61 1066 1972 UB AMSTERDAM  BRIEFWISSELING tusschen de FAMILIE en BEKENDEN van den VRIEND der KINDEPvEN. Uit het Haogdiritfch vertaald. Eerste Deel. Te HAARLEM, By C. H. BOHN en ZOON. 1785.   De UITGEVERS aan den LEZER.. a de beoordeelingen der geëerde Schryvers van de Boekzaal, Letteroefeningen, enz: en uit het groot vertier van het by ons voorheen uitgegee> ven werkje De Vriend der Kinderen, welk in Duitfchland uitgekomen, aldaar veel opgang gemaakt heeft, met genoegen gezien hebbende, dat onze pogingen ten dien opzigte hier te Lande ook niet ydel geweefl zyn, hebben wy niet konnen afzyn den Lezeren wederom een dergelyk werkje aan te bieden, welk in dit lopend jaar door dezelfde Schryvers in Duitfchland, op aanzoek van verfcheiden liefhebberen, weder uitgegeven, en alda er mede zeer getrokken is, gelyk wy het hier on* o . der  der denzelfden Titel Briefwisseling ttjsschen de Familie en Bekenden van den Vriend der Kinderen, in onze Nederduitfche Tale laten te voorfchyn komen. s Zy, die den Vriend der Kinderen bezitten, en daar in eenigen fmaak gevonden hebben % twyffelen wy niet of zullen dit ook, als een vervolg op het vorige , gretig aannemen; terwyl anderen zich hier van, als een werkje op zich zelve, komen voorzien; daar wy het als niet minder nuttig en aangenaam den Lezer en, liet zy Oud of Jong., durven aanpryzen. Mogen wy hier in eenigzins ons oogmerk bereiken, van namelyk den Kinderen te ftigten en te vermaken, en hun, die over dezelven het opzigt hebben, hier door in de hand te werken, dan zullen wy onzen arbeid r.ykelyk beloond achten, terwyl wy met de verdere uitgave, waar aan wy reeds bezig •z-yn, allen mogelyken fpoed manken zullen. D E  INHOUD. Bladz, Brief des Schryvers aan zyne jonge Lezers, behelzende de redenen, die hem tot het uitgeven van die Werkje bewogen hebben, en de tegenbedenkingen, welke daaromtrent by hem opkwamen. - - l. Charattcr - Schets der kinderen hierin voorkomende als van Karei. • - 10. Gevolgen van eene alleen huislyke opvoeding der Zoonen, en flot van Karei. - - - 14. Fredrik, en zyne woonplaats. 17. . Charlotte. 20, Lysje. 22. ■ ^«/wz/peelmakkertje vanLysje, daar in huis ingenomen. - - 24. Aanmaning aan alle kinders van ryke lieden, om hunne Ouders te verzoeken ter inneminge van eene dergelyke mede - opvoedeling; en voordeelige gevolgen daar van - 28. ö b ö * 2 Be-  INHOUD. t> r l • , , Bladz, liefchryving, hoedanig deze Briefwisseling onder de kinderen door den Authturis ingerigt, en einde dezes Bnefs. - . . Brief van Karei van Lotje, waarin eene befchryving zyner wooning, en de daar mede gtp3ard gaande ongemakken, vergeleken by het geiyf in zyner Ouderen huis. • 37. van de Vrouw zyns Proflfïbrs. 47! derzelver Dogter Frederika. 49. üefchiedverhaal van Czaar Peter den Gr00ten.. &c. . . -2 Brief van Karei aan Fredrik, over het onaangename der verwydering van wooning 'lunchen Broeders en Zulters, en over het voordeel der orderfcheidene neigingen onder de menfehen. ... ,gi Charaftcr van den Profeflbr Pbilaretes. 64! — — — deszelfs Neef. - . 66. — — — eenen Jongeling van Adel, daar mede woonagtig, en van nog tvfee andere Perfoonen. 68. Brief van bovengem: jongen Edelman aan Fredrik, in knuppel verzen,  INHOUD. Bladz. zen, door Karei nigefchrevtn, en aan zynen BroeJer ingefloten 78. Bkief va^i Ka, el aan Lysje, over haar Silhouèc. ... 82. Gefcliiedverhaal van oenen Prins, en flegte gevolgen van gemelyke luimen. 84. De Haas, het Boschzwvn, het Hert, de Reebok, het Paard en de Beer, eene Fabel in verzen. - - 92. Dezel/de Fabel door Karei op eene andeie wyze in verzen gebragt. 98. Br1 f,f van Kareiaan Julia, waarin Drie Raahzels * 107, *08. Drie Woordspelingen. 10^,105. Eene korte Vertelling. - - 109. De Nyd straft zich zelven Een Toneelfpel in één B^dryf. 112. Brief van Fredrik aan Lotje, en Bcfchryving van Berlyn, door Fredrik thans bewoond. - - 132. Aanmerkingen van der menfchen algemeenc zugt voorde plaats hurner geboorte, fchoon flegter dan anderen. 134. Beichryving van het Charafter der Huisgenoten, by welken Fredrik * 3 woont,  ï N H OUD. Bladzi woont, als van zynen Patroon, den Hr. Woordman, die bem tot Kaartfpelen aanzet, en waarom. 136. Befchryving van het Charafter van deszelfs Zoon Willem. - jgp, Voorval van denzelven met ee- nen armen man. - j^j, Deszelfs Dogter Mientje, 16 jaaren oud zynde. - • - 147. Mevrouw Woordman. - 150. Brief van Fredrik aan Lysje, waarin Frans een knaapje van vyf jaaren, het jongde zoontje van den Hr. Woordman, befchreven wordr. 155. Eene Oofterfche Vertelling, ter aanduiding der flegte gevolgen, wanneer iemand zich niet vroegtydig gewent zyne begeerte in toom te houden. - i^p. •Dê Eerste September, een Liedje - - . 170. Brief van Lysje aan Fredrik, en Scher-s over Fredrik's onaandoenlykheiden wanfmaakin pragt, fpel, goed onthaal enz. ... 175, Aanmerkingen over het fpelen, en in hoe  INHOUD. Bladz. hoe verre men het Characler der fpelers uit hun gedrag onder het fpel opmaaken moge. - - 177. Aanmerkingen over de uitvinding en betekenis van het Kaartfpel , en Kaartebladen. - - 186". Korte fchets vmFredrik's Charafter. 191. Willem'1 s Charatter. 193. De Klene Meisjes Vriend, een Liedje. ... 194, Baldadigheid van fommige jonge knaapjes, in 't voorbeeld van zekeren jongen Hr. Blujler aangetoond. 196. Beoordeeling over de jonge JufFr. Woordman. - 200. 1 de Valfche Ge. voeligheid. - - - 201. Mevr. Woordman, en den dwaazen pronk met geleerdheid onder Dames; alsmede over de verachrelyke behandeling van bloedverwanten , die laager in rang zyn. 203. Smadelyke behandeling aan zekeren Pedagoog, en deszelfs laag gedrag daar by gehouden. - - 205. Brief van Lysje aan Fredrik over de  INHOUD. êei fnoepluft, en deszelfs fchade-^' iykheid. Aanmerking over de baldadigheid van 21 den kienen Frans IVoordman, en over de verwaarlozing in 't huishoudelyke, door 't voorbeeld der jonge Jufferen Pinsbecq aangetoond. aic Voordeden der Spaarzaamheid, door een kleen Gefchkd verhaal aangewezen. ö Onbetaamlykheid van het dooden én ombn-ngen der Zangvogeltjes 2IO> Jwee Raadzels. - - .- * Twee Woordspelingen. 225,226-.' Brief van Lotje aan Karei over de yoordeehge gevolgen van in onze jeugd nietalte ,eer bediend te worde. 227 Gelukitaat van Fredrik ten opzi™ zyner woonplaars. - - 22o AWen Fredrik, volgens hunnen aart en Charaéter, beiden welgeplaatft. 2*0. Kareis gemaklykh.id, en daaruit ° volgende behoefte. . . ibid Nut en voordeel van zich zei ven te [■; bedienen. - . Aanmerking over de verwaande Pe- ° ' dan-  INHOUD. Bladz. dantën of geleerde Gekken, door E wee kiene Gefchiedverhaalen bekragtigd. - '- - 235. Voordeelige gevolgen voor jonge lieden van eerit eene Padai>ooü,'s plaacs bekleed te hebben, vóór dat zy ter groote Wereld inkomen - 241. Mevr. Woordman nader befchreven. 243. Nuttigheid van goede boeken te lezen voor jonge Jufferen. - - 245. Voorbeelden van heldhaftigheid en moed, in twee Gefchiedverhaalen opgegeven. - - - 247. Bril f van Lysje aan Karei, en Lysjts te onvredenheid over haar Silhouet. - - - 251. Haare ongunftige luimen en derzelver oorzaaken. ... 252. Lysjè's voordel aan den Hr. Spiritus om den vorigen Fabel ( bladz. y298.) nog eens een ander kleed aan te trekken. - 255. Dezelfde-Fabel ten derdemalein verzen.259. EenekleneSledevaarten Winterbezoek.267. Befchryving van 't Gezelfchap aldaar aangetroffen. # - - - 268. Lied  INHOUD. v • j kit Bladz* Lied van een Meisje, dat in eeneArreflede ryden zou. - - 272. De vorige befchryving vervolgd eenige aanmerkingen daar uitgetrokken; affcheidneming van het Gezelfchap, en te rug reize. - 27«r. Brief van Julia aan Karei, waar in eene zinryke Vertelling van een Eikhoorntje, dat een Rydpaard zag fpringen. - - -281. Aanmerkingen over eene voorige Vertelling. - 2gfl> Uitlegging der DrieRaadzels, ( bladz. °' 107, 108.) - - 284. ' • der Drie Woordfpelingen, Cbladz. 108, 109. ) - 285. Deugd krygt eindlyk haren Wensch en Ontrouw straft haren Meester. Een Toneelfpel in één Bedryf. - - - - 287  BRIEFWISSELING tusschen de familie en bekenden van den VRIEND der KINDEREN. De Schryvr aan zyne jonge Vrienden en Vriendinnen. H et is onder den Schry veren eene zeer gemeene kunftgreep, dat zy hunne Lezers verzekeren, wanneer zy een nieuw boek ter wereld inzenden, dat zulks niet zozeer om hun zelfs wille gefchiede, maar wel meed op de aanhoudende verzoeken hunner goede vrienden, welken zy niet konden wederftaan. Dikwyls behoort hier toe een zeer fterk geloof, wanneer namelyk in het A Boek  C » ) • S i Iunf$ Van zo Vaanbelang of uitftekendheid te vinden is, dat de vrienden des Autheurs aanzetten kon, om de uitgave metzoveelnadruks, als zy voorgeven, te verzoeken; vooral wanneer zy het geluk reeds genoten hebben, van zich door zyne Schriften te hebben laten onderrigten, en vermaken. Intufichen is het ook mogelyk dat hy vrienden hebbe, die, niet genoegsaam door hem als 't ware onderwezen, met zyne loftuiting zo vooringenomen zyri, dat zy alles voor goed keuren, wat maar uit zyne pen vloeit,en hem daardoor uitlokken om al meer en meer tefchryven en door den druk gemeen te maaken. Dit is, volgens myn denkbeeld, ook byte myn geval. Wanneer ik aan de wereld hier betuige, dat ik aan alle zyden, zo van Ouders als Kinderen aangezogt ben van, na het fluiten van mynen Vriend der Kinderen, denzelven onder eene andere gedaante te laten verfchynen, en'er mede voort te varen, dan zegge ik geene onwaarheid, en beroep my allenthalve op veelen onder u,^myne Vrienden! die my, zo fchnftelyk als'mondeling, de eere aan- ge-  ( 3 ) gedaan hebben van my van hunne goedkeuring en vvenfchen te verzekeren, indien ik hen op de wegen hunner kindsheid en jeugd andermaal ten geleider wil ltrekken. Maar? zou deze uwe gunftige vooringenomenheid my in 't vervolg niet nadeelig wezen konnen, en de goede gedagten, die gy door het gene ik reeds gefcbreeven bebbe, van my hebt opgevat, konnen benemen door het gene ik thans zoude konnen fchryven? Dit is niet zeiden het lot van veele Schryvers geweeft. De tyd baart zo wel ten aanzien van hun zei ven, als van hunne Lezers, een verbazend onderfcheid. Toen ik, nu eenige jaaren geleden, den Vriend per Kinderen begon te fchryven, waren 'er, behalven het Magazyn der Kinderen van Mad: de Beaumonty flegts zeer weinige fchriften, tot uw onderhoud en tot vermaak der jeugd, voor handen; zulke Boeken namelyk, welken gy tot nut en vermaak lezen koft, en die niet flegts als enkele School-boeken aan te merken waren. Bafedow merkt te regt in zyn Boek over de eerfïe grondbeginzelen aan, hoe en waar zulk foorc van boeken noodzaaklyk A a zy:  C 4 ) zy: en toen hy over de opvoeding der Kinderen zyne gedagten gaan liet, zag hy toen het gebrek daar van niet duidelykin?Toen ik nauwlyks Vader geworden was, bezefte ik dit nog duideJyker, en zogt met 'er haart een A B C Boek famen te ftellen, en myne Kinderen terilond een party 'Kinderliederen voor te zingen. Maar .oen waren deSchriften ^n ^^», Overkeek, Salsman, Motje, 1rappen, Wulke, en meer andere eerwaardige Mannen, die naderhand met zo veel voordeel voor u gearbeid hebben nog niet bekend. Een Bufching,Everts\ üeder, Raap, Wagenfcile en meer anderen hadden wel veele wetenswaardige dingen , maar niet in 't byzonder naar uwe jaaren, uw vermogen en vatbaarheid geIchikt, vervaardigd: en welk een voordeel was dat toen voor my, die als een nieuw Schryver m dit tydperk te voorfchyn trad? des kondeik het toen veilig waagen, om rny als uwen geleider en vriend aan te bieden. Zó veel weet ik intuiïchen wel, dat ik, naar den tyd dien ik beleefd heb, door ondervinding, door 't lezen van goede boeken, en door eigen overdenkingen, meer kun-  ( 5 ) kundigheids bezat, dan gyl: terwyl zy, die waarlchynlyk kundiger waren dan ik, zich met dingen bezig hielden, die zo wel naar hunne gedagten, als naar die van anderen van meer aanbelang waren; het onderwyzen namelyk van bejaarder menfchen, die den trap van jongelingen of mannen reeds beklommen hadden. Maar nu, daar zo veele voortreffelyke mannen in Duitfchland opgeftaan zyn, om U eenig nuttig onderhoud, zo tot leering als tot vermaak, te verfchaffen; zal nu die man, die éerft den Vriend der Kinderen in zyne welmeenende eenvoudigheid uitgaf, by u in zyne onderrigtingen en onderhoud nog dezelfde man zyn in waardigheid cn achting? Zullen nu door de edeler bloemen, die men in de aanzienlykfte parterres voor U geplant heeft, die kleene veldbloempjes, die ik toenmaals voor U plukte, al haren geur niet verlooren hebben? Toegedaan zynde dat men op eenen weg, die men reeds lang bewandeld heeft voorwerpen aantreft, die men reeds meermalen gezien, en bloemen die men voorheen al geplukt heeft, en die dcJor de gewoonte dus hare A 3 be-  co bekoorlykheid verlooren hebben? By deze gelegenheid dagt ik om een* goed vriend van my. Deze had voor ongeveer tien jaaren eene jonge Juffer alhier zeerwel gekend, miffchien ook bemind. Hy ging als Pedagoog met zekeren jongen Heer na eene andere Academie, vervolgens uit reizen, en kwam daar na weder hier. In den brief, waar in hy my zyne terugkomft aankundigde, had hy het zeer druk over de fchoonheid dezer jonge Juffer, en hoe aanmerkeiyk zy federt dien tyd in bekoortykheden moeit, toegenomen zyn. Ik liet hem in zyne betoverende droomen, en hy kon uauwlyks zo lang wagten, dat ik hem gelegenheid gaf om haar weder te befchouwen. Maar hoe verbaafd ftond hy, toen hy haar zag! Ware hy niet ten volle overtuigd geworden, dat zy dezelfde was, hy zou het niet geloofd hebben. Maar ik voerde hem te gemoet, dat zy, federt toen, agt jaaren ouder geworden, gehuwd, en thans Moeder van vyf kinderen was; en dat dit tyd vak veranderingen te wege brengt, die niet altoos met de denkbeelden onzer vorige jaaren overeenftem- men.  ( 7 > men: intufichen was hy haar ook even on» kenbaar geworden als zy hem. My zeiven verging het niet veel beter. Toen ik vóór eenigen tyd zekere plaats, daar ik in myne jeugd gewoond had, eens weder bezoeken zoude, verheugde ik my reeds ( gelyk men zich dikwyls by voorraad zo iets inbeelden kan ) met den voortmaak van een foort van koek, die, toen ik daar woonde, myne lekkerfte frioepery was. Zo haaft ik 'er kwam, deed elk zyn beft om mynen trek te verzadigen. Maar ik kauwde al, ik kauwde, en kon my niet genoeg verwonderen, waarom dit my zo niet meer fmaakte als weleer. 'Er bleef voor my dus niet meer over om dezen knoop te ontwarren dan te denken, dat men die koek zo goed niet meer bakken konde: doch waarfchynlyk lag de oorzaak in myn veranderden fmaak, en in de graagte eener jonge en vuurige maag, die alles verduwt en inflokt wat haren honger flegts ftilt. Eveneens is het met ons gelegen in het lezen van veele Boeken, daar in ziet men dat de tyd en mode veel verandering in den fmaak te wege brengen. A 4 De-  rt van dingen leert men veeleer door onder andere menfchen te verkeeren, dan binnen den bepaalden kring van ons eigen huisgezin, daar men, zo als ik reeds gezegd heb, nauwer nagegaan kan worden, en ook wezenlyk wordt. -Hoe menige fchoone jonge Spruit is niet bedorven, alleen om dat zy nergens anders, dan onder de fcherm en fchaduwder boom waar uit zy voortfproot, opgefchoten en groot geworden is: daar zy, door de ruwe hand eens hoveniers den moederlyken grond ontrukt, in eenen anderen verplant, met een fcherp mes gefnoeid, en aan eenen paal gebonden, tot eene heerlyke boom zoude opgewaflên zyn? Doch komt het hier zeker ook veel op den grond zelve, op de behandeling, zorgvuldigheid en bekwaamheid des hoveniers aan,zowel als op het foort en de gezondheid der planten, die rondsom haarftaan. Deze en foortgelyke bedenkingen en redenen bewogen my mynen Karei, op eene naaftbyzynde Academie te beftellen, by eenen Hoogleeraar die myn vriend is, veele braave discipelen gemaakt heeft, en die geen minder eerlyk- heid  Ci6) heid dan geleerdheid en fmaak berk Hv he°eS„Wn PbUaTS ,^De^.Vriend} öeecen. Daar nu Karei een weinig hoog. moedig ,s, en de bewuftheid van zyn vefmogen, bekwaamheden, en van de door zyn eigen vlyt vroegtydig verkregen kundigheden in verfcheiden rikken der wetenschappen, hem een zeker vooruitzie Inboezemt, om zich boven anderen teg verheffen en over hun de vlag te voeren ■ To hoop ik dat wanneer hy Jaar meer Jonge! hogen van bekwaamheid vindt, dii hfm met alleen gelyk, maar vooruit zyn, dTt hem aan de eene zyde meerder befcheidenheiden zagtheid inboezemen, en aan den anderen kant met eenen moedigen yver beweid h' °Vl deg^kkigf loopbaan , vol tP l dS betrCeden heeft> «"deren rini eÏ^T' %den ™* ^ «verwinmnge te behanlen. Zo verwagt ik ook da* wanneer hy zich gedwongen Wndt van zyn tfrït \f hy de noodaaklvkbeid beken "2 ,?yanderen «"genaim te maa. Jen, om m hunne gnaft te komen, hydaar door leeren zal zich meer naar die omS- dig-  C 17 > dagheden van plaats en perfoonen te voegen, waar in tyd en toeval ons in dit menfchlyk leven dikwyls plaatfen; en dat hy dan die buigzaamheid en infchikkelykheid aannemen zal, die in den omgang met andere menfchen op deze wereld zo hoogfl: nodig is, om niet flegts den naam van een geleerd, maar ook dien van een bevallig en belchaafd man te erlangen. Maar, genoeg van Karei! Fredrik's geheele Character, indien gy, myne jonge Lezers! het U nog herinnert, liep van jongs af daar henen, om een koopman te worden. Zyn geliefde fpel was ruilebuiten en koopmanfchap, en zyne aangenaamfte Studie het berekenen van wind en verlies. Zyn dienftvaardig en innemend vleiend wezen, zyne redzaamheid, vooral als 'er met mooi praaten wat te haaien was, zyne bedrevenheid en altoos duurende werkzaamheid, zyn moed om gevaaren te tarten, en zyne onaandoenlykheid voor verfcheidene ongemakken , waar aan de menfchen door weder, wind, flegte fpyze, en vermoejing onderhevig zyn, en tegen welken hy, gezond en fterk van lighaam zynde, als gehard fchynt; alle deze dingen /. Deel, B by  C 13 ) by elkander genomen, waren by my genoegzame beweegredenen, om aan zvn verzoek gehoor te geven; en hem op eén aanzienlyk Comptoir van koophandel te Berlyn te beltellen by eenen Heer, dieniet alleen voor een doorzigdg koopman, maar ook voor een weetgierig, een edelmoedig, weldadig, en menfchlievend menfch tè hoek ftaat; eenen man, die tevens een liefhebber van konften en weetenfchappen is^met geleerden verkeert; en die, het welk altoos de grootfte eer aan een man van vermogen aandoet, niet hovaardig is op zynen Rykdom, en dezelve ten nutte befteedt. Zyn voorbeeld zal, hoop ik mynen zoon van die zelfs - zoekende en baatzugt,ge neiging genezen, die hy fomwylen blyken liet. Daar nu de ledigheid, in den tyd der leerjaaren, veele jonge lieden van dezen ftempel tot buitenfpoori.ude en weggeven, indien wy haar niet gelaft hadden, dat zy dit nooit zonder voorkenniffe van ons een van beiden doen moet, d. wyl zy daaromtrent nog niet wys genoeg is, en deze of gene inhaalige menfchen zich daar van tot hare zo wel als tot onze fchade fomtyds zouden bedienen. Zy heeft niet zo veel vuur als Lysje; maar zy bezit zulk eene natuurlyke levendigheid, dat wy dikwyls om haar lachen moeten: bevat zy iets zo fnel niet dan de andere; dan wendt 2y evenwel allen vlyt aan, zo lang tot dat zy het weet; en hare nayver om alles te willen weten, wat die weet, en zo verre te wezen, als Lysje is, komt ons in het onderwyzen van haar zeer veel teftade: had die een trager makkertje by zich, dan zou zy mogelyk ook traag wezen, en de helft van het werk, dat nu verrigt word, niet uitgevoerd worden. Als deze eene kiene Comedie, Fabel, of een Kinderlied door tweemalen te lezen van buiten kan opzeggen, dan koft dit, 't is waar, haar wel meer  C 33 ) meer moeite, maarzy leert evenwel zo lang, tot dat zy het ook kan. Haar eenpaariger, zagter, en gematigder Chara&er laat zich duidelyk zien in hare begeerte. Wanneer zy verzadigd is, dan kan men de grootfte lekkernyen haar geruft voorzetten, en zy zal dezelven als onverfchillig aanzien, zonder zich daar door te laten bekooren; maar zy zal zeggen, ik heb genoeg. Word zy flaaprig, dan zegt zy, mag ik na bed ? en geen gezelfchap van haar's gelyken, hoe vrolyk ook, kan haar wederhouden. j« Een gelukkig Characler voor haar en voor elk, die zich behoorlyk naar alle omftandigheden voegt; en dus als een ftil en zagt ruifchend beekje dit leven doorloopt, zonder groote ftormbuijen te dugten te hebben ! — Door hare tuflchenkomft heb ik aan Lysje''s opvoeding eenen ganfch anderen zwaay gegeven, en aan den hoe langs hoe meer fchuiftelenden loop myneslevens,een nieuw rad aangehegt, om het zelve lugtiger en vrolyker te doen voortrollen. Alhoewel ik van myne oudfte kinderen, welker bezorging van meer ernlt en nadruk wordt, de gewenfchte vrugten haalt hoope I. Deel. C te  C 34 ) te plukken, zo hebben zy echter die bekoorlykheid niet, die de bloefTems der lente weder beloven; en door hun afcyn zouden ons de uuren van eenzaamheid verdrietiger vallen , welke nu daarentegen door die kiene meisjes verzoet worden. Dus vericnarïe ik my nu van beide deze twee jaargetyden hunnes levens een dubbel vermaak. Ik heb namelyk onder hen eene verrrouwelyke briefwifTeling ingevoerd; of liever, zy hebben hier over met elkander affpraak gemaakt. 6 Karei fchryft aan Lotje, Fredrik aan Lysje alles wat hun aanmerkenswaardig voorkomt, en die antwoorden dan weder aan de Broeders. Onze oude Vrienden Mr Phüoteknus, de Hr. Spiritus, Dr. Chromens, en de Hr. Papilio hebben zich tot hunne Correspondenten mede aangeboden, en ik voeg 'er my fomtyds ook by. Zy hebben de vryheid van alles ronduit aan elkander te fchryven; als, alle de dagelyklche gebeurteniflen, hun onderwys, hunne ipelen hunne verkeering, gezelfchappen, enz: betreffende. Deze brieven worden dan onder ons voorgelezen, beoordeeld, en met  / C35) met aanmerkingen verrykt. Hier door kom ik te weten hoe Karei en Fredrik hunnen tyd befteeden; hoe verre zy in kundigheid, en in de vorming van hun harte en verftand gevorderd zyn; en terwyl dit een zeer goede weg voor hun is, om zich over veelerleie zaaken kort en klaar te leeren uitdrukken, zo geeft het ons in dien tuffchentyd, dat Karei en Fredrik van ons verwyderd zyn, eene ruime ftoffe tot menig nuttig en vrolyk gefprek. En hier mede kome ik, myne geliefde Lezers en Lezereftèn! tot U, met wien ik in den aanvang dezes tamelyk langen briefs begon, weder te rug. Ik wift namelyk op uw vriendelyk verzoek, van U weder eenigen tyd bezig te houden met myne gefchriften, geen ander of beter middel, dan dat ik U deBriefwiflèlingmyner kiene Familie, even gelyk voorheen de gefchiedenis onzer huislyke bezigheden en onderlinge gefprekken, ter lezing gaf. Uit de wyze, op welke zy by U ontvangen worden, zal ik weldra zien, of en in hoe verre gyl: daar over voldaan zyt. Dat ikmy de vryheid aangematigd hebbe, C a van  C 36") van in deze brieven hier en daar eenige verbeteringen te maaken, daar ik zulks nodig oordeelde; of'er eenige wanvoeglyke invallen , zo als onder Broeders en Zufters, die dit niet kwalyk nemen, wel meer Tebeurt, uit te laten; kortom my als Directeur en Cenfor, dat is als Befhiurder en Rechter over deze brieven op te werpen, hoope ik by UE. nader te verantwoorden. Hoe groot of kleen myne Lezers ook wezen mogen , zo hebbe ik doch achting voor hun, en deze wenfche ik voor my en myne Familie by UE. te verdienen. Indien UE. het een of ander in deze brieven mishagen, of gy hieromtrent het een of ander verlangen mogt, zo hebt gy het my maar vrymoedig te melden. Deze Correspondentie of Briefwiïïèh'ng nam haren aanvang by het vertrekken van Karei en Fredrik, zo als wel te denken is. Doch zal ik de brieven, welken zy met hunne Ouderen whTelden , meerendeels agterhouden, nadien zy enkel huislyke zaaken betreffen, die voor U van te weinig belang zyn. Hoe gelukkig zal ikmy rekenen, wanneer ik, door aan uwe wenfchen hier in te  ( 37 > te voldoen, die achting en goedkeuring niet verlieze, die ik door den Vriend der Kinderen van Uverwerven mogt! In deze hope ben en blyve ik als voren Uwe waare en liefhebbende Vriend Mentor. Karei aan zyne Zufter Lotje. ... 7 Jan: 1783. Daar ik my nu allengskens het gemis myner geliefde Ouderen, en ook desnoods een weinigje van UE. en onze twee lieve kienen , beginne te getrooften , moet ik U, lieve Lotje! evenwel nopens mynen tegen woordigen toeftand; nopens de vremde aangezigten die ik hieraantreffe, de voordeden die ik gevonden, en de tegenheden waarmede ik te worftelen hebbe, eenig be richt geven, ten einde gy U beurtelings met my verheugen of beklagen kunt. Dan, C 3 'dat  C 38 > dat myne afwezigheid, hoe onverfchilligik U fomtyds ook wezen moge, zich thans by U malie hare kragt voelen laat, gelove ik even gaarne, als ik U durf bekennen, dat my tot hiertoe nog telkens iets ontbroken heeft, dat. ik, namelyk, geen Lotje hier heb gehad, by wien ik van tyd tot tyd heimlyk mynen nood klagen konde. Aangezien het ruwe weder en de korte dagen ons voor als nog in onze huizen en kamers als gekerkerd houden, zo zal ik my met het rond zwerven dezer Landftreeken niet veel vermoeijen, maar binnen de muurèn van 't huis en vertrek, dat-ik thans bewoone, myn verblyf. houden. Dat het eerfle geen paleis en het laatile geen kapkamer is, kuntgy zeer ligt begrypen, zo dra gy U eene ProfefTors wooning verbeeldt die mifTchien vóór ruim twee honderd jaaren een kloofler was, welke nu van zeer geringe inkomfïen onderhouden wordt, en waar meert altooseendozyn opzieners moeten gebeden worden, ais of men onzen iieven Heer om regen bad, als hier of daar Hegtseen dakpan aan flukken is: daarom wordt hier in ook niet eerder gedaan, voor dat  ( 39 ) dat demenrchen, die 'er in woonen, gevaar loopen van te verzuipen: zo als gilleren nog een paar myner mededudenten gebeurde, in wier kamer een ganfche berg van fneeuw lag. — De vloer van myn vertrek ligt zo gelyk als de baaren van de Zee, en ik behoef flegts myne wafchkom op den grond uit te gieten, dan heb ik een ganfche vyver, waarin onze Lysje hare kurke zwaantjes en gansjes met pleizier kod laten zwemmen. En de glazen — ó! die zyn als hoorn, zo dat 'er de zon niet kan doorfchynen; waarvan de fchoonde en helderde de koleur van een regenboog vertoonen. Hier wilde ik wel eens zien hoe onze goede Mama het maaken zoude, om het fchoon te krygen, daar zy zo dikwyls op my te onvrede was, wanneer myn tafels of leflènaar zo bedoven waren, dat ik 'er mynen naam wel op fchryven konde. Maar ik zal die befchryving daaken, anders mogt U de lud vergaan, om my eens te komen opzoeken. Nu evenwel nog iets, dat te merkwaardig is om met dilzwygen voorby te gaan. 'Er daat op het dak van een huis tegen over myne wooning een oude zwarte C 4 en-  C 40 ) engel met een bazuin, een Faam verbeeldende, dien ik den eerden dag voor een vledermuis, en naderhand voor een kalkoenfchen haan aanzag, tot dat ik eindlyk door een kieen kykertje, het welk onze Profesfor meed altoos voor het vender iaat liggen, deszelfs waare gedaante ontdekte. Hoe' komt nu, zult gy miflchien vragen, deze befchryvinghiertepafTe? Hierom, Zusje lief! — dat ik 'er de drie eerde nagten niet van flapen kod. Niet als of hy voor myn bed gedaan had, om my wakker te blazen: maar wel meed om dat hy, daar ik denk dat het een Gek op een fchoordeen is, zo verfchriklyk krad en raad,dat ik alle ogenblikken 'smgts opvlieg, en het eveneens is, als of 'er een zwaar geladen puin wagen heen en weder door myne ooren holt. Bedroef U daarom evenwel niet al te zeer, zó datgy hierom weenen zoudt, lieve Lotje! Ik zie reeds, dat men zich aan alles op deze wereld gewennen kan. Het ergde is maar, dat ik m myne kamer niet eens fiks heen en weder lopen kan, zonder, indien ik niet itruikelen wil, myne voeten hoog op te moeten tillen, om voorzigtig over die bergen  ( 4i ) gen en dalen heen te flappen; dat ik niet aan het venfter kan gaan om eens uit te kyken, en het zelve niet durf opendoen, uit vreeze het dan aan ftukkcn zoude vallen: want, indien dat gebeurde, dan zat ik,om redenen hier voren gemeld, wel agt dagen, in deze maand January, zonder venfter; of ik zou het zelf betaalen, en daar voor een ftukkoek of iets anders miffën moeten. Wegens dien Engel met zyne bazuin daaraan ben ik al gewoon, en die doet my al reeds meer dienft dan ondienft: want 's morgens, als ik valt in flaap geraaken zoude, maakt hy my wakker; een voordeel, dat in myne tegenwoordige omitandigheid niet gering is. Ik zal U laten hooren; waarom ! Nu kome ik eerft, lieve Zufter! tot de grootfte ongemakken! Gelukkig hy, die, de eenige zoon zynde, in zyn's Vaders huis mag blyven woonen, en aldaar zo wel inhetHooger - als Lager - huis zitting en ftem heeft! — ... 8 January. Gy vraagt, wat het my baten konde, dat my die Engel met zyne bazuin zo vroeg wekte? C 5 om  C 4* } om dat ik —• och! om dat ik reeds te zeven uur een Collegie heb; denk eens— om zeven uur al! wanneer gy, op zyn beft, eerft uit uw bed kruipt! Oordeel nu verder! dat ik om zeven uur reeds na den Profeflbr ga, en dan vervolgens my al gekleed, myn hair al opgemaakt, en ik al thee gedronken, moet hebben, enz: Daarbykomt, dat myne fchoenen al fchoongemaakt moeten wezen, en het theewater gereed ftaan moet; dat ik — dat ik eene warme kamer vinde; Maar, niets van dit alles. Het behoorde, wel is waar, anders te wezen, daar eene oude meid gehuurd is, om myn vuur, kagchel en fchoenen te bezorgen: maar die wordt van deze Faam meerinruft, dan wakker, geknarft, of de flaap maakt haar zo doof, dat zy hetknarffèn of kraken niet hooren kan: en dus1 heeft uw arme broeder, federt hy hier geweeft is, zich al meermalen in de koude moeten aankleeden, zyne fchoenen zelf fchoonmaaken, en zonder eten of drinken na het Collegie gaan. Die oude meid is wel van de Juffr. daarom bekeven, als ik daarover klaagde; maar dat raazen en kyven doet net even veel uit als  C 43 ) als het kraflèn des engels; want *s morgens daaraan is haar het een al vergeten, en het ander hoort zy niet. ó! Hoe heerlyk was het in huis! Daar kolt ik 's winters tot zeven uur in myn warme bedje liggen, daar ik fomtyds nog wel een quartiertje byvcegde, en 'er dikwyls nog wel een aangeknoopt zoude hebben, als die woelwater van een Fredrik, die van hitte noch 'koude weet, niet reeds als een fpook heen en weder gevlogen had. Kwam ik op myne kamer, dan vond ik een goed vuur. Jan bragt my de thee, en fchoongemaakte fchoenen; en, terwyl ik op myn gemak myn theetje zat te flurpen, maakte hy mynhair op. Kwam ik beneden, dan vond ik mynen goeden Papa, Mama, en U, meisje lief! onder hetontbyt, welk door een aangenaam gefprek, of door het lezen van een Pfalm, of eenig ander nuttig boekje, fmaaklyk gemaakt wierd. Dan ging ik met vreugde aan myn werk. Ik moet U in ernfl zeggen, dat ik hier veel aan onzen Jan verlieze. Alle ogenblikken fchiet my dat onbekloven gemeen fpreekwoord te binnen, ,,commandeer uwen hond, en blaf zelf." Aan; de-  C 44 ) de tafel bedient ons diezelfde meid, maar eer zy eens de tafel rond fraggelt om een bord, glas, lepel, of iets anders aan te geven, kan een ander die dingen wel aan het ander einde van de Had van daan haaien. Wie, meent gy dus, dat my bedient? Eerfl, toen ik hier kwam, wilde ik het afwagten, en bleef deftig op myne iïoel zitten. Maar 'er zat een vlug meisje mede aan de tafel, die de dogter van den huize is: en die fprong op gelyk een kikvorfcb, als hier of daar maar iets ontbrak. Dat Ding maakte my een keer of tweezobefchaamd, met myn bord weg te nemen, en een ander weder in de plaats te zetten, of de Profeiïbr zelf was zo gedieriftig om dat te doen... Nu kunt gy wel denken wat het gevolg hiervan w;,s. Om dan voor geen traag of ongemanierd menfch aangezien te worden, zeide ik toen ook by my zelve „ commandeer uwen hond, en blaf zelf." Sedert ik my die vaardigheid een weinig aangewend heb, valt het my hoe langs hoe gemaklyker. Maar nu is 'er nog eene groote, en wel zeer groote zwaarigheid. Dat is de bezorging van myne kleêrkas! ö! Welk een  ( 45 ) een laft ligt my hierin op de fchouders! Wanneer, toen ik nog 't huis was,deSnyder of Naailter hier of daar iets niet wel bezorgd had; dan was 't maar, Jan! hier is een knoop af — daar is een naad lo*> getarnd — dan,* 'er is een gat in myne kous: draag zorg dat het heel gemaakt worde! — Zoek myn vuil linnegoed by een, en verzoek aan Mama om fchoon goed! — Maar nu moeit ge eens zien welk eene droevige vertooning ik maak, wanneer ik Zaturdag 's avonds myn vuil goed by een zoeke,het aan de wafchvrouw voortelle, en fchoon weder te rug kryg; hoe ik dan als een arme zondaar voor myne latafel kniele, om het weder weg te fchikken, of wel met eene naaide en draad na het venfter loope, en dan bykans een half uur werk heb, om de draad 'er in te fteken, en . . . maar laat ons hier maar afftappen! Gy zoudt fomtyds niet te goed zyn om my hier over hartig uit te lachen, en dan my daar over niet te durven wreeken, of zelfs niet te konnen ? Waarlyk! Ik wierd in 't eerft over die hiftories zo neerflagtig, dat ik 'er wel averegts zoude uitgelopen hebben:  C46) Ben: maar dan wift ik niet waar heen; en vreesde ook dat het my gaan zoude zo als het fpreekwoord zegt „ hy fchuwde den re,, gen en viel in de floot." Evenwel moet ik zeggen, dat 'er nog weder iets goeds tegen overflaat. Wegens myne fludie, dan trek ik veel voordeel uit de lellen, welken ik hier kryge. Maar het verhaal daarvan is voor zulk een ligthoofdje, als gy zyt, der moeite niet waardig: want, of ik U lang en breed wat uit Homerus, Virgilius, Plutarchus en Cicero van de gefchiedenisfen der oude Grieken of Romeinen, en latere volken; of van de Logica of Zedekunde wat voorpraaten wilde, dan zoudt gy maar zitten geeuwen en gaapen, en mynen brief uit de handen vallen, of U de erbarmelyke en haatlyke uitdrukkingen van, Pedantery en Geleerde Droomeryen, ontglippen laten, en met de Poënfchen vloek odiprofanum vulgus, op my losbranden, t welk in 't Nederduitfch zo veel zegt, als „weg, weg, met dat gefpuis." ... 