I  01 1178 6752 UB AMSTERDAM  A. F. BUSCHING, KARAKTER VAN FREDERIK DEN .ÏWE.EDENJ  KARAKTER van FREBEMJK den TWEEDEN, KONING van PRUISSEN, beschreven door D. ANTONI FREDERIK BUSCHING, Koning!. Pruisjl,ch Opper - Conjiftoriaal- Raad en Directeur van het verè'enigd Berlinscli en Keulsch Gymnajiunty en de daar van afhangende Schooien. uit het hoogduitsch. Te AMSTERDAM bij MARTINÜS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCLXXXIX.   VOORREDEN; Geen fieraad van ftijl, maar waarheid en belangrijkheid van inhoud maakt de waarde van dtt Boek uit. Het eerfie kan ik 'er niet aan geven , en al kon ik, nogthans zou ik het nalaten, omdat ik geene Lofreden op den grooten Koning fchrijven, maar eene getrouwe, en dus gehofwaar* dige afbeelding van denzelven leveren wil. Zijne en mijns Tijdgenooten, die hem van nabij gekend 'hebben, zullen, hoop ik, zeggen; Hij is getroffen ! Men ziet en hoort hem in dit Boek! juist zoo fprak en fchreef hij! Dit geval, deze omftandkheid is ook mij, of uit onmiddelijke ondsty vinding, of wel uit den mond van eenen geloofwaardige» getuigen bekend! Ik heb ook het één en ander hier gedrukt eigen handfchrift, en echte oirkonde, in handen gehad, en gelezen! Bit oor' deel flem ik toe! enz. Nademaal de Koning zoo lang geleefd en geregeerd, zoo veel ge/proken en gefchreven, zoo veel ondernomen en uitgevoerd heeft, zoo zijn 'er ontelbare Bijzonder lieden van hem voorhanden, die van mond tot mond, van pen tot pen voortgeplant , veranderd en vervalscht worden. Men verhaalt ze in alle deelen der aarde, en zedert zijnen dood brengt men ze in verzamelingen, die fteeds fterker aanwasfen, zonder dat haare geloofwaardigheid vermeerdert. Ik vertrouw ze niet, nademaal ik bij ondernomen onderzoek en nafpooring overtuigd ben , dat zij geheel of ten grootften deele onwaar zijn, en dat 'er bijkans aeene eene heel waare onder dezelven is. b Voor éénentwintig jaaren begon ik al wat mij van de eigen hand dis Konings, of door hem vetcekend in handen, kwam , {en dil was zeer 01 * a veel,)  VOORREDEN." veel,) zorgvuldig af te fchrijven , en te verza* melen. Ik luifterde opmerkzaam naar de verhaalen .van zulke perfoonen, die of bij den Koning waren en geweest waren , of hunne onmidlijke ondervindingen verflandig bijbrachten, ik maakte hun bedenkingen, verzocht hen om breeder ver(lag van naauwkeuriger en meer bijzondere Vfrfr flandigheden, en wanneer ik alles wel begrepen had, fpoedde ik na mijn fchrijftafel, om het op te fchrijven, en te bewaaren. Na zijn dood, heb ik mijne affchriften met het oorfpronglijke vergeleeken, en aanmerklijk vermeerderd; alles wat buiten dien tot mijn oogmerk nuttig en nodig was, heb ik bij zulke mannen fchriftelijk en mondelijk gezocht, die het recht en zuiver leveren konden, en bij het bearbeiden der bijeengebrachte Bouw* fioffen, die genen achtergehouden, die reeds elders goedi. gedrukt waren, om alleen zulken in dit boek ie brengen, die nog nergens anders, dan misfchien in mijne eigene boeken in het licht verfcheenen, en van anderen daar uit ontleend waren, gemeenlijk, zonder mij daar bij te manen. Alleen dit jpijt mij, dat ik flechts weinige afdeelin^ gen op ééns heb kunnen uitwerken, maar dat de meesten door anderen arbeid zijn afgebroken geworden. Of toekomende Gefchiedfchrijvers des Konings, bij alles, wat zij uit mijn boek nemen zullen, }iet zelve ook zullen aanliaalen, {het welk zij van rechtswegen doen moeten,) zal ik, zoo lang ik mg een burger der aarde ben, afwachten; maar te gelijk het gewinzucktig oogmerk van bloote af fchrijvers en nadrukkers van n.ijn boek, trachlin "$è verijdelen. gerlin den 16 Februari] ifU. BUSCHING. 1 N,  I N H O U D. ' Inleiding Bladz. 1-2 I. Ligchaams - karakter des Konirfgs. 1. Zijne ligchaams-grootte en geftalte. — 3 2. Ligchaams.fterkte. 4 3. Ligchaams. beweging. ■ ——— 5 5. Spijze en drank 8-13 6. Kleeding. I3'i7 7. Gedrag ten opzigte van zinlijkheid. 17 8. Gedrag ten opzigte van gemak. — 18 9. Vermaaken. —1— — 19-24. 10. Daaglijkfche levenswijze. — 25-28 11. Vastgeftelde orde in de groote Staats-verrich¬ tingen, naar de onderfcheiden jaartijden en maanden. ■■ • — 28-30 12. Schaamachtigheid omtrent zijn ligchaam. 31 il. Gemoeds-karakter des Konings. 1. Geestvermogens; geleerde kundigheden; gedrag ten aanzien van geleerden; en fchikkingen der geleerdheid. 1. Geestvermogens. — — — 32 2. Taalkunde. — — 33'37 3. Geleerdheid. — — — 37 "42 4. Zijne Hand-bibliotheek, - — 42"44 5. Oordeel over Geleerden. ■■ — 44 4^ <5. Voor welk foort van nieuwe geleerden hij voornaamlijk achting had. — — 47_5 7. Grotegeringiichting van Godg. en Predikanten. 56-81 8. Onderfcheiden geleerden, met welken de Ko¬ ning verkeerd heeft. ■ — 81-87 9. Wat hij ten opzigte van geleerde inrichtingen gedaan heeft. ■ 11 —— 87 • 10. Wat hij voorde Gijmnafiè'il, Stad- en Land- fchoolen gedaan heeft. — — 93 -113 11. Wien hij vergunde, te ftudeeren? — 113-119 12. Zijne voorfchriften ten aanzien van Stipendiën , om te fludeeren. — —119-124 13. Wat hij ten aanzien vangodsdienftigeflichtin- gen, ter opvoeding en onderwijs der jeugd, gedaan heeft? —— —124-.128 2. Godsdienst, en gedrag in godsdienst zaaken. 1. 's Konings Godsdienst. — 128-134 2. Zijne politieke verdraagzaamheid der verfchil- lende godsdienstpartijën. — 135-137 3 Zijne verdraagzaamheid omtrent de Katholijken. 137-152 4. Verdraagzaamheid omtrent de Griekfche Chris- * 3 tenen,  INHOUD, tenen, de Unitariëu, de Schwenkfelders, Husfken, en de Broeder-Uniteit. — 153 - 164 5. Zijn gedrag ten aanzien der Euangel. gemeinten. 164 - 176. 6. Bewijs van het groot geduld, dat de Koning met de gemeinten in kerklijke zaaken had, als mede een reeks van Kabinets-bevelen. — 177-192 7. Vergelijking tusfchen Koning f rederik wjllem denEerftenen frederik den Tweeden, ten opzigte van hun gedrag omtrent de KerkCeremoniën der Lutheraanen. — 193 - 193 3. Zijn gedrag. 1. Jegens zijne Familie. —198-216 2. ^Konings gedrag jegens zijne bedienden. -.— 216- 221 3. Gedrag jegens zijn leger. —221-225 4 Gedrag jegens de boeren. — 225 - 227 5. Zijn gedrag jegens de burgers. ■ — 227 - 230 6. Zijn gedrag jegens den Adel. ■ —230-236 7. Hij was een waar Landsvader ~—~~ -— 236-243 4. Zijne Oeconomïe. 1. Zijne perfoonlijke en Staats - Oeconomie. 243- 245 2. Hij had tot zijne oorlogen geene onderftandgeJ- den van andere Europ.Mogeudheden van doen. 246- 248 5. Zijne Regee'rings-wijze. 248 1. In 't gemeen. 248-258 2. Zijne kennis van zijn rijk. ■ 258- 264 3. Zijnekennis van andere Mogendheden. ——265-267 4. Proeven zijner bcöordeeling van hem voorge- ftelde ontwerpen. u .268-276 é. Zijne handhaaving der gerechtigheid. 1. Fn het gemeen. — 276-287 2. Zijne bijzondere gedachten over de Crimineele Juflitiei 288-292 3. Wat hij van den zelfsmoord dacht? 289-290 4. Iet van zijne fchikkingen in kerklijke rechten. 292-294 7. Zijne mildheid en erkennelijkheid. 294- 300 8. Iet van zijne ged. over aalmoesfen en colleften, 300 - 30.2 9l Z ju geduld en ongeduld. ■ ■ 302-304 iq* Zijne natuurlijke eerlijkheid, openhartigheid en vrijmoedigheid. — ■ ■ 1—304.310 11. Hij is geen liefhebber van het omfligtige enz. 311 -312 ia. Zijn wantrouwen, welk hij in veele gevallen openbaarde, en de reden daar van. 312-314 Ï3- 'sKonings finaak. 314-316 14. Zijne onvertlaagdheid. • — 316- 317 15. Zijn gedrag in zijne laaiftëen doodlijke ziekte.-317-325 i-5.Aanb,van deimfte gebeurenrsfen ua zijnen dood. 325.32? 1 N-  INLEIDING. Indien ik kundigheden, hulp - middelen en vermogens bezat, om de oorlogenen krijgs-uitvindingenvan Frederik den tweeden kunst-kundig te befchrijven, zou ik hem in zijnen grootften luifter voordellen; Doch de befchrijving van zijne oorlogs-daaden moet men van dezelfde meesterlijke hand verwagten, door welke zij ontworpen en uitgevoerd zijn: Indien ik in ftaat was, om uit de geheimfte aden de ftaatkunde voor te draagen, door welke hij geheel Europa veranderd , en de achttiende eeuw tot zijne eeuw gemaakt, en die hij ook, op den avond van zijn leven, door het verbond der Duitfche Vorsten verzegeld heeft, zou ik mij den roem van eenen Staatkundigen Gefchiedfchrijver verwerven; doch dit moet ik aan die genen van zijne nog levende Staats-dienaars overlaaten, die hem met hunnen fchranderen raad onderfteund hebben. Ik moet en wil mij enkel bepaalen, tot het geen ik openlijk en alleen beloofd heb, tot het afmaalen van zijn karakter door voldoende getuigenisfen, door eigenhandige Brieven, door eigenhandige befcheiden, welke hij op den kant der hem overgeleverde verzoek fchriften, berichten en raad-plegingen heeft medegedeeld, als ook door Kabinets - blieven en bevelen, door hem zeiven opgegeeven en onderteekend. Schoon A &  2, INLEIDING. dit niet het luisterrijkfte is, dat van hem gezegd kan worden, het is nogthans voor tegenwoordig het meest waare. Schoon het hem meer als mensch, dan als Koning vertoont, men wil hem nogthans ook als zoodanig kennen. Verfchijnt hij in het één of ander geval in meuschlijke onvolmaaktheid, dit benadeelt echter zijnen roem niet, nadien zich na-ast dezelve gemeenlijk ook ééne of andere volmaaktheid openbaart; maar alles ftrekt ter befchaaming van die genen, welke hem, na zijn' dood zelfs op eene plaats, gewijd aan de aanbidding der godheid, gezocht hebben te vergoden. Ik behoor niet tot de vleiers, maar tot de vrienden der waarheid. Ik wil den Koning afmaaien, zoo als hij was, graoter noch kleiner, volmaakter noch onvolmaakter, dan hij zich, geduurende zijne zes en veertig jaarige regeering, vertoond heeft. Ik verander geen woord in zijne eigenhandige handichriften, die ik gezien en afgefchreeven heb, en geen letter in zijne woorden, nadien deeze zoo wel als gene karaktermatig zijn. Wanneer hij fprekende word ingevoerd, jdan hoort men hem zei ven, of in zijne eigene, en hem gewoone uitdrukkingen. Heeft hij geene zwaarigheid gemaakt, om op eene zekere wijze te fpreken, te fchrijven, en te handelen, al mogten ook duizenden het hooren, lezen en vernemen, waarom zou ik zwaarigheid maaken, om hetzelve blootlijk te herhaalen en te befchrijven? Waarom zou ik verbergen, het geen hij zelf niet heeft willen verbergen?  ZIJNE LIGCHAAMS-GROOTTE EN GESTALTE. V an de ligchaams ■ grootte en langte des Konings oordeelen zelfs die genen, die hem langen tijd en daaglijks gekend hebben, niet op dezelfde wijze. Hij zelf beweerde, dat hij 5 voet en 6 duim lang was* doch anderen geven hem niet meer dan 5 voet en 4 of 5 duim. Met deeze middelmatige langte was hij echter wel gefchaapen, en had eene verhevene en breede borst. Zijn hoofd hing een weinig over de rechte zijde, waartoe hij denklijk door het fluitfpeelen gewend was geworden. Zijn wezen was niet mager noch ook vol, maar had fterke en ernftige trekken; zijn neus was lang, maar wel gemaakt; de oogen te groot noch te klein, maar vol levendigheid, en in zekere gevallen vol vuurs; nadien zij zijne gemoeds-bewegingen en hartstochten fterk te kennen gaven, en inzonderheid den hevigen toorn, op eene verfchriklijke wijze, uitdrukten. Gewoonlijk befchouwde men iiï zijn wezen niets lieftaaligs, maar alleen ernst en ftrengheidj daar door gewenden zich ook die genen, welke veel en daaglijks bij hem waren, aan een ernftig wezen. Zijn gang was min of meer achteloos , maar fnel en moedig. In zijne jonge jaaren zat hijgoed te paard, in zijnen ouderdom bukkende en ach. teloos, uitgezonderd, wanneer hij galoppeerde, het welk hij lang kon uithouden. Zijn wezens-kleur was bruin-rood, en kondigde eenen man, die nooit heete of koude luchten gefchuwd had, met één woord, «enen Soldaat, aan. Zijn gezigt was goed van nabij,  4 LIGCHAAMS-STERK.TE. maar van verre niet zonder behulp van een kijkglas. Zijne ftem was gepast voor eenen Bevelhebber. Nadien hij met eene harde, doordringende en duidlijke ftem kommandeerde, zo was het den Soldaaten lief, wanneer hij zelf het kommando op zich nam. LIGCHAAMS-STERKTE. In zijne jeugd bevond hij zich niet fterk, en geloofde dus, dat hij niet oud zou worden. Wegens zijn ongeregeld leven had hij ook reden, om zoo te denken. In volgenden tijd waren jigt en voet-euvel zijne gewoone kwaaien, en het laatfte kreeg hij genoegzaam alle jaar. Hij geloofde, dat hij dit van zijnen Vader had overgeërfd, maar dat deeze het gekregen had door den Rhijnfchen Wijn, daar hij deswegens een afkeer van had, en elk éénen voor waarfchuwde, om zijn zuur en famentrekkend vermogen. Dienvolgends hoorde men hem dikvvils zeggen: Si t'on vent avoir un avant-gout de lapendaijbn, on n'a qu'aprendre du vin de Rbin. (Als men een voorfmaak van het hangen wil hebben, behoeft men maar Rhijnfchen Wijn te gebruiken.) Om van het voet-euvel bevrijd te worden, was hij eenige dagen fober in eeten en drinken, wagtte het zweeten af, en gebruikte zachtontbindende en afvoerende middelen en klijsteeren. Weinige menfchen zweeten zoo fterk, als de Koning, bij wien zich de veelvuldig gebruikte Bergerac met. water enkel daar door onlastte, zoo dat 'er zeer wei* nig overig bleef voor de gewoone loozing van gebruikte dranken. Indien men de toevallen van jigt, het voet-euvel, en zijne laatfte langduurige ziekte uitzondert, heeft hij, geduurende zijn leven, juist gee- A ne  X. I O C H AA MS-BKWEGINC. •% ne -aanmerklijke ziektens doorgeftaan. In 't begin van den eerden Silezifcheti oorlog, kreeg hij de derdendaagfche koorts, het welk, ten dien tijde, dubbel oniiangenaam was. Om 'er fpoedig van verlost te worden, 1'chreef hij zichzelven de Kina voor, in poeder, welke de Geneesheeren toen nog niet recht waagen durfden, voor te fchrijven, en hij genas. En nu begonnen de Geneesheeren in ons Land, vertrouwen op de Kina te krijgen. Als hij koortzen kreeg, die éénen dag duurde, zo outflonden zij enkel daar uit, dat hij geene goede fpijsverteering had, en de toevallen vanAmbeiën,die hem fomtijdsoverkwamen, duurden niet lang. Zo lang als zijne ziektens en pijnen duurden en toenamen, was hij geduldig, wel te vrede en zachtzinnig, behandelende zijne oppasfers en bedienden vriendelijk eu zacht, maar als hij ongeduldig, knorrig en lastig begon te worden, kon men op zijne nabijzijnde herftelling vaste rekening maaken. LIGCIIAAMS-BEWEGING. Zijne ligchaams-beweging beftond in rijden en gaan. Reeds in. Maart, indien het weder zulks toeliet, begon hij daaglijks van 10 tot n uuren een toertje te paard te doen, waarbij hij veel draafde en galoppeerde. Met goed weder kuiërde hij ook in den tuin rond, ja zelfs onder het fluitfpeelen, als hij zulks, tot een aangenaam tijdverdrijf voor zich zeiven, deed, zat hij niet, maar wandelde met de fluit van het ééne vertrek in het andere. In de eerfte helft van zijne regeering reed hij dikwils naa Berlin en Cbarlottenburg, en bediende zich niet van de koets, hoewel hij hem mede liet rijden. In den oorlog en op marsch, was hij altijd te paard; maar als de koude £e groot was, fteeg hij van het paard en ging te A 3 voet.  g SLAAP. voet. In het voorjaar woonde hij weeklijks driemaal de wapen-oefeningen van het guarnizoen van Potsdam bij, en kommandeerde zelf, dit beide gebeurde ook gemeenlijk op de betaal - dagen met de groote wagtparade. (d) Vervolgends gaven hem de monfteringen yan zijnLeger, in de verfcheiden provintiën verdeeld, en de reizen , welke hij ten dien einde deed , eene fterke ligchaams-beweging. Gelijk hij bij de eerfte veel joeg, zo gefchiedden de laatften ook met onge« meen grooten fpoed, die menfchen en paarden fterk vermoeide, en dikwils zelfs in gevaar bragt, daarbij zich zeiven ook niet weinig voor blootftelde. SLAAP. In de eerfte helft van zijn leven, toen hij nog heel vlug en werkzaam was, fliep hij weinig; hij zat dikwils tot middernacht aan tafel, en ftond vroeg weder op, om de muzijk te heöefenen, en de wapen ■ oefeningen der Soldaaten bij te weonen. In zijnen ouderdom verhaalde hij dikwils, dat hij, toen hij bij de troepen van zijnen heer Vader aan den Rhijn was, Kiet eenige andere jonge lieden, eene proeve genomen had, om geheel niet te flaapen, ai aar altijd bezig te zijn , en in dat opzigt ééns zoo lang te leven, als~ andere menfchen. Dit had hij ook, met behulp van veel koffijdrinken , vier dagen uitgehour den , maar vervolgends moeten opgeven, nader maal (a) In de Staats- en karakterkundige bijzonderheden betreffen.ie FredeiisAu tweeden, i Deel. Madz. 9. word verhaald, dat de Koning bij het exerceeren van een corps Soldaaten den. degen ontbloot bad: Doch de Heer geheim krijgsraad Schöning, in zijne gefchreeven aanmerkingen op deze Bijzonderheden, welke mij in handen gekomen zijn , zegt: „ De Koning trok nooit den degen bij het exerceeren; zelfs bij veldilagcn of 5, bij eene retraite zon dit maar ééns gefchied zijn."  SLAAP. W maal hij over tafel in flaap viel, en zijn bloed al te zeer verhit wierd. In de laatfte helft van zijn leven, diende zijn flanp, volgends zijn plan, zeven uuren te duuren, maar hij duurde wel acht of negen uuren, als hij, om zijner gezondheids wil, nodigen nuttig vond, het voor hem zoo weldaadlg zweet (Bladz. 4.) af te wagten. In de maanden November , December, Januarij en Februarij, ging hij 's avonds tusfchen 9 en 10 uuren te bed, en ftond 's anderen dags 'smorgeus tusfchen 5 en 6 uuren weder op. Van het einde van Februarij af, ging hij van week tot week wat vroeger ter rust, en ftond weder vroeger op, zoo dat hij tegen de monftering te Berlin reeds wel om half 3 uit het bed, en om 4 uuren al te paard was. Na de monfteringen der troepen en de zomapreizen werd deeze fchikking allengs veranderd. Juist op het minuut, dat hij 's avonds bepaald had, werd hij den volgenden morgen gewekt, en dan ftond hij, wanneer natuurlijke behoefte, ofverrigtingen e^ reizen het verëischten, terftond op, maar anders fluimerde hij nog wel een kwartier, een half, ja fomtijds een heel uur (ö). Voor zijn kleeden des morgens werd in zijne (kapkamer, een kwartier voor dat hij opftondt, alle dag vuur op den haard geitookt, daar hij bij ging, op dat de gewoone uitwaasfeming van zijn ligchaam onderhouden kon worden. Als hij te bed wilde gaan , trok hij bij het vuur zijne kleederen zelf uit, en zijn nacht-kamizool aan , ook zette hij zelf zijn haairtoer af, bond een doek . om Iji) Het geen in de Bijzonderheden L Deel. BiaJz. 8.., verhaald wordt,. verklaart de Heer. G: Kb. r. Scaömss i" «iine gefcUreeTfeu aanmerkingen opidexelven voor onnaauwkeurig» A 4  f S P IJ S E om het hoofd, en daar over een kusfen (*), dat de plaats van eene flaapmuts bekleedde, en een doek om den hals; ging voor het bed ; liet de broek tot op de knieën zakken, en ging dan op het bed zitten. Nu trok de tegenwoordig zijnde Kamerbediende hem eerst de laarzen en vervolgends de broek uit, en dan ging hij ordenlijk liggen. Zijne kousfen hield hij meestal 'snachts aan de voeten, maar 'smorgens werden zij dan met anderen verwisfeld. Zijn begunftigde hond fliep bij hem in 't hed, doch 'er was geen mensch, ook geen nachtlicht in zijn flaapvertrek, maar alle nachten hielden twee gemeene bedienden de wagt in 't voorvertrek, welke, als hij aan de fchel hij zijn bed trok, binnen gingen, om zijne bevelen te ontvangen, Wanneer hij zich in fant'fouci bevond, kwamen alle avonden om 6 uuren 6 man Grenadiers en i Onder-officier uit de Stad derwaards tot een nachtwagt, die 's anderen dags 's morgens tusfchen 4 en 5 uuren weder aftrok ken. (e) - * S P IJ Z E EN DRANK» De Koning hield veel meer van goed eeten en drinken, dan zijn Keer Vader, die niet meer dan drie of vier C9 Dat hij in de laatfte jaaren van zijn leven een dun vierkant kusfen 's nachts, in plaats van een flaapmuts, op het hoofd had, en bovendien het hoofdkusfen om en over het hoofd heen trok, is zeker; doch ik kan niet zeggen, in welk jaar •»an zijn .leven hij .dit begonnen heeft. QBijvccgz.y (f) In de Bijzonderheden i. Deel. Bladz, 10. ftaat, dat de Koning zich her geheele fchoone jaargetijde, te fans-fouci beftendig zander eenige lijfwagt of bedekking heeft onthouden, het geen , gelijk de Heer G. Kr. r. Sc honing reeds in zij-» pe gefchreeven aanmerkingen heeft aangeitipt, onwaar \s.  ES DRANK. vier fchotds op zijne tafel liet brengen, en met gemeene burgerkost te vrede was. Hij at en dronk veel, hoewel de menigte van fpijze, welke bij gebruikte, gemeenlijk niet onmatig was, maar bij beminde zulk fbort van eeten , dat hij, bij 't toenemen zijner jaaren, niet wel verteeren kon, waardoor hij zich meermaalen onpasfelijkheden veroorzaakte. In 't eeten was hij volftrekt geen meester van zich zeiven , maar volgde zijnen eetlust; die dikwerf zoo fterk was, dat, wanneer de Keuken■ lijst, welke hem 's avonds voor den middag van den volgenden dag gebragt werd, fpijzen behelsde, die hij bij uitftek geern at, hij ze niet alleen den volgenden morgen en voormiddag meermaals en met genoegen bezag, maar zelfs het middag-uur naauwlijks kon af> wagten. Zij moesten op de Franfche en Italiaaufche wijze fterk gekruid zijn. Kaas- en Meel - fpijzen , Hammen, Zuur- en Boeren-kool, Pastijen, Polenta, Koeken, waren hem bijzonder aangenaam. Hij- was een groot lief hebber van de vette, en dus zeer moeilijk te verteeren, Polenta, een Italiiiansch gerecht, uit Kaas en Mais. Gemeenlijk kwamen 'er 's middags acht fchótels op zijne tafel, en de Keuken-lijst gaf bij elk den naam van den Kok op, die het klaar zou maaken. Ik zal hier tot eene proeve zoodanige oorfpronglijke echte lijst laaten drukken : Den aSften O&ober 1780. Middag. Tafel van Zijne Koningl. Majefteit. Henaut I. Soupe d'ecrevisfes. Grelendinckel. I. des Mes des Perdreaux glacez d FOfeil 6? laituës. A 5 F°u'  io S P IJ Z È Nouveau Cuifinier. i. Tandron de Mouton d VAn- glaife Sauce verte. Schilger. i. Mankt-Knedehi. (Soup-kluit- ' jens.; l. Gebraaden Faifanten. Crebendinckel. %. Cordon en petitpois avec Coteh lettes. Schilger. i. Filets von Zinder und Loc¬ ken d la Palfie au blanc. Nouveau cuifinier. i. Gratin des Grive; dlaViennoife au Parmefan, avec garniturc van gebraaden Leeuwerken. De Koning haalde dit voorftel door, en fchreef de volgende gerechten eigenhandig op. 1) Soupe aux Salsfifie. 2) aüles de perdras Glacêes au Cardons en petit poix. 3) petit patéz d la Romaine* 4) des alloettes. 5) des Clops de Veau a L'anglaife. (*) ' Dat hij niet meer dan 5 Schotels beval te maafcen, toont aan, dat hij deezen dag geheel alleen, of enkel in gezeiïchap van een paar perfoonen wilde eeten. Het defert belfond enkel in vruchten, zo als het jaargetijde medebragt. De gewoone wijn , dien hij dronk, was Bergerac, welken hij met water mengde, fomtijds ook Champagne en Hongaarfche wijn; maar den Rhijnfchen wijn haatte hij, om de boven (Bladz 4.) aangehaalde reden. Zij- (*) Ik heb dit alles onvertaald geiaaten , omdat het een' echt ftuk is, a. v* d. v.  EN DRANK. II Zijne middagtafel was meesttijds met 7 tot 10 menfchen bezet, welke hij zelf daaglijks benoemde, en die, naar hun believen, eeten of niet eeten, ook zoo veel rooden (zoo genoemden Pontac) en Moezelwijn konden drinken , als zij wilden, maar Champagne en Hongaar/chen wijn dan alleen kreegen, als de"Koning uitdruklijk gebood, om dezelve te geven. Wanneer de Koning bezoek ontving van zijne Familie, of buitengewoone cn ftaatlijkc gastmaalcn gaf, werden wel 1 a, soja 30 fchotels opgedragen , en dit gefchiedde ook bij de krijgsoefeningen en monfteringen, en bij de redoeten. Het middagmaal begon pröcies ten 12 uuren, en als de Koning grooten trek had naar de beftelde gerechten , nog wel een kwartier vroeger. Als men aan 't praaten en vertellen raakte , duurde het tot 4 of 5 uuren, en zelfs langer, Geduurende deeze uuren dronk hij geftaadig en vüjcig, en dus veel, maar het welk bijna alleen door uitwaasfeming zich weder ontlastte. (Bladz. 