ZEDELEER VOOR KINDEREN.   BEKNOPTE ZEDELEER VOOR KINDEREN VAN BESCHAAFDE LIEDEN* DOOR J. H. C A MP E. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD, Volgent de ttueede verbeterde uitgaave, te AMSTERDAM, By de W i d. j. D Q L L. mdcclxxxii.   VOORBERICHT des SCHRYVERS, Voor de tweede Uitgaave. Naar myne bedoeling zou dit boeijs voor kinderen van befchaafde lieden hetzdft* zyn^t geen Schlossers zeden-boekje voor het landvolk is. Ik heb ook dit werk je, met reden by elk ten hoogfieti geacht'\ zodanig daarby ten grondflag gelegd,' dat ik alles, wat van een algemeens nuttigheid is; —— dat is, alles wat, even zo toepas■felyk is op de kinderen in de ft eden, als op de kinderen van het landvolk, daaruit, en wel voor het grootfte gedeelte met dezelfd» woorden van den uitmuntenden Schryvert in het myne heb overgenomen; zo dikwerf ik naamelyk geene gepaster en eenvoudiger uitdrukkingen kon vinden. Hoe veel of hoe weinig van het myne daarby gekomen is, kan elk , die 'er belang in heeft, door de vergclyhng ontdekken. Dczvyl beide deeze boeken , dat van Schlossee. naamelyk en 'het myne,geheel verfchillende bedoelingen hebben: kunnen ze beiden zeer gevoeglyk gebruikt worden; en het nuttig gebruik van Ixt eerfte, heeft althans door de verfchyning van het laatfte niets te lyden. Ook nopens de uiter lyks hoedanigheid van het voorftd,zyn bei-  m VOORBERICHT, beide boeken ten opzichte der uiterlyke vorm of manier van voorflelling zeer verfchillende Dat van S c h0 s s e r is, gelyk men •weet, alleenlyk gefchrecvtn by ivy'ze van een verhaal en ondcrwys; in het myne heb ik verhaal en famenfpraak met eikanderen doen afvisfden. De hoofdperfoon is insgelyks een ervaar en en beminnenswaardige grysaart; de toehoorders en die met hem fpreeken, zyn. ten deele kinderen, ten deele een bejaarden buurman met een eenvoudig goed hart, wiens tusfchen - redenen zouden dienen om het geheel meerder bevalligheids bytezetten. Ook moest dit boeksken ft rekken, zowel om kinderen van zes tot tien jaaren eene verftaanbaare , aangenaame en leerryke leesarbeid teverfchaffen,als ook,tot het eerfte boek j waarin de zedekunde voor deezen ouderdom onderwezen wordt. De toejuiching, waarmede het Publiek de eerfte uitgaave van hetzelve vereerd heeft, doet my hoopen, dat ik dit oogmerk meer of min bereikt heb; gelyk dit my ook heeft aangemoedigd , om by deeze tweede uitgaave veel te vcrbeeteren, het geen my toefchecn verbeejering noodig te hebben.  INHOUD. Eer/Ie Avondgefprek. J. Van de pli°ten jegens zicbzelven en wel t. Ten aanzien van ons 'ligcbaam en deszelfs gezondheid. . Bladz. 6. Deeze wordt bevorderd a. door voorzichtigheid. . . 7. b. door maatigheid. . . 9. c. door werkzaamheid. . . '12. d. door geoorloofde vermaaken. 15. e. door zindelykheid. . 18. 2. Ten aanzien van onze Ziel' wier w'elzyn wordt bevorderd a. door bet verwerven van nutte kundigheden. . . 19. b. door het vermyden van alle ondeugd 22. 3. Ten aanzien van onzen uiterlyken toe Jland. « . , 27. Van de Zuinigheid a. in tegen/1 elling van verkwisting en v.rwaarloozing. . , jg. b. in tegenjlelling van gierigheid. 34; Tweede Avondgefprek. II, Van de Pligten jegens anderen. I. Inleiding van den oorjprong der Konïhgen. . . *. \ . 41. ■ der Overheden en Rechtbanken. 44. • der, Wetten. . . 4^. - % der S'ildaat'n.. . -, :6. ■ der heiasti.igen. . :,T 2 Pligten jesrens de Overheden xrit 4:?. 3. Pligten'jegens alk menjeben, 51. a. tiet verwyden^an alle g:v>i liacdigbeid. . . 51. b.  INHOUD. h Het vemyden van dief (lal. <4; j~ bedriegery. Sjt ~~, ~~ " van vahcbbeid en UuSen* . . -59. e' ' ~~' ' vm Uitvaardig en valfcbelyk zweer en. . 6, ƒ. Over de fcbaevergoedjng. . gg' i Derde Avondgefprek. JU. Over de Pligttn betrekkelyk tot bet eezsllige teven. . . 72' • 1. Fm de dienstvaardigbeid en welle'evendbeid. . 2. Van den nyd. . . Zg** 3. Fan de verwaandheid en 'hoogmoed. 82° 4. Fan «fe kwaadfpreekendbeid, verachting ' en bedilzucht. . t 6g 5. Fan de vriendelykbeid, in tege'nftellins van een' norfcben en gemelyken omsaneïX 6. Fan den toorn. . a " 7. ^aK de onverzoenlykheid. ' . qt' 8- Ven de praatzucht. . ' „'' 9 Fan de ondankbaarheid. ' ' n5' IF. Over de Piigten betrekkelyk tót bet huisjelyk leven J a. jegens de Ouders. . M, b. jegens de Leeraars. ' 1(J' * l^nS hroeders' zusters en fchoolmak- d. jegens de dienstboden. ' 1°^' F. Over de Pligten jegens dg Ame^ *°7- y*' ~~ ' het Fee. ns Vierde Avondgefprek. FII. Over bet geweten. _ * VUL Over den Godsdienst. ' Jj?  BEKNOPTE ZEDELEER VOOR KINDEREN. VAN BESCHAAFDE LIEDEN. JLJet is nog niet lang geleeden, myne lieve kinderen! dat 'er zeker verftondig man leefde, wiens naam was Eerryk. Allen, die hem hebben gekend , kunnen tharas nog niet van hem fpreeken , zonder dat hen daarby de traanen in de oogen fchieten; want hy was een allerbest en braaf man, die zyn grootfte vermaak vond in andere menfchen wel te doen. Van zyne kindschheid af had hy 't zich tot eene wet gemaakt, om geenen dag te laaten voorby gaan, zonder iets goeds te verrichten, waarover hy zich des avonds verblyden kon. A an den eenen, die in verleegenheid was, en niet wist wat A hy  2 BEKNOPTE ZEDELEER hy doen zou , gaf hy eenen goeden raad, vermits hy veel kundigheid en ondervinding had; eenen anderen, die in armoede geraakt was, holp by met zyn eigen vermogen, en verfchafte hem gelegenheid, om voor het toekomende zyn onderhoud zelf te verdienen. Ontmoette hy eenen ongelukkigen, het mogt een Christen, of een Jood , of een Turk zyn, hy nam van harte deel in zyn lot, hy zocht hem te troosten en te helpen, Hy is een mensch, zeide hy,en ik ben ook een mensch; dit is genoeg. Wierd 'er in zyne tegenwoordigheid kwaad gefproken van iemand buiten het gezelfchap; hy verdeedigde hem, als of hy zyn broeder was. Hy kon niet dulden dat iemand veröngelykf wierd. Maar wierden 'er fomtyds kwaade menfchen gevonden, die hem -zei ven verongelykten; dan trachte hy nooit kwaad met kwaad te vergelden; hy haatte ook zyne beledigers niet, maar beklaagde alleenlyk hun onverftandig gedrag. Zy weeten niet, zeide hy, wat zy doen; en daarby liet hy het berusten. Eene van zyne aangenaamfte beezigheden was deeze, dat hy zyne eigene kinderen, en die van zyne buuren rondom zich vergaderde, en hen onderwees, op wat wyze zy goede en gelukkige menfchen zouden kunnen worden. Mtn heeft ook in 't vervolg van tyd be- fpeurd,  VOOR KINDEREN. 3 fpeurd-, dat alle de kinderen, die zyn onderf wys aannamen en zynen vaderlyken raad opvolgden , zeer gelukkig zyn geweest. Reeds zeventig jaaren oud zynde, zat hy op zekeren tyd, in eeren Rillen zomerfchen avond, onder eenen lommerryken lindeboom, en overdacht zyn voorig leven. Zyne oogen , w elk hy dikwerf met dankbaarheid naar den hemel floeg.fchitterden van vreugd, wanneer de bekoorlyke gedachte by hem opkwam, dat hy evenwel niet vruchteloos in de waereFd had geleefd; en by elke herdenking aan eenige goede daad, welke hy in zyne verloopene da^ geu verricht had, biggelden de genoegelykftc vreugdetraanen langs zyne vrolyke kaaken'. -~ Want, ó myne lieve kinderen! gelooft hfèrïn de vrienden der deugd, die meer ondervinding hebben , tot zo lang dat gy het zelf uit uwe eigene ondervinding weet ,, dat de bewtist„ heid van edele daaden de grootfie zalig„ heid uitmaakt. " Terwyl hy zo vergenoegd ter neder zat en deeze zaligheid genoot, kwam zyn braave buurman Goeowil, en plantfte zich naast hem, om eene leerryke raamenfpraak met hem te houden. „ Zolang ik u nu ken, myn lie„ ve buurman! zeide hy tot hem, terwyl hy » zyne hand op die van den Grysaart lag, }, heb ik « nog nooit recht misnoegd gezien. A * n Zeg  4 BEKNOPTE ZEDELEER „ Zeg my toch, hoe gy het aanlegt, dat gy „ altyd zo gerust, altyd in u-zeiven verge* „ noegd en tevreden zyt? Dit zoude ik zo „ gaarne van u willen leeren. " Dit kan gefchieden, zo gy het nog niet weet, antwoord, de Eerrïk, en zag hem tevens vriendelyk in de oogen. Doch haal my hier eerst onze kleinen, uwe en myne kinderen, die ginds achter den hof loopen fpetlen. Ik ben altyd zo opgeruimd als zy by my zyn; en ik wenschte, dat zy't ook hoorden, hoe men 't moet aanleggen, om gelukkig te zyn. Goed wil bragt de kleinen by hem. Naauwlyks hadden zy gehoord, dat Vader Eerryk zich met hen wilde onderhouden, of zy wierpen al hun fpeelgoed weg, en kwamen al huppelende en fpringende, om aan den hals en de armen van den vriendelyken Grysaart te hangen. Hy fprak hen aan met de volgende woorden : HET  VOOR KINDEREN. 5 HET EERSTE AVOND-GESPREK. VAN DE PLIGTEN JEGENS ZICH ZELVEN. Kinderen ! buurman Goed wil wenscht van my te weeten, hoe ik 't heb aangelegd, dat ik geduurende myn geheel leven tot deeze uure toe byna altyd vergenoegd ben geweest! Zoudt gy wel vermaak hebben, zulks ook van my te hooren? — O ja, Vaderlief! ója! riepen zy allen, als uit éénen mond, terwyl zy van blydfchap in de handen klopten, En de oude Man begon aldus: Ik zal nu 'niet lang meer leeven , myne zoete kinderen! en al ware 't ook, dat ik nog lang mogt leeven, zal ik echter niet altyd by u zyn: want gy raakt mogelyk binnen weinige jaaren .de een hier, de andere daar. Dan zult gy aan uzelven overgelaaten zyn , en zo gy dan niet verftnndig en goede menfchen zyt, zult gy u-zeiven zekerlyk ongelukkig maaken; of gy wordt ziek, of arm, of gehaat by uwen evenmensch, of misnoegd. En A 3 wat  6 BEKNOPTE ZEDENEER wat zou u in dit geval alles in de waere'd baaten ? Gy weet hoe Kef ik u heb. Indien ik nu zou fterven en tevens voorzien , dat gy u« zeiven eerlang ongelukkig zoudt maaken, lieve kinderen ! ik zou my waarlyk op myn fterfbed niet kunnen troosten. (De kinderen konden zich op deeze woorden van traanen niet onthouden). Ik weet echter, dat gy uwen ouden Vader met opzet zo veel droefheid niet zult willen veröorzaaken • maar opdat gy 't ook niet uit omveetenheid moogt doen , zal ik u thans alles zeggen , 't geen ik geloof dat li zó verftardig, en tot zulke goede menfchen, en even daarom zó gelukkig kan maaken, als het immer mogelyk is. Is 't niet waar, lieve kinderen ! dat gy allen reeds dikwerf zyt ziek geweest? — Waart gy wel gaarne ziek? Zoudt gy niet liever hebben willen gezond zyn ? Toen gy ziek waart, had gy geen' fmaak in eeten of drinken; gy moest den geheelen dag in 't bed bly. ven ; wanneer uwe kleine makkers onder den lindeboom huppelden en fpeelden, of uit tvandelen gingen, of in de rivier zwommen, of zich op eenige andere wyze vermaakten waart gy Van dit alles verftoken. Nu kwelde u de pyn bier, dan daar. Gy kost des nachts niet flaapen, en alles wat gy zaagt en hoorde, kon tl  VOOR KINDEREN. 7 u" geene vreugd verfchaffen. Zoudt gy nog wel eens willen ziek zyn? „ O neen! riepen de kinderen; het „ is veel beter, dat men altyd ge„ zond is. " Gy hebt gelyk, vervolgde de oude man. Maar tegenwoordig weet gy nog nier half van hoe veel belang het voor u is, recht frisefi en gezond te weezen. Ik heb in myne vroe ger dagen een' goed' vriend gehad, die was zes jaaren lang ziek. De arme man had eene vrouw en vyf kinderen , welke kinderen nog jonger waren dan gy zyt. Zyne omftandigheden wareneer hy ziek wierd, vry voordeelig; want hy was een aanzienelyk Koopman , die eenen grooten handel dreef. Zolang hy zelf zyne zaaken kon waarneemen, had hy overal crediet, en flaagde in alle zyne onderneemingen zeer gelukkig. Maar zodra hy ziek wierd, ging alles achteruit. By had eenen boekhouder, waaraan hy nu alles moest overlaaten. Ongelukkig was dit een flecht mensch; die niet alleen zyne beezigheden verzuimde, maar hem nog bovendien beftal, en zelfs anderen onder den naam van zynen Heer bedroog. Het is wel waar, dat die A 4 boos-  8 BEKNOPTE ZEDELEER booswigt geduurende zyn geheel leven ongelukkig is geweest; want geen mensch wiide met hem te doen hebben, dewyl men wist, dat hy mynen vriend bedrogen en beftolen had; maar evenwel wierd myn vriend in de vier eerfte jaaren van zyne ziekte zo arm, dat hy alles verkoopenen zynen handel opgeeven moest. Had hy de bedriegeryën van zynen boekhouder eer ontdekt; of had zyne vrouw geduurende zyne ziekte meer een waakzaam oog geflagen op alles wat in 't huis omging; hec zou zo verre niet gekomen zyn. Maar zyn ongeluk wilde, dat hy te veel op dien mensch vertrouwde, zonder hem vooraf recht beproefd te hebben; en zyne vrouw was ook te nalaatig en achteloos. Einddyk wierd het met hem hoe langer hoe erger. De geneesheer, die een mededoogend man was, deed wel alles wat hy kon en voor niet , om hem te behouden; maar het was te vergeefs. Nadat de arme zieke man zich nog een geheel jaar gekweld had, moest hy eindelyk fterven. En waardoor meent gy dat hy zich deeze ziekte had op den hals gehaald? Hy was eens op de bruiloft van een'zyner vrienden, door het efensfen door en door verhit geworden, en dewy! die hitte hem verveelde , had hy de onvoorwichtigheid, zyne kleederen tot op het hembd toe open te maaken, aan het venfter adem te fchep,-  VOOR KINDEREN. 9 fchcppen en een glas koud water uittedrinken. Hierdoor was hy in eene uitteerende ziekte vervallen, welke ongeneeslyk is. Dewyl hy nu in andere opzichten een zeer gosd man was , zou hy zyn ongeluk met lydzaamheid gedraagen hebben, en de dood zelf zou voor hem niet fchrikkelyk zyn geweest; maar dewyl hy wist , dat hy zich dit lyden door zyne eigene onvoorzichtigheid op den hals had gehaald, was hy niet te troosten. Hy verviel op zyn fterf bed meestal in eene foort van raazerny, zo dikwerf hy 'eraan dacht, dat hy nu, om zyne onvoorzichtigheid, vier onnozele kinderen, die hy lief had , en die hy gelukkig had kunnen maaken , in zulk eene groote armoede moest nalaaten, dat zy naauwlyks hunne ligchaamen konden bedekken. Ik zeg vier onnozele kinderen; want het vyfde had hy geduurende zyne ziekte, ik weet niet recht meer door welk toeval, verlooren, Buurman! kunt gy het u ook nog herinneren ? Ja zekerlyk, zeide Goed wil, dit was immers Fieekik, die onverzadelyke knaap, die by zyne al te groote gulzigheid het leven moest infchieten. Hy had eens gebakken ooft •n kluitjes zo heet, en in zulk eene meenigte A s in-  io BEKNOPTE ZEDELEER. ingezwolgen, dat hy het met den dood moest bekoopen. Ja recht! zeide.de oude Eerryk , nu fchiet het my ook te binnen. Het was jammerlyk om te zien, hoe de ongelukkige jongen lag te kermen en te krimpen, eer hy van de waereld kon fcheiden. Zyn arme Vader leed 'er niet weinig onder, terwyl hy dit uit zyn bed aanfchouwde. Maar het lot van zyne Vrouw, de Moeder van dit kind , veroorzaakte hem nog meer bekommering. Ik heb u reeds gezegd, dat zy niet oplettende genoeg was op haare huishouding. En dit, myn lieve kinderen! ontftond hieruit; dewyl zy by de ziekte van haaien man des nachts niet altyd haare rust, en over dag niet altyd haaren gewoonen maaltyd hebben kon, geraakte zy op den dwaazen inval, om dit gebrek aan rust en gewoon voedfei door Jlerken drank te willen vergoeden. In den beginne nam zy zekerlyk fiechts weinig: maar gelyk het gemeenlyk altyd gaat, de trek tot dat foort van drank nam van dag tot dag by haar toe. Kortom, zy wierd aan het drinken zodanig gewoon, dat zy byna niet meer leeven kon, zonder befchonken te zyn. Dit bragt zeer veel toe tot den ondergang van het geheele huisgezin. De arme kinderen blee-  VOOR KINDEREN. bleeven zonder opzicht; de boekhouder kon nu doen wat hy wilde, omdat 'er niemand was, die nem op de vingeren zag, en de ongelukkige Vader ftorf volftrektelyk van verdriet. Eindelyk moest zy-zelve voor haare ondeugd lyden. Het gevolg van haare levens» wyze naamelyk,veroorzaakte by haar eeneontfteeking in de long , waaraan zy jammerlyk fter\ cn moest. Ik ben by dat fterven tegenwoor. dig geweest, myne" kinderen.' maar ik kan u niet zeggen, hoe ik daarby was aangedaan. Ik . mag 'er ook nog niet aan denken ; want indien ik zulks deed, indien ik my de wanhoop van de ftervende Vrouw , het jammeren van haaren man en het kermen van de arme ongelukkige kinderen recht levendig wederom voorftelde, zoude ik niet in Haat zyn ver* der te fpreeken. God bewaare elk mensch voor zulk een einde I Hier zweeg onze waardige Grysaart een poos, droogde zyn traanen af en vervolgde aldus: Gyziet, lieve hinderen! welk eene groote ellende daaruit kan ontftaan, wanneer men zyne gezondheid niet, zo veel mogelyk,zoekt in acht te neemen. Wacht u dan voor alles, wat u ziek kan maaken. Dikwerf eeten en drinken zonder dat men honger of dorst heeft, te veel eeten, te veel drinken, voorSI fterken drank,  12 BEKNOPTE ZEDELEER drank, zich aan gevaailyk? fpeeien te Waigen , onvoorzichriglyk zich in gevaarlyke plaatfen te begeeven, dit alles kan u ziek en ellendig maaken. Hetzelfde kan ook de luiheid doen. Is het niet waar, als gy eens te lang geflaapen hebt, dat gy dan met verdriet aan uw werk gaat? En als gy u geen beweeging verfchaft , fmaakt u immers het eeten en drinken op verre zo goed niet, als dat gy wakker in 't ronde gefprongen hebt. Dit is reeds het be. gin eener ziekte. Indien gy nu wilde voortgaan, altyd zo lang te flaapen, en altyd zo lui te zyn , zou deeze ziekte van dag tot dag erger worden. Gy zoudt altyd gemèlyk, en eindelyk onbekwaam zyn tot allen arbeid, zelfs om te fpeelen. Maar daar zyn twee foorten van arbeid , myne lieve kinderen ! welke beiden even nuttig zyn. De eene noemt men handen arbeid , omdat men voornaamelyk de handen daartoe noodig heeft. Den anderen noemt men hersfen arbeid, omdat men denzelven met het hoofd, of veelmeer met de ziel verricht. By voorbeeld, de vlytige Schoenmaaker, die twe fchoenen en laarsfen vervaardigt , verricht zyn' arbeid met de handen; daarëntegen'weikt de Leeraar, die nadenkt op welke wyze hy goede en gelukkige menfchen van u zal  VOOR KINDEREN 13 zal maaken, met het hoofd. Beide deeze foorten van arbeid zyn voor ons menfchen noodzaaklyk , zo wy naar ziel en ligchaam willen gezond blyven. Wy moeten iets met de handen werken, of zodanigen arbeid verrichten , waarby het ligchaam beweeging heeft; anderszins worden de fpyzen, welke wy genooten hebben, niet recht verteerd, en daaruit ontdaan veelerleije zwakheden en ziekten. Maar wy moeten ook met de ziel werken, of trachten iets goeds te leeren; anderszins blyven wy onnozel, kunnen tot niets in de waereld gebruikt worden, en geraaken eindelyk in armoede en verachting. Ik heb eenen man gekend, die hiervan ten voorbcelde ftrekt. Hy was gebooren van ryke ouders, die fomtyds de dwaasheid hadden om hun zoontje te zeggen , dat zy veel, zeer veel gelds voor hem hadden vergaderd, 't geen hy bezitten zou, zodra hy groot wierd. Nu dacht de jonge zotskap, dat hy niet noo ■ dig had , gelyk andere menfchen, te arbeiden , of iets te leeren , dewyl hy in het toekomende voor zyn geld toch alles zou kunnen koopen. Hy had derhalven de gewoonte , om tot den middag toe te flaapen; dan kwam hy ter maaltyd, doch meestal zonder eetlust; en wanneer hy gegeeten had, ging hy zitten, en fpeelde met de kaart, tot mid. der.  