OK 63 8124     WIE IS Z Y? OF HET ONBEKENDE MEISJE.   WIE IS Z Y? OF HET ONBEKENDE MEISJE; & L T S P E L, HET HOOGDUITSCII VAN DEN HEER SCHRODER GEVOLGD. Te A M S T E L D A M, bj P1ETER. JOHANNES UYLEN BROEK. 61 D C C X C III.   ^Onder de menigvuldige toor.eeljfukken, die, meerendeéls uit 1iet Hoogduitsch overgezet, en ook meerendeéls elentlig verminkt, dagelyks in ons vaderland uitkomen, verdient dit ftuk zekerlyk gelezen, overdacht , en geJteeld te worden. Het geval is, gewigtig, en leeft -ens d.it voorbeelden en hesrfchende Zeden geen ondeugd recht, vaardigen, en dat men het zoet der liefde vruchteloos in het verleiden der onfchuld zoekt. De karakters zyn onderfcheiden, natufelyk, trachtig, en, ten einde toe, wél onderfleund. Inzonderheid zyn 'er eenige uitmuntend belangryke tooneelen in , met wier gelukkige uitvoering de fpeler vele eere kan behalen: en één Jchoon tooneel, zegti Voltaire , weegt honderd zwakke kunstplaat/en op. De vertaler vertrouwt hst oorfprongilyke niet te kort gedaan te hebben, en hoopt dus dat zyne landgenooten met genoegen dezen zynen letterarbeid zullen ontfangen. AJ PER-  PERSONAADJEN. de baron van hoogwoud. carolina,) \zyne kinderen. willem, ( walburg, kolonel. kapitein walburg, zyn neef. charlotte. laag hart. van w i l b e r g e n. Frans, knecht van den baron. Het tooneel verbeeld een aangenaam en dichtbelommerd hsch, op het buitengoed van hoogwoud.  w i e i s z y ? OF HET onbekende meisje; B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O 0 N E E L. WILLEM, DE KAPITEIN. WILLEM. Op myne eer, kapitein! gy verftaat even z» weinig het vryen als ik het vechten. Zich te verbeelden dat een jong, fchoon en bekoorziek meisje, die, let wel! myne zuster is, met zuchten en klagen in het net is te krygen; dat is belagchelyk. Eene levendige en vrolyke meid verovert men door geen kibbelaryen. Ik zeg het u noch eens, myne zuster is een meisje. DE KAPITEIN. En wel het eenigste meisje op de aarde, dat my« geluk kan volmaken. A 4 wil-  8 HET ONBEKENDE MEISJE, WILLEM. . Fn we! het eenigste meisje op de aarde, dat zich allerminst voor u fchikt. Geen Aprildag is 'zo veran. derlyk als zy. 7.y is zonderling in haar' fmaak, zönderling in hare gewaarwording-n. Vrees, befcbeidenheid . en eene zedige Ichaanue , beftempelt zy met den naam van domheid en gebrek aan fatzoenelyke opvoeding. By eene vrolyke vertelling zucht ze, by eene ernstige Iagcht ze ; zegt neen, als het ja behoort te zyn, en ja, als uien hoopt dat ze neen zal zeggen. DE KAPITEIN. Warelyk. eene voonreffelyke fchets, maar niet zeer opgefmukr. WILLEM. Dit was de afbeelding van het meisje; nu komt de uwe. Eene tusfehenfoort van lichtgelovigheid en argwaan; die gelooft als hy ewyfeien, en twyfelt als hy geloven moet; die opvliegt, zonder oorzaak, en te vreden is, zonder overtuigd te zyn; een groot kind, dat op een' dwaalweg is, altyd jammert, klaagt, en fchreit, en, met dat all', nimmer zyn oogmerk bei'eikt. DE KA PITEIN. Gy pryst my ook al te veel. WILLEM. Verbeter u, vrind! Wat drommel! de liefde, die anderszins het vreesachtigfte dier moed geeft, bewerkt by u juist het tegendeel ? Vrouwen zyn inderdaad goeir  B L T S P E L. 9 goeijelyke, fchoone fchepfeltjcs, maar niets minder dan volmaakt. De eerste wcnsch van ieder meisje is: revieren en kwaad berokkenen. Prys een meisje, en zy veracht u; betoon haar'onverfchilligheid» en zy is opmerkzaam; bejegen haar met onderwerping, en zy word uwe tirarïnes; doe haar bemerken dat zy lelyk of onnoozcl is, oogenblikkelyk zal zy in drift ontbranden om u te bekoren, en alles aanwenden om u aan haren zegewagen te ketenen. II E KAPITEIN. Toegevendheid en onderwerping vallen dus geheel buiten uW plan ? WILLEM. Wel zeker. In hare plaats ftcl ik onbefcbaamdheid en tegenfpraak. Deze beide eigenfciiappen, ter rechter tyd in het werk gefield , voeren in één uur meer uit, dan de groot fte befeheidenneid in jaren zal doen. DF. KAPITEIN. 't Kan zyn, Willem! dat 'er eenftémmigheid in uwe woeste muzyfc is; miar, ik heb zolang op den ouden toon gezongen, dat ik iny met eênen nieuwen niet kan vereenigen. WILLEM. Nu, droefgeestige, opgefloten nachtegaal! zing den ouden toon. Ik fta ongevangen op de kooi en zal uwen zang bezielen. AS D2  io HET ONBEKENDE MEISJE, de kapitein. Denkt gy dat uwe zuster geen verftand heeft ? willem. Neen, dat denk ik niet. de kapitein. Hoe zal ik dan haar gedrag te mywaart met hare vernedering tot een infekt, als Laaghar:, famenknoopen ? Is zulk een onbefchaamde, gemeene jonge haai' omgang waardig ? w i„l l e m. Dit is juist een bewys dat zy verftand heeft. Een meisje werkt altyd met oogmerk. Als zy met een' zotskap verkeert, dan is het zeker om een' ander' te nekken. de kapitein. Zeer verpligt. willem. Bovendien heeft een zotskap verdiensten. Hy maakt meer grimatfen dan haar aap; babbelt meer dan haar papegaai: vleit meer dan haar fchoor. hondje ; liegt meer dan hare kamenier; en heeft meer vernuft en vrojykheid dan haar kapitein. de kapitein. Laat ons hiervan zwygen, om van u te (preken. Hoe ftaat het met Charlotte ? willem. Recht zo: nu is het myne beurt om zedenlesfen te hooren. Doch^ ik had liever dat gy my hielpt. de  B L T S P E L. ii DE KAPITEIN. Zyn 'er zwarigheden ? WILLEM. Bergen van zwarigheden! Wy zullen ze zeker niet kunnen 'flechten; maar ik zal ze beklimmen: daar (laat myn moed my borg voor. DE KAPITEIN. Charlotte is maar een meisje, Willem! WILLEM. Naar den uiteriyken fchyn. Maar wanneer men haar ter degen belchouwt, zo heeft zy, behalve hare ftyfhoofdigbeid, niets van hare kunne. Ze is fchoon, zonder dat zy 't weet: geestig, zonder dat zy 't wil zyn; levendig, zonder zotterny; edel, zonder hoogmoed; teder, zonder zwakheid; zy bezit... DE KAPITEIN. Duizend deugden, die gy wilt bederven. Loop, gy zyt een duivel. WILLEM. En gy een uitmuntende vertrooster! DE KAPITEIN. * Als zy, gelyk gy verzekert , van edelen huize is, waarom wilt gy de deugden, welken gy uwe meesteresfè wilt ontrooven , in uwe huisvrouw niet eerbiedigen? Kom, gy moet in het huvvelyk treden,' Willem! WILLEM. En my overmorgen aan haren kousfenband op-; knoo-  *a HET ONBEKENDE MELSJE, knoopen , om hare verdiensten met den weduwen* ftand (tredend te beloonen? Neen, vrind ! eer ik zo verre kom, moet ik ten minste een haif dozyn niales de Pamela lezen. Maar, vrindelyke raadgever! hoe zou ik het bellen, indien zy niet van geboorte, en als eene verlatene, weggeftoorene,, bare goede opvoeding alleen aan het geval verfcbuldigd ware? de kapitein. In dat geval veradelt hare ziel zelve hare onbekende geboorte. Gy zult her genoegen finaken haar tot een' rang te verhellen , dien zy tol eer zal vertrekken. Gy behoeft uw vermogen niet te vermeerderen. Offer dus uwen ydelen hoogmoed aan het noodwendig geluk op. willem, fchimpeiid. Wel, gy denkt zeer verheven, en dus zoude ik in allen geval moeten trouwen; niet waar? d r kapitein. Als het een deugdzaam meisje is, ongetwyfeld! Is uw eerste bericht echter een bloot verdichdè!, zeg my dan voor de vuist, wie het me'sje eigeritlyk is ? w i l l e m. Zy is eene zuster der bevalligheden; ?e is uit den hemel gedaald, van de zephyrs opgewiegd, en van de godinnen gezoogd. Apropo, kapitein ! my dunkt dat uw oom niet onverfchillig tegen haar is. Hebt gy het niet opgcme.iu? d E  B L T s P E L. rS de kapitein. Myn oom is over die dingen heen, dat zweer ik u; 't kan zyn oogmerk zyn om aanflagen te verhinderen , maar hy fielt ze zelf niet in het werk;, dat verzeker ik u. willem. Daar komen onze oudjes. Laat ons hen uit dea weg gaan. de kapitein. Ik heb uwe zuster noch niet gezien. willem. Wel loop en. zie haar, en kibbel en vertwyfel weder een beetje. TWEEDE T O O N E EL. hoogwoud, walburg. hoogwoud. 'Zjo als ik zeg, heer kolonel! myn zoon is een hongerige gier. Zal ik hem toelaten het onnoozei duifje te verfcheuren ? walburg; Wees gerust,, lieve vrind ! De opwelling der jeugd, het vuur der hartstogten, de toegevendheid, die gy altyd voor hem over had, deze alten verontfchuldigen zyne gebreken. Zodra de reden' over de zinnen zegeviert, dan denkt hy edelmoedig; bovendien fta ik u borg voor Charlotte. Z> is  14 HET ONBEKENDE MEISJE, is niet in (laat om ongevoelig te zyn voor het geen zy u, ja zichzelve verlchuldigd is. hoogwoud. Hoor, waarde kolonel, ik ben tegen haar niet ingenomen. Zy is' een lief, goed, zagtaartig, en wélopgevoed meisje. Ik bemin de fchoonheid, inaar noch meer de deugd ; als het echter op trouwen aankomt, dan gebeurt het dikwyls, dat men de beste dingen te duur betaalt. Een weinig geld verfiert de fchoonheid, en geeft de deugd middelen om. haar vermogen te oefenen j maar dat is iets, waarover myn wilde jongen zich niet bekommert. ' walburg. Even zo min bekommert hy zich over 't buwelyk. Zyne zucht tot vrvheid, en de oprechtheid van Charlotte moest u gerust Hellen. Spreek ondcrtusfehen met uw' zoon ; doe een naauwkeurig onderzoek naar de familie en onhandigheden van zyn minderjarig meisje. Als zy, gelykuw zoon verzekert, van geboorte is, en middelen heeft, dan behoeft men 'er geen geheim van te maken. Tracht hy de opheldering te ontwykcn, dan moet gy de geheele vertelde historie als een verdichtfel houden, om zyn oogmerk te verbergen; en wees in dat geval op uwe hoede. hoog wo u d. Dan gelooft gy dat 'er tusfehen hen beiden noch niets is voorgevallen ? WAL-  B L T S P E L. 15 WALBURG. Op myne eer, Charlotte is zo deugdzaam als beminnenswaardig. Echter moet ik u voor de vuist bekennen, dat de zaak my geheel onvvaarfchynelyk voorkomt. Hoe toch kon een flervende broeder een zo fchoon, wélopgevoed, ryk weeskind aan het opzigt van een' jongeling toevertrouwen ? Hy was zyn vrind ; dus wist hy , hoe de wildzang over de vrouwen denkt. Hy brengt haar midden in de nacht in uw huis; en, federt zy hier is, heeft zy noch gefchreven, noch iemant harer kennisfen gefproken. Met zulk eene opvoeding, zonder magen, vrinden, of bekenden, als een ring, die van de algemeene keten losgerukt is, in de wyde waereld te zyn, dat is vreemd, zeer vreemd. HOOGWOUD. Dat is ook vreemd. WALBURG. Ik weet niet waarom ik zo veel aandeel aan dat lieve kind neem; gisteren echter kon ik my niet onthouden, haar gedeeltelyk mynen argwaan te openbaren. Ik beloofde, ja zwoer zelfs, haar geheim niemant te ontdekken, doch by ieder antwoord vermeerderde myne twyfeling ; zy bloosde, zy weende ; en echter wil ik 'er myn leven onder verpanden, dat het tranen der onfchuld waren. HOOGWOUD. Wy moeten vol/trekt achter het geheim komen. WAt*.  