4.) De avondmaaltijden duurden alleen tot aan den zevenjaarigen oorlo°-, alzoo hij ze toen liet vaaren , houdende het te recht daar voor, dat een kommandcerend Generaal vroeg moet opftaan , tevens overwegende , dat hij , met een' korten fiaap, geen genoegzaam e fpijsverteering hadt. In de Winter-maanden gaf hij wel fomtijds aan 3 , 4 of 5 perfoonen een avondeeten, maar zelf gebruikte hij 'er niets van, alfchoou hij op zekeren afftand mede aan tafel ging zitten. Voor zijne Keuken waren jaarlijks niet meer dan 12000 daalers gefield, waarvoor de keukenfehrijver daaglijks voor 's Konings tafel de bovengemelde 3 fchotels, en even zo veel voor de Adjudanten, en middag en avond 3 fchotels voor 11 of 12 Dome- fti«-  ÏS SPIJZE EN DRANK. ftieken, leveren moest. Brood en dranken waren hier onder niet begreepen, want die behoorden tot den kelder-ftaat. Doch dewijl de levensmiddelen, zedert dat deeze keukenftaat gemaakt was, duurer wierden, zo ichoot 'er altijd te kort. Als men dit den Koning voorhield, was hij zeer misnoegd, dankte den éénen keukenfchrijver voor, den anderen na, af, zond 'er eindelijk zelfs één' naa Spandau, en ten laatften betaalde hij evenwel de keukenfchulden. Als hij groote gastmaalen gaf, zoo betaalde hij de buitenwoone kosten bijzonder. Daar werd altijd van fraai Porcelein gegeeten. Van goede en fijne vruchten hield hij zeer veel, en kon die in eene aanmerklijke menigte genieten. Ook befteedde hij jaarlijks veel geld , om ze door middel van broeikasfen vroeg, en op eenen ongewoo* nen tijd te bekomen. Zijne tuinlieden moesten ze in zijne kamer laaten zetten, en dan zocht hij zelf de zulken uit, die hij gebruiken wilde. Ook bepaalde hij, wat op tafel gezet, en wat aan zijne bloedverwanten en vrienden zou gezonden worden. Behalven de vruchten at hij in de laatfte jaaren van zijn leven over dag dikwils kleine koekjens drooge Chocolade, 's Morgens vroeg dronk hij eerst eenige glazen water , in het welk in zijne laatfte levensjaaren een weinig gedistilleerd Venkel-water gegooten werd , en vervolgends 2 of 3 kleine kopjens Koffij , dan ééns met, en dan zonder melk. Tot een behoedmiddel tegen de beroerte liet hij een thee-leepel witte mostaard in zijne Koffij doen (d). In de Veld- tog- Decze omftandigbeid is in de Bijzonderheden , li. Deel. BJadz. so -aangemerkt; maar de Heer g. Kr. r. schönino heeft  ic l e e d i n g. *3 toeten leefde hij flegt en recht, en toonde, dat hij een Soldaat was, die zich met het matige verge- ^Tot zijne levensbehoefte , of tot zijn welleven , behoorde ook Spaanfche Snuiftabak, van welke hij altiid een paar duizend pond in voorraad had. Hij droe- geftadig twee opgevulde kostbaare bnuifdoozen ïn zijn zak, vijf of zes anderen Honden hier en daar op tafel, en veel meer dan honderd werden, tot eene verandering, in de kasfen bewaard. klekding. Indien men misfchien Koning karel den twaalfden van Zweeden uitzondert, zal nooit Koning zoo flegt van kleederen voorzien geweest zijn, als frede rik de tweede van Pruis/en. Hij behield wel den Grand-Mattre de Garderobe , die van Koning FREDERiKden eerften 1706 ingevoerd was, doch op eenen voorraad van kleederen , naar dit ambt, en, zoo als het gemeen oordeelt, naar de Koninglijke waardigheid gepast, dacht hij niet. Hij kleedde zich in de eenvouwige Uniform van zijn regiment Gardes te voet, welke enkel met een fchouderlint en een ftaT verfierd'was, en enkel op groote gala - dagen en bij grcote plegtigheden trok hij de rechte Uniform van dit Regiment aan («)• Hij heeft, gelijk in andere ftuk- heeft in zijne aanmerkingen getoond, dat het niet tot verfterking van het geheugen gefchiedde , maar tot een prefervatif voor beroerte. (In de Nederd uitgave der Bijzonderheden is door etfi zeldzaam verzien de mostaard in zeep veranderd."; ^ In te Bijzonderheden, J Deel. Bladz. S Haft, dat de Koning la de eerfte jaaren zijDer Regeering op groote Gal» ea Brwlofts-  14 K L £ £ D i N C; ftukken, dus ook hier in, onder de Koningen ën Voilten navulgers gehad; en aïszins moet een volk zich gelukkig achten, wanneer de Koning en Vorst zijne zweet-droppels entraanen niet in Brillanten verandert, om metdezelven te pronken. Doch men kan geen Vorst eene zo verregaande fpaarzaamheid in kleeding aanraaden , als Koning f rede rik de tweede in acht nam, alzoo dezelve deels tot zijne verouderde bijzonderheden behoort, die hij zich als Generaal veroorloofde , deels zou de navolger juist door zoo veele luisterrijke eigenlehappen en grooie daaden zich eerbied moeten verworven hebben, als onze Monarch, doch welke de eenige in zijn foort was. Hij wilde volilrekt niet groot zijn in kleeding. Hij werd ook gevreesd en vereerd, alfchoon hij in een oud, afgedraagen en gelapt kleed ging , alfchoon een fcherpziend oog in zijn broek een gat ontdekte , alfchoon zijn hembd en neusdoek gefcheurd, en zijn ïioed heel kaal was. Hij hadt geen nachtmuts , geen ilaaprok, geene pantoffels. De plaats van eene nachticuts werd vervangen door het bovengemelde kusfen, (Bladz. H.) van 't welk een tip het voorhoofd be* dekte , en twee tippen onder de kin vastgebonden vva- dagenin rijke goud' en zilver-ftof, met brillante knoopen gekleed was. De Heer G. Kr. r. schöning in zijne gefchreeveo aanmerkingen op dezelven , twijfelt aan zulk eene kostbaare kleeding, en zegt, dat niemand van 'sKonings oude bedienden zich leiïimeren ken,hein ooit in zoodanige kleeding gezien te hebben, naamlijk met brillante knoopen. Het garnituur brillante knoopen, dat Koning fe.edi.rik de eerde gehad had, liet freserik de tweede f geduurende den zevenjaarigen oorlog verkoopen, te gelijk met andere, verfierlelea van zijoen groot» rader.  kleeding. 15 waren; zijne laarzen liet hij eerst uittrekken, als hij reeds op het bed zat, om zich in het zelve neder te leggen, en uit het bed opftaande, deedt hi] onmidlijk zijne laarzen weder aan; in plaats van eene flaaprok droeg hij een Cafaquin, en bij ziektens de Zabelpels, die hem van de Rusfifche Keizerin elisabeth vereerd was. Als hij koud was, trok hij deezen Zabelpels ook aan bij het rijden te paard of in 't rijdtuig; ook liet hij hem wel op de deekens leggen. De volgende lijst van kleederen, gevonden in zijne nagelaatene Garderobe, daar een Jood 400 Daalers voor gegeeven heeft, welke onder zijne Kamerbedienden verdeeld zijn, bevestigt, het geen zoo even gezegd is, en denklijk zal dit de meeste verwondering verwekken, dat men 'er iet nieuws onder vind , het welk hij eerst in de laatfte jaaren van zijn leven aangekogt had. Vier Matrasfen. Zes oude Beddeekens met watten opgevuld. Twaalf Kusfens, met rood Taf overtrokken. Twee peuluws met Zwaanendons gevuld, en met rood Taf overtrokken. Een Onderbed van Zwaanendons, met Parcbent overtrokken, en een dito Kusfen. Een nieuw Bed, met drie kleine Matrasfen, twee Peuluws, en vijfgroote Bed-laakens. Een Veldbed, met groene Gordijnen. Vier Sloopen, met groene Hoofdkuslens. Een Zabel-pels, met zilveren koorden omzet. Een Wolfs-pels met Taf gevoederd 3 en met Ber* kan overtrokken. Een Lochfen-pels met dito overtrek^ cja binneja- voedering. m  16 K L E E D I N G. Een blaauwe Mantel met Taf gevoederd, en Van binnen met gewascht linnen. Een nieuwe Mantel van violet ■ kleure Gros de tour, met Atlas gevoederde Een blaauwe Enveloppe, (op de wijze der Dames) van Atlas, met konijnenvel gevoederd, daar hij zich bij 't voet - euvel van bediend had. Een geborduurde Uniform van laaken. Een nieuwe Rok van Spaanfche wol. Een Rok van laaken. Twee Winterrokken van Spaanfche wol. Drie nieuwe en drie oude Vesten. Een oud Cafaquin van roode Zijde. Een nieuw Cafaquin van Violet-kleur Atlas. Twee zwarte Vesten. Een paar Broeken van Sarge de Brie (ƒ). Een oude Sjerp. Dertien oude Hembden met manchetten en ftrookjens. Drie oude Hembden met manchetten zonder ftrook* jens. Een dozijn nieuwe Neusdoeken. Eenige oude Neusdoeken. Vier oude Servetten. Tien paar witte gaaren Kousfen. Vijf paar zwarte zijden Kousfen. Een Mof. Zes paar Laarzen. Een (ƒ) In de Xijzonderh. I Deel. SlaJz. 9. ftaat, dat 'er In 'sKonings Garderobe 3 paar geele broeken waren; maar 'de Heer van-schöning maakt op die plaats deeze aanmerking. „ De Koning heeft zeker nooit geele broeken gedragen, lpf.jp? het moest in zijne jeugd geweest zijn."  gedrag- ten opzigte van zinlijkheid» ■ lf Een Schenkblad van verguld Zilver. Een zilveren Broekgesp. Elf zilveren Theelepels. Een Spiegel. Eenige niet onaanmerkelijke ftukkèn van de Garderobe zijn niet op deeze lijst gekomen, om dat zij ontbraken. Nadien 'er onder de hembden des Konings geen één goed, maar die allen verfleeten waren, zo. kon men 'er geen van aan zijn lijf trekken. Men had echter geen tijd, om een nieuw te laaten maaken ,en dus gaf de tegenswoordig geheime , Krijgsraad ICHöning één van de fijne en nog niet gebruikte hembden, die zijne bruid aan hem vereerd had, en daar is het lijk in begraaven. Ik heb deeze omftandigheid, die mij geloofwaardig verhaald werd, na gcg itherp onderzoek waar bevonden. gedrag ten opzigte van zinlijkheid- Zo weinig werk hij, als foldaat, maakte van opfchik en tooi, even zoo min hield hij van zinlijkheid ; cle achteloosheid omtrent dit ftuk nam met de' jaaren toe, en-klom zelfs ten top. Toen hij uitfcheidde, op de fluit te fpeelen, kortte hij, tot tijdverdrijf, met eene fchaar, die hij geftaadig in dén zak droeg , daaglijks heel dikwijls, niet alleen de nagels, maar ook den baard, en liet zich maar heel zelden fcheeren. Hij waschte wel alle morgen mei een nat fervet zijn aangezicht en handen, maar dit weinige water nam ■ de onzuiverheden, die van het veelvuldig zweeten en van de fnuif ontftondert, niet genoegzaam weg. Over tafel gebruikte hij dikwils fcijne vingert in plaats van eene vork t, en foup en 1) faus  18 GEDRAG TEN OPZIGTE VAN GEMAK. faus fr.ortr.en dikwils over zijnen rok, die dus vol vlakken werd. Het vleesch voor zijnen begunftigden hond, lag hij met zijne vingeren van het bord op het tafellaaken, om koud te worden. Hierdoor werden tafellaaken en fervetten heel vuil, en nadien ook fomtijds wijn en water geftort wierd, en hij de fnuif fterk föhudde, zo was, wanneer de tafel opgenomen werd, de plaats, daar hij gezeten had, heel kenbaar. De witte pluim op zijn' hoed, was zelden Onbezoedeld, en zijne laarzen nooit zwart, om dat hij geen last gaf, om ze zwart te maaken, veel' minder waren zij glad aangetrokken, en vast gebonden. In zijne jonge en middelbaare jaareh, droeg hij bij plegtige gelegenheden nog wel fchoenen, maar niet in zijn' hooger ouderdom. Toen de Grootvorst van Rusland hem bezogt, liet hij zich Slopkousen van zwarte zijde maaken, en trok die over de {lobbige laarzen aan, om een fchijn te hebben, als of hij fchoenen aan had, doch men kan ligt denken, hoe dik zijne voeten in deezen opfchik moeten geleeken hebben. Het hembd, welk hij- alle morgen uittrok , en het laaken y daar hij* op gelegen had , en dat, benevens de kusfens, matrasfen en deekens, alle morgen voor het vuur gedroogd moest worden, getuigde, hoe hevig hij bij,nacht zweette. GEDRAG TEN OPZIGTE VAN'GEMAK. Op zijne veldtogten' maakte de Korting geheel geen werk van gemak. De flegtfte boerenhut w;:s hem aangenaamer dan een gemaklijk Huis, als het maar dicht bij eene vleugel van zijne Armée was. Hij. ftond vroeg op, was- op marsen geftadig bij de föOïhoêde, woonde alle voerageenrjgen. bij, Eet zich door  V E R M A A K E N. 19 door de patrouilleerendc Officiers van alles onmidlijk bericht geven, en fprak ook met alle gevangenen en overloopers, om de landflreek, tien grond , de plaatzing, fterkte en oogmerken van den vijand naa te fpeuren. Op reize zocht hij ook. geen gemak5 nemende zijnen intrek in Predikants- Burger- en Boeren huizen, en betaalende zijn nachtverblijf met 200, maar zijn middagverblijf met 50 daalers, en zich des nachts behelpende met zijn middelmatig veldbed. Doch in vredestijd was het anders; alzoo zijne fchoone kafteelen en huizen van alle gemakken rïjfflijk voorzien waren. V E R M A A K E N. Het fauguineufe-cholerieke (bloedrijk-galachtige) geftel van den Koning, maakte hem in zijne jeugd zeer geneigd tot zinlijke, zelfs wel tot buitenipoorige uitfpanningen van verfcheiden foort, in zijne manlijke jaaren tot vuurige ondernemingen, en in zijnen ouderdom tot ftrenge en hevige handelingen, doch zoo,' dat de beide eerfte foorten van de gevolgen deezer geftcldheid nooit geheel ophielden. Daar leven.nog lieden , welke de vrolijkheden van zijne jeugd uit eigene ondervinding verhaalen, en 'er zijn nog verfcheiden perfoonen voorhanden, welke weten, dat hij zelf over tafel veele grappen vertelde, die in zijne jeugd van hem, en op zijn bevel van anderen, bedreeven waren. Ziet hier iet tot eene proeve.' Toen hij het Regiment Infanterij te NetLruppin gekregen had, vervoegde de Veldprediker van dat Regiment, eenige keeren, zich om eetenstijd. bij hem i omdat hij bij den voorgaanden Overften des middags1 B a  20 v e h m a a k e n. gefpijsd had. Dan, de Kroonprins liet hem afwijzen, en fprak met geringachting van hem in te* genwoordigheid van zijne Officieren. De Veldprediker was zoo onbedachtzaam, dat hij in zijne Predikaatiën op den Kroonprins begon te fteeken. Op zekeren tijd zeide hij, Herodes (de Kroonprins) liet Hekodias (het Corps Officieren) voor zich dansfen, en het hoofd van joannes (den Veldprediker) geven. Om hem daar voor te ftraffen, begaf zich de Kroonprins met de jonge Officieren van het Regiment op zekeren nacht naa de wooning van den Veldprediker; Eerst werden de glazen in zijne flaapkameringeflaagen j vervolgends voetzoekers in 't vertrek geworpen, en de Veldprediker met zijne zwangere vrouw daardoor uit het bed, en in den tuin, en eindelijk in de mestvaal gejaagd. Als de Koning in zijnen ouderdom over tafel deeze daad op een grappigen toon vertelde, het geen dikwils gebeurde,- zag hij geern, dat de gasten, en zelfs de Paadjens en bedienden, die (tonden op te pasfen, 'er luidkeels over lagchten. Op gelijke wijze had hij te Nauen , door den toenmaligea Eerfte Lieutenant van der gröben, den Diaconus (Deeken) en zijne vrouw bij nacht uit het bed laaten jaagen, en in doodsvreeze en benaauwdheid brengen. Hij wierp zijn' rotting met een' gouden knop in "t venster'van den Kerken-infpector salpius aldaar, en de gooi was zoo gelukkig, dat de rotting niet meer dan een rond gat in de ruit maakte, daar hij doorvloog, terwijl tój den rotting den volgenden morgen weder liet haaien. De Markgraaf henrik van schwedt was een vlijtig helper bij zulke grappen. kaiserling en andere Adjudanten, welke de meeste mede hadden uitgevoerd, werden naderhand ver-  VER. MAAKEN. 21 verhoogd; buddenbiiock bleef verfclieiden jaaren lans, als vergeeten zitten, maar toen de Koning hem vervolgends weder in dienst nam, klom hij op, en in 'sVorsten hóógen ouderdom, moest hij de waarheid deezer vrolijkheden getuigen. De Muzijk in 't gemeen, en het Fluitfpclen in 't bijzonder, behoorde, in zijne jonge, beste en levendigfte jaaren, tot zijne liefde verlustigingen. Hij fpeelde ook wel wat op het Clavier, maar zijn voornaamfte Muzijk-inftrument was de Fluit, op welke hij groote voordeiïngen maakte, voornaamlijk in adagio. Hij had eenige kunde van de generaale Eas, en van componeeren; Hij ftelde zelf eenige Aria's, eenige Concerten, en meer dan honderd Solos. Over tafel vertoonde hij zich het opgeruimde en vergenoegdst; hier bragt hij alle zijne levendigheid, boert en vrolijkheid tc berde. Hij fprak meest alleen , en vertelde gevalletjenscn bijzonderheden van Keizers, Koningen, Vorsten en bijzondere perfoonen, welke zo dikwils herhaald werden, als een nieuwe gast, of iet anders 'er aanleiding toe gaf, of de Koning 'er weder aan dacht. Hij fprak over allerhande onderwerpen, als over Staatkunde,Gefchied-,Krijgskunde en Godgeleerdheid, (om met dezelve te lagchen en te fpotten;) ook van Geneeskundige zaaken, en onSanmerklijke kleinigheden. Hoe langer hij aan tafel zat en dronk, hoe minder ingetoogen hij was, en ten laatften werd alles heel natuurlijk uitgedrukt, maar in 't Fransch, want dat fprak hij geftadig, en die van de gasten in deeze taal geene vlugheid bezat, luisterde maar toe. Hij onthaalde zijne gasten heel wel, doch als 'er één gelegenheid gaf, om hem voor fpot te houden, werd deeze gelegenheid fluks aangegree« E 3 penj  ss v e r m a a k e n. pen., mdemaal de Koning van natuur zeer gefchikt was tot boert én ichertz, en altijd vrolijk van gemoed. Op gelijke wijze ging het in zijne kleine Avoi:d-partijën, als 'er geen tafel was; doch van deeze zal in 't vervolg nog iet bepaalders en onillandigers voorkomen. r.let het vermaak, welk de Koning vond in den Schouwburg, houd ik mij het minne op, om dat ik het niet ken, noch verfta. In zijne eerfte jeugd zou hij niet zoo onverfchillig omtrent de 'vrouwen geweest zijn, als in 't vervolg, geduurende den grootften tijd van zijn leven. Doch vroeg reeus, ik weet niet zeker, om welkeredenen, begon hij een tegenzin in de Sexe te krijgen, en de verkeering met vrouwen te mijden. Als tijd en omftandigheden Het verëhchten , wist hij haar mondelijk en fchriftelijk op eene aartige en aangenaame wijze te behandelen ; Doch dit móest niet lang duuren, alzoo zijne beleefdheid voor haar gedwongen was, en hij in 't fpreeken zich zoo lang niet intooaien kon, als de welvoeglijkheid in tegenwoordigheid Van vrouwen zulks vorderde. Op deeze wijze verloor hij veel zinlijk vermaak, maar dit bezorgde hij ^tich weder door de verkeering met mansperfoonen, hebbende uit de gefchiedenis der Wijsgeerte wel onthóuden, dat men sok rat es nagaf, dat hij de yeikeering met alcibiades beminde. Van honden hield hij verbaasd veel, en had 'er altijd drie of vier fluks bij zich, van welken de één zijn gunfteiing, en de anderen deszelfs makkers waren. De eerfte lag over dag altijd, daar de Koning ^at, naast hem, op een' bijzonderen ftoel, daar twee 'iusfens op Irgen, en Diep 'snachts bij hem in 't bed.  ver maaken. . a3 ■bed. (Bladz. 8. ) De andere werden 's avonds weg, en den volgenden morgen, als men hem opwekte, weder gebragt, wanneer dit klein gezelfchap door hunne groote vrolijkheid en vriendelijkheid denKoning veel vermaak aandeed. Zij zateu naast hem op de Omapês, die daardoor bevuild en gefcheurd werden, maar de Koning liet hun alles toe. Op het zorgvuldigst lette hij op hun voedzel, gezondheid en oppasfingj ook kreeg de gunsteling over tafel iet uit 'sKonings hand (Bladz. 18.) Over het geheel werden deeze honden van ecnen bedienden bezorgd, die met hun ook na het middagmaal bij goed weder uit wandelen ging, opdat zij frisfche lucht konden genieten. Een bediende, die door onvoorzigtigheid een' hond op de poot trapte, kon 'sKonings toorn niet wel ontgaan. Bij 't woonhuis te Sans-fouci is eene plaats, alwaar zijne geUefdfte honden in kisten onder zarken , met derzelver naamen, begraaven liggen. Zijne zorgvuldigheid voor zijnen begunftigden hond, ging alle verbeelding te boven. Onder de voornaamfte lievelings- honden van den Koning, behoorde die Bicbe, die vermaard is geworden, om dat zij 1745 N den veldflag bij Soor den Oostenrijkers ten buit viel, maar van den Generaal nadasty weder gegeeven wierd (g). Doch niets evenaart de liefde , die de Koning voor de Teef Mcèteni had. Toen hem in Silezièn bericht wierd, dat zij go (g) In te B.j^nierbeden l. 'oiff. Bladz. 11 ."word verhaald , dat de Koning ééns met deeze Bicbe zich voor de Panduren onder eene brug verborgen heeft, bij welke gelegenheid, zij zich zeer verftandig en ftil gedroeg. Maar de Heer gch. Kr. raad schöning twijfelt op goede gronden aan de waarhad deezcr vertelling. B 4  ?4 V E R M A A K E N. geftorvcn was, beval hij, dat men haar dood ligchaam in de kist, daar zij in gelegd was, te Sans-Jonci in zijn Boekvertrek zou zetten. Kort na zijne terugkomst begaf hij zich daar in, en liet zijne aandoenlijke droefheid den vrijen loop. Eindelijk moest hij zich wel van dit ligchaam, dat begon te rotten , ontdoen, doch toen liet 'hij het op het plein van het huis Suns fouci in dezelfde opgemetzelde kelder zetten, die hij voor 't toekomende voor zijn eigen ligchaam had laaten opmetzelen, doch daar het niet gekomen is. Behalven de honden, die bij den Koning waren , had hij op het Slot te Potsdam en op het Jagershof nog een Kweekfchool van veertig , vijftig, ja zelfs van tagtig windhonden, die van twee jaagers werden opgepast, waar van de één voor honden-doétor fpeeleu' moest. Wanneer men alle deeze zinlijke vermaaken famenueemt, moet men bekennen, dat zij voor een' rijke» Koning maar zeer matig zijn, en men moet het hooglijk prijzen, dat men 'er geen kaartfpel noqh Maitresjen onder vind. De regeering van Makrelen, zoo wel als die van gunftelingen, die 'er mede gelijk ftaat, vullen de zwarte Jaarboeken der Staaten met affchuwliike Gefchiedenisfen op; en een Vorst, die zichzclven en zijne onderdaanen daar aan onderwerpt, heeft voor zijne Gefchiedfchrijvers te vreezen. Maar het gezelfchap van windhonden ! Wel nu ! is 'er dan wel iemand, die zijn ftokpaardje riet heeft? Waarom zou een groot man geen redelijk vermaak, in welgevormde en vleiënde honden tot zijne uitfpanning kun,» sen zoeken en vinden? DAAG-  «5 BAAOLIJKSCHE LEVENSWIJZE. ('£>.) De Koning had eene fc'nikking van zijne daaglijks op elkander volgende groote en kleine bezigheden, van zijn' arbeid en vermaaken, vastgefteld, die hij 1'teeds volgde, en niet dan in noodzaaklijkheid en bij buitengewoone gevallen veranderde. Als hij kousfen, broek en laarzen in en op het bed aangetrokken had, ging hij bij den haard, trok een ander hembd en zijn Cafaquin aan, en deed het kusfen, en den doek (te vooren de nachtmuts) van het hoofd {Bladz. 8- ) welke, gelijk ook het beddegoed, heel nat van het fterk zweeten (Bladz. 18. ) voor den haard werd opgehangen. Nu ging hij aan tafel zitten, op welke het packet Brieven, die in dien nacht aangekomen waren, lag, liet zich den ftaart in 't haair verbinden, cn opende ondertusfcheu het packet. De brieven, die van bekende handen waren, en daar hij den meesten finaak in bad, hield en las hij zelf, de overigen zond bij nan den geheimen Kabinets-raad, om 'er een uittrekzel uit te maaken. De anderen doorgelezen , en naast zich op een tafeltjen gelegd hebbende, ftond hij op, wiesch zijn aangezigt cn handen met een nat fervet, zette zijn haairtoer op, frifeerde zelf zijn haair ltaande, dat hem zeer gezwind afging, terwijl hem een fpiegel werd voorgehouden (i). Dan zette O) Niemand denke, dat hij deeze afdcclinguit het II, Deel 4er Bijzonderheden Bladz. «43. zal kunnen verbeteren. (O Niet op 't bed, gelijk in de Bijzonderh. I. Deel. Bladz. t. f£at,.hct wïlk do Heer geh. Kr,, r. schönino verbetert. B 5  §6" DAAGLIJK SC HE LEVE N S WIJZE. zette hij den hoed op; (dien hij geftadig (*) op het hoofd had, behalven over tafel, en als hij met voornaame perfoonen lprak,) en ging in 't voorvertrek, om den Adjudant van het eerfte Bataillon Garde, die zich aldaar bevond, het rapport van de in- en uitgaande vreemdelingen af te nemen, ook wel, urn hem bevelen, het krijgswezen betreffende, te geven. In Potsdam nam hij op deezen tijd ook het rapport van den Korporaal der Lijf- Kompaguie aan. Daarop dronk hij eerst koud water, en vervolgens koffij {Bladz. ia.) Dan nam hij de te vooren reeds aangegefchroefde fluit, die zijn meeste en edelfte vermaak uitmaakte, zo laug hij die befpeelen kon, en wandelende van de ééne kamer in de andere, fpeelde hij wel twee uuren lang van buiten geleerde Hukken en piaatzen. Om 10 uuren gaf hij de fluit over, en deed zich het uittrekzel, dat de Kabinets-raad overzond, van de Brjeven en Verzockfchriftcn , bij deiizelven ingekomen, ter hand .(tellen. Deeze doorgelezen, en den Kommandant het wagtwooid gegeeven hebbende , liet hij die geheime Kabinets-raaden, welke hem mondeling iet hadden voor te dragen, denéénen na den andererf bij zich in zijn Kabinet kamer komen, en zeide hun, wat op eiken brief geantwoord moest !\v orden. Dit gedaan zijnde, bezorgde hij zijn Toilet, dat (*) Dat hij in de laatfte vveeken van zijn leven ook fqmtijds met den hoed op (liep, was iet ongewoons, en ontftond 'daar uit, om dat hij buiten kennis was. (Bijvoegz.y (**) Toen, geduurende den BeijerfcUen oorlog, het Fluitfpeelen ophield, nam hij , terftond na 't lezen der brieven, en het Itbraiken van Koiïïj, de Kabinets - zaaken ter hand. Qijvoegs.}  DAAGLIJKSCHE LEVENSWIJZE. 27 .dat is , hij trok zijn Cafaquin uit, ftreek zijn haair 'met een weinig Pomade , liet 'er poeder op ftrooiën , wiesch zijn gezigt weder met een fervet af, en trok de uniform aan. Als hij brieven en antwoorden aan zijne familie te fchrijven had, zette hij zich aan zijne fchrijftafcl, en ftdde ze eigenhandig op; anders, of wanneer deeze brieven afgefchreeven waren, nam hij een boek, en las 'er overluid in, ook fpeelde hij wel, aljj 'er tijd toe was, eenige Concert-Hemmen op de fluit, ïylet klokflag'van twaalven (*) ging hij aan tafel, die dan ééns korter, dan langer duurde. (Bladz. li.) Terftond na dezelve fpeelde hij weder een half uur, en nog wel langer op de fluit, onderteekende vervolgends de brieven, die in het Kabinet opgefteld waren (**); en dronk Koffij. Gemeenlijk was dit alles om 4 uuren afgeloopen, en dan las hij weder tot 5 uuren; maar op dit uur kwam zijn zoogenoemde Voor» lezer (eenen wezenlijken heeft hij eerst twee jaaren voor zijn dood aangenomen,) bij hem, met welken hij eenigeii tijd praatte, of ook wel in de vertrekken en op de zaal rond wandelde. Om 6 uuren begon gemeenlijk het Concert, maar een kwartier te vooren het voorfpel. Nu fpeelde hij drie Concerten, en hoorde ook fom tijds één van q u a n z of een Solo van p u i> ó a T, fomtijds zong ook een Zanger een Aria, cn dan had ge- (*) Alleen , wanneer hij voprnaame vreemdelingen te gast had , of bij de Koningin fpijsde , gir.g hij om I uur aan tafel. (.Bijvoegt.'1) (**) neeze brieven bragten hem de Kabir.ctsraaden niet !n jerlbon, om te ondoneekenen, maar zonden ze aan hem. Tevens werd hem de keukenlijst voor den volgenden middag VOOjT,. gelegd en gefütikc. (£!j*eegz-)  28 ORDE IN DE GROOTE STAATS-BEZIGHEDEN. gemeenlijk het muzijk dien dag een einde. Na het Concert kwam één der geleerden bij hem, die hij bij zich had, om mede te verkeeren, deezen las hij zelf eerst iet voor, en vervolgends praatte en disputeerde hij met hem daar over. Dit duurde, tot het uur kwam, dat hij gewoonlijk naa bed ging. Doch als hij eenige weinige perfoonen 's avonds te eeten had, dan had dit geleerd gefprek geen plaats. In deeze orde volgde daaglijks het één op het ander, geduurende de winter-maanden; ten zij de in dezelve gewoone vermaaklijkheden, om welke hij zich te Berlin onthield, des avonds het één of ander veranderden. In de lente, zomer en herfst, veroorzaakten dan de oefening der Soldaaten in den wapenhandel, dan een toertje te paard, of eene wandeling, dan bet reizen eene verandering in de verrichtingen en derzelver uuren. Als de Koning aan fchriften en boeken arbeidde , dan befteedde hij de anders gewoone lees-uuren daartoe, en als hij ook 's avonds fchreef, dan bleef het gefprek met eenen geleerden achter. Toen hij niet meer op de fluit kon fpeelen, befteedde hij den daartoe beftemd geweest zijnde tijd tot lezen, of om met éénen of eenige Geleerden en Officieren, te fpreeken. VASTGESTELDE ORDE IN DE GROOTER STAATS-VER RICHTINGEN, NAAR DE ONDERSCHEIDEN JAARTIJDEN EN MAANDEN. In de Winter- maanden maakten alleen de zooge» noemde Carnevals - vermaaklijkheden eenige verandering in 'sKonings daaglijkfche levenswijze; doch wel. ke hij in.er om de Koningk. familie, het Hof, de, Kol-  ORDE TN DE GROOTE STAATS-BEZIGHEDKN. 