01 1867 5485 UB AMSTERDAM  A G A T H O K D O O H I E X A N D. II? D e e 1. li AMSTERDAM, Bij J. B . E X W E,i788.   Biaiia.31:  Quid Virtus et quid Sapientïa posfit.  A G A T H O N, Zesde Boet. Eerfte Hoofdfluk. Een Bezoek van Hippos. toevallige dingen hadden veröorzaakt, dat Hippias zich voor enige weken van Smyrna verwijderen moest, en dat de tijd zijner afwezenheid juist voorviel, toen de Liefde van onzen Held en die der fchone Dénaë het uiterfte punt harer hoogte feereikt had. Deze onhandigheid had hen geheel meester van enen tijd gelaten, welken zy z.ch,ten voordele der liefde en des vergenoegens, zo weltennutte gemaakt hadden : gene van Danaës voormalige Vereerershad zich verftout hunne eentamheid te ftoren ; en de VriendinA 3 nen.e  3 *3S**3S* nen, met welken zy gezelfcrnp gehou. den had, hadden te .veel bezigheden van aangelegenheid , dan dat zy tijd gehad zouden hebben, om zich met haar te bekommeren, daarby was haar verblijf op het land niets ongewoonlijks, cn de algemene geest van Smyrna was der vryheid en verkiezing van 't vermaak veel te gunftig , dan dat ene Danaë (van wie men , buiten dat, geen te ftrenge deugd vorderde ,) over de hare, wanneer zy ook bekent w iren geweest, zeer harde verwijtingen zoute verwachten gehad hebben. Maar Hippias was pas van zijne reize te rug gekomen , ot zijn eerfte zorg was , om in eigener perzoon naar den voortgang des ontwerps te vernemen, 't welk hy, ter bekering van den al te platönifchen Kallias, gemeenlchappeiijk met haar aangelegt had. het byzonder vertrouwen, waarin hy zeden meer dan tien jaren met haar  haar ftond, gaf hem het voortreffelijk recht, om haar, ook als dan, wanneer Zy voor niemand anders zichtbaar was, te overvallen, hy vloog dus , zo dra hy kon, naar haar Landgoed; en hier behoefde hy niet meer dan meteen op- < flag van 't oog onze Gelieven tc befchouwen.om te zien,hoe veel in zijn afwezenheid met hen voorgevallen was : een zekeren dwang, een zekere terug, houding, een zekerezoort van fchaamachtige fchichtigheid.welke, in 'tbyzon de rondom haar : door hare lonken bezielt, keert zich de Natuur „ tot haar als tot hare Godin; vrolijk, „ wanneer zy lagt, treurig en ver1, welkend , wanneer zy zich van „ haar afkeert, verlaten (laan de alta,, ren te Paphos; de zuchten der Min„ nenden zijn tot haar gericht; en „ terwijl hare zegepralende oogen „ rondom zich, alle harten verwon. B 4 f, den  „ den en verrukken , ]agt zy, die „ Hoogmoedige, met mijne pijlen, en „ trotzeert met onbedwonge borst „ de macht waar voor de Goden zid,, deren, maar niet Janger zult gy my „ trotzeren! hier is de fcherpfte pijl, a feherp genoeg om een boezem van m marmer te fplijten, en de koudfte „ ziel in liefdevlammen wech te Imel„ ten. zidder, onbedachtzame Scha„ ne ! dit oogenblik zal Cupido en „ zijne Moeder zich wreken ! diep„ zuchtend zult gy oprijzen , gelijk „ een jong rhee oprijst, wanneer hy, „ fl.mncrende onder de rozen , den „ gevlcugeidenpijl des Jagers gevoelt; ,, imerteiijk en troosteloos zult gy in „ eenzame boifchen omdolen , en , „ op dille rotzen zittende, den vlo». „ ïenaen beek met uwe tranen dren„ ken." Dus zong hy, en fpande, kwaad. Sartig Jagchende , den boog ; reeds was  was de pijl aangelegt, reeds doelde ky naar haren boezem: maar plotsling vloog hy met een luid gefchreuw te rug", verbrak zijn pijl , wierp- den boog van zich, en fladderde met te« der fchichtige gebaarden op de (chone Danaë toe. ó Godin, vergeef! (zong hy, terwijl hy biddende hare knie omvatte) vergeef, vergeef, fchoneMoe^ der, de doling mijner oogen ! hoe ligt was het te dolen? ik zag u voor Danaë aan ! In 't zelve oogenbiik, toen hy dit gezongen had, verfchenen de Gratiën; Faunen en Liefdegoden weder, om dit Toneel met dansfen en gezangen, ten prijs der Schone, welke, op zulk een vleiende wijs, ter Godin van de Liefde verklaart geworden was, te eindigen, dit verrasfent compliment, ('t welk toen nog al de bevalligheid der nieuwheid hadj) fcheen hen te vergenoegen 'y en de dubbelt vervrolijkte Hip£ S pi-  pias bekende , dat zijn jonge Vriend een zeer goed gebruik van zijn in-, beeldingskracht te maken ge'eerd had. dacht ik 't niet,Kallias, ( fluisterde hy, terwiji hy hem op de fchouders klopte, hem in) dat één maand onder de pogen van dc fchone Danaë u van de vooröordelcn genezen zoude, waar mede gy tegen mijne Grondftellingen ingenomen waart ? ik zie, gy hebt die reeds meesterachtig geleerd uit te voeren. Het overig deel van den avond xvierd op even zulk een aangename W*jï dootgebragt, tot eindelijk Hip. pias , welke den volgenden morgen weder in Smyrna zijn moest,) in een toeftand , waarin hy meer den Vader Si'een, dan een Wijzen geleek, door de kleine Faunen ten bedde gebragt wierd. Agathon had nu niets van meer aangelegenheid , dan om van Danaë te horen. wat  Wat het onderwerp van haar afgezondert gefprek met Hippias geweest was. men zal het deze Schone ligt ten goede ^houden , dat zy de oprechtheid van haar bericht niet zo ver dreef, om hem 't geheim verftand te ontdekken , waarin zy zich voorheen door den Sophist had laten inwikkelen , en wiens uitkomst zo ver van den aanleg van 't eerfle plan verfchilde. de tederfte en vertrouwdfte Liefde verhindert niet , dat men kleine geheir men voor zich zelf behouden kan, by wier ontdekking de eigenliefde te veel zou verliezen, zy vergenoegde zich dan met hem te zeggen: „ dat Hip. „ pias veel goeds van hem gezegt en ,, verzekert had, dat hy hem veel le„ vendiger en aartiger dan voorheen „ gevonden had, het was haar voor„ gekomen als of men daar iets meer „ mede had willen betekenen , dan „ zijne woorden in zich zelf gezegt „ had-  28 „ hadden ; zy had even zo weinig u daaraan gedacht om hem ten Vcr„ trouwling van hare Liefde te ma„ ken , als zy oorzaak vond om hem ,, ene achting te verbergen , welke „ men de perzoonhj'ke verdienden van „ Kallias niet ontzeggen kon. voor „ 't overige had zy de wakkerheid pi -van onzen Held, den tijd welke #, het aandenken der ongelukken ver- zwakt, en der volkomener vryheid „ die hy in haar huis genoot, toege» „ fchreven." Agathon liet zich door deze vertelling niet alleen gerust ftellen , maar , gelijk zijn inbeeldingskracbt altijd gewoon was, hem verder dan hy zelf gedacht had, te voeren, gevoelde hy, na dat zy een tijd lang van deze zaak gefproken hadden,zich zo moedig,dat hy voornam, om de fchertzeryèn van Hippias , wanneer 't hem weder invallen mogt, hem over zijne vriendfchajj  fchap met Dénaë te befpotten, in gelijken toon te beantwoorden, een befluit, het welk (offchoor. hy 't niet gewaar wierd,) inderdaad meer onbefchaamdheid voorönderltelde , dan , zelf op zulk een langdurigen doolweg, op weike hy zich begeven had, enen Agathon verkrijgen konde. Derde Hoofdftuk. Trekkende bewegingen ener weder herlevende Deugd. ■tTt7e;nig dagen waren er zedert het bezoek van Hippias voorbygegaan, toen een Feest, 't welk deze Sophist alle jaren te geven gewoon was , gelegenheid gaf om de fchone Danaë en haren Vriend een uitnodiging toe te zenden, dewijl zy geen goed voorwendzel hadden om wech .te blijven , zo veifchenen zy op den be-  33 *3S4*3S* beftcmden dag, en Agathon bragt een levendigheid mede , welke hem zelf hopen deed , dat hy zich zo goed houden zou als het de aanvallen, dis hy van de fchalkachtigheid van den Sophist verwachte, oit vorderen konden. Hippias had niets vergeten wat de pracht van zijn Feest vermeerderen kon; en, na dat wat wy in het tweede Boek van de grondilellingen , levenswijs, en rijkdom van dezen Man gezegt hebben , kunnen onze Lezers zich zo veel daar van inbeelden als zy willen , zonder bevreest te zijn, dat zy, door overvloedige befchnj'vingen, van de gewichtiger Voorwerpen , welken onze opmerkzaamheid vorderen , te rug gehouden zullen worden. Agathon had de rol van een fchrander Vernuft over tafel zeer goed gefpcelt, hy hsd zo geestig en levendig gefche.tst, en, by veie gelegenheden, de  de voorftelNngen, waar door zijne zie] toen beheerseht wierd, zo duide. lijk verraden, dat Hippias zich niet onthouden kon,om hem,in een oogenblifc dat zy alleen waren,zijr.e volle vreugd daarover te betuigen. ,, jk ben ver„ heugd, Kallias, (zei hy tot hem,). „ dat gy, gekjk ik zie, ene van ons „ geworden zijt. gy rechtveerdigt vol„ komen de goede mening , die ife „ by't eerde gezicht van u opvatte; „ ik zeide altoos , dat zulk een vuri„ ge inborst gelijk de uwe, het alleen „ aan wezenthjke voorwerpen ontbrak, „ om, zonder moeite, u van de hars„ fenfchimmen te ontdoen , waarop „ gy, enige weken geleden, nog za „ fterk verzot waart." Tot geluk voor den goeden Agathon , redde hein de tusfehenkomst van enige Perzonen uit het Gezelfehap , midden in het antwoord , 't , welk hy uit te dotteren aangevangen had;  32 *364*3S* had ; maar uit de onrust, waarïn deze weinige woorden van den Sophist zijn gemoed gebragt hadden , kon hem niets redden, alle moeite , die hy aanwende, alle tijdkortingen, welken hy rondom zich zag, waren te zwak om hem uit ene verwarring te rug te brengen , welke zelf door 't aanzien van de fchone Danaë vermeerdei t wurd. hy moest zich , onder bet voorwendzsl van een onpasfèjijk-. heid weeh begeven, om , in een afgelegen kabinet, der gedachten den toom te vieren, welken hem in een op een. maal overftormende menigte , een tiid lang alle macht benamen om de ene van de andere te onderfcheiden. einde!jk herhaalde hy zich in zo vér, dat hy zijn beklemt hart, door de volgende, dikwerf afgebrokene, alleenfpraak, lucht gaf: Ik ben verheugt, dat gy ene van ens geworden zijt ? zeide  de hy, is 't mogelijk? ene van de zijnen ? — Hippias gelijk ? hem , wiens Grondftellingen , wiens Leven, wiens vermeende Wijsheid, my, zo kort geleden, nog zo afichuwelijk was ! en die verandering is zo groot , dat zy hem geen twijft'eling overlaat ? goede Goden! wat is uit uwen Agathon geworden? ach, het is meer dan zeker, dat ik niet meer my zelf ben! — hoe, zijn my niet alle de Voorwerpen in dit huis, waar van mijne ziel zich, voorheen, met walging en afgrijzen, van afwende, onverfchiliig of zelf aangenaam geworden? deze dartele Schilderyè'n, — deze geile iSymphen, - deze gefprekken, waarin alles, wat den mensen verheven en eerwaardig behoorde te zijn, in een befpottelijk licht geilek Word, - deze verfpilüng van tijd, — deze, met moeite uitgevondene,en boven de vorderingen der natuur gedrec ve-  vene, vermaken.: —— hemel! waar ben ik ? aan welk een (teilen afgrond bevind ik my zelf! welk een diepte onder my! — 6 Danaë, Danaë ! — Hier hield hy op, om den troostelijken invloed, welken deze naam, en de betoverende beelden, welken met dezen naam verbonden waren , hem inboezemde. ruimte te geven, om zicli over zijne zich zelf kwellende ziel te verfpreiden. met een fchielijke overgang van zwaarmoedigheid tot verrukking , doorvloog zy nu alle deze toneelen van liefde en gelukzaligheid , welken hem de laatstvoorbygevlogene dagen tot oogenblikken gemaakt hadden ; en, van deze herinneringen met een innige wellust overftroomt, kon, of wilde zy veelëer, de gedachte niet verdragen, dat zy, in zulk een benijdensvvaardigen toeftand, beneden zich zelf gazonken ware. goddelijke Danaë! (riep de arme Kranke, in een ver-  verdubbelden aanval van de wederkerende bedwelming, uit,) kon het een misdaad zijn , het volkomenfte onder alle Schepzeis te beminnen? een misdaad, gelukkig te zijn? . op de_ zen toon voer Cupido , Cdoor PMto zeer verftandig, den grootften onder alle de Sophfsten genoemt,) des te onverhinderder voort hem toe te fpre. ken, daar hem de Eigenliefde te hulp kwam , en zijne zaak tot de hare maakte, want wat is onaangenamer, dan zich zelf te moeten aanklagen en veroordelen ? en hoe gaar„e horen wy de item der zich zelf verdedigende drift ? hoe gegrond vinden wy de begocheling, waar mede zy het richterlijk Vernuft tot een valfche uitfpraak zoekt te verleiden? Agathon hoorde die bedriegelijke Verweerdfter zo gaarne , dat het haar gelukte z.jn gemoed weder te bevredigen, hy vleide zich, niet tegenftaande ener verandec 2 ring  3t, 't welk zo lang duurde, tot zy, by 't eerde aanbreken van den dag, op het Landhuis van Danaë aankwamen, om de, door verlustigingen afgematte, natuur, op dien tijd, welken tot de bezigheden des levens bedemt is, door rust en flaap, weder te herftellen. Vierde Hoofdftuk. Een Droom. p\e Stoïcijnen ( die ftrenge zedelijke Orde, wier vernietiging de voortreffelijke Montesquieu , een ver-  verlies, voor het menfehelijk gefhcht gedwongen word te noemen,) *) hadden f .onder andere byzonderheden, een grote gedachte van de natuur en de betekenis der Dromen, zy dreven het zo ver, dat zy de moeite namen, om even zulke grote b Jeken over deze ftof te fchrijven , als die, waar mede de geleerde wereld, nog in onze da^en, door enige wijze Mumukken, over de verhevene kunst om de Spoken te beproeven en te bannen , befchonken is. geworden, zy deelden de d.-omen in veellerly gedachten en zoorten , gaven hen hunne geheime beduidingen en hunne oplosfingen, en na:: . .:; tb i men *) Si je pouvoit un moment cefler de penfer que je fili chréticn . je ne pourrois m'em" pêcher de metrre ia dcftnilio'i de la Sedte "de Zènon au nombre des malheurs du genre -humain; Efpric de Loix. Livre XXtV. cha- C S  fnen in geen bedenking , om' enige zoorten daar van, met de grootfte verzekertheid, die Geesten toe te fcbrijven, waar mede zy alle de delen der natuur bevolkt hadden, ook fchijnen zy zich, in dit ftuk alleen, naar een algemeen geloof, 't welk var) oudsher zich 'onder alle Volken en in alle tijden voortgeplant heeft, gericht, en datgeen in de vorm ener geleerde befpiegeling gebragt te hebben, 't welk, by hunne Grootmoeders, een zeer onzeker mengzel van overleveringen , inbeeldingen, en blóheid van den geest kan geweest zijn. doch dit zijnde gelijk het wil, zo is het echter bezwaarlijk te loehenen : dat wy zomtijds dromen hebben, waarin zo veel zamenhang , zo veel betrekking op onze voorledene en tegenwoordige omfiandigheden, (offchoon altoos met een klein byvoegzel van I 't wonderbare en oabegrijpelijke,) gevonden word, dat wy  wy ons , door die merktekens van waarheid, geneigt gevoelen, om in deze laatften iets geheims en voorbeduidends' te zoeken, dromen van deze zoort, den Geesten buiten ons, of fgelnk de Pythigoreërs deden , ) een zekere» prophétilche kracht of goddelijke ingeving onzer ziel, welke, onder de diepe fluimering der zinnen, beter' vryneid heeft om zich te ontwikkelen, met een beflisfende zekerheid toe té fchrijven, laten wy den genen over, welken tot het bezit van die, dool' Lucrétiüs zo hooggeprezene, geluk, zaligheid, om de oorzaken der dingen in te zien, in een hoger trap geftegen zijn dan wy. intusfchen hebben wy 't ons doch tot een wet gemaakt, om den goeden raad onzer Minnen niet te verachten, welken óns , toen Wy nog het geluk harer doorzichtige opvoeding genoten , met bybrenging Van een lange rei van Familievoor* beel-  44 beelden, ernftig plagten te vermanen, om de waarfchuwingen en aanwijzingen der dromen, doch niet met onverfchilligheid voorby te gaan. Agathon had, dezen morgen, na dat hy, in een verwarring van onëenige gedachten en gemoedsbewegingen , eindelijk ingeflaimert was, enen droom, die men, met enig recht, tot de kleine oorzaken tellen kan , door welke grote zaken voortgebragt wor. den, wy willen hem vertellen, gelijk wy hem in ons Oorfpronkelijk vinden, en het den Lezer overlaten , wat hy daar van oordelen wil. Hem dacht, dat hy in een Gezelfchap van Nymphen en Liefdegoden, op een aangename vlakte, zich verlustigde. Danaë verzelde hem; met een betoverend lagje, overreikte zy hem, gelijk Ariadne haren Bachus , een fchaal vol neétar , welke hy , haar wellustig aanziende, met aangename teu-  teugen uitdronk: in een oogenblik be. gon aijes rondom hem te dansten; hy danste mede; een lieffelijk ruikende nevel fcheen rondom hem de ware gefialte der dingen te verbergen ; duizend aangename gedaanten , welken, gelijk waterbellen, even zo fchielijk verdwenen als ontlïonden, guichelden voor zijn gezicht : in deze bedwelming huppelde hy een geruimen tijd voort, tot eensklaps de nevel en al 't vrolijk Gezelfchap te gelijk verdween, hy gevoelde zich als uit een diepen flaap ontwaakt, en , toen hy de oogen opfloeg , bevond hy zich op den top van een fteile rots, onder welke een fnelvlietende ftroom zijne befchuimde golven voortbruischte; tegen over hem, aan den anderen oever van den vloed, ftond Pfyche , een fneeuwwit gewaad vloeide tot op hare voeten neder ; gantsch eenzaam en treurig ftond zy, en vestigde op hem  46 *3S**3S* hem een gezicht, 't welk hem 't hart doorboorde; zonder zich een oogenblik te bedenken, ftorte hy zich in den vloed,zwom naar den anderen oever , en haaste zich, om, aan de voeten zijner Pfyche, zich neder te werpen; maar zy ontflipte hem gelijk een fchaduw; hy ftreefde haar, met uitgebreide armen, achter na; maar vergeefsch! het was hem onmogelijk de kleine tusfchenruimte af te leggen, die hem van haar affcheide. nog altoos vestigde zy hare oogen op hem; ernftige treurigheid fprak uit haar gezicht, en haar rechtehand wees hem, van verre, waar hy de vergulde torens en de heilige wouden des Délphifchen Tempels duidelijk geloofde te onderfcheiden. tranen liepen op dit gezicht langs zijne wangen neder ; hy ftrekte zijne armen „ vleiend en door onüitfprekelijke gevoelens beklemt, naar zijne geliefde] Pfyche uit; maar zy vloog ylings van hemi  hem wech, naar een Standbeeld van de Deugd, 't welk, onder de brokken van een vervallen Tempel , eenzaam en onbefchadigt, in een majestiè'ufé rust, op een onbewegelijk vierkant ftond. Pfyche omhelsde het Beeld , wierp nogmaals een diepzinnig gezicht op hem, en verdween, venwijftelend wilde hy haar naarlïreven, toeri hy zich plotsling in een diepen mod'derpoel verzonken gevoelde ; en de moeite, die hy aanwende om daaruit te geraken, was zo heftig, dat hy daar van ontwaakte. Een ftroom van tranen, in welken zijn barftend hart uitbrak, was de eerfte werking van den diepen indruk , die dezen wonderbaren droom in zij. ne, ontwaakte, maar nog geheel van zijne gezichten omringde, ziel, overliet, hy weende zo lang en zo hevig , dat zijn hoofdkussen daar van geheel doornat wierd. ach , Pfyche, Pfy-  48 *3g4*f3S4 Pfyche! riep hy van tijd tot tijd uit, terwijl hy zijne gewrongene armen , als naar haar Beeld, uitftrekte, en dan firoomde op nieuw een vloed van tranen uit zijne gezwollen oogen; waar ben ik ? hernam hy , en zag om, als of hy verbaast was, zich, in een met perflfche tapijten verfierd vertrek, op het gemakkelijkst rustbed leggende, te bevinden, ó Pfyche! — Wat is uit uwen Agathon geworden ? — 6 ongelukkige dag , op weiken die gehate Rovers u mijnen arm ontrukten ! gedurende zulke voordel- lingen en uitroepingen ftond hy op , ging, in een heft'ge beweging, op en neder, wierp zich andermaal op het rustbed,waarop hy, een langen tijd,(lom, en, met naar den grond geflagene oogen, onbewegelijk, in mijmerende gedachten, zitten bleef; eindelijk kwam hy tot zich zelf, kleede zich , en klom af in den tuin, om, in 't eenzaamst  zaamst deel van het bosch, dié rust te Roeken, welke hy zo wel nodig had, om , over zijnen droom , zijn regenWoordigen toeftand , en de befluitea die hy te nemen had, na te denken, onder alle de beelden, weiken de droom in zijn gemoed ingedrukt had, roerde hem gene zo levendig, dan de voorftelling van Pfyche , toen zy hem , met een ernftig gezicht, naar den Tempel en de geheiligde Bosfchen van Délphis wees ; die gelukkige Verblijfplaats , waar zy elkander 't eerst gezien; Waar zy, zo dikwerf, elkander een eeuwige Liefde gezworen ; Waar zy, zo zuiver , zo deugdzaam, elkander bemind hadden, Gelijk de Geesten , op d'OIymp , elkaar" beminnen. Deze beelden hadden iets,-zo treffends ; en de fmart, waar mede zy tot in zijne ziel doordrongen, wierd, door D de  $o mmmm de levendige herinneringen zijner voorledene gelukzaligheid , zo aangenaam verzacht , dat hy een zoort van wellust daarin vond, om zich der tedere zwaarmoedigheid over te geven, waar door zijne ziel overrompelt wierd: hy vergeleek zijn tegenwoordigen toeftand met die zalige gerustheid van zijn hart, met die lagchende helderheid der ziel, met die flille onfchul» dige vermaken , aan welken de onfterffehjke Aanfchouwers hunne goed» keuring gegeven hadden; en, terwijl hy, ongemerkt , in plaats van die vergelijking, onpartijdig, voort te zetten , zich den glyënden loop zijner inbeeldingskracht overliet, dacht hem niet anders , dan dat zijn ziel naar 'die elileifche rust , gelijk naar zijn aangeboren element, te rug verlangde, wanneer het dweperyën waren, riep hy zuchtend uit , war.neer het ook enkele dromen waren, in welken mijn half-  ferftfgëfchéidene , halfvergode ziel zich irrflaap wiegde? — welk een zalige geestdrijvery! en hoe veel gelukkiger maakten my deze dromen, dan alle die bruiafehende vermaken, welken de zinnen, in een wervelwind van wellust, wechvoeren; en, wanneer zy voorby zijn , niets dan befchaamdheid en berouw, en een zwaarmoedige ledigheid in de onbe. vredigde ziel overlaten! Misfchien zullen onze Lezers, aft dat geen , wat toen in het gemoed van onzen Held voorviel, z,ch veeï goeds, ter wederkering tot de deugd voorfpellen ; maar, met bedroefdheid moeren wy 'c Zeggen, dat zich een andere ziel in zijn binnenfïe verhefte , welke de werking dezer goede aandoeningen, in korten tijd, baar kracht benam; het zy dan, dat het de /tem der natuur, of derdrifc was; of dat beiden ztch verèenigden,om hem, zonder D 2 af.  afbreuk zijner eigenliefde, weder met zieh zeif en bet tegenwoordige te verzoenen. Inderdaad was het, by de levendigheid , welke alie de denkbeelden en gemoedsbewegingen van dezen wonderbaren Mensch merktekende, byna onmogelijk, om de al te fterkgefpanne aandoening , waarin wy hem gezien hebben , van langen duur te doen ziin ; de fterkte zijner gevoelens verSpilde hare krachten aan zich zelf; zijne inbeëldingskraeht was gewoon» in zuike gevallen, zo lang, in een rechte lijp , voort te lopen , tot zy zich genoodzaakt gevoelde om weêröm te keren, by begon nu zich zelf te overreden , dat er meer geestdrijvery dan waarheid en vernuft in zi)n bedroefdheid gelegen was; hy geloofde, by nadere vergelijking, te vinden, dat zijne dnft voor Daiuë, door de volmaaktheid van 't Voorwerp, volkomen ge.  gerechtvaardigt wierd ; zo voortreffelyktiem, korts te voren, de gelukzalig, heid zijnes Délphifchen levens, en de onlchuldige vermaken der eerfte nog onervarene Liefde, gefchenen hadden, zo onwezenlijk vond hy die nu, in vergelijking met die, welke hem de fehone Da nae, in hare armen, had doen ondervinden, de enkele gedachte daar van, bragt zijn bloed in vuur, en zijne ziel in verrukking, zijn gefpanne inbeeldingskracht bezweek onder de poging van een volkomener wellust uit te vinden. Pfyche fcheen hem nu, hoe beminnenswaardig zy ook oit geweest mogt zijn, tot niets anders beftemt te zijn geweest, dan om de gevoeligheid van zijn hart te ontwik, kelen, om hem vatbaar te maken om de voorrechten der onvergelijkelijke Danaë te gevoelen, hy fchreef het een hertred zijner voormalige geestdrij veryën toe, dat hy, door een droom, t> 3 wei.  54 #38*I$S* welken hy, by alle zijne wonderbare voorftellingen, echter voor niets meer, dan voor een fpel der inbeeldingskracht , houden kon, zich in zulk een heftige beweging had laten brengen;/ het enige wat hem nog verontruste * was het verwij"t van ontrouw tegen zijne eens zo tedergeliefde, en zo teder wederlievende, Pfyche; maar de onmogelijkheid om van de onwederftaanlijke Danaë niet overwonnen te worden ; Ceen punt