H BEKNOPTE ZEDELEER dernacht, en fliep dan weder tot den volgenden middag. Indien hy eenige bezigheden buiten huis te verrichten had, liet hy zich altoos met een rytuig derwaarts brengen, en als hy zich aankleedde wierd hy van vier of vyf . menfchen bediend. Maar nu, wat gebeurde? Toen hy omtrent vier- en twintig jaaren oud was, ontftond 'er op zekeren tyd , in het diepfte van den nacht, een geweldige brand in zyn huis, die zo fchielyk en hevig toenam, dat hy naauwlyks tyds genoeg had, om in zyn enkele japon uit het venfter te fpringen. In minder dan één uur tyds lag zyn geheel vermogen in de asch. Daar ftond hy nu, armen hulpeloos, en wist niet wat hy zoii beginnen. Dewyl hy niets geleerd had. waarmede hy nu zyn brood zou kunnen verdienen , en zich fchaamde te beedelen, ter plaatfe, alwaar hy tevooren zo prachtig geleefd had, ging hy op het land, en wilde zich van een' boer als knecht laaten gebruiken, alleenlyk om zyn leven te onderhouden. Maar wanneer hy een h& uur gearbeid had, of Hechts naar het naaste dorp zou gaan, viel hy magteloos neder, en de boer zag welhaast, dat hy geen dienst van hem kon hebben, dewyl hy te zwak was • want hy hadt wel handen «n voeten, maar hy kon 'er byna niets mede uitvoeren. Eindeiyk fchoot 'er niet voor hem  VOOR KINDEREN. IS hem over, dan aan de wegen te gaan zitten, en zyn brood van de menfchen, die voorby gingen, te beedelen. Wacht u, kinderen-« dat het u ook niet zo gaan mooge! Denkt ook niet, dat het arbeiden iets lastigs is: want als men 'er eerst aan gewoon is, vindt men 'er zo veel vermaak in, dat men zonder arbeid in 't geheel niet meer begeert te leven. Maar het leedig gaan is eigenlyk eene lastige zaak. Dan valt ons altyd de tyd lang, en men wordt gemelyk en knorrig. En wanneer wy dan in 't geheel niet weeten, wat wy doen zullen, beginnen wy gemeenlyk op deeze of geene dingen belust te worden. Wy eeten en hebben geen honger, wy drinken en hebben geen dorst, en maaken ons op deeze wyze altyd ongelukkig, ziek en ellendig, doorgaans ook arm. En dan is 'er geen mensch, die medelyden met ons heeft. Dan zegt men: die luiaart zou zo ryk kunnen zyn als ik, wanneer hy had willen werken. Hy verdient niet dat wy hem helpen. O kinderen! laat de arbeid zo lastig zyn, als hy wil; dit is nog tienmaal onverdraaglyker. Daarenboven wordt immers ook niet begeerd, dat wy altyd moeten werken. Dit zou ons ligchaam niet kunnen goed maaken. Neen, kinderen! wy moeten ons fomtyds ook vermaaken; zulks behoort mede tot de te- hou  16 BEKNOPTE ZEDELEER houdenis van onze gezondheid. Speelt dan i en weest vrolyk, als uw arbeid geëindigd is: alleenlyk moet gy alle die vermaaken myden, waarby uwe gezondheid of uw leven gevaar zou kunnen loopen. Ik ben dikwerf ooggetuigen geweest, dat kinderen door onvoorzichtigheid in 't fpeelen hun leven verloren hebben. Daar was, by voorbeeld uw peetkind, Huurman! de kleine Fr aks; een vrolyke aartige jongen: maar hoe liep het met hem af? Het gebeurde op zekeren tyd, dat hy met zynen broeder alleen op de plaats was, en fpeelen wilde, wie van hen beiden op den rand van den put zoude kunnen rond ryden. Hy was 'er naauwlyks recht op gaan zitten, of hy wierd, terwyl hy na beneden in den put zag, fchielyk van eene duizeling overvalleH, en, plomp! daar lag hy in het water. Op het gefchreeuw van zyn' broeder kwamen 'er wel menfchen toefebieten , die hem wilden redden, maar hy was reeds naar den grond gezonken; en toen men hem eindelyk met een' langen haak weder ophaalde, was hy reeds dood , zon. der gered te kunnen worden. Ja , die raakte nog fchielyk uit de wae. reld, viel hem buurman Goed wil in de reden ; maar de zoon van den Koopman Dief, de wilde Ferdinakd, moest zyne wildheid nog zwaarer boeten. Een reiziger be- zocht  VOOR KINDEEIM. ij Zocht op zekeren dag zynen Vader, en bondt zyn paard vast aan een' ring buiten aan de poort. Naauwlyks was de reiziger in huis, of onze Feudinand was reeds by de werken , om zich van deeze gelegenheid te bedienen , om eens te paard te ryden. Dewyl het paard naast een trap ftond, viel het hem gemakkelyk om 'er op te klimmen. Maar het paard , geen' vreemden ruiter willende dulden ^ merkte niet zodra, dat hy op zyn' rug zat, of het fprong achter en voor uit den grond, en zolang tot dat hy 'er afviel. Daarenboven floeg 't hem nog met het hoefyzer tegen de borst, zo dat hy wel drie fchreden verre weg vloog en voor dood bleef leggen. Het bloed ftorte hem uit neus en mond, en allen, die hem zagen, geloofden dat hy dood was. Hy kwam evenwel na eenigen tyd weder by ± en nu begon hy eerst recht zyne pyn te gevoelen. De wond, welke hy in de borst gekreegen had, was ongeneeslyk; hy moest by aanhoudendheid onder groote fmarten bloei fpuuwen, en in dien ftaat leefde hy nog vier weeken, eer hy den geest kon geeven. Sedert dien tyd heb ik nooit kunnen dulden, dat kinderen zich met paarden bemoeijen. Gy hebt recht, zeide E e k r y k , het gebeurt ook maar zeer zelden , dat het zonder on. gelukken afioopt. De paarden zyn alleenlyk  18 BEKNOPTE ZEDELEER gefchikt voor volwasfen menfchen , die het ryden verdaan en ze dwingen kunnen. Denkt hier dan om, lieve kinderen ! Mydt in 't algemeen alie fpellen, waaruit 'ongelukken kunnen ontftaan. Daar zyn zo veele geoorloofde en onfchadelyke fpsllen-, welke wy u van tyd tot tyd wel zullen leeren; waarom zoudt gy juist op dezulken vallen, waardoor gy u - zeiven en uwe makkers fchade kunt toebrengen? Nog moet ik u een middel voordellen, 't geen niet weinig helpt om uwe gezondheid te behouden. Dit is de ziiuklykheid. Zo gy u niet dikwerf wascht: worden de zweetgaten van uwe huid , van tyd tot tyd, zodanig door de onzuiverheid verdopt, dat het zweet 'er niet meer doordringen kan, en daarüit ontdaan veele, recht fmartelyke ziekten. Baadt u dan dikwerf in den zomer; wascht u dikwerf in den winter. Laat ook dikwils verfche lucht in uwe vertrekken , en draagt zorg dat uwe woon - en flaapkamers altyd zindelyk gehouden worden: want de lucht in een onzindelyk vertrek is een zeer gevaarlyk vergif. Eet en drinkt ook niets, dan 't geen gy weet dat gezond is. Nu, kinderen! weet gy zo ten naasten by,hoe gy het moet aanleggen, dat gy uw lig•chaam niet flechter maakt, dan gy 't van de natuur ontvangen hebt. Maar dit alleen zoude u niet  VOOR KINDEREN. ig niet gelukkig kunnen maaken. Want iemand kan zeer gezond, en evenwel daarby allerrampzaligst weezen. Gy moet weeten, kindertjes.' dat in dit uw zichtbaar ligchaam eene onzichtbaare ziel woont, welke eigenlyk dat geene is, 't geen in u denkt en gewaar wordt, zich verblydt of bedroeft, gelukkig of ongelukkig is. Al ware nu uw ligchaam ook nog zo gezond en fterk , maar uwe ziel was daarby zwak en ongezond, zoudt gy immers alleröngelukkigfte menfchen zyn. Dus moet ik ii ook nog leeren, hoe gy uwe zielen gezond en wel kunt onderhouden. Let eens wel op, of gy my ook recht zult kunnen begrypen. De gezondheid der ziel beftaat daarïn, dat zy kundigheid heeft van veele nutte'zaaken, en bewaard blyft voor alle ondeugden. Maar dit is u nog te hoog; niet waar? ik zal zien, of ik het u begrypelyker kan maaken. ■ Ik zeg: wanneer de ziel zich zal wel bevinden, moet zy vooreerst trachten, zich veele nutte kundigheden te verfchaffen; dat is, zy moet veele zaaken leeren, welke haar voor het toekomende een waar genoegen kunnen bezorgen. Eene onkundige ziel heeft weinig vreugd in de waereld; daarentegen kan het eene wyze, wel onderweezene ziel nooit aan gelegenheden ontbreeken, om zich te vermaa. B a ken,  20 BEKNOPTE ZEDELEER ken. Ik zoude u dit met meer dan één, treffend voorbeeld kunnen bewyzen. Toen ik nog op de fchool was, had ik op myn kamer tot gezelfchap twee jongelingen, die vleeschlyke broeders waren. Maar ongelyker, geloof ik niet dat'er ooit twee broeders geweest zyn, dan deeze. De jongfte was zeer weetgierig; hy was in de fehoolüuren altyd oplettende; hy wilde van alles wat hy zag of hoorde, altyd gaarne den grond kennen, en vergat dikwils eeten en drinken , wanneer hy gelegenheid had met verftandige menfchen te fpreeken, waarvan hy wat goeds kon leeren. De oudfte daarentegen was altyd zeer traag en lusteloos1 in het leeren. Geduurende de fehoolüuren geeuwde hy byna zonder ophouden, of fpeelde onder de tafel, en lette nooit op 't geen de Leeraars zeide. Was de fchooltyd voorby, dan had hy tot niets lust, dan tot eeten , drinken en flaapen. Wat denkt gy nu wel dat van die twee knaapen geworden is? Kar el, zo heette de jongften, wierd van dag tot dag kundiger, bemin» der en gelukkiger: zyn broeder j u r g e n integendeel, wierd van tyd tot tyd onkundiger, onverdraaglyker en dus ongelukkiger. Wanneer wy eene! wandeling deeden, vond de weetgierige K a r e l overal duizend dingen, welke hem een waar genoegen verwekten, om-  VOOR KINDEREN. ai omdat hy alles naauwkeurig onderzocht. Nu befchouwde hy eene bloem , of eenen boom, en herinnerde zich daarby 't geen de Leeraar ons van bet groeijen der plantgewasfen en boomen had gezegd. Dan zag hy den hemel aan, en fchepte 'er vermaak in , te weecen wat de lucht en de wolken zyn; waardoor de regen, de daauw , de winden ontftaan , en wat nut elk deezer dingen voortbrengt. ■ Dan ging hy zitten onder eenen lommerryken boom, en las ons eene vermaaklyke gefchiedenis voor uit een boek, 't welk hy had mede genomen. J u e e e n daarentegen ging altoos zynen weg verdrietig voort, en lette op niets van alles wat om en by hein was; dewyl hy van geen ding iets wist. Dewyi hy nu evenwel ook niet geheel leedig kon weezen, zocht hy gemeenlyk gelegenheid om te krakeelen, totdat wy hem eindelyk, met toeftemming van onze Leeraaren, geheel ên al van ons gezelfchap uitflooten, en niets meer met hem wilden te doen hebben. En zo zyn zy- beiden hun geheel leven door gebleeven. Jksoem was van geen nut voor iets in de waereld; hy wist zich ook met niets beezig te houden, en daarom was hy ook altyd geemelyk en flrekte zich zeiven en anderen tot last. Daarentegen was Kabel een gefchikt en aangenaam man, dien men overal gaarne zag, omdat hy B 3 al-  S2 BEKNOPTE ZEDELEER altyd vergenoegd was, en ook andere'i wist te vermaaken. Jurgen kniesde zich reeds dood, eer hy nog den ouderdom van dertig j laren bereikt had; maar Karel leefc nog tot deezer uure, en is nog even zo vrolyk, als ik, fchoon hy wel twee Jaaren ouder is. Ha! buurman I riep G o e n w i L uit, by deeze woorden, nu begryp ik reeds voor een gedeelte, waar het van daan komt, dat ik u altyd zo vergenoegd zie. Dat komt, dat gy ook veel geleerd hebt, en dus weet u met meerder dingen te vermaaken, dan wy andere menfchen. Nu gy 't zo vindt, myn lieve buurman! antwoordde Eeeeys, moet ik zekerlyk bekennen , dat ik in myn leven niet half zo veel , vermaaks zou gehad hebben, als ik in myne jonge jaaren minder geleerd had. Maar het leeren doet het evenwel alleen niet. In» dien onze ziel gezond en gelukkig zyn zal, moeten wy ook trachten dezelve zuiver te bewaaren voor alle ondeugden. Ondeugd, lieve Kinderen ! noemt men al dat geene , waardoor wy ons-zeiven of andere menfchen nadeel toebrengen By voorbeeld, de ongehoorzaamheid is eene ondeugd , omdat wy ons-zei ven het meest daardoor benadeelen, wanneer wy den geenen, die over ons gefteld zyn, gehoorzaamheid weigeren. Want dan  VOOR KINDEREN. 23 dan doen wy niet alleen iets, 't geen voor ons fchadelyk is, of verwaarloozen iets, 't geen voor ons van veel nut zou zyn; maar men houdt ook op ons te beminnen; en wanneer een kind van zyne Ouders of van zyne Leeraars niet meer bemir.d wordt, ftaat het 'er flecht mede gefchapen. Krakeelen , fchimpgri of flaan is ook eene ondeugd , dewyl wy ons en anderen daardoor ongenoegen veröorzaaken ; wy maaken • anderen misnoegd, omdat niemand gaarne met zich laat krakeelen , niet gaarne zich laat befchimpen en flaan; wy'berokkenen ons - zeiven ongenoegen , omdat wy ons daardoor veele verdrietelykheden op den hals haaien, en daardoor veröorzaaken, dat niemand gaarne met ons wil verkeeren. Begrypt gy nu, wat ondeugd is? ,, O ja, lieve Vader! „ riepen de kinderen , wy bsgrypen het nu wel; ,:, ondeugd ,is dat geene , waardoor wy ons- zeiven of andere menfchen benadeelcn. " Recht zo , myn lieve kinderen ! gy hebt zeer wel opgelet. En weet gy nu, hoe men het tegendeel van ondeugd noemt? Ik meen zodanig een gedrag , waardoor wy ons en ■andere menfchen genoegen veröor/aaken en gelukkiger maaken ? Dit noemt men deuga. Nu , myne kinderen! moet gy my , als een oud man, die veel ondervinding heeft, op myn woord gelooven, dat elke ©ndeugenB 4 de  2.X BEKNOPTE ZEDELEER de daad onze ziel ziek en ellendig, daarentegen , dat elke deugdzaame daad haar gezond , fterk en vrolyk maakt. Eenigszins kunt gy dit nu reeds'uit uwe eigene ondervinding weeten. Want is het niet waar, dat, als gy iets gedaan hebt, 't geen u verbooden was, gy zo wel te vreden niet £yt,als wanneer gy iets goeds gedaan hebt? Dit is reeds een teken, dat uwe ziel alsdan niet recht gezond meer is. Indien gy nu bleeft aanhouden kwaad te doen, zoudt gy van kwaad tot erger overgaan ; gy zoudt van dag tot dag misnoegder over u zeiven worden, en duizend dingen, weikeu thans kunnen vermaaken , zouden ophouden u te bekooren. Want met deeze ziekte der ziel is 't even zo geleegen, als met de ziekten des ligchaams. De kwaal ontdekt zich in beide gevallen niet op éénmaal, maar zy groeit langkzaam aan, en wordt eerst door den tyd ondervonden. Wanneer wy,by voorbeeld, eene ongezonde fpys hebben genooten, hebben wy daarvan in den beginne nog geen hinder. Maar na verloop van eenige uuren, misfchien wel eerst den volgenden dag, gevoelen wy krimpingen in het lyf en pyn in het hoofd. Wanneer wy dan niet terftond eenig geneesmiddel gebruiken, of zelfs de dwaasheid mogten begaan, andermaal van die ongezonde fpys te eeten, zoude hei vaq tyd tot tyd verergeren,- totdat de  VOOR KINDEREN. 2S de ziekte eindelyk geheel ongeneeslyk zoude worden. Even zo is het gelegen met een* mensch, die iets kwaads bedryfc. In den beginne befpeurt hy 'er mogelyk weinig of geen ongenoegen over in zyne ziel. Maar heeft hy niet terftond berouw over zyne daad, en wel met geheel zyn hart; of is hy zelfs zo onverftandig , dezelfde kwaade daad nog meer te bedryven: dan ontftaat 'er zekerlyk heden of morgen by*hem een groot ongenoegen, en de geneezing van zyne ongezonde ziel wordt van tyd tot tyd moeilyker en gevaarlyker. Wanneer, by voorbeeld, iemand onder u, 't welk God verhoede! eens nydig mogt wor. den over zynen broeder , dewyl hem iets goeds wedervoer, 't geen hy eo de overigen moesten derven; of wanneer iemand onder u van een' anderen mogt beleedigd worden, en hy daarover toornig wierd : zou hy immers reeds in het oogenblik, dat hy nydig of toornig was, niet recht vergenoegd zyn. Wanneer hy ondertusfchen zyn onrecht terftond erkende, zynen broeder om vergiffenis bad, en zich in hef toekomende wachte in dezelfde zwakheid te vervallen, zou de fchade zyner ziel nog kunnen geneezen worden. Maar indien hy by elke foortgelyke gelegenheid mogt voortgaan , op nieuws weder nydig en tooraig te worden, kan ik u met zekerheid zeg5 gen,  26 BEKNOPTE ZEDELEER gen, dat hy in zyn geheele leven een onge. lukkig mensch zou weezen. Onlangs heb ik u de gefchiedenis van Kaïn verhaald Hoe, ging het met hem ? Hy was een en andermaal boos geworden op zynen goeden broeder Habel, omdat de lieve God en zyne Ouders hem wegens zyne deugd by uitfte': bemindJen. Van dien tyd af kon Kaïn byna niet één vergenoegd uur meer op de aarde hebben. Altyd ftak het geluk van zynerf broeder hem in 't oog; altyd ergerde hy 'er zich over; altyd zocht hy gelegenheid met hem te twisten, niet tegenftaande Habel hem nooit ietsin den weg iag. Gy weet hoe verre zyne boos. heid hem eindelyk vervoerde. Toen de toorn hem ten laatfte krankzinnig had gemaakt, floeg by zynen onfchuldigen broeder met eene knods dood, en moest daarna , 'als een ver* foeilyke booswigt, in de wyde waereld alleen omzwerven. Had hem iemand vooraf gezegd, toen hy voor de eerfte maal op zynen broeder vergramde, dat het eens zo verre met hem zoude komen; hy zoude het zekerlyk niet geloofd hebben. Maar zo gaat het altyd , lieve kinderen! als. men de ondeugd niet terftond in den beginne tegenftand biedt. Wee ons, wanneer zy eens in onze harten wortelen heeft gefchooten! Vaarwel dan alle verbeeteringl vaarwel dan gelukzaligheid ! Gelyk een' fneeuw-  VOOR KINDEREN *7 fneeuwbal , die van eenen berg afrolt, tel* kens grooter en grooter wordt, en hoe langer hoe fneller voortrolt, naarraaate hy langer voortwenteit, zo worden ook onze booze begeerten , hoe meer wy dezelven voldoen , en hoe ouder wy worden, van tyd tot tyd fterker en onwederftaanbaarer. Dus , ik zeg het nog eens , myn zoc;e kinderen ! wacht u voor elk begin in het kwaade, en hebt gy al eens eenen misfiag begaan , wacht u denzelven andermaal te bedryven : anderzins ftaat uwe deugd en uwe gelukzaligheid bloot aan 't gevaar, om voor altoos te verongelukken. O dat ik u dit met gouden letteren in het hart kon fchryven ! Gy zult dan daardoor, dat gy oplettende zyt op alles, wat 11 geleerd wordt, en daardoor , dat gy u wacht voor alle ondeugden , de gezondheid en de welvaart van uwe ziel bevorderen. Maar , kinderen! gy hebt ook een ligchaam, het welk niet alleenlyk begeert gezond te zyn, maar ook gevoed en gekoesterd te worden. ïk geloof niet, dat ik noodig zal hebben u te zeggen, dat het zeer lastig valt, als men honger of dorst lyden moet, of als men geene kleederen, geen bed of wooning heeft. Is het niet waar? zó dat gy allen dit reeds voor lang hebt geweeten? Maar waar krygt gy dit allesvan daan V Thans, zo  28 BEKNOPTE ZEDELEER zo lang gy nog klein zyt, draagen 'er uwe Ouders zorg voor: maar als die nu eens gèftorven zyn, en 'er ook arrders niemand is, die zorg voor u zal draagen; vanwaar zult gy dan alles ontleenen , het geen gy tot uw onderhoud en tot uw vermaak noodig hebt ? Misfchien denkt gy: onze Ouders zullen ons zo veel gelds nalaaten, dat wy altyd genoeg hebben, om van te leeven. Maar kinderen ! die hoop is zeer wankelbaar: want al hadden uwe Ouders nog zo veel geld, weet gy immers nu reeds, hoe ligtelyk het gebeuren kan, dat zy alles verliezen. En gefteld eens, dat zy u ook nog zo veel zouden nalaaten : hoe lang zoude het duuren, indien gy niet geleerd had, om het te bewaaren? Het eenige veilige middel, om zich tegen armoede te beveiligen, lieve kinderen ! is , dat men leert, zichzelven zyn onderhoud te verfchaffen, en het verworvene met zuinigheid re gebruiken. De zuinigheid, lieve kinderen ! is eene noodzaakelyke deugd: want wie het zyne niet bewaart, al ware hy nog zo ryk, wordt eindelyk arm : en door zyne eigene fchuld arm geworden te zyn, is een groot ongeluk. Een mensch, die zonder zyn toedoen in bekrompene omftandighedeu geraakt is, vindt altyd medelydende vrienden, die hem helpen. Eén mensch, die van arme Ouders ge- boo-  VOORKINDEREN. 2j> booren is, weet zich in zyne omftandigheden te fchikken, omdat hy 'er van jongs af 'aan is gewend geworden, en omdat hy geleerd heeft voor anderen te arbeiden. Maar wanneer men iets heeft gehad-, of had kunnen hebben, en dan door verkwisting of venvaarloozing arm wordt, is men werkelyk ongelukkig. Geen mensch is 'er, die gaarne iets wil geeven aan zulk een', die niet noodig gehad zou hebben te beedelen, indien hy gewild had. Niemand zal ook gaarne zulk een' mensch in zynen dienst neemen, al ware hy ook nog zo bekwaam: want men denkt altyd, wie zyne eigene zaaken verwaarloosd of verfpild heeft, zal dat zekerlyk ook vreemde zaaken doen. Iemand, die in armoede gebooren, of door tegenfpoeden arm geworden , maar voor 't overige een verftandig en goed mensch is, wordtin veele gevallen hooger geacht, dan een ryk man, die zo verftandig en zo goed niet isMen is meer genegen om hem iets tóetevertrouwen, men raadpleegt hem, men zoekt zyne vriendfchap , dewyl men, hoe arm hy ook zyn moge, immers door zyne oprechthsid en door zyn verftand voordeel van hem hebben kan. Maar de behoeftige, die zich-zeiven arm heefr. gemaakt, daar hy echter een goed beftaan had kunnen hebben, is overal veracht en gehaat; omdat het zyn eigenfchuld is,  30 BEKNOPTE ZEDELEER is, dat hy met zyn vermogen andere menfchen niet meer kan dienen, dat hy nu andere menfchen lastig vait. Men zal hem niets toevertrouwen, omdat men weet, dat hy zyn eigene zaaken zo zeer verwaarloosd heeft. Men verwacht geen' goeden raad van hem, omdat hy zichzeiven zo kwaalyk geraaden heeft. En dewyl hy nu ook tot niets anders kan gebruikt worden, dan waartoe men een paard of een os, die gezonde leden heeft, gebruikt, acht men hem ook niet veel beter. Ziet, kinderen! zo veel ligt 'er aan gelegen, dat gy dat geene, 't welk gy hebt, wel bewaart. By deeze gelegenheid zal ik u de gefchiedenis van eenen zuinigen jongeling vernaaien, die grootelyks zyn geluk maakte, fchoon hy van zich zeken geen penning beze:en had. In Londen fgy weet immers wel waar die ftad ligt?; had zeker ryk koopman een arm kind, het welk geen Ouders meer. had , in zyn huis opgenomen. Dewyl de arme jongen, genaamd Richaed Whittington, nog zeer klein was, kon hy in den beginne tot niets gebruikt worden. Men 'liet hem derhalven flechts in het huis rond loopen. Maar hy gaf zich-zeiven wat te doen, naamelyk verloorene fpelden en weggeworpen draaden en bindtouw optezoeken en zorgvuldig te bewaaren. Wanneer by dan nu een dozyn fpelden en een  VOOR KINDEREN. 3* een rolletje bindtouw byëenhad, gaf hy het een en ander aan zynen Heer in het kantoor. De koopman fchepte hierïn veel behaagen; want hy voorzag daaruit, dat de jongen een goede huishouder en getrouw arbeider zou worden. Van dien tyd af bekommerde hy zich meer om hem, en was hem zeer genegen. Op zekeren dag wilde de huisknecht eenige jonge katten verdrinken; maar de knaap dit ziende , verzocht zynen Heer, hem te vergunnen, dat hy één van die katten mogt opkweeken, om dezelve daarna te verkoopen. Dit wierd hem toegedaan; en nu zorgde hy voor het katje, tot dat het groot was geworden. Na verloop van eenigen tyd , wilde de koopman een groot fchip met koopmans goederen naar een vreemd gewest zenden, om dezelven aldaar te verkopen. Wanneer hy heen ging, om te zien of alles op eene behoorlyke wyze gepakt was, ontmoette de jongen hem met zyne kat op den arm. Richard! zeide hy, hebt gy niet ook iets, 't geen gy kunt mede zenden, om te verkoopen ? Ach, myn waarde Heer! antwoordde de jongen, gy weet immers we!, dat ik arm ben, en niets heb, dan deeze kat. Wel nu, zeide de koopman, zend dan uwe kat mede; en de jongen ging met hem aan boord, en zette 'er zyne kat op. Het fchip ging onder zeil. Na eenige maanden kwam het  32 BEKNOPTE ZEDELEER het aan een land, het geen tot dus verre nog onbekend was geweest. Men ging aan land, en vernam, dat hetzelve door een' Koning ■geregeerd wierd. Deeze Koning' hoorende, dat 'er vreemdelingen aangekomen waren , deed fommige van hen by zich komen en hield ze ter tafel. Maar hoewel 'er eeten in overvloed vtras, kon men echter byha geen beet genieten. Want het geheele vertrek krielde van muizen en rotten, die zo onbefchroomd waren, dat zy by geheele fchaaren op de tafel rond fprongen, de fpyzen wegnamen, en zelfs de gasten de brokken uit de hand haalden. Men had nog geen middel weeten uittevinden, om zich daarvan te ontdoen, fchoon de Ko. «ing geheele tonnen gouds beloofd had, als iemand zulk een middel kon uitvinden. De vreemdelingen, dit hoorende, zeiden tot den Koning, dat zy een dier hadden medegebragt, 't welk alle deeze muizen en rotten zoude dooden; en bragten vervolgens hun kat in het vertrek. Toen had gy eens moetsn zien, welk eene verbaazende neerlaag de kat aan deeze muizen toebragt, Binnen den tyd van een half uur was 'er in .'t geheele vertrek niet één meer te zien of te hooren. De Koning was over dit geval zo verblyd, als of iemand hem een geheel koningryk had gefchonken: •n dewyl hy onnoemelyke fchatten bezat, gaf hy  voor kinderen. 