29 Kellegiën , en in 't gemeen om de Berlijners, als ook om de vreemdelingen, dan wel om zijns zelfs wil, aanrichtte. Hij begaf zich jaarlijks eenige dagen voor Kersmis van Potsdam naa Beriin, gevende aldaar, en laatende geven Opera's t Redoeten, Bals en Gastmaalen, ook bezocht hij des voormiddags de groote Wagtparade. Dit verblijf duurde ongeveer 4 weeken, alzo het met zijn' Verjaardag een einde nam, en dan keerde hij zo veel te vergenoegder naa Potsdam, hoe minder Beriin hem behaagde. Nadat Sans-fouci voltooid was, betrok hij deeze aangenaams Zomerwooning reeds op het einde van Maart, of in 't begin van April; doch op het einde van deeze maand, of in 't begin van Meij, ging hij na 't lusthuis Cbarlottenburg, en deed over de bezetting van Beriin bij regimenten de revue. Den zeventienden en achttienden Meij was de revue der troepen bij Potsdam, den één, twee, en drie;en twintigften bij Beriin, den zes, zeven, en acht en twintigften bij Maagdeburg; den tweeden Junij bij Kustrin, den derden en vierden bij Stargard in Pommeren, den achttien,negen-* den en tienden in Pruisfen. Als hij te Potsdam en Sans -fouci te rug gekomen was, vervoegden zich de Finantie-ministers bij den Koning, het Finantic-wezen van het voorleedenjaar werd onderzocht, en voor het nieuwe jaar vastgefteld. Thans begon de Koning het Egerfcbe Bron-water te drinken, en na hetzelve gebruikt te hebben, onthield hij zich in zijne laatfte jaaren eenige weeken in het nieuwe paleis bij Sans'jouci; alwaar hij bezoek ontving van zijne zuster, en ook een klein gezelfchap zoogenoemdeBrongasten bij zich had, als, een'Staatsdienaar, een' Generaal, en één' of twee andere per» . foo«  fjje 0k de in de groöte staats-bezigheden. fóoncn. Den veertienden of vijftienden Augustus aanvaardde liij de reize naa Sileziën, op welke hij de Regimenten in de Steden en Vestingen, en de laatfte zelf befchoüwde. Den twintigften kwam hij te Neisfe aan, en den drie, vier en vijf en twintigften was 'er* eene monftering der troepen bij deeze vesting. Den vijf of zes en twintigften volgde zijne aankomst te Breslaut alwaar hij gemeenlijk drie, vier of vijf dagen leef. Hier fprak hij met zijnen Finantie-minister aldaar over de Fmantie-zanten, onderzocht de Vestingwerken , en gaf alle middag open* tafel aan de Generaals en Overften der Regimenten, en aan den voorfiaamen Adel. Tegen het einde van Augustus betrok hij in den omtrek dier ftad met de troepen aldaar eene Legerplaats, en de monftering daarvan duurde ook drie dagen. In de eerfte dagen van September kwam hij weder te Saus - fouci te rug. Eenige dagen daarna bezag hij het Artillerij- Corps bij Beriin. Den één, twee, en drie en twintigften September hield hij zedert Ï7Ö4 bij Potsdam Krijgs-oefeningen met verfcheiden 'Regimenten; en nu hadden voor dat j;iar de bezigheden in het groot een einde; en de Koning betrok tegen het üitëiude van November zijn Hot te Potsdam. Deeze fchikking en orde was voor een goed gedeelte reeds door Koning frederik willem den eerden vastgefteld, en door Koning frederik den tweeden behouden, omdat hij bevond, dat zij goed was, ten minflen, dat zij naar de omftandigheden niet beter Ingericht kon worden. Door dezelve werd ondertusfchen de daaglijkfche fchikking van zijne verrichtingen veel minder verftoord, dan men hadt kunnen denken ; het welk als een gevolg van de fferkte van den geest van orde, die in hem heerschté, en die zeer groot was, moet aangemerkt worden. schaam-  Si SCHAAMACHTIGIÏCID OMTRENT zijn LIGCHAAM. Het laatfte, dat ik nog ten aanzien van uiterlijke za-aken omtrent hem wil aanteekenen, is de tchaatruichtigheid ten aanzien van zijn ligchaam, die groot was, en waar in hij zelfs veele perfoonen van zijnen ITand overtrof. Hij mijdde zelfs voor zijue huisbedienden de ontblooting van zijn ligchaam bij het uit- en aankleeden s zoo veel mooglijk, en het geen in gevallen van klijsteeren niet verhinderd kon worden,' was hem niet aangenaam'. Wanneet hij bij zekere behoeften der natuur in de kamer ging, durfde niemand zijner bedienden hem in dezelve volgen. Dés te minder fcKeén men te moeten verwagtcn, die tén hoogden vrije en losfe woorden en uitdrukkingen, in welke hij, zelf over tafel, geene eerbaarheid gebruikte, inzonderheid als de tafel lang duurde, maar alles regelrecht bij den natuurlijklten naam noemde. Doch in zulke gevallen moet men hem zich niet voordellen als Koning, maar als Soldaat, trouwens het korrit mij voor, dat hij dit in de verkeering met de Soldaaten overgenomen heeft, naar wier Wijze van doen en zeden hij zich zoodanig fchikte, dat hij het geheel niet kwalijk nam, wanneer de ouden onder hen, die menigen'.veldtogt met hem gedaan hadden, hettr" Fritz, den ouden f'ritz. Papa, en nog op andere gemeenzame wijzen, ju' zijne tegenwoordigheid noemden, ja zelfs dus aanrprakenj Nadien hij in de' veldtogten onder de Soldaaten reedt, ging en dond , en zij dus nabij hem waren, zoo heeft hij zich denklijk het gebruik van defnuif, die hij in zijne jeugd reeds beminde, nog derkcr aangewepd ( Bladz. 13), om daar in een behoedmiddel' te hebben tegen de kwaade lucht van dit gemeene volk. Die dit bedenkt, ►3 A a t zal  5'! geest-ver m ogen s. zal mijn vermoeden, hoe de Koning aan die oneerbaarheid in woorden gekomen is, zeker toeftemmen; en dezelve des te ligter verfchoonen, als hij overweegt, dat zij eigenlijk alleen in tegenwoordigheid van mansperfoonen plaats vond. geest-ver mögens. Alle zijne ziels-vermogens waren groot ; zijn verflani niet minder dan zijn vernuft, en de gegrondheid van zijn yerftand niet minder dan deszelfs vlugheid. Veele gewigtige ontwerpen en befluiten, lehikkiugen en uitvoeringen in Staats. en .Krijgs-znaken, zijn getuigen van zijn geoefend verftand; en de voorbeelden van vernuft zijn zeer talrijk in zijne gedichten, in boert, en fpotachtïge gezegdens en fpreukeu, die uit zijn' mond cn pen gevloeid, en van verzamelaars'van bijzonderheden medegedeeld zijn. De ontclbaare antwoorden en befcheiden , welke hij op de vragen, voordellen en verzoeken van zijne Staatsdienaars , Generaals, andere bedienden, onderdaanen en vreemdelingen, op her, öogenblik, dat hij ze las en hoorde, fcLriftelijk en mondelijk gegeeven heeft, getuigen van de vlugheid van zijn verftand, clat bijna altijd doel trof. Zijp geheu. gen was zeer goed, hetgeen voor veeleu onaangenaam en fchadeliik was,'die na verloop van tijd hunne afgeflageh verzoeken herhaalden, of hoopten, dat da Koning hunne misftappen zoti vergceten hebben, hoe wel het veelen onverwagte blijdfehap aanbragt' die geloofden, dat de Koning zekere beloften reeds' lang vergeeten had. Hij fprak vloeiend en vlug, inzonderheid in 't Fransch. *& (iï, v i ^tpB&mS9oa^a nss m ifiah aio taal-  35 taalkunde. In deeze taal had de Koning van zijne eerfte kindsheid af de meeste vaardigheid gekregen, en marthe du val de rocoules, zijne Opperhofmeesteresfe, had 'er den grond toe gelegd. Zij werd naderhand door zijn' Franfchen Leermeester du han de jandun, door verkeering met Franfchen, en het geftaadig lezen van Franfchen boeken en fchriften, zoo vermeerderd, dat men den Koning heel wel voor één gebooren Franschman had kunnen houden, mdien hij niet min of meer tegen de uitfpraak gezondigd had. Doch gelijk onder de Franfchen zelfs weinige geleer. den naar eene goede fpelling fchrijven, (de Heer Abt de raijnal behoort daar echter niet toe,) zoo fchreef ook de Koning het Fransch geheel met orthografisch; waarom alles, wat van zijne hand gefchreven zijnde gedrukt zou worden, eerst van eenen Franschman, die goed fchreef, moest verbeterd en overgefchreeven worden. Om in eene korte proeve den Franfchen fchrijfitijl des Konings te toonen , jerkieze ik daartoe den eigenhandigen brief, dien hij in Meij 1779 te Breslau aan zijn' geheimen Staats- ert Kabinets-minister,Heer vanherzberg,fchreef(*). m Die eigenhandige brieven van Koningen gezien heeft, Weet, dat de meesten even min, ja nog minder, dan Komng rREDERiK- de tweede, in de Franfche taal eene goede fpelling fchrijven. Men vind foortgelijken naauwkeung afgedrukt in de Vrkunden und Materlalien zur «Sieren KenntnUz der Ge* fcbhlte nni Staatsverivattung nordifcber Reicbe 1786, van één of twee Koningen van Deenmarken en Noorwegen, en m het derde Deel van mijn Magazijn , Bladz. 4«4- «»' van augustus, Koning van Poolen, van 17 34- c  $4 T AAL-K UNDE. J'ai Lu eet Es/ai de traduclion de Taccite que vous m'envoyez contre le quel il n'y a rien a dire, mais c'efi la Description des moeurs des Germains, ce n'ejl pas ce quil y a de Difficille de traduire, mais fon Jlille fentencieux £? Energique, dont il tracé en peu de mots les caraclere &? les vicces des Empereurs Romains, que les traduSteurs s'ejjayent fur la vie de Tibere, d'un Clodë, ce Jlile Laconique £f Pintores. que en même tems ou auMoyein de deux mots il ex/prime tans de cbojfe's efi ce qui merite L'lmitation de nos auteurs. Peu de parolles êf beaucoup de fens. Voïla ce ques nos E:rivains doivefit fe prescrire comme la Regie Inviolable de leurs produétions. Tot verbas tot fpondera. Je vous demande pardon de ce que mon ig~ norance a la bardiesfe de citer du latin a votre fa~ piance, mais c'ejl une prefomption que fespere vous 'pardonerai. FE D E R IC. Meer eigenhandige voorbeelden zullen in het vervoig voorkomen. Alle oude Griekfche en Romeinfche Schrijvers, die hij gelezen had, waren hem alleen uit Frahfjche vertaalingen bekend. Van de Italiaanfche taal wist hij iet, doch het geen, in vergelijking met zijne kennis der Franfcbe taal, weinig te beduiden had. Het was hem zeiven onaangenaam, dat hij van de Latijnfche taal te weinig verflond. Hij vertelde fomtijds, dat hij in zijne eerfte jeugd, eenen Leermeester had, die hem in de Latijnfche taal had willen onderwijzen. Zijn Heer Vader was juist ingekomen , als de Leermeester hem uit de gouden Bulle iet had laaien  ta al-k o nd e. 35 ten vertaaien, en eenige Hechte Latijnfche uitdrukkingen gehoord hebbende, had hij tegen den Leermeester gezegd; fchurk! wat doet gij daar met mijn'Zoon? Uwe Majefteit, ik expliceerden Prins auream bullam. De Koning hief den rotting op, en zeide, ik zal ui fchurk, auream bullam; hem tevens wegjaagende, en toen had het Latijn een einde genomen. Ondertusfchen wilde de Koning voor eenen kenner der Latijnfche taal gehouden zijn, en gebruikte daarom fomtijds Latijnfche gezegdens, gelijk, festina lente, dominus vobiscum, flctlamus gema, maar hij zeide ook, parate pede morire, tot verbas tot /pondera, (zoo als ook in den boven bijgebragten brief ffaat) de guftibus non eft disputandus, beati pofedentes, beatus pauper es fpiritus , compille intrare , en noemde den Roomfchen Keizer Capnt orbem. Als hij een' brief gebood te verbranden, gefchiedde zulks wel met de woorden, in ignis infernalis conforabitur. Nademaal hij alleen, wanneer het onvermijdelijk hoodzaaklijk was, Hoogduitsch fprak, en weinig in Hoogduitfche, inzonderheid goede fchriften en boeken gelezen had, zo fprak en fchreef hij ook flecht Hoogduitsch, en gebruikte gemeene en platte uitdrukkingen. Evenwel waagde hij het wel ééns, om over Hoogduitfche woorden te oordeelen. In eenen eigenhandigen brief, die in druk is, welken hij den 8 November 1780 aan zijnen Staatsdienaar, den Graaf van )herzberg fchreef, Was hij niet voldaan met bet woord Beijfpiel, en beweerde, dat het zijn moest Exempel. De Krijgs- en Domein-kamer te Stettin •berichtte hem ééns, dat de beftelde Steriet (zeker foort C » ^  jé TAA L-KUNDE. van visch) uit Rusland over Zee aangekomen was, maar dat 'er acht fluks van geftorven waren. De Koning oordeelde dit woord geftorven in dit geval voor onvoegzaam, omdat men van visfchen gemeenlijk in het Hoogduitsch zegt, zij zijn abgeftanden, daarom antwoordde hij: de visfchen, die volgends uw bericht geftorven zijn, zullen met Christelijke plegtigheid dienen begraaven te worden. Men behoeft zich niet te verwonderen, dat de Koning in 't Hoogduitsch nog Hechter fpelling gebruikte , dan in 't Fransch, nadien hij zeer weinig Hoogduitfche boeken las. In 't vervolg zullen naauwkeurig •afgedrukte voorbeelden van zijnen eigenhandigen Hoogduitfchen fchrijfflijl voorkomen. Zijne onvolmaakte kennis en geringachting der Hoogduitfche taal, had hem ligt kunnen verleiden, om, indien niet alle de brieven, ten minflen de daaglijkfche berichten van zijne Staatsdienaars in 't Fransch te begeeren, om dat hij deeze taal beter verflond; doch zoo ver ging hij niet, alzoo hij 'er ook te verflandig toe was, maar hij liet ze zich toezenden in 't Hoogduitsch, en in dezelfde taal gaf hij ook de antwoorden en befcheiden, zowel die van zijne geheime Kabinets - raaden , als van hem eigenhandig opgefteld waren, en die hij op den kant fchreef; uitgezonderd, als hij zich niet vertrouwde, om in dezelve alles naanwkeurig en bepaald te kunnen uitdrukken; want in dit geval fchreef hij ze in 't Fransch, waarvan ik in 't vervolg een voorbeeld zal geven. Franfche brieven beantwoordde hij in 't Fransch, Hoogduitfche in 't Hoogduitsch. •Met eenen Duitfcher fprak hij zelden Fransch, om dat hij.hem zelden eene goede kennis van die taa] j . toe-  geleerdheid. 3? toevertrouwde. Zijne Kabinets-Ministers, Gezanten, en eenige Officieren waren hier van voornaamhjk uit- geNonothêeft hij het Hoogduitsch en Fransch fchrift goed gefchreeven, evenwel was zijn Hoogduitfche ïand duidlijker dan de Franfche. Het rs merkwaardig, dat hij zijn' naam in de beide taaien in ^ ouderdom, en tot zijn' dood toe nog even, zooal* n zijne jeugd fchreef, uitgezonderd, als hijde Clnragra (het hand-euvel) had. Dit is inzonderheid te v ftaan van zijne Hoogduitfche naamteekemng. Het onderwijs in 't fchrijven, kreeg hij in zijne eer e jeugd van cur as, wiens hand zeer leesbaar en tom was. In het IV. Deel van mijne Levensbejcbrijvtngen BMdu 108. komt voor, dat zekere Graaf van tinkenstein in Pruis/eneeh'ö fpreukuit dePfalmen bezat, en zorgvuldig bewaarde, welke de Koning m zijne kindsheid met groote letters heel netjes gefchreeven had. geleerdheid. Het is niet nodig, dat een Koning een geleerde, en nog minder, dat hij een fchrijver zij. Doch dewijl nogthans zijne aandacht en zorg zich ook tot de wetenfchappen en kunsten moet uitftrekken, zoo rs het goed, als hij van derzelver gefteldheid en waarde even zo wel behoorlijke en grondige algemeene denkbeelden heeft, als van andere dingen, door welken eene Mogendheid in bloei kan raaken; ook is het goed, als hij die mannen van alle tijden en volken kent, welke bij dezelven hebben uitgemunt en zich verdienstelijk gemaakt. Het voortreflijk verftand des C 3 Ko"  3§ geleerdheiei. Konings, had zich dergelijke kundigheden uit Franfche Boeken, voornaamlijk die van ba ijle, en door de verkeering met geleerden, doch die meest-al Franfchen waren, verkreegen, en zijn voortreflijk geheugen had hem daar in veel dienst gedaan. Zijne denkbeelden omtrent de wetenfchappen waren wel niet zonder gebrek en fouten, doch hij muntte echter door dezelven onder de Koningen zeer uit, en van de gefchiedenis der Wijsgeerte wist hij inzonderheid zoo veel, dat hij, even als Keizer markus aurelius antoninus 'er een kort begrip van geven kon. Van zijne Letterkundige kennis, deel il? de volgende kleine proeve mede. Hij fchreef 1770 op den kant van een verzoekfchrift, dat de Staatsdienaar, Vrijheer van furst hem toezond, en dat in 't vervolg voorkomen zals „ Sie; (dieProfesfores) Müsfen in der Medecinbe„ fonders beij des Borhavem Metode bleiben, in der Aftronomie Neuton, in der Metafifik Loc, „ in den Hiftorifchen Kentfchaften die Metode des „ Tomafius Folgen." (Zij (de Profesforen) moeten in de Geneeskunde bijzonder bij de Methode van boerhave blijven, inde Starrekunde newton, in de Bovennatuur* kunde locke, in de Gefchiedkunde de Leerwijze van thomasius volgen.) Men ziet uit deeze onde knntteekening des Konings, het geen uit zijn laater Gefchrift de la litterature allemande , en zijnen gedrukten brief van 13 Novem* ber 178a aan den Staatsdienaar Graaf van herz» berg bekend is dat hij, hoewel verkeerd, c h r i s? ti-  GELEERDHEID, tianus thomasius voor eenen goeden Gefchied- fchrijver hield. De la beaumelle fchrijft in de honderd en elfde van zijne Penfées, dat de Koning, indien hi] niets meer dan een burgerman geweest was, met zijne bekwaam- en geleerde kundigheden niet zou hebben uitgemunt; Maar als hij een Edelman geweest was, zou men geoordeeld hebben, dat 'er den éénen of anderen tijd een Preüdent van de Akademie der Wetenfchappen te Beriin van hem worden kon; maar onder de Koningen had hij wegens zijne geleerde kundigheden gefchitterd. Mijns bedunkens, moet men zich bij zulke onderftelde o-evalien, die tot eene andere wereld behooren, niet ophouden, maar f red erik den tweeden met Koningen en Keizers, die voor geleerd gehouden zijn, vergelijken , en dan komt hij het naast bij Keizer hadriaan, dien hij ook in andere opzigten gelijk geweest is (0- Hij was een Dichter, niet enkel J een CO Ik zal uit de Levensbefchrijving van Keizer uadriaan door aeli ps spautianus hier het meest aannaaien, van het geen tot deeze gelijkvormigheid behoort. Hauriaan was zulk een liefhebber en kenner der Griekfche taal en geleerdheid (de Griekfche taal was bij de Romeinen juist het geen thans' bij onderfcheiden Europifche volken de Franfche is,) dat hij van fommigen bet kleins GrUkjen genoemd wierd. Hij «f niet alleen aan zijne vrienden, maar ook aan flegte heden fomtijds groote gefchenken, opdat zij hunne Ambten eere zouden aandoen. Hij bezocht niet alleen voornaanie Romijnen en Staatspersonen, maar ook Soldaaten, wanneer zij ziek waren. Alhoewel hij de vrede meer dan den oorlog beminde, oefende hij echter de Soldaaten zoo in de wapenen, als of deknjg voor de deur aond. Hij leefde onder de Soldaaten als een van huns gelijken, at openlijk van'hunne veldkost, moedigde veelen door gaven, andere* door eere aan, om het moeilijke, dat hij gebood, te verC 4  e\o geleerdheid. een Verzenmaker, gelijk voltaire hem flechts noemde; want zijne verzen behelzen niet alleen aartige, maar ook vernuftige, fchilderachtigeen verhevene gedachten. Hij fchreef den Anti ■ Machiavel, en kleine verhandelingen over allerhande onderwerpen; over het algemeen rijk in gewigtige en feherpzinnige gedachten, inzonderheid in 't Staatkundige en het Wijsgeerige, maar ook rijk in boert en fpot, voornaamlijk over Godgeleerde onderwerpen, doch het ontbreekt tevens in dezelven niet aan verkeerde onder- ftel- dragen. Hij was een ftrcng waarnemer van de krijgstucht. Hij ging dikwils in gemeene kleeding, droeg eenen gordel zonder goud, gespen zonder juweelen. Vlijtig onderzocht hij de Magazijnen voor de Soldaaten; Hij deed vlijtig onderzoek naar de inkomsten der Provintiën, om het gebrek te vergoeden, daar hij zich in bevond. Hij doorreisde vlijtig de Provintiën der Roomfche Mogendheid, en met ongewoonen fpoed. Hij liet openbaare gebouwen ftichten op zijne kosten, bouwde bijkans in elke Had wat, bewees ook aan fommige Provintiën groote iveldaaden, en ftrafte Bevelhebbers, die zich te buiten gingen, fcherp. Hij beminde de Dichtkunst en alle Wetenfchappen , de Inftrumentaal- en Vokaal - muzijk ; hij maakte verzen op zijne gunstelingen , en verftond de wapen - oefening en krijgskunde in den grond. Hij was ftreng en vrolijk; ernftig en vriendelijk; voortvaarend en draaiend; kaarig en mild. Hij had wel eene groote vaardigheid in het fpreken en verzenmaaken, en was een kenner van alle kunsten ; maar de Geleerden en Kunstenaars beiispte en verachtte hij , omdat hij geloofde, dat hij geleerder en bekwaamer was dan zij. Eens berispte hij favorinus, wegens het gebruik van een woord, en deeze zweeg ftil. Als zijne vrienden het deezen geleerden man kwalijk namen, dat hij haoriaan met opzigt tot een 'woord, het welk van goede fchrijvers gebruikt werd, toegegeeveh had, zeide hij lagchende : gij raadt mij niet goed , mijne' vrienden , als gij niet wilt toelaaten, dat ik hem voor den geleerdften houde , die 30 Legioenen heeft. Hij verkeerde heel gemeenzaam met eenige Wijs»  GELEERDHEID. 4 t Hellingen, uit welke geene andere dan verkeerde gevolgtrekkingen konden voortvloejen. Eenige van deeze korte verhandelingen zijn in een heel klein aantal gedrukt, en maar aan weinige gefchonken, om dat hij zelf ze voor al te vrij gefchreeven hield: doch nu zullen zij wel in de verzameling van zijne werken komen. Ook kunnen de opdragt aan Paus klkmens XIV voor de me d'Appollonius de Tyane , (Beriin 1775 in Oftavo ,) over welke ik in mijne weeklijkfche Berichten van dit jaar (Bladz. 76.) eenige aanmerkingen gemaakt heb, en de voorreden op het Abregé de VHiftoire Ecclefiaftique de Fleury, tot zijne kleine fchriften gerekend worden. Onder alle zijne werken, zijn de Geschiedkundige de nuttigfte en aangenaamfte, inzonderheid , wegens de vrijmoedige oordeelvellingen, welko zij Wijsgeeren en Geleerden, voornaam lij k , gelijk veelcn verzekeren, met den genoemden favorinus. Het volk gaf bij fchouwfpclen. Zelfs met heel geringe lieden fprak hij vriendelijk, en was zeer onvergenoegd op die genen, welke geloofden, dat het hunne hoogheid te na was, om zich dit vermaak der menschiijkhcid te bezorgen. Hij had een onbefchrijflijfc fterk geheugen. Eens weigerde hij iet aan iemand, die reeds grijs begon te worden , en toen deeze zijn verzoek met een kaalgefchooren hoofd herhaalde, zeide hij, ik heb dit aan uw' vader reeds gpweigerd. Hij noemde ouden , die reeds lang hun ontllag hadden, nog bij hunnen naam. Uit boekeu, die hij gelezen had, en die bij de meesten nog onbekend waren, kon hij veel aanhaalen. Daar zijn veele grappige invallen van hem bekend , want hij praatte geern. Hij hield zoo veel van paarden en honden , dat hij hun grafplaatzen liet maaken. De Rechters vraasds hij zoo lang uit, tot hij achter de waarheid kwam. Zijne liefde fpijze was eene pasteij van verfcheiden gerechten. De Staatseconomie verflond hij zoo goed, dat geen huisvader van zijn huiswezen eene zoo naauwkenrige kennis kan hebben. Hij behandelde civile zaaken op den Militaire» voet. Zijn Landhuis te Tibur had hij op eene verwonderingswaardige wijze gedicht. ' i C 5  42 ZIJNE HAND-BIBLIOTHEEK, zij veelvuldig bevatten. Hij heeft, even gelijk j uliüs caesar, de gefchiedenis van zijne veldtogten zelf befchreeven. ZIJNE HAND-BIBLIOTHEEK. In zijne Hand - bibliotheek was geen één Hoogduitsch boek, en alle Hoogduitfche boeken, die hem vereerd werden, zond hij, gelijk ook de meeste andere boeken, welke hij van derzelver opftellers ontving, naa de Bibliotheek te Beriin. Van oude klasfikaale fchrijvers, welke hij in Franfche vertaalingen las, bevatte zij in de laatfte 20 jaaren van zijn leven , de werken van Polybius, Diodorus van Siciliën, Herodotus, Plutarchus (te weten, deszelfs Levensbefchrijvingen,_) Homerus, Demofthenes, Aefchines, Ifocrates, Epiétetus , Lucianus, Titus Livius, Julius Ca;far, Salluftius, Quintus Curtius, Ammianus Marcellinus , Cicero, Seneca, Lucanus, Plautus, Terentius, Lucretius, Iuvenalis, Virgilius, Ovidius, Petronius, den jongen Plinius; Jtrufalem delivrée par Tasje, Fables £? Contes de la Fontaine, Üeuvres de Boileau , de Rousfeau, de Pierre Corneille, de Racine, de Crebillon , de Fontenelle, Poefies de Chaulieu, de Gres/et, de Desboullieres, la Princesfe de Geve, la Pucelle d'Orleans, Cmtes de Bocace, Sermons de Bour* daloue, de Saurin, Oraifons de Flecbier, Lettres de Sevigni, Lettres provinciales, Lettres perfanes de Montesquieu, Avantures de Telemaque , Reflexions de la Rochefoucault, Memoires de Feuquieres, de Vïllars, de Montecuculi, du Chevalier Temple, de Grammond, H'-ftoire des Empereurs par Crevier, Revolutions par Vertot, Hifioire Militaire de Luxembourg, Cam* pag-  gljNE HAND-BIBLIOTHEEK» pagnes du Prince Eugene, de Turenne, Hijioire de, France par Mnerai, Hijioire de Henri W, de l'Ame* rique par Robertfon, vis de VEnpereur Julien, Oeuvres de Brantome, Abregé de VHijioire ecclefiajlique deFlett. ry, Hijioire des Variations des eglifes Protejlantes, Oeuvres de Macbiavel, de Bosfuet, de Feit air e, Pen* fées de Pascal, L'art de pen/er, Penfêes diverfes fur Is Comete par Bayle, Commentaire Pbitofophique fur les paroles contrains les d'entrer, Syfteme de la nature, Theologie portaiive, Hij liftt zijne Handboeken in hel' der rood Saffian binden, verguld op fnede, docli ontzag ze niet, maar zij lagen heel dikwils zeer lang op tafel en voor het venster opengeflagen, zelfs in de. zon, zo dat zij naauwlijks weder toegedaan konden worden. Men kan aan deeze kleine boekerij den lof van goed en uitgelezen niet ontzeggen, als men 'er eenigen weinigen uitzondert; ook bewijst het het goedverftand en den goeden fraaak des Konings, dat het derde deel daarvan uit oude klasfikaale fchrijvers beftaat, alhoewel zij 'er enkel in Franfche vertaalingen voorhanden zijn. Boven (Bladz. 