01 1067 6038 UB AMSTERDAM  A G A T H O !N. D O O H ¥ I E L D III? Deel. TE AMSTERDAM, Bij J.B. E I ¥ E, 1788.   zijne jtfunst Jiad even zo ligt ojp eeu ander Nïcirvr: aajigsjziomeiie kannen valïeii,dïe:n(sgrbeter op de eytlier gelpeeli liad dan gy.  Quid Virtus et quïd Sapientia posilt.  A G A T H O N, Vervolg van 't Achtfte Boek. Vijfde Hoofdfluk. Zwakheid van Agathon; onverwacht , Toeval, 'twelk zijne Befluiten bepaalt. ■^yy komen tot onzen Agathon terug, wien wy aan '{ eind van 't vierde Hoofdftuk op den weg naar de haven van Smyrna verlaten hebben. . Men kan noit moediger zijn om zijn befluit uit te voeren, dan hy was, om het eerfte Vaartuig, 'i welk gereed lag om uit te lopen , te beklimmen, al zou 't hem nnar de Antipoden gevoert hebben, maar, zo groot is de zwakheid van 't menA 3 fche.  6 *i3S#&3S* fchelijk hart! toen hy aangeko. men was, eri een menigte van Sche. pen voor de oogen had , welken alleen op het teken van 't anker te ]igten wachten, zo had het weinig gefcheelt, dat hy niet omgekeert ware, om , in plaats van de fchone Danaë te ontvluchten, haar, met al 'c verlangen van een ontvlamden Minnaar, weder in de armen te vliegen. Maar, wy willen billijk zijn! ene Danaë verdiende wel, dat het befluit, om haar te verlaten , meer dan een vluchtige zucht koste; en het was zeer natuurlijk, dat hy, gereed zijnde om zijn deugdzaam Voornemen in 't werk te ftellen, een gezicht op het voorledene terug floeg,en zich die gelukzaligheden nog eens voorftelde , welken hy zich nu vrywillig wilde ontzeggen, om zich op nieuw, als een inden oceaan der Wereld omdrijvenden Verbanneling, der toevallen ener onzekere toekomst bloot  bloot te ftellen. deze laatfte. gedachte ontzette hem; maar zy wierd 1'chielijk door andere voorftellingen verdrongen» die-zijn. gevoelig hart veel fterker troffen , dan alles wat hem alleen en onmiddelbaar aanging, hy (lelde zich in de plaats van. de fchone Danaë, hy beelde zich hare finart in, die zy,.by hare wederkomst, door zijne vlucht, gevoelen moest, zy had hem zo teder bemint! al het kwaad, 't welk Hippias van haar gezegt, alles wat hy er zelf by gedacht had , kon in dit oogenbhk de (tem des gevoels niet verdoven, welke hem overtuigde, tja,t hy waarlijk, benr'nt geworden was. wanneer de grootheid onzer Liefde de natuurlijke maat onzer ('marten over 't verlies, van een gelieft Voorwerp is, hoe ongelukkig moest Danaë dan niet zijn ! het medelijden , ,'t welk deze voorftelling in hem verwekte, maakte haar weder tot een Voorwerp van beA 4 lang  8 '*32**3S* lang voor zijn hart. haar Beeld ftelde zich weder aan hem voor in alle hare bevalligheden, wier toverend geweld hy zo dikwerf ondervonden had. wel • ke herinneringen! hy kon zich niet weerhouden zich enige oogenblikken daaraan over te geven; en met ieder oogenblik gevoelde hy minder kracht om zich van haar los te rukken, zijne reeds halföverwonne ziel wederftond noch , maar gedurig zwakker : Cupido , om des te zekerer te zegepralen , verborg zich onder de hartroerende geftahe van 't medelijden , de grootmoedigheid en de dankbaarheid. hoe ! zou hy zulk ene 'vurige Liefde, met zo fnode ondankbaarheid beantwoorden ? ene Geliefde , in het oogenblik dat zy in de getrouwe armen van een Vriend geloofde terug re vlieden, een duik in dien boezem , die , van tederheid kloppende, zich aan de zijnen drukken wilde?  de, (loten? haar verlaten; zich heimelijk van haar ontftelen! zou zy den dood van zijne hand , in vergelijking .van zulk ene gruwzaamheid , niet als een weldaad aangenomen hebben ? zo zou het hem geweest zijn , wanneer hy zich in hare plaats ftelde ; en dit doet de drift altoos, wanneer zy haar voordeel daarby vind. Alle deze tedere beelden ftelden zich, door de gronden welken wy voorgefteld hebben , tegen zijn vastgefteld befluit; maar deze gronden hadden , op dat oogenblik , dat zijn hart weder aan de zijde zijner fchone Vyandin overhelde, reeds de helft van hare kracht verloren, het gevaar was dringend ; ieder minut beflisfend. want de wederkomst van Danaë was onzeker ; en er is niet aan te twijffelen , of zy, wanneer zy nog ten rechten tijde aangekomen was, zou middel gevonden hebben, om alle afkerige indrukken, A 5 weK  welken de Verradery van den Sophist op hem gemaakt hadden, uit dat hart uit te wisfchen, 't welk zo veel voordeel daarby had, om haar onfchuldig te vinden. Een gelukkig toeval, maar, Waarom zouden wy aan een toeval toefchrijven, dat,Wat ons bewijzen moet, dat er een onzichtbare Macht is, welke altoos bereid is om der zinkende deugd de hand toe te reiken ? ene weldadige fchikking voegde het zo , dat Agathon, in dit twijffelachtig oogenblik, onder het gedrang der Vreemdelingen,welken de Koophandel van alle Werelddelen naar Smyrna toe. voerde, een Man gewaar wierd, welke hem te Athéne vertrouwelijk gekent, en door aanmerkelijke dienften zich aan hem te verbinden gelegenheid gehad had. het was een Koopman vau Syracufe, die met de bekwaamheden van zijn beroep een rechtfchapen cai rac-  rafter, en (wat by den Grieken minder zeldzaam was dan by ons,) met beiden de kennis met de Muzen ver^bond ; ene eigenfehap , welke hem aan Agathon des te aangenamer, zo gelijk het hem des te vatbarer gemaakt had , om 't eara&er van Agathon te waarderen, de Syracüfer betuigde de levendiglïe vreugd over zulk een onverhoopte zametikomst , en bood onzen Held zijne dienften op die wijs aan , welke bewijst, dat men begerig is die aangenomen te zien ; want Agathons verbanning van Athéne , was al te ruchtbaar geworden, dan dat zy in enig gedeelte van Griekenland had kunnen onbekeht zijn. Na enige vragen en tegérivragen , gelijk die onder Vrienden, welken zich na een langdurig afzijn onvermoed weder vinden , gewoon zijn, berichte de ' Koopman hem, als ene nieuwigheid , wel-  IS *8K**5SS$ welke de opmerkzaamheid aller Europifche Grieken bezig hield : de buitengewone gunst , waarïn Plato by den jongen Diönyfiüs teSyracufe Mond; de philofophifche bekering van dien Prins ; en de grote verwachtingen , Waar mede Siciliën de gelukzalige tijden, die zulk ene wonderbare verandering beloofden , te gemoet zag. hy eindigde daar mede, dat hy Agathon nodigde, wanneer geen andere bezigheden van belang hem noodzaakten te Smyrna te blijven, om m .t hem naar Syracufe te gaan , 't welk de Verzamelplaats der Wijsten en Deugdzaamften begon te worden; en voegde er by , dat zijn Schip nog dezeu avond gereed was , om onder zeil te gaan. Een vonk, die in een kruidmagaz'jn valt, richt geen plotslinger verwoesting aan, dan de omwenteling was, welke op dit bericht in onzen Held voorviel, zijn gehele ziel flikkerde , wanneer «7  wy 't dus noemen kunnen, in een enige gedachte op. maar, welk ene gedachte was dat! Plato een Vriend van Diönyfiüs! Diönyfiüs , berucht door de buiten fporigfte levenswijs , in welke zich een door een onbepaalde macht overmoedig gemaakte jeugd ftorten kan : Diönyfiüs de Tyran, een beminnaar der Wijsbegeerte, een Leerling van de Deugd! — en Agathon zou den bloei zijns levens in ledigen wellust laten bederven; zou zich niet haasten, om den goddelijken Wijsgeer, wiens verhevene Lesfen hy te Athéne zo roemwaardig begonnen had te beöeffenen, het glorierijk werk te helpen voleindigen, om een onbandigen Tyran in een goed Vorst te veranderen , en de gelukzaligheid ener gehele Natie te bevestigen? welke bezigheden! welke uitzichten voor een ziel gelijk de zijne! zijn geheel hart gloeide van verlangen, hy gevoelde  14 *3S**Se?# de weder, dat hy Agathon was; voelde weder die zedelijke Levenswijs , welke ons moed en begeerte inblaast, om te geloven dat wy tot een edele beftemming geboren zijn, en die achting voor zich zelf, welke ene der fterkfre drijfveêren der Deugd is. nu behoefde er geen tweeftrijd, geen aanporring meer, om zich van Danaë los te rukken, om met al het vuur, waar mede een Minnaar, na een lang afzijn, in de omhelzingen ener Geliefde terug v iegt, zich in de armen der Deugd te werpen, zijn Syraculifche Vriend had nu geen beweegredenen meer nodig, Agathon nam zijne aanbieding merde levendigde vreugd aan. en.'dewiji hy van alle de gefchenken , waar mede hem de mi.ddadige Dariè overftelpt had , niets behouden wilde, dan het weinige 't weik tot zijne reis onontbeerlijk Was, behoefde hy weinig tijd om reisvaardig te zijn. de gunftigfte winden vul-  vulden het zeil, 'c welk hem van het verderffèüjk Smyrna verwijderde; en, zo heerlijk was de triömph, welke de Deugd in dit gelukkig uur over hare Tegenparty bekwam, dat hy den bevalligen Afiatifchen oever uit zijne oogen verdwijnen zag, zonder het affcheid , 't welk hy voor eeuwig daar van nam , met enen traan te vertieren. - „Zo! — en wat wierd nu, (hoor ik een jonge Schone, aan welke haar hart zegt, dat zy het der Deugd niet vergeven zoude, wanneer zy haar haren Minnaar zo onbarmhartig ontvoeren wilde, vragen:) — „ wat wierd „ er nu van de arme Danaë?" —ach , van deze wierd nu niet - meer gefprokenr- „ en de deugdzame „ Agathon bekommerde zich nu wei„ nig , óf zijne ontrouw een hart, „ 't welk hem gelukkig gemaakt had, n aan ftukfcen breken zou of niet ?" — maar,  maar, mijn Vriendin! wat had hy dan moeten doen, na dat hy nu eens zijn befluit genomen had ? om naar Syracüfe te gaan, moest hy Smyrna verlaten; en naar Syracufe moest hy gaan, wanneer gy alle omftandigheden in aanmerking nemen wilt. of woudt gy liever , dat een Agathon zijn geheel leven, gelijk een Vénus pafferculus, Claat u dit woord door uwen Minnaar verduitfchen aan den boezem der tedere Danaë zou wechgeboeleerd hebben ? en haar naar Syracufe mede te nemen , was hem uit meer dan een oorzaak niet te raden, gefteld zelf, dat zy om zijnentwil Smyrna had willen verlaten, of denkt gy misfchien dat hy had moeten wachten , en de inwilliging zijner Vriendin te bekomen, moest gezogt hebben? dit was alles wat hy had kunnen doen, wanneer hy 't inzicht gehad had , om daar te blijven, dus kon hy, alles wel over-  overlegt, dunkt ons, niet wel iets anders doen dan hy deed. hy liet aan Danaë een briefje , waarin hy haar zijn voornemen met een oprechtheid ontdekte , welke te gelijk de rechtveerdiging daar van uitmaakte, hy befpotte haar niet door Liefdebetuigingen , weiken het tegengefteide ia zijn gedrag beledigend zou gemaakt hebben, aar herinnerde zich daarëntegen dat, wat haar by hem verdiendelijk gemaakt had, te wel, om haar door verwijtingen te krenken, echter ontglipte hem by 't flot ene uitdrukking, die hy vermoedelijk grootmoedig genoeg zou geweest zijn weder uit te wisfchen, wanneer hy tijd genoeg gehad had om zich te bedenken; want hy eindigde zijn briefje daar mede , dat hy haar zeide: „ dat hy hoopte, „ dat de helft der fterkte des ge„ moeds, waar mede zy 'c verlies „ van enen Alcibiadés verdragen , en B „ zich  „ zich uit de armen van enen By£chinthus gerukt had, meer dan in„ ftaat zou zijn , om haar zijne Ver„ wijdering in 't kort onverfcbillig te „ maken, hoe ligt, (voegde by er „ by,) kan Danaë enen Minnaar mis,, fen , daar 't alleen van haar af„ hangt, om met een enig opflag zo „ veel Slaven te maken , als zy heb- „ ben wil!" dit was voorzeker een weinig hard; maar de gemoedsgefteldheid, waarin hy zich toen bevond , was niet gerust genoeg, om hem te doen gevoelen , hoe veel hy daar mede zeide. En dus eindigde de Liefdegefchiedenis van Agathon en de fchone Danaë, en dus, mijne fchone Le« zerinnen! dus hebben zich tot nu toe alie Liefdegefchiedenisfen geëindigt , en dus zullen ook hier na allen eindi. gen, weiken dus begonnen heb- ben. Zes-  Zesde Hoofd/luk. r Overdenkingen, Befluiten , en Voornemens. ■yyie uit de fouten, welken door anderen voor hem begaan zijn, of nog dagelijks begaan worden, de kunst leerde, om er zelf gene te begaan, zou ontegenftrij'dig den naam van den Wijsten onder den Menfchen met beter recht verdienen dan Confuciüs, Sdcratés of Koning Salömdn ; welke laatfte, tegen den gewoonlijken loop der natuur, de meeste dwaasheden beging in enen ouderdom, waarin men doorgaans van dezelve terug komt. intusfchen, zó lang tot deze kunst zal uitgevonden zijn, dunkt het ons, dat men met recht dien voor den Wijsten houden kan, welke de minfte fouten begaat, het fchielijkst daar van terug komt, èn zekere maatregelen daaf uit trekt, ■Ba om  £0 om in toekomende gevallen minder te dwalen. Of, en in hoe ver dit op Agathon kan toegepast worden, mogen onze Lezers in 't vervolg zelf beoordelen, wy in ons geval, hebbengenerly inzicht om hem beter te maken dan hy inderdaad was; wy geven hem voor dat wat hy is; wy zullen, met de tot hier toe gehoudene historifche trouw , voortvaren zijne Gelchiedenis te vertellen; en verzekeren eens voor altoos : dat het onze fchuld niet is, warïneer hy niet. altoos zo handelt , als wy misfchieis zelf wel gewilt. hadden , dat hy gehandelt had. Hy had gedurende zijn overvaart naar Siciiiën, welke door geen tegenftrevend toeval verhindert wierd, tijd genoeg om overdenkingen te maken over dat wat hem in Smyrna bejegent Was. „ hoe , ( roepen hier enige „ Lezers ,) weder overdenkingen ?" voor-  voorzeker; in zijn geval zou het hem niet te vergeven geweest zijn, wanneer by ér gene gemaakt had. en zö veel te flimmer voor u, wanneer gy fcy zekere gelegenheden niet zo gaarne met u zelf fpreekt als Agathon! misfcbien zoud gy zeer wel doen , deze kleine gewoonte van hem te leren. ' Het is voor enen Agathon zo ligt niet als voor menig anderen, de herinnering zijner begane dwaasheden van zich af te fchudden. is er meer dan een enige ftruikeling nodig, om den glans van het In is terrijk fte leven te verdonkeren? hoe verdrietig is het niet, wanneer wy aan een Meesterftuk der Kunst, aan een Schildery of Gedicht by voorbeeld, fouten ontdekken, welken zieh niet verbeteren laten , zonder het geheel te vernietigen? hoe veel verdrietiger, wanneer "Bét alleen een enige fout is, welke B i het  22 $J885^"iHS3^ het geheel de eer der volkomenheid berooft? een gevoel van deze zoort was fmartelijk genoeg om onzen Held te noodzaken , om over de oorzaak van zijnen Val Icherper naar te denken, hoe bloosde hy nu voor zich zelf, daar hy zich de al te trotfche uitvordering herinnerde, waardoor by voorheen Hippias aangefpoort, en enigermate gerechtigt had, om te beproeven, of er een Deugd was, welke het op de proef ener listige Vervoering uithouden kon! wat maakte hem toen zo zeker ? de herinnering van den zege, die hy over de Priesterin te Délphis behoudën had ? of het tegenwoordig bewustzijn der onverfchilligheid, waarin hy voor de bevalligheden van de jonge Cya'ne gebleven was ? of de ondervinding, dat de verzoekingen, welken zijn onfchuld in het huis van den Sophist aan alle zijden tegenkwamen, hem minder verzegt •éan  dan- verheven hadden ? of het afgrijzen voor de Grondltellingen van Hip. pias, en het vertrouwen der innerlijke ftèrkte van de zijnen? — maar was het een gevolg, dat hy, die enige malen gezegepraalt had , noit overwonnen kon worden ? was niet een Danaë mogelijk, was zy nietgefchikt om dat uit te voeren, wat geen Pythia', geen trafifche Bachanten , geen Cyane en misfchien gene der Schonen in 't Serrail des Konings van Perfiën, vermogt zoude hebben ? ~— en welk een oorzaak had hy f om zich op de fterkte zijner Grondftellingen te verlaten ? ook in dit ftuk zweefde hy in een fijn zelf. bedrog, 't welk de ondervinding alleen hem kon doen zien. verrukt door het dafikbeeld van de Deugd, droomde hy niet, dat het tegengeftelde dezer ónligchamelijke fchoonheid oit bevalligheid voor zijne ziel verkrijgen kon. .de ondervinding moest bem Ieren , -B 4 hoe  24 *3£4*3ë* hoe bedriegelijk onze denkbeelden zijn, wanneer wy die onvoorzichtig een beftaan toeëigenen. befchouw de Deugd in zich zelf, in hare hoogfte volkomenheid , zo is zy goddelijk; ja, (volgens de ftoute, maar echter ware uitdrukking eens voortreffelijken Schrijvers,) de Godheid zelf. *) maar welk een Sterveling heeft het recht, om zich op de almachtige fterkte dezer deugd te verhovaardigen ? het komt er hy ieder maar op aan, hoe veel de zijne vermag, wat is hatelijker dan het denkbeeld van de° ondeugd? Agathon geloofde zich op de onmogelijkheid van dezelve oit beminnenswaardig te vinden , te kunnen verlaten , en bedroog zich , om dat hy *) Mieux on connoit la vertu , plus on 1'aime : on fe profterneroit devant elle, on I'adoreroit, li elle etoit perfonifiée; et elle le feroit anx yeux d'un mortel, a qui Dieu Cs rendroit vififale. les JWcenrs. P. J. ch. u  hy er 'ribt aan dacht, dat er een twïjffelachtïg licht is, waarin de grenzen van deugd en ondeugd zweven: waarin fchoonheid en bevalligheid de ondeugd enen glans mededelen, waardoor hare hatelijkheid verguld, en zelf de kleur en aanminnigheid der deugd bygezet word ; en dat het al te ligt is om, in deze vervoerende fchemerm|, zich uit den omtrek van de laatfte , in een onmerkbare kromme lijn te verdwalen , wier middelpunt het vergeten van ons zelf en van onzen plicht is. Van deze overdenking, welke onzen Held de noodzakelijkheid leerde.óm een behoedzaam mistrouwen in de fterkte zijner Grondftellingen te ftellen, ginghy tot een andere over,welke hem van de weinige zekerheid, welke zich onze ziel van den toeftand ener heerfchende zedelijke Geestdrijvery, gelijk die was, waardoor de zijne in het B 5 rijn  26 mmtm* fijn geweven net van de fchone DSnaë gevangen wierd , beloven kan , overtuigde, hy riep alle omftandigheden in zi/n gemoed terug, welken t'zamen gevloeit waren, om hem die bevallig voorkomende dwepery zo natuurlijk te maken; en herinnerde zich de vericheidene gevaren, aan welken hy zich daardoor bloot gefield gezien had. te Délphis fcheelde het weinig dat zy zich niet aan den vermomden Apólio prijs gegeven had; te Athéne had zy hem wezenlijk in de handen zijner Vyanden overgelevert: maar uit deze beide gevaren had hy zijne deugd gered ; een onwaardeerbaar kleinood, wiens bezit hem tegen het verlies van alles waar van een Gunsteling van't geluk beroofd kan worden , ongevoelig gemaakt had. maar door even diezelve geestdrijvery bezweek zy eindelijk onder de vervoeringen , zo wel van zijn eige hart, als die der kunstgrepen  pen van de fchone Danaë. was niet dit betoverend licht, 't welk zijn inbeeldmgskracht gewoon was over alles, wat met zijne denkbeelden overéénkwam , te verfpreiden , was niet die onmerkbare onderfchuiving der denkbeeldige wezens in de plaats der ware, de ware oorzaak, waarom Danaë zulk een buitengewone indruk op zijn bart maakte ? was het niet die geestdrijvende liefde tot het Schone, onder wier glinfterende vleugelen verborgen, de drift, met zachtglyënden voortgang , zich eindelijk door zijn gehele ziel verfgreide ? was het niet. de lange gewoonte, om zich met zoete aandoeningen te onderhouden, wat haar ongemerkt week maakte, om zo veel fchielijker in zulk een fchone vlam te verfinelten? moest niet dea trek tot harsfenfchimmige verrukkingen. * hoe geestachtig hare voorwerpen ook zijn mogten , hem eindelijk nieuws-  28 *&m*&B» nieuwsgierig maken naar dat, waar van hem een onbekent, verwart, maar des te levendiger innerlijk gevoel, het wezenlijk genot dier volkomenfte weelde beloofde, waar van rot nu toe niet dan voorbygaande, flikkerende aan,, doeningen zijne inbeelding getroffen, maar zelf door die ligte beroeringen reeds buiten zich zelf gebragt hadden ? hier herinnerde Agathon zich de tegenwerpingen , welken Hippias hem tegen deze geestdrijvery, en die zoort van Wijsbegeerte welke zy voortbrengt en onderhoud , gemaakt had ; en bevond die nu mei zijne ondervinding zo overè'enftemmende, als zy hem toen valsch en ongerijmt voorgekomen waren, hy vond zich des te geneigder de mening van den Sophist, van de oorfprong en ware gefteldheid dezer hoogvliegende geestdrijvery , goed te keuren ; als hy zich , zedert jhy haar in de armen der fchone Danaë ver-  verloren had , weinig inftaat bevond, om zich in dezelve weder terug te brengen ; zo, dat zelf zijn weder ontwaakt gevoel voor de deugd , noch zijne zedelijke denkbeelden haar dien glans wedergeven, noch de dichtkundige overnatuurkunde der Orpheï'iche Wijsbegeerte, weder in de vorig; achting by hem brengen kon. hy geloofde nu door de ondervinding overtuigt te zijn, dat het innerlijk gevoel, door wiens getuigenis hy de fluitredenen van den Sophist gemeent had krachteloos te maken , niet dan een zeer twijffelachtig kenteken der waarheid was. Hippias kon misfchien even zo veel recht hebben , om zijn dierlijk ftofftelzel en zijne verderffelijke zedekunde , als de Godenleeraars hunne geheime leer van de geesten, door de üem van he; innerlijk gevoel , en de ondervindingen, gezag by te zetten ; en misfchien was 't alleen de verfchillen- de  3o *&Mm?M de zvvai onzer inbeeldingskracht toe te fchrijven, wanneer wy ons op den enen tijd geneigder gevoelden om ons met de goden , en op den anderen met de dieren vermaagfchapt te geloven ; wanneer zich op den enen tijd alles in een ern(lig, droefgeestig, en op den anderen alles in een vrolijk licht aan ons voordek; — wanneer wy nu geen waar noch gegrond vérgenoegen kennen,dan door, met een hoogmoedige verfmading van alle aardfche dingen, in de onbekende verblijfplaatzen, aan de andere zijde van 't graf, en in de grondeloze diepten der eeuwigheid wechte zinken; - dan,geen BeValliger fchildery ener benijdenswaardige weelde ons voordellen kunnen, dan den jongen Bachus, wanneer hy, met zijn met veil bekranst hoofd in den fchoot der fchoonfteNymph leunende,met de ene arm hare bianke heup omvat, en de andere naar de welruikende drinkfchaal  fchaal uitftrekt, die zy , hem toelonkende, met neétar vult, welke hare eige fchone handen uit zwellende druiven frisch uitgperst heeft; terwijl de Faunen en de vrolijke Nymphen , met de Liefdegoden dartelende rondom haar huppelen , of elkander door rozenboschjes jagen , of moede van hare fpelen, in ftille grotten tot nieuwe fchertzen uitrusten. 't Gevolg, 't welk hy uit alle deze overdenkingen trok , was deze : dat de verhevene Leerftellingen der Zoroastrifche en Orpheïfche Godenleer, misfchien, (want zeker vertrouwde hy zich omtrent dit punt niets te bevestigen , ) niet veel meer wezenlijkheid bezitten konden , dan de aangename afbeeldingen , onder welken de Schilders en Dichters de zinnen vergood hadden, dat deze wel de deugd gunftiger fchenen , en het gemoed tot enmm der Stiefmoeder van Diönyfiüs, en de Gemaal zijner Zuster ; de naaste na hem in den Staat , en de Enige , die zich door zijn grote vatbaarheden , zijn aanzien by 't Volk:, en de onafmetelijke rijkdommen die hy bezat, vreesfelijk en van een aanflag verdacht maken kon, om zich, of in de plaats var den jongen Vorst te ftellen, of de Staatsbefturing weder in te voeren, wanneer wy den Gefchiedfchrijveren, inzonderheid den deugdzamen en goedhartigen Plutarchus , een onbepaak geloof fcnuldig waren , zo zouden wy Diön onder die weinige Helden der Deugd tellen moeten, welken zich, (°m Plato een uitdrukking af te borgen ,) tot de waarde en grootheid van goedeGeesten of Befcbermëngelen, en Weldoeners van 't menfchelijk geflacht verheven hebben ; ■ welken vatbaar zijn , uit de verhevene-beweeggronden ener zui ve  yere liefde tot zedelijke Order en het Aigemenebest te handelen, en aan den iever om anderen gelukkig te maken, zich zelf op te offeren, om dat zy onder hun fterffelijk dekkleed een edeler beftaan gevoelen, 't welk zijn aangebore volkomenheid des te heerlijker ontfouwt, naarmate het dierlijk eigen* belang meer onderdrukt word; welken , in geluk en ongeluk even groot, door 't ene niet verdonkert worden , en van 't ander geen glans ontlenen, maar, altoos genoegzaam in zich zelf, Heren over hunne driften, boven de behoeften van gemene zielen verheven , en een zoort van önderrnaaniche Goden zijn. zulk een Caracler valt altoos goed in de oogen , vermaakt den zedelijken zin , en verwekt den wensch , dat het meer dan een fchone harsfenfchim zijn mogt. maar, wy bekennen, dat wy, uit -tfigr reikende gronden, .en toenemende on» der-  76 *S£**ï3S# dervinding , gedurig wantrouwender voor de menfcheiijke en waarom dan ook niet voor de boventnenfchelijke deugden geworden zijn. Het is waar, wy vinden in het leven van Diön bewijzen van grote vatbaarheden; in 't byzonder een zekere verhevenheid en ïlerkte des gemoeds, 't welk men gemeenlijk met grove , weinig aandoenlijke zenuwen, en dat zoort van natuurlijk geitel verbonden ziet , 't welk ongezellig , ernftig , hoogmoedig en ftuursch gewoon is te maken, aan ieder#zoort van natuurlijk geitel grenzen, gelijk men weet, zekere deugden, gebeurt het, dat de ontwikkeling der vatbaarheden tot dezelven , door gunftige omftandigheden bevordert word , zo is niets natuurlijker dan dat daar uit een Caraéter geboren word , 't welk door zekere uitftekende deugden verblind, en 't welk juist daarom tot een vollediger fchoonheid  heid opftijgt, om dat geen innerlijke wederftand zijnen wasdom belet, deze zoort van deugden vinden wy by Diön in den hoogften graad, maar om hem daarüit een verdiende te maken was even zo veel, als of men een Athléte de uitzettende kracht zijner zenuwen, of een gezond bloeiend Meisje hare goede kleur als een verdienfte toe wilde rekenen, welke hen een recht tot de algemene hoogachting zoude geven, wanneer Diön zich door die Deugden voortreffelijk onderfcheiden had , tot welken by door de natuur niet bekwaam gemaakt was; en wanneer hy het zo ver gebragt had , om die met even zo veel ligtheid en bevalligheid uit te voeren , als of zy hem aangeboren waren ! maar hoe veel daaraan ontbrak , dat hy de Wijsbegeerte van zijnen Leeraar en Vriend Pléto zo veel eer aangedaan zou hebben , daar van vinden wy in de eige Brie-  ¥-8 *3g**f8g# Brieven .van dien Wijsgeer, en in heé •gedrag van Diön, in de gewichtigfte handelingen zijns levens zelf, de zekerfle bewijzen, noit kon by het daar toe brengen , of veelligt geviel het hem niet om er de proef van te nemen, (en beiden komt op het zelve uit,) om die ftrengheid, die onbuigzaamheid , die weinige gevalligheid in den omgang, welke de harten van hem afkeerde, te overwinnen, vergeefsch vermaande hem Plato de Gratiën te offeren ; Diön bewees door zijn onleerzaamheid in dit punt, ,, dat de Wijsbegeerte „ ons , gewoonbjkerwijs, alleen die „ Fouten leert vermijden, tot welken „ wy geen natuurlijken trek hebben , „ en ons alleen in die Deugden beves„ tigt, tot welken wy buiten dat ge,, neigt zijn." Intusfchen was hy niet minder diegeen, op wien gantsch Siciliën de oogen gevestigt hielt, de wijsheid van zijn  zijn gedrag, zijn afkeer van alle zoortenvan zinnelijke vermaken, zijn matigheid , nuchterheid en goede huishouding verwierven hem des te meer hoogachting , hoe fterker zy by de teugelloze zwelgery en verfpilling van den Tyran afftaken. men zag, dat hy alleen inftaat was om Diönyfiüs een tegenwicht te verftrekken ; en men verwachte van hem het beste, het zy dan dat hy zich der Regering voor zich zelf, of voor den jongen Zoon zijner Zuster bemachtigen , of dat hy zich vergenoegen wilde, om den Mentor van Diönyfiüs te zijn. De natuurlijke ongevoeligheid van Diönj voor de aanlokzelen der wellust , welke de Syracüferen zo veel vertrouwen op hem inboezemde, verblinde in 't vervolg ook de Grieken van het vaste land , tot welken hy, om den Tyran te ontwijken, te vluchten genoodzaakt wierd. zelf de Acadé-  $0 démie, die toenmaals zo beroemde School der Wijsheid, fchijnt hoogmoedig daarop geweest te zijn , dat zy een zo na Bloedverwant van den (hoewel onrechtmatigen ) Beheerfcher van Siciliën , onder hunne Voedfterzonen kon rekenen, de koninklijke pracht, welke hy te Athéne in zijn levenswijs naarbootfte, was in hunne oogen, (zo zeker is het dat ook wijze oogen dikwerf door de iedelheid verblind worden ,) de uitdrukking der innerlijke majefteit zijner ziel zy befloten byna volgens dezelve redeneerkunde, welke een Verliefde van de bevalligheden zijner Dame, tot de goedheid van haar hart doet befluiten. zy zagen niet, of wilden niet zien , dat juist deze met de Volksregering zo weinig overëenftemmende pracht een zeer duidelijk teken was, dat men het minder aan ene verhevenheid boven de gewoonlijke zwakheden der Groten en Rijken, dan aan ge-  gebrek van begeerten toe te fchrijven had, wanneer diengeen voor de vermaken der zinnen ongevoelig was, wiens iedelheid voldaan wierd , wanneer hy, door den fleep der rijkdommen , welken hy zich als een overè'enftemming met den Tyran veeleer had behoren te fchamen, zich onder een vry Volk wilde doen uit m tinten. Doch, ofïbhoon ik deze gelegenheid 'waarneme, om de oyergedrevene loffpreuken te matigen, welken men gewoon is aan den Gunflelingen des geluks toe te brengen , zo dra zy enige fchittering van Deugden van zich werpen, lochene ik in genen dele, dat Diön, zo gelijk hy was, niet enen troon even zo waardig zou bekleed hebben, als hy weinig gefchikt was, om met een, door de lange gewoonte der ketenen ontzenuwt, Volk, in den middelftand rustenen Slaverny en Vryheid, waarin hy 't zelve in 't F ver.  g2 *f$g**SS* vervolg door de verdrijving van Diö» nyfiüs bragt, zo behoedzaam om te gaan, als het had moeten gefchieden, wanneer zijne onderneming voor de Syracufers en hem zelf gelukkig zou geweest zijn. Flutarchus vergelijkt dit Volk, in het tijdpunt toen't het jok der flaverny begon af te fchudden , zeer ge'ukkig , „ met Menfchen, welken „ van een langdurige krankheid weder „ bekomen, en, ongeduldig om zich „ aan 't voorfchrift van een bekwamen „ Arts,in opzicht tot zijn leefregel,te onderwerpen,zich te vroeg als gezonde Menfchen willen gedragen." maar daarin kunnen wy niet met hem overëenftemmen, dat Diön deze bekwame Arts geweest zy. zeer waarfchijnelijk had de platonüche Wijsbegeerte zelf » van wier denkbeeldigeZeden- en Staatsleer hy een groot Bewonderaar was, veeltoegebragt, om hem, minder dan een ander, die niet naar zulke afgetrok-  trokkene denkbeelden handelde , ten Arts van een ten uiterlïen verdorven Volk bekwaam te maken, menigvuldige ondervindingen in verfeheiden tijden en onder verfchillende Volken hebben bewezen , dat de Diön's, de Cató's, de Brütusfen en de Algernon Sydny's altoos ongelukkig zijn zullen , wanneer zy een door een kwaadaartigen kanker doorvreten Staatsligchaam beproeven om het tot zijn vorigcn frand van gezondheid te herftellen. tot zulk een uitwerking behoren vele hulpmidde. len: en Mannen van zulk een buitengewone zoort, vind men onder de mihoen Menfchen een. het is genoeg , wanneer het oogmerk, (gelijk Sdlon van zijne wetten zeide.) nee beste is dat, in de gegevene omftandigheden, te bereiken zy; en zy willen altoos het beste dat zich laat uitdenken, alle middelen, welken te gelijk het zekerst en fpoedigst F « het  bet doel bereiken, zijn de besten; en zy willen geen anderen gebruiken, dan die, weiken, volgens de ftrengfte regelen ener al te fpitsvinnige Gerechtigheid en Goedheid, rechtmatig en goed zijn. loffelijk, voortreffelijk, goddelijk ! roepen de geestdrij¬ vende Bewonderaars ener heldhaftige Deugd, wy willen gaarne mede roepen , wanneer men ons eerst aantonen wil , wat die overfpanne Deugd het Menfcheiijk geflacht oit geholpen heeft. Diön , by voorbeeld , van de verhevene Denkbeelden zijns Leermeesters ingenomen , wilde het bevrijde Syracufe ene Regeringsvorm geven, we'*ke zo na als mogelijk aan de Pla- tonifche Republyk grensde, en miste daardoor, tot zijn eigene ondergang , de middelen , om haar die te ge«en, voor welke zy vatbaar was. Brütus hielp den Grootften der Stervelingen , den Vatbaarden die oit gebo-  boren is, om een gehele Wereld te regeren , vermoorden , alleen daar. öm , om dat hem, in opzicht tot de middelen, waardoor hy tot de Hoog. fi-e macht gedegen Was, de bepaling van een Tyran toekwam Brutus wil. de de Republyk weder herdellen; nog een dolk voor Mdrkus Antóniüs, 'ge• lijk den niet zo verhevens, maar echter juister denkende Casfiüs begeerde ,) zo waren dromen van bloed , zo ware het edelfte bloed van Rome,' het kostbare leven der beste Burgeren gefpaart geworden , en de gelukkige uitflag der ganifche Onderneming verzekert geweest! had hy, die het vermeende algemenebest zijns Vaderlands zulk een groot Offer gebragt had als CEefar was, 't in bedenking moeten nemen , om zijn maj'estiëuze Schaduw' enen Antonitis na te zenden ? - L «dit had hy moeten doen , om ene Daad, . Welke, (om dat zy on- F 3 1 ge-  86 ♦asffcas* gelukkig was,) by zijnen Tijdgenoten een affchuwelijke verraderlijke Moord genoemt wierd, en by den onpartijdigen Nakomeling, (in het gunltigfte licht befchouwt,) ylhoofdige Dwepery fchijnen moet , -— tot ene zo glorierijke onderneming te maken, als oit de grote ziel van een Romein vervult heeft, maar Brutus had bedenkelijkheden , welken hem ene ontijdige goedheid ingaf: zijn aanzien was beflisrend; Antoniüs bedankte hem voor Zijn leven , en begroef den platoni^ fchen Brutus onder de puinhopen der voor eeuwig ter neèrgeworpene Republyk. wat hielp dus het Platonismus het Vaderland? — wy hebben ons misfchien te lang by deze overdenking opgehouden , maar de opmerking die ons daar toe verleid heeft, hoe oud zy is, fchijnt ons gewichtig en aan beöeffenende gevolgen vruchtbaar genoeg, om hare nuttigheid over alle Standen te  te verfpreiden; en welken zich, in 'tbyzonder by die welken met de Regering en de zedelijke befcha ving der Menfchen " zich bemoeien , voortreffelijk zouden doen uitmunten, wanneer zy beteringezien, en met even zo veel oprechtheid als fchranderheid gebruikt wierden, misfchien zouden de gogen diergenen , welken nog door enen nevel of door gekleurde glazen zien, door het Huilendblyfpel van zo veel eerlijke Luiden, welken uit alle hunne krach, ten, en met den grootften ernsthaftig. heid ledig ftroo dorfcben, en wanneer zy het gantfche jaar doorgedorscht hebben , zich zeer verwonderen, dat er niets dan ledig ftroo op den dorschvloerlegt, opgeklaart worden: de pa. triöttifche Phlégon zou zich, door den al te vurigen iever, om zijne in allen delen verdorvene Republyk door even zo verhittende middelen weder gezond te maken, zo veel moeilijkheid niet op F 4 den  §8 $33**183* den hals halen , en door het verdriet van zijne vergeef fche pogingen ondankbaar verwaarloost te zien , niet dood drinken, de deugdzame Macrin zou zich niet op onkosten zijner vryheid, en misfchien van zijn leven , in *t hoofd brengen, om uit enen Caligula een Marcus Auréliüs te maken, en de welmenende Diöphant zou inzien , hoe weinig hoop hy hebben kon , om Luiden , welken nog zeer ver zijn van verdragelijke Menfchen te zijn , in een engelachtige volmaaktheid prevelende in te zwetzen. — maar genoeg van een ftof, welke, om behoorlijk uitgevoert te worden, een gehele Verhandeling vorderde. Hoé ligt is het niet, zijnen nietskwaadsvrezenden Lezer in een doolhof van Tusfchenredenen en Uitweidingen rond te voeren , wanneer men zich eens van een bygelovige Regelmatigheid ontilagen heeft! 