i6 HET ONBEKENDE MEISJE, walburg. Zekerlyk. Misfcftien hebben wy reeds veel te lang getoefd. Misfchien wanhoopt reeds 'eene moeder over het verlies van haar kind, en fineckt, onder het wringen harer handen, den hemel om ftraffe over den fchaker. De liefde kan ook een deugdzaam meisje op eenen dwaalweg brengen. HOOGWOUD Ja wel, ja wel ! in myne jeugd ben ik ook een paar maal verdwaald , en... maar ik zie mynen zoon. WALBURG. Des te beter. Hoor hem uit, maar zonder dairtoe voorbereid te fchynen Hoe fterker uw aan. drang is, des te meer zal hy op zyne hoede zyn. Vaar wel! HOOGWOUD. De duivel hale dien wildeman ! men verlangt naar jongens,... de meisjes zyn duizendmaal beter; want men weet in 't geheel niet hoe men de fpringers regeeren zal. DERDE T O O N E E L. HOOGWOUD, WILLEM. Willem, zonder zyn' vad:r te zien. Liefde zweeft, op zephyrs vlerken, Als een vlindertje, om en om. Jong.  B L T S P E L. i7 Jongling! laat u niet beperken Door de vrees voor d' ouderdom. . Volg verheugd den dartlen vlinder; Stel daarin uw boogften roem: Zweef en fladder hier en ginder: Zuig het zoet uit bloem by bloem ! h o o g w o o d. Maakt gy vaerzen, Willem ? denkt gy uwe inkomsten daardoor te vergrooten ? willem. Scherts niet, vader! 't zyn tegenwoordig flechte tyden. Als gy de goedheid niet hebt, om ze door eenige honderd dukaten te verbeteren, dan zoude ik wel gedrongen zyn uwen naam eene klad aan te wryven , en poëet te worden. hoogwoud. Dewyl gy juist- van geld fpreekt, Willem! zo zeg my, hoe denkt gy het kapitaal van uwe minderjarige te berieden ? in de bank van Amfteldam zal wel het veiligst zyn. willem, verlegen. In de bank? hoogwoud. Ja, dat is myn gevoelen. Myn kasfier komt dezen namiddag hier; fpreek 'er dien over. willem , ter zyde. Dat kapitaal zou weinig opbrengen. hoogwoud. Gy geeft geen antwoord! Zyt gy ilom ? B wil-  M HET ONBEKENDE MEISJE, Willem, meer verlegen. Maar, vader., zeker., wat myne minderjarige betreft., doch, niet genoegzaam... en, voor -bet overige, gelyk gy weet... Maar, zo bet gefchieden kan... Uw kasfier komt van daag noch hier? hoogwoud. Neem den tyd om my te antwoorden , Willemgy drukt u zeer onduidelyk uit. willem. Neen, vader: uw voorlag behaagt my • 't fs zeer goed bedacht... 7cker «_ lil • ^Ker... hCt voordee van myn we&kind vereisebt... maar 7 ••• maar, nochtans zoude n;n bet iS-eene aanzienelyke fom... Hebt gy Cbarlottes broeder gekend , vader ? hoogwoud. f> Neen ! willem, ter zyde. Ik ook niet. Overluid. Hoe! hebt gy dien niet gekend ? ach, het was een hupfche jonge, zo opgeruimd, zo fpraakzaam zoude u menig vrolyk uur verfchaft hebben Heb ik u niet een zy'n'è'r byfehriften voorgelezen» Jantmér was het, dat by zo verzot was 0p het fpel, anders was hy het vermaak van aile gezellcftappen. Hy kon ieder een' naarbootfen... Maar geen ekonomie... „;ct de m;nste ekonom;e ; duizend dukaten met niet meer bekommering uit, dan een' enkelen. HOOG-  B L T S P E L. 19 hoogwoud. Gaarne wenschte ik den naam van dien voortreffelyken mynheer Spilpenning te weten. willem. Hoe! weet gy dien noch niet? baron Lenfen. hoogwoud. Lenfen? fierven wil ik, indien ik hem ooit heb hooren noemen. willem. Dat verwondert my zeer. ho 0 g-w oud. Waarin beftond zyn vermogen ? willem. In drie landgoederen, waarvan 'er twee niet veel te beduiden hebben. hoogwoud. Zo! Hoe heet het voornaamfte ? willem. Het voornaamfte ? ó Vader, de aankoop van dat goed was eene zyner grootfte dwaasheden. Hy kocht het van den, graaf... ik heb zyn' naam vergeten... voor een tonne gouds, en het is, op myn woord, naauweiyks de helft waardig. In het kort, door zyne verkwisting , door zyne dwaasheid , is zyne nalatenfchap zo verftrooid , zo verward , dat ik 'er bezwarelyk kan uitkomen. Ter zyde. Verwenschte vragen! B 2 hoog- hooc  2o HET ONBEKENDE MEISJE, hoogwoud. Noem my (lechts eenigen zyner bloedverwanten en vrinden : misfchien ken ik ze dan. willem. Zyne bloedverwanten'!1 en vrinden? Ach, lieve vader, dat is flecbt volk. Allen (pannen zy tegen myne minderjarige (amen. De eenige verftandige daad, die haar broeder ooit heeft uitgevoerd, was, dat hy, dervende, my tot haren voogd aanftelde, om haar aan het gezag dier elendigen te onttrekken. Myn beste Willem! zeide hy, terwyl hy my de hand drukte: ik bezweer u dat gy dit onfchuldig meisje van hare bloedverwanten moet verwyderen! Daarom wilde ik om al het goed der waereld niet dat iemant haar verblyf ontdekte. h o o g w o u d. Wees niet bevreesd: wy waren zeer zorgvuldig. Maar, de namen der landgoederen, en waar zy gelegen zyn, wilde ik gaarne weten. willem. Hare landgoederen.. . zyn landgoederen... of niet... 't Verfchcelt my niet, al verzonken ze op dit oogenblik. hoo gwoud. Ben je gek ? Waarom ? willem. Zy zyn in handen van een' fchelm. h o o c, w o u d. Dus verpand. Waar woont die fchelm ? wil-  B L T S P E L. 21 WILLEM. Wierd het recht gehandhaafd, dan behoorde hy nergens fchuilplaats te vinden. De fchurk heeft een huwelykskontrakt gemaakt, benevens het geheele kapitaal van Charlotte tot rouwkoop, indien zy hem niet trouwt. HOOGWOUD. Maar, voor den drommel, hoe heet hy ? of heeft hy geen naam ? WILLEM. Noem hem zo gy wilt: de fchandelykfte naam is noch te goed voor hem. Maar, vind ik hem, dan zal hy weten, dat ik myne voogdy niet onwaardig bekleede. HOOGWOUD. Hoor, Willem, dit alles gelykt zo naar een verdichtfel, als een druppel water naar een' anderen. WILLEM. Hoe, vader ? HOOGWOUD. 't Is alles logen, bedrog , fchurkery. Willem, als gy de dochter van een' eerlyk' man had vervoerd. .. WILLEM. Dan zou ik haar by u te huis hebben gebragt... ender uwe oogen , om in myne oogmerken en haar bezit niet geftoord te worden. Waarachtig, vader, B 3 als  aa HET ONBEKENDE MEISJE, als dat waar was, dan had gy uw geduld aan het opvoeden van een' zot hefteed. HOOGWOUD. Deze eemge omftandigluid rechtvaardigt u... ten minste voor een gedeelte. Maar, pas op, Willem! ik zal uw geheim doorgronden, eer gy. het meent, cn dan... ik zeg niets meer.- Jk vrees dat gy een groote guit zyt, Willem! v i e r d e t o o n e e l. WILLKM. Hy is my op het fpoor. Misfchicn heeft Charlotte my verraden ? neen : zy zal haar woord niet breken. Maar, ik wil nerven , zo myne onbefcheiden zuster my dit niet gebakken heeft. Ik zal bare list voorkomen. Laaghart moet my helpen; hy is een gek, en alle gekken beminnen het bedrog, en verheugen zich in wanorde. v t f d e t o o n e e l. WILLEM, CAROLINA. CAROLINA. Zjq diep in gedachten , broeder ? welk eene deugd is nu het voorwerp uwer bepeinzing? WILLEM. Het geduld. Een man, die uwe kunne aanhangt ,  B L T SPEL. 23 hangt, moet het geduld zeker leeren kennen, het zy dan door eene gade, door eene zuster, of door eene meesteresfe. CAROLINA. 't Is de noodzakelykfte aller deugden. Charlotte kan 'er u beter in onderrichten dan de grootfte onzer filofofen. Zy zal uw verftand overtuigen, zonder uwe ziel met hoop te voeden. WILLEM. Gy volgt een' anderen leertrant, zuster! Eerst geeft gy hoop , en dan volgen uwe lesfen over het geduld. Ik wou wel eens een' waarzegger vragen, waartoe de koketten gefchapen zyn. CAROLINA, Ben ik 'er eene? WILLEM. Daar beware u de hemel voor! CAROLINA. Nu , zonder by een' waarzegger te gaan , zal ik' het u leeren. Even als nagemaakte vrucht om de fnoeperige mosfehen te bedriegen , zo zyn de koketten gefchapen om de lusten van gekken en onbefchaamden gaande te maken en te beguigche lei). Kan men nu wel ontkennen dat de natuur zelve haar gevormd heeft, ten einde zulk een redelyk en noodzakelyk doelwit te bereiken ? Nu, zeg my eens, broeder, tot wat einde een losbol gefchapen is? B 4 W I L-  24 HET ONBEKENDE MEISJE, WILLEM. Ben ik 'er een ? CAROLINA. Daar beware u de hemel voor! WILLEM. Wat verftaat gy door een' losbol? CAROLINA. Daarover is ons geheele huisgezin het reeds eens: een' mensen, die alle meisjes naloopt, zonder zich, redelyk, aan een te verbinden. WILLE M. Goed, dan moet ik u zeggen , dat, zo een kokette in de zedelyke waereld noodzakelyk is, dan is het een losbol ook. Gelyk het eene dier het andere verflind , zo is een losbol ten verderve der koketten gefchapen. Op zyn aanblik verliest zy hare vermogens en valt in zyne armen ; even gelyk een betooverde vogel in de kaken cener flang. CAROLINA. Is 't waar? welk een geluk voor my zulk een' broeder te hebben ! WILLEM. Dank den hemel daarvoor op uwe bloote knieen, anders waart gy verloren. Wy zyn éénfoor.tige wezens , Carolina. Ik ben een losbol, en gy zyt eene kokette. Maar weet gy waarin bet geheele onderfcheid tusfehen ons bcfijaat ? Ik draag een' hoed, en gy draagt een kapfel; voor 'c overige zyn wy volkomen gelyk. CA-  B L T SPEL. 25 C A RO LINA. Bewys my dat eens. WILLEM. Het vergenoegen is ons gemeenfcbappelyk oogmerk. Maar de vrouwen zyn bang dat zy gelasterd zullen worden; de vrees onderdrukt hare begeerten ; zy zyn gedwongen, zich met het vruchteloos tyd verdryf te vermaken van eenen eerlyken man in eenen domkop te herfcheppen; terwyl zich de losbol bevlytigt uit een dom vreesachtig meisje een luchtig, vernuftig en vrolyk wyf te vormen. Vaar wel! ik ga naar Charlotte. CAROLINA. 't Is jammer, niet waar, dat zy ook geen kokette is ? WILLEM. Waarachtig niet. Haar te veroveren zou my dan veel te gcmakkelyk vallen, om my beftendig te maken. CAROLINA. Gy kent uwe waereld, broeder. WILLEM. Daar komt kapitein Walburg. Wy zullen onze roeping vo'gen, zusje! maak hem tot een' rechten domkop, en ik zal Charlotte wys maken. Wy zien -elkander ras weder; dan zullen wy eens zien, wie 't meest gevorderd is. CAROLINA. Ik wed dat ik het van u zal winnen. ' B s WIL-  26 HET ONBEKENDE MEISJE, willem. Dat vrees ik ook. ZESDE T O O N E E L. carolina, de kapitein. de kapitein. Ben ik eindelyk zo gelukkig u alléén te ontmoeten ? carolina. Schielyk, heer kapitein , zeg my of gy een losbol zyt? ik wenschte het uit al myn hart. de kapitein, verbaasd. Dat is een karakter dat zeer we'nig hoogachting verdient... Maar, waartoe deze vraag, freule 1 carolina. Omdat myn koketfchap my verveelt en myn broeder my onderricht heeft dat een losbol my in één oogenbük kan herfcheppen. de kapitein. Ik wil alles worden wat u behaagt. carolina. Stel eens dat gy een losbol waart, wat zoud gy my zeggen ? de kapitein, haar de hand kusjchende. Isiets, freule ! maar... C A  B L T S P E L. 27 carolina. Ik geloof dat gy niet wys zyt. Ik wil flecbts weten, hoe gy my zoud toefpreken. de kapitein. Ik zoude u duizendmaal herhalen : dat ik u aanbid ; dat ik alleen leve, alleen ademhale, om u te beminnen; dat myn eenigste geluk bcftaat in te hopen dat gy myne liefde met wederliefde zult beloonen. carolina. Dat gaat goed. Hoe verder ? de kapitein. Dat uwe ketenen my aangenamer zyn , dan myne vryheid; dat één oogöpflag', één lagchje, myn geluk vermeerdert. carolina. Bravo ! Noch verder. de kapitein. Laat af met fchertfen. ó Myne lieve Carolina! hoe is het mogelyk dat gy vermaak fchept om een hart te doen lyden , dat u zo oprecht bemint ? carolina. Ha, ha! nu word het gefprek recht fentimenteel. de kapitein. Indien gy myne hartsgefteldheid kende... carolina. Hartsgefteldheid! dat behoort, geloof ik, tot de ontleedkunde. Nu, ga voort. d e  28 II ET ONBEKENDE MEISJE, de kapitein. Die toon, freule , is u niet eigen. Zou v/el.. ? carolina. Argwaan ? goed ! het belang vermeerdert. de kapitein, verdrietig. Verdien ik zo behandeld te worden? carolina. Toorn ? noch belangryker. de kapitein. Ik heb u meer niet te zeggen, freule; mogelyk bezit een ander de gave... caüolb'a, Jaïóezy ? alle mogelyke trappen van gevoeligheid! VoortrefTelyk! de kapitein. Verdien ik dus feherp befpot te worden? carolina. Die gedachten kan men in vaerzen brengen. Ik laat myn leven voor de dichtkunst. Maakt gy goede vaerzen, mynheer Walburg ? de kapitein. Het fpel duurt te lang. Myn geduld is ten einde, freule. carolina. Hoe, kapitein? hebt gy dan tot hier toe niet in ernst gefproken ? Hemel! hoe gemakkelyk valt het den mannen een onervaren, lichtgelovig meisje te bedriegen 1 D E  B L T SPEL. 29 de KAPITEIN. Wilt gy my toeftaan u ■ eene ernstige vraag te doen ?