij z'ijt, n'óCh wat' gij bij don alvares verrichtën moet; 'doch gij zijt te jong óm niet verontJchuldigd te kunnen worden; — en onder een Jlegte' bejluuring , zo dat gij mijn 'medelij» den opwekte. '— Deze edelman zal u dat gtne beloofd hebben, 't welk hij mij nog daag' ïïjks' zweert, alhoewel hij bejlooten heeft om ons te verraaden. Men zegt dat gij zo wijs als fchooh zijt, gij zult'ongetwijfeld gefchikt zijn om een goeden raad optevolgen. • Gij zijt in die jaar en Mevrouw, in welke gij de naadeeltn kunt herjlellen die- gij u veroorzaakt lebt. Ik wil mij voor ü opofferen', om uwe'rust te verzeekeren, en deze opoffering moet ntet uwen fiaat, en de ontwerpen waar vart gij afftand doen moest,' en die welke gij nog voor het toekomende maaken kunt, overeen-  ( 6J ) Jk'.mmen , en daarom zult gij alles zelve 5e. Schikken. Maar wilt gij verder bedroogen en ongelukkig zijn , en anderen, ongelukkig maaken-, verwacht dan ai 't afgrijslijke dat de wanhoop aan eene medeminnaares kan in* boezemen. — Ik verwagt uw antwoord. Naa dat ik dezen brief geleezen had, gaf ik dien weêr aan eiondetta oves, „ Antwoord deze vrouw", zeide ik, „ dat „ zij dwaas is,, en gij, weet beter dan ik „ welk een,. .,. ■ . j&. „ Gij kent. haar don alvares, zijc gij niet voor haar bevreesd?" — Ik zal 'er- voor zorgen dat- zij- mij niet verder kwellen kan , daarom verlaat ik haar, en cm-zoeker van haar bevrijd te zijn, zal ik dezen morgen een fchoon huis op dq Brenta huuren, dat mij aangeboden is. Ik kleedde mij terflond , en volbragt mijn oogmerk. Op weg zijnde , overwoog ife ol.YMprA,'s bedreigingen.; Onnozele zot, tin» zeide ik,, zij, wil-. \ ieven benee- men. Ik konde 't woord nooit uitfpreeken, en wist echtet.de oorzaak..-nier! van dit mijn onvermogen.. Toen ik mijne zaakcn verricht hadc» be-  C 66 ) begaf ik mij weêr naar mijne wooning. Ik gebruikte 't middagmaal, en dewijl ik bevreesd was dat de kracht der gewoonte mij weêr naar 't ontuchtig wijf zoude Voeren , befloot ik om dien dag te huis te blijven. Ik nam een boek, tot leezen ongefchikt" zijnde, lag ik't zelve weêr neder; ik ging aan 'c vengfter Haan, de menigte, de verfcheidenheid der voorwerpen mishaagde mij, en kon mijne gedagtcn niet verftrooijen. Ik ging met groote fchreeden door' mijn kamer , cn zogt de rust des ge» moeds in dè gedüurïge beweging des lighaams. Ik kwam in dezen befluiteloozco toefland aan een donkere kamer, waarin mijne be« dienden al 't benoodigde ter-mijner oppasfing, weg flooten. Nooit te vooren was ik 'er in gegaan'; de duisternis van dat vcr^ trek behaagde niy. Ik zette mij op een koffer ncêr, en vertoefde hier eenige oo« genblikken. Naa dit kort tydsverloop, hoorde ik gerucht in een bijgelegen kamer; een fchemerend daglicht dat mij indeoogenfehcen, lok-..  ( 67 ) lokte mij naar een toegefpijkcrde deur; f licht fcheen door eene kleine opening. Ik zag door 'c zelve dat biondetta voor h-eur clavicr zat, de armen over eikanderen gelegd , en met de houding van iemand die ernftig naadenkt. Zij brak de ftilte. Biondetta !; biondetta! zei3, de zij, hij noemt mij'biondetta. 3,. Dit is 't eerde, dit is-'t eenigfte verplig,j tonde woord, dat-hij ooit fprak". Zij zweeg, en 't was als of zij weder mijmerde, eindlijk lag zij heure handen op 'i ciavier dat ik haar hadt zien herltellen.'Er. lag een boeit voor haar op de leëlenaaf» Zij' fpeelde en zong 'er met een zagte Hem onder;. • • Ik bemerkte aanflonds dat zij niet na hooten zong. Naauwkeurig toeluisterende, hoorde ik mijnen en o-lïmpia's naamnoemen; zij- zong in onrijm heure lotgevallen , en die van heure medeminnaares die zij boven haar gelukkig befchouwde; cn eindlijk mijce geflrenge handelwijze ten heuren opzichte, en.die vermoedens welke mijn  C ) mijn mistrouwen, dat mij van mijn geluk verwijderde , opwekte. Zij zoude mij op den weg der wectenfehappen van 't for. tuin , en den rijkdom geleid , en ik zoude heur geluk veroorzaakt hebben, „ He., laas"! zeide zij, „ dit kan onmoogelijk ,, gebeuren. Indien ik mij aan hem zal „ geopenbaard hebben ,- zo als ik ben , dan zullen mijne geringe bekoorlijkheeden hem niet meer weerhouden kunnen j een ander". .... Heure aandoeningen -overweldigdenhaar , en 't was als of zij in' heure traancn fmooren zoude. Zij ftondt op, nam een zak* doek,droogde heure traanen. en ging weêr naar 't clavier,- zij traehte zich wcêrneêf te zetten; 't fcheen als of de laagc ftoel baar vooraf eene belemmerde houding veroorzaakte , zij nam 't bock dat op heus Jeefenaar lag, lag het op 't zitbankjen,zet* te zich ncêr, en maakte weêr ,een voor. fpel op 't clavi^r. . Terftond bemerkte ik dat het tweede gev deelte der muzijk niet van de eerfte foort zijn.-zoude., Ik hoorde dat het.de wijs van een  C-60 ) .een Barcarole (*) ware, die men toen ia Venetïèn dikwerf zong. Zij fpeclde dit zangltukjen tweemaal, en zong vervolgends met een fterker. en vrijmoediger ftem, de naavolgende woorden: Helaasi te raadeloos befluit! *K verlaat myn Hofloos hamels wezen , Om (lof, en voor Alvaar te weezeti! — En wat toch werkt myn poogen uit? —. BerooÊd-van aanzien en vermogen Vernederd tot de flaverny, Scbyiit niemand niet myn lot bewogen: .Gcfchuwd, veracht, befpot men my. & Uw aioedig paerd treft beter lot. Hy, dien gy dient, beloont uw (tree ven.' Wen vergt uw krachten, niet uw leven. Men roemt en pryst u voor 't genot Der dienden'die gy. aan wilt wenden. De teugel die uw poogen (tiert Kan nooit uw' rang of aanzien fchende*!,' Cy wordt veeleer daar door verlïerd. lier» (•) Barcarole i .zeeker Za:igfhikjen aldus in Italiën-gsi lieeten.  C 70 ) Een ander heeft me uw hart ontroofd. Een ander trof, Alvaar ! uw zinnen. — Wat kan ow koelheid toch verwinnen i Wat is het heil dat ge u belooft ? Op heure oprechtheid durft gy bouwen: Gy wordt bemind en ik veracht. Voor my blyft niets dan wanvertrouwen.; .Qit 's al het loon dat op my wacht. & ■ïlït wteed mistrouwen ftoort al 't zoet Der gunften en der tederheeden. ?K word in zyn byzyii naauw geleden. Afweezig, haat my zyn gemoed. l,len noemt myn lyden, zuchten, bygen, Geveinsd — als nam' ik list te baat. Spreek ik — men zegt ik dwing tot zwygeti: En zvvyg ik — 'c heet bedekt verraad. ® ^ Liefde gy zyt de oorzaak van Die dwaaling, die my doet verdenken. Ai wreek my, wil zyn hart my fchenkenl Daar 'k zonder hem niet weezen kan. Doe hem fflyn liefde beter fchatten. Dat, hoe 't ook zy, geen zucht hem boeij', Die eenig voorwerp kan omvatten, pa^iK met alle reen veifoeij'. . . -.  C 71 ) ■Myn medëhjfnrföwes verwint, Zy zal gewis myn lotbeflisfen. Ik zal liet leven moeten misfen, Of balling zwevven, onbemind, ó Driften, die myn ziel beroeren, M ruk den band niet los der trouw! Laat de yverzucht my' niet' vervoeren. — Dan 'k zwyg —. op dat- il; my .weèrliou» De toon van de Item, 't gezang, de zin. der verfen, heur losfe zwier, bragtcn mij m een onoeichrijhijke verv/arnng van denkbeelden. Harsfenfchimmig wezen! gevaarlijk bedrog ! riep ik uit, terwijl ik fpoedig de plaats verliet, alwaar ik te lang vertoefd hadt: kan men de houding der waarheid en der natuur beter nabootzen ? Wat ben ik gelukkig dat ik heden eerst deze. plaats ontdekt heb;J welk een wellust zoude ik 'er niet gefmaakt, en hoe zeer zoude ik getracht hebben om mij zeiven te misleiden! Laaten wij ons van hier begeeven-, en naar dsBrenta vertrekken,— Morgen.— Keen, nog dezen avond. Ik riep terftond een bediende, en liet, alle mijne benoodigde goederen in ■ een goa-  •C-?0 gondel brengen., om den nacht iu imïjè nieuwe wooning doortebrengen. Ik konde echter den nacht niet in mijn herberg afwagten. Ik begaf mij op weg, zonder dat ik zelve wist .waarhcên. Ik verbeelde mij dat ik bernadillo, die is oeera'no vergezelde, toen wij naar Por. tici wandelden, in den hoek van een ftraat een Koffijhuis zag* ingaan. Een andere geest, zeide ik , zij vervolgen mij. Ik trad in mijn gondel, en doorkruiste alkde grachten van Fenetfén, 't was elf uuren toen ik weêr te huis kwam. Ik wilde mij naar de Bnnia begeeven, doch mijne vermoeide gondel vaarders wilden mij niet verder roeijen; ik was genoodzaakt om anderen aanronecmen; zij kwamen , en mijne bedienden , aau wien mijne voornccmens reeds bekend waren , traden voor mij in den gondel, hunne goederen bij zkh hebbende. Biondetta volgde mij. Naauwlijks n-ad ik in 't vacmijr, of ik werd door een gefchrceuw genoodzaakt om weêr te keeren. Een gemaskerde doorftak biondetta met een dolk, roepende:  'C-73 ) des Gij overwint mij! itérf.' ffijrfl haatlij. Jee medeminnaares! Deze moord was zo fpoedig volbragt, dat een der gondelvaarders-, die aan den oever was gebleeven, dien niet hadt kunnen verhinderen, Hij wilde op den moordenaar aanvallen, terwij! bij hem de brandende flambouw in 't aangezicht zwaaide ; een andere "gemaskerde fchoot toe, cn ïtoote* hem, met een-dreigende houding, te rug, gepaard met een donderende üem , waar aan ik bm nad illoerkendö. _^Ik fprong, voedend, Ét den gondel De moordenaars hadden de vlucht genoo*. men. Ik zag rionoetta bij:'t licht van dei'flambouw,,.bleek,..met bloed bedekt, en.,net. den dood worftelende. Mijn toefl3ndi?3fias"mieti:te befchdjven. Alle mijne voOTig^mistTOirwéns en bekommeringen w»ren verdweenen. Ik zag na alleen een aahbiddenswaardige vrouw 't' flaehtöffer van een belagchelijk vooroordeel aan mijn ijdel en.'buicenfpeurig vertrou'. wen opgeofferd, en door mij op de wreedite wijze beleedigd D Ik  C 74 ) ■ ïk viel voor haar neder. Ik riep om hulp en wraak. 'Er kwam. een wondheeler , die door een mijner bedienden gehaald was. ik beval dat men de gewonde in mijn kamer, brengen zoude, en hielp haar draagen, dewijl ik bevreesd was dat men haar niet voorzichtig genoeg behandelen zonde. Toen men haar ontklsed hadt; toen ik dat lchoon bloedend lighaam zag, door twee aanmerküjke wonden doorboord., die de hartader ichecfaen getroffen te hebben, toen deedt, toen zeide ik duizend buittnfpeurigheeden. Biondetta,die, zo als men voorop derüxlde, gevoelloos lag,- konde 'er niets van hooren ; maar de wondheeler, en twee geneesheeren die ter hu'p ontboden' waren , oordeelden dat' het voor haar van gevaarlijke gevolgen zijn zoude, als men mij bij haar liet komen. Men ileeptc mij uit de kamer. Mijne bedienden bleeven bij mij , om mij op te pasfen, een hunner echter, onvoorzichtig genoeg zijnde, om mij te zeggen dat de geneesheeren de wonden dood- lijk  C 75 ) 'lijk geoordeeld hadden , borst ik in traa. -nen u;t, Door mijne ontroeringen eindelijk afgemat zijnde, gevoelde ik een verzwakking •van mijn krachten, waarop een diepe flaap volgde. Ik zag mijne moeder in den droom, .ik verhaalde haar mijne gevallen, en geleide haar inde puinhoopen van Portici, om heure aandoeningen door mijn verhaal nog fterkcr optewekken. Laaren wij ons niet naar deze plaats begeeven, mijn zoon, zeide zij tot mij, gij zijt 'er in een wezenlijk gevaar. Terwijl wij over een' engen weg traden , dien ik onbefchroomd betrad , werd ik eensklaps door iemand in een' afgrond geworpen; ik erkende hem . 't was biondetta. ïk viel neder, een ander reikte mij de hand , en trok mij uit die diepte, cn ik bevond mij in de armen mijner moeder. Ik ontwaakte, nog ademloos door fchrik. Tedere moeder! riep ik uit, gij verlaai mij mét, ja zelfs in den droom biedt gij mij uwen byltand. Biondetta wilt gij mij van 't ,1e. ö 3 vea  '( ?