01 1819 1931 UB AMSTERDAM  LEVËNSBESCHRYVING VAN EENIGE VOORNAAME MEEST NEDERLANDSCHE MANNEN en VROUWEN; Inhoudende: jan PUNT. ant. van DlEMEN. j. BAPTIST \TEENINX. PRINS MAURITS. W. Y. BONTEKOE. WILLEM BOREEL. J. V. BROEKHUIZÈN. JAN CAMPHUIS. FR. NIK. FAGELi P. VAN DER DOES. WOLF» V. BÖRSE1ËN. FRANKV. BORSELEN. Uit Egte Stukken opgemaakt. NEGENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI, Te HARLINGEN, By VOLKERT van der PLAATS. MDCCLXXXJ.   levensbeschryving VAN EENIGE VOORNAAME meest nederlandsche MANNEN 'en VROUWEN. het leve n. van jan punt. JaN P U N T , die geduurendé eene lange reeks van jaaren de luister en liet hoofdfieraad van dén Amfterdamfchen Schouwburg geweest is , en met recht mag gehouden worden voor den grootften Tooneelfpeeler, dien Nederland immer heeft gezien , zoude ook , al gaf men alleenlyk acht op de uitmuntende bekwaamheden, welke hem in de Schilder- en Graveer-kunst onderfcheiden , eene aan'zieulyke plaats verdienen onder de voornaame Mannen , daar ons Vaderland op roemen mag. Wy zullen ons in deezé IX. dïk .%. a Ld-  2 HET LEVEN, van Levcnsbcfchryving vooral bezig houden met een beredeneerd verflag van zyne talenten; en zulks in meer dan één opzigt, naardien hy, gelyk wy reeds gemeld hebben , ook in verfcheidene opzigtcn voortreflyk is geweest. Doch het Tooneel, zyn natuurlyk elementzal hierom ook het oogpunt verfchaffen , waaruit wy' hem by voorkeuze meest befchouwen. Als Schilder heeft hy roem behaald, als Plaatfnyder verdient hy onder de Meesters van den eerften rang gefield te worden, als Tooneellpecler ftaat hy buiten den rang, als de eerde, de cenige en onnavolgbaare Meester. Wy tvryffelen niet of veelen , die hem als zodaanig in zyne mterfle kracht gekend hebben, zullen groot genoegen in onzen arbeid neemen , al bragten wy hierdoor niets anders te wege dan de heuchlyke erinncring van zo veelc aangenaame avondftonden als zy onder den invloed van zyne zielroerende vermogens hebben doorgebrast. Punt is gebooren te Amfterdam, den 2 April iju', van braave en burgerlyke Ouderen , die , fchoon niet rykelyk met middelen gezegend, echter zich in ftaat bevonden , om hem , boven eene fatfoenlyke opvoeding, wat nader op te leiden tot die bronnen van kunst en kennis, waaruit zyn vlugge geest het noodzaaklyk vocdzel al vroeg begeerde te haaien. Eene onweêrftaanbaare zucht tot de Tekenkunst gaf, na veele voorbygaande fchitteringen , het eerfte vuur, dat zyne roeping onwraakbaar fcheen te bellisfen. Hy wierd dan befteld by den Plaatfnyder van der Laan die op dien tyd in geene geringe . achting ftond , zo wel om de geestigheid 2yner ordinantiën , als om de keurigheid deruitvoeringe. Hier met wyde fchrecden vorderende, was hy in het eerfte zywn Meester wel-  JAN P U N T. - 3 welhaast op zyde , en in het laatfïe merkelyk voorby geftreefd. Do.ch het genoegen van zich dus door de Natuur bevoorrecht te zien, baarde welhaast gtoote • verlegenheid , hoe hy 't noodig onderwys bekomen zoude , om hooger toppunt te bereiken. Hy voelde wat hem ontbrak, maar wist niet waar hy zich wenden moest, om de rechte (treek te volgen. De ziel van Punt was begaafd met eene natuurlyke grootmoedigheid , gefchikt om al wat fchoon en edel is na te jaagen". Deeze hoedaanigheid had hem reeds zo vroeg de Schilderkunst doen beminnen ; zy bragt hem nu tor den fmaak van het Tooncel, en hy bezocht in 'het begin den Schouwburg alleenlyk met oogmerk om, de indrukzelen van grootschheid, welke zyn geest al-' daar ontfing, tot zyn nitgekoozen beroep over te brengen, en by gebrek van bekwaamerMeesters, door zyn eigen vernuft zich aldus ter volkomenheid te verheffen. Maar het duurde niet lang, of zyne aangeboorene neiging deed zich gevoelen Een onbekend vermogen trok hem in de loopbaan der glorie , boven alles'aangenaam voor Punt , om dat het zich onder een heldhaftigeu fchyn vertoonde; onweërftaanbaar voor eene zo gevoelige ziel , om dat het onder dien fchyn de hevigftc liefdevlam verborg. Anna Maria de Bruin féhirtercté in die gelukkige! dagen als de edelfle parel aan de kroon van den Schouwburg. Zy bezat , zelfs buiten het Tooneel, alle hoedaanigheden die eene fchoonc Vrouw beminlyk maaken. Zy paarde de levcnöigfte verbeelding met een gezond oordeel; haar allergevoeligst hart onderwierp zich altoos aan de reden ; de licflykheid 'van haaren gezelligen aard wierd onderfl;eund door een zwier die naar deftigheid zweemde , zonder dc minde . A 2 ge-  4 HET LEVEN van gemaaktheid te vertoonen. Op liet tooneel was zy, naar den eisch der rollen, of Venus of Minerva, of de gulhartige Hebe; in alles volmaakt, terwyl zy zelve door eene gelukkige onachtzaamheid haare eigene voorrechten fchecn te vergeeten. By zo veele gaaven voegde zy eene kiefehe deugd, en een zorgvuldigen wandel. Kon het anders zyn , of zulk eene flonkeritar moest de algemeene toejuiching tot zich trekken, en door een ftoet van Minnaars cmfingeld worden ? Niemand vond echter cenigcn toegang tot haar hart, tot dat de gelukkige jongeling, die alleen voor haar, gelyk zy voor hem, geboorcn was , te voorfchyn kwam. Zie hier het af beeldzei van haar kunstvermogen , gelyk het ons voorgefchetst is door een ervaarcn en oordeelkundig liefhebber van het tooneel,'t welk hy ten dien tydc dagelyks bezocht, en aan wiens dichtlievcnden geest de Schouwburg meer dan één kunstjuweel verfchuldigd is. „ Nooit wist eene Speeleres de lieflyke zoetvloeiend,, he^l der dichtmaaten beter met de krachtige uitdruk„ king van allcrleie gevoelens te paaren. Geene uit„ fpraak was ooit lieftalliger, geene opgen welfprecj,, kender, geege traancn bekoorlyker, geene gebaaren , „ 't zy zwygende of door de leevendeitemonderfteund, ,-, overeenkomftiger met de edele en eenvoudige Natuur. „ Haare onverfchilliglle houding was vorlïelyk, haar „ flaauwfte fpel bragt overtuiging mede. Een wenk }j deed de boosheid fidderen. Zy was in alles dezelve, „ en echter altoos zich zelve zo ongelyk als de ver« „ fcheidenheid der perfonaadjen vereischtte. 't Smolt if al in traanen als zy weende; maar Elektra weende „ niet gelyk Andromacbe, of Badeloch. Haar klaagtoon „ was onweërftaanbaar, zo dat menigmaal haare be- kwaaro*  JAN PUNT. s „ kwaamfte Medefpeelers zich belemmerd vonden om „ eene vyandlyke rol tegen haar te volvoeren. Lieflyb „ zonder lafheid, daatig zonder dwang, (tredende in „ haare gemeenzaamheid, en verrukkende, zelfs in het „ woeden der- hevigfte gramfchap, was zy by beurten „ trots en teder, en ging met gemak, daar 't noodig „ was , tot alle uiterften van blydfchap, droefheid, „ hoop en vreeze, wanhoop, woede, en uitgelaaten„ heid, in alleiieie betrekkingen over. Als Moeder , „ Zuster, Minnaares, Gemaalin, op den troon of in „ den kerker; overal Melpomene! „ Zyhad", vervolgt hy, „ eene uitgebreide kennis „ van dat verheven kontrast tusfehen deugden eneuvels, daaden, waarop de zuiverde fmaak van het Treurfpel » doelt, en waarvan deszelfs zedelyk oogmerk, om Sebrik twMedelyden te baaren,voornaamelyk afhangt. „ Zy maatigde Crébillon , en bezielde Claas Bruin. Haar koloriet , indien men zo mag fpreeken, was „ gloeiende zonder de minde hardheid. Ondertusfchen „ vergat zy ook geenszins, geduurende den loop van „ het Spel, die gebrokene middehinten, waarop het „ verhevene in zyne plaats te meer moet afdeeken. „ Zelfs wist zy 'er ten dien einde gelukkige onvolmaakt„ heden onder te mengen, verzwakken* zomtyds „ eenige voorafgaande vaerzen ter liefde van een enkel! „ nadrukkclyk woord; vooral,wanneer zulks de Ont,, knooping betrof. Haare oordeelkunde was zo juist, „ dat zy altoos den uitflag van een nieuw dak wist te „ voorfpellcn, behalven dat zomtyds ecnmiddelmaatig „ duk, waarin zy de hoofdrol had, boven alle verbcel„ ding uitviel. Zy bragt in de uitgalming der Neder„ duitfche Poëzye, vooral in onze oorfprongklyke ftuk„ ken , alp Cysbrecbt van AmfietSc Ma, Kanradyn, A 3 ,„ Arzc.=  6 HET LEVEN van „ Jrzafes en anderen, die wonderlylce rolling van ,, toverende toonvallen, welke de Ouden myns oordeels, „ ten aanzien van het Gricksch en Latyn, Rbytbmus . „ hebben genoemd; daar de Geleerden zo veel over „ twisten, daar Jzaak Vosfius een vry duifier Traktaat „ over gefchrccvcn heeft, en daar onze meeste Dichters „ nóóit om denken. Kortom de Deugd is nooit bemin-' „ nelyker uitgebeeld, noch de Ondeugd, zonder de waardigheid van het Treurtoonecl te ontluisteren, in „ haatelyker licht geplaatst, dan door deeze beminne„ nelyke Vrouw, die met recht een Tooneclorakel mogt „ genoemd worden". Naauwiyks had Punt Juffrouw de Bruin gezien, of 't was beflist dat hy zonder' haar niet leeven kon. Zyn byzyn verwekte ook welhaast in haar gemoed cene ontroering, wslke zy tot dus verre flcchts by verbeelding had lecren kennen. Ondcrtusfchcn duurde 'tnocheenigen tyd, eer zy beide bekwaam waren hun eigen hart op dat fluk te doorgronden. Dè liefde vermomde zich om dieper wortelen te fchieten, gelyk zy gaarne doet, wanneerze fehuilert mag onder de fchaduwen van eerbied en hoogachting. Maar zy groeide dagelyks te flrerk om lang bedekt te blyven. Dezelfde Heer, die ons met de afbeelding van Juffrouw de Bruin begunfligd heeft, verzekert mede, dat Punt, op zekeren avond het Treurfpel Don Louis de Vargas ziende vertoonen,door haar omler de gedaante van Maria de Luxan zo getroffen wierd, dathy oogcnbliklvk het befluit nam om zich door den band des huwlyks met haar te vereenigen. Dien zelfden avond, na het fpel gelegenheid vindende om haar t huis te geleiden , 'verklaarde hy zich «met de vuurigfte zuchten; en 't gelukte hem eerlang zich meeseer te maaken van dien bekoorlyken fchat, Hieraan moest  J A N * P U N T. 7 , moest men, volgens dit verhaal, zyne beftendige genef genhcid voor dat Treurfpel, 't welk anders geene groote verdienden heeft, toefchryven. Een iegelyk weet dat hy de rol van Don Louis altoos, tot het einde zyncr loopbaan toe, met al het vuur der levendigde verbeeldingskracht uitvoerde. De Schouwburg was omtrent dien tyd voorzien van verfchcidene Meesters, die elk voor zich ongemecnen roem behaalden, en met een welbeffierden naaryver hunne onderlcheidenc begaafdheden zo verdandig gebruikten , dat de uitvoering van welgefchikte Tooneelftukken hierdoor die gelukkige Eenftemmigbeid\>ekwvm, zonder welke men nooit kiefche kenners voldoet. Van . der Sluis, om zyne overheerlyke uitgalming en uitvoerige manier, noch in heuchlyke gedachtenis by de liefhebbers die hem gekend hebben; Krook , reeds bejaard , maar in zyn karakter altoos toegejuicht ; van der Hoeven , die ook Dichter was, en in zyne eigene Hukken gemeenlyk de hoofdrol fpeelde : deeze groote Mededingers dreeden telkens om den lauwer, dien de eerstgemelde nochthans veelal behaalde. Maar denaam / vau KorpeMs Bor was ook nog geenszins in vergeetelheid. Men getuigt van deezen dat hy, gelyk de Franfche Baron, alle gevoelens en hartstogten wist uit te drukken door de trekken van zyn gelaat. In onze'dagen, heeft men ten dien opzigte grooten roem toegekend aan den Engelfchcn Tooneelfpceler Garrick. Maar deeze was, . volgens het zeggen van zyne vrienden zeiven, te eergierig om zyne medefpeelers door minzaame onderrichting aan te moedigen. Van Bor getuigt men in tegendeel, dat hy zich dagelyks verledigd heeft, om jonge ToneelIpeelers ook tot dat allermoeielykst gedeelte van de kunst op te leiden. De grootde, die hem anders overtroffen A 4 had-  S HET LEVEN van hadden noch in het gemelde opzïgt verpligting aan zyn uitmuntend voorbeeld. De Verliefde Punt, nu van de wederliefde zyner prmfesfe verzekerd, bezocht voortaan den Schouwburg noch veel yvenger dan te voorcn, en was door het zien van zulke voorwerpen, gevoegd by zyn natuurlyk vermogen, dat zich dus ontwikkelde, tot een Tooneelfpecler gevormd, eer hy 't noch dacht te worden. Zeker, zo Correggio ooit recht had, terwyl hy voor een fhik van Rafaël Hond, te zeggen dat hy ook een Schilderwas, 't zou Punt op dien tyd reeds betaamd hebben uit te roepen , Ik ben ook een Tooneelist! Zyne zedigheid weörhield hem daarvan; maar de allergunfh'gfteNatuur, door de liefde zo krachtdaadig onderfleund , verhief haare (rem; en hy gehoorzaamde zonder uitftel. 't Geviel dat van der Sluis den Schouwburg verliet, en eenige anderen door ziekte of frerfgeval dat verlies .verzwaarden. Men zag aan alle kanten om naar bekwaame voorwerpen ; maar de meeste , die zichaanbooden, voldecden geenszins aan den kiefchen fmaak van' dien tyd. De beroemde Duim , toen iusgelyks noch jong, was evenwel tot de bezadigde karakters aangefteld, en behaalde gróoteh lof; doch men vond niemand dien men de hevige v3 buiten zyne gewoonte verpligtiscen wagen te mennen, of gelyk een Zeeman te paard : en nu fchynt die fnelle en hooge vlucht, waarmede hy zich zo gemaklyk verhief, niet meer dan 't fchichtig klapwieken van eene duif of zwaluw , by de loome bevveegingen van eenen arend, die haar verre achter zich doet vcrdwynen. Schoon nu de voornaame reden, die Punt bewoogen heeft om het Tooneel te verlaaten , inderdaad hartstogtelyk was, echter mogen wy billyk onderltellen dat het laatstgemelde beginzel medegewerkt heeft om zyn befluit te verfterken. Niets belet ons zulks te geleoven, dewyl het in de neiging van groote vernuften natuurlyk valt, gelyk wy met andere voorbeelden ligtelyk konden getoond hebben, 't Wordt daarenboven ten hoogden waarfchynlyk , uit aanmerking dat hy zichzelven in ge enen deele meer wist te voldoen. Ook heeft zyne afzonde ring te lang geduurd, om enkel harrstogtelyk'te zyn: eneindelyk, 't geen fterkst van allen klemt, de uitkomst heeft, zodra hy wederom ten reie ging, duidelyk beweezen dat hem 't hart rustiger in den boezem zat.' Qiialis ubi hybemam Lyciam, Xantbique fluenttt Deferit, ac Delen maternam invijït Apollo , Inftauratque choros. Wy zullen, ter plaatfe daar het past, dit breeder ont» vouwen. De groote Punt, nu^ overgelaaten aan de ffilte van liet eenzaam kuustvertrek, wierd zachter geftreeld door de cenpaarigheid zyner oelfeningen, en begon allengs wat ruimer adem te haaien. Hy bevond zich ten naasten by gelyk een reiziger, die, lang op de ongeftuime golven gedobberd hebbende, eindelyk het anker in eene veilige baai geworpen ziet. Aan alle kanten is hy noch omringd van klippen en barre voorgebergten; maar de £ 4 win-  a* HET LEVEN van winden genaaken hem niet meer, en de baminghoort hy van verre Hechts ruifchen. Doch naauwlyks heeft hy voet aan land gezet, of hy voelt de vreugd herleeven , terwyl hier en daar een geestig boschje zich opdoet, gins een beekje zachtzinnig door vlakke beemden zwiert, en w at verder eenige vruchtbaare heuveltjes een wcelig landfehap vormen: ja eer hy 't befeffen kan, ziet hy zich omringd van het puik der bekoorlykfte lustprantaadjen, waarin zyne droefgeestigheid zich ongevoelig verliest, om plaats te maaken voor eene zachte betovering , die het volmaaktfte genoegen alleen vereelt. Mus, zaeus in de Elyzeefche velden ! 't Mishaage den gunftigen Leezer geenszins, dat wy zomtyds den toon wat hooger Hellen dan men in de meeste levensbefchryvingen, ook van groote Mannen, gewoon is te doen. Romanfchryvcrs en opgcblaazene Re* denaars plegen hunne toevlucht wel eens tot den verbloem-. den ftylte necmen, om de droogte van een onaangenaam of onverfchiilig'onderwerp onder zulke fieraaéen te verbergen. Wy hoopen dat niemand ons vamdeeze armhartige kunstgreep verdenken zat; Immers niet, zodra hy de wr.are verdienften van Punt, en de doorluchtigheid der ftrydperken waarin hy beurt om beurt uitblonk, in aanmerking neemt. Punt heeft door hetToonelin zulk eene achting geftaan ("of, zo men wil, het tooneel door Punt, zo lang hy't bctrecden heeft) dat onze uitdrukkingen daaromtrent vooral niet flaauwcr moesten geweest zyn. Wy zullen vervolgens noch gelegenhe:d vinden om in 't voorbygaan iets te zeggen, van dc billyke hoogachting, welke debefchaafdfte Volkeren doorgaans voor Schouwtooneclen en proote Tooncelfpeelers gekoesterd hebben : 't is hier de plaats om te fpreeken van de Schilder- en Graveer-kunst, die met gelykc bedoeling in een onder- fchek  JAN PUNT» 25 fcheiden element zweevende, metopene armen thans haa ren Voedfterling verwelkomen. Wie kon hem in dien overgang volgen, zonder dat de verbedding zich aanbood om zynfpoor met eenig welriekend loof te beftroo. ien? Welaan! hebben wy hem zo even tot dat beminlyk gewest zien naderen; laat zien of hy 'er zich als een waardig inwooner gedraagt. Zodra dc vermogens van zynen geest zich tot de vereïschte gefteltenis verzameld hadden, zag hy om naar een gewigtig onderwerp, 't welk hem beflendige bezigheden mogt verfchaffen , en tevens gefchikt waare om by alle kunstlievenden in duurzaame gedachtenis te blyven. Hy vond het welhaast, en nam het gelukkig befluit om 'er zyne krachten op. te beproeven : doch om hiervan behoorïyk, verflag te doen, zal het noodig zyn dat wy tot een kleinen uitflap overgaan. In de voorige eeuw, omtrent'het jaar 16*20, hadden de Vaders Jefuieten te Antwerpen eene overheerlyke Kerk ' gcflicht, waaraan onnoemelyke fchatten te koste gelegd waren, op dat zy na veele eeuwen noch een onver°-elykelyk gedenkftuk ftrekken mogt, zo wel van hun vermogen, als van hunne grootdaadigheid. Zeven jaaren had men tot den bouw van dat grootsch gevaarte befleed ; en gelyk het van buiten door zynen rustigen Hand alle oogen tot zich trok, zo had men ook niets gefpaard om hetzelve van binnen te voorzien van al wat de grootfle Bouwmeesters., Beeldhouwers, en Schilders wisten toe tq brengen, als tot de fchepping van een verbaazend Waereldswonder. 't Valt buiten ons beflek , eene befchryving te geevenvan deeze bouw pracht in kolommen, kapiteclcn, lystwerk en de uïtgezochtflepronklieraaden, daar het fynfle goud op wit Marmer, gevlamden Egyptifchen flecn Jaspis en Porfier, B 5 van  86 HET LEVEN van van boven tot beneden , in portaalcn, nisfen en altaaren aan alle zyden gloeide. Veel min zou het ons moge lyk zyn een geregeld denkbeeld uit te drukken van de grootfche fehikking, waarmede zo veele zcldzaamc kunstgewrochten verbonden waren., om in de enkele eenheid zich te verliezen, 't Zy genoeg, dat alles gefchiktwas volgens de grootfche denkbeelden van den onftcrflyken Rubens. Het^ hoofdaltaar op zilver gevest, geheel in goud gevat, als of 't 'er uit geklonken waare, en ichitterende als een fchoone dageraad, praalde noch daarenboven met twee onwaardeerbaare tafereelen , door het göddelyk pcnfeel van Rubens gemaald. Veele andere groote Meesters hadden ook hier en daar hunne uiterde kunst te voorfchyn gebragt; maar dc hand van Rubens heerschte overal gelyk een hemelfche geest. Deeze Kerk had aan wederzyden twee galeryen , boven eikanderen geplaatst, enwelkcrzolderingen,ieder ju negeli vakken verdeeld, te zamen zesendertig paneelen uitleverden. Hier had die groote man , de edclftc fchatten van zyn onuitputtelyk vernuft milddaadig uit-» gedort, gelyk een magtigc ftroom, die, over zyne oevers gezwollen, langs velden en akkers weiden gaat, en perk noch paaien kent. Men zag 'erop eene ry de geduehtde Gefchicdenisfen van het Oude Verbond, dc tederde en aandoenlykde van het Nieuwe; dc ftaatige achtbaarheid der eerde Kerkvaderen, de deemoedigheid en het vredelievend geduld der Heiligen , met vaste trekken op mannelyke «wezens geprent , en op het vrouwelyk gelaat overal in de zachtfte fmelting gedommeld. En welk «éeri rykdom van verfcheidenheden \ hier de Koningin van Sceba voor den troon van Salo-.' mon, gins de aanbidding der Wyzen in de nederige Hal van Bethjehem; hier dc hcerlykhcid van Jozef, gins dC:  JAN PUNT. at? den Heiland in naare wildernisfen ; wat verder eenen geopenden Hemel, waarin de naam van Jezus flikkert; en noch eens dien zelfden Hemel in het verfchiïkkclyk tydffip, daar de Aartsengel Michaël, met Gods blikfcm gewapend, de wederfpannige Engelen verflrooit, totdat zy, in affchuwelyke gedrochten hervormd, uit de opperfle heerlykheid in een zwavelpoel verzinken, ó Milton! ó Vondel! Men fchryve 't hier voornaamlyk toe aan de verhevenheid van het onderwerp, dat wy geen meester blyvep van onzen flyl; te meer vermits alle deeze wonderen op den Aardbodem niet meer beflaan, en ons geen ander ovcrblyfzel hebben nagelaatcn, dan het geene wy met diepen eerbied noch befchouwen in de kunstplaaten van onzen voortrcflyken Punt. Want dit gefticht, naauwlyks eene eeuw gcflaan hebbende, is door den blikfem geflagen, en lichterlaage in brand gezet, 's Hemels vlam, men hebben 't vertlonden, verteerd tot asfche en puin, met alle zyne fthatten, kostbaarheden en kunstjuweelen , in weerwil van de uiterft'e menfehelyke pooging, die naauw het minfle kleinood uit die verwoesting'bergen mogt. Dit gebeurde in het jaar 1718; maar zes jaaren te vooren had de beroemde Schilder' Jakob de Wit, dezelfde aan wiens hand het Stadhuis van Amflerdam zo veele fchooiïe Hukken , (bovenal in 't Graauw, ) verfchuldigd is, zich naar Antwerpen begeeven, om zynen geest eerst met de befchouwing, en vervolgens met de navolging van deeze kunstorakelen te voeden. De Wit was van oordeel dat al het feboon 't welk onder menlchelyke denkbeelden valt, en in zyn volftrekt geheel, en in cle uitgebreidheid van zyne onmeetelyke afdeelingen, hier te vinden was. Daarom noemde hy deeze Kerk doorgaans  HET LEVEN van gaans den Tempel der volmaaktheid. Merkwaardig is het antwoord, dat hy by zekere gelegenheid aan eenen Wysgeer gaf, met wien hy in gefchil geraakt was over den innerlyken aard van het geene wyfcfoonbeid noemen, en de zogenaamde regelen van goeden fmaak. Die fchrandere bol, verward in dc kronkelpaden van zyn Metbaphyziscb Labyrinth, had zich eenen geruimen tyd afgedoold om te bewyzen, dat in rerum Naturd geene wezenlyke fchoonheid bellaat.; dat het denkbeeld van 'tfchoon enkel in ons gebooren wordt uit de goedkeuring welke wy geeven aan de gewrochten van Natuur en kunst, voor zo verre zy of des maakers oogmerk beantwoorden, of, zeer famengefteld zynde, wegens hunne geregelde fchikking gcmaklyk van ons kunnen befchouwd worden; dat dus een paard niet fchooner is dan een zwyn , en Andromeda niet fchooner was dan het Monfter dat opfchoot om haar te verflinden. De Wit gaf'er enkel dit eenvoudig antwoord op: Myn Heer moest in de Kerk der Jefuieten te Antiverpen voor alle blinden van Europa zo gepredikt hebben. De gemelde zesendertig Galeryfhkken zyn in het jaar 1712 door Jakob de Wit afgetekend ; en in die tekeningen befpeurt men zulk eene vaste hand, zulk een wisfen omtrek van partyen, gepaard met de juiste waarneeming der verkortingen , zo moeilyk in het plafond; kortom in alles eene zo breede en ftoutc manier, dat zy van niemand geoordeeld worden der gedaclitenisfe van Rubens onwaardig te zyn. ?t !s dan de Wit, aan wien wy de behoudenis van deeze fchatten verfchuldigd zyn; maar 't is Punt, dien het Publiek te danken heeft dat zy thans ten nutte van alle Kunstlievenden, en tot eere des Vaderlands, door de ganfche wacreki verfpreid zyn. Een groot man \vint dubbelen roem, als hy dus een  JAN PUNT. een ander, die noch grootcr geweest is, doetlierleeven. De Wit had, naar het fchynt, deeze tekeningenflechts vervaardigd tot zyn eigen gebruik, ««om 'er naamelyk in laatere oeffeningen zynen geest door te verryken en op te heften. Dus zyn dezelve ook;, geduurende zynen leeftyd , van weinigen gezien, en niet zeer bekend geworden. Aan het uiterfte van zyne loopbaan heeft de Heer Punt gelegenheid gekrecgen, om'er zich tot een veel edeler einde van te bedienen. Niemand leefde 'er ook anders , die de bekwaamheid had om de ryke Majefteit van zo veele wonderwerken met de vereischte uitdrukking in koper te graveeren. f Onze nooit volpreezene Kunftenaar, niet alleen verre gevorderd in de befchouwing van het fchilderachtig fcboon; en in de wcrkdaadige oeffening, zonder welke geen meester zyn oogmerk bereikt, maar ook door het tooneel voorbereid tot die verhevene befpiegeling, die tot inde afgelegenfte geheimenisfen der fraaie kunften doordringt, Heeft in zyne . afzondering van den Schouwburg verfcheidene ja aren tot de uitvoering van dat groote werk befleed. Ondertusfchen vervaardigde hy ook van tyd tot tyd veele oorfprongklyke ftukken, waarin men telkensde toeneemende meerderheid van zynen geest, zowel als van zyne hand, ontdekte. Uit dien hoofde vloeide hem dagelyks veel werks van alle kanten toe : maar het meeste wees hy grootmoedig van de hand, niet duldende dat belang of eigenbaat hem aftrok van zyn hoofdwerk , 't welk nü een heiligdom geworden was. 't Zy ons geoorlofd rondborltig te zeggen wat wy denken: Punt heeft in deeze kunstplaaten getoond dat hy waardig was de voetflappen van Rubens te volgen , zo wel als Edelink, de Joode, Sadeler, en Schelte van Bolswerd; en beter dan vericheidene Franfche meesters. Zyns  3o HET 'LEVEN van Zyne handeling komt, gelyk de fchilderwyze van zynen Voorganger ,den-ltaliaanfchen finaak veel nader, dan die geftippelde futiclachtige manier, waarvan men hedendaags maar al te veel ophef maakt. Die trant is goed in een portret van Houbraken ; maaide gekneusde kop van Goliath , of een vallende Lucifer, eischt breeder fchaduwen, fterker toetfen , krachtiger omtrek , en arfceringen daar heldenmoed in fteekt. Ja! 't is in zulke voorwerpen , dat men eerst recht het naauw verband tusfchen Poëzy en Schilderkunst gewaar wordt. Punt, die dat verband had leeren kennen, heeft het ook in deeze kunst, werken overheerlyk" uitgedrukt. Inmiddels denke niemand dat wy van Houbraken vcrachtelyk willen lpreeken. Hy is buiten tegenfpraak een groot Meester geweest, ook eenig in zyne foort : alleenlyk Wenschten wy dat men de onderfchciding der foorten- altoos in 't oog hield. Ovidius zegt dat de kennis van fraaie kunften de zeden verzacht'•'■'hóe veel te meer dan de qeffening ? Horatius zou gezeid hebben dat deeze een borstwapen is , waardoor het hart bevestigd , en dc ingefchapene krachten verdubbeld worden : Doctrina vlres promovet infitas , Rectique cuitus pectora roborant» Alle deeze voordeden zyn onzen Kunfienaar , omtrent het tydperk, waarin wy hem thans befchouwen , rykelyk toegevloeid. Voorheen wist hy zich altoos wel aangenaam te maaken ; nu wierd hy dc minzaamc Man wiens gezelfchap een ieder zocht , en met wien • de aanzienlykfte Heeren van de Stad gemeenzaam verkeer-  jan punt. §t fceerden." Schilders , Tekenaars , Beeldhouwers , Dichters , vooral zulkén die voor het Tooneel werkten , omringden hem dagelyks. Elk vond 'er zyn orakel. Geen nieuw Treurfpel aan den Schouwburg j of men raadpleegde Punt vooraf over de merkwaardigfte plaatfen , daar de beste Dichter , zo hy niet dikvvyls den Schouwburg bezoekt , zich lichtelyk noopens de houding van zyn ftuk vergisfen kan; als by de opbruifching der hartstogten, by onvoorziene ontmoetingen, by de naderende ontknooping, of on mïddellyk daarna; en wat dies meer is. Veele Trcurfpelen, die op diergelyke plaatfen te veel ofte weinig zwellen , te' breedvoerig of te kort afgebroken zyn , zouden gelukkiger lot gehad hebben, indien zy voor de uitgaave door zulk een Tooneelist waren beoordeeld geweest. Geen wonder dat hem langs deezen weg van dag tot dag het leven aangenaamer wierd , en dat de liefde , • die toch zo veel gezag voert op het grondgebied deiedele Kunften , hem verrast had eer hy 't merkte. Zy vertoonde zich lm niet in dien geweldigen fchyn, gelyk wanneer ze haare gloeiende febichten op een bebloeden wetfieen fcherpt ; maar vrolyk en vleiende, gejyk zy leliën en roozen llrooit, en de zoetfte geuren verfpreidt om haare tegenftreevers in flaap te wiegen. Die zachte betovering verhinderde hem echter geenszins in het rechtmaatig gebruik van zyn oordeel. Hy koos Anna. Maria Chicot, eene verltandige en deugdryke Juffrouw, dochter van den Kunsthandelaar Jaques David Chicot; en is met haar in 't huwelyk getreeden den 10 April. 1748- Uit deezen echt zyn ook verfcheidene kinderen verwekt , maar allen vroeg geftorven. 't Is tyd dat wy tot den Schouwburg wederkeeren , - die,  s2 HET LEVEN van die, gelyk wy gezien hebben , zo fchielyk van zynë twee groote lichten beroofd , eene zwaare verduistering had ondergaan. Eenigc weinigen , door Duim gefterkt, hielden 't niettemin noch vry wel draagende : maar men moest in de keuze der Spelen met hunne vermogens te raade gaan , en de partyen van Punt wierden veelal achtergelaaten. De Tooneelmeester Brinkman , toen op het best van zynen tyd zynde , fpeelde toch ook zomtyds een Admetus pf Ciaudius , en gaf aan min kundige liefhebbers tamelyk genoegen. Deeze Man had veele hoedaanigheden , daar men , zo hy zich in eenen reizenden troep bevonden had , hoog meê zou geloopen hebben ; maar hem ontbrak ten eenenmaale diebefchaafdheid , en die bevallige zwier,welke men op het Amftcrdamsch Tooneel gewoon was te zien. Zyne houding was ftyf en verdraaid; zyne ftem was vry fterk, maar hol en onedel; naderhand is hy gansch onverltaanbaar geworden: maar hy bezat vuur , en hierom worden dikwyls groote gebreken verfchoond. Men had ook 't geluk van voortrellyke Blyfpeclers te bezitten; waardoor men zich in ftaat bevond , om het verlies. der Treurfpelen door eene afwending te vergoeden. Van Hattem was noch in zyne kracht; en Spatfier , die geestige kamerling van Thalia , wiens dood wy noch betreuren , ftond in vollen bloei. Van eenige Spceleresfen zullen wy vervolgens nader fpreeken. Tweemaalen is de Schouwburg , geduurende 't ftilzitten van Punt, gellooten' geweest ; eerst in het jaar 1748 , onder 't blind gewoel der binnenlandfche beroerten , waarby heel Amfterdam een akelig tooneel van verwarring, ftrekken moest , voor Raap en zyne Doelisten, die daar dag op dag Victa Catoni, of de Neder-  JAN PUNT. 33 éeriaag van Themis, vertoonden; met kunst-en vliegwerken , zang en dans van Raazernyen, en menigmaal niet zonder bloed: vervolgens noch eens in het jaar 1751, 'toen men het overlyden des Erfïtadhouders p'legtig betreurde. Maar een gelukkiger tyd verftrooide welhaast de nevelen van kommer en verdriet, en herftelde de Zanggodinnen in het bezit van haaren eigendom. Het tooneel, f op nieuw geopend, fcheen dubbele gunst te winnen. Ook waren verfcheidene Speelcrs van langzaaincr hand bekwaamer geworden. >Starrenberg begon de grofheid van zyue geduchte ftem te verzachten, en befchaafder houding aan te neemen. De jonge Corver, toen nocli | een waardig leerling van Punt, fchoón te zwak tot . groote zaaken, gaf echter in jeugdige karakters genoegen; Smit, die naderhand , zich op de Blyfpelen toeleggende, den treurtoon verlooren heeft, wierdtoeri onder de goede Treurfpéelers geteld. Van Duim be-.... hoeven wy niets te zeggen; maar op - Punt mogtcn de woorden van Tacitus toegepast worden : eo ipfo praefu/geni, quod non aderat. Te weeten, men verlangde nu zo veel te vunriger naar zyne tegenwoordigheid, als de Medefpeelers, die hem omringen moesten , zulks waardiger fcheeneri. Hy wierd derhaiven van alle kanten verzocht en aangemoedigd, om het verlaaten beroep op nieuw te aanvaarden. De Regenten kwamen hem aan boord met de gunftigfte beloften en aanbiedingen; de Dichters baden en fmeekten; de liefhebbers verweeten hem, niet zelden met gramfchap , zyne eigenzinnigheid : zelfs waren alle zyne vrienden van oordeel, ciathy 't werk nü niet langer ftaaiten moest, zo hy 't niet voor altoos wilde vaarwel zeggen. Ook voelde hy dat zyne' liefde IX. DEEL. C VOÖf  34 HET LEVEN van voor het tooneel, thans door hetrypde oordeelondeffteund, en door nieuwen voorraad van manlyke denkbeelden verrykf, gedadig aanwies, en hem zomtyds, in 't midden van zyne bezadigde bezigheden, als een hartvang overviel. Maar hy bedacht onophoudelyk de moeilykheid van zulk eene verwachting te beantwoorden ; en noch meer de waarfchynlykheïd , dat hy te verre in de befchouwing zou gevorderd zyn, om by de ©effening zich zeiven eenigzins te voldoen. In andere zaaien, zeide hy, zou dat nadenken grootelyh nuttig kunnen zyn, maar het tooneel vereiscbt de fnelheid van een vuurjl-jg. Dus duurde "t noch eenigen tyd eer hy zyn • befluit nam, tot dat zeker voorval de zaak op een oogenblik bediste. Een gezelfchap van de aanzienlykfre jonge Heercn en Juffrouwen had voorgenomen, binnen 's huis, in eene daartoe bereide zaal , te vertoonen het Treurfpel Sabinus. en Eponina. Dit zou gefchieden ter eere , en op het jaarfeest van een bejaard Heer, die, de oudde van de Familie zynde, gewoon was zyne Vrienden jaarlyks by die gelegenheid treflyk te onthaalen. Een kring van ruim dertig menfchen, waaronder verfcheidene eerde kenners, zou by de vertooning tegenwoordig zyn; zo dat men niets verzuimdeom dezelve zo veel luider by te zetten, als immer mogelyk waare. Dc Vader van- den jongeling , die voor Sabinus dond te fpeelen, zond zynen Zoon by Punt, om de noodige onderrichtingen en verbeteringen, zo ten aanzien van de uitgalmingin 't algemeen, als vancenigemeesterlyke •dagen, in die rol vallende. De jonge Heer was, tot groot genoegen van zynen Meester, zo vatbaar, dat deeze geduurende 't onderwys met zo veel yver in de belangen van Sabinus trad , als of hy zelf de vertoo- ning  J A N . P U N T. 35 ning voor zyne rekening had genomen. Nochthans bïeef 'er eenige hapering ten aanzien van de laatfte ontmoeting , daar Eponina , verbaasd opkomende , uitroept : Rampzalige Echtgenoot! waar wordt gy heen geleid ? En Sabinus met deeze woorden vertrekt : iVaar we!! ik ga ter dood; vaar wel in eeuwigheid! Daar barst het ftuk als een kartouw; en alle liefhebbers weeten noch hoe Punt met zulke Hagen den Schouwburg daveren deed. Geen wonder dat hetvoor een onervaaren jongeling, hoe zeer bevoorrecht door de Natuur, onhioogïyk was het fpoor van zynen voorganger te volgen. Grarnfchap tegen Vespaziaan, die hem onwaardig handelt; diepe droefheid over zyn rampzalig'* kroost, voor welks behoud geene hoop meer overig is ; medelyden met Eponina, die, door haare eigene tederheid verraaden, hem verraaden heeft; even groote tederheid van zynen kant voor die bemïnnelyke Egaê, maar tevens onverfaagdheid op den oever des doods: zo veelerleie gevoelens in zo Weinig woorden. En dan noch in houding , gebaaren , tred, gelaat en oogen, die ontroering op 't onverwacht gezigt van Eponina, die laatfte omhelzing, dat geweldig affcheid; alles onderfcheiden en opeen geftapeld , ftfydig èn overeenkomftig ; Poëzy , Muziek en Schilderkunst ineen gefmolten. Duizend wonderen in een lydftip! neen : de geoeffendfte Speelers hebben op zulke plaatfen nimmer eene flaauWe fchaduw van deezen Virtuofo gemaakt : wat kon men van een leerling eifchen ? 's Jongelings Vader, cqn Man van oordeel, en groot liefhebber van het tooneel, was by de lesfen tegenC 2 woor-  35 HET LEVENvan woordig. Na. dat nu de gemelde plaats, op zyn aanhoudend verzoek, en door den meester en door den leerling, vyftigmaalcn herhaald was , zeide hy tegen Punt : Ik zie dat wy mynen Zoon wêt te veel vergen, maar gy zyt een onbegrypelyk menscb. De jongen heeft ondertusfchen reeds zo veel geleerd dat by in uw afzyn genoeg zal uitmunten. Morgen komen wy nocb eens, om 't welk door de ganfche Waerel'd be roemd is, heeft Michel Angelo alle verweezene zondaars kenbaar gemaakt, ten aanzien vanhetonderfcheiden misdryf waarom zy de eeuwige verdoemenis onder, gaan ; en geenszins door fieraaden of zinnebeelden • enkel dor en rammelend gebeente, verschuit den naaren grafkuil verreezen, en zo .... ja! zo noch .uük eene uitdrukking. > In groote en volkryke Steden is zulk een overvloed van aanlokzelen en vermaakelykheden , die den n-ecst verftrooien , dat men daar zelden 't geduld heeft, 'om buiten dringende belangen, eene zaak van alle kanten gade te liaan. Zelfs zou het 'er in de meeste gezel, fchappen, inzonderheid by Vrouwen, tegen de wellee,vendheid ftryden , dat men, over fraaiq kunften fpreekende, zich met geen oppervlakkig oordeel verga, noegen liet. De bondigfte gefprekken ontmoet men Hechts  J A N PUNT. 57 fieclits in eenen kleinen kring van lief hebbers, en die worden noch dikwyls gezwenkt door ingevoerde vooroordeelen, of door eenzydige gunst. Dus wordt de lof, die alleen het eigendoni van waare verdienden is, ligtelyk aan onwaardigen toegezwaaid , met zo veel te luider gerucht, ais de onrechtvaardigheid duidelyker blykt. Wil het geval dat zulk eene verbydcring flechts eenige maanden dand grypt, zo mist het nooit of deeze breekebeenen brengen eene omwenteling in de kunst , waardoor zy, gaat ze niet onherdelbaar verlooren, ten minden op den oever van het verderf gedcld wordt. Njjan worat net waare jcuouri uict hiuuijj cu muidu umhaald, en de groote Meester, noch korts als wetgeever gehoorzaamd , moet zwichten met alle verdandigen, die hem vruchteloos beklaagcn, om dat hun aantal niet noemenswaardig fchynt. Geen derveling, hoe hoog in roem gedeigerd , vleie zich voor zulk een lot beveiligd te zyn : zo de groote Corneiïïe thans in Frankryk opdond, Diderat of Mercier mogt hem den voet ligten. Maar zo lang zulk een Meester zich bevindt in een kring van braave Kunstgenooten, waarop zyn licht affchynen mag, terwyl zy met de kruin ten naasten by zyne fchouders bereiken , zo lang zal niet alken hy zelf, maar ook de edele kunst in zyne armen, buiten gevaar zyn. Het onderfcheid tusfchen eenen Reus en een Dwerg is wel verbaazende; maar het beweegt den aanfehouwer zo veel niet in zyn voordcel, als wanneer hy vergeleeken wordt met menfehen van middelbaare of ook ongemcene lengte. De Dwerg kan noch den bochel zo draagen, dat hy ons meer of min behaage, of hy kan op zyn krom gebeente noch zo vermaakelyk ' huppelen, dat wy niet eens by Kejanus opzien. Maar * D 5 kome$  S* HET LEVEN UN dat zy als Van dezdfde foort kunnenbefchoii ^ Worden; dan veranderen wy van toon - Mm Cta-ft* verheft zich daarboven; maar KtfaL i A«ja»«s< En, om deezen bekenden trek van//^J tot de zaaken van den Schonwbnrg over te brengen - mogt men, „a dat Punt wederom oP hè Si cf„. moeien, zo hy gezond blyfr 8 Pml Ook heeft hy die algemeene toeiuiching 0„ Zy:; levensloop behelst na vooreerst, in eenen fabft van negenuen jaaren, ze,r weinige wisfLlvalligbeden5 In het jaar 1755 wierd hem de voordeelige beton* beloften , opgedraagen. Voortaan vloeide hem e' toe wat een fterveling fchynt tc kunnen wenfth « glorie, rykdom, aanzien, vrienden, wat imm ^ leven vervrolykt of gelnkkig maak, ^ £ koonngen hadden geenszins het vermogen om hem van zyne natumlyke werkzaamheid af te trekken. Veeleer Wierd hy daardoor aangemoedigd om zyne vermogens noch verder uit re breiden; 't welk ten klaarden Wyk mt zynen overgang van de Etsnaald tot het Pénfeel waartoe hy m deeze dagen befloot. Men begrypt lig-' telyk dat zulks niet om voordeel gefchiedde, dewyl hy door de Graveerkunst aireede zo beroemd, genoegzaam; gelegenheid had om zich daar door te venyken. Neen t was enkele kunstliefde, enkel vuur, dat ook langs dien' weg eenen uitgang zocht. Het bleek welhaast dat hy zich  JAN PUNT. 59 zich in deeze onderneeming niet vergist had : zyne vorderingen in de Schilderkunst verbaasden alle kundige liefhebbers., en noopten hem meer en meer om niets in dat onmeetbaar veld onbezjcht te laaten. 't Was hem niet genoeg"Portretten en Landfchappen te fchilderen, fchoon hem zulks wonderlyk gelukte : hy begaf zich welhaast met geen minder geluk tot Historie», waarin hy zich meest behaagde, om dat zyn vinding* ryke geest den ruimen voorraad van Oudheidkunde, edele Bouwkunst, en bovenal verheven Menschkunde, in de uiterfte kracht des levens opgelegd , daar met het grootfte voordeel bez-gen mogt. Dit werkzaam leven behoedde hem voor veele gebreken of zwakheden, die men anders by groote kundenaars gemeenlyk moet infehikkeu. Trotsneid iqnynt, onder anderen, dikwyls onaflcheidelyk van ongemeene verdienden. Punt had 'er zo weinig van, dat hem veele loftuitingen lastig vielen. Deftig was hy in al zyn wandel , en 't fcheen zelfs dat iiem ongevoelig iets heldhaftigs aankleefde; maar dit was zo met zedigheid gemaatigd, dat het niemand mishaagen kon. Zyne Leerlingen hebben hem altoos vuurig bemind om zyne onbedwongene gemeenzaamheid en vriendeiyke lesfen. Ook heeft hy braave leerlingen gevormd, waaronder voornaamelyk als kunstgraveerder moet genoemd worden de beroemde Rein/er Ftnkeles, die van tyd tot tyd zo wel de Stad Amderdam, ja 't ganfche Vaderland, als de gedachtenis van zynen Meester, door tretfelyke kunstjuvveelen vereert, en aan zich verplicht. De achting van aanzienlyke lieden had een byzonder vermogen op onzen Punt. Vooruaame Gezelfchanpen by te woonen, en op zyne b-mrt menfehen van den eer-  6a HET LEVEN van eerden rang aan zyn huis te onthaalen, gaf hem eene (tredende voldoening. Zyne middelen lieten 't henV toe, en zyne verdienden baanden hem den weg, waar hy wilde. Gierigheid was hem onbekend; werkzaamheid alleen bepaalde zyne zucht voor de fchitteringen van de groote waereld; maar als de boog eenmaal ont. fpannen was, dan volgde hy de neiging van zyn gemoed, fchoon nimmer ongeregeld. Niettemin ontbrak hem iets, 't welk, zo hy 't cenigermaate bezeten had,. \ zyn Seluk in de verdere gevolgen wat beter zou verzeN^kerd hebben. Hy was met alle zyne welleevendheid "niets minder dan een vleier : oud Hollandscb , rond S, Amfterdamsch ...! Helaas! dc ondervinding heeft hem naderhand wel geleerd, dat de achting van Grooten grillig is, dat waare vriendfchap tusfchen gelykenbestbeftaat, en dat de gunst van vermogende Ilceren voor den braafden Burger nooit warmer wofrdt dan. een winterfche Zormefchyn. Zo Punt immer vyanden had, 't zyn zulken geweest, dien 't hard viel te gedoogen, dat hy, op zyne onbetwistbaare Verdienden billyk deunende, door uitneemendheid van deugd hunnen rang overfchaduwde. In zulk een geval kan één gulhartig woord den besten en fchranderden man bederven. In het jaar 1771 verloor hy zyne deugdryke en beminnelyke Echtgenoote, welke dag hem wel zeer gevoelig trof, maar echter op zyn manlyk gemoed niet meer zulk een indruk maakte, als het overlyden van zyne eerfte Gemaalin had te wegc gebragt. Zy zelve, by 't naderen der laatde oogenblikken meest begaan met zyne welvaart, had hem geraaden zynen verderen leefryd niet ongehuwd te flyten , maar zich op nieuw te verbinden aan een waardig voorwerp, 't welk naars pordecls te vinden was in Catharitia EJizabetb Fokke, . uit-  JAN PUNT. «5* ïiitrtur.tende Speeleres, die den roem droeg , dat zy veele tedere en aandoenlyke rollen op den Schouwburg fchooner uitvoerde, dan iemand federd de dood van zyne eerfte Vrouw immer had gedaan. Dat huwelyk viel, na het flyten van den rouw, in beider imaak, en wierd derhalven , den 5 April 1772 voltrokken zynde, na weinige dagen op het Tooneel ingewyd met de rollen ■vanPedro en Agnes, in de Gekroonde na haar dood. Jan Punt vertoonde zich nu wederom in zyne eerfte jeugd, 't fcheen dat Anna Maria de Bruin verreezen . was , en de oudfte Liefhebbers dachten Orfeus te zien , die , gelukkiger dan in den vcorleeden tyd, zyne Eurydice waarlyk uit het dal der fchimmen had te voórfchyn gebragt. Maar ach! die blydfchap was kort van duur. Mogen wy onderftellen dat een goed getal van onze Leezers genoegen neemt in de befpiegelingen, waarmede wy deeze levensbefchryving doorzaaid hebben; 't zal ook natuurlyk fchynen dat wy den ouden Schouwburg , in zyne laatfte en luisterrykfle jaaren , noch zo niet voorbygaart. By niemands geheugen had men te gelyk zo veele goede Speelers en Speeleresfen gezien; en niet alleen goed om des noods de vlag te voeren, wat de gelegenheid ook vereischte; maar insgelyks door de Natuur in hunne byzondere gaaven juist zo veel onderfcheiden, als noodig was, om het werkzaam gewoel van ftrydige karakters tot de uiterfte waarfchyulykheid te brengen, 't Schynt zelfs dat de Regenten voor dien tyd de nuttigheid van dat kontrast niet eens kenden , want zy begingen in de verdeeling der rollen zomtyds geweldige misflagen tegen dat be-' ginzel; maar eindelyk ontzwachtelde 't zich zo fterk , dat zy 'er eenig gevoel van kreegen. Wy willen deeze fcbrau-  6* HET LEVEN van fchrafdere Beftierders, fchoon zy de achting van het Schonwtoönëel , naar deszelfs opbreng in de Armenbeurs, tot een penning toe wecten te berekenen, geenszins befehuldigen , al? of zy ftuk voor ftuk hun hoofd zouden gebroken hebben, met de overwecging van dier^elyke fchikk ngen ; liever geeven wy hun den bülyken lof, dat eenigen onder hen vvys genoeg geweest zyn om Punt en Duim op hun woord te gelooven Hoe 't zy, de Kunst wierd meer en meer in haare vólle rechten gehandhaafd , en Punt betuigde dikwyls, als men een Spel van ftatie vertoonde , daar elk in zyne kracht geplaatst was , geene Forjlelyke Bruiloft voor zulk eene verheuging te -willen hywoonen. • Verrukkende avondftonden! als Punt en Duimelkan* deren "t hoofd booden. of in eene groep tegen Star» renberg kontrasteerden ; Egvond en Jioorne tegen Aha ; Konrad,n en FredetStegen Robbert Bar en 't ganfche Hof van Napels. Voorts Brinkman , en zom¬ tyds ook Spatfier, in 't verfchiet tusfchen beide Corver 0p zyn best, en nu en dan een aankomeling van goede hoop, gelvk onder anderen Jakob Wéémeyer , i die verv Igens , had Corver den Schouwburg niet verlaaten, hem dreigde vonrby te ftreeven. Maar nu ? sa, nu is het tyd om de fchoone kunne recht te doen ! Gelyk het Vrouwelyk gedacht, ook in weêrwil van de reden, op meest alle waereldfche bedryven en daaden eenen onbepaalden invloed heeft, en de beweegende oorzaak van dat vermogen zich by een iegelyk doet gevoelen, wie hy zy , hoog of laag, oud of jong , wys of dwaas , en in welke omftandigheden hy zien bevinde; zo is 't geen wonder dat de lo;>neelpoezy hiervan de gereedfte hulpmiddelen ontleent, om haare  JAN PUNT. 63 haare tafereelen te verryken , en 'er den noodigen omflag vah warritg en ontknooping in te brengen. Eene fchoone Frcuiv, zegt An&kreon , is vuur en /laat te fierk, Eene enkele omhelzing, een lonk , bedremmelt den achtbaarden Raad, verdeelt het magtigde Ryk, dicht brand in alle Steden, en doet aanzienlyke legers in bloed verzinken: een traantje van tederheid herdelt alles op zyne beurt, zegent den Staat met vrede, vryheid en voorfpoed, en ontwapent de fnoodde Dvvinglandy. Waar Fenus fclreit, gaan booge vloeden Jlecbt; Zingt Vondel wel te recht. Kortom, wat het Geval ook bronwe, deeze fpninveef lost alle oBwaaïfchynJykhedea op. Hoe zouden wy dan, in''t bhmemt van onze geneinzen , de Andromaclres, de Hermione's, de Fedra's , de Semiramisfen, Cleopatra's, Caipiila's, en Dirce's van den Am> fterdamfchen Schouwburg ter zyde dellen ? 't ls waar, wy hebbenze alle te zamen reeds aangeweezen in de eerde Gemaalin van onzen Feniks; maar thans voor elk hoofdkarakter een byzonder voorwerp hebbende , willen wy de gelegenheid niet verzuimen om wat meer onderfeneiding te geeven aan deeze gewigtige dof: zo gewigtig zeker, by de Franfchen, dat Dor at in zyn Dicht duk , la Declamation Theatrale , zich alleen tot de Speeleresfen bepaalt , van de mannen zo weinig fpreekende, als of de uitvoering van een Tooneelduk alleen van gelukkige Vrouwen afhing. Wy wraaken dat oordeel; maar by ons is het zeggen van een onzer grootde Poëeten zeer aanneemelyk ; dat ten Spel zonder Vrw*  C4 II E T LEVEN van Vrouwen moet vergeleeken worden by een Huis zondét glazen. ■ v Juffrouw Fokke, öf liever de laatfte Juffrouw Punt , hebben wy reeds billyk geroemd; maar 't is onmogelyk haar te volpryzen. Wie immer met een goed gehoor dien klaagtoon gadefloeg , vergeet hem nooit. Neen, delier van Saffo had geenszins dat vermogen. Üwe oogen fchemerden , het gonsde voor uwe ooren , uw adem wierd onderfchept , hst zwoegend hart beefde u in den boezem, en een koude fchrik beving, üwe leden, als zy in de armen van haaren Timantes bezweek, of den doodeiyken kelk uit Masfanisfaas hand óntfing, jam paliida Morce futurd. En wederom in blyde ontmoetingen, welk eene Alcestis , welk eene Porcia voor C/audius , welk eene StJiira voor den zeeghaftigen Orondates! Misfchien iS op geenen wezenlyken troon de achtbaarheid van eene trotfe Vorftin ooit beter uitgedrukt, ^dan-ophet Amfterdamsch Tooneel door Juffrouw Gbyben. Ryzige geftalte, kloeke houding, vaste en byna mannelyke tred; fchoonheid , die veeleer aanbiddelyk dan beminlyk was , met een' hoog voorhoofd en dreigende wenkbraauwen , waaronder een fuel en fchittcrend gezigt, met eenen bellisfenden mond; als of Juno van den Olympus kwam, daar de Koningen der Aarde geknield lagen om haaren Scepter te kusfen. Voeg hierby eenen fchellen toon, die met overreedende leiding door hart en nieren drong , en de uitvoerigfte werkzaamheid van gebaaren , met bekoorlyker handen beltierd , dan immer door van Dyk gefchilderd zyn. Zo had zy alle driften en hartstogten elk oogenblik tot haaren dienst, hoewel zy doorgaans eene grootschheid ver-  JAN PUNT* 65 Vertoonde, die boven 't wuft geval verheven is, en zich door geenen hartstogt flingeren laat. Maar wanneer zy éénmaal uitborst , om , by voorbeeld als Octdvia of Camilla , Romen in brand të vloeken, dari rolde 'er eene algemeene fiddering door den ganfchen Schouwburg. Zy wist in zommige rollen ook genoegzaame tederheid të brengen , doch op eene wyze , die haar alleen in eigendom behoorde. De eerfte ontmoeting van Zenobia met Rhadamistus was altoos verrukkelyk , zelfs wanneer zy tegen Brinkman fpeelde. Dat wonderlyk mëngzel van tederheid en woede in de vervoeringen van Roxane , bovenal in het angstvallig tooneel daar zy Statira den ponjaard op de borst zet, terwyl Perdikkas aan den anderen kant haaren vergeefs beminden Orondates doorftooten wil; dat fcheen voör Juffrouw Ghyben gefchapen : en geen wonder, dewyl geen Speeler noch Speeleres ooit zo veel gemeenfchap had met den heldentoon van Antoriides , die hier geduurig onder dondert. Juffrouw Ghyben moest geene! Monima noch Ifigenia fpeelen, ten minften niet in Au' lis. De dood van Ninus was het meesterftük van deeze natuurlyke Semiratnis. Had Juffrouw van Til, die 't geen haar aan fchoonheid ontbrak door eene onbefchryflyke Kunst vervulde, die kunst wat beter weéten te verbergen, zy had inverfeheidene opzigten noch eene geduchte mededingereé voor deeze Tooneelvorftin mogen fchyneri, 't Scheen dat zy in den grond beter gefchikt was om leerlingen tot het Tooneel op te leiden , dan om zelve te fpeelen. Haar oordeel was altoos onberispelyk , haar vuur was hemelseh ; maar haare manier had veel overéénkomst met die van zommige Beeldhouwers, ook wel degeiyk groote Meesters, doch die u een Herkules houwen, al* IX. DEEL, È OÏ  66 HET LEVEN van pf zyne fpieren van alle bekleedzelen ontbloot, endoor het fnymes van Euflachius vaneen gefcheiden waaren. Juffrouw Ghyben wist beter hoe men die fcherpe kantigheid verfc hommeien moet , cn zulks wordt vooral in vrouwelyke perfonaadjen vereischt. Juffrouw van Til deed evenwel ook zomtyds verbaazende wonderen. Onder anderen heugt ons de dervende Cieopatra in het laatfte Bedryf van Riodogune. Een voornaam Schilder, op dien avond naast ons zittende, had eenen fcbooneu inval. Wierd zy nu , zeide hy, ah Niobe in marmer veranderd, dat zou eene eeuwige weêrgaë zyn voor den a/ouden Laoko'ón! Juffrouw Maas en Juffrouw Bor gaan wy voorby, dewyl zy veeleer verhevelingen dan vaste lichten geweest ' zyn. Van de eerfte verdient nochthans verhaald te worden , dat zy , vooraf eene huisbediende van Juffrouw Ghyben zyndc, door haare Meesteres dikwyls wierd gebezigd tot het overhooren der rollen ; waardoor zy allengs den edelen treurtoon begon te vatten, en, van dag tot dag verder aangemoedigd , zich wel haast op het Tooneel begaf, alwaar zy voor eenigen tyd grooten roem behaalde , wegens de geringheid van haare beginzelen. Een ryke Jood, zegt men, heeft haar bedorven; gelyk mede van Juffrouw Bor getuigd wordt. Helaas! de onnozelheid is nergens veilig. De Dochter van Juffrouw Ghyben, Juffrouw Bouhon , die misfchien wegens haare verdienden eerst had mogen genoemd worden , komt hier nochthans op haare eigene plaats , niet alleen wegens de tydorde , maar ook om • als een fchoon juweel deezen ring te fluiten. Haar te noemen is genoeg; haare bekwaamheden in 't breede te fcefchryven noodeloos , vermits dezelve noch dagelyksop den tegenwoordigen Schouwburg, dwars door den val-  JAN PUNT. 67 valfchen ftnaak, die daar heefscht, heenfchittereh: fiaar te beklaagen, om dat zy niemand heeft, die haar te hulp komt om die nevelen van woestheid te veidrooien, is de uiterde billyklieid. Maar de gedachtenis van den ouden Schouwburg is ons noch te waard, om hier ten minften niet voor een oogenblik deszelfs jongden luider in deeze doorluchtige Speeleres te befpiegelen; Ter goeder uure trad zy te voorfchyn, om op de bevallige eenvoudigheid van Juffrouw Fokke, die men by Pfycbe vergelyken mogt, af te deeken met eene edele fierheid , Diana waardig, en gemengd onder de deftigheid van die Juno door welke zy gevormd was* In haare oogen dak eene Romeinin. Ook beminde zy terdond die rollen , daar de gevoelens van eene grootfche ziel in eenen geduurigen zelfdryd wordelen tegen diepen rouw en treurige wederwaardigheden. Eene hofly ke befchaafdheid, haat zo eigen als of zy aangebooren waare, weêrhield haar eenigzins van de woedende parN tyen , daar zy echter, zo 't vereischt wierd, wonder, lyk in flaagde. 't Iieügt ons noch hoe zy ,'by de vertooning van Andromache, de minnenydvanHermione wist uit te drukken; en hoe een gemeen man Van de daanplaats * op die nadrukkelyke, en in't Fransch ook zo beroemde woorden , Ach! moestge luiftren naar een Minndares vol woede? luidkeels uitriep : Dat kan geen flerveling op den aardbodem u nazeggen ! waarop een ander volgen liet: Dat kon baar Moeder niet. De kunst iS , volgens het gevoelen van Longinus , tot volmaaktheid gebragt, als „ zy kundigen en onkundigen tevens behaagt. Zy was ook tot de tedere partyen geenszins onbekwaam*1 maar die bleeven aan de lieve Pfycbe verpand. In -t byzonder  63 HET LEVEN v a tt hebben-de Kenners aangemerkt, dat alle de gaavcn van Juffrouw Bouhon in de gelükkigfte evenredigheid overeenftemden, om een verwonderlyk geheel uit te maa ken ; zo dat men dikwyls niet wist te bepaalen, of het gezut welfpreekender was dan de handen, of de Hem het gelaat overtrof, en of de Natuur haar in alles bezielde dari of zy ten deele aan eene diepverborgene kunst den betoverenden zwier van haare vorftelyke houding en geftalte verfchuldigd was. Dit weeten wv met onderfeheiding te getuigen, dat zy, zolang het op ons Nederduitsch tooneel geoorlofd was verftaanbaa* te fpreeken, de uitdrukking der taaie met eene zuiverheid betrachtte, die voor alle Dichters verpligtende was Wy kunnen niet nalaaten hier eene aangenaame kleinigheid te verhaalen , die voor eenige jaaren op zeker Poëetenmaal voorviel, 's daags voor dat Juffrouw Bouhon de rol van Jakoba van bieren flond te fpeelen Eenige liefhebbers roemden haar op 't hoogst; onder anderen was 'er een , die verklaarde zo veel genoegen in haar te neemen, dathy, al beging zy duizend fouten op eenen avond , voor een enkelen fchoonen trek alles zou kunnen vergeeven. Fouten 1 riep een oud Heer, die tot noch gezweegen had, Jufrouw Boubon fouten ? Bedenk u wel, myn Heer.' de anderwilde zich ontfchuldigen, met te zeggen dat hem deeze uitdrukking ontkomen was ; maar dat dit evenwel ook een ftoute vraag fcheen, dewyl men geen dervcling volmaaktheid toe fchryven kon. Twee anderen beweerden dit nevens hem. Eindelyk ging de oude Heer tegen deeze drie zeer kundige liefhebbers eene weddenfehap aan dat Juffrouw Boukon den volgenden avond geenen mis'hV hoe gering ook, begaan zou , dien zy alle drie, op hun woord van eer,voorzodaanighielden. Zyne overwin- nins  JAN PUNT. 6o uilig wierd onbetwistbaar, dewyl zy, na gedaan e zaakcn, gezamenlyk bekenden , dat hunne uiterfte oplettendheid , om Hechts een voorwendzel tot berisping te vinden , vruchteloos was geweest. Zonder gebreken te zyn, is dikwyls een voorrechtvandemiddelmaatigheid; maar zo verre boven de middelmaat op te ftreeven, zonder de minfte ftruikeling, dat' is eene foort van volmaaktheid, die men zien moet, om overtuigd te worden dat zy wezenlyk beftaat. Doch wie eenmaal Juffrouw Bouhon op het Tooneel heeft gezien , zou haar ook, zonder dat zy genoemd wierd , ligtelyk aan deeze befriiryving kennen. Hoe nu de Hollandfche Helikon , geduurende het aangeweezen tydperk, in achting toenam en ryk van glorie bloeide, is ligtelyk af te neemen uit den groöten overvloed van fchoone ftukken, die met eene geduurige opvolging in 't licht kwamen. De beroemde Feitama heeft, zodra Punt het werk hervatte, eene menigte van de beste Franfche ftukken , te vooren reeds door hem vertaald , op nieuw overgezien, en achtereen ten tooneele gevoerd. Veele anderen volgden dat voorbeeld, en verbeterden insgelyks de flechte vertaalingen, die men van goede ftukken had. Zomtyds kwam 'er ook een oorfprongklyk ftuk : zo dat men fchier dagelyks de liefhebbers op een nieuw gerecht onthaalde. De Schouwburg was zyne opkomst verfchuldigd geweest aan den y ver van groote Dichters: naby zynen ondergang heeft hy op. zyne beimt groote Dichters uitgelokt en aangemoedigd. Zo vast gaat het dat de ftaat der fraaie Kunften van gelukkige omftandigheden afhangklyk is. 't Schynt dat nu het een met het ander verboren gaat. Men rabbelt, met eene gefmoorde ftem, koude Drames , éaai' men het verhevene in brengen wil met gillen en ES kry-  7o HET LEVEN van krytea , dat u , als eene gefchetirde klok, in de oorea kryscht. Voor 't laatst moeten wy hier by voegen, dat deBlyfpelen insgelyks goeden opgang maakten. Spatfier en Smit waren de voornaamfie zuilen van het Komiek. Smit i was een geestig manneke ; een vlugge Krispyn, een koddige Sanche,eeu vrolyke Waterlandfche boer;maar Spatfier wist alles op zyn duim te draaien. Van Krelis Louwen heeft hy zo veel eer gehad als Langendyk, en met den Dokter tegen dank fcheen hy een Profesforaat te verdienen. 6 Dien Gierigen Geeraard l dien Lubbert Lubberts, dien Rykert in 't Gedwongen Hmveiyk ! .al geest, al zout; zuiver Attisch; Molière, Lucianus,en Aristofanes waardig! In zommige gevallen fcheen Starrenberg ook onnavolgbaar : jn den Zwetzer was hy't waarlyk. Onze verhevene Juffrouw Bouhon wist zich ook naar dien toon te fchikken, en fpeelde zomtyds onder anderen eene onbetaalbaare Xanthippe; en op deeze lyst verdient ook gefield te worden de jonge Wéémeyer , van wien wy noch eens in 't voorbygaan ge, waagd hebben. Deeze bevallige fpeeler, tot het Treun fpel gebooren, wierd in zyne voortgangen door Corvcr, ' die beter vleien kon, eenigzins verhinderd; waardoor hy genoodzaakt was zyne talenten in alles te beproeven ; dit gelukte doorgaans boven*verwachting. Zelfs deed hy Corvcr dikwyls afbreuk in de galante rollen, die hy veel natuurlyker uitvoerde; want by Corvcr is« alles Petit Maiire. Wc'émeyer was een onvergelykelyk Lichtmis. Wy hebben hem met eene algemeene toejuiching voor Overdaad in de Mode zien fpeelen. Trouwens 't is ook waar, dat hy daaromtrent tot zyn onge. luk de Natuur te baat had. Men meent dat Punt en Duim , waren zy hi dien fin aak.  JAN PUNT. 7i imaak gevallen, tot het Blyfpel ook zeer bekwaam zouden geweest zyn. De Liefhebbers gewaagen noch van eene vertooning der Gelyke Tweelingen, voor veele jaarcn ; waarin zy de beide Quiryns met groote Kunst, uitvoerden. Duim fpeelde zomtyds Demokritus, inden verliefden Filozoof; en Punt Alardus in den wedergevonden Zoon ; doch deeze rollen kunnen eigenlyk niet wel komiek genoemd worden. De laatfte rol van Punt op het Amderdam sch Tooneel is geweest de edelmoedige Eduard, in het zedefpel de Vriendfcbap; en dus is hem de ftempel van edelmoedigheid voor 't laatst nog allerdiepst in het hart gedrukt; als of zulks dienen moest om de fmart van zyne naderende ongelukken, in de harde da • gen, welke ''t geval hem na zo veel voorfpoeds bereidde, met verdubbelde wreedheid toe te brengen. Inderdaad , hy , die zo menigmaalen een levendige fpiegel was geweest van de wisfelvalligheid der menfchelyke zaaken, terwyl het wenfchelykst geluk hemzelven beftendig toelachte , heeft erndelyk buiten eenige fchuld ondervonden dat al het ondermaanfche op losfe fchroeven ftaat; dat verdienden,zodra ons 't gelukbegeeft,haatelykworden; en dat Solon te recht niemand voor zyne dood gelukkig heeft willen noemen. Eén noodlottige nacht heeft de gelukzaligheden van eene halve eeuw'verzwolgen. Volgens het huishoudelyk gebruik van de Heeren Regenten was de Schouwburg wederom , voor den zomerfchen ftildand van het jaar 177a, verhuurd aan een troep Vlaamingen , die daar hunne Operaas vertoonden , meest op eene armhartige wyzeuithetFranSchovergezet,maar wegens het gezang by veeleri noch zo aangenaam „ dat, 'er zomtyds eene aanzienlyke menigte door getrokken wierd. Inzonderheid was 'er een ongemcene toeloop, (tn van zeer veele voornaame lieden, op Maandag den ï 1 Mat s wanneer zy ten tweeden maak (peelden. Het E 4 voor- '  7i het levenvan voornaamfte ftuk, zynde "t Nafpel, de Deferteur ee naamd , brengt mede dat in het derde Bedryf eene ver' duiftering moet plaats hebben, om de gevangenis, waarin de hoofdperfonaadje zich bevindt, natuurlyk te verbeet den. Naauwlyks had men hiermede een begin gemaakt, of veelen w,erden reeds , zo wel in de Schouwplaats als op en achter het Tooneel, eene benaauwde lucht ge, waar, als een heeten damp, die den adem meer of min belemmerde. Niet lang daarna, ongeveer ten half negenen «et men vooraan ten Noorden, achter het pronkbeeld van Thaha, een klein vlammetje ter zyden uitllaan, \ welk terftond geene geringe opfchudding baarde; maar de fpeeler , die op het tooneel ftond, riep dat men zich met ontrusten moest dewyl 'er geen gevaar was. Het zelfde bevestigde de Architekt Rauws kort daarna met luider ftemme. Maar op \ oogenbïik hoort men een verfchnkkelyk gedruisch; een dikke rook verfpreidt zich alom de vlam vliegt breeder op tegen de eerfte zoldering, flaat insgelyks beneden in den eerften fcherm, vat verfer in de vliezen en bovenfchermen, en fielt, zo icuelyk als men 't melden kan, het ganfche tooneel in lichten brand. Straks vallen de kroonen gloeiende in den Bak; 't gordyn valt mede , de gewigten der fchermen ploffen neêr, de Ichértnen insgelyks, en alles raakt ondereen in de uiterfte verwarring. Inmiddels breekt de felle vuurftroom mede buiten het dak en Akkert binnen weinige minuutes , niet Hechts over heel Amfterdam, maar over een groot deel van Holland van 1 exel naar 's Gravenhaage , over 't Sticht dè Gooifche kusten en fchter de ganfche Zuiderzee. Het ontbreekt ons aan bekwaamheid om flech seene flaauwe fchers te geeven, van de ontroeringen endoodsanoften die dit akelig verfchynzel aan alle zvden verwekte De ganfche Stad weergalmde van 't gejammer, in de opge- porpte  JAN PUNT. f3 propte ftraaten en grachten, daar elk om de zynen kermde , die zich in *t gevaar bevonden, of 'er vermoedelyk in konden zyn. Men fchoot wanhoopig toe ter hulpe ; maar de hulp was raadeloos in dien dringenden nood, en de vaardigden liepen eikanderen vertwyffeld in den weg. Naderhand heeft men verdaan , dat ook verre buiten de dad de inwooners van verfcheidene dorpen, zich, wederzyds vergisfende, naardien zy de plaats, daar het onheil woedde, veel nader by dachten te zyn, eikanderen om 't yverigst met hunne brandfpuiten waren te gemoet getrokken. Maar al hadden wy de bekwaamheid van Hooft en Vondel te zamen, 't zou ons aan moed ontbreeken om in eenebreede befchryving te treeden van de deerlyke gedeltenis deirSchouwplaatfe, in dat alleryslykst geval. Wat is ooit vreeslyker dan eene weerlooze prooi te zyn voor het alverflindend vuur ? wat is zo akelig als blindeling te wordelen in eenen dikken nevel van fcherpen rook en gloeiende dampen , omringd van afgematte zieltoogeirden, daar 't gejammer en geween, doorfchelleoffchorre noodkreeten zomtyds afgebroken, echter niet dan in doodduipen eindigt ? Wat is in 't uiterde gevaar des levens wreeder , dan metéén elk oogenblik de dood uwer waardde vrienden, of dierbaarde panden, te verwachten ? Ouders , kinderen , zusters , broeders, echtgenooten , eikanderen het laatst vaarwel met eene gebrokene dem te hooren aanhygen ? Vruchteloos naar de uwen om te zien , terwyl de een voor uwe voeten bezwykt, de ander, om uwen bydand fmeekende, door den drang voor u ongenaakbaar is , en een derde, dien gy zoekt, nergens gevonden wordt ? Wie zou niet in angdig doodzweet verfmelten , zo hy zulk een tafereel met zyne waare kleuren gefchilderd zag ? Men verbeelde E 5 zich  74 HET LEVEN u» zich dan flechts in het voorbygaan, voorwaard op het verhaten tooneel, een wasfend gety van golvende vlammen , fel aan 'tblaaken, en by vlaagen aanbruifchende over het fmeulend Orkest; boven 't hoofd een luid ge. nicht van fpattende vonken, en noch hooger eene naare verduidering door wolken van rook en fmook , die, achter by de halfgedoptc uitgangen neérgeflagen, den vlugteling gedutirig te rugge dryven. In de Galeryen en Loges ondraaglyke hitte, en vcrtwyffeld ongeduld, daar veelen gereed daan om van boven neêr tcfpringen in den Bak blinde verwarring , uitzinnig gewoel en raazende wanhoop , die tegen deile muuren klautert. Overal grynzen van de Dood, elk om 'takeligst, en, daar mert 't fterflot zeker acht, noch hartbrcekende bekommering , of men levendig tot asfche zal verltuiven, of anders, gezengd, gefchroeid, in den drang vertrap' peld, of door eenen nederploffenden balk verplet worden. Menigten, die opeen gepakt en fchier plat gckneepen, als een enkel lichaam door 't gedrang van den grond getild, en als in een maaldroom heen en weer gevoerd worden, met uitdeekende armen, handen, of bloote kruinen, terwyl zy.met een open mond en keel het aanduwend vuur" onwillig inzwelgen: zwanger© Moeders, teder Kroost, tegen de wanden geperst, onder de banken gedommeld, gekneusd, verminkt, en onder 't puin bedulpt; Aanzienlyken .... maar'wie rept noch van aanzien of waereldfche grootheid, daar de ganfche Menschlykheid fiddert? Wien ryst het hair met te berge, als hy hooren moet, dat in zulk eene elende noch ontaard gefpuis gevonden wierd, 't welk de reeds gefneuvelde lyken bedond te pionderen en be. rooven? Hemel! wat moeden wy van 't menschdom denken, indien 'cr ook by «ulfce rampen geene even groote-  JAN PUNT.