- CAROLINA. Eene langwylige, wilt gy zeggen. Nu ja! ik ben heden morgen de toegevendheid zeive. DE KAPITEIN. Zal ik dan eeuwig uwe fpeelpop zyn ? Heb ik geen genoegzame proeve van tederheid en onderwerping gegeven' Wilt gy noch den tyd niet bepalen om my den gelukkigiten der menfehen, uw' gemaal, te maken ? carolina. Lr'eve hemel ! wat zonderlinge vragen doen de mannen.niet al ! hoe kan ik van daag bepa!en,wat ik over tien jaar zal denken ? de kapitein, buiten zichzeiven. Dit antwoord is my genoeg. ZEVENDE T O O N E E L. CAROLINA, DE KAPITEIN, LAAGHART. I.AAGtlART. Uitmuntenden goeden morgen , uitmuntende freule; Goeden morgen, heer kapitein ! By alle godheden der liefde! fints de gelukkige bewoners van Edens lusthof, bragt de natuur nimmer volmaakter paar te voorfchyn. C A-  30 HET ONBEKENDE MEISJE, CA R OLINA. Gy komt juist van pas, mynheer Langhart! Ik bid u , vermaak my wat, want ik fterf van verveling. LAAG HAR T» Gy fpofc DE K A PITEIN. Nu ? LA AGHART. Wat belieft u ? DE KAPITEIN. Vermaak ons wat L A A G H A R T. Ik? DE KAPITEIN. Ja, voor den weergaê! Heeft de freule 'er u niet om verzocht ? LAAGHART. Maar, wat denkt gy , mynheer! ben ik..? DE KAPITEIN. Ik zeg u , maak wat gekheid , of, zo waar ik leef, ik zal ernst maken. Hoe! zyt gy zo onbeleefd , daar de freule u bid ? Jk heb reeds fints een uur hier voor gek gelpeeld , zonder dat zy my 'er om verzocht. Carolina lagcht. LAAGHART. Zy lagcht; zy lagcht, kapitein. Gy heb uw oogmerk bereikt; zy lagcht bartel)k. AG T-  B L T S P E L. 31 AG T S T E T O O N E E L. carolina, de kapitein, laaghart, willem. willem. "VVar is hier te doen ? de kapitein, Die onbeleefde vlegel weigert eene dame te gehoorzamen en grap;es te maken. laag II a n r. Gy komt recht ter fnede, lieve baron! w i l l e m. Gy zft ontfteld , Laaghart ! hebt gy den kapitein vertoornd ? laaghart. Gantsch niet, gantsch niet. carolina. Maar, Laaghart, ik ben boos op u. laaghart, Gy,myne godesl'e? zekerlyk wegens myne onbeftêndigbeid. Gy hebt recht; ik beken fchnld. De zen winter heb ik onrzngcbelyfc veel onheil in de huishoudens bewerkt. Ik heb vaders bedrogen, mannen bedroefd, minnaars wanhopig gemaakt. Ik voorfpcl zeer kwade gevolgen: moord, dooddag, en diefgelyken. De ftorm brult, en perst de onweêrWoïkcn Tarnen ; de donder leeit, en mag uit- bars-  32 HET ONBEKENDE MEISJE, barsten waar by wille: ik fta zo vast als een eik in het woud. CAROLINA. Het is tyd dat gy een einde maakt aan alle die zotternyen. Ik zal u eene vrouw noemen, die uwe keuze dubbel waardig is. Hoor eens. Zy zegt hem iets in Jhlte. WILLEM. Waar denk gy op, kapitein ? DE KAPITEIN. Op myne dwaasheid, dat ik my aan een' zotskap geërgerd heb. LAAGHART. Jiy alle liefdegodinnen , dat gaat te verre ! Eeuwig moge ik van alle gunstbewyzen der bevalligheden verltoken zyn , eeuwig alle aanfpraak op de gunst der fchoone kunne verliezen, indien zulk een fiofvezeltje my eenige tederheid kan inboezemen. WILLEM. Nu , wie heeft zy u voorgellagen ? LAAGHART. Het hatelykst fchepfel der waereld : de langlyWge freule Van Naaldwyk. Ik weet wel dat dat mormeldier op my verliefd is. Zy dood my met minnebrieven , zoekt my op , vervolgt en martelt my met hare hersfenlooze teergevoeligheid. Zuchtende, zegt zy : Myn lieffic Laaghart, hoe gelukkig zoude ik wezen , my een' gantfehen dag in uw aanfehyn te kunnen verliezen! Dan fcheurt zy hare geweldig  B L T S P E L. 33 dig groote oogen open , vat myne hand , en wil my niet loslaten. Ik ruk my van haar af, en (luip in eenen anderen hoek der ftad , om hare vervolging te ontgaan. carolina, ter zyde. Die onbefchaamdc zot! Overluid. Welk eene losheid ! welk eene aannemclykhcid! Niet waar, mynheer Walburg, men kan onmogelyk meer verftand hebben dan Laaghart. de kapitein. Ik ben by uitftek verwonderd over zyne befcheidenheid. laaghart. Loop ! befcheidenheid is nergens nut toe. carolina, ter zyde. Hy is toch onverdragelyk. Overluid. Wilt gy met my gaan, kapitein? kapitein, haar de hand reikende. Welk eene vraag! laaghart. Ik ga ook meê. c a r o li n a. Neen; neen. willem. Blyf, Laaghart; ik moet u (preken. laaghart. Ik ben wanhopig dat ik u niet mag volgen. C de  34 HET ONBEKENDE MEISJE, DE KAPITEIN. Als gy grapjes moet maken, zal ik u roepen. NEGENDE T O O N E E L. WILLEM, LAAGHART. WILLEM. Ik heb uw' byftand noodig, Laaghart! Ik weet, gy zyt niet een van die gekken, die al te naauvv gezet zyn. LAAGHART. Ach, myn lieve baron, gy miskent my zeer. WILLEM. Alle gekheid ter zyde, ik ken u wél. Gy zyt tamelyk van de hoogachting uwer medeburgeren uitgefloten. Maar ik mag u noch al wel zetten. Gy zyt arm. Gy hebt misfchieiï dit oogenblik honderd dukaten noodig; zie, daar zyn ze. LAAGHART. Gy zyt zeer verpligtend, beste vrind! ik ben warelyk in grootc verlegenheid. By neemt de beurs aan. Ik dank u. Nu fpreek. Maar van geen tweegevecht: ik bemin myne medeburgeren en gehoorzaam 's lands wetten. WILLEM. In 't vechten zyt gy niet zeer bedreven, dat weet ik maar in 't liegen ? LAAG-  B L T S P Ê L.- 35 laaghart. Zonder wcéïgaê. Daarin is myn man noch niet gevonden, ik heb , niet vergeefs, zo lang met dames omgegaan. will v. m Hoor toe. Het lehoonc beminnelyke meisje, wier voogd ik heet, heeft zo veel vermogen op myn hart gekregen, dat ik, zonder haar te bezitten, niet langer leven kan. laaghart. • Ei!,';..' bfiBflvd tJfetlOS ,"m ■'■ oteïO willem. Laat my uitfpreken. Een zonderling geval voerde", vóór drie maanden, dat engelachtig meisje in myne armen. In één zelfde oogenblik gevoelden wy wederzydsch liefde. Daar ik, in de haasten verwarrins, midden in de nacht, niet wist Waar ik haar eene vryplaats konde bezorgen, gaf my de duivel in, haar naar dit verwenschte huis te voeren; waar ik onophoudelyb van den ouden jaloerfchen kolonel word befpied. Even Zo zeer verveelt my de koele zedenkunde van onzen kapitein, de neuswyzö nieuwsgierigheid van myne zuster, en de kwalyk aangewende zorg van myn' vader. Ik moet myn oogmerk laten varen, of met haar in den echt treden. laaghart. Eene bedroefde keuze, voorwaar! Men Zoeks haar hier van daan tc pakken. Cs w i l-  36 HET ONBEKENDE MEISJE, WILLEM. Dat is myn gevoelen ook; maar, op wat wyze? LAAGHART. Zyt gy haar voogd niet ? WILLEM. Gantsch niet. Zy heeft my zekerlyk moeten beloven my zo te zullen noemen, en ik geloofde, onder dien titel, met haar naar welgevallen te kunnen handelen. Maar, de vrindfcbap , die myne zuster voor haar beeftj werpt alle myne aanflagen overhoop; en , zonder byftand van een* eeriyk' man, als gy, loopt Charlotte met my gevaar van in onfchuld óm te komen. LAAGHART. Dat zou jammer zyn 1 hm! hm... Op myne eer, ik weet 'er wat op. Stel u gerust, wees vrolyk, en opgeruimd. Binnen één uur is hier alles in de war. Ik wil een vuurtje Itookcn, en , onder het uitbarsten der vlam aan alle zyden, u Charlotte overleveren. WILLEM. Hoe, allerlief/te Laagbart? LAAGHART. Zorg niet. De myn is gegraven ; ras zal zy fpringen. Zyt gy uw woord voor van middag kwyt ? WILLEM. Neen. LAAG-  B L T S P E L. 37 LAAGHART. Dan zal ik de eer hebben om in Het Gulden Vlies uw gast te zyn , en u myn plan mede te deeien. Vaar wel, ik maak ftaat op u. Einde van het eerste bedryf. C 3 TWEE-  38 HET ONBEKENDE MEISJE, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. carolina, charlotte. charlotte. Gy moogt zeggen wat gy wilt, gy bemint den kapitein Walburg. carolina. ]k bemin hem ? wie heelt u dat gezegd ? charlotte. De moeite, die gy aanwend om hem te kwellen, en uwe oogen. carolina. Myne oogen ? Ei, zeg , in 's hemels naam, hoe zien myne oogen 'er toch uit ? c h a r lotte. Juist als de oogen van een verliefd meisje. ■ . Ach, lieve Carolina, ik heb myzelve reeds eenige malen in den fpiegel met zulke oogen verrast, en myn hart beefde. CAROLINA. Daar ziet gy van welk een verfchillend karakter wy zyn. Gy bemint een' uitfporigen jongeling, in wiens byzyn gy fiddert, en voor uwe eigen zwakheid beeft. Ik, daarentegen, heb een' kloeken krygs- man  B L r S P E L. S9 man in myne ketenen, dien één myner oogwenken doet fiddercn. Beiden volgen wy bepaald^ grondregels. Uwe zwakheid maakt u behoedzaam, en myne fterkte ftelt my buiten gevaar. Maar als ik u eens in alle oprechtheid verzeker, lieve Charlotte, dat, een weinig lichtzinnigheid ter zyde, myne handelwyze jegens den kapitein op reden gegrond is... CHARLOTTE. Op reden? CAROLINA. Ja, op reden. Als ik hem beter behandelde dan zoude ik my van eigenbaat verdacht maken. CHARLOTTE. Eigenbaat? Geboorte en middelen zyn gelyk. CAROLINA. Middelen niet. Kort na de verbanning van den kolonel, het gevolg van een tweegevecht, ftierf de vader van den kapitein in den armmoedigften toeüand. Myn vader nam , uit achting voor zyn' vrind, den zoon tot zich, cn deed hem met my en myn' broeder opvoeden. Naauwelyks tot mannelyke jaren gekomen , maakte hy my zyne liefde bekend , en, fchoon hy my niet onvcrfchillig is , heb ik echter, uit trotschheid , zotheid, of eigenzin, myn gevoelen voor hem verborgen. Vóór drie maanden verwierf de kolonel genade, en wierd in het bezit zyner goederen herfteld. Zyn neef, nu een ryke erfgenaam, is verre boven myne hoop. C 4 Heeft ■  40 HET ONBEKENDE MEISJE, Heen: dwaasheid myne eerste neigmg beftierd, thans behcerscht my de reden. Als ik hem nu myne tederheid liet bemerken , zou by kunnen denten , dat ik hem voorheen om zyne armoede had veracht. Neen : hy kan noch wat wachten. CHARLOTTE. Zyt gy dan zo ftêrk overtuigd, dat hy fiandvastig blyven, en, uit vertwyfelmg, Zyn oog op geen ander voorwerp vestigen zal? CAROLINA. Ik ken de mannen al te wél, dan dat ik zulks zoude vreezen. Hoe meer men hen kwelt, hoe kwalyker men hen behandelt, des te zagter worden zy. Zy zyn de wilde dieren gelyk, die men door honger tam maakt. CHARLOTTE. Zyn alle mannen zo? CAROLINA. Gy vraagt zo ernstig, dat ik myn leven verbeure, zo gy niet wenseht, dat ik myn' broeder daarvan uitzondere. Charlotte, lieve Charlotte.' wees op uwe hoede. Hy is door honger noch vrees te temmen: wie hem betrouwt, maakt den vos tot voogd over de duif. CHARLOTTE. 