D E IORSIK AANEN.     CORSIK AANEN, TO'ONEELSPEL, IN VIER BEDRYVEN. DOOR ■jf. fan K O TZ E B U E. Te AMSTERDAM by JAN WILLEM SMIT, J 79 9-  PERSOONEN. de graaf **, een Hongaarsch Magnaat. trans, zyn Zoon, Ritmeester in Keizerlyken ■ dienst. nataliA) zyne Dochter. ottilia, Gemaalin van graaf Frans. wakker, Rentmeeeter by den Graaf. felix, zyn Zoon. roos jen, eene Tuiniers-Dochter. bedienden. Het Tooneel is in Hongaryen, op 't Landgoed van den Graaf. Het ftuk fpeelt in de eerfte helft van deeze eeuw.  D E CORSIKAANENj TOONEELSPEL. EERSTE BEDRï*. Het tooneel verbeeldt een zaal in den Gothifchen Jmaak, met groote familie -fchilderftukken. EERSTE TOONEEL. ottilia, [zy breit een kinder-kous, flaande voor de beeldnis van een jongen officier , en dezelve met weemoedigheid aanziende.] \Gv ziet my zoo vriendlyk aan... leeft gy nog wel, Frans? [a* s"c/,f' wischt haare 00gen ^' Irit voort zy laat tusfchen beide de handen in den fchoot villen en ziel vtder omhoog naêr de beeldnu.\ Dat is de blik die umyn hart deed winnen... zoo blyd glimlagchte gy op den morgen van onzen bruiloftdag... zoo zult cy glirnlagchen wanneer gy terugkeere. - [zwaarmoedl] Zult gy wederkeeren? - Ach! - [«n Wi.fi* gaat heen en weder, dekt de tafel, brengt het ontbyt, enz ■} Janl bediende. Mevrouw! ottilia. Hebt gy deezen nacht ook fchieten gehoord? bediende. ; '• Neen' - [Eenig zwygeii. Hy zet zyne kopjes in trder/] A 0T'  » DE CORSIKAANEN, O TT I L IA. Hebt ge waarlijk niets gehoord? BEDIENDE. In het geheel niets. O TTIL I A. Ik bedoel in de verte am den Donau tcrfkmd na middennacht — het was eene fterke kanonnade. BEDIENDE. 't Kan wel weezen! als ik flaap, dan kunnen ze het kanon voor myn bed losbranden, en ik hoor 't niet. S [hy vertrekt.] OTTILIA. Alles fliep! Slechts in myne eenzaame kamer was de liefde wakker — my flechts vervolgde overal I dit afgelegen gebulder. TWEEDE T O O N E E L. NATALIA, OTTILIA. NA T A L I A. Goeden morgen, zustertjen! hebben de Ieeuwrikkerj u gewekt, of gy de leeuwrikken? OTTILIA. Ach, lieve Natalia, hebt gij ook niets gehoord? NATALIA. Wat dan? OTTILIA. Dat fchieten tot aan den morgen. Waar? • r*  TOONEELSPEL. 3 OTTILIA. Weet ik dat? langs den Donau, of aan gene zyde van den Donau, fchot op fchot. NATALIA. No? OTTILIA. Frans is uw broeder, en vraagt gy nog? NATALIA' Is 't fcMeten dm iet nieuwsgier te lande? Onze Lte wordt reeds federd lang niet meer door der, koekoek aangekondigd, de kanonnen zyn onze lenteboden. OTTILIA. Frans was 'er zeker by'? NATALIA. Ligt moostyk; dan heeft hy zich weder braaf gehouden , 'er op ingehouwen; prins Eugenius heeft naêf hem gezien, hem bewonderd, geavanceerd OTTILIA. En indien zyn moed hem te ver leidde... Indien hy dood zy —- NATALIA. Zottevnyen! Vraag 't onzen ouden tafeldekker maar 3 zoo dikwyls in ons graaflyk huis iemand flerft, dan vak !s nachts te vooren zyne beeldnis van de muur. Nu ziet ge wel, dat broeder Frans nog hier hangt. OTTILIA. Neem 't my niet kwalyk, zuster, uw fcherts is ontydig. NATALIA. Zoo als uwe zuchten» Dan van iet anders. Is Roosje11 ? — A!  4 DE CORSIKAANEN, OTTILIA. Ware hy flechts gewond of gevangen — NATALIA. Hy laat zich niet gevangen neemen. Slechts Ottilia kon den heethoofd kluisters aandoen. Zeg my nu eens, is Roosjen reeds hier geweest? OTTILIA. Ik heb een verfcbrïklyken nacht waakende doorgebragt. Elk fchot ging door myn hart. Ik kroop onder de dekens, toen gonsde 't my in de ooien; — als ik de oogen floot, zag ik zwaarden flikkeren. Ik ftond op, opende het venfter van den tuin. Ik wilde de nachtegaaien beluisteren... Toen buiderde 't weder, en ik fprong fidderend op van fchrik! — Ach! dat fchot velde misfchien mynen Frans neder. NATALIA. Hoop en vrees zyn beiden toomloos in de zwakke hand der liefde. OTTILIA. Mynkindfliepzoo zoet. - De angst maakte my wreedliartig, en deed my hem wekken. 'Er moest toch ergens een fchepzel rondom my wakker zyn. Ik nam hem op, en dartelde met hem, ik dacht dat hy fchreijen, God zyn gefchrei hooren, en den vader befchermen zoude; maar de kleine jongen was zoo flaperïg, zyne oogjens vielen oogenbliklyk weder toe. N A TA L I A. Arm kind! OTTILIA. Arme moeder! NA"  TOONEELSPEL. 5 natalia. Kwel u niet vóór den tyd. Is 'er iets voorgevallen , dan hooren wy 't zeker nog heden. And.voord my nu. ottilia. Laat ons na 't ontbyt den rydweg opwandelen: welLt ontmoeten wy een couiier of een vluchtig. natalia. Ja, ja! Is Roosjen nog niet hier geweest? ottilia. Neen! natalia. I Weet gv ook dat de jonge Wakker gisteren voor de ecrftcmaal zyne kamer heeft kunnen verhaten v ottilia, [zonder dftlne.erninè-] Zoo? natalia. Hy heeft voor de deur gezeten. • ottilia. Zoo? natalia. Zoo, zoo; welk een zoo is dat? ottilia. ' Vergeef my, zuster! ik heb heden Hechts één denkbeeld. natalia. Redder van myn leven, gy zyt het gevaar-te boven' Gode zy dank! hy is gezond. Arme Nataha! welk eene belooning moogt gy den oMmoedigea jongeling aanbieden! A 3 '0T'  6 DE CORSIKAANEN, ottilia. Ik denk, dat uw vader wel voor hem zorgen zal. natalia. Wat noemt gy voor hem zorgen? Hem aan een ambt boeijen? — hem hier of daar een bedroefde klerksplaats verfcb.jffen? dat hy levenlooze letters fchildere, en zyn groote geest aan de vier fpecien der rekenkonst vastkluistere! ottilia. Zyn groote geest? natalia, [gevoelig.'] Ja, ja, zyn groote geest. I.ieve Ottilia! erger my niet. Gy zyt even als myn vader, die blyft ook altyd zoo koel, wanneer 'er van de belooning eens menfeheo wordt gefproken, die zich in een zekeren dood itortte, om het leven van zyne eigene dochter te redden. ottilia. Hy waagde zekerlyk veel. natalia, [met vuur.] 6 Zuster, indien gy gezien had, hoe de zes Napolitaanen met my doorgingen — hoe de koetzier van het rydtuig gefmeten en de voarryder voortgefleept wierd , hoe zy briefchend den berg op, en (leeds meer en meer naêr den (teilen oever van den Donau toerenden. n-> Waarlyk Ottilia, het ware met my gedaan geweest, indien niet dees moedige jongeling myn hulploos fchreeuwen had gehoord. Ha! nog zie ik hem, hoe hy uit het geboomte fprong, zyn boek wegfmeet, en zich in 't midden dier wilde hengften wierp, en met beide  TOONEELSPEL. 7 de banden de ftreneen vatte. Zoo ileepten ze hetr over wortels en rotfen, en hy liet niet !os. In ftroomen zag ik zyn bloed vlieten, ik verloor rr.yne zinnen, en wierd omriagtig, maar hy liet niet los. — Toen ik ontwaakte, ftonden de paarden aan den rand van ecnen afgrond, hy lag leveploos onder hen , en had hef rebit van he' rydpnard kramptrekkendaangevat Met angstgerchrei fprong ik uit het rydtuig ik was geheel'alleen. Ik wilde hem'ertu^fchen uittrekken .. ?yne handen Vry maaken... maar hy was halfdood, en Met niet los... Eindlyk kwamen 'er menichen nier droeg Lm naar huis. Vyf wanden had hy aan 't hoofd, ééa voet was gekwetst... de h..nden opgehaald, eene geheele week zyn leven in gevaar. oTTiLiA, [giïtalagchtmd. ] Ja, ja, gy hebt dat atonaal reeds dikwijls-verhaald. k a t a l 1 a , [mei ergernis.] En altoos zonder uitwerking op uw hart. ottilia. Wie zegt u dat? natalia. Uw glimlagch, uwe koelheid. ottilia. Gy dwaalt, ik heb zelfs reeds eene belooning voor uwen jongen ridder met moeite uitgedacht. NATALIA, [/pottende.] Waarlyk? Iaat toch hooren. OTTILIA. Zyn vader is oud, men fchenk dien rust, msak den A 4 20011  8 DE CORSIKAANEN, zoon tot rentmeester uwer goederen. natalia. Een groot geluk. ottilia. En geef hem Roosjen tot vrouw. natalia, [met levendigheid."] Roosjen? hoe? de dochter vaa den tuinier? ott.il ia. Ja, ja, de dochter van den tuinier. natalia, [met ergernis.] Zyt gy niet recht wys? o ï t i l i a: De tuinier en de rentmeester zullen toch zoo veel niét van elkander verfchillen. natalia. Roosjen is een kind. OTTILIA. Veertien jaaren en zeven weeken. NATALr A. Zonder de minlte befchaaving. OTTILIA. Maar fchoou en huishoudlyk. NATALIA. Is dat genoeg voor een man als Wakker? OTTILIA. Kent gy hem zoo naauwkeurig? NATAL I A. Ten minften naauwkeuriger dan gy. OT-  TOONEELSPEL. 9 OTTILIA. Dat wil niet veel zeggen, want ik kenne hem in 't geheel niet, NAT ALI A. Daarom juist! waart gij langer dan vier weeken in huis, waart gij reeds vóór deeze gebeurtenis h^r geweest; dan zond ge hem dikwijls in't park, en nooic zonder boek aangetroffen hebben. OTTILIA. Wat leest hij dan? NATALIA. Dat weet ik niet. Genoeg hij leest, en Roosjen fpelt naauwlijks. OTTILIA. Indien 'er hem aan gelegen zy, zal hy haar wel lee"len leezen. NATALIA. Neen , neen zeg ik u! 'er is hem niets aan gelegen. OTTILIA. Maar zy geeft hem toch daaglyks een bezoek. NATALIA. Om dat ik 'er haar henen zende, om dat ik toch moet weeten, of hem niets ontbreeke. OTTILIA. Maar by die gelegenheid NATALIA. 't Is geene gelegenheid. ■ OTTILIA. Konde daar ligtlyk iet uit ontdaan. A s NA" Germaansch (DÉsct-Skandinaviscli) Sem narwm  io DECORSIKAANEN, natalia. Waarom niet? ottilia. En waarlyk 't fcbynt my. natalia. Wat fcbynt u ? o't t i l i a. Als of Roosjen niet geheel onverfchillig ■ natalia. Myn God, dat kind ziet hem voor eene pop aan. ottilia. Indien uw vader haar een goeden uitzet gave natalia, [met ergernis.'] Ik bidde u, zwyg! men hoort uit uw gantsch gefprek, dat gy niet hebt uitgeilapen. ottilia. Wel, wel, zustertjen ! 't koomtmy omtrent zoo voor als of gy zelf hem wilde trouwen? natalia, [Zlicllt,] Ach , neen! ik weet helaas wel dat ik gravin ben.' ottilia. Nog weet gy het, maar ik vreeze, dat gy 't zult vergeeten. natalia. Konde ik dat, dan zoude zyn ontsag my 'er aan herinneren. DER-  TOONEELSPEL. n DERDE T O O N E Z L. de v o o r i g e n , roosjen. roosjen, [ wet een korf jen vol bloem n ] Een vriendlyken goeden morgen , hier breng ik bloemen voor de genadige gravinnen, roozen en viooltjens, geranium, museaat, en ook lepelblad voor de tanden. natalia. Hoe maakt 't uw zieken ? roosjen. Myn zieke is in 't geheel niet meer ziek, flechts nog een welnlti oleek, maar dat ftaat hem zeer goed. natalia. Zal hy heden uitgaan? roosjen. Zeker, hy heeft «v'ster de kastanien-laan reeds driemaaien op- en neder gewandeld. natali a. Gisteren? en dit zegt gy my heden. roosjen. 't Ontbrak my aan tyd. n at a i. i a. Welke gewigtige bezigheden had de juffer dan? roosjen. Ik moest met hem, gaan ? na-  ia DE CORSIKAANEN, natalia. Met hem gaan? gy moest? roosjen. Wel! hy wilde 't zoo hebben, en ik deed 't ook zeer gaarne. natalia. Waarlyk ? roosjen, [trouwhartig bevestigende.] ■ Waarlyk, waarlyk! 't geen by hebben wil, doe ik altoos gaarn. ottilia. Gy fcbynt zeer vee! van hem te houden, roosjen. Uit grond van myn hart : hy is zoo fraai, en die lidtekenen misftaan hem in 't geheel niet. natalia. Heeft hy lidtekenen ? roosjen. Een groot op 't voorhoofd, en een klein op Jen wang, en dat kleine maakt juist een kuiltje, wanneej hy glimIagcht. ottilia, [met fchalkdchtigheid.] Wat de kinderen al niet gadeflaan! roosjen. Hy heeft oogen als viooltjens, lippen als appelbloeifems, en tanden als narcisfen. natalia. Kind! 't is beter dat gy den katechismus leert, dan dat  TOONEELSPEL. 13 dat gy zoo dikwyls naêr zyne viool -blaauwe oogen ziet, roosjen. Ja fomtyds zeg Ik de vraagen by hem op. Maar dat is raar : te huis ontbreekt my geene fyllabe, en als ik by hem ben, dan weet ik dikwyls niet een woord. natalia. Zegt gy de vraagen by hem op ? roosjen. Tweemaalen in de week. natalia. Hy kon wel iet wyzers doen. roosjen. Hy heeft juist beloofd my wyzer te zullen maaken. natalia. Voor uwe jaaren zyt gy wys genoeg. roosjen. Dat dunkt my ook, maar in zyne tegenwoordigheid fchyn ik my zeiven dikwyls zeer dom toe. 't Is een geluk dat hy zoo goed is, en my nogtans lief heeft. natalia, [rasch.] Van waar weet gy dat ? roosjen. Nu ja, zoo dom ben ik niet, dat ik dat niet zoude merken. Dikwyls zit hy zeer droevig in een' hoek; maar als ik binnen koom, is hy terltond weder opgeruimd. HA-  i4 DE CORSIKAANEN, NATALIA. Hovaardig ding! ROOS JEFi Dan vat hy myne hand en praat nuren lang. NATALIA. Waar over ? ROOSJEN. Hm! over alles, maar meestendeels over u, genadigs gravin. NATALIA. Over my. ROOSJEN. Ik moet hem vertellen wat gy doet, waarover gy met my (preekt *— of gy ook van hem fpreeke, NATALIA. En wat zegt gy hem dan ? ROOSJEN. Ik zeg dat gy veel, zeer veel over hein fpr« NATALIA. Praatfter. ROOSJEN. Dan wil hij weeten wanneer 't uw verjaardag is. NATALIA. Wat gaat hem mijn verjaardag aan ? ROOSJEN, Toen onlangs die vreemde heer hier was, voor wien gij zoo veel op 't klavier fpeelde, moest ik hem verhaaien wat gij gezongen hadt, maar toen was hij zeer grommig. NA-  'tooneelspel. 15 natalia. Waarom ? • roosjen. Dat weet ik niet, misfchien dat zi]ne';wonden hetn fmertten Naderhand heeft hij nog drie dagen lang van niets dan van dien vreemden heer gefproken. natalia. Kent hij hem ? roosjen. Neen, maar hij meende dat men hier in huis weldra bruiloft zoude vieren. natalia. En wat andwoordde gij hem ? r o o s j en. Ik zeide dat het wel mooglyk ware. natal 1 a. Dom ding! 't is echter niet waar. roosjen. Dat wist ik immers niet, ik zal hem heden nog zeggen, dat het niet waar is. na t al i a. Laat het maar blyven, 't gaat hem toch niet aan. roosjen. Maar hy zoude zich zeer verheugen, indien g7 gelukkig w ;art , zeide hy dikwyls. natalia. Zegt hy dat? roosjen. Eens weende hy zelf toen hy 't zeide. tfMH  i6 DEGORSIKAANEN, natalia. Hy weende? roo s jen. Ik zag 't wel, offchoon hy 't wilde verbergen. natalia, [aangedaan; ter zyde ] Hy weende? roosjen. Toen ik hem laatst de ingelegde vruchten brngt, wilde by die naiuwlyks aanzien, maar toen hy hoorde dat ze van u kwamen, toen wierd hy rood als vuur, en — en —i na t a l i a. Nu — en — roosjen, [befchaamd.] ? En toen gaf hy my een kusch. natalia. Een kusch ? — ei! en 't zal 'er wel meer dan één geweest zyn. roosjen. . Och neen, 't was 'er maar één: zyn vader kwam 'er juist op aan. natalia. Dus, indien zyn vader niet ware gekomen... roosjen. Dat is eenlelyk ruuw man, hy bromt en raast, en ziet 'er altoos uit als myn vader, wanneer de mollen in zyn bloembedden koomen wroeten. Somtyds fpreeken ze ook eene taal onder elkander , als ds gaauwdieven , geen kristen mensen kan daarvan een enkel woord verftaan. NA-  TOONEELSPEL. 17 NATALIA. Gaa, Roosjen! en zeg hem, dat hy, indien hy uitgaat , niet vérgeete op 't flot te koomen, hoort gy? ROOSJEN. Wie ? de vader ? NATALIA. Toch niet, de zoon i—■ ROOSJEN. Wel, die zal Wel van zei ven koomen. Hy fprak 'er gisteren van, dat hy u moest gaan bedanken. NATALIA. Bedanken ? waar voor ? ROOSJEN." Voor de artzenijen en de bouillon, de vruchten én de bloemen. OTTILIA. Hebt gy hem dat alles gezonden? NATALIA. Zeker ? zoude ik den redder van myn leven ook wel gebrek laaten lyden! ROOSJEN. Maar ik wil tooh gaauw hem gaan zeggen, dat de genadige gravin bevolen had NATALIA. Wel ja! by die gelegenheid ziet gy hem. ROOSJEN. Och ja! ik zie hem zoo gaarne, [zy gaat huppelend heen.] VIEA'  18 DECORSIKAANEN, VIERDE T O O N E E L. NATALIA, OTTILIA. OTTILIA. Wel! wel zusterjen! NATALIA. Wat moet dat betekenen ? OTTILIA. Indien een vreemde dat mede gehoord had ——» NATALIA. In Gods naam. OTTI LIA. Die zoude *er op zweeren, dat gy op den zoon vaa uwen rentmeester verliefd waart. NATALIA. En zoude zich zeer bedriegen. OTTILIA. Dat geve de hemel! NATALIA. Ik zoude my-zelv' haaten, indien ik ondankbaar konde weezen. OTTILIA. Dankbaarheid is fomtyds een incognito der liefde. NATALIA. En indien 't ware? Is 't dan mynefchuld, dat men gravinnen niet in den Styx dompelt, gelyk Achilles, ten einde ze onkwetsbaar te maaken? OTTILIA Indien 't ware? Ach, Natalia! welk eenen eind- Ioo-  TOONEELSPEL. 