waar van hy zo volkomen als van zijn eige beftaan geloofde overtuigt te zijn,) en het verlies van alle hoop om Pfyche oit weder te vinden, (?t welk ny, zonder nauwer onderzoek , voor uitgemaakt voorönderflelde,) fcheen hem, tegen dit verwet, van groot gewicht te zijn: om zich daar van geheel te ontdoen, geraakte hy eindelijk zelf op de gedachte , dat zijne verbintenis met Pfyche , niets dan de Liefde eens Broeders tok  tot zijne Zuster, een enkele Liefde dér zielen , dan dat, geweest was, wat, in den eigentiijken zin, Liefde' genoemt moest worden; ene ontdekking , die hehi, by vergelijking der, kentekens van beide de zooiten van Liefde, dacht onwederfprekelijk te zijn. deze voorftellingen (tegen van tijd tot tijd, en dat in een plaats, waar ieder fchaduwend lommer, ieder bloembed , ieder grot, een getuige van genotene gelukzaligheden was, tot zulk, ene levendigheid , dat die een zoort van rust weder in zijn gemoed herfielden, zo anders de verblinding van een Kranke,die, in de hitte zijner koorts, waant gezond te zijn, dezen naam verdient, echter verhinderden zy niet, dat, dezen gehelen dag door, een indruk van zwaarmoedigheid in zijne ziel overbleef; de beelden van Pfyche en van de Deugd, welken , zo lang, gewoon was, zich, aan elkander geD 4 lijk  5-5 ♦re**33f lijk, voor te nellen, kwamen gedurig weder voor zijne oogen. vergeefsch zocht hy baar, door verftroïngen, van zich te verwijderen; zy overvielen hem in zijne bezigheden.er; verontrusten hem in zijne vermaken, hy zocht hen vergeefsch te ontwijken, de Ongelukkige! en wierd niet gewaar.dat juist dit, een volflandig bewijs was, dat het niet zo recht met hem ftond, als hy zich zelf zocht te overreden. Vijfde Hoofdftuk. Een fterke fchrede tot een onverwacht Geval. •r-vanaë beminde te teder , dan dat een ftille bekommering, die ene (hoewel bevallige) donkerheid over't fchoon aangezicht van onzen Held verfpreide , haar onbemerkt zou hebben Jtunnen blijven ; maar, om, die zelve rei d?8  Aeti, was zy te fchichtig, om hem te fchieiijk, naar de oorzaak ener zo onverwachte verandering, te vragen, het was Jigt te zien, dat zijn hart lijden moest; maar, met alle de fcherpzinnigfteid , welke de oogen der Liefde eiT gen is, kon zy echter niet met zich, zelf overeenkomen, wat daar van de oorzaak zijn kon : hare eerfte gedachte was , dat de boosaartige Hippias, misfchien,hem, door een al te vergedreven fcherts, aanftotelijk mogt ge,, weest zijn ; maar, ook het ergfte wat Hippias kon gezegt hebben , fcheen haar niet genoeg om ene zo diepe wonde in zijn hart te veroorzaken , als zy daarin geloofde te zien. haar eige voordeel bragt haar fchieiijk op ene andere gedachte, waar voor zy vermoedelijk niet vatbaar zou geweest zijn , wanneer hare Liefde de iedelheid niet overwogen had, welke (zegt men) by de meeste Schonen, de waD 5 re  53 W6*«38* re bron is van dat, wat zy ons voor Liefde toerekenen. ,» hoe, wanneer zijne Liefde begon te verkoelen ! (fprakzy tot zich zelf,) — „ ver. „ koelen? hemel! wanneer dit mo„ gelijk is, dan zal ik niet meer be- „ mind zijn!" deze gedachte Was te verfchrikkelijk voor een zo fterk ingenomen hart, dan dat het die zo fchieiijk zou hebben kunnen verbannen, hoe befcheiden maakt de ware Liefde! zy, welke gewoon ge. weest was, in aller oogen de werkingen harer zegepralende bevalligheid te zien; zy, weike, onder de volkomenften van haar Gedacht, piet een kende, door welke zy oit, in de aangename bewustheid harer voortreffeüjfcheden , alleen een oogenbiik gedoort geworden was; met een woord, Danaë , begon, zidderende, zich zelf te vragen: „ of zy wel beminnenswaar„ dig genoeg was, om het hart van „ zulk  9, zulk een buitengewonen Man in ha» ,, fe ketenen te behouden?" en, offchoon de eigenliefde haar, van de zijde harer perzoonlijke waarde, gerust ftelde , zo was zy doch niet zonder zorg , dat in haar gedrag iets mogt geweest zijn, waar door het wonderbare in zijne denkwijs , of de edele tederheid van zijn gevoel, had kunnen beledigt worden. „ had zy hem ook „ te veel bewijzen van hare teder„ heid gegeven ? had zy hem zijnen „ zege ook bezwaarlijker moeten ma„ ken ? was het te wagen, hem de „ gantfche fterkte harer drift te laten s, zien , en zich , ter behouding van zijn hart, op de volftrekte overgaaf „ van 't hare, te verlaten ? " . deze vragen waren noch fpitsvinnig, noch zo ligt te beantwoorden, als menig goed Ding zich inbeeld, aan wie men een eeuwige Liefde gezworen heeft, en wier geringde bekommer ring  ring nu is , of men haar woord zal kunnen houden, deze fchone Danaë kende de gewichtigheid dezer vragen, in alle hare uitgeftrektheid; en alles wat zy zich daarover zeggen kon, Helde haar niet zo wel te vreden, dat zy niet voor nodig geacht zou hebben , om een gelegen oogenblik af te wachten, om zich, over hare twijffeling, in zekerheid te flellen. voor 't overige, wel overtuigt, dat het haar niet aan middelen ontbreken zou, om het ontdekte kwaad te verhelpen, het mogt dan zijn wat het wilde, ontbrak het aan Agathon niet, om, nog dien zeiven dag, gelegenheid daar toe te geven. „ Zwaarmoedigheid en treurigheid „ maken de ziel van tijd tot flap, en ,, openen haar voor alle weekhartige en „ tedere aandoeningen. " deze Helling is zo waar, dat duizend Liefdeverbintenisfen in de wereld, geen anderen oorfprong hebben, een Minnaar ver-  Verliest een Voorwerp 't welk hy aanbid ; hy vergiet zijne klachten in den boezem ener Vriendin, voor wier bevalligheden hy tot hier toe onverfchillig geweest is; zy beklaagt hem; hy vind zich daar door verligt, dat hy vry en onverhindert klagen kan ; de Schone is verheugt dat zy gelegenheid heeft, haar goed hart te doen zien ; haar medelijden, treft hem , verwekt zijne opmerkzaamheid : zo dra men by een Vrouw belang begint te verkrijgen , ontdekt men bevalligheden aan haar. de aandoeningen , waarïn zy zich beiden als dan bevinden, zijn der Liefde gunftig ; zy verfraïen de Vriendin , en verblinden de oogen van den Vriend, boven dat , zoekt de fmart natuurlijker wijs vefftroïng, en is geneigt om by alles, wat hem troost en verligting belooft, heul te zoeken ; een flauwe aandoening van nieuwe vergenoegingen , welken het  €2 #98*3» het gezicht van dat Voorwerp zulk enen verfchaffen kar; de gunftige gemoedsgesteldheid , waarin men 't zelve vind : aan de ene, — de iedelheid, die grote drijfveer van *t vrouwelijk hart; het vergenoegen , om zo te fpreken , van over een Medeminnares te zegepralen , dewijl men beminnenswaardig genoeg is om haar verlies te herftellen, de begeerte om zelf haar aandenken uit te wisfchen ; misfchien ook hare natuurlijke goed. hartigheid, en 't vermaak om iemand gelukkig te maken; aan de andere zijde : hoe veel omftandigheden , welken zich verëenigen, om, ongemerkt, den Vriend ia enen Minnaar, en de Vertrouwde in de Hoofdperzoon eens nieuwen Romans te veranderen ! In zuik een gemoedsgefteldheid bevond zich Agathon , toen Danaë, (welke vernomen had, dat hy, den gehelen avond, in de eenzaamüe plaats van  van den tuin, doorgebragt had,) zich niet- langer weêrbouden kon van hem op te zoeken, zy vond hem.met het halve lijf opeen groene bank leggende, zijn hoofd onderfieunende, en zo verftroit , dat zy een geruime tijd voor hem ftond, eer by haar gewaar wierd. gy zijt treurig, Kallias! fprak zy ein. delijk, met een roerende ftem, terwijl zy. de oogen, vol medelijdende Liefde, op hem vestigde, kan ik treurig zijn, wanneer ik u zie ? antwoorde Agathon , met een zucht , welke zijne vraag feheen te beantwoorden, ook gaf Danaë hem geen antwoord op zulk een verplichtend compliment , maar voer voort, ftilzwijgende , maar meteen gezicht, vol ziel, en oogen, die vol water ftonden, hem aan te zien : hy richte zich op , en zag haar een wijl aan, als of hy tot in den grond van hare ziel doordringen wilde, hunne harten fchenen door hunne oogen in el»  <4 %&mr£&4 elkander te vloeien, bemind gy my Danaë'? vroeg Agathon, met een, door' tederheid en weemoedigheid, halfvernikte ftera , eindelijk, terwijl hy den énen arm om haren hals floeg, en voortvoer, haar, met betraande oogen, aan te zien. zy zweeg een langen tijd. of ik u beminne? — was alles wat zy zeggen kon. maar de uitdrukking, de k:ank, waar mede zy dit Zeide, had, door al de welfprekenheid van Démdsthené's.niet overtroffen kunnen worden, ach Danaë.' hernam Agathon. ik vraag niet om dat ik twijffe.e. kan ik ene verzekering , waaf van het geheel geluk van mijn levert afhangt, te dikwils van de geliefde lippen mijner Danaë ontfangen? wanneer gy my niet beminde, wanneer gy ophouden kondmy te beminnen! - welk ené gedachte; mijn lieffte Kallias! viel zy hem in , hoe elendig was ik , wanneer dis in uw hart huisveste! wanneer die  die u te kennen gaf, dat ene Liefde, geüjk de onze, ophouden kon! een kwalijk teruggehoudene zucht was alles wat hy antwoorden kon. gy zijt treurig, Kallias! voer zy voort ; een geheim verdriet breekt door in alle uwe trekken; gy begrijpt niet, neen, gy begrijpt niet wat ik Jijde, door u treurig te zien , zonder de oorzaak daar van te weten: wanneer mijn vermogen , wanneer mijne liefde , wanneer mijn leven zelf, toereikende js, om die van u te verwijderen ; ó, zo vertoef geen oogenblik om uwe ziel voor my open te leggen ! • de gevoelige Agathon was tot fprakeloze verrukking toe vervoert; hy floeg zijnenarm om haren hals, drukte zijn aangezicht tegen haren kloppenden boezem.enkon in Jangen tijd niet fpreken door de tranen, waar mede hy dien bevochtigde. Niets is aanftekender dan de aanE doe-  C6 wtmwm doening ener in gevoel wechvloeïende ziel Danaë, zonder de oorzaak van alle deze bewegingen te kennen, wierd zo fterk, door den toeftand , waarin zy haren Minnaar zag, getroffen , dat zy , even zo fprakeloos als hy zelf, overëenkommge tranen met de zijnen vermengde, dit bedrijf, 't welk voor den onverfchilligen Lezer niet van zo veel belang zijn kan, als het voor onze Verliefden was, duurde een geruimen tijd. eindelijk herftelde Agathon zich, en zeide haar, in ene van die tedere uitgietingen der ziel, aan welke de overlegging geen deel, en men geen ander inzicht heeft, dan een overvloeiend hart te verlig ten : ik bemin u te zeer, onvergelijkelijke Danaë! en voel te fterk, dat ik u niet genoeg beminnen kan , om u langer te verzwijgen, wie deze Kallias is , die gy, zonder hem te kennen , uw hart waardig gekeurt hebt,  faebt j ik wil o het geheim var) mijnen naam, en de gehele Gefchiedenis mijns levens, in zo ver 't my mogelijk is daarop terugzien, ontdekken; en, wanneer gy alles weten zult; — want waarom zoude ik voor een ziel, gelijk de uwe.niet alles mogen open leggen? —— dan zultgy misfchien natuurlijk vinden, dat de vluchtigfte twijffeling: of het mogelijk zijn kon uwe Liefde te verliezen ? inftaat is, om my elendig te maken. Danaë fchrikte, gelijk men zich voordellen kan , by zulk ene onverwachte voorrede; zy zag onzen Held zo opmerkzaam aan, als of zy hem nog noit gezien had, en verwonderde zich nu over zich zelf, dat het haar voorlang niet in de oogen gevallen was, dat er veel meer onder haren Minnaar moest verborgen zijn , dan de narichten van Hippias, en de omftandrgheden , waarin hunne kennis beE a gon-  68 gonnen was , deden. vermoeden, zy dankte hem op de tederfte wijs voor de proef van 't volkomenfte vertrouwen, 't welk hy haar geven wilde: en, na enige voorbereidende liefkozingen, waar mede zy hare dankbaarheid bevestigde, ving Agathon de volgende vertelling aan: AG A.  AGATHON, Zevende Boek. Eerfte Hoofdftuk. Eerfte Jeugd van Agathon. Jk was reeds achttien jaren oud, eer ik dengenen kende , wien ik mijn befiaan te danken heb: van mijn eerfte kindsheid in den Délphifchen Tem. pel opgevoed, was ik gewoon, den Priester van Apóllo, met die kinderlijke gevoelens, welken de eerfte ouderdom , voor allen , die voor onze onderhouding zorg dragen, gewoon is te gevoelen, aan te zien. ik was nog een kleine Knaap, toen ik reeds, met het geheiligt gewaad, 't welk de jonge Dienaren van dezen God van de Slaven der Priesteren onderfcheid, beE 3 kleed,  7o #*3£**3S* kleed, en den dienst des Tempels gewijd wierd. Wie Délphis gezien heeft zal zich niet verwonderen, dat een Knaap, van een gevoeligen inborst, die byna van de wieg af aldaar opgevoed werd, ongemerkt een denkwijs bekomen moest, die hem van alle andere Menfchen geheel onderfcheide. behalven de byzondere heiligheid, welk een overoud vooroordeel en* de vermeende tegenwoordigheid van den Pythifchen God, den Délphifchen Grond toefchrijft, was, in den omtrek van den Tempel zelf,geen plaats, die niet, door 't een of ander eerwaardig of voortreffelijk Voorwerp vervult, of door enig Wonderwerk beroemt geworden was. het aanfchouwen zo veler wonderbaarlijke dingen, was het eerde waaraan mijne oogen gewoon wierden, en de vertelling dier wonderbare Voorvallen, de eerde mondelinge onderwijzingen, die  die ik van mijnen Meesters genoot: een onderrichting; my hoognodig, dewijl het een deel van mijn beroep zou uitmaken , om den Vreemdelingen , waar door de Tempel altoos opgevalt was, de Schilderyën , Snywerken en Beelden , en den ontzachelijken Rijkdom van Gefchenken, waar mede zijne gangen en gewelven fchemerden , te verklaren. Voor ongewone oogen is misfehieti niets verblindenders dan 't gezicht van ene, door zo veel Koningen , Steden en byzondere Luiden , in een reeks van eeuwen,zamen gebrachten fchat van goud, zilver, edele gefteenten, paarlen en elpenbeen, voor my , wien dit gezicht gewoon was, had het zedig Standbeeld van een Solon meer, bevalligheid, dan alle de fchitterende' merktekens ener overgelovige aandacht , welken ik fchieiijk met even die verachtelijke onverfchiiligheid aanE 4 zag,  72 *t3S4f*3S# zag , waar mede een Jongeling de poppen en fpeelwerkcn zijner kindsheid gewoon is te befchouwen. nog onvatbaar, om van de verdienden en de wezentlijke waarde der vergode Helden, my een echt begrip te maken , dond ik dikwils voor hunne Beelden, en voelde , terwijl ik hen befehouwde, mijn hart met het geheim gevoel hunner grootheid , en met ene bewondering, vervult, waar van ik geen andere oorzaak dan mijn innerlijk gevoel kon uitvinden, ene nog derkere indruk , maakte de grote menigte van Beelden der verfcheidene Godheden , onder welken onze Voorouderen de onderhoudende Krachten der natuur, de verfchillendc Vol•komcnheden des menfchelijken geïlachts, en de Deugden van 't gezellig leven, voorgedelt hebben; cn waar van ik, in den Tempel en in de Bosfchen vanDélphis.my van overal omge-  geven vond. mijne toenmalige ondervinding , fchone Danaë ! heeft my zedert dikwerf op de gedachte gebragt : hoe groot het voordeel zy , 't welk de fchone Kunften ter vorming van den zedelijken Mensch toebrengen kunnen ; en hoe verliandig de Griekfche Priesters gehandelt hebben, dat zy de Muzen en de Gratiën, wier Lievelingen zo veel ten haren diende gedaan hadden , zelf onder het getal der Godheden opnamen, het ware voordeel der Religie , in zo ver zy een byzondere beöeffening der Priesterlijke Orde is, fchijnt van de fterkt? der indrukken af te hangen, welken wy in die jaren verkrijgen, waarin wy nog niet inlïaat zijn om onderzoekingen te doen. wierden onze zielen, ten opzicht dar Goden en hunnen dienst, van kinds af ledige tafelen gelaten , en , in plaats van de onzekere en verwarde , maar des te le« E 5 - vea.  74 *S3K*fïB8* vendiger begrippen, welken wy, door de Fabelen en Wondergefchiedenisfen , en, in den enigzints teenemenden ouderdom , door de Muzyk en de afbeeldende Kunften, van de natuurlijke Voorwerpen, bekomen, alleen met de onvervalschte indrukken der Natuur, en de grondwetten van 't Vernuft -befchreven, zo is het zeer waarfchijnelijk, dat het Bygeloof nog groter moeite hebben zou, om het Vernuft, dan, in 't geval waarin de meesten zich bevinden , 't Vernuft moeite heeft om 't Bygeloof, uit de door haar eens ingenomene heerfchappy, te verdrijven; 't grootfle voordeel, 't welk de ene over de andere heefr, hangt daar van af, datzy de andere voorkomt: hoe ligt valt het, zich ene nog onmondige zie! te overmeesteren, wanneer alle die betoverende kunfien , welken de natuur, in de naarvolging zelf, fchijnen k overtreffen, alle hare krachten ver-  veré'enigen om de verrukte zinnen te verrasfen ! hoe natuurlijk moet het dengenen wórden , de Godheid van Apdllo te geloven, ja eindelijk zich te overreden dat hy zijne tegenwoordigheid en invloed gevoelt, die, in een Tempel, opgegroeit, wiens eerfte befchouwing, het Werk en deWoning van een God aankondigt! — dengenen.die gewóón is de Apólio van enen PMdias voor zich te zien, en dat meer dan menfchelijke, 't welk de Kenners zo zeer bewonderen, der natuur van 't Voorwerp, en niet den fcheppenden geest des Kunflenaars toe te fchrijven. Zo ver ik onze zielen kenne, dunkt my, dat zich ieder, die tot een merkelijken graad van ontwikkeling ge. vordert is, van tijd tot tijd eeq zeker denkbeeldig fchoon inprent, ( 't welk, zelf zónder dat men daar van be-  76 ♦asffsss* bewust is,) onzen fmaak en ons zedelijk oordeel bepaalt , en het algemeen Modél oplevert ; waar naar onze inbeeldingskracht de byzondere beelden , van dat, wat wy groot, fchoon en voortreffelijk noemen, fchijnt te ontwerpen, dit denkbeeldig Modél vormt zich, Cgelijk my dunkt, uit de gefieldheid en zamenhang der Voorwerpen , waarin wy ons «leven beginnen; van daar, gelijk de ondervinding fchijnt te bevestigen, zo veel byzondere denk- en zinswijzen , als men verfchillende opvoedingen en fianden in dezamenleving aantreft, van daar de Spartaanfche Heldenmoed, de Attifche Wellevenheid , en de Opge. blazenheid der Afiaten; van daar de verachting van den Meetkundigen voor den Dichter , en des fpeculerenden Koopmans voor de befpicgelingen van den Geleerden , om dat zy hem on-  onvruchtbaar fchijnen, dewijl zy zicli in geen Dariën *) veranderen , gelijk de zijnen; van daar de grove ftofklomp van den plompen Handwerker, de ruwe woestheid van den Zeevarer, de werktuigelijke ongevoeligheid van den Soldaat, en de eenvoudige listigheid van 't Landvolk; van daar eindelijk, fchone Danaë! de geestdrijvery, welke de wijze Hippias uwen Kallias verwijt ; die geestdrijvery , die ik , misfchien, in een veel minder verhe. ven licht zie , zedert ik hare ware bron geloof ontdekt te hebben ; maar die ik, niet des te minder, voor die gemoedsgelieltenis houde , welke ons , onder zekere bepalingen , gelukkiger dan enige andere maken kan. Gy begrijpt ligt, fchone Danaë • dat onder geen andere Voorwerpen , dan die , welken de gewoonlijke natuur verheffen, en reeds in zich zelf denk- *) Een gouden munt van dien tijd.  denkbeeldig genoeg zijn, datxngebeeld Modél, waar van ik fprak, in zulk een ongewonen graad afgetrokken en bo. venaardsch worden moest , „ dat , „ by toenemenden ouderdom , alles „ wat ik waarlijk zag , ver beneden „ dat was, wat mijne inbeeldings,, kracht wenschte te zien." in deze gemoedsgefteldheid was ik, toen ene van de Priesters te Délphis , uit inzichten die zich eerst in 't vervolg ontdekten, het op zich nam, om my in de Geheimenisfen der Wijsbegeerte van Orpheus in te wyên ; de enige die van onze Priesters hooggeacht wierd , dewijl zy 't vernuft zelf in hunne party trokken, en het geloof, van wiens ontegenfprekelijke waardigheid alles afhing , een vasten-, grond dan de mondelinge Overlevering en de Fabelen der Dichteren fcheen te geven. De verrukking was onbefchrijffelijk waar  $%mmm 79 waar door ik vervoert wierd, toen ik « aan de hand van dezen Stichter van onze Religie en Geleerdheid , in het rijk der Geesten ingevoert, en my, ten zeiven tijde dat de verhevendfte Schilderyën van Pindarus en Homérus , hare bevalligheden voor my verloren hadden, midden in de fïoffelijke wereld, ene nieuwe, met niet dan onfterfielijke Schoonheden vervult, en door niet dan Goden bewoont, geöpent wierd. De ouderdom, waarin ik toen was » is die , waarin wy , uit den langen droom der kindsheid ontwakende, ons zelf voor 't eerst geloven te gevoelen , de wereld rondom ons, met verrukte oogen befchouwen , en nieuwsgierig zijn , om onze eige natuur en de fchouwplaats, waarop wy ons, zonder ons eige toedoen, geplaatst Zien , leren kennen. hoe welkom is ons, in dat tijdpunt, ene Wijs.  - 80 i&mmm Wijsbegeerte, welke het voordeel, om onze weetgierigheid, met die neiging tot het wonderbare, en met die arbeidfchuwe vluchtigheid, welken der Jeugd eige zijn, te voldoen , verëenigt; alle onze vragen beantwoord; alle raadzeis verklaart, en alle opgaven oplost! ene Wijsbegeerte, welke des te meer met het vurig en gevoelig hart der Jeugd overëenltemt, naar mate zy al het ongevoelige en dode uit de natuur verbant, ieder ftofje der Schepping met levendige en geestige Wezens bevolkt, en ieder punt des tijds, met verborgene voorvallen vruchtbaar maakt, om in de toekomende eeuwen tot rijpheid te geraken! een Zamenftel, waarin de Schepping zo onafmetelijk is als hare Oorzaak ; welke ons, in een oogfchijnelijke verwarring der natuur, een verhevene overëenftemming ; in de regering der zedelijke wereld, een onveranderlijk plan;  plan ; in de ontelbare menigte van ciasfen en geflachren der Wezens, een enigen Staat ; in de ingewikkelde bewegingen aller dingen, een algemeen richtpunt; in onze ziel, een toekomftige Godheid; in de verftoring onzes ligehaams, de wederherfteUing in onze oorlprockelijkeVolkomenheid; en, in den ffikdonkeren afgrond van het toekomende, heldere uitzichten in" ene onbegrensde weelde, doet zien! zulk een Zamenfiel istefchoon in zich zelf, te vleiende voor onzen hoogmoed , te overëenkomftig met onze innerlijke wenfehen en wezentlijke driften , dan dat wy het, in enen ouderdom , waarin ai wat groot, al wat treffende is , zo vee! macht over ons heeft, by >t eer. fte gezicht, niet voor waarheid zouden achten : vermoedens en wenfehen worden hier tot des te fierkere bewijzen pml wy, in het enkel aanfebouwen der  82 ♦3S*t>s£l6* der natuur, te veel majelteit, te veel gehcims en goddelijks geloven te zien , om bezorgt te zijn , dat wy oit te groot van haar zouden kunnen denken, en, zal ik 't u bekennen, fchone Danaë! zelf nu, daar my de gelukkige ondervinding het geestdrijvende en ongenoegzame van die zoort van Wijsbegeerte ten volle geleert heeft, nu nog, gevoel ik, met een innerlijk geweld, 't welk zich tegen alle twijffeÜngen verheft , dat deze overëenllemming éét onze edeffie neigingen , weiken voor haar het woord voeren , den rcchten ftempcl der waarheid is, en dat, zelf m deze dromen, welken den zinnelijken Mensch zo buitenfporig fchijnen , voor onzen geest meer waarheid, meer onderhoud , meer opwakker ing, een rijker bron van geruste vreugde, en een vaster grond van . zelftevredenheid gevonden word, dan in alles wat de zinnen, ons aangenaams  naams en goeds aan te bieden, bezitten, doch, ik herinner my, dat het de gefchiedenis mijner ziel, en niet de rechtvaardiging mijner denkwijs is, waar toe ik my verbonden heb. hetzy dan genoeg, wanneer ik zegge*; dat de Leer/tellingen van Orpheus^n Pythagoras, van den Goden, van de natuur, van onze ziel, van de deugd, en van dat, wat het hoogile goed van den Mensen is, mijn gemoed geheel overmeesterden ; dat alle mijne begrippen, naar dit Oorfpronkelijk gemodéit, alle mijne nei-gingen daar door bezielt', en rftijn geheel gedrag, zo We! als alle mijne ontwerpen voor hfet toekomende, met bet plan, van een naar deze gronditel-hngen afgeperkten levens,- overeenkomftig waren. F 2 Twee-  g4 #»8**aS« Tweede Hoofdftuk. En afiimam et mentem cum qua Di noóte loquantur! ■p^e Priester, die zich tot mijnen U Mentor opgeworpen had, fcheen over den buitengewonen fmaak , die ik in zijne verhevene onderwijzingen vond , zeer vergenoegd te zijn , en verzuimde niet, mijne geestdrijvery tot enen graad te verheffen, welke my, volgens zijne gedachte , tot alles te geloven en te lijden , vatbaar maken moest, ik was te jong en te onnozel, om het geringde wantrouwen in zijnepogingenteftel:cn,dewijlik,over; ëenkomftig der oprechtheid van m;jn eige hart, dc edjlfte inzichten by hem voorönderfielde. Hy had de voorzichtigheid gebruikt, om zijn gefprek -zoin te richten, dat ik eindelijk uit eige beweging op dc vraag geraken moest: „ of het niet „ mo.  „ mogelijk was, om, reeds in dit leven, ,,* niet den hogere Geesten in gemeen- fchap te komen ?" Deze gedachte hield my lang met my zelf bezig; ik vond mogelijk, wat ik met de grootfte vurigheid wenschte: de Gefchiedenis der eerfte Tijden 1 fcheen mijne hoop te bevestigen : de Goden hadden aan den Mensch, nu in dromen , dan in verfchijningen, zich ontdekt; Verfchetdenen waren zelf tot de eer geraakt, om Gunftelingen 'der Goden te worden, hier kwamen my Ganimédés , Endimiön , Adónis en zo vele anderen in gedachten , wel. ken door Godheden bemint waren ge. worden, datgeen , wat de Dichters daar van vertellen, wierd door my, naar de verhevene begrippen , die ik van den hogere Wezens opgevat had, uitgelegt; de fchoonheid en zuiverheid der ziel , de afgetrokkenheid van de voorwerpen der zinnen, de liefde tot F 3 de  85 *SSr$&3s.# de onfterffelijke en eeuwige dingen , fchcnen my datgeen te zijn , 't welk deze Perzonen den Gaden aangenaam , en tot hunnen omgang bekwaam maakte. Eindelijk ontdekte ik Theögitón (dus heete de Priester) mijne langgeheimgehoudene gedachten, hy verklaarde zich daarover op ene wijs, welke mijne nieuwsgierigheid opwekte zonder die te bevredigen, hy gaf my te verdaan dat dit Geheimenisfen waren , welken hy bevreest was mijne jeugd toe te vertrouwen : echter , voegde hy er by, dat de mogelijkheid der zaak geen twijfeling onderworpen was, en betoverde my geheel door de afbeelding, weike by my van de gelukzaligheid dergenen maakte, welken door den Goden waardig geacht wier-, den , om tot haren geheimen omgang toegelaten te worden, de geheimzinnige beweging , welke hy aannam , Z9  87 zo dra ik naar de middelen , om daar toe te geraken, vroeg, bewogen my gerust af te wachten, tot hy 't uit zich zelf goedvinden zoude , om zich duidelijker te verklaren, hy deed het niet, maar veroorzaakte zo vele gelegenheden om mijne nieuwsgierigheid te ontbranden , dat ik my niet langer weerhouden kon om hem nieuwe vragen te doen. Eindelijk voerde hy my op een tijd in 't Bosch van Apdllo., in een grot, 't welk een overoud geloof voor ene woning derNymphen hield, wier Beelden, in nisfen van grotwerken fchelpen, het binneufïe van 't hol verlierden : hier liet hy my op een bemosebte bank nederzittei-; en begon, na eiae veelbelovende Voorrede, my, (gelijk hy zeide) het geheim Heiligdom der goddelijke Wijsbegeerte van Hennes en Orpheus, te ontfluiten. ontailijke religieufe wasfehingen , en F 4 een  88 een menigte van gebeden , bewiere» kingen , en andere geheime voorbereidzels moesten voorafgaan, om een, aog in een aardfchen kerker ingeketenden, geest, tot het aanfchouwen der hemelfche naturen voor te bereiden, en , ook als dan zou ons fterffelijk deel den glans van de Volkomenheid der Godheid niet verdragen kunnen, maar, gelijk de Dichters, onder de gefchiedenis van Sémelé, te kennen gegeven hadden, geheel daardoor verteert en vernietigt worden , wanneer zy zich niet, met een zoort van ligchamelijke Sluïer, bedekte, en, door deze vernedering, ons, van tijd tot tijd, vatbaar maakte , om eindelijk , zelf, haar, zonder ligchaam en in hare wezentiijke gedaante, te aanfchouwen. ik was eenvoudig genoeg , om alle deze voorgegevene geheimenisfen voor waarheid te houden, ik hoorde des evnftigen Theögitdn met een heilige vrees  trees aan , en. maakte my zijne onderwijzing zo wei ten nutte, dat ik, dagen nacht, aan niets anders dacht, dan aan die buitengewone dingen, waar van ik, in korten tijd, kennis bekomen zoude, Gy kunt 11 inbeelden, Danaë! of mijne verbeeldingskracht in dien tijd ledig was. ik zou noit gedaan hebben , wanneer ik alles befchnjven wilde, wat toen in my omging, en met welke tovery zy my, in mijne droomen , nu in de gelukkige eilanden , welken Pindarus zo prachtig affchildert; dan tot een gastmaal der Goden , dan in de elizeïfche velden, in de woning der zalige Geesten, ver. voerde. Hoe zeldzaam het klinkt, zo zeker is het doch, dat de krachten der inbeelding datgeen wat de natuur aan onze zinnen voorftelt, ver overtreffen : zy heeft iets glanzender dan den F 5 zon-  90 *&®*mm zonnenglans, iets liefelijker dan de zoetfte geuren der lente , tot haren dienst, om onze innerlijke zinnen in verrukking te brengen; zy heeft nieuwe gedaanten, treffender kleuren, volmaakter fchoonheden, fneller daarftel» lingcn, nieuwe verknoehtingen der oorzaken met bare werkingen, een au. deren tijd, —— in't kort, zy fchept ene nieuwe natuur, en vei voert ons inderdaad in vreemde werelden, welken naar andere wetten geregeert worden , dan de onze. in onze eerfte jeugd zijn wy nog te onbekent met de drijfveêren van ons eige Wezen , om duidelijk in te zien , hoe zeer deze fcbijnbare tovery der inbed, dingskracht inderdaad natuurlijk is. ten mir.fren was ik toenmaals ligtgelo. vig genoeg, om dromen van deze zoort bovennatuurlijke ingevingen toe te fchrijven, en die als Voorboden aan te merken, van Wonderdingen, welken  ken ik welhaast wakend hoopte te ondervinden. Toen ik nu, volgens Theögitdns voorfchrift, acht dagen lang met geheime ceremoniën en wyïngen, en in een onafgebroken infpanning, om mijn gemoed van alle uiterlijke Voorwerpen af te trekken, doorgebragt had , en my nu gerechtigt hield om iets meer te verwachten, dan my tot nog toe bejegent was, begaf ik my, in 't diepst van den nacht, toen alles diep, naar de grot der Nymphen: en, na dat ik een menigte zeldzame liederen en aanroepingsformulieren opgezegt had, lag ik my , met het aangezicht naar de volle maan gekeert, op de rustbank neder, en gaf my over aan de voorftelling , wat ik gevoelen zoude, wanneer Hécaté uit haren zilveren fpheer afiïijgen, en my tot haren Endimion maken zoude, midden onder deze buitcnfporige voortellingen, on. i , der  der welken ik begon in te fluimeren, wekte my plotzeling een lieffelijk geluid , 't welk, op enigen affland, boven my fcheen te zweven , en , gelijk ik fchieiijk hoorde , uit dat zoort van fnarenfpel voortkwam , 't welk men gewoon is Apóiio toe te eigenen, een natuurlijk welgeflemt mensch zou gedacht , dat hy een goed fr.uk van een bekwamen hand hoorde , en zich niet bedrogen hebben , maar in den toeftand waarin ik toen was, zou ik misfchien het gcquak van een choor van kikvorfchen voor het gezang der Muzen gehouden hebben; de muzyk dia ik hoorde, roerde, ketende, verrukte my; zy overtrof, naar mijn ingebeeld gevoel, (want de inbeelding heeft ook hare aandoeningén,) alles wat ik oit gehoon had, Apdllo alleen, de Vader der Harmonie, wiens luit der fpheren hare godenvermakende overëenftemmingen geleerd had, dacht my, kon zulk een  een hemelfchen klank voortbrengen, mijne ziel fcheen daar door als uit haar ligchaam wechgerukt, en , geheel oor, boven de wolken te zweven ; toen deze muzyk eensklaps ophield , en my in een verwarring van gedachten en gemoedsbewegingen liet, welken my den gantfchen nacht geen oog te luiken vergunde. Den volgenden dag, vertelde ik Theögitón wat my bejegent was. hy fcheen het als niets buitengewoons aan te merken , echter ftond by my, na dat hy my over alle de omftandigheden ondervraagt had, toe, dat het Apóilo of ene der Muzen kon geweest zijn. gy zult lagchen, Danaë! wanneer ik u bekenne , dat ik , zo jong ik was, en zonder by my zelf bewust te zijn, waarom? echter liever gezien had , dat het ene Muze ge. weest ware. ik verzuimde nu geen nacht om my in de grot te doen vinden , om  9t 'mmmm> om de vermeende Muze weder te no» ren. maar mijne verwachting bedroog rny; het was Apólio zelf. na enige nachten, waarin ik my, met de ftomme tegenwoordigheid der Nymphen van cypresfenhout, vergenoegen moest, kondigde my een heldere glans (die met een onverwachte fnelheid in de grot viel, en door de algemene duisterheid en mijne vooringenomenheid tot een hemel.sch licht verheven wierd ,) enige buitengewone ontmoeting aan. oordeel , hoe verbaast ik was , toen ik , midden in den nacht, den God van den dag, die , my ten gevalle, zich der armen van de fchone Thétis ontrukt had, op een heglinfterende wolk z r.ende , voor my zag. goude lokken golfden om zijne blanke fchouderen , een kroon van 'ftralen verfierde zijn hoofd , het zilver gewaad dat hem omvloeide , flonkerde van duizend édele Henen, en dé gulden Lier lag  igi**{S!» g ƒ lag in zijnen linker arm. mijne inbeelding voegde het overige erby, wat ter voltoïng ener denkbeeldige fcboonheid nodig was; maar mijne verbaastheid en eerbiedigheid veroorloofde my niet, den God in 't aangezicht te zien. ik geloofde verblind te zijn , en den glans van oogen , welken de Wereld verlichten, niet te kunnen verdragen, hy fprak my aan ; hy betuigde my zijn welgevallen aan mijnen dienst, en aan de vurige begeerte, waar mede ik, met verachting der aardfche dingen, my der hemelfche wijde, by wakkerde my op, om op dien weg voort te gaan, en my den invloed der Onfierf- •felijken lijdende over te geven, met die verzekering, dat ik vei koren was, om het aantal der Gelukkigen te vermeerderen, welken hy met zijne by. zondere gunst verwaardigt had. hy verdween , terwijl hy dit fprak , zo fchieiijk, dat ik niets opmerken kon; en,  p<5 »3g«43Ë*> en , zo vooringenomen als mijn gemoed was , had deze Apdllo zijn rol veel ongefchikter kunnen fpelen, zorider dat enige twijffeling over zijne Godheid in my zou opgefiegen zijn. Theögitón , die ik van deze Verfchijning verwittigde , wenschte my geluk, en vertelde my van den ouden Helden onzer Natie, welken eens Lievelingen der Goden geweest, en nu, als Halfgoden , zelf altaren en Priesteren hadden. zo veel heerlijke zaken, als hy nodig oordeelde om mijne begocheling volkomen te maken ; in 't Hot vergat hy niet, my te onderrichten, hoe ik my, by ene tweede Verfchijning, omtrert den God gedragen zoude, boven alles vermaande hy my, mijn oordeel over alles op te fchorten, my door niets te laten bevreemden, en het voorfchrift onzer Wijsbegeerte altoos in gedochte te houden : welke ene volftrekte lijdelij heid vaa  valt ons vordert, wanneer de Goden op ons werken zullen, men moet zo onervaren zijn , als ik was, om geen flang onder deze bloemen te vermoeden ; niets dan de ontwikkeling dezer heilige mommery kon my de oogen openen: ik kon onmogelijk uit my zelf op den argwaan geraken, dat de toegenegenheid van enen God eigenbatig zijn kon. ik had veeleer gehoopt, de grootfte voordelen voor mijne weetgierigheid van hem te trek. ken , en met meer dan menfchelijke Voorrechten begiftigt te worden, de verklaringen van Apdllo bevreemden my eindelij';, en zijne daden nog meer; ten . laatften ontdekte ik, wat gy reeds lang moet voorzien hebben , dat de vermeende God geen ander dan Theögïtón zelf was. deze veranderde nu, zo dra hy zag dat zijn fpel ontdekt was, op eenmaal van fpraak", en zocht my te overreden , dat hy deze komedie G al.  9g. %%mt%*% alleen gefpeelt had, ten dien einde , om my, van do iedelheid der Goddelijke werkingen , op welken hy my go verüeft gezien had , des te beter te kunnen overtuigen ; hy trok daar. fijt dat gevolg, dat alles wat men van den Goden leerde , uitvindingen van listige Hoofden waren , waar mede zy Wijven en ligtgelovige Knapen in hun net zochten te trekken; in 't kort, hy vergat niets wat de onzedigfle drift een fchaamtelozen Verachter der Goden ingeven kon, om de moeite van zulk een wolüitgevonde , en met zo veel werktuigen onderfteunde, Vervoering , niet vergeefsch gedaan te hebben, ik verweet hem zijne boosheid, met een toorn , die my fterk genoeg maakte om my van hem los te rukken, den volgenden dag had hy de onbefchaamdheid , om de Priesterlijke verrichtingen, met even die huichelachtige aandacht, voort te zetten, waar me-  mede hy my en iiede)r tor hier toe bedrogen had. hy liet geen de minde verandering in zijn gedrag tegen my merken, en fcheen zich het voorledene even zo weinig te herinneren als of hy den gehelen Léthe uitgedronken had. deze daad vermeerderde mij*, ne onrust: ik kon nog niet begrijpen, dat er Menfchen zijn konden, we'ken, in 't midden hunner buiten(horigheden, rust en tevredenheid , de natuurlijke* gezellinnen der onfehuld , behoudea konden, maar in weinig tijd daar na bevrijde de onvoorzichtigheid van dezen Bedrieger my van de bekommer, nisfen, waarin ik, zedert de geféhiedeuis in de grot, geweest was: Theo. gitc-g verdween uit Délphis, zonder dat men de eigenlijke oorzaak daaf van ontdekte , maar uit dat wat men elkander in de obren fluisterde , raa' de ik, dat Apóilo eindelijk verdrietig zou geworden zijn , om zijn Perzoon G 2 door  door een ander te laten fpelen. Deze Voorvallen bragtcn my natuurlijker wijze op vele nieuwe overdenkingen ■ maar mijne neiging tot het wonderbare, en mijne lievelingsdenkbeelden verloren niets daarby. zy Wonnen veeleer daardoor.dewiji ik dié in my zelf befloot, en den Onfterffelijkcn alleen tot Getuigen van dat wat in mijne ziel omging . maakte, ik voer voort, de verbetering daar van, naar de grondwetten der Wijsbegeerte van Órbh'ius , als mijne voornaamfte beZigheid aan te merken, ik begon nu te geloven, dat gene andere dan ene denkbeeldige gemeenfehap tusfchen den hógerèn Wezens en den Mensch mogelijk was; niets dan dc fchoonheid en zuiverheid der ziel , dacht ik, kon ons tot een Voorwerp van 't welgevallen van dien Onnoembaren , Algemenen en Opperften Geest maken , van wien alle de Overigen, gelijk de pla-  planeten van de zon , hun licht, en de gantfclie natuur hare fchoonheid en onwankelbare order verfcr/jgt; en, alleen in de overëenitemming" van a.lje' onze krachten, gedachten, en geheimfte neigingen met de grote in-' zjchren, en algemene wetten van de-' zen Beheerfcher der zichtbare en onzichtbare wereld , vond ik , dat de ware geheimenis tot die ve'ëeniging met Denzelven gejegen is,' welke de natuurlijke beftemnu'ng en het °-s. hele doel al'er wenfchen van een Oflfterffelijk Wezen zijn moet. 'beiden , die geestige fchoonheid der ziel, en die verhevene richting harer werkzaamheid , volgens de inzichten van den Wetgever der Wezens, geloofde ik het zekerst door de opmerking der natuur te bekomen, welke ik my als een fpiegej voor! fielde, waaruit het wezentiijke, onvergankelijke en goddelijke in onzen G 3 geest  I02 *&mms* geest te rug Kraalt, en den mensctt van tijd tot tijd even zo doordringt, gelijk de zon een, door haar verlicht, waterdropje. ik overrede my , dat de onafgebroken befchouwing der wijsheid en goedheid, welke, zo wel uit de byzondere natuur van ieder Deel der Schepping , als uit het Plan, en de algemene Huishouding van het Geheel, zo luisterrijk doordraait, het onfeübaarfte middel was om zelf wijs en goed te worden, ik bragt alle deze Grondstellingen in uitvoering: ieder nieuwe gedachte, die zich in my ontwikkïlde, wierd tot een gevoeligheid van mijn hart: en dus leefde ik , in een (lillen en verlichten toeftand des gemoeds , welke ik my noit dan met weemoedig vergenoegen herinneren zal, enige gelukkige jaren door, onwetende , en , gelukkig door die onwetenheid, dat deze toeftand niet duren kon, wijl de driften des rijperen ouder-  •sswas* 103 'derdoms, en, wanneer dezen ook niet beftonden , de onvermijdelijke inwikkeling in de ongeltadigheid der men. fchelijke zamenleving, den duur van die innerlijke tevredenheid en rust niet vergunden , welken alleen het deel van Wezens, Welken van 't'ligchaam ontflagcn zijn, zijri kan. Derde Hoofdfiuk. De Liefde in verfcheiden Gedaanten. jntusfchen had ik mijn achttiende jaar bereikt, en begon nu, midden onder de aangename aandoeningen, van welken mijne denkwijs en mijne bezigheden onuitputtelijke bronnen fchenen te zijn, een ledig in my te gevoelen, 't welk zich door geen denkbeeld wilde doen aanvullen, ik bëfchouwde de menigvuldige bedrijven der natuur, gelijk met nieuwe oogen, G 4 ha.  ic4 hare fchoonheden hadden voor my iets> zo hartroerende, 't welk ik voorheen noit op deze' wijs gevoelt had; het gezang der vogelen fcheen my iets te zeggen , 't welk het my noit gezegt had , zonder dat ik wist wat het was; en de nieuwbelommerde bosfchen fchenen my te nodigen, om, in hare fchaduwen, een wellustige zwaarmoedigheid te overpeinzen, door welke ik dikwiis, midden in de verheven» fte overdenkingen, tegen mijnen wil, overweldigt wierd. van tijd tot tijd verviel ik in een flauwmoedige werkeloosheid ; my dacht, dat ik tot hier toe alleen in mijne inbeelding gelukkig geweest was; en mijn hart verlangde naar een Voorwerp, in 't welk ik die denkbeeldige Volmaaktheid waarlijk genieten kon , aan welke ik my tot hier toe , gelijk aan een gedroomt gastmaal, verzadigt had. toen vertoonde zich voor 'c eerst de Vriendfchap, in al-  alle.hare bevalligheden, met ene voor» heen nog noit gevoelde levendigheid, voor mijne oogen: een Vriend, beelde ik my in, een Vriend zou dit geheim verlangen mijns harte bevredigen, mijne inbeelding (lelde my een Pyladés voor, en mijn verlangend hart bekranste dit fchoon Beeld , met alles wat my het beminnenswaardigst fcheen , zelf met die uiterlijke aangenaamheden , welken in mijn Zamenfiel het natuurlijk fierzel der Jeugd uitmaakten, ik zocht dezen Vriend onder de bloeiende Jeugd, welke my omringde ; meer dan eens geloofde mijn verdooit hart dien gevonden te hebben , maar ene korte ondervinding overtuigde my zeer fchieiijk van mijne dwaling; onder zulk een groot aantal van uitgelezen Jongelingen, welken delivery van den God van Délphis droegen , was niet een enigen, weiken de natuur zo volmaakt overeen (lemming met my geG 5 maikt  maakt had, als de fpitsvinnigheid mijner begrippen het vorderde. Omtrent dezen tijd gebeurde het, dat ik het ongeluk had, om de Opperpriesterin ene neiging in te boezemen , weike met haren geheiügd'en ftand , en met hare jaren een even fterke tegenftelling maakte, reeds voor een geruimcn tijd had zy my met een uitftekende goedheid aangezien , welke ik ener moederlijke toegenegenheid toefchreef, en met al de eerbiedigheid beantwoorde, we ke ik der Vertrouwde van Apóllo verfchuldigt was. ftel u voor, fchone Danaë ! welk een Modél tot een Standbeeld van de Verwondering ik gemaakt hebbe, toen zulk een eerwaardige Pcrfoon zich vernederde , om tny te ontdekken : dat al de vertrouwelijkheid , die ik tusfchen haar en Apóllo voorortdeiftelde , niet toereikend was, om haar, boven de zwakheden van de gemene Dochters * . der  der'aarde, te verheffen! de goede Dame was reeds tot dien ouderdom gekomen , waarin het belagchelijk is , het hart van een Man van ondervinding aan een Medeminnares te willen betwisten: maar een Nieuweling, waar voor zy my, met goed recht, aanzag, de eerfte onderwijzingen te geven , daar toe kon zy, zonder ene overgedrevene iedelheid, zich nog voor bevallig genoeg houden, verbeeld u, by de overblijfzelen ener voorheen beroemde fchoonheid , ene gedaante , gelijk men gewoon is de blonde Céres af te beelden , grote zwarte oogen, onder wier aangenomen ernst een wellustige gloed voortflonkerde; en, by dit alles, een ongemene zorgvuldigheid voor haar Perzoon, en de fchaike kunst om de voordelen harer bevalligheden, met de ftrenge zedigheid der Priesterlijke kleding te verbinden : zo zal het u gemakkelijk zijn den graad van 't gevaar af  af te meten, waarin zich de eenvoudigheid mijner jeugd, by hare vervolgingen, bevond. Zonder twijffcl zal het haar veel moeite gekost hebben,om de eerfte zwarigheden , welken ene meer eerbied dan liefde inboezemdeVrouw,in de hartnekkige vooroordelen van een achttienjarigen Jongeling vind , te overwinnen, haar ftand veroorloofde haar niet zich duidelijk te verklaren ; en mijne bloheid verftond de taal niet van welke zy genoodzaakt Was zich te bedienen, 't is waar, men behoeft tot de kennis dezer taal geen anderen Leermeester dan zijn hart; maar , ongelukkig zeide my mijn hart niets tot haar voordeel, het lang geöeffend geduld ener bejaarde Priesterin was hoognodig , om niet duizendmaal het voornemen op te geven, om een Mensch, die uit louter denkbeelden zamengeIteld was, hare inzichten begrijpelijk te  te jnaken ; en echter vond zy zich eindelijk genoodzaakt, om zich van de enige kunstgreep te bedienen , vatl welke men, in zulke gevallen enige werking verwachten kan : zy had nog bevalligheden , welken de ongewone oogen van een Nieuweling verblinden konden; de verwarring, waarin zy my, door de eerfte verzoeking van deze zoon , bragt, fcheen haar van goede vooibeduiding te zijn; en iriisfchien had zy zich minder in hare verwachting bedrogen , zo niet ene omftandigheid , van welke haar niets bekent was, mijn hart ene meer dan gewone fterkte gegeven had. Onze Deugd, of, die werkingen, welken dat aanzien hebben , dat zy uit zulk ene edele bron voortvloeien, hebben zeer dikwils geheime drijfveêren, die ons, wanneer zy gezien wierden.zo niet alle verdienften,ten minHen een groot deel daar van, onttrekken zou-  zouden, hoe ligt is het der verzoeking ener drift wederftand te bieden , wanneer zy door een fterker in de waagfchaal gehouden word! Korts te voren, eer de fchone Pythia de voorgezegde Verzoeking te werk flelde , was het Feest van Diana ingevallen , 't welk te Délphis , met al de plechtigheid , welke men der Zuster van Apóllo meende fchul. dig te zijn, gevierd wierd. alle Jonkvrouwen , boven de veertien jaren , verfchenen daarby, in een fneeuwwit gewaad , met losgeknoopte vliegende hairen , het hoofd en de armen met bloemkransfen omwonden, en lofzangen, ter eere.van de maagdelijke Godin, zingende, zelf halfverwelkte oogen helderden zich op by 't gezicht van zulk een talrijke menigte jonge Schoonheden, wier geringfte bevalligheid den fosfchen bloei der jeugd was. oordeel, fchone Danaë, of hy, die  die door het afwisfelend fieraad ener bloeiende beemd reeds in verrukking gebragc was, by zulk een Verfdhijnihg ongevoelig blijven kon ? m jne oogen dwaalden, met een tedere verwarring onder deze aanminnige Schepzelen , rondom; maar fchieiijk bleven zy op een enige ge vestigt, wier eerfte aanzien mijn hart geen wensch overig liet om iets anders te befchouwen. misfehien zoffdcn velen haar, onderzo menigvuldige Schoonheden , nfêt met opmerking gezien hebben; de fchoonfte geftalte, de regelmatigire trekken, lang hair, wiens golvende lokken tot op hare kniën nedci vloeiden, en den zuiverften bios der jeugd had zy met alle hareGefpelen gemeen; velen overtroffen haar zelf in enig ander gedeelte der fchoonheid; en, wanneer een Schilder, onder den rei, had moeten oordelen , welke de feboonfte was, zou hy misfehien haar voorby gegaan zijn:  ÏI2 zijn : maar mijn hart oordeelde niet naar de regelen der kunst, ik ge. voelde, of geloofde te gevoelen, ('t welk , in opzicht der werking, altoos het zelve is,) dat niets beminnenswaardiger dan dit jonge Meisje zijn kon. ik dacht zelfs niet om haar met de Overigen te vergelijken; zy verbande alles buiten haar uit mijne oogen. zo, dacht ik, njpest de Onfchuldozich vertonen , wanneer zy , om zichtbaar te worden, de gedaante ener Gratie ontleende; zo treffend zouden hare wezenstrekken zijn, zo zachtmoedig glinsterende hare oogen; zo minnelijk de lagjes harer wangen; zo zouden hare lonken, zo haren gang, zo ieder harer bewegingen zijn. dit oogenblik bragt in mijne ziel ene