<5 ) ,veö berooven? — Maar deze droom is 't uitwerkfel van mijne ontroerde verbeeldingskracht. Helaas! Verdrijven wij een gedagte, die de menschlijkheid , en mijne erkentenis beledigt. Ik riep een bediende , en belaste hem om naar heur toeftand te verneemen. Zij werdt door twee wondheelers opgepast; men hadt haar veel bloeds afgetapt, en was voor de koorts bevreesd. Men zeide 's anderen daags ,naa dat men *t verband afgenomen hadt, dat de wonden alleen door heure diepte gevaarlijk waren; doch de koorts verhefte , werdt heviger, en de krachten van de lijderes moesten door nieuwe aderlaatingen uitgeput worden. Ik drong zo ernftig aan om bij haar in de kamer te gaan, dat men mij zulks niet weigeren konde. Biondetta ijlde, en noemde mij «eduurig. Ik zag haar aan ; 't was als of z{] mij nooit zo fchoon voorgekomen was. Is dit, zeide ik, 't voorwerp dat ik als écn harsfenfehiramig wezen , en als een op-  rfpeén hoping van glinfterende dampen, befcnouwde , die met geen ander oogmerk bijeengetrokken waren , dan om mijne zintuigen- te misleiden? Zij ontvong 'c leven op dezelfde wijze als M en andere menfchen, en legt 't af, omdat ik ftecds heuren raad verfmaade, om dat ik haar moedwillig verliet. Ik ben een wreed, een affcbuwlijk weze'n! Sterft gij, waardigst voorwerp; welkers weldaaden ifc.zo onwaardig erkend heb, dan wil ik'u« niet overleevcn. Ik volg u , naa dat ik de wreede olympia u op uw graf zal opgeófferd hebben.' Maar zoo gij aan mij weêrgegeeven wordt ,,dan zal ik de uwe zijn; ik-zal uwe weldaaden erkennen, ik zal uwe deugden, uw geduld beloonen ; ik zal mij door onfcheidbaare banden met u vereenigen, mijn' pligt betrachten , en u door eene volkomene opoffering van mijne begeerten* en gewaar» wordingen gelukkig maaken. Ik zal de afmattende poogingen der Kunst en der natuur niet affchilderen, wel. & gebezigd werden om een lighaam *t le. ven weer ce geeven, dat onder de hulpmid, D'3 de.  C 78 ) delen die men gebruikte, om 't zelve te verkwikken, fcheen te zullen bezwijken. 'Er verliepen éénëntwintig dagen , ter. wijl men tusfchcn hoop en vreeze leefde u de koorts- verdween eindlijk;» cn.de zieke bekwam heur verüand weêr. Jk noemde haar mijn lieve biondetta, zij drukte mij de hand. Van dat oogenblik af erkende zij alles wat om, haar was. Ik zat aan het hoofdeinde van heur bed ; zij flocg heure oogen op mij,,, de mijne waren door traanen bevochtigd. Onuitfpreeklijk bevallig en veel beduidend was heur glimlagch als zij mij aanzag. Lieve biondetta! zeide zij ,. ik- ben alvares lieve biondetta. Zij wilde verder fpreeken : men dwong mij nogmaals om haar alleen te laaten, lk befloot om in heur kamer te blijven op een plaats alwaar zij mij niet zien konde. Eindlijk verkreeg ik de vrijheid,., óm bij haar te mogen komen. Biondetta, zeide ik , ik laat uwe moordenaars vervolgen. „ Ach'! fpaar hun leven, zij maakten „ mij gelukkig. Sterf ik, dan is het om u » al-  •C 19 0 3)''alleen; doch, zoo ik mijn leven behou* 335 de, dan zal, ik :u alcops beminnen". . JNi(.;tjZonder. oorzaak, .bekort ik die te- :r -/■ . . -ö ...... v^v.uyiiK ai cat men heure Sese . door de -noodzaaklijfcheid' van 'c verband der wonden ontdekte.; had ik' haafttwee.-vrouwen tot heure oppasfing bezorgd.; .Ikgaf haar alles warJ tot gemak cn rust vertrekken konde, mijn. eenige bezigheid beflondt nu om haar vermaak, verkwikking en verligung te bezorgen. Heure kraclttch herftelden op eene zicht.' baarc wijze, en heure fchoonheid fcheen tlken' dag een nieuwen glans te verfpreiden. Ik geloofde nu -.dat i< met haar in een uitvoeng gefprek zoude kunnen treeden, zonder heure gezondheid' te benadeelea: Ach! : e foN o et rA! zeide ik, ondanks de hard! nckkfgfte yooroordeclen die ik omtrent u ! D'4 * koes.  C 8ö-)- koesterde, geniet ik tbands a! den weï'u^t: der liefde, overtuigd zijnde dat gij geen harsfenfehimmig wezen zijt, en dat gij mij bemint. — Maar gij alleen- weet- of in ijre bekommeringen gegrond wai en. Ontdek mij 't geheim der zeldzaame ver. fchijning die mijn gezicht onder 't gewelf -van Pmici verbijfterde. Van waar kwam . dat affchuwlijk gedrocht, en die hond, d e de voorboden uwer aankomst waren * en waar zijn zij geblceven ? Op welk eere wijze, en waarom zijt gij in hunne plaats getrecden , om u aan mij te verbinden? Wie zijt gij ? Stel verders een hart gerust dat u alleen behoort, en u zijn leven opofferen wil. i u „ Alvar.f. s", antwoorde zij, „ de „ zwarte kunltenaars, die ov'ef'V.we Roüt,, moedigheid verwonderd waren, wilden „ zich met uwe vernedering vermaaken, ,, cn u door. angst cn fchrik een vetaeht. ,, lijkc fhaf van hunnen wil doen worden. „ Zij zogten u vooraf bevreesd te maaien, ,, terwijl zij u uitdaagden om de vermo- gendlle en de geduchtfle der geesten » opitroepenj .en vertoonden u, door den 5> bij-  C 81 ) „-bijfrand van hun, welkers rijk zij be. -heerfchen een fchouwfpel, dat u van „ fchrik zoude hebben doen frerven, in„ dien gij hun door de fterkte van uw', „ geest, in hunne eigene voor u gefpanne (h-ikken niet gevangen hadt.,, Uwe heldhaftige houding, uw moed, „ verrukte de Sylphen , de Salamanders, „ de Gnomen en de Najaden , en zij be„ floten dat gij den zegen over- uwe vij „ anden behaalen'zoudt; ,, Ik ben een Sylph van afkomst, ca „ een der vermogendite' onder hun. Ik verfeheen u onder de gedLante van. ,, een kleine Hond ; ik ontvong uwe be. „ velen , cn wij beijverden ons, als om ,,- firijd , om dezelve -te - volbrengen. Na ,, maate gij onze bewegingen met meer„ gezag , kloekmoedigheid, bekwaamheid „ en onbefchroomrfheid beftuurdet , ver„ dubbelden wij onzea ijver tot" uwen ,,• dienst, en bewonderden u. ,, Gij belastedet mij om u onder de ge„ daante van een page te bedienen en als „ zangeres vermaak te fchenken. Ik onj» -derwierp mij met blijdfehap, en fmaakD J „ te  ( 8a ) 3, te zo veele genoegens in mijne gehoorzaamheid , dat ik befloot om mij voor j, altoos aan u overtegeeven. Laat j, ons, zeide ik, over ons lot en ons ge. „ luk beflisfen, In 't ijdele luchtruim aan ,, een onzeekeren toeftand overgebatcn , zonder gewaarwordingen, zonder ge„ nietingen , flaaf van de bezweeringen „ der zwartekunftenaaren, 't fpeeltuig van hunne griliighecden , in mijne voorrechten zo wel als in mijne kennis noodzaaklek „ bepaald z jnde, zoude ik dan nog aar„ felen in de keuze der middelen waar 3, door ik mijn beftaan kan veredelen? „ 't Is mij geoorloofd om een lighaam p, aanteneemen, om mij met een verftan„ dig fterveling te vereenigen : zie daar „ dien fterveling. Bepaal ik mij alleen „ tot den eenvoudigen ftaat van eene ,, vrouw , en verlies ik door deze vrij. ,, willige verandering 't natuurlijk recht „ van de Sylphen , en den bijftand van mijne gezellinnen , ik zal echter 't geSJ luk genieten om te beminnen cn bemind te worden. Ik zal mijn overwin}, Baar dienen; ik zal hem de voortref- * lijk-  C8j) „ Ip'jkhei J van zijn beftaan leeren , welkers „ voorrechten hem onbekend zijn: hij zal ,, ons met de hoofdftoffen, welkers rijk ik „ verbaten heb , en de geesten van al de „ hemelbollen, beheGrfchen. Hij istotKo?, ning van 't heelal, gefchapcn, en ik zal 'er Vorflin;, zijne, aangebedene Vcnlin „ van;zjju. -;Jfj „ Gij kunt niet begrijpen hoe fpoedig », deze gedagten op eikanderen volgden, bij een wezen dat van 't zintuiglijke ontfla„ gen is, — zij deedcn mij aanftonds een „ befluit fiècmën-. Mijne gedaante behou. „ dende, ram ik 't lighaam van eene vrouw ,, aan, om 't zelve niet eer dan met mijn „ leven aft-leggen , en, alvares! üc „ gevoelde dat een hart in't zelfde lighaam „ klopte, ik bewonderde, ik beminde u; „ maar hoedanig was mijn toeftand, toen „ ik bij u niets dan afkeer, dan haat, be. „ fpeurde! ik konde dien toefland niet ver„ anderen, noch zelfs berouw over dezelve „ hebben; aan al de tegénfpoeden onder„ worpen, waar aan de fchepfelen van uw 3, foort blootgefleld zijn , de verbolgen'. „ hcid der geesten , de onverzoenlijke „ haai  { 84 ) „ haat der zwarte kunstenaars opmijgelaa* „ d.en hebbende , zoude ik zonder uwe be; „ fcherming 't ongelukkig1;e fchepfel wor. ,, den' dat ooit 't licht aanfehouwd hadt.— „ Wat zeg ik ? Ik zoude 't zelve daarbij 53 zonder uwe liefde zijn". De bekoorlijkheeden die heure geftalte verfpreide, heure aanfpraak , de toon van heure ftem, vermeerderde 't wonderbaare van dit belangrijk verhaal. Ik begreep Biets van alles wat ik hoorde. — Maat wat is 'er begrijplijks in mijne gefchiedenis ? Dit alles, zeide ik, fehijnt een droom te zijn ; maar is 't mcnschüjk leven iets anders ? — Ik droom flègts zeldzaamer dan anderen, — en dit is 't alles; Zag ik zelve haar niet, toen zij in onmagt lag, al de hulp der künst verwagtte, cn bijna tot aan den rand van 't graf gena; derd was, terwijl zij al de aanvallen der hevigfte pijnen weêiltand boodt. De Man is een famenvoeging van een weinig (lijk en water. Waarom zoude eeBe vrouw niet van dauw, en aardfche dampen, van lichtftraalen, en de.overgebleeve- ae  C8J ) dc déeïtjëns van een verdikten regcj b-)og gevormd zijn kunnen: — Waar is 'c moogü? se?... — Waar is''t onmooglijke ?... Ik heilbot -naa deze overdenkingen rm mijne neiging nog meêr- intevolgen -, cn dagt intusfchen dat ik mijn- gezond ver; ftand geraadpleegd hadde. Ik bewees B r. onoetta veele beleefdheedën , en lief* koosde haar op eene on-fcbuldige- wijze. Zij gaf 'er zich aan over met eene vh'jmoedigheid die mij bekoorde, met die natuurlijke fchaamte, die heure werking zonder 't. itfmengfel van vrees of overdenkingen , verricht»- 'Er-verliep één maand ih de' geneugtes: der; liefde die mij bedwelmde. Biondetta nuvolkomwi herftcld zijnde, ver-, fcheen met mij- overal in 't openbaar. Ik had haar een amazoonen kleed laaten maaken , zij trok de oogen- van elk een tot zich, als zij zich ia dit gewsad, en met een grooten hoed, doQr pluimen befchaduwd, vertoonde, en wij: verfcheenen nooit in 't openbaar , of mijn geluk was 't .voorwerp der afgunst van alle die gelukkige burge.s , die- in 't fchoone jaargetijde langs de beP 7 koos-  C 56 ) " kobrlijfce oevers van de Brenta wandelen; 't i'chcen zelfs als of de vrouwen dien minnc i.'u waar mede men haar befthuldigt, verzaakt hadden ; 't zij dan dat eene meerde-heid die zij niet weêrftaan konden, haar onderwierp, of dat een zekere geftalte cn houding haar,.dwong, om alle heure voorrechten te vergeeten. Elk een befchouwdc mij als den gelief, koosden minnaar van-zulk een bekoorlijkvoorwerp , ik was echter niet minder hoog. mocdij, dan verliefd, en verhefte mij nog meer toen ik mij met heure. luisterrijke afkomst vleide. Ik twijfelde niet of zij bezat de zeldzaamfte kundigheeden; ea ik vooronderftelde , niet zonder oorzaak, dat 't heur oogmerk ware, om mij 'er mede te verfieren; maar zij onderhieldt mij alleeq over gewoone zaaken , en fcheen 't ander doel. wit uit 't o~>g verlooren te hebben. B iondetta, zeide ik tot haar, op een avond, dat wij over het voorplein van den tuin wandelden, toen eene voor mij tezeer vleijende neig'ng u bepaalde , om uw lot met 't mijne te verëenigen, toen beloofdet  ( 07 ) gij 9 dafge mij 't zelve waardig m-akeii •zoude-, en dat gij mij verlichten wildenaangaande die zaaken die aan 't grootlïe gedeelte der menfchen niet geopenbaard zijnï — Ben ik dan heden uwer aandagt Biet waardig? — Zoude zulk eene zuivere, tedere Hefde, als de uwe , niet begeeren om 't voorwerp -van heur min te veredelen ? „Ach! alvares", an.cwoorde zij, „ zes- maanden verliepen 'er dac ik deze gej, daanteaangenoomen hebb'-.*, en een vrouw » geworden ben, en 't is als of ik naauw. ,, lijks één dag bemind heb. Vergeef 'e „ mij , indien de ftreelendfte gewaarwor„ ding een onfchuldig hart vervoert. Kon,> de ik u leeren om zo als ik te bemin3, nen, gij zoudt u door deze enkele ge„ waarwording boven uw's gelijken ver„ heffen; maar de menl'chelijke hoogmoed « haakt naar andere genietingen. Zijne „ ongeduldige geaartheid veroorlooft hem „ niet om een gelukte bemagtigen', in„ dien hij niet een veel groo:er in 't ver»> fchiet kan aanfchouwen. Ja, ife Zaj u « oaderrccaten, alvares. - Met blijd- » fchap  ('83') 3f fchap vergat ik mijn eigen belang, en ' „ werd 'er toe genoodzaakt, dewijl ik mij» „.