33 hy voor die kat eenige tonnen gouds. Nu ging het fchip weder terug. Ware de koopman , dien het fchip toekwam, een bedrieger geweest, hy zoude het goud voor zich -zeiven behouden , en 'er den armen Richard niets van gezegd hebben. Maar hy was een braaf, eerlyk man. Hy had niet zodra gehoord, hoeveel gouds de kat had opgebragt, ■of hy deed den jongen by zich komen, verhaalde hem zyn geluk , en verzeekerde hem dat alles alleen het zyne zoude weezen. Daarop liet hy hem in den koophandel onderwyzen ; en ziende dat de jongeling getrouw, naarftig en zuinig bleef, gaf hy hem, toen hy de bekwaame jaaren bereikt had, zyne eenige dochter ten huwelyk , en maakte hem erfgenaam van alle zyne goederen. Ziet, kinderen! op deeze wyze maakte Richard W hiting ton zyn geluk door eene vroegtydige zuinigheid! Want hoewel het gaval hieraan wel het meeste deel had, was evenwel de zuinigheid van den jongen de eerfte oorzaak van alles, wat 'er naderhand gebeurde. Want ware hy niet zuinig geweest, hy zoude de kat niet opgekweekt hebben, om ze te verkoopen; en had hy zich niet de liefde van zynen heer door zuinigheid weeten te verwerven , zou die hem mogelyk niet toegeftaan hebben, om die jonge kat voor zich C ta  34 BEKNOPTE ZEDELEER te behouden; en dan zoude het gelukkig geval ook niet, gebeurd zyn. Maar hoe moet men het dan aanleggen, als men zuinig zyn wil? vraagde Hansje, de jongfte zoon van den ouden Eerryk. Dit zal ik u zeggen, myn kind! antwoorde de Vader; zie, Hansje, de zuinigheid beftaat daarïn , dat men behoorlyk acht flaat op alle zyne zaaken; dat menze wel gebruikt tot het oogmerk , waartoe zy gefchikt zyn> maar dat men zich wacht, om ze te bederven, of te verliezen , of tegens verfnanperingen te yerruikn. Wanneer gy, by voorbeeld , uwe goede kleederen welaantrekt, maar ze zo veel mrgelyk tracht te bewaaren ; wanneer gy wei naarftig in uwe boeken'leest, maar dezelven niet bemorst of verfcheurt; wanneer gy alles, wat gy gebruikt hebt, weder op zyne plaats legt, opdat het niet verboren raakc; dan zyt gy zuinige kinderen. Ik zeg: gebruiken kunt gy alles, wat u gegeeven is, zo gy het flechts daanoe gebruikt, waartoe men het u gegeeven heeft. Want gy moet niet denken, dat de zuinigheid daarïn beftaat , dat msn alles wat men heeft, weglegt en opfluit, zonder voor zich-zeiven of anderen menfchen daarvan gebruik te maaken. Neen, lieve kinderen! dit is gierigheid, eene verfoeijelyke ondeugd, welke hem, die daarmede befmet is, niet gelukkig  VOOR KINDEREN. 35 Mg bat worden. Want de gie-rigaart verliest van tyd tot tyd den fmaak aan alle onfchuldige geneugten; de geheele fchoone waereld heeft voor hem niets bekoorlyks, niets aangenaams meer, dan alleenlyk het geld, 't geen hy echter geen' lust heeft te gebruiken. Om dit te verwerven en te bezuinigen, onttrekt hy zich Veele dingen, .welke tot de gezondheid, tot vermaak ert tot de weileevendheid verëischt worden. Het hemelfche genoegen, 't welk de waare vriendfehap opleevert, kan hem niet treffen. Gelyk hy zichzeiven niet bemint, beminnen anderen hem ook niet. Hy zal niemand van zyne medemenfehen dienen , dan in gevalle hy 'er iets mede gewinnen kan; en uit dien hoofde dienen andere menfchen hem ook niet gaarne weder. Hierdoor gebeurt bet fomtyds dat de vrek juist door zyne gierigheid in armoede en elende geraakt. ,, Nu, viel buurman Goed wtl hem hier „ in 't woord, dit be^ryp ik toch niet recht. „ Hoe kan de gierigheid ooit eene oorzaak „ tot armoede worden? Hoe zy dit worden kan, zeide de oude Ebkrvk? Ik zie het, ik dien my duiJelvker te verklaaren. Denkt gy niet nog wel aan deii wisfelaar Veit, die hier in onzé nabuurfehap woonde ? Doch, het moet u wel heugen; want-hy is eerst vóór een jaar of C 2 vyf  36 BEK NOPTE ZEDELEER. vyf geftorven. Nu, was die man in zynen ouderdom niet zo gierig, a!s men weezen kan ? Was hy te vooren, eer hy gierig wierd, door de erffenis van zyn grootmoeder, niet een van de rykfte lieden in de Stad geworden? En wierd hy desniettegenftaande niet eindelyk nog, als een bedelaar, begraaven? wat was hiervan de oorzaak? „ Ik weet juist niet, dat aanmerkelyke te,, genfpoeden hier aan deel hadden". Ik ook niet; maar ik weet wel, dat zyne gierigheid hem arm heeft gemaakt. Hy was begeerig om met zyn geërfd vermogen zeer veel geld op éénmaal te winnen; en hierom liet hy zich ten zelfden tyd in tot een grooten en uitgeftrekten koophandel. Ten dien einde had by wel drie of vier bedienden noodig gehad, maar zyne gierigheid dreef hem aan, om alles alleen te willen verrichten; en dewyl hy toch niet meer, dan voor één mensch te gelyk kon werken, moest hy veele dingen ongereegeld waarneemen, of verwaarloozen, 't geen zeer nadeelig voor hem was. Aan zyne dienstboden gaf hy zo weinig loon, en zulke flechte fpys , dat zy, om hun leven te behouden, hem moesten, befteelen. Zelfs ontrok hy aan zyn vee het noodige voedfel. Dit had ten gevolge, dat de eene koe na de andere, het eene paard r na  VOORKINDEREN. 3/ na het ander ftierf. Dan wilde hy zich de hairen uit het hoofd rukken, en floeg zyn' knecht en meid zonder reden, waarvoor hem van de Overheid eene geldboeie wierd opgelegd. Zyn huis wierd bouwvallig. Met weinige kosten had hy het wederom kunnen herftellen; maar ook deeze waren hem te groot, zodat het geheele huis eindelyk inviel, kwam 'er een arm mensch, om iets van hem te verzoeken, ftraks wees hy hem af; vroeg een van de fcuuren, om eenig ftuk huisraad ter leen; dan geloofde hy altyd, dat het bedorven eoude worden, en weigerde het hem, hoe zeer de ander het ook noodig had. Om die redenen was ook niemand zyn vriend; geen mensch wilde hem weder dienen, en zo hy iets van een' anderen noodig had, moest hy 't altyd driedubbeld betaalen. Eindelyk wilde hy alles zelf maaken, tot zyne kleederen toe, om geen geld aan den klcêremaaker te betaalen: en daardoor verzuimde hy zyne gewigtiger beezigbeden nog meer, en leed al meer en meer nadeel. Hy had nog nooit rechtzyn genoegen gegeeten ; dikwerf had hy de ongezondfte fpyzen genooten, omdat zy hem niet veel geld kosten; cn hierdoor wierd hy na verloop van cenigen tyd zeer ziek en ellendig. Hy zou aiogelyk wel wederom gezond hebben kunC 3 nen  38 BEiNOPÏE ZEDELEER nen worden: maar zo wel de geneesheer als de geneesmiddelen waren hem te kostbaar. ■Toen hy eindelyk na eene langduurige krankte, waarby zyne omftandigheden van tyd tot tyd flechter wierden, ftierf, liet hy niets na , dan eenen zieklyken zoon, een ingevalden huis, eenige gefeheurde kleederen en den naam van eenen laagen vrek, Had ik nu wel zo veel ongelyk, toen ik zeide dat de gierigheid hem arm had. gemaakt ? Wacht u derhalven, lieve kinderen! voor deeze ondeugd, geeft niet meer uit, dan noodig is; maar ook niet minder. Verkort den arbeider nooit het welverdiende loon: en wanneer gy eerlang zelf in omftandigheden komt, dat gy bedienden kunt houden, geeft hen dan zoveel zy noodig hebben, om gezond te blyven, en naar hunnen ftaat gelukkig te leeven, opdat zy niet genoodzaakt worden u te beftcelen. Befteed aan uw eigen ligchaam zo veel als noodig is, om hetzelve in gezondheid en krachten te behouden. Wees ook niet gierig, om u en uwe bedienden een maatig genoegen te verfchaffen; fluit zelfs hiervan de armen niet ■uit, wanneer gy in ftaat zyt om hen wél te doen. Maar alles wat overvloedig is, is fchadelyk. Meer kleederen en huisraad, dan gy noodig hebt tot uw gebruik, en tot de  VOOR KINDEREN. 39 de ingevoerde welleevendheid; meer dienstbooden , dan gy gebruiken kunt; meerder fpyzen, dan de mensch behoeft, om verzadigd en vergenoegd te worden; meerder vermaaken, dan 'er verëischt worden, om zich weder bekwaam te maaken tot nieuwen ar. beid; dit alles verteert allengskens uw vermogen, en moet u heden of morgen noodzaakelyk ongelukkig maaken- Nu, lieve kinderen! dewyl alles rondom ons in rust is, moeten wy ook ons ligchaam door eenen zachten flaap verkwikken, om nieuwe krachten te vergaderen tot onze beezigheden, voor den dag van morgen. Morgen, wanneer de avondftar weder aan den hemel verfchynt, zal ik vooitvaaren u te onderwyzen, wat gy nog al meer moet doen, om goed en gelukkig te worden. Hierop wenschten zy eikanderen eene goede nachtrust, en gingen blyde te bedde. C K Het  40 BEKNOPTE ZEDELEER. HET TWEEDE AVOND • GESPREK. VAN DE P LIG T EN JEGENS ANDEREN. Des anderendaags, toen de zon haarcn loop nog niet volkomen geëindigd had, verfcheen Goed wn met zyne kinderen wederom onder den lindeboom. Het duurde niet lang, of de oudeEehrtk kwam ook, verzeld van zyne eigene kinderen, met het blyde gelaat, 't welk hem eigen was, en 't welk men niet zien kon, zonder zelf vergenoegd te worden. Myne lieve kinderen! zeide hy, zich nederzettende, en het eene kind na het ander omhelzende , 't geen ik u gisteren gezegd heb, zoude byna genoeg zyn om u gelukkig te maaken, indien gy voor u zeiven alleen kost ieeven. Maar de waereld is voor u - alleen niet gemaakt. Zo wel als gy wilt leeven en gelukkig zyn, willen andere menfchen dit ook. Maar deeze andere menfchen, waarmede gy lejven moet, zyn niet altyd goede en verftan•Jige menfchen; en al zyn zy ook nog zo goed «n verftandig, zy zyn en blyven altyd menfchen,  VOOR KINDEREN. Ai fchen. Dus moet gy leeren , hoedanig gy het moet aanleggen, dat gy veilig en gelukkig onder hen kunt leeven, en dat zy zeiven begeerig worden om u gelukkig te maake;. Voor de veiligheid wordt nu vry wel zor% gedraagen. Daar is een tyd geweest, kinderen! dat men van geen* Koning of Overheid iets wist. Ieder leefde, gelyk het hem goed dacht; ieder zocht zich zeiven zo gelukkig te maaken, als hy kon; de een bekommerde zich niet om den ander; niemand hal over een' anderen iets te zeggen; elk deed wat hem behaagde, en behoefde voor geen fhaffe te vreezen. Dit was toch wel een gelukkige toeftand; niet waar? —. Nu, wy zullen hooren, hoe het verder ging. Elk, gelyk ik gezegd heb, dacht alleenlvk aan zich-zeiven, cn niemand had den inval, om een anderen te helpen. Viel iemands paard by ongeluk in de gracht, bleef de waagen van een'tweeden in den modder vast zitten, of wierd een derde op den weg van eene ziekte overvallen; dan ging elk zynen weg, en hieldtzich, als of het hem in 't geheel niet aanging. Wanneer nu de geene, dien dit overgekomen was, za^, dat één van hen, die hemvin zyn ongemak niet hadden geholpen, ook in nood geraakte, wilde hy denzei ven ook niet helpen, omdat men hem niet had geholpen. En op deeze wy. C 5 ze  42 BEKNOPTE ZEDELEER ze liet altoos de een den anderen in zyne ellende blyven. Evenwel zyn 'er duizend dingen in de waereld, welke één mensch alleen niet maaken kan. Gy kunt, by voorbeeld, alleen uwe huizen niet bouwen, uwe kleederen niet maaken, uwe fpyzen bereiden , u befchermen, wanneer een fterker u wil beleedigen. Dewyl nu in dien tyd elk flechts zorg droeg voor zich • zeiven , was het jammer overal groot. Daarby waren 'er bovendien nog kwaade menfchen , die , zo zy maar fterker waren, anderen'het hunne ontnamen. Drie of vier overvielen één, jaagden hem het huis uit, beroofden hem van zyne goederen, en leefden van 't geen hy met zyn zweet verworven had. Ondertusfchen moest hy zelf gaan beedelcn, dewyl hy alleen tegen zo veelen niet opgewasfchen was. Op deeze wyze leefden de arme menfchen in den eerften tyd. Zy waren altyd in vrees, en nooit veilig dat 'er, het eerfte oogenblik het beste, nietjemand komen zou, en hen uit hunne bezittingen jaagen. Eindeiyk voegden zich eenige wyze en goede menfchen te famen, en kwamen onderling overeen , dat zy eikanderen zouden helpen. Maar vermits elk eene verfchillende wyze van denken had, konden zy niet veel uitvoeren. Zy betoonden eikanderen wel hulp, doch zonder eene gereegelde fchikking, zonder een berede neerd  VOOR KINDEREN. 43 neerd overleg. De een kwam vroeg, de ander laat; de een deed eenen aanval, de ander niet. De kwaade menfchen hadden den meesten tyd de overhand, en waren reeds in 't bezit van hunnen roof, eerde anderen nog konden by'ëen komen , om het hen te beletten. Eindelyk vielen de goede menfchen, die zich onderling verbonden hadden eikanderen byteftaan, op de gedachten, dat zy éénen onder zich verkiezen, en allen hem gchoorzaamen zouden, wanneer hy ten befte van hun. ne rriaatfehappy iets zoude beveelen. Zy beflooten dat elk hunner dien éénen iets tot zyn onderhoud zoude geeven, opdat hy voer de algémééne rusten veiligheid, en voor hun geluk zorg zoude draagen. Van daar zyn de Koningen en Vorsten ontfraan. De Koning was riti zeer oplettende, wanneer een kwaad mensch de goede menfchen iets wilde ontneemen, of ben beleedigen. Zodra hy iets merkte, gaf hy zekere leuze, en hierop fchooten allen toe, en gingen den vyand te keer. Wanneer de een of ander niet kwam, die evenwel had kunnen komen, ftieten de anderen hem buiten hun gezelfchap; want zy zeiden: indien de vyand u had aangerand, hadden wy allen moeten komen, dewyl wy het beloofd hadden, en omdat wy geloofden dat gy ons ook te hulp zoudt komen. Wilt gy nu  4*. BEKNOPTE ZEDELEER nu niet komen, en ons helpen, zullen wy u ook niet meer byftaan. Dit duurde eenigen tyd. Maar zelfs onder de goede menfchen ontftond van tyd tot tyd allerlei misverftand en twist, waardoor de rust van hun gezelichap geftoord wierd. Nu geloofde de een van den anderen heleedigd tc zyn, dan befchuldigde een derde den vierden, dat hy hem niet wilde geeven 't geen het zyne was, of dat hy iets van hem bedorven, of iets kwaads van hem gefprooken had. Daar. nit ontftonden dan onder hen hevige woordenwisfelingen, welke dikwerf tot dadelykheden. overfloegen. Elk wilde zich zeiven recht verfchaffen , en trachtte het onrecht, 't geen hy geloofde geleeden te hebben, zelf te wreeken. Hierdoor leefde de geheele maatfehappy in geftadige onrust en wanorde. Eindelyk kwamen de verftandigften onder hen byé'en, cm met eikanderen te raadpleegen, op welke wyze dit onheil zoude kunnen worden gefluit; en men befloot dat niemand in 't vervolg zyn eigen rechter zou weezen, maar dat de Ko. Ding alle verfchillen onderzoeken, en bellis ■ fen zou wie recht had. Elk moest gencc. gen neemen in deszelfs uitfpraaken, en hy, die zich hieraan mogt onttrekken , zou als een vyand van de geheele maatfehappy worden aangemerkt. Dit  VOOR KINDEREN 45 Dit gefchiedde. Maar gy kunt ligtelyk nagaan , dat de koning deeze beezigheden niet lang alleen konde waarneemen. Zo veels verfchillen, als 'er van tyd tot tyd ontftonden, zou hy alleen onmogelyk hebben kunnen onderzoeken en beflisfen. Hierom koos hy eenigen van de verftandigften uit de overigen , die alle twistzaaken zouden onderzoeken, en in zynen naam vonnis daarover vellen. Ziet, kinderen! op die wyze ontftonden de Overheden en Rechtbanken. Maar ook onder deeze waren vceltyds onkundige of eenzydige menfchen, die den eenen meer genegen waren dan den anderen, en nu zo, dan weder anders vonnis ftreeken. Heden had de een recht, en morgen de ander , fchoon beiden hetzelfde gedaan hadden. Dewyl de Koning zulks bemerkte, fehreef hy aan elkeen voor, hoedanig hy in alle gevallen vonnisfen moest: en daarüit ontftonden de Wetten. Door deeze wetten wierd nu ook bepaald, wat elk doen en laaten zoude. Eene zeer nutte fchikking! want zelfs de beste mènichec kunnen niet altoos zien, wat voor hen en de geheele maatfehappy goed is. Indien elk het recht had, om daarover te oordeelen: denkt zelf eens welke gevolgen zou dit hebben? De een zoude zeggen: ja, het is goed; een ander zoude  45 BEKNOPTE ZEDELEER zoude zeggen : neen ! De een zou zeggen: het moet zó zyn; en een ander: neen , zó moet het zyn ! en eindelyk zou 'er niets tot ftand komen. Want veele hoofden, veeIe zinnen. Gaat het u niet dikwerf zo, alsgy fpeelt? De een zegt: wy zullen dit fpeelen, en een ander verkiest iets anders; en als gy 'er lang genoeg over geflreeden hebt, is eindelyk de tyd, om te fpeelen, verloopen, of gy hebt u van eikanderen gefcheiden, en elk fpeelt voor zich-zeiven, 't geen op verre na zo aangenaam niet is, dan dat gymet eikanderen fpeelt. Aldus zou het ook zyn in de menfchelyke maatfcbappy, indien elk flechts wilde doen, het geen hem goed dagt. Het is derhalven verftahdig én goed , als 'er flechts één of weinigen zeggen; dit is goed! en als dan allen de overigen ook toeftemmen Op deezen voet ftond nu de maatfchappy wederom eenigen tyd. Maar van tyd tot tyd oitftonden 'erin andere Iandftreeken nog meer Maatfchappyen , die veelal onkundig en niet welmeenend waren. Deeze onkundige Maatfchappyen geloofden dan meenigmaal, dat zy zich gelukkig zouden kunnen maaken, wanneer zy de anderen overvielen- en hen het hunne ontnamen. Hierdoor wierden de goede Maatfchappyen dikwerf ontrust. Zy moesten hunnen arbeid en alles Iaaten liggen, om zich  VOORKINDEREN. 47 zich te verdeedigen. Veeltyds gebeurde het, dat zy in 't midden van hunnen arbeid overvallen wierden, en zich dus niet verweeren konden; veeltyds wisten zy niet, al konden zy zich verweeren , hoedanig zy het telkens zouden aanleggen ; want door af liet gewoel en [gera .s konden zy den Koning niet altyd hooren en verdaan. Zy vervielen dan op de gedachten, dat een gedeelte van hen enkel en alleen ter befcherming van de maatfehappy zoude leeven. Deeze moesten waaken , wanneer de overigen arbeidden of fiiepen; en wanneer 'er geen vyand was, zouden zy inmiddels leeren , hoe zy zich by elke aanranding en voorkomende gevallen jegens den vyand moesten gedraagen. Hieiüit zyn de Soldaaten ontdaan. Deeze menfchen hadden nu niet veel tyd, om het veld te bouwen, of anderen arbeid te verrichten ; en nogthans waren zy voor de maatfehappy van zeer veel nut. Hierom wierd beflooren, dat elk van de overigen iets van zyn verdienst en vermogen zoude geeven, om deeze menfchen te onderhouden. Daardoor verboren de eerden wel iets. maar zy hadden in de plaats van dit ook het voordeel, dat zy nu veilig en gerust konden leeven, en niet alle oogenbiikken bloot donden aan het gevaar, om in hunnen arbeid verhinderd te worden. Nu wviet gy, kinderen! vanwaar de Koningen, of  48 BEKNOPTE ZEDELEER of Vorften, de rechtbanken, de wetten, de foldaatenen de lands lasten omftaan zyn : leert nu ook, hoe gy het moet aanleggen, dat alledeeze fchikkingen voor u niet fchadelyk, maar veeleer nuttig kunnen worden. Wanneer onze Kcnii^, of onze Vorst, of onze Magiftraat ons iets beveelt, gefchie.'t het byna altyd ten voordeele van alle de onderdaanen. Wanneer hy van ons begeert, dat wy de gemeene lasten moeten draagen , worden zy tot nut van ons-aüeen hefteed. Want hy moet Soldaaten onderhouden, die ons verdeedigen; hy moet rechtbanken aanftellen, welke ons tegen het onrecht van booze menfchen beveiligen; hy moet verftandige mannen bezoldimg geeven , die allerlei middelen uitvinden, waardoor zyne onderdaanen meer en meer ge- , lukkig kunnen gemaakt worden; hy moet wyze Leeraars onderhouden , die ons zeggen wat wy te doen en te laaten hebben, opdat het ons wel mooge gaan. Tot dit alles heeft hy geld noodig; en dewyl dit befteed wordt tot ons voordeel, is het ook bilty* , dat hy het van ons onifangt. Bygevolg moeten wy hem geeven, 1 geen hy ons Iaat afëifchen. . Maar wy moeten ook hem en allen, die in zynen naam beveelen, gehoorzaam zyn. Want dewyl hy 'er alleen zorg voor draagt, dat alien veilig en vergenoegd kunnen leeven, J.an hy  VOOR K I N D E H E N. 49 hy ook met recht begeeren , dat elk doét 't geen hy hem laat beveelen, en waarvan wy. zyne onderdaanen, niet zo goed kunnen oordeelen , dan hy, ofzulks noodig zy dan niet? Ons betaamt het derhalven niet te vraagen: waarom onze Overheid deeze of geene verordening geeft; want wy kunnen zulks niet altyd begrypen: onze pligt is om te gehoorzaamen. Laat u derhalven, als gy eens meerder jaaren verkrygt, niet verleiden van hen, die altyd klaagen over hunne Overheden en Wetten. Gy weet hu, dat het u mede gelukkig maakt, als de maatfchappy waarin gy leeft, gelukkig is. Maar waardoor eigenlyk de Maatfchappy gelukkig wordt, weet gy niet; dit moet gy overlaaten aan hen, die het weeten, en die daartoe aangefteld zyn, om u zulks optegeeven. Over het algemeen, lieve kinderen! is de gehoorzaamheid jegens de geenen, die het recht hebben, ons te gebieden, het zy onze Overheid, onze Heer, onze Ouders, Of onze Leeraars, een van onze heiligde pligten. Want de ongehoorzaamheid maakt ons gewisfelyk ongelukkig. Ik heb u, myne kinderen! by voorbeeld, veroorloofd , om op de plaats, in den tuin en onder de lindeboomen te fpeelen , zo veel gy wilt. Maar ik heb u ook verbooden, by den pit te komen, die op dè' D plaats  Sa BEKNOPTE ZEDELEER plaats is. Indien gy rr. dit myn bevel mogt overtreeden; zoudt gy uw leven aan een groot gevaar bloot (tellen; of zo gy al voor ditmaal het ongeluk mogt ontgaan, zouden toch alle uwe toekomende vermaaken eensklaps geftaakt worden. Want dewyl ik u lief heb, en gaarne zoude wil'cn beletten dat gy u nadeel toebragt: zou ik u van het oogenblik af, dat gy ongehoorzaam waart geweest, niet meer durven toeftaan, om op de plaats, en van daar in den tuin, of onder de lindeboomen te gaan, dewyl ik op uwe gehoorzaamheid niet meer kon vertrouwen , en altyd zou moeten vreezen, dat gy wederom by den put zoudt gaan. In plaats nu, dat gy u thans-, zodra uwe fchool uuren geëindigd zyn, hier onder den vryën hemel zo heerlyk kunt vermaaken, zoudt gy, zo dikwerf ik geen' tyd had, om zelf met u uit te gaan, u moeten laaten welbehaagen, in een klein vertrek opgefloten te zitten, wanrïn de tyd u lang zou vallen. 