verandering voort, welke my, toen ik, in 't vervolg, vatbaar wierd om over mijnen toeftand te denken, den overgang in ene nieuwe en volmaakter zoort  ir3 Zoon van befiaan, gelijk fcheen : maar toen was ik te ver door gevoelens wechgerukt, om van my zelf recht, bewust te zijn ; mijne verrukking ging zelf zo ver, dat ik niets van de pracht van het Feest meer bemerkte; en niet eer, dan, na dat alles geheel uit mijne oogen verdwenen was, wierd ik, als door een fchielijke flag , weder tot my zelf gebragt. nu had ik moeite om my te overtuigen, dat ik niet uit enen droom ontwaakt was, waarin mijne irbeelding, ver boven 'taardfche opgevoert.my niets dan dus fchijnende Gedaanten mogt voorgeftelt hebben, de fmart, dat zulk een aangenaam gezicht my verlaten had , kon het voimaaktfte vergenoegen niet verzwakken , waar mede het binücnfte van mijn Wezen vervult was : dien gantfchen avond en het grootfte deel van nacht, hadden alle de krachten mijner ziel geen andere bezigheid, dan zich H - dit  H4 *£E4*i854 dit geliefde Beeld, tot op zijne klein, fte trekken , met alle zijne onüitfpre. keüjke bevalligheden , welke , misfehien, ik alleen aan het Oorfpron- kèlijk bemerkt had, en met een levendigheid, voor te ftellen, welke my gedurig nieuwe fchoonheden leerde, mijn hart verfierde het met alles wat de natuur bevalligs heeft, met alle voortreffelijkheden van den geest, met alle zede-ijke fchoonheid , en met alles wat, volgens mijn denkwijs, het volkomenfleen béste was. — welkeen fchildery is dat, waar toe de Liefde de verven geeft! en echter ge¬ loofde ik altoos te weinig te doen ; fpande alle krachten mijner inbeelding in , om iets, nog fchoner dan het fchoonfte, te vinden, om de denkbeelden , die ik my van mijne Onbekende maakte, te voleindigen, en, zo't mogelijk ware, in het Oorfpronkelijke zelf, te veranderen, dezè beminnenswaardi-  digè Perzoon had my, even ten zeiven tijde dat zy my in de oogen viel, opgemerkt ; en er was, cgelijk zy my in 't vervolg ontdekte,) iets, met mijne neigingen overëenkomftïg, in haar hart voorgevallen, ik herinnerde my, Cwant hoe had ik een harer kleinfle bewegingen kunnen vergeten?) dat onze oogen meer dan eenmaal elkander ontmoet hadden, en dat zy telkens,-met een fchaamrood, 't welk haar gezicht met rozen overtoog, de oogen neêrgeflagen had. ik was te onervaren , en inderdaad ook te befcheiden, om, uit deze omftandigheid , iets byzonders tot mijn voordeel te beijuiten, maar echter herinnerde ik my 't zelve , met zulk een innerlijk vergenoegen , als of het roy voor/pelt had , hoe gelukkig de gevolgen daar van my maken zouden, ik had de iedelheid niet, welke gewoon is ons vleiende ■te zeggen; dat wy beminnenswaardig ^ 2 zijn;  ÏT6 ♦as-was» zijn; ik dacht op niets minder dan op middelen, om weder gelieft te worden, maar de fchoonheid der ziel , die ik in haar aangezicht uitgedrukt gezien had, de zachte levendigheid, d:e uit de natuurlijke ernftigbeid hater vriendelijke wezenstrekken uitblonk.gaf my daar toe hoop. en .welk een hemel vol weelde opende deze hoop voor my! welke uitzichten, welke verrukkingen , wanneer ik my voorftelde , dat mijn gehe'e leven, in haar te aanfchouwen , en aan hare zijde , my ontglippen zoude ! Zulk een levendige hoop voorönderfie'.de , dat ik haar weder zoude vinden; en deze wensch bragt de be. geerte met zich, om te weten wie zy was. maar aan wien konde ik dit vragen ? ik had geen Vriend , waaraan ik my ontdekken durfde, van ieder buiten my , vreesde ik , dat hy , by zulk ene vraag, mijn gantsch geheim uit  «ft mijne oogen lezen zoude ; en de Liefde , die een zeer goede Raadgever is, had my reeds in doen zien, hoe veel er aan gelegen was , dat Pythia niet het geringde ter ooren kwam , wat haar den toeftand van mijn hart verraden , of haar tot een mistrouwende opmerking van mijn gedrag aanleiding geven kon. ik befloot dus mijn verlangen in my zelf, en verwachte met ongeduld, tot enige, mijner Liefde gunftige, Geleigeest, my tot die zo gewenschte ontdekking helpen wilde, na enige dagen gebeurde het , dat ik mijne geliefde Onbekende, in ene der Voorhoven van den Tempel ontmoete ; de vrees om van iemand opgemerkt te worden , hield my in 't zelve oogenblik te rug , dat tk naar haar toe vliegen , en mijne vreugde over dit- onverwacht gezicht, in gebaarden , en misfehien in uitroepingen Wilde doen uitbreken, zy bleef enige H 3 oov  n8 ♦533**93» oogenblikken ftaan. ik geloofde een fchieiijk opkomend vergenoegen in haar fchoon aangezicht te zien oprijzen ; zy bloosde , floeg de oogen weder neder, en vlood wech. ik durfde het niet wagen , haar te volgen , maar mijne oogen volgden haar zo lang het mogelijk was ; en ik zag , dat zy een deur inging , die op de woning der Priesterin aanliep. ik begaf my naar 't bosch, om mijne gedachte over deze aangename verfchijning des te ongeftoorder den vryè'n loop te laten, dc laatfte omftandigheid, en hare kleding , deden my vermoeden , dat zy misfehien ene der'Oppasferinnen van Pythia was , welke deze Dame in een groot aantal bezat, en die, buit:n enigé byzondere plechtigheden, zelden zichtbaar wierden. deze ontdekking hield my bezig overè'enkomftig al 't gewicht 't welk zy voor my had, toen ik, waarlijk ten ongelegenflen  fterï tijde van d; wereld, by de te. dere Priesterin geroepen wierd. de hoop om mijne geliefde Onbekende misfehien by deze gelegenheid weder te zien, maakte my in 't begin deze uitnodiging zeer welkom, maar mijne vreugde wierd fchieiijk verdreven door de gedachte, hoe zwaar het als dan zijn zoude, om m jne aandoeningen der oogen ener Medeminnares te ontrukken, de kunst van te veinzen was my nog onbekent, mijne gemoedsbewegingen vertoonden zich te fchieiijk en te duidelijk in mijn uiterlijk gelaat, dan dat ik my, by alle mijne pogingen , om voorzichtig te zijn, zeker houden kon. deze gedachte gaf my, Cgelijk ik geloof,) een tamelijk verward uitzicht toen ik voor Pythia kwam. maar toen ik niemand, dan een kleine Slavin , van negen of tien jaren oud, by haar vond , herhaalde ik my fchieiijk; en zy zelf fcheen met haft 4 re  ï2d mmmm re eige bewegingen fe veel bezig te zijn, dan dat zy op de mijne nauwkeurig acht zou gegeven hebben ; of, ('t welk even zo waarthijnelijk is,) zy fcheen de verandering , die zy op mijn gezicht waarnemen moest, tot gunst harer bevalligheden uit te leggen , en zich een grote werking daarvan te beloven, 'dewijl zy zich ten uiterften bevlij'igt had , om die in het bevalligst fchaduwlicht,'c welk de inbeeldingskracht ten voordele der zinnen in 't fpel te mengen gewoon is , te ftellen. zy zat of lag , want hare houding was een middelding tusfchen beiden, op een met zilver en perlen rijkgeltikt rustbed; haar gehele opfchik had iets van dat fierlijk onachtzame , waarachter de kunst zich op een listige wijs verbergt, wanneer zy niet daar voor aangezien wil zijn, dat zy de natuur te hulp gekomen is; haar gewaad, wiens befcheidene kleur zo  zo wel hare eige als de deftigheid harer bediening zo weivoegelijk was, vloeide wel in veel ploten rondom haar nederwaarts, maar zy had echter gezorgt.dat, op enige plaatzen, de fchone omtrek van dat wat daar mede bedekt was , duidelijk genoeg wierd, om de oogen tot zich te trekken , en de nieuwsgierigheid in beweging te brengen, hare zeer fchone armen waren, in wijde en halföpgeflagen mouwen , byna geheel zichtbaar; en ene beweging, welke zy, gedurende ons gefprek, in een fchijnbare onwetenheid, maakte, dreef enen boezem uit zijne bedekking te voorfchijn, welke bevallig genbeg was om haar gezicht twintig jaren jonger te maken ; zy bemerkte deze kleine onregelmatigheid eindelijk, maar het middel, waar door zy die weder in order wilde brengen , was met dat ongemak verknocht, dat daardoor een voet zichtbaar wierd , H 5 waar-  <22 *SSK**93» waarop zich de fchoonfle Spartaneritl had mogen beroemen, de diepe on. verfchilligheid waarin my alle deze bevalligheden lieten, was zonder twijffel oorzaak, dat ik opmerkingen maken kon, waar toe een getroffen Aanfchouwer de macht niet zou gehad hebben, intusfchen gaf my echter een zoort van fchaamte , welke ik , uit naam van de goede Pythia', op mijne wangen voelde gloeien , een aanzien van verwarring , waar mede de Dame , welke, in twijfelachtige gevallen, volgens hare eigenliefde oordeelde , tamelijk wel te vreden fcheen. zy fchreef het misfehien een fehichtige onbeflotenheid , of een ftrijd tusfchen de Eerbied en Liefde toe, dat ik, ongeacht den fterken indruk, die zy op my maakte , haar geen gelegenheid gaf, om my de tederheid van hare deugd te doen zien. ik had opwakkeringen nodig , tot welken men zich  vmm* 123 aricfi by een geöeffender Minnaar niet vernedert zou hebben : de bekwaamheid die men my in 't iezen der Dich. teren toefchreef, diende haar tot een voorwendzel, om my een tijdverdrijf voor te flaan, van welke zy zich enige bevordering van haar inzicht beloven kon ; zy verzekerde my, dat Homérus haren geliefden Schrijver was, en bad my, een proef van mijn geprezen talent te doen horen, zy nam een Homérus , die nevens haar lag , en hield zich , na dat zy enigen tijd gezogt had, als of 't haar onverfchillig was , welk Gezang ik lezen zoude; zy gaf my de eerfte de beste in handen , maar tot ongeluk was het juist die, waarin Jüno, met den gordel van Vénus verfiert, den Vader der Goden , zo levendig de eerfte jeugd hunner Liefde herinnert, door het dichterlijk vuur 't weik in dit fchildery gloeit, en door de aangename welluiden-  124 *S£f&3£* denheid der Homérifche verzen verrukt , merkte zy niet in welk een vervoerende wanorder een deel harer opfehik, door ene beweging van verwondering, welke zy maakte, geko. men was. zy nam uit deze plaats aanleiding , om van de onbepaalde macht van den Minnegod he: voorwerp des gefpreks te maken: zy fcheen de mening te begunftigen , dat de gedachte , om zulk ene machtige Godheid te willen wederfUan , alleen in een zeer vermetele ziel kon geboren worden, de toeflemming die ik aan deze mening gaf, verloor al het verdienftelijke, 't welk zy in hare oogen had kunnen verkrijgen , door de bepaling welke ik daar by voegde; want ik beweerde, dat de meesten, in de begrippen, welken zy zich van dezen God maakten, de grote plicht: „ om „ van de Godheid niet dan het waar„ digfle en volkomcnfte te denken," zeer  zeer ver te buiten gingen ; en dat de Dichters, door de al te zinnelijke uitbeelding hunner verbloemde Fabelen, in dit fluk zich aan geen geringe misdaad fchuldig gemaakt hadden, ongemerkt verviel ik al pratende in ene Geestdrij. very; in welke ik, naar de grondftellingen mijner geheime Wijsbegeerte , van de geestige Liefde , welke den weg tot het aanfchouwen van het wezenlijk Schoon is ; van de Liefde, welke de vleugelen der ziele vlug maakt; haar met ieder deugd en volmaaktheid vervult; en, ten laatflen, door de verëeniging met het Oorfpronkelijk Beeld van 't goede, in een afgrond van licht, rust, en onveranderlijke weelde wechrukt, waarin zy geheel verflonden en ten gelijken tijde vernietigt en vergood word, zo verhevene, my zelf, volgens mijne inbeelding , zeer duidelijke , de fchone Pricsterin echter zeer onver/laanbare dia.  125 *SK*&SS* dingen zeide, dat zy, door even die zelve dingen waar door mijne inbeelding zich verhitte, van tijd tot tijd in flaap viel, en inderdaad niets kon by 't aanfchouwen van zulk een fchonen boezem, zeldzamer zijn dan ene Lofrede op de geestige Liefde; ook gaf de bedrogene Pythiii alle hoop op, om my, ten minften dezen avond, tot ene natuurlijker wijs van te denken en te beminnen, te doen afklimmen: zy liet my dan , met my op ene raadzelachtige wijs te kennen te geven, dat zy ene byzondere oorzaak had.om zich mijner, meer dan enigen an. deren Kostganger van Apó'lo, aan te trekken , gaan : ik verflond daardoor zo veel , dat zy ene Bloedverwante van mijnen, my zelf nog onbekenden , Vader, was; dat het haar misfehien haast geöorlooft zou zijn, om my het geheim mijner Geboorte te ontdekken ; en dat ik het alleen aan deze nadere betrekking toefchrijven moest, wan.  mmmm 127 wanneer zy my door ene vriendfchap onderfcheide, welke my, zonder deze omftandigheid , vreemd zou kunnen voorkomen, deze opheldering , aan wier waarheid my hare houding niet twijffeien liet, had de dubbele uitwer. king om my te overreden, dat ik my in mijne gedachte van hare inzichten bedrogen kon hebben ; , en, om haar zeer fchieiijk tot een Voorwerp van aangelegenheid voor mijn hart te maken, inderdaad zag ik haar, van het oogenblik af dat ik hoorde dat zy met mijn Vader vermaagschapt was , met geheel andere oogen aan; en misfehien zou zy, alleen door deze omftandigheid, meer voordeel op my verkregen hebben , dan door alle de kunstgrepen , waar mede zy mijne zinnen had willen verrasfen : maar de goede Dame wist, of niet, hoe veel men.by zekere Luiden, gewonnen heeft, wanneer men middel vind om hun' hart  hart op zijne zijde te trekken; of, zy was over mijn zeldzaam gedrag verbittert , en geloofde hare verachte bevalligheden niet beter te kunnen wreken , dan, wanneer zy my, juist in het zelve oogenblik, van zich verwijderde , dat zy in mijne oogen las, dat ik gaarne langer gebleven ware. al het bidden , dat zy hare goedheid door ene duidelijke ontdekking van het geheim mijner Geboorte volkomen maken mogt, was veigeefsch ; zy zond my wech , en was onmenfehelijk genoeg om enige weken voorby te laten gaan , eer zy my weder by zich komen liet, op een anderen tijd zou.door het verlangen om Dengenen ter kennen, wien ik het leven tc danken had , my dit uitftel een harde draf geweest zijn; maar toen behoefde ik niet meer dan enige weinige minuten eenzaamheid , en ene gedachte aan mijne geliefde Onbekende, om de Priesterin met  met alle hare bevalligheden , en alles wat zy my gezegt en niet gezegt had, uit mijn gemoed weder uit te wisfchen. er was my onëindigmaal meer aangelegen, om .te weten wie die Onbekende was, en of zy waarlijk, gelijk ik my vleide, voor my gevoelde, wat ik voor haar in my gewaar wierd: zo lang ik dit niet wist, zou ik de ontdekking , dat ik de Erfgenaam eens Konings .was, koelzinnig aangehoord hebben, 't' gezicht, 't welk zy dezen avond op my gevestigt had, fcheen my iets te beloven, 't welk voor mijn hart oneindig meer bevalligheid had, dan de voordelen der doorluchtig/Ie Geboorte, mijn geheel wezen wierd door dat aanzien, als door ee;; bovenaardsch licht, doordraait en verlicht, ik ondeilcheide wel niet duidelijk wat in my omging, maar zo dikwils ik my haar, in die zelve houding, my dus aanziende, met die uitdrukking in haar lieffeiijk aan.  i3d *3S**t8S* aangezicht, voo-ftelde, fcheen my het hart, door Liefde en Vergenoegen, in gevoelens wech te fraelten, voor wier doordringende zoetigheid geen woorden uitgevonden zijn. Hier wierd Agathon , ( wiens inbeeldingskracht door de herinnering zijner eerfte Lefde verhit, een fierlij. ke wending, gelijk men ziet , begon te nemen,") door een merkelijke verandering in het gezicht zijner fchone Toehorerin, midden in den loop zijner ontijdige Geestdrijvery gefluit; en, uit zijn achttiende jaar, in 't welke hy in deze Verzoeking was gebragt, eensklaps weder naar Smyrna, tot zien zelf en tegen over de fchone Dasae', terug gebragt. Vier-  Vierde Hoofdftufc. Vervolg van 't Voorgaande. Jjet is een oude opmerking, dat men een Vrouw zeer flccht den tijd verdrijft, wanneer men haar, met de indrukken, welken een ander op ons hart gemaakt heeft, onderhoud: met hoe meer vuur, hoe meer waarheid hoe meer welfprekenheid wy zulk een geval uiren; hoe bevaliiger onze fchtldermgen , hoe fchoner onze afbeeldingen , hoe bezielder onze uitdruk kmgen zijn, zo veel tezekerer kunnen wy ons beloven , onze Toehorenn ia flaap te zullen brengen, deze opmerkin* achten wy zeer noodzakelijk dengenen aan te bevelen, welken ene waarlijk i„ t bezit zijnde Geliefde, de gefchiederi, zijner voorledene verliefde gevallen vertelt. Agathon.welke nog zeer verwas om van zijne inbeeldingskracht meester 1 3 n  ï3a ♦36**588-* te zijn , had dezen regel geheel uit de oogen verloren, toen hy eens op de vertelling zijner eerfte Liefde gekomen was : de levendigheid zijner herinneringen, fcheen die in gevoelens te veranderen, hy bedacht niet dat het minder aanftotelijk was, ene Ge. liefde, gelijk Danaë , met de gehele ovematuurkunde der onligchamelijke Liefde, dan met zulke befchrijvingen vol vuur , de Voortreffelijkheden ener andere , en de gevoelens welken die hem ingeboezemt had, te on • derhouden. een zoort van middelding tusfchen geeuwen en zuchten, 't welk haar, by die plaats waar wy zijne "Vertelling afgebroken hebben , overkwam; en een zekeie uitdrukking van verveling,welke midden uit een gedwonge houding van vergenoegde opmerkzaamheid zich vertooi de, deed hem eindelijk zijne onbezonnenheid fewaar worden, hy ftond een oogenblik verbaast ,  ïaast, hy bloosde, en er ontbrak wei. nig dat hy den zamenhang zijner Ge. fchiedenis verloren had. echter herhaalde hy zich noch vaardig genoeg, om zijne verwarring enig toevallig' voorwendzel te geven , en zette zijne Vertelling voort , na dat hy vast by zich voorgenomen had , om nauwer op zich zelf acht te geven , en zijne, befchrijvingen zo veel af te korten, als het hem immer mogelijk zijn zou. • De zoete dromen (voer hy voort,) waarin mijn hart zich zo gaarne in flaap wiegde , hadden geen waarheid genoeg, om deze aangename gemoedstoeftand te doen duren, een tedere zwaarmoedigheid , welke niet zonder een zoort van wellust was, bemachtigde zich mijner zo fterk, dat het my moeite koste, die voor hen , met wien ik een deel van den dag doorbrengen moest, te verbergen, ik zocht de eenzaamheid; en , dewijl ik den ge. * 3 he.  134 *SS4*r3S* helen dag door , maar weinig uure* in mijne macht had, begon ik weder, in de bosfchen die den Tempel omringden , met het gezelfchap mijner gedachten en het beeld mijner Onbekende, gehele nachten door te brengen, in ene dezer nachten gebeurde het.datik my by toeval verdoolde, in een plaats die het aanzien ener Wildernis had, maar der aangenaamfte welke men zich verbeelden kan. midden in dezelve maakte het bosch, 't welk met hoge cypresfcn en natuurlijke priëelen afgeperkt, zich zelf omringde, een opene vlakte , die aan de ene zijde met een halve cirkel van lauwerbomen ingefloten , en aan de andere alleen met lage mirtenftruiken en roozenhagen omringt was. midden daarin lagen enige Nymphen van wit marmer, welken op hare waterkruiken fchenen te flapen; en uit ieder kruik vloeide een bron , in een tuime kom van. zwart granitmarmer, wel*  *3£**ï3S* 13 7 •Welke der Vrouwen , d'e rnder de befcherming van Apdilo ftonden, des zomers tot een bad diende, deze Plaats was ( volgens een oude overlevering,) Diana heilig, geen mannelijke voet mogt, by ftraf van den toirn dezer onverbiddelijke Godin tot zich te trekken, het wagen hare geheiligde rustplaats te naderen, vermoedelijk maakte de Godin een uitzondering , ter gunst enes onfehuldigen Geestdrijvers , die ( zonder het minde voornemen om hare rust te ftoren , of zelf te weten waar hy kwam ,) zich hier verdwaalt had. want , in plaats van my haren toorn te doen ondervinden , begunstigde zy my met ene Verfchijning, weike my aangenamer was, dan of zy my zelf tot haren Endimiön had willen maken, dewijl ik, in even 't zelve 00. genblik dat ik deze Verfchijning had, de Plaats waar ik my bevond voor 1 4 die  135 **tB'*9s* die erkende, welke my dikwils, om die te zekerer te vermijden, befchreven was, zo was waarlijk mijne eer» fte gedachte, dat het de Godin was, welke , van de jagt vermoeit, onder hare Nymphen fluimerde. door een heilige vrees aangedaan, wilde ik reeds den voet terug trekken, toen ik, by den glans van het Van ter zijde invallend maanlicht , gewaar wierd , dat het mijne Onbekende was. ik wil niet beproeven ene befchrijving te maken, van dat oogenblik,en wat ik toen gevoelde, het was ene van die, welken ik my alleen behoef te herinneren , om te geloven , dat een Wezen 't welk voor zulk ene weelde vatbaar is, tot niets geringers dan tot de weelde der Goden beftemt kan zijn. nu kon ik natuurlijker wijze niet meer denken om my onbemerkt van daar wech te begeven, mijne enige zorg was, om de beminnenswaardige Eenzame , op een  *3S**3K* ^ een' tijd en in een piaats, waar zy geen Getuigen , en 'c allerminst een mannelijke , vermoeden konde , door geen plotslinge verrasling te verfchrikken. de houding, waatïn zy, tegen een marmere Nymph geleunt, lag , gaf te kennen dat zy peinsde, ik befchouwde haar een geruimen tijd zon. der dat zy my gewaar wierd. deze omtlandigheid liet my toe om van ftand te veranderen , en zulk ene te nemen , dat zy my, zo dra zy de oogen opfloeg, zonder twijfel herkennen moest, deze' voorzichtigheid had de gewenschte uitwerking, zy fchrikte wel toen zy my 't eerst zag, maar zy erkende my te fchieiijk om my voor een Satyr aan te zien. mijne verfchijning fcheen haar meer ver. genoeging dan onrust te veroorzaken, ieder, zelf een Satyr, zou hier een aartig gedrait compliment gereed gebad hebben , om zijne vreugd over I 5 zulk  zulk ene bevallige ontmoeting uit te drukken ; de gelegenheid kon niet fchoner zijn , om haar voor een Godin, of ten minden voor ene der Gefpelen van Diana aan te zien , en haar, overeenkomftig deze doling, te begroeten ; maar ik , door nieuwe nog noit*gevoe!de aandoeningen beklemt, ik kon in 't geheel niets uitdrukken, voor hare voeten zou ik my hebben kunnen nedenverpen, maar de fchichtigheid weke met ene eerfte Liefde Zo onaffcheidelijk verbonden is, hield my te rug ; ik vreesde dat zy een nadelig begrip van mijne diepe eerbiedigheid, welke ik voor haar gevoelde , uit zulk ene vryheid bekomen mogt. mijne Onbekende was niet zo fehichtig , zy hief zich , met die zedige aanminnigheid , welke haar , toen ik haar't eerst zag, in mijne oogen, den voorrang, boven alle hare Gezellinnen, gegeven had, van den grond op,  ®p» en ging my enige fchreden te ge, moet. hoe, vind ik Agathon hier? fprak zy». met een flem die ik nog geloof te horen, zo lieflijk, zo hartroerend fcheen zy zich, vleiende, mijne ziel onmiddelbaar in te drukken, in de aangename verwarring waarin ik was, vond ik geen beter antwoord , dan haar te verze. keren, dat ik niet vermetel genoeg geweest zou zijn , om haar in hare eenzaamheid te ftoren , wanneer ik had kunnen vermoeden, haar hier te vinden, dit compliment was niet zo aartig , als het een jong Athéniënzer by zulk ene gelegenheid zou gemaakt hebben ; maar Pfyche, (dus bevond ik in 't vervolg dat mijne Onbekende genoemd wierd,) was te onfchuldig om plichtplegingen te verwachten, ik erkenne mijne onvoorzichtigheid, hoewel te laat, hernam zy; wat zal Agathon van my denken, dat hy my„ in deze afgelegene plaats, in zulk een  een uur, alleen vind ? en echter , (voegde zy er blozende by,) ben ik gelukkig, wanneer ik een Getuigen mijner onbedachtzaamheid hebben moet, dat het Agathon is. ik verzekerde haar, dat my niets natuurlijker voorkwam dan de fmaak , welke zy aan de eenzaamheid, aan de ftilte van een zo fchonen nacht , en aan zulk een aangename verblijfplaats fcheen te vinden, ik voegde er nog veel, van de bevalligheid van den manefchijn, van de ftateiijke pracht van den beltarnden hemel, van de verrukking welke de ziel in dit hoogflatelijk zwijgen der gantfche natuur gevoelde, van de in. fluimeringen der zinnen, en 't ontwaken der inwendige geheime krachten van ons onfterffelijk deel, by; — din. gen, welken, by de meeste Schonen, inzonderheid in een myrtenbosch.enby ëe uitnodigende fchemering van een warmen zomernacht, zeer kwalijk byge-  *iSS-#*ïSS# 141 gebragt zouden geweest zijn ; maar by de aandoenlijke Pfyche raakten zyde gevoeligfte fnaren van haar hart. het gefprek, waarin wy ons ongemerkt inwikkelden , ontdekte een overeenftemming in onze fmaak en in onze neigingen * welke zeer fchieiijk een even zo vertrouwde verftandhouding tusfchen onze zielen voortbragt, als of wy elkander reeds zedert vele jaren bemind hadden, 't fcheen my toe of ik alles wat zy zeide, door een onmiddelbare aanfchouwing in hare ziel las; en , daar tegen , fcheen my alles wat ik zeide , (hoe afgetrokken , denkbeeldig , en dichterlijk het ook zijn mogt, niets dan een weêrklank van hare eigene denkbeelden te zijn,welken als Ongeborenen in hare ziel lagen , en alleen den verwarmenden invloed van een geöeffender geest nodig hadden om zich te ontwikkelen , en door hare natuurlijke fchoon-  142 *3S*&3gj# fchoonheid de verhevenfte gedachten der Wijzen te befchamen. de tijd viel ons by deze onderhandeling zo kort, dat wy pas een uur geloofden by elkander geweest te zijn , toen het morgenrood ons herinnerde dat wy fcheiden moesten, mijn Geliefde had my by deze onderhandeling gezegt, dat zy even zo weinig van haar afkomst wist als ik van de mijne , zy was door een Min in de nabuurfchap van Corinthe, tot in haar zesde jaar, opgevoed , daar na door Rovers ontvoerd en aan de Priesterin te Délphis verkogt, welke haar in alle vrouwelijke kunsten , en , dewijl zy een byzondere neiging tot lezen in haar bemerkte , ook in de kunst om den Dichteren recht te lezen, het onderwijzen , en in 't vervolg tot hare Lezerin maakte deze omilandigheden waren voor mijne Liefde tot de jonge Pfyche niet zeer vleiend : maar het ver-  *SS**S*s3 -143 vergenoegen der tegenwoordige oo~ genblikken liet my aan geen toekomftige denken, onbekommert, waarheen de gevoelens, door welken ik ingenomen was, my in 't vervolg voeren konden, gaf ik my aan hen over met al de goedhartigheid der jeugdige onfchuld : mijne kleine Pfyche te zien , te beminnen, het haar te zeggen, uit haar fchonen mond te horen, uit haar » bezielde oogen te zien dat ik weder bemint wierd, dit waren nu alle de gelukzaligheden, aan welken ik aanfpraak maakte, en boven welken ik van geen anderen droomde.'ik had haar , ie's van de indrukken gezegt, die 't eerfte gezicht van haar op mijn hart gemaakt had; zy bad deze bekentenis met den lof welke my te Delphis door 't algemeen gevoelen toegelegt wierd, beantwoord ; maar mijne tedere en eerbiedige fchichtigheid , veroorloofde my niet alles te zeggen wat ik gevoel-  144 *3K**s3?!