ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. VEERTIENDE DEEL.   ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN DOOR M- S T U A R T. met kaarten en f l a a t e n. VEERTIENDE DEEL, BEHELZENDE D E GESCHIEDENIS VAN HET GEMEENEBEST VAN DE MEDEDINGING TUSSCHEN CRASSUS EN POMPEJUS TOT AAN DEN ONDERGANG VAN CATILINA. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCXCJX.   BERICHT VOOR DEN BINDER. DEEL XIV. Plaat L. CPompejusde groots,^ voor de Cenfors verandwoordende) tCgenover bladz. 18. Plaat LI. (Monima, lint zelfs tot fit op miruWau, vindende,") tegen over 174, Plaat Lil. CTigranes op zijnen throon.) tegen over 186. Plaat LUI. (Tig ra nes aan de voeten van pompejüs.) tegen over 272 De Kaart van Jrmenie te plaatzen aan het einde van dit Deel.   VERVOLG van het ZESDE BOEK. VIERDE HOOFDSTUK. be mededinging van crassus en pompejus. D oor de beurtlingfche overweldiging ,an MARiusensYLLA geleerd, dat de .omeinfche vrijheid, hoe ongenaakbaar root koninglijke Opperheeren, niet geïoegzaam beveiligd was voor de heerfchiucht van bijzondere Burgers, wantrouwJe de Raad en het Romeinfche Volk de ïeerderheid van eiken uitmuntenden man n den ftaat genoeg, om zorgvuldig op elten ftap ter zijner zelfverheffing te letten, ;naar waren beiden te jammerlijk verzwakt üoor partijfchap en door zedenbederf XIV. deel. A voor- Inleiding*  VI. EOEK IV.' HOOFDST. Verheffing van ; . POMPEJUS DEN GROOTEN. 2 romeinsche vooral, om de gevaarlijke grootheid van bijzondere burgers te keeren. Het een en ander bleek in niemand duidlijker, dan in pompejus , die reeds lang den naam van grooten droeg, en, fcboon wegens deze grootheid reeds gevreesd, echter, ondanks den zwakken tegenftand van zommigen , al meer en meer verheven werd. De eerzucht van pompejus was nog onlangs duidlijk daarin gebleeken, dat hij zich zeiven den naam had willen voorbehouden , van den krijg der zwaardvechters voltooid te hebben, fchoon het eenen ieder bleek, dat c ras sus dien voldongen had CO. Het wantrouwen jegens hem was daarna zoo ver bij het algemeen gegaan , dat men in het bijeenhouden van zijn heir na zijne wederkomst uit Spanje, den toeleg had gevreesd, om als een tweede sylla zich van den Raad, wien hij zoo bits gefchreeven had (2) , te komen wreeken. Pompejus zelf had het noodig geoordeeld, dit ver ge- (1) Zie D. XIII. bl 544. (2) Zie D. XIII. bi 465 — 467.  feÈSCHiEDENIS3KN. g gèdreeven wantrouwen tegen te gaan door de openlijke verklaaring, dat hij zijn heir terftond na zijnen zegepraal zou'' afdanken ( i), en echter waren den Volke en den Raad geene gebruiken noch wetten heilig genoeg, om zich te wederhouden van de gevaarlijkfte verheffing deszelfden mans. Schoon pompejus-nu reeds tweemaalen gezegevierd, en in de plaats van eenen Conful den krijg in Spanje had gevoerdj was hij nog nimmer met eenige burgerlijke waardigheid bekleed geweest, en had hij den gewoonen weg der eerambten zoo weinig gezogt, dat hij zelfs eenmaal het Raadsheerfchap had geweigerd j öm als ambtloos Ridder , gelijk hij tot heden was, te zegepraalen (a). Wetten eh gewoonten, nog onlangs door sylla vernieuwd en vermeerderd, bepaalden de opvolging der waardigheden in den Burgerltaat en den behoorlijken ouderdom der mededingers naar het opklimmende (O Plut. in Pomp. p. 629. (a) Zie D. XIII. bi. 313.' A 2 VI. BO». K IV. oofd8t.  4 ROMEINSCHE VI. boek IV. HOOfDSP. 1 J. voor C. 69. \ J. van R, . 683- J Cn. pom» 1 pejus de j groote en M. LiCINIUS I Cesf. * C mende bewind ( 1). In den dringendften nood van het Gemeenebest, mogt de algemeene veiligheid hiervan eenige uitzondering vorderen , en de burgerlijke vrijheid dezelve, fchoon nimmer zonder omzichtigheid, gedoogen: maar in tijden van herftelde rust van binnen en afgeweerd gevaar van buiten, de wettige hinderpaalen der eerzucht opzetlijk weg te nemen , om der gevaarlijke aanmaaciging eenes bijzonderen burgers de hand te bieden , kon in de oogen van den 'weldenkenden nooit anders, dan eene fchandelijke uitlooving der burgelijke vrijheid djn. Dus handelde men te Rome bij de verkiezing van Confuis voor dat jaar, tot velks befchrijving' wij gevorderd zijn. De Raad zelf, die 'sVolks gevaarlijke 'ooringenomenheid had moeten beteugeen, ftelde, het zij uit laage believing, iet zij uit lalFe vrees, den Volke een beluit ter bekrachtiging voor, om cn. pomejus te ontheffen van alle wetten, welen hem in zijnen vijfendertig jaarigen uderdom , zonder ooit op den ijvoiren ftoel (1) Zie D. XIII. bl. 872, 373.  GESCHIEDENISSEN. 5 (loei gezeten te hebben, zouden beletten, aanfpraak te maaken op het Confulfchap; en het Volk, 't welk den vader van pom- 1 pejus onverzoenlijk had gehaat, was ^ zoo uitermaate ingenomen met den j zoon , dat het dit voordel niet flechts greetig aannam , maar zelfs den Ambtloozen Ridder éénftemmig tot het Confulfchap verhief ( i ). De eer, die hierdoor aan pompejus gefchiedde , fchoon op zich zelve' zoo fchitterend , dat cicero dezelve onder de zeldzaamheden zijner grootheid telt, was echter nog gering, naar het algemeene oordeel , bij die, welke hem thands van zijnen ijverzuchtigften mededinger wedervoer. Deze was crassus, wien terftond de uitftekende vereering had geftooten , door (i) Plet in p o m p e j. p. 629. C 1 c. pro. leg. manil. c. 21. Pompejus, tot heden enkel in krijgsbedrijf ervaren, wist zoo weinig van den uiterlijken vorm des ftaatsbewinds, dat hij zijnen gemeeuzaamen vriend m. varro verzogt, hem eene Inleiding tot zaaken van regeering opteltellen, ten einde daaruit te kunnen zien, wat hij te doen en te zeggen had, wanneer hij het voorzitterfchap in den Raad bekleedde. — Aul. gelu L. XIV. c. 7. A 3 VI. boek IV. ioofdst. , voor C. 69 , van R. 683.  6 ROMBINSCHJg vr. boek IV. hoofdst. J. voor f 6g. l> van R 683. i 1 door s y l l a aan pompejus beweezen (1) •> en wien thands inzonderheid deszelfs aanmaatiging van de voltooijing ? des krijgs tegen de zwaardvechters verbitteren moest. Hij verlangde het ConfuU fchap , maar durfde naar het zelve niet ftaan , gelijk hij voorgaf, zonder alvooren daartoe de goede gunst van pompejus verzogt te hebben , die door zulk eene onderfcheiding van zulk eenen man hoogst vereerd , het tevens van zijn belang oordeelde, crassus aan zich te verplichten, waartoe hij reeds lang gelegenheid zou gezogt hebben , en waartoe hij deze zoo ijverig gebruikte , dac hij zelf bij het Volk rondging, om voor crassus Hemmen te winnen, betuigende zich hiervoor aan het zelve niet minder , dan voor zijne eigene benoeming, verplicht te zullen achten (2). De volflagene ftrijdigheid der beide Oonfuls in hun gansch bewind toonde ech:er duidlijk, dat deze beleefdheid en gelienftigheid voorniets meer te houden waren, (1) Zie D. XIII. bi. 200. (a) Plut.*'» pomp. p.fflo.»» crass. p.550.  GESCHIEDENISSEN. f ren, dan voor kunltenaarijen der ftaatkundige eerzucht ; 't welk zoo veel klaarer zal blijken, wanneer wij ons nader met de omftandigheden en den aard van cras-' sus laten bekend maken, en daarna aan dien van pompejus denken. De rijkdommen en begaafdheden van crassus gaven hem ruime uitzichten^ op den eerften ftand in het Gemeenebest, s en zijne overheerfchende gierigheid deed hem niet minder , dan zijne zeer gevoelige eerzucht, naar denzei ven ftaan, fchoon de verbinding dier beiden geestgefteldnisfen hem den weg ter zelfverheffing deed opkruipen, dien zijn mededinger pompejus met ftoute fchreden, dwars over wetten en gewoonten, optrad. Zijne rijkdommen waren zoo verbaazend groot, dat hij , nu Conful geworden zijnde , en het Volk, ten danke daarvoor, onthaald hebbende op eenen maaltijd van tien duizend tafelen en eene koornuitdeeling voor drie maanden, kort daarna zijne bezitting, waarvan hij bij die gelegenheid nog een tiende gedeelte aan hercules had geheiligd, bij de Schatmeesters opgaf, als bedragende zevenduizend en eenhonderd taA 4 Un- VL SOEK IV. OOFDST. voor C. 69. . van R» Onidsn- igheden »n cüas-;s.  * ROM EINSCHE VI. boek IV. hoofdst, J. voor C, 69. J. van R 663- lenten (1). Zijn vaderlijk erfgoed was echter niet grooter geweest, dan van drie honderd talenten (2), welken hij tot dien onmaatigen fchat niet enkel door fchrander huisbeleid had doen opklimmen, maar vooral, door het opkopen van verbeurd verklaarde goederen onder sylla's overheerfching, en door het zoo oneerlijk toeeigenen van den buit van ganfche Heden, dat sylla zelf hem niet langer in eenig bewind had willen gebruiken ( 3 ). Het huisbeleid van crassus was inmiddels een geregeld kunstwerk gebleeven , 't welk alle gereedfchappen , niet naar derzelver inwendige waardije, maar enkel naar derzelver dienst waardeerde, en alzoo niets ongebezigd liet, 't welk meest bevorderend was tot het voorgeftelde einde. Opmerkende , dat brand en inftorting der huizen te Rome een veelvuldig onheil was, 't welk door derzelver talrijkheid en zwaarte voornaamlijk werd veroorzaakt, voorzag hij zich van vijfhonderd flaaven, die (O Plut. in crass. p. 543. ƒ13,780,000 : - (a) Id.ibid. ƒ540,000-:- (3) Zie D. XIII. pi. 393.  GESCHIEDENISSEN, 9 die zich het metzelen en timmeren verftonden , en kocht vervoigends alle de afgebrandde erven en naastgelegene huizen, voor wier val men het meest vreesde, voor geringen prijs op. Voor zich zeiven liet hij echter nooit, dan aan het huis, 't welk hij bewoonde , werken , zeggende: „ dat de lief hebbers van bouwen geenen anderen vijand behoeven, om ten gronde te gaan." Wanneer het zijnen flaaven dus aan eigen werk ontbrak, verhuurde hij hun voor daggeld aan anderen , aan wien hij ook gaarne weder zijne erven verkocht. Behalven dezen eigendom, die een groot gedeelte van Koms uitmaakte, bezat hij nog zilvermijnen en de beste landerijen met een zeer groot aantal flaaven, die dezelven bearbeidden, en echter haalde de waardije van dit alles nog niet, volgends plutarchus, bij die zijner overige flaaven zelve, waaronder hij de uitmuntendfte voorlezers, fchrijvers, wisfelaars, huisbezorgers en hofmeesters had. Hij zelf regelde hun onderwijs en onderwees zelf zijne flaaven, ze allen houdende voor leevendige werktuigen eenes gezins, die het oog des meesters bovenal vorderA 5 den, VI. BOEK iv. SIOOFDiT. f. voor Qi 69. T. van R. 683.  VI. BOEK IV H0OFIS3T. J. voor C 69 J. van R. 683. » < 1 < 1 e IO ROMEINSCHE den, en wier goed beduur het huisbeleid tot zeker ftaatkundig en burgerlijk bewind verhief, 't welk anders, over zaaken alleen, en niet over perzoonen gaande, in zijn oog eene bloote geldwinning mogt geacht worden (1). Ondanks dezen fchatopbrengenden rijkdom, achtede cicero, die tegen hem zijn ganfche bewijs, dat de wijze man alleen rijk is, inrichtede, crassus arm, tvijl zijne begeerten zoo onbepaald wa'en, dat hij niemand rijk wilde noemen if genoemd hebben, die op eigene kas* :en geen heir kon onderhouden (2). — De krijgsluiden van marius morden eens, )m dat hij eiken hunner Hechts vier bun. leren lands had toegeweezen: „ mogt 'er ;een Romeinfch burger zijn , was daarop le wensch van marius , die het bezit van 00 veel gronds gering achtede, als iem Hechts voeden kon (3)!" De invloed, dien crassus in zulk ene veile ftad, als waarvoor jugurtha Rome (O Plut. in crass. p. 543, 544. (2) Cic. Paradox VI. (3) Plut. in crasï, p. 544.  GESCHIEDENISSEN. i I Rome reeds verklaard had ( i ), door zijne fchatten kon verkrijgen, hing nu enkel van derzelver gebruik en van zijne houding jegens de menigte af. Jegens zijne gastvrienden was bij onbekrompen \ zijn huis ftond voor elk open,* zijne vrienden ontvingen van hem geld ter leen zonder ren- ■ te, fchoon zij door hem zoo fcherp werden1 gedrongen, het zelve op den bepaalden tijd weder te geven , dat zulks veelen haatlijker, dan de hoogfte woeker, fcheen. Zijne maaltijden, ook voor genoodigden, waren burgerlijk en gemeenzaam , maar werden keurig bediend en door beleefde fcherts vervrolijkt, die dezelven verkieslijk maakte boven kostbaare brasferijen. Zijne letteroefeningen hadden zich bijzonder bepaald tot de welfprekendheid ,g' en derzelver gebruik in pleitzaaken ; en, fchoon hij onder de welfprekendfte Redenaars van zijnen tijd geacht werd , gaf hij zich echter zoo veel moeite, als of hij alles aan de kunst was verfchuldigd, zoo dat hij nimmer tot eenig geding, hoe gemaklijk of weinig beduidend het ook zijn (i) Zie D. XII. bl. 88. VI. SO bk IV. :oofdst. f. voor C. 69. f. van R. 683. Omgang an cras» us. Zijne leciroefenin:n.  12 ROMEINSCHE VI. boek IV. hoofdst. J. voor C 69 J. van K 683. 4 I 1 c 1 zijn mogt , onvoorbereid overging , en was daarbij zoo dienstvaardig, dat hij zeer dikwijls eene pleitzaak aannam, welke door p ompejus , caesar of cice- ■ r o reeds van de hand was geweezen ( 1). Deze gedienstigheid en zorgvuldigheid maakten hem echter niet meer bemind, dan zijne beleefdheid en gemeenzaamheid in elk te groeten en de hand te bieden, het geen zoo ver ging, dat hij den geringften burger uit den gemeenften hoek van Rome terftond bij deszelfs eigen naam wist te beandwoorden (2). Ondanks alle deze middelen van invloed en gezag maakten echter de algemeen bekende gouddorst van crassus, en deszelfs fchandelijke involging onder sylla hem min begunstigd bij het Volk, dan bij den Raad, welks leden meerendeels zelve CO Plut. in crass, p.544 et n0t. h. stefh. d h. I. (9) Plut in crass.p. 544. Zijn leer- ïeest'rin de Aristotelifche Wijsbegeerte, alexan1 e r genaamd, had het daartegen bij hem zoo fchraal, at men niet wist, of hij armoediger van hem afgeaan, dan bij hem gekomen, was. — ld. Ibid,  GESCHIEDENISSEN. 13 ve te veel op buit vlamden, om de inhaaligheid en baatzucht onvergeeflijk te achten, terwijl zijne krijgsbekwaamheden, hoe voortreflijk op zich zeiven, te zeer 0verfcheenen werden door den zeldzaamen luister van de daaden zijnes mededingers, dan dat hij thands van dezelven den eerden rang, dien zijne eerzucht wenfchte, kon verwachten. / De tegenwoordige verheffing van pompejus fcheen thands ook alle verwachting op eenmaal voot hem af te fnijden, doch die zelfde verheffing was het, die hem hoop kon geven, om, van eenen anderen kant, boven zijnen mededinger uit te munten , wanneer het hem gelukken mogt, met hem het hoogst bewind te deelen. Pompejus, die varro te hulp moest roepen, om eene handleiding tot het voorzitterfchap, kon niet fchitteren in den Raad; evenmin fcheen pompejus, die menig eene pleitzaak van de hand'geweezen. en zich nooit, dan uit de hoogte, aan het Volk vertoond had, in zijn oog, der menigte niet te zullen kunnen behaagen; het volgende jaar fcheen ook geen krijgsbewind te zullen vorderen, en hem dus"geene nieuwe gele- gen- VI. BOES IV. •IOOFDST. J. voor C. 69. J. van R. 683.  VI. BOEK iv. SOOFDST. J. voor C 69. J. van D 683. *4 R.0MJE1NSCHÈ genheid, om uit te munten, te zullen verfchaffen; redenen genoeg, om crassus te doen verlangen naar zijn ambtgenootfchap, om het welk te bekomen 'er on• getwijfeld geen listiger middel kon bedacht worden, dan het geen hij bij pompejus bezigde, en het geen juist daarom hoodzaaklijk was, om dat anders hunne yoorige verwijdering hem in zijne bejaging van het Confulfchap aanmerklijk in den weg geftaan zou hebben. En die zelfde redenen, doch uit een ander oogpunt gezien, moesten ook pompejus overhaalen, om gaarne zijnen geduchtfleri mededinger tot zijnen vriend en ambtgenoot te maaken, als verwachtende dusgeenen tegenfïand, die zijne onbedrevenheid moest vreezen, maar veel eer van hem dien bijftand, die dezelve behoefde. Het befcheiden gedrag van crassus jegens zijnen mededinger, maakte deze wederzijdfche beleefdheid en dienstvaardigheid in het oog van anderen zelfs niet aanftootelijk. Want, hoe zeer hij nu;zins eenen geruimen tijd met wangunst 'de verheffing van pompejus had aangezien, en van zijne zijde alle zijne poogingen had ver-  GESCHIEDENISSEN» 15 verdubbeld, om de algemeene gunst vóór hem weg te dragen, het hoogfte woord, 'c welk hij zich tegen hem had laten ont-s vallen, was Hechts de fchampere vraag ge- ■ weest, waarmede hij iemand, die hem had gezegd: „ daar is pompejus de groote had beandwoord; „ hoe groot wel ( 1)?" Door 's Volks keuze nu nevens zijnen Mededinger tot de hoogfte waardigheid' verheven, befchouwde hij zich even min,1 als pompejus, thands ten laatsten trap gevoerd van burgerlijke grootheid, waar-J op anderen doorgaands alle voorige kunstenaarij en vermomming aflegden, om zich in hunnen eigen aard en denkwijze te vertoonen, als hebbende nu het eerzuchtig of ftaatkundig oogmerk bereikt en 's Volksgunst niet meer van nooden: beiden, in tegendeel, zich het veel hooger doel van duurzaamen voorrang en gezag in het Gemeenebest voorgefteld hebbende, achteden deze verheffing veel eer, als den eerften ftap , om het zelve volkomen te bereiken, en legden zich alzoo met verdubbelden ijver en de grootfte opCO Plot.!» crass. p. 546. VI BOEK IV. iOOFDST. '. voor C. 69. \. van R. 683. Eerzuchige poölingen van OMpr.jus >n crassuï n rjunCen~ulfchap.  VI. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 60. J. van R. 683. 1 1 4 •\ i ~[ ( 1 1 10 ROMEINSCHE opofferingen op des volks gunstbejag toe. Blijkbaar ftrekten hier toe het kostbaar onthaal en de rijke koornuitdeeling van crassus, van welken wij reeds gewaagden. De toewijding van het tiende deel zijner bezittingen aan hercules rechtvaardigde, in de oogen van het bijgeloof, het bezit des overfchots ; de milde vergasting en bedeeling deed de algemeene verwijten zijner vrekheid zwijgen , en fcheen hem van de toejuiching der menigte te verzekeren, waar voor hem, bij het bezit der achting van den Raad, deze kostbaare opoffering vooreen gierig hart niet te duur was. Pompejus daar tegen meende eerst, lat hij niet meer, dan de vertooning zijier grootheid in het oog der menigte >ehoefde, om zich van derzelver bijzonlere gunst boven zijnen mededinger te rerzekeren. In geen vijftien jaaren had lome Schatmeesters gehad, waarfchijnlijk vijl men dit ambt, 't welk voor zooveel igendunklijk misbruik vatbaar was, in het larnen van den burgertwist aan geene 'uchtmeescers toevertrouwde. Thands werd  GESCHIEDENISSEN. if werd hetzelve weder In werking gebfagt; en misfchien wel op aandrang van pompejus , óm de volgende vertooning te maaken, waar bij zijn zelfslof zich maar al te luid liethooren (i ). Het gebruik Vorderde, dat de Romeinfche Ridders, ■ die den bepaalden tijd in 's lands földije hadden uitgediend , hun paard , 't welk ,zij van den Staat hadden, aan hunne hand geleidden voor de Cetifors, aan dezelven reekenfchap deeden van hunnen dienst, met opnoeming hunner Bevelhebbers en Veldheeren, en voords hun ontflag van den gewoonen dienst vroegen, 't welk hun dan ook , met goedkeuring of fchande wegens hun gehouden gedrag, verleend werd. L. gellius en cn. lentülus waren tot Cenfors verkoören en hielden nu hunné zitting ter beoordeelirig van 's Lands Ridders in het Veld van mars. Eene zeer talrijke menigte was doorgaands bij deze plegtige verrigting tegenwoordig , vooral ( i ) De tegenwoordige Cenfors zelve voerden, zo al geene partijdige, al vast eene zeer ftrenge tucht, daar zij niet minder, dan vier en zestig Raadsleden, afgetreden. — Epit. Liv. L. XCVUI. XIV. deel. B vi. SOEK IV. HOOFDST. f. voor Cl 69. ]. van Rs 683.  VI, BOEK IV. hoofdst. j. voor C 69, j. vsa r. 683. Pompejus , cie Conful, verti/oi.c zich als Ridder voor da Cenfors. 1 i ^ t l n 0 1 ^ romeinsche al, thands, daar dezelve in geen vijftien jaaren was herhaald. Dezelve zag reeds van verre eenen Conful naar dat veld afkomen , met alle de kenteekenen zijner hooge waardigheid vereerd en voorafgegaan door zijne twaalf bijldragers, maar tevens zeiven een paard aan de hand geleidende. Zijne bijldragers maakten ruimte; hij naderde; men zag in hem pompejus; het Volk ftond verftomd. De Cenfors, die den elpenbeenen zetel met ongemeene waardigheid bekleedden, toonden zich, daar pompejus voor hun ftil hield, ontroerd van fchaamte en van vreugde. De oudfte echter van hun fprak: „ ik vrage u, pompejus de groote, of gij uwe jaaren hebt uitgediend? " — „ ik heb ze illen uitgediend, en was mijn eigen Veldïeer : " andwoordde pompejus met luider lemme, die terftond door het gejuich des 'olks werd vervangen, 't geen naauwlijks ot bedaaren kwam , tot dat de Cenfors zele hunnen zetel verlieten en hem naar zijn uis geleidden , terwijl hem de ganfche lenigte met beftehdig handgeklap en lof)raak volgde (1). Daar CO Pi.ut, in pomp. p. 630. Id. in /fpopbtb. Rem.  L   G'e 5 c h i e ö e ni s s 2n . io' Daar inmiddels crassus veel meer bij den Raad bleef gelden, dan pompejus; en de uitwerking der gemaakte vertooning Hechts voorbijgaande kon zijn, onderfteunde hij vervolgends met al zijn vermogen het voordel van den Prator l. au reli us cotta, om de rechtsbediening, welke sylla aan den Raad had teruggegeven C i ), denzelven weder in zoo verre te ontnemen , dat die op nieuw verdeeld werd tusfchen de Raadsheeren en Ridders , met toevoeging van 's Lands Schatbewaarers, die aan de onderfcheidene Penningmeesters de toelagen uitreikten ter befoldiging des krijgsvolks en ter beftrijding van andere noodwendigheden ; èn daar de laatften meestal uit den RidderHand genomen werden, verkreeg deze Hand, kom. T. II. p, 203 et 204.. Het getal der Romein. fche burgers bij deze fchatting wordt verfchillend op . gegeven, hetzelve moet 950,000 op 450,000 bedragen hebben. Vide drakenb. ad epit. tiv. L, XCV11I. Wsarfchijnlijk heeft men echter hei eerfte getal voor echt te houden , uit hoofde der aan. merkelijke toevoeging van de Italiaanfche volkeret tot het Romeinfcbe burgerrecht. (1) Zie D. XIII. bl. 281. B 3 vi. boek IV. hoofdst. |. voor C. 69. J. van R. 683. PoMPFJUÏ bevordert het voorftel van au* RELlt'S cotta ter verarde» ring van de rechtsbediening. !  HOMEINSCHt VI. loet IV hoofdst. J, voor G 69 J. v«n R, 683. ] 1 ] i i < l 6 4 ftand, door de bekrachtiging des voorfïels van cotta, de meerderheid in de Gerichtshoven (1). De onrechtvaardigheden in de Romein' fche rechtsbediening, voor zoo ver dezelve of de oogluiking der knevelaarijengold van Proconfüls en Proprators door de Raadsleden, die het uitzicht op dezelfde kanzen ter plundering hadden, of de ftraffeloosheid der pachters en hoevenaars, bij derzelver mishandeling van flaaven en onderhoorigen, door Ridders, die fchier alleen zich met de verpachtingen bemoeidien, — waren reeds lange tijden her de relenen geweest, waarmede men beurtingsch de bezetting der rechtsbanken, of net Raadslieden alleen , of met enkele lidders, beftreeden had (a). Het algeneen misnoegen, hetgeen, zinds de hertelling van den Raad in het Rechterambt loor sylla, bij het Volk was gereezen, in hoofde van het verlies van deszelfs aandeel (1) Epit. liv. L. XCVII. flut. in pomp. p. 30. (O ZieD.XI.bl 368. D. XII. M. 257, 400, 54.  GESCHIEDENISSEN. 21 deel aan de Rechtsbediening, zoo als plautius dezelve het laatst te voorenhad geregeld(i), was thands ten hoogden top gevoerd door het pleitgeding van cicero tegen verres, waarin zoo veele en zoo groote wanbedrijven, die anders ftrafloos doorgingen , werden ten toon gefield, dat het Volk niet kon nalaten eene Rechtspleeging te doemen, wier onrechtvaardigheden cicero's welfprekendheid noodzaaklijk maakten , om het fchreeuwendst onrecht Hechts veroordeeld te krijgen (2). Daar dit pleitgeding ons tevens in het gedrag van verres de behandeling der Romeinfche wingewesten en de bronnen van den rijkdom van bijzondere Romeinen aantoont, die anders welligt ongelooflijk kon fchijnen, en alzoo als eene voortreflijke bijdrage tot onze Gefchiedenisfen mag worden aangemerkt, nemen wij hier gaarne deszelfs hoofdinhoud over. C. verres was laatst Pretor geweest onder het Confiit'fchap van lucüllus en^ i M. AU-l (£i) Zie D, XIL bl 464. (3) Middlet. life of cic. T. I. p. 115. B 3 VI. boek IV. dOOFDST. f. voor C% 69. J. van R. 683. Her pleireding te» ;en c, verej.  yi. BOEK IV. HOOFDST. J, voor C. 69. j. van R, \ 683 ] < j 1 2 RGllIINSCKf M. aurelius cotta (i) en had zijne rechtsbediening te Rome geheel en al gericht naar het welgevallen eener lichtekooje, chelido genaamd (2). Na het einde van dit regeringjaar , door hem ter onderdrukking van het recht en ter plundering der gedaagden misbruikt, viel hem het voortreflijkfte wingewest van den Romein/eken Staat, Sicilië, als Proprator tent deel, en de gruwelen door hem in die hoedanigheid gepleegd, haalden hem thands ie vermaarde vervolging van cicero op den hals, die, daar zij de wanbedrijven 3er Grooten in derzelver hooge Staatsimbten ten toonftelde, hoogst aangenaam 3ij het Volk moest zijn, naar welks gunst lij zelf nog Hond, en tevens ten voordeele van den Ridderftand , waar van hij zelf !en lid was, de bedoelde verandering van ?or.iPEjus, aan wiens verheffing hij eerang openlijk arbeidde , aanmerklijk onlerfteunde. Alle de fteden van Sicilië vereenigden ïch ter befchuldiging van verre s, uit- ge- CI) In het jaar 679 van R. (s) Cic. in terr. Aft. II. L. V. c. 13.  GESCHIEDENISSEN. 23 genomen Syracufen en Mes fan a , voor wier goede verftandhouding met hem, als zijnde zij de hoofdlieden des eilands,.verre s voorzichtiglijk gezorgd had. Syracufen was zijne verblijfplaats, Mesfana. de ftapelplaats geweest van zijnen buit, dien hij naar Italië had vervoerd , en fchoon hij .de inwooners van beiden zelve bij zommige gelegenheden zeer willekeurig had behandeld, had hij hun echter in andere zoo veel deels gegeven aan zijne plunderingen, dat zij hem gedeeltlijk uit vrees, gedeeltlijk uit dank, gehoorzaam waren gebleeven , en hem , bij zijn vertrek, de loflijkstegetuigfchriften van zijn beduur hadden gegeven ( 1 ). Alle de overige fteden waren zoo eenftemmig in de beroeping van cicero tot zijnen befchuldiger, als in den ijver zijner vervolging. Het Penningmeesterfchap van cicero op dat eiland, zijn loflijkgedrag in die hoedanigheid, en de toezegging zijner behartiging van alle derzelver belangen, hadden de eilanders bijzonder in hem het oog doen Haan (l) Cic in verr. Aft. ij, L. II. c, 18, B 4 VI, BOEK IV. ïookdst. |. voor C 69. [. van R 683.  VI, boek IV. •ïoofdst. J. voor C. 69. T. van R, : i i / 2+ ROMEINSCHE flaan op eenen man , wiens weïfprekendhcid en trouw als pleitbezorger reeds alom vermaard geworden was. Ver res had, aan dèn anderen kant, de vermogendfte geflachten te Rome, de scipioos en metellussen op zijne zijde , en werd verdeedigd doqr o. hortensius, den eerfïen in den Raad van wegens zijnen Adel, den Vorst der pleitgedingen op de markt van wegens zijne welfprekendheid, en nevens q. rjetellus, den broeder van den tegenwoordigen Pretor van Sicilië en van den tegenwoordigen Stadprtetor tevens, reeds als Conful gedoodverwd voor het lanftaand regeeringjaar ( 1) ; maar eenen pleitbezorger tevens, die niets onbeproefd [iet, om de Rechters door vleijerijen, bedreigingen en geld omtekopen, en die dezen handel zoo openbaar en Hout dreef, 3at hij, om zich van de ftem der omgetochte Rechters wel te verzekeren, de' lembordjens wist te doen henrijken met 'erfchillend gekleurd wasch, zoodat hem bij' !e opening der ftembus terftond kennelijk werd., C'l) Aïcon, Argum. in divin.  GESCHIEDENISSEN. werd, of zij volgends affpraak in de vrijfpraak, veroordeeling of anderzias gehandeld hadden (i), i Zoodra cicero den aanval onderno-j men had, vertoonde zich een onverwacht; mededinger, q. c^cilius, een Skiliaan van geboorte , die Penningmeester bij verres was geweest, en nu, onder voorwendzel van perzoonlijke beleediging en grondige kennis zijner misdrijven, de voorkeur boven cicero inde befchuldiging van verres, of ten minften een gelijk deel aan deszelfs vervolging met hem, begeerde. Deze gewaande vijand was intusfchen een geheim vriend, door verres aangefpoord, om zich meester van het pleit te maaken , ten einde het zelve te doen verlooren gaan. Men nam echter zijne (i) Cic. in divir.at. c. f. Id. in verr. Aft. I. c. 13. et ascon, inh.l. De uitfpraak der Rechters gefcbiedde door ftembordjens (tsbuU^y eik hunner kreeg'er drie, het eene met eene A, ten teeken der vrijfpraak Qabfolutio), het tweede met eeng C, ten teeken der veroordeeling ( Condemnatjo), en het derde met eene NL gemerkt, bedui, dende {non liquet) het blijkt niet, welk lastde diende, om de zaak op nieuw te doen bepleiten! B 5 VI. boek IV. ioofbst. . voorC. cTo. . van R. 683.  2f5 ROMEINSCHE VI BOF. K IV. HOOFDSI. J. voor C 69 J. van R 683 1 1 \ c 1 . h c S z: ei f in zijne aanfpraak in overweging, en men zou dezelve voorlopig beflisfchen : doch het gelukte cicero, die zich hierover deed hooren, dezen geheimen beftrijder van den hals te fchuiven, door te toonen; „ dat de verzorger van zulk een geding ten genoegen der vervolgers en ten fchrik van den vervolgden behoorde te zijn, wiens eigene eerlijkheid zoo wel, als ondervinding, hem daartoe gerechtigde, en wien het voorvaderlijk gebruik daartoe inzonderheid bevoegd deed zijn." De relenen, waarom hij, die tot dus verre zich net de verdeediging van vervolgden aleen bemoeid had, thands voor het eerst Is Befchuldiger voortrad , opengelegd lebbende , als zijnde deze befchuldiging an éénen niet anders, dan eene verdeeiging van duizenden, voegde hij 'er bij: , de wingewesten zijn geplunderd, misandeld en verwoest; de bondgenooten en ijnsbaare Volkeren van den Romeinfchen taat zijn zoo mismoedig en ellendig, dat j geene hoop op eenig herftel , maar ikel op verzachting van hunnen ondertng voeden; zij, die de rechterlijke magt handen van den Raad willen houden, be-  GESCHIEDENISSEN. beklaagen zich over het gebrek aan bekwaame befchiildigers, en zij, die ter befchuldiging in ftaat zijn , over het gemis van alle ftrenge rechtsbediening; het Romeinfche Volk, hoe getroffen door veelvuldig leed , dringt echter op de voorvaderlijke eerlijkheid en waardigheid in de rechtspleeging aan; enkel om die reden heeft hetzelve het Gemeentsmanfchap te ruggeëischt, en het herftelde Cenforfchap, weleer bij hetzelve geducht, thands als eene volksweldaad aangemerkt (%)." Deze mededinging tusfehen cicero, en C^ecilius alzoo naar het genoegen van den eerften beflischt zijnde, werden hem honderd en tien dagen toegeftaan, om zich tot bewijs zijner aangezegde befchuldiging in ftaat te ftellen. Van dezen tijd moest hij zich bedienen , om eene reize naar en door Sicilië te doen , ten einde zich van genoegzaame feiten ter ftaaving zijner aanklagt, en van getuigen tot derzelver bevestiging te voorzien. Bij zijne terug komst, na een afzijn van Hechts veertig daCO c 1 c. divinat. c. 3. VI. BOEK IV. ÏOOFDST. f. voor C. 69. \. van R.. 683. '  VI. BOEK IV. HC0FDST J. voor C 69. J. van R 4583. 1 < i (O Clc f» VERR. Adt. I. C. 3. (2) CIC. *'» VERR. Aft. I. C. 9. ö? ROMEINSCHE dagen, (1) vond hij te Rome, het geen hij wel vermoed had , eene affpraak gemaakt, om de zaak, doorallerleije kunstmiddelen van omkoping en beleid, te doen uitftellen tot het volgende regeeringjaar, wanneer het Confulfchap van hortentius en metellus, en het Prcetorfchap van den broeder des laatstgenoemden zoo voldoende ter verijdeling der ganfche aanklagt fcheenen te zullen zijn, dat men verres openlijk op de markt bij derzelver benoeming geluk wenschte met zijn gewonne pleitgeding. De toeleg ter verfchuiving was ook reeds zoo wel gedaagd, dat het cicero' aan tijd ontbrak, am in het lopende jaar den gewoonen vorm /an geding af re lopen ( 2 ): maar dit maakte hem van zijnen kant op een ander middel bedacht, om hetzelve voorden tegenwoorhgen Prcetor m glabrio en deszelfs bijzit- ers, van wien hij nog dé beste verwaching had, af te doen. In plaats van eenr;en tijd te belteeden aan het Hellen of voor-  GESCHIEDENISSEN. 29 voordragen van redevoeringen tot aandrang van een of ander hoofd-bezwaar , befloot hij enkel, zijne getuigen ten 1 verhoor aan te bieden, het geen den toeleg der partijen niet Hechts volkomen te ] leur ftelde , maar hortensius, den verdeediger van verres, zoo onverwacht op het lijf viel , dat hij, bij het luid fprcken der zaaken, geene woorden voor zijnen pleiter ter verdeediging had, en dat deze, wanhoopende aan zijne vrijfpraak, zonder afwachting van een vonnis , zich in eene vrijwillige ballingfchap begaf ( 1). De (1) Ascon. Argum. in Aft, 1. Uit deze opgaven blijkt het, dat van dezeven uitmuntende redevoeringen, welken wij van cicero over dit beruchte pleitgeding bezitten , de tWee eerften alleen Zijn uitgefproken, waarvan de eene in Q~ CaciUutn divinatio, de andere Altio prima in Ferrem heet, zijnde deze niets meer dan eene algemeene inleiding tot het geheele pleit; de andere vijf kwamen naderhand in het licht, als gereed gemaakt ter voordragt, indien verres eene geregelde verdeediging gedaan had. Daar deze de eenige pleitzaak , was, waar ia cicero tot dien tijd als befcbuldi' ger betrokken was, of naderhand betrokken werd, gaf Vï. BOES IV. ioof0st. [. voor C. 69. . van R. 683.  VI. boek IV, H00FDST. J. voor C 69. J. van R <583. Misdrij. ven van c verres. Zijne cm' koopbaarheid in recauaa. ken. go ROMEINSCHE De befchuldiging tegen verres hield deze vier hoofdzaaken in: zijne omkoopbaarheid in rechtzaaken; zijne knevelaarij bij de invordering der cijnzen en tienden ■Van den Staat; zijne berooving der onder_ hoorigen van derzelver beeldwerk en kostbaar goud en zilverwerk, en zijne onwettige en willekeurige ftrafoefeningen ( 1). Cicero brengt eenegroote menigte van feiten tot ftaaving van elke befchuldiging bij; wij zullen daaruit eene enkele voor iedere overnemen. S opater, een voornaam burger van Halicia, was bij eenen voorigenZV^förbefchuldigd wegens eene halsmisdaad, van welke hij met lof was vrijgefproken: zijne vijanden vervolgden hem óp nieuw bij ver- gaf bij deze redevoeringen als eene proeve in het licht van zijne bekwaamheid in dat vak, en als een voorbeeld van eene eerlijke en arbcidzaame vervolging eener booge en bedorvene Overheid. ■ Ascon. in Argum. orat. in Verr. Middleton the Life of Cicero Vol. 1. p 91. wiens voordngt van verres'* misdrijven wij grootendeels zullen volgen. ( i ) MiDDL V. I. p. 94.  GESCHIEDENISSEN. §i verres, en, even zeer vertrouwende op zijne eigene onfchuld, als op de reeds verkreegene vrijfpraak, maakte sopater' geene zwaarigrfeid, zich aan een nieuw' rechterlijk onderzoek te onderwerpen. Na de eerfte voordragt werd 'er dag geiteld: maar intusfchen vervoegde zich timarchiDes, een vrijgelaten naaf en voornaame handlanger van verres, bij sopater; waarfchuwde hem, als vriend, zich niet te zeer te verlaten op de deugzaamheid zijner zaake, noch op het vorige vonnis, wijl zijne vijanden den Pretor geld hadden aangebboden, *t welk deze ongetwijfeld veel liever zou aannemen, om eenenfchuldigen te behouden, dan te verderven en alzoo de uitfpraak van zijnen voorganger te vernietigen. Verbaasd over deze waarfchuwing en niet wetende, wat te andwoorden, beloofde sopater alleen, dezelve in gedachten te zullen houden , maar verklaarde reeds tevens, geene groote fom te kunnen opbrengen. Alle zijne vrienden, met wien hij hier over fprak , raadden hem, den wenk te volgen en de zaak afte maaken; zoo dat hij, bij een tweede bezoek van timarchides, na eenige ont- ' fchul- VL BOEK IV. lOOFDSr. . voor C. 69. . van R. 683.  VI. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C, 69. Jè van R 6S3, ] 1 i r c G € v 92 ROMEINSCHE / fchuldiging van zijn gering vermogen j hem tagcig duizend Sestertiën (1) voortelde. Nu achtede hij zich buiten allen gevaar; doch na een tweede verhoor, Werd de beflisfching nogmaal verfchooven, en timarchides kwam hem berichten , dat zijne partijen veel grooter fom gebooden hadden , dan hij gegeven had, raadende hem, indien hij wel wilde doen, zijn wezenlijkst belang in het oog te houden. Door zulk een fchaamtloos gedrag geërgerd, had sopatér geen geluld, om naar timarchides te hoo•en, maar zeide hem ronduit: „ dat men con doen, het geen men goed vond, maar lat hij beflooten had, niet meer te geven;" Ule zijne vrienden gaven hem gelijk, neenende, dat verres, wat hij zelf ook logt voornemen , nier in ftaat zou zijn, m alle de Rechters om- te zetten , die e voornaamfte luiden van Sicilië waren* n dezelfde zaak reeds, onder den voorien Pretor, ten voordeele van sopaer beflifcht hadden. Tegen het derde srhoor gelastede verres eenen Ro- mein- (i) ƒ 6000 - : . :  geschiedenissen. 33 meinfchen Ridder, die mede in de rechtbank zat, eene andere bijzondere twistzaak te gaan hooren, die op dien zelfden dag moest worden afgedaan. Petilius, dePvidder, bragt hier tegen in, dat zijne overige Bijzitters bij het tegenwoordige pleitgeding zouden moeten blijven: doch verres zeide , dat zij allen zeer wel met hem zouden mogen gaan, wanneer zij wilden ; waarop zij dan fchier allen het geftoelte verlieten, zommigen, om elders als Rechters zitting te gaan nemen, anderen, om hunnen vrienden in het andere pleitgeding van dienst te zijn. Min tien; s , de Pleitbezorger van sopater, de rechtbank dus fchier geheel verlaten ziende, wilde het Gerechtshof, in de zekere onderftelling, dat zijne zaak thands niet zou voordgaan, mede verlaten, maar verres liet hem terug roepen, en beval hem, de-zaak van zijnen Pleiter te verdeedigen. „ Verdeedig hem! zeide hij. — Voorwien? — Voor mij, hervattede verres , indien gij mij anders bevoegd oordeelt, om over eenen ellendigen Siciliaanfchen Griek te oordeelen." — „ Bevoegd voorzeker, andwoordde minucius, ik wenfehte XIV. deel. C Hechts, VI. bo .» k IV. IOOFD5T. J. voor C. 69. f. van R, 683.  tVI. boek 'IV, hoofbst, J. voor C J»vaa R, 6,83. 1 1 t Kneevelasrij der . pachters ' door vs.r | res bevorderd, 34 ROMEINSCHE flechts, dat" uwe Bijzitters tegenwoordig waren , die het voorige pleit bijwoonden." — ,, Spreek; zij kunnen hier niet bij zijn:" zeide verres. „ Noch ik: hervattede minucius, want petilius heeft mijne tegenwoordigheid bij de andere rechtspleeging gevorderd." Het dreigen van verres wederhield hem niet; hij was, ftout genoeg, met alle de vrienden van soipater het Hof te verlaten. Dit onthutlie verres een weinig, maar, na een kort beraad met timarchides, beval hij sopater zei ven, ter zijner eigene verdeediging te fpreken. Deze (bleekte hem, bij alle Goden, om toch leen vonnis te vellen , voor de overige [•Vechters tegenwoordig konden zijn: maar serres riep de getuigen op, verhoorde, er een of twee terloops, deed zelf geele ondervraging, en befloot het geding, net eene veroordeeling van den beklaaglen (i). De tiende van al het koorn van geleel. Sicilië kwam thands den Romeinen oe, gelijk wel eer den Vorsten van dat, ' afl .. -— '".n-jf.•/ eiCO Cic. in verr. Act. II. L. II. c. 28.30.  GESCHIEDENISSEN. 35 eiland, en werd opgebragt in graan en alzoo verzonden naar Rome: doch daar deze voorraad niet groot genoeg was voor : de behoeften dier volkrijke ftad , kreeg dePrattor tevens befchikking over 's Lands fchatkist voor zoo ver zulks ten inkoop der verdere noodwendigheden voor het lopende jaar vereischt werd. De wijze van verdeeling en gadering der tienden had tot nu toe volgends eene billijke wet van Koning hiero plaats gehad , doch verres had dezelve afgefchaft, en in derzelver plaats het aanflootlijke gebod gefield , dat elke eigenaar moest opbrengen, het geen hem de Hoofdgaarder zou opleggen, doch dat deze, indien hij hem meer afvorderde, dan hij verplicht was* gehouden zou zijn, dit meerdere met agtInaal de waarde te vergoeden. Door dit gebod, welks waardijevoor den onderdrukten hoevenaar het bovengemelde flaal van rechtspleeging genoegzaam aanduidt, was de ganfche eigendom van geheel Sicilië in de handen gefield van zijne Gaarders, aan wien hij de tienden had verpacht, en die nu, uit kracht van het zelve, de eigenaars naar willekeur dwongen, het gevorderde C a oi VI. BOEK IV. 100FDST. f. voor C. 69. , van R, 683.  $6 ROMEINSCHE VI. BOES IV HOOFbST. J. voor C 69. T. van R 683. i of in koorn of in geld op te brengen, en daartoe volkomene plundering noch verfoeijelijke mishandeling ontzagen (1). ' Door zulke middelen zich genoegzaam in ftaat gefteld hebbende , om Rome van al het noodige koorn te voorzien, ftak hij zelf het geld, 'twelk hij ten verderen aankoop uit 'sLands.fchatkist had ontvangen, in zijne eigene zak (2), fchaamtloos zwetzende, dat dit middel alleen hem genoeg had opgebragt in de drie jaaren van zijn Prmorfchap op Sicilië, om zich daarmede voor alle vervolging vrij te waaren. Een zijner eigene Schrijvers verklaarde, daar voor dertien maal honderd duizend Sestertiën in ontvangst te boek gebragt te hebben (3); terwijl de arme landman gedwongen werd, na vruchtlooze pooging tot herftel gedaan te hebben, huis ;n have te verlaten, het geen, blijkens ie registers, die zorgvuldig in alle de steden werden bijgefchreeven, geduu- ren- (1) Cic. in verr. Aft;. II. L III. c. 10. (aj Cic. in vebi. Aft. II L. III. c. 75. (3 ) Cic. in verr. Aft. II. L. III. c. 80 —'97>5oo -: - :  GESCHIEDENISSEN, 37 rende de Landvoogdij van verres, twee derde gedeelten der hoevenaars hunne landerijen onbebouwd had doen verlaten (i). Stiiemius vanHimera, wiens rechtfchapenheid eenmaal zijne vriendfchap dierbaar had gemaakt voor pompejus, wan-i neer deze gereed ftond, om in hem het hoofd van den Mariaanfchen aanhang dier Stad te ftraffen (2), was van zijne vroege jeugd af een keurig verzamelaar geweest van het fchoonfte Delifche en Corinthifche koperwerk, van de beste fchilderItukkcn en het voortreflijkfte zilverwerk, het welk hij zelf grootendeels in Afia tot hoogen prijs had opgekogt, en nu ruim zoo veel tot vermaak zijner vrienden, als tot eigene kunstbefchouwing, in de netfte fchikking bewaarde. Verres was zijn gastvriend en hield bij hem zijn verblijf, zoo dikwijls hij teHimerakwam, alwaar hij fomtijds lang agter den anderen woonde. Door twee zijner flaaven, waarvan de een een fchilder, de ander een CO Cic. in verr. Aft. II. L. III. 51. feqq. (2) Zie D. Xlll.bl. 255. C n VI. boek iv. ioofdst. f. voor C. 69. [. van R. 683. Mishandeing van THBN'US -an Hime*  30 ROMEINSCHE VI. boek iv. hoofdst. J. voor C 69 J. van R, 683. een beeldhouwer was, en die hem, door geheel Sicilië, als jachthonden dienden, om de beste kunstgewrochten, wier 'waardij hij zelf niet kon beoordeelen, op te fpooren ("1), onderricht, welke de kostbaarfte Hukken in de verzameling van sthenius waren, wist hij zich, gedeeltlijk door een onbefcheiden venzoek, gedeeltlijk door Houten eisch, gedeeltlijk door rechtftreeksch geweld, van fchier alle de kostbaarheden zijnes gastheers meester te maaken, wien zulks wel onaangenaam en .grievend was, maar die echter zijn leed aan niemand klaagde, meenende, 's Pretors verongelijking llilzwijgend en 's gasten onbefcheidenheid toegevend te moeten dragen. Aan zubke, te ver gedreevene, maar echter eerlijke beginzelen, en geenzins aan fchroomvallige zwakheid was het geduld van eenen man toetefchrijven, die eenmaal niet gefchroomd had, den haat eener ganfche Staatspartij alleen op zijnen eigen halze te haaien, en die nu weder blijk gaf van eene edele beflootenheid in eisfchen, wier CO Cic. verb. Aft. II. L. IV. c. 13.  geschiedenissen; 39* wier voldoening hem misdaadig aan zijn' Vaderland fcheen te zullen maaken. Hi~ mera zelve bezat verfcheidene kunstfttikken van de hoogfte waarde, en daaronder roemrijke gedenkftukken, welke allen Volkeren, maar den Grieken inzonderheid, fteeds naa aan het hart lagen. Himera zelve ftond in de gedaante van een vrouwenbeeld in koper op de markt, en in stesichorus, den uitmuntenden Lierdichter eener voorige eeuwe, die als een oud man, door den last der jaaren nedergeboogen, met een boek in de hand, was afgebeeld, werd eiken vreemdeling den kunstroem van Himera, welke hem voordbragt en hem afbeeldde, met de ftreelendfte zelfvoldoening aangeweezen (i). Ook op deze kunstgewrochten opmerkzaam gemaakt, toonde verres aan sthenius zijn verlangen naar derzelver bezit en naar deszelfs medewerking, om ze aan hem te doen overgeven. Sthenius weigerde hem nu niet Hechts recht- ftreeksch (\) Stesichorus bragt het herdersdicht tot volmaaktheid. Reize van Anach. D. VUL Iloofdft. LXXX. C 4 VL BOEK IV. "IOOF.DST. J, voor C 69. }. van'R 6%  VI. BOEK IV. HOOPDST J. voor C J. van R 683 40 ROMEINSCHE ftreeksch dezen dienst, maar bragt hem tevens de onbetaamlijkheid onder het oog, om in vredestijd eene Stad van deszelfs 1 'oudfte gedenkftukken te berooven, dien ] ■ een scipio, bij haare verovering zoo edelmoedig aan dezelve gefchonken had; en verklaarde daarbij openhartig, dat hij zelf zulk eenen eisch zou wederftreeven, in plaats van bevorderen. Verres deed denzelven niet te min; de Raad over. woog dien; stiisnius hield woord, en betuigde, in de drift zijner redenen, het eerlijker, de geheele Stad te ontruimen, dan de berooving van haare gedenkftukken, de gedenkllukken tevens van den edelmoedigften krijgsman en vandevriendfchap van Rome, te verdragen. Zijne geestdrift onvlamde allen; elk wilde liever flerven, dan zulken eisch voldoen; en Himera was de eenige Stad, welke verres noch door geweld, noch door list, noch door gezag, noch door gunst, noch voor eenigen prijs van iet kon berooven. Nu Hond sthsnius zijnen haat ten doel; hij zeide hem de gastvriendfchap op, verliet zijn huis, en liet zich gereedelijk door 'smans bitterfte vij- an-  GESCHIEDENISSEN. 41 anden te hunnent noodigen; vond nu meer fchoons in de trekken en bevalligheden van de huisvrouw zijnes gastvriends, dan in de geitalte van het Standbeeld van Himera; vergat de laatfle voor de eerite; fchond het heilig gastrecht door fchandelijk overfpel, en moedigde, ter bevrediging van den onteerden echtgenoot, deszelfs ouden wrok nu zelf aan, omeenig misdrijf van sthknius uit te denken, 't welk hem ten gronde kon richten. Deszelfs vijand zelf verklaarde, niets ten zijnen laste te weten: maar verres bemoedigde hem, om eenig misdrijf te verdichten, hem borg blijvende voor zijne veroordeeling. Nu aarzelden 'smans vijanden niet, maar befchuldigden hem, de registers der Stad te hebben vervalscht. Sthenius zelf vorderde deswegens de rechterlijke uitfpraak zijner medeburgers, aan wien door Rome zelve, bij herhaalde keuren, de eigene vrije rechtsoefening gelaten was. Verres, die zelf, in zijne uitfchrijving als Prator, dit eigen recht van Himera erkend had, vorderde echter, dat deze zaak ter zijner kennisfe zou gebragt worden, met geen ander oogmerk, gelijk C 5 hij vr. BOEK IV, OOFDST. J. voor C. 60. f. vau n. 683-  42 ROMEINSCHE VI. boek IV. hoofdst. J. voor C. 69. J. van R. 683. 1 I 1 t i hij zelf niet genoeg verborgen hield en zijne boeleerfter te ontijdig uitbragt, dan omsTHENius, den voornaamften burger van Himera, den rechtfchapenften en reeds bejaarden man, zijnen eigen al te toegevenden gastvriend, zonder getuigen, en zonder bewijs te veroordeelen, en openlijk met roeden te doen geesfelen. Men raadde sthenius te .vluchten; hij deed zulks, en nam te Rome zelve de wijk. rlij werd gedaagd; verres vernam zijne /lucht; raasde van fpijt; zond krijgsvolk iit, om zijn huis te doorzoeken, en hem loor geheel Sicilië te vervolgen; wachtede e vergeefsch den ganfchen dag naar zijne gevangenneming; hervattede den volgenden norgen het geding; flechts één vijand geuigde, dat sthenius onder 's Prtetors 'oorganger de registers had vervalscht; erftond deed verres uitfpraak, dat hem Ie misdaad beweezen fcheen, en veroorleelde sthenius tot eene boete van vijfig millioen Sestertiën (1), uit deszelfs goe- de- CO 3>75°»oc°-"- Indien alhier geene fout in e opgave van cicero is, alwaar misfchien quin-  GESCHIEDENISSEN. 43 deren, ten voordeele van ven us erycina, te haaien. Terftond werden de goederen van sthenius aangeflagen: doch de betaaling dér boete voorkwam derzelver veiling, maar verbitterde tevens verres dermaate, dat hij openlijk van den rechterftoel afkondigde, de befchuldiging van elk te zullen aannemen, die sthenius wegens eene halsmisdaad zou aanklaagen. Hierna moedigde hij 's mans zelfden vijand tot eene nieuwe befchuldiging aan: maar deze verklaarde openlijk, ten aanhoore van eenen ieder, dat hij zijnen vijand sthenius niet genoeg haatede, om hem met eenige halsmisdaad te bezwaaren. Een andere, gemeene en berooide knaap toonde zich echter, hier toe wel gezind. Verres nam de befchuldiging aan, en daagde sthenius tegen eenen bepaalden tijd te Syracufen voor zijnen rechtbank. Pe beide Confuls van dien tijd, met het lot van hunnen vriend bewoogen, deeden het voorftel in den Raad, om alle lijfitraflijke vervolging tegen eenen afwezigen ia de genta voor quitigenties moet gelezen worden, wanneer de fom zou zijn f 37,500 - :» VI. BOES IV. ■IOOFDST. f. voor C. 69. J. van R, 683.  44 ROMEINSCHE VI. B O EB IV. hoofd8t. J. voor C 69. J. van R 683. de wingewesten te verbieden: maar de vader van verres en anderen voorkwamen zulks, door de llerkfle verzekering, dat zij den Pr endoor de 'ermaarde fontein van arethusa beproeid; alwaar hij onder tenten, aan het •rand opgeflagen, maar rijkelijk van alle oordbrrngzelen der dartelfte weelde voorien, den tijd in allerleijen wellust fteet, onder te dulden, dat iemand, geduurende twee Cl) Zieden platten grond van Syracufen, D. II. bi. 48.  GESCHIEDENISSEN. 49 twee fflaandefl lang, zijn fchandlijk zingenot door eenige voordrage van Staatszaaken fïoorde ( 1 ). 'J en gelijken tijd was devloótmet grootfeben zwier de haven van Syracufen uitgezeild, en had verres met zijn gezelfchap, in het voorbij zeilen, gegroet, terwijl de Romeinfche Pretor, dien men in verfcheidene dagen niet had gezien, zich even aan het fchcepsvolk vertoonde, aan ftrand ftaande in losfe voetzooien, met eenen purperen mantel ora, en in een los onderkleed, 't welk hem tot op de hielen hing, rustende op den 1'chouder van een meisjen (2). Hec geduchte fmaldeel zeilde, in plaats van de ruimte te zoeken, flechts weinige dagen laatcr, de haven van Pachynus weder in. Aldaar gerust voor ankei liggende, ontving het met ichrik de tijding, dat 'er een aantal rooffchepen ir. eene nabuurige baai lag; de Vlootvoogd cleomenes kapte zijne kabels in doodlijken angst, zettede alle zeilen bij, et vluch (O Cic. in verr. Aft. II. L. V. c. 31. (O Cac in verr. Aft. 11. l. v. c. 33. —Vide inpr quintil. aib.l- L. VIII. c. 3, XIV. D3IL. D VI. boes IV. 300FD3T. [. voorC» 69. f. van R. 683. De vloot fan verhes doof ricZfeeroovers geflagen. t  VI. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 69 J. van R 683. Onrecht vaaroig. heid jegens de Scheepsbevelhebbers. 5° ROMEINSCHE vluchtede naar Pelorus, alwaar hij het op landzettede; zijne overige fchepen volgden hem zoo fpoedig zij konden; maar twee, die traag zeilden, werden door de roovers genomen; de een der Bevelhebbers verloor het leeven, de anderen verlieten hunne bodems, en zogten, even als hun Vlootvoogd, de veiligheid der wal. De roovers ftaken de verlatene fchepen in brand, en zeilden zelve den volgenden dag ftoutmoedig de haven van Syracufen in, begaven zich aan.wal, bezichteden de ftad, vervulden dezelve met fchrik, en liepen daar na weder ongehinderd de haven uit, in eene foort van zegepraal over verres en het gezag van Rome ( 1). ■ De-tijding van het verbranden der Romeinfche vloot en het befchimpen van Syracufen door de zeeroovers verwekte een groot gemor door geheel Sicilië. De Scheepsbevelhebbers waren ter zelfsverfchooning verplicht, te bekennen, dat hunne fchepen fchandelijk gebrek aan manfchap en noodwendigheden hadden gehad, en niet in ftaat geweest waren, om den CO Cic. in verr, Aü, II. L. V. c. 35, 36.  GÈSCHtEDBNISSEN. v\\ $ t den vijand het hoofd te bieden, het welk ook genoegzaam bleek uit het aantal manfchappen, door verres van elk fohip afge-1 nomen en van den dienst ontflagen. Daar deze ontfchuldiging echter alle fchuld op verres zeiven bragt, ontbood hij, zo dra hem dezelve ter oore kwam, de Scheepsbevelhebbers, en dwong hun, na de wreedfte behandeling over hunne ontdekking der waarheid, om in openbaare gefcbriften te verklaaren, dat elk hunner een fchip had gevoerd van alle noodwendig* heden genoegzaam voorzien. Maar dit middel onvoldoende vindende, om een gerucht te keer te gaan, 't welk noodzaaklijk tot Rome reiken zou, befloot hij, ter vermindering van zijnen blaam, alle de Bevelhebbers als fchuldig aan plichtverzuim met den dood te ftraffen, uitgezonderd de fchuldigfle van allen, cle omenes alleen, en, op deszelfs verzoek, de Bevelhebber van het Admiraalfchip. De overige Bevelhebbers werden, ingevolge van dit beiluit, veertien dagen na het voorgevallene, wanneer zij niet het minfte gevaar vermoedden, in keetenen geilooten. Allen waren zij jonge luiden uit de voorD a naam- VI. BOEI iv. IQOFDST» |. voor Cè 00. \. van R» 683.  VI. boer IV. hoodfst. J. voor C. óf). J. van R. 683 Romeinfche Bur gers iu de plaats van Zeeroovers door verres ten dood ^eb-ragt. i 52 ROMEINSCHE naamfte huizen van Sicilië, zommigen de eenige zoonen hunner bejaarde ouders, die weldra in den doodlijkften angst te Syracufen kwamen, om den Prator hunne verfchooning af te fmeeken. Verres was onverbidlijk; hij wierp hun in den kuil, waar in geen mensch hun mogt toefprekcn, en verklaarde hun hoofd verbeurd; terwijl al de dienst, dien hunne nabeftaanden hun konden bewijzen, beftond in het omkopen van den beul, om toch hun hoofd met éénen flag te vellen, 't welk deze aannam, maar trouwlooslijk niet volbragt, en in het betteken van timarchides, ten einde hun de vrijheid werd gefchonken, om de lijken te begraven (1). Vóór dit verlies van de vloot was 'er echter een enkel rooffchip prijs gemaakt door de Onderbevelhebbers van vkrres, en te Syracufen opgebragt, het welk bevonden werd een zeer rijke prijs te rijn en een groot aantal jong manvolk aan boord te hebben. Onder dezelven was eene CO Cic. m verr. Aft. II. L. V. c. 39, 4*. cc.  geschiedenissen. 53 ne bende van toonfpelers, welke veer f s ten gefchenke aan eenen vriend naar Rome zond; de overigen werden allen, voor zoo ver ze jong, fchoon of bedreeven waren in eenige kunst, aan zijne Schrijvers en afhangelingen ten hunnen bijzonderen gebruike gegeven; maar de enkelde ouden en gebrekigen werden naar den kuil verweezen er. ter ftraf bewaard ( i ). De Bevelhebber van dit rooffchip was lang de fchrik geweest der Siciliërs; allen verlangden, zich aan zijne ftrafoefening te verlustigen,: doch zijn rijkdom Helde hem in ftaat, om zijnen dood af te kopen. Men hield hem zorgvuldig uit het oog, en ftelde hem in bijzondere bewaaring, tot dat verres den hoogften prijs voor hem kon maaken. Intusfchen fchreeuwde de me- i nigte ongeduldig om den dood der roovers, wijl alle voorige Priors gewoon geweest waren, om ze terftond, na derzelver opbrenging, van kant te maaken; en, bewust van derzelver groot aantal, liet dezelve zich niet voldoen met de enkelde oude en gebrekige luiden, welken verres geCO c"c '» verr. Aft. II. L. V. c. 25. &c D 2 V\. boek iv. -100FDST. J. voor C. 69. f. van R, 683.  VI. BOEK IV. HOOFDST. J. voer C 69. J. van R, 683, 54 romeinsche gereedelijk aan derzelver wraakzucht had opgaoffert. Hij nam dus deze gelegenheid waar, om den kuil te ontruimen van zulke Romeinfche burgers, dien hij voor zulk eene gelegenheid bewaard had, en die nu, als behoorende tot de rooverbende , werden opgehaald. Om echter derzelver gefchreeuw voor te komen, dat zij vrije Romeinen waren, en om hun tevens voor anderen onbekend te houden, liet hij hun met omfluijerde hoofden ter gerichtplaats en ten dood brengen ( 1). Zulk een fchandgedrocht der menfchelijke natuur, zulk een fchandvlek des Romeinfehen naams, zulk een fmaad voor het Romeinsch gezag, zulk een beroover van 's Lands fchatten en inkomften, voor wiens misdrijven niet één getuigen wederlegd kon worden, zou nu echter alle de welfprekendheid van eenen,door volkbelieniag en partijzucht zoo wel, als door rechtfchapenheid en medelijden, gedreeven c 1:ero nog verijdeld hebben en de bloote ireroordeeling zijner gruwelen zelfs te Ro*e ontkomen zijn, indien de fchranderheid van (?) Cic, in vehr. Aft. II. L. y c, $c.  GESCHIEDENISSEN. 55 van zijnen befchuldiger geenen geheel nieuwen weg tegen ham ingeflagen, en allen roem van welfprckendheid in dit pleit ge-* reedelijk opgeofferd had aan de zekerheid ' van zijne veroordeeling. Verres neet vee-1 le jaaren in de ballingfchap, waarmede hij zijn vonnis ontging, vergeten en verlaten \ door alle zijne vrienden, doch door ci-R cero zei ven nog onderlteund ( i ); totdat marcus antonius hem vogelvrij verklaarde, uit wraak alleen, dat hij hem eenmaal eenige Corinthifche beelden en vaafen had geweigerd (2); echter niet, voor dat hij cicero, zijnen ouden vijand en befchuldiger, aan een veel ongelukkiger einde had zien komen (3). De fchreeuwende, en zelfs nu nog bijna aan de ftraf onttrokkene, misdrijven van verres hadden'zulk eenen eenpaarigen afkeer bij het Volk verwekt van de Raadsheerlijke Rechtbanken, zinds sylla door aanftaande of geweezene Prafors en (Om. a. se nec. Rhet. Suaf. C. VI. fubfinem. (2) Plin. L. XXXIV. c. a. (3) Lactant. Inftit. L. II. c. 4. D 4 VI. BOCS IV. oopdst. . voor C. 69. . van R. 683Uiteindean ver- e8.  VI B O S R IV. HOOFPSr. J. voor C 6g. J. van R 683. Het Ge. meents manfthap in volle kracht her fteld door POMI'EJ VS. $6 ROMEINSCHE en Confuïs bekleed, dat derzelver te rug brenging tot den Ridderftand, aan welken nimmer zulke grove rechtsverkortin'gen waren te wijten geweest, geduuren■de dit pleitgeding eene volkszaak werd, en alzoo het voornel van cotta tot deze verandering, door den ijver van cicero en het gezag van pompejus zoo krachtig onderfteund, ia een befluk verkeerd werd. Inmiddels echter had pompejus zelf een ander ding herfteld, het welk veel meer gefchikt was, om zich rechtftreeksch van 's Volks onbepaalde gunst meester te maaken, dan de bevordering van zijnen eigen Ridder/land, in welks verheffjng hij zoo wel, als cicero, ook eigene eer kon fchijncn te bedoelen. Het zelve was niets minder dan de volle klem van het Gemeentsmanfchap, welks ontzenuwing de grondflag eeuer Staatsomwenteling onder sylla was geweest, waar aan pompejus zelf zijnen eerften roem had toegewijd. Reeds terftond na den dood van sylla waren 'er poogingen gedaan eer herftelling van het Gemeentsmanfch|p, ikn pompejus zelf, door lepious Ita-  GE SCHIEDE nissen. 57 Italk te doen ruimen, verijdeld had ( i); dezelven waren door 'l. sicinius, eenen Gemeentsman, in het daar, aan volgende jaar hervat, doch met zoo veel bedaardheid en aandrang tevens voordgezet, dat men deszelfs gewelddaadigen moord aan den Conful curio had toegefchreeven, wijl daar door alleen het verder gevolg dier'pooging gefluit was (2). Ook dit echter had de ijverige voorftandcrs der volkszaak niet afgefchrikt, om al wederom eene nieuwe voordragt tot herflel te doen, welke, nu vijf jaaren geleedcn, zoo veel uitwerking had gedaan, dat de toenmaalige Confuls dat gedeelte der wet van sylla hadden afgefchaft, het welk den gewezenen Gemeentsluiden de verkiesbaarheid tot hooge waardigheden benam (3). AgterVolgcnde Gemeentsluiden hadden op de geheele intrekking dei wet van sylla aangedrongen , maar hiei tegen had hunne eigene ongefebiktheie hun (O Zie D. XIII. b! 334— 378. (2) Zie D. XIIÏ. bi 440. (3) Zie D. XIII. bl. 283. Freinsh. Suffi tiv. L. XCII. c. 27. 'D 5 VI. bof. k IV, ■OOFDSr. . voor C. 69. f. van R.  VI. BOEK IV. HOOFDST. J. voor C 69. J. van R. 683. 1 ■ l c fl h h V • R et Wi - m; ge < c. < 53 romeinsche hun niet minder, dan dat het welgeflooten gezag van den Raad, in den weg geftaan. L. quintius en m. lollius palicanus, de voornaamften onder hun, van wien cicero gewaagt, waren luiden van zeer geringe afkomst en gemeene begaafdheden, wier ftoutheid alleen het Volk wakker hield; doch van wien de eerfte eenen trotfchen opfchik /oerde, die het Volk te meer èrgerde, vijl dezelve minder aan zijne geboorte1 oegde, en zijnen ftrijd tegen de Grooten /ederfprak; en van wien de laatfte meer abbelaar was, dan redenaar (1). J. «sar was inmiddels ,een ijverig voorander geweest van de zaak der Gemeentsliden, tegen welke zich een ieder verzet ld, die daadlijk een vijand was van allen olksbefchik, of die Hechts beefde, om ome, nog naauwlijks in rust, op nieuw n tooneel te zien worden van allerleije >eling en regeeringloosheid. Van niemd verwachtede men nu minder deze iuchte verandering, dan van pompe- ■ jus: 1 ) C1 c. pro c l 1 e n t. c. 4c. ld. in brut. '2. S AL LUST. (lp, QU;NTiL. L. IV. C. 2,  geschiedenissen. 59 jus: hij echter dreef dezelve in zijn Confulfchap door. C r as sus, die met hem naar de gunst des Volks dong, en daar voor a reeds zijne vrekheid had verlochend, be-j vorderde deze verandering nu veel meer, welke hij toch niet kon keeren, dan dat hij dezelve, volgends zijne beginzelen, beftreed ( 1); en alzoo werd eensklaps, door de affchaffing der geheele wet van sylla, de pas herftelde throon der Aristocratie om ver'gehaald, en, bij de algemeene verbastering der zeden, de wijde deur op nieuw geopend voor het bewind van Weinigen , het welk fchierlijk in eene Alleenheerfching, derzelver natuurlijk en voor de burgerlijke vrijheid noodlottig gevolg, overging. Elk nadenkend mensch hield in dit bedrijf van pompejus, het welk hem bij bet Volk fchier vergoodde, zijnen toeleg verdacht, om, daar hij toch nu reeds de hoogfte waardigheid had beklommen, zich in dezelve duurzaam te bevestigen. Cicero, die overal de Lofredenaar van pom- (i) Plut. in pomp. p. 629, 630. Id. in 'crass p. 550. Efit. liv L. XCVil. VI. BOEK JV. oofdst. . voor C* 69. . van R. 683-  6o ROMEINSCHE VI. boek IV. kocfdst. J. voor C 69. J. van R, 683. • Bevrediging van pompejus en cras- »us. pompejus is, fchrijft het zelve aan fchrander flaatsbeleid toe, het welk hem Hechts in fchijn toegevend maakte op een Huk, het geen men het Volk toch niet onthouden kon, en waar van hij zelf, ten algemeenen welzijn, liever den naam wilde dragen, dan dat de een of ander volksleider daar mede zou gepronkt hebben (1). Pompejus zelf zag te duidlijk, hoe elk hem verdacht hield van den toeleg ter verlenging van zijn bewind, dan dat hij zijne eerzucht verder rechtftreeksch durfde involgen; tegen het einde van zijn Confulfchap verklaarde hij met eenen plegtigen eed, dat hij, bij zijne aftreding als tegenwoordige Conful, *een krijgsbewind zou op zich nemen (a), iiet welk in de oogen der menigte eene rechtvaardiging zijner eerlijke bedoelingen vas, die met de daad niet minder, dan :ijne volkvleijende verrichting, de algeneene gunst voor hem verzekerde. Ondanks de blijken van wederkeerigen lienst, bij den aanvang, en de fchijnbaare eensgezindheid der beide Confuls, in de gun- (1) Cic. de leg. L. UI. c. II. (2) Vell. paterc L. II. c. 31.  geschiedenissen'. 6t gunfb'ge veranderingen des bewinds, was echter de wezenlijke tweedragt van crassus en pompejus zoo blijkbaar in aller * oogen geweest, dat men het bijgeloof meende te hulp te moeten roepen, om ten ] algemeenen welzijn te zorgen, dat beiden niet als volflagene vijanden aftraden bij de voleinding hunner post. Het Volk zelf had reeds eenmaal op beider bevrediging vruchtloos aangedrongen; nu, in het laatst van wintermaand , beiden voor de fcheepfnebben zittende, verftoutede zich een Romeinsch Pvidder, c aurelius genaamd, tot hun op te treden en hun te verzekeren: „ dat ju pi ter -hem in den droom gelast had, de Confuls te vermaanen, om zich met eikanderen te verzoenen." Het Volk onderfteunde onmiddellijk dien onverwachten flap van eenen man, die zich anders nimmer met ftaatszaaken had bemoeid, en bad beiden, al zuchtende, om dien hemelwenk te volgen. Pompejus verduurde dezen aandrang met een wrevelig ftilzwijgen; doch crassus bediende zich van dit oogenblik, om zich bij allen aan te bevelen ; hij Mond op, reikte hem de rechterhand en zeide tot hetVolk: „ ik geloof niet, dat ik mij ver- VI. BOEI IV. [OOFDST. . voor C. 69. . van R. 683.  VI. boek iV. hoofdst. J. voor C. 69. J. van R. 683. ] ] 1 i I ] F 4 62 ROMEINSCHE verneder, door den eersten flap te doen tot pompejus, dien gij als baardloozen jongeling reeds den Grooten noemdet, wien gij den zegepraal geboodt, eer hij nog Raadslid was!" Pompejus, het voordeel van zijnen mededinger bij deze openlijke toetreding gevoelende, kwam nu ook hem tegen met zijne rechterhand, en maakte het Volk getuigen van hunne onderlinge bevrediging. De menigte juichte deze vertooning met luid vreugdegefchreeuw :oe, maar drong nu tevens aan, dat zij den lag zouden bepaalen ter afdanking hunner vederzijdfche krijgsmagt, welke zij beiden log hadden in dienst gehouden, fchoon 'ompejus haare afdanking terflond na rijnen zegepraal over Spanje plegtig beloofd had. Ook dit gefchiedde en werd noords volbragt. En nu achtede Rome zich >evrijd van allen gevaar voor nieuwen burgerkrijg, welks eerste begin van den noord van tiberius gracchus bij iet Volk gedagteekend werd (1). Na Cl) Plut. in Pomp. p, 6jo. Id. in crass. • 55°« Appian. al ex. de bell. civ. L. I. p. 36. 427.  GESCHIEDENISSEN. 63 Na het nederleggen hunner waardigheden, keerde crassus tot zijne voorige leefwijze te rug, die hem in veelvuldige raadgevingen en pleitgedingen voor zijne medeburgers, naar de zeden van dien tijd, onledig hield, en dagelijksch een nieuw aantal van aanhangers en begunftigers deed winnen: maar pompejus ontweek meest allen aanzoek van dien aard , verliet langzaamerhand de markt, vertoonde zich zelden in het openbaar en nog altijd omfluwd van een talrijk gevolg. Herwerd moeilijk, hem alleen te fpreken of te zien; opzetlijk wilde hij zich door zulk een gevolg op eenen affland houden van het gemeen, meenende, dat zijne waardigheid zou lijden bij eene dagelijkfche verkeering met het volk. „De tabbaard is doorgaands, gelijk plutarchus aanmerkt, verachtlijk in de ooger van den. man, die zijne grootheid aan de wapenen verfchuldigd is en eenen afkeei van de burgerlijke gelijkheid heeft. Mei wil zoo wel de eerste op de markt zijn, al in het veld; en echter valt het hun, di< daar veel minder zijn, niet moeilijk, alhie: veel meer te wezen; waarom dezulken dai ook gaarne de legereer aan hem afftann die' V!. BOE K IV. MOOFDST. J. voor C. 69. \. v?n R. 683. Hcudicg van cras-^ süs en pompejus buiten bewind. i 1 1 1  6"4 ' ROMEINSCHE VL ÏOKK IV. HOOFUST, j. voor C, 63. j. van E. 684. Q. HoR' .TENSIl s en q. c;e c1hus metellus Cosf. Het Capi. tolium op nieuw ingewijd. dien zij op de markt zouden vernederd hebben ( 1)." De regeering van dit jaar, waar in de Vorst der Romeinfche Heldendichters p. virgilius gebooren werd (2), was inmiddels vervangen door q. hortensius en q.: C/ecilius metellus, die daar na creticus is bijgenoemd. Onder hun Confulfchap werd de herbouwing van het, voor veertien jaaren afgebrande, Capitolium voltooid, endoor catulus, onder wiens opzicht dit voltrokken was, plegtig ingewijd, bij welke gelegenheid hij fchouwfpelen gaf, die nu voor het eerst met zeilen van verfchillende kleuren voor de zon en regen overdekt werden (3). Belangrijker voor de gefchiedenis is het befluit, 't welk thands werd genomen, om den oorlog tegen Creta te voeren, welks aan- (1) Plut. in pomp. p. 630. (2) Den isden van Wijnmaand op een Dorp^ lindes genaamd, niet ver van Mantua. (Donat. in vit. VIReil,). (3) Val. max. L. II. c. 4. ex. 6. Plin. L. X!X. c.i.  GESCHIEDENISSEN. 63 aanleiding wij weldra met die van den zeeroover-krijg zullen opgeven. Deszelfs beleid viel bij vriiwilligen afftand van horte nsius aan mëtellus, na het einde hunner regeering, ten deel. Het lot had dien den eersten toegeweezen, doch fchoon hij eerst, niet min krijgzuchtig, dan zijn Ambtgenoot, op dit befluit bij den Raad had aangedrongen, verkoos hij thands liever te Rome te blijven en het gebied in het vak der welfprekendheid te voeren (i). HoRtensius had in het eerste jaar van den Italiaanfchen krijg als vrijwilliger gediend, en in het tweede bevel over eene bende gevoerd, doch zich daar na geheel en al aan de pleitbezorging toegewijd (2). Al zeer vroeg had hij zich hierin loflijk onderfcheiden; nog maar negentien jaaren oud, had hij, tot elks verwondering, zijn eerste geding bepleit. ,, Even als bij een beeld van phidias, zegt cicero, was hem te zien en te bewonderen flechts eene daad (l)DlOD. APPIAN. &DIO «p. F ULV. OR« SIN. (O Cic, in brut. c, 80. XIV. DEEL. E VI. boek IV. hoofdst. f. voor C« 68. (, van R. 684. Over de velfpretendheid>an hor:ensiuïs  65 ROMEINSCHE Vï. boek IV. hoofdst. j. voor C. 6». J. van ft. 684. (1 ) Cic. in brut. c. 64. (2) Val. max. L. V1L(. c. 10. ex, 3. daad C1)." Het oog werd ook niet min verrukt door zijn gebaar, dan het ooidoor zijne item en de welluidendheid van zijne volzinnen (2). Hij heerschte reeds door zijne welfprekendheid in de pleitzaal en op de markt, toen cicero dezelven het eerst betrad, en ftrekte hem door voorbeeld en door bemoedigende goedkeuring ten fcherpften prikkel, gelijk deze wederkeerig, na deszelfs eerfte fchitterende proeven, hem verplichtede, om alle de vermogens van zijnen geest fteeds in te fpannen, ten einde zijneg jongen mededinger geenen voet te wijken van den grond, dien hij te vooren onbetwist behouden had. Beiden fleeten een goed deel hunnes leevens in dezen naarijver; het klimmen der jaaren en de verzadiging, der eerzucht, na de bekleeding van alle de agtervolgende eercposten in den Staat, deeden horrENsius het eerst een weinig toegeven van deze ftrenge infpanning, waarna hij fchierlijk door het algemeen gevoelen werd gedrongen, om zijnen eerften rang aan ci-  GESCHIEBENISSEN. 6? cicero af te ftaah (i). Hij gaf verfcheidene Redevoeringen uit, die nog kng na zijnen dood gelezen werden; echter bleeken zij toen, derzelver .toejuiching meer verfchuldigd geweest te zijn aan de voordragt, die evenwel wat al te kunstmaatig voor eenen Redenaar werd geacht (2), dan aan derzelver famenltelling. Zijn geheugen was zoo groot, dat hij, zonder cenig fchrift gefield te hebben, met dezelfde woorden zijne redenen voordroeg, waarmede hij ze voor zich zeiven overdacht had, en onder het pleiten niet Hechts zijne eigene woorden zeer leevêndig onthield, maar ook, zonder de minste aanteekening, alle de redenen en woorden van zijnen tegenfpreker in het hoofd hield (3). Zijn ijver was (1) Cic. in brut. c, 92-95. (s) Aül. gell. L. f. c. 5. Cic. in brht. c. 88. (3) Cic. in BRUTi c. 88. Hij gaf een fchier ongelooflijk blijk van dat geheugen, wanneer hij eene weddingfchap wod, door de veiling van allerleije goederen, van eenen ganfcjm dag, uit het hoofd op te geven met de bijvoeging van derzelver kopers en prijzen, zonder dat hier in aenig verfchil E s m«t Vt boek IV. ioofdst. [. voor C. 68. f. van R. 684.  