19 loozen draad van rampfpoed zoude gy uwze'ven fpin< nen? uw vader is een best man, maar grootsch. NATALIA. Ik zoude kunnen andwoorden: op zulk eenen feboonzoon mag hy ook grootsch weezen. Maar zyt gerust, ik zal niet vergeeten wat ik mynen vader en der waereldi fchuldig ben. OTTILIA. Eigene ondervinding maakt my wantrouwig. NATALIA. Üw geval was zeer verfchillende. OTTILIA. Ik beminde als gy, eer ik 't wist en bouwde als gy ook op myne krachten. NATALIA. Hadden Hechts de voorouders van deezen jongeling een roofflot bezeten, of een paar Saraceenen dood geflagen. OTTILIA, [lagchende. ] Misfchien zyn zy zelf Saraceenen. Wat dunkt u van de vreemde taal deezer raadfelachtige menfehen? NATALIA. Het zal Fransch geweest zyn. OTTILI A. Bezwaarlyk! Roosjen zou dat wel niet hebben verbaan maar daar zy 't daaglyks hier op 't flot hoort, toch ook niet voor gaauwdieven taal genou-. den hebben. Somtyds vermoede ik — NATALIA. Wat? B a OT*  ao DE CORSIKAANEN, ottilia. Indien ik meer kleine opmerkingen by elkander brenge natalia. Lieve Ottilia, wat vermoedt gy? ottilia. In uwen jongen ridder een landsman aantetrerïen. natalia. Een Corfikaan. ottilia. Misfchien! uw vader is nu en dan gewoon de Raatkunde met zynen rentmeester te verhandelen. Door een toevallig gefprek over Corfika, vatte de oude onlangs vuur; hy uitte zyne ontevredenheid op de Gen.:eezen, en eensklaps fcheen hy zoo ontfteld, als of hy zelf zich had verraden. natalia. Och! Felix zy geboren waar hy wil, zyn vaderland mag trotsch op hem weezen. V X F D E T O O N E E L. de graat, de voorigen. de graaf. Goeden morgen, kinderen. nat al ia, [kuscht hem de hand,] l ottilia, [wil het zelfde doen, hy trekt zyne hand terug, en kuscht haar op 't voorhoofd.] öe graaf. 2ie eens hoe de muggen my geplaagd hebben. Ik £ - flaap  T O ONEELSPEL. ai flaap zoo gaarn met open venfters, maar men moet de frisfche lucht met bloed betaalen. NATALI At Hebt gy den nachtegaal gehoord? OTTILIA. En het kanon? DE GRAAF. Daar hoort men al, dat de eene nog een meisjen 'is, en de andere een officier getrouwd heeft. Deeze hoort ■t kanon en gene den nachtegaal. Ik heb geen van beiden gehoord. OTTILIA. Ach! dan waart gy gelukkiger dan ik. DE GRAAI. Ernftig? (hij ziel haar naauwkeuriger aan] óf de muggen hebben uwe oogen ontftoken, óf ik zie tekenen van traanen. OTTILIA. Myn angst — de hevige kanonnads — DE GRAAF. Waar? OTTILIA. Naar den kant van den Donau, den geheelen naeht door DE GRAAF. Waarlyk? al weder? Hm [hy fchudt 't hoofd, en plaatst Z'ch aan de theetafel.] Ik dacht dat ze nog doodïn genoeg te begraaven hadden. [Een bediende bréngt hem eene geflopte pyp J Jan! hebt gy niets gehoord? het kanon moet den geheelen nacht gebulderd hebben.. B 3 »*  92 DE CORSIKAANEN, bediende. Zoo even zyn twee kouriers hier doorgegaan, 'er is eene aktie voorgevallen. de graaf. Eene aktie ? bediende. 't Moet 'er duchtig gefpannen hebben. de graaf, Wel, wel, hoe duchtig dan ? bediende. Van onzen kant vyfhonderd dooden en driehonderd gekwetften. de graaf. Zwyg! bediende. Eene menigte gevangenen, dertig officieren. de graaf. Houd den mond. bediende. Die zullen door de Turken wel — [ hy maakt eene beweging als of hy iemand den kop affloeg. ] de graaf. Loop naêr den duivel! [hy fmyt htm de pyp voor de voeten aan Jlukken.] bediende, [neemt de /lukken op en vertrekt. \ ottilia, {de handen wringende.] Ach, myn God! de graaf. gedaard, bedaard, *t zal zoo erg niet geweest zijn.  TOONEELSPEL. 23 [Ffy tracht , zyne eigene angst te verbergen en fchenkt voor hem in, maar zyne hand beeft. ] natalia. Laat ik lieve vader! — de graaf. Waarom ? natalia* Gy beeft — de graaf. Wat gaat 't u aan, ik heb den vyand dikwijls ge. noeg de tanden doen zien, en niet gebeefd msar toen bad ik geene kinderen. ottilia, [by zichzelven met Jlillen angst. Ach, myn God! de graaf , [ziet terzyde nierhaer, en zetzynkopjen weg.] Laat iemand nu eens zyn ontbyt doorflikken, indien hy kan. Heb ik nu niet gelyk: de waereld koomt mij voor gelyk een ding, dat hier of daar een aap onder de engelen den Schepper heeft willen uamaaken. Dc worm verflindt 't graan , de rups knaagt aan de bloeifem, de hagel flaat de halmen neder, 's Winters bevriezen de wynftokken, en in de lente fchieten de menfchen elkander dood, om het plekjen te beflaan, waar de bevrozen wijnftokken geftaan hebben. ottilia. Zeker is myn Frans 'er by geweest! de graaf. Nu ja, hy zal toch wel niet by de bagagie zyn gebleeven. E 4, o?-  s4 DEC.ORSIKAANEN, OTTILIA. Vijfhonderd dooden. DE GRAAF. , Beter dood dan laaghartig. OTTILIA. Drie honderd gekwetften. DE GRAAF. Indien myn zoon gekwetst zy, dan wed ik dat zyne wond niet op den rug is. OTTILIA» Dertig officieren gevangen. DE GRAAF. Wie weet of alles ook dus waar zy. Een kourier en een leugenaar zyn zusters-kinderen. OTTILIA. Ach de oorlog! de oorlog! DE GRAAF. 't Ware zeker beter indien de abt St. Pierre de armée kommandeerde; dan vierden wy weldra een eeuwige vrede. ZESDE T O O N E E L. DE VOORIGEN, WAKKER, DE GRAAF. Welkom, myn lieve Wakker! Wat brengt gy goeds? WAK-  r O O N E E L S P E L. 25 WiKKFt. Heer graaf, de oude Stephannovich moet achter de traliën gezet worden. DE GRAAF. Die oude man, waarom dat? WAKKER. Wegens pligtverzuim en ongehoorzaamheid. DE GRAAF. Ik hebbe federd twintig jaaren geen hoer achter de. traliën doen zetten. WAKKER. Daar door koomt 't ook dat ieder boer den heer fpeelt. DE GRAAF. Wel mooglyk ! maar hy fpeelt hem toch ook flechts. WAKKER. 'Er moet een exempel geftatueerd worden- DE GRAAF. Lieve Wakker, ik heb flechts ééne gevangenis. Zoo maar de fleutel niet is weg geraakt: ook moet dezelve eerst ten minden een paar dagen worden open gelaaten, eer men 'er een mensch in kan opfluiten. W ■ K K E R. Dan doe men den kaerel een paar dozyn ftokflagen geeven. DE GRAAF. Ik ben geen liefhebber van ftokflagen, B S WAK-  £Ö DECORSIKAANEN, WAKKER. Ik ook niet. Maar wie kan menfchen regeeren zoider ftok. DE GRAAF. Maak de menfchen toch zoo zwart niet, WAKKER. Zy deugen niets. DE GRAAF. Ik ben met hun te vreden. Maar de waereld, lieve Wakker, de waereld deugt niets. WAKKER. De waereld ware een paradys, indien geene menfchen 'er op woonden. DE GRAAF. Een Hef paradys! hier een vuurfpuwende berg, en ginds een asch-regen, hier een orkaan, en ginds eene aardbeving. WAKKER. Op de overblyffelen ftaan een paar duizend gekken en flaan elkander dood. DE GRAAF. Eene aangenaame afwisfeling van een eeuwig ys, en een fmeitenden zonne- gloed. WAKKER. Elementen zyn gemaklyker te temmen dan menfchen ! DE GRAAF. Indien de ondervinding u zoo leert fpreeken, dan beklaag ik u. 'Er is een voortreflyk middel om de menfchen te regeeren. WAK-  TOONEELSPEL. 27 WAKKER. Vrees en geftrengheid. DE GRAAF* Weldaden, myn goede Wakker, hebben liefde tot interest. WAKKER. De liefde gehoorzaamt niet. DE GRAAF. Dat behoeft zy cok niet: want zy doet reeds voor dat het bevoolen word. WAKKER." By dit beginfel — DE GRAAF» Hebben myne onderdaanen zich wél bevonden, en ik Dog beter. Toen na den flag by Peterwardin een troep vluchtende Turken myn flot in brand ftak, heeft dezelfde Stephannovich my drie dagen geherbergd, en nu zoude ik hem achter de traliën doen zetten. WAKKER. Hy heeft den heerendienst verzuimd, DE GRAAF. Wat brengt hy tot zyne verontfchuldiging by? WAKKER. Dat zyne dochteijn de kraam is gekomen. KATALI A. Wel, lieve heer Wakker, dan is hy immers ook veronïfchuldigd? WAKKER. Zoo! wat gaat den vader het kraambed der dcchteraan?  28 DE CORSIKAANEN, de graaf. Wollig; is zy in gevaar geweest? wakker. is s Dat zegt hy zekerlyk. de graaf. 'i Wel! dan zullen we hem door de vingeren zien. wakker, {met een fchamperen glimlagch. ] Ter liefde van eene dochter. de graaf. Gy zyt geen minnaar van dochters zoo 't fchynt. wakker. Neen, waarlyk niet! de genadige gravinnen moeten my dat niet kwalyk neemen, ik ben geen minnaar van dochters. natalia. Waarom niet? wakker. Wel, wat heeft men 'er aan? als zy groot worden, trouwen zy. de graaf. Des te beter wakker. j En wanneer zy trouwen, vergeeten zy hunne ouders. natalia. [ Dat is hier in Hongaryen geen gebruik. de graaf. ; Een vader, die met liefde en zorg voor zyne kinderen koos —■ w a k-  TOONEELSPEL. 29 WAKKER. Wel ja! de vaders kiezen ook altyd. Somtyds loopen de dochters met een landloper weg. 's Vaders traanen blusfchen geene liefdevlammen. Of de oude man zyn verlaten beftaan hulploos doorkwyne — of hy voor zyn kind bid, of 't zeiven vervloeke, daar naar vraagt een verliefd meisjen weinig. OTTILIA, [wordt door dit gefprek zichtbaar gefolterd. ] NATALIA. Gy fchetst een ongehoorzaam kind.| WAKKER. Die zyn 'er genoeg. NATALIA. Hebt gy-zelf eens dochter? WAKKER. Ik? [met nadruk] Neen ! ik heb geene dochter. NATALIA. Indien gy 'er eene had, dan zoudt gy anders fpreeken. WAKKER. Dan ware Ik een dwaas, gelyk de oude Stephannovich, die zyner welverdiende ftraf ontkomt, 't Blyft dus 'er by, heer graaf. DE GRAAF. 'tBlyft 'er by? WAKKER. 'Er wordt den kaerel niets gedaan? DE GRAAF. Niets. WAKKER. Nu. in Gods naam. [Hy vertrekt.] A E-  So DECORSIKAANEN, ZEVENDE T O O N E E L. de voorigen, zonder Wakker. de graaf. Die man is een voortreflyk huisman; maar geen menfchenvriend; dat behaagt my niet. natalia. Waarom weent gy, lieve Ottilia? o t t i j, i a , [fnikt en kan niet andv/oorden. ] . natalia. Myn God! zuster, wat deert u? de graaf. Hoe kan men zoo gek vraagen ? zy kwelt zich over" uw broeder. natalia. Neen, neen, hier heeft iet anders plaats. ottilia. En raadt gy dat niet? gy kent my geheel en vraagt natalia, [halfzacht.] Ik wil niet hoop en, dat die oude grompot —•* ottilia. Hy heeft my 't hart verfcheurd » de graaf. Wie? - Myn rentmeester? , ottilia. Hy heeft myn iluimereDd geweten onzacht doen ontwaaken. de graaf. Wie? de oude Wakker?  TOONEELSPEL. 3i ottilia. 't Geen hy van liefdelooze dochters zeide —— de graaf. Wat gaat u dat aan ? natalia, [haar met de oogen wenkende. ] Zekerlyk, zusjen! wat gaat u dat aan? ottilia. Ach! welligt was het de weergalm van myns vaders Woorden. de graaf. Dochter, ik geloof dat de kanonnade u een weinig in den war heeft gebragt. natalia, [haar onder de armen vattende.] Koom, Iaat ons gaan ivandelen. ottilia. Neen, 'er gebeure wat 'er wil, ik kan op dit oogeni blik niets verzwygen? de graaf. Hebt gy my dan iets verzwegen? ottilia. Ik had ook een vader de graaf. Ja zeker , maar hy ftierf, toen gy nog een kind waart. ottilia. Ik hoop dat hy nog leeve.  3a DE CORSIKAANEN, de graaf, [verbaasd. ] ottilia, [zyne hand vattende.} Ik heb u misleid. de graaf. Bat was onbillyk. ottilia. j lk ben geene weeze de graaf. Waarom verbergde gij mij dat? ottilia. Hadden wij niet reeds genoeg te bekennen. de graaf. Beter alles te gelijk. ottilia. Vereenigd buiten uw weeten • de graaf. Dat was zeker erg genoeg. ottilia. Zouden wy 'er nog by voegen: buiten mijns vaders wil? de graaf. Buiten zyn wil? Hm! dat verdriet my! Wat heeft hy tegen myn zoon? Kent hy hem? ottilia. Ach! hy kent zyne dochter niet eens. de graaf. Hoe begryp ik dat?  T O ,0 N E E L S P E L. & OTTILIA. Scderd den dood van rhyrie moeder, federd myn vierdes jaar, wïerd ikinFrankryk by eene oude tante opgevoed. DE GRAAF. Nu ja, dat weet ik al. OTTILIA. Daar leerde ik myn Frans kennen, en beminnen. DÈ GRAAF. 't Is my bewust. In ftede van geheel Europa door te reizen, bleef hy in een klein fransch fteedjen; alle zyne brieven dagtekende hy, nu uit Romen, dan uit Napels. OTTILIA. Ik kende den haat van myn vader tegen alle buitenlanders —• D È GRAAF. Die vervloekte nationaale hoogmoed! OTTILIA. Sidderend liet ik rneenig betekenend woord in myne brieven vloeijen, om zyne gedachten te vernoemen — DE GRAAF. En hy verftoud die? OTTILl A. Maar al te wel; want na eenige vaderlvke vermaanhlgen verklaarde hy my, plotsling, dat ik federd myn twaalfde jaar voor een van zyne vrienden beflenid zy. DE GRAAF. Plotsling, en toch te laat? niet waar? C of*  34 DE CORSIK-AANEN, OTTILIA. Tic waagde nog eene beproeving. Ik fmeekte ; hy dreigde — ik wiide in een klooster gaan; hy fpo'tte 'ér mede. Maar aan myne tante fchreef hy , dat hy my zoude af haaien, zo dra 't op ons eiland rustig ware geworden. D fi GRAAF. Ik raadc 't overige. Gy hadt geen lust om zyne koomst af te wagtcn. OTT I L I A. Toen nu ook zelf myne goede rhedelydende tante onverwacht overleed , verleidden angst en gevaar, liefde en overreding my tot eenen flap, dien ik my zei ven, in den fchoot van 't geluk zelf, nooit zal vergcevcn. DE GRAAF. Ook blyft het altoos eene groote onbezonnenheid. Ik zoude my fterker uitdrukken, dochter, maar ik gevoele helaas! wel, dat myn zoon meer fchuldig is, dan gy. OTTILIA. Wy wierden in ftilte verëenigd — een klooster ontving my. DE GRAAF. Waarom kwaamt gy dan niet terftond hier heenen ? OTTILIA. - Myn Frans wilde zyn goeden vader voorbereiden —• DE GRAAF. En de goede vader was ook zulk een goede gek, om een brief van beklag aan de doode tante te fchryven. O T-  T O ONEELSPEL. 35 OTTILIA. Ach , indien gy wist welke vreugde deeze brief in myne kloosterlyke eenzaamheid bragt! ik ontving dien weinige dagen na de geboorte van myu zoon. DE GRAAF. Zeer wel! maar wat werd 'er van uw vader ? OTTILIA. Ach wat werd 'er van hem — ik weet het niet. DE GRAAF. Hoe? Gy hebt 11 verder in 't geheel niet meer over hem bekommerd? OTTILIA. Sederd jaar en dag is 'er geen week verby gegaan 4 dat ik niet brieven van berouw aan hem heb gefchreven. Heeft hy dezelven ontvangen? — ik weet het niet. DE GRAAF. Gy ontving'; geen andwoord ? OTTILIA. Geen! DE GRAAF. De Genueezen huisvesten op Corfika; uw vader was patriot, wie weet waar heenen dat hy gevlucht zy. OTTILIA. Ook myn broeder zwygt. DE GRAAF. Broeder? de familie wordt fteeds grooter. O TTI LI A. Myn eenige broeder. Een voortrcflyk jongeling. Ca de  36 DE CORSIK A ANEN, DE GRAAF. Kent gy hem? OTTILI A. 't Zyn nu omtrent drie jaaren, dat hy my in Frankryk een bezoek gaf — te vooren kende ik noch vader noch broeder. Maar weinige weeken waren genoeg, om den band der tederfte zusterliefde, tusfchen my en Camillo vast te hechten. — Neen, hy heeft my niet vergeeten ! myne brieven zyn verloren geraakt, dat is de eenige edele troost waaraan ik my houde. DE GRAAF. En waarfchynlyk geen enkele troost. OTTILIA. Een gerucht zegt, dat de goederen van myn vader gekonfiskeerd zyn en ny zelf gebannen ware. Ach! welligt zwerft hy in behoefte van het eene land naêr het ander. Te vergeefs zoek ik zynen naam in de nieuwspapieren. Ach! 't verdriet wegens vaderland en dochter wierpen hem op 't ziekbedde — ik zie hem van de geheel» waereld verlaten — ik hoore zyne zuchten en zynen vloek! — DE GRAAF. Bedaard ! bedaard ! wy zullen fchryven, befpieden , lieden uitzenden. OTTILIA. 6! Hoe krimpt alle aardsch geluk in een, indien der ouderen vloek hetzelve drukke. [Zy vertrekt weenende.^ AGT'  TOONEELSPEL. 