* voelde, mijne uitdrukkingen waren levendig en vol vuur, maar zy waren van de gewoonlijke fpraak der Liefde zo ver onderfcheiden, dat ik minder geloofde te zeggen , terwijl ik inderdaad oneindig meer zeide, dan een gewoon Minnaar, die meer door zijne begeerten verontrust, dan door de waardy zijner Beminde getroffen is. maar toen wy fcheiden moesten, zou mijn al te vol hart my verraden hebben , wanneer de onè'rvare jeugd van Pfyche enig wantrouwen in gevoelens had kunnen ftellen, welken zy volgens de onlchuld harer eigene beoordeelde, ik fmoit wech in tranen, en drong haar op zulk ene tedere en bewegelijke wijs, my te beloven, om zich in den volgenden nacht weder in deze plaats te laten vinden, dat het haar onmogelijk was my ongetroost wech te zenden wy zetten dus, daar ons alle gelegenheid om elkander by dag te zien, af.  145 afgefheden was, deze zamenkómften by nacht voort; en onze Liefde wies en verlevendigde zich zichtbaar, zonder dat wy dachten dat het Liefde was. wy noemden hetVriendfchap,en genoten hare zuiverfte zoetigheden , zonder door enige bekommering, bedenkelijkheid of enig ander natuurlijk teken der drift ontrust te worden. Pfyche had zich ene Vriendin, gelijk ik enen Vriend, gewenscbt; nu geloofden wy beiden gevonden te hebben wat wv wenschten. onze denkwijs en de goedheid van ons hart boezemde ons een volmaakt en onbepaalt vertrouwen omtrent eikander in ; mijne oogen, welken reeds lang gewoon waren anders ' te z:en dan men in mijnen ouderdom gewoon is, zagen in Pfyche geen bevallig Meisje , maar de fchoonfte , beminnenswaardigfie Ziel, wier geestige bevalligheden door het doorzichtig floers van het itoffelijk dekkleed uitblonK ken;  145 $%&H%m ken; en de weetgierige Pfyche, welke noit gelukkiger was dan wanneer ik haar de verhevene Geheimenisfen mijner dichterlijke Wijsbegeerte ontvouwde, geloofde den goddelijken Orpheus of Apóllo zelf te horen wanneer ik fprak. Het fchijnt tot het wezen der Liefde te behoren, dat zy, hoe teder en on'igchamelijk zy ook zijn moge, zo lang toeneemt , tot zy het doel bereikt heeft, waarde natuur haar verwacht, de onze nam ook toe, en doorliep van tijd' tot tijd meer dan ene verandering , maar zy bleef echter zich zelf gelijk, na dat ons de naam van Vriendfchap niet krachtig genoeg meer toefcheen, om dat, wat Wy voor eikander gevoelden , uit te drukken, kwamen wy overeen : „ dat „ de Liefde van een Bioeder en ene ,, Zuster, te gelijk de flerkfie en zui„ verfle aller toegenegenheden was." de  *ï38*£ï!gS# ï47 de voortelling, welke wy ons daar van^maakten , verrukte ons ; en , na dat wy ons dikwerf beklaagt hadden, dat de natuur ons deze gelukzaligheid ontzegt had , verwonderden wy ons ten laatflen, dat wy niet eerder ingezien hadden,dat het alleen van ons afhing , om hare vrekheid in dit ftuk te vergoeden, wy waren dus Broeder en Zuster , en bleven het enigen tijd , zonder dat de vertrouwelijkheid, en de onfchuldige liefkozingen , waar toe ons die namen recht gaven, der Deugd , welke wy, te gelijk met de Liefde, er.e eeuwige trouw gezworen hadden, (in onze oogen ten minften ,> enigen den geringften afbreuk deden, dikwijs waren wy vervoerd genoeg, om de vermoeding, of veeleer de enkele mogelijkheid , aan elkander misfehien zo nauw vermaagfehapt te zijn als wy weosehten, voor de Hem der natuur te houden; te meer, dewijl ene K 3 We-  1^2 *gS#f3"» wezenlijke of ingebeelde overeenkomst onzer wezenstrekken dien waan fcheen te beveuigen. dewijl wy echter de bedriegelikheid dezer vermeende infpraak van 'c bloed niet geheel van ons verwijde» ren konden, vergenoegden wy ons met de voorftelling van ene natuurlijke verzustering dor Zielen, en ene reeds in een voorgaanden toetend", ener in . ene betere wereld aangevangène kennis met elkand^ren, bot te vieren, en die ia duizend aangename dromen ons in te beelden, maar ook in dezen graad liet ons de inbeeldmgsrijke zwai, Welke d; Liefde onze ziel gegeven had , niet li: liaan; wy fpandeh het uiterfte vermogen onzer inbeeld'ngskracbt in , om ons een begrip te maken , van die zoort van Liefde , met welke de Geesten in de bovenaardiche fpheren eikander beminnen, gene andere fcheen ons, ten gelijken tijde, der lterkte en der zuiverheid onzer gevoe-  1 voelens overëeikoniftig te zijn, noch I voor^ Wezens getinkt , welken van 1 den Hemel af kom ft)g en daarheen weI der te keren, beftemt waren, zal ik 1 't u bekennen , fchone Danaë ? nu I nog, by de herinnering aan deze geI lukkige geestdrijvery mijner eerfte 1 jeugd , kan ik den wensch niet weI derhouden , dat die betoverng eeu| wig had kunnen duren.! want bctoI vering, was het, en niets is zekerer, I dan dat zich deze al te geestige gevoeI lens eindelijk verteren, en dat de naaf tuur C welke hare rechten noit verê liest,) ons ten laatften , ongemerkt, i| tot ene gewoonlijke wijs van te heil minnen zou gebragt hebben, wanneer J de fchone Pythia ons den tijd daar & toe gelaten had. deze liet enige'wcI ken voorby gaan , zonder 1 gelijk het ï fcheen,) zich mijier te herinneren ; • : ook had ik haar in dien ri|d zo geheel ijl vergaten , dü. ilc zeer getroffen w as, K 3 tcea  I5O' $£&4&3S$ toen zy my weder tot zich liet roepen, ik vond zeer fchieiijk , dat de Godin van Paphos , welke zich misfehien wegens enige voormalige belediging aan haar wreken wilde, haar in dien tusfehentijd niet zo gerust gelaten had als het voor haar en voor my te wenfehen was. vermoedelijk had zy, (gelijk Phaedra in het Treur, fpel,) alle hare Vrouwejijke en Priesterlijke hoogmoed aangewend , om ene drift t'onder te brengen, wier onwelvoeglijkheid zy zich zelf onmogelijk verbergen kon, maar misfehien zal zy , door die zelve bedriegelijke fluitredenen, welken Euripidés der Min dezer ongelukkige Prinfes in den mond legt, zich weder gerust gefield , en eindelijk het moedig befluit genomen hebben , om zich aan haar noodlot over te geven, want, na dat zy al hare moeite verloren zag , om my dat, wat zy my zeggen wilde, te doe»  mm mm 151 doen raden, brak zy eindelijk een dilzwijgen, wieis betekenis ik even zo weinig verdaan wilde; en ontdekte my met ene duisterheid en met een vuur, 't welk my deed blozen en zidderen, dat zy beminde en weder bemint zijn wilde, woorden en houding, waar mede zy deze bekentenis deed, fchenen uitgekozen te zijn , om my de waardy van het aangeboden ge'uk meer dan oit te doen gevoelen, ik bloos nog , wanneer ik aan de verwarring denk, waarin ik, met alle mijne verhevene begrippen, was, in dit oogenblik , dat de menfehekjke natuur zo vernederde, door den naam der Liefde dus ontwijd te zien ! inderdaad Pythia zelf kon van de wijs, op welke ik hare aanlokzelen afwees , niet gevoeliger befchaamt en gepijhigt worden , dan ik , door de noodwendigheid om haar zo kwalijk te bejegenen, ik deed al wat my mogelijk K 4 was  was om de hardheid mijner antwoorden , door de zachtile uitdrukkingen, welken ik in die verwarring vinden kon, te matigen; maar ik ondervond dat hevige driften zich, even zo weinig als (ïormwinden , door woorden laten bezweren, de zich zelf niet meer machtige Priesterin nam dat wat ik met het welmenendst, maar in dit geval altoos ontijdig, inzicht, om bare zinkende deugd te hulp te komen , zeide , voor een beledigenden fpot op: zy ge« raakte in woede; zy brak in verwenfchingen en dreigingen , en een oogenbhk daarna in een flroom van tranen , en in zo bewegelijke fpraakwendingen uit, dat ik byna zwak genoeg geweest was om met haar te wenen, ik verkoos eindelijk het enig middel 't welk my overig bleef, om de onnozele rol die ik in dit bedrijf fpeelde, te eindigen ; ik ontvlood, in even, dienzelven nacht zag ik mijne geliefde  de Pfyche weder op de gewoonlijke plaats, mijn gemoed was te fterk door de Gefchiedenis van dezen avond ontrust , dan dat ik voor haar een geheim daar van zou gemaakt hebben, wy beklaagden de Priesterin , hoe veel moeite 't ons ook koste, om de woede en de pijnigingen ener Liefde , welke met de onze zo weinig overeenkwam , ons als mogelijk voor te ftellen; maar wy beklaagden nog meer ©ns zelf. de razerny waarin ik Pythia verlaten had, deed ons het ergfte vrezen, wy zidderden de ene 'voor de veiligheid van den ander; en, uit vrees, dat zy onze zamenkomften ontdekken mogt, beftoten wy die een tijdlang zeldzamer te maken, dit was de eerfte reis, dat de zuivere vermaken onzer onfchuldige Liefde door zorg en onrust afgebroken wierden, en dat wy met een bezwaard hart affeheid van elkander namen, het was K S of  t54 #38**38* of een voorgevoel ons te kennen gaf, dat het de laatftemaal zijn zou dat wy elkander te Délphis zagen ; en wy zeiden elkander wel duizendmaal vaarwel , zonder dat het ons mogelij'k was, de een uit de armen van den ander los te rukken, wy fpraken af om in de eerfte drie nachten elkander niet weder te zien. toevalliger wijze gebeurde het, dat ik in dien tusfchentijd met dc. Priesterin in gezelfchap kwam. het was natuurlijk, dat zy in de tegenwoordigheid van Vreemden , haar gedrag omtrent my den vriendelijken toon vanBloedverwandfchap gaf, welken tusfchen ons voorönderfteld wierd , en door welke zy nodig gevonden had haren omgang met my tegen de oordelen van ftrenge Zedenrechters te beveiligen, maar buiten dat bemerkte ik dat zy enige reizeti, dat zy geloofde van niemand bemerkt te zijn , de tederfte lonken op my ves-  vestigde, ik was te goedhartig, om veinzery onder deze tekens ener wederkerende Liefde te argwanen; en 't befluit 't welk ik daaruit trok, itelde my gerust omtrent de vrees, dat zy mijnen omgang met Pfyche mogt ontdekt hebben, ik vloog met een ongeduldige vreugd naar onze afgefprokene zamenkomst; ik waehte zo lang tot de dag my byna verrast had ; ik doorzogt het gantfche bosch : maar daar was gene Pfyche. even dus ging het in den volgenden en derden nacht, mijn fmart was onüitfprekeiijk. toen ondervond ik voor de eerftemaal, dat mijne inbéeldingskracht, welke tot hier toe alleen tot mijn vergenoegen bezig geweest was, my in even dien zeiven graad , in welke zy my gelukkig gemaakt had, my elendig te maken vatbaar was. ik twijffelde nu niet meer, of de Priesterin had onze Liefde ontdekt; en de gevolgen dezer  15 5 ♦a8**ï8Êr# zer ontdekking voor mijne Pfyche , fielden zich met al de fchrik ener zich zelf kwellende inbeelding my voor. ik nam in de woede mijner fmart duizend hefiige voornemens , waar van de ene de andere omver wierp, ik wilde naar de Priesterin gaan , en mijne Pfyche van haar afëisfchen , ik wilde het btütenfporigfle wat men in de vertwijffeling willen kan. ik geloof dat ik inftaat zou geweest zijn, om den Tempel der vlam op te offeren , wanneer ik daardoor had kunnen hopen mijne Pfyche te redden, en echter hield my een fchaduw van hoop , dat zy door toevallige oorzaken verhindert kon zijn om haar woord te houden , nog te rug , om ene onbczonne fchrede te doen, welke een ingebeeld kwaad wezenlijk en onherflelbaar zou hebben kunnen ma. ken. misfehien , dacht ik, weet de Priesterin nog niets van ons geheim; en,  en, hoe ongelukkig was ik in dit geval, wanneer ik zelf de Verrader daar van ware! deze gedachte voerde my ten vierdenmaal in de rustplaats van Diima. na dat ik wel twee uuren vergeefsch gewacht had, wierp ik my ia een verdoofdheid van fmart en vertwijffe'ing, aan de voeten van ene der Nymphen neder, ik lag enigen tijd zonder my zelf 'machtig te zijn. toen ik my weder herhaalt had , zag ik een frisfchen bloemkrans om den hals en de armen der Nymph gewonden, ik Iprong op, om nauwkeuriger naar te vorfchen wat dit beduiden mögt, en vond een Briefje aan den krans vastgehecht , waarin Pfyche my melde : dat ik haar onfeilbaar in den vol„ genden nacht op deze plaats aan„ treffen zoude ; zy befpaarde zich „ der moeite om my in deze belofte »> £e zeggen , door welk een toeval zy tot dezen tijd toe verhindert was „ ge-  geworden, om my te zien of na. „ richt van haar te geven ; maar ik „ mogt verzekert zijn, dat de Pries„ terin niets van onze byëenkomflen „ bekent was." de fterke begeerte, waar mede ik wenschte dat dit briefje van Pfyche mogt gefchreven zij"n, benam my alle gedachte van enig wantrouwen daarin te fteilen , offchoon haar handfchrift my onbekent was. dit was de cerftemaal dat ik ondervond , wat de overgang is van de uitertle graad van fmart tot de uiterfte graad van vreugde, ik wond den geiukvoorzeggenden bloemkrans rondom my , na dat ik de onzichtbare tekens der geliefde vingeren, die hem omwonden hadden , van ieder bloem wechgekust had. den volgenden avond wierd my ieder oogenblik tot den bcflemden tijd toe een eeuw, ik ging een halfuur vroeger, om de goede JXymphen te danken dat zy onze Liefde  de in hare befcherming genomen had. den. eindelijk geloofde ik Pfyche van tusfchen de myrtenbagen te voorfchijn te zien komen, de nacht was {alleen door de fchemering der torren ver. licht; maar ik erkende de gewoon lij. fcë kleding mijner Vriendin , en was door 't eerfte geruisen harer aannade. ring reeds te zeer verrukt , om ge. waar te worden , dat dc Gefhilte die my naderde, meer van den wëJiustigen omtrek ener Bachante dan van dc maagdelijke tederheid ener Gezellin van ■ Diana had. wy vlogen elkander met een even vurig verlangen in de armen, de fprakeloze dronkenfehap van 't eerfte oogenblik laat geen tijd om op. merkingen te maken, maar het duurde niet lang, dat ik noodwendig voe. len moest, dat ik met een hevigheid, welke van de onfchuld ener Pfyche' riet te vermoeden was, aan een pasbedekten en onftuimig kioppenden boe-  i6o mmt®m boezem gedrukt wierd. — dit kon geen Pfyche zijn. ik wilde my uit hare armen losrukken ; maar zy verdubbelde de fterkte waar mede zy my omhelsde te gelijk met hare wellustige liefkozingen; en toen ik nu , in een oogenblik, met een fchrik welke my alle mijne zenuwen verlamde, mijn doling erkende , zo maakte het geweld , 't welk ik gebruiken wilde om my van de razende Priesterin los te rukken , dat wy met elkander op den grond nedervielen. ik wenschte, uit hoogachting voor 't Geflacht, !t welk in mijne oogen het beminnenswaardigst Deel der fchepping is, dat ik dit voorval uit mijn geheugen uit- wisfehen kon. ik had al mijn vernuft nodig , om niet alie achting die ik ten minden haar Geflacht fchuldig was, .uit mijn gezicht te verliezen, maar ik twijffel niet , of ieder Vrouw, welke nog enige vonk van ze-  zedelijk gevoel overig heeft, zou Hever cien dood dan de verwenfchingen en verwijten, waar mede zy door my als overftroomt wierd , willen uitflaan. zy kroop , in tranen uit¬ barstende , voor mijne voeten, ;-i'r. dit gezicht was voor my onverdragelijk. ik wilde ontvlieden ; maar zy vervolgde my , zy hing my aan 't lijf, en bad my haar te doden, ik vorderde met ene woede dat zy my mij. ne Pfyche wedergeven zoude, deze* woorden fchenen haar onzinnig te maken, zy verklaarde my, dat het leven dezer Slavin in hare macht was, en dat het van het befluit 't welk ik nemen zoude afhing, zy zag de verandering die deze bedreiging eensklaps in mijn gezicht maakte ; wy verdomden beiden een poos. eindelijk nam zy een zachter, maar niet minder beflotenen toon aan, om my hare vorige verklaring te bevestigen. d 193 gen , als zijn hart, wiens afbeeldzei hy in 't mijne erkende, zich met de deugdzame voornemens. vergenoegde , welken hy, even als ik zelf, (misfehien beiden een weinig te partijdig,) voor de drijfveêren mijner ftaatkundige dromen hield, alles wat hy my van de zwarigheden der uitvoering zeggen kon , overtuigde my zo weinig, als de tegenwerpingen van een koelzinnig Vriend een Verliefde overtuigen kunnen : ik had een antwoord voor allen gereed; en deze nieuwe drift, welkë mijne Geestdrijvery bekomen had, wierd fchieiijk zo fterk, dat ik het byna niet afwachten kon, om my in Athéne en in omftandigheden te zien , waar ik de eerde hand aan het grote werk , waaraan ik my geloofde toegewijd te zijn, leggen kon. N Zes-  194 *3S**38j* Zesde Hoofdftuk. Agathon komt te Athéne, en wijd zich der Republyk Proeve der byzondere natuur van dien wind, welke door Horatiüs aura popularis genoemt word. \A ün Va^er hield zich niet langer te Corinthe op dan het zijne bezigheden vorderden, en haaste zelf, om my in dat Athéne te brengen, 't welk mijne alles verfraïende inbeeldingskracht my in zulk een heerlijk licht voorftelde. ik beken u , Danaë ! (en ik hoop de vrome plicht omtrent mijn Vaderdad daardoor niet te beledigen,) dat haar eerde gezicht met dat wat ik verwachte , een derke tegendelling maakte, mijn fmaak was te zeer verwent, om het middelmatige, waarin het ook zijn mogt, verdragelijk te vinden, ik wilde alles te gelijk in die  die fijne lijn ingefbten zien, in welke het verhevene met het fchone zamenvlocit; en wanneer ik die volmaaktheid aan enkele delen gewaar wierd, zo wilde ik, dat alles zamenftemmen, en een in zich zelf doorgaans overëenkomtfig, welflandig geheel uitmaken zou. van dezen graad van fchoonheid was Athéne nog, even gelijk misfehien alle andere Heden van de wereld, zeer ver. echter was zy doch door den goeden fmaak en de verfpilliug van Periclés, geholpen door Phidia's en Alcaménes en andere gro. te Meesters, in zulk een Hand geHelt, dat zy met de prachtigHe Heden van' de wereld om den voorrang Hrijden kon. ten minflen zag ik fchieiijk, dat,Wat ter volmaking en voleindiging van dat, wat haar van die zijde nog ontbrak , het ligtfte deel mijner ontwerpen, en een natuurlijk gevolg van die voornemens zijn zou, welken haar, N a vol.  105 *ï3*3£tSS# volgens mijn inbeelding, tot het middelpunt der fterkte en der rijkdommen van den gantfchen aardbodem maken zouden. Zo dra wy in Athéne aangekomen waren, was mijns Vaders eerfte zorg, my op ene wettige wijs voor zijnen Zoon te doen erkennen, en onder de Atheenfche Burgers te laten aannemen, dit maakte my enigen tijd tot het Voorwerp der algemene opmerk, zaamheid. de Athéniënzers zijn , gelijk u niet onbekent is, meer dan enig ander Volk in de wereld, geneigt, om zich plotzelmg met de uitende levendigheid voor of tegen iets te laten innemen, ik had het geluk van hen by 't eerde oogenblik te bevallen, de begeerte om my te zien en kennis met my te maken , wierd een zoort van aandekende drift onder Jongen en Ouden, deze.; maakten in 't kort een glansrijk hof rondom my, en dien vat-  vatten ene hoop van my op , welke my ongemerkt met een geheime hoog. moed vervulde; en de al te hoogvliegende mening, die ik zonder dat geneigt was van mijne voorbefchikking my zelf in te boezemen , bevestigde, deze fijne hoogmoed, welke zich achter mijne beste neigingen en deugdzaamfte voornemens verbergde, benam my niets van ene befcheidenheid , waardoor ik my van de meeste jonge Luiden van mijnen ftand fcheen te onderfcheiden. ik won daardoor, nevens de algemene hoogachting van het ge-rjnger deel des Volks, het voordeel, dat de Voornaamften, de Wijsten en de Ervarendifen my gaarne by zich hadden , en my door hunnen omgang een menigte byzondere kundigheden mededeelden , welken mijne vroegtijdige Verfchijning in de Republyk zeer te pasfe kwamen, de zuiverheid mijner zeden, het goed gebruik 't welk N 3 ik  I98 #384*38* ik'van mijnen tijd maakte, de ievèr waar mede ik my tot den dienst mijns Vaderlands voorbereide , de vlijtige bezoekingen der Oeffenfcholen , de prijzen welken ik in de beöeffeningen wechdroeg: alles verëenigde zieb om het gunfiig vooroordeel te onderhouden, 't welk men eens voor my op. gevat had. daar my boven dat nog de verdienden van mijnen Vader, en een lange rei van Voorouderen, den weg ter befturing van de Republyk baanden , zo is het niet te verwonderen, dat ik in enen ouderdom , waarin de meeste Jongelingen alleen met hunne vermaken bezig zijn, den moed had om in de opentlijke Vergaderingen te verfchijnen, en het geluk om met een goedkeuring opgenomen te worden , welke my in gevaar ftelde om even zo fchieiijk als ik verheven wierd, of door mijne vermetelheid, of door den nijd mijner Med#dingeren, weder ter ne-  neder geftort te worden. De Welfprekenheid is te Athéne , even gelijk in alle vryë Staten , waar het Volk aandeel in de opentlijke befturing heeft, de naaste weg tot Eeramten , en het zekerfte middel om zich, ook zonder dezelve, aanzien en invloed te verfchaffen. ik gaf my dus ook zeer veel moeite , om de geheimen ener kunst te befhideren, van wier bcöeffening, en den graad van bekwaamheid die ik daarin verkrijgen zou , de gelukkige uitvoering van alle mijne ontwerpen fcheen af te hangen, wanneer ik overdacht, waar toe Pericles en Alcibiadés den Athéniè'nzeren hadden weten te overreden : zo twijffelde ik geen oogenblik, dat ik hen met ene gelijke bekwaamheid tot maatregelen zou kunnen overreden, welken (behalven dat ze veel edeler waren,) tot vee! luisterrijker Voordelen voerden , zonder N 4 zo  200 «SifttSS* zo onzeker en gevaarlijk te zijn. niet dit inzicht bezogt ik de fchool van. Plato, welke toen in Athéne in het grootfte aanzien was , en , dewijl hy de Wijsheid van Sócratés met de wel» fprekenheid van enen Górgias en Pródicus verëenigde , naar het oordeel mijner oude Vrienden, veel ge* fchikter dan deze Letterkundigen was., om een Redenaar te vormen , welke meer door de kracht der Waarheid, dan door de