'tis waar, wy heb.  hebben den onzen wel gewaarfchuwt, dat wy by gelegenheid diergelijke vryheden nemen zouden. — maar echter moeten wy bekennen, dat wy, noch in dit ftuk, noch in enig ander, Naarvolgers wenfchen te bekomen: niet, als of wy bevreest waren , dat men de order en zamenhang in deze Gefchiedenis misfen zoude; maar om dat .het onëindigmaal ligter is Mengelin» gen dan een doorgaand Werk te fchrijven, en dat het daardoor gefchie. den kon , dat een jong Schrijver, die zich, om't gemak, van onze fchrijfwijs bedienen wilden , zich de fpreuk van Horatiüs: Currente rota cur urceus exit? op den hals konde.halen, en zo dit ook niet te vrezen ware , zo vind doch men zekere fchrandere Luiden, welken het zeer zwaar valt om uit diergelijke meandrifche afdwalingen te recht te komen, en, zo dra het den Schrijver belieft, weder op het punt F 5 19  00 &8g**3S* te geraken , waaruit hy met ons ver,dwaalt is. wat heeft men ons, zullen zulke Lezers, by voorbeeld, vragen: in dit gehele Hoofftuk willen zeggen ? — merkt gy 't niet, mijne Heren ? dit was het! — dat deze Diön , waar van gefproken is, en waar mede gy u voor 't overige, (gelijk ik vermoede,) zeer weinig bekommeren zult, een zeer goed zoort van een Prins, maar echter niet zo geheel en al een Held derDeugd geweest is, als een zekere Opperpriester te Chseronéa *) zich inbeeld; of wanneer men hem toeftaan wilde, dat hy 't geweest is, juist daarom in die piaats welke hy beklede, niet ten vollen zo bekwaam was, als gy, mijne Heren, terwijl gy uwe Huishouding wel voorftaat, u wel met uwe Gemalin verdraagt , uw Rekenboek wel in order houd , en wat diergelijke meer is: nu verftaan wy immers elkander? Der- *) Plutarchus.  Derde Hoofdftuk. Ene Proef dat de Philofophié zo goed toveren kan als de Liefde. £yön zag de buitenfporigheden van ... Diönyüüs met de verachting van een koelzinnig Wijsgeer aan, die geen lust had deel daaraan te nemen ; en met het verdriet van een Staatsman, die zich in gevaar zag, om door een hoop jonge Wellustelingen , Potzemakers, Pantomimen en Gekken uit dat Aanzien, en het aandeel in de Regering dat hem toekwam , van tijd tot tijd verdrongen te zullen worden, by zulke gelegenheden heeft het Patriötismus het fchoonfte fpel: de beweeggrond der algemene . welvaart, de belangeloze overdenking van de verderffeiijke gevolgen , welken, door zulk ene flechte gelleldheid van 't Hof, zich over den gehelen Staat verfpreiden moeten , wier-  wierden door die geheime drijfveêren zo krachtig onderfteunt , dat hy het vast befluit nam om alles te beproeven, wat zijnen Bloedverwant op enen beteren weg brengen kon. Hy oordeelde,volgens de Grondftellingen vanPlato, dat de on wetenheid van Diönyfiüs, en de gewoonte van onder het laagdenkendGrauw,(er waren echter jonge Heren van zeer goeden Adel onder,) te verkeren, de voornaamfte bron zijner verdorvene neigingen was. dienvolgens hield hy zich van zijne verbetering verzekert, wanneer hy beter Gezelfchap rondom hem verzamelen, en hem die edele Weetgierigheid inboezemen kon, welke by hen, die daardoor bezielt zijn, de dierlijke driften zo niet geheel onderdrukt, echter gewoon is te dempen en te matigen, hy liet dus geen gelegenheid voorbygaan, (en de ontelbare fouten, welken dagelijks in hel Staatsbeftuur begaan  gaan wierden, lieten hem die met önt. breken ) om den Tyran de noodzakelijkheid voor te ftellen , om Mannen beroemt door hunne wijsheid rondom zich te «ebben, hy onderfteunde deze voorftelling met zo veel beweeggronden , dat onder een menigte zeer verhevene derzelve, die aan enen Diönyfiüs verloren gingen, zich eindelijk ene bevond, die zijne eigenliefde innam; doch deze zelf glipte niet dan zeer ligt door de ooren van den jongen Vorst heen ; die, offchoon hy gewoon was zijn lastigen Oom altoos gelijk te geven, echter misfchien noit met ernst aan de zaak gedacht zoude hebben , zo niet een natuurlijke omftandigheid daarby gekomen was, die de voorftellingen van Diön een kracht byzetten, welke hare eigene niet was. Diönyfiüs had , wy weten niet by welke gelegenheid, zijn Hof een Feest gegeven, 't welk, volgens de verzeke-  kering der Gefchiedfchrijveren , drié maanden achter elkander voortduurde, de buitenfporigfte inbeeldingskracht kan niet verder gaan , dan de pracht en zwelgcry by dit langdurig Baichanaal gedreven wierd : want dezen naam verdient het zo veel te meer, om dat, na dat alle uitvindingen uitgeput waren , de laatfte dagen van den derden maand , welken in den tijd der wijnlezing vielen, tot een voorftelling der triömph van Bachus en zijne gehele poëtiïche Gefchiedenis gebruikt wierden. Diönyfiüs, die, door een zinfpeling op zijnen naam, Bachus voorftelde , zocht een byzonderen roem daarin-, dat hy zijn Oorfpronkelijk te boven ftreefde. de bronnen der natuur wierden uitgeput, en de onmachtige begeerte om hare grenzen te verwijden ! maar, wy willen geen fchilderyën maken, welken, by 'tin. zicht om affchuw te verwekken, hun doel  doèl misfen konden, 't zy genoeg, dat Diönyfiüs met de Silenen, Nymphen, Faunen en Satyrs, zijn Mede. helpers, de Tibériüsfen en Néro's der latere tijden in de onmogelijkheid bragt om iets meer dan enkele Naarvolgers van hem te zijn. wie zou zich voorftellen dat uit zulk een onzuivere bron de heftigfte liefde tot de Wijsbegeerte, en ene Verbetering, welfce geheel Sirilè'n in verwondering bragt, hadden hem kunnen ontfpringen? — maar in den hemel en op aarde zijn een menigte dingen, waar van niets in ons Woordenboek gemeld word, zegt Shakefpears Hamlet tegen zijn Schoolvriend Horatiiis, en zegt de waarheid. De ongebondenfte inborst kan, zo ge-" lijkhetDiönyfiüs ging, buiten zijn kracht overdreven worden, de nieuwe Bachus, van de onmatigheid, waarin hy zulk een langen tijd der vreugde geöflert had,  had, uitgeput, zag zich eindelijk ge» noodzaakt op te houden, voor de eerftemaal, zedert het verdovend oogenblik, dat hy zich in het bezit der macht om alle zijne driften den vryën teugel te laten, zag, voelde hy een ledig in zich, waarin hy met afgrijzen inzag; voor de eerftemaal voelde hy zich geneigt om overdenkingen te maken , wanneer hy daar toe vermogen gehad had. maar met een levendig misnoegen op zich zelf en alle diegenen , welken hem tot een Dier te maken geholpen hadden , ondervond hy nu dat hy niets in zich had , waardoor hy den afkeer van alle vermaken der zinnen, en der verveling die hem verteerde, verzetten kon. wat hy echter zeer levendig gevoelde , was dit: dathy, midden onder de Voorwerpen, welken hem een fchijnbare grootheid en gehikzaligheid aankondigde , voor zich zelf een elendig Figuur maakte. in  iiïh Eótr j alle vezelen van zijn befiaari Warén zo verflipt,' dat by in°een zoort van domme zwaarmoedigheid verviel, Waarüit hem alle zijne Hovelingen niet lagchen, noch alle zijne Dansferinnen niet dansfen konden. Indezen beklagelijken toëftand, die 't natuurlijk ongeduld van zijn inborst onverdragelijk voor hem maakte, wierp hy zich in de armen van Diön, welke gedurende de laatfie drie maanden op een verafgelegen Landgoed het Hof ontweken was; hy hoorde zijne voorHellingen met een opmerkzaamheid aan, voor welke hy voorheen nok vatbaar geweest was, en greep met verlangen naar die voorflagen welken hem deze Wijsgeer deed , om zo groot en gelukzalig te worden, als hy nu la zijn eige oogen verachtelijk en elendig was. men kan zich dus. voordellen, dat hy niet de minne zwarigheid maakte 'om PJéto, onder alle bedingen welke» G Dj-  Diön in zijn naam maakte, aan zijn Hof te beroepen; dewijl hy zich, in den toeftand waarin hy was, zich van den eerften den besten Priester van Cybylé zou hebben laten overreden, om, met opoffering der waardigfte helft van zich zelf, in de Orde der Corybanten te treden. . Diön was, by zulk een grote waar. fchijnelijkheid tot ene volmaakte verandering van denkbeelden by den Tyïan, niet weinig door zijne Wijsbegeerte bedrogen, hy befloot, en wel zeer waarachtig, dat de razernyën van 't laatfte Feest daar toe gelegenheid gegeven haddemmaar daarin bedroog hy zich, dat hy, (uit vooroordelen,welken ene Wijsbegeerte die gewoon is, de ziel en al wat in haar voorvalt al te zeer van 't Werktuig, waar mede zy ■verbonden is, af te zonderen, eigen zijn, ) niet gewaar wierd, dat de goede gefteldheid van Diönyfiüs alleen van «en  een natuurlijke walging der Voorwerpen, waarin hy tot hier toe zijn enig vermaak gezogt had, voortkwamen, hy hield de natuurlijke gevolgen ener overkropping voor de werkingen van overtuiging , waar door hy begreep dat de vreugden der zinnen niet gelukkig maken konden; hy voorönderftelde dat er een menigte zaken in zijne ziel omgegaan waren waaraan de ziel van Diönyfiüs noit gedagt had , noch te denken inftaat was. in 't kort, hy beoordeelde, (gelijk wy doorgaans gewoon zijn te doen,) de ziel van een ander volgens zijn eige, en gronde oj> deze voorönderftellingen een gebouw van hoop, 't welk tot zijn grote verwondering in elkander viel, zo dra Diönyfiüs — weder zenuwen had. De beroeping van Pléto was een aaak, aan welke reeds een gernimen tijd gearbeid geworden was; maar de Wijsgeer had grote zwarigheden geG a maakt,  maakt, en zou (ongeacht de uitnodiging zijner Vrienden, de PythdgoreërS in Italië , welken de bede van Diön onderfteunden,) by zijne weigering gebleven zijn , wanneer de heuchelijke berichten j welken Diön van de gelukkige gemoedsverandering van den Tyran gaf, en de dringende verzoeken die in deszelfs naam aan hem gedaan wierden, hem geen hoop gegeven hadden , om den Befchermgeest van Siciliën,en misfchien den Stichter ener nieuwe Republyk, (volgens het Modél van die , welke hy ons in zijne Schriften nagelaten heeft,) te kunnen worden. Plato verfcheen düs aan het Hof van Syracüfe, met al de majefteit van enen Wijsgeer, welke zich, door dé grootheid van zijnen geest, gerechtigchoud om den Groten der Wereld voor iets minder dan zijns gelijken aan te zien. want offchoon er toen nog geen Stoïcijnen waren , zo waren echter de Wijs-  Wijsgeren van beroep toen reeds gewoon befcheidenlijk te kennen te gév«n, dat zy in hunne eigene oogen een hoger CJasfe van Geesten uitmaakten dan de overige Aardbewoners, voor" deze reis had de Wijsbegeerte het ge. luk om een Figuur te maken , wier glans met de hoge inbeelding harer Gunfielingen overeenkwam : PJato wierd als een God ontfangen, en werk. • te door zijne enkele .tegenwoordigheid ene verandering, welke, in de oogen der verbaasde Syracufers voorkwam , niemand dan een God te.kunnen uit' werken ; en inderdaad hen, die het Tb. neel voor enige weken gezien had, en bydat wat het nu vpprftelcje, vergeleek, fcheen die verandering het werk ener tovery. maar, - 6 hoe natuurlijk vin." den wy, wanneer wy de ware beweeg, raderen d.aar van kennen, zelf de bui. stengewoonfte dingen i iid?ö eerO-e voetftap , welke. de god. G 3 de.  IQ2 "jHSSf^l^tSS^ delijke Plato in het Paleis van. Diönyfiüs zette, wierd door een plechtig offer , en het eerfte uur, waarin zy met elkander fpraken, door ene verbetering , welke zich oogenblikkelijk over 't gehele Hof verfpreide, betekent, in weinig dagen geloofde Plato te Athéne in zijn Oeffenfchool te zijn , zo befcheiden en ingetogen zag ■ alles in het Huis van den Prins, de aziStifche Verfpilling verdween, en maakte plaats voor de wijsgerige Eenvoudigheid, de Voorhoven, welken voorheen van glinfterende Gekken en alle zoorten van Potzemakers gewemelt hadden, vertoonden nu een académifche Zaal,waarin men niets dan langbaardige Wijzen zag, welken alleen of by paren, met gebogen hoofd en gerimpelde wenkbrauwen , in zich zelf en hunnen mantel ingewikkelt, op en neêr gingen ; dan alle te gelijk, dan geheel niets, dan alleen met zich zelf fpra-  fpraken, en, wanneer zy misfchien het minst dachten , ene even zo gewichtige houding maakten •, als of de Geringde onder hen met niets minder bezig was , dan met de beste Wetgeving uit te vinden, of de derren een geregelder loop aan te wijzen, de wellustige banketten, waarby Komus en Bachus met een tyrannifchen fcepter den gantfchen nacht door geheerscht hadden, .veranderden nu in Pythagorifche maaltijden, waarop men zich met gefprekken over de verheven fte Voorwerpen van st menfchelijk verdand vergaste; in plaats van onbefchaamde Pantomimen en wellustige fluiten , lieten zich lofzangen ter eere van de Goden en der Deugd horen; en om 't gehemelte tot fpreken vochtig te'houden» dronk men uit kleine Sdcratifche bekers water met wijn vermengt. Diönyfiüs vatte een zoort van toegenegenheid op voor den Wijsgeer. G 4 Pla.  io4 mm*%%* Plato moest altoos by hem zijn, hem aan alle plaatzen begeleiden en van alles zijn gevoelen zeggen, de bezielde inbeeldingskracht van dezen wonderbaren Man, welke, uit kracht der natuurlijke aandeking van de Geestdrijvery, die drift ook aan zijnen Toehoreren mededeelde, werkte met zo veel vermogen, op den Prins, dat hy hem noit genoeg horeu kon. de uuren , wanneer Plato fprak, dachten hem korter dan voorheen in 't gezelfchap der kunstërvarendfte Boelinnen, .alles wat de Wijsgeer zeide , was zo fchoon , zq verheven , zo wonderbaar ! verhief den geest zo ver boven zich zelf! wierp ftralen van zulk een goddelijk licht in de duisterheid der ziel! en waarlijk het kon niet anders zijn, daar de gemeenfte denkbeelden der Wijsbegeerte de bekoorlijkde bevalligheid der nieuwheid voor Diönyfiüs hadden, en nemen wy by dit alles nog, dat hy het  hei minde recht verdond , (offehoon hy, gelijk vele anderen zijns gelijken, te veel eigenliefde bezat om het te doen merken ,) noch alles verdaan kon, om dat de opgetogene Plato zich wezentlijk.dikwils zelf niet al te wel verftond; overdenken wy daarbyde verbazende kracht , met welke ene in fchitterende verbeeldingen ingeklede Galimathiiis , op den Onwetenden gewoon is, te werken, zo zullen wy begrijpen, dat niets oit natuurlijker geweest is, dan de buitengewone fmaak, welke Diönyfiüs in den God der Philofophen,. (gelijk hem Cicero noëmt) vond,.te meer, dewijl hy boven dat een welgemaakt Hatelijk Man, en zeer wellevend was. . zonder dat zich „ dé kunst van te overreden van den goddelijken Plato, of de befmetting der Phüofophifche geestdrijvery daar in mengde , dak de plotslinge weetgierigheid van Diönyfiüs, zo dra men G 5 zag  zag dat het hem ernst was, alle Hovelingen aan. niet als of hen veel daaraan gelegen was, om hunne kleine aapen zielen naar het goddelijk Modél dier denkbeelden te veranderen, of dat zy zich daarover bekommert zouden hebben, Wat in de bovenhemelfche ruimte te zien was ; maar zy hielden zich echter zo : de klank der Philofophie was nu in de mode ; men moest Metaphyfic in Geömétrifche uitdrukkingen fpreken om zich by den Vórst aangenaam te maken, men droeg dus aan het gantfche Hof niets dan Philofophifche mantels; alle zalen van het Paleis waren , op de wijs der GymnaGcn met zand beftroit , om met alle de driehoeken, vierhoeken , pyramiden , achthoeken ,en twintighoeken , waaruit Plato zijhen Gód en deze fchone Wereld zamenlijmde , befchreven te worden; alle Menfchen, zelf de Koks, fpraken Phü.  Philofophie, hadden hun gezicht in dé een of andere Geömétrifche figuur getrokken , en disputeerden over Stof en Vorm, over dat wat is „ en wat niet is, over de beiden einden van kwaad en goedj en over de beste Republyk. dit alles maakte waarlijk Oen zeldzaam uitzicht, en kon in verdenking brengen , of Plato aan 't Sy. racufifche Hof niet veeleer de rol van een opgeblazen Pedant onder een hoop onbaardige Scholieren , dan de rol van een Wijsgeer, die zich een groot doel voorgeftelt heeft, en de middelen daar toe volgens de omftandigheden van de plaats , den tijd en der Perzonen fchrander weet uit te kiezen, gefpeelt had; maar men zon zich bedriegen : hy had aan de belagchelijke buitenfporigheden der Hovelingen weinig aandeel , offchoon hy gaarne zag , dat deze onnutte Hommels, welken hy niet op eens verdrijven  ïo3 *sS£*#IS£* yen kon, op zulke fpeelwerken vervielen , die doch altoos als een zoort van Voorbereidingen, konden aangezien worden,.waardoor zy ongemerkt van hunne vorige gewoonten afgetrokken, en, door den (maak aan wetenfchap, tot de algemene verbetering , welke hy hoopte te bewerken, voorbereid wierden, maar zijn eige hoofdzakelijke bemoeïngen waren onmiddelbaar op Diönyfiüs zelf gericht; en, terwijl hy hem door de bevalligheid van zijnen omgang, en 't.aangename van zijne Welfprekenheid tot een Mensch te maken en aan zich te gewennen zocht, trachte hy, zonder het hem al te duidelijk te kennen te geven, daar heen te brengen , om hem de verachting van zijnen vorigen toeftand, de liefde tot de Deugd , begeerten tot roemwaardige daden , in 't kort, zulke voornemens in te boezemen , welken ioem, door onmerkbare graden, van zelf  zelf op de gedachte brengen konden» om een onrechtmatige Diadeem van zich te werpen, en zich met de eer te vergenoegen, van dè Eerfte ondet zy'ns gelijken te zijn. de waarfchijnlijkheden hier toe deden bein het beste gevolg hopen. Diönyfiüs fcheen in weinig dagen een geheel ander Man te zijn. zijn weetgierigheid, zijne leerzaamheid voor den raad van den Wijsgeer , het zachte en geruste fa zijn geheel gedrag, overtrof alles Wat Diön zich van hem belooft had. geheel Syracufe ondervond te gelijk de werkingen dezer gelukkige verandering, hy ging met een ongelooflijke behendigheid van den hoogften graad van tyrannifche Hoogmoed, tot de' Volksgezindheid van een Athénië'niifchen Archont over: hy zonderde alle dagen enige uuren af, om ieder met de vriendelijkfie gemeenzaamheid aan te horen, . noemde hen Medeburge- renV  ten, j ivenschte hen allen gelukkig te kunnen maken ; ■ begon waarlijk verfcheide goede inrichtingen te verfcbaffen; en verwekte, door zo ve. Ie gunftige voortekenen, de algemene verwachting ener gelukzalige •omkering , welke nu eensklaps het voorwerp aller wenfchen, en den inhoud aller gefprekken onder het Volk wierd. Wy konden ons vergenoegen met , tegen diegenen, welken zulk ene grote en fchielijke verandering van een Prins, die wy voor een klein Ondier in ondeugd en buitenfporigheden opgegeven hebben, ongelooflijk vinden, ons op de eenparige overëenftemming der Gefchiedfchrijveren te beroepen ; maar wy willen meer doen : het is ligt de mogelijkheid en waarfchijnlijkheid daar van begrijpelijk te maken, opmerkzame Lezers , welken enige kennis van 't menfchelijk hart bezitten , zullen de gronden daar toe in on.  «nze tot hier toe gehoudene Vertelling van zelf ontdekt hebben, in een gemoedsöniftandigheid waarin de driften zwijgen, waarin ons voor alle vermaken der zinnen gruwelt, en 't gebrek aan aangename indrukken ons in een bezwaarlijken middelfiand tusfchen zijn en nietzijn verzinkt, in zulk een toeftand is de ziel reikhalzende, om ieder voorwerp aan te grijpen, 't welk haar uit dezen onlijdelijken flilfiand harer krachten trekken kan, en h best bekwaam om de bevalligheid van zedelijke en verflandelijke fehoonheden te gevoelen, over 't geheel zou geen■ drogeontleding van overnatuurkundige begrippen zich daar toe gefchikt hebben , om zulke voorwerpen aan een Mensch, welke tot een fcherpe opmerkzaamheid ©ven zo ongeduldig als onvermogend was, voor te ftellen, maar de welfprekenheid van den Homérus der, Wijsgeren, wist die  die op zulk een bevallige wijs voor de inbeeldingskracht een ligchaam by' té zetten, wist de driften en innerlijkfte drijfveêren des harte zo bekwaam in beweging te brengen, dat zy niet anders dan bevallen en treffen konden, hier by kwam nog de jeugd van den Tyran, wiens nog niet geheel verharde ziel voor nieuwe indrukken vatbaar was. waarom zou het dan, by zulke omftandigheden, niet mogelijk geweest zijn, om voor enige weken, hem de liefde tot de Deugd in te boezemen , dewijl hier toe niets meer nodig was dan zijne neigingen ongemerkt van zulke voorwerpen, waar voor hy verdrietig geworden was, tot anderen over te brengen? ook was zijn bekering inderdaad niets anders, dan dat hy nu, in plaats van enige wellustademende ISTymph, een fchone Harsfenfchim van de Deugd omhelsde, en in plaats van 'in Syracófifchen wijn in Platonifche denk*  denkbeelden zich dronken maakte de zelve iedelheid , welke hem voorheen aangedreven had, om met Bachus en enen anderen God , welken wy niet noemen durven, naar den pn> re di„. gen, kittelde hem nu met de verbeelding om als Regent en Wetgever, den glans der beroemd/Ie Mannen voor hem te verdonkeren, de oogen der wereld op zich te vestigen, en zich van allen bewondert en van den Wijzen zelf ver. good te zien. Dat dit oordeel over de bekering vanDtönyfiüs naar waarheid is, heeft het gevolg bewezen; en men had, zonder de gaaf van voorzegging te beznten dunkt ons, gemakkehjk voorutt kunnen zien, dat zulk een plotshnge verandering geen beltend-gnetd hebben kon. maar hoe zou. den, ln ene zo grote zaak ingewikkelde Perzonen inftaat Zp, om zo gela. ten en onïngenomen daarover te oor H de.  II4 «98**53* delen , gelijk verre Aanfchouwers , weiken het geheel voor zich hebben, en, by een koele onderzoeking, van den zamenhang aller omftandigheden zeer M met veel zekerheid bewijzen kunnen : dat het niet anders aflopen kon dan wy weten dat het afgelopen is. Piato zelf liet zich door de waarfchijnlijkheid bedriegen , om dat die met zijne wenfehen overeenkwam, en hem te bewijzen fcheen hoe veel hy vermogt. de voorbarige vreugd er over, ' en een gelukkig gevolg waar van hy zich reeds verzekert hielt, lieten hem niét toe om zich alle de hinderpalen, die zijne pogingen verïedeien konden, in ene behoorlijke kracht voor te ftellen , en intijds daarop verdacht te zijn , hoe hy die voorkomen zou. gewoon onder leergierige Scholieren denkbeeldige Republyken in te richten, hielt hy de rol, die hy te Syracufe te fpelen op zich genomen had, veel  veel ligter dan zy inderdaad was. hy be. floot altoos zeer goed uit voorafgaan, de Hellingen, maar die Hellingen voorönderftelden dikwils veel meer als beHond: en hy bewees, doorzijn Voor'. beeld, dat geen Luiden meer door den fcbijn der dingen bedrogen worden, dan juist diegenen, welken hun gantfche leven daar mede doorbrengen om, interfylvasAcademï, dat wat waarachtig is na te fpeuren. ook heeft men in alle tijden gezien, dat het den befpiegelenden Geesten noit ge. lukt is, wanneer zy zich buiten hun. nen philofophifchen Kring, op de een of andere grote Schouwplaats van 't werkend leven gewaagt hebben, en hoe zou het ook anders kunnen zijn , dewijl zy gewoon zijn, in hunne Utópiën enAtlantfden eerst eneWetgeVing uit te vinden, en, wanneer zy daar mede gereed zijn , zich ZOgeDaamde Menfchen te vornfen, weL H 2 ken  ken even zo regelmatig volgens hunne Wetten handelen moeten, als een Uurwerk, door de innerlijke werktuigen , de beweging maakt welke de Kunftenaar begeert? het is ligt genoeg te zien, dat in de wezenlijke wereld juist het omgekeerde plaats heeft, de Menfchen in dezelve zijn daar zo gelijk ze zijn; en het grote punt is, die, welken men voor zich heeft, zo lang te beftuderen, tot men, zo nauw als mogelijk is, weet hoe zy zijn. zo dra gy dat weet, zo geven zich de regelen, waar naar gy die behandelen moet, van zelf ; en dan is het eerst tijd om projeaen te maken ! maar , 6 gy grote Lichten onzer verlichte eeuw! wanneer gelooft gy dat deze tijd voor het Menfchelijk genacht komen zal? Vier-  $$%*mm i re¬ vierde Hoofd/luk. Philistus en Timdcratés. gedurende dat de Wijsbegeerte en de Deugd , door de Welfpreken-' hcid van een enig Man, zulk een buitengewone Verandering van toneel aan het Hof van Syracfife voortbragt, wa. ren de voormalige Vertrouwden van Diönyfiüs zeer ver van de Voordelen, welken zy van de vorige denkwijs van dien Prins getrokken hadden , zo geWillig weder over te geven , als men het uit hunne uiterlijke betuigingen zou befloten hebben, als listige Hovelingen wisten zy hun misnoegen, over de ongemene gunst waarin PJ4. to by denzelven ftond, kunftig te ver- ' bergen, gewoon om zich naar den imaakvan den Prins te vormen, en al-? Ie gedaanten aan te nemen, onder wel ken zy hem gevallen , of tot hunne H 3 ge.  geheime inzichten geraken konden , hadden zy, zo dra de nieuwe luim van hunnen Heer bekent geworden was, de gehele buitenzijde van de philo'fophifche Geestdrijvery met diezelve ligtheid aangenomen, waar mede zy een Maske zoude aangetrokken hebben, zy waren de eerden die by de overigen van ft Hof hierin met hun voorbeeld voorgingen, zy verdubbelden hunne opwachtingen by den Prins Diön, wiens aanzien, zedert Plato's aankomst, zeer gedegen was. zy waren de openbare Bewonderaren vari den Wijsgeer, hunne goedkeuring lagtehemte gemoet zo dra hy den mond open deed. alle zijne voortogen en maatregelen noemden zy bewonderenswaardig, zy wisten niets daaraan te berispen, of zo zy enige tegenwerpingen maakten, was het alleen om zich te doen onderwijzen, en , op het eerfte antwoord, zich aan zijne ho-  hogere Wijsheid als overwonnen over te geven, zy zochten zijne vriendfchap met een iever, waarin zy den Vorst zelf fchenen te vernalatigen; en in 't byzonder lieten .zy zich daaraan zeer gelegen zijn, om de vooroordelen te verftroïen, welken men van de vorige Staatsbefturing tegen hen opgevat had. * door deze Kunstgrepen bereikten zy wel hun inzicht, om den wijzen Plato zeker te doen zijn , niet zo volkomen , dat hy niet altoos enig rechtveerdig mistrouwen in de oprechtheid hunner betuigingen zou geftelt hebben, maar, dewijl zy niet twijfelden, dat hy op hen letten zou , was het hen ligt zich zo te gedragen dat hy met al zijn fcherpzinnigheid niets zag. zy vermijden alles wat hun gedrag een ichijn van terughouding, dubbelzinnigheid en geheimhouding had kunnen geven , en namen zulk een natuurlijk en eenvoudig wezen aan dat men of H 4 huns  i2o •aewae* huns gelijken zijn, of bedrogen wor^ den moest, deze fchone Kunst is ene van die , in welken het alleen den Hovelingen vergunt is Meesters te zijn. men kon de Deugd zelf uitvorderen om in een hoger graad, en met beter .welftandigheid Deugdzaam te fchijnen, als deze Luiden het in hunne macht hadden , om dezelve houding, kleur, en uiterlijke gratie derzelve aan te nemen, -— zo dra het een middel ter bereiking hunner inzichten worden kon. *) wat wy hier zeggen, is *) Dit.Hoofdftuk, zo gelijk over 't geheel de gantfche Gefchiedenis van Agathon is in enen lijd gefchreven, toen de Schrijver, ver van het Hof, en van dat wat men de Grote wereld noemt,in een kleineRijksftad leefde; en wanneer 't hem enige bedenking by de nieuwe uitgaaf van dit Werk gegeven heeft, of hy in de afbeeldingen van Diönyfiüs en van zijn Hof enige aanmerkelijke Veranderingen maken zou, zo is het alleen uit aanmerking van een menigte Kenners  is in 't byzonder te verdaan van Twee, welken, by deze verandering van den Tyran, het meest te verliezen hadden. Phih'stus was tot hier toe de vertrouwdde onder zijn Ministers, en Timócratés zijn Lieveling geweest, beiden hadden tot hier toe met een eendracht, welke hunne fchranderheid eer aandeed, in zijn hart, in de Hoogfie maeht, (waar toe j]v 1]iets da[j zijn naam leende,) en in een groot deel zijner inkomden gedeelt. nu trok het gemeen gevaar den band hunner vriend. ncrs van de Grote wereld-niet gefchied, welken hem verzekert hebben, dat hyde natuur nergens beter getroffen heeft, voor 't overige troost hy zich daar mede, dat hy, zelfvan het verdorven Hof van Diönyfiüs ,' nog lang zo veel kwaad niet gezegt heeft als Montescicu in 't 5de Hoofdftuk van't adeBoek^. van 1'Efprit de Loix , van den HovelingeiT in 't algemeen. H 5  I22 ' *3£**i35S* vriendrchap vaster toe. zy ontdekten elkander hunne verlegenheden, hunne opmerkingen, hunne aanfhgen. zy fpraken de maatregelen met elkander aff die in zulke moeïelijke omftandigheden genomen moesten worden; en gingen , dewijl zy de zwakke zijde van den Vorst beter kenden dan iemand anders, met zo veel listigheid te werk, dat het hen van tijd tot tijd gelukte, hem togen P ato en P.iön in te nemen, zonder dat hy merkte wat zy in hun fchild voerden, wy hebben reeds aangemerkt dat de SyraeuCers , (uit kracht van een eigenfchap welke aan alle plaatzen het Volk doet kennen,) zich aau de hoop om door tusfchenkomst van Plato in hunne oude Vry■ heid weder herftelt te worden , met zulk een voorbarige vreugd zich overgaven, dat de op handen zijnde Staatsverandering den inhoud aller gefprekken wierd. ook ging inderdaad het is-  wm$%m J23 inzicht van Diön by de beroeping van fijnen Vriend met niets geringers zwanger, beiden waren te gelijk openbare Vyanden derTyranny en der Volksregering, want zy hielden het voor bewezen, (met welke gronden willen wy hier niet voordellen,) dat beiden, hoewel onder verfcheiden gedaanten en door verfchillende wegen , aan 't eind in één punt , namelijk in gebrek aan order, zekerheid, en in onderdrukking en flaverny, zamenliepen. zy waren beiden voor die zoort van Adelregering ingenomen , waarin het Volk wel voor alle onderdrukking genoegzaam verzekert, en by gevolg de macht der Edelen , of gelijk men by den Grieken zeide, der Besten , door onverbrekelijke ketenen gebonden , en de eigenlijke Staatsbefturing alleen by een klein Aantal, welken tot een nauwkeurige rekenfchap te geven verbonden zijn. het was dus wezenlijk hun voor-  124 *3*3*35H> voornemen, de Tyranny, of, (wat men in onze tijden een onbepaalde Monarchy noemt,) uit geheel Siciliën te verbannen , en de gefteldheid van dit Eiland in de voorgemelde vorm te gieten; Diönyfiüs ten gevalle, of veeleer,'dewijl volgens Plato's mening de volmaakfte Staatsvorm een zamen(telling uit de Alleenheerfching , Adelregering en Volksregering zijn moest , wilden zy hunne nieuwe Repub'yk twee Koningen geven, welken daarin hetzelve zijn zouden wat de Koningen in Sparta waren; en Diönyfiüs zou een van dezelven zijn. dit waren byna de grondlmiën van hun ontwerp, zy lieten geen gelegenheid voorbygaan om den Prins de voordelen ener met de wetten overéénkomende Regering aan te prijzen , maar zy waren te fchrandcr, om van zulk ene tedere zaak, als de invoering ener Volksregerende Staatsgelieldheid was, voor den tijd  tijd te fpreken , en de Tyran , eer Plato hem volkomen tam en buigzaam gemaakt had, door een ontijdige ontdekking hunner inzichten in. zijne natuurlijke wildheid , door fchrik weder in te voeren, by ongeluk was het Volk voor zo veel matigheid niet vatbaar , en dacht ook geheel anders over het gebruik, 't welk het van hunne Vryheid maken wilde, ieder had daarby een zeker inzicht 't welk hy nog by zich zelf behielt, en rechtllreeks op 't een of ander byzonder voordeel gericht was. ieder hield zich voor meer dan inftaat, om 't algemeen belang in dien post te dienen , waar toe hy de minfte bekwaamheid had , of had anders zijne kleine vorderingen te maken, welken hy flechts bewilligt wilde hebben, de Syracüfers begeerden dus een Volksregering; en dewijl zy zich byna aan 't doel hunner wenfchen geloofden te zijn, zo fpraken  i2ö éasffcisë* ken zy luid genoeg daar van om Philistus en zijnen Vriend gelegenheid te geven, om den Tyran uit zijn aangename Platonifche Geestdrijvery tot zich zelf terug te roepen. Het eerfte wat zy deden, was, dat zy hem de gezindheid van 't Volk, en de, wel van buiten nog niet merkelijk in 't oog vallende, maar inwendig des te fterker gistende, beweging van 't zelve met zeer levendige verven , en met ene tamelijke vergroting der omftandigheden, voorfchilderden. zy deden dit met zo veel voorzichtigheid, in gelegene oogenblikken, van tijd tot tijd , en op zulk ene wijs , dat het Diönyfiüs fchijnen moest, als of hem eindelijk de oogen van zelf open gingen, daarby verzuimden zy geen gelegenheid , om Plato en den Prins Diön tot de wolken toe te verheffen, in 't byzonder fpraken zy in uitdrukkingen, weiken door de listigfte boosheid uitge-  ♦as**as# 127 gekozen waren, van de buitengewone hoogachting waarin deze beide Mannen zich Helden by het Volk. om den Tyran des te opmerkzamer te maken , wisten zy het gefprek , door duizend geheime wegen , daarheen te leiden, dat zy htyn te kennen gaven, dat er een menigte en talrijke byzondere Vergaderingen in de Stad gehouden wierden, waarby Diön en Plato, of ten minfteri iemand der byzondere Vertrouwden van den een of den ander, genodigt wierden. deze Verzamelingen waren wel tot gastmalen en vriend, fchappelijke vermakelijkheden ingericht, maar zy gaven Philistus en zijnen Vriend doch gelegenheid om op een wijs daar van te fpreken, dal zy den fchijn van Staatkundige vergaderingen bekwamen ; en dit was het waar zy heen wilden, door deze en andere diergelijke kunstgrepen gelukte het hen eindelijk Diönyfiüs argwaan in te boeze-  123 *SS**S£* zemen, hy begon nu in de oprechtheid van zijnen nieuwen Vriend een des te groter mistrouwen te ftellen , naar mate hy over de byzondere verftandhouding tusfchen hem en Diön ieverzuchtig wierd. om des te eerder opheldering te bekomen, hielt hy het voor 't zekerde , den zedert enigen tijd vernalatigden Timócratés weder tot zich te trekken , en zo dra hy zich verzekert hielt dat hy weder op zijne toegenegenheid ftaat maken kon, hem zijne waarnemingen en vermoedens te ontdekken, de fchalke Gunfteling hielt zich in 't begin als of hy niet geloven kon , dat de Syracüfers in ernst zulk een voornemen hebben zouden; „ ten minden, (zeide hy, „ met de eerlijkde houding van de „ wereld,) konjiy zich niet voordel„ len , dat Piato en Diön het _ minde „ aandeel daaraan hebben zouden. „ echter moest hy bekennen , dat, „ ze.  „ zedert de eerfte zich aan 't Hof hervond, de Syracufers door een zeld„ zamen geest bezielt, en misfchien » alleen door het buitengewoon aan„ zien , waarin deze Philofooph by „ den Prins Hond, tot de buitenfpo„ rige inbeeeldingen, welken zy fche*» nen te maken , verleid wierden. „ het fcheen niet onmogelijk, dat de' „ Republykgezinden hoopten gelegen„ heid te zullen vinden, om, terwijl „ het Hof de gedaante ener Académie „ bekwam, den Staat ongemerkt tot de „ gedaante ener Volksregering te bren„ gen. echter ftelde hy geen vertrou„ wen genoeg in zijn'inzicht, om zijn „ Heer in zulke twijfelachtige om„ handigheden een zekeren raad te „ geven ; Philistus, wiens trouw de „ Prins lang bekent was, zou, door zijne ervarenheid in Staatszaken, on„ eindig bekwamer zijn, om een zaak „ van die zoort tot op den grond ï „ door  130 *3£#*S5* „ door te zien." Diönyfiüs had zo weinig lust om van een macht af te ftaan, wier waarde hy , zo dra zijne zenuwen weder veêrkrachtiger wierden , van dag tot dag fterker begon te gevoelen, dat de inblazingen van zijnen Gunteling hunne gehele werking deden, hy droeg hem op om met de grootte voorzichtigheid Philistus nog dezen nacht in zijn Kabinet te brengen , om met hem over deze dingen te fpreken , en zijn raad daar over te horen, het gefchiede, en Philistus voleindigde wat Timdcratés begonnen had. hy ontdekte den Prins alles wat hy voorgaf opgemerkt te hebben, namelijk juist zo veel als nodig was om hem in de gedachte te verfterken , dat er een geheime zamenzwering tot ene Staatsverandering in beweging was, welke wel nog niet tot hare rijpheid gekomen, maar echter zo geftelt was, dat zy opmerkzaamheid ver-  verdiende, en wie kan de oorzaak van zulk een zamenzwering zijn, vroeg Diönyfiüs? hier toonde Philistus zich verlegen. „ hy hoopte niet, zeide *, hy, dat het reeds zo ver gekomen „ was. Diön betuigde zulke oprech„ te genegenheid voor den Prins! —" fpreek recht uit, gelijk gy denkt, (viel hem Diönyfiüs in ;) wat gelooft gy van dien Diön? geen complimenten! gy behoeft my niet te herinneren dat hy mijns Zusters Man is ; ik weet het zelf te wel, en vertrouw hem daarom. niet veel beter, hy is eergierig, „ dit is hy" duister, achterhoudend, zijn geheimen voor zich zelf behoudende. inderdaad, dit is hy, Cdus nam Philistus het woord,) en wie hem nauwkeurig befchouwt, zonder vooraf een betere mening van hem opgevat te hebben , zou ligt op den argwaan geraken , dat hy misnoegt Was, en gedachten by zich voede, die I a hy  13a $s8£$*33* hy niet goed vond om anderen mede te delen, gelooft gy dat Philistus ? (viel de Prins hem in,) dus heb ifc altoos van hem gedacht: wanneer Syracufe onrustig is, en met nieuwigheden omgaat, zo trióogt gy verzekert zijn dat Diön daar van de drijfveêr is. wy moeten hem nauwer doorgronden! ,, ten minften is het wonder„ baarlijk, (voer Philistus voort.) „ dat hy zedert enigen tijd zo ieverig „ is, om zich van de vriendfchap der „ aanzienlijkfte Burgeren te verzeke. „ ren." (hier voerde hy enige omftandigheden aan , welken , door de drai welke hy die gaf, zijne waarneming bevestigen konden,) „ wanneer „ een Man van zulk een grootheid „ gelijk Diön, zich vernedert om ene „ burgerlijkheid aan te nemen, die zo ,, geheel tegen zijn caraéter is, zo „ mag men geloven dat hy inzichten „ heeft, en wanneer Diön inzichtea „ heeft,  ,i heeft, gaan zy gewis over geen klei„ ragheden, wat het echter ook zijn „ mag, zo ben ik zeker, (voegde hy „ er met een beduidende houding by,) „ dat Plato, ongeacht de nauwe vriend„ fchap , die tusfchen hen heerscht, ,, te deugdzaam is, om aan geheime „ aanflagen tegen een Prins, die hem „ met eer en weldaden ophoopt deel „ te nemen " zal ik u zeggen wat ik denk? (antwoorde de Prins,) deze Philofophen, van wien men zo veel werk maakt, zijn een zeer goed zoort van Schepzels; inderdaad, ik zie niet, dat in hunne Philofophie zo veel geVaarlijks zijn zou als men zich inbeeld, ik bemin, by voorbeeld, dezen Piéto pm dat hy aangenaam in den omgang is. hy heeft zich zeldzame dingen in *t hoofd gebragt; men zou niets fnaafcfcher dromen kunnen; maar dat verlustigt my. en by dat alles moet ik bekennen dat hy wel redeneert, het is I'. 3 recht  13+ *3S#*ï8B* recht aangenaam , wanneer men hem van het Eiland Atlantis , en van de dingen van de andere wereld met zo veel zekerheid hoort vertellen, of hy met het laatfte marktfchip uit de maan aangekomen was. (hier lagten de beide Vertrouwden, als of zy niet ophouden konden, over dien zinrijken inval ; en Diönyfiüs lagte mede.) gy moogt lagchen zo lang gy wilt, (voer hy voort,) maar mijn Plato zult gy my niet tegen maken! hy is de goedhartigfte Mensch van de wereld ; en wanneer men zijne Philofophie, zijnen Baard, en zijn hieroglyphifche Phifiönomie by elkander neemt, moet men bekennen, dat het geheel een zoort van een Mensch maakt waar mede men, by gebrek van beter, zich den tijd verdrijven kan. (6 goddelijke Plato l gy, die u inbeeld , dat gy het hart van dezen Prins in uwe hand hebt ; gy, die het grote werk op u genomen hebt,  «ebt, om een wijs en deugdzaam Man uit hem te maken ! waarom ftond gy niet achter het tapijt, en hoorde de vleiende verdediging, waar door hy den fmaak die hy in u vond , in de oogen zijner Hovelingen zocht te recht» veerdigenl) inderdaad, (zei Timdcratés,) de Muzen kunnen niet aangenamer fpreken dan Plato ; ik weet niet waar toe hy iemand, wanneer hy 't zich in 't hoofd gebragt heeft, niet overreden zoude, gy wilt misfchien fchertzen , (viel hem de Prins in ,) maar ik verzeker u, het heeft weinig gefcheelt, dat hy my niet daar toe gebragt heeft, om Siciliën te laten varen, om een philofophifche reis naar Mémphis, de Pyramiden en de Gymnofophisten te ondernemen, welken, volgens zijn befchrijving, een zeldzaam zoon van Creaturen moeten zijn. —— Wanneer hunne Wijven zo fchoon zijn als hy zegt, moet het geen Hechte I 4 par«  136 *3S*&3S# party zijn, den dans der fpheren met haar te dansfen, want zy leven in den Maat. der volmaakte natuur, en treden u, alleen met hare eigene bevalligheden bekleed , met zulk een triömpherende houding onder de oogen , als de ichoonfte SyracuCerin in haren luisterrijkften opfchik. Diönyfiüs was, gelijk men ziet, in een luim welke de verhevene inzichten van zijnen Hofphilofooph niet zeer gunftig was. ook bouwde de fchalke Timdcratés , die hier toe niet dan een wenk behoefde , ftaande voets op deze gefteldheid een klein projecl, waar van hy zich een byzondere werking beloofde, maar de verder ziende Philistus vond niet goed zijnen Heer in deze ligtzinnige luim te iaten voortdartelen. gy fchertst over de werkingen der welfprekenheid van Piato, ( fprak hy,) het is al te zeker, dat hy in deze kunst zijns gelijken niet heeft, maar juist in dit ft.uk zou hy my  *s38S**SS* I37 my zeer bezorgt doen zijn , wanneer hy den rechtfchapen Man niet was voor wien ik hem houde. de macht der welfprekenheid overtreft alle andere macht; zy is inftaat om vijftigduizend armen naar het welgevallen van een enigen weerlozen Man in beweging te brengen , of te ontzenuwen, wanneer Diön , gelijk het fchijnt, enig gevaarlijk voornemen broeide, en middel vond, om dezen overredenden So. phist op zijne zijde te brengen , zo vrees ik , dat Diönyfiüs het vermaak zijner zinrijke onderhandeling duur genoeg betalen kon. men weet wat de welfprekenheid te Athéne vermag, en het ontbreekt den Syracuferen alleen aan een paar zulke Woordkunftenaars, die hen den kop door figuren en beelden warm maken, zo zullen zy Athéniënzers willen zijn, en de Eerfte de beste die zich aan hun fpits fielt, zal uit hen maken wat hy wil. 1 s Phi!  i38 ♦9B**3?!# Philistus zag dat zijn Heer by deze woorden eensklaps diepzinnig wierd. hy befloot daaruit dat er iets in zijn gemoed omging, en zweeg Ril', welk een Dwaas was ik! riep Diönyfiüs uit, na dat hy een poos met een hangend hoofd in overdenking gezeten had. ik mag het mijn goede Geleigeest danken dat ik u dezen avond by my geroepen heb! gy hebt my de oogen geöpent. waar toe zouden my deze Luiden , met hunne driehoeken en fluitredcnen niet gebragt hebben! kunt gy u wel voordellen , dat deze Plato met zijn gladde tong my byna overreed had, om mijn Krijgsheir en zelf mijn Lijfwacht af te danken ? ha , nu zie ik eerst waar toe alle die fchone vergelijkingen van een Vorst met een Vader in den fchoot van zijn Huisgezin, en met een Zuigeling aan den borst zijner Moeder, en ik weet niet met wat nog meer, ingericht waren! die Verraders wil*  **3B#*«SK* 130, wilden my eerst door deze zacht, flemende wiegedeunen in ilaap wiegen , daar na ontwapenen , en ten laatften, wanneer zy my daar toe gebragt hadden, dat ik armen noch benen naar mijn welgevallen had kunnen verroeren , zouden zy my in gantfchen ernst gelijk hun Wiegekind, tot hunne Pop, en tot dat wat zy wilden, gemaakt hebben! maar zy zulten voor die uitvinding boeten! ik wil dien ver. raderlijken Diön, zijt gy dwaas genoeg , Philistus , u in te beelden , dat hy 't in zijn gedachte had, die Spitsburgers van Syracufe in vryheid te ftellen? regeren wil hy, Philistus! dat wil hy ; en daarom heeft hy dezen Plato aan mijn Hof doen komen, die my, terwijl hy het Volk aanhitzen en een aanhang maken zou, zo lang en zo veel van gerechtigheid, en weldoen, en gouden tijden, en vaderlijke regering voorzwetzen zou , tot ik my overreden  14.0 ♦9B**3S* den liet om mijn Galeien te ontwape. nen, mijne Trawanten af te danken, en my, in't eind, in begeleiding van ene dier langbaardige Zotten , welken de Sophist mer zich gebragt heeft, als een Nieuwaa igeworvenen naar Athéne in de Académie te zenden, om onder een zwerm van jonge Gekken te bedisputeren, of Diönyfiüs wel of kwalijk gedaanjiad, om zich in zulk een arm zalige muisval te laten vangen! Maar, is het mogelijk! vroeg Philistus met een aangenome verwondering , dat Plato den zinnelozen inval hebben kon, om mijnen Prins zulk enen raad te geven? Het is mogelijk, dewijl ik u zeg dat hy 't gedaan heeft, ik zelf heb moeite om te begrijpen, hoe ik my van zulk een Zwetzer heb kunnen laten betoveren. Diönyfiüs moet daarover niet verdrietig zijn, antwoorde de gevallige Phi-  Philistus. Plato is inderdaad een groot Man in zijn zoort ; een voortreffelijk Ma&p wanneer het daarop aankomt, cm net ontwerp tot ene Wereld te maken, of té bewijzen dat de fheeuw niet wit is. maar zijn grondregelen van de Regering zijn , gelijk het fchijnt, een weinig onzeker in de uitvoering, en waarlijk, het zou den Athéniënzeren ftof tot redeneren gegeven hebben, en inderdaad geen kleine triömph voor de Philofophie geweest zijn, wanneer deze enige Sopbist , zonder zwaardfhg, alleen door de enkele toverkracht zijner woorden tot ftand gebragt had, wat zijne Medeburgers door grote vloten en krijgsheiren te vergeefsch ondernomen hebben, het is my onverdragelijk j alleen daaraan te denken , ZJi Diönyfiüs. wëik een elendig Figuur heb ik.zederteen paar weken lang,onder die Wijshoofden gemaakt! heb ik Diön zelf geen gelegenheid gegeven om  i42 *%mmm om my te verachten ? wat moeten zy van my denken dat zy my zo leerzaam gevonden hebben? maar zyzul- ]en in 't kort zien, dat zy met arnun wetenfchap in de geheime getallen zich geweldig verrekent hebben! het is tijd om van de comédie een eind te maken! met verlof, Prins! (viel Philistus hem in,) de onderftelling rust nog enkel op blote vermoedens, misfchien is PJato, ongeacht zijn niet al te wel overlegenden raad, onfchuldig; misfchien is het zelf Diön. ten minden hebben wy nog geen bewijzen tegen hen. zy hebben Bewonderaars in Syracufe ; het Voik bemint hen; het zou gevaarlijk zijn, hen door een overijlden dap in de noodzakelijkheid te brengen, van zich in de armen van het vryheiddromend Qrauw te werpen, laat hen nog een tijdlang in den aan. genamen waan blijven, dat zy Diönyfiüs gevangen hebben ! laat ons hen door  door een kundig vertrouwen gelegenheid geven , om hunne inzichten duidelijker te openbaren! wat dunkt u , wanneer Diönyfiüs zich aanftelde, a!s of hy waarlijk lust had om de Hoogde macht te laten varen , en als of hy geen andere bedenkelijkheden bad , dan, welke Regeringsvorm Siciliën het gelukkigst maken zou? zulk ene opening zou hen uitnodigen om zich zelf te verraden; en, terwijl wy hen met académifche vragen ophouden, kunnen er gelegenheden voorvallen, om den regeerzuchtigen Diön in gezelfchap van zijnen Raadgever naar Athéne te zenden, waar zy, in ongedoorde gerustheid, Republijken aanleggen, en die, wanneer zy willen, dagelijks een anderen vorm geven kunnen. Vijf.  144- *ëE**J35S* Vijfde Hoofdftuk. Gemoedsgefteldheid van Diönyfiüs. Onderhandeling met Diön en Plato. Gevolgen daar van. •pviönyfiüs was van natuur driftig en woest, ieder voorftelling, waardoor zijn inbeelding getroffen wierd , beheerschte hem zo fterk dat hy zich aan de werktuigelijke drift, welke die voortbragt, geheel overliet, maar wie hem zo nauw kende als Philistus, had weinig moeite om zijne bewegingen, dikwerf door een enig woord, een andere wending te geven, in den eerHen aanval zijner onbezonne vurigheid waren de geweldigfte maatiegeien altoos de eerlten die hem invielen; maar men behoefde hem niets meer dan een fchaduw van gevaar daarby te doen zien, zo viel de opvarende drift , en hy liet zich op 't zelve oogenblik overre.  ♦98Hr*H8» -145 reden, om de zekerfte middelen te verkiezen, offchooij zy de Jaf hartigften waren. Dewijl wydeware drijfveêren zijner vermeende gemoedsverandering reeds ontdekt hebben, zal zich niemand verwonderen , dat hy, van h eerfte oogenblik af dat zijne driften weder opwakkerden, in zijnen natuurlijken toeftand terug zonk. wat men by hem voor een liefde tot de Deugd aangezien had, wat hy zelf daar voor had gehouden , was het werk van toevallige en natuurlijke oorzaken geweest: dat hy ter liefde van de Deugd zich zelf het minfte geweld zou aangedaan hebben, zo ver ging zijn geestdrijvery voor haar niet. de ongebondene vryheid waarin hy voorheen geleefc had, ftelde zich weder aan hem in alle hare* bevalligheden voor; hy nu zag. den wijzen Plato voor een verdrietige Zedenmeester aan, en verwenschte de K zwak.  146 4ï3K#*S8^ zwakheid die hy gehad had om zich zo fterk door hem te laten innemen : hy voelde nu al te wel, dat hy zich zelf een zoort van verbintenis opgelegt had, om in de gevoelens, die hy zjch door dezen Sophist (gelijk by hem nu noemde,) bad laten inboezemen , te volharden, hy ftelde zich voor, dat Diön en de Syracufers zich gerechtigt rekenen zouden, om de vervulling der belofte, welke hy hen gegeven had, om op een rechtmatige wijs te regeren, van hem te verwachten, deze gedachten waren hem onverdragelijk, en hadden het natuurlijk gevolg, om zijne boven dat reeds verkoelde drift voor den Wijsgeer van Athéne in tegenzin te veranderen, en Diön, dien hy noit bemint had, dubbelt gehaat by hem te maken, dit waren de geheime gemoedsbewegingen, welken de vervoeringen van Timdcratés en Philistus den toegang tot zijn hart  iiart gemakkelijk maakten, het was reeds zo ver met hem gekomen, dat hy voor deze voormalige Vertrouwder» zich in denPerzoon fchaamde, welken hy enige weken lang, al« onder de Voogdyfchap van Plato. gefpeelt had ; en vermoedelijk kwam het van deze verderfelijke fchaamte voort dat hy in zulke lage uitdrukkingen van een Man, die hy in *t begin byna vergood had, fprak , en zijn drift voor hem zulk een fnaakfchen drai te geven zich verpijnigt had. hy greep dus den voorflag va^i Philistus aan, met het begeerlijk ongeduld van een mensch dia zich van den dwang ener gehate inbinding zocht los te rukken ; en, op dat hy geen tijd verliezen mogt, maakte hy den volgenden dag een aanvang om denzelven in 't werk te ftehen. hy beriep Diön en Plato in zijn kabinet, en ontdekte hen, met al de waarfbhijnelijkheid van een volmaakt vertrouK a wen,  wen , dat hy van- zints was om zieh van de Regering te ontflaan, en den Syracüferen der vryheid over te laten , om die zoort van Staatsgefteldheid te verkiezen welke hen het aangenaamst zijn zoude. Zulk een onverwachte voordragt ontzette de beide Vrienden, doch zy herftelden zich fchielijk. zy hielden die voor de opborrelingen ener nog niet genoeg gelouterde deugd, welke gewoon is in fchitterende buitensporigheden uit te fpatten.en hoopten dus,dat het hen ligt vallen zou om den Prins og rijper gedachten te brengen ; zy billijkten wel zijn goed inzicht, maar fielden hem voor,dat hy 't zelve zeer flecht bereiken zoude , wanneer hy her Volk , 't welk men altoos als onmondig befchouwen moet, Meester over ene vryheid maken wilde, die het, naar alle vermoeden, tot zijn eige fchade misbruiken zau. zy zeiden hem hier over al-  alles wat de gezonde Staatkunde zeggen kan : inzonderheid bewees Plato hem, dat het niet op den vorm der Regering aankwam, wanneer een Staat gelukkig zou zijn, maar op de innerlijke goedheid der Wetgeving, op deugdzame Zeden, en op de wijsheid van den Regent die de wetten handhaaft, zijn gedachten waren: dat Diönyfiüs niet nodig had zich van de Hoogde macht te ontflaan, dewijl 't alleen van hem afhing, om, door de volkomene betrachting van alle de plichten eens wijzen en deugdzamen Regents, de Tyranny in ene rechtmatige Alleenheerfching te veranderen; een regeringswijs, welke het Volk zich des te gewilliger onderwerpen zoude, daar het,door 't gevoel van hun onvermogen om zich zelf in order te houden, geneigt gemaakt wierd om zich te laten regeren, ja zelf hem als ene Godheid te vergeren, welke tot zijne beK 3 fcherm-  I5© ♦960*98» fcherming en voor zijn gelukzaligheid arbeide. Diön ftemde hierin niet volkomen met zijnen Vriend overeen, de waarheid was, dat hy Diönyfiüs beter kende, en (om dat hy weinig hoop bad, dat zijn goede gefteldbeid lang duren zou O gaarne, zo fcbielijk als mogelijk Was, zulk een gebruik daar van gemaakt had, waar door hem de macht benomen wierd om kwaad te doen, in geval hem daar toe de lust weder aankwam, hy breide zich dus met alle nadruk uit over de voordelen ener welgeregelde Adelrcgering boven die van Een enigen, en bewees, dat het gevaarlijk was, den welftand van een geheel Land van de toevallige en weinig zekere omftandigheid,of dieEnigen deugdzaam zijn wilde of niet,ie doen afhangen, hy ftelde zelf: dat het boven de krachten der Menschheid ging, te begeren, dat een Mensch, welke de  de Hoogde macht in handen had, die noit misbruiken zou. dit was niet minder dan van een met gebreken en zwakheden beladen Schepzel, welk geen oogenblik op zich zelf ftaat maken kon, de wijsheid en deugd van enen God te verwachten, hy billijkte dus het voornemen van Diönyfiüs,. om de Koninklijke macht neder te leggen, in den hoogften graad, echter Hemde hy met zijn Vriend overeen : dat, in plaats van de inrichting van den Staat aan de willekeur des Volks, over te laten, hy zelf, met byvoeging van de besten uit de Natie, zonder tijdverzuim den arbeid op zich nemen moest, om ene duurzame, en tot den mogelijkften graad van volmaaktheid gebrag. te Staatsgefteltenis te ontwerpen. Diönyfiüs fcheen zich dien voorflag te laten welgevallen, hy bad hen, hunne gedachten over zulk ene gewichtige zaak in een regelmatig plan te brenK 4 gen,  152 *r3K**t3B* gen, en beloofde, zo dra als zy zelf 'r o^er dat wat men doen moest eens zijn-zouden, ter uitvoering de handen aan een werk te flaan, 't welk hem zo na aan 't hart lag. Deze geheime onderhandeling had by den Tyran ene dubbele uitwerking, zy voltoide zijnen haat tegen Diön , en bragt Plato op nieuws by hem in gunst, want offchoon hy niet meer zo gretig als voorheen van de plichten eens goeden Regents hoorde, zo had hy echter met vermaak gehoort, dat Plato zich als een Party van de Volksregering en Vriend van de Alleenheerfching verklaart had. hy ging op nieuw met zijne Vertrouwden te raad. het kwam er nu maar alleen op aan, om zich van Diön te ontflaan. Philistus dacht, dat, eer men zulk een ftap wageu durfde, men het Volk gerust ftellen en het wankelbaar aanzien van den Prins weder bevestigen moest, hy floeg  fioeg de middelen voor, waar door zulks het zekerde gefchieden kon. ook waren daarby zulke grote zwarigheden niet, want hy en Timdcratés hadden de voorgegevene gisting der gemoederen in Syracüfe veel gevaarlijker voorgefteld dan zy inderdaad was. Diöny-J fiüs voer, op zijn aanraden voort, een byzondere achting voor Plato te betuigen , een Man, die, in de oogen des Volks , een Propheet was, welken met Goden omging en ingevingen had. zulk een Man, zeide Philistus, moest men ten Vriend behouden zo lang men hem gebruiken kon. Plato begeert niet zelf te regeren; hy heeft dus niet hetzelve belang als Diön. zijn iedelheid is bevredigt wanneer hy by derigeen die de regering in handen heeft, in aanzien is en invloed gelooft te hebben, het is gemakkelijk, hem zo lang in dien waan te houden als nodig is, en dat zal te gelijk het middel zijn oni" K. 5 ' nei»  154 #3S**ï3S* hem van een nauwer verbintenis met Diön terug te houden', de Tyran, die, zonder dat, een zoort van mftincï voor den Philofooph gevoelde , volgde dezen raad zo wel, dat Plato daardoor bedrogen wierd; hy fcheen hem altoos by zich te willen hebben, wanneer hy zich opentlijk zien liet , cn by alle gelegenheden waar het nodig fcheen, zijn grondregelen in den mond te hebben ; hy hield zich als of het op het aanraden van den Philofooph gefchiede wanneer hy dit of dat deed, waar door hy zich aan den Syracuferen dacht aangenaam te maken, offchoon alles volgens de ingevingen van Philistus gefchiede, welke, zonder dat het in de oogen viel, zich weder de gehele heerfchappy over zijn gemoed bemachtigt had; hy toonde zich zeer lpraakzaam en innemend tegen het Volk ; hy fchafte enige belastingen af, Welken de laagfte Clasfe van 't zelve het  het zwaarst drukten ; hy bevorderde enigen der Aanzieulijkften, die 't meeste te vrezen waren , tot aanzienlijke eeramten ; en wiegde de overigen in den flaap, mét beloften die hem nieis kosten en dezelve werking deden; hy verfierde de Stad met Tempelen, Oeffenfcholen, en andere openlijke Gebouwen, en dit alles deed hy, met behulp zijner Vertrouwden , op zulk een goede wijs, dat de bedroge Pléto al zijn aanzien verfpilde., om een Prins, welke zulk een fchone hoop van zich gaf, ert zijn philofophifche iedelJieid met zo veel openlijke bewijzen ener voortreffelijke hoogachting kittelde, aller harten te doen gewinnen. Deze maatregelen bereikten het voorgeftelde doel volkomen, het Volk ('t weik niet alleen in Griekenland, maar in alle plaatzen, in een gedurige kindsheid leeft) hield op te morren; verloor in korten tijd den bloten wensch  wensch ener verandering ; vatte een heftige genegenheid op voor zijnen Prins; verhief de gelukzaligheid zijner regering; bewonderde de prachtige Uniform die hy zijne Trawanten liet maken ; bezoop zich op zijn gezondheid; en was bereid om alles wat hy ondernemen wilde, zijn domme goedkeuring toe te juichen. Zesde Hoofdftuk. Gevolgen van 't Voorgaande. Kunstgrepen van den Gunfteling Timdcratés. Bachidiön. Diön en Plato worden van 't Hof verwijdert. philistus en Timócratés zagen zich, door dezen gelukkigen uitilag, op nieuw in de gunst van hunnen Heer bevestigt, zy waren niet te vreden om met Plato , voor wien Diönyfiüs een zoort van zwakheid behielt, die mis •  misfchien een natuurlijke oppermacht Van een groten Geest over een Kleinen toe te ichrijven was, .te moeten delen, eindelijk geraakte Timdcratés op een inval, waar toe hem de geheime onderhandeling in 't ilaapvertrek van Diönyfiüs den eerften wenk gegeven had. het was een van die invallen „ tot wier uitvinding juist geen groot vernuft ge vordert word, maar de voordelen die hy zich daar van beloofde waren des te aanmerkelijker. hy hoopte ten gelijken tijde zich daardoor by den Tyran verdienftelijk te maken, en het aanzien van den Wijsgeer te ondermijnen ; en hy bedroog zich niet in zijne hoop. Diönyfiüs had, door hem opgewakkert, aangevangen weder een groter vryheid by zijne Tafel in te voeren, het aantal en de zoort van Gasten, welken daarby genodigt wierden, gaf daar toe gelegenheid. Plato, die,by alle de verhevenheid zijne grondïïeU  o ftellingen, een klein byvoegzel tot eét Hoveling had , hield zich gelijk het zeer eerwaardige Mannen aan zekere Hoven gewoon zijn te doen; ■ hy fprak by ieder gelegenheid van de voordelen der matigheid, en at en dronk daarby gelijk een ander. cde kleine afwijking der al te nauwe grenzen van de académifche Spaarzaamheid, (van welken de Vader der Académie zelf bekennen moest , dat zy zich niet zeer fterk voor 'c Hof van een Vorst fchikten,) veroorloofde den Voornaamften Syracuferen , • en ieder die den Prins zijnen eerbied betuigen wilde , hem prachtige Feesten te geven; Feesten , waar de vreugd wel ongebondener heersehte, maar door het gezelfchap der Muzen en Gratiën een fchijn van befcheidenheid bekwam, weike de ftreng» ite wijsheid mat haar verzoenen kon. Timdcratés maakte zich deze omitandigheid ten nutte, hy nodigde den Prins s  Prins, het gehele Hof, en de Voornïamften van de Stad, om op zijn Lusthuis de wederkomst der Lente te vieren , wier alles verjongende kracht, Ctot ongeluk voor het zonder dat kwalijk bevestigde PMtonismus van Diönyfiüs,) ook dezen Prins, de begeerten en de krachten der Jeugd weder fchenen in te boezemen, de fchalke Wellust , achter een verblindende Pracht verftoken , had dit Feest aangericht. Timócratés verfpilde zijne rijkdommen met zo veel meer genoegen, om dat hy verzekert was dezelve juist daardoor dubbeld weder te bekomen, de gantfche Wereld bewonderde de uitvinding en den fmaak van den Gunfteling; Diönyfiüs betuigde zich noit zo wel vermaakt te hebben; en zelf de goddelijke Plato, Cdie, noch op zijne reizen naar de Pyramiden en Gymnofophisten, noch te Athéne, oit iets diergelijks gezien had,) wierd doorzijn dien-  dichterlijke inbeeldingskracht zo verraden , dat hy de gevaren fcheen te vergeten , welken onder de betoveringen van de plaats , en onder deze verfpilling van de bevalligheden van 't vergenoegen loerden, de enige Diön behielt zijn gewone ernsthaftigheid. maar de fterke tegenftrijdigheid van zijn droefgeestig gedrag met de algemene vrolijkheid , maakte een indruk op alle gemoederen, die niet weinig toebragt om zijn aanftaanden Val te bevorderen* intusfchen fcheen niemand acht daarop te geven, ook liet de voorzorg welke Timdcratés gebruikt had, om ieder oogenblik nieuwe vermaken te verfchaffen, weinig tijd om opmerkingen te maken, de fchalke Hoveling had een middel uitgevonden , om den Wijsgeer zelf, by ene gelegenheid, waar by 't het minfte te vermoeden was, op een fijne wijs te vleien, dit gefchiede door een groot pantomimisch Ballet, waarin de Gefchiede. nis  «as**asf KJ! nis van de menfchelijke ziel, vol. gens Plato's grond/tellingen, onder beelden, die hy in zijne eige Schriften aan de hand gegeven had, allegorisch voorgefteld wierden. Timdcratés had de jongfte en fchoonfte Figuren welken hy uit Corinthe en geheel Griekenland by elkander had kunnen verzamelen, hier toe gebruikt, onder de Dansferinnen fcheen ene in 't byzonder daar toe gemaakt, om alies wat de goede Plato in enige maanden aan 't gemoed van den Tyran gearbeid had, wederomver te ftoten. zy verbeelde onder de dansfende Perzonen, de Wellust; en waarlijk paste hare figuur , hare wezenstrekken , hare oogen , hare lonken , alles zo volmaakt tot deze rol, dat het anacreöntisch bywoord Wellustademend uitdrukkelijk voor haar fcheen gemaakt ie zijn. ieder was door de fchone Bachidiön betovert, maar niemand zo fterk als Diönyfiüs; hy dacht L er  i<52 *3*3&3S* er zelf niet aan, om wederftand te doer! aan eneWellust, welke zulk een vervoe» rende geftalte aangenomen had om zijne vóórhaar verkoelde toegenegenheid weder te ontfonken. hy behielt byna geen macht genoeg over zich zelf, om dat wat in hem omging niet door al te duidelijke uitwerkingen te doen zien; want hy vertrouwde zich zelf nog niet, weder geheel Diönyfiüs te zijn, offchoon hem van tijd tot tijd kleine trekken ontglipten , welken den opmerkenden Diön bewezen, dat hy door een overblijfzel, de laatfte zucht ener ftervende Deugd , nog terug gehouden wierd. Timdcratés triömpheerde in zich zelf; zijn inzicht- was bereikt, de al te bevallige Bachidiön overweldigde de begeerten, de fmaak en zelf het hart van den Tyran ; en dewijl hy Timóaratés tot Onderhandelaar zijner drift, welke hy een tijdlang geheim houden wilde, nodig had, zo was de gevaliige Hoveling van  van dat oogenblik af weder de naaste aan zijn hart. PMto betreurde nu te Iaat, dat hy te veel toegevenheid omtrent den trek van den Prins tot vermaak gebruikt had. hy voelde nu al te wel dat de macht zijner metaphyfifche betoveringen door ene fterker toverkracht opgelost geworden was; en dewijl hy zich niet zonder nut bezwaarlijk maken wilde, begon hy het Hof zeldzamer te bezoeken, maar Diön ging verder ; hy verftoute zich, om Diönyfiüs van wegens zijn geheime verftandhouding met de fchone Bachidiön verwi/tingen te doen , en hem zijne beloften met een ersnt te herinneren, welke de Tyran niet meer verdragen kon. Diö. nyfiüs antwoorde in den toon van een aziatifche Alleenheerfcher: Diön hielt ftaande wat hy gezegt had, gelijk een Misnoegde, die zich fterk genoeg acht om de dreigingen van den Tyran te trotzeren. deze wierd wel, daar hy L 3 ia  164 *%%*m%* in begrip was om zijne woede deti vryën teugel te laten , nog door den voorzichtigen Philistus tegengehouden, maar in de omfbmdigbeden waarin men met den beledigden Diön was, moest een fpoediger befluit genomen worden, het minde uitftel was gevaarlijk, maar een openlijke verwijdering was het niet minder: men vond het dus het zekerde te zijn, den trotfchen Patriot, welkebefloten fcheen te hebben, om het op 't uiterde te laten aankomen , heimelijk uit den weg te ruimen. Diön verdween zonder dat het iemand wist;en eerst na enige dagen maakte Diönyfiüs bekent: dat er een gevaarlijke zamenzwering tegen zijn Perzoon, en tegen de rust van den Staat uitgebroken was , waaraan Diön in 't geheim medegewerkt had, en het dus noodzakelijk gemaakt om hem voor énigen tijd van Siciliën te verwijderen, het bevestigde zich ook waarlijk dat Diön by nacht onverhoeds ge.  gevangen, fcheep gebragt, en in Italië aan land gezet geworden was. om het voorgegeven Complot waarfchijnelijk te maken,, wierden verfcheiden Vrienden van Diön, en een nog groter aantal van Aanhangeren van Philistus, welken omgekogt waren om van dezen Prins kwaad te fpreken,,gevangen genomen, men geliet zich , zijn gedrag met de nauwkeurigfte wijs van rechtspleging te onderzoeken; en eerst, na dat zijn misdaad door een menigte van omgekogte Getuigen bewezen was , wierd zijne verbanning in een plechtige veroordeling tegen hem uitgefproken, en hem by levensftraf verboden , zonder byzonder verlof van-Diönyfiüs, Siciliën oit weder te betreden, de Tyran hield zich als of hy dit oordeel, tegen zijnen .wil,, en enkel uit zorg voor de gerustheid van den Staat, gedwongen ondertekende, cn om te doen zien hoe gaarne hy een Prins, die hy altoos zo k 3 hoog  165 *3E44«3ï-* hoog geScht had, verfchoonf zoude hebben , veranderde hy de verbeurdverklaring aller zijner goederen , in een enkele terughouding van de inkomften derzei ven. maar niemand liet zich door zulk een fchonen fchijn bedriegen, te meer, dewijl men kort daar na hoorde , dat hy zijne Zuster, de Gemalin van Diön , gedwongen had de beloning van den onwaardigen Timócratés te worden. Plato fpeelde by deze onverwachte verandering een zeer demoedige rol, en Diönyfiüs hield zich nog gedurig een groot Bewonderaar zijner wetenfchap en welfprekenheid te zijn, maar zijn invloed hield zo volftrekt op, dat het hem zelf niet geöorlooft was de onfchuld van zijnen Vriend te verdedigen, hy wierd dagelijks ter tafel genodigt, maar nu, om met eige ooren aan te horen , hoe de grondftellingen zijner Wijsbegeerte * de Deugd, en alles  4»*3E* 167 les wat een regtfchapen gemoed eerwaardig is, tot Voorwerpen ener ligtvaardige fcherts gemaakt wierden, welken zeer dikwils niet. minder het waar vernuft dan de zeden beledigen, en, op dat hem alle gelegenheden benomen wierden , om de kwade indrukken , welken de Syracuferep tegen Diön ingeboezemt waren , weder uit te wisfchen , wierd hem , onder den fchijn ener byzondere eerbewijzing , een wacht gegeven, welke hem, gelijk een Staatsgevangene in 't oog en gebonden hielt, de Wijsgeer had dat deel zijner ziel, 'c welk tusfchen' de borst en 't middenrif geplaatst is, nog niet zo geheel getemt, dat hem dit gedrag van den Tyran niet zou verbitterd hebben, hy begon gelijk een vrygeboren Athéniënzer te fpreken , en begeerde zijn ■ontflag. Diönyfiüs fcheen over deze vraag zeer ontftelt , en alles aan te wenden o;n een Vriend van zo veel L 4 aan-  162 vammm aanbelang by zich te behouden, hy bood hem de eerfte plaats in zijn Rijk, en (zo Plutarchus niet te veel gezegt heeft,) alle zijne fchatten aan, wanneer hy zich verbinden wilde hem noit te verlaten, maar de Voorwaarde welke daarby gevoegt wierd, bewees hoe weinig men verwachte dat deze fchitterénde aanbiedingen zouden aangenomen worden ; want men begeerde , dat hy aan den Tyran zijne vriendfchap voor Diön opofferen zoude. Plato verftond den ftilzwijgenden zin dezer voorftelling. hy volharde dus by zijn begeerte tot ontflag, en bekwam die eindelijk, na dat hy belooft had dat hy wederkeren zou, zo dra den oorlog, welke Diönyfiüs met den Carthageniè'nzeren te beginnen voorgenomen had, geëindigt zou zijn. de Tyran deed alles wat hy kon om der wereld te overreden, dat zy als de grootfte Vrienden van elkander fcheiden; en Plato's eergierigheid, (wan*  (wanneer het anders.geöorlooft is zulk een drift