'Ondanks zyne wildheid,' zal myn hart nooit voor een' ander (laan. Bovendien ben ik hem veel, zeer veel fehukiig. CA-  B L T SPEL. 41 carolina. Zo veel te erger, vripdin ! Volg myn' raad ; neem den kolonel, en zeg uwen gevarelyken voogd vaar wel. charlotte. Kwel my toch met den kolonel niet. Ik zweer u, hy heeft niets met my uitflaan. Zyn mensen- ■ lievend hart neemt aandeel in de zonderiinge gevallen myn levens. carolina. Ja, gy hebt gelyk : jeugd en fchoonheid zyn zonderlinge gevallen. TWEEDE T O ONE EL. carolina, charlotte, frans. frans. Een brief voor u, freule! carolina. De hand ken ik niet. Zy leest den brief en word meer en meer ontroerd. charlotte. Gy verbleekt. Eene kwade tyding ? carolina. De fchnkbarendltc tyding van geheel de waereld, zo zy waar is. charlotte. De hemel geve het tegendeel. C 5 ca-  4a HET ONBEKENDE MEISJE, carolina, tegen Frans. Van wien ontfingt gy dien brief? frans. Van een' onbekenden. carolina. Is hy noch hier ? frans. Neen: hy ging fchielyk weg, en zeide dat hy geen antwoord noodig had. carolina. Denkt gy dat gy hem zoud kennen, als gy hem weder zaagt ? f r a n s. * Ja. carolina. Waar eet myn broeder ? frans. In Het Gulden Vlies. carolina. Is Laaghart by hem ? frans. Zy zyn famen van hier gegaan. CAROLINA. Loop heen. Verzoek hen beiden, uit mynen naam, hier te komen : ik heb hen iets gewigtigs te zeggen. Frans vertrekt. charlotte. Wat beduid uwe verlegenheid ? CA-  B L T S P E L. 43 CAROLINA. Zeg my oprecht, Charlotte .. maar, neen: waarom zoude ik u bedroeven ? ik doe dwaas: ik neem de zaak te ernstig op. CHARLOTTE. Gy maakt my achterdochtig. Ik bezweere u, liefde vrindin... maar ik wil in uw hart niet dringen : uwe achterhoudendheid overtuigt my, dat ik te fterk op uwe vrindfchap gebouwd heb. CAROLINA. Laat die gedachten varen. Ik bemin u; ik zal niet ophouden u te beminnen. CHARLOTTE. Vereer my dan met uw vertrouwen. CAROLINA. Zeg my... Verfchoon % my , myne beste Charlotte... Maar ja, gy wilt dat ik fpreke: is 'er in uw leven iets dat u zou kunnen doen blozen, wanneer het bekend ware ? CHARLOTTE. Als de brief tot deze vreemde vraag aanleiding geeft, zo vergun my dat ik hem leze! CAROLINA. Dat kan, dat mag ik niet doen. Wees gerust. De brief vervat in waarheid niets , dat uwe of myne aandacht verdient. CHARLOTTE. En echter verontrust hy u? C A-  44 HET ONBEKENDE MEISJE, CAROLINA. Hy verraste my; dat ontken ik niet; doch las. ternycn van dien aart moet men verachten. CHARLOTTE. Ach! ik heb myne vrindin verloren. Men lastert ( my, en zy ontneemt my het middel om my te verohtfchuldigen. CAROLINA. Wrecdaartig meisje ! waarom dwingt gy my ? De opdeiler van dezen affchuwelyken brief is een fnoodaart, een fchurk. Hoor en verbaas u met my, dat 'er zulke fchelmen gevonden worden. Zy leest. ,, Devvyl ik mynen naam niet onderfchryf, wacht „ ik van u geen dank, en even weinig vrees „ ik de wraak van eenlg mensen. Charlotte is „ niet, wat zy fchynt: zy is eene huigchelares, ,, en zal uwen broeder in 't verderf dorten. Vrou,, wen , van hare foort, verdaan zich op het aan„ nemen van den fchyn der drengde deugd, om „ des te zekerer de fchandelykfte oogmerken te „ bereiken. Laaghart kan u veellicht nadere ophel„ dering geven. Wees echter zeker dat myn be,, richt uit echte bronnen ontfpringt. Overtuig uzelve „ door aan Charlotte te vragen, of zy de zuster „ van een' man van rang is, die uw' broeders vrind ,, was ?" CHARLOTTE. Ik ben verloren. CA-  B L T S P EL. 45 CAROLINA Gy weent, Charlotte ? ik wilde uwe verachting opwekben, maar niet uwe tranen doen vloeijen. Kan dit (chandelyk lasterfchrift de vrede van uw hart veritooren ? Wees bedaard. CHARLOTTE. ó Myne vriridin ! 'er was een tyd, dat ik my in myne onfchuld kon fpiegelen, en in mvzelve het vermogen bezat om de aanvallen der boosheid te wederftaan. Helaas ! die tyd is vervlogen. CAROLINA. Wat zegt gy? CHARLOTTE. En echter is deze fnoode brief een gewrocht van laster en boosheid. CAROLINA. Ik ben van uwe onfchuld overtuigd, en... CHARLOTTE. Hou op. Ik verdien niet... Neen; het is niet de minderjarige wees van uw' broeder, niet de zuster van zyn' vrind, die, neèrgebnield, u om byftand fmeekt: het is eene ongelukkige, die, van hare geboorte af, hu'pcloos en elendig was. Ik heb u bedrogen, en door myne ftilzwygendheid een verdichtfel bekrachtigd. CAROLINA. Hemel ! wat hoor ik ! Sta op, Charlotte! fla op! Gy my bedrogen ? gy ? ó dan zyn onfchuld en oprechtheid ydele klanken. C I I A R-  46 HET ONBEKENDE MEISJE, CHARLOTTE. Ik hen ftrafbaar, omdat ik u bedrogen heb. Maar ik zou geen oogenblik langer willen leven, indien ik het verachtelyk fchepfel ware, waarvan deze fchandelyke brief' fpreekt. CAROLINA. Welk een voorval ! Herflel u, lieve Charlotte ; laat af van weenen; en verhaal my uwe gefehiedenis. CHARLOTTE. ó Grootmoedige vrindin! ik ken myzelve niet ^ ik weet niet wie ik ben. Even zo min kan ik u zeggen, waarom ik u onder eenen verdichten naam ben voorgefleld , waarom ik u heb moeten bedriegen, 't Is een geheim, dat uw broeder-alléén kan verklaren. Hy weet mynen levensloop. Thans verbind hem de eer my van myne belofte te ontdaan , en myne eer te verdedigen. Ach ! waarom is hy niet bier? CAROLINA. Gy doet my hoogst verbaasd ftaan. Uw angst, uwe redenen, uwe achterhoudendheid... Verberg my niets, Charlotte. CHARLOTTE. Ik mag niet; en dit vermeerdert myn' angst. Ik ben door een' eed tot zwygen verpligt. Als ik dien breek om eene feil te bedekken , heet dat niet eene nieuwe feil begaan ? Geloof my, myn nart  B L T S P E L. 47 hart is onfehi.il dïg. Schoon myn fland mommcry was, myne deugd was het nooit. DERDE T O O N E E L. carolina, charlotte, frans, laaghart. frans. De jonge baron was reeds vertrokken. Hy vertrekt. laaghart. Doordrongen van de aangenaamue aller bevelen, ben ik... Niet alleen ? carolina. Kent gy die hand ? laaghart. Die hand ? neen ; op myne eer'. Ter zyde. Zy zeker ook nier. Overluid. Moet ik den brief lezen ? charlotte. Niet alleen lezen, maar verklaren. laaghart, by zichzelven lezende. „Charlot te is niet wat zy fchynt... Vrouwen , „ van hare foort,... de fchandclykfte oogmerken..." '„ Laaghart kan veellicht..." Voor den drommel, myn heer Anonymus, ik bid onderdanig laat my buiten het  4S HET ONBEKENDE MEISJE, het fpet. ,, Aan Charlotte te vragen of zy de ,, zuster... die uw' broeders vrind was." carolina. Nu, mynheer? laaghart. Nu, freule! kon ik tooveren , zo zou ik u terfiond des fchryvers naam bekend maken; maar dat kan ik niet. Wist ik maar waarom die mynheer my in het fpel brengt. Het onnoozel gekrabbel doet my vermoeden. . . dat die hand... zeker... zy is van eene vrouw. charlotte. Als gy my kent, mynheer , fprèek dan voor de vuist, bedek niets. Ik vrees niet voor de oogen myncr vrindin te moeten blozen. laaghart, half ter zyde. Hoe meer ik nadenk, hoe meer Ik overtuigd worde... dat zou verfehrikkelyk wezen ! Neen, neen : die vrouw is te befcheiden.. . evenwel ben ik verzekerd het aan geen flerveling dan aan haar gezegd te hebben. c.h arlotte. Gezegd ? wat hebt gy gezegd ? kent gy my ? carolina. Verklaar u. laaghart. Maar, drommels, zulke gedienstige berichtfehryvers behoorden niet zo achterhoudend met hunne eigen namen , -en befcheidener met de namen van an-  B L T S P E L. 49 anderen te zyn. Wat beteekent dit: „ Langhart ,, kan u veellicht nadere opheldering geven." Ja, ik ben de rechte man, om geheimen , die u op 't hart drukken, uit, te bazuinen. Kunt gy niet zwygen , bazuin gyzelf ze dan uit. CABOLI NA. Laaghart, wanneer gy genegen zyt dezen grond weder te betreden, zeg dan wat gy weet. Volgens uwe eigen bekendtenis, hebt gy ergens van haar gefproken. CHARLOTTE. Spreek op; wat weet gy van my ? wat hebt gy van my gezegd? LAAGHART. Iets, dat gy my zult toeftaan, hier niet weder te herhalen. CM AR LOTTE. Als hy zwygt, freule, dan is hy een vuige lasteraar, die niets weet. LAAGHART. Gy hebt gelyk. Ik weet niets; in 't geheel niets. Zo iets van hooien zeggen; een Uil gemompel, dat vry algemeen is. Hy neemt den brief. „ Vrouwen, van hare lbort." Hare foort ? de uitdrukking is wat fterk. Een paar zwakheden verd'enen zulk eene geftrengbeid niet. Een meisje kan zich vergeten , zonder zich aan de openbare verachting bloot té geven; behalve dit , als het D be-  5o HET ONBEKENDE MEISJE, berouw en als eene betere levenswyze daarby komt... CHARLOTTE. Zwyg, eerelooze lasteraar! .. Caroline, zo waar ik voor myrien rechter fta, de fchelm heeft zelf den brief gelèhreven. Hy alleen is eereloos genoeg dus van een meisje te fprcken, dat hy niet kent. Gerechte hemel ! kan ik dezen fmaad overleven! Zy werpt zich op eene rustbank neder. laaghart, zagt, doch zó dat Carolina het hoort. Niet kwaad! CAROLINA. Wat moet ik denken ! Als het waar is , dat gy in verdandhouding met den fnooden fmeder van dit komplot zyt, of zelf wel den helfchen brief gefchreven hebt, dan moeten fchaamte, fchande en wroeging u eeuwig pynigen; zo gy echter het minste weet, dat de eer myner familie nadeelig kan zyn , ontdek het my dan, zonder vreezen; en wees verzekerd van myne erkentelykheid. LAAGHART. Van my zult gy niets vernemen, want ik ben een zwyger. Noch bedreigingen noch gebeden kunnen in dit fluit iets op my uitwerken. Stelt u te vreden, mejuffers.en bedenkt, bid ik, dat de gramfebap zulke aartige aangezigtjes niet mooi ftaat. Gehoorzame dienaar! VIER-  B L T S P E L. 51 VIERDE T O O N E E L. carolina, charlotte. charlotte. 