-ne grootheid in de uwe wedervindcn „ moet. Maar 't is niet genoeg dat gij „- mij belooft de mijne te zijn, gij moet u „ volkomen, en voor altoos, aan mij o verhoeven". Wij zaten op een bank van groene zegden, onder den fchaduw van een camperfoelieboom,' die aan 't einde van den tuin ftondt , ik wierp mij voor haar op de knieën-, lieve biondrtta, zeide ik-, ik zweer u een liefde die-onder de fterkfte beproevingen niet zal bezwijken ! „ Neen", hernam zij , „ gij kent mij „ niet, gij kent u zeiven niet, gij moet u geheel cn al aan mij overgeeven. Dit „ alleen kan mij gerust Hellen , en vol„. doen. - Ik kuschte haar de hand met vervoerings en verdubbelde mijne eeden ; zij deelde mij heure bekommeringen mede. Toe-a Wij in het hevigfte van ons gefprek-waren , neigde zich onze hoofden tot elkaaderjn , en onze lippen drukten zich te famen.,.. — Eensklaps bemsrkte ik dat ik aan  C89') aan den flip van mijn mantel vaïtgehou^ den, en (terk geföhnd werd ... Mijn hond deedt zulks, 't was een jonge windhond die ik tot een gefehenk ontvangen hadt. Ik liet hem alle dagen met: mijn zakdoek fpeelen. Ik had hem vastgebonden , om dat hij den voorigen dag uit 'c huis geloopen was, en nu niet weder voor de tweedemaal ontfnappen zoude. Hij hadt zijn band losgerukt;, en mij, op den reuk afgaande, gevolgd, en nu beet hij mij. in mijn mantel, om mij zijn vriendelijkheid te bewijzen,, en op dat ik methem fpeelen zoude ; ik joeg hem weg, dreigde ,-doch hij bleef bij.mij: hij liep weg; en kwam al blaffende te rug; 't verveelde mij eindlijk, ik greep hem bij zijn. halsband, en bracht hem naar huisToen ik weder naar de overdekte wan, dellaan te rug. keerde,. omvb ionofflfetf gezelfchap te houden '-,' ■ volgde Wij een be ■ diende, en zeide dat 't eetea gereed We; en- wij. namen onze plaats aan den tafel. Biondetta fcheen. verlegen, doe!* tos. ons geluk tradt .'er een- jonge edelman. bin«  binnen , om den avond met ons doorrei' brengen. • . Jk begaf mij 's anderen daags naar nion o etta } om haar de ernftige overdenkingen mede te deelen,die mij geduurende den nacht bezig gehouden hadden. Zij lag nog te bed. Ik zette mij bij haar neder. — Gisteren, zeide ik tot haar, hadr den wij. bijna, een dwaasheid begaan, die mij geduurende mijn geheel leven zoude berouwd hebben. Mijn moeder Wil volftrekt dat ik mij in 't huwlijk begeeve. Ik kan aan geen ander dan aan ubchoorena en echter geen wettige verbindtenis zonder heure. toeftemming aangaan. Daar ik « reeds-, waarde, biondetta., als mijn vrouw aanmerk, zo is,'t mijn pligt om u eerbied te .bewijzen. Wel nu ! ben ikdan ook geen eerbied, vetfchuldigt, „ alvares"? -—| Maar is deze aandopniug niet 't graf der liefde?'J Gij bedriegt u., hernam ik, ze is 'er 't fieraad van.,:., ,j. . 4xxa „ Ecu fchoou lieraid waarlijk, waar me- de  ('9.1) ,,,de gij u met een verltijfd gelaat aan mij vertoont, en dat mij zelve koud en 3, ongevoelig maakt. Helaas, alvares! 3, wat is 't gelukkig dat ik mij niet aan zulke pligten binde, of zulk een reden gehoor geevc, dat ik noch Vader, noch ,, Moeder hebbel Ik wil uiti al mijn hart, ,, en zonder zulk eene aanfpooring, beminnen. Gij zijt, uw moeder eerbied ,,. verfchuldigd; .dit is natuurlijk: 't is gej, noeg indien, zij onze hanverbindtenis ,y naaderhand igoedkeurt , waarom moet fg zulks vooraf gefchieden?Uwe ingewor» s, telde vooröordeelen on liaan bij gebrek ,, van kennis , ,en 't zij gij al of niet de „, zaaken onderzoekt, zij zijn de oorzasr,, ken dat uw gedrag zo tegendrijdig als ,, eigenzinnig is. Aan wezenlijker pb'g,, ten verkonden , legt gij u 't juk der3, zulken op, welkers betrachting ondoen» „ lijk , of.. onnut is t gij tracht eindlijk ,, moedwillig4van den weg aftedwaalep, „. daar gij 't voorwerp naarjaagt, welkers „ verkrijging u boven alles dierbaar fchijnr0 3,, Moet onze verëeniging onze huwlijks3>.band van den wil vaa. andere afhangen» «Wie  C $»•)'■ ,> Wie weet of donna mekci'a mijn* geflagt luisterrijk genoeg befchouwen za!, om zich met dat van maravil. las te vereenigen ? En ik zoude mij na verfmaad zien ? Of u van heure hand „ ontvangen , daar gij u« zelverr aan mij moet overgeeven ? Is dit iemand die voor de verhevene weetenfchappcn gc3, fchikt is, of een kind uit de gebergr a, tens van Eslramadura die tot mij fpreekt? „ En ik zoude dan onverfehillig aanzien ,» kunnen dat mijn minnaar omtrent andere meer dan omtrent mij zelve behoedzaam M ware ?■ Alvares ! alvares! men „ roemt de liefde der Spanjaarts,zij zullen „ echter altoos meer verwaandheid en üuurschhcid dan liefde koesteren. Ik heb zeldzaame tooncelengezien;maar dit verwagtte ik echter niet. Ik wilde mijn eerbied voor mijne moeder verontfchuldigen , mijn pligt, — de- dankbaarheid , en genegenheid die nog fterkcr beweeggronden opleverden, geboden' mij -zulks. Men gaf mii geen gehoor. „ 't Is niet te vergcefseh , al va hes , - dat ik- een vrouw gewerden ben: ik heb mij aan u -  € 93 ) .„ evergegeevcn, ik wil dar, gij u ook aan „ mij overgeeft. Donna mencia kas „ onze verbindtenis naaderhand afkeuren., „ als zij dwaas genoeg is om zulks te doen. ,, Spreek mij 'er niet verder van. Ik ben .„ ongelukkiger federt gij mij, u zëlven ea ,, elk een eerbied bewijst, dan toen gij ,, mij uwen haat betoondct" ■ Zij weende. \lk ben tot nvjn geluk trotsch van aart, en dit was de oorzaak dat ik mij niet laf betoonde, en mij voor haar nederwierp, em , -ware 't mogelijk , deze onredenlijke gramfchap te ontwapenen, en die traanen optedroogen waar van 't gezicht alleen mij wanhoopend maakt. Ik vertrok , — en begaf .mij in mijn kabinet. AchJ hadt men mij daar aan kétenen gelegd, men zoude nvj een -dienst beweezen hebben. Eindlijk voor den uitllag van den Itrijd mijner hartstochten bevreesd zijnde, begaf ik mij naar mijn gondel : ik ontmoette op den weg één van bióndetta's oppas-ters. Ik wil naar VtkeWèh, zeide ik tot haar, ik moet 'er zKjn om den uitflag van 't proces dat ukh tegen olysipi a-  (94 ) yia begonnen heeft, aftewagten; envercr-ok aanftonds; aan de knaagendfte onrusten overgegceven , - op biondetta,. doch nog meer op mij zeiven.misnoegd zijnde, daar mij niets anders dan een laf of wanhoopend bclluit overbleef. Ik kwam in de Had en liep de eerde haven in , befluitloos , en met een verwilderd gelaat , liep ik door al de ftraa. ten, die op mijn weg lagen , niet bemerkende dat 'er een zwaar onweder bij een trok, 't welk mij dreigde te verpletteren, en dat ik een fchuilplaats moest trachten te bekoomen om voor 'c zelve bevrijd te zijn. . 't Was in 't midden van de zomermaand-, fpoedig werd ik door een flagregen en fterke hagelbui overvallen. , Ik zag dat de kerkdeur van 't groote Franfiscaaner Klooster open ftondt; hier zocht ik een fchuilplaats. Eerst dagt ik dat 'er foortgelijk een toeval gebeuren moest om mij in een kerk te begeeven ; (want ik . had 'er federt mijn verblijf in Venetün niet ingeweest:) en  'C95-0 enbefloot verder om mijne zorgeloosheid en volkoomen pligcverzuim te boeten. Ik poogde echter deze gedagten te ver-ftrooijen, ik befchouwde de. fchildereijen cn poogde de gedenktekens te zien die in deze kerk geplaatst-zijnswaren Hechts zeldzaamheeden, die ik. om het,'choor en door het kruisgewelf zogt. Ik kwam eindlijk aan een ingevallen kapel, die door een lamp verlicht werd', 't daglicht kon 'er niet indringen ; een blinkend voorwerp dat in den hoek van de kapel Hond, trof mijn gezicht; —. 't was een -tpm'bev . s t i i na , biyi .Twee engelen daalden in een graf vm zwart marmer met 't lighaam van' een vrouw neder, twee andere weenden bij 't graiV': Ar. . ujru ■^« .. ■ • . •Al.de beelden -waren . van wit marmer, hun leigenaartrge glans , die door de verTchillende kolcuren zich in een meer helder licht vertoonde, en 't flaauw. licht van de lamp. fterk te rug kaatfte, fcheen een hün inatuurhjk daglicht te verfprei. den, en.J de geheele kapel te verlichten»*! § . . ■ . im : Ik  ('96 0 71c trad toe : ik befchouwde de beelden ; zij vertoonden de volkomcnde even.redigheid, vol uitdrukking, en voortreftijk bearbeid, lk bezag 't hoofd van 't voornaamflc beeld, dat door de Engelen onderfleund ■werdt. -Ivjijn toeftand was onbefchrijflijk! Ik geloofde dat ik 't gelaat van mijne moeder zag. Een leevendige tedere droef, heid , een heilige eerbied bevong mij. Ach, mijne moeder! Vertoont dit gevoel•loos beeld uw beminnenswaardig gelaat-, om mij -te waarfchouwen dat mijne ongevoeligheid , en mijn zorgloos • levensgedrag,, u in 't graf zullen fleepen ? Helaas ! achtingwaardigfle vrouw, uwe alvares Haat u , hoe zeer hij ook op den dwaalweg ware,echter alle uwe rechten op zijn hart af. Hij wil liever duizend dooden flerven, dan dat hij u ongehoorzaam zijn zoude : en zweert u zulks bij dit koude marmer, ó! De wreedfle hartstocht verfchcurt mij : ik kan die voortaan niet meer overwinnen. Mijne oogen bebben u gezien; fpreek, ach ! fprcek ook rot mijn hart, en moet ik mijne neiging (moo- ren,  C 9] ) ren, leer ra ij dan wat ife doen raa;t, eer ik onder mijn lijden bezwijk. Ik lag vooiöver gebukt, terwijl ik deze ernftige bede met een Iterke Item uitfprak» en was in zulk een geestverrukking, dat ik met deze houding 't antwoord afwagrte, 't welk ik bijna zeeker geloofde te zul. len ontvangen. Nu overpeinsde ik eers-t, wat ik voor dien tijd nooit doen konde, naamcntlijk, dat, in al die gevallen, waar in wij een buitengewoonen bijlland noodig hebben, om ons gedrag te beftuuren, wanneer wij dien bijfhnd e-rnfüg afbidden , niettegen■ftaande ons gebed onverhoord blijft, wij ons echter, door dat wij ons tot de inwendige befchouwing begeeven , in ftaat fteilen, om al de hulpmiddelen onzer eigene bcdagtzaamheid te gebruiken. Ik verdiende om aan mijne eigene bedagtzaamheid overgelaatcn te worden , die mij dit volgende inboezemde: „ Gij moet u een „ pligt ter betrachting voorfchrijven , en „ een aanmerklijken affland tusfehen u cu „ uwe hartstochten in 't oog houden. De }, uitkomst zal u 'r, verftand verlichten." ü Wel  ( 98 ) Wel aan, zeide ik, eensklaps opflaan. de, ik wil mijn hart voor mijne moede; openen, en mij nog éénmaal onder heure dierbaare befcherming begeeven. Ik ging weder naar mijn gewoone herberg: ik poogde een rijdtuig te bekomen, en zonder mij, over mijn equipage te be. kommeren, begaf ik mij op den weg naar. Turin, om door Frankrijk naar Spanje te vertrekken; vooraf echter bezorgde ik biondetta een banknoot van drie honderd fequins en den volgenden brief. Waarde biondetta! Ik moet mij van u affcheuren, mijn lieve biondetta , en 't zoude zijn als of ik. tnij uit 't leven rukte, indien de hcop van een fpoedige wedvrkomet mij met vertrooste. Jk ga mijn moeder bezoeken.; door uw bekoorlijke beeldnis bezield, zal ik heur hart ver. murwen, en met heure loejtemming eene veriindtenis voltrekken die mij gelukkig zal maaken. Mijn geluk, door de betrachting van mijn' pligt veroorzaakt hebbende, voor dat ik mij geheel aan de liefde overgeef, zal ik u dt overige dagen van mijn leven opofferen. £1-  ('99 ) "B'Iondrtta, gij zult een Span'aan les■ren kennen; gij zult uit zijn gedrag oor dei. len, dat, fchoon hij aan de pligten van de eer en 't bloed gehoorzaamt, hij echter ook andere pligten betragten kan. 