2n zoudt gy daarby wel vergenoegd kunnen zyn? Wacht u dan voor ongehoorzaamheid , het moge zyn waaromtrent het wil; het zy jegens my, of jegens uwe Leeraars, jegens uwe aanftaande Heercn, of jegens uwe Overheid, Want alles, wat u van alle deezen bevoolen of verbooden wordt, wordt u daarom bevoo^ kz  VOORKINDEREN. ff tón of verbooden, dewyl gy en andere menfchen anderszins nïet gelukkig zoudt kunnen worden. Zo is 't ons, by voorbeeld, verboodenj om iemand fmarten te veröorzaaken, op welk een wyze het ook zyn moge, en daartoe is de volgende wet gegeeven: " Hy- die uit eene „ dwaaze boertery of uit eene ftrafwaardige ,, onvoorzichtigheid, of zelfs uit toorn en „ boosheid, eenen anderen fmarten veröor„ zaakt, zal met fmarten geftraft worden. " Volgens den inhoud van deeze wet wordt hy, die iemand flaat, weder geflaagen; hy die iemand doodt, weder gedood: en meent gy, kinderen! dat het goed zou zyn, als meri ons deeze wet niet had gegeeven ? Wy zullen dit eens onderzoeken. Weet gy nog wel, myn lieve Willem! (dit was de naara van het zesjaarige zoontje van den ouden Eerryk) hoe de grootejon* gen u onlangs wilde mishandelen , toen gy alleen naar fchoo! ging ? Hoe was dat toch ? Ei, vertel het ons eens. " Ik had hem niets gedaan, myn lieve Va„ der 1 hy kwam op éénmaal aanloopen, en „ wilde my myn befcbuit ontneemen, die „ Moeder myn had gegeeven ; toen zeide ik, „ hy moest dit niet doen , het was myn be„ fchuit; en daarüp wilde hy my flaan, inD 2 „ diert  52 E ÈK NOPTE ZEDELEER' „ dien ik hem niet terftond myn befchtrfê i, gat' " Maar kost gy u dan niet verweeren, myn lieve zoon! " Oneen, Vader! hy is immers reeds zulk ,, een groote jongen , dat hy my gemakj, kelyk over kan " Hoe hebt gy't dan gemaakt, dat hy u in vrede moest laaten heen gaan ? " Toen hy reeds den ftok ophief, om my „ te flaan, zeide ik, hy moest zyn' gang maar „ gaan , maar ik zoude het aan den Conrector „ zeggen, dan zoude hy ook flagen krygen. „ Toen liet hy af, en ik behield myn be., fchait. " Ziet gy nu, myn zoon.' vervolgde Eerk ïr , hoe goed de wet is, dat hy, die anderen fmarten veroorzaakt, ook fmarten moet lyden? Was 'er deeze wet niet geweest, de groote jongen zou u uw befebuit ontnomen , en nog bovendien geflaagen hebben: maar nu vreesde by voor deftraffe, en deed het niet. Ziet, kinderen! zo is't overal in de waereld. Dat wy zeker langs de ftraat gaan, dae wy in veiligheid onze' beezigheden verrichten, dat wy gerust kunnen flnapen, hebben wy alleen'yk aan deeze wet dank te weeten. Indien deeze wet niet was gegeeven, geen mensch zon-  VOOR KINDEREN. 53 zou een oogenblik van zyn leeven verzeekerd zyn. Hy, die fterker is, zou dien, die zwakker is, waar hy hem vond, overvallen, hem van het zyne berooven, hem mishandelen , en zelfs wel dooden Voornaamelyk zou dit voor u, arme kinderen!'.droevig zyn, omdat gy u nog niet kunt verweeren. Men zoude u alles ontneemen , wat gy hebt; men zoude u geduurig plangen, tergen en flaan; ■men zoude u zelfs dooden, als men flechts wilde, zonder dat'er een haan na kraaide. Hierüit ziet gy nu, hoe goed het voor u is, dat men deeze verordening gegeeven heeft, en hoe gaarne gy dezelve moet opvolgen , zo gy u - zeiven niet ongelukkig wilt maaken. Dankt derhalven hem, die deeze wyze wet heeft gegeeven, en wacht u, dezelve te overtreeden; al waare 't ook .. maar in fpel; want uit jok kan ligtelyk ernst worden, en men heeft wel meer gezien, dat menfchen die Uit fpel begosten elkanderen te flaan, by het einde elkaar vermoordden. Dit was immers het geval van dien jongen borst, die hier voor zes jaaren onthoofd wierd. Hy woonde met een anderen jongeling op ééne kamer. Op zekeren dag, dat hy niets te doen had, be^on hy uit tydkorting met zynen vriend te boerten : uit dit boenen ontftond ftoeijeryen; en daaruit een ernftig gevecht. Ongelukkig D 3 trof  54 BEKNOPTE ZEDELEER trof hy zynen vriend met eenen kwastigen ftok aan de flaap van het hoofd, dat hy dood neerviel. Hy wilde ontvluchten; maar de gerechtsdienaars achterhaalden hem , en hy moest het met zyn leven betaalen. Want, zeiden de Rechters: " Wie menfchen bloed vergiet, „ diens bloed moet weder vergooten worden. " Met den diefftal is het even zo geleegen. Was hetfteelen niet verbooden; goede hemel! hoe zoude het dan in de waereld toegaan? Geen mensch zou iets met veiligheid bezitten; geen mensch, die iets had , zou één oogenblik geruft kunnen zyn. Uit dien hoofde is het mede eene wyze wet, welke beveelt, dat hy, die eenen anderen benadeelt, of „ hem iets ontvreemdt, niet alleen het nadeel ,, of het ontvreemde weder vergoeden, maar ;, bovendien nog eene fchandelyke of pynlyke ftraffe zal ondergaan, " opdat andere menfchen zich daaraan kunnen fpiegelen. Thans kunnen wy tamelyk gerust zyn, dewyl ons eigendom door deeze wet beveiligd is. Want de ftraffe, welke een gevolg is van den diefftal, is zo groot, dat niemand, ten zy hy een verhard booswigt is, ligtelyk in bekooring zal geraaken , om iemand iets te ontvreemden. Want een bekende en overtuigde dief, wjrdt van de Overheid met de gevangenis,  VOOR KINDEREN. SS nis, of zelfs aan 't leven geftraft: kan hy niet overtuigd worden, en blyft hy evenwel onder de verdenking van dievcry , dan wordt hy van alle menfchen gehaat en veracht. Niemand ziet hem gaarne in zyn huis, niemand zal hem gaarne in zyn hof, of op zyn veld dulden. Kan men dit niet beletten, dan fluit men alles voor hem toe, men heeft de oogen altyd op hem geveftigd, men zendt hem altoos menfchen op de hielen, die toezien moeten, dat hy niéts mede neemt. Wil hy iets van anderen leenen, geen mensch vertrouwt hem iets toe, hoe fterk hy ook belooft het te zullen wedergeeven. Komt hem een ongeluk over, niemand heeft medclyJen met hem; wordt hy arm , niemand durft hem aanneemen , en doorgaands wordt zodanig een mensch arm en ellendig- Ook met opzicht tot deeze ondeugd, lieve kinderen! moet gy u wachten voor de beginfelen: niemand word terftond op eenmaal een dief in het groote. Men begint gemeenlyk met kleine bedriegeryen. Dan ftaat men zich-zeiven allerlei fnoeperyen toe, en wanneer dit ook eerst tot een gewoonte is geworden, words men eindelyk werklyk een dief: eerst in 't klein , maar daarna in het groot. Weet gy nog het geval van den dief, die, •even voor dat hy zou gehangen worden, D 4 zyne  5(5 BEKNOPTE ZEDELEEll zyne Moeder geweldig in het oor beet? Ik heb 't u onlangs verhaald,- wie heeft het nog in 't geheugen ? Ik, ik, riep de kleine Willem, en begon op de volgende wyze te verhaalen; „ Daar was eens een dief, die opgehan„ gen zou worden. Toen hy reeds onder „ de galg ftond, zag hy zyne Moeder, die „ bitterlyk weende. Hierop verzocht hy den „ fcherprechter, of hy hem wilde vergunnen, „ om eerst nog één enkel woord met zyne „ Moeder te fpreeken ; de fcherprechter ftond „ hem dit toe. Daarop ging hy naar zyne „ Moeder, en deed, als of hy haar iets in „ 't oor wilde luisteren , en beet haar zo fterk „ in 't oor, dat de oude vrouw overluid be_,, gon te fchreeuwen. Alle menfchen, die 'er „ tegenwoordig waren , zeiden toen : dit „ moet een rechte booswicht zyn, dat hy zo „ kort voor zynen dood zyne Moeder nog „ in 't oor kan byten. Maar de dief gaf tot „ antwoord: lieve menfchen! verwondert u „ daarover niet. Gy moet weeten, dat deeze „ myne Moeder de oorzaak is van myne fchan„ de en van mynen dood. Nog een kind zyn„ de, gewende ik my aan het fnoepen, en „ myne Moeder beftrafte my daar niet over. „ Toen ik fchool ging , ftal ik van myne »' fchool - kameraaden de abc- plankjes, en „ t'fluis  VOOK. KINDEREN. §7 \, t'huis komende verheugde zy zich daarover ,, en verkocht de plankjes. Dit was van dat „ gevolg, dat ik van tyd tot tyd meer lust kreeg in het fteelen, tot dat ik eindelyk een groote dief wierd. Had myne Moeder my terftond in den beginne geftraft, het „ zou zo verre met my niet gekomen zyn. „ Dit is de reden, waarom ik haar in 't oor „ beet, om - om — hoe was 't ook nog ver„ der, Vader lief! Alleen Willem! zeide zyn Vader, om haar op eene gevoelige wyze te kennen te geeven, dat zy de oorzaak van zynen dood was. Ziet , kinderen! zo gaat het altyd: men begint met kleine ondeugden, en men eindigt met groote! Wacht u derhalven voor kleine bedriegeryën; voor eiken kleinen diefftal, al ware het ook maar van een fpeld; gy zult dan nooit in verzoeking geraaken, om grooter te pleegen. Want, indedaad, elke foort van bedriegsry , al was zy nog zo klein, is reeds een werkelyke diefftal. En hoewel zy van de Overheid niet altyd zo ftrengelyk geftraft wordt maakt zy nogthans den bedrieger gewisfelyk even zo ongelukkig, als de dievery den dief maakt. Wanneer iemand , by voorbeeld, iets koopt, en betaalt het bedongen geld daarvoor niet; of iets leent, en geeft het niet weder: geen D 5 mensch  58 BEKNOPTE ZEDELEER mensch zal hem daarna iets weder willen verkoopen , geen mensch zal hem weder iets willen Ieenen. En zoudt gy niet zelf zo doen? Wanneer gy iemand uwen rok, of uwen hoed had geleend, en hy u denzelven niet weder gaf: zoudt gy hem dan wel meer willen Ieenen ? Meer dan eens laat men zich niet bedriegen. Een mensch, die eens bedrog gepleegd heeft, is 'er derhalven even zo flech't aan, als een dief; hy wordt even zo zéér gehaat en gevreesd; men wil even zo weinig iets me: hem te doen hebben; en wanneer hy dan in nood geraakt, zal 'er even zo weinig iemand zyn, die hem helpt. Dit heeft men gezien aan den boekhouder van mynen zaligen vriend, waarvan ik u gisteren verhaald heb'. Nadat deeze b'ooze mensch door bedriegeryën gelds genoeg vergaderd had,' wilde hy zynen eigen handel doen. Hy kocht tot dat einde zo veele waaren, als hy voor zyn geld krygen kon. Maar een koopman ontvangt niet altyd terftond het geld voor zyne waaren; hy moet de menfchen dikwerf eenen tydlang borgen, en dus heeft hy zelf crediet noodig, als hy wederom nieuwe waaren wil inkoopen, Maar aan deezen bedrieger wilde niemand iets verkoopen , dan alleen tegens gereede betaaling, omdat elk vreesde van hem bedroogen te zullen worden. Dewyl hy nu door het  VOOR KINDEREN 50 het borgen van de waaren, zyn geld onder andere menfchen ftaan had, en niemand hem jets wilde leenen , moest hy met zynen handel van dag tot dag inkrimpen; en dewyl hy tevens van het geld, 't welk hy dagelyks ontving' , ieeven moest, verfmolt zyn geheel vermogen binnen den tyd van twee jaaren. Niemand was 'er, die hem in deeze zyne omftandigheden wilde helpen, omdat hy van iedereen gehaat wierd. Dewyl hy zich nu fchaarade om te beedelen, wilde hy zich door fteelen onderhouden. Maar hy wierd fchielyk betrapt, want elk had hem in 't oog, en de Rechter Ieide hem de flrafFe op, dat hy eene zwaare keten aan de éénc hand en aan den éénen voet zou draagen, en zo lang in den kruiwagen gaan moest als hy leefde,opdat hy niemand meer bedriegen of befteelen kon. Dit, of een foortgelyk lor. treft gemeenlyk eindeiyk de bedriegers. Doch, nietalleen by den handel, ma*r ook in uwe geheele verkeering met alle menfchen, moet gy waarheidlievend en oprecht zyn; anders zult gy u den haat van de geheele waereld op den ha's haaien. De menfchen kunnen de oogmerken en de gedachten van hunne evennaasten niet weeten; dus moeten zy vertrouwen op 'c geen hun gezegd wordt. Zegt men ons nu de waarheid niet; dan doen  BEKNOPTE ZEDELEER. wy veele dingen, welke ons nadeel toebrengen. Hierom zyn de menfchen ten allen tyde zulke vyanden geweest van de leugenaars. Het eerfte nadeel, 't welk een leugenaar zichzelven berokkent, is dit, dat men hem nooit weder gelooft, ook alsdan wanneer hy inde. daad de waarheid fpreekt. Dit was het geval van den kleinen Mar ten, die 'er zich zeer kwalyk by bevond. Hy had 'er zich een en andermaal op eene boosaartïge wyze in verheugd, dat hy de buuren had kunnen misleiden , daardoor dat hy op de ftraat eensklaps op eene vreeslyke wyze fchreeuwde, als of hem ik weet niet welk een onheil overkwam. Wanneer dan de buuren toefchooten, om hem te helpen, lachte hy ze uit, dat zy zich zodanig van hem hadden laaten misleiden. Op zekeren tyd , dat hy wederom op de ftraat fpeelde, kwam 'er eensklaps een dolle hond op hem toefchieten. Mar ten, die noch vluchten, noch zich verweeren kon, begon uit alle krachten te roepen; help! help! De buuren hoorden het wel, maar omdat zy dachten, dat hy hen weder wilde misleiden, kwamen zy hem niet te hulp. De dolle hond viel: hem aan , en beet hem dood. Dit had hy nu van zyn liegen. Hierby komt nog , dat een leugenaar ge- meenlyk geduurende zyn geheel leven een flecht  VOOR KINDEREN. di flecht mensch blyft, en byna nooit kan verbeeterd worden. Laat een kind nog zo veele ondeugden aangenomen hebben : als het flechts oprecht is, dan is 'er geen zwaarig. heid; door den raad van verftandige menfchen kan het nog wel geholpen worden , indien het maar altyd openhartig bekent, wat het begaan heeft. Maar zoekt het te veinzen, zoekt het zyne fouten, in plaats van dezeiven te belyden, geheim te houden en te Verfchoonen; dan is 'er alles aan verlooren. Want, myne lieve kinderen! het is met onze ondeugden even zodanig geleegen, als met onze ziekten. Wanneer een ziek mensch zynen_ geneesmeester misleidt, en niet alles, wat hem deert eerst openhartig ontdekt, kan deeze hem het rechte geneesmiddel niet voorfchryven, en dan moet het van tyd tot tyd fiechter met hem worden. Zo ook , wanneer een kind Zyne fouten tracht te verbergen, kunnen verftandige menfchen hem geen' raad geeven, wat hy moet doen, om deeze fouten weder aftewennen. In dit geval moet een kind noodzaakelyk telkens ondeugender worden, tot dat het eindelyk een volflaagen booswicht wordt. Bygevolg is de oprechtheid de grootfte en noadzaakelykfte deugd van een kind; gelyk integendeel het liegen de gevaarlykfteis van alle ondeugden, waartoe het vervallen kan. Gy  02 BEKNOPTE ZEDELEER Gy hebt recht, myn waarde buurman! zeide hierop G o ed wil , het liegen is eena verfoeijelyke ondeugd. Maar zouden 'er niet fomtyds gevallen kunnen plaats hebben, waarin men met een goed hart de waarheid verbergen moet ? Zie , is moet het u maar bekennen , dat ik gisteren nog eene onwaarheid heb gezegd, waarover ik my zelfs heden nog niet befchuldigen kan, omdat ik altyd nog geloof, dat ik daartoe verpligt was. Ik wandelde gisteren avond een weinig op het veld, omtrent het huis van onzen Drost. Op den weg vond ik een' armen reizenden grysaart, die reeds agt uuren gegaan had, en nog naar het naaste dorp wilde, alwaar zyn eenige zoon, gelyk men hem gezegd had, zeer zwaar ziek lag* Zyne vermoeide leden beefden, en hy moest dikwerf nederzitten , dewyl hy by gebrek aan krachten magteioos wierd. Nogthans wilde hy niet rusten , tot dat hy zynen armen zoon gezien had. Terwyl wy zo voortgingen, kwamen wy aan een voetpad, 't welk dwars over den akker liep. Zou ik daar wel durven gaan, vroeg my de eerwaardige grysaart? dit zou mynen weg een goed kwartier • uurs verkorten. Waarom niet? gaf ik hem tot antwoord; de weg is immers genoeg beloopen; gy kunt 'er geen nadeel meer aan doen. Eo* vendien is hier immers ook geen teken tot waar-  voorkinderen; ci waarfchouwing opgericht. De oude man geloofde myn gezegde, en floeg, op zynen ftaf leunende, het voetpad in; en ik vervolgde mynen weg. Een poos daarna, toen ik op eene hoogte gekomen was, zag ik nog eens naar hem om, en , goede God! wat wierd ik toen gewaar ? Ik zag, dat hy van eenen ontmenschten kaerel, die hem met geweld wilde wegfüepen , jammerlyk wierd geflaagen. Myn bloed kookte; ik liep, zo fnel ik kon. om hem te hulp te komen. Maar eer ik nog de helft van den weg had afgelegd , zag ik, dat de wreediiart den ouden man verliet, en naar het huis van den Drost liep, om , gelyk ik naderhand hoorde , menfchen te roepen, die den armen grysaart naar de gevangenis zouden fleepen. Hy had zich inmiddels door de vlucht gered in het naby geleegen bosch Terwyl ik hem naliep, Kwam die wreedaart met zyne helpers terug, en vraagde my, wat weg de oude man genomen had. Hy is dienweg uit gegaan, riep ik, en wees naar de andere zyde van het bosch, daar ik wel wist dat zy hem niet zouden vinden. Maar ik zelf liep hem na; vond hem doodelyk benaauwd en krachteloos, bood hem mynen arm tot onderfteuning aan, en verzelde hem zo tot aan de plaats, waar hy zyn moest. Zeg my nu, buur»  64 BEKNOPTE ZEDELEÈR buurman, heb ik kwaalyk gedaan, dat ik die' menfchen de waarheid niet zeide? O, zei Eerryk, hee zoudt gy hierin kwaalyk hebben kunnen doen, dewyl gy atleenlyk verhoed hebt, dat men aan den armen grysaart niet nog meer geweldenaaryën gepleegd heeft ? In zulke gevallen is 't niet flechts geoorloofd, maar het is zelfs pligt de waarheid te verbergen. Liegen is eigenlyk wanneer men tot nadeel van andere menfchen, of tegen zynen pligt, onwaarheid fpreekt. Wanneer ons derhalven geen pligt aanfpoort om de waarheid te bekennen, dat is, wanneer niemand, die 'er rechttoe heeft, zulks van ons eischt, en wy bovendien ontdekken dat de waarheid anderen benadeelen, en niemand tot voordeel verftrekken zou , zyn wy verpligt om dezelve te verbergen; en in dit geval verdient dit verbergen geenszins den naam van liegen. Maar zulk een recht, om de belydenis der waarheid van ons te eisfchen, hebben onze Ouders, onze Leeraars en.onze Overheden. Zodra nu deeze iets van ons begeeren te weeten, zyn wy altyd verpligt de zuivere waarheid te zeggen. Want zy vraagen 'er alleenlyk naar, om zorg daarvoor te kunnen draa'. gen , dat 'er geen onrecht gefchiedt. Zegt men nci deeze zyne Overheden en Meesters on-  VOORKINDEREN. 5J onwaarheid : dari wordt men met recht daarroor geftraft en gehaat, 't geen ook nooit uitblyft. Waren nu alle menfchen verftandig, dan zouden de onvermydelyke kwaade gevolgen van de leugen, welke ik u thans befchreven heb, Voldoende zyn, om iedereen daarvan aftefchrikken. Maar gelyk 'er veele menfchen gevonden worden, die on verftandig genoeg zyn, om zich dronken te drinken, fchoon zy weeten dat zy daardoor ziek en ellendig worden; zyn 'er ook veeltyds menfchen geweest, die onwaarheid hebben gefprooken, fchoon zy wel wisten, dat zy alle trouw en geloof verliezen, èn indien het uitkwam, overal gehaat en vervolgd zouden worden. Deeze menfchen waren te meer genegen tot liegen * naar maate het moeijelyker was hen te overtuigen. Want wie kan altyd doorgronden wat een ander denkt? Alle menfchen hadden evenwel het grootfte belang daarby, dat men een middel uitvond, waardoor deeze menfchen zouden kunnen bewogen worden, de waarheid te zeggen. Het beste middel fcheeh de eed te zyn. Let wel op, kinderen! ik zal u dit Woord verklaaren. Gy móet weeten, dat de menfchen ten allen tyde geloofd en met zekerheid geweeten hebben,, tiat God alles, zelfs de gedachten £ • der  06 BEKNOPTE ZEDELEER der menfchen, weet; dat hy doen kan alles wat hem behaagt, en dat hy al het kwaade verfoeit en ftraft. Ook wy, uwe Vaders, en alle andere redelyke menfchen, zyn van deeze waarheid overtuigd. Wanneer nu iemand iets als waarheid opgeeft, en men op geene anderen wyze ontwaar kan worden, of de zaak indedaad zodanig is, zeggen de Rechters tot hem: " Zie, wy weeten niet of gy waar„ heid of onwaarheid fpreekt. Indien wy het „ wisten, wy zouden u gewisfelyk ftraffen „ als gy liegt; maar God zal dit in onze „ plaats doen: want God bemint de waar„ heid, en haat en ftraft de leugen. " Dit zeggen zy, en om nu verzekerd te zyn, dat hy, die iets als waarheid opgeeft , ook zo denkt, doen zy hem hetzelfde ook zeggen, en dit noemt men eenen eed. Zo dikwerf nu iemand eenen eed zweert, bekent hyopeniyk, dat hy gelooft, dat God weet, alles wat hy denkt, en dat God hem ftraffen zal, als hy onwaarheid fpreekt. Wanneer nu iemand eenen valfchen eed zweert, dat is, wanneer hy God tot getuige van eene onwaarheid aanroept, geeft hy daar door te kennen, dat 'er niets in de waereld is waarnaar hy luiftert, zo hy zich flechts kan bevoordeelen, en dat hy doorniets, noch door menfchen, noch zelfs door God kan wederhouden worden,, om al- 1*  VOOR KINDEREN. 67 Ie menfchen te benadeelen, indien hy 'er ge legenheid toe vindt. Zulk een mensch, myne kinderen! befchouwt men, als den wolf, die alleenlyk van den roof leeven kan. Men gelooft niet veilig voor hem te weezen, dan na dat hy van de aarde is uitgeroeid, en geeft hem dan over aan God, wiens ftraffe hy niet heeft geacht. Eenen eed te zweeren, is dus eene zaak van het allergrootfle gewigt, waartoe wy nooit, dan met het grootfre overleg, en alsdan flechts moeten overgaan , wanneer het ons tot een' pligt gemaakt wordt. Hy, die ligtvaardiglyk zweert, en zonder daartoe verpligt te zyn, geeft daardoor te kennen, dat hy een mensch is, dien men niet op zyn woord mag gelooven; en zulk een mensch gelooft men gemeenlyk ook dan niet, wanneer hy'er eenfe bevestiging by voegt. Want men denkt: wie 'er geen zwaarigheid in vindt, om te liegen , als hy 'er niet by gezwooren heeft, zal 'er ook geen zwaarigheid in vinden , om zyne leugen met eenen eed te ftaaven. En de onder vinding be vestigt zulks ook indedaad. Indien gy nu voor geloofwaardige menfchen wilt doorgaan, Iaat het voor u eene wet zyn, om nooit iets te bevestigen, nooit te zweeren, ten zy dan dat de Overheid zulks van » mogt eifchen. Maar wacht u ook, van E a ooit  68 BEKNOPTE ZEDELEER ooit een leugen te zeggen; want weest verzeekerd , dat God , ook zonder eed, waar heid en leugen onderfcheidt, en dat hy dé leugen gewisfelyk ftraft. Ook gebeurt het zelden dat onwaarbeden verborgen blyven. Worden zy nü openbaar, dan gelooft u geen mensch meer; en worden zy niet ontdekt, moet gy ten minften altyd in vrees en benaauwdheid leeven, dat gy zoud kunnen verraaden worden; en dit is reeds eene ellende, welke vee! grooter is, dan al her voordeel, 't geen gy door liegen kunt behaalen. Gy hebt nu gezien , van hoe veel belang het voor u is, weetens en willens uwen even. mensch geen nadeel toetevoegen; en hoe zorgvuldig het door de wetten geweerd wordt, dat niemand een' anderen naar willekeur mag benadeelen. Maar veeltyds gebeurt het ook, dat de een den anderen buiten zynen wil benadeelt. Zo is onlangs in het naaste dorp iemand een os ontloopen, en heeft een gedeelte va» het opgroeijende koorn van een anderen afgegeeten. Hy, die de fchaade leed, begeerde dat de heer van den os hem die fcbade zoude vergoeden, omdat zyne achteloosheid de oorzaak was geweest, dat de os was losgeraakt. Maar deeze kon tot geene fchaevergoeding bgfluiten. Wat gebeurde? Na verloop van een  VOORKINDEREN. 