6 Hemel! waarom mag ik niet fpreken! carolina. Charlotte! gy hebt kunnen befiuiten my te bedriegen , en gy weigert uwe eer te verdedigen, en myne vrindfchap te beloonen? Maak van den nood eene deugd. charlotte. Ik ban niet, zonder uwen broeder, wien ik zeer veel verpligting heb, vreesfelyb te misdoen. carolina. Wat verpligting hebt gy aan hem ? charlotte. Ook dit kan ik , zonder zyne roeuemming, niet ontdekken. carolina, met fcherpheid. Nu dan; dan zal ik wachten, tot het u gelegen komt om uw zonderling geheim my te openbaren. Intusfchen zult gy my wel willen toeltaan... V T F D E T O O N E E L. carolina, charlotte, willem. carolina. Gy komt net van pas, broeder: uw byzyn is D 2 hier  Ji HET ONBEKENDE MEISJE, hier noodig. Zeg my toch waarom uwe minder, jarige wees , de zuster van uw' vrind, ons haren ftaat niet mag openleggen ? willem. Gy weent, Charlotte? Waarom? charlotte. De bracht ontbreekt my om het u te zeggen. Vraag het uwe zuster! carolina. Lees dezen brief, broeder! charlotte. Hy zal fpreken, en gy zult my gerechtigheid laten wedervaren. ca r olina. Dat doe ik reeds. Nu, broeder? willem. Verfoeijelyke onbefchaamdheid! ik zet 'er myn leven op, dat Laaghart, dien ik even ontmoette, uit helsch vermaak, dezen veracbtelyken brief heeft bekrachtigd. Hy kent uwe lichtgelovigheid, zuster. Maar ik zal hem te rug brengen: hy zal herroepen , of ik zal hem naar verdiensten ftraffèn. charlotte. Hoor eerst naar my. Uwe zuster weet dat ik haar, ten aanzien van myne geboorte en van myn vermogen , bedrogen heb. willem, koel. Zo hebt gy zeer dwaas gehandeld. ckar-  B L T SP E L. 53 charlotte. Men tast my in myne eer; gy moet die verdedigen. Gy waart voorheen myn befchermer; ilc bezweer u, dat gy het ook thans zyt. Zeg aan uwe zuster, die my met hare vrmdfcbap vereerde, dat ik arm, ongelukkig, maar niet verachteJyk ben. willem, zeer koel. Gy hebt reeds te veel gezegd. Uw eigen belang verbied my dit geheim te openbaren. Uw gedrag leert my in hoe verre men zich op een' plegtigen vrouweneed kan verlaten. U, zuster, heb ik te zeggen, dat deze juffrouw de beste behandeling verdient; dat minachting voor haar my op het gevoeligst beleedigt. Bedenk dit. Ik ben met haar gedrag volkomen te vreden; deze verzekering moet ieder genoeg zyn. Ik zal nooit tocftaan dat zy dit huis verlaat, in fpyt der aanflagen , die uwe wysheid u kan inboezemen. Gy hebt my yerftaao, denk ik ? Hy vertrekt. carolina. Ga! uw gedrag is geen antwoord waardig. charlotte. Ik ongelukkige! moest ik op zulk eene wyze uwe vrindfchap verliezen! carolina, Word eerst uwe eigen vrindin; dan zult gy de tedcrfle in my vinden. Maar in de treurige cnzeD 3 ker-  54 IIET ONBEKENDE MEISJE, kerheid, waarin gy my laat blyven, m-et gy my verlchoonen, dat ik overeenkomstig myne wyze van denken handeie. Zy vertrekt. charlotte. Arme, verlaten Charlotte! zo ben ik dan van myne wieg tot aan het einde myns levens tot ongeluk beftemd? 6 Hemel! dat ik my noch niet 'gewennen kan om fmart te Iyden. ZESDE T O O N E E L. willem, die zich verjcholen had. Ik ben een booswicht, duizendmaal fnoodcr, dan ik zelf geloofde. Ik zaai twist, tweedragt, en elende , onder myne familie; ik befchouvv , onverfchillig, de tranen der onfchuld, het 1 yden der deugd. Waarom maak ik my tot een gedrocht? om het bezit van een meisje! dit is myne eenigste verontfchuldiging, en ontneemt men my die, dan is Lucifer een engel des lichts by my. Tot nu hobben moed en eer my tegen alle misdaden behoed... ik zie een meisje, de duivel leid my in verzoeking, en ik word de doorfleependfte booswicht. Ik kan van myn plan niet afgaan, hoe gaarne ik ook wilde, o Geluk en liefde ! onderfteunt Hechts dit eene fchelmfluk! en, om het te boeten, zal ik dan der deugd een' tempel luchten. ZE-  B L T S P E L. 55 ZEVENDE T O O N E E L. LAAGHART, WILLEM. LAAGHART. Ha, zyt gy daar! wel nu , hoe gaat het? ik heb het myne tamelyk goed uitgevoerd. WILLEM. Ik hoop op den gelükkigften uirfiag, want myne zuster zal my zekerlyk met alle kracht onderfteunen. LAAGHART. Uwe zuster? WILLEM. Ik heb haar bevolen zich volftrekt niet van Charlotte te ver wy deren. LAAGHART. Met reden., Zy fpringt liever uit het vengfter, dan dat zy u zou volgen. WILLEM. , Wat duivel ! daar wandelt Charlotte met den ouden kolonel. Ik vertrouw dat gryshoofd niet. Verfchuil u , Laaghart, en beluister hen. ' Ik ben nieuwsgierig naar hun gefprek. • LAAGHART. Waarom beluistert gyzelf hen niet? WILLEM. Gy zyt, in dat vak, myn meester; en ik vertrouw D 4 u  f6 HET ONBEKENDE MEISJE, u beter dan myzelven. • Wees voorzigtig. Jk ga van bier, echter blyve ik in den tuin. Hy vertrekt. LAAGHART. Ik ware liefst vry van deze ro! te fpelen. Maar de vervloekte npodzakeiykheid van aanzieneiyk in de wacrcki te leven is fterker dan myne grondregels. .. De drommel, daar zyn zy al, en hebben, naar allen fchyn, my gezien. Ik moet een' omweg nemen, om, van achter deze boomen, hen te beluisteren. A G T S T E T O O N E E L. WALBURG, CHARLOTTE. WALBURG. Hoe , myn kind ! hyzelf heeft de verfoeijelyke befchuldigingen uit den brief bevestigd? CH AR LQiTTE. ó Neen; maar zyne verlegenheid, zyn fiilzwygen hebben misfehien meer indruk op Caroline gemaakt, dan eene wezendlyke aanklagt. WALBURG. Hy kan zwygen? hy kon weigeren u te rechtvaardigen ? CHARLOTTE. Hy zeide dat hy, om gewigtige redenen, daartoe gedwongen was. Wat zoude ik doen? Moest ik  B L T S P E L. .57 ik ondankbaar worden, door tegen zynen wil te handelen ? walburg. Myn kind , ik moet in dit geval uwe naauwgezetheid afkeuren. Gy bemint Carolina ; gy moet haar alles openbaren. c h arlotte. Ach, mynheer kolonel, betrof de zaak my alleen, ik had voorlang alles ontdekt! walburg. Zy kan niemant nader dan u betreffen. Sta my toe dat ik met de vrymoedlgheid eens vaders tot u fpieek. Gy hebt uwe vrindin bedrogen : ik geloof op verre na niet dat gy u iets meer te verwyten hebt; ik begryp dus niet, hoe eene afgeperste belofte aan iemant, die waarfchynelyk uwen óndergang zoekt, u verhinderen zoude uwe onfchuld te bewyzen. charlotte. Myne bekendtenis kan hem ongelukkig maken, en ik bemin hem. Hy was myn befchenner; myn vrind. Houd hy op dit te zyn , verlaat hy my, dan kan hy my het hart breken, maar nooit het onfterfelyke gevoel, dat my aan hem verbind, in myne ziel uitdelgen. Walburg, ter zyde. Zy treft my. Overluid. Op myne eer, ik trek uwe deugd niet in twyD 5 fel;  53 HET ONBEKENDE MEISJE, fel; maar de waereld, myne lieve Charlotte, oor. deelt naar den fchyn. charlotte. De tyd zal my rechtvaardigen. NEGENDE T O O N E E L. Walburg, charlotte; laaghart, achter de hoornen, luisterend. Walburg. Hebt gy nooit vertrouwelyken omgang tusfchen hem en Laaghart bemerkt? charlotte. . Integendeel: hy heeft dien fnoodaart altyd met verachting behandeld. walburg. Hoe weet hy dan iets van u, indien Willem hem niets gezegd heeft ? charlotte. Dit is een raadfel voor my. walburg. Noch eene vraag .-heeft Willem u nooit vermaand dit huis te verlaten ? charlotte. Nooit rechtltreeks; maar wanneer wy alleen waren , heeft het hem dikwyls gefpeten, dat hy my hier heeft gebragt. WAL.  £ L T S P E L. 59 walburg. Genoeg. Schryf myne vragen toe aan de op. recht fte en deelnemendfte vrindfchap. Myn hart zo gevoelig aangedaan over uw ongeluk, zal misfchien middelen weten om het te lenigen. charlotte. Hemel !... Waarom kan ik u flechts door tranen mynen dank betoonen £ walburg. Wees gerust, lief meisje! Als Carolines verdenking u te fmartelyk valt, dan zy myn huis uwe vryplaats, Gy zult in my de tederhartigheid van eenen vader vinden, die hoogachting voor verdienste, en eerbied voor deugd heeft. Als myne vermoedens gegrond zyn, dan hoop ik u eerlang re helpen. Verlaat u op myne vrindfchap, myne eer... en fchep moed ! Hy vertrekt. charlotte. Zo blyft my dan noch één vrind over ! maar, hemel! hoe lang?... In deze bedorven waereld vervliegt het geluk als een droom ;... het ongelukalléén is beftendig.. . 6 Geduld, deugd der elendigen ! gefchenk , dat de weldadige hand des fcheppers aan de onderdrukte onfchuld gaf! ftel myn hart gerust en behoed my voor wanhoop! Zy vertrekt. laaghart, langzaam te voorfcliyn tredende. Een voortraffelyk nieuws! De oude kaalkop is frnoo»  6o HET ONBEKENDE MEISJE, fmoorelyk verliefd. In zyn luiis nemen ? met de tederhardgheid eens vaders bejegenen ? Dat weet ik reeds. De vader zal fcbielyk een minnaar worden. Dit nieuws moet my van Willem ten minste noch honderd dukaten opbrengen. Daar is hy reeds. TIENDE T O O N E E L. LAAGHART, WILLEM. WILLEM. Wel nu, hebt gy iets opgefcharreld? LAAGHART. Iets? alles. My is geen woord ontfnapt. De paai is razend verliefd, en zy fchynt hem ook niet ongenegen. Hy wil haar in zyn huis nemen en haar vader zyn. Verftaat gy dit woord, Willem : Vader ? WILLEM. In zyn huis nemen? en zy fchynt hem niet ongenegen? Zy heeft 'er mogelyk reeds in toegeftemd ? LAAGHART. ^ Niet geheel en al, denk ik. Zy antwoordde hem: Ik kan u niet anders dan door tranen mynen dank betoonen. Daar op fprak hy zo wat binnensmonds, zo dat ik zyne aanbieding niet volledig kon verfiaan. Toén ging hy heen, en zy was uitermate ver-  B L T S P E L. 61 verblyd, dat haar, in haar ongeluk, noch één vrind was overgebleven. WILLEM. D'e huigchelaar! .. Hy keert te rug, en fchynt iemant te zoeken. Hy moet ons hier niet famen vinden. LAAG HAR T. Wat dunkt u, als ik my tot zyneh vertrouweling maakte ? dat zou een aangename famenfpraak zyn. WILLEM. En misfchien van goed gevolg, als gy hem zegt, dat gy zyn oogmerk op Charlotte befpeurde. LAAGHART. • Laat my daarmede omfpringen; ha, dat zal een vrolyk tooneeltje opleveren! WILLEM. Maar voorzigtig. Hy vertrekt. LAAGHART. Als ik den kolonel niet kende, zoude ik zo dienstvaardig niet zyn. Maar hy is een koelbloedige knorrepot, die geen gal heeft, en altyd fententies fpreekt; en zedeprêkende foldaten vrees ik niet. ELF-  62 HET ONBEKENDE MEISJE, ELFDE T O O N E E L. LAAGHART, WALBURG. WALBURG. Ik zoek u, mynheer! LAAGHART. Kan ik u van dienst zyn , gy hebt te bevelen. 