't Gelukkig uitwerk/el van zijne vooroordeelén ondervindende , zult gij die gevoelens die hem aan ■dezelve verbinden, niet met den naam van hoogmced befiempelen. Ik twijfel niet aan uwe liefde, die mij eene volkomene gehoorzaamheid gezwooren heeft; en zoo gij mijns voornemens billijkt, die alleen ons geluk bedoelen, dan zal ik die nog meêr erkennen. Ik zend u nu wat tot onderhoud van ons 'huisgezin benoodigd is. Ik zal u uit Spanje dat gene zenden, wat u 't minst onwaardig is. Verwagt intusfchen dat de oprechtjie genegenheid die ooit beftondt, uw' minnaar voor altoos aan u verbinden zal. Ik was nit op den weg naar Estramadura. *t Was in 't fchöonfte jaargetijde, en 'c fcheen of elk voorwerp mijn ongeduld dat ik gevoelde om mijn vaderland weer te zien, opwekte. Reeds befpeurde ik de torens van Turin , toen een postchais, die in een flegtpn toelïand was, mijn rijdtuig E 2 voor-  ( t-co ) voorbijrcedt, en fti! hieldt; ik zag door 'c gordijn eene vrouw , die ons wenkte, cn opftondt, om 'er uit te treeden. Mijn postrijder hield flil, zonder mijn bevel aftewagten; ik trad af, cn biondetta wierp zich in mijne armen , zij zeeg 'er flaauw en in onmagt in neder; alvares! Gij verlaat mij! — Meer kondezij •niet fpreeken. Ik droeg haar in mijn chais , waarin twee zitbanken waren, ik konde haar nergens anders gemaklijk plaatfen. Ik trachte haar zo •veel mogelijk lucht te gecven om gemak* lijker adem te haaien, -terwijl ik al heure kleederen , die haar prangden, losmaak e. I k hield haar in mijne armen vast, en zo zcr. te ik mijne reize voort, in een' toeftand dien men zich gemaklijk kan voordellen. Wij hielden voor de eerde goede herberg (Ml. Ik deed biondetta in de .gemaklijkde kamer brengen , te bed legrgen , en zette mij bij haar neder. Men -gaf haar reukwateren en elixers, die gefchikt waren om eene flaauwte te verdrijven. Zij opende eindlijk heure oogen. ' „ Men begeert dan nogmaals dat ifc ty der-  C ioi ) „ derven zal," (prak zij; „ men zal vol3, daan worden." Welk een onrechtvaardigheid! hernam ik. Uwe eigenzinnigheid veroorzaakt dan dat gij mijne noodzaaklijke en befchcidene handelwijze niet goed keurt Jkzoudemij.blootflellen om mijnen p>Hgt te vervvaarloozen, indien ik uwe raadgeevingen opvolgde, en had mij aan onaangenaamheeden, aan de wroegingen van mijn geweeten blootgefteW, die de genoegens van onze vereeniging zouden gefroord hebben. Ik beiloot dus heimelijk te ver, trekken, om de toefteraming mijner moeder te bekomen „ Wreedaart ! waarom ontdektet gij mij uwe begeerte niet! Een ik. dan niet ge„ fchapen om u te gehoorzaamen ? Ik „ zoude u gevolgd hebben. Maar om mij, ,r zonder eenige befchcrming,dan de wraak „ der vijanden over te laaten, die ik mij „•om u op den hals gelaaden heb, mij „ door uwe fcfrtijd aan de verneede. „- rendfte beleedigingen blootgegeeven te „ zien Verklaar u nader, biondetta, durfde- iemand u V..., E 3 „Wat  C *n ) 5> Wat waagde men icgcn een wezen van mijn gedacht, van hulp m raad be„ roefd! De veragtelijke jiernadillo„ heeft ons tot Veneüïn gevolgd; naauw,» lijks waardt gij vertrokken, of hij vrees,, de u niet meer, en, fchoon hij onver>, mogend was om mij eenig nadeel te 3, veioorzaakcn , federt dat ik u behoor,, was hij echter in Haat om de verbecls, dingst richt mijner bedienden te ont,3 (tellen, hij ftrooide een valsch gerucht >, uit dat uw huis op de Brenta omcin,, geld wierd. Mijne oppasters verfchrik„ ten , en verlieten mij. Volgends een „ algemeen gerucht, door veele brieven j, bevesiigd, hadt een geest een hoofd» man order de wagt van den koning van „ Nopils opgeiigt , en naar Veneticn ge- voerd. Men verzeekerde dat ik die geest „ ware , en dit werdt door ferrjnbaare ,, bewijzen bijna bevestigd. Elk een ont3, vluchtte mij vol fctwik\ Ik fmeckte om hulp , om medelijden ; maar ver,, geefsch. 't Goud verkreeg eindlijk 't geen ,-, men aan de menschlijkheid weigerde. 3, Men verkogt mij een flegte chais, voor 5) een-  „!-een hoogcn prijs, ik bekwam gïdfen,, „ en een postrijder, en volgde u ... rt Scheen als of mijne llandvastigheid op 't verhaal van heure rampfpoeden bezwijken zoude. Ik kon foortgelijke gebe-uitenislcn niet voorzien, hernam ik. Ik zag in u weleer 't voorwerp van achting en eerbied, van al de bewooners der oevers van de Brenta , kon ik voorzien dat men u in mijn afwezen zoude betwisten, 't welk gij met zo veel recht verkreegen hadt ? O! biondetta. Uw vei Hand is verlicht: behoordet gij niet vooraf te weeten, dat gij, door 't verhinderen van zulke, wijze oogmerken als de mijne, mij tot een wanhoopend befluit zoudet brengen? Waarom?.... j, Kan men dan altoos zich zeiven be„ heerfchen? alvares , ik ben door ei5, gen keuze een vrouw geworden, om aan al de wei kingen der hartstochten bloot., gefteld-te-zijn; ik ben niet van {teen ge„ vormd'. Ik heb onder de Iuchtftreeken „ de hoofdfioffe uitgekoozen die mijn lig„ haam vormde; het zelve is zeer gevoe«jtfgi '«dien het dit niet ware, dan zouE-4-' „de  ( rc4 ) 3» dc ik niet aandoenlijk zijn, gij zoudt mij niet op de proef (tellen, cn ik z> »• „ de voor u onverfehillig worden. Vergeef 3, 't mij, dat ik mij zelve in dc waagfchaal „ Helde, om al de gebreken van mijne fexe ,, aanteneemen , om , ware zulks rr.ojcj, lijk, die met al heure bevallighccden te „ vereenigen ; maar deze dwaaze Hap is „ begaan , en , zo als ik nu gefchapen ,, ben, bezit ik zulke leevendige gewaar„ wordingen, dat niets daar bij te vergc„ lijken is: mijne verbeeldingskracht gloeit „ als een vuuibcrg. Met éón woord, m j. „ ne hartstochten zyn zo geweldig, dat zij „ u fchrik verwekken zouden, indien gij" „ niet mijn geliefkoosd voorwerp waart, ,, en ons de oorzaaken en uitwerkfelen ,, van deze natuurlijke gemoedsdriften n et ,, beter bekend waren, dan te Salamanca. „ Daar geeft men hun verachdijke bcnaa mingen , en eitcht ons af O'n die te ver,, dooven. Om een g idlijke aandrift te ,, yerdooven, die eenigfle diyfvcêr waar ,, door de ziel en 't lighaam wederkeerig ,;~vop elkandcreri werken kunnen, en zich „ genoodzaakt gevoelen, om tot 't nood- zaak,  d og ) .5 «aakfijfc behoud van hunne yefëenigjng „ mederewerken. —- Dit is waarlijk dwaas , „ — mijn waarde-'alvares ! — Men „ moet zijne hartstochten beftuuren, doch „ fomdjds moet men zich aan dezelve „• overgeeven; als men zich tegen hun j,--aankant, als men hen tot opftand aan>j zet , dan barften zij gezamentlijk los, „•■en de reden verliest, heure zitplaats ter „-befhiuring uit 'toog. alvares! ., -wees in dit oogenblik voorzichtig om,,- trent mij ; zes maanden verliepen 'er, „•■dat ik dit beftaan aannam, mijne geest. „- drijft mengt zich onder alle mijne ge„■ waarwordingen ; bedenk dat één afga„-- wcezen bede, één onvoorzichtig woord, „ de iiefde verbittert, den hoogmoed tot „• opfbnd aanzet, de afgunst, vrees, en „ mistrouwen opwekt,- — Wat zeg ik? „ Reeds zie ik mij, elendige, van 't Je„ven beroofd, en mijn alvares in mijn „■ ongeluk geftort!" Ach, biondetta!' hernam ik, men kan zich niet genoeg over u verwonderen , maar ik befpeur de werking der natuur in de belijdenis uwer- neigingen. Onze wederE j kee»  ( 106 ) keerige liefde zal ons te^en Hun beschermen. Wat moeten wij bovendien niet van de raadgeevingen van mijn waarde moeder verwagtcn, die ons in heure armen zal ontvangen ? Zij zal u beminnen , alles verzeekert mij zulks, en alles zal medewerken om ons een gelukkig leven te fchenken.... Men moet zich aan u onderwerpen, „ alvares! Ik echter ken mijne fcx-e beter, en verwagt zo veel niet dan gij „ maar ik wil u gehoorzamen, om u te „ behaagen, en geef mij aan u over." Ik was vergenoegd dat ik mij op dea weg naar Spanje bevond,, met toeftemming en in 't bijzijn van 't voorwerp dat mijne Teden en mijne zintuigen bemogtigd hadt;. Ik poogde de overtogt der Alpen te bereiken, om over dezen weg in Frankrijk te komen; maar 't was als of de hemel zich tegen mij verzette, federt dat wij weêr b:j eikanderen waren : vreeslijke donderbnijen Haakten mijne reize , en veioorzaakten flegte wegen, en enbruikbaare doortochten. De paarden waren vermoeid: ■swjii rijdtuig, dat nog nieuw fcheen , cn goed  C '107 ) goed gemaakt was, flingcrde bij tusfehenpoozen, cn dan was de as, of de raderen, dan weêr 'r. fpeur gebrekkig. Eindlijk bereik e ik, naa geduurige tegenfpoeden, de naauwe doorrocht van den berg Tendou Onder alle de oorzaaken mijner bekommeting, en de belemmeringen die mij zulk een rampfpoedige reize veroorzaakten, bewond .-rde ik echter biondetta. 't Was niet meer die ligt geraakte , zwakke of droefgeestige vrouw: 'c fcheen als of zij mijn verdriet wilde verligten , daar zij zich aan de geestige fcherts der leevendigfte vrolijkheid overgaf, en mij verzeekerde dat de ongemakken haar niet moedeloos ma iken konden. Deze aanige boerterij was met zulke verleidende liefkoozingen gepaard, dat ik dezelve niet konde wederflaan: ik gaf 'er mij aan over; alhoewel op eene voorzichtige wijze: miju hoogmoed beteugelde de hevigheid mijner begeerten. Zij las te wél in mijn gelaat * dan dat zij mijne verwar» ring niet zoude bemerkt , en getracht hebben om dezelve te vermeerderen. Ik beken dat ik in een wezenlijk gevaar was. ZoE G een  een rad van 't rijdtuig op zekéren tijd niet gebroken ware, dan zoude mijne eer mis. fchien fchipbreuk geleeden hebben. Dit miakte mij wat behoedzaamer voor het toekomende. Wij bereikten Lijon , naa enbefchrijflijke ongemakken doorgedaan te hebben. Ik bewilligde, haar ten gevalle , om 'er eenige dagen uit te rusten. Zij vestigde mijne aandagt op de toegeeflijke zeden , en de vrolijkheid der Franfchen. „ 't Is „ te Parijs , 'c is a:in 't hof waar ik u 3i gaarne gevestigd zag. Daar zult gij al„ le mogelijke gerieflijkheeden genieten; „ daar zult gij zo veel vertooning maaken kunnen, als gij begeert, en ik be*it de „ middelen om u daar den eerden rol te „ laaten fpeelen ; de Franfchen zijn ga. „ Jant: indien ik geen al te groot gevoe„ len van mij zclven heb, dan zullen de aanzier.lijkde lieden nf j hulde komen „ bewijzen, en ik zal ze alle aan mijn ,, alvahes opofferen. Zie daar 't If rijd „ perk waar op de Spaanfche hoogmoed }, zegevieren kan!" Ik befchouwde dezen voorflap als fcherts. Keen»  C ÏC9 ) Neen , zeide zij , 't is mijn ernftige begeerte Laat ons dan aanftonds naar Estramadura vertrekken, hernam ik , en dan wederkecren om 't Franfche Hof'de echtgenoote van Don a l v a r e s- m a r a» v-i lijs aantcbieden ; want 't zoude beneden uwen rang zijn, om daar flegts afs een gclukzoekftcr te verfchrjnen. Is dit de weg naar Estramadura? zeide zij , ik merk dien- geenszins als den weg van mijn geluk aan. Wat zal ik doen] daar ik dien nooit bereiken-kan. Ik bemerkte heur afkeer om verder te reizen; maar ik volvoerde mijn oogmerk, en bevondt mij fpoedig op 't Spaanfche grondgebied. Onvoorziene hinderpaalen, diepe moerasfen, onbruikbaare wagenfpeir, ren, dronken muilezeldrijvers , onwillige muilézels, dit alles Hoorde mijne rust nog meer dan in 't Piémonteefche, en in Sa', voijen. Men fpreekt veel tot naadeel van de herbergen in Spanje, en met reden. Ik befchouwde mij ondertusfchengelukk'g als de tegenfpoeden die ik geduurende den dag ondervond, mij niet-noodzaakten om jE 7 een,  C no ) ! een gedeelte van den nacht midden in 't veld, of in.een afgelegen fehuur, doortcbrengen. Wélk een-land rrachren wij te bereiken? zeide zij , indien ik oordeelen moet u'.t 't geen wij ondervinden. — Zijn wij nog ver van 'c zelve verwijderd? Gij zijt in Estramadura, hernam. „ en ik vrees dezelve, wijl zij den-dood „ veroorzaaken , en wijl zij. natuurlijk „ zijn". Wij. zaten op twee Stroo hoopen, die~ aande beide einden van de fehuur lagen. Intusfchen naderde de ftoimwind, naa dat hij zich van verre hadt aangekondigd, enloeide verfchriklijk. Dé lucht vertoondezich gelijk de gloed van 't vuur, dat door den wind ginds cn weder gedreeven wordt * de donderdagen , door de holen der nabijzij nde bergen teruggekaatst, wcêrgalmden vreeslijk om ons heen. Zij. volgden niet op eikanderen , 't fcheen als of zij tegen-eikanderen aanbonsden. - De wind,, de hagel, en de regen waren onderling in ftrijd , wie 't meeste zoude toebrengen aan a1 't afgrijslijke van dat geducht tafr^el , dat wij met droefheid-zagen. Daar febootr een blikfemflraal, die onze fchuilplaats dreigde in vlam te zetten. .'Er volgde een> verfchriklijke flag. Biondetta, wierp zich in mijne armen , zij dorst niet op. zien ,,en hieldt de vingers voor heure ooren i. He-  ( m ) -Helaas , alvares! zeide zij , . ik be» verlooren. . . . Ik poogde haar gerust te Hellen. Leg uw hand op mijn hart, zeide zij. Zij nam ze, en telde die op heur hals, en alhoewel zij mistastej daarzij dezelve op een plaats lag, alwaar dc derkfte klopping niet zijn konde , merkte ik echter eene buitenge, worne- beweeging,- zij omarmde mij met al heur magt , en verdubbelde zu'ks bij eiken blikfemdraal. Men hoorde'eindlijk een' donderdag, vcrfchriUijkcr, dan al de andere. Biondetta verfchool zich voor denzelven op zodanig eene wijze, dat zij , indien 'er een ongehik-gebeurd ware, niet door hetzelve koifde getroffen worden, voor dat het mij 'getroffen hadde. Dit uitwerkTel der vrees kwam mij zeldzaam voor, en ik-werd , wat mij zeiven betreft , bevreesd , niet voor 'de gevolgen van den ftorm ; maar voor die van een boo. zen aanflag, die zij bij zich ontworpen hadt, om den weêrdand die ik heure oog. merken boodt, te overwinnen. Schoon ik onbefchrijflijk aangedaan ware 5 fèond ik ech»  C "3 ) echter op: biomdetta , zeide ik tot haar, gij weec niet wat gij doet. Maatig deze vrees ; dit onweer dreigt noch u , noch mij; Mijn geduld verwonderde haar; maar zijwist heure gedagten voor mij te verbergen , en- bootfte geduuriglijk de houding der onrust na. Gelukkig kwam de ltorm. wind tot bedaaren De lucht werdt hel. der, en de helderfchijnende maan voorfpelde ons wel dra dat wij voor de door een verwarde hoofd doffen niet meêr be-' hoefden te vreezeu; Biondetta behieldt heur eerst geno* men plaats. Ik zat bij haar-, zonder één woord te fpreeken .' 