01 1172 8721 UB AMSTEKUAM  BRIEVEN TUSSCHEM CHARLES en EDUARD.   E D ÏT A R D B H C H A R I, E S, N. C . YAS STREEK, BlïNKMAN. Te AMvSTEEBAM/iuj 'w'. HOlTEOï, 1701.   .T Ö 4 A N Q Q - M EVI10ÜWE. S MEVROUW! W ie zoude ik myn' eerfteling Beter dan u kunnen Wyden , aan wie ik van myne jeugd af aan door de tederfte vriendfchap verbonden, en in verdere tyden voor oneindig veele goedheden verpligc ben? — In eenen tyd3 waarin veele vrienden my verlieten , bleeft * 3 gy  vi O P D R A G T, gy (leeds dezelve , en deed my zien dat gy die verheven vriendfchap kende welke van geen wisfelend lot af hangt. — 't Is die zoo fchaars gekende vriend\ fchap, welke ik getracht heb aftefchetfen: 't zyn de aandoeningen van eene gevoelige ziel onder de hartstogten der liefde , welken ik zonder achterhoudendheid in den boezem der vriendfchap heb doen uitftorten: 't is weder die vriendfchap , welke ik, door ondervinding, zonder vleitaal, het gevaar! yke der  O P D / R A G T. vu der hartstogten en verbeeldingskracht doe voordellen, en die dandoortroost-. gronden opbeurt. Wiens hart' is aan-1 doenlyker en meerder gefchikt.om de kracht van deze verbintenis te gevoelen, dan het uwe, Mevrouw! Ik durf my vleijen dat fommige aandoeningen natuurlyk zullen afgefchilderd weezen. Veelen ten minften zyn 'er, die ik uit myne eigen ondervinding heb afgeleid. Indien deeze bladen uwe goedkeuring * 4 moo.  viir O . P - >D R A G T. moogen wegdraagen, en gy deeze toèeV gening als een bewys van myne vvaare hoogachting gelieve aan te merken, zal ik my ten hoogften gelukkig achten. — Ik heb de. eere my te noemen , MEVROUW! -nss d"*:fnrnoi i£b iio 't.v vei iiub"^I? Uwe onderdaanige Dienaares -lil en 'Nidjt, AmjleUam k, c, van streek, geb. brinkman.  Ziet hier, Landgenooten! de eerjle proeve wyner letteroefeningen U onder het oog.gehragt. Ik heken dat het aan de eene zyde veel gewaagd is zoo geheel alleen 'eene waereldinte treeden, waarin men by ieder en flap eenen geJlrengen beoordeelaar ontmoet; maar ook aan eenen anderen kant durf ik vertrouwen dat een kundig en onpartydig leezergeen hik om het bezit of het .gemsyeeneraanpryzende nor-  X — —— yoor reden, doch wel om de wezen tlyke fchoonheden of gebreken, zal goedkeuren of kaken. Ik heb geene aanéenfchakeUng van wonderlyke gevallen afgefehetst, maar my flegts by het natuurlyke gehouden, en getracht de verfchïllende aandoeningen en gewaarwordingen van eene tedere en gevoelige ziel onder de wisfelvalligheden des levens aftemaalen : in één woord, Vriendfchap en ftandyastige Liefde heb ik tot myn onderwerp gekeozen , als  . A1 als zynde de bronnen waaruit wy onze aardfche zaligheid en geneugten ddn het zuiverst fcheppeit, wanneer Godsdienst dewlven beftierende, ons op het pad der Deugd doét blyveiu Behaagt myne pooging aan ééne dier gevoelige zielen, welken de rechte waarde tiener belangelooze vriendfchap kennen, en vatbaar zyn voor dien hoogflen trap van aardsch geluk, welken twee harten, door de reinfle  xa iiM —: min verbonden, door hun eenflenv.nend gevoel , eenen duurzaamen en edelen wellust doet fmaaken; mooge, zeg ik , myne pooging èênen deezer behaagen, vooral aan myne fexe niet onverschillig weezen, — dan zal ik myn loon dubbel ontvangen hebben. EER-  EERSTE BRIEF. EOUAUD AAN CHARLES. IVF et genoegen vat ik weder de pen op, om aan u te fchryven. Ja, myn vriend! finds ik u leerde kennen, finds onze harten door een eenftemmend gevoel eikanderen verftaan en beantwoorden , finds ik in u een vriend heb gevonden, die myn vertrouwen ten vollen waardig is, aan wien ik, onbefchroomd myne geheele ziel, met alle derzelver zwakheden en gebreken durf openleggen , aan wien ik alle myne geheimfte gedachten en gewaarwordingen durf mededeelen, zonder te duchten van door eenen al te geftrengen rechter beoordeeld, of door vleitaal in myne zwakheden gefterkt te worden ; finds ik u zó leerde kennen , is deeze vriendfchap de grootfle wellust van myn leven; zy vervult die ogenblikken in myn hart, welke het edelst vermaak zelfs ledig lieten. Sederd lang voelde ik die naare ruimte, welke my by het uiteinde der vermaaken bybleef, ik genoot dezelve , wyl zy myne gedachten verftrooiden; dan hóe meA nig-  2 BRIEVEN nigwerf wenschte en zocht ik vruchtelooi een vriend , met wien ik in verfynde vermaaken kon deelen"? dan het eenftemmend gevoel ontbrak er altoos aan. Ik omhelsde dikmaals de fchaduwe der vriendfchap, zonder immer het waare beeld te bezitten; 'toen ik onverwagst, in u, myn vriend, alles verecnigt vond , wat myn hart begeerde. ö ! Gelukkige dag, waarin de eerfte grondflag, tot dien genoeglyken band gelegt wierd. Een fchoone dag was in de bekoorlykfte vreugd afgeloopen, des avonds toen het tajryke gezelfchap dien dag by Milord L verzameld, vertrokken was, en wy na den eeten nog eene wandeling deeden, toenj myn vriend! ik beken het u, gevoelde ik weder eene dier levenlooze ogenblikken, die de verftrooijing volgen, ik herdagc de vermaaken van dien dag; verfchillende geestige gefprekken hadden my geftreeld; dan ik bedroefde my weder onder zoo veele verfchillende menfchen geen eenen aangetroffen te hebben , die my gefchikt dage te zyn tot het caracler van eenen waaren vriend. Ik heb my altoos eene zon* derünge gedagten gevormd, dat men in de vriendfchap, zo wel als jn de liefde dat zee-  van ëduArd én Charles, j zeeker iets moet gewaar worden, dat twéé zielen voor eene nauwer vereeniging gefchikt * naar elkander trekt. —* Men ontdekt zoo ras dat iemand met onze denkbeelden fympachifeere. Ik had mij dien dag ver-» maakt, maar myn hart was ongevoelig gebleeven, gy vroeg my naar de reeden myner mymering; ik deelde u rondborftig myne gedagten mede: ons gefprek viel toert tiacuurlyk over de vriendfchap i ik beklaagde my over de zeldzaamheid derzelve; ja myne droevige ondervinding en dikmaals te leur gefielde hoop vervoerde my , en deed my met zoo veel drifc fpreeken, dat ik byna beweerde, dat er geene oprechte vrienden meer waren; ten minfren die de toeté van eenige zelfs-opofferyigen kunnen doorftaan. Gy viel myn in de reeden en zeide t ik beken dat zeer weinig lieden de kracht Van het woord vriendfchap verftaan, offchoon zy het veelvuldig gebruiken en dus onbekwaam zyn de plichten aan een vriend Verfchuldigt, te volbrengen. Maar ! er zyn echter noch eenige gevoelige zielen, welke voor eene levendige en beftendigé vriendfchap vatbaar zyn ; uwe kundigheid fchetile my het natuurlyk gevolg dier vera % bin-3  4 BRIEVEN bintenisfen af, welke flegts door het genot van gelyke vermaaken zyn gevormd, zonder te onderzoeken of de zedelyke geneigtheid van het hart zamen ftemde; want tegenftrydige hartstochten en geneigtheden kunnen nooit eene beftendige vriendfchap uitmaaken. Toen gy den volgenden dag dit gefprek hervatte,merkte ik wel ras,dat ik met u die gelukkige vriendfchap zou vinden, waar na ik zo lang vruchteloos gewenscht had: ik bedroog my niet, onze vriendfchap wierd van dag tot dag levendiger en op fterker zuilen gebouwd. ■ Ik ken uwe oprechtheid, en gy kent ook uw vriend , ÏDUARD. TWEE  van EDUARD en CHARLES. 5 TWEEDE BRIEF. charles aan eduard. u w brief was my ten hoogilen welkoom: ik was even naar myn landgoed vertrokken, toen hy my ter hand wierd gefield. — De bekoorlyke fchoone dagen lokten my, fchoon het noch vroeg in 't voorjaar is, reeds na buiten; ik vond by myn aankomst aldaar alles reeds meerder gevordert dan ik gedagt had ; de lichte-groene zachte malfche linden blaadjes beginnen zich reeds een weinig te ontrollen ; de vruchtboomen ia hunnen vollen bloei (taande , verrukken het oog en belooven rykelyk ooft; de teedere grashalmpjes fpruiten by meenigte uit, en dosfchen de velden weder in een jeugdig gewaad. De verrukkelyke Philomelen laaten reeds eenige toonen van haar mufiek hooren, even als of zy vrolyk wilden zeggen, » wy hebben in den langen kouden win„ ter ons gezang noch niet vergeeten, " De lente is voor my altoos het bekoorlykfte jaarA 3 ge-  6 BRIEVEN getyde , dewyl dan de natuur dagelyks in fchoonheid toeneemt ; het is daar mede even als met onze vriendfchap gelegen; dezelve vind ook dagelyks nieuw voedfel, dewyl zy op onderlingen fmaak in het natuur- lyk fchoon gegrond is. ■ Met een ftreelend vermaak heb ik my het beginfel derzelve herinnerd } het aandenken aan dit tydflip zal my altoos dierbaar zyn; ik wenschte dat gy hier waart, om met my in de ileeds opklimmende fchoonheid der lente te deelen ; uw gezicht zou zich verlustigen in de {leeds toeneemende bevalligheid der natuur, onze ook op nieuws ge? voelige harten zou geen toon der nachtegaaien onaangedaan ontglippen , uwe vrolykheid zou gewis myne fomberheid ver* dryven. Ik herinner my noch de aangenaame dagen , eens by Milord L. doorgebragt; welke bekoorlyke wandelingen deeden wy, welke aangenaame ogenblikken bragten wy met eikanderen door. Helaas! de beminnelyke Milady L...... die voorbeeldige cchtgenoote! is door eene hevige koorts door den dood aan Mylord ontrukt; hy is wanhoopig over dit verlies, ik  tan EDUARD en CHARLES. 7 ik deel in zyne gegronde fmerten: er is toch geen beftendig geluk op deeze waereld te hoopen; want hoe dikwerf vleijen wy ons dat het gebouw van ons geluk op eene iler' ke rots ftaat, daar de uitkomst ons kort daar na doet zien dat het zelve op eehen losfen zandgrond ftaande, op het onverwagtst inftort: onze vriendfchap zelfs kan door den tyd deze wisfelvalligheid van het leven niet ontkoomen: zy is echter myne grootHe vreugde, en het aankweeken derzelve, door onze briefwisfeling, doet my de aan* genaamfte ogenblikken doorbrengen. Vermenigvuldig dezelve dan en fchryf dikwerf aan uw vriend charles. A 4 DER-  8 BRIEVEN DERDE BRIEF. EDUARD, AAN CHARLES. ö! Myn vriend, welk eenen bekoorlyken, welk eenen genoeglyken dag heb ik gisteren doorgebragc. Nimmer befpeurde ik zulke aandoeningen , nimmer fmaakte ik zulk een rein genoegen: weet dat Lady Jenni Belton eindelyk de bruid is. geworden, met haaren geliefden Humfred: deze twee jonge lieden hebben eikanderen vier jaaren even trouw en ftandvastig bemind. Milord Belton had hen alle verkeering zoeken te beletten, vermits Humfred geen Lord is. Dan de waare liefde, die ryk in uitvindingen is, had hem echter de middelen doen vinden om elkander dagelyks te zien , en Jenni had alle voorflagen van huwen bedankt. Haar' vader eindelyk door het fmeeken van zyne dochter bewoogen, vervulde beider geluk door hun huwlyk toeteflaan; zy zyn gisteren ondertrouwd, en hun beider vergenoeging had hun doen beiluiten, hunne vreugd  van EDUARD en CHARLES, g vreugd dien dag ook met hunne vrienden en vriendinnen te deelen; ik was er dan ook als vriend van Sir Humfred genodigt. Milord Belton had dan de jonge lieden en beider familien op zyn landgoed genodigt, dat drie uuren van Londen legt, wy zouden ons allen om twaalf uuren daar bevinden, ieder bragt zyn meisje dat hy moest geleiden; toen ik met mifs Betfy aankwam , waren er al verfcheide jonge lieden : ik maakte myne gelukwenfching aan de bruid en den bruidegom , met dat deelnemend gevoel in hun geluk, welk men uit beider ogen zoo levendig zag doorftraalen: na verloop van een half uur zag men de gantfche zaal vervuld met al het bevallige der jeugd. Gy kunt u geen denkbeeld maaken , myn vriend! van het bekoorlyk gezicht, welk deze bevallige maagdenrei opleeverde , myn oog dwaalde geduurig in het rond, en kon zich niet bepaalen aan wien het de voorkeur zou geeven. De bruine ogen van deeze fchitterden en drongen als een vlam tot in het hart; eene andere bekoorde door de roozen, die op haare kaaken pronkten, en het incarnaat van haare lipjes; eene andere maakte een teederen indruk, door haare groote blauwe A 5 kwy-  io BRIEVEN kwynende ogeiï ; wederom eene andere trok hét gezicht tot zich, door eenen fneeuwitten albasten boezem, welken de iluyèr,die denzei veil overdekte, flegts totgrooter ficraad kon (trekken. Het Was órtmogelyk by alle deze bevallige nimphen ongevoelig te blyven , zy waren allen in 't wit gekleed, — de reeden Van deze eenzelvige kleeding was, dat Jehni aan een Van haare vriehdinnen verzogt had om alle kostbaare pracht in de kleeding te vermyden, ten einde zich dien dag ongedwongener te kunnen vefmaaken; zy hadden dan afgefproöken zich allen in 't wit te kleeden. i Terwyl myne ogen verrukt waren , wierd ik uit deze zachte my mering getrokken , door het fchielyk opryden van een koets op het voorplein. — Ha! daar zal Charlotte zyn ,riep Jenni verblyd. Ik wachtte vol brandend ongeduld, fchoön het noch geen minuut duurde, om te zien wie deze Charlotte zóu zyn; zy trad binnen met Milord haar vader en den jongen Lord Bentley, die haar geleidde; zy naderde met eene bevallige houding tot onze gelieven. Ik kon niet verdaan, wat zy hun zude: alleen verftond ik deeze woor-  van EDUARD en CHARLES. ïi wóórden: „ Wees gelukkig, myn waarde Jenni! met uwen Humfred, " Deze woorden troffen zodanig, waarom, weet ik zelve niet, myrt gehoor, dat ik zon* der het te weeten, dezelve verfcheide reizen in my Zei ven herhaalde; dit moet eene groote vriendin van Jenni zyn, dagt ik, de oprechtheid blonk uit haar ogen , ik was zodanig in myne gedachten weggezonken dat ik niet eens befpeurd had dat Charlotte benevens het gantfche gezelfchap reeds weder zat, ik zocht haar met myn oogen; eindelyk ondekte ik haar, en bleef op haar ftaaren: het fcheen eene Godheid of liever Venus zeiven te zyn, welke men omringt van haare nimphen altoos door haare eenvouwdige fchoonheid herkent. — Myn oög was niet meer twyfelachtig aari widrt het de voorkeur zou geeven; even als wanneer men zich in een fraai bloemperk bevind, zal men lang aarfelen, eer men eene bloem zal verkiezen; deze behaagt door de fchitterende couleuren; eene andere om den lieflyken reuk ; eene derde om de kundig zamengeftelde blaadjes, maar! zodra krygt men in het verfchiet, de roos, die koningin der bloemen,niet in't oog, of men geeft . aan  12 BRIEVEN aan deze ook den biUyken voorkeur boven alle anderen, — Zoo was 't even met Charlotte: zy blonk tusfchen deze bevallige maagdenrey als de roos tusfchen de andere welriekende bloemen. Ik kon zelfs niet wel bepaalen wat myn oog het meeste tot haar trok, of het haare welbefneede wezenstrekken , of het haare git-zwarte oogen, haar bevallige mond waren, dan of al dit fchoone vereenigt deezen levendigen indruk op my maakte. Men kwam ons ter maaltyd roepen , ik moest mifs Betü* de hand geeven, en verloor door de menigte Charlotte uit het oog. — By het inkomen dezer kamer wierd ik door de vrolyke bevalligheid waar mede alles uitblonk, op nieuws opgetogen. In myn volgenden zal ik myn verhaal voleinden. EDUARD. VIER-  tan EDUARD en CHARLES. 13 VIERDE BRIEF. dezelve aan denzelven. N immer heb ik een feest bygewoond, waar ailes met zulk een uitgezogten fmaak in het eenvoudige was vereenigt; het was geen fchitterende pracht, die het oog verblindde; maar dat lachende, dat bevallige, dat het hart aandoet. Verbeeld u eene mime groote geplatfondneerde kamer: de muuren waren onbehangen , maar zo wit als albast, met verfcheide nisfen, in ieder van welken eene byzondere zinfpeelende Godheid geplaatst was. — In de middelde (tond Venus, aan de eene zyde Flora , aan de andere zyde Cupido, welke zyne pylen fcherpte; aan de overzyde (tonden ook verfcheiden niet minder zinfpeelende Godheden: dezelve waren allen met bloemkranfen opgefierd, langs de muuren hingen insgelyks bloemfestonnen, het geen een al« lerbekoorlykst gezicht opleverde. — Mifs Bstfi vond dat ik haar onachtzaam be>  té BRIEVEN bediende; ik ontken het niet, offchoón zy geen onbevallig meisje is, maar myn oogen waren geduurig na een ander voorwerp, dat juist aan het ander einde der tafel geplaatst was, gevestigt, echter was de vfolykheid zoo algemeen dat ze zich op ieders gelaat zigtbaar vertoonde. . Na de maaltyd gingen wy allen wandelen. Met mifs Bjtfi eene laan inflaande , trof het toevallig dat Charlotte met Lord Bentley voor ons uit gingen j ik kun aan zyn houding merken dat hy den galant fpeelde, te meer daar ik deze woorden duidelyk verftond, , fpaar die vleitaal maar 3i voor anderen, Milord, zy kan my niet be„ haagen*" —Inderdaad Bentley is een dier aangenaame vleijers , welke de kunst bezitten aan de meefte vrouwen te behaagen; hy heelt een bevallig voorkoomen, fpreekt vee! en alles met eene ongedwongen losheid , weet haar altoos iets aartigs te verbaalen ; maar een fcherpziend oog ontdekt wel ras dat het hart in deze vloeibaarheid der tong niet veel deelneemt; en my dagt ook dat Charlotte hem zoo befchouwde, — Dit gaf my een inwendig genoegen, waarom? weetik wederom zelve niet; alleen dagt my dat zulk een fchoon meisje ook meer dan eene gewoone ziel  van EDl/ARD en CHARLES. 