1b kan reeds iets gisfen. Ei, ei, mynheer kolonel! gy zyt een looze gast. De arme Willem breekt zich fints drie maanden het hoofd. .. en gy... in één oogenblik als een doorlleepen flimrne vos, die, zagtjes , zagtjes, het duifje nadert... een' fprong doet... het betrapt, en, krr..aak,' den kop afbyt... WALBURG. Spreek verftaanbarer. LAAGHART. Gy verltaat my niet ? Dat 's jammer! Een zo jong en tam duifje is inderdaad een fmakelyk brokje. WALBURG. Noch duidelyker, bid ik u. LAAGHART. Spreek ik dan zo onduidelyk ? Gy niet; dat moet ik bekennen. Gy drukt u zeer duidelyk uit. Als Carolines verdenking u te fmartelyk valt, dan zy myn huis uwe vryplaats... He, mynheer kolonel ! Ik zoude u echter raden haar eene andere woning ie doen betrekken, want zy kon gemakkelyk... WAL-  b l t s pel. 63 walburg. Nu begin ik u te verdaan. laaghart. Zeker?... En het arme duifje was zo aangedaan zo fentimenteel... Ach! zy kon u hechts door hare tranen danken. walburg. Nu verfta ik u volkomen , en zal u antwoorden. Doch , daar de zaak een weinigje voorzigtigheid vordert, zo ga in dien hoek. laaghart, ontjleld. Waarom ? walburg. Ik heb 'er reden toe. Ga 'er in , zeg ik. laaghart. Ik kan my hier thans niet ophouden. Ter zyde. Ik geloof, ik heb my een' Hechten trek gefpeeld. walburg, vlak voor hem ftaands. Ik ben thans verzekerd, dat gy u hier zo lang moet ophouden, als het my behaagt. laaghart. Maar... ik... walburg. Waarom beeft gy ? beef niet. De wyze, waarop men een' lagen fchurk fïraft, is juist de dood niet. Gebroken beenderen heelt men weder, en daarmede  64 HET ONBEKENDE MEISJE, mede afgedaan. Gy kunt noch we! op uw bed nerven..., Gy hebt my dan beluisterd? laaghart. Ik, mynheer kolonel ? Waar ziet gy my voor aan ? walburg, zyn' rotting opheffende. Voor een' fehurk. Ik neem geen uitvlugten aan. Beken op 't oogenbiik; of... laaghart. Zagt, zagt! word niet driftig. Ik heb u gehoord. .. dat is de waarheid... Maar... hooren, is, ja, geen zonde.. . Kan ik het helpen dat myne ooren zo verre reiken ? walburg. Lang genoeg zyn ze,- dat 's waar. — Verder! Bedenk u wél, en antwoord my. Aan wat andere euveldaad kent gy u fchuldig ? Befpaar my de moeite u op eene gevoeliger wyze te vragen. laaghart, ter zyde. Ik heb my eene aangename famenfpraak verfchaft! Overluid. Euveldaad ? ei, ei, mynheer kolonel! ik weet van geen euveldaad. Ik heb verfcheiden grapjes uitgevoerd, maar wie kan alles zo juist onthouden? walburg. Ik zal uw geheugen te hulp komen. Op welk eene wyze is zekere brief, zonder naamteekening, in Carolines handen geraakt ? laaghart , ter zyde. Vervloekt! Over-  li L T S P E L. 6$ Overluid. Zekere brief, zonder naamteekening? walburg. Spreek! hoe is die brief in Carolines handen geraakt ? laaghart, ter zyde. Ik kom 'er niet door. Overluid. Gy dringt zo fterk aan, mynheer kolonel; wanneer ik het u nu zeg... wa lburg. Dan kunt gy u op myne goedheid verlaten. laaghart. Maar, wie Haat my voor Willem in? Ik haat allen twist, en %\s hy gewaar word... Gy moet my ten minste beloven te zwygen. walburg. Ik beloof niets. laaghart. Gy kost een ongeluk bewerken... walburg, de hand aan den degen Jlaande. Spreek terftond, of waarachtig...! laa ghart. Nu, ik zal dan; al het vergoten bloed kome op uw hoofd ! Willem heeft my dezen brief opgegeven , en my gebeden dien aan zyne zuster te zenden. walburg. Willem ? en met welk een oogmerk ? E laag-  66 HET ONBEKENDE MEISJE, LAAGHART. Om by zyne familie ■ juffrouw Charlotte in verdenking te brengen , op hoop dat zy op eene goede wyze uit dit buis gerake. Gy ziet, het is maar een grapje, een kinderfpelletje. WALBURG. Zeker? En van wat middel heeft hy zich bediend om u tot zynen fchaudelyken medehelper te maken ? LAAGHART. Schandelyken medehelper? dit is eene buitengewoon fterke uitdrukking, mynheer kolonel ! Het middel is zeer eenvouwdig: ik ben goedhartig, gewillig, dienstvaardig: Willem heeft zulk eene vleijende manier van zich uit te drukken; hy bezit zuik eene fchoone kunst om iemant in zyn belang te krygen... Op myne eer, men kan hem niet wederltaan; en, doet men dit, dan is hy opvliegend, kwaad, en byna onbefchoft. Stel u eens in myne plaats: zai men zich om eene kleinigheid met zyne vrinden overhoop gooijen ? WALBURG. Elendig fchaanr.eloos mensch! zo gy noch het minste gevoel van eer hebt, keer dan in u zei ven , en bloos over uw beftaan. Eene uitfporige verkwisting heeft u arm, en de armoede u tot een' fchelm gemaakt; en zy beiden maken u verachtelyk. Als een bezoldigde hofnar, in dienst van jonge aanzienelykc gekken, en hunne naapers, word gy  B L T S P E L. 67 gy beurteling geprezen, veracht, gevleid, en helpet. Voor eene daad , die u heden twintig dukaten in de beurs jaagt, word gy morgen met fchande overladen , en ten huize nitgefchopt. Keer in uzelven, en beter u, tot eere der menfehelykheid. De tyd zal komen dat gy, van ieder verlaten, uzelv' ten affchrik zyn, en elende, gebrek, en verachting als eene rechtvaardige ftraf befchouwen zult. Zo eer en geweten niets meer op u vermogen, laat dan ten minste de vrees u te rug houden en breidelen. Beef, zo gy noch eens myne tuchtiging verdient! By vertrekt. TWAALFDE T O O N E E L. LAAGHART. Dat was warelyk een meesterftuk van welfprekendheid. Wel fatans! wat heb ik my in dien kolonel vergist! Myn leven lang vertrouw ik een' Zedenprêkenden officier niet weder. ]k heb myzelven fchoon in het net gewerkt. Wat (laat my nu te doen? wat zal ik Willem zeggen? daar is hy, de duivel haal' me! Nu, de waarheid is my zo kwalyk betaald geworden, dat het met de logen niet Hechter kan gaan. By fchatert van lagclien. E a DER-  68 HET ONBEKENDE MEISJE, DERTIENDE TOONEEL. LAAGHART, WILLEM. WILLEM. D at gefprek heeft al vry lang geduurd. Gy lagcht ? en de kolonel fcheen my toch zeer ernstig te zyn ? LAAGHART. Ha, ha, ha! dat was een ftukje van Jan Steen! dat was een tooneeltje! ha, ha, ha! die kolonel is een rechte goede onnoozele ful! ha, ha, hal W.ILLEM. Nu, wat hebt gy ontdekt? LAAGHART. Laat my eerst uitlagcben. Heb ik bet u niet voorfpeld ? Die oude domoor.' Ik weet alle zyne geheimen. Ha, ha, ha! WILLEM. Nu dan ? LAAGHART. Hy heeft my zo véél opgedragen! Voor eerst moet ik hem eene woning voor Charlotte bezorgen... Toen hy merkte dat ik alles wist... Daar is hy, voor den drommel! reeds weer. Hy moet ons niet by elkander zien. Vorsch hem nu zelf uit. In 't vervolg nader! Vaar wel! Ter  £ L T S P E L. 69 Ter zyde. Als ik ooit weder een' voet op dezen vervloekten grond zet, dan moet ik van honger nerven. Hy vertrekt. WILLEM. Het is dan waar? Myn vermoeden is dan ge grond ? Ha, goede oude heer! gy zult 'er zo gemakkelyk niet aankomen! VEERTIENDE TOONEEL. WILLEM, WALBURG. WILLEM, als in gedachten heen en weêr gaande, en pktfeling voor Walburg (laan blyvende. Wat nieuws, mynheer kolonel ? Walburg, hem fterk aanziende. Een jongeling, aan wiens eerelyk karakter voorheen niemant twyfelde, voert een fehoon en deugdzaam meisje in zyn' vaders huis; de fhoodlte lasteraar onderwind zich hare eer in verdenking te brengen; en hy, die hare onfchuld verdedigen, en hare tranen afdroogen moest, heult met hare laaghartigfle vyanden , om haar haren goeden naam en hare onfchuld te ontrooven. WILLEM. Als dat het flot van uw vertel fel is, dan weet gy naauwelyks de helft. Myn korrespondent verzekert, dat zeker oud officier, die met het lyden E 3 der  70 HET ONBEKENDE MEISJE, der fchoone ongelukkige begaan is, haar zyne hulp. ryke vrindfchap heeft aangeboden. Hy zal haar dezen avond in eene afgelegen woning brengen, zich langzamerhand by haar indringen, en zich, zo goed hy kan, voor zyne weldaden doen betalen. WALBURG. Jongeling! gy behandelt my wat al te zagt. WILLEM. Oude man ! gy behandelt my wat al te hard. WALBURG. Waar door? WILLEM. Door Charlotte. WALBURG. Bewys my dat ik u kwalyk behandelden gy zult my zo toegevend vinden als een kind. WILLEM. Dit is maar tyd verliezen, dien ik beter kan belleden. Bedenic-Hechts dat dit huis het uwe niet is , en dat ik-alléén recht heb Charlotte naar een ander huis te brengen. WALBURG. Is zy uwe flavin ? heeft zy het recht niet ach een' anderen befchermer te verkiezen? WILLEM. En wie zal die befchermer zyn ? Gy ? Is een arme vogel, die den klaauw van een' valk tracht te ontfpartelen, in meerder veiligheid by een' vos? WAL-  B L T SP E L. fi WALBURG. Geen vergelykingen, mynheer ! Ik ben een man ; behandel my als een' man. WILLEM. Ja, als een' man, dien ik het masker afgerukt heb. Deze ernst, die eerelykheid, waarmede gy pronkt, zyn geborgde fluijers, om de ongeregeldheid uwer handelingen te dekken. Wysbeid zit op uwe lippen, ondeugd in uw hart. WALBURG. Hoor, jongeling, zo gy dien trotfchen, dien beleedigenden hoogmoed niet dempt, dan zult gy my noodzaken uwe hette op eene wyze te matigen. .. WILLEM. Matig gy eerst de uwe. Ik heb Charlotte beleedigd ? Waarmede ? Ik wilde baar bezitten , zonder my onder het huwelyksjuk te krommen ; dat is waar. Het huwelyk maakt^fc vrouwen onbefcheiden, en de mannen ongeliikkig. Nooit heb ik beloofd haar te trouwen, by gevolg nooit haar bedrogen. Kunt gy dat ook zeggen ? neen! Om hare vrees ' te verminderen, aanvaard gy den fchyn van vrindfchap, van deugd. Maar, zodra gy haar in uwe magt hebt, zult gy uw voordeel daarmede doen, en haar dan tot dat geen verlagen, waarvoor gy gezworen hebt haar te zullen befchermen. E 4 WAL-  ?• HET ONBEKENDE MEISJE, WALBURG, koet. Bedwing u. Myn geduld heeft grenzen. Wat ik uwen vader verfehuldigd ben, vordert erkente. lykheid ; maar 'er is geen verband in de waereld dat een' eerlyk' man kan verpligten, eene beleedi' gmg, die hem doet blozen, niette ftranen Bedwing u, jongelipg i fk ben foMaat # draag ^ degen, en zal my daarvan bedienen, al zoude ik °£ .7ne" Ste" Vn'nd Z>'nen onbefcheido, zoon ontrukken. WILLE M. Ontrukken ? Ik vrees u niet. walburg, noch koeler. Best is het geen proeve 'er van te nemen. Uwe vrees mogt te Iaat komen.