't fcheen als of zij' fliep, en ik overdagt-, al mijmerende, de zcekerlijk naadeclige gevolgen van mijneneiging ; weemoediger zijnde dan ik nog federt 't begin van mijn lotgevallen geweest was. ïk' zal' alleen- de korte fehets van mijne overdenkingen medcdeelen. Mijne minnaares was bekoorlijk, maar ik wilde haar tot mijn vrouw noemen. De morgen verraschte mij in mijne overienkingen; ik ftond op, en onderzogt of ik  C H4 ) ïk mijne- rcize konde vervolgen. Zulks was echter heJcn onmooglijk De nwilézeldrijver; die-mijn rijdtuig voerde, zeide mij dat zijn muilézels onbruikbaar waren, lerwijl ik in de/en belemmerenden cociland was, kwam biondetta bij mij j Keeds werd ik ongeduldig , toen een man met een bedrieglijk gelaat, alhoewel* hij een dapper voorkomen hadt, voor de deur van de fehuur Uil hieldt, twee muilézels, die, na 't uiterlijk aanzien,goed waren , voorddrijvende. Ik vroeg hem of hij mij naar huis wilde geleiden , hij wist den weg», en wij Hemden overeen aangaande den prijs. Ik wilde weder in mijn rijdtuig treeden, toen ik een landsvrouw vanmijdagt te herkennen die over den weg gong, endoor een knegt gevolgd werdt: ik trad nader; en zag haar met opmerking aan. 't Was b e rthe,een eerlijke pachtfler van mijn landgoed, cn de zu ter van mijn voedfter Ik riep haar; zij ftondt (lil, zag mij op hem-c beurt met opmerking aan, echter met een ontroerd gelaat Hoe! zijt gij het, don alvares? zeide zij , wat zoel t gij op eene plaats alwaar men uw verderf gezwoo- ren  C nj ) ren heeft, alwaar gij alles verwoest hebt?. Ik! mijn waarde berth.e, wat heb ik dan gedaan! . . . . ,, Helaas! don aevaues, verwijt uw gewecten u-den droevigen tocltand niet. „ waar in uw waarde moeder, onze goede „ Vrouwe, gebragt is.... Zij: iterfi". . . , Zij fterft! riep ik uit..... „ Ja, hernam r zij, dit zijn de gevolgen van 't verdriet ,, dat gij haar veroorzaakt hebt ; heden, „ terwijl ik met-u fpreek, leeft zij waar„ fchijulijk reeds niet meêr. Zij heeft. ,, brieven van Napels en Veneiün ontvan». „, gen.: Men heeft .haar fchrikverwekken„ dè zaaken bericht. Onze goede Heer, „ uw broeder, is woedend: hij zegt dat. ,, hij overal, bevelen zal trachten te be*» „ koomen om, u aantehouden , dat hij u „ zal aankiaagen, en u zelfs, overleeveren . „ wil . . . ." '• BiiitTitE , antwoordt ik haar, als gij naaktsMaravillas te rug keert, en 'er vóór mij aankomt, zeg dan aan mijn' broeder, dat hij mij fpoedig zien zaL. De Cales aanftonds voorgefpannen zijnde:, bood ik mijne band aan biokdbt— TA v  rh , de onrust van mijn gemoed onder' den fchijn van (tandvastigheid verbergende. Zij fcheen bevreesd te zijn: ., hoe",, zeide zij, „ zullen wij ons aan uw'brre„ der overlecveren ? zuilen wij een ver„ toornd huisgezin , cn irooscelooze on« 3, derdaanen door onze tegenwoordigheid„ verbitteren. . . ,.* Jk ben voor mijn'Broeder niet bevreesd,. Mevrouw ; — en daar hij mij met mis. drijven bcfchuldigt , die ik niet begaanhéb; zo is het van aanbelang dat ik hem zijne dwaaling doe bemerken. Heb ik, fchuld aan dezelve, dan moet ik hem om vergifnis fmecken, en wijl zij niet uit mijnhart voortkomen , kan ik zijn medelijden, en toigcevendheid met recht verwagren.Heb ik mijne Moeder, door mijn buitenfpeurig levensgedrag ia 't graf. gefleept, dan moet ik de fchande van'c zelve* verbeteren , en dit verlies zo openlijk boeten , dat mijn waar en zichtbaar berouw voor de oogen van geheel Spanje de fchande uitwisfche, waar mede mijn bloed, door gebrek aan natuurlijke genegenheid, bezoedeld zijn zoude,, .He*  C 117 5 „ Helaas, don alv ar es! gij jaagt uvr .,, en mijn verderf naar , die overal ver„ zondene brieven , die vooröordeelcn, „ met zo veel fpoed en «geveinsdheid ver- fprcid , zijn de gevolgen van onze lot. ,, gevallen, en de vervolgingen die .ik te ,, Verittïèn uitgeftaan heb. De verraader eernadillo, dien gij niet genoeg .„ kent, heeft uw' Broeder in zijne magt^ .„ hij zal hem bewegen Wel nu ! behoef ik voor bernadie» lo cn al dc iafhanigen dezer aarde bevreesd te zijn? Mevrouw , ik ben mijn eenigfte voor mij zeiven geduchte vijand! Men zal mijn' Broeder nooit tot een blinde wraak, tot onrechtvaardigheid, tot daa. den die een ve-rllandig en dapper man, eencu Edelman eindlijk, onwaardig zijn, bewegen kunnen. — De ftilzwijgendheid volgde op dit ernftig gefprek, dat elk onzer verdriet zoude hebben kunnen veiöor. zaaken. Biondetta fluimerde eenige oogenblikken daar naa allengskens in, en viel in den flaap. Kon ik naalaten om haar niet aantezien ? Kon ik haar zonder ontroering befchouwen ? De üaap vermeer-  ( ïi8 ) meerderde denatuurlijkebevalligheedcn der rust \an dit gelaat, fchitterende door al den glans der pragt en der Jeugdige fchoonheid, met dien aangenaamen verleevendi. genden blos, dien al de gelaatstrekken zo overëenflemmend vertoonde. Nieuwe betoverende bekoorlijkheeden bemagtigden mij : en verwijderden mijn mistrouwen ; alle mijne zorgen waren verdweenen; of, 'indien ik *er nog ééne overig behield, die wezenlijk genoeg was, zij bellondt in mijne vreeze dat het hoofd van 't voorwerp dat mijne liefde ontdoken hadt, door de fchokken van 't rijdtuig heen en weêr gefchud , eenig ongemak door deze harde en ruwe fchokken lijden zoude. Jk hield •mij nu alleen bezig ora haar te onderfteunen en te béfchermen , maar wij be. kwamen zulk een fterken fchok dat ik dien onmoogüjk afweeren konde; biondett a fchreeuwde luidkeels , en wij werden omgeworpen. Dc as was gebroken ; de muilézels bleeven echter gelukkig (lil liaan. Ik fprong uit den wagen; wierp mij voor biondetta neder, buitengewoon ont. tfeld zijnde. Zij hadt alleen een ligte kneu.  X "9 ) 'kneuzing aan den elleboog bekom en,-'-wij waren'fpoedig weêr opgeholpen , • en be- .vonden ons nu.in 'r ruime veld, echter aan de hitte van de middagzon blootgelteld, en vijf uuren van 't kasteel van mijne ■■moeder., zonder dat 'er waarfchijnlijke middelen overbleeven om ons naar 't zelve te .kunnen begeeven, want wij zagen niet ..een plaais die bewoond fcheen te zijn. Intusfchen ITceds naauwkeurig toeziende., dagt ik op den afftand van één uur een rook te kunnen ondcrfcheiden, die achter een kreupelbosch , waar bij eenige hoog. opgaande boomen ftonden , optrok ; mijn rijdtuig toen aan 't opzicht van den muil ézeldrijvcr toevertrouwende , bewoog ik -biondetta om met mij naar die plaat-s te gaan , alwaar ik waarfchijnlijk eenige hulp zoude kunnen bekomen. JNa mate dat wij voortgongen, werdt onze hoop verfterkt, reeds fcheen 't kleine bosch zich in twee gedeelten te verdeden: welhaast vertoonde zig een open weg , aan welkers einde men gebouwen van een deftige bouworde bemerkte; een zeer  C 120 ) ecer uitgeftrekte landhoeve flondt aan ft einde van 'c verfchiec. Alles fcheen in deze wooning, die anders afgezonderd lag , in beweging. Zo dra men ons gewaar werdt, zonderde zig -iemand van de overigen af, cn kwam naar ons toe. Hij naderde ons op eene beleefde wijze, en fcheen een eerlijk man te zijn. Hij hadt een zwart Satijn Camizool aan, dat met eenige zilveren Pasicmenten bezet was. Hij fcheen tnsfehen de vijfentwintig en dertig jaaren oud te zijn. Zijn kleur was gelijk die van een landman ; de roode blos verfpreidc zich op een, door de zon verbrand , aangezicht , en kondigde gezondheid en fterkte aan. Ik bcriehte hem het toeval dat mij tot hem deedt komen. Jonker, zeide hij tot •mij, gij zijt welkom , cn bij goedwillige lieden. Ik heb hier een fmetderij, en de as van uw rijdtuig zal weder gemaakt worden: maar al gaaft gij mij dezen dag al de fchatten van mijn Heer den Hertog van medina-si donia , die m jn meester is,  C irf ) is-, dan zoude ik , noch niemand van dca mijnen , zich aan 'c werk kunnen begee. ven. Mijn echtgenoote is met mij van 'c auter gekoomen: en deze dag is de aangenaamfte van ons leven. Kom binnen. Ter. wijl gij de bruid , mijne ouders , mijne vrienden, en mijne buuren , die ik op een feestmaaltijd onthaalen moet , zien zult, zult gij tevens kunnen beöordeelen of 't mij mooglijk is, om heden eenigen arbeid te laaten verrichten. En , als Mevrouw, met u, geen gezelfchap veracht, famengelteld uit lisden die van hunnen arbeid leeven, federt den aanvang van dit koningrijk, zullen wij aan de tafel gaan; wij zijn van daag alle gelukkig; het zal alleen van u zeiven afhangen om ia ons vergenoegen te deelen. Morgen zullen wij aan de bezigheeden denken. Terzelfder tijd belaste hij dat men mijn rijdtuig haaien zoude. Ik was nu de gast van mar cos, de Pagter van mijn'Heer den Hertog, en wij traden de zaal in, die voor den bruiloftsdisch gereed gemaakt, en tegen 't groote F huis  ( 122 ) huis aangezet werdt, deze bcïloeg den ge« heelen grond van 't plein: groene takken, •met bloemfestonnen verflerd, waren boogsgewijze over denzelven geplaatst, het oog,, dat eerst tegen de twee kleine boschjens ftuitte, hadt nu een aangenaam uitgeftrekc uitzicht in 't veld, door de tusfehenruimte die op den open weg uitzag. De fpijs werdt op de tafel gezet. Louisa, de bruid, zat tusfehen marcos en mij: biondetta was naasc mar cos geplaatst. De ouders en de overige naaheftaanden zaten 'er tegen over; en de jongelingen hielden de beide einden bezet. De bruid hieldt twee groote bruine oogen nedergeflagen, die zeeker niet gevormd waren om alles onagtzaam voorbij te zien; zij bloosde en glimlachte over de onverfchilligile zaaken. 'De ftaatigheid heerschte bij 't begin van den maaltijd: dit is 't charakter der natie; maar, na- maate de lederen flesfehen, die om de tafel geplaatst waren , zich minder opgezwollen vertoonden, was 't gelaat ook  C Ï23 ) -öok minder ernstig. Men begon vrolijk te worden , toen eensklaps de gelegenheids dichters van het dorp rondo n de tafel verfcheenen. 't Waren blinden die de volgende vaerzen zongen, en met hunne Ci. thers 'er onder fpeelden. Marcos vraagde aan zijn louïie» Wilt gij mijne liefde en hand? 'k Zal u, zei zij, antwoord geeven, Als gij mij naar 't auter volgt. Daar, daar zwoeren zij elkander Wederzijdfche liefde en trouw, i. Even zuiver als beltendig. —— Wilt gij dit vereenigd paar Tliands het reinst geluk zien fmaakeii, Zoekt ze aan dezen gullen disclil Marcos fraaak nu 't Echtgenoejen uwer deugd cn trouw ten loon, Juich om uw gelukkig paaren, uw loüïse is wijs ea 1'choon. Men moog marcos ooi berijden, Zijne trouw zal (leeds den nijd, Kunnen tarten en verwiun:u, Als hij zich heur' waardig toont. Alles ftemt bij hen thands favneti, Hunne keuze en hand en hart. Alles deelt ia1 hun genoegen. Wilt gij dit enz. F 2 Evc»  C r«4 ) 'Even als hun beider harten , Tot één zuiver doei geftemd, Al 't genoegen famen deden, Deelenzc ook hun fchat en vee: Kudden—arbeid — zorg — verniaakcn — Zijn tot ééneu kring bepaald. Niets kan hun geluk verftooren. Marcos finaak enz. Terwijl men, naa deze gezangen9 die zo eenvoudig waren, als zij, voor welken ze gemaakt werden,luisterde, verzamelden zich al de knechts van den Pagter, die nu niet meer tot de bediening benoodigd waren, om het overfchot van 't maal te gebruiken; verzeld van Jongens, Meisjens en Heidens, die ontboden waren om de vcrmaaken van 't feest te vermeerderen. Zij vertoonden onder 't geboomte verfcheidene en werkzaame groupen, en verlhektcn tot jieraad van 't uitzicht. Biondetta poogde mij geduurig aantezien, en dwong mij om die voorwerpen te aanfehouwen , die, zo als 't fcheen, haar op een .aangenaame wijze bezig hiel. den, 't was als of zij mij verwijten wil. de dat ik al 't vermaak, 't welke ze aan haar opleeverden, niet met haar deelde. Dc  ( 1*5}) De maaltijd hielde echter de jonge lieden te lang aan, zij verwagtten 't bal. 