- 75 groote voorbeelden van edelmoedigheid en deugd gevonden wierdenPIntusfchen blaakte en kraakte 't nu al, en ichoon 'er van tyd tot tyd gewenschte ontruiming kwam, echter zyn noch veelen verongelukt, die, anders geene Vreemdelingen in den Schouwburg zynde, misleid wierdendoor de menigvuldige veranderingen en herbouwingen, en vruchteloos hun behoud langs de oude en "nu ontoegangklyke wegen hadden gezocht. Men heeftze naderhand van onder hét tooneel, en uit de blinde gangen, opgedolven. Eer 't elf uurenwaslag • het dak reeds ingellort: en dus is dit grootsch Gevaarte , met al zyn praal en pracht en oubefchryflyken toeftel, ten koste van veele ongelukkigen, binnen twee uuren in asch en rook verdweenen. Allerbeklaaglykst einde, na dat het fchier anderhalve eeuw de liefde van onze Waereldftad, en de glorie van het lieve Vaderland was geweest} Ter zy den van de Schouwplaats, boven de kamer, daar men gemeenlyk voor de Aanfchouwers eenige ververfchingen in gereedheid hield, was een vertrek, ahwaar de Heer Punt gewoon was op de fpeelavonden zich te onthouden, wanneer hy zelf niet fpeelde, en niet genegen was het Spel by te woonen. Hier zat de vergenoegde Man ook op dien avond, met zyne onlangs getrouwde Echtgenoote, en vermaakte zich in ftille kalmte met de leezing van een aangenaam boek, dat beider aandacht bezig hield; wanneer zyne Vrouw het eerfte gerucht vernam, 't welk haar terllond hevig ontroerde. Doch hy Hoorde zich daar niet aan , en berispte .zelfs haare ongerustheid op eenen vriendeiyken toon; niet anders denkende, of dit zou eene van die opfchuddingen zyn, welke dikwyls voorvallen, wanneer men een zakkenroller of pypenfteller uit den Schouw-  76 HET LEVEN van Schouwburg jaagt. Maar het gerucht verhief Hek ftraks , en terwyl Punt opilaat, om de oorzaak te verdaan, komt de Heer S. Fokke,zyn beminde kunstgenoot, en lederd eenige wecken zyn Schoonbroeder, doodelyk ontfteld in de kamer. Brand', riep hy zodra niet, of het geroep der Dienstboden weergalmde, brand op bet tooneel! en zo vloogen zy insgelyks met de uiterde verbaasdheid naar hetzelfde .vertrek. Terftond namen de Regenten hier ook hunne toevlugt; de halfontfehoeide en gefchroeide 'Speelers vlooden van het tooneel ook herwaard aan, en wel haast vloeide'er eene menigte van aanfehouwers op toe, die,het eerfte gevaar gelukkig ontfnapt, hier dachten veilig te zyn. Men fchoof, om luchtte fcheppen, de venlterraamen open; daar ook veelen, die op de daken geklauterd waren, op invielen; maar het groot aantal van vlugtelingen , zo dicht opeen gepropt, baarde nieuwe verlegenheid; temeer, vermits de rook, nu reeds door de opene deuren en venfters met dikke wolken aanrol, lende, de kaarsfen bluschte, en de volle vlam elk oogenblik hier ook te wachten dond. 't Was niet dan met de uiterfte moeite en de akeligfte verwarring, dat men dit vertrek ontruimde, om nieuwe gevaaren in den mond te loopen; en eer het noch half ledig was, floeg de bloedroode vlam reeds door de opene venfters in, en zengde hier en gins de wanden en zolderingen , onl oogenbliklyk alles te doen vergaan. Op de eerfte maare van deeze elenden was Punt zonder beraad naar den brand gevloogen; en de Heer Fokke had deszelfs Gemaa, Mn naar buiten geleid , alwaar zy echter ook welhaast door het aandringend gewoel vaneen gefcheiden wier-* den. Onder allen was niemand, wiens belangen onmid- dellyk  JAN PUNT. 71 dellyk en in alle opzigten zo naauw verknocht waren aan den Schouwburg, als die van Punt. Alle zyne goederen en bezittingen, have en huisraad, kleederen, hoeken en papieren, prenten, tekeningen, bootfeerzelen, en daarby eene kostbaare verzameling van fchilderyen , zo nuttig in de oeffening van zyne kunst, alles, om niet te fpreeken van zyn voordeelig beroep, alles ftond gefchapen om in ééns verlooren te gaan, zonder dat 'er eene fchaduw van overbleef, 't Gebeurde ook inderdaad zo; want het weinige dat men noch had mogen bergen, daar doeg de roofzucht haare heilloozc klaauwen aan. Hy voelde terflond de felheid van dien flag in de uiterde kracht: maar zyne edelmoedige inborst noopte hem veel fterker om ter hulpe van anderen toe te fchieten, dan om zich aan zyne eigene welvaart te kreunen. Dus zag men hem overal de hand reiken waar de nood op *t hoogde was, en de gelegenheid hem niet afgefneeden wierd. Na dat men in de Schouwplaats eenige ruimte had bekomen, begaf hy zich op het gloeiende tooneel, alwaar de Architekt Rauws, de Tooneelmeesttr Brinkman, de Machinist Teffers, eri twee of drie timmerlieden bezig waren, om noch, zo veel mogelyk, iets ten nutte te verrichten. Hier hadden zy eenigen tyd gewerkt, wanneer Punt, uit het onophoudelyk gekraak oordeelende dat het dak welhaast indorten zou, deeze braave mannen ernstig vermaande, dat het tyd was te vertrekken, gelyk hy zelf ook deed. De Arbeiders volgden hem; maar de drie anderen, in dien hoopeloozen daat zichzelven niet meer bezittende, bleeven aan 't werk, en zyn 'er niet lang daarna, volgens zyne voorfpelling, jammerlyk gefneuveld. Buiten de Schouwplaats zynde, voelde hy terdond zyaf  78 HET LEVEN van zyn hart geprangd door eene wEeede bekommering, wat 'er van zyne Vrouw mogt geworden zyn, die hy in de eerfte ontroering zonder omzien verhaten had, haar ilochthans beveelende aan de zorgen van den Heer Fokke. Na lang zoeken en vraagen, terwyl de eene doodsangst op den anderen volgde, valt hy in eene' Vaste verbeelding, dat zy hem terftond op het fpoor zal gevolgd zyn, eri thans in de Schouwplaats, of dood, of zieltoogende op den oever des doods leggen. Zo Vliegt hy in eene vlaag van uitgehatene wanhoop langs de Keizersgracht, met hartgrievend geween , en klagten, dat nu alles verloeren, en by ten eenenmaale een bedorven man tvas. Vruchteloos fchiet onder anderen zyn Schoonbroeder toe, die hem verzekert, dat zyne Vrouw gered was, en door hemzelven, benevens eene oude en zeer getrouwe Dienstmaagd, buiten den Schouwburg gebragt. Maar niet kunnende zeggen waar zy was , had hy op het ontroerd gemoed van den troosteloozen Man niet het minfte vermogen. In weêrwil van allen tegenftand rukt hy zich uit de armen zyner Vrienden , niet anders roepende, dan datzy zekerlyk in den Schouwburg was, en misfehien noch kon geholpen worden. Zo ftuift hy , die noch kort te vooren zo bezadigd was, nu als raazende wederom naar binnen, daar hem de deerlykfte vertooning, die onder menfehelyke zinnen valt, voor oogen kwam. Maar wat hy riep, of fchreeuwde, noch Vrouw, noch Vriend, noch eenig fterveling, gaf taal of teken. ^Hier heerschte nu de akeligfte eenzaamheid, die *, om datze tyd tot denken gaf, ondraaglyker fcheen, dan vlam en rook en vonken, in 't alleryslykst gejammer en gewoel. Toen ontzonk hem de moed eensklaps , en hy wierd. van eene bedwelming bevangen, die doodelyk had kunnen zyn, zo niet een Werkman, die zieh  JAN P U N ^ 79 aich met een menschlievend oogmerk noch eens naar binnen begaf', hem- uit die verbystering had getrokken. Zyn bier ook noch menfcben, die men helpen kan? riep deeze; en Punt,hierop tot zynverftand keerende,greep hem by de hand, en zei," Myn Vriend! zorg voor u zeiven, *# « bier gedaan! Zo gingen zy naar buiten} en terftond daarna ontmoette hen een Vriend, die, door zyne Vrouw in dezelfde bekommering afgezonden om hem te zoeken, hem berichtte waar zy zich bevond, en by haar bragt. 't Is onmogelyk de wederzydfche aandoeningen van dat rampfpoedig Paar op zulk een oogenblik te befchryven. Allertederlte ontmoeting! daar twee rampzaligen, alles verliezende, niettemin noch alles behouden rekenen, dewyl zy elkander wedervinden, en den Hemel danken, dat zy beiden overgebleeven zyn, om door onderlingen troost het wrangftê leed geduldig te verzoeten. Heeft iemand ooit de wreedfte (lagen van het geval met mannelyke ftandvastigheid verduurd, hetzelve mag by uitneemendheid van Punt getuigd worden, Verfcheidene edelmoedige Vrienden hebben hem wel in zyne eerfte verlegenheid den noodigen byftand verleend; maarhy, te moedig om zich op wisfelvallige • gunst te verlaaten, zag ook terftond naar gepaste middelen om, waardoor hy, zo niet zyne voorige welvaart, ten min« fteii eene genoegzaame ruimte voor de noodzaakelykheden van eene fatfoenlyke huishouding, op nieuw mogt bevorderen, En hoe zeer de Fortuin, voorheen zo gunftig, hem in zynen verderen levensloop gedwarsboomd hebbe, zyne wezenlyke en onbetwistbaare verdienden hebben hem ten einde toe voor zo verre altoos tegen haare grillige vervolgingen beveiligd. Eene- byzondere omftandigheid gaf hem allereerst aan-  8ö HET LEVEN van aanleiding om het penfeel wederom op te vatten. Niet lang voor het verbranden van den Schouwburg had hy, op verzoek van een voornaam Heer, een zinnebeeldig ftuk gefchilderd, met toepasfing op den Schouwburg, en den nuttigen invloed van het tooneel op wetten en zeden. Onze Nederlanders zyn Vanouds her groote liefhebbers geweest van zodaanige vindingen, daar ook, wanneer zy wel beftierd worden, groot voordeel in opgeflootenlegt, wegens derzelver onbepaalde vryheid, zo wel in Schilderkunst als in Poëzy; gelyk onder anderen blykt uit de werken van Barent Graat, en van Gerard de Lairesfe, die 'er zich nimmer van onthouden kon. Punt had het gemelde tafereel geftoffeerd met veele edele en Verhevene denkbeelden, meesterlyk gefchikt, en zo krachtig uitgedrukt, als men noch ooit iets van zyn penfeel had gezien, 't Was zo verre afgedaan , dat 'er Hechts de laatfte hand aan ontbrak ; en hy had 'er op dien noodlottigen elfden Mei noch eenige uuren aan gewerkt , wanneer het 's avonds , met zo veele andere fchatten en kunstjuweelen , door de ongenade der vlammen wierd verteerd. Zodra hy nu, door het bedaaren der hevigfte aandoeningen, zich in ftaat bevond om de hand aan 't werk te Haan, en de fchikkingen van zyne huisvesting zulks eenigermaate toelieten, waren de denkbeelden, waarmede zyn geest zich het laatst had beziggehouden, ook, gelyk natuurlyk is, de eerfte, die zich op nieuw aanbooden. Hy bragt dan het zelfde ftuk uit eene allerlevendigfte verbeelding wederom te voorfchyn, en werkte 't zo gelukkig uit, dat dit alleen genoeg fcheen, om zynen opgang als Schilder te verzekeren. Ook verrykte hy 't verfchiet van dit tafereel met de treurige vertooning van den brandenden Schouwburg j waardoor het boven de kunst nosh  J A N P U N T. 81 noch de waarde van eene eeuwige gedachtenis verkreeg. * Maar de plooi, die zyn geest gezet had voor het tooneel , was nu te diep geprent, om uitaewischt te worden , zolang hy adem haalde. Dus vei langde hy vuurig naar de gelegenheid om insgelyks in dat beroep hcrdeld te worden. Hioby voegde zich een billyk mededoogen met de overige Tooneeiisten , die, voor 't grootde deel geen ander middel van beftaan hebbende, af.hangklyk waren van de zuinige genade der.Hee.ren Regenten , welke reeds den verdiendigen Starrenberg, . juist niet van honger, maar ten. minften van hartzeer had doen derven. Ondertusfchen bleef het deeds onzeker, of men zich met de hoop op eenen nieuwen Schouwburg vleien mogt: en dit ook gcdeld zynde, dond echter te vreezen dat de beste Spcclcrs, niet gewoon van den wind te leeveu, en niet gezind het voorbeeld van Starrenberg te volgen , tot groot nadeel van de Kunst zouden verdrooid worden. Dus viel de Heer Punt welhaast op de gedachten, om op zyne eigene kostemcen gebouw te doen timmeren, alwaar men, ten minden by voorraad"" de kunst mogt oetfenen en de algemcene lief hebbery levendig houden, tot dat 'er van hooger hand een trelfelyker Schouwburg mogt opgerecht, zyn. Hy vormde hiertoe een geregeld ontwerp, gif 'er een bedek van in 't licht, en vertoonde zelfs aan de Regeering eene fcliets van het Gebouw. De Hcercn van de Regeering preezen zynen yver, verzekerden hem van hunne vriendfchap , vonden de ichets heel fraai, het ontwerp ook zeer verdandig; maar weigerden hun zegel 'er aan te deeken, en bekommerden zich niet verder met de noodlydende Kundenaars. Deeze braaye lieden ondervonden van dag toe dag duide-  8* HET LEVEN VAN IJfcé , dat het zeggen van Vader Vondel maar al tewaar is: Die klaag; is niemands vriend. Op 't onverwachtftebood zich van buiten eene gelegenheid aan , die alle klagten ftilde. Te Rotterdam alwaar men dikwyls gewoon was de Amderdamfche SpeelersenSpecleresfen , buiten Punt en Duim, gedut*, rende den zomerfchen iliïdand des Schouwbiirgs te zien, begreepen de Lief hebbers nu , datzy, ten minften voor eenigen tyd , dit genoegen beftendiger konden fmaaken, en noodigdenmet dat oogmerk deAmfterdamfche Vrienden zeer derk, om tot hen over te komen mits den grooten Punt aan 't hoofd hebbende. Zy ver' zuimden ook niets om hem in ''t byzonder daartoe te beweegen, door de voordeeligfte aanbiedingen en beloften , die ook in 't verfchiet eene onderneeming van gror> ter gewigt te kennen gaven: zo dat hy, aan den eenen kant zo zeer aangemoedigd, als hy aan den anderen in zyne biÜyKfte verwachting was te leur gefield, en dagelyks meer en meer getroffen door het ongelukkig lot van zyne Kunstbroeders , wier behoudenis nu grootelyks van hem afhing , eindelyk zyne toeflemming gaf Men vertrok dan , zo fpoedig als mogelyk was* naar die aanzienlyke Stad, met de flreelende hoop dat de heuschheid deezer nieuwe Meceenen het geleeden verdriet rykelyk boeten, en eerlang in diepe vergetelheid ontbinden zou. De -Hoop is buiten twyftel het nuttigde gefchenk des Hemels: waarom moet de Ll*tgeloovigheid haare Staatjuffrouw zyn ? Schoon Punt, in weerwil van den bekrompenen ftaat zyner zaaken , minder zorgde voor zyne eigene belangen , dan voor het nut van deeze nieuwe Maatfchap py , echter vond hy een onuitfpreekelyk vermaak in hef voonutzigt van welhaast wederom een achtbaar tooneel te  JAN PUNT. 83 te zullen betreeden. Zyne gezondheid , voorheen zo vast, maar door de tegenfpoeden eenigzins aan 't wankelen gebragt, fcheen nu haaren vöorigen bloei op nieuw te zullen bereiken. Weinige dagen voor zyn vertrek " naar Rotterdam gebéurde 'er iets van dien aard , hetwelk alle zyne huisgenooten verbaasde. Op zekeren morgen , dat hy zeer klaagde over eene onpaslykheid, die, reeds eenige dagen geduurd hebbende, mèrkelyke bekommering begon te geeven , wordt hem een nieuw Romeinsch kleed thuis gebragt, waarmede hy te Rotter-, dam zyne intreê dacht te doen. Straks ryst hy lustig op , befchouwt het , past het aan, en treedt opliet' oogenblik in de verbeelding, als óf hy het tooneel geopend zag , om 'er eene grootfche rol te fpeelen; zyn bleek gelaat hernarii eene bloozende kleur, en het heldenvuur van Achilles, of den jongen Horatius, fchitterde uit zyne oogen. Straks daarna eenige fchoone vaerzen ititgeboezcmd hebbende , keerde hy te rug uit deeze verrukking , en belpeurde zelf met verwondering dat zyne onpaslykheid gansch verdweenen was. Meermaalen had hy zich'gezond gefpeeld; nu fcheen hy door den enkelen voorfmaak van die geneugte zelfs verjongd te. zyn. 't Liep echter aan tot dén 16 Mei 1773, eer hy dc gewenschtë voldoening génieten mogt. Op den Singel, eyen buiten de Schiedamfehe poort, was op zyne kosten eenè Tent opgeflagen, waarin hy een treflyk tooneel, bénevens eene welgefchikte fchóuwplaats, had doen vervaardigen; ook waren alle tooneelficraaden , kleederen , en verdere noodwendigheden , voor zyne rekening, zo wel als volgens zyne ordinantie., uitgevoerd; en wel zonder moeite of kosten tefpaaren: al het Welk zyne fterke zucht voor dit beroep ten klaarden bewyst, dewyl zulk eene onderneeming anderszins F a . met  84 HET LEVEN van met zyne omftandigheden niet overecnkomftig fchynen kon. Maar de grootmoedigheid was ook onaffcheidelyk van zyne inborst, en 't fcheelde weinig of deeze deugd zou hem op nieuw ten top van eere en aanzien gevoerd hebben. Tot zyn ongeluk had hy te doen met men1'ehcn , die, door zyn voorbeeld ontvonkt, hem daarin poogden te evenaaren, en, op de proef te zwak bevon den zynde , vervolgens wilden toonen , dat zy fierk genoeg waren om hem te bederven, 't Was in zommige opzigten het zelfde beginzel , waaruit de Kardinaal deRkbelie» aanleiding namomdengrootenCorneil. Ie te haaten. In den aanvang ging alles naar wensch. Eenige Liefhebbers hadden-hunne poogingen verecnigd om een zinnebeeldig voorfpel re dichten , 't welk zy de Opening van Jpot/oos Tempel noemden. Hiermede wierd het tooneel op den reeds gemelden avondontflootcn, en Punt kwam 'er in den vollen luider van Apolio te voorfchyn weinig denkende dat hier ooit een Marzjas oïPanttg&a hem konde opftaan ; veel min . . . doch hy wist wei dat het nergens aan Midasfen ontbreekt. Het Naipel was Gabinia, waarin hy de rol van Galerius bekleedde onder eene toejuiching, zo wel als die van het voorfpel Apollo waardig. Het zelfde genoegen vertoonde zich eenen geruimen tyd by de volgende vertooningen, doch men. befpeurde welhaast dat deeze beftendigheid meer het uitwerkzel was van eene blinde verwondering, dan van eenen beredeneerden fmaak. Men vleide zich niettemin dat die fmaak wel fchielyk volgen zou, zodra de verftandigiten by meerdere bezadigdheid gehoor verwierven , om hunne oordeelkunde voor te draagen. Doch men wist ook dat het gezond verlland by de menigte kwaêlyk zyn hof maakt: men toonde zich dan by voorraad  JAN PUNT. 85 raad ten uiterften verheugd over loftuitingen, .die men in den grond niet hoog waardeerde. Dit was aochthans een misdag; want hierdoor kreegen de Heeren Ragotjns eene gril in 't hoofd, die alles in verwarring bragt. 't Regeeren is zoet; maar onder de Zon is geene/ zoetheid , die zo ligt aan 't gisten daat, ènin'twrangfte zuur verandert. De Rotterdamfche Liefhebbers hebben zc*wel het een als het ander ondervonden. Zodra zy begreepen dat deeze lief hebbery eenigermaate den naam van eene Stichting voeren kon , oordeelden zy insgelyks dat zulk eene opklimming verfcheidene aanzienlyke posten aankondigde. Men befloot, buiten dc Biunenwegfche poort eenen nieuwen Schouwburg te bouwen , die ook zekerlyk niet zonder Regenten zou kunnen beftaan. Maar hoe dan met Punt, die nu alles zo geregeld beftierde ? Wel', die zou Kastelein zyn, gelyk hy te Amfterdam geweest was. Maar zouden deeze Regenten dc bekwaamheid hebben , die tot het bellier van zo veelerleie zaaken vereischt wordt ? Ouderwetscb vooroordeel ■' als of men niet dikwyls zag met hoe weinig bekwaamheid ook de gewigtigjle Staat zaaken gelukkig beflierd worden. In allen gevalle , de Amfterdamfcbe Regenten waren ook geene tovenaars. Neen , zeker ; maar die hadden de crvaarenis van fchicr anderhalve eeuw te baat. Goed: wat men te R tier dam niet had, zou men door den tyd magtig worden. Ook was men daar niet onbedreeven in den lauwercogst, dewyl 'er zelfs een dicbtkur.flig Genootfchap bloeide ond<. r de veelbeduidende zhfpreuk pkodesse canendo. Latinisten waren de Amfterdammers niet. Dat bedi.'te. Zo vreeslyk als de heerschzucht in 't • groot is, zo kluchtig is zy in 't klein. Evenwel bereikt zy dus ook gemecnlyk haar oogmerk, om dat haar yver onvermoeid F 3 , is,  86 HET LEVEN vam is, terwyl de verdandigen zich met haareernsthaftigheid te lang vermaaken. Binnen vier of vyf maanden was het zo verre gebragt, dat de Heer Punt zyn Magmfihtat moest afleggen , om de waardigheid van Kastelein uit handen van zyne Heeren en Meeders te ontfangen. Hy wierd vooreerst Kastelein van de Tent, en zou het vervolgens van den nieuwen Schouwburg zyn, opAmderdamfche voorwaarden, die echter op verre na g«en Amfterdamsch voordeel aanbragtcn. Ondertusfchen betaalde men rykelyk de kleederen , defieraaden, en al den tocftel , dien men van hem overnam. Men vertrouwde hem ook het opzigt over den aanleg van het nieuw Gebouw; men raadpleegde noch dikwyls met hem over dc gewigtigfte zaaken; zelfs volgde men ook wel eens zynen raad , en men belchouwde voor het overige zyne kunst noch met dezelfde'hoogachting als ooit. Te^eu den wintervan het jaar 1774 was de „ieuwe Schouwburg benevens het huis van Pum , i„ gereedheid gebragt' zo dat men den 5.7 December, ter inwydinge van het tooneel, aldaar vertoonde Maria van Bourgondie, een der fchoonfte Treurfpelen van Hollands grootfte Dichteres. Punt had 'er de.rol van Adolf; en dit begin was inderdaad zo luisterryk, dat men alles van de gevolgen mogt verwagten. Men had ook voor hem eene aanfpraak in Dichtmaat opgefteld, welke hy na het Treurfpel onder de gedaante van Apollo deed, aan de Heeren van dc Rcgcering, en veele andere Heeren van het eerfte aanzien , aldaar genoodigd. Dus fcheen zyne glorie noch uit haaren opperden trans te draaien. Maar de Regenten , nu in volle toerusting op het kusfen vastgeplakt, namen terftond' eene houding aan, waarby geene Pumrveenfche deftigheid in vergelyking' kwam  JAN PUNT. 87 kwam. Zy voerden , met een veelbeloovend en niets, beduidend gelaat, eenen toon van overreeding , die ' alle hunne misdagen voor tegenfpraak beveiligde. Dit gaf zomtyds vermaakelyke tooueelen , daar de vriend Spatfier dan wonderlyk mede in zynen fchik was ; maar die zo niet in den fmaak van Punt vielen. De^ nestige Abderiet erkende wel eens onder een glaasje van vrolykheid-, dat hy zyne kunst noch merkelyk ver^0,1 o-phraa-t hebben, indien hem 't geval zodaanig- mod ellen wat vroeger verleend had. By zekere gelegenheid, tot men. den Weder gevonden Zoon ftond te fpeelen , zeidc hy, met een Cymfchen grimlach: H Sfiyt menu, dnt ik te oud'ben voor Prezident Laagenpratl Punt was te fyn van gevoel om zich met fnaakeryen te vergenoegen. Hy zag met het levendigst ongeduld dat alle fchikkingen op verwarring uitliepen , terwyl men den goeden fmaak zelfs in zyne beginzelen zocht te dempen, 't Wierd voor eene misdaad van gekwetfie rvlajcfreit gehouden , dat hy zich daarvan beklaagde ; en federd veranderde de koelheid , die men hem reeds yan tyd tot tyd beweezen had, in bittere yyandfehap. Hierin wierd daarenboven veel kwaads^ gewerkt door Corvcr, voordeezen een leerling van Punt, en nu in alles zynen tegenftreever. Deeze Man, op denAmderdarnfehen Schouwburg wel begunfiigcU, maar geenszins in den hoogften rang gefield, had zich voor eenige jaareh van daar \vx^ 's Graavenhaage begeeven , alwaar een Nederduitfche Schouwburg onder begunftiging van het Hof vervaardigd wierd. Hier dacht hy zyn hart op te haaien met de trotfe Heldenrollen, die men hem te Amderdam niet had durven toevertrouwen; doch vermits de goede man, behalven eene onzoivere oitfpraak,eene valfche en piepende dem had, moest 'er een hulpF 4 middel  88 HET LEVEN van middel ter liefde van deeze gebreken gezocht worden. Geen gereeder middel in 'sGraavenbaage, dan den Franfchenflag er over te leggen; dat is te rabbelen, zofnel als de adem door neus en mond kan vliegen. Onverftaanbaar , en daarom zonder fouten. Hy ontleent dan van eenige gemeene Franfche Speelers eene nieuwe manier en ziet hun verder eenige polhu.ren af, >ïic bv „Cval eens met eenig handgeklap vereerd worden - voorts doet hy ee„ reisje naar Parys; en zie «ar myn Heer Corver verfranscht, en bekwaam om rang te houden met/, Kain oï Grandval, Wy kunnen echter niet nalaaten hier onze gi^mg voor te draagen , dat naar allen fchyn de eerfte Franfchen, die hy volgde, eene foort van Napolitaanchen rochel moeten in de keel gehad hebben, en dat hunne ledemaaten insgelyks door een foortgelyk toeval moeten verllramd geweest zyn: anders is 't onmogelyk reden te geeven van die fchórre geluiden en gewrongene ftuipen , die het voortrellykfte gedeelte-van zvre nieuwe manier uitmaaken. Ook is hy in den Haage daarmede met zeer gelukkig geweest, maar heeft met zyncaangeworvene leerlingen noch al moeten reizen, naar Utrecht naar Groningen , en elders, daar men juist zo naauw met zag. Maar toen de vlieger te Rotterdam opging wist hy zich daar behendig in te dringen: en dit, d tempora , 6 mores! dit was de vernedering van den grooten Punt. Billykc verontwaardiging belet ons dit verhaal te .vervolgen. De Stad Rotterdam heeft bchalven haare vermaakelyke gelegenheid, fcboone wandelpJaarièn, en frisfchelucht veele andere aanlokzelen, die vooreen oprecht liefhebber van fraaie Kunften het verblyf aldaar bekoorlyk maaken Verfcbeidene Kunften en W eetenfehappen bloeien 'er weelig; nen plag 'qr braave Dichters te hebben, als onder ande  JAN PUNT. 83 anderen Dirk Smits : met het tooneel is het flechts kwaélyk afgeloopen, om dat desze'.fs beftier niet in bekwaame handen gefteld was. Maar bovenal ftaat de Teken-en Schilderkunst hier in achting. De gedachtenis van den Ridder van der Werf is 'er noch in verscb geheugen , en veele voornaame Burgers , met recht moedig op dc. glorie van dien grooten Schilder, betrachten met grooten yver , zo niet de oeffening, ten minften de kennis van de Schilderkunst, en van al 't geene daartoe betrckkelyk is. Het beroemd kabinet van de Heeren Bisfcbop heeft insgelyks veel tocgebragt om dien edelen fmaak aan te kweeken: en noch onlangs heeft deeze Stad eenen Kunftenaar voortgebragt,die,was hy niet in den bloei des levens verwelkt, met de van den Veldes en Bakhuizens om den lauwer zou geftreeden hebben. Ja, Kabel verdiende reeds eene aanzienlyke plaats onder de beroemde Rotterdammers. Het kon dan ook niet misfen , of Punt, door zyne etsnaald reeds overal beroemd,wonhier door het penfeel een aanzienlyk getal van braave en welmeenende Vrienden ,wier verkeering hem zo aangenaam was , dat hy 'er eenen geruimen tyd de verdrietigheid van veele ftribbelingen aan opofferde. Maar niets is zo luifterfcherp als het geduld van eenen man, die moed beeft. Tot eene vry groote maate laat het zich rekken en fmeeden als göud; maar zo gy dan een hairbreed verder wilt , fpringt het vanéén als 't hardfte glas. Zo ging het hier : Punt wierd eindelyk het farren moede, en nam op een oogenblik het onwrikbaar befluit om de Maasgoden voor altoos te verhaten , en in zyne Geboorteftad de Etsnaald wederom by der hand te neemen , aan liet geval overlaatende hoe de zaaken van het Tooneel zich aan het Y zouden fchikkeu. Hl ue ïiiiiiiuu ocjJieiiiuci i///, iKiiu uy sryu ulicnciil r met de rol vanlNinus, in het beroemde Treurfpel SemtF 5 ramis)  9° HET LEVEN VAN ramls; en vertrok weinige dagen daarna met zyne Echt genoote en ganfche huishouding naar Amderdam , al waar hy zich terdond met onvermoeide vlyt aan het graveeren begaf, zonder andere verpoozing, dan dat hy ook zomtyds noch fchildèrde. Sederd verfchcidene jaaren de Etsnaald weinig gebruikt hebbende, fcheen hy in 't eerst van die handeling eenigzins afgewend te zyn ■ maar van dag tot dag viel hem alles wederom gemaklyk • toe , tot verwondering van een iegelyk, dewyl zyne jaaren nu ook reeds vry verre gevorderd waren. De draks gemelde rol van Ninus is de laatde geweest, die hy op een openbaar Tooneel heeft gefpeeld; maar de Rotterdamfche Schouwburg heeft geene reden gehad om zich over zyn vertrek geluk te wenfehen, zynde niet lang daarna geheel aan 't kwynen geraakt. Met de dood van Spatfier , die in het jaar i779 voorviel, gaf het Blyfpel ook den geest , en dus is 'er niets overgebleven, dat de aandacht van menfehen, die eenigzins kundig zyn, verdient. By den prachtigen bouw van den nieuwen Amderdamfchen Schouwburg , dacht niemand dat ook hier de Byekorf door vuige hommels zou onteerd worden 5 veel min dat de buitenfpoorigde bastaardy dit grootsch tooneel, inderdaad de Waerelddad waardig, zo willekeurig beheerfchen zou. Maar toen de Schouwburg gereed dond , was het gety verloopcn, om naar goede Spee • Iers om* te zien. Men nam uit overmoed de flechtUen die zich aanbooden; ten naaden by overeenkomdigmet het gedrag van die trotfe Schoonheden , die, zolang zy van braave minnaars omringd worden, ongevoelig zyn, en eindelyk met een Landlooperdoorgaan. Waarfchynlyk heeft men zich het bekende zeggen van een oud Regent criunerd, die, by zekeregelegenheid wat * ge •  JAN PUNT. 9I gemelyk zynde, te kennen gaf dat het zyns oordeels even goed zou gaan, al fpeelde men met Aapen. Men nam 'er de proef op; en toen dat vry wel ging, frak men 'er, om 't noch fraaier te maaken, twee menfchen onder, naamelyk Duim en Juffrouw Bouhon. Wie zou niet op zulke vertooningen met Juvenalis uitroepen , difi fictie est Satyram non ficribere ? Maar die Aapendudie was echter verre van de algemeene goedkeuring weg te draageu. Daar is zelfs een beklaaglyk verval der Tooneelpoczye uit ontdaan. Toen wy Punt ten tweedenmaale op het Amderdanisch Tooneel zagen verfchynen, merkten wy aan dat zyne voortreflyke manier veele braave Dichters ont' vonkte en aanmoedigde, om den Schouwburg met eenig kunstjuweel te verryken. Na de opening van het nieuw tooneel is vlak het omgekeerde gebeurd. Onze groote Dichteres, Juffrouw yan Winter, zulk een omkeer niet verwachtende, heeft wel willen toedaau, dat men het tooneel inwydde met haaren Jacob Simons de Ryk: maar zy is 'er zelve niet eens tegenwoordig geweest, en heeft federd nimmer getoond eenig belang in de uitvoering van haare tooneeldukken te dellen. Men heeft ook na dien tyd weinige Treurfpelen zien te voorfchyn komen, daar de heldentoon in heerscht; maar meest burgerlyk mengelmoes van jammerklagten en laffe boerteryen , 't welk men den naam van Drames geeft; als of het woord Drama, 't geen niets andêrs betekent, dan handeling of bedryf, door eene verborgene kracht een lichaam kon verwarmen, 't geen in zichzelven bont en blaauw is van koude, 't Is waar! in Staatzaaken heeft zomtyds een. nieuwe naam groote omwentelingen veroorzaakt: maar Drama is eene oude benaaming, en, in den hedendaagfchen zin genomen, geens-  9* HET LEVEN van geenszins van de edelfte afkomst. By de Grieken was dc naam van Drama aan alle tooneelffukken zonder Onderfcheid eigen; de Edipus van Sofokles was zo wel een Drama als de P/utus van Aristofanes; maar Drama , in een afgezonderden zin voor zeker flag van toorieettrufcleen, heeft zyne betekenis van Schoolfche pedantery ontfangen. Voor eene eeuw of twee gaf men dien naam aan de Kollegie-ftukken, die een Rektor, of Pater Jezuict, tegen den aanvang der vakantie gewoon was te vervaardigen Wie eenig genoegen heeft genomen in de beginzelen, welke wy omtrent het midden van dit werkje voordroegen, zal van de tegenwoordige gefleltenis der zaaken in geen opzigt gunftig kunnen denken. Maar om te begrypen, hoe 't eene vergryp uit het ander gebooren wordt, moet men deeze horzelen zeiven hunnen roem hooren uitbrommen. „Zy alleen treffen de „ Natuur: zy alleen bewcegen het hart; zy alleen „ bezitten den goeden fmaak. Weg met den Helden„ toon, die ons in flaap zingt; weg met gladde en „ gepolyste vaerzen. Zal de Poëzy draaglyk zyn, zy „ moet u by kris en kras in de ooren knersfen; zy „ moet ftyf, lam, cn verminkt zyn, als in dc Dood „ van Ca/as, en in de oude vcrtaaling van den Gd. „ Wat fpreekt men noch van Pompejm, Boratius', „ AristomenesP Oudervvetfche Wicgdcunen! Het ver„ krachten van eene enkele Hoogduitfche Freule, of „ het arkebuzeeren vaneen gemeen foldaat, isduizend„ maal verhevener dan alle die beichimmelde Roomfche „ en Grickfche Staatzaaken. Galg en rad, cn geesfel„ paaien op het tooneel; dan zou de fchreeuw der Natuur „ eerst in zyne kracht gehoord worden, en haare ka„ brioolen zouden veel meer afdoen, dan deftyvedeftig„ heid van Augustus op zynen keizerlyken troon." Ja,  ■ JAN PUNT. 93 Ja,- Heeren! men moest een prys uitfchryven voor den Rymelaar, die het afgryslyk Treurfpel van George Bamwell in de dyfde vatrzen, die mogelyk zyn, ' wist te dellen, mits de rechtspleeging in alle haare omdandigheden niet vergcetende. ■ Dat wierd een kolfje naar uwe hand. Want, zeker! gy treft de Natuur, juist gelyk menze op 't Franfche pad ontmoet; gy beweegt het hart, maar tot erbarming; gy hebt fmaak, gelyk ravens en nachtuilen gehoor hebben; en iri kieschheid evenaart gy den Kundenaar, die ten tyde van Keizer Karei een Orgel toedelde van maauwende katten, ieder by den daart aan eene koorde vastgemaakt; welke koorden hy zeer kundig door byzondere klavieren trok, en dus, met afwisfeling vah geluiden, een alleryslykden Sabbatb wist aan te rechten. Hoe jammer is 't dat men die Kunst niet meer bezit: anders zou het Orkest insgelyks met eene nieuwe manier, die van het Tooneel volkomen waardig , mogen pronken. Wat dunkt U, lieve Leezer! indien Apollo noch dezelfde drengheid had als voordeezen, zou hy deeze fchenders van zyn lauwerwoud niet tot dezelfde draf vervvyzen, die men de boomfchenders aan den gemeenen wegwaardig acht , omze vervolgens naarj de bierkelders en paruikwinkels , daar zy beter pasfen, te doen verhuizen ? - Toen de Heer Punt wederom te Amderdam gekomen was , wensclitcu alle Dichters en verdandige Liefhebbers , evenvuiirig, dat hy terdond op het nieuw tooneel verfchynen mogt; niet twyflelende of hy zou, als eene ryzende Zon, al dat nachtgefpuis doen weg kruipen. Verfchcidene te zamenloopende redenen bragten echter te wege , dat hy 'er van verwyderd bleef; waaronder ook, naar 't fchynt, eenig ongenoegen van de Regeering fchuilde , om dat hy, dacht men, Amderdam te vroeg verhaten had, De Liefhebbers, van deeze voldoeningver- I  94 HET LEVEN van verftëèkèn » en niettemin zo zeer als ooit haakende naar de bekoorlykheid van zyne ongemeene gaaven , vonden zich genoodzaakt hunne toevlugt tot een ander middel te neemen. Zy verzochten hem , aan zyn huis eene Byeenkomst te houden , alwaar men zich, onder zyn opzigt , mogt bezig houden met de leezing van de fclioonfle Nederduitfche Poëzy; en, om beter door zyne lesten onderrecht te worden , ook dikwyls alieenlyk hem hooren ; waarby men zich tevens voorflelde ten minften een lieflyken natmaak van voorheen genootene weelde tc zullen opwekken. Hy bewilligde hierin; en deeze byeenkomst heeft 's winters alle weeken plaats gehad, onder eenen toevloed van de eerfte en fraaifte geesten, tot aan het einde vanzynleven. Na zyne dood heeft men ten deezen opzigte , misfehien voor altoos, moeten vaarwel zeggen aan al wat lieflyk en welluidende is. Na zö veel van de Tooneelkunde te hebben gefproken , zy het ons geoorlofd noch iets te zeggen noopens den fmaak der Burgerlyke fpelen , die , zo hy verder indringt , welhaast den ondergang van onze Poëzy zal ha zich fleepen. Wy ontkennen geenszins dat onder deeze foort wel eens een goed ftuk gevonden wordt; „ maar dan zal gemeenlyk de heerfchende toon van hetzelve naast aan het Blyfpel komen. Deftige Blyfpelen heeft men ook van Molière en Regnard, en vooral van Destouches ; en zo daar iets treurigs onder liep,, dat mogt zomtyds de belangneeming vuuriger maaken. Van dien aard is wel in het byzonder Weder gevonden Zoon, dien men altoos met groot genoegen ziet. Maar,daar het bier op aankomt, treurige Hukken , in het Burgerlyke , zullen nooit de waarde van het heldhaftig freurfpel bereiken ; en niets kan aanftöotelyker zyn , dan die gemaakte vrolykheid , waarmede zulke ftukken hier en gins , wegens hunne onvermydelyke droogte, moe-  JAN PUNT, 95 moeten geftoffeerd worden. Dat komiek is daar altoos walglyk , en zonder dat kan evenwel het ftuk niet op de been blyven. Heeft men met reden in de oude Spaanfehe Treurfpelen die mengeling van ernst en boertigheid veroordeeld en afgefchaft, hoe komt het dat men nu, in dezelfde dooling vallende , daar zo moedig op is ? Of_ zou zulk eene ftrydigheid in min verhevene onderwerpen draaglyk kunnen fchynen ? Ja ! gelyk een' vuile vlek de grove py zekerlyk minder zal onteeren dan den zyden tabbaard. Maar dan komt toch de rekening uit op verlies aan beide kanten: en byaldien deeze ftukken, minder verheven zynde, ook platter taal en huishoudelyker uitdrukking vereifchen , om natuurlyk te fchynen; is het dan niet zeker dat dezelve juist gefchikt zyn om ons tot de hooge Dichtkunst onbekwaam te maaken? Immers is het de TooneeLpoëzy wel in de eerfte plaats, die jonge Dichters bekoort, en aanlokt om den Zangberg op te klimmen. De tl eer Mercier , die veele burgerlyke Treurfpelen heeft opgefteld, verraadt zich zeiven by zekere gelegenheid vry duidelyk , als hy, fpreekende , van eene fchooite plaats in het Treurfpel Mitbridates9 nadrukkeJyk beweert dat de edele en aandoenlyke gevoeleris van Monima daar veel van hunnen invloed verliezen, om dat zy door den grooten Racine met onnavolgbaare vaerzen bekleed zyn. Kan men onderftellen dat een verftandig man, die zo fpreekt, oprecht is ? De Engel1'che Dichter Pope, door den Heer de Voltaire gevraagd zynde, waarom toch Milton zyn Paradys verkoren niet in berymde vaerzen had gebragt, gaf ten antwoord , becaufe be cou'd not. Dus zal het altoos loflyk zyn, dat iemand, die geene fchoone vaerzen maaken kan, zich tot profa bepaalt; maar om die reden den weg voor anderen te willen fluiten, dat is een van beiden; kwaa- de  96 HET LEVEN van de trouw, of verderflyk zelfbedrog. Hoe ! de fchoone vaerzen van Virgilius zouden dan ook aan het vierde Boek van zyne Enen nadcelig zyn ? een fehoöne diamant zou verduisterd worden door het goud of het purper , waarop hy flikkert P Neen! maar het gevoelen van Mercier kon wel toepaslyk zyn op1 zyne eigene juweelen, die, geringer van waarde, ook te zwak zouden vallen voor den luister van zulke fieraaden. Het heldhaftig Treurfpel heeft ondertusfchen tot zyn voordeel de waereldkennis in 't groot, ja genoegzaam de volle befpiegeling van Hemel en Aarde. Het vertegen' woordigt alle tyden en plaatfen. Gewigtige zaaken, grootfche gevoelens, edele driften, bondige redeneering, fcherpe proeven op dapperheid en trouw, op Godvrucht, op vriendfehap , vaderlandsliefde en ftandvastigheid : niets ontbreekt hier. Het hooge Treurtooneel is de vierfchaar van het menfchelyk gedacht, daar de rechten der Natuur, en alle haare heiligdommen , gehandhaafd worden : de Vryheid ftaat 'er op het altaar, en de Gerechtigheid vest 'er haaren zetel. De Tooneeldichters doen uitfpraak over de deugden en gebreken van zo veele volkeren , als de zon befchynt , of immer heeft befcheeuen. Zy louteren onze Zedekunde, en van alles het beste ontlcenende , geeven zy haar eene uitgebreidheid , pvereenkomflig met die welke de Romeinen weleer aan hunnen wapenhandel gaven. Zy zuigen den fynften honing uit alle lieflyktieden , .om de deugd even beminlyk als achtbaar te maaken. Dus heeft de Tooneelpoëzy een onweêrftaanbaaren invloed op de gevoelens cn zeden van een Volk , 't welk zich befchaaven wil : zy kweekt daarenboven de weetgierigheid aan , en is hierom in alle opzigten de Priesteres der Wysheid. Wie ontkende immer het nut der His-  JAN PUNT. 91 Historiën , zelfs voor vergeetene Burgers die flechts een redelyk gebruik van hunne verdandelyke vermogens^ willen maaken ? en wie ziet niet dat zulk een Treurtooneel de levendige Historiekunde zelve is, daar alle boeken, papieren, penningen,hoe nuttigariderzins, flaauw en doof by Haan ? Wykt deeze vertooning zomtyds van de waarheid af; dat is geen bedrog, dewyl het Hechts geringe omdandigheden betreft, terwyl de waare trekken der Natuure nooit verduiderd worden. Inmiddels wordt de fcherpzinnige jeugd tot dieper onderzoek genoopt ; en , 't geen hetvoornaamde is, zy leert in haare uitbanningen het wezenlyk oogmerk der Historiën kennen, boven veele zeer naauwkeurigeGeleerden, die alles weeten , en niets verdaan. De Tooneelpoëzy beweegt ons innerlyk, wanneer zy de groote daaden onzer Vaderen voor de gedachtenis vernieuwt ; maar zy neemt noopens afgelegener Gefchiedenisfen zomtyds gelukkige vryheden , die van geene mindere uitwerking zyn. Kortom, zy leert ons denken ; en waar houdt men anders zulk eene School? Dat zy dan ook, om deeze onfchatbaare weldaaden, met den hoogden luider praale, dien het menfchelyk vernuft haar weet te verkenen. Dat haare onderwerpen altoos den dempel van het Verhevene draagen; dat eene fchoone en edele taal met kracht van welluidende vaerzen van haare lippen vloeie ; dat eene hemelfche , majedeit , zo 't mogelyk is, van haar voorhoofd draale ; en eindelyk dat een iegelyk , die haar ten dienst ftaat, geroemd worde naar maate van zyne overeenkomst met den grooten Meeder, wiens gaaven wy hier flechts in eene ruwe fchets wisten voor te draagen. De fier iaden moeten met het hoofdwerk in evenredigheid daan: IX deel. G geen  98 HET LEVEN van geen ebbenhouten lyst omringe de fchitterende verwen van Titiaan of Rubens! Thans hebben wy het leven van Punt tot zyn jongfte en kortfte tydperk gebragt. Het geen ons verder te melden ftaat, behelst voornaamelykbyzonderheden, die meer om den Man, dan om de zaak merkwaardig zyn. Dit benadeelt evenwel zyne gedachtenis niet, dewyl zyn geluk op nieuw gereed was om door alle verduisteringen heen te brecken, indien zyn levensdraad flechts wat langer had mogen gerekt worden 't Heugt ons ergens te hebben geleezen, dat een Arabisch Dichter, volgens denhoogen fmaak der Oosterlingen, het mensch. lyk leven vergelykt by den Regenboog, die maar zelden zyne allerheerlykftc kleuren vertoont, e'n zelfs dan ook zynen gloeienden trans gemeenlyk niet onafgebroken beflaat. Indien het geoorlofd is deeze vergelykin<* op ons onderwerp toe te pasfen, mogen wy zeggen dat de Regenboog van Punt, voor het grootfte gedeelte zyns levens, eene verrukkende vertooning heeft gemaakt , en genoegzaam aan geene onvolmaaktheid onderhevig is geweest; maar gelyk dat luchtwonder al. toos beflooten is in een anderen kring, die flaauwer kleuren heeft,en dezelve in eene omgekeerde fchikking voert, mogen zyne laatfte dagen ook met deeze afvvisfeling overeen gebragt worden. Terwyl zyne Etsnaald nu dagelyks wederom groote gunst begon te winnen, beraamden zyne Vrienden en Voorftanders al wat mogelyk was, om hem insgelyks den weg tot het nieuw Tooneel te baanen. Ook wakkerde zyn natuurlyke lust daartoe geduung fterker aan ; maar zyn gedrag verfchafte in dit geval eene groote uitzonder.ng op den algemeenen regel, die het einde wil, wil ook de middelen. ^ 't Scheen dat men zyne be- VOf  JAN PUNT. 99 vordering tot het tooneel wilde aangemerkt hebben als een gunstbewys, en dat de erkentenis daarvan aan zyne zyde eenige vernedering moest tafluiten : hy ftreclde zich in tegendeel met de verbeelding, dat hy 'er verfchynen moest als de herfteller van het verlooren Kunstwezen ; meer of min, gelyk een Held, die, na veele wederwaardigheden, de gefloorde rust van het Gemeenebest herflelt. Wy beflisfen het geenszins, of deeze grootmoedigheid eene dooling geweest zy; maar dit gefleld zynde, durven wyze echter eene edele dooling noemen, duizendmaal draaglyker, dan dat hy door laage dienften en ontfchuldigingen zich aangenaam had willen maaken. Een groot Meeftcr moet -jyne eigene waarde kennen. Wie de kunst geheel bezit, moet zorgen dat hy haar aanzien niet ontluistere; en wie op dat verheven toppunt ftaat, moet zyne oogen in 't rond durven flaan. Ook bleek het welhaast, dat dit gevoelen, fchoon het geenszins overal fmaakte, zyne achting niet had benadeeld. Tegen het herfstfaizoen van het jaar 1779 wa.s de zaak zo verre gebragt, dat men zich vleide eerlang het groot oogmerk tot wederzydfche voldoening te zullen be-eï« ken: maar de Dood, die niets verfchoont, verydelde deeze welgegronde hoop. Men had wel befpeurd, dat hy, federd de omwenteling van zyn lot, niet meer dien vollen bloei van gezondheid bezat, die'.voordeezen onaffcheidelyk van zyn geftel fcheen te zyn. Maar zyn levendige geest, door die kleine verduifteringen heen fchynende, had telkens hoop gegeeven, dat hy, zo 't geluk hem eens wederom met vollen glans beftraalde, in weêrwil van het klimmen der jaareh, noch al dezelfde wakkerheid herwinnen zou. En wie, weet wat "er gebeurd waare, zo de Natuur wat langer uitftel had mogen Uden; want G 2 op  ioo HET LEVEN van op het Tooneel leefde en zweefde hy altoos, gelyk een visch in 't water. Maar 't was zo verre gekomen, dat hy reeds in den Zomer van het jaar 1779 zyne gewoone werkzaamheid voelde verminderen, en vervolgens aan 't kwynen viel. In de maand September waren zyne krachten reeds zo vervallen, dat hy fchier beftendig het bedde moest houden. Hierby voegden zich van dag tot dag zo veele ongemakken en pyne 1, dat hy niet alleen zyn einde begon te voorzien, maar ook vuurig te wenfehen. Het viel voor op den 18 December van hetzelfde jaar, tot groote fmart van alle zyne Vrienden, en zelfs van zyne Vyanden; waaronder, om eigenlyk te fpreeken, wel benyders, maar geene haaters waren. Dit trof ook diep in 't hart zynen ouden Boezemvriend en Kunstbroeder, Izaak Duim, die, reeds voorJeenigen tyd, om zyne hooge jaaren, het Schouwtooneel verlaaten hebbende, vervolgens op den 22 Juny 1780 het wisfelvallig tooneel der ondermaanfche verwarringen insgelyks verlaaten heeft. Punt bereikte byna den ouderdom van 69 jaaren : hy is begraaven in de Westerkerk. De muntflag van deezen beroemden Man is, uit ai hetgeene wy in de voorgaande bladen gemeld hebben, zo klaar gebleeken, dat het hier onnoodig fchynen kan, iets meer van hem te zeggen. Niettemin lust het ons noch eenige trekken byeen te verzamelen, die eenigermaate zyn Afbeeldzel kunnen uitleveren. Hy paarde met een juist en doordringend oordeel eenen levendigen geest, die altoos genoegen fchepte in onvermoeide werkzaamheid. Zelden zocht hy uitfpanning, dan in voortreffelyke Gezelfchappen, die gefchikt waren om zyne kennis te verryken; of in gemeenzaame bezoeken, daar hy 't waare zoet der zuiverde Vriend- fchap  J A ÏM PUNT, xoi fchap {"maaken mogt. Zyne verkeering had eene zedige deftigheid, hem byzonder eigen, die echter altoos vrolyk en ten uiterften minzaam was. De beide gebreken van fpaarzaamheid en verkwisting wist hy gelukkig te vermyden. Daar het te pas kwam was hy mild, en zelfs overbodig. Zachtmoedig en toegeevcnd van aard, fchuwde by altoos twist enkrakkeelen. Men weet niet dat hy immer iemand beleedigd beeft : beleedigd zynde, was hy deswegen meer bedroefd dan verbitterd. * Hy was zonder wraakzucht; doch, fchoon men hem ook geene trotsheid verwyten kan , echter was hy zeer gevoelig, en kiesch op de Eer. Om geen waereldsch belang zou hy zich de minde fchaduw van laagheid getroost hebben. Hy fprak ongaarne van zichzelven, maar prees gewillig de verdienden van anderen, die hy ook dikwyls in hunnen opgang aanmoedigde. Drie dingen verftond hy niet: veinzen, vleien en kruipen. Hy bezat de grootmoedigheid van een Vorst, de fchranderheid van een Wysgeer,de deugden van een Burger; en niets van een Hoveling, dan den bevalligen zwier. Voorts is de kloekheid van zyn welgemaakt lichaam, zyne ryzige geflalte, zyn achtbaar gelaat, benevens die heldere en doordringende Arendsoogen, ligtelyk te vinden in de uitbeelding van Achilles, door zyne eigene hand, waarvan wy reeds hebben gefproken. Noch twee af beeldzelen gaan 'ervan hem uit in zwarte kunst, die hem ook geenszins verlochenen: een in't groot door Jrdell te Londen, naar de Schildery van G. van der Myn; cn een ander, dat kleiner is , door Greenweod. Eer wy zynen Grafzerk verlaaten , voegt het ons noch met een enkel woord melding te maaken van de eeuwige kunstwerken welke hy aan de Nakomelingfchap heeft geheiligd, hoewel die, buiten onze gerinG 3 ge  102 ' HET LEVEN van ge dienden, even duurzaam zouden zy 1. Da: ontzaglyk werk, naar Rubens en de Wit, hebben wy reeds op zyne plaats aangewcezen, als mede den Achilles. Vericheidene Amderdamfche en Rotterdamfche kabinetten pronken met fchoone gewrochten van zyn penfeel, zo Historiën en Landfchaupen, als welgetroffene Portretten. Van zyne uitgegeevene prenten gaan wy, om het groot getal, de meeste voorby; maar onder de voornaamtte munten uit zyne Ordinantiën op Abraham den Aartsvader , dat eeuwig Dichtdruk van Hoogvliet; ook die op den Rottedroom van D. Smits; de Lykdatie van Z. H. Willem den IV., de St. Laurens Kerk te Rotterdam , een Corps de Guarde, naar Troost, enz. Onder de laatdc werken van zyne hand roemt men ook met recht de plaatjes, waarmede de zo nuttige als aangenaame Gedichten voor Kinderen van den Hr. v. Alphen verlierd zyn. De Heer le Francqvan Berkhey, door veele geleerde en geestige Schriften beroemd, heeft de gedachtenis van Jan Punt met een fchoon Lykdichtvereerd; zo heb* ben insgelyks gedaan de Heeren J. en A. Fokke, 's mans Neeven : wy hebben op onze wyze de hoogachting uitgedrukt , die wy hem meenden verfchuldigd te zyn. Deeze betrachting heefc veele denkbeelden, wel. ke wy federd eenigen tyd gekoederd hadden, opgewekt; en wy hebbenze op 't gevoel af, als wandelende, gebezigd gelykze zich aanbooden; hoewel ook, meenen wy, niet blindeling; maar zonder naauwgezetheid van orde, om dat wy een verhaal, en geene verhandeling, fchreeven. De dof is zo lyk, dat dit alles niet hooger dan eene aanleiding moet gefchat worden. Indien deeze aanleiding evenwel den verdandigen niel mishaagt, hoopen wy door verdere gevolgen te zien, uat onze zwakke  JAN PUNT. 103 ke pooging ten minften eenigzins nuttig geweest is voor de gefteltenis van eene fchoone Kunst, die, aan zo veele andere lofwaardige beginzelen verknocht, geenen geringen invloed heeft op het geluk van den Burgerftaat, en op de glorie van het lieve Vader» land. G 4 HET  HET LEVEN VAN A N T O N Y V A 17 D I E M E N, Gouverneur Generaal van Neèrlands Indien. De Heer ANTONY van DIEMEN was geboortig van Cuilenburg, alwaar zyn Vader de waardigheid van Burgemeester, en zyn Grootvader Hoevenaar die van Raad,bekleedde. Men verzekert, dathy door onbetaalbaare fchulden overlaaden zich 'naar de Indien begaf, onder een' verzierden naam , voor gemeen Adelborst, doch dat hy zich ras boven hen wist te verheffen door zyne ongemeene kundigheid in 't fchryven , die fpoedig bekend werdt uit eenige verzoekfehriften , welke hy voor zyne makkers opftelde , en die zo ongemeen voldeeden , dat dc Generaal Koen, welke toen ter tyd het Opperbewind in handen had , hem tot Clerc der Secretarie bevorderde. De post  ANTONY van DIE MEN. 105 post van Generaal Boekhouder eenigen tyd daarna komende open te vallen, was men verplicht de trom ' te roeren, om een ieder,'die de bekwaamheid mogt hebben, tot het aanvaarden dier waardigheid te noodigen ; maar hy was de eenigde, die tot het waarneemen deezer bediening bekwaam werdt bevonden. Niet lang hierna werdt hy verkooren tot gewoon Raad van Indien,en in eene refolutie van den 26 April 1626komt hy voor als de zesde in rang, en voorts tot Directeur der Commercie, een Ampt, 't geen toen niet verknogt was aan dat van eerften Raad , maar naar welgevallen aan den kundigden dier Vergadering werdt begeeven. In 1631 keerde hy naar Holland , als Admiraal der Retourvloot, en kwam te rug met de dubbelde post van eerden Raad en Directeur Generaal , terwyl hem werden gefchonken 400 guldens per maand voor zyn' dienst, van zyn vertrek uit de Indien tot zyne aankomst te reekenen, benevens een gouden keten 2500 guldens waardig, 't geen hem gefchonken werdt telfens met eene maand gagie , tot vergoeding der fchade welke hy door zyn verhaast vertrek geleeden had. Eindelyk werdt hy op den eerden January 1636 aangedeld tot Gouverneur Generaal van Neerlands Indien in plaats van den Heer Brouwer. In 't begin des volgenden jaars begaf hy zich met eene vloot van 17 Schepen , vergezeld door twee Raaden van Indien, naar Amboina. Hy voerde met zich twee duizend man uitgeleezene foldaaten om de Ternataanfche Stadhouders, die de Hollanders overal, zo veel mogelyk, kwelden, te beoorloogen ; en >deeze onderneeming werdt met eene gelukkige uitkomst bekroond : want na eenen hardnekfcigen tegendand had by het geluk hunne vier voornaame fterkten by LuG 5 ciela  ioó* HET LEVEN van ciela te veroveren , en ook hunne overige vlekken te vermeesteren ; waar na hy de Volkshoofden dwong, den eed van getrouwheid te doen aan de Compagnie en de oude verbonden te vernieuwen. De Generaal van Diemen vertoonde zich op nieuws met eene gelyke vloot op Amboina in 1638 ; hy had toen verfcheide gefprekken met den Koning van '1 ernate, ftrekkende tot vernieuwing van verfcheide oude overcenkomften. Ook veroordeelde de Koning het gedrag zyner twee Stadhouders , en liet dezelve gevangen voeren naar Batavia , alwaar de een , genoemd Le/iato, op 's Konings verzoek werdt onthoofd , doch de ander eindelyk losgelaaten : maar de Koning Ilhamfa had ras reden van berouw over zyne goedertierenheid , want deeze verwekte hem een oproer in zyne eigene Staaten : zo dat 'er fteeds Rebellen en misnoegden overbleeven, die geduuriglyk met de Hollanders in oorlog waren , en hen zelfs in 1639 zeer in 't naauw brachten, doordien dc Compagnie , haare magt toen elders noodig hebbende , hen niet naar 'behooren kon onderfteunen. Het was op Ccylon alwaar zich een toneel opende voor nieuwe en meer gewigtige gebeurtenisfen. De eerfte tochten, door de Hollanders derwaards gedaan , waren gefchied in 1602 cn 1603 , hoewel met een zeer verschillenden uitflag : want de eerfte reis onder Spilberg werdt volbracht met een gewenscht gevolg ; doch de aanlegger der tweede, Scbald de Weerdt, werdt met -de zyne wreedelyk vermoord, zo dat men hier uit had keren kennen , zo wel het voordeel , als de hachelykheid des Koophandels op dit gewest. Ondertusfchen was de hoop op voordeel een genoegzaame prikkel voor de Maatfchappy om het hier by niet te laaten bly-  ANTONY van DIE MEN. ïoy blyven : hoewel de trouwloosheid der inboorlingen en de magt der Portugeezen twee byna onverwinbaare hinderpaalen waren. Na het fluiten van 't twaalfjaarig beftand zonden de Staaten Generaal en Z. H. Prins Maurits ongemeen vriendelyke brieven aan Cenuwïeraut Keizer van Ceylon, tot wien zy werden gevoerd op Den Gouden Leeuw, een der {"diepen vanPieter Both, onzen eerflen Gouverneur Generaal in de Indien. De Onderkoopman Boschhouder gaf dezelve over aan den Keizer in een plegtig gehoor , en had het geluk met hem een zeer voordeelig verbond te fluiten: doch toen hy wilde vertrekken van Candy , kon hy daar toe geen verlof verkrygen. Hy werdt in tegendeel door den Keizer over alles geraadpleegd, en by trappen verheven tot dc waardigheid van Prins de Mingone , Ridder van de Gouden Zon , Admiraal Generaal enz. , terwyl zyne landsgenooten op eene trouwlooze wyze door de Portugeezen werden vermoord te Cotjaar. Boschhouder „ hier over klagten aan den Keizer gedaan hebbende , werdt ras met een groot leger afgezonden om hunnen dood te wree« ken ; en had het geluk den vyand veel afbreuks te doen. Zyn gezag fteeg eindelyk zo hoog, dat hy van den Keizer alles kon verwerven: onder anderen kreeg hy ook verlof om naar Mazuüpatnam te reizen , van waar hy Hollandfche hulptroepen zou haaien tegen de Portugeezen. De Haze, hoofd van dat comptoir, nam hem mede naar Bantam , alwaar de zaaken door den dood van den Generaal Reinst in de war waren. Men oordeelde aldaar niets nuttiger , dan Boschhouder naar Holland te zenden , op dat de Staaten Generaal en Bewindhebbers uit zyn mondelyk verflag zouden kunnen oordeelen over den toeftand der Indifche zaaken : dit nam  io8 HET LEVEN van natnhy gewillig op zich , doch wilde, in Holland komende , naar zyne Ceylonfche waardigheid worden gehandeld , terwyl de Bewindhebbers hem niet hooger rekenden dan hunne overige dienaars. Zeer euvel nam dit de Heer Boschhouder , en wel zodanig, dat hy, zyn eed cnpligtvergeetende, de wyk nam naar Deenemarken , en uit naam des Ceylonfchen Keizers een verbond floot met Christiaan den Vierden, van wien hy voor hem verkreeg een oorlogfchip en een jacht , beide wel bemand en gewapend. Ondertusfchen kwam Boschhouder op de terug reize te flerven , waar door al zyne grootfche ontwerpen verdweenen. De Dcenfche Compagnie verdween toen ook in rook; en zelfs weigerde de Keizer de gezondene fchepen aan te neemen, dewyl hy de fommen, die'er voorgeeischt werden, buitenfpoorig hoog vond. De vrees Voor eene Deenfche vloot bewoog ondertusfchen de Portugeezen zich aan alle hoeken van Ceylon te wapenen, en te verfterken, op alle plaatzen, alwaar men gevoeglyk kon landen : des niet tegenftaande werden zy in 1630 door den Keizer Refa Siega geflagen, en twee jaaren laatcrdoorzyn opvolger Raja Singa gedwongen tot den vrede. Doch deeze , ziende dat zy niet genegen waren denzelven te onderhouden , riep in 1636 de Hollanders te hulp. Hy zond ten dien einde een' brief aan C. Reiniersz., Gouverneur op Paliacatte, inhoudende een verhaal van zyne oorlogen met de Portugeezen, en de groötfte beloften, die hyden Hollanderen deed , zo zy hem wilden helpen; deeze gaven hierop volkomen last aan den voornoemden Gouverneur om met den Keizer een verbond te maaken ; ten welken einde eenige Gezanten aan den Vorst werden afgevaardigd, die van zynen kant eenige Ambasfadeurs zond aan  ANTONY van DIE MEN. icg aan den Admiraal der Hollandfche vloot, leggende voor de golf van Goa. Ondertusfchen ontving de Keizer eenen brief van den Portugeefchen Bevelhebber , waarin de Hollanders by hem wierden afgemaald als ondeugende rebellen , zonder eer of trouw; dan dit haatelyk en valsch bericht werdt volgens verdiende met verachting behandeld, en de Hollanders genodigd om fpoedig te komen. Deeze hadden ondertusfchen het geluk gehad, by Goa eene magtige vloot hunner vyanden te verdaan, en wierpen het anker vóór 't fort Baticolo, eene der voornaamfte Portugeefche Vestingen op Ceylon , welke zy na eene belegering van weinige dagen innamen. Deeze aanmerkelyke overwinning gaf gelegenheid tot het fluiten van een zeer voordeelig verbond tusfchen den Keizer en de Hollandfche Maatfchappy ; volgens't welk zy beide eikanderen allen mogelyken byftand toezeiden , en teffens door de laatfte ben allervoordeeligfte koophandel op dit gewest werdt bedongen. Ter bekragtigin,ge zond de Keizer eenige perfoonen inAmbasfade naar Batavia met gefchenken, welke aldaar ongemeen wel werden ontvangen, en, wegens het aangenaam gewigt van hunnen last, met veel kostbaarder gefchenken wederkeerden, dan zy gekomen waren. De voornaamfte Hollandfche Bevelhebber 'op Ceylon , Jakob Coster , had niet lang hier na het geluk van op de Portugeezen te veroveren de fterke vesting PuntoGale op 't zuiden des eilands : doch eenigen tyd hierna vond hy zich verplicht in perfoon eene reis te doen naar Candia om van den Keizer ëene flipte onderhouding te verzoeken van verfcheide artikels des tractaats , die zeer flegt onderhouden werden. Hierop kreeg hy niets ten antwoord dan weinig betekenende uitvluchten, en deed,  iio HET LEVEN van deed , toen hy niets kon verkrygen, verfcheide bedreigingen aan den Vorst, die dit zo euvel opvatte, dat hy hem op eene onmenfchelyke wyze deed vermoorden doordeChinguleezen, hem tot zyne bcfchefrriing mede gegeven. Deeze daad was zo veel te gruwelyker, om dat Costerniet alleen Baticolo ., maar ook verfcheide andere plaatzen ; op de Portugeezen veroverd, met haare onderhoorigheden aan den Keizer had afgedaan ,fchoon hy daar toe door het tractaat niet vcrpligt was. Na dien tyd zocht Uaja Singa deeds verfchil met zyne nieuwe geallieerden, wier groote magt hy vreesde, en heulde in 't geheim met de Portugeezen. Onder 't gebied van den Heer vanDiemen behaalde de Maatfchappynoch een ander voordeel van 't grootst gewicht; ik meen dc verovering van Malacca. Reeds meermaalen hadden de Hollandfche bevelhebbers zich voor deeze plaats nedergeflagen; doch niets kunnen uitrechten , dan de zaaken zodanig te fchikken, dat men eindelyk aan eene geregelde belegering kondenken. De Portugeezen vonden zich in 't begin van 1640 zo naauw opgeflooten in hunne vesting , dat zy zich bezwaarlyk langer van de noodzaakelykde nooddruft konden voorzien; terwyl de Raad van Indien het diendig achtte gebruik te maaken van de engte, in welke deeze trotfche vyanden door dc jagten der Compagnie en de fchepen des Konings van Johor gebragt waren. Ten deezen einde zond men derwaards eene verderking van drie - fchepen ond! bevel van den Majoor Adriaan Antoniszoon , een voortrelfelyk Officier , wien 't beleid des oorlogs werdt opgedraagen. Dc Hollandfche mag: bedond in twaalf fchepen en zes chaloupen, die te zamen ongeveer 1500 man geregelde troepen aan boord hadden, benevens een gelyk getal Maleijers van den  ANTONY van DIEMEN. in den Koning van Jobor, waar mede veertig fchepen deezer natie bemand waren. Dit leger bleef eenigen tyd aan boord , zich vergenoegende met allen toevoer af te fnyden : doch op den tweeden Augustus deezes jaars werdt eindelyk de landing ondernoomen, een half uur gaans ten noorden der voorftad, dié ras door de onzen bezet werdt, na dat de vyanden uit dezelve waren verdreeven. Men vond eene fchoone gelegenheid om bet beleg voort te zetten, en richtte twee battcryen op , ieder van 16 ftukken , op den afftand van eene halve piftoolfchoot van de wallen. Verfcheide bresfen werden van hier in de vesting gefchooten, zonder echter eene genoegzaame gelegenheid tot het veroveren der plaats te krygen, wegens den manmoedigen tegenftand der belegerden, die het uiterfte wilden afwagten; zo dat debelegering, geduurendehet overige deezes jaars, voortging zonder eenig zichtbaar voordeel. De belegeraars waren echter niet minder hardnekkig, en fteunden vooralop de berichten aangaande het dagelyks afneemend vermogen der bezettinge , die op 't laatst werdt verzekerd alleen te beftaan uit tweehonderd Europeaanen, en vier of vyf honderd Zwarten, die door honger en pest tot het uiterfte waren gebragt. De Portugeezen hadden, dit voorziende , byna alle hunne vrouwen en kinderen , en alle andere onnutte monden, by tyds uit dc Stad gedrceven; én echter was de nood zo geweldig, dat eene moeder het lyk van haar eigen kind opgroef, en , na het noch twee dagen bewaard te hebben, ten lyve infloeg ; en teffens rechtte de pest degrootfte verwoestingen aan. Doch deeze plaag verfchoonde de Hollanders ook niet, maar rukte , benevens een groot getal geriieenen ,ook nog de meeste hooge officieren wég, te weeten den Generaal Antoniszoon, zyn opvolger Jacob Coper, den  112 HET LEVEN van den Commisfaris Jan de Meere en den Commandeur Pieter van den Broek, een voortrelfelyk man, die voormaals onder de Regeering van den Generaal Koen de groot (te daaden had uitgevoerd , en met groote fchatten uit de Indien naar huis was gekeerd; doch thans, na zyne goederen verfpild te hebben, in een armoedigcn ftaat wederom derwaarts was gereisd. Deoudekrygsraad eindelyk uitgeftorven zynde, werdt 'er een nieuwe verkooren, beftaande uit de voornaamfte Officieren , die noch overgebleeven waren in 't leger en op de vloot ; en het opperbewind kwam in handen van een der Capiteinen , Minne Willems Caartekoc , die teffens met den krygsraad befloot eene alleruiterfte pooging tegen de Stad te doen, welke toen maar een geringen tegenftand bood. Op den i4january 1641, m et den dageraad, werden, na 't doen van een ernftig gebed, de gezonde Soldaaten , ten getale van 650 , verdeeld in drie hoopen , de eerfte onder bevel van den Capitein Laurens Fosfenburg, de tweede onder den Koopman Hurdt, en de derde onder den Koopman N. J. Houtkoopcr: alle onder 't commando van den Sergeant-Majoor Lamotius, gelast met de algemeene zorg over den aanval. Deeze troupen vonden op het Bastion St. Domingo eene zo wel hardnekkige als onverwagte verdediging , van de zyde der Portugeezen, welke, na hen uit vier andere bolwerken verdreeven te hebben, ze tot den buitenflen post deeden 'te rug wyken. Doch hier greepen zy ftand, en brachten de belegerden in de uiterfte benaauwdheid door middel van het grof gefchut aldaar op de wallen geplant. De belegerden waren derhalven niet weinig verheugd, toen hun, niettegenltaande hunnenwanhoopigen toeftand, eene gunftige Capitulatie door den Com-  ANTONY van DIE MEN. 113 Commandeur Caartekoe werdt toegedaan, hier in bedaartde dat de foldaaten zich aandonds zouden moeten gevangen geeven: terwyl dé bewooners vryheid behielden van in de plaats te bly ven; mits zy hun goud, zilver en edele gedeenten brachten in de kerk van St. Paulus. Op alles werdt voorts eene zo goede order gedeld , dat de beWooners volkomen veilig waren, en geene plondering hoe genoemd behoefden te ondergaan, 't geen het meerendeel der foldaaten niet naar den zin was. De Maleyers van Johor, die weinig moed getoond hadden in den aanval, hadden 't meest op de opfchorting der plondering te zeggen. Zodanig viel eindelyk deeze Stad in de handen def Hollanders , welke dus eene nieuwe proef gaven vail hunne onveffchrokkenheid. Malacca was inderdaad de voornaamdc en rykde plaats def Portugeezen na Goa, en oudtyds de zitplaats der Maleifche Koningen. De Portugeezen hadden deeze plaats a6 jaaren lang bezeten, en gaven haar nu niet over , dan na eenen zeer langduurigen tegendand, geduurende Welken zy meer door de pest en honger, dan door het zwaard werden verflagen. Men meent dat 'er van de twintigduizend bevvooners det Stad, na de overgave, maar drieduizend overig waren ; zynde ruim zevenduizend gedorven', doch de overige gevlugt. Ook waren'er ruim 1500 Hollanders door ziekten gefneuveld. De Portugeefche Gouverneur Manuel de Soufa Cotïnbo overleefde de overgave maar twee dagen , en werdt door de overwinnaars met alle tekenen van achting begraaven. De overige Officieren , foldaaten en voornaamde burgers werden allen overgebracht naar Batavia of Nagapatnam; zo dat de Stad byna niet oewoond bleef,dan door halfflachte Negers , onder welke de beimettelyke ziekte noch verfcheidë IX. deel. H maan-  H4 HET LEVEN van maanden lang groote verwoestingen aanrechtte. Jan van . Twist , buitengewoon Raad van Indien, die 17 dagen na de vermeestering van Malacca aldaar aankwam , was de eerfte Gouverneur deezer plaatze , en met behulp van den Commisfaris Justus Schouten, bracht hy alles in eene goede order. De vesting van Goa was ook zederd eenigen tyd het doelwit der raadflagen der hooge Indifche Regeering; en een jaar, na dat de Admiraal Westerwold de Portugeefche vloot had verflagen , gelukte het Cornelis Simonszoon van der Veer, die eene andere vloot onder zyn beftier had, drie rykgelaadene Galioenen, byna van onder het gefchut der plaatze, weg te neemen. Zo hy noch drie of vier fchepen by zich had gehad, zou het hem gemakkelyk gevallen hebben de plaats zelve te veroveren: maareindelyk begreep men , dat van'tinneemen deezer plaats geen voordeel te hoopen was , en dat zy veel eer tot last, dan tot voordeel zou zyn : zo dat het tot veel meer nut voor de Maatfchappy zoii (trekken fteeds in de nabuurfchap eene magtige vloot te houden, die tot het wegneemen der rykeGalioenen kon dienen. Hierom werdt de vloot van Bouwens, beftaande in zes welgewapende fchepen, hier fteeds gehouden, en in 't jaar 1641 aan 't bewind van Mathys Quast opgedraagen , die ras een ryk gelaaden Galioen , onmiddelyk uit Portugal komende , overmande , hoewel tot zyn ongeluk ; naardien deeze braave officier korten tyd daarna aan eene wonde, door een fplinter aan zyn been geftooten, kwam te fterven. De opvolger van den Heer Quast was C. Leenderdszoon Blaauw ; doch deeze had weinig gelegenheid om dappere daaden te verrichten-, want kort daarna kwam'er tyding te Goa , dat de Portugeezen , het Spaanfche juk  ANTONY van DIEMEN. 