D  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3290 1711  D 41   D E GELEERDE VROUW.   D E GELEERDE VROUW, B L T S P E L. OEVOLGD NAAR HET 1IOOGDUITSC1I. 7e AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLÈNBR.0 EK. MDCCXCVII.   VOORBERICHT. C*> De onderneming, om eene loertige fiof , die door Moltere reeds bewerkt is, weder te bewerken, kon, zeer licht, voor verwaandheid aangezien worden , indien ik de zeer naturelyke toedragt der zaak niet bekend maakte. In een gezelfchap van dames ontjiond de vraag : Waarom of, onder ZO vele veriaalds Jlukhn, die op ons tooneel vertoond worden, zo wei- (♦) De Nederlandfclie Vertalers achten dit Voorbericht, van den Hoogduitfchct! Schryver, ook voor deze overzetting, genoegzaam ; zy voegen liierby, alleen, den wensch , dat hun vrywillige arbeid niet onaangenaam aan hunne landgenooten moge zyn. B, R, en J. v. d. S, * 3  VOORBERICHT. wehtig van Molière voorkwamen ? Nadat alles zo ta- melyk gezegd was wat zich Herover laat zeggen, bigon men dusdanige fluklen van Molière op te noemen, die voor ons tooneel ongemeen nuttig zouden zyn. Eene dame van het ge- zclfihap noemde niet zonder fchalkachtige oogmerken plotfelyk de Geleerde Vrouwen, en verhief deielven ongemeen. Dewyl my dit ftuk in het geheugen lag, gaf ik te kennen, del ik, ten aanzien van het onderwerp, wel hetzelve alle lofwaaid'g achtte; maar niet te min van gedachten was, dat even dit zelfde onderwerp, op eene andere wyze behandeld, op eer. Dukscli tooneel beier uitwerking zou kunnen hebben. Men vorderde my eene verdere vei klaring af, en ik gaf ze dus: Eerst elyk, kemt my voor, heeft Molière niet wel gedaan dat hy zyne hoofdkatakters vermenigvuldigt, en , in plaais van iéne Geleerde Vrouw , als hel hoofdonderwerp van onze opmerkzaamheid, door het gegeheele fiuk door te voeren, ons drie van dezelyen, en geen byzonder uitblinkend, heeft gefchilderd; ten tweede fchynen my de verliefde verbeeldingen van Belife , die geen het minste licht over hst karakter van eene Geleerde Vrouw yerfpreiden, een  yOORREIilC ü T. een koud byverdichtzel; ten derde zou men by eene nieuwe bewerking van dit onderwerp gelegenheid vinden, hetzelve door een meer trefende, op de tegenwoordige omfiandigheden onzer letterkunde ingerichte, fatire toepasfelyker te maken ; en , ten vierde , zou dit jiuk ook ten opzigie van zedelykc nuttigheid kunnen winnen, indien men, het geen Molière verzuimd heeft, op eene gepaste wyze ,den nadeeligen invloed aantoonde, dien de geleerde poogingen eener vrouw gemeenelyk op hare wezendlykcr bezigheden, namentlyk de waarneming der hulshouding, hebben. Voldaan over myne bygebragte reden, verzocht men my om de hand aan het werk te flaan, en — ik moest w:l gehoorzamen. »4 PER-  PERSONE N. de baron rheinthal dl jimgt. de ba ronüês , zyne gemalin. henriëtte, hunne dochter. rheinthai, de Olidl. de graaf stérnfels. de heer van dramschmied. de heer van kuhnwitz. schopsius. een hofmeester. j o h a n , een bediende. Het tooneel verbeeld eene zaal, met eene midden- tn ttnlgt zyaeuren, in het huis van Rheinthal, D E  D E GELEERDE VROUW, B L Y S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. johan, eerst zittende, en een boek in de hand houdende. Parbleu! de eene fraaije gedachte boven de andere! deze antiquiteiten zyn toch, waarachtig, vol kracht en zout!... I" ^ antichambre weet ik voor my geen beter boek. Dit hoofdftuk wil ik geheel van buiten leeren... en myne genadige vrouw geheel vertellen, zo ras zy my weder verwyt, dat ik niet vlytig lees. Met lezen mag ik my noch wel bezig houden; maar die duivel fche talen maken my den kop duizelig. Ik begryp niet, waarom dat zy zo op het Engelsch gefield is. Zou het dan niet befchaafd genoeg zyn, wanneer een bediende zuiver Duitsch,en een weinig onzuiver Fransen fprak ? Wanneer de dienst by deze geleerde dame niet zo buitengemeen goed ware, die verdoemde Engelfche fpraakkunst zou my het huis uitjagen. AS TWEE-  io DE GELEERDE VROUW, TWEEDE TOONEEL. DE HOFMEESTER, JOHAN. DE HOFMEESTER. Goeden morgen, Johan! JOHAN. Bon jour, mynhecr de hofmeester'. DE HOFMEESTER. Is uw volk al by de hand ? JOHAN. De baronnes niet; maar de baron was reeds een uur op zyne kamer. DE HOFMEESTER. Dat verwondert my; omdat hy gisteren avond z» laat van de reis is aangekomen. Wat heeft by dan op zyne kamer gedaan ? JOHAN. Zich gekleed. DE HOFMEESTER. Waar is hy thans ? JOHAN. Hy is weer naar de baronnes gegaan. DE HOFMEESTER. Hy heeft my met de rekeningen hier befcheiden... weet men de reden niet? JOHAN. Gy weet dat ik tot het basfe-cour van de baronnes, en niet pot dat van den baron, behoor. Doch vermoeden  B L T S P E L. ii den kan men alzins... by za!, waarfchynelyk, willen weten, hoe men in de vier maanden zyner afwezendheid heeft huisgehouden. de h ofmeester. Even deze dringende nieuwsgierigheid bevreemt my. Hy was menigmaal langer al'vvezend, en bekommerde zich by zyne te rug komst zo zeer niet om de rekeningen. joh am. ' Misfchien bemerkt hy, dat de fom der uitgaven tegenwoordig grooter ii. de hofmeester. Zy moet ook we! grooter zyn; dat kan niet anders. johan. Wy hebben dezen keer ook ruimer geleefd. Gave de hemel, dat de baron tien jaren ware uitgebleven ! de hofmeester, ter' Zjde. Gave de hemel, dat hy noch maar twee maanden ware uitgebleven,zo als het voornemen was! myn gantjbhe plan is verydeld! johan, ter zyde. Holla ! hy fpreekt met zich zcl ven. Zyne rekeningen mogen ook wei het firengfte onderzoek niet kunnen doorftaan, gelyk mynheer van Kuhnwitz gewoon is te zeggen. (Overluid.) Ha! daar komt de broeder van onzen heer baron reeds. de hofmeester. Acht die ons zyn bezoek ook weder eens waardig? DER-  ia DE GELEERDE VROUW, DER.DE TOONEEL. rheinthal de Oüde, de vorigen. rheinthal de oude. "Wat doet myn broeder? johan. Hy is by de genadige vrouw. rheinthal de oude. Zeg hem, dat ik op hem wacht. (Johan vertrekt.") (Tegen den hofmeester.) Wat hebt gy daar voor papieren ? de hofmeester. Onze huishoudelyke rekeningen. rheinthal de oude. Hoe vallen die uit? de hofmeester. Wy hebben 'er ditmaal een weinig te veel op ingehouwen, genadige heer. Gelieft gy ze zelf in te zien? rheinthaL de oude. Wanneer ik de oogen met lezen en de harfens met rekenen wil bederven, dan heb ik uwe rekeningen niet noodig. Is myne fchoonzuster al op? de hofmeester. Ik heb gehoord, dat zy noch te bed ligt. rheinthal de oude. Hebt gy van daag weder eene geleerde tafel ? DS  B L r S P E L. 13 de hofmeester. Helaas! volgens gewoonte, genadige heer! twaalf couverts. rheinthal de oude. Helaas!., dat is toch zo flecht niet voor een' hofmeester. de hofmeester. Voor een'hofmeester, die een geweten heeft, die meer op het voordeel van zyn' heer dan op zyn eigen let, is het volftrekt Hecht. Ook heb ik nóch reden van te twyfelen , of myn genadige heer onze huishouding zal goedkeuren. rheinthal de oude. Voor myn part, ik zou ze zekerlyk niet goedkeuren. de hofmeester. Uwe hoogvryheerelyke genade is een ten volle doorzngtig heer; men kan u geen ongelyk geven. De hemel weet hoe vele honderden eerbiedige aanmerkingen ik myne genadige vrouw over hare huishouding heb gemaakt. Maar welke vrouw geeft altoos dien geen van hare dienaars gehoor, die het oprecht met haar meent? Vleijery .. . driften . .. hoofdigheid . . . honderderlei kwaad... rheinthal dt oude. Uwe geleerde fchuimloopers zyn toch het kwaadfte van alle kwaad. de hofmeester. Ja wel, genadige heer! het hart bloed my, wanneer ik denk hoe deze boosaartige lieden myne goede ach- tings»  14 DE GELEERDE VROUW, tingswaardige mevrouw met hunne geleerdheid bedwelmen en uitplunderen. Myn oprecht gemoed heeft het op den duur onmogelyk kunnen uithouden. rheinthal de oude. Gy.mynheer, fpreekr. my ook al te veel van uwe oprechtheid. Ik heb eens... zonder van mynhcer kwaad te denken... een' zo vollïrekr oprecht' man gekend,die een ar.rtsfchelm was. de hofmeester. Ik wil het wel geloven, genadige heer. De waereld is zo vol bedriegers , dat men geen mensen meer kan vertrouwen. VIERDE TOONEEL. rheinthal de jonge, de vorige n. rheinthal de jonge. Welkom, liefste broeder' ik ben verheugd, u in welftand aan te trefFeo. (Hy ylt hem in de armen.') rhejnthal de oude. Welkom, myn lieve Hendrik'.... hebt gy myn' brief wel overdacht ? rheinthal de jonge. Myne fpoedige te rug komst is daarvan het klaarste bewys. (legen de twee bedienden.") Laat ons thans alleen. (De bedienden vertrekken.) r hein-  B L T S P E L. 15 rheinthal de oude. Hebt gy reeds onderzocht, in hoe verre myn bericht gegrond is? rheinthal de jonge. Ik heb daartoe noch geen tyd gehad. Maar zo even was myn hofmeester hier, om my de rekeningen te vertoonen. rheinthal de oude. En hoe hebt gy uwe vrouw gevonden? rheinthal de jonge. Zo gedienstig en minzaam als ooit. rheinthal de oude. Zo gedienstig?... hebt gy niet bemerkt dat hare dwaasheden fleeds verder gaan ? rheinthal de jonge. Dat is liare overmatige begeerte tot geleerdheid ? het is waar; doch, liefste broeder! dat is ook haar eenigste gebrek. rheinthal de oude. Is dat niet erger dan honderd andere gebreken ? zy maakt ons beiden , wier naam zy voert, en zichzclvc tot fpot der gantfche ftad , en , bovendien, zy brengt uwe famielie tot den bedelzak. r 11 e-i n t h a l de jonge. O! zo verre zal het niet komen. Vergeef my, broeder ! Uw yver voor myn bestwil , en ook misfehien uw haat tegen de geleerden, fchynen my de zaak al te zeer te vergrooten. r h ein-  it DE GELEERDE VROUW, rheinthal de oude. Geen hair. Gelooft gy dan, dat ik my de moeite zou gegeven hebben, om u naar huis te roepen, indien het niet hoog tyd ware geweest? de brief, dien gy van my ontfingt, is de eenigste dien ik in tien jaren eigenhandig heb gefchreven. Ik zeg het u oprecht, en gy weet of ik anders met u kan handelen... uwe vrouw, die zich laat voorftaan de verftaudigfte van alle vrouwelyke wezens te zyn, word algemeen, van jong en oud, voor de grootste zottin gehouden, die in de gantfcne Had... buiten het gekkenhuis, te vinden is. Dat haar daardoor het geringste ongelyk niet word aangedaan, bewyzen alle hare daden. rheinthal de jonge. By voorbeeld? rheinthal de oude. Voorbeelden meer dan wy noodig hebben! van den vroegen morgen, zo haast zy maar aangekleed is, tot in de late nacht, is het huis vol van geleerde zotskappen, j Sedert verfcbeiden weken is geen braaf man over uwen drempel gekomen ; en my ziet men heden hier federt twee maanden voor het eerst. rheinthal de jong». Sedert zo eenen langen tyd? dat,moeit my het meest. Myne vrouw heeft u toch niet onbehoorelyk bejegend? rheinthal de oude. Meer riet dan dat zy my vier keeren achter elkander niet by haar liet komen, dewyl zy altyd in lezen of vaerzenmaken ingewikkeld was. De vyfde keer eeh-  B L r S P E L. >7 échter trad ik, niet tegenftaande haar verbod, binnen, en vond een talryk geleerd gezellchap by elkander. Die kaerels aanfchouwden my, ongeleerder), voor esn' hottentot, en een hunner, de fraaije baron Windheim, had zelfs de vermetelheid my, in hetgczigt, een' weer* niet te noemen, omdat ik beweerde, dat, na de af, fchafflng der hansworsten, de aanhitfing, het dierengevecht, de beste van alle onze fchouwfpellen was. rheinthal de jonge. Een' weetniet ? dat was zeer vermetel van dit niets beteekenend mensen! rheinthal de oudé. Gy weet dat ik, federt myne laatste voorjaars herftelling, geen kracht genoeg meer in myn'rechter arm heb, om te^vechten, anders zou ik het dien windbuil wel getoond hebben, of ik