Verblindingen en Kunstgrepen ener arglistige Redeneerkunde , zi?h der gemoederen zijner Toeborers onderwerpen wilde, de vertrouwde toegang, welke deze beroemde Wijsgeer my vergunde, ontdekte een overëenftemming mijner denkwijs met zijne Grondftellingen , welke de vriendfehap die ik voor hem opvatte, in ene byna geestdrijvende drift veranderde, zy zou my in de oogen der Wereld fchadelijk geweest zijn, wanneer  neer men toen reeds zo van hem gedacht had, gelijk men deed, na dat hy zich.door de bekentmaking zijner overnatuurkun» dige Zamenlpraken, by den Staatsluiden, en zelf by velen welken zijne Bewonderaars geweest waren, het verwijt, 't welk Aristdphanés voorheen, Choewel ten hoogften onbillijk,) den Wijzen Sócratés gemaakt had, met beter grond of meer fchijnbaarheid had op den hals gehaalt. *) maar toen had Plato noch zijnen TimeÜs, noch zijne Republyk gefchreven. echter was de laatfie reeds in zijn denkbeeld in wezen, zy verftrekte zeer dikwerf ten ftof onzer gefprekken in de wandelplaatzen der Académiën; en hy bevlijtigde zich des te meer , om my zijne begrippen van de beste wijs om de *) Namelijk het verwijt, dat hy , met al zijnen haat tegen de Sophlsten, zelf ee» ïoort van Sophist was. N 5  202 *53Ê**8ë* de menfchelijke zamenleving in te richten en te regeren , eigen te ma. ' ken , om dat hy zich daardoor het vermaak beloofde , om die door my tot op enige graden in wezenlijk, heid te brengen, zijn iever in dit fiuk mag zo groot geweest zijn als hy wilde, zo was hy doch niet groter dan mijne begeerte was, om dat uit te voeren wat hy onderzocht, maar, dewijl mijne voorlteliing van de gewichtigheid der plichten van een Staatsman met de zuiverheid en innerlijke goedheid mijner inzichten overëenkomfiïg was, en ik my zo veel te meer van eerzucht en andere eigenbatige driften geloofde verwijdert te zijn, als het zeker was,dat ik, (wanneer ik het voor geöorlooft gehouden had by de verkiezing ener levenswijs, mijn eige byzonder inzicht te volgen , ) ene van het fladsgewoel afgezonderde vryheid, en den omgang met de Muzen  t*8Êr**ï3£# 203 zen der eer van de gantfche wereld te beheerfchen.zou voorgetrokken hebbern zo geloofde ik my niet genoeg te kunnen voorbereiden, eer ik op zulk een Schouwplaats verfcheen, waar de eerfte uitkomst doorgaans het geluk van 't geheel Toneelftuk bepaalt, ik wederftond by verfcheide gelegenheden welken my fchenen uit te vorderen , het dringen zo wel mijner Vrienden als mijner eige neigingen; hoewel het, C zedert dat Alcibiadés met zulk een goed gevolg den aanvang gemaakt had,) niet aan jonge Luiden ontbrak, welken, zonder andere verdienften , dan om een gastmaal wel te befturen , zich fierlijk te kleden, te dansfen en op de cyther te fpelen, te bezitten , vermeten genoeg waren , om, naar een doorgezwierden nacht, uit de armen ener Boelin, in de verzamelingen des Volks te huppelen , en,druipende van welruikende zalven, met  p04 *i8eM>*3S# met een beuzelend gefnap over de gebreken van den Staat, en de feilen der openlijke befturing te klappen. Eindelijk gebeurde een geval, waarin het belang van een Vriend, welke ik uitnemend beminde, alle mijne bedenkelijkheden te boven ging. een machtige party had zijn ondergang gezworen, hy was onfchuldig ; maar alle blijken waren tegen hem. de gemoederen waren tegen hem ingenomen ; ,en de vrees om het misnoegen zijner Vyanden tot zich te trekken, hield de Weinigen , welken beter van hem dachten, te rug, om zich openlijk voor hem uit te laten, in deze omftandigheden nam ik zijne verdediging op my. dewijl ik van zijn onfchuld overtuigt was , werkten alle die bedenkingen, waardoor zich zijne overige Vrienden lieten affchrikken, by myjuisthettegendeeluit. gantschAthéne wierd opmerkzaam , toen het bekent  tastte 20-jf kent wierd , dat Agathon , Stratdnicus Zoon, 't op zich nemen zoude, om de zaak van den reeds vooruit veroordeelden Lyfias te bepleiten, de genegenheid welke het Volk my toedroeg , veranderde eensklaps de gedachten weiken men van deze zaak opgevat had. de Athéniënzers vonden ene fchoonheid , door welke zy geheel betoverd wierden, in de grootmoedigheid en dapperheid, waar mede ik C gelijk zy zeiden , ) my voor enen Vriend verklaarde, die door de gehele wereld verlaten, en der woede en overmacht zijner Vyanden prijs gegeven was. men deed nu de vurigfte geloften dat ik den zege behalen mogt; en de geestdrijvery, waar mede de ene den anderen aanfprak , wierd zo groot, dat de Tegenparty genoodzaakt wierd den dag der uitfpraak uit te Hellen, om de verhitte gemoederen zich weder te laten verkoelen, zy beipaarden  205 *S£#*ï3£* den intusfchen geen kunstgrepen orri zich van een goed gevolg te verzekeren ; maar de uitkomst verïedelde alle hunne maatregelen, de toejuichingen, waar mede ik door een groot deel van 't Volk ontfangen wierd, wakkerden my op. ik fprak met een bepaalder moed dan men van een Jongeling, die voor de eerdemaal tot zulk een talrijke Verzameling fprak, verwachten kon ; en tot een Verzameling, waarin de geringde Handwerksman zich voor een Kenner en rechtmatig Beöordeler der welfprekenheid hield, de waarheid deed ook hier de werking,, welke zy altoos doet, wanneer zy in haar eige licht en met die levendigheid, welke de overtuiging aan den Redenaar fchenkt, voorgedragen word ; zy overweldigde alle de gemoederen. Lyfia's wierd vrygefproken ; en Agathon , die van nu af de Held der Athénié'nzeren was, in triömph  m&mm 207 ömph naar huis geleid. Na dien tijd verfcheen ik dikwerf in de openlijke Vergaderingen, de drift welke het Volk voor my opgevat had, en den lof welke my zo dra ik begon te fpreken tegenvloog, gaven my moed , om nu ook aan de algemene befluring deel te nemen, het geluk fcheen befloten te hebben my niet eer te verlaten, voor het my op den uiterften top van grootheid in de Republyk verheven had. ik maakte dus in deze nieuwe loopbaan zulke fnelle voortgangen, dat m korten tijd de gunst waarin ik by het Volk ftond, het aanzien der Machtigden te Athéne in evenwicht hield, mijne hei-» melijke Vyanden zelf waren, om by 't Volk aangenaam te zijn , genoodzaakt , om opentlijk het getal mijner Bewonderaars te vermeerderen. De dood mijns Vaders, die om de» zen tijd voorviel, beroofde my van een  2o8' ♦aE$*ae# een Vriend en Raadgever , wiensfchranderheid , op dezen gevaarlij. ken Oceaan des /taalkundigen levens, my zo onontbeerlijk was. ik wierd daardoor in 't bezit van de grootlte rijkdommen geftelt, met welken hy alleen den nijd ontgaan was, dewijl hy dien met de grootfle befcheidenheid gebruikte, ik was zo voorzichtig niet. 't is Waar, 't gebruik 't welk ik daar van maakte, was in zich zelf edel en loffelijk; ik verfpilde dien om goed te doen. ik onderfteunde alle zoortsn van Burgers, welken zonder hunne fchuld in ongelegenheid geraakt waren, mijn huis was een verzamelplaats van Geleerden , Kunstenaars en Vreemdelingen ; mijn vermogen ftond' ieder ten dienst dien 't nodig had , maar even dit was het wat mijnen Val bevorderde, men zou 't my eerder vergeven hebben, wanneer ik het met Gastmalen, Boelinnen, en een altoos-  tóosdufende afwisfeüng van prachtige en buitenfporige Verlustigingen door- gebragt had. Echter duurde het een gerui'men tijd, eer de ieverzuchc, welke ik door zulk een Levenswijs in de gemoederen der AanZienlijkften verwekte, het wagen durfde om in zichtbare uitwerk, zelen uit te breken, het Volk, 't welk my tot hier toe bemint had , begon my nu te vergoden, de uitdrukking die ik hief gebruike is niet te Ilerk : want na dat het een zeker Dichter,welke doorgaans van mijn tafel gebruik maakte , zich liet invallen om, in een groot en eiendig Gedicht, rhy den God Apdllo ten Vader te geven , zo vond deze, my zelf belagcbeiijke,vleïery, by het Grauw, ('t weik buiten' dat altoos meer door 't wonderbare dan door 't natuurlijke vermaakt is,) zo veel goedkeuring, dat van tijd tot tijd een zoort van gerucht bevestig-O dQ/  aio ♦as**8«* de, dat mijn Moeder de eer gehad had , om den God van Délphis voor hare bevalligheden gevoelig te maken, hoe buitenfporig dien waan was , fcheen zy nTijue Beguftigers van de laagfte Clasfe echter zeer waarfchijnelijk; want daardoor alleen geloofden zy de buitengewone volmaaktheden , welken zy my toefchreven, te kunnen oplosfen.en de ongerijmde hoop,welke zy voor my opvatten , t& kunnen rechtveerdigen. zelf ging het vooroordeel van den grootflen hoop zo ver, dat velen openlijk zeiden: dat Athéne door my alleen, tot een Gebiedfter des Aardbodems gemaakt worden, en men zich niet genoeg haasten kon, om my een alleenheerfchende en onbepaalde macht op te dragen, een zaak , van welke zy niet genngers dan een terugkeer in den gulden tijd , de gehele vernietiging van 't onderlcheid tusfchen Armen en Rijken, en een zaligen Lediggang  gang niidden onder alle wellustigheden en vermaken des levens, zich beloofden. By deze toegenegenheid, waar mede bet gantfche Volk van Athéne in een groter of kleiner graad van dwepery voor my ingenomen was, behoefde er niets meer dan ene Gelegenheid , om hen daar toe te brengen , dat zy de wetten zelf ter gunst van hunnen Lieveling overtraden, dit gebeurde: Eubcea en enige andere Eilanden hadden , om zich van 't jok, 't welk de Athéniè'nzers hen opgelegt hadden , te ontheffen , een opftand verwekt, waarin zy heimelijk door den Spartaneren onderffeund wierden. men kon (die befchouwende kennis, welken men in zijn huis verkrijgen kan, uitgezondert) in de Krijgskunde niet onervarener zijn dan ik was; ik had den ouderdom nog niet bereikt , welke de wetten ter bekle0 2 ding  ding van enig opentiijk amt vorderden ; wy hadden geen gebrek aan bekwame en geöeffende Krijgsoverften; ik zelf wende alle mijne vermogens aan, om ene daar van, die ik om zijn zedelijk caraóter ten uiterfien hoogachte, ten Veldheer tegen de Wederfpannelingen te doen verkiezen: maar dat alles hielp niet tegen de verhitte inbeeldingskracht van het levendigst en wispelturigst Volk van de wereld. Agathon , wien men alle verdienden toefchreef, en van wien men zich gerechtigt hield wonderen te verwachten, was alleen bekwaam om de eer van den Athéniè'nzifchen naam op te houden, en de hoogvliegende dromen van de ftaatkundige Lediggangers te Athéne, (welken by deze gelegenheid om 't fierkst zich beïeverden, wie de belagchelijkde plans uitvinden kon ,) tot wezenlijkheid te brengen, deze zoort van Menfchen was zo onvermoeit, dat het  f3S**3*3 213 het hen gelukte.om het grootfte deel hunner Medeburgeren met hunne dwaasheid te helmetten, ieder tijding, dat weder een ander Eiland begon te muiten, veroorzaakte een algemene vreugd; men zou het zelf gaarne gezien hebben , wanneer geheel Griekenland aan deze zaak aandeel genomen had: ook ontbrak het niet aan tijdingen , welken het vuur groter maakten dan het was, en eindelijk zelf den Koning van Perfiën in den opftand van Eubosa inwikkelden; alles alleen om Agathon een zo veel groter Schouwplaats te geven , om den Athéniè'nzeren door Heldendaden te verlustigen , en door Verroveringen te vetrijken, ik wierd dus (hoezeer ik tegenftreefde,) met het. onbepaalt gebied over de Armee , over de Vloot en over de Schatkamer, ten Veldheer tegen de afgevallene Eilanden benoemt, toen ik nu eens genoodzaakt was om der ei- q 3 gen.  ïi4 *3S**»5S* genzinnigheid mijner Medeburgeren toe te geven , zo befloot ik het op een goede wijs te doen, en de zaak van die zijde aan te zien , welke my de gewenschte gelegenheid fcheen te geven, om 't begin ter uitvoering mijner ontwerpen in 't werk te Hellen, ik wist dat de Eilanders rechtveerdige klachten tegen Athéne in te brengen hadden, want hoe hadden zy een Regering kunnen beminnen, van welke zy onderdrukt , uitgezogen en met voeten getreden wierd ? ik vestigde dus mijn geheel plan hunner bevrediging en we. derbrenging, op den weg deiGoedheid, op de afichaffing der misbruiken , waardoor zy verbittert geworden waren, op een billijke mati. ging der fchattingen, welken men, tegen hunne vryheid en boven hun vermogen , van hen afgeperst had , en op de wederberftelling in alle hunne rechten en voordelen, in welken zy zich,  215 zich , als Grieken en Bondgenoten , uit kracht veler byzondere Verdragen, tsr verheugen zouden hebben, maar1 eer ik van Athéne afreizen kon, was het nodig de Gemoederen voor te bereiden , en op een toon te Hemmen, welke met mijne grondfteiüngen en inzichten overeenkwam; des te nodiger , dewijl ik zag , hoe levendig de buitenfporige ontwerpen , waar mede de iedelheid van Aleibiadés hen voorheen betoverd had, by deze gelegenheid weder opgewekt wierden. Ik verzamelde dus het Volk , en wende al de kracht der welfprekenheid, welke by geen Volk meer vermogen heeft dan by de Athéniënzeren , daar toe aan , om hen van de gegrondheid mijner ontwerpen te overtuigen , hoewel ik hen daar van alleen zo veel zien liet als ter bereiking van mijn inzicht nodig was. na dat ik hen de grootheid en den WelO 4 ftand  2IQ" »H8^*$Sï* ftand , waar toe de Republyk , uit kracht harer natuurlijks voordelen en innerlijke Kerkte , geraken kon , met de bevalligfte kleuren afgefchildert bad; trachte ik hen te bewijzen , „ dat „ uitgeftrekte verroveringen, behal,, ven 't gevaar, waar mede zy door „ de onbeftendigheid van 't geluk in „ den oorlog verbonden is, den Siaat „ eindelijk onvermijdelijk onder den „ last zijner eige grootheid verplette, „ ren moest, dat er een veel zekerer ,, en korter weg was, om Athéne tot ,, een Koningin van den aardbodem ,, te maken; dewijl altoos die Natie, ,, welke ten gelijken tijde de rijkfte „ en fchranderfte was, de overigen de wetten voorfchrijven zou. dat rijk,, dom altoos macht gaf, zo gelijk de „ fchranderheid er 't recht gebruik „ van leert, dat Athéne in beiden al,, le andere Volkeren overtreffen zouII de l wanneer zy op de ene zijde „ voort-  mmmm 217 „ voortvoer om de Voedfter der We„ tenfchappen en Kunften te zijn, en op „ ^Je andere alle hare uitzichten daar „ heen richte , om de Heerfchappy ,, over de Zee ftaande te houden; niet met het inzicht om verroveringen te maken, maar om zich in zulk een „ achting by andere Volkeren te ftel„ len, dat ieder hare vriendfchap „ zocht, en niemand het wagen durf„ de , om haar misnoegen gaande te „ maken, dat voor een aan de zee „ gelegen vry Volk, een goede ver» „ ftandhouding met alle overigen Vol,, keren, en een zo ver als mogelijk uitgebreide koophandel, de natuur„ lijke en onfeilbare weg was , om „ van trap tot trap tot zulk ene groot,, heid te geraken, wiens einde niet af ,, te zien was. dat echter hier toe de „ onderhouding zijner eige Vryheid, en by deze de Vryheid aller overige, ,, inzonderheid der naburige Volkeren, O 5 „ ten  Sl8 „ ten minften hunne onderhouding in „ hunne oude vorm en gefleldheid ' „ nodig was. dat Verbonden met de „ Naburen, en ene vriendfehap met „ hen, waarby zy even zo veel voor. „ deel vonden als wy by de onzen ; „. zulk een Staat ongelijk meer macht, ,, aanzien en invloed op de algemene „ gefleldbeid van het (taalkundig Za„ menftel der wereld maken moest, „ dan de onderwerping daar van; de„ wijl een Vriend altoos beter was, „ dan een Slaaf, dat de Gerechtigheid „ de enige grond van de macht en „ duurzaamheid van enen Staat, zo „ wel als de band der menfchelijke „ Zamenleving was. dat deze gerech„ tig'neid vorderde, dat men ieder „ flaatkundig Genootfchap, zy moge „ dan groot of klein zijn, als ons ge„ lijken aanzag, en even dezelve rech„ ten behoorde toe te (laan, welken „ wy voor ons zelf vorderden; en dat „ een,  9, een, naar deze gronddelüngen in„ gericht gedrag , het zekerde mid„ del was om zich een algemeen ver„ trouwen te verwerven ; en , in „ plaats van een geweldige , en met alle de gevaren der tyranny ver„ knochte Opperheerfchappy, een vry„ willig toegedaan Aanzien daande te „ houden, 't welk inderdaad met alle voordelen der eerde begeleid wierd, „ zonder die gehate gedaante en de „ Hechte gevolgen daar van met zich „ te brengen." na dat ik alle deze Waarheden , in hare byzondere toepasdng op Griekenland en Athéne, in haar volde licht voorgedelt, en by deze gelegenheid de dwaasheid der ontwerpen van Alcibiadés, en andere eerzuchtige Tuimelgeesten uitvoerig bewezen had, bevlijtigde ik my met er by te voegen : ,, dat de opdand der „ Eilanderen, welken tot hier toe on. „ der de befcherming der Athéniën» ze-  •220 „ zeren gedaan hadden, maar, in la„ ter tijden, door de fchuld van kwa„ de Raadgevers der Republyk, als on„ derworpen Slaven behandelt waren, „ de gelukkigde gelegenheid aanbood, „ om ten gelijken tijde geheel Grie„ kenland van dë gerechte en edel„ moedige denkwijs der Athéniënze„ ren te overtuigen, en door een aan. „ zienelijke vermeerdering der Zee. „ macht, ( waar van de onkosten „ door de grotere zekerheid en uitbreiding van den Koophandel rijke„ lijk vergoed worden) zich in zulk „ een aanzien te dellen, dat niemand „ dat zacht en grootmoedig gedrag , » met den minden fchijn van een ge. „ brek aan vermogen om zich ge„ noegdoening te verfchaffen, zou kun. „ nen aanzien," ik onderdeunde deze voor/lagen met alle de gronden , welken op de levendigde inbeeldingskracht: mijner Toehoreren den iierkften  fien indruk maken konden, en bad het vermaak, dar. mijne Rede met de levendigfte goedkeuring opgenomen wierd. behalven dat de Athéniënzers zich door waarheid en gezond vernuft , even zo ligt lieten innemen als. door de verblindingen ener valfche Staatskunst, wanneer hen de ene maar in zulk een bevallig licht en fnet even zulke levendige verwen voorgedragen word; zo waren,zy onverfchillig door welk een middel Athéne tot die grootheid geraken kon , welke het enig doel hunner wenfchen was. ja een groot deel der Burgeren, wien de vrede meer voordeel dan den oorlog toebragt, waren veel meer daar mede te vreden , wanneer dit doel hunner iedelbeid, op ene met hunne byzondere belangens meer overéénkomende Wijs verkregen kon worden. Mijne heimelijke Vyanden, welken niet twijfelden , of deze Krijgstocht zou  222 *3S**S8s* Zou op de ene of andere wijs tof mijnen Val gelegenheid geven, waren ver van mijne maatregelen opentlijk te wederftaan; maar (gelijk ik in 't vervolg gewaar wierd,) onder de hand des te ieveriger om het gevolo- te ftremmen, zwarigheden op zwarigheden uit te pluizen, en den misnoegde Eilanderen door geheime aanporringen overmoedig, en tot billijke verdragen ongeneigt te maken, de verachting waar mede men in 't begin dezen opfrand te Athéne had aangezien , het aanftekend voorbeeld en de listen van andere Griekfche Steden , welken de oppermacht der Athéniënzeren met ieverzuchtige oogen aanzagen, hadden te weeg gebragt,dar intusfeher ook de Attifche Volkplantingen, en het grootfie deel der Bondgenoten Hout genoeg geworden waren, om zich ene onafhankelijkheid aan te mangen, wier fcha. deüjke gevolgen zy voor zjch zelf onder  223 der den bevalligen naam van Vryheid verborgen, het was hoog tijd , om een" algemenen opftand en zamenzwering tegen Athéne voor te komen; en mijne Landsluiden,welken, by de aannadering van een gevaar, 't welk hen van verre alleen flof tot vernuftige invallen en ftraathedjes gegeven had, nu zeer fchieiijk van de ligtvaardigfie onverfchilligheid, tot ene even zo overmatige kleinmoedigheid overgingen , vergroten zich zelf het kwaad zo zeer, dat ik genoodzaakt wierd om onder zeil te gaan , eer de toerustingen half gereed waren, ik had da voorzichtigheid gebruikt, om mijnen Vriend, boven wien de gunst des Volks my zo onbillijk den voorrang gegeven had , als mijn Onderbevelhebber mede te nemen, de befcheidenheid, waar mede ik my van het aanzien , 't welk mijn rang my boven hem gaf, bediende , voorkwam ene ieverzucht, welke het  224 #ï3Sr#£3H# het goed gevolg onzer onderneming had kunnen verïedelen. wy handelden oprecht volgens een tusfchen ons beiden gemaakt plan , en het geluk begunftigde ons voornemen zo zeer, dat, in minder dan twee jaren, allé Eilanden,' Volkplantingen, en Grensplaatzen der Athéniëhzeren , niet alleen in rust en in de oude palen herftelt, maar door de aflehaffieg van alles waardoor zy onbillijk bezwaart waren, en door de bevestiging in hunne oude vryheden ,meer dan oit geneigt wierden, om de vriendfehap der Athéniè'nzeren alle andere verbintenisfen voor te trekken, in dit alles volgde ik, zonder byzondere bevelen in te halen , mijn eige denkwijs met des te groter vertrou. tven , dewijl ik den voorheen Misnoegden niets toegedaan had, wat zy met zo wel volgens het Natuurrecht als uit kracht van oude Verdragen te vorderen volkomen recht hadden, en daar-  daarentegen door deze toegevenheid' nieuwe en zeer aanmerkelijke voordelen voor den Athéniënzeren kogt; voordelen, welken den gehelen Staat ten beste kwamen , in plaats dat al het nut hunner'onderdrukking alleen in de kasfen van byzondere Luiden én voormalige Gunflelingen des Volks' gevloeit was. Ik keerde dus, met het vergenoegen van wel gedaan te hebben , met de goedkeuring en levendigfte toegenegenbeid der gezamentlijke Volkplantingen en Bondgenoten , en met het volkomen vertrouwen, van de beloning, die ik geloofde verdient te hebben, in de tevredenheid mijner Medeburgeren te vinden , aan de fPits ener driemaalflerker Vloót dan waar mede ik uitgelopen was, te Athéne terug, ik vleide my, dat ik my doof een zo fehielijke bevrediging ener onrust, Welke; zo wij'diiitziende en gevaarlijk gefcheF ried1  225 *?9S*f« nen had , enige verdiet.fte by mijn Vaderland had verworven, ik had uit onze Vya'nden Vriei den , en uit onzekere Onderdanen getrouwe Bondgenoten gemaakt, wier trouw des te minder twijfelachtig fcheen , dewijl hunne zekerheid en welftand door onverbrekelijke banden met het belang van Athéne verbonden was geworden ; ik had , om de gemene fchatkist te verfchonen, mijn eige vermogen verfpilt, en door meer dan honden weliütgeruste Galeïen,die ik van den goeden wil der weder in rust gebragte Eilar.deren bekwam , onze Zeemacht een aanzienlijke verflerking gegeven; ik had het aanzien derAthéniënzeren bevestigt , hunne Benijders afgefchrikt, en hunne handeling een ftaat van rust verfchaft, wiens voortduur van nu voortaan , ten niinfien voor lange tijden , enkel van hun eige gedrag afhing, het vergenoegen,'t welk  'f welk zich over mijne ziel verfprei. de wanneer ik alle deze voordelen mijner verrichtingen overdacht, was zo levendig , dat ik boven alle ande. re beloningen, buiten de goedkeuring en 'c vertrouwen mijner Medeburgeren, ver vooruit zag. maar de Athéniënzers waren, in den eerften aanval hunner erkentelijkheid, geen Menfchen die maat konden hóuden : ik wierd' in triümph ingehaalt, en met alle' Zborten van eerbewijzen om lïrijd opgehoopt ; de Beeldhouwers moesten dag en nacht aan mijne Statuin zich moede arbeiden; alle Tempels, alle opene Plaatzen en Galleryèn wierden met Gedenktekens mijner roem opgeiiert; en zy, die in 't vervolg met de grootite heftigheid aan mijn verderf' arbeiden, waren nu de ieverigften dm overmatige en te voren noitgehoorde beloningen voor te liaan, weTken het Volk in het' vuur hunner ^ 2 óht-  228 ontvlamde genegenheid op een goedhartige wijs inwilligde , zonder daaraan te denken, dat deze buitenfporigheden hunner hoogachting, in 't kort my zelf tot zo vele misdaden zouden toegerekent worden. Dewijl ik zag , dat alle mijne befcheidenheid niet toereikend was, om den bruisfchenden droom der algemene dankbaarheid tegen te houden , geloofde ik het best te doen , wanneer ik my een tijdlang van Athéne verwijderde; en zo lang, tot de Athéniënzifche levendigheid door 't een of ander nieuw Schouwfpel , vreemden' Gochelaar , of ene frisch aangekome Dansferin een anderen zwai bekomen had, op mijn Landgoed