-Gy hebt zonder bedrog met Charlotte gehandeld? handel ook zo met rny ontdek my dun rdiryver van M ^ £ terfchnft, dat uwe zuster beeft ontfangen. WI LLEM. Houd gy my misfchien verdacht? Hoe, mynheer' gy durft denken..? WALBURG. Ik durf altyd denken, en ook fpreken, als de eer het vereischt. WILLEM. Dus zyt gy myn befchuldigcr ? WALBURG. defïn t d''e W°rde' Zal ik voor de b^yzen der befcfauldiging ZOrg dragen. WIL-  B L T S P E L. 73 willem. Ik ? fchryver van den brief ? ik ? Ik veracht zelfs het denkbeeld. walburg. Gy had de daad moeten verachten. willem. Ik veracht beiden, en tevens den man , die vermetel genoeg is my te verdenken. WALBÜ r g. Neen, jonker; gy vreest den man, en hebt noch het denkbeeld noch de daad veracht. willem, de hand aan zyn' degen Jlaande. Dit gaat te hoog. • walburg. Hou uw' degen in de fchede, jongeling! Bedien u daarvan by edeler voorvallen , die u niet onteeren. Matig uwe zinnen , opdat de fchaamte de hette verdoove, welke een dwaze hoogmoed u inblaast. Weet gy niet dat een laaghartige geen geheim kan verzwygen ? willem. En als ik het geweten had...? walburg. Dan had gy den elendigen Laaghart niét uitgekozen , om aan uwe zuster te fchryven. Willem, ter zyde. De fchurk heeft my verraden. Ik moet my daarvan overtuigen. E 5 Over-  74 HET ONBEKENDE MEISJE, Overluid. Dit kan hy nooit gezegd hebben. walburg. Grond uw vertrouwen liever op de hoop, hem tot herroeping te dwingen. Wat hem noodzaakte om alles te bekennen, kan hem ook noodzaken om alles te ontkennen. willem. En wat heeft hy bekend? walburg. Dat gyzelf hem den fchandelyken brief hebt op. gegeven; dat gy hoopte, Charlotte zou uit uw' vaders huis worden gejaagd; dat gy u dan van haar verzekeren en haar onteeren zoud. Noemt gy dit a'les , zonder bedrog handelen? Zulk een laag gedrag, zulk een fchandelyk oogmerk... willem. Ga voort, mynheer! overlaad my met vcrwytin. gen. Ik gevoel myne fchande, en wil my niet onttrekken aan de vernedering, welke ik verdien, w a l e u r o. Zo veel onfchuld, zulk eene tedere, belangclooze liefde ! hemel 1... en kost gy die zo onwaardig behandelen ? willem. Ik heb niets tot myne verdediging. Ga voort, verfchoon den elendeling niet, die zichzelven veracht. v/a l-  B L T S P E L. 75 walburg. Dewyl gy erkent misdaan te hebben, ontneemt gy my het recht u meer verwytingen te doen. Gy hebt de menfcbelykheid noch niet uitgefchud ; uw berouw ftaat my borg daarvoor. Herftel het kwaad dat gy berokkend hebt, en wel ep 't oogenblik. w i l le m. Wat moet ik doen ? walburg. Het ongelyk, dat gy Charlotte hebt aangedaan, opentlyk erkennen, en haar nooit weer zien. willem. Haar nooit weer zien ? dat is my onmogelyk. walburg. Uwe rust en te vredenheid gebieden het. Doe eerst wat de eer u afeischt. Troost Charlotte, en trek uwe zuster uit hare dwaling. Dit zal u uwe verloren achting wedergeven. Y T F T I E N D E T O O N E E L. willem, walburg, frans. frans. Een onbekend mensch gaf my dezen brief, mynheer kolonel! walburg, denzelven openende. Wat is dat? „ Als u het welzyn uwer famie- „ lie  76 HET ONBEKENDE MEISJE, „ lic ter harte gaat; als gy den ondergang van ie,, mant, die u dierbaar zyn moet, wilt verhin„ deren : volg dan, zonder eenig verwyl, den „ brenger dezes." — Iets zonderlings. Dit kan myn' neef niet betreffen. Vaar wel, vrind ! en handel uwer waardig. Tegen Frans. Wys my den briefbrenger. ZESTIENDE T O O N E E L. WILLEM. Waar heen heeft my myne ftrafbare drift gevoerd ? Ach ! de ondeugd fleept niet anders dan febande achter zich. Ik heb my met een' fnoodaart kunnen inlaten, die in openlyke verachting ftaat; ik heb den rechtfehapen kolo. nel kunnen beleedigen, en het voorwerp myner liefde kunnen benadeelcn en onteeren!.. Dierbare Charlotte! hoe boete ik dit!... Terftond aan hare voeten. Ik zal myne fchuld bekennen; ik zal Charlotte voor myne bloedverwanten , voor de gantfche waereld, rechtvaardigen. Welke eene lichte vergoeding voor zulk eene zware beleediging!.. Daar is eene vergoeding... en, mogt ik... maar hoogmoed en vooroordeel verbieden my Charlotte tot vrouw te nemen... Hoe! ik zoude haar kunnen afzeggen ? haar niet weer  EL T S P E L. 77 weer zien? haar verliezen?... Ach! de enkele gedachte doet my fidderen. Welaan, ik vlieg tot haar! haarzelve zal ik myne beftemming overlaten : het grootmoedige meisje moge myn lot beQisfchen. Einde van het tweede bedryf. DER-  78 HET ONBEKENDE MEISJE, DERDE BEDRYF, EERSTE T 0 O N E E L. hoogwoud , frans. hoog wou d, een" brief in zyne hand houdende. Fraaije (tukjes! kostelyke kunstjes!... Wacht, fchelm! ik zal u leeren dus met uwen vader te fpelen. Zo waar ik leef, een ongeketende leeuw is niet half zo gevarelyk als zulk een uitfporige lichtmis. FRANS. De brenger van den brief wacht op antwoord, mynheer baron. hoogwoud. Hy moet noch wat wachten. Het is geen zaak daar men zo fpoedïg op kan antwoorden. Zie, of myn zoon te huis is. Frans vertrekt. Die onbefchaamde jongen ! haar in myn eigen huis te brengen! Maar, drommels! ik zal haar met trompetten en pauken weder daaruit voeren, en den jongen heer oplluiten. TWEE-  B L T S P E L. 79 TWEEDE T O O N E E L. hoogwoud, walburg. hoogwoud. vJy bomt net als of gy geroepen waart. Ons. vermoeden van daar even is maar al te gegrond. Myn (lungel van een' jongen heeft het meisje ge. fchaakt, en my in een proces gewikkeld, dat my kan verderven, walburg. In een proces ? met wien ? hoog woud. Daar, lees. walburg, legende. „ Ik ben Charlottes voogd : uw zoon heeft baar „ met geweld aan my ontvoerd. Als gy weigert „ haar my over te leveren, dan neme ik my„ ne toevlugt tot de wet, cn gy zult myn recht „ en uwen befchuldiger leeren kennen in den per„ foon van hendrik van wilbergen." Ter zyde. Van Wilbergen ? Ach , nu is myne laatfte twyfeling ook opgeklaard. Naauwelyks kan ib myne vreugd verbergen. hoogwoud. Wat pruttelt gy daar ia ftilte, in plaats van my te  80 HET ONBEKENDE MEISJE, te troosten' Niet waar, ik ben bedorven, elendig, als het tot een proces komt ? walburg. Kent gy dien Van Wil bergen ? hoogwoud. "Wat doet dit ter zake? ik zal hem het meisje terftond overleveren. walburg, Zagt, zagt. Gy moet hem eerst hooren, en zyne rechten op Charlotte onderzoeken. Zyn dezen gegrond, dan is het altyd vroeg genoeg. hoogwoud. Gegrond of niet, ik wil in geen proces treden. Vrind, de lieve hemel beware my voor alle procesfen! het meisje moet voort. walburg. Niet tc driftig. Ga in uwe kamer, en ièhryf dien Van Wilbergen een paar regels. hoogwoud. Daar komt de jonker met het meisje. Ik zal hen zodanig de metten lezen, dat het hen heugen zal. walburg. Ei, neen. Kom , en fchryf. hoogwoud. Ik zeg het u, kolonel! komt het tot een proces... voor uwe rekening. walburg. Ook goed, ook goed. Kom maar mee. DER.  B L T S P E L. §i DERDE T O O N E E L. WILLEM, CHARLOTTE. WILLEM. Ik bezweer u, Charlotte, onderzoek myn gedrag niet; maar vergeef het my. C HARLOTTE. Dat is my, vrees ik, onmogelyk. Ik ben arm, baron ! ik ben hulpeloos, en verlaten; maar myne ziel is boven het geluk verheven, en het aandenken aan zulk eene hartgrievende belecdiging laat zich niet gemakkeiyk daarin uitwisfchen. WILLEM. Ik bid u, Charlotte, hoor my! CHARLOTTE. My ten prooije te geven aan den laster van een* fnoodaart! my ten doel te Hellen aan zyne laaghartige befpotting, in tegenwoordigheid zyner verfoeijelyke medeftanders!... Ach , ik heb my met uwe liefde nooit gevleid; maar, waarmede verdien ik uwen haat ? WILLEM. Haat? ik verdien dat gy de fleebtlte gedachten omtrent my voed; en evenwel, beminnelyke Charlotte! was myne liefde, toen ik u op het felst beleedigde, onbegrensd. CHARLOTTE. Liefde? ontheilig dat woord niet. Ware liefde F heeft  82 HET ONBEKENDE MEISJE, heeft niet dan edele oogmerken, en ontcert nooit het voorwerp harer tederheid. Maar ik ben u een offer fchuldig; en, zo gevoel'g ik ben voor beleedig'ngen, even zo gevoelig ben ik voor uwe weldaden , welken uwe handelwyze niet uitdeigen, noch myne dankbaarheid beloonen kan. w i l l e m. Beminnelyke, edelmoedige Charlotte! gy vermeerdert myne fchahmte en myn berouw. Is het waar, dat gy befluten hebt my te verlaten? CHARLOTTE, Ja, onherroepelyk. In mynen elendigen toclland blyft my noch een vrind by; en, ontneemt de hemel my ook dezen , dan blyft my myne onfchuld over, die my de nypcndfte armoede zal leeren verdragen. willem, zich voor hare voeten werpende. Ha, dat. is te veel. By zulke gevoelens zwichten hoogmoed en lage vooroordeelen. Zo veel deugd eischt eene opoffering. Aan uwe voeten geknield zweer ik de fchandelykfte dwaling af, die myn geluk wederitreefdc. Word myne gade, word be. ftiereresfe van myn hart en van myn vermogen. Schenk my uwe hand, en laat dat gefchenk myne gelukzaligheid voor eeuwig bevestigen ! charlotte. Neen ; nooit. Zo waardig my myne eer is, zo dierbaar is my do uwe. Offehoon ik onfchuldig de  B L T SPEL. 83 •de rust uwer familie geftoord heb, moet zy echter .nooit over uwe keuze fchaamrood worden. VIERDE T O O N E E L. willem, carolina, charlotte. carolina, fchimpend. Ik kom u, wegens uw eerelyk gedrag, geluk wenfchen! Schaam u, broeder! De voogd van Charlotte is hier, en fprak gaarne een paar woorden met u. willem. Haar voogd ? Van Wilbergen! hy leeft dus noch ? dank zy den hemel! wat vreugd, hy komt ter rechter tyd. carolina. Misfchien, broeder! zult gy zo niet fpreken als gy hem gehoord hebt. Zeg my, lieve Charlotte! moet ik u verliezen, of is die man een bedrieger ? zyn zyne befchuldigingen zo valsch als de brief was ? charlotte. Hy heeft* geen gegrond recht op my. Bedrog, het fchandelykst bedrog; zo waar als ik uw mcdelyden waardig ben! uw broeder zal u thans alles, alle myne ongelukken ontdekken. willem. Deze gewaande voogd is een fchurk. Zy heeft F 2 ha-  84 HET ONBEKENDE MEISJE, hare goede opvoeding niet aan de deugd, maar aan de fchelmeryen van dien booswicht te danken. Gy zult verbaasd Haan. CHARLOTTE. Daar is hy! V T F D E T O O N E E L. WILLEM, CAROLINA, CHARLOTTE, HOOGWOUD, WALBURG, DE KAPITEIN, VAN WIL BERG EN. WALB UR G. Als dit het meisje is dat gy te rug eischt, zo bewys ons wat recht gy daartoe hebt, en men zal haar u niet onthouden. VAN WILBERGEN. Ja, zy is 't; en deze is haar roover, WILLEM. Roover! VAN WILBERGEN. Ja, roover! met geweld, in de middernacht.., WILLEM. Verder... Ik zal u rustig aanhooren. VA N WILB ERGEN. En. my voldoening geven, denk ik. Myne heeren, ik eisch myne minderjarige oogenblikkelyk te rug. WAL-  B L T SPEL. 85 walburg. Toon eerst wat recht gy op haar hebt. van wilbergen. Ik ben haar voogd, en daar ftaat haar roover; bewyzen genoeg. Wilt gy 'er meer, dan zal ik ze u voor het gerecht geven. hoogwoud, tegen Walburg. Om al het waerelds goed, geen proces. Laat hy ze maar meenemen. walbu rg. Geduld, myn vrind, geduld! Charlotte, kent gy dien man? charlotte. Helaas, maar al te wél! walburg. Op wat wyze zyt gy haar voogd geworden > van wilbergen. Door den wil van hare moeder, die op haar fterfbed my haar toevertrouwde. Ik heb haar, als myn eigen kind, bemind, en als een vader voor hare opvoeding gezorgd. Nu drie maanden geleden, breekt die jongman midden in de nacht myn huis in, brengt my eene doodelyke wonde toe, rooft Charlotte, en vlugt met zyn' buit. Ik heb tot heden morgen vruchteloos naar haar gezocht. Nu heb ik haar gevonden en eisch haar te rug Laat men haar, zonder tegenkantingen volgen, dan' ben ik te vreden; zo niet, dan zal ik onderzoeken, hoe de wet roovers cn moordenaars lïraft. F 3 hoog-  86 HET ONBEKENDE MEISJE, hoogwoud, tegen Willem. Een fchoone trek ! Jouw onbefchaamde vlegel! charlotte. Hy bedriegt u, mynheer! uw zoon,.. willem. Wees gerust. — Gy houd dus ftaande dat ik dit meisje met geweld heb geroofd ? van wilbergen. Ja, en ik eisch voldoening. willem, zyn' degen trekkende. Neem die van myne hand aan , fchaamtelooze bedrieger ! hoogwoud. Zyt gy razend ? walburg. Houd op ! Voeg geen geweld by beleediging. Wy moeten Charlotte te rug geven. hoogwoud. Ja, ja, te rug geven, te rug geven. charlotte. Wees barmhartig. Lever my niet in de handen van den fnoodfïen aller menfehen. Hoor my eerst, en wanneer