37 AGT ST E T O O N E E L. de graaf, natalia. de graaf. Waar, zeer waar! en juist daarom, liefkind, verdient ge uwe kwelling Nogtans beklage ik u. natalia. Zy lydt onuitfpreeklyk. de graaf. Frans! Frans! waar was uwe eer, uw geweten? natalia, [yerotitfchuldigende.~] De liefde — de graaf. Wat liefde ? onteer my toch 't eenige ding niet, dat hier beneden van Godlyke afkomst is. Gy neemt eene pop, verfiert dezelve met uwe droevige hartstochten , gy zet die te pronk, zeggende: dat is liefde! — De liefde, myne waarde dochter! is aan de deugd en den edelen moed zoo naauw verknocht, als de reuk aan de roos. natalia. Welligt wordt ze toch dikwyls meer door grilligheden en vooroordeelen , dan door hartstochten ontecrd. Geene zyn 't, die dikwyls minnende, dwingen minder edel te fc h y n e n. de graaf. Gy praat waarachtig of ge ook lust had wcgtcloopcn. natalia. Behoede de hemel! myn goede vader heeft my aan niemand van zyne vrienden beloofd. C 3 db  $8 DE CORSIKAANEN, . . DE GRAAF. Dat kunt gé niet weeten. NATALIA. Hy zal myn hart raadpleegen. DE GRAAF. Het hart van een meisjen is een flecht raadsheer. NATALIA. Zekerlyk, indien de raadsheeren ook altoos jaheeren zyn moeten. DE GRAAF. In 't kort, Natalia! indien gy immer in ftaat waart, my zulk eenen trek tefpeelen, wilde ik liever, dat gy met myne Napolitaanen den hals gebroken had. NATALIA. Gy herinnert my daar aan eene gebeurenïs, die drukkende voor my is. DE GRAAF. Drukkende? waarom? NATALIA. Zonder den byftand van dien edelen jongeling ware 't met my gedaan geweest. En nog heeft hy tot hiertoe geen bewys van myne dankbaarheid ontvangen. DE GRAAF. Laat my daarvoor zorgen. N AT AL IA. Hy is weder herfteld. DE GRAAF, Pat verheugt my. HA-  TOONEELSPEL. 29 NATALIA. Heden zal hy voor 't eerst uitgaan. DE CRAAF. Ik wil hem fpreeken. NATALIA. Wat zult gy voor hem doen? DE GRAAF. Dat zal ik zien. NATALIA. Hy is een befchaafd jongman. DE GRAAF. Des te beter. NATALIA. Hy bezit veele kundigheden. DE GRAAF. In welk vak ? NATALIA. Ik vermoede in alle vakken. DE GRAAF. Zoo waarlyk! NATALIA. Ik heb hem cenige maaier, gefprooken. DE GRAAF. En toen heeft hy zyne kennis voor u uitgekraamd? NATALIA. Dat niet, maar ik vermoede — DE GRAAF. Ik vermoede, dat gy eene zottin zyt. N A T A L I A. Liever eene zottin, dan ondankbaar. C 4 DB  40 DE CORSIKAANEN, DE GRAAF. Kunt gy van uw vader ondankbaarheid verwachten ? ben ik niet een ryk man? NATALIA. 'Er is nog een onderfcheid tusfchen bclooning en dank, DE GRAAF, Gy bedanke hem, ik zal hem beloonen. NATALIA. Op welke wyze? DE GRAAF. Misfchien heeft hy lust tot lïudeeren; wy zenden hem naêr de akademie, doen hem den doktors-hoed op 't hoofd drukken, en maaken hem richter op onze goederen. NATALIA. Och, dat is toch ook een eentoonig kruipend leven. DE GRAAF. Wy zullen 't tweetoonig maaken, wy geeven hem eene fraaije vrouw. NATALIA. Nu ja! DE GRAAF. Wat dunkt u! uwe kamenier is een zachtzinnig lief meisjen. N ATALI A. Een zeer aartig gekkirinetjen. DE GRAAF. De natuur heeft haar een fraai gezichtjen tot uitzet gegeeveu; wel, indien ik de natuur nog met een paar cjuizend guldens te hulp kwame ? NA-  TOONEELSPEL. 41 natalia. Indien de jonge Wakker lust daartoe hebbe. de graaf. Jonge lieden hebben altoos lust tot trouwen. natalia. Myn oom de generaal zoude hem misfchien eene \ officiers-plaats kunnen bezorgen. de graaf. Wel ja! waarom niet? aan een burgerlyken — natalia. Heeft zyne fchoone daad hem niet adelyk gemaakt? de graaf, [fpottetide.} Eene fchoone daad! natalia, [met vuur.'} ; Is zy dat niet? DE GRAAT. Voor my en u, zeker! dan wat is 'er den Staat aaa gelegen, of 'er eene wysneuzige gravin meer of mi» 1 jn de waereld zy ? NEGENDE T O O N E E L> de voojugen, een bediende. d e bediende. Een doortrekkende tourier heeft dit paquet afgegce-ven. [hy vertrekt.'} de graat, [werpt een gretige blik op het addres.} Van mvn broeder! C s na-  42 DE'CORSIKAANEN, NATALIA. Den generaal? DE GRAAF. Ja! .Bowmm .o» ttohad^Mfed ODböil 93n^. j NATALIA. Tyding van Frans? DE GRAAT. WaarfchynIj k- [Hy legt het paquet op de tafel ver van zich af, en is in eene groote beweging van angst pn vrees.} NATALIA. Waarom opent gy 't paquet niet? DE GRAAF. Ik zal 't openen. NATALIA. Gy vreest toch niet — DE GRAAT. Ik vrees en hoop alles. NATALIA. Wil ik zuster roepen 1 DE GRAAF. Daar toe is 't nog veel te vroeg. NATALIA. JVIisfchicn is 'er een brief van myn broeder by. DE GRAAF. Het addres is niet van hem. NATALIA. Gy zoudt u weldra daarvan kunnen overtuigen. ^ de;  T O - O N E E L S P E Z. 43 de graaf. a Ach! het addres is niet van hem. NATALIA. .Wil ik in een hoek gaan en het open doen? de graaf. Neen! • natalia. ■-■Maar hoe kunt ge u en my zoo kwellen? de GRAAF. - ' ' I Wie , tusfehen vrees cn hoop, dood of genade jlervvacht, die vvenscht het oogenblik naêrby, en leedt toch fchoorvoetend voor den rechter.... ik heb lechts deezen cehigen zcon hy is braaf — ik be- min hem — wie ftaat 'er my voor in — indien ik 't laquet opene — gaa, Natalia! laat my alleen ~ • NaTALIA. ij Lieve vader — de graaf. Ik verzoek 't u — natalia. Onmooglyk kan ik u in decze oogcnblikken veraaten. de graaf, ernftïg. Ik wil alleen wcezen. [Natalia vertrekt.'] TIENDE T O O N E E L. de graaf, alleen. nis myn Frans dood? dan begver ik troost noch hulp. jeeft hy echter, dan moet aüts met my juigchen, als  44 DE CORSIKA ANEN, als of hy nog eens geboren ware geworden. [hy ziet frak naer het paquet} Nog ben ik een ryk man —■ in 't eerstvolgende oogenblik welligt armer, dan de daglooner , dien ginds zyne kinderen hout helpen draagen. — Wat belet my dat ik 't zegel breeke? Wat beneemt myne hand de kracht ! — gaauw, oude vader! [hy maakt met derechter hand een fcheur in't couvert y maar laat het paquet op de tafel liggen.}'t Is open! —■ wie zegt, dat ook 't hart van eenen grysaart niet, hevig! kloppen kan ? [hy gaat van angst op en neder, en blyft weder voor de tafelftil ftaan.} Juist zo was de gedaanl te van den brief, die my den dood myner vrouw aankondigde. Foei! waarom moet my dit juist nu te binnen koomen.1" [hy tast haastig naêr zyn hoed, die aan dem muur hangt, en bedekt daar mede Vpaquet} Zoo! —>| oude! wees nu bedaard, en niet kinderachtig! vernee-j men moet gy 't toch eens. — Onzekerheid is een traag vergif, floot u liever fpoedig den dolk in de borst. [hy\ werpt den hoed weg, rukt fpoedig den inhoud uit het couvert, en legt de'papieren op de tafel} Daar liggen ze allen — allen [zyn oog zoekt angflig rond.-om} Nieuwstydingen — een lyst der doodcn — en — en [luidkeels} een brief van mynen zoon ! — \hy werpt Zich over de tafel, vat den brief met beide handen aan en heft dien met een dankbaar oog om hoog, drukt dezelve aan zyne lippen , en wischt zyne oogen af.} H] keft! —God! U danke ik. [hy opent bevende den brief en leest dan afgebroken} „ Wy zegevieren — ik wa „ ii  TOONEELSP EL. 45 „ in gevaar — geluk en moed hebben my gered „ myn regiment heeft braaf gevochten — prins Eugenius heeft op 't flagveld my omhelsd — ik heb ver- „ lof voor vier-en-twinu'g uureu ■ deezen avond ,, ben ik by u — zeg 'er niets van aan vrouw en „ zuster — ik wil hun verrasfehen — [eenig zwy» ge» • ge duur en de welk zyne gelaatstrekken innerlyke „ radervreugde, en dank tot God uitdrukken. — Hy '„fehelt."} ELFDE T O O N E E L. de graaf, een bediende» de graaf. Jan! gy kent die oude vrouw, welker zoon onlangs doodgefchoten wierd? de bediende. Ja! de graaf. Weet gy waar zy woont? de bediende. t 't Tweede huis in 't dorp. de graaf. Daar, breng haar deeze beurs. [Hy geeft hem eens volle beurs, feekt den brief voor in den borst, en vertrekt.} de bediende, de beurs, op de hand •weegende. Veel gelds — maar toch geen zoon. [Hy vertrekt.} Einde van het eerfte Bedryf. TWEE-  •0 DE CORSIKAANENj TWEEDE BEDRYF. j EERSTE T O O N E E L. de graaf, natalia, ottilia. de graaf, [zit aan de tafel en heeft juist ds overige papieren door ge kezen.} natalia en ottilia, [fieeken ''t hoofdin de deur.} natalia. ÏVÏogen wy nu konlen, lieve vader? de graaf, [in vrolyken luim.} Wel! waarom dan niet? natalia en ottilia, [koomen fnel binnen, en vraagen driftig door elkander^} natalia. Nu, hoe is 't? ottilia. Goede tyding? natalia. Hoe maakt Frans het? ottilia. Leeft hy? natalia. ïs hy 'er by geweest? ottilia. Toch niet gekwetst?  TOONEELSPEL. 47 natalia. Of wel gevangen genomen? de graaf. Hei daar! dat fnaterr, als of een kapitool in gevaar ware — natalia. o Spoedig, zeg my — ottilia. I Ik beeve van verlangen'. NATALIA. I En ik van nieuwsgierigheid. 1 de graaf. Dat doet my leed. ottilia, natalia, [te gelyk.} I Hoe zoo? waarom? de graaf. I Om dat-myne tong gebonden is. natalia. I Gy fchcrtst. ottilia. En foltert my. natalia, fc/fivelt i té ie kin.} Lieve vader! wees toch zoo fcilzwygeud niet als een vry-metzelaar. de graaf. Deeze vergehking past hier niet, want ik heb waarlyk iets te verzwygen. ottilia, Xjiqh de cn der e zydê van déü letKiii gfloeli kuscht eU Jiree/t zyr.e har.d.} I Lieve vader, heb medelyden met myn angst DE  48 DE CORSIKAANEN, de graaf. Ik mag niet — ik zoude al te gaarn nog voor jong doorgaan, maar indien ik praatte, zoude men zeggen, die graaf daar boven op de burgt moet wel reeds zeer oud weezen , by begint te klappen als een kind. natalia, [ha are liefkozingen verdubbelende-} Vader! ik zal met eigen handen een chabrak voorf uwen arabier borduuren. de graaf. Omkoping! ottilia. Ik bid u, ik bid u j ik zal u ook helpen om uwe grotten met fchelpen te vercieren. de graaf. Te henker! nu biede tegenftand wie kan. Nu indien gy 't dan volftrekt wilt weeten, zoo luister naêr my: de Turken — [hy kugcht} natalia en ottilia, [mei groote nieuwsgierigheid.} Wel? de graaf, [met grooten ernst.} De Turken, zoo als gy weet, zyn Muzelmannen -— natalia. En Mahomedaanen daartebovcn. de graaf. Z ïhouden veel van mooije meisjens. NA-  TQONEEL\§PEL. 4Q natalia. Dat is geen nieuws. de graaf. Om nu zeker van hunne zegepraal te weezeg, hebben 7e 500 cirkasfifchcn naêr 't Dukfche leger gezonden: 3ie moeten alle de jong-getrouwde mannen verleiden. ottilia, [met te leur gepelde verwachting, en befcheidene ontevredenheid. ■ Nog altyd feherts. de g-raaf. Myn broeder meldt my, dat Frans in haar midden sit, en geen tyd tot fchryven heeft. ottilia. ïfc weet al wat ik doe. Ik zal myn kleinen Karei' haaien, en die zal zoo lang verzoeken, tot dat groot-papa lem alles op een hair vertelt. [Zy vertrekt.} natalia. Lieve vader, ik ben boos. pe graaf. jGy? natalia. Zeer boos. de graaf. Ei! natalia. Vóór dat gy den brief opende, waart gy zelf in angst. Gy weet dus zeer goed hoedanig zo iemand te moede is. — D PJ»  jfo • D È C O R S IKAANEN, de graaf. a Ik ben zyn vader. natalia. Ën ik zyne zuster. de graat. Gy ziet dat ik gerust ben. natalia. God dank. DE graaf. Wanneer de vader gerust is, dan mag de zuster ziets! aan 't klavier zetten, en een Zwabifchen dans fpeelen. natalia. Maar de vrouwlyke nieuwsgierigheid — de graaf. Stelt gy u niet aan, als of'er een nieuw hoofdfieraad; in 't leger ware uitgevonden ? TWEEDE T O O N E E L. be voorigen, een bediende, daarna felix. bediende. De jonge heer Wakker verzoekt de eer te hebben —■ ! nataliaj [_ontfielt en is zetr verlegen.} de graaf. Laat hem binnen koomen. bediende, [vertrekt.} de graaf. Wat deert u? gy zyt geheel rood geworden. NA-t  T O O NE.ELSPEL.5t natalia. Ik zoude rood van fchaamte worden, indien ik den redder van myn leven gevoelloos ontving. fel 1 x, {treedt met een deftig kompliment in de kamer.} de graaf. Naderby, jongman! gyzyteen braave kaerel. Gyhebt veel gewaagd. felix. Veel, heer graaf? de graaf. Gy hebt uw leven in de waagfchaal gezet. felix. Dat was ten minsten niet veel. de graaf. Te henker in uwe jaaren — natalia, \_die door naars va* ders ruwheid in de uiterfle verlegenheid ■wordt gebragt, en die weder poogt goed te maaken.} Ik verheug my — myn heer Wakker — ik verheug ny heel zeer, u weder herfteld te zien. felix. Ik niet, genadige gravin! want nu heb ik geenever- . lienste meer by u. D 2 MA-  52 DS CORSIKAANEN, -natalia. Gy hebt veel door "my geleden. felix. Ik ben 'er trots op. de graaf, Door trotsheid wordt men niet verzadigd. Ik ben «w groote fchuldenaar. felix. Veel meer heb i k nog aan 't toeval te danken, dat any gelegenheid verfchafte, ziilk eene eerwaardige famivan nut te kunnen weezen. de graaf, [ontzet,half zacht 7\ Hm! — bravo! —- gy hebt zoo 't fchynt — Uw vader, \ myn vriend, fchynt u eene goede opvoeding te hebben gegeeven. felix. Myn vader had altoos zeer hooge gevoelens van zyne pligten, de graaf. En gy doet deezer opvoeding eere aan. felix. Ik leerde ten minsten vervullen, wat ik hem en zyne weldaaden verfchuldigd ben. natalia. Wilt gy niet gaan zitten, heer Felix? felix, bedankt door eens buiging. de graaf. Laat hooreu, myn vriend, wat kan ik voor a doen? FE-  TÓONEELSPEL. 5i FÉLIX. Gy hebt reecis zoo veel voor myn vader gedaan — DE GRAAF. I' 6 Wat.' uw vader is een vlytig arbeidfaam man, die doet meer voor my, dan ik voor hem. 't Is hier van uwe eigene braave handelwyze en onze dankbaarheid de vraag. FELIX. Indien ik dank verdiend hebbc, dan beloont die bewustheid my. DE GRAAF. Maar dat is voor my niet voldoende. Men heeft Siyncr eenige dochter het leven gered — FE LI X. I 't Is dubbel zoet voor my, het leven van zul k eene iochter, voor de liefde van zulk eenen vader, te heben gered,maar —ik moc-ttoch bekennen, heer graaf, — at ik voor 't eerile 't beste boerenkind 't zelfde zoude hebben gedaan. DE GRAAF. Dat is goed, dat is juist. FELIX. En — ook dat durve ik nog zeggen, 't zoude my Jeed gedaan hebben, indien de ouders van dit kind Bmy anders dan door eenen dankbaaren handdruk hadden willen belonen. v DE GRAAF. I Zekerlyk, indien 't van arme boeren-Iiedcn de vraag ■rare. — D 3 rï-  04 DE CORSIKAANEN, felix. Rang en rykdom maaken hier geen onderfcheid. pe graaf. Ik geloof toch, dat 't geen de boer door eenen handdruk te kennen geeft — felix. Dat kan de graaf onmooglyk levendiger uitdrukken. Laat my altoos de zoete bewustheid, van zonder eigen inzichten iets voor de menschheid gedaan te hebben. pe graaf. Eigene inzichten ? wie fpreekt daarvan ? indien zes wilde Napolitaanen 't op een loopen zetten, dan heeft men waarlyk geen tyd om aan eigene inzichten te deuken. pelix. Elke beloning zoude myne buifendat geringe verdienste verkleinen. Gy zyt ryk en voornaam , ik ben arm, en behoeve iets, dat my in uwe tegenwoordigheid ftaande houde. de graaf, bedeesd. Ge wilt dus men is waarlyk — gy verfmaadt dui myn dank? felix. Slechts den dank van den graaf; niet dien van den .vader. de graaf. Gy zyt een edel jong mensen. Wy moeten nader kennis met malkander maaken, na-  TOONEELSPEL. 55 natalia. My dunkt, myn vader , dat wy hem nu reeds kennen. de graaf. Waarlyk! 't maakt my verlegen, dat ik zoo in 't geheel niets —. ik moet 'er op denken uwer delicatesfe eenen trek te fpeelen. — Intusfchen — ware het meisjen een boerenkind , zo zoude een dankbaare handüruk der ouderen u verheugd hebben.: Zeide gy niet zoo? — Uwe hand, myn heer Wakker! — [hy fchud hem de hand en vertrekl.