een weetniet ben. — En de arme Sternfels! gy moet weten, dat deze zelfde onbelchofic Windheim zyn' nieuwen mededinger naar uwe dochter geheel uit dit huis heeft verflooten. Sternfels en uwe dochter kwellen zich hierover dood , en uwe vrouw wil', volftrekt, dat het meisje dezen dichtkundigen gekskap zal trouwen. rheinthal de ]0ngé. Wat zonderlinge inval van myne vrouw! ikzelf heb reeds iets van dit voornemen gemerkt. Een weinig geduld. (Hy gaat naar de tafel en Jchelt.) Dat zyn dolle ondernemingen ! rheïnthal de OU'U. 6 Gy zult nóch meer van dien aart vernemen. (Een knecht komt binnen.') B k h e i tt»  i8 DE GELEERDE VROUW, rheinthal de jonge. Men moet, ten eerste, aan den graaf van Sternfels van myne aankomst kennis geven. Ik hoop hem ntjch vóór den middag, of by het middagmaal, te zien. (De knecht vertrekt. Rheinthal de jonge vervolgt?) Welke veranderingen — in.vier maanden! ook verneem ik, met leedwezen, dat myne vrouw tegenwoordig zo weinig met lieden verkeert. Zyzelve zeide my , dat zy fa ecnige weken niet uit het huis was geweest. rheinthal de Oude. Naturelyk, dewyl zy in alle gezelfchappen word uitgelagchen, en ieder haren geleerden omgang vlied. Hoe kan het ook anders zyn? by ieder woord, dat gefproken word, fcheurt zy 'er een' text by, uit den duitfchen Mercurius , Cicero, Anonymus, en hoe die kaerels alle heeten. Verzoekt men haar om te fpelen, 'dan doet zy breedvoerige verhalen, nu eens hoe de oude Grieken triktrak, dan weder hoe de Egipte- naren tarok hebben gefpeeld en al zulke vvisfewas- jes meer. Toen zy de laatstemaal by den ftaatsminister ten eten was, verdedigde zy, aan tafel, het geval van een' zekeren Pruisfifchen paap, die bewezen had, dat de zon het geheele jaar niet van hare plaats kwam, en dat zy den aardbol gelhdig om zich heen joeg, byna gelyk een pikeur een jong paard in de manegie aan de Jeilel rondjaagt. Ik kon van kwaadheid niet eten , hoe groot een eetlust ik ook had. Kortom, Hendrik! 'er is niet meer met haar om te gaan. r H E i n-  B L T SPEL. i9 rheinthal de jonge. Treurig genoeg voor haren man, — die haar bovendien bemint en hoogacht! rheinthal de oude. juist deze al te groote liefde zal u in het verderf Horten, wanneer gy haar niet by tyds palen fielt. Hare huishouding alleen moest u daartoe reeds bewegen. Zy moet in de fiechtste omflandigheid zyn. Dagc!yk9 eene tafel van twaalf geleerde fcbuimloopers, die haar den laatllen penning uit den zak, en de laatste flesch Tockajer uit den kelder raifonnéren. Zy heeft zelve zulke papierbekladders uit vreemde landen op hare kosten laten komen. Men zegt dat zy medailles, van honderd en tweehonderd dukaten, uitlooft, om zich zekere geleerde raadzels te laten uitleggen; en ik verwed myrt hoofd, dat zy eenige duizend guldens fchuldig is. rheinthal de jonge. Dat is niet mogelyk! ik heb haar zo veel geld over* gelaten, waarmede zy voor een geheel jaar toe kon komen. Het fchynt toch dat men u al te veel kwaad van haar verteld heeft. rheinthal de oude. Goed! gy zult het ondervinden. Genoeg, dat ik het myne gedaan en u gewaarfchouwd heb. Het onderzoek is uwe zaak; ik zal 'er myn hoofd niet meer medé breken. Gy weet dat ik, alleen om zonder zorg te leven, u het trouwen overgelaten, en het bewind heb afgedaan. Het groote kapitaal, dat ik voor my behield, moet te zyner tyd uwe familie insgelyks te beurt val-B 2 leun  ao DE GELEERDE VROÜW, len ; echter zou ik niet gaarne zien dat het' vooraf door een' zottin verfludeerd wierd. rheinthal de jonge. Wees onbezorgd , liefste broeder! ik zal van uwe waarfchouwing gebruik maken, en alles naauwkeurig onderzoeken. Myn hofmeester wacht juist met de rekeningen op my: alles zal zich uit dezelven ontwikkelen. rheinthal de 0Utk. Het is Wel! ik zal u dus voor een poosje verlaten, en daarna wederkomen — maar, daar komt onze Henriëtte: zy zal u insgelyks haar verlangen willen ont. dekken. V T F D E TOONEEL. henriëtte, de vorige n. Henriëtte. Vergeef het my, waarde papa! ik vernam dat gy met mynheer myn' oom hier alleen waart, en bedien my van dit gewenschte oogenblik, om u, wegens myne gewigtigfte belangens, te voet te vallen. rheinthal de jonge. Sia op, myne lieve Henriëtte! ontdek rhy vry uwe' begeerte: gy weet dat ik altoos vaderlyk over u gedacht heb. henriëtte. 6 Hoe zeer erkent dit myn hart! beste vader! juist de-  B L T S P E L. 21 deze vaderlyke tederheid, en de byftand van mynen waarden oom, is de eenfge hoop welke my, by myne treurige uitzigten, nóch overig blyft. rheinthal de jonge. Welke zyn dan deze treurige uitzigten ? henriëtte. Men (meed ontwerpen, om my den uitmuntenden en beminnenswaardigen jongeling, welke uwe goedheid voor my ten echtgenoot heeft uitverkoren, te ontnemen, en om my een' ander', dien ik nooit zal kunnen beminnen, in de armen te leveren. rheinthal de oude. Daar hebt gy nu de bevestiging. En die nieuwe echtgenoot is juist de neuswyze Windheim, die my voor een' weetniet heeft uitgefcholden. rheinthal de jonge. Wees onbekommerd, myne lieve dochter... Gy ftelt u misfchten den fchyn eener zaak, die nooit ernftig gemeend is, als zeker voor. Ik kan niet geloven, dat uwe bekommering gegrond is. henriëtte. Zo even verhaalt my de heer Schopfius, die zich nóch op myne kamer bevind, dat myne mama u nóch heden dezen voorflag zal doen, en denzelven met alle krachten wil onderfteunen. rheinthal de jonge. Zulks moeten wy afwachten. Maar wie is dan die heer Schopfius, die zich op uwe kamer bevind? B 3 HEM-  s,z DE OELEEPvDE VROUW, HENRIËTTE. Een geleerde, door wien mama my in de griekfche -tlal laat onderwyzen. rheinthal de jonge. In de griekfche taal! welke wonderlyke invallen! rheinthal de oude. Heb matir geduld, broeder Hendrik! misfchien komt er nóch meer diergelyks aan den dag. Maar zult gy dezen griekichen Schopiius niet aanltonds van de trappen laten bruijen ? rheinthal de jonge. Wat kan by het helpen, dat myne vrouw hem dit beroep heeft opgedragen... dat op zich zelf wel zeldzaam maar niet ftrafbaar is? Met 'er tyd zal dit ook wel afgefchaft worden. rheinthal de oude. Dat gy alles zo gaarne op de lange baan fchuift! ik bgn altoos recht verheugd, wanneer ik myne zorgen fpoedig van den hals kan fchuiven. rheinthal de jonge. Maar zog my, Henriëtte, wat bebt gy toch daar voor een zonderling hoofdfieraad ? die groote vederbos! en die fluijer van achteren naar beneden! wat moet dat beteekenen 9 rheinthal da oude. In even zulk een* befpottelyken opfchik kwam uwe vrouw laatst in de kerk: men verzekert my, dat men Jiaar 'er heeff. doen uitgaan. if EK.  B L T S P E L. 23 henriëtte. Het is haar geliefdlïe opfchik: zy noemt ze a Puspa. Re; om haar niet te mishagen, moest ik ze ook aan- jcmcn. , . rheinthal de jonge. 4 Paspafte? welke grillen! rheinthal de oude. Wat wil het toch zeggen ? 0 Pxspafie. rheinthal de jonge. Aspalia was eene mooije, aartige vrouw in Grieken'and, die,in haar'tyd, den toon aan de mode gat... zo als nóch tegenwoordig eene mooije vrouw dit fomtyds hier ook doet. , rheinthal de oude. Ha, ha, dat is dus eene griekfche mode. De droes mag alle hare grillen doorgronden. rheinthal de jonge. Ga maar weder heen, myne lieve Henriëtte! bekomner u in het minde niet over dit huwelyk. Ik beloof u op myn vaderlyk woord , dat gy in weimg tyd de gemalin van den graaf van Sternfels zult zyn. henriëtte. 6, Myn beste vader! gy geeft my een nieuw leven. (Z, kuscht hem de hand.) Sta my toe, waarde oom! (Zy lulcH hem insgelyks- de hand.) Ook u zal ik eeuvv.g als myn' weldoener beminnen. (Zy vertrekt.) rheinthal de oude. Nu , Hendrik! wat zegt gy nu? had gy u dit alles wel vooigefteld ? rhein. ü 4  24 DE GELEERDE VROUW, Rheinthal de jonge. Neen , zeker niet! rheinthal de oude. Gy had u toch moeten voordellen, dat ik, buiten de hoogde noodzakelykheid, zeker niet eigenhandig aan i; zou gefchreven hebben. Maar doe nu het uwe, en vïar wel. (Hy vertrekt.') ZESDE TOONEEL. rheinthal de jonge, alleen, "Welke zotte buiten fporigheden... uit zucht tot ger leerdheid! hoe berispelyk kunnen zelfs lofielyke neigingen worden, wanneer men zich al te veel aan dezelven overgeeft! .. Geduld! door de achting en het vertrouwen , welken zy voor my heeft, hoop ik haar fpoedig te recht te brengen. Indien myn broeder, ten opzigte van hare flechte huishouding, maar geen gelyk heeft!... ik zal zien. (Hy Jchelt, en een knecht komt binnen,') De hofmeester moet komen! (De knecht vertrekt.') ZEVENDE TOONEEL. rheinthal de jonge, pE hofmeester. rheinthal de jonge. Geef hier! (De hofmeester geeft hem met veis luigin-  B L ¥ S P E L. c5 gen de pnpieren. Zonder iets te /preken, ziet de baron dezelven een oogenblik door, en zegt.) De keuken pro majo fum. ma... De kelder pro junio... Stal... Betalingen... Extra, ordinaria... Hoe? dat is immers maar een kort uittrekzel ? de HOFMEESTER. Niet anders, genadige heer! het zakelyke van myn eigen notitie.. rheinthal de jonge. Dit zakelyke fmaakt my niet. Ik verlang eene fpecifque rekening van den gantfchen tyd myner afwczend. heid, benevens alle de daartoe behoorende papieren. DE HOFMEESTER. Dit alles is in handen van de genadige baronnes. rheinthal de jonge. Hebt gy dan niet ieder week afgerekend? DE HOFMEESTER. Ik bragt hare vryheerelyke genade, reeds den eerden faturdng, volgens het gewoon gebruik, de gefamentlyke dukken; maar hoogstdezelve gaf zich den tyd niet om ze met my naar te zien; cn belastte my,in het vervolg , flechts alleen met het einde der maand af te re* kenen. rheinthal de jonge. Goed! dan zult gy op het einde der maand uwe particularititeiten te rug bekomen hebben? DE ifOFMEESTER. Neen, genadige heer! want toen ik op het einde der maand met dit oogmerk wederkwam, behaagde het de B f ge.  ,6 DE GELEERDE VROUW, genadige baronnes niet om myn verzoek te vervullen, jen de zaak af te doen. Maar, zo als gezegd is, de gefamentlyke ftukken zyn in handen van hare hoog vry.heerelyke genade. rheinthal de jonge, by zichzelven. Wat achteloosheid ! (Nadat hy weder vlugtig de rekeningen heeft ingezien.) Extraordinaria pro augusto, vyftienhonderd guldens,, vyftienhonderd guldens Extraordinaria? de hofmeester. Ja, genadige heer! daaronder zyn vele boeken, twee telescopen, en een Jphaera armilliaris, die alleen tweehonderd dukaten kost. rheinthal de jonge, nadat hy weder een blaadje heeft omgejlagïii. Somma, de geheele uitgave negenduizend vyfhonderd guldens... Wat? negenduizend vyfhonderd guldens? de hofmeester. r Het is verfchrikkelyk, genadige heer. rheinthal de jonge. Dus zyn 'er, boven de zes duizend guldens, welken •ik voor zes maanden heb gelaten, in vier maanden ndch fchulden gemaakt ? de hofmeester, Zeer zeker, genadige heer! rheinthal de jonge. Hoe vele fchulden? de hofmeester. Zulks is my onbekend... Naar ik gisfen kan, moeten hst toch eenige duizend guldens bedragen. rhein-  B L T S P E L. 2? rheinthal de jonge. Dat is onmogelyk! de hofmeester. Ach, genadigfte heer! het hart bloed my, wanneer ik... rheinthal de jonge. Misfchien heeft men aan myne zonen geld gezonden? de hofmeester. Aan den heer vaandrig vyftig dukaten , aan den heer kapitein niets. rheinthal de jonge. Hoe veel geld houd gy over? de hofmeester. Iets over de honderd daalders. rheinthal de jonge, ly zichzelven. Dat is niet uit te houden! (Overluid.) Ga, aanftonds, naar myne vrouw, laat zy u de gefamentlyke nukken re rug geven, en breng ze my. d|e hofmeester. Goed, genadige heer! {By zichzelven , terwyl hy vertrekt.) Nu begin ik verlegen te worden. rheinthal de jonge. Welk eene huishouding!... welke buitenfporigheden!.. van eene vrouw, die haren man, hare kinderen bemint, is dit onbegrypelyk. A Q F<  &8 DE GELEERDE VROUW, A G T S T E TOONEEL. rheinthal di jonge ; schopsius» die uit de kamer der freule komt. rheinthal de jonge. w ie zoekt gy , mynheer ? schop si us. Ik heb bevelen van de genadige baronnes. rheinthal de jonge. Van myne vrouw? schopsius, Ja, genadige heer! rheinthal de jonge. Vergeef het my, maar! wie zyt gy ? schopsius. Een' in de geleerde republiek zo wel bekenden edelman, een'in de waereld zo beroemden mecenaat, als de vryheer van Rheinthal is. kan de naam Schopfius niet onbekend zyn. rheinthal de jonge. Gy noemt u dus Schopfius, en zyt een geleerde? s chopsius. Zeer zeker; maar niet van de klasfe van allemodifche geleerden, der zo genoemde fraaije geestendie voor ieder latynsch, grieksch, hebreeuwsch en arabies woord, dat hen in een boek voorkomt, de dictionaire te hulp moeten nemen. rhein-  B L T SPEL. m rheinthal (k jonge. En verftaat gy alle deze talen? schopsius. Zo goed als^voorheen Tullius en Demosthenes, David en Rachfild dezelven verdaan hebben. rheinthal de jonge. Dat is niet weinig gezegd. schopsius. En toch geen een fyllabe te veel. Ook heb ik, en. kei én alleen, aan die foort van geleerdheid, welke men den grond van alles noemt, de eer te danken, dat my uwe roemwaardige gemalin tot een wettig medelid van haar geleerd geZelfchap heeft aangenomen. rheinthal de jonge. Deze eer zat u echter, waarfchyneyk, weinig voor. deel aanbrengen. schopsius. Gy weet, genadige heer, dat de wysgeer naar geen rykdommen ftreeft. Helaas! 