27.28.) is reeds aangemerkt, dat de Koning daaglijks zekeren tijd tot het lezen van boeken afgezonderd had, waar in hij toonde, zeif een geleer, de te zijn. Hij las overluid en goed, en gemeenlijk fprak hij met belezen en geleerde mannen, die hij ontmoette, over het geen hij laatst, of zo even gelezen had. De voorige Slot-hoofdman Graaf van kameke, een man van belezenheid en verftand, vertelde mij, dat, als hij weleer een' tijd lang toegang tot den Koning had, hij bij de Kamerbedienden onderzoek deed, in welk boek de Koning las? en dit las hij dan ook, om met den Koning uit hetzelve en van des-  44 oordeel over geleerden. deszelfs inhoud te kunnen fpreken. De Koning had zich daar over verwonderd en gevraagd, van waar hij dit boek zo wel kende? Maar hij gaf ten antwoord, dat hij het weleer gelezen , en deszelfs inhoud onthouden had; het geen hij dan ook van veele Latijnfche Klaslikaale Schrijvers, zelfs van cölumella, met waarheid zeggen kon. De Wijsgeerige Boeken van des CARTES, malebranche, locke en leib- nits ftaan wel niet op deeze lijst; maar de Koning had ze echter in den eerden en middelden tijd van zijn leven zeker en veel gelezen, gelijk blijkt uit het geen hij zelf in zijne laatere fchriften enkel uit zijn geheugen daar uit aanhaalt. Men kan zijn gefchrift de la litterature allemande als een kort begrip van zijnegantfche geleerdheid aanzien. oordeel over geleerden. Zijne hooge gedachten over de voornaamfte Griekfche en Romeinfche Geleerden zijn tot zijne eere bekend genoeg. Onder de nieuwe volken gaf hij aan de Franfchen, met betrekking tot verftand en fmaak, vvetenfchappen en kunsten, den voorrang, dewijl hij van zijne jeugd af, uit derzelver boeken en vertaalingen bijna alles, wat hij wist, geleerd had, en dat zo lang hij leefde, herhaalde en nog leerde. Op deeze liet hij de Italiaanfcbe en Engelfcbe volgen. Wij Duitfchers moeten en willen de Franfche Natie deeze eere wel gunnen; en dewijl het toch niet anders zijn kan, daar mede te vrede wezen, dat hij in het boven aangehaald gefchrift de la litterature allemande toegeeft, dat het der Duitfche natie nooit aan geest en vernuft ontbroken, en dat zij mannen heeft, welke zich de voortreflijkhéden der Grieken en Romeinen, der Franfchen, Ita-  oordeel over geleerden. 4S Italiaanen en Engdfchen verwerven konden; Wijsgeeren, welke, als zij bij de ouden vergeleeken worden, niets verliezen, ja dezelven in meer dan één opzigt overtreffen zouden; en dat hij eeu groot getal groote geleerden uit de Duitfche Natie bij naame prijst. Ik houde het voor bijzonder merkwaardig, dat hij der Duitfche Natie inzonderheid groote wijsgeerige vernuften toeftaat; en zeker zij heeft van dezelven zedert honderd jaaren zo veelen voortgebragt, als geene andere natie gedaan heeft. Onzen wolf heeft de Koning in de naaste jaaren voor, en nadat hij den troon beklommen had, daar voor erkend, gelijk, behalven uit zijne nu bekend geworden brieven aan suHM,voornaamlijk uit die blijkt, welke hij aan den Konfiftoriaalraad en Proost reinbeck 1740 gefchreeven heeft, en die ik in het eerfte Deel van mijne Bijdragen tot de Levensgefchiedenis van gedenkwaardige Mannen, naar de oorfpronglijke, die ik bezit, heb laaten drukken. De eerfte, van den 6 Junij 1740 Cden zesden daS van zijne regeering O is de gewigtigfte, dewijl de Koning op het einde van denzelven de volgende woorden eigenhandig gefchreeven heeft: Ik verzoek u , om wolf moeite te doen; , iemand, die de waarheid zoekt en bemint, „ moet van ons onder alle menschlijk gezelfchap „ in waarde gehouden worden, en ik geloof, dat „ gij een Conquest in 't land der waarheid ge," maakt hebt, als gij wolf herwaards kunt „ per/nadeer en (m). Om- O) De Heer Prof. fis ch er te Halh heeft wel deezen Britf in mijn bovengemeld Werk gelezen, maar verkeerd onthouden, e»  46 oordeel over geleerdeWj Ondertusfchen ontftond de groote ijver, dien hij aanwende, om wolf weder in zijne Landen terug te krijgen, niet enkel uit hoogachting voor hem, maar ook uit eigenbelang, want hij fchreef in eenen anderen brief aan reinbeck. het zou hem zeer aangenaam zijn, als hij een goed getal van aanzienlijke en gegoedfle ftudenten mede naa Holle bragts' en ook meer andere goede lieden trekken zou. Bij de perfoneele kennis, die hij met geleerden maakte, wonnen deeze zelden iet; want als hij naderhand van hun fprak, wist hij meer in hun te bedillen dan te prijzen. Indien het hunne geleerdheid en boeken niet betrof, dan betrof het hunne perfoonen. Van gellert fprak hij met genoegen, ook heeft hij fomtijds deeeen of geenen al te fterk geprezen; doch dit is maar zeer weinigen ten deel gevallen. Het was hem tot eene hebbelijkheid, of tot eene tweede natuur geworden , bijna in alle dingen en perfoonen iet belagchelijk te maaken, en te toonen, en nooit fchitterde zijn vernuft meer dan in zulke gevallen; Hij liet hetzelve ook tfes te meer vrijheid, om zich bloot te geven, omdat hij geloofde, dat eenen Koning, zo als hij, dit geoorloofd was. voor. €n das ook in zijne gefchiedenis van den Koning I. JDetl. Bladz. 44. uit zijn geheugen verkeerd aangehaald. Hij laat den Koning zeggen : „ iemand, die de waarheid zoekt en verëert, moet aan „ het gantfche menschdom waard zijn, cn mij dunkt, in het „ rijk dec waarheid eene verovering gedaan te hebben, als ik „ wolf kan bewegen, om te rog te komen,"  47 voor welk soort van nieuwe geleerden hij voorna amlijk achting had. De Koning wilde tot Ambten op de Univerfiteitenen Gymnafiën van zijne Landen geene Naam - geleerden , maar waarlijk geleerde en bekwaame mannen hebben. Dit verklaarde hij bijna elke keer, als hem de Staatsdienaars , die de bezorging der Univerfiteiten en Gymnafiën hadden, zekere mannen tot het Profesforaat voorfloegen; en als hij van eenen Profesfor gedachten had , dat hij bekwaam was, wilde hij dien niet ontflaan. Eenige gevallen zijn genoegzaam, om dit te bewijzen. Toen de Profesfor in de Geneeskunde, hoffmaN te Halle, overleden was, die een traétement van 200 daalers gehad had , ftelde de Staatsdienaar Vrijheer van furst, toenmalige Curator der Univerfiteiten, den 10 November 1766 voor, of de Koning van deeze bezolding aan den Profesfor böhmer, (dis maar 300 daalers had,) 100 daalers, en aan den Profesfor junker (die geheel geene bezolding had,) ook 100 daalers wilde inwilligen? De Koning fchreef op den kant: ,, Wen er habil ist guht aber wo es ein Efel ist „ mus man einen anderen Suchen." (Als hij bekwaam is, goed, maar is het een ezel, dan moet men een' ander zoeken.) Van den Profesfor klotz, dien hij 1765 uit Gottingen naa Halle als Profesfor had laaten beroepen, met een jaargeld van 500 daalers, geloofde hij, dat hij geleerd en bekwaam was. Deezen wérd 1766 van wege den Koning van Poolen eene leeraarsplaats bij de Ecole Militaire (Krijgs- fchool) te Warfcbau opgedragen, toet een jaargeld van 1200 daalers en vrije woo-  48 nieuwe geleerden, welke wooning, en hij verzocht den Curator der Univerfiteiten, om zijn ontilag. Deeze, de Staatsdienaar Vrijheer van furst, berichtte het den 16 Julij 1766 aan den Koning, en voegde 'erbij, klotz had door zijne Latijnfche fchoone Schriften, en grondige kennis der Oudheden en Griekfche Taal, eene zeer groote achting verworven, maar in 't onderwijzen der Studenten muntte hij niet zeer uit. Daarenboven was hij een vreemdeling, en zou, naar zijn karakter, zich moeilijk terug laaten houden, om den zeer voordeeligea post te Warfcbau aan te neemen. Hij vraagde dan, of aan den Profesfor klotz in Halle het verzocht ontflag verleend moest worden? De Koning fchreef op den kant: ,, Neen. Men moet hem flatteeren met eene ver„ meerdering van jaargeld." Thans kreeg hij een jaargeld van 800 daalers, ert den titel van Geheimraad, maar ftierf reeds 1772, en de toenmaalige Curator der Univerfiteiten , de Heer Staats-dienaar Baron van zedlitz Helde den 5 Julij thunmann voor als een' bekwaam en gefchikt man in zijne plaats, ook voegde hij 'er bij, dat deeze .zich met de helft van het jaargeld van klotz zou laaten vergenoegen , en dat hij de andere helft daar van tot een ander gebruik wilde voorfiaan. De Koning fchreef op den kant: „ Goed, als hij maar bekwaam is." Evenwel befteedde hij niet geern veel aan eenen Duitfchen geleerden, gelijk de volgende ondervinding bewijst. Hij gebood den Staatsdienaar van munchhausen, dat hij hem eenen goeden Litterator zou voordellen tot Opziener van zijne verzameling van fchoone Griekfche Oudheden te Potsdam. De Staatsdienaar  bijzonder bij hem geacht W are n. 49 dienaar noemde in zijn bericht van den 14 Janüarij 1771 eenen man, dien gantsch Duitschland éénftemmig met hem, i, voor eenen geleerden kenner der gantfche „ Oudheid erkent, en hem tevens eenen zeer fijnen i, en befchaafden imaak toefchrijft." Hij merkte wel aan, „ dat hij gehoord had, dat hij niet magtig was* „ om zich in 't Fransch behoorlijk uit te drukken," maar tevens verzekerde hij, dat men hem niet zou kunnen bekomen , indien hem de Koning niet eene Wedde van 1200 daalers jaarlijks gaf. Dit dacht den Koning te veel te zijn, en hij antwoordde eigenhanhandig op den kant: „ Ik wil geen Pedant hebben." Aan den Profesfor in de Dichtkunde en Welfpre* kendheid, lindner te Koningsbergen, werd in het jaar 1766 het aanbod gedaan, om te Petersburg, Direétor der School bij de St. Pieters Kerk, welke ik aangelegd had, met eene wedde van 1000 Roebels, te worden. De Staatsdienaar Vrijheer van furst berichtte dit den 10 Jimij aan den Koning , tevens meldende, dat de Rusüfche Vorst dolgoruki zijn ontflag bij het departement van buitenlandfche Staatszaaken, en 'sKonings Gezant te Petersburg, de graaf van Solms , in eenen Brief aan de Staatsdienaar van munchhausen, bevorderde. Hij" voegde 'er wel bij, dat de Univerfiteit niet veel aan hem verliezen zou, en dat zijne plaats bij dezelve weder gemaklijk vervuld zou kunnen worden; dat hij ook "alfchoon een Lands - inboorling zijnde, een groot deel van zijne middelen te Riga had ftaan, alwaar hij die weleer gewonnen hadi doch de Koning antwoordde eigenhandig: „ Ik wil niet, dat men meer lieden uit het land debaucheere." D De™  50 nieuwe geleerden, welke Den 29 Janüarij 1773, deed de Staatsdienaar Baron van zedlitz een voorftel, of zobel tot Profesfor der Welfprekendheid, en D. madihn tot buitengewoon Profesfor in de Rechten te Frankfort aan den Oder beroepen mogten worden ? en de Koning zette op den kant: „ Goed, als zij maar Habil (bekwaam) zijn." De Koning begeerde meermaalen eenen goeden Litterator , waardoor hij, denk ik, eenen grondigen kenner der fraaie Wetenfchappen verftond. Voor zoodanig eenen hield hij den te voorengenoemden Profesfor klotz. Toen deeze geftorven was, fchreef de Staatsdienaar Baron van zedlitz den 9 Febr. 1772 aan den Koning: Hoe de Univerüteit te Halle door den dood van den Geheimraad klotz één'van haare vermaaidfte Profesforen verlooren had; deeze had eene wedde van 800 daalers gehad, en daar voor kon men wel twee goede Profesforen bekomen, te weten één , welke de jonge lieden in de Oeconomie en het Finantie-weezen onderwees, en daar toe floeg hij den Prof. schreber in Leipzig voor, en één, welke de Rbetirique (de Koning gebruikte deeze uitdrukking) leerde, en daartoe was rambach, Rector van hetGymnafium te Quedlinburg, gefchikt. Indien de Koning deezen tweeden goedkeurde, zo zouden de onderwijzers in de fchoolen des te meer hun best doen, als zij zagen, dat zijne Majefteit acht op hun floeg. Het eigenhandig hoogstmerkwaardig antwoord des Konings luidde dus: „ Die Oconomie lernet man bey den Bauren, und „ nicht auf Univerfiteiten, man mus Suchen „ einen guhten Literateur in der ftelle des Klot- „ zen  bijzonder bij hem geacht waren. 51 zen zu kriegen, und keinen Oconome, als einen Bauren, der weis mehr davon als Téo- „ risten" (De Oeconomie leert men bij' de Boeren, en niet op de hooge Schooien, men zie een' goed Litterator te krijgen in plaats van klotz, en geen' Oeconomist, dan een Boer, die weet 'er meer van, dan de Tbeoristen.) De Staatsdienaar van dankelmann gaf in 1753, den geheimen Tribunals-raad loep er, die toen te Stettin was, last, om onderzoek te doen naar den toeftand van het Akademisch Gijmnafiura aldaar, en voorflagen tot verbetering van hetzelve voor te ftellen. In hetzelfde jaar werd de Profesfor denso van Stettin naa Wismar tot Reclor van het Gijmnafium aldaar beroepen, waar door het Profesforaat in de Welfprekendheid en Dichtkunst openkwam. loeper en de Pommerfche Regeering oordeelden, dat het goed zou zijn, als dit Profesforaat niet weder vervuld werd, nademaal het Gijmnafium, in vergelijking met de werklijk daar zijnde Studenten, te veel Leeraars had, en deeze te geringe jaarwedden trokken; zij floegen dan voor, om de leer-uuren en de wedde van den vertrokken Profesfor onder de overige Profesforen te verdeden. Dit vond de goedkeuring van den Staatsdienaar, Vrijheer van dankelmann, welke overëenkomftig denzelven een Refcript aan toEPER en aan de regeering opftelde, en den Koning den j April 1754, ter onderteekening toezond. Doch de Koning fchreef op den kant :• „ Sie Müfen" (Müsfen) „ Einen guhten Profesfor „ Eloquentié haben, der is der allernötigftë." D a (Z»)  ^2 ' nieuwe geleerden, welke (Zij moeten een' goed Profesfor in de Welfprekendheid hebben, die is de allernoodzaaklijkffe.) De: Staatsdienaar beval nu aan loeper en de Regeering, voorftellen.te doen ter vervulling van het Hoogleeraars- ambt der Welfprekendheid. Ondertusfchen had reeds den 6 Augustus 1753 joachim fred. spr-EngEl, Leeraar bij de Reaal-fchool te Beriin, oumidlijk bij den Koning om dit Profesforaat verzocht, en de Koning fchreef den ia Augustus aan den Staatsdienaar dankelmann, hij zou sp ren gel bij zich laaten komen, hem examineeren, en proeven laaten doen, of hij de nodige bekwaamheid tot die plaats had, dan niet? en als dan het nodige bezorgen. Ook had zich den 13 Augustus Profesfor karel willem r aml er , die reeds 5 jaaren, als Maitre , de Logica, bij het Berlinfche Kadetten ■ corps geleerd had, bij het Opper - Kö'nfïstorie aangediend, en voorgedragen, dat Welfprekendheid en Dichtkunst van jongs af zijn voornaamffe fiudie geweest was. Doch geen van beiden kreeg de plaats, dewijl de Curatoren van de Mariënffiftskerk het recht van voorftelling hadden. Deezen vervoegden zich bij het geestelijk Departement, en verzochten, dat Prof. stisser tot Prof. der Welfprekendheid en Dichtkunst mogt benoemd worden, en dd Koning, wien de Staatsdienaar dit te kennen gaf. antwoordde hem, dat hij 'er niets op aan te merken had, en derhal ven zou de Staatsdienaar het nodige laaten afvaardigen. Hoe veel werks de Koning van de Welfprekendheid maakte, blijkt ook uit het volgende geval. Na den dood van den derden Gereformeerden Hofprediker N 01,-  bijzonder bij hem geacht waren. 53 NOLTENiuste Beriin, toen de jonger Hofpredikers opklommen, en gevolglijk de onderfte plaats te vergeven was, ftelde de Staatsdienaar vandoerenberg den 21 Dee. 1777 tot dezelve voor den Heer Hofprediker c 0 n r a u te Cros/en, den Heer Predikant w 11. gig sen bij de Parochiaalkerk te Beriin, en den Heer Predikant stosch te Lüdersdorf, en vraagde, welke van deeze drie tot jongden Hof- en Dom - prediker, zou aangefteld worden? De Koning fchreef op den kanti' 1 bil fiucwsg ïoi mlwé'ed^Bfiv De beste Redenaar." Toen hem nu de Heer Staatsdienaar den 25 Dec. de beroeping voor' den Heer conrad toezond, onderteekende hij die. Onder den nuttigden arbeid der Geleerden, rekende de Koning de vertaalingen van Griekfche en Latijnfche oude Schrijvers , buiten twijfel voornaamlijk daarom, dewijl zij voor hem zeiven zoo noodzaaklijk en nuttig waren, om deeze Schrijvers te kunnen gebruiken. Nu kon hij wel de waarde eenei Vertaaling niet onderzoeken , door ze met den grondtekst te vergelijken , maar alleen daar door beöordeeJen, of zij een' gezonden zin opleverde? Zonder te weten, of die de waare was ? nogthans hadden weinige Geleerden in dit opzigt iet boven hem vooruit. Hij gaf aan zijnen Overften cmarles gutschardt, dien hij den naam van qui-ntus icixiüs gegeeven had, zijnen wensch te kennen, dat ammianus marcellinus beter in 't Fransch mogt vertaald worden, dan door marolles gefchied was, en de ovcrfte ftelde daar toe voor zijnen vriend, den toenmaligen Franfchen Predikant, ihans Hertoglijk-Brunswijkfchen Geheimen : LeD 3 Sa"  54 nieuwe geleerden, welke gations-raad en Refident, den Heer guilleaume de moulines, die in zijne Franfche Boeken hier en daar den ftijl verbeterde. De druk van deeze vertaaling werd wel eerst na den dood van quinTüs voltooid (1775); doch, dewijl deeze den Vertaaier zoo fterk den Koning had aangeprezen, en de vertaaling den Koning behaagde; zo beloonde hij den arbeid van den Heer de moulines daarmede zeer aanzienlijk, dat hij hem met een jaargeld van 500 daalers tot gewoon Lid van de Berlinfche Akademie der Wetenfchappen benoemde; Ook ipoorde hij hem aan, om verders zich met foortgelijken arbeid bezig te houden. Het is bekend, dat de Heer m. abraham jakob penzel de Aardrijks - befchrijving van strabo uit het Grieksch in 'tHoogduitsch vertaald, en daar bij veele bekwaamheid betoond heeft; doch het is ook bekend, dat dit zelfde goed vernuft van de ééne zeldzaame kuur in de andere gevallen is, Toen hij 1776 te Koningsbergen Soldaat was onder het Regiment van den Generaal Luitenant van stutterheim, ging zijn toeftand den Heer bernoulli, Akademist alhier, zoo ter harte, dat hij den 6Februarij aan den Koning fchreef, voor hem bad, en zijn ontllag poogte te bewerken. Hij ontving het volgend antwoord uit het Kabinet. Le fujet, pour lequel vous vous interes/és par votre kttre du 6 de ce mois, m'eft aujji peu connu, que le lieu de fon fejour: mais Von doit avec raiJon fuppofer, qu'un hotnme, qui comme celui, que vous me depeignés3 evint, malgrè fes talents & fes connoijjanfes, volontairement fimple Soldat, £? J regoit Fengagement comme tel% ne peut Ure qu'un fram  bijzonder bij hem geacht waren. $$ franc- libertin. Qiioi-quil en Joh au refte , fai donnê ordre, de prendre des informations fur Jon comte. d Potsdam ce 7 Fevrier 1776. (De peifoon, daar gij in uwen brief van den 6 deezer maand voor fpreekt, is mij zoo min bekend, ais de plaats van zijn verblijf: doch men moet nret reden onderftellen, dat een mensch , die, gelijk hij, welken gij mij afmaalt, niettegenftaande zijne begaafd- en kundigheden, vrijwillig gemeen Soldaat word, en als zoodanig bezolding trekt, niet anders kan zijn, dan een losbandige. Wat 'er voorts van zij, ik heb bevel gegeeven, om ten zijnen opzigte onderzoek te doen. Potsdam, den 7 Februarij 1776-) Om deezen tijd bevond zich de vermaarde Kanunnik pauw te Potsdam, om den Koning gezelfchap te houden, als hij hem liet ontbieden. Aan deezen fchreef ik, en verzocht hem, gelegenheid te zoeken, om met den Koning te fpreken over p enz el, den overzettcr van strabo, ten einde hem van den Soldaaten-ftand te verlosfen. De Heer pauw antwoordde mij, hoe mij bekend was, dat het onbefchrijflijk zwaar viel, om van den Krijgsdienst weder entfiagen te raaken, als men 'er ééns ingekomen was- dat hij derhalven twijfelde, of penzel wel wedèr ontflagen zou worden. Doch, nadien hij echter een zoo gewigtig Grieksch werk in 't Hoogduitsch vertaald had, en de Koning van foortgelijke Overzettingen veel werks maakte, wilde hij beproeven, of hijMiem wegens dit werk aan den Koning kon aanprijzen. Ook heeft hij waarlijk deeze onderneming ia 't werk gefteld; doch alzoo de Generaal Lieutenant D 4 VAN  g6 ZIJNE ge RIN G AC HTI NO van stotterheim niet te bewegen was, om zich voor penzel gunstig te betoonen, bleef deeze zoo lang Pruisfisch Soldaat, tot dat hij zich heimlijk wegmaakte, en na Poolen ging. QR00T1Ï GERINGACIITING van GODGELEERt den en predikanten, Gelijk de Koning de Wijsgeeren voor de gewigtigften onder alle Geleerden, voor de Leeraars van het menschdom hield; zoo zag hij daarentegen de Godgeleerden voor de verachtelijkften onder allen aan, en daar waren 'er maar zeer weinigen, die hij van deeze verachting uitzonderde. Hij noemde hen nooit anders dan Paapen, en zocht de meest- befchimpende bewoordingen uit, als hij van hun fprak. Ik heb wel in het eerfte Deel van mijne Bijdragen, tot de Levens - gefchiedenis van gedenkwaardige Perfoonen aangewezen, dat hij den Konfistoriaal - raad en Proost jon. gustaaf reinbeck geacht heeft; doch dit kwam daarvan, omdat hij als Kroonprins hem aan de tafel van zijn' Heer Vader, en bij andere gelegenheden, perfoonlijk bad keren kennen, en zijn voortreflijk verftand, zijn rechtfehaapen en ftaudvastig karakter, en zijne groote bekwaamheden had opgemerkt, maar voornaamlijk wel daarvan, omdat reinbeck een ijverig vriend en bevoorderaar van den Wijsgeer wolf- was, van wien de Koning, verfcheiden jaaren lang, veel werks maakte. Evenwel heeft reinbeck zelfs .na zijn' dood 'sKonings fpotteriiij. niet kunnen ontgaan, maar werd'van hem over tafel van onvoegzaame en belagchelijke gezegdens;en wijze van voorftelling in zijne Predikaatiën  van godgeleerden en predikanten. 57 befchuldigd, die toch nooit uit zijn mond gegaan waren. Misfchien heeft de HaJiifche Godgeleerden jou. joaciiim lange ongemeen veel daar aan toegebragt, dat de Koning reeds in zijne jeugd een heel flecht gevoelen van de Godgeleerden kreeg. Ik weet uit den mond van eene voornaamfte en hoogsteerbiedwaardige Dame in ons Land, dat, toen lange in 173S te Beriin was, om Koning frederik willem, indien moogiijk, terug te houden, dat hij wolf niet in zijn land terugriep, en toen hij bij die gelegenheid bij den Koning at, hij tusfchen deezenen den Kroonprins moest zitten; doch dat hij deu laatften wegens zijne houding en gedrag over tafel ten hoogften miskingde. Nadien hij nu bovendien w o l f s ergfte vervolger was, en wel al-s Godgeleerden, zo kon hij daardoor alleen de Godgeleerden bij den Koning gehaat maaken. Ik zal hier eenige fterke voorbeelden van 's Konings haat tegen de Godgeleerden geven. Toen Profesfor sultzer in i773 bij deu Schoolraad van 't Gijmnafium van Joachims- dal inkwam, en verzocht, dat hem het ambt van Vifitator van dit Gijmnafium, welk hem den 15 Meij 1766 was opgedragen, en hem jaarlijks 50 daalers opbragt, wegens zijne zwakke gezondheid, weder mogt afgenomen worden; werd den Koning den 15 Julij in deszelfs plaats de Hofprediker noltenius voorgeflagen; Doch hij fchreef op den kant: „ Geen'Paap, daar kan men niets mede uitvoeren, ,, merian zal 'er beter voor pasfen." Zeker was de Heer me rian geleerder dan noltenius, en hij is over het geheel een man , rijk in nuttige en grondige befchaafde en wijsgeerige WeD 5 ten-  58 zijne GERINGACHTINCï tenfchap. Dus laat zich de keuze des Konings volkomen rechtvaardigen, en het verachtelijke en haatelijke woord Paap is niet erger, dan het denkbeeld, welk de Koning met het woord Theologant (Godgeleerden; verbond. Ziet hier zijne befchrijving, die hij den 7 Februarij 1783 op't voordellen vaneenen Veldprediker tot derden Profesfor in de Godgeleerdheid te Koningsbergen, van eenen Godgeleerden gaf: „ Een Theologant (Godgeleerden) is ligt te vinden, ,, dat is een dier zonder verdand." Het gevoelen, dat hij van de Godgeleerdheid had, was oorzaak van dit denkbeeld; want hij redende dus. De Godgeleerdheid is iet onredelijks en onverftandigs, derhal ven moet iemand, die ze onderwijst, een mensch zonder rede en verdand, een dier zijn. als hij eenen Godgeleerden leerde kennen, die verftandig en geleerd was, dan geloofde hij, dat, die de Godgeleerdheid onderwees, alleen om het voordeel, dat hij 'er van had, maar niet uit overtuiging. De Zedekunde, welke zoo iemand voordroeg, ondcrfcheidde de Koning van de Godgeleerdheid, welke laatde hij alleen in onbegrijpelijke efi dus nietswaardige Leerdukken ftelde. Toen de. Fleer d. joh. henr. dan. moldenha w e r , een eerwaardig man, te Koningsbergen was, kwam hij kwalijk bij den Koning te pas. Hij fchreef Ï765, den 16 April, onmidlijk aan den Koning, dat de ftad Hamburg hem tot Predikant bij haare Domkerk, (hij wist toen nog niet, dat de Domkerk te Hamburg onder de "hoogheid van Keur-Brunswijk fhat,) beroepen had. Alzoo hijnuzedert 1737bij eene gemeinte diende, van welke hij zijn onderhoud niet gehad had, en ze tegenswoordig ook nog minder had.  van godgeleerden en predikanten. had, dewijl hij, tegelijk met dezelve ,brandichade geleden had, zoo verzocht hij den Koning om verlof, dat hij deeze beroeping mogt aannemen. De Koning gebood, dat men dit verzoekfehrift aan den Staatsdie> naar van munchhausen zou zenden. Deeze fchreef aan den Staatsdienaar, Vrijheer van f u r s t , toenmaals Curator der Univerfueiten, dat 'er, ten aanzien van het Predik-ambt van d. moldemuwer, omtrent zijn ontflag geen zonderlinge bedenking was; of hij ten aanzien van het Profesforaat in de Godgeleerdheid ook iet vond? De Heer Staats, dienaar van fqrst gaf hem ten antwoord, jmolDenhawer had wel den naam van een' bekwaam man, maar niet van één' der vlijtigfte Hoogleeraars op de Univerfiteit, (*.) derhalven was hij bereid, om het voorftel aan den Koning, om deszelfs ontflag, mede te onderteekenen. Dit gefchieddc, en de Koning bewilligde, dat hij ontflagen wierd. Geduurende den tijd, dat deeze twee Staatsdienaars hier over met eikanderen handelden, kreeg de Heer wolden ha wer berouw, die den tienden Meij aan het Opper - Confiftorie fchreef, dat zijn gemoed thans neigde, om bij zijne gemeente en bij de Univerfiteit te blijven, dat hij ook geloofde, dat 'sKonings wil daar heen ftrekte, alzoo hij op zijn verzoek om ontflag, nog geen antwoord gekregen had: Ook had hij reeds den 17 Meij verzogt, dat hij den Pfarheer bij de Kerk op den Sackheim te Koningsbergen, (bij welke (*) Hij zelf beweerde echter, dat hij zedert 1744 genadig , openbaare en bijzonder Collegiën , cn integendeel qoam iii zedert 1730 geen enkel, en langhausen ook