VI boek IV. hoofdst. J. voor C 63. J. van R. 654 tt 68 ROMEINSCHB was onvermoeid; geen dag ging 'er om, dien hij niet aan het pleiten op de markt, of aan de voorbereiding zijner redevoeringen, of welaan beiden tevens befteèdde. Verdeelingen en herzamelingen van bewijzen kenmerkten zijne opftellen; terwijl cierlijkheid van woorden, keurige zamenvoeging ën rijkdom van denkbeelden, aan den levendigften geest en eene voorbeeldelooze oefening verfchuldigd, zijnen ftijl onderfcheidden (1). Cotta was de cenige zijner eigenlijke tijdgenooten, die hem op zijde kwam, doch deszelfs welfprekendheid was bedaard, gemaklijk en eigenaartig, terwijl die van hortensius veel meer opgecierd en heviger in taal zoowel, als in voordragt, was (2). De Kunstrechter quintilianu's fchattede zijne redevoeringen verre beneden de waarde, welke 'er geduurende het leeven , van hortensius op gefield was (3), en met de verkooplijsten gevonden werd. M. a. sa" Néc Controverf. L. I. praf, (I ) C ie. in brut. c. 88. (2) Cic. in brut. c. 93. (3) Quintil. L. XI. c. 3.  GESCHIEDENISSEN, fJO en indien men, met den Wijsgeer seneca, eene wezenlijke overeenkomst tusfchen den ftijl en tusfchen de zeden en den fmaak eenes Redenaars mag aannemen (O, dan zou men grond vinden, om, zonder iet van zijne redevoeringen gezien te hebben, het oordeel diens Kunst-e rechters voor rechtmaatig te houden. De^ keurigheid op zijne kleeding liep tot in het befpotlijke, en de netheid der plooijen van zijnen tabbaard had bij hem zulk eene hooge waarde, dat hij eenmaal eenen zijner Ambtgenooten, die hem in eene fmalle ftraat te zeer op het lijf drong en daar door die kunftige plooijen ontflelde, een geding van ongelijk zou hebben aangedaan (2). Even overdreeven was zijne liefhebberij voor boomen, waar over hij zich zoo weinig fchaamde, dat hij eenmaal aan cicero verzogt, de pleituur met hem te verwisfelen, wijl hij noodzaaklijk naar zijn landgoed te Tufculum moest gaan, om een jong geplanten plataanboom Cl) L. a. s e n e c. Epifl. 114. (2) Mac rob. Sa turn, L, II. c. $\ E 3 VI. boek IV. hóofdst. |. voor C. 63. . van R. 684. De fmaak n zeden Sn horen 5 i u s.  7o ROMEINSCHE VI. b c ek hoofbst. 'jü voor 'c 68. J. van R boom met wijn te begieten (i). Ondanks al zijnen letterarbeid was hij zelf een flaafsch oppasfer van de visfchen in zijnen vijver, dien hij met eigene hand voedde, zonder 'er een ten voedzel van te durven nemen; ja dien hij, bij fchijnbaare öngefteldheid, angstvalliger bezorgde, dan zijne flaaven, en over wier dood, wanneer dezelve eene meeraal getroffen had, hij zoo wel, als wèl eer de Redenaar crassus, zou geweend hebben (2). Cicero roemdde zijne zachtmoedigheid en minzaamheid van zeden, welken hem in den mededinger zijnes roems, veel eer eenen medearbeider, dan eenen benijder, zijner werkzaamheden hadden gegeven (3), en over wiens gebrek aan trouwe hij zich Hechts eenmaal, in eigene tegenfpoeden, beklaagde (4), doch wiens bijzondere overeenftemming en vriendfchap aan cicero, in ons oog, zeer weinig eeredeeden, daar hij zelf hem als eenen verdee- (1) Mac rob. Saturn. L. II. c. 9. (2) Plin. L. IX. c 55. (3) Cic.' in 'brut. c. 1 & 94. (4) Crc. ad quint. fratr. Epifh 3. L. I,  GESCHIEDENISSEN. 71 deediger van den fnooden verres beftreeden en als den fchaamceloozen omkoper der rechtbanken ten toon gefield had ( 1). • Het onbeduidende Confuljchap van dit jaar werd met de benoeming vervangen van q. marcius RExen l. c/ecilius^ metellus, van wien de eerstgenoemdeJ echter alleen de bijlbundels voerde. Me-' tellus was in het begin van Louwmaand reeds gefcorven, en de plaatsvervanger, die voor hem benoemd werd, doch wiens naam verlooren is gegaan, overleed al mede, zelfs voor de aanvaarding van zijn ambt, waar na men dit jaar zonder verdere aanvulling des bewinds liet aflopen. Het beftuur van marcius leverde niets merkwaardigs op, na zijne aftreding werd hem het krijgsbewind van Cilicie opgedragen. CO Zie boven bl, E 4 VIJF- VI. BOEK IV. IOOFDST. , VOOt C. 67. [. van R. 6^5- Q MAR- :>u» utx en .. OECl,10» .ME'EL. LUS  VIJFDE HOOFDSTUK, DE OORLOG TEGEN DE ZEEROOVERS, inleiding. D e zeeroovers, van wier Houten overlast alle de aan zee gelegene Wingewesten van den Romeinfche» ftaat niet alleen, maar de kusten van Italië zelve, zulk groot nadeel leeden , en tegen wien tot heden alle gcnomene maatregelen onvoldoende waren bevonden, waren oorfpronglijk Ciliciërs, die hun oneerlijk beftaan verfchuldigd waren aan de huislijke oneenigheden in het Pvijk van Syrië tusfchen de onderfcheidene takken van den ftam der Seleuci4en. Geduurende die onrust en hij derzelver natuurlijke vermindering van het koninglijke gezag in dat rijk, voerden zij een ontzaglijk aantal flaaven uit Syrië weg, waar mede zij eenen zeervoordeeligen handel dreeven, wijl de Romeinen, na dè verovering van Carthago en Corinthus, bij Hunnen rijkdom en fteeds toenemende weel*  GESCHIEDENISSEN. 73 weelde , eene zeer groote menigte van flaaven fleeten. De markt van dezen verfoeijelijken menfchenhandel was het eiland Belos, alwaar dikwijls tien duizend flaaven op eenen dag verkogt werden ( i). De Koningen van Cyprus en Mgyptus, altijd in oorlog met dien van Syrië, begunftigden de zeeroovers, wier plunderingen bij hunnen vijand zij met genoegen zagen. In het eerst letteden de Romeinen weinig op deze zeefchuimers, door belangrijker bedrijf aan land onledig, en doorgaands rnaar weinig ter zee toegerust; ook fcheen het in den begin hunner grootheid onwaardig, ernftige wapenen te voeren tegen een rot, 't welk geenen aanval zou afwachten, maar bij den minften ernst uit een gaan. De eerfte Mithridatifche krijg, waar aan de zeeroovers daadlijk deel namen, gaf hun gelegenheid, om zich te verfterken en tot een meer geducht vijandlijk ligchaam te maaken. Ten tijde van het beleg van Athe- CO Zie wegens de markt van dat eiland, in vroe gere eeuwen. De Reize van anach. D. VIII Hcofdih LXXV1. bl. 215. E5 VI. V. 1gofdst.  74- romeiksche VI. boek v. HOOFDSr. Athenen door sylla, maakten hunne galeijen de zeevaart zoo moeilijk en gevaarlijk, dat lucullus, door hem afgezonden, om eene vloot van Rhodus en andere Zeemogendheden, die met Rome in vriendfchap Monden, te haaien, veelvuldige gevaaren, en belemmeringen van rfünne zijde ondervond (i) en dat de kusten van A/ia, na de heflisfchingvan dien krijg, niet minder leeden van hunne landingen, dan te vooren van den oorlogsgeesfel zei ven (2). In het eerst hadden zij hunne rooverijen ter zee voornaamlijk bepaald tusfchen Creta en Cyrenen, tusfchen Piraus en het voorgebergte van Malea; en, fchoon dat vak niet zeer groot was, hielden zij 'er zich mede te vreden, wijl deze zee hun zoo veele en zoo rijke prijzen opleverde, dat zij zeiven haar den naam van goudzee gaven ( 3). Maar, na de ontruiming der kusten van Afia door hunnen mend mithrid ates, zich nu ook verrijkt hebbende met het meeste vermogen der (1) Zie D. XIII, bi. 84. (2) Zie D. XIII. bi. 155. (3) Appian. al ex. de bell. Mitbr. p. 234.  geschiedenis se n. 75 der aanzienlijke zeelieden aldaar, voerden zij niet meer kleene fchepen, maar bouwden zij volflagene oorlogsgaleijen van drie ' roeibanken, en nam hun aantal in ongelooflijke menigte toe uit allerleije volkeren, wien de Mithridatifche krijg geheel ten gronde had gericht, en die nu een beflaan ter zee zogten, 't welk hun te land ontnomen was. Nu richteden de roovers tevens eene volflagene krijgsmagt op, aan wier hoofd zij de Opperhoofden hunner benden als Bevelhebbers aanftelden, Van dien tijd hielden zij zich niet meer bij het wegnemen van fchepen op, maar deeden zij landingen, overrompelden zij onverfterkte Steden, en namen zij flormenderhand, of wel na een geregeld beleg, de best verfchanste en verdeedigde plaatzen weg. Deze krijgsverrichtingen gaven een zeker aanzien aan hun eerloos beroep, en deeden het fchandelijke daar van zoo zeei vergeten, dat zelfs mannen van haam, t 1 zij wegens hunnen rijkdom, het zij var geboorte — en van ftouten aard met, huc partij maakten, zich verbeeldende, op deze togten waaren roem te kunnen ver- wei VI. E O ES v. OOFÏKT.  VI. BOEI V. ■OOFDST. ] ( i 1 h i g v e d 76 ROMEINSCHE werven met feiten van onrechtvaardig ge. weid. Ten laatflen vormden zij een geregeld Staatsbefluur, waar van Cilicie de hoofdplaats was, als zijnde niet ligt genaakbaar, wegens de veelvuldige klippen en rotzen, die de geheele kust omzoomen. Aldaar vonden zij fleeds eene veilige fchuilplaats, en van daar. bleeven zij tiog fleeds hunnen naam behouden, fchoon ïij eenen vermengden hoop uitmaakten uit fchier alle oosterfche Volkeren. Overal, vaar zij kruisten, hadden zij bergplaatzen root hunnen buit, ja zelfs tuighuizen voor uinne fchepen, rijklijk van alle noodwenligheden voorzien. Ook bouwden zij :eer hooge toorens aan de kusten, van vaar zij hunne prooij op zeer verren aftand in zee ontdekten. Eindelijk gelukte iet hun, zelfs eenige vermogendeStedenin unne belangen over te haaien, waar oner men Phafelis en Olympia telde, die aarne deel namen aan eenen handel, waar an de zeeroovers alleen het gevaar liepen, i waar bij zij zoo grooten voordeel vonen, dat zij zich geenzins fchaamden over huD  GESCHIEDENISSEN. 77 hun verdrag met de vijanden des menschdoms. Muren a, door sylla in Afia agtergelaten, had eenige vruchtlooze poogingen gedaan, om hunnen loop te fluiten. Weinige jaaren laater had de Raad van Rome den Proconful p. servilius, met land en zeemagt beiden, tegen hun uitgezonden. De roovers durfden echter aan zijne vloot het hoofd bieden, en de overwinning des Pro* confuls kwam den Romeinen duur genoeg te flaan. Hun uit zee verbannen hebbende, vervolgde hij hun in hunne fchuilhoeken te land, flechtede verfcheidenen hunner flerkten, en zelfs de twee groote Steden hunner bondgenooten, Phafelis en Olympia; trok voords dieper landwaards in, deed niet zonder veel moeite en gevaar de Stad Ifaurus bukken, en onderwierp het geheele Ifaurifche Volk: doch de geheele vrucht van die overwinningen en van eenen krijg, dien hij drie jaaren lang met zoo veel arbeids gevoerd had, kwam op den blooten bijnaam van den Ifauriër uit, die hem gegeven werd, en op den praal zijner overwinning, waar bij hij eene menigte geboeide zeeroovers te Rome rond voerde. VI. BOEK V. HOOFDST. J. voor C. 77ƒ. van R. 675 Servilius beftrijdt de zeeroovers.  VL BOEK V HOOFDST, J. voor C. 73. J. van B. 6/9 M. anto« kies me: zeergtooii magc tegen de zeeroo. vers bekleed. 78 ROMEINSCHE de. Hij had, naamlijk, het kwaad zelvé zoo weinig met den wortel uitgerooid, dat hetzelve terftond in veel verfchriklijker geftalte weder opkwam, en van den kant der Romeinen nieuwe poogingen vorderde, die echter nog veel minder Haagden, dan de voorigen. P. servilius zegevierde waarfchijnlijk onder het Confulfchap van lucullus en cotta, en in dat zelfde jaar werd aan marcus antonius, toen Prater, een veeluitgeftrekter last ten dezen aanzien gegeven, dan nog ooit aan eênen Romeinfchen Bevelhebber was toevertrouwd. Hij werd bekleed met het toevoorzicht en opperbewind over alle de zeekusten, die aan het Romeinfche gebied onderworpen waren: voor welke fchitterende, maar zwaar verandwoordlijk», aanfteliing hij aan den invloed van cotta en den aanhang van cethegus verplicht was. Hij was de zoon van den Redenaar ai a rcus antonius, en de vader van den Drieuüan; maar bezat even min de krijgsbekwaamheden van zijnen zoon, als de wèlfprekendheid van zijnen vader, en fcheen, volgends de fchets van sallü- stius?  GESCHIEDENISSEN. s ti us, alleen gebooren, om geld door te brengen (i). De zeep' nzen, wier verdeediging hem was aanbevoolen, onder- 1 vonden zijn gezag alleen aan de rooverijen, ■ dien hij zelf pleegde: en zijn ganfche Opperbevelhebberfchap, 't welk zich over alle zeeën uitftrekte, gold alleen het eiland Creta, 't welk eenige benden aan den Koning van Pontus geleverd en eene fchuilplaats aan de roovers geleend had. Florus zegt, dat hij zich zoo zeker van zijne overwinning hield, dat hij bijna meer keetenen, dan wapenen, aan boord had (Y). De Cr eters hadden echter tot heden, ondanks de overmagt van Rome, en midden onder zoo veele onderworpene Koningrijken en Staaten, hunne onafhanglijkheid gehandhaafd, en toonden zich ook nu ter zelfverdeediging gezind. Zij liepen tegen hem uit, floegen zijne vloot, namen verfcheidenen zijner fchepen weg, hingen, om de overwonnenen te befchimpen, hunne krijgsgevangenen in het want hunner fchepen op, en liepen alzoo zegepraalende hun' ne (O SaLltjst. Hift. LK III. c. 15. (2) Flor. L. III. c 7. VI. boek IV. ïoofdst. [. voor C. 73. f. van R. 6/9. Charakter ?an dezen j. anto" ni u s.  8o ROMEINSCHE VI. boek v. HOOFDST. J. voor < 60. J. van I 683. CO epjt liv. L XCVII. Cfc. in verr. Aft. II. L. l£ c. 3. Plut. *s anton. p. 915. Ca') Epit. livii L. XCVII. Plutarchus roemt (in m. antom. p. 915, 916.) zijne goedhartigheid en brengt daar van dit Haal bij. Zelf maar geringen eigendom bezittende, was hem de kaarig» heid van zijne vrouwe, julïa, zeer in den weg, wanneer hij zijne gulheid wilde involgen. Een zijner gemeenzaame vrienden was verlegen en fprak hem aan om eenig geid: zelf het niet hebbende, beval hij zijnen fcheerjongen, hem het zilveren bekken te brengen en liet zich den kin (lechts nat maaken, doch, denzei ven voords van de hand fluurende, gaf hij het zijnen vriend. Het ftreng onderzoek echter naar het bekken onder de flaaven en de heftigheid zijner vrouwe ziende, die een voor een door pijn tot bekentenis zou hebben doen dwingen, verzogt hij vooraf verfchooning, en verhaalde toen het geval. ne haven weder in CO* Antonius, nu even fchierlijk ter nedergeflagen, als eerst opgeblazen van ijdelen waan, maakte ter"ftond eenen fchandelijken vrede met de Cr-eters, die hem tot zoo veel hoon en verwijt bij zijne terugkomst te Rome ftrekte, alwaar men hem fchimpend den bijnaam van den Creter gaf., dat hij het, in het eerst volgende jaar reeds, beftierf (2). On-  GESCHIEDENISSEN. Sl Onder het Confulfchap van metellus en hortensius was de krijg opnieuw van den kant van Rome aangevangen tegen 8 Creta, en onder het bevel van den eerstgenoemden met goeden uitflag gevoerd. Hij ] floeg lasthenes, eenen dervoornaamfte Bevelhebbers, onderwierp zich Cydonia, Gnosfus en Lytlus, de fterkfre fteden des eilands, en dwong de Opperhoofden van het vijandlijke Bewind zich krijgsgevangen te geven. Zijne ftrenge behandeling der overwonnenen, derzelver natuurlijke hardnekkigheid, en derzelver onderftand van het gros der rooffchepen, die aldaar fleeds veilige havens gevonden hadden, maakten hem echter het behoud van zijnen overwonnen grond hoogst moeilij k en gevaarlijk (i). Inmiddels was het ongeftoord vermogen der zeeroovers zeiven al meer en meer ten top gefleegen. Meer dan duizend vaartuigen, allen wel gebouwd, wèl uitgerust, met fchoon jong volk bemand en dooi bekwaame ftuurluiden gevoerd, maakten hunne zeemagt uit. Derzelver fterkte fchitterde tevens van uiterlijken praal: hun- ( \ ) Flor. L. IU. c. 7. XIV. deel. F - VI. boek V. OOFDST. . voor C. 69. . van R. 683. Toenemend vermogen dei zeeroovers.  ?>2 ROMEINSCHE VI. EOEK V. HOOFDST J. voor C 69. J. van R 68j. hunne ftaeven blonken van gouden, hunne riemen van zilveren beflag, hunne dekken van purper. Waar zij aan wal kwamen, ergerden hunne zegezangen en zwelgerijen niet minder, dan hunne vervoering van de voornaamfte luiden en hunne brandfchatting der aanzienlijkfte Heden. Vier honderd fteden telde men reeds van hun veroverd: eene menigte van tempels en heiligdommen waren door hun, voor het eerst, ontwijd en geplunderd. De Romeinen, weleer door hun ontzien, werden, thands inzonderheid, door hun befchimpt; dikwijls landden zij aan de Italiaanfche kusten, begaven zich op de groote wegen, en vernielden de aan zee gelegene fteden. Eens voerden zij rwce Prators met derzelver bijldragers en ganfche gevolg weg; meermaalcn ligteden zij vrouwen en dogters van de openbaare wegen op, en fielden ze op hoogen losprijs. Tergende mishandeling vergezelde zomtijds hun roofzuchtig geweld; wanneer iemand, door hun opgeligt, zich eenen Romeinfchen burger noemde, veinsde men alle teekenen van fpijt en zelfverwijt, en wierp men zich /oor deszelfs voeten, om vergeving te fmee-  geschiedenissen. 83 fmeeken, doch naauwlijks had de Romein dezelve beloofd, of anderen drongen hem, zich te fchoeijen , den tabbaard om' te flaan, en niet langer onkennelijk teblijven; maar hem alzoo naar genoegen: befchimpt hebbende, zettede men deladder midden in zee uit, en verzogt men hem, onverhinderd van boord te gaan, waar aan men hem geweldaadig hielp, indien hij zich daar tegen verzettede. Alle de havens van Italië werden door hun geflooten gehouden, alle handel ftond ftil, en een volflagen gebrek aan leefnoodwendigheden begon reeds, bij de belemmering van allen toevoer uit zee, te dreigen en te knellen, terwijl de beftrijding en uitrooijing van een rot, 't welk zich fchierlijk met een groot aantal vlugge fchepen verzamelde, en zich weder oogènbliklijk verfpreidde, en overal fchuilhoeken had, hoe langs,zoo moeilijker, na de vruchtlooze poogingen vooral van eenen murena en me tellus, den Ifauriër, geworden was ( i ). In (i) Plut. in pomp. p. 631. dio cass. L, XXXVL p. 8.10. appian. alex.Je bell. Mitbr P. 235. F 2 VI. BOEK V IOOFDST. . voor C. 69. . van R* 683»  84 ROMEINSCHE VI. BOEK V, HOOFDST. J. voor C 66 J. van R, 686 M. ACILIUS GLAIiRIO en c. cal- Pl'RNIlS pijo Ces/, Het voor- flel van gabink'8 ter opdragt eenes alge meeren opperbewi'nt's in deze» krijg. 1 ( ( l t 1 In dien zoo fchandelijken als nadeeligen toedand van zaaken voor den Romeinfchen Staat, werd 'er, onder hetConfulfchap van m'. acilius glabrio en c. calpur- nius pis o, het hoogstbelangrijke, maar ook hoogst bedenklijke voordel gedaan : „ om uit het ganfche aantal der oudCon„ fuls 'er eenen te verkiezen, en aan den zel„ ven het opper krijgsbewind op te dragen „ voor drie jaaren , benevens de magt, ,, om zich zoo veele Onderbevelhebbers ., toe te voegen , als hij zou dienstbaar „ achten." Dit voordel werd gedaan door den Gemeentsman ga binius , die het recht, door Pompejus aan deze waardigheid terug gegeven, om allerleije wetten voor te flaan, thands met geen ander oogmerk fcheen te gebruiken, dan om p o m p ü j u s ivederkeerig te verplichten , het zij door ïem, op deszelfs eigen aanzoek, met zulk ;enen voorflag dienstbaar te zijn, het zij loor hem, geheel vrijwillig en zonder eeni;e voorkennis, met een voordel te willen errasfchen , waarin wel geen naam geoemd werd, maar 't welk ieder zag, dat üjzonderlijk pompejus zou gelden. Hij zelf  geschiedenissen. 05 zelf al vast, naar wien dit voorftel de Gabynfche wet genoemd werd , ftond voor eenen te Hechten knaap te boek, om' 2ulk eenen voorflag aan eene onpartijdige ' zucht voor het algemeene welzijn toe te ] fchrijven (i). Schoon de Raad zelf onlangs aan den Prator m. antonius eene fchier even, onbepaalde magt ten zeiven einde had verleend , trof dit voorftel denzelven echter als een fchriklijke flag. Bij zommigen van deszelfs leden heerschte wangunst, bij de meesten vrees, dat pompejus, eenmaal met zulk eene magt bekleed, dezelve naar welgevallen zou behouden ; allen fcheenen zij veeleer geneigd, om den ganfchen last van den overmoed der zeeroovers, dan het gevaar van dezen voorflag, uit te ftaan. Het geheele rijksbeftuur ftond nu ook fchier aan éénen man te worden opgedra- \ gen , wijl het voorftel nog de volgende i bijzonderheden inhield: „ om aan hem het ,, volflagene gebied in alle zeeën en langs „ alle (O Dio cass. L, XXXVI. p. \o, ii. cic. foft redit. in Senat. c. 5. F 3 VI. boek v. 100fdst. . voor C. 66 . van R. 636. Tegentand van len Raad. Onbe- >aaldheid liers Op* rerbevinds.  86 ROMEIN S C HE VI BOEK V, HOOFDST J. voor C. 66. J. van R. 686. Vo'ksgeWeki aan den Raad. „ alle kusten tot den vijftigften mijlfteen „ landwaards in op te dragen ; om alle „ Koningen en Volkeren aan zijne opeis„ fchingen tedoengehoorzaamen;omhem „ onbepaalde befchikking te geven over „ 's Lands fchatkist en over de kasfen der „ Ontvangers en Gaarders; enom zijne aan„ ridzing van manfchap ten land- en zee„ dienst naar eigen oordeel te regelen." De benoeming van éénen man tot zulk een bewind fcheen de benoeming van een Opperhoofd voor den geheelen Staat, en wie zou zulks anders zijn , dan pompejus, die door oorlogsroem fchitterde, bij het Volk in blaakende gunfte ftond, en reeds lang, uit Spanje, den Raad met trotfche brieven had durven bejegenen ([). De eenftemmigheid van fchier allen in dit be grip verwekte zulk eene verontwaardiging en woede tegen gabinius in de Raadsvergadering , dat hij 'er naauwlijks het leeven afbragt. De luidruchtigheid van dat geweld klonk tot op de markt door, doch dreef de menigte ter Raadzaal in, waar nu elk de volkswoede ontvluchtede, behalen i) VïLL, paterc L. 2. C, 31.  geschie be nissen. 87 hal ven de Conful piso alleen, die fche'nnig aangegxeepen werd, wijl men wist, dat hij zich in twist tegen pompsjus had laten ontvallen: „ dat hij,de voetftappen van romulus volgende , ook den dood van romulus zou fterven." G a b inius zelf, die zijnen toeleg door geenen ConfulmooiA wildehaatlijk maaken,reddede hem in het uiterst lijfsgevaar, en de verfchrikte Raadsleden onthielden zich, voor nieuw geweld beducht, van verderen openlijken tegenfland. In plaatze daarvan namen zij toevlucht tot de oude kunstgreep, om zich van den tegenfland der overige Gemeentsluiden te verzekeren : doch zij vonden 'er flechts twee,t.. teebellius enL. roscius, die moeds genoeg hadden, om zich tegen den gunfteling van pompejus te verzetten (1). Pompejus, die zich meesterlijk op veinzerij verftond , maakte zich gereed, om de volksvergadering , die nu eerlang voordgang zou hebben, zoodanig in te nemen door eenen voorgewenden afkeer var alk (1) Dio cass. L. XXXVI. p in F 4 VI. BOEK V. HOOFDST. ], voor C, 66. f. van R. 686. Veinzerij van pompejus.  38 ROMEINSCHE VI. SOES V HOOFDST. J. voor C. 66. J. van R. 6c6. alle nieuwe verheffing, dat derzelver geestdrift allen tegenfland van anderen zou verbluffen, en hij zelf den veiligen fchijn zou behouden, van zich een opgedrongen gezag flechts te hebben laten welgevallen. Als niet onbekend kunnende gehouden worden met de algemeene gedachten op hem, trad hij vrijmoedig ter fpreekplaatze voor het Volk , bedankte het zelve voor den onvermoeiden ijver, om hem geduurig nieuwe eere aan te doen, maar oordeelde, dat van deszelfs en van zijnen eigen kant hier aan eene maat behoorde gefield te worden. „ Men had hem , naar zijn voorgeven, te weinig gefpaard, maar reeds van zijne vroege jeugd vruchten willen plukken, dien de gelukkigfle ouderdom anders fchaars kon doen rijpen. — Hij zelf durfde zich, fchoon nog maar negen en dertig jaaren oud, en in vollen bloei van gezondheid en fterkte, reeds als afgemat en uitgeput voordragen , even als eene te ontijdige, en daarom vroeg verdervende vrucht; en wendde het hartlijkst verlangen iroor, om, indien men al genoeg vertrouwen op zijne krachterrllelde, hem al vast niet bloot te Hellen, aan alle de haatlijk- he-  GESCHIEDENISSEN. 89 heden van wangunst en van nijd. Hij zelf had zich daar aan willen onttrekken, wanneer hij zwoer, geen krijgsbewind na zijn voleindigd Confulfchap te zullen aan-' vaarden, en wenschte nu, voor ' zich en voor de zijnen in ftille rust te leeven. Hier in gaf hij voor, kon het algemeen belang hem niet verhinderen, wijl Rome toch zoo ongelukkig niet kon wezen , van niet veele andere even ervaren,even Vaderlandlievende, krijgsluiden te bezitten, van wier naamen hij zich flechts onthield, om den fchijn niet te hebben van iemands bevordering meer te beoogen, dan het algemeene welzijn, het welk hem Zijne ontfchuldiging deed aandringen (1)." De Gemeentsman gabinius verving, voorzeker met voorafgemaakt overleg, deze redenen terflond met eene loffpraak der nederigheid en voorzichtigheid van pompejus, maar tevens met eenen ernftigen aandrang bij het Volk, om meerden eisch van het algemeene belang, dan den wensch van pompejus, in het oog te houden. . „ Het Vaderland had hem reeds drie jaaren la- (1) Dio cass. L. XXXVI. p. 11, is. F 5 VI. BOEK V. ïoofdst. f. voor C. 66. f. van R. 686. Redevoering van G.IBINil'S voor POM" PEJUS,  5o ROMEINSCHE vi. BOER" , v HOOFDST. J. voor C 65. J. van R 6t6. laten rusten, na zijn Spaanfche krijgsbedrijf en Staatsbewind; thands eischte zijne eigene braafheid, naar de roepftem van 1 het Vaderland te hooren, geenzins om eenen krijg van anderen over te nemen, waar toe misfchien veelen mogten gevonden worden, maar om het Volk van den hongersnood, het Gemeenebest van de fchande, en de gantfche menfchelijke Maatfchappij van de verwoesting te verlosfen, waar mede de ftoutheid der zeeroovers dezelven dreigde. De door hem beweezene diensten aan den Staat moesten hem ook zijnen roem herinneren, die zoo min door werkloosheid ftaande gehouden, als verkreegen, werd: zijne afmatting van ligchaam en van geest, welke niemand zag, moest, zo hij haar gevóelde, aan de kwijning dier zelfde werkeloosheid worden toegefchreeven, en vorderde oefening, om zich fpoedig te herftellen. — Voords mogten 'er al anderen zijn, aan wien zulk een last kon worden opgelegd, het Romeinfche Volk zelf zou oordeelen, wien dit voegde, en het algemeene oordeel gold meer, dan dat pan éénen mensch. Men herinnerde zich :e wel zijn gedrag tegen cinna, op Si- ci-  geschiedenissen. 91 cilie, inAfrica en tegen sertorius, om in dit oordeel te kunnen dwaalen; en het voegde hem niet, eenen last te weigeren, dien hem het- algemeene belang van de toegenegenfte burgers oplegde. Waare grootheid had alles voor den'Lande veil, en fchroomde geenen nijd. De Staat mogt om de wangunst van eenigen deszelfs redder geenzins misfen: veeleer mogt de nijd verteeren op het gezicht van zijne bundels en nieuwe lauren (1 )■" Tegen deze taal , wier indruk bij eer geheel vooringenomen Volk zich gemaklijk laat bereekenen , trachtede zich de Gemeentsman, l. trebellius, nu door andere redenen te verzetten : maar geer het minfte gehoor bij het Volk vindende. verbood hij de ftemming over het gedaanf voorftel van zijnen Ambtgenoot. Gabi n 1 u s, zeer wel verdacht op dezen tegen ftand , liet daarop terftond de zaak va pompejus voor eenen oogenblik los, e gaf daartegen de ontzetting van trebei lius uit zijne misbruikte waardighei den Volke in overweging. De wijken zoi de CO D10 cass. L. XXXVI. p. ia.14. VI. boei V. 300fdst. ]. voor C. 66. J. van R. 686. Vruchtloos ze tegenftand van tvvee Gemeentsluiden. l 1 d 1r-  VI. bo EK V. HOOFDST. J. voor C, 66. J. van R. 686. i ( < I 1 I t h v e ft z\ Cl pi $1 ROMEINSCHE derden zich af en gingen onmiddellijk ter ftemming; de zeventien eerften hadden reeds geftemd voor zijne ontzetting, en de agttieiide ftond gereed, om de meerderheid ten nadeele van t r e b e l l i u s te bellisfchen, wanneer hij zich van zijnen vruchtloozen tegenftand onthield en voor den ftroom der opgeruide menigte bezweek C i). Roscius, de andere Gemeentsman, die zich aan den Raad geleend had, vattele thands het woord op ; doch ziende, Jat niemand naar hem luisterde , gaf hij loor het opfteken van twee vingers te kenten, dat hij de verkiezing van twee Bevellebbers aanraadde, meenende daar door 1 vast de magt van pompejus te zullen eperken; maar die vertooning werd door et Volk met zulk eene donderende kreet m verontwaardiging beandwoord, dat zelfs ;n overvliegende kraai, door die uitbaring bedwelmd, uit de lucht zou gevallen jn (2). Nie. CO Dio cass. L. XXXVf. p. 14. cic pre > r n b u et ibi a s c o n. CO D10 cass. L. XXXVI. p. 14. Plut. i» IMP. p. 63a.  GESCHIEDENISSEN. 93 Niemand waagde zich nu meer aan den miniten tegenftand van 's Volks geestdrift, en dit verftoutede gabinius dermaate, dat hij zelf q. catulus, thands Prince van den Raad, openlijk durfde oproepen, om zijn gevoelen wegens het voorftel voor te dragen, zich vast verzekerd houdende, dat het gevaar der Gemeentsluiden zelve hem wel zou wederhouden, om den wil der menigte tegen te fpreken, en, hem alzoo nieuwe klem en nog gevoeglijkei fchijn voor de verheffing zijnes meesters doen geven. Hier in echter bedroog hi; zich. Catulus, zijne eigene waardigheid gevoelende, fprak het Volk, het welk uit eerbeid naar fiem luisterde, in dezer voege aan. ,, Elk uwer weet, Romeinen, welk een ijverig voorllander dei Volks ik fteeds was, daarom past het mij, het geen ik oorbaar voor den Lande acht. vrijmoedig voor te dragen, terwijl het i betaamt, mij vreedzaam aan te hooren. en daar na uw befluit te nemen. He geen toch ten uwen besten voorgedragei wierd, zoudt gij, onftuimig zijnde, nie verftaan; maar hoort men oplettend aan dan zal men ongetwijfeld vinden, *t geet he VI. BOEK V. ►JOOFDST. ƒ. voor C. 66. J. van R. 686. Redevoering van catulu» tegen het voorftel. l [ E ■ • ( 1  ATI. BOEK V. HOOFDST. j. voor C 66. j. van R, 686 5>4 ROMEINSCHE bet belang vereisen:." —■ Na deze inleiding beweerde hij,vooreerst,hetgroote gevaar, om waardigheden en bewind in den zelfden man op een te Itapelen. „ Dit ftrijdt met onze wetten, zeide hij, en de ondervinding heeft 'er ons de gevaaren van doen zien. liet zijn de zes Confulfchappen van marius, het zijn de agtervolgende jaaren deszelfden Krijgsbewinds in sylla, die beiden met eene eerzucht bezield hebben, wier heillooze uitwerking wij nog gevoelen. Het is niet mogelijk, dat het hoofd, niet flechts van eenen jongen mensch, maar zelfs van den rijpften man in jaaren, zich na het lang genot van 't hoogst gezag, gewillig onder dat der petten buige. En, het zij men zulk gezag befchouwe als eene eer, het zij als \ ;heri last, de gelijkheid van den burgerltaat eischt, dat elk die deele, of dien drage op zijne beurt. —Gij hebt, — dit was zijne tweedereden, n> Overheden en Bevelhebbers, dien de Staatsgefleldnis u geeft; Prators, Confuls en afgetredenen in beide die waardigheden. Behoort men hun nu werkloos te laten, om eenen nieuwen vorm van Krijgsbewind in te voeren? Waar toe dan jaarlijks nieuwe Over-  GESCHIEDENISSEN- 95 Overheden verkoozen? Gefchiedt dit enkel, om hun in purperzoomen te doen praaien en met den blooten naam van Bewindvoerers te doen fnorken? Voorzeker en met recht haalt gij u den haat dier genen op denhals, wanneer gij* hun voor bij gaat, om een geheel nieuw bewind aan eeneti ambtloozen man op te dragen. Begeert gij zulks echter? dan fchrijft de Staatsgefteldnis u het Dictatorfchap voor, maar dal zelfs flechts voor eenen bepaalden tijc van zes maanden, en enkel binnen di grenzen van Italië omfchreeven. Maar /■ talie behoeft thands geenen Noodbevel hebber,'en een sylla heeft u den naan zeiven van zulk een gezag ondragelijl gemaakt. —- Wie is 'er buiten dien ook die niet weet, dat het loflijk noch voor deelig is, het oppergezag over al het on ze, fchoon aan den besten man, op t dragen. Groote eerambten en onmaatf gezag verhovaardigen en bederven toe: de allerbraaffte harten. Denkt daar b: tevens na, dat één mensen alleen de gar fche zee niet kan beheeren, of zulk ee nen krijg beftuuren. Hoe toch zou h gelijktijdig in Italië en Cilicie, in Mgyi tl VI. 1031 V. ■100FU5T. J. voor C. 66. ]. van R. 686. \ f I r 3 1 j J 'S  96 ROMEINS CHS VI. boei V. hoofdst, J. voor C 66. J. van R, 686. tus en Syrië, in Griekenland en in Spanje $ in Jonie en op de eilanden het bevel kunnen voeren?— Men wil hem, hetiswaar, Onderbevelhebbers toeflaan, maar waarom die dan zelve ten minsten niet verkoozen, daar elk hunner veel meer de hem aanbevolene taak zal behartigen, waar over hij zelf bij den Staat verandwoordlijk zal blijven, dan dat hij den roem alleen bevordere van eenen Opperbevelhebber. De vraag is dus alleen, zullen zij Medebevelhebbers van pompejus, dan wel enkel zijne Onderbevelhebbers, wezen (i) ?" — Eindelijk tastede hij zelf het Volk aan deszelfs zwakke zijde aan, fprak veel en welmeenend tot lof van pompejus, en meende het zelve te verbijfteren met de vraag: „ gij mint pompejus en met reden; maar uwe liefde voor hem vervoert u; gij wilt hem overal met den moeijelijkften last overlaaden, en altijd aan de hagchelijkfte gevaaren bloot Hellen , wien toch zult gij in zijne plaats vinden, wanneer gij hem verliest?" — U,'washier op het eenftemmige andwoord des getroffen Volks, het welk (O D*o cass. L. XXXVI. p. IS — «7.  GESCHIEDENISSEN. 07 welk catulus niet flechts overtuigde van deszelfs onverzetlijken wil, maar hem tevens, door deze onverwachte en welmeenende verrasfchingj den mond flopte (i). J Het.was door deze redevoering te laat geworden, om op dien dag her daadlijk i Volksbefluit op te maaken; hetzelve werd j tot eenen anderen uitgefteld. Inmiddels i verliet pompejus de Stad, om, daar hij nu toch genoegzaam van den geest des Volks was verzekerd, de eer te hebben, van in zijn afzijn tot zulk een Bewind verkooren te worden. Het voorftel ging, na dat zich nog veèlen, zelfs de welfprekende hortensius, nutteloos hadden doen hooren, in een befluit over. Pompejus begaf zich, op dit nieuws, naar Rome, doch kwam 'er des nachts in, om den oploop des Volks te ontwijken en de gelukwenfchingen zijner vrienden, daar hij door de vertooning van eenen zegepraalenden infogt de oogen zijner tegenftreevers flechts nut- (ï) Plot. in pomp. p. 632. Cic. pro leg. Manil.z.10 Veil. paterc L. II. c. 32. Val» Max/ L. VIII. c. 15 ex. 9. XIV. deel. G VI. BOCK V. lOOFcsr. . voor C. 66 van R* 686. Pompejus o'. Opperisvelhebiet aange. leid.  VL BOK B V. HOOFDSr. J. voor.C, 66. J. van R. 6H6. 98 ROMEINSCHE nutteloos zou geërgerd hehben. Met het krieken van den volgenden dag begaf hij zig ter markt, om den offerplicht te volvoeren, waarna hij eene aanfpraak aan het Volk deed, wier gevolg was, dat hem nog zeer veel werd toegevoegd, boven het geen de wet fcheen voorgeflagen te hebben. In plaats van twee honderd fchepen, waar van men had gefproken, werden hem vijf honderd toegedaan, voords honderd en twintig duizend voetknechten, vijf duizend ruiters, vijf en twintig Onderbevelhebbers ter zijner keuze uit den Raad, twee Penningmeesters en terflond eene krijgskas van zes duizend talenten ( 1 ). Het gerucht alleen van zulk eene toerusting, 't welk zich terflond wijd en zijd verfpreidde, bragt fchier die uitwerking voord, welke de menigte van dezen ganfchen krijg verlangde. De fchrik, dien het zelve den Zeeroovers aanjoeg, gaf den koopvaarers terflond eene ruimer zee, en de verwachting van den fpoedigen toevoer van alle behoeften deed terflond den hoog ge- £i) Plut. in pomp. p. 632. Appian. alex. h beiï.Mitbr.p. 335,236. f 10,800,000.:.:  GESCHIEDENISSEN. 9 9 gefteegen marktprijs van de eerfte leevensnoodwendigheden daalen ( i )• Daar dus de naam alleen van pompe^1 jus in 's Volks oogen den fchadelijkften krijg reeds fcheen beflischt te hebben, en deze onmiddelijke uitwerking alzoo het voorftel van gabinius te rechtvaardigen, maakte zich de Raad niet weinig haatlijk bij de menigte, door te bewerken, dat gabinius niet geplaatst werd onder de Onderbevelhebbers; pompejus zelf drong hier vruchtloos op aan, en leed alzoo geene kleene grieve (a), welke zijne ftaatkunde echter thands verdroeg als zelf wel wetende, dat gabinius, berooid en liegt genoeg geweest was, om eenzeeroover te worden, indien zijn voorftel niet was doorgegaan, waar voor hij hem ongetwijfeld hu wél op eene ande re wijze fchadeloos ftelde (3). Zonder zich thands om kleene tegenkantingen of ijdele eerbetooningen op t( hou (1) Plut. in pomp. p. 632. Cic' Pr0 le& Manil. c. 15. (2) Cic. pro kg. Manil. c. 19. ( 3) Cic. post redit, in Senat, c. 5. G a VJf. boek V. ioofdst. [, voor C. 66. [. van R; 686. 1 Krijgsbe, drijf van ' pompejus.  VI. boek V. hoof hst. J. voor C 66. J. van R 686. ] I ! IOO ROME !N!CHE houden, vattede pompejus aanftonds het bewind van znaken aan met een beleid, 't welk duidlijk toonde, dat het zelve geenzins voor hein te groot was. Hij verdeelde de oppervlakte der zeeën in dertien krijgsgewesten, en (lelde in elk eenen Onderbevelhebber aan, wien hij een bepaald aantal fchepen, voetvolk en ruiterij in beheer gaf met den rang en eereteekenen van Prator, terwijl hij zelf als Koning der Koningen, gelijk appianus zegt, het opperbewind over allen voerde, en aller afzonderlijke werkzaamheden ter beste bereiking van het algemeene oogmerk deed ilrekken (i). Het (OAppian. alex de b?ll Mithr. p. ajfj. De verdeeling d^zer zeegewesten kan ons de uitge. ftrekth i'd van het Romeinscb gebied iJoen zien. De zeekusïen van Spanje en de en^te bij Cadix werdeh aan t t3 e a 1 u s n E ito toevertrouwd,de Balearifcbe ilranden )an ma nl us torquatus, de Callifche aan m. ?omponius, de Libyfcbe aan lentulus mar:ellinus, de Ligurifche zeeboezem, en de kusen va n Sa> dinie en Coijica aan p. a t i l j u s , de Italiaanfcbe ftrandtn aan u cellius en c». -kntui.us. Sicilië en de Jonifche zee tot Acarlanie toe aan plouusvarui en m. teren» tu  . GESCHIEDENISSEN. ïOI Het gevolg van dezen geheelen omvang zijnes ganfchen bewinds en van de onmiddelijke postbezetting zijner Onderbevel-; hebbers was de ontruiming der westlijke zeeën door de Zeeroovers, die nu, even als het wild in een weibezet bosch, allen opgedreeven werden, naar het oosten, alwaar zich de grootfte magt der beftrijders zou vereenigen, om het ganfche rot te vernielen, 't welk nu nergens eenige wijkplaats vond. Terflond was 'er eenige menigte rooffchepen in handen gevallen, en binnen veertig dagen werd 'er rondom Italië y Corfica , Sardinië, Sicilië ' en langs 'Aftica geen roover meer gezien C 1 )• Nu Honden Africa, Sardinië en Sicilië, de driekoornfehuuren van Rome, weder open, en gevoelde het Volk alle de voor- dee- t \ u s v a r r o, Achaje en Macedonië aan u s H senna, de eilanden d-r JEgtaftU zee en de gcT heele Helleffont aan t. tibruo, Bitbypie, Tb° OAi L XXXVI. p. i3. G 4 VI. BOCK V !OOFU«T. . voor C. 66 |. van R. 686. : Roekeboze en vruchiloo. - ze tegenftand van piso.  VI. boek V HOO"nST. J. voor C. 66 J. vin R. 686. D? gehee le krijg te gen de Zeerooversvoldongen. » i i I ( f 1 \ y $ 104 ROMEINSCHE vingen van pompejus te verzetten, was de opftand der Latynfche Volkplantingen, die in den Marfifchen krijg aan gene zijde van de Po waren aangelegd, cn die nu, door c caesar daar toe aangemoedigd, aanfpraak fcheenen te zullen maaken op het Romeinfche burgerrecht (1). Pompejus, alzoo de volkomenfte voldoening te P^ome verkreegen hebbende, ging terftond naar Brmidnfium, alwaar hij door zijne vloot werd opgewacht, om zich van daar naar het Oosten :e begeven, alwaar nu de ganfche magt Ier zeeroovers was bij een gejaagd, doch lie binnen negen en veertig dagen, na zijn vertrek uit deze Italiaanfche zeehaven, ten :enemaal door hem ven:ield was. Hij :elf had zich den moeilijkÜ-en ftrijd tegen le ervarende zeeluiden en de beste fchansverken langs de kusten van CilicL voorgeleid, en daarom zestig uitgelezene fcheien uit zijne ganfche zeemagt tot zijne loot genomen, weiken hij met allerleije rapenen en llormtuig had toegerust: de fchrik (1) Suet. in CAESAR. C. 8. ASCON. in PI. ON.  GESCHIEDENISSEN. 105 fchrik van zijnen naam, en de gerustftelling zijner gemaatigdheid jegens zijne krijgsgevangen hadden echter, reeds voor» zijne komst, den vijandlijken moed en te-J genftand verzwakt. Van alle kanten werd | hij door bezendingen ontmoet, die, de ftrengheid zijner Onderbevelhebbers ontwijkende, zich aan hem zeiven kwamen onderwerpen; uit dezen vernam hij, dat zich de voornaamflen hunner Opperhoofden, uit wanhoop aan zijne goedertierenheid jegens hunne veelvuldige wandaaden, hunne vrouwen en kinderen in fterkten op den berg Taurus hadden gebragt, en zelve onder het bereik van een Cilicisch kafteel ten anker lagen. Derzelver moed duurde echter ook niet langer, dan tot den eerfter aanval van pompejus, wanneer zij fchiei allen te gelijk de vlag ftreeken, en bunn. riemen en wapenen nederlegden. Tcrfton. gaven zich nu ook de twee voornaamft fterkten over, die fchierlijk door alle d overigen gevolgd werden. In dezelve vond men eenen zeer grooten voorraad va wapenen, koper, ijzer, touw, zeildoe en allerleije fcheepsbehoeften, als med zeer veele krijgsgevangenen, die door c G 5 ro' VI. BOEK V. OOFDST. , voor C. 66. . van R. 686. 1 a k e e >-  vr. bo bk V. hoofdst. J. voor C, 66. J. van R, 68Ö. ( I d V n v; h; fc h( ie i I I06 ROMEINSCHB roovers in dezeJven opgeflooten waren gehouden, gedeeltlijk om 0p derzelver losgeld te wachten, gedeeltlijk, om aan den fcheepsbouw te arbeiden, waar van nog zeer veele nieuwe galeije„ op ftape] fton. den, en anderen eerst afgelopen waren COAlle de verlostè krijgsgevangenen keerden met den dankbaarlfen roem van pompejus naar hun Vaderland te rug, alwaar reelen hunner de grafteekenen vonden, die 5unne naastbefïaande voor hun reeds, als ;oor overleedenen, hadden opgericht(2). Dus werd, binnen driemaanden na de opiragt van het hooge zeebewind aan pom. ejus , de krijg geëindigd, die jaaren lang QR°™»nfche grootheid befchimpt had, en 'el zoo volkomen geëindigd, dat men te R0, w; alwaar men nog onlangs eene ganfche jandlijke vloot voor den mond des Tibers ld gezien, nu niet meer van één roofhip binnen den omvang van den oceaan •orde fpreken C3> De CO Piot. in pomp. p.633, APPÏAN. AtEX. bel!. Mitbr. p. 236, 237. >') Appian. alex. ibid. .3) Cic. pro leg. Manil. c. ja.  GESCHIEDENISSEN. 10? De voornaamfte zorg was nu, om het vreedzaam genot dier volkomene overwinning duurzaam te maaken. Ook hier van 1 ontlastede pompejus den Staat op de fchranderfte en tevens menschlievendfte. wijze. Twintig duizend krijgsgevangenen had hij aan boord van zijne fchepen; hij gruwde van het denkbeeld, om zoo veele duizenden het ftrengfte krijgsrot te doen ondergaan; maar hun, in tegendeel, geheel los te laten, en alzoo duizenden behoeftigen en ftoutmoedigen menfchcn gelegenheid te geven, om zich wijd en zijd te verfpreiden en nieuwe benden te vormen, fcheen hem te recht, het kwaad op nieuv, te zaaijen, 't welk hij pas had uitgerooid , Overwegende, zegt plutarchus vai hem, dat de mensch vannatuure geen woes of onhandelbaar wezen is, maar dan eers verwilderd wordt, wanneer hij zich tege zijne natuur aan ondeugden overgeeft; da hij ook door verandering van plaats en on gang weder kan befchaafd worden, eve als het wildst gedierte door veranderin van leefwijze wordt getemd; beiloot hi ze allen aan wal te brengen, ver van z - te verwijderen, en aan den ftillen lan bot VI. 10kk V. iOOFDST. [. voor C. 66. . van R>. 686. Befchikting van POMPEJUS aver de krijgsgevangenen. l t t a t r n g i* ï,e ir w  VI. boek V. hoofdst. J. voor C 66 J. van R. 666. . \ \ ƒ e v tt IK de zii de < ( ie Ss 1°3 ROMEINSCHE bouw te gewennen (*).'! Veelen zettede hij alzoo neder in de onderfcheidene fteden van CHkie, inzonderheid inSoli, wei. ke ftad, onlangs in den krijg verwoest, vervolgends den naam van zijnen herbouwer in Pompejopolis droeg. Eene andere bende bragt hij in Achaje over, waar het Dym* aan inwooners mangelde, en voor wien die ftad echter zeer veele landerijen ed.ghad. Nog zond hij'er eenigen naar ■talie m de nabuurfchap van Torentum; vaar onder s er vies, de oude uitlegger an virgilius, meent, dat de Coryci■he Grijsaard, van wien de Dichter, als enen voortreflijken tuinman en hoogst ^genoegden mensch in zijne Iandgedichn zingt, zal behoord hebben (s> Twee en zeventig fchepen waren 'erge- « 'men; drie honderd en zes, en daar onr negentig met kopere (levens, hadden :h overgegeven; honderd en twintig ften en fterkten hadden zich onderworpen, en O Plut. in pomp. p, 633. O Plut. in pomp. p.633. Appmn, alex> belt. mtbr. p. a37. Strab L. XIV. p 66$. s v. tn vjk gil. Geerg. L. IV. V. 127.  GESCHIEDENISSEN. 109 en tien duizend vijanden waren 'er gefneuveld: zulk eene overwinning zou den Romeinen niet een fchip gekost hebben, en zeer lang daar na hoorde men nog van geene roovers op de fchoongemaakte zeëen (i )• üe.Rhodiers hadden, door den onderftand hunner vlooten, niet weinig deel aan deze overwinning gehad O). Wat de Onderbe- vel- (1) Flor. L. III. c. 6. Appian. alex. di bell. Mithr. p. 237. (2) Flor- L. III c. 6 Pomp ïjos vere;rdé Rbodui met een bezoek, en verlangde bij die gele. genheid eene les bij te woonen van den vermaarder Wijsgeer posidonius. Vernemende, dat deze! ve door hevige jichtpijnen belee werd, les te hou den, ging hij hem in perzoon zijne buide bewijze, en tevens zijn leed betuigen van hem niet te zul ien hooren. „ Óat zult gij wel, zeide de Wijsgeer ik zal niet dulden, dat mijne llcbaamfmart zulk eenei grooten man te vergeefsch doe gekomen zijnen n ging bij vuord op eene waardige wijze en zeer ui voerig. fchoon ie bed .liggende, te beweeren, di niets goed is, 't welk niet eerlijk is, terwijl hij te kens, wanneer de fmart zich verhief, uitriep: „ g vermoogi niets, o pijn l fchoon gij lastig zijt, ik z echter niet bekennen, dat gij kwaad zijt." - Ci Tufcul. Quaft. L.1I. c 35. Conf. strab. L. XI p. 45 VI. BOEK V. ÏOOTJFIT. . voot C. 66, I. van R. ób<5. 1 1 t t. ij tl 2.  VI. boeit V. hoofdst. ]. voor C 66. h van R, 616. Eerzuchtig gedrag van pompejus tegen metellus. ! c i ( t e ft L ROMEINSCHE velhebbers van pompejus betrof, van derzelver bijzonder bedrijf werd niet veel gewaagd. Van den geleerden terentius varro alleen weten wij, dat hij het ontwerp van pyrrhus, om Italië met Epirus door eene brug te vereenigen, weder opvattede, maar ook even onvolvoerd liet; -zijne dapperheid ver wierf hem eene fcheepskroon, die maar zelden onder de Romeinen werd toegelegd; en zijn wijs beleid in het zorgen voor de zieken, aan boord zoo wel, als in de gasthuizen, werd met het onwaardeerbaarst gevolg, het behoud van veele nenfchen, bekroond (i). ^ Het gedrag van pompejus in het ganfche beleid van dezen krijg zou zijne herigüe tegenflandérs zelve gedwongen lebben, zijne lofredenaars te worden, inlien zijne eerzuchtzich niet terflond daarna, q hunne oogen fchandelijk, verraaden had! ). metellus voerde nog de wapenen egen het hardnekkige Creta, op welks ene gedeelte de zeeroovers zich verfchei- de- CO Plin. L. IH. c. u. Varro de re ru. c.L. I. c. 4. Pestus. in naval, coron. pmn. ' VUj c. 30., & L.XVI. c. 4.  GESCHIEDENISSEN. III dene Merkten hadden gefticht, die niet, dan voor het uiterfte geweld, bezweeken. Door dezen tegenftand getergd, terwijl zich alles fchier vrijwillig aan pompejus overgegeven had, behandelde metellus zijne krijgsgevangenen zoo wreed, dat de meesten zich om het leeven bragten, en de overige Cr eters liever alles wilden beproeven, dan zich aan hem overgeven, waar in zij dan ook zoo ver zouden gegaan zijn, dat zij de pis hunner lastdieren zouden gedronken hebben, om niet voor den dorst te bezwijken. Het goed gerucht dei zachtmoedigheid van pompejus, dh zich toen in Pamphylie bevond, deed hur gelastigden tot hem zenden met het aanbod hunner overgave op zijne genade. Pom pejus vorderde hunGijsfelaars af, fchik te hun eenen zijner Onderbevelhebbers l octavius toe, om hunne onderwerping aan te nemen, en fchreef voords alle di fteden van Otf/tf aan, om de bevelen vai metellus niet te gehoorzaamen ( i ). De (i ) Plut. in pomp. p. 633 & 634. Strai L. X. p. 677. Flor. L. III. c. 7. Val. maj L. VII. c. 6. ex i. Cic. pro leg. Manil. c. ia. VI. eoik V. hoofdst. J. voorC 66. J. van R 686. i  112 R OMEINS C HE VI. BOEK V. HOOFDST, J. voor C. 66. J. van R. 686, Deze handelwijze,aan de eene en andere zijde, verbitterde metellus nog zoo veel te meer, dat hij zich nu zelfs aan die genen, met wien hij reeds een verdrag had aangegaan, wilde wreeken over ' dezen hoon. Octavius kon hem zulks niet beletten, daar hij weerloos was, en ook geen bevel had, om de wapenen te voeren; cortf. sisenn a, die door pompejus tot Landvoogd van Achaje aangefteldwas, bevond zich mede wel op Creta, en onderhield metellus over zijnen plicht, om hun, die zich aan het Romeinfche Volk hadden overgegeven, te fpaaren, maar liet het ook alleen bij deze krachtelooze woorden blijven. Metellus maakte zich meester van Eleuthera, waarin hem het verraad diende , het welk eenen zeer Herken fteenen toren voor zijne ftormrammen had doen bezwijken, door denzelven eenigenachten agter een met azijn te begieten. Van daar begaf hij zig naar Lappa, alwaar zich l. octavius zelf had opgeflooten; ook deze plaats bezweek voor zijn geweld; de Cilicit'rs, die haare bezetting uitmaakten, fneuvelden tot den laatften man rondom  GESCHIEDENISSEN. 113 om octavius, wien niet zonder fchimp en fniaad een vrije afcogt vergund werd. Zich van deze behandeling, waar aan hem de trotschheid van zijnen Opperbevelhebber had bloot gefield, willende wreeken, nam octavius de benden, welken sisenna uit Achaje had overgebragt, doch die nu aan eene ziekte geftorven>was, onder zijn bevel, vereenigde zich met aristion, eenen Cretifchen Bevelhebber, en wierp zich in het welverfchanfte Hieropidna: doch, ook van daar door metellus verjaagd, begaf hij zich met de zijnen tefcheep, en bragt'er zelf naauwlijks uit eenen hevigen ftorm, die hun op ze< beliep , het leeven af ( 1). 'Er kwamen van metüllus en pom pejus beiden de fcherpfte brieven ove dit geheele bedrijf in den Raad, die den zeiven voor eenen nieuwen burgerkrij deeden beeven. Metellus beklaagd zich, dat pompejus hem het krijgsbe wind, door het Romeinfche Volk hem op gedragen, benevens den roem en het loo zi (1) Pi.ut. in pomp. p. Öj4- Di° ca,.s* L. XXXVI. p. as. XIV. deel. H VI. boek V. HOOFDST. J, voor C 66. T. van R» 686. r T e n  H4 R O m E I n s C h B VI. BOEK V. HOOFDST. J. voor C 66. J. van R 68<5. zijner krijgsbedrijven wilde ontrooven. Pompejus beweerde, dat hij hier toe gerechtigd was, wijl het geheele eiland, welks inhoud de maat geenzins te buiten ging, door de wet van gabinius aan zijn bewind voorgefchreeven, hem aanging. Deze twist, dien nu de beste vrienden van pompejus zelve meenden, dat, hoe fchijnbaar ook zijn voorwendzel was, ten zijnen fchande gevoerd werd, hing onbeflischt tot in het volgende jaar, wanneer de Gemeentsman manilius het vermaarde voorftel deed, om hem de volvoering van den derden Mithrldatïfchen krijg op te dragen, van welks aanvang en voordzetting tot dus verre wij een onafgebroken verhaal voor het volgende hoofdftuk bewaard hebben. Inmiddels ging me tellus voord, terwijl pompejus zich met het bezoeken der Afiatifche fteden onledig hield, geheel Creta te onderwerpen, Haagde daarin volkomen, en verdelgde daar bij de vrijheid en onafhanglijkheid van dit eiland, die tot heden óngefchonden gebleeven waren, zoo geheel , dat hij zelfs de Creters dwong, zijne wetten, in plaatze van hunne aloude wetten  GESCHIEDENISSEN. H5 ten van minos , aan te neemen, waar voor hem de bijnaam van den Creter ten deele viel (i), fchoon hem de wangunst1 van pompejus zijnen zegepraal drie jaaren lang wist te onthouden, door telkens allerleije beletzelen van den kant zijner afhanglijke Gemeentsluiden te berden te doen komen ( a). Rome zelve was, geduurende dit ganfche jaar, ontrust geworden door inwendige woelingen, meest al door ongeoorlofd gunstbejag veroorzaakt. Zij, die onlangs door de Cenfors waren uit den Raad gezet, lieten niets onbeproefd tot hunne herftelling. DeGemeentsman,c. cornelius, deed een zeer ftreng voorftel tegen het gunstbejag. Het Volk vond hier in behaagen, maar de Raadsheeren beweerden, dat de voorgeflagen wet meer fchriklijk in voorkomen, dan klemmend in werking, zou zijn, en gelasteden den Conful een« andere wet voor te liaan, waar bij den o- verCO Epit. liv. L. C. plut. in pomp. p. 634Flor. L. III.c.7. Strab. L. X. p. 48-4. Vell paterc. L. II. c.38. O ros. L. VI. c. 4. C») SalluSt. Catilin. c. Z°' H 2 VI. boer V. iOOFDST. . voor C. 66. . van R* 686. Dnrustbln» ïen Rome wegers de ,'oorftellan van den Gemeenismsm ccoft- NELIUS.  Ii6 ROMEINSCHE VI. boek V. hoofdst. J. voor C 66. J. van R, 666. vertuigden van ongeoorlofd bejag alle hooge waardigheid en het Raadsheerfchap ontzegd, en daar te boven eene geldboete' werd opgelegd. De Gemeentsman drong inmiddels op zijnen voorflag aan, en de ftemomkoping werd intusfchen zoo onbefchaamd, en met zoo veel openbaare drift gedreeven, dat het tot moord en doodflag op de markt kwam. De Raad befloot tot een gerechtlijk onderzoek naar dit wanbedrijf, en gaf den Conful eene lijfwacht. Men had den zeiven reeds met geweld van de markt gedreeven, hetwelk hem de uiterfte noodkreet had doen aanheffen,op dat elk, wien het behoud van hetGemeenebest ter harte ging, zou opkomen, omzijn voorftel aan ce neemen, Zijne vergroote lijfwacht beteugelde nu den moedwil, en de wetgiug door, welke men voorgaf, dat, zijnes ondanks, door den Raad veel eer was doorgedrongen, wijl hij zelf zich van dergelijke fchuld bewust zougeweesten ter naauwernood door bijzondere gunst aan eene rechterlijke \ervolging ontkomen zijn (i). De O) Dio cass. L. XXXVI. p.18, 19. Cic. pre muren. c. 23.  GESCHIEDENISSEN. 117 De onverzetlijke ftoutheid van piso fcheen nogthands, dit vermoeden te wederfpreken: de verkiezing zijner opvolgers gaf daar van een fchitterend blijk. M. palicanus, een gemeen en woelziek man, durfde, op de onftuimige gunst van het laagste gemeen afgaande, naar het Conful-1 fchap mededingen, waarin hem de Gemeentsluiden onderfteunden, die, na het herkrijgen van hunne oude rechten, nu ook ijverig waren, om het hoogst bewind met luiden van hun maakzel te bezetten. De Raadsheeren wederftonden deze pooging; de Conful piso verzcttede 'er zich ten fterkften tegen. De Gemeentsluiden ■wederhielden zich naauwlijks van het uiterfte geweld, maar hielden hem voor de fcheepfnebbcn ftaande, en vroegen hem Heilig af: „ of hij gezind was, pa licanus voor Conful uit te roepen, wanneer het Volk hem benoemd had?" — „ Ik ge* loofniet, was zijn andwoord, dat hetzelve tot die laagheid zal komen." — „ Maar indien het 'er toe komt?" gingen zij dringende voord. „ Dan zal ik hem niet uitroepen :" was 's Confuls taal, wier ftoute beflisfching de Gemeentsluiden verftomH 3 de VI. BOEK V. OOFDST. . voor C 66. I. van R. 686. ■S'andvasigheid van .50.  VI. boek V. hoofi;$t. J. voor C 66. J. van R 686. Voorftel over de wetonthef fiug, 118 ROMEIN SC HE de etiPALicANus van eene verkiezing verftak, die Rome zou vernederd hebben (i )• De Gemeentsman c. cornelius be. diende'zig van deze nieuwe oneenigheden, om den voorflag te doen, dat het Volk alleen iemand van de wetten ontheffen kon. Dit voorftel, op den aard der zaake, wijl het Volk alleen de hoogfte Wetgever te Rome was, gebouwd, en te vooren altijd door den Raad in alle gevallen van wetontheffing voor eenigen perzoon gevolgd, door het uitdruklijk bijvoegzel in deszelfs befluiten van dien aard, dat daarover het Volk zou worden opgeroepen, werd thands als een haatlijke aanval op het gezag des Raads befchouwd, wijl dezelve, zinds langen tijd, dit bijvoegzel geheel verzuimd had, en de ontheffing der wetten voor bijzondere perzoonen maar zeldzaam was te pas gekomen. Men bediende zich van den Gemeentsman p. servilius globulus, om zich tegen cornelius te verzetten. Deze wilde dan ook niet toelaten, dat het voorftel in de Volksver? (i) Val. max. L. III. c. 3. ex. 3.  GESCHIEDENISSEN. 110 vergadering door den uitroeper voorgelezen wierd: maar nu nam cornelius zelf het gefchrift in handen en las het voor. De Conful piso beweerde de fnoodheid van dit bedrijf, als wordende daar door; het recht van y.isfchenfpraak der Gemeentsluiden verkracht; het Volk beandwoordde deze aanmerking met hoon en fchimp; zommigen ftaken zelfs dreigende handen naar den Co«/«/uit; piso gaf zijnen bijldragers bevel, om deze belhamels aan te grijpen, maar hunne roeden werden verbrooken, en 'er werden fteenen naar den Conful geworpen, het welk cornelius zeiven dermaate ontftelde, dat hij zelfde vergadering deed uit een gaan Q i ), Naderhand kwam hij echter met die zelfde zaak wederom in den Raad, en droeg dezelve toen in dezer voege voor: ,, dat ,, niemand in den Raad van eenige wet zou „ ontheven worden, ten zij 'er twee hon„ derd leden tegenwoordig waren, en dat ,, niemand het recht van tusfchenfpraak ,, zou hebben, wanneer het Volk over „ zulk (i) Dio cass. L. XXXVI. p. 19. Cic. in v a t i n. c. 2. H4 m. boek V. hoofdst. f, voor C. 66. , van R. 626.  120 ROMEINSCHE VI. boek V. hoofdst* J. voor C 66. J. van R 626 Voorftel over de jaarlijkfche keure der rech'spieeging. „ zulk eene wetontheffing opgeroepen „ werd." Dit voordel, tegen welks rechtmaatigheid niets kon worden ingebragt, ging zonder openbaaren tegenftand, maar niet zonder het hoogfte misnoegen der Grooten, door, die derzelver bevoorrechting hunner bijzondere vrienden daar door verkort zagen ( i ). Op gelijke wijze werd kort daar na een ander voorftel van cornelius, waartegen zich niemand durfde verzetten, en het welk echter veelen misnoegen baarde, in eene wet verkeerd: dezelve verplichtede de Prators, om in hunne ganfche rechtsbediening dezelfde keure van rechtspleeging te volgen, welke zij bij hunne ambtaanvaarding afkondigden. Het fchandelijk gedrag der Prators, in de bevordering of benadeeling, verkorting of vertraaging der pleitzaaken, door willekeurig nu dezen, dan genen, vorm van geding te volgen, naar gelang hunner par:ijdigheid, maakte deze wet noodzaaklijk voor de algemeene veiligheid (2), welke CO Dio cass. L. XXXVI. p. 19. C a) Dio cass. L. XXXVI. p. 19, 30.  GESCHIEDENISSEN. 121 ke onder den Keizer hadrianus vervangen werd door eene bedendige keure, welke die Vorst door den bekwaamden Rechtsgeleerden van zijnen tijd, salvius julianus, liet opdellen ( i ). Nog verfcheidene andere voordellen van dezen zelfden Gemeentsman hielden zijne geheele ambtsbediening in eene rustlooze werkzaamheid, en terwijl zijn voorflag tegen de omkoping had doen zorgen, dat de hooge waardigheden niet onwaardig bcmagtigd werden, was nu ook de algemeene geest ingefpannen op de waarneming zelve der reeds verkreegene eerambten, zoo dat thands niet enkel da.veroordeelden ' wegens knevelaarijen in de drengfte draden der wetten bij de nieuwe Gerichtshoven van Ridderen vervielen, maar zelfs belooningen voor hunne aanbrengers werden vastgedeld (2). Zodra cornelius, door zijne aftreding, de onfchendbaarheid van zijnen perzoon had verlopren, ontbrak het niet aan be- (1) Voyez tërrass on Hifi. de la Jurispr, .Rom. p. 258, 259. (s) Dio cass. L. XXXVI. p. 20. H 5 VI. 10 RE V. • ïoofdst. }. voor C. 66. J. van K. 686. Cornelius door cicero verdeedigd.  boek V. hsofdst. J. voor C, 66. J. van R. 686. 122 aOMEINSCHB befchuldigers, die hem van aanflagen tegen den gevestigden Staat van het Gemeenebest aanklaagden, ten bewijze daar van bijbrengende zijne eigene voorlezing des voorftels, waar tegen zich zijn Ambtgenoot verzet had. Hoe rechtmaatig op zich zelve de voordellen van cornelius ook waren, en welk eene wijze gemaatigdheid hij bij derzelver aandrang had getoond, had hem de begunftiging van pompejus, wiens Penningmeester hij was geweest, niet flechts van den Raad verwijderd, maar de fmaadelijke verwerping zijnes allereerften voorftels door dén Raad, welks doel geweest was, om de geldleeningen aan vreemde Volkeren tegen hoogen woeker te verbieden, geheel afkeerig van deszelfs leden gemaakt (i), waar van de voornaamften nu ook tegen hem als befchuldigers optraden, en hem eenen gewisfen ondergang dreigden. Cicero, wiens eigen ijverig gunstbejag bij het Volk de nieuwe wet tegen de ongeoorlofdheid der flemomkoping te ftreng deed vinden (2), was ( 1) Ascon. in Argum. cornel. (2) Cic, pro muren, c, 23.  geschiedenissen. Ï23 wasechter tenaauw aan pompejus gehecht, en ftond te zeer naar 's Volks gunst, om de verdeediging van den vervolgden Ge-1 meentsman niet op zich te nemen. Het afzijn van den Prator op den bepaalden rechtsdag en een oploop van het gemeen tegen de aanklaagers van cornelius deeden, in heteerstvolgende jaar, den aanval affpringen: doch de verbittering der beperkte heerschzucht hervattede denzelven een jaar laater, wanneer horten- sius, catulus, metellus pius, lucullus en m. lepidus tegen hem opkwamen. Maar toen verdeedigde hem cicero met zoo groote en zoo kunftige welfprekendheid, dat cornelius volkomen vrij gefproken werd. Dit pleit duurde vier dagen lang, en werd door den Pleitbezorger, in twee redevoeringen bij een gebragt, verkrijgbaar gemaakt voor eenen iegelijk (i). (l) Ascon. pedian. in Ar gum. cornel, Het verlies van deze redevoeringen, dien ons de ver nielende tijd heeft onthouden, is eene aanmerkelij ke fchade voor den beoordeelaar van cicero'i charakter zoo wel, als voor de welfprekendheid wijl hij, gelijk asconius verzekert, zijne rede 06 VI. BOEK V. tOOFDST. . voor C 66. \. van Ro 686. ï  ZES- I24 ROM. GESCHIED. nen zoo kunftig belesde, dat hij de waardigheid der aanzienlijkfte mannen fpsarde, tegen wien hij pleitede, enechteral den invloed afweerde, die hun ge, zag ten nadeele van den bïfchuldigden kon hebben. QuiNcriLiANUS oordeelt, dat hij hier toe niet eokel kracntige, maar ook fchkterende wapenen gebruikte (L. VIII. c. 3.); cic-e.Ro zelf hield deze redevoeringen voor zijne best bewerkte Hukken (Orat. c. 67, 70.); en zijn aanteekenaar asconius haalt uit dezelven eene menigte van Haaien aan, die toejuichjug en bewondering moeten verwekt hebben Middlet, the life »f ei cero Vol, I. p. 129 & 145. VI. -BOEK V. HOOFDST. J. voor C 66 }. van R 686,  ZËSDE HOOFDSTUK. BE LAATSTE OORLOG TEGEN MITHRIDATES. De derde of laatfte oorlog, dien Rome tegen mithridates voerde, was reeds voor agt jaaren beflooten en dus verre voornaamlijk onder het beleid van l. lucullus gevoerd. Deszelfs aanvangboekten wij al lang (i); deszelfs voordzetting bewaarden wij tot dit hoofdftuk, om denzelven, onafgebroken door ander krijgsbeleid en ftaatsgewoel, te agtervolgen. Schoon wij lucullus reeds ontmoeteden in der bondgenooten krijg en als Penningmeester van sylla in den eersten oorlog tegen mithridates, leerden wij hem echter toen niet genoeg van nabij kennen, om een nader bericht wegens zijnen aanleg alhier overbodig te achten. L. licinius lucullus was, behalven het leeven, weinig aan zijne ouderen (i) Zie D. XIII. bl. 468-470. Inleiding,; Aanleg vannjcut» LUS.  VI. boek VI. hoofdst. 12(5 ROMEINSCHE ren verfchuldigd. Zijn vader was veroordeeld wegens knevelaarij; zijne moeder c m.cilia, de zuster van metellus den Numidiër, berucht wegens oneerlijkheid. De eerste aanbeveling des zoons bij het ■Romeinfche Volk was echter deszelfs moedige aanval op den aanklaager van zijnen veroordeelden vader, waarin het zelve zooveel te meer behaagen vond, om dat het, fchoon in min loflijke zaaken, met het zelfde genoegen de eerste poogingen der geletterde jeugd aanfchouwde, als de jager den ftouten aanval zijner honden op het wild. Het geding zelf, fchoon met zooveel hevigheid en Opfchuddingopenlijk gevoerd,dat fommige op den markt gekwetst en vertreden werden, viel echter ten voordeele van 's vaders aanklaager uit. (i). Het ontbrak nogthands lucullus niet aan genoegzaame welfprekendheid. Niet enkel vaardig, om, naar tijdvereisch, behoorlijk het woord te voeren op de markt, maar van zijne eerste jeugd geoefend in het vak der fchoone letteren, voerde hij eenen Griekfchen en Latynfchen ftijl, wiens keu- (i) Plut. in lucull. p. 491.  geschiedenissen. 12? keurigheid sylla zijne gedenkfchriften aan hem ter befchaaving en verfchikking deed opdragen, en wiens gemaklijk-( heid in dicht zoo wel, als ondicht, hem in ftaat ftelde, om eenmaal met hortensius, den vermaarden Pleitbezorger, en sisenna, eenen Gefchichtfchrijver, eene weddingfehap aan te gaan, van den krijg der bondgenooten, in Griekfche of Latynfche vaerzen of ongebonden ftijle te befchrijven, naar dat het lot zulks mogt uitwijzen. Het Griekfche ondicht viel hem te beurt, en zijne gefchiedenis van dien krijg in deze taaie was ten tijde van. ïarchus nog in wezen ( i ). Cicero, die zijne welfprekendheid in beide taaien en zijne algemeene geleerdheid roemde, vergeleek zijn geheugen met dat van horte nsius, hield het zijne meer gefchikt voor zaakenkennis, dat van hortensius voor woordenkennis, en verklaarde zijne letteroefening zoo ongemeen, dat men niet zonder de uiterfte verbaazing den voortreflijken Veldheer in eenen man vond, in wien men enkel eenen Redenaar ( i ) Plut. in lucull. p. 491, 492. VI. BOEK Vi. iOOFDST.  128 ROMEINSCHE VI. boek VI. hoofdst. naar en Wijsgeer zou verwacht hebben (i). De aard van lucullus was menschlievend. Daar van getuigden de Aftatifche fteden reeds, voor wien hij, als Penningmeester van sylla, des overwinnaars opeisfching en invorderingen, zoo veel .hem mogelijk was, verzacht had (2). En de voorbeeldige broederliefde, welke hem van alle mededinging naar eerambten had te rug gehouden, tot dat zijn jonger broeder daar toe nevens hem de jaaren had, ftrekte zijn hart tot eene eere, welke het Romeinfche Volk toonde te gevoelen, wanneer het CO Cic. Acad Quaft. L. IV. in initio. —— Cicero zelf is echter in deze plaats war te veel Redenaar. „ De ongelooflijke grootheid van zij. nen geest, zegt hij, behoefde de lesfen voor de onleerzaamen der ondervinding niet. Zijne geheele reis naar Afia tegen mithridates had hij flechts befteed, gedeeltlijk in ervarenen te vragen, gedeeltlijk in krijgsbedrijven te lezen, en - hij kwam in 4fie als Veldheer, die Rome als onbedreven krijgsman verlaten had." Lucullus had toch reeds in der bondgenooten krijg gediend, en, onder eenen 3 r l l a , het vlootbevel in Afie gevoerd. (a) ZieD. XIII. bl. 155 en 157.  GESCHIEDENISSEN. IQO het hun beiden dan ook tevens het Bouwheerfchap opdroeg ( ï )• Gelukkig had hem zijn afzijn uit Rome, geduurende den hevigften ftrijd tusfchen marius en sylla, vrijgehouden van de noodlottige partijfcbap: alleen tusfchen hem en pompejus was misnoegen gereezen, toen sylla den laatlten, in de voogdije van zijn zoontjen en in de opdragt zijner gedenkfchriften aan lucullus, bij uiterften wille, bleek voorbij gegaan te zijn (2). * Zijne onbaatzuchtigheid, in deze dagen van Rome zulk eene zeldzaam gewordene deugd, was eenmaal loflijk gebleeken in zijn Gezantfchap aan het Hof van Mgyptus, om van het zelve onderHand in fchepen voor sylla tegen mithridates te vragen. De Koning had dit verzoek afgeweezen, maar den Gezant, ten blijke van vriendfchap, een vierdubbeld gefchenk aangebooden, om de kosten van zijn vruchtloos Gezantfchap te verCO Plut. »« lucull p. 492. (2) Plut. in lucull. p. 494. Zie D.Xill. bl. 3*6. XIV. deel. I VI. IOIE VI. iOOFDJT.  VI. BOCK VI. HOOFDST. J. voor C. 73. J. van R 679. L. l1c mus lucullus er m. aure» lius COTT; Cosf. ISO ROMEINSCHE vergoeden. Het zelve beliep tagtig talenten ( 1); maar lucullus zond dien ichat dankbaar te rug. Nu werd hij met eenen kostbaaren , in goud gevatten, fmaragd vereerd, welken hij almede zou ge-, weigerd hebben, indien de Koning hem deszelfs eigene beeldnis op den fteen niet had doen opmerken, het welk hij door geene weigering wilde fchijnen te verfmaaden. (2). Drie jaaren na dat hij het Pratorfchap had gevoerd, 79>  134 ROMEINSCHE VI. boek VI. hoofdst. J. voor C. 73J. van R 679. ÏCrijgsmagt van lucullus. Krijgsmsgt van mi. tjir1dates. 1 ] \ de uit Italië mede, maar vond'er vier in A/ia, waar van'er echter twee haaren eerHen Bevelhebber flaccus vermoorden haaren tweeden Veldheer fimbria verlaten hadden ( 1); voor het overige waren deze benden in den krijg verjaard, maar in de tucht bedorven. Het gelukte lucullus, dezelven in betere ondergefchiktheid te houden in het barnen van den krijg, maar tegen deszelfs einde ondervond hij zelf haare wederfpannigheid. Zijn geheele heir was dertig duizend voetknechten en zestien honderd ruiters ïerk, 't welk maar eene kleene magt was :egen mithridates, die, door fchade vijs geworden, thands eenen geheel ande•en ftrijd, dan in den eerften oorlog, dreigle. In plaatze van dat overbodige aantal /an woeste krijgers uit allerleije volkeren ;n van allerleije taaien, wier verward en vinderig gefchreeuw in Afta alleen verchriklijk was; in plaats van wapenen met *oud en edele gefreenten opgecierd, die feel eer tot vijandlijken buit, dan zelfverdediging, vervaardigd fcheenen; had hij hon- (l) Zie D. XIII. bi. 134-150,  GESCHIEDENISSEN. - 135 honderd en twintig duizend mannen in Rorneinfche keurbenden verdeeld, en naar de Romeinfche wijze gewapend. Bij dit wel uitgeruste voetvolk had hij nog zestien duizend ruiters gevoegd, wier paarden, min rij k getuigd, maar zoo veel te fterker en meer geoefend waren, en honderd zeiswagens. Het ontzaglijk aantal van legerknaapen, fchansgravers en ander volk, 't welk tot een volkomen uitgerust heir behoorde, deed zijne landmagt wel tot driemaal honderd duizend mannen belopen. Even ver. ftandig had bij eene zeemagt uitgerust van vier honderd fchepen, niet, gelijk wel eer prachtig vercierd en tot allerleije gemakken aangelegd, maar vol van wapentuig met het beste volk bemand, en rijklijk vat leeftogt voorzien; zijne voorraadfchuuren langs de kusten aangelegd, waren volge bragt met graan en andere noodwendighe den. Alzoo volkomen uitgerust ten krijg had mithridates reeds openlijk de: oorlog aangevangen, door Bithyme t< wateren te land aan te tasten, na zich alvoo rens van de gunst der Land- en Zee-gode te hebben verzekerd, door een offer aa I 4 Jl VL BOES VI. HOOFDST. J. voor C 73J. van R. 679' l 1 1 11 i-  VI. SOEK VI. hoofdst. J. voor C 73. J. vso R. 679 Geireidheid der Afiatifchc fteden. 1 ( ï ROMEINSCHE ju pi ter, en het in zee werpen van een vierfpan witte paarden ter eere van Nept u n u s C 1). Behalven deze geduchte krijgsmagt vond lucullu eenen nog gevaarlijker ftrijd tegen den volksgeest der Jfiatifche fteden, die, door sylla tot buitenfpoorige belastingen vervveezen, en door de knevelaarijen der Romeinfche pachters uitgemergeld, onder eiken anderen Romeir.fchen Bevelhehber, behalven lucullus, bij het hervatten van den krijg, voorzeker in opftand zouden gekomen zijn. Het herdenken der ftedelingen aan de menschlie/endheid, welke hij h'un wel eer liet blijken, wanneer het al niet in zijne magt rond, om de hardheid van hun lot geheel weg te nemen, deed thands de gelukkigfte verking. Men ontving hem gaarne, hij verdreef de harpijen, die hun het brood uit len mond wegnamen, en verkreeg daar loor tevens invloed en gezag genoeg, om le onrustigfte hoofden, die overal gevonlen werden, door zachte beftraffing tot be- (1) Appian. ai.ex. de heli. Mitbr, p. 217. 