'er zyn geen Augustusfen meer, niet tegendaande men dezelven nooit meerder heeft noodig gehad, dan nu in onze geleerde eeuw. Het aanzienelyke huis van den baron van Rheinthal munt hierin, op eene allerloffelykde wyze, boven alle aanzienelyke huizen, in Duitschland uit. • rheinthal de jonge. Myn huis? daar weet ik niets van. Gy bekomt misfchien eenig inkomen van myne vrouw. schopsius. Uwe genade belieft in het oog te houden, dat ik va. der-  3o DE GELEERDE VROUVV, derland en maagfcbap, Larss et Penates, niet zonder eenige fchadetoosiïelling kon verlaten. Men heeft my, zonder myn aaqgoek, van eene zeer in de waereld beroemde univerfiteit hier geplaatst; juist toen men van gedachten was, myfien langen en getrouwen dienst, inzonderheid, in expirgatione fcriptorum Rabbinicorum , door eene profesforale waardigheid te bekronen. Het is dus billyk dat men my hier van het noodige voorzie. rheinthal de jonge. Daar hebt gy volkomen gelyk in, mynheer Schopfius. Gy hebt misfehien ook familie? schops ius. Gehad, genadige heer!... treurige herinnering... ik had eene gade, een engel! maar ach! zy is niet nieer! rheinthal de jonge. Uwe fmart flhynt noch zeer versch te zyn: hebt gy uwe gade eerst onlangs verloren? schopsius. Voor weinige weken... op de reize herwaarts... plotfelyk... in een elendig dorp! (Hy haalt een' bus uit zyn' zak en drukt dezelve aan zyne borst.) 6 Ware u het gejammer van dit getrouwe hart bekend, edelfte onder de elifefche fchimmen! rheinthal de jonge. Ik beklaag u! (Ter zyde.) Het is misfehien wel een urne! ik geloof, waarachtig, dat hy haar hart gebalfemd heeft! (Tegen Schopfius.) Was zy noch jong? schopsius. Noch geen dertig jaren, genadige heer, en had niet eens de vreugde moeder te zyn. bheim-  B L T S P E L. 31 rheinthal de jonge, ter zyde. Dat is een originele griekfche zot! (Overluid.) Maar geeft men u hier dan zo veel inkomen, dat gy reden hebt daarmee te vrede te zyn ? schopsius. Zo als gezegd is: ik vergenoeg my met weinig. Myn geheel inkomen zal naauwelyks een voi talent, in de taal der athenienfehers, valuta, uitmaken. rheinthal de jonge. Een talent... dat is, indien ik my niet bedrieg, byna vyfhonderd daalders? schopsius. Volkomen geraden, genadige heer! gy fchynt veel kennis vaii de oudheid te hebben. rheinthal de jonge. En daarvoor onderwyst• gy, zo als ik hoor, myne dochter in de griekfche taal ? schopsius. Dat is maar bywerk. Myne inkomsten trek ik, als Wettig medelid , van de akademie der wetenfehappen, van den baron Rheinthal. rheinthal de jonge. Maar van deze akademie van den baron Rheinthal heb ik, tot hiertoe, niets hoegenaamd gehoord: federt wanneer beftaat dan die akademie? schopsius, ter zyde. Stop! ik heb my mogelyk al verbabbeld. (Overluid.') Uwe genade vergeve het my, dit alles en nóch meer zult gy nóch heden vernemen. Meer durf ik 'er voor het  s2 DE GELEERDE VROUW, het tegenwoordige niet van zeggen. (Hy lagcht.) He! he ! he ! he! rheinthal de jonge. Maar waarom mag ik het niet terftond weten? schopsius. He! he! he! he! het doet my hartelyk leed, genadige heer, dat ik uwe nieuwsgierigheid, zonder my aan' het fchandelykfte verraad fchuldig te maken, thans niet kan voldoen. rheinthal de jonge. ö! Zo dra dit het geval is weet ik myne nieuwsgierigheid te bepalen. Laat u dus niet verder in uwe verrichtingen verhinderen. schopsius. Ik beveel my in uwe hooge genade, rheinthal de jonge. Adieu, mynheer Schopfius! (Schopfius vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. rheinthal de jonge, alleen. "Welk een zonderling fchepfel is deze Expurgator Jcriptorum! waarachtig; myn broeder heeft geen ongelyk: de gekheid van myne vrouw gaat te verre. Eene akademie der wetenfchappen in myn huis!... wettige loontrekkende medeleden!... en welke leden?... indien zy allen van die foort zyn als de heer Schopfius is , dan moeten zy te famen een wonderlyk ligchaam uitmaken... Ik weet  B L T S P E L. 33 Weet niet of ik lagchen, of toornig moet worden',,. Geen van beiden; het beste is, middelen uit te denken, door welken myne vrouw van hare dwaasheid genezen word. Maar deze middelen te vinden?... Wat ware het, indien men tweedragt onder de heeren Iedeil der akademie zocht te (lichten?... dit fchynt niet onmo* gelyk! het is onder geen foort van menfehen lichter deti oorlog te verwekken dan onder geleerden. Den een' een weinigje meer geprezen dan den ander ^ dan fchenkeu zy my het genoegen , en fchelden en jagen elkander zelf het huis uit. TIENDE TOONEEL. johan, rheinthal de jonget j o h A n. Genadige heer! de ftaatsminister laat u verzoeken, zonder uitftel, by hem te komen. rheinthal de jonge. De ftaatsminister?(Ter zyde.) Hoe weet hy, dat ik... Ha, ha! hy zal myn' naam op de poortlyst van de wacht gelezen hebben. (Overluid.) Goed! ik zal naar hem toe gaan. (Beiden vertrekken door eene byzondere deur.) Einde van het eerste bedryf. C TWEE*  34 DE GELEERDE VROUW, TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. DE BARONNES, DE HOFMEEST ER. DE BARONNES. . Genoeg, ik kan, om uwe rekeningen, myne andere papieren, die geregeld in orde liggen , niet omhalen. Ik Ha 'er voor in dat zy hier zyn; en dat is genoeg. DE HOFMEESTER. Maar de genadige heer dringt 'er zo zeer op aan... DE BARONNES. Maar waarom verlangt myn gemaal zo zeer naar deze papieren ? DE HOFMEESTER. Ik weet het niet. Misfehien heeft mynheer zyn broeder hem daartoe aangezet. DE BARONNES. Zyn broeder ? die is anders juist de grootfte vrind niet van' rekenen. Doch het kan zyn! tot deze geestlooze lecture is het altoos nóch tyd. DE HOFMEESTER. Zo haast uwe genade op zich neemt... DE BARONNES. Hoe veel bedraagt wel de geheele uitgave? DE HOFMEESTER. Uwe genade zai myne laatfte rekening wel ingezien hebben, toen ik die .. SE  B L T S P E L. 35 DE BARONNES. Neen, ik bewonderde toen juist de nieuwe ode van den baron Windheim; die is verrukkend fchoon. DE HOFMEESTER. De uitgave bedraagt negen duizend vyfhonderd drie en twintig guldens. DE BARONNES. Hoe! ik geloof dat gy fchertst ? DE HOFMEESTER. Ik zou niet durven beflaan... DE BARONNES. Maar gy houd echter nóch geld in handen ? D E HOFMEESTER. In waarheid niet! zelfs van de duizend dukaten, welken op die rekening niet ftaan, behou ik niet meer dao twee honderd guldens. DE BARONNES. Hoe is dat mogelyk ? DE HOFMEESTER. De reis van den heer Schoplius, de honderd vyftig dukaten voor den heer fecretaris van de akademie , de akademiepryzen , en andere geleerde uitgaven... DE BARONNES. Myn gemaal heeft immers van deze extra rekening nóch geen kennis? DE HOFMEESTER. Neen, genadige vrouw! C 2 »E  36 DE GELEERDE VROUW, DE BARONNES. Dat is my zeer lief. Men moet hem niets daarvan zeggen. DE HOFMEESTER. Maar wat zal ik voorgeven wanneer hy de quitantie van deze duizend dukaten vordert ? gy had reeds in de vorige week dezelven in de landfcbapskas moeten bezorgen. DE BARONNES. Daarover ben ik in verlegenheid. Wat dunkt u, myn lieve hofmeester? DE HOFMEESTER. Ik weet geen beter middel, dan zó veel geld op te nemen, en, ten eerste, te betalen. DE BARONNES. Maar waar zullen wy dit ten eerste bekomen? DE HOFMEESTER. Tegen een onderpand, overal. DE BARONNES. Wat zal rk zo fpoedig tot onderpand geven? DE HOFMEESTER. Hm... misfehien iets van uwe juweelen, genadige vrouw!... DE BARONNES. Gy hebt gelyk. Op het oogenblik zal ik u een halsjuweel brengen. Neem daarop zes duizend guldens; ik zal het overige ook noodig hebben. (Zy vil vertrekken; maar de baron Windheim treed binnen, en zy blyft.) TWEE-  B L T S P E L. 37 TWEEDE TOONEEL. de baron windheim, de vorigen, windheim. Ik ben op de vleugelen van den Pegafus hier naar toe gevlogen, toen ik uwe boodfehap ontfing. de baronnes. Deze volvaardigheid verwerft u eene nieuwe erkentenis myner hoogachting. (Tegen den hofmeester.) Het is goed, hofmeester! wy zullen het morgen in orde brengen. de hofmeester. Uwe genade bedenk... de baronnes. Morgen vroeg' thans ontbreekt het my aan tyd. de hofmeester, zagtjes, tenvyl hy vertrekt. Goed! maar ik zal my nóch heden wegpakken. Die verdoemde Windheim ! (Hy vertrekt.) „ windheim. En mynheer uw gemaal is zo te rug gekomen? hebt gy reeds den grondflag tot myn geluk gelegd ? de baronnes. Wegens uw oogmerk omtrent myne dochter heb ik hem nóch geen licht gegeven. Men moet hem eerst met uwe luisterryke verdienden bekend maken. Ik gaf hem dezen morgen die fraaije ode, welke gy u de moeite gegeven hebt op myne perfoon te vervaardigen. C 3 wind-  38 DE GELEERDE VROUW, windheim. ó! Deze kleinigheid. Zy is juist de beste der voortbrengzelen van mynen geest niet. de baronnes. Het zoude moeijelyk zyn om eene rangfchikking daarin te bepalen. Alles, wat uit uwe pen vloeit, brengt een' zekeren ftempel van volmaaktheid mede, op welken zich geen dichter durft beroemen. windheim. Al te vrindelyk! te genadig!... maar heeft mynheer, uw gemaal, de ode gelezen ? de baronnes. Hy (lak ze by zich, en nam voor, op zyn gemak, zich daaraan te verlustigen. Alsdan eerst zal ik hem den fchiyver noemen. windheim. Ik wensch, dat het vruchten dragen zal... alleen... zekere zwaarmoedige voorgevoelens omfladderen myn hart, die het zelve, wegens zyne toeftemming tot myne verbintenis ^rieer en meer twyffelachtig maken. de baronnes. Bevalligheden en minnegoodjes kunnen niet altoos uw hart omfladderen. Het eene beeld moet voor het andere eene plaats inruimen ; en deze ebbe en vloed der dingen doet zich in de gantfche natuur ontdekken. windheim. Een hemelsch denkbeeld! indien ik maar niet voor uwen heer fchoonbroeder had te vreezen! met dien man kan ik my onmogelyk verdragen; en hy vermag zo veel op mynheer uw' gemaal! de  B L T S P E L. 3> DE BARONNES. By deze gelegenheid zal myne ftem toch meer gelden dan de zyne: myn gemaal weigert my niet licht iets; en myne dochter'heeft een' man noodig, naar wiens fraai* jen geest zy den haren kan vormen. Deze geest fchittert alleen in Windheim. WINDHEIM. AI kwam deze loffpraak uit den mond van Apollo zeN', zo zou zy my niet fterker kunnen verrukken. .. (Hy kuscht haar de hand.) DERDE TOONEEL. VAN DRAMSCHMIED, VAN KÜHNWITZ, SCHOPSIUS, BEDIENDEN, DE VORIGEN. De bedienden zetten floelen en vertrekken. DE BARONNES. Ha, ha! daar verfchynen reeds myne waardige kunstgenooten. Mynheer Schopfius, ik ben u voor de fpoedige vervulling myner wenfchen oneindig verpligt. (Tegen Windheim.) Wilt gy u de moeite geven om myne dochter af te halen? Zy moet insgelyks onze vergadering bywonen. WINDHEIM. Ik yle op de vleugelen der liefde naar haar toe. (Hy vertrekt.) C 4 ssho?