59 een paar dagen , liet hy , die de fchade had geleeden , zyn vee insgelyks in het opgroeijende kjorn van den onrechtvaardigen man dryven, die 'er noij eens zo veel nadeel door leedt, dan hy had behoeven te vergoeden. Had hy dit niet verdiend? En had hy dit onheil niet kunnen mydtm, indien hy Ie fchada had vergoed ? Gy ziet hieruit, dat de Wergeevers ook z?er wysfelyk hebben gehandeld, toen zy de verordening maakten; " dat hy, ,, door wiens opzettelyke fchuld , of enkele „ nalaatigheid en achteloosheid een ander be„ nadeeld wordt, dit nadeel weder moet ver„ goeden. " En zodanig is het ook gelegen met alle de overige wetten , welke ons zyn voorgefchreeven. Zy bedoelen allen ons eigen voordeel en dat van onzen evenmensen, Wy zouden derhalven verpligt zyn , om te vervullen het geen zy ons voorfchryven, al ware 'er geen mensch die 'er ons toe noodzaakte , omdat ons eigen voordeel daarop berust. Hoe vee! te meer moeten wy trachten dezelven te gehoorzaamen, dewyl de overtreeding der wetten daarenboven nog door de Overheid geftraft wordt! Wy zyn gelukkig, myne lieve kinderen! dat wy onder wetten en Overheden ftaan, Door de wetten komt geregeldheid, en door E 3 de  ir> BEKNOPTE ZEDELEER de geregeldheid gelukzaligheid in de waereld, Befchouwt flechts de geheele natuur, hoeda. njg de alwyze Schepper zelf alles naar onveranderlyke wetten geordend heeft! Ziet gy daar niet de lieve vriendelyke maan allengs achter het gebergte opklimmen? Hoe regelmaatig is de loop, welken God haar heeft voorgefchreeven; hoe naauwkeurig is haar wasfchen en afneemen bepaald ! gelyk zy in de eene maand komt en gaat, wascht en afneemt, doet zy het ook in de andere. Even zo regelmaatig, even zo afgemeeten is ook de loop van al het overige geftarnte. Nergens ontdekt men afwyking, nergens verwarring. Alles komt en gaat, fchynt en verdwynt in eene onafgebrookene prde. Ziet , lieve kinderen! daardoor heeft God ons menfchen gleerd, dat ook onze daaden naar wyze wetten moeten geregeld worden, zo de rust en de gelukzaligheid onder ons zal woonen. Nog eens: wy zyn gelukkig dat wy wetten hebben, en dat'er Overheden aangefteld zyn, die over het waarneemen van dezelven moe- * ten waaken. Hier zweeg de Grysaart ftü; en al zwygen de waren de oogen van allen gevestigd op de heerlyke maan, welke nu in haaren geheelen Iuifter aan den hemel ftond. Meenige aan-  VOORKINDEREN. 7* aandoenlyke gewaarwording welde by deeze ftomme befchouwing op in den boezem van E s rr v k en Goedwil. Eindelyk drukten zy eikanderen de handen, en elk bragt zyne lievelingen ter rust. E 4 HET  r?2 BEKNOPTE ZEDELEER HET DERDE AVOND-GESPREK. OVER DE P LI G T EN BETREKKELYK TOT HET GEZELLIGE LEVEN. De voorige gefprekken van den ouden E e er y k waren voor hen allen zo vermaakelyk geweest, dat het geheele gezelfchap des anderen daags, des avonds een goed uur voor zonnenondergang, onder den lindeboom we* der byè'en kwam, en op hem wachtte. Vind ik u reeds hier, lieve kinderen! zeide hy, zich vriendelyk by hen voegende. Het is nog vroeg; ik zou denken dat gy nog wel een uur kunt fpeelen, eer wy ons avond- gefprek beginnen. „ O fpeelen! " antwoordden de kinderen, en zagen eikanderen aan met een bedroefd ge. laat. Nu , myne goede kinderen! vervolgde E kris y k , ik ben verheugd, ik ben hartelyk verheugd zulk eer.e begeerte naar myn onderwys by u te ontdek-  VOOS. KINDEREN. 72 •lekken, dat u de lust tot fpeelen daarby vergaan is. Ter belooning zal ik u ook iets Iaaten zien, 't geen zeer aanmerkenswaardig is. Komt, volgt my. Hy leidde ze in den hof. Hier hadhy een' jongen byën- zwerm gevangen , in een by. enhuisje van glas, waarin men haare verrichtingen kon waarneemen. Dit was zeer vermaakelyk te zien. Sommigen kwamen terug vliegen van de bloemen, en bragten-een klein kluitje wasch mede, 't welk zy aan de voeten hadden vast geplakt. Anderen , die in het huisje waren, ontlastten haar van dit wasch , aan de deur, en bragten het binnen. Nog anderen maakte de kleine wasch-kluitjes plat en glad , waarvan wederom anderen -kleine celletjes bouwden. Sommigen bragten honig aan , en vulden daarmede de celletjes: en, één onder haar, welke zy allen by uitftelc fcheenen te bedienen , en die men uit dien hoofde de -koningin noemt, leide in eenige van deeze cellen eijeren, waaruit vervolgens jonge byën zouden voortkomen. In het kort, e!k had haar eigen werk, en daar was niet één ledig. De kinderen waren op. getoogen van blydfchap, toen hen dit alles wierd getoond. Daarop zeide de oude Eerryk: hier kinderen! kunt gy van kleine en redenlooze E 5 die-;  74 BEKNOPTE ZEDELEER. dieren leeren , wat heerlyke zaak een geregeld en met de wetten overëenkomftig gedrag is. Wat, denkt gy , zou daaruit worden, wanneer alle deeze byën konden doen wat hen geliefde, en indien niet elk haar byzonder aangeweezen arbeid had ? Elk zoude alleenlyk voor zich - zeiven zorgen; flechts zo veel honig vergaderen , als zy dagelyks noodig had; de jonge en die oude byën, die het vergaderen van honig niet verftaan, zouvan honger fterven, en eindelyk by het naderen van den winter, zouden zy allen moeten omkomen, omdat zy geen voorraad hadden vergaderd. Dit alles wordt verhoed door deeze geregelde fchikkingen, naar de wetten; en gy'ziet hoe goed zy zich daarby bevinden. Kinderen! zo moeten de menfchen ook doen , als het hen zal welgaan. Onder het fpreeken van deeze woorderi wa«' ren zy weder op hunne voorige plaats gekomen. Maar, myne lieve kinderen, zeide hy vervolgens, veel van 't geen gy doen moet, om gelukkig te leeven , is door de algemeene wetten niet bepaald. Ik heb u reeds gezegd, en gy weet het ook uit de weinige ondervinding, welke gy zelf hebt, dat gy zonder hulp van andere menfchen niet gelukkig kunt worden. Gy kunt zekerlyk deeze hulp wel fomtyds koo"pen, wanneer gy,by voorbeeld, een'bedienden huurt,  VOOR KINDEREN. 75 huurt, of een kleed of iets anders door andere menfchen laat maaken.- maar, ik bid u, waar zoudt gy zo veel gelds van daan haaien, indien gy alles moest betaalen, hetgeen andere menfchen moeten toebrengen, als het u zal wel gaan ? Wanneer een van u in eene diepe gracht viel, eri gy dan iemand, die voorby ging, riep om u te helpen: hoe zou het u aanftaan, zo hy u niet anders uit de gracht wilde trekken, dan voor gereede betaaling, en gy dan eens geen geld by u hadt ? Of wanneer gy u eens wilde vermaaken, en uwe vrienden wilden u daartoe niet helpen, dan na dat gy hen het een of ander doorvoor beloofde ? Zou dit niet inderdaad een verdrietig leven zyn, en zoudt gy niet binnen eenen korten tyd moeten arm worden , al had gy ook nog zo veel gelds. Maar vreest niet, kinderen! Even zo noodzaaklyk , als de hulp, en de raad , en de vriendfchap van andere menfchen voor u is, is ook de uwe voor anderen. Wanneer zyzien, dat gy geneegen zyt om hen te helpen, waar gy in ftaat zyt, om het te kunnen doen; wanneer zy zien, dat gy hen waarfchouwt, als zy gevaar loopen 4l_hade te lyden; of dat gy hen eenen goeden raad geeft, als zy het een of andsr willen uitvoeren, om 'er wel in te flaagen; of wanneer zy bemerken, dat zy. daarom vermaak in de verkeering met u vinden.  76 BEKNOPTE ZEDELEER.1 den. omdat gy vriendelyk, dienstvaardi? en welieevend zyt, zullen zy van zei ven evenzo veel, en dikwerf nog meer voor u doen, als gy voor hen duet. Gy moet , derhalven , geen gelegenheid verzuimen, waarby gy zulks kunt haten blyken. De minfte kleinigheden zyn vee'tyds hiertoe reeds voldoende. Een beleefde groet, een vriendelyk gelaat, een bezoek, een klein dienstbewys is veelal reeds genoeg , om de gunst van uwen evenmensen te verd.enen. Ik heb eens by eene wandeling een knaapje, omtrent agt jaaren oud , dat voor myne oogen in het water viel, gelukkig gered, en by zyne Ouders te huis gebragt. Ik deed dit uit liefde voor het kind , wiens Vader ik naauwlyks tweemaaien had gefprooken. Eenige weeken daarna wierd ik ziek. Gy had eens moeten zien, kinderen! hoe die braave man my mynen geringen dienst beloonde. Hy week fchier niet van myn bed; by zond my alie dagen de gezondfte fpyzen, welke hy maar krygen kon; hy reisde, zonder dat ik het wist, naar «ene plaats, vier mylen van hier gelegen , en haalde een* bekwaam'^geneesmeester, die my weder herftelde; en wie weet, of ik niet reeds'voorlang gestorven was. indien die man Biet zodanig voor my had gezorgd. Tracht «fan voornaamelyk daarna, dat gy alle menfhen waar-  VOOR KINDEREN. n waarmedr gy verkeert, bemifit, en zo veel in u is zorg draagt, dat het hen wel gaa.. Zo dikwerf gy ziet, dat iemand uwe hulp noodig heeft; ftelt u dan terftond in uwe gedachten in zyne plaats, en hem in de uwe. Vraagt u dan zeiven : wat zoude ik wel van dien mensch verwachten, wanneer hy in myne, en ik in zyne plaats was ? En 't geen gy dan van hem wenscht, doet gy dat ook voor hem. Ik heb u onlangs een fabel verteld, waarby gy denken kunt aan den pligt der dienstvaardigheid; hebt gy ze onthouden ? Jakob, de oudfte zoon van Goed wil, herinnerde zich dezelve het eerst, en verhaal» de ze met de volgende woorden : „ De leden van het menfchelyk ligchaam „ wierden oneens, en wilden de een den ander „ niet meer dienen. De voeten zeiden: waar„ om zouden wy alleen u allen draagen en „ voortfleepen? Maakt u zeiven voeten, als „ gy gaan wilt. De handen zeiden: waarom „ zouden wy alleen voor u allen arbeiden? „ Gy kunt u - zeiven handen verfchaffen , als „ gy die noodig hebt. De mond morde: ik „ moest wel een groote zot zyn, als ik altyd „ de fpyzen voor de maag wilde kaauwen, „ opdat zy dezelven op haar gemak kan ver„ teeren; maakt dat gy zelf een' mond krygt, „ als gy eenen mond noodig hebt. De oo- » gen  78 BEKNOPTE ZEDELEER. » gen vonden het mede zeer zonderling, dat „ zy alleen voor het geheele ligchaam altyd „ de wacht houden , en voor hetzelven zien „ moesten. En op dezelfde wyze redeneer. „ den ook alle de overige leden des ligchaams, „ en het eene lid weigerde aan het ander den „ dienst. Wat gebeurde? Dewyl de voeten „ niet meer gaan, de handen niet meer ar„ beiden, de mond niet meereeten, de oo. „ gen niet meer zien wilden; begon het geheele „ ligchaam in alle deszelfs leden te verwei„ kenenallengskens te verfterven. Toen zagen » zy, dat zy dwaaslyk hadden gedaan, en „ kwamen overeen , dat dit in het toekomen„ de niet weder zoude gefchieden. Het een „ lid diende het ander weder , allen wier. „ den weder gezond en fterk, gelyk zy te„ vooren waren geweest. " Gy hebt dit zeer goed verhaald, myn zoonI zeide de oude Eekryk, en tikte hem daarby vriendelyk op de kaaken. Zekere menfchen, lieve kinderen! zyn ongedienftig alleenlyk uit traagheid, anderen integendeel zelfs uit nyd. Een verfoejelyke ondeugd! Ik zal u zeggen daarïn ze beftaat. Daar zyn zekere dwaaze en vertroetelde menfchen , die zo weinig vergenoegd zyn met het geen zy hebben, dat zy misnoegd worden, zo dikwerf zy zien of hooien, dat het andere menfeh|| wél, of mis- fobie»  VOOR KINDEREN 79 fchien beter gaat dan hen. Wanneer zy, by voorbeeld, zien , dat een ander een beter kleed draagt dan het hunne is; of, wanneer zy van iemand iets goeds hooren roemen het geen hen ontbreekt: worden zy 'er altyd misnoegd over. Dit misnoegen nu, 't geen zulk een mensch over het geluk van anderen ondervindt, wordt nyd genoemd. Maar nu moet gy weeten, dat nydige menfchen van elk gehaat worden. Want omdat zy niet gaarne zien dat het eenen anderen welgaat: helpen zy anderen ook niet gaarne; zy geeven hen zelden eenen goeden raad; en dit is ook de reden, waarom niemand hen ook gaarne helpt. Wat hebben die dwaaze menfchen daarvan te verwachten? Niets dan misnoegen. Indien . zy verftandig waren, zouden zy zich verheugen in het geluk van hunnen evenmensen; en dan zouden die zich ook weder verheugen in hun geluk, en trachten om hetzelve te bevorderen. Maar dewyl zy onverftandig zyn, doen zy het tegendeel, en hierom gaat het hen dan ook even gelyk den kleinen Pieter Nydaart, wiens gefchiedenis ik u, zo ik my niet bedrieg, reeds eens verhaald heb. De kinderen konden het zich niet te binnen brengen, en de oude Eerryk vervolgde aldus: Pieter Nydaart was de_zoon van een  8o BEKNOPTE ZED ELEER een' braaven Vader, die alles wat hy in zyn vermogen had, wilde befteeden, om zynen zoon eene recht goede opvoeding te geeven. Hy zond hem tot dat einde in dezelfde fchool, waarop ik in dien tyd van myne Ouders was" bezorgd. Nu waren 'er in dat fchool veel kinderen van ryke menfchen, die eenigszins beter gekleed gingen dan hy. Dit fpeet dien kleinen dwaas. Hy liet het echter daarby niet, maar zocht, waar hy maar kon, dé fraaye klcederen van die ryke jongelingen te bemorsfen en te bederven. Dit was al zeer ilecht; en evenwel zoude het toen nog tyd geweest zyn, om die fnoode ondeugd afteleggen , indien hy flechts het oor had willen Ieenen aan den raad van zyne Meesters. Maar dewyl hy dit niet deed, wierd het hoe langer hoe erger met hem. Hy begon ook van tyd tot tyd zyne medeleerlingen al het vermaak te misgunnen , 't geen zy by hun fpeelen genooten, en gedroeg zich zodanig, als eenen onverdraagelyken fpelbederver, dat de Meesters zich genoodzaakt vonden, om hem van onze vermaaken uittefluiten. Dit verdroot hem nu nog meer; en het misnoegen over ons vermaak, ftelde hem buiten ffaat, oplettende te zyn, als 'er zou geleerd worden. Dus kon hy ook nooit zo goed antwoorden, dan wy, als wy, over 't geen wy geleerd hadden, ondervraagd wier-  VOOR KINDEREN. St Wierden. Het was immers natnuriyk, da: dan de Meesters ons ook hun genoegen , maar hem hun misnoegen betuigden. Dit was eene nieuwe oorzaak tot verdriet. In 't kort, dit ging van dag tot dag, van trap tot trap eindelyk zo verre, dat hy eenigen tyd daarna ge* heel buiten ftaat was, om iets goeds te leeren, omdat zyne ziel altyd verdrietig en knorrig was. En zo verliep nu de beste tyd van zyne jeugd, zonder dat hy zich de minfte be. kwaamheid verwierf, waardoor hy in 't vervolg van tyd in de waereld kon voortkomen. Daarby had hy altyd nog het verdriet, dat niemand zich met hem wilde bemoeijen, omdat men zyn gezelfchap mydde, als het gezelfchap van een' melaatfchen. Dewyl nu de Meesters zagen, dat zy met hem niets konden uitvoeren, lieten zy hem eindelyk gaan. Zyn bekommerde Vader zocht hem in een an. der fchool te plaatfen; maar men wilde hem daar niet aanneemen, want men had van zyn flecht karakter gehoord. Hy wilde hem vervolgens een ambagt laaten leeren; maar de meester, by welken hy hem bragt , zeide : hebben de geleerde heeren van dien jongeling niets kunnen maaken, ik zal 'er nog veel minder toe in ftaat zyn. — Dit alles fmartte nu zynen braaven Vader zodanig, dat hy flierf. En nu zag Nïdaast 2ich in de F groot-  «2 BEKNOPTE ZEDJSLEER grootfie, verlegenheid gedompeld. Zonder vermogen, zonder lx.-;waamheid, zonder vrienden wat zou hy nu doen? Hy vond zich • genoodzaakt, zolang hy leefde , als een' deugeniet en landlooper in de waereld rond te zwerven, en dikwerf om eenen maaltyd of om oude Kleederen te beedelen byhen-j wier genoegen hy in zyne. jeugd op alle moge1 vke wyzea getracht had te ftooren. ——. Wr.t.dunkt u nu, kinderen! had gy wel in de plaats:van dien Pieter Nydaart willen weezen ? Doch , dit behoef ik immers niet te vraagen ; want wie zou gaarne ongelukkig willen zyn ? Mydt, derhalven, den nyd, als een ver^ fóeyelykè, ondeugd, en gewent u veelmeer om recht hartelyk deel te neemen in al het geluk én ■ ongeluk van ■ uwen evenmensen. Maar om het zo verre te brengen, moet gy zorgvuldig over uw hart waaken, opdat het vry moge blyven van venmandhrJd en hoog' moed. Want • een hoogmoedig mensch verheelt zich.gemeenlyk, dat alles alleenlyk voor hem is gefchaapen, en hierom kan hy niet dulden, dat het andere menfchen beeter gaat, dan hem; Nyd en hoogmoed: hebben daarom ten allen tyde eikanderen verzeld Maar een hoogmoedig mensch kan nooit gelukkig zyn. Want nu eens. ziet hy menfchen, die voorreen-  VOOR KINDEREN. 83 rechten hebben, welke hem ontbreeken, en hy ergert 'er zich over; dan ziet hy anderen , die dezelfde voorrechten bezitten, welke by heeft, en hy wordt wederom misnoegd, dat hy niet de eenigfte is,die ze bezit.Hoe zwak van verftand zulk een mensch moet weezen ,blykt onder anderen ook daaruit, dat hy het 'er in den ftrengften zin op toelegt, om zyn oogmerk te misfen. Hy wenscht naamelyk, zich - zeiven geëerd, eri boven alle andere menfchen verheven te zien. Maar dewyl hy zelf jegens iedereen trotsch is, en alle andere menfchen rondom hem veracht; wordt hy insge« lyks van alle andere menfchen veracht, en dit veroorzaakt hem een hevige fpyt. Ware hy integendeel zelf befcheiden , beleefd en dienstvaardig jegens anderen : hy zoude hetzelfde gedrag van anderen weder mogen verwachten, en dan wezenlyke vreugd genieten. Want de menfchen zyn gemeenlyk even zo genegen, den geenen, die hen lief heeft en achting betoont, wederliefde te bewyzen en hoog te achten, als zy genegen zyn, om den geenen te haaten en te verachten, die hen op eene haatelyke en verachtelyke wyze behandelt. Maar dewyl ik nu van den hoogmoed fpreek, moet gy wel toezien, om dezelve niet te verwarrsn met dc liefde tot eer, welke geen ondeugd, F 2 maar  «4 BEKNOPTE ZEDELEEB. maar veelmeer eene noodzaakelyke deugd i"s. Ik zal zien, of ikudit onderfcheid kan doeiï faegrypen. De eer, warnaar de hoogmoedige reikhalst, en waaromtrent ook een eerlievend mensch niet onverfchillig is, beftaat in de goede gedachten , welke andere menfchen van ons en van ons gedrag hebben; gelyk integendeel de fckande beftaat in de kwaade gedachten , welke anderen van ons en ons gedrag hebben. Nu is 'er een waare en eene valfche eer, gelyk ook eene waare en valfche fchande. Wanneer naamelyk het goede of het kwaade vonnis, 't welk men over ons velt, gegrond is, heb« ben wy waare eer of waare fchande: maar wanneer daarentegen dit oordec-l f.een grond heeft, dat is, wanneer wy het indedaad niet verdienen, dat men zo goed of zo kwaad over ons oordeelt; heeft men ons of eene valfche eer beweezen, of eene valfche fchande aangewreeven. Het eerfte onderfcheid nu tusfehen een eerlievend en hoogmoedig mensch beftaat daarïn, dat de eerfte de goede gedac'jten van anderen wegens hem en zyn gedrag door waarlyk goede daaden te verdienen, de laatfte daarentegen die op alle mogelyke wyze, het zy roet recht of met onrecht, anderen tracht aftedwingen. Zo bevlytigdt zich een eerlievend menseh ai-  VOOR KINDEREN. 85 alleenlyk om de waare eer, of liever om het goede, waardoor de waare eer verworven wordt; enhyzou dit goede beminnen, en daarnaar ftreeven, al wierd het ook van anderen niet gepreezen, en hy deswegen ook niet geëerd en hooggeacht. Maar den hoogmoedigen is het flechts daarom te doen, dat hy geroemd en geacht wil worden , hy moge zulks verdienen of niet. De eerfte zal, derhal ven, nooit iets laags onderneemen , om uittemunten; maar den laatften is het om 't even, of zyn gedrag op zich-zeiven goed of kwaad zy , indien hy 't flechts zodanig kan doen voorkomen, dat het van anderen geprezen wordt. — Het tweede onderfcheid tusfchen beiden is, dat een eerlievend mensch zeer wel kan dulden, dat ook andere menfchen voorrechten hebben, welke hen lofverwerven; maar de hoogmoedige niet. Voor dien is elke goede eigenfchap, welke een ander bezit, een doorn in *t oog, die hem gevoelige fmarten veroorzaakt. Hy kan, bygevolg, niet rusten, voor dat hy de goede gedachten , welke anderen van zulk een mensch hebben, heeft verminderd. Dit is dan ook de reden, dat hoogmoedige menfchen gemeenlyk overgegeeven zyn aan de verfoeijelyke ondeugd van hvaadjpreekendheü en verachting. Verneemen zy naamlyk van ieF 3 mand  86 BEKNOPTE- ZEDELEER mand den kleïnften misflag, ftraks verbreiden zy denzelven overal; zy lagchcn en verbiyden 'er zich in, dat hun medemensen een rnistlap heeft begaan, Veeltyds , wanneer zy geene weezenlyke misihgen kunnen ontdekken, gaan zy over tot liegen, en verdichten van hem allerlei feilen, welke hy nooit heeft gehad. Ontdekken zy daarentegen aan iemand iets goeds, dan wachten zy zich wel zorgvuldig, om 'er niet van te fpreeken; of zo 'er al in hunne tegenwoordigheid van gefprooken wordt, doen zy alle mogelyke moeite , om dit goede re verkleinen. Wel nu, kinderen! wat dunkt u van zulke menfchen ? O , antwoordden de kinderen, dat moeten immers leelyke, menfchen zyn. Ja wel, leelyke menfchen, hervatte onze oude grysaart; maar ook zeer domme menfchen , hoe listig zy ook in andere opzichten ?yn moogen. Want zy maaken dat iedereen kien fchuuwt, en dat niemand met hen wil verkeeren; omdat geen mensch gaarne wil dat men kwaad van hem fpreekt, en hem verach • talyk maakt. Uit dien hoofde heeft een kwaadfpreekend mensch,geen' waaren vriend; en zyne gewoons verkeering is met zodanige Keien , die ook hun werk maaken van kwaad fpreeken. Zolang zulke menfchen by elkanderen zyn, batoonen zy eikanderen veel vriendelyk-  VOOR KINDEREN. Iykheid, en fpreeken alleenlyk kwaad van afweezigen : maar zy zyn raauwlyks gefcheiden, of de een lastert den anderen zo vel hy kan. Dat zyn eerst rechte vrienden! Niet waar ? Getneenlyk is de begeerte, om voor een verftandig mensch gehouden tc worden, de eerfte verleiding tot. kwaadfpreekenheid. Men zoekt het gezelfchap door fpotternyën over tegenwoordige of afweezende perfoonen aan het lagchen te brengen, en indien dit nu en dan gelukt, wordt de begeerte om anderen belagchelyk en verSchtelyk te maaken, van tyd tot tyd fterker, totdat men dezelve eindelyk in 't geheel niet meer wederftaan kan. Wacht u, derhalven lieve kinderen! voor de neiging tot /potten , en voor alle foort van bedilzucht, hoe ook genaamd. Gewent u veelmeer, om van alle menfchen, voornaaraelyk van afweezenden, ten zy uit hoogen nood, niets dan goeds te fpreeken; en zo gy iets tot nadeel van iemand weet, verzwygt het, zolang u geen' byzonderen pligt tot fpreeken dwingt. Gebeurt het, dat andere menfchen in uwe tegenwoordigheid kwaad fpreeken van eenen afweezi^en , neemt gy het dan voor hem op, en verdeedigt of verfchoont hem, zo goed gy kunt. Dit zal u by alle menfchen bemind maaken; en iedereen zal daardoor genegen worden, u denzelfden dienst te bewyF 4 zes,  88 BEKNOPTE