342 OK 63 2092    JE JL^ 1 Z E VAN W ALLE NT H O R $ TT» TONEELSPEL. IN DRIE BED RIJVE N ONDER DE SPR.EUKJ Pro Virtvu et Mores. IN >s GRAVENUAAGE, BIJ J. C. LEEÜWESTIJ N> 1 7 P 4-  T  AAN DEN ■LEZER, Ik biede mynen Landgenooten een Stukjen aan, >t welk een geheel Hollandsch origineel is, dewyl het zyne geboorte alleen aan myne zwakke vermogens heeft te danken. Ik heb het onderwerp uit geen Roman getrokken, — het is myn eerfleling ,— dus, hoop ik, lykund'tgen, verschoning te verkrygen , voor de misjlagen, die, zonder twyffel in meenigte, het weinige fchoon, dat in myn werkje mocht zyn, zullen bedekken. Doch heb ik het geluk, dat hetzelve ten tooneele gevoerd zynde , hter aan den aanfchoüwer, dan aan den taalkundigen voldoe, hope ik, daar door & 2 aan  4 AAN DEN LEZER. aangefpoord, eenmaal door arbeid en plyt kundig te worden, dat my nu nog ontbreekt om de goedkeuring van deskundigen weg te dragtn. Pro Virtus et Mores.  Les hommes font êgaux, ce n'efi pas la naisfance* Ce rieft qjte la vertu qui fait la différence. VOLTAIRS  VERTONERS. De heer van wallent"h or st. elizb, zyne dogter. eerburg, ritmeester en minnaar van Elize. de baron van zwalm, medeminnaar van Eerburg. lotje, kamenier van Elize. h e n d rik, ruiter en knegt van Eerburg. beu m, Kastelein. jan, knecht van Brum. van tholen, vriend van Eerburg. Het Jiuk Speelt in eene herberg op de brabandfche grenfen, begint des morgens te negen uuren en eindigt des avonds te zes uuren.  ELIZE VAN WALLENTHO'RST, TONEELSPEL, EERSTE BEDRIJF. Het Toneel verbeeld eene kamer in de Herberg, aan de rechter zyde is de kamer van elize, en die van eerburg aan de linker zyde, aan het einde een Por te brifé. EERSTE TONEEL. Met het openen van het gordyn komt Brum op het Toneel en , even na hem, Jan. brum. {roept naar binnen") I an! jan ( van binnen ) Wat helieftje finjeur? A 4 BRUM.  8 ELIZE van WALLENT HORST, irüm. Is het ontbijt voor den officier en zijne zuster gereed ? j an. O reeds een half uur, finjeur! brum. Maak dat het bij de hand is , als zij er om vragen. j a n. Het flaat al klaar, finjeur. b k u m. Zeg tegen George, dat hij de paarden voC, geeft, tegen dat de knecht komt kijken, anders is er weder zoo een leven a!s gister. j a n. Ja finjeur. brum. Is het kameniertje al bij de hand ? jan. Neen ! en de knecht heb ik ock nog ni.et gezien. ~i brum. Eij! Eij! ■ nu die zal wel komen, als gij het kameniertje ziet, waarfehouw mij. dan , hoor. jan. Ja , 'finjeur! b r u m. Nu doe uwe zaken wel, dat er geen klachten vallen, hoor. jan.  TONEELSPEL. 9 JAN. Ja, finjeur! J a {vertrekt") TWEEDE TONEEL. B R U M. -Lij! eij! zou het meisje nog flapen ? dat lijkent mij juist niet, maar als het lukken wou, dan zou ik het haar tog wel afkeren, 't is dan maar eene liovc meid, kijk, ik zou denken, dat ik voor altoos behouden was met zoom flukje vlccsch in mijn kuip;, nu, haar jufvrouw ziet er ook we! genoeg, uit, maar, dat is geen fpek voor mijn bek, - ■ ■ maar wat of' die officier voor een heertje is met zijne zuster, dat komt mij zoo wonderlijk voor, zij zijn zoo bezorgc voor elkander, en dat is thans geen fmaak tusffehen broeder en zuster; ik geloof, dat er misfchien wel een vrijerijtje onder fpeelt, en misfchien wel een fchaakpartijtj.e; nu, dat raakt mij niet, als ze maar betalen , en ze blijven maar van malkander af; want kijk, mijn huis is geen bordeel, de hemel bewaare mij voor ontucht onder mijn dak, dat zou niet moeten gebeuren, daar zou ik op pasfen <—- maar wie daar ? A 5 DER-  io ELIZE van WALLEN THORST, DERDE TONEEL. brum, hendrik. he n d r i k. (joeden morgen! heer kastelein, brum. ' Goeden morgen! heer Hendrik, heeft de M'el e.lele Heer officier wel gerust? hendrik. Niet te breed. brum. Eij! eij! heer Hendrik, niet te breed? eij! cij! ik hoop evel niet, dat zulks aan mijn beddegoed of geraas in huis te wijten zal zijn ? * hendrik. Neen! heer kastelein , andere muizenesten, brum. ( ter zyde") „ Andere muizenesten ?" Eij! eij! maar heer Hendrik, vergun mij te vragen is de wel edele heer officier een eige broeder van de wel edele juffer ? h e nd r ik. Ja man, zij'zijn uit eenen musfenpot — ge^ Hoort. brum. Eij! Eij! zij verfcbeelen tog weinig in jaren, dunkt mij, heer Hendrik. hen-  TONEELSPEL, tl hendrik. Twee a drie jaren, denk ik. brum. Eij! eij! en zij houden zoo veel van elkander als of zij geen familie waren. hendrik. {lachende') Ha, ha, ha! dus zoudgij mcenen, dat broeder en zuster eikanderen niet moeten beminnen ? b r u m. Moeten ? moeten ? maar men ziet het zoo Weinig, wil4k maar zeggen. hen d r ik. Een aartige gedachte , heer kastelein , brum. Eij! eij! vind gij dat, heer Hendrik? h e n d rik. ( ernjiig ) , Maar al,e praatjes a part, heer kastelein, ik geloof, dat gij ons niet al te flerk bemint, brum. {ver/chrikt) Hoe zoo ? heer Hendrik l hendrik. Hoe zoo? weet gij dat niet? brum. Neen, waarlijk niet, heer Hendrik: maar gij fpot er mede ? \ hendrik. Neen! ik fpot er niet mede, want kan men het wel liefde noemen , als men iemand het benodigde onthoud? brum  u ELIZEvan WALLENTHORST, brum. Het benoodigde? heer Hendrikl hendrik. fa , het ontbijt. - brum. Sinte Julfert! heeft de wel edele heer officier nog het. ontbijt niet? {hy ro^O Jan ! Jan! _ 6 heer Hendrik, het is mijn fchuld niet. Jan! Jan ! mijn lieve heer Hendrik fints twee uuren heb ik het al belast. Jan ! Jan ! en die fchurk van een Jan komt niet, Jan! Jan! ik zal zelv moeten gaan. {hij loopt roepende naar de deur.) VIERDE TONEEL. i brum. hendrik. jan. Zoo ah Jan binnen komt, wil Brum de deur uit lopen, dus lopen zy tegen elkander, en vallen beiden. hendrik, {lachende) JFJa, ha , ha, ha! heer kastelein zoo komt het ontbijt niet bij mijn heer, ha, ha, ha! b r um, ( opfiaande, tegen Jan ) 6 Jou lompert! jan.  TONEELSPEL. 13 jan. , Wel ja! wie dacht ook, dat je zoo'n haast had. brum. . Ezel, zie je niet wat je doet? JAN ( naar zyn achterfte voelende ) Doe wel! en ik voel wel, wat jij gedaan hebt, ook. brum. Ik wou, dat je het alleen voelde , fchoft I Jan. Schoft? je mot niet fchoften, of ik zou je toonen, wat een fchoft kan doen. brum. Kerel! als je niet zwijgt, jaag ik je men deur uit. jan. Geef me geld maar, finjeur! brum. Kom aan, ten eerden. hendrik. Heij! heij! daar! denkt gij wel om het ontbijt heer kastelein? brum. ( loopt heen) Jan ! Jan! jan. (trekbeenend) Ja, ja, ioop maar voort, ik heb zoo een haast niet. h e n-  14 ELIZE van W ALLEN T HORST, hendrik. Een wonderlijk mensen! nieuwsgierig, inhalig en kruipend; zie daar zijne voornaamfte eigenschappen —— doch dit raakt ons niet. —— ik wenschte maar, dat de zaak van mijnheer op een goeden voet ftond, ik geloof, dat zij elkander zoo zuiver beminnen als twee mensfehen kunnen doen hoe ongelukkig is tog het vrijen, als vader er tegen is! -— doch laat ik mijnen last volbrengen: zouden zij al prefent zijn ? . {hy gaat naar de kamer van Elize en luistert aan de deur) ik hoor niets, {hy luistert weder) ja tog — wacht zij fpreeken faamen, dus kan ik gehoor krijgen, (hy tikt aan de kamerdeur) . VT F D E TONEEL.' lotje, hendrik, en een weinig daar net erum en jan. hendrik. Cjoeden morgen lieve Lot! l o tj e. Morgen Hendrik ! hendrik. Hoe maakt het mijn febatje-? lotje  TONEELSPEL. 15 LOTJE. Uw fchatje? wie verftaat gij daar door? HENDRIK. Wel wie anders, dan mijn engelachtig Lotje f LOTJE. Dat gaat wel genoeg, maar mijne arme juffer? HENDRIK. Hoe is het daar mede, Lotje-lief? L OTJE. Slecht Hendrik. Oudermin, liefde en vrees gunnen haar geen rust. HENDRIK. 6 Als liefde de predommineerende partij blijft, zal de rest wel afdruipen. LOTJE. Spot niet Hendrik, gij weet, ik ben niet droefgeestig uit mij zelve , doch wanneer ik de arme Elize aanzie, dan persfen mij de traanen de 00- gen uit. ö Hendrik geduurende de gan- fche nacht hebben wij geen oog gelooken. HENDRIK. En mijn heer heeft zints zes uuren met de dragon van zijn pallas zitten fpeelen. doch kort en goed, Lot. Mijnheer Huurt mij hier, om te vragen hoe uw juffer vaart, en verder den nacht heeft doorgebracht ? LOTJE. Een gelijke last voert mij ook hier. H E N-  lö ELIZE van WALLËNTHORST, hendrik. Naar mijne gedachten behoeven wij niet te vragen , maar brengen de eige boodfehap, waar wij mede belast waren maar terug, want de nac'nt zal in beide kamers-al eender geweest zijn. brum. {inkomende mes het ontbyt tegen Jan. ) Volg mij Jan. ( Lotje ziende) Ha goeden morgen juffertje! heeft de wel edele juffer wel gerust ? lotje. Tamelijk wel, heer kastelein! brum. Eij! eij! en u eiele ook wel juffertje? lotje. Ja heer kastelein! doch is dit ontbijt voor mijn juffer. brum. Neen juffertje! het was voor de wel edele heer officier; doch heer Hendrik, zoude uw wel edele heer het kwalijk nemen, als ik dit maar aan de wel edele juffer zijne zuster bracht? hendrik. Gansch niet, heer kastelein! gaosch niet! lotje. O ! geef het dan maar aan mij, heer kastelein! brum. Zie daar juffertje, zoo als het u belieft. Mijn com*  T O JST É E L S P Ê L. 17 compliment aan de wel edele juffer. Jan, haal het andere ontbijt dan ook maar boven. ( Jaii bintten ) ZE S D E TONEEL. hum, hendrik. een weinig daar na Jan met het ontbijt. brum. Oi heer Hendrik[ maak tog mijn