teCorinthe, in 't gezelfchap derMüzen en Gratiën, een rust te genieten , welke ik door den arbeid van enige jaren geloofde verdient te hebben, ik dacht weinig, dat ik in een Stad , wier Lieveling ik  *33**i8S# 22C ik: fcheen te zijn , Vyanden had, welken , terwijl ik, met alle zorgeloosheid der onfchuld, de vermaken van 'tLandleven en der gezellige,vryheid genoot, met het aanleggen van een even' zo boosaartig als welüiu gevonden plan , tot mijn verderf be. ^zig' waren. ' Alles waar mede ik, by het fcherp. fïe onderzoek van mijn opentlijk en byzonder leven in Athéne, my bewust ben mijn ongeluk zo niet verdient , ten minden bevordert te hebben, is onvoorzichtigheid, of gebrek aan die fchranderheid, welke de ondervinding alleen verfchaffen kan. ik leefde naar mijnen finaak en volgens mijn hart, dewijl ik zeker wist dat beiden goed waren , zonder daaraan te denken, dat men my andere inzichten by mijne daden aandichten kon dan ik, waarlijk had. ik deed ieder goed, om dat het mijn hart een ver.  230 $35*1^3$ genoegen verfchafte , 't welk ik alle andere vermaken voortrpk; ik bemoeide my met het gemenebest der Republyk , om dat ik daar toe geboren was, om dat ik een bekwaamheid daar toe in my gevoelde , en om dat ik door de toegenegenheid mijner Medeburgeren hoopte inftaat geftelt te worden , om mijn Vaderland en der Wereld nuttig te zijn. ik had geen andere inzichten, en zou eer gedroomt hebben, dat men my befchuldigen zou , naar de kroon van den Koning van Perfiën, dan naar de onderdrukking mijns Vaderlands gedaan tc hebben, dewijl ik by my zelf be. wust was, niemands haat verdient te hebben , zo hield ik ieder vóór mijn Vriend die zich daar voor uitgaf, en waarom zou ik het niet gedaan hebben? er was byna niemand in Athéne die ik geen dienst gedaan had, en uit dien grond dacht ik even weinig, hoe  hoe ik my enen Aanhang maken, dan hoe ik de geheime aanflagen van Vyan den, die voor my onzichtbaar waren, verïedelen zoude, want ik geloofde niet, dat de vrymoedigheid, waar mede ik, zonder gal of overmoed, mijne mening by ieder gelegenheid zeide, het middel zijn kon om my Vyanden te veroorzaken, met een woord, ik wist nog niet, dat Deugd, Verdienften en Weldaden juist dat zijn , waardoor, men zekere Luiden tot den dodelijkften haat verbitteren kan. een treurige ondervinding alleen kon my dat inzicht doen verkrijgen; en het is billijk, dat ik die in waarde houde, dewijl zy my niets minder dan mijn Vaderland, de liefde mijner Medeburgeren , mijn beste hoop , en het gelukzalig vermogen om velen goed te doen en van niemand af te hangen, gekost heeft. P 4 Ze-  Zevende Hoofdftuk. Agathon word uit Athéne verbannen. jr_jct tijdpunt mijns levens, op 't welk ik nu gekomen ben, brengt al te onaangename herinneringen mede, dan dat ik niet veröntfchuldigt zou zijn, wanneer ik zo fchieiijk daar van wechvluchte, als het de gerechtigheid die ik my zelf fchuldig ben , toelaat, het kan zijn , dat enigen mijner Vyanden uit beweeggronden ener Vaderlandlievenden iever tegen my opgedaan zijn, en zich door mijnen Val even zo veel verdienden by hun Vaderland geloofden verworven te hebben , als Harmódiüs eh Aristógitón door de vermoording der Pifistratiden. maar het is ook zeker, dat zy, welken de zaak met de grootfte woede aandre-, ven, geen andere beweegoorzaak had~den.  den, dan de ieverzucht over het aan. zien, 't welk de algemene gunst des Volks my gaf, en 't welk zy, niet zonder reden.voor een hinderpaal tegen hunne eergierige en gewinzuchtige inzichten hielden, de meesten geloofden ook, dat zy byzondere beledigingen te wreken hadden : enigen voeden nog den ouden wrok, die zy by mijne eerfte verfchijning in de Republyk tegen my opvatten, toen ik mijn braven Vriend der werkingen hun^ ner boosheid ontrukte; anderen fmarte het, dat ik hen by de Verkiezing tot Bevelhebber tegen de opgeftane Eilanden voorgetrokken was; velen waren door h verlies van 't Voordeel, 't welk zy van de onrechtveerdige onderdrukking derzelven getrokken - hadden, beledigt geworden, by dit alles hielp my niet, dat ik geen inzicht gehad had om hen te beledigen, pa dat het alleen toevalliger wijze P 5 daar»  daardoor gefchied was, dat ik volgens mijne overtuiging en overëenkomftig mijne plichten gehandeld had. zy beoordeelden mijne daden uit een gantsch ander gezichtspunt , cn het was by hen een bewezen (telling: dat hy die hunne byzondere inzichten palen ftelde, geen eerlijk Man zijn kon. tot mijn ongeluk, maakten deze Luiden een groot deel der Edelften en Rijklten van Athéne uit. hier by kwam nog , dat ik aan mijne altoosvoortdurende Liefde tot Pfyche de voordeligfte verbintenisfen .welken my aangeboden geworden waren, opgeöffert, en my daardoor de onderfteuning en befcherming, welken ik my van de Verzwagering met een machtig Geflacht had kunnen beloven, berooft had. ik had niets, waar mede ik der listen en de verëenigde macht van zo vele Vyanden opwegen kon, dan — mijne onfchuld, enige verdienden en de genegen.  genheid des Volks; — zwakke borstweren ,^welken nog noit tegen de aanvallen van den nijd, der arglistigheid en geweldadigheid uitgehouden hebben! de onfchuld kan verdacht gemaakt ; verdienden, door een valsch licht het aanzien van misdaden gegeven worden; en wat is de gunst van een geestdrijvend Volk , wiens drift altoos hun overleg voorüitftreeft ; 't welk met gelijke buitenfporigheid bemint en haat; en,wanneer het eens in een koortzige hitte gebragt is, even geneigt is om deze of die richting , waarheen het gefloten word , te volgen ? of wat kon ik my van de gunst eens Volks beloven, 't welk den groten Befchermer der Griekfche vryheid in de gevangenis had laten verfmachten; *) 't welk den deugdzamen Aristidés , alleen om dat hy den naam van den rechcveerdigen verdient had, ver- •) Miltiadés.  236 *3S»*3S* verbannen j en, in een hunner gewone luimen , den wijzen Sderatés zelf tot den Giftbeker veroordeelt had ? deze Voorbeelden zeiden my , by 't eerfte naricht't welk ik van het over my zamentrekkend onweer bekwam, met zekerheid vooruit, wat ik van den Athéniënzerente verwachten had. zy maakten dat ik hen niet meer vertrouwde dan zy in hun fchild voerden; en zy droegen niet weinig daar toe by, om my een ongeluk met ftandvastigheid te doen verdragen , waarin ik zo veel voortreffelijke Mannen tot Voorgangers gehad had. Hy, wien mijne Vyanden tot mijn Aanklager verkoren hadden, was ene van die vernuftige Zwetzers, wier talent altoos te koop, en gereed is om den Voorvechter van recht of onrecht te zijn. hy had in de fchool van den beruchten Górgia's gelecrt, om door de tovergrepen der Redeneerkunst het ver-  verfrand zijner Toehorers te verbanden, en hen te overreden dat zy zagen wat zy niet zagen, hy bekommerde zich weinig om te bewijzen wat hy met de grootfle onbefchaamdheid voorönderftelde. maar hy wist zijne voorflellingen zulk een aangenaam uitzicht te geven , en door ene wel willekeurige, maar des te kundiger ! overè'enftemming zijner Stelh'ngen met de Zwakheid van ieder, zo wel te verbergen , dat men zeer op zijne hoede zijn moest, om, zelf met de (terkfte beo jrdelingskracht , niet door hem verrast te worden, het voornaamfle gedeelte z jner Aanklacht was de flecht- ' te beftunng , aan welke ik my, als Opperbevelhebber tegen de oproerige Grensplaatzen , fchuldig zou gemaakt heoben. hy bewees met een groten ftroom van woorden , dat ik in die gehele zaak niets gedaan had wat enigen lof waardig was; dat ik veeleer, in  a3a in zulk een "geestdrijvende verrukking niet geweest, dan toen hy zich , in den hoogden graad der verliefde begocheüng, inbeelde , dat hy alles wat hy de ligtgelove Danaë voorprate, even zo zeker en onmiddclijk zag en gevoelde, als hy hare fchone, door den geest der Liefde en al zijn bruisfehenden weitest dronkene,oogen op hem gevestigt zag, of hec kloppen van haar hart onder zijne verdoolde lippen gevoelde, hy eindigde daar mede, „ dat hy hoopte „ door zijn gehele Vertelling haar be„ grijpelijk gemaakt te hebben, waar„ öm het, na dat hy zo dikwerf, nu „ door Menfchen , dan door 't » Geluk en dan door zijne Inbeel„ ding bedrogen was geworden , verfehrikkelijk voor hem zijn zou»'» de > wanneer hy zich oit bedro»» gen vond in die hoop , van zo „ volmaakt en bedendig door haar beS 4 „ mint  „ mint te worden, als tot zijne Gelukza„ ligheid nodig was." hy bekende haar, met een oprechtheid welke misfehien ene Danaë alleen verdragen kon, dat ene levendige herinnering aan de tijden zijner eerfte Liefde, te gelijk met de voorfielling van al die zeldzame toévallen , veranderingen en onverwachte bejegeningen , die hy in een ouderdom van vijfentwintig jaren reeds ondervonden had , hem op een reeks van droefgeestige gedachten had gebragt , waarin 't hem zwaar geweest was , om zijne tegenwoordige gelukzaligheid voor iets meer dan een herhaling der verblinding van zijn inbeeldingskracht aan te zien. „ de over,, maat dier Gelukzaligheid: zeide hy, ,, is juist dat 't welk my deed vre„ zen om immer uit dien aangenamen „ droom te ontwaken, kunt gy my „ verdenken, beminnenswaardige Dé„ naë! ó gy, die door de bevallighe„ den  *3S**9fi# 281 „ den van uwen geest, —— zelf „ zonder deze liefdeademende geflal- te , zonder deze fchoonheid , wier „ aanfchouwen hemelfche wezens zich aan u vast te ketenen vermogend- „ ware, door de enkele fchoon- „ heid uwer ziele, en de betoveren„ de bevalligheid van uwen geest , ,, die alle voortreffelijkheden, alle ga„ ven, alle gratiën in zich verëenigt, ,, mijn geest uit den hemel zelf tot ,, u aftrekken zoude; kunt gy „ geloven, dat ik voor de gedachte , ,, dat ik uwe Liefde oit zou kunnen „ verliezen , gelijk voor de vernietiti ging van mijn geheel wezen zidde- „ re ? laat my, ó laat my de „ zekerheid dat dit noit gefchieden „ zal, dat het onmogelijk zy, aitoos „ uit uwe oogen lezen , altoos van uwe lippen horen , en in uwe ar„ men gevoelen ! en wanneer deze „ goddelijke betovering oit ophouden S 5 ,i zal,  282 99 zal» zo trek alle uwe macht te za> „ men, en laat my door Verrukking „ en Liefde aan uwe voeten fter„ ven." Van het antwoord, waar mede Danaë deze overvloeïngen ener gloeiende tederheid vergold, laat zich het minst door woorden uitdrukken ; en dit kan zich , na alles wat wy reeds van hare gevoelens voor onzen Held gezegt hebben , de koelzinnigfte van onzen Lezeren zo goed voordellen als wy 't hem zeggen kunnen, dat zy hem voor 't overige zeer hoffelijk voor de Vertelling zijner Gefchiedenis be. dankt,en een ongemene vreugde daarover gevoelt hebbe , om in dezen Slaaf, die Alcibiadés en den beminncnswaardigen Cyrus zelf in haar hart uitgewischt had, den beroemden Agathon , den Man die 't gerucht tot een wonder van zijn tijd gemaakt had, te vinden; en dat zy hem hierover veel fchoons  mm%$m 283 fehoons gezegt hebbe , verftaat zich van zelf. dit en alles wat ieder , zelf al was zy geen Danaë geweest , in de tegenwoordige omftandigheden ook gezegt zou hebben , willen wy (nevens alle de fijne aanmerkingen en fchertzen, waardoor zy in zekere gedeelten zijner Vertelling, die afgebroken had ) voorby huppelen , om tot andere dingen die in haar gemoed omgingen te komen , welken het grootfte deel onzer Lezerinnen, (wy vrezen of hopen het veelëer,) niet uit zich zelf geraden zouden hebben , en gewichtig genoeg zijn om een eige Hoofdftuk te verdienen. Ne-  284 &mm& Negende Hoofdfiuk. Een fterke fchrede ter Onttovering van onzen Held. j^e vertrouwde Vertelling , welke Agathon zijne tedere Vriendin van zijn gehele Levensloop gedaan had , de openhartigheid , waar mede hy haar de inwendiglïe drijfVeêren zijner ziel ontdekt, en de volkomenfie kennis welke zy daaidoor van enen Minnaar , aan wiens behouding haar zo veel gelegen was, bekomen had, deden haar fchieiijk begrijpen , dat zy misfehien veel meer oorzaak had, om •ver de beftendigheid zijner Liefde verontrust te zijn, dan over de duurzaamheid van de hare. hoe vleiend het voor hare ïedelheid ook was om door enen Agathon bemint te zijn, zo had zy echter voor de rust van haar hart Kever gewenscht, dat hy gene zo luis.  285 luisterrijke rol in de wereld gefpeelt laad ; zy was niet zonder reden bevreest, dat het haar zwaar vallen zoude , om enen jongen Held , die door zijne zo zeldzame gaven en deugden, tot den edelften Stand in de menfchelijke Zamenleving beftemt fcheen, voor altoos in de bloemketenen der Liefde en ener wellustige ledigheid gevangen te houden, het fcheen wel dat de wijs zijner opvoeding; de wonderbare gewoonte van denken, welke zijne inbeeldingskracht daardoor bekomen had ; zijn heerfchende neiging tot onafhankelijkheid, rust en een befpiegelend leven, ('t welk door de flagen, die 't geluk hem reeds in zulk een luisterrijke jeugd toegebragt had , nieuwe fterkte had bekomen ,) nevens den trek tot vermaak, 't welk overèenkomftig de buitengewone gevoeligheid van zijn hart, de begeerte tot roem reeds tot een ondergelchikte drift gemaakt had ; -— dijt  285 *ss**fes* dit alles fcheen haar wel tot het voornemen , om der wereld van hem te beroven en voor zich zelf te behou. den, niet weinig bevorderlijk te zijn: maar even deze geestdrijvende inbeeldingskracht , even diezelve levendigheid van gevoelens waren op de andere zijde met een zekere onbeftendigheid verknocht, van welke zy alles te vrezen had. kon zy met al hare eigenliefde, waar toe het bewustzijn van zich zelf en de algemene goedkeuring haar recht gaf, zich zelf overreden , dat zy deze denkbeeldige Volmaaktheid waarlijk bezat, welke de dweepachtige oogen van haren Minnaar aan haar zagen? en, dewijl niet zy zelf maar die denkbeeldige Volmaaktheid , het eigenlijk Voorwerp zijner Liefde was: op welk ene onzichtbare grond beruste dan ene hoop, welke vooruit onderltelde, dat deze betovering altoos duren zou! De-  ^SfffSES* 287 Deze laatfte overdenking deed haar zidderen ; want zy gevoelde met ene gedurig toenemende fïerkte, dat Agathon tot hare gelukzaligheid onontbeerlijk geworden was. maar (zo bedriegelijk is het menfchelijk hart! j even daarom, dewijl het verlies van haren Minnaar haar elendig gemaakt zou hebben , hadden alle Voorftellin. gen die haar met een beftendig bezit van hem vleiden, dubbele kracht om een hart te overreden , 't welk niet anders zocht dan bedrogen te worden, zy beelde zich dus in , dat de geneigtheid tot dat wat men wellustigheid der ziel noemen kan , de wezenlijke trek van de gemoedsgeheid van onzen Held uitmaakte; zijne Wijsbegeerte zelf fcheen haar in deze mening te bevestigen ; en , ( by alle hare verhevenheid boven het grove ftoffelijk denkbeeld van den grootften hoop der Stervelingen, inderdaad met  288 *3S**58E* met de Grondftellingen van Aris"tippus , welken voorheen de hare geweest waren, in 't zelve punt zamen te lopen, het geheel onderfcheid lag, gelijk zy dacht , alleen daarin , dat deze de Wellust, die hy tot het laatfte doel der Wijsheid maakte, meer in de aangename beweging der zinnen , in de bevrediging van een gezuiverden fmaak , en in de vermaken van eeri van alle onrustige driften bevrijden , gezelligen levens, — Agathon daarentegen in die fijnere Wellust, waar van hy in de Mille wouden van den Délphifchen Tempel, zich een zo beminnenswaardige harsfenfchini in 't hoofd gebragt had; meer in de vergenoegingen der inbeeldingskracht en van 't hart zocht : een Wijsbegeerte , by welke hy , volgens de fcherpzinnige opmerking onzer Schone , zelfs van de zijde der Zinnelijke lust meer won dan verloor ; dewijl deze van de  de opfierende invloeden ener ontfonkfe inbeelding , en de tedere aandoeningen en opwellingen van een gevoelig hart, haar fterkiteri aandrang bekwam, dit als zeker voorönderfteld zijnde , geloofde zy, van de onheilendigheid, welke zy, niet zonder grond, als een eigenfehap ener al :e werk. zame en te hooggefpanne inbeeldingskracht aanzag , niets te vrezen zou hebben, „ zo lang het haar nier aan „ middelen ontbrak, om zijnen geest „ en zijn hart te gelijk, en met zulk „ een afwisfeling en vermenigvuioï,, ging van vermaken , te vergenoeg gen , dat een veel langer tijd dan „ de natuur den Menfchen tot genieting aangewezen heeft, niet lang „ genoeg zou zijn, om hem 't genot van ,, zulk een aangenamen toefhnd ver,, drietig te maken," zy had oorzaak dit zo veel te meer te denken , dewijl zy by ondervinding wist: dat de' ^ werk.  werkzaamheid der inbeeldingskracht des te meer afneemt, naar mate zy minder ledigheid van genot van wezenlijke Vermaken in't hart overlaat, en hoe minder tijd haar gelaten word ; om iets aangenamers dan het tegenwoordige te wenfehen. Het is nog geen tijd om over deze Grondstellingen van de fchone Danaë onze eige gedachten te uiten, zy mogen van zekere zijde befchouwt waar genoeg zijn ; maar wy zijn zeer bezorgt , dat zy zich in 't gebruik der middelen , waardoor zy dat doel j hoopt te bereiken, zich bedrogen zal vinden, en waarlijk , zy beminde te , oprecht om goede Sluitredenen te ma- j ken ; en haar hart voerde haar van tijd tot tijd ver buiten de grenzen der I matigheid, by welke zy zich in 't ! begin zo wel bevonden had. misfehien kan ook een geheime ieverzucht over de goede Pfyche zich in 't Spel gemengt  mengt en haar begerig gemaakt heb. ben om de herinnering der vermaken zijner eerfte Liefde zelf in zijn gedachtenis uit te wisfchen. zo veel is zeker, dat zy —- door de enkele begeerte om onzen Held met gelukzaligheden te overftromen", hem ene' grenzenloze Liefde te doen gevoelen, en hem zulk enen graad van weelde' boven welke het hart niets te wenfchen, noch de inbeelding iets te denken overig liet, te doen on- dervinden, . een weg infloeg, op Welke zy haar doel noodwendig misfchen moest. Agathon , na dat hy C volgens het nieuwe plan van zijne meer tedre dan behoedzame Geliefde.,) enige weken lang alles wat de Liefde zoeten verrukkend heeft genoten had. verviel ongemerkt in een zekere mattigheid der ziel, welke wy niet korter weten te befchrijven, dan dóór té zeggen, dat zy volkomen het tegenT 2 - ge.  202 ♦as#*sö» gefielde was van die geestdrijvery , Waarin wy hem tot nu toe gezien hebben, men zou zich vergisfen , wanneer men deze ontfpanning van geest, ene zo onedele oorzaak toefchrijven wilde,als die welke den verachtenswaardigenHeld vanPetróniüs noodzaakte, om zijn toevlucht tot de bezweringen en kruiden der oude Enothe'a' te nemen, wy vinden 't veel waarfchijnelijker, dat de ware oorzaak daar van m zijne ziel lag; dat zy uit een overvulling van Vermaken , op welke noodwendig een zoort van Verdoving volgen moest, haren oorfprong nam. de menfchelijke natuur fchijnt alleen voor een zekere maat van vermaken vatbaar te zijn , en een aanhoudenden toeftand van verrukking even zo weinig re kunnen verdragen , als een langen duur van de uiterfte fmart: beiden ontfpannen eindelijk de zenu' wen, en brengen ons tot een zekere zoort  *8ss**~9t5* 2o3 soort van onmacht, in welke wy vol. «rekt voor geen gevoel vatbaar zijn. wat intusfchen ook de oorzaak ener, voor de inzichten van Danaë zo nadelige , verandering geweest mag zijn , dit ij zeker, dat de werkingen daar van in korten tijd zo fterk toenamen, dat Agathon moeite moeite had om zich zelf te herkennen, of te begrijpen hoe het met deze zeldzame Verandering toegegaan was. een betoverende nevel fcheen van voor zijne oogen te verdwijnen ; de gantfehe natuur vertoonde zich aan hem in een gantsch andere gedaante, en verloor dat glansrijk vernis, waar mede de geest der Liefde haar overtogen had; deze hoven, voor weinig dagen nog het verblijf van alle Vreugde- en Liefdegoden ; deze Eliïeïfche hagen ; deze dolende rozen, boschjes , waarin de loerende wellust zich zo gaarne verborgen houd , on» des te zekerer verrast te worden ; — T 3 boe.  boezemde nu door haar aanfchouwe» niets meer in, dan ieder andere befchaduwende plaats, ieder ander bosch ; de lucht die hy inademde , was niet meer dien lieffelijken wind der Liefde, van welke ieder inhaling de vlammen van zijn hart fterker fcheen op te wakkeren ; de fchone Danaë zonk ongemerkt tot de gewoonlijke waarde ener fchone Vrouw; en hy zelf, die voor korten tijd zich in weelden den Goden gelijk geacht had, begon zeer fterk te twijffelen , of deze verwijfde geftalte, in welke hem de Liefde verkleed hïd , den naam van een Man verdiende? men zal niet twijffelen, of in dezen toeftand de herinnering van dat wat hy voorheen geweest was; , de wonderlijke Droom , die hy hoe langer hoe meer voor de werking van enigen weldadigen Geest, misfehien der afgeftorven fchaduw zijner geliefde Pfyche te houden bewogen  gen wierd; - de item der Deugd, die hy eens aangebeden, weike hy alles opgeöffert, en.de verwjjtingen die zy hem reeds voor enigen tijd, over zij'o onroemwaardig in wellust wechfmeltenden levens, te doen aangevangen had; goede gelegenheid hadden, om zijn hart , wiens beste neigingen reeds op hare zijde waren, met verè'enigde fterkte aan te grijpen: en zy had het 'byna geheel weder ingenomen , eer hy duidelijk gewaar wierd, waarheen deze overdenkingen hem voeren moesten, hy verfchrikte toen hy zag, dat niets dan de vlucht van ene al te bevallige Toveres, hem zijne vorige gedaante weder geven kon. zich van Danaë af te fcheuren, voor eeuwig te verwijderen ! . deze gedachte benam zijne zie! op eenmaal hare gehele fierkte weder , welke zy in zich gevoelde te rug te' keren; wekte alle de herinneringen, T 4 ,J.  295 mmmè* alle gevoel zijner ontwaakte driften weder op. haar, die hem zo vurig beminde, haar, die hem zo gelukkig gemaakt had , te verlaten, voor alle hare Liefde, voor alies wat zy voor hem gedaan had, op ene zo verbindelijke , zo edele wijs gedaan had, der kwellingen ener met ondank beloonde Liefde prijs te geven ; J( neen , tot zulk een „ lage , zo hatelijke daad kon zijn „ hart niet befluiten. de Deugd zelf, „ welke hy zijne eige bevrediging op „ te offeren bereid was, kon een zo „ ondankbaar en gruwelijk bedrijf niet „ goed heten." wy laten het aan de uitfpraak van koeler Zedeleeraars over, of de deugd dat kon of niet. 't is genoeg , dat onze Held van 't laatfte zo levendig overtuigt was, dat hy, in plaats van op gronden te denken , waar mede hy de Sophisteryën der Liefde vernietigen kon, in vollen ernst op  *3£ï*&38* 297 middelen bedacht was, om het belang van zijn hart met dat van de deugd, 't welk hem niet ónm jgelijk fcheen, voor eeuwig met elkander te verbinden. Danaë had intusfchen , gelijk ligt te denken is, de Verandering, die in zijne ziel voorgevallen was, in 't eerfte oogenbiik toen zy merkbaar wierd, Waargenomen, maar de goede Vrouw was zeer ver van zijn hart daar van de fchuld op te leggen, zy bedroog zich zelf in de ware oorzaak, en geloofde, dat verandering van plaats en een kleine verwijdering hem in korten tijd die levendigheid weder zouden geven, die hy verloren fcheen te hebben, de terugkomst in de Stad waar zy elkander niet altoos zien zouden, waar hunne Liefde genoodzaakt zou zijn zich te verbergen, en daardoor de bevalligheid van. een geheime Verftandhouding verkrijgen zoude; de T S ver»  298 *i3S**s8S# verftroïngen van het Stadsleven , de Gezelfchappen, de Verlustigingen zouden hem , ( geloofde zy, ) fchieiijk genoeg weder zo vurig als oit in hare armen terug brengen, zy overrede hem dan haar naar Smyrna te volgen, offchoon de bevallige jaartijd nog niet geheel ten einde was. hier wist zy, (zonder dat het fcheen dat zy er de hand in had,) een menigte gelegenheden te veroorzaken , waardoor zy elkander zeldzamer zagen, en wanneer zy zich weder alleen bevonden, vloog zy hem wel even zo teder in de armen als oit, maar zy vermijde alles , wat tot die al te wellustige dronkenfchap, C'n welke zy hem zo dikwerf zy wiide, door een enigen opilag brengen kon,) gevoert had ; en deed het op zulk een goede wijs, dat by geen byzonder voornemen gewaar worden kon. in 't kort, zy wist de vurigfle Liefde zo ongemerkt in de teder-  *!3S#**3*a 299 derfte Vrïendfchap te veranderen , dat Agathon (welke noch kunst noch inzicht onder dit gedrag argwaande,) «eer trouwnartig in de ftrik viel, en in 't kort weder zo teder en dringend werd , als of hy zich eerst op de verkrijging van haar hart toeleggen moest, zy had het wel niet in hare mncht, om hem deze geestdrijvery met al haar betoverend gevolg weder te geven , welke , wanneer zy eens verdwenen is, noit gewoon is weder te keren: maar die levendigheid, waar mede hare bevalligheden op zijne zinnen , en de gevoelens van dankbaarheid en vriendfchap op zij'n hart werkten , bragten doch byna dezelve vepfchijnzeien voort; en dewijl men gewoon is gelijke werkingen aan gelijke oorzaken toe fchrijven, zo is het niet onbegrijpelijk, hoe beiden zich een tijdlang hierin bedriegen konden, zonder enigzints daarop te denken, düt zy  3oo .