15 ziel moest bezitten ,• ja myne verbeeldingskracht fchreef haar eene dier aandoenjyke zielen toe,boven degewQone vleitaal verheven. Het gezelfchap verzaamelde zich op een terras , hetzelve was aan 't einde van eene langen laa,n; naauwlyks za.g men in 't verfchiet Lady Jenni met haaren geliefden Hum/red aankoomen of eenige kinderep van beide fexen, allen zeer aartig gekleed als herders en herderinnen, Kwamen van ter zyde mee bloemkranfen, waarmede zy de plaatfen verfierden1: teritond lietzig een verrukkend concert hooren, op welks geluid zy allen een velddans begonnen, hebbende ieder een korfje met bloemen in de hand. Zoo naderden zy de gelieven die zy toen alle tegelyk met hunne bloemen belt-rooiden en na het terras geleidden. Jenni was zoo opgetogen door deze verrasfing, welke zy aan niemand anders dan aan Milord kon toefchryven, dat zy hem van blydfchap om den hals viel; den ouden Lord ontrolde een traan van genoegen. (ö myn vriend, welk eene zuivere wellust is het gelukkigen te maaken!) Men vermaakte zich het overige van dien dag, ieder na zyn fmaak , de eene wandelde, de anderen zongen, daar zag men weder in een prieeltje  iÓ BRIEVEN prieeltje een tekenachtig groepje. Kortom, de tyd verliep dien dag zo fnel , dat de avond ons allen overviel. Milord verzocht weder het gantfche gezelfchap op de bruiloft; dan men moest dien nacht buiten blyven : ieder nam dit verzoek aan. Gy zult u misfchien over my verwonderen , myn vriend ! dat dit alles zulk een leevendigen indruk op my maakt, ik verwonder my zelfs daar niet minder over, 't zy dat de eerfte zuivere lentelucht, 't zy het gezicht van Charlotte , gepaard met de bekoorlyke toneelen, welke my verrast hebben , deze opgetoogenheid veroorzaaken, dan hoe het ook zy, ik vind deze vervoering eene gelukkige gefteldheid der ziel, en wenschte ze altoos te kunnen behouden. Adieu, Charles! geloof my altoos uw vriend EDUARD. VYF-  Van EDUARD fiN CHARLËS. t? VYFDE BRIE F. CHARLES AAN EDUARD» M et een ftfeelend vermaak heb ik uwe beide brieven gelezen: uwe levendige verbeeldingskracht doet u alles zoo fierlyk en mee zulke treffende couleuren affchetfen, dat gy Zelfs de ievenloofte in beweging zoud brengen. —— De verbeeldingskracht is, ik beken het, de ziel van het verftand,, zy is de dryfveer der fchryvers; men heeft aan haar die uitgezogte denkbeelden en uitdrukkingen te danken, welke ons in de aangenaamfte vervoeringen doen wegzinken: maar, myn vriend, zy heeft ook haare gevaarlyke zyde, wanneer zy zoo fterk werkt, dat zy de reden verbyfterc; indien men haar zonder eenige bepaaling opvolgt, kan zy ons op een doolweg brengen, waarvan het uiteinde niets dan fmart en wroeging veroorzaakt, in het byzonoer als eene iterke hartstocht haar in beweeging brengt j zy heeft dikmaals dendeugdzaamften jongelinggeiyk B 4i  18 B R I Ë V Ë N de gefchiedverhaalen en ondervinding zulks bevestigen, niet alleen het pad der deugd doen verzaaken, maar tot de fchreeuwendiïe misdaaden gebragt j hoe veelen, door haar ver» leid,,zyn als in eene onftuimige zee door de golven der rampen verflonden! Tracht dus meester van uw eigen hart te blyven , onderzoek u zeiven dikmaals, op dat het niet verder vooruitloope, dan de voorzichtigheid en uw toekomend geluk u toe- laaten. Denk niet, myn vriend, dat ik als eenen geftrengen zedemeester uwe onfchuldigfte daaden wil berispen; neen, ik heb helaas zelf ondervonden hoe ver eene levendige verbeeldingskracht, als men haar den vryen teugel laat, ons kan brengen: zy doet ons jaaren vooruit zien; zy ftreelt onze gedachten dikwerf met het bezit van goederen, welken nimmer de onzen zullen worden; en verliest men dan iets van dat geene waarmede onze vlugge verbeeldingskracht zich echter zonder de minfte gegronde reden gevleid had, dan acht men zich de ongelukkigfte der ftervelingen. Voor dat gevaarlyke uiterfte wilde ik u, die in de eerfte drift der jaaren zyt, trachten te bevryden. Uwe  Vin E.DÜARD én CHARLES. 1$ Pwe vriendfchap , zoo wel als uw geluk , ligt my zeer naa aan het harte ; zy beide zyn my even dierbaar : ik verlang het vervolg v?n uwe bekoorlyke party te hopren : fchryf my even omftandig als te vaoren, uwe brieven doen my altoos de ge* noeglykfle uuren op myn eenzaam landgoed doorbrengen» —— Ik behoef u niet te verze* keren dat ik altoos ben uw vriend CHARLES. ZESDE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES. U w bedaarde brief heeft my in de ftilte gebragt; ik gevoel de kracht uwer reden, dan ik ben geen meester genoeg van my zeiven , om uwe voorfchriften ftiptelyk te volgen. Gy hebt een doordringend oog, Charles. Dan, om tot myn verder verhaal te komen , ik heb van tyd tot tyd het geluk de bekoorlyke Charlotte te zien en te fpreeken: myne verbeeldingskracht heeft my echter niet beB % dro*  Sö BR I E V Ë JSf drogen, toen ik u zeide, dat zy een geestig* en aandoenlyk meisje moest zyn, ongevoelig voor laage vleiery. Milady haare moeder al zeer jong verloren hebbende, Was Milord hier over ontrooflelyk; hy verliet de groote waereld en ging op eene van zyne landgoederen woonen, alwaar hy al zyn zorg tot de opvoeding van zyne dochter befteedde : myn vader is een zyner oudfte vrienden; doch, gelyk het meermaalen gaat, zy hadden hunne briefwisfeling verwaarloost, en zy beide waren nu van vreugd opgetogen elkander by deeze geleegenheid zo onverwagt te ontmoeten. Myn vader heeft Milord moeten beloóven van veertien dagen met my op zyn landgoed te komen , deze belofte verrukt my van vreugde, ik verheel my alreeds de fchoone dagen, welke ik daar zal doorbrengen. Charlotte heeft al het eenvouwige van het landleven, gepaard met de kennis der groote waereld. Ik vroeg haar eens of haar het buitenleven niet eenzaam was; zy andwoordde, dat veel van de lecture .houdende, zy het geluk had die ogenblikken van zelfsverveeling te verwydo ren. Zal ik, wanneer ik by u zal we¬ zen, ook wel fomtyds in uwe lecture mogen dee-  Van EDUARD en CHARLES, aï deden ? ö Ja! antwoordde zy glimlachende9 onder voorwaarde dat gy eenige dier nieuwe boeken zult medebrengen , welke ik u zal opgeeven. —— Zondag is de dag der bruiloft, ik zal q dan alles breedvoerig mededeelen. eduard. ZEVENDE BRIEF. dezelve aan denzelven, De lang gewenschte Zondag, welke onze gelieven voor altoos vereenigt, en hunne ftandvaste min voor Hymens altaar bekroont, 4s eindelyk gekomen ; hunner beider wenfchen zyn vervuld, en Humfred in de armen van zyne Jenni, noemt zich de gelukkigfte der ftervelingen. De vreugd der genodigde deelde in hunne blydfchap : alles was weder met dezelfde uitgezogte keurige bevalligheid als te voren in 't oog gehouden. Toen onze jonge lieden, tegens den avond, door Milord verzeld, zich naar de B 3 k?i-  n BRIEVEN kapel begaven, om aldaar door den predik kant voor altoos vereenigt te worden, ge* voelde ik eene inwendige ontroering. Och,' dacht ik , welk een gelukkig ogenblik voor twee beminnende harten. Maar! hoe ongelukkig, wanneer een van beiden als een flachtoffer van het vaderlyk ontzach en eerzucht derwaards word gefleepr. By de terugkomst onzer getrouwde lieden weergalmde de zaal van gelukwenfehingen, welken men als omfhyd aan Milord, Jenni, en haaren Humfred totbragt: deze laatlle had zulk eene overwinnende houding, en antwoordde , tervvyl hy Jenni teder in zyne armen drukte; ja! myne vrienden, ik ben zo gelukkig als een koning! zy antwoordde, gy zult ook altoos als koning over myn hart heerfchen. Der bevallige Charlotte befpeurde ik dat een traan van aandoening ontrolde. Ach! hoe bekoorlyk fcheen zy my toén, myn vriend. i Naa de maaltyd vroeg Milord , of wy ons in de open lucht niet wat gingen verfrisfen. Zo als wy in 't park kwamen , wierden wy op 't aangenaamst verrast door een fraai vuurwerk, dat by kans een uur puurde, vervolgens geleidde Milord het gant- fche  van EDUARD en CHARLES. 23 fche gezelfchap naar een berceau, welke door de menigte der gecouleurde lampions, waarmede zy verlicht was, een verrukkend gezicht opleverde; aan het einde was een foort van amphitheater gemaakt , waarop een tempel ftond; in de diepte was een troon, 't was daar, dat Milord aan de hand zyne kinders geleidde, en hun verzocht een ogenblik te gaan zitten; toen een kleine casfette krygende, gaf hy die aan zyne dochter , • die ze openende 'er eene prachtigen ring in vond, en een papier, 't welk zy doorlezende , zag, dat het een bewys van vyfentwintig duizend ponden Sterlings was, 't welk Milord zyne dochter tot een bruidfchat mede ten huwlyk gaf. Ter zyde des tempels zag men verfcheide kleine prieeltjes, alle gelyk de tempel van boomen gemaakt, welker takken tot elkander gebogen waren; dit was ook alles prachtig geiljumineert* en gaf zulk een aangenaam gezichtpunt, dat men 'er zich geen denkbeeld van kan maken; het veelvuldige licht, by al dat jeugdige groen, het vrolyke van dit gezicht gaat alle verbeelding te boven: in 't midden der berceau was eene naar buitengaande rondte gemaakt, waar in het orkester was: een fchoon muziek B 4 liet.  24 BRIEVEN liet zich horen, en Humfred en Jenni opendeq het ba!, daar na begon men algemeen te dan* fen , ik danfte ook verfcheide keeren met Charlotte, dit beminlyk meisje fcheen over den grond te zweeven. ,— 't Gebeurde eena by de laatfte figuur, die wy maakten, dat ik haarband drukkende, zeide, Lady, wat is Lord Bentley gelukkig dat hy u heeft mogen geleiden, zyandwoordde: „dit weet ik niet, „men verlangt doorgaans naar het geen men „ niet heeft, en verwaarloost het geen men „bezit."—i- Ik wilde fpreeken,dan het wat weder onze tour om te danfen; dit hemelsch meisje zweefde met my rond, met zulk een fnelheid, dat zy al de ogen der aanfchouwers tot zich trok: hoe geweldig klopte myn hart van vreugde! ó! Charles, we)k een nacht! hy zal altoos in myn geheugen geprent bly^ ven. —— Eens zeide ik haar: nog veertien dagen en dan koomikby u, beminlyke Lady. Ja, andwoordde zy, „ gy zult u dan met de eenvouwigfte landvermaaken moeten vergenoegen. ö! Die zullen my in uw gezelfchap bekoorlyk toefchynen , Lady!"— In de daad iriyn vriend, 'myne verbeelding doet my op het landgoed van Milord Wilfon de aange- ïiaarrw  van EDUARD en CHARLES. 25 naamfte dagen te gemoet zien Wy bleven tot den morgenftond by elkander, het was negen uuren eer ik thuis kwam, ik ging te bed, maar kon niet flaapen, flond op , er* ging aan u fchryven; ik twyfel niet of gy zult voldaan zyn over myn omftandig verhaal. —«- eduard. ACHTSTE BRIEF, dezelve aan denzei-ven. Irjet verwondert my dat ik nog geen andwoord van u bekomen heb: fchryf my fpoedig Charles, om my de ongerustheid te bepeemen. —- Sinds drie dagen ben ik met myn vader op het landgoed van Milord: het fchoone weder maakt myn hart noch tederer en vatbaarer voor de eenvoudige landvermaaken, ö! myn vriend, ik ben buiten my zeiven van verrukking; daar ik het geluk heb van Charlotte den geheelen dag te zien, met h^ar te fpreeB £ ken,  $& BRIEVEN ken , te leezen, te wandelen, ja, haar geen ogenblik uit het oog verlies , moest myne ziel van een veel bedaarder, en flegmatiker geftel zyn , om niet in de aangenaamfte vervoering weg te zinken. Charles ! het zou dwaasheid zyn, langer voor u myne gevoelens te ontveinzen,welke gy misfchien reeds in 't verfchiet als een gevolg myner verrukking voorfpeld heb. Ja! ik bemin Charlotte, en bemin haar tot aanbiddens toe; het zyn niet meer enkel die fchoone trekken van haar gelaat, het'zyn niet enkel die ogen, die tot in het hart dringen , maar het is haare aandoenlyke ziel„ welke men uit dezelven leest, het is die fchoone ziel, welken boven allen beuzelingen verheven, voor een zuiverder gevoel vatbaar is. Gisteren tegens den avond zaten wy in een berceau, ik las een dichtftukje van den Heer... 't was gevoel van den verhevenften graad, waarvoor de ziel vatbaar is, en maakte zulk een levendigen indruk op Charlotte, dat zy uitriep : „ Welk een voortreffelyk man moet die dichter zyn; want het is niet mogely.k zulke denkbeelden te uiten, zonder ze te gevoelen. Maar, andwoordde ik haar,  van EDUARD en CHARLES, 27 geene ongevoelige zielen kunnen ook dén waaren zin diens dichters vatten, geene voorftanders der ongebonden hartstochten noch dierlyke driften, zal hy bekoren; voor deze is zyn geheele 'werk niet meer dan eene verbeelding: het is alleen voor hun, die niet flechts aan het ftcflyke verkleeft, maar voor verhevener aandoeningen vatbaar zyn, wier vriendfchap of liefde door geen goud, geen eigenbaat, geen lastertong, geen valschheid kan ondermynd worden. ■ Ach! Lady, hoe bekoorlyk moet niet eene verbintenis zyn, op een eenftemmend gevoelen gegrond, hoe aangenaam, als twee harten juist voor elkander gefchikt, zich toe* vallig ontmoeten! My dunkt de fympathie moet hen onzigtbaar naar elkander trekken, .„Dit gaat altoos niet zeker, andwoordde Charlotte." „ Dit kan ik u echter moreel bewyzen." „ Al bewyst gy het my noch zo klaar, zo wil ik u echter niet gelooven, wyl uwe {telling alsdan het vermogen pp ons hart zeer gering zou maaken." - Ik wilde fpreeken, doch zy leide my de hand op den mond , die ik met verfcheide kusjes ftrafte, zy trok dezelve blozend terug, te meer, wyl zy Milord haar vader in 't oog kreeg, We|  ?8 BRIEVEN Wel nu, Eduard, vroeg hy, ons naderende, hoe bevalt u het buitenleven ? Overheerlyk fchoon , andwoordde ik, Milord, ik wenschte dus myne dagen afgezonderd van het ftads-? gewoel te kunnen flyten. Dit koomt q zo voor, doch zo gy eenigen tyd hier waart, zou u de beminlyke kunne weder naar de ffcad doen verlangen, Vergeef my, Milord , andwoordde ik, zo lang men de beminlyke Jandfchoonheeden ziet, zal men naar geene anderen haaken; hy nam dit voor een compliment op, en boog zich. -— 6! Ron de bekoorlyke Charlotte in myn hart leezen, zy zou zien dat ik haar alleen bedoelde, zy Zou zien dat haar naam 'er met onuitwisbare letteren in gegraveerd ftaat; zy zou zien, dat myn hart, by het noemen van haar naam geweldiger klopt; zy zou zien, dat elke ftille zucht voor haar opgaat; ja ! zy zou zien, dat dit hart door de zuiverfte, door de tederfte liefde aan haar verbonden is; eene liefde, die reeds zulke diepe wortels heeft gefchooten, dat zy my niet, dan met het leven kan ontrukt worden. Sinds dat ftreelende vuur door myne aders vloeide, is 't, waarde Charles, of myn bloed fyner omloopt: elke aandoening is tederder, d§  Van ËDÜARD én CHARLES. 20 de natuur koomt my bevaliiger voor, alles fchynt my door dat zelfde infHnót, bezield. — 't Is waar, dat de gedachte my dikwerf ontrust, „ wie weet of Charlotte my wel bemint!" Ik heb noch geene gelegenheid gehad , om haar öp eene welvoegelyke wyze hier over te kunnen onderhouden; dan, myn ©ogen hebben het haar reeds dikmaals gezegt , zou dit gevoelig meisje die taal niet verftaan noch kennen : te meer, daar onze zielen door een eenftemmend gevoel vereenigt zyn; want zou dit zo wel niet by haar als op my werken en de hartstochten in beweging brengen ; of werkt de fympathie maar gedeeltelyk? het zal my zeker niet lang mogelyk zyn om myne liefde te verbergen; kon ik flegts woorden uitdenken die fterk genoeg waren om dezelve aftefchetzen. ö! Hoe koel en levenloos zyn de fterkfte uitdrukkingen , in vergelyking van myne aandoeningen. Zo Charlotte my eens beminde, zo ik eens met haar vereenigd wierd,myn vriend! welk een zalig ogenblik zou dit zyn.... ö! Zuivere liefde, gy alleen brengt den mensen tot den hoogden trap der gelukzaligheid. Adieu, Charles, andwoord fpoedig aan uw' vriend eduard. NE-  30 BRIEVEN NEGENDE BRIEF. CHARLES AAN EDUARD. Het; was flechts eene geringe onpasfelyk* heid, die my belette u eerder te andwoorden; dus ftel u gerust, myn vriend. Uwe bekendtenis , dat gy Charlotte bemind , verwondert my geenszins; ik had dit, gelyk gy zelfs onderflelt, reeds in het verfchiet, als een gevolg uwer vervoering, vooruitgezien; gy beminde reeds, toen gy my de eerfte befchryving van haar deed. Ik heb uit eigen ondervinding de hartstochten leeren kennen, ik weet den fchielyken yoortgang , welke in weinig tyds van een vonkje eene verflindende viam doet ontdaan: naar maate onze ziel aandoenlyker en keuriger is , naar maate is zy ook meerder vatbaar en fchielyker getroffen by de ontmoeting van dat voorwerp, dat ons hart voor altoos zal bepaalen. _ Het is meer dan eens bewetzen, dat men in zyn gantfche leven maar eens kan beminnen. Ik verftaa hier door  vh ËDÜARD en CHARLËS. p door geene voorbygaande driften , maar die zeilfteen , welke twee harten onzigtbaar naar eikanderen trekt , en dan t, by eene nadere kennis, een eenftemmigheid van gevoel doet ontwikkelen, dat hen op 't nauwfte vereenigt: ik 'ffcel het althans gevaarlyk voor een hart als het uwe, dat zeer ongevoelig voor de kunne fcheen. Wanneer dat bemint, vereenigen zich allen de aandoeningen der ziele, die by de meeste jonge lieden reeds aan verfcheide voorwerpen zyn medegedeeld, en die dus telkens verflauwen; zy vereenigen zich daarentegen, in een hart, dat nooit beminde , allen, omtrent dat voorwerp, dat zyne liefde gaande maakt en verzamelen zich tot het middelpunt zyner begeerten. 't Zy verre dat ik eene ftandvastige liefde zou laken , als zy gegrond is op deugd, reden en voorzichtigheid. —— Ik wil gelooven, Eduard.! dat Charlotte ten volle uwer liefde waardig is. Maar, doet gy echter niet ten hoogften onvoorzichtig, u geheel en al aan eene hartstocht over te geven ? Voor eerst weet gy niet of Charlotte u beminrye -of kan beminnen? De liefde is wispeltuurig en bindt zich aan geene wetten, zy is dikmaals zeer  32 BRIEVEN zeer tegenftrydig in haare uitwerkingen; dan onderdek eens dat Charlotte u ook bemin* de ; hangt zy dan niet af van Milord haar vader? Kan die geene andere oogmerken hebben , even als de uwe: hy, die zich altoos meer als uw vriend, dan uw vader gedroeg, wiens vriendelyke omgang met u, de plichten der natuur, welke gy aan hem verfchuldigt zyt, noch naauwgezetter maakt, denkt gy niet dat gy hem beledigt, door u zodanig aan zyn vertrouwen te onttrekken, dat gy uw hart zonder zyne toeflemming zoud wegfchenken? De meerder ondervinding der ouders doet hun foms andere oogmerken hebben, dan die ons ligt te verleiden hare voor de beste uitkiest. Zult gy u dan geheel onbezonnen door eene hartstocht laaten vervoeren, waar aan niets minder dan de rust uwes levens verknocht is: neen, myn vriend! zie eerst de oogmerken van Milord omtrent zyn dochter te doorgronden, doe dit, door eerst met Milord uw vader raad tepleegen, en hem tot uwen vertrouweling te maken; opdat eene onverwachte weigering niet de rust uwes levens voor altoos met zich mede fleepe; dezelve eens verlooren zynde, is ons geheels leven niet dan eene geduurige pyniging. — Wan-  van EDUARD en CHARLES. 