excus bij den wel edelen heer officier; ik had het ontbijt reeds een half uur geordonneerd klaar te zetten , en die Iompert van een Jan had het vergeetën. Het was waarachtig mijn fchuld niet, heer Hendrik. hendri k. Ja, heer kastelein, dit zal wel fchikken, maar zeg eens, heb je nog van dien zelfden wijn van gister avond? brum, Ja wel, heer Hendrik! hendrik. Nu die is goed; hoor, dien moet je altijd maar geeven , kijk die kleefde mij aan de ribben. brum Dat denk ik, heer Hendrik; het anker kost B mij  ï8 ELIZE van WALLENTHORST, mij ook, buiten de pacht , twee-en-dertig guldens; JAN. Hier is het ontbijt, finjeur! HEN D II i K. Geef maar hier Jan. brum. Mijn compliment aan oen wel edelen heer officier , heer Hendrik. ( tegen Jan ) Mdak , dat de ftevels gepoetst worden. ■■ZEPENDE TONEEL. brum. Die Jan is tog een lompert, dat hij niet begreep , dat hij de fchuld m iest dragen, het is immers beter, dat ik een weinig tegen mijn knecht knor, dan dat ik zulke vette klanten boos maak ; maar laat eens kijken , hoe zit de rekening? C hy haalt een memorij - boekje uit zijn zak), eergister avon.i aangekomen. Twee perfoonen gefoupeerd, en een flos wijn. — het kameniertje en Hendrik ook gefoupeerd, en een fles wijn. Gisteren morgen vier perfoonen gedejeuneerd. . Hendrik een bittertje, de juffVr en het kameniertje koffij gedronken, • gister middag gedineerd twee perfoonen en eon fles  TONEELSPEL. 19 fles wijn, het kameniertje en Hendrik ook gedineerd, — zonder wijn. Vier perfoonen thee gedronken, —.gister avond twee perfoonen gefoupeerd en een fles wijn, het kameniertje en Hendrik ook gefoupeerd en een fles wijn, ( hij telt op ). Eij! eij! dat gaat wel, dat loopt al mooij naar de veertig guldens met het logement en Hallen voor de paarden, er bij gerekend. Eij/ eij! en daar is meer dan de helft winst'op. Dat gaat best; Qde deur gaat open) maar wie daar, zoo vroeg? ACHTSTE TONEEL, VAN THOLEN, BRUM. BRUM. Goeden morgen, mijn heer vanTholeh.' reeds zoo vroeg hier ? VAN THOLEN. Goeden morgen Brum / met het nïooijé weder kom ik een tourtje rijden, maar het is koud. Heb je niet een flokje? BRUM. Eij! eij! wat belieft gij te gebruiken? R 2 VAN  20 ELIZE van WALLENTHORST, van tholen. Een aalbesje. brum. Als 't u gelieft, {hij roept") Jan. Wat goed nieuws, mijn heer! van tholen. Niets, dan couranten nieuws , en daar kan men niet veel op aan. brum. { tegen Jan die intoomt ) Een aalbesje Jan voor mijn heer. {tegen van Thoien ) Ja dat is zoo, mijnheer, daar kan men niet veel op aan , het blaadje moet vol zijn. van tholen. Juist! {tegen Jan, die het glaasje brengt) Best maatje. brum. Hoort gij'niets van den oorlog mijn heer? van tholen. Neen! Brum, niets, dan dat zij elkander braaf kloppen. brum. Ja , ja, 't is bedroefd genoeg. Hoe vaart Mevrouw , Mijn heer ? van tholen. • Best , Brum geef mij een pijp. brum. Als 't u gelieft, mijn heer! van  TONEELSPEL, as van tholen, Hoe gaat het mei de zaaken, Brum ? HUM. Slap mijn heer, echter heb ik nu weder eenen heer officier met zij i zuster gelogeerd , die ik hoor, dat wat blijven zullen, want het Zijn beste mensfchen. van tholen. Dat wil zeggen , zij hebben geld, niet -waar? BRUM. (een komfoor met vuur pref enteer ende ~) Ja, ook al, heer van Tholen, gij bedient immers ook liever vette dan magere Cliënten ? van tholen. Ja Brum. Doch kent gij hem? BRUM. Hij noemt zich Eerburg. van tholen. Eerburgl mijn oude academie vriend? die heeft geen zuster Brum , dat hebt gij mis. BRUM. Eij! eij! geen zuster. ^Eij! eij! net zoo als ik dacht. va n tholen. En wat dacht gij ? BRUM. Dat het een vrijerijtje is, mijn.heer, zij houden re veel van elkander , om broeder en zuster te, zijn. B 3 van  32 ELIZE van WALLENTHORST, van Tholen. ( lachende ) Ha, ha, ha! goede gronden, waar gij op bouwt, Brum. ha, ha; en wat is het voor een officier? BRUM. Van het paardevolk , want hij droeg laarfen en fpoorcn. VAN THOLEN. Al weder een groot bewijs, dat hij cavalerist is, men'draagt thans fpooren , al heeft men nooit een paard aangeraakt. BRUM. Eij! eij! dat M'ist ik niet. VAN THOLEN. Brum, gaat eens bij dien officier en vraag hem belet voor iemand, die hem gaarne wilde fpreeken, BRUM. Als 't u belieft, mijnheer. ( hij gaat naar de kamer van Eerhurg en tikt aan de deur. Hendrik doet open en Brum vervolgt ~) heer Hendrik, heb de goedheid aan uwswel edelen heer te zeggen, dat hier een heer is, die hem gaarne Avildc fpreeken. {Hendrik gaat binnen ). VAN THOLEN. ( zijne pijp neder leggende ,) Brum, wees zoo goed en Iaat ons alleen. BRUM.  