by een Wijsgeer te voorönderftellen,) vond zijn rekening te goed daarby, dan dat hy zich bevlijtigt zou hebben om haar van het tegendeel te overtuigen, hy ging ( zeide hy,) om Diön en Diönyfiüs weder tot Vrienden te maken, de Tyran betu'gde hier toe geneigt te zijn , en hief zeif, ten bewijs zijner goede gezintheid, het befJag op, 't weik hy op dè inkomften van Diön gelegt had. Plato bleef daarentegen Borg voor zijnen Vriend, dat hy niets tegen Diönyfiüs ondernemen zóude. het affcheid maakte zulk een treurig toneel, dat deAanfchouwers, (buiten.de weinigen welken het gezicht achter het masker kenden ,) door de goedhartigheid van den Prins zeer geroert wierden, hy begeleide den Wijsgeer tot aan de Galeien, verflikte hem byna met zijne omhelzingen , bevogtigde zijne eerwaardige L 5 wan-  170 ♦SSftttBS* wangen met tranen, en zag hem zo lang na , tot hy hem uit zijne oogen verloor, en dus keerden beide, met een even verligt hart; Plato in zijne geliefde Académie, en Diönyfiüs in de armen zijner Dansferin terug. Zevende Hoofdftuk. Een zeer merkwaardig gefprek van Philistus. waar toe een groot Heer fchrandere Vernuften gebruiken kan. Diönyfiüs fticht een Académie van i fchone Kunften en Wetenfchappen. ■pveze Tyran, wiens natuurlijke iedelheid door de gefprekken van den Athéniënzifchen Wijsgeer, tot een heftige begeerte naar roem opgezwollen was, had zich, onder andere zwakheden , in 't hoofd gebragt, om voor een Begunftiger der Geleerden , voor een Kenner, en zelf voor een der fraïe Gees-  Geesten van zijnen tijd aangezien to worden, hy was zeer bekommert, dat Piato en Diön, onder den Grieken, (welken hy voornamelijk, gevallen wilde,) de goede gedachten weder benemen zouden , welken zy voor hem hadden begonnen op te vatten ; en deze vrees fchijnt ene der fterkfte beweegoorzaken geweest te zijn, waarom hy den Wijsgeer by hun affebeid met zo veel gunstbetuigingen overladen had. Philistus zeide hem : dat Griekenland een menigte van befpiege. lende Lediggangeren voedde, welken zo beroemt als Plato, en veel gefchikter waren om een Prins over tafel of in verloren oogenblikken te verlustigen dan deze Man , welke de zwakheid had om een zeer belagchelijk eerwaardig Middelding tusfehen een'egyptifchen Priester en een Staatsman te vertonen, hy bewees hem met de voorbeelden zijner eigene Voorgangeren : dat  I72 *3K$&3S* dat een Vorst zich den roem van een> onvergelijkelijk Regent, met geen minder onkosten verfchaffen kon, dan,, wanneer hy Philofophen en Poëten in zijn befcherming nam ; Luiden , welken, voor de eer om zijne Dischgenoten te zijn, of voor een matig inkomen, bereid waren, om alle hunne vermogens, zonder maat of inzicht, tot zijnen roem en ter bevordering zijner voornemens , te verfpillen. gelooft gy, (zeidehy,) dat Hieron die wonderdadige Man , die Held , die Halfgod, dat Voorbeeld aller vorftelijke, burgerlijke en huisfelijke deugden, waar voor de Nakomeling hem houd, geweest is? wy weten wat wy daar van denken moeten, hy was wat alle Vorften zijn, en leefde gelijk zy allen leefden ; hy deed wat ik en ieder mensch doen zou , wanneer wy tot onbepaalde Beheerfcheren van zulk een fchoon Eiland, gelijk Siciliën is, geboren  '*3S*»38» J73 ren waren, maar hy bezat de fchran"derheid , om Simónidés en Pindarus aan zijn Hof te houden, zy verhieven zijn lof om ftrijd, om dat zy wel gevoedert en betaalt wierden. de gantfche wereld verhief de mildadigheid van den Vorst, en echter koste hem dien roem niet half zo veel als zijne Jachthonden, wie zou Koning willen zijn, wanneer een Koning alles waarlijk doen moest , wat een ledige Sophist op zijn vuil bed, of Diögenés in zijn vat zich invallen laat, om hem als plichten op te leggen ? wie zou regeren willen , wanneer een Regent alle vorderingen en wenfchen zijner Onderdanen voldoen moest? het meeste , zo niet alles, komt op de gedachten aan, welken een groot Heer van zich verwekt; niet op zijne daden zelf, maar op de gedaante en den fchijn welke hy die weet te geven, wat hy zelf niet doen wil of doen kan „ kun-  174 *3Sf*ïSg* kunnen fchrandere Vernuften voor hein doen. houd enen Philofooph die alles demonftreren, een Nar, die over alles fchertzen , en een Poët, die op alles verzen maken kan! het nut, 't welk gy van deze uitgave trekken kunt, valt wel niet fchielijk in de oogen, offchoon het in zich zelf voordeel genoeg is voor een Befchermer der Muzen gehouden te worden, want dit is in de oogen van negenennegentig hondert. delen van 't menfchelijk geflacht, een onbedriegelijk bewijs, dat de Vorst zelf een Heer van een groot inzicht en wetenfchap is, en deze mening verwekt vertrouwen en een gunftig oordeel voor alles wat hy onderneemt, •maar dit is het geringfte nut, 't welk gy van uwe vernuftige Kostgangeren trekt, ftellen wy 't geval, dat het nodig is nieuwe belastingen op te leggen: behoeft er iets meer om een algemeen gemor tegen uwe Regering te ver-  m&ntss* .175 verwekken ? de Misnoegden , (een zoort van menfchen, welken de fchranderfte regering niet uitroeien kan,) maken van zulk een tijdpunt gebruik; zy brengen een gisting onder het Voik ; onderzoeken het gedrag van den "Vorst, de befturing zijner inkomften, en duizend dingen waaraan voorheen niet gedacht wierd : het oproer neemt toe ; de Gemachtigden van 't Volk verzamelen; men geeft aan 't Hof een fmeekfchrift over ; de ene bezwaarnia komt op de andere ; ongemerkt onderneemt men de beden in Vorderingen te veranderen , en de vorderingen met eerbiedige Bedreigingen te onderfteunen: in 't kort, de rust uwes levens is, ten minften voor enigen tijd, verloren ; gy bevind u in moeilijke omftandigheden, waarin de kleinfte mistred de verderffelijkfte gevolgen tot zich trekken kan, en er behoeft alleen enen Diön, die zich in zulk een tijd aan  i76 aan 't hoofd van een misnoegt Grauw ftelt, zo hebben wy een oproer in zijn volfte kracht, hier doet zich het nut onzer fchrandere Vernuften zien: door hunnen byftand kunnen wy in weinig dagen alle deze kwalen voorkomen, laat de Philofooph demonftreren dat deze belastingen voor de welvaart van den Staat onontbeerlijk zijn ; de Spotvogel verfpreide enigen belagchelijken inval, of een lustige hofanecdote of een kwaadaartig fprookje door de Stad, en de Poet vervaardigde fchielijk een paar ftraarliedjes om het Grauw iets te zien en te zingen te geven, zo zal alles in rust blijven! terwijl de poëtifche Lediglopers* daarover twisten, of de Philofooph wel of kwalijk geiivgumenteert heeft, terwijl de kleine ergerlijke anecdote , en de nieuwe comédie 't vernuft aller goede gezelfchappen bezig houd, zal 't Grauw een paar vloeken tusfchen de tanden mor-  morren , zijn ■ftraatdeuntje aanheffen * en — betalen! zulke dienfien zijn, dunkt my.wel waardig, om enige Luiden te onderhouden, die hunne gehele eergierigheid daarin ftellen, om woorden iierelijk zamen te voegen, fyUaben te tellen , ooren te kittelen en longen te fchudden ; Luiden , wier uiterfte wensch vervult is, wanneer men hen zo veel geeft als zy behoeven, om door ene wereld, aan welke zy weinig aanfpraak hebben, zorgeloos door teflen. teren, en niets te doen, dan wat hen den worm in 't hoofd, dien zy geest noemen , tot het grootfïe vergenoegen hunnes levens maakt. Diönyfiüs vond dezen .raad van zij. nen waardigen Minister volkomen naar zijnen fmaak. Philistus gaf hem een lijst van meer dan twintig Candidaten over, uit welken hy, gelijk hy zeide, naar goedvinden uitkiezen kon. de Prins geloofde , dat men van zulke M nut-  J78 ♦98s**SB# nuttige Menfchen niet te veel kon hebben, en verkoos hen allen, de gezamentlijke fraïe Geesten van Grieken, land, wierden onder fehitterende beloften aan zijn Hof genodigt. in korten tijd wemelde het in zijn Voorzalen van Philofophen en Priesters der Muzen, alle zoorten van Dichters, Epifche, Tragifche, Comifche en Lyrifche, welken hun geluk te Athéne niet hadden kunnen maken, trokken naar Syracufe om hunne Lieren en Fluiten aan den bevalligen oever van den Anapus te Hemmen, en zich zat te eeten. zy geloofden dat het hen wel geöorlooft kon zijn om de deugden van Diönyfiüs te bezingen , na dat Pindarus zich niet gefchaamt had om de Muilezel van Hieron onfterftélijk te maken, zelf de Sóeratifche Antfsthenés liet zich door de hoop verlokken, dat hem de mildadigheid van dezen nieuwen Befchermer der Muzen in ftaat  ftaat ftellen zou, om de voordelen der vryjvillige armoede en der onthouden, beid des te gemakkelijker te beftuderen; deugden j van wier fchoonheidj C volgens de ftilzwijgende bekentenis harer ieverigfte Lofredenaren,) men, na ene goede maaltijd het welfprekendst redeneren kan. in 't kort, Diönyfiüs had het vermaak, zich midden in zijn Hof een Académie tot zijn eigen gebruik te ftichtertj wier Voorftander en Apdllo hy zich gewaardigde zelf te zijn, en waarin over de Gerechtigheid $ over de Grenzen van goed en kwaad, over den Oorfprong der wetten, ov^ het Schone, over de natuur der Ziel der Wereld en der Goden , erj andere zulke Voorwerpen , welken naar de gewoonlijke begrippen der Wereldlingen tot niets dan onderhoud nodig zijn* met zo veel ophef, zo veel fijnheid en zo weinig gezond Menfchenverftand gedisputeerd wierd , ak het in enige M * School  School der toenmaligen tijd gewoon was te gefchieden. hy had het vermaak van zich wegens verfcheide deug. den bewondert te zien, en zich over een menigte heldenëigenfchappen te horen prijzen, welken hy zelf noit ge. dacht had te bezitten, zijne Philofophen hadden niet, gelijk Plato, voorgenomen hem te verbeteren, of te Ieren hoe hy eerst zich zelf en dan den Staat regeren moest; de ftrengfte onder hen was te hoffelijk om iets op zijn levenswijs te berispen , en allen waren gereed om ieder wie twijffelde, zonneklaar te bewijzen, dat een Vorst die Opdrachten en Lofdichten zo wet betaalde , zo gastvry was , en zijne getrouwe Onderdanen door 't gezicht van zo veel verlustigen gelukkig maakte, den waardigften onder alle Koningen zijn moest. In deze om Handigheden bevond zich het Hof te Syracufe , toen de Held on.  onzer Gefchiedenis in die Stad aankwam ; en dus was de Vorst, welke hy, onder geheel andere vooronderstellingen bereid was, zijnen dienst aan te bieden. Ach'tfte Hoofdftuk. Agathon vind een oude Bekende. Afbeelding van Diönyfiüs volgens de Regelen van den Heer Reynolds. ^gathon hoorde de hoofdzakelijkfïe Voorvallen, welken den inhoud der voorgaande Hoofdftukken uitmaken, op een groot Gastmaal , 't welk zijn Vriend den Koopman gaf om zijn aankomst te Syracüfe plechtig te vieren, de naam van een Gast, van wien een tijdlang zo veel goed en kwaad onder den Grieken gefproken was, trok on- . der andere Nieuwsgierigen, ook den Philofooph Arisdppus daarheen; een M 3 Man,  182 *Ï3K**SE# Man, die van wegens de bevalligheid van zijnen omgang en de byzondere genade waarin hy by den Prins ftond, in de voornaamfte huizen van Syracufe zeer welkom was. deze Philofooph had zich by die grote wandeling der fchone Geesten van Griekenland mede naar Syracufe begeven , meer o.m den opmerkenden Aanfchouwer te fpeleu, dan met het inzicht om door parafitifche kunflen zijn eige behoeften aan de iedelheid van Diönyfiüs cijnsbaar te maken. Agathon en Aristippus hadden elkander te Athéne gekent; maar toen ftreed de geestdrijvery van den eerften met het koele bloed en de natuurlijke wijsbegeerte van den anderen te fterk, dan dat zy elkander waarlijk hoog geacht zouden hebben, offchoon Aristippus zich dikwils by de vergaderingen bevond, welken Agathons huis toen tot een Académie der fchranderfie Vernuften van Athéne maakte, de waar.  waarheid was, dat Agathon in de oogen vanAristippus een Dweper.en Aristippus met al zijn vernuft, volgens Agathons begrippen, niet dan een Sophist was, bekwamer om verwijfde Sybarieten door zijne grondftellingen nog fybarietifcher, dan Republykanen tot deugdzame Mannen te maken, de indruk dezer voorheen van elkander opgevatte voo'röordelen maakte hen fchuw, daar zy elkander na een afzijn van drie of vier jaren, zo onverwacht weder zagen, is dit Agathon! zou dit Aristippus zijn! - dacht ieder by zich zelf; was overtuigt dat het zo was, en had echter moeite om zijn eige overtuiging te geloven. Aristippus zocht in Agathon den Geestdrijver, welke hy niet was, en Agathon geloofde in Aristippus den Sybariet niet meer te vinden , misfchien alleen om dat zijn eige manier om Perzoneo en Zaken zich voor te ftellen, zedert eni. M 4 gerj  iS4 *a34&3E* gen tijd een merkelijke verandering by hem ondergaan had. een omgang van enige uuren loste by hen het raad • zei hunner dwaling op, verftroide de rest hunner oude vooroordelen, en boezemde hen een genegenheid in om beter Vrienden te worden, ongemerkt herinnerden zy zich niet meer dat zy elkander voorheen minder bevallen hadden , en hun hart beminde zelf het zelfbedrog , om dat wat zy nu voor elkander gevoelden , voor de enkele herinnering ener oude vriendfchap te houden. Aristippus vond by onzen Held ene gevalligheid, ene matigheid, een befchaafdheid, welke klaar fcheen te bewijzen , dat Ondervindingen van meer dan ene zoort een fterke verandering in z:jn gemoed moesten gewrocht hebben. Agathon vond by den Philofooph van Cjréne iets meer dan enkel vernuft; hy vond in hem een geest van opmerking, een gezonde manier van den-  *ÏSS4*3SS* 185 ^denken, een fijnheid en zekerheid in de beoordeling, 't welk een der Scholieren van den wijzen Sdcratés in hem deed erkennen, deze ontdekkingen boezemden hen natuurlijkerwijs een Wederzijds vertrouwen in , 't welk hen geneigt maakte om zich minder voor elkander te verbergen, dan men by een eerfte zamenkomst gewoon is. Agathon liet zijnen nieuwen Vriend zijn verbaastheid daaröver zien, dat de hoop, wel. ke men zich ten voordele van Siciliën van Plato's aanzien gemaakt had, zo plotsling en op zulk een onbegrijpelijke wijs vernietigt geworden was. want alles wat men in de Stad van de zaak wist, beftond alleen in blote vermoedens, die zich ten dele op allerly losfè' aanmerkingen gronden , dergelijken in Steden daar een Hof is , Luiden die niets te doen hebben , en zich .' het aanzien geven willen , als of zy 'van de geheimen en oogmerken van ?t Hof M 5 vol.  e86> $t925'$$53S5$ volkomen onderricht zijn, gewoon zijn van gezelfchapv tot gezelfchap rond te dragen. Aristippus had, zedert hy zich aan 't Hof van Diönyfiüs onthielt, de zwakke zijde van dezen Prins, het caracter zijnerGunftelingen, der Voornaamften van de Stad, en der Siciliërs over 'c geheel zo wel beftudeert, dat hy , zonder zich in de ontwikkeling der geheime drijfveêren , (waar mede wy onzen Lezer reeds bekent gemaakt hebben,) in te laten, Agathon ligt overtuigen kon: dat een onverfchillig Aanfchouwer zich van de aanflagen van Diön en Plato, welken Diönyfiüs tot «en vrywillige nederlegging van dc Alleenheerfchende macht overreden wilden , geen gelukkiger uitgang had kun nen beloven, hy fchilderde den Tyran van zijne beste zijde af, als een Prins; by welke de ongelukkigfte opvoe„ ding een voortreffelijkcn inborst niet j, geheel had kunnen vernietigen ; die „ van  «BBSttge* .187 9, van natuur beleeft, edel, mildadig, „ en daarby zo gedwee en ligt te re„ geren was, dat alles alleen daarop ,, aankwam, in welke handen hy zich ,, bevond, naar zijn gedachte was het ,, alleen die al te beweeglijke inborst ,, en de trek tot de vermaken der „ zinnen, welken de kwade zijde van „ den Prins uitmaakten. Pléto had de „ kunst moeten verftaan, om zich van ,, deze zwakheden op een fijne wij6 „ te bedienen, maar dit had eeri buig» ,, zaamheid, een vermenging van toe- gevenheid en terughouding gevor,, dert, waar toe de Schrijver van „ den Cratylus en Timéiis noit in„ ftaat kon zijn. boven dat had hy „ duidelijk laten merken, dat hy ge» „ komen was om den Zedemeester „ over den Prins te zijn; een omftan,, digheid, die alleen genoeg was om „ alles te bederven, want de zwakfte Yorften zijn altoos die , voor -wek j, ken  i8s » zijn») genoeg om te doen begrijpen dat het niet anders had kunnen zijn. » zy  Ip3 OïSSrtN^ïSSJf? „ 7.v bewezen echter ook, voegde A„ risrippus er met een oogfchijnlijke „ onverfchüligheid by, dat een ander, „ die van de fouten van dezen Voor,, ganger gebruik wist te maken, wei„ nig moeite hebben zou, om de on. „ waardige Luiden te verdringen, wel„ ken zien weder het vertrouwen en „ 't gezag van den Prins geheel beit machtigt hadden." Agathon vond deze gedachten van zijnen nieuwen Vriend zo waarfchijnelijk, dat hy zich overreden liet om die voor waar aan te nemen, en hier fpeelde hem zijne eigenliefde geen kleine trek, welke hy niet van haar vermoede, zy fluisterde hem (zo ftil , dat hy hare iuboezeming eer voor de ftem van zijn Geleigeest of der Deugd zelf hielt) de gedachte in: hoe fchoon het was , wanneer Agathon tot ftand brengen kon watPiatote vergeefsch ondernomen had! ten miflften dacht het hem  hem fchoon een proef te doen; en hy gevoelde een zoort van aandoenlijke bewustheid , dat zulk een onderneming niet boven zijne kracht gaan zou: deze aandoeningen , (want gedachten waren het nog niet,) ftegen geduren. de dat Aristippus fprak, in hem op. maar hy nam zich Wel in acht het geringde daar van te doen merken, en Wende, om van zulk een' fcbalke Ho. veling niet ongemerkt uitgevorscht te worden , het gefprek op andere voorwerpen ; over 't geheel vermijde hy alles wat een byzondere opmerkzaamheid tot hem had kunnen trekken des te zorgvuldiger, om dat hy waarnam, dat men een buitengewoon Man in hem te zien verwachte; hy fprak zeer be. fcheiden , en niet meer dan de gelegenheid in den omgang vorderde, van het aandeel 't welk hy in de Staatsbefturing van Athéne gehad had; hy lier de gelegenheid voorby glippen , die hen»  hem door enigen op een vleiende'wijs (gelijk zy ten minden geloofden,) gegeven wierd om zijn gedachte van de regering en de omftandigheden van Syracufe te zeggen ; hy fprak van alles gelijk een gewoon Mensch, en vergenoegde zich, om by alle gelegenheden te doen zien dat hy een Kenner van alle fchone zaken was, offchoon hy zich alleen als een Liefhebber daar van uitgaf, dit gedrag, waardoor hy alle verdachtheid van byzondere inzichten van zich verwijderen wilde, had de uitwerking, dat de meesten, welken, met een vooroordeel vol verwachting van hem, zijn gezelfchap zochten, zich bedrogen achten, zy oordeelden dat Aga;hon van naby niet voldeed aan den roem welken men zich van hem belooft had, en, om zich daarover te wreken. dat hy niet zo was als hy ter liefde van hunne inbeelding had behoren te zijn, leenden zy hem nog eni' ge  ge fouten die hy niet bezat , en verminderden de waarde der fchone eigenfchappen, welken hy of niet verbergen kon, of niet verbergen wilde, het gewoonlijk gedrag van kleine zielen, waar door zy elkander in de troostrijke overreding zoeken te verfterken: dat er, of geen. zo groot onderfcheid tusfchen hen en de Agathons , of misfchien in 't geheel gene zy! en wie zal zo onbillijk zijn, 't hen kwalijk tc nemen. Negende HoofdftuL Voorlopige Befluiten van onzen Held. Caraéter van Aristippus. o dra zich onze Man alleen zag, gaf hy zich aan de overdenkingen, die in zijn tegenwoordige omftandigheden de natuurlijkfte waren, over. toen hy gehoort had* dat P4ato verwijdert en N Di-  19+ *i3S**fS£* Diönyfiüs in zijn vorige geflalte terug gekeert was, was zijn eerlie gedachte geweest, Syracufe oogenblikkelijk weder te verlaten, en naar Italië over te fteken, waar hy verfcheidene oorzaken had om in 't huis van den beroemden Archytas van Tarénte een goed onthaal te verwachten ; maar de onderhandeling met Aristippus bragt hem weder op andere gedachten, hoe meer hy datgeen wat hem deze Wijsgeer van de oorzaken der voorgevallene veranderingen gezegthad, overdacht, zo veel te meer vond hy zich opgewakkert, om het werk, 't welk Plato opgegeven had , aan een andere zijde , en, gelijk hy hoopte , met beter gevolg, aan te grijpen, door duizend verfchiilende gedachten heen en weder geflingert, bragt hy hetgrootfte gedeelte van den nacht in een middelftand tusfchen befluiten en onzekerheid door, tot hy eindelijk met zich zelf overéénkwam ,  kwam, om het daarop aan te laten komen, waarde omftandigheden hem heenvoeren zouden, intusfchen maakte hy, ingeval Diönyfiüs hem aan zijn Hof zocht te trekken , een Plan van overeenkomst, en ftelde zich een menigte toevallen voor , welken tusfchen beide komen konden , en ontwierp de maatregelen.volgens welken hy in ieder derzelve handelen wilde, de nauwfte verbinding van fchranderheid met braafheid was de grondlegging daar van. hy wilde zich door geen zoort van banden laten ketenen , maar altoos de vryheid behouden, om, zo dra hy zag dat hy vergeefsch arheide, zich met eer terug te kunnen trekken, dit was het enigfte voorüitzicht 't welk hy daarby op zich zelf nam. de levendige afkeer van alle Volksregeringen, die hem van zijn voormalige ondervindingen overgebleven was , vergunde hem niet daaraan te denken om Na de  195 mmmm de SicfJianen tot ene vryheid behulpzaam te zijo, welke hy voor een bloten naam hielt, onder wiens befchutting de Edelen des Volks en 't Grauw elkander over en weder erger tyrannizeerden dan het ergens een enigen Tyran mogelijk is: want deze mag zo kwaad zijn als hy wil, zo word hy ten minden door zijn eige voordeel wederhouden om zijne Slaven geheel uit te putten, waarëntegen her Grauw, wanneer het de macht eens in handen had, niet inftaat was om aan zijne woeste bewegingen enige grenzen te ftellen. deze bedenking betrof wel alleen de Volksregering, maar Agathon had van deA■ delregering geen betere gedachte : een eindeloze rei van flechte Monarchen fcheen hem iets, 't welk in de natuur geen plaats had , en een enig goed Vorst was, (volgens zijn vooronderftelling ,) genoegzaam om het geluk zijns Volks voor gehele eeuwen te beves-  *38l*83**9 197 vestigen, daarentegen geloofde hy dat de Adelregering niet anders dan door de gehele onderdrukking van 'c Volk, tot een duurzamen ftand kon gebragt worden; en dat het dus, al was 't niet dan uit die enige oorzaak.de flechtfte;onder alle mogelijke Staatsgefleltenisfen was. zo zeer tegen die beide Regeringswijzen, ingenomen, kon 't hem niet in de ge. dachte komen, om haar met elkander te vermengen, en door een ftaatkundige .chymie uit zo tegengeftelde dingen een goede vermenging voort te brengen.: zulk een gefteltenis dacht hem al te ingewikkelt, en uit teveel ge-, wichten en raderen zaamgeftelt, om niet. alle oogenbiikken in wanorder te geraken, en zich, den een aan den ander, door vrijving te bederven, de Monar. chie fcheen hem dus, van alle zijden be-. fchouwt, de.eenvoudigfte, de edelfte, en. der overè'enflemming van het groot zamenftel der natuur het overëenkomffigst N 3 orn  198 *asj**3£* om den Mensch te regeren, dit voorönderftelt, geloofde hy alles gedaan te hebben , wanneer hy een tusfchen deugd en ondeugd heen- en weêrdrijvenden Prins, uit de handen van Hechte Raadgeveren trekken kon, en, door een klein gebruik van de macht die hy over zijn hart hoopte te verkrijgen , zijn denkwijs verbeteren, want hy. dacht nog altoos te goed van de menfchelijke natuur, dan dat hy niet hopen zou hem op dezen weg voor de natuurlijke bevalligheden van de deugd gevoelig te maken, en gefteld ook , dat het hem niet dan op een onvolmaakte wijze gelukte, zo hoopte hy echter, dat hy, wanneer hy eens zijn hart overmeesterd had, doch altoos inftaat zo» zijn om veel goeds te doen en veel kwaads te verhinderen; en dit fcheen hem genoeg, om by 't Hot van 't Schouwfpel, met de belonende gedachte van een fchone Rol wel gefpeelt  mmt&m> 199 fpeelt te hebben, het Toneel te verlaten, in deze zachtïnflaapwiegende gedachten fluimerde Agathon eindelijk in, en fliep nog, toen Aristippus den volgenden morgen wederkwam , om hem uit naam van Diönyfiüs te nodigen , en hem aan den Prins voor te ftellen. De zijde, van welke zich deze Wijsgeer in deze Gefchiedenis vertoont, ftemt met het gemeen vooroordeel, 't %velk men tegen hem opgevat heeft, zo weinig overeen, als die met de zekerfte narichten , welken van zijn leven en zijne meningen tot on : ook fchijnt dat vooroordeel zich raocr op het misverftand zijner grondftsllingen en enige ergelijke fprookjes, welken Diögenés Laè'rtiüs en Athcnéös , C twee der onzekerfte Verzamelaars ,van de wereld,) zijne Vyündcn navertellen , als op iets te gronde» 't welk hem onze hoogachting niet recht oniN 4 trek-  2co *%m>m%* trekken kan. er zijn in alle tijden een zoort van Luiden geweest welken nergens dan in hunne fchriften deugdzaam zijn; Luiden welken de verdorvenheid van hun hart door de vertoning van de ftrengfte grondregelen in hunne zedeleer bedekken willen; welken zich het aanzien ener buitengewone tederheid der ooren in zedelijke dingen geven , en door den bloten klank van 't woord Wellust, met een fchijnheiligen fchrifc bevangen worden; in 't kort, Luiden, welken ieder veraehten zoude, wanneer niet de grootfte hoop daar toe veroordeelt was, om zich dooi- masken, minen , gebaarden , buiging van de flem, draïng van de oogen, en witte neusdoeken te. laten bedriegen, deze voortreffelijke Luiden deden reeds toen hun best, om den goeden Aristippus voor een Wellusteling uit te fchreeu» wen, die de vorderingen der zinnelijke driften tot grondftellingen zijnerWijsbegeer-  geerte, en de kunst om zich te vermaken tot het hoogde Goed gemaakt had. Het is- hier de plaats niet, om de onbillijkheid en de ongegrondheid van dit oordeel te bewijzen: en het is ook zo nodig niet, na dat reeds een geacht Geleerde van Onzen tijd, ongeacht zijnen Hand, den moed gehad heeft om in zijn oordeelkundige Gefchiedenis der Wijsbegeerte, dezen Scholier van Sdcratés -gerechtigheid te doen wedervaren. - Zonder ons dus metdeLeerftellingen van Aristippus te bekommeren, vergenoegen wy-'ons, zo .veel,van zijn caracter te zeggen-, als nodig is om denPerzoon die hy aan 't Hof van Diönyfiüs voorftelde, te zekerer te kunnen beoordelen, onder alle.de voorgegewene Wijzen, welken zich toen .aan dit. Hof bevonden , was .by.de enigfte wélke geen heimelijke inzichten op de mildadigbeid van den Prins had, offchoon hy geen N 5 be.  202 *35**3£* bedenking maakte, om gefchenken van hem aan te nemen , die hy niet door paratitifche laagheden kocht; door zijn natuurlijke denkwijs even zo fterk, als door zijne inderdaad gemakkelijke "Wijsbegeerte tegen de eerzucht en geldgierigheid ingenomen , bediende hy zich van een toereikend Erfgoed, ('t welk hy by gelegenheid door het geöorlooft voordeel, 't welk hy van zijne talenten trok, te vermeerderen wist,) om, volgens zijn geneigtheid meer een Aanfchouwer, dan een Speler op den Schouwburg der wereld voor te ftellen. dewijl hy ene der fchranderfte Vernuften van zijnen tijd was , gaf hem die vryheid, waarin hy zich zijn gantfche leven door onderhield, gelegenheid om een graad van inzicht te verkrijgen, die hem tot den fcherpfteu en zekerften Beoordelaar van alle voorwerpen van 't menfchelijk leven maakte. Meester over zijne driften, welken  ken van natuur niet hevig waren, vry van alle zoorten van zorgen en bezigheden , viel het hem niet zwaar om zich altoos in die wakkerheid van geest, en in die gerustheid des gemoeds te onderhouden, welken de grondtrekken van 't caraéter van een wijs Man uitmaken, hy had zijn beste jaren te Athéne in den omgang met Sdcratés en de grootfte Mannen dier beroemde eeuw doorgebragt , Euripidés en Ariftóphanés, Phidia's en Polygnotus, en, (om de waarheid te zeggen,) ook Phryne en Laïs hadden zijn vernuft gevormt, hadden dat teder gevoel van 'c fchone in hem ontwikkelt, 't welk hem de levendigheid der Gratiën met de ernftigheid der Wijsbegeerte leerde verëenigen : niets overtrof de bevalligheid van zijnen omgang ; niemand wist zo goed de Wijsheid onder de bevallige gedaante van den Scherts en der Vrolijkheid in zulke Gezelfchappen in te voe-  204 fSSIMSS* voeren, waarin zy in hare eigene gedaante niet Welkom was. hy bezat het geheim om den Groten zelf de onaangenaamlte waarheden, met behulp van een inval of aangenamen drai, verdragelijk te maken, en zich aan het vervelend geflacht van Gekken en Dwazen , waar van het Hof der toenmalige Vorften wemelde, door een fpot te wreken, die zy dom genoeg waren, om, door een dankbaren lag, voor goedkeuring op te nemen, de levendigheid van zijnen geest, en de kennis die hy van alles wat Schoon was bezat, maakte dat niemand hem overtrof in de uitvinding van zinnelijke. Vermaken , in de aanvoering van een Feest, in dc verfiering van een Gebouw, of in 't oordeel over de weiken van een Dichter, Muzykmeester, Schilder of Beeldhouwer.- hy beminde het Vermaak om dat hy het Schone beminde , en uit die zelve oorzaak beminde hy ook de Deugd. maar  jïmar ïiy moest het Vermaak in zijnen ■weg vinden, en de Deugd moest hem geen al te zware plichten opleggen: aan de ene of de andere zijn gemak op te offeren, zo ver ging zijne liefde tot haar niet. zijn vaste grondftelling, die hy altoos getrouw bleef, was : dat het in onze macht was, om in alle omftandigheden gelukkig te zijn, Phalaris gloeiende Os uitg'ezondert ; want hoe men daarin gelukkig zou kunnen zijn, daar van kon hy zich geen begrip maken, hy ftelde vooraf, dat ziel en ligchaam beiden gezond moesten zijn : als dan kwam het er maar alleen op aan, dat men zich naar de omftandigheden wist te fchikken , in plaats van (gelijk den grootften hoop der Stervelingen ,) te verlangen, dat zich de omftandigheden naar ons fchikken zouden, of hen tot dien einde geweld te willen aandoen, uit hoofde van die buigzaamheid kon hy den veelbetekenen-  2C6" *3S*£$ê& nenden lof verdienen , welke Horatiüs aan hem geeft: „ dat hy in alle ge,, daanten, in alle omftandigheden van ,, 'c gunftig of tegenftrevend geluk „ even dezelve bleef." of, (gelijk Pla„ to van hem zeide:) ,, dat het hem „ alleen gegeven was, om een kleed „ van purper, en een rok van grof „ linnen op een even bevallige wijs te „ dragen." Het is een zwak bewijs voor de vatbaarheid van Diönyfiüs om het goede op hare waarde te fchatten, dat hy Aristippus om alle deze eigenfchappen hoger achte dan alle de Geleerden van zijn Hof. hem had hy het liefst by zich, en dikwils liet hy zich van hem door een fcherts tot goede daden brengen , waar toe hem zijne Schoolvosfen met al hunne bewijzen , en fchoolfche welfprekenheid niet overreden konden. Deze caracleriferende trekken vooruit»  *S£#*ïSS* 207 üitgeftelt, Iaat zich, dunkt ons, geen waarfcbijnlijker oorzaak uitdenken, waarom Aristippus, zo dra hy onzen Held teSyracüfe befchouwde, het befluit nam , om hem by Diönyfiüs in gunst te brengen, dan deze: „ dat hy „ begerig was om te zien wat uit zulk ,, een verbintenis voortkomen, en hoe ,, zich een Agathon op zulk een glib,, berige baan gedragen zoude." want op enige byzondere voordelen voor zich zelf kon hy daarby geen inzicht hebben , dewijl het alleen van hem zelf afhing, om, zonder de tusfchenkomst van iemand nodig te hebben , zich de^gunst van een Prins ten nutte te maken , die in een aanval van roemzuchtige mildadigheid inftaat was om de inkomften van een gehele Stad aan een Cytherfpeler wech te i'chenken. Doch dit zy gelijk het wil: Aristippus had niets van meer aangelegenheid,  208 t3M!**g!8r* heid , dan den naasten morgen den Prins , die hy by het ontbijt gewoon •was op te wachten , van. den nieuwaangekomenen Agathon te onderhouden , en zulk een voordelige afbeelding van hem te maken, dat Diönyfiüs verlangde , om dezen buitengewonen Mensch in Perzoon te kennen. Aristippus bekwam den opdragt om hem zonder tijdverzuim naar 't Hof te brengen, zonder onzen Held te doen merken hoe veel deel hy in de zaak gehad had. Tiende Hoofdftuk. -gathon zag zulk een fchielijke uitnodiging als een goede voorbeduiding aan, en maakte geen zwarigheid •om die aan te nemen, hy wierd door Diönyfiüs op de uitnemendfte wijs ontfangen. by deze gelegenheid ondervond  Vónd hy andermaal, dat de-Schoonheid een ftomme aanbeveling by alle menfchen, welken oogen hebben, is. de gedaante van een Apdilo , die hem reeds zo veel goede dienden gedaan , en zo menigen dimmen trek gefpeelt had; die hem de vervolgingen van Pythia' en de toegenegenheid van den Athéniënzeren toegetrokken ; hem in de oogen van de trafifche Bachanten tot een God, en in die van de fchone Danaë tot den beminnenswaardigften der Stervelingen gemaakt had : . die Gedaante, die innemende Wezenstrekken , die met .majedeit èn vriendelijkheid in elkander vloeiende Gratie, welke alle zijne bewegingen èn daden eigen was, deden hunne werking, en trokken by't eerde gezicht de algemene verwondering tot hem. Diönyfiüs» welke, als Koning, al te wel met zich zelf te vreden was om over een byzonder Mensch, van wegens enige volmaaktO he.  210 «W*8BB* heden ievërzuchtig te zijn , gaf zich geheel over aan den aangenaraen in. druk, welke deze fchone Vreemdeling op hém maakte; de Wijsgeren hoopten, dat het inwendige aan een zo vee! belovend uiterlijke niet beantwoorden zou , en deze hoop ftelde hen inftaat om, met een opgetrokken neus, welke de geringe waarde die zy aan zulk een voorrecht toekenden, te kennen gaf, elkander in te fluisteren, dat hy fchoon Was ; maar deHove. lingen hadden moeite om het verdriet te verbergen , dat zy geen fout aan hem ontdekken konden, die hen voor 't gezicht van zo veel voortreffelijkheden fchadeloos ftelde. ten minden waren dit de opmerkingen , welken de koelzinnige Arotippus by deze gelegenheid maakte. Agathon verbond'in zijne redenen, én in zijn gantsch gedrag, met die edele vryheid , en dat zelfvertrouwen van  *'tsej**3s* 21 r van een Kenner van de wereld, zo veel * befcheidenheid en fehranderhcid, dat Diönyfiüs in weinig uuren geheel met hem ingenomen was. men weet, hoe weinig er toe nodig is om den Groten te bevallen, wanneer ons alleen het eerde oogenblik gunftig is. Agathon moest dus aan Diönyfiüs, welke waarlijk imaak had, noodwendig meer bevallen dan iema'nd'diè hy oit voorheen gezien had; en dit in een altoos toenemende overeenkomst, naar mate zich van oogenblik tot oogenblik de voortreffelijkheden en verdienden van onzen Held ontwikkelden: hoedanigheden, welke» hy zo vele bezat, dat de nijd.die op ieder oogenblik in gelijke maat aangroeide, enigermate te ontfchuldigen was. die goede Luiden zouden zich zelf veel ingebeeld hebben , wanneer zy alleen die eigenfehappen, welken in hem het geringde zijner waardy uitmaakten, in dien graad bezeten hadden, hy had O a de  de fchranderheid om zijne diepere e»~ genfchappen te verbergen, en zich enkel van die zijde te doen zien , waar door zich de hoogachting der Aanzienlijken her-zekerde laat verrasfchen. hy fprak over alles met die vlugheid des vernufts , welke over alle voorwerpen flechts heen loopt; een eigen» fchap waar door zich de fchraalfte Vernuften, (ten minden voor enigen tijd,) het aanzien van verdand en inzicht te bezitten weten te verkrijgen, hy fchertde, hy vertelde met bevalligheid ; en, (wat de opvoeding, die hy van Danaë bekomen had eer aandeed,) hy bewonderde de goede invallen.» welken de praatzieke Diönyfiüs, onder een menigte van platte en koude >. ontvielen, op een wijs, welke, zonder zijn oprechtheid of zijn finaak te veel geweld aan te doen , den Prinsovertuigde, dat Agathon onëindig veel. ▼erfland had. Gro.  