'c Voegt lieden die de mannelijke jaaren hebben om wclleevendheid te betoonen. De tafel werdt afgenomen, de planken, waar uit dezelve beltondt, de ledige vaten die dezelve onderfchraagden, werden naar 't einde van de laan gerold , en, daar zij tot fchraagen konden verltrekken, dienden zij tot een tooneel voordeMüzijkanten. Men fpcelde de Fandango van Sivilien (*), jonge Heidens voerden dit met hunne tambourins en keteltrommen uit; de bruiloftsgasten vervoegden zich onder hen, en bootiten hun na: en de dans werdt algemeen. Biondetta fcheen dit fchouwfpel met ve-rukking te befchouwen. Zonder van heur plaats te gaan , beproefde zij om al de beweegingen die zij zag verrichten, natebootfen. „ Ik geloof", zeide zij,„dat „ ik een buitenfpeurig liefheblter van 't „ bal worden zoude"; — fpoedig begaf zij zich mede in den hoop, en dwong mij om te dansfen. Eerst toonde zij eenige verlegenheid, F 3 ja- (') Zekers vrolijke Landdaiis.  ( 126 ) ja zelfs eenige onbehendigheid : fpoedig fcheen zij 'er in bedreeven, en vereenigde de bevalligheid en ftcrkte met de vlug. heid , en naauwkeurigheid. Zij verhitte zich, en moest heur' zakdoek , den mijnen» en dien van elk die zij maar bekoomen konde, gebruiken: cn verpoosde met geen ander oogmerk dan om zich aftedroogen. Nooit was de dans mijn geliefkoosd vermaak; en mijn gemoed was te zeer ontrust ; dan dat ik mij aan zulk een ijdel tijdverdrijf konde overgeeven. Ik vertrok heimlijk, en bereikte aan 't einde der laan » een plaats, alwaar ik mij nederzetten, ea denken konde. Een zeer luidruchtig gefnap vêritrooide mijne gedagtcn , en bepaalde mijne aandagt, bijna ondanks mij zei ven ; twee ftemmen verhieven zich achter mij: Ja, zeide de eene , 't is een kind van dc beste planeet, hij zal weder bij zijn huisgezin komen. Zie zoradille, hij werdt den derden Maij,omdrie uuren 's morgens, gebooren.... Ja, waarlijk, fc'ÏTl. A G f sï, hernam de andere, het onheil overkome den  ( 127 ) den kinderen van satur»qs, deze heeft jupiter in zijn geboorte teken, mars en m lincuRiüs eikanderen ontmoetende, liaan in een derde a'fptft- tot venus. 6! Die feboone jongeling ! welke natuurlijke voordeden'"welke verwagtingen zoude hij niet hebben ! welk een fortuin zoude hij niet kunnen inaaken! maar Ik wist 't uur van mijn geboorte, en hoorde het met de zeldzaamfle naauwkeurigheid aangeeven. Ik keerde mij om, en zag deze praatfters oplettend aan. Het waren twee oude Hcidinnen die niet zo zeer op hunne hielen zaten , dan wel voorovergebukt lagen. Een meer dan GnjTvcnvige klcüi', ingevaiiene cn brandende oogen, een ingezonken mond , een dunne en wanllaltige neus, die boven in 't hoofd afloopende, al krommende tot aan de kin raakte, Een ftuk (lof, met wit en jbjaauw doorfrrcept, was tweemaal om heur half haïrloozen hoofdfchedel gewonden, hong als een fluijerop den elleboog, en van daar op de lendenen af, zo dat zij zich bijkans half naakt vertoonden ; met één. woord, .voorwerpen die zich bijna zo bui. F-4 . te» :  C 128 ) tenfpeurig aanftclden, als zij zich befpot. lijk voordeeden. Ik trad naar haar toe, Spraakt gij over mij , eerwaarde vrouwen , zeide ik tot haar, ziende dat zij heure oogen nog op mij geilagen hielden , en clkandercn tekens gaven. „ Hebt gij ons dan gehoord, Ridder"? Zeekcriijk, hernam ik, cn wie heeft u zo naauwkeurig aangaande "t uur van mijne geboorte onderricht. ,, Wij zouden u andere zaaken kunnen ,, belichten , gelukkige jongeling; maar „ wij moeten eerst geld in onze handen „ zien". Dat het daar niet aan hapere, hernam ik, en gaf haar terftond een Spaanfchea Piftool. ,, Zie, zoradiLle", zeide de oudlte, „ zie hoe édelmoedig hij is, zie hoe zeer ,, hij bekwaam is, om al de fehatten te ,, genieten {die voor hem gefchikt zijn. „ Kom , roer de fnaaren der Cither, en ,» volg mij. Zij zong :" Spuif-  C 129 ) Spanje gaf aan u het leven l'arthenope voedde u op. De aarde erkent in u zijn' meester, 7,00 gij wilt kunt ge ook de gunsiÜHg. Van den hoogen hemel zijn, »' 't Groot geluk n voorgerchilderd, Gaat welligt nog los voorbij. Wilt gij wijs zijn, draal niet lange, Grijp het aan, eer 'c u begteve, Eii verzceker u daarvan. è W*ie is dat bekoorlijk voorwerp Dat zich onder uwe magt fin pefchëiming heeft begeeven"? ■ Is het. . . . ? Hi'er werden wy. door biondetta gcfloord.; De oude vrouwen waren lustig aan 't zingen. Ik was geheel gehoor. Biondetta hadt zich uit den dans begeeven, kwam ichielijk aanloopen , trok mij bij den arm, en dwong mij om mij van daar te begeeven. „Waarom hebt gij mij „ verlaaten, alvares? Wat beuzelt, „ Wat doet gij hier"? Ik luisterde, her. F 5 aasn  C 130 ) nam ïfr.... Hoe! zeide zij tot mij, nsij voortfleepende, „ gij luisterdet naar die oude wanfcheprels"! Waarlijk, mijn waarde biondetta, dit zijn zeldzaame fchepfclen , zij bezitten mcêr kennis dan men in haar zou vóór. onderftcllen , zij zeiden mij,... Zeekerlijk , hernam zij fehertfende , voorfpelden zij u uw goed geluk , en zcrudt gij aan haar geen geloof flaan ! — Gij zijt, hoe verftandig anders, zo onnozel als een kind. En dit zijn dan de voorwerpen die u beletten om u met mij bezig te houden ?.,.. Het tegendeel, mijn waarde b 1» ondetta , zij zouden mij over u onderhouden hebben. Over mij! hernam zij , driftig , en met een foort van ongerustheid , wat weeten zij van mij ? Wat kunnen zij 'er van zeg. gen? gij zijt het fpeur bijster. Gij moet dce geheelen avond dansfen om mij deze. buitenfpeurigheid te doen vergeeten Ik volgde haar, tradt weder in deu kring, echter onoplettend, zo op 't geen 'er om nvj gebeurde , als op 't geen ik zelve verrichte. Ik overdagt alleen hoe ik  ik'ontfnappen zoude , om mij weder, zoo ik kon, bij mijne goedergelukzegfters te vervoegen. Eindlijk dagt ik een gunftig tijdflip te kunnen waarneemen: cn maakte 'er gebruik van. In één oogenblik vloog ik naar mijne wigchclaaresfen , ik vond hen weder , en geleide hen in een kleine overdekte wandellaan, die aan 't einde van den moestuin der landhoeve was. — Daar verzogt ik hen om mij al 't aanmerklijke dat hun ten mijnen opzichte bekend was , onbewimpeld , in onrijm , en mee weinig woorden te zeggen. De verzoeking was bekoorlijk , want ik had mijne handen vol goud. Zij branden van ongeduld om te fpreeken, en ik om hen aantehooren. Wel rasch twijfelde ik niec meer of zij waren aangaande de geh-imfte bijzonderheeden yan mijn naabeftaanden, echter op eene onzeekere wijze wegens mijne verbindtenis met biondett a , mijn vrees en hoop , onderricht; ik dagt veele zaaken te zullen verneemen, ik vleide mij dat ik nog belangrijker verneemen zoude, maar mijn houderdoogige Argus befpiede mij.  (132 ) Biondetta kwam niet fchielijk aan-» loopen, maar vloog naar mij toe. Geene verontschuldigingen , zeide zij , deze we* derkeering tot het zelfde kwaad is onver-geeflijk Helaas, gij zult het mij vergceven! 'hernam ik : ik ben 'er van verzeekcrd; en hoewel gij mij belet hebt om die onderrichting te bekoomen , die ik anders zoude hebben kunnen verkrijgen, weet ik'er echter van nu af aan genoeg van. . . . Ik word woedende", zeide zij, ,, ins, dien men eenige buitenfpeurigheeden be3> gaat, maar het is hier nu de tijd niet „ om verfchil te hebben ; indien wij in 't Si geval zyn om ons gebrek aan hoogach9} ting te betoonen , wij zijn het echter 3, aan onzen Gastheer en Gastvrouw vcr3, fchuldigd. Men zal aan tafel gaan, en ik zal mij naast u nederzetten : ik wil „ het niet langer verdraagen dat gij mij, 3, ontfnapt''. Volgends de nieuwe plaatsfchikkihg van 't gastmaal, zaten wij over de jong getrouwden. Beide waren zij door de vermaaken van dezen dag opgewekt. De oo-  C *33 T oogen van marcos glinlterden. Co uisa zag niec meer met die befchroomd» heid : de ecrbaare fchaamtc wreekte zig over dien hoon, en verfde heure wangen met het fchoonfte rood. De X'éres wijn werdt aan de gasten rond gedeeld , en fcheen de ingetogenheid in eenige opzichten te verdrijven ; de grijsaarts zelve, door de herinnering van hunne voorbijgegaane vermaaken , vervrolijkt, fpoordcn de jonge lieden door hunne kwinkflagen aan , die echter meer den wellust opwekten , dan s vlugheid van verftand aantoonden. Ik befchouwde dit tafrecl , en hadt echter een beweeglijker , en veranderlijker'aan mij. ne zijde. Biondetta fcheen bèurtlïhgs door de afgunst of de liefde geflingerd te worden , heur mond, waar op bevalligheeden vol van hoogmoed en verachting, zweefden, of die door den glimlag verfierd werdt;, alles tergde ,en vergrimde mij, ja-beledigde mij zodanig dat mijn bloed door toorn ontftak, zij flöeg dien neder door mij zagtkens op de voeten te treeden. Met één woord, dit was ia het zelfde oogenblik een gunstF 7 be-  f 124 ) bewijs, een verwijt, een kastijding ui een liefkozing,, zodanig dat ik door deze verwisfelende gewaarwordingen geflingcrd, in een onbefchrijflijke wanorde geraakte. De jong getrouwden waren reeds vertrokken : een gedeelte der gasten volgde hen om de een of de andere reden. Wy gongen van de tafel. Een vrouw , (zij was de tante van den Pagter ) nam'een flambouw van geel wasch,ging voor ons uit, en wij, baar volgende, kwamen in een kleine kamer van, op 't oog, twaalf voeten in 'c vierkant: een bed dat geen vier voeten breed was, een tafel en twee ftriclen, waren 'er de meubels van Mijn Heer cn Mevrouw, zeide onze gcleidfter,' ziet daar de eenige kamer die wij u gecven kunnen. Zij zette heur' fhmbouw op de tafel, en men liet ons alleen, Biondetta zag voor zich neder. Ik : fprak haar aan. Hebt gij dan gezegd dat wij getrouwd waren? Ja, antwoorde zij, ik konde niet anders dan de waarheid zeggen. Ik heb uw woord, gij hebt het mijne. Zie daar het wezenlijke der zaake. Uwe plegtighcedenzijnflegts voor-  C?w) vaerbehoeslfels die tegen den kwaaden trouw genomen zijn,-en ik ftel 'er geen gewjgt in. 't Overige heeft niet van mij afgehangen. En zoo gij, bovendien, het bed niet met • mij deelen wilt , dat-men aan ons overgelaaten heeft, zult gij mij 't verdriet veroorzaaken om u den nacht op eene voor u ongemaklijke wijze te zien doorbrengen. Ik heb rust noodig: ik ben meer dan vermoeid, ik ben op allerlei wijzen afgemat; deze woorden met een vertoornde Item uitfpreekende , ftrekte zij zich op 't bed uit, met heur aangezigt tegen den muur gekeerd. Hoe! b iom d etta , riep ik uit» ik mishaagde u dan „ zijt gij waarlijk vertoornd! hoe zal ik mijn misdrijf boeten? eifch mijn leven! Alvares, antwoordezij, met bedaardheid , raadpleeg uwe Heidinnen over de middelen om de rust in mijn en in uw ge» moed te her (lellen. Hoe! is dan het gefprek dat ik met deze vrouwen gehad heb , de beweegöorzaak uwer gramfchap? Helaas! gij zoude mij verontfchuldigen biondetta , als gij wist hoe zeer heure raadgeevingen met de  ( *3<5"0 cie uwe oveiéónftemden , en dat zij mij eindlijk bepaald hebben om niet weêr naar 't kasteel van Maravillas te keeren. ja, het is beflist, morgen vertrekken wij naar Rome, naar Veneiïèn, naar Parys, naar al de plaatfen alwaar gij begeert dat ik mij met u zal begeevem Wij zullen daar de toeflemming van mijne naabeltaanden inwagten. . . . .. Biondetta keerde zich om naa dit gefprek. Heur gelaat was ernftig, ja zelfs ftreng. Herinnert gij u-nog alvakesI wie ik ben, wat ite van u verwagte , wat ik u raade om te doen ? Hoe ! toen ik, mij met befcheidenheid van die kennis bedienende die aan mij medegedeeld is , u echter niet tot een eenigzins redenlijk bcfluit bepaalen konde, zal dan dc regel van mijn en uw gedrag van de gefprekken van twee ' lieden afhangen, die voor u en mij dc gevaarlijkfte, zoo niet de veragtlijkfle zija. Ja waarlijk j riep zij in een vervoering van droefheid uit, fleeds vreesde ik de mannen ; eeuwen verliepen 'er dat ik aarsfelde om een keuze te «doen, hij is gedaan, en Biet te herdoen! Ik ben zeer ongelukkig! Toea  C '37O Toen frnolt zij in traanen , die zij voor mij trachte te verbergen; Door de hcvigfte hartstochten verfcheu.'d j. viel ik voor haar op mijne kniën. ó B i* ondetta! riep iköit, gij ziet mijn hart niet! gij zoudt 'e zelve niet- verder ver; fcheuren. Gij kent mij niet, alvares-, en doet mij op een wreede wijze lijden aleer gij mij kent. Mijne laatfte pooging zal verftrekken om u mijne hulpmiddelen te ontdekken, en-uwe agting en vertrouwen op zulk een zeekere wijze te winnen, dat ik Diet meer aan verneederende of gevaarlijke fcheidingen blootgefteld worde, uw waarzeggers ftemmen te naauwkeurig met mi} overéén, dan dat zij mij geen gegronde vrees verwekken zouden. Wie verzeekertmij dat soeerano en bernadillo», die uwe cn mijne vijanden zijn, niet onder dat masker verborgen, zijn zouden? Herinner u VenetiLn. Laaten wij ons dooc. een foort van wonderwerk,.dat zij zeekerlij k niet van mij verwagten, tegen hunne listen aankanten. Morgen zal ik te Maravillas kernen, vanwaar hunne ftaatfcunde mij poogt.  