12 Januarj. Eene troeft fchiet my nog over in myne elen-  C 47 > etenden; dat is, het goed gezelfchap, welk ik hier in huis vinde. . . . Maar, nadien ik aan broeder Fredrik ook eens fchryven wil, zo moet ik voor hem ook wat overhouden , en dit zal beftaan in de afmaaling van het voornamer deel der menfchen, ik meene der mannelyke fchepzelen, met welken ik hier omga. Dan, daar my uwe nieuwsgierigheid niet onbekend is, zo zal ik mynen brief aan hem, ongefloten hier in doen, en met de befchryving der Vrouwelyke Charafters voor U, dezen ten einde brengen. : In de eerfie plaats komt hier in aanmerking de Huisvrouw des Profeiïbrs. Eene zeer goede vrouw voor dat gene, dat zy zyn moet: eene goede huishouditer namelyk, die eene gefchikte orde houdt, en alles naar een vallen regel doet afloopen. Zy heeft haren man zeer lief, en ik ben wel verzekerd dat, als ons een van allen eenige ziekte of ongemak trof, zy ons als eene moeder oppaflen zoude. Zy zingt en bidt veel, maarzy kyft en knort ook dikwyls. Dat dit nu en dan wel eens nodig is zie ik aan onze oude Barber wel, fchoon zy het met  C 48 ) met de hèlfc wel af kon, daar het toch evenveel is, of zy 'er tien dan of zy 'er honderd woorden den hals over breke. Zo ftaat my ook tegen dat zy haren goeden man ook geftadig met klagten over het huisgezin aan het oor lelt; en dat, als hy haar toewenkt dat het hem verveelt, hy dan gevaar loopt van een grauw te krygen, of het gegons telkens hooren moet, „watzyn „ de mannen toch onmedogende fchepzels!" en wee hem! wanneer hy de meid voorfpreekt; want dan gaat hare tong als een Lazarus-klap. By geluk laat hy het daarby fteken, bindt het maar ftilletjes onder zyne kouffèbanden, en laat haar maar praaten. Haar geduurig aanhouden dat hy de meid ook moet bekyven veroorzaakt, dat wy aan veele dingen ons niet ftooren, — Lezen, doet zy nooit, en houdt dit voor een zeer groot gebrek en bederf in de hedendaagfche opvoeding der meisj.s. Dat zyn, zegt zy, de droevige oorzaaken, waarom zo veele mannen hunne huishoudens zien ten gronde gaan. De boeken brengen haar maar verliefde grillen in 't hoofd: doen haar op Comedien, Bals en As-  C 49 ) Aflèmblêes verflingeren; de nieuwfte modes volgen; en zulke Salet - poppen worden, dat zy nergens anders op denken, dan op op zwieren opfchik; en, wanneer zyeens in een huishouden gezet worden, nauwlyks weten, hoe men foupe klaar maaken, of een ei van paffe hard kooken moet. Stryken, ftyven, mangelen, naaijen, fpinnen, keuken en kelder te bezorgen, en meer diergelyke, zegt zy, is haare poft enpligt, en als eene vrouw die wel waarnemen zal, dan heeft zy voor alle die andere zotte grillen en grappen geen tyd over. Hoe zy vervolgens over het Clavierfpelen, zingen, tekenen, vremde taaien te leeren , bezyden de waarde rekent, behoeve ik U niet te zeggen. — Houd dit in het oog, dat gy, als ge my eens komt bezoeken, met uwe kundigheden hier geen groot figuur maakt. Dan, ik denk nog al dikwyls, 'er is nogal iets waar van het gene zy zegt; doch zou de helft hier van al genoeg wezen, gelyk het in foortgelyke dingen naar onze gedagten , met de babbelagtige wereld , meefi altoos gaat. Hoe hare Dogter Fredriks bet met zulk /. Deel. D eene  C 5° 5 eene Mama hebbe, kunt gy wel gifTen. Zy krygc dikwyls een party fcheldwoorden na < hoofd: daar zy intuffchen, even als haar Vader, zeer zagtzinnig van aart is, zo brengt •zy door hare befcheidene toegeeflykheid, door hare ootmoedigheid en goede woorden de andere dikwyls tot zwygen. Dan evenwel deze deugd bezit de Moeder, dat -zy, op de geringde bede om verfchoning, of fchuldbekentenis, terftond bedaart, de befcbuldiging wel dra met deze gewoons taal weder wegneemt, „dat wy allenmen„fchen zyn,dat elk zyne gebreken heeft," en dus hare geftrengheid gereedlyk door eene tegenoverftaande weldaad tragt te vergoeden. —— Daarenboven is de Dogter ganfch niet kwalyk onderwezen, weet veel, en is met de meefte goede Dukfche Schryvers vry wel bekend. — Hoe is dat mogelykf zolt gy vragen. — Wanneer de Profeflbr, haar Vader, afzonderlyk lees-Collegie houdt in zyne kamer, dan zit zy in een kleesi kamertje daar nevens, dat flegts met een dun befchot afgefchoten is. Dan leeft hy, by voorb: Rammler's overzetting van Batteux; een Boek, datgy wel kenc. Ver-  C 5i ) Vervolgens neemt hy de gefchiedenifTen der befchaafde Letteren by zich, leeft het een of ander gedicht daaruit voor, beoordeelt hetzelve , toont 'er de fchoonheden en fouten in aan, en laat ons fomtyds eenige kiene opftellen maaken, van welken ik U nu of dan wel eens het een of ander zal mededeelen. Geduurende dien tyd zit zy, dit weet ik, in haar vertrekje ook genoegzaam altoos te werken. Onder de maaltyd wordt doordeels over de Couranten, die gemeenlyk op tafel liggen, gepraat, en menig point daarby uitdeHiftorien of Geographie aangeroerd: dan zie ik duidelyk, dat zy zeer aandagtigtoeluiftert, en fchoon zy om Mama's wille nergens na vragen durft, komt zy evenwel na het eten ftilletjes Papa op zyde aan boord klampen, of vraagt den een of ander van ons; en 's avonds gelove ik, blyft zy wel eens een uurtje laater op, en haalt het een of ander boekje uit Vader's boeken kas. Dit vermoede ik hieruit, dewyl ik hare moeder dikwyls heb hoorenkyven, dat 'er 's avonds te voren zo veel licht verbrand is, die dan altoos met een paar donkere blikken op hare dogter ziet, SomwyD a len  Cs*) Jen verhaalt de Hr. ProfefTor ons 's avonds na den eten de eene of andere gefchiedenis, die hem onder het lezen voorgekomen isen inzonderheid leeft hy onder de nieuwe' fchryvers, veele Engelfchen. Dan fpant Frednka, die doordeels in een hoekje zit te breyen, al haren aandagr in, om 'er toch geen enkel woordje van te verliezen. Wilt ge eens iets van die Hiftorietjes weten ? luifter danv Rergifteren vertelde hy ons uit de Engelfche Memorien, die, nog geheel nieuw zynde, van zekeren Pieter Henr. Bruce in Londen afkomftigzyn, die als Officier in Pruififchen, Ruffifchen en Engelfchen dienft geweeft is, en wiensgefchiedeniffen tot den Jaare 1745 loopen: Uit dezen fchryver zeg ik verhaalde hy ons de volgende zeldzaame gefchiedenis van Czaar Peter den Grooten, wien gy uit de hiflorien zekerlyk wel kent. Deze, die een groot liefhebber der vrouwen en tamelyk driftig was, verliefde eens op de dogter van een vremd koopman zo fterk, dat hy haar alles aanbood wat zy begeerde, als zy met hem leeven wilde. Het deugdzaam meisje floeg dit alles zeer beleef-  C 53 ) leefdelyk af; doch, vreezende voor zyne gramfchap en haat, nam zy een befluic om Moscau heimelyk te verlaten, zonder zelfs iets hier van aan hare Ouders te kennen te geven. Zy nam flegts een weinig gelds voor haar onderhoud mede, en ging re voet etlyke mylen ver, tot dat zy aan een dorpje kwam, alwaar hare gewezene Minne, met haren man en dogter, haar Zoogzuftertje, woonde, aan wien zy haar geval bekend maakte, met verzoek van haar in een bosch, welk niet verre van dit dorpje afgelegen was, te verfchuilen. Dit gefchiedde nog in dien zelfden nagt, uit vreeze datzy ontdekt mogte worden, onder het geleide van den man en zyne dogter Deze man, een timmerman van zyn handwerk, en die den weg in 't bosch zeer wel kende, bragt haar op een droog plekje gronds, dat te midden in een moeras was, en bouwde daar een kleen wooningje tot haar verblyf Zy gaf het geld, dat zy had, aan hare Minne, om daar voor haren nooddruft te koopen, waarvan moeder en dogter dan altoos des nagts haar verzorgden. Daags na hare vlugt wilde de Czaar haar D 3 fpre-  C 54 ) fpreken. Maar, daar hy zich in zyne verwagting bedrogen, en de Ouders om hare gevlugte dogter zeer bedroefd en milïroostig vond, hield hy de zaak voor verloren. Hy wierd, gelyk wel te denken is, zeer toornig, en dreigde den Ouderen met zyne ongenade, ingevalle zy hem hunne dogter niet befchikten. Den Ouderen bleef niets over dan de hartelykfte droefheid enbitterfte traanen, die hun als beeken langs de wangen afvloeiden, onder de geduurige betuigingen hunner onfchuld en onkunde, wat van haar geworden zy, en dat haarzekerlyk het een of ander ongeluk moeit beloopen hebben, wyl zy genoegzaam niets mede genomen had, dan het gene zy om en aan had. De Czaar, van hunne opregtheid eindlyk overtuigd, gaf bevel dat men haar overal opzoeken zoude, en liet eene aanzienlyke premie 'er op zetten voor den genen, die haar te regt bragt: maar alles te vergeeffch. Hare Ouderen hielden het derhal ven voor ontwyffelbaar zeker, datzy niet meer in leven was, en waren daarover in den diepflen rouwe en droefheid gedompeld. Een  (55 > Een jaar daar na wierd zy by toeval om* dekt. Een Overlïe, die van de Armee kwam om zyne vrienden te bezoeken, ging in dit bosch op de jagt, en kwam, terwylhyhet wild door dit moeras vervolgde, by deze wooning, keek 'er eens in, en vond. daar een lief jong meisje in een zeer (legt gewaad. Na dat hy aan haar gevraagd had wie zy ware, en hoe zy hier kwam, bevond hy dat het dezelfde perfone ware, die vermilt was, en die zo bejammerd en betreurd wierd. In de eerlte ontfleltenis wierp zy zich voor hem neder, en bad met heete traanen dat hy haar toch niet beklappen wilde. Hy verzekerde haar dat het gevaar hier omtrent voorby was, nadien de Czaar eene andere verbintenis aangegaan had, en dat zy zich ten minfte aan hare Ouderen ontdekken konde, terwyl hy met dezelven te rade gaan zoude, hoe die zaak belt aan te leggen. Zy gaf haar woord, en. en hy vertrok. Door welk eene vervoering van blydfchap de Ouders, op-deze, zo gelukkige ontdekking, verrukt wierden, is nauwlyks te befchryvem Na veele overleggingen befloten zy eindlyk hier over: D 4 met  C 56 ) met Mevr: Catharina, toen onder dien naam alleen maar bekend, doch naderhand Czaarin van Rusland geworden, te raadpleegen. De Overfte nam dit op zich, en Catharina liet hem den volgenden morgen by haar komen, om hem by denCzaaraan te dienen. Dan kon hy, zeidezy, de ganfche zaak aan den Czaar openbaaren, en de uitgeloofde premie verdienen. Dit gefchiedde. Hy verfcheen voor den Czaar, verhaalde de ganfche gefchiedenis; fchilderde de akelige omftandigheden van het arme meisje met de levendigfte verwen; welke elenden zy, naamlyk in zulk een zwak lighaam,had moeten doorftaan, daar zy al dien tyd aan een zo akelig oord in eene erbarmlyke verblyf - plaats was opgefloten geweeft. De Czaar betoonde hier door op 't gevoeligft getroffen te zyn, en verklaarde, dit rykelyk te willen vergoeden. Catbarina zeide hier op. dat de befte vergelding, welke hy haar bewyzen konde, hier in beftond, dat hy haar, behalveneen aanzienlyk huwelyks goed, den Overften ten man gave, ingevalle zy zin in hem had, dewyl die door zyne ontdekking daar toe het  C 57 ) liet meelt gerechtigd was. De Czaar gaf hier toe zyne volkomene toeftemming, en benoemde eenen zyner gunftelingen, om benevens den Overften haar af te haaien. Zy kwam, tot onuitfpreeklyke vreugde harer Ouderen en Vrienden, die haar reeds zo lang betreurd hadden, terug. De Overfte kreeg het ja woord. De bruiloft wierd op ordre en kollen van den Czaar gevierd, die de bruid aan den bruidegom opdraagende, hem deze woorden te gemoete voerde; dat hy hem hier eene der allerbraaffte en deugdzaamlte vrouwen gaf," by welke betuiging hy aanzienlyke gefchenken voegde, en hun en hunne nakomelingen een jaarlykfche inkomfte van 3000 Roebels toelag. Voorts bewees haar de Czaar, zo lang zy leefde, de grootfte achting en eerbied, waar hy maar konde. Wat zegt ge van dit meisje? Zusje! Men zou deze ganfche hiflorie bykans voor een Roman aanzien. Maar de fchryver verklaart, zo als Profeffor ons verhaalde, dat hy het uit den mond van de Czaarin zelve gehoord heeft, en dat dit met het algemeen gerugt, dat daar van verD 5 fpreid  C 58 ) fpreid is, volkomen ftrookt. Zyt nu, voor ditmaal, hier mede voldaan, Zusje! leef gezond, groet al wac rondsom u leeft en zweeft, tot zelfs myn kienen Canarievogel toe. Met den zomer wil ik wel weder een paar van die knaapjes tot gezelfchap op myne kamer hebben. Aan Papa en Mama zal ik zelf wel fchryven: maar ö! Wat heeft hy veel van doen, Die wil leeven met fadfoen! Hier mede blyve UED. en Broedet K A R E L. Karei aan Fredrik. . . . p Jan; Waarde Fredrik! Wy zyn nu tamelyk ver van elkander, niet zo zeer door afgelegen Landen, Woesr fcy.  C 59 ) tynen, of Zeêen, als wel door fommige heldere Vaarten , Steden of Dorpen, gefcheiöen; kortom zo verre, dac wy elkander over en weder niet veel goeds of kwaads, perfooneel namelyk, toebrengen konnen. Dit is aan den eenen kant fomtyds wel goed, maar aan de andere zyde weder kwaad; wanneer men namelyk elkander in 't vriendlyke iets mede te deelen heeft, of elkanders gezellchap en hulpe behoeft. Ik gelove waarlyk dat het belle middel, om te zien of Broeders en Zuflers elkander liefhebben, is, hen eens van elkander te verwyderen. Hoe weinig myne neigingen meeftentyds met de uwe ftrookten, hoe menig verfchil hier door tufTchen ons beiden wel eens ontltaan zy; zo doen my evenwel uw affcheid en vertrek van ons toch aan: ik voel als nog dat ik in U iets verloren hebbe, dat ik wel gaarne wederom had; dat ik U dikwyls wel het een of ander zeggen wilde, het welk my nufpyt, dat ik het niet doen kan. Maar dat is zo 's werelds beloop. Wy zien de waarde der dingen beft in,als wy ze derven moeten; en ik verwagt insgelyks van U, dat  dat gy, na uw vertrek, nog wel eens om my te zien gewenfchc zult hebben, wyl gy zekeriyk myne liefde met wederliefde vergelden wilt, en my toch boven het geld waardeert: zie! zulk een goed vertrouwen heb ik van U. Op dezen grondflag veronderftelle ik dat gy ook nog al eens nieuwsgierig zult wezen na mynen tegen woord igen toeftand, gelyk ik ook na den uwen ben. En hier op dient ten antwoord, dat ik het zeer wel hebbe; eenige kiene ongemakken uitgezonderd , die ik U niet wel melden kan, wyl gy daarover nog al eenige kromme fprongen maaken, en my zekeriyk uitlachen zoudt. Met dit al is het toch eene wonderlyke zaak, dat de menfchen op deze wereld zo onderfcheiden van aart zyn; dat de een met die, een ander met deze neiging behebt is; en dat hetzelfde ding, dat den eenen verheugt, den ander ten laft is. Als gy by dit jaargetyde uw hoofd onder de pomp met koud water wafcht, dan heb ik het hart nauwlyks om 'er met een natten vinger aan te raaken, en ik zou trillen en be-  C60 beven, wanneer gy my uit de grap eenige druppels in 't aanzigt fpactede. Daarentegen krygt gy eene rilling door 't geheele lyf, als ge my eene plaats uit Homerus hoort voorlezen, en breekt, wanneer ik U de fchoonheid daar van aantoonen wil, myn gefprek af, door een trompetllukje of iets dergelyks zo luidkeels op te dreunen, dat men 'er dom en doof van word. Wy hebben immers het zelfde onderwys, dezelfde opvoeding genoten ? Een klaar bewysdatGod, om het geluk der wereld, waar toe menfchen van onderfcheiden aarc en neigingen nodig waren , te bevorderen, elk bekwaam gemaakt heeft, om zich naar dat gene, waar toe hy natuurlyker wyze gefchikt is, te voegen: 't welk indien de menfchen wilden, gelyk zy dikwyls zouden konnen, in opmerking nemen, zy zich op verre na in het bereiken hunner oogmerken zo veel niet zouden bedrogen zien. Dan, hoe gelukkig zyn wy, dat onze Ouderen geheel en al aan ons overlieten, ora onze neiging, in het verkiezen van eenig beroep, volkomen op te volgen! Hier voor konnen wy hun niet genoeg dankbaar  (62 ) baar zyn: de befte erkentenis, die wy hen derhaiven konnen betoonen, is den loopbaan, dien wy zonder eenigen dwang reeds zyn opgegaan, volftandig voort te loopen, en het oogmerk, dat wy ons voorgefteld hebben, ftandvaftig in het oog te houden. Want wat goeds is daar van te wagten, als een Vader tot zyne Zoonen, nog in de wieg liggende, zegt: gy moet en zult een Krygsman, gy een Predikant, en gy een Konltwerker worden? of, gelyk ik wel gehoord heb, dat het in andere Landen, behalven Duitfchland, onder lieden van rang of vermogen de gewoonte is, dat de oudite Zoon als Stamhouder al het goed erft, en in de Regeering betrokken wordt; terwyl de tweede in 's Lands dienft gaat, en de derde tot Predikant moet ftudeeren. Dit zo zynde, dan verwonder ik my niet, dat men in de gefchiedeniffèn Vorften en Prinfen aantreft, wien een Monnikskleed; of Veldoverften, dien het beroep van Hospes, om by de kooien te konnen zitten, of van Wynkooperen tapper, om braaf te konnen drinken, beter gevoegd zoude hebben; en zelfs Geeftelyken, wien  C 63 ) wien het veel beter betrouwd ware een Regiment Dragonders aan te voeren, dan als Herders en Leeraars de vroome kudde te geleiden. By deze gelegenheid valle» my twee Regels uit de gedichten van Ila■gedoorn in, „ Een enkel toeval fchonk, der vroegere „eeuw ten fchand', „Aan Nero Cezars troon, floeg Epic* „ teet in band! " Doch vergeef my dezen uitflap. Ik was, nog niet lang geleden, juift doende met hier uit iets voor mynen Profeffor te vertaaien , het welk ik hem in ons Collegieuur wilde voorlezen ; en die denkbeelden maalden my nog zo door het hoofd, dat myn geheele hart en ziel in beweging raakten over den gelukkigen toeftand, waar in wy ons beiden bevinden. Om U nu eenig denkbeeld van mynen tegenwoordigen ftaat te geven moet ik u vooral mynen Hospes, die te gelyk myn Opzieneren Leermeefter is, befchryven; en daar op een kort bericht van de overige rnan-  C64) mannelyke huisgenoten, met welken ik dageiyksomga, laten volgen. De Hr. ProfefTor Pbiïaretes is in allen opzigte een allerbraafst man; en by zyne uitgefirekte geleerdheid en fynen fmaak debefcheidenheid zelve. Zyne leerwyze is gemaklyk, zeer geregeld, duidelyk, en kort, Zyn ganfche toeleg is de zuivere en egte waarheid uit te vorfchen, zonder te willen fchitteren: terwyl de zedelyke verbetering, om namelyk zich zei ven en anderen ter volmaakte deugdsbetragting op te leiden, en daar door gelukkig te maaken, het groote doelwit van alle zyne pogingen fchynt te wezen. Uit dien hoofde mag hy zeer gaarne hooren dat zyne Leerlingen eenige twyffelingen of tegen beden kingen inbrengen, die hy dan met de grootlte zagtzinnigheid en bedaardheid oploll, en hen dus te regte brengt. Het gene hy goedkeurt, pryft hy meteen hartelyk genoegen, en berispt niemand ooit dan met de uiterfte omzigtigheid en menfchlievendheid: en niet tegengaande hy in het beftraffen niet ligt eenige geftrengheid of meefteragtigheid blyken laat, heeft elk een ontzag voor hem, de wyl hy van  C 65 ) van al'en bemind worde. Hier by komt dat de minde trek van ongenoegen, die zich in zyn gelaar vertoont, by allen, die onder hem liaan , veel meer afdoet, dan een ganfche Irroom van fcheldwoorden, die zyne vrouw miidelyk uitgiet; welke toch met dit alles niet kwaad is, en die zich ditmisfchien alleen maar heeft aangewend door hare al te overmarige redenrykheid; door opvoeding; of door een verkeerd denkbeeld, dat zy van de waarde en eigenlchappen, die tot eene goede huisvrouw behooren, heeft opgevat. Daar en boven is hy een zeer aartig en wellevend menfeh. die zo wel-in zyn voorkomen als gefprekken een man van fmaak is; die de meefte levendige taaien vry vlug fpreekt, en op eene zeer bevallige wyze zelfs kan fchertzen, midshy onder lieden is, dien hykent; anderzins is hy in den eerftën opflag wat agterhoudend. Deze laatlle houding heeft hy .waarfchynlyk in vroeger jaaren zich al eigen gemaakt, toen hy in de voornaamfle huizen voor Hofmeefler diende, en met zekeren jongen Baron, die thans een gewigtig ampt bekleedt, reisde. Hierom is hy by /. Deel E de  (66) êe aanzienlykfte Familien zeer geacht, era wordt ook dikwyls door dezelven over de wyze van opvoeding geraadpleegd. Hykon zelfs zyn ganfche huis vol met koftkinderen van den eerden rang hebben, mids het zulk een oud neft niet ware, waar in hy nauwlyks twee, of op zyn meelt drie jonge Heeren plaatzen kan: want eene kamer word bewoond door eenen zyner bloedverwanten , zyner zufters zoon namelyk, en door nog iemand, die by hem zo veel als knegt, en by den jongen Heerals oppafTeris. Dit Neefje, dat niets naar zynen Vader zweemt, is een phlegmaticq loom knaapje van dertien jaaren, die net even traag is in fpraak als in beweging. Eens heb ik het 's morgens aangetroffen dat hy zichaankleeden zoude; maar dat was eene regte Comedie. Wanneer hy des avonds zich uitkleedt, daar altoos een geheel uur mede verloopt, trekt hy zyn goedje al wandelende, ftuk voor ftuk uit, en legt elk op die plaats, daar hy dan ftaat, ter neder. Dan, 's morgens opftaande, is hy in de grootfte verlegenheid om alles weder by een te zamelen, het welk men veel eer ver-  C 67 ) vermoeden zoude dit, als hy maar eenig denkbeeld had hoe men op eene kamer woonen moet. alles op een geftapeld leggen zoude. Maar neen: hier legt een ftuk op eene itoel, daar een 'er onder; een derde in het venfter, een vierde op den grond onder de bedftede, een vyfde onder zyn hoofdkuffèn op 't bed, enz. 's Middags, wanneer wy Soupe eten, hebben wy nieeftal gedaan, als hy de eerfte lepel vol van zyn bord fchept, en zou waarfchynlyk, als het aan hem Hond, nog zitten te kauwen, tegen dat wy 's avonds aan tafel moeften. Hoe vriendelyk nu de Profeffor hem hieromtrent vermaant, hoe zeer hem zyne Tante aier over berispt en beknort, en hoe zeer wy Medefcholieren hem hierom befpotten en uitjouwen, alles is vrugteloos. By geluk is zyn Vader een man, die veel gelds heeft, en de Profeffbr is van gevoelen, dat men hem zynen ginfchen leeftyd door wel onder voogden moge (tellen, dewyl hy toch nergens anders toe in ftaat zal zyn, dan om fleu;ts een dierlyk of groeizaam leven te leiden. De eenige hoop op zyne beterfchap, waar mede E a zyn  C 68 ; zyn Oom zich nog vleit, grondt zich in zyne gebreken. Hy is namelyk fomwylen zeer wantrouwend, nydig, en karig; en kan ook nu en dan, wanneer zyne makkers het al te bont met hem maaken, boos worden. Een duidelyk bewys althans, dat hy nog eenig gevoel heeft. En waarlyk zodanig een menich is geen gefchikt voorwerp om den fpot mede te dryven: dit zoude eveneens zyn, als of men eenen blinden uitlachte om dat hy niet zien, of eenen lammen en kreupelen, om dat hy niet goed danfen kan. De ganfche fout ligt in zyne natuurlyke geftelteniflè, en traagen omloop des bloeds. Om die reden neem ik het ook altoos voor hem op, als anderen hem voor den gek houden, en dit maakt dat hy my zeer lief heeft. . . io Jan: Eenen veel beter medemakker heb ik aan zekeren jongen Heer van rang, die van myne jaaren is, en weinig middelen heeft; doch welk gebrek door zyne verftandelyke ver-  ( 6> ) vermogens, en het goed harte dat hy bezit, ruim en breed vergoed wordt. By aldien hy even vlytig was om te willen, als hy bekwaam is om te konnen, doorwerken , dan zou hy het denk ik, zeer ver brengen. Maar uit alle de bronnen van wetenfchap of geleerdheid fchept hy flegrshet bovenfte af; en deinft, zo dra het maar eenigzins uit den diepte moet opgebaggerd worden, te rug, nemende al heel ligt voor lief het gene hy met weinig moeite verkrygen kan. Met dit alles is het evenwei waar dat hy in een vierde uurs meer leert, dan een ander, die minder vrftand heeft, in een geheel; en dus leert hy veele dingen genoegzaam fpelende, daar een ander veel moeite aan heeft. Eéns flegts behoeft hy iets over te lezen, en hy zal het aanllonds van buiten opzeggen; doch het is 'er ook even fchielyk weder uit. Hy is zo fyn van zintuigen dat hy, wanneer hy by voorb: iets hoort zingen of fpelen, het ogenbliklyk op 't klavier nalpeelt, en niet flegtskiene airtjes of Menuetten, maar geheele Symphoniën; en die fpeelt hy vlug weg, zonder eens de noten te kennen: zo tekent. E 3 hy  C 70 ) hy ook alles, wat hy ziet, na, zonder ooit eene tekenpen in /yne hand gehad te hebben. Hier aan zou fomtyds de grootfte konitenaar werks genoeg vinden: dit althans gaat -vak, dat hy zeer ilerke vorderingen maaken zoude, ingevalle hyeen tyd lang door eenen Oefer of anderen bekwaamen Leermeefter onderwezen wierd. Hy is ook vol van ihaakfcbe en koddige invallen; maakt een goed en vloeijend vers, fchryft opilellen van Liedjes,. Fabels, kiene Comedies voor de vuift weg, als of hy ze zo maar uk de mouw fchuddede. Jammer ondertufTchen is het, dat hy zich geen tyd geeft om de vrugten van zynen arbeid, die hy ons zo voetltoots opdifcht, behoorlyk te laten ryp worden, en zelfeerft met aandagt te proeven; of om de open vakken in zyne tekeningen aan te vullen, en het gebrekkige daar m te verbeteren. Maar, zo dra men hiervan fpreekt, dan is het, „daar heb ik geen geduld toe, ik maak liever tien (lukken dan één"- Of fchoon hem nu onze goede Profeflbr, gelyk dikwyls gebeurt, te gemoete voert, dat één enkel bladfchrifts, regelmatig door gedagt, herkauwd, en zo uitgewerkt, dat elke  C 7* ) elke regel volmaakt ftrookt, veel meer waardig is, dan een geheel befchreven boek papiers, waar in men op ieder bladzyde tegen een paar goede, tien flegte, regels vindt, zo blyft hy evenwel zynen ouden gang gaan, zeggende, „dat hy voor zich zeiven werkt, en daar in het meelte genoegen vindt" even als of wy, nooit ten nutte of vermaak van anderen, maar altoos tot ons eigen voordeel of belang werken moeiten. Hierom heeft hem de Profeffor al voorfpeld, dat hy nooit ergens in zal leeren uitmunten, indien hy zich niet meer bepaaldelyk op een of ander ftuk belieft toe te leggen. Het gene men van zyne zielsvermogens zeggen kan, mag men ook van die zynes lighaams getuigen , het welk hy, even als eenflang, in allerleie bogtón wringen en draaijen kan. Daar mede kan hy alles doen wat hy wil; en my is verhaald dat, toen hier, een vierde Jaars nu geleden, een koordedanfer geweeft was, hy ook op zyne kamer, zonder dat het iemand wifte, een touw gefpannen, en het met die konft reeds zo verre gebragt had, dat hy 'er al fiks over heen en weder lopen konde. Maar E 4 eind-  ) elndlyk brak by ongeluk het touw, zo als hy te midden in den nagt daar op be.ig was, waar door hy zo onzagt neder viel dat de ProfefTbr, die vlak onder zyne kamer flicp, ontwaakte; na boven kwam, en hem, zeer bebloed met een braaf gat m den kop vindende, eens vooral verbood van ooit weder de rol van koordedanser te fpelen. By dit alles is hy zo gulhartig, dat men genoegzaam niets, 'twelk hem toebehoort, pryzen durft, of men vindt zich op het ogen blik als gedrongen het zelve ten gefchenk van hem aan te nemen Alles heeft hy voor een ander ten befte, zvne kleederen zelf niet uitgezonderd. Om deze reden is ook aan alle de huisgenoten ftriktelyk geboden mets van hem aan te nemen; en onze, Hr. ProfelTbr heeft ( waaruit gy afleiden kunt, welk een vertrouwen die ten dezen opzigte in my frelc, j) my wel deftig tot zynen Hofmeefter aangefteld. Gy vraagt mogelyk, ofhy dit niet kwalyk heeft opgenomen ? In tegendeel; hy geeft my zelf onder een fchertz-, nd praatje dien titel; vertelt aan alle menfchen, zo dat ik 'er dikwyls  C 73 ) wyls over befchaamd worde, hoe ik den vooirang ht b boven hem, en komi my telkens om raad vraagen. Of hy nu uien altoos volge, dat is wat anders. Maar dit weet ik, dat hy my zeer lief heeft, en ik hem: want hy maakt door zyne vlugheid, zyne geelïige invallen, en zelfs kiene grappen en fnakeryen, die evenwel nooit in 't onbetaamlyke uiilopen, dit verblyf hier regt aangenaam voor my, fchoon hy my fomtyds wel eens in myne bezigheden ftoort: maar dan mag het my nog al niet van het harte, om hem het gat van de deur te wyzen, fchoon ik wel wete dat hy het niet kwalyk nemen zoude. Oaar ogenbliklyk komt hy ter kamer in. Hy ziet my fchryven. Ik verzoek verfchoning, en z<.g dat ik eenen brief te fchryven, en gcvolglyk geen tyd hebbe, om me: hem te praaten. Hier op vraagt hy , aan wien ik fchryve? Ik zeg het hem. „ Zo, zo, aan uwen broeder Fredrik ? "... Want gy moet wel weten, dat hy U allen kent; nadien ik hem van alle myne bloedverwanten eene nette befchry ving heb moeten geven..,. „Goed, zegt hy, geef my E 5 ook  C-74 ) ook een vel papiers, ik zal aan de tafel gaan, en blyf gy maar vredig en ftil aan uwen lefTenaar fchryven." Hier' Daar op zee hy zich, en fchryft; en ik ben al nieuwsgierig waarmede hy nu dat blad weder beklad zal hebben. MifTchien zal hy myn perfoontje afmalen? Want dit gebeurt niet zelden, dat hy, onder jonge heden zynde, 'er eenen uit de hoop uitkieft, om eene befchryving van te geven • vooral als hy bemerkt, dat zy wat een zot nguur maaken. Want dan maakt hy zulke wonderbaarlyke Carricaturen, dat wy om ons eigen zeiven lachen moeten, en niet boos op hen konnen worden: dikwyls moet het dat onnozel Neefje, daar ik van fprak, ontgelden. Eens, eer ik hier noowas, heeft hy, dat 'er Logica, waartol Jy,zo alsgy wel denken kunt, geen geduld heeft, gehouden wierd, den Meefler die dezelve voorleeft, en alle zyne toehoorders, m de allerkoddigfte poftuuren met int uitgetekend: waar over evenwel de Meefler zo boos op hem wierd, dat hy in het Collegie der Logica niet weder verichynen durft: des hy het nu flegts zelf doen  C 75 )_ doen moet, zo goed als hy kan. Nu moet ik u vervolgens de overige mar.sperlbonen, die hier in huis zyn, eens wat nader leeren kennen De hier te voren gemelde knegt des Profeffors de Hr P.. is een goed eeilyk en yverig menlch, maar heeft geene groote bekwaamheden; in zeden en fpraak wat na den gemeenen trant hellende; en zouniet kwalykgedaan hebben, dat hy zich by het handwerk van zynen vader, die een zadelmaaker was, gehouden had, maar hy wil en zal tocDomire(hideeren, om dat de Superintendent zyn Peetoom is. — Dus valt van hem niet veel te zeggen. Maar 'er is nog een ander borftje, dat wel niet hier in huis woont, maar dagdykfch af-en aan loopt, om onze kleederen uit te kloppen, en eenige andere huislyke dienflen voor ons te verr'gten. Dit is een koddige jongen van 14 Jaaren, die zou het veel verder gebragt hebben, als de voren genoemde Hr. P..., ingevalle zyn Vader geen Tamboer ware, die eigenlyk by het Regiment de rol van Hansworft fpeelt, en van wien hy deze potzen geleerd heeft. Zyn grootfte geeftigheid beftaat in zich op al-  C 76 ) alJerleie wyzen te verkleeden, waarin hem ae Hr. Z.. mifTchien dikwyls de behulpzame hand geboden heeft; en in de meisjes wat te foppen. Onlangs gaf de meid hem een papiertje met Coffy, om in de kan te doen, en 'er kookend water op te gieten terwyl zy iets anders te doen had; juift even te voren had hy voor den knegt wat rappe gehaald, krygt die gezwind uit zyne zak, itort dezelve in de kan, en de Coffy in het fnuifbriefje. - Gy kunt heel ligt denken, hoe het hem toen bynaderondeïzoek verging, niet tegenftaande hy alle mogelyke verfchooning zogt in te brenSen; ~ °P een anderen tyd belaftte des J-'rofefTors Neef hem een openen brief ( dien by aan zynen Vader gefchreven, en om de minffe moeite met de eerfte letter van zynen naam flegts getekend had) te fluiten, en te verzegelen: (want hy is zeer vaardig) terwyl deze intufTchen eens uit de kamer gegaan was, neemt hy zyn flag waar, zet agter de Capitaale letter S vervolgens' cbaaps-hoofd; verzegelt hem toen; en zo wierd die brief weggezonden. Duizenderlei gemeene grappen van dien aart voert hy  ( 77 ) hy ui:, zo dat men 'er wel een tweeden Tyl Uilenfpiegel van zoude konnen fchryven. Hy is wel tienmalen reeds weggejaagd, maar hy en zyne Moeder, die Fredrika's Minne geweeft is, weten zich telkens met bidden en mooi praaten'er weder in te dringen. In zyn harte is hy ook een dooreerlyken jongen, wien men overal geruft by vertrouwen kan. Niet lang geleden verhaalde de Hr. van Z.. my, dat hy hem een ouden rok met goude Franje gegeven had, om voor hem van paffe te laten maaken; maar hy trok denzelven terftond aan zo als die was, zettede eene oude Paruik van den Profeflbr op, en ging zo openlyk langs de ftraat. In dit figuur kunt gy wel denken dat alle de jongens op ftraat hem naliepen, te meer daar deHr. van Z.. tamelyklang,, en hy flegts een kienen Jongen is. De ftreek, dien hy hier mede voor had, was, dat de Hr. van Z.. den rok ook voor zyn eigen rekening tot zyn lyf van paffe zoude laten maaken: en zulke zotte invallen heeft hymeer, als hy ergens eenig geld toe nodig heeft. Maar al genoeg van dezen Jongen, die Philip heet, maar die wy kort-  (?8 ) heids halve Flip noemen. ... Nu moet ik eens gaan zien, wat de Hr. van Z . uitvoert Eiiieve zie eens! — daar is een grappige brief aan U in knuppelversjes. Ik heb, 't is waar, hem moeten beloven dat ik denzelven niet aan UE. zendn zoude; en hier in zal ik met een kleen draaijerytje ( dat 'er in dit geval wel eens door kan) myn woord houden; dus bekomt UE. hier een Copie 'er van, en niet het Origineel. Veel geachte Heer! Fredrik! *k Heb de eer by dezen U te ontmoeten Als broêr van Karei, en te groeten: Gy zult, denk ik, naar allen fchyn, De flegtfte van de twee niet zyn; Want hy, dit moet ik aan U klagen, Zit flaêg de boeken te doorknagen Gelyk een worm, zo lang tot dat Hy, als een vifch, die, vol en zat, Na boven fcniet met open kaaken Om zynen balg weer uit Ee braaken, Zo  C 79 ) Zo veel geleerdheids, en nog meer My voorfpuwt, in een enkle keer, Dan ik , in al myn levensdagen , Hoe oud ik worde, ooit kan verdragen» Had hy een voorhoofd en een baard, Zo als de Boks-kop aan zyn' haard, 'k Zou hem teritond, ik wil'tweizweeren, Den naam van Filozoof vereeren. 'k Heb evenwel, daar 'k hem bemin, In weerwil van zyn gladde kin En hair, met achting naar behoren, Hem tot myn Meefler uitverkoren. Maar Gy en Ik, — wat zegt ge 'er van ? Wy waren regt een aartig fpan. Schoon Karei zegt: „dat zou niet hotten" En denkt, 't was maar een fpan van zotten. Dan, 'k troofl my hier mede in 't gemeen, Ben ik een zot, 'k ben 't niet alleen. En, wil 't hier alles tegenloopen, 't Welk evenwel niet is te hoopen, Dan is voor my de befte raad, Dat ik word' Koopman of Soldaat. Hy heeft geen vrienden op te zoeken: Want, zie, die vindt hy in zyn' boeken: 'kWenfch 't hem daarmede wel mag gaan! En, zo, hy ooit mogt overflaan Tot  C §0 ) Tot kooprranfchap, dan wil ik hoopen, Dat hy goed vleefch of vifch zalkoopen; En zorgen dat, nog boven dien, Zyn kelder rykelyk zy voorzien Van de allerbefte en fynlle Wynen, Aan Rhynftroom, Tiber, Taag, of Seine Gegroeid-, en dat het dan gebeur, Dat zyn geleerde kelderdeur, Ter eere zyner difchgenoten, Niet al te fpaarzaam worde ontfloten. Nu nog ten (lot aan U een' raad! ( Want ik dien gaarn als Advocaat,) Leer 't fchachgeren en 't fmouffen haaten; Befnoei voor al toch geen dukaten, Neem vyf pro Cento wind voor lief; Word wel een koopman maar geen dief; Want, wat een Chriften hier ook tegen Moog zeggen, woeker geeft geen zegen. Voorts worde ik, zo 'k eens vrage om Seld> Toch nooit by u te leur gefield! — Maar, ik moet af breken; want ik verfchrik 'er van, dat ik al een geheel vel papiers vol gefchreven heb, zonder UE nog iets  C 81 ) iets van eenig aanbelang medegedeeld te hebben! Dan, by de eenzelvigelevenswyze, die ik thans leide, moeft ik u ten minfte de perfoonen leeren kennen, met welken ik op het tegenwoordig toneel mynes levens een rol fpeele. Gy mogt anders hec hoe en waarom der volgende Bedry ven van deze Comedie niet wel konnen verftaan. De brief van Lotje gaat hier nevens ongefloten, om geen tweemalen het zelfde te fchryven; ik denk dat zy wel zo beleefd wezen zal van, als zy den uwen gelezen heeft, den haren ook ongezegeld aan UE. te zenden. Befchryf my toch uw verblyf ook eens; dat zekeriyk eene ganfch andere verrooning maaken zal. Een groot huis van Negotie in eene groote en aanzienlyke Stad, of een oud kloofter!.. Maar, geen vergelykingen te maaken! Ik wil wysheid opdoen; en gy.. ook hoop ik., doch, van eene ganfch andere foort.. Nu, vaar wel, en erken my als uwen liefhebb: Broeder I. Deel. Karei»  C 8a > Karei aan Lysje Kt« 11 Januarf. Ik ben nog, zo ik hoope, uw lieflteen befte Broertje, gelyk gy my altoos gewoon waart te noemen, als gy in een goeden ltum waart; zo als gy, myn zoete Lysje! altoos myn liefde, myn befte Zusje waart, en nog zyt. Het doet my nog goed, als ik Herdenk, en dit zal u ook nog wel heugen, dat, toen de beminnenfwaardige Gravin van H.., aan u vraagde, wien gy van uwe broeders en zufter het meeft beminde, gy aanftonds met een vriendelyken lach op my keekt. Hierom hangt uw Silhouêtje, agter een glas in een zwart verguld Lyftje gezet onder myn fpiegel ook het bovenfte, en nooit l1Q $ he™aan' of ik Seef h« een zoenhandje Maar ik ben ganfch niet in myn Ichik, dat de tekenaar u zulk een vies opgefchort boven lipje — kortom zulk eene ongunftige houding gegeven heeft. Hy heeft het zekeriyk getroffen , dat gy in geen goed humeur waart. Begryp eens, Meisje iietJ welke llegte gevolgen een ongunftig ge-  C»3) gelaat hebben kan. Elk, die hier uw af- beeldzel ziet, zegt: dit kan onmogelyk het Silhouêtvandat vriendlyke, vrolyke, geeflige en fchertzende Lysje wezen, welk wy in den Vriend der Kinderen zo lief gekregen hebben. Dan lia ik als een arm zondaar te kyken, en moet, daar iku niet benadeelen of geene onwaarheid fpreken wil, my redden zo goed als ik kan met een „mogelyk, „ waarfchynlyk, „of, enz. „Mogelyk heeft zy zich met eene naaide geprikt, dat zy daar door haren mond wat vertrok:" waarfchynlyk heeft het Meisje, dat toch een regt gierzwaluwtje is, nietflil genoeg gezeten:" „ Of... 'er moet iets anders aan gehaperd hebben. Verbeeld uhier uit nu eens, myn lieve Kind! welk eenen flegten indruk een donker gezigt maaken moet by den genen, die het Origineel zelve voor oogen krygen, daar men uit den blooten omtrek op zwart papier zo ongunftig over U oordeelt, en daar de fouren nu nog op den tekenaar kunnen gefchoven worden. Waarlyk, het is onder de menfchen eene^ meeftal doorgaande gewoonte, dat zy uit de gunftige of ongunitige wezensF 2 trek-  C 84 ) trekken de goede of kvvaade geftelteniife onzer ziele afmeten: en ingevalle ik niet zo veel goeds en fchoons van U wifte, ik zou uit deze afbeelding ook geen zeer gunftig vonnis over u vellen. — By deze gelegenheid valt my eene hiftorie in, die ik ergens, waar weet ik niet meer, gelezen hebbe. 