Grote Heren" hebben gemenelijk ene geliefde zwakheid, waar door het zeer ligt is om ingang in hun hart re verkrijgen, de grote Tanzai van Schefchian, (voor 't overige een Kenner" van verdienden ,) kende echter geen groter dan goed op de Luit te fpelen. Diönyfiüs had zulk een gunftig vooroordeel voor de Cyther, dat de beste Cytherfpeler, in zijne oogen, de grootfte Man van den aardbodem was. hy fpeelde die zelf wel niet voortreffelijk, maar hy gaf'zich uit voor een' Kenner, en roemde de grootfte Virtuöfen op dit wonderbaarlijk Inftrument aan zijn Hof te hebben, tot goed geluk had Agathon te Délphis het fpelen op de Cyther geleert, en enige lesfen welken hy by de fchone Danaë genomen had, hadden hem in die kunst zo vér gebragt als men komen kan. in 't kort, hy nam de derde of vierdemaal dat hy met Diöny0 3 fiüs  fiüs des nachts fpij'sde , een Cyther , begeleide daarop ene der Dithyramben van Damon, (die door een lieffelijke ftem gezongen en van de fchone Bachidiön gedanst wierd , en bragt zijn Hoogheid daardoor in zulk een overmatige verrukking , dat het gantfche Hof het van dit oogenblik af voor een uitgemaakte zaak hield , hem binnen kort tot de waardigheid van openlijke Gunfteling verheven te zien. Diönyiiiis overftelpte hem in de eerfte aan•doeningen zijner bewondering met liefkozingen , welken onzen Held byna allen moed benamen, hemel, dacht hy, wat zal ik met een Koning aanvangen, die bereid is om den eerden Nieuwaangekomenen aan 't Roer van Staat te ftellen, om dat hy een goed Cytherfpeler isi deze gedachte was zeer gegrond, en zou hem veel moeite gefpaart hebben , wanneer hy hare infpraak gehoor gegeven had. maar een andere ftem,. (was  $gg£ffg$i 215 {.was het iedelheid ? of de gedachte van zulk een groot voornemen, om zulk een geringe oorzaak niet op te geven ? of die toegevenheid, welke ons geneigt maakt om alle de zwakheden.welken de Groten voor ons doen zien, met oogluiking voorby te gaan?) fluisterde hem in: dat de finaak voor de Muzyk en de byzondere achting voor een inftrument, een zaak was die van de vorming onzer zintuigen afhangt; en dat het hem zo veel tè gemakkelijker zjjn zou , om zich van het hart van een Prins te verzekeren , naar mate die meerder bekwaamheden bezat, waardoor hy zijne goedkeuring verkrijgen kon. de gunst, waarin hy zich , in zo korten tijd, door zulke twijffela'chtige verdienden, by den Tyran geftelt zag , fteeg fchielijk daarop , by een académifche Vergadering, welke Diönyfiüs met de grootfte pracht inftelde, tot zulk een graad, dat Philistus, die tot 0 4 hier  215 *8£*&Ssr* hier tusfchen hoop en vrees gezweeft had, zijnen val nu voor zeker hield. Diönyfiüs had van Aristippus gehoord dat Agathon voorheen een Scholier van Plato geweest, en gedurende zijn gelukkige omftandigheden te Athéne , voor een der. grootfte Redenaars in die fnapachtige Republyk gehouden was. verheugd, ene volmaaktheid meer aan zijnen Lieveling te ontdekken , verzuimde hy geen oogenblik om gelegenheid uit te vinden, waarin hy in eigen Perzoon over de waarheid yan dit voorgeven oordelen kon. want het kwam hem zeer bovennatuurlijk voor, dat men ten gelijken tijde een Wijsgeer, een Adónis en een groot Cytherfpeler zijn kon. de Académie bekwam dus bevel om zich te verzamelen, en geheel Syracufe wierd daarby genodigr. Agathon dacht aan niets minder dan dat hy in dezen Wedftrijd van een hoop Sophisten, (welken hy niet zonder .re»  *Bmmm 217 reden voor zeer overtollige Menfchen aan 't Hof van een goed Vorst aanzag,) een rol te fpelen bekomen zou; en Aristippus had, (uit dé boven aangewezen oorzaak, die den fleutel van zijn gantsch gedrag omtrent onzen Held is,) hem niets van. de inzichcen van Diönyfiüs ontdekt, deze opende als Voorzitter der Académie , ( want zijne iedelheid vergenoegde zich niet met de eer van alleen haren Befchermer te zijn,) de Vergadering door een kwalijk zamengeftelde, en niet al te verftandige , maar met piatonifche uitdrukkingen rijkelijk opgevulde Verhandeling, welke, (gelijk ligt te denken is,) de algemene goedkeuring verwierf, ongeacht zy Agathon meer het ontwijftelbaar vertrouwen van den Koninklijken Redenaar, en de goedkeuring die hem van wegen zijnen Stand toekwam, dan de grootheid zijner gaven fcheen te bewijzen, na voleindiging O 5 dier  218 *Sss**j3Ss* dier Rede, nam de philolbphifehe Twistrede haar begin, en offeboon de Toehorers door de fijne Vernuften , welken zich nu lieten horen, niet zeer onderricht wierden, vonden zy echter door de welfprekenheid van den. een, de klinkende ftem cn goeden uitfpnaak van den ander, de wonderfpreukige invallen van den derde , en de gezichten die een vierde by zijne distinctiè'n en demonftratiè'n maakte, tamelijke verlustiging, na dat dit fpel enigen tijd geduurt had , en een onhoffelijk gegeeuw reeds twee derdedelen der Toehoreren begon te bevangen, zei Diönyfiüs: dat hy het geluk had, zedert enige dagen enen der waardigfte Leerlingen van den groten Plato in zijn Hof te bezitten ; en dus verzocht by hem, dat hy niet weigeren zou, van den roem die hem altoos vooruitgegaan was, den fluïer der befcheidenheid , waar door hy zijne verdienden zocht  mmmm 219 zocht te bed Aken, af religiën, en in den fchonen Agathon enen der welfprekenfte Wijsgeren van zijnen tijd te doen zien: hy behoorde dus niet te weigeren, ook in Syracufe zich van zulk een voordelige zijde te vertonen, en mee de Philofophen in een wedftrijd over de ene of andere gewichtige vrage uit de Wijsbegeerte in te laten, by geluk fprak Diönyfiüs, die zich zelf gaarne hoorde, en de gaaf van wijdlopigheid in een grote maat bezat, lang genoeg, om onzen Man tijd te geven , van zich van de kleine ontfteltenis over zulk een onverwachte uitnodiging te herhalen, dit uitftel ftelde hem inftaat t om zonder bedenking te antwoorden: dat hy te vroeg uit de Gehoorzalen der Wijzen op de markt te Athéne geroe. pen, en in de befturing van een Volk, 't welk zijnen Aanvoereren weinig rust te verlenen gewoon was was ingewikkelt geworden , dan dat hy tijd ge.  220 *3K**38* genoeg zou gehad hebben , om zich zijnen Leermeester waarlijk ten nutte te maken, echter was hy, wanneer Diönyfiüs het begeerde , uit achting voor hem , bereid, om een proef te doen hoe weinig hy den lof verdiende , welke hem uit een al te gunftig vooroordeel was tocgclegt. Diönyfiüs riep dan Philistus, (men weet niet of het vooraf gefproken was , dan of het by toeval gefchiede,) om een Vraag op te geven voor en tegen welke, van beide zijden gefproken zoude worden, de Minister bedacht zich een oogenblik , en, in hoop om Agathon, die vreesfelijk voor hem begon te worden, in verlegenheid te brengen , floeg hy de Vraag voor: welke Regeringsvorm enen Staat het „ gelukkigst maakte , de Volksrege„ rende of de Alleenheerfchende ? " men zal, dacht hy, aan Agathon de verkiezing overlaten , voor welke hy zich verklaren wil. fpreekt hy voor c|p Re.  Republyk, en fpreekt by goed, Cgeüjfe hy om zijnes roems wil doen moet,.} zo zal hy den Prins niet bevallen : werpt hy zich tot Lofredenaar van de Monarchy op, zo zal hy zich by 't Volk gehaat maken , en Diönyfiüs zal den moed niet hebben, om de Staatsbefturing aan een Uitlander toe te vertrouwen, die by zijne eerfte aankomst zulk een flecbten indruk in 't hart van den Syracüferen gemaakt heeft, maar deze reis bedroog zich de fchalken Vos in zijn verwachting. Agathon verklaarde zich, ongeacht hy het inzicht van Philistus merkte, met een onverfchrokkenheid,welke deze geen triömph voorzeide, voor de Monarchy. nadat zijne Tegenpartyën, (onder welken Art, tisthenés en de Sophist Protagoras.,, alle hunne krachten infpanden om de voorrechten ener Vryë Volksregering te verheffen ,) met fpreken opgehouden hadden, ving hy daar mede aan, dat hy  222 _ #»*!8*35# hy hunne gronden meer fterkte gaf dan zy zelf te doen inftaac geweest waren, de opmerkzaamheid Was buitengewoon, ieder was begeriger om te horen, hoe Agathon zich ze f, dan, hoe hy zijri Party overwinnen zoude : zijn welfprekenheid toonde zich in een licht 't welk de zielen der Toeboreren verblinde ; de gewichtigheid van 't oogenblik , 't welk den uitflag van zijn gantsch voornemen bepalen Zoude, de waarcle van 't onderwerp, de begeerte om te zegepralen, en vermoedelijk ook zijn hartelijke afkeer van de Volksregering, alles bragt hem in een vervoering, weike de krachten zjner ziel te hoger ftemde. zijne denkbeelden waren zo groot , zijne afbeeldingen zo fterk getckent , met zo veel vuur gefchildert, zijne gronden waren in zich zelf zo fchitterend, en door hun. ne zamenvoeging zo overweldigend ; de ftroom zijner rede, die in 't begin in  ?9B«*a8* 223 inleen geruste majefteit voortvloeide , wierd van tijd tot tijd zo fterk en wechvoerend , dat zelf die , welken voorgenomen hadden hém geen recht te doen wedervaren , door een betoverende kracht genoodzaakt wierden , hem hunne innerlijke goedkeuring niet te onttrekken, men geloofde Merkuur of Apóllo te horen /preken, de Kenners , (want er waren enigen tegenwoordig, welken daar voor gehouden moesten worden ,) bewonderden het meest, dat By alle de kunstgrepen verfmade , waar door de Sophis'ten gewoon waren een kwade zaak de gedaante van ene goede te geven, geen kleuren , welken door hunnen glans het bedriegelijke van valfehe, of vergeefsch aahgenomene ftellingen verbergen moesten ; geen. kunAi^e'uitdeling van licht en fchaduw! zijn uitdrukking geleek den zonnei'chijh, wiens levendige en byna geestige glans zich aan  «24 aan de Voorwerpen mededeelt, zonder hen iets van hun eige kleur te benemen. Echter moeten wy bekennen , dat hy een weinig gruwzaam met de Republyken omging, hy bewees* of fcheen allen die het hoorden te bewijzen: dat deze zoort van Zamenleying haren oorfprong in den wilden chaos der Anarchie genomen , en dat de wijsheid harer Wetgeveren zich met een zwak gevolg bevlijtigt had , om order en duurzaamheid in een Zamenftel te brengen , 't welk (volgens zijn natuur,) in geftadige onrust en innerlijke gisting,, alle oogenblikken gevaar liep om zich door zijne eige krachten te vernielen, en den ftaat van rust in dezelve eer een gevolg van 'tuiterfte verderf, en, (gelijk de ftilte op de zee,) de zekere Voorbode van een aanftaanden ftorm of ondergang zijn zou. hy hield ftaande dat de ftaatkundige Deugd (dit  *3«**3'SS* 225 (dit geheiligt Palladium van vryë Volksregeringen , aan wiens onderhouding hunne Wetgeveren het gantsch geluk derzelve gebonden hadden,) een zoort van onzichtbaar en door een overgeleverd bygeloof geheiligden Afgod was, aan wien niets dan den naam vereert wierd. dat men in deze Staten een ftilzwijgend verdrag met elkander gemaakt fcheen te hebben, om zich door een zekere harsfenfchim van gerechtigheid , matigheid, belangeloosheid , liefde tot het Vaderland en het algemenebest, door elkander te laten bedriegen; en, achter het masker dezer ftaatkundige huichelary, onder den eerwaardigen naam van alle deze deugden, het tegendeel vandezelven nergens oiibefchaamder gepleegt wierd. er wierden, dacht hy, een menigte byzondere omftandigheden, welken misfchien, in enige duizend jaren, in enigen hoek van de wereld zamenlopen konden, verëischr, P ohi  22ö ♦asffas* om een Republyk in die gelukkige middelmatigheid te behouden, zonder wel. kezy niet duurzaam zijn kon. en even daarvan, dewijl dit geval zo zeldzaam was,en van zo veel omftandigheden afhing , kwam het, dat de meeste Republyken of te zwak waren, om hunne Burgeren de minfte zekerheid te verfchafl'en , of naar een grootheid: ftreefden , welke den Staat onophoudelijk door Burgeroorlogen verwoeste, en hen die het laatst op den kampplaats overbleven , niets dan woestij» nen om te bevolken, en puinhopen om weder op te bouwen overliet, zelf die vryheid, op welke deze Staten met uitfj.iiting van alle anderen- aanfpraak maakten, vond byna in de oppermachtigfte Rijken van Atièïi meer dan by hen plaats: want of moest zich het Volk alles laten welgevallen, wat de Edelen ere Rijken, overè'enkomftig met hun belang,befioten en deden , of, wanneer het den  • *88HS8Ë* 227 déri Wetgever en Rechter zelf was, Was' geen eerlijk mensch zeker van niet ieder oogenblik hefoffer van hem te worden , wien zijné verdienden in den weg ftonden, of door zijn aanzien en vermogen rijker en groter hoopte te worden, in geen anderen Staat was het minder geöorlooft van zijne vatbaar, heden gebruik të maken, zelf te den ken, of over gewichtige voorwerpen, dat wat men voor 't Algemeen nuttig oordeelde , zonder gevaar bekent te maken' ; alle voorflagen tot verbetering wierden, onder den geharen naam van Nieuwigheden verworpen , en haalden hare Uitvinderen geheime of openlijke vervolgingen op den hals : zelf de grondvesten van 'c menfchelijk geflacht, en dat wat den befchaafden Mensch eigentlijk van den Wilden en' Barbaren onderfcheid, waarheid en deugd , de wetenfchappen en de bemihnenswaardige kunften dér MöP 2 zen,  zen, waren in die Staten verdacht en zelf gehaat, zy wierden door duizend in het duister loerende middelen ontzenuwt , in haren voortgang verhindert, of ten minden zeker niet opge- Wakkert of beloont. doch het zy genoeg den Lezer een proef gegeven te hebben , hoe nauwkeurig Agathon met de gebreken ener vryë Volksregering bekent was, en hoe weinig hy haar by deze gelegenheid verfchoonde! wy breken hier zo veel liever af, dewijl het geheel tegen ons inzicht zon zijn, om enig Aardbewoner een Staatsgefieldheid, waarin hy zich bevind onaangenamer te maken dan die hem reeds zijn mag ; of gelegenheid te geven , dat de gebreken van enige lang verftoorde griekfche Republyken , uit welken Agathon. zijne afbeeldingen ontleende , ter verongelijking van die misbruikt zouden worden , welken , in onze tijden , als eerwaardige Vry-, en  mmm&& 229 Toevluchtplaatzen der deugd ,, gezonde wijs van denken , der openlijke gelukzaligheid en ener ftaatkundige gelijkheid , welke dér natuurlijke het naaste bykomt, aangezien kunnen worden, over 't geheel fchijnt de vraag, over welke hier gedisputeert wierd , onder die gewichtige 'vragen , of Scaramoes of Scapijn het best danst ? — en zo veel anderen van dat flag te behoren , waaröver van voorlang reeds zo veel tijd en moeite verfpilt is, zonder dat men daaruit afleiden kan, waar in de wereld door hare oplosfing verbeterd zoude worden, wy gaan dus, offchöon uit een andere grond, der Lofrede, welke Agathon op de Monarchale regering maakte,geheel voorby: de Beheerfchers der wereld fchijnen over'tgeheel zeeronverfchiliig te zijn over de gedachte, weike men van hunne regeringswijs maakt, er zijn gevallen, wy ftaan het toe, waar dit P 3. ene"  230 4&S**3S* ene uitzondering lijd , maar deze gevallen beftaan zelden , wanneer men de voorzichtigheid gebruikt, om hondertè'n vijftigduizend welgewapendeLuiden gereed te houden, met wier byftand men -zeer waarfchijnelijk hopen kan , zich boven de gedachten"van alle vreedzame menfchen in de gehele wereld te kunnen verheffen, zijn niet deze honderdè'nvijftigduizend een levendig en klaar bewijs,'t welk alle andere bewijzen overtollig maakt, dat ene Natie gelukkig is? 't is dan genoeg.dat dezeRede, waarin Agathon alle gebreken der verdorveneRepublyken,en alle voordelen van welgeregeerde Monarchyè'n in twee legengeflelde afbeeldingen zamengebragt, het geluk had om alle ftemmen wech te dragen , alle Toehoreren te overreden , en den Redenaar ene bewondering toe te trekken , welke den hoogmoed van den iedelflen Sophist had kunnen verzadigen, ieder was door zulk  zulk een Man betoverd, welke zo zeldzame gaven «iet een zo verheven wijs van denken,, en rhet zulke menschlievende gëvoelens verëenigde. want Agathon had niet de Tyranny aangeprezen , maar wel de regering eens Vaders* die zijne kinderen wel opvoed en gelukkig zoekt te maken, men beloofde zich zelf goudene dagen in Siciliën te zien, wanneer zulk een Man het roer van den Staat regeerde, ook had hy niet vergeten, by den aanvang zijner Rede de verdachtheid voor te komen, als of hy de Republyk uit wraakzucht fchold , en de Monarchy uit vleïery en geheime inzichten verhief: by had by deze gelegenheid te kennen gegeven, dat hy voorgenomen-had om naar Tarente over te fteken, om in de geruste duisterheid eens afgetrokken levens, welke hy volgens zijne neiging boven alleahderen fchatte.zich op de naarvorfching- der waarheid en' der' verbetc» P 4 ring  232 *i5S#*f£* ring van zijn gemoed roe te leggen, ieder wraakte of betreurde ditbefJuit, en hoopte dat Diönyfiüs alles aanwenden mogt om hem daar van af te bren • gen. noit had zich de neiging van den Prins met de wenfchen zijns Volks beter overëengeftemt dan deze reis. de hoge gedachte welke hy van den Perzoon van onzen Held opgevat had, v/as door deze Verhandeling tot den hoogften graad geftegen. hoe weinig behendigheid er in 't caracfer van dezen Vorst was, zo had hy doch oogenblikken , waarin hy wenschte , dat het minder verlochening van zich zelf kosten mogt , om een goed Regent te zijn. dc welfprekenheid van Agathon had hem gelijk de overige Toehoreren wechgerukt; hy voelde de fchoonheid van het Schiidery, en vergat daar door, dat juist dit Schiidery een zoort van Satyre op hein zelf jnhielf. hy ftelde zich voor, dat geen te  te vervullen, war Agathon op een (lil. zwijgende wijs van zij'ne regering belooft had ; en om zich de plichten , welken hem dit voornemen oplag, te verligren, wilde hy die door even denzelven, welke zo goed daarover fpreken kon , laten uitvoeren, en waar kon hy een bekwamer werktuig vinden , om zijne regering by den Syracuferen bemint te maken? waar een ander Man, dan die zo vele aangename eigenfchappen met zo veel nuttige verëenigde ? Diönyfiüs, gewoon alles alleen van ene zijde te befchouwen, en alles wat hy wilde haastig en ongeduldig aan te grij'pen, was niet gewoon tusfchen zijne befijiten en hare uitvoeringen meerder tijd te laten voorbygaan dan nodig was. hy droeg dus Aristippus op, om zijnen Vriend voorflagen te doen. deze veröntfehuldigde zich met zijn afkeer voor het bezig leven, en beP 5 ftem-  2^4 #3K**H!K* deinde zelf den tijd van zijn vertrek. Diön)fiüs wierd daar door nog veel dringender; en offchoon Agathon nog bleef weigeren, zo gefchiede het doch op zulk een befcheidene wijs dat men hopen kon dat hy zich bewegen zou laten, ook was zijn inzicht alleen, de toegenegenheid van een Prins, die zo weinig te betrouwen was, vooraf op de proef te ftellen, eer hy zich in verbintenisfen inlaten wilde, welken voor het geluk van anderen en zijn eige rust zulke noodlottige gevolgen heb* ben kon. Eindelijk toen hy oorzaak geloofde te hebben, om de hoogachting die hy Diönyfiüs voor hem ingeboezemt had, voor iets meer dan een voorbygaanden 1 litö te houden , gaf hy zich over ; ni Ktf niet dan op zekere Voorwaarden welken tusfehen hen vastgefteld moes. Éatt worden, hy verklaarde zich, dat hy niet dan in de eigenfehap van een Vriend  Vriend aan zijn Hof blijven wilde, zo lang Diönyfiüs hem daar voor erkennen , en zijne dienften geloven zou nodig te hebben, hy wilde zich echter niet laten ketenen, maar der vryheid behouden om zich terug te trekken , zo dra hy zag dat zijn verblijf tot niets meer nut was. de enige beloning, welke hy zich bevoegt achte voor zijne dienften te bedingen , was deze : dat Diönyfiüs 'zijne raadflagen volgen moest, zo lang hy aantonen i kon , dat hy daardoor het beste der Natie, en de zekerheid, den roem, en de byzondere gelukzaligheid van den Prins te gelijk bevorderen zoude, eindelijk maakte hy nog dit voorbeding, dat Diönyfiüs noit enige heimelijke ingevingen of aanklachten tegen hem gehoor geven mogt, zonder 'hem zulks openhartig te ontdekken en zijne verantwoording aan te horen. De Prins bedacht zich zo veel minder,  S36 *3S*#385# der, om alle deze voorwaarden te ondertekenen , dewijl hy befloten had hem re bezitten zelfs wanneer het hem de helft zijns Rijks kosten zoude. Agathon betrok dus ene woning, welke men in het Paleis voor hem gereed gemaakt had ; Diönyfiüs verklaarde openlijk, dat men zich in alle zaken aan zijnen Vriend Agathon, gelijk aan hem zelf, wenden kon. oogenblikkeiijk beïeverden zich de'Hoveiingen om ftrijd, om den nieuwen Gunfteling hunne onderworpenheid te betuigen , en Syracufe zag met vrolijke verwachting de wederkomst der Saturnifche tijden te gcmoet. .Elfde Hoofdftuk. ■y^y breken hier een weinig af, om den Lezer tijd te laten om dat geen te overwegen, wat hy zich zelf in  *BS**aE# 237 in dit oogenblik voor en tegen onzen Held moge te zeggen hebben, misfchien vinden enigen in den iever^ waar mede hy tegen de Republyken gefproken heeft, ene.bitterheid welke hem onbillijk genoeg maakte om de ondankbaarheid zijner eigene Medeburgeren aan alle andere vryë'Staten te wreken, anderen zullen misfchien zijn geheel gedragman 't Hof van den Koning Diönyfiüs, meteen kunftigefchranrierheid, welke niet in zijn oaraQer huisveste en hem een valfche fchijn gaf, befchuldigen. wy hebben ons reeds meermaal verklaart, dat wy in dit werk de plichten van een Gefchiedfchrijveren niet die van een Lofredenaar of Voorfpraak op ons genomen hebbenë echter blijft het ons geöorlooft om van de daden eens Mans, wiéns leven wy wel niet voor een volkomen , maar doch voor een leerzaam Voorbeeld opgeven ,. even zo vry volgens ons  233 *3m**3m* ons gezichtspunt te oordelen , als het onze Lezers uit het hunne doen mogen. Wy hebben reeds herinnert, dat het onbillijk z;jn zou , dat wat Agathon tegen de Republyken van. zijnen tijd gezegt heeft, voor een belediging van zulke vryë Staten aan te zien , welken , onder den invloed van gunftige omftandigheden , door hunne ligging voor buitenlandfchen nijd en voor buitenfporige gedachte van vergroting verzekert , door wijze wetten , en (wat nog meer is,)door de macht der gewoonte , in ene gelukzalige middelmatigheid onderhouden worden , en die gebreken pas by den naam kennen , welken Agathon in de Republyken van zijnen tijd voor onherftelbaar aanzag. Over 't geheel heeft men oorzaak om re geloven, dat Agathon ^efproken heeft gelijk hy dacht , en dat is ter rechtveerdiging zijner braafheid genoeg-  ' noeg. en waarom zouden wy hier aan t wij helen? zijn geheel gedrag, gedurende dat hy bet hart van den Tyran in zijne handen had, bewees.dat hy geeninzichten voede, welken hem genoodzaakt zouden hebben om hem tegen zijne overtuiging te vleten, hec isWaar, hy had , toen hy den voet in het Paleis van Diönyfiüs zette, inzichten by alles wat hy deed. maar moest by er dan gene gehad hebben ? wanneer zijne inzichten edel en weldadig: waren, (en dat waren zy wezentlijk,) wat kunnen wy dan, volgens het ftrengfte recht, meer vorderen ? het. fchijnt dus niet, dat men oorzaak? heeft, hem der Voerzichtigheid te verwijten, waar mede hy, op de nieuwe en gladde baan welke hy betredenzoude, alle zijne daden moest inrichten, wanneer zy middelen ter. bereiking zijner inzichten worden zouden, wy ftaan toe , dat een zoort van terug.  è4o *jf£**SSÊ* rughouding en fijnheid zich daaruit zien laat, welke geheel niet met zijn vorig carafter fchijnt overeen te komen, maar dit verdient in zich zelf geen berisping, het Haat nog te onderzoeken , of die onveranderlijkheid van denkwijs en maatregelen, waarüp menig eerlijk Man zich zo veel laat voorftaan , ene zo grote deugd is als hy zich inbeeld, 't is waar, onze eigenliefde vleit ons gaarne, dat wy, zo gelijk wy zijn, het best zijn ; maar zy heeft niet zelden onrecht met ons dus te vleien, het is onmogelijk, dat, daar alles rondom ons zich verandert, wy alleen onveranderlijk blijven zouden ) en wanneer het zelf niet onmogelijk ware, zo was het doch onwelvoeglijk : andere tijden vorderen andere zeden ; andere omftandigheden andere inzichten en houding in ons gedrag, in zedelijke Romans vinden wy waarlijk Heiden , weiken zich zelf altoos  toos gelijk blijven , . en daaröni tg prijzen zijn. want hoe zou het daar anders zijn, dewijl zy reeds in hun twintigfte jaar wijsheid en deugd in even dezelve volmaaktheid bezitten, als een Epamindndas of Sdcratés, die , na een veelvuldige verbetering van zich zelf, pas in hun zestiglie jaar bereikten ? maar in het leven , vinden wy het anders : zo veel te Hechter voor die, welken daar altoos zich zelf gelijk blijven! wy fpre- ken van geen Dwazen of Ondeugen- den , . ook de Besten hebben in hunne begrippen , oordelen , gevoelens , en zelf in dat waarin zy 't voortreffelijkst zijn, in hun hart, in hunne deugd, altoos nog veel te verbeteren, en de ondervinding leert, dat wy zelden by ene nieuwe ontwikkeling van ons zelf, of tot ene merkelijke verbetering van onzen vorigen inneriijken toeftand geraken, zonder door een Q zoort  #j3£#&38* zoort van middelftand te gaan, welke een valfche kleur op ons terugkaatst, en onze ware gedaante een tijdlang verdonkert, wy hebben onzen Held reeds in verfcheiden toeftanden gezien; in ieder, door den invloed der omftandigheden , een weinig anders dan hy waarlijk was; hy fcheen te Délphis een enkel befchouwende Geestdrijver, en men heeft in 't gevolg gezien dat. hy zaken wel wist uit te voeren; wy geloofden , na dat hy de fchone Cyane verdemoedigt had, dat de vervoeringen der wellust niet op hem vermochten , en Danaë bewees , dat wy ons bedrogen hadden ; maar nu zal het niet lang meer duren, of ene nieuwe vermeende Danaë, welke zijne zwakke zijde geloofde uitgevorscht te hebben, zal zich even bedrogen vinden. Agathon fcheen in verfcheidene tijdpunten zijns levens, by opvolging, een plaranii'che en patriöttife.ee  *as*«6» 243 fche Geestdrijver, èen Held, eenStoï. cijo , een Wellusteling ; en hy was gene van allen , offchoon by van tijd tot tijd door alle deze Clasfen ging , en in ieder van dezelve iets aannam, wy zijn nog niet aan 't eind van zijnen loop; van daar kan ook van ziin Caraéter, en van dat wat hy waarlijk was, waarin hy zich onder alle deze gedaanten gelijk bleef, en wat ten laatften, na dat alles wat hem vreemd is, van hem afgefcheiden zijn zal, overig zal blijven , voor ditmaal nog niet gefproken worden, zonder dus te driftig over hem te oordelen, gelijk men gewoon is in den dagelijkfchen omgang alle oogenblikken te doen, willen wy voortvaren hem zorgvuldig na te gaan, de ware drijfraderen zijner daden zo nauwkeurig als ons mogelijk zijn zal uit te vorfchen, geen geheime beweging van zijn hart, Q a wel-  «44 welke ons enige oplosfing hieromtrent geven kan , laten voorby glippen, en ons oordeel over 't geheel van zijn zedelijk beftaan zo lang terug houden , tot ■ 1 wy hem zullen kennen. AG A-  AGATHON, Tiende Boek. Eerfte Hoofdft.uk. Van Hoofd- en Staatszaken. Gedrag van Agathon aan 't Hof van Koning Diönyfiüs, j^en berispt in Shakefpear, —-— den enigen onder alle de Dichteren zedert Homérus, die den Mensch, van den Koning tot den Bedelaar, en van Juliüs Cagfar tot Sir John Falftaff, het best gekent, en met een onbegrijpelijke kunst en kracht van befchouwen door en door gezien heeft., i dat zijne Stukken geen , of ten minden niet dan een zeer gebrekkig, onregelmatig en flecht uitgevonden Plan hebben, waarin het be-Q 3 lag-  246 lagchelijke en treurige op de zeldzaamfte wijs door elkander geworpen is , en dikwils even dezelve Perzoon die ons, door de roerende taal der natuur, tranen uit de oogen geperst heeft, weinig oogenhlikken daar na , door enigen zeldzamen inval of barockifche uitdrukking hunner gevoelens, zo niet tot lagchen brengt, echter zodanigerwijs verkoelt dat het zwaar valt zich wederom in de behoorlijke aandacht te brengen. — men berispt dit, en denkt niet, dat zijne Stukken juist daarom zo veel te natuurlijker afbeeldingen van 't menfchelijk leven zijn. De levensloop der meeste Menfchen , en , C wanneer wy 't zeggen durven ,) der grote Staatsligchamen zelf, in zo ver zy als zedelijke Wezens befchouwt worden , gelijkt de Hoofd- en Staatsbedrijven , zo gelijk: die voormaals in 't bezit van den Schouwburg waren, in zo veel ff.ukken*  ken, dat men byna op de gedachte komen zou, dat de Uitvinder daar van vernuftiger moest geweest zijn , dan men gemeenlijk denkt, en dat, wanneer hy, zo niet voorgenomen had het menfchelijk leven belagchelijk te maken, ten minden zich zelf voorgeftelt de natuur zo getrouw na te volgen, als de Grieken zich toeleiden om die te verfraïen, om nu niets van de toevallige overeenkomst te zeggen: dat, in deze Stukken, zo gelijk in 't leven, de gewichtigfte rollen zeer dikwils door de flechtfte Spelers gefpeelt worden , wat kan overéenkomftiger zijn, dan de beide zoorten van Hoofd- en Staatsgevallen met elkander,in'den aanleg, in de verde- ling en verbinding der bedrijven, het geheim inzicht en in de ont. wikkeling derzei ve? hoe zelden vragen de Aanleggers van de een en de andere zich zelf, waarom zy dit of dat juist zo en niet anders gemaakt Q 4 he&»  248 *zmm%* hebben ! hoe dikwils verrasfchen zy ons door voorvallen, waar toe wy het minst voorbereid waren! hoe dikwils zien wy Perzonen opkomen en van het Toneel weder aftreden , zonder dat men begrijpen kan, waarom zy kwamen of waarom zy weder verdwijnen t hoe veel word in beiden aan het toeval overgelaten! hoe dikwils zien wy de grootfte werkingen door de armzaligfte oorzaken voortgebragt ! hoe dikwils het ernftige en gewichtige op een ligtzinnige wijs , en het nietsbeduidende met een belagchelijken ernst behandelt! en wanneer in beiden eindelijk alles zo belagchelijk, verwarten door elkander geflingert is, dat men aan de mogelijkheid der ontknoping begint te twijffelen, hoe gelukkig zien wy dan niet door een, onder donder on blixem, uit papiere wolken nederdalenden God , of door een ftouten zwaardfiag den knoop in een oogenblik  blik opgelost, of ten minden doorgehouwen, 't welk in zo ver op 't zelve uitloopt, dat op de een of andere wijs het Stuk een einde heeft, en de Aanfchouwers klappen of fluiten kunnen ge- lijk zy willen, of durven, wat voor 't overige de edele Bouffon in de Blyëindigende Treurfpelen waar van wy fpreken, voor een gewichtige rol te fpelen heeft, zal velen onzer Lezeren nog versch in geheugen leggen, hoe veel moeite heeft het niet gekost om dit LievelingsearaSer van den Schouwburg te verdringen ! en echter, mocht hy altoos op den Schouwburg blijven, wanneer hy nergens anders geduld wierd! maar hoe menig bedrijf op den Schouwplaats der wereld, heeft men niet in alle tijden met een Potzemaker , of, 't geen nog erger is, door een Potzemaker zien uitvoeren! hoe dikwils hebben grote Mannen , geboren Q 5 om  253 *i3S4*3§* om Befchermëngelen van enen troon , om Weldoeners van gehele Volken en Eeuwen te zijn, alle hunne wijsheid en dapperheid, door een kleinen fnaakfchen (treek van zulke Luiden verïede't moeten zien, welken, zonder juist het veelkeurig geblokt kleed en den ipitzen hoed van hun Oorfpronkehjk te dragen , door hun geheel gedrag bewijzen dat zy hoogmoedig daarop zijn om zijn Caraèter te" vertonen ! hoe dikwils ontPraat in beide zoorten van Tragi - Comédiën , de verwikkeling alleen daar door, dat Arlequin , door het een of ander dom of fchelmachtig loopje van zijn maakzel, die fchrandere Luiden, eer zy 't voorzien kunnen, hun geheel fpel bederft! Manum de tabula! maar, wanneer deze vergelijking, gelijk wy vrezen, haren grond heeft, zo mogen wy wel den wijzen en rechtfehapen Man betreuren , die door zijn noodlot daar toe veroordeelt is,  is, om, ónder een flecht, of, welk is er. gèr? — onder een zwak Vorst, in de openlijke Befturing ingcvvikkelt te zijn ? wat zal het hem helpen , met inzichten en moed volgens de beste grondregelen en her regelmatigst plan te handelen , wanneer het verachtelijkst Ondier , wanneer een Slaaf , een Koppelaar , ene Bachidiön , of iets nog flechters, een Tafellefcker, wiens gantfche verdienfte in buig. zaamheid, veinzeryen fehalkheid be* ftaat, het in hunne macht hebben om de maatregelen des eerlijken Mans re dwarsbomen , op te houden , of zelf geheel te verïedelen ? evenwel blijft hem , wanneer by zich eens in zulk een gevaarlijke onderneming gewaagt heeft, geen ander middel over, om zich zelf gerust te ftellen, en in alle gevallen zijn gedrag voor den onpartijdigen rechtbank der Wijzen , en van den Nakomeling te kunnen rechtveer.  