115 juk aftchuddende , .den Hertog van Braganze, onder den naam vanjuau den Vierden , tot Koning hadden verkooren. Waarop de Spaanfche Onderkoning Grave d' Aveiras een Ambasiade naar Batavia zond, om te ver» zoeken dat de vyandelykheden mogten ophouden; alzo men een naauw verbond tusfchen den Koning en de Staaten Generaal verwagtte. De hooge Regecring ontving de Gezanten vriendelyk ; doch de Generaal van Diemen wees de handeling beleefdelyk van der hand» tot zo lange hy zelf tydingen dien aangaande uit het Vaderland had ontvangen , welke niet lang vertoef, den: waarna een beftand voor tien jaaren werdt getroffen. Niemand onderhield onderuislchen deeze overeen» komst flegtcr dan de Portugeefche Bevelhebber op Ceylon, het geen gelegenheid gaf tot veelerhande vergeeffche vertoogen. De Heer van Diemen zond hierom eindelyk den Heer de Caron derwaards als AdmiraalGeneraal met eene fchoone vloot, en met last om, indien mogelyk , het fort Negombo van de Portugeezen te herneemen. Deezen last volvoerde hy zeer gelukkig , en verfterkte de plaats , die ftormenderhand door hem werdt ingenoomen, zodanig, dat de Portugeefche Generaal Mascareras , die zich, na 't vertrek van Caron, voor dezelve nederfloeg om haar te herneemen, in zyn oogmerk bedroogen, en gedwongen werdt met groote fchade af te trekken. Op het einde deezes jaars wordt door den Generaal naar Goa gezonden de Raadsheer Maatzuikerom op eene vriendelyke wyze de verfchillen uit den weg te ruimen. De Onderkoning fcheen hier toe in 't eerst ongenegen, maar veranderde ras vah gedagten, toen hy ernltig met den oorlog werdt bedreigd. Men zegt, dat de looze Maatzuiker 600 , 000 guldens meer van den OnderH a koning  xi6 HET LEVEN van koning wist te bedingen, dan hem gelast was. In gevolge van deeze overeenkomst,getekend op den io November 1644, werden Commisfarisfen naar Ceylon gezonden, die de verfchillen vereffenden, en de grenzen van wederzyden bepaalden. Dus hadden zy hier nu niemand dan den woeligen Raja Singa te vreezen. Geduurende deezen oorlog had de dood de Maatfchappy verlost, en de aarde gezuiverd van een monflxr , berucht door wreedheid en trouwloosheid, te vveeten den Koning van Achem in Sumatra , welke in 1641 door zyne Weduwe werdt opgevolgd, die in alles het belang der Compagnie behartigde , uitgezonderd het betaalen van eene menigte diamanten, door wylen den Koning ontbooden , het wclkzy van der hand wees. In 1643 wcl"dt derwaards gezonden Andries Souri om deeze Vorstin , uit naam der Maatfchappy , met haare komst tot den troon geluk te wenfehen. Het Gouvernement van Amboina genoot ook thans eene gewenschte rust, welke de Rebellen fteeds jaaren lang gewoon waren geweest te fchenden. Geduurende eene reeks van jaaren was de oproerigheid aldaar gevoed door den Ternataanfchen Stadhouder Louhou ; doch deeze, thans door het grootst gedeelte van zynen aanhang verlaaten , vond zich eindelyk genoodzaakt in 1642 vreede te maaken met den Hollandfchen Gouverneur. Hy beloofde by deeze gelegenheid zich fteeds als een getrouw onderdaan des Ternataanfchen Konings, en als een vriend der Maatfchappy, te zullen gedraagen. Verfcheide brieven vertoonde hy , uit welke de fchelmachtige aard van zynen Meeder ten klaarden te kennen was, 't geen men hem echter niet lietblyken; dan , 't zy de Koning dit ontdekte, of om eene andere reden PP Louhou vertoornd was, het hield niet lang aan, of hy  ANTONY van DIEMEN. 117 hy fchreef een brief aan den Gouverneur Demmer, in welken hy zynen Stadhouder met de zwartfte kleuren afmaalde, en vorderde, dat men denzelven met zyne nabcftaanden hem in handen leverde. Dit gefchiedde eenigen tyd daarna , wanneer hy benevens zynen broeder op 'sKonings bevel werdt onthoofd, welke in zyne plaats tot Stadhouder aanftelde een jongeling van een' voornaamen ftam , Madjira genoemd. In 't jaar 1644 gevoelde men op Amboina eene allerheviglte aardbeeving , welke eene ongemeene fchade aan de openbaare gebouwen deed, en in 't by zonder aan 't fort Victoria. Ten tyde van den Heer van Diemen en op zyn bevel werdt de koophandel op Tonkin ondernoomen ,. ten welken einde men in 1637 derwaards zond den Heer Carel Hartzïnk , welke aldaar met veel achting werdt ontvangen, en door den Koning tot zyn zoon aangenoo. men. Naderhand deed hy derwaards noen verfcheide tochten; doch de voordeden des begonnen handels voldeeden niet aan de verwachting. Veel ongelukkiger flaagde egter de Compagnie in haaren begonnen handel op Camboja : want Regemortes, die derwaards als Ambasfadeur in 1643 was gezonden , werdt op eene verraaderlyke wyze door den trouwloozen Koning met het grootst gedeelte van zyn gevolg vermoord, eenigen uitgezonderd, die na eene zwaare flaverny eindelyk werden losgelaaten. Het monfter dat aldaar den throon in had, werdt, zo men meent, tot deeze fchending van 't recht der vol. keren , bewoogen door de gefchenken der Portugeezen. Door deezen ramp liep van zeiven ten einde de handel op Laos, een Koningryk, verder op aan de rivier van Camboya gelegen, werwaards men eenigen tydtevoo* ren een gezantichap had gezonden , 't geen zeer wel H 3 ont-  n8 HET LEVEN van ontvangen was, en volkomene vryheid voor de Maatfchapo py had verkreegen , tot het inkoopen der aldaar voorkomende kostbaare waaren , bedaande in Muscus , Gomlak , Zyde, Oliphants tanden, Hartevellen en den uitgeleezensten Benjoin van 't oostenbehalven andere zaaken van minder belang. De handel op de drie voornoemde Gewesten hing voornaamelyk af van' dien op Japan , welken men thans tot den grootden trap van luider dacht te brengen: maar men weet tot hoe geringen daat dezelve werdt ver, nederd in ió4i, wanneer den Hollanderen bevoolen werdt, hunne deene logie, die de Prefident Caen te Firando had doen bouwen, af te breeken , en zy daarentegen in 't klein eiland Decinia by de dad Nangafacki werden opgellooten , op dezelfde wyze gelyk de Portugeezen eertyds hadden moeten ondergaan. Het volgende jaar 1642 werdt beroemd door de reis van Abel Janszoon Tasman naar de zuidejyke gewesten alwaar hy ontdekte eene onbekende kust , door hem Nieuw Zeeland genoemd , na de zuidelykde punt van Nieuw Holland te hebben rond gevaaren; welk gewest door hem genoemd werdt 't Land van Diemen.& Men zou zich derhalven bedriegen , zo men deeze vinding aan den Gouverneur zeiven wilde toefchryven. Het is ook waarfchynelyk , dat de belofte door Thevenot in zyne reizen gedaan, om een verhaal van den tocht van van Diemen in 't licht te geeven, alleen tot het verhaal van Tasman moet worden gebracht. In 't jaar 1643 werdt een andere beroemde reis ondernoomen door den Heer de Vries met de fchepen Cahricum en Breskens , tot ontdekking van de oostkust van Tartaryen , de Westkust van America, en de rvke eilanden in goud en zilver , die men ten oosten van  ANTONY van DIEMEN. 119 van Japan meende te liggen. Doch deeze reis had eene zeer' ongelukkige uitkomst , zonder eenige vordering van aanbelang in de kennis deezer gewesten re geeven. De gedachtenis van den Generaal van Diemen te Batavia is aldaar vereeuwigd door meenigerhande Godsdienftige en andere gebouwen. Onder dezelve munten uit de&Groote Kerk van Batavia en die van 't Kasteel. Deeze twee gebouwen werden begonnen in 1640, en ieder die geld van de Maatfchappy trok op Batavia, werdt verpligt een maand zyner bezolding, ten dienfte deezer nuttige zaak, te laaten liaan: ook maakte de Gene. raai voor zyn dood een legaat van 40000 kroonen om 'er eene nieuwe kerk voor te bouwen. Geen minder nuttige ffichtingis de Latynfche fchool, opgerecht in 1642. , , , Deeze voortreffelyke man befteedde ook een gedeelte zyner overfchietende uurentot letterkundige uitfpanningen , en verzamelde by eikanderen de befluiten en plakaaten der Hooge Regeering , onder den titel van de Statuten van Batavia ; een werk, 't geen vervolgd en tot volkomenheid gebracht door een zyner opvolgers, den Heer Maatsuiker , noch heden ten dage tot een algemeen richtfnoer dient voor alle Gerichtshoven de* Maatfchappye. Ook is men aan hem verfchuldigd een algemeen Reglement voor Kerkelyke perfoonen en zaaken, beftaande uit byna :oo artikelen. Door de menigvuldigheid der gewigtige bezigheden en zyne klimmende jaaren gevoelde eindelyk de Heec van Diemen zyne kragten verflaauwen, en hield ernftig aan op ontflag van zynen post. Tot beantwoording ontving hy de dringendfte verzoeken om zyn ampt toch te H 4 willen  120 HET LEVEN vam willen blyven waarneemen : clan dewyl hy in dit ftuk onverzettelyk was, werdt men eindelyk wel genoodzaakt zyne begeerte op te volgen. Alleen vorderde men van hem voor zynen afftand den perfoon aan te wyzen, die zyns oordeels de bekwaamfte was, tot het opperbewind in de Oosterfche gewesten, en deezen by voorraad tot Gouverneur aan te ftellen, in afwagting van 't goedvinden der Heeren Bewindhebberen. Een teken waar uit men kan zien 't groot vertrouwen, 't geen deeze luisterryke Vergadering in den Perfoon des Heeren van Diemen ftelde, Geduurende zyne ziekte , die van korten duur was , liet hy voor zyn bed den Raad van Indien vergaderen, en ftelde hun op den 12 April 1645 voor den Heer van der Lyn, Directeur der Commercie, als zyn opvolger, onder den Titel van Prefident 's Raads van Indien , tor dat hier omtrent door de Compagnie nader order zou zyn gefteld. Twee dagen laater beval hy in eene diergelyke vergadering zyne Vrouw aan de beicherming van den zelfden Raad, die hem beloofde haar in 't bezit van 't Apartement des Gouverneurs te laaten, tot aan haar vertrek naar Europa , of tot dat 'er een nieuw Gouverneur door de Heeren Bewindhebbers zou zyn aangefteld. Eindelyk ftierf hy op den 19 dier maand , zonder kinderen na te laaten, en werdt op den ai in de door hem geftichte kerk begraaven. Zyne Weduwe, genoemd Anna van Aalst, vertrok noch in 't zelfde jaar naar Holland met de Retour-Vloot , onder 't bevel van den Admiraal Maxi. miliaan le Maire , alwaar zy by haare aankomst, tot belooning der dienden van den Overleedenen, en tqt aanmoediging van andere Officieren , met eene fomme  ANTONY van DIEMEN. iai fomme van 20000 guldens werdt befchonken: daarenboven liet men haar ook volgen, zonder eenige aanmerking , de meubelen en zieraaden, die zy, in eene om gewoone menigte , met zich uit de Indien gebracht had, H 5 HET  HET LEVEN VAN JAN BAPTIST WEENINX. D eze uitmuntende Konstfchilder wierdt geboren te Arr.fterdam in den jare zestien honderd een en twintig. Zyn Vader , gewoonlyk by den naam van Jan met de konst bekend , was een voortreffelyk Bouwmee'ler , welke zynen Zoon eene goede opvoeding zoude gegeven hebben, indien hy het geluk gehad hadt langer gebruik te mogen maken van dit leven , 't welk hem echter niet mogt gebeuren, door dien de dood dezen braaven man te vroegtydig in het graf rukte. Na zyns Vaders dood geraakte Jan Baptist Weeninx onder het bellier zyner Moeder, en onder voogden, die den jongeling , als zynde zeer leergierig , by eenen Boekverkooper bedelden , om dus zyne geneigdheid naar het fcheen in te volgen, en hem , door hem den boekhandel te doen leeren ,eene kostwinning te verfchaffen» Doch het viel met onzen jongen Weeninx geheel anders uit; de Boekverkooper vondt weinig genoegen in hem, doordien hy al het papier , 't welk hy in handen wist te kiygen , met mannetjes en beestjes bekrabbelde, en zo  JAN BAPTIST WEENINX. 123 zo weinig acht floeg op den Boekwinkel, als of dezelve hem in het geheel niet aanging , waar op hem deze zynaffcheid gaf, en zyne Moeder weder te huiszoudt. De Moeder bellelde hem daarop in eenen Lakenwinkel , in hoop dat haar Zoon hier in beter dan in het behandelen der boeken mogte flaagen; doch , tot haare fmerte , wierdt zy in 't kort onderricht, dat de Jongeling ook daar niets uitvoerde , en geenen lust altoos Icheen te hebben in het leeren van den koophandel. Dewyl zy ondertusfchen haaren zoon tederlyk beminde , en hem gaarne ten eenigen tyde gelukkiglyk wenschte geplaatst te zien, vroeg zy hem, daar hy reeds van twee ambachten was te rug gekomen , wat by tocb begeerde te leeren ? waar op hy zonder eenig nabedenken antwoordde : dat by een Schilder , en geen Boekworm of Lakenmot wilde worden, dewyl de Schilderkonst een beroep was , waar op men zyne Evennaasten niet behoefde te verfrikken om rykelyk te leeven. De Moeder dan, ziende de fterke genegenheid van haaren Zoon voor deze Konst, gaf hem tot meefter eenen Jan Micicer, een Schilder van zeer geringe verdiensten : hier leerde hy de beginzelen der Tekenkunde , in welke hy zich vervolgens vohnaakte onder 't opzicht van den beroemden Konst - Schilder Abraham Bloemaart , die zich te Urtecht ophieldt, Het was by dezen , dat zich de jonge Weeninx daar en boven benaarftigde in het' dagelyks tekenen naar het leven , van oude vervallen Sloten , Huizen en Schuuren , waar in hy zo gelukkig daagde, dat de Heer Bloemaart en andere Konstkenners reeds toen hooge gedachten begonden te krygen van zyne konst. Na dat hy eenigen tyd zich by dezen Meester hadt op-  154 H.E T LEVEN van opgehouden, cn verre genoeg in de Tekenkonst gevorderd was, om met nut tot het fchilderen over te konnen gaan, vervoegde hy zich by Nikolaas Mojaard, een niet ongeacht Schilder, by welken hy twee jaaren bleef, en wiens behandeling hy zo konstiglyk wist na te bootzen , dat 'er geen het minfte onderfcheid te bemerken was tusfchen de Tafereelen van den Meester en van den Leerling. Eindelyk bekwaam genoeg zynde om zich op het tooneel der Schilders te vertoonen, begaf hy zich, agtticn jaaren oud zynde, in den echt met de dochter van Gillis Hondekoeter, een Landfchaps Schilder , en Grootvader van Melchior Hondekoetcr , die zich naderhand door het uitmuntend fchilderen van Vogels zo beroemd heeft gemaakt. De eerfte Maanden des Huwelyks liepen , gelyk het gaat, in eene wederzydfche tederheit voor by, cn de jonge Schilder begon zich, door verfcheide Kon stftukken, reeds bekend te maaken, ,wanneer de lust tot reizen, welke hem al in vroegere jaaren bezield hadt, zich wederom by hem ontftak. In den beginne hadt zyne Moeder, naderhand het Huwelyk zich tegens deze geneigdheit verzet, en den Schilder weeten te rugge te houden van zyn voornemen; en ook deze keer hadt de Moeder en Huwelyksliefde zo veel vermogen op zynen geest, dat hy dc gedachten tot reizen wederom voor eenen tyd liet vaaren; doch alleenlyk voor eenen tyd: want, na vier jaaren getrouwd te zyn geweest, kwam deze oude drift met zo veel gewelt weder boven, dat noch de liefde voor zyne Echtgenoote, noch de eerbied voor zyne Moeder, noch zelfs de onnozele tederheden van zyn eenig kint, dat nauwelyks den ouderdom van veertien maanden bereikt hadt, bekwaam waren om de over-  Jan baptist weeninx. h5 overheerfchende zucht van vreemde landen te befchou* wen in hem uit te dooven: en op dat by zich door de fmeekingen van de eene, en de traanen van de andere niet op nieuws mogt laaten beweegen, omvanzynvoorneemen af te zien, befloot hy, zonder iemand van zyn oogmerk kennis te geeven ,de reize te enderneemen, gelyk hy dan ook in halte eenige goederen by een pakte, en , zonder iemand vaar wel te zeggen, vertrok* Zyne Huisvrouw, die hem miste, en van bet zelve aan zyne Moeder kennis hadt gegeven, wendde wel alie pogingen aan om hem. weder op te fpooren, doch vruchteloos. Eindelyk zich herinnerende , dat hy dikwerf van Italië en Rome gefproken, en zyne groote begeerte getoond hadt, om die ftad en gewesten te bezigtigen, twyffclde zy geenszins langer, ofhy hadt zyne geneigdheit ingevolgd , en was derwaarts vertrokken. Zy maakte derhalven verfcheide zyner vrienden op, om door delf e den van Holland onderzoek naar hem te doen, het welk van dat gevolg was, dat zy' hem eindelyk te Rotterdam aantroffen, en zo verre overreedden, dat hy met hen naar Amfterdam te rug keerde , om van zyne Vrouw, Moeder, Kint en Vrienden een behoorlyk affcheid te neemen, voor hy zyn Vaderland verliet. Te Amderdam op deze wyze te rug gekomen zynde, trof hy met zyne Nabeftaanden een vergelyk, by het welk hem toegedaan wierdt, zich geduurende den tyd van vier maanden met reizen te mogen vermaaken , mits echter dat hy na verloop van dezelve te rug kwam. Hy begaf zich dan ten tweedenmaale op reize, en kwam behouden te Rome , alwaar hy terftond met eenige Nederlandfche Konstfchilders kennis maakte, en in  j2(j HET LEVEN van in hunne- zogenaamde Bende Sociëteit, onder den toenaam van den Ratel, wierdr ingelyfd. Niet lang hadt hy zich in deze Konstrylte Stad opgehouden, of zyn naam begon bekend te worden, en hem wierdtzo veel werks aanbefteld. dat hy nauweiyks tyd feotide vinden om het zelve te volvoeren, waar door hy tevens het eng bellek zyner reize vergat, en vier jaaen, in plaatze van zo veele maanden, uitbleef. Onder andere Konstminnaars geraakte hy in kennis met den Cardinaai Pamfilio te Rome, welke hem voor zynen Hofïchilder in dienst nam, en zeer hooge achting hadt voor zyn perfoon en konst; hier door wierdt onze Konstminnaar meer en meer aan Rome vastgehecht, en zyn vertrek naar de Nederlanden vertraagd: want fchoon hy veele maaien verzocht om derwaarts te rug te mogen keeren, wilde de Cardinaal daar in nimmer bewilligen, en, om hem dies te meer te verbinden , bracht hy hem by den Paus Innocentius, voor wien hy ook verfcheide vertrekken verzocht wierdt te fchilderen, terwyl hem het opzicht gegeven wierdt over eenige andere jonge Schilders, die gelast waren hem in dezen arbeid te helpen. In het eind kwam echter de liefde voor zyne Huisvrouw en Kind met zo groote kracht by onzen Schil, der boven, dat noch de eer, noch de voordeden, welken hy trok, magtig waren dezelve langer te beteugelen, waarop hy befloot aan haar te fchryven, met verzoek van tot hem over te willen komen, 't welk hy, op raad zyner vrienden, verfcheide maaien herhaalde, doch met geenen gunlligen uitflag. Op het fterk aanzoek van haaren Man, en op de verzekerde beloften van den Paus, en den Cardinaal 3» Pam-  JAN BAPTIST WEENINX. in? Pamfilio, om haaren Zoon een voordeelig atnpt te zullen bezorgen , zo dra zyne jaaren hem toelieten bet zelve waar te neemen , befloot de Vrouw van onzen Weeninx de reize naar Italië te onderneemen , en fchreef ten dien einde , dat zy op zekeren bepaalden tyd naar Rouan zoude vertrekken, om vervolgens naar Rome te reizen. Van deze blyde boodfchap gaf onze Schilder terftond kennis aan zyne weldoeners en vrienden , waar op aan alle de Nuntiusfen van den Paus, en aan alle de Bevelhebbers dier Italiaanfche Steden, welke onderden Kerkelyken Staat behoord'-n , bevelen wierden afgezonden , om de Huisvrouw van onzen Meester veilig, en op 's Pausfen kosten, te geleiden en te onderhouden. Onze Weeninx leefde dus in het vleyend vooruitzicht van eerlang zyne beminde Huisvrouw en kind binnen Rome te zullen omhelzen. Doch haare nabeflaanden wisten haar iniusfchen van voorneemen te doen veranderen , en haar wys te maaken , dat men haar te Rome koomende in een Klooster zoude fteeken , of dwingen om het Roomfche geloof aan te neemen, en dat zy van haaren Mau verftooten zoude worden, wien het in Italië geenszins aan Vrouwen ontbrak. Met zulke en diergelyke redenen hadt men haar, zodanig verfchrikt gemaakt, dat onze Schilder op het oogenblik , wanneer hy zyne Huisvrouw, welke hy waarlyk beminde , meende te zullen ontmoeten, eenen brief ontving, in welken zy hem kennis gaf, dat zy voor altoos van die reize hadt afgezien, en liever van hem afgezonderd wilde leeven , dan zich aan zo veele gevaaren bloot ftellen. In dezen onaangenaamen toéitand befloot hy zelf zyne Vrouw te gaan haaien : en dewyl men vreesde , dat  ■ »i8 HET LEVEN Va* dat hy, eenmaal in zyn Vaderland wedergekeerd , zoude overgehaald worden om aldaar teblyven, weigerde men hem de reize te laaten onderneemen ; waar op hy 't befluit ham, om even als voorheen zyne Geboortedad nu ook Rome te verlaaten , laatcnde eenen openen brief aan den Cardinaal Pamfilio op de tafel leggen, in welken hy reden gaf van zyn heimelyk vertrek, en beloofde binnen den tyd van drie maanden te rug te zullen koomen. Nauwelyks was hy te Amderdam aangeland, of hy wierdt van alle Konflenaars aangezocht, om voor hen het een of ander te willen fchilderen: en dewyl hyzich hier van op geene gevoeglyke Wyze konde ontdaan , geraakte hy binnen weinige dagen zo diep in den arbeid, dat hy ook hier zyn bedek van drie maanden geheel uit het oog verloor, en met den grootden yverbleef voortfchildercn , zonder zich aan de dringende brieven van den Cardinaal Pamfilio te bekreunen. Naderhand vertrok hy naar Utrecht, alwaar hy zich met zyn Huisgezin nederzette , hier toe aangefpoord , door de verbeelding ,- dat de lucht aldaar veel gezonder was dan die van Amderdam. Schoon hy ook hier veel werks hadt, en by alle Konstkenners in aanzien was, fprak hy echter geduurig van naar Italië te rug tè keeren ; doch door zyner Vrouwen Broeder , die mede in deze Stad woonde , en door de voornaamde der Stad aangezocht , om toch zyn Vaderland niet te willen berooven van eenen zo grooten Kondenaar, maar aldaar te blyven , fchortte hy zyne reize vooreerst op, en eindelyk bleef dezelve geheel achter. In dien tyd welken hy te Utrecht woonde, fchilderde hy verfcheide fchoone Konstdukken, en zoude de Stad met  JAN BAPTIST WEENINX. np met een veel grooter getai verrykt hebben, indien niet veele aanzienelyke Heeren hem byna onophoudelyk van zyn werk waren koomen aftrekken, doordien zy genoegen vonden in zyn gezelfchap, zynde hy, behalven zyne kundigheden , een welleevend man, en zeer aangenaam in de verkeering* Hier mede liep ondertusfchen veel tyds heen , en de Heer Weeninx begon eindelyk te zien, dat zyne zaaken in verwarring zouden geraaken , indien hy op deze manier van leven voortging ; hy zeide dan ook Utrecht vaarwel, en ging woonen naby het beroemd oud adelyk Slot de Haar , op het Huis ter Mey, 't welk twee uuren beneden deze Stad gelegen is. Hier van alle gezelfchappen afgezonderd , befloot hy met den grootften yver zich op nieuws op de Schilderkonst toe te leggen , het welk hem ook gelukte; doch de dood verhinderde, dat de konstminnende waereld geen grooter getal van zyne uitmuntende Tafereelen heeft mogen bezitten: want in het laatst van het derde jaar, dat hy op het Huis ter Mey gewoond hadt, wierdt zyn levensdraad , in den bloei zyner jaaren , op het negen en dertigfte namelyk van zynen ouderdom , afgefneeden, fchoon hy volgens andere , doch met minder recht, in het negen en zestigfte gedorven is , laatende twee Zoons na , waar van de een , toen het zestiende jaar zyns levens bereikt hebbende , zynen Vader in het oeffenen der Schilderkonst op» volgde. Het gene men vooral tot roem Vahden Heer Jan Baptist Weeninx zeggen kan, is , dat 'er voor hem niemand is bekend geweest, welke de Schilderkunde zo algemeen , als hy, verdaan heeft. En hier om is het ook , dat hy zich by alle Konstfchilders de grootde achting IX. b e Ei»- I heeft  i3o HET LEVEN va^ j. E. WEENINX. heeft verworven; want het zy men zyne Beelden, Dieren en Landfchappen, het zy zyne afbeeldzels, Zeën. ftille Waters, Schepen, Bloemen, Kruiden en Vruchten befchouwt, alles was zo natuurlyk en konftig uitgevoerd, dat hy, om dus te fpreeken, alle de andere beroemde Schilders teffens naar de kroon dong; dus kan men zeggen, dat zynedoode Vogels , die van van Aalst, en zyne Gebouwen die van Emanuel de Wit, fchoon beide genoegzaam onnavolgbaar in deze zoort van fchilderen, evenaarden, zo niet overtroffen. Hier by was hy ten 'uiterften vaardig, zo dat hy zomwylen een ftuk van zes of zeven voeten breed, en hoog naar evenredigheid , op eenen enkelen dag befchilderde , opmaakte en volkoomen voltooide. Schoon liever groote dan kleine tafereelen fchilderende, verftond hy echter ook deze Konst meefterlyk: hier vart ftrekt ten bewyze het Konstftukje, 't welk een vrolyk gezelfchap verbeeldt, en meest onder den naam van het pislënd Jongetje bekend, en door Verkolje uitvoerig in zwarte konst gebracht is. Doch het eenigfte en uitvoerigfte Konstftuk , dat van dien aart,van dezen Meester, in Nederland bekend is, zynde alle de andere opgekogt en naar debuitenlandfche Hoven verzonden, berustte ten tyde van den Heer Hou• braken by de erfgenaamen van den Heer Wildfchut te Amfterdam, en het is zodanig konftig en uitvoerig gefchilderd, dat het voor de Konst van Dou of Mieris niet behoeft te zwichten, en niet tegenftaande deze volmaaktheit, welke in alle zyne Schilderyen doordraait, zeide hy dikwerf: ,, dat het hem bedroefde en leed was , „ dat hy met zyne handen niet konde uitvoeren, het „ gene hy met zyn verftand begreep." HET  HËT LÉVEN Van PRINS MAURITS. I~Tet doorluchtig onderwerp onzer tegenwoordige Levensbefchryvinge , Maurits \ gebooren Graaf van Nasfau , naderhand , by erfregt, Prins van Orarijé $ was de tweede Zoori van Willem den Eerden, den Vader des Vaderlands; deezen wierdt hy gebooren , uit Anna, eertïge Dochter van den beroemden Hertog1, vervolgens Keurvorst van Saxen , Insgelyks Maurits genaamd, te Dillenburg, in 't Graaffchap Nasfau, op den dertienden van Slagtmaand des jaars 1557. Bekend is het overfuood bedryf, Welk hem beroofde van den besten def Vaderen en Voogden, toen hy den ouder-5 dom van zeventien jaaren nog niet bereikt hadt. De Staaten van Holland, om Prinfe Willem de kosten van zyn talryk gezin te helpen draagen, en hein tevens een bewys van hunne daukbaare genegenheid te geeven, hadden, twee jaaren vóór. deszelfs treurig einde, beflooten, den jongen Graaf, op 's Lands kostert, die "jaafiyks twaalfduizend ponden zouden beloopen, na dë Leidenfche Hoogefchool te zenden, daar hy twee jaaren I 2 door-  132 HET LEVEN van doorbragt. Zo groot 'was de zorge, welke de bovengemelde Staaten voor Maurits droegen, dat zy, wanneer de Hertog van Panna, in den jaare 1583, zich ter Zee begon toe te rusten, zytie-n Hofmeester uitdrukkciyk bevoolen, hem niet aan ftrarid te laaten koomen, te Katwyk af daaromtrent, opdat hy geen gevaar mogt loopen van door den vyand geligt te worden. Naahet ontydig afflerven van Willem den I, wierden hier te Lande versheiden veranderingen in den Regceringsvorm ingevoerd. Onder andere bcllooten de Algemecne Staaten, eenen Raad van Staate op te regten. Niettegenftaande Graaf Maurits, gelyk wy boven aantekenden , omtrent deezen tyd den ouderdom van flegts zeventien jaaren hadt bereikt, wierdt hy, nogthans, verzogt, om zich als Hoofd van deezen Raad te laaten gebruiken. Naa drie dagen beraads, aanvaardde hy dien gewigtigen post. Zedert werdt hem een Berigtféhrlït ter hand gefield, en van wege die van Holland, Zeeland en Utrecht alleen, eene wedde van tweeduizen ponden van veertig Grooten ter maand toegelegd. In zulk een weinig gevorderden en onbedreevenen ou derdom, en in eenen tyd, in welken 's Lands zaaken zeer hachelyk Honden, kwam dus Graaf Maurits in het bewind van zaaken, en aanvaardde hy eenen last, om welken te draagen Iterker Ichouderen fcheenen yereischt te worden. De goede hoop, welke men, al voor eenigen tyd, van zynen moed en wakkerheid hadt opgevat, doch bovenal de genegenheid, welke men den overleedenen Prinfe, zynen Vader, hadt toegedraagen , waren de voornaam (ie oorzaaken van. het vertrouwen, welk in hem gefield werdt. Reeds by het keven van Prinfe Willem, was eene onderhandeling geopend over de opdragt deezer Landen aas  PRINS MAURITS. 133 aan Frankryk. Zedert hadt men deezen handel hervat ,enzommige toonden geene kleine genegenheid om dien ten einde te brengen. Graaf Maurits, kort naa zyne aanftelling, leverde een vertoog ter Staatsvergaderinge in, waarin hy, zonder den Franfchen handel af te keuren, in bedenking gaf, dat men dien niet te haastig behoorde door te dryven. Voorts herinnerde hy den Staaten van Holland, hoe verre zy met zynen Vader reeds gevorderd waren in de Opdragt der Graaflykheid, verzoekende dat zy hierop in 't handelen met Frankryk geliefden bedagt te zyn, opdat hy en zyn Huis daarby niet vergeeten wierden, maar veeleer in ftaat gefteld om zich eenigermaate te redden uit de zwaare fchulden, met welke zyn Vader zynen boedel hadt bezwaard gelaaten. Voorts boodt hy beleefdelyk zynen dienst aan in alles, waartoe men hem, die zich nog jong cn onervaren kende , mogt bekwaam oordeelen; alzo hy vast beflooten hadt, alle zyne poogingen ten beste van den Lande aan te wenden. Niet vreemd is het, dat Graaf Maurits heimelyk deezen handel'tegenftondt, dewyl hy niet onduidelyk de zyde hieldt van de Stad Gouda, welke, door een wydloopig Vertoog, tegen het Verdrag fterk geyverd hadt, en hy met reden verwagten mogt, geen Hoofd van den Raad van Staate te zullen blyven, indien de Opdragt voortgang hadde. Doch zyne vreeze verdween, toen de Koning van Frankryk weigerde de Nederlanden te aanvaarden, en de handel hierdoor werdt afgebroken, In den jaare 1585 hadt de Admiraal Willem van Blois van Treslong, misnoegd op eenige Leden der Admiraliteit in Zeeland, omdat zy geweigerd hadden Lastbrieven te geeven aan twee Hoplieden, door hem benoemd , hier van in fcherpe taal kennis gegecven aan I 3 Graave  ?34 HET LEVEN van Graave Maurits, en 'er nevens gevoegd, den Lande geenen dienst te willen doen, indien zekere twee Raadsheeren niet wierden afgezet. Dit wierdt zo euvel opgenoomen by den Graave, dat, op zynen voorflag, Treslong van alle zyne ampten verlaaten , en op 's Graavenftein te Middelburg in hegtenis gezet wierdt. De Staaten van Holland, hiervan kennis gekreegenhebbende , verzogten den Graave dat hy den Admiraal uit aanmerking van voorgaande dienften, als Edelman en naar regten' wilde handelen, 't Stondt gefchapen dat deeze zaak Treslong den hals zou gekost hebben; doch hy wierdt naa eene langduurige hegtenis geilaakt, en door Maurits met het Ampt van Luitenant Groot-IIoutvester en Valkenier van Holland begiftigd; in 't be~ kleeden van deeze bediening fleet by het overfchotzyns leevens. Toen de handel met Frankryk te niete was geloopen, wendde men het oog na Engeland. Met Koninginne Elizabet wierdt men het eens, dat zy deeze Landen onder haare befcherming neemen, en den Graaf van Leicester, als den algemeenen Bevelhebber haarer Troepen, derwaarts zou zenden. Eer hy herwaarts kwam, hadt men de lucht gekreegen van een heimelyk Bevelfchrift, den Graave gegeeven, om de hooge Overheid deezer Landen te aanvaarden, in gevalle zy het vermogen hadden om zich zelve te handhaaven. Ook hadt 'sLands Advocaat, Johan van Oldenbarneveld, een gegrond vermoeden opgevat, dat Leicester op het Stadhouderfchap van Holland vlamde. Dit baarde bystere agterdogt, en deedt op middelen bedagt zyn om zulks te voorkoomen. Onder anderen wierdt ten dien einde geraadpleegd over de opdragt der Stadhouderlyke waardigheid over Holland en Zeeland aan Graave  PRINS MAURITS. 13S vc Maurits. Oldenbarneveld dgedt ten dien einde den eerften voorflag. In Wynmaand des jaars 1585, wierdt ter Vergaderinge van Holland, in tegenwoordigheid van Zeeuwfche Gemagtigden, hierover met ernst geraadpleegd. Schoon in 't eerst hierover eenig gefchil viel, toonden , egter, de Afgevaardigden van beide Gewesten zich daartoe genegen. Op den eerften van Slagtmaand wierdt met meerderheid daartoe bcflooten. Op den veertienden dier Maand deedt Graaf Maurits den Eed in bovengenoemde hoedanigheid, en nam hy Zitting ten Hove. Ten zelfden dage wierdt beflooten dat hem de tytel van gebooren Prins van, Oranje zou gegeeven worden : waarom wy hem, in 't vervolg van ons leevensverhaal, Prins Maurits zullen noemen. Opdat den Leezer blyke, hoe verre het gezag van Prinfe Maurits , in de hoedanigheid van Stadhouder, Kapitein- en Admiraal - Generaal, zich thans uitftrekte, agten wy het niet ondienftig, het Berigtfchrift, welk hem by deeze gelegenheid werdt ter hand gefteld, hier in te lasfchen. Het was van deezen inhoud: „ De Stadhouder, Kapitein- Generaal en Admiraal zy ge11 houden, de hoogheid, voorregten en welvaart der Landen, ook de oeffening van den Christlyken " Godsdienst voor te ftaan, en te wege te brengen dat Utrecht, gelyk voorheen, onder zyn Stadhouderfchap vereenigd werde. Hy doe regt aan elk, die „ 't hem verzoekt. Hy verleene Provifien van Regte, „ en doe alle Ordonnantiën en Vonnisfen uitvoeren, by goeddunken van den Prefident en Raaden over Holland, Zeeland en Friesland. Hy zal, met der „ Landen Gekommitteerde Raaden, hem toe te voe„ gen, de Burgemeesters, Schepens en Wet veran„ deren, naar behooren, endaar 't de nood vereischt; I 4 » en  . i3< HET LEVEN vak „ en de Ampten, te vooren ter begeevinge der Stad„ houderen geftaan hebbende, begeeven aan bekwaame „ en getrouwe liefhebbers des Vaderlands; doch ovep„ giften van Ampten , van den eenen aan den anderen, „ zullen niet dan met bewilliging der Staaten gedoogd „ worden. Ook zal hy, met de genoemde Gckom„ mitteerde Raaden, tot nader orde, verkenen alle „ Brieven van genade, vergiffeuisfe, wettiginge, uit- ,, ftellinge van betaalinge, en diergelyken. Doch van voorbedagte doodflagen en andere fnoode „ misdaaden zal geene vergiffenis verleend worden. „ Hy voorzie wyders,met de Gekommitteerde Raaden, „ op de verzekering en befcherming der Landen, en „ gedraage zich, te water en te lande, als een goed „Stadhouder, Kapitein-Generaal en Admiraal be„ hoort." Schoon Leicester, in Engeland de tydingvan 's Prinfen verheffing vernomen hebbende, dit zeer euvel opnam , vraagende wat hy in de Nederlanden doen zou, daar een ander het Stadhouderfchap van Holland en Zeeland bekleedde, begaf zich, egter, Prins Maurits, door da Staaten van Holland daartoe verzogt, na Vlisfmgen , om den Engelfchen Graaf aldaar te ontvangen en te begroeten , gelyk hy dan ook naderhand van hem eenen Lastbrief nam, tot zyn Stadhouderfchap. 't Schynt dat Prins Maurits in den jaare 1586 den eerften Veldtogt heeft bygewoond; althans vinden wy, vóór dien tyd, des geen uitdrukkelyk gewag gemaakt, In dat Jaar deedt hy, op last van Leicester, eenen uitval in Vlaanderen, en maakte zich meester van Axel, en eenige andere Schansfen in dat gewest. Den Hertog van Parma, voorneemens om Axel van alk kanten in te fluiten, belette hy zulks, met de Dyken door te fteeken, Hoe  PRINS MAURITS. 137 Hoe veel goeds men in den beginne zich hier te Lande van Leicester ook beloofd hadt, zyne dubbelhartigheid, en de verderflyke maatregels, welke hy tot nadeel van't Algemeen beraamde, lekten eerlang uit, en wierden openlyk bekend. Tegen hem en zynen Aanhang moest een perfoon, met genoegzaame bekwaamheden en agtbaarheid bekleed, worden aangevoerd. De Staaten van Holland en Zeeland lieten, ten dien einde, het oog op Prins Maurits vallen. Zy magtigden hem , om 't gezag, hem by Lastbrief en Berigtfchrift, als Stadhouder en Kapitein-Generaal opgedraagen, met 'er daad te gebruiken; om aan alle Overlten, bezetting houdende in de gemelde Gewesten, Lastbrieven te geeven, en hem zeiven en den Staaten gehoorzaamheid en getrouwheid te doen zweeren. De vermeerdering van magt,welke Prins Maurits hierdoor ontving,wierdt nog vergroot, door de verandering der bezettingen aan hem of zynen Luitenant den Graave van Hohenlo te Hellen, by goeddunken van' de Staaten. Zyn gezag over het krygsvolk werdt uitgeftrekter, zints men het feefluit hadt genomen om tachtig Vendels knegten te werven, en dezelve onder 't gebied van Prinfe Maurits te ftellen. Behalven den Eed van getrouwheid aan de Algemeene Staaten, moest dit Volk den Eed van gehoorzaamheid doen aan Prinfe Maurits, en zynen Luitenant den Graave van Hohenlo. Onder de geènen, welke hier te Lande de zyde van Leicester hielden, was ook de berugte Diderik Sonoi, door hem tot Stadhouder over Noordholland aangefield, en van eenen Lastbrief voorzien, welke zich mede over de Burgerlyke Regeering uitftrekte. Als de Staaten van Holland hierover by den Graave klagtig vielen, hadden zy van hem verworven dat zy het I 5 SezaS  138 HET LEVEN van gezag van Sonoi mogten bepaalen, zo zy het hunne of dat van Prinfe Maurits daarby verkort oordeelden. Thans vergde men hem, om een Lastbrief van Prins Maurits aan te neemen, en den nieuwen Eed te doen; doch hy weigerde 't een en ander, zich beroepende op zynen Eed aan Leicester gedaan. Kort hiernaa boodt Maurits hem andermaal eenen Lastbrief aan, mids doende den nieuwen Eed, nevens de Slotvoogdyfchap van Medenblik. Vergeefs. Hierom werdt het dienftig geoordeeld dat Prins Maurits in perfoon na Medenblik vertrok om orde te ftellen. De Graaf van Hohenlo verzelde hem. Sonoi, hiervan verwittigd, vaardigde twee perfoonen af om den Prinfe te verzoeken, dat hy ditmaal niet binnen Medenblik geliefde te koomen. Doch terftond hierop ontving hy de tyding, dat de Heeren geen half uur van de ftad waren. Straks doet hy de Poort bezetten, en ze den Prinfe voor 't hoofd fluiten. Maurits, dit voor lief moetende neemen, keert voorts na Enkhuizen, en van daar na Hoorn. Sonoi tradt hierop in onderhandeling met den Prins, doch vrugteloos. Toen hy naderhand vernam dat men in Hoorn en Enkhuizen nieuwe bezetting wilde leggen, tragtte hy zulks te weeren door zyn eigen volk; doch geen van beiden wierdt toegelaaten. Door 't een en ander hadt Sonoi zich den haat van veelen op den halze gehaald, zodat zommigen fpraken van hem binnen Medenblik te belegeren. Doch Maurits raadde dit ernftig af, voor meerder verwydering beducht , en van oordeel zynde dat men den tyd een weinig moest toegeeven. Omtrent deezen tyd raakte Prins Maurits, welke in dit jaar 1587 in Brabant een inval gedaan , en de Schans  PRINS MAURITS. 139 Schans Crevecceur geftigt hadt, in ongenade by den Graave van Leicester, waarfchynelyk, om dat men deezen , naar zyn begrip, te veel gezag hadt opgedraagen, 't welk tot nadeel ftrckte van de magt, welke hy zich zeiven gaarne zou toeeigenen. In zekere byeenkomst met de Staaten klaagde hy, dat de Graaven Maurits en Willem van Nasfau tegen hem waren zamengefpannen. Niet lang daarnaa maakte hy hcimelyk de nocdige toebereidzcls, om den Prins, nevens eenige andere Heeren, in verzekering te neemen, en ze na Engeland over te voeren; een aanllag, welks uitvoering voornaamelyk door de waakzaamheid en tydige voorzorge van Jphan van Oldenbarneveld voorkoomen wierdt. Het jaar 1588 toonde , hoe weinig ftaats 'er op Sonoi, Stadhouder van Noordholland, te maaken ware , en yerfchafte Prinfe Maurits gelegenheid om zynen yver. voor 't algemeene welzyn te betoonen. Medenblik was vol muiters, die de inzigten der Staaten openlykwederftreefden; Sonoi was met hun overeengekpomen om geene meerdere Staatfche Bezetting in de Stad toe te laaten. Prins Maurits zogt te vergeefs met de muitelingen in onderhandeling te treeden. Men befloot daarom tot hgt uiterfte te koomen, en zich door geweld meester te maaken van de Stad. In Sprokkelmaand begaf zich dan Prins Maurits, verzeld van 's Lands Advokaat Oldenbarneveld en eenige andere Heeren, over Hoorn , na Medenblik. Op den zevenentwintigften vertoonde hy zich voor de Stad, met eenige Vendelen Noordhollanders en een weinig Krygsvolk. Naadat de Bezetting etnftig doch vergeefs vermaand was, zich aan zyne Doorluchtigheid te onderwerpen, begon deeze zich op de toegangen na de Stad te verfchanzen. Nu en dan fchoot men yan weerzyde op elkander; ook wierden- 'er zomtyds  140 HET LEVEN vaw tyds Schutgevegten gehouden tusfchen de belegeraars en de belegerden. Uit de Oorlogfchepen , door welke men de haven ingeflooten hieldt, wierdt ook van tyd tot tyd op de Stad gevuurd. De Oorlogfchepen dienden daarenboven ook om een waakend oog te houden op de Engelfchen, omtrent welke men eenig "vermoeden hadt, dat zy voorneemens waren de Stad te ontzetten. Dus ftondt het te Medenblik, wanneer Sonoi, in Grasmaand, uit Engeland tyding kreeg, dat Leicester afftand van de Regeering hadt gedaan, en men, uit dien hoofde, zich te vergeefs met de hoop op hulp van dien kant vleide. Sonoi veranderde toen van gedagten, en tradt in onderhandeling met Prins Maurits, die op den negenentwintigden van Grasmaand zyne intrede binnen Medenblik deedt , en den volgenden dag eene algemeene vergiffenis deedt afkondigen ; neemeude voorts Sonoi, om hem tegen de algemeene verbittering, welke hy zich op den hals hadt gehaald, en tegen den overlast van 't gemeen te beveiligen, in zyne byzondere befcherming,en zyne zaak den Staaten van Holland nadruklyk aanbeveelende. Gelyk de muitery binnen Medenblik voornaamelyk was' ontdaan door wanbetaaling aan het krygsvolk , dus ontdonden uit de zelfde oorzaak, en in het zelfde jaar, merkelyke onlusten binnen Geertruidenberg, eene Hcerlykheid den Huize van Oranje toebehoorende. Na vrugtlooze poogingen, om het Krygsvolk tot reden te brengen, befloot men, in Lentemaand des jaars 15Ü9, de dad te belegeren. Prins Maurits trok insgelyks in perfoon derwaaarts, en deedt 'er zeventien dukken Gefchuts voor planten, naadat hy alvoorens de toegangen alomme derk bezet hadt. Op den laatden van Lentemaand begon de Prins de Stad hevig te befchieten, en dreigde  PRINS MAURITS. dreigde ftorm te zullen loopen. Doch, als de Hertog van Parma zich met zyn Leger omtrent de Stad vertoonde , om haar te ontzetten, was hy genoodzaakt van zyne onderneeminge af te zien , en het beleg op te breeken. Omtrent deezen tyd was *er eene Vredehandeling geopend tusfchen Spanje en de Algemeene Staaten. In Holland hadt men reeds geraadpleegd over de voorwaarden, welke men van Spanje behoorde te bedingen. Daar het gezag van Prinfe Maurits allengskens grooter wierdt, is 't geen wonder dat zyn raad over dit gewigtig ftuk wierdt ingenomen. Het zy uit Staatkunde , of door andere beweegredenen gedreeven, hadt hy dienftig geoordeeld den Predikanten af te vraagen, of men vrede met Spanje zou mogen maaken, zonder de vrye oeffening van den Hervormden Godsdienst te bedingen? Schoon hy ligt voorzien konde, wat zy hierop zouden antwoorden, oordeelde hy het, egter, niet ongeraaden, hen met de eere deezer raadpleeginge te ftreelen. Overeenkomftïg met zyne verwagtihg, ontrieden ze hem eenen Vrede, by welken de vrye oeffening van den Hervormden Godsdienst niet bedongen en vastgeftcld wierdt. Naa het vertrek des Graaven van Leicester , Was de Regeering van Holland en Zeeland nog op geenen vasten voet gebragt. Men meende nu, dat het Kollegie van Gekommitteerde Raaden, onder 's Graaven bewind afgefchaft, herileld, en den Prinfe grooter gezag moest worden opgeclraagen, dan hy dus lang geoeffend hadt. 't Liep aan tot in den jaare 1590, eer de Prins gefield wierdt aan 't hoofd eener nieuwe Vergaderinge, welke over de zaaken van Regeeringe het opzigt hadt, onder den naam van Kollegie van Gekommitteerde Raaden, nevens  Ï42 HET LEVEN vam nevens zyne Doorluchtigheid. Voorts arbeidde men oïn de Provincie Utrecht, lievens Holland en Zeeland, wederom onder éénen Stadhouder te brengen, 's Lands' Advokaat van Oldenbarneveld wendde inzonderheid zyne vlyt aan, om den Prinfe deeze vermeerdering van magt en aanzien te verzorgen. Niet vrugtloos waren ook ten deezen opzigte 'sMans poogingen. In Sprokkelmaand droegen de Staaten van het Stigt aan Maurits het Stadhouderfchap van htm Gewest op, by een Berigtfchrift, waarby hy beloofde , Utrecht te zullen beftuuren als een byzonder Gewest, en hetzelve regeeren by raade en believen der Staaten. Niet lang daarnaa wierdt hy ook met het Stadhouderfchap van Overysfel, en rtaa het overgaan der ftad Zutfen aan de ' Staatfchen, met dezelfde waardigheid over Gelder en Zutfen vereerd. Vyf der Vereenigde Gewesten erkenden dus Prins Maurits voor hunnen Stadhouder. Daarenboven bekleedde hy in dezelve de waardigheid van Kapitein en Admiraal-Generaal, en vondtzich geplaatst aan het hoofd van den Raad van Staate. Zulke treffelyke Ampten zettedeh den Prinfe groot aanzien by, en fteiden hem in ftaat om de gunst der Gemeente te winnen, meer dan de Staaten, van welke hy in den eigenlyken zin afhanklyk was. Eerampten en Vergiffenisfen kwamen van dert Stadhouder, lasten en fchattingen van de Staaten, die nog daarenboven de fchuld kreegen van detegenfpoeden, terwyl de eer der Overwinninge den Stadhouder wierdt opgedraagen. 't Bleek ook eerlang, tot welvaart deezer Landen, dat men geene kwaadc keuze hadt gedaan met zo veel vertrouwen in Prins Maurits te ftellen. Zints den tyd dat hem het opperbeleid des Oorlogs was toevertrouwd, hadt hy zich zo zeer bevlytigd in de oeffening der Krygs-  PRINS MAURITS. i43 Krygskünde, dat hy 'er bykans dagelyks in vorderde. Voortvaarende en wakker, en zelf op de geringfte dingen agt geevende, wist hy den vyand dikwyls eenen kans af te zien. De Vestingen hieldt hy in behoorlyken ftaat van tegenweer, en toonde zonderlinge bedreevenheid in het uitkippen der bekwaamde Legerplaatzen,* Het Krygsvolk leerde hy op eene nieuwe wyze te paard ryden, de gelederen bewaaren, fpyze met zich voeren, en aan de Loopgraaven arbeiden. Door dit alles werdt zyn Leger een Oeffenfchool van Krygskunde, wervvaarts de uitheemfche Adel in menigte zamenvloeide. De verovering van Breda was de eerfte gelukkige onderneeming, welke op deeze aanftelling volgde. Eduard Lanzavechia was toenmaals , Van wegens den Koning van Spanje, Bevelhebber der ftad. De Hertog Van Parma hadt hem , als eenen zyner bekwaamfte Krygsoverften , tot Bevelhebber van Geertruidenberg aangefteld; derwaarts reisde hy dikwyls, om het oog te houden over eenige werken, welke rondom de Stad wierden aangelegd. By zyne afweezigheid bekleedde zyn zoon Paulo Antonio Lanzavechia te Breda het opperbevel. De Vader, zo hy in de Stad was, hadt altyd zorge gedraagen , uit vreeze voor verrasfing, dat geen fchip , dan naa dat. het alvoorens naauw* keurig onderzogt was, daar binnen wierdt gelaaten; doch de Zoon, nog jong en onbedreeven, hadt hierop minder agts geflagen. Uit Holland voeren dikmaals Turffchepen op Breda langs de Rivier de Mark, welke langs dezelve ftroomt. Zeker 1'urffchipper, Adriaan Janszoon van Bergen genaamd, die langen tyd Turf aan het Kasteel hadt geleverd, en 'er dus wel bekend was opgemerkt hebbende dat men zeer flap in het onderzoeken der fchepen was, beraamde een ontwerp om eenig  144 HET LEVEN van eenig Krygsvolk in het Kasteel te brengen,en hetzelve, gelyk gevoegelyk kon gefchieden, onder den Turf té verbergen. Deezen inval deelde hy aan iemand mede, die 'er Prinfe Maurits kennis van gaf, welke deeze zaak vervolgens liet onderzoeken door Karei Heraugiere, een wakker Krygsman, op' wiens aanraaden men befloot den kans te waagen. Tegen het einde van Sprokkel, maand verkoos hy dan zeventig Soldaaten, uit verfcheide Vendels, met welke hy zich des Maandags nachts van den zevenentwintigften van Sprokkelmaand te Zevenbergen in het Turffchip begaf, zonder dat het van iemand gezien werdt. In 't midden was het fchip van eene zoldering van planken voorzien, en van boven met Turf bedekt. Zy bleeven in het fchip tot den volgenden Donderdag, zonder veel te vorderen, uit hoofde van vorst en tegenwind. Veel leeden zy aldaar door koude en honger, dewyl zy geene fpyze mede voerden; zy hadden zich verbeeld, flegts weinige uuren in het fchip te zullen blyven. Dus waren zy genoodzaakt by nacht aan land te gaan , en zich in de fchans van Noortdam te begeeven, alwaar zy eenen geheelen dag vertoefden om zich te ververfchen. Des Donderdags nachts van den eerften van Lentemaand gingen zy wederom te fcheep, en kwamen tot op den afltand van een kwartier uurs van Breda, van waar zy dicht by het Kasteel genaderd zynde, raakte het fchip aan den grond, en op eene zyde, zodat men den vloed moest afwagten. Terwyl het fchip dus op zyde lag, liep het water in hetzelve, zodat de Soldaaten tot aan de knieën in het nat zaten. Zodra het water gevloeid, en het fchip binnen de Boom was gekoomen, die terftondt daarnaa geflooten wierdt, bevondt men dat het gat, door 't welk het water was ingeloopen, dicht  PRINS MAURITS. 145 dicht was, zonder dat men 'er de oorzaak van konde gisfen. Thans kwam een Korporaal van de Bezettinge het fchip bezoeken , dog zo onagtzaam, dat hy geenen onraad vernam. Indien een der foldaaten toen gehoest hadde, gelyk zy öp de reize door de koude dikmaals gedaan hadden,zy waren gewisfelykverboren geweest. Een, die 't niet myden kon, verzogt zyne fpitsbroeders hem te dooden, opdat zy ook hun leeven niet mogten verliezen; doch niemand was hiertoe genecgen. Op den derden van Lentemaand, het water hoog genoeg gewasfen zynde, wierdt dc Sluis van het Kasteel geopend , en het fchip binnen gelaatert; en , vermids 'er nog veel Ys lag, hielpen de foldaaten van de Bezettinge hetzelve binnentrekken. In den namiddag gaf de Bevelhebber van 't Kasteel last om het fchip te losfcn; en vermids men aldaar groot gebrek aan brandftoffe hadt, kwam men wel haast zo verre, dat de foldaaten in het fchip, door de reeten der Zolderinge , het daglicht konden ontdekken. De Schipper, hiervan eenig vermoeden hebbende, veinsde toen vermoeid te zyn van werken, en ftelde de Turfdraagers uit tot den volgenden dag, geeveude hun eenig geld, om voor hetzelve te gaan drinken. Midlervvyl gaf de Bevelhebber van 't Kasteel last aart den Schipper om in de ftad te gaan flaapen, omdat hy hadt verftaan dat Prins Maurits op eenen aamlag bedagt was, en daarom niet wilde gedoogen dat de Schipper met zyne Knegts binnen het Kasteel overnachtten. Doch de Schipper, in ftede van binnen de Stad te bly ven, ging daar buiten, om Prins Maurits, die niet verre van daar was, te onderregten hoe de zaaken ftonden. Zyne Knegts, voorgcevende dat het ichip lek was, gingen wederom in hetzelve, en pompten geduurig, om te verhoeden dat men in de ftilte van IX deel. K den  HÓ HET LEVEN van den nacht niet eenig gerugt mogt hooren. Ter middernacht, terwyl de Maan fcheen, deedt Heraugiere de foldaaten, die reeds verdrietig begonnen te worden, en meenden dat men hen op dc flagtbank hadt geleid, uk het Turffchip treeden. Het aanhoudend pompen was oorzaak dat het gerugt hiervan door de fchildwagt niet vernomen wierdt. Straks wierdt de VVagt overvallen en afgemaakt, en de overige Bezetting gedreeven tot in 't binnenfte van 't Kasteel. Prins Maurits , het gelukken van den aanflag vernomen hebbende, naderde de ftad met een gedeelte van 't Leger, rukte in 't Kasteel, en dreigde van daar de ftad te overvallen , die toen de plondering af kogt. Prins Maurits deedt toen eene ftaatelyke intrede in zyne Vaderlyke erfenis, nam den inwooneren den Eed af, en ftelde Heraugiere tot Bevelhebber aan. Zonder uitftel fchreef Maurits om krygsen mond-behoeften, dewyl hy wel voorzag dat de Hertog van Parma op de herwinning zou bedagt zyn. De Turffchipper en zyne twee Knegts werden door de Staaten met een gefchenk in gereed geld, en met eene Jaarwedde voor hun leeven, begiftigd. Boven twee maanden foldy, kreeg elk der foldaaten, die in het fchip geweest waren, een gouden penning . ter waarde van vyfentwintig guldens. 'sLands Advokaat van 01denbarncveld, die in deezen aanflag ook veel gearbeid hadt, wierdt vereerd met een ftaaien vergulden Kop, waarop de gantfche gebeurtenis kunftig gedreeven was. De Hertog van Parma hadt niet zo dra de tyding ontvangen van hetinneemen van Breda, of hy gaf den Graave van Mansfeld last om zich wederom meester te maaken van deeze ftad. Nog voor het einde van Lentemaand des jaars 1590 kwam hy voor dezelve. Om hem daar van af te trekken, toog Prins Maurits, met eenige benden, na den  PRINS MAURITS. 