'Er was eens een zeker Prins, die een huwelyk wilde aangaan. Nu moet gy weten dat zulke aanzienlyke perfoonen juift terftond niet op reis gaan, om eens te zien welke Prinfeffe hun meeft gevalt; want dit vereifcht te veel omflags, en kosten: neen; zy laten doorgaans zich het Portrait bezorgen van die Dame, op welke zy het gemunt hebben. Deze jonge Prins dan had van zekere Dame hooren getuigen, dat zy zeer vermaard was niet alleen om hare fchoonheid, maar ook inzonderheid om haar verftand, geeft en fmaak. Hy zond derhalven eenen Schilder derwaards, en liet, onder zeker voorwendzei , om haar Portrait verzoeken. De Schilder kwam by haar, en zy ging zitten. Niettegenftaande hy hare fchoonheid be- won-  C 85 ) wonderde, vond hy haar echter op die^ dag zo donker van gezigt, dat het hem fpeet, haar op die wyze te moeten fchilderen. Dan, hy hoorde dat zy op eene harer Kameniers zeer te onvrede was, om dat die, volgens hare gedagten, een hairlok niet goed valt gemaakt had: des verzogthy zeer beleefdelyk, onder een gemaakt excus, uitftel tot den volgenden dag. Des anderen daags was het al weder dezelfde vertooning. Hy begon haar evenwel met kryt of houtskool te fchetzen, in hope het den derden dag beter gelukken mogt. Toen zeide men hem in vertrouwen, dat zy hare Chocolade te fchielyk gedronken, en daar door haren mond gebrand had. Op den derden dag ging het niet beter ? Toen was zy door het blaffen van een hond, die op het voorplein van "t Slot aan eene ketting lag, wakker gemaakt. ■ Hy bleef dus met zyn Huk op zyne plaats zitten, waarover de Vorftelyke Ouders hem hun ongenoegen betoonden: dochhy, die, gelykmeeft alle Schilders, niet zeer onnozel was om te durven zeggen daar het op ftaat, verF 3 kla-  C 86 ) klaarde hun de ganfche zaak ronduit. De Ouders fpraken haar, op hope van verbetering, hier over eens ernftig aan Zy beloofde alles, (want zy had te veel verHands om de billykheid dezer vermaaning: met te bezeffen) en zettede zich op nieuws weer ter neden IntufTchen ergerde zy zich hier over derwyze, dat zy nog wel tienmaal knorriger gelaat toonde dan te voren, te meer daar zy niet gewoon was veel tegengefproken te worden, maar meeftal haren zin te volgen: en de Schilder, die hier over ook verdrietig wierd, dagt, mogelyk doet zy het er om , en wil het niet anders hebben: des hy z,ch getroofhe haar uit te fchilderen, zo als zy was, hoe zeer ook elk het hoofd hier over fchuddede; en met dit afbeeldzel vertrok. Op weg zynde treft hy, m zekere Herberg, daar hy ververfchte een aarng boerinnetje aan, die wel niet 20 ."ÏT-jW3S' maar in welker g^aat de vroJykheid, vergenoeging, gelatenheid, en zagtmoedigheid, die haar bezielden, z«gtbaar doorüraalden; des zy hem zo bevallig voorkwam, dat hy haar op een dek- zel  zei van een doos uitfchilderde. Aan *t Hof weder terug gekomen zynde liet hy den Prins zyn eerfle ftuk zien. Hoe! zeide die, is dat die Prinfes, van welker veiftand men zo veel ophefs maakt? — 't is waar, zy is mooi. Maar — die rimpel tuffchen hare oogen. Die wegtrekkende hoeken aan haren mond; die opgefchorte bovenlip ! Alles duidt aan dat zy een hoofd vol eigenzinnigheid en grillige luimen heeft. Neen, deze fmaakt my niet; 'er moeten trekken van helderheid, bevalligheid en vrolykheid in het gelaat te zien zyn van haar, welke ik tot myne Echtgenote verkiezen wil,* want zy dient my niet alleen in myn zwaaren poft van Regeering te verligten, niet flegts my, maar ook alles, wat rondsom haar zweeft, gelukkig te maaken; zy moet myne onderdaanen verheugen, en in aller harten, even gelyk de koefterende ftraalen der lieflyke Lente zon, een nieuw leven en verkwikking uitftorten. De Vorft lag het Portrait weg, en vraagde by toeval, of hy op zyne reize ook iets anders, zyner opmerking waardig, getekend had. Hierop liet hy hem de doos F 4 zien„  C 88 ) ' zien, op welke het Boerinnetje afgebeeld was. Doch toen riep de Vorft in verrukking uit: ó! Gy Spotvogel! Gy hebt my eens willen verrafTchen! Neen, neen! het eerfte is zekeriyk het af beeldzel van eenBoeren meisje, en het laatfte van de Prinfes! — Na veele fterke betuigingen des Schilders, dat het zo niet ware, riep de Prins andermaal uit, jammer is het zeker! dat de Natuur zich hier zó vergift heeft, deze verdiende veeleer die Prinfes, en de andere hetBoe- renmeisje te wezen! . Het gevolg hiervan was, dat zy, alleen door hare grillige luimen, zich zelve het geluk benomen had, van eene Koninginne te worden: want kort daarna wierd de Prins tot Koning gekroond in zyns Vaders plaats, en verzogt toen eene Prinfeffe ten huwelyk,die, fchoon met minder fchoonheid en bekwaamheden pronkende, meer bevalligheid en liefdryker harte in haar gelaat en gedrag blyken liet, en dus in allen opzigte aan zyne verwagting beantwoordde. Over uw Silhouêt denk ik zekeriyk niet gelyk die Prins: want ik ken U te edel en goed van harte, en verbeeld my telkens alle die kle-  C 89 ) ldene levendige en geeftige wezenstrekken; uwe vriendelyke drift, met welke gy my zo dikwyls uwe genegenheid te mywaards verklaardet; ja ik herinner my nog geduurig die aangename ogenblikken , dat ge naaft my zat, om my wat te vertellen, of eenige vertellingen van my te hooren; terwyl Julia, aan myne andere zyde gezeten, ons door hare geeftige aanmerkingen en •vragen dikwyls lachen deed; hoe ikbyuwe Schouwfpelen zo veel alsToneelmeefter was; of U eenige Fabeltjes opgaf, die gy dan tot myn groot genoegen in nuttige gefprekken .veranderde,en dieU menigen verftandigen inval deeden voortbrengen, daar ik zelfs nooit op gedagt had. Als ik uw Silhouet aanfchow, Dan denk ik menigmaal, ik wou, Dat ik 't Origineel hier zag, Al ware 't flegts een halven dag! — Ziet gy nu wel? zo lief heb ik u, dat ik al haalt een poëet worden zou. Maar, in 't voorby gaan, en tegelykin vryheid, moet ik u eens wat zeggen! gewen u toch van niet zo fchielyk boos te worden om een par- f 5 ty  ■<9Ö ry beuzelingen, en gy zult nog oneindig liever zyn. 'Er ligt nu eene dubbleverpligting daar omtrent op u: want hier door zult gy aan het zagtaartigjuliatje een goed voorbeeld geven. Gy weet, dat zy u in alles naaapt. Doet zy dit in uwe vlytigheid, in uwe bezigheden, en goede eigénfchappen, Zy zou het ook in uwe gebreken doen. Als gy haar geduurig tegenfpreekt, altoos anders wilt dan zy wil, dan zoudt gy haar zagt, haar aandoenlyke harte bedroeven; en ik weet dat het uwe niet gevoeliger wezen kan: of zy zoude u langs hoe meer beginnen te wantrouwen: te vreezen, te ontVlugten; ja eindlyk te haaten: en gy zoudt, dus doende in een hart, dat nu alleen voor liefde en vriendfchap als gefchapen fchynt, de zaaden van vreezeen agterdogt ftrooijen: denk eens wat gy, die zulk eene aandoenlyke, zulk eene tedere ziel bezit, u zelve naderhand te verwyten zoudt hebben! — Gy zyt ook niet in ftaat om te geloven, dat men dit zo terftond weder goed maaken kan als men maar wil; of dat die wonde zo fchielyk weder geheeld zoude zyn: 'erblyft altoos ten minften een kleeti lidteken van over  É 91) over... Maar, wat fchryve en wryve ik niet al? — Ik fchyneden Zedemeefter wel byu refpelen, waar toe gymy immers geene oorzaak gegeven hebt? — Ik mogt den ganfchen brief wel aan Hukken fcheuren. Maar, het is alleen de fchuld van dien lompen Silhouêt-trekker. Ik meende u alleen te toonen, hoe dikwyls ik, als uw liefhebbende Broeder, aan U denke, en, ondertusfchen kome ik daar met eene geheele predikatie voor den dag! — Zo gaar het, als broeders of zufters zo veel in jaaren van elkander verfchillen. Dan denkt men al heel ligt bevoegd te zyn om den jongeren te mogen berispen, of eenigzins de wet te Hellen: vergeef het my, myn lieve Lysje! en denk, daar vermoedelyk myne aanmerkingen u niet zeer treffen zullen, dat het u ook niet raakt. Laat ons veel liever van wat anders praaten. — My ftaat voor dat gy gaarne korte Vertellingen, Fabelen, en Liederen leeft, ook van buiten leert, en zingt; hier van wil ik u iets toezenden, om .het by u weder wat goed te maaken, by aldien myne zedenpreek u eenigzins mishaagd mogte hebben. Thans houden wy by  (9* ) by onzen Profeflbr ook een uur Collegie over den fmaak; waar in wy, elk naar zyn vermogen en bekwaamheden, een ftukje van ons eigen werk in rym of onrym naar ieders . verkiezing, inleveren. Een myner medeftudenten kwam dtezer dage met eene Fabel voor den dag, die onzen Leermeefter, enookmy, zeer behaagde: ik verzogthem om dezelve te mogen uitfchryven. Ziedaar is ze; zy loopt over het tegenwoordig ruw en guur jaargety. Laat den Hr. Spiritus dezelve eens zien, en hoor eens wat 'er hem van dunkt. De Haas, het Bofch-zwyn, het Hert, de Ree-bok, het Paard, en de Beer. Op zek'ren wintertyd belTond een viertal Vee, Een Boschzwyn namelyk, een Haas, een Hert en Ree, Door Hongersnood geperft, op 't bar Saizoen der dagen Te onvrede, by Jupyn aldus luidskeels te klagen: „Ge-  : 93) „ Geftrenge Jupitcr! hoe handelt ge ons zo hard? „ Van kommer en gebrek vergaan we! ó bitt're fmartl „ Geen grasje wordt te veld, geen fprui- tje aan ftruik of boomen, ., Dat ons, elendigen! totvoedzelftrekt, vernomen! „ Wie helpt ons ? Menfchen ?.. Neen!.. die monflers zyn te wreed! „Die dreigen ons den dood; daar, tot ons grievendft leed, „Zy met hun fchietgeweer ons overal | belagen; „En tragten 't doodiyk lood ons door het lyf te jagen! „ Verdoemlyk Jaargety!" Dien vloek en klagten hoort Een Paard, dat, by geval gekomen aan deze Oord, Om zich in de open lucht een weinig te vertreden, Die klagers ondervangt, en trooft met deze reden: )»Wat; noemt gy, zegt het, dit 't verdoemlykft Jaarfaizoen ? „Voor  C 94 % „Voor my is 'c verr' hec beft'; nu valt *ct niets te doen. „ Herfft, Lente en Zomer zyn verwenfch- te Jaargetyden,* „ Dan moet ik ongemak by zwaaren arbeid lyden: „Dan ftroomt my 't zweet van 't lyf, dan werk ik dag en nagt; „En kryg, hoe hard ik drave 't of trekke uit al myn' magt, „Van hem, die my berydt voor ploeg, voor kar, of wagen, „Staêg vloeken na myn kop, en nog een huid vol (lagen! „Nu leef ik als een prins; nu doe ik niet met al: „ 'k Heb al watikbegeer; goedvóer, een warmen (lal; „En kom niet uit, dan om myn' leden eens te rekken: „Want, geen beweeging.... Ditzoutot myn nadeel (trekken." Te midden dit gefprek, vol paardelyk beleid, Komt een beysde Beer, met groote deftigheid, Voor-  C95) Voorby- aan wien door 't Paard, na eerft vêYlof te vragen Aan de anderen, de zaak op nieuws wordt voorgedragen, 't Slot van zyne aanfpraak was:" Uwftaa- telyk gezigt „ Doet ons vertrouwen op eene uitfpraak van gewigt." Na dat de Beer, door die beleefdheid opgetogen, Zich had bedagt, daar elk met open mond en oogen Op 't antwoord wagt, fprak hy ,,'t zymec refpect gezegd, ;>Gy zyt te famen zot, of kwalyk onderregr. „'Er is geen tyd in 't jaar waar overvalt te klagen, „Zomin in lange en heete, als korte en koude, dagen: j>Elk Jaarfaizoen is my volkomen even _ , g^d, »Um dat het juifr zo is, zo als het wezen moet. »By Lente-en Zomertyd' dan mag het my gebeuren „Ora  C 96 ) „Om zoeten honig tot myn voorraad op te fpeuren: „Komt dan de Herflt met ftorm, met fneeuw de Wintertyd, „Ik heb een dikken rok, alweer geen zwarigheid. „Myn ruige en ruwe pels bewaart my voor 't bevriezen. „En, worde ik flaperig, 'k heb maar een' plaats te kiezen. „Voel ik, ontwaakend', dat ik honger kryg, geen nood; „Dan teer ik op myn fmeer, en zuigflegts aan myn poot. * ' 4? " * " . * Een menfch, altoos gewoon in voorfpoed hier te leeven, Erkent de waarde niet van *t goede, dat hy fmaakt. Maar, als gezondheid, vreugde en welvaart hem begeven, Dan is 't, als of hy, uit zyn' fluimering ontwaakt. By Voorfpoed flyt hy in ondankbaarheid zyn' dagen,* En durft by Tegenfpoed zich wegens God beklagen.  C Deel G De  ( 98 ) De Haas, het Bofch - zwy;i, het Hert, de Ree -bok, hel Paard, en de Beer, die in zyn hol liggende aan zynen poot zuigt, en niet te voorfchyn komt. Een Hert, een Ree, een Bofch - zwyn en een Haas Vereenden zich, daar zy met koude, en honger flreeden, Aart Vader Jupiter, der Goden Opperbaas, Hun' nood te klagen, by 't uieftorten dezer beden. „ Rechtvaardige Jupyn! die, uit uw'overvloed, „Alle uwe fchepzelen alom zo liefd'ryk voedt: „ Die in de Lentetyd deez' wereld ciert met bloemen, „Op welker geur en kleur Natuur te regt mag roemen: „Die 's Zomer's overal uw' zegeningen fpreidt, „ Daar  (99 ) „Daar gy des aardryks fchoot bedeelt mee Vrugtbaarheid: „Die in den miiden Herfft vervult de ontfloten fchuuren „Met ruimen voorraad, om den Winter te verduuren : „Laat ons, als dat Saizoen ons teiüYen komt en flaan „Met hagel, fneeuw, of vorft, niet van gebrek vergaan! „ Gy ziet dar wy, wanneer we uw' by- ftand langer derven, „Schoon buiten uwe fchuld, van honger moeten fterven. „Het zyn de Menfchen, die, in plaats van hulp te biên, ,,'tWelk, volgden zy uw' wet, voorzer ker moeft gefchiên, „Door hun fchraapzugtigheid te jam- merlyk ons plagen, „Met al den voorraad voor onze oogen weg te dragen: „Zo dat bofch, berg en dal, ja veld en akkers zyn, „Door hunne inhaligheid,hervormd ineen woeftyn, G 2 „Waar  ( löö ) „ Waar kruid noch lover waft. Nog moéten wy gedogen „Dat van dien voorraad, dien men ons eerft heeft ontogen, ■„ En die 't viervoetig vee tot voedzel dienen moet, „Gedierte, aan ons gelyk, gemeft word en gevoed. „Zyn Paard, Koe, Stier of Schaap, of Ezel beter dieren, „ Om die zo boven ons te koeft'ren en te vieren ? „En, bleef het hier nog by ! Maar neen! wy moeten dood ; „Als we, uitgemergeld en verzwakt door hongersnood, „Met moeite en lyfsgevaar ons fober koftje zoeken. „Geen vloek des fterk genoeg om 't Menfchdom te vervloeken! „Het baat ons niet, of wyinkreupelbofch of heg Hunn' woede ontwyken: neen: hun listig overleg Heeft niet flegts vuur en ftaal, of kogels, uitgevonden „ Om  C i-i ) „ Om ons te moorden, maar zy bezien zelfs honden, „Die, vlug ter been, en fyn van lucht» nog boven dien „Op deeze kvmft geleerd, ons overal be» fpiên, „ Om ons, door hun geblaf uit onze? hinderlagen „ Opftotende, den dood als in den mond te jagen. „Gryp dan, ö! Jupiter! uw fchktr/end blikfemvuur, „ Verpletter en verzeng die Monflers der Natuur!" Jupyn,^ die zekeriyk deze aanbraak niet verwagtte, Sprak met een grimlach, „Toteen antwoord op uw' klagte „Dient dat, vergeef het my, ik niet fiem over een „Met u; 'k fchiep, wel is waar, de wereld in 't gemeen; „ Maar eerlt den Menfcli, daar na de redenloze Dieren, „Die 'k aan hem onderwierp, en door hem laat bellieren. G 3 „Gy  ( 102 ) „GyHert! gy vraagt, wat doen toch Paard, Koe, Schaap of Stier, „Of Ezel voor den menfch? Maar 'k bid, wat doet gy hier, „ Dat hem flegts eenigzins kan fmaaken of genoegen ? „De Stier of de Os, en 't Paard; die helpen 't Land hem ploegen: „ Daar de Ezel zwaare vragt vervoert om fober loon „Ofkofi: en, wat de Koe betreft? die fpant de kroon: „Daarzy, door boter, kaas, door room en melk te geven, „ Hier onontbeerlyk is voor 't menfchelyke leven: „Terwyl dezagtewol, die't vredig Schaap bedekt, „ Zo Vorlr als Onderdaan ten kleed of cieraad flrekt. „Komt, vergelykt hier by, ó! Viertal! uwe daaden. „Gy Hert! gy plaagt den menfch, vernielende de zaaden „Die hy gezaaid heeft: en gy, Haas! gy knabbelt aan „Al «te  C 103 ) „AI de gewaflèn, die zyn tuin of grond beflaan: „Gelykgy, Reebok! ook niet nalaat (leeds te knaagen „In zyne boiïchen aan al 't jong geboomte of hagen. „Engy, 6! borll'ligZwyn! die't menfeh- dom zo vervloekt, „Om dat het u belaagt, en door zyn' lift verkloekt, „ Wat doet gy anders, dan de weligfte landsdouwen, „De vrugtbaarfte akkers, die ooit oog hier kan aanfehouwen, „ Stacg om te wroeten met uw' tanden ? zo dat gy „ 't Gezegend!! oord hervormt- in eene dorre Hei', „ En nog de ftoutheid hebt om in uw' woede op allen, „Die u verftoren, als een roofdier aan te vallen. „Te regt dan wordt gy door den menfchen afgemaakt: „Want al uw deugd is, datuwvleefchhen lekker fmaakt. G 4 „ Voorn  ( io4 ) „Voorts heb ik elk van u, tot berging van zyn leven, „Veel vlugger voeten, dan aan anderen , gegeven. „Gebruikt die, want daar komt de vy- and "..! 'k hoor gerugt.." Jupyn keek om, en ziet,, het Viertal was gevlugt. f * *' Hy, die van tydlyk goed hier is misdeeld gebleven, Of die de gaven derft van een doorkneed verftand, En daar door niet tot nut kan zyn voor 't Vaderland, Die waage't gene hy heeft, dat is, zyn lyf en leven. De ryke of wyze fchraagt zyn Land mee geld of raad, En de arme vegt 'er voor gelyk ee» braaf Soldaat. In 't vervolg maak ik mogelyk iets beters, voor U. Laat dit onder de hand eens zien  zien aan den Hr. Spiritus; want ik ben nieuwsgierig om te weten, wat hy 'er van zegt. Dit werkje bevalt my niet kwatyk: het is altoos aangenaam, als men geloven mag iets verrigt te hebben dat niet geheel vervvcrpelyk is: en ik zou 'er nog al vry wat eers in Hellen, als de Hr. Spiritus dit met zyne goedkeuring begunftigde. Nu moet ik fluiten, daar ik nog een woordje met Julia te praaten hebbe... Gy fchynt, verbeelde ik my, uw wezen hier over eenigzins te vertrekken. Eilieve word daar toch niet nydigover. Denk eens, hoe bedroefd dat lieve Meisje worden zoude, dat de geheele Familie elk eenen brief kreeg van Lysje 's broeder, en 'er geen letter voor haar ten belle was... Maar ik zie gy bedaart al, en betoont met een vriendelyk gelaat uwe goedkeuring reeds. Des kuflcheik u van verre, en ben uw liefhebbende Broeder Karei,, G 5 Aan,  C 106 ) Aan Julia. Dat zou 'er albeel mooi uitzien, dat ik aan 't ganfche huisgezin fchryven zoude, en niet aan u, myn lieve Jiüiatje! daar gy zulk een waardig Lid van 't zelve, myne vriendinne, het fpeelmakkertje van myn Lysje, de aangenomene dogter myner waarde Ouderen, en de Lieveling van myn Lotje zyt. Neen, eene vriendfchap, die met zo veel vuur, als de onze, opgerigt, die, ftaande den korten tyd dat wy te famen woonden, zo zorgvuldig onderhouden is, doch zo fchielyk helaas! door myn vertrek als gefcheurd fcheen te worden, moet niet zo gezwind verflauwen, of in 't vergeet- boek geraaken. Neen, te midden in die nieuwe wereld, waar in ik verplaatfl: ben, en die zeker geen groote maar vry wat kleener wereld is, dan welke ik verlaten hebbe, is het my niet mogelyk aan Lysje te denken, zonder haar als een groupje my te verbeelden, waar van gy altoos te tweede perfoon uitmaakt. Dóch, waarop zal ik u nu onthaalen. Voorheen plegen Vertellingen, Raadzels, Woordfpelingen, en foort-  C 107 ) foortgelyke dingen ons bezig te houden. Dan, ingevalle ikumetiets dergelyksnogmaals onderhield ? Goed: gy zult van alles >wat hebben: Raadzels, Woordfpelingen Vertellingen en... apropo's Spreekwoorden?., die had ik byna vergeten. Laat ge met Lysje op uw kleen Toneeltje uwe beweegbare of Marionetten-peppetjes no°wel eens een Comedietje fpelen? Hier in zultgyl: my toch miffen: maar, alszufler Lotje nu de goedheid geliefde te hebben, van die dingetjes wat voor ü in orde te brengen en u te helpen, dan had zy ook nog iets in 't huishouden te doen. . Nu, Lieve Julia! alles naar vervolg. Eerfte eenige RAADZELS. Myn verfebe vleefcb en bloed Smaakt U, 0 Kinders! goed. JVog kan dat vleefcb, gedroogd by heete Zomerdagen , Om zyne zoetigheid, aan u meejl al behagen. Maar, die bej aar der zyn, verkiezen in 't gemeen Myn zuiver bloed alleen. 2 My  C 108 ) 2 My in gewaad en leeft van 't hoofd tot aan de voeten Zal elk, hoe zeer men dit ook voor wan*. ftaltig boud' y Daar ik nog nauwelyks hen veertien dagen oud, Veeleer als. Moeder dan als Kind 'befcbouwen moeten. 3 Vier fpietfen, die in uwe hand Staêg fcbynen kryg te voeren, JSiên dan juift aan elkaêr zo weinig weder.Jland, Dat zy zicb nauw' verroeren. Nu eenige WOORDSPELINGEN, i De eerfte Syllabe des woords duidt zekere gelykenis of mate aan; de tweede en derde iemand wien men eerbied verfchuldigd is, de vierde een werktuig dat men niet mijjen kern; en alles by een genomen een groot gerief m sen vertrek. 2 De  ( 109 ) 2 De eerjle Syllabe is iets dat vaft en digt by een houdt, de tweede een gedeelte van den menfch, en te f amen genomen een ftuk dat tot de kleedinge behoort, 3 De eerfte Syllabe is een ding, dat langen fmal is, door menfchen handen gemaakt van onderfcbeiden Meuren , of eenverwig: de tweede zyjrtweeftrikken en twee einden: met elkander een middel tot cieraad of gerief. Voorts nog eene korte VERTELLING. Mevrouw Dolmon, met hare beide Dogtertjes Fredrika en Carolina eens na buiten geweeft zynde, kwamen zy des avonds wat laat, en tamelyk vermoeid 't huis. De Moeder, in plaats van des avonds, volgens gewoonte, haar te laten bidden, zeide; dat zy maar na bed konden gaan, en God met een kort woord, voor het genoegen en de weldaaden, die zyn dien dag ge- imaakt  ( IIO ) fmaakt hadden, danken moeiten. Toen dezelve een half uur daar na in haar flaapvertrek kwam, vond zy Fredrika overluid opzeggende alles war die van Versjes, Avondgebeden, of Schriftuurplaatzen van buiten geleerd had, terwyl zy 'er wel dra by was, om hare Zufter te beklappen, dat die in't geheel niet gebeden had, maar, zo dra zy te bedde kwam, in fiaap geraakt v/as. ó! Antwoordde de Moeder, hoe gaarne wenfchte ik, dat gy eveneens gedaan had! De fout, die zy begaan heeft, komt by deze, waar aan gy u thans fchuldig maakt, in geene vergelyking. Zy was alleen uit vermoeidheid in flaap geraakt, dewyl hare kragten haar niet toelieten, zich wakker te houden, en zou dus haren Schepper een zeer gering dankoffer opgedragen hebben, met flegts eenige woorden te prevelen, zonder dat zy eens wift wat zy zeide. Gy maakt u niet flegts aan deze misdaad fchuldig; want ik bemerkte wel zo dra ik binnen trad, dat uw gebed meer aan my dan aan God ingerigt was, en dat gy daarover van my beoogdet geroemd en geprezen te zullen worden: maar, uwe Zus-  dn) Zufter hy my aan te klagen J _ Watoog. merk had gy daar mede? Dat ik haar uit . haren zoeten flaap wakker gemaakt en braaf bekeven zoude hebben; niet waar? Ln wat is dat anders, dan zich in eens anders kwaad te verheugen? Had sv een goed en Jiefdryk harte gehad, dan zoudt gy haareeraer voorgefproken hebben, als ik haar over hare onachtzaamheid befchuldigd had. Toon berouw hier over; bid raakt; anderzms zult gy met alle uwe Gebeden veel flegter nagtruft hebben, dan Larohntje met niet të bidden. Maar nu zult gy nog om eene kiene Comedie vragen. Voor eenige dagen viel mv m dat gy kort voor myn vertrek, wel een loneelftukje wenfchte te hebben voor twee perloonen, waar mede gy beiden, als ge alleen waart, Lysje namelyk en gy, u eens vermaken mogt, om uwe poppen te laten fpelen, en fpreken. Ik verhaalde dit aan eeneni myner medemakkers, die hier by my m huis woont, en eene zéér vlug e bol is. Wy waren het weldra eens, om zo een kort ftukje in eenjge toneelen voor ü  C ru ; Ü op te (tellen. Zie daar hebt ge het. Dït kunt gy nu beiden van buiten leeren, en dan over en weder nu eens de eene en dan de andere rol beurtlings uwe poppen (pelen laten. De Titel is De NYD straft ZICH ZELVEN Een Toneelspel In één Bedryf. VERTOONERS. J o h a-n n a t > twee Zuflers. Maria 3 Het Toneel verbeeldt eene Kamer, EER-  C 113 ) EERSTE TONEEL, J o h a n n a. (alleen, met een fchenkbord of Blaadje, waar op een fluk Taart legt; het welk zy met groote graagte bekykt.) Ha! ik wenfchte wel da: Groot - Mama alle dagen ter bruiloft ging! — Een fchoon ftuk Taart! — en dat met zo veel Confituuren ? — en braaf fuiker 'er over.... daar moet ik eens een weinigje van fnoe- pen • (zy neemf er iets vanboven af.^ Dat 's Heerlyk! eene geconfyte Orange! —■ 't Is wat bitter, maar 't is toch lekker! —■ Dat zal goed voor de maag wezen — even als de berispingen van Mama, die fmaaken waarlyk ook niet lekker, maar zyn, zo als men zegt, zeer heilzaam!.... maar'tgeeft toch zo een bittren nafmaak in den mond.. Nu! daar is raad voor.. een ingelegd kersje toe, en een weinigje fuiker hier boven af.. ( zy neemt eens. ) goed, goed!.... Maar, zei Groot-Mama niet dat ik 'er myne Zufter wat vanmededeelen moefti — maar waarom? ik kon het nu voor I. Deel. H my  C ïi4 ) my zelve alleen wel behouden.... Laat eens zien, hoe veel zou zy wel hebben moeten als ik het deelde? (zy haalt een mesje uit haar zak.) Dat is net de helft En dan blyft 'er zo veel maar voor my over? Neen, neen, beter heel als half: dan heb ik morgen ook nog wat—Maar, myneZufter?... komkom, wat Zufter! zy weet 'er toch niet van, en zal 'er ook niet agter komen: en, als zy het al gewaar word, dan zeg ik maar „ ziet ge wel, Mietje, 't was voor u maar een klein ftukje! Gy kolt het wel in uw agterfte kies bergen;" en zy is ook zo goed, zo goed, als wyn en brood maar ftill:.. ik geloof waarlyk ... zy is in de kamer hier naaft^ gauw. gauw... maar waar toe?., da^pr het toch niet ziet... (zy loopt beangjl heen en weder.') Ha... al myn beft na de zaal 'er mede, en onder de tafel, daar het kleed over hangt daar komt althans nu geen levendige ziel in, dan kan ik het altyd naderhand onder myn bed, of in myne Latafel bergen!... (Maria roept vanbinnen.') Kannetje!' Hannetje.' ' Ê >-  C "5 ) Joh a n n a. (een teken van Jiilzwygen makende, Sc. .. fluipt ftil ter deure uït na de zaal.) TWEEDE TONEEL, M a r i a. ( alleen met een mandje; rondsom ziende.) Ik had 'er myn leven wel onder willen verwedden, dar ik myne Zufter gehoord had, en dat de Zaaldeur open of toegedaan wierd Ik moet evenwel toch mis heb- bea- Wat fchaadt het ook ? — zulk fnoepgoedje komt toch zelden te onpas. — Ik kan het terwyl verdeden. (zyoaat aan een tafel zitten.) Ha! zo vederlei mooi fuikergebak en en hier nog een doosje met devisjes!.. dat 's allerliefll! een Moortje een Turkje — een kleen Meisje met een pop op den arm een Jongen op eèn houte paardje een Schoteitje met een gans 'er °P ; ■ een Fruitmandje een Horolo- gietje eene gekapte Dame een H 2 Maas-  C 116 ) Haasje... Nu, het befte moet myn Zusje hebben. de groote (tukken, die Mannetjes en Wyfjes, zal ik by elkander leggen.... (Jobanna komt.) Daar komt zy Ik zal 'er gauw mynen neusdoek overleggen, en haar eens onverwagt ver- blyden (zy bedekt alles met haren neusdoek, en neemt het mandje op.j DERDE TONEEL. j o h a n n a, Mar ia. Maria. Waar fteekt ge Zusje ? Ik heb u al in Mama's en in onze kamer gezogt. j o h a n n a. En waarfchynlyk niet gevonden; dewyl ik by Groot - Mama geweeft ben, om haar welkom 't huis te wenfchen. Maria. Ah! en ik kom 'er ook zo van daan! heeft ze u niet wat medebragt? j o-  ( ii7 ) j o h a n n a. (een weinig rood •wordende.) My? niets dat ik wete ! maar gy? hebt gy niet wat? Maria (lachende.j Ha! ha! net even veel! joba n n a. Gy lacht zo? — He, wat hebt ge daar in dat mandje, dat ge onder uw' arm hebt? Maria, (zichuit kor/lswyl omdraaijende, terwyl Hannetje 'er in kyken wil.) Moet ge dan alles zien? Nieuwsgierig Aagje! J o h a n n a. Ja zeker, moet ik. Maria, (houdende het mandje vaft onder den arm, doet het digt.) Neen, neen: dan moet ge eerftal heel mooi praaten, en zoet zien. H 3 J  C ïi8 ) J o h a n n a. (Maria aaiden arm vattende, op een biddenden en vleijenden toon.') Och ! roynallerlieffte, engelagtigc Mietje! in goud zal ik u nog heflaan. Maria. Ziedaar dan! daar ziet ge het; een party zyde lapjes, die wy voor GrootMama vvat opgnappen moeten. J o h a n n a. Die had zy wel mogen houden... (intufchen doet Maria het mandje open.) .. Ha, ha, gy flimme Vosje! Mooie zyden lapjes vvaarlyk! Ja wel; die zullen wel uitgeplozen en opgegnapt worden, zo lang tot 'er niets meer van o verblyft. Ik dagt het wel: Groot Mama heeft ons veel te lief, om van een bruiloft komende, hare klein - dogtertjes niet wat lekkers mede te brengen. Maria. _ Hare klein-dogtertjes? Haar nigtje Mietje, .meent ge, want zy heeft het aan my, aan  ( » liglïe aandoeningen; en met dit al kenne ik nog niemand van hare fexe, met welke zy eenige innerlyke of vertrouwlyke verkeering houdt. Zy tekent by haren tekenmeefter beeldjes na, die zy wel verwenfchen zoude, als zy zulk een aandoenlyk harte bezat. Zy verfmelt van gevoeligheid als zy Muficq hoort, en haar Broeder verwyt haar telkens dat zy niet eens weet wat Prefto of wat Adagio is, in hoe verre hy ten dezen opzigte gelyk heeft wil ik niet betwiften: maar haar Muficq - meefler klaagt zeer over haar, dat zy naar den tyd, dien zy al geleerd heeft, nog niet verder gevorderd is op het Clavier. Jegens my is zy doordeels vry beleefd, vriendlyk, en zelfs vry — mids wy alleen en flegts onder ons eigen huisgezin zyn: maar — zo dra 'er gallen, of menfchen buiten de huisgenoten, zyn, dan neemt zy eene veel hooger en vremder houding aan, en fpreekt zeer zelden tegen my. Eigenlyk ge- love ik dat zy door hare lieve Mama bedorven wordt, want zy is haar Speelpopje, waar van alles mooi, terwyl van Broeder alles leelyk, by dezelve is. Deze Dame verK 3 beeldt  C 150 } beeldt zich eene geleerde te zyn ; waarom verfcheiden perfoonen van Kareis profeffie den vryen toegang by haar hebben, of dikwyls verzogt worden. Intuffchen komt het my voor, fchoon ik niet veel verftand daar van hebbe, dat zy meer met Titels van boeken en met eenige kunftwoorden pronkt, dien zy in haare gezelfchappen opnoemt, dan dat zy uit liefde tot de waarheid, of uit inzigt en luft om hare kundigheden uit te breiden, en de zaaken grondig te leeren verftaan, zich eenige moeite geven wil. Voorheen heeft zy veel met de Dichters opgehad, en maakte, zo als Karei my zeide, 2elf wel eens een vers, ook Kinderliederen; waar van ik 'er eenigen gezien heb: maar die klinken zo — dat Lysje zelfs, denk ik, 'er geen behagen in fcheppen zoude: by voorb: Sla doch nooit, myn lieve kind! Goede leffën in den wind. Want indien gy fteeds zult ftreeven, Al de dagen van uw leven, Daar op altoos acht te flaan; ó! Dan zal 't u heel wel gaan! Zul-  C is» ) Zulke verfen, dagt my, kon ik wel een paar dozyn op éénen dag maaken. Verders zwatelt zy celkens van vatte Lucht, *an Phlogifton, van Eleótophorcn, en ik veet niet wat tuig al meer. Ondertuffcben pift deze taal zeer weinig in den mond eener vrouwe, myns oordeels, of het moeft daar van daan komen, dat men het niet zeer gewoon is: dan met dit al bemerk ik wel dat andere lieden zich hier ook aan ftooten, des ik u rade, niet al te geleerd te willen worden. Had zy. gecne bekwaame bloedverwante by haar, die het huisbeltier op zich neemt, dan zoude het 'er zeer flegt uitzien: dan deze durft haar ook nooit Tante, maar wel Mejuffrouw, noemen; gelyk zy haar fteeds Mejuffrouw Molenaar heet, naar den naam hares mans, die een Dorps-predikant was: maar de Hr. Woordman noemt haar, .Nichtje! waar door ik te weten kwam dat zy eene Zufter's-of Broeders dogter van dit beminlyk voorwerp is. Als 'er gezelfchap is, dan durft zy niet voor den dag komen. . . . Maar wat verhale ik u langer van eene Dame, die net even weinig beK 4 lang  ( 152 > lang in my fielt, als ik in haar. Onderrasfcnen ziet men hier duidelyk deonderfcherden invloed, die de vaderlyke of moederlyke tugt op deze hunne kinderen heeft' daarom waagt myn goede patroon het niet, om haar veel over hare dogter te zeo-ger mids dat toch doordeels moeite vergeefsch is: wantby de minfte vermaning, die nv aan ae jonge Juffr. Mientje doet? fpreekt zy hem tegen, en wordt boos: en zo bekommert zich ook de Moeder in 't geheel niet met haren Zoon, daar Vader in tegendeel weder alzins een wakend oog over houdt, ö! Welk een zegen is hetf wanneer zich gelyk by ons gefchiedt, de ouderen gelykerhand toeleggen op de opvoeding hunner kinderen, en wanneer de eene de lellen, vermaningen, of beftraffingen des anderen altoos onderfchraaet en dezewe daar door des te meer aandrang, en in derzelver werking des te meerder Hf' ,De gevolgen van het tegendeel ftraalen my hier maar al te zigtbaar ,n de oogen. De Zoon ziet hier zyne Moeder met eene foort van verachting aan en voedt zelfs tegen hare befte lefTen en ver-  C 153 ) vermaningen zulk een mistrouwen, dat hy ze nauwlyks voor egt houdt; ja, want dit fcheelt niet veel, 'er fomtyds den fpot mede dryft: terwyl de Dogter hare fchouders optrekt, wanneer haar Vader haar over hare valfche teergevoeligheid, hovaardy, ydeltuitery, weidfehen opfchikenz. zyne meening ronduit te kennen geeft: en daarom betert zich de een zo min als de andere. Nog is hier een Knaapje in huis, dejongfte zoon namelyk van mynen patroon.... doch van dezen zal ik aan Lysje wel een kort woord melden: voorts mag ik haar ook wel wat van myn verblyf alhier me* dedeelen, dewyl ik haar niets anders toezenden kan. Aan Karei durf ik nauwlyks fchryven. Hy is zo door en door geleerd, dat 4k bykans niet wete, waar mede ik hem eenig onderhoud zal verfchaffen, het gene hy niet reeds beter verftaat dan ik. Ik zal derhalven eerft zo lang wagten tot dat hy aan my fehryft; dan zal, gelyk het fpreekwoord zegt, het een woord het ander wel uithalen. Deel hem intuflehen, als het te pafte komt, dezen brief mede; hy K 5 zal  C 154 ) zal toch evenwel ook nieuwsgierig zyn, hoe her my gaac. Mogelyk leeft hy aan den oord, waar hy nu is, en kort na myn vertrek henen ging, zo vergenoegd als ik hier : want hy is daar wel regt in zyn element. Bemin my, en weet dat ik ben Aan Lysje. Berlyn 11 Decemh: 1783. Een man een man, een woord een woord Ik heb beloofd aan U te fchryven, zo dra ik hier t'huis was, en zie daar of ik nu * myn woord niet houde. Ik ben hier in eene groote Stad, in een groot huis, en aan eene groote en welgeftoffeerde tafel: en wat jammert het my, dat ik u van de Jaatfte niet zo nu en dan eens wat lekkers kan toe-  C 355 ) toezenden. IntufTchen — zout en brood maakt de wangen rood. Uw maagje zou zich hier by mogelyk flegter bevinden, en ik mogt dan menigen tik op myne vingers krygen van onze goede Mama, als ik U zo veel goeds, of liever zo veel kwaads, deed. Ook houd ik voor my zelve my nog aan mynen gewoonen leefregel, fchuive altoos fuiker-en boter-gebak weg, en gryp fteeds na het brood, waarover myn jonge Hr. my dan, 'cis waar, wel uitlacht, maar de oude Hr. my pryfl:, en aan 1 ynen zoon ten voorbeeld voorflelt. Ook zie ik 'er de fraaie gevolgen wel van: want de Doétor is hier telkens over den vloer, en heeft geduurig werk om ordonnantiën voor hunne bedorven magen, voor maag - of buikpyn enz. voor te fchryven. Wat moet ik dan in myn vuift lachen, daar ik fteenen verduwen kan, en hun iedere beere, hoe ligt de fpyze ook zy, doodelyk benauwt! niettegenflaandc zy niets van het een of ander zien konnen, of zy moeten het hebben, al is het hun op hals en keel verboden. Wy hebben hier een kleen Knaapje in huis  C 156 ) huis van vyf jaaren, die Frans heet, en de jongfte zoon is van myn patroon, een alkrliefite jongen, die naar zyne jaaren zeer vlug, veribndig en levendig is; maar waar van het jammer is, dat hy niet beter geleid en beftuurd wordt. Men lacht om alle zyne invallen en kuuren, ja pryft dezelven, het zy ze vernuftig of dwaas zyn. Wanneer 'er gèzelfchap is, dan fpeelt hy de hoofdrol, en de kiene vriend verbeeldt zich een heldenfiuk uitgevoerd te hebben, als hy den een of ander eens een lomp compliment gemaakt of een zotten pots gefpeeld heeft: daarenboven bederft hy en beichadigt vele dingen, waar van ik u flegts twee Haaltjes zal mededeelen. Onlangs kwam hy, daar hy alleen was, by een fraai Zilver Tafelhorologie van zyne Mama, 't welk in hare kamer onder den fpiegel ftond. Hy deed het open, greep aan de raderen , verboog ze, en brak alles aan ftuk, kortom, hy had het zo in de war geholpen, dat het onbruikbaar was: toen nu zyne Mama t'huis kwam, en dit werk bekeek —meent ge dat zy hem 'er over beflrafte, daar het hem zo dikwyls geboden was, de Horolo- gies  C 15? ) gies niet aan te raaken, en daar hy zyn Mama's Goud - Horologie wel al tienmalen, door 'er mede te fpelen, bedorven had? niets minder dan dit. Op de vrage, wat hy uitgevoerd had? antwoordde hy, hy had den worm willen dooden, die daar van binnen geduurig zo zat te knagen, en zulk een geweld te maaken. Dit werd nu telkens, als 'er gezelfchap was, in zyn byzyn verteld, belachen, en als een geeftige inval bewonderd; daar het naar myn inzien, als hy in ernii meende het gene hy zeide, veeleer een bewysvan domheid wasr gy althans, die van al uw leven op verre na zo veele uurwerken niet gezien hebt dan hy, zoudt zulks zekeriyk niet doen. Op eene anderen tyd kreeg hy een zeer mooienwaaijer van zyne Zufter in handen. Hy neemt een mesje, en fnyd 'er overal gaten in, en zyne verontfchuldiging wierd ook al weder als geeftig geprezen, dewyl hy voorgaf, dat hy voor zyne Zufter eenige gluurgaten had willen maaken, om door te kunnen kyken, als zy den waaijer voor hare oogen hield. — Gy ziet hier uit nu ten klaarfte, nietwaar, lieve Lysje! hoe oneindig beter  C 158 ) ter eene ernflige beftraffing, dan zulke eene onvergeeflyke oogluiking hier op zoude gepaft hebben ? Gy kunt niet half geloven, hoe hartelyk ik onze waarde Ouders thans bedanke, dat zy in myne eerfte jeugd myne ftyf hoofdigheid niet begunfiigd, en met myne ongeregeldheden zo veel oogluiking niet gebruikt hebben: en gy zult het door den tyd ook ondervinden, hoe wêl zy het met u voor hebben, daar zy thans in zulke gevallen niets 'toegeven. Met onze driften en begeerlykheden gaat het doorgaans als met het onkruid, dat welig opwalfende de goede zaaden dikwyls verflikt: en naderhand worden wy te zwak om dezelve te onder te brengen; en dus flaan wy voor alle verzoeking heel ligt bloot. 