~\ DERDE TO O N E E L. natalia, felix. Eenig zwygen, geduurende welk wederzydfcht verlegenheid heerscht. felix, mei befchroomdheid. Genadige gravin ! gy hebt, door uwe hulpryke zorg en edele deelneeming, de gefteldheid eens zieken benydenswaardig gemaakt. Bynaêr had ik myne ziekte vrywillig verlengd , ware niet de begeerte om u te danken, fterker geweest, dan 't welbehagen in mynett toeftand. natalia. Gy my danken ? nu, waarachtig de verkeerde waereld. felix. Uitgeftaane finart vergeet men ligt. Uwe goedheid D 4 Ml  55 DË CORSIKAANEN, zal ik nooit vergeeten. [hy buigt zich en ml vertrekken.} NATALIA. Ik bidde u , mynheer Wakker, nog een oogenblik —• uwe grondBëginfelen zyn zoo geftreng, als-die van den man , dien men den laatften onder de Grieken noemt — FELIX. Indien, 't geen Philopoemen gedaan heefr, hem niet zwaar viel, dan nebbe ik ten minsten daarin eenige overeenkomst met hem. NATALIA. Beken , dat ook edele harten vooroordeelen kunnen voeden — FELIX. Dat ergens een mensch op aarde, zonder vooroordeel kunne zyn, is het grootfte vooroordeel. NATALIA. Wie dank voor belooning kunne houden — FELIX. Die heeft flechts de laatfte verdient — NATALIA. Het hart dankt, de hand beloont. Het geen uitde handen van een vorstflechtserkenten'sder verdienste zou weezen, blyft in de handen van een goed mensch zuivere uitdrukking van zyn gevoel; laat de trotfche man 't-eerfte ontwyken, 't laatfte mag hy niet van de hand wyzen , zonder d a t hart z e e r te doen , 't welk een uirerlyk kenteken van ceszelfs innerlyke warmte t o t behoefte is.  TOON,EELSP E L. ft FELIX. De fynitc gewaarwordingen te kunnen ontleden, was I van vroege tydcn af een voorrecht der vrouwen. NATALIA. Daar vleijery geene wederlegging is, moge ik fiellen, I dat gy niets meer geldende weet intebrengen. Myne I vrees, van verkeerd verftaan te Zullen worden, is vcrI dweenen. [Zy trekt een kostiaaren ring van den vinWgerJ] Ik wagc zonder verlegenheid de bede, deeze ge1 dacbtenis aan uwe vriendin door geen ydele fpitsvinnig1 hcid te ontwijden. [Zy wi/ hem den ring opdringen.} FELIX. Eene gedachtenis? is dezelve nodig? — eene gedach1 tenis aan u? — Ach! het woord vriendin, dat gy I zoo even uitfprak , welk een diamant kan regen hetI zelveopweegen ? — hetdeukbeeld van uw redder te zyn j geweest,— welke diamant zal, in de droeve uuren van | myn toekomende, helderer glans in myne ziel werpen? I Moet ik dan volftrekt zoo dikwyls ik op myne hand J nederzie, my zeiven toeroepen: gy zyt betaald? NATALIA. Dat lelyke woord. Neen, neen , deeze ring zal — | indien 't noodlot ons fchcide, u de gedaante eener I vriendin terugroepen — FELIX. ö Deeze gedaante drukte geen diamant in myn hart, NATALIA. De naam - c} ffer is van myn hair. D 5 FE-  ft DE CORSIKAANEN, felix. Uw hair met briljanten omzet, zoude my'er eeuwig aan herinneren, dat Natalia eene gravin is. natalia. Gy krenkt my. felix. Het noodlot heeft flechts eene bloem op mynen weg geplant: moet ik ze tegen deezen ring verruilen? natalia. Gy krenkt my zeer. felix. Eene gedachtenis hebt gy my toegezegd. Gy houdt my voor geen daaglyksch mensch. — Waarom m y dan zulk een gewoon gefcbenk te geeven. [puerende} Hoe — indien ik vermetel genoeg ware, u-zelf om eene gedachtnis te verzoeken. natalia, \Jn verwarring.} Indien ik vermoge het te geeven. felix. 't Is, wel is waar, kostbaarer dan deeze ring, want het kenmerkt de waardy van uw gevoelig hart. natalia. Ik begryp u niet -*- felix. Toen , in de eerfte dagen na die gelukkige gebeurenis, eene hevige koorts den fchyn van myn gevaar vergrootte , toen hebt gy, genadige gravin — Roosjen heeft het my gezegd —toen hebt gy traanen om my geftort.—Na- ta-  T O ONEELSPEL. 59 talia traanen om den armen Felix ! —- deeze traanen kunt gy niet weder terug neemen. Gy kunt my niet weder arm maaken: geen ongeluk kan my van mynen fchat berooven. — Natalia beeft om my geweend! —De doktor heeft goed praaten, ik weet wel aan wien ik myne genezing te danken heb. natalia. Koude gy aan myne deelneeming twyffelen ? felix. Ik heb Roosjen uitgehoord, zy heeft my de kleinfteomftandigheid duizend maaien moeten vernaaien — gy droeg een hemels-blaauwen ftrik aan uwe borst— deeze ftrik wierd door uwe traanen bevochtigd — 't is misfchien dezelfde , welken gy nu draagt — gy hebt my eene gedachtenis toegezegd , ik wage 't niet verder te fpreeken. [Eenig ftilzwygen.} natalia, [in groote aandoening, neemt den ftrik van haare borst, en geeft ■hem denzelven bloozende.} felix, [drukt, in vervoering, den ftrik aan zyne lippen, en fielt heen en.'] natalia. [zeer bedwelmd-} Wat heb ik gedaan! Wat heeft myn hart gedaan! [Zy gaat in angst ■ haastig heeneu , ontmoet Ottilia , en •werpt zich in haare armen-}  69 DE CORSIKAANEN, PIERDE T O O N E E L. NATALIA, OTTILIA. N A T A LI A. Ottilra! lieve Ottilia! ik hebbe eene zotterny begaan! OTTILIA. Natalia! lieve Natalia! dat heb ik wel honderd maaien in myn leven gedaan. natalia. De jonge Wakker was even hier. OTTI LIA. Het begin belooft zeker niet veel verftandigs» NATALIA. Myn vader ontving hem zeer koel, maar de edelmoedigheid van den jongeling boezemde hem achting in. Alleen den armen ftaat trotschheid wél. OTTILIA. Hoe nam uw vader 't op ? NATALIA. Als een man, die menfehenwaardy gevoelt. Hy vertrok en fchudde hem by 't affcheidiieemen de hand. Hoort gy,-Ottilia? hy fchudde hem de hand. Had hy een hoorn des overvloeds vol van edele fteenen voor my uitgeftort, dat zoude my zoo niet verblyd hebben. OTTILIA. Maar de zotterny? natalia, [meteen koddtgen zacht.'} Wacht maar. Wy koomen 'er teillond aan. Toen myn  TOONEELSPEL. 6ï fils rryn vader weg was, flsnden wy beiden de woorden op'den grond zoekende. Ik wilde hem deezen ring Ten gefebenke geeven , en w'sr niet regt v ;edanig ik 't zoude doen. Ik maakte eene lange préambule, maar kreeg toch geen gehoor. OTTILIA. En toen wierd gy boos ? NATALIA, Boos? op hem, die zo befcheiden verzocht, hein van de geringe verdienste zytier daad niet te berooven ? dien een ftrik van my liever was , dan een ring van duizend guldens. OTTUI A. Een ftrik van u? NATALIA. Roosjen had hem verte;d, dat ik geweend had, toen hy den dood zoo naérby fcheen, dat myne traanen op dien ftrik waren gevallen — OTTILIA. Is dat dan waar? NATALIA. Zekerlyk! ben ik dan een ftnk hout, dat ik gevoel» loos konde blyven indien een mensch voor my fterft? OTTILIA. En hy eischte den ftrik? NATALIA. Met halve woorden, zoo oodmoedig,zoofeefcheiden—* OT-  62 DE CORSIKAANEN, ottilia. Eu gy gaaft ze hem? natalia, {zuchtende.} Ik gaf ze hem! ottilia, [yermaanende.} Zusje! zusje. natalia. Dat was juist de zotterny. ottilia. Ik vreeze dat gy 'er nog meer zult begaan! / natalia. Ten minden ik heb 'er veel aanleg toe. ottilia. In de liefde laat men 't zelden by de eerfte blyven. natalia. Liefde ? ottilia. Ja, liefde, 't Is myn pligt u te waarfchouwen. natalia. En de myne u aan te hooren. ottilia. Uwe gewaarwordingen zyn met de liefde zoo overeenkomstig — natalia. Zusters gelykeu elkander. ottilia. Gy ftaatvoor een afgrond! natalia. Nog ben ik niet duizelig. ot-  TOONEELSPEL. 6$ OTTILIA. Om dat roozen denzelven bedekken. NATALIA. Zoo houdt my tegen. OTTILIA. 'Er is flechts één middel om u te redden. NATALIA. En welk? OTTILIA. Wees nooit met hem alleen. NATALIA. Ik kan toch niet voor hem gaan Ioopen. OTTILIA. Voordaan zal ik u vergezellen als uwe fchaduwe. NATALIA. Doe dat, en indien gy my fomtyds lastig fchyne, ftoor 'er u dan niet aan. OTTILIA. Gy moogt grommen zoo gy wilt, ik zal als lood aan uwen arm hangen. Zeg my nu, hebt gy 't geheim van uw vader doorgrond? NATALIA. Ach! hy wilde hem richter maaken. OTTILIA. Wien? NATALIA. Den jongen Wakker. OTTILIA. Kn ik fpreek van uw broeder l NA-  64 DE C0RSIKA4-NEN, NATALIA. ö Die vaart zeer wel. OTTILIA, Zeker? beeft hy gefchreven? NATALIA. Ik geloof ja. OTTI.MA, Gy gelooft 't triaar? NATALIA. Laat my met vreden, en wees bedaard. Myn vader is in een goeden luim, en gevolglyk is 'er niets voorgevallen, dat u bekommering zonde kunnen geeven. OTTILIA. Maar waarom verzwygt hy 't? NATALIA. Laat hem deeze grilligheid. — Elk menscïi heeft de zynen, en hy is zulk een goed braaf man, .hy heeft den jongen Wakker de hand gefchud. OTTILIA. Als hy maar niet gewond is. NATALIA. Twee lidtekens heeft hy behouden. \ OTTILIA. Lidtekens ? NATALIA. Het eene op 't voorhoofd, 't andere o» den wang. OTTILIA. Hebt gy hem gezien ? NA-  TÓONEÉLSPËL. é$ natalia. Myn God! hy was zoo even immers hier? ottilia. Üw broeder? natalia. Och! wie fpreekt dan van myn broeder? [zy vertrekt.} rrFDÊ T O O N E È L. ottilia, alleen. Slechts één voorwerp vervult haare ziel. De Liefde is 0 bedorven kind, dat zyne zusters en broeders niets int, maar alles voor zich-alleen Wil hebben.—Geduld, ttilia! heb medelyden met de zwakheden van anden. Ook gy hebt een broeder — vader en broeder! — 1 hoe dikwyls dringt het beeld van den echtgenoot I hunne uit uw hart. [Zy gaat zwaarmoedig uit het nfier liggen} Schoone, ftille morgen ! lagen vriendekdengrysaard toe, voor wien hier, in verren afftand, ne berouwhebbende dochter traanen itort — Hoe de ;rkzaame arbeiders, ginds den wynberg op en neder ;melen, hun blyd gezang galmt tot my weder. — :h! verdriet, noch misdaad drukt hen. — Was dat i oude Wakker niet, die daar binnen ging? — ik liroom dien ruuwen man — en nogthans ftel ik beig in hem. — Zyn noodlot — zyn vaderland — myil rmoeden ■— indien wy malkander Verïlonden —  66 DE CORSIKAANEN, ZESDE T O O N E E Lt wakker, ottilia. wakkek., gaat het tooneel over, naêr de kamer van, den Graaf. ottilia. Eén woord, myn heer Wakker! wakker. Wat beveelt gy? OTTILIA. Ik vrage u vooraf varfchoning , indien myne vraag ongepaste nieuwsgierigheid moge fchynen. wakker. Indien de vraag my betreft, is 't bezwaarlyk der moeite waardig nieuwsgierig te weezen. ottilia. Zyt gy een Duitfcher? wakker. Een Duitfcher? — 6 ja, ik ben alles wat gy wilt. ottilia. Gy wilt my ontwyken. wakker. Ik ben anders altoos rechtuit gegaan, maar heb mynj hoofd geftooten. ottilia. Slechts een meer naêrby belang kon my tot deeze vraag verleiden. WAK*  TOONEELSPEL. 67 wakker. Belang, veronderftelle ik in elk een, op zyn woord ,• lok dan wanneer hy 't niet zegt. ottilia. Noem my uw vaderland. wakker, met een fchamperen lagchi Vaderland? ik heb 'er geen. ottil ia. Maar welligt had gy 't toch? wakker. Ik was ééns zoo dwaas het te geloven. ottilia. Zoude ik my bedriegen, indien ik u voor een Corfitaan houde? wakker, eene zekere verlegenheid verbergende. Ja waarlyk, dan dwaalt gy, want 'er zyn geene CorGkaanen. ottilia. Deeze bittere aanmerking bevestigt mynen argwaan. wakker. Genadige gravin, zoo uw vermoeden echt ware, dad zoudt gy edel handelen, wanneer gy dit gefprek afbrak* ottilia. Gy zyt niet gelukkig? wakker. Waarom niet. Ik ben in de jaaren, dat men heeft lee~ reu begrypen, dat wy gebooren worden om te wenE a fehen,-  68 DE CORSÏKAANËN, fchen, en fterven om te verkrygen. Toen ik nog een kind was, begeerde ik eens dat myne minne de maan zoude grypen. Ik fchreeuwde, ik weende, ik wilde volftrekt met de maan fpeelen. Tegenwoordig zie ik de maan bedaard aan, en her koomt my in *t geheel niet in de gedachten , dezelve in den zak te willen fteeken. ottilia. Groote kinderen ftreeven ook fomtyds naêr dingen, die nog verder af zyn, dan de maan. En wie is niet ten minilen éénmaal in zyn leven zulk een kind geweest? Wakker. Éénmaal is vergeeflyk, om dat het oog bedriegt; en nabyheid of afftand flechts uitkoomst der ondervinding is. Wie echter meer dan eenmaal zyn geluk, zyn leven, zyne eer op deugd, vryheid en vaderlandsliefde zet, en hoe die verre geftarnten allen heeten, die boven onze hoofden wandelen, en ter naauwernood een geborgdenlichtllraal flaauw nederfchieten — nu , die verdient, gelyk Socrates, den gifbeker, of, gelyk den overwinnaar by Marathon, den dood in den misdaadkerker. — Zie, ik heb vuur gevat. Ik meende 't menschlyk geflacht reeds te verachten, en ik haate 't, helaas! maar. ottilia. Zoo ik een man ware, zoude ik u om uw vertrouwen fmeeken. wakker. Uwe kunne zoude my niet weêrhouden, want ik beni meer  TOONEELSPEL. 69 meer dikwyls door mannen, dan door vrouwen bedrogen geworden, (hy zegt het volgende met bedwongen aandoening.} Het eenig volmaakte fchepfel, dat ik op aarde kende, was eene vrouw — en uw gezicht, genadige gravin, heeft overeenkomstige trekken met het gezicht diens engels. Ware 'er niet eene foort van vertrouwen , die het klagen zoo zeer gelykt, als het klagen het bedelen, dit oog , deeze weemoedige glimlach om den mond, zouden my myn geheim aftruggelen. — Wie echter zonder oogmerk door zyn vertrouwen eene goede ziel kwelt, om flechts, gelyk de koekoek, van zich zeiven te fpreeken, die breekt zyn laatfte ftaf; het gevoel der geheime magt, waarmede hy zich toeroepen kan! ik hebbe zwaar te draagen,en gy ziet hetniet. ottilia, bewogen, [preekt hem na eene poos in de Corfifche taal (*) aan. Ik verzoek mynen ongelukkigen landsman om zyn vertrouwen. wakker, ontftelt hevig , raakt in verwarring en zegt haastig. De graaf heeft my doen roepen. [Hy vertrekt fnel} Z E VE N D E TO O N E E L. ottilia, alleen. Ja, hy is een Corfikaan, en welligt meer dan hy wil fchynen. — Doch, voornaam of niet, dat is even veel. lL In i*) Confittciiza Cnmpatriulo! j.  70 DE CORSIKAANEN, In vreemde landen is elk landsman merkwaardig voor ons, dien wy t'huis over 't hoofd zien. Hy fpreekt onze taal, en zyne ftem roept de fcbaduwbeelden van 't voorledene ten voorfchyn. Wy zyn aan hem ver-; maagfcbapt, indien hy ook flechts een' naam noemeJ die ons lief is, eene ftad,' waarin wy leefden, of eenen omtrek, in welken wy verheugd waren. Wyfzyn aaa hem vermaagfchapt , om dat hy ons in de kindsheid terug tovert, toen men met geheel de waereld vermaagJ fchapt was, en elk vriendlyken mensch met den handj klap te gemoet kwam. Ik moet de harde fchors losmaaJ ken, die een bedrogen geloof aan menfchen rondsom zyn hart vormde. Misfchien beloont hy my deeze volJ harding door naricht van myn' vader? — welligt kent hy hem — weet van hem •— heeft hem hier of daaJ aangetroffen — S myn hart! klop niet zoo onftuimig; ?t is flechts een misfchien. [Zy vertrekt.} A G T S T E T 0 O N E E L. Het Tooneel verbeeldt een lindenlaan in den tuin. ve lix, alleen. Ben ik eindlyk alleen? — ziet geen vreemd oog ml hier? — de menfchen zyn zoo nieuwsgierig, zy wiileni alles zien , alles weeten , en waarom ? om te laakeu, te fpotten, of hunne verllandige meening aan den man| te brengen. Is dat gefchied , dan keeren zy om en ipereii verder. — Neen, geen vreemde blik zal deezenj ftrik]  TÖÖNEELSPEL. frik ontwijden. Hier onder deeze linden mag ik hem Inbefpied aan myne lippen drukken, hier moge Ik 'iet verflaauwde fpoor dier traanen, die om my gereend wierden, door myne vreugdetraanen weder verjlerfchen. — Daar! rust aan myn boezem, zy de talisman der deugd , geef my blyden moed in lyden, en I ruk my zwaar, indien ooit een onedel gevoel het hart Intwyde, dat onder u fiaat. NEGENDE T O O N E E L, roosjen, felix, daarna natalia. roosjen. I Vinde ik u eindlyk, mynheer Wakker? Ik heb u den iteheeien voormiddag gezogt. felix. n Zoo even heb ik my zclven eerst gevonden. roosjen. I Uw zeiven gevonden ? gy fchertst ? kan men zich ielveu dan ook verliezen ? felix. I 6 Ja! roosjen. i Ik heb my in myn leven nog niet verloren. felix. ; De hemel geeve dat gy dat over tien jaaren ook nog Icunne zeggen. roosjen, [telt op de vingeren.'