33 Wanneer een worm aan het hart van de roos knaagt, is zy wel ras verdord, en verliest haare fchoonheid; blyf dus meester over uwe hartstochten; dit is een welmenende raad van uw vriend charles. TIENDE BRIEF» EDUARD aan charles. Cjelukkig voorwaar zou die geene zyn, die zich in alles naar uwe wyze voorfchriften kon gedraagen, en meester zyner hartstochten blyven. Dan , Charles! een onwederftaanbaar gevoel heeft my uwen wyzen raad reeds doen overtreeden, en maakt my fchuldig jegens den besten vader, maar vleit my te gelyk met de aangenaamfle vooruitzichten. Het is my onmogelyk geweest myne gevoelens langer voor de beminlyke Charlotte te ontveinzen: 't fcheen dat al? i zamenfpande om de gelegenheid hier toe onvermydelyk te maaken. — Eenige dagen geleC den  3+ BRIEVEN den deden wy met de beide Milords, tegen den avond, eene wandeling: zy beiden gingen wat zitten > om naar de nachtegaaien, die htm vrolyk avondlied zongen , te luisteren; ik vroeg aan Charlotte om noch wat te wandelen: wy gingen dan, en kwamen ongemerkt in het bosch. Het was een fchoone avondftond; wy zaten een weinig op een bankje, 't welk daar alleraangenaamst geplaatst is, want in 't midden van het bosch is een ruime en klaare vyver: 't was aan zyne groene boorden, dat wy ons ihet het bekoorlykfte gezicht verlustigden welk de natuur immer kan opleveren. De lucht was helder; geen wolkje benevelde den azuren hemeltrans: een dartelend windje ftreelde ons foms in 't voorbyzweeven ; terwyl de maan, de eenige getuige onzer aandoeningen , ons vriendelyk toelonkte ; zy pronkte toen in haaren vollen luister, en haar fchynfel verlichtte zommïge plekjes van het-bosch, terwyl anderen zich aan het oog donkerder vertoonde, en defraaije konst der fchaduwedeeden opmerken; men zag haar zich fpJegelende in het helder nat des vyvers; 't water vertoonde zich door haare weerkaatzing als kristal; de aan- doen-  Va» EDUARD en CFiARLËS. |$ iloenlyke ftilte , welke in de natuur heerschte*, bragt ons, in dezagtfte mymering, en maakte de ziel vatbaar voor de reinfte, de zuiverfte, de verhevenfte wellust. „ Welk een bekoorlykeavondflond, ,, zei Charlotteterwyl de gantfche natuur fluimert, verlicht de vriendelyke maan deeze aarde , zy ontneemt den nacht zyne duisternis , en maakt een tusfchenlicht tusfchen den nacht, den dag, en de fchemeringj zy fpreid haare lichtende ftraalen voor den op weg zynde reiziger, welke, door haar bemoedigt, zyne reis meÉ yver vervolgt, en haar koele licht zelfs boven dat der brandende zonnefchyn verkiest." Ja , andwoordde ik, de verwarmende verkwikkende zonneftraalen hebben zeker meer gloed, en vervrolyken de gantfche natuur, maar de maan heeft voor my iets aan* doenlyker; haare bleeke ftraalen hebben iets treurigs, en maaken een teder hart voor het fynfte gevoel vatbaar ,' de ftatige ftilte waar mede zy verfchynt, maakt het voor afgetrokkene vermaaken gefchikt, zy vertedert my geheel, Charlotte ! en uwe ziel, welke in myne aandoeningen deelt, doet my in deze befchouwing den grootften wellust fmaaken. Maar een fmartelyk gevoel voegt zich Ca by  36* BRIEVEN by dat genoegen. Eerlang zal ik ü moeten verlasten, 'eerlang zullen deeze befchouwiagen zich meteen treurig aandenken aan myne ziel herinn ren ; eerlang zal ik den fchoonflen maanefchyn eenzaam en peinzende befchouwen, terwyl ik my, helaas! tedikmaals voor myne rust, die aangenaame ogenblikken, die bekoorlyke wandelingen zal te binnen brengen , waarin uwe gevoelvolle ziel in myne aandoeningen deelde, dezelve verfterkte en dagelyks nieuw voedzel gaf. „ Eduarcl! gy kunt ons immers meermallen komen bezoeken." —— Wat baat mV dit, Lady ! daar ik u telkens weder moet verlaten, en gy myn hart aan zyne treurige eenzaamheid moet overgeeven ? „ Wel! gy zyt dan immers in Londen, waarde vermaaken ik kon my niet langer bedwingen, Charles f Ach! antwoordde ik driftig, wat kan ik daar vinden, dat myn hart vervult, zinds het zich aan uwen bekoorlyken omgang gewend heeft Vergeef my deze bekentenis, welke myn vervoerde ziel niet langer voor u kan verbergen. „ Het voegt my niet op deze plaats u aantehooren." Zy llond op, en wilde gaan. Ach! ontvlucht my niet, hoor hïjf ten min-  van EDUARD en CHARLES. 37 minden; ja, Lady! ik beminde u van het eerde 'ogenblik, dat ik u zag: verrukt en opgetogen over uwe fchoonheid en eenvouvvige bevalligheid, drong het vuur, dat uit uweoogen draalde, tot in het binnende van myn hart, fpraakeloos volgden u myne oogen overal, ik zag niets dan u, ik befpeurde wel ras dat een vonk in myn binnende tot een felle vlam zou uitharden, en dat myn hart voor eeuwig aan u verbonden was. — Sinds ik u nader leerde kennen, en ondervonden heb, dat uwe aandoenlyke ziel nog verre uwe fchxnheid overtrof, linds is myn hart door nog derker banden voor eeuwig aan het uwe geketent; ieder uur, dat ik by u ben, verderkt uwe verheven deugd nog myne liefde. Ja ik zweer hier, aan uwe voeten riedergeknield, dat dit hart, by ieder ademhaling voor u zal kloppen, dat ik u zoo lang zal beminnen, tot dat de dood dit hart zal verdyven. Hou op, Eduard! zei zy, my oprichtende, gy fchryft my grooter verdienden toe, en zoekt my door vleitaal De Hemel be« waare my, viel ik driftig in, ach! kost gy myn hart doorgronden , gy zoud zien dat myne woorden op verre na niet in daat zyn myne aandoeningen voor u te befchryven; C 3 het  SB BRIEVEN het is die tedere ea met my eensgeftemd© ziel, die ik noch meerder dan uwe fchoonheid bemin , de roozen van uwe kaaken kunnen verwelken, het incarnaat van uwe lipjes kan verbleeken ; maar de fchoonheid van uwe ziel kan de tyd u niet ontneemen: dezelve klimt trapswys tot hooger volmaaktheid. — Terwyl ik fprak, zag ik, by het bleekemaanlicht , een traantje in haar oogen glinfteren j zy andwoordde my, „ hoor Eduard , hoe zeer uwe taal my ook verwondere, zo zal iku echter andwoordenGy weet dat ik van Milord myn vader afhang, dat hy alleen over myn hand kan gebieden;,, maar, hervatte ik, indien ik gelukkig genoeg was eens zyne toeftemming te verwerven, zou uw hart dan zyne keus toejuichen ?" Myn hart zei zy, flamerende, „ ach! wat vraagt gy my?"— Vaar voort, beminnelyke Lady —> „ myn hart zou,... indien gy deugdzaam bleeft, u myne liefde niet onwaardig keuren " Buiten my zeiven van verrukking, wilde ik my weder aan haare voeten werpen, dan, zy wederhield my ! o, hemelJche wellust,o, onbekende vermaaken voor die geene, die, enkc! vatbaar voor een dierlyfc genot, deze verfyhdë aandoeningen dervenS Welk  van EDUARD en CHARLES. 3fJ Welk een verrukkend ogenblik is het niet, waarin men het eerst zyne liefde ontdekt, wanneer een hemelsch traantje in 't cog van het geliefde voorwerp 'glinftert en een zedig bevallige mond ons de deugd tot verwerving van haar . hart aanpryst! ö Hemelfche wellust! gy laat u niet beichryven; maar ,wei gevoelen: zy alleen, die dit ondervonden hebben, kunnen dit beoerdeelen. In het naar huis wandehn gingen wy de plaats voorby, daar wy de bei Je Milords gelaacen hadden, dan wy vondenhen niet.meer, In. huis komende fcheen Milord Wilfou als Ook myn vader onvernoegd over ons lang uitr bly ven, ikverfchoonde myzo goed mogelyk.— INru, Charles, daar ik u dezen met de post, die op 't ogenblik vertrekt, wil toezenden, kan ik er niet meer byvoegen dan dat ik altoos ben uw vriend EDUARD. C 4 ELF-  46 BRIEVEN ELFDE BRIEF. DEZELVE AAN DENZELVEN. D e fterke indruk, welken het gefprek van den voorigen dag op my gemaakt had, deed my reeds vroeg ontwaaken; ik ftond op, en ging in 't park: ieder woord, van dit gefprek herhaalde ik met de grootfte verrukking aan myn geheugen, ik ging nu verder, en peinsde op de beste middelen tot bereiking van myn oogmerk. Myn plicht om niet verder voort te gaan, zonder eerst aan Milord myn vader myn hartsgeheim te openbaaren, flelde zich levendig voor myn oogen; ik befloot dan om hier toe de gelegenheid te zoeken, welke zich eenige uuren daarna als van zei ven opdeed. Terwyl ik in myn kamer was, trad Milord binnen; na eenige algemeene gefprekken, zei hy, „ Eduard! wy moeten binnen kort weder naar Londen vertrekken, gy zult ook misfchien reeds daar naar verlangen?" o Neen, antwoordde ik, het landleeven heeft duizend zoetheeden voor my, die my tot nu toe,  van EDUARD en CHARLES. 41 toe, onbekend waren ; dan, ik ben echter gereed om uwe bevelen te gehoorzaamen. Dan Milord, alvoorens wy van hier vertrekken , moet ik u iets openbaaren , waarvan myne hoogachting voor u my verbied langer een geheim temaaken : ik bemin, myn vader! myn hart was reeds aan het voorwerp myner liefde gehegt eer ik zulks wantrouwde; de nadere kennis, welke ik finds eenigen tyd van het charakter myner minnares heb bekomen, boeit my noch fterker aan haar. „ Hoe, Eduard! antwoordde hy, hebt gy dit zo lang voor my verzweegen ! en wie is dan dat voorwerp, welk uw hart zodanig heeft ingenoomen ?" Ach, Milord! zou gy dit niet bemerkt hebben! Wie anders dan de beminlyke Charlotte zou myn hart dusdanig bezitten: ik weet, Milord! dat myn geluk u na aan 'c harte gaat, dat gy altoos alle gevoelens van tederheid voor my bezat: om deze gevoelens, om myne rust, om de diepe erkentenis, welke ik u zal toedraagen, fmeek iku, om uwe toeftemming: ja ik durf nog meer van uwe goedheid hoopenj ik durf hoopen dat gy myn voorfpraak zult zyn by Milord Wilfon. Eduard, andwoordde hy , ik merk dat gy uwe verbeelding den vryen teugel geeft, en hier in C 5 doet  4? BRIEVEN doet gy onvoorzichtig: ik ontken niet, dat Charlotte een deugdzaam beminlyk meisje is, en hieromtrent weerfpreek ik ook uwe neiging niet; maar de voorzichtigheid * uw geluk, de rust uwes leevens vordert dat gy u zeiven op 't nauwkeurigst onderzoekt. Gy zyt noch in de drift der jaaren , eene beguichelende verbeeldingskracht kan u misleiden , de fchoonheid maakt dikwerf ras voorbygaande indrukfels , eene beftendige genegenheid is de minde jonge lieden eigen , drift misleidt dikwerf het hart, en word door de vervoerde verbeeldingskracht voor liefde aangenomen, daar het al te dikmaals in 't einde blykt, dat de driften eens voldaan zynde, de liefde ook, vermits zy daar uit alleen haaren oorfpronk nam, ook haar fynheid van gevoel en aandrifc verliest, en eene levenlooze onverfchilligheid de plaats der opgetoogen verrekking in't hart neemt. Neen, Milord ! andwoordde ik, het is niet enkel hartstcchteiyk dat ik Charlotte bemin, het is niet enkd haare fchoonheid, die my verrukt; maar haare manier van denken, haare eenvouwige oprechtheid , de gelyk'heid onzer neigingen , zyn zo veele flerke banden, die my aan haar ketenen, — Ik herhaal  van EDUARD en CHARLES, 43 baal dus myne fmeekingen 'om uwe goedkeuring én voorfpraak by Milord té verwerven, u verzekerende dat myn geluk en rust daar van afhangen. Maar! fprak myn vader, hebt gy Charlotte reeds van uwe liefde' gefprooken? Ik'antwoordde blozende ja , en dat zy my had'gezegt van Milord af te hangen j maar te gelyk de deugd tot verwerving van haar hart had aangepreezen. ——• Wel aan , antwoordde hy , vermits ik dan vertrouw dat uwe liefde op zuivere grondbeginfelen fleunt, zo wil ik u myne toeftemming niet weigeren; en zal myn vriend over deze zaak onderhouden. Ik wierp my van dankbaarheid aan zyne voeten j het eenigfte dat ik kon zeggen , was: myn- edelmoedig vader! Myne gantfche ziel gevoelde de erkehtelykheid, welke ik aan hem verfchuldigtwa's; dan eene flerke aandoening laat zich wel gevoelen, maar niet met woorden uiten. Myne ontroering ziende, richtte hy my op, omhelsde my, en na my zyne belofte herhaald te hebben, verliet hy my. 6 Heilige banden der natuur, hoe fterk zy t gy, en hoe vermeerdert noch uwe waarde, 'wanneer wy onze ouders, als onze welmenendite en getrouwde vrienden kunnen aan-  44 BRIEVEN aanmerken, wier hart zich altoos voor ons waar geluk opent! dit bind ons aan hen, met de onverbreekelykfte banden, daar ftrengheid integendeel agterhoudend en dien vertrouwelyken omgang onmogelyk maakt. Ik nam het eerfle oogenblik waar, om Charlotte te fpreeken. Na haar myne liefdebetuigingen herhaald te hebben, verzocht ik haar, of zy my toeftond aan Milord myne gevoelens te openbaaren. Na menige tegenkantingen over myne onverduldigheid, welke ik beantwoordde met te zeggen dat haar bezit my te dierbaar was dan dat ik een ogenblik de middelen daar toe zou vertraagen; ftond zy my dit eindelyk toe, zeggende „ gy zult by Milord noch wel eenige tegenwerpingen om den jongen Lord Bentley vinden; het is uw geluk, zei zy glimlachende, dat hy voor eenige maanden op reis is." Ik verhaalde haar verder het gefprek, 't welk ik met myn vader gehouden had. . Adieu, Charles! ik haast my om u dezen toe te zenden; de vriendfchap, welke u in alles wat my betreft belang doet Hellen, zal u dezen zeker ook met vermaak doen leezen. EDUARD. TWAALF-  van EDUARD en CHARLES. 45 TWAALFDE BRIEF. aan denzelven. Gy kunt uw vriend de gelukkigfte der ftervelingen noemen. Zo ooit de fortuin behartgen fchepte alle haare geluksgoederen te vereenigen , en aan haaren lieveling te fchenken, zoo ben ik die beweldaadigde, die gelukkige flerveling, welke zy zo zeer begunftigt. i Indien wy eenige eeuwen vroeger leefden, zou ik haar een altaar (lichten, ik zou haar de eerflelingen der vrugten offeren, en haar van de welriekendfle bloemen een wierook toezwaaien; maar , daar wy in eene laatere eeuw leeven , waarin wy een eenig goed wezen , als den beftierder van ons lot, erkennen, zo zal ik hem in myn hart een altaar van erkentenis en gehoorzaamheid oprichten en door de beoefening der waare deugd myne gevoelens aan den dag liggen.— Wie kan zich meer door hem beweldaadigd noemen dan ik "? Ik bezit alle die geluksgoederen, waar van ieder op zichzelv^n zoo vee-  46 BRIEVEN veele menfchen te vergeefs doen zuchten; ik heb aanzien , ik heb vermogen; de natuur heeft my een tederen en edelmoedïgen vader gegeven, ik heb een vriend in u , myn Charles! wiens vriendfchap op de deugd gegrond, onverbreekelyk is ; ik heb eene minnares, wier fchoonheid , wier deugJ een koning waardig is; haar vader vergunt my haar te beminnen, en belooft my binnen drie maanden met haar te zullen verëenigen; ten laatften heb ik eene aandoenlyke ziel ontvangen, die de waarde van deze zaligheden kent, dezelve gevoelt, en door verrukking opgetogen , den eenigen geever van dit alles, mee eene levendige erkentenis hulde doet. — Ja, Charles! het geen het toppunt myner zaligheid in zich bevat , binnen drie maanden zal ik met Charlotte vereenigt worden voor eeuwig aan haar verbonden zyn: binnen drie maanden zal ik haar de myne noemen; zy zal myne echtgenoote wezen , ik zal haar vryelyk aan myn hart drukken, haar myne eenige, myne Charlotte noemen. Myn vrknd ! kunt gy de grootheid van dit geluk befeffen ? Zo gy ooit beminde , zult gy de zaligheid, in deze woorden opgeiloten, gevOwlen. ö Tyd ! vlieg op fnelle vlerken,  van EDUARD en CHARLES 4.7 ken, en doe haastig het ogenblik myner verwachting verfchynen. Myn vader nam de eerile geleegenheid waar, om Milord over myne liefde te onderhouden. Zyn andwoord was , dat hy wel eens voor zyne dochter op Lord Bentley gedacht had; dat beide familien die verbintenis gaarne zouden zien. — Dan! myn vader droeg, myn belang zo fterk aan zyn vriend voor, en maalde myne liefde zoo levendig af, dat Milord zich bykans liet overhaalen. ■ Op eenen avond begon hy in ons byzyn hier over te fpreeken, en zeide tot zyne dochter , ik had u altoos voor Bentley gefchikt; dan de openhartige Charlotte antwoordde : Milord! het is my niet mogelyk Bentley te beminnen. „ Wel! wien kunt gy dan beminnen omtrent wien is dit u mogelyk ? Zy bloosde fterk , en was buiten Haat om te kunnen antwoorden, of liever eene bevallige zedigheid, der kunne eigen, floot haar den mond. Voor my , 't was of eene buitengewoone Vrypostigheid my moed inboezemde j ik keerde my tot Milord, en zeide, ik vleije my dat ik het gelukkige voorwerp ben , wiens opregte hulde aan de beminlyke Charlotte kan behaagen , ik fprak met zo veel vuur van  48 BRIEVEN van de liefde, welke ik zyner dochter toedroeg , ik bad hem met zo veel drifc, om zyne toeftemming, dat myn vader en Charlotte dit ogenblik gunfligoordeelende, hunne drangredenen by de mynen voegde , en zo fterk by hem aanhielden , dat hy eindelyk zyn woord gaf. Wel aan , Eduard ! vermits ik vertrouw dat uwe liefde opregt is, en dat geen eerzucht of eigenbelang u hier toe kan aanfpooren, dewyl gy beiden van gel) ken rang en vermogen zyt, zo geef ik myne toeflemming; ontvang dan myne dochter uit myne handen; entoen onze beide handen in elkander liggende , drukte hy dezelve teder. — De vreugde blonk uit onze oogen , en ftamelende lieten wy onze erkentenis blyken. Myn goede vader was zo aangedaan over onze zuivere vervoeringen, dat hy zich met Milord zyner jeugd herinnerde en daarover fprekendé , beide noch eenige traanen ter gedachtenis hunner verfcheiden echtgenooten wydden. Ons vertrek naar Londen is binnen kort bepaald, dan moet ik my voor eenige dagen van Charlotte vcrwydertn; dan ik zal weder dikmaals by haar komen, tot eindelyk dat ge-  van ËDÜARD en CHARLES. 