18 Novemb: Voor eenige dagen las ik eene aartige Oofterfche gelchiedenis, die, fchoon zeer wydloopig opgedifcht, ik U eens in 't kon verhalen moet, Hal-  C 159 ) Hallam, Monarch van Indoftan, liet op eenen morgen Aziba, een dapper en vuurig jongeling, door zynen Hopman by zich opontbieden. Hy dagt terflond, dac hem dit ontbod het leven koften zoude, om. dat hy buiten zyn weten mogelyk de eene of andere mispas begaan had, te meer dewyl het onthoofden of verwurgen daargeene vremde zaak was. Gy kunt heel ligt begrypen, dat hy niet veel zin had om hier na toe te gaan: dan, ingevaile hy weg bleef, ftond hy in 't zelfde gevaar van den hals 'er by in te fchieten: des moeit hy gehoorzamen. Voor Hallam verfchenen zynde, werd hy tegen zyne verwagting zeer vriendlyk verwelkomt, en in dezer voege aangefproken: „ Toen ik, eenigen tyd geleden, het Leger des Konings van Golconda geflagen en gevangen genomen had, vond ik daar onder eenen gryzaard van 340 jaaren, in ketenen gekluifterd, dien ik in vryheid Helde. De tyd fchoot te kort om my alles, wat hem in dien uitgeftrekten levenskring wedervaaren was, te verhalen. Des Helde ik hem in vryheid en zond hem na zyne geboorte-Had Bengalen te rug, al-  alwaar hy onder den mam van den Ouden Man bekend was. Niettegenflaande zyn gelaat zeer rimpelig en zyn hair zo wie als fneeuw was, toonde de roode en frifche kleur van zyne wangen duidelyk aan, dac hy zeer gezond was: ik vraagde door wat middel hy zulken hoogen ouderdom bereikt had, en hy gaf my ten antwoord, dat zyn Vader, die 350 jaaren oud geworden was, hem drie porden van het water uit het Eiland Boriquen nagelaaten had, door welk middel hy driemalen weder verjongd geworden was: maar, waar dit Eiland lag, had zyn Vader hem net zo min weten te zeggen, als hy het my'doen kondc. Al het gene zyn Vader hem hier van medegedeeld had, was, dat het een gefchenk van den God Vichnou was, dien zy daar eerdenen aanbaden, en die hem dit gefchenk vereerd had. „ Ga nu, gy Zoon Hedans, vervolgde Hallam, zoek my het Eiland Boriquen op, ten einde ik ook dit levenverlengend water bekome. Gy zyt, zo als ik gehoord heb, een onverfchrokken Jongeling; vindt gy dit Eiland, dan kunt gy op eer en Ichacten hopen: maar zoniet, kom  C 161 ) kom dan nooit weder onder myne oogen, of.... Hier zweeg hy met een dreigenden blik, die genoegzaam te kennen gaf wat hem dan te wagten ftond. Aziba, zeerblyde dat hy 'er heel's hoofds afkwam, beloofde heilig, dat hy alle hoeken der aarde doorfbuffelen, en niet eerder terugkomen zoude, voor hy deze gelukkige ontdekking gedaan had. De Sultan liet hem zo veel goud en juweelen tot reiskoilen geven, als hy maar eenigzins dragen konde. Aziba verliet dus des anderen daags 's morgens de Stad Agra, voegde zich by eene Caravana , die na Cambaja ging, zonder te weten waar heen. Daar hem nu dit geval zeer treurig maakte, en in gepeinzen als wegfleepte, bleef hy dikwyls agrer, of zonderde zich ook wel eens geheel van het gezelfchap af: het welk aanleiding gaf dat hy met een zeer beminlyk jongeling, die even kwalyk te moede fcheen als hy, kennismaakte. Eene droevige Ziele zoekt trooft by den genen die met rampfpoeden worflelt, wetende dat het medelyden meeft woont by den kinderen des ongeluks. Aziba verhaalde dus het bevel des Sultans aan /. Deel. L den  C I5a ) den Jongeling, en gaf hem te kennen, dat hy vreesde dat de geheele Bron van Boriquen eene loutere herffenfchim was. Seba, dus heette de Jongeling, verzekerde hem het tegendeel, en beloofde hem zo veel van derzelver ligging te zullen mededeelen als in zyn vermogen was. Daarop verhaalde hy hem zyn geval: hy was namelyk de zoon van zekeren Rephan, beroemd geneesheer te Scyros. Op zekeren avond , geiyk hy wel meer gewoon was, met zyne Citer de flraaten doorwandelende fpeelde hy een flukje tot tydverdryf. Op dit geluid werd fchielykeen venfter opengeftoten door eene jonge Dame, die hem zeer vriendlyk verzogt haar op deze aangename wyze nog een uurtje te willen vermaken. De zoon van den BafTa, die deze Dame beminde, toevallig dien weg gaande, bemerkt dit, en trekt,door minnenyd ontftoken, zynen fabel; dien hy het geluk heeft van te grypen, en hem met zyn eigen geweer te kwetzen; waarop Seba, des Vaders wraak met reden te gemoet ziende, fchielyk te paard fleeg, en de vlugt nam, zonder te weten waar na toe. „Toen ik des mor-  C 163 ) morgens, vervolgde hy, door honger en hitte afgemat, my ondereenen cederboom bevond liggende, naderde my een eerwaardig Grysaart, die my op eene zeer vriendlyke wyze vraagde, wat my deerde, en waar mede hy my dienen kolt ? Ik klaagde hem mynen noodden hy zeide, „Zyt hartelyk welkoom! Het is voor den deugdlievenden altoos een zegen van den Hemel, . wanneer hy den noodlydenden byftaan, en. den hongerigen fpyzigen mag: volg my na myne Grotte." Binnen gekomen zynde vond ik dezelve met allerleie Boeken, Talismans, of Tovcrbeelden en gcllalten van menigerleie planten en dieren opgefchikr, en in eene foort van eene Rots dit op fchrift uirgehouwen. „Gy, d! Lezer! -wie gy ook zyn moogt, die deze Woe/lyne der w yzen betreedt, overweeg dit, enwordwys. Eer den Almagtigen; bemin de deugd en jaag'ze na; zyt bermhartig, enbefcherm de Onfchuldigen ■ Dan zullen uwe levensdagen , zelfs zonder de wateren van Boriquen, op aarde veele worden, en ge ene plagen uwe tente genaken " Terwyl ik dit overdagt, zeide de Gryzaarr. L 2 „Myn  ( i-54 ) „Myn zoon, prent deze leflèn op het allerlevendigft in uw geheugen, maar boven al in uw harte." Ik bedankte hem, en vraagde, wat doch het Water van Boriquen ware? waarop hy dit my ten antwoord gaf. „ In Africa in het koningryk van Sofala is eene groote zee, in welker midden veele Eilanden liggen, waarvan het grootfte heet Boriquen. Hier in is eene bron, welke een ieder, die daar uit drinkt, weder jong doet worden. Zy is omringd van eene groote menigte van jonge boomen, welker altoos duurende bloeflèm de lucht aldaar met den geurigften reuk vervult, terwyl de vrugten, waar mede dezelve fteeds beladen zyn, in fmaak de edelfte lekkernyen te boven gaan. Maar de toegang tot deze bron is altoos met Luipaarden bezet, waar door de-zelve bykans ongenaakbaar is. Na dus door den ouden man onderrigt en met fpyze en drank door hem gefterkt te zyn, bedankte ik denzelven hartelyk, nam myn affcheid, fteeg weder te paard, en zwierf door onbekende ftreeken; totdat ik deze Caravana en daar onder u, eenen deelgenoot in myn ongeluk, aantrof. — Na  C i*5 ) Na dat zy te Cambaja aangekomen waren hoorde Seba, dat de zoon van den Bafla niet alleen herfteld was, maar ook hem te volle gerechtvaardigd had; des hy vol vreugde, na van Aziba een tederhartig affcheid genomen te hebben, na Scyros te rug fpoedde, terwyl de laatfte met een fchip na Africa overliak. Na eene lange en moeielyke reize door onbewoonde woeflynen ondekte hy eindlyk de zee, in welke het Eiland Boriquen lag: en haalde eenige vilïchers door groote gefchenken aan hun aan te bieden over, dat zy hem overzetteden; fchoon zy hem met de allerlterkfte verzekeringen betuigden dat dit Eiland vol roofdieren was, welker klauwen hy niet ligtelyk ontgaan konde. Hy wandelde al heen en weder, doch vond de Levensbron niet. Hier over wanhopig geworden zynde begaf hy zich in een dal; alwaar hy nedergelegen in diepen flaap geraakte. In zynen droom verfcheen hem eene fchoone maagd, die hem zeer vriendlyk vraagde, wat hy daar kwam zoeken? Hy gaf haar zyn oogmerk te kennen, èn zy antwoordde „ Gy zult de Bron vinden L 3 doch  C 166 ) doch als gy niet flaagt zal het uw eigen •fchuld wezen: ga den Oever dezer Rivier zo verre langs, tot daar zy zich in twee armen verdeelt, en gy een Eiland ofwel een Tuin gewaar wordt, in 't midden van welke tuin die heilzame Bron ligt. Over den eenen arm der rivier legt een marmeren brug, die van zeven en twintig Luipaarden bezet wordt. Eer ge nu zo ver komt, zult gy op een kaaien plek gronds een blauwen kei'fteen vinden: neem deze in uwen mond, en ga dan vrymoedig den brug over: deze zal u voor den roofdieren en draaken &nzigtbanr maaken. Schep dan geruft en vry zo veel uit de Bron als gy maar wilt; en kom daar na ten eerllen weder te rug: maar wagt u vooral, dat gy niet van die bekoorlyke vrugten, die rondsom de Bron groeijen, etet, of dezelven aanraakt." Dit gezegd hebbende verdween zy. Aziba ontwaakte, en zettede zyne reis voort. Den Stroom, de Keifteen,den Brug en de Luipaarden, alles vond hy zo als hem befchreven was. By het intreden van den Tuin kwam hem eene onuitfpreeklyk aangenaame geur tegen van de bloemen en vrug-  ( 1*7 ) vrugten, die hier rondsom groeiden. Digc san den rand van deze heilzame Bron zelve ftond een boom, die met zulke fchooneen hec oog als betoverende vrugten beladen was, dat dit alle verbeelding zelfs te boven gaat. Aziba, niet gewoon zyne begeerten te wederftaan, nam den keilteen uit den mond, plukte van deze vrugten, en at. De fmaak was onuitlpreeklyk geurig en aangenaam: maar ach ! van hoe korten duur was deze vreugde! De Luipaarden fchoten met hunne grimmige blikken gelykelyk op hem toe, en zouden hem onvermydelyk verfcheurd hebben, zo niet de hier voren gemelde Maagd terftond verfchenen ware, op welker aankomfte zy ogenbliklyk na hun■ne vorige ftandplaats te rug keerden. Aziba wierp zich neder voor hare voeten, bad om vergiffenis, en betuigde een hartelyk berouw te gevoelen over zyne ondankbaarheid. Hier op fprak zy hem dus aan; „De hoop op uw geluk is nu door uw eigen fchuld eensklaps verloren: wyt het alleen dank aan het medelyden dat ik met uwe jeugd hebbe, dat gy niet op heterdaad van de wilde dieren verfcheurd zyt; ga nu heL 4 nea  C 168 > nen na eene eenzame plaats, en beween daar uwe dwaasheid." Dit gezegd hebbende nam zy hem by de hand, leidde hem over den brug, en deed hem den keifteen weder nederleggen ter plaatfe daar hy denzelven gevonden had. Daar op verdween eensklaps het Eiland, de Brug, de Stroom en alles uit zyn gezigt, en de ongelukkige Aziba bevond zich alleen op den berg Ararat. Zoude ik u de toepaffing., die uit deze Lellen natuurlyk volgt, wel eens maaken mogen ? Wy moeten hier uit leeren over onze luiten en hartftogten te heerfchen, op dat zy geene heerfchappye voeren over ons, en daar door alle onze werkzaamheden en voornemens ten goede, onzenyver en volharding by elke loflyke onderneming, nutteloos maaken en geheel vernietigen. Dan wierden veel ligt gezondheid, voorfpoed, en een goede naam aan de involging eener lage drift opgeofferd,, en dus zouden wy voor het kortftondig genoegen eener lekkere bete het levend - maakend water der Bronnen van Boriquen voor altoos derven moeten. 19 No-  ( i6o ) ip November 1782; Nu ten befluite nog een Liedje, want ik weet dat gy, uwe zufter, en Juliatje groote liefhebfters van zingen zyt. Lotje kan het daar en boven op hare Piano Forte fpelen, en dan met u te famen een volledig Concert maaken. Gy hebt mifïchieu in uw leven wel eens gehoord dat de tufte September een droevige dag is, voor Hazen, Patryzen, en ander Wild? dat dan de Jagttyd begint, en dat dan menigeen van dat foort van dieren zynen belager ten buit valt? Dat de Dichters zeef aan- doenlyke en mededogende fchepzels zyn, weetgy ook, fchoon ik evenwel zo veel bermhartigheids van hun niet verwanten zoude, datzy, met verzaaking van hunnen fmaak, als 'er een lekkere fchotel met wildbraad opgedifcht werd , 'er zonde van maaken zouden, om 'er hartig van te eten r Zo als Gy? Gy zyt. an¬ derzins nog al een kleen fnoepftertje: maar ik geloof niet dat het u van het harte zou mogen een Patryshoen met eigen handen te dooden, om uw lekker-bekje te volL 5 doen? —  C 170 ) doen? —— Maar, al mooi genoeg. Zeker Dichter, wien ik de eere niet hebbe van te kennen, (lome eens zyne poëtifche klagten uit over eene ongelukkige Wyfjes-patrys, die jongen had, en hoopt dus op uw teder mededogen. Daar ik by eene andere gelegenheid tegen uwe Zufter van dit Liedje reeds gemeld hebbe, zende ik het thans. Maar gy moet het begin en flot, als zynde flegts een gefchiedverhaal van het gebeurde, niet tot het Lied zelve betrekken: want dit zou mis wezen. De EERSTE SEPTEMBER: Eene Vertelling. Nauw was deez' morgen vroeg de Nagt met zyne fchimmen Vertrokken, en Auroor' geftegen aan de kimmen, Doch in hare Herfftgewaad, dus met wat minder pracht, Of /  ( 17? 3 Of een Patrysje, welk reeds moeder was, verflagen Op 't zien der aankomft van de neveliger dagen, Schoot op, en riep haar krooft ten bedde uit met deez' kkigt. * * * * Op, Kinders; op; het zal ons gelden.' Ziet, hoe betrokken flaat de Lucht: 't Is of de Zon, die deze Velden Met gouden glans befcheen, van hier is weg gevlugt. Het vogt, dat gy ziet in hare oogen, En dat ze in dampen vallen laat, Toont haar inwendig mededogen Met het rampzalig lot, dat ons te wagten ftaat. Afgryslyke September - dagen! Uw aanblik komt reeds dreigend voort: Dit moet ons volk wel fchrik aanjagen, Daar gy voor ons meeftal voleindt in bloed en moord. Gy  ( ) Gy fluit voor raedelyden 't harte Der Menfchen; gy maakc hen verwoed; Gy doec hen lachen mee de fmarte Van weêuw en weez'; gy leert hen dorften na ons bloed. Hoe dikwyls fchoten zy hunn' greinen, •Van lood gevormd, door vuur genoopt, Reeds op my af, fchoon 'k toen diepynen Ontkwam, wie weet welk lot my eindlyk nog beloopt! Uw Vader, innerlyk bewogen Met u, hield wagt, en is voor dag En dauw reeds verder op gevlogen, Om ons te ontdekken, of hy ergens onraad zag. Maar, zal de onnoz'le man 't ontfnappen, Daar hem de vyand, dien hy dugt, Als hy hem zelf' niet kan betrappen, Met vliegend lood vervolgt in zyn te loome vlugt! Ach!  C i?3 ) Ach! hy is mooglyk reeds getroffen In zyne zyde, en ligt ter aard! Zo zullen we ook nog nederploffen; Want moordluft fpaart geen k rooft, welks Ouderen 't niet fpaart! Stil!.. 'k hoor de ftoppelen bewegen: 't Is of 't geboomte zich verroert. Straks komt de jager ons al tegen, Met zyn fpion of brak, die luiftrend ons beloert. Daar is... Ach! dat ik u befchutte! Biyft, blyft... ik moet alleen omhoog: Dan ftrekt myn dood u ligt ten nutte, Mids ge, als zyn fchot af is, hem fchielyk vliegt uit 't oog. * * Pas had zich moeder tot haar krooft dus laten hooren, Of zy vloog fnorrende op; maar dit, al te onbedagt 1 Niet volgend haren raad, vliegt mede, en onverwagt, Voelt  C i?4 ) Voelt het zich nevens haar van 't zelfde Lood doorboren, En ftorc op 't ogenblik naad 's moeder's. zyde nêer: Dus {Kerven ze alle eens' flags door 't zelfde moord-geweerHet fpyt my waarlyk van die arme moeder: maar, noch gy, noch ik, wy kunnen haar het leven niet weder geven, en elk een, die 'er aan tafel zo over wilde philofopheeren, dien zou het even eens^ als myne jonge Juffer hier in huis vergaan, en die zou 'er mogelyk ook niets van proeven willen, maar men begrypt ligtelyk, dat 'er ook nog andere geregten op tafel (tonden. nu nog een broederlyken kufch, en daar by een hartelyke groete van UE. Dienaar Fredrik.  C 175) Lotje aan Fredrik Leipzig 15 Jan: 1783. Gy kent het fpreekwoordnog wel? Hoe grooter platjes, hoe meerder wil in de wereld. Indien dit ooit doorgang gehad heeft, dan is 't althans by u zo. Oordeel 'er zelf eens over, en zeg dan of ik ongelyk hebbe? In eene groote Stad, ineen mooi huis re woonen, aan eene heerlyke tafel gezet te worden, aan eene tafel, waarop, behalven het deflèrt, drie a viererleie geregten iemand opgedifcht worden! En daar ftelt zulk een kiene beuling niets in? Men loopt de fraaifte ftraaten onoplettend door, en ziet minder na de weerzydfche fchoone gebouwen, dan na den grond, om zyne fchoenen niet morffigte maaken? men acht de vliering, waarop men voormaals woonde, veel fraaier, dan de tegenwoordige kamer, waarin men met koets en paarden zou konnen omkeeren? men fchuift de keurigfte lekkernyen van zich weg, en heeft  C 176 ) heeft liever een ftuk droog brood hier? — Nog al meer! In 't gezelfchap van zynen heer, en deszelfs aanzienlyke familie aan een fpeeltafel geplaatft te worden, en niet te durven winnen of verliezen, uit vreeze dat zyne beurs 'er te eeniger tyde door lyden mogt?... neen vriendje, ik zeg nogmaals, hoe grooter platjes, hoe meer wil.. 't ls waar, onze Papa en de andere goede vrienden billyken in de meefte opzigten uwe verkiezing zeer, en pryzen by voorb: in de meefte dingen, die ik hier aangehaald hebbe, uw gedrag. Maar met dit alles moetik, behoudens hunne achting, evenwel bekennen, dat ik myne nieuwsgierigheid zo zeer niet zoude konnen bedwingen, om niet meer na een fraai huis, of na de menfchen, die daar in voor de glazen zaten, te kyken, dan na myne fchoenen; fchoon ik daar om dikwyls van Mama wil bekeven worde, en haar daar in geen ongelyk geven kan: voorts zoude ik ook zo veel heerfchappy over mynen fmaak niet hebben, om eene lekkere taart niet boven een ftuk brood te verkiezen: doch alles op zyn tyd; dat verftaat zich! want men eet al-  C 177 ) altyd geen taarten, maar ook niet altyd enkel brood, althans niet zonder eenig Vieefch of iets anders 'er by! Dat gy niet veel zin in 't fpelen hebt, kon 'er by my in den beginne nog al door; want ikben,geiyk gy weet, ook geen groot liefhebfter van 't fpel; intuffchen ontftond hier over onder een paar onzer goede Vrienden, Mr. Philoteknusnamelyk, Dr. Cbronicusy en onzen Papa eenige woorden - wisfeling, om het geen ftryd te noemen, of fchoon zy het met elkander op verre na niet eens waren. De Mr. geloofde, dac uw Heer niet wel gedaan had, dat hy u tegen uwen zin tot fpelen had aangezet, nadien het fpel alzins eene tydkorting is, die men nuffen kan, en men 'er niet voor inftaan konde, of het geluk, dat u thans zo gunftig fcheen, uwen tegenwoordigen afkeer van 't fpel niet in eene al te groote drift na het zelve veranderen zoude. In uw tegenwoordig beroep fcheen het hem des te gevaarlyker, om dat, naar mate gy meer geit handelt en bekomt, gy ook meer verzogt word, en dus te grooter gevaar loopt van by flegt gezelfchap te geraaken. /. Deel. M „het  C 178 ) „.het gene wy niet weten, zeide hy, deert ons niet." In myne jonge jaaren, toen ik op de Studie was, verging het my met fpelen ook zo. Men konde my met een kaart, 'k weet niet hoe ver wel, weg jagen; intuffchen had ik eenen medeftudent, dien ik als mynen boezemvriend beminde. Deze wierd eens zeer krank. Toen hy wat beter wierd, beval hem zyn geneesheer het hoofd niet te fterk met ftudeeren te vermoeijen, maar dat, ingevalle hy zyn leven niet verkorten wilde, hy eenigeuitfpanningnemen mocft. Met dit inzigt werd hem voorgeilagen een Klaverjasje te fpelen, dat in dien tyd zeer in de mode was. Uit enkele genegenheid voor mynen vriend voegde ik my nevens nog twee andere perfoonen by hem , - om dus het viertal vol te maaken: en hoe zeer my dit in den beginne tegenftond, werd ik 'er naderhand zo heet op, dat ik een groot deel van myn geluk en genoegen fcheen te derven., als ik flegts een enkelen avond zonder fpelen doorbrengen moeft, Intuffchen ontflond 'er op zekeren tyd een zo hevig krakkeel over het fpelen,. dat het bykans op vegten en doodflaan had kon-'  ( 179 ) konnen uitlopen, en dit deed tny myne eerfte neiging weder volgen, des ik van dat ogenblik af een vaft befluit nam om nooit weder de kaart op te vatten; en dit heb ik tot heden toe ook gedaan, en denke het tot aan het einde mynes levens uit te houden. Daar heb ik niets tegen, zeide onze Papa, en ik wil ook niet ontkennen dat, met betrekking tot uwe omflandigheden, het kaartfpel by u zeer wel gemill kan worden, ja miflchien wel by ieder een, by aldien de menfchen in 't algemeen zo waren, zo als zy behoorden te wezen, en indien de verkeering in gezelfchappen zo was zo als zy wel zyn kon. Maar in het geval van mynen zoon ben ik den Hr. Woordman wel zeer verpligt, dat hy zynen afkeer van het fpel heeft zoeken tegen te gaan, en hem onder zyn opzigt en met of by zyne Familie tot het zelve aangefpoord heeft. Het fpel is de regte wetfteen onzer heerfchende neigingen of hartstogten, en ingevalle iemand geen fpeler van profeffieis, die door geftadige oeffening geleert heeft zich zeiven in te houden, her welk in gewoone fpeel- gezelfchappen zeer M 2 zei-  C i8o ) •zeidén het geval is, zo kan men uit honderd menfchen, welken men eenen avond te famen ziet fpelen, het doorgaand Character van negen en negentig derzelven bykans wel opmaaken. Toen ik onlangs by den Hofraad Pilger te gaft was,ging ik agter een quadrille - tafeltje fiaan om eens aandagtig op de Spelers te letten. De een vraagde altyd, het zy hy 'er een fpel na had of niet, deed niet als lachen , fchertzen, en grappen maaken, het zy hy won, of verloor: die naafl hem zat, wierd toornig hier over, beknorde hem, en verwenfchte die drömmelfche kaarten: de derde beklaagde zich al zuchtende by het minfte verlies, dat het hem zo tegenliep, en verhaalde telkens hoe veel hy gifteren en de vorige avonden wel verloren had: by afbetaling van zyn verlies, vergat hy telkens de Fiches in te zetten, als men 't hem niet herinnerde; en als 'er wat veel betaald moeft worden rekende hy altoos een paar Fiches na zich toe: doch by geluk, baatte hem dit weinig. De vierde man zat 'er by, als of hy zyne tong verloren had, m by ieder blad, dat by trekken zou, te pein-  ( i9i ) peinzen, als of 'er de geheele wereld aafr hing, en trok het dan met zulk een angflr en moeite uit zyne hand, als. of hy een verroefte degen uit de fchede haalde, die 'er in geen jaaren uit geweeft was: na dar hy eindlyk eens een groot fpel won, gaf hy zich geen tyd zyne winft te berekenen, maar riep met groote drift zyne vrouw toe, die aan een ander fpeeltafeltje digt by het venfter zat: vrouw! vrouw! tel eens op, hoe veel 7 Matadors, zes premières , en een Solo in de Couleur bedragen? ■ • Ik durf wel wedden, vervolgde onze Papa, dat een kind zelf my het heerfcnend Character dezer vier menfchen zou konnen be- fchryven. De Hr. Woordman heeft duidelyk genoeg zich verklaard, met wae oogmerk hy Fredrik tot het fpelen heeft aangezet, en dit is zo braaf als ik van iemand zou konnen wenfchen; om hem namelyk van zyne fchraapzugt en gierigheid, daar hy natuurlyk toe neigen zoude, te genezen. Wyders word het fpel vooreen jong menfch , wiens poft het eerlang wezen zal op het groot toneel dezer wereld ook eene rol te fpelen, onontbeerlyk, zo hy niec M 3 foor  C 1C2 ) vooreen drüiloor gehouden wil worden; men begrype wel dac ik hier ook gezellige en matige, maar geen dobbel-of hazardipelen bedoele, want die magen moet men altyd met reden ichuwen. Dit is genoegzaam altoos het geval van jonge lieden van adel, of die tot den koophandel opgelegd worden; daar integendeel iemand die zich alleen op de geleerdheid toelegt, zeer wel buiten het fpelen om kan, zo hy het niet als een kleen en onfchuldig vermaak ter uitfpanning voor zich zeiven verkiert. 'Er moeten zekeriyk verfcheiden regelen by in acht genomen worden, zo het niet tot een zeer fchadelyk tydverdryf zal overflaan. Winzugt moet nooit het oogmerk zyn om te fpelen; want dan is 'er geen gevaar zo groot, in het welk het fpel iemand niet Horten, en geene drift zo hevig, tot welke men niet vervoerd worden kan: daar, buiten deze , het zelve eene onfchuldige ontfpanning vanernlliger bezigheden en moeielyken arbeid is, voor den genen, die dezelve daar in poogt te zoeken: en zelfs vermaak voor anderen, die daar in eene tydkorting of uitfpanning vinden, of om een  ( i83 ) een gedeelte van den tyd met eenige bezigheid door ce brengen in een gezelichap, het welk uit onderfcheiden foonen van menfchen beftaat, welke men allen met opzigt tot hunne bekwaamheden, neigingen, omftandigheden en oogmerken niet genoeg kent; of waar van men weet, dat zy tot ernftige en oordeelkundige gefprekken niet gefchikt zyn; kortom, daar men zynen tyd niet beter befteeden kan. Dat men zich in geen fpel inlaten moet, by 't welk men genoodzaakt is flegts eenen der geringfte pligten te verzuimen, fpreekt van zelfs: dat is, wanneer wy fpelen, moet het om zodanigen prys zyn, die naar ons vermogen evenredig is, zo dat wy door het verlies, Tt welk ons kan belopen, geen andere nutte ja noodzakelyke uitgaven bezuinigen moeten. Zo zou het ten hoogfte affchuwlyk en ftrafbaar wezen, wanneer wy, by voorbt hierom de opvoeding onzer kinderen, hetr verdiende loon onzer dienftboden, of arbeiders befnoeijen, of den armen te kort doen wilden. De juifte maat is hier zekeriyk moeielyk te treffen: want men kan altoos zeggen, dat het verloren geld beter M 4- bad  C 184 ) had konnen bedeed worden: nogthans is die ook waar, dat het gene wy ten genoege van ons zeiven of van anderen opofferen, ook niet kwalyk aangelegd is. Daar en boven gaat het nog al veeltyds door dat onaer een kleen gezelfcbap van perfoonen, die een gewoon fpeelpartytje met elkander houden, de winlt of het verlies zelden veel uit elkander loopt. Eindlyk zal een zo heilzaam oogmerk, als de Hr. Woordman met onzen Fredrik voor heeft, om hem namelyk door een gering verlies een grooter, 't ■welk hem naderhand treffen kan, met gelatenheid te leeren verdragen, een kleen fpel volkomen billyken: te meer daar een koopman, die by eenen handel van eenig aanbelang dikwyls al vry wat wagen moet, niet zelden hier voor bloot ftaat. Mr, Phihteknus nam in Papa's verdediging genoegen, om dat hy niet gaarne een hardnekkig tegenftreever is, fchoon hy evenwel nog van gedagten bleef dat het fpel by den zodanigen, in wien de neiging tot gierigheid flegts eenigen wortel gefchoten heeft, ook wel eene tegenovergeftelde uitwerking hebben, en dezelve nog veel  ( *85 ) veel meer voedzel verfchaffen kan. Dat is zeer wel mogelyk, viel Dr. Chror.icus hier op in, en ik ben wel bewuft dat de Cardinaal Angelot daar door vooral niet mildaadiger is geworden, toen hy eens, by zynen koetzier onbekend zynde, des nagts de haver ftal uit zyne eigen Paarde kribben, en daar voor van den koetzier zakelyk afgeroft wierd. Intuffchen was het van die uitwerking, dat hy zich naderhand fchaamde zulke laagheden ooit weder te begaan; en, zo 'er nog eenige eergierigheid in hem (lak, zyn beft doen moeft om door werken van mildaadigheid der wereld in een denkbeeld te brengen, dat deze hiftorie, die meer gelachs dan medelyden verwekte, flegts een verdichtzel en geen waarheid was. Ik verbeeldde my zo- danigen trek van het Charafter eenes gierigaards in den Harpagon van Molière gelezen te hebben, en verwonderde my te meer dat dit eene waare gefchiedenis zyn zoude, daar ik dezelve van zekeren konftrechter voorlang heb hooren tegenfpreken, fchoon Molière, die den koetzier in den mond legt, dat hy het alleen van hooren M 5 zeg-  C 186 ) zeggen had, maar dat zulke lieden doordeels op foortgelyke fterke fchilderyen gefield zyn. Jan: 16. By gelegenheid dat gy den uitvinder van 't kaartfpel verwenfcht had, kwam het onderzoek ter baan, wie toch dezelvegeweeft zy, en mooglyk dient u deze hiflorie om in het huisgezin, waar ge thans zyt, wat te konnen opfnyden, nadien men u wegens uwe kundigheid, die gy eigenlyk uit de befchryving van Berlyn door den Hr. Nicolai geflolen hebt, als zulk een geleerden man bewonderd heeft. Dr. Cbronicus namelyk, verhaalde ons dat,volgens zekeren Franfchen Schryver, het Kaartfpel in denjaare 1390, ten tyde van Karei den VI, toen Koning van Frankryk, toevallig uitgevonden, en hem als een'middel tegen de zwaarmoedigheid aangeprezen is. Deze Autheur, vervolgde onze vriend, beweert de waarfchynlykheid zyner Helling, dat men namelyk te voren daar van niet  C 187) rriet geweten heeft, voor eerft hier uit, om dat men in geene oude Schilder-o£ Beeldhouw - (tukken, Tapyten of eenige andere konftwerken iets dergelyks afgebeeld ziet. Ten anderen; wyl mennergens op eenige koninglyke ordonnantie een verbod hier tegen vindt, niettegenftaande flegts weinige jaaren te voren tegen alle foorten van tydverdryven en fpelen een zeer fterk placaat was uitgegeven, op dat zich de onduuuanen des te meer in 'tpylenwerpen enboogfchieten oeffenen zouden, om den Engelfchen weerftand te konnen bieden: daar het kaartfpel, als een ding waar op men zeer verflingerén kan, dan op den Lyft der (pelen, zo het toen bekend ge weeft ware, ook wel gutteld zoude geworden zyn : ten derde wordt "er in gecne Kerk-ordeningen eenig gewag van gemaakt, terwyl order(uflenen twintig jaaren daar na het kaartfpel den gecllclyken op zekere Franfche Synode verboden werd; en men om deez* tyd in ccn uitgaaf van *s Konings pakmeester ook de volgende aantekening vond:* ,. voor een Pakket gefchilderde bladen, tot 's Konings tydverdryf, drie Livres." Toen was  C 188 ) was de Drukkonft nog niet uitgevonden, des men de kaarten fchilderen moed. waarom zy toen nog zo duur waren. Ten vierde is, dertig jaaren daarna, in Frankryk eerft eene Ordonnantie, en eene andere van Emanuel, Hertog van Savoyen, uitgekomen, by welken het aan de Dames in plaats van eenig Nay - of Brey - werk tot een tydverdryf toegeftaan werd. Maar wat legt 'er by flot van rekening ons aangelegen, of de uitvinder Pieter of Paulus, dan of hy Klaas of Gerrit heette? Laat ons liever nog wat hooren van het oogmerk, dat de uitvinder met de Figuuren, welke hy op de kaartebladen ^gefchildert heeft, bedoelde, welke Dr. Cbronicics ons wel eens verklaarde. De vier koleuren verbeelden de vier onderfcheidene Staaten in een burgerlyk gezeifchap. De Coeurs of Harten beduiden de Geeftlykheid, Gens de Choeur of Choorbedienden: van waar de Spanjaarden , die het gebruik der kaarten waar-' fchynlyk van de Franfche overgenomen hebben , een kelk daar voor nemen. De Adel, of het voornaamfte ftrydbaar gedeelte des ryks, wordt door de fpitzen van  ( 139) van Pieken of Lanfen (Schoppen,) voorgedragen ; hier voor hebben de Spanjaards zwaarden. De Carreaux of vierkante ruiten vertoonen den Koopman, Ambagtsman en Burger, en de Trefles of klaverbladen de Boeren en Landlieden. Dan, wilt gy nu verder uit de Franfche kaarten iets leeren, onder of boven, ik weet zelf niet regt waar het ftaat, dan zult ge op die der Heeren de naamen van David, Alexander, Cjesar, en Kar el vinden; deze grootfche naamen verbeelden de vier Monarchiën der Joden, Grieken, Romeinen, en Franfchen onder Karei den grooten. — De vier Koninginnen, die gy allenthalve op uwe kaarten lezen kunt, zo 'er de maaker dezelven niet vergeten heeft op te zetten, Ar gin e, Esther, Judith, enPALLAs zyn zinnebeeldige geflagten. Argine is een Anagramma, (zo ge weet wat ding dit is) in 't Duitfch eene Letterkeering, en beduidt dus, volgens het zeggen van den Hr. Chronicus hier Regina; fchoon ik zo min Latyn verfta als gy, ( dan voor zo verre gynog iets meer daar van geleerd hebt, zo  C 190 ) 1 zo zult gy 'er ook mogelyk meer op gezwetft hebben ) intuflchen kan ik u zo veel 'er evenwel van toefnakken, dat het in 'c Nederduitfch Koningin betekent: dus zyn die vier naamen vier eigenfchappen, die by Koninginnen plaats hebben, of althans behooren te hebben: als Geboorte, Vroomheid , Moed, en Wysheid. Veelen onder haar zullen miftchien met de eerfte al voldaan wezen. — De vier Valets, ( knegts) zien op de toenmalige gewoone Ecuiers, Stalmeefters , of Schildknaapen ; dezen zult gy vermoedelyk uit onze nieuwe Comediën, Romans, en Vertellingen (daar men die geheele ridderlyke tyden weder doorloopt, en de oude Turnooy-en RidderfpeJen weder ten toneele voert) wei nader leeren kennen. Veelen zyn van gedagten, dat de Ridders zelve door deze naamen aangeduid worden, nadien de naamen Hogier en Lahire, die men op de Franfche kaarten leeft, twee zeer beroemde Ridders van dien tyd zullen geweeft zyn, toen deze kaarten uitgevonden wierden. Neem hier zo veel van aan als 't u belieft, ■en zie eens, in hoe verre gy die vier Standen,  ( 191 ) den, die vier Koningen en Monarchiën, de vier Koninginnen of Koninglyke eigenfchappen, en die Schildknaapen met" elkander over een brengen kunt, om daar uit iets verftandigs op te maaken. Maar 'k weet nog beter: ontdoe u eerft van die hatelyke verdenking, als of ge een kleen Schrapertje waart, en door den tyd een groote Gierigaart worden zoudt: want dit waar zynde, dan had ge by uw overlyden een Graffchrift te goed, zo als de Hr. Spiritus my 'er onlangs eens een voorlas: Hier ligt hy, die, van elk vergeten, Te midden int zyn' overvloed, Stierf uit gebrek aan drank en eten, Dus voor zich zelf' noch and'ren goed. En dan zulke voorbeelden van grootmoedigheid voor zich te hebben als uwen braaven Heer, en den jongen Willem? Dan zoude ik op,nieuws uitroepen: Hoe grooter fchurk, hoe meerder geluk! Ja, byaldien gy dezen niet navolgdet, dan waart gy waardig een iegten Schraapzak ten Patroon, en nog tienmaal erger deuge- niet,  C 19a ) Hier, dan gy zelve zyn zoudt, ten jongen Heer te hebben. Slegte voorbeelden zouden, denk ik, wanneer men daar onderlyden moet, wel zo veel indruk op iemand, die aan het zelfde zeer hinkt, maaken dan goede, zo niet meer. Zou een menfch, die de verdrukking eenes tyrans voelt, en daar onder als een flaaf in ketens zucht, het affchuwelyke der dwinglandye en den laft der knellende banden niet veel meer bezeffen, dan wanneer hy altoos het geluk der vryheid genoten had, en met liefde en zagtmoedigheid altoos beftierd en geleid was geworden ? Of zou het hem ooit in 'c hoofd komen, om anderen daar mede ook te plagen? Het moge in de wereld wel eens anders gaan, maar dat raakt my ei- genlyk hier niet. Ik zeg hier niets meer van, dan dat gy, indien gy ook niet weldaadig en edelmoedig wordt, verdiendet alle ongemakken te Iyden, die eenen Leerling in dienft van eenen regtgeaarten vrek belopen konnen. Jamt'  C 193 ) Januar: 17. Uw Jongen Hr. Willem gevalr my zeer wel. Al wat hy doet, fchoon niet altyd ter regter tyd en plaatfe, doet hem eere aan, en bewyft dat hy een vry, edel, en goed harte bezit. Wanneer flegts de neiging of ftoffe tot eenige deugd of tot eenige goede heblykheid daar is, zegt Mr. Philoteknus, dan zullen ondervinding en jaaren het verfland wel in flaat flellen, om 'er een behoorlyk gebruik van te maaken, Dan, met al dit verfland kan men wel een deugdzaam voorkomen, en wat fchyndeugd vertoonen, om in een goed blaadje te flaan by de wereld, maar dit is op verre na nog geen bewys eener flandvaflige neiging ten goede. Dat hy geen vyand is van de meisjes vind ik niet kwaad, en dat duidt my ook zynen goeden inborll aan. Maar, daar fchiet my een aardg Liedje te binnen, het welk de Hr. Spiritus eens, toen wy nog zeer jong waren, op zekeren kienen Meisjes-vriend maakte, die zich uit alle andere jongens kennen deed, en altoos onze party koos, als 'er onder het gezelfchap, dat uit jon- I. Deel. N geus  ( 194 ) gens en meisjes beltond, eenig kibbelpartytje voorviel: ik zal het hier eens overfchryven: De KLENE MEISJES-VRIEND. Kiene Maagden - Rey! ö! Hoe nut is my Uw gezelfchap alcemaal. ' Daar 'k, al wat ik ken, U verfchuldigd ben, En daar door zelfs lof behaal. Weet ik iets van DichtTaalkunde of Gefchigt, 'k Heb dit by u opgedaan: Vraagt nu iemand iets, 'k Antwoord vlug, en niets Doet my thans verlegen Haan. Keurig, kiefch, of rein, En befchaafd te zyn Leert ons uwe kunne alleen: Nooit wordt hy uw Vrind, 1 Dien gy flordig vind, Neen, dien zendt gy aanflonds heen. Daar  C i95 ) Daar een Jongen tiert, Smyt, en raait, en giert, Speelt gy altoos even zoet: Als gy danft of fpringt, En daar onder zingt, Strookt het alles, zo als *t moet. Schuldeloos Vermaak Duldt gy, maar geen maak Zegge iets, dat hem niet betaamt, Of hy wordt, vol fchrik, Door een' enklen blik Vanu, weggejaagd met fchaamt'. Naar uw Zedigheid Zal ik my altyd, Schikken, en verwagt eerlang Dat ik dan, ten loon, Eens eene eerekroon Van uw ted'ere hand ontvang. Anderzins hebben de knaapjes van die jaaren de gewoonte wel eens van wat ongemanierd en onfadfoenlyk tegen die arme meisjes te wezen, party tegen haar te maaN 1 te»  ( 19* ) ken, en dezelven wat te kwellen en uit te jouwen: •fbmmigen, 't is waar, leeren dit wel wat af, als zy de lucht van 't Comptoir wat beginnen te krygen, en in den fpiegel te kyken, meer om