geen Theologisch Collegie, gehouden had.  60 zijne geringac'. hting ke hij tot hier toe alleen Diakontis geweest was) eenen grijsaard van 89 jaaren, als Adjunct mogt worden toegevoegd, met de hoop van hem te zullen opvolgen, en de Pruisfrfche Regeering had dit ook in voorflag gebragt. De twee Staatsdienaars fchreeven dan den 31 Meij aan den Koning: ,, De Profesfor en Diaconus moldenhawer „ te Koningsbergen in Pruis/en, welken Uwe ,, Koningl. Majefteit op onzen gemcenfcbappe,, lijken voorflag ter aanneming van zijne beko„ men beroeping naa Hamburg, zijne Demisjïe ,, gefchonken heeft, wil thans op aanhouden „ zijner gemcinte voor deeze beroeping bedan,, ken, en in zijnen tegenwoerdigen post blijven, „ indien hem, volgends voorftel der Pruisfiiche Regeering, de Adjuncts - plaats bij den 8o 5, jaarigen en onvermoogendenPfarheer je s te r, „ die vacant is door het thans gebeurde over„ lijden van bernhardi, en welke Uwe Ko,,, ninglijke Majefteit te begeven heeft, mogt ,, opgedragen worden. Het Opper - Confiftorie „ alhier, houd dit voorftel der Koningsbergfche „ Univerfiteit en Kerk voor heel aanneemlijk, en wij „ dragen dien volgends allerönderdaanigst voor: ,, of Uwe Koningl. Majefteit dit allergenadigst ,, gelieft te bekragtigen?" De Koning nam het wankelen van moldenhawer heel ongunftig op, en fchreef in de aandoening van gemelijkheid eigenhandig op den kant: „ Der verfluchte Pfafe weis Selber nicht, was er wil, holde Jhn Der Teufel. (De  van godgeleerden en predikanten. öe (De vervloekte Paap weet zelf niet, wat hij wil, haal hem de Duivel.) Deeze hardklinkende woorden zeggen in de daad niets meer, dan het geen het Opper - Confiftorie in deszelfs refcript aan de Pruisfifche Regeering dus uitdrukte: De Koning liet het bij de eens aan moldenhawer gegeeven Demisjïe blijven. Nog harder was, het geen in 1745 denDo&or en Profesfor inde Godgeleerdheid, gotthelfaügust franke te Halle, overkwam, waartoe de Komedie aanleiding gaf. De Univerfiteit te Halle, had reeds in 1744 bij het geestelijk Departement een voorftel gedaan nopens de Komedie, en dit had deswegens aan het Generaal-directorium gefchreeven, doch, het welk geantwoord had, men moest eerst een bijzonder geval van ongefchiktheden afwagten , die door de Komedie veroorzaakt werden. Dit gaf nu de Univerfiteit in 174 5 op, en het geestelijk Departement deelde dit bericht aan het Generaal- directorium mede; Dit, hierover met het geestelijk Departement gehandeld hebbende, berichtte den 31 Janüarij 1745 aan den Koning , dat de Univerfiteit te Halle voorgefteld bad, hoe aldaar onlangs in de Komedie onder fommige Studenten zulk een twist ontftaan was, dat zij openlijk met eikanderen gevochten hadden, en dat één Student aan de hand gewond was. De Univerfiteit verzocht dan, dat, ter verhoeding van verder ongeluk, de Komedianten van Halle weggezonden mogten worden, en het geestelijk Departement was van oordeel, dat, door het wegzenden der Komedianten, de rust en bloei der Univerfiteit bewaard zou  02 zijne ceringachtikg zou worden. Het hing dan van den Koning af: of de Komedie in Halle zou verboden worden ? De Koning fchreef terftond eigenhandig op den kant: „ Das ist das geistliche Mukerpak fchuldt dran, fie Sollen Spillen, und Her Franke, oder wie „ der Schurke heisfet, fol darbei Seindt, umb „ die Studenten wegen feiner Narifchen Vohr. 3, ftelung eine öfentliche reparation zu thun, und ,, mihr Sol der atest vom Comedianten gefchicket „ werden, das er dargewefen ist, (Dat is de fchuld van die geestelijke muggenzifters , zij zullen fpeelen, en de Heer franke, of, hoe de fchurk heet, zal daarbij zijn, om de Studenten, voor zijn zot voorftel, eene openlijke voldoening te geven, en mij zal een getuigfchrift van de Komedianten gezonden worden, dat hij 'er geweest is.) Dit kantfchrift zond het Generaal - directorium met het bericht den 6 Februarij aan den Staatsdieuaar Van brand en den Prefident van reichenbach, hen verzoekende, om in deeze, tot hun Resjort behoorende, zaak het nodige te bezorgen.Deeze twee antwoordden den 12 Februarij, dat zij zich in deeze enkel Politie-zaak niet konden inlaaten, maar aan het Generaal - directorium overlieten, wat het verder wilde beginnen. De Koning liet reeds den 17 Februarij een Kabinetshevel afgaan aan het Generaal-directorium van deezen inhoud; hij had nog geen effect van zijn bijfchrift en verordening gezien, het attest wegens den Profesfor f r a n-  \an godgeleerden en predikanten. 63 franke zou hem, voor zijn vertrek naa Silezien, toegezonden worden. Thans berichtte het Generaal - directorium den 19 Februarij eerst aan den Koning, dat het zijn bevel het geestelijk Departement had medegedeeld, om het nodige in deeze, tot deszelfs beftuur behoorende, zaak te bezorgen, en op het tweede bevel, gisteren ontvangen, had het terftond aan 't geestelijk Departement bericht daar van gegeeven, en zou ook niet nalaaten, om het getuigfchrift, zoo dra het inkwam, den Koning ter hand te ftellen. De Koning fchreef op den kant: „ Ins künftige werden die Herren Pfafen wohl „ vernünftiger werden, und nicht gedenken das „ Diretïorhm und mihr Na/en anzudrehen. Die „ Halifchen Pfafen müsfen kurz gehalten wer„ den; Es Seindt Evangelifche Je/uiten, und „ mus Man fie bey alle Gelegenheiten nicht die „ Mindeste Autoriteit einraumen. (In 't vervolg zullen de Heeren Paapen wel wijzer worden, en niet onderftaan, het Directorium en mij bij den neus te hebben. De Hallifche Paapen moeten kort gehouden worden; Het zijn Euangelifche Jefuiten, en men moet ze bij alle gelegenheden niet het minfte gezag inruimen.) Hierop zond het Directorium 's Konings tweede bevel aan den Staatsdienaar van brand enden Prefident van reichenbach, en verzocht om fpoedige fchikking in deeze zaak. Deeze gaven terftond antwoord, en poogden de zaak van zich af te fchuiven. Het Generaal-directorium antwoordde den aoften,  64 zijne geringachting aoften, dat het zich de zaak niet kon aantrekken' j maar ze aan het geestelijk Departement moest overlaten. Dit fchreef nu fpoedig en nog denzelfden dag aan de Univerfiteit: Het bijliggend voorftel en eigenhandige kant-re- - folutie toonde 's Konings wil. Deeze moest zonder eenige bedenking volbragp, en het getuigfchrift met de naaste post onmiddelijk aan den Koning gezonden worden. Dit refcript zond het geestelijk Departement het Generaal-directorium toe, opdat het aan den Koning ter eigene onderteekening gezonden wierd, en wel meteen bericht, dat de Staatsdienaar brand met de Finantie Ministers geliefde te onderfchrijven, van den volgenden inhoud: Het gegeeven bevel zij, naar luid der Bijlage geëxpediëerd, en werd ter voltrekking voorgedragen. Doch de Staatsdienaars moesten berichten, dat de - gantfche Univerfiteit, en niet de Godgeleerden, allerminst franke alleen, op het wegzenden der Komedianten aangedrongen had, en dat niet zoo zeer uit hoofde der Komedie, als veel meer van wegen de liederlijke vrouwsperfoonen, die zich bij den troep bevonden, en den Studenten tot allerhande Exces/en aanleiding gaven. Als toch 's Konings bevel zou volbragt worden, was het te vreezen, dat uitheemfchen hunne kinderen, en bijzonder Godgeleerden, niet meer derwaards zouden zenden, het Welk deeze, door geheel Duitscbland tot hier toe alleen bloeiende Univerfiteit tot ruïne , en midsdien 's Konings belangen zelve tot het groost nadeel verftrekken zou.- Het'  VAN GODGELEERDEN EN PREDIKANTEN. 65 Het vollediger Refcript aan de Univerfiteit, hetwelk de Koning eigenhandig onderdrijven zou, luidde dus: Wij hebben zeer ongenadig gevonden, dat gijlieden in uw, nopens de Komedianten aldaar, laatst afgevaardigd Beticht, de oorzaak der onördenlijkheden , die onder de Studenten aldaar da overhand nemen , op deeze lieden fchuift, en daaröm een voorftel doet, om hen weg te zenden. Daar zullen wel heel andere omftandigheden plaats hebben, waardoor de Studenten tot detegenswoordige buiten.rpoorigb.eden vervallen, en als zijflegtsteregten tijd bijzonder met goede voorbeelden aangewezen wierden, omhunpligttedoen, dan zou 'er ook veel achterwege blijven, hetgeen tot uweklagten aanleiding gegeeven heeft. Ondertusfchen vetklaaren wij ulieden°mids deezen ééns vooral, dat de Komedianten van daar niet weggezonden zullen worden, veel meer Willen wij, dat gijlieden, of ten minften, diegenen, welke op ulieder laatfte bericht aangedrongen, en daar op geftaan hebben, dat het afgezonden moest worden, de allerëerfte vertooning van een Komedie zullen bijwoonen, en dat gij ons een attest van de Komedianten, dat dit gefchied is, met de naaste post, zonder eenig tegenfpreken, en ter vermijding van hoogst■ ongenadige fchikking, onmiddelijk allerönderdaanigst zult overzenden." Dit Refcript werd nu den Koning ter onderteekening, met het bovenftaande bericht, toegezonden, doch de Koning onderteekende het niet, maar zette 'er eigenhandig iet onder, en beval, om het dus aan de Univerfiteit af te vaardigen, het welk ook gefchicdde. Deeze eigenhandige woorden des Konings zijn denkE W  66 zijne geringac hting lijk gelijk geweest aan die, welke hij bij het bericht van het Generaal - directorium gevoegd had. Den 10 Meij kwam het volgend bevel aan den Staatsdienaar van brand en den Prefident van reichenbach, waar uit men ziet, dat "de-Koning het bezoeken der Komedie, dato. fr anke opgelegd was, in eene geldboete veranderd heeft. Zijne Koningl. Majefteit van Pndsfen — heeft ten aanzien der ontftaane verdrietelijkheid en onrust in Halle, wegens gezochte verftooring en'verhindering, der verhinderd geweestzijndeKomedie,uit bewegende oorzaaken gerefolveerd, dat deProfesfor franke , als die daar in de meeste bewegingen zou gemaakt hebben, deshalven de- boete van ao daalers ten behoeve van de armen, zonder tegenfpraak , zal betalten, en beveelt daarom het Departement der geestelijke zaaken, daar op te letten, dat zulks, zonder verzuim , uitgevoerd moge werden. Dit bevel werd volbragr. De Univerfiteit berichtte aan het geestelijk Departement: Onaangezien wij op onzen' pligt moeten betuigen, dat de Profesfor franke bij deeze geheele zaak op geenerlei wijze geconcurreerd heeft, zijn nogthans van denzelveh, uit allerönderdaanigst refpect jegens het allerhoogst bevel van Uwe Koningl. Majefteit, de opgelegde 20 daalers, volgends bijgaande kwitantie, aan de Almoesfenier- kamer alhier betaald. Halle, dea 27 Maart 1745. De Staatsdienaar van brand en de Prefident van r,eichenbA'Ch berichtten den Koning den 6 April 1745, dat franke de hem opgelegde boete van 20 danlers betaald had, en voegden 'er de kwi- tan-  van godgeleerden en predikanten. 87 tantie van de Almoesfenier-kamer en het bericht der Univerfiteit bij, het welk van alleProfesfooren, f r Anke uitgezonderd, onderteekend 'was. De Koning zond deeze 3 ftukken te rug, zonder daar iet bij te fchrijven ; Hij maakte' wel geene verandering, in het geen hij gefchreeven had, maar zijn toorn was ge* ftild. Misfchien zag hij in vervolg van tijd in, dat hij Franke onrecht gedaan had, en misfchien had hij 'er berouw van. Ik grond dit vermoeden daar op, dat de Konina;, die uit hoofde van zijn voortrefiijk geheugen niet ligt iet vergat, twintig en meer jaaren naderhand, terftond gewillig was, f r anke tot Maag» denburgfcheConfiftonaal-raad te maaken, tóen deeze hem daar toe ■ vobrgellagen wierd. ; Dit gedroeg zich dus toe. Een Kerkleeraar te Halle is altijd Maagdenburgfche Confiftoriaal - raad, opdat het Maagdenburgfche Confiftorie iemand hebbe, dien het in zijne verrigtingen aldaar gebruiken kan. Deeze plaats geraakte open, en het Maagdenburgfche Confiftorie floeg den nieuwbenoemden Infpeftor je t z k e daar toe voor. Op mijn voorftel befloot het Opper - Confiftorie, dat het aan zijn Hoofd, den Staatsdienaar, Heer van munchhausen, franke daar toewilde aanprijzen, en de Staatsdienaar ftelde hem den Koning voor, die hem terftond goedkeurde. Dewijl een onge/.ochte, hoewel op voorftel van eenen Staatsdienaar gefchohken, post openlijk, als uit eigene beweging van den Koning verleend, word aangekondigd . zoo gebeurde het ook met deezen, en dit verwekte onder veele vroome lieden en vrienden van franke opzien, w(t* ke dit voor eene bekeering van den' Koning aanzagen , . E a dat  63 zijne geringachting dat hij franke, uit eigene beweging, Conftftoriaaïraad gemaakt had. Ook kon de Koning den Doctor en Profesfor in de Godgeleerdheid, schulze, te Koningsbergen niet lijden, van wien zijn Heer Vader ongemeen veel werks gemaakt had, hebbende hem boven alle anderen de inrichting van het Kerk- en School-wezen in klein Lithauwen toevertrouwd, gelijk hij ook , toen hij de laatfte keer in Pruis/en was, tegen hem gezegd had , dat hij het op den jongften dag te verantwoorden zou hebben, indien hij hem niet alles bekend maakte, wat hij ten besten van Kerken en Schooien doen kon.' $ c hul ze kreeg daardoor een groot aanzien, doch werd tevens gehouden voor het hoofd der Piëtisten in Pruifen, en voor een tegenpartij van den Opper-hofprediker en eerften Profesfor in de Godgeleerdheid, q u & n d t , dien Koning frederik willem de eerfte met achtte. Maar Koning f r e o e r i k de tweede fchrijft in zijn ftukjen de la litterature allemande van heniy „ Ik zou van de Hoogduitfche redenaars 'er geen één' " weten te noemen, die, gelijk q uandt, de zeld' zame en eenige gave had, om zijne tail harmonischte maaken, en ik moet 'er tot onze fchande bij" voegen, dat zijne verdiensten niet erkend noch ge", prezen zijn." Maar anderen konden quants Predikaatiën, met betrekking tot de gedachten in dezelven vervat, geene groote waarde toekennen, en verklaarden hem enkel daarom voor één' verftandig man, dat hij geene Predikaatiën liet drukken; hoewelallen', die hem gehoord hadden , zijn' uitmuntenden vfeordragt roemden. Om weder tot s c h ul z e te komen, men kan 's Kck nings gevoelen van hem, uit het volgend Kabinetsbevel van den 20 Februarij 1753 kennen: „ Mijn  ■van godgeleerden en predikanten. 69 „ Mijn lieve Grootkanfelier en geheim- Staats„ dienaar, Vrijheer van cocceji! De Staatsdie„ naar van wallenrodt in Pruisfen heeft, „ blijkends de fchriftelijke Bijlage, mij tot eene al„ daar opengevallen Confiftoriaal-raad -plaats ze„ keren Predikant aldaar, met naame langhan* „ sen,willen voorllaan. Doch nadien het hier hoofd„ zaaldijk aankomt, dat voor eerst grondig onder„ zocht worde, of deeze lang hans en ook een „ ftil, vroom en gerust Theologant is , en niet van dien „ onrustigen en heerschzuchtigen aart, als de beken,s, de schulze en zijns gelijken, zoo laat ik aan „ u over, om dit te onderzoeken, en zal dienvolgends uw bericht desiiangaande verwagten, om „ den gezegden Staatsdienaar van wallenrodt „ befcheid te kunnen geven." De Groot-kanfelier cocceji merkt eaan, dat de Koning, wegens den Hofprediker langhansen niet ten onrechte bedenklijkheid had, alzoo de partij van schulze te Koningsbergen al te fterk was; Doch van de twee mannen te Koningsbergen, van welken hij des wegens bericht vorderde, antwoordde de Hofgerichts-raad scweder; „Dat hij, ongeacht alle „ aangewende moeite, geene kabaal van schulze „ ontdekt had, die poogingen deed, inlopende tegen 11 den toeftand der Kerk en 's Konings wil en gevoelen omtrent dezelve, ook niet dat dezelve in leer „ of leven eenige ergernis veroorzaakte." Naar het uitwendig voorkomen heeft de Koning niemand minder kunnen lijden, dan den voormaligen Maagdenburgfche Confiftoriaal- raad en Generaal- fuperintendent, den Heer h a h n Abt te Kloosterbcrgen, bij Maagdenburg, want hij ruste niet eer, voor dat E 3 dee-  7ö zijne geringachting deeze uit het Euangelisch Klooster weg was. Doch de K':i;ir.g had een' tijd lang een zoo goed gevoelen van hem gehad, als hij van eenen zoogenoemden Geestelijken hebben kon, zelfs kwam 'er in een van hem zei ven onderteekend Refcript, welk den 8 April ■1764 aan den Heer hShn afgevaardigd werd, deeze plaats voor: ,, Ons volkomen vertrouwen op uwe gemoedelijke bevordering van den welftand van het „ Klooster , en het doel eener goede opvoeding der „ jeugd, is in eenige reeds elders (bij de Rcaal-J'chool „ te Beriin) tot ons hoogde welgevallen betoonde proeven van uwen verfiandigen vlijt en ijver gegrond." Maar toen de Koning in 1770 zijn hoofd vol had van het onderwerp der Opvoeding, waarover hij die bekende verhandeling fchreef, en drukken liet, heeft hij waarfchijnlijk ook onderzoek gedaan naar het School in Klocsterhergen, en is daar juist aan iemand gekomen, die van den Abt iiühn flegte gedachten had, en dezelven den Koning mededeelde. Dit onderfteld ziinde , zal de volgende reeks van Kabinetsbevelen begrijpelijk zijn. Het eerfte van den 5 Februari)-1770 luid dus: ' „ Mijn waarde Staatsdienaar van munch„ hausen. Onaangezien ik u reeds voor een' „ geruimen tijd te kennen heb gegeeven, hoe wei- nig ik den tegenswoordigen Abt te Kloosterbergen „ bij Maagdenburg voor bekwaam acht, om deeze, „ voor het Land zoo voordeelige, inrichting met Si nut te beftuuren, en dezelve haar' voormaligen luister weder -te geven, en hoe nodig het dien5, volgends zij,' om derzelver Direclie aan een an* „ der man, die daar toe beter opgelegd, en in fchoolzaaken vermaard is, toe te betrouwen, ,5 zoo  van godgeleerden en predikanten, gi „ zoo heb ik echter tot dit uur toe, van u geen "bericht, noch eenige andere aanwijzing gelere- gen, of, en welke maatregels gij genomen hebt, ' ■ of denkt te nemen, om mijne landsvaderlijke in„' zigten hier omtrent te voldoen. Veel meer moet " ik onderftehen; dat gemelde Inrichting meer „ en meer achteruit gaat, en zelfs, onder het ,', opzigt van den tegenswoordigen Abt, geheel te „ niet zal raaken. Doch alzoo ik denzelven hier „ omtrent geene verdere toegeeflijkheid wil bewezen hebben, en hij ook over het geheel geene be„ kwaamheid heeft ter beftuuring van deeze Ins, richting, zoo beveel ik u midsdeezen nogmaals „ cn bij herhaaling, om, zonder het geringde verder „ uitftel, bedacht te zijn, dat een ander beroemd en ], met de bekwaamheden cn eigenfehappen, tot „ dergelijke Inrichtingen vereischt, begaafd , en „ van allePedanterij vrij zijnde man, in zijne plaats „ beroepen worde, maar hij in tegendeel met eene „ voegzaame dandplaats, daar hij misfchien beter „ toe pasfen zal, verzorgd worde. Gij hebt der" halven terftond alie mooglijke moeite te doen „ e- z- v- M De Staatsdienaar vanmunchhauzen vaardigde den 16 Februarij het volgend bericht, dat met veel voorzichtigheid opgefteld was, af. . . Uwer Koningl. Majefteits order, om den Abt hühk te Kloosterbergen op eene goede wijze met eene andere plaats te voorzien, en de directie van deeze School aan een ander man van wetenfehap en Genie op te dragen, heb ik, naar mijnen fchuldigen pligt, niet uit het oog verboren. Doch 'er is nog geene plaats opengekomen, die 'er eenigermate E 4 toe  J£ 2 ij ne geringachting toe voegde. De naaste hoop geeft de plaats van Generaal-fuperintendent in Oostfriesland, alzoo . die man 80 jaar oud is. Opdat ondertusfchen , ingevolge de allergenadigfte Intentie van Uwe Koningl. Majefteit, deeze fchool des te fpoediger in orde kome, zal ik door eene Commisfie, die naa dat Klooster gaat, den Abt bepaalen tot de Functiën, die hij als Generaalfuperintendent van het Hertogdom Maagdenburg te verrichten heeft, en die ook voor zijne bekwaamheden meer gefchikt zijn, terwijl ik de Schóólinrichting op eenen van hem oniifbangh'jken voet zal laaten brengen, en met goede arbeiders voorzien. Ik doe mijn best, om, tot zijnen opvolger aldaar eenen heel bekwaamen man op te fpooren; en nadien de toekomende bloei deezer Inrichting veel aankomt op eene goede keuze, zoo hoop ik, dat Uwe Koningl. Majefteit de goedheid zult hebben, om mij, tot mijn pligtmatig voordel in dit geval, nog eenigen tijd te vergunnen. De Koning was hier zoo wel mede voldaan, dat hij bij dit laatde opdel op den kant fchreef: bene. Doch hij liet den 10 Junij dit nieuw bevel aan den Staatsdienaar afgaan. „ Mijn wnarde Staatsdienaar van munchhau„ s e n. Het uitdel, dat gij voor eenigen tijd ter ver,, plaatzing van den Abt hïhn te Kloosterbergen „ bij Maagdenburg verzocht hebt, duurt te lang. Ik „ heb , bij mijn laatfte tegenwoordigheid te Maag9, denbuig , niet zonder misnoegen moeten verne,, men, dat het met deeze Inrichting van dag tot .« dag fiegter word, en als 'er niet fpoedig een ,, nieuw  VAN GODGELEERDEN EN PREDIKANTEN. 73 nieuw verftandig man over gefteld word, dat de," zelve noodwendig door de wonderlijke grillen " en bedrag van deezen Directeur geheel te grond " zomoeten gaan. Mijne landsvaderlijke zorg " voor deeze te vooren zoo bloeiende fchool ver, " gunt mij dienvolgends geene langer toegeeflijk" heid veelmeer wil ik , dat gij deezen man, zon" der verder uitftel, in allen gevalle met eene In" fpeftie ten platten lande, verzorgen, en in zijne " plaats een ander goed Schoool • opziener, die met " aan het Piëlimus overgegeeven, maar anders bekwaam is, om de jeugd te vormen tot deugd en tot nuttige leden van den Staat, zonder die ge" maaktheid en dweeperij , tot Directeur te ' Kloosterbergen zult opzoeken en aannemen." „ Tevens is mijn wil, dat, nadien ditKlooster, , volgends gedaane aanwijzing, voor 15000 rijks, daalers, jaarlijks inkomsten zou hebben (*), " terftond een onpartijdige Kommisfie zal benoemd * worden, om de buishouding vau den tegenwoor'.' di-e Abt te onderzoeken, en te beöordeelen, of deeze inkomsten wezenlijk ten beste deezerln" richting befteed zijn geworden?" " Gij zult dienvolgcnds deezen dubbelen last met de behoorlijkePrmtitude hebben te bezorgen, en " niet nalaaten, mij van den uitflag, zodra moog" Üik, bericht te doen toekomen." De Staatsdienaar was zulk een menfchenvriend, dat hij den Koning, zoo lang mooglijk, ophield, in hoo- pe, C) Van 1703 tot 17Ö9 , ^bben %M jaarlijks door clkaaderen 17*H bedragen.  ^4 zijne geringac hting pe, dat eerst bet Generaal-fuperintendentfchap of in Oostfriesland of in Pommeren mogt openvallen, om den Heer hShn onmiddelijk uit Kloosterbergen in één van dezelven te kunnen verplaatzen, en antwoordde derhal ven den Koning op den n Juni] dus: Op Uwer Koningl. Majefteit bevel van gisteren, betreffende den Abt te Kloosterbergen, geef ik allerönderdanigst te kennen, dat deRegeering vmMaag. denburg reeds last heeft, om de huishouding van het Klooster door den Regeerings-raad winterfelpt, met behulp van recht bekwaame Landhuishoudkundigen, grondig te onderzoeken. Voorlopig laat het zich aanzien, dat 'er, in dit opzigt, tegen het gedrag van den tegen woordigen Abt niets te zeggen zal zijn ; doch ik zal alles met de behoorlijke naauwkeurigheid onderzoeken , en Uwe Koningl. Majefteit van het bevind van zaaken op zijn' tijd allerönderdaanigst berichten. Ook zal nog in deeze maand een Commisfie van - ervaaren School-lieden van hier naa dat Klooster gaan, om te onderzoeken, of, en waar toe fommigen van die Praceptoren, die onder den Abt gearbeid hebben, en inzonderheid, of de van hem aangenomen nieuwe Rector kinderlino, aangekhouden kan worden ? dan of men geheel en al nieuwe School-Leeraars zal moeten bezorgen? Deeze Com- (b) Op het einde van Maart 1770, was in de Procuratorskasfe eene fomme van 8460 daalers 9 grosfen baar geld, en de uitltaande Kapitaaleri van het Klooster, bedroegen 5567 daalers 22 gresfen , welke beide foramen te Tarnen 14028 daalers 7 gr. uitmaaken. De School - kasfe had aan baar geld de fomme wan 2214 daalers 20 gr.  yAN godgeleerden en predikanten. 75 Commisfarisfen zullen tevens, gelijk Uwe Koningl. Majefteit reeds allergenadigst gtapprobeerd heeft, de School op eenen van den Abt geheel onafhanglijken voet zetten. Tot zijne verplaatsing zal ik, ingevolge het allergenadigst bevel, last geven, zodra 'er maar eene Infpeétors-plaats op het platte land open zal vallen. De Koning fchreef eigenhandig op den kant: „ Der Abt Tauget nichts Man Mus Einen andern „ in der Stelle haben Kein Mensch wil jetzo feine '„ Kinder dahin Schicken weil der Kerel ein über„ triebener pietisticher Narr ist. (De Abt deugt niets. Men moet iemand anders in zijne plaats hebben. Geen mensch wil zijne Kinderen derwaards zenden ; nademaal de kerel een buitenfpoorige piëcistifcbe gek is.) Hij had ook niet langer dan een vierendeeljaars geduld, alzoo den 13 September dit bevel aan den Staatsdienaar afgezonden werd. „ Mijn waarde Staatsdienaar van munchhau„ sen ! Hoe ftaat het dan met onzen Abt te Kloos„ terbergen, en met de verbetering van de School„ inrichting aldaar? En wat heeftuwe, ten dien einde „ derwaards gezonden, Commisfie daaromtrent uit„. gevoerd ? Gij weet, hoe veel mij aan deeze verbe„ tering gelegen ligt, en hoe noodzaaklijk ik het „ verzenden van den tegenwoordigen Abt wenfche; „ ik wil derhalven, zonder het minfte uitftel, van „ u onderricht zijn, hoe verre mijne bevelen, ten ,, aanzien deezer beide punten, van uvolbragt zijn." Terftond den volgenden dag zond de Staatsdienaar het volgend bericht aan den Koning af. Uwe Koninglijke Majefteits bevelen, aan mij gegeven  76 zijne geringachttnc geven omtrent de School-inrichting te Kloofteriergen zijn in de wezenlijke ftukken reeds voor eenige maanden volbragt geworden. Terftond na de terugkomst der kommisfie, die daar geweest is, is den Abt hëhn de direüie daar over ontnomen, en bij voorraad, aan den heel bekwaamen Rector kinderling aldaar opgedragen. In plaats van den voorigen Klooster.prediker, die het onderwijs in den Godsdienst heeft, is een man van opgeklaarde denkwijze , die bij de Reaal -fchool alhier eenige jaaren gearbeid heeft, met naame reccard, aangefteld, en nadien ik tot eenig vermoeden aanleiding gekregen heb, dat de Abt jerusalem van Brunsucijk, aan wien het Carolinum aldaar zijnen bloei te danken heeft, de plaats te Koningsbergen wel zou willen aannemen; zo laat ik hem deswegens fondeeren, en zal, zodra ik iet met zekerheid daarvan verneem, Uwe Koninglijke Majefteit alleronderdaanigst daar? van berichten. Ondertusfchen zijn reeds twee bekwaame Leeraars , die zich thans in Grijpsvöald bevinden, munch en zobel, bij voorraad befproken , en ik hoope in weinige weeken in fiaat te zijn, om Uwe Koninglijke Majefteit de geheele inrichting alleronderdaanigst voor te leggen. De Koning werd andermaal voor eenige maanden te vrede gefteld, en fchreef naast de plaats, die den Abt jertjsalem betreft, „ ist guht." (het is wel.) Eindelijk brak de draad van zijn geduld, en hij fchreef den 5 Janüarij 1771 aan den Staatsdienaar: „ Mijn waarde Staatsdienaar van munch- „ haü-  van godgeleerden en predikanten. 