} \ Tien en dertien is drie- en twintig. E 4 rs-  7? P E CORSIKAA.NEN, FELIX. Wat telt gy ? ROOSJEN. En veertien wilde ik zeggen. Zeker! zeker! Tegen, Pieter en Paulus worde ik veertien jaaren. FELIX. A' zoo oud ? ROOSJEN. Aanlraanden paasfchen gaa ik te biecht FELIX. Wat heeft Roosjen dan te biechten? ROOSJEN. Ei nu, myne zonden. FELIX. Laat hooren. ROOSJEN- Wel ja, dat zoude wel voegen. FELIX. Waarom niet? ROOSJEN. Gy zyt veel te jong. FELIJT. Ik heb oude boeken gelezen. ROOSJEN. Indien ook dit, wat gaan u myne zonden aan? gy kunt ze my toch niet vergeevcn. FELIX. Qy kunt ze my vertellen, op dat gyze niet vergeete. ROOS-  TOONEELSPEL. 73 ROOSJEN. Eens, 't was juist op 't kerk - inwijingsfeest, wy danstpn en fmulden, toen heb ik onzen distelvink geen eeten gegeven, en toen is 't arme dier van honger geltor ven, FELIX. Ei, dat was niet goed. ROOSJEN. Neen, dat was zeer wreed. Ik heb 'er ook heel veel over gefchreid. FELIX. Verder! ROOSJEN. Twee maaien heb ik oude Lys fuiker in de melk gegooid , dat zy den gantfchen dag te vergeefs gekarnd heeft. Maar dat doe ik ook niet weer. FELIX. Nu dan kan het 'er door. ROOSJEN. st Ergfïe komt nog. FELIX. 't Ergite? ROOSJEN. Voorleden jaar kerstyd brak ik een' fchotel, vader was boos, en ik fchaam my het te zeggen — 't was ■zeer flecht van my — ik gaf de meid do fchuld. . FELIX. Wat gebeurde 'er dan? ROOSJEN. Vader wilde de meid een klap geeven, maar liever E 5 zou-  74 DE CORSIKAANEN, zoude ik 'er een dozyrt hebben willen ontvangen. Ik fchreeuwde wat ik kort: Hóu , hou ! ik zelf beb 't gedaan — Flap ! had ik de klap beet, en 't Was myö verdiende loon , niet waar? felix. Zekerlyk. roosjen. Ik heb de arme meid ook van harte om verfchooning gevraagd. natalia, [koomt op den achtèr' grond van hei tooneel. Roosjen en Felix by elkander ziende, keert zy te rug, koomtechter weldra weder én luiftert.] roosjen. *t Was toch heel dom van my, dat ik u die lelyke trekken verteld heb, nu zult gy my in 't geheel niet meer lief hebben. felix. Dat ongeluk zou juist zoo groot niet weezen. roosjen. 6 Zeker ik houde hartlyk veel van u. Toen gy zoo ziek waart, heb ik wel altyd gelagchen en gefchertst, als ik by u kwam, maar t'huis in myn kamertje ftonden my toch de'traanen in de oogen. felix. ïn de daad, goed meïsjcn? RpOS-r  TOONEELSPEL. 75 roosjen. En dc jonge graavin heb ik nog eens zoo lief als anders, om dat zy zoo dikwyls naêr u vroeg, en nooit wachten kon tot dat ik kwam. felix, [mes vuur.} Deed zy dat? roosjen. Eens — dat heb ik nog niet verteld, zy heeft het my verboden. felix. Gaauw, wat? roosjen. Maar gy moet my volftrekt niet verklappen. felix. ïtfeen, neen. natalia, [wordt verlegen, verwydert zich , vérfchynt echter weldra •weder.} r o o s j f. n. Ik kan, wel is waar, niet begrypen, waarom dat zy ■t my verboden heeft — felix. Onverfchillig. Vertel maar. roosjen. Eens zyn wy 's avonds op den kleinen heuvel geweest , ginds by de kaftaniën-boomen: men kan van daar in uw vcnfter zien. fe-  76 DE CORSIKAANEN, felix. Is dat het al ? roosjen. Heeft zy daar niet omtrent een uur geilaan, maar de gordynen waren digt gefchoven. felix, [eene blyde uiting verbergende.}Zottin! 't is koe! op dien heuvel. roosjen. Ja 't was zoo koel, dat ik klappertandde. felix. De fchoone maanefchyn — r o os jen. 't Was (tik donker. Neen, zoo geheel dom ben ik niet. Ik denk altyd, 't is zeer goed dat de graavin eene voornaame dame is, en dat gy maar mynheer Wakker zyt. felix. Hoe dat? roosjen. Ei nu, indien de gravin de dochter van een armen tuinier ware, zoo als ik? felix. Wat ware 't dan? roosjen. Arm kan ik toch juist niet zeggen, ik ben wel maar eene tuiniers-dochter, maar arm ben ik niet. Myn vader is een zuinig man, hy heeft een fraaijen ftuiver by-  TÓONEÉLSPEL. n by-een-gezameld, wy zouden alle dagen een mooi goed kunnen pachten. felix, [in gedachten verzonken.'] Zoo? ro osjen. En myn vader houdt ook veel van tt. felix. Zoo? roosjen. Hy zegt: dat gy een ordentlyk mensch fcheent te zyn , en, zeide hy, 't ware jammer dat ge u niet op den tuinbouw toeleide, en zeide hy, dat ge 'er reéds allerhande kennis van had, en 't kwame 'er bloot op aan, dat gy nog eens onderricht werd, en zeide hy, hy wierd van dag tot dag ouder, en dan zoude 't hem zeer lief weezen, indien hy iemand vond, op wien hy ftaat konde maaken, en zeide hy, dat ik nog.te jong was, dat hy op my geen ftaat konde maaken , en zeide ^y > — i'a ik kan alles niet zeggen, wat hy zeide. felix, [verfirooid."} Zoo? en wat zeide gy dan? roosjen, [met een zucht.} Ik zei niets. felix. Heeft de koude avondlucht u dan geen hinder gedaan? roos»  ?t DE CORSIKlANENj ROOSJEN. Wy waren immers in de kamer toen hy dat zeide. FELIX. Spraakt gy niet van de kaftaniën-boömen en der heuvel? ROOSJEN. Ja, zóó ! de graviii, aan die dacht ik al niet meer. Zy heeft my gezegd u te verzoeken, om toch by haar té willen koomen, wanneer gy voor de eerfte maal uitging. FELIX. En! zegt gy my dat nu eerst? ROOSJEN. Wy hebben zoo veel gepraat, en ik dacht dat gy ook gaarne by my waart. — Zyt gy dan niet gaarne by my? FELIX. ö Ja, myn kind! ROOSJEN. Noem me toch uw kind niet. Dat klinkt net als of ïk nog, ik weet niet hoe, klein ware. Tegen Pieter en Paulus worde ik veertien jaaren. Autje van den fchout is maar een' jaar ouder dan ik, en is al de bruid. FELIX. Waarlyk ? ROOSJEN. Nu moet ik naar huis, anders knort vader. Vaarwel $ lieve mynheer Wakker! FE-  TOONEELSPKL. 79 FELIX. Vaarwel, lief Roosjen! roosjen. Gy ziet my immers ju 't geheel niet aan? felix, [met gemaakte vriendlykheid haar aanziende.'] Vaarwel! vaarwell roosjen. Zie die fchoone roos. Vader lag haar deezen morgen in myn korfje, om ze aan de gravin te brengen, maar ik heb haar 'er uirgemofteld. felix. Voor wien? roosjen. Ei! — indien gy my 'er om verzoekt — felix. Indien gy ze my gaarne gceve — roosjen. Daar, daar. Ik zelf heb haar geplukt, en my braaf in de vingers geftoken. Maar dat is niets, indien 'r u maar genoegen geeve. [Zy knikt vriendlyk en loopt heen:;:-] TIEN'  8o DE CO&SIKAANEN, TIENDE TO O N E E L. felix, natalia. VGeduurende de alleenfpraak van Felix nadert Natalia willekeurig, verwydert zich weder, en koomt weder digter èy.~\ felix. Zy kwam om my tê zien — gelukkige Camillo! —■• moogt gy dan het trotfche denkbeeld voeden, dat 'er meer dan medelyden in de oogen diens engels voor ü gloeit. — Zy kwam om my te zien — op gindfchen heuvel heeft zy naêr my Uitgezien — aan my gedachteen' koud avond-uur zich met my bezig gehouden — en ik ging nog heden dezen heüvel verby, als of 't een gemeene, mét boomen beplantte, hoop aarde ware?— ach! ik wist niet dat haare tegenwoordigheid dien had gewyd — ik wist niet dat het myn geliefkoosdst plaatsje zoude worden, myn bid-altaar, van 't welk by iedere vriendlyke avondfchemering eene vuurige bede voor it geluk van Natalia. tot de avondfïer omhoog zal ftygen. Natalia! Natalia! — voort, Vóórt flaêr dien lieven heuvel. (Hy keert zich [nel om, en Natalia ftaat Voor hem. Hy ontftelt hevig, fiddert, en ftaat de Bogen neder.') na Falia, \jnet bevallige beft:haamdheid; zy ziet vreesachtig naêr hem.} FK*  TQOKEELSPEL. 8r felix, [waagt het langzaam de oogen naar haar optef!aan-~] natalia, [ziet hem met onuitfpreeklyke goedheid aan.] felix, [werpt zich voor haar neder , laat de roos vallen, vat ha are hand, bedekt dezelve met vuurige kusfchen, fpringi op en fnelt heenen.~] Natalia, [blyft als in den grond ge* worteld ft aan; na eene poos bukt zy zich om de roos op te neemen, zuchtende fteekt zy dezelve aan haart borst, en verwydert zich langfaam.J, Einde van het tweede Bedrxf.  la DE CO RS 1 K A A N E N, DERDE BEDRYF. Het tooneel verbeeldt eene zaal op 't (lot. EERSTE TOONEEL. roosjen, een bediende. [De bediende is in 't vertrek bezig. Roosjen treedt fchreijende op 't tooneel.} bediende. deert ü , Roosjen ? roosjen. Niets. bediende. Gy weent immers? roosjen. Wat gaat u dat aan? bediende. Het doet my leed, als ik zulk een ichoon meisjen zie weenen. roosjen. Indien ik fchoon ben, gaat het u toch niet aan. bediende. Ei, hoe onvriendlyk! roosjen. Waar is de gravin Natalia? bediende. By haar vader. ROQS-'  TOON WELSPEL. 83 roosjen. Lieve Jan, wees zoo goed en roep haar hier. Zeg aar maar, dat ik haar iets gewigtigs te zeggen heb. bediende. Gy hebt het trouwends niet aan my verdiend , meisj'en, aar ik houde toch veel van u, en ga reeds. [Hy ver•ekt.] TWEEDE T O O N E E L. roosjen, alleen. Dat mensch zegt dat ik ichoon bon. Ik geloof dat hy ;ge. Mynheer Wakker heeft my dat nooit gezegd, idien ik fchoon ware, en niet zoo dom, dan zoude y zeker niet op reis gaan. — [zuchtende.] 't Is zeer oodlortig dat de waereld zoo groot is, en dat de men:hen zoo veel daarin kunnen' rondreizen. Daar zyn cateren en bergen, bosfchen en rovers , daar kan hy erdrinken , naêr beneden Horten, verdwaaien, geplunerd worden — of zelf vermoord! — dan zie ik hem 1 myn leven niet weder! ■— Och! ware hy toch liever lek gebleven ! dat waren goede tyden, toen hy nog ïek was. DERDE T O O N E E L. natalia, roosjen. natalia, [met haast en ontfleld.] Wat is 'er te doen, Roosjen? weent gy? Ach myn 3od ! wat is 'er gebeurd ? F 2 roos-  f4 DE COÜSIKAANEN, roosjen. Hy wil vertrekken? natalia. Wie? roosjen. Dat ftoute mensch! naauwlyks is hy gezond gewor-: den, of hy loopt als of zyn hoofd op hol ware? natalia. Waar heenen? roosjen. Weet ik 't? de waereld is, helaas! immers groot ge-! uoeg. natalia. Wil hy op reis gaan? roosjen. Hy pakt al in. natalia. Nog heden? roosjen. Binnen 't uur. , natalia. Loop , Roosjen, fpoedig! zeg hem, dat hy terilond ïn de kaftaniën-laan koome, ik moet hem fpreeken, roosjen. Hy wil u niet fpreeken? natalia. My niet fpreeken? roos.)  TOONEELSPEL. 85 ROOSJEN. Neen. Ik heb 't hem zoo even nog gevraagd. Lieve nvynheer Wakker, zeide ik, blyf toch bj ons, het gaat u immers zeer goed nier; ieder een bemint u en ik boven allen, en de genadige gravin ook — NATALIA. Praatfter! verder. ROOSJEN. Toen heeft hy gezegd : ik kan niet biyven! en toen leeft hy zich voor 't hoofd geflagen, en iets binnen 's nonds gemompeld, waar van ik geen woord heb kunlen verftaan. Toen ik hem zyn valies zag krygen, overriel my eene vreeslyke angst. Spreek toch eerst met Ie genadige gravin , verzocht ik hem, gy zyt immers laauwlyks herfteld , hebt uwe krachten nog niet weder; vat zal 'er van worden, indien gy onder wild - vreemden nenfchen koome? gy zult ziek biyven leggen, in een. laar dorp , misfchien zelf by ketters, zonder oppasfing, onder verzorging, zonder priester; neen, zeker, dat al de genadige gravin niet toeftaan. Spreek met haar. NATALIA. En wilde hy niet? R oos JE N. Volftrckt niet. Ik heb reeds te veel met haar gefproen, zeide hy. NATALIA. Gaa, loop, geef acht op hem, gaa niet van hem af, ïat hem niet uit uw gezicht gaan. Ik zal eenige 00F 3 gen-  85 DE CÖRSIK AANEN, genblikken uitbreken. 'Binnen een half uur ben ik ze< 5n den tuin. roosjen. Al wel, ik houde hem by den arm, of aan den tl van den rok vast, en zoo hy 't kwalyk neeme , zei ik, dat gy 't bevolen hebt. [Zy gaai.] natalia, [half zacht.] Ach, myn God! wat zal ik beginnen. roosjen, [terug keerende.] Omtrent zou ik 't vergeeten hebben , daar is ee briefjen aan u. natalia. Van hem? roosjen. Hy fchreef 't op den heuvel. natalia. Spoedig! [Zy opent het brief je en leest] „ De ramj „ zalige, die 't waagde u te beminnen , ftraft zi'i „ zelv' , en vlied. Gelukkig, zoo gy hem vergceve ,, trots, zoo uw medelyden hem volge." [Zy is hev ontroerd, gaat ie fluit loos op en neder, fcheurt eind» een blad uit haar zakboek, fchryft daarop eenigewoo, den, en geeft het aan Roosjen.] Geef hem dat. roosjen, Zal hy hier biyven, als hy dat heeft geleezen? natalia. Misfchien. Ten minften tot deezen avond. roosje^, Een kortftondig uitftel. NJ  TpONEELSPEL.il natalia. Myn vader gaat ten negen uuren te bed. Even na negen uuren ben ik in de kaftanien • laan. roosjen. En zoo by dan al weg is? natalia. Meisjen! zoo gy my lief hebt, laat hem dan niet vertrekken. roosjen. Wel ja, indien i k hem konde vasthouden — ik heb u zeer lief, en my zeiven nog liever. [Zy loopt heenen.~] VIERDE T O O N E E L. natalia, alleen. Wat heb ik gedaan? — een rendez-vous — in den avond — zoo de waereld 'c gewaar worde — en , 't geen nog meer dan dat is, myn vader! — angst en liefde — pligt en dankbaarheid — arm hart! V T F D E T O O N E E L. ottilia, natalia. ott i li a. Zusjen, vader knort dat gy niet terug komt. NATALIA. | Ach, Ottilia! ik heb al weder eene zotterny begaan. ottilia. Dacht ik 't niet, dat het by de eerftc niet biyven ; zoude? F 4 na-  88 DE CORSIKAANENj natalia. Hy wil vertrekken •— ottilia. Uw held? NATALIA. Hy bemint my — OTTILIA. En bekent het u? NATALIA. Lees. [_Zy geeft haar het brief jen ever.'} ottilia, [_Na dat zy geleezen heeft.} Hy doet verftandig. NATALIA. Met uw yskoude verftand! ottilia. Hy handelt edel. NATALIA, t Ja, zeer edel. Een arm meisjen het leven te redden , haar hoofd en hart op hol te brengen, en dan voor altoos heeuen te gaan — zeer edel! OTTILIA. Wat moet 'er dan van ulieden worden? NATALIA. Zoo hy vertrekt: uit hem een bedelaar, en uit myj eene teeringzuchtige. ottj.lja» Eu zoo hy blyve? P? a»  TOONEELSPEL, 89 NATALIA. Zoo hy biyve! Ach, Ottilia! tyd cn liefde hebben reeds zoo meenig wonder te weeg gebragt. fOjTTILI A. Arm meisjeu ! indien Hechts een wonder u kunne redden. NATALIA. Het eenige, wat met*geene fchatten te koopen is^ bezit hy reeds. Al het overige kan men betaalen. OTTILIA. Ook uws vaders zegen? gy kent hem. NATALIA. Juist om dat ik hem kenne. Hy bemint my. OTTILIA. Welligt zyne begrippen nog meer , waarmede hy grys geworden is. NATALIA. Vooroordeelcn. OTTILIA. Des te flimmer! men kleeft gemeenlyk meer aan vooroordeelen dan aan begrippen. NATALIA. En wil ik u bekennen, wat ik my verbeelde1. 0'i TIT IA. Eerst een wonder, nu een droom, 6 liefde, liefde'. NAT AL.I A. Spot niet. Deeze geheimzinnige menfchen zyn meer ,dan zy fchynen. De manier waarop de oude man hier een F 5 dienst  po DE CORSIKAANEN, dienst zocht ; de fiere hoogmoed waarmede hy zich gedroeg; de opvoeding van zyn zoon, en duizend andere kleinigheden, die zich maar laaten gevoelen — O T TT L t\. Alles waar, en ik beken zelf, dat, wanneer het een droom is, ik zelf een weinig mede droom. Maar — NATALIA. Spaar uw maar, tot dat ik hem heb gcfproken. OTTILIA. Gy zult toch niet — NATALIA. Waarom niet? OTTI UIA. Wanneer? waar? NATALIA. Deezen avond, in den tuin. OTTILIA. En uw vader? NATALIA. Die flaapt. OTTILIA. En de welvoeglykheid ? NATALIA. Hy heeft zyn leven voor my gewaagd; en ik zoude naêr den tyd vragen? OTTILIA. Wat wilt ge van hem.? .. . NA-  T' O O N E 'E L S P E L. 9i NATALIA. Ik wil weeten wie hy is; hem verzoeken, my zynen ftaat te ontdekken. OTTILIA. En zoo wy ons bedriegen ? indien hy Wakker zy eri biy ve ? NATALIA. Dan — ach, zuster!»