te zien of zy wel gekapt zyn, dan om allerleie fratfen en kuuren te leeren maaken: maar met dit al durve ik nog wel wedden, en hier in geeft Mr. Philoteknus my gelyk, dat, als jonge raansperfoonen, die namelyk die eerfte kinderfchoenen reeds uitgetrokken hebben, dan nog onbeleefd en baldadig tegen onze fexe zyn, ons verachten en befpotten, zy meeftal ook zeer onbuigzaam jegens hunne meerderen, weinig infchikJyk jegens hun 's gelyken, en zeer hard wezen zullen jegens hunne minderen, die zy overweldigen konnen, of die hun dienen moeten : kortom dat zy zo iets van het koetzieragtige, of wel ftalbokkige, overerven, waarom zy dan ook liever met honden en paarden, dan met ordentlyke menfchen, omgaan; liever een zwynenof parforce-jagt, dan een bal of eenig fraai toneelfpel by woonen; liever het klappen van een zweep, dan het geluid van een lief-  ( 197 ) lieflyk fpeeltuig, hooren; en meer vermaak fcheppen in luid fehateren, dan in vrolyk lachen; in drinken en fpelen, dan ia eene verftandig en nuttig gefprek te voeren. Gy kunt u onzen buurvreijer Blufter nog wel herinneren. Die was, van een kienen jongen af, en blyft nog dezelfde. Nooit kwam hy in een gezelfchap van meisjes, daar hy niet een of meer de fchortekleeden met zyne fchoengespen fcheurde, of in de plaffen fprong, wanneer hy 'er mede uitging, dat zy rondsom metflykbefpat wierden, of haar anders op de eene of andere wyze eene lompe of kwaadaartige pots fpeelde: en hoe is hy nu als Student ? een onfadfoenlyke plompen vlegel, die zyne eer daar in fielt, dat hy zyn onmanicrlyken hoed, die zo groot is als het grootfte doofpots-dekzel, zo valt op zyn kop als gefpykerd houdt, dat hy de allereerfte en voornaamfte lieden voorby gaat zonder te groeten; die zyne galanterie en wellevendheid in als een hansworft gekleed te gaan, en in een paar gewafchte lederen laarzen met fpooren zyn fadfoen, verbeeldt. Die oude pruik, waar van ons EikhoorenN 3 tje  C ip3 ) tje eens een nestje gemaakt heeft, ziet 'er zo wanhavenig niet uit als zyn hair; dat men evenwel zelden te zien komt: als hy my, die hem van der jeugd af van naby gekend heb, van verre tegenkomt, dan vliegt hy my als een hazewindhond voorby, zonder my eens aan te zien; of, wanneer ik een paar myner makkertjes by my heb, en hy ook een paar knaapen vanzynfoort, dan kykt hy eene van ons fterk aan, balkt zynen makker iets toe, en zegt hem dan waarfchynlyk de eene of andere fraaie grap, die hy inde keuken of Hal geleerd heeft, voor: want hun grinniken geeft doordeels wel te kennen dat het niet veelgoedsis. Hoe hy nog een eerlyk ampt bekome, en welk hy hebben wil, weetik niet? een plaatsmajoor, of een fleeper, of.... hem he... daar komt Styntje, en die vertelt my dat hy Soldaat geworden is. Wel mag 'r. hem bekomen, nu zullen ze hem waarfchynlyk wel mores leeren, die hy ouder ons niet leeren wou Eere derhalven zy uwen jongen Hr. Willem, die veel van ons houdt, fmaak vindt in ons gezelfchap, en ons gaarne iets prefent doet. Ik ben 'er zelfs niet eens  C 199 ) eens over te onvrede, dat hy myn Silhouet copieeren wil, en nog minder, dat hybet u nog niet te rug gegeven heeft: dit is nu een kleen zwak, dat ons zo ligt te vergeven is, als ik in u en Karei gedogen kan, dat gy gaarne voor verftandig en bekeerd, en hy voor een geleerd jongeling, aangezien en geprezen wordt. De onbevallig,fte onder ons acht zelden zich zelve zo lecfyk, als zy eigenlyk wel is, en eene lofreden op hare bekoorlykheid moet al zeer verre bezyden de waarheid omgaan, indien zy dezelve als een Satyre zal opvatten. Hier over heb ik eens ergens van Elizabeth, koningin van Engeland, die hu zo veel verHands had, gelezen, dat iemand, die haar op eene geefh'ge wyze van ter zyde wifl te vleijen, alles van haar verkrygen konde. Maar, daar over ben ik niet zeer geftigt, dat ge my den waaijer niet gunt, 'die uw jongen Hr. my toteenNieuwjaarsgefchenk zoude vereerd hebben. Gy zult het hem zekeriyk niet herinneren, maar gy zoudt het zo van ter zyde nog wel eens konnen te palTe brengen, dat hy 'er langs dien weg om dagt. Daar toe zyt gy flim genoeg'; N 4 en,  C 200 ) en, ingevalle her u zeiven gold, dan zou broertje dat op eene flime wyze wel daar henen^ weten te draaijen. Maar ibmtyds loopt 'er wel eens een weinigje ny donder... vergeef het my; myn lieve Fredrik! daar zoude ik haalt iets gezegd hebben. Neen, neen, doordeels Iaat gy niets van dien aart aan hem blyken! Daar en boven heeft zyn Papaliefit, dat gy geene gefchenken van hem aanneemt, of, als hy zulks al doen wil, dat gy het dan altoos eerit zynen Papa vraagt, of hem 'er kennis van geeft, daareigenlyk de kinders het recht niet hebben om iers weg te geven. . De jonge Juff. Woordman heeft de eer niet van my te behagen, en haare Mama nog minder: want ik weet niet dat 'er iets is, dat my meer mishaagt, dan dat foorc van aandoenlykheid, die alleen van vremden overgenomen, nagebootft, dus louter gemaakt en onnatuurlyk is. Ik heb onlangs eene zeer voortreffelyke predikatie over de waardye der Aandoenlykheid gehoord. Maar, goede Hemel! Dit moeftenMejulF. Woordman, en al dat foort van Dames, die met die valfche Teêrgevoeligheid zo veel  ( 201 ) veel ophebben, eens hooren of lezen: dan denk ik, zou zy, en alle onze Juffers en jonge Heeren, indien dit op hun zo veel uitwerking had als op my, zeer fehielyk van die Ziekte te genezen zyn. Dank zy onze braave Ouderen, dat ik hier toe niet vervallen ben, fchoon ik voor een paar jaaren door het lezen van eenige nieuwe Romans en Comediën 'er zeer na aan vaft ware. Jammer is het maar dat myn geheugen niet fterk genoeg is om die ganfche preek te onthouden, of dat ik geene gelegenheid heb om ze na te fchryven; dan had ik dezelve door den een'of anderen goeden vriend laten drukken: doch ik heb de kentekens der valfche gevoeligheid of aandoenlykheid ten grooten deele al bemerkt, dewyl my overal Origineelen voorkwamen , uit weïken ik dit Character konde opmaaken. De Gevoeligheid, zei de Eerwaardige Man, is valfch voor eerft, wanneer zy niet natuurlyk, maar gedwongen is, wanneer men vertoont of voorgeeft aandoeningen te gevoelen, die men niet heeft, ofdezelven in veel hogeren graad wil fchynen te hebN 5 ben*.  C 202 ) ben, dan 'er in der daad van is. Ten tweede wanneer dezelve te fterk en buitenfpoorig zyn, niet evenredig aan het gewigt der dingen die ons treffen moeten, en meer over beuzelingen dan zaaken van belang ontftaan. Onder deze Gaffe behoort Mejuffr. Woordman. Ten derde, wanneer zy voor ons of anderen nadeelig of gevaarlyk worden, ons in onze daadelyke verpligtingen hinderen, of derzelver nakoming Mig of onaangenaam maaken: als zy onsdeluft en kragten benemen om te doen het geene billyk en goed is Gy kuntu zeerge- maklyk de fraaie uitvoering en toepaffing hier van verbeelden, al'reikt uw bekwaamheid niet verder, dan om te denken dat dezelve heerlyk was; en al zyt gy niet in ftaat dezelve een weinig uit te breiden, om u een regt fchildery van het natuurlyk afbeeldzel dier valfche Fyngevoeligheid te verbeelden. Ik zou ten gevalle van u wel haaft om dezelve verzoeken, maar ik hoore daar tot ons beider geluk dat deze * Predikatie, nevens eenige anderen, indruk uitgegeven zal worden. Dus kunt gy niet * G. J. Zollikofer's Leerredenen. I. Deel.  C 203 ) alleen deze, maar ook de overigen, lezen * en niet alleen lezen, maar ook van buiten leeren en 'er na doen. Van Mevr, Woordman weet ik niet wat ik maaken moet: want-, van wat zyde ik haar befchouw, ik zie niets anders dan eene vrouw, die veele zwakheden heeft. Een meisje van harer Dogter's jaaren kan by het toenemen van het verftand, door ondervinding en eene goede verkeering nog verbeterd worden: maar zy? Als men kleen is kan men nog wel wat leeren ,• maar als men groot is, gaat dat zo gemaklyk niet: vooral wanneer 'er wat verbeelding en hovaardy bykomt. Ik heb 'er niet tegen dat eene Dame een goed verftand en fmaak hebbe; en zal haar om dat zy verfen maaken kan, of geleerdheid bezit, niet nydig aanzien. Onlangs kreeg ik een werk te lezen van alle de voornaamfte Dames in Frankryk, en toen dagt ik by my zélve, als ik nu eens een mansperfoon ware, en moeffc uit dezen hoop want het was een Lyft van eenige boek deel en groot) eene vrouw verkiezen; en ik verzekereu, dat hoe verder ik kwam hoe geleerder zy wierden, ik  ( 204 ) ik evenwel uit de laatfte 'er eene uitgeko< zen zoude hebben. Maar welk een elendige vertooning moet iemand wel maaken, die, niet geleerd zynde, daar voor evenwel wil doorgaan ! welke wonderlyke dingen moeten daar van te voorfchyn komen! gy herdenkt mogelyk nog wel die zekere Dame, die in gezelfchappen altoos Franfch praaten wou, en 'er zo weinig van verftond, dat men wel een ganfch woordenboek van de verhanfelingen harer woorden van buiten leeren mogt, die dikwyls zulk eenen koddigen en verkeerden zin hadden, dat zy overal, waar zy kwam, uitgelachen wierd. In elk gezelfchap, waar zy verfcheen, deed zich weldra de een of anderen fpotvogel op, om haar aan den gang te krygen, en dus de overigen toehoorders te vermaaken. _ Niets fpyt my meer, dan dat die Tante niet mede aan tafel durft, wanneer gyl: gallen hebt, en dat zy dan flegts Juffr: Molenaar, en niet Tante, genoemd word: daarzy, volgens alle berichten die ik 'er van heb, veel beter en verftandiger Wezen is, als haar eerwaarde nicht: nu, ik moefl: niet  ( 205. ) niet in hare plaats wezen! ik weet wel hoe het Papa hindert, wanneer in aanzienlyke huizen, daar men veel van de opvoeding der kinderen praat, en over 't geheel vry verftandig handelt, de Pedagoog of Gouvernante van tafel afgewezen worden, zo dra 'er maar iemand van een weinig aanzien fpyzigt: en hoe veel te erger is dit dan voor Bloedverwanten, alleen, om dat zy wat minder in aanzien zijn? By dez« gelegenheid fchiet my een dergelyk voorval te binnen, dat hier t'huis hoort; en welk, fchoon hy, wien zulks wedervoer, verachting verdiende , den genen , die hem dit ongelyk aandeed, niet rechtvaardigt. 'Er kwam eens by Papa zeker jong Heer, dien hy eenige jaaren te voren in een aanzienlijk huis ten Pedagoog aangeprezen had, om te verzoeken , dat hy doch zynen Heer eens geliefde te onderhouden over de verachtelyke behandeling, welke hy aldaar ondergaan moefl, wyl hy daar door het voorwerp van fpotterny niet alleen by de kinderen, maar ook by alle de huisgenoten werd. Verachtelijke behandeling? aeide Papa. Hoe kan iemand I. Deel O van  ( 20Ö" ) van uwe kundigheden Cdaar ik weet dat gy zeer geleerd zyt; veracht worden in een huis, dat zich op niets minder, dan zynen Adel, Rykdom , en aangekogte Eertitels beroemen kan? ~ En evenwel antwoordde hy, ben ik van het eerftè ogenblik af, als zy boven de gewoone huisgenoten maar iemand te gaft krygen van tafel uitgefloten geworden, en heb met de Kamenier alleen moeten eten, terwyl de kinders mede aan hunne tafel zaten. Deneerften kerstyd den beflen, toen 'er voor den jongen Heer een groot feeft aangeregt wierd, zeide de Mevr: tegen my ik hoop niet, myn Heer Pedagoog! dat gy iets van ons verwagt? wy zyn niet gewoon iets aan ons volk te geven: de Kok i umman, Koetzier krygen ook geen duit- — Den eerften Michiels markt, na dat ik hier gekomen was, waren wy na buiten op een Landgoed van onzen Heer. Het is in eene Parochie, een uur verre van de ftad gelegen, ooch die onder de ftad behoort, des moeflen wy daar ter kerke gaan. Oo zekeren zondag werdt het zeer flegtwederny gmg niet zyne vrouw en myne twee op-  C oo7 ) opvoedelingen in de koets zitten, en zeide tegen my, dat ik eenen mantel omflaan en dan maar agter op ftaan moeit, nadien de koetzier en Jan op den bok zaten: en federt dien tyd is dit al dikwyls gebeurd. .. En doet gy dat? vraagde Papa, die hier over gemelyk wierd. Wat anders! wat zou ik doen ? Op 't ogenblik 'er afftappen en heen gaan, en uwen Heer de waarheid zeggen, daar het op ftaat. Ik moet u ronduit bekennen, dat ik u nauwlyks ergens weder recommandeeren durve. Hy, die zyne bekwaamheden, zyne eigen waarde zo kan vergeten, dat hy het in zulk een huis onder zodanige beledigingen en vernederingen vyf jaaren uithouden kan, moet weinig bezef van eer hebben, of zeer loom en werkeloos zyn, dat hy niet eensklaps zulk een juk afwerpt, en in eene wereld, die zo ruim is, zyne vryheid niet begeert, en na beter behandeling omziet. Ach! antwoordde de Jongman, dat 's nog gering by vele andere dingen, die ik heb moeten verdragen: maar die nu al veigeven en vergeten zyn: want dit eifcht de groote Infteller des Chriftendoms. EvenO a wel,  C 208 ) wel, zeide Papa, eifchc die niet, dat wy ons van flegter menfchen, dan wy zelve zyn, goedsmoeds moeten laten trappen, en van de eer en achting, die ons toekomt, laten berooven: want die zyn eigen eer niet bewaart, kan niet verwagten dat anderen hem dezelve zullen toebrengen. Intusfchen, daar gy deze verachting uit zulk een vroom gezigtpunt befchouwt, en met zo veel gedulds hebt verdragen, wil ik voor uwe eer zorgen, en u by een braaf man zien te krygen, die my kortlings na eenen Pedagoog voor zynen eenigen zoon gevraagd heeft, en die de Geleerden beter na hunne waarde te fchatten weet. . Dat zoude ik doch ook niet gaarne doen, antwoordde de Hr. Candidaat , want daar door zoude ik het geluk verlopen, dat my nu in dit huis boven 't hoofd hangt. Een geluk in dit huis? Ja, 'er ftaat een oud Predikant aldaar, en onze Heer heeft my beloofd, als die komt te fterven, en ik befluiten kan om de dogter van den Jager in het dorp. . . . Goed, goed, viel onze Papa hem hier op in: nu behoeve ik geen verdere reden te  C 209 ) te weten. Uw Heer zou myne verachting verdienen, ingevalle hy u anders behandelde, en ik zal 'er wel oppaflèn om hem in dit geval tot reden te brengen, terwyl ik hem daarenboven niet genoegzaam kenne. Maar dit moet ik u zeggen, gy moogt aan eene byzondere. tafel eten, en voor, of agter, op de koets zitten of fiaan, gy zyt overal evenwel genoeg geëerd, en te veel zelfs, daar gy door eene laage handelwyzc een ampt zoekt te ontduiken, waar toe u door uwe bekwaamheden de weg overal openHond. Nu, myn lieve Frèdrik, dat heet ik eerft kallen! trouwens ik fchryf gaarne. Daar hebt ge eenen brief van onzen goeden Karei. Gy zult, hoop ik, niet kwalyk nemen dat wy dien geopend  t?pend en gelezen hebben: maar gy zult den z;. nen aan my ook krygen, zo dra ik dien beantwoord heb. Verzoeke den jongen Heer Willem. . . . Maar zagt, hy heefr immers geen compliment aan my laren doen? .... Derhalven kef gezond, gedraag u wel, en zyt gegroet van Uwe Zufter Charlotte.  ( 2ÏI ) Lysje aan Fredrik. Gy zyt toch een beften jongen, myn lieve Fredrik! dat ge my zulken fraaien langen brief, en daar in zo veele mooie dingetjes, gefchreven hebt. Het is ons allen zeer hef, dat gy het zo wel hebt. Intuffchen Ipyt het my dat ik van dat fuiker-en botergebak, dat gy telkens van u weg fchuift, niet wat na my halen kan. Onze oudeMary, die van Mama zo dikwyls een printje kreeg, om dat ze my zo veel toeftopte, Pleegde altoos te zeggen „ik eet wat ik Juft, en lyde wat ik kan" zo lang als ik gezond ben gevalt my dit fpreekwoord by uitflekendheid wel: maar, als ik een weinigje onklaar of ziek word, dan vinde ik het zot, dat men om een ogenblikje genoegen uuren en dagen lang lyden moet: en dan neem ik altoos een vaft befluit om mets van dien aart zelfs aan te raaken. — Waar toch komt het van daan dat die 'dingen, die ons nadeeligfl en verboden zyn, altoos het lek kerft fmaaken ? Had onze Lie'en Heer het zó gefchikt dat Pillen, Rha* arber, Senebladen, Kina, en al zulk P foort  ( 212 ) foort van tuig, zo lekker fmaakten als gefuikerde Amandelen, Chocolade-koekjes, Kapitcelflokjes, enz. of dat deze zo gezond voor ons waren als de geneesmiddelen , of dat Hy ons zulke magen gegeven had, dat al dat Confyt-Botergebak, en allerlei lekkers ons niet fchaden konden, zou dat niet veel beter zyn? Waarom heeft Hy dit toch zö en niet anders om gefchikt? weet gy dat? Ik heb 'er Mama nu en dan ook al eens na gevraagd; maar die zegt, dat is, om dat ge in het kleen leeren zoudt uwe lullen te bedwingen. Maar, datisjuift het bittere en moeielyke hier van, en de bevrediging het aangenaame; en dan zou dat, als het naar mynen wenfch ging, immers ons geen kwaad doen? Daarop kwam de Hr. Papilio 'er by, en zeide „Die dingen, welken gy voor fchadelyk aanziet, zyn op zich zeiven niets minder dan dat: want Suiker, Boter, Meel, Speceryën, en die, dingen, waar uit het Suiker-en ander gebak beftaan, zyn de heilzaamfte en voedzaamfte dingen van de wereld , en worden dikwyls zelfs als geneesmiddelen gebruikt: maar zy konnen nadee- lig  ( 213 ) Sg worden, het zy door verkeerde famenmenging, wanneer men namelyk een gebak maakt van dingen, die in nature met elkander ftrydig zyn, als zoet en zuur; of door de wyze van toebereiding, by voorb: als men het Suikerwerk verwt, en daar toe zaaken gebruikt die nadeelig zyn; of het Boter gebak te bruin en brandig laat worden: of ook door een verkeerd gebruik; ais men dezelven namelyk ontydig, met regt daar tegen ftrydige fpyzen, of zo rykelyk nuttigt, dat men de maag overlaade, of op de fterkte of zwakte zyner mage niet genoegzaam let, enz: by voorb: wanneer ik u thans een paar bitterkoekjes, borftkoekjes, en twee kapittelttokjesgeve, die ik gifteren avond van het deffert in myn zak geftoken heb; dat zoude u in 't geheel geen kwaad doen: maar, indien ik u dit by heele handen vol gaf, dan zou te veel van die zoetigheid u walgen, die walging miffchien braaking veroorzaken, uwe maag daar door verzwakt worden, andere fpyzen weigeren, of niet wel verteeren; en wat bleef'er dan anders overig, dan op geneesmiddelen te denken, om dit weder te regt te P 2 brea-  ( «4 3 brengen ? Alle onmatig gebruik is zekeriyk nadeelig,/en de befte geneesmiddelen zelfs zouden daar door voor de gezondheid nog ruim zo fchadelyk zyn, als Suiker-of ander gebak. Daar de>.goede God ter voldoening en ftreeling onzer zintuigen zo veele en zo menigerleie dingen gefchapen heeft, en onze natuuren, die zo onderfcheiden eigenfcbappen hebben, even zo verfchillende in hare werkingen zyn, zo konde Hy onze natuuren niet wel zodanig inrigten, datwy alles zonder nadeel, en zonder dat het gebruik van het een tegen het ander aanliep, te gelyk en door elkander nuttigen konden: maar zo nogthans heeft hy dezelven ingerigt, dat wy alles, mids in gepafte orde, mate, en op zyn tyd genieten, en dus al het genoegen, het welk^ ons het zintuig del* fmaak'verfchaffen kan, metbehoorlyke voorzorgen behoedzaamheid deelagtig worden konnen." Dus verre de Hr. Papilio. Nu, dat kan ik goedvinden, en federt heb ik, als ik eens wat fnoepen durfde, terftond zo een borftkoekje of een kapittelftpkje, op uwe gezondheid, 'er boven op gezet, zonder dat het my eenigzinf gehinderd  C 215 ) derd heeft. He: is my zeer lief dat'er nog erger kin,deren zyn dan ik. Wat nu dien mooien waaijer betreft, dienmonsr. Frans aan (lukken gefneden heeft? ó! als ik dien gehad had, ik zou 'er heel anders mede gehandeld hebben.' Maar nog meer hindert my dat men om zulke dingen lacht, en den jongen Hr. niet braaf daar voor afgeroft heeft. Als hy groot wordt, zal hy waarfchynlyk by de menfchen de glazen wel infmyten, gelyk hy nu lucht gaten in den waaijer fnydt; of hen den kop in (laan, om te zien wat zich daarin beweegt en leeft, gelyk hy nu met de uurwerken doet, zonder aan zulk een fraai ftuk zich te bekreunen. Het is toch flegt, dat de ryke en voorname lieden zo menig ding in hunne huizen laten vernielen, waar mede zy andere menfchen grootlyks. zouden konnen verblyden. Onlangs was ik met Julia by de jonge Juffr. Pinsbeeq. Gy kunt u niet half verbeelden welke fraaie zyden en gebloemde ftoffen, en by hare jonge Zufter, welke mooie poppen en fpeelgoed, zo maar in 't wild over de kamer lagen! en wanneer ik by de oudfte, en JuP 3 lïa  C «O Ha tegen de jongde, eens zeide, eilieve,. dac is fraai ? dan was het antwoord: vodden, prullen.' onze meid had ze al lang al moeten weg nemen, en na de vuilnisbak brengen: en als wy dan zeiden, daar is het veel te goed toe, geef het liever aan arme kindertjes: dan antwoordden zy, dat kunt gy lieden doen, als gy wilt, ons fchortzo veel moeite niet. Gaarne hadden wy 'erom gevraagd, als het ons gepaft had. Maar zulke ryke Dames weten niet wat geld is, waar het van daan komt, en hoe zuur het fomtyds verdiend moet worden. Toen ik onderdaagfch eenplasje inkt opnemen wildemet een ouden neusdoed, zei Mama tegen my, wat zult gy doen meisje? begrypt ge niet, dat hy dan nergens meer toe deugt ? Maar, Mama lief, ik kan hem toch niet meer dragen; zie eens hoe dun hy is, ook zyn 'er al twee gaten in. Dan kunt gy hem aan een arm kind geven, wier moeder 'er een lapje opzet, en dan kan die hem nog lang gebruiken. Het gene onsniet meer dienen kan, is dikwyls nog goed voor een ander. Wy moeten allenthalve, voer zy voort, nooit iets buiten noodzaak- lyk-  C 217 ) lykheid laten verwaarlozen of zelf vernielen, al ware het geen penning waardig: daar in beflaat de huishouding, en als gy dit in uwen volgenden leeftyd betragt, zult gy menig ding uitwinnen, veel nuts te wege brengen, en daar van veel goed doen konnen. Voorts verhaalde zy my by die gelegenheid eene korte gefchiedenis, die my zeer voldeed. Toen men eens, ik meen dat het in Engeland was, een groot Werk-of Armhuis tot een Dolhuis aanleggen wilde, werd 'er eene Collecte gedaan, en gingen in de ftad London eenige daartoe gevolmagtigde mannen van huis tot huis om, om van elk zo veel als in zyn vermogen was iets hier toe te verzoeken. In het omgaan kwamen zy aan een kleen, en armelyk huisje, dat half open ftond: zy gingen 'er in, en lioorden eenen man in de keuken zyne meid bekyven, om dat zy een ftuk hout, waar mede zy het vuur in brand geholpen had, niet weder uitgedoofd, maar het op den haard vrugteloos had laten verbranden, daar zy nog wel driemaal met dat zelfde ftuk vuur had konnen maaken. — P 4 Dat  C ai8 ) Dat zal, dagten zy, hier wonder wel gaan: waarfchynlyk mooie woorden, en geen geld.' Intuffchen kwam de man voor, verzogc hen binnen, en na dac hy hun verzoek met groote bedaardheid aangehoord had, ftond hy op, ging na een kasje, dat in de muur was, en telde hen 400 Guines voor: (en een Guine is, dit zult gy als koopman wel weten,ruim iii gulden.) Deze AelmoelTemers konden zich niet bedwingen, zo verbaasd als zy hier over waren, en bekenden hem rondborflig, dat zy uit het verfchil dat hy met zynen meid gehad, en zy aangehoord hadden, op zo grooten gifte niet hadden durven rekenen. En ik verwonder my niet minder over uwe verbaasdheid, antwoordde de man, daar ik u voor wyze en verftandige menfchen aanzag? zoude ik zo veel geven konnen, als ik het niet op zulk eene wyze aanlag, om al het onnodige te fpaaren, en te bezuinigen ? — Die man, zeide Mama verder , had groot gelyk. Het 25 van die houten koH 12 Huivers. Als hy met een derde toekonde, befpaarde hy altoos naar zyne rekening twee dubbeltjes; en, veronder- fteld  C 2ip ) field zynde, dat hy zo zuinig was in alle overige dingen, die buiten noodzake in een huishouden wel verkwifl worden; dan is het ongelooflyk hoe veel hy in één, in tien of meer jaaren, ja in zyn ganichen leeftyd hier door heeft konnen bezuinigen en overwinnen om mildadighcid mede te oeffenen. Dat is na u toe, myn lieve broeder, Fredrik.' maar vergeet niet dat de man, die om een ftuk houts keef, 400 Guines voor een Armhuis over had. Ik zou dat arm Wyfjes-patrysje nog meer beklaagd hebben, ingevalle deszelfs dood geen aanleiding tot zulk een fraai Liedje gegeven had. Het is zekeriyk heel wat anders die fchepzeltjes lekker gebraden voor zich op fchotel te hebben, dan hen levende in den tuin of ruime lucht te zien of te hooren ; en gy doet zeer wel niet van my te vertrouwen dat, niet tegenftaande ik gaarne wat goeds luft, ingevalle ik ze zelfvangen ofdooden moeft, ik dan geen patrysjes of dergelyke eten zoude. Gy weet dat Papa niet gedogen wil dat wy eenig Zang-vogeltje, als een Nagtegaal, Leeuwrik, Vinkje of derP 5 ge-  ( 220 ) gelyke, in een kooitje opfluiren: dezen, zegt hy, horen hier 't huis, moeten hier hunne vryheid genieten, en hebben 's Winters eene verblyfplaats, om een volgend voorjaar hier weder te komen beleven. En wat recht hebben wy, om hen dit geluk te benemen ? Nog niet lang geleden bragt onze Boter-boer ons vier jonge Merels mede, welken hy in 't voorjaar,uitgehaald had, en welken hy aan die lieve kindertjes, zo als hy ons gewoonlyk noemt, namelyk aan ieder één, tot een prefentje geven wilde. Papa nam ze, weliswaar, aan, gaf hem een fooitje, en liet ze, toen hy zag dat zy hunne vleugeltjes konden gebruiken , weder weg vliegen. Zufter Lotje ftelde hem wel voor, dat zy nu mogelyk, daar men die arme diertjes in de Vogelkooijen met netten, ftrikken, en knippen overal belaagt, weder gevangen zouden worden, en dan een wreeden doodmoeten fterven, terwyl zy hier integendeel, ineen kooie befloten, wel opgepaft en gevoed zouden worden: doch Papa antwoordde hierop, dat 's waar, maar dan zyt gyl: de rovers of moorders niet. Van den kooiman  C »J ) tnan kan ik dit wel infchikken, dewyl hy het voor zynen pligt houdt, en 'er voor zich zeiven die bedenking niet op maakt, die ik hcbbe: zo kan ik wel gedogen dat een Vieefch-houwer de dieren flagc, dat een jager het Wild fchiet, fchoon ik 'het geen van beide zelf doen wil. Dit is ook waarfchynlyk minder kwaad, als wy de noodzakelykheid daar van inzien: eensdeels om dat die dieren zo (lerk zouden vermenigvuldigen, dat het menfehdom niet veilig voor hun ware, om dat zy de vrugten van zynen arbeid vernielen en opvreten zouden, zo dat 'er voor hen niets overbleef, gelyk wy in die (treeken zien, daar het wild gedierte zo gevelrigd is; andersdeels, om dat zy ons rot voedzel (hekken , en by de tegenwoordige levenswyze zulks noodzakelyk maaken: maar die onnozele vogeltjes op te fluiten; en dezelven van al hun geluk, welk alleen beflaat in het genot des levens en de vryheid, op de ruime woonplaats die hen de Schepper gegeven heeft, te beroven, dit houde ik voor onrechtvaardig. Ik heb daarom met veel fmaak van zekeren ltaiiaanfchen Schilder  \ C =22 ) der, Caracci geloove ik, gelezen, dat hy dikwyls ter markt ging, en geheele kooijen mee kleen gevogelte opkogt, om dezelven weder te laten vliegen. Wy behoeven dit ook noch uit vreeze voor de verwoefting, die deze diertjes aanregten, noch uit inzigre om onze tafels of difch te verryken, te doen; want zy geneeren zich meelbal met wormpjes of geltrooid zaad, en het weinigje droog vieefch, dat 'er aan is, kan ons weinig voeden, en is ook zo ongemeen lekker niet. Maar, Papa lief! zeide ik, wy fluiten ze daarom niet op, maar wel om hunnen zang. Ga dan na buiten, antwoordde hy, in 't bofch, of te velde, dan zal uw gehoor nog beter onthaald worden. Want de zang van een vogel, die in de ruime lucht zweeft, is veel bevalliger, dan van eenen die opgefloten zit. Hier toe doet voor eerft veel, dat alie gezang, dat ons te naby is, te hard in de ooren klinkt, daar het op eenigen afitand veel aangenaamer is; ten anderen , dat het ons op den duur te eenzelvig wordt, daar de behoorlyke vermenging van verfcheiden geluiden, die men ra  ( 223 ) in 't wild hoort, een foort van aangenaam concert uitmaakt. Hoe laftig en verveelend zoude ons het befte fpeel-inftrument, of de fraaifte ftem, jaar uit jaar in van raby gehoord, niet worden, fchoon hoe konftig en goed 'er op gefpeeld of mede gezongen wierd ? Walgde ons in den voorleden zomer die Kwartel, die uit buurman's venfterhing, en de Leeuwrik tegen ons over, niet op eene afgryslyke wyze, daar de eene in de vrye lucht en de andere op de koornlanden elk zo by uitftek behagen? — Maar onze tvyee kanaryvogels, en goudvink, viel ik hier op in... De kanary vogels, antwoordde Papa, zyn geen vogels die hier 't huis horen, die meeftal in huis geteeld, en zo opgevoed worden, dat zyinde openlucht, by gebrek aan voedzel, dat zy niet zouden weten te zoeken, wel haaft omkomen zouden. Even zo is het ook met onzen goudvink gelegen, die wel een inbooreling hier is, maar, eer hy nog vliegen konde, uit zyn nefttje geroofd en in een korfje binnen 's huis opgefloten wierd, en zyn muficalen zang waarfchynlyk van den een of anderen fchoenlapper of dergelyken geleerd heeft. Gy  ( 224 ) Gy ziet immers, hoe fchielyk hy, als wy hem eens uit zyn korfje laten, plotslyk na den grond valt: hoe zou het hem derhalven vergaan, als wy hem eens aan zyn aangebooren Element, de ruime lucht namelyk, weder te rug gaven? Laten intuffchen deze Vogels u leeren, dat men dus niet veel 'er by verheft, al vangt men geen andere vogels op. Hoe dikwyls beklaagt gy u niet, dat de kanary vogeltjes zo hard fchreeuwen, dat gy u zelven niet horen kunt; en hoe dikwyls verveelt u het eenzelvig gefluit van den ander, hoe kunftig hy zyn geleerd Liedje ook opdreune? Op zyn beft zyn ze u beiden even onverfchillig, daar ze in vryheid gefteld, beiden u zeer fchielyk goeden dag zeggen zouden. — Papa won het hier weder, gelyk altoos, om dat hy gelyk had; en dat heeft hy altyd, om dat hyhet beter weet dan wy. Voor het my toegezonden Liedje weet ik u geen beter vergelding te geven dan een paar Raadzels, en twee Woordfpelingen, die ik ergens uit gefchreven hebbe: dat is ordinair eene goede tydkordngvoor Julia en my tuflchen licht en donker. Zufter Lotje geeft  C 225 ) geeft die ons dan op: zie daar dan een paar RAADZELS. Geen goud of zilver blinkt zo hel; Geen Vogel vliegt za vlug of f nel; Geen muis boort zo door alles heen, Hoefcberp van tand, hoe faiw of kleen, Als ik, die, zonder iets te breken, My overal weet in te Jteken. 2 Ik ben uit de aard' niet voort gefproten: 'P- Ben niet geplant, 'k word niet begoten: JJocb uit den grond, waar uit ik Jpruit, öteek ik by alle bloemen uit. En te, zo lang myn grond mag fiaan, JMocb van verwelken nocb vergaan. Nu nog twee byzondere WOORDSPELINGEN. 1 Ds eerfle Syllabe, of Lettergreep, is een Jteun - ofJtr af middel; de tweede een dier, en het  gebeele woord een byzonder Soort van dieren. 2 De eerfte Syllabe is een foort van drank: de tweede een wezen dat vieefch noch beenen beeft: en bet geheel een onzigtbaar ding van een zigtbaar; doch bet welk zicb voornamelyk door deszelfs kragt en uitwerking zien laat. Iemand die zo geleerd is als gy zyc, zal niet behoeven te peinzen, om deze ftukjes op te loflèn Gy zult u miflchien verwonderen dat myn brief, nu grof, dan fyn, dus zo ongelyk gefchreeven is, als of'er wel tienerleie handen aan geweeft waren: maar dat komt om dat ik 'er wel tienerleie pennen toe gebruikt, en op zo onderfcbeiden tyden gefchreven heb; en daar by nog zo veel, dat ik 'er zelf over verlleld fta. Maar de liefde voor myne Broertjes en Zusjes! ó! die vermag veel! Leef altoos zo gezond als heden ,• en blyf my liefhebben , gelyk U uwe Zufter L y s j e. Lot-  ( 227 ) Lotje aan Karei. Leipzig 16 Jan: 1783. Uw brief, myn lieve Karei, heeft my om meer dan ééne reden zeer gefmaakc. Voor eerft, om dat gy bezeft, dat ik ter bevordering van uw geluk u ook nog van eenigen dienft ware: want,; ingevalle de reden, die gy by brengt, ernft ware, dat gy nu niemand hebt, om uw ongenoegen aan te konnen betoonen, dan verdiende: gy het ongemak, dat gy door van my verwyderd te zyn ondergaat, nog wél tienmaal meer te gevoelen. Maar zulke gedagten van u te voeden verbiedt my uwe goedhartigheid. Neen: in tegendeel, ik was altyd uwe vertrouwde, als gy het met de relt niet naar uwen zin had: want gy zult u nog wel konnen herinneren, dat gy ook altoos wat te bedillen had. Ten tweede ftaat my zeer wel aan, dat gy de groote waarde en het geluk van .in onzer ouderen huis te woonen zo wel inziet. Ais Jan, toen gy nog in huis waart, den jongen Heer niet wel bediende, het theegoed I. Deel. Q niet  C 228 ) niet ordentlyk gereed ftond, als hy van zyn bed kwam, of als hy eens van tafel opftaan moeit om een bord of een lepel te krygen, dan brandden 'er rondsom hoorns, en 'er was een alarm, als of hem het grootfte ongeluk overgekomen ware. Maar thans gaat het u, myn lieve Broeder, zo als ge u zeiven reeds beantwoord hebt, „Commandeer uwen hond, en blaf zelf." Papa, Mama, en ik ook zyn vangedagten dat deze manier van doen u in 't vervolg ontzaglyk veel van dienft zal wezen. Hoe minder, zeggen zy, men in de wereld van doen heeft, hoe minder men eens anders hulp behoeft, des te gelukkiger is men is ten dien opzigte. Dit kan ik ook wel zien, al ben ik geen geleerde. Als ge u zeiven frifeeren kunt, hebt ge geenFrifeurnodig; en als ge u zeiven fcheeren kunt... he... daar had ik haalt van uwen baard gefproken, en gy hebt 'er nog geen: maar dat viel my daar zo in, om dat ik Papa zyn mes op~het ftrykleder zag aanzetten. Dus, lieve Broeder, al wilde ik u om de ongemakken, waarover gy zucht, beklagen, zo kan ik dit toch niet van harte doen: gy behoeft  C 229 ) hoeft ten minften daar voor niet bezorgd te zyn, datikmy daar over bedroeven of weenen zoude, gelyk gy vreeft, te meer daar gy u zei ven daar mede trooftet, dat de gewoonte u dit reeds draaglyker gemaakt heeft; dat zal zy u, naar het denkbeeld van Mr. Philoteknus, en het zeggen van alle onze overige Vrienden, van dag tot'dag langs hoe meer doen, zo dat gy op 't laatft misfchien, alsge weder 't huis ontboden wordt, uw kiene kluisje niet eens gaarne zult willen verlaten. Hier van zyn voorbeelden genoeg; zo las ik onlang van iemand, die24 jaaren in de gevangenis gezeten had, en niet op vrije voeten wilde gefteld worden, toen men hem zulks aanbood. Maar lees toch dien brief eens van Fredrik, en zie hoe het geluk dien kienen knaap medeloopt: Hy woont in fraaie kamers, heeft een keurige tafel, kortom alles is pragtig en hoflyk: en de arme Karei ineen oud vertrek, waar van de vloer vol bergen en dalen ligt, daar Zon noch Maan door de hoornagtige glazen naauwlyks doordringen kan, en een blikke Weerhaan of Gek op een fchoorfteen geduurig kraft Q 2 en  C 230 ) en kraakt? Toen ik dezen brief van Fredrik Papa voorlas, toen waarlyk beklaagde ik u; en weet ge wat Papa daar op zeide? Her valt juift zo uit, zo als ik gehoopt had. De Voorzienigheid weet toch alles zeerwel te fchikken, en bedeelt uwen broederen Juift daar mede, wat zy hebben moeten, en voor hunne volgende beftemming gefchikt is. — Hoe zo? Papa lief, my dagt Karei is zo veel waardig als Fredrik, fdit zeide ik maar eens, begrypt ge, om te hooren wat Papa hier op antwoorden zoude) hy verdient immers zulk goed eten, drinken, en woonen als de ander. . Zonder twyffel, maar al verdiende hy tienmaal meer ("dit is maar eene bloote veronderftelling, en hier mede word niet bedoeld dat gy wezenlyk tienmaal meer verdient) zo kon 'er toch nooit beter voor hem gezorgd worden. Karei is zeer op zyn gemak gefteld, Iaat zich gaarne bedienen; en houdt veel van een lekkeren tafel: alles zaaken, die 'hem niet zeer dienlb'g zyn. Ik kan hem geen geluk ter wereld bezorgen, dan het gene hyzich zei ven door eigen imborft, vlyt, en zich wel te gedragen en braaf  ( 23i ) braaf op te paffen verfchaffen moet. Al te veel gemak zou hem werkeloos maaken : eene pragtige wooning, waarin mfn veele goede vrienden, gelyk dit in groote huizen befl fchikt, kan opwagten, zou hem van vvezenlyke bezigheden aftrekken, die hem hans ter vorming van zyn harten het leeren van nutte wetenfchappen dienen moeten. De voorwerpen derpragc zouden hem verffrooid van gedagten maaken, en dezelven van zyne boeken na zich toe trekken: voorts zouden ook veel lekkere fpyzen en dranken de traagheid en zugt tot gemak in hem doen toenemen, of hy zou te veel eten en drinken: de ftudie vereilcht een zittend leven; dit ffrookt daar mede ganfch niet; hieruit zouden eene flegte fpysverteering, maag - kwaaien en andere ongemakken ontflaan, die daaruit natuurlyk volgen moeten ; daarenboven zal men ook van jonge lieden, die in opgepronkte kamers groot worden, en in de kunft van zogenaamde wellevendheid of dartelheid onderwezen en dus opgevoed zyn, zelden groote Geleerden, kundige Staatslieden, of dappere Helden vormen. Fredrik daarentegen is Q 3 veel-  C ) veelligt door de Voorzienigheid tor. zyn geluk in dien rang geplaatft. Volgens zyne natuurly^e geftelteniffe en aart zou hy heel ligc tot karigheid overhellen; nu is hy in een huis, waar volkomen overvloed is, waar hy dagelyks voorbeelden van grootmoedigheid , weldaadigheid, ja byna van verkwisting voor oogen heeft: dit zal, hoop ik, aan zyn Charadter langs hoe meer eene goede gefchiktheid geven, en hem den middenweg doen verkiezen, die in de meefte gevallen toch de veiligfte is: want warehy in een huis gekomen, daar knevelary en vrekheid heerfchten , dan weet ik niet wat 'er van haar worden zoude. Vermaningen en beftraffingen konnen dat niet uitwerken, wat dagelykfche voorbeelden en beoeffening doen. Wy hebben zekeriyk ons beft wel gedaan, om hem dagelykfch hier in naar ons vermogen voor te gaan; doch daar wy genoodzaakt waren hier in niet al te ruim te zyn, wilden wy het u aan eene goede opvoeding en andere noodwendigheden niet laten ontbreken, zo was dit van zo veel belang niet. dat het zyne natuurlyke neiging overwéégen konde. Thans maak-  C 233 ) maak ik my lïerk dat hy de regte waarde van het geld onder zulk een toevoorzigt, als dat van den Hr. Woordman, en~by eene zo wyze beftiering, grondig zal leeren kennen. — Papa voegde hier nog veel meer fraaie aanmerkingen by; maar, dewyl hy het in zyn eigen brief aan geene goede vermaningen zal laten ontbreken, en deze dingen meer Fredrik dan u betreffen, dagtmy verdere moeite hier wel te mogen fpaaren. 