TONEELSPEL, 23 BRUM. Wanneer ÖEd. iets gelieft te hebben, wees dan maar zoo goed van te fchellen. NEGENDE TONEEL. EERBURG, VAN THOLEN. Eerburg komt uit zijne kamer,fiaat als verjlomd ep het zien van van Tholer., en reept:) Van Tholen ! VAN THOLEN Eerburg! dus zijt gij het echter? EE R B U R G. Ja vriend mijner jeugd , ik ben het, doch' aan welk toeval heb ik uw bijzijn alhier te danken? VAN THOLEN. O! dit toeval is zeer eenvouwdig, mijn plaatsje hier Hechts een paar uuren van daan liggende, en heden morgen, door het fchoone weder uitgelokt zijnde, een tourtje hebbende wezen doen , kom ik en pasfant hier eens aai, en jde daar, het geluk werpt mij een vriend in de armen, welken ik in geen zes jaren heb mogen zien. EERBURG. O ! wat is er niet gebeurd in die zes jaaren ! • B 4 VAN  ^24 ELIZE van WALLEN THORST, van tholen. Doch Eerburg is het waar, dat Brum zegt, hebt gij cene Dame bij u, die gij uwe zuster noemt? eerb urg. Ja vriend! ik noeme haar mijne zuster. van tholen. Gij noemt haar uwe zuster? ik weet we! gij hebt geene zuster. Dan wat kan de reeden zijn Eerburg, dat een meisje met u onder den naam van zuster reist ? want liefde is immers niet bekwaam uw ongevoelig hart te treffen ? eerb urg. Zij was het niet voor deezen vriend ! dan nu! —— uw wensch is vervuld, dc liefde heeft zich gewrooken, ik gevoel alle haarekracht, zij die » én anderen zoo zoet was, is mij eene nooit gevoelde fmert. van tholen. Al weder een paradox, de liefde is u eene nooit gevoelde fmert? en gij hebt het voorwerp van uwe min in uwe macht? e e r b u r g. Niet in mijne macht, zij is in de macht van' haar zeiven , dan van tholen. Ja, ja, zoo als dat gaat, doch wat bewoog u haar te fchaken ? eer-  TONEELSPEL, E E R b U R G. ( zij gaan zitten) Hoor mijne gefchiedenis. Sints ik de fchool van Themis voor die van Mars verwisfelde, hebt gij van mij niets gehoor.1, ik wierd Cornet en kwam nu omtrent een jaar gelecden te 'j■Hertogenbosch in guarnifoen ; mijn phlegmaticq geilel, mijne ongevoeligheid, zoo als gij het noemt, bleef mij altoos bij. Noch de minnarijcn mijner meede ftudentcn , noch die mijner mecde officieren hadden eenige uitwerking op mij, ik leefde onverfchillig, mijne wachten nam ik even gereegeld waar, als voorheen, mijne lesfen,v mijne eenige liefhebberij was de muficq; en deeze is oorzaak mijner tegenwoordige, onfpoed. VAN THOLEN. Onfpoed?. ja! ja! ik heb ook wel eens van onfpoed , rampen , ongeluk, noodlot en diergelijke voddekramerijen gedroomd, toen ik vrijde. EE8BURG Hoor mij fpotter, en gij zult mij beklagen, op een avond op mijn weekelijks concert komende, ging ik volgens mijne gewoonte direct naar het, orchest, toen ik met een mijner fpooren in het kleed eener Dame raakte, ik keerde mij o_m , maakte mij los en verzocht excus, dan , hemel! | wat gevoelde ik, toen mij een paar oogen als flarren aanblikten ? geene fierheid, geene verftoordheid over mijne onachtzaamheid, was daar B S in  26 ELIZE van WALLENTHORSTV in te zien, maar een trek van goedhartigheid voegde zich bij de woorden : een ongeluk kan men nier hvalyk nemen "• — ik maakte een zeer verward compliment; greep mijne fluit, dan wat ik deede, ik konde niet Hemmen .', mijne borst hijgde en eene mij gansch ongewoone aandoening belemmerde mijne lippen en vingeren, ik leide mijn fpeeltuig neder, en floeg een blik op haar, die de oorzaak mijner verwarring was. van thole n. Om u dus nog meerder aan te vonken. EEEBÜHG. Een oogenblik haar aangezien hebbende , zag zij op en onze oogen ontmoetten elkander, ik zag fchielijk voor mij, en geduurende' een half' uur ftond ik als van den donder getrofien, tot dat mij eene meer dan menfchelijke fiem in de ooren klonk, ik zag naar de zangfter cn het was niemand dan weder dezelve Dame. Na dat haar ariët geëindigd was , vroeg ik aan een haarer fhdgenooten haaren naam , en deeze was Elize van Wallcnthorst. van tholen. En deeze Elize van Wallemhnrst reist thans met u onder den naam van zuster? eer3urg. Juist , doch laat ik voortgaan. Het concert ge.eindigd 2ijndc, volgde ik mijne Elize naar haare koets  TONEELSPEL. 27 koets "en ik had het geluk haar daar in te mogen leiden, deed het portier achter haar toe, en ftond nog met den hoed in de hand , toen reeos de koets weg was, en ik gevaar liep van door de volgende overreeden te worden. van Tholen. ( lachende ~) Waarlijk reeds verliefd genoeg voor den eerflen avond. Ha, ha. eerburg. Ik reikhalsde naar het volgende concert even als een fchooljongen na de vacantie, deeze acht dagen waren mij zoo veelejaren, eindelijk verfcheen deeze zoo groote dag, gij begrijpt ligtelijk , dat ik mijne beste monteering aantrok ? Qvan Tholen lacht) eerburg. Reeds te vijf uuren was ik daar, fchoon zes uuren nog tijdig genoeg was. .