poogt te verwijderen , daar verwagt mij de veragtlijklte , de kwellendfle argwaan : maar dona mencia is eene rechtvaardigc, agtingswaardige vrouw , uw broeder heefe een edele ziel , ik za! mij op hen verlaaten. Ik zal een wonder van zagtmocdighcid , wclleevenheid , gehoorzaamheid en geduld zijn, ik zal dc verzoekingen tegen treeden. Zij zweeg één oogenblik. Zult gij u dus genoegzaam verneeüerd hebnen , ongelukkige hijipn y riep zij met een fmartvollen toon uit: zij wilde vervolgen ; maar de meenigte traanen. belette haar verder te fpreeken. Hoedanig was mijn toelland naa de» ze liefdebetuiging, deze kentekens der droefheid, deze door de voorzichtigheid voorgefchrecvene befluitcn , deze aancrijvingen van een' moed dien ik als heldhaftig befchouwde 1 Ik zette mij bij haar neder: ik poogde haar door mij. ne liefkozingen tot bedaareat te brengen ; maar. zij. ftootc mij ftraks te rug: en ik ondervond fpoedig geen weêrfland meer, zonder dat ik reden had om mij 'er over te,verblijden : de ademhaaling belemmer¬ de:  ( 139 ) de- haar , de oogen waren half gefloten, *r lighaam was alleen aan ftuiptrekkende bewegingen onderheevig , een gevaarlijke koude verfpreide zich over 't vel , de pols hadt geen mcrkbaare beweging mcêr, en 't lighaam zoude geheel onbezield gefcheenen hebben , indien de traanen niet ki die zelfde maate gevloeid hadden. ó Vermogen der traanen ! dit is- zeekcr de vermogendfte van alle de fehichten der liefde! Nu vergat ik. mijn mistrouw wen, mijne befluiten, mijne eeden, alles. De bron van dezen kostbaaren dauw willende opdroogen ,ben ik te digt dien mond genaderd, wiens frischheid zich met dg ïicuijke geuren der roozen verëenigd.e; C2 zodra ik mij 'cr van wilde verwijderen, dan verftrekten twee armen, welkers witheid, zagtheid en vorm ik niet fchilderen kan , tot ketens , waar uit ik mij niet konde ontdaan. ♦ .„..„. ó Mijn alvares! riep biondetta uit, ik heb overwonnen: ikben.de gelukkigde van al de fchepfelen. Ik had 't vermogen niet om te kunnen fpreeken : ik ondervond een buiten-. ge*  (' r4o ) gewoone ontroering: wat mcêr is; ik was befchaamd, roerloos. Zij wierp zig voor het bed ter neder : lag reeds aan mijne knieën:, en ontfehoeide mij. Hoe, waarde biondetta! riep ik uic, hoe! gij ver» nedcre u....? Helaas,, aotwoordc zijyondankbaare ,. ik diende u toen gij niet dan mijne willekeurige gebieder waart : laatmij dan ook nu mijif minnaar dienen. In één oogenblik had ik mijne klederen uitgetrokken : mijne hairen werden in een net gebonden , dat zij in heur' zak vondti Heur fterkte, heur werkzaamheid, heur behendigheid kwamen al de hinder, paaien die ik 'er tegen wilde aankanten, re boven. Met dezelfde behendigheid maakte zij heur klein nagttoilet, bluschte den flimbouw uit die ons verlichte, en de gordijnen werden toegehaald. Toen fprak zij, met een item waar bij men de zoetluidendfte. muzijk niet verge. lijken kan, en zeide: „ Heb ik dan mijn „ alvares gelukkig gemaakt, zo als hij ,, mij gelukkig maakte? Dit zij verre: „.nog ben ik de eenige gelukkige; hij zal „.het.ooL zijn.. Ik wil . het ; ik zal hem „ door.  ( 141 ) door de vermaaken verblinden"; ik zal „, hem al de weetenfchappen mededeelen^ ik zal hem op den hoogden top der „ grootheid verheffen. Wilt gij, mijn ,, hart, wilt gij 'c meest bevoorrechte fchep„ fel zijn , en de menfchen , de hoofd. „ HofFen , en de geheele natuur met mij „ beheerfchen"? ó Mijn n iondetta! zeide ik tot haar, hoewel ik echter eenige poogingen op mij zeiven deed, gij zijt voor mij genoegzaam: gij vervult al de wcnfchen van mijn hart....Neen, hernam zij, met drift, neen biondetta moet u niet genoegzaam zijn; dit is mijn naam niet: gij hebt mij dien gegeeven: hij vleide mij:ik droeg dien met vermaak: maar gij moet weeten wie ik ben Ik ben de Duivel, mijn waarde alv ar es , ik ben de Duivel zelve! Dit woord met een betoverende zoetluidende ftem uitfpreekende, brak zij volkomen 't antwoord af, dat ik baar geeven wilde. Verberg, hernam ik, zo rasch als ik de ftilte breeken konde : verberg mijn waarde biondetta, of wie gij ook zijt, dezen haatlijken naam voor mij, ea  C 142 ) ■en. herinner 'mij geen dwaaling, die ik fe. dert lang afgezwoqren heb. Neen, mijn waarde alvares, neen, "t was geen dwaaling ; ik moest u zulks doen gelooven. Ik moest u wel bedriegen om u eindlijk tot reden te brengen. Lieden van uw ibort, vlieden de waarheid : men keurt u niet gelukkig dan wanneer men u blinddoekt. Ja, gij zult zeer gelukkg zijn, indien gij 't weezen wilt! ik wil u al 't geluk doen fmaaken. Gij zult reeds moeten toeftemmcn dat ik niet zo onbehaaglijk ben als men mij wel vertoont. Deze kortswijl bragt mij verder geheel in verlegenheid, ik verdroeg ze, en de bedwelming mijner zintuigen kwam mijn vrijwillige verftrooijing te hulp. Maar, antwoord mij toch, zeide zij tot mij. — Wel nu! wat wilt gij dan dat ik zal antwoorden? — Ondankbaare, leg uw hand op dat hart dat u aanbidt; mogten de bewegingen van mijn hart , dat zo fterk klopt, uw hart, (indien zulks mooglijk is) gevoelig maaken. Mogt een klein gedeelte van dien tederen liefdevlam, die mij-  t «43 ) rniijne aderen ontrteekt, ook door de uwen ■ vloeijen. Verzagt, indien gij zulks doen kunt, den toon van deze ftem die zo ge- 'fchikt is om liefde te verwekken, en waar van gij u maar alleen bedient om mijn befchroomde ziel te verfchrikken. Zeg mij , eindlijk , zoo gij dit zeggen kunt, echter op zulk een tedere wijze als ik dit voor u gevoel, mijn waarde béel- •zébub, ik aanbid u..... Op 't hooren van dezen haatlijken naam*, niettegenftaande hij met zulk een lieflijke ftem uitgefproken werdt-, werd ik door een doodlijken fchrik bemagtigd , mijn ziel bezweek door verwondering en gevoelloosheid; ik zoude gedagt hebben dat zij vernietigd ware, indien de verborgen ftem van 't berouw niet in mijn binnenfte gehoord wierde. Ondertusfchen heerschte mijne onftuimige begeerte zo veel te geweldiger, daar zij door de reden niet konde beteugeld worden. Zij leverde mij, zonder tegenftand, aan mijn' vijand over: hij misbruikte dezelve, en veroverde mij zonder moeite. Hij gaf mij den tijd niet om tot be- daa-  X 144 5 daaren tc komen, om de misdaad te ovcrpeinfen waar van hij veel mcêr de bewerker dan de medcfchuldige was. On» ze zaaken zijn in orde gebragt, zeide hij tot mij , zonder dat hij dien toon der ftem , waar aan hij mij gewoon gemaakt hadt , merklijk veranderde. Gij -zijt gekomen om mij te zceken; ik heb u gevolgd , bediend , begunstigd ; eindlijk, ik heb gedaan W3t gij bcgcerdet. Ik wenschte u tc bezitten , cn gij moest , op dat ik 'er toe zoude geraaken , mij een vrij. willigen afltand van u zeiven doen; buiten tegenfpraak ben ik uwe eerfte beleefde handelwijze aan eenige kunstgreepen verfchuldigd. Wat de tweede betreft; ik had mijn' naam gezegd: gij wist aan wien gij u overgaaft, en kunt u niet op uwe onkunde beroepen. Voordaan alvares, is onze band onverbreeklijk, het is echter ter bevestiging onzer verbindtenis van aanbelang dat wij eikanderen beter kennen. Daar ik u bijna volkomen doorgrond heb, moet ik mij, om onze voordeden wederkeerig te genieten, aan u vertoonen zo als ik ben» Men  X Hl ) Men gaf mij den tijd niet om deze zeld» aaamc aanfpraak te overdenken: een fterk geblaas ging van mijne zijde uit. De duisternis, die mij omringde , verdween oogenbliklijk : 't lijstwerk boven 't befchot van de kamer, vertoonde groote flckboo. gen, hunne hoornen, die zij flerfc, en al flingerende, heen en weêr bewogen, verflrekten om een p'hofpboriek licht uittewer. pen,waar van 't gefchitter en 't uitwerkfel, door de bewceging en de vermeerdering van 't zelve, verdubbelde» Door deze fpoedige verlichting bijna verblind zijnde, zag ik naast mij om; wat zag ik! In plaats van een bekoorlijke gedaante, ö Hemel ! het was de verfchriklijkc Kameels-Kop. Hij fprak met de ftemme des donders dat geheimvolle che vuoi? Wat wilt gij, dat mij onder 't gewelf zo zeer verfchrikte, daarop verdween die fchriklijke gedaante met een gefchater van lagchen en een wanftaltigen tong uitlteekende. Ik viel ter aarde neder, ik verborg mij onder 't bed, de oogen gefloten en 't gezicht tegen den grond gelegd. Ik voelde G dat  C I4«') dat mijn hart hevig klopte, en werd een benaauwdheid gewaar, als of de adcmhaaJrjig mij begeeven wilde. Jk kan den tijd niet bepaalen dien ik'in dezen onuitfpreckJijken toefiand doorbragt. Ik bemerkte dat mij iemand bij den arm trok , mijn vrees vermeerderde, echter verpligt zijnde om de oogen te openen , werden zij door een Hork licht verblind. Dit licht werdt niet door de fjekboogen veroorzaakt, 'er waren niet meer op't lijst" werk zichtbaar; maar de zon fcheen loodregt op nfja hoofd Men trok mij nogmaals bij den arm: men deedt zulks meer. maaien : ik zag dat het marcos was. Wel nu! Jonker, zeide hij tot mij, hos laat denkt gij dan te vertrekken ? Zoo gij van daag tc Maravillas komen wilt, dan hebt gij geen tijd over, het is bijna middag. Ik antwoorde niet: hij befchouwde mij met aandagt i Hoe ? zijt gij dan geheel gekleed te bed gebleeven ? hebt gij daar dan veertien uuren doorgebragt, zonder dit gij wakker zijt geworden? Gij hadt zeekerüjk de rust zeer noodig. Mevrouw uw bemin. de  C *47 ) de was *er bekommerd over; zij heeft den nagr met één mijner Tantes doo g.bragt; wijl zij zeckerlijk bevreesd was dat zij H belemmeren zoude ; maar zij is vlijtiger geweest dan gij,; alles is op heur bevel met den morgen voor uw rijdtuig gereed "-e. miakt , en gij kunt 'er intreeden. War. Mevrouw betreft, gij zult haar niet hier vinden. Wij hebben haar een g >eden muil. ezel gegeeven ,• zij heeft van dc morgenkoelte willen gebruik maaken;zij is u reeds vooruit gereeden, en zal u zeckerlijk in 't eerlïe dorp, dat gij op uwen weg zult aantreffen , opwagten. Marcos tradt uit de kamer; ik wreef mijne oogen op eene werktuiglijke wijze;, en tastte op mijn hoofd om 'er dat net te vinden waar in mijne haïren moesten inge- wonden zijn 't Was ontbloot, mijne haïren in den war , mijn knevel zat nog als de voorige dag: de rqpde verw lag 'er op. Zoude ik llaapen? zeide ik toen. Heb ik geflaapen ? Zoude ik gelukkig genoeg zijn pm alles als een droom te mogen aanmerken? Ik heb haar 't licht zien uitdoen. Zij ■heeft het uitgedaan...'. Daar ftaat het.... G 2 Mar.  