-  49 DE GELEERDE VROUW, SC £1 O PS I US. I!c was zo gelukkig deze heeren by elkander te vinden. Alleen de heer akademie-iëcretaris ontbreekt ons «och. Jk heb echter den bode reeds naar hem toe gezonden. DE BARONNES. Zeer goed. (Henriëtte en Windheim komen binnen.') Henriëtte, geef naauwkeurig acht op alles, wat hier befloten word: gy moet by de aanftaande vergadering der akaueniie a's gast verfchynen. - HENRIËTTE. Ik, waarde mama? ik zal 'er geen zeer voordeelige figuur maken, DE BARONNES. ■ Zyt onbezorgd: men zal niet meer van u vorderen dan gy leveren kunt. Verkiest gy niet te zitten, myne heeren akademici? (Zy zetten zich allen, en de baronnes ver. volgt.) Gy hebt reeds vernomen, dat een gelukkig toeval my gisteren avond myn' gemaal weder heeft gebragt. De oprichting van eene akademie de.- wetenfehappen is voor bem nóch een geheim. Hy bemint de zanggodinnen op het tederfte,en, hoewel by zich aan dezelven niet zo vurig toeheilïgt als ik, zo is hy echter geen nalatig of onwaardig dienaar van deze godinnen. Ik heb my voorgenomen, hem op eene aangename wyze te verrasfehen... dezen avond eene plegtige zitting, onzer akademie, te beleggen... hem, onder het voorwendzel van eene fpeelpsrty, daarby te verzoeken... en... waarpp ik echter eerst uwe onderlinge goedkeuring verwacht...  B L T S P E L. 4Ï wacht... by deze gelegenheid hemzelven tot medelid van myn geleerd gezelfchap te verklaren. windheim. 6, Allerliefst! de cadeau kon niet fraaier uitgedacht worden. van kunhwitz. Hy is uwer volkomen waardig , myne genadige vrouw ! van dramschmied. Hy is vreemd, maar galant. schopsius. , En hoe vreemd hy ook zy, zou geen griek, ten tyde van Perikles, zich over denzelven hebben behoeven te fchamen. de baronnes. Ik ben verrukt dat myn voorftel zo algemeen word goedgekeurd. Daar wy dus over de vraag an? volkomen van één gevoelen zyn, zullen wy tot de vraag quomodo ? overgaan. Hier moet ik echter vooraf aanmerken , dat het my zeer aangenaam zoude zyn, wanneer ik by deze plegtige onderhandeling over den majestueufen ernst van een actus academici een' flraal van galanterie kon verbreiden, die aan dezelve eene bevalligheid by zette, welke, volgens de algemeene uitdrukking van onze fraaije geesten , het Chiaro Scuro heet. Ik weet niet of ik my duidelyk genoeg verklaar? windheim. Het is onmogelyk zich fraaijer en duidelyker te verklaren. Cs pï  42 DE GELEERDE VROUW, de baronnes. Myn voordel is, om de onderhandeling met een klinkdicht van myn eigen werk aan te vangen. windheim. Met een klinkdicht? allerliefst! de baronnes. Myne keus viel in het eerst op eene ode, omdat men die foort van poëzy by groote plegtigheden meer gewoon is te gebruiken ; maar ik vond een klinkdicht galanter. windheim. '" Het is ontegenzeggelyk de galantde van alle foorten van poëzy, zelfs het heldendicht niet uitgezonderd. van kuhnwitz. Onze duiifebe dichters hebben tot noch toe de waarde van het klinkdicht veel te gering geacht. Wy zyn hier omtrent verre beneden onze naburen, de Italianen , die alle gebeurtenisfen door zulk eene foort van poëzy verëeuwigen. 'Er is geen fchoone vrouw, in geheel Italiën, van de eerde Principes/a tot de Ultima Donna de Opera buffa, tot wier eer men geen klinkdicht, op de keurigde taf, gedrukt vind. windheim. Uwe gedachten zullen een nieuw tydvak in de duitfche dichtkunst uitmaken. de baronnes. Zo zeer durve ik my nóch niet vleijen. Ik moest eerst zien of myn klinkdicht het geluk had te behagen. Jk zal het u naderhand in zyn geheel voorlezen. Thans be-  B L T S P E L. 43 begeer ik, om den draad der famenhang niet te verliezen, myne verdere ontwerpen wegens onze actui aca. demici bekend te maken. Nadat ik myn klinkdicht voorgelezen zal hebben, moet mynheer de akademie-fecretaris eene korte, maar eneigique-, aanfpraak aan tnynen gemaal doen, waarin hem het groote oogmerk van ons gezelfchap, en deszelfs inftituut, word bewezen. Daarna houden wy, volgens gewoonte, onze voorlezingen. Het is mogelyk, dat de een of de ander van de heeren medeleden met geen geheel nieuw afgewerkt (luk uit zyn vak voorzien is; zulks heeft echter niets te beteekenen. Men kan ook ontwerpen, tot volgende bewerkingen , het gezelfchap ter beoordeeling voorlezen. VAN DRAMSCHMIED. Dat is my zeer lief. Ik heb in myn vak geen nieuw* ftuk geheel gereed; doch ik kan een tamelyk opgehelderd plan van een tooneelfpel, van de nieuwfte foort, medebrengen. DE BARONNES. Zeer wel: buiten dat zou een volwerkt tooneelfïuk tot ons oogmerk te lang zyn. (Zy ziet Wmdheim aan.) w I N D H F. i M. Ik zal in eene geheele nieuwe ode het genoegen van den huwelyken (laat bezingen. DE BARONNES. Goed! zeer analogisch met uwe omftandigheid... En gy, mynheer van Kuhnwitz? VAN KUHNWITZ. ■ Jk zal eene kleine verhandeling over den invloed der fchoo-  44 DE GELEERDE VROUW, fchoone wetenfchappen op de commercie en de manufacturen voorlezen; waarin , byzonderlyk, zal aangetoond worden, hoe veel papiermolens in dezen ftaat, enkel en alleen door de cpmediemakers en de wekelykfche nieuwslchryvers, in onze hoofdfhd, aan den gang worden gehouden. DE BARONNES. Dan verwacht ik een zeer politiek werk te leeren kennen. Men kon in allen gevalle een woord van het voordeel hybrengen, hetwelk de commercie zich, met den tyd, ook van den arbeid onzer akademie, beloven mag. VAN KUHNWITZ. Dit geval maakt, inderdaad , een geheel hoofdfiuk van myn onderwerp uit. DE BARONNES. En wat levert gy ons, mynheer Schopfius ? SCHOPSIUS. Een geheel nieuw, maar in eenen antiken finaak volwrocht, oordeelkundig opusculum, het geen fecundum mattriam et formam ten volle aan het oogmerk beantwoord. Ik bewys daarin, uit twaalf griekfche en zestien latynfche autheuren, dat zich de griekfche filofofen van hunne tabbaards niet alleen tot een teeken der oefTe? nende wysgeerte, maar zich van dezelven ook tot een ,befcherming voor den wind en regen bediend hebben. DE BARONNES. Pit gevoelen heeft zeer veel waarfchynelykheid. En hebt  B L T S P E L. 45 hebt gy dit werk in de duitfche, of in eene geleerde taal, opgefteld ? SCHOPSIUS. In de duitfche; maar de griekfche en latynfche citata maken meer uit, dan de duitfche text zelf. DE BARONNES. Uwe geleerdheid is my bekend... En aldus heeft ieder medelid iets geheel nieuws voor te dragen. Dit is naar wensen. Ik ftel my het genoegen reeds voor, welk myn gemaal heden zal genieten. WINDHEIM. En het onverwachte daarvan moet hem het alleraangenaamste zym DE BARONNES. Nu zal ik u myn klinkdicht voorlezen. WINDHEIM. 6 Ja, mevrouw! ik brand van verlangen! DE BARONNES. Beloof u maar niet te veel: gy kost u bedriegen! VAN KUHNWITZ. 6! Daarvoor zyn wy zeker. VIERDE TOONEEL. JOHAN, DE VORIGE N. JOHAN. Zjym excellentie, de heer generaal van Brand, is aan de  46 DE GE LEERDE VROUW, de voordeur, en verlangt-uwe hoog viyheerelyke genade zyne opwachting te mogen maken. DE BARONNES. Ik laat my deze eer voor een andermaal verzoeken ; tegenwoordig ontbreekt het my aaYi tyd. J O H A N. Het is reeds de derdemaal dat hy hier verfcbynt, zonder dat hy toegelaten word; en heden vertrekt hy noch. DE BARONNES. Het doet my leed... maar thans heb ik geen tyd. HENRIËTTE. Lieve mama! de generaal is de bevelhebber van het regiment, waaronder myn broeder is. DE BARONNES. Ja! goed dat gy het my herinnert. Ik zal hem toch wel moeten ontfangen... och, dat hy maar niet op een' zo ongelegen tyd kwam! WINDHEIM. Ach, zend hem weg: wy verliezen anders den draad van onze bezigheden. DE BARONNES. Het is waar! (Tegen Johan.) Zeg hem flechts: dat het my leed doet, dat ik hem thans onmogelyk hier kan zien! (Terwyi Johan vertrekt.) Men moet my geen vifites meer aanmelden, vóórdat ik het beveel. WINDHEIM. Deze lieden komen doorgaans wanneer men hen het minst  B L T S P E L. 47 minst verlangt te zien. Kent gy hem in pcrfoon, dezen ouden heer generaal ? DE BARONNES. Meer dan genoeg. WINDHEIM. Hy is een ware tegenvoeter der geleerdheid. .DE BARONNES. Het model van een' krygsheld uit de vorige eeuw. WINDHEIM. Apropos, van een' krygsheld! federt ecnige dagen bevind zich hier een afgedankte franfche kapitein, die met u bekend wenschte te worden. Hy verzocht my, op het vurigste, hem by u m te leiden. DE BARONNES. Hoe noemt hy zich ? WINDHEIM. Chtvalier Tournefol. DE BARONNES. Kan hy ons nuttig zyn? WINDHEIM. Ongemeen! hy is in den hoogften graad dat geen, wat men in Frankryk, federt twintig jaren, bel Esprit noemt. Men heeft van hem eene uitgebreide verzameling van de aartigfte puntdichtjes, liedjes, en woordfpelingen. Hy heeft ook een tooneelftuk gefchreven, dat 'zeer vele fchoonheden bevatten moet. DE BARONNES. Hoe is de titel ? WI SDU  48 DE GELEERDE VROUW, windheim.' Les confequences de l'amour. de baronnes. Een mooije titel! maar het (tuk is my uit geen journalen bekend. van kuhnwitz. Ik ken het zelf'. Uit hoofde van zekere kabalen is het in Frankryk niet vertoond geworden. Maar zo veel te meer opgang zal het in Duïtschland maken. Het is vol buitengewone gebeurtenisfen, en is in zulk eene hooge fpraak gefchreven als men altoos in den koran bewondert. de baronnes. ó! Waarom hebt gy dezen edelman niet voorlang reeds tot my ingeleid ? windheim. Ik heb hem gisteren eerst leeren kennen. Morgen zult gy hem hier zien. van dramschmied. Maar, genadige vrouw, om 's hemels wil, ons klinkdicht. .. ik kan niet langer wachten. de baronnes. Zo luister dan toe, maar oplettend; ik zal my aan uwe beörjrdeeling onderwerpen. windheim. 6 Zyt onbezorgd. Ik wenschte dat ik thans al myne ledematen in ooren kon veranderen! henriëtte, ter zyde. Welk eene lage vleijery! d 2  B L T S P E L. 49 de baronnes. Luister tbc... het opfchrift is: Klinkdicht op het tweede huwelyk van den vryheer van Rheinthal. WINDHEIM. Op het tweede huwelyk? ongetwyfeld! daar fchuilt zeer zeker een veritandige inval... de baronnes. Vel noch geen oordeel, baron Windheim!... thans kan ik u alleen zeggen dat dit tweede huwelyk van mynen gemaal geen ftolïelyk, maar een geesielyk huwelyk is; en wat meent gy, met wie ?... met de Wysheid. WINDHEIM. Voortreffelyk! van kuhnwitz. Een allerlieflte inval! van dramschmied. • En tevens hoe galant! SCHOPSIUS. Een huwehk met de wysheid is de fchoonfte allego. rie, welke zich laat'uitdenken. Inderdaad is de wysheid, fapientia, G 4 D E R-  io4 DE GELEERDE VROUW, DERDE TOONEEL. DE BARON WINDHEIM, DE VORIGE N. WINDHEIM. Ha, ha, alles reeds in orde. — Waar is de baronnes! SCHOPSIUS. In hare kamer. (Windheim gaat 'er naar toe.) VAN KUHNWITZ. Deze heer baron is bovenmaten werkzaam, dewyl hy den vryen toegang by de vrouw van het huis heeft. VAN DRAMSCHMIED. In zyne verbeelding is hy de grootste ode dichter uit Duitschland. VAN KUHNWITZ. Juist zo gelyk Lazarino Cominazzo de eerste bataillefchildcr is. Ik ken geen dommer fchepfel. VAN DRAMSCHMIED. Intusfchen móet men hem toch roemen. VAN KUHNWITZ. Op den duur zal ik het niet kunnen doen, al word hy ook tienmaal — hoewel ik het echter noch niet eens geloof de fchoonzoon van dit huis. Ik kan onmogelyk verdragen , dat hy altoos den arbeid van andere lieden voor den zynen uitgeeft —• wanneer ik noch maar één enkel vaersje van hem gelezen had, dat niet van woord tot woord van andereu geftolen ware! VAN DRAMSCHMIED. Dan zou het noch iets beteekenen, myn lieve van Kuhn-  B L V S P E L. 105 Kuhnwitz! doch ik heb pruldichtjes gelezen die door zyne eigen harsfentjes zyn uitgebroeid, en aan dezen alleen fchryf ik de gedurige zwakheid van maag toe, aan welken ik, federt dien tyd, laboreer. van kuhnwitz. Men moet de maag van mevrouw de baronnes hebben 0111 ze te kunnen verteren. (Beiden lage hen.) He! he! hel schopsius, ter zyde. Foei ! en dat van zulke tongen !.. Waren het geen edellieden , ik zou hen voor onwaardige leden van onze akademie verklaren. VIERDE TOONEEL. de baronnes, de baron windheim, de vorige n. de baronnes, hy het inkomen tegen Windheim. Gy zyt al te infehikkelyk. Ik kan haar deze vaerzen onmogelyk vergeven. Ik verzoek om vergiffenis, myne heeren! dat ik u heden zo lang naar het eten laat wachten. van kuhnwitz. Het is noch zo laat niet. Ik heb zo even eerst de. afdrukken van het klindicht gebragt. de baronnes. 