ZEDELEER zen, wanneer 'er in uwe afweezigheid ooi» kwaad van u mogt gefproken worden. Weest over het algemeen, myne lieve kinderen! verzekerd, dat de menfchen voor het grootfte gedeelte zich zodanig jegens u zullen gedraagen , als gy u jegens hen gedraagt. Wanneer gy befcheiden , dienstvaardig en vriendelyk jegens anderen zyt, zullen zy zich, ook zodanig jegens u gedraagen. Voornaajnelyk is de vriendelijkheid een beproefd middel, om zich bemind te maaken; gelyk in tegendeel een norjche en gemelyke omgang ons by iedereen gehaat maakt. Byna niemand is 'er, die een vriendelyk en liefderyk gelaat kan wederftaan. Het dwingt ons, het zy wy willen of niet, hem te beminnen, by wien wy dit aantreffen. Even zo onmogelyk is het ons, genegenheid te hebben voor een' mensch, die altyd verdrietig en gemelyk is. Geen mensch verkeert gaarne met hem, omdat men in zyn gezelfchap onmogelyk vergenoegd zyn kan. Ook nfydt men het om hem eenigen dienst te bewyzen; want hy bedankt ons gemeenlyk met zulk een zuur gezicht.dat men nooit weet,' of men het hem wel naar zyn' zin heeft gemaakt. Maar zeer zelden hebben zulke menfchen een' waaren vrisnd , en even zelden wordt hen ook eenige beleefdheid van anderen betoond. Want een vriendelyk gezicht is  VOOR, KINDEREN 89 ïmmers bet minfte, 't geen men voor zynen dïenst verwachten kan. Zulke onvriendelyke menfchen zyn gemeenIyk ook zeer geneigd tot toorn. Zy goraaken naamelyk by de kleinfte beleediging , welke dikwerf niets dan boert of misverftand was, terftond als buiten zich zei ven, en beginnen te flaan, of te fchelden en te vloeken, even a!s of hen het grootfte leed ware aangedaan. Dit is eene gevaarlyke ziekte der ziel, welke hem, die daaraan onderhevig is , zekerlyk ongelukkig maakt. Want de toorn is een foort van raazerny, waarin wy duizend dingen doen, waarover wy ons naderhand met de grootfte reden beklaagen. Ik heb u hiervan reeds eenige treurige voorvallen verhaald, en zou, indien het noodig ware, u nog veele anderen kunnen vernaaien van menfchen, die in hunn' toorn doodflaagers wierden , en onder beuls handen moesten fterven. Maar al ware dit ook niet te vreezen, zou toch de toorn op zich - zeiven ons reeds ten uiterfte rampzalig maaken. Hebt gy wel ooit een toornig mensch gezien, myne Kinderen ? „ Ach ja, lieve Vader! riepen de kin„ deren; de twee mannen , die mal„ kaar, niet lang geleeden, hier op ftraat F 5 „ z»  9* BEKNOPTE ZEDELEER „ zo geweldig floegen, waren zeer „ toornig. " . Hebt gy dan wel gemerkt , hoe 'er belde deeze zinnelooze menfchen uitzagen F hoe afgrysfeiyk zy hun oogen verdraaiden, hbs de fchuimhen op de lippen Kond,zodanig, dat zy van woede naauwiyks konden fpreeken? Kunt gy u verbeelden, dat zy zich daarby wel hebben bevonden? Rn kon men het hen niet duidelyk aanzien, dat zy inwendig op eene verfchrikkelyke wyze moesten lyden ? Waarlyk! de toorn moet eene fmartelyke gewaarwording zyn. Daarby komt nog dit: dewyl het zo onaangenaam en gevaarlyk is, met toornige menfchen te verkeeren, mydt elk hun gezelfchap, en dus moeten zy alle geneugten des gezelligen levens en der vriendfehap ontbeeren. Zelfs menfchen die hen niet kennen, fchuuwen zulke lieden, omdat hun gelaat duidelyk te kennen geeft, dat zy ligtelyk in woede kun, Ben geraaken. Men gaat hen, derhalven , uit oen weg, gelyk zekere dieren, waarvan men niets goeds verwacht; en wanneer zy dan eens vreemde hulp noodig hebben , vinden zy geen' vriend, die hun welzyn behartigt. Waarlyk een allerbeklaaglykften toeftand! Even zo rampzalig worden andere menfchen  VOOR KINDEREN. SI feiten door de ondeugd van onverzoenlykheid.' Daar zyn naamelyk zekere menfchen , die niet flechts onverfiancig , maar tevens zeer boosaartig zyn, die in 't geheel geen' misflag aan anderen , die in 't geheel gcene beleediging kunnen vergeeven ; al heeft hy die hen beleedigde, 'er ook het grootfte berouw van. Dit zyn ins'gelyks even zo gevaariyke, als ongelukkige menfchen. Want dewyl ook de besten misdagen hebben,en uit onweetendheid of overyling iemand beleedigen kunnen: moet immers elk vreezen , gemeenfchap te hebben met een onverzoenelyk mensch. Want zodra men jegens hem den kleinften misftap begaat, wordt hy- onze volflaagen vyand, die niets dan wraak zoekt. Wie zal zich met zulk. een' mensch gaarne willen bemoeijen ? En wat voordeel heeft hy'er by? Wat kan het hem baaten, als een ander mensch ongelukkig wordt ? Wil hy 'er anderen door affchrikken, dat zy hem niet beleedigen , dan fchrikt hy zyne vrienden mede af , dat zy hem niet helpen , dewyl dat zy hem ook by ongeluk zouden kunnen beleedigen. 'Maakt zich dan zulk een mensch niet zelf allerongelukkigst? Want hoe kan een mensch ongelukkiger zyn, dan dat niemand hem lief heeft , niemand met hem verkeeren, niemand hem helpen wil, en dat isder bang voor hem is ? Vee!  •S BEKNOPTE ZEDELEER Veel verftandiger handelen zy, derhalven, die ter verzoening geneegen , de aangedaane beieediging welhaast kunnen vergeeven en vergeeten. Hierdoor maaken zy, dat niet alleen lyk hy, dien zy zo edelmoedig behandelen, maar dat ook alle overige menfchen, die zulks verneemen , hunne vrienden worden. Want het is onmooglyk, dat wy ons zouden kunnen onthouden, hem te beminnen, by wien wy goedhartigheid en edelmoedig, heid ontdekken. En al ware't ook, dat wy zulk een' mensch nooit hadden gezien, moeten wy hem wel lief hebben, zodra men ons zulk eene edele daad van hem verhaalt. Vraagt het eens aan u zeiven, of gy misnoegd kunt zyn over zekeren J 0 s e p h , wiens gefchiedenis ik u eens zal vernaaien. In oude tyden was'er een man, genaamd Jaco b, die had twaalf zoonen , die hy allen Jief had. Maar van allen bemindde hy het meest eenen der jongften, met naame J o s e p h, dewyl deeze de vriendelykfte en gehoorzaamde onder allen was. Dit baarde by de overigen zeer veel misnoegen, en hun nyd en boosheid gingen ten laatsten zo verre.dat zy hem. van kant wilden helpen. Zy wierpen hem naamelyk, terwyl zy roet hem in een groot bosch alleen waren, in eenen diepen kuil,opdat hy daarïn dood zou hongeren. Een van he»  VOOR KINDEREN. 93 ben had evenwel nog medelyden met den jongeling. Deeze ziende, dat 'er vreemde Koof), lieden voorby reisden, haalde zyne broeders over, dat zy hem weder uit den kuil trokken, en als een' knecht aan deeze Kooplieden vetkochten. Want in dien tyd kocht en verkocht men de menfchen, gelyk men in onze dagen het vee ter markt brengt. Deeze Kooplieden * nu bragten den armen Joseph verre weg in een vreemd land, en zyne boosaartige broeders maakten hunnen ouden Vader diets, dat een wolf in 't woud hem verfcheurd had. In den beginne ging het den armen J o s e p h in dit vreemde land nog al verdraaglyk. Maar dewyl de Huisvrouw van zynen Heer op zekeren tyd - < iets fnoods van hem vergde, en hy dit niet wilde doen, fprak zy by haaren man zoveel kwaad van hem, dat hy hem in de gevangenis . deedt werpen- Hier had hy gelegenheid, een' voornaam' man , dien de Koning, ik weet niet waarom, in de gevangenis had Iaaten zetten, zekers.j dienst te doen; en toen deeze weder op vryë voeten was, dacht hy aan hem by eene goede gelegenheid, en beval hem aan den Koning. De Koning deedt hem voor ziclikomen, en dewyl hy vonut, dat hy een zeer verftandig en braaf man was, kreeg hy veel geneegenheid voor hem, en maakte hem elndelyk zelfs tot zynen eerften Minister, dis over  n BEKNOPTE ZEDELEER. over .alles,te faeyeelen had. Nu gebeurde het eenige jaaren daarna, dat 'er een zeer duuren tyd kwam. Gelukkig had Joseph zulks voorzien, en zo veel koorn opgekocht, dat hy nu het geheele land daarmede konde verzorgen. In alle andere landen was eeh groote hongersnood ; ook daar, waar de oude J a c o b met zyne zoonen woonde. Dit noopte dien ouden man, om zyne zoonen te zenden naar het land , waarin Joseph, (die hy geloofde dat dood was) nog koorn had te verkoopen. Jacobs kinderen waren niet zodra gekomen, ofzy wierden van Joseph herkend; maar zy kenden hem niet, omdat hy zeer veranderd was. Indien nu J o s e p h onverzoenelyk en wraakzuchtig., ware geweest; wat had hy niet al met zyne broederen kunnen uitvoeren? Had hy hen flechts geen koorn gegeeven, zouden zy immers van honger hebben moeten fterven. Zo hyhet had willen doen , had hy hen immers kunnen laaten kastyden, in de gevangenis werpen, of zelfs dooden. De beieediging , welke zy hem hadden aangedaan, was ook niet klein, en hy zou hen naar alle rechten daar-, voor hebben kunnen ftraffen. Maar wat deed hy ? Nadat hy hen voor het uiterlyke een weinig. \ 'rlegen had gemaakt, ontdekte hy zich aan hén;  V O O R K I N DE REN* 9$ bcii ; en zeide, in plaats van aile befchuldigingen., niets, dan dit: „ gy dacht my kwaad te „..doen, maar God heeft het goed gemaakt." Hy omhelsde hen . als zyne broeders, liet zynen ouden Vader mede by zich komen, begiftig ie hen allen rykelyk, en gaf hen de fchoon. fte landftreek, waar zy overvloed hadden aan lilles. Nu-zegt,- eens kinderen! moet gy geen genegenheid gevoelen voor deezen Joseph"? En evenwel hebt gy hem nooit gezien. Op eenen anderen tyd zal ik u zyne gefchiedenis breedvoeriger verhaalen. Nog moet ik u waarfchuuwen voor eene ondeugd» welke reeds aan veele menfchen.de grootfte moeijelyi trouwen in iemand die weet te'zwygen; ea ■ dus kan het-niet'anders .weezen ,ofbymoet op  *<5 BEKNOPTE ZEDELEER de eene of andere wyze zyn geluk maaken* Ik moet u hiervan evenwel een voorbeeld ver- haaien, het geen ik ergens in een boek heb geleezen. Eenigen van u weeten reeds, dat 'er eertyds een magtig volk was , 't welk men de Romeinen noemde. Dit volk had in dien. tyd geen Koningen, maar liet zich regeeren door veele oude mannen, die Raadsheeren genoemd wierden. Deeze Raadsheeren waren hu gewoon, op zekere tyden byè'en te komen, om over allerlei gewigtige zaaken te raadpleegen; en als 'er in deeze raadsvergaderingen iets voorviel , 't welk alle menfchen niet moeiten weeten, waren zy allen verpligt, om hetzelve geheim te houden. Somtyds namen de Vaders hunne zoonen ook mede in deeze vergaderingen , omdat zy vroegtydig met de aangelegenheden van 't vaderland bekend wierden, hetzelve liefde mogten toedraagen, en zich met des te meer yver toeleggen, om bekwaame mannen te worden. Zo ging dikwerf zeker jongeling, genaamd Papiriv s , met zynen Vader, om deeze raadsvergaderingen mede bytewoohen. Op zekeren tyd uit zulk eene raatsvergadëring t' huis komende, begeerde zyne Moeder van hem te weeten, wat 'er op dien dag in den raad was voorgevallen ? Lieve Moeder : antwoordde de zoon, ik zoude n  voor kinderen. 97 it gaarne alles willen vernaaien , maar het is my verbooden. Maar de Moeder was met deeze ontfchuldiging niet voldaan ; zy dreigde Veelmeer hem te zullen itraffen, indien hy haar niet alles vertelde. De jonge knaap , die zich in deeze verlegenheid niet wist te redden, viel eindelyk op de gedachten, om de nieuwsgierigheid van zyne Moeder te bevredigen, zonder evenwel den pligt van ftilzwygendheid te verbreeken. Hy verhaalde haar dan , dat men heden had geraadpleegd, of het niet goed zou weezen, dat elk man, in plasts van één , twee vrouwen had ?De dwaaze vrouw had dit zodra niet gehoord, of zy liep, als zinneloos, by alle haare vriendinnen , en openbaarde aan dezelven het geheim. Deeze wierden daarover even zo zeer ontrust, en begaven zich allen den volgenden dag naar de raadsvergadering, en fchreeuwden hunnen mannen de ooren zo vol, dat zy waarlyk dachten, dat de vrouwen raaskalden. Nu verfcheen de knaap, en zeide: hy zou zynen misflag maar bekennen; en dat hy het geene, waarover de vrouwen zich zo zeer bezwaarden, alleenlyk aan zyne Moeder verteld had, dewyl hy zich niet anders van haare nieuwsgierigheid had weeten los te maaken. De Raadsheeren berispten hem wel, dat hy niet meer eerbied q " voor  §8 BEKNOPTE ZEDELEER voor zyne Moeder getoond had . maar zy beminden hem echter om zyne omzichtigheid en geheimhouding: en hoewel zy , uit vrees voor kwaade gevolgen , de gewoonte , om zulke jongelingen mede in den raad teneemen, affchaften , ftonden zy echter den jongen P apirius tot zyne groote eer toe, dit voorrecht , geduurende den geheelen tyd zyner jeugd, alleen te genieten; en gaven hem ter gedachtenis eenen byzonderen bynaam , welken hy op zyne nakomelingen voortplanten, en die een altoosduurend gedenkteken van zyne roemwaardige geheimhouding weezen zou. Ik heb u deeze gefchiedenis alieenlyk daari om verhaald, dewyl gy 'er uit kunt leeren, hoe zeer de menfchen de geheimhouding pleegen te achten en te beloonen. Want anderszins was het zekerlyk niet fraai, dat de jonge Romein zyne Moeder eene onwaarheid zeide; gelyk het ook van de Moeder eene zeer ongeoorloofde zaak was, dat zy iets begeerde te weeten, 't geen haar niet raakte, en 't geen haaren zoon verbooden was, te zeggen. — Wacht u dan , myne lieve kinderen! om Iets te klappen, waarvan gy kunt vermoeden , dat men hetzelve niet gaarne wil bekend gemaakt hebben. Iedereen zal u anders als ver-  VOOR KINDEREN. 99 verraaders fchuuwen , en gy zelf zult nooit een' getrouw vriend kunnen vinden, in wiens boezem gy uwe eigene geheimen zoudt kun. nen bewaaren. Want een verraader wordt van elk gehaat, zelfs van hen, die hy daardoor, gelooft dienst te doen. tïet zyn , derhalven , alleenlyk onverftandige menfchen, die niet wys genoeg zyn, om te begrypen» dat zy zich zeiven het meest daardoor benadeelen, die tot deeze ondeugd kunnen vervallen. Maar de allerönverftandigften en fnoodften zyn de ondankbaaren ; ik meen zulke lieden die ontvangene weldaaden vergeeten , of zelfs hunne weldoeners zoeken te benadeelen. Zulke menfchen geeven openlyk te kennen, dat zy niet in ftaat zyn, om iemand goed te doen: want zyn zy niet eens genegen, om den geenen wel te doen , die hen - zei ven te vooren wel gedaan heeft, hoe zouden zy het dan anderen doen, die nog geen gelegenheid hebben gehad , om hen te kunnen dienen ? Zulke menfchen maaken zich-zeiven recht ongelukkig ; want wanneer zy eens getoond hebben, hoe flecht zy de dienften beloonen, die men hen bewyst, zal geen mensch de minfte trek meer gevoelen om hen in 't vervolg te willen dienen. Uit dien hoofde wordt een onG 2 dank-  100 ÊEKNOPTE ZEDELEER dankbaar mensch van alle menfchen, als een wangedrocht , waarvoor men zich moet in acht neemen, verfoeid, en men wacht zich, zo veel men kan, om met hem gemeenfchap te hebben. Vraagt u , by voorbeeld, eens zei ven, of gy zekeren Inkle , wiens gefchiedenis ik u nu verhaalen zal , wel tot uwen vriend zou willen hebben ? Deeze Inkle was een koopman. In de hoop om veel geld te winnen, ging hy fcheep , en reisde naar een land , 't welk men eerst voor korten tyd had ontdekt. Het wordt genoemd America. Dit land wierd in dien tyd voor het grootfte gedeelte bewoond van menfchen , die men Wilden noemt, omdat zy byna, gelyk de wilde dieren in de bosfchen , leefden. De reis was zeer voorfpoedig; maar naby het land gekomen zynde, kwam 'er een vrees felyke ftorrn op. Daardoor wierd het fchip tegen eene rots geworpen , dat het aan (lukken floeg. Zy, die niet konden zwemmen, moesten verdrinken ; maar de overigen , die ter naauwer nood den oever bereikten , wierden door de wilden gedood. Alleenlyk gelukte het Inkle , om in een woud te ontvluchten , waarïn hy zich in het geboomte kon verbergen. Hier wierp hy zich vol van wanhoop op  VOOR KINDEREN. IOI *op de aarde , onzeker of de honger, of de wilden hem zouden dooden. Eensklaps hoorde hy gerucht. Een wild meisje fprong uit het bosch te voorfchyn, zag hem daar liggen, en ftond verbaasd. Maar in plaats dat zy hem kwaad zoude doen, zag zy hem vriendelyk aan, en gaf hem door tekens te kennen , dat hy haar zou volgen. Dit deed hy. Zy bragt hem in eene kleine hut; boezemde hem door een' vriendelyken lagch moed in; dischte hem allerlei vruchten op, om zynen honger te, ftillen, en toonde hem een bron , waaruit hy kon drinken. Zy bewees hem de oprechtfte liefkoozingen , zy bewaakte hem getrouwelyk , en behartigde zyn welzyn op de liefderykfte wyze. Op dien voet leefden zy nu eenige maanden, en beminden eikanderen hoe langs hoe meer. Zy vonden ook welhaast eene taal uit , waardoor zy eikanderen hunne gedachten konden mededeelen. Nu verhaalde Inkle aan zyne Yariko, fdit was denaam van het goede wilde meisje) dikwerf veel van zyne vaderftad; hoe het daar geheel anders was, dan in hunne wildernis; dat men daar jn groote huizen woonde, in koetfen reed, fraaije kleederen droeg, en wat hy haar al meer vertelde. Indien ik daar met u was , G 3 vosg.  ï02 BEKNOPTE ZEDELEER voegde hy 'er by, ó hoe gelukkig zoude ik u maaken ! Dan weende het goede kind van vreugd, en liep dikwerf aan den oever, om te zien of 'er nog geen fchip voorby kwam , 't welk hen zou kunnen medeneemen. Eindelyk ontdekte zy een kiel, en kwam fchielyk haaren Inkle daarvan verwittigen Het fchip ondertusfchen aan land gekomen , nam hen beiden in, en vervolgde welhaast zynen loop naar zeker eiland, alwaar de menfchen even gelyk by ons het vee jtfer markt gebragt worden. Hier Kwam het den inhaaligen Inkle in de gedachten, dat hy op zyne langduurige reis niets had gewonnen, en dat hy armer zoude t'huis komen, dan hy vertrokken was. Dit kwelde hem zeer. Eindelyk kwam hy tot de verfoeijelyke gedachte, om zyne arme vrouw, de goede Yariko, als eene flaavin te verkoopen , om daardoor ten minften eenig geld magtig te worden. Vruchteloos viel die ongelukkige voor hem op haare knieën, weende en fmeekte; niets kon dien ontaarden vermurwen. Wreedaart! riep zy eindelyk uit , bedenk dat ik zwanger ben , en ontferm u ten minften over het kind , 't welk ik u baaren zal. En wat antwoordde die booswigt? „ Hoort gy het wel (riep hy den koop„ man toe, waaraan by haar wilde verkoö- „ pen)  VOOR. KINDEREN. Ï03 „ pen) zy is zwanger: ik moet dus nog drie „ ponden Sterlings meer voor het kind hebben , 't welk zy ter waereld zal brengen!" De koopman gaf het geld, en de ontmenschte ging 'er mede heen. Hier zweeg de oude Eerrye, en de kin• deren, die de traanen in de oogen kwamen, konden cenigen tyd niets fpreeken ; zo geweldig waren zy aangedaan. Eindelyk vroeg de oude Grysaart: Nu, Kinderen ! zoudt gy wel wenfchen, dat Inkle uw vriend was? O neen! neen! antwoordden de kinderen; dat moet een verfoeijelyk mensch geweest zyn : wie zou daarmede iets willen te doen hebben ? Gy hebt gelyk, zeide Eeeryk hierop ; juist zo denken ook andere menfchen. Geen fterveling kan een ondankbaar mensch dulden. Mydt, derhalven, myne Kinderen!mydt vooral met de grootfte zorgvuldigheid deeze en alle de overige ondeugden, waarvoor ik u heb gewaarfchouwd. Want uw geheel geluk hangt 'er van af, dat de menfchen , waarmede gy leeven moet, u genegen zyn , en u bemin, nen; en dit zullen zy gewisfelyk doen, wanneer gy op uwe beurt hen ook toont, dat gy hen bemint, en bereidvaardig zyt om hen wel te doen. Maar voornaamelyk maakt dat die menfchen G 4 uwe  104. BEKNOPTEZEDELEER uwe vrienden worden en blyven , die met u onder één dak woonen. Deezen hebben de meefte gelegenheid, om u te dienen en te helpen , en u het leven aangenaam te maaken. Uwe Ouders zyn van zei ven reeds genegen , om u te beminnen ; maar wanneer gy hen niet weder mogt lief hebben en hen gehoorzaam zyn, zouden zy ook wel eens onverfchiliig jegens u kunnen worden ; en indien andere menfchen zagen, dat gy uwe Ouders niet beminde, dien zo veele weldaaden betoond hebben, zouden zy u, en met recht, voor ondankbaar houden , en dan zou 'er geen mensen zyn , die u zou kunnen lief hebben, Want bedenkt eens, wat al bekommeringen gy uwe Ouders tot hier toe veroor. zaakt hebt! üwe Moeder moest u met fmart ter waereld brengen ; zy moest , zolang gy klein waart, onbefchryflyk veel onaangenaamheden en ongemak van u verdraagen; zy moest, zo wel als uw Vader, geduurig voor u waaken, opdat u geen leed gefchiedde; en bei('en moesten voor u arbeiden, om iets te verdienen, waarvan zy u fpyzen, kleeding en een goede opvoeding konden bezorgen, Zo gy hen nu voor dit alles niet wilde lief hebben , zoj dit niet de grootfte ondankbaarheid weezen ? Doch, het zou niet flechts ondankbaarheid ,  * VOOS. KINDEREN. 10?. heid , maar ook ten uiterften onverfhndig weezen, indien gy uwe Ouders niet hartelyk lief had en hen gaarne volgde. Zy zyn immers veel ouder, dangy; zy hebben zo .reel ondervinding ; zy kunnen u zo veel goeds leeren; zy befchouwen uw geluk ais het hunne; en wie zou hen kunnen noodzaakcn , om dil alles voor u te doen , indien zy het niet vrywillig en uit liefde deeden ? Schynen zy u fomtyds een weinig hard te zyn, dewyl zy u iets verbieden , of u örafFen: denkt dan altyd , dat zy zulks naar eene wyze liefde doen, en dat zy u gewisfelyk geen misnoegen -'.ouden veröorzaaken , indien zy niet overtuigd waren , dat uwe welvaart het vereischte; want het is onmogelyk, dat Ouders, zonder reden hunne kinderen eenig leed zouden doen, of hen kunnen haaten; al zag ik dit voor myne oogen , zou ik het evenwel niet gelooven. Het zou even eens weezen, als of iemand zich-zeiven wilde haaten. Ook hebben uwe Leeraars een byzonder recht, om liefde en gehoorzaamheid van u te eifchen. Want zy beminnen u met dezelfde oprechtheid, waarmede uwe Ouders u beminnen, en trachten even zo zeer, als zy, uw waar geluk te behartigend Dus zou het zeer ondankbaar van u zyn, indien gy hen niet weder beminde, maar door ongehoorzaamheid ... G 5 be.  lOrj BEKNOPTE ZEDELEER bedroefde. Dit zou u- zei ven ook hetmeefte nadeel doen. Want ingevalle gy de vaderlyke genegenheid van uwe Leeraars verbeurde, zouden zy u ook niet met dezelfde blymoedigheid , als tot hiertoe gefchiede, kunnen onderwyzen ; en dan zou het leeren , waarin gy thans zo veel genoegen fchept, u zeer lastig vallen. Tracht , derhalven , zo veel mogelyk , het uwen Leeraaren aangenaam te maaken : dan zullen zy het 'er ook op toeleggen, om uw eigen genoegen te bevorderen. Hebt gy broeders en zusters ,of' fchoolmakkers, overweegt, dan dat ook deezen u veel genoe» gen of misnoegen kunnen veröorzaaken, naar miate gy van hen bemind of gehaat wordt. Bemint gy u onder eikanderen, en tracht gy eikanderen gelukkig te maaken : dan zult gy gaarne by eikanderen willen leeven; maar bemint gy eikanderen niet , bedenkt dan eens zelf, welk een ellendig leven het zyn moet, wanneer gy noodzaakelyk eenen langen tyd met iemand moet omgaan, dien gy niet bemint, en die ook u niet lief heeft. Bovendien is een broeder, of een vriend, die met ons in één buis woont, ook altyd meer in ftaat ons te helpen , dan anderen kunnen doen ,• want hy kent osze omftandigheden het best, en ons geluk is ook voor hem van meerder nut, dan voor  VOOR, KINDEREN. 