7? j, hausen. Hs heb u reeds voor een' geruimen ,', tijd last gegeeven, dat gij den tegenwoordigen "Abt hühN in Kloofter bergen , die het School" wezen aldaar volkomen in verval gebragt heeft, " en dien ik deswegens daar niet dulden kan, zoudt " wegzenden, dit is, gelijk & helaas hoor, tot hier toe niet gefchied. Gij zult dan thans zoo " veel te minder verzuimen, mijne gezegde order " behoorlijk te volbrengen , als gij ligt oordeeleri " kunt, dat het mij' niet dan ten hoogften onaau* genaam moet zijn, u in ééne en dezelfde zaak mijnen wil zoo dikmaals bekend te maaken." Nu vond 'er geen langer uitftel plaats, maar de Staatsdienaar vaardigde 's anderen dagsdit bevel af aan de Regeering van Maagdenburg. frederik, Koning, enz. In het bijliggend affchrift laaten wij u lieden eene van ons gisteren aan het geestelijk Departement, betreffende den Abt hShn te Kloosterbergen, afgezonden Kabinets-order toekomen, met genadigst bevel om derzelver inhoud, zonder verzuim, te voltrekken, en dienvolgends hühn uit het klooster te zenden. Doch nadien zijne tegenwoordigheid, wegens het Oeconomisch onderzoek, dat nog plaats moet hebben, en het opnemen der rekeningen, die in handen van den Kommisfaris zijn, nodig zal wezen, zoo zult gij bij voorraad zijn onderhoud, naar eene billijke fchikking, reguleeren, en hem intusfehen een verblijf aanwijzen in een gebouw, dat geheel afgezonderd is van het Convent en van 't Padagogium, maar hem met betrekking tot de beftuuring van het Kloofter buiten alle connexie zet- ten  ».g . ZIJNE OERINGACHTING ten, ook van het volbrengen van deeze order, terftond en teil langden binnen 8 dagen, berichten. munchhausen. De Regeering van Maagdenburg maakte den Abt dit bevel op eene gevoeglijke wijze, en tevens dit bekend, dat hij, tot dat het vereffenen der rekening voltooid was, maandelijks 100 Daalers tot zijn onderhoud zoii hebben, en hij begaf zich in de ftad. Niet lang daarna overleed de Generaal-Superintendent van OostFriesland , en de Koning bewilligde , dat de Hëer iiühn naa dit Vorftendom als Coufiftbrkïal- Raad 'en Generaal-Superintendent verplaatst"' wierd, alwaar hij nog leeft. De Staatsdienaar van munc/iiiausen wilde den 6 Janüarij 1771 den Koning zijn" plan van de inrichting van Kloosterbergen voorleggen, doch de Vorst was'niet wel over hem te vrede, dat , hij deeze Kloosterbergjclie en nog eene andere zaak zoo'lang gerekt had, ontnam hem het geestelijk Departement, en benoemde hem tot Opperprcfi Jent van het Tribunal, waardoor dan ook de Staatsdienaar met zijn plan achterbleef. Ik hoop , dat het den Lezer aangenaam zal zijn, dat ik hem deeze keer niet enkel den inhoud der aften verhaald, maar de gantfche briefwisfeling tusfchen den Koning en zijnen Staatsdienaar medegedeeld heb, die buiten twijfel zeer merkwaardig is. Uit dezelve blijkt, dat den Koning vooiiil het eigene en zonderlinge in de vroomheid zeer tegen de borst fileta dat hij van den Abt hui-in gedachten had, dat deeze daar in veel te ver ging, en dat hij dit voor eene nadeelige hoedanigheid in eenen Op zie «er van een onderwijs en opvoedings -inrichting hield. Over  van godgeleerden en predikanten, ffj Over liet algemeen had de Koning gelijk, en men kan niet anders, of men moet het prijzen, dat hij eenige maanden na het ontflag van den Heer h a n N uit het Klooster, te weten , den as Maart 1771. den Director van het Gymnafium te Coburg, fromman, welke hem in de plaats van hühn werd voorgefteld, onder de volgende voorwaarde goedkeurde: „ Goed, als hij maar geen muggezifter is. Dewijl nu de naam'van deezen man den Koning had kunnen ftuiten, zo werd hij in dat bericht frohman genoemd, en toen bij zijne komst te Beriin bleek, dat hij een angdig vroom.gezigt had, zoo was het zeer gelukkig, dat hij maar dien zelfden dag van hier naa M-ia%denb:irg gereisd was, toen de Ko* ning gebood , dat hij te Potsdam komen , en zijne aanwijzing ter bekleeding van zijn Ambt mondeling van hem ontvangen zou. De Koning geloofde ook, in den zoogenoemden geestelijken ftand, hoogmoed en titel-zucht waargenomen te hebben; en dit bragt hij, den 6 April 1753 in een Kabinetsbevel recht te pas bij. „ Mijn lieve geheim- Staatsdienaar Vrijheer van „.dankelmann! Nadien de .tegenwoordige Veld„ prediker van 't Regiment . Oud- JVurtemberg , „struensee, zich bij mij bezwaard beeft, dat „ het Lutherfche Opper-Confiftorie de hem onlangs . „ opgedragen Superintendents- plaats op de Alt* „ Jlad in Brandenburg in eene bloote Infpeclors„ plaats wil veranderen, onaangezien het de oud„ fie Superintendents-plaats zij in de Keur-Mark, „ en deeze titel zijnen voorgangeren van ouds af „ gegeven is; zo laat ik u dit verzoekfehrift, door middel der origineels bijlage. , toekomen, met „ bevel,  gO ' ZIJNE ÖEKÏNC ACHTING i, bevel, om de aangewezene omftandigbeden te' „ examineeren, en het daar toe behoorende te bc„ fchikken. Want, offclioon ik wel den geestlijken j, hoogmoed, en de vaniteit, om met groote titels te ■ pronken, geenszins approbeere, zo zie ik evenwel , ,, ook niet ,' waarom men hier in eene verandering „ maaken, en het niet- bij de voorgaande gewoonte „ laaten wil." De Koning noemde de Predikanten ook wel in zijnen gewoonen fchriifftijl Chekers (landloopers), inzonderheid, de Veldpredikers, en daar waren tijden,' dat hij zelfs ten aanzien der kinderen van Predikanten harde gedachten te kennen gaf. Tot een voorbeeld haal ik dit eigenhandig handfchrift van den 24 September 1783 aan: ,, Die Priller Dochter, warum heirathen fich die Huren nicht, wen Sie gebrechlich Seindt, So kan ,, Man Sie verforgen, feindt Sie gefundt So können ,, Sie heirathen oder arbeiten , das komt ihren & Stande zu. (De Priefters - Dochters , waarom trouwen die ■ hoeren niet? Als zij gebreklijk zijn, zo kan. men ze verzorgen, zijn zij gezond, dan kunnen zij trouwen of werken, dat komt haaren ftand toe.) Doch 'er zijn ook zeer veele voorbeelden voorhanden, dat hij Godgeleerden gunffige antwoorden gegeeven, en Predikanten perfoonlijk met lieftaaligheid en achting behandeld heeft, wanneer zij hem vrijmoedig en Verftandig antwoordden; ook is het zeker, dat hij de Proost - Infpec~tor- en Predikants-plaatzen enkel met bekwaame en goede lieden vervuld wilde hebben, waar van in het vervolg bewijzen zullen voorkomen. Hier bevestig ik het alleenlijk met het volgend Kabi- nets-  van godgeleerden en predikanten. 8l nets-bevel vanden 22 September 1740 aan dén Confiftoriaal- Raad en Proost reinbeck, dat ik reeds in dcszelfs Levensbefchrijving in het eerfte Deel van mijne Bijdragen enz. Bladz. au. onmidlijk volgends het oorfpronglijk heb laaten drukken. „ Waarde, lieve , getrouwe! Nadien de Generaal,, Majoor van jeets in plaats van den overleden ,, Proost te Anclam , den Veldprediker van zijn ,, onderhebbend Regiment, met naame schau„ kirch, voorflaat, zoo zult gij mij melden, of „ deeze mensch goed is, en tot dit ambt de nodige ,, bekwaamheid bezit, nadien ik niet gezind ben, „ om van Jlechte lieden, Proojlen te maaken. Ik ben Uw weigenegen Koning frederik. Öok is dit nog te prijzen, dat, toen den Koning een plan voorgefteld werd, om de Kolonisten m dei Keur-Mark daar door te vermeerderen, dat hij hun de paftorij- landen als Pachters der Predikanten liet inruimen, hij het zelve met deeze eigenhandige woorden verwierp: „ Ik zie heel wel in, dat daar geen twee huis- „ houdens van leven kunnen, daar een Priefter „ met zijn huisgezin niet dan een matig onderhoud ,, van heeft." onderscheiden geleerden, met welken de koning verkeerd heeft. De Koning heeft verfcheiden geleerden op verfcheiden plaatzen, ééns of ettelijke reizen gefproken; doch van deezen fpréek ik niet, maar beroep mij 'daarömy F tren£  §2 geleerden, MET welken trent op het algemeene, het geen ik boven BMz. 46.) gefchreven heb. Thans fpreek ik enkel van die genen, welke hem eenen tijd lang des avonds, of in zijn kabinet, of over tafel, tot eene gezellige verkeering gediend hebben. Ik kan noch wil echter ook deeze niet gezaamlijk, maar alleen die genen noemen , welke mij boven anderen bekend ziju. De meeften bevestigen de waarheid van het geen de Heer d'alembert in het eerfte Deel van zijne Melanges de lilterature te recht aangeraaden , en het geen nog gewigtiger is, zelf uitgeoefend heeft, dat geleerden met geleerden verkeeren, en zich van de grooten afhouden moeten. De oude Griekfche Wijsgeer heraclitus was ook al zoo verftandig, hoewel hij den Perfifchen Koning darius, zoon van hystaspes, al te lomp en bot antwoordde, toen deeze hem nodigde 5 om aan zijn hof te komen, plato liet zich door de eere bekooren, van den toegang te hebben tot de perfoon en tafel van Koning dionysius, maar zij kwam hem duurte ft aan , en dus is het nreer anderen gegaan. De niet gedrukte brief» wisfeling, die de Koning, als Kroonprins met den Keur-Saxifchen gezant aan 't Hof van Beriin 7 van s u h m , gehouden heeft, toont aan, dat hij door deezen aan de kennis en liefde voor de Wolfiaanfche Wijsgeer, te geraakt is. In 't begin en in de eerfte jaaren van zijne Regeering, was hij, indien men den geftudeerden Italiüan, Graaf franc es co algarotti, uitzondert , voornaamlijk in gezelfehap met beftudeerde Franfchen , bij welken de gemeene volksgebreken, die de Graaf van manteufel in het eerfte Deel van mijne Levensbefchrijvingen Bladz. 122. in de Franfchen opmerkt, te weten, ijdelheid ( vanité) en ligt-  hij verkeerd heeft. H ligtvaardïgheid (Ugereti) zich fterk vertoonden, hoewel met een aanmerklijk onderfcheid. d'arget, 'sKonings Secretaris, wien d'arnaud in dit ambt opvolgde, was zoo wijs, dat hij te regten tijde zijn affcheid nam, voor dat de vijandfchap tusfchen mauPertuis en voltaire op het hoogst kwam. MaüpErtuis was een oppervlakkig, en even daarom een hoogmoedig Geleerde. De Marquis d'argens bezat goede kennis der Griekfche Taal en Wijsgeerte, fchreef lugtig en geestig, maar ging te ver in't twijfelen,en had geen vast gemoeds-karakter. voltaire was een man van een onuitputlijk vernuft, een goed Dichter op de Franfche wijze, eenen fchoonen ftijl voerende, een befchouwend en beoefenend Komediant, een oppervlakkig gefcbiedkundige en wijsgeer, een groot fpotter , inzonderheid met den Godsdienst, een geld-hongerig man. la mettri e, een tijdlang voorlezer des Konings, was een flegt Geneesheer, maar een goed drinker, een aardsfpotter met den Godsdienst, en een gek. Om van dit laatfte overtuigd te zijn, behoeft men enkel zijn beeld te befchouwen, dat door den grooten plaatfnijder schmidt in 't kooper gebragt is. formeij overtrof allen in geleerdheid, en heeft tot 'sKonings dood toe zijne gunst genooten. Van c har les thEophile guischardt vind men berichten in *% derde jaarperk van mijne weeklijkfche Berichten van 1775. St. 23 en 24. Deeze had in de Godgeleerdheid gelludeerd , en dikwils gepredikt, veel ui de Griekfche en Latijnfche Taal, als ook in de Oosterfche Taaien, gedaan, en hij was waarlijk een geleerde, gelijk zijne Memoires militair es fur les Grecs R les Romains, en de Memoires critiques & biftoriF a im  gij. CELEERDEN, MET WELKEN ques fur plufimrs poïnts W-èmtiquius rnmiüires bewijzen. Doch hij werd 1111747 Officier in dienst der Verëenigde Nederlanden, ging tien jaaren daarna als vrijwilliger bij de Geallieerde Armée, en behaagde den Hertog ferdinand van Bnmsvciik, die hem den Koning aanprees, bij wien hij op het einde van het jaar 1757 in Sileziën kwam. De Koning hield hem eerst onder zijn gevolg, maar 1759 maakte hij hem tot Majoor en aarrvoerer van een Vrij-Bataillon, en gaf hem toen den grappigen naam van q u 1 n t u s icilius. Na de vrede, in 1763, moest hij zich te Potsdam met der woon nederflaan, op dat de Koning hem in zijn gezelfchap en verkeering kon hebben. Thans vermeerderde hij zijne Bibliotheek, die aanzienlijk werd, en zijne verzameling gedeeltelijk van oude penningen en Medailles, van welke hij 'er 2640 ftuks , en onder deezen veele zeldzame had , gedeeltelijk Van goede fchilderijën, en hield zich daaglijks onledig met de Wetenfchappen, om in de verkeering met den Koning te toonen, dat hij een grondig geleerd man was. Ook kocht hij een adelijk landgoed, dat den naam voerde van 'Was/er'fuppe, en fterf 1775, in het 5ifte jaar van zijnen ouderdom , als overfte bij de Koningl. Armée. Hij Was ten gevalle van den Koning geen belijder van den Christelijken Godsdienst, dien hij voorheenen gepredikt had , doch in geleerde onderwerpen gaf hij den Koning zoo niet toe, als favorinus' den Keizer hadrianus deed (zie boven Bladz. 40. in de Aanteek.)maar hield, hetgeen hij zeker wist, met vrijmoedigheid en ftandvastigheid, ftaande. Als hij bij den Koning alleen was, dan behandelde deeze hem meestal redelijk wel, doch fomtijds gebruikte hij in *t kabinet en over tafel harde uitdruk-  hij verkeerd heeft. S5 drukkingen tegen hem, inzonderheid, als hij hem niet toe wilde geven. Hier uit ontftond menigmaal eene lang aanhoudende ongenade, doch welke de overlle ftandvastig doorftond, niet eer den Koning weder naderende , voor dat hij hem bij zich liet ontbieden. De Koning gaf hem eene kleine jaarwedde, en als hij over geldgebrek klaagde, vermaande hij hem tot eene ftreugere huishouding, hem zelfs noodzakende, om , in plaats van eene geborduurde uniform , eene heel gemeene te dragen, en een gebraaden patrijs in den zak te fteeken , en mede naa huis te neemen. Nademaal guisc hardt in zijne Memoires militair es beweerd had, dat een Pvomeinsch Soldaat meer last droeg en dragen kon dan een Duitfcher, zoo liet hem de Koning, toen hij bij het Klooster Gris/au in Sileliën gelegerd was , met de volle pakkaadjen van eenen foldaat beladen, en met deezen last zoo lang op en neder gaan, tot hij beleed, dat die grootcr was dan de Romeinfche. Hij noemde hem fomtijds fpottende Seigneur de JVasferjuppe. Hij deed zijnen jonggebooren zoon een gefchenk van eene Griekfche Grammatica, en in plaats van eene muts, een dekzel van eene uitgeholde komkommer. Na zijn overlijden ontbood de Koning den geleerden en vermaarden Kanunnik pauw van Xanten, in het Hertogdom Kleef, naa Potsdam, om hem tot een geleerd gezelfchap-houder te dienen. Deeze goede man was met zulk eene eere niet in zijn fchik. Hij kon niet beiluiten , den Koning te vleien, maar fprak en handelde in deeze gefprèkken volgends zijne overtuiging en op zijne wijze. Hij was nog geen half jaar te Potsdam geweest, toen hij mij fchreef, dat hij fterven moest, als hij niet fpoedig vrijheid verwierf, om naa Xanten in zijne F 3 een-  86" GELEERDEN, BiET WELKEN eenzame Cel te rug te keeren. Kort daar na verkreeg hij ze, en zijne gemoeds-rust kwam weder, hoe verder hij zich van Potsdam verwijderde. Den Abt bastiani van Breslau verkoos de Kening tot zijn gezelfchap, om de nieuwe Italiaanfche Litteratuur, maar behandelde hem in 't eerst hard. Dikwils zeide hij tegen hem: „Gij verbeeldt den ,, Godloozen, die op de zevert bergen zit. Vous eieS j, mon -plastron, c'eft fur vous, que je decoche tout „ mon venin." Na de vrede van Tefchen, zeide hij te Breslau tegen hem: Nu de vrede gefloten is, denk ik terftond naa Sans - fouci terug te keeren, om kool te planten, en ik hoop, dat gij daar komen zult, om mij gezelfchap te houden. De Abt antwoordde, Sire! ik ben zieklijk, ik zal deeze eere niet kunnen hebben. Wat? hernam de Koning, zijt gij zieklijk? dat wist ik niet. Goeden nacht! Nu was de Koning eenige jaaren lang koel tegen hem; maar eenige jaaren voor zijn' dood ontbood hij hem weder naa Potsdam, en de Abt, toen hij in de zaal te Sans-fouci trad, riep uit: c'èjl d cette heure, que je refpire! Van deezen tijd af ging de Koning fteeds gunftig en vrieudlijk met hem om; fchonk hem fomtijds geld, gaf hem ook een gouden doos, en had hem eene goede Prebende toegedacht, doch 'er viel bij zijn'leeftijd geen ééne open. De geleerde Mdrchefe luchesini, van wien in het achtfte jaarperk van mijne weeklijkfche berichten van 1780, in het achtfte ftuk, politieke aanmerkingen over Italiën ftaart , is 1780 gezelfchap van den Koning geworden, en heeft zich tot deszelfs dood toe in aanzien bij hem ftaande gehouden. Ook heeft de geleerde Heer me rian QBladz. 57,) Diretfor der  hij verkeerd heeft. %f der Filofofifehe Klasfe van de Berlinfche Akademie der Wetenfchappen, 's Koning achting verfcheiden jaaren lang genoten, en is, als de Vorst 'swinters te Beriin was, menigmaal 'savonds ontboden, om met hem te praatcn. wat hij ten opziote van geleerde in' richtingen gedaan heeft. Koning frederik de eerfte had, op dringend verzoek van zijne Gemaalin sofia charlotta» door LEiflNiTZ te Beriin eene Maatfcbappij der We* tenjchappen gefticht, welke zijn Zoon zoo verfmaadde, dat hij zijne Hofnarren tot derzelver Prefidenten maakte, en hun uit derzelver kasfe eenige honderd daalers tot een jaargeld liet betaalen. Zijn Kleinzoon verklaarde ze daardoor voor een uitwerkzel van zijn zwak verftand, dat hij fchreef, dat hij zich had laaten wijs maaken, dat zij mede tot het aanzien van een' Koning behoorde. Evenwel behield de laatfte ze niet alleen, toen hij tot de regeering kwam, maar hij verhief ze ook tot eene Akademie der Wetenfchappen. Men moet niet denken ; dat daarom het oordeel, welk hij over frederik den eerften velde, op hem toepaslijk zij, alzoo zijn oogmerk met deeze Akademie was, dat derzelver Leden ook Leeraars der jeugd in de Wetenfchappen, en inzonderheid in alle deelen der Wijsgeerte zijn zouden. Dierhalven wilde hij wolf van Marburg naa Beriin bij de Akademie trekken , en als hij dit 1740 in de maand Junij aan den Confiftoriaal'raad reinbeck fchreef (in eenen Brief, dien ik in handen heb,) voegde hij 'er eigenhandig bij: F 4 „ Un-  53 wat hij ten opzigte van geleerds „ Unfere Accademie mus nicht zur parade Son> 9, dern zur InJirucJion fein. (Onze Akademie moet niet voor de parade, maar tot onderwijs zijn.) Het welk eene voortreflijke gedachten was. Of, en in hoe verre dié ten uitvoer gebragt is? kan hier niet onderzocht worden, maar dit kan men kort en met waarheid zeggen, dat de Koning terftond in de keuze van den eerften Prefident misgetast heeft, want maup e r t uis was de man niet, die de Akademie wel inrichten, verftandig belluuren, en tot een gegrond en uitmuntend aanzien verheffen kon. Zij werd terftond in de eerfte befchaving bedorven, wordende tot fchimp van Duitscbland, en nadeel der ■ Pruisfifche Landen eene Franfche Akademie, bij welke Franfche en Italiaanfche Geleerden eene redelijke , maar Duitfche geleerden of eene geringe, of wel geheel geene waardij hadden, en de titel van Academiciën gaf, aan en op zichzelven, noch in de zoogenoemde groote, noch in de geleerde wereld, eenigen rang. Van de gefteldheid der Univerfiteiten in 't gemeen , en inzonderheid van de inrichting van die genen, welke in de Koninglijke Landen zijn, had de Koning geen behoorlijk denkbeeld, alzoo dit niet gerekend word onder de noodzaaklijke kundigheden van eenen toekomenden regent. Toen hij in 1754 te Halle was , en de gezamenlijke Profesforen der Univerfiteit zich in het huis, daar hij aftrad , naar orde der Faculteiten geplaatst hadden, mishaagde hem deeze vertooning, omdat de Godgeleerden, of, volgends zijne uitdrukking, de Paapen, boven aan ftonden. Ook had hij niet gedacht, dat 'er zoo veele Profesforen waren, maar  ïnrichtingen gedaan heeft. «,» 8f> maar zich verbeeld, dat elke Wetenfchap maar éénen eenigen Profesfor had. Over tafel vraagde hij naar den Profesfor in de Gefchiedenisfen, en toen wiede burg verfcheen, gaf hij hem op, wat hij te lezen had. Hij wilde den Profesfor in de Wijsgeerte fpreken, en toen meier hem werd voorgemeld, die beleed, dat hij over zijne eigene Leerboeken de Wijsgeerige Wetenfchappen leerde, gebood hij hem een Coilegie te houden over' locice Effui fyt Entendement bumain, waar in noch de Hoogleeraar noch zijne Toehoorers zin hadden, waarom het ook niet lang ftand hield. Hij meende ook , dat de Univerfiteit te Halle met de Stad te famen een gemeen ligchaam uitmaakte. Want als op den 13 Janüarij 1766 het Generaal-Directorium bij hem verzocht, of hij de Hallifche Kamer, die door den oorlog in flegte omHandigheden geraakt was, voor dit maal van het op* brengen van 133 daalers 8 gr. beleenings-kosten wegens des kamers-goed, welke in de Maagienburgfche Land-renten gebragt werden, allergenadigst wilde ontheffen? zoo fchreef hij op den kant: „ Goed, doch met beding, dat gij u gefebikt „ gedraagt, omtrent de Pachters van den Tabak, „ en uwe raazende Studenten beter in tucht „ houdt." Het Generaal-Direclorium verhielp dit verkeerde denkbeeld, door aan den Staatsdienaar Vrijheer van f u r st te fchrijven, en denzelven te verzoeken , 0111 aan de Univerfiteit het nodige te doen toekomen , opdat de Studenten zich wel gedroegen, en inzonderheid de Kompagnie van den Tabaks - pacht geen verhinderingen in den, weg lagen. Men ziet uit de even aangehaalde kautteekening, F 5 dat  wat hij ten opzigte van geleerde dat de Koning van de Studenten een flegt gevoelen had, welk buiten twijfel op veele vertellingen van Studenten-potzen gegrond was, en ook uit het volgend Kabinets-bevel blijkt, dat den a8 April 1772 aan den Staatsdienaar Vrijheer van zedlitz afgezonden werd. ,, De bezwaaren der Kooplieden en Wijnhande„ laars te Halle kan ik niet anders verhelpen, dan dat den Studenten op de Univerfiteit aldaar, het rondloopen op de Saxifche Dorpen ernfiig ver„ boden word. Zij verkwisten buiten dien daar „ hunnen tijd mede, verzuimen hunne Studiën, s, verteeren onnodig geld, en worden meermaals „ liederlijk, en derhalven zal een dergelijk verbod ,, van dubbele nuttigheid voor den Staat zijn." Aan een geduurig herhaalen van deeze foort van geboden, heeft het niet ontbroken , maar de oude inrichting van de Univerfiteit maakte ze vruchteloos. Aan den bloei der Univerfiteiten in zijne Staaten, heeft de Koning niets beiteed, indien men die kleine fommen uitzondert, welke hij ter verbetering van de jaarwedde van fommige Profesforen te Halle heeft in gewilligd. Boven (Bladz. 48.) zijn eenige voorbeelden voorgekomen van de geringe bezolding der Profesforen te Halle. Indien ik het wel heb, zoo zijn voor de gantfche Filofoofifche Faculteit, bij de ftichting der Univerfiteit, maar 1000 daalers bezolding aangewezen, die evenwel fomtijds wel uit een dozijn gewoone Profesforen beftond. Toen de Koning in 1770 zijne niet heel gewigtige Lettrefur Veducation had laten drukken, zond hij ze den 17 April aan zijnen Staatsdienaar van munchhausen toe met deezen Brief: „ Ik  INRICHTINGEN GEDAAN HEEFT. 91 „ Ik zende u het nevensgaande ftukjen, met „ 'oogmerk, om het te lezen, alzoo ik geloof, dat daar In eenige aanmerkingen te vinden zijn , van j welken het niet onnut zou zijn, om bij de Uni- „ verfiteiten gebruik te maaken." Eenige weeken daarna antwoordde ên berichtte hem de Staatsdienaar, dat hij terftond na den ontvangst van dit gefchrift hetzelve den Staatsdienaar van furst had medegedeeld, onder wiens opzigt de Univerfiteiten Honden, en deeze had terftond, iii o-evolge de aanleiding der daar in bevatte uitmuntende aanmerkingen, aan de Univerfiteiten aanwijzing gedaan. Zijn uiterfte wensch was, dat het hem gelukken mogt, om in de School-inrichtingen, die onder zijn beftuur ftonden, 's Konings groote oogmerken ter verbetering der opvoeding te bereiken. Pe Koning fchreef op den kant: bené (goed) Fiu En zond het bericht te rug. De Staatsdienaar Vrijheer van furst fchreef den 28 Meij aan den Koning, en berichtte, dat hij ter vervulling van het Landsvaderlijk oogmerk van zijne Majefteit, en ter verbetering der gebreken op de Univerfiteiten , in de Lettrefur l'education aangemerkt, fcherpe be^ velen had laten afgaan aan de Profesforen , opdat het verftand en het oordeels - vermogen der ftudeerende jeugd beter gevormd, en zij tot zelfs denken, tot he^aanleeren van grondige wetenfchappen, en tot de Griekfche en Latijnfche Taal opgeleid wierden. De  ga WAT HIJ TEN OPZIGTEN VAN GELEERDE De bijlage bevatte de hoofdpunten daarvan, en wees tevens de wijze aan, op welke hij zijn best deed , om de Profesforen zoo wel als de Studenten tot hunnen pligt op te wekken. Doch dat hij alleen en zonder medehelper was, en ook buiten dien al te zeer met arbeid overladen, en dus met alle zijn oplettendheid niet in ftaat, om genoegzaam te waaken, ten einde deeze voorfchriften daadlijk en flipt volbragt wierden: dat hij derhalvcn 'sKonings goedkeuring verzocht, opdat hij te veelvuldiger onderzoek mogt laten doen op de Univerfiteiten, door eenen daar toe bekwaamen Raad, en dat bij gebrek van een ander Fonds voor de kosten , ten minften een vrijë voorfpan-pas tot elke Kifitatie wierd ingewilligd. Hier fchreef de Koning op den kanr, het geen boven Bladz. 