—dan is myne rust voor altoos vcrlooren! OTTILIA. Red dan ten minden uw goeden naam. NATALIA. Gy zult met my mede gaan, gy zult getuige weezen.' OTTILIA. Indien gy 't begeere. NATALIA. Zyn hart en het myne fchuuwen geene vreemde getuigei> OTTILIA. St!.. uw vader koomt. Dien hadden wy geheel vergeeten. ZESDE TOONEEL. DE GRAAF, DE VOOiUCEN. DE GRAAF. Hei daar, kinderen! gy laat my geheel alleen. OTTILIA. Gy waart zoo diep in gedachten in uwe hndkaarten — D E  92 DE CORSIKAANENj DE GRAAF. Ik moest toch de krygs - operatiën een weinig in order brengen, [fcherffena"] Ik heb een paar bruggen over den Donau geflagen, en Iaat 'er een corps overgaan, om den vyand in den rug te vallen. OTTILIA. Ware het niet beter, dat gy vrede maakte? DE GRAAF. Indien de vyand zulk een beminnenswaardig bemiddelaar zende. OTTILIA. De nieuwspapieren zouden dan zekerlyk minder belangryk weezen. DE GRAAF. Maar de oogst en wynbouw des te belangryker. OTTILIA. Indien Frans aan uwe zyde door de koornvelden flentert — DE GRAAF. En in plaatfe van Turken-koppen, distelen met zynen fabel omhouwt! OTTILIA. Nog, beste vader, verzwygt gy voor my, 't geen gy van hem weet? DE GRAAF. JSfog fleeds, lieve dochter. OTTILIA. Moet ik dan weder een flaaploozen nacht door- DE  TOONEELSPE L. 93 de graaf. Neen. ottilia. I Zal ik vóór 't naér bed gaan nog hooren — de graaf. ottilia. Geef my uw hand 'er op. de graaf. I Zie daar! [ter zyde{\ Hy zal toeh wel koomen ? [luid mn fchalkachtig.j Maar of gy daarom beter flaapen zult, jdaar voor kan ik niet inftaan. [ter zyde, terwyl hy naèr feyne horlogie ziel.jUy kon nu reeds hier weezer. [tegen ÏNataiia.} Wat ftaat gy daar in den hoek te pruilen? natalia, uit diepe gedachten ontwakende. 1 Ik — vader lief? — de graaf. \ Ja, gy> lieve dochter. Ik geloof dat gy van ons ge» jheele gefprek geen woord hebt gehoord. NATALIA. I Ik? — ó ja. DE GRAAF. 1 Waarvan hebben wy gefproken ? natalia. | Van de aanftaande vreede. de graaf. I Zeker, die in m y n kabinet gefloten h geworden. Meis-  94 DE CORSIKAANEN, Meisjen! meisjen! wat hebt gy in 't hoofd? anders huppelt en neuriet gy den lieven gantfchen dag; en federt vier weeken hoor ik geen vrolyk lied van u. natalia. Ach! de oorlog — broêr Frans — de graaf. Och wat! overal is oorlog. Waar geene foldaaten te veld trekken, daar doodt men elkander met fmulpartyen, én fterven kan men ook in eene wandeling. natalia. ■ Zoo als myn eigen voorbeeld bynaêr had bewezen. de graaf. Indien de jonge Wakker er niet geweest ware — natalia, levendig wordende. Jawel! ware hy 'er niet geweest! — de graaf. Gy had lelyk 'er van kunnen af koomen. -■ -. natalia. 5 Zeker ware ik dood! zeker dood! . de gr a a-f. 't Doet my leed, dat — natalia, met haast. Wat, lieve vader? de graaf. Ik heb daar met den ouden man gefproken —■ natalia. , - Over zyn zoon ? de  TOONEELSPEL. 95 DE GRAAF. Vader en zoon zyn wonderlyke heiligen. — Myn heer Wakker, zeide ik, uw dappere jongen heeft een goede daad gedaan. — „ Dat zoude ik niet zeggen," antwoordde hy my zeer onverfchillig. — Sakkerloot! hy heeft myner dochter het leven gered. — ,, Zoo hoore ik, en 't verheugt my." — Wel ? was het geene edele daad ? — „ Neen; over 't algemeen zyn 'er zoodanige daaden niet, omdat ieder mensch flechts met eigenbelang te werk gaat." NATALIA. Gy zeide hem, hoop ik —• DE GRAAF. Maar uw zoon begeert geene belooning. NATALIA. En maakt dus eene uitzondering op deezen menschvyandlyken regel. DE GRAAF. Dat wilde hy niet toegeeven. ,, Belang , zeide hy, is 'er toch altoos by, maar geen laag, vuig belang." • NATALIA. Welk dan? DE GRAAF. Dit vraagde ik ook. ,, Wel, antwoordde hy my, weet ik het ! het menschlyk hart heeft meer plooijen dan een waaijer, maar laat zich zoo gemaklyk niet ontvouwen. De gravin is fchoon — maak uw compliment, — myn zoon is jong, heeft oogen en een hart; dit alleen is dikwyls reeds toereikende." NA-  §6 DE COK.SIKAANEN, natalia, met verwarring. Praat jens» de graaf. Ik moest lagchen. Ja, zeide ik, Zoo gy dat eigenbelang noemt— „ Wat is 't dan anders? den eenen ver„ heugt eeue klomp gouds, den anderen een vriend ly„ ke blik ; beiden misleiden niet, en ieder koestert „ toch flechts zyn eigen ik. Het geheele onderfcheid is dit: dat de een het met nektas fpyst, en de an.„ der het met grove kost voedt." — Zoo hebben wy wel een uur geredekaveld, wautgy weet, dat, offchoon ik de waereld voor een bedroefd maakfel houde, ik üogthans de menfchen van harte lief hebbe. n-atalia. Hy keurt dus de eigenzinnigheid van zynen zoon goed? de graaf. Het refultat was: „" myn zoon is een egoïst, zoo als wy altemaal; maar indien hy 't zei f- genot zyner daaden voor eene belooning verkoope, dan is hy een gemeen egoïst en myn zoon niet." — kortom, onze dankbaarheid moet hem overvallen, want zoo zy te yooren aanklopt, dan fluit hy zyne deur toe. Natalia. , Ik vrees maar dat hy ons van a!ie middelen zal berooven, want — zoo als ik zoo even door de derdel hand heb vernomen — dan wil hy ons verlaaten — de graaf. Nu dan, de vader blyft toch hier, en een goede, zoon  T O O N E E L SP EL.Cft zoon is ryklyk beloond, zoo hy zyne ouders zegen bezorgt. natalia. . Zeker — de graaf. De vader zal wal ondervinden, dat de daad van zyn zoon in onze gedachten leeft. natalia. Gy wilt hem dus Iaatcn vertrekken. de graaf. Waarom dan niet ? ik kan hem niet houden. natalia. - Zonder onderfteuning ? aan 't gebrek ten prooi gecv,n ? d r. graaf. Ik kan toch niet op den ryweg gaan liaan, en, met bet piftool op de borst, hem dwingen, geld van my lan te neemen? [Hy ziet op zyn horologie, fchudt het ioofd, en mompelt.'] Hm! hm! 'natalia. I Hoe Iaat is 't, vader hef? de graaf. Omtrent negen uuren. [ter zyde.] Weldra moet hy koomen. natalia, [ongerust.],. Reeds zoo laat? de graaf, [ter zyde.] 'Er zal toch geen fchermutfeling tusfehen beiden gekoomen zyn? ■ G 'NA-  98 DE CORSI'KAANEN, natalia. Wilt gy deezen avond foupeeren? pe graaf. Neen. natalia. Veroorloof dan, dat ik u een goeden nacht wenfche. [_Zy wil hem de hand ku$fchen.~] de graaf. Waar heenen? w natalia, ottilia. natalia. Dat is wat fraais. ottilia. Wat beginnen wy nu? natalia. Ik beloofde even na negen uuren te koomen. ottilia. Voor middernacht'laat hy ons niet gaan. natalia, [één 0ogenblik nadenkende^] 'Er blyft flechts één middel over. ottilia. Welk? G 2 «4a<  100 DE CORSIKAANEN, natalia. Dat gy, lieve Ottilia, in myne plaats gaa. ottilia. Maar vader heeft uitdruklyk begeerd, dat ik mede-, komen zoude? natalia. Ik zal u wel verontfchuldigen. Ik zaj zeggen dat uw) kind zoo gefehreeuwd heeft — dat her den flaap niet) konde vatten — dat gy ongerust zyt — dat gy naderhand koomen zult — ottilia. Maar ik ken den jongeling in 't geheel niet. natalia. Bedank my dan, dat ik u de gelegenheid geeve, hemi te leeren kennen. ott i l i a. Wat moet ik hem dan zeggen? natalia. Wat gy wilt. 't Geen uwe vrïendfchap u inboezemt) Hy verwachte my, ware het ook tot middernacht. de ghaaf, [achter het tooneel\ Natalia! natalia. Terftond vader lief! — gaa, gaa, zuster, myne rui ftelle ik in uwe handen. Zoo gy hem laat vertrekken begaa ik de derde zotterny , en reis hem achter nj [Hy vertrekt^] AQ1  T O O N E E L S P E L. iti A GJT S T E T O O N E E L. ottilia, alleen. Dat zou zekerlyk de grootfte weezen — Ik neem deezen last uiterst ongaarne op my. — Wat zal daar van worden? Wat kan ik hem zeggen? doch echter! 5oo hy dat zy, waar voor Natalia hem houdt, dan is nyne rol — wel niet ligt — maar weldra geleerd. Ik !al hem Herken in zyn verfiandig befluit. Ik zal hem loen bcgrypen — indien hy 't niet reeds begrepen heb)c — dat zyne tegenwoordigheid gevaarlyk is voor'de ust van Natalia. Genoeg voor een edel jongeling, om ;yne vlugt te befpoeden. — Zóó kan dit toeval de loeder van eene goede gebcurenis worden. — Daar beievens is 't my wel vergund aan my zeiven te denken, k zal hem uithooren. Misfchien is de zoon minder chterhoudend dan de vader. — Hy vertrekt — misèhien vertrekt hy naêr myn vaderland — kan brieven ledeneemen — navorfchingen doen — Spoedig, Ottiï, het geval fchynt u gunitig. [Zy vertrekt [iel] NEGENDE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeldt eene kafianun- allee't Is nacht, de waan fchynt. felix, door roosjen gevolgd wordende. felix. Ik bid u, Roosjenlaat my alleen. G 3 roos-  toa DE CORSIKAANEN, roosjen. Ja. Indien gy my belove,-niet te zullen weg loopen. felix. Ik belove u , niet voor middernacht te zullen vertrekken. roosjen. Zweer daar op. felix. Op myne eer! roosjen. Och! dat is geen goede eed. Zweer by alle heiligen. felix, glimlachend. Goed! by alle heiligen. roosjen. Zoo gy nu vertrekt, dan breekt gy op deeerite route èen hals. [zy vertrekt^ TIENDE TOONEEL. felix, alleen. Hy haalt he, billet van Natalia iei voorfchyn. „ Wie my vliedt, kan die my beminnen? — Wie nr „ bemint, zal my gehoorzaamen. Verwacht my tei „, negen uuren in de kastaniën-laan." — Ja, Natalia ïk gehoorzaam u! — gy wilt my het icheiden nog ver zwaaren — dan het is 't cerfte bevel, waar mede g my verwaardigd. Ik gehoorzaam u , al zoude het my ' le  T O O N E E L S P E L. ioj leven kosten? — ik hoor iets ritfelcn — men koomt — zy is 't — \_hy doet eenige flappen 'er heenen, en treedt terug-'] Ha! myn vader.' ELFDE T O O N E E L. wakker, felix. wakker. Zoon, wat is dat! ik befpeur iets ongewoons aan u. felix. Hoe zoo, waarde vader? wakker. Gy hebt den gantfehen dag rondgedwaald als een droomende ; op elke vraag hebt gy my een verward andwoord gegceven, gy hebt uwe ftarre blikken op den grond gevestigd , of my met eene weemoedigheid aangezien, welke een onheil fchecn te voorfpellen. Eindlyk de wyze waarop gy my heden avond een gerusten nacht wenschte — uwe hand fidderde, toen gy demyme vatte — en — heeft de duisternis my niet bedrogen , dan zag ik traanen in uwe OGgeu! felix. Och neen , myn vader! — flechts nog overig gebleven zwakte — een overblyffel van ziekte — wakker. Camiilo, gy hebt iets in den zin. felix, \_fleeds onrustig rondom zich ziende.] Zyt gy voor eene onedele daad van uwen zoon beducht? G 4 wak-  J04 DE CORSI KA ANEN, wakker. Neen, maar gy misleidt my. FELIX. Hoe kunt gy vermoeden — wakker. Hebt gy my niéts jé zeggen? feu x. ■ De koude avondlucht zal nadeelig voor uwe borst zyn. wakker. Bemoei u met myn hart, en niet met myne borst. — Ben ik uw vertrouwen onwaard ? felix. Welk eene vraag! wakker. Zyt gy niet myn vriend, zoo als ik de uwe ben ? felix. Welke twyfeling? wa k ic er. ■ | Gy weet, hoe en waarom ik 't krediet voor de men-; fchen verloren heb; moet ik het ook voor myn zoon-! verliezen? , felix. Nooit! nooit! wak k e r. Hebt gy my niets te zeggen? felix, [zwygt verlegen.] wa k k fr. Zie my aan — wat betekent deeze brief? feJ  T O O N E E LS P :E L, 105 felix, [omflela'.] Deeze brief — wa k ker. Een brief aan my. Hy is nog ongeopend. Waarom fchryft de zoon aan den vader? — Wat is het, dat de zoon den vader niet durft zeggen? felix. Geene misdaad! by God! geen misdaad! WAKKER.. ' • Uw gedrag van heden was my in 'r oog gevallen. Ik ging naêr bed, en konde niet flaapen. De ongerustheid dreef my 'er weder uit. Een llaauwe argwaan leidde my naêr uwe kamer. Daar vind ik een valies, vol gepakt met linnen , en op de tafel deezen brief. Ik wil dien openen en kan niet. Myne knieën knikken. Ha! denk ik, is de maat myner'ellende nog niet vol! «oude myn zoon in iïaut zyn, den laa. fien, den bitterden druppel 'er in te gieten? — Indien dit zoo zy, idan zal hy ook wel het vermogen heb.ien, het in myne tegenwoordigheid te doen. — Ik ging om u te zoeken. Hier ftaa ik nu. Neem uw brief terug, fiaa uwe 00gen op, en zeg my den inhoud, zonder ftotteren. FELIX. Ik moet — ach vader! — ik moet — wakke r. Vertrekken? niet waar? het valies fpreekt immers «Juidlyk genoeg. De oude, ongelukkige, gebannen vader leeft eeuwig; den vuurigen jongling valt de tyd G 5 laMf.  ioS DE CORSIKAANEN, lang. Dwaas, die ik was, dat ik my konde verbeelden, dat 'er nog een fchepfel op aarde ware, welk my in myn doods-uur niet zoude verlaten? felix. Hoor my! Wakker. En zoo te verlaaten? in ftilte te verlaaten? felix. In de daad! gy zult myn befluit goedkeuren. wakker. Indien gy zeker daarvan ware, dan zoudt gy niet met arglistigheid te werk gaan. ' felix. Geene arglistigheid, flechts weekheid van myn hart— de vrees voor het affcheids-uur — wakker. Zoo zyn de menfchen— ook de beteren —eene dwaasheid, eene misdaad — waarom niet? indien 't maar met een afgewend gezicht kunne gefchieden. felix. Wanneer Timoleon zyn aangezicht afwendt, dan beklaagt men hem. Wakker. Geene redeneering. Ik begeer gronden. felix. Nu dan — ik bemin de jonge gravin — wakker. Is dat alles? FE-  T O O N E E L S P E L. 107 FELIX. Zy bemint my. wakker. Dwaasheid! felix. Moge ik haar myne hand aanbieden? wakker. Bedelaar! felix. 1 Moge ik haar zeggen wie ik ben? wakker. Onbczonnene! felix. Wat blyft my overig te doen? wakker, [tia 'sstiig f]i/zwygen.~\ Vlied! felix. Myn vader heeft beflist. wakker. Hou! — misleid u niet. Indien gy waarlyk overtuigd zyt — felix. Ik ben het. wakker. Indien niet alleen jeugdige ydelheid — felix. Zy is eene gezellin van het ongeluk. wakker. Waardoor zyn haarc gevoelens u bekend ? f t-  io8 DECORSIKAANEN, felix. Tallcoze bewyzen — wakker. Was 't geen medeiyden? of dankbaarheid? felix. Dat dacht ik aanyanglyk. wakker. Hebt ge uwe gevoelens doen blyken ? • felix. Slechts onze harten hebben die geraden. wakker. En uwe lippen ?, f l l i x. Zwegen. wakker.' Zwyg dan, beftryd, vermyd haar aanblik en blyf. felix. Ik gehoorzaame , wanneer de rypere ondervinding van mynen vader 't goed heet. wakker. Het komt 'er hier niet op aan , wat gy zult lyden. flux. Ik lyde gewillig. wakker. Slechts dc rust van de dochter onzes weldoeners — felix. Deeze juist wilde ik met myne vlugt koepen. w A K-  TOONEELSPEL. 109 WAKKER. Of gy een tu'n of een wacrelddcel tusfchen u plaatfe, dat is onvcrfchiilig. felix. Maar indien zy my begeert te zien? wakker. Dat zal zy niet. f e 1.1 x. ! Indien de liefde reeds over weU'oeglykheid en maagdlyke fchaatnte zegevierde3 — indien zy in de duister'nis van den nacht een r efprek met my begeerde? wakker. Dat zal zy niet. felix. Vader, ik ben hier op begeerte van de gravin. wakker, [•wantrouwende.} Zonder uw toedoen? felix. j By de nagedachtenis myner moeder! wakker. Verwyder u dan. felix, [draaiende.'} Wat zal zy van my denken? wakker. Zy zal uwe billykheid zegenen, is 't niet nu, dan toch één maal. felix. Ach! myn vader! — WAK-  ïio DE CORSIKAANEN, WAKKER. Kunt gy niet? wèl, ik blyve bier. FELIX. Uwe tegenwoordigheid zoude haar ter nederflaan. wakker. 