1 LUT, in LUCULL. p, 496»  GE SCHIEDENTSSEN. 137 bedaaren te brengen, en alle zamenfpanjitngen tot eene omkeering van zaaken in geheel Afia te verijdelen ( i ). Terwijl lucullus in dezen hoogst belangrijken handel onledig was, had cotta', door ijdele roemzucht gedreeven, het gewaagd, den vijand in Bithyriiè aan te tasten, ten einde alleen de eer van deszelfs overwinning weg te dragen. Maar, even lafhartig, als onedelm®edig, had hij zich, met verlies van zestig fchepen en van vier duizend voetknechten, door mithridates in Chalcedon laten opfluiten, alwaar hij nv angstvallig naar het ontzet van luc hllus uitzag. Indien deze den zin gedaan had zijne: krijgsvolks, zou hij cotta aan deszelf eigene eerzuchtige roekeloosheid hebbei overgelaten, en rechtsftreeks op Pontu zei ven aangerukt zijn, 't welk mithiu dates nogthands met een heir onder be vel van diophantes tegen allen oti verhoedfchen aanval bezet had gehoudet In plaats van dezen zin, die zich in ee vr (i) Plut, in lucull. p. 406. I 5 VI. bo ' K VI. JOOFD^T. ]. voor C. 73J. van Pv. 679Onvoorziciiiighei.l van COTTA. : Ed«'rnoe» ' van lu- I pULLllS.Ofll COTTA te s ontzetten. t. a Ü  VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C — 72. J. van R, €2o. j 4 I C I \ t, T>eRemeinfcbe bur. ^ gerwapenen door a: het onwe« der ge- n icheideo. AI L. 138 ROMEINSCHE vrij hevig gemor vertoonde, in te volgen, verklaarde lucullus in eene bijeengeroepene vergadering zijner benden: „ dat hij liever eenen enkelen burger uit 's vijands magt wilde verlosfen, dan deszelfs ganfche magt veroveren." Archelaus, wel eer 's Konings Veldheer in Griekenland, doch naderhand, gelijk wij weten, tot de Romeinen overgelopen, hield echter aan, om 's krijgsvolks wensch te onderfteuaen, den Veldheer verzekerende, dat hij ïich flechts had te vertoonen, om geheel °omus te vermeesteren. „ Ik wil niet Mooier, dan een jager zijn, die het wild toch net laat lopen, om het ontruimde leger P te zoeken:" was het andwoord van ucullus, 't welk tevens van het beel verzeld ging, om rechtftreeks op Bi'iynie aan te rukken (1). Het gezicht des ontzaglijken heirs van [ithridates, het welk hij fchierlijk ntrof, ontzettede lucullus echter iet weinig en deed hem verlangen naar ee- nig CO Plut. in lucull. p. 496. Appian. ex. de bel!. Mi tbr. p. 218, 519. Epit. livsi XCIH.  GESCHIEDENISSEN. 139 nig tijdverwijl, eer het tot een treffen kwam: doch m. marius, weleer door sertorius als Proconful naar Afie ge-1 zonden (i), enthands in'sKonings dienst,5 viel hem terflond met zoo veel tergenden hoon aan, dat hij tegen hem zijne flagorde fchaarde. In het oogenblik echter, waar in de aanval zou gefchieden, zou 'er onverwacht , zonder dat men eenige merklijke verandering in den dampkring had befpeurd, een zeer groote vuurbol uit de lucht tusfchen de beide flagorden, in gedaante naar een vat, in kleur naar gloeijend zilver gelijkende , neder gevallen zijn, en beide de wederzijdfche flagorde vol fchrik hebben doen te rug trekken (a). Lucullus, zijne magt veel te gering ach ( i ) Zie D. XIII. bl. 464. (2) Plut. in lucull. p. 496, 497. AHeei bij plutarchus hier van gewag vindende, heb ben wij, gelijk hij zelf, den twijfelenden toon de vertelling hier bij aangenomen; fchoon ons geen geringe opheldering van dergelijke verfchijnzele fchier gelijktijdig was voorgekomen in 't Nieuw A gent. Magaz. van Kunst, Wetenfch. en Smaak, N; tuark. D. V. bl. 366-383. VI. boek VI. oofdst. t vo-ir C. 72. , van lv. 63o. 1 t n l«  VI. BOES VI hoofdst. J. voor C. 72- J. van R. 680. Krijgsbeleid van lucullus tegen de overmagt. ] ( < ( \ i I40 ROMEINSCHE achtende, om de ganfche overmagt des vijands, die zich nu geheel tegen hem gewend had, rechtfïrecksch te beltrijden, zogt alleen, deze overmagt zelve den vijand tot nadeel te doen ftrekken. Het viel hem ligt, te bereekenen, dat het zulk een talrijk heir fchierlijk aanleeftogt moest mangelen, wanneer het zelve flechts werkloos gehouden werd. Om zich hier van echter Heiliger te verzekeren, liet hij eenen krijgsgevangen vragen, met hoe veel mannen hij in ééne tent was geweest, en hoe veel fpijs hij, bij zijn vertrek, bad ag:er gelaten. Deszelfs andwoord, het welk lij voords bevestigd vond door eenen tweelen en derden krijgsgevangen, deed hem sereekenen, dat 'er binnen drie of vier lagen gebrek bij den vijand zijn moest, en >p nieuw bij het befluit volharden, om ooreerst zorgvuldig een hoofdtreffen te mtwijken, en zich inmiddels van zoo veel oorraads voor zijn veel kleener heir te oorzien, dat hij in vollen overvloed het ebrek der vijanden kon afwachten (1). De uitkomst beandwoordde aanzijne be- ree- (O Plut. ;'a lucull. p. 497.  GESCHIEDENISSEN. 14I reekening. Mithridates, het niet langer daar ter plaatze kunnende houden, wendde zich naar Cyzicum, eene der belangrijkfte fteden van de Propontis, wier overmeestering hij ligt reekende, wijl zij bij den (lag van cotta tien fchepen en drie duizend mannen verloorenhad. Om echter zijnen aftogt voor lucullus te verbergen, bediende hij zich van eenen donkeren en regenachtigen nacht, en het gelukte hem, onverhinderd Cyzicum te bereiken. Lucullus, die nogthands fchierlijk zijnen aftogt vernam, was hem terflond op het fpoor gevolgd en floeg ziet op eenen kleenen afftand van hem op ecn< hoogte neder, die hem voor vijandlijkei aanval beveiligde en in ftaat ftelde, on den nieuwen toevoer van leefmiddelei voor den Koning af te fnijden, dien hi zijn krijgsvolk beloofde zonder fla of ftoot van zijnen toeleg te zullen doe afzien. De ftedelingen verduurden hetbeleg m< uitmuntende bedaardheid; zij ontrustede zich alleen over het uitblijven van eeni bericht wegens lucullus, wiens legi zij duidlijk op de hoogte voor hun konde ziei VI. boes VI. HOOFDST. f. voor Ci 72' „ J. van Rt 680. Cyzicum door mi- THR1DA- tks bele» gerd. i l t 1 j T 3 1 k n g :r n h  VI. BOEK VJ. hoofdst» J. voor C, 72. J. van R. 680. 1 J I ( I 1 1 1 I ( r 142 ROMEINSCHE zien, doch 't welk de vijand hun deed gelooven, dat Armenifche en Medifche hulpbenden waren, aan mithridates ten onderftand door tigranes gezonden. Weldra echter gelukte het lucullus, hun uit die gevaarlijke dooling te helpen; zelfs wist hij, eenige benden ter verderging der bezetting in de ftad te krijgen (1). Intusfchen beftormde de Koning met ale geweld de muuren, waar toe hem een lerniaaxAThesfalisck Kunstwerker, nicoviedes genaamd, behalven allerleije anler ftormtuigen fchansgevaarten, eenen toen had vervaardigd van honderd elleboo;en hoog, en met eenen tweeden toren laar boven, van waar een beftendige hagelbui van fteenen en van pijlen, en een /uurregen van allerleije brandftof op de >elegerden afgegeven werd. Aan den zee;ant werd de ftad, die op een fchiereiland *g (Oj bedreigd door twee groote fche•en van vijf roeibanken, die, aan elkaneren vast gefjord, eenen dergelijken toen droegen, met eene valbrug van boven, geCO Plut. in lucull. p. 697. ( 2 ) Zie de kaart van K/een /ifia agter D, IX.  GESCHIEDENISSEN. 143 gefchikt, om neder gelaten te worden, zoo dra de fchepen nagenoeg aan de vest konden komen. Nog eenen anderen ftorm deed mithridates de belegerden uitftaan, door hun een aantal krijgsgevangenen te vertoonen aan boord van eenige fchepen, die met uitgeftrekte handen hunne medeburgers fmeekten, om hun door eene gereede overgave van den fchriklijkften dood te bevrijden. De Bevelhebber der bezetting, l,ysistratus, wederftond dien ftorm, door hun toe te roepen, dat zij, in 's vijands magt, zich gelaten aan hun lot moes ten onderwerpen ( 1). Beter fcheen de werking van het zeege vaarte te zullen flaagen; het zelve naderd de vest, en liet de brug vallen; vie krijgsluiden waren reeds overgefpronge met het zwaard in de hand, en de over gen ftonden gereed, hun te volgen, tei wijl bedwelming over de nieuwheid va deze vond de ftedelingen eenen oogenbli weerloos hield: maar fchierlijk van de eersten fchrik Dek0men' floeSen zij ( v: (!) Appian. alex de belh Mitbr. p. 22a. VI. boks VI. iOOFDST. f. voor C. 72, [. van R. 63o. r a n k n le j-  BOES VI HOOIDST. j. voor C 72. j. van R 680 Voortref lijke ver deediging van Cyzicum. T44- romeinschb vijanden te rug, en deeden zij, door geduurig allerleije 'brandftof te werpen , het zeegevaarte afdeinzen. Gelijktijdig waren zij van de landzijde beftreedenen hadden zich, geduurende den woedenden ftorm, met de uitrrfte zorgvuldigheid van alles gek weeten, wat de verdeediging tegen het krijgstuig van dien tijd vermogt. Geduurig hadden zij groote fteencn op de tenten der ftormrammen geworpen, om ze te verbrijzelen, en ftrikken en haaken gericht, om ze in derzelver werking te belemmeren, en wolbaaien nedergelaten voor de plaats, waar zij den ftoot zouden geven, om deszelfs geweld te breken. Hunne daken dekten zij met natte kleeden, dien zij met azijn en water vogtig hielden, om de brandftichtingder gloeijende pijlen te voorkomen. Met al die voorzorg konden zij nogthands niet beletten, dat tegen den avond een gedeelte hunner wal al brandend ter nederftorrede; doch dit vuur zelf wederhield den vijand ter bresfe door te dringen, en des nachts herftelden zij de geleedene febade (1). De CO Appian. alex, de bell. Mithrid, p.»2i.  geschiedenissen; 145 De ondervinding van het geweld des vijandlijken ftormtuigs deed de belegerden, hoe gelukkig deze dag ook voor hun was afgelopen, beeven voor eenen nieuwen aanval; maar het weder begunstigde thands hunne verdeediging. Een onverwachte en geweldige ftorm, eensklaps uit zee opgekomen, bulderde met zulk eene onwederftaanbaare kracht op de werken der belegeraars , dat dezelven meestal uit een geAlgen werden en het verfchriklijke torengevaarte, inzonderheid, geheel ter neder ftortede. Dit zoo aanmerklijk voordeel werd niet minder opmerkzaam voor de belegerden door het verhaal van zekeren fchoolmeester, aRistagoras, die hun verzekerde, hoe hem proserpina, de Befchermgodin van Cyzicum, beloofd had, den trompetter van Pontus met eenen Africaanfchen fluitblaazer te zullen beandwoorden; waar voor nu elk den ftorm hield, die van den kant van Afried was opgekomen ( 1 ). De indruk hier van, die de burgers tot de moedigfte verdeediging aanfpoorde, werd C 1") Plut. in luc u ll. p. 498. XIV. deel. K VI. BOiïK VI. IOOFDST. f. voor C. 7a J. van. R. 680. Ontzet van  VI. bobs VI. HOOFDST. J. voor C 72. J. van R 680. I46 ROMEINSCHE werd door verfcheidene andere wonderverhaaien en voorvallen verfterkt, en maakte Cyzicum voor mithridates onverwinnelijk (1). Deze begon inmiddels de uitwerking te gevoelen der ligging van lucullus. Langen tijd hadden zijne Onderbevelhebbers voor hem de toenemende fchaarsheid aan leefmiddelen verborgen gehouden, om hem geen beleg te doen opbreken, welks belang voor den geheelcn veldtogt ieder hunner inzag: eindelijk,brak de nood met luid gejammer uit, en erkende mithridates, dat hij in lucullus met geenen man te doen had, wiens eerzucht enkel fchitterenden krijgsroem beoogde, maar die hem, als de ergfte vijand, — gelijk ook daar het fpreekwoord zeide, — in den buik floeg (2}. De Koning wilde daarom echter zijnen aanflag nog niet opgeven, maar was alleen bedacht, om de fchaarsheid in zijn leger te verminderen, eerlang nieuwen toevoer van den zeekant te gemoet ziende. Hij zond C1) Plut. in lucull. p. 497, 498. (2) ld. ibid. p. 498.  GESCHIEDENISSEN. 147 zond fchier zijne ganfche ruiterij en lastvee, benevens een gedeelte van zijn voetvolk, het welk het meest geleeden had* haar Bithynie te rug, en bediende zich daar toe van eene gelegenheid, welke hij meende, dat hem het afzijn van lucullus gaf, die elders in de nabuurfchap den aanval eener fterkte ondernomen had. Maar, fchierlijk onderricht van het geen 'er gaande was, kwam lucullus denzelfden nacht nog inzijnhoofdkwartiei te rug, en vervolgde zelf aan het hoofd van tien Cohorten en van zijne ganfcto ruiterij, den volgenden morgen, met he aanbreken van den dag, ondanks de dikfb fneeuwjagt, het aftrekkende vijandlijke ge deelte met zulk eene fnelheid, dat hij he zelve bij de rivier Rhyndacus agterhaalde alwaar hij het zoo ten eenemaal ovei hoop wierp en in Hukken hieuw, di zelfs het vrouwvolk van Apollonia zie op het fiagveld waagde, om de gefnei velden uit'te fchudden (i). Li (i) Plut. in lucuêl p. 49^. Appian. ale de bell Mithr. p. a2i. Zie wegens de üggi dezer plaatzen de Kaart agter D. IX. K a vi. BOES Vi. hoofdst. J. voor C. 72. J. van R» 68ê. t i i ii h i- r- e.  VI. BOEK VI. HOOFDST* J. voor C 72. J. van R. Ö80. I48 ROMEINSCHE Lucullus keerde, met vijftien duizend krijgsgevangenen en den aanraerklijken buit van zes duizend paarden en een groot aantal lastbeesten, in het gezicht der belegeraars, als in tergenden zegepraal, te rug. Ten kosten-van zulk een verlies was de nood in het heir van mithridates flechts een weinig verlicht, maar in genen deeJe vervuld | zijne vrienden zelve raadden hem nu, op eenen volkomen aftogt te denken, wijl dezelve nu hoe langs, zoo hooger, rees; doch de hoop op toevoer van den zeekant en op eene fpoedige verovering der belangrijke veste, deed hem met nieuwen ijver dien hervatten van den kant eener hoogte, waar op hij geduchte werken tegenCyzicum had aangelegd. De rustlooze werkzaamheid der belegerden verijdelde echter zijne hoop aan den eenen, en het ongunftige jaargetijde, 't welk de zee onbevaarbaar maakte voor zijne behoeftfehepen, fneed hem dezelve af aan den anderen kant; terwijl allerlei ougefcliikt tuig, tot fpijs ten hongerigen buik ingeflagen, ziekte, befmetting en dood deed heerfchen onder zijne tenten. De ftedelingen, wel bewust van dezen toe-  GESCHIEDENISSEN. I49 toefhmd hunner vijanden, waagden eindlijk eenen moedigen uitval en beflischten daar door de onvermijdlijke noodzaaklijkheid voor den Koning, om het beleg op te breken ( 1). De aftogt in het gezicht eenes overwinnenden heirs had, voor al in zijnen toeftand, zoo veel bezwaar in voor den Koning, dat hij zijn listig vernuft hier toe te hulp riep. Om lucullus van ligging te doen veranderen, zond hij eenfmaldeelzijner vloot onder bevel van aristonicus naar de JEgozifche zee, met tien duizend Hukken gouds aan boord, om niet flechts eene afwending bij de Romeinen te maaken, maar om tevens derzelver Firnbriaavfche keurbenden, die toch oorfpronglijk aan de partij van marius waren gehecht geweest, met welke zich mithridates door sertorius verbonden had, door omkoping te doen overlopen. Dit krijgsvolk veinsde het oor te leenen naar den voorflag, maar maakte zich ter plaatze der geheime onderhandeling (1) Plut in lucou. p 49?. Appian, ALEX, de betl Miibr. p. 223. K 3 vi. ï OBK VI. BOOFDST. ]. voorC. 75. J. van R, 680.  vi. BOES VI. HOOFDST. J. voor C. 72. J. van R, 680. j i ] i \ l c i I g v I5Q romkinsciie ling meester van het goud en van a ri s t onicus zeiven, wiens gevolg omgebragt werd C1). Mithridates begaf zich nu zelf met zijne overige vloot naar het nabuurige Parium, en liet aan twee Bevelhebbers de zorg bevolen, om zijn overige heir, nog dertig duizend mannen fterk, naar Lampfacus te brengen. De nacht, dien hij ter infcheping waarnam, bragt veelvuldige perwarring en ongeluk voord; maar zijne kleene zeevaart en fpoedige landing werd reilig volbragt. Geheel anders verging iet hun, die aan land bleeven. De ontvette ftedelingen, die 'svijands aftogt rooreene volflagene vlucht hielden, vieen terflond op het agtergelaten leger an, waar zij gekwetflen en zieken afmaaken; lucullus vervolgde van zijnen :ant de aftrekkende benden, haalde ze bij en Grankus in, floeg ze kort en kleen, eed 'er twintig duizend over den kling aan, en maakte een groot getal krijgsevangenen. Het overfchot des heirs 'ierp zich in Lampfacus, en zou ook daar Ci) Plot. in lucull. p. 498,  GESCHIEDENISSEN. 15I daar fchierlijk bezweeken zijn, wijl lucullus zich aanftonds voor deze Stad nederfloeg, indien mithridates het' zelve en tevens de ganfche burgerij der Stad niet aan boord van zijne vloot genov men had. Nu keerde de Romeinfche Veldheer naar Cyzicum te rug, werd aldaar met dankbaar; gejuich ontvangen, en zag feesten naar zijnen naam ftichtcn, die voordaan Lucullea genoemd werden ( i ). Thands werd het de toeleg van lucullus, om mithridates uit geheel Bithynie te drijven : doch daar dezelve meester was ter zee, werd hier toe eene vloot vereischt, waaraan het hem ontbrak , maar die hij van de Afiatifche bondgenooten vorderde, en welke hem binnen kor tei (1) Plut. in lucull. p. 495,499- Ap pian. al ex. de bcll. Mithr p.322. Volgends dei lmften kou deze laatüe flacluing bij de rivier ASJ, pus en niet Granicm zijn voorgevallen, maar een et kele opflag van het oog op de baart agter D. IJ zal doen zien, dac het overlchot bezwaarlijk Lamp facui zou hebben kunnen bereiken, indien het de Granicus nog had moeten overvluchtsn. K 4 VI. BOES VI. [OOFDST. i. voor C. 72- . van R. ,680. Lucül.03 dankuar teCy'Jcum in£eh.iald. L I ii  VI. boek VI. ÏO0FD5T. J. voor C 71. J. van B 681. Toeleg van MHHRIDA- tss om SPARTAC VS in Italië bij ' ce ftaah. 151 ROMEINSCHE ten tijd zoo gedienftig geleverd werd, dat hij, met den volgenden veldtogt, niet Hechts mithridates zoo wel ter zee, als te ' land, het hoofd zou kunnen bieden, maar . dat hij zelfs den Raad van Rome edelmoedig kon bedanken voor een befchikking tot drie honderd talenten over 's lands fchatkist ten .zelfden einde ( 1 \ Lucullus deelde zijne vloot met zijne Onderbevelhebbers voconius barba en valerius triarius. De eerfte maakte zi'ch van de fteden Prufias en Nicaa meester, die van derzelver bezetting verlaten waren: de laatfte veroverde Jpamea ftorrnenderhand en vergunde den overwonnenen zelfs geene toevlucht bij de altaaren (2). Wel verre echter, dat mithridarEs, na eenen zoo verderflijken veldtogt ies voorigen jaars en bij het zoo nadee:ig openen des tegenwoordigen, den moed :ou hebben laten zakken, was hij nog ftout genoeg, om niet enkel aan zelfsverdeedi- ging CO Plut. in lucull. p.499.- ƒ54,000-:.: CO Appian. al ex. de bell. Mitbr. p. 223.  GESCHIEDENISSEN. 153 ging voor het vervolg te denken, maar om zelfs.eene vloot riaar ItaHe af te zenden , ten einde aldaar den krijg van sf artaci's, den zwaardvechter, te onderficunen. Het bevel over deze vloot had hij, behalven aan alexander en dionysiuj, twee zijner Bevelhebbers, tevens aan M. marius toevertrouwd. Lucullus, die met het derde fmaldeel zijner vloot den Hellefpont thands geflootcn hield, om den vijand alle gemeenfchap ter zee met zijne eigene Staaten af te fnijdcn, bragt zekeren nacht te Troas inden tempel van venus door, in welken hem die Godin, in eenen droom, fcheen toe te roepen: ,, wat flaapt gij moedige Leeuw? de Hinden zijn nabij!" Terwijl hij dit aan zijne vrienden verhaalde, kreeg hij door eenen bode van JUum tijding, dat men aldaar dertien grooteKonings galeijen van vijf roeibanken de haven der Achajers had zien uitlopen . coers naar Lemnos houdende. Hij maakte op dit bericht, 't welk hem de vervulling van zijnen droom beloofde, terflond jagi op deze fchepen, agterhaalde ze bij TemK 5 dos ■ VI. BOB.it VI. IOOFDST. f. voor C. 7«. |. vsn R» 63i. Beflis- fchende overwin, ning ter zee, door LUCl'LLUS bevochten. 1 ê  154 romeinsche TL boek vi. hoofdst. J. voor C. }. van R. 68i. dos, nam ze allen, en vervolgde nu zelf zijne coers naar Lemnos ( 1). Aldaar vond hij de geheele vijandlijkc vloot tot de Italiaanfche onderneming gefchikt ter reede , maar zoo kort onder het land dat hij ze niet kon omzeilen, terwijl het hem bij de hevige flingering zijner fchepen bezwaarlijk zou vallen, om de vijandelijke galeijen van vooren aan te tasten, die ftevig voor anker lagen en eene moedige verdeediging dreigden. Dit deed lucullus befluiten, om elders, waar hem de landing gemaklijk fcheen, een gedeelte zijner benden aan wal te zetten, en alzoo den vijand van agteren en vooren tevens te doen aanvallen. Deze aanflag gelukte; de fchepen van lucullus waren den koninglijken te na op den huid, om behoorlijk onder zeil te gaan, en de aanval van de landzijde maakte derzelver ftil liggen even gevaarlijk. De overwinning der Romeinen was volflagen; twee en dertig vijandlijke fchepen, deze ganfche vloot uitmaakende, werden prijs gemaakt, of gingen ten grond; de drie Vlootvoogden zelve bevonden zich on- CO Plut. in lucull. p. 499.  geschiedenissen. I55 pnder de krijgsgevangenen; zij zouden zich eerst, volgends appian u s , tevergeefsch aan wal in eene fpelonk verfchoolen hehben. Dionysius hielp zich door gif van kant. M. marius, dien lucullus gezorgd had, dat geen leed door zijn krijgsvolk gefchieden zou, hebbende het zelve gebooden, om geenen éénoog om te brengen, gelijk deze marius was, werd door hem zeiven als eenen verrader des vaderlands ten dood verweezen: lucullus wilde zijnen zegepraal met geenen Romeinfchen Raadsheer eieren, en zulks te minder, daar deszelfs naam en ftaatsgezindheid welligt aanleiding tot nieuwei onlust te Rome had kunnen geven. Alex a n d e r , de derde Vlootvoogd, werd doo: hem voor dezen praal bewaard, dien hen de gelauerde brieven beloofden, met wel ken hij, naar het gebruik der overwinnaars deze tijding naar het vaderland zond (f De ontruiming van Bithynie door m. thridates was het gevolg van de; roemrijke overwinning. Luculli h; (1) Appiak. alex, debdl. Mitbr. p. 223Plut. /* lucull. p. 499. vi. BOEK VI. ioofdst. j, voor C. 7». „ T. van R. 681. 1 l •> I. ;e s id  VI. BOEK VI, HOOFDST. J. voor C 7«]. van R, Schipbreuk van MITHRID/TES. 156 r omein s c he had gehoopt, dat vocoNiuSj/zijn Onderbevelhebber, wien hij met eene vloot naar Nicomedia had geduurd, om het oog op 's Konihgs vlucht te houden, hem zou in ftaat gefield hebben, om in mithridates het hoofd des geheelen oorlogs zeiven te buigen: maar, terwijl voconius zich op Samothracie ophield met zijne inwijding in de verborgenheden, ontfnapte de Koning. Te land door cotta en triariü's ingeflooten, had hij zich aan boord begeven van zijne overige vloot, en haastede hij zich, om den Bosphorus door te lopen, eer lucullus, wien hij vreesde, als overwinnaar met zijne ganfche zeemagt kwam opdagen. Het gelukte den Koning veilig in de Euxynfchezee te komen, doch op de hoogte van Heraclea beliep hem een ftorm, die een groot gedeelte zijner fchepen vernielde of verftrooide, en de ganfche kust met de wrakken der veelvuldige fchipbreuk be-dekte. Hij zelf was verplicht, zijne groote oorlogs galei, die te diep ging, om ver genoeg op ftrand te lopen, en ook te veel water had ingekreegen, om langer zee te bouwen, te - ver-  geschiedenissen. 157 verwisfelen met een kleen rooffchip, en zich alzoo aan de goede trouw van zeeroovers over te geven, die hem echter behouden ' aan wal bragten. Het bijgeloof fchreefJ den ftorm aan de vervolging van diana priapina toe, wier tempel mithridates had beroofd; en dit gevoelen dreigde hem geen minder nadeel, dan hem de ftorm zelf gedaan had ( i ). Mithridates bevond zich thands in den gevaarlijkften toeftand; weerloos ter zee en als een fchipbreukeling aan wal, moest hij zijnen ondergang van de minste vervolging aan de eene of andere zijde duchten. De ftad Heraclea zelve was een kleene Griekfche Sant, die, op-zich zeiven ftaandc, tot heden onzijdig en vlottende was gebleeven tusfchen de twee krijgvoerend« magten ; deszelfs burgerij was echter ver deeld in eenen Komeinsch- en konings-ge zinden aanhang; het hoogfte Bewind wa; thands in handen van eenen koningsgezin den, en deze was trouwloos genoeg jegen hetGemeenebest, het welk nu vooral gee n (i) Plut. in lucull. p, 400. Appian. alex. de btll, Mitbr. p. 223. VI. boek vu :oofdst. . vooc C. 7'. va» R. 681. MlTHRIDA- ies te Heraclea ingenomen. S e  i53 RÖMEINSCHÉt VL BOES. VI. hoofdst* J. voor C J. van R. 6SU ( I ) Mem non. ap. Piiot. (2) Appian. alex. de Ml. Mithr. p. 433. ne partij voor mithridates moest getrokken hebben, om den Koning heimlijk in de ftad te laten komen, wien, van deszelfs kant, de uiterfte nood alleen in ftaat was, om zich aan den goeden uitflag daar van te doenwaagen. Het gelukte mithridates, echter, de Heracleërs, die hem nu toch inde ftad zagen, ten zijnen voordeele om te zetten, en, kwanfwijs ter befcherming tegen de Romeinen, eene bezetting van vier duizend mannen bij hun agter te laten (1). Dezelfde zeeroovers, die hem te Heraclea gebragt hadden, voerden hemvoords naarSinopeen van daarnaar Amifus aan de kust van Galatie over (o). Lucullus, inmiddels Bithynie in bezit genomen hebbende, nam op zich , om den Koning te land in deszelfs eigene Staaten te gaan bevechten; zijn Ambtgenoot cotta zou Heraclea veroveren; triarius werd met het bevel zijner geheele vloot vereerd. Veelen raadden lucullus, om den krijg eenigen tijd op te fchorten en te rusten op zijne lauren: maar, te  geschiedenissen. 159 te recht begrijpende, dat zijn vijand inmiddels niet zou rusten, en dat bijzondere bedoelingen alleen hem zulk eenen raad konden geven, befloot hij terflond, zijn goed geluk te vervolgen, endoor Galatic naar Pontus te trekken (i). Mithridates verzuimde niets tegen het welvoorziene en dringende gevaar. Hij zond Gezanten naar zijnen fchoonzoon tigranes in Armenië, en naar zijnen zoon machares bij den Caucafus, ora op fpoedigen onderftand in manfchap aan te dringen. Nog vaardigde hij diocles al aan de nabuurige Scythifche Volkeren, om dezelven door rijke gefchenken over te haaien tot daadlijk aandeel in zijne belangen: maar deze bedroog zijnen meester er liep met den, hem toevertrouwden, fcha! naar lucullus over. M ach are s die der Parthen Koning was, erkende gee ne kinderlijke betrekking op zijnen throon noch wilde zijn rijk doen deelen in ee nen vreemden twist. De Gemaalin van ti granes, anders gevoelende, haalde dei Koning van Armenië over, ora haaren vs de (1) Plut.»» lucull. p. 499. VI. boek VI. 500DFST. [. voor C. 71. }. van R, 681. Onder- , ftand door m1thr1da- te» bii andere VorUen gezogt. » l I  VI. boek VI. hoofdst. J. voor C. 7'J. van R. '681. Mithridates door lucullus vervolgd in zijne eige ne Staaten» 1ÖO ROMEINSCHE der hulp toe te zeggen, fchoon deze zich niet haastede, om hem dezelve daadlijk te bewijzen ( i). Alzoo aan zijn eigen lot overgelaten, ondernam mithridates echter den doortogt van lucullus af te fnijden, door hem eenige benden van ligtgewapend volk te gemoet te zenden, het welk hem geduurig ontrusten en allen toevoer ontnemen moest. In den begin worftelde l uc u l l u s reeds van zelfs in een uitgeput land met zulk eene fchaarsheid, dat hij zijn heir overal moest laten volgen door dertig duizend Gaïïo-Grieken, die elk zes maaten koorn op den fchouder droegen; maar eerlang kwam hij in ftreeken, die nog niets van den krijg haddén geleeden, en waar de overvloed zoo groot was, dat men in het leger eenen os vooreenen fchellingen eenen (laaf voor vier fchellingen verkocht, terwijl de overige buit geene kopers vinden kon C2 )• Lu- (i)Appian. alex. de btll. Mitbr. p. 224. Wemnon. ap. phot. ' (1 ) Plut. in lucull. p. 499, 5W. Ap?ian, alex. de bed. Mitbr. p. 254.  GESCHIEDENISSEN. 16" 1 Lucullus, tot dus verre geenen vijand te veld vindende, floeg het beleg om twee nabuurige fteden, Amifus en Eupa-v toria, en zond tevens een gedeelte van zijn^ heir voor uit naar Themifcyra, aan de rivier Thermodon gelegen, welke Stad hij al mede aantastede. Themifcyra werd met allen nadruk aangevallen; de toemaalige kunst verzuimde niets aan haare verweldi-. ging , en de verdeedigers lieten, van hunne zijde, zelfs de vreemde middelen niet onbeproefd. De mijnen waren zoo breed door de beftormers aangelegd, dat 'er dikwijls wederzijdsch onder den grond gevochten werd; zomtijds gelukte het dea beftormden, om ze van boven te ontgraven, wanneer zij 'er beeren en andere dieren, ja zelfs bijenzwermen zouden ingezondea hebben, om het den mijnwerkers te benaauwd te maaken ( 1). De andere ftad werd niet hevig beftreeden door lu> cullus. Amifus waagde zelve meei dat Cl) A p p i a n. alex. Je teil. Mitbr. f. XIV. deel. L VI. BOEK VI. OOFDST. . VOOt C. 7I" Tl . van R. 68l. Beleg van ■Imifus, 'Lupatoria :n Tbemhrcyra. I  VI. BOEK VI. HOOFDST. J, voor C 71J. van R 6ÜI. Beleid var LUCULLUS ' tegen mi- ÏHR-1dates IÖ2 ROMEIN SC H B dan eens eenen uitval, en kreeg meer dan eens onderftand van mithridates, die thands te Cabiris in Cappodocie een nieuw . heir op den been bragt. Dit flaauw beftrijden van a m i s u s deed het krijgsvolk van lucullus morren; het zelve was op buit verhit, en.had nog geene Stad ter plundering gekreegen, terwijl de Veldheer 'er reeds veelen bij verdrag had ingenomen. Hier over liet zich het zelve nu in luide klagten hooren, als onthield lucullus hun thands opzetlijk den roof van Amifus, waar de Koning zelf een paleis had, om hun in barre woeltenijen jagt op mithridates te doen maaken. Lucullus verachtede dit gemor, waar van hij de gevolgen niet voorzag, maar verandwoordde zich over dit traag beleg van fteden tegen anderen, die hem mispreezen, dat hij daar door mithridates den tijd liet, om zich nadruklijk te herftellen. Hij verklaarde hun: ,, dat hij dit juist ten oogmerk had, ten einde mithridates te doen ftaan bij hunne nadering, en niet wanhoopig naar tigranes te doen vluchten, wiens  geschiedenissen. 163 geduchte magt eenen veel zwaarer krijg dreigde (1)." Mithridates bediende zich van deze opzetlijke vertraaging zijnes beltrijders dan ook zoo ijverig, dat hij in het volgende voorjaar met een eigen heir van veertig duizend voetknechten en vier duizend ruiters den Lycus overtrok, om zelf moedig het hoofd te bieden aan lucullus, die nu, van zijne zijde, devoordzettingvanhet beleg muren'aaan bevolen hebbende, met zijne overige krijgsmagt tegen den Koning •op kwam (2). - De wederzijdfche heken ftbnden' eenefi geruimen tijd tegen eikanderen over, als vreesden zij beiden een hoofdtreffen. Ir eene fchermutzeling had de ruiterij var mithridates de overhand. Onder d< krijgsgevangenen Werd hem een Romeinsd Ridder gebragt, overlaaden van eerlijkf wonden. De Koning zelf vroeg hem, o hij zijn vriend wilde zijn, wanneer hi hem het leeven fchonk; doch het and woord van p 0 m p o n1 u s was: „ uW vriend wan (1) Plut. in lucull. p. 500. (2) Plut. in lucull. p. 5°°« L s v:. BOEK vi. HOOFDST. J. voor Ci 7°'« [. van R. 682. [vIithrida? ies herftelt zich. 1 i : Edel gedrag van eenen Rg- , meinfohen ' Ridder. F i >  164 ROMEINSCHE VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 70. J. van R 681. Nadeel door lucullus geleeden. Mislukte aanflag op bei leeven van lucullus. wanneer gij vrede maakt met Rome, uw vijand anders!" De omftanders wilden deze ftoutheid met den dood ftraffen: mi'thridates gevoelde en eerbiedigde deze grootheid. De uitflag van dit gevecht deed lucullus bemerken, dat het zijne zaak was, de vlakte te verlaten , waar in hem de vijandlijke ruiterij te fterk was. Door eenen opgevangen jager van de gelegenheid des lands onderricht, betrok hij eene hoogte, van waar hij naar welgevallen den vijand kon beflrijden, zonder, zijnes ondanks, tot een treffen gedwongen te kunnen worden. Toeval echter bragt, zonder eenig bevel van wederszijde, op nieuw een gevechtvoord, 't welk ligtlijk op een algemeen treffen en wel ten nadeele van de Romeinen had kunnen' uitlopen, indien het beleid van lucullus zulks niet gekeerd had. Het goed geluk bewaarde, intusfehen, lucullus zeiven van eenen aanflag op zijn leeven, dien zijne voorzichtigheid niet kon voorzien of voorkomen hebben. Olthacus, de Vorst der Dandariërs, een Volk, 't welk in de nabuurfchap woon-  GESCHIEDENISSEN. I<55 w00nde van het Maotifche meir, had aan mithridates beloofd, hem van lucullus te zullen ontdoen, en zich ten dien einde verraaderlijk. als een overloper begeven naar het Romeinfche heir, alwaar hij fchierlijk gemeenzaam was geworden met den Veldheer, die hem uit achting voor zijne bekwaamheden aan zijne eigene tafel en zelfs in zijnen krijgsraad had toegelaten. Zodra nu deze o l t h a c u s zijne kans fchoon zag, beval hij zijnen luiden, om zijn paard buiten het leger gereed te houden tegen een bepaald uur, 't welk hij op den middag verkoos, wanneer de hitte, die toen zeer groot was, elk een, den krijgsman zoo wel, als den Bevelhebber, ter ruste noodigde. Op zulk een uur begaf hij zich naar 'sVeldheers tem meteen moorddaadig oogmerk, aan welki volvoering hem de gemeenzaame toegang tot lucullus niet liet twijfelen: doch deflaap, die menigen Veldheer het leever kostede, reddede dat van lucullus De laatst voorige dagen groote vermoeijeni: gehad, en de nachten fchier in rustioozi werkzaamheid doorgebragt hebbende, ha hii zich thands ter rust gelegd, terwijl zij J j « ka . VI. BOEK. VI. 100FDST. |. voor C. 7«i. ,. van K» 682. 1 1 1  \66 ROMEINSCHE vi. boek VI. hoofdst. J. voor C. 70. J. van R. 68s. ] 's Konings aftogt en vlucht. ] i ; l kamerdienaar menedemus de wacht, hield aan den ingang van zijne tent. Olthacus wilde naar binnen gaan, maar menedemus zeide hem, dat hij ontijdig kwam, wijl de Veldheer na langen llaaploozen arbeid thands in de rust was. De Dandariër liet zich niet afwijzen, en wilde doordringen, als had hij eene zaak van het uiterfte belang aan te brengen: de ander andwoordde hem, dat 'er niets van grooter belang kon zijn, dan de gezondheid van lucullus, 2n ftootede hem met beide handen te rug. Vreezende, dat men nu vermoeden wegens hem zou opvatten, verliet hij heimijk het leger, en keerde onverrichter :aake naar mithridates weder (1). Inmiddels begonnen echter de beide legers gebrek aan leeftogt te lijden. Het and, waar in zij zich bevonden, was ■eeds afgeè'ten; de Romeinen hadden geeïen voorraad, behalven dien zij haalden ran het grondgebied van ariobar5anes, om welken te behouden zij zeer alrijke benden ter dekking behoefden. Te (O Pi-ut. in lucull. p. 501, 502.  GESCHIEDENISSEN. I0> Te récht begreep mithridates, dat hij flechts dien toevoer had te onderfcheppen, om lucullus in den zelfden nood te brengen, waar in hij door hcmbij Cyzicum gehouden was. Zijne pooging hier toe bragt echter twee belangrijke gevechten voord, waar in de Romeinen dc overhand behielden. In de laatfte werc 'sKonings afgezonderde krijgshoop, bo ven de vier duizend voetknechten en twe« duizend ruiters fterk, zoo geheel aan ftukke: gehouwen, dat 'er flechts twee manne het leeven afbragten, om de boden van d verlies te zijn £,!> De overwitinaa trokken zijn leger voor bij met eenen lagen trein van wagens met buit zoo wel, a met leeftogt, beladen, enbragten door è fchampere vertooning zulk eene verflage heid onder 'sKonings benden, dat hij a vertrouwen op hunnen moed verloor, e selfdoor gebrek bekneld, hetbefluitnai om zich fteelsgewijzc weg te pakken, voornaamfte leden van zijnen Raad, ; wien hij dit voornemen ontdekte, zo den terflond voor hunne bagagie,maar z (i) Appian. alex.-A heil. Mitbr. p. L 4 VI. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C. 7=>' r, J. van R< 682. 1 n it :s 1- ls ie ti- :te n, n, De ian & Dillen126.  VI. BOEK VI HOOFDST. J. voor C 70 J. van R. óóu, ; 1 1 j l68 ROMEINSCHE den dezelve al te onvoorzichtig af: het krijgsvolk, 't welk den toeftel tot de vlucht bemerkte, hield de verzending tegen, werd woedend op het inzien van den toeleg, plunderde de goederen, en bragt derzelver eigenaars omhals. Dorylaus, een van 'sKonings Veldoverflen, moest illeen het purper, 't welk hij droeg, met den dood bekoopen. Mithridates kwam, dit oproer vernemende, uit zijne tent, en trachtede het krijgsvolk te dpen bedaaren, maar niemand luisterde naar hem; hij zelf wilde nu, zonder door flaaf of Onderbevelhebber opgewacht te worden, ontvluchten, maar geraakte onder den voet, en zou dood getrapt geworden ïijn, indien hem een zijner gefneedenen niet in tijds te paard geholpen had. Lucullus, van dezegebeurenis verwittigd, iet terflond de weglopers uit het vijandlij»:e leger door zijne ruiterij vervolgen, tervijl hij zelf aan het hoofd der keurbenden iet leger vermeesterde. Eene bende van Galatifche ruiters was den Koning zoo kort >p de hielen geweest, dat het hem onmogelijk geworden zou zijn, hun te ontkomen, ndien een muilezel met goud beladen, het  GESCHIEDENISSEN. 1^9 het zij toevallig, het zij opzetlijk door mithridates hier toe in den loop gelaten, hun niet voorgekomen was. Terftond opgehouden door de onwederftaanbaare verzoeking van zulk eene prooij voor hunne laage gierigheid, vergaten zij eene veel grooter, die den ganfcher krijgzoubeflischt hebben. Terwijl zij dezt plunderden, en onder eikanderen om de zeiven vochten, ontkwam mithrid.a TES het uuerfte gevaar, begaf zich naa Comanes, en van daar naar het Hof van t i granes in Armenië (O- » Zo° on1 vluchtede, zegt cicero, medea h< zelfde Pontus, wanneer zij, gelijk de vei telling wil, de ledemaaten van haare broeder langs den weg wierp, waar op 2 wist, dat haar vader haar vervolgde, tc einde hem door het verzamelen van d overfchot zijnes beminden zoons op te ho den ( 2 )." Zoo liet zich de vlugge a t . lanta, naar der ouden fabelleer, do gulde appelen verwinnen, dien haar hi p (O Plut. in lucull. p. 502« Appi. alex. de bell Mitbr. p. 326. 227. (2) Cic. pro leg. Manil. c. 0, • L 5 VI. BOEK VI .OüFDST. f, voor C. 7°' „ \, van R. 682. r t n ij n at 1k'or po- N.  VI. boek VI. hoofdst. J. voor C 70. J. van R 682. Ongehoor. zaamheid van het Ro. meinfche krijgsvolk. (1) Hygin. Fabul, CLXXXV. (2) P lut. in lucull. p. 50a. I70 ROMEINSCHE pomenes had in den weg geworpen (i )„ Het goud was den krijgsluiden van l ucullus eene verzoeking, die de ftrengfte tucht bezwaarlijk zou doen verwinnen hebben, en die thands door verregaande ontucht werd gefterkt. De Geheimfchrijver van mithridates was gevangen gemaakt ; lucullus beval de meeste zorg voor zijn leeven; doch de knaapen die hem overbragten, ontdekten zodra niet, dat hij vijf honderd ftukken gouds bij zich had, of zij bragten hem om, en beroofden alzoo hunnen Veldheer, door deze hoogst ftrafbaare ongehoorzaamheid, van de belangrijklte ontdekkingen (2). Bij de vermeestering van het vijandlijke leger had lucullus wel bevolen, om geen kwartier te geven , maar niet om te plunderen. Ongetwijfeld wilde hij, naar oud gebruik, den ganfchen buit bij een gebragt^ :n gelijkmaatig onder zijne benden verdeeld hebben: maar de aloude- broederfchap heerschte zoo min onder de tegenwoordige benden, als de aloude tucht. Het  GESCHIEDENISSEN. 17* Het -gezicht der Jfiatifche kostbaarheden deed 'sVeldheers woord fchierlijk vergeten , de plundering was algemeen (O- De overwinning van lucullus was intusfchen, fchoon hem de Koning zelf was ontkomen, en de oorlog daar door geenzins geëindigd kon geacht worden, zoo volkomen, dat geheel Pontus zich nu aan Rome onderwierp. Hij nam terflond Cabiris in, waar mithridates het laatst had overwinterd, terwijl de Bevelhebbers van kafteelen en fterkten zich a om ftrijd beijverden, om derzelver neutel den overwinnaar aan te bieden. De Ro meinen vonden 'er aanmerklijke fchatte in, en tevens eene menigte van krijgsge vangenen van den allereerften rang, die men reeds voor dood had gehouden, doe die nu, door lucullus in vrijheid g fteld, voor hunne nabeftaanden als uit h graf fcheenen te verrijzen. Nysa, zuster van mithridates en wedu> van nicomedes, was bij die gelegt heid mede in handen gekomen van l cullus, en had daar aan haar behc (',) Appun.alex de bell. MitBr. p. "7- VI BOEK VI. iOOFDST. [, voor C» |, van R. 682. Ponrus geeft zich a*n lucullvs over. 1 n h zt le ve nuudte  VI. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C 70. J. van R, 682. Geweldi ge dood van 'sKo riings vrouwen en zusters. 1 s % f. d d h S di d: V( l?S ROMEINSCHE te danken, wijl de overige zusters en vrouwen van den Koning, die verre van het krijgstooneel te Pharnacia in bewaaring gefteld waren, aan een rampzalig einde kwamen. Aan het hof van tigranes terflond dien bijftand niet vindende, dien hij van zijnen fchoonzoon verwacht had, achtede zich mithridates onherflelbaar verlooren, en zond daar op eenen zijner srefheedenen, bacciiydes, naar Pharnacia, ten einde 'er de, in bewaaring gefielde, Vorilinnen door den dood aan le handen van lucullus te ontruk;en. Deze wreede voorzorg werd maar 1 te wel vervuld. Roxane en sta•ira, zijne twee zusters, beiden in de eertig jaaren oud en ongehuwd, onderingen dit fchriklijk lot op de "meest verkillende wijze. Roxane ftierf te rnid;n haarer vervloekingen van eenen broe;r, die haar het leeven benam, het welk j haar in eene gevangenis had doen 11 ij ten. tatira betoonde eenen heldenmoed, e haar in ftaat rtelde, haaren broeder te nken voor deze laatfte zorg, om haar >or de fchande der gevangenis en ee. *, ne -  GESCHIEDENISSEN. 173 ne onteerende behandeling te bewaaren. In het zelfde verblijf flïerven twee vrouwen van den Koning. De eene was berenice, vergezeld van haare moeder, die, haare dogter niet willende overleeven, de helft ham van de gifteug, die haar door den flaaf werd aangebooden Deze helft was genoegzaam, om haare zwakke leevenskracht te vernielen, maar geenzins voor het jeugdige geitel van berenice die, in de fchriklijkftebenaauwdheden dei dood niet fpoedig genoeg kunnende vin den, door den flaaf geworgd werd (0- Monima alleen was nu nog overig, d deugdzaame monima, op wier geboort Mikte roem mogt dragen, doch die, ho hoog de prijs van haare hand ook fcheen dezelve ter kwaader uure aan mithr: dates had gegeven (a). Zinds lange tijd beweende zij in diepen druk haai nootlottige bevalligheden, die haar eene Heer in plaats van eenen Echtgenoot, eei gevangenis onder onbefchaafde volkerei in plaatze van een vreedzaam verblijf h (i) Plut. in lucull. p 50a & 503. (3) Zie D. XIII. bl. si» VI. boek VI. hoofdst. J, voor C. 70. f. van R. 682. » 1 a Rampza' " lig einde e van MONi- eMA. 1 n e n ie L» in et  VI. BOER VI. HOOFDST. J. voor C. 70. j. van R. 682. i 1 S \ \ 1 £ f r n 174 ROMEINSCHE het aanminnige Mikte bezorgd hadden; Onophoudelijk betreurde zij het gemis vaii haar bekoorlijk Griekenland op den barbaarfchen grond, en bereekende zij met diepen rouw den rampzaligen prijs van ingebeeld geluk en wezenlijke fmart, dien zij voor het zoet genot der grootfte heilgoederen , voor de vrijheid en haar vaderland, had aangenomen. Bacchides bragt Dok haar des Konings doodlijk bevel, 't Wélk aan haar zelve de keüze overliet vart ien minst moeilijken of fmartlijken dood. De andere vrouWen hadden dezelve, keuze *ehad, zij deed ze, zonder tegenpraak, en koos den ftrop, maar fcheurde :ich daar toe den koninglijken haairband ?an het hoofd. Zelve flingerde zij zich dien nn haaren hals en Wilde zich alzoo verhanden, doch de band, te zwak voor haare ;anfche zwaarte, brak van een, het geen laar het overfchot van haaren hals deed :heuren en onder haaren voet vertrappen, illende in wanhoopige woede uit: „ verbekte kroon, deugt gij zelf tot geen :rop!" Dit zeggende bood zij haaen hals aan het zwaard van den gefneedeen, en liet alzoo het aandoenlijkst voorbeeld    GESCHIEDENISSEN. 175 beeld agter van de waardij der koninglijke hulzels (i). Dit alles trof het zachtmoedige hart van "( lucullus zoo veel te meer, daar hetJ' een gevolg fcheen van zijne overwinning, Ihet welk hij geenzins keeren kon. Hij had mithridates beftendig op het fpoor gevolgd, tot dat hij zijne behoudene komst aan het Hof van tigranes vernam, wanneer hij terugkeerde, zich met de onderwerping van klecn Armenië en een der nabuurige volkeren van Colchis bevredigende , ten einde nu de verovering van Amifus en Eupatoria, 't welk tot nog toe" hardnekkigen wederfland aan de intluiting zijner Onderbevelhebbers gebooden had, te voldingen (2). Eupatoria hield het niet lang uit, maar werd ftormenderhand veroverd en vernield. Amifus werd door eenen Bevelhebber verdeedigd, die aan lucullus meer werks gaf. Dezelve, callimachus genaamd, wist, als een voortref- lijfe (O Plut. tri lucull. p. 503. ( 2 ) Plu t.< in lucull. p. 503. VI. boek VI. IOFDST. VCOE C. 70. van R, 682. Verovering van Eupatoria en Amifus.  Vï. B OR K V/. HOOFDST. J. voorC 70. J. i'an R 682. Verpeeffche pooging van LlïCUM.t'S om Amifw te fpaarcr. 176 ROMEINSCHE Hjk werktuigkundige, zich uitmuntend te bedienen van alles, wat de kunst der verdeediging tot dus ver had uitgevondene en echter liet hij zich, ten laatften, door eene zeer eenvouwdige en dikwijls gepleegde list verrasfehen. Lucullus had hem gewend aan eenen dagelijkfchen aanval, op een zeker uur, waar na de beftormers en verdeedigers gewoonlijk gingen uitrusten: van deze oogenblikken bediende de belegeraar zich nu, om den ftorm met verdubbeld geweld te doen herhaalen. De muur bezweek; de bres werd niet be« hoorlijk verdeedigd; callimachus had zich, in plaats van zijne benden terflond tot tegenweer te roepen, in den eersten fchrik te fcheep begeven en de ftad verlaten, na dezelve in brand te hebben geftoken, het zij om den Romeinen hunnen buit te onthouden, het zij om zijnen aftogt te beveiligen. Daar Amifus niet flechts eene zeer fchooneftad, maar zelfs oorfpronglijk eene Atheenfche volkplanting was, liet lucullus niets onbeproefd, om haar te behouden. Hij gebood zijnen krijgsluiden, den brand  geschiedenissen. brand te* blnsfchen en zich van plundering te onthouden: maar ziende, dat zij, ten Blijke van hun misnoegen over dit bevel, de fpeeren tegen de fchilden floegen, ftond hij hun de plundering toe, in de verwachting, dat nu hunne eigene vrekheid zich eerst zou haasten, om de vernielende vlammen te fluiten. Ook hier in bedroog zich lccullus zoo zeer, dat het krijgsvolk zelf, wijd en zijd met brandende toortzen door de huizen rond lopende, om den kostbaarften buit te zoeken, veelvuldigen brand veroorzaakte, die echter gelukkig met den anderen door eenen tijdigeii ftortregen gebluscht werd. Lt'Ci. Lts was troostloos over de gebeurenis van dien dag; den volgenden kon hij, bij het bezitnemen vao de puinhoopenvan Amifus, zich niet onthouden, van zijnen vrienden met traanen in de oogen te betuigen: „ dat hij altijd het geluk van jylla had bewonderd, maar dat hij nu eerst zag, hoe gelukkig hij geweest moest zijn, om Athenen te kunnen behouden, terwijl men hem, die hem zoo gaarne hier in had naargevolgd, met eenen mummius gelijk zon XIV. deel. M ftel. VL BOSK vi. HOOFDST. J, voor Ct 70. J. van R.« 682.  VI. BOEK VL HOOFDST. J. voor C. 70. ]. van R. 682. Poogin* gen tot her ltel vin Amifus. [?8 ROMEINSCHE ftellen, die het veroverde Corinthus verwoestede (1)." Lucullus liet het niet bij deze klagten, hij gaf daadlijken last, om, zoo veel men kon, weder op te bouwen; hij riep alle de voorige inwooners bij een, zoo veelen 'er het vuur en zwaard ontkomen waren; hij noodigde andere Grieken, om de Stad op nieuw te bevolken, en vergrootede daartoe haar grondgebied met eenen omtrek van vijftien duizend fchreden, inzonderheid zorgde hij voor de Atheenfche vluchtelingen, die ten tijde van aristio in deze afgelegene gewesten eene fchuilplaats gezogt hadden voor de rampen van hun Vaderland, door aan elk hunner twee honderd drachmen te fchenken, en hun voords behoorlijk gekleed naar Athenen te tug te zenden C2)- Na (1) Plut in lucull. p. 53> 5°4- Zie wegens Corinthus D. X. bl. 532, 533- (2) Plut. in lucull. p. 504. - f60-: : Onder de krijgsgevangenen vond men den vermaarden Taalkundigen tyrannio, die naderhand te Rome grooten opgang maakte. Muren a, die het beleg vunAmi/us, geduurende het afzijn van lucullus, be-  geschiedenissen. Na ^oo veele zorgvuldigheden voor Amifus betoond te hebben, ging hij den winter in het westen van Afia doorbrengen, terwijl zijn fchoonbroeder appius, ClaüDius aan het Hof van tigranes, in naam van het Romeinfche Volk, mithridates ging opeisfchen. Dit eigenlijk genoemd Afia bevond zich iri éenen ftaat van den jammerlijkftendruk, die het zelve reeds eenmaal tégen eiken anderen Romeinfchen Veldheer, dan lucullus, zou hebben doen opftaan, toen mithridates den tegenwoordigen krijg hervattede: doch hetzelve werd nu met geene mindere edelmoedigheid door den overwin- beftuurd had, verzogt dezen gevangen voor zich, èn ontving hem van lucullus, doch fchonkherr terftond de vrijheid, al» ware hij zijn flaaf geweest, ten einde nu da rechten v»a eenen Befchermheer or. zijnen vrijgelatenen te behouden, Lucullus vond dit gedrag onedelmoedig, en plutaïchüi zegt, dat dit niet het eenige geval was, waar in hi zich ver beneden zijnen Veldheer in grootmoedig hèid tentoon ftelde (/" • bw nol de, (i) St*ab. L. XI. p> 532. Plut. in Lr> ull. p. 5*5.  GESCHIEDENISSEN. 185 de, wat hem in den zin kon komen, maar zelfs alles om zijnen wil gefcbapen achtende, fchaamde hij zich niet, verfcheidene Vorsten onder zijne dienstknechten te honden, en zich, inzonderheid, door vier Koningen, blootvoets en in onderkleederen gaande, te laten vergezellen, wanneer hij uitreed, en hun, met .kruisIing over de borst geflagene armen, in de houding der dicpffe flaavernij naast zijner throon te doen ftaan, wanneer hij aai vreemde Gezanten gehoor verleende (1) Deze baarlijke tooncelvertóoning maak te echter geenen anderen indruk, dan dievan verontwaardiging, op app. cl au d 1 u s, wanneer hij aan tigran.es wer voorgefteld., Hij gaf den Koning eenvou dig te kennen: „ dat hij gekomen was om mithridates op te eiifchen voc den zegepraal van luccllus, en, i o-eval van weigering, aan tigranes de oorlog te verklaaren." De Koning dee zijn best, om deze ftoute taal met een 01 verfchillig en lagchend gelaat aan te ho< ren; elk echter zag het duidlijk, hoe ze he (1 ) Plut. in lucull. p. S°S' M 5 V(. • boek vi. hoofdst. j. voor C. 69. J. van R» 683. 1 \ \ ï 1 r' n n d v >:rra  186 ROMEINSCHE VI. eorj VI. hoofdst. J. voor C 69. J. van R 683. < 1 2 V 1 e herri bet eerfte vrije woord, 't welk hem in zijne vijfentwintig jaarige heerfchappij was voorgekomen, getroffen had. Hij her. fteldezich nochthands, en andwoordde den nog jeugdigen Afgezant: „ dat hij mithridates niet verlaten en den Romeinen ftaan zou, indien zij hem aanvielen. " Hij zelf gaf hem dit antwoord fchriftelijk mede aan lucullus, doch wreekte zich op dezen, die hem in deszelfs brief enkel Koning en niet Koning der Koningen genoemd had, door hem den naam van Veldheer te weigeren. Hij wilde echter den Gezant, naar 'sLands gebruik, met eenig -refchenk bij deszelfs vertrek vereeren ,• üppius weigerde zulks eerst, doch daar ["tgranes de gefchenken toen vermeerlerde, nam hij enkel eene drinkfchaal an, om geenen fchijn van eenige haatlijkleid te geven, en haastede zich voords naar ijnen Veldheer C1). Dit Gezantfchap gaf inmiddels de besre rending aan de zaak van mithridates. 'igranes, die zich te vooren werkloos tl onverfchillig ten aanzien van zijnen fchoon- (O Plut. #« lucull. p- 505.  LH   geschiedenissen. 187 fchoonvader had gedragen, toen deszelfs naam geene fchande aan den zijnen deed, had hem thands, na het verlies van zijnen throon en Staaten, met zoo veel minachting behandeld, dat hij hem van zijn Hof verwijderd en in ongezonde en moerasfige ftreeken, als in eene gevangenis, gebannen had. Nu echter ontbood hij hem aan het Hof, en bejegende hem met alle blijken van achting en genegenheid. Deze in het oog lopende verandering moesten verfcheidene hovelingen met hunnen va! bezuuren, aan wien men kwanswijs eenl ge haatlijke inboezemingen, waaraan mei de voorige behandeling toefchreef, tei last legde. Onder anderen gold dit zekere Metrodorüs, eenen man van groot welfprekendheid en fchranderheid, die b' mithridates zoo gezien was .geweest dat hij hem dikwijls zijnen vader had ge noemd. Deze, eens als deszelfs Gezai tigranes om onderftand tegen de R weinen verzogt hebbende , en door he gevraagd zijnde: „ maar wat denkt % zelf daarvan: " had geandwoord: „ 2 Qezant moet ik'er u toe aanfpooren, ma als raadsman het u ontraaden." Tigr Ml VI. bo ek VI. ïoofdst. J. voor C. 69. n f. van R« 683- TlGRAHES trekt zich de belangen van mithridates.aan. t l l j » it )- XI ij ls ar A- iS  vr. boer VI. hoofdst. J. voor C 69. J. van R. 683. Vero\>e> ring van Heraclea door cot ta, 1H8 ROMEINSCHE nes verhaalde dit zijnen fchoonvader , juist niet terflond het ergfte van deszelfs misnoegen tegen metrodorus vreezende ; doch dezelve ftrafte hem daarvoor onmiddellijk met den dood; het welk de fchoonzoon nü, als het ware, weder vergoedde, door eene zeer prachtige uitvaart voor den man , wien zijne onbefcheidenheid het leeven had doen verliezen; (1). Zodra appius het andwoord van tigranes aan lucullus had overgebragt ,: maakte deze de noodige toebereidzelen, om den oorlog in deszelfs Staaten te gaan voeren. Hij begaf zich daartoe naar de Euxyitfche zee , om zich te verfrerken met de krijgsmagt, waarmede cotta nu reeds twee jaaren Heraclea had belegerd. Onlangs eerst was deze ftad aen de Romeinen overgegaan, en daarvan droeg nog zijn' Vlootvoogd triarius, die de Heracleërs ter zee geflagen had, den grootften roem weg, wijl hun daar door alle toevoer afgefneeden en de onderwerping voor het fcherpe zwaard des hongers nood- zaak- (1) Plut, in lucwll; p. 505, 5o5. :3W  GESCHIEDENISSEN. l8ö zaaldijk geworden was. Connacorix, de Bevelhebber der bezetting, verraadde echter, in plaats van een behoorlijk verdrag te Muiten , de ftad aan triarius, dien hij meer, dan cotta, vertrouwde. De Vlootvoogd nam haar in bezit , en gaf haar ter plundering over, waar van cotta het eerfte bericht uit den mond der vluchtende ftedelingen ontving. Deszelfs mishaagen hier over was zoo groot, dat het fchier tot geweld tusfchen de wederzijdfche benden zou uitgebarften zijn. Triarius wist hem en zijne benden echter te bevredigen. Cotta haastede zich nu met de zijnen, om de plundering van Heraclea te helpen voltooijen; hij floeg een« groot aantal inwooners in keetenen ; beroofde de heiligdommen ; vervoerde irn zonderheid eenen hercules, den Be fchermgod der Stad, die eenen goudet knods, gouden leeuwenhuid en goudei pijlkoker droeg ; ftak voords de geheel» Stad inbrand, en begaf zich, na dit be drijf, onmiddellijk naar Italië, zijne krijgs benden .voor lucullus agterlatende die dezelven onder zijn bevel nam. Da; VI. BOES VI. •aOOFDST. f. voor C. J. van R. 683. I 1 t »  VL boek VI.. hoofdst. J. voor C 69. J. van R Ö83. Verove ring van Spanje. ipo ROMEINSCHE Daar de Heracleërs terflond Afgevaardigden naar Rome hadden gezonden, om zich over zulk een geweld te beklaagen, 'werd cotta bij zijne te huiskomst, vol. gends m e m n o n , eenen Gefchiedfchrijver van Heraclea, zeer flecht ontvangen. Cott a zou zijn Raadsheerfchap verlooren hebben; de gevangene Heracleërs zouden in vrijheid gefield, en aan hun dooreen volksr befluit grondgebied en havenrecht te rug gegeven zijn. (1) • Lucullus nam , zodra hij in Pontus kwam, Sinope, de geboorteplaats en voornaame hofplaats van mithridates, in$ en kon, daar de oneenigheid van derzelver verfcheidene Bevelhebbers alle onderhandeling onmogelijk gemaakt had, de plundering zijner benden, na de ftormende verovering, niet geheel beletten ; echter lluitede hij dezelve fchierlijk, en behandelde d: inwooners , die 'er het leeven hadden afgebragt, met de grootlte menschlievendheid (2). (O WfEairToN ap. phot. (2) Plut. in Lucull. p. 506. Appban alex. de teil. Mitbr. p. 227. Volgends den Iaatften zou lu- cul-  geschiedenissen. 101 Lucullus bragt den volgenden winter in Pontus door, om zijne verovering van dit rijk te verzekeren en deszelfs inwooners aan de Romeinfche beheering te gewennen. In denzelven ontving hij van machar.es, eenen der zoonen van mithridates, die aan den Bosphorus regeerde , en het voorbeeld van zijnes vaders afvallige onderdaanen volgde, een Gezantfchap met het gewoone gefchenk van eene goudene kroon , verzoekende , als vriend en bondgenoot van Rome aam gemerkt te worden, 't welk hem dooi den Romeinfchen Veldheer werd toegezegd CO- In het volgende jaar had alles den monc vol van de geduchte toebereidzelen var tigranes, die men zeide, dat eer lang met mithridates in Lycaonie ei CUicie zon komen, om de Romeinen ro ii c u ll u s nu eerst Amifus veroverd hebben , het wel wij meenen, dat, volgends plutarchus, moe gebeurd zijn, cerltond na de vlucht van mithr: dates. ( i) P lut. in lucull. p. 5°7» VI. boek VI. hoofdst. ]. voor C. 68. j. van R. 684. Aan?oek van machares bij lucullus. i i 1 t t C t  I$2 ROMEINSCHE VI. boer VI. BOOFUCT. J. voor C bi. J. "an h 684. Krijgfto: 1 van looi llus tegen tjgranes. iri huri' eigen Afuitisch wingewest aante* tasten. Lucullüs, wien hét vreemd voorkwam , dat tigranes. om zijnen fchoonvader te hulp gekomen , gewacht had,1 tot dat hij nü van alle eigene magt was beroofd, waarvan deszelfs beleedigde hoogmoed de eenige, doch zwakke reden voor eenen ftaatkündigen Vorst fcheen te kunnen wezen , verachtede alle die geruchten en den nieuwen vijand zeiven zoö zeer, dat hij geenzins fchroomde, om aanvallender wijze tegen hem den krijg té voeren. Den eigenlijken oorlog tegen M1 t h ? 1» dates reeds afgeftreeden achtende, liet hij zes duizend krijgsluiden onder bevel vansoRNATius in Pontus agter, en trok", met twaalf duizend voetknechten en negen duizend ruiters, tigranes tot in het hart van deszelfs eigene Staaten tegen. Het had het voorkomen eener roekelooze onderneming, met zulk eene geringe krijgsmagt, zich midden onder krijgshaftige volkeren in een land te waagen, het welk de talrijkfle ruiterij voordbragt, en  geschiedenissen^ 193 en rondom met diepe rivieren en nimmer ontdooide bergkruinen omgeven was. Het krijgsvolk, op welks tucht elders zoo wei- 1 nig was te roemen , was hier vooral we- j derfpannig en met moeite in bedwang te 1 houden, terwijl eerlang te Rome de markt wedergalmde van het gefchreeuw der Gemeentsluiden , dat lucullus den eenen oorlog uit den anderen zaaide , om zich in het Bevelhebberfchap ftaande te houden en zich meer en meer te verrijken, zonder om eenige gevaaren te denken, waaraan hij den Staat bloot ftelde (1). Lucullus vervolgde nogthands zijnen togt met groote marfchen, tot dat hij voor den Euphraat (a) kwam, dien hij van het fneeuwwater hoog gezwollen en onftuimig vond. Dit ontrustede hem niet weinig, vooral daar hij fchierlijk nadruklijken tegenitand verwachtede. Men verruimde echter niet, terftond toeftel te maaken tot eene fchipbrug, doch met den avond begon reeds het water te vallen, dit duurde den ganfchen nacht door, en des morrel) Plut. >" lucull. p. 507. ( 4 ) Zie de kaart agter dit deel. XIV. deel. N VT. boek VI. oofdst. . voor C.' 68. . van R. 634.  VI. SOES VI. hoofdst. J. voor C. 68. J. van F. 684. [94 ROMEINSCHE morgens zag men de rivier binnen en béneden deszelfs oevers. De inwooners , die nog nimmer de zelve zoo laag gezien hadden , wijl, er thands verfcheidene ondiepten bloot kwamen, welken men nog nooit ontdekt had, vielen lucullus, als een verhevener wezen, naar wiens wil zich de loop des waters regelde, ten voet; en hij zelf haastede zich, om terflond gebruik te maaken van deze zeldzaame gelegenheid. ' De blijdfchap van dezen gelukkigen overtogt was bij lucullus zoo groot, dat hij eenen rustdag hield, en eenen ftier offerde ter eere van den Riviergod; bij welke plegtigheid nog deze bijzonderheid zou hebben plaatsgehad, dat een der, aan diana gewijde, osfen, die langs den oever graasden, en anders moeilijk op te vangen waren , zich zeiven met nedergeboogen kop als ten offer zou hebben aangebooden (1). De volgende dagen trok lucullus Sophene door, zonder den inwooneren eenig leed te doen, die dan ook gereed waren, (1) Plut. in lucull. p. 507*  geschiedenissen. ip5 ren, omzijn heir van allen noodigen leeftogt te voorzien. Zijn krijgsvolk wilde in dit gewest een kafteel veroveren, waarvan hetzelve zich grooten buit beloofdej maar hij wees hun' den berg Taurus van verre, en zeide: „ verovert liever dat kasteel , dan zal dit van zelfs de prijs der overwinning zijn." Hij vervolgde alzoo zijnen togt tot aan den Tiger,trok denzelven over, en maakte zich gereed, om Tigranocerta, in het midden van Armenië, aantetasten (i) Scheen het roekeloos, vïjandlijke ge* westen met zulk eene kleene krijgsmagt in te rukken, het was onbegrijpelijk, hoe tigranes den Romeinfchen Veldheel dus ongeftoord tot in het hart van zijne ftaa ten liet doordringen. De buitenfpoori ge tr'otschheid van den Armeniër was hie: van de eenige en fchandelijke reden. De eer fte bode, die hem de tijding bragt van dei aantogt der Romeinen, was door hem, al eenbeleedigende leugenbode, omgebragt daarna had het nieinand gewaagd, tot za kën prijs de waarheid te zeggen; en terwi hc Ci) Plut. in lucull. p. 508. N 2 v\. 80e.K VI. 100fdst.. |. vopr Ci 68 [. van R< 684. Dwaas vertrouwen van t1ghanes» 1 s i X  i$6 ROMEINSCHE VI. B-0 RB VI. hoofdst. J. voor C. 68. J. van R. 684. het oorlogsvuur reeds gloeide in zijne eigene Staaten, zat hij nog werkloos op zijnen throon, en luisrerde naar vleijende hovelingen , die hem wijsmaakten, dat LOCüLiüs al een uitmuntend Veldheer zou moeten zijn, indien hij tigranes te Ephefus durfde afwachten, en niet op het gezicht van zijne tallooze benden, ijlings A/ia ontvluchtede (1). Slechts een van 'sKonings voornaamite gunflelingen had moeds genoeg, om hem de waarheid te zeggen : ook hij ontving het aangenaamfle loon niet voor zijne vrijmoedigheid. Mithridates zond hem onmiddellijk met drie duizend ruiters en een groot heir van voetvolk tegen lucullus , met last , om hem leevendig aan het Hof te brengen en deszelfs benden over den kling te jagen. Mithrobarzanes onderwierp zich aan dien vermetelen last. De benden van lucullus waren gedeeltelijk bezig aan het affleken eener (1) Plut. in lucull. p. 50S. „ Even, gelijk riet elks ligchaam zeer veel wijns verdragen kan , zegt plutarchus, zo kan niet eiks geest onmaatigen voortpoed verduuren."  GESCHIEDENISSEN. 197 eener legerplaats, gedeeltlijk nog in aantogc, wanneer eenige befpieders kennis gaven, dat de vijand naderde. Beducht, om door denzelven in dezen ongelegen ftand aangevallen te worden, zond lucullus zijnen Onderbevelhebber sext 1 l 1 u s met zestien honderd ruiters en een weinig meer voetvolks vooruit, met last, om den vijand op te houden, tot dat hij bericht'ontvangen zou, dat de legerplaats behoorlijk verfterkt was. Het was sextilius onmogelijk, dien last te volvoeren : de geweldige aanval van mithrobarzanes dwonghem, flag te leveren. Mithkobarzanes zelf fneuvelde in het gevecht , zijne benden namen verward de vlucht, en kwamen fchier allen, door de Romeinfche ruiterij vervolgd, op dezelve om ( 1). Nu eerst begon tigranes de oogen te openen voor het gevaar, 't welk hem kon verrasfchen, en verliet ijlings Tigra- no- (1) Plut. in lucull. p. 5°3. Appian. alex. dt heil. Mitbr. p. Sï8, 229. Delaatfte fpreekt echter enkeld" van twee duizend iukers, waarmede h1thr OBARZAJNES Opkwam. N 3 VI. boek VI. HOOFDST. ]. voor C. 68. J. van R. 684. Voordee- le.i op 's Konings benden behaald.  VI. boer 'VI. hoofdst. j. voor C. 68. J. Vair R. 6S4. Beleg van Tigranc ctrta. 1 3 i i < ÏQö ROMEINSCHE nocerta, om zijne krijgsmagt bij het Tan-* risch gebergte te zamen te trekken. L ucullus wilde hem daartoe geenen tijd noch rust laten; hij zond verfcheidene krijgshoopen af, om de aanrukkende vijandlijke benden aftefnijden en afzonderlijk aan te tasten; sextilius trof een heir van Arabieren aan, 't welk zich wilde legeren, overviel hun , en deed ze meestal fneuvelen; murena tastede tigranes zeiven aan, daar hij met eenen langen trein eene moeilijke engte doortrok, en joeg hem, metagterlating van alle sagagie, op de vlucht, brengende eene menigte krijgsgevangenen terug, en latende het flachtveld kennelijk aan een ;rroot aantal lijken ( 1 j. De voorfpoed zijner wapenen deed lucullus nu tegen Tigranocerta zelve lanrukken, en het beleg voor deze ftad laan, welke de Koning naar zijnen eigen ïaam doen bouwen, tot zijne voornaamte Hofplaats aangelegd en in geduchten laat van tegenweer gefield had. Er woonle in dezelve eene menigte van Grieken » eu (1) Plut. in lucull. p. 508,  GESCHIEDENISSEN. 100 en Barbaaren uit CUicie , Asfyrie , Cappadocie en andere gewesten , waarmede haar tigranes , tegen wil en dank dier volkplantingen , bevolkt had. Behalven 'sKonings eigene paleis, had het mededingende gunstbejag zijner voornaamfte Rijksvorften en Hovelingen deze Stad met de fchoonfte gebouwen en zeldzaamfte kostbaarheden verfraaid. Lucullus. wien het volftrekt noodig was, om zijne wapenen fpoedig door een roemrijk feii geducht te maaken , en den loop zijne overwinningen 'onafgebroken tot'aan der zeiver beflisfching voord te zetten, tasted opzetlijk deze Stad met zoo veel te groo ter geweld aan, om dat hij ligt bereeken de, dat tigranes dezelve niet zou over laten aan haar eigen lot, maar hem, zijne ondanks, welligt gelegenheid zou geve tot een hoofdtreffen (i ). Een weinig onthutst over den eerfte fchok , die hem van murena wederv: ren was, had tigranes reeds het oc geleend aan den wijzen raad van mithr Dj (i) Plut. in lucull. p. 508. Appia alex. de bell. Mitbr, p. 228, 22?. N 4 VI. boek VI. 30ofd3t. f. voor C. 68. ], van R. 684. s a n 1irtv- u  20O romeinsche VF. Eo.;»r VI, HOOFDST. J. vjor C 68. J. van R 684. 1 < 1 • < dates, om zich aan geenen hoofdflag te waagen, maar flechts zijne ruiterij te gebruiken, ten einde aan lucullus allen toevoer af te fn ij den. Taxi les, een van zijnes fchoon vaders beste krijgsluiden, bad hem, dezen raad te volgen; doch toen tigranes een ontzaglijk heir van veelerleije volkeren rondom zich zag verzamelen , van Armeniërs en Gordyeniërs, van Bieders en Adiabeniërs mee derzelver Vorften aan het hoofd, van Arabiers, die de Babylonifche , van Albaniërs en Iberiërs, die de kusten der Caspifche zee bewoonden, en van ganfche horden van Nomadifche Volkeren langs den oever van den Oraxes, herleefde de moed desKonings, en 'kwam zijn zelfvertrouwen door de vleijerijen en het gezwets der Hovelingen en der Krijgsbevelhebbers weder zoo /erboven, dat taxiles fchier zijn aanïouden op den gegeven raad met den dood noest bekoopen,en mithridates zelf n zijne oogen verdacht fcheen van onbeaamlijke wangunst. Om deze reden wille tigranes zich zelfs haasten met een >eflisfchend treffen, eer zijn fchoonvader !e eer der overwinning van lucullus met  geschiedenissen. 201 met hem kwam deelen. Dus denkende, beklaagde hij zich enkel, gelijk men van hem verhaalde dat hij lucullus alleen, en niet alle de Romeinfche Veldheeren tevens 'te beftrijden had ( 1). Zijne krijgsmagt , die nog op de verfterking uit zoo veele volkeren en van zoo veele Vorften kon reekenen, was ook groot genoeg, om dit zelfvertrouwen niet al te roekeloos te maaken. Dezelve beftond uit twintig duizend fcherpfchutters en flingeraars,vijftig duizend ruiters,waarvan 'er zeventien duizend geharnast waren , honderd en vijftig duizend zwaar gewapende voetknechten , en vijf en zestig duizend mijngravers, bruggemaakers, fchanswerkers en diergelijken, die doorgaands het heir flooten, en niet weinig tot deszelfs fterkte toebragten. Zodra zich deze krijgsmagt op den rug van het Taurisch gebergte vertoonde aar de belegerden in Tigranocerta, werd dezelve door hun met een fchriklijk gejoe en handgeklap begroet, en den Romeinen met dreigende vingers aangeweezen. • Lu (1) Plut. in lucull. p. 508, 509. N 5 VI. boek Vi. «OorDiT. J. voorC. 68. J. van R. 684. Krijgsmagt van TIGRANtS. [  2C2 ROMEINSCHE VI. 1 O EK VI. HOOFDST. J. voor C, 68. J. van R. 684. Lucullus hield eenen krijgsraad wegens het geen hem thands te doen ftond: zommigen meenden, dat hij het beleg moest opbreken en tigranes aantasten; anderen, dat men zulk eenen magtigen vijand niet in den rug behoorde te laten , en alzoo het beleg niet opheffen. Lucullus vereenigdebeider gevoelens, verdeelde zijn leger, liet murena met zes duizend voetknechten het beleg voordzetten en nam zelf vier en twintig Cohorten, gezamenlijk tien duizend keurlingen (lerk, voords zijne ganfche ruiterij, en omtrent duizend flingeraars en boogfchutters, en begaf zich daarmede op weg (1). Zich in eene ruime vlakte langs eene rivier nedergeflagen hebbende, verfchafte het geringe aantal zijner benden eene ruime (tof tot fpotternij voor de vleijers van tigranes. Boertende wierpen zij reeds onderling het lot over den gewisfen buit. Elk der Onderbevelhebbers en Vorften jing tigranes verzoeken , om alleen lat werk te mogen afdoen, het welk de Koning flechts zou hebben aantezien. Hij zelf (1) Plut. in lucull. p. 509."  geschiedenissen. <2G>3 zeJf wilde nu ook geestig zijn, en zeide: „ indien zij als Gezanten zijn ^gekomen, is het gevolg te groot, maar als krijgsluiden, veel te kleen !" ( i ) Het was den eerften dag bij deze fpotternij gebleeven ; den volgenden morgen vroeg deed lucullus zijn-heir in de wapenen komen, om de rivier overtetrekken; de vijanden waren aan den oostkant, doch daar de rivier ter plaatze , waar lucullus dezelve het gefchiktst gevonden had voor den overtogt , eene bogt had ten westen , fcheenen de Romeinen, derwaards heenen trekkende, den vijanden den rug te keeren. Deze wending ziende, riep tigranes, als reeds in zegepraal over hunnen vermoeden aftogt, taxiles tot zich en zeide: „ ziet gij uwe onverwinnelijke Romeinen nu ook vluchten?" Deszelfs andwoord was: „ mogt uw goed geluk, o Vorst! mijne verwachting te boven gaan ! Maar zij kleeden zich nooit blinkend aan, wanneei zij op marsen gaan ; ook voeren zij dar geene blanke fchilden en bloote zwaarden (i) Plut. in lucull. p. 509. VI. BO!k VI !OOFDSr. . voor C. 68, ; van R. 684. 1  <2©4- romeinsch e VI. BOEK VI. ■OOFDST. J. voor C. 63. J. van R. 684, 1 I ] ] < 1 TJe volko- m?ne nederlaag van tigranes. < ( 2 l 2 \ den; het weglaten van het gewoone lederen bekleedzel van hun wapentuig toont veel eer , da: zij ten ftrijde gaan." Terwijl ta xiles hier over fprak , zag men reeds den eerften adelaar zwenken, endoor alle de benden rotsgewijze, ten overtogt der rivier, gevolgd worden. Nu eerst ver•ees tigranes als uit eene diepe dronsenfqhap , en riep wel twee of driemaal ut: „ zij tegen ons? " Met overhaasting ;n verwarring moest zich thands zijn ganfche ïeir in flagorde fchaaren. Hij zelf voerde iet midden aan; de Vorst der Adiabenïérs len linkervleugel, die der Meders den ■echter vleugel, dien hij voords door zijne geharnaste ruiters dekte ( 1). Toen lucullus gereed ftond, de ririer overtetrekken, raadde hem iemand, >m dezen dag te wachten , wijl dezelve en der zwarte dagen was, zijnde op denelven het heir van c^epio door de Cimriërs verflagen (2). ,, Wel nu, was ijn andwoord, dan zal ik 'er eenen gaiukigen dag van maaken." Dit gezegd heb- b enCO Plut. in lucull. 