C U* ) Marcos tradt weêr binnen : „ Jonker, • zoo gij 't middagmaal houden wik , het „ is gereed , uw rijdtuig is voorgefpm„ nen". ik trad uit 't bed; naauwlijks konde ifc blijven (taan , mijne knieën waggelden. Ik bewilligde om eenig voedfcl te neemen; maar ik konde het onmooglijk gebruiken. Toen den pagter willende bedanken en fchadeloos ftellen wegens de kosten die ik hem veroorzaakt hadt , weigerde hij zul-s aanteneemen. M'-'vroaw, zeide hij, heeft ons bcnald, en bovendien op een meer dan adelijkc wijze: jonker, wij hebben beide twee braave vrouwen' Op dit gefprek trad ik, zonder iets te antwoorden , in mijn rijdkdes. Ik zd de verwarring mijner gedagtrn niet alfclvhleren: zij was zodanig dat het denkbeeld van 't gevaar waar in ik mijne m « der miest aantreffen, zich maar zeer fl a,,w voor dezelve vertoonde. Meteen bot gelaat, en giapenden mond, was ik minder een mensch, dan een werktuiglijk beeld M'jn geleider wek.e mij weder op. „Jon- ker,  C n9 ) kef, wij'moéten Mevrouw in dit dorp aantreffen " Ik gaf hem geen antwoord. Wij trokken door een fbort van een klein vlek; hij vernam aan elk huis of men 'cr gétca jonge vrouw met zodanig of zulk een équipage hadt zien voorbij rijden Men antwoorde hem , ja ; maar dat- zij zich niet opgehouden hadde. Hij keerde zich om, als of hij mijne ongerustheid uit mijn gelaat leezen wilde. En, zoo hij 'er niet mcr van wist dan ik , dan za! hij mijne fterke ontroering wel bemerkt hebben. Wij waren uit 't dorp-, en reeds vleide ik mij dat het tegenwoordig voorwetp mijner anglien zich, ten minden voor ecnigen tiju, \ÜZ ^:;"Vc:"'.x,ij-!fird hadde, Helaas! zeide ik tot mij zelvcn, indien ik bij dona men cia komen, en mij voor haar op mijne knieën werpen moge, indien ik mij onder de befohermïng van mijne agtingswaardige moeder durve begeeven ; fpooken, gedrochten die mij vervolgt, zult' gij dan ook deze fchuilplaats durven fchen. den! Ik znl 'er, met de gevoelens der na. tuur, ook de heilige grondbcginfelen waar' v-an ik mij verwijderd hadt, weder vinden, Zij. G 3.. mU-  ( «50• ) zulkn mij tot een fchild verflrekken, oi/i mij tegen u te béfchermen. Maar, zoo 't verdriet dat ik haar door mijnebuitenfpeurigheeden veroorzaakt heb, mij van dezen befchermëngel beroofd nebbe.... Helaas! dan vvi] ik met geen ander oogmerk leeven dan om het op mij zeiven te wreeken. Ik zal mij in een klooster cpfluiten.... Hoe! wie zal mij 'er die dwaaze verbeeldingen beneemen die in nfjn harsfencn ontftonden? Laaten wijden geestlijken ftand aanvaarden!.... Bekoorlijke Scxe , u moet ik affiaan, een helfche geest verfierde zig met alle de bekoorlijkhecden die ik aanbad : het trefrer.dfte dat ik in u bclchomv^r, j~p^~ Z0Uae mij herinneren ... In 't midden dezer overdenkingen, waar ih mijne aandagt verzonken was, was Y rijdtuig 't groote voorhof van 't kasteel op. gcrecden. Ik hoorde een ftem:,, 't Is alvar es! 't Is mijn zoon!" Ik floeg mijne oogen op en herkende mijne moederi op 't bordes van heur kamer. Niets kan men bij het lieflijke,.en de kevendigheid der aandoening vergelijken,, die ik toen ondervond, Mijn ziel fcheen te.-  c m$ te herleeven: allé mijne krachten werden opgewekt. Ik viel voor haar neder ik vioog in heure- armen, Helaas! riep ik uit, met oogen nat van traanen , met een Hem die door fnikken afgebroken werdt, mijne moeder ! mijne moeder! ik ben dan uw moordenaar niet? Zult gij .mij voor uwen' Zoon erkennen ? Ach ! mijne moedeivgijomiirmt mijl...- De aandoening die mij/vervoerde, cn de hevigheid van mijn lijden , hadden mijne gelaatstrekken en den toon van mijne (tem zodanig veranderd, dat don a m encia deswegens ongerust werdt, zij hefte mij weder met goedheid op, omarmde mij op1 nieuw, en noodzaakte mij om mij neder te zetten. Ik wilde fpreeken : dit was mij echter onmoöglijk: ik nam heure handen, en bevogtigde die met traanen, terwijl ik ze, met de grootfte aandoening, flreeldc en kuschte. Doka mènc'ia befchouwde mijfjmet een verwonderd gelaat; zij voorondertfclde" dat mij iets buitengewoons gebeurd moest zijn; en vermoede zelfs dat mijn verftand eenigzins gekrenkt zijn zoude. Terwijl'G 4 - rneH i  ( 15* > men heure ongerust heul, nieuwsgierigheid,, goedheid , en tederheid uit heur gelaat cn gedienitigheedtn bemerken konde , hadt heur voorzorge reeds al dat gene, 't welke de behoeften van een'reiziger, die door een langen cn'bczwaarli.ken tocht vermoeid was , 'verkwikken konde, voor mij gereed gemaakt. De bedienden beijverden zich om mij te bedienen. Ik dronk iets uit wellevendheid : mijn verltrooid gelaat zogt mijn' Broeder; Mevrouw, zeide ik, ontrust zijnde , wijl ik hem niet bemerkte, waar is de agtingswaardige don juan? Hij zal zeer blijde zijn als hij verneemt dat gij hier zijt , dewijl hij u gelchreeven hadt om u naar deze plaats te begeeven ; maar wijl zijne brieven gedagtcekend Madrid, eerst federt eenige dagen kunnen verzonden zijn, hadden wij u niet zo fpoedig verwagt. .Gij zijt Kolonel van 't Regiment dat hem behoorde, en de Koning heeft hem een Onderkoningsplaats in de Indien gegeeven. Hemel! riep ik uit. Zoude alles verbeelding zijn in dien verfchriklijken droom dien.  c 1-53 > dien ilr gehad heb7..,. Neen, dit is on- rnooglijk Van welk een droom fprcekt gij al- „VS RE S ?'" Van den langden , van den verwonderlijk» Hen , van den verfchriklijkften dien men hebben kan. Den hoogmoed en de ichaamte toen overwinnende,, gaf ik haar een naauwkeurig herig t van alles wat n ij overgekomen was , federt mijn aankomst in de: grot van Portici, tot op 't gelukkig oogenblik waar op ik heure knieën had mogenomarmen*, Deze agtingswaardige vrouw hoorde mij" met een buitengewoone aandagt, goedheid, en geduld aan; en wijl ik de grootheid van mijn misdrijf kende , begreep z-ij- dat het onnoodig ware om m;j die in dcrzclver uitgedrekthcid aantctooncn. Mijn waarde Zoon , zeide zij tot mij, gij hebt den logen naagejaagd, en van dir oogenblik af heeft die- u omringd. Getuige de tijding m jner onpaslijkhcid, en de gramfchap van uwen oudden Broeder. Berïhe, die gij ,volgends uwe mcening,-. gefproken hebt, is federt eenigen. tijd G 5/ door  ( 1540' door zwakheid bedlegerig. 't Is nooit' rnijn oogmerk geweest cm u twee honderd fcquijns boven uw jaarwedde ie zenden. Ik zoude gevreesd hebben , dat ik u inuWe, buitenfpeurighceden gekijfd , en , dooreene kwalijk geplaatste milddaadigheid in uw verderf zoude geflort hebben. De eerlijke Schildknaap pimientos' is icdert agt maanden overleeden, — Mijn Heer dc Hertog van Medina - Sïdonia, die misfchien agttienhonderd Parochiën, inallede Spaar.fche Landen, bezit, heeft echter geen duim breed gronds in eigendom op de plaats die gij.bedoek: ik ken dezelve volkomen , en gij zult van deze Landhoeve en alle zijne bewconeren gedroomd hebben, hitm Ach\ Mevrouw, hernam ik, de muilé-zeldrijver die mij bragt, heeft die alles zo wel als ik gezien. Hij heeft mede op 't bruiloftsfeest gedanst. Mijne moeder belaste dat men den muil-ézeldrijver decde koom.cn ; maar hij hadt bij i zijne aankomst terftond weêr aangefpannen , zonder dat hij om zijn geld gevraagd hadt, Deze- haastige vlugt, die geen voetkap. peu ■  C 155 f pen achter liet, verwekte mijne moeder ee* ni^c vermoedens; Nugnes* zeide zij, tot een' page die door de kamer gong, zeg aan den eerwaardjgen don quebkacüf.hnos, dat hij door mijn' Zoon alvahesen mij tv er verwagrwordt» Die Hëer-, vervolgde zij is een Leeraarte' Salamcinca; hij heeft mijn vertrouwen gewonnen, en verdientihet zelve; gij kunt li' op hem verlaaten. 'Er is eene bijzonderheidaan 't einde van uwen droom die mrj ontroert; don qtjebr acuer nos WCetZül-- ke bijzonderheeden , en zal dezelve veel beter, dan ik verklaaren* Cu ccrwafiruigc kwamaanitonds. Hij verwekte eerbied, zelfs eer hij fprak, doorr zijne deftige houding. Mijne moeder deedt. mij de oprechte belijdenis van mijn bui. tenfpeurig levensgedrag en de gevolgen deszelfs, aan hem afleggen. Hij hoorde mij met aandagt en verwondering aan, en zonder mij in de.reden te vallen..Toen. ik geëindigd had , nam hij , naa zig eenweinig,bedagt. te. hebben, 't woord op en. zeide: Zcekerlijk, do nn a tv &it e;s , zijt gij 't; groot»-  C 156 3 gfootftc gevaar ontkomen waar aan fernatfdï door zijn éigen fchu'd blootgellcld ka» worden. Gij hebt den boozen geest opgerc epen , en hem door een reeks van onvoorzichtigheeden , alfe die vermommingen verfchaft die hij noodig hadt om u te bedriegen , en in het verderf tc (lonen. Uwe lotgevallen zijn zeer buitengewoon;ik heb niets diergelijks in bodin's Duivelkunde , of hik k e k's betoverde Waereld? geleczen. En men moet bekennen dat onze vijand, federt dat die groote mannen gefchrecven hubben , zich buitengemeen gefleepen heeft in de wijze om zijne aanvallen tewerk tê utÜC", Zich V-SS i" ffihh delen bedienende, die de lieden van deze eeuw wederzijds gebruiken , om eikanderen in het verderf te Horten. Hij bootst de natuur getrouwlijk en met oordeel na. Hij gebruikt dc hulpmiddelen der bevallige begaafdhecden ; geeft kostbaare welgeregelde maaltijden ; doet de hartstochten hunne verleidendlte taal fpreeken en volgt' de deugd zelfs tot op een zekeren trap na. Dit verlicht mij wegens veel gebeu-rende zaaken; reeds zie ik vecle, en gevaar--  ( 157 ) vaarliiker fpelonken, dan die van Portict\ cn ccnc meenigtc bczeetenen die ongelukkig niet weeten dn zij 't zijn! Wat u be» treft, ik befchouw u als volkomen uic zijne magt verlost, indien gij wijze behoedmiddclcn voor het tegenwoordige cn toekoomende gebruikt. Het is onlochenbaar dat uw vijand afgedeinst is, wel is waar , dat hij u verleid heeft; miar hij kon 'er niet toe geraaken om u in het verderf te Itortcn: uwe voorneemens, uw ■berouw hebben u met behulp van den buitengewonen bijl-land dien gij verkrecgen hebt , behoed zijn gewaande overwinning en uwe nederlaag was dus voor u en hem niet anders dan eene begopheling,, waar van het berouw uwe misdaad verder zuiveren zal Wat hem betreft, eene ge. dwongene aftogt viel hem ten deel; maar befchouw, met: verwondering, hoe hij die wist te bedekken , cn uw ziel bij zijne aftocht, in onrust liet, en uw hart met kennis verfterkte om den aanval weder te kunnen vernieuwen, zoo gij hem daar toe gelegenheid geeft.. Naa dat hij u op zulk eene wijze verblind heeft, zo als g'j  X 158) ;gij zelf begeertJet verblind te zijn, verpligt zijnde om zich aan u met al zijne gebreken te vcrtoonen,brgint hij zijne ontdekking met valfche vleitaal., die weldra in vreeslyk gebulder eindigt; hij wil u niet één redenlijk en onderfchciden denkbeeld overlaaten ; het buitenfpeurigemet hctverfchriklijke, en het beuzclagtige van zijne blinkende boogflekken ,met de afgrijslijke ontdekking van zijn verfchriklijk hoofd, tefamenvocgcnce;eindlijk den logen met de waarheid, de rust met hetontwaaken vermengende; zodanig dat uw verbijiterd verliand niets onderfcheidt en gij zoudt kunnen gelooven dat dc door u geziene verfchijning, mirderhet uitwerk (ei van zijnen list, dan wel een droom zij, diedojr uwe ontdelde harfsenen veroorzaakt werdt: maar hij heeft het denkbeeld van dat bekoorlijk fpook, waar van hij zich een lan. gen tijd bediende om u te verbijsteren, met behoedzaamheid ovcrgelaaten, en zal u het zelve weêr nader voor den geest brengen , zoo gij dit voor hem doenlijk maakt. Ik geloof echternietdat't klooster, of de geestelike ftand , de hinderpaalen opleveren die gij hem ia den weg moet werpen.  'C ï 39 ) ;pcn. "Uw roeping is nog niet zeeker genoeg bepaald ; lieden die door hunne ondervinding kennis verkrecgen hebben , zijn in de waereld noodzaaklijk geworden. — Geloof mij., vercenig u door een wettigen huwlijksband met iemand uit 't vrouwlijk geflacht ; dat uwe achtingswaardige moeder uwe keuze bepaale: en, al konde zij , die gij van heure hand ontvangt., geene hemelfche gaven en bekoorlij 'heeften hebben, gij zult echter nooit in ver. zoeking geraaken, om haar als den duivel aahtemerken. EIND E.  vy den Jrukker dezes is gedrukt-: ■ J? k■ of hennings Verhandeling over de Geesten en Gtesienzieners, 3 deelen, met plaaten, 8vo. - - ƒ 5 : In dit li'e>k wordt het beflaan der Spocken, üèesten , verJchynjHs enz. Wijsgeerig en teiens ■frr«