't Is beter dat zy zich voor my, dan voor zich zelve fchaame. FELIX. Wie krachts en moeds genoeg had , vader en beminde te verlaaten, die zal ook in dit uur niet vergeeten, wat hy aan eer en pligt fchufdig is. WAKKER. Wat zult gy haar zeggen? FELIX. Dat ik haar bemin. WAKKER. Voortreflyk. FELIX. Zonder hoop — WAKKER» Dus zonder verftand. FELIX. Dat zy my nimmer, nimmer zal wederzien <— WAKKER. Ook zoo gy blyve? FELIX. Ook indien ik blyve. WAKKER. Zweer het haar. fe-  TOONEELSPEL. ui felix. Met een bloedend hart! wakker. En zoo zy jammert, zoo zy weent — felix. Ach, vader! wakker. Zoon! zoo zy weent —? felix. Dan fcheur ik my los; en vliede. wakker. Kunt gy dat doen? felix. Ik kan het. wakker. Uwe hand — felix, [hem de hand geevende."] Zoo waar ik een Pompiliani beu! wak k e r. Doe uw gedacht geene fchande aan. Armoede en lende heeft uw vader kunnen verdraagen ; fchande ou hem in 't graf Horten. felix. Ik weet wat ik aan myne afkomst en aan myn hart huldig ben. wakker. Nimmer heeft een Pompiliani de onfchuld verleid. fs-  na DE CORSIKAANENj FELIX. En zoude uw zoon de eerlie weezen? W A K K E R. Nimmer heeft eeiv Pompiliani edele gastvryhe'id met ondaukbaarheid beloond. FELIX. En uw zoon — W A K K E R. Myn zoon zal zyne voorouders niet befchimpen. FELIX. Maar braaf bandelen, ook indien by een vondeling ware. W-AKKER. Ik laate u met haar alleen. ' . FELIX. Dit vertrouwen ftcrkt myn moed. WAKKER.. Toeis haar; ondeïzoek .de kiem ...waaruit die liefde, al eene uitgebroeide plant, hoog opfchoot. W?s 't flechlj nredelyderv of dankbaarheid, dan zal eene billyke verkil ring de doove bloeifcm affchudden. Is 'rechter meer- is zy van gantfeher harte u genegen — en heeft de liet de, met haare gewoone lichtvaardigheid; twee bartei gepaard, die 't noodlot fcheidt — nu , dan moet g! .vlieden; dan zal ik myn verdriet verbergen, myn hulp loozen ouderdom vergeeten , u zelf de wyde waerelj injaagen , nog vóór dat de morgen bruint — Ik zj niet naar bed gaan: ik.zal uwe terugkomst afwachten In  TÖONEELSPEL. ti$ födien gy moet vertrekken, dan zullen een paar diamanten van uwe moeder u vergezellen. Dat, en myn segen is alles , wat ik u kan medegeeven. FELIX. Nimmermeer, myn vader.' ik ben jong, ik kan arjeiden — Wakker. Gy zult gehoorzaamen. Ik zende u naêr Frankryk. ndien myn vermoeden my niet bedriege, dan is dèar reldra oorlog tegen den vyand van ons vaderland. Jwe opvoeding is voltooid. Gy neemt dienst. Gy hebt eld noodig, ten einde niet als een gebannen bedelaar I verfchynen. Wie weet of het geluk u niet toeïgche, en de zegen uwer moeder op deeze diamanten kiste. Gy gedraagt u dapper — ftreeft naêr rang — /reekt uw vader , die hier intusfchen voor u waakt, s uw hart en het haare beftand voor de vuurproef der pheiding, dan keert gy eenmaal als Pompiliani weder — felix. j Goede vader! gy geeft my meer dan diamanten, gy leeft my hoop mede op den we°-. WAKKER. Ik zie eene witte gedaante de laan opwandelen. Geenk aan uwen pligt en onze eer. (Hy venvyelerl zich,} T WA AL F D E T O O N E E L. felix, alleen. Zy koomt! r- maar niet met de drift der Hef. H de-  114 DE CORSIKAANEN, de — zy wankelt langfaam van boom tót boom — Nu ftaat zy ftil en keert haar gezicht naêr het Hot. — Herwaards, Natalia! herwaards in de fchaduw! — de maan en uw geestgewaad zullen u verraaden — Nu koomt zy nader — Befchermgeest myner eer! waak over dit zwoegend hart. DERTIENDE T O O N E E L. ottilia en felix. ottilia, [vertoom zich op eenigen afftand'en hoest.} felix. Hier ben ik, genadige gravin, trots op uw vertrouwen, getroffen door uw medelyden. ottilia. Mynheer —» felix. Het aandenken van dit laatfte bewys uwer goedheid zal 's vluchtlings ruuwe pad effen maaken — ottilia. Welk eene ftem! felix. Zal hem in droevige uuren gevoel van zyne waard* geeven. ottilia. Mynheer, ik ben Natalia niet. fb.lix, [omzet.} ' Niet? ot-  TOONEELSPEL. us ottilia. Myue zuster moest nog terug biyven, om haar ader gezelichap te houden. felix. Welk eene ftem. ottilia. Zy zond my vooruit, om — felix. God ! ieder toon maakt herinneringen in my levenig — Moge ik weeten wie de bevallige onbekende y , met welke ik fpreeke ? ottilia, {met èenaamvdheid."} Elk van zyne woorden — mynheer — elk van we woorden — felix. Om 's hemels wil! wie gy ook moge zyn — ik had ene zuster — ottilia. Ik had een broeder — felix. 't Is haare ftem! ottilia 't Is de zyne! felix, vat haar met drift by de hand en trekt haar naêr eene door de maan verlichte plaats. Beiden H 2 zien,  il5 DE CORSIKAANEN, zien elkander angstig aan, roepen uit: gy zyt het! en vallen elkander fpraakloos in de armen. Eenig zwygen. ottilia. Schoone droom! vervlieg niet! felix. Aangenaame verfchyning! verdwyn niet! ottilia. Myn broeder leeft! felix. Myne zuster is gelukkig! ottilia. Myn vader leeft! felix. Wy hebben niets verloren! VEERTIENDE TOONEEL. frans, de voorigen. frans, yerjchynt ongemerkt op den achtergrond en koomtfteedsmeernaèrby. ottilia. Het vermoeden van myn hart heeft my niet bedrogen! felix. Genua! konde gy my deezen fchat rooveu! ot- I  TOONEELSPEL.ni ott il ia. Mag de berouwhebbende op vergeving hoopen? FELIX. Zy mag zulks. ottilia. God! dan hebt Gy den vermeteliten van myne wenfchen vervuld? felix. Lieflyke fteml die ik voor 't laatst aan de oevers van de Garonne hoorde. ottilia. Ben ik u waarlyk zoo naörby? koom aan den boezem der bezwymelde twyfelaarin. felix. Beminde Ottilia ! [zy omhelzen elkander met aandoening. frans, luid roepende. God! 't is myne vrouw! [Hy trekt den degen , en gaat woedende op Felix af.} ottilia, werpt zich in zyne armen. Myn echtgenoot! frans, haar van zich footende. Weg, flang! ottilia, valt op den grond; de ontfteldnis beneemt haar de fpraak. Frans — »t ïs — H 3 frans  ji8 DECORSIKAANENj frans, tegen Felix. Hebt gy wapenen, verdedig u dan! felix. Mensch! wat begint gy ? zy is myne zuster ! [hy foogt haar op te helpen.] frans, als verfteend. Zyne zuster? [de degen valt hem uit de hand.] felix. Myne verloorene, myne wedergevondene , myne beminde zuster! frans. Zyt gy Pompiliani? felix. Ach! zy is magtloos! frans, fa at zich voor 't voorhoofd. Wat heb ik gedaan? felix. Hulp! hulp! frans, valt naast Ottilia op de knieën neder en vat haar in de armen. Ottilia! myne echtgenoote! myne beminde vrouw! Einde van het derde Bedryf. VIER-  T O O N E E L S P E L. ug VIERDE BEDRYF. Het Tooneel blyft even ah in het laatfte toonetl van 't voorige bedryf. EERSTE TOONEEL. frans, ottilia, felix. frans, houdt in den eenen arm zyne vrouw, en in den anderen zynen zwager. Nottilia. u weet gy alles. frans. Eu ftaa befchaamd vooru. ottilia. Beloof my beterfchap. frans. Ik beloof a eeuwige liefde! ottilia. Geene liefde zonder vertrouwen. frans, tegen Felix. Naauwlyks wage ik het, na zulk een tooneel, uwe mendfchap te verzoeken. felix. Het geluk van myne zuster is u daarvoor borg. ottilia. Verdien dezelve, maak uwe overhaasting weder goed, aad my, help myn broeder. H 4 F R^ NS.  m. D E CORSIKAANEN, frans. In 't bezit van Natalia's liefde behoeft hy myne hulpi piet. felix. Ach, zuster! indien gy mis hadde ottilia. Ben ik haare vertrouwde niet? frans. Voort naêr het flot! waarom zouden wy deeze blyde i ontdekking tot morgen uitftellen? ottilia. Maar — myn vader — felix. Ik zie zyne fchaduwe ginds aan de heg. Zeker heeft ongerustheid hem ten huize uitgejaagd. Hy koomt my zeker opzoeken. ottilia. ö Gaa dan en Iaat my hier alleen, FRANS. Alleen ? otti l ia. Dat hy den zoon zoeke en de dochter vinde. frans. Goede vrouw! gy zoudt waagen — ? ottilia. Wat waagt men dan met een vader? ik heb hem ge- , vonden, myne bede is verhoord ! en ik zoude .draalen om zyne knieën te omvatten? FRANS.  T O O IT E E L S P E L. 121 frans. Maar indien hy u hard beha'idele -w felix. Dat zal hy niet. ottilia. En indien ook; hebben wy hem niet bard behandeld3 — Gaa,Frans, zend my myn kind hier. 'rSlaap» trouwends reeds, dan! dit is onverfchillig. Het gezicht van den flaapenden kleinen engel zal myner bede kracht byzetten. Zyn fchuldloos glimlagchjen en myne traanen — gaa! gaa! my dunkt dat hy nadert. felix. Zuster, uw ontwerp is goed. Wees ftandvastig, al raast zyne tong, houd u daarom toch van zyn hart niet afgewend. Ik kenne hem. frans, [bekommerd.] 't Ware toch beter, dat wy in de nabyheid bleven. ottilia. Neen, Frans! de dochter heeft geene lyfwacht nodig om met den vader een gefprek te houden. Gaa! frans. Nu, zoo zegene God voor ons allen het volgend uur l [tegen Felix-'] Volg my gerust, felix. De hemel doe ons overal opéne harten vinden ! frans. Op dat wy morgen vrolyk uitroepen : 't was geen droom van eenen fchoonen zomernacht! [beiden vertrekken.] H 5 TWEE-  122 DE CORSIKAANEN, T TV E E D E T O O N E E L. ottilia, alleen. Een ontwerp noemde het myn broeder? — neen, het hart weet niets van zulke kunstgrepen. — Hy kome rt- hy vinde my niet vóórbereid — weg met elke: belTudeerde wending! ik heb de wapenen der natuur, zy gaf 't kind traanen tegen den toorn der ouders. — 't Geen angst en liefde , bewustheid van myne fchuld; en berouw my ingceven —[_'fVakker verfchynt op den achtergrond van 't tooneel.] Daar is hy — Zy fiddert en houdt zich aan eenen boom vast.] Wee my! dat ik voor 't verfchynen van myn vader beeven moet! DERDE T O O N E E L. ottilia, wakker. w a k ic e r. Camillo ! zyt gy nog hier? — Wat is dat? eene vrouw — cn geheel alleen. ottilia. Mynheer Wakker — w jkke r. Gravin — hoe koomt gy hier? " ottilia. Uw zoon — wakker. Hy fprak van eene byëenkomst — ottilia. Welke niet heeft plaats gehad. wak--  T O O N.E E L S P E L. il% wakker. Des te beter! ottilia. Myne zuster bleef by haar vader. wakker. Dat is braaf. Alle vaders hebben zulke dochters niet. ottilia. De gevaaren van eene met pligt ftrydende neiging —• wakker. ö Ik ken dezelve, maar ik fpreek 'cr niet gaarne van, ottilia. [ter zyde.] God! myne tong is gebonden ! wakker. Waar bleef myn zoon? ottilia. Hy is niet verre af. wa kker. Ik hoope niet, dat hy u welligt hier liet, om my zyn vertrek te verkondigen. ottilia. Toch niet — hy ging — ten einde ik u zonder ge* :uigen zoude kunnen fpreeken. wak ker. My? zonder getuigen? ottilia. Het noodlot myner zuster heeft zoo veeïe overé'enfcmst met het myne — wakker. Met het uwe? st-  124 DE CORSIKAANEN, otti l i a. Zy bemint buiten weeten van haar vader — wakker. Dat fchynt tegenwoordig het gebruik by de dochters te weezen- ottilia. Deeze gebeurdnis heeft alle myne wonden weder opgefcheurd wakker. Zulke wonden moesten eigenlyk nooit heelen. ottilia. Ik gevoele meer dan ooit de behoefte my aan eenen braaven man te vertrouwen. wakke r. Indien ik 't zy, dien gy dit vertrouwen wilt fchenken — ottilia. Ja g)'! zwakker. Dan bidde ik u kaarig 'er mede te zyn. ottilia. Als menfchenvriend — wakker. Dat ben ik niet. Maar ik was uw vriend. Sederd dat ik u voor de eerfte maal zag, hebt gy eenen indruk op my gemaakt, dien ik — uit gebrek aan een juist woord — fympathie wil noemen — ottilia , \blyd-] Wilde God *-! w a k-  T O O N E Ë L S P E L. iz$ wakker. Uwe houding, de klank van uwe ftem, uwe zachtirtigheid, uwe moederlykc liefde en huuwlyks- tederBid — kortom, alles, alles heeft my voor u ingeomen — ottilia. ö Gy maakt my onuitfpreeklyk verheugd! wakker. Toen gy my heden in eene taal aanfprak, die ïiarom zoude ik 't loogchenen? die my niet onbebnd is — ottilia. (Toen ontweek gy my. wakker. Ik deed het, maar de toon, met welken gy my in va^rlandfche dreven terug toverde, paarde zich aan v beeld, en bleef in myn hart geprent. ottilia. Dat dezelve nimmer daar uit wyke! wakker. Is dat uw ernst, graavin! en zet gy eenigen prys op achting van een oud' man, verzwyg my dan uwe fchiedenis. Gy zoudt een ftreng rechter in my vinn. ottilia. Zyn goedheid en geilrengheid niet te vereenen? wakker. Ik bemin zoo weinige menfchen ter waereld, en zoude gaarne het getal dier weinigen nog verminderd zien OT-  125 DE CORSIKAANEN, OTTILIA. De misftappen, uit liefde en onbezonnenheid verwekt — WAKKER. Een zoodanige 'vindt juist by my geene toegevendheid; want, gravin! gy weet het, niet alléén de daaden van den mensch, maar zyne beöordeelingen zyn vol van eigenbelang: hy vergeeft ligter eene misdaad, welke hem niet bedroefde, dan eene onbezonnenheid, die hem zelf éénmaal leed deed. OTTILIA. Maar indien het gelukkigst gevolg — trouwends onverdiend , maar daarom niet min gelukkig — WAKKER.. Neen, gy behoort niet tot dat gemeen, 't welk daaden alieen naêr de gevolgen beoordeelt. OTTILIA. Wanneer zelf de echtgenoote in den arm van den beminden , indien zelf de moeder , door haaren zuigeling omhelsd, geene rust vinde, om dat het hart der dochter bloedt — WAKKER. Zoo wreekt zich de deugd. OTTILIA. Wanneer, van overvloed omringd, my alleen de zegen van myn vader ontbreekt, en dit gemis my met het armlïe meisjen gelyk ftelt —■ WAKKER. Dan verdient uw berouw mededogen. GT-  TOONEELSPEL. 127 ottilia. Wanneer de bitterile droefheid zich geduurende eensaame nachten , over de voorgewende vrolykheid vreekt, achter welke zy zich by dag moest verbergen — wanneer ik myn kind in traanen baadc; rerwyl k hetzelve eene borst zonder voedfel geeve', die het rerdrict heeft opgedroogd — wanneer ik by den geringten fchyn van gevaar beeVe, om dat het vertrouwen ip God uit myn bekneld geweten vlood —■ [Zyfnikt.'] wakker , [aangedaan.] Dan beklaag ik u. ottilia. En verontfchuldigt my ? wakker. Neen. ottilia. ft Indien gy myn vader waart —« wakker. Ik zoude eene ongelukkige niet vervloeken. ottilia. En my vergeeven? wakker. Neen. ottilia. Ook dan niet — al had gy, gelyk den mynen, w :ïnd van der jeugd af aan van u verwyderd 2 — het iïderd zyn vierde jaar niet gezien? wakker, [ontfield.] Sederd zyn vierde jaar ? OT-  128 DE CORSiKAANEN* ottilia. Wanneer gy de liefde van uw kind enkel van de natuur geëischr, en niet door vaderlyke zorgen en tederheid mee een zacht geweld verkreegen had? —wakker, [ongerust.'} Sederd zyn vierde jaar? ottilia. Ik zoude my haaten, zoo ik myn misflag konde bedekken , maar dat moge .ik in dit plegtig uur by de asfche van myne moeder bezweeren: ik zoude myn Vader niet verlaaten hebben, zoo hy my niet verlaaten had. wakker, [fteeds ongeruster:] Zyt gy eene Corfikaanfche ? ottilia, [_ftotterende.] Myne moeder — wakker. Uwe moeder ? — ottilia. Myne moeder was eene Corfikaanfche. WAKKER. Uw vader dus niet? gy zelf niet? ottilia. Myne moeder was — eene naastbeftaande van u ■ wakker. I Van my ? — kent gy my ? ottilia. Uw zoon WAK-  T O O N E E L S B E L. 129 wakker. De onbezonneue! ottilia. Gy beminde weleer myne moeder — wakker. Hoe was haar naam ? ottilia, fidderende. Zy was een geboorene — Moroiini — wakker. Zo heette myne vrouw! ottilia. Zy trouwde — met den edelen — Pompiliani —= Zy valt op de knieën.] wakker. Wat is dat? ottilia, geheel uitgeput, haalt een portrait uit den boezem. Moeder! moeder! fpreek voor uwe arme dochter! \_Zy eefl hem jammerende het portrait.] wakker, rukt het haar met drift uit de hand, en fpoedt uit de fchadmve naêr eene door de maan verlichte plaats. Hier be~ fzhouvtt hy bevende het portrait -' traanen koomen hem m de 00gen: hy beproeft eenige maaien een oog van geftrengheid op Ottilia te werpen — zy fpreidt l be-  ï3o DE CORSIKAANEN, bevende haare armen uit — hy droogt zyne oogen en leunt vol van aandoening tegen een boom. ottilia, ftaat met moeite van den grond op, en nadert met /chroom. Vader! \v* a k k e r , met een afgewend gezicht. Noem my zoo niet. ottilia. Ik deed geftrenge boete — wakker, met bitterheid. In den fchoot der vreugde. ottilia. God telde myne traanen — wakker. En woog uwe daaden. ottilia. Vergeeving aan de berouw-hebbende! wakker. Geef my de uuren terug, die het verdriet my tot: jaaren maakte. o ttili a. Vergeeving, myn vader! wakker. Geef my myne ondermynde gezondheid weder. ottilia, valt op de knieën en\ wringt de handen. wakker. De graavin vergeet dat haar rentmeester voor haar ftaat. ot«"  ï T O O N E E L SP EL. 13'{ ottilia.' fey ftraft my hard! wakker. iEen gebannene, op wiens hoofd een prys is gefield. Ia, verraad my aan uwen verleider. Wie de dochter Ipfde, kan immers, uit fnood gewin, den vader wet irmoorden. ottilia. 