6, Uitmuntend! (Zy befchouwt de klinkdichten.) Geen drukfouten? van kuhnwitz. Ik fta 'er voor in. G s va  ioó* DE GELEERDE VROUW^ DE BARONNES. Hoe veel blyf ik u verpligt! .VAN DRAMSCHMIED. En wat heeft uwe genade daar? DE BARONNES. Kent gy dat niet ? ik heb u immers vrjórlang gezegd, dat ik voor alle de medeleden van myne akademie ordensteekens zou laten maken. VAN KUHNWITZ. Dat is galant!., een vleêrmuis... niet waar? DE BARONNES. Neen zeker niet' een uil > de uil van Minerva, door onzen besten goudfinït vervaardigd. WINDHEIM. De fchakeering is byzonder fchoon. VAN KUHNWITZ. Waar moet men het dragen ? DE BARONNES. In het vierde knoopsgat van het kamifool... (Zy houd hsm een ordemteeken voor de borst.) SCHOPSIUS. Het geeft een recht eerwaardig aanzien. DE BARONNES. Yi ben bovenmaten verheugd, dat zy juist heden in gereedheid zyn. VAN DRAMSCHMIED. Her gelukt alles naar wensch. (Fan Kuhnwitz zyn' zakdoek uithalende, trekt daarmede den reeds getoondtn brief uit, 't geen echter noch niemant gewaar word.) D E  M L T S P E L. 107 DE BARONNES. Inderdaad ?... maar wegens den fecretaris ben ik in verlegenheid. De knecht, die hem zoekt, is noch niet, te rug. VAN KUHNWITZ. Dat is toch wonderlyk! DE BARONNES. Die man is ons heden onöntbeereiyk. Terwyl hy altoos den etenstyd zeer naauwkeurig in acht neemt, begin ik voor hem bezorgd te worden. WINDHEIM. Bekommer u niet, genadige vrouw! misfehien dat hy reeds naricht heeft, en thans fladdert, gelyk eene naarstige bye, om de bloemtjes van het vernuft, van waar hy, vol zoeten honig, naar huis zal wederkeeren. DE BARONNES. De gelykenis is fcjipon, indien hy maar geen excentriek hemelsch ligchaam gelykt, dat zonder orde en oogmerk in het ledig luchtruim omdwaalt, en andere planeten vrees verwekt. WIND HEIM. Welk eene gelukkige vlugheid, vernuft met vernuft te betalen ! (Hy ziet den brief , die van Kuhnwitz verloren Iteeft, en raapt hem op.) DE BARONNES. Om geen tyd te verliezen , zullen wy ons nederzetten, WINDHEIM. (Terwyl zy allen naar de tafel gaan en zich nederzetten.') Een brief naar... .aan een' journaalichryver ? dit maakt my nieuwsgierig. (Hy gaat zich insgclyks zettsn.) ' DJ?  io8 DE GELEERDE VROUW, de baronnes. De orde en den afloop van het tegenwoordig bedryf en de daarmede verbonden plegtigheden, heb ik reeds met den heer Schopfius vastgefteld. Wy gaan daarom , ten eerfte, over tot de proeve van onze voorlezingen, ik meen zodanige voorlezingen, welken gy, myne heeren fchryvers, zelf als onvoltooide werken opgeeft. Het is, ontwyfelbaar, dat ieder ontwerp noch kleine gebreken in zich vervatdie men eerst in de befchaving tot de uitgave wegneemt. Doch eene toegenegen aandacht zal misfehien genoegzaam zyn, om zulke geringe feilen zeer fchielyk te ontdekken. van dramschmied. Zeer zeker. Maar 'er is niemant dan ik, die een onvoltooid werk in de vergadering brengt. Ik zal dus, zonder vertoeven, myn plan van een tooneelfpel voorlezen. Gedurende de lezing, die wat lang zal duren, verzoek ik , vrindelyk, my niet te ftoren, maar alle aanmerkingen op te teekenen en my dezelven dan eindelyk bekend te maken. de baronnes. Wy zulle.) uwe begeerte naauwkeurig naarkomen. (Allen krygen pennen ; Windheim leest, gedurende de voorlezing, den brief van van Kuhnwitz.) van dramschmied. Het tooneel fpel voert ten titel: william met het houten been. De ftof is uit eene oude Laplandfche kronyk getrokken. Myn held, die een Laplandfcbe jprins is, moest eigentlyk Kandalax heeten; ik noem hem  B L r S P E L. 109 hem echter Willïam, omdat in zekere gewesten de En. gelfche namen eene geheel byzondere uitwerking op duitfche ooren hebben. De historie valt voor in het laatfte vierde deel van de vyftiende eeuw, tusfchen de twee en veertig en agt en zestig graden, noorder breedte. de baronnes. Ik bid u, flechts één enkel woordje. Bezit gy deze Laplandfche kronyk zelf? van dramschmied. In manufcript, genadige vrouw! de baronnes. Dat is, waarachtig, een fchat — doch een andermaal hierover! van dramschmied, met lezen vervolgende. Williams vader, hertog van Oost-Lapland, wierd met den vorst van Noord.Kareliën in oorlog gewikkelt , en heeft in den laatften fJag zyne dochter Biribiska (maar die hier Fanny heet,) gevangen genomen. William word op haar zó fmoorelyk verliefd, dat hy (in het begin van het eerste bedryf,) van zyn' vader de toeftemming verlangt, om met haar te trouwen. De vader (een ongemeen doldriftig dwingeland) bedreigt William te zullen laten fpiesfen, indien hy by zyn voornemen blyft volharden. Hy laat de gevangen prinfes halen; de prinfes komt, weent bitterlyk over' de ftrafheid van den dwingeland, die ook haar met eene gelyke dood bedreigt , en neemt , zo ras de tiran haar verlaat, het be»  ■iio DE GELEERDE VROUW, befluit, om zich , door haren minnaar, met een haring, -buis naar Kareliën te doen ontvoeren. In het tweede bedryf verbeeld het tooneel eene zeehaven in Noord-Kareiiën. Het fchip met onze verliefden komt aan, terwyl de vader van Fanny met vele jagers aan den oever juist een' vlugrenden beer vervolgt. Hy herkent, aanftonds , zyne dochter , en juigcht over hare verlosfing. Maar , nu hy verneemt dat haren verlos.'èr de zoon van zynen vyand is , barst hy uit in woede Cwant hy is ook een bloeddorstig tiran) en beveelt, ingevolge eene oude gelofte, om onzen held den beroemden Noordfche goden, Thor en Wodan, op te offeren; de prinfës valt haren vader te voet, zucht en weent vergeefs, zyn hart Iaat zich niet vermurwen... Het tooneel word in een' tempel veranderd. De prins moet opgeofferd worden, doch de prinfes overreed den opperpriester, met wien zy altoos in eene zeer naauwe verflandhouding heeft geleefd, om in plaats van den prins een' flaaf, die hem zeer gelykende is, op te offeren. Dit offer gefchied volmaakt volgens de Karelifche costumen, en vertoont den aanfchouwer eene wyze van fterven, die noch nooit op eenig tooneel gezien is: de gewaande prins word door vier rendieren verfcheurd. William bemerkt zeer fpoedig daarna de liefde des opperpriesters voor Fanny, word jaloersch , en ten laatste zo woedende, dat hy den opperpriester overhoop fteekt. . Men verbeelde zich hier de gefteldheid van de prinfes: — zy bedaart emdelyk, en befluit met William naar Samogitiën te vlugten. j Het  B L T S P E L. in Het derde bedryf fpeelt eerst in een donker bosch te Samogitiën, waar onze reizigers de nacht overvalt. 'Er ontfhat een verfchrikkelyk onweêr — en de geest des vermoorden opperpriesters verfchynt. Zyne vreesfelyke woorden tegen Fanny: Trouwlooze! nooit zuit gy de gemalin van mynen moordenaar worden ! brengen de prinfes buiten zich zelve. Men wil deze verfchrikkelyke landftreek verlaten , onweetend waar men zich naar toe begeven zal. Men flaat Turkyën voor, waar William in Ottomannifchen dienst zal gaan. Het volgende tooneel fpeelt in een bosch te Wallagchiën, in 't welk onze reizigers eene bende heidenen ontmoeten, en het daarop volgende tooneel verbeeld de audientiekamer van den fultan. Hoogstdezelve zit,buitengewoon prachtig gekleed, met zyne hofnarren op eene fofa,juist zo als men hem onze Laplanders aandient. De fultan, zeer nieuwsgierig om Laplanders te zien, ontvangt ze, maar verwondert zich , met zyne hofnarren , zulke welgemaakte menfehen in hen te zien. Fannys bekoorelykheden betooveren hem zo geheel en al, dat hy terftond allergenadigst befluit, om William tot cham van eene Tartaarfche horde aan te fielten , doch Fanny in zynen haram te nemen. William verzet zich tegen dit befluit. De fultan blyft 'er by volharden, en wil Fanny wegvoeren. Zy worftelt dapper met den wellusteling, totdat William hem door eenen geweldigen oorvyg ter aarde flaat. De wachten komen van aüe kanten ,toefchieten, en 'er blyft voor onzen held niets overig, dan me?  112 DE GELEERDE VROUW, met Fanny uit het vengfter te fpringen, waarmede hef derde bedryf befJoten word. v DE BARONNES. Ik verzoek u een oogenblik op te houden ; ik heb bier twee aanmerkingen. WINDHEIM. Ik moet ook hier eene kleine aanmerking maken; (Een kleine tusfehenpoos en beiden fchryven.) DE BARONNES. Belieft gy nu maar te vervolgen. VAN DRAMSCHMIED Vervolgt. Het vierde bedryf opent de fultan met den mufti. Vol van gramfchap wegens den ontfangen oorvyg, begeert deze Williams dood — maar de mufti vertelt hem,dat William, om vergiffenis te verkrygen, en zyne Fanny te behouden, mufulman geworden en voor een' geboren prins reeds rykelyk genoeg geftraft is, omdat hy door den fprong uit het venfter zyn been heeft ver. pletterd, en zich zyn leven lang met een houten been zal moeten behelpen. De fultan laat zich te vrede Hellen. Het tooneel verandert in eene mosqué; William komt met Fanny in dezelve. Zyn houten been, waarmede hy een weinig hinkt, geeft eene aandoenelyke vertooning. De beide gelieven geven elkander, voor het altaar, de hand, wanneer plotfelyk, met eenen verfchrikkelyken donderdag, de geest van den vermoorden opperpriester, ten tweeden male, verfchynt. Al het volk loopt weg, en William en Fanny worden magteloos in het paleis "Van den mufti gebragt : daar "ontfangen zy de, blyde ty - ding,  3 L T S P E L. it3 ding, dat Wili iams wreedaartige vader gefiorven is, en alle Oost-Laplanders naar de terugkomst van hunnen geliefden erfprins haken. William en Fanny befluitcn, aanftonds ,. tot de reis , waartoe de vrome mufti hen wel geen geld , maar zyfien zegen mededeelt. In hét begin van het vyfde bedryf, is prins William met Fanny gelukkig in zyn vaderland aangekomen , en neemt nu met honderd prachtige lieden zyn' intogt in den burg. (Alweer eene geheele nieuwe vertooning!) Het tooneel verandert in eene zaal van het paleis, in welke William met Fanny te voorfchyn treden ; maar boe groot ftygt hunne verbaasdheid , wanneer zy daar honderd gewapende mannen, en onder dezelven Williams vader gewaar worden! die kwaadaartige had het gerucht van zyne dood opzettelyk uitgedrooid, en zelfs, daarom , een lyk onder zyn' naam doen begraven , om William naar huis te lokk*en. De tiran flaat, terftond , de Frinfes met eene ftrydknots op de harsfens, dat zydood ter nedervalt. De prins fleept men naar eene gevangenis — waarin het tooneel veranderd word. William verliest daar, van droefheid, het verfland. Hy heeft een' verborgen dolk by zich — daarmede doorfteekt hy een' minister, die met bevelen van zynen vader by hem komt,en dien hy voor eene kat aanziet. Hy is van voornemen ook zichze'ven te doorfteken, terwyl de geest, ten derdemale , hem by de hand vat, en op de plaats brengt, waar men juist Fannys lyk ten grave draagt. Sneller dan een blikfemftraal fchiet de woedende prins op het iyk toe, en werpt het, met dragers en all', tegen den grond. H Ge-  U4 DE GELEERDE VROUW, Geheele hoopen van aanfchouwers fpringen te hulp, om den zinneloozen met touwen te binden. Alleen de magtige geest verandert hen, plotfelyk ia hout en fteen. Nu opent William de kist;werpt zich,vol wanhoop, op het lyk van zyne geliefde, en viymt haren boezem op; rukt haar het hart uit het lyf, het welk hy met drie grimmige beten verflind; en hy doorfteekt zich. — Het gordyn valt. 