—■ Na een bang ' uur wachtens zag ik mijne Elize verfchijnen, ik ging naar baar toe , doch geloofde in haar gedrag iets achterhoudends te vinden , dit floeg mij geheel neder, echter vatte ik weder moed, en bij het eindigen van het concert verzocht ik vrijheid, om haar naar huis te geleiden, dir wierd mij als 't ware gedwongen toegedaan; eindelijk, om kort te zijn, onze kennis wakkerde van tijd tot tijd aan en mijne liefde zag ik weldra beloond met wederliefde.' van  23 ELIZE van WALLEN THORST, van tholen. En nog fpreekt gij van onfpoed ? eerburg. Laat mij voordgaan — ik vroeg haar verlof om bij haaren vader om haare hand te mogen vragen, dit wierd mij toegedaan. ——- Dan begrijpt , hoe het mij verwonderde op mijne vraag een wedervraag ten antwoord te krijgen , welke hoofdzakelijk bevatte, of ik van adel was? dit volgens waarhei.i met neen beantwoord hebbende, wierd mij mijne vraag niet alleen ten vollen ontzegd, maar zelfs gedreigd, dat wanneer ik weder over die zaak kwam fpreeken , mij het huis zoude ontzegd worden , 't welk hij nu nog uit aanzien van mijn caracter als officier liet. VAN tholen. Dus had gij veel verplichting aan uwe monteering ! eerburg, Het volgende concert wilde ik mijne Elize van mijn wedervaren verwittigen , dan de avond liep ten einde, en zij kwam niet, hoe ik hier over ongerust was, kunt gij ligt nagaan. Eindelijk gelukte het mij, na vcele vruchtlooze pogingen , haar bij het uitgaan eener kerk te fpreeken. Zij zeide mij, dat haar vader haar verbooden had cm op eenige publicque plaats buiten den godsdienst  TONEELSPEL. 29 dienst te verfchijnen, en dat dus ook onze tonverfatie vernietigd zoude zijn, zoo er niet éen ander middelste vinden ware. Honderd malen heb ik mijne demisfie willen vragen, om bij de keizerin van Rusland door eene in 't oog lopende heldendaad een ridderteeken te erlangen en dus den ouden adelzuchtigen man een ridderlijken fchoonzoon aan te bieden. Honderd malen wilde ik den koning van Pruisfchen een of andere titul af kopen dan —— voor beide projecten was het nodig, dat ik mij voor eenigen tijd van mijne Elize verwijderde. van tholen. En dit leed de liefde niet. e e r B ü R G. Wij fpraken intusfchen elkander ter- fluik aan 't huis eener vriendin mijner Elize, tot dat ik op een avond mijne geliefde als in tranen fmeltende vond, de reeden hier van was, dat haar vader haar dien ochtend had aangezegd, dat hij haar had verloofd aan den baron van zwalm^ een man zonder ziel, die van het geld alleen zijn afgod maakt en zijne fchatten met die van Elize nog zoekt te vermeerderen, doch van adel is en dus waardig genoeg om de hand mijner Elize te bezitten. v^a n  30 ELIZE van WALLEN T HORST, van tholen, Wel nu deeze zwu m was wel uit de baan te knikkeren. £ er bur g. Wel bij de dochter, doch bij den ouden adelzucluigen vader niet» van t holen. Maar als officier koude gij immers met hem duelleeren ? e e, R b u r g. Wat zoude ik daar meedc gewonnen hebben ? ik ben wel is waar zeker, dat hij het niet zoude geaceepteerdhebbeir,,dus had ik hem als een bloodaart ten toon kunnen nellen, doch, hier door wierd ik niet adelijk. van tholen. Dus was het beste middel, de hort op, niet' waar ? eesburg. Ten minften dit wierd door ons dus begreepen, en ook werkfi.elli;r gemaakt, ik verzocht voor twee maanden verlof, cn verkreeg het. Ik maakte gepasfeerden donderdag, dat ik met een rijtuig aan de Vuchter Poort -was, op den. befiemden tijd, nn een weinig wachtens zag ik mijne Elize met haare kamenier komen, wij reeden voort, terwijl mijn knecht te paard voor uit reed, om overal verfche paarden te beflcllen; tot  TONEELSPEL. 31 tot wij eindelijk hier kwamen, en ons veilig achtten, dewijl niemand weet, welken weg wij genomen hebben. VAN THOLEN. En, ik herhale mijne vraag nog, fpreekt gij van onfpoed? EERBURG. Is het dan voor een verliefden geen grievende fmeat, het voorwerp zijner liefde bij zich te hebben, en tevens geene hoop te kunnen voeden , om haar immer te bezitten ! VAN THOLEN. Wat was dan het oogmerk uwer vlucht? E E R B U R G. Overijling van gedachte, — begrijp eens, wanneer mijn verlof ten einde is, wat dan? mijne demisfie zal mij in deezen tijd niet gegeeven worden. Ook zoude ik daar meede den ouden Wallenthorst geheel verliezen, dewijl hij het aan gebrek van moed zoude toefchrijven , en de weinige achting , welke ik als officier bij hem heb , ware ook verbeurd. VAN THOLEN. Wat fcheelt u zijne achting? als gij de liefde uwer