40 gelukkige ogenblik genaakt, dat ons voor altoos zal vereenigen , en niet dan de dood ons zal kunnen fcheiden. —- Charles! gy zult u gewis verblyden om het geluk van uwen Vriend EDÜARfi. DERTIENDE BRIEF» G HAR LES AAN ËDtJARÏH M et de grootlte blydfehap heb ik Uw brief gelezen! hoe verheugt my uw gelukkig lot! Wie gunt u meer dan ik, dat rein genoegen ? Wie gunt u meer dan ik> dat toppunt van zaligheid ? Wie deeld haïtelyker dan ik , in uwe rampen en geluk ? Smaak het loon uwer ongeveinsde liefde , geniet ten vollen die bekoorlyke ogenblikken van eene deugdZaame en onfehuldige verkeering ach! myn vriend! dat uw geluk ongeftoord blyve, dat geen doorn zich onder de roozen verberge, dat geen worm haar onzigtbaa.r aan het hart knaagende, haar ontydig doe verwelken! -» D Denk  5Q BRIEVEN Denk niet dat ik uw geluk wil ftooren door fombere gedachten ; neen , myn vriend! maar de ondervinding heeft my geleert, in blydfehap en aangenaame vooruitzichten, zo wel als in rampen, my z:lven te bezitten, en myn geheele. ziel daar niet aan over te geeven: gy zegt, zo ik ooit bemind heb, zal ik de kracht uwer woorden, en het toppunt uwer zaligheid befeffen, ja, myn vriend! ik gevoel dezelve in volle kracht: het aandenken caa'raan doet op nieuws myn hart bloeden ; en opent myne diepe wonden. — Weet dan het geen ik altoos voor u verborgen heb, om door het verhaal daar van myne aandoeningen niet te vernieuwen ; weet dat ik even als gy bemind heb. Zie hier het kort verhaal myner ongelukkige liefde. De Koophandel dien ik dreef, voerde my verre buiten myn Vaderland; na op vérfcheide plaatzen geweest te zyn, kwam ik eindelyk te Bourdeaux, ik raakte in vriendfchap met het huis van den heer de Forville, dat een der voornaamfte huizen was, ik leerde aan dit huis het beminlykfte meisje kennen, dat myn oogen immer zagen, haar naam was Juliette; de heer de Forville v/as haar oom, zy woonde by hem: dit beminlyk meisje was van eene pro-  van E.DUARD en CHARLES. $ï jproteftantfche familie, zy had het ongeluk gehad van haare moeder zeer jong zynde te verliezen , en het was nu bykans anderhalf jaar geleden, dat haarvader, door een fchie* lyken dood van haar ontrukt was, zelfs was deze dood zo plotfelings, dat het hem onmo» gelyk was, die fchikkingen omtrent 2yne dochter te roaaken , welken hy te vooren verzuimd had» Dus viel natuurlyk de zorg Voor Juliette op den heer êe Forville, haars vaders broeder. Welke heer de laagheid had gehad , om Zyn' Godsdienst te verzaaken, ter oorzaake van een zeer ryk huwlyk, en wel met een vrouw vaü de katholieke religie. Juliette was in de proteftanfehe opge» bragt en onderweezen j fchoon noch jong zynde , was haar hart reeds van de Waarheid derzei ve overtuigt, daarenboven waren de laatfte woorden van haar ftervenden Vader zoo fterk in haar geheugen geprent, dat zy zich dezek ven nimmer te binnen bragt, zonder te gelyk het voorneemen te hernieuwen van aan de* zelve te gehoorzaamen." ► „ Ik fterf, Ju- liette! zei hy ftamelendè, en laat u door. myne achteloosheid ten prooi aan een hevigen vervolger, doch dat niets in ftaat zy uw moed. te doen wankelen , om u uw Godsdienst D s te  52 BRIEVEN te doen verzaaken." Zy heeft my dikwerf deze woorden herhaald. Ik merkte wej ras dat ik beminde en dat myn hart en myn rust voor altoos aan dit beminlyk voorwerp verknocht waren. Ja! niet tegenftaande alle de zwaarigheden, welke zich voor my opdeden ; want ik befpeurde weldra dat de heer de Germeuil, welke dagelyks zyn hof by Juliette zocht te maaken, zulks met toeftemming van den heer de Forville deed, te meer, daar hy ook Katholiek , en daar en boven zeer ryk was. 't Is waar, dat het my toefcheen, dat het niet wel mogelyk was, dat Juliette hem om het verfchil van Godsdienst, jaaren en charakter, kon beminnen. Ik beken , dat dit myn hoop voedfel gaf. Ik gaf my met de eerfle drift der jeugt aan myne vleijende verbeeldingskracht over; ik zocht middel om Juliette alleen te fpreeken, dat zeer moeilyk was, vermits de heer de Germeuil haar bynaar altoos verzelde. Eindelyk vond ik gelegenheid , haar een brief te doen toekomen, waarin ik door de fterkfte bewoordingen haar myne liefde te kennen gaf, haar fmeekende om een antwoord. Eenige dagen daarna vond ik het geluk haar een 'ogenblik alleen te kunnen fpreeken, ik her-  van EDUARD en CHARLES. 53 herhaalde haar mondeling al het geen my de liefde in den mond gaf. ■ Zy andwoordde my dat het haar niet voegde, om my aantehooren, dat zy my ook geene de minde hoop kon geeven, alzo haar oom nimmer zou toeftaaa dat zy zich met een proteftant vereenigde. Zy verhaalde my toen, welken tegenftand zy dagelyks moest bieden om haar huwlyk met den heer de Germeuil afteflaan, als ook de geduurige pogingen, welke hy aanwendde , om haar van Godsdienst tedoen veranderen; dan, vervolgde zy met eene edele flandvastigheid, de heer de Forville vleit zich te vergeefs, door zyn 2 aanhoudende pogingen , dat myn hart laig of zwak genoeg zou zyn, om op zyn voorbeeld , voor een hand vol gouds, myn Godsdienst ontrouw te worden : een Godsdienst y welker troostgronden ik, fchoon nog jong, zo levendig gevoel, datzymy, voor haar, met eenen heiligen yver vervult ; en yder ogenblik , met eerbied, de plegtige belofte aan mynen ftervenden vader gedaan, te binnen brengt , en offchoon hy zyn dreigen ten uitvoer mogt brengen, van my in een klooster myn leeven te doen eindigen, zo D 3 zal  54 B R I E V E N zal hy echter nimmer door zyne dwingefendy myne grondbeginfels kunnen veranderen. De yver waar mede zy de woorden fprak % als ook de edele gevoelens, welke zy hier door liet blyken, vergrootten dermate myne hoogachting voor haar , dat offchoon ik geene de minfte hoop kon voeden , ik echter het vaste befluit nam van alles te wagen , om myne dierbaare Juliette te bezitten; ik peinsde geduurig, om hier toe een middel uit te vinden, wy zagen elkander meermaalen, dan ik had het geluk, haar liefde t*mywaards in- teboezemen. Ik ftelde door machtige vrienden alles in het werk , om haar oom van befluit te doen veranderen, dan, de rykdommen van den heer deGermeuil maakten hem onverzettelyk.—Ik befloot dan alles te waagen, om Juliette te bezitten; myne liefde was tot zulk eene hoogte geklommen, dat zy eer eene raferny , dan eene gewoone hartstocht geleek. Ik moest my echter altoos bedwingen, in *t byzyn van den heer de Forville, uit vrees, indien hy iets merkte, hy my zyn huis voorzeker zou verbieden. Intusfchen drong hy dagelyks aan op de voltrekking van dezen echt.  van EDUARD en CHARLES. 55 echt. De gedachten van haar ia de armen van een ander te zien; maakten my woedend; geene de minfte uitkomst ziende, belloot ik tot het uiterfte te komen: ik ga op een dag .by haar; , gelukkig dat de heer de Germeuil nog niet by haar was. De wanhoop was op myn gelaat gefchildert: ik zei tot haar: nkts kan ons meer baten, Juliette, gy moet beüuiten uw echt te, voltrekken of my te volgen? Indien gy my genoeg bemind , zo gy myne deugd genoeg kend om u aan my te betrouwen: laat ons dan deze oorden ontvluchten , waar de wreedheid van uw oom ons.vervolgt ; ik zweer, dat ik u nimmer zal verlaaten, dat ik my met u door de heiligfte banden des huwlyks zal verbinden, zo dra wy flegts een plaats bereikt hebben, alwaar wy voor de tiranny der menfchen beveiligt, ons voor altoos kunnen verèenigen, wy kunnen niet veilig in dit land bly ven, ik heb alreeds het nodige onderzoek gedaan; ! over agt dagen zal 'er een Schip na St. Domingo ftevenen, hebt gy moeds genoeg om „my te volgen?,Dat de wyde oceaan u niet verfchrikke, dit is het eenigfte middel, om de naarvorfchingen te ontkomen; -—, Dan! zyt gy lafhartig genoeg, om myn medeD 4 min-  BRIEVEN minnaar te verkiezen , en met hem uw Godsdienst in het grootfte gevaar te fielten j alsdan zal ik uwe trouw door myne klagten, niet ftooren, het ogenblik dat gy u in de armen van eenen anderen zult werpen, zal dat van mynen dood zyn. —— Offchoon Juliette my teder beminde, zo» aarfelde zy echter ; dan, myne liefde, myne wanhoop, myne woede deed haar eindelyk befluiten. Ik zal u alles flegts kort vernaaien; wy namen alle mogelyke voorzorg, om ons ontwerp gelukkig te doen flagen, 1 fortuin diende ons hierin, wy begaven ons dan feheepj Juliette kon zich niet onthouden haar vaderland verlaatende eenige traanen te florten, dan myne liefde troostte haar een weinig j 't fcheen echter , dat een inwendig voorgevoel haar voorfpelde dat zy het voor altoos vaarwel zei. —- Wy fleevenden gelukkig , en kreegen Sr. Domingo reeds in het verfchiet in hec oog , toen op het onverwagtst tegen den avond etn hevige ftormwind opftak : *c fcheen dat alle de elementen zich vereenigden, om ons te doen vergaan , de baaren reezen hemelshoogte, terwyl het licht des blikfems, ons  van EDUARD en CHARLES. 57 ons in het midden der duisternis het gevaar deedt ontdekken, waar in wy ons bevonden. De arme Juliette was van fchrik byna levenloos in myne armen gezonken. Ik hield haar zoo vast gefloten, en bond haar, terwyl het gevaar van ogenblik tot ogenblik vergrootte, aan my vast, op dat ik haar niet dan met myn ; eigen leven zou verliezen. Ons fchip ftootte eindelyk op eene klip , en verbryzelde, de zee ftroomde 'er toen van alle kanten in, en welhaast zocht een ieder, zoo goed mogelyk, zyn leven te redden; de eene hield zich aan het roer vast, een andere dobberde op een plank , ik hield een fl.uk van den mast vast, en dol> berde zoo met Juliette van baar op baar, dan eens ten hemel ftygende , en dan weder in den afgrond zinkende. Wat aandoeningen in .my omgingen , kan ik u niet afmaaien. Eindelyk wierden wy . door een golf op ftrand gefmeeten: het volk dat daar was en reeds eenige lieden geborgen had, bragt ons, byna levenloos, in een van hunne huizen , waar zy ons verwarmden, en het nodige tot bekoming bezorgden. Zoo dra ik ipreeken kon , en my van Juliette gefcheiden D 5 ^g,  58 BRIEVEN zag, vroeg ik na h?ar, men bragt my in haar kamer, zy was lang zonder tekens va» leven ; ik zat voor haar bed, toen zy het •eerst de oogen opende; even als iemand, die uit eenen diepen flaap ontwaakend , waarin de akeligfte droomen hem ontrust hebben, verwildert in het rond ziet, zoo zag ook Juliette by haare bekoming. —— Eindelyk my herkennende, vroeg zy met ■eene flaauwe ftem : waar ben ik ?.-., zich toen fchreiende in myne armen werpende, riep zy, ach! Charles, waar toe hebt gy my gebragt?. .. duizend verwytende folteringen beftormden myne ziel; en was het niet om Juliette geweest, zou de wanhoop my het gevoel van zoo veele fmarten hebben doen eindigen. Dan dit was flegts een begin van myn lyden. —«- Juliette bleef lang zeer zwak , dan , zoo dra zy in ftaat was om vervoerd te worden , deed de Gouverneur, dat een zeer heusch vriendelyk man was , ons zyn huis aanbieden, het welke ik met blydfehap aannam. Door de kunde der geneesheeren een meerder gemak ons daar toegebragt, herftelde Juliette-een weinig: een bleek blosje begon reeds haare kaaken te verwen , zy behield echter van tyd tot tyd flauw-  van EDUARD en CHARLES. 59 flauwten, die lang duurden, dan de geneesheeren fchreeven dit flegts aan zwakheid toe; ik fprak toen van onze echtverbintenis, zy nam dien voorflag met vreugde aan, de dag wierd bepaald, de Gouverneur, die door zyn héusch vriendelyk onthaal, als ook zyn eerlyken inborst, ons vertrouwen ten vollen verdiende, was onzer beider vriend geworden ; hy juichte ons voornemen toe, en wilde zelf, door een groot feeët. waarop hy de voornaamfte lieden nodigde, dien dag noch plegtiger maken. De tyd wierd beftemd , onze wederzydfche liefde deed ons alle doorgeftaane rampen vergeeten; ik zag met verrukking dien dag te gemoet, waarin ik in de armen van Juliette.,.. myn hart verftyft als ik'er aan denk ö! Noodlottige dag! die my voor altoos den weg der vreugde floot! Het uur van onze vereeniging was reeds naby, myne Juliette fcheen my in haar bruidsgewaad beminlyker dan ooit, wy traden ter kerkdeur in , de predikant las reeds het trouwformulier, toen Juliette my zegt dat zy zich niet wel bevind. Haare knieën beeven, ■ haare oogen worden duister, — de doodskleur op haar gelaat, valt zy in on• magt in myne armen neder;— zy fluit haare 00-  6o BRIEVEN oogen, men brengt haar in de kerk- kamer9 iaat eenen arts roepen, dient haar alle hulpmiddelen toe , dan , deeze bezwyming was dodelyk .. . zy ziet my noch eens aan met half gebrooken oogen, geeft een fuik, en fterft in myne armen ♦.. Geen pen kan u myne wanhoop , myne woede afmaaien, ik viel roerloos op het lyk van Juliette neder;, men bragt my voor dood t'huis. Gy kunt u de ontroering van den Gouverneur en alle de genodigden verbeelden, daar dit met zo veel pracht bereide bruiloftsfeest in het akeligfte treurtoneel veranderde. Voormy, ik was als zinneloos , en hoorde niets van hunne klacht noch gefchrek Ik wilde my geduurig op het lyk van myne Juliette wer- . pen, myne aandoeningen waren zoo hevig, dat myne gezondheid wel ras daar onder bezweek , en ik gevaarlyk ziek wierddan het fcheen dat myne kracht zich niet geheel wilde uitputten , om myn lyden te verzwaaren, ik verviel in eene raferny , in welke ik drie maanden bleef, zonder my iets, dan by tas- , fchenpoofing, van het gebeurde te herinneren, ik riep dan fchreeuwende om Juliette; deeze aandoeningen waren de akeligtte daar de ziel voor vatbaar is. Eindelyk weder bekoo- men-  van EDUARD en CHARLES. 61 mende , raadde de Gouverneur my weder na myn vaderland te keeren; ik bewilligde gevoelloos hier in, want alle plaatzen waren my voortaan onverfchillig geworden, ik kon echter niet nalaaten, voor myn vertrek van daar, een brief aan den heer de Forville te fchryven, waarin ik hem alles omftandig verhaalde, en hem mynen treurigen toeftand , over het droevig uiteinde zyner ongelukkige nicht, op het ogenblik, dat ik gereed ftond my met haar te vereenigen, met die aandoenlyke taal, die myn diep gewond hartmy ingaf, affchetfte. -i— Myn affcheid van den Gouverneur, dien ik met traanen van dankbaarheid en waare vriendfchap omhelsde, deed my ondervinden;.'■dat hy de eenige was by wiens verlies ik noch aandoening kon gevoelen, ik had op dat ogenblik myne reis wel willen laten, en myne overige dagen by hem flyten, aan wien ik zo veel dankbaarheid verfchuldigt was; dan alle toebereidzelen waren reeds gemaakt, ik vertrok dus, hem van myne eeuwige vriendfchap verzeekerende. Wy hebben ook finds dien tyd een Hipte briefwisfeling gehouden. Myne reis na myn vaderland was voorfpoedig, ach! ware dezelve ook zo geweest, toen ik my met my-  62 BRIEVEN rnyne Juliette op den grooten oceaan be« vond, misfchien bereikte ik dan het toppunt van myn geluk , want het is zeker , dat deeze noodlottige reis de oorzaak van haaren dood was- Offchoon myn vaderland my de ru t niet wedergaf, zoo verwyderde het my ten minlten van die plaats, daar myne ongelukken gebeurd waren en alles my dezelve verleevendigde. lk had geduurende myn afweezen flegts met eenen vriend, aan wien ik de beftiering myner zaaken by myn vertrek had taebetrouwd , briefwisfeling gehouden ; hy wist myne ongelukken' reeds, en zoo dra hy myn aankomst 'hoorde, kwam hy ook terflond by mv; zyn ziel gevoelde myne rampen, hy was ook de eenige in Engeland, die myne lotgevallen wist, want nabeftaanden had ik niet meer, en de kennisfen, die ik voor myn reis gehad had, hadden my reeds lang vergeeten; dan, vermits het niet onmogelyk was dat ik eenige van hen kon aantreffen, die my naar de oorzaak myner lange afwezigheid konden vraagen, en ik my voorgenomen had, om myne treurigheid geen nieuw voedfel te geeven, hiervan tegen niemand te fpreeken, zo raadde myn vriend my, daar ik toch altoos door  van EDUARD en CHARLES. 63 door de natuurlyke gefteldheid van myn hart de eenzaamheid verkoos, om een landgoed te koopen, 't geen ik deed : zedert tien jaar breng ik hier myn meesten tyd door. Myn hart moest op nieuw lyden door het yerlies van mynen vriend, die my ook door den dood ontrukt wierd. Dan de tyd en de godsdienst hebben my weder voor reden vatbaar gemaakt. —r- Zie hier, myn vriend! het treurig verhaal myner ongelukken. De hemel bewaare uwe jeugd vosr dergelyke rampen ! de liefde maakt ook gelukkigen, en gy zyt een' dier geenen; maar laat myne ondervinding u leeren in voor- zoo wel als in tegenfpoed gelasten te zyn , en geene aangenaame vooruitzigten te betrouwen, voor dat gy dezelve bezit. Uw lot is u echter gunfliger; dat het zelve u al het geen het u belooft, ongeftoord doe genieten! Ik zie met vreugde, Eduard s dat gy een zuiveren grond van godsdienst hebt, dat zy, uwe ziel in dankbaarheid jegens uwen Maaker doet ontvonken; kweek deeze gevoelens dagelyks aan, dit is de eenige veilige haven, waarin wy , naa fchoon en kalm weder , ook de ftormen en onweersbuijen kunnen af- wag-  64 BRIEVEN wagten Als zy haar vaste zetel in hee hart heeft geplant, mogen alle de pylen des ongeluks ons treffen, zy kunnen ons doen wankelen , maar zullen ons niet nedervellen. De ondervinding heeft my geleerd, dat de godsdienst de vriend is, die ons opbeurt, wanneer onze beste vrienden , hoe welmeenend ook, te kort fchieten. Leer haare regte waarde kennen in dagen van voorfpoedj opdat zy u ook in dagen van tegenfpoed die troostgronden kan aanbieden,die denmensen, hoe zeer bok onder zyne rampen gebukt, de kalmte van ziel, het kenmerk der waare grootheid, doet behouden. . . . CHARLES, VEER-  van EDUARD en CHARLES. 