'Ik bid om vergeving, indien myne uitgebreide voorlezing te langwylig geweest mogt zyn. DE BARONNES. In het geheel niet; myn genoegen vermeerderde van bedryf tot bedryf. De keus des onderwerps kon niet beter zyn, de fchikking niet gelukkiger; welk een rykdom van gebeurtenisfen! Ik ken maar een Duitsch origineel, dat men , aan poctifche vruchtbaarheid , met dit zou kunnen vergelyken. WINDHEIM. Inderdaad, mynheer van Dramfchmied! my heeft noch geen treurfpel meer geamufeerd dan het uwe. Gy moet vlytig de Griekfche historie beftudeerd hebben. DE BARONNES. Of Shakespear? VAN DRAMSCHMIED. Juist, uwe genade. DE B ARONNES. Ik heb het ten eerfle befpeurd. Het is volmaakt de grootfche trant van Shakespear — doch hier en daar zyn kleine abuizen, ik wil geen fouten zeggen, ingeflopen. Ik heb ze allen- opgcteekend. VAK  B L T S P E L. 115 VAN DRAMSCHMIED. Ik bid, vurig, my dezelven mede te deelen. DE BARONNES. Zy betreffen meest de eenheid van tyd en plaats» VAN DRAMSCHMIED. Helaas '. DE BARONNES. Maar! waarom zucht gy ? VAN DRAMSCHMIED. Ach, genadige vrouw! wanneer gy niy de vryheid beneemt om van de regelen der eenheid te mogen af wyken, dan ontneemt gy my alles;en ik beken u, oprecht, dat ik niet in ftaat ben, alsdan iets interesfants voor het tooneel te fchryven. DE BARONNES. Grieken en Romeinen, Franfchen en Duitfchers, ja zelfs eenige Engelfchen hebben toch, met het in acht nemen dezer regels, interesfanten ftukken gefchreve». VAN DRAMSCHMIED. Zeer zeker! maar dat waren geen geniën. De genie heeft een' afkeer van allen dwang, en de regels zyn doodelyk voor eene ware genie. Bedenk maar eens welke gebeurtenisfen my door het in acht nemen Hechts enkel van de eenheid van plaats ontfnapt zouden zyn! myne helden hadden nergens, dan in het paleis van den hertog van Lapland, kunnen verfchynen. Van waar zou ik hunne ontmoetingen zoals te Kareliën, te Samogitiën, te Conftantinopolen, hun gefprek met de heidenen, en zelfs de vreesfelyke treurige omftandigheid by de begravenis, van H 2 waar  itó DE GELEERDE VROUW, waar zou ik dit alles, de ziel van myn ftuk gehaald hebben ? DE BARONNES. Zulks is waar! Ja, de menigvuldige fchoonheden, die voor ons uit uwe floute vlugt ontdaan zyn, vergoeden ons drievouwdig het gebrek eener geregelde marschrou. te. Echter geloof ik dat het tooneel met de heidenen niet onder de clasfe dezer fchoonheden behoort. VAN DRAMSCHMIED. Ei fmaakt u dat dan niet ? — en toch volgens myne gedachten, moet het karakterifcrende der heidenfche zeden, zeer getrouw gefchilderd, een der zonderli ngftc tooneelen opleveren. DE BARONNES. Maar echter geen der bekoorelykfte — zo meen ik maar... Jk weet zeer wel dat wy, vrouwen, fumtyds, uit overmatige kieschheid, voor de fchoonheden van de ruwe natuur te ongevoelig zyn; uit even dit beginzel kan het voortkomen , dat my de oorvyg niet bevalt, die William den fultan geeft. Oorvygen uit te deelen, fchynt my, onder helden, eene zeer wanvoegelyke daad. VAN DRAMSCHMIED. Niet te min doen welgemeende oorvygen wanneer zy goed te pas gebragt worden , eene frappante uitwerk'ng. Eerst was ik van wil en gedachten om , volgens Shakespear, onzen William den fultan een oog uit het hoofd te doen trappen , doch... DE BARONNES. Voor alle dingen niet! gy zou het gantfche ftuk misvormen. (Op Windheim ziende.) Baron Windheim, het is aan u. w in»-.  B L r S P E L. \17 WINDHEIM. Buiten de aanmerkingen van de baronnes van Rheinthal heb ik maar ééne éénige te maken; zy betreft de hofnarren van den fultan. Het komt my voor dat foort. gelyke karakters een treurfpel geheel kan ontberen. VAN DRAMSCHMIED. Recht! maar myn ftuk is geen treurfpel; ik noem het een tooneelfpel; een drama, en wel in den fmaak van Shakespear. Ook moet men zich myne hofnarren niet als hansworsten of andere gemeene mannen voorftellen, zy zyn mannen van aanzien, heeren, die een' aanzienelyken post aan het hof bekleeden. WINDHEIM. Ha, haj omdat uw ftuk tot de foort van die van Shakespear behoort — zeer zeker zyn in zyne ftukken de hofnarren op hunne rechte plaats... Mynheer van Kuhnwitz! het is uwe beurt. VAN KUHNWITZ. Ook ik heb ééne éénige zwarigheid ; die door de fieedevaart in my verwekt word. Zou de meeuw en het koude weder, waarmeê onze verbeelding zich by dit tooneel zal bezig houden , geen nadeelige koelte in dezelve te rug laten? VAN DRAMSCHMIED. Zeer zeker... maar juist daarom tracht ik de manier der grootfte tooneeldichters te volgen, die ons zeer dikwyls dwingen om in het eene tooneel van koude te verftyven, en in het volgende van hitte te verfmelten. H 3 VAN  u3 DE GELEERDE VROUW, VAN KUHNWITZ. Dus hebt gy uwe proef thans reeds, gedeeltelyk, zeer gelukkig voltooid. Mynheer Schopfius, 't is uwe beurt. SCHOPSIUS. Ik heb op het uitmuntende tooneelfpel van dezen wakkeren edelman niets te zeggen. DE BARONNES. Aldus zyn wy gereed; (Allen ftaan op en de baronnes fchelt.") Mynheer van Dramfchmied! ik erken u, van nu af aan, voor den Shakespear onzer natie. VAN DRAMSCHMIED. Deze erkenning verrukt my. Ik durf my thans vleijen, den voor ons vernederenden waan, dat flechts ruwe, fmakelooze tyden , tot het voortbrengen van nukken, gelyk die van Shakespear, magtig zyn, gelukkig weder.legd te hebben. V T F D E TOONEEL. JOHAN, DE VORIGE N. DE BARONNES. Men moet fluks het eten opbrengen. JOHAN. De bode, die den heer akademie.fecretaris gezocht .heeft, is eindelyk te rug gekomen. DE BARONNES. Heeft hy hem gevonden l jo-  B L T S B & £, 119 johan. Nadat hy de gantfche ftad op en neer had geloopen, vernam hy dat de wacht hem van de open ftraat in arrest genomen had. de baronnes. Wat? in arrest! myn' akaderm'e-fecretaris? johan. Om van de zaak zeker te zyn, ging de bode naar het huis van den gearresteerden zelv', en vond alles bewaarheid. de baronnes. Hemel, welk een geval ! windheim. Inderdaad, onaangenaam. de baronnes. Welke reden heeft men, om zich aan mynen akademie-fecretaris te vergrypen? johan. Zulks heeft men den bode niet ontdekt. windheim. Hy is misfehien in twist geraakt? de baronnes. Anders fchynt hy een zeer vredelievend mensch te zyn. van kuhnwitz. Mogelyk heeft hy eenige fchulden gemaakt, en is daardoor een' onbefchoften fchuldeifcher in de handen gevallen. H 4 van-  ï20 DE GELEERDE " VROUW, van dramschmied. •. Dit is het waarfcbynelykfte. de baronnes. Zo gy reeds gegeten had, mynheer Schopfius! zou ik u om iets verzoeken. (Johan vertrekt.) schopsius. ]k bid u, genadige vrouw, ftel het om het eten. niet uit! ik zal naderhand even goed eten. de baronnes. Gy zoud my oneindig verpligten , indien gy de goedheid wilde hebben, by den opziener der arrestanten, of waar het zyn mag, naar de reden van het arrest onderzoek te doen. Zyn de fchulden oorzaak van zyne gevangenis, dan ftel ik my borg, ik zal dezelven morgen betalen. schopsius. Aan den wensch vjan uwe genade zal oogenblikkelyk voldaan worden. (Hy vertrekt.) de baronnes. Dat is een afgrysfelyk geval ! wy zullen het beste hopen, en intusfchen aan tafel gaan! ■ (Zy willen vertrekken) windheim, tegen de baronnes. Ik heb uwe genade noch over iets alleen te fpreken. de baronnes. Ik zal u ten eerfte volgen, myne heeren. (Van Kuhnwitz en Van Dramfchmied vertrekken.) ZES-  B L T S P E L. 121 ZESDE TOONEEL. de baron windheim, de baronnes. wind h eim. Met tegenzin moet ik u een noch veel onaangenamer voorval mededeelen, dan dat van den akademie-fecretaris is: maar, gelyk ik zeg, ik móet het doen, indien ik my anders uwe vrindfchap niet onwaardig wil maken. de baronnes. Verklaar u, zonder omwegen, myn lieve baron Windheim! windheim. Even vóórdat wy ons nederzetten, zag ik dezen brief hier op den grond liggen. Ik raapte hem op, en zag, dat het. opfchrift aan een' bekend' buitenlandsch' journalist geadresleerd was. Dit maakte my nieuwsgierig, en —■ heb ik misdaan, zo is myne misdaad echter eene nuttige misdaad — kortom, ik brak den brief open en las hem;de brief is van den heer van Kuhnwitz, en luid aldus: „ Beste vrind! hier nevens zend ik u een nieuw — „ zeer waterryk klinkdicht van de prefidentes onzer aka„ demie, de baronnes van Rheinthal. Het zelve moet „ gy in uw journaal bekend maken, en — dat zich „ verftaat, roemen. In hoe ver;e gy uwe bewondering te kennen moet geven, daarover moet gy vooral niet H 5 „ met  xoa DE GELEERDE VROUW, „ met uw geweten, maar met uwe geldbeurs te rade „ gaan. Vrees toch niet dat gy uw' lof hooger kunt verheffen , dan onze dichteres genegen is, denzei ven „ voor betamelyk te houden: want (onder 0ns) eene „ verwaander zottin dan deze, kunt gy u onmogelyk „ voor ftel len. Een andermaal meer van haar ; thans „ wensch ik u geluk met vyftig, of, zo gy verftandig genoeg zyt, met hondert dukaten. Vaar wel." Frederik van Kuhnwitz. Op deze zyde ftaat de copy van uw klinkdicht gefchreven. de baronnes. Ik ben van fchaamte en gramfchap buiten myzelve. windheim. Ik hoop dat gy dezen kwaadaartigen mensch niet langer in uw gezelfchap dulden zult. dê baronnes. Neen! zulks is niet mogelyk! (Zy fchelt.) windheim. Reeds uit zyne beöordeeling over het Epithalam van de freule Henriëtte heb ik ontdekt, dat hy een hatelyk • karakter heeft. (De knecht komt binnen.) de baronnes. Verzoek den heer van Kuhnwitz hier te komen. (De Uecht vertrekt.) Ik wil zien, met welk een gelaat die ondeugende lasteraar myne blikken zal verdragen. windheim. Even onverfchillig, als hy de blikken van de freule Hen.  n L T S P E L. ia3 Henriëtte verdroeg, toen hy vernam, dat zy zelf de fchryffter van het fchoone vaers was, nat welk hy zo gewetenloos heeft veracht. DE BARONNES. Ach, fpreek my niet meer van dat vaers! het was, inderdaad, Hecht; maar myn klinkdicht — waterryk,? ZEVENDE TOONEEL. VAN KUHNWITZ, DE VORIGEN. VAN KUHNWITZ. Wat is 'er van hw believen, genadige vrouw? DE BARONNES. Kent gy dit fchrift? VAN KUHNWITZ. Hemel! (Hy zoekt in zyne zakken.) DE BARONNES. Kunt gy u den inhoud van dezen brief noch herinneren ? VAN KUHNWITZ. Genadige vrouw! door welk verraad hebt gy dien bekomen ? DE BARONNES. Buiten alle verraad, de baron Windheim vond hem hier, zonder te weten dat hy van u was. VAN KUHNWITZ. Baron Windheim! welk eene vermetelheid ' weet gy, dat het tegen alle zedenkunde, tegen alle burgerlyke en gees-  124 DE GELEERDE VROUW, geestelyke wetten ftryd, vertrouwde brieven, die de eene vrind aan den anderen fchryft, zonder toeflemming van den fcbryver, bekend te maken? DE BARONNES. Eerlooze'.bad gy niet ten nadeele van een' derde, van eene vriudin gefchreven , dan kost gy uwe befcherming by de wetten zoeken, waarvan gy nu zelfs een overtreder zyt. Verlaat myn huis, op het oogenblik! en betreed het, gedurende uw leven, nimmer of ooit, of gy zult de wraak van eene beleedigde vrouw met fiddering gevoelen. (Van Kuhnwitz vertrekt.') 