éaewas» zy bedrogen wierden. Her is zeer te vermoeden, dat het by deze fchalke matiging , waardoor de fchone Danaë de gevolgen harer vorige onvoorzichtigheid weder goed wist te maken, met onzen Held gedaan zou geweest; en dat zijne deugd onder den twijffelachtigen ftrijd met zijne drift, by weike over en weder dan de ene, dan de andere den overhand behield, eindelijk gevallig genoeg zou geworden zijn, om zich tot het onroemwaardigst, vergelijk met zijne fchone Vyandin in te laten : wanneer Danaë niet , door het ongelukkigst toeval 't welk haar immer bejegenen kon, te ge'ijk met zijne hoogachting, alles wat haar tot nog toe in 't bezit van zijn hart onderhouden had, had verloren, ene eensgeliefde Perzoon behoud, (zelf wanneer de koorts der Liefde voorby is,) nog altoos een grote macht over ons hart, zo lang zy on-  •nze hoogachting niet verloren heefr. Agathon was te edelmoedig om de fchone Danaë over hare zwakheid omtrent hem daardoor te beltraffen , dat hy haar den miniten van de zijne zou onttrokken hebben ; maar zo dra hy zich in zijn gedachte van haar Caracter en zedelijke Waarde geloofde bedrogen te hebben ; zo dra hy gedwongen wierd haar te verachten ; hield zy op voor hem Danaë te zijn; en, door een natuurlijk gevolg, wierd hy in 't zelve oogenblik weder A~ gathon. A G A-  302 $gg*&32* AGATHON, Achtfte Boek. Eerfte Hoofdftuk. Voorbereiding tot het Volgende. Tjippia's noemde zich een Vriend van de fchone Danaë, of had zich ten minften , uit kracht van een kennis van meer dan tien jaren, in het bezit van alle de voorrechten van een Vriend geftelt. de gewoonte van elkander te zien, de onderhouding welke de een in den omgang van den ander vond, zekere overëenftemraingen hunner denkwijs, misfehien ook de byzondere gunst , waarin hy (volgens de algemene gedachte,) voorheen by haar geftaan had : dit alles had die zoort van Vertrouwen by hen voortgebragt, wel-  *8S**ï8S* 303 welke door Luiden van de grote we. reld voorVriendfchap gehouden word, en ook inderdaad al de Vriendfchap is waar voor de meesten onder hen vatbaar zijn ; offchoon zy in den grond niets anders is , dan een ftilzwijgende overeenkomst om elkander zo W toegenegen te zijn , als het den een of den ander gelegen komt; van waar het komt dat zy, gewoonlijker wijze, geen oogenblik langer duurt, dan - tot dat zy op de proef gefield word. 't Is waar, Hippias had een goed deel van hare 'hoogachting, en dus ook van haar vertrouwen, verloren, zedert de Liefde zulk een wonderbare verandering in haar caraaer voortgebragt had. hoe meer Agathon won , hoe meer Hippias verliezen moesn maar juist daarom, dewijl dit zo natuurlijk was, had zy het niet aan zich zelf bemerkt; en van daar kwam het, dat het haar, onbezorgt dat hy dieper ia  304 •SS**3B* in haar hart mogt inzien dan zy zelf, «iet inviel, om de minfte voorzichtig, heid omtrent hem te gebruiken, wy bcfluiten dit hieruit, dat zy, in plaats van hem by haren Minnaar kwade dienften te doen, zich veeleer moeite gaf om hem by Agathon in beter achting te brengen, dit was haar ook, by de grote zorgvuldigheid, waar mede de Sophist zedert enigen tijd hare moeite bevorderde , zo wel gelukt , dat Agathon een gunfiiger gedachte van zijn carafter begon te verkrijgen . en zich ongemerkt vertrouwen genoeg van hem had laten aiwinnen, om zelf over de belangen van zijn hart zich niet hem te ondeihouden. Onze Minnaars verliepen zich dus, met de zorgelooste onvoorzichtigheid welke Hippias oit wenfehen kon , in de valftrikken welken hy hen fpande, en dachten aan niets minder, dan dat hy inzichten hebben kon om ene Verbin-  *38**98*- 3-05 bintenis te vernietigen, welke hy enigermate als zijn eige werk kon aanmerken, deze zorgeloosheid was des te onverfchoonlijker, dewijl het beiden zo wel bekent Was naar welke Grond. Hellingen hy handelde.' maar het is een opmerking, om welke te'maken men' alle dagen gelegenheid heeft, dat ede-' 3e Gemoederen met Luiden van het caraóter van onzen Sophist bedrogen' moeten worden, zy mogen het maken zo als zy willen : zy mogen de denkwijs van zulke Perzonen noch zo goed kennen , noch zo veel proeven' bekomen, dat hy wiens neigingen en daden alleen door het belang zijner driften gevoerd word , voor geen rechtfehapen gedrag vatbaar is', echter zal 't hen toch altoos onmogelijk blijven,om alk fchuilhoeken en ploïen van zijn hart zo nauw uit te vorfchen , dat niet ergens in ene derzelve nog ene geheime fchalkheid loeren zou, wélke V men9-  3:6 *iS8**Bg$ men, wanneer zy te voorfchijn komt, niet vooruit gezien heeft. Agathon cn Danaë, by voorbeeld, kenden Hippias te wel om niet overtuigt te zijn, dat hy zich, zo dra zijn belang het voordeel harer Liefde tegen was , geen oogcnblik bedenken zou , om de plichten der Vriendfchap aan zijn Voordeel op te offeren : want, wat zijn Plichten voor enen Hippias? maar wat zy niet begrijpen kónden, was, welk een voordeel het hem toebrengen kon, om hunne harten van elkander té fcheuren ; en dit maakte haar zeker, inderdaad had hy er ook geen ; ook was eigenlijk zijn voornemen niet om hen van elkander te verwijderen, maar by had het belang om hen een trek te fpelen, welke, volgens het carac. ter van Agathon , noodzakelijk deze uitwerking hebben moest: en dit was iets 'c welk zy niet verwachte. Wy hebben in 't Vierde Boek dezer Ge.  Gefchiedenis de inzichten ontdekt , welken den Sophist bewogen, om onzen Held met de fchone Danaë bekent te maken, het ontwerp was wel uitgevonden , en had , volgens de voorönderftellingen welken hy daarby tert grond lag, onmogelijk kunnen mislukken, wanneer men op enige vooronderstelling waarby de Liefde zich in 't fpel mengt, (laat maken kan. maar deze reis was het hem vergaan, gelijk het gemeenlijk den Proj.ctmakeren gaat ; hy had aan alles gedacht, her.' enig geval uitgezonden, 't welk zijn in. zichten verïedelde. en wie ook had kunnen denken, dat ene Dénaè' haar hart by een Platonifchen Minnaar verliezen zou? een onverfchülig Wijsgeer zou daarover getroffen geweest zijn, zonder moeïelijk te worden: maar er zijn zeer weinig cnverfchillige Philofdphen. Hippias vond zich in zijn verwachting bedrogen ; zijn verwachting gronde V 3 zic\'  5o8 *£K*#3g# zich op befluiten; zijn befluiten oj> grondftellingen ; en op dezen het geheel zamenfte! zijner denkbeelden, welken (gelijk men weet,) by een Puiloföoph het beste deel van zijn geliefde Zelf uitmaakt, hoe , zou hy niet moeïelijk geworden zijn ? zijn eigenliefde was beledigt. Agathon en Danaë hadden hier toe gelegenheid gegeven, hy wist wel , dat zy geen inzichten daarby gehad konden hebben, om hem te beledigen: maar daarover bekommert zich geen Hippias. *t was genoeg dat zijn moeïelijkheid gegrond was ; dat hy een Voorwerp hebben moest ; en dat het niet van hem te verwachten was, dat hy zich over zich zelf vertoornen zou. Luiden van zijn zoort zullen eer de halve wereld zien ondergaan, dan bekennen dat zy gedwaalt hebben, het was 'dus natuurlijk dat hy daarop uit was, om door het vermaak van zich te wie-  'wreken, de fchade, welke by van de bekering van onzen Held zich belooft en niet verkregen had, te vergoeden. Agathon beminde de fchone Danaë •nog gedurig even fterk; dewijl zy , zelf na dat de hoogfte graad van betovering reeds opgehouden .had , in zijne oogen nog de volmaakftePerzoon bleef die hy kende, welk een geest! welk een hart! welke zeldzame vermogens ! welk een aangenaamheid in haren ommegang! welk ene verfcheidenheid in hare voortreffelijkheden en bevalligheden ! hoe achtenswaardig moest dit alles haar by hem maken ! hoe voordelig voor haar was de herinnering aan ieder oogenblik, van 't eerfte dat hy haar gezien, tot dat waarin zy door een overëcnkomfiige Liefde overweldigt , de zijne gelukkig gemaakt had 1 in 't kort , alles wat hy van haar wist was in haar voordeel , en van alles wat zijne hoogachting VÖÖt V 3 haar  haar verzwakken kon, wist hy niets. Men kan zich ligt voordellen , dat zy zo onvoorzichtig niet geweest zal zijn om zich zelf te verraden, het is waar , zy had niet kunnen voorbygaan, om de vertrouwde Vertelling, welke hy haar van zijnen Levensloop gedaan had , met de Vertelling van de hare te beantwoorden ; maar wy twijffelen zeer , dat zy zich tot een even gemoedelijk vertrouwen zal verbonden gehouden hebben, en van waar weten wy , of Agathon zelf, met al zijn openhartigheid, geen omftandigheden terug gehouden heeft , van welken hy misfehien (gelijk een goed Schilder of Dichter,) voorüit gezien heeft, dat zy de fchone werking van 't geheel hinderlijk konden zijn ? wie kan Borg daar voor zijn, dat hy de vervoerende Priesterin niet meer toegeftaan dan hy bekent heeft? hoe  hoe het ook zy , dit is «eker, dat Danaë in de Vertelling harer Gefchiedenis, meer de wetten van het Schone en Welftandige , dan de plichten ener nauwkeurige histori-fche Trouw, tot haar oogmerk genomen, en zich niet ontzien heeft , om dan ene om Handigheid te verfraïen , dan ene wech te laten , zo dikwerf het haar byzonder inzicht op haren Toehorer vorderde, want voor deze alleen , niet voor de Wereld, vertelde zy; en zy kon zich dus aan de ftrenge vorderingen , welke de Wereld , (hoewel vergeefse*) -van den Gefcbiedfchrijveren eisoht, niet zeer verbonden houden, wy willen daar mede niet zeggen, dat zy hem ergens een hoofd, zakelijk Voorval van haar leven geheel verzwegen, of in plaats van het Ware door het Verdichte bedrogen hebbe. zy zeide hem alles , maar er i> een zekere kunst, om dat wat een afv 4 ke-  312 *SS*fï3£* kerigen indruk maken kan , uit de oogen te verwijderen ; het komt zo veel op de wending aan ; een enige kleine omftandigheid geeft een Voorval ene zo verfchillende gedaante van dat wat zy, zonder deze kleine omftandigheid , zou geweest zijn , dat men , zonder merkelijke verandering in de ftof, welke de Vertelling uitmaakt , duizend zeer beduidende trouwloosheden aan de historifehe waarheid begaan kan. ene opmerking , die ons (in 'f voorbygaan gezegt,) den Gefchiedfehnjveren van hun eige waarde Zelf , (geen Xénophón , Csfar , noch Marcus Antoninus, ja zelf den qpenhartigen Montaigne niet uitgedert,) noch verdachter maakt dan enige andere G'asfe van Gefchiedfchrijvercn. De fchone en fchrandere Danaë bad dus noch hare opvoeding in 't huis yan Aspafia , noch hare kennis met Al-  ♦98**9K*> .gig 'Alcibiadés , noch de glorierijke Liefde welke zy den Prins Cyrus ingeboe» zemt had, verborgen gehouden, alle deze en vele andere niet zo fchitterende gedeelten van hare Gefchiedenis, deden haar of eer aan, of konden ten minften met de bekwaamheid, die zy als ene tweede Aspafia bezat, op zulk ene wijs vertelt worden, dat zy haar luister byzetten. maar wat die plaatzen betrof , aan welken zy al de kunst die zy daaraan verfpillen moest, voor verloren hield; het zy dan, dat zy in zich zelf, of met betrekking tot den byzonderen fmaak van onzen Held , op generly wijs van inbeelding of plaatziDg van licht, gevallen konden, dezen had zy fchrander met een geheel ftilzwijgen bedekt, en van daar kwam het , dat onze Held nog altoos in de gedachte bleef, dat hy de eerfte geweest was, wien zy, door gunstbétuigingen —_ van die V 5 zoort,  314 *S£**S8i* zoort, waar mede hy door haar was opgehoopt geworden , aan zich verplicht had. een doling, welke volgens zijn fpitsvinnige manier van denken , tot zijn geluk zo noodzakelijk was , dat zonder dezelve alle hare volmaaktheden te zwak geweest zouden zijn, om hem een oogenbük langer in hare ketenen te behouden, hem deze doling te benemen, was de fiirnfte Kreek, welke men zijne Liefde of die van de fchone Danaë fpelen kon. en dit te doen was het middel, waar door de Sophist op beiden een wraak hoopte te nemen, wier enkele voor. fleiiing zijn boosaartig hart verrukte : hy loerdp daar toe op een bekwame gelegenheid , en deze is doorgaans gewoon een boos voornemen op de halve weg te gemoet te komen. Of dit laatfte der werkzaamheid van een bozen Dsemon toe te fchrijven zy, of dat het komt dat de boosheid volgens  gens haar natuur een levendiger werkzaamheid voortbrengt dan het goede, is ene vraag , welke wy aan anderen ter onderzoek overlaten, het zy het ene of het andere, zo zou een gantsch natuurlijk gevolg dezer dagelij'kfche ondervindingswaarheid zijn , dat het boze in een altoos wasfchenden voortgang toenemen ; en, (ten minnen in deze ondermaanfche wereld , > het goede ten laatften geheel verfijnden zoude ; zo niet ene even zo algemene ondervinding bekrachtigde j „ dat de pogingen der Bozen , hoe „ gelukkig zy ook in de uitvoering ,, zijn mogen, doch gemeenlijk haar „ eigenthjk doel misfen; en het goe„ de, door even dezelve maatregelen „ en ftreken, waar door het had moeten „ verhindert worden, veel beter bevor„ deren, als of zy zich daarby geheel „ onverfchiilig gehouden hadden.'? Twee.  Tweede Hoofdfi.uk. Verradery van Hippias. Qnder andere eigenfchappen, welken het Caracter van Danaë beminnelijk maakten , was ook deze dat zy een voortreffelijke Vriendin was. zo onverfehillig zy tot dien tijd dat Agathon haar hart vermeesterde, tegen het verwet der onbeftendigheid in de Liefde geweest was, zo zeker en itandvastigwas zy altoos in de Vriendfchap geweest, zy heminde hareVrienden met een tederheid, welke door Luiden , die .enkel volgens het uiterlijke oordelen, zeer ligt een belangzuchtig oogmerk kon toegefchreven worden; want deze tederheid fleeg tot den werkzaamften graad van drift, zo dra het daarop aankwam om een ongelukkigen Vriend dienst te doen. er zijn geen vermaken, welken zy niet in zulk een ge-  geyal aan de plichten der Vriendfehap zou opgeöffert hebben. Een aanleiding van deze zoort was het, welke haar voor enige dagen van Smyrna afgeroepen had. Agathon moest in de Stad blijven; en de goed« hartige Danaë, te vreden met het bewijs zijner Liefde, door de fmart die hy by 't affcheid gevoelde, verzoete daardoor haar eige met de gedachte, dat deze korte fcbeiding hem de waajda zijner gelukzaligheid veel levendiger zou doen gevoelen , dan ene onaf. gebrokene tegenwoordigheid, gerust over 't bezit van zijn hart, beval zy hem , gedurende hare afwezenheid , zich aan alle de vermaken welken het rijke en wellustige Smyrna verfchaffen konden , over te geven ; en beval het hem des te ieveriger, dewijl zy verzekert was, 'dat zy van diergelijke verftrcïngen niets te vrezen had. Maa>  3i 8 mmmm Maar Agathon had reeds begonne» allen fmaak voor die verlustigingen te verliezen, hoe levendig, hoe verfcheiden, hoe overweldigend zy zijn mogen, zo zijn zy doch niet inflaat om een edelen geest voor lang in te nemen, als een bezigheid befchouwt kunnen zy 't alleen zijn voor Luiden die ner. gens anders toe nut zijn; en vermaken blijven zy alleen zo lang als zy nieuw zijn. hoe levendiger zvzijn , hoe eerder verzadiging en vermoeïng volgt; en alle hare fchijnbare verfcheidenhcid kan by een voortdurend gebruik bet eenvormige niet verbergen, waar door zy eindelijk den Luiden van de Grote Wereld, die gene de geringde verdienden bezitten, zelf walgelijk worden, de afwezenheid van Danaë benam [haar dus de enige bevalligheid, weiken zy nog • op hem hebben kónden,het vergenoegen van het deel 't welk zy er aan genomen had. hy bragt dus byna den gaut.  **3K#*sSK* 3jq ganttehen tijd harer afwezenbeid in ene eenzaamheid door, van welke het bezig leven te Athéne, en de wellustige vermoeïng te Smyrna reeds enige jaren hem ontwend hadden, hier ging het hem 't begin, gelijk mentenen, welken uit een fterkverlichte plaats plotsling in het duister komen, zijn ziel voelde een ledig, om dat zy al te vol was. hy tehreef dit der afwezenheid zijner Vriendin toe. hy voelde, dat zy hem' ontbrak ; en dacht daaraan niet, dat hy haar minder gemist zou hebben, wanneer de zenuwen van zijn geest, door de gewoonte ener wellustige* Lijdzaamheid, niet in flaap ge wiegt waren geworden, de eerfte dagen vloeiden voor hem in een zoort van tedere droefgeestigheid voorby, welke niet onaangenaam was. Danaë was byna het enig Voorwerp, waarin zijne in zich zelf getrokkene ziel zich verlustigde, of, warAeer zijne herïöne.  320 *i3S*£ï3g# nering in voorledener tijden terug liep» wanneer zy hem het beeld zijner Pfyche , of de' glansrijke bedrijven zijns "Volksregerenden levens voorhielt, zo was het alleen om de waarde der onvergelijke Danaë , en de geruste gelukzaligheid van ene, alleen der Liefde , der Vriendfchap, der Muzen, cn der Godinnen van de Vreugde, toegewijd byzonder leven, in een hoger licht te ftellen. zijne Liefde herleefde op nieuw, zy verlpreide die geestdrijvende warmte weder door zijn wezen , welke de drijfveêren van zijn hart en zijner inbeeldingskracht, tot zulk een overëenftemmend muzyk gemaakt had. hy ontworp zich het denkbeeld ener levenswijs , welke ( dank zy zijner dichterlijke inbeelding!) meer het leven van een God dan van een Sterveling , gelijk fcheen. Danaë glinsterde daarin uit een hemel van lieffelijke beelden van vreugde en ge  gelukzaligheid, verrukt door deze aangename dromen , beiloot hy by zich zeif, zijn noodlot voor altoos met het hare te verè'enigen. haar alleen keurde hy waardig , om dezen Agathon gelukkig' te maken, welke te trotsch zou geweest zijn, om het fchitterendst geluk uit de hand van enen Koning aan te nemen, dit befluit, 't welk by duizent anderen, niet dan een zeer twijfelachtige proef der Liefde zijn zou, was inderdaad by hem, volgens zijn wijs van denken, het bewijs, dat de zijne tot den hoogden graad geftegen was. In zuik ene, voor Danaë's inzichten zo gunftige,gemoedsgefte!dbeid bevond hy zich , toen Hippias hem met een bezoek verëerde, pm hem op een vriendelijke wijs te beklagen over de eenzaamheid, waarin hy, zedert het afzijn van zijn fchone Vriendin leefde. Danaë behoort te vreden te zijn, zei. de hy op een fchertsachtigen toon , X wan.  322 $&5W8~4 wanneer zy den beminnenswaardiger! Ka lias voor zich alleen behoud wanneer zy tegenwoordig is; maar hem ook in hare afwezenheid der wereld te willen onttrekken , dit is te veel , en moet eindei;k het gevolg hebben, van de Schonen te Smyrna in een algemene zatnenzwering tegen haar te verwekken. Agathon beantwoorde dezen fcherts in denzelven toon. ongemerkt wierd het gefprek van meer belang , zonder dat de Sophist enig inzicht daarby merken liet. hy trachte zim Vriend te bewijzen, dat hy kwalijk deed van zich het Gezelfchap te onttrekken, om met de onzichtbare Nympben zijner Liefde zich te onderhouden , en den Zéphyrs met zijne zuchten en boodfehappen aan zijne Afwezende te belasten, hy ftelde hem met de vervoerendfte afbeeldingen voor, de Vermaken van welken hy zich beroofde , en vergat ook het belagche-  Jijke niet, 't welk hy zich door zulk sen zeJdzaam gedrag, in de oogen der Schonen, op den hals haalde, volgens ;?ijn oordeel moest zich geen Kallias met ;en enige, verrovering, hoe glansrijk zy ook zijn mogt, laten vergenoegen ; hy, wiens verdienfien hem recht gaven , om zijne eergierigheid ook in deze fpheer geen grenzen te Hellen, en die alleen behoefde te verfch;jnen om overwinningen te behalen» hy bewees de waarheid dezer vleïery met de byzondere aanfpraken , wel. ken enigen der beroemdfie Schoonheden te Smyrna op hem maakten, volgens zijn voorgeven ftond het alleen aan Agathon , om zijne eigenliefde , Zijn nieuwsgierigheid, en zijn trek tot vermaak te gelijk te vold en ; en op zulk een verfchiilende wijs gelukkig re z;fn, als de verrederdfre inbeeldingskjracht immer wenfchen kon. Agathon had op alle deze fchone X z voor-  344 m&tmm voorltellingen alleen dit antwoord: 23 zijne Liefde voor Danaë. de Sophist vond die ongenoegzaam : even deze!» ve oorzaken, welken zijne Liefde tot Danaë voortgebragt hadden? moesten hem ook voor de bevalligheden van andere Schonen gevoelig maken, volgens zijn gedachte, maakte de afwisfeling van Voorwerpen het grootfte geluk in de Liefde uit. hy bevestigde deze Helling, door ene zeer levendige befchrijving van die byzondere Vermaken , welken met de overwinning in ieder Clasfe van Schonen te behalen , verknocht was. de Onwetende en de Ervarene , de Geestige en de Blode, de Schone en de Lelijke , de Aanvallige en de Spijtige , de Deugdzame en de Aandachtige, — in 't kort, ieder byzonder Caracter hield de fmaak, de inbeeldingskracht, en zelf de zinnen, (want van't hart wierd by hem niet gemeld,) op zijn ei-  ♦9B#K*S« -525 eige wijs bezig; vorderde een ander Pian; bragt andere zwarigheden in 't fpel; en maakte op een andere wijs gelukkig, het einde dezer vernuftige Verhandeling was,dat het hem onbegrijpelijk voorkwam, hoe men zo veel verlustigingen in zijne macht heb. ben , en zich die alleen daarom ontzeggen kon , om de eentonige vermaken , welken men by een enige genoot; met een romanachtige trouw, in een rechte linie voortilepende drift, tot den grond toe uit te putten. Agathon ftemde toe, dat de afwisfeling waar toe Hippias hem aanporde , zeer aangenaam voor een ledigen Wellusteling zijn moest, die uit deze zoort van tijdverdrijf, de bezigheid van zijn leven maakte, maar hy hield ftaande, dat zulk een noit ondervonden moest hebben, wat ware Liefde was. hy gaf zich daarop geheel over aan de dwepery zijns harte, om HipX 3 pi.  326 *m$mz* p!a- ene afbuiding van dat te geven, w-u by van \ eerfte oogenblik tot op du uur voor de fch me Danaë gevo lt had hy Se.'c'iret'f z rk ene ware, /,o ted-re, zo volmaakte Lie'de; hy liet zich met zulk ene geestdrijvende verrukking , over de voortreffe'i,kr>eden zijner Vriendin, over de overee^ftemming hunner zielen , over de weelde die hy in ha^e L efde genoot , uit , dat men of de boosheid van Hippias, of de vriendelijke hardnartigheid van enen Mentor bezitten moest, om vatbaar te zijn , iemand zulk een gelukkige doling te ontrukken. De bevalligheden van de fchone Danaë zijn te bekent, hernam de Sophist , en hare voorrechten in dit ftuk, worden zalf door die van haar eige Geflacht zo algemeen toegeftaan, als die van de fchoue Laïs zelf; ■ van baar, welke den roem heeft, dat de Edelften, de Rijkften onder den Grieken, en  3?3 deugdzaam, zo zal zy u niet vervoeren; is zy fchrander, zo zal zy zich niet door u vervoeren laten, gy kimt* haar dus zonder gevaar beminnen. — maar daarby vinden wy onze rekening niet; de vraag is : hoe wy ons van haar zullen doen beminnen? in. derdaad, dat is de kunst! ik ontzeg u niet, dit te beproeven; en ik fta er u voor in, dat wanneer ieder het zijne daarby doet, gy uwen Roman tien jaren zonder gevaar voortzetten kunt, en, Cwanneer 't u maar niet invalt, die in even zo veel Delen uit te geven,) zal de Wereld weinig daar tegen in te brengen hebben. Einde van 't Tweede Deel.