16 Dat is vrecslyk! wakker, op de ieeldnis ziende. •Goede vrouw! haar eerfte Hameren was uwe laatfte §cht! dat zy de troost van mynen ouderdom zoude lorden, uw laatfte wensch! ottilia. IHy zy vervuld! geest myner moeder! verlevendig lg éénmaal uw bevallige trekken! zie minlyk uit deeze liendlyke oogen! zie diep tot in myns vaders hart! wakkêr. rj En zie hoé het heeft gebloed. 6 tt i l i a. iKah dan niets deeze borst ontroeren! dit hart aanloen ! de glimlagch van de moeder niet , het berouw fen de dochter niet! [Zy ziet de dienstmaagd met het \nd op den achtergrond] ö Koom gy dan, myn zooh! |w ftameren zal hem aandoen. [Zy fpringt op, neemt let kind in haare armen, koomt terug en knielt fnik' \ende neder.] wakker. 'I Wat is dat? i I 2 ÖT-  ■ 13» DE CORSIKAANEN* ottilia. Gy flaapt ? — ó flaap niet! geef een toon van u, knaapjen! een toon der droefheid ! die tot in 't hart van uwen grootvader dringe. wakker, tegen zynen wil op, haar nederziende. \ Ottilia.' — is dat uw kind? ottilia. Het is myn kind! het is uw bloed! wakker, minder ruw. Laat het wegbrengen. ottilia. Zonder uwen zegen? wakker, bekommerd. De nevel •— de koelte —< het arme kind — ottilia. Het is niet arm , zoo gy het beminne! 't zal nie ziek worden, zoo gy het zegene! wakker, na eenig zwygen, ge-: duurende 't welk hy, in zelfftryd was. Is het een knaapjen? ottilia. Een knaapjen, dat zyne handjens nog niet kan te fa men vouwen, maar dien welügt het lot tot wreeker vai zyne familie verkoor >—  ITOONEELSPEL. in wakker, door dit woord getroffen. Misfchien — [niet nadruk] Misfchien! — Staa op — %a eenig zwygeti] leg het kind in myne armen. ottilia, doet het ftdderende van blydfchap. wakker, ziet vol van weemoedigheid op V kind neder. ottilia. Myn kind op de armen van myn vader! dat is 't beorlykst oogenblik van myn leven! wakker. Droog de traanen af, die daar op zyn gezicht vielen. ottilia. ö Neen! neen! met deeze traanen op de wangen van t kind heeft myn vader de fchuld van de moeder tgewischt. WAKKER. Nu ja — gy hebt gezegevierd — de natuur was met in verbond — God zegene dit kind! [Hy geeft hei in de dienstmaagd, welke zich in ftilte verwyderf] 1 — om uwer moeder wille — vergeef ik u. o t t i l i A,werptzich in zyne armen. En mynen echtgenoot? wakker. Hy heeft myn hart en myne eer gewond. ottilia. Hy is de vader van het kind! I 3 wak-  ig4 DECQRSIKAANEN, wakker. Gun my tyd, om my op zyne komst voor te bereidei ottilia. Hy is reeds hier, en wagt met verlangen op uwe yaderlykeu wenk. wakker, na eenig zwygen. Welaan! ik wil hem zien. ottilia, met blyde verrukking.,. Weg is de rots, die myne borst verplette! de liefd van myn vader heeft haar 'er van afgewenteld! Ik aden weder vry! ik ween, maar 't zyn zoete traanen? — Wêé wee het kind! welk met den vaderlyken vloek bezwaarc in den waan kan zyn dat 'er nog geluk op aarde zj wakker. Ik wü hem zien en tqetzen ; hem toetzen of h waardig zy een Pompiliani vader te noemen. [Hy reh haar de hand toe.] Koom, geleid my. ottilia, drukt haars vadet. hand met vuur aa haare lippen. God! God! ik geleide myn vader, [beiden vertrekken, VIERDE T O O N E E L. Hst Tooneel verbeeldt het Vertrek van den Gr aap Op de tafel liggen verfcheiden boeken. pe graaf, natalia. 'de gr aa f. Lees. myn kind.  TOONEBLSPEL. ii% natalia, [geeuwende.] Ik ben zoo flaaperig. de graaf. Ik ben nog zeer frisch. Lees, zoek zelfben boek uit. natalia. Ach, vaderlief, dat zyn altemaal naare boeken. de graaf. Kunt gy beteren maaken? natalia. Bynaêr zoude ik 't geloven. de graaf. Gy redeneert als een recenfent. Tot uwe ftraf znlt y nog een geheel uur leezen. natalia, tast ontevreden naêr een boek, en leest den tytel van hetzelve. „ Gefchiedkundige doodspost." de graaf. Neen, laat dat maar liggen, die koomt altyd nog te vroeg, natalia. „ Schatkamer van alle komplimenten." de graaf. Die hebben wy buiten niet nodig. natalia, een ander boek dotrbladerende.„ Berichten van kwaade geesten." de graaf. De Turken zyn onze kwaade geesten, I 4 na-  ÏS6 DE CORSIKAANEN, natalia. ' Gy ziet, vaderlief, dat uw boekverkoper u dingen gezonden heeft, die niet eens goed zyn om u in fiaap te leezea. de graaf. 't Zyn de nieuwst-uitgekoomen werken. natalia, opfaande. Ik zal die morgen doorbladeren, en indien ik iets van belang daar in vinde — de graaf, zelf een boek openende. Hier is een opiaat: „ Uitgezochte rariteiten van „ merkwaardige droomtempelen." Daar lees my eens gaauw een paar droomen voor. natalia. Ach, God! ik droom omtrent zelf reeds. de graaf. Dat doet 'er niet toe. natalia, neemt ongeduldig het boek en leest. „ Johannes Oporfnus , beroemd boekdrukker te 3, Bazel, droomde dat 'er een repetitie horologie van ,, zyn hoofd op zyne borst viel, het welk eenlieflyken „ klank van zich gaf. Kort daarna kreeg hy eene 5, beroerte." de graaf, geeuwende. Ei! ei! natalia. Hebt gy aan dit proefjen nog niet genoeg? de  TOONEELSPEL. i$f de graaf,/zhalkachtig. Lees maar verder! natalia, met ergernis, leest. Een voornaam man droomde dat zyn zoon uit „ den ftryd terug kwam." — Ik hoor iemand driftig door 't voorvertrek gaan. de graaf, op ft aan de. Natalia, die voornaame man ben ik. Myn droom wordt vervuld. , natalia. Hoe? 't zal toch niet — broer Frans? pe graai'. Daar is hy? VT F D E T O O N E E L. frans, de voorigen. ' frans, koomt binnen en werpt zich in de armen van zyn vader. de graaf. VVclkoom 5 braave jongen ! natalia. Welkoom, broêr! frans. Goeden avond, beste vader! goeden avond, zusterI de graaf. Hoe maaken het de Turken? frans. Zy roepen Allah! en heelcn hunne wonden. I 5 na-  J38 DE fJORSIKAANEN, NATALIA. ' Ik heb toch geene paarden op het plein hooren ftampen! FRANS. Ik kwam door den tuin om u te verrasfchen. NATALIA. ! Nu weet ik, vader lief, waarom gy heden in 't geheel niet naêr ijed wilde gaan. DE GRAAF. - Bynaêr zoude het my ook te lang geduurd hebben. FRANS. 't Is de fchuld van myne zuster, dat ik niet vroeger ben gekomen. NATALIA. Van my? FRANS. Ja de uwe. Ik heb een minnaar voor u onder weg opgedaan. NATALIA. Iemand zal hem verloren hebben; wy zullen hem in «le courant doen zetten. FRANS. Hy heeft zyn hart verloren; dat hoopt hy by u weder te vinden. NATALIA. Is uwe zuster dan zoo oud en lelyk, dat zy eenen vryer op den weg moet gaan bedelen? FRANS. Ik breng hem op uwe kamer. Lieve vader, deel in myne vreugde; ik heb doer 't gelukkigst geval myn zwager gévonden. de  T O Q N E E L S P E L. 139 de graaf. Den jongen Pompiliani. frans. Hem zelv'. Hy heeft my broederlyk omhelsd. de graaf. En zyn vader? — want uwe vrouw heeft my alles bekend. frans. Hy zal niet onverbiddelyk weezen. de graaf. Indien hy zoo zwak is als ik ben. frans. En een hart heeft als 't uwe. na ta li a. Myn gelukwensen , broeder, bekoomt gy morgen. Verfchoon my nu. Ik kan myne oogen naauwlyks meer, open houden. Goeden nacht. frans. Blyf! myne vertelling gaat u ook aan, de graaf. Blyf dan toch, en luister. natalia, zeer ongerust. Laat my ten minften uwe vrouw roepen. frans. Dat heeft de tyd nog. natalia. Voortrcflyk! een koel echrgenoat. DE  14Ó DE CORSIKAANEN, de graaf. Wel, wel, Frans! dat ftaat my niet aan. frans. Ottilia vergeeft my, om den wil van haar broeder. natalia. Ik twyfel 'er aan. frans. Myn zwager ftelt prys op zyne vriend fchap. natalia. Zeer interesfaiit. frans. Een prys, dien gy voldoen zult. natalia. Ik? frans. Hy begeert u tot zyne vrouw. natalia, [pottende. Veele eer. de graaf, gemelyk. Waartoe die ^otternyen? frans. Kan myn vader gelooven dat ik in Haat zoude weezen het eerfte blyde uur van 't wederzien, door zotternyen, te ontheiligen. de graaf. Hoe? fpraakt gy in ernst? frans. In volkomen ernst. NA-  TOONEELSPE L. 141 NATALIA. Des te flimmer. FRANS. Pompiliani is een dapper jongeling, brandend voor eer en deugd. NATALIA. Laat hem gloeden, indien hy maar niet voor my brand e! FRANS. Hy bemint u. NATALIA. Waarfchynlyk ben ik hem in eenen droom verfchee«en ? FRANS. Hy is trouwends arm — DE GRAAF. Een braaf man is nooit arm. Gy kent my. Maar uwe zuster — NATALIA. Ik bemin die onzichtbaare Sylphen niet. DE GRAAF. De menfchen moeten elkander toch eerst zien, eerst leeren kennen. FRANS. Staa toe dat hy binnen trede? DE GRAAF. Hoe? is hy hier?  i4a DÉCÖRSl'KAANENj N Af A L IA. Is hy hier ? Broêr, ik geloof dat uwe hersfeus op den hol zyn. trans. Ik begryp u. Gy zoudt u gaarne eerst opfchikken. Natalia. ongeduldig. Ik wil my ontkleden, en gaan flaapen. frans. Vrees niets, uwe negligée is bevallig. Wat wedt ge,' dat gy hem veroverd? natalia. Maar ik wil hem niet veroveren! Broêr, ik bid ü, laat my met vreden. FRANS. Zuster, wees verftandig. Ik verlang immers niets meer van u, dan dat gy hem trouwe. natalia'. Eene kleinigheid, waarlyk! maar ik wil hem niet trouwen! frans. { Gy moet. natalia. Myn vader zal my niet dwingen. de graaf. De hemel bewaare my. NATALIA. Nu dan, ik wii niet, ik wil niet! zelf indien hy een Adonis ware! FRANS.  T O ON-MEL3PEL. U& frans. Men moet niets afzweeren. natalia- Maar ik zweere — frans. Stil! ftil! [hy gaaien opent de deur.] Treed nadert arme Pompiliani! myne zuster is een hoofdig fchepzel, zy wil volftrekt niets van u weeten. ZESDE T O O N E E L. felix, de voorigen. natalia, hem ziende, geeft een luiden gil. de graaf. Wat is dat? onze jonge ros-temmer? felix. Heer graaf, de goedheid, waarmede gy de zuster behandelde, geeft den broeder moed, onder zyn waaren naam voor u te verfchynen. de graaf. Een zoo wakker jongeling is onder iederen naam welkoom. frans, fchalkachtig. Is dat waar, Natalia? felix. Gravin, laat myne befcheidenheid de moedwilligheid van den broeder niet misgelden. na-  144 DE CORSIKAANEN, NATALIA. Mynheer — DE GRAAF. Maar, kinderen, hoe is dat dan? maakt het my toch eens begryplyk. Gy zyt dus Pompiliani? en dus zoude uw vader myn rentmeester zyn? FELIX. Wy haddén het geluk eene fchuilplaats in uw huis te vinden. DE GRAAF. De held Pompiliani rentmeester op myne goederen! fakkerloot! dat is te dol! FELIX. ' De verbannene , de uitgezette , die de Genueezen voor een nieuw wahbedryf behoedde, toen hy zich aan hunne vervolgingen onttrok. DE GRAAF. Maar hy had my van het bloozen ook kunnen verfchoonen. FELIX. De bedelaar, dien van alle zyne rykdommen niets overbleef, dan de kennis der landhuishouding, welke hy eertyds op zyne eigene goederen verworven had. DE GRAAF. Ei, nu! heeft hy zyne goederen verloren, dan heeft hy de mynen gevonden. Zoo zyne vrienden hem bedrogen hebben, dan zal een vreemde hem weder met de menschheld verzoenen. Wy zullen Hechts ééne familie uumaaken. FRANS.  T O O NEE L S P E L 145 FiANSI Hoort gy, Natalia? flechts ééne familie? natalia. [nog fleedsinde kwellendfte verwarring^] Zwyg. de graaf. Hoe zit het, Natalia! is de dankbaarheid omtrent den redder uws levens eensklaps verdomd? natalia. Dankbaarheid moet niet fpreeken. de graaf. Maar doen? — nu doe dan. natalia. [ziet befchroomd en als naarvorfchende naêr h aar vadert] DE GRAAF, knikt. Ja, ja, in Gods naam? t frans. daar Natalia nog draalt. Wil ik u hei pen? natalia. • Gy zyt onverdraaglyk. [tegen Felix] Myn heer ~ frans. Het begin belooft weinig. felix. Genadige gravin — frans. Zoo koomt ge in uw leven niet rail het doe!; natalia; Zult gy nog vertrekken? . J£ 7RAN».  ?4« DE CORSIKAANEN) FRANS. Eene verpligtende vraag. FELIX. De redenen van myn befluir zyn nog in weezen. FRANS. 't Schynt toch dat zy elkander reeds kennen. NATALIA. 't Waren de redenen niet, waarover ik ontevreden was — DE GRAAF. Waart gy ontevreden ? daar van weete ik immers niet een woord. FELIX. Het geluk myner zuster geeft my geen recht — FRANS. 't Is hier alleen van de verdienste des broeders do vraag. NATALIA. Dat was eindlyk een verftandig woord. FRANS. Wy hebben geen tyd meer tot zotternyeii; 't is weldra middernacht. DE GRAAF. De flaap fchynt by u over te zyn, Natalia? FRANS. Kort en goed, welk loon heeft de redder van uw leven verdiend? NATALIA. Elk, dat hy eisfchen zal.  T O O N É Ë L 3 P Ê t. 14? fr AfJS. Welaan, heer zwager! eisch dam felix. Alles of niets. frans. Maakuwkompliment, zuster! uwbezit heetfty a|le». natalia. Mogt hy fteeds zoo denken! felix. Mogt myn hart voor u open liggen! frans. Nu t de hemel zy gedankt! eindlyk koomen we nadef Kan het doel. natalia. Indien mynheer Wakker — indien Pompiliani my b«love — niet te vertrekken — felix, vat met vervoering ha ar4 hand. Ik beloove het! natalia, met aanvallige ver» warring. Zoo — Frans. Nu? zoo? natalia, met zacht geweld haare handlos maa* kende. Zoo kan ik gerust gaan flaapen. Goeden nacht, va-, derlief! [zy wil' ontfnappen.~\ Ka ftt  l£j B E CO RSIK AA NEN, J de graaf. He! Natalia! ' ; nat alia, r«*^ dW2 dfe de graai?, tegen Frans. Heeft hy u ook vergeeven ? frans. Ik vertrouw op jde ftem der natuur. de graaf. Hebt gy hem nog gezien ? frans. Vrouw en kind zouden my vooraf den weg tot zyn hart baanen. de graaf. Gaa dan en doe uw pligt. frans , wil vertrekken. Ha! daar is hy! ZEVENDE T O O N E E L. wakker, ottilia, de voorigen. ottilia. Frans, myn Frans! hy heeft ons vergeeven! frans, vat zyne hand. Moge ik met kinderlyken eerbied —« wakker. Halt, jongman. Vergeef, heer graaf, dat ik zoo laat — de graaf, hem de hand toereikende. Een paar jaaren vroeger ware my trouwends liever geweest. K 3 wak-  S0o DE CORSIKAANENy wakjcer. 'Er zyn hier zaaken voorgevallen — de graaf. Ik verzoek genade voor myn zoon. wa k ker. Sederd dat ik bedelaar werd, is myne eer nog gevoeliger ■— de graaf. 'Onze kinderen appelleeren-niet aan de eer, maar aan onze harten. Laat ons in de veilige haven den ftorm vergeeteu. Myn zoon is de Uwe, uw zoon wordt de myne, wakker. Men heeft my de Hongarifche edelmoedigheid niet te zeef geroemd. de graaf. Ik ben een ryk man ; ik heb voor ons allen genoeg. wakker. Zoo lang ik weldaaden behoeve , neeme ik geene weldaad en aan, de graaf. Gy zult my eens alles vergoeden. wakker, Waarmede } de graaf. Uw vaderland zal niet altyd onder de dwinglandy ' Slichten. Men zal uwe rechten doen gelden — wak-  TOONEELSPEL. ï$i WAKKER. Wie ? frans. Ik! ik myn vader! bloed en leven wyde ik aan uwe wraak. wakker. Goed, maar te vergeefs! fr an s. De vrede is naèrby — ik vliege naêr Corfika — wakker. Om op 't fchavot te fterven ? frans. Gy weet nog niet <— wakker, driftig. Wat weet ik niet? frans. Dat de braave Corfikaanen op nieuw het juk poogen af te fchudden? wakker, met meer vuur. Het juk af te fchudden ? frans. Dat Ludovicus Giaffari — wakker. Myn vriend! frans. I Dat graaf Andreas Erccaldi — wakker. Myn fpitsbroeder! KS FRANS'  ■152 D E • C O E S I K A'A N E'Ny . frans.' Zy hebben een ontzagchlyk heir verzameld. ' l wakker. ; Een heir? f rans. De Genueczen geflagen — wakker. Zonder Pompiljani! frans. Wy yleii naêr hen toe. wakker, buiten, zich zeiven. Wy! — ik! — myn zoon! — frans. Uwe zoonen — wakker. - Gy wilde — ? fran s. Hier is myne hand! wakker. Gy wilde ■— frans. Uwe vergiffenis verdienen. wakker. Welaan! wasch uwe onedele daad met het bloed der Genueezen uit myne gedachtenis. Op de kust van Corfika, na 't eerfte bloedig gevecht, druk ik u als zoon aan myn hart. « . de  T O O N E E L S P E L.m DE GRAAF. En dan, indien uwe wraak verzadigd zy — WAKKER. Dan zende ik u onze dappere zoonen terug, DE GRAAF. En gy-zelf? WAKKER. Ik fterf in 't vaderland. OTTILIA. Verre van uwe kinderen? WAKKER. Ik ben een Ccrfikaan! ik fterf in 't vaderland! De Gordyn valt. Einde van het vierde en laatfte Bedryf.