6 Hemel! zo veel hoon is my in myn leven noch niet aangedaan. (Zy vertrekken.) Einds van het vierde bedryf. V Y F-  B L T S P E L. 125 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. van dramschmied, johan, eenige bedienden. van dramschmied. Reptu, rept u , jongetjes! niets van a!T wat betrekking op de zitting heeft moet hier blyven. Zeg, Johan! pak gy die papieren tarnen. (Ter zyde.) Myn plan zal ik zelf medenemen; het mogt anders verloren raken. (Van Dramfchmied fteekt zyn manufcript,dat op de tafel lag, by zich, Johan neemt de andere papieren. De overige be. dienden zetten de tafel, floelen, pauken en trompetten weg.) Deze plotfelyke verandering had ik my by de voorlezing van myne proeve toch niet voorgemeld. De toeftel tot. dit geleerd gezelfchap bevalt my fa *et geheel niet. johan, die alle de papieren onder den arm heeft. Vergeef het my, mynheer van Dramfchmied! maar wat beteekent toch deze overhaastige opruiming? Za[ de akademifche vergadering geen voortgang hebben ? van dramschmied. Dat kan ik u alles verhalen , beste Johan. De over. haastige opruiming wierd veroorzaakt door de tyding, dat  ïs6 DE GELEERDE VROUW, dat de heer van het huis, ten eerde, hier zal komen; en de akademifche vergadering heeft geen voortgang, devryl zy geen voortgang kan hebben! omdat de akademiefecretaris gearresteerd is ; omdat de heer Schopfius , dien men, om zyn ontflag re bewerken, had uitgezonden, niet terug komt; omdat de heer van Kuhnwitz, gedurende zyn leven , niet meer in dit huis mag komen, en omdat het geta! van drie leden , dat van de akademie noch overig is, te klein is, om eene zodanige vergadering uit te maken. johan. Wel de droes! dan zal myne genadige vrouw niet in de beste luim zyn. TWEEDE TOONEEL. db baron windheim, de vorigen. windheim. Johan , de baronnes heeft bevolen om hier, terftond* twee fpeeltafels gereed te zetten. johan. Ten eerde, genadige heer! (Hy vertrek en ae fpeiltafels worden gereed gezet.) windheim. Wel nu, mynheer van Dramfchmied! wat zegt gy toch van deze plotlelyke verandering van onzen tempel der zanggodinnen in een fpeelvertrek ? TAN  B L T S P E L. 127 VAN DRAMSCHMIED. My bevalt deze herfchepping in het geheel niet. WINDHEIM. My ook niet. VAN DRAMSCHMIED. Het fchynt toch inderdaad waarachtig, dat een kwaade geest de geleerdheid in ons land onophoudelyk vervolgt. WIN D H E I M. Ik heb het nooit zo zeer bel'peurt dan heden. Mynenthalve! ik zal myne zaken kort afhandelen. De baronnes heeft my op nieuw het bezit van hare dochter toegezegd. Ik zal den vader noch heden om zyne toeftemming verzoeken. Bewilligt hy hier in, zo ais ik niet twyftèl, dan heb ik de drommel van alle geleerde gezelfchappen. VAN DRAMSCHMIED. Aldus niet, baron Windheim! gy moet niet zo licht de edele baan verlaten, welke gy met zo veel eer zyt ingetreden. WINDHEIM. Ha, ha! eer! eer!... ik weet, tot noch toe, weinig van de eer tc zeggen, die ik door roynen geleerden arbeid heb verkregen. Ja! indien 'er meer kundigen waren... maar! hoe velen hebben wy? en ook deze weinigen -— geloof my, de poëzy is eenen ondankbaren arbeid; men byt zich menigmaal, over een enkel vaers, de nagels van alle tien de vingers... en, eindelyk, wat heeft men 'er voor, dan dat een Imakeloos, of a/gunftig kunst-  138 DE GELEERDE VROUW, kunstrechter even dit zelfde vaers krachteloos of flepende, of hard, of... wat weet ik het al meer noemt. van dramschmied. Ja, hierin kan ik u geheel geen ongelyk geven. Ook heb ik my dikwyls geërgerd , wanneer deze lieden..., maar, daar is de baronnes. DERDE TOONEEL. de baronnes, henriëtte, de vorigen. de baronnes, nadat zy haastig heeft rondgezien. Cjoed dat alles gereed is! myh gemaal is reeds voor de deur. windheim. Reeds ? zyn heer broeder ook ? de baronnes. Zyn broeder en Sternfels. Her is eei) geluk dat ik fpionnen uitgezonden heb. Had ik de tyding een oogenblik later bekomen, zou men misfehien noch wel met myne akademiefche toebereidingen den fpot gedreven hebben, van dramschmied. Het is dus zeker; dat 'er heden niets van de vergadering worden zal ? de baronnes. Hoe kunnen wy vergadering houden' Schopfius blyft met den Secretaris uit, mdien hem maar niet een foortgelyk noodlot treft — dat zou verfchrikkelyk zyn! wind-  * l r s p e l. ia, windheim. Zulks is niet te denken. Maar die boosaartige van Kuhnwitz heeft ons... de baronnes. Ik bid u noem my dezen naam niet meer; de herinnering van dezen verachtingswaardigen is byna in ftaat' alle genegenheid voor de zanggodinnen in mynen boezem te verflikken. vierde tooneel. rheinthal de Oude, STERNFELS, rheinthal de jonge, de vorigen,. Rheinthal de oude. Vergeef het, hooggeëerde mevrouw fchoonzuster! dat een paar ongeleerde domkoppen, de vryheid nemen van u te bezoeken. de baronnes. Welk eene ftekeligc toefpraak, broeder! gy weet, dathet my altoos een genoegen is u te zien — Ik dank u duizendmaal, myn lieve gemaal, gy zyt uwe beloften op het ftipst naargekomen. rheinthal de jonge. Ik deed wat my mogelyk was om mynen misdag te verbeteren, dewyl ik den eersten dag van myne terugkomst buiten 's huis heb gegeten. (Sternfels heeft intusfchen de baronnes de hand gekusck en voor Henriëtte eene buiging gemaakt.) RHEINTHAL de oude. Nu, graaf Sternfels! waarom kuscht gy ook myne " * nicht  i3o DE GELEERDE VROUW, nicht de hand niet? verloofde lieden moeten zo ingetogen niet zyn. sternfels. 6, Hoe gaarne gehoorzaam ik u! (Hy kuscht haar de hand.) DE BARONNES. Verloofde lieden? — Gy zyt heden byzonder railIant, rheinthal de jotlgC, Gy hebt uw gezelfchap noch niet geheel by elkander, myn fchat? maak my intusfchen met de aanwezenden bekend. de baronnes. De baron van Windheim kent gy buiten dien en deze heer is de heer van Dramschmied , dien gy , ten minste, van naam wel zult kennen. rheinthal de jonge. De heer van Dramfchmied, die verfcheiden ftukken ▼oor het tooneel heeft gefchreven? van dramschmied. En die zich boven alles gelukkig zou achten, indien zyne ftukken uwe goedkeuring verdiend mogten hebben. rheinthal de jonge. Myne kennis is veel te gering. (r«g«i de baronnes.) Wanneer komen toch die andere heeren geleerden, met wien gy my bekend wilt maken? de baronnes. Ik twyfe!, of wy heden wel meer dan deze heeren zullen zien. rhe i n-  B L T S P E L. 131 rheinthal de oude. Daar twyfel ik ook aan, lieve mevrouw fchoonzuster. 'Er zyn onlangs een paar daarvan in verhoor genomen. rheinthal de jonge. Zwyg toch, broeder! de baronnes. Een paar? wat zegt gy? rheinthal de oude. Een paar! een paar! de heer akademie-fecretaris en de heer Schopfius maken toch immers een paar uit? de baronnes. De heer Schopfius? gy zult mis hebben. rheinthal de jonge. Neen, myn fchat: het is inderdaad niet anders. De minister zelf heeft ons dit nieuws medegedeeld. de baronnes. En de reden? rheinthal de jonge. Die heeft hy ons noch niet ontdekt. Hy beloofde my echter, ten eerfle, na het verhoor, het welk misfehien nu al geëindigd zal zyn, meerder te zullen laten weten. Den fecretaris ken ik noch niet, maar van den heer Schopfius doet het my zeer leed. rheinthal de oude. My ook; die man moet onmenfeheiyk geleerd zyn-, maar d't heeft hy toch niet zeer geleerd aangelegd, dat hy in de gevangenis ging om de vryheid voor een' ander' af te fmeken, terwyl men juist bedacht was om hem zeiven op te zoeken. — Echter moet zyne misdaad zo groot niet zyn, omdat hy in geen boeijens gezet s geworden. ' 1 2 r h e l n-  DE GELEERDE VROUW, rhftnthal de jonge. Misfehien zyn beiden onfehuldig — wy mogen noch niet oordealen. Voor zo verre ik den heer Schopfius heb leeren kennen, heb ik geen grond om aan zyne eereIykheid te twyfelen. DE BARONNES. En ik, die hem zeer grondig ken, verzeker u, dat hy een der braafste menfehen is. Ja! zo ik anders iets op u vermag, myn lieve gemaal, zo bid ik, op het nadrukkelykfte, ontferm u over deze beide ongelukkigen, die zulk eene vernedering zeker niet verdienen. rheinthal de jonge. Zeer gaarne — maar wy moeten afwachten, of het gerecht hen insgelyks voor onfehuldig verklaart. rheinthal de oude. In dit geval wil ik my zelfs over hen ontfermen — offchoon ik niet, gelyk myn broeder Hendrik, uitverkoren was, om een geleerde collega van u te worden. de baronnes. Gy fchynt van daag alles te droomen, mynheer fchoonbroeder ? rheinthal de oude. Geen droomen! de heer Schopfius heeft alle uwe akademifche ontwerpen verhaald, toen hy in hechtenis genomen wierd. Met tranen in de oogen bad hy zó lang zyne vryheid te mogen genieten, totdat de aanzienelyke vergadering was argeloopen en myn broeder Hendrik zyn geleerde collega zoude zyn. Ziet gy, mevrouw fchoonzuster,. dat wy veel weten! b e  B L T SPEL. 133 de baronnes, tegen Windheim. Het is alles verraden. (Ter zyde.~) Hoe fta ik befchaamd! windheim, ter zyde. Het is om je reuzel te (cbeürcn over die weetnieten. rheinthal de jonge, tenv/l hy na.ir de baronnes toegaat en haar by de hand neemt. Wees daarom (leeds wel te moede, myne lieve Loui- fe! gy kent immers myn' broeder? Wy zullen over iets anders praten. Gy weet, myn febat! dat ik den graaf Sternfels, reeds vóórlang, myn woord heb gegeven, om zich met onze Henriëtte te verbinden? de baronnes. Ja!.., ik weet wel, dat gy het hem toegezegd hebt.. . rheinthal de jonge. De tyd begint hem reeds lang te vallen, en ik geloof, dat onze Henriëtte ook niet fterk op uitflel zal aandringen. rheinthal de oude. 6 Neen! zy fchynt niet tot die trage lieden te behooren, die alles tot den toekomenden tyd verfchuiven. — Gy behoeft daarom niet te blozen, Henriëtte! Het zou flecht zyn wanneer alle menfehen zo weinig van trouwen hielden als ik. henriëtte. Hierin onderwerp ik my geheel aan den wil van myne waarde ouders. rheinthal de jonge. Wat my aanbelangt, van harte gaarne wil ik u nóch heden gravin van Sternfels noemen. I 3 stern-  134 DE GELEERDE VROUW, sternfels. En gy, genadige vrouw, ben ik gelukkig genoeg ook uwe toeftemming te mogen verkrygen ? myn gedrag, myn vermogen, myne tedere liefde voor de freule uwe dochter is u bekend, gy zoud myn geluk immers niet kunnen tegenwerken? windheim. (Tegen Sternfels.) Met je permisfie. (Tegen de baronnes.) Genadige vrouw! alles wat de graaf van Sternfels tot zyn voordeel kan zeggen, ben ik ook in Maat voor my by te brengen. Ik verlaat my dus geheel op de gunstige toezegging, die gy my noch onlangs gegeven hebt. de baronnes. Ik kan het niet ontkennen, myn lieve gemaal en gy moet het van my niet ten kwade opnemen ik heb den baron Windheim myn woord op zulk eene verbindende wyze gegeven, dat ik als eene brave vrouw... rheinthal de jonge. Uw woord? hoe? hebt gy dan het woord kunnen vergeten, het welk gy my vóórlang voor den graaf van Sternfels gegeven hebt? de baronnes. Het is waar — ik was misfehien te voorbarig — doch — ik moet u myne beweegredenen maar openhartig ontdekken. Onze dochter bezit, tot noch toe, het voorrecht niet van een volkomen gevormd verftand, van een' gezui verden fmaak. Zy heeft dus een' man noodig, die in ftaat is, door leerzame voorbeelden, dit gebrek van tyd tot tyd in haar te verbeteren. Ik heb gevonden dat — zonder iemant te oeleedigen •— de ba.  