147 den kant van de Betuwe, als hadde hy eenen aanflag op Nieuwmegen in den zin gehad. Hy floeg zich neder aan de overzyde van de Waal, recht tegen over de Stad, daar hy een Schans liet opwerpen. Panna vreesde dat hy de ftad mogt bemagtigen , indien men haar niet terftond te hulpe kwam; en dewyl zy van nog grooter aangelegenheid was dan Breda, beval hy den Graave van Mansfeld terltond derwaarts te trekken. Prins Maurits hadt reeds een begin gemaakt met de ftad te benaauwen; doch Mansfeld wierp 'er eenig volk in, en wilde Gelderland niet verlaaten, voor dat hy Nieuwmegen hadt in ftaat gefteld om het Staatfche Leger het hoofd te kunnen bieden. Van den anderen kant was Maurits niet genegen van daar te vertrekken, eer hy de Schans voltooid hadt, welke de ftad kon dwingen. In 't gezigt van Mansfelds Leger,en inweêrwilvau het hevig vuur, voltooide hy de fterkte, die den naam kreeg van Knodfen* burg, van het woord Knods, omdat de Burgers van Nieuwmegen Knodfindraagers genoemd wierden, devVyl zy, in zeker oproer, met Kuodfen gewapend, op deftraat verfcheenen. Midlerwyl was de Hertog van Parma, op uitdruktelyk bevel des Spaanfchen Konings, met het grootfte gedeelte zyns Legers, na Frankryk vertrokken, om de Ligueurs of Verbondelingen te onderfteunen. Hierdoor kreeg Prins Maurits de handen ruim, o:n het platte Land, zelf tot in Duitschland toe, af te loopen. Daarenboven bemagtigde hy het Huis te Hemert, de Schansfen Telshout en Crevecoeur, als mede het Huis Heel en de Schans ter Heide. Ook vielen hem Steenbergen en de Schans te Roozendaal in handen. En hier medë liep de Veldtogt deezes Jaars ten einde. Schoon de voordeden, onder het beleid van Prinfe Maurits, in dat jaar behaald, vry aanmerkelyk waren, Ka zy  ï4;J HET LEVEN van zy kwamen, egtcr, in geene vcrgclyking by de ovefwinhingen des jaars 1591. Opdat de Krygsondernecmirfgen te Ipocdiger voortgang mogten hebben,-waren nu Prinfe Maurits een goede Krygsraad en eenige leden uit den Raad van Staate toegevoegd, om by voorkomende gelegenheden derzelver raad en gevoelens in te neemen. Zyne eerfte onderneeming was op de ftad Zutfen. In Bloeimaand vertoonde hy zich voor dezelve , hoewel men hem hier in 't geheel niet hadt verwagt, omdat hy te voorcn hadt verfpreid, voornee* mens te zyn om Gecrtruidenberg te belegeren, en, om den vyand te misleiden, de Maaze een eind weegs was opgetrokken. Nadat hy de Stad driemaal uit al het gefchut hadt doen befchieten, cischtc hy ze op, haar het uiterfte dreigende zo zy niet gehoorzaamde. De tyd van beraad, welken men verzogt, wierdt geweigerd-; waarop de Stad zich terftond overgaf. Van Zutfen rukte Prins Maurits zonder toeven na Deventer, welke Stad hy nog dien zelfden avond liet berennen. Graaf Herman van den Berg, 's Prinfea volle Neef, en wiens Vader van de Staatfche zyde tot de Spaanfchen was overgegaan, voerde aldaar het bevel, met omtrent zevenhonderd man. Hy verdedigde zich met veel dapperheid ; doch eene wonde in het aangezigt gekreegen hebbende , was hy genoodzaakt zich over te geeven. Men verhaalt dat hyaan Prins Maurits , naadat deeze in de Stad was gekoomen, zou betuigd hebben, ,, dat hy nooit geloofd hadt dat de Geuzen zo veel 'magt zouden hebben kunnen by een brengen". Zulk een gelukkig begin gaf Prinfe Maurits nieuwen moed, en fpoorde hem aan tot verdere onderneemiugen. Op het fterk aanhouden der Friezen, deedt hy 't Leger door 't Landfchap Drente trekken na Groningen, welke  PRINS MAURITS. M9 te Stad hy met een beleg dreigde. Doch de Spaanfche Bevelhebber Verdugo, hiervan de lucht gekreegen hebbende, hadt zich in de Voorheden neergeilagen. Ook meende men dat de Hertog van Parma in aantogt was. Het een en ander deedt Maurits befluiten , naa zes dagen vertoevens in dien oord, van zynen aanflag af te zien ; niet, egter, zonder alvoorens verfcheiden fterkten in de nabuurfehap der Stad, en de Schans Delfzyl, bcmagtigd te hebben. Van daar brak hy dan op tot ontzet der fterkte Knodzenburg, welke door den Hertog van Parma wierdt belegerd. By Aarnhem trok hy de Betuwe in, en gaf van daar, door tekenen en boden , den belegerden kennis van zyne aankomst. Een hoop Ruiters door Parma afgezonden , en door het Staatfche Leger in eene hinderlaage gelokt en 'afgemaakt , baarde zo veel fchriks in 's vyands Leger , dat de Hertog het beleg van Knodzenburg opbrak, en na Frankryk vertrok. Prins Maurits, thans het oog op Nieuwmegen hebbende , deedt, om den vyand te misleiden , zyne Krygsbenden de Winterlegeringen betrekken. Doch terftond daarop:begaf hy zich, met driehonderd vaartuigen vol volks, uit Zeeland na 't Land van Waas, daar hy, op den vyfentwintigften van Herfstmaand , de ftad ■Hulst veroverde. Thans oordeelde Maurits de gelegenheid ryp te zyn om-Nieuwmegen aan te tasten. In alleryl ligt by dan zyne benden uit de winterlegeringen, fpoedt zich na Gelderland, en Haat, omtrent het midden van Wynmaand, het beleg om de Stad. Terftond begon hy dezelve te befchieten, en liet dezelve kort daarna opeifchen. Doch in plaats van zynen wil, ontving hy van die van binnen dit fchertzendantwoord, „dat „ Prins Maurits een jonge Vryer was, en de Stad K 3 » Nieuw-  J5o HET LEVEN va» „ Nieuwmegen eene Vryster, die hy kwam vryeu ; „ doch dat hy daaraan niet zo ligt zou raaken, of hy moest daarom meerdere moeite doen.'J Hy deedt dit met 'er daad, en bragt de Stad, door hevig Telneten, doorliet werpen van Granaaten en andere Vuurwerken, in het uiterfte. Het gemeene volk, oproerig zamenrotteude, Itoof ten Raadhuize op, en drong de WethoudeiTchap om de Stad over te geeven. Dit gefchiedde op den eenentwintigden van Wynmaand. Üe Prins verftelde 'er de Wet, en behieldt dit regt aan zich, zo lang de Oorlog zou duuren. Door het bemagtigen van deeze Stad, was bykans geheel Gelderland in de Staatfche belangen gebragt. Maurits, zyne troepen de Winterkwartieren hebbende doen betrekken, keerde te rug na den Haage, daar hy, van grooten en kleinen, met groote blydfchap en eene ongemeene toejuiching wierdt ontvangen. Zyne jongheid en werkzaamheid, het veroveren van zo veele flerkten en (teden,, bet uitbreiden der grenzen van den Staat, dit alles verhefte zyne eer, en deedt hem van de Landzaaten en Uithui' ders met de opgetcgenfte verwondering befchouwen. Geduurende den Winter, of wel de Lente des volgenden jaars i59a5 deedt Prins Maurits een reisje na Overysfel, Gelderland, Breda en Zeeland, om orde te ftellen op verfcheiden zaaken, en om de gewesten tot het fpoedig bewilligen in de nopdige Krygslasten te beweegen. Dewyl men in het voorgaande jaar zo gelukkig geflaagd was, hadt men nu beflooten den Kryg met allen ernst voort te zetten. Daarenboven gaf de afweezigheid des Spaanfchen Landvoogds Prinfe Maurits gelegenheid om iets van gewigt te onderneemen. Tot het beleg van Steenwyk wierdt allereerst beflooten. Omtrent het einde van Bloeimaand vertelleen Prins Mau-  PRINS MAURITS. i5i Maurits voor de Stad met een Leger van ruim achtduizend man. Steenwyk wierdt verdeedigd door nieuwe Werken, welke de Spanjaards naast de Oude hadden aangelegd, en door eene Bezetting van duizend Kncgten cn zestig Ruiters. Antonio de Coqnel, een Walsch Edelman, voerde 'er het bevel; hy hadt zyne benden doen zweeren, dat zy zich tot het uiterfte zouden verdccdigen. Verfchciden dagen deedt Prins Maurits dc Stad hefchietën, Hy hadt de gragten gevuld, en het buitenfte bolwerk reeds veroverd, zonder dat de belegerden nog den zin hadden om zich over te geeven. Dc belegerden bleeven hem niets fchuldig; zy fchooten met groote hevigheid op het vyandlyk Leger. Maurits zelve& ontving by deeze gelegenheid eene wond, door een kogel in de flinker wang, welke door den mond wederom uitkwam. Coquel eindelyk geenen kans meer ziende om dc Stad te houden , befloot tot de overgaave op den vyfden van Hooimaand. By zyne intrede in de Stad prees hy den Bevelhebber over zyne betoonde dapperheid, welke, van zynen kant, zyne verwondering betuigende over een zo jongen Held, niet kon nalaaten te betuigen, dat indien de Hertog van Parma zich even eens gedroeg, hy wel dra de Nederlanden, ja, zelf het Tufkfche Gebied, zou kunnen bemagtigen. Thans zouden de Staaten, byzonderlyk die van Holland, wel gewenscht hebben dat de Prins met deeze verovering, voor dit jaar, zyne Krygsverrigtingen geftaakt hadt. Zy onderhielden hem hierover fchrïftelyk , hem raadende zich voor merkelyk gevaar te hoeden en eenige rust te neemen, vooral tegen de naderende Hondsdagen,welke voor zyne wonde gevaarlyk zouden kunnen worden. De grond der zaaken egter, was de Vree-ze da* het Krygsgeluk hun mogt tegenloopcn. Doch K 4 Mai*"  152 HET LEVEN van Maurits liet zich niet zo fpoedig omzetten. Jong en wakker haakte hy na nog meer en grooter overwinningen. Met goedvinden der Staaten wierdt tot het beleg Van Koeverden beflooten, eene plaats van groote aangelegenheid , zo wel om Groningen te henaauwen, als om Friesland te dekken. Vooraf verzekerde hy zich van Oostmarfum, op de Twentfche grenzen, en zeer gelegen om den toevoer na 't Leger te verzekeren. Zes weeken lag hy voor deeze Vesting, welke, niet vroeger dan op den twaalfden van Herfstmaand, aan hem overging. De krygsbedryven van dit jaar liepen hier mede ten einde. De Veldtogt van het jaar 1593 wierdt geopend met het beleg van Geertrüidenberg. Uit hoofde van den moerasfigen grond, in welken deeze flad legt, wierdt zy voor onverwinnelyk gehouden. De Spanjaards hadden dezelve niet dan door verraad kunnen bemagtigen. Zy hadt eene Bezetting in van duizend man, en was' van alles overvloedig voorzien. Doch Maurits gewende zyne foldaaten om geenerhande onderneeming als te zwaar en te gevaarlyk te befchouweu. Zyn beleid in deeze belegering wierdt voor een meesterfluk der kunst gehouden. Zyne Liniën beflooten in haaren omtrek verfcheide Dorpen, en ftrekten zich uit tot op den afftand van drie mylen. Zy werden omringd van eene wyde Gragt, die door middel van Watermolens en Sluizen van water voorzien wierdt. Zyne troepen befloegen twee onderfcheidene posten, de eene ten Oosten, de andere ten Westen van de Stad; door middel van dyken en bruggen hadden zy gemeen/chap met elkander. Eene zo ftrenge orde en krygstucht wierdt onder de Soldaaten gehouden, dat de Boeren, even gerust en veilig als in vollen vrede ? onder de Verfchans- fingen  PRINS MAURITS. i£3 fingeri hunne akkers bouwden. De Landzaaten uit de nabuurige ftrecken kwamen met hunne kostbaarftc goederen aldaar eene fchuilplaats zoeken. Allerlei ieevensmiddelen waren 'er overvloedig en tot eenen laagen prys voorhanden , terwyl de Spanjaards dikmaals aan het noodige gebrek leeden. Om den vyand allen toevoer nf te fnyden, was de Merve gedooten, door middel van eene Vloot, tegenover de Stad, in de gedaante van eene halve Maan geplaatst. Dus was Geertrüidenberg van alle kanten ingeflooten. De belegerden kweeten zich dapper; zy bleeven aanhoudend met het bieden .van tegenftand, hoewel de Graaf van Mansfeld, gekoomen om de Stad te ontzetten, genoodzaakt wierdt van zyn ontwerp af te zien. Maurits, eene vcrlterkrng van vier vendels Franfche Knegten bekoomen hebbende, begon de llad meer en meer te benaauwen. Een kloek földaat nam eindelyk het befluit om den wal te .beklim1 men, om heimelyk te verneemen wat 'er van binnen omging; hy vernam dat een gedeelte der Wagt het middagmaal hieldt, terwyl de overigen gerust lagen te (laapen. Straks wenkte hy zyne fpitsbroeders, die voorts ftprm liepen en een Raveiyn bemagtigden. Toen lloeg de fchrik in de belegerden, die nog den zelfden dag dc Stad opgaven; de Bezetting bedong vryen uittpgt met zydgeweer en pakkaadje. Dit viel voor op den yierentwintigftcn van Zomermaand. Frederik Hendrik, broeder van Maurits, wierdt met het Bevelhebberichap der Stad begiftigd. Naa de overgaaye van Geertrüidenberg, trok de Graaf van Mansfeld, dit verlies willende herflellen,. tegen de fchans Crevccoeur, die het omliggende land cn de Ihd 's Hertogenbosch zeer beuaauwde. Doch hoe groot was zyne verbaasdheid, wanneer hy Prins, K 5 Mai!»  ƒ 54 HET LEVEN van Maurits tusfchen hem en de Schans gelegerd vondt! Het Staatfche Leger was minder fterk in manfehap; doch de Prins hadt een zo voordeeligen post gekoozen , en deedt zyne Batteryen op de vyandelyke benden zo kloekmoedig fpeelen, dat zy genoodzaakt waren met fchande van hun oogmerk af te zien. Een Krygsman, onder de wapens grys geworden, moest dus voor een jong' held van zevenentwintig jaaren wyken. De Prins, zedert eenige looze beweegingen gemaakt hebbende, als wilde hy 's Hertogenbosch aantasten , zondt eerlang een deel zyns Legers na Friesland, zonder dit jaar eenige verdere belegering te onderneemen. In Slagtmaand deedt hy nog wel een aanQag op Brugge, doch dezelve liep vrugtloos af. Al vroeg maakte men, in den volgenden jaare 1594, eenen aanvang met krygsbedryven. Te zeer blaakte het hart van Maurits van Oorlogsroem om den Winter met hooffche vermaaken door te brengen. Twee aanflagen hadt hy tegen twee voornaame Steden in den zin, doch die beide mislukten. Al in Sprokkelmaand was hy bedagt om 's Hertogenbosch te verrasfen, cn hadt in ftilte reeds eenige knegten over de Hameye doen 'klimmen; doch, gelyk de grootde onderneemingen zomtyds door de geringde toevallen worden verydeld; het enkel vallen van een deen uit den muur wekte den flaapenden Schildwagt, en was het behoud der Stad; hy deedt de bezetting op de been koomen, en de Staatfchen kreegen bevel om af te trekken. Even ongelukkig Haagde hy in zynen toeleg op Maastricht, de andere Stad, op welke hy het oog hadt. Heimelyk verdand hieldt hy hier, en hadt den aandag toevertrouwd aan eenige Hopluiden; doch toen 't op het uitvoeren aankwam, wierden deeze van eene fchandelyke vreeze be-  PRINS MAURITS. 155 bevangen , en deeden den toeleg in rook verdwynen. De Friefche bodem fcheen nu het voornaamfte geweld des üorlogs te zullen draagen: naa de mislukte onderneeming op Maastricht, hadt Maurits zich derwaarts begeeven. Graaf Willem van Nasfau voegde zich by hem. Het vereenigde Leger beftondt thans uit tienduizend Knegten en eenige Ruitery. Regelrecht deedt de Prins zyne benden aantrekken op Koeverden , welke Vesting thans door den Spaanfchen Bevelhebber Verdugo belegerd werdt gehouden; doch deeze deedt, in den nacht naa den zesden van Bloeimaand, zyne troepen met ftille trommen aftrekken: zodat men met het aanbreeken van den dag geenen vyand meer vernam , en Koeverden ontzet was. Thans lag het beleg van Groningen aan de beurt, waartoe de Prins, met overleg van Graave Willem en den Raad van Staate, gereedlyk befloot. Met het geheele Leger opgebroken zynde, floeg hy, op den tweeëntwintigften van Bloeimaand het beleg om de Stad. Nevens Prins Maurits voerde Graaf Willem van Nasfau het bewind over deeze gewigtige onderneeming. Te gader brandden zy van eene edele zucht, om de wederfpoeden, weleer door hunne Oomen, in deeze gewesten geleeden, door een roemryke zegepraal te vergoeden. Aan de zuidzyde van Groningen, alwaar de Stad door Torens en buitenwerken meest verfterkt was, floeg zich het Leger neder, op een hoo gen endroogen grond, tusfchen het Hoornfche- en Schujtendiep. Door het opftoppen deezer watertjes, zette 'Maurits het omliggende land onder water. Eenige fchansfen, drjor den vyand bezet, wierden verlaaten of zonder moeite gewonnen ; meer moeite kostte de be magtiging van Aduwarderzyl, waarnaa de toevoer uit Fries-  155, HET LEVEN van Friesland gemaklyker wierdt. Onder dit alles wierden dc belegeraars meer dan eens gehinderd door gelukkige Uitvallen der belegerden, 's Nachts naa den derden van Zomermaand bragt men, tegen over de Ooster- en Heere- poort, liet gefchut op de Ratteryen, waaruit he, vig gefchooten wierdt. De belegerden bleeven hun niet fchuldig. Op de fchriftlyke vermaaning tot overgaave, kreeg Maurits ftout befcheid. De onderhandeling, waarin men zeden tradt, wierdt onverrigter zaake afgebroken. Toen herhaalde Maurits het geweldig fchietcii en werpen met handgranaaten, waardoor dikwyls en op verfcheiden plaatzen brand ontftondt. Hierdoor werdt de .Stad in de uiterfte engte gebragt, welke nog grooter wierdt door den opftand, verwekt door een groot getal Proteftanten , en zelf verfcheiden Roomschgezinden; welke vuurig wenschten zich met de Unie te vereenigen. Doch de Ihngemeester Jatges, een yverig Spaanschgezinde, geholpen van etlyke Jezuiten en een talryken aanhang , dempte de onlusten, en deedt zelf de burgers van nieuw den Koning van Spanje trouwe en hulde zweeren. Prins Maurits, ondertusfchen , beflooten hebbende , het koste wat liet wilde, de Stad te bemagtigen, deedt het groote P.avelyn , binnen de graft gelegen en een overWyfzel des Kasteels van den Hertog vanAlva, ondergraaven, en was in perfoon by dien arbeid tegenwoordig. Groot gevaar zyns leevens liep hier zyne Doorluchtigheid; onder het bezigtigen van het werk, wierdt hy van een kogel getroffen, die hem bykans ter aarde wierp, doch op zyn Rondasfe afftuitte. Op den vyflicnden van Hooimaand deedt men het Ravelyn fpringen. Thans rekende men de Stad zo goed als gewonnen. De Soldaaten, gretig na buit, eischten de plondering;  PRINS MAURITS,' 157 dering; doch de Prins weigerde het hun. Zeven dagen naa het fpringen van het Ravelyn ontving Maurits de gemagtigden der Stad in het Leger; zy wierd en het eens op de volgende voorwaarden: Groningen zou zyne voorregten behouden, en het Verbond def Vereenigïnge aanneemen. De Stad moest eene bezetting van vyf of zes vendelen ontvangen, . en Graaf Willem Lodewyk voor Stadhouder erkennen. Men zou vryheid van Godsdicnstoeffeninge genieten, doch de Hervormde Godsdienst alleen met openbaar gezag bekleed worden. Op den vierëntwintigften van Hooimaand deedt Prins Maurits zyne openbaare intrede in de Stad, en verftelde 'er de Wet. Naa deeze luiderryke verovering keerde zyne Doorluchtigheid weder na Holland. Hier liep hy eerlang groot gevaar om door eene verraaderlyke hand te fneuvelen. Zeker Prielter, als een foldaat gekleed, in 't land van Namen gevat, op vermoeden dat hy een aanflag op Breda in den zin hadt, en zedert na den Haage gevoerd, beleedt aldaar dat hy door den Graaf vzn Barlaimont, met kennis van den Aardshertog, was omgekogt om Prins Maurits van 't leeven te berooven. Ook wierdt in dat zelfde jaar te Bergen op Zoom ter dood gebragt zeker foldaat , die insgelyks beleeden hadt door de Spaanschgezinden te zyn omgekogt om zyne Doorluchtig* heid te vermoorden, en dat hy, met zulk een oogmerk} zich herwaarts hadt begeeven. Het ontdekken van dusdanige fnoode onderneemingen vermeerderde den haat teiien den vyand , en deedt de Vredehandeling afbreeken, waarover "men thans bezig was. In het volgende jaar, nogthans, wïerden 'er weder-* om nieuwe voorflagen gedaan. De Spaanfche Gemagtigden vervoegden zich by den Prins , als wel overtuigd  i58 .HET LEVEN-vak tnigd van het groot gezag, welk hy nft in den Staat begon tebekleeden. Zy vielen hem aan met fchoone beloften, doch bovenal met eene vleiende taal; zy verklaarden niet te twyfelen , of zyne Doorluchtigheid zou den reeds verkreegen roem liever in veiligheid willen ftellen, dan aan den onzekeren Krygskans waagen ; zy vertoonden hem, dat hoewel het Land vrede met Spanje hadt, elders, nogthans, overvloedige gelegenheid zyn zou om zyne begeerte na Krygsroem te verzadigen, dewyl 'er, om zyne wydklinkende dapperheid, onder de Europifche Mogendheden niemand zou gevonden worden, die hem het opperbewind des krygs niet vry willig zou afftaan; doch, ondanks deeze malfche en ftreelende woorden, wierden zy verydeld in hunne verwagting. De Prins, andere inzigten hebbende, voerde hun te gemoete, dat hy niets liever wenscbte dan een eind des inlandfchen Oorlogs te zien, en den reeds verworven roem hooger rekende dan dien van overwinnnaar; doch dat men, om hiertoe te geraaken , niet moest handelen met den Spaanfchen Koning, die niets te vertrouwen was. Voor 't overige viel in dit jaar weinig te lande voor. Maurits trok wel met het Leger voor Grol; doch Mondragort, op zyne beweegingen lettende, volgde hem met een groot getal van manfchap, en noodzaakte hem het pas begonnen beleg op te breeken. Even ongelukkig liep ook de aanflag af op de Stad Meurs , welke hy by verrasfing zogt in te neemen. Zedert deedt de Prins zyn Leger de winterkwartieren betrekken* Merkeïykgefehil ontftondt 'er, in den jaare 1595, tusfchen zyne Doorluchtigheid en de Zeeuwen , over het regt van Eerften Edele in hun Gewest, waarmede Willem de I. was bekleed geweest, en waartoe Maurits,  PRINS MAURITS. rits,'als Markgraaf van Veere en Vlisfingen, meende regt te hebben. Lang duurde dit gefchil, en het wierdt niet befljst dan weinige Maanden voor 's Printen overlyden. Toen wierdt hem het regt afgedaan om alleen den Zeeuwfchen Adel te verbeelden, mids hy altoos eenen uit de Zeeuwfche Edelen verkoos om zynen perfoon tevertoonen, en óm de ampten en ftaaten te bekleeden, die van ouds tot den Eerden Edele behoord hadden. Tot nog toe hadt Maurits alleen blyken van zyne krygsbekwaamheden gegeeven, door het belegeren en bemagtigen van deden; het jaar 1597 verfchafte hem gelegenheid om ook een kans in 't open veld te waagen. Om dat gedeelte van Braband, 't welk aan de invallen der Staatfehen meest bloot lag, te beveiligen, hadt de Aardshertog vierduizend Knegten en vyf honderd Ruiters by Turnhout doen byeen trekken. Het gerugt liep, dat zy flegts de gelegenheid afwagtten om' over het ys een aanflag op Breda of het Eiland Tholen te kunnen onderneemen. Prins Maurits, vernomen hebbende, dat het bevel over het vyandlyk Leger was opgedraagen aan den Graave van Varax, niet zo .zeer om zyne bedreevenheid in den kryg, als uit hoofde van zyne adelyke geboorte, nam het befluit dat Legerhoofd onverhoeds op het lyf te vallen. Met zo veel fpoeds als geheimhoudings deedt hy vyfduizend Knegten en achthonderd Ruiters by Geertrüidenberg verzamelen. Omtrent middernacht naa den drieëntwintigden van Louwmaand, en dus in 't holde van den Winter, trok hy op met het Leger na Ravels, omtrent een uur van de vyandlyke legerplaats gelegen. Zyn oogmerk was, de Koningsgezinden, met het aanbreeken van den dag, ©nvevwagt aan te vallen , of, indien dit mislukte, in 't open  i6o HET LÉVEN vak open veld aan te tasten. Doch Varax, hiervan de lucht gekreegen hebbende, deedt in alleryl Krygsraad houden. Het gevoelen van zommige kwam hierop uit; men moest de Staatichen te gemoet trekken, en meteen Leger, bedaarde uit oude, geoefiende en dappere knegten dc vyandlyke benden , vermoeid door een moeilyken tocht, aanvallen; anderen oordeelden het veiliger, met het Leger na Heereilthals te wyken, alwaar het, in gevalle van een veldllag, een voordeeliger post, en des noöds eeile veilige wykplaats zou vinden. Dit gevoelen, hoewel het fehandelykdc en het gevaarlykfte, kreeg de overhand. Maurits, door zyne verfpieders van dit alles onderrigt, zondt met hetaanbreeken van den dag zyne Ruitery en tweehonderd uitgeleezen knegten na de Thieltfche heide; het overige voetvolk moest van verre volgen. Francois Vere , met eenige ligtgewapende knegten gezonden , om eenen weg door het bosch te baauen , tastte eenige foldaaten aan, die een klein droompje bewaarden, en viel den vyand in den rug. Toen rent de Graaf van ^ Hohenlo, met vierhonderd Ruiters, de Spaanfchen op ' zyde, en eerlang voorby; voorts zwenkende, begint hy den aanval. Varax, in dede van zyne Regimenten dicht op een geflooten te houden , hadt dezelve laaten verfpreiden; dit gepaard met den fchrik, was oorzaak dat zy met den eerden aanval overhoop geworpen wier. den. De Ruitery viel op het Voetvolk; verwarring en ontdeltenis verfpreidde zich door het Leger , en de nederlaag wierdt algemeen. Een wanhoopig bedaan zou, nogthans , Prinfe Maurits de zege bykans ontwrongen hebben. Terwyl zommigen van zyn volk den vlugtenden vyand vervolgden, anderen zich met plondcren bezighielden, keerde Nicolo Basta, die da' vyand-  PRINS MAURITS, 161 vyandlyke Ruitery geboodt, met losfen teugel, rta 't Slagveld te rug, en op de plondereude Soldaaten aan. Reeds was de fchrik onder deezen gellagen; doch het beleid van Maurits handhaafde de overwinning. Voor het aangaan van den flag hadt hy de voorzigtigheid gehad om vier Kornetten Ruitery by zig te houden, en des noods zich van dezelve te bedienen; deeze deeden den vyand andermaal wyken, en verzekerden de overwinning. Groot was de flagting onder de Koningsgezinden; Varax zelve en meer dantwree duizend van de zyne bleeven op het flagveld; vyf honderd wierden gevangen genomen. Depakkaadje,het gefchut en deKrygskas vielen in des overwinnaars handen; het Kasteel van Turnhout gaf zich 's anderendaags by verdrag over. Prins Maurits verloor flegts negentien man. Daarenboven veroverde hy op den vyand achttienVaandels en het Kornet van Mondragon; deeze zegetekens wierden na den Haage gezonden, en op de Zaal van 't Hof ten toon gehangen. Het lyk van den gefneuvelden Varax zonde zyne Doorluchtigheid met een beleefden brief aan den Aardshertog, die dit fchryven met lfeuschheid beantwoordde. Aldus gaf Maurits voor de eerde maal eene doorllaande proeve van zyne bekwaamheid om zo wel den vyand in 't open veld onder de oogeu te durven zien , als deden tekunnen bemagtigen. Naa het Leger wederom na de winterkwartieren te hebben gezonden,keerde hy naden Haage, alwaar hy met de leevendigde betuigingen van vreugde ontvangen wierdt. Toen hy ter Staatsvergadeiïnge verflag deedt van de behaalde overwinninge , erkende hy zedig en edelmoedig, dat hy dezelve ten grooten deele verfchuldigd was aan de onbedagtzaamheid des Graaven van Varax , die verzuimd hadt eene kleine brug af te breeken, welke hy moest IX. deel. L over-  «fc HET LEVEN van overtrekken om den vyand te bereiken. Hugo de Groot merkt aan, dat deeze zege insgelyks moet toegeichreeven worden aan de voorzorge van Prinfe Maurits , door zyne Ruiters, in fiede van lansfen, met zwaarc karbynen te voorzien, wier vuur de ontfteltenis ónder de vv. anden verfpreidde. Hy voegt 'er nevens, dat Manrits opgemerkt hebbende, hoe hy , door te vroeg verlof tot het pionderen te geeven, de behaalde overwinning bykans zou verloorcn hebben, zedert {brenger Krvastucht onder zyne Soldaaten invoerde. Naadat de troepen eenigen tyd'hadden uitgerun deedt Prins Maurits dezelve .fc Bloeimaand de Winter' kwartieren verlaaten. Op den twintigfien dier maand vertrok hy met eenig volk in twee fchepen van Nieuw! megen, met oogmerk om Venlo te vermeefteren daar hy heimelyk verffand Meldt; doch deeze toeleg mislukte, dewyl een der vaartuigen, door het (lillen van den wind, merkelyk wierdt opgehouden, en de Stedelingen daarenboven een dapperen weerftand booden. In den Naazomer. befloot hy de Spaanfchen uit Overysfel en 't Graaffchap Zutfen te verjaagen, tevens alzo den zetelde» Oorlogs aan de flinker zyde des Rhyns te verplaatsen, en het land aan den rechter oever te bevryden van de' brandfchatlingen, die nog aan den vyand betaald wierden. Verzeld van zynen jongen broeder Frederik Hendrik en eenige voorn aame Legerhoofden, begaf zich de Prins, in den aanvang van Oogstmaand, na 's Graawenwaard , daar 't Leger verzameld was , welk terftond over den Rhyn en voorts over de Waal trok. In 't voorbygaan de Stad en het Kasteel Alfen bemagtigd hebbende, deedt hy nog den zelfden avond Rhynberk berennen. De Stad was ryklyk voorzien van alles • hierom befloot Maurits dezelVe in te fluiten. Terwyl men  PRINS M A U R I T S. 163 men aan de loopgraaven arbeidde, vloog een kogel, uit de Stad gefchooten, door 's Prinsfen tent, op 't oogenblik dat hy zich in dezelve bevondt, die hem groot gevaar deedt loopem Naa een kloekmoedigen tege'nftand, gaf zich de Stad op den negentienden van Oogstmaand over. In Herfstmaand verzekerde zich zyne Doorluchtigheid van Meurs en Grol. Meer tegenftands boodt hem de Iterke ftad Breevoort, doch zy moest eerlang insgelyks voor zynen moed en beleid wykcn. Goor, Enfchedé en Ootmarfum gaven zich terftond over; doch Oldenzeel niet dan naadat het hevig befchooten was. Liligen was de eenige plaats , Welke de Spanjaards nog ten noorden van den Rhyn in handen hadden. Willem de I, Prins van Oranje, beweerde regt te hebben op deeze Stad, en fchonk ze zich zeiven, by Brieven op den naam van Koning Philips, in den jaare 1578, gegeeven. Lingen derhalven als een Vaderlyk erfgoed aanmerkende , vertoonde hy zich op den achtentwintigften van Wynmaand voor de Stad, lloeg het beleg om dezelve , en wierdt 'er op den twaalfden van Slagtmaand meester van. Zo veele fpoedig opeen volgende veroveringen , die de vaart op verfcheiden Rivieren verzekerden , en de Grenzen van drie Provinciën van alle vreeze voor den vyand verlosten , fcheenen de gronden van het Gemeenebest te bevestigen. Maurits maakte-hier mede een einde van den tegeuwoordigen Veldtogt, deedt het Leger de Winterkwartieren betrekken, en keerde zelve na den Haage, alwaar hy met meer dan gemcene toejuichingen ontvangen en verwelkoomd wierdt. Zo hoog was nu reeds zyne krygsvermaardheid gefteegen, dat op den Ryksdag te Regei-sburg in overleg wierdt genomen om hem tot Opperveldheer te benoemen over fiat Keizerlyk Leger tegen de Turken.- L 2, Onder  i*4 HET LEVEN van Onder zo veel krygsroem genoot, nogthans> Prins Maurits geen volkomen geluk; het wierdt gedoord door huislyke onlusten, veroorzaakt door eene ongelukkige echtverbintenis van eene zyner Zusteren. Willem de I, 'grondlegger van dit Gemeenebest, hadt een talryk gez.n naagelaaten; van negen Dochters hadden vyf aanzienlyke huwelyken gedaan. Emilia, volle Zuster van Maurits, was dus lang nimmer aangezost. In de Lente des jaars r597 kwam in Holland Don Lmmamicl, Zoon van Don Antonio, verdreeven Koning van Portugal. Hoewel de wettigheid zyner geboorte twyfelagtig was , hadt hy, nogthans , regt op de Kroon van dat Koningryk, dewyl de Bastaarden van Konmklyken bloede aldaar van de throonsopvolginge niet zyn uitgeflooten. By gerugte verdaan hebbende de tegenfpoeden , welke de Spanjaards ter Zee leeden , en de vyandlyke aanvallen , welke tegen hen ontworpen werden, hadt hy zich na En-eland, en van daar na den Haage begecven. Minzaam wierdt hy hier ontvangen , en in alle -gezelfchappen toegelaaten. Hy behaagde door de bevalligheid van zyn voorkoomen, door zyne jeugd, ja, zelf door zyne wederwaardigheden, welke hy wist ie verhaalen met eene welfpreekendheid, die inzonderheid op de Vrouwen indruk hadt. Opgemerkt hebbende dat de Zuster van Prins Maurits met eene byzondere en belangneemende opmerkzaamheid naar zyne verhaalen luisterde verbeeldde hy zich na eene verbintenis te kunnen din! gen, welke hem in 't bezit der Vaderlyke Kroone zou dellen. Behendig bediende hy zich van de voorkoomende gelegenheid. Het hart van Emilia, tot welke hy een vryen toegang hadt, was geopend voor zyne voorflagen. Zy gevoelde een vuur, welk zy niet langer  PRINS MAURITS. 165 ger kon verbergen. Maurits wierdt 'er van verwittigd; hy verbeeldde zich die vlamme te zullen blusfchen, door zyne Zuster onder 't oog te brengen de fehande, welke dusdanig eene echtverbintenis haar Geflagt zou aanwryven. Doch het diep gewond gemoed van Emilia was ongevoelig voor dit alles. Terwyl Prins Maurits met het Leger voor Breevoort lag , vervoegde zy zich in eigen perfoon by hem, om zyne toeftemming tot het huwelyk te verzoeken. De Prins hieldt haar voor den behoeftigen ftaat van Don Emmanuel, het verfchil van Godsdienst, en bovenal de twyfelagtigheid zyner geboorte, dewyl hy niet hadt beweezen dat Don Antonio met zyne Moeder getrouwd geweest was, Het baatte niet. De Prinsfes gaf tot antwoord, dat zy meerderjaarig was, dat men aan haare jongere Zusters aanzienlyke verbintenisfen hadt bezorgd; dat men haar voor altoos van den echten ftaat fcheen te willen uitfluiten; dat haar Minnaar van Koninglyken bloede was, en indien hy behoeftig ware, zy het zich zou getroosten om den last der armoede nevens hem te draagen. Maurits beloofde toen, haare redenen op een anderen tyd te zullen overweegen. Doch met de tegenkantingen en zwaarigheden groeide de vlamme, welke in het minziek hart van Emilia blaakte; zy verbeeldde zich, eer vergiffenis dan de toeftemming te zullen verwerven. In den Haage wedergekeerd zynde , zendt zy allen uit haar huis, die haar konden dwarsboomen, roept eenige vertrouwde getuigen , en ontbiedt een Priester, dien zy noodzaakt haar op de Roomsch-Katholyke wyze met Don Emmanuel in den echt te verbinden. De Algemeene Staaten, die de Prinsfes als een kind van't Vaderland befchouwden, hiervan berigt ontvangen hebbende, namen het zeer euvel op; zy vervoegden L 3 zich  iC6 HET LEVEN vak zich in het Vertrek van Emilia, met oogmerk om haatvan haaren Echtgenoot te fcheiden. Aandoenlyk tooneel! de Doorluchtige Prinsfes, de dochter van den grondlegger van hetGemeenebest, fchiet als een bhxemftraal naden Portugeefchen Prins, vat hem in haare armen, en roept luidkeels uit: „'t Geen God heeft za„ mcngevoegd, fchcide de mensch niet." Zy beroept zich op haare regten van meerderjaarigheid, 0p de voorregten des Lands, die den geringltea bu'rger niet geweigerd worden, cn verklaart dat in"eene zaak, van welke het geluk haars geheelen Jeevens afhangt, de neigingen haars harten zwaarder dan de vooroordeelen moesten weegen. Niettegenftaande alle deeze kragti-e redenen, deeden de Algemeene Staaten Don Emmanuel uit den Haage vertrekken, cn gebooden hem, tot naderen last, te Schiedam zich op te houden. Prins Maurits geboodt daarenboven zyne Zuster het Hof te verlaaten, en wees haar een verblyf aan te Delft. Zo veele tegenkantingen kon het teder hart van Emilia niet draagen; zy verviel in eene allerdiepite zwaarmoedig, heid; en om een einde te maaken aan haar ongelukkig leeven, weigerde zy eenig voedzel te gebruiken. Het liet zich aanzien dat zy een flagtoffer der liefde en der vooroordeelen zou worden. In deezen toeftand van zaaken zonden de Algemeene Staaten by haar Joannes Heurnius, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leiden; door deezen liet zy zich beweegen om eenige fpyze te nuttigen. Doch de wonde van haar hart kon hy niet geneczen; Emilia verklaarde hem ronduit, dat voor" haar geen ander heelmiddel was dan het bezit van haaren Gemaal, en dat zy aan Maurits gecne gehoorzaamheid verfchuldigd was, wanneer hy, in plaats van als een Broeder, zich tegen haar als een Dwingeland gedroeg. Onder  P II I N S MAURITS. 167 Onder dit alles hadden 'sLands Staaten den ongeiukkigen Don Emmanuel te fcheep na Wezel doen vertrekken; Maurits dreigde zyne Zuster met zyne hoogde ongenade, indien zy hem niet uit haare gedagten verbande. Alles vergeefs. Naauwlyks hadt zy zyn vertrek vernomen, of zy volgde hem op de hielen. Zcdcrt fchonk men haar verlof om met haaren Echtgenoot weder te keeren in Holland, alwaar zy hem verfcheide kinderen baarde. Zy leefde aldaar in een bekrompenen ftaat, weinig drookende met den luister haarer geboorte , met den rang van haaren Broeder , en het aanzien haarer Zusteren, die op 'sLands kosten waren uitge» huwd. Indien het hart meer dan uitwendige grootheid de waare bron des geluks zy, fmaakte zy, ongetwyfeld,meer genoegen dan iemand haarer Bloedverwanten. Eindelyk verkoos zy nog nevens haaren Gemaal Geneve tot haare vcrblyfplaats, in welks nabuurfchap zy, in denjaare 1628, in de belydenis van den Hervormden Godsdienst geftorven is. Nog een geruimen tyd voor n haar overlyden, is Maurits met haar verzoend. Maar Don Emmanuel, naa haaren dood, eene Spaanfche Vrouw getrouwd hebbende, tradt zedert in de maatregels van 't Hof van Spanje, waaraan hy alle zyne eifchen op de Kroon van Portugal verkogt. De onaangenaamheid van Prinfe Maurits, over dit huwelyk zyner Zuster, wierdt nog vermeerderd door eene ontdekking in den jaare 1598 gedaan, In Bloeimaand diens jaars was zekerPieterPanne, te Lcyden, op zeker erg vermoeden, in hegtenis geraakt. By de on. dervraaging beleedt hy, dat hy door zyne fchuldeifchers van Stad tot Stad vervolgd, eindelyk geraakt was by de Tezuiten te Douai, die hem door fchoone beloften hadden aangezet tot den moord van Prins Maurits; dat L 4 zyne  HET LEVEN van VITW ' Jezuit^»d' hem hiertoe fterkhadt aangezet en hy alzo, iri de hoop pp tvdlyk geluk en den Hemel naamaals, het (luk hadt aangevangen. D " de Jezutten hem het Sakrament toegediend en Lfe d gegeeven hebbende, hy over Zeeland na Leiden S msd,doch ine, de fnoodheid dagt hebbende, tot beter zinnen gekomen en van zvn voorneemen was afgeflapt. Op een anderen tvd beleedt hy , aangenomen te hebben, den pjns met een vergiftigd mes, van boven met drie weerhaaken voorzien om te brengen ; waartoe hy zyne Doorluehtigheid in het portaal der Franfehe Kerke te Leiden, ten tyde vnÏ verngten der trouwplegtigheid tnsfchen den Heer van Asperen en de Dochter van den Heere van Aldegonde dagt waar te neemen; welke plegtigheid de Prins egter met bygewoond hadt. Dat de toeleg hierdoor gem was, tot byftere ontftcltenis van eenige Jezuiten, die zich bevonden op zekere Hofltede , even buiten den Haage aan een Roomsch - Katholyken toebehoorende Hoe erbarmelyk hy, naa deeze bekentenis, ömlyfsgenade ook badt, hy wierdt eerlang veroordeeld om eerst onthoofd, en voorts gevierendeeld te worden. Al in Lentemaand van i59s deedt Maurits een aanflag op Vlaanderen; ten dien einde verzamelde hy eenige fchepen by WiUemftad. Doch, in het uitvoeren deezer onderneeminge, wierdt hy verhinderd door een geweldigen ftorm, die de Vloot deels vernielde, deels verflrooide Naa deezen mislukten toeleg, deedt de Pnns het Staatfche Leger omtrent Aarnhem byeen trekken: in perfoon begaf hy zich ook derwaarts om de voornaamfle Steden langs den Ysfd te bezigtigen, envan t noodige te voorzien. By de monflering bleek het Leger flegts te beftaan uit zesduizend Knegten en der- ried-  PRINS MAURITS. 169 tienhonderd Ruiters ; doch fchoon het Heir dus driemaal zwakker inmanl'chap was dan dat des vyands , het was , nogthans, fterk genoeg om deszelfs poogingen het hoofd te bieden, onder zulk een dapperen en ervarenen Veldheer als Prins Maurits, die alle voorkoomende gelegenheden ten zynen voordeele wist aan te wenden. Diensvolgens floeg hy zich neder in de Gelderfche Waard , een klein Eilandje in den Rhyn, ter rechter zyde van de Betuwe, van waar hy alle de beweegingen des vyands kon befpieden. Om deezen den weg af te fny den , zondt hy te fchepe eenige delvers af, met last om den Rhyndyk boven Emmerik, op eene plaats den Hetter genaamd, door te fteekcn, en 't land, daar de vyand door moest, onderwater te zetten; doch de Spanjaards kwamen nog tydig genoeg om de graavers van daar te verdryven. Thans maakten zy de toebereidzcls om dieper door te dringen, door zich van Zevenaar , Heusfen, en Lobeth te verzekeren; doch Maurits voorkwam hen, en maakte zich meester van die Kleeffche plaatzen. Zich op het voordeel zyner légeringe verlaatende, febroomde hy nu niet den vyand uit te daagen, die hem nogthans niet durfde aantasten. 'Er vielen wel eenige fchermutzelingen voor; doch dc Koningsgczinden, door koude en honger vermoeid , fehooten hier altoos te kort. Zy weeken na den Ysfel, werwaarts Maurits hen op de hielen volgde, zich nederflaandc voor Doesburg, om hun den ingang in de Veluwe te beletten. Hy wist zich zo vast te verfchansfen, dat hy den vyand fteeds ingeflooten hieldt, het Gemeenebest voor een inval beveiligde , en een magtig Leger door gebrek deedt fmelten. Niet minder dan zevenduizend man waren in het zelve omgekoomen , door kommer en gebrek. Veele goldaatén, die tot de Staatfchen overliepen, verklaarE 5 den  i7o HET LEVEN van den in vyf dagen geen brood geproefd te hebben Maurits noodzaakte den vyand om af te trekken; hy voMle hem in zynen aftogt, ais een overwinnaar, diedevhVtcnde benden voor zich heen dryftj by kreeg veele * vangenen. Hy voldeedt dus aan het verzoek van die vanhJceve, welke hem de eere hadden gedaan om hem doof Afgevaardigden en in beleefde brieven te bedanken dat hy den Kryg dus lang met zo weinig fchade der nabuuren , als hem mogelyk geweest was , hadt ge voerd, en hem tevens verzogten, den Spanjaarden uit al zyn vermogen te willen tegenftaan. Ondanks de behaalde eere , bevondt zich eerlang Piins Maurits in de uiterfte verlegenheid. Te Arnhem orde gefield hebbende op het verzamelen van Krygsbehoeften voor den veldtogt des volgenden jaars, keerde hy eerlang na den Haage. Zich gefield hebbende aan het hoofd des Raads van Staate, vermaande hy de Algemeene Staaten om hun Leger te verfterken, en drong de noodzaaklykheid daarvan zo nadruklyk aan, dat men eerlang befloot tot het werven van vierduizend Fran. fchen, onder den Heer de la Nouc. Ook wierden duizend Zwitzers uit Franfchen dienst overgenomen; Graaf Ernst van Nasfau kreeg daarenboven bevel om tweeduizend Duitfchers te werven. Doch zo lang dit belluit niet daadiyk was uitgevoerd, vondt Maurits zich genoodzaakt om met een Leger van flegts vierduizend man den vyand het hoofd te bieden. De zorge des Oorlogs rustte daarenboven op hem alleen ; hy hadt geene Krygsbevelhebbers om 'zich , van wier raad hy zich kon bedienen. De Graaven van Hohenlo en Soims waren in Duitschland om aldaar het Oorlogsvuur te flooken; de onlusten te Embden hielden den Graaf van Nasfau , Stadhouder van Friesland, onledig, cn de Rid-  PRINS MAURITS. 171 Ridder Vere was in Engeland. In deeze verlegenheid verzekerde hy zich van Zevenaar, het Tolhuis en andere Kleeffche plaatzen , welke hy in den voorgaanden jaare hadt ontruimd. Toen betrok hy zynen ouden post in de Gelderiche Waard; Hellende voorts bakens op de oevers, en bruggen leggende over de droomen, om te fpoediger kundfehap te kunnen geeven en ontvangen. Wyders wierp hy meer volks in Schenkenfchans, en belemmerde aldaar de rivier met ryen paalwerk, al zo men Verfpreid hadt dat de vyand eenige fchepen den droom afwilde voeren. Ook deedt hy aldaar eene Bat-: tery opwerpen, wier gefchut bykans vierhonderd man in het vyandlyk Leger deedt fneuvelen. Hadde Maurits meer volks gehad, by zou kans gezien hebben om thans den vyand geheel te yerflaan. Met grievend leedweezen moest hy nu blyven leggen daar hy was, zyn Leger , egter, nacht en dag tot den optogt gereed houdende. De Spaanfche Bevelhebber Mendoza, berigt ontvangen hebbende dat 'er weinig fneeuw was gevallen op het Alpifche gebergte, en dat het water van den Rhyn, welke op dat gebergte ontfpringt, niet zo hoog zou wasfen , dat het legeren In de Bommelerwaard hem daardoor zou belet worden, zondt eenige benden om zich van dezelve te verzekeren. Hy zelve bleef voor Schenkenfchans leggen , om Maurits door den fchyn van een beleg op den tuil te houden. Doch de Hollaudfche Veldheer was niet ligt te misleiden; van den toeleg onderrigt, begaf hy zich in alleryl na Bommel , daar hy den verfchrikten Burgeren moed ijifprak en de Vestingen deedt verderken. Hy gaf hier het eerde model van het geen men naderhand een bedekten weg genaamd heeft. Door middel van deeze uitvindingc deedt Maurits ,  172 HET LEVEN van rits, aan wien de Krygskuude zo veele verpligtingen heeft , den toeleg der Spanjaarden op eene opene&en weerlooze Stad mislukken. Hy deedt nog meer; door zyn gefehut vernielde by hunne verfchansfingen , eer zy dezelve nog voltooid hadden. Een geweldig 'vuur wierdt 'er ondertusfchen van weerkanten gemaakt. Hugo dc Groot verhaalt de zonderlinge uitwerking van twee Kanonfchooten. De eerde , uit de Stad oP het Spaanfche Leger gedaan, nam de hoofden weg van twe: broeders, op hetoogenblik als zy, na eene laugduurige afweezigheid, elkander herkennende , zich onderMng omhelsden. Een tweede Kogel, van de Spaanfche Batteryen gefchooten, doodde een Man en Vrouw, terwyl zy in het Leger van Maurits te zamen te bedde lagen. Onder dit alles ontving de Prins de langverwagte verderking; toen zag de vyand van zyne onderneeming af, en brak het beleg op. Dewyl het Staatfche Leger thans dat des vyands in getal van manfehap evenaarde, en in krygstucht, en vooral door de bekwaamheid des Veldheers, overtrof, hielden de Algemeene Staaten, tegen hunne gewoonte, by Prins Maurits erndig aan om een velddag te waagen. Doch zyne Doorluchtigheid was van een ander verftand; hy meende dat het niet voorzigtig was eenen dag te waagen tegen troepen , die de gcleedene fchade ligt konden herdellen, en welks verlies den Staat in het dreigendde gevaar zou brengen; dat het diensvolgens veiliger was , den vyand allengs te doen finelten door gebrek en'honger, dan Soldaaten tot eenen llag te noopen, die in de vervoeringen hunner wanhoope als leeuwen zouden vegten. Nogthans zou Maurits, vernomen hebbende dat veele zich verbeeldden dst hy den Oorlog fiegts zogt te rekken, den ftryd ge • wajgd  PRINS MAURITS. 173 waagt! hebben, indien hy daartoe de gelegenheid hadt gevonden; dan dc Spanjaards waren, naa tweeduizend man te hebben verlooren , na de Thielervvaard geweeken, met oogmerk om zich den weg na Holland te baanen; 't welk hun, egter, door de fchikkingen van Prinfe Maurits belet wierdt. In Herfstmaand wierdt de Veldtogt deezes jaars beflooten. Al vroeg in het volgende jaar 1Ö00 namen de krygsverrigtingen van nieuws eenen aanvang. Vernomen hebbende dat de bezettingen van Crevecoeur en St.Andries, by gebrek van betaalinge, waren aan *t muiten geflagen, bediende hyzich van deeze gelegenheid om de twee Vestingen aan te tasten. Van zo veel gewigts was het Fort St. Atdnes voor den vyand, dat de Aardshertog openlykroemde, doormiddel van hetzelve den fleutel van Holland te hebben. In 't midden van Lentemaand, hoewel het nog fterk vroor, een deel volks te Dordrecht ' verzameld hebbende, zondt Maurits hetzelve te fcheep na Crevecoeur, 't welk zich naa drie dagen overgaf. Van hier trok de Prins na St. Andries. Hoewel de bezetting aan 't muiten was geflagen, en den Slotvoogd nevens de Bevelhebbers hadt verjaagd, wilde zy, nogthans, van geen verdrag hooren, en boodt een moedigen tegenftand. Ten laatften verzon Maurits een middel, 't welk hy kragtdaadiger hieldt dan fchieten; hy boo'dt haar honderd vyfentwintig duizend guldens aan, zynde een gedeelte der foldy, welke haar de Aartshertog fcbuldig was. Deeze aanbieding, in 't eerst met verontwaardiging verworpen, wierdt eindelyk aangenomen. De troepen, ten getale van twaalfhonderd man , gingen in der Staaten dienst over, en hebben zedert den Lande treifelyke diensten gedaan. 'sLands Staaten, door deeze veroveringen moed fchep-  174 II ET LEVEN van fcheppende, oordeelden een (louter flap te kunnen waagen, en het Krygstooneel in 't hart der vyandlyke gewesten overbrengen. Al lang hadden de Hollandfche en Zeeuwfche Kooplieden geklaagd, dat hun handel zeer belemmerd wierdt door de Kaapers van Nieuwpoort en Sluis, cn bovenal door die van Duinkerken. Dewyl dus het byzondere belang met het algemeene welzyn van den Staat,hand aan hand ging, befloot men tot eenen togt na Vlaanderen, den merkwaardigften togt, dien Maurits ooit ondernomen heeft. Spoed en gebeimhouding waren twee hoofdvereischten van den gelukkigen uitllag deezer onderneeminge. Het Leger wierdt byeen verzameld by Rammekens op 't Eiland Walcheren; het beftondt uit honderd en zevenentwintigVendels Knegten, cn vyfentwintig Kornetten paarden. Men wendde den fteven regelrecht na Oliënde; het ontzet deezer plaatze , die door den vyand met zeven Schansfen ingeflooten wierdt gehouden, was een deioogmerken van den Vlaamfchen togt. De Prins, verzeld van eenige Gemagtigden der Algemeene Staaten, hadt zich by tyds na de verzamelplaats begeevcn. Plet Leger aan land gezet zynde wierdt verdeeld in drie hoopen, over Welke de Graaf van Solms, Graaf Ernst van Nasfau en dc Ridder Vere het bevel voerden; de Ruitery (londt onder Graaf Lodewyk van Nasfau. Maurits liet het oog gaan over alles. Op het naderen van het Staatfcbe Leger, verliet de vyand verfcheiden Schansfen, waardoor men den weg open kreeg na Oostende; daar beenen geleide dc Graaf van Solms dc Staatfche Gemagtigden , opdat zy 'er te veiliger zouden weezen. De Prins volgde hem (Iraks met het geheele Leger na Nieuwpoort, en maakte alles tot het beleg dier 'Stad gereed. * De  PRINS M AURITS. 775 De Aardshertog, de tyding gekreegen hebbende van den inval van 't Staatfche Leger, met den Veldheer aan *t hoofd, verzamelde mat allen fpoed een Leger by Antwerpen, fterk tienduizend Knegten en zestienhonderd paarden. Met deeze magt trok hy , met verhaasten, togt, na Nieuwpoort, en veroorzaakte door zyne onverwagte komst, eene algemeene ontfteltenis in 't Staatfche Leger. Zommige meenen dat de zaaken der vereenigde Gewesten in lang zo hachelyk niet gedaan hadden , alzo het Leger nog onverfchanst lag, midden in het vyandlyk land, daar alle toevoer was afgefneeden. Doch de Prins, wien het nooit aan moed ontbrak, zondt Graaf Ernst, voor dag en daauw , met tweeduizend knegten en vier Kornetten paarden, nevens twee ftukken gefchut, om de brug van Leffinghem te bemagtigen , daar Albertus over moest. Doch de Graaf kwam te laat. Toen hadt hy dc onvoorzigtigheid van den vyand af te wagten , met dit gevolg dat hy genoodzaakt wierdt, met verlies van achthonderd man, te wyken. De vyand vatte terftond post*tusfchen het Leger van Maurits en de vlugtelingen, die hun heil te Oostende zogten. Deeze fchikking was het behoud der Staatfche Krygsmagt; de aankomst der vlugtende benden in het Leger zou eene algemeene verflagenheid veroorzaakt hebben. Een' gevangenen, die-de tyding dernederlaage in 't Leger bragt, deedt zyne Doorluchtigheid terftond doorfchietcn , opdat hy 'tniet verder voort vertellen zoude. Gelukkig voor Prins Maurits hadt dit gevegt den vy« and zo lang opgehouden, dat hy midlerwyl den tyd hadt om de voordeeligfte posten uit te kiezen, en de heilzaamfte fchikkingen te beraamen. Het verlangen om de fchande der nederlaage van Graave Ernst af te was- fchen,  176 HET LEVEN van fchen, vermeerderde zynen moed. De flinker vleugel van het Leger wierdt door de Zee gedekt, de rechter vleugel breidde zich uit na den duinkant 5 het gantfche heir flondt met den rug na Nieuwpoort gel'chaard. Om zyne benden te noodzaaken tot overwinnen of fterven , hadt Maurits zyne fchepen van land doen fteeken, om dezelve alzo de gelegenheid tot vlugten af te fnyden. Op de hoogde duinen deedt hy zes Batteryen opwerpen. Hol. laudfche en Zeeuwfche Matroozen fleepten het gefchut na de hoogte, en fielden het op een vloer van planken. Aan deeze voorzorge was hy ten grooten deele het geluk diens dags verfchuldigd ; zyn gefchut fchoot zelden mis; terwyl dat des vyands, in het gulle zand geplaatst, door het fchieten 'er fteeds dieper inzakte, en alzo weinig nut deedt. Midlerwyl hieldt het volk van den Aardshertog, de Staatfche fchepen ziende van land fteeken , en zich hierom verbeeldende dat de vyand deinsde, ernftig om den flagaan. Het baatte niet dat men hun voorhieldt, dat dc vyand fterker in getal was, en door honger zekerder zou verwonnen worden ; het antwoord was een aloud Spaansch fpreekwoord: „ Hoe meer Mooren , , hoe luifterryker zegepraal". Prins Maurits bleef ook niet in gebreke om de zynen tot dapperheid te vermaanen. Verzeld van zynen broeder Frcdcrik Hendrik, die nimmer van zyne zyde week, reedt hy door de gelederen , om hun de grootheid van het tegenwoordige gevaar , en de eer der overwinninge onder 't oog te brengen: „ Myne kinderen", deeze waren zyne woorden, „ wy hebben maar ééne keuze; wy moeten over„ winnen, of al het water der Zee uitdrinken". Op den tweeden van Hooimaand 's naamiddags ten twee. uuren, gaf hy het zein tot den ftryd door het losbranden  PRINS MAURITS. 17? den van twee ftukken gefchut, op eene hoogte geplaatst, op den vyand, die van het vlakke ftrand op de onzen vuurde. Doch de Staatfche Oorlogfchepen noodzaakten hem wel dra, dieper in de duinen te wyken. Toen wierdt het gevegt algemeen; bykans vier uuren lang wierdt 'er, met^w'sfelenden kans, hevig gevogten. De Ridder Vere, onder de voorften ftrydende, naadat hy zyn paard verlooren en twee wonden bekoomen hadt, week niet uit den ftryd, voordat hy deezen zynen broeder Horatio hadt aanbevoolen, die voorts als wanhoopig vogt , en tusfchen twee duinen wel achthonderd man van den vyand verfloeg. Daar na drong de vyand zo ftcrk op de onzen aan , dat zy aan het wyken floegen; doch Maurits herftelde weldra de wanorde door versch Krygsvolk. Laat in den naamiddag begon de hitte van 't gevegt aan weerkanten een weinig te verflaauwen. Toen befloot de Prins zich van de Ruitery te bedienen , welke 't minst gelceden hadt; hy plaa'.fte dezelve by 't gefchut. De Aardshertog, gaarne een einde van den ftryd willende maaken, zondt 'er zyne Ruitery op af, die zo hevig wierdt begroet, dat zy eerlang de wyk moest neemen. Het vyandlyk voetvolk wierdt ook welhaast genoodzaakt te deinzen. Veel hielp het de onzen dat zy de ondergaande zon en denwindvanagteren,en de vyand dezelve vlak in het gezigt hadt: verfcheiden maaien hadt hy hierom getragtvan ftandplaatze tewisfelen; doch Maurits hadj: hem telkens dit belet. De Aardshertog, midlerwyl,reedt met ongedektenaangezigte door zyne ftagorden, om de zynen aan te moedigen; by deeze gelegenheid wierdt hy met een piek in 't oor gekwetst. Eindelyk alle hoop op geevende, trok hy 's avonds ten zeven uuren af, 't welk niet zonder merkelyke wanorde toeging. De overwinning, door Prins Maurits hier behaald , was IX. DEEL. M VOl-  i?J HET LEVEN van volkomen; men rekende, zyn verlies op duizend man behalven de achthonderd des morgens gefneuveld; dat des vyands wierdt op drieduizend gefchat. Het'getal der gevangenen was ook aanmerkelyk ; onder deeze bevondt zicli de Admïrant van Airagon. Ook maakten de onzen een aanzienlyken buit. Prins Maurits, het ongeraaden vindende , met zyne vermoeide benden , den vyand na te zetten, bragt den nacht op het Slagvefd door. Men verhaalt dat Philips Willem , Prins van Oranje, de Spanjaarden hebbende hooren zweeren alles te zullen vermoorden, behalven Prins Maurits en F-ederik Hendrik, die zy zich vleiden gevanklyk na Spanje te zullen voeren, den tyd des gevegts in de uiterfte angften doorbragt. Uit vreeze dat hy in hun lot zou deelen, hieldt hy zyne paarden gezadeld , en veele bedienden op de toegangen gereed, om hem de tyding va» den uitflag des gevegts te brengen. Zo lang de ftryd duurde fmeekte hy onophoudelyk om de overwinning voor zyne twee broeders. a 's Daags naa den flag begaf Prins Maurits zich na Oostende. De tyding der nederlaage van Graave Ernst hadt'de ftad met fchrik vervuld. De Afgevaardigden der Algemeene Staaten bragten den tyd in de uiterfte verlegenheid door: zy beklaagden zich dat zy het Leger van het Gemeenebest aan een zo dreigend gevaar hadden blootgefteld. De hand des Hemels verbeeldden zy zich thans hunne eenige toevlugt te weezen • deeze hepen zy met vuurige frneekingen aan, terwyl z'y in de onzekerheid van den uitflag, het gefchut der beide Legers van verre hoorden bulderen. Maar hoe groot washunne blydfchap, toen zy Prins Maurits met eene groote meenigte gevangenen , met veroverde Vaandels Standaarten en andere zegetekens ter ftede zagen intree' den. De overwinning wierdt gevierd door het houden vas  PRINS MAURITS i79 Van een plegtigen dankdag; de Predikant Johannes Uitenbogaart, op 's Prinsfen verzoek uit den Haage na het Leger gezonden, deedt by die gelegenheid eene gepaste Leerrede. Onderden Maaltyd, op welken de gevangen Admirant van Arragon mede genodigd was, kon Maurits zich niet weerhouden om met hem te fpotten: „ Zint vier jaaren,- dus fprak hy, hebt gy ver„ langd Holland te zien ; thans zult gy daartoe een „ bekwaame gelegenheid hebben". Hy wierdt eerst op 't Huis te Woerden en vervolgens in den Haage gevangen gezet, In ftede van regelrecht opNieuwpoort aan te trekken , fpilde men vier dagen" met raadpleegen, of men deeze ftad of Duinkerken zou belegeren. Ten laatfte befloot men om de eerstgenoemde ftad het beleg teflaan. Doch zy hadt nieuwe verfterking ontvangen ; ook was het weder, fchoon midden in den Zomer, zo regenagtig, dat Maurits zich genoodzaakt vondt van het beleg af te zien. Vergeefs ondernam hy ook in zynen aftogt eene aanflag op de Ifabelle- Schans. Geen kans ziende om dieper in Vlaanderen door te dringen, ging hy te Oostende fcheep, ~en begaf zich na Holland. Hoewel de behaalde overwinning den Krygsroem van Prinfe Maurits wyd en zyd deedt klinken, was zy, egter, van weinig nut voor het Gemeenebest. Alle Gefchiedfchryvers ftemme'n hierin overeen, dat deeze veldtogt den eerften grond leide tot het misverftandtusfchen zyne Doorluchtigheid en de voornaamfte leden van den Staat. Hugo de Groot verzekert dat zommigen van 's Prinfen Hovelingen thans zich bevlytigden om eenige voornaame Staatsleden by den Prins en het gemeene volk gehaat te maaken ; zy befchreeven hen als dapper in het fmeeden van ontwerpen, wanneer zy zeiven buiM a ten  180 HET LEVEN van ten gevaar bleeven, terwyl ze zyne Doorluchtigheid en andere wakkere Voorftanders van het Vaderland op de ilagtbank geleid hadden. De naam van Maurits vloog van mond tot mond; op hem daalde de eer der overwinninge, op de Staaten de last des Oorlogs neder. Al voor eenige jaaren hadt Karei Roorda, een Friesch Edelman, gezegd, dat men op zyne hoede zyn moest tegen de eerzuchtige ontwerpen van het Huis van Nasfau. Niet vreemd is het, derhalven, dat Oldcnbarneveld, die zich onder de Afgevaardigden te Oostende bevondt, by'sPrinsfen zegepraalende intrede, eenige vreeze heeft opgevat, dat dezelve, zich op 's volks gunst verlaatende, na de hoogde, althans na meerder magt ftondt. . Naa den flag by Nieuwpoort viel dit jaar niets van eenig gewigt voor; men fcheen voornaamlyk bedagt te zyn om zich tegen het volgende jaar te wapenen. Eenige manfehap uit Engeland en penningen uit Frankryk waren een flevige (leun voor 'sLands Staaten, en moe. digden hen om hun Leger, onder beleid van den dapperen Prins, naden Rhynkantte zenden. Onder voorwendzel van de Bruiloft van Graave Lodewyk te zullen bywoonen, vertrok hy na Arnhem, en van daar in alleryl na Rhynberk. In drie oorden floeg hy zyn Leger neder rondom de Stad. Zes weeken duurde het beleg. De verovering van Rhynberk wierdt fpoedig gevolgd van die van Meurs. Min gelukkig Haagde hy in zyne onderneeming op 's Hertogenbosch. ' Op den eerften van Slagtmaand kwam hy voor deeze Stad. Dewyl zyne magt thans klein was, moest hy gewelddaa. dige middelen gebruiken, doende de Stad met gloeiende kogels befchieten; doch de inwooners befchermden zich met zand op de zolders te leggen, en de kogels in kope-  PRINS. MAURITS. 181 koperen pannen of ketels te vangen. Een fchielyk opkoomende vorst Prins Maurits voor Holland doende vreezen, brak hy het beleg op. In de Lente des jaars 1602 bevondt Maurits het Staatfche Leger fterk achttien duizend Knegten cn vyf duizend Ruiters. Zich aan het hoofd van hetzelve gefteld hebbende, trok hy by Nieuwmegen over de Maaze, en voorts het Land van Luik in tot aan St. Truijen , daar'hy zich uederfloeg, met oogmerk om vervolgens door Brabaiid na Vlaanderen te trekken. Doch het Spaanfche Leger, welk by Tienen lag, betwistte hem den doortogt. Maurits zich dus opgehouden ziende , naadat hy den vyand vrugtloos ten ftryde hadt uitgedaagd, nam het befluit om te rug te keeren na de Maaze. Opdat egter deeze Veldtogt niet geheel vrugtloos mogt afloopen, wendde hy zich na de ftad Graave, en floeg 'er het beleg om, in 't gezigt van 't vyandlyk Leger; dit kon niet beletten dat Maurits, naa twee; Maanden, van de Stad meester wierdt. Naa zich aldaar , als eene Heerlykheid van Prinfe Willem den I, zynen Vader, plegtig te hebben doen inhuldigen, deedt hy het Leger de Winterkwartieren betrekken. Het volgende jaar liep ten einde met een herhaalden vrugtloozen aanflag op 's Hertogenbosch, by welke ge» legenheid het hem, nogthans, gelukte, eene bende van tweeduizend man onder den Markgraaf Dclla Bella volkomen te verflaan; doch het jaar 1604 was vrugtbaarder in krygsverrigtingen. De Algemeene Staaten, ziende de onmogelykheid om Oostende, dat door den Spanjaard wierdt belegerd, en welks verdeediging honderd duizend guldens ter maand kostte , door eene afwending te ontzetten, namen het befluit om eene nieuwe landing in Vlaanderen te waagen. Maurits verzamelde zyne troeM 3 pen  I8a HET LEVEN van pen te Willemftad, van waar zy met kle:n vaartuig na Kadzand zeilden. Terwyl hy Yzendyke, Aardenburg en eenige Schansfen bemagtigde, wierp de vyand verfiei kingen in Sluis; dit belerte hem niet, dat hy zich eerlang voor de Stad op drie plaatzen nederfloeg. Niet lang duurde het of hy ontving'berigt dat de leeftogt van binnen zeer fchaars omkwam ; dit deedt hem befluitcn de plaats door uithongering te dwingen. Dit niettegeuifaande maakte hy allerlei toebereidzcls' tot een geweldigen aanval; zelf hieldt hy een Bededag door 't gantfché Leger, 't welk zyne gewoonte was, wanneer hy een gevaarlyke onderneeming in den zin hadt. Vergeefs tragtte Spinola, op last van den Aardshertog, Sluis te ontzetten. Dc Stad, door honger en gebrek tot het uiterfte gebragt, en geene hoop op ontzet hebbende, gaf zich op den twintigften van Oogstmaand over. Gewigtig was de onderneeming, met welke de volgende Veldtogt geopend wierdt. Prins Maurits kreeg last van 'sLands Staaten tot het doen van een aanflag op Antwerpen, een Stad, die wel veel van haaren ouden luister en rykdom hadt vcrlooren, doch nog binnen haare muuren een groot getal inwooners telde , die gretig na de vryheid haakten. 'sPrinsfen oof merk was, de omleggende Landen der Stad onder water ,te zetten' door het doorftceken van den dyk van de Schelde; vervolgens de Stad met een Vloot in te fluiten en zyn Leger op het drooge te verfchansfen. Doch het groot getal fchepen deedt zyn voorneemen uitlekken; dit gaf Spinola gelegenheid om verfterking in de Stad te werpen ; ook wierden de Dyken zo wel bewaard, dat Maurits zich genoodzaakt vondt van zyne onderneeming af te zien, naadat hy, in eenen aanflag, door Graaf Ernst van  PRINS MAURITS. 183 van Nasfau gedaan, veel volks verboren hadt. Al dc vrugt van deezen kostbaaren Veldtogt was de bemagtiging van het kasteel Wouw, dat zich naa een beleg van vyf dagen overgaf. Midlerwyl hadt de Spaanfche Veldheer Spinola een aanzienlyk Leger op de been gebragt, om met hetzelve de Vereenigde Provinciën op het lyf te vallen. Langs eenen omweg trok hy met een gedeelte in Overysfel. 's Lands Advokaat Joan van Oldenbanieveld hadt, uit de beweegingen des vyands , deezen inval voorfpeld, en zelf den Prinfe gewaarfchuwd om voor Lingen te zorgen, 'twelk, egter, niet gefchiedde. Spinola bemagtigd'e, in de daad, deeze Stad; hadde hy zich hier niet t'e lang opgehouden, hy zou den weg na Friesland en Groningen open gehad hebben. De tyding van deezen inval hadt Maurits niet vernomen, of byfpoedde zich na de gedreigde Provinciën. Dit bewoog Spinola, hem niet op zyn eigen grond durvende aantasten, om naden Rhynkant te wyken, en zich by Roeroord neer te (laan. Maurits volgde hem, en verfchanfte zich beneden Wezel, het oogenblik afwagtendeom hem aan te tasten en voor zyn beftaan te Itraffen. In de daad, de legging der vyanden was niet zeer voordeelig; zy waren verdeeld in drie hoopen, die elkander niet ligt konden te hulpe komen. Maurits verbeeldde zich, hunne Ruitery, die in het dorp Mulheim lag , te kunnen verrasfen , en vervolgens het geheele Leger aantasten ; hy twyfelde niet aan de overwinning. Zynen broeder Frederik Hendrik gaf hy last om aan het hoofd der Ruiterye dsn aanval te beginnen; doch ongelukkig Heet hy den tyd met de Voetknegten aan te tasten , in ftede van regelrecht tegen de Ruitery te Mulheim op te trekken. Hierdoor hadt de vyand gelegenheid om zich in dagorder te M 4 fctiaa*  1U HET LEVEN van fchaaren; en de Prins wierdt zelve verrast. Het ge zigt der gefchaarde vyandlyke benden deedt de Staatfche Ruitery fchandelyk de vlugt neemen. en liet zich door den Prins, die haar van verre volgde, niet dan met moeite tot (taan brengen. Ondertusfchen was Kapitein Eax met Spinola's paardevolk handgemeen geworden • hy ftondt op 't punt van te deinzen, wanneer Frederik' Hendrik hem te hulpe kwam ; dit deedt den ftryd liervatten. Doch eene veriterking der vyandlyke Ruitery was oorzaak dat de fchrik onder de onze, en zy andermaal met losfen teugel aan 't vlugten floeg, zonder dat Maurits doorbidden, dreigen en fchelden haar totftaan kon beweegen. Frederik Hendrik, die zyner vryheid of zyns leevens groot gevaar hadt geloopen, kwam op dit oogenblik gelukkig aantrekken met eenige weinigen die ftandhadden gehouden; deeze deedt Maurits met de fpietzen vooruit over den ftroom trekken. Nu begon de kans te keeren; de vyand begon reeds te wyken, en zyne nederlaag fcheen gewis, indien Spinola zich niet'van een aloude krygslist hadde bediend. Om Maurits in den waan te brengen, dat hy eene aanzienlyke verflerking hadt ontvangen, deedt hy aan verfcheiden oorden tèvens de trom roeren. Deeze list hadt de bedoelde uitwerking; de Prins , vreezende dat de fchrik van nieuws onder zyne Ruitery zou flaan, deedt den aftogt blaazen die in goede orde gefchiedde. Het verlies was aan weerkanten bykans even groot; doch de fchande aan de Staatfche zyde. Prins Maurits leedt nog, daarenboven, in deezen tyd, het naadeel, dat zyn aan .'ag op Gelder mislukte. In den aanvang des volgenden jaars floeg hy zich met zyn Leger aan den Ysfel neder, en verfterkte Deventer, Zutfen en Doesburg met bezetting en werken. Oo;' droeg  PRINS MAURITS. 185 droeg hy zorge dat dc gantfche Waalkant, van Schenkenfchans af tot aan het einde der Bommelerwaard toe, en de geheele oever des Ysfelftrooms , van Arnhem tot aanHattem , met ligt opgeworpen werken verfchanst wierdt. Daarenboven deedt hy Uitleggers leggen op de Itroomen, die, itaag heen en weder vaarende, kennis namen van des vyands onderneemingen, en dezelve hielpen verydelen. Grol en Rhynberk, van welke de eerstgenoemde Stad door Spinola bemagtigd was, de andere nog ingellooten wierdt gehouden, gaven den Prinfe nog ander werk. Hy hadt de Staaten geraadpleegd wat hem te doen ftondt; doch deeze hadden alles aan hem gelaaten, zelf om flag te leveren , indien hy zulks geraaden vondt. Op 't ontvangen van dit antwoord deedt hy wakkere toerustingen maaken, als of hy voor hadde Rhynberk te ontzetten; doch zyn waare oogmerkwas, den vyand het gantfche jaar hier op te houden , en geen Veldflag -noch belegering te zoeken. Tegen zyne verwagting gaf Rhynberk zich eerlang over. Toen lloeg de Prins het beleg om Grol; door zwaare regens en menigvuldige zieken wierdt de arbeid merkelyk vertraagd.. Spinola, zich deeze vrugt van den tegenwoomigen Veldtogt node willende laaten ontneemen, trok op tot ontzet der Stad, met een Leger, welk hy door gebeden en beloften hadt byeen verzameld. Schoon het Leger van Maurits veel Iterker was, hadt hy beflooten, eenen Veldflag te waagen, zich verlaatcndc op de dapperheid van zyn volk. Doch de Prins, niettegenitaande de Staaüen hem tot flaan vryheid gegeeven hadden, en zyn volk, byzonderlyk de Franfchen, daarop fterk drongen, Meldt zyne troepen in veligheid binnen de Legerftede: hy gaf voor reden dat zyn volk zieklyk M 5 was,  iS5 HET LEVEN y a n was, en ligyzou verfchrikken. Kort hiernaa deedt hy zyn Leger opbreeken, en de Winterkwartieren betrekken. Spinola belchouwde het ontzet van Grol als eene luisterryke zegepraal voor hem zeiven, en als een vlek in den roem van Prinfe Maurits, In de daad, hy verrigtte hier eene zaak, welke dc Hollandfche Veldheer ten aanzien van Rhynberk niet hadt durven onderneemen. Hendrik de IV, Koning van Frankryk, kon niet naalaaten te betuigen, dat het gedrag van den Prins, in •deeze beide gelegenheden, niet hadt beantwoord aan het denkbeeeld , welk hy van zyne Oorlogsbekwaamheden hadt doen opvatten. lu den Jaare 1607 wierden van den kant der Spanjaarden eenige voorhagen van Vrede gedaan. Met een verfchillend oog wierden deeze Voorllagen befchouwd. Zommigen twyfelden niet, of men zou, onder de bemiddeling van Frankryk en Engeland, voordeelige voorwaarden kunnen bedingen; dochzy merkten tevens den Oorlog aan als eene onuitputbaare bron van rykdommen door dc uitbreiding van den Koophandel; zy vreesde dat in Vredestyd de moed zou verflappen , dat het Land door inwendige onlusten zou beroerd worden. Onder de geenen, welke aldus redeneerden behoorde ook Prins Maurits, die van den Oorlog zynen roem, een gedeelte zyner inkomften en zynsgezagsontleende; de Krygsoverlten en het volk van Oorlog vielen hem gereedlyk toe. Doch men vondt 'er ook die van een ander verftand waren; zy.meenden dat men de gelegenheid tot het verkrygen van een heilzaamen Vrede niet moest laaten voorbygaan. Zints negen jaaren hadt de Oorlog zesentwintig millioenen guldens gekost ; van dien drukkenden last kon thans het Land ontheven worden. De wyze Oldenbarneveld was voor dit gevoelen;  PRINS MAURITS. 