Elize flechts blijft behouden ! E E R. B U R G. Hoe kan een genoeglijke echt ons deel zijn? daar wroeging over haareu misflap ónze vreugde Zal verbitteren. v , M  32 ELIZE van WALLENTHORST, VAN THOLEN. Zwarigheden, vriend! die met den tijd zulle» flijten. x EERBORG. Mogelijk bij anderen, doch mijne Elize! Ó! mijne Elize! gij kent haar niet vriend. VAN THOLEN. ' Ik zal haar leeren kennen! Ik blijf heden bij tl, wij zullen met elkander mi.idelen beramen; waar door de oude wel zal bijvallen. EERBURG. O vriend! vlei mij daar niet mecde. L o T ] E ( komt itit de kamer van Elize en zegt zagt tegen Eerburg. ~) Mijn juffer verzoekt u te fpreeken , Mijnheer. EERBURG. Een oogenblik vriend, mijne Elize laat mij roepen. VAN THOLEN. Ga vriend, flraks fpreek ik u nader. TIENDE TONEEL. VAN THOLEN, BRUM. VAN THOLEN. {hy fcheW) l\.\me\ ongelukkige vriend, gij boet uwe on- gevoe-  'TONEELSPEL. 33 gevoeligheid wel fterk, gij zijt deerlijk getroffen; en er is weinig balfem voor uwe wonden. C Brum komt binnen. } BRUM. Wat gelieft u mijn heer ? VAN THOLEN. Brum s laat mijn paard ontzadelen, en ftuurt uw George eens ten mijnent, om aan mijne vrouw te zeggen, dat ik hier blijf eeten. BRUM. Als het u gelieft, mijn heer! mag ik vragen, was het uw vriend? van THOLEN. Ja, Brum t gij hebt in den naam niet gedwaald. BRUM. Eij! eij! Wel nu, is het niet zijne zuster? VAN THOLËtf. Neen. — Doch ja. Maar eene aangetrouwde zuster. BRUM, Eij! eij! aangetrouwd, Eij! eij ! en zij heeft zoo een net lijfje, aangetrouwd? Eij! eij! van Tholen ^ hem napratende.) Eij! eij! kijkt de heer Brum zoo na de lijfi jes van de,Dames? Eij! eij! BRUM. Nu, nu, heer van Tholen , men kan zijne ^ oogen  34 ELIZE van WALLEN THOR ST, oogen niet toehouden ; aangetrouwd ? Eij 1 eij 1 lotje Cw ■ maar die een lijkend een gekke vent. Met zen ftrikken en quikken an zen deegen, maar als hij maar een fooitje aan Jan geeft, is hij wijs, want dat is tog het ware; maar kom aan laat ik het water voor de juffer eens gaan beftellen. ZES-  TONEELSPEL. 53 ZESDE TONEEL. De heer van wallenthorst, de baron van zwalm en BRUM, wallbnthorst tegen brum. Dus kunnen wij heeden nacht hier logeeren, heer kastelein ? brum. Wanneer uw hoogwelgebooren het huis van uwnederigen dienaar voor lief belieft aan te neemen. wallenthorst. Hebt gij een kamer met twee flaapplaatfen ? brum. ' . Ja wel, uw hoogwelgebooren. wallen thorst. Maak die dan voor ons gereed, hoor. , brum. Als het u gelieft, hoogwelgebooren heer. wallen thorst. (tegen Zwalm) ; Wat dunkt er u van, heer baron? zwalm. ( de muur bevoelende) Het is een papier behangfel. brum. Juist, hoogwelgebooren heer baron , juist, het is ook papier, D 3 ZWALM.  54 ELIZE van WALLENTHORST, zwalm. Het is tog mooi. wallenthor st. Heer. kastelein! hebt gij bij geval hier niet een officier met een dame zien pasfeeren ? brum. {ter zyde) Eij, eij! — neen ! hoogwelgebooren heer 7— neen! wallenthorst. (met nadruk) Niet? — weet gij er niets van? kastelein , bedrieg mij niet — nu — uw antwoord. brum. Ja hoogwelgebooren heer, als ik het dan zeggen moet. Doch het was mij verbooden.- Heeden middag zijn een officier en een dame gepasfeerd, zij hebben hier gegceten wallenthorst. (in vuur) Eerst heeden middag? kom baron voort, heeden middag eerst hier gepasfeerd, eerst heeden middag? dus kunnen wij hen nog voor den avond inhalen —— kastelein ! laat ten fpoedigften ons rijtuig infpannen. wij lijden weder voortl zwalm. Ja, maar ik blijf hier. wallenthorst. Gij blijft hier ? — baron, hebt gij mij wel verftaan? mijne dochter,uwe minnaresfe is heeden middag met haar verleider hier gepasfeerd. z wa l m.  TONEELSPEL. SS ZWALM. Ja, ik hoor het wel, fchreeuw maar zpo niet. WALLENTHORST. Gij hoort het en wilt hier blijven ?- ZWALM. Wel ja! laaten we nouw wat uitrusten, wij hebben den heelen dag en gisteren al gereederi, je dochter is wel mooi, maar ik zoek me zelve om haar tog niet te fatigeeren. WALLENTHORST. W'at fatigeeren i binnen een uurtje hebben wij haar ingehaald, fpoedig kastelein, mijn rijtuig. BRUM. Maar hoogwelgebooren heer! het word al zachtjes aan donker en de wegen zijn hier omftreeks niet,al te veilig. WA L LENTHORST. Wat veilig? voort wil ik- tot de uiterfte eindpalen der waereld, voort wil ik —— mijne dochter! dus zal ik u weder vinden, dus zal ik uwe fchande in het bloed uwes fchakers afwasfchen! zWA LM. Hebt gij goeden rooden wijn, mijn heer de kastelein ? BRUM. O! exelent, hoog welgebooren heer baron, be'lieft u een fles ? D 4 ZWALM.  