65 VEERTIENDE BRIEF. eduard aan charles. JsAet hoe veel aandoening, en deelneeming in uw ongelukkig lot, heb ik uwe treurige ge* fchiedenis geleezen, waar van ieder woord my het harte griefde. Ongelukkige Charles l daar na zoo veele rampen doorgeftaan te hebben , eindelyk het ogenblik was gekoomen, dat gy u zoud vereenigen, komt de wreede ontydige dood, en maait naast uwe zyde, zelfs voor het altaar, met zyne fcherpe fys, uwe beminde Juliette weg. — Men moet uw' Godsdienst, uwe ftandvastigheid bezitten, om by zulk een onverwagten flag, zyn wanhoop te kunnen bepaalen. Zinds ik uwen brief geleezen heb, vervolgt my overal eene ongeruste angstvalligheid; myn lot fchynt my te volmaakt, dan dat het niet geftoord zou worden; niet dan het byzyn van Charlotte kan deeze gedachten verdry ven. — O, ongelukkige vriend! waarom koost,[gy juist dit tydftip uit >. om my E dit  66 BRIEVEN dit te vernaaien? Dan, vergeefs, Charles! gy hebt flegts myn vraag beantwoord, en by deeze geleegenheid voldaan aan het geene ik u reeds dikmaals verzogt had, als ik uwe diepe droefgeestigheid befpeurde. Ik zal door geene treurige aanmerkingen de half geflootene wonde weder openryten, maar u, zoo veel mogelyk, met vervrolykende befpiegelingen opbeuren. Er is reeds, van de drie maanden tot ons huwelyk beflemd, een gerust verloopen: wy fchryven elkander dikmaals , en dan gaa ik weder naar het landgoed van Milord, en.blyf daar eenige dagen, ik vinde myne Charlotte telkens tederer , en fchooner ; met hoeveel drift omhels ik haar na eenige dagen afzyns ! ons fcheiden vermengt zich altoos met eenige traanen van gevoelen. Ik heb alreeds de dagen, ja de uuren uitgereekend, naa welker verlooping die gewenschte dag zal komen: ieder avond zeg ik by my zelve, al weder zo veel uuren nader, dan zal ik gelukkig zyn. Myn teder- hartige vader deeld in myne vreugde , men kan de vergenoeging uit zyn gelaat befpeuren. — Hoor, Charles, ik heb al overlegd, dat, zo  van EDUARD en CHARLES. ó? zo als ik met Charlotte vereenigd ben, wy dan eenigen tyd by u zullen komen. — Alsdan, gelukkig door de liefde, gelukkig door de vriendfchap, zal ik niets meer te verlangen hebben, als de wensch van u ook nog eenë gelukkig te zien. eduard. VYFTIENDE BRIEF. aan denzelfden. M et hoe veel grond vreesde ik dat myn lot te volmaakt was, dan dat het zelve niet zoude geftoord worden. Een onverwagt en zeer hachelyk voorval verwyderd my van Londen, daar ik vluchtend de uitkomst deezer zaak moet af- wagten. Drie dagen geleden bevond ik my in het Coffy-huis; Lord Bentley, die den voorigen dag van zyn reis was te rug gekoomen, was 'er ook. — Gelyk doorgaands alles zeer fchielyk rugtbaar word, zoo is het ook met myn Huwelyk geleegen: verfcheide E 2 my-  - B R I E V É N myner vrienden wenschten my hier mede M luk; als ik hunne gelukwenfchingen aannam, Rond Bentley zeer driftig op, 't zy hy door zyn afzyn 'er nog niets van had vernoomen, althans hy vroeg my met eene gemaakte grim lach: gyfeherst zeker, Milord? Ik antwoord* de, dat, wel verre van tefchertzen, ik de waarheid fprak, dat gantsch Londen reeds wist, dat ik het geluk had van Charlotte met haar vaders toeflemming te beminnen, en dat,;ik binnen twee maanden met haar in den echt zou treeden. O ! ongehoorde verwaandheid, riep hy beleedigend 'uit, van waar zoude deeze fchielyke kennis ontflaan zyn, daar ik reeds zeedert drie jaaren , met dat oogmerk, daageJyks by Milord verkeerd heb, en Milord, my, noch myner familie ongunftig was. ~ Ik antwoordde hem koeltjes, dat zyn reis hem dan noodlottig was geweest, dat voor het overige de uitkomst hem de mogelykheid daar van zoude doen zien; myne koelzinnigheid maakte hem woedende, hy hoonde my geweldig, en de woorden Wierden zoo heevig, dat hy zyn degen trok, en my dien in het hart zoude geftooten hebben, zoo ik niet tot verweering den mynenfchielyk gegreeperi had,  van EDUARD en CHARLES, tfo. had, !— wy gingen dan buiten, Bentley viel als een razende op my aan, ik verweerde my flegts, dewyl ik myn reden behield , dan? het ongeluk wilde dat, op my-aanvallende ? hy in myn degen, waar mede ik ilegts pareerde, liep , die hem in de linker zyde een zwaare wo,nd toebragt, het bloed guste geweidig, het gezicht daar van ontroerde my vrees,* ]yk, ik wilde hem'hulp toebrengen, dan een myner vrienden nam my onder den arm, en, ging met my naar huis. : . Zoo als myn vader van dit toeval onderligt was, bad hy my, als ook myn vriend, om eenige dagen Londen te verlaaten , ten einde den uitflag van het geval af te wachten; offchoon hy' de aanvaller was, het welk veelen konden getuigen., en ik my flegts verdeedigd had, zoó liet ik my echter overhaal.en: ik ben dan thans buiten by myn vriend Wolthy. -T- Dan noch geene tyding bekoo,men hebbende, maakt my dit zeer ongerust. Zoude de wond doodelyk zyn? Helaas!, dat wil ik niet hoopen ; offchoon het buiten, myn fchuld was, zoude echter het denkbeeld dat Bentley , door myne hand geveld was, my overal vervolgen en ontrusten. Het tweegevegt heeft altoos royns her E 3 dun-i  7© BRIEVEN dunkens, iets onnatuurlyks, en wordt uit wreedheid gebooren; maar wy flachtoffers van een ingebeelde eerzucht, moeten haar laakende, echter gehoorzaamen. Wat zal myne Charlotte van my denken ? iriisfchien verfoeid zy my reeds, dit ogenblik , misfchien door een valsch gerucht verblind , gruwd zy van myne woede en wreedheid , ik kan deeze akelige denkbeelden , die myn hart beurtlings beltonnen, niet langer dulden : deeze onzeekerheid is my wreeder dan de dood. Zoude ik van u, myn Charles ! durven vergen, van eens naar Londen te gaan, op datgy ter deege van alles onderrigt, my uit deeze onzeekerheid kunt redden, als ook myn goeden vader, wiens tederheid voor my hem gewis ontrust, eenigzins kund opbeuren. «™ Ik verwacht dit van uwe vriendfchap , als ook dat gy deezen inliggenden aan Lharlotte zult doen toekomen'; 'hy behelst een omflandig verhaal van het gebeurde, als ook de verfchooning over myn fchielyk vertrek. Zoo gy het geluk had van haar te fpreeken, zeg haar dan, dat een paar regels van haar hand , waarin zy my meld, myn onfchuld te gelooven, myn treurig hart weder zal opbeuren, -» Adieu,  van EDUARD en CHARLES. 71 Adieti, Charles, hoe ongaarne gy ook uw eenzaam verblyf verlaat, zoo verwagt ik dit echter van uwe vriendfchap, voor uwen eduard. ZESTIENDE BRIEF. \ charles aan eduard. Zoo dra ik uw brief had ontvangen, begaf jk my terftond op reis; wie had kunnen den* ken dat Bentley u in zulk een onaangenaam geval zou brengen! Te Londen zynde, ging ik direct aan uw huis, uw vader had eene neerflagtige houding, ik vroeg hem na Bentley.— Zyn wond is niet doodelyk ; dan of het door hem omgekogte lieden zyn, weet ik niet, maar offchoon 'er verfcheiden getuigen by dit gevecht geweest zyn, zoo word er echter alom verfpreid, dat Eduard Lord Bentley zou uitgedaagd hebben: verfcheiden gelooven het, dit maakt zyn verblyf hier nog niet veilig; anderen Bentley's oplopendheid kennende, noemen hem fchuldig , — o ! zeide E 4 ik,  %% BRIEVEN Jk, deeze valfche geruchten zullen van zelfs vervallen. Ik wil het hoe-pen, zeide uw vader-, even treurig, ik zocht de oorzaak hier van, te doorgronden, hy deed niets, dan zuchtende roepen : o! myn arme Eduard, wat zal uw hart lyden, ■ Waapen umet ftandvastigheid, myn vriend! dat een ongeval, dat door een valsch gerucht, u misfchien voor eenige ogenblikken zal treffen, u den moed niet doe verliezen. Uw vader vervolgde:,, onder de geenen, die ook aan dit valfche gerucht gehoor geeven , is myn oude vriend Wilfon; de familie van Bentley heeft hem dit gansch buiten de waarheid afgefchetst, hy liet my toen een briefje zien, welk hy van Milord had ontfangen, hyverzogtmy, u dit te melden, als ook een copie van dit briefje te zenden, er byvoe-, gende, dat hem de moed ontbrak, ik ken myn vriend, vervolgde hy, ik zou thans niets doen dan zyn haat vergrooten; als de eerfte ogenblikken over zyn, zal ik hem zelfs gaan ipreeken, en vlei my , hem tot reden te brengen, en van de onichuld van myn zoon te overtuigen. -U^ Versheide aanfchouwers kunnen deeze getuigenis verfterken. — Nog eens, myn waardfte vriend, wapen u.  van EDUARD en CHARLES. 73 met ftandvastigheid, uweonfchuld mooge by Müord voor eenige ogenblikken befmet worden , zy zal echter zegepraalen, geef u niet t hoe zeer het nevensgaande briefje u zal treffen , aan treurigheid over, zelden, ja zeer zelden, myn vriend! kan men het roozenpad betreeden, zonder eerst door de doorens gekwetst te worden, ik vreesde, ik beken het u, het een of ander treurig voorval. — Een volmaakte gelukftaat duurd altoos zeer kart, de wyze Beftierder van ons iot heeft het zo gewild , op dat ons hart niet al te fterk aan het ondermaanfche verknocht, van hem zoude afwyken. Het is my niet moogelyk geweest Charlotte den brief te doen toekoomen, Milord heeft hem gehouden , en zal hier toe de gelegenheid zoeken, — Ik wacht in kort een brief van u: dat ik aan uwe ftandvastigheid, uwej edele ziel herkenne ! ik blyf altoos w-"gy my npodig hebt, uw vriend CHARLES. E 4 ZE-  U BRIEVEN ZEVENTIENDE BRIEF. MILORD WILSON AAN MILORD BROKER D e ongehoorde oploopendheid, waar mede uw zoon den jongen Lord Bentley gehoond heeft, als ook de daarop gevolgde uitdaaging, hebben my zyn trotsch en onedelmoedig chara£ler doer. kennen, of denkt hy, dat myn doch» ters hand, waar mede hy zich vleide, hem regt geeft , myn vrienden te hoonen ? —— Die verwaande jongeling heeft zig bedroogen, want vermits ik Bentley's huis niet alleen als myn oude vrienden befchouw, maat het bovendien nog eenigzints aan my vermaagdfchapt is, zo vinde ik my ver¬ plicht de eer, die door de hoon, hun zoon aangedaan, gekwetst is, te handhaven, en dus de hand van myn dochter aan dien oploopenden jongeling te weigeren, ik herroep dus, myn woord, en hergeeve u het uwe. Dit voorval doet my zeeker leed, uit hoofde van oa-  van EDUARD en CHARLES, ft» onze oude vriendfchap, dan , dit kan niet anders zyn. Ik verbiyve echter met hoogachting , Uw Vriend! wilson.1 ACHTTIENDE BRIEF. eduard aan charles. Even gelyk een ceder, wiens kruin door een onverwagten donderdag getroffen, zyne takken machteloos laat hangen» zoo heeft üw brief, als ook die van Milord, myn hart gewond , en met een onverwagten flag getroffen. Myn Vriend! byna roereloos, las ik denzelven, myn oogen flyf op dit gefchrift gevestigd, kon ik hetzelve naauwelyks geloaven , de koelzinnigheid-, waar mede myn vonnis my aangezegd werd, bevestigt deszelfs onherroepelykheid. Milord is misleid, geloofd my fchuldig, en zal myn vader geen gehoor verkenen, hy is een ftyfhoof. dig man, ik herinner my dit wel aan klei- , Mg*  »<5 BRIEVEN.. rjgheeden befpeurt te hebben , Charlotte, vooringenoomen met het geen Milord haar verhaald, geeft haare toeftemming aan myn, ongeluk, en vind zich misfchien reeds bereid, haare hand aan Bentley te fchenken. Zo>ze myonfchuldig achtte, zoude zy my dan niet fchryven ? Zou ze dan geen middel kunnen uitdenken, om myn brief te ontfangen? Ontrouwe, zoo zy maar de helft van myne tederheid bezat, zou zy een brief voor my t aan u, of aan myn vader gezonden hebben. —: De liefde heeft immers duizend middelen, en is ryk in uitvindingen. Noodlottige dag waarin ik Bentley moest aantreffen, noodlottig uur, welk my door eenen ilag, myn rustx myn geluk, en myn hoop vernietigd. — Nog kort geleeden , telde ik de uuren,: welke myn geluk zouden aanbrengen. Ramp? Zalige!..., hoe weinig dacht ik, in plaats» van dat heil, die zaligheid, welke ze my beloofde , dat ze my in de uiterfte. wanhoop •zoude dompelen, —— dierbaare Charlotte» gy word my dan voor. eeuwig ontzegd, gy verlaat dan ook uwen Eduard jj — uwe liefde hangt dan pok van den wil uwes vaders, van een wispelturig noodlot af. ——■ Gy, wiens \iefde. \k zoo, dikmaals uit uwe oogen ks,  Van ÈÖÜARD» én CHARLÉS. ft gy, wiens zuivere mond Zoo dikwerf het woord van liefde bloozend ontglipte, wiens purpere lipjes my zoo meenig hemels kusch* je, tot onderpand dier reine liefde-fchönk. . Gy, Charlotte, veroordeeld dan ook uwen" Eduard, en verlaat hem} —*■ dan my dunkt, het is onmogelyk, dat zy in dit ysfelyk ver* raad kan deelen. — Neen, myn vriend! ik kan dit nimmer gelooven, haar hart was zo teder omtrent my, zy was zo oprecht, de laatfte maal noch toen ik haar fprak, drukte zy myne hand aan haar hart, toen Wy affcheid namen ; en "zou ze my nu niet meer beminnen, zou eene enkele befchüldiging in ftaat zyn , my uit haar hart te verbannen , zoo :dit rnoogelyk zy, dan heeft ze my ook nimmer-oprecht bemind , dan is haar liefde een zamenweeffel van de ysfelykfte valschheid geweest. ——. Waar voerd myn verbeeldingskracht my heen...,, is het Charlotte, die ik een ogenblik van zulk een gruweldaad durf befchuldigen ? hoe! ik zoude haar hoonen.... daar myn geheele ziel van liefde voor haar blaakt, daar dit vuur zoo heevig in myn aderen omloopt, dat ik gevoel, dat ik haar gemis niet eal kunnen overieeven. — Maar ik hoor echter  ?8 BRIEVEN ter niets van haar: zy fchryfc my niet, wreede onzeekerheid ! die myn rampzalig hart, als een fchip op de baaren des wyden oceaans heen en weder flingerd, ik klaag, en fchrei den gantfchen dag, myn hoop, die als het flaaawe licht van eene uitgaande lamp, my noch ilegts eene kleine flikkering geeft, is het eenigfle, dat my niet geheel doet bezwyken, dan! zoo het noch lang duurd, zal dezelven geheel uitgebluscht, my in eene diepe duisternis overbrengen, zeer gelyk aan die van het graf.... Ik heb noch uw moed, noch uwe ftandvastigheid Charles, gy vermaand my niet aan de wanhoop my over te geeven, kund gy my, daar ik op den rand des afgronds ftaa, toeroepen: zink niet....» wys my dan een halm, waar aan ik my kan vasthouden, breng my dan in eene haven, waar in ik den ftorm bedaard kan aanzien; zoo gy niet wild dat ik in dezelve vergaa, wys my die fpoedig; op dat ik niet onder den last myner ongelukken nederbukkende, even gelyk den ceder, door den donder getroffen nederftort en verbrysfelt word. — Uw ongelukkige vriend EDUARD. NE-  van ÈDÜAR& en CHARLES. 79 NEGENTIENDE BRIEF. charles aan eduard. Rampzalige vriend! hoe zeer beklaag ik de heevigheid uwer hartstogten, beurtelings door dezelve , dan gings , dan weder geflingerd, verzwaaren zy uw lyden, en vergrooten u hec gevaar, gy ftaat immers noch niet op den rand van dien afgrond,Éwelken uwe verbeelding zich zoo vreeslyk voorfteld, geef uwer reeden gehoor, en ik zal u nog verfcheide zuilen in plaats van zwakke halmen geeven, waar aan gy u kunt vasthouden: zoo gy my gehoor wild geeven, zal ik u die haven aanwyzen, waar in gy bedaard deezen ftorm kund afwagten. Vooreerst hebt gy hoop, dat uw vader Milord tot nadenken kan brengen, dan dit mislukkende , wat geeft u dan reden, of de minfte fchyn, om te denken dat Charlotte u fchuldig acht en verlaat? Geloof my, dat zoo zy u eens beminde, dit niet moogelyk is , deeze anders bloohattige kunne is echter doorgaans ftand-  §ö b R ï Ê V E N ■ ffondvastiger in haare liefde , dan wy; zy {trekt ons dikmaals ten voorbedde: is het niet moogelyk, dat haar vader haar brieven onderichept heeft; dewyl ik haar uw' brief niet veilig heb kunnen doen toekoomen, daar uic blykt zeeker dat zy bewaakt Word. Indien zy u ooit bemind heeft, zal zy u ook niet befchuldigen, ach! hoe ryk in vinding is ons hart , om het voorwerp onzer liefde, fchoon zelfs fchuldig, te verfchoonen! de tyd zal haar dan ook middelen geeven om u te ïchryven, gy kund ze aan uwe zyde ook zoe« ken, dan, zoo Charlotte u mogt verlaaten, betreur dan geen voorwerp, dat uwe liefde} om haare onftandvastigheid onwaardig was.— Hier neevens ook een brief, welken uw va* der my gezonden heeft, hy fchryft my dat Bentley, buiten gevaar zynde, gy weder vryelyk te Londen kunt koomen. Dit is eene lichte ftraal van hoop , welke door de duisternis heen dringt, en u moet opbeuTen, gy kund dan immers alles zien en hooren, de gelegenheid, om Charlotte te fchryven naarfpeuren.— Geloof my, myn vriend! tegenfpoed is de prikkel der liefde, een geluk , dat men zonder moeite verkrygt, verliest veel van zyn waarde. — Vertrek dan naar  van EDUARD en CHARLES. 81 «aar Londen, verberg ten minften uw wanhoop voor uw vader; ofzoud gy vermaak vinden het lyden , dat hy om uwent wil gevoeld, te vergrooten, wild gy hem ,-door uwe hoopelooze klachten, het hart doorbooren? —— De fortuin heeft ,u tot hier toe, buiten deezen enkelen grimmigen aanblik , «welken zy u toewerpt, begunfti^d; om dat eene donkere wolk een ogenblik de zon verduistert, zal men daarom wanhoopen, dat zy nimmer weder haare lichtende koesterende ftraalen zal verfpreiden ? Dit zou eene dwaaze en ondankbaare gedachte zyn. — Houd dus moed, Eduard, en wacht flechts tot deeze donkere wolk voorby is , dan zal ook gewis de zon van uw geluk weder opdaagen , en met haare koesterende verwarmende, ftraalen uw treurig hart weder verkwikken en opbeuren. Wy. kunnen ons lot niet gebieden , maar moeten het met geduld afwagten: dit is de eerfte dier plichten, welke gy wel kend, myn vriend! maar te zwak zyt om uit te oeffenen. Ik verwacht een brief van ü, zoo dra gy te Londen zyt, geloof my altoos te zyn, uw vriend charles. F TWWi  8s BRIEVEN TWINTIGSTE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES. JE delmoedig mensch! voortreffelyke vriend ï die u zeiven altoos gelyk , dan uwe verhevene deugden doet uitblinken, daar een ander doorgaans zyne ondeugden vertoond. — Edele Vriendfchap, my byna zoo dierbaar als myn liefde, gy hebt een verkwikkendcn balfem in myne wonde geftort, zoo gy ze niet kunt heelen, hebt gy ze ten minften verzagt; door de kragt van uwe reden opgebeurd, kan ik weder ruimer adem haaien , myn benaauwde boezem kan zich ten minfhen weder door luchtgeevende zuchten ontlasten. Eene fiaauwe ftraal van hoop dringt dooide dikke duisternis, welke my omringd, — even, als wanneer men in een mistigen herfstmorgen aan de ooster kimmen, een flaauw affchynfel der zon gewaar word, welke ons doet hoopen, dat zy de nevel wel haast zal verdryven. Ja! myn vriend, ik heb 'tmiddel gevonden om  van EDUARD en CHARLES. 83 om Charlotte een brief te doen toekoomen. Milord heeft geweigerd myn vader te fpreeken, dan zoo ik flegts een antwoord van Charlotte bekoom, zoo ze my niet haat, zoo acht ik alle zwaarigheden niets: myne liefde maakt my tot alles in {laat, ik tart alle gevaaren; — om Charlotte te verkrygen, fchynt my niets te flerk, te moeilyk, zoo ik flegts haar hart bezit, zal zy gewis ook ahes waagen, want kan men afgefcheiden van het voorwerp zyner liefde wel ■ gerust, wel gelukkig zyn? ■ Dit vuur verteerd my, als een brandend vergift, dat in myn aderen -omloopt, het leeft, in myne zuchten , in myne fnikken , en verfterkt zich by ieder ademhaaling. ö! Sterke hartstogü, die den mensch doet nederbukken, wie kan zich tee» gens uwe kracht verzetten, men mooge uw voor eenigen tyd in flaap wiegen; dan ont« waakende, zult gy weder met feller krachten woeden. Myn vader deeld in myn inwendig lyden: een treurige fchaduw bedekt zyn anderzints^ zoo vergenoegd gelaat. — ö Hoop, laatfle aandoening , die ons hart byblyft, als alles ons verlaat — o. hoop , bedrieg my niet, geef fchielyk uitkomst aan myn gefolterd hart. F 2 Adieu,  84 BRIEVEN Adieu, waarde Charles, denk dat niemand beter de waarde der vriendfchap kend, dan uw EDUARD. EEN-ENT WINTI GS TE BRIEF. DEZELVE AAN DENZELVEN. Noch geen brief,myn vriend! 