10? voor anderen. Dus moet 'er ons zeer veel aan gelegen leggen, om van hem bemind te worden. Zo gy eindelyk , ook tot meerder jaaren gekomen, dienstboden mogt kunnen houden ;laat hen vooriil duidelyk merken, dat gy hen gaarne wél wilt doen. Gy weet, dat gy niet altyd by en rondom hen kunt weezen. Steunt gy alleen op het loon, 't geen gy hen geeft, ózy zullen gewisfelyk niet meer voor 11 doen, dan noodig is, om te verhoeden, dat gy hen niet afdankt. Maar zien zy, dat gy billyk, mededoogende , vriendelyk , weldaadig jegens hen zyt, dan zullen zy van zeiven alles doen, wat tot uw voordeel verftrekt. Want zy denken zekerlyk : wanneer onze Meester nog gelukkiger, nog ryker, nog vergenoegd r wordt, dan hy thans is, zal hy ons ook van tyd tot tyd nog meer weldoen, daar.hy nu reeds zo goed is. In uwe huishouding moet gy dus vooral en in alle opzichten door dienstvaardigheid , goedheid, weldaadigheid en dankbaarheid vrienden trachten te maaken; en ook buiten uw huis irroet gy iedereen in uwe be. langen zoeken overtehaalen , opdat elk u weder mooge dienen , waar hy kan. Gelooft ook niet, dat de ryken en gnolen dit alleen kunnen doen. De armjle, de ge* tingfte bedelaar kan u fomtyds den gewigtigften dienst  108 BEKNOPTE ZEDELEER dienstdoen; en men zal gemeenlyk zien, dat zulke menfchen nog dankbaarer en dienstvaardiger zyn, dan de ryken. Dit heeft myn Neef, de Schout te Nieuwitidorp ondervonden , viel hem buurman Goed wil in de reden. Hy zou tegenwoordig een arm man zyn, zo hy niet eenen bedelaar tot zynen vriend had gehad. Hoe dat ? vraagde Eebrïk. Ifczal het u vernaaien, antwoordde de buurman. Eenige jaaren geleeden, kwam zeker arm man dikwerf in het dorp , waar myn Neef Schout is, om een aalmoes te vraagen. Zyne armoede, waarin hy buiten zyne fchuld geraakt was, en zyne volftrekte onbekwaamheid tot den arbeid , bewoogen mynen Neef, om hem van tyd tot tyd eenige weldaadigheid te bewyzen. Wie zou nu hebben kunnen denken , dat de arme man ooit in ftaat zou zyn, om hem weder te dienen ? En evenwel gebeurde het. Myn Neef had op zekeren tyd een zak met geld van de post ontvangen, waarvoor hy koorn zou kóopen. En dit geld had hy in zynen lesfenaar gelegd. Ik was juist by hem. Des avonds , dat wy naar bed wilden gaan, wierd er aan de deur geklopt, en toenwy die openden,kwam de arme mao3 byna buiten adem, binnen loopen. Hy gaf  VOORKINDEREN. 109 gaf mynen Neef naricht, dat hy, pas een uur geleden , een paar dieven in het bosch beluisterd had, die met elkfnderen hadden afgefprooken, om in deezen naéht zyn fchuur in brand te fteeken, en om vervolgens by die verwarring in het huis te fluipen, en zyn geld te rooven. Myn Neef deed in deezen nood alle zyne vrienden byè'en komen, en verborg ons in de fchuur. Hier hadden wy naauwlyks één uur gewacht, of de dieven kwamen, en wilden werkelyk brand ftïchten. Maar wy greepen ze allen, en zy wierden naar verdiende geftraft. Had myn Neef nu den armen man niet zo veel medelyden betoond, zou die misfchien zich mede by de brandftichters gevoegd hebben; of hy zou althans niet gekomen zyn, om mynen Neef te waarfchuuwen, en dan ware hy wel even zo arm geweest, als de bedelaar. Hoe goed is het, derhalven, om in alle ftanden vrienden te hebben! Jawel zekerlyk! zeide Eerryk. Laat dit, dat iemand een mensch is, voor u dan eene genoegzaame reden zyn, om hem te helpen, als het in uw vermogen ftaat. Zo gy de armen in hunnen nood laat blyven, zullen zy welhaast uit honger en wanhoop genoodzaakt worden, u te befteelen; maar helpt gy hen, dan  ho BEKNOPTE ZEDELEER dan kunnen zy op duizenderlei wyze weder voor u van nut zyn. En ai ware 't ook^ dat gy 'er niet altyd een blykbaar voordeel van had, zou evenwel het genoegen, een' ongelukkigen. geholpen te hebben, alleen niet reeds belooning genoeg voor u kunnen zyn ? Herinnert u de gefchiedenis van den armen Grysaart (*), waarin gy zo veel behaagen had, en zegt my: zoudt gy uw lieffte fpeelgoed niet wel daarvoor willen geeven, om de mensch te zyn, die dien ouden armen man nog kort voor zynen dood verkwikte? O ja! o ja ! riepen de kinderen. — Ik wenschte, zeide Kar el, dat ons zulk een grysaart eens ontmoette ; ik zou hem gaar» ne die mooije daalder willen geeven , waarmede myn Oom my heeft befchonken. En ik myn roode fchryfboek, riep Jakob. En ik, zeide Hansje, myn kegelfpel. Recht, zo kinderen ! antwoordde E e rn y k ; zulk een genoegen kan men niet ligt te duur betaalen. Doorgaands wordt ons ook gemeenlyk dat geene, 't welk wy aan de armen geeven, op de eene of andere wyze weder- (*) Zie Cellep.t's fabelen.  VOOR KINDEREN "X deröm vergoed. Want God laat het den geenen wel gaan, die zich over den noodlydenden ontfermt. By deeze gelegenheid zal ik u verhaalen wat 'er met den goedhartigen W i llem gebeurde. „ Deeze knaap fcheen federt agt dagen ee„ nen ongemeenen flerken honger te hebben; „ hoewel hy anderszins altyd zeer maa'ig was „ geweest in eeten en drinken. Wanneer het „ ontbyt des morgens wierd uitgedeeld, ver. ,, zocht hy altyd , dat men hem toch een „ grooten boterham mogt geeven, en wan„ neer hy dien had ontvangen , maakte hy „ altyd eene boodfchap, om daarmede buiten „ te kunnen gaan. Een poos daarna kwam hy dan weder binnen, en verzocht nog om „ een ftuk droog brood , omdat hy , gelyk „ hy zeide, nog grooten honger had. De „ Moeder kon niet begrypen, dafhyop één„ maal zulk een' fterken honger had gekree„ gen, en befloot om hem in 't oog te hou„ den. „ Den volgenden morgen, zynen boterham „ ontvangen hebbende, ging hy volgens ge>„ woonte daarmede wederom naar buiten. „ Zyne Moeder zag hem na door het ven„ fter, en bemerkte, dat hy,zachtjes langs „ den muur voortfluipende,eindelyk aan het venfter van zyu' buurman tikte. Deezei buur-  ïl2 BEKNOPTE ZEDELEER „ buurman was een arme fchoenmaaker, die" „ federt veertien dagen ziek te bedde lag, „ en wiens zes kleine kinderen ondertusfchen „ dikwerf honger moesten Iyden. ■ ,, Willem had niet zodra aangeklopt, of „ een kleine jongen, met een bleek gelaat en „ gefcheurde kleederen, keek uit het venfter; „ Aan deezen gaf Willem ftiiletjes zyn „ boterham over; en liep fchielyk weder naar „ huis. „ De Moeder, die dit zag,fchreide traanen van blydfchap ; maar zy befloot by deeze „ gelegenheid een proef te neemen , hoe verre haar zoon in braafheid reeds ge„ vorderd was ? of hy reeds deugdzaam ge> „ noeg zou weezen, om eene goede daad on„ recht te lyden ? „ Het duurde niet lang, of hy trad weder ,, in het vertrek, en verzocht , als naar ge„ woonte,om een ftukje droog brood. „ Zyt gy dan niet te verzadigen ? vroeg „ de Moeder, en hield zich als of het haar „ verveelde. „ O wees niet boos, lieve Moedertje ! ant- wooidde Willem," alleen maar zulk een „ klein ftukje droog brood!" ,' Loop heen, zei de Moeder, gy zult nog „ een vraat worden ! Ik zal u niets meer gee„ ven. „ Wil-  VOORKINDEREN. 113 „ Willem ging heen , zonder verder » één eenig woord te fpreeken, en ging aan „ de tafel zitten, om in een boek te leezen. „ Toen kon de Moeder zich niet langer weêr„ houden van blydfchap en liefde; zy vatte „ hem met drift in haare armen, drukte hem „ aan haare borst, en befproeide zyn aange,, zicht met haare traanen. Willem wist ,, niet wat hem overkwam. Myn waardfte „ zoon ! riep zy eindelyk uit; myn dier„ baar kind! ik heb gezien , welk een ge. „ bruik gy gemaakt hebt van uw' boterham, „ en ben in verrukking , dat ik een' zoon „ heb, die door,de ellende van zynen even„ mensch getroffen is, en dezelve tracht te „ verzachten. Maar zeg my toch, myn ,, lieve Willem! waarom hebt gy voor „ my een geheim daarvan gemaakt? „ Willem antwoordde : omdat gy my „ dikwerf hebt gezegd , dat men van din,, gen van dien aart niet veel praaten „ moet. „ Recht zo , myn kind ! zeide de Moe„ der; maar evenwel had gy het my wel kun. . mwr Hall ->UaanU,l- urn' Nnfovhom fa , brengen. . „ Toen vertelde WmiMaan zyne MoeH „ der  UI BEKNOTTE ZEDELEER }i der alles wat by van den grooten nood „ deezer arme menfchen wist; en ter beloo„ ning van zyne goedhartigheid wierd hem „ vergund.dagelyks met een' bedienden naar hen „ toe te gaan, om hen een mand met fpys en „ eenige afgelegde oude kleederen te brengen. „ Zyn b'lydfehap hierover was onbefchryffe„ lyk; en de dankbaarheid, welke die arme „ Schoenmaaker en zyne kinderen jegens hunnen kleinen weldoener ondervonden, druk„ ten zy veel meer door traanen dan door „ woorden uit. Allen die het hoorde, had. „ den den goedaartigen Willem recht „ lief, en poogden hem blyken van vriend. „ fchap te geeven. Hy was de vreugd van „ zyne Ouders, en een voorbeeld, 't welk al„ le Vaders en Moeders hunne kinderen ter „ naarvolging aanpreezen." Nu, Kinderen! vervolgde Eeeeyk, hoe behaagt u deeze Willem? „ O ! allerliefst!" riepen de kinderen, die nog zeer aangedaan waren over het verhaal. Goed, zeide Eirryk; tracht dan, dat gy hem evenaart: en opdat gy altoos iets over moogt hebben , om wél te doen, bewaart het uwe zorgvuldiglyk ; en wanneer gy tot dat einde iets hebt overgegaêrd koopt daarvoor die groote hemslfehe vreugd, welke gepaard gaat  VOORKINDEREN. HS gaat met de gedachte, dat gy den noodlydenden zyne ellende hebt verzacht. Vraagt niet eerst, wie het is, dien gy wilt helpen; niet naar zynen ftaat, ook niet naar zynea Godsdienst: maar laat het u genoeg weezen te weeten, dat hy een mensch is. — Ja , gy moet zelfs mededoogend zyn omtrent uw vee. Want ook de dieren hebben een gevoel van fmart en van genoegen: en wie zou zo onbarmhartig willen weezen , om ze zonder noodzaakelykheid , ellendig te maaken ? Hierby komt nog, dat 'er uw eigen voordeel mede gepaard is. Wanneer gy uw paard te veel vergt, en uwen os te veel laat arbeiden, of hen het noodige voeder onthoudt , maakt gy ze niet alleen onbekwaam tot den arbeid, en ftelt u bloot aan het gevaar, om ze te verliezen; maar wanneer an. dere menfchen ook zien, dat gy onbarmhartig en wreed zyt jegens uw vee, zullen zy ook altyd minder van u verwachten, zyn zy altyd minder uwe vrienden, en minder genegen om u te dienen. Ja, gy zult vinden, dat het vee 2elfs in zekeren opzichte dankbaar jegens ons ii, wanneer wy hetzelve het leven trachten aangenaam te maaken. Een hond , een kat, een vogel en andere dieren, weeten hunne weldoeners zeer wel van anderen te onderfchei. den , en zoeken door hen te volgen en te H 2 vlei-  ïlö BEKNOPTE ZBEELEER. vleijën , hen weder vergenoegen te verwekken. Men verhaalt een zonderling geval wegens de dankbaarheid van een leeuw; wilt gy het Hooren . Kinderen? O ja'. 6 ja! riepen de kinderen; en Eekr y k verhaalde het volgende: • Te Rotr.en was zeker knecht , A n d r o< cl es, van zynen Heer weggeloopen. Om niet ontdekt te worden,had hy zich verborgen in een fpelonk, in het woud. In deeze fpelonk kwam een groote Leeuw, die afgrysfelyk brulde, en den eenen voet omhoog trok. In den beginne meende Androclés, dat hy hem wilde vencheuren, en beefde als een riet; doch dewyl de leeuw hem geen kwaad deed, maar alleenlyk by aanhoudendheid brulde en den voet optilde, wierd hy eindelyk ftout genoeg , om te onderzoeken, wat het dier toch deeren mogt? Hy vondt dat de leeuw iets in zyn klaauwe getreeden had, en trok het 'er uit. Na verloop van eenige jaaren wierdt den weggelopen Androclés betrapt, eh gelyk het de fchrikkelyke gewoonte van dien tyd was , t;r ftraffe veroordeeld, om door wilde dieren verfcheurd te worden. Men leidde hem reeds op de plaats, waar dit zoude gefchieden , en men liet een' vergramden leeuw op hem los. Deeze kwam al brullende op hem aan; maar in het oogenblik, dat men ver-  VOOR KINDEREN. 117 verwachte, dat hy hem zou vcrfcheuren, zag men eensklaps de verwonderlykfte verandering. In plaats van hem te verfcheuren, kwispelde hy met den Haart, en bleef by Anijrocles ftaan ,dienhy zelfs liefkoozingen .bewees. Alle de aanfchouwers (tonden verbaasd, en konden hiervan niets begrypen. Maar Androcles, die den leeuw herkende voor denzelfden, dien hy eertyds den voet geneezen had, verhaalde nu het geval; en zy zeif die hem tot den dood verweeren hadden , konden zich niet onthouden , om hem het leven en daarby den dankbaaren leeuw te fchenken. Nu, Kinderen! by dit verhaal kunt gy u recht levendig herinneren, hoe goed het is, dat men zelfs de dieren mededoogend en weldaadig behandelt. Indien gy nu dit alles doet, 't geen ik u geleerd heb, zult gy zekerlyk een gelukkig leven leiden. Somtyds zullen u ook wel onaangenaame dingen overkomen. Gy zult dikwerf anderen dienst doen en beleefdheden betoonen, zonder daarvan eenig blykbaar voordeel te genieten. Want de menfchen, waarmede gy verkeert, zyn allen niet goed en verftandig genoeg, om dankbaar en dienstvaardig te zyn; de meeften echter zullen 't gew;'sfe!yk zyn. Wanneer u nu iemand met ondank beloont, moet gy daarom niét terftond har l en H 3 on.  Il8 BEKNOPTE ZEDELEER onvriendelyk worden; De landman immers bezaait zyn land altyd weder, niettegenftaande 'er dikwerf een flecht gewas geweest is. Veeltyds zal u ook een ongeluk overkomen,'t welk gy niet zult kunnen beletten: maar zulk een ongeluk zal u altyd gemakkelyker vallen, dan 't geen gy u zei ven op den hals hebt gehaald ; want iedereen zal u beklaagen en helpen, wanneer gy u - zeiven uw ongeluk niet te wyten hebt. Maar is het uw eigen fchuld, dan véracht en befpot u het grootfte gedeelte der menfchen; niemand heeft medelyden met u;de minften zullen u byftaan, mogelyk niemand, en gy zult uw ongeluk door de fmartelykfte en bitterde verwytingen vergrooten. Met deeze woorden ftond hy op; en de. wyl het reeds Iaat geworden was, begaven zy zich ter rust. HET  VOOR KINDEREN. HO HET VIERDE AVOND-GESPREK. VAN HET GEWEETEN EN VAN DEN GODSDIENST. Hoewel Ekrryk zult een braaf man was, dat hy, waar het flechts in zyn vermogen ftond, alle menfchen trachtte dienst te doen, ontbrak het evenwel niet aan fnooden.die het 'er op toeleiden om hem ongelukkig te maaken. Eén van hen, die op zynen dood hoopte, om alsdan zyn ampt te ontvangen, kon den tyd niet afwachten , dat de goede grysaart hem plaats zoude maaken, en poogde, derhalven, hem de ongenade van den Vorst te berokkenen, opdat hy van zyn ampt mogt ontzet worden. Met waarheid kon hy geen kwaad van hem fpreeken ; dus moest hy zyn toevlucht tot de leugen neemen. Het gelukte hem ook om den Vorst te overreden, dat Eerryk by het waarneemen van zyn ampt hem dikwerf bedroogen , en zichzelven daardoor verrykt had; en de Vorst, die 'er driftig over wierd, wilde reeds last geeven, om den onfchuldigen grysaart in de gevangenis te werpen. Maar H 4 de-,  Ito BEKNOPTE ZEDELEER dewyl hy een wys en rechtvaardig Regent was wist hy zich nog ter rechter tyd te maatigen , en nam voor de zaak des anderendaags eerst naauwkeurig te onderzoeken. Ondertusfchen verfpreidde zich reeds het gerucht, dat Eerryk, als een bedrieger, afgezet, en in de gevangenis geflooten zoude worden. Eene zaak van zo veel belang kon voor hem - zeiven ook niet lang verborgen blyven. Hy vernam het, doch de kalmte zyner ziel wierd'er niet in't minfte door geftoord, en hy kwam tegens den avond , even als of 'er niets gebeurd was, met zyne gewoone blymoedigheid weder by den lindeboom. Goed wil was 'er ook wel verfcheenen , .maar in de verwachting, dat hy zynen ongelukkigen buurman df in 't geheel niet, óf ten minften zeer neêrflagtig en bekommerd zou vinden. Hoe zeer moest hy zich verwonderen, dat hy den lieven grysaart even zo blyde en vergenoegd zag, als hy altyd gewoon was, hem te zien! Nu, waarlyk , buurman \ zeide hy , ik begryp het evenwel indedaad niet, hoe gy heden zulk een vergenoegd gelaat kunt hebben. In zulk een gevaar, en evenwel zo gelust te weezen ; dat is my te hoog. Hoe zo, myn lieve Gouwil! zeide de oude  'VOORKINDEREN. 121 oude man; houdt gy my dan ook misfchien voor fchuldig ? „ Of ik u voor fchuldig boude ? Goede ,, God 1 ik weet, dat gy zo onfchuldig zyt, „ als een kind in 's moeders ligchaam. Maar „ wanneer de Vorst u nu eens voor fchuldig „ houdt? Wanneer gy eens afgezet, en in de j, gevangenis geworpen wordt? En hier-deeze „ arme kinderen!" — En de traanen rolden hem over de wangen. Braave, mededoogende man! zeide Eeriyk , en drukte hem vriendelyk de hand. Onze Vorst is te rechtvaardig; geloof my, het zal zo ligt geen' nood hebben. En al gebeurde het ook dat de leugen eens zegepraalde , dunkt u dit dan zulk een fchriklyk ongeluk te weezen, dat een onfchuldige eens een weinig onrecht moet lyden? O myn vriend! als 't hier maar wél is (hier leide hy zyne hand op de borst) dan is 'er geen zwaarigheid, dan kan men alles verdraagen. Lieve Kinderen! (dit zeggende wende hy zich tot de kleinen) gy begrypt nog niet wat ik tot hiertoe gezegd heb: maar luistert! ik zal het u verklaaren. Ik zal u zeggen waarom gy my heden zo gerust ziet, fchoon my eene groote wederwaardigheid dreigt; opdat "gy het H 5 ook  IÏ2 BEKNOBTE ZEDELEER ook' kunt zyn, wanneer u iets diergelyks ia uw leven mogt overkomen. Gy hebt gehoord, dat alles, wat gy doen moet, u daarom alleen bevolen wordt, dewyl gy u daardoor indedaad gelukkig maakt ; en ik heb u telkens getoond, hoe gy u daardoor gelukkig kunt maaken. Maar van zekere gelukzaligheid, welke gy u kunt verwerven, zo gy alle myne vermaaningen volgt, heb ik u nog niets gezegd : en juist deeze is het, welke ik zelf thans ondervind , en die my by het gevaar 't geen my dreigt, gelyk gy ziet, zo onverfchrokken en gerust maakt. Dit is een goed geweten . of de bewustheid van onze onfchuld, Een dierbaare fchat myn lieve Kinderen! Zo lang wy dien bezitten kunnen wy niet ongelukkig zyn , Iaat het gaan . hoe het wil. Maar ais wy deezen fchat éénmaal verlooren hebben, ó dan beginnen wy indedaad ongelukkig te worden. ■ De gedachte naamelyk, dat wy dat geene 't welk wy lyden.ons door onze eigenefchuld op den hals hebben gehaald, is veel grievender.dan alles wat wywerkelyk Iy.i'en. Daarentegen maakt ons de bewustheid , dat wy ons zelven onze rampen niet hebben berokkend , gerust en blymoedig, gelyk gy thans aan my ziet. Ik denk altyd nog met vermaak aan een man, door  VOOR KINDEREN. 123 'door wiens voorbeeld ik het eerst geleerd heb, welk eene onwaardeerbaare zaak een goed ge. weeten is. Het was een Predikant , die nu reeds lang dood is, en aan wiens onderwysik grootdeels dank moet weeten, dat ik, reeds als jongeling, de deugd leerde beminnen. Een braaf man, en waarlyk zo verftandig, als iemand ! Hy had op zekeren tyd het ongeLuk, op den predikftoel van eene beroerte overvallen te worden. Hy kwam wel weder tot zichzelven, maar hy bleef lam, zolang hy leefde. Ik bezocht hem dagelyks, en ik beken, dat ik my niet van traanen konde weêrhouden, zo dikwerf ik dien braaven man in dien toeftand zag liggen. Maar zodra hy begon te fpreeken, was op het oogenblik alle myne treurigheid weg. Hy fprak met zo veel gelaatenheid van zyn ongeluk; hy herinnerde zich met zo veel blydfchap elke goede daad, welke hy in zyn leven gedaan had ; hy. was zo vergenoegd , wanneer hy zag, hoe zeer zyne vrouw, zyne kinderen en zyne vrienden over hem bekommerd waren, dat men hem onmogelyk voor onge« lukkig kon houden, en dat men, in plaats van hem te troosten, door hem zeiven ge. troost wierd. Waarom weent gy? zeide hy met een bly gelaat. Gy weet immers, dat ik my dit ongeluk niet zelf heb op den hals gehaald; het zal wel fchielyk een einde neemen ,  124 BEKNOPTE ZEDELEER. men , althans het zal my nooit geheel nêerflag^ tig maaken, en nooit van alle gelukzaligheid berooven. Zyne blymoedigheid duurde tot het laatfte oogenblik zynes leven. Terwyl Eerryk dus (prak,kwam 'er een bediende van den Vorst, en bragt hem eenen brief. Hy opende denzelven met veel bedaardheid, en las : „ Myn lieve Eerryk i ik heb u be,,'leedigd, dewyl ik aan de kwaad„ fpreekendheid van een laaghartig „ mensch één oogenblik heb geloof ge,, geeven. De booswicht is ontmas„ kerd , en uwe onfchuld gered. „ Vergeef het hem , die van zyn ,, overyling berouw heeft, en u op,, rechtelyk bemint. Uw Vorst. Nu , buurman! riep hier Eerryk , heb ik het niet gezegd, dat onze Vorst een rechtvaardig Meester is, en dat 'er zo ligt geen zwaarigheid voor my zou zyn ? En gefteld eens, het ware hem niet gelukt, om de boos. heid van mynen achterklapper te ontdekken; ik zou met hem en met deezen tevens medelyden hebben gehad; ik zou den Vorst beklaagd hebben om zyne dwaling, den kwaadfpreeker pm zyne boosheid ; maar my-zei ven zoude ik,  VOOR KINDEREN. 