17 Januar: 1783. Wel zeker zoude ik overluid lachen, als ik u met een draad zyde of garen in een naald te Heken een half uur bezig zag, om een knoop aan te zetten, een tarn dïgt te halen, of een gat in uwe kous te floppen, gelyk ik om die paffage in uwen brief ook lachte. Mama evenwel kreeg medelyden met u, inruffchen zeide Papa haar, dat gy 'er hem en haar nog voor bedanken zoudt, gelyk hy nu nog zyne overledene moeder deed, wanneer ge u eens door die goede gewoonte op 't regte fpoor zult gebragt Q 4 zien,  C 234 ) zien, van voor uw eigen goed te zorgen, en het niet zo af te flonfen, dat het geheel onbruikbaar is. Het gaat in 't kleen, zegt hy, eveneens.' als in 't groot. Een Hukkende en niet weder ingeftoken dakpan is dikwyls de ruïne van het ganfche dak, ja in 't vervolg zelfs van een geheel huis: en een gevallen fteek, zeide ik, is dikwyls het bederf van een geheele kous; en daar men niet één kous alleen draagt, ook wel van een geheel paar,- gelyk wy, och.' armen! aan u wel eens ondervonden hebben. Merk dit toch op, en word niet weder verdrietig, als gy na het oog van de naald ftaat te pluuren. Met dit al behoeve ik u niet in het akelig denkbeeld te brengen, als of gydaar altoos koufTen zoudt moeten floppen, of, om dat ge nu in een naar hol van een vertrek woont, dat ge nooit eens eene kamer betrekken zoudt,zo als Fredrik thans heeft: neen: Dr. Chronicus heeft my voorbeelden uit verfcheiden landen verhaalt, van menfchen, die, uit laage hutten met het fchooiftof nog aan hunne voeten voortgekomen, van tyd tot tyd tot de grootfte Eerampten voortgekroopen, Staatsbedienden,  C 235 ) den, Raadsheeren, Canceliers, Burgermeefters, en Superintendenten geworden zyn. Denk eens, Karei, wat zyn dat groote flappen! En, als het 'er eens op -aankomt om groot in de wereld te worden, daar ge zo zeer na haakt, dan zal het aan u niet haperen om ook voor den dag te komen kruipen.. . . Maar kruipen, dat 's hier zo kruipagtig. . . . Neen: laat ik liever zeggen, om als een man van eer in het licht te verfchynen. Eilieve, Heer Geheim-raad! Heer Canceiier! wat belieft u, klinkt dat niet mooi? Nu, myn lieve Karei, ontdoe u niet al te veel van deze ftof, ik meen het fchoolllof, of wroet 'er ook niet al te zeer in om: want dan, verbeeld ik my, vliegt het den menfchen te veel in 't hoofd, en maakt hen tot verwaarde Pedanten, of geleerde gekken. De eerilen zien alle menfchen, die geen Hebreeuw fch, Grieklch, of Latyn verdaan , die alle Keizers en Koningen, welke van 's wercMs aanvang af in alle de vier werelddtelen maar eenigen naam gemaakt hebben, niet op hunnen duim weten op te tellen, of dié niet zeggen konnen waar eigenlek het Pa Q 5 ra-  ( 236 ) radys gelegen was, en wanneer de 70 weeken van Propheet Daniël beginnen of eindigen, voor domooren aan. De laatften, de geleerde gekken, kennen alles, maar zich zei ven niet; hebben overal verftand van, behalven hoe zy leeven moeten, hoe zy hunne geleerdheid by anderen beft konnen doen gelden, of het meefte voordeel voor zich zeiven daar mede behaalen; hoe zy zich behoorlyk jegens anderen hebben te gedragen om in hunne gunft te dringen, en hunne goedkeuring te verwerven. Zy zyn alleen maar gefchapen om in een hoek van de ftudeerkamer, in een kluizenaars grot, en in 't verborgen te leeven: hunne wooning moet eene woeftyn, en hun gezelfchap flegts uilen en roerdompen wezen. Om de eerfte Clafïè te kennen, behoeft ge u Doctor Max maar te herinneren. Toen die goede man onze Papa eens kwam bezoeken en in eene van onze kamers een nieuwen Dichter, Zedefchryver of eigenlyk eenen Roman of Comedie vond; ó! welk een gezigt trok hy! Hoe ichold hy, dat men ons zulke boeken te lezen gaf, die niet te goed waren om in 't vuur te fmy- ten;  C 237 ) ten; hoe befchimpte hy onze tegenwoordige eeuw, dat wy zo in kleeding' als fpraak niet Griekfch of Romeinfch waren ! Geen hedendaagfch fchryver, hoe beroemd ook om zyn doorkneed verftand en groote kundigheden, kan hem voldoen, om dat hy flegts in zyne moedertale fchryft: waarom Papa het volftrekt niet meer wagen durft hem by geleerde lieden, dien hy niet zeer gemeenzaam kent, te verzoeken, mïds hy niet te goed is om hun de eene of andere geleerde onbefchoftheid toe te duwen. Had Leffing niet een ding, 'k meen het Berengarius heet, en alleen maar zyne Minna en Sara Sampfon gefchreeven, nooit had hy hem een plaatsje in zyn Woordenboek van geleerde mannen vergund. By geluk, zegt Papa, komt dit foort van menfchen weinig meer in aanmerking , en ftepft met den een of anderen ouden Profc-flbr of Rector wel haaft uit. Van de andere foort, de geleerde gekken of domooren, die alles geleerd hebben, behalven wat wellevendheid is, kan ik u eene grappige hiftorie mededeelen. Zeker jongman, van wiens naarftigheid en  ( 238 ) en geleerdheid men wonderen vertelde, kwam na 't volbrengen zyner ftudiën, weder 't huis. Hy, nevens zyne Familie, wierden des overal by de goede vrienden te gaft verzogt. Maar die goede jongeling was zo befchroomd, daar hy wel veele bof ken maar weinig menfchen gezien had, dat hy veel liever weken lang alle dagen van 's morgens vroeg toe 's avonds laat in zyn Collegie had willen disputeeren, dan op eene plaats verfchynen, waar een aanzienlyk gezelfchap hem opwagtte. Intusfchen werd hem önderdaagfch het vuur zo na aan de fcheenen gelegd, en zyne moeder en zufter ftonden 'er zo fterk op aan, dat hy, zo hy niet volftrekt lomp wezen wilde, eindelyk een verzoek aanneemeii moeft. Hy begaf zich derhalven na het gezelfchap, daar eene groote menigte van Dames vergaderd was. — Dat nu dezen veeleer duizend fouten tegen de Grammatica , (Taalregels ) dan een verkeerd compliment, over 't hoofd zien, is aan hare onkunde toe te geven. Zo dra hy ter kamer intrad, geraakte hy in de uiterfte verlegenheid : zyne zufter had hem waarfchynlyk  C 239 ) lyk gezegd, dat men gewoonlyk de Dame van den huize de hand kuffchen moeit, en die wift hy niet te vinden. Tot zyn ongeluk lag 'er een nieuw Turkfch tapyt voor haar op den grond, en hy zyne voeten niet genoeg optillende fchuift het op zynen fchoen, waar door het aan zyne gesp blyvende hangen, hy 'er met zyne voeten zodanig in verward geraakte, dat hy fhuikelde, en metzyne neus op de hand eener Dame viel, die hy moogelyk aanzag voor de gene, welke hy kuffchen wilde. Toen hy uit deze ongelukkige boeijen geflaakt was, verzogt zy hem te gaan zitten, en wees hem eene ffoel aan. Hy,agter uitlopende, ging juift zitten op de ftoel, die 'er naaft flond, en waarop Barbetje, het fchoothondje van die Dame, lag Nu kunt ge u wel verbeelden dat daarop een groot gefchreeuw, zo wel van 't hondje als van de Dames, ontffond, die meenden dat hy dat lieve beeftje half dood gezeten had. De onnozele ziel verfchrikte daar zodanig van, als of hy van het onweder geflagen ware, des hy te rug liep; maar by ongeluk tegen eene dienfimaagd, die een fchenkblad met \ koffy-  C 240 ) koffy- kopjes in de hand had, om het gezelfchap ce bedienen. Daar rolden alle de kopjes eensklaps over den vloer, en het ftroomde 'er van koffy, zo met als zonder melk. Eenige der Dames riepen om een doek, alzo hare kleederen befpat waren. Het ganfche tapyt was nat. De eene fpottede, eene andere belachte, en eene derde ontfchuldigde hem. In 't kort, die onnozelen hals was zodanig in de war gebragt, dat hy ter deur uitvloog, en zo onzagt van alle de trappen rolde, dat zyne moeder en zufter volfchriks hem naliepen, meenendedat hy zïch elendig bezeerd had. —— Daar voor ben ik evenwel niet bevreesd, dat gy tot deze laatfte Claflê behooren, en zulk eene jammerhartige rol fpelen zult: neen; maar die pedantfche hoogmoed, of trotfche pe- dantery daar voor zyt gé, hoe dikwyls ik u daar tegen gewaarfchouwd hebbe, toch niet fchoot vry. Gelukkig waarlyk, dat uw Profeffor zo een wellevend man is, gelyk gy hem afmaalt. Zeker vriend zeide eens tegen onzen Papa, als hy wat te zeggen had, dan zouden alle de boeren eenige  C 241 ) ge jaaren als Soldaat dienen moeten, om daar door eene zekere ordentlykheid engnapheid te leeren; dan zou men altyd, als men in eene boerewooning kwam, terftond zien konnen of de eigenaar gediend had of niet: en Papa zeide, als ik eenige geleerden voort helpen moeit, dan zoude ik altoos wenfchen dat zy eerft eenigen tyd voor pedagoog of hofmeefter in het een of ander braaf aanzienlyk huis gediend mogten hebben. Een Jongeling, voer hy voort, die eerft van de Scholen in eene kiene Stad, zo als toch de meeitezyn, op de Academie komt, brengt toch meeft altoos nog zo iets van het botagtige en piompe mede, of, zo hy al een weinigje befchaafd, of zo als men 't noemt, wel opgebragt is, dan zit 'er dat doordeels zeer dun op, 'er fteekt in alle zyne manieren niet zelden zo wat van hetonfadfoenlyke en overtollige of ongepafte in zyne Ceremoniën en Complimenten door, waar door hy in 't belachlyke valt; of hy is zeer fchroomagtig en fchuw van menfchen. Dit foort van heeren heeft op de Univerfiteiten, als zy niet eenigermate gerecommandeerd worden, zelden veel toegang by aan-  ■ C 242 ) eanzienlyke menfchen, en fchoon men hen dien al niet weigere, zo laten dikwyls hunne omftandigheden niet toe zo veel onkoften aan kleederen/en opgnapping te befteeden, als daar toe wel vereifcht worden. Het is een foort van geluk voor hun, wanneer zy, na het voltrekken hunner ftudiën, in een huisgezin komen, waar zy van den Huisvader en het overig gezin leeren wat welvoeglyk is; waar zy door zagtaartigheid en bevalligheid hun beft doen moeten om by de hoofden des huizes in gunft te ftaan, en zich na de onderfcheiden omftandigheden, die zich in zulke huizen voordoen, leeren fchikken- Daarenboven zyn perfoonen van aanzien, die een jongen Heer in hun huis aannemen, juift niet altyd zo kiefch van fmaak en toegevend, dat zy in zodanigen jongeling deze of gene ongemanierdheid niet als een fout aanmerken, en hem daarom onder de Huisgenoten fomtyds wel eens ten voorwerp van fpotterny of belaching ftellen zouden. 'Er is een zeker foort van ruwheid in zeden, die zich door de verkeering met menfchen, door ondervinding en beoeffening beft befchaven laat: uw  ( 243 > uw Hr. Profefför zou nooit die man van fmaak geworden zyn, ingevalle hy aanftonds uit zyne fchoolen hier in zulk een kloofter, gekomen, en daar uit na de fchoolen weder te rug gekeerd ware. —- Dat was verftafldig geredeneerd, niet waar Broeder? Maar gy, zyt toch niet wys voor uwen tyd, en maak doch nog geen aanvang met den rol van pedagoog te fpelen, ten ware gy het door uw voorbeeld deed, by uwe medeftudenten, welken ik uit den brief van Fredrik eenigzins heb leeren kennen. De vrouw van uwen Hr. Profefför heeft de eer niet, zo als Mama wel eens zegt, van my te behagen: zy zou mogelyk zeer goed wezen om de plaats te bekleeden va,n iemand die, ingevalle uw Hr. ProfefTor, om met eere zyne huishouding op te houden, dit zoeken wilde, den goede menfchen in den buik flraffen zoude. Men moer waarlyk niet van het eene uiterfle tot het andere overflaan. Het zou al een vry wonderlyk contrair, maaken, wanneer men de vrouw van den Profefför met eene sroote pot en een pollepel, en Mevrouw Woordman met eene Elecirifeer - machine en een hazenvel, £ Deel. R daar  ( 244 > daar zy (tonden te roeren of te vvryven, eens uitfchilderde. Geheel niets te willen lezen om het verftand op te fcherpen, of dingen te willen lezen die men niet verftaat— wie van beiden is de flegtfte? Mama zegt, de laatfte: want die kan zelfs geen goede pot eten gereed maaken; het welk evenwel in de huishouding eene zaak van aanbelang is, en eene goede, fchoon ongeleerde, kokkinne ij» veel beter voor een' man en huisgezin, dan eene bedorven© geleerde. Dan, het komt hier veel aan op de tydelyke omllandigheden, naar mate de menfchen meer of min gegoed zyn: Mevr: Woordman zou ten minfte een goede keukenmeid konnen nahouden: dan, ik durfde het niet waagen om Mama tegen te fpreken. Maar het fpyt my van die arme Fredrika: 't is zeer goed, dat gy haar nog wat weet voort te helpen! Gy fchynt vry veel belang in haar te ftellen. Ziet zy 'er wel uit? Waarom fchryft ge daar geen enkel woord van? Dat zy iets lezen wil ftrekt haar tot eer; en waarlyk, als ik niet lezen mogt, dan ware ik een ongelukkig fchepzel! Wat zoude ik met myn verftand uit- voe-  voeren ? Waar zoude ik voedzel voor my» nen geeft vinden ? en hoe zoude ik mynen ledigen tyd flyten? Ook zyn alle myne goede vriendinnen, die ».gelyk als ik, fmaak vinden in goede boeken te lezen, verre weg de fnokkerfte, en myn lieffte gezelfchap. Nooit gaan wy van elkander, dac niet de eene of andere een goed boek medegebragt,of ten minfte eene goede zedenles of aartige aantekening opgedaan, en aan het gezelfchap medegedeeld heeft. Men kan dit beft gewaar worden, wanneer men in gezelfchap van volftrekt onbelezene en onkundige Dames komt. Daar is Juffr: Opfchik, die nergens anders van weet te praten dan van fraaie ftoffen, nieuwe Linten, Modifche koleuren, Kleederen, Kapzeis en Hoofdcierzels hoe verveelt dat op 't laatft: en nog is dit niets in vergelyking by Juffr: Huisman: die vertelt gewoonlyk haar geheele keukenlyft van de tegenwoordige en voorleden week; toen ik haar laatft zag, moeft ik uuren lang luifteren na het verhaal van een hevig krakkeel, dat hare moeder met de keukenmeid had gehad, om dat zy zaturdag 's avonds met een geiten R a bous  bout in plaats van een lams-bout t'huis gekomen was; de arme meid had dezelve na den Vleefchhouwer wederom moeten brengen: die wilde het geld niet weder te rug geven; des die zaak was tot op 't Stadshuis gekomen, en al zo voort. Nog is 'er eene derde foort, waar onder Juffr: Springin'tveld mag geteld worden, die ons niets anders dan van Bals, Affemblees, Speeltafels, en hare verwonderlyke bekwaamheden, en den voorrang, dien men haar op zulke partyen geeft, voorpraat: by deze gelegenheid valt my het zeggen van Lord Hallifax in, toen hy in eenen brief over een Meisje, dat fraai danfle, aan zyne dogter fchreef, „zy munt ook uit in gebreken." Eindlyk wat het lezen betreft, dan verlieze ik nog al vry wat aan u, myn goede Karei, daar ge my nog al veele nieuwe boekjes toeffopte. By geluk leeft onze Mama ook gaarne, en gy weet dat wy Meisjes haar onder onze dagelykfche bezigheden ook weder wat moeten voorlezen, of zy leeft ons iets voor, en geeft ons verlof om 's morgens vroeg of 's avonds ook een uurtje  C 247 ) uurtje daar aan te befteeden: maar zy boude voor eenen ftelregel, dat men het huishouden of andere vrouwelyke bezigheden ook ftier moet verzuimen, en dat het eene, de vorming namelyk van ons hart en verftand, ons in onzen ganfehen leeftyd, in wat ftaac men ook gefteld zy, ons zo nuttig en voordeelig, als het andereonontbeerlyk is. Het komt altoos op de les van Papa uit „ Houdt, kinders! toch de Middelmaat." De hiftorie van dat Ruffifch meisje gevalt my zeer wel. Gy weetniet of deOverfte harer waardig was? Anders verdiende zy eenen Prins, of ten minften eenen man, die zo goed ware als zy; daar zy zulk eert braaf meisje, ja zelf eene Heldin, was. — Gaarne wenfehte ik uwe gefchiedverhaalen met foortgelyke te vergelden: toevallig, wyl ik weet dat gy een liefhebber van braave daaden zyt, komt my daar eene hiftorie in de hand, die in de nieuwe Reize rondom de Wereld van den Hr, de Page te lezen is, en ik in een uittrekzel uit die Reisbefchryving vond aangetekend. Do fchryver is, volgens zyn verhaal, by zyne Sankomft aan de Kaap de Goede Hoop, R 3 hipt  ( 248 ) hier van ooggetuigen geweeft: en de HU ftorie luidt dus. Een Schip, dat voor Holland met graan geladen was, ftrandde door eenen zwaaren ftorm aan dekuft. Het grootfte gedeelte der Equipagie ging verloren, en de overigen, die zich aan het wrak vaft hielden , worftelden met den dood. De zee ftond zo hol, dat 'er geen kans was om hun met een floep te redden. Een bejaard Hollander, die reeds lang aan die kuft gewoond had, en daar te paard gekomen was om dit akelig toneel te aanfchouwen, wierd met het rampzalig lot dier menfchen derwyze bewogen, dat hy, daar hy wift dat zyn paard zeer fterk was en goed zwemmen konde, het edelmoedig befluit nam om al wat hy konde te redden. Hy liet zyn paard brandewyn in de neus fpuiten, en reed, de fteigbeugels wel vaft gemaakt zynde, 'er mede in zee, zo dat de bruifchende golven dikwyls over man en paard heen floegen. Aan het wrak gekomen zynde nam hy twee man, die zich elk aan een fteigbeugel vaft hielden, met zich, en bragt hen aan land. Dit deed hy tot zevenmalen toe, en reddede dus veertien mejifchen, Doch by deacht-  C 249 ) achtfte reize floeg eene zwaare golf het paard om ver, zo dat de edelmoedige redder, uit het zadel geligt, met de twee menfchen die aan de fleigbeugels hingen na den grond ging. Het paard alleen kwam nog weder aan land. Dat was iets groots, niet waar? Het fpyt my maar dat de fchryver 's mans naam niet meld. Hy verdiende ten minften by de nakomelingfchap zo wel in eere gehouden te worden als eene party Griekfche of Romeinfche Helden. Die zelfde fchryver verhaalt nog eene andere gebeurtenis, waartoe ook al vry wat moeds vereifcht word, en 't welk ik niet gaarne nadoen zoude; maar hoe groot een onderfcheid is 'er tuflchen een middel om zich zeiven, hoe moeielyk dit ook valle, dan om anderen, te behouden. Een Zwart, die diep landwaard's in woonde, had eene wonde aan zyne hand gekregen, waar in door verwaarlozing de kanker gekomen was. 'Er was geen ander middel op dan den arm af te zetten. Daar hy nu te verre van de Stad was om een heelmeefter te ontbieden, ondernam hy zelf deze Operatie, maakte eerft: eenige kmiR 4 den*  C 250 ) den, om het bloed te itempen en de wond vervolgens te genezen, gereed, en hakte toen zich zeiven in ééne flag den atm af. Alleen gebruikte hy die voorzorg, dat hy denzelven door eenen Neger liet vafthou» den, bediende zich voorts van zyne kruiden, en genas dus denzelven gelukkig. Ik heb, zegt de fchryver, den man zelf te Simonsbay gezien, waar hy met zynen flaaf op eenen wagen boter ter markt bragt, welke hy van zyn vee geteeld had. Verder zoude ik u nog iets van eene myner nieuwe bekenden, bygelegendheideener fleedevaart, konnen verhaalen; maar Lysje verzoekt dat ik dat voor haar overlaten wil, en waarlyk het is der moeite niet waardig een portrait of Silhouét van haar te maaken; een foort van menfchen, die alleen dienen om eene ledige plaats te vullen, en dat nog op zyn beft, wyl die ten minfte ftil zitten en zwygen moeten. Onze Vriendinne had het niet konnen beletten , dewyl zy onverwagts kwamen. Ik hoop dat ik my uwer aandenkingniet behoeve aan te beveelen: dit zullen vertrouwe ik riTy*e verdienften, of anders het ftuk-  C 251 ) iïukkend goed, dat gy uit de wafch krygr, weldoen. Ik ben, fchoon nog verre van ü, evenwel nog uwe Charlotte. Lysje aan Karei. 16 Jammry. . Had gy in het laatfte gedeelte uwesbriefs met weder goed gemaakt het gene gy in het eerfte bedorven hebt, gy had althans zo lcnielyk geen antwoord te rug bekomen. Dat verbruid Silhouêtje! Hang het toch met ten toon, lieve Broeder! fcheur het hever aan honderd duizend flukjes , of fluit het m uwen lefTenaar, dat het niemand zie, of na die perfoon vrage, en de lieden dan naar dat fraaie ftuk my beoordeelen, gelyk gy ook doen zoud volgens uw zeggen, als gy my niet beter kende. Had ik den tekenaar op het ogenblik, dat ik uwen brief kreeg hier gehad, ik zoude hem - braaf argeroft hebben. Dan als ik het wel bedenk mogt ik my zeiven eerft wel wat af kloppen; R 5 want  C 252 > want ik moet nu van agterenu bekennen, dat ik zekeriyk in geen goeden luim was, dewyl ik juift met myn nieuwe grauwe hoedje wou afgebeeld ge weeft zyn: intuffchen beweerde de tekenaar dat deze de ganfche helft van myn aangozigt bedekte, en men dus niet meer dan de halve neus, mond, en kin zoude konnen zien: ik bleef daar evenwel op aanftaan; inmiddels kwam Mama binnen, en zeide, dat de tekenaar dit beter verftond dan ik, derhalven was ik zo goed niet of ik moeft myn hoedje met roozenkoleurde linten afzetten. Zou ik dus toen niet knorrig geweeft zyn, om dat ik het hoedje niet ophouden mogt, zo wel als ik het nu ben, om dat ik zie dat ik ongelyk had, en dat myn geheele eifch en begeerte buiten den haak en zot was? Maar zeg my toch eens lieve Broeder! wat is de reden dat ik fomtyds iets wil of niet wil, waar van ik flegts weinigen tyd daar na, het'ongerymde en zotte, dat'er in fteekt, zien kan? ja fomtyds zie ik het ogenbliklyk terwyl ik het begeere, en volhard dan nog zelfs een poos in die begeerte, als ik het eigenlyk niet doen moeft. Mama zegt, wan-  ( 253 ) wanneer ik haar deze vrage voorflelle (want gy weet dat ik nog al een zoet meisje ben, als ik maar half mynen zin mag hebben) „Het is inwendige hoogmoed en koppigheid. Ik denk dat het myn verftand weinig eers aandoen zoude, wanneer ik iets verkoos of voornam te doen het welk andere menfchen wraaken zouden, of ik zou het althans voor een zeker affront voor my zelve houden, by nader inzien dan openlyk te moeten bekennen dat ik dwaalde, of dat ik gedwaald had." Mama verhaalde verder, dat dit dikwyls het geval geweeft is by fommige geleerden, die, alleen uit hoogmoed om iets, dat zy eerft met halftarrigheid ftaande gehouden hadden, niet te herroepen, tot de allergroffte en lompfte dwalingen vervielen. Dit kan ik my nauwlyk verbeelden: want, wel .ingezien zynde, zou dit eene alleronbefchoftfte verwaandheid wezen. Lieden van jaaren of rang zeggen wel eens dat zy dwaalen konnen of gedwaald hebben; en zo wel als myne oogen miskyken konnen, in een beeld voor een fpook, een mufch voor een leeurik, een pad voor een kikvorfch aan te zien; even  C*54 ) ev dit ftuk als een onder-of voetftuk onder aan het bovenfte gedeelte van uwen fabel zetten by de woorden of regel die begint.... Maar, waarom fchryf ik niet liever uwe voorfte regels over, en de anderen 'er dan maar geheel onder, dan kunt gy het agter elkander lezen, en dan wint hetude moeite van affnyden uit: zie daar hebt gy ze. De Haas, het Bofch -zwyn, het Hert, en de Ree - bok. Een Hert, een Ree, een Bofch-zwyn, en een Haas Vereenden zich, daar zy met koude en honger ftreedcn, Aan Vader Jupiter, der Goden Opper- baas, Hun nood te klagen, by 't uitftorten dezer beden. „Rechtvaardige Jupyn! die, uit uw' overvloed, „Alle uwe Schepzelen alom zo liefd'ryfe voedt: /. Deel. S „Die  C 2 60 ) fcDie in de Lentetyd deez' aardbol cierc met bloemen, „ Op welker geur en kleur natuur te regt mag roemen: „ Die 's Zoraer's overal uw Zegeningen fpreidt, • „Daar gy des aardryks fchoot bedeelt met Vrugtbaarheid: „Die in den milden Herffr, vervult de ont- floten fchuuren „Met ruimen voorraad, om den Winter te verduuren: „Laat ons, als dat Saizoen ons teifl'ren komt en flaan „Met hagel, fneeuw, ofvorft, niet van gebrek vergaan! „Gy ziet dat wy, wanneer weuw'byftand langer derven, „Schoon door uw toedoen niet, van honger moeten fterven. „ Het zyn de menfchen, die, in plaats van hulp te biên, • ,,'tWelk, volgden ze uwe wet, voorzeker moeit gefchiên, 5} Door hun fchraapzugtigheid te jammer- lyk ons plagen, „Mee  <36l ) „Met al den voorraad voor onze öogea weg te dragen, „Zodat bofch, borg en dal, ja veld en akkers zyn, „ Door hunne inhaligheid, hervormd in een woeftyn, „ Waar kruid nog lover waft. Nog moeten wy gedogen „Dat van dien voorraad, dien men ons eerft heeft ontogen, „En die 't viervoetig vee tot voedzel dienen moet, „Gedierte, aanonsgelyk, gemeftword' en gevoed. „Zyn Paard, Koe, Stier, of Schaap, of Ezel beter dieren, „Om die zo boven ons te koeft'ren en te vieren ? „En bleef het hier nog by! Maar neen! wy moeten dood; „Als we, uitgemergeld, en verzwakt door hongersnood, „Met moeite en lyfsgevaar ons fober koft- je zoeken: „ Geen vloek des fterk genoeg om 't Menfchdom te vervloeken! S 2 „Het  ( 2Ó2 ) . -„Het baat ons niet, of wy in kreupelbofch of heg „ Hunn' woede ontwyken: neen: hun liftig overleg „Heeft niet flegts vuur en ftaal, of kogels, uitgevonden, „Om ons te moorden; maar zy bezigen zelfs honden, „Die, vlug ter been, en fyn van lucht, nog boven dien „Op deze kunft geleerd, ons overal belpiên, „Om ons, door hun geblaf uit onze hinderlagen „Opftotende, den dood als in den mond te jagen. „Gryp dan, öi Jupiter! Uwfchitt'rend blikfem vuur, „Verpletter en verzeng die monfters der Natuur!" Zulks moeft terftond, fprak God Jupyn, U wedervaren, Ondankbaar Vee, zo 'k in myn gunfte u niet wou fparen. Gynydigaarts! zegtmy; is Ezel, Paard, of Stier, Of  C*6"3 ) Of Schaap, elk voor zyn hoofd, nies veel rampzaal'ger dier Dangy... daar de eerfte drie, reeds, van hunn' kindfche dagen, In fiaaffche boeyen van gareel of toom ge- flagen, Half dood zich werken, voor een voerman wreed van aart, Die minder flagen dan goed voeder aan hun fpaart? Treft zulks geen weerloos Schaap, het moet niet minder lyden, Daar het de menfchen eërft zyn warme vagt affnyden, Daar na vermoorden met zyn krooft eerft vetgemaakt, Niet om zyne onfchuld, maar wyl 't vieefch hem lekker fmaakt; Daar zy zich niet ontzien, by feeft-ofbrui- lofts-maaien, Hun gaften op 't gebraad zyns zuig'lings zelfs te onthaalen. Welk loon erlangt ook 't Paard, dat zyne befte tyd, Met hard te werken, of te vliegen door den ftryd, S 3 Elen-  < 264 > Elendig doorbrengt? juïft dat de ezel ook moet wagten: Dat hem, nu oud en af, ganfch uitgeput van kragten, Een vilder doodflaat, en ten dank de huid afftroopt, Die hy als laatften buit van 't arme beeft verkoopt, Zyn romp aan ftuk ken houwt, die dan wordt weggefmeten Voor krenge - vieefch, en van de honden opgevreten. Dan, hoe gelukkig zyt gy daar en tegen, gy, Die aan geen ftal bepaald, van toom en teugel vry, Uw eigen voeder, u door niemand toegemeten, Moogt zoeken waar gy wilt, en naar verkiezing eten ? Terwyl ge, nooit door zweep of prikkel aangefpoord, U bekaf werken moet; maar vry en ongeftoord, ïn uwen bronftyd zelf uw driften bot moogt vieren; En  C 265 ) En 't grootfte deel des jaars, meer dan die arme die ren, Volop hebt: en, offchoon deez' winter eens wat knelt, 't Is ook een winter, zo als men'er weinig telt. Des moogt gy, die op aarde, als nutteloze gaften, Nooit iets voor 't menfchdom doet, ten minften ook eens vaften. Vervolgt men u, ik gaf u wapenen, waar van Gy u bedienen kunt in nood, gebruikt die dan. En, volgt het ergfte al eens, dat gy'tniet kunt ontkomen, En fneuv'len moet op 't veld: wat dood hebt gy te fchroomen ? Veel minder fmartelyk dan and'ren ondergaan ; Een enk'len flag of fchot... en daarmede afgedaan. Dan, zo myn reden u volftrekt niet kan behagen, Welaan, 'k hervorm u ftraks, dan hebtge niet te klagen. S 4 Gy  ( 0.66 ) Gy zult de plaats van Paard of Ezel voorts bekleen, Van Schaap van Koe of Stier... Maar elk riep luidskeels, „Neen! d Neen, Jupyn! wy zien de dwaasheid onzer bede ; Wy blyven die wy zyn; en zyn niet meer te onvrede. * * * Niet zelden is de ftaat, die we anderen benyden, Vol onbekend verdriet, volkwelling, kruis, of lyden: Zelfs zó, dat, als men al die kruiffen één voor één Bezag, en ruilen moeft, men meeft zou zeggen... „Neen! Deze toepaffing, myn lieve Karei, is ook van my maar evenwel zo wat by toeval dat ge het vat. Ik zeide namelyk, dat de menfchen nooit met hunnen ftaat te vre-  C 267 ) vrede zyn, en by her nagaan van de wederwaardigheden dezes levens meeil altoos denken, dat een ander 'er beter aan is dan zy, terwyl zy intuffchen, als zy in deszelfs plaats gefield wierden, nog wel tienmaal erger kryten en klagen zouden. 18 Januar: Nu moeft ik u nog eens wat nieuws fchryven. Maar alles gaat hier zo volgens den ouden flender voort, dat ik nauwlyks iets bedenken kan, dat wat vremds voor u is. Voorleden week liet Mevr. Lindenberg, onze goede vriendin, op een zeer helderen dag, ons met hare groote arreflede, na dat zy ons daags te voren eerft had laten vragen, afhalen. Julia en ik waren hier over onuitfpreeklyk blyde: want dit was voor de eerfte reize van ons leven, dat wy in zulk eene flede ryden zouden, fchoon de verwagting, die wy daar van hadden, toch veel grooter was dan de zaak zelve. Het eerfte uur was het befte: maar het beS 5 gon  C 268 ) gon langs hoe meer te vriezen, zo dat wy al mooitjes koud wierden, fchoon wy tamelyk digt toegetakeld en met lekkere warme ftoofjes bezorgd waren. De wind was zo fcherp, dat de pegels aan onze neuzen vaft vrozen, en onsdeoogen al vry wat overliepen, zo dat de tyd, hoe hard wy ook reeden, ons ruim lang genoeg viel, eer wy ter beftemder plaatfe aankwamen. Papa, Mama,Mr. Pbiloteknus, enwy. twee kiene kleuters, zaten in degrooteflede: maar de Hr. Spiritus reed met Lotje in een fraai prikfleedje. Onderwege hief hy een Liedje op, dat wy, die agter aankwamen , door den wind pas half hooren konden. Dan hoe verheugd waren wy, toen wy na eene vriendlyke welkomgroete in een warm vertrek geleid wierden, daar eene heel goed geftoffeerde tafel voor ons gereed ftond. Voorts vonden wy daar nog eenen dorps Raadsheer of Schepen uit de buurt, Wolmer genoemd, met zyne twee dogters, die zo omtrent met ons in jaaren ftrookten, en met zynen zoon, die een Vaandrig was. Die Heer praatte onophou- de-  ( a69 ) delyk tegen Papa van zyne huishouding en levenswyze, van meden, van houthakken, van fpitten en delven, van varkens meften, en ik weet niet wat al meer, terwyl wyons allen verwonderden over den aandagt, welke Papa hier aan verleende, fchoon dit onmogelyk een gefprek van zynen fmaak wezen konde. Wy fpraken tegen Papa van na huis te gaan: maar hy antwoordde, dat men zich van jongs af gewennen moet andere lieden met geduld aan te hooren , als zy van hunne zaaken en bezigheidfpreken, fchoon hoe verre het ook buiten onzen kring fcheen. Dit eifchte de beleefdheid. Ten anderen, vervolgde Papa, zou die man misfchien zeer verkeerd of zeer weinig gepraat hebben, als hy my iets had willen opdisfchen, waar van hy geen verftand had; zo als by voorb: uit de eene of anderenieuwfte fchriften, die onlangs uitgekomen zyn: ten derde heeft hy my het een en ander uit dit gefprek geleerd, dat my zeer wel ftade zoude komen, ingevalle de Hemel my eens onverwagt met het een of ander Landgoed zegende, om het zelve wel aan te leggen. Kortom, hy overtuigde myne zuster  C 270 ) ter en my dat hy veel wyzer was dan wy. — De Hr. Vaandrig fcheen onze zufter zo nu en dan eens een grapje of klugtje, ik weet juift niet wat het was, te willen verhaalen: maar ik hoorde den Hr. Spiritus zich daar telkens met nadruk ondermengen , en van befcheidenheid en eerbied fpreken, die men aan ordentlyke jonge Juffers verfchuldigd is. De twee meisjes bekeeken al wat ik om en aan had met groote verwondering, myn hoedje, myn bocquetje en linten die daar op zyn, myne handfchoenen, myn goude kruisje, en ik geloof zy zouden myne fchoenen en kousfen met veel aandagts bekeeken hebben, als ik ze maar op de tafel gelegd had. Overal moeft ik rekenfchap van geven, waar wanneer, van wien, en voor hoe veelgeld ik het gekogt had. Zy verhaalden my dat zy 't huis eene koe hadden die Lysje, eene andere die Griet, en eene derde die Zanne heetten, en zo al voort.- Wyders fpraken zy ook van boeken, doch dien zy opnoemden kende ik niet, als van Uilenspiegel, dengehoornden Siegfried, Orzon, en Valentyn, en dergelyke. Kent gy dié fchry-  C 271 ) fchryvers? zeg het my dan eens. Toen zy 's avonds vertrokken waren, meende ikmy daar mede nog eens dapper te vermaken: maar ik kreeg eene heufche vermaning van Mama, terwyl Mevrouw van Lindenberg zeide , dat die kinderen zeer te beklagen waren: zy hebben namelyk hunne moeder , die een zeer braave vrouw was, al te vroeg verloren: hun Vader heeft lang in 't leger gediend, cn daar uit die ruwheid nog behouden , en verflaat zich van de huishouding flegts zo veel, dat hy het des noods zelf bellieren kan, maar buiten dat is hy zo onkundig dat hy nauwlyks lezen konde: hoe konden nu die arme meisjes eene behoorlyke opvoeding erlangen ? het is al veel dat zy nog zo ordentlyk zyn Hier zag ik weder de onredelykheid van myn al te voorbarig oordeel, en vond nu veel meer reden , om haar te beklagen, dan ik te voren had om haar te befpotten. Na de maaltyd gingen wy aan 't pand fpelen: maar de jonge Hr. Vaandrig gaf zulke fraaie dingetjes op, dat Mr. Philoteknus telkens het hoofd fchuddede, en met behulp van Papa het daar henen wendde, dat wy een kaartje aan  ( »7-* > aan tafel fpeelden. Vervolgens zouden wy eens eenige van onze kinder-liederen of kiene arias uit eene opera zingen: maar toen konden die arme floofjes in 't geheel niet met ons te regt! zy verftonden niets; al wat zy ons voorzongen, waren doodoudenwetfche deuntjes, die onze minnen en kindermyden voor ons pleegden op te dreunen. Toen verzogtenwy den Hr. Spiritus, dat hy ons dat Liedje nog eens wilde laten hooren, het welk wy door den wind onderweg hadden moeten miflen: daarop gaf hy aan Lotje een blaadje om het te zingen, en hy volgde haar met de fluit, welke hy altoos medeneemt, als hy na buiten gaat. Het was een Liedje van een meisje, dat in eene Arreflede zou ryden. Hei fa, voorwaar, De Üede komt daar; Luifler, hoe vrolyk en moedig is 'tPaard; Dat, door het klinkend beltuig nu vuurig, Schuimbekkend ftampvoet, en wagt on« geduurig, Om maar het pad op te gaan met een vaart. Zie  C 273 ) Zie eens hoe mooi: Staac hem die tooi: Daarhy, metkoorden en kwallen beftrikt, Die hem in allerlei 'kronkels en bogten Zyn door den ftaarten de maanen gevlogten, Daar by nog is met een pluim opgefchikt. Hoor eens hoe hel Klinkt ieder bel : Die, op zyn tuig net geflikt en omboord, Hangende langs zyne zyden en billen, Blinken, en klinken zodanig door 't trillen, Of men een Zilver klokkenfpel hoort. Hei fa, zie daar, De flede flaat klaar: Voor op vertoont zich de kiene Cupied, Die met zyn boogje en zyn pyl zit te mikken Op ieder een, die maar tegen durft kikken, Daar van de duizend nauw één hem ontvliedt. Nubenikbly', Daar roept men my, Om  (m) Om in het ry tuig, verbeeldend' een Zwaan, Die zyne vleugelen om my te dragen Uitfpreidt, en aanbiedt ten vliegenden wagen, My als ter vlugt hier te voeren van daan. Dat 's naar myn zin; 'k Zit 'er reeds in. Daar komt de Voerman al agter opftaan: Hoor eens hoe klapt hy: daar ryden wy heenen. Voort nu maar Bles op uw lugtige beenen, Toon dat gy hier zyt de baas van de baan. Daar gaat hy voort, Juift zo 't behoort: Eerft op een kwikkeltje, dan op een draf: Dan voorts gelopen uit al zyn vermogen. Dat alles groen word en paarfch voor onze oogen, 't Zy tegen 't hoog op het zy 'er van af. Magtig dat fnelt Voort met geweld! 