187 Jeri; hynam op zich om het op eene behendige wyze ook den Prinfe fmaaklyk te maaken. Ten dien einde bragthy hem ondër 't oog, dat de Vereenigde Gewesten aan den Koning van Engeland flegts een nutteloozen vriend hadden; dat men niet kon twyfelen, of de Koning van Frankryk hadt niet het zenden van hulpe eene wydftrek* kender bedoeling, dan eene bloote verbintenis met het Gemeenebest; dat deeze beide Mogendheden haare veiligheid vonden, in eenen Oorlog, welke de geduchte magt van Spanje uitputte ; dat 'er derhalven, geen kragtdaadiger middel voorhanden was, om den Engelsman uit zynen flaap te doen ontwaaken, en den Fransman tot het zenden van meerder hulpe te noopen , dan door van onze zyde eenige geneigdheid tot den Vrede te laaten blyken. Door deeze redenen liet Maurits zich overhaalen , hoewel hy zich naderhand beklaagd hebbe dat men hem misleid hadt, door hem te doen gelooven dat deeze onderhandeling flegts een geveinsd werk was, om de Koningen van Engeland en Frankryk tot het kragtdaadiger handhaaven van de belangen des Gemeenebests te beweegen. Anderen , egter a menen dat hy zyne toeftemming niet gaf, dan'omdat hy wel voorzag , dat 'er onoverkoomelyke hinderpaalen tegen den Vrede zouden in den weg koomen • Dc Vredehandeling wierdt met 'er daad begonnen ; de Spaanfchen gebruikten daartoe vau hunne zyde Pater Jan Neyen , Overfte der Minderbroederen te Brusfel. Het herroepen der Staatfche Vloot was eene der voorwaarden welke hy eischte. Doch Maurits wilde hieraan zyne toeftemming niet geeven; hy beweerde dat dezelve liever verfterkt dan opontbooden moest worden. Ook werkte by zedert om aanhangers te winnen, en dus den Vrede te dwarsboomen; Friesland en Groningen  m HET LEVEN vak gen zogt hy te beweegen om nevens Zeeland tegen de handeling tedemmen. Een veel vermogender deun vondt hy inde Predikanten , die meestal van zyne hand vloogen, en de zulken, welke voor den vrede waren , by het volk afmaalden als of zy heimelyk met den vyand heulden. Van toen af begonnen de gemoederen van Prinfe Maurits cn ?s Lands Advokaat van Oldenbarneveld meer en meer van elkander te verwyderen. De Prins, driftig van aart, kon niet dulden, dat een man, in'geboorte en waardigheid niet op eenen dag met hem te noemen, veele deden kundiglyk tot zyne gevoelens wist over te haaien, en hem dus den voet gedadig dwars zette. Zomtyds liet hy zich uitdrukkingen ontvallen, welke te kennen gaven dat hy de trouwe diens eerlyken burgers verdagt hieldt. Men verhaalt zelf, dat hy op zekeren dag den Advokaat openlyk heete liegen en de hand opligtte om hem te daan. Doch Barneveld, van zyne eerlykheid overtuigd en van de meeste deden verzekerd, vervolgde zyn plan. Hoewel hy altoos, van den Prins met eerbied fprak, deedt hy, nogthans, van tyd tot tyd uitdagen, dat de Stadhouder den Oorlog zogt te rekken mooglyk met oogmerk om zich ten eenigen tyde van de oppermagt te verzekeren. Dit niettegendaande ging het werk van den Vredehandel zynen gang, 't welk eerlang in een Ontwerp over een Veeljaarig bcdand veranderde. De Spaanfche Gemagtigden kwamen daartoe in den Haage, met Spinola aan het hoofd des Gezantfchaps. Prins Maurits ontving hen omtrent een half uur gaans buiten het Vlek, werwaarts hy hun was te gemoete gerceden. Ongelooflyk was de toevloed van aaufchouweren, om de twee grootde Veldheeren dier eeuwe, welke voorheen gefchaarde Legers in dagorde tegen elkander hadden aangevoerd, nu  PRINS MAURITS. 189 nu met beleefdheden onderling te zien ftryden. Te gader plaatften zy zich in één Koets, en fmaakten den ftreelendftenlof, naamelykdien van dooreen vyand naar waarheid gepreezen te worden. Ons bellek laat niet toe, den geheelen handel over het Beftand breedvoerig te ontvouwen ; wy vergenoegen ons met eene fchets van het gedrag, welk Prins Maurits ten deezen opzigte heeft gehouden. Voordat met eenige vrugt aan Vrede of Beftand kon gewerkt worden , moest men eene Wapenfchorlïng treffen; in deeze hadt Maurits bewilligd; doch toen dezelve ten einde liep, liet hy zich niet dan met moeite tot de verlenging beweegen. 't Bleek weldra dat geen Vrede op redelyke voorwaarden te fluiten was, en men begon nu te denken aan een veeljaarig Beftand. Naadat men over hetzelve in onderhandeling was getreeden , verklaarde 'er zich Maurits yverig tegen. Hy vertoonde-dat de Algemeene Staaten , naa het afloopen van het Beftand, veelligt niet meer den zelfden yver by de Bondgenooten zouden vinden. Koning Philips zou zich van dien tusfehentyd bedienen om zyne Koffers te vullen, en zich in ftaat ftellen om de vereenigde Provinciën met nieuw en grooter geweld op 't lyf te vallen. Zelf zou hy haar, geduurende den'tyd der ruste, onverhoeds kunnen aanvallen. De ingezeetenen , eenmaal aan de rust gewoon, zouden verflappen, en liever het juk van Spanje, dan van nieuw den last des Oorlogs draagen. Veelligt zouden de Roomsch - Katholyken, inzonderheid op de grenzen, zich van de afdanking der Troepen bedienen, om onlusten te beginnen. De oneenigheden tusfchen de Provinciën , welke nu reeds fmeulden , zouden in ligter baye vlammen ter dake uitliaan, wanneet 's Lands Staaten, door het werk van deu  i9o HET LEVEN va» den Oorlog, niet aan eene afleidende bezigheid geholpen wierden. Zeker is het, dat Prins Maurits redenen hadt, van zyn byzonder belang ontleend, om zo wel tegen' Beftand als Vrede te yveren. Zyne Voornaamfte inkomften ontftonden uit den Kryg; ook zou hy in tyd van vrede minder noodzaaklyk voor den Staat, en zyn o-ezag kleiner zyn. Doch men was reeds bedagt geweest om hem defchade, welke hy door het ophouden van den Oorlog zou lyden, op eene redelyke vvyze te ver. goeden. Hoe 't zy, de Prins verklaarde zich eerlang openlyk tegen een Beftand met Spanje. Door dezulken& welke nevens hem tegen den Vrede y verden, liet hy zich beweegen om een rondgaanden briefte zenden aan alle de fteden van Holland. Behalven de reeds aangevoerde redenen, beweerde hy in denzelven dat het Gemecnebest, geduurende het Beftand genoodzaakt om de grenzen te beveiligen , alle' de lasten des Krygs zou draagen , zonder eenig genot der voorgaande voordeden. „ Het derde gedeelte der Landzaaten , dus fchreef hy, die' s, van den Oorlog hun beftaan hebben , zullen tot'den „ bedelzak gebragt worden; onze dappere knegten zul„ len elders dienst zoeken. De ftdtsvindighéden en uit„ vlugten der Spanjaarden toonen genoegzaam dat zy „ geene eeriyke oogmerken hebben. Waren zy in oprecht„ heid genegen om van hunne eisfehen aftezien, zyzou„ den aan een loflyken en beftendigen Vrede werken. „ Kunnen wy eenige ftaat maaken op de erkentenis der „ Aartshertogen, die flegts leenmannen van den Koning „ van Spanje zyn. De zegetekens onzer vryheid worden , „ in de daad , van de geheele Waereld geëerbiedigd.' „ Maar moet zy niet op eene afdoender wyze erkend „ worden, en wy van alle buitenlandfche Mogendheden voor  PRINS MAURITS. toi „ voor een vry en onaf hanklyk volk kunnen verklaard worden? Voormaals namen 's Lands Staaten geenbefluit zonderden raad van mynen Doorluchtigen Vader s „ deeze gelukkige eensgezindheid baarde dekloekmoedig„ fte befluiten. Ik zoek niet te pronken met mync gedaa„ ne dienflen; maar ik ben nogthans van gevoelen dat ik door dezelve een gelyk vertrouwen heb verdiend; ik „ verwagt dat gy hiervan de blyken zult vertoonen in uwe „ volgende bevelen aan de Afgevaardigden ter dagvaart. Ik heb geen belang by het dwarsboomen der aangevan„ gene onderhandelinge ; voor niemand in het ganfche „ Land is de Vrede noodzaakelyker, dan voor myn Huis. „ Hoe dikmaals hebben myn Vader en ik de gunfligfte „ gelegenheid gehad om onze byzondere belangen te be„ vorderen, indien wy van ons zeiven hadden kunnen verkrygen om 'onzen pligt en ons geweeten te ver„ raaden". Verfchillende was de uitwerking, welke dit fchryven hadt ; aan zommigen mishaagde het geweldig , doch anderen vielen daar door 's Prinsfen tnzïgteu toe. Zommigen meenen dat Maurits van gedagten was, dat Spanje de Opperheerfchappy nimmer zou afftaan by het Be. ftand , en dat hy daarom meende zich genoegzaam tegen hetzelve te zullen kanten , indien hy te wege bragt dat men op het erkennen der vryheid bleef dringen. En, in de daad, de onderhandeling wierdt dit maal afgebroken , en de Spaanfche Gemagtigden maakten zich gereed tot hun vertrek. Vooraf, egter, Helden zy nog een ontwerp In handen der buitenlandfchc Gezanten, die het vervolgens aan Prinfe Maurits mededeelden , eer zy van hetzelve verflag deeden aan de Staaten. Deeze onderhandeling verdient onze opmerking en verfpreidt een nieuw licht over het karakjervan Mau.  io  *oo HET LEVEN van fterdamfchen Burgemeester Paauw en door den Raadsheer Franken; ook bediende hy zich van zyne ftiefmoeder Louifa dc Coligny.voor welke hy zyn hart hadt opengelegd. Hy deedt haar opmerken dat zy een onmiddelyk belang hadt in deeze zaak; dat hv het trouwen voor altoos hadt uit den zih gedeld, en dat gevolglyk de opperheerfchappy, indien hy eens aan dezelve kwam , naa zyn overlyden moest afdaalen op zynen halven broeder Frederik Hendrik, haaren eenigen Zoon. Te lbreelende waren deeze vooruitzigten voor het haft eener Vrouwe, om met dezelve niet te zyn ingenomen. Op 's Pnnfen verzoek (prak zy met Oldenbarneveld ; doch deeze bekwaame Staatsdienaar bragt dePrinfes wel haast ïn een ander verftand, en toonde haar dat zyne Doorluchtigheid, door te liaan na de opperde magt, zyn eigen verderf zogt, Midlerwyl begon de fchenring hand over hand toe te neemen. Maurits hadt dus lang den fchyn vertoond dat hy zich onzydig wilde houden; Verklaarende op zekeren tyd, dat men de Contra-Remondranten vryelyk moest laaten prediken, en de afgezette Leeraars by verdrag wederom aanneemen, of andere van de zelfde gezintheid in derzelver plaats beroepen. Ook betuigde hy, by eene andere gelegenheid, dat hy zich onzydig wilde houden: „Ik ben een Soldaat," dus (prak hy, „ en heb geene kennis van de Godgeleerde weetenfehap' „ pen." En, in de daad, dat hy in deezen de zuivere , waarheid fprak, blykt uitliet volgende voorval Albertus Huttenus, Predikant te Buren, door de Graavin van Hohenlo, eene Zuster van Prinfe Maurits, die het GraafTchap Buren regeerde, na 's Haage gezonden om van haaren broeder vergiffenis te verzoeken voor zekeren Franschman, die op den hals gevangen zat, wierdt van Mau-  PRINS MAURITS. aoi Maurits aldus aangebroken, „Wel Predikant, zyt gy ,, mede van die Arminiaanen, die gelooven dat het „ eene kind ter zaligheid, cn het ander ter verdoeme„ nisfe is gebooren?" Huttenüs, ten hoogden over deeze vraag verwonderd, antwoordde hierop: „Uwe „ Excellentie zal gelieven te weeten, dat dit niet is ,, het gevoelen der geenen, die men met een haatlyketl ,, naam Arminiaanen noemt, maar het gevoelen van „ hunne tcgenpartyen." Waarop de Prins wederom: „ Wel, Predikant, meent gy dat ik niet beter weet?" Zich voorts wendende tot Graave Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland, die by hem ftondt: vraagde hem de Prins: „Wie heeft'er gelyk, Neef5 de Predi„ kant of ik?" Waarop Graaf Willem antwoordde: „ Neen, Neef, gy hebt ongelyk." Ondanks deeze onkunde en de bovengemelde gewaande onzydigheid, verzuimde Maurits niet den Contra. Remonftranten de hand boven het hoofd te houden, welke hy verklaarde te befchouwen als de waare Hervormden , aan welke zyn Vader zyne bevordering hadt dank te weeten. Zy verzuimden niet om zich deeze denkwyze ten nutte te maaken. Onder voorwendzel van den Prinfe een Boek te willen opdraagen, kwam de vermaarde Trigland by hem op zekeren tyd zyne opwagting maaken, Naadat hy hehendiglyk het gefprek geleid hadt na de zweeveude gcfchillen, beklaagde hy zich dat de Regenten zich met het gift der Arminiaanfche ketterye hadden laaten bennetten , en de voorftanders van den eenen waaren Godsdienst onderdrukten. „ Indien wy nog maar de vryheid hadden," voegde hy * 'er nevens, „om onzen Godsdienst in Burgerhuizen of „ in Schuuren te oeffenen!" „ Hoe;" hernam hierop de Prins, „de waare Hervormden zouden God in N 5 „ Schuu-  coi HET LEVEN van „ Schuuren moeten dienen! " „Het is eene groote on„ regtvaardigheid," hernam toen de looze Leeraar, „ welke ons wordt aangedaan; maar wy moeten dezel! „ ve. verdraagen. Indien wy openlyk mogten predi" „ ken , wy zouden onze vyanden ter aarde werpen. " „ Dc Kerken behooren aan ons," fprak toen de Prins met groote drift, „wy zullen ze ook hebben." Wanneer, ingevolge van dit gefprek, de Contra-Remonftranten in den Haage, kort hier naa, eene afgezonderde Kerk verzogten, en hun dezelve wierdt afgeilagen, vervoegden zy zich by Maurits om hulpe; hy boodt hun dezelve openlyk Wanneer over dit'zyn gedrag in de Vergadering van Holland gefproken wierdt, en zommigen hem hetzelve kwalyk namen, beriep hy zich op zynen Eed, weleer gedaan, by welken hy beloofd hadt, den Hervormden Godsdienst tot aan zynen laatften droppel bloed te zullen verdeedigen. 5, Deezen „ Eed, zeide hy, zal ik volbrengen". Dit alles voorfpeldc duidelyk waar de zaaken heen wilden. En, in de daad, het leedt niet lang dat Maurits zich openlyk verklaarde. Hy hadt zich naauwkeurige lystcn der leden van beide aanhangen door gantfeh Hol' land doen bezorgen; uit deeze bleek het dat die deiContra Remonftranten verre de talrykfte was. Toen ftelde hy dezelve in het bezit van de Kloofter- Kerk in _ den Haage. Naadat hy aan den Predikant Uitenbogaard hadt verklaard, dat hy een vyand Gods was, en dat hy hem niet meer met een goed geweeten kon hooren, begaf hy zich na de gemelde Kerk, verzdd van Graave Willem Lodewyk, en een groot gevolg van lieden van aanzien, welke door 's Prinsfcn voorbeeld eenQags overtuigd wierden van de Arminiaanfche dwaalingen. Tot nog toe was hy van tyd tot tyd by Uiten- bo-  PRINS MAURITS. S03 bogaard ter preeke verfcheenen; doch nu verklaarde hy hem voor eenen vyand Gods, dien hy met een goed geweeten niet meer koude hooren. Prins Maurits hadt zich dus niet zo dra getekend, of de fcheüring begon openlyk los te breeken Waar 't heen wilde zag men niet onduidelyk aan het gedrag van zommige Schippers, die in hunne Vlaggen onder 's Prinfen Wapen deeze regels fchreeven. Liever met Oranje „ te leggen in het Veld, daii langer met Arminiaanen „ te zyn gekweld". Zommigen hielden Maurits verdagt, dat hy eenen opdand onder het volk zogt, om langs dien weg tot de hoogde magt te geraaken. Eenige Predikanten hadden de doutheid van openlyk te yerkiaaren, dat by door zyne gedaane dienden die magt verdiend hadt, en dat Oldenbarneveld en de tegenwoordige Regenten kwalyk handelden, omdat zy zyn gezag zogten re verminderen. In deezen toedand van zaaken vervoegde zich Olden.barneveld verfcheiden maaien by den Prins, hem biddende zyn gezag te willen gebruiken tot het wecren der onlusten,. welke den Staaf met den ondergang dreigden. Doch, in dede van hieraan het oor te leencn , verboodt hy wel uitdrukkelyk aan de Troepen gehoorzaamheid te bewyzen aan de Wethouders der deden tegen de zulken, welke hy befchermers van den Waaren Hervormden Godsdienst noemde. Dit was de reden y waarom men in zommige deden te raade wierdt om Waardgelders aan te neemen, om voor derzelver veiligheid te waaken. Zulk een doute dap verbaasde Prins Maurits; alle zyne maatregels wierden daardoor verydeld: des hy te raade wierdt om een nog douter dap te waagen. In den nacht van den twee en twintigden van Herfstmaand des jaars 1617 vertrok by onverwagtj zonder iemand daarvan verwittigd te hebben , ver-  2o4 HET LEVEN van verzeld van zynen Broeder Frederik Hendrik, uit den Haage na den Briel. Hy deedt aldaar binnen kooraen twee Vendelen voetvolk, een van welke den Wethouderen zeer onaangenaam was. Men verzogt eenigen uitftel van deeze vermeerdering van bezettinge ,&of althans dat de nieuwe Krygsmagt aan de Regeèring der Stad trouwe zou belooven. Doch geen van beiden wierdt ingewilligd. De reden van dit bezetten der Stad, was het-aanneemen van Waardgelders te voórkoomen. Groote -bekommering veroorzaakte deeze bWe daad by de zulken, wien 's Lands vryheid ter harte ging. Maurits verontfchuldigde zich met het voorwenden d-r noodzaakelykheid om tot 's Land. behoudenisfe , in deeze gevaarlyke tyden, geweldige maatregels te moe. ten gebruiken. Om aan zyn doen een glimp te geeven deedt hy het gerugt loopen, dat Oldenbarneveld de' Stad aan de. Spanjaarden hadt verkogt , en dezelve reeds zou geleverd hebben, indien hy niet in de voorbaat was geweest.' De verdandigde zagen door deeze gerugten heen; doch het gemeen liet "'er zich door in daap wiegen. Het werk eener Nationaale Synode verfchafte thans merkelyke bezigheid en doffe tot onlusten. Zommigen, en onder deeze Prins Maurits, zogten het houden van zulk eene Kerkvergaderinge door te dryven; doch anderen verklaarden zich daar -tegen. Ook waren het de deden hieromtrent niet eens. Gelyk de Prins nimmer geweldige en buitengewoone maatregels fchroomde , wanneer hy dezelve, ter bereikinge van zyne oogmerken , diendig oordeelde , dus befloot hy ook thans wederom een douten dap te doen. In den nacht naa den zesentwintigften van Slagtmaand vertrok hy heime- lyk  PRINS MAURITS. 205 lyk uit den Haage, niet oogmerk om eenige Zuidhollandfche (leden te bezoeken, en dezelve tot het bewilligen in de Synode te beweegen. Leiden, van 's Prinfen reize verwittigd, en voor geweldige aanflageu beducht, verzogt ditmaal van dit bezoek verfchoond te worden. Doch hy nam zynen weg op Delft, en van daar op Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorin* chcm. Ten zelfden dage deedt hy eenen brief afgaan aan verfcheiden andere Steden, waarby hy klaagde dat men zyn gezag over het krygsvolk zogt te verkleinen, door de bezettingen nieuwe beloften af te vraagen. De nadeelige gerugten, welke van tyd tot tyd tegen Oldenbarneveld verfpreid waren, begonnen thans meer en meer op te wakkeren. Maurits (lookte dezelve onder de hand, en zogt anderen, welke den Advokaat niet ongenegen waren, van hem af te trekken. Aan zyne Stiefmoeder verklaarde hy als in vertrouwen ,. dat Oldenbarneveld koffers met Spaanfche pistoolen van Brusfel hadt ontvangen. Om den Graaf van Kuilenburg van de zyde der Remondranten af te trekken, gaf hy hein ingewikkeld te verdaan dat hy in groot gevaar was, alzo de aanhang, dien hy volgde, verdand met Spanje hieldt. Wanneer de Graaf, verwonderd over deeze befchuldiging, na bewyzen vraagde, kreeg hy tot antwoord, dat de tyd daartoe nog niet ryp was., en 'er eerst nog een voorbeeld aan eenige verraaders moest gedeld worden. Hy voegde 'er nevens dat hy den Advocaat met zynen aanhang wel haast tot dof zou vermaalen. Goed maakt moed is een waaragtig fpreekwoord; de waarheid hiervan bleek thans ook in Prins Maurits. Door het overlyden van zynen oudden Broeder, Philip Willem, was het Prinsdom Oranje op hem gekoomen, daar-  ao6 HET LEVEN van daarenboven was hy' in liet bezit geraakt van de Heerlykbeid Breda, Baren en' Ysfelftein en eenige andere plaatzen;, binnen het Gemeenebest was bierdoor zyn rykdom merkelyk aangegroeid; doch, naar evenredig, beid, ftrekten zich nu ook zyne begeerten verder uit. In Gelderland was, zedert eenigen tyd, het getal der Remonftranten merkelyk toegenomen; van hier dat de meerderheid zich verklaarde tegen het houden van eene "Synode. Geweldige maatregels wierden dan ook hier vereischt.. Tegen den gewoonen tyd van de verkiezinge. der Wethouderfchap begaf hy zich na dat Gewest, en veranderde dezelve naar zyn goeddunken. 'De Krygsmagt, welke hy op zyne zyde hadt, diende hem in deezen tot een (teunzel. Schoon de voorregten der fteden by deeze gelegenheid openlyk gefchonden Wierden wist hy, nogthans, te wege te brengen dat hy vervolgens door de Staaten van Gelderland, op den Landdag vergaderd , plegtig wierdt bedankt voor 't geen hy , tot herftellinge der rust en goede orde, te Nieuwmegen hadt verrigt. In Bloeimaand des volgenden jaars 1618 vertrok Maurits na den Landdag in Overvsfel, welke toen te Deventer gehouden wierdt. Hier verzogt hy de Staaten om hunne bewilliging tot het houden eener Nationaale Synode, alzo dezelve, zeide hy, alleen zou (trekken tot het byleggen van Kerkelyke gefchillen, zonder dat de Gewesten daar door verkort, of iemand ter zaake van den Godsdienst zou bezwaard worden. Hy voegde 'er nevens dat de befluiten der Synode niet van kraöt zyn zouden , dan in zo verre zy door de 'byzondere Gewesten bekragtigd wierden. Op deeze toezegginge zich verlaatende, bewilligden de Staaten in zyn verzoek. Ge-  PRINS MAURI T S. slo? Geweldige onrust ontftondt, over deeze gebeurtenisfen» binnen de ftad Utrecht, welke toenmaals voor het bolwerk der Remonftranten wierdt gehouden. Vernomen hebbende dat de Prins zich gereedmaakte tot zyne reize na Gelderland, hadden de Wethouders hem verzogt ,■ voor ditmaal niet binnen de Stad te willen koomen. Dit verzoek wierdt by hem als een verbod opgevat. Schoon hy voorneemens was geweest de Stad mis te reizen, veranderde hy thans van befluit. Van binnen leide men in beraad, of men voor hem niet de poorten behoorde te "uiten; doch men vondt het niet raadzaam zo verre te gaan, Under fchyn van henTeere te willen bewyzen, doch, in de daad, om op zyne gangen een oplettend oog te houden, deedt men het huis, alwaar hy zynen intrek hadt genomen, den geheelen , nacht door eenige Vendelen Lurgers bewaaken Hy vervolgde daarom zyne reize, Zonder dat hier thans iet gevvigtigs voorviel. Doch, gelyk in onrustige tyden de gemoederen ligtelyk wankelen, niet lang daarna wierdt in beraad genomen, of men, om de kosten te fpaaren , de Waardgelders, het aanneemen van welke zyne Doorluchtigheid eene Rebellie hadt genoemd, niet behoorde af te danken, en van den Prins eenige Vendelen te verzoeken welke ten laste van het Sticht zouden ftaan. Zelf kreegen de Afgevaardigden ter Algemeene Vergaderinge last, om zyne Doorluchtigheid daarover mondeling te onderhouden; doch dit gefchiedde niet, alzo de Prins eerlang zich in eigen perfoon na Utrecht begaf. Eenige Afgevaardigden van Holland, onder welke zich Hugo de Groot bevondt, waren ook derwaarts gereisd. De Afgevaardigden, zyne Doorluchtigheid zynde koofneu begroeten, zeiden hem dat zy aldaar waren gekoomen om met die van Utrecht te raadpleegen over eene eenpaarige orde  fio8 HET LEVEN van orde op het ftuk der Waardgelderen, cn op dc veiligheid der fteden. „ De Wethouders, fprak hierop zyne Door„ luchtigheid,zullen wel befchermd worden; doch men . ,, dient eerst te weeten, hoe zy zullen regeercn. Reeds „ heeft men vyf dwaalleeringen in den Godsdienst zoeken „ in te voeren. Zelf heeft men een ontwerp beraamd om „ my, Prins van Oranje, van het Stadhouderfchap te berooven, en'voorts ten lande uit te jaagen. ik zal „ hierin voorzien: ik weet wel wat ik doe.- Vyf Provin„ cien heb ik op myne zyde, en ik verwagt hier de Af„ gevaardigden van zes Hollandfche fteden , die my „ onderfteunen". Hoe vreemd den Hollandfchen Gemagt-'gden deeze taal ook in de ooren klonk, vrymoedig gaven zy nogthans tot antwoord, niet te wceten van eenig voorneemen ten nadeele van zyne Doorluchtigheid; da: zy bereid waren zyne verdienden te erkennen; doch dat de argwaan, zedert eenigen tyd ontftaan, zou ver. dwynen, indien men de zaaken niet tot bellisfing, maar tot bylegging , wilde brengen. Maurits drong vervolgens op het houden van eene Synode, en beweerde dat de Waardgelders erger en gevaarlyker waren clan de Spaanfche Kasteden. Zelf liet hy zich onder 't fpreeken ontvallen dat alles dc fchuld was. van den Advokaat. Waarop de Gemagtigden kloekmoedig tot antwoord gaven, dat zy allen, zo de Advokaat dood was, zich verphgt zouden rekenen om 'sLands geregtigheid voor te ftaan. Uit dit merkwaardig gefprek bleek genoegzaam, waar zyne Doorluchtigheid heen wilde. In eene volgende zamenkomst met Prinfe Maurits, ' verklaarden hem de Staaten van Utrecht dat zy niet konden afzien van de maatregels, welke zy tot hunne veiligheid beraamd hadden; dat zy het houden van eene Synode voor nutteloos en gevaarlyk hielden, indien  PRINS MAURITS. dien dezelve niet met algemeene toeftemming der Pro* vinden wierdt by een geroepen. Doch deeze kloekmoedigheid bezweek , zo ras zy vernamen dat de Prins in deezen niet blootlyk op eigen gezag handelde, maar by veelen een magtigen arm hadt. En , in de daad, het leedt niet lang of men zag een voorval gebeu • ren , 't welk alle Patriotten deedt verbaasd ftaan. Op den dertigflen van Hooimaand, met het aanbreeken van den dag, hoorde men door de Stad de trom roeren; dit was het zein van Prinfe Maurits, waarop de bezetting moest onder de wapens koomen. Toen oordeelden de Hollandfche Gemagtigden het tyd om de Stad te verlaaten. Indien zy nog een half uur gebleeven waren, zou men hen, als gevangenen van Staat, in verzekering genomen hebben. Op het oogenblik als zy zouden afryden, zagen zy de Gemagtigden van zes fteden, die van de hand zyner Doorluchtigheid vloogen , van de Wagen flappen. Midlerwyl hadt de Prin3 de voornaamfte toegangen door de gewoorte bezetting en eenige Kompagnien , den voorigen dag in de Stad gebragt, doen bezetten; hy zelve begaf zich na het Marktveld, genaamd de Neude. Om te meer gezags en aanziens te geeven aan zyn gedrag, wierdt by verzeld van eenige Gemagtigden der Algemeene Staaten en een talrykeri ftoet van Heeren. Hierop deedt hy de Waardgelders, die thans de wagt hadden, voor zich verfchynen, en beval hun met een gezagvoerenden toon de wapens neder te leggen; tevens ohtfloeg hy hen van hunnen eed. De overige Waardgelders, by trommelflag na de Neude ontbooden , wierden op de zelfde wyze afgedankt. Hierop kwamen eenige afgevaardigden der Staaten van het Gewest den Prins bedanken voor 't geen hy zo gelukkig en met zo veele orde hadt IX DEEL. O VOl-  aio HET LEVEN van volbragt; hein tevens verzoekende de noodige veranderingen in de Regeering te willen maaken. 's Anderen daags verfcheen de Prins in den Stadsraad, alwaar eenige burgers, welke men hadt opgemaakt om de rol te fpeelen van Gemagtigden der Gemeente , hem verzogten om de noodige veranderingen. Doch Maurits vergenoegde zich niet met het aanftellen van nieuwe Regenten, en het bevestigen van de zulke, welke hem gunftig waren; hy gaf zelf eene nieuwe gedaante aan den Regceringsvorm: de Vroedfchap, uit veertig Raaden beftaande, wierdt voor haar geheele leeven aangefteld, daar zy voormaals jaarlyks plagt vernieuwd te worden Te midden van alle deeze veranderingen verzuimde Maurits niet zich te beklaagen over de zul. ken, welke, zeide hy, hem verdagt en gehaat zogten te maaken, door onder 't volk te verbreiden dat hy na de Souvereiniteit ftondt. Naa dus in het oogmerk zyner reize gelukkig geflaagd te hebben, keerde hy te rug na den Haage, alwaar hy het flreelend genoegen fmaakte , dat hy in de Vergadering der Algemeene Staaten voor zyne moeite en zorge plegtig bedankt wierdt, 't Was door zynen invloed , dat de Waardgelders in de Hollandfche deden insgelyks eerlang wierden afgedankt. Uit het geen wy , in het voorgaande gedeelte deezer Leevensbefchryvinge, verhaald hebben, blykt duidelyk genoeg dat de inzigten van Prinfe Maurits en den Advokaat van Oldenbarneveld merkelyk verfchilden. Al voor lang was de Prins in het denkbeeld geweest dat de Advokaat en zyne aanhangers eenen toeleg maakten op het verminderen van zyn gezag. Ruim een jaar geleeden hadt men zyne Doorluch. tigheid, in woorden geraakt zynde met den Advokaat, hooren  PRINS MAÜRITS. £11 hooren zeggen: „ Monfieur Barneveld, ik heb myne „ eer zo lief, als gy de uwe". Toen omtrent den tyd van 't fluiten van het Beftand in overleg wierdt gebragt om 's Priirfen gezag te vermeerderen, wil pien dat onder anderen 's Lands Advokaat hadt bewerkt , dat de raadpleeging op dit gewigtig ftuk wierdt uitgeIteld. Ook lag Oldenbarneveld onder verdenking, dat hy de handeling met Maurits , op gelyken voet als weleer met Prins Willem den I was gefchied, hadt tegengehouden. Daarenboven waren tusfchen hen dikmaals oneenigheden van deezen of geenen aart voorgevallen. Men weet het gevolg van dit aÜesi* Op 's Prinsfen last wierdt de oude man, nevens de Groot en Hoogerbeets, In verzekering genoomen. Groot was de ontfteltenis over dit geweldig bedryf. De Edelen en de meeste fteden van Holland betuigden openlyk aan den Prinfe, dat zy oordeelden, door deeze handel wyze, de vryheid en geregtigheid van Holland gekwetst te zyn, en verzopten hem, dat hy als Stadhouder daarin geliefde te voorzien. Zyn antwoord was , dat het gebeurde op last der algemeene Staaten was gefchied; dat deeze de zaak met de Staaten van Holland wel zouden weeten te vinden. Toen de Heeren van der Myle en Veenhui„zen , Schoonzoonen van den Advokaat , en de Heer Groeneveld, zyn oudfte zoon, den Prinfe verzogten, dat men hunnen Vader, om zynen hoogen ouderdom, zyn huis tot eene gevangenis geliefde te geeven, gaf hy hun tot antwoord: „ Dat is de zaak der Algemeene „ Staaten; uwen Vader zal geen leed gefchieden, niet | meer dan my zeiven". Als Veenhuizen zynen Schoonvader wilde verontfchuldigen, omdat hy tegen de Kloosterkerk geweest was, alwaar de Contraremonftranten 't eerst den (tandaart der fcheuringe hadden O a op-  HET LEVEN v A w opgerecht, hoorde hy naauwlyks het woord Klooster, kerk noemen, of hy borst in ee„ heilige, ~| " Die Zlch ^ de Kloosterkerk wil ftdl/n , l'e „ voeten zullen hem niet van hier draaien " Prins Maurits , dus den Advokaat in Zyn'e magt ~ kreegen hebbende , koIJ het werk hierby niet laaten fteeken Doch in het voortzetten van betaal" ontmoette hy merkelyken tegenftand. De meefte fteden van Holland hadt hy tegen zich, zo wegens ha get gen neemen der drie Heeren, als ten opzigte VaX houdcn van eene Nationaale Synode. Niet mee dan « fteden Dordrecht, Amfterdam, Schiedam Enk" hmzen Edam en Pnrmerende, hadt hy op zyne zyde. Om derhalven de laatfte hand aan 't werk te leggen, befloot_ hy buiten tyds verandering te maaken de Regeering der meeste fteden. Te wel was hy te JNieuwmegen en Utrecht gedaagd, om zich hiervan met alles goeds te belooven. Om te zekerder te gaan verfterkte hy zyn gevolg met eene goede bende Krygs-' knegten. Op den zevenden van Herfstmaand vertrok dJnn^a•SIChn0!?0Vcn,^ Cn b£20gt VerV0,Sens de fteden den Bnel, Delft, Schiedam, Gorinchem, Oudewater Woerden en Monnikkendam. In alle deeze fteden' verftelde hy de Regeering, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten. Aan de, fterke bezetting en ». Prinfen Lyfwagt moet deeze gemakkelykheid voornaamelyk \yordeti toegefchreeven. Niet zo gelukkig, egter, flaagde zyne Doorluchtigheid te Hoorn. Hier lag geene bezetting; de Bureerv waa op de zyde der Regeeringe: van hier dat deeze eene mannelyker taal durfde voeren, dan de Wethouderfchap van andere Steden De Prins bevondt zich te Edamhier kreeg hy kennis dat de Vroedfchap van Hoorn hadt be<  PRINS MAURITS. ai3 beflooten hem te ontvangen indien hy zich derwaarts begaf. Hy vertrok dan, en was reeds de Stad genaderd , toen hy uit naam der Wethouderfchap verzogt wierdt, dat hy met geen groot gevolg wilde binnen koomen. Doch hy gaf tot antwoord dat hy niemand van zyn gevolg wilde buiten laaten, zelf niet een eenigen Paadje. Mperwyl'kwam hy aan de Stad, daarhy de poorten geflooten vondt, egter, eerlang wierdt binnen gelaaten. Defchuttery was in de wapens; de Prins wierdt begeleid tusfchen twee ryen van dezelve tot aan zyne Herberg. Zy verzekerde zich van het Stadhuis, en bezette de aangelegenfte toegangen. Veelen van dezelve toonden zich genegen om met 's Prinfen Muskêitiers aan den gang te koomen. 's Anderendaags vraagde zyne Doorluchtigheid aan de Hopluiden der Schutterye, waarom zy zo fterk waakten, daar hy hun geene reden tot wantrouwen hadt gegeeven ? Doch hy kreeg geen beflisfend antwoord. De Vroedfchap, by een geroepen zynde, verzogt dat hy geene verandering wilde maaken in de Wethouderfchap; of, zo dit moest gebeuren, dat hy dan de Vroedfchap geliefde te vermeerderen met eenige perfoonen ter zyner keuze. Dus fcheen alles tot tamelyk genoegen der Wethouderfchap en Burgerye te zullen afloopen. Maar de Prins, wel voldaan over zich zeiven dat hy haar dus in den ftrik gelokt hadt , bedoelde nog verdere oogmerken. Uit Friesland hadt hy heimelyk Troepen ontbooden, welke nu ten rechten ftonde met verfcheiden fchepen in de haven kwamen. Straks doet hy de Regeering op het Stadhuis by een koomen. Verzeld van een tairyken ftoet Edelen begeeft hy zich derwaarts, en plaatst eenige honderden foldaaten in eene halve maan op de Markt. Thans met gezag kunnende fpreeken, bedankt hy de gantfche Vroedfchap , en ontflaat ze van den O 3 eed,  2i4 HET LEVEN van eed, behalven agt leden, welke hy terftond herftelde. Ten zelfden dage zette hy ook eenige Hopluiden der fchutterye af. De Schout, verbaasd over alle deeze veranderingen, vraagde den Prinfe, hoe 't daar mede verder gaan zoude ? Hy kreeg tot antwoord : „ Daar is al „ genoeg veranderd , ja , al te veel". De bezetting gelaaten hebbende onderden Luitenante Kolonel Eyfinga, een Friesch' Edelman, die om zyne goede hoeda. nigheden by grooten cn kleinen wel gezien was, vertrok zyne Doorluchtigheid na Medenblik en Alkmaar, alwaar hy insgelyks de Wet verftelde. Door middel van alle deeze veranderingen, en onderfteund door de Afgevaardigden, welke aan hem hunne waardigheid hadden dank te weeten, kreeg Maurits ligt dc overhand in de Vergadering der Staaten van Holland. Geen wonder derhalven, dat hy, naa zyne wederkomst in den Haage, in dezelve verfcheen met het vertrou. wen van iemand, welke aan den Staat de gewigtigfte dienften heeft gedaan. Hy deedt aldaar verftag van zyne verrigtingen, en verzuimde niet breed op te geeven van de gevaaren, welke hy, ter volvoeringe van dit werk, hadt doorgeftaan. Het meerendeel der Vergaderinge was van verftand, dat men zyne Doorluchtigheid ple»tig behoorde te bedanken, en hem te verzekeren, dat& vermits hy, ten beste van het Vaderland , geenerleie" moeite hadt ontzien , men voorts aan zyn goedvinden overliet, om nog verdere veranderingen te manken daar hy dezelve zou noodig oordeeien. Maurits gaf hierop tot antwoord, nimmer iets anders bedoeld 'te hebben noch te zullen bedoelen dan het wclzyn van het Vaderland , en de handhnaving van de vryheden en voorregten der ingezeeteneu. Voorts begeerde hy dat van deeze zyne vcrklaaring in de Registers van den Staat aan-  PRINS MAURITS. «5 aantekening zou gehouden worden. Doch de Afgevaardigden van Haarlem , Leiden en Rotterdam verklaarden zich ongelast om in deezen handel te (temmen. Naar 's Prinfen welgevallen moesten dan ook deeze fteden worden omgezet. Hy vertrok dus eerst na Leiden , en veranderde aldaar de Wet. Het zelfde deedt hy ook te Haarlem, werwaarts hy zich hadt begeeven met een gevolg van tachtig wagens. Vervolgens een keer na den Haage gedaan hebbende, vertrok hy na Rotterdam om daar de Regeering insgelyks te veranderen. Eene gewigtige ontdekking deedt hier de Prins, welke de Groot nog meer by hem in haatbragt. Inhet Eedboek der Stad, was de gewoone Eed der Amptenaaren gedeld, ten tyde als Prinfe Willem den I. de hooge Overheid déezer landen was opgedraagen; hierom maakte deeze Eed gewag van getrouw te zyn aan den Prinfe van Oranje. Naderhand hadt Oldenbarneveld, toenmaals Penüonaris der Stad', volgens beduit der Vroedfchap , gefield, aan de hooge Overheid. Zedert hadt men agter de woorden Hooge Overheid tot verklaaring gefield, dat is , de Staaten van Holland. Men hadt Prinfe Maurits gezegd dat de Groot den naam van Prinfe Willem met eigen handen hadt doorgehaald. Hy begeerde dan het Wetboek te zien, en vondt daar met 'er daad de gemelde verandering. Naadat de Prins vervolgens te Gouda» de Regeering der Stad verfleld hadt, begaf hy zich na Amderdam'. Op den derden van Slagtmaand verfcheen hy hier in de Raadkamer. Naa zich beklaagd te hebben over de gefchillen, welke thans het land beroerden, verklaarde hy aldaar gekoomen te zyn, uit last van 'sLands Overheid, om ook in deeze Stad daarin te voorzien, en bedankte O 4 ver"  216- HET LEVEN van vervolgens de zesendertig Raaden voor hunnen dienst hen ontflaande van hunnen eed. Elk zweeg hierop (lil' doch deüud-BurgemeesterKornelisPicte^oonH^' deeze handelwyze niet kunnende verdraagen,dondtop,' en deedt eene Rede, welke hy befloot met een verzoek aan zyne Doorluchtigheid, dat het hem beliefde deeze goede Stad en deeze eerlyke vergadering te verfchoonen. Doch de Prins gaf hierop alleen tot antwoord : „ Bes„ tevaêr, 't moet nu voor deezen tyd zo zyn; de nood „ en dienst van 't land vereischt het". In alle deeze veranderingen bediende zich de Prins meest van den raad der zulken, in elke Stad, die inzonderheid voor de Coutraremonflranten geyverd haddendeeze voorzagen hem van eene lyst der gecnen, die 7l bekwaam oordeelden tot de Regeering. Van hier dat de Contraremonflranten deeze veranderingen hemelhoog preezen, en dezelve aanmerkten als den gewigtigften 1 dienst, welken de Prins aan het Land kon bewyzen Maar de Remonflranten befchouwden dit werk als een onverdraagelyken hoon voor de eerlykfle en trouwde liefhebbers van 't Vaderland. In den Haage wedergekeerd zynde, wierdt zyne Doarluchtigheid plegtig bedankt voor't geen hyverrigt hadt, en hetzelve goedgekeurd en bekragtigd, Terwyl nu de Steden van »s Prinfen hand vloogen, zou hy de handen volkomen ruim hebben, indien de Advokaat niet meer in weezen was. Deeze zat reeds in hegtenis ; en zo de Prins hem genegen geweest ware, zou hy veel ter zyner (laakinge hebben kunnen toebrengen. Doch hiertoe toonde hy geene genegenheid : zelf hadtGraaf Willem Lodewyk, Stadhouder van Friesland, aan hem gefchrecven, om hem ter gunde van den Gryzaart te beweegen. Een merkwaardig gefprek hieldt Maurits  P,RINS MAURITS. 2:7 I Maurits irict den Predikant Walrus. In den jongden nacht verzelde deeze den Advokaat Oldenbarneveld, die op hem begeerde , uit zynen naame, twee dingen aan den Prins te verzoeken, vooreerst, vergiffenis, zo hy iets tegen hem mogt misdaan hebben; vervolgens, dat hy zynen kinderen wilde gunftig zyn. Met deeze boodfehap vervoegde zich de Leeraar by zyne Doorluchtigheid , die daarop, met traanen in de oogen, het volgende antwoord gaf: „ Het ongeluk van den Advo,, kaat is my leed. Ik heb hem altoos lief gehad, en dikwyls vermaand anders te doen. Dewyl hy zedert „ eenigen tyd een anderen vorm van Regeeringe heeft „ zoeken in te voeren , die Kerk en Staat zou hebben „ omgekeerd , heb ik my tegen hem moeten dellen. „ Maar, 't geen hy tegen my misdaan heeft, vergeef ,, ik hem gaarne: hoewel hy zulks wel zonder voor-. „ waarden zouhebben kunnen verzoeken : want hy heeft „ het Krygsvolk van den eed, dien zy my, als hunnen „ Veldoverde fchuldig waren, zoeken af te trekken. „ Twee dingen hebben my wat gefpeeten : het eene „ dat hy gezegd heeft dat ik dondna dc Souvereiniteit; „ het ander, dat hy my te Utrecht in zulk een gevaar ,, gebragt heeft. Dan, ik beveel 't aan uwe voorzig* ,, beid, of gy hem deeze dingen bekend wilt maaken ,, of niet: want ik zoek niets anders dan 's Mans „ zaligheid. Ook heb ik op de Regters begeerd, dat „ hetgeen by tegen my heeft misdaan, hem tot geene misdaad zou gerekend worden. Wat zyne kinderen „ aangaat, die zal ik gundig zyn, zo lang zy wel doen". Voorts vraagde hy aan Walams, of de Advokaat van geen pardon fprak ? Waarop deeze antwoordde daarvan met waarheid niets vernomen te hebben. Algemeen Wordt verzekerd, dat Maurits de w'i'eede nieuwsgierigO 5 beid  213 HET LEVEN van beid hadt] van het treurig einde des getrouwen Staatsmans met eigen oogen te aanfehouwen; men voegt 'er nevens dat als Oldenbarneveid, nu reeds nedergeknicld, eenigzins beefde, de Prins zou gezegd hebben : „ Ziet „ dien ouden Hondsvot eens! hy is bang; hy vreest „ voor den flag"! Anderen, daarentegen, verzekeren , dat hy den gantlchen morgen, op welken de Advokaat onthalsd wierdt, in de grootfte ongerustheid doorbragt, en van tyd tot tyd zyne dienaars deedt binnen koomen; en wanneer hem wierdt berigt dat het ftuk volbragt was, hy bleek wierdt en genoegzaam van zich zeiven viel. Daarenboven wordt verhaald dat hy, kort naa deeze treurige gebeurtenis, .een prooi wierdt der folterendfte gemoedsangften. Verfcheiden maaien hoorde men hem zeggen dat hy geene anderen dan fchelmen met zyne gunst hadt verwaardigd. Zelf erkende hy aan eenen zyner vertrouwelingen dat men de bloem derlngezeetenen ten lande uit gejaagd, en Oldenbarneveld onregtvaardig van h leven had beroofd; maar dat redenen van ftaat deeze gewelddaadige handelwyze noodzaaklyk gemaakt hadden. Op zekeren dag voerde hem de Landgraaf van Hesfen te gemoete, „ dat de ter dood brenging van een meer dan zeventigjaarigen Gryzaart geene zeer door • luchtige daad was". Maurits leide de fchuld op- de Regters. „ Maar de Regters" , hernam de Land- graaf, zyn door U benoemd". Neen, fprak daarop zyne Doorluchtigheid, door qe Staaten. ,, Hebt gy evenwel", voegde hem daarop de Landgraaf te genioete, ,, hun de zulkcn niet aan de hand gegeeven , „ welke gy wist geflagen vyanden van den Advokaat te zyn" ? 't Is bekend dat Prins Maurits , zedert door den gelukskans minder begunftigd wordende, klaagde dat God hem hadt verlaaten. Als eene zekere  PRINS MAURITS. 219 zekere waarheid wordt wyders verhaald, dat Maurits, op zekeren dag, met visch zynen maaltyd doende, zich verbeeldde, het gryze hoofd van Oldenbarneveld voor zich te hebben, en verfcheiden maaien, tot de geenen die hem bedienden , zeide: ,, In Gods „ naam , neemt dat hoofd weg : ziet gy dat hoofd „ niet ? neemt het weg , zeg ik u". De haat van Prinfe Maurits tegen den Advokaat hadt eigenaartig ten gevolge, dat anderen , welke deszelfs zyde volgden, van hem min gunflig bejegend wierden. Onder deeze was Uitenbogaard ( + ) ; gelyk wy, in onze Leevensbefchryving van dien Godvrugtigen, Leeraar , reeds hebben opgemerkt. Elui voorbeeld hiervan wordt nog verhaald, bekwaam om 's Prinfen Karakter te doen kennen, en te merkwaardig om met ftilzvvygen te worden voorbygegaan. Uitenbogaard hadt in zyn uiterfte verzeld zekeren Jan van Parys, ter dood veroordeeld om dievery en moord, aaneen Amfterdamfchen juwelier gepleegd Deez' boosdoener was weleer eerfte Kamerdienaar geweest van Prinfe Maurits , en hadt hem verfcheiden dienften beweezen , die meer geheimhouding dan kiesheid vorderen. In één woord, /die eerlooze vertrouweling van 's Prinfen vermaaken , doorheimelykeknaagingen gefolterd, oordeelde zich verpligt zyn Geweeten te moeten ontlasten in,den boezem des ecrwaardigen Leeraars. Langs deezen weg kwam Uitenbogaard agter het geheim van s Prinfen minnaaryen. De Leeraar zidderde, wanneer hy ontdekte, welke Vrouwen by nacht wierden toegelaaten in 't Vorstlyk Slaapvertrek. Hem wierden verborgenheden geopenbaard , zodanig dat men , gelyk hy zelve , eenige jaa- (f) D. V. bl. 51 enz.  2h0 HET LEVEN van jaaren lanter, , zeide, dezelve bczwaarlyk zou hebben kunnen gelooven , a! waren zy met letteren aan den hemel gefchreeven geweest. Nimmer , egter , heeft hy byzonderheden gemeld van deeze geheimenisfen der wellustigheid. Dit alleen i, zeker, dat Uitenbogaard. in de hoedanigheid van Leeraar , zieh verpligt geoordeeld hebbende , Maurits daarover te onderhouden, weldra gewaar wierdt dat zyn Godvrugtige yver niet aangenaam was. Maurits kon zyn misnoegen niet verbergen ; in de eerlte vervoeringen zyner gramfchap wrerphy zynen hoed ter aarde, trapte dien met voeten en _ wilde niemand dien dag te woord ftaan , noch eenige fpyze gebruiken. Een ander veld , naa den dood van Oldenbarneveld en de gevangen* van Hugo de Groot en Hoogerbeets, opende zich eerlang voor de eerzucht van Prinfe Maurits Het Stadhouderfchap van Friesland , Groningen en Drente, wierdt thans bekleed door Graaf Willem Lodewyk van Nasfau, volle Neef van Maurits en gehuwd met zyneZuster, doch kinderloos. De gemelde Gwesten finaakten nog het zoet der oude VaderlandËLT ^ Lodcwyk><*ter, vernomen h bbende met hoe geringe moeite , in de andere £27?' Veranderin^ g^aaktwaren,overleideom veiandenng in te voeren. Maar terwyl hy bezie- was v lehem (Maurits) ietsmenschlyksoverkwam wiefdt J»y overvallen van eene beroerte , die hem eens "s i het leeven rukte. By de vryheidminnende Fr ezf en Oroningei,,deheerschzuchtvanPrinfe Maurits" e de, wierdt toen in overleg gebragt om het Stadhou- derfehap  PRINS MAURITS. aai derfehap in hunne Provinciën te vernietigen. Men wil ook dat Maurits zelve eenige zwaarigheid zag in het aanvaarden van het bewind , indien het hem wierdt opgedraageii. Nogthans wierdt het Stadhouderfchap van Groningen en Drente hem eerlang aangebooden , onder voorwaarde , egter , dat de Stad vrye Raadsbeftelling zou genieten. Te zeer gefield op hunne vryheid waren de Friezen , om zich aan Maurits over te geeven ; hunne keuze viel op Graave Ernst Kazimir, Broeder van Willem Lodewyk. Van weinig belang waren de Krygsverrigtingen van Frinfe Maurits naa het eindigen van het Belland. Hy verviel, in eene foort van werkeloosheid , welke hem na een nieuw Beftand deedthaaken ; hy vreesde zynen behaalden Krygsroem te zullen verliezen tegen eenen Veldoverlte , hoedanig de Spaanfche Bevelhebber Spinola was. Naadat hy de iterkte Paapenmuts geftigt hadt, op een Eiland in den Rhyn, tusfchen Bon en Keulen , om den Spanjaarden de fcheepvaart op dien droom af te fnyden , befchanste hy de Doesburgfche Waard , en verfterkte de linker zyde van den Ysfel. In den jaare 162a maakte de Markgraaf van Spinola een toeleg op Bergen op Zoom , en floeg het beleg om de Stad. Doch de onderftand in leevensmiddelen en troepen , welke Maurits derwaarts fchikte, noodzaakte hem eerlang het beleg op te breeken. Toen zou hy zich nog in ftaat hebben bevonden om met Maurits een kans in 't open veld te waagen. Doch deeze zou te dier gelegenheid gezegd hebben : Myn oogmerk „ was, Bergen op Zoom te ontzetten; ik ben vol„ daan. Het winnen van een veldflag valt niet in myn „ plan". Weinige weeken daarnaa maakte de Prins een  232 HET L E VE.N van een aanflag op Antwerpen , die , egter, vrugtloos ailicp. Niets was natuurlyker tc verwagteu , naa het gepleegde aan 's Lands Advokaat, dan dat dén een' of anderen tyd op 's Prinfen leeven een vyandlyke toeleg wierdt gemaakt. De Heer van Oldenbarneveld hadt twee Zo onen naagelaaten , Reinier en Willem ; de eerde en oudfte, Heer van Groeneveld , was Luitenant Houtvester van Holland en Heemraad van Delfland ; de andere , Heer van Stouteriburg , was .Bevelhebber van Bergen op Zoom. Naa het ontydig einde van hunnen Vader , waren zy beide van hunne Ampten verlaaten. De Heeren Cornelis van der Myle en Reinier van Brederode , Heer van Vcenhuizen , elk met eene Dochter van den Advokaat gehuwd , wteiden niet meer onder de Edelen van Holland be fchreeven. Dit alles , gevoegd by den fpyt wegens" het onthalzen van hunnen gryzen Vader , had- ten gevolge eene zamenzweering tegen het leeven van Pnnle Maurits. Het beloop en den uitflag deezer zamenzweennge hebben wy elders in deeze verzameling befenreeven, en zullen dezelve daarom hier niet herhaalen (f). De laatde Krygsverrigting van Prinfe Maurits was, zyne pooging om Breda te ontzetten. Om deeze ftad hadt Spinola het beleg geflagen, en voerde daartegen alle zyne benden aan. Erndig hieldt de Prins by de Staaten,aan om den noodigen onderdandterontzettinge van zyn Vaderlyk erfgoed. Hy hadt gebrek aan alles, en de Staaten waren onbekwaam om aan zyne eisfehen te voldoen. Deeze wederfpoed trof hem tot in de ziel; hy (t) Zie Deel V. bl. aio enz,  PRINS MAURITS. £23 hy herdagt de tyden, in welke Oldenbarneveld aan het roer van Staat hadt gezeeten: „ By het leeven van den „ ouden Hondsvot , dus fprak hy , was men nooit „ verlegen om geld noch goeden raad. Tegenwoordig ,, heeft men gebrek aan beiden". Naa dat hy dan de Steden Gennep en Kleeve hadt bemagtigd, trok hy na Breda om de Stad te ontzetten. Doch hy kwam te Iaat, om een voordeeligen post in te neemen. Midlerwyl hadt hy heimelyk het oog op Antwerpen, en zondt derwaarts duizend Knegten en tweehonderd Ruiters , als Spaanfchen gekleed, om de boeren te misleiden. Reeds waren zy bezig om by nacht de Stad te beklim. men, wanneer zy ondekt en verjaagd wierden. Geweldig fpeet den Prinfe deeze mislukking. Al zints eenigen tyd hadt hy gezukkeld : zyne zwakheid nam toe, terwyl hy met het ontzet van Breda onledig was. Hierom wierdt hy te raade om weder te keeren na den '"Haage, daar hy den achttienden van Slagtmaand des jaars 1624 aankwam. Hy zukkelde den gantfchen Winter aan eene verftopping in de Lever. Zyne ver. zwakking vermeerderde tegen den aanvang der volgende Lente. Midlerwyl verzuimde hy niet om zich bezig te houden met de zaaken van Staat en Oorlog. Ook riedt, of gelyk zommigen fchryven, drong hy zynen broeder Frederik Hendrik tot het huwelyk met Amelia, dochter van Johan Albert, Graave van Solms. Men vindt 'er die willen, dathy zynen Broeder zou gedreigd hebben, indien hy in dit huwelyk niet bewilligde, dathy zekere Adelyke Jufter , by welke hy verfcheidene kinderen bidt , zou trouwen; waardoor deeze kinderen gewettigd en Frederik Hendrik van zyns broeders erffenisfe verfteeken zyn zou. Prins Maurits ftierf kort na de voltrekking van dit huwelyk, op den drieentwintlgflrn van  *24 HET LEVEN vaw van Grasmaand des jaars 1625, in het achtenvyftigfïe jaar zyns ouderdoms, het een en veertigde van zyn bewind over de Vereenigde Gewesten. De vermaarde Voorzitter van het Dordrechtfche Synode, de Predikant Joannes Bogerman, bezogt den Prins meermaalen op zyn krankbedde, en gaf een gedrukt Verhaal in 't licht van deszelfs gedrag in zyn uiterite; hy verzekert daarin dat de Prins dierf met aandoeningen van berouw over zyne zonden, meteen voorneementerverbeteringezyns leevens, en met de hoop op zondvergiffenisfe en Zaligheid, alleen gevestigd op de verdienden des Verlosfers. Volgens zyne uitdrukkelyke begeerte, wierdt zyn Lyk bygezetin het Graf zyns Vaders te Delft; ditgefchicdde op den zestienden van Herfstmaand. By uiterden wille ftelde hy tot zynen eenigen erfgenaam aan, zynen Broeder Frederik Hendrik, en by mangel van hem of zyne wettige nakomelingen zynen Neef Ernst Kazimir, Stadhouder van Friesland , of deszelfs kinderen. Daarenboven befprak hy aan verfcheiden zyner natuurlyke kinderen ieder een jaarlyksch inkoómen. Nimmer was Prins Maurits gehuwd geweest, doch verwekte by Jonkvrouwe van Mechelen, gefprooten uit adelyken damme in Brabant, verfcheiden kinderen; twee Zoonen van dezelve, Willem en Lodewyk van Nasfau hebben zich inzonderheid bekend gemaakt, en waren by uiterden wille inzonderheid bedagt. Maurits bezat alle de vereischten van een groot Veldheer. De kunst om Steden te verfterken , te belegeren en te verdeedigen bragt hy tot den hoogden trap van volkomenheid. Voorzigtig vermydde hy de gefchaardcVeldflagen;doch, wanneer hy zich in dezelve vondt ingewikkeld, was zyne ziel verheven boven alle zwaarigheden. Altoos beklaagde hy zich dat hy den flag by Nieuwpoort gewaagd,  PRINS'M AURITS. 225 waagd, en liet lot van den Staat aart eené onzekere kans hadt gehangen. Voor 't overige was hy grootvan geilalte en zwaarlyvig. Een zyner geliefdfte uitipannïngen was het Schaakipel; dikmaals vermaakte hy zich daar mede met zekeren Franfchen Kapitein de la Caze. Wanneer hem hier het geluk tegen liep, was hy gemelyk ; doch wel voldaan en vrolyk , zo dikmaals hy goed (pel hadt. Schrandere Wiskunftenaars waren by hem in hooge agting, Gunftiger zou de nakomelingichap over hem gedagt en hem veele gebreken vergeeven hebben , indien het ftryken van zo ftreng een vonnis over 's Lands Advokaat, den Heere van Oldenbarneveld , zynen roem niet bezoedeld hadde. IX. DEEL. P II E T  H £ T LEVEN VAN. WILLEM YSBRANDSZ. BONTEKOE. TV , ■ iVaadat Kornelïs Houtman voor zyne Landgenooten den weg na de Indien gebaand hadt, wierdt de vaart' derwaarts van tyd tot tyd derker. Zo wel de grootheid der leize, als de verfcheidenheid van Klimaaten, door welke dezelve moet voortgezet worden, moet eigenaartig voorbeelden van reistogten opleveren, om devreemdjgheid en 't gevaar der ontmoetingen opmerkenswaardig. Die van Willem Ysbrandsz. Bontekoe verdient, ten deezen opzigte, eene voornaame plaats. Op den achtentwintigden van Wintermaand des jaars 161& vertrok hy uit Texel, met het fchip Nieuw Hoorn, nade Indien, tot het dry ven van Koophandel. Naauwlyks was hy den uiterden hoek van Engeland voorby gezeild, of hy wierdt, op den vyfden van Louwmaand ■ des jaars 1619, van een zo zwaaren dorm beioopeu, dat door de hooggaande Zee het fchip genoegzaam geheel onder water lag. .\ Liep aan tot den negentienden , eer de dorm volkomen bedaard was. Thans bekwam hy eenigen bydand van de fchepen Nieuw Zee.  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. «7 Zeeland en Enkhuizen, insgelyks na het Oosten beftemd , welke hy vervolgens andermaal by de KaapVerdifche Eilanden aantrof , daar hy verftondt , dat, in ftede van op 't Eiland Mayo ververfchingen aan té treffen, drie van hun Volk door de Spanjaarden gedood waren. Hierom zetten zy gezamentlyk de reize voort, met het voorneemen om eérlang de Kaap de Goede Hoop aan te doen. Doch de fterke Weste wind belette, hen , dien uithoek aan te doen , en dit was hun te minder onaangenaam , alzo- het Volk van de drie fchepen gezond was en zy geen gebrek aan Water hadden, 't Was nu in het laatst van Bloeimaand. "t Schip Enkhuizen zette zynen koers na de Kust vart Koromandel ; de twee andere fchepen , naa eenigen tyd gezamentlyk hunne reize vervolgd te hebben , verloor ren elfcander uit het gezigt, op drieëntwintig Graaden Zinder breedte. Thans begonnen de rampen op het Schip van Boritekoe eenen aanvang te neemen. De ziekten namen zo fterk de overhand , dat binnen korten tyd veertig mari van zyn Volk buiten ftaat geraakten om eenigen dienst te kunnen doen. Hierom befloot hy na het Eiland Madagaskar te ftevenen, om in de Baai St. Lodewyfc te ankeren. Doch men kon aldaar geene veilige legplaats vinden. De floep wierdt uitgezet, en Bontekoe tradt in dezelve ; maar de fterke branding belette hem1 den wal te naderen. e Ondertusfchen vertoonden zich eenige Eilanders aart den oever, en- een Matroos van de "floep nam het zwemmen te baat om met hun te fpreekem Door tekenen fcheenen zy hun eene bekwaame legplaats aan te wyzen ; doch naa lang en Vergeefsch zoeken , moesten zy wederkeeren na het Schip, daar onder de zieken geene kleine verflagenheid p s oM*  223 HET LEVEN van ontftondt, toen zy Bontekoe met ledige handen ert zonder ververfchinge zagen wederkeeren. Men zette dan koers Zuidwaarts , om het Eiland Mauritius of Maskarenhas aan te doen. By het laatstgenoemde Eiland He) men het anker vallen. Alle de zieken ver. langden zeer qta aan laiid gezet te worden ; doch om de fterke branding kon men hiertoe niet befluiten. De Opperkoopman , Hein Rol genaamd, kantte zich hier inzonderheid tegen, dewyl hy vreesde , dat, terwyl de zieken aan land waren , het fchip zeewaarts dryven , en zy allen dus agter gelaaten zouden moeten worden! Bontekoe, egter, door't fmeeken der kranken bewoogen, ondernam het, zich zeiven mede in de floep bcgeevende, om hunnen wensch te vervullen; en hy Haagde daarin gelukkig. Op 't Eiland vonden zy eene menigte Hout - of Ringelduiven , die zich gemaklyk lieten vangen-, nevens een grooten voorraad van Schildpadden. Bontekoe, hier over zeer verheugd, liet zyne zieken aan land , doch zelve keerde hy .te rug na zyn fchip. Dewyl hy zyne tegenwoordige legplaats niet veilig genoeg oordeelde, begaf hy zich wederom in de floep om eene beter Ree op te zoeken. Deeze vondthy in eene nabygelegen Baai; naa dezelve bezigtigd te hebben, gafhy daarvan kennis aan zyne zieken, die daarop gewillig zich na boord lieten brengen , in de hoop van nog gemakke* lyker verblyf te zullen vinden. Om hun dit te bezorgen, liet hy hen beurtelings aan land zetten, om zich in de bosfchen te verkwikken Zy vonien hier goed versch water, ook verfcheiden 'oorten van visch, als Karper, Zalm en andere. Langs hetftrandwandelende, voudt men een plank, op welke men ingefneeden letters las, dat Adriaan Martensz, Blok, Bevelhebber over eene  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. 2:0 eene Vloot van 'dertien fchepen, daar tef plaatze eenige Matroozen in de Branding hadt verlooren. Voorts was dit Eiland onbewoond van menfchen , wprdoor het Scheepsvolk te ongeftoorder met Visffhett en Jaagen zich kon verlustigen. Eindelyk , naadat de zieken genoegzaam herfteld waren , en men een rykelyken voorraad van leevensmiddelen had opgedaan , belloot Bontekoe het anker te ligten, om na het Eiland Mauritius Koers te zetten. Doch de droom en tegenwind deeden het fchip te laag vervallen; waarom hy van Koers veranderde , en na het Eiland St. Maria den fteven wendde. Zodra hadden de Eilanders hen niet^ in 't oog gekreegen, of zy kwamen Hoenders, Limoenen en Ryst aan boord brengen. Voor Bellen, Lei els, Mesfen en Glaazen Kraaien, kogt het Scheepsv lk Kalven, Schaapen, Varkens, Ryst en Melk; ook vondt hy 'er eerlang eene menigte van Limoenen en Oranje appelen. Door het gebruik van alle deeze leevensmiddelen, was het Bootsvolk, geduurende de negen dagen , welke Bontekoe hier vertoefde , zo gezond en fterk geworden, als toen het eerst uit Holland was vertrokken, Midlerwyl hadt Bontekoe zyn fchip tot op de Kiel laaten fchoon maaken, en behoorlyk voorzien om de reize voort te zetten. Vervolgens ligtte hy het anker, met oogmerk om eerlang de Straat Sunda aan te doen. Op den negentienden van Slagtmaand bevondt zich het fchip op vyf en een halven GraadZuider breedte,zynde die van gemelde Straat, wanneer Bontekoe, op 't hoog Verdek zynde , Brand ! Brand ! hoorde roepen. Hy ftraks daarop zich na beneden begceven hebbende , zag geen het minde ongemak , en vraagde daarom waar de brand was. Men wees hem op P 3 eea  ejo HET LEVEN van een Vat , 't welk hy , égtet , naa het onderzogt te hebben , koud bevondt. Nogthans bcgeerig zynde de oorzaak van dit geroep te weeten, vraagde hy na de oorzaak . Men verhaalde hem,* dat de Bottelier des naamiddags , volgeis gewoonte , na beneden gegaan zynde om Brandewyn te tappen , zyn yzeren Blaker hadt gehangen aan een Vaatje , 'twelk een weinig' hooger lag dan het Vat, welk hy moest openfteekert. Een vonk toevallig in het Bomgat gevallen zynde, hadt de Brandewyn vlam gevat; waarop de beide bodemen van het Vat gclykerhand gcfprongen waren, en de Brandewyn geloopen was in de Steenkool, op welke men eenige Kruiken water gegooten, en aldus, zo verre men wist, den - brand gebluscht hadt. 'Bontekoe, door dit verhaal gerust gefield, en nu geen hetminfte blyk van Brand bcfpcurende , ging wederom na boven, naa vooraf nog eenige Emmeren water op de Steenkool te hebben doen gieten. Doch deeze gerustheid was van korten duur: want geen half uur was 'er nog verloopen, of eenigen van het volk begonnen wederom Brand', te roepen. Bontekoe , hierop zich met allen fpoed na beneden begeeven hebbende, zag de vlam, van de Kiel van het fchip, om hoog liaan. De Steenkoolen, in welke de Brandewyn ' was geloopen, hadden vuur gevat. Men begon dan wederom eene menigte waters op dezelve te werpen; doch een bykoomende zwaarigheid vermeerderde deii nood. Het water, op de Kooien geworpen, verwekte een zo dikken en Hinkenden rook, dat het bezwaarlyk op de Kiel was te houden. Bontekoe bleef 'er egter, en liet het volk beurtelings na boven gaan om lucht te fcheppen; hy zelve was dermaate bedwelmd en benaauwd,dat hy ,nie:-weetende wat hy deedt, zomtyds  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. 231 zyn aangezigt na het Luik keerde om adem te haaien. Eindelyk het hier niet langer kunnende houden,. ftelde hy den Opperkoopman Rol voor, om het Buskruid in Zee te werpen. Doch deeze. konde hiertoe niet verftaan, voor reden geevendedat alle gelegenheid om zich vervolgens, tegen de aanvallen der vyanden, te verdeedigen, hun hierdoor zou benomen worden. Ondertusfchen nam de brand meer en meer toe. Men nam dan de Byl te baat om eenige gaten in het fchip te kappen , om langs deezen weg door het inloopend water den brand te blusfchen. Al voor eenigen tyd hadt men de Sloep over boord gezet; nu zette men ook de Boot uit, om door dezelve in het waterhyzen niet 'belemmerd te worden. Verfchrikkelyk en allerakeligst was thans de toeftand, in welken men zich bevondt. Niet een fchip hadt men in 't gezigt, en met twee al vernielende vyanden, het water en het vuur, te worftelen. Dit deedt eenigen van het volk het befluit neemen om zich heimelyk weg te pakken, en zich in/ de Sloep en Boot onder de planken te verfchuilen. De * Opperkoopman dit vernomen hebbende , wierdt van hun aangezogt om zich by hen te vervoegen, waartoe by eindelyk befloot. Bontekoe daar niet vindende , zèidc hy tot het volk: „ Mannen , wy moeten den Kapitein wagten". Doch naar zyn bevel wierdt niet geluïfterd, en men fneedt de touwen los. Terwyl Bontekoe fieeds bezig bleef met het geeven van de noodige bevelen, kwamen eenigen van het volk by hem, roepende: „ Ach! Kapitein, wat raad nu? De Sloepen „ Boot zyn in Zee"! „ Indien men ons verlaat", antwoorde hy, „ is 't om nooit weder by ons te koomen". Te vooren hadt men de zeilen opgegyd; deeze beval hy nu los te maaken, om alzo de vluchtenden te agterp 4 haaien.  *34 HET LEVEN'tan haaien. „ Indien zy ons weigeren in te neemen, zeide „ hy, zullen zy onder de kiel door moeten, en wy „ hen hunnen pligt leeren". En, in de daad, tot op den afïïand van drie Scheepslengten hadt men de Sloep en Boot agterhaald;' dóch deezp den wind gewonnen hebbende, loefden hooger op, en fpoedden zich voort. Toen fprak Bontekoe : „ Mannen , nu blyft ons geene andere toevlagt over „ dan in de Godlyke ontferming en onze eige poogin„ gen; deeze moeten wy verdubbelen, en ons uiterfte „ best doen, om den brand te blusfehen. Loopt na „ de Kruidkamer, en werpt al het Kruid over boord, „ eer 'er de Brand in flaa". Thans fcheen de brand een weinig af te neemen, maar het was alleen om binnen kort met nieuwe woede overal uit te (laan. Want binnen weinig oogenblikken hadt de olie vuur gevat. Nu rekende men zich ouvermydelyk verlooren; hoe meer water men goot, hoe het vuur heviger wierdt. De brandende olie verfpreidde zich overal. . Het kermen en klaagen, in dien akeligen toeftand, was zo ysfelyk, dat, gelyk Bontekoe naderhand betuigde, zyne hairen hem te berge reezen , en net klamme zweet alomme uitbrak. Nogthans hieldt men de handen aan het werk. Zommige wierpen water in het fchip, anderen het Buskruid over boord.' Zestig Vaatjes hadt men reeds in Zee geworpen,en men hadt nu nog driehonderd behouden. Hierin floeg de vlam, en deedt het fchip in de lucht en in duizend Hukken fpringen. Den toefland , in welken Bontekoe zich nu bevondt, zullen wy met zyne eigen woorden befchryven. „ Wy waren nog, zegt hy, honderd en negentien zielen in getal. Ik flond op het Dek by de groote „ Mast, en had drieenzestig man voor myne oogen,, „ die  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. ft33 s, die geffadig water fchepten. Alle deeze floegen als s, een Hixem weg, en verdween en zo fchielyk j dat „ men niet kon zeggen wat van htm geworden ware. „ Alle de andere ondergingen het zelfde'lot. Wat my „ zeiven aangaat, die met de rest meende te moeten „ omkomen, ik ftrekte myne handen na den hemel, „ en riep : Ó Heere. zyt my genadig! Schoon ik, ter„ wyl. ik in de lucht' opvloog, vastftelde dat het met „ my gedaan was, bleef ik, nogthans, by myn ver„ ftand, en wierd in myn hart een vonk van Hoope ge„ waar. Uit de lucht tusfchen de ftukken van hetver„ bryzelde fchip in Zee nedergevallen zynde, begon ik wéderom moed te fcheppen, en verbeeldde my een „ ander mensch te zyn. Rondom my ziende, ontdekte „ ik de groote Mast aan myn eene , en de Bezaan-Mast „ aan myne andere zyde. My op de groote Mast gezet hebbende, befchouwde ik alle de droevige voorwer„ pen, welke my omringden, en zeide met een diepe „ zucht: 6 God, die fchoone fchip is dan als Sodom en ,, Gomorrha vergaan" „ Ik zat eenigen tyd zonder een enkel mensch ont„ waar te worden. Doch terwyl ik in diep gepeins „ verviel, zag ik een man boven water koomen, met „ handen en voeten zwemmende. Hy greep een (tuk van het Galjoen,'t welk by hem dreef, en zich daar„ opgezet hebbende, zeide hy : Daar ben ik nog even„ wel. - Ik hem dit hoorende zeggen , riep uit: ó God, is hier buiten my nog iemand in leeven geblee. ven ? Deez' Jongman was genaamd Harmen van „. Kniphuizen , geboortig van de Eider. Naby hem „ zag ik een kleine Mast dryven; en dewyl de groote ,j Mast, op welke ik zat, geftadig omkantelde en rol-! „ de, riep ik aan Harpien: Stoot die fpar na my toe, V 5 >> 2Q  m HET LEVEN v a w fi zo zal ik 'er opklimmen, en ze weder na u toe iaatetJ „ dry ven; dan kunnen wy'er ons beide opzetten. Di„ deedt hy, en zonder dit zon ik onmogelyic by hem „ hebben kiunen koomen , dewyl ik onder het opfpnngen en nedervallen deeriyk gekneusd, en aan „ mynen rug, als mede aan myn hoofd op twee plaat„ zen, zwaar gekwetst was. Deeze wonden, welke ik „ dus lang niet was gewaar geworden, begonnen my „ nu eene zwaare pyn te veroor zaaken. Wy waren ,i nu by'elkander, en hielden ieder'een ftuk hout van „ het Galjoen in den arm. Wy zagen na alic kanten „ om, in de hoop van de Sloep of Boot te zullen ont. „ dekken. Eindelyk kreegen wy dezelve in 't gezigt, „ doch zeer verre van ons. De Zon was reeds onder„ gegaan; des ik'tot mynen Lotgenoot zeide: , Alle , hoop is verloorea, Maat: het is laat, en de Sloep en , , Boot zyn zo verre, dat wy het onmogelyk in deezen , (laat den nacht kunnen uithouden. Keeren wy onze , harten tot God, en fineeken wy hem om zyne gena, de, met eene vqjkomene onderwerping aan zynen. , wille'. „ Hier begaven wy ons aan het bidden, en „ wierden genadiglyk verhoord: want naauwlyks had» den lyy onze fmeekingen hemelwaarts gezondenof 4, wy zagen de Sloep en Boot naby ons.. Welk eene „ vreugde voor ons ongelukkigen! Ik riep terftond: „Bergt, bergt den Kapitein ! Eenige Matroozen, my i, hoorende, riepen elkander toe: De Kapitein leeft „ mg! Zy kwamen by de Wrakken, doch durfden niét al te dicht naderen, uit vreeze van tegen de zwaare ii ftukken hout te zullen ftooten. Myn Medgezel, die ,, weinig gekwetst was, hadt nog kragts genoeg' om. • j, na de Boot te, zwemmen. Ik zelve riep, , Zo gy i pyn leeven redden wilt, moet gy by my koomen; , want  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. 235 , want ik ben zo geteisterd', dat my de kragten om 1 te zwemmen ontbreeken'. „ In de Sloep 'hadt men^ „ een Dieplood, en de Trompetter, met de Lyn in Zee „ gel'prongen zynde, bragt my het eene einde, 't welk ik om mynen middel vastmaakte; door dit middel , kwam ik gelukkig binnen boord. Aldaar vond ik „ den Opperkoopman .Rol, Willem van Galen en den „ Onderftuunnan Mcindert Krynszoon, geboortig van „ Hoorn". Thans deedt Bontekoe agter in de Sloep eene kleine Hut maaken, waarin twee menfcben kanden zitten; om zynen zwakken en pynlyken toeftand leide-hy zich aldaar neder, om een weinig rust te genieten. De Heelmeester verbondt zyne wonden met gekaauwde Scheepsbiskuit, waardoor dezelve gelukkig geneezen wierden. -Voorts raadde hy Rol om by het Wrak te blvven, in de hoop yan aldaar eehige leevensmiddelen te bergen, en een Kompas te vinden. Doch dit laatfte was niet voorhanden, dewyl het-door den Stuurman heimelyk uit het Nachthuis was genomen om daardoor het vlugten te beletten;' denkende dat men het niet zou durven waagen, zonder deezen Leidsman in Zee te fteeken. Wat de leevensmiddelen aangaat; Bontekoe, terwyl hy op de Mast zat, hadt eene groote menigte '.Spek, Kaas en andere leevensmiddelen rondom zich zien dryven. Doch Rol, des Kapiteins ra&d' verwaarlozende, deedt de Riemen uitzetten, in de hoop van» "'s anderendaags Land te ontdekken. Maar iii deeze hoop sag men zich verydeld; met Zonnenopgang hadt men geen Land in 't gezigt, en het Wrak uit het oog verlooren. In deezen nood wendde men zich tot den Kapitein om zynen'raad te vraagen. Men hadt geen andere leevensmiddelen dan zeven qf.acht pond bisküit aan  235 HET LEVEN va» aanboord. Opdat het Volk zich niet geheel door het roeien zon afmatten, daar het dus geene leevensmiddelen hadt om de verboren kragten te herftellen, raadde hy de Riemen in te haaien, en vervolgens hunne hembden uit te trekken om daar van Zeilen te maaken. Bon•tekoe boodt ook het zyne aan; doch uit medelyden met hem, en in gevolge van de tedere zorge, welke men voor henvdroeg, wierdt dit van de hand geweczen ' De eerfte dag wierdt hefteed aan het maaken van de Zeilen, welke tegen den avond gereed waren, door middel van eenige kluwens dun touw, welke men in de Sloep vondt. Het was nu de twintigfte van Slagtmaand. De Zeilen bygezet hebbende, rigtte men den koers naaiden loop der Starren. Men was nu nog in alles fterk tweeënzeventig man, van welke zich zesenveertig in de Sloep, en zesentwintig in de Boot bevonden- Op de volgende dagen vervaardigde men een Graadboo* • Bontekoe fneedt op een plank een Paskaart, waarop hy de legging van. de Eilanden Sumatra en Java en van de ftraat Sunda, tekende. Op den dag van hun deerlyk ongeval hadt hy des middags hoogte genomen, en bevonden dat zy op vyf en een halven Graad Zuider breedte en negentig mylen van land waren. De Kapitein ftelde nu het volk op rantzoen. Van de B.skuit kreeg elk dagelyks een ftukje ter lengte van een vinger. Wanneer het regende, itreck men de Zeilen, *, *n lpande dezelve over de Sloep, om daarin het water te vangen, 't welk men vervolgens ove goot in twee kleine vaatjes, welke men ten gelukke hadt medegenomen. Het VOOl-eindp irnn pm q,.. " wv.ii.ji_h mcuue tor. een drinkbeker. Het volk fpoorde Bontekoe aan om zo veel te drinken als hem lustte, dewyl zyne hulp, zeiden ze , imnvun grooten dienst was. Hoe aangenaam hem dit Wyk  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. 23? blyk van genegenheid ook ware, vergenoegde hy zich, egter, met het algemeene rantzoen. Ondertusfchen deedt.het volk in de Boot zyn uiterfte best om by de Sloep te blyven: doch dewyl zy zo wel niet (tuurden, en niemand by zich hadden, die in de Zeevaartkunde genoegzaam was bedreeven, fmeekten zy, wanneer ze de Sloep op een korten afftand waren genaderd, in dezelve te mogen overftappen. Doch het volk van Bontekoe kantte zich daar tegen , hen onder 't oog brengende dat ze dus gevaar liepen om allen gezamentlyk om te koomen. Thans was de nood op 't hoogfte , en de geringe voorraad van Biskuit geheel weg, zonder dat men nog Land zag.' In weerwil der verzekeringen van Bontekoe, dat men niet verre vaniand zyn kon, begon het volk tegen hem te morren, hem te gemoete voerende, dat hy zich in zyne rekening vergist hadt, en, in (lede van na Land te Iteevenen, Zeewaarts (tuurde. De honger woedde nu zeer fterk, wanneer een- troep Meeuwen, over de Sloep kwam vliegen, zo lang en langzaam, dat zy zich gemaklyk lieten grypen. Men plukte dezelve , en doeg ze raauw als de grootfte lekkerny te lyve. Bontekoe getuigt' nimmer iets met meer fmaak gegeeten te hebben. De Boot nu wederom by de Sloep gekoomen zynde, fmeekte het volk zo crbarmelyk om hen over te neemen, dat men 'er eindelyk in bewilligde, uit overweeging dat, vermids de,dobd nu onvermydelyk fcheen, het gevoegelyker was. gezamentlyk te (terven. Tweeënzeventig menfchen zaten nubyeen, midden in Zee, in een klein Vaartuig, zonder dat men iets hadt om te eeten of te drinken, alzo 'er geen Meeuwen meer kwamen, noch eenige Regen viel. In deezen nood zag men een goed getal vliegende Visfchen als uit Zee  «38 HEtLEVENvAN Opborrelen, en in de Sloep vliegen. Men greep dezelve , en at ze raaiïw, * Ondèr dit alles bleef, tot èens ieders verwondering, het volk gezond, niettegenftaan. de zommigen Zeewater, en anderen, en onder deeze Bontekoe zelve, hun' eigen water dronken. * Men hadt nu geene Meeuwen noch vliegende Visfchen meer. Wanhoop begon, de plaats van neerflagtigheid te vervangen. Men zag elkander met een wreed gczigt aan, als wilde de een den anderen verfcheuren , en op het vleesch zynes Naasten aazen. Eenige fpraken zelf van tot dat uiterfte te koomen, en de handen 't eerst jfan de Jongens te liaan. Bontekoe ysde op dien voorflag, en wendde zich in den gebede tot God, dat ' hy toch niet wilde geheugen dat men eene zo onmenschlyke daad bedreef. ' Boven alle .verbeelding akelig was zyn toe'tand,..toen hy eenige Matroozen de toebereidzeis zag maaken om de Jongens te Aagten. Hy fprak voor deeze elendigen op de beweeglykfte wyze, en bragt de wanhoopigen onder het oog, aan welk eene zw::are misdaad tegen den Almagtigen zy zich zouden fchuldig' maaken, indien zy hunne handen met het bloed hunner Naasten bezoedelden. Voorts deedt hy hun de verzekering dat zy niet verre van Land konden weezen. Zy antwoordden, dat hy al meermaalen hen met diergelyk eene taal geftreeld hadt. .Nogthans beloofden zy - hun voorneem'en nog drie dagen te zullen uitftellen; doch indien zy naa verloop van dezelve geeniand zagen, zwoeren zydatniets in ftaat zyn zou om hen te wederüóuden. Dat yslyk befluit beklemde zyn haft: hy verdubbelde zyne gebeden tot God, dat zyzich aan die verfoeielyke euveldaad toch niet mogten fchuldig maaken. De tyd verliep ondertusfchen, en Bontekoe kon zich naauwlyks bedwingen van de wanhoop , welke hy in anderen be-  W.^YSBRANDSZ. BONTEKOE, t& beftrafte. Het volk was nu zeer verzwakt; de meesten 4 waren niet in ftaat om zich van hunne plaats te beweggen. Bontekoe was" een' der kloekften , en nog ju ftaat om van het eene einde der Sloep na het ander te gaan. Op den tweeden van Wintermaand , dertien dagen naa het fpringen van hun fchip, wierdt de lucht zeer dik, en viel'er overvloedig regen; de fmagtende menigte kreeg-hierdoor eenige verkwikking. Bontekoe zat toen aan het ftuur, en giste dat men niet verre van Land zyn kon. . In hoop dat de ducht , terwyl hy ftuurde, zou opklaaren, wilde hy zyne plaats niet verlaaten. Doch door den dikken nevel en aanhoudende regen verkleumd, was hy genoodzaakt den Kwartiermeefter te roepen om zyne plaats te vervangen. Naauwlyks hadt deeze een uur aan 't Roer gezeeten , of het weêr begon op te klaaren. Tevens zag hy eene kust, »n begon uit alle magt , en in verrukking van. vreugde , Land! Land! te roepen. Dit geroep;gaf eenen ieder moed en kragten, en elk wilde met eene zo gunftige verfchyning zyne oefgen verzadigen. Het was in de daad Land. Terftond zette men alle zeilen by, en hieldt lynrecht op den wal aan. Het was een Eiland , én men ontdekte een kleinen Inham, dien zy gelukkig inliepen Met eene kleine Dreg maakte men de Sloep vast, en ieder een fpoedde zich na Land. SSÖnbefchryflyk was nu de drift om zichtebegeevenna debosfehen en zodanige plaatzén , daar men eenig voedzel hoopte te vinden. Bontekoe hadt zyne voeten niet aan den wal gezet, of hy wierp zich op zyne knieën, kuste de Aarde, en dankte den Almagtigen voor de gunst hem verleend. Deez' dag was de laatfte van de drie, naa verloop van welke men de Jongens zou ge-  34o HET LEVEN van flagt en gegcetcn hebben. De voornaamde leeftogt j welke dit Eiland opleverde f waren Kokosnooten; doch men vondt 'er geen zoet water; weshalven men genoodzaakt was, het zap dier vrugt tot drank te gebruiken. Ondertusfchen ging het volk zich te buiten in het eeten van Kokosnooten , 't welk van hevige en fnydende pynen wierdt gevolgd; doch die binnen kort wederom bedaarden. Naa de floep met Kokosnooten gevuld te hebben , ligtten zy tegen den avond de Dregge, en wendden den fteven na het eiland Sumatra, 't welk zy den volgenden dag in het gezigt kreegen. Veel moeite hadt het in om dit bilaud aan te doen, dewyl de zwaare . branding hun het landen belette. Eindetyk ontdekten zy een Rivier, welke zy., naa het doordaan van het niterde gevaar, om in de branding om te koomen , binnen liepen. Zy vonden 'er het water zeer goed en drinkbaar , en aan den Oever veelerhande kruiden , en eene zoort van Prinfesfe Boontjes , op welke ' zy gretig aanvielen. ' Ook vonden zy 'er Tabak en Vuur , ten blyke dat zich aldaar menfeben onthielden Door middel van twee Bylen hakten zy takken van de hoornen , van welke zy grpote vuuren aanleiden. Tegen den avond verdubbelden zy hunne vuuren , en "uk vreeze voor verrasiing, delden zy Schildwagten op de hoeken van hunne kleine Legerplaats. Zeer heil- ' zaam was, deeze voorzorg : want eerlang brasten deeze hun bcrigt , dat de Eilanders in grooten getale op hen afkwamen , waarlchyrdyk met oogmerk m hen af te maaken. Geen ander geweer hadt het volk van Bontekoe dan twee bylen en een verr asten degen Verlegenheid deedt hen een vond verzinnen. Zy'nal men brandende houten, en liepen met dezelve den vyand te  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. 441 te gemoete. De vonken, z'ich na alle kanten verfpreidende, maakten eene vreeslyke vertooning, en dreevenden vyand op de vlugt. BcTntekoe oordeelde het toen veiligst, dat men zich in de Sloep begaf, 's Anderendaags kwamen drie Eilanders uit het bosch aan den oever. Naadat zy deezen door tekens en gebaaren, en door eenige woorden, welke men van hunne taal verflxmdt, beduid hadden van welke Natie zy waren , en van hun droevig noodlot verwittigd hadden, keerden zy weder boschwaarts, en kwamen eerlang te rug met gekookte Hoenders en Ryst, met welke het Scheepsvolk eenen allcrfmaaklykften maaltyd deedt. Voorts vernamen zy uit bun, dat het Eiland, waarop zy zich thans bevonden, Sumatra was, en boven den wind van Java lag. 't Bleek ook aan eenige woorden, dat zy hun wilden beduiden dat Jan Koen Gouverneur Generaal der Hollanders op Java was. Thans was de voornaanle zorge om zich van leevensmiddelen tot den volgenden togt te voorzien. Met vier man voer Bontekoe in een Canoe, die aan den oever lag, de rivier op na een Dorp, welk men in 't verfchiet zag. Mier kogt hy Hoenders en Ryst, als ook een Buffel; doch, alzo het Dier zich niet wilde laaten vangen, konde men het hem thans niet leveren. De avond begon nu te vallen, en Bontekoe befloot na de Sloep weder te keeren; doch zyne vier Medgezellen beflooten den nacht in het Dorp te vertoeven, waarop hy alleen op weg ging. Thans liep hy een dreigend gevaar.zyns leeyens. Want als hy zich met twee Eilanders in een Canoe hadt begeeven , om zich door dezelve de rivier af na den oever te laaten roeien, befpeurde hy, aan derzelver houding cn gebaaren, dat zy in overleg namen om hem af te maaken. Het goed gelaat, IX, deel. Q egter,  94^ HET LEVEN van egter, welk Bontekoe toonde, gefierkt door een klein gefchenk in geld, voorkwam dit heilloos lot. 'sAnderendaags kwam eene bende van ruim tweehonderd Indiaanen uit de bosfehen, met een foort van Schilden en Degens gewapend, met het klaarblykelyk opzet om Bontekoe en de zynen den weg na de Sloep af te fnyden, en ze allen van het leeven te berooven. Zy ontkwamen dit gevaar niet zonder met de Wilden handgemeen te worden; zestien man van het volk van Bontekoe verlooren hier het leeven,deels door het zwaard der vyanden , deels in het water , terwyl zy de Sloep , die midlerwyl was van Land geftooken, tragtten naa te zwemmen. Terwyl zy nu hunne reize vervolgden, overviel hen welhaast wederom gebrek aan leevensmiddelen. Te droevige ondervinding hadden zy gehad van de onmenschlykheid der Eilanderen, om het te durven waagen andermaal voet aan Land te zetten. Aan een der Rotzen, egter, van welke het Eiland wierdt omringd, vonden zy Mosfelen en Zeeflakken, welke hun een fmaaklyken maaltyd verfchaften, te meer, dewyl zy een kleinen voorraad van Peper hadden, door Bontekoe in het bovenvermelde Dorp gekogt. Men waagde het nu een weinig dieper in Zee te fteeken, wanneer men 's nachts van een zwaaren ftorm wierdt beloopen; met het aanbreeken van den dag bevonden zy zich naby een onbewoond Eiland, 't welk zy aandeeden, en met een foort van Riet, Bamboes genaamd, zo dik als een mans been, begroeid vonden; als mede Palmboomen, wier toppen zagt genoeg waren om hun tot voedzel te kunnen verftrekken- Op zekeren dag zich aan den voet van een tamelyk hoogen berg bevindende, bekroop Bontekoe de lust om des-  W. YSBR.ANDSZ. BONTEKOE. £43 deszelfs top te beklimmen,in de hoop van eenig Land, daar de Hollanders eene Vastigheid in hadden, te zullen ontdekken. Doch hy zag 'er niets dan lucht en water. Met een vol gemoed wierp hy zich ter aarden, en badt den hemel op de vuurigfte wyze om uitkomst. Opgereezen zynde, en nog eens rond ziende, meende hy aan de rechter zyde de lucht aan den Gezigteinder te zien opklaaren; ook ontdekte hy wel haast twee hooge bergen, die^ich aan zyn oog blaauw vertoonden. Thans herinnérde hy zich, te Hoorn zynde, Willem Schouten, die twee reizen na Indie hadt gedaan, te hebben hooren zeggen, dat men aan den uithoek van Java twee hooge bergen zag, die een blaauw aanzien hadden. Hy wist daarenboven, dat zy na het Eiland, waarop zy zich thans bevonden, zeilende, de Kust van Sumatra aan bakboord of ter fiinkerzyde gehad hadden, en dat de Straat Sunda tusfchen Sumatra en Java lag. Dewyl hy nu de beide bergen aan de rechterhand zag , en tusfchen dezelve eene opening, in welke hy geen Land kon ontdekken, ftelde hy vast in die ftreek niet te zullen misfen. Zeer verheugd over deeze ontdekking , fpoedde hy zich van den berg na de zynen, onder welke, gelyk ligtlyk te vermoeden is, zyn berigt eene algemeene blydfchap verwekte. Men aarzelde nu niet lang, om onder zeil te gaan. De Wind was hun gunftig; by den nacht rigtten zy hunnen koers naar den loop derftarren. Omtrent middernacht ontdekten zy een licht, 't welk eerlang bleek op een klein Eiland in de Straat Sunda, Dwars in den weg genaamd, te branden. Met het aanbreeken van den dag wierden zy van eene ftilte overvallen. Zonder dat zy het wisten j"'waren ze nu reeds aan de binnenkust van Java genaderd. Een Matroos, in den Mast geklommen, rond zienQ a de,  «4* HET LEVEN van de, riep terftond, dat hy eene groote Vlo )t van wel drieëntwintig fchepen telde. Dit beiigt deedt hen allen van vreugde juichen. Thans ondervonden zy een nieuw blyk van de Godlyke befchcrtninge: want zonder deeze ontdekking zouden zy na Bantam geftevend hebben, welks Koning thans met de Hollanders in Oorlog was , daar zy nu, door de beftuuring des Allerhoogften] hunne Landgeaooten en Vrienden in dc armen liepen. De gemelde drieëntwintig fchepen waren eene Hollandfche Vloot, onder het bevel van Fredrik Houtman van Hoorn. Hy Rondt toen in zyne Gallery, en zag door een Vcrrekyker de Sloep naderen; verwonderd over de vreemdheid haarer Zeilpn, verlangde hy te weeten wat deeze vertooning beduide. Hierom zondt hy zyne Sloep om te verneemen wie zy waren. De Sloepgasten herkenden hen op 't eerfte aanzien, dewyl zy te zamen uit Texel gezeild, en in de Spaanfche Zee door ftorm waren gefcheiden. Bóntekoe en Rol wierden terftond overgenomen, en by den Admiraal gebragt; dit hen met blydfchap ontvangen hebbende, alle mogelyke verkwikking toebragt. Op het oogenblik als Bontekoe brood en andere fpyzen wierden voorgezet, wierdt hem het hart zo beklemd, dat hem de traanen over dc wangen rolden, en hy geene kragt hadt om iets te gebruiken, 's Anderendaags voeren zy na Batavia, daar zy, by den Gouverneur Generaal Jan Pieterszoon Koen ter gehoor toegelaaten zynde, hem een breedvoerig ver. haal van hunne rampfpoedige Reize deeden. Binnen weinige dagen, wierdt Bontekoe in dienst gefteld als Kapitein van het fchip Bergerboot, cn Rol hem als Opperkoopman toegevoegd. Met dit fchip wierdt Bontekoe gezonden om de Forten op de Molukfche Eilanden van leevensmiddelen te voorzien. Zyn lot- en reisgenoot Rol \  W. YSBRANDSZ, BONTEKOE. 245 Rol kreeg eerlang het opperbevel over het Fort Batlïara op Amboina. Hier namen zy een teder affcheid van elkander, terwyl het gedenken aan zo veele doorgeltaane rampen, en een zeker voorgevoel va:i eikander nimmer weder te zullen zien, hen wederzyds traanen deedt -ftorten. Bontekoe, van zynen eerden togt op Batavia wedergekeerd,- wierdt na Jambay gezonden, om 'er eene laading Peper te brengen, en vervolgens na de Eilanden, tusfchen Batavia en Bantam gelegen, om van daar eene laading deen te haaien, welke uit Zee wordt opgevischt, en welke zeer groot en ongemeen wit is. Deeze deen wordt door Duikers van den grond onder het water opgehaald, en diende toenmaals orn de Putten van het Kasteel daar mede te metzelen. By zyne te rugkomst wierdt hem het bevel opgedraagen over het fchip Groningen, 't welk onlangs uit het Vaderland aangekoomen, en ongelyk beter was dan 't< geen hy thans voerde. Bontekoe wierdt nu vervolgens gebruikt, om den Koophandel en de Bezittingen der Maatfchappye te helpen uitbreiden. In den jaare 1622 wierdt hy met zeven andere fchepen, onder het Opperbevel van Kornelis Reyertsz., na China gezonden om het Eiland,Makao te bemagtigen. Op den tienden van Grasmaand vertrokken zy van Batavia, en kwamen op den tweeëntwintigden van Zomermaand voor dat Eiland. Men, hadt reeds een begin gemaakt met het beleg der Stad, wanneer een ongelukkig toeval van brand, welke in hun Buskruid doeg, hen noodzaakte van dat voorneemen af te zien. Geduurende dit en het volgende jaar, hadt Bontekoe mede de hand om ingang te krygen onder de Chineezen, om den Koophandel der Hollanderen onder hen op een vasten voet te brengen. Doch, door Q 3 de  24ö HET LEVEN vam dc trouwloosheid van dat volk, liepen hunne poogingen meestal ongelukkig af. Den tyd, voor welken zichBontekoe voor deezen togt hadt verbonden, met het begin van 't jaar 1624 verftreeken zynde, verzogt en verkreeg hy zyn ontflag. Met het fchip de Goede Hoop vertrok hy na Batavia, daar hy wel haast gelegenheid vondt om na het Vaderland weder te keeren. Drie fchepen, Holland, Gouda en Middelburg wierden toenmaals uitgerust; over 't eerfte kreeg hy het bevel met de waardigheid Van Kapitein. De Admiraal Reyertsz., omtrent den zelfden tyd te Batavia aangekoomen, verkreeg het Opperbevel over de drie fchepen , en begaf zich aan boord van het fchip van Bontekoe. Op den zesden van Sprokkelmaand des jaars 1625 vertrok hy van Batavia. Op den vyftienden van Lentemaand bevonden 'zy zich op tweeëntwintig Graadcn Zuider breedte, koers zettende na dc Kaap de Goede Hoop. Op dien dag wierdt de Admiraal Reyertsz. van eene zwaare ziekte aangetast. Thans wierden zy van een geweldigen ftorm beloopen, geweldiger en verfchrikkelyker dan immer iemand van bet Scheepsvolk hadt bygewoond. Naadat dezelve eenigzins bedaard was, miste men het fchip Gouda, 't welk met man en muis vergaan was. Het fchip Middelburg hadt alle zyne Masten, doch de Hollandia, waarop Bontekoe het bevel voerde, alleen zyn Grooten Mast verlooren. Men herftelde nu zo veel mogelyk de geleedene fchade; de twee fchepen fcheïdden van elkander op den tweeëntwintigften van Lentemaand, en zes dagen daarna kreeg Bontekoe het Eiland Madagaskar in 'l gezigt. Zeer minzaam wierden zy hier ontvangen; de Eilanders lieten toe dat zy een-Mast in de bosfehen kapten, en leverden hun allerlei mondbehoeften; ook g aven  W. YSBRANDSZ. BONTEKOE. =47 gaven zy Bontekoe te verftaan dat de Koning des Land* vyf of zes dagreizen van daar woonde, en dat hy Spaansch fprak. Twee Hollanders, welke die taal yerftonden, wierden terftond afgezonden om den Koning te begroeten, en hem te verzoeken dat hy bevel wilde geeven om Ryst aan hun te verkoop^. Hy ontving hen vriendlyk, doch wat hun verzoek aanging, hierin betuigde hy niet te kunnen bewilligen, dewyl deSprinkhaauen den Rystoogst van dat jaar geheel vernield had. den. . ' . , Ondertusfchen was de ziekte van den Admiraal Reyertsz, , door de . uitgedaane rampen, hand over hand toegenomen; by overleeft aan dezelve elf dagen naa de aankomst aan het Eiland Madagaskar. Tegen over de Baai, in welke Bontekoe geankerd was, lag een klein Eiland met hoog geboomte beplant. Onder een der fraaide en Iommerrykde Boomen deedt Bontekoe den Admiraal begraaven, en boven zyn Graf een Opfchrift dellen, 't welk op deezen zin_ uitkwam. „ Dat dcDood den mensch alomme op de hielen volgt, " en niemand weet, wanneer of waar hem dezelve wegrukken zal; dat dit Gode alleen bekend zynde, " hy, die zich aan den wille des Hemels onderwerpt , " vergenoegd ten Grave daalt, waar de Dood hem ook " verrasfen moge". Zyne Lykdaatfie wierdt met drie fchooten uit het klein, en met' vyf fchooten uit het grof gefchut vereerd. De meeste bewooners van dit Eiland waren van eene fchoone zwarte verf. Zo wel Mannen als Vrouwen liepen bykans , en zommigen geheel, moedernaakt, Twee Matr-oozen, waarfchynlyk door de hefkoozmgen en aantokkelingeh der Vrouwen verleid, verlieten het fchip, en begaven zich onder de Negers. Men helde Q4  248 'T LEVEN van W. Y. BONTEKOE. te deezer oorzaake het vertrek eenige dagen uit, in de verwagting .van hunne te rug komfte. Doch dewyl zy niet wederkeerden , liet men hen aan hun noodlot over. 1 Naa een grooten voorraad van Limoenen en Oranje Appelen ingelcheept te hebben , ging Bontekoe op den vyfentwintigflen van Grasmaand onder zeil, met redelyk fchoon wéér, .'t welk hem bybleef tot den tienden van Bloeimaand , wanneer hy van een zwaaren . ftorm wierdt beloopen , welke hem bybleef tot don zesden van Zomermaand , en hem de hoop deedt verbezen van de Kaap de Goede Hoop te zullen boven zeden ; doch hy ontdekte eerlang dezelve reeds te boven te zyn gekoomeii , zonder zulks gemerkt te hebben. Hierom regtte hy zynen koers na het eiland St. Helena , 't welk hy op den veertienden in't gezigt kreeg. Hier vondt hy een Spaanfche Karak op de Ree leggen. Schoon zy in 't eerst elkander vriendlyk bejegenden, wierden zy, egter, eerlang handgemeen, met dat gevolg , dat Bontekoe , voor de overmagt wykende , genoodzaakt was af te houden. Hy hadt gehoopt hier versch water in te neemen: doch moest zich nu vergenoegen, met den kleinen voorraad, welken Lynog aan boord hadt, de reize te vervolgen. Deeze levert geene verdere merkwaardige byzonderheden op. Op d& hoogte van Ierland genaderd zynde, deedt hy de haven van Kinfale aan, daar zyn volk aan land flapte , en veele ongebondenheden pleegde. Op den yyftienden van Hcifstmaand kwam hy behouden in Zeeland binnen , en eindigde zyne reize met den hemel te danken voor zyne verlosfing uit zo veele gevaaren , geduurende eenen togt van zeven jaaren uitgeilaan. HET  HET LEVEN VAN WILLEM B O R E E L. i\ iet min aanzienlyk dóór zyne hooge oudheid , als door de gewigtige dienden , den Vaderlande beweezen, is het geflagt van Boreel: men wil dat het gefprooten is uit den doorluchtigen Stam der Graaven van Barcelona, Prinfen van Katalonie. Berengarius Boreel begaf zich , in de veertiende eenwe, na de Nederlanden; een zyner naazaaten omhelsde den Proteftantfchen Godsdienst; anderen dienden, geduurende den Spaanfchen Oorlog, onder Prins Willem den I. De Vader van onzen Boreel, was Jakob Boreel , die, onder andere waardigheden , meerm aaien het Burge. meesterfchap te Middelburg bekleedde, en in een Gezantfchap , welk hy, uit naam der Algemeene Staaten, by Jakobus den I. bekleedde , door dien Vorst tot Ridder-Baronet wierdt verklaard. In den jaare 1656 overleedt hy te Middelburg in den hoogen ouderdom van vierentachtig jaaren, Het onderwerp onzer tegenwoordige leevensfehetze was een zyner jongde ■Zoonen. Naadat hy zich op de kennis der RegtsgeQ 5 leerd-  250 HET LEVEN van kerdheid in 't algemeen, en de Vaderlandfche Wetten in 't byzonder', met uitfteekende vlyt , hadt toegelegd, wierdt hy tot den post van Advokaat der Nederlandfche Oostindifche Maatfchappye verheven, ïn deeze hoedanigheid wierdt hy , nevens eenige Bewindhebbers , in den jaare 1619 , na Engeland gezonden , om zekere gefchillen met de Maatfchappy van dat Ryk te vereffenen. Om zyne bedreevenheid, welke hy in de bediening van dit Ampt liet blyken , viel, in den jaare 1628 , de keuze der Wethouderfchap van Amfterdam op zyn perfoon , om hem tot Eerften Penfionaris van haare Stad aan te ftellen. Zedert dien tyd tot op heden , is de naam van Boreel altoos beroemd geweest op de lyst der Stads - Regenten. De eerfte buitenlandfche bezending van Willem Boreel, in de opgemelde hoedanigheid , viel voor in den jaare 1639. Tusfchen den Aardsbisfchop van Brcmen en de Stad van dien naam was gefchil ontftaan, over het invoeren van den Lutherfchen Kerkdienst in de Domkerk. De Kerkvoogd yverde voor deeze invoering ; doch die van de Stad beweerden , dat, volgens een oud verdrag, dezelve niet mogt gefchieden. Hier over rees een hevig gefchil, 't welk nog hooger zoa geloopen hebben , indien men het niet ware eens geworden om de tusfchenfpraak van onzydigen ter verelfeninge te verkiezen.. Men liet het oog vallen op den Koning van Deenemarken en de Algemeene Staaten 5 deezen te gader de bemiddeling hebbende aangenomen, zonden de laatften den Heer Willem Boreel. De by- eenkomst wierdt gehouden te Stade; tot genoegen der beide partyen wierdt hier de twiït bygelegd op den Vierden van Wynmaand. Wan-  WILLEM BOREEL. 251 Wanneer de vermaarde Christina , in het volgende jaar 1640, den Zweedfchen throon hadt beklommen, beflooten de Algemeene Staaten een Gezantfcbap aan haar te zenden , om de Koningin over die gebeurtenis geluk te wenfchen; doch met een en wel voornaamlyk om over de Scheepvaart en Koophandel in de Oostzee te handelen. De Heer Boreel was aan het hoofd van dit Gezantfchap, 't welk nevens hem bekleed wierdt door Albert Sonk, Oud - Burgemeester en Hoofdfchout van Hoorn, en Epeus Baron van Aylva tot Jellum , Grietman van Baarderadeel in Friesland. Hun last. hieldt in, om met de Zweeden een voegzaam middel te beraamen tegen de verhooging' der tollen aan de zyde der Deenen, 't zy door het uitvinden van een anderen weg voor den Koophandel, over Gottenburg , of over Lubek langs de Truve , fi zy door het fluiten van een Verbond met Zweeden. Men voorzag de Gezanten van een gefchcnk voor dé jonge Koningin , beftaande in fyn lynwaad , ter waarde van tienduizend guldens. Voor zyn vertrek deedt de Heer Boreel een keer na Vlaanderen, om affcheid te neemen van den Prins van Oranje. Op den zesentwintigflen van Hooimaand', kwamen de Gezanten te Waxholm , van waar zy den Kanzelier lieten verwittigen van hunne komst. De Koningin zondt een Fregat om hen af te haaien, en op de reede van Stokholm wierden zy van de Oorlogfchepen , door het losfen van het grof gefchut, begroet. By de brug ftonden vyf koetzen gereed , ieder met zes paarden befpannen, die hen na de voor hun toen bereide wooning voerden. Geduurende hun verblyf te Stokholm , Wierden zy op Rykskosten onthaald. Op den derden van Oogstmaand hadden zy hun eerfte gehoor. De. Kq.  25* HET LEVEN Van Koningin, nog minderjaarig , zat onder een throon Op de eerfte buiging der Gezanten rees zy op van haaren Stoel , op de tweede neeg zy, en 0p de derde kwam zy tot voor aan den trap. De Heer Boreel voerde het woord. Hoewel de Koningin daartoe geen teken gaf, dekten zich , egter, de Gezanten naa de eerfte pligtpleegingen ; dit deeden zy in gevolge van hunnen last, inhoudende dat zy doorgaans hadden te fpreeken met gedckten hoofde,als gezonden van eenSouvereinen Staat. In eene andere zamenkomst , vraagde de Kanzelier aan de Gezanten , welk middel hun het gevoegelykst dagt tegen den overlast en kwellinge der Deenen ; waarop de Heer Boreel antwoordde, het kunnen misfcn van de Zond en het neemen van een anderen weg. Doch de Kanzelier toonde dat zulks onmogelyk was , dewyl de Vaart van Stokholm na Gottenburg gcgi'aavcn , lang achtentwintig mylen , alleen van fchepen van achtentwintig of dertig lasten kon bevaaren worden ; en dat men nog veele doorfnydingen zou moeten maaken door klippen en bergen : al hetwelk genoegzaam ondoenlyk was. Op een anderen tyd fprak de Geheimfchryver Guldenklauw van een Verbond met de Staaten der Vereenigde Gewesten. Dit was 't , hetgeen de Gezanten zogten. Het verbond wierdt dan ontworpen , en naa eenige byecnkomften geflooteu. By deeze gelegenheid kwam men ook overeen , dat de Zweeden in het tockoomende aan de Algemeene' Staaten den tytel zouden geeven van Celfi elpotentes, Hoogmogende. By het affcheid neemen wierdt ieder Gezant begiftigd met het Pourtrait der Koninginnen met Edelgefteenten omzet, nevens een gouden keteiu In  WILLÉ M BOREEL. «53 In het begin van Slagtmaand kwamen de Gezanten in Holland te rug. In het volgende jaar wierdt de Heer Boreel, nevens de Heeren Sonck en Wede, met het karakter van Gedeputeerde Commisfarisfen4 na Stade gezonden, om met de Gemagtigden des Konings van Deenemarken de gefchillenover de tollen by te leggen. Naadat men het over de voornaamfte punten was eens geworden, vertrokken de Gezanten na Koppenhage, om verder met den Koning te handelen. In Herfstmaand namen zy de terug reize na Holland aan. Bekend zyn de ongelukkige verdeeldheden tusfchen Karei den I en zyn Parlement, welke den Vorst eindelyk op den hals te liaan kwamen. Niet zo volkomen waren deeze verdeeldheden tot Engeland bepaald, of de Nederlanden wierden daardoor in merkelyke ongelegenheden ingewikkeld. Om de gefchillen tot een gelukkig einde te brengen, befloot men daarom hier te Lande, een Gezantfchap derwaarts te zenden. Hier toe wierdt wederom benoemd de Heer Boreel, nevens den Heer Johan van Rhede, Heere van Renswoude, en Albert Joachimi, Heer tot Oostende en Oedekenskerkc. In het begin van Louwmaand des jaars 1644 vertrokken zy uit de Nederlanden, en zetten op den negenentwiutigften dag dier maand te Greenwich voet aan land. Door den Graaf van Denbigh wierden zy hier uit naam van 't Hoogerhuis, en door de Ridders Midleway en Strickland van wegen het Huis der Gemeenten, begroet. De Graaf van Denbigh voerde het woord, verklaarende dat hunne komst niets anders dan alles goeds kon belooven. By hunne komst te Londen vonden zy de Koetzen van 't Parlement gereed; de Heer Boreel nam zyne plaats in de voorde Koets op de hooger hand, dc Graaf  254 HET LEVEN van Graaf van Denbigh naast hem; de Heeren van Renswoude en Joachimi zaten tegen hen over. De trein beftondt uit dertig Koetzen. 's Avonds wierden zy door de Predikanten en Ouderlingen der Nederlandfche en Walfche Gemeente verwelkoomd en begroet. Op den twaalfden van Sprokkelmaand vertrokken zy na Oxford, alwaar de Koning zyn verblyf hieldt. Dooiden Opperkamerheer, den Graaf van Dorfet, ingeleid by den Monarch, ftondt deeze nevens zyne Gemaalin, naa de eerfte buiging der Gezanten, van zynen ftoel • op, en verzogt hen zich te dekken. In dit eerfte Gehoor, 'twelk voornaamlyk in wederzydfche pligtpleegingen beftondt, voerde de Heer Boreel het woord. Op den negentienden daaraan volgende deedt de Gezant een voorftel, raakende de bemiddeling der Staaten; onder andere drukte hy zich aldus uit: „ Dat Hunne' Hoog„ mogenden deeze aanbieding niet deeden uit prefump,, tie noch uit Curieusheid, om zich in te dringen in „ de zaaken van een groot' 'Koning met zyne onder„ daanen, maar alleen uit eene trouwhartige genegen„ beid, als goede Vrienden en Nabuuren, die het ,, hoogfte belang ftelden in de welvaart van zyne Ma„ jefteit. en uit erkentenisfe van de groote weldaaden, „ door den Staat der Vereenigde Nederlanden van zyne „ Majefteit en deszelfs Voorzaaten genooten, enz." Zeer aandagtig luisterde de Koning naar deeze aanfpraak, en wenkte, naa 't eindigen van dezelve, de Gezanten om by hem aan het einde van het vertrek te koomen, opdat het van zyne eigen Hovelingen niet mogt gehoord worden, 't geen hy hun te zeggen hadt. Zedert deeden de Gezanten verfcheiden keeren tusfchen Londen en Oxford, om, ware 't mogelyk, door hunne bemiddeling, het Parlement met zynen Koning te verzoenen.  WILLEM BOREEL. =55 zoenen. Op den tweeëntwintigden van Hooimaand hadden zy een openbaar gehoor in beide Huizen van het Parlement. De Heer Boreel veerde ook hier het woord. Zo wel de Pairs, als de Leden van het Huis der Gemeenten fcheenen opmerkzaam te luisteren naar zyne voordagen. Met een trein van twintig Koetzen wierden zy na de Ryksvergadering gevoerd. Geduurende het verblyf der Gezanten in Engeland, wierden door de Engelfchen verfcheiden Nederlandfche fchepen opgebragt, onder voorwendzel dat dezelve met mond- en krygsbehoeften aan de Koningsgezinden ge • zonden wierden. De Gezanten kreegen last om hier over te klaagen. Het Parlement benoemde Gemagtig. den om dit gefchil te vereffenen; doch de geheele byeenkomst liep ten einde met twisten over de taal, welke men zou gebruiken. De Heer Boreel vertoonde dat men zedert lang in het Fransch met den. Koning hadt gehandeld. Doch de woorden Koning en Fransch waren te zeer gehaat om dat voorbeeld te volgen. Men moest het zich dan laaten welgevallen, dat de Gemagtigden van 't Parlement zich van de Engelfche taaie, door bemiddeling van een Nederlandfchen tolk, en dc Gezanten zich van de hunne, met behulp van een Engelfchen tolk, bedienden. Deeze deeden een voorflag , inhoudende, Dat om diergelyke klagten voor te koomen , aan de Nederlanders als onzydigen zou vrydaan, te vaaren op de havens zo wel van den Koning als op die van het Parlement; en dat, ingevalle dit belet wierdt, de Engelfchen dan insgelyks niet zouden mogen vaaren op de havens des Konings van Spanje, vyand van den Staat. Weinig behaagen hadden de Parlementsgezinden in deezerf voorflag, en maakten daarom eene wet, verbiedende alle Scheepvaart en Handel op 's Ko*  z§6 HET LEVEN vam 'sKonings havens, ook aan onzydigen. De Gezanten klaagden over deeze wet, en zeiden dat Frankryk en de Algemeene Staaten diergelyk een verbod tegen de Engelfchen zouden laaten uitgaan. Doch de Gemagtigden van het Parlement, zich aan dusdanig eene bedreiging niet bekreunende, gaven ftoutmoedig tot antwoord, Dat de Britten, Meesters van de Zee, gewoon waren wetten te geeven, maar niet te ontvangen. Langer dan een rond jaar hadden de Gezanten in Engeland vertoefd, en vyf maanden op een antwoord van het Parlement gewagt, raakendc de VOörgeflagenê bemiddeling, 't welk eindelyk op niets was uitgeloopefl Des wlerden zy te raade , met toeftemming van hunne' Meesters, om nahuis te keeren. Op den v'yfden van Grasmaand namen zy affcheid van den Koning, en op den twintigften daaraan volgende van 't Parlement. Zy hadden een openbaar gehoor verzogt, doch dit wierdt hun geweigerd, zy moesten het dan in gefchrifte doen. Het Parlement verwaardigde zich niet om hun, door een tegenbezoek, eene goede reize te wenfehen ' noch eenige andere beleefdheden, by diergelyke gele' genheden gebruiklyk, ten hunnen opzigte in agt te neemen. De Nederlandfche Kooplieden deeden den Gezanten uitgeleide; op den vierden van Bloeimaand kwamen zy in den Haage, en deeden twee dagen daarnaa verflag van hun Gezantfchap. Weinige jaaren hadt de Heer Boreel in 't Vaderland vertoefd, of hy wierdt van nieuws buitenlands aan werk geholpen. De Heer van Oosterwyk, die een geruimen tyd aan het Franfche Hof, de waardigheid van Gezant der Algemeene Staaten hadt bekleed, thans hoog bejaard zynde, hadt zyn ontflag verzogt en verkreegen. Om zyne plaats te vervullen, vondt men geen gefchik- ter  WILLEM BOREEL. 257 ter voorwerp dan den Heer Boreel. In Herfstmaand des jaars 1649 wierdt hy tot dien gewigtigen post ibe,noemd, met eene verhooging van Jaarwedde tot veertienduizend guldens. Alle de Provinciën bewilligden in deeze verhooging, uitgenomen Zeeland. Het Ver» bond der Scheepvaart tusfchen Frankryk en deezen Staat zou in Grasmaand des jaars 1650 eindigen; hierom drongen de Staaten van Holland, in Louwmaand van dat jaar, ernftig, dat de Heer Boreel zyne reize mogt verhaasten, met belofte van het aandeel van Zeeland, ingevalle die Provincie weigeragtig bleef, te zullen voldoen. Zy ftonden ook toe dat de Heer Boreel in Hooimaand een keer na Holland zou mogen doen om zyn gezin af te haaien; doch 't liep aan tot diep in Zomermaand, eer hy de reize kon aanneemen. Het Franfche Hof bevondt zich thans te Bourg naby Bourdeaux, werwaarts hy zich, met goedvinden van zyne Meesters, begaf. Op den vierentwintigften wierdt hy te Blaye, uit naam van den Koning en de Koninginne Regentesfe, verwelkoomd. Men deedt hem weeten , dat alles tot de gehoorgeeving gereed was, doch dat men, om de kleinheid van 't Hof, niet alles kon in 't werk dellen, 't geen hunne Majedeiten tot eere van 't Gczantfchap gaarne zouden doen; maar,, 't geen hier gebrekkig was, naderhand te Parys hoopte te vergoeden. Met drie Koninidyke en eenige andere Koetzen wierdt de Heer Boreel na het Hof gevoerd, In de Gehoorzaal treedende vondt hy den Koning, de Koningin eh den Hertog van Orleans,op Stoelen zitten onder een verhemelte aan 't einde van de Zaal. Naast de Koningin een weinig agterwaarts dondt de Dochter des Hertogs van Orleans, en agter den Koning tegen het verhemelte de Graaf de Cominges, Hoofdman der Lyf- IX. dejel. R 1 wagt.  .253 HET LEVEN van wagtï Zo haast de Gezant binnen de deur vrm het vertrek was verfcheenen, reezen hunne Majefteiten en de Hertog van Orleans op van hunne Stoelen , en bleevcn ftaan zo lang het gehoor duurde. Op het verzoek des Kotrmgs dekte zich de Heer Boreel, die vervolgens met ongedekten hoofde zyne Geloofsbrieven overlever dc. Op bevel des Konings werdt hy dien middag, door den Hertog d'Arville, pragtig ter maaltyd onthaald. Naa den zeiven hadt hy gehoor by den Kardinaal Mazarin, als Eerften Staatsdienaar, en den volgenden dag by Mademoifelle,Dochter des Hertogs van Orleans, en by den Graaf de Brienne, Gcheimfchryver van Staat. Geduurende het verblyf van den Heer Boreel in Frank* ryk, pleegden de Franfchcn veele rooveryen aan de Nederlandfche fchepen. Op deklagten, welke men deswegens ten Hove inbragt, wierdt geene agt gegeevcn.' Eindelyk wierden twee Koninglyke Fregatten, gevoerd door den Ridder Deslandes, een voornaamen Franfchen Zeeroover, door de Ruiter genomen en te Livorno opgebragt. Op kosten van eenige byzondere Reeders waren deeze fchepen uitgerust'; doch de Kardinaal Ma- , zarin genoot een derde van den gemaakten buit. Dc Koning van Frankryk nam het neemen en opbrengen van deeze fchepen op als een hoon, zyne Vlag aangedaan, en liet de Nederlandfche fchepen en goederen in alle zyne havens in beflag neemen. De Heer Boreel verzogt daarop gehoor by den Koning. Naadat hy dc fpoorloosheden, door deFranfche fchepen gepleegd, uitvoerig ontvouwd hadt, .hernam de Vorst: „ Uw volk heeft zich „ te buiten gegaan, doordien zy in myne Zeeën, die „ my als Souverein toebehooren, myne fchepen heb„ ben genomen". De Heer Boreel vertoonde hierop, dat een Franschman nog onlangs een Hollandsen fchip hadt  WILLEM BOREEL. 25$ hadt genomen iri 't gèzigt van den Admiraal de Ruiter, en dat deeze de twee fchepen van Deslandes hadt betrapt op het feit, terwyl zy op een ander Hollandsen fchip jagt maakten. „ Ik bid uwe Majeftcit, vervolg- de de Gezant, eene vraag te mogen doen, om van „ uwe wyshcid en gemaatigdheid op dezelve een ant,, woord te verzoeken. Oordeelt uwe Majefteit, dat de Néderlandfche Koopvaarders, geleid doorOorlog„ fchepen van den Staat, verpligt zyn zich over te „ geeven aan Roovers, hoewel zy die Roovers in „ fterkte overtreffen, en zich te vergenoegen met hier „ te Parys te koomen klaagen, en regt te verzoeken " ? Dewyl de Koning niet goed vondt, op deeze vraage teantwoorden, voegde de Gezant by het bovenltaaude: „ Dat hy nu zes jaaren lang over deeze geweldenaar yen „ hadt geklaagd; dat hy, in het eerfte gehoor by den „ Koning te Bourdeaux, hadt getoond, dat 'er toen „ reeds honderdachtenzestig Nederlandfche fchepen „ door de Franfchen genomen of geplonderd waren; „ dat het getal, geduurende de zes jaaren, welke nu „ zyn Gezantfchap hadt geduurd, honderdenzestig be„ droeg, in alles driehondérdachtentwintig fchepen". Naa verfcheiden andere klagten, antwoordde eindelyk de Koning: „ Ik heb mynen Gezant den Heer du „ Thou na Holland gezonden, om vergoeding te ei„ fchen wegens het gebeurde; en indien dat gefchiedt, „ zal ik weeten wat ik te doen heb: voor tegenwoordig „ zal ik nietmetal doen". Onder het fpreeken van deeze laatfte woorden fchudde hy twee of driemaalen zyne {linkerhand buitenwaarts. De Heer Boreel nam toen zyn affcheid. Dit geval baarde merkelyk gerugt; zommigen ftröoi. den uit, dat de Koning de vrymoedigheid des Gezants R a kwa«  ,26o II E T LEVEN van kwalyk hadt'genomen. Doch de Heer Boreel verklaart in zyn verhaal aan dc Staaten, dat de Koning met groote oplettendheid na hem geluisterd, en geenerhande harde uitdrukkingen hadt gebruikt. De Kardinaal Staatsdienaar Mazariu was by dit behoor tegenwoordig, cn viel den Gekant tot driemaalen toe in de rede. Eens zeide hy gantsch onbefcheiden : „ Het fchynt dat gy den Declamateur wilt fpeelen "; of, zo als anderen fchryven: „ Dit is eene declamatie', „ maar geene declaratie"; doch dc Heer Boreel, hem' ftyf aanziende, zdde: „Myn Heer, ik heb de eer „ van tot den Koning tc fpreeken", en vervolgde zyne aanfpraak. Wanneer de Gezant fprak van eenige fommen, welke de Koning aan zommige partikulicrcn in Holland fchuldig was, viel de Kardinaal hem wederom in de rede,-en zeide: Gy weet dat men tocgedemd „ heeft, dat myne Heeren de Algemeene Staaten deeze „ fbmmcn betaalen in korting van 't geene zy den Ko„ ning fchuldig zyn". De Heer Boreel antwoordde, dat zulks kon geleideden, ingevalle de Staaten die fom' men hadden te eifchen van partikulicren; maar dewyl dit het geval niet was, deeze vergoeding ook geen plaats kon hebben. De Kardinaal zweeg toen dil, cn de Heer Boreel vervolgde zyne rede. Doch het duurde niet fang of de Kerkvoogd, misfehien vreezende dat des Koning' oogen over de rooveryen cn derzelver begundigers zouden geopend worden, riep met luider demme: Laat den Koning fpreeken, laat den Koning fpreeken! waarop de Gezant zeide: „ Sire, ik zal myn vertoog afbree„ ken" Eenigen fchreeven in dien tyd, dat de Koning zou gezegd hebben: „ Ik ben alleen Meester in „ myne Zeeën"; en dat de Heer Boreel daarop zou hebben geantwoord, dat men 't in Holland anders ver- ftondt;  WILLEM BOREEL. cöi ftond; namelyk dat de Zee aan alle menfchen gemeen is. Hierop zou de Koning, in eene fcherpc taal, hebben hernomen : „ En wy verdaan 't zo in Frankryk", waarnaa de Kardinaal den Gezant te gemoete voerde: ,, Nooit fprak eenig Gezant zulk eene taal in dit Hof, |, en 't zou u kunnen berouwen". Ook verhaalt men dat Mazarin, vernomen hebbende dat de Heer Boreel gehoor verzogt hadt by de Koningin, om haar insgelyks de belangen zyner Meesteren voor te draagen, langs een heimelyken trap zich by haare Majedeit vervoegde, en haar tegen den Gezant zodanig wist in te neemen, dat, als deeze in het vertrek der Koninginne kwam, zy zou gezegd hebben: „ Ik weet wat gy aan den Koning „ gezegd hebt; 't is niet noodig dat gy my fpreekt: ,, adieu". De Heer Boreel volhardde in zyn Gezantfcbap aan het Franfche Hof tot in den jaarèN 1668, wanneer hy, op den negenentwintigden van Herfstmaand, aan eene ópftopping van het water, te Parys overleedt, naadat hy veertig jaaren lang, in verfcheiden Gczantfchappen, den Staat met ongemeene wakkerheid en getrouwheid hark gediend. Zyn oudde Zoon, de Heer Jan Boreel, zo dra hy de tyding van zyns Vaders afderven hadt ontvangen, vertrok na Parys, om het Lyk af te haaien; het wierdt uit die Stad langs de rivier na Roüaan en verder na Havre de Grace, en vervolgens met een Oorlogfchip na Holland, gevoerd. Op den drieëntwintigdcn.van Wintermaand kwam het in den Haage. Uit aanmerking van 'sMans langduurige en getrouwe dienden, namen de Algemeene Staaten het befluit „ om „ het Lyk van den overlcedenen ( dus luidt het Staats„ befluit) ter eere van denzelvcn en tot eere van 't „ Land/ter aarde te doen brengen". Dit gefchiedde R 3 met  2ö2 HET LEVEN van met gropte ftaatlykheid in het Koor van de Groote Kerk in 's Graavenhaage. By zyne Huisvrouw Jakoba Carel, hadt de Heer Boreel verwekt drie Zoons, en eene Dochter, Maria geheeten , gehuwd met den Marquis de Rasfent, Luitenant-Generaal der Ruitery in dienst des Konings van Frankryk, cn in den jaare 1718 overieeden. De oudde Zoon van onzen Gezant, Jan genaamd, was Heer van Urendyke, Steeland, ook Ruwaart van Putten, Luitenant-Kolonel en Kommandant van den Briele en Hellevoetflüis, in den jaare 1665 Afgevaardigde op 'sLands Moot m den Oorlog tegen de Engelfchen, en in den jaare 1672 Afgezant by Karei den II, Koning vanGrootBntannie. De tweede Zoon was Jakob genaamd , Heer van Duinbéke, enz. In den jaare 1664 bekleedde hy het ampt van Staatfchen Gezant by den Czaar van Rusland; naderhand verfcheen hy als buitengewoon Gevolmagtigde te Brusfel en op de Vredehandeling te Nieuwmegen. Naa 't fluiten van den vrede, trok hy inGezantfchap na Frankryk, en keerde in den jaare 1680 in Holland weder. Zedert nam hy, van wegen de ftad Amfterdam, zitting in het Kollegie van Gekommitteerde Raaden der Staaten van Holland; vervolgens bekleedde hy elf jaaren het aanzienlyk en gewigtig ampt vanlloofdfenout, en naderhand viermaal de Burgemeesterlyke waardigheid dier Stad. In den jaare 1697 verfcheen hy als Gevolmagtigde van den Staat op de Vredehandeling te Ryswyk, alwaar hy , kort naa het fluiten van den vrede0 tot welken hy zeer veel hadt toegebragt, overieeden is! Even als zyn Vader, wierdt hy op kosten van den Staat hegraaven. Behalven drie Dochters, liet hy vier Zoonen naa, alle welken in de Vaderlyke ftad Amfterdam aanzienlyke ampten en waardigheden bekleed hebben. Wat  WILLE M BOREEL. 263 Wat onzen Gezant aangaat, opdat wy dit nog aanmerken, zommigen befchouwden hem by zyn leeven als een zeer bekwaam Staatsdienaar, die , ten tyde als hem het Gezantfchap na Frankryk wierdt opgedraagen, om deeze bekwaamheid zelve, te Amderdam , daar veele bekwaame lieden in de Regeering waren , cn daar men zelden fchrandere Pendonarisfen lang agtereen plagt aan te houden, te ligter ontflagen wierdt. Doch anderen roemden zyne eerlykheid en oprechtheid honger dan zyne oordeelkunde en fchranderheid. Karei de I, Koning van Groot-Britannie, vereerde den Heer Boreel, idt erkentenisfe van de poogingen doorhem aangewend, om de oneenigheden tusfchen den Koning en het Parlement te bemiddelen, met den tytel van Ridder-Baronet , het aloud adelyk wapen der Boreelen vermeerderde de Vorst daarenboven met een der Luipaarden uit het Rykswapen van Engeland, en het Koronet der Engelfche Burggraavcn. Keizer Ferdinand de 111 deedt hem, door den Graave van Mantzen, zynen Gezant in Frankryk, de waardigheid van Ryksgraaf aanbieden; doch de Heer Boreel wees die eere van de hand. In den jaare 1668, niet lang voor zyn overlyden, booden hem de Staaten van Holland een Jaargeld aan van achtduizend guldens, nevens zitting als gewoon Afgevaardigde wegens de dad Amderdam ter Algemeene Staatsvergaderinge, en daarenboven het ampt van Raadsheer in den HoogenRaad; deeze aanbieding gefchiedde uit erkentenisfe van zyne langduurige en goede dienden, en om hem over dezelve eenige vergelding toe te brengen. Doch hy wees deeze aanbieding van de hand, verkiezende liever zyn Gezantfchap te blyven waarneemen. R 4 HET  HET L E V E N VAN J O A N VAN BROEKHUIZEN. Un een met onaanzienlyk gellagt, in het Sticht van Utrecht, ontleende onze Dichter zynen. oorfpron - • zommigen willen dat hy zelf uit Ridderlyken Stammc was gefprooten. Zeker is het, dat hy in bewaaring hadt een openen brief of Bulle, hem van zyne Voor. ouders ter hand geköomen , waarop het ze-el des o-[ den geflagts van Broekhuizen gedrukt was , en waarin' gefproken wierdt van eenen Joan van Broekhuizen Zoon van Diderik, Rentmeester van den Domproost' Een andere Joan, Grootvader van het tegenwoordig voorwerp onzes verbaals, gedrukt door het hard beduur van hun,die het bewind van zaaken in handen hadden verliet Utrecht, en zette ziel! met der woon neder te' Amderdam. Iher verwekte hy by zyne HuisvrouWe Eva vimster onder andere Joan cn Gerard; de laatfle, Vader van onzen Dichter, een HoedeflofFeerder van beroep , tradt m den echt met Eva Vos , ver- maag-  JOAN van BROEKHUIZEN. 265 rnaasfchapt aan dc aanzienlyke Huizen van IInddc, Witzen en andere. Eerlang verliet hy den handel, alzo hy begiftigd wierdt met eene plaats' onder de Klerken van de Admiraliteit, zyn Broeder Joan wierdt van den zelfden' Zeeraad tot Boekhouder- aangeO-cld. Te Amfterdam wierdt hem alzo onze Dichter geboo. ren , op den twintigften van Slagtmaand des jaars 1649; doch een vroegtydige dood benam hem de,gelegenheid om te zorgen voor deezen Zoon, die vervolgens , naa 's Vaders aflyyigheid , gefteld wierdt onder Voogdyfchap van zynen Oom Joan. Deez', in den Jongeling een Herken leeslust en wonderbaar geheugen hebbende opgemerkt, fchikte hem tot het leeren der Latynfche taaie , onder het opzigt en geleide van den beroemden en geleerden Adrianus Juaius. Welhaast muntte hy uithoven alle zyne medefcholieren. Zo gelukkig was zyn geheugen, dat hy al wat hem. te leeren wierdt gegeeven terftond uit zyn hoofd , zonder hulp van eenig gefchrift, opzeide, en de lesfen der oudfte, leerlingen, uit het enkel aanhooren , van buiten leerde. Hierby kwam nog, dat hy,behalven het opgeleide werk, zich thuis vry willig in andere zaaken ©'effende, die den weg tot geleerdheid baanen. Ook reeds in deezen vroegen tyd openbaarde zich zyne zucht tot de Dichtkunde, tot groote verwondering van zynen Leermeester Junius , die daarvan eene merkwaardige proeve ondervondt by de volgende gelegenheid. Op zekeren dag begeerende dat zyne Leerlingen, naa 't eindigen der lesfen, thuis hunnen geest zouden infpannen, om met een Latynsch gedicht te begroeten den Heer Gilles Valkenier , die tot Burgemeester was gekoozen , wagtte Broekhuizen niet tot dat hy zou t'huis gekoomen R 5 zyn,  266 HET LEVEN van zyn, maar maakte op (taanden voet , binnen een half uur, een gedicht, dat's anderendaags met de overige vergeleeken, 't best gekeurd cn ten hoogden waardig wierdt geoordeeld om door den jongen Dichter den Burgemeester te worden aangebooden. Met zo veel naardigheid kon 't niet anders weezen, of hy moest wel haast de laagere letterbaan ten einde loopen. Toen wierdt hy, die gaarne hadt gewenscht zich geheel aan dc geleerdheid over te geeven, door zynen Oom gefchikt om in de Apotheek te worden opge- ' bragt. Noode onderwierp hy zich aan dén wille eens Ooms, die thans over hem het Vaderlyk gezag bekleedde. Hy gehoorzaamde nogthans, doch oeffende midkrwyl zynen dichterlyken geest, en bragt eenige lettervrngten voort, die de goedkeuring van geoeffende Kunstkenners wegdroegen. Naa eenigen tyd by eenen Apotheker gewoond te hebben, wierdt hy het kooken cn fmooken derwyze moede, dat hy, de drengheid zyns Ooms niet kunnende verzetten, uit mismoedigheid zynen dienst verliet, en zich in den kryg verbondt; liever getroostte hy zich de ongemakken diens leevensdands te draagen, dan te kwyncn in eenen arbeid , tot welken hy zich niet gebooren 'agtte. Hoe hy zich in deezen post gedroeg, kan genoegzaam hieruit blyken, dat hy eerlang met een Vaandel wierdt begiftigd. . In deezen ftand verzuimde hy zyne geliefde letteroeffeningen niet; op zyne togtcn cn wagten voerde hy altyd eenige boeken mede, vooral tien Latynfchen Dichter Propcrtius, dien hy boven alle andere Dichter^«beminde, en zedert in zyne fchriften zö gelukkig heeft naagcvolgd. In het voortzetten zyner kunde vondt hy geene geringe hulp in de verkeclihg met twee kundige en kimstkweekende Spitsbroeders ,  JOAN van BROEKHUIZEN. S67 ders, de Heeren Hendrik de Haas en David van Bergen , beide welke ook in geregeldheid van zeden boven Veelen van hunnen ftand uitmuntten. Het noodlottig jaar 1672 noopte Broekhuizen mede te Velde, en deedt hem door Vlaanderen, Braband en Duitschland trekken. Hier kweet hy zich getrouwelyk v,an alle de krygsmanspligtens doch de zucht tot lctteroeffeningen dreef fteeds by hem boven: men zag hem leezen of fchryven, zo dikmaals de gelegenheid zulks toeliet". Hy won hierdoor de agting van zynen Kolonel, die hem, tot een blyk zyner gunde, tot de waardigheid van Luitenant bevorderde. Inden jaare 1674 was Broekhuizen, nevens andere Bevelhebbers, verpligt te fcheep te gaan, onder het beleid des doorluchtigen Zeeheids Michiel de Ruiter. Als Vendrig onder de Zeefoldaaten begaf hy zich op het fchip Jupiter, gevoerd by Kapitein Willem van Eeryk; met deezen zworf by langs de Amerikaanfche Zeeën, en bezogt verfcheiden eilanden en volken, onder het uitdaan van veele ongemakken. Te midden, nogthans, der dormen en onweders , bedeedde hy den tyd, dien hy ledig hadt, aan de Dichtkunde, om door die hemelfche oeffeninge zomwylen aemtogt te geeven aan zynen benaauwden geest, en door hooger befpiegelingen zynen druk te verzagten. Voor 't Eiland Dominica leggende, dak hy den vierenveertigden Harpzang van David in Latynsch gewaad, en dichtte den Zeezang, Celadon, of Verlangen naar 't Vaderland genaamd. Beide deeze gedichten zondt hy aan zynen ouden Vriend en Huiswaard Herman Angelkot. In den Herfst des bovengenoemden jaars keerde hy in het Vaderland te rug, en vervolgde zynen dienst te Lande. Naa 't duiten van denNieuwmeegfchen Vrede,wierdt Broek-  a68 HET LEVEN van Broekhuizen met zyne krygsbënde na Utrecht gezonden, om aldaar in den Winter van den jaare i6fB in bezetting te leggen. Verfcheiden redenen hadt hy om zich over deeze fchikking te verheugen; dc voornaamHe was, dat hy dus eene gunftige gelegenheid ontmoette om met lieden van letteren te verkeercn. Onder andere genoot hy hier den gemeenzaamen ommegang, met den waereldberoemden Jeannes Georgius Gravius, wiens alomvermaaarde geleerdheid eene groote menigte jongelingen, uit alle gewesten van Europa, na Utrecht lokte. Langer, dan hy zich hadt durven voorftellen, duurde hier het verblyf van Broekhuizen. Geduurende hetzelve, en om zynen Latynfchen iïyl in onrym te befchaaven, vertaalde hy eene Verhandeling, door den geleerden Jefuit Renatus Rapyn gefchreeven, in welke Homerus en Virgüius met elkander vergcleeken worden. Ook gaf hy in deezen tyd in 't licht eene kleine verzameling zyner Latynfche gedichten, die van de. Kunstminnaaren met toejuiching ontvangen wierden. Terwyl Broekhuizen dus te Utrecht zynen tyd lleet, wierdt hem, op aanpryzing van zynen Kolonel den Heer van Wecde, en door bemiddeling van'den AmfterdamfchenBurgemecsterJoanHudde, aan welken hy vermaagfehapt was, het Hopmanfchap over eene krygsbende in zyne geboorteftad opgedraagen. Met groote blydfchap ontving hy deeze gunst dcrVort.uin, op wier vricndlyk aanlachen hy dus lang niet zeer hadt kunnen roemen. Lustig en vlytig vervolgde hy hier zyne Letteröeffeningen. Tot ecu blyk hiervan kan onder andere dienen, dathy, hier ter itedc woonende, in den jaare j68o, alle de Latynfche gedichten van Sannafarius, den Prins der Italiaanfche Dichteren, in het licht gaf; dat by, in den jaare iöo6, eene vernieuwde uitgaave der  JOAN van BROEKHUIZEN, efy der fchriften van den welbefpraakten Aonius Palearius bezorgde, en ook, hetgeen de hoofdzaak van zynen arbeid was, de ovcrgeblecvenc werken der Latynfche Dichteren Propertius en Tibullus, met zyne geleerde aanmerkingen verrykt, in het licht gaf. Hier zagen ook den eerften dag zeer veele zyner fraaie Dïchtftukken, die van alle minnaars der edele Poëzyc zo greetig ontvangen en gelcezeu wierden. Schoon de Dichtkunde de hoofdftudie van onzenBroekhuizen, was, hy bepaalde zich, echter, niet zo vast aan dezelve, dat hy andere Schryvers onaangeroerd liet. In de Letterkundige gefchiedenisfen was hy door en door ervaren; geen Schryver bykans was 'er, of hy wist 'er eenig befcheid van te geeven. Zyne nagelaatene boeken draagen de kenmerken van zyne naarftigbeid in het aantekenen van alles, wat hem der geheu-» genisfe en opmerkinge waardig voorkwam. Dewyl hy uit louteren letterlust en niet om den broode of beroepshalven werkte, bezweek zyn yver niet, maar groeide met de jaaren. Wanneer zyn krygsberoep het niet anders vereischte, bleef hy zomtyds weeken ja maanden in huis, van alle gezelfchap afgezonderd, om zich onder de boeken te begraaven. Naa het flu$en van den Ryswykfchen vrede, wierdt by de Wethouderfchap van Amfterdam beflooten, het grootfte gedeelte der krygsbenden, welke aldaar in bezetting lagen, af te danken. Nevens andere Hopluiden viel dit ook onzen Dichter te beurt, dien men, nogthans, nevens zyne Spitsbroeders, eene jaarlykfche wedde liet behouden, om eerlyk van te kunnen leeven. Nu wierdt hy eerlang het Stadverblyf moede, en nam in overleg om zyne dagen op het Land te flyten. Met dit oogmerk huurde hy eenen tuin, van eene be- kwaame  270 HET LEVEN vak kwaame wooning voorzien, daar hy zich wel haast zo volkoomen aan de afzondering van het Stadsgewoel gewende, dathy zynen ftaat voor geen Koninkryk zou verwisfeld hebben. Thans bragt hy zyne dagen 'door in afzondering en eenzaamheid; uit verkiezing hieldt hy weinig gezelfchap; zodat hy zyne brieven, aan zyne vrienden gefchreeven, Uit myne Eremitagk tekende. Van de gèleerdfte mannen zyner eeuwe wierdt hy nogthans niet vergeeten; zo dikmaals zy, uit de■nabuurige fteden, herwaarts overkwamen, gingen zy hem bezoeken. Hem bezogt ook menigmaal zyn bloedvriend Burgemeester Hudde, die zomtyds moeite deedt om hem aan zyne tafel te mogen hebben. Onder al dit letterblokken en met Het klimmen der jaaren, nam zyne gezondheid af: zo dat men nu geene vrugten van zynen geest meer zag te voorfehyn\oomen. De laatfte fnik zyns dichterlyken leövéas was het korte lofdicht voor de ftigtelyke gedichten van Francdis Halma, vermaard'/Boekdrukker, eerst te Utrecht vervolgens te Amfterdam, en eindelyk te Leeuwarden.' De voornaame oorzaak zyner ongezondheid was gebrek aan beweeging, en geenszins overmaate van fpyze of drank: want zo maatig, ja, afkeerig zelf was hy van overdaad, dat hy-dikmaals plagt te zeggen : „ Ik ben „ befchaamd als ik by eenen ander aan tafcl'zit, om „ dat ik niet eeten kan". Zyne afneemende gezondheid hem een leevendig bezef geevende van dc broosheid des menfehelyken leevens, fchikte hy zyne laatfte leevensftonden ter voOrbercidinge tot de Eeuwigheid. Hy las nu geene andere boeken, dan die den Godsdienst ten onderwerpe hebben, bovenal het Boek, welke de bron is van alle godsdienftige en troostaanbrengende waarhe-" den. De Heer Franciscus Burmaunus, Predikant te Am-  JOAN van BROEKHUIZEN. 