252 *S£f&3S* veerdigen, dan —— dat hy zich, eer hy de hand aan 't werk flaat, een regelmatig Plan van zijn geheel gedrag ontwerpe. en zo hem alle wijsheid van zulk een ontwerp dan nog voorden uitgang niet verzekeren kan, zo blijft hem echter de troostende gedachte : alles gedaan te hebben , wat hem , zonder de toevallen , die hy of niet voorzien, of niet tegenftaan kon, van het goed gevolg verzekeren moest. Dit was dan de eerfle zorg van onzen Held , ra dat hy op zich genomen had, om de Perzoon eens Raadgevers en Vertrouwden by den Koning Diönyfiüs te fpeien. hy zag de zwarigheden in om een plan te maken, 't welk hem door liet doolperk van 't Hof en des openlijken levens ten leidraad dienen kon : maar hy geioofde, dat het gebrekkigst plan beter was dan in 't geheel geen. ook was hem de gewoonte , van zijne denkbeelden, waar over  *9K**SE* 253 over het ook zijn mogt, in een Zamenftel te brengen, zo natuurlijk geworden j dat zy zich, om zo te fpreken , van zelf in een plan fchikten , 't welk misfchien geen andere fout had , dan dat Agathon nog niet ten vollen zo kwaad van den Mensch dacht, als diegenen wel verdienden,, waar mede hy te doen had. echter dacht hy lang niet meer zo verheven van de menfchelijke natuur als voorheen ; of om juister te fpreken , hy had het oneindig onderfcheid van den natuurkundigen Mensch, welke men zich in een befchouwende eenzaamheid droomt , den natuurlijken Mensch, in de ruwe eenvoudigheid en onfchuld , gelijk hy uit de handen der algemene Moeder aller wezens voortkomt, — en den Kunfligen Mensch, gelijk hem 't gezelfchap, de wetten , gebruiken en zeden, behoeftens , afhankelijkheid , de altoos. du.  -254 *3S**3ë* durenden ftrijd zijner begeertens met zijn onvermogen, zijn byzonder voordeel met het voordeel, der overigen , de daar uit voortkomende noodzakelijkheid der geveinstheid, en akoosdurcnde vermomming zijner ware inzichten , en duizend andere natuurlijke en ■zedelijke oorzaken , in ontallijke en bedrieglijke gedaanten ontaarten,— hy had, zeg ik, na alle de ondervingen die hy reeds gehad had , dit onderfcheid van den Mensch van dat wat hy zijn moest , reeds te goed leren kennen om zijn plan op Plitonifche denkbeelden te vestigen, hy was niet meer die jeugdige Geestdrijver , die zich inbeelde , dat het hem even zo ligt zijn zou een groot voornemen uic te voeren , als het op te vatten ; de Athéniénfers hadden hem voor altoos het vooroordeel ontnomen , dat de Deugd alieen hare eige kracht behoeft om hare 'fegenparty te overwinnen; hj  hy bad geleert, hoe weinig men van anderen verwachten kan; hoe weinig men op hunne medewerking ftaat ma. ken, en, (wat het gewichtigfte voor hem was,) hoe weinig men zich op Zich zelf verlaten kan ; hy had geleett, hoe veel men aan de omftandigheden toegeven moest; dat het vol» maakfte ontwerp in zich zelf "dikwils het flechtfte in de gegevene omftandigheden is; dat zich het kwade niet op eenmaal verbeteren laat ; dat zich in de zedelijke wereld, even als in de natuurlijke, niet alles in een rechte lijn voortbeweegt, en dat men zelden anders dan door veel bogten en draïera tot een goed einde geraken kan; in 'c kort, dat het leven een fcheepvaart gelijkt, waarin de Stuurman 't zich moet laten welgevallen , zijnen loop naar weer en wind te richten , waar^hy geen oogenblik zeker is, van niet door tegenwinden opgehouden of zijdwaards af-  256 *sS3*&3S* afgedreven te worden; én waar alles aileen daarop aankomt, om, onder duizend onvrywillige afwijkingen van zij ï voorgeftelde richting y echter eindelijk, zo fchielijk en behouden als mogelijk is, in de zich voorgeftelde haven ïn te lopen. Ingevolge deze algemene Grondflellingen bepaalde hy by alles wat hy ondernam , den graad van 'c goede , 't welk hy zich te bereiken voorltelde; maar in den zamenhang aller omftandigheden , waarin hy de Ziken aantrof, zijn gedrag omtrent de Perzonen met welken hy te doen had , zonder andere inzichten , alleen volgens den maatregel, hoe zy, naar zijn oordeel. Zijn hoofddoel hinderlijk of bevorderlijk zijn zouden. Hy kon, zeden hy Diönyfiüs nader kende , niet daaraan denken , om uit hem een Voorbeeld van een Goed Vorst te maken, maar hy hoopte echter niet zon.  ♦3S**3E# 257 zonder grond, zijne ondeugden haar fchadelijk gif te benemen , en zijne goede neigingen, of veeleer zijne goede luimen , zijne driften en zwakheden, zelf ten voordele van 't Gemenebest te kunnen doen dienen, deze gedachten van zijnen Prins waren inderdaad zo befcheiden , dat hy die , zonder alle hoop ter bereiking van zijn ontwerp op te geven , niet nedriger bepalen kon. echter bleek in 't gevolg dar hy nog te goed van hem gedacht had : Diönyfiüs bezat waarlijk eigenfchappen die veel goeds beloofden, maar ongelukkiger wijze bezat hy voor ieder derzelve ene andere , die alles weder vernietigde wat die had toegezegt; en wanneer men hem lang genoeg van naby befchouwt had , zo vond men, dat zijn vermeende deugden , waarlijk niet anders dan . zijne ondeugden waren, welken van een zekere zijde befchouwt, een R fchijn  258 ♦aewsE* fchijn van deugd aannamen, dit en. geacht liet Agathon door dezen fchijn zich zo verblinden , dat hy de onverbeterlijkheid van een carafter van deze zoort. (en dus ook de ongegrondheid van al zijn hoop,) niet eer inzag, dan toen hem deze ontdekking nergens meer toe dienen kon. De grootfte zwakheid van den Prinswas, (volgens zijn mening,) zijn trek tot gemak en tot wellust. Agathon hoopte'de ene daar door te gemoet te komen, dat hy hem de bezigheden zo ligt en aangenaam zocht te maken als mogelijk was ; de andere , wanneer hv hem ten minden van de wilde buitenfporigheden, waar toe hy zich tot hier toe had laten vervoeren, wist af te gewennen, onze vermaken worden des te fijner, edeler en zedelijker, naar mate de Muzen daaraan deel hebben, uit deze, niet genoeg aante'oevelene, gronditellingen, bevlijtigde hy zich,  Diönyfiüs meer fniaak aan de fchone kunïïen in te boezemen, dan hy tot hier toe gehad had. in korten tijd wierden zijne Paleizen, Lusthuizen en Hoven, met de Meesterftukken der beroemdfte Schilders en Beeldhouwers van Griekenland opgevult. Agathon trok de' beroemdfte Meesters in alle kunften naar Syracufe ; hy ftichte een prachtig Odeön, *) volgens het, voorbeeld van' dat, waaraan Periclés den openlijken fchat der Grieken verfpiJt had ; en Diönyfiüs vond zo veel vermaak in de verfchillende zoorten van Schouwfpelen, waar mede hy, onder het opzicht van zijnen Gunfteiing byna dagelijks op dit Toneel verlustigt wierd , dat hy, volgens zijn gewoonte, een tijd. lang allen fmaak aan andere verlustifingen fcheen verloren te hebben, echter *) Een tot de tmizykale We'dflrijden' en Spelen beftemt openlijk Gebouw. R 2  260 ter was er nog een andere drift over, wier heerfchappy over hem alleen toereikend was, om alle goede inzichten van zijnen nieuwen Vriend te ondermijnen. Tegenwoordig bevond deDansferin Bachidiön zich in 't bezit van dezelve ; maar het viel reeds in de oogen, dat de onmatige Liefde, welke zy hem had ingeboezemt, zeer veel van hare eerde hevigheid verloren had : het zou misfchien niet moeilijk geweest zijn, de werking daar van enige weken te verhaasten ; maar Agathon had bedenkelijkheden die hem gewichtig genoeg fchenen, om hem daar van af te houden, de Gemalin van den Vorst was ongelukkig op generly wijs gefehikt, om haar in de proef, om hem in de grenzen der huwlijksliefde in te binden , te onderfteunen. Diönyfiüs kon niet zonder Minnehandel leven, en-de macht welke zijne Byzitten over zijn  zijn hart hadden, maakte zijn onbeftendigheid gevaarlijk. Bachidiön was ene van die göedaartige vrolijke Schepzelen,' in wier inbeelding alles r'ozekleur is, welken geen andere zorg in de wereld ' kennen, dan haar beftaan van 't een' oogenblik tot het ander wech te dartelen, zonder óit door een gedachte van eergierigheid of hebzucht of enigen kommer aangevochten te" worden; zy beminde het vermaak boven alles; altoos bereid om het te geven en te nemen, fcheen het onder hare treden uit te fpruiten, het lagte uit hare oogen, en ademde van hare lippen : zonder daaraan te denken, 'oni zich door de drift van den Prins gewichtig voor hem te maken, had zy, (uit ' een werktuigelijk welgevallen aan vergenoegde aangezichten ,) haar macht over zijn hart reeds dikwils daar toe aangewend, om Perzonen die het verdienden of ook niet verdienden, (want E. 3 daar-  252 *ï3&3&83# daarover liet zy zich in geen onder, zoek in ,) goed te doen. Agathon vreesde, dat hare plaats misfchien mogt bezet worden door een ander, welke beproeven mogt om een Hechter gebruik van hare bevalligheden te te maken, hy hielt het dus zijner niet onwaardig, om, op een goede wijs, en zonder dat het fcheen of hy enige byzondere opmerkzaamheid op haar had, de neiging van den Prins voor haar meer te onderhouden dan te beftrijden; liy verfchafte haar gelegenheid om hare verlustigende gaven in ene menigvuldigheid te ontvouwen, welke haar gedurig de bevalligheid der nieuwheid gaf; hy wist het zo aan te leggen , dat D.iönyfiüs door menigvuldige kleine verwijderingen verhindert wierd , om zich te fchielijk aan het vergenoegen te verzadigen , 't welk hy in hare armen fcheen te vinden ; hy ging eindelijk zo ver, dat hy, by gelegenheid va»  van een gefprek, waar in van de al te ftrenge grondregelen- van Piato omtrent dit geval gefproken wierd , 't niet ia bedenking nam , van te zeggen ; dat het onbillijk was, om een Prins, welke zich de vervulling zijner grote en* Wezenlijke plichten met behoorlijken ernst liet aangelegen zijn,. in byzondere vermaken nog nauwer dan in de trenzen ener weliiandige matiging te willen beperken, alles wat hem hierover , (hoewel in algemene uitdrukkingen ) ontviel, fcheen de betekening ener ftilzwijgende inwilliging in de zwakheid van den Prins voor de fchone Bachidiön in te fluiten; en dit was waarlijk zijn gedachte. Wy twijffelen zeer, of het goed inzicht 't welk hy daarby had, oit toereikend zijn kan, om,zulk ene gevaarlijke uitlpraak te rechtveerdigen. zo veel is zeker ,/dat Diönyfiüs, die tot hier toe, uit een-zekere.fchaamte voor R 4 on-  264 *8S**3S* onzen Held, zich bevJijtigt had , om zijne zwakke zijde voor hem te verbergen, van dat uur af minder terughoudend wierd, en uit het, misschien onwaar, maar echter zeer gemeen vooroordeel, dat de deugd een verklaarde Vyandin van de vreugd zijn moest, een argwaan tegen onzen Held opvatte, waar door dezelve enige trappen lager, en met hem zelf en de overige Aardbewoneren gelijk gefield wierd. een argwaan , die wel door het zich zeif altoos gelijkblijvend gedrag van Agathon, fchielijk weder tot zwijgen gebragr, maar echter niet zo geheel onderdrukt wierd, dat derzelver geheimen' invloed de aanftaande befchuldigingèh der Vyanden van Agathon , in 't gemoed van den Prins, niet gemakkelijk zouden gemaakt hebben, welke buiten dat zo geneigt was om de deugd of voor Geestdrijvery of Geveinstheid aan te zien. Ech-  -Echter won Agathon, door zijne toegevenheid voor de geliefde gebreken van den Prins, zo veel, dat hy zich te ligter bewegen liet, om aan de bezigheden der Regering meer aandeel te nemen dan hy gewoon was , en dit was het zonder twijffel, wat hy als. een genoegzame vergoeding der berisping aanzag, welke hy zich by zekere Perzonen van geürenge grondregelen op den bals haalde, welken,in een verre afzondering van de wereld waarin zy leven , 't gemakkelijk valt, om aan anderen te verdoemen , wat zy in derzelver plaats misfchien nog veel flechter zouden gemaakt hebben. Behalven de fchone Bachidiön , was Philistus, door de gunst waarin hy by den Vorst was, de voornaamfie.Perzpon onder alle diegenen, waar mede Agathon in zijn nieuwe bediening meer of min in betrekking ftond. deze Man fpeelt in dit Deel onzer Gefchiedenis een rol, welR 5 ke  265 ke den Nieuwsgierigen kan opwekken 9 om hem nader te leren kennen, boven dat is het ene van de eerfte plichten der Gefchiedenis: om den vervallenenden glans te verdroten , welke het geluk en de gunst der Groten zeer dikwils over onwaardige Perzonen verfpreiden ; en den Nakomeling , (by voorbeeld) te doen zien, dat die Pallas, welke zo veel heiluiten van den Roomfchen Raad , zo vele Statuën en openliike gedenktekens , aan den Nakomeling ais een Weldoener van 't inenfcheiijk Gedacht, ais een Halfgod aankondigen , niet beter nog groter dan een fchaamteloze ondeugende Slaaf was. wanneer Philistus in vergelijking van enen Pallas of Tigelliims niet dan een Dwerg tegen een Reus fchijnt, zo komt het inderdaad al'een voert van het on.ïfmetelijk onderfcheicl tu.frhen de Roomfche Monarchie in •fcet tijdpunt harer uiterfte hoogte, en enert  enen kleinen Staat, waarin Diönyfiüs het gebied voerde, die zelve Duivelen, die, om hunnen kwaden luim lucht tè geven , een kudde zwijnen verzopen , zouden met veel groter vermaak den gantfchen aardbodem onder water gezet hebben, wanneer het hen geöorlooft geweest was ; en Philistus zou Pallas geweest zijn , wanneer hy het geluk gehad had om in de Voorhoven van Claudiüs zich te vormen, de proeven,welken hy in zijn kleine fpheer van dat wat by in ëen groter gedaan zoude hebben, gaf, laten ons hieraan niet twijffelen : een geboren Slaaf, en in vervplg; een Vrygelatene van den ouden Diönyfiüs, had hy zich toen reeds onder zijns Gelijken , door den listigften en buigzaamften inborst doen kennen, zonder dat het hem enig byzonder voordeel by zijnen Heer verfchaft had. Philistus vertoornde zich billijk ever deze, hoewel niet ongewoonlij- ke,  2 68 '&ï£Er1£&ïBêr^ ke , luim des geluks , maar hy wist zich zelf te helpen; gelukkiger Voorgangeren hadden hem den weg afgeperkt , langs welke hy zich, zonder enige moeite of verdienden , tot die hoge trap verheffen kon , naar welke hem een zoort van eergierigheid, die zich in wekere zielen met de verachtelijkde laagheid verbind , een uitgeftrekt verlangen ingeboezemde, wy hebben reeds opgemerkt, dat de jonge Diönyliüs door zijnen Vader ongewoon hard gehandelt wierd: Philistus was de enigfte welke het verdand bezat, om tc zien hoe veel voordeel men uit deze omftandigheid trekken kon ; hy vond middel, cm de nachten aan den jongen Prins aangenamer te maken dan zijne dagen waren: behoefde er iets meer, om dooreen jong mensch zonder opvoeding of grondregelen als een Weldoener aangezien te worden.wiens goede dienden hy niet genoeg belonen kon? Phi-  Philistus liet het hier by niet berusten: hy kwam op den inval om, door een enigen kleinen handgreep , zich ten gelijken tijde , der beloning des te waardiger en te eerder deelachtig te maken, een boosaartig kolyk, waartoe hy het recept had , verhaaste het eind van den ouden Tyran. Philistus was de eerfte die zijnen jongen Gebieder het heuchelijk naricht bragt , en van toen af zag hy zich op eenmaal in *t geheimst vertrouwen des Konings, en in korten tijd aan 't Roer van Staat, deze weinige aantekeningen zijn genoeg , om ons een zo zeker begrip van het zedelijk caracter van dezen waardigen Minister te geven, dat hy, van rju af, het ergfte waar toe een mensch inftaat is begaan kon, zonder dat wy ons daarover verwonderen zouden, maar welk een Pbyfiönomist moest hy geweest zijn , die dit uit zijne oogen had kunnen lezen ? 'c is waar»  2?o ♦334*933* Wiar, Agathon dacht in ,'t begin niet al te voordelig van hem; maar hoe had hy , zonder byzondere narichten te hebben , of zelf een Philistus te zijn, zich kunnen voordellen, dat Philistus dat zi;n kon wat hy was? weinigen kenden het inwendige van dien Man ; maar ook die weinigen waren te goede Hovelingen om hunnen Weldoener tot hier toe eerder te verraden , dan dat zijn Val zeker was, en zy weten konden wat zy daardoor winnen zouden ; en Aristippus, voor wien z:jn caraöer ook geen geheim was, had zich voorgeftelt, niet dan een enkel Aanfchouwer te blijven. Agathon kon dus ligt bedrogen worden , daar Philistus al zjn kunst van veinzery infpande, om zich by hem in achting te brengen, tot zijn groot misnoegen kon hy met al de kennis , die hy, (volgens een gewoon, hoewel zeer bedriegelijk vooroordeel der Hovelingen ,) van  . 4$e$*3£* 27 r van den mensch geloofde te bezitten, de zwakke zijde van onzen Held niet uitvinden ; hem bleef dus geen anderen weg over, dan door de grootfte arbeidzaamheid en ftiptheid in zijne bedieningen ,. zich by den nieuwen Gunfleling in het aanzien eens bruikbaren »> en door deugden, die hy even zo gemakkelijk als een maskeradekleding aan te nemen wist, in het aanzien van een eerlijk Man te brengen, daar by deze eigenfchappen, welke Agathon» in hem geloofde te vinden , nog de achting , welke Diönyfiüs hem toedroeg, en de overdenking kwam, dac het voor den Staat minder zeker was», een eergierig Minister af te danken . dan hem met fchijnbare inftaathouding in enger palen te brengen, zö'gefchiede het, dat zich diegenen weiken den Val van Philistus, voor een onfeilbaar gevolg van de Verheffing van Agathoiï gehouden hadden, zich in hunne mening  272 ning bedrogen vonden, zijn aanzien fcheen eerder te vermeerderen, dewijl hy lot Voorftander van alle de ver. fcheidene rechtbanken benoemt wierd, onder welken Agathon die macht verdeelde, welke voorheen door den Vertrouwden van den Prins willekeurig geöeffent was. hy wierd daardoor byna in de onmogelijkheid gebragt om kwaad te doen , wanneer hem enige verzoeking daar toe invallen mogt; dewijl hy by alle zijne verrichtingen door zo veel oogen befpied wierd , van alles rekenfchap geven moest, en niets zonder de toeftemming van den Vorst, of, ('t welk een tijdlang het zelve was,") van hem die zijn plaats beklede, ondernemen kon. Wy konden zonder twijffel veel fchoons van de Staatsbefturiug van Agathon zeggen , wanneer wy in ene uitvoerige vertelling van aiie de nuttige bevelen en inrichtingen wi den uit.  uitweiden , welken hy in de huishouding van den Staat; de inrichting en befturing der openlijke Inkomften; det Staatkunde ; den Koophandel, en (wat in zijne oogen het voornaamfte was,) de openlijke zeden,- en opvoeding- der jeugd, ten dele wezenlijk begon, ten dele werkfteliig gemaakt zou hebben » wanneer hem den tijd daar toe gelaten was. maar dit behoort niet tot het plan van dit Werk ; en men kan ook niet zien, waar toe zulk een befchrijving nuttig zou zijn , in een tijd , waarin de kunst van regeren zulk een hoogte fchijnt beklommen te hebben, die de maatregelen en het voorbeeld van onzen Held even zo onnut maken zoude, als de projecten van den eerlijken Abt van Saint Pierre. de wijs op welke zich Agathon voorheen van zijn aanzien en macht te Athéne bediende , kan onzen Lezeren een ge. noegzaam begrip daar van geven, hoe .s . hy  hy zich van een byna onbepaalds macht en koninklijk vermogen zal bedient hebben. Een omftandigheid alleen kunnen wy niet voorbygaan, dewijl die een merkelijken invloed op de volgende voorvallen van onzen Held had. Diönyfiüs bevond zich , toen Agathon aan zijn Hof kwam, ingewikkelt in een oorlog met de Carthageniënzereir, weiken door verfeheide kleine Republyken van 't zuidelijk en westelijk deel van Siciliën onderfteunt, onder den fchijn van hen tegen de overmacht van Syracufe te bewaren , zich van de innerlijke tweedragt der Sicilianen, als een goe. de gelegenheid bedienen wilden , om dit voor hunne handeldrijvende inzichten zeer voordelig gelegen Eiland in hunne macht -te brengen, enigen van deze kleine Republyken wierden door zogenaamdeTyrannen beheerscht; en dezen hadden zich reeds in de armen.  ïnen der Cérthageniè'nferen geworpen; de anderen hadden zich tot hier toe nog wel in een zoort van vryheid behouden , doch zweefden, tusfchen de vrees van door Diönyfiüs overweldigt te worden, en het mistrouwen op hunne voorgewende Befchermeren , in een evenwicht, 't welk alle oogenblikken op de zijde der laatfien dreigde over te liaan. Timdcratés, wien Diönyfiüs tot opperfte Bevelhebber in dezen krijg aangeftelt had, had zich reeds door enige voordelen over den Vyand, den ligtverkregen roem van een goed Generaal verworven, maar meer daaröp bedacht zijnde, om by deze gele. genheid lauwren en rijkdommen te verzamelen, dan het waar belang van zijn Vorst te bezorgen , had hy het vuur der innerlijke twist in Siciliën eerder uitgebreid dan gedempt, en door zijn befturing zich by die welken 1 nog geen party gekozen hadden , zo S a ge.  2jÖ $8«?fK£4 gehaat gemaakt, dat zy van voornemen waren om zich voor Carthagó" te verklaren. Agathon geloofde door zijn welfprekenheid Diönyfiüs in deze omftandigheden veel groter dienst te kunnen doen , dan de gantsch niet verachtelijke Land- en Zeemacht, welke Timócratés onder zijn bevel had. hy achte het beter te zijn , Siciliè'n tot rust te brengen dan te verroveren; beter het tot een vrywillige overgave aan Syracüfe te bewegen, dan het aan de gevaarlijke en verderffelijke gevolgen van den oorlog bloot te ftellen, die, (wanneer zy ook het gelukkigst voor Diönyfiüs uitvielen,) hem echter niets dan het twijfelachtig voordeel vcrfchaflen zouden , om zijn Rijk door een aantal van gedWongcnc en mis. noegde Onderdanen te vermeerderen, op wier goeden wil men geen oogen' blik ftaat maken kon.' Diönyfiüs kon de gronden, waar mede Agathon zijn TOOS-  mmmm 277 • nemen en de hoop van een goed gevolg onderfteunde, zijn goedkeuring niet ontzeggen, ook was 't hem over ft geheel onverfchillig, door welke middelen hy tot het gerust bezit der Hoogfte macht in Siciliè'n geraken mogt, wanneer hy er maar toe komen kon ; en offchoon hy eenvoudig genoeg was, om zich op de weinig betekenende overwinningen van zijnen Veldheer even zo veel in te beelden, als of hy die zelf bekomen had , zo was hy echter ten •gelijken tijde laaghartig genoeg , om zich tot den onroemwaardigften vrede geueigt te gevoelen , zo dra hy met enige opmerkzaamheid aan de wisfel.veiligheid van 't krijgsgeluk dacht, de edeler beweeggronden van onzen Held vonden dus ligt ingang by hem; of, om juister te fp.reken, Agathon fchreef de bereidwilligheid van denPrins aan den .indruk zijner eigene voordellen toe , zonder op te merken , dat de , ware S 3 grond  278 43a4*3S* grond in zijn laaghartig gemoed gelegen was. hy begaf zich dus in 't geheim , (want er was hem veel aan gelegen , dat Timdcratés van zijn voornemen niets wist ,) in die Steden , welken voornemens waren om de party van Carthagó te verfterken. het gelukte hem , de afkerige vooroordelen te vernietigen, waar mede hy alle gemoederen voor de gevreesde tyranny van Diönyfiüs ingenomen vond. hy overtuigde hen zo volkomen daar van, dat het welzijn van ieder byzonder deel van het best van 't geheel van Siciliè'n onaffcheidelijk was , en maakte hen zulk een fchoon Schiidery van den gelukkigen toeftand van dit Eiland , wanneer alle de delen daar van, door den band van 't vertrouwen en der vriendfchap met Syracüfe als met hun middelpunt verëenigt wierden, dat hy meer bekwam dan hy gehoopt had » en zelf meer dan hy begeerde, hy wil«  wilde niet dan Bondgenoten , en er ontbrak weinig aan , of zy zouden, ■ in een aanval van overvloeiende toegenegenheid tot hem , zich zonder .voorwaarde tot Onderdanen van een Prins overgegeven hebben, door wiens Minister zy zo betovert waren. De verandering, welke hier door in de opentlijke zaken gemaakt wierd , bragt den oorlog zo fchielijk ten ein'de^ dat Timócratés geen,, gelegenheid bekwam, om door een beflisfenden Veldflag , (het mogt dan gewonnen of verloren zijn,) eer in te leggen, men 'kan zich voordellen , of Agathon zich daardoor de vriendfchap van een Man, die, door zijn groot vermogen en de verzwagering met den Prins, zulk'een gewichtige Perfonaadje maakte, verworven had; en met welke oogen Timd. cratés , de vrolijke toejuichingen der Natie, waar mede onze Held naar Syïacufe terug geleid wierd ; de tekens S 4 der  hoogachting, waar mede hy door den Prins ontfangen wierd; en het buitengewoon aanzien, waarin hy zich door deze vreedzame verrovering bevestigde , zal aangezien hebben, genoodzaakt om zijn ongenoegen en zijnen haat in zich zelf op te kroppen, loerde hy des te ongeduldiger op gelegenheden , om in 't geheim aan zijn ondergang te arbeiden, en hoe zou het hem a* een Hof, en aan 't Hof Van zulk een Vorst aan gelegenheden ontbroken hebben ! Tweede Hoofdftuk. Voorbeelden , dat niet alles wat blinkt, goud is. tt 7 anneer Agathon , gedurende ene Staatsbefturing , welke geen gehele twee jaren du,urde, het volmaak, fte vertrouwen van zijnen Prins en de al-  43gf*aS4 281 algemene liefde der Natie, welke hy regeerde , won , en zich daardoor op die hoge trap van aanzien en fchijnbare gelukzaligheid verhief, welke on. verdient, het voorwerp der bewondering aller kleinen , en van den nijd aller te gelijk boosaartige zielen te zijn gewoon is: zo moet men bekennen, dat die wispelturige onverklaarbare macht, welke wy geluk of toeval noemen, het minst aandeel daaraan had. de verdienden, waardoor hy , . zich in zo korten tijd by den Prins en , de Natie geacht maakte; de gerustftelling van Siciliën; her. bevestigt aanzien van Syracufe; de verfraïng dier Hoofditad-, de verbetering harer Politie; de herleving derKunften en Handwerken, en de algemene toegeneigtheid, waarin hy ene voorheen gevoede haat tegen de Regering veranderde; alle deze werkingen gaven een onbedriegelijk getuigenis voor de wijsheid zijner S s ' Staats-  Staatsbefturing. en daar zo vele en gewichtige verdienften, door de onëigenbatigheid en regelmatigheid van zijn gedrag in een licht gedeid wierden , 't welk geen misduiding fcheen toe te laten, zo bleef zijnen heimelijke Vyaii den , zonder de onzekere hulp van enig toeval, waar van zy tot nog toe zich niets voordellen konden , weinig hoop over, om zijnen Val zo fchielijk uit te werken, als zy't tot hunne inzichten nodig oordeelden. Maar hoe kon een Man , die zich zo onberispelijk gedroeg en ieder goed deed , Vyanden hebben ? zo zullen misfchien diegenen denken , welken fchijnen vergeten te hebben: dat een wijs Man noodzakelijk alle Dwazen, en de Rechtfchapene, onvermijdelijker wus, allen die het niet zijn , of tot openlijke , of ten minden tot altoosdurende heimelijke Vyanden hebben moet. ene waar-  waarheid, welke in de natuur der zaken zo gegrond, en door een noit afgebrokene ondervinding zo bevestigt is, dat wy met veel meer recht vragen konden : hoe zou een Man, die zich zo wel gedroeg , geen Vyanden gehad hebben ? het kon niet anders zijn, dan dat hy, wiens gedurige bevlijtlging alleen ftrekte om zijn Prins deugdzaam , of ten minften zijne ondeugden onfchadelijk te maken, zich den hartelijken haat dezer Hovelingen op den hals halen moest, welken, (gelijk Montesquieu al te onbillijk van alle Hovelingen onderftelt,) niets zo zeer vrezen dan de deugd van enen Vorst, en geen zekerer grond van hunne hoop kennen dan zijne zwakheden, hoe zouden zy dan Agathon niet voor diengenen aangezien hebben , die alle hunne inzichten en ontwerpen in den weg ftond! hy begeerde, by voorbeeld* dat men vooraf ver-  2gj, 4as*#9S4 verdienflen bezitten moest, eer men op beloningen aanfpraak maken kon. zy wisten een korter weg; een weg, op we.ken in alle tijden, (de regeringen der Antoni'nen uitgezonden, ) de onwaardigfte Luiden aan de Hoven hun geluk gemaakt hebben , kruipende vleïery ; blinde gevalligheid voor de driften der Vorften en hunne Gunftelingen ; gevoelloosheid voor alle opwellingen des gewetens en der menfchelijkheid ; doofheid voor de infpraak der plichten ; onverfchrnkkene onbefchsamt.heid om zich zelf bekwaamheden en verdienften aan te matigen, die men noit bezeten heeft; vaardige bereidwilligheid om alle boevenftukken, welken ter bereiking van enige trap ter verheffing dienen kunnen, te b'.gaan; endezen weg had Agathon voor eeuwig voor hen wechgegraven. zy za^en , zo lang  lang deze Man de plaats eens Gunftelings by Diönyfiüs beklede, geen mogelijkheid , hoe menfchen van deze zoort zich bevorderen konden, zy haten hem dus; en wy kunnen verzekert zijn, dat er in de harten aller dezer Hovelingen een zoort van samenzwering 'tegen hem broeide, zonder dat daar toe enige affpraak met elkander nodig was. maar van dit alles wierd nog- niets zichtbaar : het masker , 't wejk zy goedvonden voor te doen, fcheen een natuurlijk sangezicht zo overè'enkomftig, dat Agathórt zelf daardoor bedrogen wierd, en zich tegen Philistus en Timócratés en hunne Creaturen even zö gedroeg, als of de hoogachting welke zy hem bewezen , en de goedkeuring welke zy aan alle zijne maatregelen gaven , oprecht geweest was. deze wakkere Mannenhadden een dubbel voordeel boven hem: hy, dewijl hy niets kwaads in . hen  hen zag , dacht niet om hen ten fcherpfte na te gaan ; zy, dewijl zy hunner eige boosheid bewust waren, waren des te voorzichtiger om hunne ware inzichten in eenondoordringelijke vermomming te verbergen ; verzekert dat een Mensch noodzakelijk een zwakke zijde hebben moest, gaven zy zich alle onbedenkelijke moeite om de zijne uit te vinden, en fielden hem , zonder dat hy enige verdachtheid op hen hebben kon, op alle mogelijke proeven, dewijl zy hem echter tegen alle verzoekingen, aan welken zy zelf gewoon waren zich over te geven, onverfchillig en gewapend vonden , zo bleef hen, tot op de ene of apdere gunftige gelegenheid, niets over , dan hem door de betoverende geur ener fijne vleïery in flaap te wiegen, welke hy des te ligter voor Vriendfchap houden kon, om dat zy alle gelijkheid daar mede had. en hoe natuur-  turn-lijk moest bet hem zijn , in een Land, waarin hy zich by allen verdienftelijk gemaakt had, ook een ieder voor zijnen Vriend te houden ? dit inzicht gelukte hen, en men moet bekennen , dat zy daardoor veel op hem gewonnen hadden. Voor 't overige kunnen wy. niet yoorby, (het mag don onzen Held nadelig zijn of niet,) te bekennen: dat hy , ten tijde toen zijn aanzien den hoogften top bereikt had; toen Diönyfiüs hem met bewijzen ener onbegrensde gunst ophoopte; toen hy dooc geheel Siciliën voor hun Befchermgod aangezien wierd; en het zeldzaam geluk fcneen te genieten , om niet dan Bewonderaren en Vrienden, en geneis Vya'nd te bezitten ; dat, in een zo verblindende geluksömftandigheid, de Dames te Syracufe de eniglle Perzonen waren, weiken tamelijk duidelijk merkeu lieten , dac zy niet zeer gunftig vaa  2ö8 van hem dachten, met een figuur gelijk de zijne; met alles wat oogen en harten tot zich trekt tot zulk een buitengewone graad begaaft, was het zeer natuurlijk, dat hy de opmerkzaamheid der Schonen tot zich trekken moest, de Dames te Syracüfe hadden zo goed oogen als die te Smyrna , en harten daarby: of by gebrek van de laatften, ten minden zo iets , waar mede, gewoonlijker wijs, de bewegingen van 't hart verwisfeit worden. ja diegenen, welken ook dit misten, (zo er zulken waren O bezaten toch de iedelheid , en konden dus niet onverfchiing zijn voor de eigen» zinnige ongevoeligheid van een Man, wiens overwinning een Zegepraalfter, juist daardoor, tot deBeminnenswaardigfte van haar Geflacht fcheen te verklaren, in de oogen der meeste Schonen , is dc Gunfteliug van een Monarch altoos een Adónis, hoe natuur-  iuurlijk was dan de wensch , om een; Ware Adónis gevoelig te maken, die nog boven dat de Lieveling eens Konings „ en inderdaad, (den naam en een zekeren band om 't hoofd uitgezondert, ) den Koning zelf was ? men mag zich op de bekwaamheid der Sicihaanfche Dames verlaten, dat zy niets vergeten zullen hebben, om zijne koelzinnigheid zelf niet den fchaduw ener welftandige veröntfchuldiging over te laten, en waar mede zou hy zich hebben kunnen veröntfchuldigen? wy ftaan toe, dat een Man, met de zorg voor een gehelen Staat overladen, niet zo veel ledigen tijd heeft als een jong Heer, die niets te doen heeft, als zijn gezicht een paarmaal des daags in de Voorhoven te laten zien, en den overigen tijd van 't eenGezelfchap tot het ander voort te fladderen, maar men mag zo <'eel bezig .dja .als me< wil, men behoud echter altoos nog uurcii genoeg voor zich zelf en zijn© T vet»  2CÖ *3*3*3S* vermaken over. en offchoon Agatho» zich zijn beroep iets zwaarder maakte dan men in onzen tijden gewoon is, na dat men't geheim gevonden heeft, 6m de zwaarfte dingen-, met een zekerè, onzen plomperen Voor vaderen onbekende ligtheid, —> misfchien niet zo goed, maar doch aartiger —— te doen , zo was het toch wel te zien, dat hy zulke uuren had. zijn invloed in de Staatsbefturing fcheen hem zë'Weïnig te doen te geven; hy bragt zo veel vryheid van geest, zo veel wakkerheid en vrolijkheid in 't Gezehféhap, en ,by de vermaken, waarby Diönyfiüs hem dagelijks by zich hebben wilde, dat men de fchuld van zijn Zeldzaam gedrag onmogelijk in zijne bezigheden zoeken kon. men moest dus, om dit begrijpelijk te maken , op andere gedachten vervallen, in 't begin hield een denkbeeld , 't welk dc ene op de andere maakte, hem vei»  verdacht, de geheime oorzaak daar van te-zijn; en zo lang dit duurde, had men moeten zien met welke oogen de goede' Dames elkander befchouwden , en hoe dikwils men in 't ene oogenblik een ontdekking hoopte gedaan te hebben, welke 't volgend weder vernietigde; eindelijk vond men, dat men elkander onrecht gedaan had ; Agathon. was tegen, allen even verplichtend , maar beminde geiie. op een Afwezende kon geen.argwaan vallen i Want wat zou hehr hebben kunnen bewegen , om het Voorwerp zijnet Liefde van zich te verwijderen ? en dus bleven ten katern geen anderen dan zulke vermoedens ovèr, welken onzen Held op de ene of andere wijg geen ongemene eer aandeden , zonder het verwijt van zich te ; kunnen weren, h weik men oveVzulk een Weinig- natuurlijk , eri in' veten-opzichten zo gehaat Verfchijozei van hem T * ver-  20* *%mmm vermoede. Onze Lezers, welken nog niet vergeten kunnen hebben , wat Agathon te Smyrna was , zullen te gelijk opde gedachte komen , die de Dames te Syracufe onmogelijk invallen kon. namelijk: dat het dezen misfchien aan bevalligheden ontbroken hebbe , om een genoegzamen indruk op zijn hart te maken, 't welk , na ene Ddnaë, (welk een Schiidery maakt dit enig woord!) niet ligt iets zijns waardigs vinden kon, om zijn nieuwsgierigheid op te wekken, maar, wanneer de narichten, welken wy in deze Gefchiedenis volgen , geloof verdienen , zo heeft ene.de gezegde Dames zo weinig vleiende, vermoeding niet den geringften grond. Syracufe bezat Schonen, welken even zo goed als Danaë de Polycléten ten Modél hadden- kunnen dienen; en deze Schonen hadden nog iets daarby, wat de fchoonheid nog waar-  Aardiger maakt: enigen hadden vernuft, anderen tederheid, anderen tèn minften een goed deel van die edele oribefchaamdheid, welke zomtijds veel fchielijker haar oogmerk bereikt, dan de volkomenfte bevalligheden, wanneer' zy onder den fluïer der befcheidcnheid verdoken , een nadelig mistrouwen in zich zelf fchijnt te verraden. goed ! dan zal hy zich van enig Sdcratisch geheim bedient, eri in de ftilzwijgende Liefkozingen van enige gé', vallige Cypasfis het figffé middel gévonden hebben, om zich voor dewereld de houding van een Xenóeratés te geven? ook dit niet! ten minften onze narichten zeggen niets daar van. wat dan ? zonder den Lezer met vergeeffche vermoedens 'langer op te houden, zullen wy bekennen.dat de oorzaak dezer koelzinnigheid van onzen Held iets zo natuurlijks en eenvoudigs was, dat (zo dra wy 't ontdekt hebben ,) Schach T 3 Ba-  Baham zelf zich inbeelden zoude', dat hy,zo niet even dat, ten minften byna zo iets zou verwacht hebben. De Koopman, welke onzen Held na Syracufe gebragt Ivjd , was ene van die , welken hy voorheen te Athéne het Afbeeldzel zijner Pfyche , tot dat einde gegeven had, om haar met zo veel beter gevolg in alle plaatzen te kunnen opzoeken. Agathon herinnerde zich deze omftandigheid niet eerder, dan nadat hy dit Afbeeldzel onvermoed in het Kabinet van zijnen Vriend aantrof ; maar wat hy gevoelt zou hebben , wanneer het Pfyche zelf geweest was , gevoelde hy in dit oogenblik. de herinneringen zijner eerfte Liefde wierden daardoor zo nieuw en zo levendig , dat hy, (hoe zwak ook zijne hoop was, om het Oorfpronkehjk oit weder te zien,) zich op nieuw in het befluit bevestigde, om haar aandenken getrouw te bjijveo. de Dames van  Syraeöfe hadden dus waarlijk hare Medeminnares, maar hoe hadden zy kunnen raden, dat deze tedere zuchten» welken ieder onder haar zijn hart wenschte af te winnen, in de uuren des flaaps voor zijne Minnares uitgeboeEemt wierden. Derde Hoofdftuk. 