't Is of de grond agter uit dryft: ik kan Landen, noch huizen, noch boomen bekennen. ^ Dat  C vs ) Dat 's eerft een Paard, en een Voerman; dat 's mennen En draa ven... maar hoe... wat is dat ?... wy zyn an. * * * Die Liedje behaagde die jonge Landjufferen zo by uitltekendheid wel, dat zy vriendelyk verzogten om hetzelve van ons te mogen hebben, ten einde hetdenDorpfchoolmeefter op het Orgel eens te laten fpelen. Doch Mr. Philoteknus was van gedagten dat dit niet wel voegen zoude, om dat het Orgel meer voor deftige Hukken gefchikt is. Wel nu, viel hier op de vernuftige Vaandrig in, paft dit niet wel, dan moet het pas gemaakt worden: waarom gaat men toch ter kerke, dan om 'er zich wat in te vermaken? — Ik gelove, antwoordde de Mr. dat de Herberg daar toe veel gefchikter is. Wy eenvoudige lieden althans gaan 'er om God voor zyne weldaaden te danken, en zynen verderen zegen over ons af te bidden. De Vaandrig* l. Deel. T Dat  ( 276 > Bat is ook zeer goed voor oude en kreupele menfchen of verlepte matrefien, die daar komen om hunne oude zonden te betreuren. — De Mr. En de jonge lieden, by voorb: van uwe jaaren, zouden zeer Wel doen, dat zy God baden, dat hy hun vooralle de zonden en wanvoeglijkheden der jeugd gunltiglyk wilde behoeden, om van die boete en verbetering in den ouden dag ontheven en vry te wezen. De Vaandrig wierd toornig, en vraagde of hij wel wift, wat 'er op paffen zoude, als zulk een ouden zwartrok een jongen Heer, zo alb hy was, zo de waarheid zeggen wilde.— Ja, zeide de Mr. dat hy hem voor zyn goeden raad bedankte. Hier op begon de Vaandrig hem hartig uittelachen; doch wy ontftelden, en waren zo ftil als muisjes. Maar toen rees Mevrouw van Lindenberg van de fpeeltafel op, die dit heele gefprek met veel oplettendheid aangehoord had, en zeide tegen den Vaandrig, dat zy zich de vryheid aanmatigde van hem ronduit te verbieden, om in haar huis eenigen twiffc of krakkeel te verwekken. De Vader die hoorende fprong fchieJijk op, en vraagde wat  C 2?7 ) wat'er te doen ware? en toen men hem in 'c kort die hiftorie verhaald had, begon hy hem op eene afgryslyke wyze uit te fchelden, noemde hem een mallen kwaaden jongen, die geen knip voor zyn neus waardig was, en dien men, als het 'er op aan kwam, met een blaas met boonen wel wegjagen konde. Hy wou zich verdedigen, maar toen begon de Vader zo te tieren en te raaien, dat het ganfche gezelfchap veel werks had om hem weder tot bedaarcn te brengen. Eindlyk gingen wy weder aan tafel, alwaar de ou le Heer van Wolmer, door het reftant, dat hy 's middags in zyne vies gelaten had, weder in een goeden luim geraakte. Nu wierd hy zo praatig, dat hy ons by gelegenheid dier opvlieging van zynen zoon alle de heldenftukken zyner jeu;d med.-deelde, welke, met eerbied van den ouden Heer gezegd, naar myn kinderlyk verlbnd, niet veel beter dan die van zynen zoon waren, die 'er Ook telkens zyne aanmerkingen opmaakte, maar dan met de eene of andere vloek weder beantwoord wierd. üindlyk kwam Papa met de verdediging van Gibralter T 2 door  ( 2?8 >) door den dapperen Elliot, voor den dag, waar uit de oude Heer van Wolmer weder eenige ftof toe gefp;ek kreeg, en mee fferke eden beveiligde, dat zy het nooit zo lang uitgehouden zoude hebben, als 'er geen Duitfchers in guarnizoen in gelegen hadden. Papa prees zyne liefde voor zyne Vaderlanders, en de jonge Heer van Wolmer by die gelegenheid ook de Engelfche Paarden; onderiufTchen praatte ik met de jonge Jufferen van hare winter • avondfche tydkortingen, waar van zy Julia en my verhaalden dat niets vermakelyker ware dan het Paletten. Gaarne zoude ik alle de vermakelykheden , die volgens haar zeggen daar in ftaken, mededeelen; maar ik vreeze dat Mama fomtyds in dezen brief gluuren, en my dan eens doorftfyken mogt, dat ik de leffen van Papa zo fchielyk vergeten had, of zo weinig in acht nam. Ondertuffchen zag ik uit dit gezelfchap, waarde Broeder, hoe regtmatig gy oordeelt in uwen brief, daar gy zegt, welk een geluk het is voor kinderen, dat zy braave ouders en eene goede opvoeding hebben. Ik zou my doodfehaamen, als ik  ( *79 ) zulk een bloedje was, gelyk die . . . „ daar had ik byna weder ten kwade van die meisjes gefproken, zonder eens te bedenken, dat ik nog grooter bloedje, of wel volkomen een flegt hoofd was, toen ik zeide , dat ik my dan doodfchaamen zoude, zulk een bloedje te wezen, als ik dat voor verftandig hield, het gene ik, zó geboren, zó opgevoed, en zó onderwezen, in myne eenvoudigheid zeggen zoude. Toen wy gegeten hadden nam de Familie van den Heer Wolmer affcheid van ons, en deze fcheiding viel my geheel niet hard, fchoon ik anders zeer ongaarne van iemand affcheid neme, al ben ik omtrent zyn perfoon zelfs vry onverfchillig. Myn aangezigt ftak my nog den ganfchen avond van de koude, en ik ondervond dat het zeggen van Papa waarheid was, dat 'er zelden in de wereld eenig zoet is, of het heeft ook zyn zuur. Ondertuflchen fliep ik, door hec ryden en de koude vermoeid zynde, heerlyk, en zó lang zelf, tot men ons des morgens riep tot het ontbyt en een kopje thee; waarna wy, onze traftante bedankt hebbende, wel geftoffeerd en voldaan weder T 3 na  C 280 ) na huis reeden. s Zie daar, lieve Karei, al het merkwaardige wat ik u kan mededeelen. Hoe zwaar my het fchryven van dezen brief gevallen, en hoe dikwyls ik denzelven van nieuws op weder aangevangen hebbe, zult gy uit het onderfcheiden fchrift, dat dan eens grof dan weder fyn is, wel zien konnen. Had ik dit in myne fchryfuuren niet zo wat gedaan, en onze Meefler my in 't opllellen niet wat geholpen, ik ware 'er r.ooit doorgekomen. Gy behoeft 'er althans geen ftaat op te maaken, dat gy in 't vervolg zulke lange blieven van my ontvangen zult. Myn lieve Juliarje, thans myne grootfte vriendinne, verzoekt ook de hartelyke groete. Nu, leef gezond en bemin altoos uw Lysje. PS. Dat olyke kiene meisje, Julia, heeft, zonder een woord 'er van tegen my te reppen, ook aan u gefchreven: maar, ik moet eens zien, wat zy in de marfch heeft; als zy maar niet met eens anders kalf,  kalf, van Lotje of Mr. Philoteknus namelyk, geploegd heeft. . . . Maar die tus* fchen ons, hoor! Julia aan Karei. Aan my ook een brief! ö! die goede jongen Heer Karei! — dus riep ik in verrukking uit, toen ik den uwen ontving, en, eer ik die onbeantwoord late, wil ik liever het ganfche huis te hulp roepen,om myne pen te belluuren. En ziet, myn lieve Monfr. Karei! daar is Lotje zo goed van haren dienft my aan te bieden. Ik weec wel dat gy weinig daar by zult winnen; maar wat zal of kan ik aan UE. melden, dat van eenig aanbelang is, daar elk een aan u fchryft? maar . . . daar fchiet my een kiene Fabel te binnen. Zeker Heer eens op een fchoon Rydpaard zittende, maakte hetzelve zulke fprongen en cabriolen, en paradeerde zo volkomen naar zynen zin, dat hy daar over T 4 zeef  C 282 ) zeer zyn genoegen betoonde. Een Eikhoorntje dit ziende, dagt, zyt gy daar mede zo voldaan, dan kunt gy het over my ook wezen, en begon daarop te huppelen en te fpringen, langs eenen ladder gezwind op en af te klimmen, en allerleie grappen te maaken. Wel onnozel diertje, zeide hier cp een van de knegis, wat beeldt ge u niet wel in, dat uwe konden onzen Heer zo veel vermaken zullen als die 'van het Paard? dat doet alles met oogmerk, en ten dienfte van onzen Heer, als hy 'er opzit; maar om uwe fprongen, als hy die ziet, kan hy niet anders doen dan lachen. „Welnu, zeide het Eikhoorntje, als hy dat maar doet is het genoeg. Dit geeft dan ten minlten eenig genoigen te kennen, en als ik hem dat verfchaffe", kan hy over my ook even zeer voldaan wezen: want ik doe ook myn bed." Nu ben ik dat Eikhoorntje, dat door myn geringe grapjes u ook een kienen lach van goedkeuring aftroggelen, en hier door ten minde mynen dank betonen wil voor de eer die gy my aandoet, van ook myner in uwe brieven te gedenken. Gy hebt zo vee-  C 283 ) veele brieven aan uwe Ouders en Familie te fchryven en dan nog daarenboven aan my ? en dat zo veele en zulke mooie zaaken? ja, ik ken ze meeft allen reeds van buiten. By het verhaal van dat ftoute meisje, dat hare zufter beklapte om dat zy niet gebeden had, viel my in, dat zy zekeriyk niet wel onderrigt moet geweeft zyn van het oogmerk des gebeds. Zy meende waarfchynlyk , dat onzen Lieven Heer daar door een grooten dienft gefchiedde. Maar wy bidden immers meer om onzen't wille, dan om zynen 't wille: want wy konnen tot zyn geluk niets toebrengen- zo min als wy Hem door ons gebed dingen voordragen konnen, die Hy niet weet. Hy kent alle onze nooden, zelfs onze gedagren van verre; en als Hy wil dat wy bidden zullen, zo gcfchied zulks alleen maar, om ons vertrouwen, dat wy alles van zyne Voorzienigheid, zelfs zonder'er om te bidden, verwagten mogen, te verfterken; ons te erinneren zo wel onze afhanglykheid van, als de dankbaarheid die wy aan, Hem verfchuldigd zyn; en onze nadere vereeniging met Hem te bewerken, in welke het fchepT s zei  C 284 ) zei met betrekking tot zynen Schepper ftaari moet, indien hetzelve hem welbehaaglyk wezen zal. Door onze medefchepzelen kwalyk te behandelen mishaagen wy Hem zekeriyk veel meer, dan in een gering verzuim van den dienft, die wy meer ons zeiven dan Hem bewyzen, vooral wanneer her, gelyk in het geval van dat meisje, niet met opzet, maar uit zwakheid der natuur, die vermoeid en afgefloofd was, gefchiedt. Uwe Raadzels en Woordfpelingen hebben wy, (ik zegge wy, maar niet ik, want dat zoude onwaarheid wezen,) uitgelegd. Gy weet zekeriyk dat Lotje in de oploffing derzei ven zeer bekwaam is, dus hebben Lysje en ik met haar kalf geploegd. Ondertuffchen wil zy 'er niet voor inftaan, dat zy het regt getroffen hebbe. Het ecrfle Raadzel is zekeriyk de Druif, daar de Wyn van komt. Het tweede is waarfchynlyk myn Pop; nu heeft men maar te bedenken dat, als zulk een Pop ongekleed ons ter hand komt,dezelve door goede vrienden merkelyk kan verjongd worden; dat deszelfs aangezigt op de kermis gekogt flegts een halve fchelling koft, en  C a85 ) en de opgnapping daar van maar een kleen ftukje Zeep. De vier Spietzen, of her derde Raadzel, konnen niet wel anders dan Bry-of StrikDaalden wezen. Nu de WOORDSPELINGEN. Na veel giffens hebben wy voor de eerfte, Grootvaders lloel, voor de tweede, een Ryglyf, en voor de derde, een Mutslind, uitgevonden. Zo wy het niet geraden mogten hebben, verzoeken wy nader onderrigting. Dat is veel gefchreven voor my, niet waar? maar, vraag my toch nu niet op myne confeientie hoe veel portie ik hier aan hebbe: wanc onwaarheden kan ik niet wel zeggen, vooral wanneer men my fterk aankykt. Maar dit is egt, dat ik met veel achting ben UE.DW.Dienareflè Julia. PS.  C 286 ) PS. Ter vergeldinge voor het kleen Toneelfpel, het welk Lysje en ik bykans reeds van buiten kennen, en wy faraen met vlyt fpelen zullen, zend de Hr. Spiritus u een ander, waarin Lotje grooten fmaak vindt. Deugd  DEUGD KRYGT EINDLYK HAREN WENSCH e n ONTROUW STRAFT HAREN MEESTER. een Toneelspel In één Bedryf.  VERTOONERS. De Heer Godaro, een rykfcbraapziek Koopman. Karei. Kroman, een jong Koopman, met Henriette van jongs af opgevoed , en aan haar verloofd. Ernst, Zoon van Godard, die, zyne Leerjaaren te Hamburg uitgeflaan hebbende, weder fhuis komt. Henriette, Godards Dokter, Bruid van Karei. Christoffel, een Handlanger of Noodhulp. van der Gryp, een Klerk. Het Toneel verbeeldt het huis van den Heer Godard, in eene der Steden in Holland. i  C 389 ) EERSTE TONEEL. Henriette (by het ven/ter zittende te naijen.) ben ik aan het laatfte Bloempje — Ach! wat heeft my dit Kamizool zuur gevallen wel twee jaaren ■ ( zich bedenkende ) ja, ten minfte zo lang, is het geleden, dat ik 'er aan begon . . . en nooit zoude ik het weder voor den dag gehaald hebben ... die bloempjes mogten in myn hart verder voortgebloeid hebben , maar zy hadden op dit zyden ftof wel mogen verwelken, als myn Karei 'er geen genot van had mogen hebben . . . maar ft . . . wie klopt daar ... het komt binnen! TWEEDE TONEEL. Henriette. Ernst (in zyn Reis~ gewaad, ) Henriette ( opfpringende, omarmt hem.') Ach! myn Broeder, myn lieve Broeder! welkom! duizendmaal welkom! hoe verheuge ik my, dat ik U na vier jaaren weder hier mag zien! Ernst  C 290 ) Ernst. En ik insgelyks niet minder; en dat ik U nu als Bruid mag aanfchouwen; en wel als Bruid van onzen waarden Karei? ware dat zo niet, ik had niet gekomen. Henriette. Ik zie 'er evenwel niet anders uic,dan te voren ? Ernst. Ja wel; welk een glans van vergenoegen ligt 'er niet op uw wezen, daar ge U na zo veele hopeloze nagten weder in 't bezit van het voorwerp uwer begeerte gefield ziet! — anders — welk een ftaat van geluk kan men verwagten by een gierigen vrek van een Vader? Henriette. Stil! Broeder, Hy is evenwel Vader, en dien moeten wy eeren. Ernst. Ja wel, als hy het 'er na maakt. Kwaad is en blyft kwaad; evenveel wie herdoet; 't zy Vader of Zoon. Myn Heer, by  ( *9* ) by wien ik nu myne leerjaaren uitgediend heb, — (want gy gelieft te weten dat hy my twee jaaren heeft kwyt gefcholden,) was een ander braaf man, die my als een Vader behandelde. Ik had het aan myne keuze zo lang by hem te blyven als ik wilde, en, vind ik dat gene hier weder, wat ik daar verlctren heb? . . . maar ja, ik vind het; want ik vind U, myne lieve Zufter! Henriette. Ja; en miffchien in eene omftandigheid van U veel meer geluk te konnen toebrengen , dan ooit voorheen. Want hoe gering was dat! Ernst. Even als of ik niet wiffc hoe dikwyls gy zelf iets van uwen nooddruft hebt afgenomen, om my eenigen onderftand toe te zenden, ö! Ik ben daar van tot in de ziel getroffen ge weeft Henriette. En daarom, Broeder! dewyl gy zo goed zyt, hebt gy my dat ook nooit verweten. I. Deel. V Ernst  ( 202 ) Ernst. |a, indien gy — my ge!d had konnen zenden, en niet te eerlyk geweeft waart om van Vader wat agrer om te haaien! Maar, vertel my toch eens, hoe is Karei nog zo gelukkig geworden, dat hy uwe handbekomen heeft? in 't algemeen moet ik u neggen, dat ik van uw geheele voorval flegts een fluk en een brok gehoord heb. Wan: Vader heeft'er niets tegen my van gemeld; en uwe al te groote kinderlyke eerbied heeft, zo veel ik bemerken kan, alles vcrgoeljkt. Waarom is dit nu zo, en waarom niet anders? waarom niet eerder? en juifl nu na verloop van twee jaaren? —1 Alles komt my nog zo duifter voor.' Henriette. Dit kan ik U nu mondeling verklaaren, te meer daar de zaaken nu zulken gunfligen keer genomen hebben; maar hebt gy Vader al gefproken ? Ernst. Zekeriyk: ik ging ten eerden by hem in zyn Comptoir; maar hy zond my na U. Hen-  C =93 ) Henriette. Waarfchynlyk was hy zeer verheugd dat hy U zag? want ik gelove dat hy U in zyn hart lief heeft. Ernst. Ja wel; gelyk hy alle menfchen lief heeft. De eerfte hartelyke verwelkoming heb ik nog te goed: want hy had een Wiffelbri;f te fluiten mee een Makelaar; maar wat is'er ook aan gelegen? zulke koele omarmingen en groeten zyn als koude regen: de koude dringt dan eerft regt door, als men zich van te voren tamelyk wel tegen dezelve befebut heeft. Maar nu weder tot myne vragen, hoe is dit alles zo ? . . . Henriette. Gy weet dat Karei en ik van kindsbeen af veel van elkander gehouden hebben. Ernst. Ja , ja , gy fpeeldet al Bruid en Bruidegom toen ge nog kleen waart,* en miffchien hebt ge van de wieg af elkander reeds bemind. V a Hen-  Henriette. Daar weet gy veel van te ïpreken ? Ernst. Ten minde zo vee], dat ge my dikwyls als een kienen jongen onder het een of ander voorwtndzel weg zond, terwyl ge elkander telkens wat inluilterdet. Henriette. Dat zy zo. Genoeg is het dat wy het niet tegen den zin onzer ouderen deeden; want onze beide Vaders, en vooral onze beide overledene Moeders, hielden veel van eikander1: zo dra Karei 24, en ik zeflien jaaren, oud was, wierd ons huwelyk al befloten en bekend gemaakt; gelyk ik U toen gemeld heb. Ernst. Dat is ook zo; ik was reeds twee jaaren by mynen Heer; en zo verblyd als ik was over die verbindtenis met Karei, zo bedroefd was ik, dat ik die plegtigheid niet bywoonen konde. H Etf-.  C 295 > Henriette. Daarom hebt gy ook des te meer deel genomen in ons verdriet? Agt dagen voor ons Feelt brak 'er een banqucrot by Kareis Vader uit, door eene ongelukkige Afliïran.tie en verlies van een aanzienlyk Capicaal, dat hy by Jostens bankbreuk liet zitten. E rnst. Dat 's my bekend: maar wat hinder deed dat aan de voltrekking uweshuwelyks? Ik weet ook wel dat de oude Kroman van hartzeer daar over geftorven is. Henriette. Ja, maar nog veel meer van verdriet, dat nu alle hoop van zynen zoon, zyn geliefden Karei, gelukkig re zien, verloren was, dan over zyn eigen ongeluk: want hy was een braaf, verltandig, en zeer teerhartig man. Ernst, Nu ? Vader wierd daardoor evenwel niet... H enriette. Zo is 't ook, helaas! hy haalde zyn woord in, want hy geloofde niet dat Karei in Haat V 3 zou-  C 296 ) zoude zyn om my te onderhouden: en gy weet wel wat hy daar mede meent .. . Erns t. Ja, ja, kiften en kaffên vol geld mede te brengen, van alles overvloed te hebben, en daar by met zyn huisgezin gebrek te lyden. Henriette. Dus werd ons Huwelyk afgebroken. Al ons bidden en fmeeken; alle voorflagen onzer vrienden, zo van zyne als onze zyde, waren vrugteloos. — Wat zoude de arme Karei of ik doen ? Ernst. Ik? ... met myn meisje het pad opgegaan hebben. Henriette. Zo praat een jonge losbol van \ 6 jaaren. Maar ondertuffchen zat 'er voor my niets anders op dan Vader tf gehoorzaamen, en mynen gewezenen Bruidegom eene eeuwige trouw te beloven: en voor Karei niets, dan zyn Fortuin elders te zoeken. Ernst  ( 297 ) E u n s t. Wel onnozele bloedjes! Maar, als Vader nu eens mer een andere party voor u opgekomen ware, en gezegd had: „ ik wil, dat gy dezen aanllaat." Hoe toch zou dit gehoorzaam meisje zich dan gedragen hebben? Henriette. Miiïbhien zou de groote liefde en genegenheid voor Karei my dan flandvalligheids genoeg ingeboezemd hebben , allen dwinglandy van dien aart kloekmoedig teg_>n te liaan: want op hetzelfde ogenblik dat ik Karei, op Vaders lall, bedankte, verklaarde ik hem ronduit, dat ik valt beflooten had, nooit tegen zyn zin re zullen trouwen, en te gelyk my ook nooit tot een huwelyk tégen myn zin te zullen laten dwingen. By geluk ben ik door Vader in dit Huk nooit zeer op de proef gelleld. Ernst. Ja, ja, het nadenken dat 'er van hem, zo lang hy leefr, niet veel te haaien is, zou t u afgefchrikt hebben, en een ander, die door uwe geflake ( want gy ziet 'er ganfch V 4 niet  C a?8 ) niet kwalyk uit) betoverd was geworden, zou miflchien vreezen dat hy een blauwtje aan u Jopen zoude, uk aanmerking uwer eens gezette genegenheid voor Karei. Henriette. Het kan wel wezen. Maar dat zy zo. Karei verliet onder een beek van traanen dezen oord en vertrok na Surinamen, alwaar hy met het weinigje, dat hem van zynen Vader nagelaten was, en eenigen byfland van goede vrienden, eenige negotie begon, die vry wel geflaagd is. Ernst. En daar mede heeft hy reeds zo veel gewonnen, dat hy thans op zyn aanzoek by Vader ingang vond,die hem eerft afgeweezen had? Henriette. Neen, zo niet. Maar het fterfgevaleens Ooms, die een Advokaat was, entotieders verwondering meer dan 50000 guld: aan banknoten naliet . . . Dit wierd aan Karei gefcbreven, waarop hy wederom kwam, zyn aanzoek vernieuwde, en nu . . . Erns t.  ( 299 ) Ernst. Ja wel, nu vat ik den knoop. Met zulken bylaag . . . Henriette. Het fpyt. ruy: wat zou het een genoegen voor my ge weeft zyn, als ik alleen Karei had konnen gelukkig maken, en hem bewyzen, dat.ik niec voor geld te koop ben; maar dat by my verdienden veel zwaarer wegen dan geld! E r n s t. Nu, dit bewys, denk ik, heeft hy niet nodig. Ik ben 'er onuitfpreeklyk blyde over, niet alleen van uwent wegen — fchoon dit wel het eerfte is — maar zelfs om my zelfs wille. Henriette. Hoe zo? Ernst. Om dat ik nu voor uit zie, dat ik die twee jaaren, die myn Hamburger Heer aan myne keuze liet, by Vader zou hebben moeten ftaan als jongen, en net even verre gebleven zoude zyn. Maar nu zal ik 'er zo lang op ftormen, tot hy my by Karei in dienft bellek. . . . V 5 Hen-  C 3°° ) Henriette. Bravo , myn goeden Ernft! ó! dat zal Karei fmaaken; niet vreugd zal hy u innemen! . . . . Ernst. Belieft Vader my iets mede te geven, om te negotieeren, dan doe ik met Karei in compagnie. ■ Te weten, als hy my hier toe in ftaai kent. Wil Vader niet, dan ... Henriette. Maar ik vreeze, dat gy by zynen Ieeftyd hkt niet veel van te wagten hebt. Ernst. Al weêr goed, als men zulk eenen rykenr Vader heeft, dan kan men wel crediet krygen. Henriette. Eiüeve; een mooie ftelregel! om hoe veel peiCento? neen,'myn lieve Ernft! dat is niet goed: Karei is ook veel te edelmoedig, d.u hy u niet mede eene portie in zynen handel geven zou; en hy heeft ook het inzigt wel, da: gy hem aile zyne verfchotten deswegens weder betalen zult. Ernst  C 301 ) Ernst. Heerlyk ! — ja. alies zal hem tiendubbel vergolden worden. Henriette. St. .. ik hoor Papa. Zeg hem toch niets van uw voornemen! want zo lang ik met Karei nog niet getrouwd ben, denk ik telkens, wie weet wat 'er nog fomtyds in den weg komen kan! . . . DERDE TONEEL Henriette. Ernst. De Heer G 0 d a r o. De Heer Godaud. Nu, myn Zoon? welkom weder hier.' zyt gy nu in die vier jaaren niet al een groot man geworden? Ernst ( hem de hand kuff nde.) Ja zekeriyk, Papa lief, kiene kinderen worden groot. Henri e tte. Ik wifl waar- lyk niet, toen hy binnen kwam, of hy het ware  ( 302 ) ware dan niet? hadden wy van zyne komffc niec geweten dan . . . De Heer Godard. Zonder hem te zien heb ik wel gemerkt, en anders mynbêurs, dct hy wel anderhalf hoofd grooter geworden was. 't Was telkens weder van voren af aan een Kleermakers rekening, en een el goed meer tot een Rok of Camizool. Ernst. Nu, dat zal U evenwel veel aangenaamer zyn, d.m dat ik zulk een kiene dwerg gebleven ware. H e n r i e t t e. Zekeriyk! De Heer God ar d. En waarom? ik wed dat uw Heer u dan zo gauw niet ontfbgen had: en my verichilt het niet of gy groot of kleen zyt; hoe grooter men is, hoe meer men van doen heeft. Ernst. Maar, myn lieve Papa! komt daar by de grootte in aan-  < 303 ) aanmerking? myn Patroon heeft nu getuiI gen van my gegeven dat ik my naarftig en wel gedragen heb, en nu volkomen in ftaat | ben . . . De Heer Godard. Dat 's niet meer dan een Haaltje I' van uw fchuldige pligt, en heeft my ook | gelds genoeg gekoft. . . . Henriette. 'Er zyn evenwel *i voorbeelden genoeg van kinderen die veel ! gelds gekoft, en echter weinig geleerd i hebben, Papa lief! De Heer Godard. Ha, zie zo! dat'smooi - dat de eene zo des anderen Advokaat. is: ; dat Broertje zo voor Zusje, en Zusje voor Broertje, plyt. Maar ik zag liever dat gy... Ernst. Gy ziet dit evenwel liever, Papa, dan dat wy altyd met elkander kibbelden? De Heer Godard. Geen wysneus te worden, Mr. Ernft! tjmaar liever gekibbeld ! Als kinderen en dienft-  C 304 )< dfrnftbodon het onder elkander eens zyn, dan wordtn 'er gemeenlyk zamei'fpanningen tegen de Ouders of den Huisheer gemaakt. Ernst. Dan moet de ftempel van de Hollandfehe Dukaren een zeer valfchen ltelregel b.helzen, 'aarhet omfchrifi is, volgens de gewoone vercaaling: Eendragt maakt ma°t. O Henriette (zucht, en legt de hand op den mond.") Ach! De Heer Go da rij. Is dat de wysheid, Zoon! die gy in uwe leerjaaren opgedaan hebt, om uwen Vader eenig verwyt te doen? dan mag men u wel weder op een nieuw fchool beltellen, Henriette. Ik denk evenwel, dar wy I u nooit eenige aanleiding gegeven hebben, I om zo onganftig over ons te oordtelen. I Vier jaaren zyn myn Broederen ik van elkander gefch e iden geweeft, en nu . . . De  C 305 ) De Heer Godard. Ja, ja, en nu gy weder by elkanderzyr vat gy den draad op, daar ge hem gelaten had. Ernst. Waar was dat dan, Papa? De Heer Godard ( hem fterk aanziende wil [preken, maar Jetje valt hem in de reden.) Henriette. ... „ • Toen wy, als kinderen elkander liefhebbende, het onzen phgl rekenden in eenparig ons beft te doen om u te dienen en te behagen. De Heer Godard. Ja, zo lang men u uwen zin gaf, niet waar? Ernst. . , Of zo lang de Ouders niets onredelyks vorderen. De Heer Godard. He! wanneer begeeren Ouders ooit iets ©nredelyks? Ernst  C 306 ) Ernst. Als zy . . . Henriette (tegen Ernfl.) Stil! En wanneer toch, myn lieve Papa, hebt gy voor uw perfoon ons iets gelaft dat niet volbragt is geworden? gy weet maar al te wel, hoe hard het my viel, mynen Karei, nu twee jaaren ruim geleden, na eenen tusfchen ons zo vaftgelegden knoop, van my te zien fcheuren , en echter .... De Heer Godard. Was het onredelyk dat ik dat begeerde ? QErnfl gromt in zich zeiven.) Hekeiett e. Naar uw inzien miflehien niet: maar ... De Heer Godard. Maar eenen bedelaar met zyn toekomend huisgezin de koft te geven? was dat de begeerte. . . . Ernst. Ik heb altyd gehoord, dat menfchen,die braaf oppafFeneneerlykzyn, tot  C 307 ) toe ftand konnen komen, al hebben zy niets. De Heer Godard. Nu, dat zullen wy aan u zien. Laat eens kyken wat gy beginnen kunt, als ik u niets geve. Ernst. Dan zal of kan ik niets aanvangen: intuffchen kan ik evenwel dienen, als gy my niets belieft te geven. De Heer Godard. By my dan hoop ik? want het zou my niet fmaaken vier jaaren koftgeld om niet voor u betaald te hebben . . . Henriette. Ja wel; myn goeden Ernft zal dat wel doen; gy zult uwe Vaderlyke zorg ten zynen voordeele hem wel doen wedervaren , en hy zal zyn beft doen uwe liefde cn genegenheid op allerleie wyze te winnen. De Heer Godard. Doet hy dat, des te beter voor hem. Zo kan hy ook op beloning by my hopen. Want, fchoon ik juift niet ryk ben, zal 'er /. Deel X sven-  C 308 ) evenwel, als ik kom te fterven, nog wel zo veel overfchieten, dat hy daar mede iets beginnen kan. Ernst. Maar de menfchen zeggen evenwel, dat gy zo ryk zyt, dat gy my thans wel veel zoud konnen geven. De Heer Godard. Hoe? ik ryk? het zyn zotten, die dat zeggen, en een borftje als gy, die nog geen baard heeft, die zou al wonder wat aanvangen, als men hem geld in handen gaf. Ernst. Als ik niet wys genoeg ben zyn 'er altoos wel andere menfchen te vinden, die my raaden konnen. Ik kryg nu een Broeder... De Heer Godard. Zo ? weet gy al, wie u Broeder worden zal ? Henriette. Ik heb 'er niet eens over in twyffel gedaan, om tegen Ernil 'er op te roemen, dat gy des te gereeder in myn huwelyk met Karei bewilligd hebt, die de vriend my-  C 309 ) myner jeugd en van myne kindsheid af reeds voor my gefchikt was. De Heer Godard. Wyt die aan uwe gehoorzaamheid. Ernst (ter zyde.) Of aan Kaïels erfenis, De Heer Godard. Had gy in den beginne daar op halftarrig blyven aandringen, dan . . . Maar, hoe liaan wy 'er mede; is het bericht dier erfeniffè wel egt ? Ernst (ter zyde.) Daar hebben wy 't al. Henriette. Gy weet immers zelf, Papa lief, dathy door de Overigheid, alzo zichgeene andere Ertgenaamen opdoen, gedagvaard is. Gy weet ook wat het algemeen gerugt, en wat Karei gezegd heeft,- en aan zyne eerlykheid behoeft ge immers niet te twyffelen. De Heer Godard. . Nu, als dat zo is: — Maar de BankX a no«  C o10 ) noten moet ik zien. Het is en blyft by my toch een raadzel, hoe die Practifyn, zyn Oom, aan 50000 guldens'gekomen is, daar de ganfche ftad Zegt dat hy Kareis Vader mede heeft uitgezogen. Henriette. Karei zal u hier omtrent in alles wel voldoening geven. Ernst dter-zyde.) Ik fta verftomd over het geduld myner Zufter! De Heer Godard. Wie weet hoe veel of hy by dat banquerot ook nog gefmokkeld heeft: — doch dat raakt my niet. Ernst (ter zyde.) 't Is toch gruwelyk dat de menfchen een' ander veelal van die fouten juift verdenken, daar zy zeiven meeft: aan hinken. Henriette. De ganfche wereld heeft die twee broeders altoos voor braave en eerlyke lieden erkend, Eh. de reden van Kro- man's  C3" } man's banquerot is genoeg bekend,zo zelfs dac ieder een hem beklaagt. De Heer Godard. Ja, zekeriyk; en vooral gy, niet waar? Henriette. Buiten twyffel. En miffchien heeft ook niemand daar toe zo veel reden als ik. Ernst. ' Ik heb hem ook zeer beklaagd. Hoe veel goeds heeft die man ons niet wel gedaan, toen wy als kinderen by hem aan huis kwamen! wat was hy altoos gul en mildadig jegens ons. . . . De Heer Godard. Ja wel; maar had hy niet beter gedaan van het geld, dat hy toen beileedde om wat lekkers voor u te laten haaien, te bewaaren ? dat komt nu van die mildadigheid ! Henriette. ó! Papa, laten wy hier liever een fpeldje by fleken. Ik hoop dat zyn Zoon zo veel te meer zal gezegend zyn. X 3 De  C 3»2 ) De Heer Godard. Dat hoop ik ook, wv] gy hem toch ten man hebben wilt, en ik u weinig of' niets mede geven kan. Ernst. INiets ? myn lieve Zufter! Henriette. Hy begeert ook niets, De Heer Godard. Zoekt myn Heer myn Zoon reeds over myn Cas te disponeeren of te befchikken? Ernst. My dunkt evenwel, myn lieve Papa ... De Heer Godard. En my dunkt dat gy zwygen zult. Ernst. Wel, dat is allerelendigft . . . s De Heer Godard. Wat is allerelendigft, Jongen? Dat ik my om myne kinderen niet uitkleeden wil, vóór dat ik na bed ga? Hen-  C 3-3 ) Henriette (bem toewenkende,) Blyf gy by u voornemen, myn lieve Papa! Karei heeft zich daaromtrent by u reeds verklaard. Hy begeert, zolang gy leeft, niets van u, en ik ook niet. VIERDE TONEEL. De Vorigen. Christoffel. Christoffel. Daar is de Kruyer beneden, myn Heer! met de koffer van den jongen Heer. De Heer Goöard. Laat hy hem maar nederzetten en breng gy hem ftraks na de kamer van Ernft. Gy weet wel waar die is ? en laat Jetje de fleutel dan maar aan u geven, hoor Ernft. Christoffel. Hy vraagt om kruiloon. De Heer Godard. Nu, Ernft? geef het hem. X 4 Ernst  C 314 ) Ernst. Moet ik hem betalen, Papa.? C Hy taft in zyne zakken.) Ik geloof niet dat ik zo veel meer in myn beursje zal bebben, verfchiet my eens, als 't u belieft, Papa. De Heer Godard. Om het my naderhand, by het opmaaken uwer reiskoften, dubbel in relening te brengen; niet waar? Ernst. Ik wil u van ieder ftuiver een duit intereft geeven. De Heer Godard. Onbefchaamde Jongen! het fcheelt my weinig of ik zend u flraks henen met uwen koffer daar ge van daan komt. — Voort na uwe kamer. — (Hy geeft aan Chriflofel geld voor de Kruyer. ) Christoffel. Hy vraagt nog om een ftuivertje drinkgeld, myn Heer; want de koffer was zo zwaar. De  ( 315 ) De Heer Godard. Drinkgeld?... op zyn rug!... zwaar? die koffer zwaar? misfchien brengt myn zoon eenige zakken met geld mede, dat hy zo zwaar weegt? Ernst (in zyn zak grypende, geeft wat aan Cbriftoffel, die vertrekt.) Neen, Papa lief, geen geld: maar heel wat anders, dat my meer waardig is dan geld: eene ganfche verzameling van nieuwe boeken. De Heer Godard. Hm! . . . Boeken! wel gy zult al een fchoon Koopman geworden zyn, die liever boeken hebt dan geld. En waar hebt ge die boeken van daan ? gekogt? hoe kwaamt ge aan het geld daar toe ? Hen riette. Vermoedelyk zyn hem dezelve prefent gedaan: nietwaar Broeder? • C zy ftoot hem aan, en zegt zagtjes tegen hem : ) ga, toch nu maar heen. X 5 Ernst  Ernst. Ja zekeriyk zyn ze my vereerd, alcemaal vereerd. N De Heer Godard. Dan moeten zy in Hamburg meer voor 't weggeven zyn dan hier; maar ik moet eens zien wat foort van boeken het zyn. Zo het Cyfferboeken, een Gebedenboekje, of Gezangen zyn, waar toe ik u vryheid gegeven heb om die te kopen,dan is twel; maar anders kunt ge ftaat maaken dat ik ze al den brui op 't vuur fmytenzal. Ernst. Gy zoud evenwel dezulken, als Arends Paradys -hofje, waar uit ik u laatft iets voorlas , niet verbranden , denk ik. Henriette( hem verzoekende heen te gaan.) Ernft! ö J Ernst. Daar zal ik evenwel oppaflèn. HenrietteC hem den fleutel gevende.) Zie daar, hebt ge den fleutel. Gy zult denk ik uwe kamer op de gang nog wel vinden Itonnen? nu daar moet ge wezen. ( Ernft, den fleutel hebbende, vertrekt.) VYF-  C 317 ) VYFDE TONEEL. De Heer Godard. Henriette. De Heer Godard. Dat is een koppige Jongen! hy is nog erger, dunkt my, dan toen hy by ons van daan ging. Henriette. Maar, lieve Papa, gy behandelt hem ook, naar myn inzien, al te laag en kinderagtig! hy had mogelyk vriendelyker ontmoeting verwagt, dr.ïr hy, na verloop van vier jaaren, voor de eerde reize weder in zyns Vaders huis kwam. Het fpyt my. De Heer Godard. Zo? wilt gy ook al myn Zedenmeeder worden? moed ik dan myn Heer mynen Zoon met de hoed in de hand, onder een party diepe buigingen, aan de deure verwelkomt hebben? Henriette. Dien eifch denk ik niet dat ge van my verwagt. Maar evenwel  ( 31» ) wel een weinigje goedaara'gheid, en een weinigje oogluiking. . . . De Heer Godard. Goedaartigheid, en oogluiking? wel ja, en hy? wat deed hy? is hy my wel een woord fchuldig gebleven? was het niet het eene lebbige antwoord op het ander? Henriette. . Hy is levendig en driftig, en kent de waarde van hetgeldnog niet genoeg. De Heer Godard. Ja, dat geloof ik ook: zo mm als gy: anders zoud gy zo niet voor hem pleiten. Dit zie ik wel vooruit, dat, als die fchurk zyn hoofd niet verandert* en niet buigzaam er word . . . Henriette. , . Gy hebt evenwel in al die jaaren, die hy by zvnen Heer gedaan heeft, geen klagten over hem gehoord. De  ( 319 ) De Heer Godard. Miffchien is zyn Heer ook een van die menfchen, die van hunne eigen kinderen Knegcs, en van hunne Knegts Heeren maaken, of zulke liederlyke knaapen als Karei nu is, die eerft hunne Heeren betoverd hebbende, daarna bezuipen, befteelen, op hunnen naam te borg haaien, het gene die naderhand dan betalen moeten. By myn tyd moeftenwy den Heeren enKnegcs zelfs de fchoenen fchoonmaaken, voor dag voor dauw opftaan; het Comptoir ftoffen, enz. ■ Maar nu? — Ja wat is het nu! een wonderlyke manier van huishouden! — Daar van komen 'er van de tien nauwlyks één te regt. Henriette. Gy hebt evenwel dat huis, daar Ernft nu geftaan heeft, altoos voor een der aanzienlykfte gehouden, en hem uit dien hoofde daar befteld? en word hy al eens op die wyze, zo als gy daar zegt, niet behandeld, zo zal dat evenwel, hoop ik , zyne zeden niet bederven. De  C 320 ) De Heer Godard. Niet meer, dan dat zulke knaapjes daar trotfch op worden, daar na den gebraaden haan leeren fpelen, verkwitters worden, die hun vaderlyk erfgoed 'er doorlappen, en op 'c laatft na een goed heenkomen zoeken of het zeegat uit moeten. Henriette, , , Wat ik u bid¬ den mag, lieve-Papa! behandel hem niet te hard! hy is een van die jonge lieden; waar van men met zagtheid en vriendlykheid alles verkrygen kan; maar die, even als een jong Paard, dat men met geweld willende regeeren, na room nog teugel Juiftert, en eindlyk voortholt, dan ook de dwaalweg zoude inflaan, en in zyn eigen verderf Jopen. Denk daarenboven dat hy uwen eenigen zoon is, die, uwen naam draagende , ook in uwen handel opvolgen zal, en dat hy dit met eere zal doen. De Heer Godard. fk zaj hem niec in den weg zyn, als hy zich wel gedraagt. ' Hen*  C 321 ) Henriette. . Hy vertrouwt veel op II Karei. Wat zwaarigheid, dat gy hem zyne 5 eerfte leerjaaren in dienft by hem befteedde ? De Heer Godard. En ik daar voor dan rykelyk koflgeld :! betaalde? Henriette. Neen; daar fta ik u borg voor. ! Karei wil eerder aan hem geven, dan nemen.' De Heer Godard. Als dat waar was ? Henriette. [ . .. Maar Iaat eens izten, hevePapa! is het van daag de dag met, dat gy Karei beloofd hebt myn huwelyk te zullen laten voltrekken? De Heer Godard. Valt u de tyd reeds te lang by uwen Vader? Henriette. Neen; maar was het niet wel mogelyk £aar ik al lang verloofd geweeft ben, dat «et ongeluk, 't welk onzen band los gemaakt had,  Cm) had, onze harten evenwel des te fterker aan elkander verbonden heeft ? De Heer Godard. Het is flegt genoeg, als een Vader dien band eerft breken moet. Henriette. Wy willen die treurige tyden liefft niet weder opnaaien: maak my maarzo gelukkig, van zyne zo lang gerekte wenfchen en hope eindlyk te vervullen. . . . Maar daar is hy zelf! ZESDE TONEEL. De Vorigen. Ka rel. Henriette. Nu, waarde Karei? komt ge nu mynen Vader van de egtheid en zekerheid uwer Erfeniflè overtuigen? De Heer Godard. Kan ik die Banknoten te zien komen? Ka-  c 323 ) Karel. Ja wel, myn Heer Godard. ( Hy haalt ze uit zyn brieventas en geeft ze hem over. ) Zie daar, ik heb ze ook in de bank laten recognosceeren. (Tegen Jetje, die, terwyl Godard de papieren met aandagt naziet, met hem wat ter zyde gaat ) Eindlyk lieve Jetje, eindlyk zie ik nu de ui'fpraak te gemoec, die my den gelukkigften man der wereld maaken zal. Henriette. Ondertuflchen helaas, al te vernederend voor my, daar ik my nu als eene flavin voor geld aan u moet laten verkopen. Karel. Is dan uw hart geen vrywiljig gefchenk, dat gy reeds voor lang aar. my hebt afgeltaan? of kryg ik in uwe uicmunde perfone niet meer dan al het geld en goed, wat wy, wat ik of gy, byzonder of te famen, bezitten mogen, waardig ist Henriette. Het eerfte zeker: en zonder die erfenis /. Deel. Y zoud  C 324 ) zoud gy my nog veel liever geweefl zyn.' maar men moet eens Vaders wil opvolgen. Karel. 