510. Ca) Zie D. XII. bl. 336 - 238.  geschiedenissen. 20 5 bende, beval hij alle de zijnen goedmoeds te zijn; trok met hun de rivier over, en voerde zelf hun, aan de fpits hunner dagorde, tegen den vijand aan. Hij had een ijzeren borstharnas aan, van fchubsgewijze over elkander liggende plaaten, en daarover eenen wapenrok met nestels omzoomd. Terflond ftak hij zijn ontbloote zwaard omhoog, ten teeken voor de zijnen, om op eenen fchièrlijken flag verdacht te zijn met eenen vijand, die afgerecht was, op eenen affland te vechten, en wien hij de gelegenheid tot werptuig en fchichten door eene verfnelde marsch wilde benemen. Zodra hem 's vyands geharnaste ruiters, dien men het meests duchtede, in het oog vielen, flaande ineengèflooten op eenen heuvel , wiens kruir effen en breed was, en die zich fchierlijl en met weinig moeite liet beklimmen beval lucullus zijne Gallogriekfch. en Thracifche ruiterdrommen, om hun ii de zijde te vallen en hunne lange fpeeret door hun kort geweer te ontweldigen, zijnd dezelven het eenige wapentuig, 't wel! hun geducht maakte, wijl zij overigens t zwaar en te flijf gewapend waren in hun n vt. BOEK VI. HOOFDST. {. voor C. 68. j. van r. 684. » l l ï  VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 68. J. vari R, 684 • 20fj ROMEINSCHE ne harnasfen, om veel beweging te maaken. Te gelijker tijd rukte lucullus den heuvel van vooren op zelfs met twee 'Cohorten , die hem vol moeds volgden , daar zij hunnen Veldheer zelve zagen voorgaan. „ Wij hebben 'tgewonnen , wij hebben 't gewonnen, Spitsbroeders: " was zijne kreet, zodra hij met hun boven kjWam. Dezen moesten, op zijn bevel, met kort geweer de fcheenen en dijen der ruiters, die alleen onbedekt waren, teisteren, en bragten met de terzijde oprennende Gallogrieken en Thraciërs zoo veel te weeg, dat deze geduchte ruiterij allerfchandelijkst met het lafhartigst noodgefchreeuw de vlucht nam, en met zulk eene onftuimige verwarring midden onder 's Konings voetvolk rende , dat deszelfs dikke drommen het geweld hunner vlucht niet konden keeren , noch derzelver onvergelijkelijke meerderheid den fchrik van hun voorbeeld wederitaan. De geheele dagorde werd gebroken; fchrik en verwarring heerfch.ten overal ; de overwinnaars vermoeiden zich aan het talloos menfchenllachten, wijl de opeengedrongene benden eikanderen de vlucht beletteden. Tigranes  GESCHIEDENISSEN. SOf NES zelf was het allereerst met eenige weinigen in vollen ren op de vlucht gegaan; hij had zijnen zoon, die met hem vluchtede, zijne kroon overgegeven, welke hij zich weenende had van het hoofd gerukt, bevelende hem, eenen anderen weg in te liaan, om, zoo veel mogelijk, zijn eigen leeven te redden. De jongeling durfde de gevaarlijke en verraaderlijke Tiara niet bij zich houden , maar ftelde die in handen van zijnen vertrouwdHen vriend, die met dezelve gcgrcepen en als krijgsgevangen bij lucullus werd gebragt (i). Daar de Romeinfche Veldheer tenftrenglten verbooden had , om geenen vijand uit te fchudden, voor dat hij algemeen bevel tot de verzameling van buit zou gegeven hebben , vertrapten de vervolgers eene menigte van armbanden en halscieraadien, terwijl zij wel honderd en twintig/fa^è» O) ver de vluchtelingen naai jaag (1 ) Plut. in lucull. p. 510, 511. Ap. pian. alex. ^ bell. Mitbr. p. 229, 230. ( 2 ) Omtrend 4* uur gaans. VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. 68. J. van R. 684.  VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 68. J. van R, 684. (1 ) Appian. alex. de Bell. Mitbrid. p. 330. (2) Zie D. XIII. bl. 106. S08 ROMEINSCHE jaagden dwars over geheele velden van lijken, tot dat de avond hun gebood te rug keeren, wanneer zich de plundering ver' moeide , zo al niet verzadigde , aan den onbereekenbaaren buit (1) . 'Er zouden in dezen flag meer dan honderd duizend vijanden gebleeven zijn, en fchier derzelver ganfche ruiterij: terwijl 'er aan de zijde der Romeinen niet meer dan honderd gewond geraakt en vijf gefneuveld zouden wezen. •Wij zouden ons bij deze opgave dezelfde aanmerking veroorloven wegens onmaatige verliesvermeerdering aan den kant der vijanden en handtastlijkeverliesvermindering aan de zijde der Romeinen, welke wij bij de nederlaag van archelaus door sylla bij Chceronea maakten (2): maar daartegen moeten wij ook met PLUTARCiius erkennen, dat de ouden, die van dezen flag gewaagd hebben, daartoe zulke uitdrukkingen gebruikt hebben, dat men niet kan nalaten, aan de ontzettend-  geschiedenissen. 209 cendiïe ongelijkheid ten dezen aanzien eenig geloof te geven. Zeker Wijsgeer antiochus, beweert: „ datdezonnog' nimmer zulk eenen dag befcheenen had." Strabo verzekert: „ dat de Romeinen'. zelve zich fchaamden en eikanderen befpotteden, van de wapenen tegen zulke bloode flaaven te hebben aangegord." Livius zegt: „ dat de Romeinen nimmer met zulk eene ongelijke minderheid eenen vijand beftreeden, daar zij thands het twintigfte gedeelte der vijandelijke magt niet fterk waren ( 1)." . , De kundigfte en bedreevenfte Veldheeren van Rome bewonderden het meest in lucullus het geheel verfchillend beleid, waarmede hij de twee magtigfte Koningen overwonnen had,- daar hij mithribatks bij Cijzicum door draalen had uitgemergeld, en tigranes, door verfnelden fpoed, had overhoop geworpen, welk dubbeld beleid , naar vereisch van zaaken, door hun onder de zeldzaamfle gaven van eenen Veldheer gefchat werd, . in wien doorgaands de eene of andere neiging Cl") Afud Plut. in lucull. p. 511. XIV. deel. O VI. boek VI. ioofdst. . voor C. 68. . van R. 6t+. De roem van het be. leid van lucullus.  2io ROMEINSCHE VI. EO EK Vï. HOOFDST. J. voor C, 68. J. van R, 684. Gedng van MITHRIDATES ging van traagheid of fnelheid de overhand heeft (1). Mithridates, die lucullus als eenen langzaamen en afmattenden beftrijder meende te kennen, vond zich ten dezen aanzien zoo jammerlijk bedroogen, dat daaraan grootendeels der Romeinen gemaklijke overwinning moest worden toegefchreeven. Hij had zich geenzins gehaast, om bij het heir van zijnen fchoonzoon te komen, alwaar nogthands zijne grijze krijgskunde en perzoonlijke dapperheid misfchien alles had kunnen herftellen. Nu ontmoeteden hem op zijnen weg naar het leger vluchtelingen, die hem eenig geleeden nadeel deeden vermoeden; doch weldra verzekerden hem het gezicht der gewonden en gefneuvelden wegens de volle nederlaag. Den Koning zeiven , dien hij opzogt, vond hij in troostloozen en mismoedigen ftaat: maar, in plaatze van hem nu, op zijne beurt, te befchimpen , fprong hij vóór hem van zijn paard, beweende met hem hunnen cnderlingen ramp, gaf hem de Koninglijke lijfwacht, die hem zel- (l) Plut. in lucull. p. 511.  geschiedenissen. ait Zeiven begeleid had, en bemoedigde hem jriet de hoop op gelukkiger kanzen, waartoe zij dan ook terflond een nieuw heir begonnen öp den been te brengen. ( i). De verovering van Triganocerta was het onmiddellijk gevolg van dert vermaarden zesden van wijnmaand, wiens fchande uit den Cimbrifchen krijg nu door de Armenijche overwinning volkomen was uitgewifcht. Mancjeus, de Bevelhebber der ftad, verdeedigde dezelve echter nog eenigen tijd, door het werpen van naphtha op de beftormers, 't welk eene foort was van joodenlijm, die fchierlijk vuur vattede, overal hechtede en bezwaarlijk te blusfchen was (2). Doch inwendige verdeeldheid, maakte weldra alle kunstverdeediging krachteloos. De Bevelhebber, de Grieken wantrouwende, wijl zij aller 'er op aandrongen, om de poorten vooi de Romeinen te openen, ontwapende hun. dezen, voor erger gevolg vreezende, voorzagen zich van ftokken, dien zij, ooi flapende , bij zich hielden ; manc^eu! wil (1) Plut. in lucull. p. 511. (a) Xiphil. ex d I o NE. O 2 vi boek vi. hoofdst. ]. voor C. 68. J. van R. 684. Verové. ring en plundering van Tigraitocerta, 1  ai2 ROMEINS CHE tl. boek VI. hoofdst. J. voor C 6'i. J. van R. 684. Menfch' lievendbeid van LUCULLUS. wilde hun ook die ontweldigen, maar nu gebruikten zij hun kleed, het welk zij om den linker arm floegen, ten fchild, vielen 'er de gewapende beftrijders ernstig mede aan, ontwapenden 'er eenigen, bedienden zich van dien roof, om 'er de overigen mede te beftrijden, maakten zich meester van eenige flerkten en riepen toen zelve de belegeraars in C 1). Aldus Tigranocerta magtig geworden zijnde, ftelde lucullus 's Konings fchatten terftond onder bewaaring zijner Penningmeesters, en gaf voords de geheele ftad aan zijn krijgsvolk ter plundering. Men vond in dezelve, behalven al den overigen kostbaaren buit, dien deze Hofplaats opleverde, voor agt duizend talenten aan gemunt geld, waar boven lucullus nog agt honderd drachmen aan eiken krijgsman uit den buit toedeelde (2). Het zeer groot aantal van Tooneclfpelers, Toonkunstenaars en Danzers, 't welk tigranes tep inwijding van eenen nieuwen fchouwburg had CO A p p 1 a P>'. alex. de iel!. Mitbr. p. 230. Ca)'Er was dus aan gemunt geld f 14 , : waarbij elk krijsman nog ƒ 240 -: -: ontving,  GESCHIEDENISSEN. 21$ had bijeen verzameld, werd door den Veldheer bewaard voor de aanftaande feestfpelen wegens zijne overwinning. Alle de Grieken zond hij naar hun eigen geboorteland te rug, voorzien van het noodige voor hunnen reis ; de barbaaren zelve, welken tigranes gedwongen had, om zijne naamftad te bevolken, wTerdcn door hem dus minnelijk en edelmoedig behandeld, doch Tigranocerta zelve , alvoo> rens het nog geheele volbouwd was geweest , tot een gering dorp vernederd , terwijl de ontflagene volkplantingen, elders in derzelver eigen land de bevolking herftellende, niet Hechts den naam van lucullus, als dien van haaren Verlosfer, maar zelfs als van haaren Stichter, deeden eerbiedigen ( i ). Alles ging den beminnclijken lucullus naar verdiensten, die den lof van rechtvaardigheid en menschlievendheid boven den roem van krijgslaurieren ftelde, om dat het krijgsvolk geen gering en het goed geluk veen zeer groot deel van de laatften toekomt, terwijl de eerften blijken (i) Plut. in lucull. p. 511, O 3 VI. BOEK VI. hoofdst. [. voor C» 68. j. van R, 684.  2Ï-4 ROMEINSCHE • VI. boek VI. hoofdst. J. voor C 1 1 l ' t a Q  VI, boek VI. hoofdst. J. voor C 68 }. van R 634. Poogingen bij den Koning der Pat tb en. Il6 ROMEINS CHS ' hem drie mülioenen medimmen (1) koorn voor zijn heir aan, het welk den overvloed in hetzelve deed heerfchen, en, met den overigen buit, hem in ftaat ftelde , om den krijg in de afgelegenfte gewesten te voeren , zonder eenen penning aan Romers fchatkist te kosten (2). . Inmiddels deeden tigranes en mithridates hun best, om den Koning der Parthen, bij eigen naam sinatrux,,doch bij algemeenen Koningsnaam van zijnen (lam in dat land arsaces gcheeten , in hunne belangen overtehaalen. Tigranes bood hem Mefopotanie, Adiabenie en dat gedeelte van Armenië zelve daarvoor afteftaan , hetwelk de Parthen weleer aan zijn rijk hadden ontnomen, doch 't welk hij heroverd had. Mithridates fchreef hem eenen eigenhandigen brief, dien wij nog onder de fragmenten der gefchiedenisfen van sallusnus vinden. In denzelven fpaarde hij 2;eene kunst, waarin hij zich tevens zeer be- (1) De mediatnus fchijnc zes van onïe mudden »ehouden te hebben. (2) Plut. in lucull. p. 512.  geschiedenissen. 217 bedreven betoonde , om zijne belangen aannemelijk te maaken. De tegenwoordige tocfland van den Koning van Pontus en Armenië fcheen wel niet zeer uitlokkend, om de voorige vijandfchap tusfchen den laatften en den Koning der Parthen bij te leggen , en deszelfs belangen met de hunne te vereenigen: doch mithridates wist deze bezwaaren zeiven ten zijnen voordeele te doen óverwegen." Hij is in nood, zeide hij van tigranes, en zal uwe voorwaarden van verdrag gereedlijk aannemen. Mij heeft de fortuin wel veel , maar niet de ondervinding en den wijzen raad benomen: integendeel heeft zij , 't welk zoo wenfchelijk voor Vorften in bloeijenden ftand moet zijn , een leerzaam voorbeeld gemaakt ter betere inrichting uwer zaaken. „ Daarop liet hij eene zeer haatlijke fchets volgen van de onverzaadlijke eerzucht en hebzucht der Romeinen, waar aan hij zijne eigene oorlogen, na die van zoo veele andere Vorften, toefchreef, wijtende zijne rampcr enkel aan ongelukkige omftandigheden, ver raaderijen en fchipbreuk, en doende daarmede ars ac es zei ven het gevaar inO 5 zien; VI. BOEK VI. HOOFDST. }. voor C. 68. [. van R. 684.  2l8 ROMEINSCHE VI. BOEK VI HOOFDST. J. voor C 68. J. van R. 684. zien, waarmede hij zelf eenmaal van de Romeinen zou gedreigd worden." Weec gij dan niet, vroeg hij hem, dat de Romeinen , na ten westen door den Oceaan gefluit te zijn, hunne wapenen herwaards gekeerd hebben? Dat hunne huizen, vrouwen, landerijen en grondgebied oorfpronglïjk roofgoed waren? Dat zij, weleer landlopers zonder vaderlanden zonder afkomst, zich ten ramp der geheele aarde vestigden, en niets menfchelijks noch Goddelijks ontzagen, om bondgenooten of vrienden, ver of nabij woonachtig, onvermogende of magtige, te mishandelen en ten gronden te richten , ja, die alle Staaten, maar vooral alle Koningrijken, voor hun juk gevormd achteden? — De Romeinen, vervolgde hij een weinig verder, tasten allen aan, en hun vooral, wier overwinning den rijkflen buit belooft. Door onderneming en bedrog en onophoudelijken oorlog groot geworden, zullen zij langs denzelfden weg alles vernielen , of zelve ten gronde gaan, 't welk gemaklijk is, wanneer gij in Mefopotamie, en wij in Armenië hun leger influiten, daar het zelve koorn noch onderfland heeft, en enkel van 't geluk of onze fouten leeft;  I GESCHIEDENISSEN. 219 leeft; zoo gaa u eens de roem na, dat gij, ien hulp van groote Vorften opgekomen, de plunderaars der volkeren bedwongen hebt (i)!" Eer deze handel tusfchen de Koningen van Pontus, Armenië en Parthie was aangevangen , had de laatfte reeds Gezanten aan lucullus afgevaardigd , om zijne vriendfchap te verzoeken, die, wederkeerig, Gezanten naar deszelfs Hof had afgezonden : doch weldra merkte hij in dt dubbelzinnige houding van dien Vorst der invloed der anderen , die echter flechts zoo ver was gegaan, dat ars aces be flooten had, onzijdig te blijven (2}. Hierover ernflig nadenkende befloot lu- cullus, Om tigranes en mithri' dates, als twee afgeflreedene vijanden te laten liggen, en rechtftreeksch de krach ten van het Partifche rijk te beproeven het roemrijk achtende, met éénen krijgs haftigen aanval, drie Koningen agter dei anderen, even als een worftelaar zoo veeh tegenftanders, ter neder te werpen, en, al onver (1) Ap, sallu st. fragm. bist, L. IV. (a) Dio cass. L. XXXV. p. a. VI. BOE& VI. HOOFDST. J. voor C. 68. j. van R. 684. t ' Oogmerk , van lucullus, om de , Partben te beoor- " logen. > l  120 ROMEINSCHE VI. boek VI hoofdst. J. voor C. 67. J. van R, 685 Onwil des krijgsvolks van lucullus. ] ] ] 1 1 1 ( onverwonnen overwinnaar, door de drie magtigfte Mogendheden der aarde heenen te (laan C 1). Bij dit Hout en veel gewaagd befluit volhardende, zond hij brieven naar sorn atius, zijnen Onderbevelhebber in Pontus, en aan anderen, hun bevelende: „ ten fpoedigften zijne agtergelatene benden op te zenden naar Gordyene , als zullende van laar de Partners gaan beftrijden". Het trijgsvolk echter van sornatius, 't velk, reeds lang te vooren, onwillig en vederfpannig was geweest , was thands loor vleijerij noch door bevel te bewegen, )m derwaards voord te rukken, zelfs niet, >m in Pontus te blijven, het welk zij, tonder eenige bezetting, wilden verlaten, riet bericht hier van viel lucullus liet flechts fmartlijk, maar deed zelfs bij :ijn eigen krijgsvolk eene heillooze werring. Te veel verrijkt door den gewonlen buit, en aan het genot der weelde reeds ;ehecht, was het van zelfs reeds begonlen, over den geduurigen krijg te klaagen :n naar rust te verlangen; en, op het vernemen (O Plut. in lucull. p. 512.  GESCHIED ENISSBN. 221 men van den onwil der anderen, noemde het dezen openlijk mannen, wier voetfpoor men moest volgen, wijl men reeds feiten genoeg f bedreeven had, om het ontflag verdiend 1 te hebben. Dergelijke en nog .veel er- ] gerlijker gefprekken, welken bij lucullus ter oore kwamen, deeden hem van het ontwerp tegen ars aces afzien, en zich enkel bezig houden met den volgenden Veldtogt tegen tigranes en mithridates (i). Niet flechts het krijgsvolk van lucullus, maar ook de Raad en het Volk te Rome duidden het hem ten kwaade, dat hij zijne overwinning op tigranes niet terflond vervolgd , en alzoo , het zij door hem uit zijne Staaten te drijven , het zij door hem gevangen te nemen, den oorlog ten einde had gebragt. Het verzuim hier van, de gelegenheid daardoor tot herflel aan den vijand gegeven , en de toeleg, om, ongelast, den Parthifchen krijg te voeren, gaven den nijd en laster maar al te ruime ftof, om hem van den toeleg op een duurzaam krijgsbewind te befchuldi- gen, O) Plut. in lucull. p. 512. VI. boek VI. oofdst. . voor C. 67. . van R. 685. Misnoegen te Ro> me tegen lucullus;  22& ROMEINSCHE VI. bo ek VI. hoofdst. J. voorC. J. van R. 685. Nieuwt magt en beleid vai mithridates en Ti granes. gen, en bragten hoofdzaaklijk het beiluic voord , om eerst het Afiatifch krijgsbewind aan Prators op te dragen, en hem daarna door eenen rechtftreekfchen opvolger te doen vervangen (_ 1 ) Mithridates en tigranes hadden zich ook van die gelegenheid voor1 treflijk bediend, om nieuwe krijgstoerus. tingen te maaken. Met het volgende voorjaar bragten zij een nieuw leger te veld van zeventig duizend voetknechten en vijfendertig duizend ruiters. De benden waren door mithridates, aan wien tigranes de opperbefchikking had overgelaten, als zijnde in de fchool des tegenfpoeds volleerd , in Armenië geworven en naar de Romeinfche krijgskunde geoefend en verdeeld onder zijne eigene Pontifche Bevelhebbers, die nevens hem nadruklijke lesfen der ondervinding genooten hadden. Het eerfte gebruik dier lesfen beftond daarin, dat men, hoe geducht de nieuwe krijgsmagt nu ook was, die in alle fteden wapenfmeederijen ten dienst had, zich niet bemoeide, om den veroveraar CO D:o cass. L. XXXV. p. i, 3.  geschiedenissen. 22$ raar tegen te trekken en hem eenen beflisfchenden flag te bieden , maar dat men zich enkel ter verdeediging bij den aanllaanden aanval gereed hield ( i). Het werd midden in den zomer, eer lucullus tegen tigranes te veld trok. Met bevreemding vond hij aan gene zijde van den Taurus, dien hij overtrok, de koornvelden nog groen, 't welk door de traagheid der getijden in dat gewest werc veroorzaakt; hij maakte echter geene zwaa righeid, om voord te rukken, fchoon hi den oogst niet vond, dien hij voor zijl heir verwacht had. Twee of drie maalei vond hij eenigen tegenftand van de Arme niërs, dien hij nadruklijk afweerde, en ni ving hij ongeftoord de verwoefting de velden en plundering der dorpen aan waarbij hem een aanzienelijke voorraad fchuur in handen viel, die voor tigra nes gevuld was, en waar door het gebrek het welk hij voor de zijnen had gevreesc bij den vijand werd overgebragt (2 Te vergeefch had lucullus van de; vi Cl) Appian. alex Je bei/." Mitbr. p. 230. C2) Plut. in lucull. p. 512, 513. VI. BOEK VI. hoofdst. j. voor C 67. J. van R. 685. Onvoor» deelige veldtogt van lucullus. i L l l t ' \ » ) ;e )-  VI. BOEK VL HOOFDST. J. voor C 67. J. van R 685. 224 ROMEINSCHE vijandlijkheden eenen algemeenen aanval verwacht: mithridates b]eef bij zijn ontwerp, om een hoofdtreffen te ontwijken, liet zich hierom allerleije befchimpingen der Romeinen welgevallen en vergenoegde zich flechts, met hun door zijne Armenijche ruiters geduurig te laten ontrusten. Dezelven deeden hun wezenlijk zeer veel kwaads. Naar de wijze der Parthen vechtende, waren zij vluchtende gevaarlijker, dan aanvallende; de pijlen, waarvan zij zich bedienden , lieten ook zeer moeilijke wonden na, zijnde zij met dubbelde punten gewapend, waarvan de een zoo los aan de pijl zat, dat dezelve doorgaands in het vleefch .te rug bleef, wanneer de fchicht uit de wond getrokken werd (1). Deze wijze van verdeedigen behaagde den Romeinfchen Veldheer in geenen deele, daar dezelve hem door herhaald verlies verzwakte, en aan alle de gevaaren des gebreks, in eea vijandlijk land, bloot ftelde. Om alzoo den vijand tot een lang gewenfcht hoofdtreffen te krijgen, wendde hij Ci) Dio cass. L. XXXV.p. 3.  geschiedenissen. 2115 hij zijne wapenen naar Artaxata, alwaar hij wist , dat de vrouwen en kinderen van tigranes zich bevonden, niet twijfe-' lende, of de zorg voor dezelven zou den' Koning ten algemeenen aanval dwingen. ] Deze list gelukte. Tigranes zag Artaxata niet zodra door lucullus bedreigd, of rukte terflond met zijne ganfche krijgsmagt derwaards heen, en floegzich, op den vierden dag daarna, reeds neder tegen over de rivier Arfamia, die tusfchen Artaxata en het Romeinfche heir liep. Zich volkomen van de overwinning verzekerd houdende, deed lucullus een offer aan de Goden en trok moedig de rivier over. Hij fchaarde twaalf Cohorten in flagorde, die gezamenlijk zesduizend mannen uitmaakten, en hield de overigen ter dekking, in geval de vijandlijke ruiterij, die zich in eene zeer dreigende houding vertoonde, dezelve wilde omcingelen. Drie Koningen voerden dc Armenifcheflagorde aan, tigranes zelf, mithridates en een Medifch Vorst: doch zij voerden niets roemrijks bij . he treffen uit. Na eenen korte fchermutze ling der wederzijdfche ruiters, drongen di XIV. deel. P Ro VI. lOtt VI. kOOFDST. , voor C. 67. . van R. 685. Tweede nederlasg van TIGRANES,  225 ROMEINSCHE VI, BOER VI. HOOFDST J. voor C. 67. J. van R. 6i5. Rome'wfche keurbenden door en dreeven de vijandlijke op de vlucht, die door-de ruiterij van lucullus, vervolgd werden. De ruiterij van tigranes zou nu echter het gevecht herfteld hebben , indien de Romeinfche Veldheer, op derzelver aantal en geducht voorkomen, de zijne niet terftond terug geroepen en zelf zich in den dikften drom gewaagden dien, door de ftoutheid van zijnen aanval, op de vlucht gedreeven had. Mithrid a tes zelf had aan allen het nadcelig voorbeeld van de laf-, hartigfte vlucht gegeven , daar hem het krijgsgefchreeuw der Romeinen alleen vertzaagd had. De flachting was niet zoo algemeen, als bij den voorigen flag, doch 'er bleeven meer luiden van aanzien ( 1). Het zou nu gedaan geweest zijn met tigranes, indien de keurbenden met den geest van hunnen Veldheer waren vervuld geweest. Deze wilde zijne overwinning vervolgen en met de verovering van alle de Staaten des Konings voltooijen : doch (1) Plut. *'» lucull. p. 513- Dio cass. L. XXXV. p. 3. Appian, alex. ie biM. Mitht* p. 331.  GESCHIEDENISSEN. 22? doch het ongunftige jaargetijde was thands voor Romeinen genoeg, om zich hier tegen te verzetten. Men had de herfstnacht-1 evening reeds gehad, fneeuw en rijp begonnen het land te bedekken en de rivieren onbruikbaar te maaken. Dit bezwaar belemmerde den Veldheer niet: maar het wederfpannige krijgsvolk , het welk den Parthifchen krijg reeds had doen ftaaken, verzettede zich eensklaps tegen het bevel, om verder voord te rukken, het welk het anders nu reeds eenige dagen vreedzaam gevolgd had. Het zelve bediende zich wel eerst van de befcheidene voordragt der Krijgstribunen aan den Veldheer, maar ziende , dat lucullus naar dezelve niet luisterde , fchoolde het oproerig te zamen eri hoorde men des nachts zoo veele kwaadaardige bedreigingen en onrustig gefchreeuw uit de tenten opgaan, dat de Veldheer ojj middelen bedacht werd, om flechtseener volkomen opftand te keeren. Daartoe bediende hij zich, onder anderen , van deze bede, dat zij flechts zoc lang geduld mogten hebben, tot hij hur het Armenisch Carthago, de Stad Artaxata, welke men vertelde, dat hannibal Pa n VI. EOEK VI. IOOFDST. f. voor C. [. van R. 685. Onwillig» leid van iet Rotieinfchekiijgsvolfe. r  VI. BOES vi. HOOFOST. J. voor C. 67. J. van R 685. Verove. ring van Nifibis. 228 ROMEINSCHE na de nederlaag van antiochus , gefticht zou hebben CO, ter plundering gegeven had : maar niets mogt baaten ; hij vond zich gedwongen, weder over den Taurus te rug te trekken, en floeg zich voor Ni{ibis in • Mefopotamie neder , alwaar de luchtftreek ongemeen dragelijker en-het land vruchtbaarer was (a). Guras, de broeder van tigranes had den rang van Bevelhebber dezer Stad, doch callimachus, dezelfde, die Amifus tegen de Romeinen zoo langenvoortreflijk verdeedigd had, voerde het daadlijke bevel over de bezetting. Lucullus nam de Stad üormenderhand in, na een beleg van weinige dagen. Guras werd door hem met zachtmoedigheid behandeld, maar callimachus kon, zelfs door zijn aanbod, om den veroveraar verborgene fchatten aan te wijzen , het misnoegen van lucullus niet bevredigen, (I) Plutarchus maakt alleen van deze overlevering gewag, waarvan wij, bij onze opgave wegens de vlucht van hannibal, geen fpoor ge» von len hebben. Zie D. IX. bl. 488. Ca) Plut. in lucull, p. 514.  GESCHIEDENISSEN. 229 gen, wegens zijne brandflichting in Amifus, waardoor hij hem de gelegenheid had benomen, om de fchoonfte Afiatifche volkplanting der Grieken ongefchonden te laten ; en liet hem ter ftraffe daarvoor-in ketenen fluiten ( i ). De Romeinfche keurbenden namen hunne winterkwartieren in de veroverde ftad, en bragten het ongunstige jaargetijde in zulk eene volkomene rust van buiten en zulk een rijk genot van alle ftedelijke gemakken der Afiatifche weelde van binnen door , dat zij weinig reden hadden , om zich thands te beklaagen over hunnen dienst, maar hun Veldheer eerlang zoo veel te meer over hunne toenemende ongefchiktheid voor de onmisbaare tucht. Tot dus verre fcheen het goed geluk lucullus op zijde gebleeven in alle zijne ondernemingen; maar, van dezen tijd af, werd die voordewind, gelijk plutarchus het uitdrukt, vervangen door ftilte, en vond hij wel gelegenheid, om in den drang van allerleije hindernisfen zich als (i) Plut. in lucull. p. 514. Dio cass. L. XXXV. p. 3. P 3 VI. BOEK VI. iOOFOST. [. voor C. 6(5. [. van R. 68ó.  i VI. boek VI. hoofdst. J. voor C. 66. J. van R. 636. Oorzaaken van het misnoegen des krijgs volks. 130 romeinsche ils een braaf en langmoedig Veldheer te ioen kennen, maar verloor al zijn bedrijf den voorigen luister en dank, in zoo ver zelfs, dat hem de roem, dien hij door goed geluk en eigene werkzaamheid had verkreegen, fchier weder ten eenemaal ontviel. „ Hijzelf had daaraan, naar het oordeel van dien menschkundigen Schrijver, geene geringe fchuld, om dat hij het hart niet wist te winnen van den gemeenen krijgsman , zich verbeeldende, dat zijn aanzien en gezag zou lijden bij de minfte gemeenzaame dienstbetooning aan zijne onderhoorigen. Zelfs de voornaamften zijner Onderbevelhebbers, die hem anders in aanzien gelijk waren , behandelde hij op geenen gemeenzaamen voet; allen befchouwde hij ze beneden zich, en liet hun niets in zijn bijzijn gelden. Dit gebrek bedorf in lucullus zeer veel goeds, daar hij anders geftalte, fchoonheid, welfprekendheid en gezond oordeel in huis-en krijgs - beleid t,en zijnen voordeele bezat ( 1)." v Het krijgsvolk was daarbij, gelijk s a l- LVS- (1) Plut. in lucull. p 5i4>  geschiedenissen. 23I lusttus verzekert, reeds van den eertfen veldtogt tegen hem vooringenomen; ■terflond had hij hun, bij het beleg yan Cij- ■ zicum, en het jaar daarna, bij dat van Ami- * fits, in het veld doen overwinteren; en de j volgende winters hadden zij op 's vijands bodem, of onder tenten bij de bondgenooten doorgebragt, zonder dat lucullus met hun eenen voet in eene Griekfche en bevredigde ftad had gezet C1)." Wij voegen "er bij, dat hem vier keurbenden waren ten deele gevallen , die in den krijg verjaard, maar in de tucht bedorven waren, en dat de weg , door hem ingeflagen, om ze door plundering en buit en gelduitdeeling in goeden luim te houden, dien zijne hoogheid van geest, fchoon ten kosten van zijn menfchlievend hart, hein eeniglijk open liet, van zelfs op eene onhandelbaarheid moest uitlopen , die geduurige nieuwe fchatten ter bevrediging zou vorderen, en telkens van eenen nieuwen trap van tuchtbederf gevolgd worden. De wederfpannigheid des krijgsvolks vond thands geenen geringen fteun in de openCi) Sal lust. af. Plut. in lucull. p. 5H' P 4 VI. boek VI. oofdst. , voor C. 66. , van R. 636. Misnoegen te Ro- ne tegen l.ullus.  VI. B O KI VI hoofdst. J. voor C 66. J van R. 6&6. 232 ROMEINSCHE openbaare redevoeringen , welken her vernam, dat te Rome tegen des Veldheers krijgsbeleid gevoerd werden. „ Men befchuldigde hem aldaar openlijk van eene onbetaamlijke zucht, om zich te verrijken en in het krijgsbewind te verlengen; men deed het Volk opmerken, dat hij fchier geheel alleen CUicie, Afie, Bithynie, Paphlagonic, Galatie, Pontus, Armenië en Colchis tot, aan Phafis toe beheerfchte , en nu weder de fchatten van tigranes geplunderd had, als ware hij niet gezonden , om Koningen te onderwerpen, maar enkel, om hun uittefchudden." Een der Proetors, l. quintius voerde zulke taal ( 1). Een ander, gabinius, vertoonde het Volk eene fchilderij van den aanleg van het landhuis, 't welk hij beweerde, dat lucullus liet ftichten van den buit, die den Staat toekwam. Welke haatlijke befchuidigingen, door wangunst en eigene eerzucht alleen voordgebragt (2), daadlijk dien (O Plut. in lucull. p. 5I4. Dto ca ss. L. XXXV. p. 1. (2) Cic. pro sext. p. 43.  GESCHIEDENISSEN. 233 dien invloed hadden , dat het Romeinfche Volk befloot, om aan de oudfte keurbenden van lucullus, bij naame aan de Fimbriaanfche, het ontflag, en hem zeiven q. marcius rex, den Conful des voorigen jaars, voor Bithynie en den tegenwoordigen Conful m. acilius gla" brio voor Pontus, ten einde den oorlog tegen mithridates en tigranes te volvoeren , tot opvolgers te geven ; waarbij de Raad het befluit voegde var verbeurdverklaaring der goederen dier ge nen, die zich aan dit volksbefluit nie gereedlijk zouden onderwerpen ( 1). - Alvoorens deze befluiten zelve bij he heir van lucullus werden overge bragt, lag zijn gezag bij het krijgsvof reeds geheel en al vertreden door de fnoo de kunftenarijen van p.clodius, beruch wegens zijne vijandfchap tegen cicero en eenen knaap van zulke fchaamtelooze e bloedfchennige zeden, dat men hem vei dacht hield van ontucht met alle zijn zusters, waarvan lucullus zelf een zee (1) Plut. in lucull. p. 514, 515» A pian. alex. de bei/, Mitbr. p. 233. P 5 VI. BO «K VI. h00fij8t. j. voor C. 66. J. van R. 686. t Opruiiing van p. Clo- ' d1us. i t n e e r  *34 ROMEINSCHE VI. EO EK VI. HOOFDS7. J. voor C, 66. J. van R. 686. i l 1 \ t J I cS v i zeer overfpelige ter vrouwe had. In het leger van zijnen zwager dien rang niet bekleedende, waartoe hij zich bevoegd reekende , en veele anderen door lucullus, uit hoofde van hun beter gedrag, boven zich gefield ziende, zettede hij, om zich te wreeken , het Fimbriaanfche krijgsvolk, 't welk zich reeds eenmaal met het bloed eenes Veldheers bezoedeld had en van zelf het meest wederfpannig was, door allerleije inboezemingen tegen lucullus op. Het hartlijkst deel in hunne belangen voorwendende, vroeg hij aun: „ of 'er dan voor hun geen eind aan iet oorlogen en te veld trekken zou komen; sf zij hun leeven dan moesten flijten, in bet beftrijden van alle volkeren en het loorzwerven van alle gewesten , zonder :enig ander loon voor zoo veel zweets en doeds te erlangen, dan de rijk geladene rracht wagens en kameelen van lucullus e geleiden? — Het krijgsvolk van pompeus , zeide hij, 't welk geenen mithriiates of tigranes naar woestenijen edreeven , geene Afiatifche hofplaatzen eroverd , maar in Spanje met ballingen, i Italië met weggelopene flaaven gevochten  geschiedenissen. 235 ten heeft, is reeds ontflagen, leeft gerust met vrouw en kinderen, bouwt vruchtbaare akkers, bewoont aangenaame fteden: moet men echter altijd wapenen dragen, dan zij het overfchot van lijf en leeven bewaard voor eenen Veldheer , wien 's krijgsvolks overvloed de fchoonfte eere fchijnt ( i V De geest van volflagene onwilligheid en muiterij, op zulk eene wijze ten haatlijkftenaangevuurd, belettede lucullus met het volgende Voorjaar den veldtogt, op de eene of andere wijze, te openen. De beide Vorften, voorzeker niet onbewust var het misverftand tusfchen hunnen beftrijdei en zijne benden, bedienden zich fchierlijl van dit voordeel. Ti gr. ane s keerde ir Armenië, terug , en dwong l. f a nn ius. die 'er het bevel voor de Romeinen voer de , zich op te fluiten in eene fterkte waar hij fpoedig zou vermeesterd zij geworden, indien lucullus hem nit eenige hulp gezonden had. Mithrj dates poogde, van zijnen kant, met vic duizend mannen uit zijne eigene landen e mi (i) Plut. in lucull. p. 515. VI. boes VI. hoofdst. J. voor C. 65. J. van R. 686. Tigranes e.i mithridates hcrftellen zien, 1 •> l t r n :t  VI. BOEK VI. HOOFDST. T. voor C, 1 66. J, van R. 6i6. Verfcheidene nadeden dei Romeinen 236 ROMEINSCHE meteven zoo veele Armeniërs, zijne Staaten te heroveren , en flaagde daarin gedeeltlijk , niet zoo zeer door eigen beleid en moed, of door 's Volks genegenheid voor deszelfs ouden Koning, als wel, door de ondeugden zijner vijanden. De Bevelhebbers, welken luccllus in dit onlangs vermeesterd gewest had agtergelaten, gedroegen 'er zich zeer zorgloos, en maakten de Romeinfche overheerfching door knevelaarijen haatlijk. Mithridates trok de grenzen zijner verloorene Staaten onverhinderd over ; fabiüs hadrianis, die hem den eerften weerftand bood , werd zoo volkomen verflagen, dat de benden, dien hij onder zijn bevel had , geheel gefneuveld zouden zijn , indien de Koning van Pontas, die zich , fchoon een zeventigjaarige grijsaard, met het vuur eenes jongen krijgsmans te ver bloot gaf, niet twee wonden had bekomen, de eene door een flingerfteen tegen zijne knie, de andere even boven zijn oog door een pijl. De moed en het vuur der overwinnaars werden door deze toevallen een weinig bekoeld en vertraagd, en du gaf den nog overigen  GESCHIEDENISSEN. 23? gen Romeinen gelegenheid, om zich met hunnen Bevelhebber in de fterkte van Cabiris te werpen (1). De wonden van mithrilates verhinderden zijne poogingen tot herftel niet lang; weldra trok hij-naar Cabiris voord, om fannius aldaar aantetasten: doch de tijding, dat triarius met alle magt, welke hij had kunnen zamen brengen, tot ontzet der vesting aanrukte, deed hem fpoedig afdeinzen, wanneer hij, op zijne beurt, tot aanComanavervolgd werd, en op zijnen terugtogt nog menig verlies leed(2). Eerlang echter keerde hij met eene aanzienlijke verlterking weder, om triarius uit Pontus te verdrijven, eer lucullus zelf tot zijnen bijftand opkwam. Triarius verdeedigde zich enkel, eenigen tijd lang: doch om hem tot eenen flag te dwingen, maakte de Koning toeftel tot den aanval op eene fterkte , waarin de grove bagagie van het Romeinfche heir was. C 1) Plut. in lucull p. 515. Dio cais, L. XXXV. p. 4. (2) Dïo cass, L» XXXV. p. 5. VI. boek VI. HOOFDST. [. voor C* 66. ]. van R. 686.  238 ROMEINS chè VI. EO EB VI HOOFDST. J. voor C, 66. J. van R, 636. was. Deze toeleg gelukte hem, het Ro* meinfche krijgsvolk, deszelfs uitrusting en buit nier willende verliezen , drong den Bevelhebber tot een treffen, die zich zelf nu ook niet weinig ftreelde met de hoop, van mithridates te zullen verwinnen in het afzijn van den Veldheer. De beiden heiren ontmoeteden eikanderen bij de ftad Zela, die door dezen flag in de gefchiedenis van Rome vermaard werd (i )a Triarius kreeg de volkomene nederlaag , en had het behoud van een kleen overfchot zijner ganfche krijgsmagt alleen te danken aan eene wond, die den Koning al wederom was toegebragt. Mithridates had zijn krijgsvolk grootendeels op de Romeinfche wijze gewapend, ditgaf aanleiding tot verwarring; een Romeinfch Hopman kwam op hem af, en bragt hem eene wond in de dije toe, eer mithridates hem voor eenen vijand herkende , doch betaalde dezelve terftond met den dood. De Koning was intusfchen zoo zwaar gewond, dat hij uit het veld moest weg gedragen worden, het geen (i) Zie de kaart agter D, IX.  GESCHIEDENISSEN. 2§Ö geen zijne Onderbevelhebbers den aftogt deed Haan. Deze flag was de bloedigfte, dien de Romeinen geduurende den gan-a fchen Mithridatifchen krijg hadden gelee-1 dep. Eenmaal geheel verwonnen , deed mithridates meer, dan hij , in vollen luister, durfde wenfchen. Zeven dui-li zend Romeinen bleeven 'er op het flacht- * veld liggen , waaronder vier en twintig i Krijgstribunen en honderd en vijftig Hop-1 luiden geteld werden;lucullüs moest dezen flag het eerst, indien wij cicero gelooven, door het gerucht vernemen, wijl 'er geen bode uit de nederlaag overfchoot (i). Het krijgsvolk van lucullus zelf, het welk hardnekkig geweigerd had, door fpoedigen onderftand deze nederlaag te voorkomen , was eindelijk , maar veel te laat, uit fchaamte opgekomen, om tri a- (O Dio cass. L. XXXV. p. 5, 6. Plut. in lucull. p. 515. Ci.c. pro leg. Manil. c. 9. Do Iaatfte echter maakt in die redevoering te blijkbaar zijn hof bij pompejus tan kosten van lucullus, om op die verzekering af te gaan. Ap« ruw. alex, de bel/. Mitbr. p. 332. VI BOÜÏ VI. CöFDST. , voor C. 66. , van R. 636. Roemrije overwinningoor mi- HRiDAIES evochten.  240 ROMEINSCHE VI. boer VI hooflst. J. voor C 66. J. van R 685. Voordduurendeonwilligheid des krijgsvolks. triarius te redden. Het verlies was reeds geleeden, eer lucullus in Pontus kwam; en het kostede hem veel moei' te, triarius aan de woede des krijgs.volks te onttrekken, 'c welk hem verfcheurd zou hebben, indien hij niet door de vlucht ontkomen was (1). Tigranes, een groot gedeelte zijner Staaten heroverd hebbende, was nu met • een aanzienlijk heir op weg, om zijnen fchoonvader geheel te herflellen , 't welk dezen zorgvuldig alle treffen met lucullus deed ontwijken, totdat hem die fteun op zijde kwam. Het was lucullus niet mogelijk, hem alvoorens tot eenen flag te dwingen, en, echter de vereeniging der beide Vorften niet willende afwachten, rukte hij tegen tigranes aan, hoopende op eenen ligten flrijd tegen onverboedsch aangevallene en van den togt vermoeide benden. Maar ook dit wijs ontwerp werd verijdeld door de onwilligheid zijner keurbenden, die, eenigen tijd zijn geleide weder goedfchiks gevolgd hebbende, zo dra zij hem weder gereed zagen, ora (I) Plut. in lucull. p. 515.  GESCHIEDENISSEN. 241 om Cappadocie in te rukken, volftrekt weigerden, zijn bevel te Volgen. Te vergeefsch beproefde lucullus alle mo, gelijke overreeding, om dezen moedwil te buigen ; vruchtloos ging hij van tent tot tent, bad het krijgsvolk met traanen in de oogen; greep eenen ieder gemeenzaam bij de hand , en vleide elk op allerleije wijze: het kwaad was te diep ingekankerd, om naar eenig middel te luisteren. Hem hunne ledige geldbeurzen fmaadelijk voor het gezicht houdende, riepen zij: „ vecht alleen met den vijand, daar gij toch alleen u zeiven verrijkt ( i )!" De ftoutheid dezer benden en vooral der Fimbriaanfche werd inzonderheid geltijfd door de komst van den Co»/«/g l abrio in Bithynie , die reeds in alle de om- (l) Plut. in lucull. p. 515. Opmerkelijk zijn deze ledige beurzen, daar plutar chus zelf den buit en de bedeeling der bemien bij de verovering van Tigranocerta zoo aanntetklijk groot heeft opgegeven (Zie bl. 212.). — Dit Was echter nu twee ja«. ren geleeden, en dedfiatifche weelde verflond zeker ook zeef veel gelds van het krijgsvolk, 't wejk den laatften winter in eene ftad bad doorgebragt,. XIV. deel. Q VI. BO Eg VI. ÏOOFDST. J. voor C. 66. J. van R. 686. De komst van gla- tSRIO.  VI. BOER VI. HOOFDST. J. voor C 66. J. van R 686. 242 romeinsche omliggende gewesten had laten afkondigen, dat het Romeinfche Volk het bewind van lucullus geëindigd en de gehoor' zaaming aan zijne bevelen, onderverbeurd' verklaaring van goederen, verbooden had. Dc Fimbriaanfche benden befchouwden lucullus dus enkel als eenen perzoon zonder gezag, en alles, 'c welk andere benden, die hem nog eenige ondergefchiktheid wilden bewonen, van dezelven konden verkrijgen, was, dat zij dezen veldtogt uit zouden blijven onder de wapenen , maar na denzelven den dienst verlaten, wanneer zij inmiddels zelve niet door eenigen vijand werden aangetast. Lucullus moest zich dit beding laten welgevallen , of het geheele wingewest zonder eenige bezetting weder aan den vijand overlaten: buiten ftaat nogthands, om iet met zulk krijgsvolk uit te voeren, moest hij de vernieling van Cappadocie door tigranes aanzien en den veelvuldigen hoon van mithridates verdragen. Vroeger had hij den Raad gefchreeven, dat de overwinning dier beide Vorften een Gezantfchap vorderde ter be- fchik-  GESCHIEDENISSEN. 243 fchikking over de veroverde landen, thands kwamen de tien Gelastigden, maar vonden hem zoo weinig meester van zijn eigen " gezag en perzoon, dat hij zijn krijgsvolk1' ten fpot en fmaad verflrekte. Hij vondi zich gedwongen te verklaarén, dat hij zich met geene verdere krijgsbefchikkingen kon inlaten, wijl dezelven nu glabrio's zaakeri waren geworden. Deze echter, die zich zeer driftig naar zijn krijgsgewest gefpoed had, zoo lang hij meende , dat hij enkel de laufett zijnes voorgangers voor zich te plukken had, vertraagde en bleef ganfchelijk agter , toen hij vernam ,» hoe veel en hoe hagchelijk 'er op nieuw te ftrijden viel. Met het einde van den Zömer hielden de Fimbriaanfche benden woord op eene wij-' ze, die den Veldheer nieuwe grieven toebragt. Zij \ trokken met bloote zwaarden uit het leger, daagden met gefchreeuw den vijand uit, die zich reeds lang van daar had verwijderd, flingerden hunne wapenen in de lucht, en beweerden met luider Hemmen , dat zij den tijd hadden uitgediend , dien zij aan lucullus beloofd hadden, nog onder de wapenen te zullen Q g blij- vi. boek VI. 30FDST. voor C. 66. , van R. 686. Lucullus laadlijk rerlaten Joor zijns jenden.  VI. bo EB VI. hoofdst. J. voor C 66. J* van R 616 244 ROMEINSCH! blijven. Lucullus behield aan zich de eer, hun het affcheid te geven en zond tevens een gedeelte zijner overige benden •aan glabrio, houdende flechts bij zich eenen kleenen , meer vertrouwden, maar te zwakken krijgshoop, om aan eenige verdere onderneming te denken ( 1 ). „ Zoo ongefchikt of ongelukkig, zegt plutarchus, was lucullus in dat geen, 'twelk de hoofdzaak en eer eenesVeldheer is, naamlijk, in zich van zijn krijgsvolk bemind en geëerd te maaken. Had hij ook deze gave bij zijne overige veelvuldige en belangrijke hoedanigheden, bij zijne dapperheid, werkzaamheid , beleid en rechtvaardigheid bezeten , dan zou het Romeinsch gebied geenzjns den Euphraat, maar de einden der aarde zelve en de Hyrcanifche (Caspifche) zee ten grenzen gehad hebben. De overwinning van tigranes zou hun die der overige volkeren hebben verzekerd; de Parthen, door inwendige verdeeldheden verfcheurd, en door hunne nabuuren ont* Cl) Plut. in lucull. p. 515,516. Dio :ass. L, XXXV. p 7. Cic. pro leg. Manil. c. 1. & 5. Liv. epit. L. XCVIII.  GESCHIEDENISSEN. 245 ontrust, waren toen toch die vermogende vijanden niet, die crassus wederftonden , daar zij zelfs voor den Koning van Armenië onderdeeden \ terwijl nu het ge- ' mis dier gave zijnen vaderlande door anderen meer nadeels , dan door zich zeiven , voordeels fchijnt te hebben toegebragt. Zijne Armenifche palmen, van Parthifchen grond geplukt, zijne verovering van Tigranocerta en van Nifibis, zijn zegepraal met den koninglijken haairband van tigranes , vuurden nu vervolgends flechts eenen crassus aan, als tot eenen zekeren en fchatrijken buit, doch wiens nederlaag onder de Parthifche pijlen eerlang toonde, dat lucullus zijne overwinningen geenzins aan der vijanden verwijfdheid en traagheid, maar aan eigene dapperheid en beleid, verfchuldigd was ( 1 Dus ver was het met den laatften Mi-j thridatifchen krijg gekomen in dat regeringjaar van Rome, waarin wij ons door-' gaande gefchiedverhaal afbraken, om de zen oorlog onafgebroken naartegaan, De) blij bundels waren nu te Rome overge-v gaan( (1) Plut. »'« lucull. p. 516, 517. Q 3 vr. hoek VI. joofd9t. . voor C. 66 . van R. 686. voor C. 65. . van R. 687. M. x.m- .1111 LEPI- ius en l. OLCATiLS 'UI.LUS :ojf.  VI. boek VI. h0ofds1. ). voor C. 65. J. van R, ! < 1 i 2 j £ 4 , • V E d * d o d f< i 246 ROMEIrTSCHE gaan in handen van m. jEmtlius lepidus en l. volcatius tullus, üe eerfte dag van derzelver bewind was reeds des avonds door den Gemeentsman c. manilius gebruikt, om het voorftel aan te aringen , dat den vrijgelaten flaaven het [ïemrecht zou worden toegeftaan. Hij had ach tot dat voorftel bediend van den feest:ijd der Befchermgoden van de wegen en üraaten (1) , het welk den flaaven ver- gun- (1) In het laatst van wintermaand werd dit feest, choon nia geregeld, echter doorgaanosgevierd. Het Iroeg den naam ^an Cempitaliën naar de kleene houen tempels, die, op de kruiswegen ftaande, even ls die wegen zelve, Coftpita werden genoemd. De* e tempels Honden aan alle zijden open, en hadden i het midden eenen ai,aar aan de Lares, of Huisoo'en geheiligd , waarop in over oude tijden kineruffers gebragt werden ter bevrediging van aia1 a de moeder dier Goden , van wier raazernije len aldus meende deoverige kinderen aftekopen;, na. ürhand offerde men ui) n en flaapbullen, in plaats van inderhoof Jen, en hing m.-• Hechts zeo veele opgevul1 puppen voor de deur, als'er kinderen in huis waren, a mania te bevredigen en alten ramp en fmart van :zelven te weeren, terwijl de tempeldienst op dat est, volgends deinftelling van seuvius tullius, jot flaaven verricht werd. Dion. halic. Ram. AntA  GESCHIEDENISSEN, 247 gunde , zich als vrijen te gedragen, en hem alzoo gelegenheid gaf, om zijn voorftel te doen bij eene menigte, waaronder een aantal flaaven ongemerkt gemengd was. Het zelve ftuitede echter eenen ieder zoo zeer en werd inzonderheid door den Raad zoo nadruklijk te keer gegaan, dat manilius het zelve introk , na alvoorens vruchtloos openbaar geweld beproefd , en ter kwaader trouw m. crassus , als zijnen raadsman , genoemd te hebben, ten einde gezag aan zijne pooging teleenen, 't welk door niemand geloofd werd (i). De /int. L. IV. p- sip, 320. Mostisz. Rom. Altbertb. P- *54« ' (i) ascon. in cornel, &i8milon. DiO cass. L. XXXVI, p. 20. —— Servius tul. lius had reeds den vrijgegeven flaaven het ftem< recht toegekend, doch hun enkel tot de vier ftad. wijken verweezen, en door eijne geheele ftaatsrege. üng gezorgd, dat derzelver ftem niet overwigtig in de uitfpraak des volks worden kon. Naderhand had men de ongeregelde vrijlating der flaaven bepetkt; N thands droeg men eene volflagene gelijkheid tusfcher de vrijgemaakte^ en derzelver Heeren voor, Zie D. I. bl. 360 - 367. adam, Rom. Antiq, P« 41. Q4 VI. BOEK VI. IJOFDST. [. voor C. ó53. van R, 687.  248 ROMEINSCHE VI. boek VI. HOOFDSr. J. voor C. «5 J. van R. 687. Voorftel van manlius, om aan pompe» jus den Mi tbridati fchen krijg ' aan re be- \ velen. < t t c I d / O O rr ei cc in M De eer, welke gabinius wegdroeg van zijn voorftel, om den zeeroverkrijg aan pompejus op te dragen, als dragende in de oogen van het Volk geen gering gedeelte van den lof des Opperbevelhebbers zeiven weg , die zonder zijne voordrage niet in bewind gefteld zou zijn geworden, noch dien oorlog volvoerd hebben, bemoedigde manilius fchierlijk tot een tnder voorftel: „ om, naamlijk, aan pom>ejus , behoudens de magt hem reeds loor de wet van gabinius opgedra;en, nog toe te voegen CUicie en Bithynie en krijgsgewest en de volvoering van den orlog tegen tigranes en mithrtiates, met volftrekt opperbevel over e geheele Romeinfche krijgsmagt buiten ■alie, en een volkomen recht en gezag, m de legers van den Staat voor vrienden f vijanden te verklaaren, zoo als hij zou eenen, dat het belang des lands en zijn gen geweten vorderde ( 1 Dit (1) Dio cass. L. XXXVI. p. 26, 27. Asn. in corn. cic. pre leg. Manil c. 13. Plut. pomp. p. 634. A p p 1 a n. alex. de bett. tbr. p. 388. Epit. liv. L. c.  GESCHIEDENISSEN.' 249 Dit voorftel, 't welk alzoo niets minder bevattede , dan de onderwerping van het ganfche Romeinfche gebied aan éénen man , ( i) ontrustede den Raad nog veel meer, vdan dat van gabinius onlangs. Het] zelve aantenemen fcheen de alleenheerfching in te ftellen, en het zelve geweldig te keer te gaan, fcheen zich aan het uiterst gevaar bloot te geven, daar reeds de magt van pompejus zoo voorbeeldeloos groot, en de gunst van het Volk voor hem zoo hevig blaakend was. Dit gevaar deed de meeste Raadsleden lafhartig zwijgen, fchoon zij manilius verfoeiden, als een verachtelijk werktuig van de heerschzucht eenes anderen, welks laage ziel voor eiken prijs veil was (2). De vrienden van glabrio en marcius, wien alzoo het bewind ontnomen zou worden, eer zij het zelve daadlijk gevoerd hadden , -zweegen; de beminnaars van billijkheid, die lucullus beroofd zagen van den rechtmaatigen lof zijner overwinningen, (1) Pluj. in pomp. p. 634. (a) Vell. paterc. L. II. c. 33. Q5 t : vr. boek VI. KOCFDST. !. voor C. 65. . van R. 687.  VI, BOES VI. HOOFDST. J. voor C. 65J. van R. «8/. 050 romeinsche gen, kwamen even min op, als de voorftanders van een gelijkmaatig llaatsbeleid, die het tegenftrijdig moesten vinden, den eenen Veldheer, uit zorg voor de burgerlijke vrijheid , een uitmuntend krijgsbeleid te ontnemen, om het zelve aan eenen anderen, die den Raad zeiven reeds eenmaal dreigde, en reeds alle de zeeën van het Romeinfche gebied beheerschte, toetevoegen. Q. hortensius, die zijne welfprekendheid aan de adelregeering verpand had, en q. catulus, die zich zoo vruchtloos als loflijk tegen het voorftel van gabinius had laten hooren, waren de eenigen, die in de volksvergadering den mond tegen het voorftel van manilius openden. Zij voerden dezelfde redenen aan tegen dezen, als toen tegen dien voordag, maar drongen ze flechts met zoo veel te meernadruksaan, dat catulus, geene de minfte uitwerking zijner aanfpraak bij het Volk bemerkende, zich meer dan eens met het gelaat naar de Raadsheeren wendde, en hun toeriep: „ 'er fchiet „ ons geen ander middel over, dan de „ wijk te nemen naar het Capitolium en van „ daar  GESCHIEDENISSEN. 551 daar de vrijheid en de wetten te verdeer „ digen (1)." Behalven de bekwaamheid van manilius zeiven, om eene goede redevoering te houden (2), in eene zaak vooral, welke het Volk , uit blinde vooringenomenheid met pompejus, die aan hetzelve het Gemeentsmanfchap te rug gegeven, en die zoo fchierlijk den krijg der zeeroovers beflifcht had, behaagde, werd ook het gedaane voorftel onderfteund door eenige voornaame leden van den Raad, onder wien inzonderheid servilius isauricus geteld werd, die reeds eenmaal Conful was geweest. Ces ar, die zich in 's Volks gunst zogt te dringen, als ziende van dezelve grooter dienst tot zijne eigene ontwerpen vooruit, dan van die des Raads, hielp gereedlijk een voordel doorgaan , het welk aan het Volk aangenaam was, en een voorbeeld zou geven, 't welk hij ten zijnen voordeele zoo veel eer hoopte in te roepen, als hem de nieuwe gczagyergrooting van pompejus tevens eene nieu- (1) Plut. in pomp. p. 634 (2) Epit. L iv. L. c. VI. boek VI. joofdst. f. voor Ci 65. [. van R. 687.  VI. soek VI. ■oofdst. J. voor C, J. van R. 687, Cicero's pleit voor hec voorftel van manilius. (O Dio cass. L. XXXVI. p. 21. (a) Dio cass. L. XXXVI. c. al. 25a ROMEINSCHE nieuwe nijdvergrooting van zeer veelen tegen deszelfs perzoon beloofde, 't welk het hem eenmaal gemaklijk zou maaken, zich op deszelfs val te verheffen (1). Ook Cicero, die nog onlangs het Bouw-heerfchap boven het Gemeents-manfchap had gekoozeu, om niet te volksgezind te fchijnen , en alzoo der Grooten gunst te behouden (2), leende al het vermogen zijner welfprekendheid aan de onderlleuning des voorftels, waarover wij nog heden zijne redevoering bezitten , welke men flechts behoeft te lezen, om zich te kunnen verbeelden, hoe een geheel Volk, al ware het ook veel omzichtiger geweest, moest weggefleept worden door eenen Redenaar , die de voortreflijkheid van krachtige voordragt met de uitmuntendheid van ftijl en zin paarde, en het algemeen gevoelen voor zich had van oprechten ijver voor het algemeen welzijn; maar welke men ook flechts behoeft te herlezen , en inzonderheid met de gefchiedenis van  .GESCHIEDENISSEN. 253 van iucullus en pompejus te vergelijken , om met verontwaardiging te zien , hoe hij den rechtmaatigen roem van den eerden aan de vleijende vergoding van de laatften opoffert; hoe hij eenen crassus van de eer der beflisfching des flaaven-krijgs berooft, om dien aan zijnen Befchermheer te geven; hoe hij zelf eindelijk het in het oog lopende van zijnen ijver moet gevoeld hebben, daar hij met eene plegtige eedverzekerng befloot, dat geene gunst van pompejus, noch van het het Volk , maar oprechte zucht alleen voor het algemeene welzijn, hem deezen aandrang des voorftels ten plicht maakte, (i). Het (1) Cic. pro leg. man. c. 34. Middleton geloofc dien eed van cicero, en meent dat de bekwaamheden en het charakter van pompejus den Redenaar volkomen konden verzekeren van de veilige aanbeveling dezer belangen des geheelen ftaats in deszelfs handen. QLife of cic. V. I. p. 134.) Crevier vertrouwt zoo volkomen op cicero's braafheid, dat hij zich verzekeid houdt, dat hij het voordel van manilius niet zou hebben aangedrongen, indien hij het verderflijk voor den Staat had geacht. (Hist. Rom, T. XI. p. aai.) Dio cas- sius VI. boek VI. 1o0fdst. [. voor C <55. f. van R. 687.  ' VI. boek VI HOOFDST. J. voor C 65. J. van R 687. D- M thrtdati fche krijg opgedragen aan POMPEJUS. 254 ROMEINSCHE Het zelve ging* met eenpaarige ftemmeri van alle de wijken door, en Melde pompejus alzoo wettig in het zelfde gezag, het welk sylla onlangs overweldigd had. Pompejus bevond zich reeds met zijne vloot op de kusten van Afia in CUicie , wanneer hem de brieven ter hand kwamen , welke hem kennis gaven van het genomene volksbefluit. Zijne vrienden wenfcbtenhem met het zelve geluk, maar, in plaats van hun daarvoor te' bedanken, fronste hij veel eer zijn gelaat, floeg zich op sius merkt aan, dat cicero 's volks gunst be> joeg, om dat hij het Confulfcbap beoogde {Hist. L. XXXVI. p. 21.). Dit zelfs erkennen c revier en middleton: maar wat zal dan de geheele houding van den Redenaar in dit geval anders worden, dan de verachtlijke bogt van eenen eerzuchtigen volksvleijer, en wat za! dan zijne plegiige eed verzekering anders zijn, dan eene .... Maar wij willen geene gevolgen trekken uit de oordeel, veilingen van anJeren over eenen man, wiens daaden zelve ons de gefchiedenis zal kenbaar maaken. Obfervations en the life and writings of Cicero p. 17, z. d. edit. Fergu s. Rom. Cefch Th. I f. 857 Hooie Rom. Hist. Vol. VII. P» 43-» 433 i» not'  GESCHIEDENISSEN. 255 op de dije, en zeide, als of hem het krijgsbevvind, 't welk hij voerde en hem voords werd opgedragen, de moeilijkfte last was: „ och! die eindelooze krijgtogten ; hoe ;veel beter ware het, een gemeen man te zijn, indien 'er nooit een einde aan mijn krijg voeren komt, en het mij, onder den last der wangunst gekromd, nooit vrij zal ftaan , met vrouw en kinderen op het ftille land te leeven!" De geveinsdheid van de* ze taal misleidde echter niemand, maar verontwaardigde veel eer elk in den mond van eenen man, wien men wist, dat, behalven zijne eigene eer - en regeerzucht, zich inwendig kittelde met de vernedering van lucullus, dien hij haatte , gelijk dit eerlang door zijne daadea zeiven bleek ( i). Onmiddellijk den Cretifchen krijg , die zijne eergierigheid ten aanzien van metellus had ten toon gefteld (2), verlatende, zond hij in alle fteden vvaAjia bevelfchriften af voor alle Romeinfche krijgsbenden, om zich onder zijne legervaanerj M (1) Plut. in pomp. p. 634, 635. (a) Zie boven bl. 110. en volg. VI. S O BK VI. hoofdst. J. voorC, 65. J. van R, 687.  VI boek VU hoofdst. J. voor C, 65. J. van R, 687. 1 256" ROMEINSCHE re vervoegen, waarin hem de Fimbriaanfche keurbenden zelve, die door eenvolksbefluit buiten dienst gefield waren en l ucullus tot hun daadlijk ontflag gedwongen hadden , terflond gehoorzaamden. Zoo ook gebood pompejus allen Aftcttifchen Vorsten en Overheden, om geene bevelen van lucullus langer te vereeren; zelfs vernietigde hij terflond alle fchikkingen, welken lucullus reeds met de tien Gelastigden des Raads had gemaakt; hief alle vonnisfen op, welken hij had geveld; trok alle onderfcheidingen in, welken hij had toegelegd, en verrichtede dat alles, om den bewonderaars van lucullus tetoonen, dat deszelfs gezag geheel uit en volkomen in zijne handen was overgegaan (1). Lucullus beklaagde zich over deze behandeling, en deszelfs vrienden hielden bij pompejus om een mondgefprek tusfchen hun beiden aan, waartoe eene ontnoeting in Galatie wederzijdfch bepaald \ verd. Het (1) Plut. in pomp. p. 635. in lucull. p. ;i6.  geschiedenissen. 35? Het bijgeloof merkte uit de ontmoeting der wederzijdfche bijldragers een voorteeken op, het welk aanduiden zou, dat p 0 mpeju s met de eer en het voordeel van de overwinningen van lucullus zou doorgaan. Beider bijlbundels waren, uit hoofde der overwinningen hunner Veldheeren , met lauertakken vercierd, maar die van lucullus waren veel groener, dan die van pompejus, die op deszelfs togt reecis verflensd waren. De bijldragers van Lucullus deelden nu van hunne frisfche lauren aan de anderen mede, en dit was het teeken, 't welk de vleijerij terflondopmerklijkvoor pompejus maakte (1). Het mondgefprek zelve werd met alle plichtpleegingen eener ftijve geveinsdheid aangevangen : doch de vleijendfle gelukwenfchingen met de wederzijdfche overwinningen werden weldra de inleiding tot wederkeerige verwijten, in de ruwfle en haatlijkfle uitdrukkingen. Lucullus verweet aan pompejus deszelfs onrechtvaardige , beleedigende en onverzadelijke eer- (1) Plut. in lucull. p. 516. in pomp. p. XIV. deel. R VI. boek iVI. hoofdst. I. voor C. 65 f. van R. 687. Zamen* komst van POMPEJUS en lucullus.  VI. bokv VI. hoofdst. J. voor C 65 J. van R 687. 358 KOMEIHSCHS eerzucht: pompejus verweet hem deszelfs onlefchbaaren gouddorst en den onbehouwen fchat, dien hij in den oorlog had bij eengefchaard ( r ). Hunne vrienden moesten ze fcheiden, het geen wederzijdfch met bitterer haat gefehiedde, dan zij bij een gekomen waren. Alle inrichtingen van lucullus bleeven vernietigd, alleen liet pompejus hem zestienhonderd mannen , om den trein van zijnen zegepraal uit te maaken : maar ook dit krijgsvolk was grootendeels onwillig, om bij lucullus te blijven (2). Beider verbittering kon zich in hunne gemeenzaame gefprekken met anderen zelfs niet onthouden van de grootfte haatlijkheden jegens elkanders perzoon. Pompejus verkleende fleeds de feiten van zijnen vijand zeggende: „ dat hij flechts de ijdele fchaduwen van heirlegers had beftreeden, nu eerst met mannen te doen zou hebben, als zijnde het krijgsvolk van mi- THRI- (1) Vell. paterculus zegt , dat zij beiden geen ongelijk hadden ( L. II. c. 33.) (2) Plut, in lucull. p, 516. in pomp. p. <535-  GESCHIEDENISSEN. 259 thrIDATes nu eerst wijs en gehard geworden in den krijg, en nu eerst met zwaarden en fchilden , in plaats van met* goud en met franjes, gewapend." Van den ' anderen kant beweerde lucullus: „ datj hij zijnen opvolger niets overig had gelaten tegen tigranrs en mithridates; maar dat pompejus, even als de raaven op de prooi van lijken aanvallen, dien zij z*elve niet gedood hebben, zoo ook gewoon was, op het (lot van den krijg te veld te komen, met onltuimig geweld op het overfchot van vernielde heiren aan te vallen, en zich zeiven de eer en het voordeel der overwinning toe te eigenen; zoo was hij, niet catulus, metellus of crassus , de groote man geweest, die LEPiDUS,SERTORiusen spartacus verwonnen had; en hoe toch kon men zich verwonderen, dat hij greetignaar den lof van Armenische en Pontifche oorlogen was, daar hij zich gulzig naar den zegenpraal over weggelopene flaaven getoond had (i)". Lu* ( i) Plut. in pomp. p. 635. R a VI. BOlt VI. OOIDST. , v-or C» 65. , van R< 6i7i  vi BOEK VI hoofdst. J. voor C 65. J. van R ; 687. , Krijgsbedrijf van pompejus tegen mi TUtUDATES. !fjO ROMEINSCHE Lucullus keerde terflond naar Italië :e rug en vorderde den zegepraal , dien rijne voorbeeldelooze overwinningen veriiend hadden, doch vond ook aldaar ^enen egenfland, die hem drie jaaren lang, geijk wij vervolgends zullen zien , die eer onthield. Pompejus flelde intusfchen het vertrouwen niet te leur, het welk cicero ■tan het Volk wegens de fpoedige beflisfching van den Mithridatifchen krijg onder zijn beleid had ingeboezemd. De geheele zee tusfchen Phoenicie en den Bosphorus met fmaldeelen zijner vloot bezet hebbende, zond hij eenen metrophanes vooruit, om mithridates te overreeden , dat hij hem om den vrede zou vragen : doch deze, a!s nog fteunénde op den magtigen bijfland zijner bondgenooten, wilde van geen verdrag hooren en wachtede pompejus met dertig duizend voetknechten en twee of drie duizend ruiters af, eerlang nog aanmerkelijke verflerking uit Parthie en Armenië te gemoet ziende (1). DeCO Plut. »'» fomp. p. 635.  GESCHIEDENISSEN. s6l Dezelve bleef nogthands niet enkel agter, maar beide de bondgenooten, zijn eenige fteun na zijn voorige verlies, ver-u anderden eensklaps van gevoelen. Aan het!' Hof der Part hen had pompejus zelf dit! bewerkt door geheime zendelingen; aan { dat van Armenië was dit veroorzaakt door-n eenen opfland van 's Koningszoon, 'twelk" de mast van tigranes in zijne eigenes v Staaten vorderde , en hem tevens zijnen Schoonvader deed verdenken van geheime zamenfpanning met dezen deszelfs kleenzoon, die, aan eene Parthifche Vorftin getrouwd, door ars aces zeiven onderfteund was in zijne muiterij ( i ). Deze nadeelige keer van zijne zaakcnk aan de beide Hoven vernemende, zond nu.; mithridates gereédelijk van zijnen kant Gelastigden -met voorflagen van vrede ,z doch de voorwaarden, welke hem door pompejus getteld werden , om, naamlijk, eerst alle de Romeinfche overlopers en daarna zich zeiven in zijne handen te Hellen, waren zoo hard, dat hij ze met verontwaardiging verwierp. Inmiddels waren (i) Dio cass. L. XXXVI. p. «5. R 3 VI. 8 oei vt. 30fdst. voor C. 65. Vin R, 687. fllTHRIDA- 1$ op euwdoor jae bond» ;nooen blaten. Vrnchroze poo» ng tot ■fde van Konings jde.  VI. BOEK VI. HOOFD. T J voor C 65. J. va.. R 687. i I 1 t < I SÖ2 ROMEINSCHE ren de overlopers, die de voorwaarde, welke hun betrof, vermoed of vernomen hadden, aan het muiten geflagen, en hadden de eigene benden van mithridates doen detlen in hunnen opfland , zoo du de Koning zelf groot gevaar liep, en hun enkel kon doen bedaaren door de plegtige verzekering: „ dat hij niemand hunner aan de Romeinen zou uitleveren ,• ja dat hij zelfs nooit vrede met dezelven zou maaken, maar hun eenen onverzoenlijken haat en eeuwigen oorlog zwoer; beweerende tevens , dat zijne Afgezanten aan pompejus meer befpieders, dan vredesgehistigden geweest waren (1)." Pompejus vond miturjdatks in het bezit van zulke posten, uit welken hij bet niet waagde, hem met geweld te verdrijven , vooral daar hij terflond met geJrek aan leeftogt in een Jand , door den .rijg verwoest, zou moeten worflelen; lij wendde zich daarom naar kleen Armetie , 't welk , van krijgsbenden geheel mtbloot, hem eene gemaklijke veroveing beloofde. Mitrhridates , aan wien £l) Appian. alex. de keil. Mitbr. p. 338.  GESCHIEDENISSEN. 2^S Wien die landftreek toebehoorde , volgde hem echter op de hielen , en floeg zich zeer voordeelig op eenen heuvel neder,™ dien hij verfchanfte en van waar hij den Romeinen het voerageeren door zijne rm-j \ terij zeer moeilijk maakte , terwijl hem van agteren alle toevoer onverhinderd gefchiedde. Eenen veldflag willende ontwijken, was het hem fmartlijk, eene ligging te moeten verlaten, van waar hij den vijand zoo veel nadeels kon doen. Gebrek aan water verplichtede hem daartoe fchier» lijk: maar naauwlijks had hij den heuvel ontruimd, of pompejus betrok denzelven, liet verfcheidene putten booren, en vond daardoor eenen rijken overvloed van water, het welk hem de groente der (truiken en gewasfen had doen vermoeden (i). De gefteldheid des lands deed tevens pompejus aan eene hinderlage denken, Wier uitflag volkomen aan zijn oogmerk beandwoordde. De ruiterij van mithridates liet zich ver genoeg lokken, om in dpn rug gevallen te worden, en fneuvelde fchier . (i) Plot. in pomp. p. 63?. Strab. L. XII. p. 555. Dio cass. L. XXXVI. p. 23. R 4 VI. BOEK VI. (ofdst, voor C» 65?an R. 6Ö7.  VL B OSK VI HOOFfiS'». J. voor C 65. J- van R, 687. Aftogt var den Koning. ] ROMEINSCHE fchier geheel en al, her. welk een zeer groot voordeel voor de Romeinen was, die nu veiliger voerageeren en op hunne beurt het vijandelijke heir ontrusten konden (1). Om den Koning tot een treffen te dwingen, floot pompejus hem vijf en veertig dagen lang in zijn leger op, het welk hij door liniën omcingelde, die hem eindelijk aan het uiterste gebrek overlieten. Het zelve niet willende afwachten en nog minder de verfterking, welke hij wist, dat voor zij. nen vijand op weg was, verraschte hij des nachts de waakzaamheid van pompejus, door de gewoone vuuren in zijn leger te laten branden , en onverhoedsch door de linie heen te dringen , hebbende alvoorens zijne zieken en gewonden afgemaakt. Pompejus zettede hem echter des morgens reeds na, maar zonder kans, om hem aantetasten,ivijl hij bij nacht alleen voordtrok en bij dag zijn leger hield, waarin le Romeinen hem niet konden aanvallen, terwijl zij, onbekend met de wegen in het vij- CO Frontin. Strateg. L. II. c. 5. ex. 33. Dio cass. L. XXXVI. p. 23. a*pian. ilix! k bell. Mitbr. p. 238.  geschiedenissen: 265 vijandlijke land, geen nachtgevecht durfden waagen (1 )• DeKoningvervolgde zijnen togt dus on- gehinderd naar den Euphraat: maar nu deed pompejus, die zijn oogmerk bevroedde , om in groot Armenië te rug te trekken, en zulks voorkomen wilde, eenen bedekten en verfoeiden togt, waardoor hij hem aan deze zijde van de rivier voorkwam, om hem den overtogt te beletten. Mithridates, die niets van dezen togt zijnes vervolgers had vernomen, rukte naar gewoonte tegen den avonc voord, en met te minder behoedzaamheid daar hij nu fpoedig op veiliger grond me de zijnen hoopte te komen, doch bevön zich onverhoedsch midden tusfchen de Ri meinen, die op bevel van p o m p e j u s een klaps aan alle kanten de trompet Maakt en een krijgsgefchreeuw aanhieven, welk , zonder verderen aanval den vijai in verwarring bragt. Het opkomen v de maan ontdekte 'sKonings volk den fta « CO Apfiah. alex. * W. Mitbr. p. « Dio cass. L. XXXVI. P. 23. Frontim. L c. 1. ex. 7' R 5 VI. BOEK VI. OOFDST. , VOOt C. [. van R. 687. MiTHRIDA' rEs op zijnen aftogt verflagen. 1 » t I n 't ld m nd Ier 39. . I.  VI. BOER VI. HOOFDST. J. voor C «5. J. van R 687. 3 ( ] i e d v b zi e£ R da H' 0< be en de 26"6" ROMEijvs CH3 der vijanden, maar misleidde het zelve door.de fchaduw, welke het naar hun toewierp en die hun de perzoonen zelve niet deed onderfcheiden, terwijl zij zelve in hetvolle licht der heldere maane, ten doel ftonden der vijandelijke fchichten, wier dikke hagelbuijen het bulderend gefchreeuw onmiddellijk vervingen. Zulk een ongeijk gevecht duurde niet lang. De benden ran mithridates namen eerlang vergooid de vlucht, latende meer dan tien luizend dooden en fchier even zoo veel :rijgsgevangenen agter. Mithridates elf opende zich met agthonderd ruiters enen doortogt midden door de Romeinen, och werd weldra verlaten door dezel»* die zich wijd en zijd verfpreidden, ^houdencle bij enkel drie perzoonen bij ch, waarvan de eene, hypsicratia, ne bijzit van hem was, die altijd als 'dder aan zijne zijde had gediend , en arom met den mannelijken haam van ^psicrates door hem genoemd was. >k nu bleef zij hem getrouw bij, reed trendig in Perfisch mansgewaad te paard, gevoelde zoo weinig vermoeijenis van' langdurigheid dier vlucht, dat zij zelfs  GESCHIEDENISSEN. *6f zelfs 'sKoningsligchaam en paardverzorgde (O- Mithridates verzamelde op zijne vlucht op nieuw drie duizend voetknechten en eenige vreemde ruiters, met welken hij behouden aan Sijnoria aankwam, zijnde eene fterkte op de grenzen van Groot - Armenië, waarin hij het overfchot zijner fchatten had geborgen. Dezelven beftonden in zes duizend talenten, dien hij allen medenam; voords deelde hij de kost« baare kleederen, die mede in hetzelve bewaard waren , aan zijn nieuwe krijgsvoll uit, en gaf aan elk zijner bijzonderer yrien den een gedeelte gif, om zich in tijd ei wijle aan het geweld der vijanden te ont trekken. Hij hoopte thands eene wijk plaats aan het Hof van zijnen fchoonzoo te vinden: maar tigranes, nog in h< baarlijk vermoeden wegens zijn aande aan den opftand zijnes zoons verkeerei de, hield de renboden aan, dien mitr dates vooruit had gezonden, om he verlof te vragen in zijne Staaten, < ft( CO Appun. alex. debeil. Mitbr. p, 239- P" in pomp. ,636. D o cas*. L. XXXVI. p. «3, *A VI. BOES VI. ioofdst. j voor C 65- J. van R. 687. I 1 :t :1 1tm:n 1- rr.  VI. boks VI HOOFDST. J. voor C_ 6S. J' van R MlTHR'DA- ÏBS nlucht naar den fiespboius. 1 ( I t k b P g fi n< ht er ph w< als ne < al a68 ROMEIN SC HE Helde zelfs eenen prijs van honderd talenten op het hoofd zijnes fchoonvaders ( i). Alzoo verlaten en vervolgd van zijnen eigen fchoonzoon, befloot de. Koning van Pontus, de wijk re nemen naar den Cimmerifchen Bosphorus, alwaar zijn eigen zoon machares het gebied voerde. Dervaards alleen te land kunnende komen, vijl pompejus meester van de zee was, mdernam de Koning, fchoon reeds getornd onder den last der jaaren en des ?genfpoeds, den langen en bezwairlijen togt te land, bragt het tot aan de ron van den Euphraat, trok aldaar de hafis over en kwam te Liofcurias aan , ïlegen aan de oostkust van de Euxynhe zee, alwaar hij zijne win terlegering der floeg. Van daar zettede hij, met t volgende voorjaar, zijnen togt voord kwam eindelijk behouden in den Bosorus, na veelvuldige hindernisfen zoo d van de gefteldheid der landitreeken, van de woestheid van derzelver bewoo:s, gedeeltlijk door onvermoeid geduld, ge- i) Plut. in pomp. p. 5„. Appian. ix. de bell. Mitbr, p. 240.  