'Kléönisfa. Tj^ran allen, welken zich.door de on? gevoeligheid van onzen Held beledigt vonden , kon gene de fchone Kléönisfa den prijs der glansnjkfte voortreffelijkheden ftrijdig maken, eeo volkomene regelmatige fchoonoeid isf (met verlof van diegenen weikeri d»ajv by belang hebben, om der Grdtiën meer dan Vénus toegedaan te ,zï,n,} onder alle de eigenfchappen, welken ene ©ame bezitten kan, die welke den alT 4 ge-  gemeenflen , gezwindften en fterkfte» indruk maakt, en zy heeft voor deugdzame Perzonen nog dit kostbaar voordeel , dat zy het verlangen, om door deBezitfter van zulk een zeldzaam voorrecht bemint te zijn, in 't zelve oogenblik door een zoort van werktuigelijken eerbied affchrikt, welken zelf de vermetelite Satyr niet uitfehudden kan. Kléönisfa bezat deze volkomenheid in een graad , die de koelzinnigfte Kenner van 't Schone niers te berispen overliet, het was onmogelijk haar' zoi.der bewondering aan te zien. maar de ongemene terughouding, welke zy aannam ; het majestiëufe, 'r weik zy hare houding, hare lonken en alle hare bewegingen wist te geven, gevoegt by de aeh Jng ener ftrenge deugd,welke zy daardoor verworven had, verfterkte de gemelde werking harer fchoonheid zo zeer, die niemand zich in 't gevaar brengen duride, om den Jxiön deze*  mmm&# «97- Jöno te worden De middelmatigheid harer afkomst, zo wel als de ftand en de voorzichtig, heid van haren Echtgenoot, hadden haar, gedurende hare eerfte jeugd in zulk een ware afzondering van de wereld gehouden , dat zy een geheel nieuwe Verfchijning was, toen Philistus , (die haar, wy weten niet hoe, ©pgefpeurt, en middel gevonden had, om haar op een goede wijs Weduw te maken ,) haar , als zijne. Gemalin aan 't Hof der Prinfesfen bragt ; onder welken naam de Moeder , de Gemalin, en de Zusters van Diönyfiüs begrepen waren, niet veel geneigder dan zijn Voorganger, om een Vrouw van zo byzondere voortreffelijkheden met. een ander te delen , had hy alle be^ hoedzaamheid gebruikt, welke een gierig Bezitter van een kostbaren fchat oit aanwenden kan, om die voor de fchalkfte aanflagen te behoeden, maar T 5 de  298 »aa»»BB# de deugd der Dame, en de heerfcheRde neiging van Diönyfiüs in de eerfie jaren zijner regering voor die Clasfe van Schonen, welken zo veel zwang, heden niet maakten ; misfchien ook een zekere lauwheid, welke den Eigenaren van grote Schoonheden, na verloop van twee of drie jaren, of ook veel vroeger, ongemerkt gewoon is te bekruipen , hadden zijn iever- zucht zo tam gemaakt, dat hy 't in *t vervolg in geen bedenking nam , om haar aan de Prinfesfen zo dikwerf zy wilden ten gezelfchap over te laten, wy willen niet onderzoeken of Kléönisfa toenmaals nog zo deugdzaam was als de fpijtigheid van haar gedrag omtrent de Mannen , en de ftrengheid der grondregelen , volgens welken zy haar eige Geflacht beoordeelde , fchenen te bewijzen, 't is genoeg, dat de Prinfesfen en haar Gemaal zelf ten vollen daar van overtuigd  tuigd waren , en dat nog genen der Hovelingen ziph verftout had,, om ene zo-.eerwaardige deugd op de proef te ftellen. Gedurende dat Plato by den Prins in aanzien was, was Kléönisfa ene der ieverigfte Verëerfters van dien Wijsgeer , en die , welke de verhevene fpreektrant zijner overnatuurkunde het gemakkelijkst had leren nazeggen, of het uit begeerte, om zich door haren geest even zo ver boven de overigen van haar Geflacht, als door hare ge. daante te verheffen , of uit enige andere beweegoorzaak gefchied zy, weten wy niet. maar zo veel is zeker, dat zy alle gelegenheden om den goo> delijken Plato te horen met gretigheid zocht, een .uitnemende. hoogachting voor zijn Perzoon , en een ontegenzeggelijk geloof aan zijne begrippen van Schoonheid en Liefde, en aan alle de overige delen van zijn Zamenftej gaf»  2 co $S88l44ï3Sï* gaf, met een woord , in korten tijd in ziel en ligchaam een Platonisch denkbeeld gelijk wierd. was het aan de zijde van den Wijsgeer niet zeer natuurlijk, op zulk een Leerling hoogmoedig te zijn? hy befchouwde haar met de oogen van een Kunftenaar , die zich zelf in zijn werk welgevalt; Kléönisfa fcheen de triömph zijner Wijsbegeerte te volmaken. het is waar, het kwam alleen op hem aan , om by zekere gelegenheden opmerkingen in hare fchone oogen te maken, welken hem , zonder een lange rei van befluiten, op het vermoeden had kunnen brengen , dat het niet onmogelijk zijn zou, om deze Godin tot een Vrouw te vernederen; maar de goede Plato , die toen reeds den ouderdom van boven de zestig jaren telde , maakte zulke opmerkingen niet meer. Kléönisfa bleef dus in het aanzien ' van een levendig bewijs voor het  het platonisch Leerftelzel9 „ dat de „ uiterlijke fchoonheid een weêrfehijn „.der verftandelijke fchoonheid van „ den geest zy." het vooroordeel voor hare deugd behielt den indruk , welke hare bevalligheden ■ op iemand hadden kunnen maken-, in evenwicht;: en zy had het vermaak, om de volkomene onverfchilligheid,.. welke Diönyirüs voor haar behielt,-der wijsheid van haar gedrag toe te fchrijven, en daardoor ene nieuwe verdienfte by de Prinfesfen te behalen. Maar, rrr- ó- hoe fchoon laat zich de Sdlonfche uitfpraak : dat men niemand voor zijn dood gelukkig noemen zal, ook op de deugd der Heldinnen toepasfen ! Kléönisfa zag Agathon , en — hield in dit oogenblik op Kléönisfa te zijn ! — maar neen ! dit is niet de. ware uitdrukking, offchoon zy 't volgens de platomfche fpreekwijs fchijnt te zijn ; om juister te fpreken, zy  302 *3S#&3g** zy bewees dat de Prinfesfen, en zy zelf, en haar Gemaal, en het Hof, en de gantfche Wereld, (den goddelijken Plato niet uitgezondert,) zich zeer be. drogen hadden:: dewijl zy de fchone Kléönisfa voor iets anders hielden dan zy wasy èn wat zy ieder onbevooröordeelt Befchouwer , (enen Aristippus by voorbeeld,) in 't eerfte oogenblik dat hy haar zag, fchijnén moest. Zich over zulk een natuurlijk toeval te verwonderen , zou , onzes bedunkens, een grote zonde tegen het noit genoeg aan te prijzene NiL AD MI. RARI zijn, in 't welk, (volgens de gedachten van ervarene Kenners, der menfchelijke zaken,) het ware geheim der philofophifche Adepten 'verborgen ligt. de fchone Kléönisfa was ■ een Vróüw. zy had dus haar aandeel aan die zwakheden, welken de natuur haarGeflacht eigen gemaakt heeft;zwaktaeden, zonder welken deze helft van 't mensch»  't menschdom noch tot hare beftèroinirig in deze ondermaanfche wereld 20 jjefchikt, noch zelf zo beminnenswaardig zijn- zou als zy is. ja hoe weinig verdienfte zou zelf hare deugd overig blijven ,-wanneer zy niet door deze zelve zwakheden bewaard, gelouterten in -beweging, gebrags wierd! Doch dit zy gelijk het wik de Dame- voelde » zo dra zy onzen Held aag, iets p 't welk de deugd van een gewoon Sterveling veröntrust zoude hebben;; maar er zijn deugden van zulk ene fterkt'e, dat zy door niets verontrust kunnen worden; en de hare was van deze zoort. zy gaf zich dan over aan de indrukken , welken zonder, toedoen; van haren wil op, haar ge. maakt wierdeit,,met al de onverfchrole» kenheid'die de .bewustheid onzer fterkte gewodir-isnons; te geven., de vol'maaktheid -van.'t-Voorwerp reehtveer'digde-de-buiteogewone hoogachting , weL  304 *3S**3K* welke zy voor hem betuigde, grote zielen zijn het gefchrktst om elkander gerechtigheid te doen wedervaren, hare eigen ietde heeft daarby zo veel belang dat zy de partijdigheid voor elkander zeer ver drijven kunnen. zonder zich van byzondere inzichten verdacht te maken, zulk een onedel vermoeden, kon buiten dat op de verhevene Kléönisfa niet vallen, intusfchen was er echter niets natuurlijker dan hare verwachting, dat zy in onzen Held even dezelve, zo niet nog een hoger graad van bewondering verwekken zoude als zy voor hem gevoelde, deze verwachting veranderde zich Ceven natuurliik ,) in een met neêrfhchtigheid vermengde verbaast* heid , toen zy zich bedrogen zag. en wat kon uit deze verbaastheid anders ontdaan, dan een heftige begeerte, om hare, door zijne onverfchilligheid ten uiterfte beledigde,eigenliefde, een vol-  volitandige genoegdoening te verfchaffen ? en wanneer zy zelf ook onverfchillig geweest ware, had zy nog tnet recht kunnen verwachten , dat zulk een fijn Kenner hare waarde gevoelt, en ene Kléönisfa van de kleiner Sterren, welken het alleen in hare afWezenheid te glinfteren geöorlooft was, zou geweten hebben te onderfcheiden: hoe fterk moest zy zich dan niet beledigt achten, daar zy, met deze edele geestdrijvery , waar mede bevoorrechte z»elen zich boven debeden-* kelijkheden van gemene menfchen gewoon zijn te verheffen, hem tegen gevlogen was, en de bewijzen harer wederkerige hoogachting niet zo Jang terug te houden zich verwaardigt had, tot zy van de zijne verzekert geworden ware ? daar het alleen van hare eigenliefde afhing, om de grootheid der veröngeJijking naar het gevoel van hare eige waarde te bepalen, zo was de wraak, V wel-  306 #98**{3S* welke zy op onzen Held te nemen zich voorftelde , de gruw'zaamfte die oit in net hart van een beledigde Schone huisvesten kan. zy wilde de gehele macht van alle bare geestige en ligchamelijke bevalligheden , vcrfterkt door de fchalkfte pronkery, (waar van zulk een algemene inbeelding als de hare, ten minften de befchouwende kennis bezitten moest,) daartoe aanwenden, om haren Ondankbaren aan hare voeten te vernederen; en, wanneer zy hem, door de behoorlijke afwisfelingen van vrees en hoop , eindelijk in den beklaaglijken toeftand van enen door Liefde en Verlangen verteerden Séladón gebragt, en zich aan het fchouwfpel zijner zuchten , tranen , Lachten , uitroepingen , en alle andere aanvallen van verliefde dwaasheid lang genoeg verlustigt had, hem eindelijk op eenmaai de gehele zwaarte der koelzinnigfte ver ach' ' ting  mm>m%* 307 tiag te doen gevoelen. zo welüitgevonden deze wraak was, zo ieverig^n met zo veel bekwaamheid wierden de toebereidzelen daar toe in 'e werk gefield: en, wanneer het goed gevolg van een project alleen van de deugdzaamheid der uitvoering afhing, had de fchone Kléönisfa de volmaaktfte triamph moeten bekomen, welke oit, over de trotsheid van een wederfpannig hart behaalt geworden is. Of deze Dame , wanneer zy Agathon in. haar net gevangen had, inftaat zou geweest, zijn, om. hare wraak zo ver te drijven als zy zich zelf belooft i had? —- is een vraag, wier oplosfing misfchien haar zelf, wanneer het tot' het geval gekomen was, in geen kleine verlegenheid zou geheld hebben, maar Agathon liet het zo ver niet ko. men. hy gaf ene nieuwe proef, dat het alleen éne Danaë vergunt was, om de zwakke ziide van zijn hart uit Va te.  3o8 te vinden. Kléönisfa had reeds de* helft harer kunften uitgeput, eer hy gewaar wierd dat zy een aanflag tegen hem in 't werk ftelde; en zo drahy die gewaar wierd, fteeg zijn koelheid in even dezelve overeenkomst met de verdubbeling harer pogingen , tot zulk een graad, of (om duidelijker te fpreken,) de tegenftrijdigheid, welke hare vervolgingen met de voorgewende verhevenheid van hare denk. wijs , en met de majefteit van hare deugd maakte, deed zulk een Hechte uitwerking by hem,, dat de fchone Kléönisfa zich eindelijk genoodzaakt zag, om de hoop der overwinning, waar mede hare iedelheid haar gevleit had, geheel op te geven, de woede a waarin zy daardoor gebragt wierd, veranderde hare liefde in de volftandigfte haat; maar zy wist de bewegingen dezer drift zo kunftig te verbergen, dat noch het Hof , noch Agathon zelf gewaar wierd»  wierd', met welk een ongeduld zy verlangde, naar ene gelegenheid, om hem de uitwerkzelen daar van te doen gevoelen. Vierde Hoofdftuk. Ene Hofkomédie. in deze omftandigheid waren de zaken , toen het Diönyfiüs, walgende van het gerust bezit en de dar.sfen van de altoos gevallige Bachidiön, voor de eerftemaal inviel, de opmerking te maken: dat Kléönisfa fchoon was. pas had hy haar met die opmerkzaamheid befchouwt, of hem daeht, noit iets zo fehoon gezien te hebben ; en nu begon hy zich te verwonderen, van waar het mogt gekomen zijn, dat hy dit niet vroeger opgemerkt had. eindelijk herinnerde hy zich, dat de Dame zich altoos door ene zeer fpijtige ^r 3 deugd  3i3 mmwm deugd en openlijke trek tot de bovennatuurkunde onderlcheiden had ; cn nu twijffelde hy niet meer, öf dit moest de oorzaak geweest zijn, wat hem verhindert had, om hare fchoonheid gerechtigheid te doen wedervaren, een zoort van werktuigelijke eerbied voor de Deugd, die van zijn traagheid en vrees voor zwarigheden haar meeste kracht ontfing , zou hem misfchien ook nog op dezen tijd in de grenzen ener werkeloze bewondering gehouden hebben , wanneer niet ene van die kleine toevallen , welken zo dikwerf de oorzaken van de grootfte gebeurtenisfen worden , zijne natuurlijke traagheid eensklaps in de ongeduldigfte drift verandert had. daar dit toeval altoos onbefllst gebleven is, kunnen wy niet zeker zeggen, of hy misfchien niet een van die zoort geweest is, waar door, in. later tijd, de Zuster van den beroemden Hertog van Marlbourg den  •den eerften trap ter beftijging van het buitengewoon geluk van haar Geflacht gèlegt heeft. *) dit is intüsfchen zeker , dat van dit geheim voorval af, de driften en inzichten van den Prins een keer namen , waardoor zich de deugd van de fchone Kléönisfa in geen geringe verlegenheid bevond, hoe zy dat wat zy zich zelf fchuldig Was met de plichten omtrent haren Vórst verèenigèn zoude. Diönyfiüs was zo dringend, zó onvoorzichtig! en* zy, die in alle andere Vrouwen een Medeminnares 2ag , en by ieder tred door honderd~7e-/erzuchtige oogen befchouwt wierd, welken bereid waren om haren kleinften mistred, door even zo veel Getuigen der gantlche wereld in 't oor te fluisteren , —- fioe' vee! bad zy niet in acht te nemen ! aan jde *) Zie Memoires du Corate de Grammont,, van den Grave van Hamilton. V 4  312 *3S*^sBS* ene zijde, een door liefde brandenden Vorst aan hare voeten, ongeduldig om de onbepaaldfte macht voor de kleinfte harer gunstbewijzen wechtefchenker;! aan de andere, de fchitterende roem ener Deugd, welke nog geen Sterveling onderftaan had voor feilbaar te houden \ het vertrouwen der Prinfesfen ; de hoogachting van haren Gemaal ! men moet bekennen, duizend anderen van haar Gedacht zouden tusfchen zulke aantrekkende krachten niet geweten hebben, hoe zich uit dit gevaar te redden ; maar Kiéönisfa, offchoon zy zich voor de eerfte reis in deze zwarigheid bevond % wist dit zo goed , dat het geheel plan van haar gedrag haar bezwaarlijk ene nacht flapens Ican gekost hebben; zy zag by den eerften opflag , hoe gewichtig de Voordelen waren, welken zy in deze omitandigheden van hare Deugd trek» rken kon. het zelve middel, waardoor  zy haren roem verzekeren, en de vriend fchap der Prinfesfen behouden kon, was ontegenftrijdig het zelve , wat den onbeftendigen Diönyfiüs, by een fchrander gebruik van behoorlijke aanmoedigingen , voor altoos in hare ketenen behouden kon. zy ftelde dus zijne verklaringen, beloften, beden, bedreigingen, (want tot fijner vervolgingen was hy noch teder, noch fchalk genoeg,) ene Deugd tegenover, welke hem door hare hartnekkigheid nood. wendig had moeten vermoeien, wanneer zy uit medelijden niet ten gelijken tijde zorgde, om zijne fmart door alle die kleine pijnftillende middelen te verzagten , welken in den grond voor een zoort van gunstbetuigingen kunnen aangezien worden r zonder dat echter,by een Minnaar gelijk Diönyfiüs, de Deugd daardoor te veel van hare waarde verliest, de tedere gevoeligheid van haar hart; het V 5 ge-  3H *3S**ï3£* geweld dat zy zich moest aandoen om een zo bemmnenswaardigen Prins te wederftaan; de ftilzwijgende bekentenis harer zwakheid , welke even ten zeiven tijde dat zy hem den heftigfren wederftand bood, tegen haren wil, haren fchonen boezem deed zwoegen ; —— 6 deugdzame K'éönisfa ! welk een goede Toneelfpeelfter waart gy! en wat had Diönyfiüs moeten zijn , wanneer hy , op zulk een gezicht, de hoop opgegeven had, om eindelijk gelukkig te worden! . Intusfchen was , ongeacht alle behoedzaamheid waarmede Kléönisfa te werk ging, de drift van den Prins, en de onoverwinnelijke deugd zijner Godin, een Geheim, 't welk het gehele Hof wist, offchoon men niet merken liet dat men ooren en oogen had. zy had de voorzichtigheid zo ver gedreven, dat zy de eige Zusters van den Prins, van 't oogenblik af dat zy aan  mm*%m 315 aan zijne drift niet meer' twijffelen kon , tot hare Vertrouwden gemaakt Bad ; dezen hadden alles aan zijne Gemalin ontdekt', en die weder aan zijne Moeder, de Prinfesfen, (welken zijne voorgaande buitenfporigheden altoos vergéefsch betreurt, en in 't by. zonder een haat tegen de arme Bachi_diön, waar van geen andere reden dan die van een eigenzinnige luim opgegeven kan worden, opgevat hadden,) waren verhéugd dat zijne neiging eindelijk eens op een deugdzaam Voorwerp gevallen was. de uitnemende fchranderheid van Kléönisfa gaf haar hoop , dat het haar gelukken zoude, hem ongemerkt op den rechten weg te brengen, zy gaf haar gedurig getrouw bericht , wat tusfchen haar en haren Minnaar voorgevallen was, — of ten minften van alles wat de Prinfesfen te weten nodig hadden, alle maatregelen , hoe zy zich tegen hem ge-  3i5 $%m*$m gedragen zoude, wierden in bet kabinet der Koningin geregelt; en deze goede Dame, (welke het ongeluk bad, om de koelzinnigheid van haren Gemaal levendiger te gevoelen , dan het tot hare rust dienftig was,) gaf zich alle mogelijke moeite , om de inzichten van de deugdzame Kléönisfa te onderfteunen. dit alles maakte een zoort van geheime onderhandeling, welke, zonder dat die in de oogen viel, het gehele Hof in beweging bragt. de enige Philistus, die de meeste oorzaak had om opmerkzaam te zijn , wist niets van alles wat ieder wist, of bewees ten minden door zijn gedrag ene zo zeldzame zekerheid , datwy, (wanneer ons bet groot vertrouwen , 't welk by met reden in zijne Gemalin voorönderftelde, niet be, wust was,) byna onvermijdelijk op den argwaan geraken zouden, dat hy zekere inzichten by dit gedrag moet ge-  gehad hebben , welken zijn earacter geen byzondere eer aandoen. ^Alles ging gelijk het gaan moest. Diörryfiüs zette de belegering met de uiterfte hardnekkigheid en hoop voort, welke door de dappere wederftand der wijze Kléönisfat gedurig zeer twijffelachtig gemaakt Wierd. de Liefde fcheen nog weinig op hare Deugd gewonnen re hebben , maar echter begon deze allengs iets van hare majefieit te verminderen, en te kennen te geven: dat zy niet geheel onge- neigt was, om zich, op genoegzame verzekering , in een geheime onderhandeling, in zo ver het alleen ene Liefde der Zielen ten voorwerp had, in te laten, de Prinfesfen zagen, met het volmaakfte vertrouwen op de kui- • fche bevalligheden van hare Vriendin, de ontwikkeling van het Stuk te gemoet en. Philistus was zo gevallig , zo ongevoelig* als men oit gezien heeft j  318 *»&3g$. heeft; toen Agathon, tot ongeluk voor hem en geheel Sicilië'n, door enen ïever, die in een Staatsman, gelijk hy, byna niet te veröntfchuldigen is,zich verlei. den liet, om den gelukkigen voortgang der verfchillende inzichten , welken, Diönyfiüs *— Kléönisfa de Prinfesfen en misfchien ook Philistus reeds zo naby geloofden te zijn, dooreen ontijdige tusfehenkomst af te breken. Vijfde Hoofdftuk. Misflag tegen de Staatkunde , welke Agathon beging. Gevolgen daar van. Tjet vertrouwen , waarin Diönyfiüs gewoon was met zijne Gunftelingen te leven , en de natuurlijke behoeften van-enen Verliefden , om iemand te bezitten, aan -wien hy zijn Kj-  lijden of zijne gelukzaligheid ontdekken kan, haddën hem wederhouden", om uit zijne Liefde een geheim voor Agathon te maken, in 't begin ging de toegevenheid van deze zo ver van zich met den praataclitigllen Minnaar die oit geleeft heeft, gehele uuren op te houden, zonder zijne verkiezing rechtuit te wraken , (want welk een uitwerking had hy daar van kunnen hopen?) vergenoegde hy zich, om hem de zwarigheden welken zijne onderneming, die by ene Dame van zo ftrenge en bepaalde Deugd, ten minsten in ene verdrietige langdurigheid uitlopen moest, zo vreesfelijk voor. te ftellen , dat hy hem daardoor van zijne voornemens zocht af te fchrikken. maar toen hy zag, dat Diönyfiüs, in plaats van door den wederibnd vermoeit te wor. den, van dag tot dag meer hoop fchepte, om deze bezwaar-ijke Deugd.door hardnekkig herhaalde pogingen, eindelijk af te  34o mmmm te matten : zo geloofde hy de fchone Kléönisfa niet te na te komen , wanneer hy haar verdacht hield, dat haar gedrag in ene kunfHge vermomming beftond, waardoor zy de drift van den Prins, ten zeiven tijde, daar zy hem alle hoop fcheen te verbieden , opwakkerde, hoe nauwkeuriger hy haar van naby befchouwde, hoe meer omftandigheden hy ontdekte, die hem in zijnen argwaan bevestigden;en,daar zijn natuurlijke tegmzin tegen de pralende Deugden het zijne daar by toebragt,. hield hy zich nu ten vollen overtuigd, dat de wijze en deugdzame Kléönisfa niets meer dan een Bedriegfter was, welke, door haren verdichten wederftand, ten gelijken tijde den roem der onoverwinnelijkheid te behouden zogt, en den ligtgelovigen Diönyfiüs des te .vaster in haar net te verftrikken in den zin had. - Van nu af begon hy de zaak voor ern»  ernftig aan te zien , en zich zo wel door de plichten omtrent den Prins, voor wien hy by alle zijne zwakheden een zoort van genegenheid gevoelde, als uit zorg voor den Staat verbonden te houden, om zich tegen ene verftandhou. ding, welke voor beiden van nadelige gevolgen zijn kon, met nadruk te verzetten. Bachidiön fcheen hem, van wegens haar hart, of, om juister te fpreken, haar gelukkigen inborst — ongeacht het gemeen en rechtveerdig oordeel tegen haren-ftand, in vergelijking met deze deugdzame Dame, een zeer voortreffelijke Perzoon te zijn. en, daar zy in de onrust, waarin haar de gedurig toenemende verkoeling van den Prins bragt, hare toevlugt tot hem nam, bedagt hy zich zo veel te minder, om zich harer, met iets meer iever, dan de waardigheid van zijn Caraöer fcheen mede te brengen, aan te trekken. Diönyfiüs beminde haar X niet  322 ♦Hg**9K* niet meer; echter matigde hy zich altoos nog zuike rechten over haar aan, welken, volgens barjt gedachte, de Liefde alleen vergunnen kon. de fchone Bachidiön wierd gewaar, dat zy niet dan de plaats ener Medeminnares bekleden zoude; en, offchoon zy niet dan ene Dansferin was, zo dacht zy zich zelf tot dit amt nog te goed. zy bragt zich dus in 't hoofd om in haar geval ook de Gruwzame te fpelen, en te beproeven, of zy door een fpijtig en grillig gedrag, met een behoorlijke maat van coquerterie vermengt, niet meer dan door klachten en verdubbelde gevaligheid winnen zoude, deze kunstgreep had zulk een goed gevolg, dat Agathon, (die zich van den zege te vroeg verzekerd hield,) nu het gelegen oogenblik meende gevonden te hebben , om Diönyfiüs openhartig te ontdekken, hoe weinig achting hy de voorgewende deugd van de fchone Klé-  WBM&Ë* 323 Kléönisfa toedroeg, maar de gevolgen der geheime onderhandeling , welke zy- met elkander over deze ftof hadden, beloofden weinig voor de verwachting van onzen Held. al het nadelige, wat Agathon van zijne nieuwe Godin zeggen konde, bewees op zijn hoogst, dat zy zo veel hoogachting niet verdiende als hy gelooft had , maar het verminderde zijne begeerten niet. zo veel beter voor zijne inzichten', wanneer zy zo deugdzaam niet was! deze gedachten liet hy wel aan zijnen Gunfteling niet merken, maar Kléönisfa wierd die zo veel te duidelijker gewaar: Diönyfiüs had pas vernomen dat de deugd der Dame niet dan een masker was, of hy haaste zich om er gebruik van te maken , en bragt haar door zjn gedrag in verbaastheid , dewijl het met zijn vorig en nog meer met de majefteit van haar Caracter een ten hoogftcn beledigend conX a trast  3 24 ♦3S**3S* trast uitmaakte, hy geloofde wel zich zeer hoffelijk gedragen te hebben, dat hy haar niet ronduit zeide: welke begrippen men hem van haar ingeboezemd had ; maar zijne daden fpraken zo duidelijk , dat zy niet twijffelen kon, of iemand moest haar een kwaden dienst by hem gedaan hebben, deze omftandigheid bragt haar in geen geringe verlegenheid , hoe zy dat wat zy hare beledigde waardigheid fchuldig was, met de zorg van zulk een gewichtig Minnaar door een al te ver gedrevene ffrengheid niet af te fchrikken , overeenbrengen zoude, maar een geest gelijk de hare weet zich uit de zwaarwichtigfte gevallen te redden, in 't kort, Diönyfiüs ging , alleen door de kracht der overëenftemming, waardoor hare voor de eerftemaal getroffene ziel tot de zijne getrokken wierd; dat zy vatbaar worden kon, om eens die hoop te vervullen, welke zy hem noch toeftond»  ftond, noch geheel ontzeide,overtuigder dan oit, dat zy de Deugd 'zelf was, van haar. van dezen tijd af, nam zijne drift' en het aanzien dezer Dame van dag tot dag toe; de fchone Bachidiön wierd. geregeld afgedankt ; en Agathon zou, wanneer hy 't niet uit zijnen, mond vernomen had, uit de oogen van zijnen Heer hebben kunnen lezen, hoe veel hoop hy had, om in 't kort de laatften zucht der ftervende deugd, van de lippen der tedere en niet dan flauwen weêrftand biedende Kléönisfa , in te ademen. Nu geloofde hy, dat de hoogfte tijd gekomen was om een proef te doen, die alleen door de uiterfte noodwendigheid gerechtveerdigt worden kon , maar, volgens zijn gedachte, het on. feilbaarfte middel was , om deze gevaarlijke intrigue nog in tijds af te breken, hy liet dan Philistus tot zich roepen, en ontdekte hem, met al het X 3 ver-  326 vertrouwen van een eerlijk Man , die mefeen eerlijk Man gelooft te fpreken, hetnabyzijnd gevaar,waarin zij. ne eer en de deugd zijner Gemaiin zich bevond, waarlijk ontdekte hy den edelen Philistus niets, dan wat hy inderdaad reeds lang wist; maar Philistus maakte niet des te minder den Verbaasden ; bedankte hem voor 't overige met het levendigst gevoel voor zulk een ontwijffelbaar getuigenis zijner vriendfchap, en verzekerde, dat hy op een bekwaam middel bedacht wilde zijn, om zijne Gemalin, (van welke hy over 't geheel de beste gedachte van de wereld had,) voor alle vervolgingen der Liefdegoden te beveiligen. Niets is noodzakelijker, dan ons by alle gelegenheden deze Les in te fcherpen : „ dat men elk mensch op zijn „ eige wijze en niet volgens de onze „ aan zich verplichten moet." Agathon  thon geloofde Philistus ten hoogften aan zich verplicht té hebben, en zou met weinig verwonderd geweest zijn, wanneer hy dezen waardigenMinister, zo dra hy weder alleen was,in een geheel verfchillenden toon gehoord had. ook moest deze zich noodwendig niet zeer aan hem verplicht rekenen, dewijl hy hem, door zijne ontijdige zorg voor zijn eer, van alle de voordelen zijner tot hier toe gehoudene onachtzaamheid beroofd zag. intusfchen kon hy nu, zónder zich in Agathons oogen tot een Verachter zijner eigene eer te maken, niet anders; hy moest den leverzuchtigen fpelen, de Komédie bekwam daardoor voor enige dagen een geheel anderen zwai. hoe veel moeite hadden de Spelers dezer klucht zich befparen kunnen, wanneer zy het masker hadden willen afligten, en zich aan elkander in hun eigene gedaante laten zien! maar deze wellevende Luiden zijii zo X 4 nauw-  328 *3S**3S* nauwkeurig in 't betrachten van 't wel- ftandige ! en behoren wy hen daarom niet te prijzen ? het blijft toch altoos een bewijs dat zy zich harer. eigene gedaante fchamen, en de pligt van iets beters te zijn dan zy zijn ftilzwijgend erkennen. Kléönisfa rechtveerdigde zich dan by haren Gemaal, terwijl zy zich op de Prinfesfen, als onwraakbare Getuigen, beriep, noit is een verhevener of aandoenlijker ftuk van welfprekenheid gehoord geworden, dan de rede was waardoor zy hem de onbillijkheid van zijn vermoeden onder 't oog bragt de goede Man wist zich eindelijk nergens an. ders door te redden, dan dat hy den Vriend noemde, door wien hy tot dezen hoogst onnodigen en ftrafwaardigen aanval van ieverzucht, gelijk hy nu erkende, vervoert geworden was. de woede ener ftormende zee, —— ener tot wraak verhitte ftier, —— of  of ener leeuwin die van hare jongen beroofd is, zijn zwakke afbeeldingen in-vergelijking van die, welke op den naam van Agathon in den deugdzamen boezem van Kléönisfa ontvlamde, niets was met dezelve te vergelijken, dan de wellust, die haar dronken maakte,door de gedachte: dat zy'tnu eindelijk in haar macht had om de langgewenschte wraak aan hem te nemen , die zy den Verachter harer bevalligheden fchuldig was. zy mishandeldeDiönyfiüs, (die zy, voor de onverdragelijke belediging Welke zy van haren Gemaal geduld had, rekenfchap afvorderde ,) zo lang en zo gruwzaam , tot hy haar ontdekte, hoe weinig zy aan Agathon voor zijne gedachten over haar verplicht was. nu klaarde zich , gelijk zy zeide, het gantfche geheim op, „ en inderdaad „ moest zy zich over hare eigene eenvoudigheid verwonderen, dat X 5 » zy  330 «statss* zy iets beters van een Man ver,, wacht had , van wiens wraak zy natuurlijk het ergfte had behoren te „ vrezen. " wanneer Diönyfiüs zich over deze woorden verwonderde, kan men zich inbeelden , welk ene houding hy aannam, toen zy hem, als een afgedwongene rechtveerdiging, ontdekte : dat de haat van Agathon nergens anders uit voortkwam, dan, dewijl zy niet goed gevonden had, om zijne Liefde te beantwoorden, dit was juist geen waai beid in den flrikften zin, maar dewijl zy daar toe gebragt was om zich te moeten verdedigen , zo begrijpt men ligt, dat zy het liever op onkosten van een Perzoon dien zy haatte, dan op haar eigen dccd. dit is zeker , zy bereikte daardoor haar in. zicht' meer dan te goed. Diönyfiüs geraakte in zulk een heftige aanval van icverzucht op zijnen onwaardigen Lieveling, -— Cdeze, de lief. de  de van enen Diönyfiüs onwaardigen Man, was Agathon!) dat Kléönisfa, uit vrees, dat een plotslinge uitbarfting daar van onaangename ophel. deringen veroorzaken mogt, alle macht op hem aanwenden moest om hem terug te houden, zy bewees hem de noodzakelijkheid, om een Man , die de Afgod der Natie was, voorzichtig te behandelen. Diönyfiüs voelde de fterkte van dit bewijs, en haatte Agathon daaröm des te meer. de Prinfesfen mengden zich in de zaak ; zy namen 't onzen Held zeer kwalijk, dat hy, in plaats van den Piins van buitenfporigheden terug te houden, een Schepzel, gelijk Bachidiön , met zo veel iever in zijn befcherming genomen had. men fchroomde zelf niet, dezen iever een geheime beweeggrond toe te fchrijven , en Philistus bragt onder de hand Getuigen by, welken in 't Kabinet van den Prins verfchei-  332 fcbeide omftandigheden zouden opgemerkt hebben, welken de onthoudenheid van onzen Held en de trouw van de fchone Bachidiön zeer verdacht maakten, deze Minister vond vermoedelijk de inzichten van zijnen Heer op zijne Gemalin zo zuiver en onfchuldig, dat het aanftotelijk zou geweest zijn , om over de vriendfchap waar mede hy haar vereerde ieverzuchtig te zijn. een dagelijkfche vermeerdering der koninglijke gunst rechtveerdigde en beloonde ene zo edelmoedige gevalligheid. Timócratés vond by deze omftandigheden gelegenheid , om zich met hem te gelijk in 't oude vertrouwen te ftellen; en beiden verëenigden zich van nu af met de triömpherende Kléönisfa, om den Val van onzen Held met zo veel meer iever te verhaasten, als zy hem met verzekeringen hunner Vriendfchap overladen. Zes-  *3S**ï3£# 333 Zesde Hoofdftuk. Een merkwaardig gefprek tusfchen Agathon en Aristippus. Befiuiten van , den Eerften, met de-gronden voor en tegen. •^y y hebben in de twee voorgaande Hoofdftukken een merkwaardig voorbeeld gezien, (en wilde God, dat deze voorbeelden niet zo dikwerf in 't Leven zelf voorkwamen!) hoe gemakkelijk het is, een ondeugend caraéter, een bezoedelde hatenswaardige ziel , met het vernis der Deugd te overftrijken. Agathon ondervond nu , dat het even zo ligt is, de zuiverfte Deugd met de gehaatfte kleuren te bezoedelen, hy had dit te Athéne reeds ondervonden : maar in de vergelijking, die hy by deze gelegenheid maakte , fche.  33 i KmW'M* fchenen hem zijne Atheenfche Vyanden, in tegenftelling met de verachtelijke Schepzelen, aan welken hy zich nu opgeöffert zag, zo wit te worden als zy hem voorheen zwart voorgeko. men waren, vermoedelijk vervalschte de levendigheid van het tegenwoordig gevoel zijn oordeel een weinig over dit punt; want het geheel ondeifcheid tusfchen de valschheid in de Republyken, en die van 't Hof fchijnt waarlijk