1*5 ik, zelfs in de gevangenis en in de boeijens, voor gelukkiger gehouden hebben, dan beiden. Ziet, Kinderen! zo veel is een goed geweeten waard. Wie het heeft, vreest zo ligt geen kwaad,-en komen hem dan onaangenaamheden over, hy kari het met gelaatenheid verdraagen. Wenscht gy nu, dezelfde gemoedsgefteldheid te moogen genieten; tracht dan ook, altyd zo gezind te zyn, en zodanig te leeven, als ik u geleerd heb. Maat, Kinderen! — laat ik het u maar zeggen, anders zoudt gy my voor een ouden bedrieger houden — zo blymoedig en gelukkig , als myn vriend, de Predikant, midden onder zyne rampen was, en als gy my-zelvéndeezen avond hebt gezien, kunt gy évenwei niet worden, zo gy niet nog meer weet, en nog meer doet, dan 't geen ik u tot dus verre geleerd heb. Ik heb u alleenlyk geleerd, hoe gy het moet aanleggen, om a-zeiven niet ongelukkig te maaken. Maar daar zyn zo veeb gevallen, welke gy niet vooraf zien, daar is zo veel ellende, welke gy door uwe krachten niet afweeren kunt; en ongeluk'is altyd ongeluk. Wel is waar, een ongeluk, 't welk ons niet door onze eigene fchuld overkomt , is minder fmartelyk , en gemakkelyker te draagen, dan dat geene, waarvan wy zei ven de oor.  126 BEKNOPTE ZEDELEER oorzaak zyn ; het Wyft echter altyd fmarteIyk. En het is niet alleen fmartelyk, als 't reeds ddar is, maar ook dan , wanneer men 't alleenlyk vreest en zich als mogelyk voorftelt. Wan. heer iemand zynen hof bewerkt, en denkt s wie weet, of de vloed denzelven morgen niet zal overftroomen ? Wanneer iemand zich des avonds te bedde legt, en denkt: wie weet,of ik deezen nacht niet misfchien van roovers zal overvallen , en vermoord worden ? Of wie weet, of niet myn huis en al het myne in deezen nacht door het vuur zal verteerd worden ? Dan, lieve Kinderen! dan zal hem noch zyn hof, noch zyn huis meer tot vreugde verftrekken. En waar is een mensch , die 'er hem borg voor zyn kan, dat hy dit, of een foortgelyk ongeluk nooit zal beleeven? En al ware 't ook, dat iemand zulks kon doen, hoe vreesfelyk zou toch altoos de verwachting van den dood niet voor hem zyn ? Ik bewerk mynen hof misfchien voor anderen. Ik moet misfchien deezen nacht myn huis verhaten ; van myne Ouders; van myne vrienden, van alles watmy lief is, fcheiden; en wat zal 'er dan van my worden? __ Al volgt gy alles, myn lieve kinderen! wat ik u tot hiertoe gezegd heb, nog zo nauwkeurig op , deeze vrees zult  VÓÓR KINDEREN 1*7 gy echter daardoor nooit kunnen verdryven. Maar verblydt u; daar is een middel, waardoor gy dezelve zult kunnen verdryver). Gy hebt 'er reeds nu en dan iets van gehoord; maar het is noodzaakelyk , dat gy 't recht weet : want gy zyt nu reeds in eenen ouderdom, dat gy het wel kunt bevatten. Verneemt dan met oplettendheid en vreug- Je: daar is een God\ •— Een God, die ons, en alles wat 'er is, gefchaapen heeft, en onderhoudt; een God, die alles weet en alles ziet, wat wy denken en doen; een God, die ons nooit ongelukkig laat worden, zo wy onszelven niet ongelukkig maaken. Dit is die God , die de heerlyke zon heeft gemaakt, welke onze aarde, zo lieffelyk verlicht en-verwarmt; die in de lente het gras, de bladen en de bloemen doet groeijën; die in den zomer alle de heerlyke vruchten en gewasfen voortbrengt , welke ons voeden en door een aangenaamen fmaak verheugen; die daauw , regen en wind laat ontftaan, zonder welke 'er niets groeijen of gedyën zoude. Dit is die God, die de aarde voor ons en voor de overige fchepfelen tot zulk een aangenaatne verblyfplaats heeft gemaakt; op wiens bevel de vogelen zo lieffelyk zingen , de beeken ruisfehen , de bloemen haare geuren verfpreiden, en in de zoele hitte de  128 BEKNOPTE ZEDELEER: de zachte westewinden ons moeten verfrisfchen ? Dit is die God, die ons ligchaam en dcszelfs leden zo wonderbaarlyk heeft gevormd , en onze ziel het vermogen heeft gegeeven, om gewaar te worden, te denken en zich te verheugen, i— Een God , die ons zo veel goeds geeft , zou die ons haaten , zou die ons ongelukkig kunnen maaken ? Neen , Kinderen! nooit. Vertrouwt dan op hem,en gy zult niets te vreezen hebben! Daar gebeurt niets zonder zynen wil, en zyn wil is, dat gy gelukkig zult zyn, zo gy u zeiven niet ongelukkig maakt. Nu kunnen wy , als wy goede menfchen zyn, altyd gerust weezen; nu kunnen wy ons ieder avond zonder vrees of bekommering ter ruste nederleggen, dewyl zulk een magtig en goedertieren Wezen voor ons waakt en ons befchermt. „ Maar, lieve Vader! vraagde Hansje, „ waar is God dan ? " Hy is hier, myn Kind! antwoordde Eerr y k ; hier en op alle plaatfen , fchoon wy hem niet kunnen zien. Dit komt daar van daan , dat hy een onzichtbaar Wezen is , het welk zulk een ligchaam niet heeft, als wy hebben , 't geen men kan zien en tasten. „ Maar, vraagde Jakob, hoe weet men „ dan,  VOOR KINDEREN. 129 dan, dat hy hier is, als men hem niet zien „ kan?" Hoor, myn zoön, antwoordde Eerryk; hebt gy ooit myne ziel gezien? „ Neen!" Maar gelooft gy dan niet, dat ik werkelyk eene ziel heb, en dat dezelve hier tegenwaordig is? ,j O ja , dat geloof ik." En iaaröm gelooft gy dit? j a k o b bedacht zich een oogenblik , en zeide: „ omdat ik u hoor fpreeken." Omdat gy my hoort fpreeken ? Maar het fpreeken verricht immers eigenlyk myne ziel niet, maar myn mond en myne tong, welke deelen van myn ligchaam zyn. — Misfchien * omdat gy my verftandig hoort fpreeken ? omdat gy hoort; dat ik niet flechts geluid geef, maar zulk een geluid , waardoor gedachten worden uitgedrukt ? Meent gy dit niet ? „ Ja, maar ik kon het zo niet zeggen." Wel nu; gy gelooft dan , dat myne ziel hier tegenwoordig is,omdat zy hier werkzaam is, en iets doet,naamelyk de gedachten vormt, welke door mynen mond worden uitgefproo-ken. Wanneer gy nu ondervindt , dat God ook hier en op alle plaatfen in de waereld werkzaam is; zoudt gy oan om dezelfde reden ook t niet  13° BEKNOPTE ZEDELEER riet overtuigd moeten zyn , dat hy ook hier en op alle plaatfen tegenwoordig is ? „ Ja, antwoordde J -a k o b , dat zou ik ze. „ kerlykjwant hoe zou iemand op eene plaats, „ iets kunnen doen, waar hy niet tegenwoor„ dig is?" Recht ,zo , myn Kind ! Laat ons dan nu onderzoeken , of God hier rondom en nevens ■ ons indedaad iets doet, iets werkt? Zie hier eens deezen grooten lindeboom, die zyne' zwaare takken boven ons verfpreidt. Wie heeft dien toch gemaakt? „ O die is- immers uit de aarde opge„ groeid." Zekerlyk is hy uit de aarde opgegroeid: maar de aarde moet toch wel eene zonderlinge kracht hebben, dat zy uit een klein zaadkorreltje zulk eenen grooten boom kan doen voort-: komen ? En wie geeft toch aan de aarde deeze | kracht, om gras, kruiden, „heefters en hoornen uit haaren fchoot te doen opfchieten? Uit. haar eigen vermogen kan zy dit toch niet doen; want zy is immers dood , en gy weet, dat een dood, levenloos ding niets kan voortbrengen. Neem my niet kwalyk, myn lieve buurman, viel hem hier de oprechte Goedwil in de. reden, zou dit wel zo volkomen waar zyn? Zie hier dit gakhorologie; dit is ook, een Ie-. vee-  VOOR KINDEREN. 131 Venloos,een dood ding; en kan het evenwel niet iets werken ? Draait het niet zelf den wyzer om, die de uuren aantoont? Zo doet het, myn waarde Vriend ! antwoordde Eerryk ; maar zou het dit ooit van zich-zeiven geleerd hebben, indien 'er geen horologiemaaker was geweest , die het' zodanig had toegefteld? Dus is 't indedaad niet het horologie zelf, maar veelmeer de horologiemaaker , die den wyzer omdraait, fchoon hy 'er de hand niet meer aan heeft. En hoe lang zou uw horologie aan den gang blyven, zo 'er niet iemand was , die hetzelve van tyd tot tyd weder opwond? Vier-en twintig of der- • tig uuren , dan zou de wyzer ftil blyven flaan'i Op dezelfde wyze, myne lieve Kinderen ! is 't geleegen met onze aarde. Zy zou nooit de kracht van zich - zeiven gehad hebben om iets voorttebrengen, zo God deeze kracht 'er ■ niet in had gelegd: en zou deeze haare kracht niet oogenblikkelyk weder ophouden, indien" de onzichtbaare God dezelve in haar niet onderhield ? In den winter is zy genoegzaam dood; dan is zy gelyk een afgeloopen horologie, 't geen ftil ftaat; maar met elke nieuwe lente windt de oneindig wyze en magtigeSchepper van dezelve het horologie, om zo te fpreeken, weder op, opdat het wederom in beI 2." wee-  BEKNOPTE ZEDELEER weeging geraake, en op nieuws wederom iets kan voortbrengen. Dan zien wy de bladen uit de. knoppen botten ; dan opent zich de fchoot der aarde, opdat 'er gras, kruiden en bloemen in eene oneindige raeenigvuldigheid uitvoortfpruiten ; dan vertoont zich wederom overal de natuur in haare onverzwakte jeugdige kracht, alsof zy zo eerst uit de handen van haaren Schepper was voortgekomen. Doch dit niet alleen , maar ook het voort, duurend bejlaan der dingen , overtuigt rny van de onafgebrokene medewerking van dat Wc. zen , 't welk alles heeft voortgebragt. Indien dit Wezen eens ophield, om alle dgeze dingen in hun beftaan te onderhouden: zouden zy in hetzelfde oogenbiik weder in hun niets weg. zinken, of ophouden te zyn. Dus is God ia elk oogenblik werkzaam omtrent alle dingen , welke in de waereld zyn: bygevolg moet hy by elke zaak tegenwoordig zyn. Verblydt u, derhalven , myne Kinderen! en vreest nooit iets kwaads, als gy u wel gedraagen hebt: want God is by ons , waar wy ons ook bevinden, het zy wy flaapen of waaken. En deeze God wil ons gaarne gelukkig maaken, en dat niet alleen hier, maar ook in een ander leven na den dood; waarvan ik u aanftonds meer zal zeggen. Daarvoor eischt hy niets meer, dan dat gy alles doet, wat ik u tot 'dus  VOOR KINDEREN. 133 dus verre geleerd heb, en dat gy daarby vol. komen op hem vertrouwt, en in alle uwe aangelegenheden tot hem uwe toevlugt neemt. Dit, lieve Kinderen I heeft myn vriend, de braave Predikant gedaan, die, gelyk ik u te» vooren verhaalde, by de zwaarde ziekte, tot aan het einde van zyn leven, zo blymoedigen gelukkig was. Dikwerf zeide hy tegens my: ik zoude in myne ellende vergaan zyn, indien ik niet op mynen God volkomen had vertrouwd. Maar , zeide hy, als ik treurig begon te worden , dan riep ik God aan , en klaagde hem in 't geheim myn lyden; en ik weet zelf niet hoe, maar dit is zeker, dat ik na elk gebed zo gerust, zo vergenoegd wierd, als of my niets ontbrak. Zo fprak myn vriend, en, Kinderen! hy had waarlyk gelyk. Gelooft een oud man , die het ook ondervonden heeft; het gebed van een* oprechten, die van God alles verwacht, en alleenlyk op hem vertrouwt; zulk een gebed is nooit onverhoord gebleeven. Alhoewel God ons ook altyd juist dat geene niet geeft, waarom wy hem bidden; geeft hy ons gewisfelyk wat beters —— naamelyk vrede des gemoeds, vergenoegdheid met ons lot, en de zekerde hoop, dat wy in het toekomende nog veel gelukkiger zullen zyn. Hoe zou hy ons ook juist dat geene kunI 3 nen  134 BEKNOPTE ZEDELEER nen geeven , waarom wy hem bidden? Wy bidden dikwerf zeer on verftandig om zulke dingen , welke ons in de grootfte ellende zoude dompelen. .In het Daafte dorp woonde een boer, die geloofde, dat 'er niets beter was, dan rykdom en veel geld. Waarfchynelyk heeft hy 'er God ook dikwerf genoeg om gebeden. Maar dit zy zo het wil, althans, hy vondteens eenen fchat van eenige duizend guldens op zynen akker. Zodra hy het geld hadt, verkocht hy zyne landhoeve, en kwam in onze ftad woonen. Hy arbeide nu niet raeer; zyne vrouw even zo min; de kinderen verwilderden , en de ouden gaven zich den geheelen dag aan den drank en het fpel over. Na verloop van eenige weinige jaaren begonnen zyne buitenfpoorige zoonen, eerst hem , en vervolgens anderen te befteelen. De één wierd betrapt en opgehangen; de ander ontvluchtte, en zwerft nu overal in de waereld rond. De Moeder geraakte wegens haare meenigvuldige buitenfpoorigheden en wangedrag in het tuchthuis; en de Vader ftierf eindelyk in de uiterfte armoede. Wat baatte nu deezen man zyn geld? Hoe veel gelukkiger zou hy niet geweest zyn, zo hy in zynen voorigen ftaat gebleeven was ? Ziet, Kinderen ! zo weinig weeten wy dikwerf, wat wy wenfchen. God alleen weet het, wat ons gelukkig kan maa-  VOOR KINDEREN. 135 maaken , en de braave en goede menfchen maakt hy gewisfelyk gelukkig. Ik was ziek; toen fmeekte ik, o God! ontferm u over my; en ik wierd gezond. Ik was arm, en ik viel neder en bad; en God heeft my geholpen. Hy gaf my de gelegenheid, om my door mynen arbeid van het gebrek te redden; en ik arbeidde , en dankte hem ; ik wierd getroost en tevreden. Zo goedertieren, lieve Kinderen ! zo barmhartig is onze God, zo liefheeft hy ons. En al had het hem ook niet behaagd, my in dien tyd, toen ik hem aanriep, van myne ziekte en van myne armoede te bevryv cV:, zou ik daarom evenwel niet aan zyne goedertierenheid getwyfeld hebben. Ik zou ''er uit opgemaakt hebben, dat het voor my goed moest zyn , nog langer ziek, nog langer £rn te weezen; en deeze gedachte zou my hebben gerust gefield. Want veeltyds , myne lieve Kinderen ! is het ons indedaad goed, eenen tydlang ongelukkig te zyn. Hoe meenig mensch zou een booswigt geworden zyn , als het hem altyd voor dén wind gegaan was! Het geluk maakt ligtelyk opgeblaazen; maar de nood brengt ons weder tot nagedachten over ons-zeiven, en over onze pligten. Ik zelf, zoude gewisfelyk veel erger geworden zyn , dan ik indedaad ben , als ik niet fointyds , voornaamelyk in I 4 ~ my  136 BEKNOPTE ZEDELEER myne jonge jaaren, tegenfpoed had ondervonden. Maar dewyl ik zag, dat my gemeenlyk iets kwaads overkwam , zo dikwerf ik niet recht gehandeld had, dacht ik by my ■ zei ven : ik zal evenwel eens beproeven, of ik meer voorfpoed zal hebben, wanneer ik niet dan goed tracht te doen. En federt dien tyd ben ik nooit weder werklyk ongelukkig geweest. Ik heb ook wel daarna de een of de ands. re wederwaardigheid beleefd: maar deeze vielen my veel gemakkelyker te draagen , dan tevooren ; en ik merkte ook welhaast, dat diergelyke onheilen, welke ik my ■ zeiven niet op den hals had gehaald, eindelyk tot myn waar voordeel verflrekten. Ik had, by voorbeeld, eens gelegenheid , met een'aanzienelyk* Heer bekend te worden, die over zee wilde reizen. Deeze had zo veel genegenheid voor my opgevat,dat hymy beloofde, een' ryk'en aanzienelyk' man van my te maaken, wanneer ik kon befluiten, hem op deeze reis te verzeilen. Wie was gewilliger , dan ik? Allen toeftel wierd gemaakt tot onze reis; maar ik wierd onverwachts van eene langduurige ziek« te overvallen. Dit fcheen my nu toe, een groot ongeluk te zyn, en 'er ontbrak maar weinig aan, dat ik in myn onverftand niet tegei God murmureerde. Want de voornaams Heer, die niet langer kon wachten» j eisda ve|  VOOR KINDEREN 137 weg zonder my, en alle hoop, welke hy my gegeeven had, was ten eenemaal verydeld. Ik was niet te troosten. Maar wat hoorde ik eenige weeken daarna ? Dat het fchip, waar. mede ik zoude vertrokken zyn , door zeeroovers was aangevallen en en genoomen, en dat men alle de menfchen op het fchip tot flaaven had gemaakt. Nu erkende ik de goedertierenheid der goddelyke Voorzienigheid, en myne eigene dwaasheid, dat ik deeze goedertierenheid in twyffel had kunnen trekken. Sedert dien tyd ben ik altyd met myn lot tevreden geweest,al kon ik het niet altyd begrypen , waartoe my dit of dat van nut zou kunnen zvn. Het zou waarlyk ook zeer vermeetel weezen , indien men begeerde dit in elk geval te willen begrypen. Dan moesten wy immers , gelyk de alweetende God, in het toekomende kunnen zien, om te weetcn , wat uit deeze of geene voorvallen, welke ons bejegenen , eerlang volgen zal. En dit heeft de goede God, om zeer wyze redenen, voor ons verborgen. In myne jonge jaaren beleefde ik ook eens een ongeluk , waarvan ik niet kon begrypen, dat het voor my van nut zou kunnen zyn. Maar een vroom en Verftandig man , die meer ondei vinding had dan ik , trachtte 1 s my  138 BEKNOPTE ZEDELEER jny gerust te ftellen. Onder anderen verhaalde by my eeaen droom , dien ik nooit zal vergee-ten , en waaraan ik in 't vervolg altyd gedacht heb, zo dikwerf ik in tegenfpoed geraakte. „ Alhoewel ik , zeide myn eerwaardige „ vriend, niets yveriger zocht, dan my ge- lu'skig te maaken, en Gode te behaagen, „ -kwam my evenwel ook eens een ongeluk over, het -seen my geweldig trof. In my„ ne treurigheid begon ik te twyfelen, of God „ -ook wel indedaad voor de menfchen zorgde „ en hen gelukkig wilde maaken ? Deeze twy„ felingen persten my de bitterfte traanen af, „ en met traanen in de oogen viel-,ik in „ flaap.In den droom kwam het my voor, als „ of ik op eenen weg wandelde, was afge3, dwaald. Ik ftond eenigen tyd ftil, en wist niet, werwaard? ik my nu zou wenden Maar in dee„ ze onzekerheid kwam 'er iemand by my,die „ !>eioofde , my den weg te zullen wyzen en „ met my te gaan. Ik volgde hem. Hy bragt „ my in bet huis van een' man, die ons zeer „ vriendelyk ontving , en de beste mensch ,, van de waereld fcheen te zyn. Toen wy ,, heen gingen , zag ik, dat de man, die ray verzeide, eenen fraaijen zilveren beker, „ die op de tafel ftond, weg nam. Den „ tweeden dag kwamen wy in het huis van „ een  VOOR. KINDEREN. 139 een zeer fnood mensch, die ons naauwlyks „ een hoek in zyn huis tot ons verblyf wilde vergunnen, en niets deed, dan vloeken en „ tieren , in het kort, die een recht godloos „ mensch was. By deezen man liet myn „ leidsman den beker ftaan , dien hy den „ braaven man ontnomen had. Op den der„ den dag ontmoetten wy wederom een goed „ vroom man, die ons alle mogelyke beleefd„ heden betoonde; deezen ftak myn geleider het huis in brand. Ik ontzette over die „ boosheid. Jlaar omdat, ik alleen den weg „ niet kon vinden , meest ik mynen weg„ wyzer volgen. Hy bragt my vervolgens weder by een voortreffelyk man, die de ,, goedheid zelf was. Myn leidsman gaf voor, dat hy den weg niet recht wist, en onze „ Weldoener zondt zynen eigenen zoon met „ ons , opdat wy toch vooral niet mogten „ dwaalen. Maar wy waren naauwlyks op „ een brug gekomen, of hy ftiet den zoon' „ van onzen vriendelyken weldoener in den „ ftroom, dat hy verdronk. By deeze verfoei„ jelyke daad geraakte ik buiten my-zeiven. „ Affchuwelyk gedrocht! riep ik uit, liever wil ik „ in deeenzaamfte woeftynen omdwaalen. dan dat ik langer aan uwe zyde zou willen voort„ gaan over eenen aardbodem , die u alle „ oogenblikken dreigt in te zwelgen. —— Toen  140 BEKNOPTE ZEDELEER „ Toen ik nog fprak, omfcheenmy eeng'ans, „ en myn leidsman ftondt voor my in eene „ bovenmenfchelyke gedaante en waard ig„ heid. — Ik viel neder ter aarde. Maar „ hy beurde my op , en zeide : leer de wegen „ der Voorzienigheid! De beker, welken ik „ voor vier dagen wegnam, was vergiftigd; „ daarom ontvreemde ik denzelven dien braa„ ven man, en gaf hem aan den fnooden tot „ zyn ftraffe. Onder de asch van het huis, „ het geen ik in brand ftak, ligt een fchat, ,, welken de weldaadige man, die ons met zo „ veel vriendelykheid ontving, vinden, en „ waarmede hy veel goeds zal doen. Maar „ de jongeling, dien ik in den ftroom ftiet, „ zou over eenen korten tyd zynen Vader „ vermoord hebben, en door zyne ondetig. „ den de fmart van zyne Moeder geworden „ zyn. Eerbiedig God, en geef u aan hem „ alleen over: maar wacht u, de wegen van „ zyne Voorzienigheid te willen beöordee- . „ len! » Op deeze wyze verhaalde myn vriend my zynen droom. En wanneer gy eerlang wat meer ondervinding zult hebben, zult gy aan u zeiven en aan andere menfchen duizend voorbeelden zien, dat een fchynbaar geluk een waar ongeluk is; en dat daarentegen veele rampen de heeriykfte we'daaden van God zyn.' Maar  VOOR KINDEREN. 141 Maar al ware ook over u niets, dan ongeluk befchoren; al moest gy ook in ellende fterven; zal 'er voor u nogthans, indien gy flechts zonder uwe fchuld ongelukkig zyt, altyd een troost overblyven, waarvan niets u kan berooven. Deezen troost moet ik u bekend maaken. Kinderen! Wy zyn onjlerfelyk, wy vergaan nooit. Dit ligchaam, uit vleesch en been beftaande, zal zekerlyk eens fterven en vergaan: maar wy-zelf, die deeze ligchaamen bewoonen, zullen alsdan tot een ander leven overgaan, waarin wy volkomen gelukkig, zonder ziekte, zonder fmarten, zonder gebrek, eeuwig zullen leeven. Dit heeft God ons beloofd , wanneer wy hier alles doen, wat wy kunnen, om recht goede menfchen te worden. Zy , die dit niet doen, zullen ook wei eeuwig leeven, het zal hun echter niet wc! gaan, maar zy zullen daar ter plaatfe, waar zy zich alsdan zullen bevinden, voor alle hunne ondeugden de verdiende ftraffen moeten ly* den. Op een anderen tyd, lieve Kinderen! zal ik u zeggen, vanwaar ik dit weet. Tot dien tyd toe, gelooft my op myn woord; of ziet veelmeer uit myn geheel gedrag, dat ik 'er eene vaste verzeekering van hebben moet. Ik ben nu een oud man, en myn ligchaam zal nu  142 BEKNOPTE Z EDELE ER hu welhaast moeten fterven. Ach, Kinderen! indien ik nu niet wist, dat myn eigenlykIk, myne ziei naam!yk, onfterffelyk ware; indien ik niet wist, dat de goede God, die het my hier in deeze waereid reeds zo wel heeft laaten gaan, my ook na den dood van myn ligchaam zal aanneemen, my helpen en gelukkig maaken; ó hoe ellendig zoude ik dan weezen ? — Maar ik weet het; ik weet het zo zeker, als ik daar die fterren aan den Heme! zie fchitteren. Ik zal leeven , en onëindig gelukkiger leeven, dan alle Koningen der aarde in ftaat zyn, my te maaken. Ook gy, myne Kinderen! ook gy zult my eerlang naarvolgen , in dit" betere, eeuwige leven, zo gy uw best doet, om goede en braave menfchen te worden. Dan zullen wy elkander weder zien, elkander weder liefhebben; en de vreugde over ons.zeiven, over ons geluk, en over den lieven goeden God, die ons weder verëenigde, zal van eene on. eindige duurzaamheid zyn. Lieve Kinderen! Laat my, ó laat my toch ' deezen troost' in het graf mede neemen; den troost, dat gy uwen ouden Vader, uwen; Vriend, die u zo getrouw, zo tederhartig bemint, in alle opzichten gehoorzaamen, en u daardoor die gelukzaligheid wiitwaardig maa. ken , waartoe- ik nu welhaast vóór u zal' óver-  VOOR KINDEREN. 143 overgaan. Zegt, gy waarde'lievelingen van myn hart! zegt, kan ik iny daarop verlaaten ? De kinderen vielen vol aandoening in zyn armen, en drukten hunne belofte uit doorftom. me traanen. Toen fprak Eerryk deeze aanmerkelyke woorden : „ Hem wien God by uit„ ftek wil zeegenen, geeft hy vroome en „ en gehoorzaame kinderen; " en hun aller harten verfmolten in een fpraakloos gevoel.