GESCHIEDENISSEN. 2*5? gedeeltlijk door den fchrik van zijnen ^ naam , en overigens door het geweld zijner wapenen, verwonnen te hebben ( i). "oc Pompejus had terftond eenige ruite- ' rij en ligtgewapende benden afgevaardigd, Iom hem te vervolgen , doch de tijding, dat hij reeds tot aan de Phafiswas gekomen, deed hem aan zijne agterhaaling wanhoopen en zich nu enkel toeleggen op de vereeuwiging zijner overwinning, door het nichten eener ftad, welke hij Nkopolis , dat is , ftad der Overwinnig noemde, terplaatze, waar de beflisfchende flag was voorgevallen. In dezelve zettede hij zijne al te oude of verminkte krijgsluiden neder, waar bij zich eenige gezinnen van inboorlingen voegden, wier bevolking dezelve naderhand vrij aanmerk- lijk maakte (»)• Inmiddels had zich de zoon van tigranes naar het Romeinfche leger begeven. Hij was de eenig overgeblevene van drie zoonen, door zijnen vader bij cleopatra, de dogter van mithri- d a- (1) Appian. alex debell. Mitbr. p. 240. (2) Di© cass. L. XXXYl. p. 45- VI. ) E k VI. FDST. iroor C. . 243. Hij betaalde aan Rome ƒ 10,400,000- :•: n aan eiken Krijgsman f 15 : : aan eiken Hopman '300.:-; aan eiken Krijgstribun ƒ 3000 :-: volends de opgave van appianus: plutarchus erfcbilt met hem in de fom voor eiken kiijgstri. un, dien hij flechts op/1800.:.: Helt.  GESCHIEDENISSEN. &7? derde hij met den eisch, dat de Euphraat de grensfcheiding zou ukmaaken tusfchen Armenië en Parthie, want, zonder zich 1 over deze nieuwe gefchillen des Konings uit te laten, verklaarde hij, geene andere: grenzen te erkennen, dan dien de rechtvaardigheid voorfchreef (i). De Koning van Cappadocie , die zijne < verheffing aan Rome had te danken, maar; fteeds een fpeelbal was geweest van de oneenïgheden der Aftatijche Hoven, zag zich nu voor het eerst ten vollen bevestigd op zijnen throon, en ontving ten loon zijner beflendige trouw aan Rome het gewest Sophene, 't welk pompejus aan den jongen tigranes had toegelegd; benevens nog eenige andere fteden,welken allen, fchoon met veel onbeftendigheid, aan het rijk van Cappadocie verbleeven, tot dat her/zelve ten tijde van augustus in een wingewest verkeerd werd (3). Na deze rijksbefchikkingen in het oosten trok pompejus noordwaards af met zijne (t) Plut. in pomp. p. 6"37« Dl° CAS' L' XXXVI. p 27. (a) A p p 1 a n, alex de teil. Mitbr. p. S44« S 3 VI. BO BI VI. IOOFOST. . voor C. 65 . van R. 687. Rijksbe. ehikkin;en in het Dosten.  vi. bof.» VI. HOOFDST. J. voor Ci J. van R 687. J. voor C 64. J. van R. 608. L. au. KEI lus cotti en L MA^LI S TOKQl'A Tus. Cnjj. , * 2?8 ROMEINSCHE zijne benden, om mithridates te vervolgen , latende alleen afranius met eene krijgsbezetting in Armenië agter. Aan de rivier Cyrus genaderd, vond hij wederftand van de Albaniërs en Iberiërs, twee magtige volkeren, die de landengte tusfchen de Euxynfche en Caspifche zeeé'n bewoonden en bondgenooten van den Koning Pontus waren. Doch de Albaniër's in eenen geregelden veldflag overwonnen hebbende, zag hij zich door derzelver Koning ORcesEs om den vrede fmeeken , dien hij hem zoo veel te gereeder toeftond , wijl zijne keurbenden nu veilig in deszelfs rijk konden overwinteren. Niet zonder aanmerklijke onrust waren inmiddels te Rome de bijlbundels overgegaan in de handen van l. aurelius cotta en t. manlius tor qua tos, doch de fnelheid der veroveringen van pomp f jus duldt thands derzelver befchrijving niet. Zodra de krijgsman het in het ireld kon houden, verliet hij zijne winterle?ering, en rukte op het grondgebied der Iberiërs voord, zijnde dit een vrijheidminnend /olk, 't welk nog nimmer een vreemd juk ;edragen, maar, ondanks de heerfchap-  GESCHIEDENISSEN. 279 pij der Wieders, Perfen en Macedoniërs, deszelfs onaf hanglijkheid bewaard had, en 't welk thands niet zonder weerzin krijgsbenden uit het westen zagen opkomen , om • alle hunne nabuuren te overweldigen. De I tegenwoordige Koning van dit Volk, artoces genaamd, verdiende echter weinig, r den rijkftaf over zulke onderdaanen te voe-.r ren. Hij zelf haatede den Romeinfchen\ naam genoeg, om zich aan hun hoofd te Hellen, maar had geen beleids gen'oeg, om hun behoorlijk aan te voeren , en te weinig moeds, om flechts eene geduchte houding aan te nemen. Nu eens ftond hij den doortogt over zijn land toe, dan weder weigerde hij dien, eindelijk kwam hij met een heir op den been, 't welk negenduizend dooden en tien duizend krijgsgevangen agterliet bij het allereerfte treffen; hij verzogt en verkreeg toen den vrede, maar moest zijne zoonen als gijsfelaars geven. Van daar trok pompejus naar Colchu voord en vond aan den mond van de Phafii eene vloot liggen onder het bevel van eenen zijner Onderbehebbers, servilius maar hoe dieper hij deze woeste land S 4 ftrce VI. BOEK VI OOFDST. . vcor C. 64. . van R. 688. Verovengen van OMPEJUS 1 het boorden. /  ROMEINSCHE VI. BOER VI. hoofdst. J. voorC 64. J. van R 6-8. ! C ftreeken introk, hoe bezwaarlijker het hem voorkwam, om mithridates te agterhaalen, die reeds daadlijk door het noor' den in den Bosphorus aangekomen Was. • Zich bij de verovering van Colchis bepaalende, van waar hij den Koning olthaces gevanglijk wegvoerde, keerde hij terug naar Albanië, 'r welk weder afvallig was geworden, en alwaar hij in eenen veldleg met eigene hand den broeder des Konings, die als Opperbevelhebber het vijandlijke heir aanvoerde, om het leeven bragt. De vernieuwing des vredes van het voorige jaar kostede nu den Koning veel fchats, en verplichtede hem, zijne zoonen als gijzelaars voor zijne betere trouwe in het vervolg te geven (1 }. Men vertelde naderhand, dat zich in dit gevecht ook ürijdbaare vrouwen , onder den naam van Amazonen bekend, wouden bevonden hebben, doch plutar' =hus wederfpreekt zulks, door te verzekeren , dat men onder de gefneuvelden »gevangenen geene vrouwe vond, fchoon men CO Plut. ,„ p0mp. p> < tf g< dj£> AM. L. XXXV. p. l  GESCHIEDENISSEN. 281 men wel kleene fchilden en kleene broozen onder den roof onderfcheidde. Pompejus wilde, volgends zijn verhaal, 'Hyrcanie bezoeken en toe aan de Caspifche zee voordrukken, alwaar hij beweert, dat dit vrouwenrijk toen nog beitond, welks geheele aanzijn echter door de meeste hedendaagfchenals eene ijdele vrucht van de verbeelding der dichters verworpen wordt ( 1 ). De menigte van venijnige (langen en ander gevaarlijk gedierte, het welk de Romeinen in die ftreeken ontmoetede, zou pompejus hebben doen terug trekken, fchoon hij op drie dagreizens na aar de Caspifche zee zou geweest zijn. Hi keerde alzoo naar kleen Armenië terug en ontving aldaar bezendingen van d( Koningen der Me der s en Elymaïrs, wel ken hij minzaam hoorde en beandwoordde Tusfchen phraStes en pompeju bleef de vrede bezwaarlijk in ftand. D Koning der Parthen beklaagde zich ovc de Onderbevelhebbers van den Romen fchen Veldheer, als die hem te na aa zijr (1 ) Plut. in pomp. p. (^38. fojez le diftior, it mor er y Art. amazones. , S 5 V! b o % E VI. JOOFOST. j. voor C. 64. j. van R. 683. i' s e r 1ne n.  VI. DO SS VI, HOOFDST. J. voor C 64. J. van R 688. < 1 l H 1 t d t( 282 ROMEINSCHE zijne grenzen kwamen ; ook eischte hij Gordyene op , als hem oorfpronglijk in eigendom behoorende, doch 't welk door Romeinsch krijgsvolk bezec werd gehouden. Wederzijdsch echter fcheen men weinig lust te hebben tot eenen daadlijken krijg; de nederlaagen zijner nabuuren bemoedigden den Parther niet; en een nieuwe oorlog in een onbekend land, tegeneen Volk, 't welk vluchtende meest gevaarlijk was en waartegen zijne bende nog niet waren afgerecht , wederhield pompejus van het oor te leenen aan zijne vrienden, lie hem tot dezen nieuwen krijg aanfpoorien. Hij weigerde echter den naam van ioning der Koningen aan phraStes, en 5ond drie Gelastigden , om tusfchen hem :n tigranes de gefchillen bij te leggen, in de grenzen hunner Rijken te bepaalen. Deze bemiddeling bleek onnoodig te ijn: de beide Vorsten werden van zelve nderling beter gezind. Tigranes uit ïisnoegen, wijl hem geen onderftand ver;end was tegen zijnen nabuur ; phr ases uit inzicht van ftaatsbelang, ten eine eenmaal tigranes als bondgenoot ; kunnen inroepen, wanneer de Romeinen  GESCHIEDENISSEN. 283 fien eenen aanval in zijn Rijk deeden , daar ook zij anders, eikanderen vernielende, eene gereede prooi voor deze veroveraas' zouden worden ( i )• Terwijl het ftaatsbewind te Rome in de handen van l.juliuscssar en c. marcius f i g u l u s overging, hield zich p ompejus geduurende den winter onledig, om alle de voordeden der overwinnfhg van mithridates intezamelen , zorgende flechts ten zijnen aanzien, dat servilius hem in de Euxijnfche zee allen toevoer affneed. Elk beijverde zich thands in Pontus en in kleen Armenië , om dc goede gunst van pompejus door het aanbod der overgebleevene fterkten en fchatter van den verdreeven Vorst te winnen; mer bragt hem inzonderheid verfcheidene vrou wen en bijwijven des Konings, welken hi allen met onderfcheiding behandelde, ei aan derzelver oudèrs en bloedverwante terug gaf, zijnde de meesten aan Vorste of Bevelhebbers verwant. Eene derzelven, stratonice genaamd kwam (l) Plut. in pomp. p. 638, $39» Dl° cass. L. XXXVI. p. 31» 32. VI. boek VI. [oofdst. . voor C. 63 . van R. 6t!0. L julius :AiSAa en marcius ficulus Cof 1 i 1 1 1 » 1  VI. BOEK VI. ÉOOFDST. J. voor C J. van R 689 k 284 ROMEINSCHE kwam, fchoon zij van zeer geringe afkomst was (1), voornaamlijk in aanmerking, wijl haar zoon xiphares Bevelhebber over eene der rijkste fterkten was. Zij bood hem de overlevering daarvan aan, onder beding alleen van het leeven van haa- (O.PtOTAïCHüi verhaalt deswegens de volgende bijzonderheid. Zij had als zangeres den Vorst bekoord, en hein terftond als bijzit in zijn flaspvertrek gevolgd, terwijl baar vader, mede een zanger, misnoegd was heen gegaan, om dat men hem zt-lfg sier geenen gunsugen blik verwaardigd had. Des norgens echer had hij zich, bij zijn ontwaaken, liet zodra omringd gezien van eene menigte flaa-en, die hem uit de prachiïgfte zilveren en gouden 'aten voordienden , of hij had het Hof willen veriaen, waar hij zich nu van elk befchimpt achtede, □t du hem verzekerd werd , dat dit alles flechts e eerfte proeve der eere was, waarmede de Koning en vader zijner Meestbegunstigde wilde vereeren ; n nu doschte hij zich aanftoads in het purper, et zich in vorstelijken praal re paard zetten , en led de hofftad door, ouder een luid vreugdege3ep: „ ciit alles hoort mij toe!" Het Volk befpotide den opgefehikten dwaas, die de fchande zijner )gter zii-h ter eere maakte, doch kreeg van hem 11 andwoord: dat zij zich verwonderen mogn, dat hij hun, van dartelheid,geene fleenenop den )p wierp".  GESCHIEDENISSEN. 285 haaren zoon. Pompejus, die dit beding gaarne aannam , vergold haar dezen dienst edelmoediglijk, nemende flechts^ zoo veel van de kostbaarheden, welken hij aldaar vond, weg, als ten cieraad van ee- ] nige tempels en van zijnen zegepraal zou kunnen (trekken,latende overigens stratonice zelve in het volle bezit dier fchatten (1). De Koning van Iberie zond hem een draagbed, eene tafel en zetel van louter goud ten gefchenke: pompejus nam het zelve op u-erken aandrang desKpnings aan, doch gaf het aan zijnen Penningmeester ten baate des lands over. Begeeriger voor hem zeiven was hij naar de gedenkfchnften van mithridates, dien hij in eene der vermeesterde fterkten vond: dezelveti ontdekten hem de geheimen van een Hof welks ftaatkunde , geduurende eene lang. reeks van jaaren, geene flachtoffers om zien had. Men zag nu , welk een aanta perzoonen door gif waren omgekomen onder anderen een a l c iE u s van Sar des . enkel om dat hij den Vorst in het paar rer (1) Plut. in pomp. p. 638. VI. boek VI. OüFDST. , voor C. . van 689. L ï » 1  vi BOES VI hoofdst. j. voor C 63 J. van R 689 J 1 3,26 iOMEINSCHE rennen overtroffen had; ook vond men in dezelven eene zorgvuldige aanteekening van alle opmerklijke droomen, zoo van mithridates als van zijne vroui wen, en ook veele dartele brieven rusfchen hem en monima gewisfeld. Belangrijker , dan alle deze bijdragen tot de gefchiedenis des bijgeloofs en der hoffchande, zou het vertoog van rutilius geweest zijn , waarin deze mishandelde Romein fchriftlijk aan mithridates den moord zijner landluiden in Afia zou voorgeflagen hebben: doch plutarchus zelf geeft zulks als eenen haatelijken leugen van theophanes op, die denzelven ten genoegen van pompejus zou verzonnen hebben, om den Veldheer aan de nagedachtnis diens edelen Romeins te wreeken, die den vader van pompejus in zijne gefchiedfchrifcen als een verachttijk man had afgemaald ( 1). Het belangrijkfte 't welk pompejus daadlijk onder de gefchriften van mithri- da- CO Plut. in lucull. p. 639. Zie wetens rutilius en den bedoelden moord D, XII. 'I. 383-388. ea D. XIII. bl. 53-57.  GESCHIEDENISSEN. 387 tja tes vond, waren aanteekeningen over de Geneeskunde, waarop zich de Koning fteeds had toegelegd. In dezelven waren veelvuldige voorfchriften en geneeswijzen, zoo als die in zijne, wel eer uitgeftrekte, ftaaten gevolgd werden, welke allen pompejus door zijnen vrijgelaten flaaf len/eus in het Latyn liet oyerbrengen, om alzoo zijne overwinning zoo wel voor de gezondheid en het leeven zijner medeburgers, als voor den roem van zijn vaderland, bevorderlijk te maaken ( 1). Pompejus had te Amifus eene zamenkomst belegd van alle de Koningen er Afgevaardigden der onderfcheidene Volkeren van het oosten; derwaards begaf hf zich thands, om, het geen hij zoo zee in tuc üllus befchimpt had, nu zelf be flisfehende befchikkingen te maaken over al ie zijne veroveringen, even als of de vijan zelf nietmeer beftond, fchoon die al nog in den B'ospkorus heerfchte, cn in die fchuilhoek, alwaar hij hem geenzins ha kunnen agterhaalen of durven beftrijder c (1 ) Plin. L, XXV, c. 2. VI. BOEK VI. fOOFDST. [. voor C. 63. [. van R. 680. Nadere verdeeiing van bet Oosten. I s ii d P  Bl VI. BORR VI HOOFDST. J. voer C. J. van R, 6iïQ, i J t ( 1 i £ a 8 288 ROMEINS CHS op nieuw eene aanzienlijke krijgsmagt te zamen trok. 'Er kwamen te Amifus twaalf Koningen en een zeer groot aantal van Bevelhebbers en Landvoogden bij een, met welken hij befchikking maakte over geheel Afia. Pontus werd een wingewest vzx\RoW>i klem Afia viel de jota rus, eenen Viervorst van Galatie en Bondgenoot van Rome, ten deel (1); archelaus, de loonvan hem, die door sylla in Griekenland, overwonnen en daarna tot de Romeinen overgelopen was, werd in Pontus ot Priester van bellona te Comanes angefteld, welke eene der aanzienlijkfte n voordeeligfte waardigheden in dat land vas ("a); Paphlagonie werd aan atta■ us en pvliemen; Colchis aan aritarchus toegeweezen (^3). Schoon pompejus nu flechts de Eu•ynfche zee had overtefteken, om mi. 'hridates uit zijne fchuilplaats op te ja- ( i ) E UTROP. L* VI C. ii. (2) Stiub. L. XIF. p. 558. (3} Eutbop. L. VI. c. 11.  GESCHIEDENISSEN. 289 jagen, dreef hem de eerzucht naar geheel andere gewesten. De verovering van Sij-rie en de doortogt van Arabie tot aan de Roode zee, ten einde rondom zijne overwinningen tot aan de einden der aarde voord te zetten , was het grootfche ontwerp, 'c welk hem het noordlijk gedeelte van Afia deed verlaten. Hij had het eerst de Romeinfche wapenen in Africa tot aan den Oceaan doen eerbiedigen; in Spanje had hij het Romeinsch gebied herfteld tot aan de Atlantifche zee; thands was hij tot bij de Caspifche voordgerukt geweest; nu zou de Roode zee de grens zijner veroveringen zijn, terwijl hij mithridA' TES, wien het bezwaarlijker viel te vervol gen, dan te beftrijden, aan het gebrek over liet, 't welk hij meende, dat zijne vloo in de Euxynfche zee hem zeker veroorzaa ken zou, en waartoe hij de doodflrafbe paalde op eiken handelaar, die eenige toevoer naar den Bosphorus zou zenden (i] Bij den doortogt van Pontus naar Syn vond pompejus de lijken der Romeine nog onbegraven liggen ter plaatze, wa: 2 (1) Plut* in P0MP« P* <5s5>* XIV. DEEL. T VI. bo sk VI. joofdst. . voor C« 63. van R.» 689. Pompejus onderneemt de verovering van Syrië, t 1 \. e n x %  vi. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 6S9. 1 j 1 ] ( 1 i 1 2 c h e w S d( 290 ftOMSINSCHE zij onder triarius door mithridates verflagen waren. Hij liet ze allen met plegtige uitvaart begraven en duidde het lucullus zeer ten fchande..dat hij zulks verwaarloosd had. Zijn togt "tot 'aan Syrië had voords niet opmerklijks, daar hij door landftreeken trok , welken a f r a n i u s reeds onderworpen of in bondgenootfchap Dpgenomen had. D a r i u s, de Koning der Meders, en antiochus, de Vorst van Zommagcna, boeteden hunnen geringen tejenfland met hunne kroon. Zijne Onderjevelhebbers scaurus en gabinius naakten zich vmCoele-Syrië en Damascus m voords tot aan den Tiger meester, tervijl pompejus zelf zich geheel Syrië onlerwierp. Antiochus asiaticus, de laatfte fftammeling uit het geflacht der Seleuci"en, behee'rschte zinds vier jaaren, met erlof van lucullus, dit rijk, die hetelve aan de overweldiging van tigranes ntrukt had; doch even vruchtloos beriep ij zich op die vergunning, als op zijn rfrecht: het andwoord van pompb jus 'as,- „ dat de Romeinen, al begeerde het yrische Volk zulks, en dus nog veel min;r tegen deszelfs zin, geenen Koning aan  geschiedenissen. 2QI ain dat Rijk zouden geven , die zich agttien jaaren lang in eenen hoek van CUicie had verfchoolen , terwijl tigra-5 nes zijnen throon beheerschte, en die nu, ■ na deszelfs overwinning door de Romeinen , aanfpraak op de vrucht van eenes anders arbeid maakte : te minder nog, daar Svn'ebefchermingnoodig had tegen de Itrooperijen van Arabieren en Jooden". Syrië werd alzoo in een Romeinsch wingewest veranderd, en de throon der Seleuciden, die twee honderd en vijftig jaaren de beftendige aanvallen van mededingende bloedverwanten had verduurd, voor altijd verbrijzeld ( i ). Geduurende het verblijf van pompeju: in Syrië , aan het welk hij Commagem en een gedeelte van Mefopotamie toevoeg de, werd zijne bemiddeling tusfchen ti gr anes en PHRAaTES ingeroepen, wie geduurige oneenigheden door hun gemee belang tegen Rome geenszins beteugel bleeven , en die nu weder drie Romeh fche Gezanten ter bemiddeling van pob pi (O JusTiN. L. XL. c. 2. Plut in pom P- 635>- T a VI. BOES VI. [OOïDST. . voor C. 63[. van Tkt 6?J>. i r n d ti- p.  VI. SOES VI. hoofdst. J. voor C T.63J. van R. 689. Oneenig. beden in Jud Groote oneenigheden en omwentelingen voorbereidden inmiddels de gemaklijke verovering van het Joodfche land. Dezelven waren veroorzaakt door de eerzucht en hoogmoed van antipater, den vader van her odes. Aan het Hof van alexander jann^eïjs en deszelfs Gcmaalin, welke na hem regeerde, upgevoed , had hij zich in de gunst gedrongen van den oudften Prins hyrcanus, op bevordering hoopende, wanneer leze aan zijne moeder zou opgevolgd zijn : maar, hyrcanus door zijnen broeder \ristobulus van de throonopvolging )ntzet ziende, van wien hij geene bevorïering had te wachten, liet hij geene midlelen onbeproefd, om denzelven te herlellen. Hij trad hier toe in onderhandeing met aretas, den Koning van het otzige Arabie , en deed hem den onder:and van een geheel heir aan hyrcanus be- (O Vell. L. IK c. 37. AppiAN. alex. >. bell. Mitbr. p. 244. Strab. L. XVI. p. 749. 10 cass. L. XXXVI. p. 33.  geschiedenissen. 293 belooven. Ook had hij eene zeer groote menigte van Jooden zelve overgehaald, om de ontthrooning van aristob ulus te bewerken. Het meeste werk vond hij bij hyrcanus zeiven, die, van eenen ftillen envreedzaamenaard, de rust zeer verre koos boven eene kroon , wier herovering hem nieuwen krijg zou kosten. Ten laatften, echter, in den waan gebragt, dat zijn leeven ge vaar liep, en hij tusfchen den throon en het graf moest kiezen, wanneer hij werkloos in JudJa bleef, wierp hijrcanus zich angstvallig in de armen van « Rët a  VI. boek Vi. hoofdst. J. voor C 03. J. van R x 2 2~P4 ROMEINSCHE Aristobulus deed aan s caur us, die zich nu met een gedeelte des Romeinfchen heirs te Damascus bevond, het aan'bod van vierhonderd talenten (1), onder beding van deszelfs bijftand. Hyrcanus bood dezelfde fom, op dezelfde voorwaarde: doch scaurus, op het vermogen ter voldoening van deneerften meer, dan Deeze Jaodfcbe Gefchiedfchrijver verhaalt twee gevallen, bij dat beleg gebeurd, die, in het voorbij, gaan, onze opmeiking verdienen. „ Zeker Godvruchtig man, oniai genaamd, wiens gebed om regen na eene lange droogte eenmaal verhoord was, werd door het Volk gedwongen, om aristobulls' en zijnen aanhang te vloeken, doch bad toen: „ O God en Heer van bet heelal, wijl zij, ender wien ik mij bevicde, uw Volk zijn, en zij, die belegerd worden, uwe Priesters, bidde ik' U, dat Gij iezen tegen genen, noch genen tegen dezen wilt 'erhoorenl" Het Volk, 't welk dit hoorde, fteenig- le hem. Dat zelfde Volk dwong den Prieste- en, wien bet aan lammeren ontbrak, om het tuschen beiden vallend Paaschfeest te vieren, duizend 'racbmen (300 Guldens) voor elk offerlam af, onting het geld in voorbetaaling, 't welk over de muren werd nedergelaten, en hield hetzelve, maar ond 'er geene lammeren voor I" C 1) ƒ720,000 • : . :.  geschiedenissen. 295 dan van den laatften, reekenende, omhelsde ■ de belangen van aristobulus, waartoe zich ook gabinius door een ge-«oc fchenk van drie honderd talenten ( i) liet V' overreeden. Beide de Romeinfche Bevel- j. hebbers zonden den Koning a r et As terflond bevel, om zijne benden terug te trekken , met bedreiging der Romeinfche wapenen, in geval van weigering. Hij brak onmiddellijk het beleg op , en verliet Judaa, maar werd nu terflond door aristobulus vervolgd, agterhaalden in een algemeen treffen, waarbij veele Jooden van den aanhang van hyrcanus fneuvelden, verflagen ( 2 ). Pompsjus zelf kwam nu te Damas*] cm, alwaar hij zich begroet zag door Af- , gevaardigden van alle de omliggende Vol- " keren , inzonderheid uit Egypten en Ju* d0<30 • ■ (a) Joseph. Antij. Jud. L. XtV. c. 2. T 4 vi. o ek VI. EDSÏ. rOOt C. 63. ,5 i R. 689» . voor C 62. , van R. • 690.  VI boek vi hoofdst J voor C 6i. J. van R. 600. 1 ] 4 £ l I h h k ge c. lijl me en wij 29°" ROMEINSCHE urn bewaard werd met het opfchrifc van alexander, afer Jooden Koning ( i ), als hebbende men te Rome, naar het fchijnt, niet willen beflisfchen tusfchen de beide zoonen van dien reeds lang overleeden Vorst. Ook pompejus had deze onpartijdigheid beter in acht-genomen, dan zijne nhaalige Onderbevelhebbers. Beide de :wistende partijen onvooringenomen geïoord hebbende, bepaalde hij zich, om de :aak van hyrcanus te her/lellen, Hij deed venwel niet terflond deze uitfpraak , maar eval de beide Vorften, zijne terugkomst it Arabie aftewachten. Aristobuus, die zich reeds zeker van zijne zaak ad geacht en te trotsch was, om op eene lage wijze zijn Hof bij den Romein te maaïn, deed nogthands pompejus van be- fluit CO Joseph. Antiq.Jud. L. XIV. c. 3. Vol. ads de befchrijving, welke plinius (L. XXXVII. 2.) van dezen wijngaard geeft, zou dezelve eigen: beftaaii hebben in eenen vierkanten gouden berg, t allerleije vruchtboomen beplant en met herten leeuwen geftoffeerd, en omgeven door eenen igaard.  GESCHIEDENISSEN. 297 fluit veranderen en hem op den voet naar Judcea volgen, alvoorens hij eene nieuwe krjgsmagt op den been kon brengen (i). Op zijnen togt naar Jerufalem vernam pompejus ten aanzien van mithridates eene tijding, die de voleinding zijner zending ten vollen beflischte en hem daarom den meesten ipoed deed maaken, ten einde ook deze verovering bij alle zijne voorige te voegen. Aristobulus wachtede hem niet voor de poorten dei ftad af, maar kwam zeifin het Romelnfcht leger de voldoening van alle opeisfching. ja de overgave der ftad zelve aanbieden Pompejus hield hem bij zich, en zon( gabinius met eenige benden af, om Je rufalem in te nemen en te bezetten. Dezel ven werden echter niet binnengelaten, he welk pompejus in toorn ontftak, denVor; in'boeijen deed werpen en tot de muure der ftad voordrukken, welken hem de vei deeldheid der burgers nu fchierlijk in hai denftelde. De aanhang van aristobul! wi (i) Joseph. Antiq. Jud. L, XIV. c, 3Bell. Judaic. L. I. e. 7. T 5 VI. boek VI. üoofdst. }. voor C 62. J. van R. 690. Verovering i'au Jerufalem door pom* PfcJUS. I t t tl l- fl 1- et  298 ROMEINSCHE v!. BOEK vi. HOOFDST. J. voor C 6s. , J. van R 600. wilde 'er de Romeinen buiten houden, die van hyrcanus hun binnen laten; de eerften betrokken den tempelberg , om 'er zich te vcrdeedigen, de laatften openden de poorten der ftad (1). Pompejus deed vruchtlooze moeite, om de bezetting van den tempel ter overgave te beweegen, en zag zich, uit hoofde van de fterkte der plaats, tot een geregeld beleg genoodzaakt. Aan de noordzijde was de burgt van Jerufalem het zwakfte, en ook daar was zij van zwaare fchanstorens , eene diepe graft en hooge wal voorzien. Pompejus tastede haar aan deze zijde aan, maar zou haar, ondanks de menigte zijnes krijgsvolks, bezwaarlijk verweldigd hebben, indien hij, met der Jooden godsdienstgebruiken bekend, zich niet zorgvuldig van hunnen rustdag bediend had, om, wijl hij wist, dat zij zich Dp den Sabbath wel tegen vijandlijk geweld rerdeedigden, doch anders geene wapelen voerden, die dagen enkel te befteeden :ot de ongeftoorde voordzetting zijner werken (O Joseph, /intiq. Jui. L. XIV. c. 4. et Bell. Judaic. L. I. c. 7.  geschiedenissen. 299 ken CO- Het §eluktÊ hCm °indeli5k ^ «aft gedempt en zijn ftormtuig, 't welk hem van Tijrus was toegevoerd, opgericht te krijgen, welks geweldige werking weldra eene bres in de vijandlnke walftootede. Cornelius faustus, de zoon van sylla, beklom het eerst met zijne bende de muur, en werd door twee Hopluiden met derzelver manfchap gevol^d. Drie maanden lang hadden de Joodet den aanval van pompejus wederftaan : juist op den vastendag der derde maand die ter gedachtenis der verovering van Je rufalcmdoor nebucadnezar, nu fes tehalveeeuw geleeden (O, was mgeftelc . . * e O) Joseph. Antirfud.L. XIV. c. 4- T< tiiJe van mathath.a. was een raadsbeQuu , nomen bij de 3W«. bet welk aldus luidde: ,* daar e.nig mensen zal komen regen ons re■ op de» d.gderftbb.tben.1»! ons tegen het 0 ftrijden." QMacbab. Hoofdft. U. vs. 4«0 N' z een raadsbeiluit was het dus dwaaze MM» bet aanleggen van itormtuig op den fcbbath d. dea vijand als geene daadlijke hefltijdmg te fchouwen. (a)!to«. Hoofdft. XXV. Dievetove; VI. BOES vi. IOOÏDST. [. voor C. 61. j. van Rf 690. ■1 n n e- ' >o en □k ilk ij > >or be- 'mg had  VI. boek VI. hoofdst, J. voor C, 62. J. van R. 6po. 1 c 1 gOO RQMEINSCHS en die nu tevens een rustdag was, bezweeken zij voor den geweldigen ftorm. Het ganfche beleg, fchoon zoo moedig wederftaan, dat pompejus in al deszelfs tijd maar eenen fchanstoren vermeesterd had, was den Priesteren, die de Romeinen verbaasd deeden ftaan over hun godsdiensrig vertrouwen, niet hinderlijk geweest in de ftaatige verrichting van derzelver morgenen avond-gebeden in den Tempel; zelfs op den dag der verovering waren zij bij de altaaren gebleeven, zonder zich door eigen lijfsgevaar, of door de flachting, die rondom hun aanving, van dezelven te laten aftrekken. Niemand hunner dacht aan sene veiliger vlucht, dan in het Heiligdom des Tempels. Pompejus zelf bewonderde deze heldhaftigheid der Godsvrucht, :n de Griekfche en Romeinfche Gefchied- fchrij» iad plaatsgehad op den loden dag van de 10demaand les Joodfcben Jaars, Tebbeth genaamd, welke geleeUlijk met onze wintermaand en gedeeltlijk met inze louwmaand inloopt: terwijl de boven befchree* ene- verovering , volgends den tijdreekenkundigen isserius (ad A. M, 3940.) op den aolten van nae wintermaand des aangewaezen jaars moetinge. 'allen zijn.  GESCHIEDENISSEN. $01 fchrijvers geven 'er het roemrijkst getuigenis van in hunne werken (i >• Terftond bij de overweldiging woedde 'er de fchriklijkite flachdng; de bezetting des tempelsbergs fneuvelde gedeeld^ door der Romeinen, gedeeltlijk door de Jooden eigen ftaal, terwijl zich veelen vai de rotzen nederftorteden, of den brand 11 de nabuurige gebouwen van den Tempé ftaaken, om onder derzelver puin het ge weid van den vijand te ontkomen. Twaal duizend Jooden fneuvelden 'er in het g. heel, terwijl de verovering den Rometnt maar' weinig volks gekost had (2). Meer echter , dan het bloed van zc veele duizenden hunner broederen en . overheerfching eenes Romeinfchen Bev< hebbers zelve , fmartede den Jooden ontheiliging, dien een Heiden nu aan h Heilige der Heiligen toebragt, 't welk vc (O Joseph, Bell Jfd. L. I. c. 7- ^ Jud. L. XIV. c. 4- et Md. S1 a a b. mc. ;asc.c/uv. stkab. L. XVI. p. 763. 1 cass. L. XXXV. p. 26, 37. (2) Joseph. Antiq. 3ud. L. XiV. c. 4. Jud. L. I. c 7- VI. boek VI. 300FDST. \. voor C. 62. }. van R. 690. i 1 l f n 10 le 13ean or de tiq. DA)10 Bell.  3Ó2 ROMEINS CHE boïk VI. hoofdst. J. voor C 62. J. van R. 690, de oogen der befneedenen zelve fteeds zorgvuldig afgeflooceri werd gehouden. Pompejus, die de genaakbaarheid daarvan voor den Hoogepriester , flechts eenmaal in het jaar, niet kende of niet wilde eerbiedigen, begaf zich terflond met zijne Onderbevelhebbers in den Tempel, en drong tot in dat Heilige der Heiligen door, maar verbaasde zich ten uiterlten met de zijnen, dat zij 'er geen ftandbeeld noch eenig ander afbeeldzel van de Godheid vonden ( 1 ). Het bleef echter bij deze vruchtlooze bevreemding, zonder dat de overwinnaar of iemand van zijn gevolg 'er om dacht of zich verwaardigde, om eenig onderzoek te doen naar eene Godsvereering, die zich zoo opmerklijk van die der Volkeren onderfcheidde; en waarover zoo wel, als over der Jooden aloudegefchiedenis, zelfs de laatere Griekfche en Latynfche Schrijvers de gebrekigfte en buitenfpoorigfte berichten gegeIren hebben (*). P omCO Joseph. Antiq, Jud. L. XIV. c. 4. Bell. fud. L, I, c. 7. CO Eio cass. L. XXXVI. p. 37. Diod. sic. Eclog.  GlSCHIED.aNiSSEN. 3°3' Pompejus wederhield nogthands zijn krijgSvolk niet flechts van alle fchennis des Jodfchtn heiligdoms, maar gedroeg zich zelf voords als een edelmoedig overwinnaar Na de voldoening zijner nieuwsgierigheid, onthield hij zich zorgvuldig van alle kostbaarheden, welken hij it» den Tempel had gevonden: de goudene kandelaar, de tafel der toonbrooden, het groot aantal van wierookvaten en ander. tempelger,edfchaPPen van dezelfde ftoi bragten hem zoo min in verzoeking, *H de groote voorraad van kostbaare fpece rijen en reukwerken, of de twee duizend talenten (i), dien hij aan geld m d fchatkist vond. Integendeel beval hij zei denPriesteren, om denvolgenden dag hur nen Tempel te zuiveren, endenvoorvade! lijken eerdienst met eene nieuwe heihgir te hervatten (>)• Op bevel van pompejus werden ecl ter de wallen van Jerufalem geflecht < Z^.exL.XÏ. Liv. Epit.in en. Justin. ' XXXVt. c. 2, 3- Tacit. Hist. L, V. (l) ƒ 3,600,000- (■) Joseph Ant. Jud. L. XIV. c. 4- VI. BOEK yi. iooFD&r. |, voorC. 6s. ]. van R. I f l - 1 g 1„ Befchikking over ;n het joodje fcbt land. L.  VI. boek VI. hoofdst. J. voor C 6a. J. van R 690. 304 ROMEINSCHE de ftad zelve cijnsbaar gemaakt aan Rome', en fchoon hij aan hijrcanus nu wel het Hoogepriesterfchap van aristobulus wedergaf, verbood hij hem nogthands, het dragen van een koninglijk hulzel, en het uitbreiden van zijn gebied buiten de oude grenzen van Judaa ; zelfs ontnam hij hem alle die fteden , die zijne voorgangers op de Coelefijriërs en Phosniciërs veroverd hadden. Gadara, eene derzei ven, onlangs door de Jooden verwoest, moest zelfs daartoe door hun herbouwd worden, het welk hij hun dringend oplegde, om daardoor zekeren demetrius, zijnen vrijgelaten flaaf en gunsteling, uit die ftad gebooren , te believen (1). Alle deze ( 1) Deze vrijgelaten flaaf, die zich niet fchaarade rijker, dan zijn meester, te zijn Csenec. de tranquill. Anim. c. 3.) en die, reed» vóór zijn? terugkomst te Rome van dezen togt, aldaar zijne, lusthuizen en hoven in de voorlieden had, terwijl pompejus een eervouwdig en zedig huis bewoonde, genoot als gunsteling van zijnen Befchermheer al de eer, welke de vleijerij voor den eersten man in het gemeenebest tot eigene verheffing flechts dienstig oordeelde. Hij verrnogt naamlijk zeer veel bij pompejus, en zou zulks als een geestig jongman nog  GESCHIEDENISSEN. $°S deze fteden voegde hij tot het nieuwe wingewest van Syrië, waarover hij zijnen Onderbevelhebber keurbenden, ten bedwang der onderworpenen, als Landvoogd aangefteld had. Ari-1 sto- nog al verdiend hebben, m«r gedroeg »«* culdloos trotsch op zijne, meesters gunst. Cato, Wijsgeer door Afia «eizende, terwijl pompejus Eich in dat gewest bevond, naderde Af**. ke nad hij wilde bezichtigen. Hij zelf rende doorgaands te voet, terwijl zijn gevolg te paard reed , en onthield zich overal zorgvuldig van alle eetbewijzingen, welke anders zijne geboorte en n».«n konden.erl.ngd hebben. Nu vond bi, buitendc poon dier ftad, ter zijde van de. weg, reijen vanmenfchen in witte kleederen ftaan , welken hij meende , da Tem wilden innaaien. Dit «Uhe.gdo hem; echter zijne luiden afftappen en ging met hun « "oet eiijen door: doch nu vroeg ™ „EMETKtus bleef, voor wiens gevolg men hem r.°^^oM/EJuS zelf verdroeg zijne onbe chei. theid zonder misnoegen, en maakte daa,doe*. dat zich niemand over dezelve geërgerd kon too. „ n. Terwijl hij zelf zijne g,sten gedtensug opwa b S en beleefd ontving, plaatste XIV. DBEL. V VI. boek VI. . oofdst. , voor C. 62. , van R. 690.  VI. BOEK vt HOOFDST. J. VOOf C. 6l. J. van R 690. Uiteinde vanmiTfiuu dates , terwijl pompeJüs zich in; Syrië be- \ vond. £ a li »» z rj zi G 01 ve ot ec ee lij; dl Ju ZÓÓ ROMEINSCHE stobulus werd niet zijne twee zoonen, alexander en antigonus, entwee zijner dogters^gevangelijk door hem weggevoerd, om zijnen aanftaanden zegepraal te Rome te vercieren ( 1). Zijn terugtogt derwaards kon nu in den volkomen luister der behaalde overwinningen ?efchieden, want de tijding, welke hij welens mithridates had ontvangen nabij }ericho , had hem deszelfs dood bericht. Voor emeenlijk het eerst aan tafel, en vleidJe zich in zhtelooze houding met een gedekt hoofd intus- hen ter neder. (plut. in pomp. p. 640.) Zoodanig was de handelwijze van pompejus, tgl cRErtER: hij verdroeg alles in gurstelinsn, die geene de minste gelijkheid hadden metzij. m aard. Elk, die hem zeiven kon naderen, prees jne zachtmoedigheid en edelmoedigheid , terwijl ABiNiui, tcAURus en anderen op zijnen naam irechrvaardigheden en knevelaarijen pleegden. Hij rdroeg zulks, of uit zwakheid, of uit fhatkunde, 1 zijne afhangelingen niet van zich te verwijderen; hter was het eene vlek in zijn charakter, wijl r, maa van openbaar bewind zoo wel verandwoordc is voor bet gedrag zijner onderhoorigen, als voor cvan hem zeiven." (Hist. Rom. T. XI. p. apo.) CO Plut. in pomp. p. 639. jf0seph. Antiq, i. L. XIV. c. 4.  GESCHIEÖKNISS«N. 307 Voordrie jaarenvluchrede deze, alsballing zijneS eigen lands, naar de woeste ftreek nvan ienBuphorus, waar hem pompeus niet kon agtarhaalen, en waar h, hel liefst aan eenen eigen kwijnend en Uitgang wilde overlaten, om inmiddels het aanwezen van zijnen naam te doen ftrekken ten bekleedzel zijner eerzuchtige veroveringen en van nieuwe oorlogen, op eigen gezag in Syrië en Palaftina gevoerd, fchoon ook hij het zaaijen van deneenen krijg uit den anderen aan lucullus verweeten had. Zoodanig echter was geenzins het uiteinde eenes Konings geweest die, fchoon onvermogend, om zijne eige aen Staaten te herwinnen , het gnj* hoofd nog rol ontwerpen had , om d Romeinen in Italië zelve te beftnjden Machares, zijn zoon, die den Bo, phorus beheerschte, had gebeefd op zij«< vaders komst in zijne Staaten. Zijne trom looze onderhandeling niet lucüllu waaraan hij het behoud van zijne kro< verfchuldigd was, fcheen hem zeiven e onvergevelijkeftap, waarover mithrid tes, die geen kinderlijk bloed ontzag zijnen wrok of ftaatsbeleid, zich aan h Vt. bokK VI. OOFDST. , voor Ci 6a. . van R. t :§ m :n A- in :m 31-  3o3 ROMEINSCHE VI. BO RE VI. HOOFDST. J. voor C. 62. j. van R, 600. voorzeker wreeken zou. Hij zond zijne vertrouwdfte vrienden hem te gemoed , om hem te bevredigen, en echter durfde hij hem even min aan zijn Hof opwachten, als den doortogt zijner landen met geweld betwisten. Het gerucht alleen van zijnen togt door fchier ondoorganglijke plaatzen, diedefiagboomenvan Scythie mogten heeten, en midden door zoo veele woeste volkeren , deed hem, op het vernemen van deszelfs onverzoenlijkheid, zijn rijk ontvluchten en naar het Pontisch Cherfonnefus overfteken , alwaar hij zelf zich wanhoopend ombragt, op de tijding, dat zijn vader, 't welk hij door het verbranden zijner ganfche vloot had willen voorkomen, weldra eene andere vloot in zee had gezonden, om hem te vervolgen. De trouwloosheid der Hovelingen van machares had zijnen vader hierin gediend, doch werd, door hem zeiven daarvoor met de doodftraf vergolden, waarvan hij enkel de bijzondere vrienden van zijnen zoon uitzonderde, die geenen eigenlijken ondank met ontrouw gepaard hadden ( 1_). Na (1) Appiaan. alex. de teil, Mitbr. p. 341.  oeschiedentsseN. 3cp Na den zelfmoord van mach are s ftak nijnaarCA^»«/«ovei,en zich aldaar van de fterkte Panücapea meester gemaakt hebbende, wreekte hij zich over de ontr0uw van s ? r a t o n ! c e door den. moord van dien zoon, dien hij bij haar had enwiensleevenzijhadwillenredden doo aan pompejus de fterkte waarov hq hec bevel voerde , in handen te (lellen. Xiphares, dien hij hier gevonden had, v,erd voor haare oogen, daar zij zich, gelijk appianus ftellig verzekert, aan het andere ftrand der zeeëngte bevond, om het leeven gebragt ( i )• Zich nu weder tot een beftendig vermo gen door de vermeestering van den Bos phorus berfteld ziende, zondMiTHRiDA tes nogmaals een Gezantfchap aan pom rETUS, die zich toen reeds in Syrië be vond, met aanbod van zekere cijnsbaa. heid aan het Romeinfche Volk, indie hem zijn erfrijk werd te rug gegeeven : ma; pompejus wilde zich in geene onderha, deling inlaten, tenzij met hem zeiven perzoon, waartoe hij zijne overkom» r ev ( 1} AppiaN, Ati*. it itüt Milbr. p. =4! V 3 VI. boek VI. ioofdst. |. voor C. 6a. . van R. 69». rt r 1- n t, ;n  VI 30 kh VI. k00fdst. J. voor C 62. J, van R. ö£o. 1 1 I | f ? ft l b Sl° ROMEINSCHE even als tigranes had gedaan, begeerde. Mithridates verklaarde zulks beneden de waardigheid van zijnen perzoon ; hij wilde echter wel eenigen zijner zoons en Hovelingen zenden: doch pom* pejus bleef bij zijnen eisch, en het aanzoek liep vruchteloos af ( i ). Inmiddels verzamelde mithridates eene geduchte krijgsmagt, waartoe hij zoo wel flaaven, als vrijen , aanwierf. Om zich van wapenen en ftormtuig te voorden , moesten zelfs de vruchtboomen , net vruchten 'er aan, en de ploegosfen /allen , wier peezen tot fnaaren voor boogen gebruikt werden, en wier huiden :ot dekking voor ftormgevaarteri en andeV wapenen dienden. Ter aanvulling zijier krjjgskas waren alom, zelfs voor de ninvermogende luiden , belastingen uitefchreeven, die met veele knevelaarijen der aarders gepaard gingen. Het een en aner bragt echter misnoegen en haat tegen ithridates bij de volkeren voord, die em anders, zelfs in zijn ongeluk, geëeriedigd hadden; terwijl hij zelf zich buiten- ftaat C « ) Appian. alex. d« bell. Mitbr, p. 245.  oeschiedenissen. 311 ftaat bevond, om op de billijke uitvoering ÏÏer bevelen te letten, * «pde door Zulk eenen geweldigen uitflag in het gelaat aangetast, dat hij geduurende eemgcn tijd alleen aanfchouwelijk was geweest voor de gefneedenen, die hem oppasten (i )• Ondanks dit gemor der volkeren, kon hij zich, na zijne herftelling weder aan het hoofd ftellen van zestig Cohorten, elk • van zeshonderd mannen, en eenen ooglijken legertrein, waarbij hij eene behoorX vloot had en eenige welgelegen* plaatzen, welken zijne Bevelhebbers reed bezet hadden. Een gedeelte der krijgs magt zond hij naar Phanagoria , *t wel tegen over het Cherfonnefisch Panticape lag ten einde de engte tusfchen d Euxynfche zee en het Meotifche meu g< heel te kunnen fluiten. Deze ondern ming werd verijdeld door zekeren c stor, die, zich over de beleediging v eenen kamerdienaar des Koning» willen wreeken, de burgerij van Phanagoria ■ opfland bragt, welke terftond het kast< h O) aphan. alex. de heil. Mitbr. p. f46. V 4 VI. boek v'b oofust. voor C. 6j. , van R. 690. i l t e \tn le in :el iï-  VI boer VI hoofdst J. voor ( 6a. J. van R 690. i I 1 312 ROMEINSCHE heroverde, waarvan zich het Koninglijk krijgsvolk reeds had meester gemaakt, en tevens het voorbeeld tot veelvuldigen opftand en afval gaf aan de meeste fteden en •fterkten, die, misnoegd over de veelvuldige opeisfchingen en afperfingen , zich fchier allen aan het beheer van mi thridates onttrokken. Vier zoonen en eene dogter van den Koning hadden zich terflond aan castor overgegeven; cleopatra, eene andere dogter, had zich alleen verzet en daardoor haaren vader gelegenheid gegeven, om haar nog veilig terug te haaien van eene plaats, waar hij eenigen zijner kinderen ter kwaader uur vertrouwd had (t). Niets van de fteden en weinig van het krijgsvolk verwachtende, 't welk meest al tot den krijg was gedwongen, en met de ommekeer des geluks zeer ligt van zin vermdert, zogt mithridates nieuwe terkte in verbindnisfen met Scythifcht /orften Om dezelven te bewerken, moesen hem zijne huwbaare dogters dienen, reiken hij, onder het geleide van eenige geCO Appian. Aiix,étML Mitbr. p. SA5.  GESCHIEDENISSEN. 3T3 „fteedenen en me, eene bedekking V» v ifhonderd mannen, aftond, om, onder ta« worden. tM.dk was -«tab. «I krijgsvolk bnp degefneedenenom.de air fd als bevoorrechte gunstehngen des tnlngs gebaar waren, en liep met de „„pers » »,...ll.««'« JU8S oïer , die zich toen nog in Sjr» bevond (O- „ , „_ Van zoo veele kinderen en fterkten , van zijn geheele rijk en ™^>™ alle hoop tevens oP eerngen onderftanc van elders beroofd, bezweek echter d« geest vanMiTHRiDATES niet,maar ver ticf bij zich met voorbeeldelooze ftou. Lid boven de laagte van zijnen teger woordigen ftand tot eene hoogte , v* waar hij toen zelfs dreigende blikken c het hart van Italië durfde fiaan. Ree w voorheen was hij bedacht gewee! om eenmaal de wapenen op den Roma fchen grond te voeren, en had zich da toe vandevriendfchap te Tranfalpynf, f 1 ) Appian« a t-EX* ^ Bell. Mitbr. p. V 5 VI. BOEK VI. JOFDST. , voot C. 62. , van R» 690. n P Is It, nir- :he al-  V] B O 1 VI. HOOF1 J. VOOt 6l. J. van 600 "DeKrim. ^DeNieper. %DeDonau. 1 V d n 3r4 ROMIINSCHg ; Galliërs verzekerd, ten einde eenmaal met hun de Alpen over te treken m. ze]fs vf takken, en van des- «Mfa-kruin, met eenen fteed, toenemend n ft an m.noegde - heerschzuchtigen en w.erelddw,nge'n " Sta«v.n^op het liifte vallen „e zelfde onderneming, >t WeJk de 1 ™ nM Zlnds *en tijd voor eiken Z wenaa lvand ;jde ^ «n „ en het verbaazend gevok V , 7, kerawa.rdvechrer, !P„tlcu ™' n-snoegdc Bo-dge-oote- va„ R^ ZT:ii'bemoedisd™ -"«'- tan»«nghede-efc-geese.heha'enden z„nen> zou verflage-hebben. Van ^r volière-re doe-, daar * m°eS' dé ■ngewesre- va- RmKy doorbreken, -ersr kon hij dt„ vo££ ^ •« Eeutogt„anWjt,evijfhonderd mij-  GBSCHIEÖENIS.EN. „ijlen wegs, door de grootfte rivieren, Hikfteen^en,fchierontoegangb]kgemaakt, ingenbeftreeden,fchnktenogth^ ^enM.xH.xn^ESgeen^vv^ Uhoopige coeftand hem geenekeuze tun fchen een.verachtlijk leeven en eenen held haftigen dood fcheen- over te laten ( i > Het krijgsvolk des Konings had een vrijer keuze en min heldhafdgen geest .:c bedwelmende ftoutheid en onafz^l langwijligheid van dezen togt fcbnkte h Venkel af, maar ook het denkbee dat men nu mannenin derzelver ver afgel gen land zou gaan bevechten,*en «en eigen grond niet had kunnen wederfla De gemeenste krijgsman zelf zag daar de wanhoopigbeid ™^f™^* en de vertwijfeling van zijn befluit d. liikin; doch het ontzag, 't welk hij der zijne benden, zelfs in den groot umfpoed, wist te behouden, voork, (I) Appiak. alex. * bdl Mitbr.?. Dio cass. L. XXXVI. p. 34- VI. SOES VI. hoofdst. T, voor C, J 6a. ], van R» 690. e e e in 1, e-; op m. bij ;en idon[lenram al- 246»  VI. BOER VI. hoofdst. j. voor C 6a. 1' van R. opo. j ( < ( i 1 v n t( b e< d; w ui lij ( 310 ROMEINSCHB allen daadlijken onwil en deed elk zijne bevelen eenigen tijd gefchikt opvolgen. Een zoon des Konings bragt het krijgs. volk het eerstin openlijken oprtand (i). Pharnaces, dien mithridates altijd boven alle zijnen zoonen voorgetrokken, en meer dan eens ter. zijnen throonopfolger benoemd had, fmeedde herontwerp, )m zijnen vader van kroon en leeven te be•ooven. Vreezende, dat de verdere pooging, )m naar halte zelve door te dringen, 'twelk >ok hem onuitvoerlljk fcheen , de Romeinen mverzoenlijk zou maaken met het ganfche eflachtvan mithrdates, wilde hij zich ever door eenen vadermoord , die hem eel eer de.gunst der Romeinen deed verachten, vin het bezit des overfchots zij:r voorige grootheid verzekeren. Deze »eleg door eenige medepligtigen uitge•agt zijnde, liet zich mithridates door ïnen menophanes overreeden, om zich arvan thands door geene doodftraf te reeken. Zelfs bood hij zijnen zoon vergifs aan, doch zond tevens eenigen zijner fwacht af, om zich van zijnen perzoon te l) Appian. alex. ie bell. Mitbr. p. 547.  oeschiedenissen: 3*7 wverzekeren. Dezen voegdenzich,i»pl««s van hunnen last te volvoeren, aan de z,]de van den zoon, en begaven zichdaad m met hem naar de Romeinfche overlopWs, die in den dienst des Komrgs ee^e afzonderlijke bende uitmaakten (O voorftelling van het bijzonder gevaar voo hun, wanneer de togt naar ItaUe dooiL,, deed hun terflond de zijde desKoS ö , pnveelerleiie beloften, dn nings verlaten, en veeierïuie na« Tn denzelfden nach des zoons toevallen, m aen^c ^ nog haalde pharnaces eenige ander benden, die het naast bij dezen geleger waren, in zijne belangen over, en met de vroegen morgen werd de omwenteling ganfchenheirs, zoo wel der zeernagt, ■ der landmagt, algemeen. De Romeinfc overlopers hieven de eerfte kreet aan; c zelve werd vervangen door de overige o gezette benden; de anderen volgden « bedacht dit voorbeeld, en z, , die langst geaarzeld hadden, durfden z eindlijk niet tegen deze ommekeer v zetten. - (i) Dio cass. L. XXXVI. p. 35* vi. Boei vi. ;0ofdst. , voor C. 6a. \, van R» 690. e d n :s ls he .e- n- m- let ich er-  VI. BOEK VI. HOOFDST. J. voor C 62. J. van R. 690. 1 < 1 Sl8 KOMBINSC ÜE Panticapea zelve, alwaar zich mithridates nog bevond, volgde het voorbeeld van het heir. Eenige Onderbevelhebbers* door den Koning aan de muiters afgevaardigd, om de oorzaak van derzelver opftand te vernemen, liepen zelve met hunne benden tot hun over, terwijl de burgers de poorten openden, om pharnaces aan het hoofd des heirs tegen zijnen vader binnen te laten. Mithridates floot zich nu met eenige weinigen in den burg op, en vroeg van daar: „ wat de eifch der muiters was?" Zij kwamen voor denzelven openlijk uit, verklaarende: „ dat zij pharnaces voor hunnen Koning begeerden, wijl zij eenen jongman behoefden en geenen ouden, die zich door gemeedenen liet regeeren, en zich enkel loor den moord van Bevelhebbers, vrienlen en eigene kinderen wist geducht te naaken." Dezen fchaamtloozen eifch loorende, wilde mitrhridates het literfte middel beproeven, om door eene >erfoonlijke aanfpraak den opgeruiden ;eest des krijgsvolks te bedaaren. Hij wam daartoe met een gedeelte der bezetting  GESCHIEDENISSEN. 3J9 ting buiten den burg, doch zag zich nu ook door dezen verlaten: de Romeinfche overlopers, die het woord voerden, weigerden hun aan te nemen , ten zrj ze iet groots bedreeven, om zulks te verdienen, waartoe zij hun den Koning aanwenen. Mithridates vluchtede, terwijl zijn paard onder hem werd afgemaakt; nu riep elk pharnaces als Koning uit: zommigen haalden uit eenen nabuuriger tempel eene rol pergament, en zetteder hem dezelve als eene kroon op het hoofd Mithridates zag dit alles aan van bo ven eenen toren, waarop hij zich had ge borgen en zond den eenen voor, den an deren na, van zijn gevolg, om voor zie eenen veiligen aftogt van zijnen zoon t vragen, maar niemand kwam met eeni andwoord terug. Eindlijk riep hij v< vertwijfeling uit: „ is het waar, dat g o Goden, die de ouderen wreekt , b. ftaat, doet dan pharnaces, die d< dood zijnes vaders wil, dien wil eenma van zijne kinderen hooren ( i ) !" Voorc uic vreeze van misfehien nog aan de E m (i) O ros. L VI. c. s. VI. boek VI. ioofdst. [. voor C 62. j, van R 1 e g .1 ij :n al .s, 0- ü-  320 ROMEINSCHE VI. BOEK VI. hoofdst. J. voor C 6a. J. van li 6po. ( i I J r •v e d d dt zi h£ lij i 34 melnen overgeleverd re zullen worden eenfpoedig einde aan zijn leeven willende maaken, bedankte hij zijne trouwgebleevene Onderbevelhebbers en lijfwacht gebood dezelven, zich nu naar hunnen nieuwen Koning te begeven, terwijl hij naar een laager vertrek afklom, waar zich de overigen zijner vrouwen, bijwijven en iogters bevonden. Hier bereidde hij het m, delaatfre toevlucht, welke hij zich '° deZen nood overig achtede. Twee zijner logters, MITHRIDATIS enNYSSA, bei- ien reeds verloofd aan de ptolemjeus. en van Mgyptus en Cyprus, wilden met em nerven, en ondergingen oogenblikijk de doodlijke werking van het gifiaar mithridates zelf gevoelde dezè rerkingniec, fchoon hij ze, door driftig op 1 neder te gaan in het vertrek , trachcee te bevorderen; het veelvuldige gebruik •s tegengifs , 't welk naar hem MithriWt genoemd is, en waaraan hij zich van ine vroege jeugd gewend had, benam tzelve bij hem de gewoone oogenblikke kracht (1). Het zwaard, 't welk hem [ I) Appian. alex. de bell. Mitbr. p. 347" i. Dio cass. L. XXXV. p. 35,  geschiedenissen. 3*1 -„ wis weigerde hem al mede, t iLcamfihm Bevelhebber Acuut, SiehriepenUe:,, braavek.,gs™a , T Lii siroote diensten, wanneer g. ondeitlhevel «reedt; den grootue, ^ralrgliH doen, wanneer g,™ v„or de fehande bewaarr van de » Xerde zijnen wil; de overrgeomto ders verkorteden door hunne dolken . fmart van zijne doodlijke wond; en r. thridates was niet meerC = > Hij had den ouderdom bereikr van t» a» zeventig jaaren. Van zijn twaalfde vensjaar af had hij de kroon gedrag, virzijn negentiende zelf den rijkftaf u 349. Oao,L. VI. c. 5. Lxv^.L. c. 5- V XIV. DE El" A VI. boeï VI. [OOFDST. voor C» 6SS. ], van B.« 690. L i n ' 1le1- ee Ch?irakter ;e- van M1THRI' DATES. :n, anne- 47- Clle 10.  VL »OES VI. HOOFDST. J. voor C 62. J. van R 690. i < r l ( b ( m e< de m mi tOl in fte O. 32s ROMEINSCHE fijk geV0erd' ™ zijn veertigfie zich ftout verzet tegen de Romeinfche willekeur en dezelve zinds nadrukkelijk bededen ( O- De eer der zelve vorderde, dat zulk een hardnekkige vijand den roem der grootfïe krijgsbekwaamheden wegdroeg; hieraan was zijne nagedachtnis den lof verfchuldigd die hem , in het oog van veele laatere' Schrij- Cl) Zie D. XIILM.1-,0, „. __De duuf. :aamheïd van den ganfehen Mithridati/cben krijg vordtbij de oude Gefthiedlcbrijver, verfchülend oP egeven. Volgend, J^tinus begon MIThr,dates i«l >n h.t drie en tvvintigfte jaar van zijne regee. >ng(L. XXXVIil. c. 80 en duurde dezelve alzoo 7J»ren. Eutropius bereekent dien op 40. Vi. c 10.) Appiahoi mide op j0# ,dg UMitbr.?.^ Florus enpLIN üs op3(j U. "I. c 9. er L. Vil. c. aö ); 200 ook'verfcbift en wegens den tijd zijner regeering; hier over ons hier minder bekommerende, meenen wij, wegers 0 tijd zijner oorlogen tegen Rome te moeten aan:.rken,- dat dezelven eigenlijk op a6 jaaren zouden >«en geiteld worden, doch dat zijn langduurige 'leg en toeftel tot denzelven ons den tek.t meer den zin van florü, en plinIüs heeft doen len zie pr ideaux aaneenfcbak* van bet en N. Ferbond D. 11. b!. 629, Ó30.  CESCHIÊB&NISSEN. 323 Schrijvers, te overdreeven door de ouden toegezwaaid werd. Cicero noemt hem den-rootften der Koningen na alexan-1 der&(0; vellejus paterculus, vooraf aangemerkt hebbende , dat men zulk eenen man niet met ftilzwijgen mag voorbijgaan, noch onachtzaam van hem gewaagen , fpreekt van hem als een zect geduchten vijand en uhftekend dapperet man, die, zomtijds groot door goed ge luk, altijd zeer groot door eigen geest een Veldheer in beleid, een krijgsman ii ' de vuist, een hannibal in haat tege: te Romeinen g*)- Als degrootfte Kc ning van zijnen tijd ftaat hij bij pliniuï te boek (3), tegen wien, volgends flc RUS (4), het geluk van sylla, de da{ perheid van lucullus en de groothei van pompejus gevorderd werden, o hem te onder te brengen. De lange reeks zijner krijgsbedrijf en de daarin voorkomende bijzonderl «3 (O Cic. Acad. Qutest. L. IV. c. I. (*) Vell. patrrc. L. II. c. 13. (3) Plin. L XXV. c. 2. (4) Flor. L. UI. c. 5. X s VI. BOEK VI. iOOFDST. [. voor C. 61. !. <»an 690. I 1 1 » I- d tn ;n e- en  VI. BOER VI HOOFDST. J. toor C 62. J. van R, <5po. . : 1 S 3 1 j l t z a g d 324 IIOMEINSCHS den zijnes leevens nadenkende, behoeft men voorzeker de heimelijke eerzucht der Romeinen niet, om hem, in veele opzichten, eenen man van uitftekenden geest te noemen: maar vordert het tevens flechts eene middelmaatige fcherpzinnigheid, omeven duidlijk het gebrek zijner hoedanigheden, als de fchande zijner zeden, te onderfcheiden. Mithridates was krijgsman', en flechts zoo ver Staatsman, als het de bewerking van krijgsgenootfchap met andere Hoven gold. Zijne perzoonlijke dapperïeid en fchrander beleid tegen min doorleepene beflrijders maakten hem ten geluchten veroveraar in het oosten, en ten gevaarlijken vijand van min uitftekende^oneinfche Legerhoofden: doch meer afgeecht, door de jachtoefeningen zijner eugd, op het listig en moedig befpringen an kwaadaardig doch kunstloos wild, dan *el op het ontdekken en ontwijken van, em zei ven gelegde, hinderlaagen, over•often hem lucullus en pompejus eer ver in beleid, en kon hij met veele ndere Veldheeren der oudheid in ons oog senzins worden gelijk gefteld. Die zelfe jachtopvoeding had hem geheel onkundig  GESCHIEDENISSEN. 325 diï in de regeerkennis gelaten, en zijne daar d00r verwekte wreedaardigheid hem van alle genegenheid der volkeren verftooken. Vanhier, dat hem zijne bondgenootenen eigene onderdaanen telkens omvielen, terwijl zijne krijgsluiden enkel het bedwang van zijne vuist vreesden. Dit gebrek, uit de vorming van zijne jeugd gebooren , werd echter weder door eene andere hoedanigheid vergoed, die aan dezelve met weinig kon worden toegefchreeven. Dikwijls dagen en nachten lang aan zich zeiven alleen overgelaten in bosfchen vo bloeddorftig wild, had hij geleerd, allee, te ftaan en moedig (taande te blijven inde, ftorm deswederfpoeds, en, fchoon veria ten van alle zijne bondgenooten en vei dreeven uit zijn eigen rijk, ontwerpen t fmeeden, dien hij misfchien daadlijk vo voerd zou hebben , indien derzelver volvoi ring flechts aan hem alleen geftaan had. Hij was wreed en bloeddorftig , ze appi anus van hem, waar van zijne mo der-broeder-zoonen- en dogteren moe den getuigen. Zijne wapenrusting, wel hij zelf eenmaal naar Delphi en Nemiea i tempelcieraad zond , deed de reusacht X 3 . VI. boek VI. :oopdst. '. voor C. 62. [. van R. 690. 1 1 e l- ;c e- irkeen ge  VI BOEK VI. HOOFDST J. voor C. 62. J. van P, I 1 1 ( k 1 / l c l d h 326" ROMEINSCHE geftalte zijnes Jigchaarns in het oogvallen, welks geitel zoo fierk was en bleef, dat hij tot op het laatst zijnes leevens in het paardrennen en fpeerwerpen met den behendigften en fterkften mededong, gemaklijk eenen wagen, met agt paarden befpannen , Huurde, en op éénen dag duizend Stadiën (1) te paardrijdende , met geduurige verwisfeling van paarden, in Haat was af ce leggen." - Bij zijne veelvuldige igchaamsoefening had hij echter zijnen 'eest geenzins verwaarloosd. Behalven het verk, 't welk hij van de geneeskunde naakte, cn waarvan Rome de vertaalde antekeningen door len^us gaarne uit le handen van pompejus ontving, had nj eenen algemeenen fmaak voor de Griekje geleerdheid en toonkunst, en was hij ijzonder bedreeven in der Grieken Godsienftige begrippen (a). Hierbij was em eene algemeener taalkennis eigen, ïn de Gefchiedenis bij iemand anders ïeft opgemerkc; fprekende hij twee en twin- (1) Bij de 38 uuren gaans. C2) Appian. alex. debelLMithr.p.^o. llust. ap. quijnt1l. L. VIII. c. 3.  GESCHIEDENISSEN. 3*7 twintig onderfcheidene taaien, die in zijne Jlftrekte Staaten en betrekkingen ge- rijnimtnereenentolkin zijne onderhai, de inien Behoefde (O- - Wraakzucht en u!r waren de beide hoofddriften van wellust waren a che zijn hart: aan de eerfte was zijn g beftriiding van Rome te wijten, aan de LtS hef groot aantal vrouwen en bijzittn toe Schrijven, voor wier bevnjd», van de magt der Romeinen hij meer da eens met gif en dolk zorgde. — 'jj'" wekte eene menigte van kinderen, liet verfcheidenen van na, fchoon hij me. dan eenen zoon in toorn had omgebrag en voor de eerbaarheid van meer dan eei dogter op zijne vlucht, even als voor d van haare moeders, door beroovmg d leevens gezorgd had; pompejus voer al vast nog vijf zijner zoonen en twee i ner dogteren in zegepraal om (*> (OPunL.XXV.c, Ac.cEU.Ato. Ati. L. XVII. c. 17. „ (a) Priors* Aaneenfcb. van bet O. en N. Verboni D. II. bl. 629, X 4 VI. boe» VI. ioofdst. [, voor C 62. ]. van R* É90. > 1 r r .ï ie ie ; es de ij- m-  VI. BOEK VI. HOOFDST J, voor C. 62. J. van R, 690. Vreugde over üen dood van MlTHRlDA- Tfcs in feet leger en te Rome. S2ö ROMEINSCHE. Pompejus ontving de tijding des doods van mithridates, terwijl hij zich in de vlakte van Jericho op zijnen togt naar Jeruzalem bevond, en wel in een tijdftip, wanneer zich onder zijn krijgsvolk het algemeen gemompel in een openbaar gemor liet hooren tegen zijnen ftrijd met andere volkeren , zonder den eigenlijken vijand op te zoeken , dien men vernomen had , dat reeds toeftel maakte, om door Scythie en Panonie naar Italië zelve door te dringen. Het voorbeeld van lucullus moest den uitmuntendften Veldheer zeiven thands doen fchrikken bij hetminfte gemor van onwillig krijgsvolk , en het fcheen ook te handtastlijk, dat pompejus liever gemaklijke en voordeelige overwinningen en veroveringen in het oosten, dan gevaarlijken ftrijd mer grond en lucht en volk in het barre noorden, zogt, van waar de gelukkigfte veroveraar flechts ongemak en wonden kon wegdragen. Hoogst welkom was dus de blijde maar, welke hem,gansch onverwacht, van Pontus kwam. Zijne ruiterij buiten den pas voltooiden legerwal oefenende , zag hij renboden naderen, wier  GESCHIEDENISSEN. 329 wier gelauerde pieken reeds van verre toonden , dat zij eene blijde boodfchap bragten. Pompejus wilde de aangevangene oefening ten einde brengen, alvoorens zich met deze renboden op te houden , doch de nieuwsgierige en hevige aandrang des krijgsvolks belettede hem zulks. Hij begaf zich met den aangeno* men brief in het leger, en daar men zich geen tijd gunde, om voor hem eene hoogte van graszooden ter fpreekplaats op te werpen, wierp men Hechts eenige zadels van muilezels en ander tuig bijeen, het geen zich de Veldheer liet welgevallen , en van waar hij voorlas: „ dat mithridates zich zelf had om het leeven gebragt, zijnde door zijnen zoon pharnaces verlaten, die reeds alles in bezit genomen en eigenhandig gefchreeven had, dat hij dit voor de Romeinen zoowel, ah voor zich zeiven, gedaan had." Het ge heele heir ontving dit bericht met uitgela tene blijdfehap; men ging den Goden of feren , en fchikte zich tot vrolijke maal tijden , die maar al te duidlijk toonden hoe geducht de grijze mithridate was gebleeven, daar men over zijnen doo X 5 feesi VI. BOEK VI JOOFDST. J. voor C. 62. |, van R. 690. i  33° ROMEINSCHE VI. BOES VI, BOOÏDST. $, voor C 62. J. van R 690 (1) Plut. in pomp. p, 640, 64I. (2) Cic. de Previnc. Conful. c. 11. feestvierde, als of duizenden van vijanden in hem gefneuveld waren (1). Te Rome zelve ftrekte de algemeene vreugde op deze tijding niet minder ter ■ eere van de nagedachtenis des krijgshaftigen Konings. Op het voorftel van cicero, die thands Conful was, kondigde de Raad openbaare feesten en dankdagen aan, die nu voor het eerst tien dagen agter den anderen duurden, daar zij te vooren nooit langer dan vijf of zes geduurd hadden (2). Men fchreef aan pompejus de eer toe van den volvoerden krijg; twee Gemeensfuiden deeden het voorftel, om aan hem het voorrecht te verleenen, van zich bij alle groote feestfpelen te mogen vertoonen met eene goudene kroon op het hoofd, een geborduurd kleed aan, en allen verderen tooi des zegepraals, terwijl men hem de fchouwburgen wilde doen bijwoonen met eene Jauerkroon en in den omzoomden tabbaard,- die anders door de Overheden alleen werd gedragen. Het vooritel ging door, doch pompejus zelf fchaam-  GESCHIEDENISSEN. 331 fchaamde zich in het vervolg over deze onverdiende en ondragelijke onderfcheiding in een Gemeenebest, 't welk, na zoo veel burgerftrijds, de burgerlijke gelijkheid met de burgerlijke vrijheid ten naauwften had vereenigd. Slechts eenmaal zou hij zich van deze onderfcheidende eereteekenen bediend hebben volgends vellejus (1) en dio (2): doch volgends cicero , fchijnt hij in het derde jaar daarna nog zijnen gebloemden rok gedragen te hebben (3). Pompejus, thands volilrekt geene langere zending in Afia hebbende, haastede zich, na zulk een aangenaam bericht, om door de inneming van Jerufalem den loop zijner veroveringen te befluiten, welke hem nu, gelijk wij zagen , drie maanden tegen zijne verwachting ophield, doch (1) Vell. paterc. L. IX c. 40; Ca) Dio caii. L. XXXVI. p. 39. (3) Cic. ad Attic. L. 1. epht, 18. ten zij de weinige woorden, aldaar wegens hem gebmikt, togulam Hiaat pfóam filentio tuetur fuam, den zin hebben: „ Pompejus houdt zich flil, en blijft daardoot in gunst." VI. BOER. VI. ilOOFÜST. |. voor C. 6a. j. van R, 650. Brfchifc k'ng van POMPEJUS in Afia.  VI. boek VI. hoofdst. J. voor C 62. J. van R 690. : < ( i 1 a 532 ROMEINSCHE doch waarna hij terflond den terugtogt naar Pontus aannam. Te Amifus vond hij zich opgewacht door een Gezantfchap van pharnaces, het welk hem zeer groote gefchenken en daarbij het gebalzemde lijk van mithridates aanbood. De eerbied , waarmede pompejus het zelve behandelde, zendende hij het zelve, zonder eenen blik op den ontzielden vijand te willen nederflaan , naar Sinope, ora aldaar in het graf der Koningen met den meesten luister te worden bijgezet, deed het verfoeilijke der handelwijze van pharnaces , die zijnen eigen vader, wien het leeven ondragelijker was geweest, dan de vrees van in der Romeinen handen te komen, na deszelfs dood in handen dier Romeinen leererde, eenen ieder in het oog vallen. Pom'ejus behield 'sKonings gewoone kleed :n wapenrusting voor zich; de fchede van leszelfs zwaard , die vier honderd talenen * aan goud en edele gefleenten waardig yas , en 's Konings hoofdcieraad werden iem ontvreemd (1). Phar- (O Plut. «« pomp, p. 641. Appian. lex. de heil. Mitbr, p. 250.  GESCHIEDENISSEN. 333 Pharnaces zond hem tevens een groot aantal gijsfelaars van onderfcheidene barbaarfche Hoven, en ftelde hem ook die genen in handen, dien', aquillius te Mitylene hadden opgeligt Q i ), verzoekende hij, om flechts voor zich in het voor' vaderlijke erfrijk van Pontus herfteld of ten minften in de tegenwoordige bezitting van den Bosphorus bevestigd te worden. Pompejus ftond hem den Bosphorus toe, als vriend en bondgenoot des Romeinfchen Volks , met uitzondering alleen van de Stad Phanagoria , die door hem tot een vrijen ftaat werd verheven , ten lqpn van derzelver eerften tegenftand van mithridates; castor, die zich daarbij voornaamlijk had onderfcheiden, verkreeg den eernaam van vriend en bondgenoot, en werd daarna de fchobnzoon van den Koning dejotarus C2)- Geduurende dit verblijf van pompejus in Pontus werden hem nog veelerleije kostbaarheden in handen gefield, welke totnog toe (O Z'e D- XIII. bl. 48. O) Appian. alex. de heil. Mitbr, p. 250, 251.. VI. ■ 0*1 VI. ÏOOFüST. . voor C. 62. . van R. 693.  VI. BOES VI HOOFDSr. J. voor C Al. J. van r 691. 334 ROMEINS CHIl toe onder bewaaring van de Bevelhebbers van eenige fterkten geweest waren, die hem thands met de ileutels der fchatka' mers zoo wel , als der poorten , tegen kwamen. Hij verdeelde wederkeerig zijne gunsten naar gelang dier goede diensten; liet verfcheidene fteden in Pontus en de omliggende landen, die het krijgstooneel hadden uitgemaakt, herftellen of ftichten; en ving, na alle noodige befchikkingen voor het behoud der veroveringen, zijne terugreize aan met eene ftaatfie, die veel eer naar eenen zegepraal, dan eenen krijgstogt geleek (_ 1). De verzamelplaats van zijn ganfche heir was te Ephefus , van waar het zelve te fcheep zou gaan op Italië. Het volgende voorjaar daartoe afwachtende, bezogt hij de Afiatifche Griekfche fteden en eilanden. Op Lesbos fchonk hij de vrijheid aan Mitylene ten gevalle van zijnen vriend en gefchiedfchrijver theophanes , welke gunst zoo veel te fchitterender was, daar het verraad van m'. aquillius , aldaar gepleegd, hem nog onlangs door pharnaces zeICO Appian. alex, de bel!. Mitbr. p. 251.  GESCHIEDENISSEN. 335 selven herinnerd was. De fchouwbnrg dier ftad vertoonde hem thands geene andere tooneelen, dan van zijne eigene bedrij- ■ ven , welken de Griekfche Dichters om ' ftrijd bezongen. Hij nam eene afteeke- ! ning van dezen fchouwburg mede, en liet naar dezelve, doch in grooter voetmaat, eenen anderen te Rome bouwen. Op Rhodus bezogt hij andermaal , naar het fchijnt, posidonius, die de redetwist in het licht gaf, welke hij ten zijnen aanhooren tegen den Redenaar hermagoras voerde (i). Hij hoorde, bij die gelegenheid, alle de Sophisten daar ter ftede en fchonk aan elk een talent. Even edelmoedig was hij jegens de Atheenfche Wijsgeeren, terwijl hij aan de Atheners zelve, ter herftelling hunner ftad, vijftig talenten uitreikte (2). Het (1) Plut. in pomp. p. 641. Daar, het geen wij boven bl. 109 verhaalden, veel verfchilde van eenen geregdden redetwist, komt het ons voor, dat het tegenwoordige bezoek bij posidonius zeer wel voor een tweede bezoek kan gehouden worden. (2) Plvt. in pomp. p. f541, ƒ90,000.:-: vr. boek VI. OOFDST. . voorC 61. . van EU '691.  VI, B o RB. vi. HOOFDST J. voor C. 61. J, van R. 692. Mildheid jegens het Romeinfcb krijgsvolk. Luiscerij. ke terugkomst,doch onaangenaame te huis kom» var pompejus. 336 ROMEINSCHE Het krijgsvolk van pompejus werd thands door hem met eene mededing verrijkt, die den fchat zijnes buits, maar tevens den geest van omkoping der keurbenden tot perzoonlijke genegenheid duidlijk ontdekt. Man voor man ontving van hem vijftien honderd drachmen; de Hopluiden en Ridders naar gewoone evenredigheid, "t welk een fom bedroeg van zestien duizend talenten (1). Met de fchitterendlte overwinningen bekroond, — met een gansch heir aan zijnen dienst verbonden , — door den onbeperkten dank eenes vooringenomen volks opgewacht, — fcheen pompejus, in zijne eigene oogen, als de gelukkigfte fterfiing in Italië te zullen wederkeeren, en door een vuurig verlangend huisgezin met alle tederheid en '"' eerbied te gemoet gezien te worden: nogthands wachtede hem eene zoo vernederende en fmartlijke grieve, dat zijn voorbeeld het zijnen tijdgenooten on- (1) Appian. alex. ie btH. p. 352. Elk krijesman ontving f 450-:-: elk Hopman ƒ500-: elk Ridder ƒ 1350.:.: de geheele fom bedroeg ƒ a8,8co,ooo-:-:  GESCHIEDENISSEN. 33? Onbetwistbaar maakte , dat den fterveling geen onverbitterd heil befchooren is. Mucia, door hem, na den dood van jeMilia en de verftooting van antistia (i), tot zijne derde vrouwe ten huwelijk genomen , en reeds bij hem moeder van drie kinderen, was hem, geduurende zijn afzijn, ontrouw geworden. Pompejus gaf haar terflond eenen fcheidbrief (2), doch verdroeg als Staatsman deze grieve zoo gelaten, dat hij kort daarna zich in naauwe betrekking met cssar inliet, fchoon deze voor haaren verleider werd aangezien (3). Zij zelve, fchoon openlijk als eene overfpeelfler bekend , vond eerlang eenen anderen echtgenoot in scaurus, die pompejus in Syrie had agtergelaten, en flrekte alzoo tot getuige van den laagen prijs, die thands te Rome op de goede zeden werd gefield. (l ) Zie van dezelven D. XIIi. bl. 307, (a) Plut. in pomp. p. 641. (3) Suet. in C/es. c. 50. XIV. DEEL. y ZE- VI. soek VI. 100fdst. f. voor C, <5l ]. van R. 691.  ZEVENDE HOOFDSTUK. de zamenzwering van ca tilina. Inleiding. 1 Xxfllekender tegenwerking leverden ons de Romeinfche Gefchiedenisfen nog niet op, dan de inhoud van dit hoofdftuk met djen des laatftvoorigen belooft. Naauwlijks met den roemrijken overwinnaar pompejus uit het ovérheerde oosten terug gekeerd, alwaar zich de dapperheid en het beleid vruchtloos vereenigden, om met ontzaglijke he'iren de Romeinfche willekeur te beftrijden, vinden wij ons door eenen dollen toeleg te Rome zelve opgewacht, dien het hoogst gezag, met het fchranderst beleid en nadruklijke klem gevoerd, naauwlijks kon verijdelen. Terwijl de geduchtfte vijanden buiten 'slands, na michtloozenen nadeeligen ftrijd, bezweesen, en de uitgebreidfte veroveringen de >ntzettendrfe reuzengeftalte aan het overleerfchende Gemeenebest gaven: hielden aich  GESCHIEDENISSEN. 339 zich de fnoodfte burgers ftaande in den verbasterden , verdeelden en bedorven ftaat, tot dat de zamentrekking van alle de vermogens des Bewinds eene hand vol regeeringhaaters overwon, en in de onmaatige verheffing der overwinning zelve toonde , hoe zeer het alom geëerbiedigde bewind deszelfs inwendige zwakheid gevoelde. Den Raad te vermoorden , de Confuls van kant te maaken, de ftad door brandftichtingen van een tefcheuren, de fchatkist te plunderen, het ganfche Gemcenebest het onderst boven te keeren, en daadlijk te ondernemen, het geen hannibal zelf, als gezwooren vijand van Rome,, niet fchijnt gewenscht te hebben, was.de toeleg van eenen Patriciër , met andere Patriciërs, niet ter verandering van ftaatsgefteldnis , maar ter vernieling van allen ftaatsregel , zamengezworen, ten einde zich van de regeeringloosheid, tot herftel van fchandelijk doorgebragt vermogen, te bedienen (i )• Door aaneengefchakeld en belangrijk feuitenlandsch bedrijf afgetrokken van hei huis- (i) Flor. L. IV. c. i. Y a VI, £ Oïï Vil. JOOFDST. \  vi. vu HOOFDST. J. voor C. 65. J. van R. 687. C. MANILIUS over kneveiaa. rij aangeklaagd. i < ] i & r t r< t( v d< re 34ö ROMÊINSCHE huislijk ftaatstooneel van Rome , hdbben wij eenen kleenen terugtred te doen in de Gefchiedenis, die ons tevens nader zal brengen bij de hoofdperzoonen van het volgende ftedelijke bedrijf. C. manilius, die, onder hztConfulfchap van m'. ^milius lepidus en L. voLCATius tullus, het berucht voorftel had gedaan, om aan pompejus den Mithridatifchen krijg aantebevelen, was, na den afloop van zijn Gemeentsmanfchap, in het zelfde jaar aangeklaagd over kneveaarij, en moest over die misdaad te recht laan voor denzelfden cicero, die inlangs alle zijne welfprekendheid geleend ïad aan de onderfteuning van zijn voorftel. )e haat der Raadsleden tegen den verhef'er van pompejus berokkende hem die anklagt; hij vroeg tien dagen uitflel , aar gewoonte, om zich tegen dezelve ; verdeedigen; doch cicero, thands tadprator , ftelde den volgenden dag :eds ter zijner verandwoording. Dit weki opzien en misnoegen bij het Volk , 't elk de vervolging enkel aan haat tegen :szelfs lieveling toefchreef, en "sPrars bedrijf onverklaarbaar vond. De Ge- meents-  GESCHIEDENISSEN. 