't is nu reeds veertien dagen, dat ik met een heigend verlangen den eenen dag na den anderen te gemoet zie; ieder morgen alle myne krachten verzaamelende, zoek ik myn hoop nieuw voedfel te geeven, ik vley my dat die dag niet zal verloopen, zonder my een zoo langgewenschte brief aan te brengen, ik tel de uuren ; dan de avond komt weder, zonder my eenig ligt te geeven, myne verbeeldingskracht , vervuld van dit denkbeeld , volgd my tot in den flaap , dan verbeelde ik my Charlotte te,zien, welke my koeltjes toefpreekende., myn ongeluk bevestigd , dan eens door een bedriegelyke vreugd verleid, verbeeld  van EDUARD en CHARLES. 85 beeld ik my, dat men- my een brief van haar brengt, dit doet myn hart zoo geweldig kloppen, dat ikhygende ontwaak, en geenbrief ziende , verdubbelen zich waakende myne ongeduldige aandoeningen. Dan weder verbeelde ik my eens, in myn flaap, dat ik aan Milords huis gekoomen , vraag om zyn dochter te fpreeken, 't welke my geweigerd wordende , myne hartstochten zoo gaande maakt, dat zy myn bloed in beweeging brengt, en my naauwelyks doet ademhaalen. Ver- fchynd zy dan eindelyk voor myn oogen, dan word ik door zuJk eene hevige ontroering aangetast , dat de krachten my begeeven, myn leden beeven; ■ het klamme doodzweet zich op myn gelaat vertoond, — en ik in haar arm bezwyk, en fterf , ont- waakende vind ik llegts het leven weder, om op nieuws weder te lyden. Dit is flegts eene flaauwe fchets van de aandoeningen die my beurtelings verflinden; o wreede onzekerheid, noch erger dan de dood , gy marteld langzaam uwe flachtoffers! — heeft Charlotte, beneffens haar vader, myn ongeluk beflooten, waarom zegt zy het my dan niet ? het grootfle onheil zouF 3 de  g6 BRIEVEN de my noch dragelyker zyn, dan deeze onzeekerheid. Door myn vader overgehaald, ben ik hier noch ; zonder dat was ik reeds lang na het landgoed van Milord vertrokken, en ik zoude het niet verlaaten, voor dat ik myn lot uit haar eigen mond vernam. Wat of dit zy, een onbekende vraagt my om te fpreeken, hoe geweldig klopt myn hart...,.,.. > och! of het van Charlotte ware , Ja myn vriend ! ik bedroog my niet, ik haastte u deezen toe te zenden, om u ook in mvn hoop te doen deelen , het was of een zwaar pak van myn hart geligt wierd, toen deeze onbekende my een briefje van haar overhandigde, het beftaat flegts uit een paar regels; zy verzoekt my morgen teegens den avond by James , een boer, die een halfuurtje van haarvaders landgoed woond, te koomen , en my zoo veel moogelyk te vermommen. — Ik zal dan mondelings alles verneemen , wat haar onmogelyk is my te fehryven, — ê Hoe opend zich reeds myn hart aan de vreug-  van EDUARD en CHARLES. 87 vreugde! dit briefje beloofd my, 't is waar, noch niets, maar Charlotte heeft my echter noch niet vergeeten. Deeze weinige reegels verkwikken myn hart , als de morgendauw de bloemen verkwikt: myn vader door deeze tyding gantsch opgebeurd, verfterkt myn hoop. —- Ach! was het reeds morgen avond, Charles! ik wacht met ongeduld dit ogenblik af; verwacht fpoedig een brief van uw Vriend eduard. TWEE-EN TWINTIGSTE* BRIEF, aan denzelven. jVTy zoo veel mogelyk vermomd hebbende, liet ik een half uurtje van James, myn rytuig in een herberg, van waar ik alleen na hem toewandelde. Naauwelyks was ik'er, pf ik zag Charlotte ook te voet aankcomen, ik wilde haar te gemoet gaan, doch zy wenkte my te blyven, zy had een klein korfje met F 4 vrucht  88 BRIEVEN Vruchten , welke zy aan de vrouw van James , die ziek was, ter verfrisfing bragt. — Die goede vrouw , van dankbaarheid opgetoogen , kuschte met blydfehap de handen van dit edelmoedig meisje. Charlotte my verder zeer verwondert aanziende, zei, „ dit is toevallig Milord, dat ik u juist hier vind," — kwaamt gy, vermoeid van het wandelen, hier wat rusten ? ik begreep haar meening, en andwoordde, dat ik door de groote hitte een geweldige dorst had gekreegen , dat ik in het eerfte boeren huis het beste was ingegaan, ik vroeg toen aan de goede vrouw , om een glas melk, Lady gaat met Milord ," zeide zy teegen Charlotte , „ wat in dit kamertje , dat op myn hof uitziet, rusten : het is wel liegt, „ maar echter beter dan hier," ik zal u daar wat ter verfrisfing laaten brengen. Wy gingen dan in die kaamer, beevende volgde ik Charlotte, die de deur zorgvuldig floot. — Had ik voor eenige ogenblikken myn aandoening op haar gezicht moeten beteugelen, zoo gaf ik dezelve, my met haar alleen ziende , den vryen loop, ik wierp my driftig aan haare voeten, en zei: ach, Charlotte! rnag ik u noch wederzien , maar hoe vind ik  van EDUARD en CHARLES. 80 ik u weder? hebt gy ook uwen Eduard befchuldigd? fpreek fchielyk myn vonnis uit, uw lang ftilzwygen heeft my al genoeg gemarteld. — Ik heb nimmer opgehouden u te beminnen, zei zy , my oprichtende; dan, Eduard, hoor my bedaard aan, laaten wy de tyd niet met klachten doorbrengen, maar ons ten nutte maken. „ Ik heb," ver¬ volgde zy, „ altoos voor het eene of an„ dere met Bentley gevreesd, offchoon hy „ zich noch niet ronduit tegens mynen va„ der .geopenbaard had, zoo merkte ik zyn „ toeleg; dan, hem altoos minder teder dan „ vleiende bevindende, zocht ik altoos zyn „ verklaring te ontwyken, dat my door be„ hendigheid gelukte ; zoo dra zyn vader „ kennis kreeg van het duel, kwam hy by „ den mynen, en verhaalde deeze gebeurte- „ nis op de haatelykfte wyze. Myn va- „ der is goedhartig, maar heeft een dier on„ gelukkige charaóters, die ligtelyk geloof „ flaan aan het geen men hem verhaald, „ daar by, wanneer hy eens een haat tegens „ iemand heeft opgevat, komt hy zelden daar }, van terug, althans, dit maakte zoo veel ,, indruk op hem, dat hy my, van dit ogen}, blik af, gebood, myn hart van u aftetrekF 5 „ ken,  BRIEVEN „ ken, want dat hy nooit zou gedoogen, „ dat ik aan zulk een oploopend jongeling ,, myn hand zoude fchenken. —— Vermits „ de oude Bentley, fchoon het zeer ver is, „ hem noch eenigzints inden bloede heiraat, „ maakt hem dit des te onverzettelyker, ik „ vrees zelfs, dat zy hunne hoop hervattende, voor hun zoon by Milord pogingen „ zullen doen, om ons te vereenigen." —— En zoudt gy hierin toeftemmen, viel ik driftig in ? —— Laat my uitfpreeken, zei Charlotte; uw characler kennende, trok ik opentlyk uw party en betoogde uw onfchuld, ik trachtte hem doorreeden te overtuigen, dan, alles was vruchteloos , ik zocht dan zyne liefde en tederheid t'mywaards gaande te maaken, ik zeide hem fchreiende, dat, daar hy my eens vergund had, u te beminnen, het my niet mogelyk was, myn hart van u af te trekken. Ik bad hem zelfs om de liefdé, die hy eertyds myne tedere moeder toedroeg; dan wel verre dat hy hier door aangedaan wierd, maakte hem dit verbitterder, terwyl hy my met eene grimmige item andwoordde , „ zoekt gy, door my het treu„ rigfte aandenken aan uw moeder te herïnne„ ren, een verfchooning voor uwe ongehoor- „ zaam-  van EDUARD en CHARLES. 91 „ zaamheid te vinden?" Weet.dan, dat, offchoon ik u geen rekenfchap behoef' te geeven, dat ik uw moeder met de toefiemming van myn ouderen beminde. —- ■' Maar geen nood, ik zal u de middelen, om uw minnaar van uwe ftandvastige liefde kennis te geeven, wel ontneemen. —— Hy ontnam my al wat ik van fchryfgereedfchap bezat; en beval aan ieder, op ftraf van terftond zyn huis te moeten verlaaten, van my geen papier, pen, nog inkt, te bezorgen; waar ik ging, bewaakte men my , zoo dat het my onmogelyk was aan u te fehryven, ik verwonderde my ook over uw ftiizwygen, dan, de brief die ik naderhand van u ontfing, Relde my gerust, en deed my zien dat ik my omtrent u niet bedroogen had. Den ouden James, die by ons arbeidde, kreeg ik eindelyk zoo ver , dat hy my fchryfgereedfchap bezorgde, en uw gisteren dit briefje overhandigde. ■ Deeze lieden zyn aan my verplicht , en wy kunnen ons veilig op hen betrouwen, en van tyd tot tyd hier elkander fpreeken. —— Hier zweeg zy. Ach, bevallige Charlotte , nu gy my bemind , is al myn lyden verdweenen , maar wat hoop heb ik, zoo Bentley aanhoudt by Mi«  92 BRIEVEN Milord, en u ten huwelyk vraagd, zoudtgy dan niet wankelen ? zoud gy myniet verlaaten? „ Ziet gy my zoo lafhartig aan, Eduard! dat ik Bentley myn hand zou fchenken? Welaan, hervatte ik, dat deeze dag ons dan heilig zy,dat hy voor eeuwig onze harten vereenige! welaan, ik zweer u dan , dat ik my nimmer aan iemand, dan aan u zal verbinden." „ En ik beloof u, andwoordde zy, my haar hand toereikende, dat ik deeze hand nimmer aan een ander, dan aan u zal fchenken. Na deezen eed fcheenen wy beide zoo gerust, als of wy geene rampen meer te duchten hadden. Wy herinnerden ons toen de ontfchuldige vermaaken, welke wy met elkander hadden genooten, ach ! Charlotte, riep ik vol verrukking, gy zyt dan voor eeuwig de myne; uw vader, ja, het gansch heelal mooge zich vry tegens onze liefde aankanten; niets, niets, dan de dood kan ons fcheiden; ja dezelve kan ook flegts onze harten ongevoelig maaken; maar onze zielen , welke door de zachtfte harmonie ook aan elkander verbonden, zich teder beminnen, en elkander op het pad der deugd geleiden en verfterken, deeze band kan zelfs de dood niet verbreeken. —— 6  van EDUARD en CHARLES. 93 ö Zagte aandoeningen, welke de rust weder in myn harte brengt. — ö! Gelukkige banden der liefde, met welk eene onverbreekelyke band hebt gy my aan de beminde myner ziel voor eeuwig gekluisterd. i Dan , midden in deeze verrukking was de avond gevallen, en wy moesten fcheiden; hoe fmartelyk zulks ons viel, kunt gy u niet verbeelden; wy beloofden ons over twee dagen op dezelfde plaats weder te zien. Myn waarde Charles ! heeft uw hart door myne klachten geleeden ; hebt gy in myne rampen gedeeld, deeld dan thans ook in de vreugde van uw eduard* DRIE-  ?t BRIEVEN DRIE-ENTWINTIGSTE BRIEF. CHARLES AAN EDUARD. Hoe verheug ik my over de gelukkige omkeer van uw lot, dat na doorgeftaane rampen en onrusten, u de kalmte wedergeeft! dat nimmer weder eenige zwaare onweersbuijen dezen eenen heldere.dag verduisteren! dan, gy zult zeeker nog wel eenige fchokken moeten doorftaan. Milord, zal niet ligt in uwe verbintenis ftemmen. Jk weet, dat een hart als het uwe dit zeer ligt befchouwd , ik weet, myn vriend, dat de liefde ons onderneemend maakt; als men elkander flegts bemind , durft men om elkanders bezit alles waagen, dan ik voorzie, dat het eene dier ftoute onderneemingen zal zyn , die u zal moeten helpen , offchoon ik u te vooren de gevaarlykheid derzelve voorftelde, offchoon ik u myn voorbeeld , tot getuigen bybragt, dit alles, ik weet het van te vooren myn vriend ! zou niets baaten. Uw hart, als het myne eertyds door deeze geliefde harts-  van EDUARD en CHARLES. hartstocht verleid, hoord niets, ziet niets dan haar. —- Als de liefde eens gefprooken heeft, volgd men blindelings haar fpoor. — Dat zy u op het uiteinde van dien weg, in plaats van de doornen, die ik er gevonden heb, niet dan op roozen doe treeden, dat zy uwer beider kruinen met onverwelkelyke mirthe fleren. -— Kon ik door myne wenfphen uw geluk volmaaken, en al de zwaarigheeden, welke my noch voorkoomen, uit den weg ruimen, had gy vermoogen genoeg op u zei ven, Eduard J om van den tyd alles af te wagten, zonder eeri onderneeming te waagen, welke altoos knaaging nalaat, zoud gy minder driftig, maar ook voorzigtiger handelen ; en u en Charlotte aan geene rampen blootflellen Niets zal my echter aangenamer zyn, als dat myne gisfingen hier omtrent my bedriegen. Ik bei altoos uw CHARLES. VIER;  96 BRIEVEN VIER-ENT WINTI GSTE BRIEF* EDUARD AAN CHARLES. Ik heb Charlotte reeds verfcheiden maaien op de beftemde plaats gefprooken. Weder nieuwe zwaarigheid. Bentley heeft Charlotte plechtig ten huwlyk verzogt, Milord, heeft czyn woord gegeeven , en haar gebooden, hem als haare aanftaande echtgenoot te befchouwen. —— Hoe riddert myn hart op deeze gedachten : zoo veel bekoorlykheeden in de armen van een ander. — Neen, myn vriend! nimmer zal ik dit gedoogen; dat eer myn jeugdig bloed in de aderen verfly ve, dit hemelsch meisje bemind my ook , zy zal liever alles mét my waagen, zy zal noch eene laatffe proef op het hart van Milord doen, zy zal hem zoeken te verbidden; dan, zo ohy onverbiddelyk blyft, zoo hy haar dwingt dit haatelyk huwlyk te voltrekken , dan myn Charles! is myn befluit genoomen, dan vluchten wy verre van Londen: geene dreigende ge-  van ËDÜARD en CHARLES. 9? gevaaren kunnen ons affchrikken; en wat ons ©ok moog overkoomen, niets, niets kan de treurigheid der gedachten opweegen, dat wy Voor altoos van elkander zouden fcheiden. . Wy vluchten dan daar het lot ons zal geleiden; de god der liefde zal onze leidsman zyn: hy zal ons den weg baanen , ja, Charles! al dreef hy ons in het hart der woes-, teny, nooit door een fterveling betreeden, zoo zou dat verblyf my met Charlotte een bekoorlyk Eden worden. Zonder haar verliest de natuur voor my haar luister: toen ik van haar afgefcheiden moest leeven, fcheen alles my treurig; een zwarte fiuyer overdekte het gantfche heelal, de opkoomende zon ftreelde my niet meer, de bevallige maan .fcheen alles wat my omringt, ^door haare bleeke fcheemering, in eene doods-yalei te herfcheppen. Het vrolyk gezang der voogden was my zoo veele klaagende toonen, alles gaf voedfel aan myne fomberheid; haar byzyn doet my weder de gantfche natuur vrolyk fchynen , en geeft het leeven en de fchoonheid, aan alles wat my omringd. Wat plaats zou ik dan met haar kunnen betreeden die my niet een hemel zal fchyjaen. — Gy weet het, Charles! in de armen G der  9'g BRIEVEN" der weelde opgevoed, in haar'weeken fchoót gekoesterd, zou ik echter, indien het om Charlotte ware, my alles getroosten: deeze' handen, welken gy dikwerf zeide enkel gevormd te fchynen, om de zagt klinkende toonen van een fortepiano of cimbaal aanteraaken , zouden ook evën goéd, myn Charles.' indien het om Charlotte ware, den zwaarften arbeid kunnen verrigten. Zoo maakt de god der liefde als de onweefftaanbaare overheerfcher van het gantsck heelalr, : en die ons geheel wezen' beftierc, ons ook voor verheevene poogingen vatbaar, zy verheft den geest verre boven gewoone rampfpoeden : wat gevaaren zou men in de armen van een beminde wederhelft niet tarten?—- o Liefde! reine, alles vervullende liefde! door uwe verkwikkende ftraalen befcheenen, fmaakt myn hart het reinfte genoegen daar een fterveling voor vatbaar Is. —— Geloof my geheel uw ' ' EDUARD. VYF»  Van Ëduaüd en charlés. $j VYF-ENTWINf IGSTE BRIEF; charles aan eduard. M yne vermoedens waren dan maar' al te gegrondl uw laatfte brief overtuigd 'ermy ai te klaar van : gy wilt dan met Charlotte vluchten , haar uit haars vaders armen ruk* kent ik wil u niet eens zeggen aan welke gevaaren gy u bloot field; ik wil u niet zeggen i dat hoe veel reedenen men ook voofgeeve, het volgens de wet der natuur ^ en de daaruit voortvloeiende gÊhoorzaamheid^ die i^yaan onze ouders verfchuldigt zynflrafbaar is, wanneer men zig met geweld tegen hunne wetten en bevelen aankant. Ik weet by eigen ondervinding dat men iri de drift der jaaren dit flegts voor zwakke reedén houd, althans niet flerk genoeg o'rri ons van befluit te doen veranderen; dan teh bewyze dat wy teegens de infpraak der natuur handelen, ja ten bewyze daar van flrekkeri. zoo veele voorbeelden Hebt gy nimmer geboord, dat ierhand deezen Rap gedaan / en S j zkte  ïo© BRIEVEN tich aan zyne ouders onttrokken heeft, zorider naderhand daar over een inwendige knaaging te gevoelen ? men kan de flem der natuur niet fmooren , zy vervolgt alom de geenen, die haar beleedigd hebben. Maar buitendien Eduard, kunt gy befluiten, om uw tederhartigen vader, die altoos met den fterkflen yver voor de belangens van uwe liefde gewerkt heeft, kunt gy beflditen hem door uw onverwagte vlucht te bedroeven, gy weet hoe teder hy u bemind ; gy weet welk een onrust uw minfte onverwagte afzyrt hem baart, zult gy u aan de fnoodfte ondankbaarheid jegens hem fchuldig maaken? Zult gy hem door de wreedfte onzeekerheid over uw lot, de pynelykfle zuchten afpersfen? Charlotte kan in de onverbiddelykheid van Milord nog eenige verfchooning vinden, maar de uwe altoos even tederhartig, wat kunt gy tot uwe verfchooning inbrengen ? Hy was de leidsman uwer jeugd, gy de fleurt zyns ouderdoms, gy hebt hem fchoon buiten uwfchuld reeds zyn ouden vriend doen verliezen , en nu wild gy u zyn vaderlyken arm ontrukken. Denk, Eduard ! dat het naberouw u' in het midden der vermaaken zal volgen. —— Gy  van EDUARD en CHARLES. ^ Gy kunt hem ook uw voorneemen niet mededeelen ; zyn plicht als vader verbied hem immer hier in te ftemmen; denk dus eerst alles rypelyk, eer gy door een onvpor- zigtigen ftap te laat uw dwaaling ziet. Ik beken, ik heb, door myne driften weggefleept, een zelfden ftap met Juliette gedaan, dan de daar op gevolgde ongelukken, en de knaagingen , welke myn hart verfcheurd hebben, hoopt myn vriendfchap dat u hier van zoo veel mopgelyk zullen aftrekken,— Hoe gelukkig zoude ik my achten, zoo ik daar in flaagde! CHARLES. P a  BRIEVEN ZES-ENTWINTIGSTE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES* o! Charles, welk een gewéldige tweeftryd heeft uw brief in my veroorzaakt, o! liefde ? p! natuur, hoe veel rechten hebt gy beide pp myn hart, — ik beef op de enkele gedachten van"myn vader moedwillig te bedroeyen , myn hart verftyft op het' denkbeeld van Charlotte fa de armen van een ander te zien: want zoo wy niet vluchten, zal Milord haar gewis tot dit huwlyk dwingen , zy zou in de armen van Bentley , — hy zoude bezitter zyn van zoo veel bekoorlykheden , terwyl ïk aan de wreedfte wanhoop overgegeeven, overal myn lydend hart zou omdraagen; hy zou het toppunt der aardfche zaligheid genieten terwyl deeze aarde my een eenzaame woesteny zou worden ; hy zou het geluk kennen, terwyl de echo myne klaagende toojpen zou weergalmen..... Dan! — Ontruk ik Charlotte aan zyn macht, jlushc ik met haar, wa^ zal 'er dan van myn  van E-0ÜARD en CHARLES. 