1 En te meer, daar myns Vaders ongeluk my buiten ftaat ftelde van u gelukkig te maaken. Henriette. Zo veel te grooter ware het myne geweeft: als het uwe alleen door my of mynen Vader had konnen bevorderd worden! Ach! hy konde wel! maar . . . Karel. Maar, hoe waard en dierbaar moet gy my nu door deze beproeving wel worden! noch eene zo langduurige en verre verwydering; noch de groote voordeelen, welke de bevalligheden uwer perfone en uwer vermogens u by het aanflaan eener andere partye konden bezorgd hebben, waren in ftaat my uit uw harte te verbannen. Henriette. Dan moeft.gy geen Karei geweeft zyn; of ik moeft uwe waarde niet gekend hebben. De  C 325 ) De Heer Godard f De papieren door* gezien en by zichzehen berekend hebbende, geeft ze te rug. ) Nu hier mede is alles bewezen en rigtig. Karel. Maar hoe ftaat het nu met myne zaak? durve ik nu andermaal Jetje de myne noemen? wanneer toch zal die gelukkige'dag aanbreken, die ons te famcn verbinden zal? De Heer Godard. Wanneer? dat fchcelt my niet: deze week of de volgende, in 14 dagen; als gy maar wilt. Henriette (hem de hand kuffchende.) ó! Myn goede, myn lieve Papa, ó! Myn waardfte Karei! Karel (insgelyks de hand des Vaders huffcbende.) Hoe grooten dank ben ik u nu verpligt. Hr. Godard. Zo lang ik leeve zal ik myn Jetje de tederfte liefde en trouw, zo wel als u myne kinderlyke eerbied en achting toedragen, Y 2 en  ( 3*6 ) &n daar door bewyzen dat ik dit zo edet gefchenk niet onwaardig ben. De Heer Godard. Dat 's goed, als *t u maar wel gaat. Maar dit moet ik u nog zeggen, Karei, als gy op een groot hüwelyksgoed met myne Dogter ftaat maakt, zult ge bedrogen uitkomen. Duizend guldens voor harer Moeders aandeel durve ik niet beloven. Als ik eens" kom te fterven, dan kan 't wel wezen dat 'er nog iets overfchiet. . . . Karel. Ik heb my daar omtrent een en andermaal jegens u reeds verklaard. Ik heb niets nodig, daar my de Voorzienigheid zo onverwagt en rykelyk gezegend heeft: daarenboven geeft myn kienen handel my reeds zo veel, dat wy daarvan , zuinigjes het overleggende, wel leeven konnen. De Heer Godard. Zuinigjes — dat is zo wat! want, een kieneftorm maar, dan ftrandt dat fcheepje ook of berft aan ftukken, gelyk by  C 327 ) by zyn Vader. By aanwas van zyn Capitaal zo aJs het thans ftaat, kon hy eerder de zaak nog wat uitbreiden, of 'er iets anders by beginnen. — Nu, gy zult uwe zaaken buiten my wel bellieren. Ik heb nog wat te doen op myn Comptoir, maar eer hy vertrekt moet ge nog eens met hem by my komen om my te zeggen, wanneer gyl: het bruiloftsfeeft houden wilt. ( Hy vertrekt.) ZEVENDE TONEEL. Karel. Henriette. Karel. Eindelyk kan en mag ik, na zo veele zwaarigheden döorgeworfteld te hebben, u, myne beminnelyke Henriette aan myn hart drukken. ( Hy omarmt haar.) Henriette. En ik u aan het myne. Wie had dit durven denken! — Maar zulk eengeftrengen, zulk een inhaligen Vader! hoe behandelt hy de zaak nu nog, daar hy zo blykhaar overtuigd is. Y 3 ■ Ka«  ( 3=8 ) K a r p l. Heb daar over toch geen zwaar hoofd: hoe minder wy van hem afbargen, hoe minder wy hem behoeven te vreezen. Henriette. Daar hebt gy gelyk in: aan een man, die nergens anders op denkt, dan hoe hy zymn rykdom flegts vermeerderen zal, verpligt te wezen, is nitt dan lalt, vooral wanneer't het geld betreft. Dan, ik heb uit overmare van blydfchap vergeten u nog iets te melden, dat my niet weinig verheugd: namelyk, dat myn Broeder t' huis gekomen is. Karel. Uw Broeder?die lieve, die brave en vlugge Ernft. Waar is hy? Henriette. In zyne kamer, aan 't ontpakken zyner goederen. Hy is nog dezelfde in levendigheid en yver als voorheen. OndermfTchen was ik zeer bang voor hem by zyne aankomit. Ka-  ( 3^9 ) Karel. Hoe zo? Henriette. Ach Vader, en Hy! wat verfchillen zy hemelsbreedte. 'Er kan geen grooter onderfcheid wezen tuffchen water en vuur, dan tuffchen die twee. Zo dra zy elkander gegroet hadden , lagen ze al overhoop. Karel. Hy behoorde evenwel zynen Vader te ontzien, en zyne zwakheid te verfchoonen. Henriette. Dat wilde hy wel doen. Maar die is aanftonds al by vooruitzigt van denkbeeld, dat zyne groote fchatten wel in andere banden vallen mogten, daar zy beter betrouwd waren dan by zyn zoon: want Ernft is openhartig en vrymoedig: edel van ziel, en weldaadïg: daar by ligt zyn hart op zyne tong. By ieder woord, dat Vader tegen hem fpreekt, komt een fcherpe berisping of les, om hem een ziel te doen aannemen als de oude Hr. bezit, en dat weet zoontje Y 4 met  ( 330 ) met zulke vernuftige en fcherpe flagen en invallen te beantwoorden, dat Vader daar door verbitterd word. Karel. Dan paffen zy in *t geheel niet by elkander. Had hy 'er zin in om by my te woonen, dan .... Henriette. 6! Myn allerlieffle Karei! daar komt ge my in myne wenfchen voor, want dat wilde ik gaarne. Karel. Denkt hy nog om my? en beeft hy my nog lief? Henriette. Ja wel zd; dat hy met harten ziel wenfcht, dat gy hem in uwen handel zult kunnen plaatfen; op die hoop heeft hy zynen Heer, daar hy vier jaaren gediend heeft, verlaten; want om Vader zou hy nooit weder t'huis gekomen zyn. Karel. Daar ik allenthalve nu een aanzienlyk Ca-  ( 33i ) Capitaal in handen kryge, waar door ik myn geringen koophandel een ganfch ander aanzien geven kan, en in verfcheiden artikelen, die ik op myne Americaanfche reize gezien heb dat goed geven, handelen wil, zal ik wel meer handen te werk konnen (lellen, en dan wel haalt zien, waar hy het beft toe flaagt. Henriette. Hy is tot alles bekwaam: en daar ik uit aanmerking van zyn driftigen aart nog al dikwyls bedugt was, dat hy de eene of andere mispas begaan zoude, te meer, daar hy eenen allerbraafften en zag taartigften Heer diende, zo fpreekt die echter daaromtrent altoos met grooten lof van hem , en getuigt dat hy zich altoos zeer gefchikt en zedig by hem gedragen heeft. Met een goed woord kan men alles van hem gedaan krygen. Karel. Och! breng my toch by hem, Jetje! ik verlang om hem te zien, en als mynen Broeder te omarmen. Y 5 Hen-  C 33* ) Henriette. Neen, wagt hem liever hier, dan zal ik hem haaien: want hy zal met het ontpakken zyner goederen nog wat beflommerd wezen. Wat zal die goeden jangen verblyd zyn, dat Vader eindlyk ons huwelyk toeltemt, en niet minder, dat gy hem by u wel hebben wilt! Karel. Ja, apropos, ten opzigte van ons huwelyk — die voornaame zaak zoude ik haaft vergeten hebben. Op wat dag zullen wy dat bepaalen ? dat laat ik geheel aan u. Henriette. Wanneer, wanneer? . . . ö! dat weet ik niet; moet ik dat juift zeggen? Karel. Waarom niet? daar ik geheel en al van u af hange. Henriette. Neen — dewyl ik dan geheel en al V3n u af hanglyk worde; en een meisje, die niet zó lang haren trouwdag uitftelt als maar eenigzins mogelyk is, heel weinig prys op hare vryheid fchynt te (tellen. K a-  C 333 ) Karel. Onnozele uitvlugten waarlyk.' zyn dan de banden, waaraan wy door ulieden gelegd worden , minder ? maar goed: ik zal het dan maar zeggen: en dat is ... liever van daag dan morgen. Henriette. Holla wat, dat gaat zo niet . . . liever van daag dan morgen! men moet evenwel eerft zyne zaaken wat reguleeren, en de bruid worden, eer men trouwt. Karel. Ho, ho, als het daar op aankomt, zyt gy al lang genoeg de bruid geweeft, zo dat men 'er eindlyk wel verdriet in zoude krygen. Henriette. Met dit onderfcheid evenwel, dar het veel fcheelt bruid of bruidegom te wezen. Maar . . . praat 'er met Vader eens nader over. Ik kom ftraks wederom, en zal Broeder dan medebrengen. AGT-  C 334 ) AGTSTE TONEEL. Karel (alleen.) Welk een geluk hangt my boven't hoofd in, door den band des huwelyks, bezitter te worden van eene zo beminlyke wederhelft, die my zo veele blyken van hare genegenheid te mywaards en van haar goed harte gegeven heeft. Zo veele en zo onverwagte zegeningen van den Hemel op éénmaal! Eene zo ryke erfèniflè van eenen Oom, uit wiens vorige omftandigheden ik zulks nimmer konde gedroomd hebben. In der daad — ik begryp niet hoe hy 'er aan gekomen is! dat kan hy onmogelyk in twee of drie jaaren overgewonnen hebben! en voor dien tyd? Dan zou hy, vol-, gens zyn braaven imborft, mynen Vader, dien hy zo lief had, in zyn ongeluk niet bygefprongen hebben, als hy zo ryk geweeltware? . . . Neen, neen, dat's onmogelyk. . . . Maar waar over bekommer ik my toch. Miffchien is het eene Erfenis, die hem, gelyk thans my, ten deele viel als eene zegening door de Godlyke Voorzie-  C 335 ) zienigheid, en die my, zo ik hoope, in'e vervolg leeren zal in tegenfpoed niec te bezwyken, maar op hare voorzorg my te verlaten. NEGENDE TONEEL. Karel. van der Gryp. van der Gryp. Neem my niet kwalyk, myn Heer! ik zogt u beiden in huis, en men heeft my hier na toe gezonden. Karel. Wat is 'er van uw dienfr. Is de Inventaris der goederen van mynen Oom haaft gereed ? van der Gryp. Ja, myn Heer; "er is nog maar een weinig aan te doen, dan is hy af. Maar myn Patroon heeft agter I aan in een lade in het Schryf-kabinet van uwen Oom een brief, aan myn Heergeadi; dreffeerd, gevonden, dien hy, ingevolge I deszelfs addres, u hier by eigenhandig doet I toekomen. Ka-  C 336 ) Karel. Zeg, dac ik. hem bedank voof iyne bezorging. van der Gryp. Uw dienaar, myn Heer. ( Hy vertrekt.) TIENDE TONEEL. Karel ( alleen, den brief bekykende.) Een brief van mynen Oom ? — Wat pf die behelft! — Als het eens een nader Teftament was? — Ik moet eens ichielyk zien, eer hier iemand komt. ( Hy opent den brief, en leep denzelven met veelont' roering en verbaasdheid.) Waarde Neef! „In de laatfte ogenblikken myns levens „fchryve ik U dezen, verzoekende my „ eenen dienft te doen, dien ik alleen van „uwe vroomheid, braafheid , en edele „denkwyze verwagten durve. Ja,ailerbraafft „ kind! hier door zult gy my van ecre mis„ daad bevryden, welker wroeging en na- „be*  C 33? ) „ berouw my den dood met de allerafgrys„ lykite verfchrikkinge doet aanzien. Groo„te God! wat heb ik gedaan ! daar ik altoos onbefproken en eerlyk geleefd heb„be, moeft ik my daar, helaas! alleen „door dat drommelfch geld zodanig laten „verblinden, dat ik door ontrouw, dieve„ry en meineedigheid mynen Vriend leerde „mishandelen en bedriegen!" (by zich zeiven ) Een diefllal? ontrouw? myn Hemel wat ftaat my te wagten! — (Hy leeft voort.) „Maar neen, niet zo zeer het „geld, maar wel meeft myne bekrompen „omftandigheden, en het vooruitzigt van „ door deze gelegenheid een gemaklyk en „onbekommerd leven in mynen ouden dag „te konnen leiden, hebben my vervoerd!.. „Een goed vriend van my,Antoni Fermer „genoemd, met welken ik in myne jeugd ,„zeer gemeenzaam heb omgegaan, die „voor ruim 15 jaaren op reize gegaan is, „en van wien ik in al dien tyd niets verno„men heb, fchreef my van de Kaap de i,,, Goede Hoop, dat hy nu zyne laatlle rei?j „ ze nsar Ooft -Indien ging doen, en my !»tot Rentmeefter van zyn tegenwoordig „Ca-  C 338 ) „Capitaal aanftelde, met dit beding, dat, „ ingevalle hy op de reize kwam te fterven, „ ik hetzelve aan zyne twee Zufters kinde„ren, een meisje en een jongetje, by zyn ( „ vertrek nog in leven, zoude behandigen: „doch ingevalle zy ook overleden waren, ,,'t welk zeer wel mogelyk was, daar zy „beiden nog zeer jong waren, en de moe-. „ der van het jongetje mogelyk in het kraam„bed geftorven was, het dan als myn eigen „ goed aanzien en 'er bezit van nemen zoude. „Maar, kwam hy gezond weder aan de „Kaap, dan zou hy na het Vaderland te „rug komen, verantwoording vanmy ver„ wagten, en my, voor myne adminiftratie „alsdan bedankende, ook rykelyk beloo„nen. — Nu is hy eenige weeken daarna „ aan eene beroerte op dia reize overleden, „ zo als blykt uit de papieren, welken zy„ne aangeftelde Boelredders my, benevens „zyn Capitaalvan de Kaap de Goede Hoop, „volgens Inventaris, overgemaakt hebben. „ 'Er was voor my derhalven niets anders „ te doen, dan de daarin bewezene fomme „ van ƒ 50000 : - : aan bovengemelde kinderen, die beiden nog, zo als gy weet," (h  C 339 ) C^y zich zeiven ) daar weet ik niets van — ( hy leejl voort) „ in leven zyn. Ik hield „ dit onder my, en heb federt twee jaa„ ren de Intereflèn daar van reeds getrokken, gelovende, om redenen UE. niet „ onbekend, ik 'er geen zonde aan deed , „ om dit als eene belooning of falaris van „myne adminiflrade voor my zeiven te „houden. Maar, met welk een ganfch „ ander oog zien wy onze handelingen en „bedryven in, wanneer de laatfte ogenblikken onzes levens naderen! Hoe wei„nig zy het nodig hebben, en hoe zeer „Gy, arme Neef! het ook behoeft, gy „kunt dit echter gemaklyk verheelen: ik „geef het U derhal ven op uwe confcien„tie . . . Maar ik voel dat ik bezwym — „Miffchien is dit het laatfte tydftip! Gy „weet genoeg. GodbewaareÜ! leef gelukkig! „ Ik ben uw liefhebbende Oom." Hemel! wat is dat! Daar ver- dwynt eensklaps al myne hoop, al myn vreugde, al myn aardfche gelukzaligheid, op het eigenft ogenblik, dat ik dagt de» I. Deel. Z zei-  C 340 ) zelve bykans ten hooglten toppunt gefteegeh waren. -— Verfchriklyk lot! gruw- zaanien Oom! Maar ik kan die zaak niet herftellen, en . . . doch, zege Oom zelf niet, dat de eigenlyke erfgenaamen het op verre na zo nodig niet hebben dan ik? . . . Maar foei, welke bedenkingen' zou dit my wettigen om zulk eene laagheid te begaan ? Zoude ik dit, al kwam 'er de wereld nooit agter, voor God en myn geweten verantwoorden konnen ? — Maar Henriette! ö ! myne Henriette! — durve ik van uwen wreeden inhaligen Vader geloven, dat hy u nu nog aan my geven zal? Neen. — Nooit, nooit zal dat gebeuren! Hier in, hier in alleen ligt al myn ongeluk! Anders; weg met de geheele erfenis, al ware dezelve nog duizendmalen grooter. . . . Doch, ik moet dien brief verbergen: want, zo de oude denzelven te zien kwame, zo zoude hy my zekeriyk voor eenen bedrieger, en laaghartigen fiel uitmaaken, die dit flegts gedaan had om in 't bezit zyner Dogter te komen. Wat nu gedaan? — zal ik blyven of henen gaan? Maar al die praat-  C 341 ) praatjes helpen niet, Henriette moet het weten, en de oude Heer ook, wil hy dan de zaak niet toeftaan.—• Zie daar — dan liever eerlyk en ongelukkig . . . . trouwens, dat zal ik ook wezen, als ik geen fchurk worden wil! en hoe veel erger ware het dan voor my! (Hy doet den brief digt) 'Er zyn nog veele duiflerheden voor my in dit ftuk het een en ander weet ik en intuffchen kan ik de naamen van de Kinderen of van hunne Moeder niet eens ? dan, die zyn wel te bevragen. . . . Ach! daar komt iemand . na alle gedagten is het Jetje met Ernft. ELFDE TONEEL. Karel. Ernst. Henriette. Ernst (met drift inkomende, vat Karei om den hals.) ó! Myn waarde, myn befte Karei,myn Zwager, myn Broeder! hoe verheugt my dat ik u zo noemen, en u aan myn harte drukken mag! Z a Hen-  ( 342 ) Henriette. Gy hebt lang na ons moe-' ren wagten; maar Vader kwam juift, en vraagde na brieven, die Broeder voor hem medegebragt en in zyne koffer had. Gy kunt niet geloven, hoe veele woorden 'er den hals wierden gebroken, om dat Broeder die brieven juift niet in zyne brieventas gedaan, en by zyne aankomft hem niet rerftond overhandigd had! . . . Maar, wat 's dat? gy ziet 'er zo bedeesd uit? — gy weent? Hemel! wat is u toch in dat ogenblik overgekomen? Karel. Ach myn lieve Henriette! myn braave Ernft! op het eigenfte ogenblik dat ik het toppunt van alle myne wenfchen en hope meende beklommen te hebben — ziet ge my eensklaps door een ongelukkig toeval ter neder, en, wie weet hoe diep! ter neder geftort! Henriette. Wie toch, of wat kan my uit uwe armen rukken? gy zyt de myne: myn Vader heeft reeds zyne toeftemming gegeven.... Ernst-  C 343 ) Ernst. Wie? of wat? hy immers Riet, wanthy is zo aanftonds eerft. van ons van daan gegaan. Karel. Hy heeft het ook niet gedaan: maar ach! ■ > ach, hy zal het doen. Henriette. Hoe komt u dat in 't hoofd, myn lieve Karei? naar alles wat .... Karel. ö! Naar alles wat gy nog niet weet, en ondertuffchen met my voorgevallen is.... Ernst. Wat kan 'er toch voorgevallen zyn? Henriette. Is 'er dan iemand gekomen, terwyl wy wegwaren? Karel. Ja, wel is'er iemand geweeft! Een Klerk, welke uit naam van zyn Patroon , die de gerechtelyke Inventaris van myns Ooms nalatenfchap fchryft, heeft my eenen brief overhandigd, welken hy in een hoek van zynen leffenaar gevonden had. Z 3 Hen-  C 344 ) Henriette. Wel nu, die brief? Ernst. Verbied hy u daar in mee myne Zufter te trouwen? Karel. Ware het dat flegts: hy mogt my dat bevelen zo veel hy wilde; maar, om hem hier in te gehoorzaamen . . . daar toe heeft hy geen recht: neen.. .. Henriette. ó! dan heeft hy zyn goed zekeriyk aan vremden gemaakt, daar gy uit de natuur zyn eenigfte erfgenaam zyt? Karel. Daar zweemt het zo wat na! ja, myn lieve Henriette; die 50000 guldens zyn een Capitaal, dat maar onder hem beruftende was, en dat myn Oom aan twee vremde kinderen moeft verantwoorden, maar nog niet gedaan heeft; en nu op zyn fterfbedde! . . . Hen-  C 345 ) Henriette. Dan is het met ons gedaan ! myn lieve Karei f Ernst. Holla, Zufter: Vader zal immers niet... Henriette. Vader zal zeker — zeker, zo wel als de eerfte reize, zyn woord weder intrekken ; en wy zyn voor altoos gefcheiden 1 QZy reikt hem weenende de hand.) Karel. Dat vreeze ik ook. Niet om het verlies van dit geld: niet, om dat ik zonder het zelve, uit myn kienen hardel, als God dien gelieft te zegenen, voor u en my geen beftaan zou konnen berekenen; maar . . . Ernst. Maar, kunt gy dit niet zo wel ftilhouden als uw Oom? Karel. Zou ik een aanvertrouwd goed, dat ik vooraf weet, dat my niet toekomt, een ogenblik langer den regten eigenaar onthouden? kunt gy, Ernft! zoudt z 4 gy>  C34Ö) gy, Henriette! my dit aanraden konnen? Gy zoudt my, ja, tot alles konnen overhalen : maar hier toe . . . Henriette. Neen, Karei! eerlykheid en deugd hebben u altoos geleerd wat billyk en regt is, en dit moet gy volgen : myn hart ftemt hierin volkomen met het uwe overeen,- en daarom waardeer ik u des te hooger. Ja, ik verwonder my zelve over u. En ik beef 'er van, Ernft! dat u, daar ge myn broeder zyt, zulke gedagten konnen invallen Ernst. Gy verftaat my niet. Karei moeft dit flegts zó lang verzwygen, tot dat gy te famen getrouwd waart: laat hy dan den boedel overgeven, laat het Papa dan wys worden ;hy mogt 'er over raazen en tieren zo veel hy wou,- hy konde u dan niet weder fcheiden. Henriette. Bedriegen is en blyft bedriegen ; en hoe hard Vader ons dan ook handelen mogt, het zou onze misdaad niet  C 347 ) niet wegnemen. Ik zoude altoos voor de gramfchap des Memels bedugt zyn, daar ik mynen Vader gezworen hebbe, my tegen zynen zin niet te zullen verbinden. Ernst. Was dat tegen zyn zin, daar hy alleen maar op geld ziet? Henriette. Ja, wyl dat de eenige voorwaarde is, op welke hy het toeftaat: en misleiden wy hem hier in, dan is en blyft het eene fiir.kfche ftreek en bedriegery; en dan behandelden wy hem in dit ftuk onëerlyk. Karel. Braave Henriette! hoe zeer moet ik u by dit myn verlies bewonderen en hoogachten. Nooit waart gy fchooner, nooit edeler in myne oogen, dan nu, niet tegenlhande gy hier door al myne hoop doet verdwynen. Ernst. De myne ook. Ach! die is geheel hier mede vervlogen! ik pryZ 5 ze,  C 348 ) ze, wel is waar, ulieder braave edelmoedigheid, en eerlyk opzet: en, wat het geld betreft, daarin zoude ik eveneens handelen : dat zou by my ook wel aan den regten man en eigenaar komen: maar myn Vader moeft eenigzins misleid worden; dat verdient hy, en het geld komt hém ook niet toe: trouwens hem komt niets toe, dewyl hy het niet weet te gebruiken. Henriette. Dan hoor ik wel zyt gy Vaders Rechter; en gelooft ge dat het u vryftaat dien te bedriegen ? Ernst. ö! Een bedrog, waar door ik twee braave zielen gelukkig, en hem, dien ik bedriege, niet alleen niet ongelukkig, maar ook even zo gelukkig maake, is geen bedrog: want wat kan een ryken vrek meer en beter verlangen, dan dat hy fchatten opligge voor kinderen, die by heel de wereld goed maaken, het gene hy te kort gefchoten is. Henriette. Op die wyze zou ieder  ( 349 ) der dief of bedrieger in zekere gevallen eenige redenen ter zyner rechtvaardiging konnen bybrengen. Neen Karei, wy willen openhartig en opregt handelen. Misfchien wordt Vader door het edele en braave, dat in deze onze voordeelige en eerlyke handel wyze opgefloten ligt, bewogen. Het zou de eerfte reize niet zyn , dat de deugd zich zelve verdeedigde, en over eene laage drift zegepraalde. Laten wy het hem openhartig zeggen, hem te voete vallen, en fmeeken . . . Karel. Ach! zal hy hier door goedaartiger of toegevender worden, dan voorheen? Henriette. , Miffchien. Miffchien liep er de eerfte reize eenige verbittering tegen uwen Vader onder, om dat hy 'er toen eenige duizend guldens fchade by leed.... Nu is dat doodgebloed; miflchien . . . Ernst. Ja, miffchien gebeurt van dat alles niets: konde hy toen het verlies van eenige duizend  ( 35o ) zend guldens, om u, lieve Zufter! gelukkig te zien, niet verkroppen; zullen hem dan nu 50000 guldens, meer of min, onverfchillig wezen? en wat zal 'er dan voor u opzitten, wanneer hy, gelyk hy zekeriyk na al uw bidden en fmeeken doen zal, zegt: „ik wil en zal het niet gedogen"— wat dan? Karel. Myne eerlykheid en braafheid! Henriett è. Myne liefde en genegenheid, dien ik Karei onverbreekbaar belove. Ernst. En wat voor my? — Niets, volftrekt niets: dan op Vaders dood te hopen. Henriette. Foei, Broeder! hoe durft gy zulks zeggen. Ernst. Ik zeg niets meer, dan het gene natuurlyk uit de wreedheid en vrekheid eens onmeêdogenden Va-  C 351 ) Vaders volgen moer. Hoe kan een zoon ooit rekening maaken, dat hy het by zulken Vader wél hebben zal ? eens vooral, en daar mede uit, ik blyf by Vader niet. Karel. Kom dan maar by hem, die u fteedsals een Broeder was, en voor u wel genoeg hebben zal, vooral wanneer gy hem door uwe hulp en arbeid onderfleunen wilt Ernst. Goed, dat wil ik gaarne: ik wil zelfs nu voor u helpen fmeeken, en zo dat niet baaten mogt, u uw leed helpen dragen. Henriette. Stil. Stil. Ik gelove dat ik iemand van boven hore komen. — Veelligt is het Vader, toe Ernft pak u weg, neem Karei mede na uwe kamer. Ik zal de eerfte aanfpraak doen; want ik denk dat ik miffchien nog meer met myne toegevendheid winnen zal, dan gy door uwe drift. Ernst. Neen, neen, ik moet 'er het myne ook van zeggen. Als hy Karei wegjaagt, mag hy  ( 35* ) hy het my ook wel doen; maar... waar zal ik my zo fchielyk verbergen; dat weet ik niet. — Nu, ik kom aanflonds weder. (Zy vertrekken,) TWAALFDE TONEEL. Henriette ( eenige ogenblikken alleen, dan) De Hr. Godard. ö! Hard, ö! ongelukkig lot, wat kan ik, arm Meisje ! in dezen toefland verwagten van eenen Vader, die zó zeer aan het geld verflaafd is; dat hy alle pligten van eer en deugd, het geluk van zyne kinderen , ja zyn eigen zelf 'er aan opofferen zoude! wat ftaat my te dugteh, of wat heb ik te hopen! hoe zal ik het by hem aanvangen ? — Maar ach! daar is hy . . . De Heer Godard. Wel nu, is uw vryer het pad al op? Henriette. Gy meent Karei, denk ik ? neen; hy is zo op 't ogenblik eens na myn broeder gegaan, en zal aanflonds weder hier zyn. De  ( 353 ) De Heer Godard. Nu, hoe houd hy zich? hebt ge den trouwdag te famen al bepaald? Henriette. Neen, nog niet; wy verwagten flegts daarop uw befluit. De Heer Godard. Zo! wel nu, flel het dan op aanftaanden rVJaandag. Henriette ( hem de hand kufchende.) Ach! myn lieve Papa, wat zyc gy goed! nu hapert 'er niets meer aan ons geluk, dan . . . (Zy fnikt.) De Heer Godard. Dan geld; niet waar? maar dat heeft hy nu. Vyftig duizend guldens is no.r al zo een onbillyk fommetje niet voor lieden die het er wat naar aanleggen; daar kan hy althans wat mede beginnen: want ik denk met dat Karei zo zot wezen zal als zyn Vader, en waagen al zyn geld als een dobbelaar op één of twee kanffen. Henriette (bedeesd.) Maar, als . . . die 50000 guldens, die  C 354 ) die hy dagt dat de zynen waren, hem eens niet toekwamen ? De Heer Godard. Wat zegt ge? — hem niet toekwamen? ik heb de banknoten immers in myne handen gehad; en ze met myn eigene oogen zelve gezien? Henriette. Dat kan wel maar miffchien . . • De Heer Godard. Zynzevalfch? Neen, neen; dat weet ik wel beter, daar heb ik te veel kennis toe van die dingen ... en daarenboven gerecognosceerd van den bank? ... ik geloof, meisje, dat ge my wat zoekt te foppen. Henriette. Hoe kunt ge zulks van my denken ? De Heer Godard. Wel nu, wat is het dan? Henriette. Gefield, hy ontdekte eens — door een ongelukkig abuis, dat die banknoten niet hem, maar . . • De  C 355 ) De Heer Godard. Dan heeft hy my bedrogen ? dan is hy een leugenaar? een ondeugende fchurk? ' Henriette. Om 's Hemels wille, Papa! geene zulke onteerende fcheldnaamen! die verdient, myn Karei niet! De Heer Godard. Wat? ... uw Karei? — Ik zal uwel Karelen! Hy moet deftoutheid niet hebben van ooit weder een voet over myn drempel te zetten, Henriette (eenigzins vrypoftiger.) Neen, Vader! hy verdient beklaagd, maar geenzins befchimpt of veracht te worden. Hoor eerft de zaak, en het zal my ontfchieten als ge u dan over zyne braafheid niet verwonderen zult.... De Heer Godard. Verwonderen ? ja, over zyne fchelmery. Uwe inleiding geeft my al genoeg te kennen waar over ik my verwonderen zal! over een fchelm, die, onder voorwendzel van 50000 guldens geërfd te hebben, my - /. Deel. Aa zoekt  C 336 ) zoekt te bedriegen, om langs dien weg myne Dogter en myn goed in zyne kluiven te krygen. Henriette. Nogmaals, ik zeg u, neen. Hy beeft ze altoos als zyn vry eigen goed aangemerkt! maar, op het ogenblik dat gy van ons henen ging, kwam een Klerk van een Notaris. . . . De Heer Godard. Dezelfde, knaap zekeriyk , die beneden in het Comptoir na hem vraagde'? Henriette. En bragt hem een toegelakten brief, waarin zyn Oom aan hem ontdekt.... De Heer Godard. Ja, ja ... het lag my wel op de leden dat hy een bedrieger wezen moeft. . . . Henriette. Waarin zyn Oom aan hem ontdekt, dat die gelden flegts een onder hem beruftend Capitaal zyn, die Karei aan twee kinderen moet verantwoorden. -— De  ( 357 ) De Heer Godard. Dan kan hy mee zyne 50000 guldens voor den drommel lopen: en u beveele ik op myn Vaderlyk gezag. . . . Henriette. Ach! myn Vader! hoe kunt ge zo wreed zyn! . . . De Heer Godard. Dat kan, en dat wil ik, dat zal, en dat moet zo wezen, ik verfla het zo. Henriette (zyne kniënomarmende.) Zie my voor uwe voeten in 't Hof kruipen ! .. Ach! myn Vader!... DERTIENDE TONEEL. De Vorigen. Ernst (met drift inkt)' mende en zich voor zynen Vader nederwerpende.) En ik fmeek u ook, myn allerliefïlen Vader . . . De Heer Godard. Ha, ha . . werpt gy u ook Aa '2 al  ( 358 ) al ten voorfpraak van een fielt ên een deugniet op? Gy, met al uw gepreek, en uwe Zufter, met al haar gehuil en gebalk .» . Wat woudt gy ? dat ik een bedelaar van de ftraat . . . Ernst (fchielyk opreizende,) Noem hem een eerlyk, een braaf menfch, die te deugdzaam van ziel is om eenige laagheid of bedrog te konnen pleegen! had hy zulks willen doen, dan had hy u met veel minder moeite konnen opligten. Zelfs zou het alleen geen bedriegery, maar een bewys van zyne fchranderheid, geweeft zyn: en had hy mynen raad gevolgd . . . De Heer Godard. Zo? uwen raad gevolgd? dan zoudt ge daar door uwe fchranderheid in het uitvinden van flinkfche ftreeken hebben willen bewyzen? Ernst. Daar aan zou Karei zich fchuldig gemaakt hebben, als hy den brief van zynen Oom agter den bank gehouden had, gelyk by zeer gemaklyk had kon-  C 359 ) konnen doen. Maar daar toe is hy te eerJyk van harte. De Heer Godard. Gelyk hy had konnen doen ? wat? Wat had hy konnen doen? Ernst. Niets van den brief reppen, en om zyn voordeel te betragten, die twee kinderen, wien het geld toebehoort, ftilletjes, zo als men zegt,in de muts laten flapen. Zou u dat beter gefmaakt hebben ? De Hr. G o d a r d ( zich wat bedenkende.') Neen . . zo ook niet: maar .. . maar ik wil hem myne Dogter niet geven. Dat wil ik zó min als hy het ander doen wil; en daar mede is 't afgedaan. Henriette. Ach! myn Vader! myn Vader! Ernst. En juift daarom moeft gy het doen. Zulk eene brave handel wyze moeft u overtuigen, dat niemand uwe Dogter beter verdiende dan hy. Aa 3 De  , C 360 ) De Heer Godard. Ik geloof, Borftje! dat ge u als myn Zedenmeefter zoekt op te werpen? maar, ik heb u niet van doen: en 't verfchilt my weinig of ik wyze u denzelfden weg dien ik Karei gewezen heb. Ernst. Zeer goed, dat wil ik wel, belieft gy Karei niet gelukkig te maken , dan wil ik liever met hem ongelukkig en eerlyk zyn, dan met u . . . Henriette. Wat zegt ge daar, Broeder? Neem het hem toch niet kwa- lyk, Papa lief! het jonge bloed is driftig^ De Heer Godard. Dat 's wel, daar weten wy wel raad voor. Maar van uw huwelyk, Meisje, of ik het duizendmaal zegge of eens, daar van zal niets worden: en — hoe meer ik het ftuk indenke, hoe verwonderlyker het my toefchynt, dat juift die brief voor den dag komt, nu de zaak zo goed als geklonken is. Mogelyk heeft Karei eene betere party op  ( 3<5i ) op *t oog, en zoekt hier door met eere van u ontflagen te worden? Ik moet dien brief zien. Ernst. Dat kan in eene zo brave ziel niet vallen, zulks zal niemand van hem vermoeden, die . . . Henriette. Zagt, zagt, Broeder 1 Ja Papa; hy zal het niet eens op zyn bedenken nemen om u den brief te laten zien. Ernst. Laten zien zal hy hem zeker: ik ga aanflonds na hem toe ... (zo als hy voortgaan uoil komt Karei hem hy de deur te gemoete.) Maar daar is hy zelf.... VEERTIENDE TONEEL. Be Vorigen. Karel. Karel (in eene neêrflagtige houding.) Gy hebt zekeriyk myn ongelukkig lot reeds gehoord, Hr. Godard? Aa 4 De  C 36** ) - De Heer Godard (zeer koel.) Ja, dat heb ik. Karel. Van uwent wege fpyt het my afgryslyk; ja veel meer dan al het geld; want dat reken ik niets . , . De Heer Godard. Rekent gy dat niets?., vyftig duizend guldens! . . . Wel zo! .. . Karel. Ja louter niets; en integendeel alles, voor zo verre het my alle hoop op myne wezenlyke geluksbevordering beneemt, ingevalle gy niet . . . De Heer Godard. Zeer goed, dat gy zelf de hoop opgeeft . . . Karel. Het zal hier alleen op uwe goedheid en edelmoedigheid aankomen. . . Ernst (ter zyde.) Ja wel! goedheid en edelmoedigheid! . . . wagt ge die hier? De  C 363 ) De Heer Godaro. Dat 'er van uw huwelyk voor de tweedemaal niets worden zal: en dat voor de derde keer myne ooren zo wel als myne deur voor u gefloten blyven. Ernst (ftampvoetende.) Wel drommels! Henriette. Ach! Vader lief! Karel. Ik moet my uwe uitfpraak, hoe hard dezelve ook voormyzy, laten welgevallen: en, hoe ongelukkig ik daar door ook worden moge, nooit zal ik daarom den weg vaneerlykheid en deugd verlaten. Myn lieve Henriette, 't is waar, zou by my evenwel, buiten deze geheele erfenis, wel aan haar brood komen. . . . De Heer Godard. Ja wel, .. met van huis tot huis te lopen bedelen. Ernst. Dan wil ik wel een fchelm wezen, zo wy aan uwe deur ooit komen aankloppen. Aa 5 De  ( 364 ) De Heer Godard. Ho! ho! daar zult ge ook geen nood van hebben: wy weten wel raad voor zulke knaapen, dat zy geen fchelmen worden konnen: dan plakken wy hen maar in 't tugthuis. ' Ernst (ter zyde.) Als ze zich daar zo iri plakken laten. De Heer Godard. Dan is het geheele voorwendzei dat die vyftig duizend guldens toebehoren aan twee kinderen, welken niemand kent? Karel. Geen voorwendzel, myn Heer!... maar een uitdruklyk bevel, en laatfte wil van mynen Oom. Ook maakt hy melding van die kinderen, als aan my niet onbekend : zy konnen derhalven niet vremd of verre hier van daan zyn, en zullen dus zeer wel op te lpeuren wezen. De Heer Godard. Zo! dan moeten die kin-  C 365 ) kinders eerft nog opgezogt en navrage daar na gedaan worden? hoor, myn Hr. Karei, zyt gy geen bedrieger, dan zyt gy ten minften een zot. Zo lang zich niemand tot die 50000 guldens opdoet, of eenige aanfpraak daar op maakt . . . Karel. Hoe konnen de wettige erfgenaamen hier op eenige aanfpraak maken, als zy 'er niets van weten? en hoe zoude ik het voor God en myn geweten" konnen verantwoorden, daar ik weet hoe de zaak zit ? Ernst. Wanneer iemand u eens 100 guldens in vèrtrouwen gaf, Papa lief! om uit zynen naam aan een ander ter hand te ftellen, zoudt ge die dan houden, om dat hy, wien ze toegedagt waren, 'er niets van wift? De Heer Godard. Houdt den bek, jongen ! of. . . Henriette. Ik ben wel overtuigd, dat Karei alzins zó  C 366 ) zó volgens de pligten van rechtvaardigheid en menfcblievendheid te werke gaat, dat ik de eerfte wel zyn durve, die hem afflaan zoude, indien hy zyne drift over eerlykheid en deugd zegepralen liet. De Heer Godard. Dat zy zo;gy moogt Karei niet hebben, en hy wil u niet hebben; dus zyn wy het eens. Henriette. Als gy dan onverbidlyk blyft,enhetniet anders wezen kan, zie daar; ik zal dan gehoorzamen, en myn tydelyk belang andermaal aan mynen kinderpligt opofferen.. .. Karel. Henriette! Ernst. Zufter! He nr iette. Maar dit zegge ik by herhaaling, dat, als ik Karei niet hebben mag, ik nooit iemand anders ter wereld nemen zal. Nog eens! Karei! gy zyt by mynen Vader eenigermate in verdenking, als of ge door het verzieren van  C 367 ) van dien brief u poogdet te ontdaan van eene verbindtenis, daar gy voorheen zo vuurig na haaktet . . . Karel. ö! Eene verbindtenis, die al de gelukzaligheid myns levens zoude uitmaken! doch van waar zulk een wantrouwen ? Henri ett e. Goed zo! overtuig Papa nu maar met den brief van uwen overleden Oom... De Heer Godard. Ja, Iaat hem dat maar doen, dan zullen wy nog wel nader zo van zyne, als van zyns Ooms dwaasheid overtuigd worden. Karel (den brief uit zyne zak halen* de, en bem overgevende.) Zie daar! indien eerlykheid en braafheid voor dwaasheid geacht moeten worden, dan fla ik toe, dat ik de grootfte zót ben die over een paar beenen gaan kan, daar ik ten kofte derzelve al myn geluk opoffere. De Hr. Godard ( zyne bril opzettende.") Daar heb ik niets tegen. Ernst  ( 368 ) Ernst (ter zyde.) Dat gelove ik wel, daar zyn ganfche geweten in geldkiften be-ruft, en het goud de eenige God is, dien hy aanbidt. De Heer Godard (ftilt lezende, ft ottert eenige woorden overluid uit, cp . welken by aanmerkingen maakt.) ,, wroeging en naberouw" — Ja, dat gaat zo, als men het 'erna maakt. Ernst (. gemelyk tegen Karei en Jetje.) Neen; zo is 't niet! — Hm! dat ik nu niet fpr-eken mag! — De Heer Godard. „ Eerlyk en onbefproken " — 't is veel, als dat waar is! Henriette ( zagtjes.) Houd u toch ftil, Broeder ! en denk dat het uw Vader is. „ De Heer Godard. Dat drommelfch geld Ja, zó vervalt men al van het een tot het ander. (Hy leeft al mompelende voort, tot  C 369 ) lot hy aan de woorden „Antoni Fermer'* komt, zet zyne bril af, maakt dezelve fchoon, en leeft andermaal, „Antoni Fermer" — Hemel! . . . Henriette. Heette myn Moeders Broeders niet zo ? Karel (driftig.} Uvv Moeders Broeder? Ernst. Die weg ging, zonder dat men weet waar hy gelloven of gevlogen is? De Heer Godard. Ja, ook al zulk een losbol, die hier niet deugen wou! maar laat eens zien, wat volgt 'er nu (Hy leeft ftil voort tot by komt aan de woorden ) „ zyne twee Zusters kinderen, een Meisje en een Jongetje." (Ziet Karei ft erk aan, leeft eerft mompelend, daarna luider.) „Nuis hy eenige weeken daarna op die reize aan eene Beroerte overleden, zo als blykt uit de papieren, welken zyn aangeflelde Boelredders my benevens zyn Capitaal, van de Kaap  C 370 ) Kaap de Goede Hoop, volgens Inventaris overgemaakt hebben." ( Hier op verbaasd, zet hy zyne bril af, ziet Karei zeer bedremmeld aan, terwyl de anderen vol verwondering en verlegenheid zich by elkander voegen, by de handen vatten, en niet weten wat zy hier van zeggen moeten , tot eindlyk de Hr. Godard met eene verbazende ontroering uitbarfl) Karei! Karei! gy zyt een allereerlykft en braaflt menfch; en een . , . daar had ik my haaft verfproken! Karel. Hemel! naar alles wat ik hier verneme en hoor — was deze Zufter uwe vrouw? en myne Henriette en myn Ernft zyn hare kinderen — dus de wettige Erf"genaamen van dit Capitaal? (Hy haalt de Banknoten uit zyne brieventas.) Welk een onverwagt, welk een groot geluk! — (Hy wil ze aan Henriette geven) Zie daar brave ziel! en zie daar, myn waaide Ernft. Henriette. Als ze my toekomen, behoren ze ook u! ik hoop myn Vader zal . . . Ernst