B L T S P E L. 135 baron Windheim, die door zyne talenten onzen adel zo veel eer aandoet, de allerbekwaamfte tot dit oogmerk is. rheinthal de oude. Wat? vergeef het my, mevrouw fchoonzuster! ik katl onmogelyk langer zwygen! volgens uwe gedachten zou dus Windheim een verftandiger kaerel zyn dan Sternfels? gy zyt, Waarachtig de eenigfte, uit de gantfche ftad , van wien ik dit noch gehoord heb. Ik heb het hem dezen morgen in zyn gezigt gezegd en herhaal het nu weder: niets anders is hy dan een geleerde windbuil, in profa en in vaerzen; alle zyn nietsbeduidende voortbrengfels ontfteelt hy aan anderen; hy zelfs is niet in ftaat, iets goeds te maken. windheim, vertoornd. Hoe, dat is te veel!... Baron Rheinthal! ik raad u, op een' anderen toon met my te fpreken, of de achting voor dit huis verfchuldigd, zou u voor my niet befcüermen. rheinthal de jonge. Zagt, zagt, mynheer! moet men zich dan aanllondi driftig maken? windheim. Ik ben een edelman, en niet gewoon my te laten bcleedigen. rheinth al de jonge. Dat moet gy ook niet doen. Gy drukt u ook, fomtyds, al te nadrukkelyk uit, myn lieve broeder! rheinthal de oude. Zo veel te beter verftaat men my. I4 VT S-  136 DE GELEERDE VROUW, V T F D E T O O N E E L. johan, de vorige n. johan. i Zyne excellentie de ftaatsminister zend uwe genade dezen brief. rheinthal de jonge. Laat by 'er niets by zeggen ? johan. Niets! rheinthal de jonge. Het is goed!' (Johan vertrekt.) Nu zullen Wy misfehien wat nieuws vernemen. (Tegen de baronnes.) Vergunt gy dat ik hem voorleze ? de baronnes. Indien ik u verzoeken mag. Ik ben zelfs nieuwsgierig naar den inhoud- rheinthal de jonge, opent den brief en leest. „ Ingevolge van myne belofte , melde ik u ,, hier nevens de verzochte tydingen. Van uwen ,, gevluchten hofmeester, heeft men geen bet minste „ fpoor ontdekt. De heer Flink, die zich voor „ uwen akademie-fecretaris uitgeeft, is overtuigd ge„ worden en heelt zelfs bekend, dat hy in een zeer vermaard weekblad, het welk hy onder den titel; „ De leeraar van het menfchelyk geflacht, buiten 's lands ,, iaat drukken , de verdienltelykfte en • aanzienelykde „ mannen van onzen ftaat namentlyk, in hunne eer " a2nSet'ist en op de onbefchaatndfte wyze gelasterd „ heeft;  B L T S P E L. 137 ,, heeft; de hem opgelegde draf bedaat in een' drieja,, rigen arbeid aan de vestingwerken, en een daarop- „ volgend bannisfement. Den heer Schopfius word „ insgelyks, doch zonder verdere ftraf, het land ontzegd, „ omdat hy, op zyne reize herwaarts, zyne, op een „ dorp, vier mylen van hier, afgefiorven gemalin , op de „ Griekfche wyze verbrand, en de asch in eene lykbus-' „ heeft verzameld; door welk een tegen de wetten „ ftrydig gedrag hy, daar in de nabuurfchap, zulk een „ ergerlyk als een Hecht voorbeeld heeft gegeven, dat ,, inderdaad den volgenden dag een boer uit dat dorp zy„ ne noch naauwelyks geftorven vrouw, om de begra„ veniskosten uit te winnen, in een' even heet gedook- „ ten oven gedoken en verbrand heeft. Vaar wel, „ en beveel my aan uwe gemalin." rheinthal de oude. • He! he!' he! welke verdoemde invallen! de mannen te lasteren, en de vrouwen tot asch te verbranden! de baronnes, ter zyde. Ik ben van fchaamte en droefheid buiten myzelve! rheinthal de oude. Henriëtte! trouw gy nooit met een' geleerden : gy zyt ten minde dan verzekerd , dat gy na uwe dood niet gepulverifeerd zult worden. de baronnes. Foei, mynheer fchoonbroederi fpot niet met het on. geluk van dezen eerelyken man! met den ondeugenden fecretaris moogt gy fpotten, zo veel het u behaagt, maar Schopfius heeft de rechtlchapenheid met te kort gedaan. iS II he IN'  338 DE GELEERDE VROUW, rheinthal de jolige. Om de waarheid te zeggen: ikzelf beklaag den armen Schopfius, en om een blyk daarvan te geven, zaï ik hem honderd dukaten voor reisgeld fchenken: want het komt my voor, dat de arme duivel geen voorraad van geld heeft. henriëtte. Ik dank u daarvoor, waarde vader! de heer Schopfius, hoe zonderling hy is, is inderdaad een zeer goed man. , , rheinthal de oude. Ei ei! als dat zo is, wil ik my ook met hem verzoenen. Broeder Hendrik! ik voeg 'er honderd dukaten by. Wellicht plaatst men noch eens myn' naam in de eene of andere geleerde historie ■ onder de mecenaten. rheinthal de jonge. Dat zal zo gemakkelyk niet gaan, broeder! om dezen titel te verwerven, moet men de wetenfchappen beminnen ; men moet zelfs geleerd zyn. rheinthal de oude. Ha, ha! menig een heeft den titel reeds voor een paar louïs d'or verkregen, die niet geleerder waren dan ik. Voor honderd dukaten maken ze my tot hunnen Sigisbeo van Minerva. Maar nu , om op ons ftok- paardje weêr te komen; my legt in ernst daaraan gelegen te weten, wie de man van Henriëtte worden zal; het is bekend dat ik haar oom ben, en in ftaat, van daag of morgen iets voor haar te doen. Mevrouw fchoonzuster! kunt ge dan uwe ftem noch niet met deftem van mynen broeder paren? d E  B L T S P E L. 13? de baronnes. Indien de baron Windheim my van myn woord van eer wilde ontflaan. windheim. Mevrouw, ftel u in myn geval rheinthal de jonge. Wat geval' baron Windheim! hoe kunt gy aanfpraak; op myne dochter maken ? gy hebt immers een meisje te Be.-lyn T windheim. * Ik te Berlyn? vergeef liet my, zulks heeft u een lasteraar gezegd. Ik ben van myn leven niet te Berlyn geweest en ken daar geen fterveiing. rheinthal dt jonge. Wat? kent gy niet eene zekere gravin van Schoonburg ? windheim. Ik heb de eer, 11 te verzekeren, dat ik in myn leven niemant van dien naam gekend heb. rheinthal de jonge. Dan is deze ode niet van u? QHy geeft hem eene ge. drukte ode.) windheim. Vol verlegenheid, daar hy zich nu eerst herinnert, deze ode naargefchreven en aan de baronnes vjsr zyn eigen werk gegeven te hebben. Deze ode ja ik ken die maar — (Ter zyde~) Waar duivel heeft hy dit exemplaar van daan gehaald ? ik heb ze toch allen opgekocht. de baronnes. Baron Windheim! -ik bemerk nu, dat ue ode of uw werk  j4o DE GELEERDE VROUW, werk niet is, waarvoor gy die toch uitgegeven hebt, of dat gy niet de gravin Schoonburg zeer zeker moet bekend zyn. — Verontfchuldig u ! WINDHEIM. Goedl ik beken u, dat ik deze ode niet gemaakt heb, maar tevens dat ik nooit te Berlyn ben geweest, en nooit eene gravin Schoonburg gekend, veel minder bemind heb, DE BARONNES. Gy zyt dus een Ptegiariusï en kunt een'anders werk voor het uwe uitgeven? HENRIËTTE. 6 Ja, geëerde mama! ook zyn eigen voor een' anders. Zo is het met het Epithalam toegegaan, dat gy zo elendig vond. Niet ik, maar de baron Windheim, heeft het opgefteld. WINDHEIM. Ha, nu barst de bommel uit! Wreede freule! kunt gy my zo verraderlyk behandelen? HENRIËTTE. Gy zelf zyt uw verrader! Ik heb u van te voren gezegd , dat ik het geheim zou' ontdekken, byaldien gy nieuwe aanfpraak op myne perfoon maakte. DE BARONNES. En hoe kost gy dat Epithalam voor uw werk uitgeven ? HENRIËTTE. Ik verzoek verfchooning,geëerde mama! ik heb u nimmer gezegd, dat ik het gemaakt heb, maar ik hoorde alle verwytingen geduldig aan, omdat ik hoopte dat zy my eens te pas zouden komen. Deze gelegenheid doet zich thans op. Uwe goedheid zal zich wel herinneren, dat  B L T S P E L. 141 dat gyzclf bekende hoe onmogelyk het ware, eene perfoon te trouwen, die zulke Hechte vaerzen maakte? de baronnes. Het is waar , die vaerzen waren affchuwelyk! (Ter zyde.) Eene nieuwe befchaming voor my! windheim. Ha! ik zie nu reeds, dat van myn huwelyk niets zal worden. Het zy zo! Mevrouw! ik ontHa u vry willig van uwe beloften. Myne heeren, vaar wel! rheinthal di jonge. Vaar wel! windheim vertrekkende, by zichzelven. Ik mag een fchelm zyn, zo ik van myn leven weder' een vaers. maak! (Terwyl Windheim vertrekt, wil van Dramschmied hem volgen, maar de oude Rheinthal houd hm te rug.) Rheinthal de oude. Mynheer van Dramschmied! ik verzoek u vrinde. lyk, Hechts een woord ! van dramschmied. Beveel! rheinthal de oude. Staat gy in zeer naauwe vriudfchap met den baron Windheim ? van dramschmied. De hemel beware my! ik heb hem eerst in dit huis leeren kennen. Rheinthal de oude. Ik weet, gy Zyt een beroemde comediefchryver• zoud gy geen lust hebben van het ^eheele voorval zo' iets  i4ft DE GELEERDE VROUW, jets te vervaardigen, waarin Windheim —■ want ik geloof, gy waart 'er laatst ook by tegenwoordig toen hy het waagde om my voor een' weetniet uit te fchelden?... van dramschmied. Ja, ik hoorde liet zeer wel. rheinthal de oude. Indien gy zo iets wilde vervaardigen, waarin de zotskap recht belagchelyk ten toon wierd gefield?... van dramschmied. Hum; de ftof is kluchtig genoeg; maar, onze kunstrechters rheinthal de oude. Wel nu» van dramschmied. Die heeren noemen zodanige ftukken, waarin zo weinig-gezucht en in het geheel niet geweend word, doorgaans maar kluchtïpellen, plaatfelyke kluchten. rheinthal de OUSC 6, Wat bekommert gy u over de kunstrechters? die mogen zuchten en weenen zo lang zy willen; zy mogen in alle gevallen over hunnen valfchen fmaak weenen, wat geven wy om hen? van dramschmied. Dat is ook waar. Het zyn bovendien meest maar lieden, die van hun leven geen goed tooneel gezien , en al hunnen fmaak, gelyk hunne waereldkennis, in de boekwinkels gekocht hebben. Om u te believen, baron Rheinthal, zal ik het ondernemen. r heinth ai, de oude. 6, Gy zult my oneindig' verpligten; maar den zot-  e L r S P E L. ï43 zotten Windheim moet gy recht naar het leven treffen. Ik zal zorgen om u elders daarover te fpreken. van dramschmied. Bravo. Ik beveel my onderdanig. (Hy vertrekt.) De beide rheinthals. Gehoorzame dienaar! ZESDE TOONEEL. jtHEiNTHAu de oude, rheinthal de jonge, de baron nes, henriëtte, de graaf STERNFELS. rheinthal, de oude. Die van Dramschmied behaagt my wel! hy moeteen verftandige kaerel zyn. — Nu, met het huwelyk zyn wy klaar? mevrouw fchoonzuster? de baronnes. Ik heb 'er niets meer op aan te merken. sternfels. ö.' Myne dierbaarfte fchoonmoeder! (Hy kuscht haar de &j?ji.)Beminnens waardige Henriëtte! (Hy omarmt Henriëtte.') rheinthal de oude. Nu, ja, aldus zyn wy zo tamelyk gereed; maar één ding ontbreekt 'er noch, broeder Hendrik! ik weet dat gy een weinig nadeel hebt geleden. Die ondeugende hofmeester heeft u een' lêlyken trek gefpeeld. Ik moet onr ze Henriëtte eene kleine huwelyksgift medegeven. Ik heb tienduizend daalders famen vergaêrd, om tegen de aanftaande vasten een piaizierreisje naar Venetiën te doen; maar die tocht kan wel tot een volgend jaar. uitgefteld worden. Deze tienduizend daalders fchenkik u, Henriëtte! HE No  144 DB GELEERDE VROUW. henriëtte, tenvyl zy hem de hand ku'seM. Beste ocm! hoe heb ik zo veel goedheid verdiend! de baronnes. Gy zyt al te grootmoedig, mynheer fchoonbroeder! rheinthal de jonge. Laat ik u omarmen, lieve broeder! rheinthal de oude. Geen komplimenten ! ik ben zeer verheugd dat de malle Windheim het meisje niet bekomen heeft; maar dit lineek ik u, Sternfels, geen geleerden in uw huis! rheinthal de jonge. Waarom.niet, lieve broeder? ware verdienftelyke geleerden doen, waar zy komen, een' ieders huis eer aan; maar men moet hen van de onè'chten, die hen naauwelyks zo veel gelyken als de aap den mensch, weten te onderfcheiden. Daartoe heeft Sternfels, in alle opzigte, oordeelkunde genoeg. de baronnes. Voeg 'er maar by dat hy meer oordeelkunde dan zyne fchoonmoeder bezit; voeg het 'er by, lieve gemaal! ik heb meer dan dit verwyt verdiend; maar vergeef my ' myne dwaasheid : ik beken ze, en beween ze thans. rheinthal de jonge. Zy is u reeds vergeven. Buitcnfporigheden van dezen aart zyn eene vrouw minder nadeelig, en haren man minder grievend, dan vele anderen, waarin men onze vrouwen niet zelden ziet vervallen. EINDE.