alleen daarin te beffaan : dat men in Republyken genoodzaakt is, de gehele uitwendige gedaante van deugdzame zeden aan te nemen, terwijl men daarentegen aan K ven genoeg gedaan heeft , wanneer men de ondeugden, weiken de Vorst door zijn voorbeeld adelt, of waai door zijne inzichten bevordert worden, deugdzame namen geeft, in den grond is 't waarlijk waichelijker, een huppelenden , vleïtnden , onderdanigen , vergul-  m%*m%* 335 gulden Schurk te zien, die in 't zelve oogenblik dat hy wel bewust is geen eer te bezitten, of, indien hy er enige heeft, die op te offeren, ——; van de pügt omtrent zijn eer te horen fpreken; dan een geregeiden, zwaarmoedigen , ftatigen Schurk te zien , die onder de befcherming van zijne matigheid , ingetogenheid , en nauwkeurige betrachting aller uiterlijke plechtigheden der Religie en der Wetten, een onverzoenlijk Vya'nd van alle diegenen is , welken anders denken dan hy, of niet tot alle zijne inzichten behulpzaam willen zijn, die 't in geen bedenking neemt, om , zo dra 'c zijne om'tandigheden vorderen, een goede zaak te onderdrukken , of een kwade met zijn geheel aanzien te onderfteunen. maar onpartijdig befchouwt, is deze laattte wel de flechtfte Mensch; want hy is een eigenlijk Huichelaar, daar de ander niet dan een Komédiant is, die  335 *2s£**i82:* die niet begeert dat men hem waarlijk voor dat houden zal waar voor hy zich uitgeeft, maar volkomen te vreden is, wanneer de Medefpelers en Aanfchouwers den uiterlijken fchijn daar van bewaren, zonder dat het hem invalt om zich te bekommeren, of het hen ernst zy of niet. Agathon had nu ledigen tijd genoeg , om diergelijke overdenkingen te doen; want zijn aanzien en invloed namen oogenfchijnlijk af. uiterlijk fcheen alles nog wel te zijn gelijk het geweest was; Diönyfiüs eu 't gehele Hof liefkoosden hem zo zeer als oit ; Kléönisfa zelf fcheen het harer onwaardig te achten , om hare gevoeligheid aan hem te kennen te geven : maar des te meer lagen wierden hem door verborgen wegen en valftrikken gelegd; hy moest voor zijne oogen zien , hoe van tijd tot tijd, onder duizend valfche nietsbedui-  duidende- voorwendzels, zijn beste inrichtingen , .als flecht uitgevonden , overtollig of fchadelijk, weder opgeheven , of door anderen onnut gemaakt; boe de weinigen van zijne Creaturen, welken waarlijk verdienden bezaten , verwijderd; —— hoe alle zijne inzichten misduid; alle zijne daden uit een valsch gezichtspunt beoordeeld : alle zijne voortreffelijkheden en verdienden belagchelijk gemaakt wierden. even ten zeiven tijde, dat men zijne deugden en bekwaamheden verhief, behandelde men hem als of hy niets van het een of het ander bezat, men behield nog wel, uit ftaatkundige inzichten, (gelijk men 't gewoon is te noemen) den fchijn, als of men volgens dezelve grondregelen , weiken hy in zijne Staatsbefturing gevolgd had, handelde, maar inderdaad gefchiede, in ieder voorkomend geval, juist het tegendeel van dat wat hy gedaan zou Y heb.  33§ #ï3£f*r§S* hebben, in 'c kort , dé ondeugd heerschte weder met zulk den onbepaalde mncht dan oit. Hier zou het de tijd gewccs: zijn, om de Voorwaarde re doen gelden , welke hy zijn Verdrag toegcvoegt had: . zich terug te trekken , daar hy niet meer twijflelen kon , dat hy aan 't Hof van dezen Prins tot niets meer nut was. en dit was ook de raad die de enige van zijne Hofvrienden, die hem getrouw bleef, de Philofooph Aristippus , hem gaf. „ gy had , „ (zeide hy tot hem, in een vertrouwde „ onderhandeling over den tegenWoor„ digen loop der Zaken ,) gy had u „ of niet met Diönyfiüs moeten inla„ teh, of, ingevolge de plaats die gy nu . ,, ingeriomen had, uwe zedelijke be„ grippen , of ten minften uwe da-- „ den naar de omftandigheden „ moeten inrichten, op deze Schouw„ plaats der verkromming, des be», drogs,  »» drogs.dér arglistigheid, der vieïery *t e« verradery, —— waar deugden ,, en pligten enkel rékenpenningen., „ en alle gezichten masken zijn, „ in 't kort, aan eén Hof, geld geen „ anderen regel dan die der omftan„ digheden, geen andere ftaatkunde, „ dan die men met zijne inzichten zo „ goed zoekt te verèenigen als men kan. „ voor 't overige, is 't misfchien een „ vraag: of gy welgedaan hebt örh u „ over ene zo nietsbeduidende oörzaak „ met Diönyfiüs overhoop te werpen ? ik bekén , in de oogen van ,, een Philofooph is de Dansferes Ba„ chidiön veel kostbarer dan dé ma. „ jestieufeKléönisfa, die met alle ha. „ re Metaphyfic en Deugd niets meer „ of minder dan een valsch, heerschj, zuchtig ér) böbsaartig Wijf is. Br*. „ chidiön heeft den Staat geeri fc'riade „ gedaan; Kléönisfa zalonêindig veel „ kwaad doen. » ^_ enkel uit dft  inzicht (viel Agathon hem in O heb ik my voor deze en tegen die verklaart. „ en echter was het ligt „ vooruit te zien, dat Kléönisfa zegepralen zoude, zeide Aristippus." maar een rechtfchapen Man verklaart zich niet voor de party die zegepralen zal, maar voor die welke recht , of het minfte onrecht heeft. „ o Agathon'. hoe moeilijk is het voor " eenrechtfchapenMan.dieaan eenHof " leven wil, om tusfchen de klippen die hem omringen , onbefchadigd door „ te zeilen ! maar, zeg my , is 't " niet jammer, dat zo veel goeds als gy nog gedaan zoud hebben, alleen M daaröm verloren is; om dat gy een fchone Vrouw niet verftaan wilde, ' die u zo duidelijk te kennen gaf, dat zy Hechts bemint wilde zijn ? doch deze fout zou te verbe*„ ren zijn geweest, wanneer gy al'„ leen gevallig genoeg geweest waart „ om  mmmm 341 „ om hare inzichten op Diönyfiüs te „ bevorderen, wilde gy oök dit niet, was het dan nodig haar tegen te „ zijn ? wat nadeel zou daarüit voort. gekomen zijn , zo gy onzijdig ge„ bleven waart? de kleine Bachidiön zou niet meer gedanst hebben, en „ Kléönisfa had de eer gehad hare „ plaats in te nemen , tot hy harer „ even zo verdrietig geworden ware „ als zo vele anderen, dit was 't al „ geweest, en gefield , gy had ook ,, de macht over hem met haar moe„ ten delen, zo zoud gy ten minften „ het evenwigt tegen haar , en nog „ macht genoeg behouden hebben om „ veel goeds te doen : onder -den ,, fchijn van een goede verftandhou,, ding met haar, zoude u uw plaats „ en het vertrouwen, met den Prins „ duizend gelegenheden gegeven heb,, ben , om haar, zo dra hare gunst„ betuigingen de bevalligheden der Y 3 „ nieuw-  „ nieuwheid verloren hadden, op de „ beste wijs van de wereld uit den „ weg te fchaffen. maar ik ken u te „ wel, Agathon J gy zijt niet gemaakt om u tot ftreken, vermomming „ en hof kunftenary te vernederen ; uw ,, hart is te edel, en (zo ik het zeg„ gen durve,) uwe inbeelding is te „ vurig , om u oit tot die zoort van „ fchranderheid te gewennen, zon„ der welke het onmogelijk is, zich „ lang in de gunst der Grooten te .„ onderhouden, dit alles had ik u by„ na voorüit kunnen zeggen, toen ik „ ü hielp overreden om u metDiöny fiüs „ in te laten ; maar het was beter „ door uwe eige ondervinding daar „ van overtuigt te worden, trek u „ terug, eer het onweder, 't welk „. ik Zie opftijgen , over u uitbreekt. „, Diönyliüs verdient geen Vriend ge„ lijk gy zijt. hoe zeer hebt gy u be„ drogen , wanneer gy oit gelooft „ hebt  *3si#&i8r# 343 ,? hebt dat hy u hoogachte ! van „ waar zou hein de. vatbaarheid daar » ff?? aangekomen zijn ? zelfs toen „ hy het fterktst met u ingenomen w was, beminde hy u uit geen andere ,, oorzaak, dan alleen waarörn hyzij„ :oe aapen en papegayen liefkoost, ~ ,, uit korrswyl. zijns gunst had even „ zo ligt op een ander Nieuyvaangey koraene kunnen vallen, die nog betJ ter op de cyther gcfpeel.c had dan „ gy. neen Agathon | gy zijt niet t, gemaakt om met zulke Luiden om ,, te gaan. trek u terug ! gy hebt voor uwe eer genoeg gedaan, de „ dwaasheid der nieuwe Staatsbeftu. „ ring zal de wijsheid der uwe het M best rechtv^ar.djgeja.; uwe daden', ,, uwe deugden, en een gantsch Volk, v 't welk uwe tijden terug wenfchen „ en uwe gedachtenis zegenen zal, „ zullen u het best tegen de lasterin,,, gen en lage verachting van een Hof Y 4 „ vol  344 „ vol Dwazen en fchelnifche Slaven „ verdedigen , wier haat u meer eer „ toebrengt dan hunne goedkeuring: „ gy bevind u in omftandigheden, om „ in een afgezonderden ftaat met roem te kunnen leven, uwe Vrienden ie „ Tarente zullen u met open armen „ ontfangen. ik herhaal het, Aga„ thon! verlaat een Vorst, die zijne „ Slaven, en Slaven, die zulk een Vorst „ waardig zijn, en denkalleen daar„ aan, hoe gy des levens zelf genieten „ zult , na dat gy de proef gedaan „ hebt, hoe zwaar, hoe gevaarlijk , „ en boven al, hoe vergeefsch het is, „ voor het geluk van anderen te ar« „ beiden." Dus fprak Aristippus, en Agathon zou wel gedaan hebben, zulk een goeden raad te volgen, maar hoe zou het mogelijk zijn , dat dengeen die zelf een hoofdrol in een Stuk fpeeit, zo goed daar van oordelen zoude dan een  mm*%m 315 een Aanfchouwer ? Agathon zag de Zaken uit een geheel ander gezichtspunt, hy befchouwde zich als een Man, die zich zelf verbonden had om de welvaart van Siciliën te bevorderen, waaróm kwam ik naar Syracufe? zeide hy tot zich zelf, — en met welke inzichten nam ik bet amc eens Vriends en Raadgevers by dezen Tyran op my ? deed ik het om een Slaaf zijner driften, het Werktuig ener willekeurige Regering te zijn? of had ik groter en braver doelwit ? zou ik my oit met hem ingelaten hebben, wanneer hy my geen hoop gegeven had, dat de deugd eindelijk de overhand over zijne ondeugden behouden zoude hebben ? hy heeft my bedrogen ; de ondervindingen, die ik van zijne inborst hebbe, overtuigen mydat hy onverbeterlijk is : maar zou het edel van my gehandelt zijn, een Volk, vyiens welvaart het doel mijner pogin. Y 5 gen  346 *$$*mm gen was , een Volk, 't welk my als hunnen Weldoener aanziet, de luimen van enen Wellusteling en de roofzucht zijner Vleiers en Slaven over te geven ? welke pligten verbinden my nog aan hem , die hy door zijn laag gedrag omtrent my niet opgeheven en vernietigt beeft? of, zo ik nog pligten omtrent hem hebbe, zijn die niet veel heiliger welken my aan een Land verbinden, 't welk, door mijne verkiezing en dó dienften, welken ik aan 't zelve gedaan hebbe, mijn tweede Vaderland geworden is? -— wie is dan deze Diönyfiüs? welk een recht heeft hy tot de'hoogde macht r welke hy zich aanmatigt ? wie anders dan Agathon heeft hy het enig recht te danken , waarsp hy zich met enigen fchijn beroepen kan ? zedert wanneer is hy uit een Tyran een Koning geworden , a's zedert ik hem, door een gerechte eh' weldadige regering, de lief-  *58S***S85» ^7 liefde des Vaderlands toegebragt hebbe? rny liet hy arbeiden; hy verborg zijne ondeugden achter mijne deugden ; eigende zich mijne verdienden toe, en genoot de vruchten daar van: die Ondankbare! ~.— en nu, nu hy zich fterk genoeg gelooft te zijn om mijner te kunnen ontberen, geeft hy zich weder over aan zijn eige Caracter; begint daar mede, omalies goeds Wat ik gedaan hebbe te vernietigen ! even of hy zich fchaamde 7 zich zelf een weinig 'tijds verlochent te hebben; als of hy zich niet genoeg' haa§ten konde, o.m de gaptfche wereld te overtuigen , dat hef Agathon en niet Diönyfiüs geweest was , die den Sicilianen een morgenfchemering van beter tijden had doen zien ; die hen hoop gegeyen had, om zich van de mishandeling van een gehele rei van Hechte Regenten weder te herhalen! — wat zoude ik dan zijn, wanneer ik hen in zul»  34-8 *SS5*&SS# zulke omftand'gheden verlaten wild;, waarin zy mijner meer ckn oit nodig hebben ? neen , Diönyfiüs heeft bewijzen genoeg gegeven dat hy onverbeterlijk is; dat hy door toegevenheid omtrent zijne ondeugden, alleen in de beiagchelijke inbeelding , a's of men hem eerbied fchuldig was , verfterkt word! het is tijd de Komédie te eindigen, en dezen Theater - Koning den plaats aan te wijzen , waar toe hy door zijne perfoonlijke eigenfchappen beftemt is. Men ziet uit deze proef der geheime gefprekken, weiken Agathon met zich zelf hield, hoe ver hy nog was, om van die geestdrijvende vlucht der ziel, d:e tot hier toe de bron zo wel zijner fouten als zijner fchoonfte da. den geweest is, zich meester gemaakt te hebben, wy hebben geen reden om aan zijne oprechtheid omtrent zich zelf te twijffelen. wy kunnen dus als ze-  zeker voorönderftellen: dat hy tot het befluit, om een opftand tegen Diönyfiüs te verwekken , door even zo deugdzame inzichten geloofde aangedreven te zijn, als die waren, welken vijftien jaren later, enen der edelfte Stervelingen, Timóieön van Corinthe, aanzetten , om de bevrijding van Siciliè'n te ondernemen, maar liet is daaröm niet minder waarfchijnelijk, dat een levendig gevoel van het persoonlijk onrecht, 't welk hem aangedaan wierd, het ongenoegen over de ondankbaarheid van Diönyfiüs, en het verdriet om zich aan een verachtenswaardige Boelin opgeöffert te zien, ter ontvlamming van dit heldhaftig vuur, 't welk nu in zijne ziel brande, niet weinig toegebragt heeft, in den grond had hy geen andere pligten omtrent de Siciliërs , dan die, welken uit het verdrag 't welk hy met Diönyfiüs aangegaan had, voortkwamen; zy hielden uit  35S #3S4*3É& uit kracht van dat zelve verdrag op, zo' dra den Prins zijne dienften niet meer aangenaam zijn zouden ; Syracufe was zijn Vaderland niet; Diönyfiüs had door de Itilzwijgende erkentenis der Erfopvolging , uit kracht Waar van hy, na zijns Vaders dood, den troon jheffeog, een zoort van récht bekomen. Agathon zelf zou zich niet in zijnen dienst begeven hebben , wanneer hy hem niet voor een rechtmatig Vorst gehouden had. dezelve gronden, welken hem toen bewogen, om de Monarchy der Republyk voor te trekken, en uit welke gronden hy tot hier toe zich tegen de inzichten van Diön gefield had , beftonden nog in hare volle kracht, het was zeer onzeker, of een Opftand tegen Diönyfiüs de Sicilianen waarlijk in een gelukkiger ftand ftellen, of hen misfchien alleen een nog flechter Heer geven zoude, dewijl zy reeds zo veel blijken ge-  351 gegeven hadden , dat zy de vryheid niet verdragen konden, boven dit had de Prins macht' genoeg om zijne afzet, ting bezwaarlijk te maken, en waren de verderffelijke uitwerkzels van een Burgeroorlog de enige zekere gevolgen, welken men van ene zo twijfelachtige onderneming voorzien kon. alle deze opmerkingen zouden geen gering geWicht in de weegfchaal ener koele overweging gelegt, en vermoedelijk de tegenövergeltelde gronden in evenWicht gehouden hebben, maar Aga. thon was noch koel, noch onpartij. dig; hy was een Mensch, — wjens eigenliefde aan haar gevoeligst deel gekwetst geworden was. de drift -t waarin dit hem brengen moest, gaf dé Voorwerpen een geheel andere kleur. Diönyfiüs, wiens Ondeugden hy voor* heen, met de oogen van vriendfchap^ als zwakheden befchouwt had , ftelde zich nu in de hatelijke gedaante Vaö een  352 *ïSS4*ïSK* een Tyran aan hem voor. hoe betef hy voorheen van Philistus gedacht had, hoe affchuwelijker hy nu het caracter van dien Minister vond : na dat hy hem valsch en laag gevonden had was niets zo flecht of fchandeüjk, 't welk hy zulk een Man niet toevertrouwde, de bevallige beelden der gelukzaligheid van Siciliën onder ene weldadige Staatsverandering , bekwamen nu, door het verdriet van die,welke hy begonnen had.voor zijne oogen vernietigt te zien, zo veel te groter macht op zijne inbeeldingskracht, het was hem onverdragelijk, Luiden - welken alleen daarom zijne Vyanden waren, om dat zy Vyanden van al wat goed, Vyanden der Deugd, en der openlijke welvaart waren, zulk ene zege te zien wechdragen. by hield het voor een openlijke plicht, zich tegen hunne ondernemingen te ftellen;en de plaats, welke hy nu byna twee jaren lang in Sid- li  353 liën bekleed had, maakte hem de uitvoering dezer pligc, (gelijk hy geloof. de,) in het tegenwoordig geval, onvermijdelijk, en alle deze overden-* kingen hadden buiten hare eige fterkre nog zijn hart en zijne inbeelding op hare zijde, moesten zy dan niet noodwendig alles te boven gaan, wat de schranderheid daar tegen inbreDgen kon ? Achtfte Hoofdftuk. Agathon wikkelt zich in een Aanflag tegen den Tyran. 2^o dra Agathon zyn befluit genomen had, begon hy aan deszelfs uitvoering. Diön (welke zich toenmaals te Athéne bevond,) had een Aan. hang in Siciliën , door welke hy tot hier toe alle pogingen gedaan had , om zijne terugroeping by den Prins Z uu  35+ .4Sfë£*ï3ë# uit te werken, hy had zich dierhalven tot Agathon gewend, zo dra hem berigt gegeven was , in welk een aanzien hy by Diönyfiüs ftond. maar Agathon dacht toenmaals niet zo goed van Diöns caraéter, als de Académie te Athéne, een Deugd , welke met hoogmoed , onbuigzaamheid en hardheid vermengt was, fcheen hem , zo niet verdacht, ten minften niet bemin ■ nenswaardig. hy vreesde met enige waarfchijnlijkheid, dat de inborst van den Prins noit in .gerustheid met hem overëenftemmen zoude ; en dat hy, (ongeScht zijne Volkslievende grondftelüngen ,) even zo onleerzaam zijn zoude om het Hoogde aanzien in den Staat met iemand te delen, ais zonder aanzien te leven, hy had dus , in plaats van zijne terugberoeping te bevorderen, geheel niets gedaan, om de uiterftc afkeer, welke Diönyfiüs daar tegen betuigde, te beftrijden. door  door dit gedrag had hy zich enige Misnoegden van den Aanhang van Djon op den hals gehaait. men nam her hem even zo kwalijk, dat hy geheel niets voor dezen Prins deed, als of hy tegen hem gearbeid had. maar zedert zijne eigene ondervinding , het flimfte wat Diönyfiüs Vyanden van den Tyran denken konden, rechtveerdjgde, had zich ook zijn denkbeeld van Diön geheel omgékeert. deze Prins, welke ontegenftrijdig grote eigenfchappen bezat , ftelde zich nu onder het beeld van een rechtfchapen Man aan hem voor , in wien het langdurig gezicht van de gemene elende onder ene heilloze Regering, en de gedurige vergeeffche betrachting om den voortrukkenden ftroom des verderfs tegen te houden, een aanhoudende rechtveerdige mismoedigheid had verwekt,die, ongeacht den fchijn ener galzuchtige verdrietelijkheid, in den grond de 2 2 vrucht  356 *sm*%m vrucht der edelfte menschlievenheid is. hy befioot dus een gemene zaak met hem te maken, en ontdekte zich aan de Vrienden van Diön. verheugd over de aanwinst van een Man , die door zijne bekwaamheden en gunst by 't "Volk, hare party het overwicht te geven in ftaat was, opende dezen hem weder de gantfche gefchapenheid der zaken van Diön, het getal zijner Aanhangeren, en de geheime toebereidzelen, welken, in verwachting van enige gunftige gelegenheid, reeds tot zijne terugkomst in Siciliën gemaakt wierden, en dus wierd Agathon in korten tijd, uit een Vriend en eerfte Minister van Diönyfiüs, het Hoofd ener zamenzwering tegen hem , aan welke alle die genen aandeel namen , die , uit edele of eigenbatige inzichten met de tegenwoordige regering te onvreden waren, hy ontwierp een plan , hoe de gehele zaak uitgevoert worden zoude,  de, en dit bragt hem in een geheime briefwisfeling met Diön , waar door de betere gedachte, welke zy van elkander hadden begonnen op te vatten , meer en meer bevestigt wierd. het Hof, in verlustigingen en een wellustig vergeten van alle gevaar verzonken , begunftigde den voortgang dezer geheime onderneming, door ene zorgeloosheid , welke zo weinig natuur, lijk fcheen , dat de Zaamgezworenen daar door verontrust wierden. zy verdubbelden hunne waakzaamheid, en, C wat by ondernemingen van deze zoort het meest te verwonderen , en echter zeer gewoonlijk is,) ongeacht het groot aantal der genen die van 't geheim wisten, bleef alles zo bedekt, dat misfchien niemand op' enigen argwaan gekomen zou zijn , indien niet zekere omftandigheden , den van natuur argwanenden Philistus eindelijk opmerkzaam gemaakt hadden, op de Z 3 ene  358 ene zijde vond hy 't zeer onwaarfchij- 'rjëiijfc, dat Agathon zo onverfchillig omtrent zijnen Val zijn zoude als hy fcheen , op de andere bekwam hy na» richten dat Diön toerustingen maakté, welke een ernftig inzicht verraden, de gedachte , zo Agathon en Diön een gemene zaak met elkander begonnen! was hier te natuurlijk, om zich niet aan hem voor te ftellen, om hem niet ten uiterften te ve-ontrusten:ook wierd van dit oogenblik af , Agathon, zo wel ■ als alle de genen, welken voor Vrienden van Diön bekent ftonden , métduizend onzichtbare oogen op 'tfcherp- -fte nagegaan ; eindelijk gelukte het Philistus, zich een Slaaf te bemachtigen, die met brieven aan Agathon van Athéne gekomen was. uit deze brieven, (welken de oorzaken inhielden, waarom Diön de voorgenomene landing ih Siciliën niet zo fchielijk als tusfehen ■hen afgefpröken was , uitvoeren konde,)  fclSüf 359 de ,) bleek het, dat Agathon en de overige Vrienden van Diön, aan de eigenmachtige wederkomst van denzelven deel hadden, maar van een aanfhg tegen de Regering en Perzoon van den Tyran was, uitgezonden enige onbepaalde uitdrukkingen, welken een geheim fchenen te verbergen , niets daarïn te vinden, deze ontdekking veroorzaakte gróte 'bewegingen in 't kabinet van Diönyfiüs. men tiad oorzaken genoeg 'om voor het ergfte te vre« zen. maar even daarom hield Philistns het voor raadzamer, om de zaak als een Staatsgeheim te behandelen. Agathon wierd, onder het voorwendzei van verfcheidene misdaden , die hy gedurende zijn Staatsbeftuur begaan zou hebben, gevangengenomen, zonder dat liet Volk iets zekers, en *t minst de ware oorzaak, 'bekent wierd. men vond het beter, de party van Diön, (welke men in de eerfte fchrik Z 4 zich  360. $%m*%&* zich groter voorfteide dan zy wezenlijk was ,) in verlegenheid te brengen , dan de vertwijffeling te ver te drijven, en won, terwijl men zich vergenoegde om die op 't nauwkeurigst na te vorfchen, tijd om zich tegen enen overval in ftaat te ftellen. Wy zijn 't reeds gewoon, onzen Held noit gróter te zien dan in tegenfpoed : gewapend tegen 't ergfte dat hy van zijne Vyanden verwachten konde, ftelde hy zich voor, hen den triömph niet te vergunnen, dat Agathon zich tot iets, 't welk zijner onwaardig fcheen, zou verdemoedigen, hy weigerde volftrekt, om Philistus en Timócratés , welken tot onderzoek zijner misdaad aangeftelt waren , enig antwoord te geven; hy begeerde van den Prins zelf gehoort te worden, en beriep zich op het Verdrag, 't welk tusfehen hen aangegaan was. Diönyfiüs had den moed niet om sen geheime onderhandeling met  *3S*K4S* 36T. met zijnen Gunfteling uit te fiaan. men beproefde het, om zijne ftandvastigheid door harde bejegeningen en dreigementen te verzetten; ja de fcho. ne Kléönisfa zelf aou hare ftem tot het iirengfte vonnis gegeven hebben, zo de vreesachtigheid van den Tyran, en de fchranderheid van zijne Ministers vergunt hadden , om hare ingevingen te volgen, zy moest zich dus te vreden ftellen met de hoop, om hem, zo dra men zich Diön op de ene of an> dere wijs van den hals gefchoven had, tot een openlijk offer van hare, naar wraak dorstende, Deugd te maken. Intusfchen waren de Vrienden van Agathon, in des ter groter verlegenheid omtrent hem, dewijl zy boosheid genoeg in zijne Vyanden onderftelden, om den Tyran het ergfte tegen hem in te boezemen , en in dezen zwakheid genoeg , om zich door hen te laten vervoeren, want het onvermoZ 5 8en  362 IMSMNI gen om hunne Lievelingen te wederftaan , maakt dikwerf wellustige V-riten tegen hun natuur gruwzaam, zy wenden dus, onder de hand, en zonder enen opftand te wagen, waar van de uitkomst al te onzeker zou geweest zijn , alles aan wat de redding van Agathon bevorderen konde. Diön gaf by die gelegenheid een proef zijner grootmoedigheid, dewijl hy, door een vricndelijken brief nan Diönyfiüs, zich verbond, om zijn Krijgsvolk weder af te danken, en zijne terugroeping alleen, ais ene genade, van den goeden #S van den Prins, in zo ver Agathon vry gefproken wierd, te willen verwachten , wiens enige misdaad alleen daarïn beftond, dat hy zich voor zijne terugkomst in zijn Vaderand beïevert had. boe edel dezen ftap was, en hoe goedkcop Diör.\fiüs daar door de verzoening met Diön opgedragen M'^rcl, zou zy Agathon echter weinig ge-  ♦88»S*#9' 363 geholpen hebben, wanneer zijne Vrienden in IthSiën zich niet gehaast hadden , om den Tyran een nog dringender beweeggrond voor te leggen, want om dezen zeiven tijd landen de Gezanten tan Tarénte aan, om uit naam van Archytas en de Republyk, de Vrylating van zijnen Vriend te bewerken, de Gezanten hadden last, om des noods, te verklaren, dat de Republyk zich genoodzaakt zou zien , om de party van Diön met hare gantfche macht te ohderfteunen, indien Diönyliüs langer weigerde om dezen Prins zo wel als Agathon gerechtigheid te doen wedervaren. Diönyfiüs kende het caraQcr van Archytas te wel, ont aan den ernst dezer bedreiging, welke hem niet naders dan vreesfelijk zijn kon , te twijfelen, hy hoopte zich dan het best uit de zaak te zullen red» den, wanneer hy, onder de verzekering van tot een verzoening met zijnen  3^4 *3K#*33* nen Zwager niet ongeneigt te zijn, ia de vrylating van Agathon te bewilligen, maar deze verklaarde zich, dat hy zijn ontflag noch als een genade aannemen , noch der voorfpraak zijner Vrienden wilde te danken hebben, hy begeerde, dat hem de misdaad, waaröver hy in hechtenis genomen was , aangetoonr, en, in tegenwoordigheid van Diönyfiüs , de Gezanten van Tarénte en de Voornaamfien van SyracuTe, openlijk onderzocht, zijne rechtveerdiging gehoort, en zijn Vonnis volgens de wetten zou uitgefproken worden, dewijl hy by zich zelf bewust Was , dat zijn kwaadaarrigfte Tegenflrevers, buiten zijne kortaangegane verbindtenisfen met Diön, welken ligt te rechiveerdigen waren , niets tegen hem inbrengen konden, 't welk enigen fchijn van waarheid had, kon hy gerust op ene zo ftatelijke onderzoeking aandringen, maar daar toe durfden  den het Kléönisfa, Philistus, noch den Tyran zelf, (welke met dit alles zeer verlegen was,) niet laten komen; en, daar de Taréntiners hem geen tijd laten wilden , om de zaak op de lange baan te fchuiven, zag men zich eindelijk genoodzaakt, om openlijk te verklaren : dat een fterk vermoeden , als of Agathon zich in een zamenzwering tegen hem had ingewikkelt, de enige oorzaak van zijn gevangenneming geweest was. echter wilde men hem geen oogenblik eerder op vrye voeten ftellen , voor dat hy , onder borgtocht der Taréntiners, door een plechtige gelofte, van in generiy wijze in het toekomftige iets tegen Diönyfiüs te ondernemen , zich van dit vermoeden zou gezuivert hebben, de bereidwilligheid, waar mede de Gezanten van Tarénte zich deze voordragt lieten welgevallen, bewees, dat het Archytas alleen cm de vryheid van Aga-  366 NM§*&S» Agathon te doen was ; en wy zullen in 't vervolg de oorzaak ontdekken , waaröm het Hoofd ener in de zaak niet onmiddelbaar ingewikkelde Republyk, dit punt met zulk een buitengewone iever zich aantrok, maar Agathon, die zijne vryheid aan geen onëdelen ftap te danken wilde hebben, kon in langen tijd niet overreed worden , om ene Verklaring te geven , welke als een zoort van Bekentenis kon aangezien worden : dat hy de Party, welke hy genomen had, verlochende. doch deze, ten opzicht der omftandigheden , inderdaad al te fpitsvinnige bedenkelijkheid, moest eindelijk voor de gegronde overweging wijken: dat hy, door het afflaan van zulk een billijkfchijnend vergelijk, zich zelf in gevaar brengen zoude, zonaer zijn Party enig voordeel daar door toe te brengen ; dewijl Diönyfiüs veeleer ingewilligt zoude hebben , om hem heimelijk uit den  den weg te ruimen, dan toe te gevenr dat hy, met zo vele nieuwe aanprikkeHogen tot wraak, de vryheid bekomen zou, om den Aanhang van Diön weder nieuw leven in te ademen, en zich met dezen Prins, tot zijnen ondergang, te verëenigen. de levendige voorftellingen, welken de Taréntiners hem van 't gelukkig leven maakten, 't welk in den gerusten fchoot van hun Vaderland , en in 't gezelfchap z:jner Vrienden, op hem wachte, voleindigden eindelijk de werking, welke de geweldige toeftand van onrust, zorg en hevige driften , waarin hy zedert enigen tijd gekeft had, op een gemoed gelijk het zijne maken moest; en gaven, hem ten gelijken tijde den gehelen af. fchuw voor het bezig leven , 't welk hy.na zijne verbanning uit Athéne, daar tqgen had opgevat, en al den trek, welke hy re Délphis voor het afgezonderde zich ingeprent had , weder, hy - be-  368 *3S**t3sS# bereide zich dan tot een ftap, welke door de Vrienden van Diön voor een laaghartige verlating der goede zaak wierd uitgekreten, maar inderdaad de enige was, welke hem, in zijne omftandigheden, vernuftiger Wijze, te doen overbleef, hoe veel ongeruste uuren zoude hy zich zelf, en hoe veel zorgen en moeite zijne Vrienden befpaart hebben, wanneer hy den raad van den wijzen Aristippus , een paar maanden vroeger gevoegt had! Ene van de zekerfte en zeldzaamfte bewijzen der Deugd van een Minister is, wanneer hy armer, of ten minften niet rijker in zijne eenzame Hut terugkeert , dan hy was , toen hy op den Schouwplaats des openlijken levens verplaatst wierd. Epaminóndas, Walfingham , Thomas More, en Tesfin, zijn waarlijk in alle tijden zeldzaam, maar wanneer er iets is , 't welk den verftokiftenDeugdverlochenaar, *t welk enen  enen Hippias zelf dwingen moet, om het beftaan der Deugd toe te ftem. men ; om, zelf tegen zijnen wil, hare Goddelijkheid te erkennen : zo zijn het de Voorbeelden van zulke Mannen, zouden de Hippiasfen oit ene andere wederlegging verwaardigt worden ? zy mogen naar Arkéro *; reizen! en, wanneer hen daar het en» kei gezicht van een plaats onder den hemel, op welke, (volgens een uitdrukking eens wijzen Ouden,) de Godheid zelf met vermaak neder Ziet; wanneer zy den eerwaardigen Grijsaart gezien hebben, die daar, te vreden met de edele benijdenswaardige armoede van Fabriciüs en Cincin» natus, de enige beloning eens lange, :i r.oem- *) Een Landgoed, waaröp de voormalige Zwee'dfche Groot - Kanfelier en Rijksraad , •Grarf vaWtesfln, delaatfte jaren zijns levens * doörbragt, Au  37o *i*5&3S# roemwaardiger), God, zijnen Koning en zijn Vaderland opgeüfferden, levens, in de ftille bewustheid van zich zelf, en (zo dikwerf hy zijnen Teiémachus aanfchouwt,) in dc hoop, van niet geheel vergeefsch gearbeid te hebben , vind, en, vergeten, mis- fchien zelf vervolgt door een ondankbaren tijd, zich, gerust in de Deugd en 'c geloof ener betere Orrfterffelijfcheid, te vreden ftelt; —wanneer zy hem gezien hebben, dezen waarachtig groten Man, en wanneer dit gezicht niet te wege brergt, wat alle Redevoeringen van Plato of Séneea niet zouden vermogt hebben : s dan mogen zy geloven wat zy willen , en doen wat zy ongeftratt doen kunnen l zy verdienen even zo weinig wederlegging als hunnp verbetering mogelijk is. — en gy, roemwaardig, beminnelijk oud Man , ontfang dit al te vei-  vergankelijk Gedenkteken van enen , wiens pen noit door gewinzuchtig lof der Groten ontwijd geworden is: ik heb geen beloning, geen voordeel van u te hopen ; gy zult misfchien dit noit lezen, mijn inzicht is zuiver, gelijk uwe Deugd, ontfang dit zwakke aandenken ener oprechte hoogachting van enen die weinig hoogachtingwaardigers onder de zonne gezien heeft. dit alleen , en de dankbaarheid voor de ftille tranen der vreugde, die hem, (in enen ouderdom, waarin zijne oogen voor deze zuiyerfte wellust der menfchelijkheid nog niet verduisterd waren ,) het lezen uwer deugdademende Brieven *) uit de oogen perste ; deze gevoelens alleen hebben hem daarheen gevoert. hy heeft niet kunnev y riii , nen. *) De bekende Brieven van een oud Man aan enen Prins. A a 2  372 nen befluiten zijn hart geweld aan te doen , en bid niemand, die dit Boek lezen zal, Wegens deze uitweiding om vergiffenis. Agathon had, door de zorg voor de welvaart van Siciliën, en door de moeite om anderen gelukkig te maken , zich zelf zo geheel vergeten , dat hy niet rijker uit Syracüfe zou gegaan zijn, dan toen hy uit Athéne gebannen wierd, in. dien hem niet, terftond na zijne verheffing tot éne Waardigheid, welke hem in alle griekfche Steden geen gering aanzien gaf, een deel van zijn vaderlijk Erfgoed toegevallen ware. de Athéniënzeren waren, uit zekere inzichten van Koophandel, genoodzaakt de vriendfchap van Diönyfiüs te zoeken, zy vonden dierhalven goed , eer zy der vriendfchap van Agathon zochten, hem door een Afgezant een Befluit van het Volk te laten overhandigen, uit  «Mm&s* 373. uit kracht Waarvan zijn oordeel van Verbanning opgeheven ; het gehele Rechtsgeding, waar door hy voorheen van zijn vaderlijk Erfgoed berooft was geworden, vernietigt; en de onrecht, matige Bezitter van het laatfte veroordeelt wierd, om hem alles weder af te ftdan. Agathon had wel grootmoedig alleen de helft daar van aangenomen ; en die was niet zo aanmerkelijk dat zy voor de behoefténs van enen Alcibiadés, of Hippias toereikend zou geweest zijn: maar zy was doch meer dan een Wijze nodig heeft, om vry en gemakkelijk te leven; en zo veel was voor enen Agathon genoeg. Onze Held vertoefde, na dat hy weder in vryheid was, hiet langer in Syracufe , dan hy nodig had om van zijne Vrienden affcheid te nemen. Diönyfiüs, die Cgelijk Wy weten) de eergierigheid had , om alles op een goede wijs te willen doen, begeerde, Aa 3 dat  374 *3S**Sa?* dat by in tegenwoordigheid van zijn ge» heel Hof affcheid van hem nemen zoude, hy overhoopte hem, by deze gelegenheid, met loffpraken en liefkozingen, en geloofde als een zeer fchrander Staatsman gehandelt te hebben , dat hy zich geliet, als of hy ongaarne in zijn affcheid inwilligde , en als of zy de beste Vrienden van elkander fcheiden. Agathon had de gevalligheid , om deze laatfte uitkomst der Komedie mede te helpen fpelen. en dus verwijderde hy zich , in gezelfchap der Gezanten van Tarénte, door ieder beoordeelt , door velen berispt , en door de minften, zelf onder die het gunftigst van hem dachten, gekent , maar door de Braafften gemist en terug gewenscht, uit een Stad en uit een Land, waarin hy het vermaak had veel gedenktekenen zijner roemwaardige Befturing achter te laten; en Waaruit hy niets met zich nam , dan een  een rei van ondervindingen, die hein in het befluit verfterkten : van - geen diergelijken meer te beproeven. Einde des Derde Deels.