38. reeds aangehaald is, en voegde 'er nog de volgende woorden bij. ,, Voor het overige zal eene Vifiiatk veel nut „ hebben, als 'er een bekwaam mensch toe ge- ,, committeerd word." Van zijne geneegenhcid, om de oude Voorregten der Univerfiteiten te handhaaven , kan ik het volgend Kabinets - bevel van den 7 April 1784 tot een voorbeeld bijbrengen. „ De Univerfiteit te Frankfort aan den Oder, . „ zal, op haar voorftel, bij de gewoone jaarlijkfche „ verandering van het Rectoraat, tegen alle inbreuken befchermd worden, en daarom ook dit „ jaar, op den bepaalden dag, eenen anderen Pro„ fesfor tot het Rectoraat kunnen verkiezen. Dit is eene bloote formaliteit; integendeel blijft altijd „ het voornaamfte, dat de Profesforen, overéén„ komftig mijne aanwijzingen en verordeningen, - „ de  INRICHTINGEN GEDAAN HER FT. 93 „ de Studenten in elke Faculteit'; daar zij zich toe „ begeven, met alle ernftige getrouw- en zorgvul„ digheid onderwijzen, opdat zij het waare doel „ van hun verblijf aldaar niet misfen, en door een „ onafgebroken doelmatig goed gedrag, zich ten beste van Staat en Kerk vormen, en iet lecren „ mogen." WAT HIJ VOOR DE GIJMNASIEN, STAD- EN LAND-SCITOOLEN GEDAAN HEEFT. De Koning had van den toeftand en gefteldheid der Gijmnafiën cn Schooien in zijne Staaten geene onmidlijke kennis, en beoordeelde ze derhalven naar be« richten, vertellingen en vermoedens. Ik weet niet, waar op het gegrond is, dat hij in zijneLettrefurl'education de fchoolen den roem ontzegt, van de jeugd tot overwegen en zelfs denken op te leiden, hunnen fmaak te verbeteren, hen in behoorlijk oordeelen te oefenen, en hun de grondregels van goede en edele gevoelens in te boezemen. Dit was mij onaangenaam, waarom ik het in 1772 waagde, om hem daar in tegen te fpreken, ("hetwelk de Staatsdienaars niet waagden) terwijl ik in deOpdragt van mijn Rspueil etc. dat uit zijne werken verzameld was, fchreef: Si vous ne pouvez ignorer, Sire, qu'il y a dans vos Etats des ecoles publiques, ou l'on s'applique avec tout le foin pos. fible, d faire pen/er par eux-mêmes les jeunes gens, d farmer leur goüt, d exercer leur jugement, fjf d leur infpirer des fentimens nobles 6? vertueux, votreMajeflê me permettra de lui dire, que de ce ncmbre ejl le College, dont je fuis le dlreSteur. (Nadien u niet onbekend kan zijn, Sire, dat 'er in uwe Staaten openbaars. Schooien zijn, in welke men zich met alle mooglijke zorg-  94 wat Hij VOOR gijb1NASIEN zorgvuldigheid toelegt, om de jonge lieden zelve te leeren denken, om hunnen fmaak te vormen, en hun oordeel te oefenen, en hun edele en deugdzame gevoelens in te boezemen , zal uwe Majefteit mij vergunnen i haar te zeggen, dat het Kollegie, daar ik beftuurer van ben, van dat getal is.) Hij nam dit niet kwalijk, maar maakte mij in zijn antwoord, betreffende dit Boek, een gunftig compliment. Hij beval in 1765, dat de Stad- en Land-fehoolen in zijne landen onderzocht en verbeterd zouden worden. Ik heb niet gevonden, wie? of wat? hem daar aanleiding toe gaf; maar ik gis, dat de geheime Kabinets-raad eichel door den OpperconfiftoriaalRaad hecrer opgewekt is, om den Koning bij eene goede gelegenheid op deeze gedachten te brengen. Den 17 Mei van dat jaar volgde de bekende rondgaande verordening, welke veel opzien maakte, en bet fchoolwezen ten platten lande merkiijk verbeterd heeft, maar meer uitgevoerd zou hebben , indien gedeeltelijk de fchoolmeesters bekwaamer geweest, gedeeltelijk de armoede onder de boeren niet van jaar tot jaar grooter was geworden , en hen genoodzaakt had, om hunne kinderen in plaats van knechten en meiden te gebruiken, en dus van de fehoolen af te houden; zoodat in den zomer flegts in weinige plaatzen gewoon School-onderwijs gegeeven wierd. Den ia November 1768 dacht 'er de Koning weder om, en fchreef aan het geestelijk Departement, hij had zedert een' geruimen tijd van het gevolg der nieuwe School-inrichtingen, ten besten zijner landen en 011derdaanen ingevoerd, geen bericht ontvangen; evenwel bleef de bevoordering en nakomen van dezelven een voorwerp zijner landsvaderlijke zorge; derhalven- zou  en schooien gedaan heeft. zou ook het geestelijk Departement niet alleen zijn beftendig oogmerk daar op vestigen, maar ook nog in het zelfde jaar een onderzoek van alle Schooien in zijne landen ondernemen, en hem van derzelver toe* ftand en van de uitwerking , die zij gehad hadden, pligtmatig , uitvoerig en ontnidlijk bericht laten toekomen, ook de opgemerkte gebreken niet verzwij. gen, opdat hij de nodige hulpmiddelen tegen dezelven kon uitdenken. Dit bevel deelde de Staatsdienaar van munchhausen aan den Staatsdienaar van dorville mede, welke in het geestelijk Departement ten aanzien van het gereformeerde gedeelte voorzat ; ook liet hij aan alle Provintiaale regeerin* gen en Conflftoriën bevel afgaan , om de Schooien te onderzoeken , en van derzelver toeftand aan het Opper-confiitorie bericht te doen. Reeds den 30 December fchreef de Koning aan hem , dat zijn Staatsdienaar van dorville hem van de Gereformeerde Schooien der Hoogduitfche en Franfche Natie reeds bericht had gegeeven, en dat hij nu met den eerften zijn bericht verwagte van de Lutherfehe en overige Schooien; ook dat hij hem bij voorraad beleend maakte, dat hij, op aanwijzing van dorville, door zijne Krijgs- en Domein-kamers aan alle Ambtenaaren zou laaten gelasten, om met meer zorgvuldigheid, dan tot hiertoe gefchied was, de boeren aan te fpooren, dat zij hunne kinderen vlijtig ter fchoole zonden; en indien zij dezelven al drie maanden in het jaar tot hunnen veld-arbeid gebruikten, heu echter de overige maanden naa fchool te laten gaan. Doch indien de één of ander Schoolmeester te fober bezoldigd was, en deshalven door een bekend handwerk zich zijn onderhoud moest bezorgen, waardoor  £6 wat hij voor gijmnasien door nogthans de fehoolen verwaarloosd werden, zoo' was zijn wil, dat de beide Staatsdienaars van het geestelijk Departement eene algemeene lijst van zooda* nige Schoolmeesters zouden laten vervaardigen, en hem toezenden, opdat hij op verbetering van hunne inkomsten zou kunnen denken, en ook deeze hinderpaal uit den weg ruimen. Doch de Koning wist niet* dat daar toe groote geldfommen nodig, en dat 'er enkel in de Keur-Mark omtrent 500 Schoolmeesters ten platte lande waren , die beneden de 10 daalers tot niets toe hadden. Op het einde van Janüarij 1769 was de Staatsdienaar van munchhausen met zijn bericht van den toeftand der fehoolen in 's Konings Landen , en van bet geen derzelver geheele verbeteringverhinderde, gereed, en zond dat aan den Koning, Deeze antwoordde hem den 2 Februarij, dat dit bericht te wijdloopig voor hem was, (Bladz. 95. ) hij kon zich in deszelfs onderfcheiden deelen niet bijzonder inlaten. Volgends zijn inzien, kwam het in dit hem zoo gewigtig onderwerp hoofdzaaklijk aan op de fehoolen leri platten lande, welke de ilegtfte waren; in tegendeel de Stads ■ fehoolen konden nog taliter qualiter gefield zijn. Ten aanzien der eerften ■moest noodwendig daar voor gezorgd worden, dat de kinderen der boeren en landlieden een redelijk en duidelijk onderwijs in den Godsdienst ontvingen, ■op 'at hun verftand meer opgeklaard wierd, en zij beter begrippen van hunne piigten verkreegen. Hier aan ontbrak het denkbjk, en de meefte boerenkinderen bleeven in de grootfte onwetendheid. Deeze dom- -heid, indien hij zich dus kon uitdrukken, moest noodwendig het eerst verholpen worden. Wat de fehoolen in de fteden betrof, zoo vond hij heel goed, dat bet opzigt  en schooien gedaan heeft. $7 opzigt over dezelven aan de Magiftraaten wierd toevertrouwd ; en indien het Confiftorie van elke Provintie van tijd tot tijd naauwkeurig toezag, of de voorgefchreeveu orde in alle ftukken behoorlijk werd waargenomen zoo kon het niet misfen, of deeze zouden ook allengskens verbeteren j en de nog voor handen zijnde hinderpaalen uit den weg geruimd worden. Op fommige plaatzen, daar het dienstig en nodig mogt zijn , konden ook de Gereformeerde en Lutherfche leerlingen heel voeglijk met elkander verëenigd worden; want lezen, fchrijven en Latijn konden de kinderen bij de ééne godsdienstgezindheid zoo goed leeren als bij de andere. De Staatsdienaar zou derhalven naar deeze grondregels een kort plan ontwerpen en inzenden , en zijne hoofdbedoeling vooral richten op de Keur- en Nieuw-Mark en op Pom* meren. In deeze gedachten van den Koning is zeer veel verftand en doorzigt, meer dan ooit een Koning omtrent het Schoolwezen te kennen heeft gegeeven. Tien jaaren daarnaj te weten den 6 September 1779 fprak hij te Potsdam met zijnen Staatsdienaar, Vrijheer van zedlitz, nog uitvoeriger over het onderwijs det jeugd, en de daarbij tegenwoordig zijnde GeheimKabinetsraad stel ter moest den inhoud van dit gefprek terftond opfchrijven ,■ en vervolgends tot een Kabinets-bevtl maaken. Ik wil dit niet als iet uitmuntends daar omtrent bijbrengen, dat hij heel ernftig begeerde, dat men de ftudeerende jeugd fterk in de Latijnfche en Griekfche taaien, maar wel dit, dat de jeugd in den Christelijken Godsdienst goed zou onderwezen worden, van welken hij zeide, dat hij veel gegronder was dan de Joodfche, G Nu  ■$>5 vvat hij voo?. gijmnasien Nu kom ik weder tot de ouder onderwerpen , welke door deeze aanmerkingen afgebroken waren. De 'Staatsdienaar van munchhausen liet in 1770 den 20 Meij, het volgende voorftel aan den Koning afgaan. Om op het Schoolwezen nuttig opzigt te hebbétt j was het nodig, dat de Schooien door bekwaamé'mannen fomtijds onderzocht wierden; want daardoor zouden de influipende nalatigheden het best weggenomen, en allerwegen eene gedutirige levendig, heid in 't School-onderwijs onderhouden worden. Doch hij kon dit onontbeerlijk middel niet in 't werk ftellen, dewijl hij onder zijn beduur geen Fonds had tot de nodige onkosten voor deeze Kommisfarisfen. Hij verzocht derhalven , dat de Koning het GencraalDircétorium wilde bevelen, om zoodanig Fonds, dat niet groot behoefde te zijn, aan te wijzen, en ook om de Kommisfarisfen in de nodige gevallen vrijë voorfpan - pasfen te laren vervaardigen. Tot dit voorliel kreeg de Staatsdienaar aanleiding, door dien het Generaal -Directorium vijf dagen te vooren aan hem gefchreeven , en zich gewillig verklaard had, om mede voor de verbetering van het inkomen der Schoolmeefters ten platten lande te zorgen; weshalven de Staatsdienaar hoopte, dat het ook in andere dingen gelijke Wilsvaardigheid bewijzen zou. De Koning antwoordde hem den 20 Meij : zijne tegenwoordige bezigheden met de monfteringen vergunden hem niet, om op dit Voorftel behoorlijk te letten, doch het zou gefehieden, als hij uit Pbnimeren terugkwam. De Koning vergat ook in de daad, door de krijgszaaken, deeze Schoolbelangen niet, maar na zijne terugkomst uit Pommeren, fchreef hij den 31 Meij aan den Staatsdienaar, hij had aan het van hem begeerde kleins. fonds}  en schoolen gedaan heeft. $<) fonds gedacht, en gevonden, dat dit het best uit de zoobenoemde fportel-kas kon genomen worden, in welke veele gelden ledig en ongebruikt lagen; doch vooraf moest een behoorlijk overflag gemaakt en vastgefteld worden. Van dit alles is in 177° niets gekomen. Indien ook de kosten tot de vifnatiën uit de fportel kas genomen waren, zij waren egter niet genoegzaam geweest tot alle de kosten van de verbetering der Schooien. Omtrent een paar jaar te vooren had de Koning op reize naa Sileziën , toen hij in een dorp van de Mark - Brandenburg zich. onthouden moest, tot dat ee i gebroken wiel aan zijne reiskoets weder herfteld was, op het kerkhof een vreeslijk geraas gehoord in een daarbij ftaande huis, en bij onderzoek vernomen, dat daar een School was. Dit bewoog hem, om uit zijn nachtkwartier aan den Staatsdienaar van munchh'ausen te fchrijven, dat hij nu uit eigen ondervinding wist, dat de dorpfchoolen eene groote verbetering van doen hadden, en de Staatsdienaar zou hem melden, hoe veel geld daar toe nodig was, al. zoo hij dat geven wilde. Toen de Staatsdienaar het Opper-Confiftorie daar van bericht gaf, en begeerde , dat de Opper Confiftoriaal • Raaden zeggen zouden , hoe veel hij eisfehen moest P zeide ik , als toenmalige jongde Oppercoufifloriaal • Raad , het eerst mijne gedachten, welke was , dat de Koning enkel ter verbetering der Schooien ten. platten lande in de Keur-Mark jaarlijks ico,ooo Daalers moest geven. De Staatsdienaar vond deeze fom niet te groot, maar toen hij zijnen bovengenoemden Ambtgenoot, den Staatsdienaar van dorville, tot deelneeming in deezen eisch wilde bewegen, geloofde deeze, dat die fotn veel te groot was, en dea Koning affchrikken G 3 zouj  iöo wat hij voor gijmnasien zou; doch deeze Staatsdienaar bedacht niet, dat men van groote Heeren in gewigtige gevallen veel eisfchen moet, omdat zij gemeenlijk minder geven , dan begeerd word. Met één woord , de beide Staatsdienaars bedoren* dat zij de fom aan 's Konings genade wilden overlaten, die toen niets gaf. In het jaar 177a wilden de Staatsdienaar Graaf reusz de negende en de Keur-Markfche Landrentmeefter de Hofraad büchholz zich bij den Koning aangenaam maaken, hem aandienende, dat de Keur-Markfche Steden-kas eenen voorraad had van 100,000 Daalers, over welken zij verzochten, dat de Koning zijn bevel zou geven. De Vorst antwoordde hun, dat dit geld hem niet toebehoorde , maar de Provintie ; indien men zekere perfoonen vond, welke de Engelfche Huishouding ten platten lande wilden invoeren, zou men het aan dezelven tegen drie ten honderd leenen, en van de Interesfen zouden bekwaame Land-Schoolmeefters" op de Koninglijke en Adelijke Dorpen bezoldigd worden. Men vond voor de gemelde wijze van Land-huishouding geene liefhebbers, maar het Op. per-Confiftorie maakte een affpraak met het GeneraalDireftorium, dat van de Interesfen van deeze hoofdfom aan bekwaame Schoolmeefters in volkrijke, maar arme Koninglijke en Adelijke Dorpen van de KeurMark jaarwedden van 120 Daalers gegeeven zouden worden , voor welke zij de kinderen om niet zouden onderwijzen. Dit gebruik van dit geld is tot hier toe gemoedelijker waargenomen, dan voorheen plagt te gefchieden, en behalven deeze fom heeft de Koning een gedeelte der twee ten honderd Interesfen van 8,20000 Daalers, die hij van 1772 tot 1776 aan den Pommerfchen Adel voor altijd leende, bepaald tot bezolding  en schoolen gedaan heeft. ioï ding van bekwaame Land Schoolmeeftersin Pommeren, Het geen hij aan de Schooien van ibmmige fteden tot derzelver verbetering heeft ingewilligd, werd, ééne enkele fom uitgezonderd , niet uit zijne onmidlijke kasfen, maar uit de Kamer - inkomften der fteden genomen'. Hij keurde in 1766 goed, dat uit de Stadskamer te Beriin 800 Daalers zouden gegeeven worden tot betere bezolding der Leeraars op het Berlinsch Gijmnafium ; en in 1764 had hij reeds goedgekeurd, dat uit de kamer der Stad Neu- Ruppin jaarlijks 300 Rijksdaalers konden geligt worden ter vermeerdering vau de bezolding der Stads-Schoolmeefters. Evenwel kon zich deeze laatstgemelde School ook op zijne onmidlijke weldaadigheid beroemen, zijnde zij, mijns wetens, de eenigfte, aan welke dit gebeurd is. Niet lang voor het einde van zijne Regeering, dacht hij aan zijn vermaaklijk verblijf te Neu-Ruppin (Bladz. 19) en fchonk eerst aan de School 4500 Daalers, en naderhand aan de Stad 100,000 Daalers tot nieuwe fteeneu huizen. Het is zonderling , dat de Koning aan de School van zijne Refidentie - Stad Potsdam niet alleen niets befteed heeft, maar dat zelfs de helft van het Schoolhuis aan zijne Paadjen ter bewooning heeft moeten worden ingeruimd, welk eerst op bevel van Koning frederik willem den tweeden veranderd is. Daar door was ook deeze School in een' flegten ftaat, en in noodlijdende omftandigheden, tot welks herftel de Koning niet ééns de hand wilde bieden. In voorgaande tijden aten de Leeraars deezer School (hetwelk ook in andere fteden voor de Schoolmeefters aldaar gewoon was) des middags bij de burgers, waar uit nadeelige en aanftootlijke wanorden outftonden. Dienvolgends werd te Potsdam reeds in G 3 t  lOi ■ wat hjj voor gijmnasien 't begin der achttiende eeuw , in plaats van deeze kostgeving een geldbelasting op de huizen gelegd, welke jaarlijks, 4, 6, 8, 12 tot 24 gros/en bedroeg, en de daar van komende fom werd kostgeld genoemd, en onder de Schoolmeefters verdeeld. In 1765 fchafte men ook deeze oude gewoonte af, dat de meefters met de leerlingen voor elk huis eenige keeren in het jaar zongen, en daarvoor iet kreegen, hetwelk Recordeeren genoemd word, en men liet het berusten bij de evenredige belasting op de huizen gelegd. Toen in 1767 de toenmalige Majoor en Vleugel-Adjudant van götze geloofde, dat hij de 16 grosfen, welke van zijn huis voor de Scholieren betaald moesten worden, niet behoefde op te brengen , en de Magiftraat zich deswegens onmidlijk bij den Koning beklaagde , gebood deeze den toenmaligen Overften van lestewitz, hem van de gefteldheid deezer zaak bericht te geven, en dit ingeleverd zijnde, antwoordde hij hem den 22 November: ,, Mijn lieve Overfte van lestewitz! Ik „ heb uw bericht van den 21 deezer ontvangen, „ en nadien wegens de omftandigbeden door u bij„ gebragt, betreffende het zoogenoemde tafelgeld voor School-kollegiën alhier, de Majoor en „ Vleugel-Adjudant van götze zich niet wel 3, onttrekken kan, om dit, gelijk andere eigenaars „ van huizen alhier te betaalen, zo is mijn wil, „ dat gij hem zulks bekend maaken, en ook aan de Magiftraat zult laten weten." Alle Eigenaars der huizen, zelfs de Roomsgezinden en Jooden lieten zich deeze belasting welgevallen; maar onverwagt begonnen de Gereformeerden, zjch daartegen te verzetten; en te beweeren, dat zy niet  EN SCHOOLEN GEDAAN HEEFT. I03 niet verpligt waren, zulk een onus reale (daadlijke last) te dragen, dewijl in de Stndsfchool de kinderen niet in den Hervormden Godsdienst onderwezen wierden. Deeze reden was zonderling, en niet overéénkomende met het Euangelie, maar nogthans zoo ernftig gemeend, dat het Finantie-departement zich met het Geestelijk. Departement verëenigde, om den Koning deeze.zaak ter beflisfing voor te dragen, in die gewisfe hoop, dat hij ze andermaal, zoo juist als den 22 November 1767 beöordeelen zou. Vijf Finantie-Ministers en de Minister van het Geestelijk Departement onderteekenden dan een bericht van den 5 April 1771, bij welks befluit zij vraagden: of niet elk eigenaar deeze belasting tot onderhoud der Schoolleeraars verder behoorde op te brengen? De Koning fchreef dit overwagt antwoord op den kant: „ Das Seindt Narenposten." (Dat zijn narrenpotzen.) Thans poogde de Magiftraat, den Koning tot andere gedachten te brengen, en bad hem den 25 Juhij 1771, om te willen bevelen, dat het kostgeld, den Schoolmeesteren toekomende , als eene vaste belasting op alle huizen, waar voor de Koning zelf het den o2 November 1767 erkend had, van alle derzelver eigenaars zoude opgebragt worden. Doch hier op volgde deu 26 Junij aan den Staatsdienaar van het Finantie- en Geestelijk Departement het volgend Kabinets-bevel: ,, Alhoewel de Magiftraat alhier, het denzelven „ overgeleverd verzoek van de Lutherfche Schoolkollegiën alhier, betreffende de zoogenoemde „ Tafelgelden, in een bericht van den 25 deezer „ maand, hier oorfpronglijk nevensgaande, fchijnt G 4 »» te  j®4 wat hij voor gijmnasien „ te begunstigen; evenwel heeft het Zijne Koningl. „ Majefteit in Pruis/en, onzenallergenaadigften Heer, behaagt, daar op te befluiten, dat de Gerefor„ meerden alhier hunne School-leeraars, en de ,, Lutheraanen de hunne betaalen en onderhouden „ zullen; en beveelt daarom hoogstdeszelfs Gene„ raai-Directorium en het Geestelijk Departement „ der Geestelijke Gereformeerde en Lutherfché „ belangen hiermede, om de Magiftraat alhieï ,, dienvolgends ééns vooral te berichten, en tot „ rust te vermaanen." Frederik, Dit had die verkeerde uitwetking, dat nu de burgers in 't gemeen de Tafelgelden voor de Schoolmeesters niet meer wilden betaalen, waar door deeze in den grootften nood geraakten. Toen de Magiftraat de Burgers met ftrengheid tot hun pligt wilde brengen , beklaagden deeze zich hier over bij den Koning, die den 6 Meij 1773 bet volgend Kabinets • bevel deed afgaan : ,, Nadien Zijne Koningl. Majefteit op het hijger „ voegde allerönderdaanigst verzoek der burgers van Potsdam, welke van de Magiftraat, wegens „ het weigeren van de Tafelgelden voor de Schoolkollegiën alhier, als eene belasting op hunne „ huizen te betaalen, met Executie bedreigd wor,, den, wegens voorkomende omftandigheden thans „ allergenadigst befloten heeft, dat gemelde belas. „ ting in die mate, als dezelve van de Magiftraat „ gereguleerd is, geen plaats hebben, en aller„ minst als een onus reale op de huizen ge„ legd, en van derzelver eigenaars gevorderd zal „ wor-  en schoolen gedaan heeft. I05 worden, maar veel meer, dat tot het bekomen ' van eene gewillige bijdrage tot onderhoud deE Schoolmeesters, het voormalige Recordeeren we- der ingevoerd, en de fupplianten van de opge" legde Executie, tot ophaaling der voornoemde " Tafelgelden, zonder uitftel ontheven zullen wor- den; zoo beveelt hoogstdezelve derzelver Krijgs- en Schatting-raad richter, en de Magi" ftraat van Potsdam, zich allerönderdaanigst hier l naar te gedragen, en het nodige ten dien einde „ naar verèïsch overal te bezorgen." Frederik. Deeze verordening des Konings was te beklaagen , alzoo het Recordeeren voor de Schoolieren nadeelig is, en de Leermeesters, welke hetzelve moeten bijwoonen, naar de hedendaagfche zeden, verachtelijk maakt. Dit kwam met 's Konings gedachten omtrent de Leermeesters in de Schooien niet overeen; want hij heeft niet alleen nooit van dezelven zoo verachtelijk geoordeeld en gefprooken als van de Kerk-leeraars, maar hen zelfs mede onder de Regenten geteld. Men kan ligt denken, dat 'er alleen van School-Regenten gefproken word, echter is deeze titel, inzon. derheid wanneer hij uit den mond en uit de pen van eenen Koning komt, heel aanzienlijk; en ziet hier het bewijs, dat hij dien aan School-onderwijzers gegeeven heeft. Toen de Ministers van het Finantie- en Geestelijk Departement 's Konings bewilliging tot verbetering der inkomsten van de Schoolmeesters te Neu-Ruppin door 300 daalers xiit de Kamergelden G 5 jaar-  lOÖ WAT HIJ VOOR GIJMNASIEN jaarlijks verzochten , (Bladz. 101.) fchreef de Koning eigenhandig op den kant: „ Goed, maar daar moeten ook bekwaame „ School-Regenten bezorgd worden." Dat de Koning het Recordeeren in Potsdam weder ingevoerd heeft, (waarvan de inkomsten zoo ongefiadig zijn,) is denklijk gefchied om het welluidend gezang, daar het in beftaat, en waarvan hij een liefhebber was. Toen in 1766 de Staatsdienaars van het Generaal -Directorium en het Geestelijk Departement zijne goedkeuring verzochten tot de vastgeftelde verëeniging van het Berlinfche en Keulfche Gijmnafium te Beriin, en het affchaffen van het zingen der Choor-fchoolieren op d e openbaare firaaten verzochten, fchreef hij met eigen hand bij het eerfte op den kant: goed, maar bij het tweede, het zingen moet blijven. Het is waarfchijnlijk, dat hij geloofde, als het zingen der Choor-fchoolieren op ftraat ophield, zoo zou hij niet meer goed koop zangers voor de Chooren op de Opera hebben: hoewel men hem die uit de zingklasfen van de Gijmnafiën had kunnen leveren. Ook heeft hij toch dikwils gezegd, dat de jonge lie„ den met dit zingen den tijd verkwisten, dien zij tot fiudeeren konden en dienden te befteeden," en hij voegde 'er bij, „ hun gezang was onverdraaglijk," ook  EN SCHOOLEN GEDAAN HEEFT. 107 ook had hij die de bas zongen, nagebromd. Alsiemand, die dit hoorde, zeide, dat zij geld verdienden met dit zingen, zoo gaf hij ten antwoord: „Ik „ wilde hun liever geld geven,opdat W niet zongen; doch hiertoe heeft hij zich nooit fchriftelijk aangeboden , want dan zou men hem terftond om eene fom verzocht hebben, welke in de fteden Beriin en Potsdam het geld kon vergoeden, welk de Choor-fchoolieren door dit zingen verdienden. Ik wil hier W 't voorbij gaan eene gefchiedenis vernaaien. Als hij 's winters te Beriin QBladz. a8.) en in zijn gewoon winter-vertrek was, en het Keulfche Zang-Choor voorde huizen, tegen over zijn venster (taande, zong, zoo luisterde hij toe. Ééns deed hij dit, en befpeurde door zijn kijkglaasjen eenen zanger, die een vol en rood wezen had. Hij zond daar op tenen bedienden aan den Cantor der Peterskerk, en aan den Leeraar der Keulfche fchool, liet den Cboorjongen befchrijven, en naar zijn' naam vraagen, ook zeggen, dat deeze jongen het Inftrumentaal-muzijk moest leeren, waar toe hij hem maandelijks twaalf daalers wilde 'geven. Dit geld werd mij maandelijks voor deezen jongeling geteld, maar 'sKonings bevel was niet vermogend genoeg, om eenen grooten Muzijk-Kunstenaar van hem te maaken, alzoo hij 'er zich noch bekwaam, noch genegen toe vond, maar hij ftudeerde, en werd naderhand Secretaris bij de Regeering van West-Pruisjen te Marienwerder. Boven (Bladz. 