103 tederen vader worden ? Hoe zal de onzeekerheid zyn hart verfcheuren, wat angstvallige gedachten zullen hem beurtelings beftormen ? ik was de wellust en vreugde zyner dagen! hoe zal hem myn afzyn drukken! —— ö Myn vader... o, Charlotte l .... dierbaare Charlotte!.... dan! uw naam verflind echter alle andere aandoeningen, ik zal dan metu deezenoort ontvluchten! Natuur, hoe fterk gy ook in myn hart fpreekt, zoo moet .gy echter voor de liefde zwigten. Het kan, het kan niet anders zyn, myn vriend ! indien Milord onverbiddelyk is, blyft dit onherroepelyk bepaald; dan ik heb. een middel bedagt, dat myn vader myn afzyn minder ongerust zal maaken, ik zal hem eenige dagen te vooren zeggen, dat ik op het landgoed van myn vriend Wolthy gaa: in dien tyd kunnen wy ons verwyderen, en zoo dra wy op een zeekere plaats zyn, zal ik hem fchryven, hem myne hevige aandoeningen, myne onoverwinnelyke liefde afmaaien en om vergiffenis fmeeken : hy is te edelmoedig, om my dezelve te weigeren. Zoo fpoedjgmoogelyk zal ik uvan alles onderrichten, EDUARD. (3 4 ZE",  164 BRIEVEN ZEVENENTWINTIGSTE BRIEF: EDÜARD AAN CHARLES. Op het ogenblik, dat ik u fchryf, kunt gy uw vriend de gelukkigfte der flervelingen noemen: ja, Charles! Charlotte is reeds myn echtgenoote, ik ben reeds voor eeuwig aan haar verbonden ; gisteren zwoeren wy elkander voor eeuwig trouw; de Predikant leide toen onze handen in elkander, en bekrachtigde onze verbintenis! wy kunnen ons thans vryelyk beminnen, onze liefde is wettig. — O! myn vriend ! welk een dag, weik een hemel van gelukzaligheid fmaakte ik in de armen van Charlotte, thans voor eeuwig myn echtgenoote! Myn pen is te zwak, dat ik u dezelve kan affchetzen, — Nu acht ik my oneindig gelukkiger, dan de magtigfte koning der aarde: geene volmaakte overwinning , noch volflrekte heerfchappy kan tegens myn geluk opweegen. Charlotte is myn dierbaarfte, myn eeniglte, ja myn alles l la haar liggen alle myne wenfchen beflooten door  van EDUARD en CHARLES. 105 door haar bezit zyn ze ook allen vervuld, ik herhaal het, indien de nood het vereischt, zal ik alles om haar doen , niets, niets zal my te moeijelyk, te zwaar vallen. — ö Liefde! reine , alles vervullende liefde, welk een wellust hebt gy my toegelegd! Wy zyn thans te Hamptonlhire! Zoo is alles gebeurd : Milord weigerde volftrekt zyne dochter gehoor te geeven, wy fpreeken elkander op de beftemde plaats, Charlotte konde eerst niet befluiten , om my te volgen, dan! het denkbeeld van zich in de armen van Bentley te moeten overgeeven, en my voor altoos te moeten verlaaten myn wanhoop over haar befluiteloosheid, — myn fmeeken, — myne traanen bewoogen haar. Ik zei dan aan myn vader , dat ik voor eenige dagen na myn vriend Wolthy vertrok. Charlotte verzogt insgelyks om een paar dagen by Sir Humfred en Jenny, die in ons geheim waren en haar genodigt hadden, te gaan doorbrengen. — Na veele moeite ftond Milord dit toe: ik vervaardigde intusfchen alle de toebereidzelen tot onze reis, ik nam al wat ik van waarde had mede, het geen Charlotte ook deed. ——■ Zy ging in de namiddag na het landgoed G 5 van  ïo6 BRIEVEN van Humfred j ik kwam 'er ook. Toen het begon duister te worden, namen wy affcheid van Humfred en Jenny. Charlotte omhelsde haar tederlyk ; en hun beide ontrolden eenige. traanen .van zuivere vriendfchap. c Wy traden toen in de postchais en vloogen over den weg met eene ongemeene fnelheid, tót dat wy aan het eerfte posthuis onze paarden verwisfelden; wy reeden toen den gantfchen nacht door. — Het was fchoon en helder weder,, de maan geleidde ons, en fcheen onze vlucht te begunftigen. De Herren blonken aan den ftillen hemel, en vertederden myne aandoeningen. Charlotte fprak weinig : een Rille zucht ontglipte haar van tyd tot tyd. Ach ! gy bemind my niet, zeide ik tot haar. Zoud gy anders in myn byzyn zuchten ? — Indien ik u niet beminde, zou ik deezen ftap niet met u wagen; maar vergeef echter dat ik een ftille zucht aan myn vader toewyde ? Ach! ik zal utot vader, tot vriend, tot echtgenoot, verftrekken; al het tedere dat deeze naamen in zich bevatten, zult gy in my vereenigt vinden; ftoor myn geluk dan niet door uwe klachten. Aurora deed eindelyk de fcheme- ring verdwynen. De  VAN EDUARD en CHARLES, ie?. ï De zon rees met majefleit uit de oester-jrimmen: allengs rees ze" froógé? , en vertoonde zich gröoter voor het'oog; totzy eindelyk haaïe 'lichtende ftraalen Schietende , de? droppels daauw der velden als zoo veele diamanten deed glinfteren; ditfchéoiii ja prachtig gezicht verrukte Charlotte,-;iwy• fpïaken pver de bekoórlykhéid. der' natuurw&lké toch nimmer doör de konst kan' nagebootst worden. Het was reeds helder dag, toen wy -in een herberg kwamen, om ons te verfr-isfen--;' wy verv'dlgdëai onze reis en kwamen eindelyk te Hamptonfliiré. < lk haakte na het uur, waarin ik met Charlotte vereenigd , my haar echtgenoot zou kunnen noemen, ik ging een predikant fpreeken, hy weigerde eerst zonder de behoorlyke toeftemrning onzer ouders, ons te vereenigen, dan! ik verhaalde hen toen rondborftig ons geval, en fmeekte hem ons te verbinden , om ons voor verdere gevaaren te bevryden. De eerlyke Williams is eene dier geestelyken, dieby eene zuivere godsvrucht, ook de menschlievendheid paart, het echte kenmerk dier verheevene deugd. — Na ons in het kort de onvoorzigtigheid van onze daad  iog BRIEVEN daad voorgefteld te hebben, beloofde hy ons des anderen daags te vereenigen. Die eerlyke man is onze vriend geworden, en komt ons dikmaals bezoeken. • ■ Hier nevens een brief, welken ik u verzoek aan myn vader te zenden, dezelve zal hen gerust Rellen ; zoo dra gy het om onze veiligheid kunt doen, kom dan by ons. Charles , indien gy myne gade leerd kennen , zult gy my van harte geluk wenfchen met het bezit van zulk eene fchoone, bevallige, deugdzaame gezellin. «—- Ik ben altoos uw Vriend ïdüakp. ACHT-  ^an EDUARD en CHARLES. rorj ACHT-EN TWINTIGSTE BRIEFj eduard aan zyn vader» Hoe veele zuchten, en welk eene hevige tweeftryd heeft het my niet gekost, eer ik kon befluiten, u door myne vlugt te bedroe-, ven. Vergeef, Milord! het was zulk eene hevige hartstogt, welke my aan Charlotte verbond ; zonder deezen ftap was zy voor eeuwig voor my verloorenj en met haar verlies was ook het verlies van myn leeven verknogt, zonder haar verloor myn leeven zyn waar- dy. Natuur en liefde waren lang met elkander in tweeftryd, dan! vergeef myne rondborftige bekentenis, liefde overwon; en wy zyn — naar Hamptonfhire gevlucht. Ik durf dit geheim veilig in uwen boezem vertrouwen: gy zyt te edelmoedig, myn vader! om ons te verraaden. — Wy zyn ook reeds door de heiligde banden verbonden: myn lot, en dat van Charlotte is reeds onherroepelyk beflist. Ik vreesde haars vaders woede, en verhaastte dus eene verbin- te-  «o BRIEVEN tenis, die myn geluk tot den hoogden top* volmaakt, niets, niets onbreekt, eraan, dart tiwe toeftemming en vergiffenis. — ' Myn vader, gy had reeds in voorige dagen myuwe toeftemming vergund, de liefde4 die my met Charlotte vereenigde, was Uwe grootfte vreugde, het was my onmoogelyk, my zoo veele bekoorlykheid te laaten onttrekken, "i Heiaas! myn dood zoude u nog meerder dan myn vlucht bedroefd hebben, ik gevoel in dit ogenblik al wat ik aart, u verfchuldigt ben. — Ja, Milord, vergeef uw zoon, die met d@ verfchuldigfte hoogachting zich noemt EDUARD.  ^an EDUARD en CHARLES, tif iVE GEN-ENTWINTI GSTE BRIEF, charles aan eduard» Ik wönsch u van harte geluk, myn vriend ! alsook uw echtgenoote, met uw voltrokken huwelyk : de hemel fchenke u zyn zegen j en daar gy elkander zoo teder bemind, dac gy beiden alles opgeofferd, alles verlaaten 'hebt , om elkander te bezitten , zoo blyve u elkanders bezit altoos even dierbaar! dat uwe tederheid dagelyks aangroeie • fmaakt met elkander dat rein genoegen, dat volmaakte huifelyk huwlyks - geluk , waar voor 1 twee eenftemmende zielen vatbaar zyn! dat nimmer twist, of tweedragt uwe wooning genaake; dat uw beider toegeeflykheid alle huiskrakeel verbanne; dat vreede, liefde, eendragt, als de zuilen waarop het geluk rust, onder uw dak huisvesten ; blyf my uw vriend noemen; zeg ook aan uw echtgenoote , dat ik haar myn vriendfchap aan. biede! — Niets zal myn aangenaamer zyn, dan itt ik veilig tot u kan koomen, doch dit zóu noch  n% B Pv I E V E N noch te veel gewaagd zyn: men moet eerst de woede van Milord den tyd geeven om te bedaaren : ik wil hoopen dat hy, ziende dat er niets meer aan te veranderen is, zyft vaderlyk hart weder zal openen. Ik zelf heb uw vader uw brief bezorgd: — zyn ongerustheid was reeds zeergroot, — uw brief bevreedigde hem een weinig; gy kend zyn goed hart voor u, Eduard. Ach! ik bemin hem te zeer, zeide hy, offchoon hy my in doodelyke verleegenheid heeft gelaaten, om hem myn vaderlyk hart te fluiten. — Het is waar, hy heeft my door deezen ftap beleedigd, en brengt my in verdrietelykheden, met Milord, die zyn dochter van my te rug eischt, en zweert ze overal te zullen vervolgen.— Dan, Eduard, is echter deugdzaam, hy beminde Charlotte opregt , hy is in de eerfte drift der jaaren , het is ook geene wulpfche liefde, hy is reeds met haar verbonden. — Dat hun echt gezegend zy j dat een beminnelyk kroost hunne liefde verfterke en my, in mynen ouden dag, tot vreugd verftrekke! —. Zyn taal was zoo flerk en welmeenend, dat ik daar door op het hoogst getroffen wierd; hy verzogt my, om u deezen brief* toe-  van EDUARD e» CHARLES. ri| toe te zenden. — Uw vlucht maakt zulk een gerucht in Londen , dat men van niets anders fpreekt. Milord Wilfon laat u alom zoeken, dan, men heeft geen het minde vermoeden dat gy te Hamptonfhire zyt: ik heb fpions gefteld, om my van de veiligheid van uw verblyf te verzeekeren. Waar gy my nodig hebt, kund gy vryelyk gebieden over uw vriend charles. DERTIGSTE BRIEF. MILORD BR01CE AAN EDUARD. Ik had nimmer kunnen vermoeden dat gy my door een leugen had kunnen misleiden, en van myn goedheid en ligtgeloovigheid een misbruik zoud maaken; te meer daar uw geluk my altoos naauw aan het hart heeft geleegen, en ik my nimmer tegens uwe liefde heb aangekant. —- Gy hebt my door de doodelyke verleegenheid, waar in gy my gebragt hebt, beledigd; H mee  114 BRIEVEN met rede kon ik verftoord op u zyn ; en ü myn vriendfchap ontzeggen, dan! daar myn hart altoos eerder tot goedheid, dan tot vyandfchap geneigd is, zo wil ik u myn vriendfchap niet weigeren, daar ik hoop dat gy u dezelven zult waardig maaken, en trachten het Verdriet, dat gy my hebt aangedaan, te doen vergeeten. — Ik wil dan de eerfte blyde dagen van uwen echt niet ftooren. — Dat de hemel dezelve zegene, bemin elkander altoos teder; — ja, Eduard, bemin uwe Charlotte, gelyk ik uwe moeder Fanni bemind heb, en gy zult gelukkig zyn, gelyk ik gelukkig was. -— Milord is woedend, en eischt zyne dochter van myne handen te rug j Bentley loopt als een ontzinde, en befchuldigt my van verraad , men zoekt u alom, dan gy zyt veilig daar gy uw bevind. Hoor, Eduard! my dunkt, indien gy daar een klein landgoed naar uw zin kon krygen» moest gy daar op gaan woonen, vind gy iets, zo meld het my j my dacht dit was het beste, gy kund toch vooreerst niet te Londen koomen, ten zy Milord zich met u verzoende. — Dan! ik vrees dat dit zoo fchielyk niet zal gaan, indien gy aan my de verfchuldigde hoog-  Van EDUARD ên CHARLES.'**y hoogachting betoond, dan wil ïkm ookmyne vriendfchap fchenken , en eens by u koomen, want Londen is my thans zeer eenzaam , nu ik myn oudften vriend en u, myn Eduard! daar mis : nieuwe vrienden zoek ik niet, want waar is vriendfchap op zuivere gronden gevestigd te vinden ? Indien gy u dan myne vriendfchap waardig maakt, zal ook al myn tederheid flechts voor u zyn. Gelooft my dan altoos uw welmeenende vader lord broke. EEN-END ER TI GS TE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES. y vriend! welk een tederhartige va* der is de myne, wie zou hem niet beminnen, wie zou hem niet alle die kinderlyke hoogachting toedraagen, welke hy zoo billyk verdiend? —- Charlotte was onder het leezen van zyn ^rief zoo aangedaan, dat zy haare traanen H 3 piet  u6 BRIEVEN niet kon weerhouden , ach ! zei zy , welk een edelmoedige vader hebt gy, Eduard! Zoo de myne flegts de helft zyner tederheid bezat, zou hy my ook gewis vergeeven , dan! ik wil hem fchryven, onder het addres van den predikant Williams, die het dan weder aan een zyner vrienden kan bezorgen, op dat ons verblyf niet ontdekt worde. O! zo zyn hart zich ook voor de tederheid opende, en der natuur gehoor gaf, hoe zeer zou dit myn geluk vergrooten! —— Ik tragtte haar zooveel moogelyk gerust te Rellen. Hier is toevallig een landgoed open ; wy hebben het zelve gekogt, het is niet zeer groot, maar bevallig aangelegd, en wy zullen 'er deeze week onzen intrek neemen. Wy hebben reeds een plan gemaakt wat wy 'er aan zullen laaten veranderen. O! hoe bekoorlyk zal my dit verblyf met Charlotte toefchynen; ik wil ook niets fpaarert, om het aangenaam te maaken. De winter zeker is nu op handen, en zal ook dit verblyf, zult gy misfehien denken , eenzaam doen voorkoomen , maar ! maar, myn vriend, met Charlotte kan ik alle gezelfchap ligt ontbeeren, zy verflrekt my tot  van EDUARD en CHARLES. 117 tot alles, haar verfynd gevoe], haar vlugge geest, haar fmaak in het leezen, zullen die anderszints onvermydelyk ledige ogenblikken vervullen. Misfchien komt myn vader ook nog wel by ons; kondet gy ook noch koomen, Charles! met welk een tederheid zoude ik u in myn armen drukken, en u deelgenoot van myn geluk maaken. — Myn echtgenoote neemt met vreugd het aanbod uwer vriendfchap aan , en verlangt zeer u in perfoon te keren kennen , vervul dus onzer beider wenfchen, en kom fchielyk by uwen EDUARD. H 3 TWEE,  tig BRIEVEN TWEE-EN DER TI GS TE BRIEF., CHARLES AAK EDUARD», Hoe gaarne zoude ik noch deezen 'winter hy vl koomen , zoo de voorzichtigheid my zulks niet belette; -- Milord Wilfon weet,, dat ik uw grootfle vriend ben, en het is my gewaurfchonwd , dat hy myne gangen laat opmerken, indien ik dus by u kwam, zou dit tot uw ontdekking zyn, en deeze ontdekking kan (i als voor noch. niet dan verdriet veroorzaaken; want ik heb zoo. veel mooge-. lyk zyne denkwys trachten op te fpeuren; ik weet ook, dat toen men hem het briefje van uw vrouw ter hand heeft gefteld, hy zoo. woedend is geworden , dat hy zelf u alom. wilde gaan zoeken, en Charlotte, offchoon reeds aan u verbonden , uit uwe armen rukken , toen men hem deed begrypen , dat vermits gy wettig getrouwd waart, hy dit niet met geweld kon doen, en zyn dochter zeker haar echtgenoot niet zou verlaaten, om. hem te volgen, Toen  van EDUARD en CHARLES. 119 Toen zyn wraak gefluit ziende, zwoer hy, dat, offchoon men hem palen flelde, hy zich echter zou weeten te wreeken, hy heeft ook reeds uw vrouw onterft •— Dit, myn vriend, weet ik van zeer naby.— Zegt echter hier van niets meer aan Charlotte , als het onvermydelyk is. — Zy zal dit altoos vroeg genoeg hooren. -— Uit voorzichtigheid heb ik dan deezen brief eerst aan verfcheiden adresfen laaten bezorgen, eer hy u toekomt; gebruikt dezelve omzigtigheid omtrent uw brieven 5 den tyd hoop ik zal Milord weder tot reden brengen: ; ik herhaal het, men kan de Rem der natuur wel voor eenigen tyd onderdrukken, maar men kan ze nimmer uitdooven: — dat dit uw echtgenoote niet te veei kwelling veroorzaake , want, buiten dit, is zy volmaakt gelukkig, en nimmer is op deeze aarde zulk een gelukflaatte vinden, of. *er ontbreekt toch altoos iets aan. Adieu, Eduard, leef gelukkig, en denk dikmaal* aan uw vriend CHARLES. «4 DRIjfe  fpo BRIEVEN DRIE-END ER TI GS TE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES. Offch oon de fneeuw thans de velden bedekt» en de gryze winter in zyn2 wit gewaad uitdoscht, offehoondeboomerigeen enkel groen blaadje meer vertoonen, offchoon het verharde ys, dat onder de voeten kraakt, de moeste ftedelingen voor het verblyf op het: land doet fchrikken: -— zoo leef ik echter ten hoogde vergenoegd met myne Charlotte. De eene dag na den anderen fnelt fchielyk voorby, en de weeken zyn verloopen eer wy daar aan denken. .—- Geene dier leevenlooze en verveelende ogenblikken, welke de ftedelingen, midden in de groote waereld en afwisfelende vermaaken niet ontgaan kunnen, is noch in onze wooning getreeden. Zie hier hoedanig wy den dag doorbrengen : Des morgens, gaa ik een wandeling doen, terwyl Charlotte een of andere huisfelyke bezigheden verrigt, zomtyds wan-*  van EDUARD en CHARLES. 