556 EL 1ZE van WALLENTHORST, z w a l m. Neen, het Avas maar voor van avond, je moet maken, dat ik een halve fles bij mijn foupê heb, als ze niet te duur is. wallenthorst. Kaftrlein , blieft het u de boodfchap te doen , of tmoet ik zelf het rijtuig infpannen? brum. • Ik ga, hoog welgebooren heer, ik ga. „ Eij! „ eij! hij is niet mak ". ZEVENDE TONEEL. va n wa llenthorst, z wa l m. Z wa l m. H oe ken je ook zoo'n haast maken ? wa llenthorst. Moet ik dan mijne dochter, die ik bijna in "mijne armen weder heb, door haren fchaker verder laten voortfleepen ? z WA l m. ■ Wel we zeilen ze morgen wel vinden, ea misfehien komt ze van haar zelve wel terug, als haar geld op is. wa llenthorst. Lage ziel! —- Was het nier om mijn woord ' • • - ge-  TONEELSPEL. 57 geftand te doen, gij wierd nimmer mijn fchoorjzoon, al had ik haar weder in mijn macht. ZWALM. Ja, ja , ik heb je woord zoo wel omtrend de dertig duizend gulden bruidfchat, als omtrent je dochter. WALLENTHORST. O ! hoe zal ik mijne wraak koelen! voor hare oogen wil ik hem den degen in 't hart itooten, en haar niet van daar laten gaan, voor dat zijn ziel het eerloos lichaam ontvloden is ! ZWALM. Cgaat zitten) Dat zijn ongemakkelijke ftoelen, de kusfens zijn zoo hard. WALLENTHORST. Dan boeten zal zij boeten zal zij — niemand zal zij zien, niemand fpreeken — opfluiten zal ik haar, tot het uur harer verbinding daar is,.en dan r dan ben ik niet meer vader, dan erken ik haar niet. ZWALM. 't Is jammer, dat deeze kamer niet een beter uitzicht heeft. WALLENTHORST. Vruchtloos zal zij mij fmeeken, vruchtloos mijne kniën omvatten, ik zal doof zijn, ik zal haar van mijne voeten wegftoten, niets zal mij D 5 kunnen  SS ELIZE van WALLENTHORST, kunnen vermurwen — zelfs niet mijne bloedige wraak aan haren verleider. zwalm ( die zich tot Jlapen zet). 0\ fchreeuw zoo niet, ik kan niet flapen. wallenthorst. Tot een voorbeeld zal zij zijn voor alle dochters, die zich tegen den wil hunner ouders weg iinijten. i .■ De fchande zal voor ijder op haar voorhoofd te zien zijn. En God; —— ik ben haarvader, ö waardige geflorvene gemalinne, had gij deeze fchandvlek met u genoomen, toen de dood u van mij afrukte, zalig, zalig zoude dan mijn noodlot geweest zijn: dan nu! Q Jan komt met • het theewater, brengt het in de kamer van Elize en laat de deur open Jtaan, gevallig Jlaat Wallmthorst zijne oogen in de kamer , ziet Elize, vliegt in de kamer en roept:) Hemel en aarde mijne Elize'. ACHT-  TONEELSPEL. 59 ACHTSTE TONEEL. C Jan komt ■wtder uit de kamer en gaat van hit Toneel.) ZWALM. w el nouw dat is mooi — Hemel en aarde mijne Elize en voort is hij, wat zou dat zijn ? hoor eens wat een leeven, —— zou hij met de kastelein plukharen? dan blijf ik liever hier, want daar hou ik niet van hoor eens —— daar is een vrouweftem ook bij ——■ ik wou , dat ik al te bed lei — ik zal tog eens eventjes om het hoekje van de deur kijken ( hij gaat naar de kamer van Elize en doet even de deur epen ). Wel jémené 't is Elize, kom dan ga ik ook binnen. —— NEGENDE TONEEL. BRUM, JAN, « E R U M. w el nu, ik zie niet met al. JAN. Dat geloof ik wel, hij is in die kamer gelopen»  6o ELIZE van WALLENTHORST, pen , en hij fchreeuwde zoo hard als hij kón:hemel en aarde me liezen, zou hij een breuk hebben ? brum. Loop gek !.. Eij! eij! dat fpijt me tog, dat hij ze gevonden heelt, ik wou het nog al draaijen, eij! dat zei niet makkelijk fchikkcn. j A n. . En naar dat hij dan pijn in zen liezen had, liep hij nog al gaauw ook. Maar die andere, die zat daar op dien ftoel, net als een fchooljongen die te pronk zit, ha! ha! dat is een gek, ha I ha ! brum. Toe loop jij maar naar de keuken. ( Jan vertrekt) wat nu te doen? — er in gaan? neen! dat vooral niet, — de zaak afwachten is wel eens zoo goed. Ik ga lulletjes naar binnen tot ik gefcheld word, dan is 't tijd genoeg om te voorfchijn te komen. Eij! eij! dat zal er fpannen, eij! eij! DER-  TONEELSPEL. 61 DERDE BEDRIJF. Het toneel verbeeld de kamer van E LI S E , waar uit men nog in een ander apartement kan kamen. EERSTE T O N E E L. WAL LENTHORST, ELIZE, ZWALM en LOTJE. WALLENTHORST tegen ELIZE. En waar is dan uw verleider ? ELIZE. Ach vader! noem hem niet mijnen verleider, de zuiverde, liefde verbind ons, zoo ik verleid ben, is het door mijn eigen hart, ik heb mij zelve aan hem overgegeeven, ik heb verre eene fchandelijke vlucht verkoozen boven een huwlijk, waar voor ik gruwde. ZWALM. Wel zoo waarlijk! ben ik dan zoo leelijk ? WALLENTHORST (in woede) Nog eens Elize, waar is hij ? ik moet het weeten. ELIZE.  