ik geen waarheid fpreek, ontzeg my dan voor eeuwig uw medelyden. In den ouderdom van twaalf jaren kocht deze fnoodaart , tot het fchandelykst oogmerk, my van een laaghartig wyf. Duizendmaal heeft hy zelf my dit verzekerd; duizendmaal heefc hy op dien gevloekten koop zyn recht gegrond. Hy kwelde my jaren achter een, tot-  B L T S P E L. 87 totdat hy, eindelyk, mynen tegenftand moede wierd. Hy nam, op zekeren avond, vaste maatregelen. Niets kon my baten, toen, op myn' jammerkreet, uw edelmoedige zoon de deur inftoof, my uit de klaauwen van dat wangedrocht rukte, en van het grootfte ongeluk bevrydde, dat de deugd immer kan vreezen. van wilbergen. Een fraaije roman ! voortreffelyk uirgedacht! de vrouw, waarvan zy fpreekt, was hare minne, aan wie ik zelf haar had toevertrouwd. charlotte. Gy liegt het, fchelm! zy vond my voor hare deur, en voedde my tot myn twaalfde jaar, toen zy my aan u verkocht. Laat die vrouw, zo zy noch leeft , hier komen, en ondervind dan... van wilbergen. Louter logens en verdichtfelen, waarin zy het met het jonge heertje eens is geworden, om zich aan myne voogdye te onttrekken. Met één woord: ik eisch myne minderjarige te rug; en, weigert gy my haar, dan... alle ramp voor uwe rekening. hoogwoud, ftil, tegen Walburg. Te rug geven, te rug geven. walburg. Men moet vooral die vrouw hooren, waarvan gefproken word. F 4 van  88 HET ONBEKENDE MEISJE, VAN WILBERGEN. Voor het gerecht, hier niet; en daar zien wy elkander weer. Hy vertrekt. LAATSTE T O O N E E L. CAROLINA, CHARLOTTE, HOOGWOUD, WALBURG, DE KAPITJilN, WILLEM. WALBURG. "Ween niet. Vrees niet. Wy allen zyn van uwe onfchuld overtuigd en tot uwe befcherming gereed. WILLEM. Dat betaamt my, en haar tevens de eenige voldoening te geven, waartoe ik in Haat ben. HOOGWOUD. Welk eene voldoening ? WILLEM. Die hangt van u af. Vergun my dat ik myne eer herftelle en gelukkig worde... door my met Charlotte te verbinden. CAROLINA. Nu erken ik myn' broeder weder. Ja , Charlotte ! wees gy myne zuster. Vader zegt zeker, ja. HOOGWOUD. Met uw welnemen, vader zegt, neen. Trouwen , zonder van geboorte te zyn , zonder middelen ,  S L T S P E L. 89 len, en ik bovendien misfehien ingewikkeld in een kostbaar proces, dat my geheel kan ten onderbrengen... Juffertje! als gy de waarheid gezegd hebt, dan zal ik voor u zorgen; maar aan een huwelyk met myn' zoon moet gy niet denken. CHARLOTTE. Gy hebt niets van my te vreezen. Ik weet wat ik aan uwen ftaat vcrfchuldigd ben. HOOGWOUD. Dat is wel gezegd. CAROLINA. Echter verdiende zy beter beloond te worden. Niet waar, mynheer kolonel? WALBURG. Uw' broeders aanbod, Charlottes weigering, is edelmoedig; maar uw' vaders gevoelen is verftandig. WILLEM. Hoe , mynheer kolonel! DE KAPITEIN. Mynheer baron, weêrftreef het geluk dezer edeler zielen niet; en vergun my u een voordel te doen. "Wanneer men geld en goed genoeg heeft, hoe weinig is dan de vermeerdering van hetzelve by het bezit van eene geliefde gade ! Laat my door Carolina-alléén gelukkig zyn , en fchenk haar uitzet aan dit deugdzaam meisje. Gy geeft my gewis uwe toeftemming, oom ? F 5 ca-  90 HET ONBEKENDE MEISJE, carolina. Deze edele belangloosheid treft my. Nooit was ik het zo volkomen met u eens. charlotte, tegen den kapitein. Ik gevoel de waardy uwer goedheid ; maar ik kan, ik mag ze niet aannemen. Tegen Willem. Neen, myn weldoener zal, ter belooning zyner tederheid, niet behoeven te blozen en naberouw te gevoelen. walburg. Edel, goed meisje!.. Wees thans overtuigd, Willem, dat gy my miskend hebt. Ik bid u, oude vrind Hoogwoud! dit huwclyk toe te ftaan, en ik verzeker u Charlotte, ten aanzien des geluks, de keiSze uws zoons waardig te maken. hoogwoud. Dat is zeer edelmoedig; maar, hare geboorte... charlotte. Neen, neen. walburg. Hare geboorte?... Ach, Charlotte!... Willem, gy hebt my meer dan eens befchuldigd , dat ik met al te veel deelneming de belangens van dit meisje ter harte nam. Gy hebt u niet vergist, 't Is met de tederite deelneming, de deelneming van eenen vader... Myne dochter! myne dierbare dochter! charlotte. Ik? a l-  B L T S P E L. 91 ALLEN. Is het mogelyk? WALBURG. Vergeêf het my, dat ik, om uw hart te toetfen, u deed lyden. CHARLOTTE., Gy, myn vader? HOOGWOUD. Ongelovelyk! WALBURG. Hoort my, myne vrinden!die laaghartige vrouw, waarvan Charlotte fprak, was hare min. Toen het ongelukkig tweegevecht my noodzaakte myn vaderland te verlaten, vertrouwde ik haar myn kind met eene aanzienelyke fomme gelds en eenige juweelen van groote waarde. Na verloop van eenige jaren fchreef zy my dat Charlotte overleden was, en zyzelve onttrok zich, onder eenen verdichten naam, aan de naiporingen van myne vrinden. CHARLOTTE. En door welk een gelukkig toeval..? WALBURG. Dezen namiddag wierd ik door een' brief van eene onbekende hand op het dringendst gebeden, den befteller van denzelven te volgen. Ik vond eene vrouw, dit met de dood en met felle wroegingen worstelde: het was de boosaartige zelve: zy heeft my alles, zy heeft my Van Wilbergens en hare eigen fchelmltukkcn geopenbaard. CHAR-  92 HET ONBEKENDE MEISJE, CHARLOTTE. ó Voorzienigheid! WALBURG. Ja, de Voorzienighejd-alléén kon u weder in de armen van uwen vader voeren; en u, in de verzoeking zo deugdzaam, en in den tegenfpoed zo ftandvastig te vinden , is ware gelukzaligheid. CHARLOTTE. Myn vader! dat woord-alléén doet my den tegenfpced van geheel myn leven vergeten. Hoe kan ik myne biydichap uitdrukken!... ook vind ik een' neef. DE KAPITEIN. Wees myne geliefde zuster ! CHARLOTTE. En gy, myn grootmoedige redder, die zich tot my verlaagde... WILLEM. Charlotte, verhef my tot u , en fchenk my uwe hand. WALBURG. Neem haar, myn zoon, en befcherm eene deugd, die den toe.s heeft doorgedaan. WILLEM. Ik zal myn geheele leven bededen om uwe tedeiheid en goedheid te verdienen. CAROLI NA. Liefde Charlotte, deze verbindtenis is myne eere en myn' broeders geluk, HOOG-  B L T S P E L. 93 HOOGWOUD. Dank zy den hemel', nu heb ik geen proces te vreezen.Wees my hartelyk welkom, myne dochter! CHARLOTTE. Myne vrindin! myne zuster! van u hangt het af ons geluk volkomen te maken. Beloon de Handvastigheid van myn' broeder. CAROLINA. Omdat ik daardoor een noch fierker recht op uwe vrindfchap verkryg. Daar is myne hand, kapitein ! ras! geef my geen tyd om my te bedenken : 't konde my anders berouwen. WALBURG. ö Myne kinderen! laat uw vergenoegen duurzaam zyn, en ik ben de gelukkigfte van alle vaderen. WILLEM. Myne dierbare Charlotte ! gy hebt my overtuigd , dat voorbeelden en heerfchende zeden geen ondeugd rechtvaardigen en dat men het zoet der liefde vruchteloos in het verleiden der onfchuld zoekt. EINDE.   By den boekhandelaar Uylenbroek , te Amfteldam , in de Nes, zyn de volgende tooneelftukken gedrukt en te bekomen. H. Asfclienbergli, De deugdzaame Zoon , tooneelfpel ƒ - : 8 : A. L. Barbaz, Philoctetes, trcuripcl . . - - : !i : - ■ De Nieuwsgierige, blyfpel . - - : 8 : - W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over den- zclven . • . -1:4:- . De dood van Edipus, treurfpel . . 1 : - : - ■ Deukalion en Pyrrlia, tooneelftuk - - : 15 • W. Bingley, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . - - : 6 : - I. de Clercq, H. Z. Meriones, koning van Krete, treurfpel . . . . . : 8 : . 11 ' Eduard en Eleonora, treurfpel - - : 8;- ——— Saint Valori, tooneelfpel . - - : 8 : . M. A. de Clercq , Montrofe en Amelia , tooneelfpel - - : 8 : - — Vanglenne , of de Karaktertóets, tooneelfpel . . . . - : 10 : . ■— ■ Het Gevaarclyke der Afivecziglieid, tooneelfpel. . . - - : 8 : - J. G. Doornik, De graaf van Sternfeld, tooneelfpel - - : 8 : A. A. Gaignan de-TAmi, Elize, treurfpel . - - : 6 : G. ]. Hammius, Eulalia Meinau, tooneelfpel . - - : 12 : O. C. F. HolFham, Al lïond 'er de galg op: blyfpel - - : 18 : j —— De Broek, voorfpel . . - - : 6 : - - J. Houtman, Thz. Irene, treurfpel . . - - : 6 : - Montrofe en Amelia, tooneelfpel - -: 8 :- • * De Indianen in Engeland, blylpel - - : 12 : - J. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . - - : 8 ^ W. Imme , Delia en Adelaïde , tooneelfpel . - - : 8 : - ■ De Weldadige, tooneelfpel . . -■:<»:- De VerflandigeEchtgenoote , tooneelfpel - * s 8 : - ■ —De Jonge Walburg, of' de gevolgen van liet fentimenteele, tooneelfpel. . - - : 10 : - Re edelmoedige Zoon , tooneelfpel . - - ■ 6 : - P. J. Kasteleijn , De Marquis de Bouïllé , heldenfpcl - - : ö : - ' ■ — De Juffeilijke Kamerdienaar, bliiipel - - : 6 : - Elfride, treurfpel, pl. . - - : 12 : - ■ Codrus, treurfpel . . - - : 8 : - L. J. Lamaifon , Clementine en Desormes , tooneelfpel . . . . . - : 8 : . J. Norasz, De Graaf van Warwik, treurfpel. - - : 7 '• - ■—■ Bajazetli, treurfpel . . - - : 7 '• - ■ ■— De Cid, treurfpel . . - - : 7 : - Atlialia, treurfpel . . - - : 7 : - ■— Amelia , treurfpel . . . . : 7 : - "— Soliman de tweede, blyfpel . . - - : 8 : * ' ' Cora , treurfpel, pl. . . ■■:■»!> ■ Coralli, treuifpel, fl. . . - - : ia : -  t. Lütkemafl, Codrus, treurrpel . . ƒ - : 8 : . . - Camic, treurfpel . . - - : 8 : - j T. F. Lynflager, Zoé, tooneelfpel . . . . : y i . I H. Ogelvvighf, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men wil , blyfpel . . . ■ - : 6 : - - ■ —— Ue Verbeterde Divans, blyrpel - - : 6 : - . Waldheim, tooneelfpel . - - : 12 : - ——— De Vrindenraad, tooneelfpel - - : 12 : • '• Loiiife en Volfan, tooneelfpel - - ; 8 : • P. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraakzucht, tooneeifpel . . . . - * : 10: — De Graaf van Comminge, of de ongelukkige gelieven, tooneelfpel . , - - : 12 : - ■ Laufus en I.ydia, treurfpel, pl. . - : 12 : - B. RuloffSj Willem Teil', treurfpel, pourt. . - • : 12 : - ■ Fredrik van der Trenck, tooneelfpel - - : 8 : - J. Starrenburg, Apollo in Dordrecht, en De Zangberg, twee divertisfementen , . - - : 6 : • F. van Steenwyk, Leonidas, treurfpel , - - : 8 : V. J. (Jylenbroek, Meropï', treurfpel, pl- • - - : 12 : N. S. v. Winter, MenzikofF. treurfpel . . - - : 8 : - L. W. Louize d'Arlac, treurfpel . - - : 3 : - — Sebille van Auiou, treurfpel . - - : 8 : - — Gelönide, treurfpel • • - -•» 8 t.» Non datur ad mufas, &c. Esther, treurfpel • - - : 7 : - Vlijt doet vorderen, De Gewaendc Pliilofooph, bi. - - : 6 : - De Burgemeester, toonefilfpel, . •. • - • : ia * De doortrapten, blyfpel . • • - • : 8 : - Wie is zy? of liet onbekende Meisje, blyfpel , - - :. _8 : - Van meest allen zyn eenigen voor de lielliebbersop groot papier te bekomen. Verfcbeiden nieuwen zyn ter persfe. Veertig Kunstprinten voor onderfcheiden tooneelfnellen. Algemeene kunïttitels voor allerlei dichtwerken, in 4to. en in 8vo.