121. wandel ik flegts op de uitgeftrekte velden; hoe aangenaam, hoe verkwikkend is my dan niet een enkele zonneftraal! — zoms gaa ik het een of andere armoedige huisgezin bezoeken ; ontbreekt hun voorraad van leevensmiddelen , of brand, zoo geef ik hun eenig geld om dit te koopen: de waare dankbaarheid., welke zich dan op het gelaat van deeze eerlyke armen vertoond, doet my een inwendig-genpegen fmaaken. —- Ja! dikwerf koom-ik te - rug met zulk eene aangedaane zii-1, dat ik met het levendigfte gevoel myn Schepper dank, dat Hy my de middelen,gegeeven heeft, om myn noodlydenden evenmensen behulpzaam te zyn, ——— Zoo veelen het ftreelende genoegen kenden, welk zulke daaden achtervolgt, zy zouden wel iets van hunne verkwistende uitgaaven befpaaren, om hun medemensen nuttig te zyn. — Ik kom dan weder met een vergenoegd hart by Charlotte. Indien het goed weer is, gaan wy na de maaltyd een uurtje ryden; doorgaands komt des avonds de eerlyke Williams ons gezelfchap houden: zyn kundigheid en oprechtheid maakten zyn gezelfchap alleraangenaamst; hy heeft een uitgezogte bibliotheek en brengt dan altoos het H 5 een  122 BRIEVEN een of andere boek mede, waarin w$ ons dan vermakken , en onder een glaasje jftinch of ale is de avond fchielyk vervloogen, ja eer wy het zelfs weeten: 't Is waar! onze vermaaken zyn wel gelykvbfmig; maar daarentegen laaten zy geen wroeging naa. —- Het edelmoedige en menschlievend chara£ter van myn Charlotte, maakt my haar dagelyks dierbaarer, — Zoms kan ik, over haar gezeeten, haar met verrukking befchouwen, en verblyde my, dat zoo veel fchoonheid en deugd myn deel is geworden ; zy leeft ook zeer vergenoegd : 't is waar, myn vriend, zoms als zy aan Milord denkt, ontrold haar een traan, en ik hoor haar zuchten , dan myne tederheid verdryft dit verdriet. — Ik druk haar dan met drift aan myn hart, en doe haar alle andere aandoeningen als die der liefde vergeeten. Adieu Charles, geloof my geheel uw EDUARD. VIER  van EDUARD en CHARLES. 123 VIER-ENDERTIGSTE BRIEF. aan denz el ven. V\\^elk eene heugelyke tyding, Charles! ik haast my, om u dezelve mede te deelen. Voorïeeden dingsdag wierd ik op het aangenaamst verrast; het was na den eeten, ik zat in het hoekje van den haard, en las wat voor Charlotte, ik zag een rytuig aankoomen, en by «>ns opryden, o! welk een vreugde, het was. myn vader...., myn hart klopte geweldig van blydfehap : zoo draa hy in huis was gekoomen , viel ik hem byna fprakeloos om den hals, myn tong kon geen andere woorden voortbrengen, dan, aeh Milord! , ach myn tedere vader ! Niets dan de naam van Eduard ontglipte den zynen; hy omhelsde myn dierbaare Charlotte ook tederlyk en met den naam van beminnelyke dochter. —< Toen de eerfle ontroering over was, fprak hy ons in deezer voege aan. Myne lieve kinderen, het is het eerst, Charlotte, dat ik u dén naam van dochter geef, dan  ï24 BRIEVEN dan myn hart wenschte lang dat gy het zoud worden: uw deugd, uw bemmnelyk character deeden my lang deeze verbintenis met myn Eduard wenfchen; ik gevoelde even als g-< de hevigfte finart over de vriendfchapsbreul' tusfchen uw vader en my, en het was myniet moogelyk hem te beweegen; dan uwe liefde heeft u zelf den weg tot uwe vereeniging gebaand. — Ik wil niet meer van de droefheid fpreeken, welke uw vlucht my veroorzaakt — Neen myn kinderen, ik heb het u vergeeven, keft ilegts gelukkig met eikanderen, uw ge. Iuk zal het myne volmaaken j het was my niet langer mogelyk de zucht, welke ik gevoelden , om u te zien, te weerftaan: Londen •is rhy, zinds gy het verlaaten hebt, een eenzaam verblyf geworden , de felle koude heeft my echter omtrent deeze reis in beraad doen flaan, maar myne verlangens vermeerderden van dag tot dag en overwonnen alle zwaarigheeden, en nu ik u zie, myne kinderen, vergeet ik al de geleedene ongemakken. ~ Onze aandoeningen waren zoo fterk, dat het my niet moogelyk is u onze afgebrooken gefprekken te vernaaien, in een woord, myn Charles! al wat de tederfte band der nattiur aan een vader als den mynen kan doen ge» voe-  van EDUARD ên CHARLES. 12.? Voelen, wierd hy gewaar, terwyl wy in dankbaarheid , in liefde, in waare kinderliefde ontvonkt, zyne komst zegenden, en ons gelukkig noemden zulk een vader te hebben. — Ach Charles! kwaamt gy ook zoo eens onverwagt by uw vriend eduard. VYF-ENDERTIGSTE BRIEF. charles aan eduard. I k bevinde my ongefteld, een ileeperide koon * doet my kwynen, en belet my thans hoe zeer ik ook verlange , by u te koomen. - Zinds eenigen tyd beheerst my weder een fomberheid van geest, welke niets kan verdry ven.— Gy weet, Eduard, dat ik de ver. borgende fchuilhoeken van myn hart voor u openleg; gy weet hoe dierbaar gy my zyt, hoe zeer ik my om uw' geluk verheug, en echter , o wispelturigheid van 's menfchen hart! is het uw geluk dat myn fomber heid vermeerderd; ik herinner my die dagen van geluk, waar in ik ook op zulk eene tedere vereeniging met myne Juliette hoopte, ti' y  126 BRIEVEN gy weet het treurig einde dat op eens myit hoop verydelde. In de diepfte droefheid weggezonken, zeg ik zomtyds tot my zeiven , rampzalige! voor een ieder is na defelile rampen noch eenig geluk befchooren, maar, voor my, voormy aileen! is dit leven een fchakel van rampen, waar van de eerfte fchakel met myn geboorte begonnen, en de laatfte niet dan aan myn graf zal eindigen. Nu ik veilig by u zou kunnen koomen, belet deeze fleepende koorts my dit. — O! mogt ik in uwen vriendfchappelyken boefem myn hart uitftorten ! mogt ik u in myw ne armen drukken, dit zou gewis myn treurig hart verligten. — Gy, Eduard, zyt de eenigfte , die my noch het leeven doet beminnen: 't is waar, wy fchryven elkander, maar het papier is flegts een ongevoelige overbrenger onzer aandoeningen: er zyn duizend, duizend kleinigheden, welke men elkander niet kan fchryven, en welke de vriendfchap echter waarde byzet; uwe brieven zyn myn eenigfte vermaak, vermeenigvuldig dezelven dan , zoo veel moogelyk, denk dat dit het eenig vergenoegen is, welk noch overig bJyft aan uw vriend CHARLES. ZES-  van EDUARD en CHARLES. ï2f ZES-ENDERTIGSTE BRIEF. EDUARD AAN CHARLES. H oe zeer beklaag ik u myn vriend! gy hebt my zoo dikmaals in myn felfte rampen opgebeurd , ach, Charles! ik gevoel dat ik een flegte troofter ben j hoe gaarne wenschte ik de helft van myn geluk met u te kunnen deelen , en u van de fmarte, die gy lyd, te kunnen ontheffen, hoe gaarne gaf ik alles wat ik bezit, om u gelukkig te maaken! dan uwe rampen zyn van dien aart dat geene opofferingen, van welke natuur zy ook zyn rnoogen j uw lot kunnen veranderen , wat troostgronden kan ik u aanbieden dan die, waar mede gy my zoo dikmaals hebt opgebeurd « namentlyk de Godsdienst. O , myn vriend ! zoo uw deugd op deeze aarde niet beloond word, zoo zal zy, ja! zy zal het echter worden: aan gene zyde van het graf zult gy eens uwe Juliette wedervinden; in dat ogenblik, dat het lichaam weder bezield word, zult gy elkander herkennen-  128 BRIEVEN nende met reiner aandoeningen te gemoet gaan , en dan gelykelyk hemelwaards opftygende, aldaar eene zuiverer vereeni- ging fmaaken; daar zult gy elkander niet meer door den dood ontrukt worden, maar met een overwinnend gelaat op deeze rampwoeftyn te rug zien. — Myn hart ontfonkt zich door deeze verheeve gedachten, en zou het u dan, Charles! die reeds een vaste grond van Godsdienst gelegd hebt, niet opbeuren ? dit zal het gewis: uw hart, door deeze troostryke gedachten opgebeurd, zal weder geruster kloppen, gy zult ruimer adem haaien , uwe ftandvastigheid zal u moed geeven. —■ Koom , koom toch , myn vriend, zoo dra uwe gezondheid het toelaat, gy zult in de armen der vriendfchap de fmarte der liefde vergeeten.' Myns vaders byzyn maakt ons verblyf allerbekoorlykst; hy is de goedheid, de tederheid zelfs: eens gebeurde het in eene van die ogenblikken, \vaar in ons hart, zich voor elkander uitftortte, dat myn vader aan Charlotte zeide dat Milord haar onterft had; dan zonder haar antwoord af te wachten , vervolgde hy: bedroef u niet, myn kind, gy zult in my al de tederheid van een vader vinden j ik bemin u als myn eigen, en blyft  van EDUARD en CHARLES. blyft Milord by zyn voorneemen volharden,zoo bezit ik vermoogen genoeg, dat 'gy voor altoos ruim kunt leeven; 't is ook zeer wei moogelyk, dat de natuur haare rechten zal herroepen.— Zoo hy my flegts vergaf, fprak Charlotte fchreiende.— Twyfel 'er -niet aan, antwoordde myn vader, of hier in zullen ook uwe wenfchen eens vervuld worden. Dus vertroostte hy haar; en hoe zeer bemin ik hem! Adieu, Charles! ik ben uw eduard. ZEVEN-EN DERTIGSTE BRIEF. dezelve aan denzelven. H oe dikwerf, myn vriend, is eene gebeurtenis , die wy als zeer naby befchouwen, noch jaaren van ons af; terwyl weder een andere , die wy zeer ver af, en als flegts in het verfchiet befchouwen, zeer kort by ons is. Heedenzynwy,myn Vader, Charlotteen ik, te Londen j vóór acht dagen waren wy noch I in  130 BRIEVEN in de zekere gedachten , dat wy daar noch in geen jaaren zouden koomen; het is acht dagen geleeden, dat er 's nagts om een uure by ons zeer hard wierd aangeklopt, Charlotte ontftelde zich, maar ik ftond zelf op, en vroeg wie daar klopte: men vroeg my met een harde item, of Milord Broke hier woonde ; ik andwoordde ja, en vraagde waarom men my op zoo een ontydig uur deed ontrusten, menandwoorde, dat men my volftrekt moest fpreeken, dat men van Milord Wilfon kwam. Op 't hooren van dien naam ftond ik eerst in beraad; doch opende echter. Zoo dra de onbekende in huis was, vervolgde hy; Milady is immers ook hier, liaasc u dan. en volg my fchielyk ! Milord Wilfon heeft eene ziekte gekreegen, waarvan hy, na het zeggen der geneesheeren, niet zal opkoomen; hy doet niet dan om zyn dochter roepen, hy wil haar voor het laatfte zien en fpreeken en haar vergeeven: haast u dus, Milord! op dat gy niet te laat koomt; ik heb na veel moeite eindelyk uwe woonplaats ontdekt. Na eenige dagen vruchteloos gezocht te hebben, ging ik eindelyk by een oud bediende van uw vader, die zich van alles onkundig hield, dan, hem ui ' de  van EDUARD en CHARLES. 131 «ie waare oorzaak, waarom ik u en Milady volftrekt moest fpreeken; gezegt hebbende, Onderrichtte hy my van uwe woonplaats. Milord Wilfon is naar Londen getranfporteerd, om door de geneesheeren des te beter waargenomen te kunnen worden, noch eens, haast u, Milord. — De oprechtheid, waarmede hy fprak, deed my aan de waarheid niet, twyfelen. Ik riep terftond Charlotte en myn vader, en zeide hun dit zoo voorzichtig moogelyk; binnen een uur gingen wy op reis; dewyl Wy zoo fchielyk vertrokken , verzeldeons de onbekende, die te paard was: wy maakten alle moogelyke fpoed, zoo dat wy Milord ■noch leevendig vonden. Charlotte was zeer neerflagtig geduurende de geheele reis. "Wy beurden haar zoo veel moogelyk op, door de hoop op zyn herftelling; toen wy aan huis gekoomen waren , bragt die onbekende ons in een zykamer, en ging Milord van onze komst verwittigen. Een ogenblik daarna kwam hy ons roepen, en zeide: Milord is zeer zwak, en de doétoren hebben verzocht, hem niet door veel fpreeken te vermoeijen. Zoo dra Charlotte aan de kamerdeur was, en haar vader in het oog, kreeg , vloog zy naar hem I 2 toe,  i32 BRIEVEN toe, en zich op haare knieën voor het bed wer-J pende, riep zy uit: ach, myn vader! vergeef uwe Charlotte! — Terflond deed Milord, die zeer zwak was, eene pooging, en beurde haar op. Toen haar zyne armen toereikende, zei hy, dat ik u voor het laatst aan myn hart drukke , dierbaarile Charlotte! ...... Beider aandoeningen waren zoo fterk, dat zy eenir ge minuten fpraakeloos in deeze houding bleeven tot dat Charlotte in haars vaders armen bezwymende, wy verplicht waren haar naar een ander vertrek te brengen. Zy bekwam echter fchielyk; dan Milord was zoo vermoeid door deeze vertederende aandoening gen , dat de geneesheeren volftrekt gebooden dat men hem rust moest Jaaren, indien men zyn dood niet verhaasten wilde. • Ik waakte gisteren nacht by hem , hy fluïmerde den gantfehen nacht, wy namen dit voor een goed voorteeken, • dan de geneesheeren geeven weinig hcop ; ik kan Charlotte ook niet vleijen , want my dunkt dat een doodelyke trek zich reeds over zyn gelaat verfpreid, ik vrees dat zy haar vader haast zal vei liezen , ik zie met angst dit treurig ogenblik te gemoet, om de fmarte , welke haar dit zaj veroorzaaken; myn hart bloedt altoos,  van EDUARD en CHARLES. 133 «oos byhaar lyden! ik zal u deezen niet afzenden , myn vriend! voor dat ik u iets met zeeierheid van Milord kan melden. eduard. Der morgens om ia uttren. Gisteren heeft Milord den dag in eene dooelelyke benaauwdheid doorgebragt; hy was den gantfchen nacht buiten kennis; doch in den morgenftond fcheen hy wat lugtiger te worden, hy riep om zyn dochter; toen Charr lotte by hem kwam, omhelsde hy haar eerst tederlyk; zyn aandoeningen waren weder zoo fterk, dat wy vreesden , dat hy onder dezelve zou bezwyken. Helaas! deeze oogfcheinende beterfchap was flegts eene flikkering vóór den dood; de'geneesheeren hadden my ook al reeds gszegt, dat hy dien dag niet .zou, overleeven, dan eensklaps door eene laatfte pooging, zyne krachten verzaamelende, fprak hy Charlotte met deeze woorden aan. Ik vergeef u van harten, en noem my gelukkig zoo lang geleefd te hebben, om u hier van femoogen verzeekeren, en myn testament weder te hebben kunnen veranderen. Die eerfte wil was zints eenigen tyd een worm, die my I $ ge-  134- BRIEVEN geftaadig aan het hart knaagde. Door myne ligtgeloovigheid misleid , befchuldigde ik Eduard, ik dacht de natuur omtrent u te onderdrukken , en myn vaderlyk hart voor u te fluiten ; dan, o dwaaze verbeelding . men kan u wel in den flaap wiegen, maar niet uitroeijen. — In deeze gewigtige ogenblikken , waar in ik gereed ftaa om reekenfchap te geeven aan Hem, die onze daaden in haarenoorfpronk beoordeelt, o, hoe nietig koomen my voor deeze rechtbank de waefeldfche eer, en roem voor, hoe laag en verachtelyk de wraakzucht! hoe zou ik vergeeving kunnen verwachten, indien ik u niet vergaf? Ik gevoel dat myn einde nadert, dan! treur niet om my, Charlotte: ik fterf vergenoegd, na u omhelsd te hebben. Leef deugdzaam en gélukkig met uwen Eduard. —— (Zig toen tot my keerende,) ik vergeef u ook, Eduard; gy zyt myn zoon , dat ik u ook voor het laatfte aan myn hart drukke, vergeet het ongelyk, dat ik uw aandeed; en zoo gy het u zomtyds herinnerd, herinner u dan ook te gelyk, dat ik ftervende u myn zoon noemde. En gy, myn oudfte vriend , zeide hy tot mjn  van EDUARD en CHARLES. 135 inyn vader, 't is ook ftervende dat ik myn vriendfchap met u vernieuw ; zy kan my thans niet veel meer baaten, maar! gy zult toch eene oprechte traan op myn graf plen?.. gen. Hier verzwakte zyn Item* zyn oogen wierden duister, hy bleef omtrent een half uur in eene dood gelykende ftilte liggen, toen noch eenige teekens van leven toonende, opende hy noch voor het laatfte zyn oogen, die reeds gebroken waren, gaf een diepe zucht, en ftierf in mynen arm. Charlotte viel in onmacht op het lyk. Myn tederhartige vader drukte nog eens de hand van zyn verfcheiden vriend, zeggende, dit toch is de weg van alle vleesch; en eerlang , myne kinderen! het mag misfchien noch «enige jaaren duuren, zult gy u ook om myn fterfbed verzaamelen, my het klamme doodzweet afveegen, en mynen laatften adem ontfangende, tot eikanderen zeggen: hy is niet meer. Gelukkig, zoo ik ook flegts in uwe armen Rerve Ik haaste my om Charlotte, en ook myn vader aan dit akelig treurtoneel te onttrekken, zy is doodelyk bedroefd, en zegt dikwerf: moest ik dan myne vergiffenis door uw dood verwerven! och 1 leefde gy noch Hechts!  13&" BRIEVEN Hechts! uw haat was my noch draagelykar dan uw dood. Ik wenschte dat de treurige dag der be^ravenis reeds voorby ware , dan zoude ik Charlotte fpoedig aan dit akelig verblyf onttrekken : want de meenigvuldige aandoeningen doen my voor haar gezondheid vreezen. Daar valt my iets in, Charles, zoo dra wy Londen kunnen verlaaten, wil ik met Charlotte een paar maanden by u koomcn; niets belet ons meer, en het is nu byna anderhalfjaar dat ik u'niet gezien heb. o, Charles 1 hoe zal ik Van vreugde in uw armen vliegen en u op het tederfte aan myn hart drukken. Dit zal Charlotte ook wat opbeuren en vervrolyken. Adieu! zegen myn gelukkigen inval, offchoon het thans een treurig geval zy, dat ons den weg tot die vreugde zal baanen. eduard; ACHT-  van EDUAHDïir CHARLES. 137- ACIITENDERTIGSTE BRIEF. CHARLES AAN EDUARD. Ik had u reeds een brief naar Hamptonfhire gezonden, toen ik uw brief uit Londen ontfing. 0 , Hoe onnafpeurelyk zyn toch des menfchen lotgevallen! ja, Eduard! als wy het wel indenken, loopen wy toch allen fpeelende.om den rand van het graf, terwyl wy ons, of door fehyngoederen laaten verblinden ; of door hevige hartstochten laaten vervoeren; of door nyd en wraakzucht onze gevoelens van menfehelykheid onderdrukken. . Een ieder roept, in 't graf Hortende, ik heb gedwaald,, en.wy, in plaats van ons deeze les ten nutte te maaken, loopen echter weder fpeelende op dezelve fteiite. —— Hoe gering zyn onze beste poogingen, hoe wankelbaar onze ftandvastigheid! dit hebt gy noch onlangs uit myne neerfiagtigheid gezien. » , Dank zy u, myn vriend ! voor uw troostK vol-  r38 BRIEVEN vollen brief, ik ben thans weder opgeruimd , en de rust van myn hart heeft ook weder myn gezondheid herfteld, ö Vriendfchap! lieve Vriendfchap! zoo wandelen wy hand aan hand door deeze rampwoeftyn naar het flille graf, en beuren elkander by iedere mistrede of ftruikeling op. —■ Gy ontmoet noch verfcheide bloeiende roo« zen op uwen weg; welke uw reis aangenaam; maaken. Ik treede meest altoos op doornen , dan! wanneer zy my te diep kwet- zen , komt uwe vriendfehappelyke hand , en verzagt myne wonden. ö Vriendfchap ! edele Vriendfchap ! gy zyt aan geene veranderingen onderworpen: 't is waar, en misfehien binnen kurt, moeten wy elkanders byzyn als reisgenooten misfen Dan ! d edele Vriendfchap f gy herleeft weder met ons aan gene zyde van het graf, en als dan veel fterker, veel zuiverer dan gy hier waart. Welk eene vreugd geniet ik reeds op het enkele denkbeeld van u te zien! en wat zal niet dë gewaarwording zelve zyn ? — Koom dan fchielyk myn vriend met uwe Charlotte: — uw byzyn zal my zoo veele jaaren in treurigheid dporgebragt, doen vergeeten; en komt my  van EDUARD en CHARLES. 139 my al eens het gevoel myner rampen te binnen , dan zal myn hart zich in uwen vriendfchappelyken boezem uitftorten, en ik daar dien troost vinden, welken de Vriendfchap als etn dierbaar gefchenk des hemels, aan twee met elkander inftemmende zielen doet genieten. — Ik verblyve, altoos, uw vriend CHARLES.