62 ELIZE van WALLENTHORST, elize. Ach vader! wat is uw oogmerk, hoe verlangt gij met zoo veel drift dit te weeten ? wallenthorst ( dreigende') Zeg het mij Elize'. of. zwalm. Wel nouw, maak je zoo boos niet, we hebben ummers je dochter, wat raakt ons den officier ? wallenthorst (buiten zich zeiven) Elize!! lotje. O mijn heer! plaag tog uwe arme dochter niet zoo. wallenthorst (tegen Lotje) Zwijg! (tegen Elize, meer gematigd, doch zoo, dat er de woede nog door heen Jlraalt). Kom, Elize! kom, zeg het mij, waar de laaghartige zich onthoud, noem mij zijnen fchuilhoek. elize. Laaghartige ? wallenthorst. Laaghartig! —i— Een vader zijn eenigst kind te ontfteelen, is dit niet laaghartig?— Eene onuitwischbare fchande over deeze dochter uit te ftorten, is dit niet laaghartig? zijne prooi te verlaten, even als een wolf,die verzadigd is, is  TONEELSPEL. 63 is dit niet laaghartig? en eindelijk zich fchuil te houden voor de rechtmatige woede eens beleedigden vaders is dit niet laaghartig? <—— z WALM. Ja! ja! je vrijer is al heel laaghartig, juffrouw Elizt. elize. (met een blik van verachting op Zwalm.) En dat zegt gij ? wal lenthorst. Zeg mij, waar de eerdief is, zeg het mij Elize. elize. Ach vader! vader! hoor mij, hij heeft u mij niet ontftolen, veel minder heeft hij mij nog verlaaten; hij komt terug. . wallenthorst. Hij komt terug ? — 6 zalig woord! hij komt terug! flü, (lil, mijne dochter, (lil, arm verlaten meisje, . Hij komt terug ■ -w ik zal u wreeken. elize. Vader < wallenthorst. Hier aan uwe voeten wil ik u wreeken, hier zal de eerloze zijne fchuld bekennen —hier zal hij den beleedigden vader vergiffenis vragen, doch niet erlangen! lotje,  64 ELIZE van WALLENTHORST, lo t j e. Ach mijn heer! uwe arme dochter! wallenthorst. Hier wil ik uwe fchande afwasfchen! e l i s e. 6 God! wallenthorst. Hier zal ik hem voor uwe oogen het (taal in »r hart wringen! hier zal zijn dromend bloed mijne wraak bekoelen! en de aarde verlosfen van een booswicht! elize. O mijn vader! wallenthorst. Stervende zal zijne tong mij om vergeeving vragen, doch vergeefs, dervende zal hij zich zeiven vervloeken, en mijne rechtmatige wraak billijken! e lize. Ach vader! wallen thorst. Met mijne nog van bloed rokende handen zal ik u omleiden, en toonen u de ganCche dad. Doch verhalende tevens, hoe ik mij gewrooken, en uwe eer herdeld heb! en dan , dan geef ik mij aan den wereldlijken rechter over, die Hechts op het uiterlijke ziet. En bij het vallen van mijn hoofd, ga ik den dood in doch gij gij zult  TONEELSPEL. 65 Zult hier ftraffeloos zijn, doch — vrees d« a-mklacht uws vaders voor den throon des al« machtigen!! elize. (»» fiaauwte vallende.') Vader! wallenthorst. (geheel liefde) O mijne Elize mijne lieve dochter —ü 6! neen, arm zwak meisje, vrees mijnen toorn niet, 6 neen, ik ben nog uw tederminnende vader. Lotje help haar. lotje. Het zal niet goed zijn, mijn heer, dat uwe dochter in uw bijzijn blijft. Ik zal haar in dit •partementje brengen 1 wallenthorst. Kom Lotje, ik zal u helpen. C Walltnthorst en Lotje dragen Elize in het apartementje —■ dus blijft JZivalm alleen) zwalm, Wel verduveld! wat was hij daar boos. Ik wou dan maar niet met hem bakkeleijen, al kon ik er vijftig gulden meê winnen, en me zou zeggen, waar haalt hij de woorden van daan, het was of het van een leijen dakje ging, nou dat zei der nog fpannen, ik wou niet graag in dien officier zijn plaats weezen, wat zal hij lelijk ftaan kijken, als hij komt en den ouwen E heer  66 ELIZE van WALLENTHORST, heer Wallentliant vind, ik wou het wel eens Zien, en tog ben ik een beetje bang om ér hij te zijn, Want de ouwe heer mocht het eens vuli.-«en. en dan kwam hij op mij af, — maar de duvel daar valt me wat in, dat is best, ik zei om het hoekje van de deur gaan (laan, en komt het er dan op aan, dan — op de loop gaan — loopje rjfet dan hebje niet. (hij lacht.') ha! ha! ha! ha! dat is mooi verzonnen —ja ja, ik bes- niet gek, en tog heb ik buiten mijn vraageboekje nooit geleezen, dus is mijn verfta.id van zijn zelve gekomen. ,— Ja, mijn Mama zaliger (dat dan al een heele verfiandige vrouw was) zeide altijd , dat ik, als ik geen edelman was, een heels goede bekwaamheid voor een domené zoude gehad hebben, want met mijn vijftien dalfde jaar kon ik het A 8 C al, en dat zeit nog al iets, dat ben al evel zoo'n negen en twintig letters, — neen — zeven en twintig, geloof' ik — nou dat is het zelve, ik wildan maar zeggen, dat ik al heel verftandig was — maar ik begin honger te krijgen (hij ziet op zijn horologie') hou jemené is 't pas half' vijf, en het begint al donker te worden — ik zei den kastelein eens om een boterham vragen, 't is al een half uur over mijn tijd. TWEE-  TONEELSPEL.