171 Amfterdam, ftondt hem op zyn verzoek by in zyn uiterfte. In ftilte en bedaardheid gaf hy eindelyk den geest, op den vyftienden van Wintermaand des jaars 1707, in den ouderdom van ruim achtenvyftig jaaren. Dewyl hy uitdrukkclyk begeerd hadt, niet in de Stad te mogen begraavcn worden , wierdt het Lyk na Amftelveen gevoerd, en aldaar in de Kerk bygezet. Zodanig een uitgang hadt Joan van Broekhuizen, dien de eerfte vernuften zyner eeuwe eene aanzienlyke plaats in hunnen rang waardig .keurden. De edele Konftantyn Huigens, Heer van Zuilichem, ftondt verbaasd over zyne Poëzy, niet kunnende begrypen hoe hy onder het bulderen en raazen dér krygsrumoeren zo fchoone dichtftukken hadt kunnen voortbrengen. Ezechiel Spanheim, Pruisfifche Gezant aan het Engelfche Hof, een geleerd Man en bevoegd Rcgter over de Geleerden, prees hemelhoog zyn fraai vernuft, uitgebreide kunde en bondig oordeel. Met den beroemden Hoogleeraar Graevius en den vermaarden Nikolaas Heinfius hieldt hy een gemeenzaamen omgang in perfoon en door briefwisfeling. De laatstgenoemde hielp hem aan kennis met Vorst Ferdïnand van Furftenberg, Bisfchop van Munfter en Paderborn, een edelmoedig voorftander der geleerden, en die zelve met ongemeenen lof de dichtpen voerde. Nog grooter gunst genoot hy naderhand van het Hof van Brandenburg, wiens eerfte Staatsdienaar , de Heer Everhard van Dankelman, hem toegang verleende tot den Keurvorst, die hem met eigen mond van zyne hoogagtingverzekerde, en naderhand, tot dc Kroon gekoomen zynde, 'sMans gedichten, op die verheffing gemaakt, metvorstlyke gefchenken kroonde. De gemcenzaamfte ommegang en meeste verkeering, egter, hieldt hy met Petrus Francius, Hoogleeraar in de  272 H. ET LEVEN van dc Doorluchtige Schoole te Amfterdam. Dat gelykheid van neigingen in allen opzigte geen volftrekt noodig vereischte eener ftandvastige vriendfchap isbleek aan deeze twee vernuften: Francius hadt zich denLatynfchen dichter Ovidius, Broekhuizen daarentegen Proper'tius ter naaVolginge voorgeftcld. Den geest van deet zen hadt hy zich zo volkomen eigen gemaakt, dat veelen over de gelykheid verbaasd ftonden. Dit was de reden dat veelen niet wisten wat zy denken, moesten, toen op het overlyden van Maria, Koninginne van Groot-Britannie , een kort gedicht voor den dag kwam, met den naam van Joannes Vosftus getekend: men kende by dien'naam geenen Dichter hier noch buitens lands bekwaam om zulk een Vaars te maakM. Broekhuizen naamlyk fpeelde dus met den naam zyner moeder; en naadat hy zich verzadigd hadt aan den lof, die hem onbekend zo ruimfchoots wierdt toegemecte*, openbaarde hy zich eindelyk, toen hy, als een andere Apelles , den algemeenen fmaak gepolst hadt. Boven hebben wy reeds een voorbeeld der vasthoudendheid van Broekhuizens geheugen aangetekend. Hy zelve plagt hiervan het volgende voorbeeld te verhaalen. In zyne jeugd te Groningen in bezetting leggende, bevondt hy zich, op zekeren dag, in het gezelfchap van eenige jongelingen. Een van hun, een vaars gemaakt hebbende op een voorval van dien tyd, las het de overigen voor. Broekhuizen, naa het gehoord te hebben, verzogt dat het nog eens mogt gelcezen worden. Toen ftreedt hy dien jongen Dichter op dat het van zyn maakzel was, en zeide het, om aan zyn voorgeeven kragt by te zetten, uit zyn hoofd van het begin tot het einde op. Bystcr vreemd ftondt nu de jongeling te kyken; Broekhuizen liet hem eenigen tyd in die verlegenheid, doch  ni een 'möcWr', l,.,u 1 ^'.'<*?!ipHp«POTPMHi er de douche was geplaatst, was de tijd rijp voor een „gecombineerd" eestje. Op de samenwerking met de Senaat kom ik straks trouwens terug. sluitingsfeest van SALVE was op vrijdag 13 juni en droeg dus de m „ongeluksfeest". Het werd een ouderwets gezellig feestje. Klodder k ik langs deze weg voor de versiering. sociëteit was nu gesloten. Dat betekende echter geenszins dat hiermee 2 taak tijdelijk afgelopen was. Weliswaar bewogen de activiteiten van imige S.B.-ers zich nu op ander terrein. Zo wist onze Abactis met li resultaat de candidaatsbul rechten te behalen. it lijkt wel of ze speelt met de wetten van de zwaartekracht", staat raak te lezen in plattelandscritieken over — mirabele dictu — Sonia ikell. Iets dergelijks zou men kunnen zeggen van onze Quaestor I, die ieze tijd de beloning voor zijn voorbeeldig tijdindelen krijgt. Hij haalt doctoraalexamen Economie. t zij gezegd: een functie betekent niet een verlenging van de studieduur. Vice-praeses en Commissaris I van I. en O. moesten helaas uittreden, li en Hugo: Jullie werk voor de sociëteit heeft onze grote waardering jd gehad. :st U over opvolgingsmoeilijkheden de jaarverslagen van mijn voorïgers nog eens na: er is sindsdien niets veranderd.   JOAN van BROEKHUIZEN. a?3 doch herftelde hem ten laatften in zyne eere, door de waarheid aan den dag te brengen. Zo voordeelig hem, nogthans, dit fterk geheugen was, zo veel nadeels leedt hy daarby aan de andere zyde. In zynen ouder, dom beklaagde hy zich menigmaal, dat, vermits hy het in zyne jeugd te veel op hetzelve hadt laaten aankoomen, iry daarom verzuimd hadt veele dingen aan te tekenen die hem door lengte van tyd ontgaan waren. Hoe vaardig hy ook in het maaken van vaerzen ware, nimmer, egter, gewende hy zich om voor de vuist te dichten. Als iemand Van die vlugge Vaerzemaakers , die voorgeeven honderd regels in een uur te kunnen dichten, hem iets voorlas, waarover hy zeide maar korten tyd gezeeten te hebben, plagt hy te antwoorden , dat hy zulks wel hooren konde. Hy volgde het voorbeeld der Oude Diehtëren, die elkander hunne Vaerzen voorlazen , en onbewimpeld hunne misdagen aanweezën. Hoewel de beoefFeiiing der Latynfche taaie Broekhui, zfens hoofdftudie was, hy verzuimde nogthans zyne moederfpraake niet; de opbouwing van dezelve lag hem ha aan 't harte. Den Ridder Pieter Korneliszoon Hooft ftèlde hy zich inzonderheid ten voorbeelde; deezé overtrof zyns oordeels elk die ooit in Nederland de pen gevoerd hadt. Naast dén Drosfaart ftondt Vondel by hem hoogte boek. Ook hieldt hy in hooge waarde de fchriften Van Joannes Antonides van def Goes, Joachim Oudaa'n, Joannes Vollenhove en Arnold Moonen. Nog hieldt hy, ter beoeffeninge der Nederduitfche fpraake, veel ommegang met andera Dichters, en Liefhebbers der Poëzye. Een zeker Kunstgezeifchap kwam weekelyks te Amfterdam te zamen. Leden van hetzelve waren, onder" andere, Joan Hulst, weleer Refident der Algemeene' IX. ii e e 2«f § Staa-  274 EET LEVEN van J. van BROEKHUIZEN. Staaten aan 'tllof te Brusfet, Joan Huidekoóper, Heer van Maarzeveen, en Diederik Geelvink, Sekretaris van Amfterdam, en de Hoogleeraar Petrus Francius. Met eenpaarige ilcmmen wierdt Broekhuizen tot Lid van dit Genootfchap aangenomen. De befchaaving der Taalen Dicht-kunde was het groote doelwit deezer edele Kunstgenooten. Onze Dichter las hier der Vergaderinge voor zyne aanmerkingen op Hoofts Geeraart van Velzen en Bato, en op den Palamedes van Vondel. Veel nut deedt hy hier mede en met andere vrugten zyner penne aan deeze Kunstkweekende liefhebbers. Verfcheiden maaien wierdt hy gepourtretteerd; op eene zyner afbeeldingen, door Ludolf Bakhuizen, vermaard' Zeefchilder, vervaardigd, fchreef Herman Angelkot, Kunstbroeder en" boezemvriend van Broekhuizen , deeze regels : Ludolf, gy toont hier aan den Hopman u\V vermogen, Men ziet zyn' heldenmoed in't hart door 't vier deroogen. Maar hoe die moed in dat manhafrigh wezen fpeek, Hoe kunitigh gy geweer, en helm, en pluim verbeeldt: Apol moest met zyn' geest u van om hoogh beftmalen , Zo gy deu Dichter in Broekhuizen af woudc maaien. HET  Het leven VAN JAN CA MP HUIS, Gouverneur Generaal van Neêrlands Indien. 1AN CAMPHUIS , gebooren te Haarlem op den ï8 Jiily 1634, oeffende zich in zyne jeugd in 't Göiidfipids Ambacht, en nam hier-'van, in laater tyd , tot zyn wapen eene hand met een Smidshamer. In 't jaar 1654 trok hy aan boord van 't Schip de Draak naar Batavia als Adji/letit, en werdt gebruikt in de Secretary van den Heer Maatzuiker , die hem in 1667 tot eerften Clerc bevorderde , na dat hy vooraf met de waardigheden van Onder-en Opper-koopman was bekleed geweest. Van 1671 tot in 1675 werdt hy drie keeren voor Opperhoofd naar JapaH gezonden , en was intusfchen ook Lid van den Raad van Juftitie. In Maart 1677 ontving hy het Secretariaat der Hoögö Regeering , welken post hy met de groötfte naarftighcid waarnam , en geduurende welken hy de groötfte vlyt aanwendde in het verzamelen der noodige archjyen, Sa tat  K "ET LEVEN van tot het vervaardigen van zyne uitmuntende gefchiedkundfgebefchryving der Stichtinge van Batavia. 0p den 1 April l6?S, eenigen tyd na den dood van den Heer Maatzuikcr, toen vyf leden van den Raad van Indien teifens werden afgedankt, verkreeg hy de waardigheid van buitengcwoonen, en die van gewoonen Raad van Indien op den 25 November 168, ten tyde van 't ver tre^c des Generaals van Goens; welken laatften post hy bekleedde tot den 11 Janüary 1684, op welken dag de Gouverneur Speelman en de Directeur Generaal Bort ' beide kwamen te derven. De Raad voigeils de ordersyan dg hebbers vergaderd zynde, werdt het gebed en de bevoolen eed gedaan, waarna men overging tot eene demming met gefchreevene briefjes, met dien uit. dag, dat de Heer Camphuis, totaller verwondering bevonden wierdt de meeste demmen te hebben : want hy was een der jongde Raaden, en gehaat by de meeste zyner Amptgenooten , ieder van welken hem zyne dem gaf, in gedagten dat de overige een' anderen zouden kiezen , waarin zy zich bedroogen vonden. Na den gewoonen eed aan de Vergadering te hebben gedaan ontving hy ook dien van deleden, doch werdt eerst mgehuld.gd op den volgenden « Maart, ongeveerinden ouderdom van vyftig jaaren. Geduurende de twee eerde jaaren zyner regeering gebeurde 'er weinig van aanbelang, behalven dat men Konü \ PriVHigie VCrkreeg' d^ den jongen cn d"g/a" Brtam 33,1 de Kla«fc%py toegedaan, en dat de Raad van Indien in ,685 befloot den naam van Generaal te geeven aan den Zoon van Pourabaja Broeder van dien Vnrce perrh^ir T u ' tCffens met een behoorlyk Schenk. In het zelfde jaar werdt de Heer van Hoorn naar  JAN CAMPHUIS. £77 naar Bantam gezonden om aldaar over gewigtige zaaken te handelen. In 't begin van 1686 werdt door den Generaal Camphuis aan den Javaanfchen Keizer Amangkourat in Gezantfchap gezonden de Heer Tak, die weleer, ten tyde des Heeren van Goens, tot befcherming van dat Ryk , onder den Heer Hurdt, had gediend. Zyn voornaame eisch was de overlevering van Sourapati om den dood te ondergaan of ten minften om zich behoorlyk te verantwoorden. Deeze Sourapati was een rebel, die onder de regeering van den Heer Speelman , in den Bantamfchen oorlog met Sultan Agon , zich aan veele misdryven tegen de Maatfchappy had fchuldig gemaakt , -en naderhand zich onder de befcherming van den Keizer had begeeven. Dit Gezant, fchap voldeed ondertusfchen geenzins aan 't oogmerk; want niet alleen had zich de Keizer ten naauwlten met den rebel verbonden,en hem zyne dochter ten huwelyk gegeeven , maar zelfs werdt de Heer Tak, met veele der zynen , op eene trouwlooze wyze door een hoop Javaanen vennoord, met overleg , gelyk naderhand bleek, van den Keizer, die op denzelven zeer te onvreden was, dewyl hy hem hieldt voor den dief van den kostbaaren diamant, die in de voorige onlusten van de Keizerlyke kroon was geftoolen. De Keizer werdt ondertusfchen voor zyne trouwloosheid naar verdienften gellraft door den verraaderlyken Sourapati; want deeze beroofde den Vorst van zyne beste paarden, wapenen en fchatten , waar mede hy, naar Pasfarouzvan vlugtende , al het ondcrhoorige land onder zyne gehoorzaamheid wist te brengen, en een aanzienlyk deel der'Keizerlyke inkomften geduurende B jaaren in te houden,niettegenftaande hy, by aanhouS 3 dend»  £78 HET LEVEN vam dendheid , door een leger van iod,ooo Javaanen was omsingeld, die zelfs eindelyk in t jaar 1698 naar huis trokken, zonder hem te hebben kunnen overwinnen. In 't jaar 1687 werdt de Koning van Bantam aangetast door een Vorst uit Borneo, die hem verfcheide zyner Steden en fchepen ontweldigde. De Koning vroeg toen hulp van den Heer Camphuis , die hem vier fchepen met oorlogsbehoeften cn manfchap zond, onder bevelvandentleerevanGoens. De vyandlyke Vorst vlood aanftonds naar 't gebergte, gelyk ook een Engelfche zendeling, die hem had in de wapenen geholpen , niettegenfbaande hy een post bezet had , die ontoeganglyk was : doch de Indiaanen vertrouwden hem niet, waarom de Engelschman genoodzaakt was met de zyne naar een nabuurig vlek te wyken, en zich aan de Hollanders over te geeven. Dc vyand werdt ras aan alle kanten ingeflooten, en eindelyk door den Heer Klaaszoonteondergebragt ,aan welken defleervanGoens het Opperbevel, na 't ontvangen eener gevaarlyke wonde, had overgegeeven. De Koning van .Bantam,- in zyne bezittingen herfleld, deed aan de Hooge Regeering een gefchenk van twee fchepen gelaaden niet peper en een zilvere bekken met aarde, waar mede hy zyne' erkentenis voor het weder verkrygen zyner bezittingen te kennen gaf: eindelyk betaalde hy volgens gewoonte de kosten van den oorlog. In dit jaar werden 'er hevige klagten tegen de Maatfchappy door de Engelfchen ingebragt, die, uit Sillibar in Sumatra door de inboorlingen verdreeven, zich in 't diltrict van Bancok , 't geen den Hollanders rechtmaatig toebehoorde , hadden gevestigd. De Hollanders verzetten zich hierom met dc grootde biilykheid tegen Ti ver-  JAN CAMPHUIS. *79 't verfterken van 't fort Bancoh, 't geen de Engelfchen tegen alle recht op hun grondgebied hadden gebouwd: ook waren zy geene oorzaakeu der aanflagen door de inboorlingen tegen de Engelfchen begonnen , integendeel waren zy zelve ter gelyker tyd door de Negers aangetast , en hadden zelfs de Engelfchen voor 't opkomend onweder gewaarfchuwd. In 't jaar 1687 ftierf de beroemde Ceylonfche Keizer RajaSinga, die door zynen wispeltuurïgen en-trouwloozen aard zo veel onrust aan de Maatfchappy had gebrouwen. In 't laatst zyns leevens had hy de kwaade gevolgen zyner verkeerde Staatkunde gezien, en zich^ vervolgens ftil gehouden. Op zyn doodbedde vermaande hy zelfs zyn Opvolger Mabaraja om fteeds de vriendfchap met de Maatfchappy te onderhouden. „Met deezen hadden de onzen nooit eenig verfchil , terwyl dezelve zich voornaamelyk met de bygeloovigheden van zynen Godsdienst bezighield, en door zyne geest elyken liet regeeren, In de maand October 1685 werdt de Koning van Golconda genoodzaakt de vlugt te neemen voor 't leger des Mogolfchen Keizers Aureng-Zeb, aan welken hy geduurende eenige jaaren geene fchatting had betaald ; 't gemeen gaf hier van de- fchuld aan zyne Schatmeesters, de Broeders Madona en Aecura, en bragten dezelve in een oploop om 't leven. Deeze ondertusfchen hadden den Banian Chodenda , bezorger der Hollandfche zaaken , kort te vooren gedwongen , een groote meenigte koper aan de Muntkamer te leveren , zonder hem 't zelve te betaalen, waar door hy buiten ftaat raakte om aan de Maatfchappy te voldoen eene fchuld van een millioen guldens , die zyne gelastigden van tyd tot tyd hadden laaten oploopcn. Dit S 4 be-  a8o 'HET LEVEN van bewoog den Generaal Camphuis in 't volgend jaar der, waards te zenden dep Heer L. Pit, Opperhoofd van 't Comptoir van Mazulipatnam, om den Koning hier over' te onderhouden. Deeze hoorde hem op eene vriendelyke wyze, en ftelde zelfs Commisfarisfen aan om de zaak te onderzoeken : doch dewyl de twee befchuldigde Ministers waren gedood konde men de zaak niet genoegzaam bewyzen, terwyl de Coimnïsfarisfen met reden zelden dat men alles op hun rekening kon zetten, indien men al 't geen Cbodenda zeide, op zyn woord moest gelooyen. De Koning kwam toen zoverre, dathy volkomene betaaling zou verkenen , indien Cbodenda de Waarheid zyner pretenfie mèt eede wilde bevestigen : dan deeze weigerde dit, onder voorgeeven , dat het hem door zynen Godsdienst verbooden was, een' eed te zweeren. Tot hier toe liep de zaak derhalven vrugteloos af, en 't Gezantfchap des Heeren Pit, fchoon het 30,000 guldens gekost had, was zonder eenig nut. Men had ondertusfchen den Banian met zyn' eerften bediende , wiens gedrag niet wel verantwoordelyk fcheen, opgeligt en naar Palleacate gezonden. De lieer Pit te Mazulipatnam te rug gekeerd zynde riep by zich de hoofden der vier nabuurige comptoiren, en deed troepen komen van Ceylon, met wier behulp hy zich meester maakte van de Stadspoorten, en uit dezelve verjoeg de Mooren en Heidenen: daarna eischte hy , dat men hem 's Konings tollen over gaf 't geen de Mooren na eenigen tegenftmd genoodzaakt werden toe te ftaan. Men verfterkte eindelyk de Stad met j2 Bolwerken, en dwong den Koning vreede te maaken , op voorwaarde , dat hy binnen vyf jaaren I20000 ducaaten zou betaalen aan de Maatfchappy, tot haare fchadeloosftelling. In  JAN CAMPHUIS. 18I In 't volgend jaar werdt de ongelukkige Koning van Golconda geheel ten onder gebragt en gevangen genoomen door Aureng-zeb, die den gevangenen met de ui. terfte fmaad "behandelde ; zelfs zodanig, dat hy hem dwong, het ftof van zyne voeten te likken. Dit onge. luk was van veel nadeel voor de Compagnie; want behalven eene algemeene verwarring in den handel , beroofden de Mogolfche foldaaten het Comptoir van Nogehvanze , en mishandelden de bedienden op eene verregaande wyze. Ter zelVer tyd kwam aldaar op de kust de Heer Adriaan van Rhede, onmiddelyk door de Bewindhebbers gezonden om den handel op deeze kusten te herftellen , die , behalven andere zaaken, het Comptoir van Palleacate naar Negapatnam overbracht, en aldaareene vesting (lichtte, welke een der fchoonften is van geheel Indien, en aan de Maatichappy 12 tonnen fchats heeft gekost, hoewel met weinig voordeel; dewyl dezelve zodanig is gebouwd , dat zy niet in ftaat is de Schepen in de haven te belchermen. In het zelfde jaar verfloeg de Heer Pit eene Franfche Vloot van 6 Schepen, ftaande onder 't bevel van den Heer Du Quesne, die op de kusten van Coromandel was verfcheenen, na dat hy twee Hollandfche Schepen by Ceylon genoomen had. Het gevegt was hevig , doch kort van duur; dewyl de Franfchen hunne ankers kapten en de vlugt namen. In 't jaar 1683 raakte de Generaal Camphuis in oorlog met de Perfiaanen, die de Zyde aan de Hollanders weigerden te leveren voor den prys by ïict tractaat vast-» gefteld, en dezelve daarentegen voor minder geld aan de Engelfchen verkogten. Ten dien einde rustte men pp Batavia drie Schepen uit, onder bevél van den Heer Cazembrood, die daar mede in dc golf van Perfien § 5 &  s32 HET LEVEN v an komende 'er noch vyf andere vond, en zich met die vloot van acht Schepen in 1684 meester maakte van 't Eiland Kirmis en zyne vesting, na dat hy by Gamron 13 Moorfche Schepen had veroverd. Ondertusfchen ■ hadden zich de Heeren van den Heuvel en de Jager begeevennaar Ispahanom aldaar een vergelyk te treffen; doch de Sophi wilde nergens naar luideren, voor dat men hem dit Eiland met de Schepen te rugge gaf • na weike overgave dc zaaken voor eenen korten tyd in order kwamen. Doch eenigen tyd laater ontdonden 'er nieuwe zwaarigheden, tot wegneeming van welke dooiden Heer Camphuis naar Ispahan in Gezantfchap werden gezonden de Heeren J. van Leenen cn de Directeur des Perfisfchen handels J. Keyts, met een gevolg van 40 perfoonen. Keyts en veeie van 't gevolg dier ven onder weg door ziekten en onvermydelyke vermoeyingen deezer lastige reize. Doch de Ambasfadcur van Lecnen werdt, volgens Larids gebruik, deftig onthaald , en verkreeg eene vermindering van 14,400 Thomas op de belastingen des voorigen jaars, cn eene vernieuwing der oude ovcreenkomden , die echter gebrekkig werden onderhouden. In 't jaar 1686 of 1687 gebeurde een vreemd voorval in den Raad van Indien, 't geen tusfchen den Gou. verncur en de Leden eene geweldige tweeipalt verwekte , by gelegenheid der aandellinge van een' nieuwen Baljuw van Batavia. De Gouverneur verklaarde zich voor den Heer Dhpontm, maar alle de overige deinden den Heer Bollar , en drongen de zaak heviger , dap betaamelyk was, tegen hun hoofd, 't geen, mits hy 'er aanfpraakelyk voor blyve, alles naai- zyn gevoelen Kan befrisfen. Het geweldig gedrag der-Raaden verlloorde den Heer Camphuis ten hoogden , die wel voor-  JAN CAMPBIUIS. 283 voorzag, dat, zo hy in dit geval toegaf, zyn gezag naderhand weinig zou klemmen; waarom hy zyne keuze ten derkden aandrong. Van den anderen kant biceven, de Raaden hardnekkig by hun voordel, en wel met zo veel drift, dat een hunner zeide, dat die geene, welke hem Gouverneur Generaal hadden gemaakt, hem ook wel wederom zouden kunnen afzetten. Camphuis, niet ge woon zich door zyne mindere te laaten regeeren, antwoordde met zyne gewoone bedaardheid, dat, indien de Heeren Raaden recht hadden om hem af te zetten, hy daar niets te maaken bad, en hen goeden dag wensebte. Terzelver tyd vertrok hy, en kwam, geduurende twee jaaren, niet weder in de vergadering, terwyl de andere op de gewoone tyden met de vergaderingen voortvoeren; doch, zo ras zy iets beflooten, 't geen den Generaal niet behaagde, vernietigde hy hunne beduiten, en begaf alle openvallende ampten naar zyn welgevallen, zonder dat zy 'er iets tegen durfden zeggen. De Raaden brachten wel geweldige klagtcn in tegen den Gouverneur, by de Bewindhebbers, maar zyne bezadigdheid verydelde hunne poogingen, zo dat zy tot hun groot verdriet in 't ongeTyk wierden gedeld, en zich onderworpen zagen aan eene bykans willekeurige magt, welker voorbeeld men tot hier toe niet gezien had. Het. gevolg van dit alles was, dat ieder de gunst des Gouverneurs zogt, en zyne vyanden in eene algemeene wanachting vervielen: zelfs werdt de voornaamde der wederdreevende Raaden, de Heer Hurdt, Directeur der Commercie, in 't jaar 1689, door de Bewindhebbers afgedankt, met keuze om naar Holland te keeren, of op Batavia als een vry Burger te blyven woonen ,welk laatde door hem verkoozen werdt; doch hy dierf noch in 't zelfde jaar. De Heer Pit overleed insgelyks in 't volgende. Door welke derf-  tt84 HET LEVEN van fterfgevallen de Gouverneur van zyne twee voornaams vyanden verlost werdt, enhyde openbaare zaaken weder op den ouden voet begon te bellieren. Geene zaak maakte te Batavia onder de Regeering van den Heer Camphuis grooter opfehudding dan het beroemde verfchil tusfchen den Generaal de St. Martin en den Capitein Jonker een gebooren Amboineez, die mcermaalen zyne dapperheid in dienst der Compagnie had laaten blyken. De eerfte had tegen den laatften by zekere gelegenheid een' doodelyken haat opgevat, en fteeds gelegenheid gezogt om denzelven te voldoen. Hier toe deed zich eene gelegenheid op in 't jaar 1689, wanneer Capitein Jonker zich, teffens met een Maleisch Capitein, die weleer zyn flaaf was geweest, ten huize van den Generaal bevond, die den eerften met qngedekten hoofde liet ftaan, terwyl hy den laatften tegen zyn' wil deed nederzitten. Jonker, over deeze fmaad ten hoogften verbitterd, klaagde over zyne ontmoeting aan den Generaal Camphuis,'die den Generaal de St. Martin in 't ongelyk ftelde, doch, zo hy meende, geen recht had hem hier over te ftraifen alzo ieder te zynent meester was, dan alleen met eene mondelyke vermaaning. Hier mede was ondertusfchen dc Capitein geenszins voldaan, en zocht zichfteeds op den Generaal te wreeken, dien hy meermaalcn met den Raad van Indien en andere voornaame perfoonen aan zyn huis noodigde; doch welke de voorzichtigheid had, van aldaar nooit te komen. Dus in zyn voorneemen fteeds verhinderd zynde, en teffens het ongenoegen hebbende, dat zyn Neef Ra/a Bonfo, die opentlyk op 't leven van den Generaal Camphuis en St. Martin had toegelegd, werdt gevierendeeld, fpatte hy eindelyk pheel buiten, en werdt openbaar oproerig tegen dc Maat-  JAN CAMPHUIS. 285 Maatfchappy, zo dathy met zyn' aanhang alles in dc nabuurfchap van Batavia verwoestte, en meermaalen de tegen hem gezondene manfchap te rugge dreef; doch ten laatften werdt hy ontmoet door den Luitenant Holfeller, die hem door een zwaaren Zabelllag ter aarden deed vallen, alwaar hy verder door musketfehooten werdt afgemaakt, terwyl een gedeelte Van zynen aanhang werdt gevat, en de overige zich met de vlugt in 't gebergte redden. Den Rebel werdt het hoofd afgekapt, en te Batavia werden 8 zyner aanhangeren gerabraakt, en 27 gehangen op den 27 May 1690. Men rekent dat, by gelegenheid van dit' verfchil, zo te Batavia als Jacatra, 108 menfehen het leven lieten, terwyl de Maatfchappy in Jonker een haarer beste Officieren verloor. Onder de. Regeering van Camphuis, zag men to Batavia komen denzelfden Cbodja Moraad, die ook derwaards onder 't bellier van Maatzuiker was gereisd, als Ambasfadeur van den Abysfinifchen Keizer, met een brief aan den Gouverneur niet minder byzonder dan de voorige aan Maatzuiker. De Heer Camphuis werdt in deezen genoemd: De Roem en de Edeljie Sultan der Hollandfche Sultans, gelyk ook de Groötfte Koning der Koningen van Java, de Generaal JAN. Uit dit proefje kan men over 't vervolg oordeelen, 't geen meer goede wenfehen dan gefchenken belooft. Die van den Keizer beflonden ook alleen in vyf paarden, maar van 't Edelfte Geflagt, 20 flaaven en twee ftruisvogels. De brief eindigt met een verzoek aan den Generaal om dit gefchenk niet te verachten, dewyl hy geen waardiger had kunnen uitdenken. De zwakheid des Generaals hem verpligtende tot het vraagen van zyn ontflag, verkreeg hy dit eindelyk op een aller.  a85 HET LEVEN van allerluisterrykfte wyze; want men gaf hem de keuzé om in Europa weder te keeren, of te Batavia te blyven, met den eerften rang na den Regeerenden Gouverneur, benevens al zyn vast inkomen en eene Lyf. wagt van 15 man, op kosten der Maatfchappy. Hy verkoos het laatfte, en droeg zyn gezag met groote plechtigheid, op den 24September 1691, over aan den Direfteur Generaal Willem van Oudhoorn, die door de Bewindhebbers tot zyn opvolger was benoemd. De twee Generaals zaten aan 't boveneind der tafel, en de Raaden van Indien ieder naarzyn' rang; aan hunnerechterhand zaten de Raaden van 't Gerechtshof, en aan de linker zyde de Schepenen der Stad : terwyl de kamer vervuld was met nieuwsgierigen, tot het zien der plechtigheid zamengevloeid. Toen alle fleutels van dc Stad en van 't Kasteel op de tafel waren gelegd, deed de Heer Camphuis, opftaande, eene fraaye redevoering over den plicht eens Generaals van Indien, en gaf alle fleutels over aan zyn Opvolger, met een bygevoegde aanmerking, dat zy wat zwaar waren. Eindelyk begaf hy zich naar zyrt vertrek , en noch op dien zelfden dag naar zyn buitengoed. De Abysfinifche Gezant, die ook onder de aanfehouwers was, kon zich niet genoeg verwonderen oVer de goede order' en ftilte, waar mede deeze plechtigheid was ten einde gebracht; naar zyn zeggen zou zodanig eene verandering in zyn land niet hebben kunnen gefchieden, zonder aan duizenden van perfoonen het leven te kosten. Camphuis had een fchoon lusthuis doen bouwen by de rivier aan den weg van Jacatra, met een' tuin , in welken de zeldzaamfte gewasfen der Indien groeiden, by die plaats, aan welke noch overig waren de gedenktekens van dat Fort, in 't welk de Hollanders zich weleer'  JAN CAMPHÜI S. étij Weleer tegen de Javaanen verdeedigd hadden door 't werpen van vuiligheden. Het was deeze vermaakelyke plaats, in welke de Generaal zyn gewoon verblyf hield, voor hem zo veel te aangenaamer, om dat hy een liefhebber der kruidkunde was, aan welke uitfpanïring men onder anderen verfchuldigd is de uitmuntende verzameling der Amboinfche planten van Rumphius. Deeze kostbaare verzameling werdt in 't jaar £692 naar Holland gezonden, aan boord van 't fchip Waterland, onder den Admiraal Keyts, 't welk in een gevegt met eenige Franfche fchepen hl den grond werdt ge» fchooten. Doch de Heer Camphuis had de voorzigtigheid gehad om de plaaten en beïchryvingen, voor bun vertrek, te laaten affchryven; uit welk handfchrift naderhand 't geheele werk is in het licht gekomen. Dikwils ging hy ook naar 't eiland Edam, 't geen hem toebehoorde, op zyn lusthuis aldaar gebouwd in den Japanfchen fmaak, en voorzien met alle merkwaardige Indifche gewasfen en andere zaaken, die de aandagt van een Liefhebber der natuurlyke zeldzaamheden tot zich kunnen trekken. Zyne vrienden deelden met hent in zyne vermaaken, want dikwerf noodigde hy derwaards groote gezelfchappen, en hield ze by zich geduurende. eenige dagen. Inzonderheid was hy een liefhebber der Japanfche zeldzaamheden en geregten, zo dat- zyne tafel alle donderdagen naar den fmaak'dier natie wierdt aangericht. Ondertusfchen had hy het verdriet , dat de rust zyns ampteloozen levens zomwylen geftoord wierdt door kleine onaangenaamheden , die zyne voorige vyanden hem wisten te verwekken, en die hem meermaalen deeden wenfchen, dat hy zieh niet ontflagen had van die magt, welke men nu tegen hem gebruikte. Hy  s88 HST LEVEN van Hy ftierf op zyn lusthuis den 18 July 1695, etj werdt begraaven met alle eeretekenen , verfchuldigd aan de waardigheid, welke hy had bekleed. Zyne goederen , die zeer aanzienelyk waren , kwamen meerendeels in handen van zyne vrienden , voornaamelyk aan de Heeren Chastelein, en de Zoonen van den Heer Parvé, welke by zeer beminde en tot zyne crfgenaamen' aanftelde, op voorwaarde, dat zy aan zyne Zuster., tegen zyn zin getrouwd met den lieer van Dilzen , dagelyks , geduurende haar leven, zouden geeven een penfioenvanö guldens, en haar op zyn Landgoed doen woonen , alwaar zy haare dagen eindigde in 't jaar 1714- Aan die geene, welke, het lyk van den Heere Camphuis ter kerke hadden gedraagen , werden gegeeven penningen ter waarde van 66 guldens; en an> dere van noch meerder waarde , gehegt aan gouden ketens, werden gcgeeven aan zulke perfoouen, wier Peetvader hy by dèn doop was geweest. Deeze penningen toonden aan den eenen kant zyn naam , met de dagtekening zyner geboorte te Haarlem , en zyns afltands der Hooge waardigheid van Gouverneur Generaal, als ook van zynen dood , voorgevallen net op zyn geboortedag , zo dat hy naauwkeurig. den ouderdom van 61 jaaren had bereikt. Aan de andere zyde las men de acht volgende. Hollandfche versfen door hem zeiven gemaakt, of ten minden op zyn geval toegepast, die eene zinfpeeling op zyn'naam bevatten, en zyne hoop op de Eeuwige Gelukzaligheid witdrukten i  JAN CAMPHUIS. 289 Myn Aardfche Campbuis was vergaan , Myn Tabernakel kon niet liaan ; Doch ik zag op een vast gebouw, Dat eeuwig zyn en duuren zou , Een plaats door Jezus toegezeid , En in zyn's Vaders huis bereid ; Welzalig is diens Mans zyn lot , Die heeft een timmering by God. Deeze versfen verkoos hy daar te plaatzen in ftede van zyn wapenfchild , 't geenhy minder had aangenoomen uit hoogmoed , dan om zich zyne vroegere omHandigheden te herinneren , en te toonen dat hy zich geenszins zyn voorig handwerk tot fchande rekende. Wy hebben reeds aangetekend , dat hy Goudfmidsknegt was geweest, maar moeten hier noch byvoegen , dat hy, door den Predikant Schaak te Amfterdam, by zyn' ouden Meester te Haarlem , deed beftellen een zeer fchoon fervies, en dat hy, na 't ontvangen van 't zelve, den maaker zeer edelmoedig beloonde, die zich niet weinig verwonderde over 't groot fortuin van zyn geweezen knegt Jan, wien hy zich in 't eerst naauwlyks kon herinneren. Deeze trek alleen van 't leven des Generaals Camphuis is een allerfchoonst getuigenis zyner beproefde deugd en edelmoedigheid : terwyl zyne bekwaamheid niet minder blykt uit zyne fchielyke verheffing. Voorts was hy zeer fpraakzaam tegen de gantfche wereld, maar gezet op zyn recht ; hy fprak weinig , maar altoos met nadruk , en wist zich teffens te doen eeren en ontzien door de Europeërs en Indiaanen. Zyne gedienftige , oprechte, zedige en Godsdienltige Inborst deeden hem ten grave IX. deel. T daa-  aoo HET LEVEN van J. CAMPHUIS. daalen , met die achting, welke een volmaakt eerlykman toekomt: te meer , daar hy , hoewel ongetrouwd , zich nooit had te buiten gegaan in wellustige bedryven , anderszins zo fchandelyk algemeen in de Oosterfche Gewesten. HET  HET LEVEN VAN FRANCOIS NIKOLAAS F A G E L. D eez' Krygshejd was de Zoon van Nikolaas Fagel, Burgemeester van Nieuwmegen, Postmeester Generaal van Gelderland,die een broeder was van Gaspar Fagel, Raadpenfionaris van Holland en Westfriesland. De zucht om het Vaderland, in die kommervolle tyden, zynen dienst te bewyzen, deedt hem al vroeg het krygsberoep verkiezen. Wanneer Maaftricht, in den jaare 1672, door de Franfchen belegerd wierdt, diende hy als Vaandrig in het Regiment van Berkhoffer. Zo dapper kweet hy zich, door het doen van uitvallen, of andere bedryven, gefchikt om den vyand afbreuke tc doen, dat de Prins van Waldek, geduurende het beleg, of kort naa hetzelve, hem tot den rang van Kapitein bevorderde. Willem de III, Prins van Oranje, vervolgens ooggetuige geweest zynde van de dapperheid van Fagel, in vier onderfcheidene Veldtogten betoond, verhief hem tot Luitenant ■ Kolonel en Kapitein ' van de Garde te voet, en in den jaare 1679, tot Kolonel van het Regiment van Lavergne. Niet lang voor T s den \  coa HET LEVEN van den rogt na Engeland, wierdt by, door zyne Hoogheid , tot Brigadier verheven; hy woonde vervolgens dien vermaarden togt by, en heeft zich op denzelven dapper gekweeten. Vervolgens diende hy in Vlaanderen, daar hy, in denjaave :69c, om zyne dapperheid, in den Veldflag van Fleury betoond, een beroemden naam behaalde, 't Gebeurde dat de flinker Vleugel der Bondgenooten omfingeld wierdt van den vyand, die meer dan een derde fterker van manfehap was. Toen floeg de Ruitery van dien Vleugel op de vlugt; waardoor ons voetvolk, dus bloot gelaaten, door 's vyands knegten en paardevolk, van agteren en ter zyden wierdt aangegreepen. De Brigadier Fagel, den nood bemerkende, deedt zyne Bataillons vierkant formeeren, 't welk van alle de overige wierdt naagevolgd. De Bataillons dus van alle zyden front maakende , lieten de vyandlyke Ruitery tot op een pistoolfchoot naderen, waneeer zy vuur gaven, met zulk eene trelfelyke orde, en een zo gelukkigen uitflag, dat men geheele Eskadrons zag ter aarde vallen. Hoewel de Franfchen naderhand het llagveld behielden, lieten zy thans tweeëndertig dandaarden in den loop. Dit deedt hunnen Veldheer, den Hertog van Luxemburg , zeggen: ,, Dat het Franfche voetvolk ,, wonderen hadt gedaan in den Slag van Rocroi; doch „ dat het vegten der Hollanders alles overtrof". Eene gloriebetuiging, waarvan geen klein gedeelte op den Heer Fagel nederdaalde. Het vermaarde beleg van Bergen in Henegouwen verfchafte onzen Krygsheld , in den volgenden Veldtogt, overvloedige gelegenheid om zynen moed en ervarenis op 't heerlykst te doen uitblinken, tegen een Leger van honderdduizend man, aangevoerd door den kloekden Veld-  FRANCOIS NIKOLAAS FAGEL. 293 Vel dheer en den bekwaamden Ingenieur dier eeuwe, de Heeren Bouflers en Vauban, en gemoedigd door de tegenwoordigheid des Konings en des Daufyns. Zyn ongemeen beleid en onverzaagde kloekmoedigheid in het verdeedigen dier Stad tegen een zo geducht Leger, gepaard met zynen yver om de muitende Burgers tot reden te brengen, deeden zynen reeds behaalden roem nog booger klimmen. Naast den Stadvoogd, den Prins van Bergues, bekleedde hy het opperbewind in die vesting. Reeds op den zeventienden van Lentemaand des jaars 1691, wierdt dezelve door het bovengemelde talryk Leger aangevallen. Schoon de vyand verfcheiden buitenwerken hadt bemagtigd, wierdt hy telkens te rug geflagen. Dit duurde tot den zesden der volgende maand, wanneer de vyand, in eenen nacht, zeven uuren dorm liep, By Halle, alwaar de Koning van Engeland zyn Leger hadt byeen verzameld, kreeg hy berigt dat de Gouverneur nog vyf of zes dagen de Stad zou kunnen houden. De Franfchen de lucht gekreegen hebbende van 's Konings voorneemen om de Stad te ontzetten, deeden dezelve, met de uiterde woede, tweemaal aantasten, doch moesten telkens met groot verlies wyken. By alle deeze verrigtingen was de Brigadier Fagel telkens tegenwoordig. In een van dezelve wierdt de Hertog van Bouflers nevens verfcheiden Prinsfen en Hofgrooten gekwetst. Doch, fchoon men dus den vyand van buiten kloekmoedig weerdand boodt, met een geduchten vyand van binnen hadt men eerlang te kampen; dc burgery, door de Geestlykheid opgedookt, kwam muitzuchtig op de been. De Gezwoorenen der Gemeente verfcheenen op "t Stadhuis, en verzogten met den Gouverneur te fpreeken. Deeze, verzeld van den Brigadier Fagel, begaf T 3 zich  294 HET LEVEN van zich derwaarts. Allerlei redenen wierden van hun gebruikt om de burgers tot vreedzaame gedagten te brengen, Fagel, fchryft Aitzema, eender onverzaagdfte Bevelhebberen in Staaten dienst, belteedde ten dien einde alle zyne welfprcekendheid. Volgens gewoonte, hadt hy dien zelfden morgen alle posten naauwkeurig bezigtïgd. Op hun zeggen, dat de Stad, door kogels en bomben verwoest, het niet langer konde houden, voerde hy hun te gemoete, dat'er in acht dagen nog geen gevaar te vreezen was. Doch alles te vergeefs. Welhaast riepen de misnoegde Burgers van 't Stadshuis , luidkeels en oproerig langs dc ftraaten fchreuwende, te -wapen ! te -wapen! De yverigften renden met de trom na de wal, en floegen de Chamade. Toen deedt de Heer Fagel nog eene laatfte pooging om de burgers tot ftaan te brengen, onder anderen door hun voor te houden dat de Koning van Engeland tot ontzet in aantogt was; doch alles vrugteloos. Thans was de. Bezetting genoodzaakt voor zich zelve te zorgen ; zy bedong alle Krygseere , eene zo wakkere verdeediginge -waardig. Terwyl de Brigadier Fagel met zyne manfehap voorby den Daufyn trok, fprak deeze hem aldus aan : ,, Is 't niet waar, myn Heer, dat nooit j, vesting met meer geweld aangegreepen , noch met „ meer dapperheid verdeedigd is ? " Geen wonder dat een Krygsman van zo veel dapper» heids, door Koning Willem den III, Prins van Oranje, allengs tot hooger trap van Krygseere wierdt bevorderd; de Vorst benoemde hem eerst tot Majoor-Generaal, en vervolgens tot Luitenant-Generaal. In 't beleg van Namen ontving hy eene zwaare en gevaarlyke wonde door een Musketkogel , die hem onder het fchouderbeen in den rug wierd uitgefneeden. In den jaare  FRANCOIS NIKOLAAS FAGEL. 295 jaare 1696 wierdt hy, door den Koning van Engeland, gezonden, om de fteden en plaatzen langs de Vlaamfche kust, die in 't betaalen der braftdfchattingen gebrekkig waren gebleeven, tot haaren pligt te brengen. Wanneer, naa 't fluiten van den Ryswykichen vrede, inden jaare 1702 , de Oorlog om de Spaanfche Succesfic wierdt gevoerd, kreeg de Heer Fagel, als een der bekwaamde Legerhoofden, bevel om nevens den Graave de THly het vliegend Leger by Zanten te gebieden. Het was op zynen raad, toen de Marfchalk de Bouflers met zyn Leger in aantogt was, dat de zestig dukken gefchut, met welke zyn klein Leger zich belemmerd voiidt, by Zanten over den Rhyn gezet wierden. Merkelyken tegenftand ontmoette in 't eerst deeze voorflag; doch ter goeder uure leende men daar aan het oor , twee dagen voor de aankomst der Franfchén; in handen van deeze zou gcwisfelyk anders het gefchut gevallen zyn, dewyl men geene paarden hadt om het te vervoeren. Even verdandig en heilzaam was ook de raad, welken hy zes weeken laater gaf. Het vereenigde Leger lag thans by Groesbeek; de Franfchén fpoedden zich vast met rasfe fchreden om de deden Grave en Nieuwmegen af te fnyden. Merkelyke oneenighcid ontdondt 'er, by die gelegenheid, om zich van daar te redden, enden vyand de volvoering van zyn voorneemen te beletten: De Luitenant - Genei aal Fagel, ziende de Franfchén, onder dit twisten en draalen, veld winnen, deelde zyn gevoelen wegens den aftogt aan den Graave van Athloonc mede , met verzoek dat het zelve mogt gevolgd worden; ditgefchiedde, en door dit middel bleef de dad Nieuwmegen en het Leger behouden. Naadat de Heer Fagel, in den jaare 1703 , het beleg van Bon bygewooud , en tot het laatfte toe daarover T 4 het  a95 HET LfJVEN vA« het bevel gevoerd hadt, verfcheen hy ook in het' heetftc vuur van den veldflag by Ekeren. Het Leger der Bondgenooten wierdt hier door de vyandlyke overmagt omfmgeld en afgefneeden. Fagel, die het bevd voerde over de agterboede,'ziende van een dyk het voetvolk in eene weide aan al het vyandlyk gefchut bloot gefield , zwom nevens zynen Adjudant door een water, rende voorts met losfen teiigel na die weide, en hieldt aldaar, met zyn voetvolk, tegens des vyands' Ruiters en Knegten het hardnekkigde gevegt, waarvan men ooit weergaa zag. Tweemaalen wierdt hy zelve gekwetst, eens aan het hoofd , en voor dc tweede reize aan zyn eene been. Wanneer ten laatften zyne foldaaten al hun lood verfchooten hadden, geboodt hy hun, de Knoopen van hunne Rokken te fnyden, en dezelve voor Kogels te gebruiken. Toen riep hy de Ruitery toe, dat het nu hunne beurt was, cn zy ftaat moeden maaken om te overwinnen of te derven , dewyl de vyand geen kwartier gaf. Straks rukte de Ruitery aan, en viel zo dapper op den vyand, dat onder denzelven eene yslyke flagting wierdt'aangericht, In dat zelfde jaar vertrok de Generaal Fagel na Portugal om aldaar de Troepen van den Staat te gebieden. Met de uitdeekendde minzaamheid wierdt hy van den Koning ontvangen. Nevens den Engelfchen Generaal, Hertog van Schomberg, wierdt hy door den zeiven tot lUaitre de Camp Generaal van zyne Legers verklaard. Toen de Heer Fagel zyner Majedeits hand wilde kusl fen , omhelsde hem de Koning met zonderlinge tederheid; hem vervolgens, onder de derkde betuigingen van agtingc en genegenheid , verfcheiden maaien op de fchouders drukkende. Toen de Hertog van Schomberg , op verzoek des Konings van Portugal, was op. ont-  FRANCOIS NIKOLAAS FAGEL. 297 ontbooden, wierdt de Graaf van Gallowai in deszelfs plaats gezonden. Deeze, fcboon geen hooger rang dan dien van Luitenant-Generaal bekleedende, weigerde, egter, den Heere Fagel den voorrang te geeven. De zaak wierdt voor den Raad van Portugal gebragt, daar de meerderheid ten zynen voordeele overhelde; doch zommigen , hem minder gunftig , verklaarden het als onvoegzaam , dat een Koninklyk Generaal ftaan zou onder dien van een Republyk. Gallowai eischte van den Koning, dat deeze hem een Lastbrief als Maitre de Camp zou geeven van vroeger dagtekeuinge dan die van den Heere Fagel. De zaak kwam voor het Engelfche Hof, en vervolgens in den Haage, van waar men den Generaal verzogt, dathy, uit infchikkelykheid, zich zou onderwerpen. Toen wierdt aan den Graave van Gallowai een Lastbrief gegeeven van de zelfde dagtekeninge als die van Fagel; en vervolgens een andere van gelyken inhoud aan den Graave van Corfuna, geweezen Onder Koning van Katalonie. De Marquis das Minas was Opperveldheer, en men kwam thans overeen, dat Gallowai wegens Engeland, Corfuna wegens Portugal en Fagel wegens de Republyk , week om week , onmiddelyk onder das Minas , het bevel zouden voeren. Naadat dit gefchil beOist was, begon men te denken aan de onderneemingen van een aanftaanden Veldtogt. Zommigen wilden Badajoz belegeren, om alzo in Andalufie te dringen, en vervolgens Sevilie te veroveren. Doch Fagel meende dat men daartoe geen genoegzaam getal troepen hadt; dat men veeleer tot in't hart van Spanje moest doordringen , om alzo met de genegenheid der Landzaaten voordeel te doen, die door den tyd zou kunnen verkoelen ; dat, dienvolgens , de T 5 Veld.  *9S HET LEVEN vak Veldtogt moest geopend worden met het bemagtigeu van Valenza d' Alcantara, om alzo in Kastilie te vallen, waardoor men vervolgens Albuquerque zou kunnen veroveren , en alzo van het land tusfchen den Taag en de Guadiana meester worden , wanneer men ligtelyk Aleantara zou kunnen bemagtigen. Dit ontwerp wierdt door de beide Koningen goedgekeurd ; uit naam des Konings van Spanje fchreef hem hierover de Prins van Lichtenitein een zeer beleefden brief. Het beleg wierdt dan om Valenza geflagen ; de Heer Fagel op zyne beurt het bevel voerende, veroverde de Stad flormenderhand. Van de bemagtiging van Albuquerque, die vervolgens ondernoomen wierd, kwam hem ook de voornaamfte eere toe. Over deeze veroveringen wierdt hem uit naam van Koning Karei en van de Koninginne-Regcntesfe van Portugal, in de vcrpligtendfte bewoordingen , geluk gewenscht. Thans meende de Generaal Fagel, in gevolge van zyn ontwerp, Alcantara te moeten belegeren; doch, door deeze en geene Hovelingen, wierden hiertegen allerlei tegenwerpingen ingebragt. Zelf hieldt men eenige Grooten verdagt van flirkfchen handel met Frankryk : dc Hertog van Cadaval was getrouwd met eene dochter des Hertogs van Armagnac , Opperdalmtelter des Franfchén Konings ; de zoon van den Marquis das Minas hadt in huwelyk eene dochter van den Marfchalk ' de Villeroi. De eers'tgemelde wierdt openlyk befchuldigd, den Oorlog tegen Spanje te hebben tegen gehouden, zolang hy konde. Hier by kwam nog dat onder de Generaals merkels kc nayver ontftondt, als niet kunnende verdraagen, dat een ontwerp, door den Hollandfchen Generaal uk_ gedagt, de voorkeuze hadt , en gevolgd wierdt. En, in  FRANCO IS NIKOLAAS FAGEL. 299 in de daad, de beide Koningen hadden aan den Heere Fagel, als uk édnen mond', verklaard: „ Dat de vei,, ligfte weg was , de Plans, door hem ontworpen, „ te volgen". Om den nyd te weeren, hadt Fagel hierop geantwoord: ,, Dat alle de Generaals hunne ge„ dagten fchriftlyk behoorden in te leveren, en men „ dezulke behoorde te volgen, welke de aanneemelyk„ fte fcheenen". Doch, alzo dit ten gevolge hadt, dat veeier onkunde aan den dag moest koomen, werdt de haat nog meer tegen hem gaande gemaakt. Hoe zeer, ondertusfchen, Fagel aandrong op de noodzaakelykheid om te zorgen voor de troepen, welke in het veld lagen, en die meestal van alle noodwendigheden ontbloot werden gelaaten, de zulken, welke tegen den Oorlog waren, wisten geduurig een fpaak in 't wiel te fteeken. Dit bewoog eindelyk den Heere Fagel, van Hunne Hoogmogende verlof te verzoeken om Portugal te verlaaten. Terwyl dit Verlof onder weg was, wierdt het beleg van Badajoz beflooten. De Koning van Portugal, op zekeren dag alleen zynde met den Heere Fagel, fprak hem dus aan: ,, Ik weet dat dit beleg met uw gevoelen ,, niet overeenftemt; maar ik heb myne toeftemming „ moeten geeven, en ik verzoek dat gy'er diensvolgens „ in wilt bewilligen". De Generaal antwoordde, dat zyner Majefteits verkiezing voor hem eene Wet was, doch dat hy klaar voorzag dat deeze onderneeming niet gelukkig zou afloopen; met een de redenen van dit vooruitzigt meldende. In 't einde van Herfstmaand zou het beleg ondernomen worden. Omtrent deezen tyd omving de Heer Fagel te Elvas, alwaar alle de Legerhooiden waren byeen gesoomen, het beüuit der Ai-  3oo. HET LEVEN van Algemeene Staaten, waarby hem verlof wierdt gegeeven om na Holland te mogen wederkeeren. Met denzelfden Post wierdt de Koning van Portugal, door zynen Gezant in den Haage, van dit befluit verwittigd. De Koning dit vernomen hebbende, zeide tot zynen günfteling den Graaf van Sours, in gebroken Fransch : Se Fagel quite l' exercite yo fuis per du: ,, Zo Fagel het „ Leger verlaat, dan ben ik bedurven ". Dat hem dit zeggen met 'er daad ernst ware, blykt hieruit, dat hy eens en andermaal zyne beide Sekretarisfen zondt aan den Heere Schonenberg- Refident der Algemeene Staaten te Lisfabon, verklaarende dat de Koning, zyn Meester , een Generaal van zo veel bekwaamheid als Fagel, in de tegenwoordige omtbandi heden, onmögelyk kon ontbeercn, en diensvolgens verzoekende dat hy Zyne goede dienften geliefde aan te wenden om den Generaal tot blyven te beweegen. Zelf liet zyne Majefteit, door zynen Geheimfchryver Mendoza, hem daartoe fchrifflyk verzoeken. Door zulk ernftig en aanhoudend dringen, liet de Heer Fagel zich eindelyk beweegen; hy vertrok na 't Leger voor Badajoz, daar hy vier dagen naa 't openen der Loopgraaven aankwam, 's Anderendaags bragt de Graaf Gallowai, die 't beleg hadt ondernomen , hem in de Loopgraaven. Niet lang waren ze hier geweest, of een vyandlyke Kogel deedt ben beiden groot gevaar des leevens loopen. Den Hcere Fagel nam hy den opflag van zynen Mouw weg, en verbryzelde den rechter arm van Gallowai, zo dat het bloed op des anderen klederen ipatte. Fagel moest toen het oppergebied aanvaarden. Den volgenden dag kreeg men de tyding, dat de vyand over de Guadiana getrokken, en na Badajoz in aantogt was, daar hy, van  FRANCOIS NIKOLAAS FAGEL. 301 van dien kant, eene groote menigte versch volk in wierp. Om de groote ovcrmagt der vyanden waren toen de Bondgcnooten genoodzaakt het beleg op te breeken. De aftogt gefchiedde in de bekwaamde orde, zonder dat 'er een eenig Soldaat verloorep wierdt. Thans bleek de gegrondheid van den raad, dien Fagel, vóór zyn vertrek na Lisfabon, hadt gegeeven. Aan de overige Generaals hadt hy verklaard, indien ze immer Badajoz wilden aantasten, dat zy dan alvoorens Talavera moesten verderken, een Steedje twee unren booger op gelegen, om door dien buitenpost den vyand, indien hy het 'oog op Badajoz mogt hebben, te kunnen ophouden. Deezen raad hadt men in den wind geflagen. Doch zodra was het beleg van Badajoz niet ondernomen, of de vyand maakte zich meester van dat Steedje.. en deedt dus den toeleg der Bondgenooten mislukken. De Heer Fagel, over bet verkeerd beleid der zaaken geheel verdrietig, nam thans het befluit om zich te bedienen van het toegezonden verlof der Algemeene Staaten, om na 't Vaderland te mogen wederkeeren. Aan boord van den Vice-Admiraal van der Dusfen vertrok hy van Lisfabon in Slagtmaand des jaars 1705, en kwam, in het begin der volgende maand behouden in Holland aan, daar hy met alle tekenen van agtinge wierdt ontvangen. Behalven de gefchenken, welke hy van den Koning van Portugal hadt ontvangen, belastte deeze hem met eenen brief aan de Algemeene Staaten, in welken aan zyne gedaane dienden een doorluchtig en dankbaar getuigenis wierdt gegeeven. Naa zyne 'wederkomst in 't Vaderland, bleef hy niet in gebreke om zyne bekwaamheid en moed by aanhoudendheid  3ü2 HET LEVEN van dendheid te doen blyken. In de verovering van Doornik, en in de vermaarde VeldOagen by Ramillies en Malplaquet kweet hy zich dermaate, dat van de overwinningen, by die gelegenheid bevogten, onbetwistbaar hem een- groot deel der eere toekwam. In den jaare 1711 verkoos hem de Hertog van Marlborough om het beleg van Bonchain te gebieden, 't wélk, in veele opzigten, onder de vermaardtte belegeringen moet geteld worden. De Bezetting was talryk, en de belegeraars wierden door een talryk Leger der Franfchén ingeflooten. Over alle deeze zwaarigheden zegepraalde de kloekmoedige Fagel, en noodzaakte binnen, twintig dagen de Stad tot de overgaave. < De laatfte Veldtogt van onzen dapperen Generaal was die van den jaare 1712. Naadat hy het bevel gevoerd hadt over het Leger by Bouchain , floeg hy het beleg om de fterke vesting Quesnoi, waarvan de bezetting zich binnen weinige dagen krygsgevangen moest overgeevcn. Kort naa deeze behaalde zege, wierdt de vrede geflooten; en onze Krygsheld, het hoofd met Iauwerkransfen gefierd, begaf zich met der woon na Smis in Vlaanderen, waarvan hy, als ook van eenige andere Vestingen, Slotvoogd was. Hier fleet hy het overtchot zyner dagen, tot aan het jaar 1718 , wanneer hy, 's morgens van den dneëhtwintigften van Sprokkelmaand , overleedt, aan een gezwel tusfchen den hals en rugge ter plaatze daar hy eertyds met een Kogel was gekwetst'. Met eene ftaatfle aan zynen rang voegende, wierdt hy ter aarde befleld. Behalven de krygswaardigheden, reeds vermeld, hadt hy den rang bekleed van Luitenant- Veldmaarfchalk van 'sKeizers Leger, en was door den Vorst tot Baron van 't H.  FRANCOIS NIKOLAAS FAGEL. 303 'tH. Roomfche Ryk verheven. Hy was ryzig van perfoon, en welgemaakt van gedalte. Ongemeen was zyne onverzaagdheicl in de dreigendde gevaaren: zodat Koning Willem de III hem meermaalen plagt te herin» neren dat hy zich te veel bloot gaf; 'twelk, egter, met eene hooffche welleevendheid door hem beantwoord wierdt met te zeggen: Dat by die fout nooit aan zich zeiven, maar wel menigmaalen aan zyne Majedeit hadt opgemerkt Zeer ftreng was hy in het oelfenen der krygstucht. Wanneer hy een Leger te velde geboodt, was hy gewoon driemaal 's daags, 's morgens, op den middag en 's avonds, alle posten in eigen perfoon te bezoeken. Hadt hy het beleg om eene Stad geflagen, men zag hem dan zelden zyne laerzen en klederen afleggen , voor dat hy de Stad veroverd hadt. Driemaal 's daags reedt hy insgelyks, doorgaans op een wit paard, na de Verfchansfingen, daar hy telkens zeer lang vertoefde , om op de gevaarlykde plaatzen behoorlyke orde te dellen; door zyn voorbeeld zo wel als door zyne milde giften de arbeiders aanmoedigende. Roemwaardig was ook zyne onbaatzuchtigheid, zelf wanneer hy op de drengde proeve wierdt gedeld. 