341 irjeentsluiden trokken zich dit aan, en riepen cicero onmiddellijk ter verandwoording van dit gedrag ; hij verfcheen , en1 toonde , dat de eenige reden daarvan te zoeken was in zijne onmiddellijke aftreding, als Prator, welke hem laater buiten ftaat zou ftellen, om de zaak van m anilius naar billijk recht te. beflisfehen. Het Volk juichte deze bedoeling toe, en legde hem zeiven de verdeediging des befchuldigden op, welke cicero terftond aanving voor de geheele menigte: doch de rechtspleeging zelve bleef in den loop door nieuwe onrust van veel grooter aangelegenheid (i). L. sergius catilina , die in het voorige jaar het Pratórfchap van Afried' voerde, had zijn gewest verlaten, om als mededinger r.aar het volgende Cor.fulfchap j te ftaan: doch werd daarin verhinderd door < in eenen ftaat van befchuldiging gcfteld te worden, het welk den Conful volcaTius,vdie bij de verkiezing voorzat, bclettede, om hem in aanmerking te brengen. P. autronius p/etus en p. cone- LIU S (i) Plut. in cic. p. 865. Y S VI. boek VII. ! jofdst. - voor C. 65. . van R* 687. Vcrfchei» lene cchtfplee^inpen o■er dezelf)e bel'chulliging.  H DO tK Vil. HOOFBSr. J. voor C r 6S- J. van R. 1 1 ] ] t r. k d b d v 34^ ROMEINSCHE lius sylla, een neef van den Di&ator, hadden nog onaangenaamer gevolg eener dergelijke rechtspleeging ondervonden, daar zij, reeds daadlijk als aanftaande Confuls aangezien, l. manilius torquatus en Aurelius cotta, hunne befchuldigers zeiven, tot hec Confulfchap verheven zagen. Beiden, autronius ten minften, maakten zij eene gemeene zaak metCATiliNa, haalden nog anderen in hunne belangen over, en werden flechts te vroeg in mn ontwerp gefluit, om niet nu reeds tot lat ontzettend geweld te komen , welks verbreking den naam van cicero niet ninder als Staatsman, dan zijne fchriften ïem als Redenaar en Wijsgeer, vereeuwigd lebben. Opzetlijk hielden wij elders (1) eene 'ijzondere opgave van den aanleg dezes ïans terug, tot dat wij hem in volle racht tegen dezen catuina zouen zien werken : thands tot dit hoogstelangrijke tijdvak genaderd , zullen wij sze opgave ons volgende verhaal doen aorgaan. M. tulCO Zie r>. xtir. bi. !94.  GESCHIEDENISSEN. 343 1VI. tullius cicero was op den derden van Louwmaand in het zeshonderd zeven en veertigfte jaar van Rome gebooren te Arpinum, eene bevoorrechte Stad van Latium. Zijne moeder heetede helvia , en was van oude Romeinfche afkomst en vermogenden ftaat: opmerklijk echter is het, dat cicero nergens van haar in' zijne fchriften. gewaagt. Zijn jonger broeder quintus prees haar in eenen zijner gemeenzaame brieven , als eene zeer huishoudelijke vrouw ( i ). Zij beviel van hem zonder eenige fmarten (a). Zijns vaders afkomst was min bekend: door den eenen te hoog en den anderen te laag opgegeven, fchijnt dezelve van da vroegfte dagen der bevoorrechting van Arpinum in ridderlijken rang geweest te zijn, fchoon cièERO de eerfte in zijn gedacht was, die, vervolgends, tot hooge eerambten in het Gemeenebest verheven werd, van waar hij den fchimp- of eer-naam var eenen nieuwen man zoo dikwijls droeg oi voerde. Zij (1) Ap* cic Epist. Fam. L. XVI. epht, 25. (2) Plut. in cc. p i€u Y 4 v:. boek VII. (OOV'DST. f, voor C. 6flijke werkzaamheid en betaamlijke eericht, had hij echter geene der veelvulige kunftenaarijen verzuimd, om zich van i gunst der menigte te verzekeren , en ch den weg ter verheffing gemaklijk te aaken. „ Het ongerijmd oordeelende, gekPLUTARCHus zegt, dat een Staatsm, daar de geringe ambachtsman al zijn reedfehap zoo wel weet te noemen, als i deszelfs gebruik kent, de kennis dier lui- i) Ml DDL ET. T. I. p. 74.  GESCHIEDENISSEN. 3 59 luiden zou verwiarlpozen , die de waare werktuigen zijner verrichtingen *ijn;" had hij 'er zich op toegelegd, om de naamen, de woonplaats en den ftaat van eiken def J 'tigen burger te kennen, waartoe anderen' zich enkel vaneenen flaaf f bedienden, die hun, bij het bejag van der burgeren gunste in geval van mededinging, in ftaat ftelde, om dezelven bij naam aan te fpreken. T)e wet fchijnt wel dit gebruik van flaaven verbooden te hebben, als een middel van misleidend gunstbejsg, maar cicero zelf verliet zich niet enkel op zijne eigene naamkennis, ook hij had altijd zijnen naamopgever bij de hand (1). De eenpaarige Item van alle de wijkeu verkoos hem het eerst van alle zijne mededingers tot Bouwheer in het zeven en dertigfte jaar van zijnen ouderdom. Deze waardigheid gaf hem den voorrang in den Raad , om na de Confuh en Prp zich zeiven ten algemeenen afgrijzen telde. Wel verre echter, van zich thands an dien onwil te bekreunen , verklaarde icero openlijk: „ dat de Adel een nanurlijke vijand van de braafheid en den ver van eiken nieuweling was ; dat de- zeU CO Zie deswegens D. XII. bl. 147 en ,4g a2n, ek. CO Zie boven bl. 21. en volg.  GESCHIEDENISSEN. $5l zelve te bevredigen nocb tot eenige wederkeerige beleefdheid of billijkheid te overreeden was , befchouwende zich als' van eene geheel andere ftoffe opgelegd; ^ dat hij daarom zijnen eigen gang zou gaan, even als anderen voor hem gedaan hadden, en rechtsftreeks 's Volks gunst en de Eerambten van den Staat bejagen door trouwen ijver - vollen dienst, zonder omtezien naar eenig gekef, 't welk agter hem mogt opgaan ( i). Het Bouwheerfchap vorderde, gelijk cicero zelf dit eenmaal opnoemde, het geven van gewijde fpelen ter eere van ceres, liber en liiïera, het bevredigen van Moeder flora met het Romeinfche Volk en Gemeen door luisterrijke feesten, en het vieren der alleroudfle fpelen, de eigenlijke Romeinfche genoemd, ter eere van jupiter, juno en minerv a , behalven de nog bijzondere zorg voor alle godsdienstige gebouwen en het algemeen toevoorzicht over het onderhoud der geCO Cic. ia verr. Aêl. II, Orat. V. c. 71, 72. MiDd LET. T. I. p. 88. Z5 VI. boek Vil. loorosT. . voor C. c> H>  GESCHIEDENISSEN. 363 voorgegaan in de buitenfpoorigfte kostbaarheid dier feesten, oordeelde cicero, wiens volkvleijende geest tot heden veel beflisfchender invloed op den geest der menigte had verkreegen, dat hij deze opofferingen, welke dikwijls het gebrek van waare volksgezindheid moesten bedekken, niet behoefde, maar zijne uitgave veilig kon regelen naar zijne huislijke oinftandighedén, zonder dezelven door eene ijdele vertooning van vermogen te krenken, of ook zijn charakter door eene flordige deunheid te onteeren, wijl het laatfte den mensch verachtlijk , het eerste hem, zo niet oneerlijk, al vast onvermogend maakt, om anderen goed te doen fji). Na den wettigen tusfchentijd yan twee jaaren trad cicero als mededinger voor naar het Pratorfchap: doch de veelvuldige onrust der ftad belettede de geheele verkiezing (2). In het volgende , het welk wij nu befchrijven, werd hij eerst tot Prator benoemd , waaraan hij. nogthands deze zonderlinge eer was verfchuldigd, CO Middl. T. L p 118-120. (2 ) Zie dezelve boven bl. 115 en volg. VI. boek VII. moofbst. }. voor C [ van R 687.  VI. BOE E VII. BOOFDST. J. voor C 65. J. van R 687. ] < ( r z 3°"4 ROMEINSCHE digd, dat drie agtervolgende Volksvergaderingen deze keuze gedaan hadden met eenpaarige ftemmen van alle de Centuriën en wel op hem het eerst boven alle zijne mededingers , fchoon de twee eerde vergaderingen, uithoofde der gemelde onrust, voor het overige onverrichter zaaken waren uit eengegaan ( 1). Het Gerechtshof over zaaken van afperzing en knevelaarij was hem ten deel gevallen, en gaf hem de eer eenes onpartijdigen en rechtvaardigen Rechters. De veroordeeling van eenen licinius macer flrekte eenen ieder daarvan ten blijke. Hij was zelf eenmaal Prator geweest, en zou zelfs eenen voornaamen rang n de pleitzaal bekleed gehad hebben, iniien de fchande van zijn gedrag zijne bekwaamheid niet bezoedeld had. Thands >ver fnoode afperzing voor het gerecht gelaagd, fteunde hij zoo zeer, niet op zijne erdeediging, maar op zijne fchatten en >p den invloed van crassus , die hem iet al zijn vermogen yoorftond, dat hij, onder de minite vrees voor een vonnis, zich (1) Cic. pro leg, Manil. c. 1.  GESCHIEDENIS S E N. 365 zich naar zijn huis begaf en eenen witten tabbaard omfloeg, terwijl zijne Rechters over zijne fchuld of onfchuld itemden. In 1 dit gewaad nu, als ware hij vrijgefproken, zich weder op weg begevende, werd hij. door crassus ontmoet en van zijne veroordeeling met eenpaarige Hemmen verwittigd , 't welk hem dermaate trof, dat hij terflond terugkeerde, zich te bed begaf en op het oogenblik ftierf ( 1). Hoe groote werkzaamheid het Pratorfchap aan cicero verfchafte, vond hij echter, geduurende hetzelve, nog den tijd, om als Pleitbezorger te fpreken , of als Rechter te zitten in andere Gerechtshoven. Onder anderen verdeedigde hij in dit jaar a. cluentius, eenen Romeinfchm Ridder, die bij den Prator q. naso te recht ftond wegens de misdaad van vergiftiging (1) Plut. in cic, p. 865. Valerius max. (L. IX.' c. ja. ex.. 7.) verhaalt, dat hij daadlijk bij de rechtspleeging tegenwoordig was, en, cicero tot de uitfpraak van het vonnis gereed ziende, hem terflond door eeneu anderen liet zeggen, dat bij reeds overJeeden was , waartoe hij zich daa ook daadlijk met zijnen zweetdoek zou verflikt hebben. VI. bo bk VIL ioofdst. i. voor C. 65. . van R. 687.  vr. tost VII. HOOFDST. ]• voor C i 65* J' van R 687. / c 4 X a t< zi C zi tfS ROMEINSCHE tiging zijnes fiicfvaders oPPIANICUS die, weinige jaaren vroeger, veroordeeld en gebannen was wegens dezelfde misdaad aan zijnen fchoonzoon gepleegd De redevoering, door cicero terzijner verdeediging gehouden, is nog in wezen en behelst de ontwikkeling van zulk een fnood en gruwzaam zamenweefzel van gif moord, bloedfchande, valfche getuigen en rechtomkoping, als de Dichters zelve zich nimmer in eenig gedacht hebben voorgefleld, en het welk alles door de moeder van cluentius tegen bet kezen en de goederen van haaren eigen zoon ïefponnen was (1). Na het einde van zijn ftedelijk Prator*ap bedankte cicero voor de landvoogdij van eenig wingewest, 't welk anders e gewoone vergelding voor deze Ambterrichting was. Hij hield zich bij zijnen ingenomen ftelregel, om meer van zich • doen zien, dan hooren, en oordeelde dks thands hoognoodig, daar hij nu het Wfulfchap , als het toppunt zijner eericht, in het oog had, en hij, van alle £ O Cic. pre ^icentio.  GESCHIEDENISSEN. 367 le verwijderend bedrijf bevrijd , zich ru «tel wilde toeleggen op de vestiging dier uitzichten, zonder eene afwijzing te moeten vreezen, wanneer hij zich eerlang* onder de mededingers naar die hooge j waardigheid vertoonen zou. Twee jaaren moesten 'er verlopen na het Pratorfchap, eer cicero zich hier toe kon voordoen. Het eerite befteedde hij, naar gewoon gebruik, in het heimelijk kuipen, om Hemmen voor zich te winnen: het tweedejaar ia zulks openlijk en in de witte kleeding eenes mededingers te doen. De genegenheid des Volks was hem te duidlijk gebleeken in alle zijne verheffingen, dan dat hij zich deswegens veel behoefde te ontrusten: doch de wangunst der Edelen tegen eenen nieuwling, die alle de eeretrappen met eene agtervolgendeenonderfcheidende verheffing reeds beklommen had, deed hem niets verzuimen, 't welk eenigzins zijnen zegepraal over derzelver verwachten tegenftand kon verzekeren. Daartoe fpaarde hij in het volgende jaar , 't welk wij ^ nu te befchrijven hebben, geene moeite, J om, bij de verkiezing van Gemeentsluiden in het veld van mars, reeds onder de wij- VI. boei vil ljO*DST. . voor c. m r. 687. voor c. 64. van r. 688.  VI. boek vi r. hoofdst J. voor C 64. J. van R 633. 1 ] 1 De awleg en ce- ( fchiedenis van l. ser- 1 cius ca1i- lina tot op ( dezen tijd. c' I v 1 368 ROMEINSCHE wijken rond te lopen , en eenen ieder minzaam bij de hand te grijpen en bij deszelfs naam vleijend aan te fpreken; daar toe begaf hij zich, zoo dra de Gerechtshoven hem als Pleitbezorger eenig verlof gaven, naar het Cifalpijnfche Gallie, om de Héden en Volkplantingen van dat gewest, welker invloed op de ftemming zeer groot was, in zijne belangen over te haaien; daartoe fchreef hij brieven aan zijtien vriend atticus te Athenen, om ?ompejus deszelfs invloed op alle zijne tfhangelingen te doen gebruiken, indien le Mithridatifche krijg hem al beletten nogt, om zelf, ten zijnen voordeele, de verkiezing bij te woonen (1). L. sergius cattlina, thands door :ene rechterlijke vervolging verhinderd , vas toen een zijner mededingers, en vorlert nu, fchoon reeds lang bij ons als een er onmenfchelijkfle moordenaars in syla's dienst bekend (2), eene uitvoeriger ermeiding. Hij was afkomstig van be- roem- (1) Cic. ad attic. L. i. ep. i. Middlet. • 1. p. 140-149. (a) Zie D. XIII. bl. 239, 240.  geschiedenissen. $6$ roemde voorouders, wier beeldnisfen ge^ tuigden van derzelver hooge waardigheden in den Staat; onder anderen was hij een ageer - kleenzoon van m. sergius silus, wiens heldenarm fchitterende feicen in den oorlog tegen hannibal had verricht (i). Catilina was (O Plin. L, VU. c. 21. Bij wien wij wegens dien ouden Heid deze bijzonderheden vinden aangeteekend. „ Ik geloof niet, zegt plinius van hem, dat iemand and#fs dezen m. sergius ligt overtrof» feu hebbe, fenoon zijn naneef catilina den roem zijnes naams geheel verduisterd heeft. In zijnen twee. den veldtogt verloor hij de rechter hand; uit drie en twituig veldtogten kwam hij gekwetst te rug ; geene van beide zijne handen of voeten waren hen meer van behoorlijken dienst; echter diende hij no{ verfcheidene veldtogten uit. Tweemaal door han kibal zelven gevangen gemaakt want hi vocht nimmer in het wild ontvluchtede h'j oo tweemaal zijne keetenen, waarin hij twintig msandei aan handen en voeten was gekluisterd geweest. Me de linkerhand alleen woonde hij vier veldflngen bij terwijl hem twee paarden onder uet lijf wegvielei Eindlijk liet hij zich eene ijzeren rechter band ma; ken, waarmede hij den Veldftaf voerde. Hij on zettede Cremona, befehermde 'Placentia , nam twas vijandlijke legers in Gallie weg, welke bediijvi XIV. deel. Aa 1 VI. BOEK VII. 100fdst. i. voorC. }. van R< 6SS. i E I t 9 !. I. t- If in >ij  VL boes VII. ■oofdst. J. voor C 64. J; van R 638. 1 $7° ROMEINSCHE was de laatfte van het geflacht der sergius sen, en, fchoon gebooren met den aanleg, om het zelve tevens roemrijk in 'ftand te houden, of met glansrijken luis-• ter te doen verdwijnen , bedekte zijne fchande fchier geheel deszelfs naam en roem in de gefchiedenisfen. Hij bezat groote gaven van ziel en ligchaam, maar een flegt en bedorven hart. Van jongs af groeide hij in oproer , moord , roof, en burgertwist « zijn ligchaam was, boven alle verbeelding, gehard tegen honger, nachtbraak, koude; zijn geest vermetel, listig, wuft, op veinzen en ontveinzen van alles afgericht. Hij was gretig naar eeneg fcij zelf in eene redevoering, als Pretor, opteldé te*m zijne Ambtgenooten, die hein, uit hoofde vaa zijne veelvuldige verminking , van de oflèrplegtig. heden, als onheilig, wilden afweeren. Welk eea ftapel kroonen, zegt plinius, zou zulk een krijgsman tegen eenen anderen vijand verworven hebben! Anderen waren overwinnaars vin menfchen: ieb- sius was de overwinnaar des tegenfpoeds." - - Daar de haatlijke naam zijnes naneefs ons deze bijtonderhedenin's mans eigen tijdvak onthouden heeft, wdert de rechtvaardigheid onzer penne , gelijk vij raeenen, deze aapteekening.  CJESCHIEBSNISSSW- Sf£ eenesanders, kwistig met eigen, goed, en blaakënde in begeerlijkheden. Hij bezat welfprekendheid genoeg , maar weinigs wijsheid : zijn hoogmoed ftond naar on-' maatige, ongelooflijke en al te hooge zaa- . ken. Na de overheerfching van sylla had hem de grootfte lust bevangen, om zich meester te maaken van den Staat: allé middelen waren hem onverfchillig, mids zij hem flechts ten throon verhieven. Van dag tot dag werd zijn toomelooze geest al meer en meer hier toe geprikkeld door gebrek aan geldmiddelen en de bewustheid zijner euveldaaden , tot welker vergrooting zijne fchandelijke kunftenaarijen onophoudelijk medewerkten. Bovendien moedigden hem de bedorvene zeden der burgeren daartoe aan , die door twee der fnoodfte en ftrijdigfte , doch fleeds gelijktijdige, ondeugden, door weelde en door gierigheid , beheerscht werden (i). ,, Na dat sylla, zegt sallustius^ van wien wij de bovenftaande charakterfchets overnamen * en die dezelve door een (i) Sallust. heil. catil. c. 5, Aa % vi. BOEK VU. 100FDST. . voor Ö. f. van R* 613.  VI. BOER VII nOOFBST, J. voor C, 64. J. van li. 688, Tegenwoordigzedenbederf van Rome. 372 ROMEINSCHE een treffelijk tafereel der aloude en lastere zeden van Rome laat volgen (1), — nadat sylla zich door de wapenen in het bewind herlleld , en een goed begin door een flegt einde had doen volgen, begon elk te rooven en te fleepen; de een begeerde eenes anders huis, de ander eenes anders landerijen; de overwinnaars kenden maat noch perk , en pleegden fchanddaaden en wreedheden tegen hunne medeburgers. Hierbij kwam, dat sylla het leger, over 't welk hij in Afia het bevel had gevoerd , tegen de wijze der vaderen , aan weelde en losbandigheid had overgegeven, om het flechts op zijne hand te houden. Bekoorlijke en wellustige ftreeken hadden der krijgsluiden geest , die altijd woest in werkeloosheid is, verweekt. Hij had het eerst de wapenvoerers van den Romeinfchen flaat leeren minnen en (l) Men befchouwe hetzelve oplettend, als eene heerlijke proeve van de manier diens uitmuntenden Gefcaiecifchrijvers (« c. 6-< 1.; of in de fchoone vertaaling, welke ons j.ten brink, Praceptor der Latijnfcbe Schoole te Harderwijk, van dit gedeelte der fchrifiea van sallustius heeft gegeven, van bl. ótotiiO  GESCHIEDENISSEN. 373 en drinken , beelden, fchilderijen en kunftig gefneedene vaten leeren bewonderen , en zoo wel voor zich , als voor den algemeenen buit, te rooven, zonder tempelrocf te fchroomen, of het aanranden van het heilige en onheilige te ontzien. Zulk krijgsvolk liet den overwonneling niets overig. Hoe toch zou het zedenbederf zich gemaatigd hebben bij de overwinning, daar de voorfpoed de wijsheid zelve verdwaast? De rijkdom werd nu eer; roem , aanzien en magt werden met denzei ven verbonden; de deugd kwijnde; de armoede werd eene fchande ; de onfchuld werd verdacht. De jeugd , in rijkdom opgebragt, floeg tot losbandigheid, inhaaligheid en trotschheid over; roofde, verfpilde, achtede haar eigen goed niets, begeerde dat eenes anderen; ftoorde zich aan fchaamte noch aan eerbaarheid , aan Godlijke noch aan menfchelijke wetten. Het was der moeite waardig, na het befchouwen der huizen en landhoeven , als geheele fteden aangelegd , de tempels der Goden, door de godsdsdienftige voorvaders gefticht , te gaan zien. Die vercierden hunne temAa 3 pels vr. BOEK VII. ÏOOFDST. [. voor C. 6*. [. van R, 688.  VI. bok n VII. HOOFDST J. voor C 6*. J. van R 68*. 3f4 ROMEINSCHE pels door Godsvrucht, hunne huizen door roem, en beroofden den overwonnen enkel van het vermogen, om hun te veron' gelijken: maar deze laf hartigfte guiten beroofden, op de eervergetenfte wijze, de bondgenooten van alles, 't welk dappere overwinnaars hun als vijanden hadden laten behouden ; even als of men dan eerst zich deed gelden, wanneer men onrechtvaardig was. — Waartoe , vervolgt hij, zou ik vermelden , het geen den ooggetuigen maar alleen gelooflijk kon zijn? Hoe bijzondere burgers bergen geflecht, zeeën gedempt hebben ! Denzulken was ook flechts de rijkom ten fpot, daar zij zich in deszelfs fchandlijkst misbruik overijlden , welks eerlijk gebruik aan hun vergund was. Maar geene mindere inbreuk had de fnoode lust tot ontucht, gulzigheid en praal gemaakt. Mannen ftelden zich voor vrouwen; vrouwen hadden haare kuischheid veil; zeeën en landen werden voor de zwelgerij uitgeput; men wachtede de vaak niet af voor den flaap, den honger, dorst, de koude noch vermoeijenis voor voedzel en verkwikking ; de weelde voorkwam dat alles. Dit zettede de jeugd,  geschiedenissen. 375 jeugd, bij gebrek van eigen vermogen, tot oneerlijkheden aan; het hart, aan begeerlijkheid verflaafd, eischte bevrediging van lust; het fchandelijk gewin en de verspilling vonden dagelijksch nieuwe middelen uit (1 In zoo een uitgeftrekten en bedorven burgerftaat was catilina (leeds omringd van alle fnoodaards en booswichten, die hem overal, als eene lijfwacht, aanhingen. Alle ontuchrigen, doorbrengers, met fchulden bezwaarden, of aan lijfftraflijk misdrijf fchuldigen ; allen , die van verraaderlijken moord of veilen meineed leefden, en die door gebrek of nood of vrees de wetten der maatfchappij vloekten, voegden zich bij catilina, werden zijne vrienden, en bedorven fchierlijk die weinigen , die zich met zuiverer zeden in zijnen aanhang gewaagd hadden. Het nog onfchuldig, maar verleidlijk, hart van menigen jongeling werd in die fchool der ontucht fchandelijk verpest, daar catilina verzoeking noch verfpilling fpaarde, om dezen door aanbod eener lichte kooije, (1) Sallust. heil. catil. c. 11 — 13, Aa 4 VI. boek Vil. hoofdst. ƒ. voor C. 64. J. van R. 688. De aanhang van CATILINA.  VI. BOER VII. HOOFDST Ji voor C 64. J. "an K 6U. 376 ROMEINSCHE kooije, genen door het gefchenk van jagthonden of paarden , naar gelang van elks bovendrijvend zwak , aan zijn fnoer te rijgen (1). ' De vroege jeugd van catilina was reeds met zoo veel fchande overdekt , dat men de ondervinding zijnes omgangs niet behoefde, om denzelven van de fnoodfte gruwelen te verdenken. Reeds lang aan veel affchuwelijk kwaad fchuldig, had hij eene Priesteresfe van vesta zelve bezoedeld, en eindelijk zich met eene aurelia oreïtilla in den echt verbonden , welker fchoonheid het eenig prijslijke aanhaar was, alhoewel bij zijnen voorzoon ; die haar in den weg ftond, het leeven moest benemen, om zich van haar echtgenot te verzekeren (2). Zoo veele fnoode ondeugden vereenigden zich echter in catilina met zeer veele goede hoedanigheden, zoo dat cicero zelf eenmaal, voor ccclius pleitende, ter verfchooning van deszelfs ge- meen-> O) Sallust ie//, catil. c. 14. (a) S al lost. bell. catil, c. 15. Cic. in tt* ga Candid.  GESCHIEDENISSEN. 377 meenzaamen omgang met catilina, de volgende verzekeringen wegens deszelfs charakter durfde uiten. ,, Hij had, zegt hij aldaar, — gelijk ik meene, dat u allen heugt, o Rechters, zeer veele, wel niet uitdrukl ijke, maar echter fchijnbaare kenmerken der grootfte deugden. Hij ging met veele flegte knaapen om : en veinsde zich gehecht aan de allerbraaffte mannen. Men vond bij hem veelvuldige verlokking tot losbandigheid . maar ook eenigen prikkel tot bedrijf en werkzaamheid. In hem blaakten de fnoode begeerlijkheden van den wellust: maar gloeide tevens de zucht naar krijgsbedrijf, —en ik geloove niet, dat immer de aarde zulk een monster droeg, uit zoo veele ftrijdige en verfcheidene onderling ftrijdige geaardheden en neigingen te zamen gefteld. Wie was den beroemdften mannen eenigen tijd lang aangenaamer? Wie den verachtlijkfien naauwer verkocht? Welk burger eenmaal weldenkender ? Welk vijand heil'oozer voor den Staat? Wie verfoeilijker in wellust? Wie meer gehard tegen ongemak? Wie onverzaadlijker in roofzucht? Wie Aa 5 meer vr. BOEK Vit (OuFDST, |. voor C. «5*. j. van R, 6èS.  VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C J. van R 643. i < ( c \ d z VI 378 ROMEINSCHE meer verkwistend in het wegfchenken? Wonderbaar vooral was in hem, dat hij zoo veele vrienden had , dezelven door ' goeden dienst behield, met hun deelde, het geen hij zelf had, en allen, naar vereifch vanomilandigheden, met geld, met gunst, met ligchaams-arbeid, met misdrijf zelfs, indien het noodig was, en met dolle onderneming te hulp kwam; dat hij zijnen geest geheel in zijn bedwang had, denzek ven,naar den tijdfchikte, en, naarvereisch van zaaken, ginds en herwaards wist te buigen. Bij den ftroeven was hij ftreng, bij den losfen vrolijk , bij den ouden def:ig, bij de jeugd minzaam, bij den booswigt vermetel, bij den wellustigen dartel. Door deze verfchillende en veelfoortige geaardheid, had hij zich niet flechts alle leugnieten en waaghalzen uit alle oor!en op zijde gehaald; maar tevens veele appere en braave mannen, doordien fchijn an voorgewende deugd, op zijde gehouen. En nimmer zou een zoo heilloo; aanval ter omkeering van het Beind gefchied zijn, ten zij de fnoodheid in zoo veele ondeugden eenigen fteun had ge-  GESCHIEDENISSEN. 375 gevonden in deze buigzaamheid en onverzetlijkheid tevens van zijnen geest ( i )." Zijne veelvuldige wanbedrijven, en inzonderheid het laatfte aan zijnen zoon ten gevallen van aurelia gepleegd, fcheenen hem, „in het oordeel van sallustïus , hei meest zijnen aanflag tegen den Staat te hebben doen verhaasten, wijl zijn bezoedeld, en bij God en menfchen gehaat, hart nachl noch dag kon rusten, maar in zijne doodbleeke kleur , wilde oogen, ongeregelder gang , geheel gelaat en ganfche houding de raazernijen kennelijk maakte , waarmede hem het misdaadige geweten folterde (2). Reeds eenige jaaren geleeden was catilina rechterlijk vervolgd wegens zijne ontucht met de Vestaalfche fabia, de zuster van cicero's vrouw: doch d« invloed van catulus had hem dien aanval doen ontkomen (3). Want, behalven dai (1) Cic. pre co:l. c. 5, 6. (2) Sallust. bell. catil. c. 15. (3) Oros. L. VI. c. 3. ascon. in orat, cic. inTog. cand. Volgends orosibs bad dit plaat; is VI. boek VII. hoofdst. J. toor C. 64. }. van R. 683.  38o ROMEINSCHE VI. boek VII. hoofdst. J. voor C. 64. J. van R 688. Catilina wegens Bnevelaarij terecht gefield. i « 1 l ( < ( ii t v dac hij, gelijk ons zoo even bleek, zoo wel met de achtbaarfle mannnen, als met de grootfle guiten verknochc was, fcheen ook catulus aan hem eene bijzondere verplichting te hebben voor het offer, 't welk hij in m. marius gratidianus met eigene hand op het graf van deszelfs vader had gedacht (1). In dit jaar moest hij te recht ftaan wegens knevelaarij, door hem in zijn Prcetorfchap van Africa. gepleegd. Na den eersten trap der hooge waardigheden -enige jaaren vroeger als Penningmeester jekleed, en als Onderbevelhebber onder len Proconful van Macedonië gediend te ïebben (2), was hij, waarfchijnlijk onler het Confulfchap van q. metellus n marcius rex, tot Pr ■isp. Refpons, c. 20.  GESCHIEDENISSEN. 389 wonnen voor de algemeene rust, dat hij eerlang zoo veel te fnooder ontwerpen fmeedde , en zoo veel te roekeloozer de 1 magteloosheid des diep bedorven Bewinds ^ uitdaagde. ■ J De gefchiedenis van het Bouwheerfchap van c. julius cssar, het welk den f voorftanders der Adelregeering in het oog v Hak door de oprichting van ftandbeel- s, den, ter eere van marius op het Capi-\ tolium, dringt ons, om thands mede bij-c zonder te gewaagen van eenen man, die, tot heden voor ons fchier onopgemerkt groot geworden , nu reeds door zommigen als ingewikkeld in de zamenfpanning van catilina werd befchouwd, en eenmaal het hoogst Bewind des ganfchen Gemcencbests daadlijk aan zijne willekeur onderworpen heefc. Op den twaalfden van Hooimaand, onder het Confulfchap van m. antonius en a. posthumius albinus(l), Uitliet aloud Albaansch geflacht der juliussen (2) gebooren, verloor hij, zestien jaa- (1) Zie D. XII. bl 349. CO Hetzelve werd afkomstig gereekend van juB b 3 lus VI. boek vil, 130FDST. . voor C 6* . van R. 688. De ge. :hiedenis an c. juius cmsr van zij» ; geboortot op :zcu tijd.  VI, ' boek VII, hoofdst. J. voor C. 64. J. van R, 1 (588. J 1 I ( 1 i 2 t t ï c f l e 590 ROMEINSCHE jaaren oud zijnde ''zijnen vader, die het Pratorfchap had bekleed en aan een toeval onder het aantrekken van zijn fchoeisel ftierf (1). Zijne moeder aurelia, ;ene vrouw van Adelijke doch Plebejifche tfkomst, gaf hem eene lofwaardige opvoeding (2). Twee jaaren laater gelukug den moord van sylla ontkomen (3), rèrliethij het gevaarlijke Rome, begaf zich \aa\~ Afia, deed aldaar zijnen eerften veldogt onder municius thermus, onlerfcbeidde zich door dapperheid, en 'erwierf zich, bij de verovering van Mijilenen , eene burgerkroon , doch laadde ich aan het bedorven Hof van Bithynie e fchande op den hals van al het onuchtig misdrijf, waar aan zich de Koning hcomedes fchuldig maakte (4). Van aar vervoegde hij zich onder het heir van ervilius isauricus, die toen den krijg Uf, den kleenzoon van «ne as, sueton. in c/es. 6. Zie D. XII. bl. 471. (1) Plin L, VII. c. 53. (2) Aucl. dg Caus. Cor. eloq. c. 28. (3) Zie D. XIII. bl. 241, 241. (4) Suet. in caes, e. 2 et 49.  geschiedenissen. 391 krijg tegen de zeeroovers voerde. Het bericht van sylla's dood deed hem echter fchierlijk terug keeren naar Rome,1 alwaar hij zich nu voor het eerst openlijk ' onderfcheidde door zijnen aandrang op ] eene algemeene fchuldvergifnis na den burgerkrijg van lepidus (i). Op het voetfpoor der eerzucht naar hoogere verheffing in den Staat, viel hij dolabell a met een pleitgeding aan over knevelaarij, het welk hij, toen drie en twintig jaaren oud, zoo voortreflijk tegen eenen man voerde , die als Proconful van Macedonië reeds had gezegepraald, dat men het zelve eene eeuw laater nog aanhaalde als een meesterfluk. Hortensius en cotta deeden hem echter door hunne, fchier alles veritommende, welfprekendheid het pleit verliezen, 't welk eene grieve voor caesar was, wier herflel hij onmiddellijk ging zoeken bij apollonius molo te Rhodus, aan wien cicero de vorming, zijner gaven verfchuldigd was (2). Op zijne reize derwaards werd hij voor de kust (1) ZieD xiii. i>; 3*1', 3s2. (2) Auct. de aaus.- C9'\ eloq. c. 54, Bb 4 vi. SOEK. VII. 'oofost. . voor C. 64. . van ft. 688.  VI, BOEK VIL HOOFDST. J voor C 64 J. van R, 688. */36,ooo.:. f f90.000 -:. J ] ) ( 1 3S>2 ROMEINSCHE kust van Afia bij het eiland Pharmacufa door een rooffchip genomen. Hij gedroeg zich in die ongelegenheid met eene tegenwoordigheid van geest, die de roovers verblufte. Hem op twintig talenten * rantzoeneerende, zeide hij, hun in het gelaat uitlagchende : „ gij weet niet, wie uw gevangen is; " en beloofde hun vijftig f. Terwijl meest al zijn gevolg naar de bijgelegene fteden werd gezonden , om van daar deze aanmerklijke fom bijeen te haaien, bleef hij met zijnen lijfarts en twee bedienden, agt en dertig dagen, in handen vafi deze roovers, dien hij echter, geduurende al dien tijd, met zulk eene meerderheid behandelde, dat hij hun zelfs het zwijgen gebood, wanneer zij hem in zijne rust ftoor3en. Tot tijdverdrijf maakte hij dichtftukens en redevoeringen, dien hij den rooiers voorlas , bun fmaaklooze gekken loemende, wanneer zij dezelven niet toeuichten. Bij deze gemeenzaamheid bleef lij zich een gezag aanmaatigen, hetwelk ïem verftoutede, om zommigen hunner >p eenig misdrijf het kruis te dreigen. De oovers vermaakten zich met deze ijdele be-  GESCHIEDENISSEN. 393 bedreigingen, en wachteden flechts zijnen hoogen losprijs af: Dezelve werd voor hem betaald en hij naar Mikte gebragt, alwaar hij nu met ongelooflijken fpoed alle de vaartuigen , die aldaar in de havens lagen , wist te doen uitlopen , om de roovers te verrasfchen, die nog, zonder erg, bij Pharmacufa ten anker lagen. Hij zelf beftuurde de onderneming, deed verfchcidene rooffchepen zinken , bragt de overigen te Mikte op, en begaf zich terflond naar den Proconful van Afia , die zich toen in Bithynie bevond, om hem te vragen, wat hij met de krijgsgevangenen gedaan verlangde. Deze, van vrekken en wangunstigen aard , zeide , dat hij niet voornemens was, de gevangenen te ftraffen , maar te verkopen: maar, alvoorens de bevelen des Proconfuls daartoe te Milete konden komen, keerde ces ar zelf derwaards terug , en liet ze allen op eigen gezag krui'cigen, gelijk hij hun meermaalen gedreigd had. Om echter de wreedheid dier ftraf te maatigen, werden ze alvoorens , op zijnen last, onthalsd ( i ). Zijn CO Suet. in ces. c. 4. pLUT. ,„ C2SS. p. 7o8. Bb 5 VI. boek Vil. 'ioofdst. }. voor C 64. J. van R 688.  VI. bokr VII. HOOFDS r. J. voor C 64. J. van R, 688 394 ROMEINSCHE Zijn oogmerk volvoerende, begaf hij zich nu verder naar Modus : doch hield zich aldaar niet lang op. De teistering der nabuurige landftreeken door mithridates niet werkloos willende aanzien, ging hij zich in Afia aan het hoofd ftellen der Bondgenooten, verdreef s' Konings Onderbevelhebbers uit het Romeinfche wingewest, en behield daar door veele fteden, die reeds wankelden in derzelver trouw ( 1 ). Te Rome terug gekeerd, liet hij niets onbeproefd, om zich vrienden te maaken, de menigte op zijne hand te krijgen, en aller oogen naar zich te trekken. Hij leende eik zijne voorfpraak als pleitbezorger, voorkwam ieder met minzaame beleefdheid, en hield eene kostbaare tafel en leefwijze. Zijne vijanden vleidden zich met zijne fpoedige uitputting, en voorfpelden zijnen val gelijktijdig met zijne armoede. Hunne hoop bedroog hun niet, maar hunne voorfpelIing bleek ongegrond: eer hij nog tot eenig eerambt verheven werd, was hij reeds met de fchuld van dertien honderd ta- len- ( 1) S u e t. in c s. s. c. 4.  GESCHIEDENISSEN. 395 hnitn (1) bezwaard: doch het goed gevoelen, waarin hij bij de menigte ftond, leed daar bij niets, en naderhand zag men, 1 dat hij, van wien men zich verbeeld had, j dat hij zijne korte fchittering voor hoogen ] prijs zou kopen, fchier niets had opgeofferd in vergelijking van hetgeen, waarvan hij daarvoor meester werd. Men had, om deze reden, dan ook verzuimd,zich vroeg te verzetten tegen zijn blijkbaar gunstbejag: ,,en wie dacht ook,zegt cicero bij plutarchus , wanneer men hem met écnen vinger het keurig net gekapte hoofd zag krabben., dat deszelfs brein de overheerfching van den ganfchen Staat bevattede (a)?" Veel eer fcheen hij alleen voor zijn vermaak te leeven, en bleef van zijne vroegfte jeugd tot laatften leevenstijd aan de ontucht zoo verfoeilijk verflaafd, dat eenmaal wegens hem het gruwelijk woord gebruikt werd: „ c/esar, aller vrouv/en man, en aller mannen wijf!" In drank alleen ging hij zich nimmermeer te buiten, 't (1) /23,40,000-:-: (9) Plut. in cjes. p. 708, 709. VI. boek VII. ioofdst. . voor C. 64. . van R, 688.  VI. boek VII. hoofdst. J. voor C. «4. J- van R, 688. ] 1 ] > 1 h a n 396 ROMEINSCHE 't welk daar tegen c ato wegens hem deed zeSSen: 5» dat ces ar, de eenige was, die nuchteren het Gemeenebest had omgekeerd (1)." Zijne eerfte bediening , hem door 's Volks ftern opgedragen , was die van Krijgstribun, waarvoor hij dankbaar alle de poogingen onderfteunde , die 'er gedaan werden, om het Gemeentsmanfchap des Volks in alle rechten te herflellen, welken sylla zoo aanmerküjk befnoeid had (2). De aanhang van marius verd bijzonderlijk van hem beliefd door jijn gedrag bij de uitvaart van zijne moei u l 1 a , de weduwe van den Arpiner. Hij :elf hield eene lofrede op de markt over ïaar lijk, en deed de afbeeldzels van m alius ronddragen bij haare begravenis. )eze ftoutheid deed hier en daar eene enele kreet tegen caesar opgaan, maar et Volk verdoofde dezelve door een Igemeen handgeklap over den moed des ïans, die, na zoo veele jaaren , de be- gra- (1) Soet. in c/es. c. 49 — 52. (2) Suet. in cre.%, e. 5..  GESCHIEDENISSEN. 397 gravene eer van marius weder had durven ophaalen ( 1). De lijkrede, welke hij kort daarna hield over zijne vrouw cor-h nel ia, de zuster van cinn a, bevreem-^ de, maar behaagde het Volk niet minder, ] wijl het niet gebruiklijk was, over jong geftorvene vrouwen lijkredenen te voeren, en men alzoo deze aan eene zeer bijzondere huwelijksgenegenheid toefchreef, zonder te bedenken, dat de overleedene cinna 's zuster was geweest, 't welk de eenige drijfveer van haare openlijke loffpraak kon zijn (2). Hij bekleedde het Penningmeesterfchap, wanneer hij deze redevoeringen hield, en bragt het volgende jaar door in Spanje, onder den Prator of Proconful antisïius vetus. De betrekking tusfchen eenen Penningmeester en deszelfs hoogeren Overheidsperzoon was doorgands zoo naauw, dat dezelve iet had van vaderlijke genegenheid en kinderlijken eerbied. Als zoodanig was zij ook door de wetten geheiligd. Cjesar beandwoordde aan dezelve niet (1) Plut. in crs. p. 709. (2) Plut. in c&s. p. 700, VI. boes VIL oofdit. . voor C. 64. . van R, 688.  VI. boek VU. hoofdst. J. voor C. 64. J» van R. 688. 1 1 1 1 \ 2 Y z c, 398 ROMEINSCHE niet flechts volkomen, maai- ftrekte ook zijne erkentlijkheid en vriendichap tot den zoon van antistius uit, en onderhield dezelve fleeds. In dat Gewest een ftandbeeld van alexander vindende, zou hij, bij deszelfs befchouwing gezucht en zich verweeten hebben, nog niets te hebben uitgevoerd in eenen ouderdom, waarin de Macedoniër het grootfte gedeelte der waereld reeds veroverd had. Hij vroeg althands zijn ontflag , en verliet Spanje binnen 'stijds, gedreeven naar het fcheen door eene nieuwe onweerftaanbaare zucht, om zich te onderfcheiden en zijne verhefing te verhaasten (1). Bij. zijne terugkomst uit Spanje fpoorle hij de bewooners van den ganfchen oew van de Po aan, om, daar zij tot heden iet Latynfche recht genooten, naar het 'olie Romeinfche burgerrecht te ftaan, raarvoor hem eerlang hunne ftemmen bij ijne mededinging naar hoogere waardigeden zouden dienstbaar zijn : doch de orgvuldigheid der toenmaalige Confuls, die CS) Plut. in eas. p. 709. Suet. in cxs, 7'  geschiedenissen. 399 die, deze nieuwe woelingen befpeurende , de keurbenden , welke voor CUicie geworven waren , eenigen tijd in Italië ophielden , voorkwam het gevolg (i). Thands , twee jaaren laater, tot het Bouwheerfchap verheven, gaf ces ar de gewoone feestpelen met eene kostbaarheid en pracht, welke tot heden , hoe hoog ook reeds de weelde en verfpilling lleegen, niet was vertoond. Men zag eene volflagene jagt op wilde beesten in het groote renperk, en, terwijl zijn Ambtgenoot eibulus in de kosten van zommige fpelen nevens hem droeg, nam hij anderen geheel voor eigene reekening, en droeg daar door bij het Volk de eer van allen weg. Bibulüs deed daar over eenmaal dit geestige verwijt: „ dat het hem even als pollux ging , die met zijnen broeder éénen tempel op de markt had, doch welken men meestal enkel den tempel van castor noemde." Het misnoegen desCO Süet. in cms. c, 8. Zie boven hl 103, 104. vi B O ES VII. iiOCFDST. f. voor C. 64. [. van R,. 6S8. TegenwoordigBouwheerfchap van cjesar.  4oo ROMEINSCHE VI. boek VIL hoofdst J. voor C 6+ J. van R 688. - \ r p deswegen werd en bleef ernst, die naderhand tot andere uiterften kwam (i). Kwanswijs ter eere der nagedachtenis van zijnen vader liet ces ar drie honderd en twintig paaren zwaardvechters op leeven of dood (Irijden, waartoe hij nog eenen grooteren voorraad ter verlustiging desVoiks overig had:doch, om hem hierin tegen te gaan, maakte de Raad eene bepaaling op het getal, 't welk voordaan bij zulke plegtigheden opgevoerd mogt worden, gevende het gerucht, 'twelk men verfpreidde, als of cesar met zijne zwaardvechters eenigen anderen toeleg had, het voorwendzei tot die bepaaling aan de hand (2). Bij het geven van tooneelvertooningen "chitterden nu ook voor het eerst den Volte alle cieraadien van den. Schouwburg /an, echt zilver in de oogen (3). Om zich eindlijk, beflisfchend teverze- ke- CO Suet. in c.ïs. c. io. Plut. in c&s. . 709. (2) Sueton, in c/es. p. 10. Plut, in c/es. < 709. (3) Plin. L. XXXIII. c. 3.  GESCHIEDENISSEN. 40I keren van 's Volks ganfchen aanhang, bediende hii zich van zijn Bouwheerfchap, 'e welk hem recht ten tempelcierfel gaf, om des nachts eenige afbeeldingen van marius en overwinningbeeldcn ter zijner eere, welke hij heimjijk had doen vervaardigen , op het Capltolium te brengen. Derzelver fchitterend verguldzei trok des morgens vroeg reeds veeier oogen, die in zonderheid de Cimbrifche kleeding der overwinningbeelden opmerkten De ftoutheid van den fteller dier beelden, dien elk ligt kon raaden, ontzettede eenen ieder, en fchierlijk kwam geheel Rome op, om deze vertooning te zien. Veelen riepen : ,, het is caesar om de kroon te doen; daar toe haalt hij vereeringen op, die onder wetten en raadsbefluiten waren begraven-, daar door ruit hij het Volk op, 't welk hij eerst aan zijne fpelvertooningen verflaafd heeft!" De aanhang van marius integendeel kwam weder in talrijke menigte op den been > er deed hei Capitolium van handgeklap wedergalmen. Zommigen onder dezen zagen de beeldnis van marius met vreugdetraanen, en verhieven caesar ten he' mei, dien zij alleen eenen waardigen bloed XIV. deel. Cc ter vt. boek VII, ' lOOf DST. |. voor C. 64. j. van R. 688. HerfteU ring tier seeiden wan marius LtOOt cassar.  402 ROMEINS chb VI. boek VII. hoofdst. J. voor C 64. J. vsn R. 688. verwant van m a r i u s noemden. De Raad kwam hierover tezamen. Luctatiusca tvlvs verklaarde c/es ar fchuldig aan misdaad van Staat, en voegde 'er dit opmerklijk gezeg bij: „ caesar ondermijnt niet meer , maar beftormt den Staat alreeds." Het gelukte c je s a r echter, door zijne welfprekende verdediging den Raad te bevredigen: en nu deed het verwijt zijner ijverigfte beltrijders geene andere werking, dan dat hun vuur hem zeiven te meer ontftak , om zich voordaan aan niemand langer te onderwerpen, reeds al te wel verzekerd , dat hem geen raadsbefluit zou fchennen, zoo lang het Volk op zijne wenken vloog (O. Het was caesar echter mislukt, zich eene zending naar JEgyptus te doen opdragen , waartoe hij eenige Gemeentsluiden het voorftel had laten doen, hebbende de Alexandriners hunnen Koning, die vriend en bondgenoot van Rome was, van den throon geftooten. Crassus, de tegenwoordige Cenfor, had hem te vergeefsch in deze pooging onderfteund: de tegenwerking (O Plut. in c£s. p. 7op, 710.  GESCHIEDENISSEN. 403 king van deszelfs Ambtgenoot catulus en van verfcheidene andere Grooten, wien het .doorgaands gemakiijk viel, om het' Volk van al Ie nieuwe oorlogen af te fchrik- ^ ken, had dezen toeleg verijdeld ( i). ] De CO C*sar fchijnt eene zending te willen gehad hebben, om Egyptus in een Romeinfcb wingewest te verkeeren, uit kracht van zekeren uiterflen wil, waar bij dit Rijk aan Rome was vermaakt, en waarover men bij cicero eenige opheldering vindt. (Orat. II in rull. c. 16.) De /Egyptenaar! hadden, na den dood van ptolemsus lathyrus, zijne dogter cleopatra ten throon verheven; Sylla had haar alexander, den zoon van eenen anderen alexander, die broeder van de zen ptolem«us was, en dus haaren neef, in het Bewind toegevoegd; maar de neef bragt zijne moei om, en werd daarna zelf in eenen optland der Alexandriners ontthroond enomgebragt. Het fchijnt, dat 'er van hem een zoon, almede alexander geheeten, overig bleef, die thands wettige erfgenaam des throons was: doch de Alexandriners zetteden PTOLEMfios a u le te s, eenen natuurlijken zoon van lathyrus, op den throon, terwijl de jonge alexander naar Tyrus week en aldaar ftierf, latende bij ulterften wil aan Romeeea erfrijk agter, het welk hij niet had mogen beheeren. Nu wilde men deze geheele erfnig doen gelden en geheel AigypCc s *nt VI. boek vii. oofdst. . voor C. 64. . van R) 633. ■  VI. boek Vil hoofdst. J. voor ( 64. J. van ] 688. 4°4 ROMEINSCHE De Cenfor's waren het niet enkel ten dezen aanzien oneens geweest , maar zelfs , vo]flagen werkloos gebleeven uit hoofde " eener doorgaande oneenigheid, welke hun., t.eindelijk , daarin alleen deed overeenkomen, om hunne waardigheid vrijwillig af te leggen ( 1). tfetPenningmeesterfchap, fchoon flechts de eerfte trap der burgerlijke waardigheden , werd thands door eenen man bekleed, die den Cenfpr catulus zoo onverfchrokken durfde dreigen , als hij zelf in zijne vroege jeugd het dreigen van eenen pomp^dius befchimpt (2) en eenen sylla te lijf had gewild (3). Ook zijn geheele aanleg verdient hier eene bijzondere opgave. M. v 0 r- tus en Cyprus ten wingewest maaken: doch de Raad beflooc alleen, om een Gezantfchap naar Tj. rus te zenden, ten einde 's Vorsten nagelatene fcb.a. ten vandaar, als erfgoed, «ftehaalen. Foyez cre v 1 er Hist. Rom. T. XI. p. 3,6, 3,7 m % trouve eet eclaircisfement. CO Plut. in crass. p, 550, 551. CO Zie D. XII. bl. 403, 409. C3) Zie D. XII, bl. 248 — 250.  GESCHIEDENISSEN. 405 M. porcius cato, gemeenlijk cato minor of cato van Utica genoemd, was de agterkleenzoon van cato den Cen-1 for. Zijn grootvader was een zoon geweest, in deszelfs hoogen ouderdom door hem verwekt, uit een tweede huwelijk' bij de dogter van een zijner afhangelingen. C a- é to van Utica verloor zijne ouders reeds \ in zijne eerfte kindsheid, en genoot zijne1 vroegfte opvoeding ten" huize van zijnen, oom drusus, den braaven en wakkeren,1 doch ongelukkigen Gemeentsman bij het ontbranden van den IiaUaanfchen\x\)g(i). Ook dit geleide, 't welk het ouderlijke gemis moest vergoeden , verloor hij ras. Negen jaaren laater vonden wij hem aan het huis van sylla dooreenen opvoeder vergezeld. Van zijne vroegfte jeugd vertoonde cato, in zijne ftem, in zijn gelaat, zelfs in zijn kinderfpel eene onbuigzaame en onverzetlijke eigenzinnigheid. Zijne driften waren geweldig boven zijne jaaren. Vleijerij werd door hem barsch beandwoord: bedreiging verharde veel eer zijn gemoed. Zelden zag men eenen lach op zijn CO -Zie D. XII. bl. 408. Cc 3 VI. boek VII. ijofdst. f. voor C. 64. I. van R. 6s8. Aanlegen efchiedeis van m. orciüs 'ato van Jtica toe p d.'zen ijd;  VI. boek VII. hoofdst. J. voor C, 64. J. van R, 688. ] j < 40O ROMEINSCHE zijn gelaat, en fchoon hij niet ligt noch fchierlijk in toorn ontftak , was dezelve echter moeilijk te bedaaren. In de letterkunde was hij zeer traag en ftomp van begrip : maar het geen eenmaal in zijn geest was opgenomen, werd nimmer meer bij hem vergeten. Hij was echter leerzaam en gezeglijk voor zijnen onderwijzer: doch wilde van alles de reden weten. Gelukkig was hem een Leermeester, sarpedo genaamd , te beurt gevallen, die, gelijk plutarchus het uitdrukt, vaardiger met redenen, dan vuisten, was(i). Deze mannelijkheid van cato's geest was geheel iet anders , dan ftugge wrevel: de iedere gevoeligheid zijnes harte voor zuivere broederliefde droeg hiervan blijken, lij beminde zijnen broeder cepio al Toeg met zulk eene vervoering, dat hij, Is kind gevraagd, wien hij het liefde had, ijnen broeder noemde, en zulks herhaalde , zoo dikwijls men hem vroeg, wien ij den tweeden, derden en vierden rang ergunde in zijn hart. Die liefde bleef olftandig. Zijn eigen meester zijnde, fpij- zigde (1) Plut. in cat. min. p. 759, 760.  GESCHIEDENISSEN. 407 zigde hij nog altijd met c/epio, en vergezelde hij hem fteeds buiten de ftad en op de markt. C s. p 1 o 's ingetogenheid en foberheid, twee zelzaam gewordene deugden, werden algemeen geroemd: maar cizpio zelf verklaarde zich den naam van sippius , toen het algemeenst voor eenen verwijfden weekeling gehouden, waardig, wanneer hij zich bij zijnen broeder vergeleek. Het Priesterfchap van apollo deed cato, nu twintig jaaren oud, deze bijwooning veriatenen het vaderlijke erfgoed deelen, waar van hem honderd en twintig talenten in eigendom kwamen (1). Nu den Stoïfchen Wijsgeer antipater van Tyrus bij zich ingenomen hebbende, legde hij zich voornaamlijk op de zeden- en ftaat-kunde toe, terwijl hem zekere geest* drift, als 'tware, medefleepte in het gebied der plichten. Bovenal omhelsde hij eene ftrenge en onbuigzaame rechtvaardigheid, welke toegeven noch vergeven kende. Hij oefende zich tevens in de volkswelfpre- kend- (1) Plut. in cat. min. p. 760, 761. / 216,000 • : - :. Cc 4 VI. boek vii. hoofdst. J. voor C. 64. T. van R. 688.  VI BOEK VIL HOOFDST J. voor C. 64. J. van R. 688. j i j 1 ] 408 ROMEINSCHE kendheid , welke hij als de krijgskunde in het burgerlijke recht befchouwdes niemand echter hoorde eene redevoering van hem. Eenmaal gaf hij eenen vriend, die hem zeide: „ de menfehen berispen uw ftilzwijgën ; " ten andwoord : „ indien zij mijn gedrag maar niet berispen. Ik zal fpreken , zodra ik achte, dat mijne woorden niet beter gezweegen zouden zijn." Een kleen gefchil over het wegnemen van eenige zuilen in de gaanderij , welke zijn overgrootvader had geftichr, bragt hem zijns ondanks op de markt, en vertoonde hem als een zeer goed redenaar, wiens ftijl niets van hét jeugdige* of winderige had, maar grootsch , volzinnig en klemmend was. De kortheid zijner uitdrukking en derzelver eigenaardige zwier kenmerkten zijlen ganfchen geest, terwijl de welluilendheid en.fterkte zijner flem aan het ganfche Volk voldeed, zonder dat hem net pleit van eenen ganfchen dag afmat:ede. Doch het winnen zelfs van dit geiing wederhield hem niet van op nieuw ot zijn voorig ftilzwijgen terug te keer ren.  GESCHIEDENISSEN. AOQ ren (" 1 ). Integendeel legde hij zich zorgvuldiger en openlijker toe op alle ligchaamsoefening. Zomerhitte noch win- ! terkoude deeden hem ooit her hoofd dek- J ken ; en in alle jaargetijden legde hij alle J zijne reizen te voet af. Zijne reisgenooten of gevolg mogten te paard rijden, hij ging nevens hun , en verleende op weg nu dezen, dan genen, al voordgaande, een gefprek. In ziekte klaagde hij nimmer, maar ontzag zich voorbeeldig, zelfs dulde hij niemand bij zich in de koorts, tot dat hij dezelve afgegaan gevoelde. In zijne jeugd dronk hij flechts eene teug aan tafel, doch naderhand gaf hij zich over aan den wijn, en zat zomtijds tot in den morgen door. Zijne vrienden beweerden ter zijner verdeediging, dat hij, den ganfchen dag inflaatszaakenbezig, zich flechts des nachts verlustigde met Wijsgeeren en Letterminnaars. Zekere memmius verweet hem eenmaal dit zwelgen bij nacht; doch cicero gaf hem ten andwoord: ,, gij zult evenwel niet zeggen, dat hij den ganfchen (i) PtüT. in CAT. MIN. p, 76I. Cc £ VI. BOEK VIL 0OFDST. voor C. 64 ^an R, 638.  VI. BOBS Vil. HOOFDST. J. voor C, 64. J. van R. 688. 1 1 , < I i T 4IO ROMEINSCHE fchen dag verdobbelt (1)". c R s A R fchreef: „ dat cato eens dronken werd gevonden op den hoek van eene ftraat door eene menigte volks, 'c welk des* zelfs morgenopwachting ging maaken bij eenen voornaamen perzoon, doch dat zij allen bloosden van fchaamte, toen zij zagen, dat het cato was, niet anders, voegde 'er ces ar bij, dan of cato hun, en niet zij cato, dronken ge* vonden had;" het welk plinius opmerkt, dat als eene loffpraak tevens voor ce>ar's vijand mogt geacht worden (2); :erwijl seneca, de uitbundige lofredenaar van cato, het waagt te beweeren: , dat het gemaklijker zou gevallen hebben, te bewijzen, dat de dronkenfchap ;ene deugd was, dan dat cato zich misIroeg (3)." De ontaarding der Romein- fche CO Pll'T. («CXT. MIN, p. 762. Ca) Plin. sec. tpist. L. III. ep. 12. COSenec. de tranquit. animi c. 15. De orte trek, dien wij in cxsak's aanmerking vinen over 's Volks fchaamte bij het vinden van ca0, maakt in oas oog het fchandelijke van de dron- ken-  geschiedenissen. 4.h fche zeden deed cato zich opzetlijk toeleggen ora ze rechtftreeksch te keer te gaan, en daartoe nam hij zelfs in onver- E fchillige zaaken eene zonderlingheid aan.' Daar elk thands van purper fchitterde,. droeg hij een zwart gewaad; zelfs vertoonde hij zich dikwijls zonder fchoeizel en zonder overrok op vollen dag voor deur: niet om roem te behalen met deze nieuwigheid, maar om ook zich zeiven te gewennen, zich over niets, dan het geen op zich zelve fchandelijk was, te fchaamen. Na eene kuifche jongelingfchap zou hij zich aan lepida verbonden hebben, die wel eer aan metellus scipio verloofd, doch van hem verlaten, was: de oude liefde kwam echter bij metellus weder boven en cato verloor zijne bruid, waarover hij zijnen medeminnaar een rechtsgeding zou hebben aangedaan, indien hem zijne vrienden dit niet keriichap, en het vernederende van dezelve voor een anden groot man veel aanfehouweiijker, dan de ftrengfte zedenkundige aanmerking. VI. BOEK VIL OOFDST. . voor C, 64, . van R. 688.  VI. boek Vil. hoofbst. J. voor C. 64. J. van R. Ó3S. : ] 1 I l 1 pï d< be ni Zi nu de 4T2 ROMEINSCHE niet hadden ontraden , maar waarover hij zichnumetde fcherpfte fchimpdichten aan hem wreekte (O. Daarna nam hij attilia, dezustervan soranus, ter vrouwe: doch gaf haar, uit hoofde haarer ontrouw, eenen fcheidbrief, na dat zij hem reeds twee kinderen gebaard had (2). Wen fchrecf overigens zeer veel grootnoedigheid aan cato in het vergeven fan andere beleedigingen toe, in zoo vere zelfs, dat hij, eenmaal eenen flag in iet aangezicht ontvangen hebbende, desdegens geene wraak nam , ja zelfs geene ieleediging meende te wfeeken te heben. — In den krijg der zwaardvechters agen wij cato grootmoedig het eere)on afwijzen, het welk zijn Veldheer al CO Plut. /« cat, min. p. 761. CO >> I-'i bekei de voor baar geene vrouw, zegt utarcüus, masr was min gelukkig dan, lsliüs, ivreud van scipio /e.mi l i anu s, die, -door het houd der zijne, tot aan het einde zijnes leevens, nmer eene andere, daa die eenige, bekend had." Ik één trek kan ons de oneerbaarheid der Roinfcbe jeugd in het algemeen, en de toegevenheid c oude zcdenieetaars voor dezelve, doen kennen.  GESCHIEDENISSEN. 413 al te kwistend en onachtzaam uitdeelde CO- Eenige jaaren laater ging hij als Krijgstribun onder den Prcetor rubrius naar Macedonië. De geheele r.eis derwaards , zoo ver die te land gedaan werd, legde hij, naar gewoonte, te voet af. In het leger aangekomen en door rubrius met het bevel eener keurbende vereerd, achtede hij het, in zulk eene hooge post, niet voldoende, zelf een voorbeeld van braafheid aan de zijnen te geven, maar tevensplichtmaatig, om zijne onderhoorigen zelve deugdzaam te doen zijn. Hier toe nam hij wel den vernederenden fchrik der krijgstucht geenzins weg, maar paarde met denzelven het middel der minzaame en redenlijke overtuiging, en bemoeide zich, om, zooveel mogelijk, zijne Onderbevelhebbers en Krijgsluiden de redenen zijner bevelen te doen verftaan. Het krijgsvolk zelf werd hier door even redenlijk, als kloekgezind, en was den vijanden geducht, den Bondgenooten aangenaam , afkeerig van alle kwaad, CO Zie D. XIII. bl. 528. VI. BOEK VII. IOOFDST. |. VOOt Ca 64. . van IL 688.  VI. bo ek VII. hoofdst. J. voor C 6*. J. van R 688. 414 ROME INSCHÈ kwaad, en eergierig naar waaren lof. Roerig liefde, achting en welwillendheid waren voor hem zelve de onbedoelde gevolgen 1 van zulk een redenlijk gedrag. De bevelen, dien hij anderen gaf, voerde hij zelf het allereerst uit, en den geringften krijgsman, in kleeding, fpijs en drank opzetlijk gelijk, muntede hij alleen door deftigheid, wijsheid en andere deugden boven allen uit, die in het heir den rang van Proconfuls en Proprcetors voerden, zonder dat hij hun hart daardoor van zich verwijderde, wijl de liefde voor de deugd van zelfs liefde voor de deugdzaamen inboezemt, en elk, die de braaven enkel prijst, zonder hun tevens te beminnen, flechts hulde doet aan derzelver roem , zonder zucht ter naarvolging te doen blijken (1). Met het einde van zijnen dienst het leger verlatende, hoorde hij zich niet met goede wénfchen en gejuich , gelijk zulks meermaalen in gebruik was, begeleid: maar zag hij zich door een weenend heir opgehouden, het welk (1) Plut.ïbcat. min. p. 763.  GESCHIEDENISSEN. 41^ welk hem omhelsde en ten voet viel, om zijne handen en klederen te kusfchen(i).. Eer c at o naar Italië wederkeerde, deed* hij eene reize door Afia, alwaar pomi»ï-' jus toen den Mithridatifchen krijg voer- ] den. Zijne drijfveer hier toe was geene bloote nieuwsgierigheid naar die gewesten: zijn oogmek was een wijsgeerig en ftaatkundig onderzoek naar de zeden der Volkeren en de gefteldnis van derzelver Staaten. Op deze reize ging hij te Ephefus bij pompejus eene pligtpleeging afleggen, die hem de uitfiekende achting bewees, van hem zelfs te gemoed te komen, en niet, gelijk anders gebruiklijk was, hem in eene zittende houding aftewachten. "s Veldheers achting bragt den algemeenen eerbied des ganfchen heirs voord: maar elk merkte het, ten fchande zeker van pompejus , op, dat hij, hoe vol van achting ook voor cato, eenen man C1) Plut. in cat. min. p. 764. Zoo veel natuurlijk goed was 'er nog in het Romeinfche charakter overig, 1 welk, door verwaarloosde tucht, reeds tot veldheerraoord was in ftaat geweest. VI. tam VIL OJFDST. . voor C. 64. . van R. 638.  VI. boer ViL BOOPDSl. J. vor' C 64 J. va. R. 683. (1) Plut. in cat. min. p. 7^S- 416 ROMEINSCHE man van zulke zeden.liever zag gaan* dati komen, in zijn leger ( 1 )• Koning d e* jota rus verzogt hem aan zijn Hof en droeg hem op de vleijendfle wijze het Befchermheerfchap op van zijne kinderen en koninglijke huis, doch mishaagde door het opdringen van gefchenken, die cato niet wilde aannemen , den ftrengen Ro.meitty op wiens hart de Afiatifche weelde geenen invloed had, zoo zeer, dat hij den volgenden dag, na zijne komst, het Hof reeds verliet. Na eenen dag reizens vond hij zich te Pesfmus door nieuwe gefchenken en eenen brief des Konings verrafcht, in welken dejotarus hem bad: „ om deze gaven, zo al voor zich, toch niet voor zijne vrienden en gevolg van de hand te wijzen." Zijne vrienden kwamen in verzoeking : maar cato bleef volftandig. Hijbeweerde: „darmen dus altijd ligt een voorwendzel kon vinden, om eene fchandelijke fchraapzucht te voldoen 5" en verzekerde: „ dat hij gaarne alles met zijne vrienden zou deelen , het geen hem op eene eer:-  geschiedenissen: 417 eerlijke en wettige wijze nog rnogt toekomen C 1 )•" Zijn broeder cepio was in Macedonië reeds geftorven; deszelfs overfchot bleef hem een heiligdom. Naar Brundufium overftekende, wilde men, dat hij het zelve met een ander fchip zou laten overvoeren, maar zijn andwoord was: „ dat hij va'n zijne ziel veel eer, dan van hetzelve, fcheiden kon." Eene gevaarlijke reize , terwijl zijne vrienden eene gemaklijker vaart hadden , had hem fchier met het zelve doen vergaan. Terug gekeerd te Rome, fleet hij zijnen tijd met den Stcïcyn athenodorus en met de belangen zijner vrienden op de markt. Zijn ouderdom veroorlofde hem nu de mededinging naar het Penningmeesterfchap: maar hij waagde noch zich zei ven, noch de algemeene belangen, aan deze eerzucht, dan na alvoorens naar den plicht en (trekking van dat ambt zorgvuldig onderzogt te hebben. Anderen, die zulks niet deeden, waren afhanglijk van fch rij vers en van dienaars , die zich gevolglijk weinig minder, dan de Penningmeesters zelve, lie- (1) Plut. in cato. min. p. 765. 766". XIV. DEEL. Dd VI. boek VII. hoofdst. |. voor C. 64. I- van R, 683.  VI. E O KB VII HOOFDST. J. voor C 64. J. van R. 688. Penningmeesterfjhap van CAI O, i ,J ( ( J 'i I t V z 418 ROMEINSCHE lieten gelden: maar cato . die nu zelf al, wat die bediening vorderde, ter hand nam, bragt! terflond deze luiden tot derzelver eigen rang te rug en deed hunne tegenfpojrreling hierin fchierhjk zwichten door het aantoonen van de trouwloosheid van den eenen en de onkunde van den anderen. Een dier knaapen was een gunftelirjg van c a t u l u s, den tegenwoordigen Cenfor. Catulus nam aan, om voor hem een goed woord te doen, en verwachtede den besten uitflag ran zijne vriendfchap met cato : doch deze bewees hem, dat hij zich voor eenen snwaardigen bloot gaf, door het aantoolen van eenen vervalschten uiterften wil. Niettemin hield catulus zijne belofte lan den fchrijver , en vroeg openlijk er zijner gunfle deszelfs rechterlijk omlag. Cato, dit hoorende, verftoutede zich, len Cenfor te andwoorden: „ het is fchanle, 0.' catulus, dat gij, die als zedenneester ons gedrag moet beoordeelen, u elven door onze dienaars laat vernedeen!" Catulus, verbluft door deze aal, fcheen te willen, maar kon niet andboorden, en verliet, het zij uit toorn, het ij uit fchaamte, flilzwijgende de markt: De  GESCHIEDENISSEN. 419 De befchuldigde werd echter vrijgefproken met de meerderheid van ééne Hem, waartoe catulus eenen zieken Rechter d zich met een draagbed naar de markt liet l brengen, terwijl cato van zijne zijde de-\ ze vrijfpraak in geene aanmerking nam, om hem op nieuw als fchrijver te gebruiken , of hem zijne bezolding te betaalen (1). Geene daad kon immer aangenaamer zijn in de oogen van het Volk, 't welk altijd rechtvaardig is , wanneer het anderen geldt. Men zeide, dat cato niet flechts het Penningmeesterfchap herfteld had tot een waardig burgcrambt, maar zelfs tot het Confulfchap verheven. Hij vervolgde zijne bediening met even loflijke rechtfchapenheid. Den Staat even rechtvaardig willende hebben in bet voldoen, als in het vorderen, van verplichtingen , zuiverde hij de registers door geregelde afbetaaling der fchulden zoowel , als door het invorderen der openltaande eisfchen. Ver van alle oogluiking in het aannemen van voorgewende orders ter betaling, drong hij zelf eenmaal de bei- (1) Pt ut, in ca t. min. p. 766". Dd a VI. SOEK VII. j0f3st. voor C, 64. van R. 663.  boek VIL hoofdst. J. voorC. 64. J. van R 6U. f 3600-:- 420 ROMEINSCHE beide Confuls zelve, zulke orders te komen zien en met eede te bekrachtigen. Nog veel aangenaamer, dan dit alles , 't welk reeds zoo veel ftoutheid, als eerlijkheid, vorderde, maakte de partijfchap in den Staat zijn gedrag bij het Volk jegens de huurlingen van sylla's woede , die hun veelvuldig bloedvergieten door den dwingeland hadden beloond"gezien met twaalf duizend Denaricn f uit 'slands fchatkist, en wien niemand tot heden had durven aanranden, fchoon elk ze thands, van welk eene denkwijze ook, fchier even hartlijk verfoeide. Cato alleen durfde hun aan, dwong hun het bloedgeld weder af en verzond hun daar te boven met eene openlijke ten toonflelling van hun flrafwaardig beulsbedrijf ( 1). Zijne werkzaamheid was bij dit alles onvermoeid : .zijn werk zelf boven alle berisping. Hij zelf was altijd de eerfte op het komtoor, en bleef 'er de laatfte. Nooit verzuimde hij eene raads - of volks - vergadering, ten einde altijd acht te liaan op de befchikking of behandeling van 's lands pen- nin- (1) Plut. in cat. min. p. 766, 767.  GESCHIEDENISSEN. 421 ringen, en toonde, door zijn geregeld, fpaarzaam en omzichtig beleid der geldmiddelen , dat de Staat rijk genoeg kon zijn , zonder immer eenige onrechtvaardigheid tegen of van bijzondere perzoonen te behoeven. In den beginne was deze ftrengheid zijnen Ambtgenooten haatlijk: naderhand bedienden zij zich van zijnen naam , om zich te verzetten tegen alle onredenlijk aanzoek, waarvoor zij zich te zwak gevoelden; terwijl cato zelf zich niet bekreunde aan den haat van eenigen of allen , met zijne eigene waarde in het betrachten va'n zijnen plicht voldaan. De laatfle dag zijnes Penmngmeesterfchaps gaf hier van nog een doorflaand blijk. Schier het ganfche Volk geleidde hem met lof en eer naar huis; maar, vernemende, dat marcellus, zijn Ambtgenooten vriend, op het komtoor als ingeflooten werd gehouden door een groot aantal van perzoonen, die allen nu terftond met hunne onbillijke vorderingen opkwamen , keerde hij terug, doch vond de orders reeds geteekend door marcellus, die, welwillend, maar te zwak, voorzulkeenenaanval was bezweeken. Cato vroeg de onderDd 3 tee- VI. ROEK VIL (OOFDST, f voor C. 6». f. vsn R, 688.  VI. BOES VII. hoofdst. J. voor C 64. J. van R 688, f o;oc.:. 422 romeinsche teekening, haalde ze voor aller oogen door , fprak geen enkeld woord daarbij , nam marcel lus met zich als vriend naar 'huis, en liet de ganfche bende van ftaats• roovers verftomd en verzonken in derzelver fchande agter (1). Niet te vreden met deze, enkel tijdelijke, herftelüng van dit ambt, hield hij als Raadsheer een waakzaam oog op deszelfs bediening geilagen, waartoe hij zijne flaaven zorgvuldig liet affchrijven alle orders , die openlijk op het komtoor werden aangenomen, en zelf zich voor vijf talenten f meefter maakte van een affchrift der registers van sylla's tijden af, welken hij dagelijksch in handen had, om 'er zich in zijne aanmerkingen op te beroepen CO- Zijne trouw in hetRaadsheerfchap was van deze zijde niet alleen , maar even algemeen voorbeeldig, als zijne bekleedde ambtsbediening. Ook hij was fleeds de eerfte in de vergadering en verliet de zaal het laatst, terwijl hij den tijd , die 'er voor de voltalligheid verliep , in een of ander leesboek fleet, Nim- CO Plut. in cat. min. p. 767. C») ld, ibid. p. 767.  GESCHIEDENISSEN. 42 3 Nimmer ging hij op dagen van vergadering uit de ftad. Pompejus, die hem, in het vervolg, altijd tegen zich in den weg vond, wist hem voor eenen korten tijd allerleije hinderpaalen te zetten, die hém,, zelfs opweg zijnde, beletteden op te komen: maar cato merkte die list fpoe-r dig, en ftelde zinds het bijwoonen van den 1 Raad boven alle andere zaaken. Door' eer- noch heb-zucht, bij geval noch onverwacht, gelijk veele anderen, aan het ftaatsbeftuur gekomen, maar zich uit grond van plicht hiertoe begeven hebbende ,°hield hij het naamlijk daarvoor, om vooral niet minder, gelijk plutarchus het zoo keurig uitdrukt, dan eene bije voor den korf, tot algemeen heil te moeren werken ; tot welken arbeid hij zich zorgvuldig in ftaat ftelde , door zich uit alle de wingewesten van den Staat de naauwkeurigfte berichten van befiuiten, wetten, gebeurenisfen en omftandigheden te doen opgeven ( 1 >. Zulk een doorgaand voortreflijk gedrag verwierf cato niet flechts eene onbepaalde achting, maar verleende aan zijn (1) Plut. in cat. min. p. 76g. Dd 4 VI. boek VII. hoofdst. |. voor C. 64, • van R. 688. Uicmun. 'ndRaadsloerfchapan cato.  vr. boer vn HOOFDST J. voor C T ^ J. van R 688. 1 : J. voor C. 6,. J. va R. . 689. J L JLi ItJ C*«AR t-p MAKCIUS FIGVLVS Cos/.l ( 424 ROMEINSCHE zijn voorbeeld fchier hetzelfde gezag, als aan den eisch der deugd. „ Men mag eenen enkelden getuigen in rechten niet doen gelden, al was hij cato zelf: " zeide een pleitbezorger openlijk. „ Wie kan dulden, — vroeg men eenen verachtlij. ken weekling, die in den Raad eene lofrede over de eenvouwdigheid en ingetogenheid hield, - wie kan dulden , dat gij als een crassus tafel houdt , als een lucullus timmert, en als een cato preekt?" Zoo ook noemde men hun, die ran ongebondene zeden en echter van eene ïrenge zedenkunde waren , bij befpoting c a t 0 o s, pijnde de naam alleen diens nans eene fpreuk der deugd geworden f». Onder het nu volgende Confulfchap ran l. julius c^sar, den zoon van jem, die in den Italiaanfchen krijg Conul geweest was (2), en van l. marcius 'igulus, zag cato zijnen handel te;en de huurlingen van sylla's woede oor eene rechtftreekfche veroordeeling an hun bedrijf, als hebbende zich daar door CO Pi-ut. in cat. min. p. 768. CO Z« D. XIII. bL 305.  GESCHIEDENISSEN. 425 door aan moord fchuldig gemaakt, bekrachtigd. C. Julius C£sar, die in het voorige jaar het Bouwheerfchap had gevoerd, en thands, gelijk zulks gebruiklijk was geworden, aan eenen Prcetor was toegevoegd, om zich onder denzelven voor te bereiden tot eene aanflaande eigene rechtsbediening en daartoe in des-1 zelfs plaats reeds voor te zitten bij zekere rechtsplegingen, opende dit zijn belangrijker bedrijf voor het algemeen met eene rechterlijke vervolging der genen, die de vogelvrij verklaarde burgers onder sylla's fchrikbewind hadden omgebragt, als hadden zij zich daar door fchuldig gemaakt aan ftrafbaaren moord, fchoon de wet van sylla zeiven hun deswegens had vrijgefproken. Deze vervolging, geheel in den tegenwoordigen geest des Volks, werd met genoegen door de menigte, en met onverfchilligheid door de Grooten, aangezien, zoolang dezelve de verachtlijke werktuigen der gevestigde ftaatspartij gold , en fcheen nu daadlijk alle fpooren der voorige dwinglandij te zullen uitwisfchen Veelen, door cato reeds in het voorige jaar van het bloedDd 5 geld vr. BOEK VIL. iOOFDST. f. voor C. 6-3. f. van R. 689. Vervol;ing der mudingen ran sylla.  VI. FOP. ï VII. hoofdst. J voor C. _ 63. J. van R. 689 t/2So,ooo-:- i Catilina als burger-, beul te 1 recht ge- j Held dochJ v«jgefpro-Vi ken. j ir ff li r( ra 1 in as ge\ leg XI] 42^ romeinsche geld beroofd, werden nu openlijk veroordeeld en geftraft; terwijl elk vonnis eene feestftof voor het Volk was. Onder dezelven telde men eenen l. luscius, die zich met tien millioenen Sestertiën f in de toenmaalige plundering verrijkt had , sn eenen bellienus, den oom van - a til in a, aan wien men den moord ran lucretius ofella toe'chreef (1). Catilina zelf, reeds eenmaal wegens leiligfchennige ontucht in zijne vroege :ugd, en in den voorigen jaare nogmaals 'egens knevelaarijen in zijn Africaanfche ratorfckap, rechterlijk vervolgd, doch 1 het eene door veelvermogende voorraak, in het andere geval door fchandeke kunstenaarijen aan den eifch des :chts onttrokken, ftond nu ten derden aal terecht, als fchuldig aan den moord van :i) Dio cass. L. XXXVII. p. 42. Slet. cesar. c 11. Cic. in Teg. candid. et ibi con. — Bellienus moet dus de Hopman feest zijn, van wien plutarchus bij die gekheid gewaagde, zonder hem te noemen. Zie D. I. bl. 574.  GESCHIEDENISSEN. 427 van q. cecilius, m. volumniu's, l. tantas1us en m. marius grati- dianus, waaromtrend geene ontkenning gold, hebbende hij zelf met het afgehouwen hoofd des laatstgenoemden op de markt rondgelopen ( i), Ook in dit gericht werd catilina vrijgefproken. Daar de gefchiedenis natuurlijk duister zijn moet in eene rechtspleeging, welker ganfche beleid, bij zulke fprekende fei-; ten, een werk der duisternis moet geweest' zijn, en echter, daarom zelfs, het naar- J vorfchend oog der waarheid te fcherpeH wil doordringen, maar eindlijk eigene verbeelding voor wezenlijke zaaken opneemt, is het geen wonder, dat vooringenomenheid met of tegen perzoonen zich gereedlijk ter gewaande opheldering heeft aangebooden, fchoon zij niets anders, dan misleidingen bedwelming, kon voordbrengen. Die vooringenomenheid opzetlijk van ons verwijderende, vinden wij geene geringe opheldering aldaar, waar zij ons dezelven nimmer kon hebben doen zoeken. Cicero, als Staatsman niet minder, dan als Redenaar, door CO Zie D. XIII. bl. 238 s4o. VI. boek VII. ioofdst. f. voor C. 63. f, van R. 689, Cicero relf zou :at>lina chier verleedigdlebben bij leze echtsplee. ing. e  VI. BOEK VII. QOOF'ïST. J. voor C «3 J. vsn P 689. 