't Gebeurde terwyl hy Rysfel hieldt belegerd, dat hy in het Ambacht van Veurne leggende, hetzelve belastte eenige duizenden zakken tarwe voor het Leger te leveren. Om hiervan ontdagen te zyn, boodt men hem in dilte een gefchenk in goud aan van vyftigduizend guldens; doch, verre van deeze gifte aan te neemen, wees hy dezelve in arren moede van de hand, en deedt zich de tarwe leveren: hy wilde liever zyne Soldaaten van brood voorzien, dan zyn beurs met eerloos goud verryken. Het gedrag van veele Krygsbevelhebbers, welke  3o4 HET LEVEN van F. N. FAGEL. welke zich de Paspoorten en Vrygeleibrieven dikmaals duur laaten betaalen, keurde hy af, en plagt dezelve om niet te geeven. In één woord, om zyne kunde, dapperheid en beleid, gepaard met zyne perlöonlyke hoe. danigheden, moet de lieer Fagel geplaatst worden in den rang der braaffte Krygshelden, welke ons Vaderderland heeft voortgebragt. HET  HET LEVEN V A' N JONKHEER PIETER. * van der D O E Sv De Heer PIETER van der. DOES, uit adelyken ftam gefprooten, was een Hollander, en, zich reeds vroeg ten dienst des Lands ter zee hebbende begeeven , was hy van trap tot trap tot de waatdigheit van Buitengewoon Lieutenant Admiraal opgeklommen; en het was- byzonderlyk in deze hoedanigheit, fchoon •reeds voorheen door- .zyne braaf heit bekend, dat hy zich zeiven eenen onfterffelyken roem verworven, en zyn Vaderland de uitmuntendite dienden bewezen heeft. De Heeren Staaten namelyk der Vereenigde Nederlanden ziende, dat de Koning van Spanjen hen meer en meer met zyne Oorlogsmagt naderde, en dagelyks dieper in drong, zynde de Admirant van Arragon reeds over den Rhyn getrokken, namen het befluit den Koning in zyne eigene landen aan te tasten, en den Oorlog derwaarts over te brengen. Niets konde hier toe gejchikter zyn dan dat men de IX. deel. V zee  3°6 HET LEVEN van zee tot zyn voordcel gebruikte , en hoewel men zidï niet verbeeldde, de landen, welke men aldaar mogt veroveren , in bezit te zullen houden ,'als zynde te verre van de hand , en dcrzelver befcherming te kostbaar, begreep men echter hier door den Koning te konnen befchadigen en noodzaaken om eene verdecling te maaken van de magt, met welke hy het Gemeenebcstpoogde te vernielen. Men rustte derhalven eene zeeraanzienelyke Vloot uit van omtrent tagtig fchepen, belïaande uit Hollanders, Zeeuwen en West-vriezen; dezelve wierdt in drie Admiraalfchappen verdeeld, over welken de Heer Pictcr van der Does als Admiraal Generaal wierdt gefield, voerende de Oranje vlag op het fchip Oranje, en heb ■ bende tot Scheeps-Capitein den Heer Willem Dirks Cloyer. De Admiraal der Witte vlag wasjan Gerbrands, en die der Zeeuwen Cornelis Gileyns van Vlisfingen. Voor Lientenant Collonel ging de Capitein Storm met eenige Vaandels voetvolk, welke, gevoegd by de Bootsgezellen, een getal van agt duizend man, ten Oorlog en ten Zeedienst uitgerust, en van alles wel voorzien, uitmaakten, wachtende alleenlyk eenen goeden wind, om de reize te konnen aarmeemeu. Op den vyfentwintigften van May, des jaars 1599, ging de Vloot onder zeil, en kwam op den elfden van' Juny by de Couronnes, ontmoetende aldaar twee Spaanfche Chfiloupen, van welker eene zy eenen Spanjaard gevangen namen, om van denzelven eenige kennis tc krygen aangaande des vyands toefland. Deze Chaloupen namelyk uitgezonden zynde om onze Vloot te befpieden en gade te liaan, wierdt men door den gevangenen onderricht, dat men op deze Kust van deszelfs komst verwittigd, en tegens dezelve op zyne hoede was; dat  JR. PIËTER van der DOES. 307 'er aan de Couronnes vier duizend Soldaatert en' eenige Ruitery Jagen, cn dat men voornemens was allen vyandiyken aanval met geweit af te weeren. Op dit bericht deedt de Generaal van der Does den Scheepsraad by een verzamelen, by welken befloten wierdt, zich niet reukeloos tegens eene zo groote magt te waagen, maar liever voort te zeilen en andere plaatzen aan te doen, tegens welke met grooter zekerhcit, en gegronder hoop van gewenschten uitflag, iets konde worden ondernomen. Men ligtte derhalven,ingevolge dit' befluit,het anker', en wendde de ftevens naar de Kaap St. Vincent; en de' Eilanden van Lancerotta, Allagamea en Forta Ventura voor by gezeild zynde, ontdekte men het groot eiland van Canarië, alwaar de Vloot op den zesentwintigften van dezelve maand aankwam, en voor de ftad Allagoena, omtrent het groot Kasteel, 't welk ten Noordwesten van dezelve gelegen is, het anker wierp. Dewyl de Spanjaarden uit het Kasteel met alle kracht op de Nederlandfche Vloot fchooten, liet de Heer van der Does de fchepen, die het zwaarfte gefchut voerden, naderen, en begon de Sterkte, Gratiofa genoemd, met alle dapperheit aan te tasten. Deze vyandelyke begroeting duurde eenen geruimen -tyd, geduurende welken de groote mast van den Generaal doorfchooten, de kleine befchadigd, en het fchip van den Vieeadmi'raal zes of zevenmaalen zwaar getroffen wierdt, terwyl eenige Soldaaten gekwetst en gedood wierden, eer men middel konde vinden om in de booten en floepen te geraaken, om eene landing te onderneemen. Die van het Kasteel ondertusfchen ondervonden hebbende , Wat het gefchut der fchepen konde' uitwerken , verflaauwden merkelyk in hunnen eerften bsflfc ' V a yverj  3o8 HET LEVEN van yver, en fchooten met minder gewelt dan in den beginne. Ondertusfchen was een gedeelte van het Krygsvolk en der Bootsgezellen, in klein vaartuig, naar het land geroeid, alwaar zy dc Eilanders in grooten getale te zamen gevloeid, in orde gefchaard, en van drie kleine Hukken gefchuts voorzien, gereed vonden om hen te ontvangen. Dc Heer van der Does in zyne floep zynde, deedt zyn volk by zich koomen, en voer, met gewelt van roeyen, onder een onophoudelyk fehieten der vyanden, welke geen voet van hunne plaatze weekeu, met hen naar het llrand. De Generaal, vervolgens ziende,dat niet tegenftaande hunne aankomst de vyand Hand hieldt, eh dat men, door -gebrek aan water, niet tot aan het land koomen konde , fproug dc eerfte van allen buiten boort, tot aan den middel in het water, en van de zyne hier in gevolgd zynde, trok hy, met gebogen hoofd, in weerwil van het fchieten der Spanjaarden, die even ftout en moedig den toegang bleeven betwisten, op hen aan, met dit gelukkig gevolg, dat zy, fchoon niet zonder verlies, hun kloekmoedig oogmerk bereikten, en aan land geraakten. De vyanden,hoewel al dien tyd even moedig,hadden tevens niet weinig geleden, zynde veertig van hun ge. fneuveld, en hunnen Gouverneur, die hen te paard zittende aanvoerde, het been door eenen kanonkogel afgefchooten. Den Heer van der Does hadt geen geringer gevaar gedreigd, want met eene fpies aan zyn been, en met drie fteeken op zyn ligchaam, hoewel niet zwaar, ge. kwetst zynde, wierdt hy van eenen Spanjaard aangegrepen, en zoude gewisfelyk gedood zyn geworden, indien  JR. PIETER van der DOES. 309 indien niet iemand van de zyne dit wreede opzet geftnit, den aanvaller dood geflagen, en zynen braaven Bevelhebber dus verlost hadt. De Nederlanders dus alle aan ftrand gekomen, en de floepen, om meer volks te haaien, wederom afgezonden zynde, vielen met zo groote onverzaagdheit op de Eilanders aan , dat zy genoodzaakt wierden hun gefchut te verlaaten, en met hunnen gewonden Gouverneur de vlugt te neemen naar de Stad. De Generaal intusfehen het groötfte gedeelte van ,zyn volk aan land gekregen, en voorgenomen hebbende zyne overwinning volkomen te maaken, ftelde het in ftagorde, tot vier en twintig Compagnien toe, welke met vliegende vaandels, by gelederen van een en twintig man, volgens zyne bevelen, tot het kasteel voorttrokken, waar over dc bezetting zodanig verfchrikt, wierdt, dat zy geen fchoot meer deedt. Ondertusfchen kwamen drie Bootsgezellen van het kasteel hun te gemoet, en gaven den Generaal keiïnis,dat de manfehap1,welke de fterkte bezet hieldt, gereed was om zich, behoudens goed en leven , aan hem over te geeven. De Heer van der Does dcrhalvcii begaf zich, ingevolge dit bericht, met eenige van de zynen derwaarts, waar op de bezetting aanftonds aan hem de fterkte overgaf, en, ftaat op zyne trouw en genade maakende, de wapenen nederlag. Men vondt in dezelve negen metaale en zes yzere ftukken Kanon, benevens eene groote hoevcelbeit van Ammunitie en voorraad: het getal der Gevangenen beliep agtcnvyftig man, zynde de overige door het gefchut gedood. Deze wierden alle, op last van den Generaal, op een Spaansch fchip in bewaring gezet, het welk door V 3 dc  3io HET LEVEN van de Nederlanders genomen was; drie echter der voorntiamfte behieldt de Heer van der Does by zich, om dezelve byzonderlyk van alles nauwkeurig te ondervraagen. Na dat de Generaal dus van het Kasteel bezit genomen , cn in plaatze van het Spaanfche het Prinfe Vaandel geplant hadt, verdeelde hy het kleine leger in drie benden, waar van de eene onder de wallen van de Stad, de tweede in het gebergte, en de derde, als eene achterhoede , langs het ftrand der Zee geplaatst wierdt. " Den ganfehen nacht in deeze flagorde geftaan hebbende, trokken zy alle, 's morgens zeer vroeg, en zeer geregeld, naar de Stad, alwaar zy zich geduurende eenigen tyd geposteerd hielden, als gereedftaande het beleg te beginnen; doch dewyl het gefchut van eene andere fterkte, welke by dc Stad lag, hen grootelyks kwelde, en veel fchade toebracht, door zomwylen vier of vyf man tevens weg te neemen, befloot de Heer van der Does zich te retrancheeren, batteryen op te rechten, en van vyf ftukken, welke men ' van het gewonnen Kasteel Gratiofa hadt afgebracht, gebruik te maaken, uit het welk men tegens den avond flechts eene fchoot deedt, terwyl die van het Kasteel met fchieten aanhielden , en de Eilanders ook eenige Veldftukken en Falconetten op den berg gebracht hadden, van waar zy het legerder Nederlanders konden bereiken. Wanneer vervolgens de nacht aankwam, ftelde de Heer van der Does zyn volk, gelyk 's daags te vooren, in flagorde, en nauwclyks begon de dageraad te ontluiken, of hy deedt zyne Batteryen met gewelt fpeelen, namelyk vier ftukken tegens het Kasteel, en één tegens die welke op den berg waren. Dit fchieten duurde omtrent vier uuren, en dewyl de belegerde-van het Kasteel op  JR. PIETER van der DOES. 311 op hunne Wallen cn Bolwerken, in plaatze van Borstweeringen , eenige Wolbaaien gelegd hadden , door welke de kogels heen drongen, ontvingen zy meer fchade van de fteenen, welke hun om de ooren vloogcji, dan van het gefchut zelf, waar door verfcheide het leven verloren, wordende voorts hier door hunne geheelc afweering verbrooken cn hun gefchut onbruikbaar gemaakt. Hier op zondt de Generaal vier Compagnien Soldaaten naar. den berg, met bevel om hen van het gefchut af te dryven, en deedt vervolgens de Stadspoort in brand fteeken. Nauwelyks hadt de manfehap, die de fterkte verdedigde, en die welke op den berg ftand hieldt, 1 waar van het gefchut geheellyk onbruikbaar was, dit gezien, of zy verliet alles, welk voorbeeld de Stedelingen volgden, neemendc zy alle de vlugt naar het gebergte , aldaar zy hunne vrouwen, kinderen, juweclen en goederen in holen en fpelonken met zich in vciligheit brachten. Onkundig zynde, dat de Inwooners de Stad geheel verlaten hadden, liet de Generaal twee ladders uit eene naby gelegene Kerk haaien, en dezelve tegens de wallen hebbende doen plaatzen, beklom hy de eerfte, van 'eenige Soldaaten een voor een gevolgd zynde, den muur, en. geraakte dus zonder eenige verhindering boven op den wal, van waar hy terftond naar het Kasteel trok, het welkhy insgelyks ontruimd voudr. Gelukkig was het, dat men van het vertrek des vyands geene eerdere kennis bekoomen, of vroeger getracht hadt de Stad te beklimmen, dewyl de Spanjaards, voor hunnen aftocht, eene Myn met .flaapend vuur hadden gelaten, welke, zonder eenig nadeel toe te brenV 4 gen,  Sla HET LEVEN van gen, opfprong, eer iemand der Nederlanderen tot dezelve genaderd was. Na dat dus de Stad en het Kasteel, in welke men vyf (tokken Kanon benevens de daar toe nodige Ammunitie vondt, waren ingenomen , en men in plaatze van dc afgenomen* Vaandels der Spanjaarden de Prinfe Vlag geplant hadt, ftelde de Heer van der Does zyn volk op nieuws in flagorde, in gelederen van vyftien man, cn deedt over het zelve de monftering in eene vlakke plaatze, welke binnen de wallen bcfloten was. Eenige Soldaten vervolgens de Stad en gevangenisfen doorzoekende, brachten voor den Generaal een man van Vhsfingen geboortig, benevens nog twee andere gevangene,waar van de. een eenEngeIsman,ende ander . een Duitilher was, wélke alle, na langen tyd onder de Inquifitie in hechtenis gezeten te hebben, veroordeeld waren om verbrand te worden. » üp den avond wierden de quartieren befteld, en het ganfche heir in de Stad gelegerd, hebbende ieder Capitein zyn byzonder quartier; een gedeelte echter wierdt buiten de Stad, aan den voet der bergen, op de wacht gcfteld, om de Eilanders, welke zich dikwerf in groote benden vertoonden, in bedwang te houden. - jje Stad wierdt wel geplonderd, doch de Spanjaarden hadden de kostbaarfte goederen met zich genomen naar het gebergte, en de Heer van der Does'liet afkondigen, dat niemand zich iets van den buit zoude hebbeif toe te eigenen, maar alles aan de Admiraliteit over te geeven , volgens bevel der Heeren Staaten. Hoe ftrikt echter, en hoe heilzaam ook de orders van den Generaal gegeven wierden, was het onmogelyk het £cmeen zodanig in bedwang te houden, dat in deze gcla-  JR. PIETER van der DOES. 3i3 gelegeidieit niet eenige ongeregeldheden voorvielen. Op den negen en twintigften namclyk begaven zich, 'smorgens , eenige Bootsgezellen, met oogmerk om eenigen buit te maaken, naar het gebergte, doch met dien ongelukkigen uitflag, dat de Eilanders, dc wegen cn toepaden beter kundig, hun den weg afïheden, hen onvoorziens aantastten, en omtrent twintig van hen dood-' den. Tegen den avond zondt de Heer Generaal eenig volk naar eene kleine fterkte, welke omtrent een myl van de Stad gelegen was, en dewyl de bezettelingen op hunne komst dezelve terftond verlieten, cn mede naar het gebergte de vlugt namen, maakte men 'cr zich, zonder eenig verlies, meester van. Men vondt daar drie ftukken Kanon ,by welke de Heer van der Does de nodige manfchap ter bewaaring blyven liet, keerende de overige naar de Stad te mg. Op den lantlten der maant Juny, beval onze Held, dat men met het aanbreeken van den dag een begin zoude maaken, met den buit, als wyn, olie en andere goederen, die men verkregen en veroverd hadt', aan boort te brengen; de Spanjaarden, die in het gebergte zich onthielden, vertoonden zich verfcheide maaien, om met den Generaal over een verdrag te handelen ^ doch wanneer zich deze met hen daar toe ingelaten, en hun eerfte verzoek, dat onredelyk en dus onaannemelyk was, verftaan hadt, zondt hy hen wederom, zonder hen vervolgens meer te willen fpreeken, verbiedende tevens zyn volk van meer naar het gebergte te gaan, en verklaarende hunne Schildwachten vogelvry. Ondertusfchen ging men yverig voort met den buit in te fcheepen, doch men vergat, in alle deze bezigkeit, tevens niet, dat de Hemel voor ontvangene welV 5 daadgn  $H HET LEVEN van daaden dankbaarheit eischt van zyne fchepzelen ; op den eerften July Het diensvolgens de Generaal in de Hoofdkerk der Stad den Godsdienst verrichten, by welken hy zelf, benevens vier honderd man, tegenwoordig was, om God voor deze byzondere oveiwinning tc danken, en den Goddelykcn zegen over de volgende onderneemingen deemoedig af te fmeeken. Op den derden July, na dat men alle de Klokken , het Gefchut, den Oorlogsvoorraad, cn andere door dc Eilanders verlatene goederen hadt ingefcheept, zondt de Heer van der Does twee duizend man naar het gebergte , om de vlugtebngen in hunne fchuilhoeken aan te tasten: van wederzyden wierdt 'er met dc groötfte dapperheit gevochten , doch dewyl de Nederlanders het gebergte en deszelfs toegangen minder kenden dan de Spanjaarden, en deze dieper en dieper in het zelve te rug weeken, wierden 'er van de onze verfcheidme gevangen genomen en gedood, zo dat men zich genoodzaakt vondt, zonder den vyand groote afbreuk gedaan te hebben , met verlies van zeventig man en eenen Scheepskapitein , naar de Stad te rug te keeren. Des morgens ftelde de Heer van der Does zyn volk in flagorde, en hebberfde door Mynen het Kasteel doen fpringen, era alle de Kerken en naby gelegene Kloosters in brand geftooken, deedthyallc.de manfehap uittrekken , waar na hy ook de Stad verbrandde, en met de zyne naar de eerfte fterkte, Gratiofa, eene halve myl van daar gelegen , voorttrok, van waar hy dezelve in floepen en booten in liet fcheepen, en vervolgens be ■ houden aan boort bracht. Nauwelyks hadt de Generaal met zyn leger het eiland verlaten, of de Spanjaards kwamen uit hunne lebui]- plaat-  JR. PIETER van dek DOES. 315 plaatzen voor den dag, en liepen toe om den brand te blusfchen; de fterkte Gratiofa ondertusfchen, alwaar men voor den aftocht eene Myn met doof vuur hadt ont-» ftoken, fprong met eenen vervaarlyken flag, korten tyd daar na, in de lucht. Wanneer nu al het volk op hunne fchepen was, deedt de Heer van der Does den Raad aan boort koomen,om met denzelven te overleggen, welken weg men thans kiezen, en welke Eilanden men vervolgens aandoen zoude. Terwyl men hier mede bezig was, vertoonden zich eenige Spanjaarden - op den Zeekant, toonende Vredevaanen, en begeerig zynde om in eenige onderhandeling te treeden. De Generaal zondt daar op eene floep met volk naar den wal, die dezelve aan hoort bracht, en verftaan hebbende, dat het hun te doen ware, om de gevangene, van welke men zich in de fterkte Gratiofa hadt meester gemaakt, te rug te hebben, ftelde hy hun het losgeld voor, en na dat men hem het zelve, volgens zynen eisch, betaald hadt, Het hy hen gaan, waar op zy vry en wel te vreden naar de Stad .te rug keerden. Op den agtften July ftak de Vloot weder in Zee, met zich neemende eenige gevangene, welke niet hadden konnen gelost worden, en hieldt zich, door tegenwind belet , nog eenigen tyd, omtrent de kust van groot Canarië op, tot dat zy eindelyk, tot aan deszelfs hoek gevorderd, genoodzaakt wierdt het anker uit te werpen. Hier van daan ontdekten zy het eiland Teneriffe , werwaarts alle hunne Schuiten wierden aan land gezonden , om zich van versch water te voorzien. Dit gefchiedde zonder eenige verhindering , hebbende het Scheepsvolk, 't welk eene groote menigte houtftapels, langs  3i6 HET LEVEN van langs het land ftaande, in brand flak, niemand ia hunnen weg ontmoet. Het anker vervolgens wederom geh'gt hebbende, kregen zy, met eenenonilandvastigen cn veeltyds ongunffigen wind, op den twaalfden het eiland Gomera in het gezicht. Doch om eenig denkbeeld te geeven van deze eilanden, tegens welke deze tocht voornamelyk gericht was, oordeelen wy het niet ordienffig van dezelve eene zeer korte befchryving hier in te voegen. De Canarifche eilanden van Afrika in de Atlantiiche zee gelegen, en eertyds Fortunatae of gelukkige genoemd, om de byzondere vruchtbaarheid des gronds , en de menigvuldigheid haarer voortbrengzels, worden op eene Noorderbreedte van zeven en twintig tot dertig graaden gevonden. Derzelver getal bepaalt men gewoonelyk op zeven, welke alle den naam dragen van Canarifche, hoewel ieder eiland op zich zeiven eenen byzonderen naam voert. Dus .wordt het voornaamlte Canaria, of groot Canaria geheeten, de andere noemt men Teneriffa, eertydsNivaria, Forteventura, voorheen Capraria of Caspia, Lancerotta by dc Ouden Centuoa-, Gomera, in vroegeren tyd Theoda, Pluvialia, 't welk tegenswoor, dig Ferro, of Yzer eiland heet, en eindelyk Palma, 't welk in voorige dagen mede onder den naam van Capraria bekend was. Deze eilanden wierden in den jaare 1346, door eenen Franfchén Edelman, Johannes Betaucourt, ontdekt; dezelve liaan zedert veele jaaren onder het gebied van dea Koning van Spanje, en fcho onde tyd, op welken dezelve onder'deze regeering gebracht zyn, niet nauwkeurig is aangetekend , weet men echter, dat Forteventura, Ferro, Lancerotta en Gomera het eerst veroverd zyn, terwyl groot Canaiië, Palma en Tenerjffa nog laugr»  JR. PIETER van der DOES. 317 langen tyd naderhand onder Heidenfche magt gebleven zyn, waar van hunne ligging en gvondsgefteldheit, als zynde hunne Zeekusten zorgelyk, het land met veele hooge bergen omringd, de landaart kloekmoedig en Wreed , de voornaame oorzaaken fchynen geweest te zyn. Het eiland Canarië is van den naasten kant van Afri* ca,-ontrent negentig rtrylen ten Westen af gelegen, en heeft het eiland Madera op eenen affland van twee honderd en zestig mylen ten Zuiden van zich. Het eiland Gomera dan, het kleinfle van alle de Ca» narifche eilanden, en aan het Zuidoosten van eene kleine Stad en Sterkte, aan den oever der Zee gelegen, voorzien, was thans het voorwerp waar op het de Heer van der Does gemunt hadt. tiet zelve geqaderd zynde, wierdt terlTond uit de Sterkte op de Vloot gefchoten, waarop de Generaal het anker op eenigen afftand, en buiten het bereik van 't gefchut, liet werpen, en den Scheepsraad aan boort vergaderde. Volgens befluit zondt men vier Compagnien Soldaaten aan land, om van achteren de Stad in te fluiten en te bezetten, waar door aan de Inwooners de gelegenheit, om naar het gebergte te vluchten, gelyk die van Canarië gedaan hadden, wierdt afgefneden. De Vloot zelve naderde vervolgens tot voor de Stad, op welke eenige fchooten gedaan wierden, die men echter van 's Vyands kant niet beantwoordde. Hier op deedt de Heer van der Does nog zes Compagnien aan land zetten, welke zonder eenige tegenweer zich van de Stad en Sterkte meester maakten ; de Vyand namelyk was op het gezicht der geheele Vloot, met Vrouwen, Kinderen, '"fin beate goederen^ reeds voor liet landen van dit Krygsvolk;,  3i8 HET LEVEN van Volk , naar het gebergte gevlucht, hebbende dc klokken, het gefchut, den wyn, en andere zwaare goederen en koopmanfehappen, voor het groötfte gedeelte , hier en daar in de Koornvelden begraven. De vier Compagnien ondertusfchen, welke de' eerfte aan land gekomen waren , ziende den vlugtenden vyand zyne goederen mede fleepen, zonden eene bende' voor uit, om hem den weg af te fnyden, en hem zyne prooy te ontwringen; doch de Spanjaarden, dit bemerkende, verborgen zich in dc holen, en wanneer de onze Verre genoeg gevorderd waren, kwamen zy wederom uit hunne fchuilhoeken te voorfchyn, en omfingeldeu hen alle gelykelyk in een dal. Hier op volgde een zeer hevig gevecht, in het welk van wederzyden met groote dapperheit geftreden, en veel volks gedood wierdt. De Nederlanders eindelyk, door den Vyand heen flaande, verlieten dit gevaarlyk.gebergte, en trokken, na verlies van omtrent tagtig man , naar de Stad. — » Onder de gefneuvelde telde men twee Lieutenants, dappere mannen, van welke de een niet eer bezweek, voor zyn ligchaam met meer dan vyftig wonden doorboord was. Na den middag bezette de Generaal alle de toegangen met fterke wacht, en beval de velden om te graven en te onderzoeken, waar door nog dien zelfden avond veele pypen met wyn gevonden wierden. Men kreeg *s nachts eenen Spanjaard gevangen , welke , volgens bevel van den Heer van der Does, den Provoost wierdt overgeleverd, om hem 'sanderen daags de door zyrt volk verborgene goederen te doen aanwyzen; doch door onaehtzaamheit zyner Bewaarders, ter middernagt ontvlugt zynde, begaf zich deze by zyne Landslieden in het gebergte. Op  JR. PlETËPv van der DOES. . 3t9 Op den veertienden bracht men alle de gevondene goederen aan boort der fchepen, wanneet 's namiddags nog drie klokken in de Koornvelden wierden opgegra-ven; doch tien of twaalf Soldaaten, den'volgenden dag zich in het gebergte begeven hebbende ,■ om te zien of daar ook nog eenige buit te behaalen was, wierderi' door de Spanjaarden overvallen, en na een fckerp gevecht byna alle dood geflagen. Op dien zelfden dag hieldt onze Held eene algemeene monfiering, en deedt de levensmiddelen, oorlogsvoor* raad en het Krygsvolk uit de ongedubbelde fchepen, welke naar het Vaderland te rug zouden keeren, ligten, en op de andere fchepen overbrengen, wordende daar' en tegen alle de veroverde goederen, de zieke en gekwetfte ifl deze geladen, om dezelve, benevens de tyding der overwinninge, naar Nederland over te brengen. Dewyl de goederen wyd en zyd in het veld verfprcid en verborgen waren, wierden 'er van tyd tot tyd van dezelve ontdekt, gelyk ook nog dien zelfden namiddag twee metaalc Hukken kanon, waar van het een omtrent zestien, het ander ontrent veertien voeten lang was, gevonden wierden. Op den zestienden July vertoonde zich de Vyand verfcheide maaien, als 't ware om de Nederlanders tot een gevecht uit te daagen, hun de nederlaag in het dal verwytende, en fchamperlyk toeroepende, dat zy hun aehtergelaaten geweer zouden koomen wederhaale-n. De Heer van der Does, te kloekmoedig om zulkcn hoon , den Nederlanderen aangedaan , ongeftraft te lyden, deedt eene bende Soldaaten en Bootsgezellen aan land zetten, met bevel om den volgenden dag.,1 wanneer de Zon nog niet hoog zoude zyn, den Yyair* mst  320 HET LEVEN v A n met gewelt aan te vallen; maar dcwyPer's nachts een geweldige ftorm opllak ,en de Vloot, die zeer dicht op elkanderen lag, daar door in groot gevaar van fehipbreuk gebracht wierdt, waren eenige fchepen genoodzaakt zich Zeewaarts in te begeeven, en aldaar het anker uitte werpen, en dus wierdt dit voornecmen toen niet uitgc* voerd; doch op den zeventienden wierden drie honderd man uitgezonden naar het dal, om den Vyand op te zoeken: deze ondertusfchen kwam niet te voorlchyn, waarom de manfehap, zonder iets verricht te hebben, wederkeerde, medebrengende een klein metaalcn ftuk kanon, benevens twee vaten met buskruid, welke zy aldaar hadden opgegraven. Op den agttienden wierden alle de overige gevondene goederen aan boort gebracht, en de gedubbelde fchepen, welke den aangevangen tocht verder zouden helpen volbrengen, van Canarifche wynen en anderen voorraad, genoegzaam voor 'de reize, rykelyk voorzien. Op den volgenden dag liet de Generaal de Stad, benevens alle de omliggende Kloosters en Huizen, in brand fteeken, waarop hy, na dat al het volk weder , was ingefcheept, het eiland vaarwel zeide. De Inwooners kwamen toen wel dra uit het gebergte te voorfchyn, om den bvand te blusfehen, doch met weinig gunltig gevolg. De Vloot bleef nog tot den twintigften July voor Gomera liggen , in welken tyd de Generaal op alles goede orde ftelde, en de Bevelhebbers van de fchepen by zich ontboodt, om hen voor hunnen getrouwen dienst te bedanken , en verder tot het volbrengen van hunnen plicht aan te maanen. 's Anderen daags deedt hy hen op nieuws by zich aan boort koomen, en nam affcheid van hen, welke naar het Vaderland zonden te rug  jR. PIETER van der. DOES. 321 rug keeren ,over welken hy Jan Gerbrandsz. tot Overfte en Admiraal ftelde, met bevel om hem in alles te gehoorzaamen. Hierop fcheidden de beide vlooten van eikanderen, en gingen met eenen Noordelyken wind onder zeil; de Heer van der Does, met zes en dertig fchepen, Zuid Zuid West, naar dé Westindifche Gewesten, de Admiraal' Jan Gerbrandsz. met vyf en dertig fchepen ,. ■Oustwaart heenen by den wind, naar het Vaderland. De Heer Jan Gerbrandsz. hieldt zyne fchepen tot den vier en twintigften alle by malkanderen, doch toen door eenen ftorm beloopen zynde, raakten zy, gelyk ook door andere toevallen, verftrooid, neemende alle hunnen tocht, onder verfcheide Admiraalfchappen, en langs verfchillende wegen, naar Nederland, werwaarts ieder zyn best deedt de eerfte aan te landen. Eene dezer Vlooten , fterk zestien fchepen , en door den toen verkorenen Admiraal Fredrik Arentsz. geleid, ontmoette op den agt en twintigften van Augustus, op de hoogte van 36 graden en 12 minuten', benoorden den Evenaar, twee Spaanfche fchepen, welke van Cabo Blanco -kwamen , en op dezelve jagt gemaakt hebbende, hadt zy het geluk hen te veroveren. Op deze fchepen vondt men zeven en veertig man, onder welke een Spaansch Koopman was, zeven en veertigSnaphaanen, zeven Lepelftukken, zestigduizend drooge Huiden, welke men even zo veele ducaaten waardig achtte,vier tonnen met Traan en Arabifche Gom, benevens twee duizend een honderd en veertig Realen van agten in geld. Deze vyf en dertig fchepen kwamen vervolgens op den agtften, negenden, en tienden September , in ver- IX. deel. X fcheide  32a HET LEVEN van fcheide havens van Nederland behouden aan , alwaar zy met groote blydfchap wierderi ontvangen. De Heer van der Does , ondertusfchen met zes en dertig fchepen naar de kusten \ an Africa en Guinée gezeild zynde, liep langs de eilanden van Cabo Verd, naar St. Thomas,, een eiland byna onder de Evennachts lyn gelegen. Met gewelt geland zynde, bevondi men dat de Inwooners aldaar met hunne beste goederen naar het gebergte gevlucht waren; weshalven het oogmerk der Nederlanderen, om hen een groot rantzoen te doen betaalen , verydeld wierdt. De Generaal derhalven maakte zich van de Kasteelen en Sterkten meester , doch als hy naar de Stad voorttrekken wilde om dezelve insgelyks té bemagtigen , kwamen de Spanjaards uit het gebergte, ten getale van omtrent zeven duizend man, te voorfchyn, met oogmerk om de onze te overvallen en te flaan; maar de Heer van der Does hen ziende aankoomen, ftelde zyn volk in ilagorde, waar op een zeer hevig gevecht volgde. De woede der Eilanderen was in den beginne onbefchryffelyt;, en het fcheen als of zy voorgenomen haddén de onze geheel te vernielen, doch door de goede maatregele» in hunnen eerften aanval geftuit, en vervolgens op de vlugt gedreven zynde, behielden de Nederlanders het llagveld, zynde hun verlies zeer gering, daar dat der Spanjaarden aan dooden en gekwetften zeer aanzienelyk was. Men zette dus den begonnen tocht voort, en de Stad hebbende ingenomen, wierdt dezelve geheel geplonderd, welk lot ook het Eiland onderging. De buit, by deze overwinning verkreegen, was groot, en beftondt, behalven eene groote fomme gelds , uit omtrent honderd metaale ftukken Kanon, negen duizend kisten bruine Zuiker,  JR. PIÈTER van der DOES. 323 Zuil-er', omtrent veertien honderd Olifantstanden, eene groote. menigte Calcinas Lywaat, Catoen, en andere waaren, welke men uit Tndifche, en aldaar verongelukte fchepen, geborgen hadt; alle deze goederen wierden aan boort der fchepen gebracht, ën men maakte zich gereed om dit e'land wederom te Verlaaten, wanneethet geluk, t Welk zich tot hier .voor de Nederlanders Verklaard hadt, hun den nek toekeerde, en de geheele Vloot dreigde te vernielen. Eene heete koorts namelyk, welke de Spanjaards . Calentura, of anders Madorca noemen, en aan welke de Europeaanen in deze gewesten niet zelden onderhevig zyn, begön zich onder het volk te verlpreiden; de ongevvoone heete'lucnt, het lang verblyf op Zee, met Vermoeijing en veele bezigheden gepaard „het gebruik Van ongezonde vruchten, de onmatigheit in het neemen van fpys en drank, waar voor 't byna onmogelyk is het gemeen te behoeden, en wat dies meer zy, werkten niet weinig mede om dezelve te ontdeeken, en om haare uitwerkzels kwaadaartig te maaken. Veele der afgematte ligchaamen, welke zy aantastte, bracht zy ten grave; en fchoon haare woede, door het Wegrukken van zo veele Vlootelingen, eenige verdere onderneeming ondoenlyk maakte,'bracht zyderVloote en het Vaderland den gevoeligden flag toe, door den Heer Pieter van der Does, in het midden zyner roemryke verrichtingen, onder haar gewelt te doen bezwyken, eenen man die, behalven zyne kundigheden in de Zee en Oorlogshandel, de hoogde voorzichtigheit by zyne dapperheit voegde, en nimmer gefchroomd hadt zyn leven ten diende van zyn Vaderland te waagen. Behalven dezen Zeeheld, cn zynen Neef Georgius van der Does, Zoon van den beroemden Janus Doufa, X> 2 een  324 HET LEVEN van een geleerd en ervaaren jong Edelman, waren vyftien zo Zee,- als Lapd-Capiteins, en omtrent twaalfhonderd Soldaaten en Bootsgezellen, de ongelukkige flachtolfers van deze vernielende ziekte. De liefde des volks voor hunnen Bevelhebber deedt hen alle middelen in het werk Hellen, om zyn lyk met de grpotft» eer ten grave te brengen, en tegens de woede van den Vyand te beveiligen; men bracht het ten dien einde aan het eiland, in een huis, en het zelve aldaar zeer diep onder de aarde bedolven hebbende, Hak men het huis met meer andere in brand , waar door de plaatze zyner bcgraaving onkenbaar, en voor het opgraaven der Spanjaarden behoed wierdt. Na het overlyden van den Generaal nam de Heer Cornelis Leynsz. het oppergezag van de Vloot op zich, en wanneer hy alle dc veroverde goederen in de fchepen hadt laaten brengen, ging hy weder onder zeil, met zich neemende den Gouverneur Don Francisco de Menefes, welken men gevangen hadt genomen. De Heer Leynsz. ondertusfchen gaarne aan de bevelen van de Staaten willende voldoen, ten einde den begonnen tocht te vervolgen, en tevens den zwakken toeHand der Vloot in aanmerking neemende, van welke een zeer groot gedeelte was geftorven,cn veele nog ziek en zwak waren ,beiloot zeven der beste fchepen benevens een jacht, met het gezondfte volk bemand, en van allen voorraad rykelyk voorzien, naar de kusten van Brafilie te zenden, om aldaar iets verder te onderneemen, terwyl hy zelf, insgelyks ziek zynde, met de overige fchepen, de reize naar het Vaderland voortzette, alwaar hy in de maant Fcbruary van den jaare 1600, met eenen aanzienelyken buit en veele gevangenen, behouden aankwam, zynde eenige van de fchepen zyner Vloot, ' wegens  JR. PIETER. van der DOES. 3:5 wegens zwakhdt der manfchap, genoodzaakt geworden, inVrahkryk, Engeland, en Ierland binnen te loopen; een dezer , eenig geld en vier of vyf honderd vaten Zuiker inhebbende, raakte verloren, wam door magteloosheit van het volk, en gebrek van eenen Loots, by mistig weder, in Sluis aangekomen zynde, wierdt het vast gehouden,en voor g^den prys verklaard. De gezegde zeven fchepen, onder het geleide van den Heer Hartman, naar Brafdie gevaren , kwamen in het volgende jaar 1601 gelukkig te rug, met grooten buit beladen, en hebbende den Spanjaarden veel 'nadeels toegebracht. Men hadt zich echter nog grootere .voordcelen van de onderneemingen dezer aanzienlyke Vloo beloofd, doch het misfen der Spaanfche Vloot van Cadix naar Indiën befiemd, de ziekten en andere toevallen verhinderden zoveel uit te voeren, als men gewenscht hadt en voorgenomen: zeker is het ondertusfchen, dat de nadeelen den Spanjaarden toegebracht onbefchryffelyk groot waren, fchoon de tusfehenkoomende omftandigheden de voordeden daar van voor de Nederlanders verminderden. X 3 HET  HET LEVEN s VAN .WOLFERT V A U BORSELEN. 2/ccr oud en overbekend in 's Lands Gefehiedenis/en is iiet geflagt van Borfelen. j Dit is.de naam van eene vrye Baronye en Heerlykheid in Zeeland , oudtyds behoorende onder het Eiland Zuidbeveland , daar ook voordeezen de ftad Borfelen plagt te leggen, doch die, meer dan tweehonderd jaaren geleeden, nevens de ftad Roemerswaal, door de Zee verflondeii is. Wolfert was de Zoon van Frank van Borfelen en van Maria van Egmond, eerfte Heer van Veere , groot lieveling van Floris den V, Graave van Henegouwen , Holland en Zeeland; doch naderhand, toen de Graaf, met behulp van eenige fteden, den Adel aan zynen wille zogt te onderwerpen,. een der yvërisjfte voorvegters der'Oudadelyke voorregten. Wolfert, nevens Jan van Renesfe Dcrk van Brederode en eenige andere misnoegde Édelen , vervoegden zich by Gui, Graaf van Vlaanderen, die  HET LEVEN van W. van BORSELEN. 327 die zyn regt op Zeeland door nooddwang hadt afgedaan; om deeze wederftreeving wierdt Wolfert naderhand ten lande uit gebannen. Graaf Floris deedt alles, wat in zyn'vermogen was, om den Adel, die, gelyk hy meende, geduurende zyne minderjaarigheid, zich te veel gezags hadt aangematigd, te vernederen; ten dien oogmerke verhief hy, op éénen dag, veertig ryke boeren tot den Adelftand, om alzo den geheelen ouden Adel in kleinagting te brengen. Dit leide den grond tot die zwaare verbi.tering tusfchen den Graaf en's Lands Edelen, die eindelyk zo hoog liep, dat zommigen van den voornaamften Adel in Holland en Zeeland tegen hunnen Heer zamenfpanden, en hem jammer! yk van "t leeven beroofden. Terwyl de Heeren van Amftel, Velzen en Woerden hier mede bezig waren, toog Wolfert van Borfelen na Dordrecht, om de magt van die ftad , tegen den Graaf van Vlaanderen, die den oorlog hadt verklaard, maar nevens den Koning van Engeland met de Edelen ééne lyn trok, kwanswyze bezig fe houden. Hy belegerde vervolgens Middelburg in Zeeland ; 't beleg duurde den geheelen Zomer; toen dezelve ten einde liep, en Jan van A vennes zich vertoonde, liep zyn volk van malkander. Niet lang daarna kwam de jonge Graaf van Holland, Jan de I, Zoon van Floris den V, met zyne jonggetrouw* de Gemaalin Elizabet, Dochter van Eduard den I, Koning van Engeland , uit dat Koninkryk herwaarts pver. Hy landde in de ftad Veere; dit gaf aan Wolfert, Heer dier plaats , gelegenheid om door heusheid van onthaal en ftaatelyke eerbetooningen , zich met den Graave te verzoenen. Zo diep wist hy zich in deszelfs gunst in te wikkelen, dat hy hem tot zynen ftedehou • der verklaarde. Men verhaalt dat de Heer van Brede• X 4 'rode,  328 HET LEVEN v^an rode, die den Graaf uit Engeland hadt afgehaald, en 't meeste bewind der zaaken in handen hadt; naa zyne overkomst, na Zierikzee wierdt gezonden; dat Wolfert den Graaf op zyhKasteel geleidde en onthaalde, en men toen, door eenen bode, den Heere vanBrederode liet weeten, dat de Graaf zynen dienst niet meer van nooden hadt. Dit verwekte een grooten haat onder dc Edelen van Holland, die zich lieten voorftaan.dat de aanzienlyklle ampten door hen alleen moesten bekleed worden, en daarom kwaalyk namen dat een Zeeuwsch Edelman pp 't Kusfen wierdt geplaatst. Wolferts vermogen en aanzienlyke rykdommen hadden reeds te vooren by veelen in 't oog geloopen, en hem een groot getal nyders verwekt. Zo Honden de zaaken, toen de Friezen van nieuws het hoofd begonnen op te fteeken." Borfelen verzamelde in alleryl een goed deel volks, toog met den jongen Graaf te velde, en leverde den Friezen llag; drieduizend van hun fneuvelden op het ftagveld en een gèlyk getal kwam in het water om. Op Wolferts raad ftelde de Graaf, in zommige fteden, nieuwe Regenten aan; hierdoor haalde ,hy zich nog meer vyanden op den halze, en vermenigvuldigde het getal der misnoegden. Zommigen verhaalen dat de Graaf het ampt van Baljuw van Zuidholland aan Jan van Renesfe, Borfelens vyand, gegeeven hebbende, hy denzelven by den Graaf wist verdagt te maaken, als iemand die met den Hertog van Brabant heulde; dit deedt Renesfe in ongunst vervallen. Hoe 't hier mede zy, Wolferts zonderling beleid om zich zclvcn in 't bewind te hand*haavcn, bleek uit de volgende voorvallen. De Hollandfche Edelen, gelyk wy aanmerkten, befchouwden zyn groot aanzien en vermogen met een nydig oog. 't Viel hun  > WOLFERT van BORSELEN. 329 hun gantsch niet moeilyk ,om hem, die tegen den voorgaanden Graaf Floris gewerkt hadt, by de fteden, welke het met dien Graave hadden gehouden, zwart te maaken. Edellieden , die , in het verdeedigen hunner vryheden, voorheen nevens hem na één wit hadden gefchooten, verklaarden zich nu tegen hem; zyne beste en vertrouwdfte vrienden waren nu zyne hevigfte tegenlfreevcrs geworden. Niet kunnende verkroppen, dat Graaf Jan naar hem . alleen het oor leende , fchilderden deeze Edelen hem met de lelykfte verwen; alles, 't geen hy voordeezen ter verdeediginge der algemeene voorregten hadt toege- ' bragt, wierdt nu voor louter verraad gehouden. Gelyk veelal hét lot der Eerfte Staatsdienaaren is, dus verviel ook Borfelen , by Edelen en Steden , in den felften haat. Om het gevaar, welk hem en'zyne grootheid hierdoor boven 't hoofd hing, af te weeren, was het meestdien. ftige middel, eenige der voornaamfte Hollandfche Edelen door maagfchap aan zyne belangen te verbinden. Ten deezen oogmerke gaf hy zyne dochter ten huwelyk aanGerard, Burggraave van Voorn, een Edelman * van groot vermogen zo wel in Holland als in Zeeland. Hy zelve tradt in den echt met de moeder diens Burggraafs, eene Vrouwe van groote rykdommen. Schoon nu de Heer van Borfelen, door deeze dubbele echtverbintenis, zynen aanhang i"n Holland verfterkte, het beraamde middel hadt, nogthans, in 't einde een geheel anderen uitflag, dan hy zich van hetzelve hadt voorgefleld: zyn Schoonzoon', voor wien hy niets verborgen hieldt, wierdt een verraa'Her van zyns Schoonvaders geheimen, gelyk wy eerlang zullen verhaalen. - x 5 om- 8  33o HET LEVEN van- Omtrent deezen tyd gebeurde 'er eene zaak, die hem in de noodzaaklykheid bragt om een ftuk van groot gewigt tegen de Edelen en Steden door te dryven; zyne vyanden bedienden 'er zich van, om de gemeente nog meer tegen hem op te fto'oken. De Koning van frankryk verzogt de vernieuwing van het oude Verbond met den Graave, onder belofte van zyne poogingen te zullen aanwendén om alle de Edelen, welke tot het ombrengen van Graave Floris geftemd, geraaden of geholpen hadden, te verdelgen Ten zelfden tyde deedt de Graaf van Vlaanderen, die toenmaals met de Franfchén m oorlog was, de aanbieding om met den Graave van Holland in verbond te willen treeden. . Niets was natuurlyker dan dat Wolfert zich tegen,het eerfte verbond moest aankanten: want, dewyl hy zelve in het ombrengen van Graave Floris de hand gehad hadt, zou hierdoor zyne eigen veiligheid gevaar hebben geloopen; daarenboven fcheenen zyne redenen, om het Vlaamfche boven het Franfche Verbond te kiezen, met de algemeene belangen beter overeen te ftemmen. Door een Verbond met Frankryk, zou men niet afeen de Vlamingen , de naafte buuren, maar ook de Engelfchen op den halze gekreegen hebben. De zamenzweering tegen den voorgaanden Graaf was eene huislykezaak; zy, die aan den moord voornaamlyk handdaadig geweest waren, hadden reeds hunnen loon ontvangen; de Graaflyke Regecring was wederom in 't vofte gezag geftcid, en diensvolgens ongeraaden „ de toegeloopene wonde van nieuws open te krabben; onvoorzigtig althans was het, eene uitlandfche Mogendheid in dien huislyken twist te mengen. In weerwil van deeze redenen, ftemden 's Lands Staaten uit alle hunne magt en als uit ééncn monde voor het verbond met Frankryk; zy befchouwden dit als een middel  WOLFERT van BORSELEN. 331 middel, om den Heer, van Borfelen, die hun zo zeer in den weg ftondt. in de laagte te-doen nederftorten; zyn yver voor het Vlaamfche Verbond wierdt voor verraad nitgekreeten, Evenwel, zo groot was Wolferts invloed op 'si ands Heer, dat zyn gevoelen over de vereenigde ftem der Edelen en Steden zegepraalde: de Graaven van Zeeland en Vlaanderen, voorheen geflagene vyanden, wierden nu vrienden en bondgenooten'. En, inde daad, ten hoogden toppunte was nu het gezag en aanzien des Heeren Van Borfelen gefteegen. Van den Graave hadt hy een gefchrift weeten te verkrygen, waarby deeze zich met eede verbondt, „'in „ alles den raad van Heere Wolfert te zullen volgen, „ en hem te befchermen, indien hem hierom, of om „ dat hy zich' tegen de meerders van Graave Floris „ aankantte, eenig leed overkwam: midshy beloofde, „ den Graave altoos naar zyne beste kennis te zullen „ raaden; 't welk duuren zou, tot dat de Graaf volle „ vyfentwintig jaaren zou bereikt hebben." Dit gefchrift was getekend op den dertigften van Grasmaand des jaars 1297, op Nyenrode, een Slot aan de Vegtftroom, naby het dorp Breukelen gelegen, en nog in weezen. Zulk een gefchrift bekoomen hebbende, ftelde hy zyne heerschzucht geene paaien méér; hy was niet flegts hoofd van 'sGraaven Raad, maar wilde eerlang Raad alleen zyn; hy floot nu den penen, dan den anderen Heer buiten de gewigtigfte onderhandelingen, terwyl hy den jongen Graaf overal met zich omvoerde, en beveelen en zegelen deedt, al wat hy goedvondt. Derk van Brederode was de eerfte, die door zyn toedoen uit den Raad gezet wierdt; toen volgde Jan van Rcnesfe, Baljuw van Zuidholland, dien hy van eenen toeleg op 'sGraaven perfoon verdagt maakte, endoor een  332. HET LEVEN van een vonnis, in de ftad Veere geveld, ten Lande deedt uitbannen. Eindelyk trok Wolfert al het gezag der Regecringe aan zich, waarvan hy, om zich zeiven te verryken, zich meesterlyk wist te bedienen. Want, niet vergenoegd dat hy, door het bovengemelde dubbele Huwelyk, de Heerlykheid Voorne in zyn Huis hadt overgebragt, deedt hy zich, door den Graave,, daarenboven verfcheiden verbeurd verklaarde goederen opdraagen, onder andere de Landen van Woerden en Benskoop. De eerfte hadt hy niet in zyne magt gekreegen , of hy deedt, om zich in 't bezit te haudhaaven, ten Noorden van den Rhyn, tusfchen Woerden en Hermelen , een Burgt of Kasteel aanleggen, waarvan de graften nog in weezen zyn. Heer Wolfert van Borfelen wist ook te bewerken het fluiten van een Vredeverdrag met den Bisfchop van Utrecht. Doch deeze vrede was van korten duur: de Bisfchop kreeg eerlang berouw van 't geen hy beloofd hadt, en maakte zich gereed om tegen 't volgende jaar de Hollanders te beoorlogen. Wolfert, hier van de lucht gekreegen hebbende, bewerkte een Verdrag met Dirk van Herlaar, Heer van Ameide, en riedt Graave Jan, dat men zich.van 't Slot Ysfelftein moest verzekeren. Deezen raad volgende , deedt de Graaf heirvaart.befchryven, en 't Slot belegeren. Alles, wat de krygskunst dier tyden vermogt, wierdt in 't werk gefield om het Slot te winnen. Het behoorde aan Gys- , bregt van Ysfelftein * Zoon van Aarnoud van Amftel, die zelve thans afwezig was. Doch zyne Echtgenoote, Vrouwe Baarte , ftondt de felfte ftormen door, zonder van opgeeven te willen hooren; zy gaf voor reden haarer weigeringe , dat zy buiten kennis en toeftemming, van haaren Man zulks niet mogt doen. Omtrent een  WOLFERT van BORSELEN. 333 een jaar hadt het beleg geduurd, toen de 'dappere Vrouw aanboodt het Slot te willen overgeeven, mids men haar en den haaren het lyf en de vryheid liet behouden. Toen de-poorten geopend wierden, vondt men niet meer dan zestien weerbaare mannen binnen 't Slot. Het, wierdt, door den Graave, aan Heere Wolfert gefchonken. De heerschzucht van deezen Gunfteling met de vermeerdering zyner jaaren groeiende, bragt hem in den baat, ook by de Gemeente in de Hollandfche fteden. Eene voornaame en de naafte aanleiding hiertoe was, dat Heer Wolfert onlangs merkelyke verandering in de Munt gemaakt hadt, zo dat 's Lands handeldryvende Ingezeetenen daardoor zwaar gedrukt wierden. Hieruit ontftondt een algemeen gemot in de Steden. Men wilde den Heer van Borfelen van kant helpen, en hem zyne misdaad met een wreeden dood betaald zetten. Een verfchil, welk hy met de ftad Dordrecht kreeg, hielp de Gemeente nog meer aan 't hollen , en hem ten laatften aan een ongelukkig einde. Aanleiding tot den twist gaf zeker yoorregt, door Koning Willem, Graave van Holland, aan die van Dordrecht gefchonken, volgens 't welk de misdaaden , aldaar begaan, nergens anders, en door niemand da'n door de Schepenen der Stad mogten beregt worden. Aloud, Baljuw van Zuidholland, aangezet door Heer Wolfert van Borfelen, ondernam, in den jaare 1199, een inbreuk op dat voorregt te doen, by gelegenheid dat te Dordrecht eenige misdaadigen in hegtenis zaten , welke de Schepens voor zich wilden te regt ftellen. Terwyl' de Schepens met de regtsvordering bezig waren, kwam Heer Wolfert, van den Graave verzeld, te Dordrecht. Voorwendende dat de zaak tot 's Graaven  334 . HET LEVEN van ven Regtbank behoorde, eischte hy dat op (taanden Voet de ftukken in zyne handen zouden geleverd worden-, Doch men weigerde zulks, met voor te geeven dat het tegen de Voorregten ftreedt. Wolfert, hier over geftoord, dreigde de Schepens met de Gyzeling, en beval eenigen hunner dén Graave te volgen, die terftond over Delft na den Haage vertrok, Tien Leden van de Wet volgden hem. Eenigen van hun bleeven te Delft, terwyl zommigen den Graave in den Haage gingen fpreeken. Naadat zy hier eenigen tyd vertoefd hadden, alzo Graaf Jan buiten Heere Wolfert, die eerst niet ren Hove was, geen befluit kon neemen, vroeg men hen na de andere Afgevaardigden, die nog te Delft waren Dit deedt hen vermoeden, dat men iet kwaads tegen hen in den zin hadt: waarom zy, hiervan verwittigd, terftond na huis keerden De Graaf en Wolferi begaven zich eerlang na Delft, waarfchynlyk om hen re vatten; doch toen men vernam'dat zy vertrokken waren, wierdt 'er voor de Delftfche Wethouderfchap over 't gefchil gehandeld. Aloud, Baljuw van Zuidholland, boodt aan, volgens de uitzinnige begrippen diertyden,in een kampgevegt te willen treeden met elk, die het met de Dordrechtlche Schepens hieldt. Doch die van Delft oordeelden verftandiger., dat der Steden voorregten aan den onzekeren uitflag van een kampgevegt niet moesten gewaagd worden. Toen wendde men het over een anderen boeg. Twee der geweekene Dordrechtfche Schepens, Hein en Pauwels genaamd, wierden in 't ongelyk gefteld, omdat zy des Graaven komst niet hadden durven afwagten. De Graaf dreigde de ftad Dordrecht met zyne hoogfte ongenade, en keerde verftoord na den Haage. Die van Dordrecht, voorziende dat men van dreigen tot  WOLFERT van BORSËLËN. 2SS tot daadlykheid zou koomen, verzuimden niets om zich tegen den Graaf, of liever deszelfs Stedehouders, Heer Wolfert en den Baljuw Aloud, te weer te {feilen, 't Leedt niet lang of de Stad wierdt belegerd; Wolfert hadt voor, haar den toevoer af te fnyden, en* door • geweld tot onderwerping te brengen. In eenen' uitval tegen den Baljuw, die den llroom met paalwerk belemmerde, hadt deeze het ongeluk eenigen van zyn volk te verliezen. Wolfert van Borfelen, door Aloud hier van verwittigd, befloot hierop met den Graave na Zeeland te vertrekken, en aldaar heirvaart tegen Dordrecht te befchryven. De Hollanders, hiervan de lucht gekreegen hebbende, en den Graaf niet gaarne uit het midden hunner willende verliezen, floegen aan *t morren tegen Wolfert. Zyn voorneemen hadt hy geopenbaard aan zynen Schoonzoon, Gerard van Voorne, die het geheim aan veelen van 'sLands Edelen bekend maakte; zelf wil men dat hy de ftoutheid hadt van zynen Schoon» vader de vriendfchap op te zeggen , indien hy den Graaf vervoerde. -Heer Wolfert ondertusfchen bevroedende hoe zeer hy by de Hollanders in den haat was, en zich onder hen niet langer veilig agtende, vertrok by nacht uit den Haage, den Graaf, dien hy in alles naar zyne hand kon zetten, medevoerende. Opdat hy niet zou agterhaald worden, deedt hy de bruggen agter zich af breeken, en rende te post na Schiedam, met oogmerk om van daar na Zeeland over te fteeken. Doch zo dra was het vervoeren van den Graave niet rugtbaar geworden, of het Hof en gantsch 's Graaven:haage was in oproer. De jonge Graavin kermde over het verlies van haaren Echtgenoot, en verwekte, door haare traanen en gebeden , zo veel medelyden by de Gemeente, dat veelen zich gereed maakten om de- vlug-  336" HET LEVEN van vlugtenden te vervolgen. Binnen weinige uuren waren zy te Vlaardingen; hier vernomen hebbende dat de Graaf wel van land was geftökèn, doch, van wegen de ftilte, weinig kon vorderen; bragten zy al wat volk kon voeren, tot booten envischfchuitcil toe, te water, en roeiden hem,uit alle hunne magt, agter naa, vervullen-' de midlerwyl de lucht met een luid geroep om hunnen Graaf. Door den fpoed, dien men maakte, hadt men hem wel baast ingehaald; even fpoedig bewoog men hem tot zyne kermende Echtgenoote weder te keeren, Wolfert moest zich gevangen geeven, en wierdt, nevens zyne Huisvrouwe , na Delft gevoerd, daar men hem op het zogenaamde Steenhuis in bewaaring ftelde. Zyn Schoonzoon, Gerard van Voorne, dien hy uit den Haage met geweld medegevoerd hadt, kreeg nu zyne vryheid weder, welke hy reeds verlooren rekende. Graaf Jan hadt zich teiftond na den Haage begeeven, zonder zich over Heere Wolfert verder te bekommeren. . De Delftfche Gemeente, met een bitteren haat tegen hem ingenomen, was ondertusfchen op de been gekomen, en voor 't Steenhuis zamengerot. Straks ging 'er een algemeen geroep op onder de menigte: „ Levert „ ons den Verraader, of wy fteeken het Steenhuis in „ brand"! Die van binnen, verfchrikt door dit drei-' gendgeroep, rukten den Hedre van Borfelen het harnas van 't lyf, en ftieten hem alzo ter deure uit op ftraat, daar hy, aan de raazerny der verbitterde menigte ter prooy overgelaaten,. in een oogenblik, door duizend wonden, van 't leeven wierdt beroofd. Anderen verhaalen, dat hy uit de bovenfte venfters van 't Steenhuis geworpen zynde, op pieken gevangen, en vervolgens ■afgemaakt wierdt. Zeker is het, dat eenige voornaame Edelen uit de Huizen van Duivenvoorde, Zandhorst, Haarlem  WOLFERT van BORSELEN. 337 Haarlem en anderen, handdaadig zyn geweest aan deezen moord, welke voorviel op den eerften van Oogstmaand des jaars 1299. Zulk een treurig einde hadt Heer Wolfert van Borfelen , die dus ook tot een fpreekend voorbeeld diende , zo wel van de onzekerheid van overweldigde magt, als van de zucht onzer vroege Voorzaaten tot vryheid en handhaaving van 'sLands duur bekomene voorregten _ * IX deel. Y HET  HET LEVEN - VAN FRANK van BORSELEN, D eeze Edelman, Kleinzoon van Heere Wolfert van Borfelen , wiens leevensloop en ongelukkig einde wy boven verhaald hebben, heeft in verfcheiden opzigten in 's Lands gefchiedenisfen, een beroemden naam ver! worven, inzonderheid door zynë rampfpoedige Echtverbintenis met de ongelukkige Graavin , Vrouwe Jakoba van Beyeren. Hy was Graaf van Oostervant, Heer van Zuidbevelandj Zuilen, St. Martensdyk, Everswyk Voorne, Hoogflraatcn enz., Ridder van het Gulden Vlies, en in den naame van Philips den Goeden, Hertoge van Bourgondie, bekleed met de aanzienlyke waardigheid van Stadhouder over Holland en Zeeland. Hy was een Heer van overfchoone geftalte, groote dapperheid en Krygservaarenheid, vrolyk van aart, aangenaam m den ommegang; magtig door zyne rykdommen , edelmoedig en milddaadig jegens ieder. Geen wonder dat hy, door zo veele zamengevoegde hoedanigheden, eerst  FRANK van BORSELEN. 33? eerst het hart der jeugdigeGraavinné Jakoba won, en eerlang haare hand verwierf. De ongelukken dier Graavinné zyn algemeen bekend, en in onze verzameling breeder verhaald. Maar, wonderbaar beloop der menschlyke zaaken , haare wederfpoeden leiden den gro.nd eerst van haare gemeenzaamheid , en vervolgens van haar huwelyk met Heere Frank. Van alle Edelen verlaaten, was hy , fchoon hy dus lang de zyde der, Kabbeljaauwfchen, hadt gehouden, de. eenigfte, welke der Graavinné , in haare verlegenheid, byftand boodt , op zulk eene heufche en verpligtende wyze, dat haar aandoenlyk hart 'er gevoelig van getroffen wierdt. In den jaare 143a wierden haar eenige fchoone paarden en kostbaare kleinpodjen, door haare Moeder , ten gefchenke gezonden. Zy dit met een tegengefchenk willende vergelden, verzogt van deeze en geene Edelen eene fomme gelds op rente; doch ftiet overal het hoofd. Haar Stalmeester, .Willem de Bye,' of, gelyk anderen hem noemen , Gerard van Godelin , riedt haar zich by Heere Frank van Borfelen te vervoegen; doch, alzo deeze tot nog toe andere inzigten in zaaken van 's Lands Regeeringe hadt gehad, verwierp zy deezen jraad. Ten langen laatfte , nogthans , deedt de koramerlyke ftaat haarer geldmiddelen ha,ar alle andere bedenkingen ter zyde ftellen. De Fleer van Borfelen bevondt zich toen in den Haage ;. zy ontboodt hem twee of driemaalen, zonder egter haare meening en den waaren ftaat der dingen hem te durven voorflaan ; telkens bragt zy het een of ander ter baane. Van den eenen kant verbeeldde zich van Borfelen , dat de Graayin met hem den draak ftak; doch, aan de andere zyde , meende hy iets in haare .houding en vcjorkoomen Y a  34o- HET LEVEN van te befpeuren, 't welk hem deedt denken , dat haar i anders op het harte lag , dan waarover zy met hem fprak. Hy openbaarde zyne gisflng aan den Stahneester, die hem den waaren grond ontdekte. Straks geeft hy aan deezen zo veel gelds voor deverïegene Prinfesfe als zy noodig hadt. Meer dan eens deedt hy zedert de milde hand voor haar open. Geen wonder dat eene zo recht tydige en onbaatzuchtige Edelmoedigheid het hart der Graavinné innam. Reeds driemaalen ongelukkig gehuwd ?eweest zynde ' kon de jonge weduwe met geen Onveifchillige oogen aanzien een man, wiens gedrag eene beter behandeling vooripelde, dan zy van haare voorgaande Ecbtgenonten hadt ondervonden. Nu en dan noodigde zy hem ter maaltyd. Heer Frank van Borfelen wist haaren geest door druk en wederwaardigheden neemeflagcn ^ met geestige en vrolyke gefprekken op te beuren.0 De Hertog van Bourgondie was verre van de hand in Frankryk. Gelegenheid en Genegenheid bwden elkander de hand' om de ongelukkige Vrouwe Jakoba, thans op Heere' Frank fmoorlyk verliefd, in ebt opzigt gelukkig tc maaken. De meer dan gemeene gunst, welke hem dcGraa vin toedroeg, kon zich voor zyn doorzigtig oog nietverbergen. Maar te groot was de affland in rang en geboorte dan dat hy zo hoog durfde zien, en haar tot Echtgenoot» verzoeken. Dit begreep vrouw Jakoba , enzy befloot dienvolgens van haare zyde den eerden dap te waagen. Zy verklaarde hein met ronde woorden, dat zy oneindig aan hem verpJigt was, doch, in den toed'and, in welken thans haare zaaken zich bevonden, onmagtig was om bemdets behalven haar eigen perfoon tot vergeldingc aan te bieden. Van Botfelen , die niets vinniger wenschte-, dan eene echtverbintenis met eene zo fchoo»  FRANK van BORSELEN, 34* fchoone en beminnelyke Prinfesfe aan te gaan, aanvaardde deeze aanbieding met eene dankbaare bewilliging» Heimelyk wierden zy te gader in den echt verbonden , in 's Graavenhaage , in Hooimaand des jaars 1433. Vrouw Jakoba wist wel dat zy beloofd hadt, niet dan met toeftemming van 's Lands Staaten en van haare Moeder, ook van Hertoge Philips , in 't huwelyk te zullen treeden ; doch zy begreep te gelyk , dat de Hertog nimmer zyne toeftemming tot dit huwelyk zou geeven. Haare fterke genegenheid en brandende liefde voor Heere Frank van Borfelen deedt haar de gedaane belofte in den wind Haan, Ook verbeeldde zy zich, deezen echt wel verborgen te zullen houden, en alzo daar door geen nadeel te zullen lyden. Doch het viel geheel anders uit. Te veele Vrienden hadt Hertog Philips hier te lande, die zo veele veripieders' waren van den heimelyken ommegang van Heere Frank en Vrouwe Jakoba ,, en van 't ftil ge Hortten huwelyk wel haast de lucht kreegen. Uit vreeze dat Borfelen hen boven 't hoofd zou wasfen , gaven zy 'er den Hertoge wel dra kennis van. Schoon deeze den Heer van Borfelen kende voor een gemeen' Zecuvyfch' Edelman t wiens Ampten hem wel merkelyke voordeden aanbragten, en die, door het bedyken van aangewasfene landen in Zeeland., zynen ftaat merkelyk hadt verbeterd , doch, egter, van wegens den reddeloozen ftaat van Vrouwe Jacoba 's zaaken, weinig kon verrigten, befloot hy, evenwel, hem in verzekering te doen neemen. Heimelyk liet hy hem uit den Haage ligten, en met ecm Schip, welk daartoe gereed lag, over Rotterdam en Dordrecht , langs de Schelde, tja.het Kasteel Rupelmonde in Vlaanderen brengen. De wangunst van Heere Borfelens geweezene vricn» Y 3 den  34* HET LEVEN van den was met geene bloote gevangenis te paaien ; zy lie. ten Hertoge Philips geene rust, tot dat hy een bevel hadt getekend, om den ongélukkigen Edelman in den Kerker te doen omkomen. Men zondt dit bevel aan den Slotvoogd van Rupehnonde , aan wien het' wierdt ter hand gefield terwyl hy met Heere' Frank op het Schaakbord zat te fpeelen. Hy las den brief, maar poogde het ontvangen bevel te verbergen ; doch' van Borfelen , de ontfleltenis uit zyn gelaat , hou. ding en gedrag , leezende , hieldt zo lang by hem aan, dat hy hem den inhoud des ontvangenen briefs mededeelde. Zo ras hy dien vernomen hadt , riep hy mt „ Zo heeft dan eindelyk de bitterheid m.yner vyanden des Prinfen goedheid overwonnen"! De Slotvoogd, egter, in flede van het opgelegd bevel naar de letter te volbrengen, dewyl hy eene groote agting voor van Borfelen hadt opgevat , yerbergde hem in een d!ep gat, liet het gerugt van zynen dood loopen, en ging vervolgens in eigen perfoon den Hertoge' boodfchappen', dat hy zynen last volbragt hadt. Deeze daarop eene diepe zucht loozende, riep uit: Helaas, wal heb ik gedaan! Toen viel de Slotvoogd op zyne knieën, en hadt om lyfsgenade. Wanneer hierop de Hertog antwoordde, dat hy zich flegts van zynen pligt gekweeten, en dus geene genade nodig hadt, kwam het hooge woord 'er uit. Philips vergaf den Slotvoogd deeze ongehoorzaamheid, en toonde zich verblyd dat Heer Frank nog in leeven was. Midlerwyl was Vrouwe Jakoba, op het gerugt van het gevaar , welk van Borfelen boven 't hoofd hing, mei eenige fchepen en manfehap na Rupelmonde getoogen, om haarentedergeliefden Echtgenoot,het kostje wat het wilde, uit de klaauvven des verdek te ver- losfen,  FRANK van BORSELEN. 343 losten. Hertog Philips hadt zich insgelyks derwaarts begeeven. De' Graavin verzogt en verkreeg van den Hertog verlof om Heere Frank te moogen fpreeken • deeze fprak uit een venfler van het Kasteel, terwyl zyne Gemaalin op haar fchip ftondt. Vervolgens fpronozy van het fchip aan land, om met den Flertogezeiven te fpreeken, en de loslaating van Heere Frank van hem te verzoeken. Philips weigerde daarin te bewilligen , ten zy Vrouwe Jakoba afftand deedt van Henegouwen Holland, Zeeland en Friesland, en van den tytel van Graavinné. Ligt kon zy hierin toeftemmen, alzo zy al het bewind reeds kwytwas, en niets dan den blooten naam hadt overgehouden. Heer Frank van Borfelen, op deeze voorwaarden in vryheid herfteld zynde, wierdt zedert door Hertog Philips met het Graaffchap van Oostervant begiftigd ,& doch alleenlyk voor zyn leeven. Ook fchonk hy hem naderhand de Ridderorde van 't Gulden Vlies. Zedert kreeg hy nog het ampt van Opperhoutvester van Holland! Daarnaa ging hy met zyne Gemaalin ' woonen op het Huis te Teylingen, niet verre van Leyden, daar de Opperhoutvesters doorgaans hun verblyf 'plagten te houden. De brieven, by welke Heer Frank met dat ampt begiftigd was, waren gedagtekend den drieëntwintigften van Lentemaand des jaars I433. Het fchynt dat Vrouwe Jakoba hadt verzogt, voor haar perfoon met dat ampt bekleed te worden. " In 't wederkeeren van Rupelmonde na Holland, voltrok Vrouwe Jakoba in 't openbaar haar huwelyk niet Heere Frank van Borfelen, in zyne Heerlykheid Sint Martensdyk, op het Eiland Tholen. By huwelyk* voorwaarde,'ftondt zy hem de Heerlykheid van Oosten West-Voorna, met de fteden Briele en Goedereede, Y ^ af'  344 HE ï LEVEN van af, benevens de Heerlykheid van Borfelen. Doch, alzo de Heerlykheid van Voorne aan haar alleen voor haar leeven was opgedraagen, moest de afftand aan Heere Frank, zou die van kragt zyn , door Hertog Philips bevestigd worden. Hy liet zich daartoe beweegen, en verleende 'er, in. Hooimaand des jaars 1435, opene brieven van. In de Huwelyks Voorwaarden, van Vrouwe Jakoba,' ontmoet men verfcheiden uitdrukkingen, welke haare tedere liefde voor Heere Frank van Borfelen op het dui» delykHe aankondigen. By herhaaling noemt zy hem haaren „ lieven ende. zêer gheminden ghefelle." Onder anderen zegt zy, dat zy hem deezen Iyftogt ra te, ,, omme fonderlinghe liefde, rechte minne ende „ volcommcn gunden, djé wy mit aller onzer henen „ dragen ende hebben tot onzen lieven ende zeer ghe„ minden ghefelle ende wittachtigen beddegenoote5, Heeren Francken van Borfelen, Gravc van Oister-, ,,'vant, enz." Niet lang hadt zy ondertusfchen het genot van deezen echt. Haare veelvuldige wederwaardigheden hadden haar teder gefre! gekraakt. Naa ruim .drie jaaren met Heere Frank, geleefd te hebben , flierf zy aan de teering, op het Huis te Xeylingea, den achttien van Wynmaand des jaars 143(5. In diezelfde jaar hadt Hertog Philips, by opene brieven van den eenentwintigden van Grasmaand, het Opperhoutvesterampt van nieuws, aan den Heere van Borfelen voor zyn leeven opgedraagen, met de magt om aifecn en op zyn eigen gezag zodanige nieuwe wetten op dc Houtvestery te mogen uitgeeven , als hy zoude geraaden vinden. Zedert leefde Heer Frank ongehuwd, zich nu eens in Holland, zomtyds in Zeeland onthoudende. Naa het overtyden van Hertoge Philips, Hondt hy in hooge gunst  FRANK van BORSELEN. 345 gunst by deszelfs Zoon en Opvolger, den vermaarden Karei den Stouten, die hem veelal met den naam van Vader noemde , cn welken hy, op deszelfs reize uitreeland na Holland, eens dc eere hadt in. de ftad Briele; deftig te onthaalen. Hy ovcrlcedt, in goeden ouderdom, in den jaare 1470, en wierdt te St. Martcnsdyk begraaven. Hy hadt geene wettige Kinderen , maar liet een Natuurlyken Zoon naa, die van hem verfcheiden goederen erfde, en vervolgens in 't huwelyk tradt met Barbara, Dochter van Jan, Heere van Wasfenaar. De voornaamfte goederen van Heere Frank van Borfelen vervielen op zyne Zuster Eleonóra. Nog  Nog wordt by de Drukkers deezes uitgegeeven: NEERLANDS HELDENDAADEN TER ZEE9 Fan de vroegflt dagen af tot op den tegenwoordigen tyd. Dit Werk bevat een verhaal, van den jaare 1218 af, der wisfelvallige kanfen waarmede onze Nederlanders ter Zee hebben geftreeden. Men vindt hier wonderen van dapperheid. De Zeedagen, Landingen, Schermutzelingen, Krygslisten en Belegeringen, in dit Werk verhaald, zyn allertreffendst voor de verbeelding, en vervullen de ziel met den diepften eerbied voor onze Voorouderen. Alles wat de Nederlanders van eenig belang ter Zee hebben uitgevoerd, wordt hier befchreeven, naar de orde des tyds , waarvan wy hier eene flaal zullen opgeeven. Men vindt naainelyk, na de algemeene Inleiding, in No. 1. De Oude Togten ten tyde der Romeinen. 3. Het Gevegt by de EgipüTchg Stad Damiate, ia 1218. 4. Stryd tusfchen de Vlamingen en Hollanders. Gevegt tusfchen de Hollanders en Oostfriefen, in 129S. 5. en 6. Schcepsftryd op 'het Gouwe, tusfchen de Hollanders en Vlamingen, in 1304. 7. Scheepsftryd tusfchen Vrouwe Margareet en haaren Zoon Willem, op de Maaze. —— Zeegevegten ten tyde van Vrouwe Jakoba. 8. Krygslist te Dordregt, ten tyde van Vrouwe Jakoba. * Oorlog ter Zee tegen de Oosterlingen, in 1439. 9. Oorlog ter Zee tusfchen de Franfchén en Hollanders, onder rarel van Bourgohdien, en mA r 1 a. 10. Oorlog tusfchen de Vlamingen en Hollanders. ïi. en 12. Gelderfche en Friefche Oorlog, mitsgaders Zeefla- gen, ter gelegenheid van denzelven voorgevallen. Zee. gevegten tegen de Franfchén. 13. Onderneemingen der Water-Geuzen, en gelukkig gevolg daarvan,' in 1569 14. De Vloot des Hertogen van Medina Celi, en die der Portugeezen aangetast. Gevegt tusfchen Sanchio d'Avila, en de Zeelanders. 15. en 16. Schermutzelingen op het Haarlemmer Meer, tusfchen Bosfu en de Hollanders Slag op de Zuiderzee tusfchen den Graave van Bosfu en de Westfriezen. y. "Slag by Reimerswaale, tusfchen de Spanjaarden en Zeeuwen, in 1574. 18. en  BLADVULLING. 347 IS. en 19. Scheepsftryd tusfchen de Zeeuwen, en de Ant- werpfche Vloot. Scheepstogt tot Ontzet van Leiden. 20, en ai. Parma's Brug over de Schelde vernield, door eene zonderlinge list. De groote Spaanfche Vloot, genaamd de Onverwinnelyke, geflagen. 22 Cadix ingenomen door de vereenigde Engelfche en Hol. landfche Vloot, in 1596. 23. Eerfte Scheepstogten naar Oostindien, en Zeegevegten tegen de Portugeezen en Wilden. . Scheepstogt van olivier van noört rondom de Weereld; en Gevegt tegen de Spaanfchen, by Manilla. 24 Scheepsgevegten tusfchen de Spaanfchen en Hollanders Roemrugtige dog min vöorfpoedige Scheepstogt" met eene Vloot van 70 Schépen, onder Admiraal Pieter van . der Does. S5. Gevegt tusfchen den Zeeuwfchen Onderadmiraal Legier en zes Spaanfche Galeyen, nevens andere voorvallen. ! Zeedag tusfchen de Spaanfche Vloot en de Schepen der Oostindifche Maatfchappye. Scheepsftryd van Wol- . , fert Hermanszpon tegen de Spanjaarden. 26. Verfcheidene ontmoetingen tusfchen Joris van Spilbergen en de Portugeezen. De Galeyen van Spinola overzeild, of op ftrand gejaagd, in 1Ö02. 27. Eene kostbaare Portugeefche Kraak door de Nederlandfehe Schepen genoomen. Scheepsftryd tusfchen Frederik Spinola en de Zeeuwen. Eene kostbaare Portu- geefche Kraak door Jakob van Heemskerk veroverd. 28. Zeegevegten van den Admiraal Steven van der Hagen tegen de Portugeezen, in Indie. Scheepsftryd tusfchen Pedro Cubiera, Bevelhebber over eene Spaanfche Vloot . en den Zeeuwfchen Admiraal Hautain. ' 29. Merkwaardig gevegt tusfchen Lambert Hendrikszöon • eri den Admiraal van Duinkerken. Belegering van Ma- lakka, en Zeedag tusfchen den Vlootvoogd Matelief en de Spaanfchen. Dubbele Togt van Willem Hautain, en gedenkwaardig beftaan van Reinier Klaaszoon, Onderadmiraal van Zeeland, in 1606. 30.. Verflag der aanmerkelyke Zege door den Admiraal Takob van Heemskerk in de Baay van Gibraltar bevolen Si. Ongelukkige Zeetogt, onder 't beleid van Pieter Willemszoon Verhoef, naar de Indien. Slag. tusfchen de Staatfchen en Spaanfchen. Zeedag tusfchen loris van Spilbergen, Admiraal der Oostindifche Vloot, erf den Spaattfchen Admiraal Don Rodrigo de Mendoza. 32 Scheepsftryd tusfchen Melchior van den Kerkhove Admi. faal der Neaerlandfdie Vloot, en de Spaanfchen. Gevegt van de Hollandfche Vloot, met de Spaanfche vereeniffd" tegen de Turkfche Roovers, onder bevel van den Admiraal Hautain, en Onderadmiraal Lamber? Hendrikszöon. - _ Scheepsftryd van Herman Kleuter tegen twéé vyandlyke Oor logfclnpenjen van denzelfden tegen Jan Michielszoon. - Vinnijr  343 BLADVULLING. Vinnig Zeegevegt by Kadix fusfchen de Spaanfche Vloot en de Hollanders, onder het Opperbevel van Jochem Hendrikszoon Zwartenhond , in 1622. 33. Gevegt van Kapitein Jakob Steenbach, met een Spaansch Sm-ldeel. Roemrugtiee Scheepstogt, ondef het beleid van Jakob Willekens, als Admiraal, en Pieter Pieterszoon Hein, als Onderadmiraal. 34. Scheepstogt onder bevel van Jakob Heremiet. . Verhaal van een Zeegevegt tusfchen eene Nederlandfche Westindifebe Vloot, ouder bevel van Filips van Zuilen, en elf Spaanfche fchepen by Loanda di St. Paulq. -■ . Vinnige Scheepsftryd tusfchen de Portugeefche Vloot, en die der Hollanderen en Engelfchen. 35. Scherp Gevegt/tusfchen Wibrand Schram, Opperhoofd eener Indifche Vloot, en den Zeeroovcr Klaas Kompaan. . Gedenkwaardige Daad van negen Hollandfche Ma- troozen. Scheepstogt en gevegt van Pieter Pieters¬ zoon Hein regen de Portugeezen by St. Salvador in Brazil. 36. Overwinning door den Admiraal Piet Hein. —— Bloedige Zeef'ryd tusfchen drie Hollandfche fchepen, en den Ad. miraal en Onderadmiraal van Honduras, ia 1627. 37. Gevegt tusfchen de Hollandfche Westindifche' Vloot onder het Gezag van Pieter Adriaanszoon Jta, en den Admiraal en Onderadmiraal der Vloot van Honduras. Verovering der Spaanfche Zilvervloot door den Admiraal Pieter Pieterszoon Hein. 38'. Slag tegen drie Duinkerkers, op de Vlaamfche Kusten, in welken de Luitenant Admiraal Hein ongelukkiglyk fneuvelde. Roemryke Scheepstogt van Hendrik Lonk, by welken, na eene gevaarlyke fchermutzeling tegen de groote Spaanfche Vloot onder Don Frederik de Toledo, Olinda, hoofdrtad des gebieds van Fernambuk, wierdt ingenoomen. Dus zal rheii onafgebroken voortgaan tot op den tegen» woordigen tyd. Het ganfche Werk zal beflaan twee Deelen, en met de noodige tytels en registers werden voorzien, om dus, na het afdrukken ingebonden zynde , altoos te (trekken tot een E G T Gedenkltuk in de Boe. keryen van alle v'oorftanders van hun Vaderland, Vryheid en Koophandel. lederen Maandag wordt een Numer uitgegecven, en is te bekomen by alle Boekverkoopers in de Republiek; voor een en een balven Stuiver,