5 1 1 5 5' V. j: 35 55 • 3 V 428 ROMEINSCHE door zijnen handel tegen catilina vereeuwigd, is het zelf, die ons, ter zijner eigene fchande, den fleutel daartoe in han' den geeft. 'Er zijn nog twee brieven van cicero aan atticus gefchreeven overig , die zeer veel moeite aan de overdreevene Lofredenaars van zijn charakter hebben verfchaft, maar die voor elk , wien de waarheid onvooringenomen aantreft, zeer duidlijk zijn. „ Het is dus, „ fchrijft hij in deneenen, met onze me, dedinging naar het Confulfchap, waarin , ik wete, dat gij veel belang fielt, zoo , ver ik gisfen kan, gelegen. P. gal, ba is de eenige, die openlijk rond, gaat. Benevens hem zullen an t oniu s , en cornificius naar allen fchijn mij, ne mededingers zijn. — Zommigen den1 ken ook aan cesonius : van aquilius, die zelf het ontkent, geloove ik het niet. — Maar catilina zal zekerlijk mijn mededinger zijn, indien eene rechterlijke. uitfpraak beflischt, dat de dag niet licht op den mid. dag C 1 De andere is van dezen op- merk- (O Cic. ai att 1 c L. I. ep. 1.  GESCHIEDENISSEN. 42Q merklijken inhoud. „ Gij weet, dat „ onder het Confulfchap van l. julius „ CjEsar en c. marcius figulus „ mijne te rent ia gelukkig van een „ zoontjcn is verlost. — Weleer onder„ hield ik u veelvuldig over mijne belan,, gen. — Op dit oogenblik ben ik voor„ nemens de verdeediging van catilina, „ mijnen medededinger, optevatten. Wij „ hebben juist zulke Rechters als wij „ wenschten , en met volkomen genoe„ gen van den Befchuldiger zeiven. Wan„ neer hij vrijgefproken wordt, zal hij ,, mij daarvoor, hoope ik, te genegener ,, in onze gezamenlijke mededinging zijn : vak het anders uit, wij zullen het ons „ getroosten. Ik hebbe uwe fpoedigeover,, komst hoognoodig, want de algemeene „ verwachting is, dar uwe gemeenzaame „ vrienden, allen mannen van Adel, zich „ het fterkst tegen mijne verkiezing zul„ len verzetten. Om derzelver goede „ gunst te winnen, zie ik duidlijk, dat gij ,, mij van grooten dienst zult zijn. Zorg 3, dus vooral, dat gij, gelijk uw voor„ nemen is, in Louwmaand te Rome „ zijt vi. BOEK VII. HOOFDST. f. voor C. 63. [. van r. 689.  vt. bosb VII. HOOFDST. J. voor C 63. J. van R o?p. 43ö ROMEINSCHE „ zijt (1)." De inhoud van beide deze brieven en de jaarteekening inzonderheid van den laatften beflisfchen volkomen, in ons oog, dat de rechtspleeging tegen ca• t 1 l 1 n a , waarvan in beiden gewaagd worde, die zelfde moet geweest zijn, welke ons de gefchiedenis voor dit jaar op* geeft. De eerfte ftelt de zekerheid der fchuld des vervolgden met de klaarheid van het middaglicht gelijk: de laatfte onderftelt echter de mogelijkheid eener vrijfpraak, op de gunst der Rechters gegrond. Zoo lang het bij den eerften aanval tegen catilina bleef, en cicero zijne veroordeeling vast ftelde, fcheen hij niets te vreezen van zijne mededinging; zoodra de rechtbank was benoemd , en hij de mogelijkheid van vrijfpraak inzag, begon hij dezelve te duchten, en was hij terftond op list bedacht, om zich de uitkomst dienstbaar te maaken. Daar toe meende hij nu, gelijk hij fchreef, zijne verdeediging op zich te nemen ; zoo toch zou catilina, wiens aanhang groot was, uit dankbaarheid, wanneer hij vrijgefpro- ,' : _ ken C 1) Cic, ad attic. L. I. ep. s.  GESCHIEDENISSEN. 43! ken werd, voor hem zoo wel, als voor zich zeiven werken; en werd hij al, \ welk voor zulke Rechters niet zeer waarfchijnlijk was, veroordeeld, dan kon hij zulks daarom te geduldiger dragen, om dat hij dan zeker van alle nadeelige mededinging zijnentwege was ontflagen, om dat men het toch zijner welfprekendheid nimmer ten fchande zou kunnen duiden, dat zij niet had kunnen bewijzen, dat het op den middag geenzins lichtede, en omdat zijne pooging daartoe in dit geval toch ftrekken zou , om den Adel, met wien catilina naauw was verbonden, en die aan cicero het meest zou in den weg ftaan, gelijk hij fchreef, door zijne dienstvaardige verdeediging van de gevolgen der Staatsomwenteling van sylla op zijne zijde te trekken. Het blijkt echter niet, dat c i c e r o daadlijk voor catilina heeft gepleit, hij zelf gewaagt daarvan niet, en nergens komt ons eenig gedeelte uit zulk eene redevoering voor, als hij voornemens was geweest, een zijnen voordeele te houden (i): in te- (O Q. asconiüs pedianüs oordeelt mede, dat VI. BOKS Vil. HOOFDST. f. «oor C. 63. [. van R. 689.  432 ROMEINSCHE VI. boek VII. hoofdst. J. voor C, 63. J. van R 689. tegendeel bezitten wij fragmenten uit eene rede, welke hij als mededinger tegen den vrijgefproken catilina heeft gevoerd, overladen van zoo veel verwijts tegen hem, en wel inzonderheid tegen zijn beulenwerk en tegen die fchandelijke vrijfpraak zelve, dat het Volk den Redenaar zou hebben moeten in het aanzicht vliegen, die, na eene openbaare verdeediging van dien zelfden booswicht, nu deze taal had durven voeren ( 1). Cicero zelf fchrijft ook eldat catilina niet daadlijk door cicero is ver» deedi^d, en beweett zulks op de aangeroerde gronden tegen fenestella ; echter fchijnt hij te denken, dat cicero zijne verdeediRing vóór ' ad in de vervolging wegens knevelaarij, 't welk blijkbaar tegen de jaarteekening van cicero's tweeden brief aanloopt. A scon. in cic. p, m. 145- 147 Edit. hackii 1644. (O Het fragment, 't welk catilina geldt, luidt, zoo ver het deze zaak betreft, al Jus. „ Maar, dat gij, catilina, nasr het Confulfchap ftaat, „ wien zou zulks niet verbaazen ? Van wien toch „ vraagt gij het? Van de voornaamde burgers? Die „ u zelfs niet wilden laten mededingen , toen l. „ volcatius Covful was. Van ^'e Raad snee. „ ren? Die u fchier, op eigen gezag, van allen „ tang ontzet, en geboeid aan de Africaanfche „ Re,  geschiedenissen. 433 elders die vrijfpraak enkel daaraan toe, dat zich de aanzienlij kfte leden van den Raad, en veele oud Confuls voor hem in de bres (telden ( 1), wier gezag en in- : vloed I „ Redenaars zouden overgegeven hebben. ■— Van „ denRidderftand ? Dien gij vermoord hebt. — ,, Van het gemeen? Aan het welk uwe wreed- „ heid een fchouwfpel heeft gegaven, 't welk nle. mand zonder gejammer kon aanfchouwen, zon„ der zuchten kan herdenken; het f;houwfpel v«n „ een hoofd, het welk, zeJfs toen nog vol lee« ,, ven en vol ziel, in uwe handen van den Ja. ., niculus naar den tempel van apol 1.0 aan syl,, la werd gebragt." Vervolgends van anderen fprekende , die om hunne moordbedrijven waren veroordeeld, zegt hij: „ zij konden nog ontkennen „ cn onrkenden: gij hadt zelfs u geene gelegenheid „ ter ontkenning overgelaten. Zij mogen dus wol ge» ,, zegd worden voortrefTjk recht gepleegd te heb„ ben, die deu ontkennenden luscius veroor» „ deeld, den bekennenden catilina vrijgefpro„ ken hebben." (cic. in Toga Candidd,) (1) P. sylla verdeedit;ende wegens zijne gemeenzaamheid met catilina, gebruikt cicero daartoe deze bewijzen op den man aan. ., Alzoo worden dan op eens alle de oud Confuls befchul„ digd . die voor catilina opkwamen en hem „preezen; zijne zamer.zwering bleek toen nog „ ciet, was toen nog niet bekend; zij verdeedigden XIV. deel. Ee „eenen Vï. boek Vil. 1OOF0ST. . voor C. 63 . van R. 680.  434 romeinsche Vï. BOER vir. hoofdst. J. voor C 63. J. van R €89. vloed, bij eene genegene en eerlooze rechtbank en bij eenen omgekochten befchuldiger, de welfprekendheid van eenen cice'ro, die naauwlijks eenen verres had •kunnen veroordeeld krijgen, niet behoefden , om eenen catilina, fchoon hij het aangetijgde feit zelf erkende, aan de wet te onttrekken. Deze aanmerklijke misreekening deed cicero terflond over eenen anderen boeg wenden bij het Volk , het welk nu misfchien zoo min, als nog iemand anders, behalven atticus, iet wist van de verachtlijke kunstenaarijen, waardoor zich de -nieuweling van het Confulfchap had willen verzekeren (1). Ca- „ eenen vriend, Honden eenen vervolgden bij, en ., zagen de fe^ande van zijn leeven over, uit hoofde „ van zijn lijfsgevaar. Zoo immers was uw eigen „ Vader, o torquatus, als Conful, de voor„ fpraak van catilina bij zijne rechtspleeging „ over knevelarij? Evenwel die kwam niet ,, weder voor hem ori in eene andere rechtsplee,1 ging, waarin hem de overigen bijftonden." Cic. eraf. pro p. s y l l a- c. 29. (1) De onderfcheidene poog!n;en der lastere Gefchieófchrijvers, om op dit ptmt hunneu cicero te  GESCHIEDENISSEN. 435 Catilina was, na zijne vrij fpraak, de voornaamfte mededinger met cicero naar het aanffaande Confulfchap. Nevens hun dongen mede p. galba, een braaf Patriciër, maar van geringe bekwaamheid, c. antonius, de zoon des vermaarden Redenaars, en l. c as sius, die vervol-1 gends in de zamenzwering van catilina' werd betrokken, beiden reeds van adelij-1 ken geflachte, en nog q. cornificilV ene. licinius, beide een weinig meer dan nieuwelingen, die cIcero dus geheel alleen was onder twee Patriciërs en vijf Plebejers (1). Men zag fchierlijk, dat de keus zou hangen tusfchen cicero, catilina en antonius, waarvan de twee laatiTen, door crassus en c 'm s a r onderfteund, de handen in een floegen, om cicero te rug te zetten, en waartoe de ftemomkoping zoo openlijk en fchandelijk door hun gedreeven werd, dat elk braaf man 'er over verontwaardigd was, en te verdeedige» of te verfchooneo, zijn in al derzel. ver naaktheid ten toon gefield door hooke Rem. Hist. Vol. VUL p. 180 - ao5. CO Asc0n. ia Cic. «j tog. Qar.d, Ee s VI. BOEK VII. IOOPDST. f. voorC. 63. f. van R. 689. Mecedin;.rs v2n :icero isar hec '.onful. ibap.  VI. BOES VII. HOOFDST J. VOor C , 63- J. van R 689 j Tweede zamenzwg. ring van CATILINA. < ( 'i < 1 V 436 ROMEINSCHE en de Raad eene nieuwe en zwaarer flrafwet op dien handel zou ingevoerd hebben, indien zich de Gemeentsman q. mucius, door beiden omgekogt , daartegen niet had verzet. Cicero bediende zich van deze algemeene verontwaardiging, om nu die openlijke fchandrede te houden tegen antonius en catilina, waarvan wij flechts eenige fragmenten bezitten , en die zulk eenen invloed op het Volk had, dat het zelve zich nu reeds voor hem boven zijne mededingers begon te verklaaren, en catilina van dien tijd af, naar het fchijnt, zijn nieuw ontwerp' fmeedde, om, bij het ontgaan des Conrulfchaps, zich van den ganfchen Staat meester te maaken. Tegen het begin van zomermaand dezes aars begon catilina zijnen toeleg te öntiekken aan elk zijner verrrouwdfte vrienden afzonderlijk. Hij beproefde hunne lenkwijze, onderrichtede hun van zijnen anhang, maakte hun oplettend op de orgloosheid van den Staat en op de voordelen hunner zamenzwering, bet zij het em daardoor gelukte het Confulfchap te 'innen, of het ganfch Gemeenebest te over-  GESCHIEDENISSEN. 43 J overweldigen. Zich zeiven alzoo van elks gezindheid verzekerd hebbende, riep hij allen bij een, wier zaaken het meest verwaarloosd waren, en op wier ftoutheid hij zich het best kon verlaten. 'Er voegden zich veelen bij hem van Raadsheerlijken rang, ook eenigen uit den Ridderftand (1 ) , en voords veele voornaame luiden uit de volkplantingen en bevoorrechte Meden, terwijl hij nog zeer veele heimelijke begunstigers vond, die meer door de hoop op gezag, dan door behoefte of anderen nood, gelijk fchier alle de overigen, belang in zijnen aanflag Helden. Men geloofde zelfs, dat crassus, enkel uit haat tegen pompejus, tegen wiens voorbeeldeloos hoog bewind hij gaarne eenen anderen overweldiger zou hebben over- C O A's Rsadsheeren werden opgenoemd: p. lENTULUSSHRA, P autronius, l cassiu! longinus, c.cïTiiEGUS, f. en s sylla, de zoonen van s. sylla, l. varguntejus, q. annius, m. porc!us lecca, l. bestia en o> curius. Als Ridders ftaan vermeld: m fulvius nodilior, L. statilius, p. gabinius capito en c. cornelius. Ee 3 VI. boek VIL hoofdst. [. voor C. 63. f. van R. 6dp.  VI. boek VII. hoofdst. J. voor C 63. J- van R 689. P- LENri'i LVI SVRA. i < ( 1 1 II II 8( 438 ROMEINSCHE overgefteld, niet buiten allen aandeel in het ontwerp was (1). Lentulus, wiens naam op de lijst 'van het eedgenootfchap voor aan gevonden wordt, was afkomftig uit eenen Patricifchen tak van het geGacht der corneliussen, de talrijkften zoo wel, als de aanzienJijkftenin gansch Rome. Zijn Grootvader had den rang bekleed van eerften Raadsheer, en zich onderfcheiden in de vervolging van c. gracchus (o). Deze kleenzoon had agt jaaren geleeden zijne /erhefimg tot het Confulfchap aan zijne gehorte dank te wijten, maar was kort laarna door de Tuchtmeesters uit den laad gezet om fchandelijk gedrag, tot iat hem een tweede Pratorfchap, 't welk iij thands werklijk bekleedde, harfteld ac* C3)' Schoon van traagen en van ompen geest, bekoorden echter zijne gealte, houding, gebaar en Item, wanneer Sallust. in catilin. c. 17. CO ZieD. XI. bl. 404. C3) Flor. L. IV. c. 1. PLüT. in CIC p> 8, 869. Zie van hem D. VII. bl. 529, 533.  GESCHIEDENISSEN. 4-9 neer hij fprak (i) ; en, bij al de flordigheid en laagheid van zijn losbandig leeven, had hij eigen waan en eerzucht genoeg,» om geloof te flaan. aan het geen hem zijne ! vleijers verzekerden, dat hij de derde] cornelius zou zijn, die na cinna en na sylla het Gemeenebest zou overweldigen , gelijk zulks de Sibyllynfche Godfpraak zou voorfpeld hebben ( 2 ). Die waan deed hem voornaamlijk deelen in het ontwerp van catilina, in wien hij het enkel werktuig zijner eigene verheffing meende te vinden. Cethegus was van eene even aan- < zienlijke geboorte, maar van eenen trotrcl fchen , heftigen en ftóuten aard, die zelfs aan dolle koenheid grensde. Hij was naauw betrokken geweest in de zaak van marius, met wien hij uit Rome was verdreeven C3>; doch was een der eerften, die zich aan sylla's belangen, zodra dezelven gunftigfcheenen, had verbonden C ' ) C1 c. in brut. c. 350. (2) Cic. in ca til. orat. III c 4. Orat IV c. 6. (3) Zie D. XIII. bl.AG/. Ee 4 VI. BOES VII. oofdst. . voor C. 63. . van R. 689, CETHE- s.  VI B O P « VII HOOFDST J. voor C 63 J. van R 689. ♦ 44° ROMEINSCHE den ( 1). Na sylla's dood had hij zich door allerleije kunftenaarijen zulk eenen invloed verworven, dat hij fchier alles te Rome beheerschte, terwijl pompejus elders was, zoodat hij aan antonius het eerfte opperkrijgsbevel ter zee , aan lucullus het bewind van den Mithridatijchen krijg had bezorgd (a). Ten top van zijn gezag begaf hijzich naar Spanje, om 'er eene geldheffing te ligten, en verftoutede bij zich , door natuurlijken tegenftand verbitterd , om den Proconful q. metellus pius te befchimpen en daadlijk eene wonde toebrengen ( 3 ). Dit eigendunklijk geweld en zijn fchandelijk gedrag verminderden en vernielden echter al zijn aanzien en gezag, en, zich nu door de klem der Overheid en de bijzondere waakzaamheid van cicero tot de inwendige oniragelijke woeling van zi:n eigen hart beperkt ziende, nam hij blijmoedig deel aan den lanflag van catilina, en belastte zich met iet fchriklijkfte deel van deszelfs uitvoering» C O Zie D. XII. bl. iJp, Ca) Zie bovea bl. 73 en 133, C3) Cic. fr» 'ïyll, c. 25.  GESCHIEDENISSEN. 44I ring, met den moord naamlijk der tegenftanders. De overige zamenzwerers waren meestal van geene mindere geboorte. De twee sylla's waren neeven van den Di&ator; autronius was onlangs tot Conful benoemd geweest , doch door rechterlijke vervolging buiten daadlijken dienst gehouden; cassiüs was zelf thands mededinger naar dat ambt. Maar allen waren zij tevens luiden van zedenloos gedrag en bedorven ftaat, die geen ander herftel van hunne bijzondere belangen konden hoopen, dan in de omkeering van de tegenwoordige Staatsgefteltnis , en in alle de verwarringen van zulk eene omwenteling zelve ( 1 ). Het ganfche eedgefpan , afzonderlijk reeds door hem ingenomen voor zijn gemaakt ontwerp, kwam nu ten zijnen huize te zamen. Hij leidde ze allen in een afgelegen gedeelte van het zelve , verwijderde alle andere getuigen hunner handeling, en hield hun nu , in eene zeer levendige aan- CO MlDDLET, Hfe Of CIC, Vol. I. p. iSo- 182. Ee 5 VI. BOEK VU. HOOFDST. J. voor C. 63. J. van R, 6&0. Eerste za«' uenkomsc :ier vloek-; ^uoocsn.  VI. »0*K VII. HOOFDST. J. voor C 63. J. van R 689. i i ï t c' r c z O tf 442 ROMEINSCHE aanfpraak, voor : „ hoe het Staatsbewind in handen was vervallen van eenigen, aan wien Koningen en Vorften cijnsbaar wa' ren, aan wien de Volkeren zelve alle fchat■ tingen bragten, terwijl alle andere Romeinfche burgers, hoe dapper en hoe achtbaar ook, buiten allen bewind en gezag bleeven , en met verachting werden aangezien van dezen, wien zij ten fchrik behoorden te zijn. Hoe lang zullen wij dit dulden? — was, volgends sallustius, zijne taal.- — Is het niet beter, moedig te fterven, dao , na anderen ten fpot geleefd ce hebben , een fchandelijk einde af te wachten? — Maar, wat zegge 'ik? — 3ij al wat heilig is, de overwinning ftaat lan ons. Wij zijn jong en fterk: zij zijn jrijs van weelde en van jaaren. 'Er wordt lechts een begin vereischt: het overige noet zich zelf fchikken. Wat mensch och, die een mannenhart voert, kan ulden , dat zij fchatten behouden , om üdden in de zeeën gebouwen te ftichten n bergen tot dalen te maaken, terwijl ons i\h het noodige ten leevensonderhoud titftaat ? om twee of meer huizen aan een s trekken , terwijl ons eigen dak ontbreekt?  GESCHIEDENISSEN. 443 breekt? om fchilderijen, beelden, drijfwerk te kopen, om nieu we gebouwen omver te haaien en anderen op te trekken; of om nieuwe fchatten opteftapelen door knevelaarij en woeker , zonder hunnen gouddorst te verzadigen, terwijl ons te huis de armoede , op de markt de fchuldeisfcher verbeidt, en het uitzicht nog veel erger, dan die toeftand, is? Wat toch is ons, behalven het rampzalige leeven, overig? — Staat dan op! Ziét daar, hoe alles, wat gij zoo dikwijls wenschte, vrijheid , rijkdom, eer en roem door het goed geluk ten prijs der overwinning voor uwe oogen ftaan. De zaaken zelve, de tijd, het gevaar, de behoeften, de rijke oorlogs-buit, dat alles moet veel meer, dan mijne reden, afdoen. Gebruikt mij als Veldheer of Soldaat ; mijn hoofd en vuist zijn even zeer ten uwen dienst. Eerlang fpreke ik met u als Conful, gelijk ik hoope, over alles: ten zij ik mij zeiven niet mogt kennen en gij gereeder zijn mogt, om te dienen, dan te heerfchen (0-" De- (i) S AL LUST, in CA TIL. C. 30. VI. , BOEK. VIL SOOFOST, J. voor C 63. [. van R 689.  444 ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. J. van R. 689, i 3 ] j 1 < J l d z g e h ai Deze taal werd met toejuiching aangehoord door allen ; veelen echter verlangden eene nadere ontwikkeling van den toeleg, eene bepaalde toezegging van de beloofde voordeden, en eene opgave van de fterkte zijnes aanhangs en den grond zijner hoop. En nu beloofde hij hun de vernietiging van alle agterftallige fchulden, de vogelvrijverklaring der rijken, de verkeling van regeeringposten en priestertmbten, en daar te boven alles, hetwelk le oorlogen de willekeur der overwinnaars net zich brengt voords verzekerde hij ïun, dat piso in het nabij gelegen Sparte, en p. sitius nicerinus in Mauitanie, beiden aan het hoofd van krijgsolk, zijne vloekgenooten waren ; dat • antonius, dien hij hoopte, dat zijn ambtgenoot als Conful zou worden, zijn oezem vriend, en zelf in diepe fchulen ingewikkeld was, en van wien hij al30 gereede medewerking tot zulk een alemeen herftel verwachten kon ; daarna :k hunner bij den eigen naam noemende, erinnerde hij den eenen zijn gebrek, den ideren zijne hebzucht, veelen hunne fchan-:  geschiedenissen. 445 fchande en gevaar, veelen hunnen buit bij sylla's overwinning, roemde aller onverschrokken aard, en liet hun voor het" tegenwoordige uit een gaan met algemee-ï' nen aandrang en belofte, om hem in zijne j bevordering tot Conful bij te ftaan (i). Men vertelde naderhand, dat catilina, na het houden zijner aanfpraak, zijnen vloekgenooten menfchenbloed met wijn vermengd in eene drinkfchaal zou hebben aangebooden, en dat elk daar aan den mond gezet zou hebben, eer hij hun zijnen toeleg openbaarde: maar men oordeelde, ten tijde van sallustius, dat dit en nog veel ander fchrikbedrijf alleen verzonnen was, om den haat, dien zich cicero bij veelen op den hals gehaald had door zijn gedrag als Conful tegen den aanhang van catilina , door de affchuwlijkheid van zulke daaden te verzachten. Sallustius zelf verklaarde, te weinig bewijs gevonden te hebben, om zooveel affchuwelijks te gelooven (2). Het (l) s al lust. ilt catil. c. 21. (a) Id.ibid. c. aa. Plutarchus (\in cic. p. 869,) en Florus t;L. IV. c. i.) , beiden van VI. boek VII. OOFDST. voor C, 63. • van R. 689.  » 445 ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 63. J. van R 689. Ontdekking van het geheim der zamenzwering. j < 1 € t I Z d V! ft , Het ontbrak der zamenzwering aan die geheimhouding, wier gemis de meest heillooze ontwerpen voor de maatfchappij doorgaands verijdelt. Quintus curius, die om zijne veelvuldige wanbedrijven door de Tuchtmeesters was uit den Px.aad gezet, en met geen minderen euvelmoed, dan eigenwaan, aan de zamenzwering had deel genomen, droeg hiervan de fchuld. Zoo min gewoon, zijne eigene fchande, alsdie van anderen, te verzwijgen, Boeg hij nimmer op zijne woorden acht. Zelf uit geen onaanzienlijk geflacht, leefle hij lang in ontucht met eene aanzienijke vrouwe, fulv ia genaamd. Zinds :enigen tijd aan haar min aangenaam gevorden, om dat gebrek aan geld hem eenen :aarigen minnaar maakte, beloofde hij nu ensklaps goudene bergen, verving zomijds dien toon met dreigende willekeur, en edroeg zich alzins ftouter, dan weleer. ruLviA vernam weldra van hem de ooraak dier verandering, maar achtede zich e ontdekking des geheims aan het Ge- mee- n laater tijd, fpreken van dit vloekbe«!rijf met illige zekerheid.  GESCHIEDENISSEN. 447 meenebest verplicht. Aan veelen verhaalde zij, het geen zij wist, doch verzweeg daarbij den zegsman. Dit gerucht diende cicero ten hoogften in zijne mededinging naar het Confulfchap; het gevaar, 't welk men voor het algemeene welzijn vreesde, deed nijd en troschheid zwijgen tegen de bevordering van eenen man , wiens fchranderheid in flaatsbeleid en eerlijkheid in voorgaande Ambtsbediening de wangunstige Adel zelf in dezen nieuweling niet kon ontkennen. Elk wilde hem , die zich ook listiglijk in 'sVolks gunst en tevens in het goed gevoelen der Grooten had trachten te dringen, het roer van Staat toevertrouwen, fchoon 'er zinds lange tijden geen nieuw man aan de regeering was geweest. De eenpaarige keuze der centurien of liever eene algemeene toejuiching der Volksvergadering verhief hem ten toppunt zijner wenfchen (1). Catilina had, bij de tweede benoeming, een groot aantal Hemmen; zijn aanhang (1) Sallujt. in ca til. c. 23, 24, Cic pro muren. c. 8. hl. de lege Agrar. Orat. II. c. 1. VI. . boek VII. i >ofost. J. voor C. 63. J. van R. óüo. Cicero tot Conful verkooien.  VI. boek VIL hoofdst J. voor C. 6a. J. van R, 690. M. tullius cicï- ro en c. antonius Cosf. (i ) Ascon. in Tog. Candid. Plut. in cic. f>. 366. 448 ROMEINSCHE hang echter moest met al deszelfs afhangelingen onderdoen voordien van c. antonius, die, niet om eigene verdiensten, maar uit achting voor den naam zijnes vaders, alle de aanzienlij kfte luiden op zijne zijde had (1 ). De eerde zorg van cicero, thands in het drie en veertigfte jaar zijnes ouderdoms tot Conful verheven, beftond in de genegenheid te winnen van zijnen Ambtgenoot en hem van alle voorige verbindnisfen met catilina af te trekken. Hier toe bediende hij zich van middelen, die zelden feilen, het aanbod van bewind voor zijne eerzucht en geld voor zijne vermaaken. Hij beloofde aan antonius de voorkeur der wingewesten, die hun tegen het einde hunner bediening mogten worden toegeweezen. Het lot had reeds Mace.donie, het voordeeligfte en roemrijkfte van alle wingewesten aan cicero, en het Cifalpijnfche Gallie aan antonius toegeweezen: maar cicero deed niet flechts zijn lot aan zijnen Ambtgenoot  geschiedenissen. noot over, maar ftond zelfs naderhand he andere aan q. metellus af, openlijl verklaarende: „ dat hij zulk een Confulfchap wilde voeren , het welk geene bloote begeerte naar wingewest noch eer, naar roem noch voordeel toonen zou, maar 't welk hem in ftaat zou ftellen, eenen Gemeentsman, die het Gemeenebest mogt dreigen, te bedwingen, of die hem zeiven mogt bedreigen, te verachten (i)." Langs dezen weg gelukte het hem, zijnen Ambtgenoot zoo geheel op zijne band te krijgen, dat hij even openlijk het Volk geluk wenfchte met hunne onderlinge eendragt in fpfjt van allen, die op hunne verdeeldheid misdaadige hoop ten bijzonderen baat uit algemeen verderf gebouwd hadden (2). De moed der eedgenooten was ook' daadlijk door deze vereeniging niet min-, der, dan door den voorbijgang van catilina bij de Cö/t/k/-keuze, ter nedergeflagen ,• fchoon de woede hunnes opperhoofds 'er des te heftiger door was ge- wor- (I) Cic. de hg. Agr. Orat, I. c. 8. Ca) ld. lbid. Orat. II. c 37. XIV. deel. Ff C VI. e om VII. aOOFDST. f. voor C. (3. J. van R. 690. Cicero trekt anto. n.us op zij. ne zijde. Nieuwe iroede van ATlllNA.  VI BOEK Vil, hoofdst. J. voor C, *6a. J. van R 690. 450 ROMEINSCHE worden. Van dag tot dag werd hij werkzaamer. Hij bezorgde door geheel Italië wapenen op gefchikte plaatzen, borgde geld op eigen of zijner vrienden naam, en zond het zelve naar Fafula aan manlius. Hij nam ook heimlijk zeer veele menfchen van allerleijen ftand in zijnen dienst, zelfs eenige vrouwluiden , die te vooren van het loon der hoererij een grooten ftaat hadden gevoerd, maar die, door den ouderdom wel in hec fchandelijk gewin, maar niet in weelderige leevenswijze, beperkt, veele fchulden hadden gemaakt. Door dezen hoopte hij, de flaaven binnen Rome op zijne hand te krijgen , de ftad zelve in brand te ileken, en de mans dier vrouwluiden of met zich te doen vereenigen , of door haar om hals te doen brengen (1). In Cl) Sallust. in catil. c. 34. Eene dier vrouwluiden bifchrijt'c sallustius ons, naar de keurige vertaaling van t£N brink, met deze woorden, welken wij overnemen , ten einde het denkbeeld te verduidlijken, 't weik men zich van de Raincinfche ontucht dier tijden heeft te vormen. „ Onder deze vrouwen was semfronia, die dikwijls veele ifaaden van mannelijke ftoutheid bedreeven httf.  geschiedenissen. 451 In plaatze echter, van terflond daadlijk geweld te gebruiken , om het Scaatsbeftuur te overmeesteren, (lelde catilina zich wederom voor als mededinger naar het aanflaande Confulfchap. D. jt> LIUS SILANUS, L. LICINIUS MUR.E- ina , de vermaarde Onderbevelhebber van had. Deze vrouw was, wit ba«r geflacHt, fchooriheid, echtgenoot en kinderen betrof, vrij gelukkig: zij was ervaren in de Criekfcbe en Latijnlchc letteren , zij vcrftond de toon - en dans — kunsr, zelfs beveiliger, dan voor eene kuifche vtouw verèifciit wordt; [zij bezat] nog veele andere bekwaamheden, welke hulpmiddelen der weelde zijn. Maar zij had altijd van alle andere dingen meer werks gemaakt, dan van haare eer en kuischheid. Het is niet te bepaslen, of zij minder het geld, dan haaren goeden naam ontzag: haar geile lust ging zoo ver, dat zij meermaalen de mannen opzogt, dan zelve opgezogt wierd. Te vooren had zij reeds dikwijls haar woord gebrooken , eene fchuld afgezwooreii, was medepligtig aan eenen moord geweest, en duor weelde en gebrek tot dolle (lappen verwoerd geworden. Voor het overige was zij niet onvernuftig; t\\ kon dichten, i'c'iertzen en eene zedige, dubbelzinnige of o"befchaamde taal voeren. Kortnm zij bezat verl geest en bevalligheid." bl. 24, 25. bij sal. lust. c. 35. Ff % I Vï. boer VU. hoofdst. f. voor C. 62, |. van R, 690.  VI. uoe| Vil hoofdst J voor C 62. J. van R 690, Nieuw rai-deüingiog van catilina. : 452 ROMEINSCHE van lucullus , en serv. sulpicius rufus, de grootfte Rechtgeleerde van zijnen tijd (O, dongen met hem 'naar het hoogst bewind (2)-. Catili■ na, die zich vleidde , dac antonius terflond de zijde van cicero zou verlaten, wanneer, hij hem tot aanftaanden Conful zag benoemen , en wien tevens wanhoop in zijnen berooiden ftaat tot het uiterfte had gebragt, ftelde nu alle geoor- lof- (1) SuLPieius was pleitbezorger, alvoorcns hij de rechten kende. Hij vroeg eens q, w,j. cius sca5vola om raacf in eene pleitzaak; deze toonde hem den eifch des Rechts aan, maar vend zoo d vruchtloos j aange klaagd, ! j 454- ROMEINSCHE zoo veel dreigends in zijn gelaat, zoo veel toelegsin zijne oogen, en trotschheid in zijne gefprekken, als of hij zich niet flechts van het Confulfchap verzekerd hield, maar reeds tot het zelve verheven was. Hij verachtede murena , befchouwde sulpicius meer als zijnen befchuldiger, dan mededinger, en zwoer hem geweld, terwijl hij den geheelen Staat bedreigde (O- Inzonderheid was nu c 1 c e r o , van wien hij zeer wel wist, dat de ftrenge wet tegen de kuiperij opzetlijk tegen hem afkomitig was , het voorwerp van zijnen moorddaadigen toeleg, welken hij reeds had gemaakt, om , op den dag der verkiezing, zich door fchrik en geweld meester te maaken van het geen andermaal aan zijne kunilenaarijen mogt mislukken. Hiertegen ontbrak het cicero aan chranderheid noch aan beleid. Reeds in iet begin van zijn Confulfchap had hij door 'ulvia, die de eerfte geruchten van de tamenzwering verbreid had , groote beoften aan quintus curius, haaren min- CO ClC pit MUREN. C. 24,  GESCHIEDENISSEN. 455 minnaar, laten doen, en daardoor bewerkt, dat deze hem alle de ontwerpen van catilina ontdekte ( i ). Ook nu vernomen ,; hebbende , hoe alles door hem belegd ^ was , om op den dag der Veékiêling den ] Conful en de voornaamfte mannen uit den Raad het leeven te benemen, gaf cicero den Raad daarvan eenen dag te vooren kennis, deed de verkiezing uitftellen, en, in plaats daarvan , den vollen Raad bijeenkomen. Catilina kwam ook in denzelven , en werd nu door cicero rechtitreeksch opgeroepen, om zich te zuiveren wegens den toeleg, dien hij hem openlijk ten last legde. In plaats van eenige ontkenning of ontfchuldiging, andwoordde catilina met eene onbefchaamde ftoutheid, welke den fchijn der oprechtHe eerlijkheid vertoonde: ,, 'er zijn twee ligchaamen in het Gemeenebest, het eene zwak met èen zwak hoofd, het andere fterk, zonder hoofd: het laatfte zal, wijl het dit aan mij verdiend heeft, zoo lang ik leeve , niet zonder hoofd blijven." Schoon (i) Sallust. bell. catil. c. 28. Appian. alex, de hellcivil. L, II. p. 429. Ff 4 VI BOEK Vil. norosT. , voor C. <5i. . VSH R. 690.  VI. B O EB VIL Hoor on J. voor C <5a J. van R 1 I 45^ ROMEINSCHE Schoon nu de Raad uit dit gezegde zich den burgerkrijg als aangezegd kon achten, wijl catilina door het Jaatfte ligchaam blijkbaar het Volk bedoelde, en hij reeds eenige dagen te vooren, wanneer cato hem met een rechtsgeding dreigde , in dezelfde vergadering geandwoord had: „ dat, zo men brand tegen hem Itichtede, hij denzei ven met geen water, maar onder eenen algemeenen puinhoop, zou blusfchen;"" was echter het eene gedeelte der Raadsleden te zwak, om eenig befjisfchend befluit te nemen, dewijl het zelve niets daadlijks vreesde ; het andere, wijl het zelve te veel voor éénen onverlaat beefde ; terwijl de overigen zelve min of meer betrokken waren in het eedgefpan. Alzoo zag cicero zich genoodzaakt , om voor eigene veiligheid en het ilgemeene welzijn , met behulp zijner menden, enkel perzoonhjke maatregelen fan voorziening in het werk te Hellen. Ten dien einde kwam hij op den naIer bepaalden kiesdag geharnast in het 'eld van mars, en omgeven van een proot aantal der dapperfte luiden, zijne ;emeenzaame vrienden , en zorgde , dat hem.  GESCHIEDENISSEN. 457 hem, bij het doen der aan fpraak als voorzitter der Volksvergadering, de tabbaard van de Schouderen-viel, om het Volk zijne vrees voor lijfsgevaar te toonen , en algemeene verontwaardiging tegen cati-, lika te ycrwekken , die reeds daadlijk met een aanzienlijk getal zijner vloekge-l nooten, heimelijk met zwaarden gewa-j pend, tot dien aanval zou gereed gellaan' hebben. De Conful bereikte zijn oog-* merk , het geheele Volk begon , op het zien van den nood des Confuls, die opzetlijk daartoe zijne buik en zijden zoowel, als zijn borst, gewapend had, fchoon hij wel wist, gelijk hij zelf betuigde, dat hoofd en hals meer gevaar , dan die ligchaamsdeelen, van de vijandlijke Hagen zouden lopen , te morren, de benden van catilina te verdringen en zich rondom cicero te fchaaren , waardoor de verkiezing rustig werd volbragt en decimus silanus benevens l. murena ïot Conful benoemd (i). Nu (1) Cic. pro muren. c. 25. Plut. in cic. p. 867. Dio cass, L. XXXVII. c. 43. FfS VI. BOiiK Vil. ioofdst. f. voor C. 62. '. van R. 690. Catilina lij denieuve Confuleuzeoorbijge>aan.  VI. boek VII. HOOFDST, j. voor C 6?. j. van R, 690. Toeleg van CATILINA tot daadlijk geweid. 45^ ROMEINSCHE Nu ten tweede maal in de keuze voorbijgegaan en door wraakzucht en wanhoop ten uiteriien gedreeven, befloot catilina, na het mislukken van alle zijne geheime woelingen, openlijk den burgerkrijg aantevangen. Hij zond dan c manLius, ten zijnen bijfiand opgekomen, naar Fafuta terug, om in een gedeelte van Etrurie het bevel te #oeren ; zekeren septimius van Camerinum wees hij Picenum toe ; c. jülius ging naar Apulic, en nog anderen elders, waar hij dacht, dat zij hem het meeste voordeel zouden doen. Intusfchen hield hij zich te Rome op met beraamen zijner aanflagen tegen het leeven van cicero en de veiligheid van Rome. Hij bezettede de daartoe uitgekoozene plaatzen met zijne gewapende manfchap; droeg zelf eenen dolk; liet de zijnen zich op gelijke wijze ten allen tijde gereed houden; werkte nachten dag aan de voltooijing zijner ontwerpen , en werd door waaken noch door werken vermoeid (1). Van (i)-Salluit. in catil c. a7<  OESCHTEDENTSSEN. 459 Van alle die maatregelen tot moord, brandlHchcing en burgerkrijg kreeg cicero kennis door crassus, die nevens m. marcellus en metellus scipio hem des nachts kwamen wekken en hem een pak brieven in handen fielden, 't welk dien avond, na den maaltijd, door eenen onbekenden perzoon aan zijnen deur wachter was overgegeven. Onder die brieven was één ongeteekend aan crassus zeiven , terwijl de overigen aan onderfcheidene luiden hielden. Crassus, bij het openen van zijnen brief, gezien hebbende, dat men hem aanraadde, om fchierlijk Rome te verlaten , wijl catilina 'cr eerlang een bloedbad zou aanrichten , had terflond alle de overige brieven onaangeroerd gelaten en zich naar cicero begeven , om door deze fpoedige ontdekking tevens de blaam uit te wisfehen, waaronder hij wist, dat hem zijne gemeenzaamheid met catilina wegens deelgenootfchap aan zijnen toeleg bij den Conful en door hem bij anderen gebragt had (i). Cicero CO Plut. in cic p. 868. IJ. (» crhi, P- 55'. VI. boes VIL ■ oofdst. f. voor C. 6a. J. van R. 690. Crassus Helt den Conful ver. (cheidene bp ven in handen.  VI, bob VJ, hoofos J. voor 62, ]• van 690 Nood! door d<-i Raad r>a dt- Confn gegeven. Maatrege. len van veiligheiü. 4<^C> ROMEINSCHE , CERO deed terflond den Raad tegen den ^vroegen morgenflond bijeenroepen , liet *'c het Pak meE brieven in de vergadering brengen, en, naarluid der opfchrifcen, aan R- veelen van derzelver leden uitdeden, aj[die, allen geopend, overluid gelezen-, en 1 eenfrcmmig met den inhoud van dien )f aan crassus bevonden zijnde , nu eindlijk den Raad het befluit deeden nemen: „ dat 'er daadlijk onderzoek zou gefchieden naar de aanleggers van het oproer , 't welk fcheen te zullen uitbarften ; " waarbij, op nader bericht, dat 'er daadlijk vijandlijke toerustingen in Etrurie plaats hadden , den Confuls de gebruiklijke noodlast werd gegeven, om toe te zien, dat den Staat geen leed wedervoer (1). , Uit kracht van dezen last bragt men krijgsvolk op den been , en maakte men terflond gebruik van de aanwezige of kort bij liggende benden. Q. marcius rex, die het krijgsbevel in CUicie had gevoerd, eer pompejus tegen mithridates werd CO Dio casi. L.XXXVII, p, 44. Plot. m Zie. p. 868.  GESCHIEDENISSEN. 46"! werd gezonden, en q. metellus de Cr eter, (tonden zinds lange voor de poorten van Rome, om den zegepraal afte wachten, welken hun de wangunst betwistede. Daar zij nog niet binnen de ftad waren geweest, duurde hun Proconfulfchap nog voord, en bleeven hunne benden in dienst. De een hunner kreeg bevel om naar den kant van Fafula , de ander naar Apulie te trekken. Twee Praters, q. pompejus rufus en q. metellus celer kreegen last, om elk eene keurbende in dienst te nemen, de eerfte om Capua te gaan bezetten, van waar men reeds van eenen opftand der flaaven hoorde , de laatfte om Pieenum te dekken. Tegelijk beloofde men eene o-oede belooning aan elk , die iet wist aan den dag te brengen van de zamenzwering, alware bij zelf medepligtig: de vrijheiden honderd Sestertiën*, naamlijk, voor eenen flaaf, de ftrafloosheiden tweehonderd Sestertiën] voor eenen vrijen. Men bewaakte voords Rome zelve , als eene vijandlijke ftad, en ftelde haar onder toezicht van ondergefchikte Overheden ( i ). , , , . Alle {.ij Sallüsi. teil, catil. c. 30. vr. BOEK VII. hoofdst. J- voor C. 62. ]. van R. 690. 'ƒ7500-:'ƒ15000-:-  VI. boek VII. HOOFDST. j. voor < 62. J. van I 6j>o. Geftel heid van Rome. Het ont werp van CATILINA. 462 ROMEINSCHE Alle deze toebereidzelen en buitengewoone voorzorgen veranderden het geheele aanzien van Rome. In plaats van de ' ongebondene vertnaaken , welken eene " langduurige rust en hooggedreevene weelj de had voordgebragt, heerfchte nu over al verflagenheid. Verwarring en fchrik vervingen en Haakten den gewoonen loop der dingen. Men achtede zich nergens en bij niemand veilig ; men had oorlog noch vrede; elk bereekende het algemeene gevaar naar zijne eigene vrees; de vrouwen inzonderheid, welke de krijgsangst, door de wijduitgeftrektheid van het Gemeenebest, ongewend waren , tasteden nu zich zelve aan; hieven dan weder de handen biddende ten hemel; bejammerden haare zuigelingen; vroegen onophoudlijk; beefden voor alles; dachten aan opfchik noch vermaak, maar wanhoopten aan eigen en 's lands behoud (_ 1). . Men hoorde echter allengskens minder van het gevaar , fchoon het zelve even dreigen a bleef. Men begon zelfs cicero reeds ten kwaade te duiden, dat hij Rome (1) Sallust. bell. ca til. c. 31.  GESCHIEDENISSEN 463 me onnodig ontrust had CO; wanneer manlius op den zeven en twintigften van Wijnmaand openlijk in Etrurie de wapenen opvattede. Catilina zelf, de^ poogingen van buiten door eenen ge- J waagden aanflag van binnen willende onderfteunen , hield in den nacht tusfchen den zesden en zevenden van Slachtmaand eene raadsvergadering van de hoofden der zamenzwering ten huize van eenen handwerksman, m. porcius LiECA, waarin hij, na de mislukking zijner vroegere ontwerpen aan hunne lafhartigheid te hebben toegefchreeven , hun verflag gaf van den tegenwoordigen ftaat hunner zaaken , en hun op nieuw hunne posten aanwees, zoo wel binnen , als buiten de Stad. Hij zelf zou zich aan het hoofd der benden in Etrurie ftellen; Rome zou alsdan op verfcheidene plaatzen in brand geftoken, en te gelijker tijd het bedoelde bloedbad worden aangericht. Van deze oogenblikken van algemeene verwarring zou hij zich bedienen, om met zijne Toscaanfche benden de poorten te overrompelen; len- (1) Dio ca»*. L. XXXVII. p. 44. VI. boek VII. oofdst. . voor C. 62. . van R.  VI ■ OER VII. HOOFDST. J. voor ( 6a. J. van I 690. . I ' c t 46'4 ROMEINSCHE lentulus zou, als de eerfte in rang, het voorzitterfchap onder hun beklee, den? cassius de brandftichting regelen; cethegus den moord beftuuiren (1); hij zelf wilde zich ten eerften naar Etrurie begeven, doch vorderde, dat men hem van te vooren zou ontdoen van cicero , die hem het meest in den weg ftond. Dit beding ontzettede allen • twee Ridders echter l.varguntejus en c. cornelius, waarvan de eerfte zelf Raadsheer was, booden zich aan, om den volgenden morgen vroeg kwanswijs hunne opwachting bij den Conful te gaan maaken, en hem onverhoeds omtebrengen. Maar currus, zoo trouwloos aan zijnen eed, als getrouw aan zijne hoer, gaf daarvan onmiddellijk kennis aanFuLviA, en de beide Ridders vonden des morgens de deur foor zich geflooten en cicero reed* ontkomen aan het gevaar (2). DeCO Cic prg sylla c. 19. pLüT c ', • 868. CO Plut. in cic. p. 868. Sallust. bell. *R c. a8. Cic. in ca til. Orat. I. c. 4. prS l'll. c. lf  Geschiedenissen. 465 Dezelfde verftandhouding had cicero in Haat gefield, om, eene week vroeger, den aanflag van catilina op het belangrijke Preeneste te voorkomen. Onderricht, dat hij het oogmerk had, om die Italiaan fche fterkte, welke hem, even als den jongen marius , de beste wijkplaats in 1 geval van tegenfpoed beloofde, te ver- ! meesteren, zond cicero terflond bevel tot bijzondere voorzorg, die zoo heimlijk , en tevens zoo krachtdaadig genomen werd, dat catilina des nachts op den eerften van Slachtmaand zijne onderneming aanving, doch fchierlijk ftaakte ( 1). Men had reeds meermaalen catilina van den toeleg op cicero's leeven befchuldigd, nadat deze zich geharnast in de Volksvergadering had vertoond; even te vooren was hij zelfs nog openlijk door lucius pa u lus over geweld en moord aangeklaagd , die tegen hem de wet van plautius had ingeroepen, welke wateren vuur ontzegde aan elk, die geweld gebrnikt had tegen den Staat, de Overheid, Cl) Cic in ca til. Orat, I. e. 3. Veh., paterc. L. ii. c. 96. XIV. DEEL. Gg V!. «ctt VIL ■ioofost. (. voor C. 6a. [. van R. 6ge. Cicero, sn alles .ndVrricht, e:ij ielt elren aanflag an cati- .in.4.  VI. boek VII. hoofdst. j. voor C. 62. J. van R, 690. 1 466 ROMEINSCHE heid, iemands wettigen eigendom, of gewapend in de volksvergaderingen was ge*komen (1): doch alles als een bloot verdichtzel van cicero doende voorkomen, alleen om hem gehaat te maaken, had hij zich, ter verzekering van zijn gedrag, in vrijwillige bewaaring aangebooden van elk7 dien de Raad daartoe wilde benoemen, het zij aan het huis van m. lepidus, van den Vrator metellus, of van c icer o zeiven, maar niemand had hem willen huis vesten ; cicero zelf erkende, dat hij zich niet veilig zou achten met iemand in één huis , met wien hem de geheele ftad te bang was. En nu, fchoon hij de grootfte reden had, om het verraad van eenen zijner vloekgenooten te vermoeden , daar hij den aanflag der beide Ridders mislukt , of nog liever daadlijk gefluit, en den Raad den'volgenden morgen reeds, zijnde den zevenlen van Slachtmaand , en wel in den Fempel van jupiter op het Capitoiufn'i het welk nooit anders, dan in tijden (O Süet. in jtrt. c. 3. Cic. pro seft. 't milon.  Geschiedenissen. 467 den van gevaar, gefchiedde, bij een geroepen zag, wasechter catilina ftoutmoedig en fchaaratloos genoeg, om zelf in die vergadering te komen en 'er alsnog het masker van een onfchuldig en. eerlijk hart te vertoonen (1). Zijne komst in den Raad fchokte de vergadering der maate, dat niemand, zelfs zijne gemeenzaamde vrienden niet, hem durfde groeten, en de Oudconfuls dat gedeelte der zaal verlieten , waar zijne zitplaats was, om hem geheel alleen in zijne bank te laten. Cicero zelf was dermaate getroffen door zijne onbefchaamdheid, dat hij, in plaatze van den Raad met eenig voorftel te openen, hem rechtftreeks aanviel in eene redevoering, die het ganfche zamenweefzel zijner fnoodheid ontdekte (2), en daardoor niet min belangrijk is voor de gefchiedenis , als zij ten voorbedde der welfprekendheid des Redenaars , die haar in het vuur zijner geestdrift voor de vuist uitfprak , in de les» fen (1) Sallust, bell. catil. c. 31* (2) Sallust. bell. catil. c, 31» Gg 2 VL BOEK VII. 1001'dst. f. voor C. 62. f. van Ré 690. Kumsc /an catili* >ja ih deri Raad.  VI. bokk VIL hoofdst. J. voor C 62 J. van R 690. Redevoe riug van cicero ce gen catilc na in den Raad. (1) Wij zijn zinds kort eene fchoone vertaaJing van dezelve aan j. ten eiunk verfchuldigd. 468 ROMEINSCHE fen der Redekunst algemeen aangepreezen wordt (1). Hij bragt hem onder het oog: „ dat fleeds een raadsbefluit tegen hem was genomen, uit kracht van welk hij hem het leeven had kunnen benemen ; en dat hij hem dit reeds lang behoorde gedaan te 'hebben, wijl 'er veelen, van grooter aanzien en kleener misdrijf, op bloot vermoeden van verderflijke oogmerken, op eenen dergelijken last waren omgekomen; en men hem voorzeker, wanneer hij thands daartoe daadlijk bevel gaf, nog eer zou befchuldigen, van te traag, dan te wreed, met hem te hebben gehandeld. — 'Er was echter eene bijzondere reden, welke hem wederhield. — Dan eerst zult gij het leeven verliezen , zeide hij, wanneer 'er geen mensch zoo ondeugend, zoo bedorven, zoo aan u gelijk zal kunnen gevonden worden , die niet bekennen zal, dat gij het verbeurd hebt. Zoo lang 'er iemand  GESCHIEDENISSEN- 46; mand zal zijn , die u durft verdeedigen, zultgij leeven, maar zoo leeven, gelijk gij nu leeft, door mij van rondom door eene fterke wacht ingeflooten , zoo dat gij u niet tegen het Gemeenebest kunt roeren, terwijl veeier oogen en ooren, zonder dat gij het bemerkt, u zullen befpieden en bewaaken CO- — Om hem dit te toonen , ontdekte hij hem het ganfche ontwerp zijner zamenzwering, wees hem eiken flap aan, dien hij had beproefd, en verzekerde , dat hij ten zeiven tijde verfcheidcne leden in den Raad zag, die zijne Raadflagen hadden bijgewoond. — Hij drong hem dus, de ftad te verlaten, en van derzelver brandftichting en bloedbad aftezien, wijl zijn ganfche toeleg nu ontdekt was , en haare poorten nog open ftonden , zonder dat iemand hem zou tegenhouden (O- — Nu liep hij alle de ondeugden en gruwelen zijnes gedrags over, en raadde, drong, beval hem te vertrekken, en wel, indien hij zijnen raad wilde volgen, in vrijwillige bailingfchap, ten (1) Cic. in catil. Orat. I. c. 1, 2. (2) Cic, in catil. Orat 1. c. 3 — 5. Gg 3 ) TL 8 O R K VIL iIOOPDST. j voor C. 6* l. /art R. 690.  4/0 ROMEINSCHE ten einde het vaderland te verlosfen van eene vrees, die, welgegrond zijnde, deszelfs nood voorfpelde, en, ongegrond, 'deszelfs rust verftoorde (i). Hij wilde geene omvraag op het voorftel ter zijner ballingfchap doen , maar zou aan hem doen zien , wat uitfpraak hij verwachten kon. Wanneer hij toch eenen p. sextius of jyi- marcellus in ballinfchap verwees, zou de geheele Raad opftaan en geweld tegen den Conful gebruiken, doch dit tegen hem doende, zou hun ftilzwijgen het goedkeuren, hun blijven zitten het bekrachtigen, hunne ftilte het kenmerk hunner eenftemmigheidzijn (2). Het zelfde kon hij hem verzekeren van de Ridders, die de toegangen tot den Raad bewaakten, en naauwlijks van geweld tegen hem weerhouden werden, doch die hem allen, wanneer hij Rome wilde verlaten , rustig ter poort zouden uitgeleiden. — En echter voorzag hij duidlijk , dat wanneer hij op zijn bevel in ballingfchap ging, een ganfche ftroom van wangunst en verwijt hem (1) Cic. in catil. Orat, I. c. 6, 7. (2) Cic. in catil. Orat. L c. 8. VI. boek VII. hoofdst. J. voor C 6a. J. van R 690.  GESCHIEDENISSEN. 471 iiem zeiven als Conful zon overvallen: doch hij reekende geenen eigen ramp, waardoor de gevaaren van den Staac konden afgeweerd .worden. Maar men kon niet vergen van eenen man, wien geene fchaamte van fchande, geene vrees van gevaar , geene reden van raazenij kon terug houden , berouw van misdrijf te krijgen, ftraf der wetten te vreezen of iet aan de omftandigheden van den Staat toetegeven (i) : wilde hij dus niet vrijwillig in ballingfchap gaan , dat hij zich dan ten minden derwaards begaf, waar hij gewacht werd, in het leger van manliüs, onder één beding alleen, dat hij flechts zijnen aanhang medenam; zoo kon hij dan daadlijk den oorlog beginnen ; zoo kon hij het genoegen fmaaken, van onder deugnieten te leeven, zonder éér nen braaven man te moeten zien fjO» — Daarna voerde cicero het vaderland fpreken de tegen hem zeiven over catilina in9 en zich beklaagende over zijne lafhartigheid tegen zulken onverlaat , waarop hij ter verdeediging andwoordde , dat, indien O) Cic. in catil. Orat. I. c. 9, (O Cic, in catil. Orat. I. c. 10. Gg 4 vr. BOEK VU. HOOFDST. J. voor C. 62. f. van R. fJpo.  vt. BOEI VII HOOFDST. J. voor C 6a. J. van R épo. ROMEINSCHE dien hij het raadzaam had geoordeeld, catilina om te brengen, hij dien zwaardvechter geen uur ieevens zou gegund hebben — doch dat 'er zommigen in den Raad waren, die het gevaar niet zagen of ontveinsden ; die door hunne zagte gevoelens de misdaadige hoop van catilina (rijfden; wier gezag niet enkel bij de kwaalijkgezindeh', maar-ook zwakken , invloed had, en wier flem zich over hem, wanneer hij catilina bet licht benam, als over eenen dwingland zou beklaagen (1). Nu zie ik, zeide hij, dat, indien hij zijn voorneemen , van naar het leger van manlius te gaan , ten uitvoer brengt, 'er niemand zoo dwaas zal zijn , die niet ziet, dat 'er eene zamenzwering plaats heeft, noch iemand zoo ondeugend, die het niet bekennen zal. Ik ben "overtuigd , voegde hij 'er hij, dat door hem alleen ten dood re brengen, deze pest van het vaderland flechts voor eene korte wijl wordt tegengehouden, doch niet vooraltijd beteugeld. Zo hij daar tegen zich verwijdert en de zijnen met zich uitvoert, (1) Cic. in catil. Orat. I. c. 11, 12,  GESCHIEDENISSEN. 473 voert, en derwaardsalle de overige berooide knaapen van alle kanten verzamelt, zal niet alleen deze zoo verouderde pest des vaderlands worden uitgerooid, maar tevens het zaad en de wortel van al het kwaad. — Eindelijk, nogmaal catilina gedrongen hebbende, om zich aan het hoofd der zijnen buiten Rome te gaan (lellen , befloot hij met deze wending zijner redenen: '„ dan zult gij , o ju pi ter! wiens tempel te gelijk met deze ftad door romulus is geflicht , wien wij den Inftandbouder van haar en haar gebied naar waarheid noemen , dezen en zijne medeftanders van uwe altaaren en overige tempels, van de huizen en muureri der ftad, van het leeven en de bezittingen aller burgers afweeren, en alle de tegenftanders der welgczinden, de vijanden van het vaderland , de roovers van Italië, onderling door een gruwelijk en verfoeili k verbond vereenigd, met eindelooze ftraffen, bij hun leeven en na hunnen dood, tuchtigen (1)." Cicero deze redevoering met eene verftommende en bedwelmende kracht van taal ter (l) Cic. in cat 11. Orat, I. c. 13. Gg 5 vr. VI. [OOFDST. I. voor C. 6j. f. van R 690,  VI. boes VII. HOOFDST, J. voor C 6a. J. van R, 690, Catilina vetlaat dtn Raad in woede. 1 < i 1 ( T n b u ai f( rr ze k< vc dc 4? 4 ROMEINSCHE ten einde gebragt hebbende, verzogt G4, tilina, nogmaal zijne kunflige geveinsdheid te baat nemende , met neder gefiagene oogen , en op eenen fmeekenden toon: „ dat toch de Raad niets ligt. vaardigs ten zijnen aanzien zou gelooyen, daar hij uit zulk een geflacht afkomlb'g was , en van jongs af aan zijn gedrag zoodanig had ingericht, dat men tlles goeds van hem 'behoorde te vervachten ; dat de Raad niet moest den:en, dat hij als Patriciër, die zelf reeds, ven als zijne voorvaderen , zeer veei joeds aan het Romeinfche Volk gedaan ad, zijn geluk op den ondergang van het ïemeenebest zou willen vestigen , daar m. ullius i een aangenomen Burger van Ro'e, het zelve zoo trouw bewaarde. „ Hierij echter verfcheidene andere beleedigende itdrukkingen voegende, begonnen zich le de Raadsheeren tegen hem te verhefn , en noemden hem eenen veraader en oordenaar, 't welk hem, in woede, delfde bedreiging deed herhaalen, weli hij reeds eenmaal cato had toegeerd : „ dewijl mijne vijanden verraa. rlijk mijnen val berokkenen, zal ik mijnen  GESCHIEDENISSEN. 4^5 jien brand met eenen algemeenen puinhoop uitdooven ( 1 )•" Dit gezegd hebbende ftoof hij ter raadzaal uit naar zijn' huis. Het nu onnut achtende, zich langer voor ] het uiterlijke te verbergen, befloot hij, ten fpoedigften zijnen aanflag te volvoeren, eer de vermeerderde krijgsbenden van den : Staat, hem zulks geheel onmogelijk maakten. Den volgenden nacht verliet hij Rome, met een zeer kleen gevolg, en fpoedde zich terflond naar het leger van manlius, terwijl hij aan cethegus, lentulus en de overigen, wier onvertzaagde ftoutheid hem bekend was, bevel gaf, om door alle mogelijke middelen de zamenzwering uit te breiden , den aanflag op den Conful te verhaasten , en zich tot den moord, brandftichting en alle andere daaden van oorlog gereed te houden, hun verzekerende eerstdags met een groot leger voor de poort te zullen zijn (2). Zo- (1) Sallust. bell, Catil. c. 31. Zie ten brink's aanmerk, op deze plaats, bl. 263. P lut. in catil. p. 868. (2) Sallust. bell, Catil. c. 3a. Plutar- chus VI. boek VIL oofdst. [. voor C. 62, . van R. 690. Catilina rerlaat Rone.  VI. ÏO EK vir. BO0FDST. J. voorC. 62. J. van R. 60a. 1 t e x g d h Z< R v< CH Rm var wat 4/6" ROMEINSCHE Zodra hij Rome verlaten had, vertelden zijne vrienden , dat hij naar MasfiKé in vrijwillige ballingfchap was gegaan. Cicero twijfelde echter geenzins, of hij zich naar het leger van manlius had begeven , wel wetende , dat hij derwaards reeds alle de eere teekenen van het krijgsbewind en bijzonderlijk eenen zilveren irend had vooruitgezonden , waarvoor hij jijgeloovigen eerbied toonde , om dat iarius denzelven gebruikt had in zijnen 'eldtogt tegen de Cimbrlërs. Opdat echer het gerucht geen geloof mogt vinden, n het Volk hem den naam mogt geven an eenenonfchuldigen burgertot vrijwillie ballingfchap gedrongen te hebben zoner vorm van rechtsgeding, riep cicero n Volk op de markt bijeen, en deed het ;lve verflag van het voorgevallene in den aad, en het daarop gevolgd verhaast Ttrek van catilina uit Rome. „ Hij ving met eene gelukwenfching aan us regt, dat hij met 300 gewapende mannen «i? verliet, doch dit is onwaarfchijnlijk uit hoofde het volgende gerucht, als of hij in Ballingfchap gegaan. i„ cic. p. 868.  GESCHIEDENISSEN. 477 aan over de vlucht van catilina, als over eene zekere overwinning; en noemde het eenen zegepraal, hem uit zijne verborgene hinderlage te hebben gedreeven en genoodzaakt, zich openlijk als oproermaaker te vertoonen, wiens grootfte fmart alleen daarin beüond, dat hij cicero leeven-, dig had agtergelaten , en hem zeiven het J ftaal ontwrongen was , 't welk hij tegen de beste burgers had gefpitst (1 ). — Indien mij echter iemand, vervolgde hij, befchuldigen mogt, 't welk gij allen behoordet te doen, dat ik zulk eenen vijand niet liever heb gevat, dan wegezonden: zulks is mijne fchuld niet, maar die der tijden. Al lang moest catilina de laatfte ftraf hebben ondergaan; het voorouderlijke gebruik, de gefirengheid van mijnen last, en het Gemeenebest zelf voorderden zulks : maar hoe veelen zouden 'er geweest zijn, die mijne befchuldiging niet zouden geloofd hebben? Hoe veelen, die uit domheid zich dezelve niet verbeeld, hoe veelen, die uit boosheid haar verdeedigd zouden hebben? — Hij beweerde, dac CO Cic, in catil, Orat. II, c. 1. VI. B O RK Vil. hlOOFfMT. ]■ voor C 6», I van R. Redevoeing vanci:ero voor iet Volk.  47 s ROMEINSCHE VI. BOEK VIL HOOFDST. J. voor C 62. J. van R 690, 1 dat de doodftraf van catilina hem eenen haat zou hebben op den hals gebragt, die hem buiten ftaat gefield zou hebben, om zijne medepligcigen te vervolgen en den wortel der zamenzwering uit te rooijen, terwijl hij nu zoo weinig voor hem vreesde, dat het hem alleen fpeet, dat hij met een te kleen gevolg was weggegaan. — Zijne magt, met die van den Staat vergeleeken, was niet noemens waardig, en beftond uit een zamenraapzel van völjk, 't welk neder zou vallen, niet voor de fpits der keurbenden, maar voor het bloote bevelfchrift des Prators. Zij, die agtergebleeven Waren, fcheenen hem vreeslijker, dan dat geheele heir , en wel daarom te meer, om dat Zij wisten, welk eene juiste kennis cicero van alle hunne ontwerpen droeg, en echter bij dezelven volhardden . Hij toch had alle hunne bedoelingen, den 3ag te vooren, in den Raad opengelegd, en laardoor catilina wanhoopig de vlucht loen nemen. Hij kon niet gisfehen, wat dj wilden. Meenden zij, dat zijne voorige zachtheid altijd zou duuren, zoo dwaalden Jij ten fterkften: want nu was 'er gebeurd, waarnaar hij flechts gewacht had, om het Volk  GESCHIE DE NISSEN. 47c; Volk te doen zien, dat 'er eene zamenzwering beftond; nu ook was 'er geene gelegenheid meer tot zachtheid, daar het geval zelf ftrengheid morderde; echter wilde hij hun nog één ding toeftaan, naam-] lijk de ftad te verlaten en catilina te volgen, dien hij hun kon verzekeren, dat den Aurelifchen weg was opgeflagen, en door hun, indien zij zich repten, voor den avond nog wel ingehaald kon worden ( 1 ). O! gelukkig gcmeenebest , riep hij uit, zoo het dit broeinest van verraaders zal uitgeworpen hebben ! Door het verdrijven van den éénen catilina fchijnt de Staat reeds verkwikt en opgebeurd. Welke boosheid of gruwel kan 'er bedacht worden, die hij niet ondernam? Welk gifmenger, zwaardvechter, ftruikroover, fluikmoordenaar, vadermoorder, uiterftenwilvervalfcher, bedrieger, hoerenwaard, ligtmis, overfpeler, eerloos wijf , jeugdbederver of bedorven knaap kan 'er in geheel Italië gevonden worden, die niet op zijnen gemeenzaamen omgang met catilina zwetst? WeICO Cic. in catil. Orat. II, c. 2—4. VI. BOÏIt VII. 100'dst. f. voor C. 62. . van R. 690»  4«o ROMEINSCHE VL BOEK VJI hoofdst. J. voor C 62 J. »an R. 690 Welke moord is 'er in de laatfte jaaren zonder hem, welke verfoeijeliike vrouwekracht niet door hem gepleegd ? Welk menfch had zoo veel verleidelijks voor de jeugd, als hij, die den eenen fchandelijk beminde, aan den gruwellust van den anderen zelf ten dienst ftond; die dezen het ruimste zingenot, genen den dood hunner ouders beloofde , en allen niet alleen met ïaad, maar ook met daad, hier in behulpzaam was ( 1) ? _ In gelijken toon het gedrag zijner medepligtigen uitgekreeten hebbende , verklaarde hij het onverdragelijk onbefchaamd, dat zulke foort van knaapen durfde zamenzweren, dat lafaards aan dappere mannen, dronkaards aan nuchtere luiden, luiaards aan wakkere menfchen lagen leggen, dat zij, die bij de maaltijden aanlagen in de armen van onkuifche vrouwen, door den wijn ontzenuwd, van (pijs overladen, met kranzen omwonden, met reukzalf beftreeken, en door ontucht verlamd , in hunne gefprekken niet dan moord (1) Cic. /«catil. Orat. II c. 4. Hem ech:er zou cicero een jaar vroeger veideedigd heb. 5en! Zie boven bl. 428.  GESCHIEDENISSEN. 481 moord der braaven en brandftichting van Rome durfden voeren. — Kon ik hem, vervolgde hij, in mijn Confulfchap verdelgen, dien ik niet kan verbeteren, dan zou ik hen aanzijn van het Gemeenebest niet voor eenen korten tijd maar voor veele eeuwen verzekeren. Want 'er is geen Volk, 't welk wij vreezen, geen Koning, die den Romeinen den oorlog kan aandoen; alles is van buiten door de dapperheid var. éénen man f te water en te land tot rust gebragt: vanbinnen alleen blijft oorlog, van binnen zijn hinderlagen; van binnen is gevaar; van binnen is de vijand. Wij moeten met woede , raazernij en fnoodheid worflelen. Tot dezen oorlog, Romeinen, geef ik mij als Bevelhebber aan: ik neme den haat van den bedorven hoop op mij. Het geen geheeld kan worden, zal ik op alle mogelijke wijzen heelen: het geen uitgefneeden dient, zal ik ten verderf van het Gemeenebest niet laten zitten (ODaarna fprak hij over het gerucht, dat catilina in ballingfchap zou gezonden zijn, en toonde 'er de ongegrondheid van aan (O Cic. /'» catil, Orat.. II. c. 5. XIV. DEEL, Hh vr. EO KK VII. rIOi.FDST. J. voor C 62. J. van R 690, •J pompb» ju».  4"2 ROMEINSCHE VI. boek VIL hoofdst. J. voor C 6>. J. van R. 69 o, ] 4 3 1 1 j j \ i aan uit eene opgave van al het voorgevallene in den Raad; bekiaagende echter het lot van allen , die het Gemeenebest beiiuurden en bewaarden. Indien toch catilina, door 'sConfuls beleiV. arbeid en gevaar belemmerd en verzwakt, eens febierHjk was veranderd van gedachten en daadlijk de ballingfchap boven de volvoering zijner aanflagen had verkoozen , wie zou dan niet gezegd hebben dat hij onveroorieeld , onfchuldig door den zeiven met jeweld en bedreigingen in ballingfchap verdreeven was? Dan zou men hem niet fnood, maar ongelukkig: cicero geenwaak:aamen Conful, maar allerwreedften dwingand begroet hebben. In tegendeel verzecerde hij echter, dat men hoe weinig hij lit ook , fchoon het zulk vermoeden tejen hem daadlijk zou wegnemen , wilde venfehen, binnen drie dagen van zijn Be'elhebberfchap zouden hooren; en dat die ;encn, die nu vertelden, dat hij mar Masilie zich begeven had, zelve niets vuuriger 'erlangden, dan dat hij reeds behouden bij ianlius mogt aangekomen zijn (1). Hier- (O Cic- '« catil. Orat, II, c, 6, 7.  GESCHIEDENISSEN. 483 Hierna volgde eene uitvoerige befchrijving van de onderfcheidene foorten en oogmerken der genen, die zijnen aanhang1 uitmaakten, en eene tegenoverftelling van de waardigheid en magt zijner beftrijders. Uit dezelve bleek , dat zedigheid tegen moedwil, eerbaarheid'tegen ontucht, trouw tegen bedrog, braafheid tegen ondeugd, ftandvastigheid tegen dolheid , eer tegen fchande, ingetogenheid tegen dartelheid, billijkheid, maatigheid, dapperheid, voorzichtigheid, ja alle deugden tegen onbillijkheid , weelde, lafheid, roekeloosheid en alle ondeugden overftonden; dat eindlijk overvloed met gebrek, bedaard overleg met woestheid, gezond verftand met uitzinnigheid,hoop met vertwijfeling eenen ftrijd zou* den voeren, diende Goden, al fchooten menfchelijke krachten te kort, ten voordeele der deugd zouden beflisfchen(i). — Hij vorderde dus enkel van de burgers, dat zij voor de veiligheid hunner eigene huizen zouden zorgen, wijl hij voor die der Stad gezorgd had. Hij had reeds de volkplantingen en bevoorrechte fteden van het vertrek (i) Cic, in catil. Orat. II. c. 8-II. Hh 2 VI. boek VII. 130fdst. , voor C. 62. f. van B., 690.  VI. BOEI VII. HOOFDST. J. voor C ós. J. van R Ó£>0. 4-84. ROMEINSCHE trek van catilina verwittigd; de zwaardvechters, fchoon zij beter gezind waren , dan zommige Patriciërs, had hij reeds buiten (laat gefield, om hem te dienen; q. metellus zou hem weldra te onderbrengen, of al vast zijne poogingen verhinderen; overigens had hij reeds een voldoend voorftel gereed voor den Raad, dien men nu al zag bijeenkomen. Inmiddels wilde hij hun, die tegen het welzijn van allen door catilina waren agtergelaten , fchoon vijanden zijnde, echter alsgeboorene burgers nog vermaanen, dat zijne zachtheid flechts gewacht had naar de tegenwoordige uitkomst ; maar dat hij geenzins zou vergeten, dat dit zijn Vaderland, en hij de Conful dezer Burgers was, met wien hij leeven of voor wien hij fterven moest. 'Er is geene wacht aan de poort, zeide hij , geen belaager op den weg; die vertrekken wil, kan voor sich zeiven zorgen; doch die zich in de Stad beweegt, van wien ik niet flechts :enige daad, maar zelfs eenige pooging ?f voornemen tegen het Vaderland ontlek , die zal ondervinden , dat in dese Stad waakzaam e Confuls zijn, dat 'er eene  GESCHIEDENISSEN. 485 eene uitmuntende Regeering, een dappere Raad, wapentuig en eene gevangenis is, door onze voorvaders ter ftraf van fnoode en beweezene misdaaden aangelegd. Dit' alles zal zoo behandeld worden, vervolgde' hij, dat aan de grootfte dingen met de minst mogelijke beweging, aan de hoogfte gevaaren zonder eenige opfchudding,aan een inwendigen burgerkrijg, den gruuwzaamften en zwaarden, waarvan men heugt, door mij alleen ,als ongewapend Veldheer, een gelukkig einde zal gemaakt worden ;eenen krijg, dien ik alzoo zal voeren, dat, indien het flechts mogelijk is , zelfs geen booswicht in deze Stad de ftraf zijner gruwelen onderga: doch, indien de grootheid van den overmoed en het dreigend gevaar des Vaderlands mij noodzaaken , van deze zachtheid aftegaan , dan zal ik , 't welk anders in eenen krijg, met zoo veel list begonnen , naauwlijks te hoopen is, ten minften zorgen, dat 'er geen een weldenkend Burger omkome, en gij allen door de ftraf van weinigen behouden wordt. Ik beloove u dit niet , Romeinen ! als fteunende op eigene wijsheid of menfchelijk beleid, maar op veele en niet dubbelzinHh 3 nige VI. «O E K VI f. IOOFDST. . voor C 62. . van R» 6o».  VI. GO BK Vit. HOOFDfT. J Voor C 62. J. van P, 690. Komst van catilina in het leger van m/.n- LÏUS. 4^6 romeinsche nige teekenen der onfterflijke Goden, die mij deze hoop en dit gevoelen hebben ingegeven, en die thands niet ver af, gelijk " anders , tegen eenen buitenlandfchen en .afgelegen vijand, maar hier tegenwoordig door hunnen invloed en hulp hunne eigene tempels en de huizen der ftad zullen verdeedigen. Hun moet gij, Romeinen! bidden, dusbefloothij, en eerbiedig fmeeken, dat zij deze Stad, door hun tot de fchoonfte, bloeijendfte en magtigfteverheven, na het overwinnen van alle vijanden te water en te land, tegen de fnoode aanflagenvan eerlooze Burgers beveiligen (1)." Men vindt geen bericht van het beflootene in de Raadsvergadering, werwaards zich de Conful terftond van de fpreekplaats wendde. Catilina had zich inmiddels Dp weg eenigen tijd opgehouden om, de muiterij, door zijne zendelingen reeds verwekt , in daadlijken opftand te brengen, sn daarna zich rechtftreeks begeven naar het leger van man li us, met alle onder[cheidingteekenen van het hooge Veldleerfchap. ManCO Cic. in catil. Orat. II. c„ 12, 13.  geschiedenissen. 487 Manlius had reeds aan q. marcius rex, die tegen hem te veld gekomen was, een Gezantfchap afgevaardigd, met last,1 om hem te bezweren, dat hij de wape-^ nen niet had opgevat tegen het vaderland J noch tegen iemands perzoon , maar tot zelfsbehoud en verdeediging tegen het ge- v weiden de wreedheid van woekeraars, on-1 der wier magt hij door voldrekte behoefte en partijdig recht wasgebragt; dat hij geene heerfchappij noch rijkdom verlangde , maar enkel veilig en vrij beftaan, doch daar voor het leeven ten duurflen zou verkopen. " Het anwoord van marcius was hierop geweest: ,, dat hij, iet van den Raad begeerende, de wapenen had neder te leggen, en te Rome* zijn verzoek te doen, wetende hij wel, dat de Raad noch het Volk immer van iemand te vergeefsch om behoorlijke hulp was aangezogt (i)." Catilina had van zijnen kant daadlijk aan de meeste Oudconfuls en aan dc voornaamfte luiden gefchreeven: „ dat hij, valschlijk befchuldigd, en onmagtig tegen CO Sallust. bell. catil. c. 32-34. Hh 4 VI. BOE!C VIL 30?BST. , voor C. 62. . van R. 690. Aanzoek an man» tus hij IARC1ÜS.  488 ROMEINSCHE B O Et v/r HOOFD~T J. voor ( 62. J. v»~ p óp* Brief a aan o.. c« 1 gen den aanhang zijner vijanden, voor zijn noodlot geweeken en naar Masfilie in ballingfchap gegaan was ; niet, omdat hij " zich fchuldig kende , maar om het Gemeenebest door zijne tegenkanting niet te ontrusten." i Geheel anders fchreef hij aan q. catulus, die zijnen brief in den Raad voorlas, en wiens affchrrft sallustius bewaard heeft, luidende als volgt. ) „ L. catilina aan q catulus Heil. „ Uwe uitftekénde trouw , door daaden „ mij bekend, geeft mij , in mijne grootc „ gevaaren, eene aangenaame hoop op de „ vervulling van mijn verzoek. Ik heb „ daarom ook niet voorgenomen , mij» nen nieuwen toeleg te verdeedigen, „ maar u gerust te Hellen wegens mijne » °"rc^'d, welke gij, bij God, waar„ achtig zult bevinden. Door veróhge>, lijking en door fchimp getergd , wijl ,, men mij de vrucht van mijnen arbeid „ en ijver onthield cn ik den eereftand „ niet beklom, heb ik mij, naar gewoon„ te , de algemeene zaak der ellendigen „ aangetrokken , niet, om dat ik mijne , fchuldui uit eigene bezitting niet betaa-  GESCHIEDENISSEN. 4^0 „ len kon; — de milddaadigheid van ores„ tilla deed zelfs vreemde fchuld uit haa,, re en haar dogters middelen af - maar „ om dat ik onwaardige luiden met ee„ reposten wervaardigd zag, en mij door valsch vermoeden daarvan verwijderd ,, voelde. Hierom hebbe ik middelen aan,, gevat, in mijne vernedering eerlijk ge,, noeg, om mijne overige waardigheid te „ behouden. Ik wilde meer fchrijven, „ maar men bericht mij, dat 'er geweld „ gebruikt zal worden. Voor het tegcn„ woordige bevele' en geve ik aan uwe ,, trouw orestilla over: befcherm „ baar voor geweld , om uwer eigene „ kinderen wil. Vaarwel CO!" De mededeeling van dien brief en het Heilige bericht, dat catilina, na eenige dagen toevens in het Arretynfche land bij c. f lam ini us flamma, met bijlbundels en andere reekenen van gezag bij manlius was aangekomen , deed den Raad catilina en manlius beiden voor vijanden des Vaderlands verklaaren. Voords kondigde men vergifnis af voor allen, (O Sallust. bell. catil. c. 35. Hh 5 VI. BOEK Vil. HOOFDST. j. vo.-r C. 6i j. vat R. 69$. Catiiika SBMANLILt /oor vijanien des Valetlands.'trklaard.  VI. boek VII. hoofdst. J. voor C 6a. ( J. van R »• 690. De aan hang van catilina. 49° ROMEINSCHE len, die vóór eenen bepaalden dag uit het leger terug keerden en de wapenen nederlegden, mee uitfluiting alleen der genen, die ten dood veroordeeld waren. Tevens befloot men, dat de Confuls eene werving zouden beginnen; dat antonius in allerijl catilina met een leger zou nazetten, en cicero het bevel in de Stad voeren (1). . Beloften noch bedreigingen konden echter den aanhang van catilina verzwakken, het welk sallustius den rampftaat des Romeinfchen Volks doet bejammeren, als zijnde toen ten hoogften top van magt en heerfchappij over de volkeren geklommen, en gezeten in het genot van in wendigen vrede en rijkdom, en echter tevens in deszelfs midden burgers voedende, ellendig genoeg , om zich zeiven met den ganfchen Staat te willen verderven (2). 'Er waren 'er zelfs, die, zonder eenige verbindnis voor het uiterlijke met catilina's belangen, zich echter bij hem vervoegden , onder anderen de zoon van eenen R,aads- (1) Sallust. bell. catil. c. 36. (a) Sallust. bell. catil, c, 36.  GESCHIEDENISSEN. 491 Raadsheer, a. fulvius genaamd, wien zijn vader liet agterhaalen , terug brengen , en uit kracht van zijn vaderlijk ge- ' zag het leeven benemen, zeggende : „ ik ' „ heb hetzelve u voor het Vaderland en ] ,, niet voor catilina gegeven ( i )." „ Al hetgemeen, zegt sallustius, was, uit enkele zucht naar verandering, op catilina's hand; het welk hij als het natuurlijk beloop der dingen opgeefc. In een Gemeenebest toch, vervolgt hij, benijden zij , die geene bezittingen hebben, altijd de aanzienlijken, verheffen de geringen , haaten het oude, verlangen naar nieuwigheden , willen , om hunne •berooide omftandigheden, alles omgekeerd hebben , in verwarring en oproer zorgloos de kost vindende, en door hunne armoede geene ichade vreezende (2)." Lentulus bediende zich van deze geestgefteldnis te Rome, om aldaar de zamenz wering uittebreiden, terwijl catilina den aanval van buiten voorbereidde. Hij hield zich daartoe niet enkel bij burgers, maar deed, (1) Val. max. L. V. c. 8. ex. 5. (2) Sallust. bel!, catil. c. 37. VI. BOEK VII. IOOFDST. . voor C, 62. . van R. 690.  VI. boek VII. hoofosl J. voor C 6a. J. van R. 600. Aanzoek bij de Af gezanten der Alk. brogers,om deei te nemen in de zamenzAC- ) t l c a l t d n L o h fc hi 49a ROMEINSCHE deed, gelijk hem aanbevolen was, bij allerleij flag en foorc van menfchen , 'c welk hem flechts dienen kon, verleidende aanzoek. Hij gaf dus ook zekeren r. umbrenus last, om de Afgezanten der Allobrogers, die zich in de ftad bevonden, op te zoeken, en niets onbeproefd te laten, om hun in het ontwerp te betrekken. Daar hunne zending een beklag bedoeld had over de inevelaarij der Romeinfche Overheden, en ïun deswegens geen recht was gefchied 'an wege den Raad; daar zij zelve zoo vel, als de geldmiddelen van hunnen onderdrukten ftaat, met veele fchulden waren ezwaard, en daar de krijgszuchtige aard er Galliërs fteeds overhelde tot al zulken anflag, vleide zich lentulus met het este gevolg van de onderhandeling van mbrenï-s, die, in Gallie handel gereeven hebt-nde, met en in de voorlamfte buizen der fteden bekend was. m r en u's vond en fprak hun weldra 3 de mai lct, vroeg hun naar den ftaat inner zaaken , en naar derzelver waarh;jhiijke uitkomst, als hartlijk deel in mne verongelijkingen nemende. Op hun-  GESCHIEDENISSEN. 493 hunne klagten, waarvoor zij geen einde, dan mee hun leeven, hadden te verwachten, voerde hij hun toe: „ ik zal u, wilt H gij flechts mannen zijn, den weg wijzen, ' om zulke onheilen te ontkomen." De J Allobrogers baden hem nu: „ zich hun lot toch aan te trekken; niets te bezwaarlijk noch te hrtgchelijk kennende, 't welk zij niet zeer gaarne zouden ondernemen, om flechts hunne landgenooten van den woeker te verlosfen." Umbrenus liet het thands hier bij , maar bragt hun in het nabijflaande huize van d. brutus, die zelf niet in de flad was, doch wiens vrouw sempronia aan de zamenzwering deel had. Aldaar liet hij gabinius komen , ter meerdere bevestiging van het geen hij zeggen zou, en ondekte toen den ganfchen aanflag, met opnoeming der deelgenooten niet alleen, maar ook van anderen , om flechts den Allobrogers te meer vertrouwen in te boezemen. De Gezanten beloofden hem den besten bijftand, en vertrokken. Zodra zij echter bedaard nadachten over den gedaanen voorflag, bleeven zij \ lang verlegen, wat hun te doen ftond:ge aan vr. BOEK VII. OOFDST. , voorC. ■63. , van R. 600. Ontdek«g door ! Alkbrt'  49 \ ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor ( 6a. J. van E 690. Tegenwroodigetoeleg de zamenzwe rers. aan den eenen kant woogen bij hun hunnë. fchulden, oorlogszucht en bij de overwinning eene rijke belooning; aan de ande" re zijde meerder magt en veiligheid, voor • eene onzekere hoop eene zekere vergelding. Eindlijk beflifchte het goed geluk van het Gemeenebest. Zij ontdekten alles, wat zij vernomen hadden, aan q. fabius sanga , den voornaamften Beichermheer van hunnen ftaat, die 'er onmiddellijk kennis van gaf aan den Conful. Cicero beval den Gezanten, zich volijverig voor den aanflag te vertoonen* de zamengezwoorenen te gaan fpreken en door belofcen het zoo ver te brengen, dat dezelven hun beflisfchende bewijzen inhanden ftelden CO- De eigenlijke toeleg der zamenzwerers was thands deze. L. best ia, de Gemeentsman, zou cicero in eene openbaareredevoering aanvallen over zijne haatlijke ontrusting des volks wegens eenen ingebeelden krijg, en dit zou het fein zijn, om den volgenden nacht het geweld te ondernemen. Alsdan zouden statiliüs en Cl) Sallust. bell. Catil. c. 39-41.  GESCHIEDENISSEN. 493 cn gabinius met eene talrijke bende de brandftichting op twaalf onderfcheidene plaatzen aanleggen, en derzelver uitblusfching doör verftopping der waterbuizen en geweld tegen de brandmeesters verhinderen; in die algemeene verwarring, meende men de huizen van cicero en de overige beftemde flachtoffers te,zullen kunnen naderen; cethegus nam cicero voor zijne reekening ; voords zouden de zoonen hunne vaders, de vrouwen hunne mannen om hals brengen, terwijl men zich meester zou maaken van de kinderen van pompejus, om dezelven als gijsfelaars te bewaaren tegen de terugkomst en de denkwijze hunnes vaders; immiddels zou catilina tegen Rome optrekken, om de vluchtelingen af te maaken , en zich voords met de zamenzwerers te vereenigen. Men was het nog maar over den bepaalden dag oneens. Lentulus wilde zich van de ongeregeldheden der Saturnaliën bedienen, die in het laatst van wintermaand gevierd werden. Cethegus, ftout en geweldig van aard, kon zulk een uit- VI. sous VII. 10GFDST, |. voor C. 62. ]. van R.  VI. ide t Vil. HOt FDf I. j. voor l 62. j. van F 690. De Alk brogers voor  $04 ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 62. J. van R 6po. tegen volturcius. Op deze vraagen kort en klaar geandwoord hebbende met opgave van den perzoon, die hun bij hem gebragt had en de herhaalde keeren, welken zij bij hem gekomen waren, vroegen zij hem wederkeerig : „ of hij met hun niet over de Sibyllynfche Godfpraken had gefproken?" Door het misdrijf zelve van het verfland beroofd, bleek in hem nu fchierlijk de kracht van het geweten 2 hij bekende terflond, buiten alle verwachting, dit gefprek , 't welk hij zoo veilig kon gelochend hebben; fchranderheid en vlugheid , waar door hij, als Redenaar uitmuntede , zoowel , als onbefchaamdheid en oneerlijkheid, waarin hem niemand overtrof, alles begaf hem eensklaps bij de ontdekking zijns misdrijfs. Volturcius liet nu fchierlijk den brief haaien en openen, dien hij van lentulus aan catilina zeide ontvangen te hebben , en van welken lentulus , in de geweldigfle ontroering, zijne eigene hand en zegel erkende. — Na hem gabinius verhoord wordende, begon deze eerst [ehaamtloos befcheid te geven, maar ontsende ten Hotte niets van het geen hem de  GESCHIEDEN IS SEN. $0$ Galliërs ten laste legden. Bij alle welke verhooren de bekendnisfen zelve niet minder de fchuld der gevangenen beweezen, dan derzelver kleur, oogen, gelaat en ffcilzwijgen. Zij fti nden zoo verftomd, hielden de oogen zoo op den grond geflagen, floegen zoo fteelsgewijze eenen blik op elkanderen , dat zij geenzins fcheenen van anderen aangebragt te worden, maar veel eer eikanderen te verklikken (i). Na het verhoor der gevangenen en getuigen, befloot de Raad eenpaarig: „ om lentulus, na hem zijn Pratorfchap ontnomen en van zijnen Overheidsrok ontdaan te hebben, alsmede cethegus, statilius en gabinius met hunne tevens gevangen genomene medepligtigen ce- parius, furius, chilo, umbrenus, in verzekerde bewaaring te {lellen ; om voords een openbaar dankfeest te vieren ter eere van cicero, als hebbende hij de ftad voor brandftichting, de burgers voor moord, Italië voor eenen oorlog'behoed; om de Prators flaccus en pomti(jus te bedanken voor derzelver wakkere (i) Cic. in catil. Orat. III. c 5. Ii 5 VI. boes vi r. 100FDJT. J. voor C, 62. j. van R» 690.  506 ROMEINSCHE VI. BOBS VII, h30fdst. J. voor C. 62. }. van R, 690, : 1 < i i 1 re en naauwkeurige volvoering van'sConfuls bevelen, en antonius, den ande?> ren Conful, den openlijken lof te geven, van alle die genen van zijnen raad te hebben verwijderd, die in de zamenzwering betrokken waren (1). - Inmiddels begon reeds het Volk, 't welk in den begin uit zucht naar verandering niet ongenegen voor catilina was geweest , den nu ontdekten aanflag te verfoeijen en cicero te prijzen, als had hij den ftaat van flaavernij verlost. Het vreugde gejuich over de ontdekte zamenzwering werd fchierlijk algemeen, ook onder de (O Crc. in Catil. Orat. III, c. 6. Sallust. segt {bell. Catil. c 47.;, dat lentulus in beharing gefield werd va-i p. lentulus spin[■her , zijnen bloedverwant en tegenwoordigen ïouwh:cr, cethegus in die van q. cornifi:ius, statilius van es sar, gabinius van :rassus, ceparics van cn, terektius, enen Raadsh;er ; welke opgave des te opmerkijker is, om dat men c*sar en crassus beiden vel eens verdacht had doen voorkomen van deel;enooticbep aan den toeleg, en aan wien men al;öo deze gevangenen geheel verkeerd zou toevcrrouwd hebben.  GESCHIEDENISSEN. $ö? de fchamele gemeente, die den burgerkrijg wel minde om deszelfs buit, maar eenen affchrik had van brandltichting, welke niemand verrijken en ook haar zelve van gereedfchap, werktuigen en klederen berooven kon (i). Na het fcheiden van den Raad beklom cicero terflond de openbaare fpreekplaats, en vond het gunftigfte gehoor bij de tallooze menigte, aan welke hij verflag deed, van al het voorgevallene in de vergadering. De aanhef zijner redenen, zijne aanmerkingen op de genomene befluiten van den Raad, en de geheele toon zijner aanfpraak waren zoo vol van den uitbundigften eigen lof (2) , dat wij niet kunnen nalaten, het geduld des Volks, in dezelve aan te hooren, als een beflisfchend bewijs te houden van de toverkracht zijner welfprekendheid. ,, Het Gemenebest , Romeinen , het leeven van u allen , uWe bezittingen, echtgenooten en kinderen, deze allergelukkiglfe en fchoon- fte (1) Sallust. bel!, catil. c. 48. (2) Zie deswegens de aanmerking van ten jrink, bl. 302. VI. BOEK vi:. ivJOFDST. \. voor C. 61. |. van R. 6p.o. Redevoe» ring • an cicero voor bet Volk.  508 R OMEINSCHE VI. BOEK vit HOOFDST» J. voor C 62. J. van R 690. "" \ fte Stad, den zetel van het beroemdst gebied, ziet gij op den dag van heden , bij de hoogfte toegenegenheid der onfterflijke Goden jegens u, door mijnen arbeid, beleid en gevaaren aan de vlammen, het ftaal, en bijna aan de kaaken van het verderf ontrukt en aan u wedergegeven. En , zo die dagen, waarop wij gered worden, ons niet minder dierbaar zijn, dan die, waarop wij worden gebooren , — alzoo de vreugde over ons behoud zeker, doch de toeftand bij onze geboorte onzeker is — dan gewis, daar wij romulus, die deze Stad gefticht heeft, door erkentnis en roem tot de onfterflijke Goden verheven hebben, zal ook hij, die deze zelfde geftichte en veel uitgebreider Stad bewaard heeft, bij u en uwe nakomelingen in eer moeten zijn ; want wij hebben het vuur, 't welk de geheele Stad, de tempels, de luizen en de muuren reeds van nabij dreigle te vernietigen, uitgebluscht; de zwaarlen, tegen het Gemeenebest getrokken , irerftompt, en de dolken van uwe halzen ifgewend. Daar dit alles door mij in den ilaad ontdekt, opgehelderd en beweezen is,  GESCHIEDENISSEN. 509 is, zal ik het u kortlijk openleggen (1). „ Na deze inleiding volgde het bericht der ontdekking, gevangenneming en behoudnisfa;; en voords de opgave van het genomene raadsbefluit, waarbij de Redenaar aanmerkte: " ook is 'er op mijn naam een plegtig dankfeest voor de onfterflijke Goden, wegens hunne zonderlinge weldaad, vastgefteld ; iets , Romeinen ! het geen mij, het eerst, na de ftichting der Stad, zonder oorlog gevoerd te hebben, te beurt gevallen is; en het is in deze bewoordingen vast gefteld: ,, „ omdat ik de Stad van brand, de burgers van moord, Italië van oorlog bevrijd heb. " " Zo men dit dankfeest, vervolgde hij, met de overigen vergelijkt , Romeinen! zal men dit onderfcheid befpeuren, dat de overigen vastgefteld zijn om eenen gelukkigen uitflag des oorlogs, doch alleen dit om het behouden van het Gemeenebest (3). „ Hierna volgde eene verdeediging van zijne fchijnbaare werkloosheid tegen deze za- men- (1) C\c in catiu Orat, III. c. 1. (a) Cic. in catil. Orat, III. c. 2-6". Cs) Cic. in catil, Orat. III. c. 6, VI. BOEK VII. IOOFDST. f. voor C! 62. ]. van Pv. 690.  I 5*0 ROMEINSCHE VI. boek vi f. EOOFDiT. J. voor C. 6a. J. van R.. 693. ! • 1 t k b menzwering en van zijne vrijlating van catilina, die toch het hoofd derzeive bleef, ingericht op denzelfden voet, als wij die reeds uit zijne vroegere aanfpraak aan het Volk opgaven (1), doch nu als zoo veel fchranderer voorgefteld, dat de Redenaar zich verplicht verklaarde, de werkzaame hand der Goden in dit ganfche beleid aantewijzen, en uit dien hoofden het Volk optewekken ter viering van het (/astgeftelde dankfeest ( a). Hij eindigde met dit flot. „ Voor deze zoo gewigtige iiensten eifche ik van u, Romeinen! geene >elooning mijner dapperheid, geen eereeken, geen gedenkzuil, behalven de leuwige gedachtnis van dezen dag. Al nijn zegepraal, al mijne eer, al mijne gelenkzuil wil ik in uwe harten opgericht !fi beflooten hebben. Niets kan mij ftreeen, het geen fiom is, niets, het geen zwijgt j (O Cic. in catil. Orat. III. c. 7. (o) Zeer juist is de aanmerking, door van omeren gemaakt wegens de ge&eigdheid der Re. •einen tot allen zinneiijken indruk, (over q. ho. atii.s flaccus bl, u6.) alhier te pas geragt door ten brink, aanmerk, bl. 305 307.  GESCHIEDENISSEN. 51I zwijgt, kort om niets dergelijks, 't welk ook minder waardigen verkrijgen kunnen. Door uw geheugen , Romeinen ! zullen mijne daaden bewaard blijven, door uwe gefprekken zullen zij in roemrijkheid toenemen, door uwe gedenkfchriften zullen zij tegen het geweld des tijds beveiligd en vcrfterkt worden; en ik oordeel, dat deze zelfde dag, en het welzijn dezer ftad, en de gedachtnis van mijn Confulfchap vereeuwigd heeft. Altijd zal men verhaalen, dat 'er op een en hetzelfde tijdftip twee Burgersin dit Gemeenebest geweest zijn, waarvan de een de grenzen van uw gebied niec bij de eindpaalen der aarde, maar bij die der lucht gefteld, de ander den zetel van dat gebied behouden heeft. — Doch daar de toeftand en het lot van mijne daden niet dezelfde zijn met die van hun, die buitenlandfche oorlogen gevoerd hebben , om dat ik leeven moet met hun, welken ik overwonnen en te onder gebragt heb , zij daar en tegen hunne vijanden, of gedood of beteugeld, verlaten hebben: zoo is het uwe zaak, Romeinen! te zorgen, dat, wijl anderen van hunne daaden voordeel trekken, mij de mijne niet VI. SOEK Vil. JOOFDST. . f, voor C. 62. '. van R. 690. \  VI. BOEK VII. BOOFDST. J. voor C 02. J. van R <5po, < J J 1 1 1 ( 512 ROMEINS CHÊ niet ten eenigen tijd nadeel toebrengen» Heb ik gezorgd, dat de heillooze en ichennige aanflagen der vermetelfte booswigten u niet konden fcbaden : het is uw plicht te zorgen , dat dezelven mij niet ichaden. —- Doch , Romeinen l zij kunnen mij nu geenzints fchaden , want groot is de onderfleuning der weidenkenden, die mij voor altijd is toegezegd ; groot is de waardigheid van het Gemeenebest, hetgeen mij altijd ftilzwijgend zal befchermen; groot is de kragt yan het geweten, 't geen hun, die het in den wind zullen flaan , zich zeiven zal loen ontdekken , als zij mij willen aanballen. Ook heb ik dien moed, Romeinen! dat ik niet alleen voor niemands vergetelheid wijke , maar zelf alle fnoodtards tarte. Indien geheel het geweld Ier binnenlandfche vijanden zich tegen nij alleen wendt, zal het aan u daan het ot van hun te bepaalen , die zich voor iw behoud aan haat en alle gevaaren heb>en bloot gefield: maar wat toch zou ik elf nog meer ten genot mijnes leevens :unnen verkrijgen, daar ik noch in uwe erbewijzingen , noch in den roem der deugd  GESCHIEDENISSEN. gt$ deugd iet hoogerszie, waar naar ik nog zou kunnen ilreeven. Daar voor zal ik zekerlijk zorgen, Romeinen! om, het geen 1 ik nu als Conful verricht heb, alsambtloos 1 Burger {baande te houden en aan het zelve ! roem bij te zetten, opdat de haat, dien ik mij misfchien in het behouden van het Gemeenebest verwekt heb, mijne haaters. kwelle en mij tot eer gedije. Met een woord , ik zal mij in het Gemeenebest zoodanig gedragen , dat ik altijd indachtig ben , aan het geen ik verricht heb, en zorgen, dat hetzelve door dapperheid en niet bij toeval fchijne verricht te zijn. Gij Romeinen! daar het reeds nacht is, vereert dien jupiter, die de Befchermer van u en van deze ftad is, en gaat naar uwe huizen: bewaakt ze zorgvuldig, gelijk in den verlopen nacht; dat zulks niet lang zal behoeven en gij in beftendige rust kunt zijn, zal ik voorzien, Romeinen ( i ) /" Den volgenden dag , zijnde de vierde van Wintermaand kwam de Raad bij een, om de belooningen te bepaalen voor de Gal- (i) Cic. in catil. Orat. III. c. II, ia. XIV. DEEL. Kk VI. boek VIL IOOFDIT. . voor C. 6a. . van R« 690.  vi SOEK VII. HOOFDST. J. voor C 62. J. van XI 690. CRAfSU; bcfchuldigd van inedeplich Ég te zijn. 514 ROMEINSCKS GaMfchc Afgezanten en volturciüs: doch weldra vermeesterde eene veel belangrijker zaak de aandacht der vergadering. Men bragt zekeren l. tarquinius binnen , dien men zeide op den weg naar catilina agterhaald te hebben. Daar hij beloofde, ontdekkingen te zullen doen wegens de zamenzwering , indien men hem vergifnis verzekerde, gaf hij, na deze toezegging door den Conful, van het eene en andere een gelijkluidend verflag mee dat van volturciüs des voorigen dags; doch voegde 'er bij: „ dat hij door crassus gezonden was, om catilina te gaan zeggen, dat de hechtenis van lentulus , cethegus en andere zamengezworenen hem geenzins moest affchrikken, maar dat hij zich des te meer had te fpoeden, om de Stad te naderen, ten einde den moed der overigen te herftellen, en hun zeiven uit hun gevaar te redden. „ Op liet hooren noemen van dezen naam greep verbaazing en verftomming de ganfche vergadering aan; zommigen hielden het voor ongelooflijk; anderen oordeelden, hoewel zij het voor waarheid hielden, dat men in dit tijdlTip eenen man van zoo veel invloed,  GESCHIEDENISSEN. 515 vloed, meer moest ontzien, dan verbitteren; de meesten, in hunne bijzondere belangen van crassus afhanglijk , riepen eenftemmig: „ hier is een valsch getuigenis .' " en vorderden, dat daarover een voorftel gedaan wierd. Cicero hoorde het gevoelen van den Raad , en maakte 'er, bij groote meerderheid, dit befluit van op: „ dat de verklaaring van tarquinius valsch fcheen, dat men hem in hechtenis zou houden, zonder hem verder in verhoor te brengen , alvoorens hij bekend had , op wiens raad hij zulk eene zaak had voorgegeven." 'Er waren, diep. autronius voor den man hielden, wiens oogmerk geweest kon zijn, door het noemen van crassus de ande-^ ren in de befcherming van zijn aanzien en vermogen te doen deelen. Anderen zeiden ; dat tarquinius door cicero opgemaakt was, om crassus daardoor af te fchrikken van de verdeediging van flegte knaapen , 't welk anders zijne gewoonte als Redenaar en Pleitbezorger was; ên alzoo te wederhouden van nieuwe beroering van den Staat. „ Ik zelf, verzekert sallustius, heb crassus naderKk 2 hanc vi li O F- E Vil. IOOFDST. . voor C 62. J. van R 690.  ROMEINSCHE VI. BO SR VII. HOOFDST. J. voor C. 62. J. van R 690. Kwaad vermoeden «egen c& sar. i i J i 1 < I ^ t I 4 ï hand openlijk hooren zeggen, dat cicero hem dien lak had opgelegd ( 1)." Ten zelfden tijde echter konden q. catulus en c. piso, volgends de verzekering van sallustius, cicERonoch door beloften, noch door gebeden, noch door geld overhaalen, om ces ar door de Gallifche Gezanten of eenige andere getuigen, valfchelijk te doen noemen. Beiden waren zij deszelfs bitterde vijanlen, de eerfte om dat ces ar, nog een ongeling zijnde, hem, die reeds hoog sejaard en met de grootfte eerambten was jekleed geweest, in de mededinging naar iet Opperpriesterfchap den loef had afgeloken: de laatfte, om dat cjesar hem, n een rechtsgeding over knevelaarij ïad aangeklaagd, als hebbende hij eenen rranspadcmer onrechtvaardig gevonnisd. Bei- (1) Sallust. bell. catil. c. 48. Plutar. nut zege: ,, dat niemand den befchuldiger gejofde. CrcERo legde hem zoo wel, als CjE-a r, ervolgt hij, eenmaal openlijk dien blaam op, doch iet dan na beider dood." in crass. p. 55c. >io CAStivt ze?t, dat 'er mnar weinigen waren, ie aan deze betichting geloof floegen. (L.XXXVil. • '°50  GESCHIEDENISSEN. 5lf Beiden meenden zij thands de fchoonfle gelegenheid te hebben, om hunnen wrok te voldoen, daar toch caesar zich, zoo I door zijne gewoone milddaadigheid, als door zijne verbaazende uitgaven als Bouwheer , in groote fchulden had ingewikkeld ; en, den Conful hier toe niet kunnende bewegen, bragten zij zei ven, door onder de hand valfchelijk te vernaaien, wat zij van volturciüs en de Allobrogus zouden gehoord hebben, caesar geweldig in haat, zelfs zoover, dat eenige Romeinfche Ridders , die gewapend den tempel der eendragt bezet hielden, hem, toen hij den volgenden dag uit den Raad kwam, met hunne zwaarden dreigden (i). Curio ontrukte hem toen aan het gevaar, en cicero zelf, op wien de Ridders het oog gevestigd hielden, zou hun met eenen wenk den moord verbooden hebben, hetzij uit vrees voor het Volk, *t welk ciSAR lief had, het zij, om dat hij zelf den moord zoo onrechtvaardig, als geweldig, oordeelde (2). Ter- Cl) Sallust. bell. catil. c. 49. Cl) Plut. in cjes. p. fiu „ Het verwonKk 3 ^" vr. BOtl VII. lOOFUST. . voor C. 62. . van R. 690.  VI. BOEK VII. hoofdst. J. voor C. 6a, J. van R. 690» Mislukte pooging, öm de gevangenente bevrijden. 5l8 ROMEINSCHE Terwijl deze dag aan den kant van cicero hefteed was, om de bekendnisfen der gevangenen, die, op zijn verzoek, door verfcheidene Raadsheeren den voorigen dag uit derzelver mond waren opgefchreeven, te laten affchrijven, onder het Volk uitdeden , door geheel Italië verfpreiden en zelfs naar de wingewesten verzenden ( 1): liepen 'er van de andere zijde eenige vrijgelatenen en afhangelingen van lentulus verfchillende wegen uit, om de werkluiden en flaaven aantezetten, om hem te verlosfen, en de gewoone belhamels op te zoeken, die fleeds gereed waren, om voor geld den Staat te ontrusten. Cethegus kreeg zelfs tijding, dat zijne flaaven en vrijgelatenen , door hem op alle ftoutheid afgerecht, gewapenderhand en te zamen vereenigd tot hem zou- dert mij echter, zegt deze fchrijver, indien dit geval waar is, dat cicero daarvan in de gefehiedenis van zijn Cenfulfchap niet heeft gefproken. Even. w-l is hij naderhand befchuldigd , van uit vreeze voor het volk die gelegenheid toen niet gebruik: te hebben." (O p!C pre syll. c. 14, 15,  ces chiedenissen. 519 gouden doorbreken. Cicero, van deze ïiieuwe aanflagen onderricht, nam alle maatregelen van veiligheid. Hij verfterkte cveral de wacht en belegde den Raad weder tegen den volgenden dag, om door de ftrafbepaaling en volvoering der gevangenen een einde aan deze onrust te maaken (1), terwijl hij zelf den nacht ging doorbrengen bij eenen zijner vrienden. Deplegtigheid, welke in dien nacht aan zijn eigen huis zou gevierd worden doort zijne vrouw terentia met de Vestaal-1 fche maagden en de voornaamfte vrou-\ wen van Rome ter eere van bona of deT goede Godin, waarbij geen mansperzoon, geduld werd, verplichtede hem, kwanswijs, zijn eigen huis te ruimen, terwijl hij nu bij zijnen vriend met nog eenige weinigen overlegde, welke ftraf men zou voorftellen. Hij zelf was daarover onbeflischt; hij fchroomde, de doodftraf, fchoon de aard van het misdrijf dezelve vorderde , te eisfehen, als ftrijdig met zijnen zachtmoedigen aard, en uit vrceze, van niet te Jllreng te fchijnen tegen de aanzienlijkfte man- O) Si.tLViT.iell. Catil. c. 50. Kk 4 vi. SOES VII. iOOFDST. J. voor C. 62. f. van R. 690. De nacht j.'fchen fin vier'en en vijf!en vaa sintermand.  VI. B ORK vu. HOOFDST. J. voor C. 62 J. van R 690. 520 ROMEINSCHE mannen , die zoo veele magcige vrienden op hunne hand hadden: even zeer duchtede hij nieuwe gevaaren voor zich zeiven , wanneer hij zachter te werk ging, voorziende, dat zij niet zouden rusten, wanneer zij de doodflxaf ontkwamen, maar met nieuwe woede de ichriklijkite euveldaaden zouden beftaan. Ook wilde hij, zegt plutarchus, liefst het verwijt niet hooren , dat hij te fchroomvallig en te flap was, daar hij toch geenzins voor de moedigde man te boek itond (1). Terwijl cicero dit angstvallig beraad ten huize van zijnen vriend hield, was ten zijnen huize een fchijnbaar wonderteeken gebeurd. Het altaarvuur, 't welk reeds uitgegaan fcheen, was eensklaps met groote en lichte vlam van onder den «ch en houtskool uitgeflagen , 't welk de vrouwen verfchrikt, doch de Vestaalfche maagden aan ciCERo'i vrouw, die eene zuster onder dezelven had, had doen bevelen, om haaren man terflond te gaan zeggen, dat hij zijn voornemen ten behoud des lands moest volvoeren, wijl hem de Godin een groot (l) Plut. in cic. p. 870.  GESCHIEDENISSEN. 531 groot licht ten zijnen roem en welzijn had gegeven. Terentia, anders zelve niet zacht noch vreesachtig, maar eerzuchtig, en gelijk cicero, volgends plutarcimjs, getuigde, zich meer metStaatszaaken inlatende, dan zij zelve hem van huislijke zaaken mededeelde , begaf zich terflond naar haaren man, en zettede hem tegen de zamenzwerers op, waarin zijn broeder quintus en zijn lettervriend p. nigidius, wiens raad hij doorgaands in belangrijke Scaatszaaken volgde, haar bijftonden (i). Des (i) Plut. in cic. p. 870. Dio cass. L. XXXVII. p. 45. Cicero's lofredenaar middle. ton (Vol. I. p. ai7, fchroomt nier, dit kunstjen als een afgefproken werk tusfchen cicero en zijne vrouw , met behulp van haare zuster, te doen voorkomen, om door zulk een wonderteeken het Volk in het denkbeeld ie brengen van het ui» terfte gevaar, waar in het nog verkeerde, ten einde het zelve zich alzoo minder zou verzetten tegen de doodflraf der zamenzwerers. Mo ra. bin merkt daar tegen te recht aan, dat cicero daaraan niets gez'egd en geen gebruik gemaakt heeft. (Ap. hooke Rem. Hht. Vol. VIII. p. 269. not.) Hooke wil die oplosfen door deze reden, dat de Kk 5 hei- vr. boek Vil. hoofds r. J. voor C. 6a. J. van R. 690,  522 ROMEINSCHE VI. boek vir. hoofdst. f. voor C. 62. J. van R, 690. ] 1 f < I t c \ Des morgens op den vijfden van Wintermaand kwam de Raad bij een , om over de ernstigfte en tederfte zaak, over het leeven van verfcheidene burgers van den eerften rang, te beflisfchen. De volle Raad had hun wel, kortgeleeden, voor vijanden van heimlijke overleggingen en affprcaken , in dien nacht genomen , onwettig waren. Op grond van de charaktertrekken der vrouwe vtn cicero, ivelken plutarchus ons opgeeft, gelooven wij, lat dit werk alleen een kunstjen van terehtia was, om, indien cicero het zelve dan at verden. ien mogt, ten minsten gelegenheid te hebben, om ïem in zijn beraad met haare domheid te bezielen; en lat bet al te kinderachtige van dit kunstjen alleen :icero van hetzelve heeft doen zwijgen. Crevier alvast acht cicero te verlicht, om :ich door zulk eene beuzeling te hebben laten zwenten, maar fchrijft zulks meer toe aan de vuurigheid ran te re nt ia en den raad van zijnen broeder en Tiend. {Hist. Rom. Vol.XI. p. 446.) Plutar- hüs heeft bier in zijn verhaal eenen ganfchen dag vergeflagen, dien naamlijk waarop de befchuldiing van crassus gefchiedde , welke hij elders reedvoerig vermeldt {in crass. p. 551.); dit niet pmerkende is middleton. in de fout gevallen,, an dit geval eenen nacht te vervroegen (Vol. I. . air.)  GESCHIEDENISSEN, g2$ v&n het Gemeenebest verklaard (i): maar doodftraffen waren te Rome zeer' zeldzaam en altijd haatlijk, wijl de wetten geenzins bloedgierig waren, en de verbanning, ge- ^ paard met verbeurdverklaaring van goe-] deren , de gewoone ftraf voor de grootfte euveldaaden was. De Raad behield wel i aan zich, in geval van oproer, de bel-] hamels met den dood te ftraffen, uit kracht i van deszelfs eigene befluiten: doch zulks werd altijd gehouden voor eene daad van geweld en eene inbreuk op 's Volks rechten , welke alleen verontschuldigd konden worden door den nood der tijden en het uiterfte gevaar. 'Er was naamlijk eene oude wet van porcius l^ca, die aaH alle ten dood verweezenen een beroep op het Volk toeftond; en eene laater van c gracchus, die de doodftraf van eenen burger verbood, zonder eene formeele oproeping van het Volk (2). Op welken grond dan ook verfcheidene Raadsheeren, die de voorige raadpleegingen hadden bijgewoond, zich aan de tegenwoordige ont- trok- (O Sallust, bell. Catil. c. 50. (») Cic. pro rabir. c. 4. VL boek VII. oofbst. . voor C. 62. . van R. 690. Raadsvcr;aderingoer de ftraf Ier gevangen.  VI. soek Vil hoofdst. J. voor C. 62. J. van R. 690. , c a c v Gevoelen van sila- p nvt. v m di < n< hc SI QkvsIer ge' bra vei ( ( 524 ï-OM1INSCHE trokken, om te toonen, dat zij geen deel wilden hebben in het doodvonnis van Romeinfche burgers bij een bloot Raadsbefluit (1). Om alzoo tegen alle opfchuddingen te 'oorzien had cicero het volk bevolen, >m bij de Prattors den krijgseed te komen fleggen, ten einde hun fpoedig te doen pkomen, indien 'er wapenen mogten ereifcht worden (2}. De Conful, de raadsvergadering geosnd hebbende, deed omvraag: „ wat'er et de gevangenen behoorde te gefchie;n?" D. junius silanüs, als be•emde Conful voor het volgende jaar t eerst gevraagd , was van gevoelen : om de gevangenen, benevens l. casus , p. furius, p. umbrenus en annius, wanneer zij in hechtenis 'amen met den dood te ftraffen." Al, die na hem fpraken, omhelsden zijn 'oelen, toe dat ces ar het zijne uitgt en daardoor silanüs zeiven deed anderen. C.julius cisar, thands tot O Cic. in catil, Orat, IV. c. 5. *) Dio ca.11. L. XXXVII. p. 46.  GESCHIEDENIS SSN. 525 tot Prator benoemd, beftreed het zelve , niet als te ftreng , maar als ftrijdig met de ftaatsregeling van het Gemeenebest. „ Veele menfchen, — hierop kwam hoofdzaaklijk zijne redevoering uit, — behooren wanneer zij over belangrijke en twijfelachtige zaaken raadpleegen, geheel vrij te zijn van vijandfchap en vriendfchap, van medelijdenen toorn , omdat die driften het verftand benevelen en de onderfcheiding belemmeren van het geen waar en goed is. — Laat ons wel toezien, dat onze eigene waardigheid meer bij ons wege, dan het misdrijf van lentulus en zijne medepligtigen. Laat ons meer zorgen voor onzen goeden naam , dan voor de voldoening onzer wraak. Kan 'er eene ftraf gevonden worden, aan de misdaad der gevangenen evenredig: ik zelf zal dan voor dezen ongewoonen weg van vonnisfen zijn. Maar kan zulks niet: dat wij dan bij de wetten blijven. „ De meesten van hun, die voor mij het woord voerden, legden een groot deel hunner redenen ten kosten aan het tafereel van den rampzaligen toeftand des lands. Zij telden alle de verfchrikkingen van den VI. BOEK VII. HOOFDST. J, voor C. 62. ], van R. 690. Redevoe» ring en gevoelen van C/ESAR.  VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 6a. h van p, 6po. i 1 3 . T 1 ( 1 i 1 1 < $20 K-OME IN SCHE krijg, al het geweld op, waaraan de overwonnenen zouden blootftaan; maagden geroofd, kinderen van de moederlijke borst gefcheurd, deftige vrouwen aan de beestachtigheid van krijgsluiden ter prooi; tempels en huizen geplunderd; geheele lieden in brand; markten en vlakten met lijken, met bloeden traanen gevuld. Maar waartoe, bij de onfterflijke Goden, dient il die verfpilde welfprekendheid? Dient zij, Dm in onze ziel de verfoeijing van alle ewamenzwerers te verwekken? Voorzeker. Maar zouden zij, wien zulk een gruwelijke toeleg niet ontzettede, zich door ;ene bloemrijke redevoering laten bewegen. Waar is de man, die de beleedinngen, hem aangedaan, te kleen acht, en liet veel gereeder is, om ze boven alle eden te vergrooten? Den een echter 'oegt zulks minder, dan den anderen. Vanneer menfchen in geringen ftand loor gramlchap iet misdoen , wordt het iun door weinigen geweten: maar zij, die i hoogte zijn gefteld, zijn minder vrij in mn bedrijf; het geen toorn in een ambtoosman genoemd wordt, heet dwinglanlij en onderdrukking in eenen Bewindsman»  GESCHIEDENISSEN. 52^ fnan. Ik ben, gelijk ik u reeds heb verklaard , voor mij van gevoelen , dac 'er geene ftraf noch foltering geevenredigd is aan het misdrijf der zamenzwerers: maar 's menfchen aard doet hem het laatfte altijd het fterkste geheugen, en hem, in gevallen van openbaare ondeugd , fchierlijk vergeten, 't geen de fchuldige misdeed, doch lang fpreeken van het geen hij leed, vooral wanneer de ftraf, door hem ondergaan , eenigzins ftrenger was, dan naar gewoonte. „ Ik ben volkomen overtuigd , dat d. silanüs, bij het voordragen van zijne gevoelen niets bedoelde , dan het algemeene welzijn; ik ben te wel bekend met zijne braafheid en gemaatigdheid, om mij te verbeelden, dat hij alzoo zou gefprooken hebben, uit inzicht, om bij iemand zijn hof te maaken , of uit vijandfchap met de gevangenen: echter fchijnt mij zijn gevoelen, ik zal niet zeggen wreed, want wat kan wreed zijn tegen zulke misdaadigers? — maar onwettig en geheel nieuw in onzen Staat. — Ongetwijfeld, silanüs, heeft vrees of beleediging u, onzen benoemden Conful, eene nieuwe foort van VI. BOEK Vit. lOOFDtT. J. voor C. 63. f. van R« 600.  528 ROMEINSCHE VI. BOEK vii. HOOFDST J. voor C. 62. J. van R 690. 1 \ '1 < 1 c i c 2 k d ti ii d 0 van ftraf doen voordellen. Maar hoe overbodig de vrees is, behoeve ik niet te zeggen, daar de werkzaame ijver van den Conful zoo veele manfchap in de wapenen heeft gebragt: en, wat de ftraf aangaat, kan men in waarheid zeggen , dat den rampzaligen de dood veel eer eene welddaad, dan eenig kwaad, is, wijl dezelve een ontflag is van alle ellenden der ■nenfchheid, en 'er verder voor kommer ïoch vreugde geene plaats is. „ Maar, waarom voegde gij bij uwe utfpraak niet, dat zij eerst met roeden ouden gegeesfeld worden ? Was zulks , im dat de wet van p o r c 1 u s dit ver>iedt? 'Er zijn andere wetten, die even zeer erbieden, eenen veroordeelden burger met en dood teftraffen, en verplichten, hém i ballingfchap te zenden. Offpaardegij e gevangenen voor de geesfeling, om dat ij ftrenger ftraf is, dan de dood? — Wat an toch te ftreng zijn voor zulke misdaaigers? — Of wel , om dat zij eene ligir ftraf is ? Hoe toch voegt het dan, 1 eene mindere zaak de wet te eerbieigen , en dezelve in eene grootere te vertreden? „ Vraagt  GESCHIEDENISSEN. 529 Vraagt gij, wie zal ons eenige ftraf ten kvvaaden duiden, welke wij tegen verraaders van den Staat bepaalen ? Ik andwoorde: de tijd en het lot, wier willekeur de Volken beheerscht. De misdaadigers verdienen het ergfte, 't welk hun kan opgelegd worden: maar doorziet gij tevens, Befchreevene Vaders, de gevolgen van uw befluit? Alle kwaade voorbeelden ontftaan uit een goed beginzel. Een voorbeeld, door braave Overheden, in dringenden nood en met goede oogmerken, gegeven van eenige aanmaatiging van willekeurig gezag, is dikwijls door flegten en onkundigen aangehaald ter rechtvaardiging van dezelfde aanmaatiging in anderen ten misbruik en geweld. De Lacedamonisrs ftelden, na de overwinning der Atheners, dertig mannen aan, om het Gemeenebest derlaatften tebeftuuren,- dezen begonnen eerst, met algemeen gehaatte booswigten zonder vorm van geding te ftraffen, en het Volk juichte hunne rechtvaardigheid toe : naderhand , ftouter geworden door die toejuiching, bragten zij goeden en kwaaden naar willekeur om het leeven, en dwongen zij allen onder een vreeslijk fchrikbewind. In onzen XIV. deel. LI ei- VI. SOEK Vit HOOFDST. } voor C. 63. J. van R. 6oo.  VI. BO EK VII. HOOFDST. J. voorC 62. J. van R 690, \ 530 ROMEINSCHE eigen leeftijd juichte elk sylla toe, wanneer hij, na de overwinning van marius, damasippus en eenige anderen, die zich met plundering verrijkt hadden, ten 1 dood liet brengen: doch zulks was flechts het voorfpel van bloediger tooneelen. Toen werden eenigen, die zich verheugd hadden over den val van damasippus, zelve ten dood geflcept, en hield de flachting aan, tot dat sylla zijn ganfchen aanhang had verrijkt. Ik verwacht geenzins iet van dezen aard van marcus tullius of van deze tijden: maar in een groot Gemeenebest is altijd eene groote verfcheidenheid van menfchen en van zeden. Op eenen anderen tijd, en onder eenen anderen Conful, die eensgelijks het krijgsvolk onder zijn bevel had , mogt een verdichtzel eens voor waarheid worden aangenomen, en dan zou uw tegenwoordig befluit het voorbeeld zijn, om het zwaard te ontblooten. en wie zal, wanneer het'eenmaal getrokken is, aan het zelve paal of perk Hellen? „ Het haperde onzen voorouderen nimmer aan beleid noch moed; geene trotschfieid belettede hun immer, het goede van vreem-  GESCHIEDENISSEN. 5gl vreemdelingen naar te volgen. Zij namen hunne wapenen van de Samniten, de kleeding hunner Overheden van de Toscaners, en al, wat hun bij bondgenoot of vijand nuttig voorkwam, over; op gelijke wijze volgden zij de Grieken naar, die hunne burgers met geesfeling en dood ftraften: doch, de grootheid van den Staat en de talrijkheid en partijfchap der burgerij weldra aanleiding gevende tot kunftenaarij, misleiding en geweld, kwam de wet van porcius nevens anderen in trein, welke den veroordeelden de ballingfchap toefiond. Ik oordeel, Raadsheeren, dat dit eene voornaamë reden is , waarom wij geen nieuw befluit behooren te nemen. De moed en wijsheid van hun, die het Gemeenebest, toen nog kleen en zwak, tot de hoogte der tegenwoordige magt en grootheid hebben doen Hijgen , zijn toch grooter geweest, dan die van ons, die met zoo veel moeite behouden, het geen wij zoo gemaklijk verkreegen. — Of ik hun dus wil laten gaart en het leger van Catilina vermeerdederen? — Geenzins! — Maar mijn gevoelen is: ,, dat men hunne goederen ver3, beurd verklaare, en hun zei ven in hechLl 2 „ te- vi. BOES VII. IOOFDST. f. voor C« 62. f. van R., 6oö,  VI. boei VII hoofdst. J. voor C 62. J. van R opo. Voordrag van cicerc wegens At onderfcheidenegevoelens, 532 ROMEINSCHE „ tenis houde binnen de bevoorrechte „ fteden, welke de meest vermogende „ zijn; dat niemand voords wegens hun „ eenig voorftel aan den Raad of aan het „ Volk doe; en dat de Raad verklaare, ,, dat hij, die anders zal gehandeld heb- ben zich tegen het Gemeenebest en al„ gemeene welzijn zal vergreepen heb„ ben ( 1)." Deze redevoering van caesar , wier opgave bij sallustius in ons oog nog eenige kenmerken draagt van uitlatingen en zinftuitingen, waaraan het vlugfchrift bij verkorting , waarvan plutarchus zegt, dat cicero zich thands ter aanteekening der onderfcheidene gevoelens door zijne klerken bediende (2), fteeds onderhevig is , moet met de kunliigfte welfprekendheid voorgedragen zijn ,. wijl zij die verbaazende uitwerking had, dat silanüs zelf (l) Sallust. Ml. Catil. c. 51. («) Plut. in cat. p. 770. Deze fnelfchrij• vers bedienden zich van verkortingen, weiken zij. Nota noemden, en van waar zij Notarisfen in het vervolg genoemd werden. Dezelven kwamen zinds dezen tijd eerst in gebruik. — Vide beroald. ad suet. in est. c. 14.  GESCHIEDENISSEN. 533 zelf dè flrengheid zijner uitfpraak introk, en cicero's vrienden gereedlijk tot caesars gevoelen overhelden , als het uitmuntendst gefchikt voor zijne eigene veiligheid, die van den algemeenen haat toch veel wegens eene onwettige doodflraf zou te duchten hebben ( 1) , gelijk hij ook naderhand daadlijk ondervond, Plutarchus, die deze redevoering aan het verlangen van ca sar toefchrijfc, om de onrust in den Staat leevendig te houden, ten einde daarin gelegenheid te vinden tot zijne eigene verheffing (2), fpreekt echter van dezelve niet flechts als van een wel overdacht, kundig aangelegd, en met innemende welfprekendheid voorgedragen ftuk , maar geeft zoo wel, als a ppianus, een geheel ander gevoelen ten flotte op. Hetzelve kwam , volgends hun , hierop neder: „ dat de gevangenen, onder beflag hunner goederen, in de bevoorrechte Steden zouden bewaard worden , tot dat de krijg tegen catilina voldongen zou zijn, (1) Plut. in cic. p. 871. in cat. p. 770. /» CiES. p. 711. (2) Plut. in cat. p. 769. LI 3 VI. BOEK Wit hoofost. J. voor C, 6a. f. van R. 690.  VI. BOEK VII. hoofdst. J. voor C. 62. J. van R. ópo. 534 ROMEINSCHE zijn, en de Raad, daardoor gelegenheid zou hebben , om volledig onderzoek te doen, en vrijelijk de ftraf der fchuldigen te bepaalen (1)." Terwijl deze omkeering in de gevoelens van den Raad plaats greep, ftond cicero, die geene eigene noch algemeene veiligheid genoeg vond in dit gevoelen , en echter niet gaarne gehouden werd voor den eifcher van der fchuldigen doodftraf, om den haat, dien zijne vrienden vreesden, niet geheel op eigen halze te haaien, van zijnen zetel op en hield eene rede over de waardij van beide, in den begin, zeer wijd verfchillende gevoelens, waarin hem al de kunst zijner welfprekendheid en ftaatkunde moest dienen, om, terwijl hij met geveinsden lof van cesar's gevoelen fprak, en daar door het zelve niet weinig onderfteunde, tevens zoo (1) Plut. leciscit. Appian. alex. de bell. Civil. L.II. p.431. - Dio cass rus (L. XXXVII. p. 46.) Suetonius (in c/es. c. 14.) Cato (Ap. sallust. c. 52.) en cicero (in catil. Or. IV. c. 4.) komen echter met sallustius over een.  GESCHIEDENISSEN. 535 zoo duidlijk de gronden voor het andere aan de hand te geven , dat een ander, na hem, aan het zelve op die gronden 1 nieuwe klem kon geven CO- Dit CO Plut. in cic. p. 8;i. Nog heden bezitten wij zijne vierde Redevoering tegen catilina, die als nu gefprooken wordt opgegeven: doch, gelijk derzelver ftijl en zwier al te keurig en te kunstig zijn, om haar als voor de vuist gefprooken te kunnen doen aanmerken, zoo ook is het moeilijk te gelooven, dat cicero zoo breedvoerig en uitmuntend zou gefproken hebben, zonder dat iemand, behalven pi,utarchus, en die nog enkel op de êéne aangeweezene plaats, daar van gewaagt; terwijl i'allustius ons de redenen van c/ESARen vervolgends van cato, naar het fchijnt, volkomen mededeelt. Wij gelooven daarom , d3t cicero dezelve naderhand heeft op^efteld : misfchien om zich daardoor te verdeedigen tegen den aanval, als of hij de doodflraf bijzonder had gevorderd, dien hem door clodius vervolgends gefchiedde. Appianus. alex. (dt bell. Civ. p. 43o, 43l«) Dio cassius ( L. XXXVII. p. 46.) Vellejus paterc (L. II. c. 35) Florus (L. I. c. 4) Suetonius (incms, c. 14.) fpre. ken allen , nevens plutarchus zelf in de Jeevens van c/esar en cato, met sallustius, alleen van de redevoeringen van C/Esar en cato, zonder één woord van cicero te gewaaLI 4 gen. VI. boek VII. ioofdst. f. voor C 62. [ van R. , 690,  53^ ROMEINSCHE VI. BOCK VIÏ. hoofdst J» voor C 6V J. van R 690, Gevoelen en Redevoeringvan cato Dit deed cato, die thands Gemeentsman was, op eene wijze , dat de ganfche invloed van caesars redenen verdween en de Raad onmidlijk het ftrengfte vonnis .tegen de gevangenen uitfprak. Plutarchus zegt, dat men geene andere redevoering van c a t o in zijnen tijd bezat, dan die hij bij deze gelegenheid hield, en die door de vlugfchrijvers van cicero opgeteekend werd. Sallustius , die dat affchrift in handen kon hebben , geeft 'er ons het volgende voor op. „ lk ben van geheel andere gedachten, Befchreevene Vaders, wanneer ik onze .belangen en gevaaren indenk , en de gevoelens van anderen bij mij zeiven overweeg. Zij fchijnen mij gcfprdken te hebben over de ftraf van hun, die den oorlog teg n hun vaderland, ouders, altaaren en haardlteden 'gewild hebben: doch onze toeftand vordert meer beraads , hoe wij gen. Cicero zelf fpreekt 'er elders zeer duister over, als had hij niets meer gedaan , dan de gevoelens voorgedragen, zonder hft zijne op te geven (ad attic. L. XII. tp. ai.) Om deze redenen gevenwij 'er dan ook geen uiitrekzel van in den tekst.  GESCHIEDENISSEN. 537 wij ons voor hun wachten, dan welk vonnis wij tegen hun zullen vellen. Ander misdrijf moogt gij ftraffen, als het is gepleegd: hier tegen zult gij vruchtloos het • recht inroepen, wanneer het is volvoerd, indien gij geene voorzorg gebruikt, dat het geenzins gefchiede. U fpreke ik, bij de onfterflijke Goden, aan, die fteeds uwe huizen, hoeven, beelden, fchilderijen hooger hebt geacht, dan het Gemeenebest, om u, zo gij dat geen, waarin gij uw geluk fielt, het mag dan zijn, wat het ook zij, wilt behouden, zo gij ftille rust voor uw genot begeert, eenmaal wakker te maaken en het algemeen belang te doen behartigen. Het is niet om cijnzen of mishandeling van bondgenooten te doen: de vrijheid en ons leeven zijn in gevaar. Dikwijls heb ik, B. V., breedvoerig in deze vergadering gefproken; dikwijls heb ik geklaagd over de weelde en hebzucht onzer Burgers, en veele menfchen hebbe ik daarom tegen mij. Mij zeiven noch mijn geweten ooit verfchoonende van eenig misdrijf, was ik niet zeer toegevelijk voor de losbandigheid van anderen. Gij achtedet deze dingen gering, want het GemeeneLl 5 ' best VI. BOEK Vli. JOOFfiST. '■ voor C. 62. • van R. 690.  533 ROMEINSCHE VI. boek . VII. hoofdst. J, voor C 62. J. van R 690. best bleef ftaande, en de overvloed gedoogde de zorgloosheid. Maar nu is het de vraag niet, of wij met goede of met kwaade zeden willen leeven ; noch hoe groot en fchitferend het gebied des Rq. meinfchen Volks zal zijn : maar of hetzelve, hoedanig dan ook, het onze, dan wel dat der vijanden nevens ons zal zijn, Men fpreekt hier van zachtmoedigheid en medelijden: reeds lang vcrlooren wij de waare benaamingen der dingen. Het weggeven van eenes anders goed heet mildheid; de moed tot wanbedrijf wordt dapperheid genoemd: dit brengt den Staat op den rand des verderfs. Men zij, wijl het de zeden nu zoo willen, al mild van der bondgenootenfchat, en medelijdend jegens dieven van 'slands geld: dat men ten minflen ons bloed niet weg fchenke, en alle braaven in het verderf ftorte, om weinige fchelmen te fpaaren. Kort te vooren heeft c. c m s a r wel en gefchikt in deze vergadering gefproken over leeven en dood, verdicht achtende, geloove ik, alles wat van het onderaardfche rijk gezegd wordt, als of de boozen , afgefcheiden van de braaven, affchuwelijke, woeste, akelige  GESCHIEDENISSEN. 539 ge en verfchriklijke plaatzen gingen bewoonen; en, opdien grond, ftemdehij voor eene verbeurd verklaaring hunner goederen , en eene gevangenis hunner perzoonen in de bevoorrechte Steden (1), 0p dat zij , naamlijk, door geene medelanders der zamenzwering noch door gehuurde benden met geweld onzet worden. Als of eigenlijk de deugenieten en fchurken alleen te Rome, en niet door geheel Italië zouden zijn ; en als of de over- C O Hoogstbelangrijk zou het voor dé beoordeeling van c/es ar zijn, zeker te weten, of cato d=szelfs gevoelen alhier naar waarheid opgeeft; dan of het zoodanig geweest zij, als het bij plut arciius en appianus wordt voorgedragen. Deredenen, door c/esar bij sallustius gebruikt vorderden, in ons cog, een geheel ander Hot, dan wij aan het eind derzelven vonden, en moeiten op het gevoelen uitlopen, zoo als plutarchus en appianus het voordragen : maar zulk eene verkeerde voordragt van dat gevoelen, als voorzeker uit de tuifchenrede van cicero kon ontdaan zijn., zou dan toch CiESAR wederfproken hebben, 'c welk hij niet deed; doch het geen hij ook kon nalaten, om zich door geene ni, uwe verdeediging van zijn gevoelen nog meer verdacht ta maaken. Wij waagen niet, ons voor de eene of andere opgave te verklaaren. VI boek VII. üoofdst. [. voor C. 6a. .'van R. 690.  54C- ROMEINSCHE VI. SOEK VII. HOOFDST. J. voor C 62. J. van R 690. overmoed aldaar niet meer zou vermogen, waar de middelen ter verdediging minder zijn. Vreest hij dus eenig gevaar van hunne zijde, dan is die voorflag ij del: maar vreest hij alleen niets, te raidden van zulk eene vrees van allen; des te belangrijker wordt het dan, voor mij en ook voor u te vreezen. Het geen gij ten aanzien van p. lentulus en de overigen zult bepaalen , houde ik mij daarom verzekerd, dat tevens ten aanzien van het leger van catilina en alle de zamenzwerers zal beflisfchen. Hoe zorgvuldiger gij hier in handelt, des te zwakker wordt hun moed. Merken zij bij u de minde verflapping, weldra vallen zij u allen ftoutmoedig op het lijf. Denkt niet, dat het de wapenen zijn, waarmede onze voorouders het Gemeenebest van kleen groot gemaakt hebben. Indien dit zoo was, zouden wij het oneindig heerlijker zien, wijl wij veel meerbondgenooten en burgers, wapenenen paarden hebben, dan zij: maar het waren andere dingen, die hun groot maakten, en die wij volflrekt niet bezitten ; inwendig werkzaamheid , uitwendig een rechtvaardig beftuur, en in het beraadflagen eene vrije  GESCHIEDENISSEN. 541 vrije ziel, aan misdrijf noch fnoode neiging fchuldig. Hier voor hebben wij weelde en hebzucht, eene ledige fchatkist en fchatrijke burgers,- wij roemen den rijkdom en volgen de vadzigheid; wij maaken geen onderfcheid tusfchen braaven en flegten, en laten de eerzucht in het volle bezit van alle de vergeldingen der deugd; en geen wonder, dat men geweld waagt tegen den hulploos gelaten Staat, daar elk uwer zich afzonderlijk beraadt, hoe te huis het best aan zijne eigene vermaaken , hier aan zijne bijzondere belangen of betrekkingen ten diende te ftaan. Maar ik laat dit daar. De voornaamfte burgers hebben zamengezworen, om het Vaderland te verwoesten ; zij ruijen het Gallischs Volk, op den Romeinfchen naam verbitterd, ten oorlog op; de aanvoerer der vijanden ftaat met een leger voor de deur; en nu zelfs aarzelt gij, wat gij aan vijanden, dien gij binnen uwe muuren hebt gegreepen, doen zult? Mogt gij toch, dus denke ik, medelijden hebben en hun gewapend loslaten, daar het jonge knaapjens zijn, die zich door eerzucht vergreepen hebben: — maar die zachtmoedigheid, dat medelijden, zou u vr. BOEK VII. aooFDsr. j. voorC. 62. J. van R. 690.  VI. BOEK VII- HOOFDST. ]. voor C. 6». J. van R 690. 542 ROMEINSCHE u zeer kwaalijk bekomen, wanneer zij dé wapenen weder opvatteden. Dit is zeker al eene netelige zaak: maar — daar voor vreest gij niet? — Of gij 'er ook voor vreest: maar uit vadzigheid en weekheid van ziel, wacht de een naar den ander en aarzelt gij allen, u op de onfterflijke Goden verlatende, die dezen Staat dikwijls uit de grootfte gevaaren gered hebben. Maar der Goden bijftand wordt door geloften noch door vrouwlijk gefmeek verkreegen. Door wakkerheid , en werkzaamheid en goed beleid gaat alles wel. Vruchtloos zoudtgij, aan lafhartigheid en werkloosheid overgegeven , de Goden aanroepen : dan zijn zij doof en vijandig. Ten tijde onzer voorouders liet t. manlius torquatus in den Gallifchen krijg zijnen zoon onthalzen, om dat hij tegen zijn bevel met eenen vijand had gevochten ; en de uitmuntende jongeling boetede zijne toomelooze dapperheid met den dood. Gij aarzelt, wat gij tegen de wreedfte vadermoorders zult bepaalen? — Of zou hun voorige leven tegen dit misdrijf overftaan? Welaan, ontziet de waardigheid van lentulus, indien hij zelf zijne eerbaarheid,  GESCHIEDENISSEN. £43 zijnen naam, Goden of menfchen ontzien heeft; verfchoont de jeugd van cethegus , indien hij niet reeds andermaal de wapenen tegen het vaderland aangegreepen heeft; — en wat zal ik van gabinius, statilius, CiEPARius zeggen, die, indien zij ooit van iet geweten gemaakt hadden , zulk eenen aanflag tegen het Gemeenebest niet zouden gefmeed hebben? Eindelijk zou ik, B. V., indien het te waagen was, waarachtig wel mogen lijden, dat gij, die toch woorden in den wind flaat, door de ondervinding zelve wijzer wierdt: maar wij zijn rondom bezet; catilina zit ons met een leger op den ftrot; binnen de muuren, in den boezem der ftad, zijn andere vijanden ; 'er kan niets heimelijk toegerust, zelfs niets beflooten worden. De nood dringt, en daarom is mijn gevoelen: „ dat, ,, daar het Gemeenebest door den gruwe., lijken toeleg van fhoode burgers in het ,, grootfte gevaar gebragtis, en dezen, op „ aanwijzing van t. volturciüs en de „ Afgezanten der Allobrogers, overtuigd ,, zijn en beleeden hebben, moord, brand „ en andere wreede gruweldaaden tegen « de V!. BOEK VII. IOCFDST. f. voor C. 62. }. van R. 690.  544 ROMEINSCHE VI. BOES VII. HOOFDST, J. voor ( 62. J. van I 690. „ de burgerij en het Vaderland bereid te „ hebben, men hun, die dit bekend heb^ „ ben , als openbaare halsmisdaadigers, " „ naar de wijze der voorouderen , met ■ „ den dood Itraffe (1)". Mid- (1) Sallust. bell. catil, c 5a. Wij meenen ïoo veel charakteristieks in de opgegevene redevoering , vooral in de geduurig wederkeerende en z*er bijtende fcherrs gevonden te hebben, dat w:j gelooven, dezelve daadlijk voor een affchrift te mogen houden van cato's eigene redenen. De opnoeming van den Gallifchen krijg, in plaats van den Latytifcben, waar in de zoon van manlius een offer der krijgstucht werd (zie d. iv. bl. 321. en volg.) is in ons oog almede geen gering blijk van deze echtheid, welks waardij elk, bij het minde nadenken, gevoelen moet. Plutarchus geeft ons den kor. ten inhoud dierzelfde redevoering met deze woorden op. „ Cato, zich tegen cxsar verzegende, 1, hield terflond eene vuurige en heftige redevoering, „ waar in hij, aan den eenen kant, de onflandvastïg„ heid van silanüs doorhaalde, en, aan de an,, dere zijde, ces ar toebeet, dat hij onder den „ fchijn van volksgezindheid en met vleijende woor. , den het Gemeenebest ftond om te keeren en den , Raad te doen tuimelen,- terwijl hij zelf wel vree, zen en reekenen mogt, dat het zeer wel met , hem afliep, indien hij zelf als onfchuldig en buiten , vermoeden heen kon gaan, die de vijanden vaa „ den  GESCHIEDENISSEN. 545 Midden onder deze redevoering gebeurde 'er iet, 't welk plutarchus der aanteekening waardig achtede. 'Er werd aan caesar een kleen briefjen van buiten gebragt. Cato bemerkte dit, en eifchte 'er de overluide voorlezing van, vermoedende, dat het zelve betrekking tot de zamenzwering had. Caesar reikte hem het terflond over, zijnde het zelve een minnebriefjen van cato's zuster servilia, die in ontucht met cesar leefde. Zoo dra cato dit zag, wierp hij het met verontwaardiging aan de voeten van ces ar, zeggende: „ houd daar ligtmis!" en vervolgde daarna zijne rede ( i). Toeri den van den ftaat dus openlijk en onbefchaamd i, poogde te redden, en bekende, dat hij minder „ medelijden gevoelde met zulk en zoo een groot „ Vaderland, 't welk in gevaargebragt was, dan hij wel hun, wien het beter was, niet gebooren te „ zijn, beklaagde en beweende , om dat zij met „ hunne doodftraf de ftad van moord en gevaar be„ vrijden moesten." (in cat. p. 770.) —— (1) Plut. in catil. p. 770, Kférn Méfvrt fchijnt in den eersten opibg geene andere vertaaling, dan houd daar, dronkaard1, te dulden; doch die fcheldnaam zou in den mond van cato, wiens XIV. deel. Mm 2w»fe vi. boek VII. hoofdst. f. voor Ct 62. f. van R* 600.  546 romeinsche VI. boek VII. hoofdst. j. voor C. 62. j. van R. 690. Befluit van den Raad. Doodftraf der zamenzwerers. Toen cato weder gezeten was, preezen alle de Oud Confuls en een groot gedeelte van den Raad zijn gevoelen , verhielen zijne deugd, befchuldigden eikanderen pan laffe vreeze, noemden hem groot en roemwaardig, en het Raadsbefluit zelf werd naar zijn gevoelen opgemaakt ( 1). CicERo,tot de uitvoering van het zelve gemagtigd, oordeelde het raadzaamst, niet tot den nacht, die op handen was, te wachten, op dat 'erin dien tusfchen tijd geen nieuwe pooging zou gefchieden tot onrust. Hij beval dus de drie mannen tot het halsrecht, alles in gereedheid te brengen , wat ter vol- zwak dronkerichap was, weinig gevoegd en ook kwaalijk gepast hebben op C/esar , wiens deugd maatigheid in drank was. Het blijkt ook uit eene plaats bij arisTOPhanes, door suidas aangehaald, dat dit bijvoeglijk woord, gelijk het oorfpronglijlc de ongebondenheid aanduidde, die na offerple^tigheden plaats hadden, ook in algemeener zin gebruikt werd, zelfs van uitgelatene honden , die den voorbijganger aanbasten. Vide suid. in vocibus Mtfa et Mi$ór>i xvm. De ontaalkundige houde ons deze aanmerking ten goede, welke ons voor den taalkundigen van eenig belang fchijnt. (1) Sallust. bell, Catil. c. 53. Vell. pa* TEKC L. II. C. 35.  GESCHIEDENISSEN. 54? volvoering van het vonnis noodig was. Hij zelf ging voords, begeleid door een groot aantal der voornaamfle luiden, die hem ter lijfwacht ftrekten, naar het huis van lentulus spint her , en bragt van daar lentulus de markt over, naar de gemeene gevangenis; de overigen werden alzoo door de Prators overgebragt. De menigte zag dit met diepe verflagenheid aan; de jongelingfchap inzonderheid, zegt plutarchus, had daar bij het voorkomen, als of dezelve met al den fchrik der plegtigheden werd ingewijd in de Vaderlandfche gehejmenisfen der Aristocratie ( 1). Alle de overgebragte gevangenen werden in een kelder van twaalf voeten diep in den grond overgegeven aan de handen der Scherprechters, die ze, na eikanderen , met den drop verworgden. Lentulus, cethegus, statilius, gabinius en c&parius werden alzoo geftraft (2). C icero , na deze heimlijke rechtspleeging, den kerker weder verlatende , zag de (1) Plut. in cic. p; 871. (2) Sallust. bell. Catil, c. 55, Mm 1 VI. boek VII. hoofdst. J. voor C. 62. J. van R. 690.  548 ROMEINSCHE VI. boek VII. hoofdst. }. voor C. 6a, J. van R. 690. Algemeene toejuiching van cictao. le markt vol volks, en onder hetzelve ee1e menigte van medeftanders van catilina, die, te zamengefchoold, den nacht (cheenen af te zullen wachten, om de overgebragte perzoonen uit de gevangenis te haaien. Dit duidlijk bemerkende riep cicero der ganfche menigte met luider flemme toe: „ zij hebben geleefd!" — Eene fpreekwijze, bij de Romeinen in gebruik, om het woord van jïerven, waaraan zij eenen bijgeloovigen afkeer voedden, te ontwijken ( 1). Het was reeds nacht geworden , wanneer cicero zich de markt over naar zijn huis begaf; en nu kon niemand den mond houden van zijnen lof, of hem geregeld vergezellen. Elk, dien hij voorbij ging, juichte hem met handgeklap toe, en noemde hem den redder en dichter van het Vaderland. De ftraaten waren met lampen en toortzen verlicht, dien elk buiten zi,ne deur ontdoken hield ; de voornaame vrouwen vielen bij dit licht fchitterende in het oog, wijl zij zich naar de (O Plut. in cic. p. 867. Appian. alex. it bel/. Mitbr. p 251.  GESCHIEDENISSEN. 54 de platte daken hadden begeven, om cicero te zien en eer aan te doen, daar hij in den achtbaarden doet naar huis werd gebragt door haare echtgenooten, waarvan de meesten , na zelve gezegepraald en het gebied van Rome naar buiten vermeerderd te hebben, nu overluid deeden hooren, dat het Romeinfche Volk veel fchats en buits en magt verfchuldigd was aan de Veldheeren dezer eeuwe, maar deszelfs behoud en veiligheid alleen aan c 1 c e r o , die zulk een groot en fchriklijk gevaar had afgewend ( 1). Inmiddels had catilina zich reeds tot ftouter tegenftand gereed gemaakt, dan men zich wel verbeeld had. Zijne krijgsmagt was geklommen tot een volkomen heir (2), waarvan echter flechts het vierde gedeelte behoorlijk was ge» wa- ( 1) Plut. in cic. p. 871. (2) Het getal van desze'fs manfchap geeft appianus alex. voor e0,000 op (bell. Civil. L. II. p. 431.) dio cassius zegt, dat hij met 3000 mannen fneuveide, (L.XXXVII. c. 47.) Sallustius gewaagt van twee volkomene keurbenden. (bell. catil. c. 56.) Mm 3 ) VI. boek VII. ioofdst. J. voor C. 62. f. van R. opa. Tea;entand van :atilina.  VI VII. hoofest. j. voor ( 62. j. van B 6 go. 550 ROMEINSCHE wapend, terwijl de overigen ipeeren, fpiezen of gepunte handfpaaken voerden. Op de aannadering van antonius had hij eerst zorgvuldig het gevecht ontweeken, • door zich nu eens naar de ftad, dan eens mar Gallie, te wenden, verwachtende, dat eerstdags zijn aanflag te Rome zelve zou werken, en hij zich alsdan van die verwarring met het beste uitzicht zou kunnen bedienen. Hij had zich echter tot de vermeerdering zijner magt niet willen bedienen van flaaven, om de voorgewende zaak der burgerlijke vrijheid geene fchande aantedoen door ze te verbinden met die van weg gelopene flaaven, en ook om dat hij zich fterk genoeg van zijne partij verzekerd achtede. Zodra echter de tijding in zijn leger kwam , dat te Rome de zamenzwering ontdekt, en de ftraf reeds geoefend was aan lentulus, cethegus en de overigen, zag hij zich fchierlijk door de meesten verlaten , wien de hoop op buit, of een onrustige geest alleen vervoerd had. Bij dit trouwloos weglopen van veelen, zich met geenen beteren uitflag van zijn openbaar geweld, dan van de mislukte heimlijke aanflagen vlei-  geschiedenissen: 5£] vleijende, zogt catilina heimlijk naar Gallie te ontvluchten, en voerde daartoe zijn heir met groote marfchen over fteile en hobbelige rotzen naar den omtrek van Pistorium: maar q. metellus cel er, die zich met drie keurbenden in het Piceenfche bevond , en niet flechts het oogmerk van catilina vermoedde, maar hetzelve ook daadlijk uit overlopers vernam , legerde zich fpoedig agter het gebergte, 't welk hij moest afkomen , terwijl antonius met een talrijk leger hem langs gebaande wegen vervolgde, en weldra volkomen van agteren infloot ( i ). Men zeide echter, dat antonius niet zeer gezind was geweest, om tegen catilina te flaan, maar hem wel gelegenheid zou hebben willen geven , om te ontkomen , ten zij sextius zijn Penningmeester en petrejus zijn Onderbevelhebber hem, zijnes ondanks , gedrongen hadden, om catilina tot den flag te noodzaaken (2). Catilina, zich nu, naden kwaaden uitflag te Rome, door bergen en vijanden omCO Sallust. bell Catil. c, 57. (2) Ci c. pro sext, c. 5. Mm 4 VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C. 62. {. van R. 690.  55^ ROMEINSCHE VI. boek VII. hoofdst. J. voor C 61. J. van R Aanfpraali van catiL'n.i aan zijn krijgsvolk. i ( omringd, en zonder eenige hoop op ontkoming of verfterking bevindende , befloot eenen flag te waagen tegen auto'nius, fchoon dezelve veel fterker vijand was dan metellus, zich noch vleijende, of ook deze Conful, wel eer met hem in de naauwfte vriendfchap betrokken, hem , op de eene of andere wijze, de overwinning mogt willen in de hand fpeelen (i )• Hij deed eene zeer krachtige aanfpraak aan zijn bijeengeroepen krijgs-volk, wier zin, naar de opgave van salustius, hierop zou nedergekomen zijn. „ Ik weet, krijgsluiden, dat woorden de blohartigheid in geenen moed verkeeren: elk toont inden flag, welk flout hart hem van natuur Df oefening eigen is; en wien gevaar noch roem prikkelt, flopt de vrees zelve voor ille bemoediging de ooren. Ik heb u 3echts eenige dingen te herinneren :n mijne bedoeling aan te wijzen. Gif Neet, welk onheil de lafhartigheid en mvoordvarendheid van lentulus voor >ns zoo wel, als voor hem, berokkend heeft; (I) Dio cass, L. XXXVII. c. 47.  GESCHIEDENISSEN. £53 heeft; onzen tegenwoordigen toefland ziet gij allen. Het zwaard alleen kan ons eenen doortogt baanen, maar belooft ons1 bij dien doortogt tevens rijkdom, eer en 1 roem, en fielt zelfs het vaderland en vrij-1 heid in onze handen. Overwinnende zal ons alles voor —, vertzaagende moet alles tegen zijn. Het belang der overwinning geldt ons allen: bij onze beftrijders geldt het flechts weinige Grooten. Gij deed reeds eene keuze tusfchen de fchande of behoefte binnen Rome en de gevaaren van het tegenwoordige oogenblik; bevestigt thands die keuze; de moed wordt vooreen muur geacht,- dien moed op uw gelaat, uit uwe daaden lezende, bezielt mij de zekere hoop der overwinning, waarmede ik mij ook dan vleijen zou, wanneer zelfs de nood alleen u dapper maakte. Begunftigt echter u het lotniet, zorgt dan, datgij niet ongewrokenfterft; en vooral, dat gij niet gevangen, gelijk de dieren, wordt gedacht, maar, als Helden drijdende, eene bloedige en treurige overwinning aan uwe vijanden overlaat (i)!" Zulk (i) Sallust. bell. catil. c. 58. Mm 5 VI. BOEK Vit [OOF.DST. . voor C. 61. • van R, 691./  554 ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C 61, J. van R. 69i. Slagorde van catiliKa. i ; 1 i i ^ s Zulk eene aanfpraak gehouden hebbende , beval hij , na eene kleene wijl toevens, de trompet te deken, en voerde hij zijne, inreijengefchaarde, benden naar eene vlakte. Hij gebood zijne ruiters, gelijks gronds met het voetvolk te vechten, om door gelijk gevaar gelijken moed te wekken; hij zelf fchaarde zijn heir te voet, en liet alle paarden wegbrengen. Aan de linker zijde door bergen , aan de rechter door een fterke rots opgeflooten, plaatste hij agt Cohorten voor aan, houdende de overigen digt in een geflooten agter dezelven bijeen, om , in geval van nood, :oe te fchieten. Zijne uitgelezene hopluiJen, vrijwilligers en best geoefende krijgsuiden ftonden in de fpits, aan de rechter :ijde door c. manlius, aan de linker loor f je sul anus, in het midden door ïem zeiven aangevoerd onder eenen zilveen arend, denzelfden, met welken c. malius uit den Cimbrifchen krijg gezege* ierd had ( i ). Van de andere zijde had c. antoius, wien het voeteuvel belettede , bij (O Sallust. btll. Catil. c. 59.  GESCHIEDENISSEN. bij den flag te zijn, het bevel aan m. pe^ trejus overgegeven, die terflond de Cohorten , uit oude krijgsluiden beflaande , dien men in het dringende gevaar overhaast had bij een verzameld, vooraan ftelde, en mede het overige heir agter aan, in geval van nood, bij een hield. Hij zelf reed te paard rond, fprak fchier elk bij zijnen naam en bemoedigde allen, hun indachtig maakende, dat zij voor Vaderland en Altaaren tegen eenige rooverbenden te ftrijden hadden. Zelf meer dan dertig jaaren met roem gediend hebbende, kende hij al het oude krijgsvolk, en vuurde zijn lof, bij de herinnering hunner onderfcheidene daaden, aller moed ten fterkflen aan. De wederzijdfche flagorden rukten, op trompetten gefchal, langzaam voord. Zo-' dra de flingeraars eikanderen konden be-' reiken, gefchiedde de wederzijdfche aanval onder een groot krijgsgefchreeuw en met zulk eene indringende woede, dat men om geen gebruik van pijlen dacht, maar eikanderen met het zwaard op den huid viel. De oude krijgsluiden drongen voord, maar vonden wederftand, en daar het VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C, 61. ], van R. 691. Nederlaag ran CATiLïs IA.  556 ROMEINSCHE VI. boek VJI. hoofdst. J. voor C 61. ]. van R 691, het hevigst gevecht den vijand tot eenig terug deinzen dwong, vertoonde zich catilina met eenige ligtgewapenden vooraan, onderfteunde de weiffelenden, deed verfche benden voorkomen, gaf op alles acht, was krijgsman en Veldheer tevens, en deed'er menig eenen voor zijne vuist bezwijken. Petrejus, dien onverwachten weêrftand ziende, drong nu flechts op één punt der vijandlijke flagorde met de Veldheersbende aan, floeg door dezelve heenen, viel haar aan beide zijden in de lenden, en behaalde alzoo de overwinning. Manlius en t^sulanus fneuvelden al vechtende; catilina, zijne benden verftrooid en zich met weinigen overgelaten ziende, ftortede zich in den dikften drom der vijanden en werd al vechtende afgemaakt ( 1) ftervende alzoo eenen dood, die voortreflijk geweest zou zijn, indien hij /oor het Vaderland geftorven was ( 2). Het flachtveld getuigde van den moed ;n hardnekkige woede van catilina's benden: fchier elk was gefneeuveld ter plaat-* CO Sallust, bell. Catil. c. 60. (2) Flor. L. IV. c. 1.  GESCHIEDENISSEN. 557 plaatze, waar hij bij den aanval ftond. Slechts weinigen, wien de Veldheers bende van petrejus te rug had gedrongen, lagen ter zijde, maarallen in de borst gewond. Men vond catilina verder van de zijnen onder de lijken der vijanden, zieltoogende, maar nog dezelfde woede teekenende , die aan zijn gelaat eigen was geweest. Niet één vrijgebooren burger was. in den flag of op de vlucht krijgsgevangen gemaakt: allen hadden zij zoo min hun eigen leeven, als dat hunner beftrijderen, gefpaard. De overwinnaar was noch blij noch ongewond. De dapperfte luiden waren in den flag gebleeven, of hadden denzelven zwaar gekwetst verlaten; de overigen vonden , bij het verrollen en plunderen der lijken, hier eenen vriend, daar eenen bloedverwant, zoms ook eenen bijzonderen vijand, welk alles telkens het gejuich door gejammer, en hét gelach door gekerm deed afwisfelen (1). Antonius, die te vooren tot den aanhang van catilina niet behoefde be- CO Sallust. bell, Catil. c. 61. VI. s o re VII. hoofdst. ). voor C. dl. J. van R, 691. «  558 ROMEINSCHE VI. BOEK VII. HOOFDST. J. voor C, 61. J. van R 691. Algemee ne vereering van CICERO. behoort te hebben, om zich mede te beklaagen, dat de Staat zoo veele dappere, fchoon misdaadige, burgers verlooren had, liet het hoofd van hunnen aanvoerer naar Rome brengen, om de ganfche ftad van de vrees te ontdaan, die door de ftraf der belhamels niet geheel mogt geweeken zijn (1 ). Deze flag, die de ganfche zamenzwering van catilina verpletterde, viel op den vijfden van Louwmaand voor, en alzo in de eerfte dagen van het Confulfchap van silanüs en muRiENa. Antonius werd deswegens, fchoon hij geen bevel gevoerd had, en het getal der verflagenen daartoe niet groot genoeg was, met den Veldheernaam vereerd ; terwijl geheel Rome deel nam aan het dankoffer, het welk de Raad wegens deze overwinning voor de Goden liet ontfteken (2). Cicer o zelf droeg echter fchier geheel alleen de ganfche eer van den geredden Staat weg. L. gellius, reeds eenmaal te vooren Conful en Cenfor, beweerde in den (1) Dio cass. L.XXXVII. p. 48. (2) Dio cass, L. XXXVII. p. 48.  GESCHIEDENISSEN. 559 den Raad: ,, dat het Gemeenebest eene eikenkrans verfchuldigd was aan den Conful, die 't zelve van den ondergang gered had(i)." Catulus noemde hem in eenen voltalligenRaad: vader des vaderlands (2). Daar voor kondigde de Gemeentsman c ATn hem af wan voor de fcheepsfnebben, en hoorde zich met luid gejuich van het ganfche Volk beandwoord (3); doch dezen eernaam , het allereerst door cicero in den Romeinfchen Staat gedragen (4), voegde de flaaffche vleijerij naderhand ook toe aan hun, die als Keizers eene volftrekte dwangregeering voerden , 't welk juvenalis, fchimpende op zijnen tijd, deed zeggen: „ het vrije Rome heeft cicero vader des vaderlands genoemd (5)." Alle deltaliaan- fcht (1) Cic. in pison. c. 3. Aut. gell. L. V. c- 6. (2) Cic. in pison. c. 3. (3) Plut. in cic. p. 872. Appian. alex, de bell eivil. L. II. p. 431. (4) Plin. L. VII c 20. (5) Ju ven. s at. VIII. y. 243, 244. Appian. alex. de bell. civil. p. 432. vr. boek VII. [ioofdst. f. voor C 61. f. van R. 691.  VI boek Vit HOOFDST J. voor C 61. J. van K 691. EINDE VAN HET VEERTIENDE DEELj 560 ROM. GESCHIED. fche fteden volgden het voorbeeld der hoofdftad in fchitterende vereering van c 1 c e r o's beleid: c a p u a inzonder"heid richtede hem een vergulden ftandbeeld op, en verkoos hem ten bijzonderen fiefchermheer (1). Cicero zelf befchouwde dit beleid als hec toppunt zijnes rocms, tot welks befchouwing en herinnering hij zelf meermaalen wederkeerde , dan de wanvoeglijkheid van eigen lof gedoogde (2). Qij Cic. in pison. c. ii. (2) Plüt. in Cic. p. 872.