96.) is voorgekomen, dat.de Koning de verbetering der fehoolen ten platten lande voor bij uitftek noodzaaklijk hield. Deeze gedachten was goed, en alfchoon de fommen, welke hij.ter volvoering van dezelve beftemde, lang of na piet toerei  I08 wat hij voor gijmnasien reikende waren, echter hoopte men, dat hij zelf nog meer geven zou. Doch de geheele hoop op de verbetering der Landfchoolen verviel, toen hij belastte, dat de Soldaaten en Onder-officiers, die tot krijgsdiensten onbekwaam waren geworden, Schoolmeesters zouden worden gemaakt, als zij daartoe gefchikt waren. De geheime Finantie-raad van brenkenhof had hem dit voorgeflagen, door wien hij woeste plaatzen bruikbaar liet maaken. Men verneemt dit uit den volgenden brief van den Koning aan den toenmaligen Generaal - Majoor, thans Generaal-Lieutenant van schulenburg, welke bij het GeneraalDireétorium in het Krijgs-Departement voorzat: Mijn lieve Generaal van schulenburg! „ Uit het nevensgaande bericht van den Geh. „ Finantie - raad Van brenkenhof, zult gij breeder zien, waar deszelfs voorflag, betreffende „ de Invaliden, die in Pommeren op het land be„ zorgd moeten worden, op uit komt. Nadien „ ik nu dit goedgekeurd, en het Geestelijk Departement ook reeds last gegeeven heb, dat, „ indien 'er onder de Invaliden eenigen zijn, wel„ ke gefchikt zijn tot Schoolmeesters, deeze daar „ toe zullen genomen worden; kunt gij derhalven „ over die zaak verder handelen, en zulke lieden, „ om als Schoolmeesters te gebruiken, onder de Invaliden opzoeken, en daarvan eene maande» „ lijkfche lijst, en waar zij zich onthouden, aan „ het Departement der Geestelijke zaaken zenden. „ Voor het overige moet gij aan de bezorging der „ Invaliden met allen vlijt u gelegen laten zijn, „ opdat zij allengskens op de ééne of andere wijze j, gehuisvest worden , want zij verdienen, dat men > zich  ên schoolek gedaan heeft. ic9 „ zith hunner ernftig aanneemt, nadien zij hun '„ leven en gezondheid voor het Vaderland gewaagd „' hebben. Gelijk ook mijne meening is, dat, indien ,', 'er onder de genen, die op het platte land ge,1 plaatst worden, fommigen zijn , die wegens „ zwaare kwetzuuren in hun lichaam geen grooten " arbeid kunnen doen, dezelve op mijne Ambten „ zullen geplaatst worden, en van alle hofdiensten „ vrij zijn. Potsdam, den 31 Julij 1779Het hier gemelde Kabinets-bevel aan het Geestelijk Departement was dus opgefteld. „ Nadien het Zijne Koningl. Majefteit van Pruis„ fen, onzen allergenadigften Heer, behaagd heeft „ te refolveeren, dat, indien 'er onder de Invaliden zich eenigen bevinden, die lezen, rekenen „ en fchrijven kunnen, en voor Schoolmeesters ten " platten lande en elders wel pasfen, dezelve „ daar toe, bijzonder op plaatzen, alwaar hoogst„ dezelve de Schoolmeesters bezoldigt, gebruikt „ zullen worden; zoo beveelt Zijae Koningl. Ma„ jefteit aan derzelver Departement der Geestelijke „ zaaken hiermede in genade, om zich daarnaar „' te fchikken; en zich aan de bezorging der Inva. ',' liden op deeze wijze te laten gelegen liggen. „ want deeze lieden verdienen bezorgd te worden, nadien zij hun leven en gezondheid voor het „ Vaderland gewaagd hebben. Het Geestelijk De„ partement heeft derhalven deswegens met den „ Generaal - Majoor schulenburg te hand e„ len, welke lieden, die tot Schoolmeesters die1„ nen,zal aanwijzen." Potsdam,den 31 Julij 1779. Frbdbrik, De  'iio wat hij voor gijmnasien De Generaal van schulenburg zond den i6 September van dit zelfde jaar aan het Geestelijk Departement eene lijst van 74 Invaliden, (kort daarna kwamen 'er nog 5 bij,) welke bekwaam waren tot Schoolmeesters, en voegde 'er bij, dat 'er behalven dezen, en 741 anderen, die als oppasfers van het vee, en houtgewas, en op andere wijzen konden aangefteld worden, nog 3443 onbezorgde Invaliden overbleeven. Deeze maatregelen openden een zeer treurig uitzigt voor de Schooien ten platten lande. De Invaliden dienen zekerlijk bezorgd te worden, maar niet met Schoolmeefters- plaatzen , tot welken zij niet opgeleid zijn, en ook, uit hoofde van hunnen ouderdom, niet meer bekwaam gemaakt kunnen worden. De Koning ftelt wel hunne bekwaamheid in het lezen, febrijven, en rekenen; maar' deeze is bij de meeste gemeene foldaaten heel gering , en het rekenen , hetwelk een voortreflijk middel voor kinderen kan zijn, om hen te leeren denken, word van hun enkel mechaniek geleerd. De ruwe en onbefchaafde woorden en daaden, daar de foldaaten zich aan gewend hebben, blijven hun, al.bun leven, eigen, en, gelijk zij meesttijds door de rotting de vaardigheid van een' foldaat gekregen hebben ; zoo houden zij dit ook voor het beste middel, om School-bekwaamheden te doen verkrijgen. Het fchijnt, dat van geweezen Trompetters en Onder, officieren, inzonderheid van de laatften, meer, ja al* les, wat een Schoolmeefter te verrichten heeft, verwagt zou kunnen worden; maar de ondervinding bevestigt dit niet. Zoo min als ongeoefende Recruuten terftond tot Onder - Officieren, en lieden, die nooit een muzijk-inftrum'ent in handen gehad hebben, ter* - ftond  en schoolen gedaan heeft. iii ftond tot Hautboïsten gemaakt worden ; even zoo min kunnen Onder-Officiers en Hautboïsten terftond tot Scboolmeefters gefchikt worden; en nogthans rekenen zij het onnodig, zich eerst daar toe te laaten voorbereiden. Zij verbeelden zich , dat zij, onafhanglijk van de Gemeinte , Predikanten, Infpeclors en Beambten, doen kunnen, wat ?ij willen, en verwekken deezen allen de grootfte verdrietlijkheid, totdat zij eindelijk, door herhaalde beftraffingen, van dien waan, die hen onverdraaglijk maakt, bevrijd worden. Het geeftelijk Departement en Opper - Konfiftorie deeden °terftond van eerften af, toen de eeuw der Invaliden zijnen aanvang zou neemen , alles, wat zij doen konden, om ze te verkorten, en minder fchadelijk te maaken, en'er werd met het Generaal-Direaorium en deszelfs Krijgs-departement afgefproken, dat de Invaliden vooraf onderzocht zouden worden; of zij tot Land - Schoolmeefters bruikbaar waren. Daar. door werden ten minften de allerflegtften van de Schooien geweerd; doch wanneer de Koning door een Kabinet - bevel eenen Invaliden tot Scboolmeefter maakte , was 'er niets tegen te doen. Zulk een geval viel vo'or, toen de bekwaame School-Leeraar in het nieuwe Kolonistendorp Frederikshagen, omftreeks Köpenik, dien ik genoodzaakt had, om in de uitmuntende School van den Heer van rochow te Rekabn te leeren, wat onderwijzen is , en dien het OpperKonfiftorie vervolgends aan de gemelde volkplanting tot eenen leermeefter voor hunne kinderen gaf, naa Potsdam beroepen was, tot Rector van de Garnizoen, fchool. Om de plaatze, welke hij verlaaten had, diende zich een Invalide aan, doch die bij het onder, ?oek onbekwaam gevonden, en dus afgeweeaen werd. Hij  JI2 WAT HIJ VOOR GIJMNASIEN Hij beklaagde zich deswegens onmidlijk bij den Ko'-* fiing,die dooreen Eabinets-bevel, zijne aanftellingtot Schoolmeester in Frederikshagen gebood, alzoo bet recht en billijk ware, iemand, die zijne kragten ten dienste1 des Vaderlands opgeofferd had, tot rust te zetten. Hij kon wel als Leermeefter van eene talrijke menigte jongens weinig rust vinden, maar den Invaliden lag Veel gelegen aan het inkomen van 120 Daalers en aan het woonhuis, derhalven nam hij bezit van dit ambt. Doch zoodra hij in School kwam, erkende hij zelf„ dat de kinderen veel meer wisten dan hij, en dus zijne leermeefters zijn konden, waar toe zij ook zich zeiven opwierpen. Dit maakte hem verlegen, en hij wilde met eenen anderen Invaliden, die een kleiner en flcgter onderwezen School had, eene ruiling van (randplaats aangaan, onder beding, dat hij hem jaarlijks eene bepaalde fom van de inkomfien der School te Fredfihhigen zou overlaten. Doch dit ftond het Opper-Konfiltorie niet toe. Nu keerde zich de gemeinte te Fredriksbagen aan den Koning, en verzocht ootmoedigst, dat de Koning haar den onwetenden Schoolmeefter afneemen, en haar weder eenen zoo bekwaamen, als zij gehad hadden, geven wilde, van wien hunne kinderen zoo veel voor hoofd en hart geleerd hadden, dat zij weder de leermeefters van hunne Ouderen geworden waren,- doch zij werden niet gehoord, en fehool en gemeente zijn zedert van tijd tot tijd in groot verval gekomen. ' Opdat deeze afdeeling van het geen de Koning voor Gijmnafiën en Schooien gedaan heeft, niet beflooten worde met de onaangenaame zaak der Invaliden, breng ik hier het volgend antwoord bij, welk mij de Koning I ' K  en schoolen gedaan heeft» 11$ Koning den 4 Oétober 1774 gegeeven heeft, en waarvan de eerfte woorden zeer fchoon zijn. „ Waardige Raad, bijzondere lieve, getrouwe! ,j Elk voorftel is mij aangenaam j welk tot bloei „ der Schooien in mijne landen iet kan toebren„ gen; en daarom heb ik ook geen bedenken ge„ vonden, om het uwe toe te Hemmen, en aan ji de .tegenswoordige en toekomende Leeraars van „ het Berlijnsch Gijmnafium, dat aan uwe DireStie „ is toevertrouwd, het karakter van Profesfor, gra* ,, tis te fchenken e; z. v." w1en hij vergunde, te studeeren? Toen zijn Heer Vader, Koning Frederik wil» lem de eerfte, zijne landen in Krijgs-kantons verdeelde, en aan elk Regiment zijn diftrikt tot zijne recruteering aanwees, zoo. dat alle jongens, in hetzelve gebooren , op deszelfs lijst van de daar toe behoorende perfoonen , of als geënrolleerden zouden gebragt worden; ontftond daar uit eene foort van onvrijheid van het manlijk geflacht, niet alleen van den boeren- maar ook van den burgerftand. Hij zonderde wel,. in bijzondere fchikkingen, onder anderen.de zoonen van Predikanten, die gefchikt waren tot fhideeren, uit, van de verpligting, om foldaat te worden, maar zag den Officieren door de vingeren, welke zich van groote Predikants - zoonen meester maakten. Dit gefchiedde zelfs in Beriin; zoo als het dan ook geen gering gemompel veroorzaakte, toen één -der groote zoonen van den Predikant ditericH alhier, die Candidaat in de Rechten was, foldaat gemaakt, en alleen op de ernftige voorbede van de H Konin-  114 WEEN HIJ VERGUNDE, TE STUDEEREN? Koningin, welke zij bij den Koning inbragt, .weder in vrijheid gefteid werd. Koning frederik de Tweede maakte van de menigvuldige klagtém,- welke van de burgerlieden bij hem ingefcragt werden, een einde, doordien hij den r November 1746. het volgende bevel liet afgaan. '„WIJN WAARDE G e N e R AA L* MA JO R „ VAN STOSCIl! „ Ik ftel hier mede .ééns voor al vast, dat van „ nu af de zoonen van Kooplieden, Renteniers, „ Kimftenaars en Fabrikanten, insgelijks van VVjjn„ handelaars en Kooplieden in Materiaalei!, die goeden handel drijven, gelijk ook van Konirg„ lij'ke bedienden en andere heden, die van (laat „ zijn, of van hunne Renten leven,-ook in 't ge. „ meen van die génen, welke meer dan Coco Daa„ Iers kapitaal bezitten, van'alle m onder-rollen en werving geheel cn al vrij zullen stijte Ik „ beveel dienvolgends , dat gij deeze mijne eni„ ftige wils-meening bij elk regiment bekend mna-ken, en u zelvcn op het ftiptfte daar naar.zul? „ gedragen, en op het fcherpst toezien,. Idat dk „ onder geen voorwendzel wordt tegen gegaan.'"' • Egter is deeze zijne fchikking niet openlijk bekend gertaakt, en derhalven meest op de harde of mcuschlievende gezindheden der Generaals en Overften aangekomen, hoe veel vrijheid zij aan jonge lieden, onder de diftriclen van hunne Regimenten .wilden toekan,- of wiet. Ten aanzien der ftudeereiide-jortge •burgerlieden, hebben zich, onder Koning, » 11 ederik den-Tweeden veele Generaals.Oveiilen, Over.nirfo» H ftC!  WlEN HIJ VERGUNDE, TE STUDEEREN? 11$ fte-Wagtmeesters en Hoplieden daar door roem verworven, dat zij dezelven ongemoeid lieten; maar veelen hebben het ook in hunne hardheid tegen dezelve ver gedreeven. Toen ik in 1-66 te Beriin kwam, vond ik in het Graauwe - Klooster eenen Leerling van het Gijmnafium, die een burgers-zoon uit eene nabuurige kleine Stad, en wegens zijne aanzienlijke langte in geduurig gevaar was, om foldaat gemaakt te worden. Doch het gelukte hem echter, te Halle op de Univerfiteit, en van daar in het Hertogdom Meklenburg te komen, alwaar hij eindelijk een aanzienlijk Predikant werd. Hij had reeds verfcheiden jaaren dit ambt bekleed, toen hij een' brief ontving met dit opfchrift: aan onzen geënrolleerden, den Domprediker - te - Enkel, door de voorbede van den regeerenden Hertog van Meklenburg- Schwerïn, werd hij van deeze kwellende brieven verlost. Het is wel, geduurende de 21 jaaren van mijn Direftorfchap over het veréénigd Berlinscb en Keulscb Gijmnafium, maar ééns gebeurd, dat een leerling van het Gijmnafium bij een Regiment alhier, bij het welk hij als kind opgeteekend was, foldaat heeft moeten worden, (terwijl integendeel allen anderen op mijn voorftel en voorfpraak vergund werd, te ftudeeren,) doch dit geval gaf;mij gelegenheid, om aan den Ko: hing te fchrijven , en hem het volgend voordel te doen. De meefte jonge lieden , welke in de Gijmnafiën te Beriin ftudeerden, waren in de Provintiefteden, en ook wel ten platten lande, van burger, ouders verwekt en gebooren. Zelden waren onder hun uitfteekende vernuften, echter wierden met de meesten de gemeene burgerlijke, kerkelijke en fchoolambten in 's Konings Landen bezet, wanneer zij daar H » toe  IIÓ* WIEN HIJ VERGUNDE, TE STUDEEREN? toe bekwaam waren, en niet zelden kwamen gefchikte mannen uit hun voort, welke de Koning voor zijne hooge Lands - kollegiêh gebruiken kon. Ik was 'er zoo verre af, om jonge lieden van 'sKonings krijgsdiensten af te houden, dat ik veel meer niet zelden zelfs een goed verftand den raad gaf, om zich daar toe te begeven , wanneer hij , naar i mijn oordeel, daar beter toe paste, dan tot de fludiën,..in die hoop, dat de Koning hem niet altijd gemeen: foldaat en Onder»Officier'zou laten blijven, maar hem met eene Opper-Officiers-plaats begunstigen. Ik waagde het dan te verzoeken, dat wanneer, blijkends voldoende getuigenisfen, zulke jonge lieden tot ftudee. ren gefchikt waren , zij op de rollen der Kantons mogten worden doorgehaald. De Koning antwoordde mij den 27 December 1781 op de volgende wijze. „ Waardige Raad, bijzondere, lieve, getrouwe J Ik heb uwen brief van den 15 deezer ontvan„ gen, en daar uit uw voorftel, dat geen geënrolleerd en ftudeerend jongeling van den burgerftand tot den foldaaten-ftand mogt gedvvongen worden, gezien 3 doch ik moet u daar op „ zeggen, dat dit zoodanige zaaken zijn, welke ,, het volftrekt niet aangaat, om in te willigen, dewijl het tegen de inrichting en gefteldheid al,, hier is. Wanneer intusfehen hier of daar een dergelijk jongeling zich onder de ftudeercndea „ bevind, die ongemeen veel vernuft heeft, dan „ kan dit wel voor ééne keer ftand grijpen, maar algemeen kan het niet toegegeeven worden, het welk-  WIEN HIJ VERGUNDE, TE STUOEEREN? 11? welk ik hier mede u heb willen te kennen ge„ ven, en ben uw genadige Koning FREDERIK. Nog merkwaardiger is het volgend antwoord, welk hij den 27 Julij 17&J. gaf. „MIJN WAARDE STAATSDIENAAR! „ Mijne nieuwe order wegens de Kantonisten, „ die zich aan de ftudiën wijden , is enkel voor „ het toekomende, en zal mijne kabinets - order „ van den 1 November 1746, die nevens uw be,, richt van den 29 gevoegd is, geen afbreuk doen. „ Zij is eenig en alleen beftemd, om alle misver„ ftand en het misbruik der ontheffing van de „ monfter rolle, voor te komen. Wat hebben „ de zoons van boeren, en burgers in kïeine fte„ den, b. v. Ragnit en dergelijken, nodig te ftu„ deereu? De eerden worden weder boeren, en de laatften, het geen hunne vaders waren. De „ zoon van een' boer word weder een boer enz. „ Mijne meening is daarbij geheel niet, dat daar „ door jonge lieden, welke voor lludecren gefchikt „ zijn, en talenten hebben, aan mijn' en den bur, gerlijken dienst van het vaderland onttrokken 9, zullen worden, alleen wij ik het misbruik afge„ fchaft hebben, en daarom zullen alle deeze jon„ ge lieden van boveugemelden ftand, bij de Re„ gitnenteu en Kamers in 't vervolg behoorlijk aan,, gediend worden, opdat de Kantons-lijsten in „ behoorlijke orde kunnen vervaardigd worden. H 3 „  Il8 wien hij vergunde, te studeeren?- „ Ik heb u dienvolgends dit tot uw narigt en waarfchuwing niet willen onthouden , en mijn Generaal-Lieutenant van anhalt ontvangt daar „ toe insgelijks order." Men ziet uit dit laatfte bevel, dat 'sKonings wil was, dat gewoonlijker wijze de zoons van burgers en boereu weder worden zouden, het geen hunne vaders waren. Hij zeide dit in 't jaar 1779 nog cluidlijker in deeze woorden, de zoon van een brand» fpuit-maaker, moet een brandfpuit-maaker worden, gelijk kort hier na (Bladz. 121) zal voorkomen. Dewijl deeze uitfpraak voor eenen jongeling, die bij • uitnemendheid gefchikt was, tot ftudeeren, nadeelig was, en de Koning bij dezelve volhardde , gaf het nvj in 1781 aanleiding, om in een Uitnodigingsfchrift de vraag voor te ftellen en te beantwoorden, wie behooren te ftudeeren? Ik merkte aan, dat, indien bij burgerlijke jonge lieden van ouds af, en bij alle volken, even gelijk bij de Indirianen, de handteering des vaders van den zoon had moeten geleerd worden, pindarus een fluitfpeeler, sokrates een beeldhouwer, theofrastus een voller, horatius een zoutkooper, virgilius een pottebakker, jakob cujacius een laaken - voller, of nog geringer man, molière een tapijtwerker, johaN tillotson een laaken-maaker, koenraad gesner een bontwerker, sa woel stryck een tolbediende, en de groote Duitfche Wijsgeer wolf een leertouwer hadden moeten wezen. Doch, de Koning verzekerde, dat hij alleen het misbruik, welk zoo wel boeren als gemeene burgers van deeze Studenten - vrijheid maakten, en konden maaken, wilde bepaalen, en van dit misbruik waren, en  wien hij vergundê , te studeeren? 119 en zijn nog voorbeelden genoeg bij de hand. Jonge lieden van deeze klasfen, die 'er verftand toe hebben, konden ftudeeren, cn tot burgerlijke bedieningen komen. 2ijne voorschriften ten aanzien van STIPENDIEHjOM te studeeren. De Stipendiën of beurzen, om te ftudeeren, behoorden aan geene anderen dan aan arme, en tot de Wetenfchappen gefchikte, en bij uiiftek daar toe genegen jonge lieden ten deel te worden; doch geduurende de gantfche regeering des Konings, hebben zich ook' zulken tot dezelven aangediend, die deeze hoedanigheden niet hadden , en dat het ergfte is, zijzijn , tot nadeel van wezenlijke armen en gefchikten om te ftudeeren, door gunst en vriendfehap, daar toe geraakt, en hebben de beurzengelden tot klcederpragt en tot vrolijk leven verkwist. De Koning, die van wegen het Keur• markfche Stipendium, het weikalle 3 jaaren aan jonge lieden van de Euangclifche Geloofsbelijdenis, in de Keur-Maik gebooreh, elk met 200 daalers tot de ftudeerkosten betaald word, niet verzoekfehriften overlaaden werd, zond zijnen Staatsdienaar, Vrijheer van zedlitz, den 5 October 1772 het volgend prijswaardig Kabinets- bevel toe. „ Mijn waarde. Staatsdienaar, Vrijheer van „ zedlitz! Ik weet het, dat ik tot het Keur- markfche Stipendium, dat in het naast-aanftaande jaar uit te deelen is, reeds zeer veelen, ja „ meer dan daar deel aan kunnen hebben, door middel van Kabinets orders als anders, aan u H4 »P  ï30 zijne voorschriften ten „ geweezea heb; en opdat gij mij op zijn' tijd tot „ deeze Collatie een voorflag, overeenkomstig mijne „ hoogde oogmerken, zoudt kunnen doen, zoo „ wil ik u flegts nog tot uwer onderrichting hier mede ,, niet onthouden, dat gij op de mij voor te diagen „ lijst alleen de allerbehoeftigfte jonge lieden, die „ te gehjk een goed vernuft vertoonen, {tellen, „ maar de domkoppen integendeel geheel daar af„ laaten zult. Om dienvolgends dit voorfchrift met des te grooter gerustheid te kunnen opvol„ gen, zult gij weldoen, om zoo wel ten opzigt ,, van de bezittingen, als de talenten van deeze „jonge lieden, van perfoonen, welke bekwaam„ heid en gelegenheid hebben, om beide onpartij„ dig te beöordeelen, nader en vast bericht in te ?, winnen, maar over het geheel bij alle an„ dere Beurzen u den bovengemelden regel tot ,, een' richtlhqer laten ftrekken." In een Kabinets-bevel van den i Meij 1779, ftond; „ De besten en behoeftigften, welke deeze beur„ zen meest verdienden, zouden uitgezocht worden. Het moesten lieden zijn, die een goeden geest hadden, om te ftudeeren, en van welken ?, te wagten was, dat zij hunnen tijd wel beftee„ den, en vlijtig zouden zijn, opdat zij dzStipen* „ dien niet nutteloos genoqten." Hij beftemde derhalven de Stipendiën voor de armfte jonge lieden, welke tevens goede vernuften hadden. De Koninglijke Staatsdienaar, Heer Baron van zedlitz, maakte nu met het Opper-Konliftorie niet alleen fchikkingen, welke met deezen wil des Konings overeenkomstig waren, maar zij werden nog vol-  AANZIEN VAN STIPENDIEN, 121 volmaakter. Eerst moesten de jonge lieden, welke om beurzen verzochten, geloofwaardige getuigenisfen van hunnen toedand leveren, vervolgends werden zij van daartoe benoemde bekwaame mannen beproefd, welke hunne bekwaamheden en School-kennis, en tevens hun gemoeds-karakter, en den toeftand van de bezittingen hunner ouderen onderzochten. Een daartoe benoemde Opper- Konfidoriaal - Raad maakte uit hunne berichten een uittrekzel, dat hij in 't gantfche Opper-Konfiftorie voordroeg, en bij flor van 't zelve, die genen inzonderheid opgaf, welke de armfte, bekwaamde en gefchiktfte waren. Als zij het getal der Stipendiën, te boven gingen, dan raadpleegde het Kollegie daar over, welke naar het getal der Stipendiën, onder de besten de allerbeste en allerbehoeftigde waren? Deeze werden van den Heer Staatsdienaar den Koning in een bericht genoemd, en te gelijk werd hec ambt of de handteering der ouderen opgegeeven, te» vens werd de lijst van alle de overigen, die zich aangediend en de beproeving doorgedaan hadden, 'er bijgevoegd. D; Koning handelde dan op onderfcheiden wijze, naarmate hij telkens, als hij deeze berichten kreeg, opgeruimd was. Dan keurde hij de keuze eenvoudig goed, dan maakte hij kleine aanmerkingen, tot welken, of de naam van een' jongeling, of de ftand zijner ouderen, aanleiding gaf, dan ftreek hij 'er een' geheel door. Van deeze aanmerkingen zal ik 'er eene tot een voorbeeld bijbrengen. In 1779 was onder de bekwaamde, gefch'tkde en behoeftigde jongelingen één uit Beriin, wiens vader als brandfpuitmaaker werd opgegeeven. De Koning fchreef op den kant: „ Wat wil een brandfpuit - meesters zoon duH 5 »> <*ee,  122 zijne voorschriften ten'. „ deeren? Hij' rrioet fpuiten leeren maaken van „ zijn' Vader. De anderen moeten uitgezocht 5, worden naar hunne bekwaamheid." Zij waren evenwel van het gantfche Kollegie naar beste inzien en genoegzame overweging uitgezocht, gelijk in het bericht ftond. Doch deeze kleine onvolmaaktheid werd door de goedheid , of liever voortreflijkheid van zijn voorfchrift vergoed. Dit voorbeeld , hoe zeer de Koning zich in het kleine en bijzondere van de regeerings - zaaken heeft ingelaten, zal den Lezer voor hem innemen. Als een aanhangzel voor dit onderwerp, zal ik het volgende verhaalen. In 1766 bevond zich te Beriin een jong wereldlijk geestelijke van de Griekfche Kerk bij mij, die mij in't Latijn aanfprak, en zeide, dat in zijn Vaderland de baard den geestelijken het eerwaardigst maakte; doch hij wenschte eene grooter waardigheid te verkrijgen, en verzocht, dat ik hem daartoe behulpzaam wilde zijn. Ik kon hem hier niet plaatzen, maar zond hem naa Halle, en beval hem aan d. franken aan, op dat bij in het Weeshuis te Glaucha onderwijs en nodig onderhoud mogt bekomen. Hij ftudeerde daar verfcheiden jaaren, en in 't begin van 't jaar 1774 zond hij mij een Gedicht in Nieuw- Grieksch in Anakreontifcbe verzen toe, het welk hij op den geboortedag des Konings had laten drukken, met verzoek, dat ik hetzelve den Koning in handen wilde brengen. Dewijl dit wegens dc taal niet raadzaam fcheeu te zijn, zoo liet ik het een' poos liggen, maar eindelijk fchreef ik in 't Fransch eenen brief aan den Koning van den volgenden inhoud : Uit het Land, in het welk van ouds a l e x a nder de groote geheerscht had, bevond zich te llal»s ' ! le  aanzien van stipendiën. 1*3 k een jong Dichter, welke overtuigd was, dat zijne Majefteit, den Koning alexander zeer verre overtrof. Dit had hij in een gedicht op 's Konings geboortedag in 't Nieuw-Grieksch heel aartig uitgedrukt. Hij was een Genie, en verdiende 'sKonings onderfteuning. De Koning gaf mij hier op dit antwoord. „ Quuni même je voudrois accorder quelque pen„ fion, au jeune Macedonien Tzecbani, que vous „ me recommendês, dans votre lettre , du 13 de ce „ mois, Jon penchant naturel pour Ja patrie, Vcntrair „ neroü pourtant, d y rctourner, £f a lid conjacrer Jes talenis preferablement d mes etats. Autre ,, cboje Jeroit, sHl vouloit continuer, d les cultiver ,, d Halle, & s'engager, d y remplir un jour la, „ chaire de ProfeJJeur, Êf d y attirer de Jes compa„ triotes, pour faire leurs études Jous Ja direction. „ En effet, que me ferviroit - il, d'affijier un genie , £f de le voir enfuite briller fur un horizon étran„ gêr? Sur ce je prie Dien, qu'il vous ait en Ja „ Jainte garde. a Potsdam, ce 16 Fevrier. 1774. Federic (Indien ik zelfs eenig jaargeld wilde toeftaan aan den jongen Macedoniër tzechani, dien gij" mij aanprijst, in uwen brief van den 13 deezer maand, zou zijne natmirlijke genegenheid voor zijn Vaderland hem nogthans bewegen, om derwaards weder te keeren, en aan hetzelve zijne bekwaamheden boven mijne Staaten toe te wijden. Het zou iet anders zijn, indien hij wilde voortgaan, dezelve te Halle te befchaaven, en zich te ver» bin-  Ï24 wat hij ten aanzien van godsdienstige binden, om daar ten eenigen tijde-het ambt van Profesfor te bekleeden, en zijne Landgenooten derwaards te trekken, om hunne ftudiën onder zijn beftuur voort te zetten. Waarlijk, wat zou het mij baaten, een Genie bij te ftaan, en het vervolgends te zien fchitteren aan een vreemden gezichteinder? Hier op bid ik God, dat hij u in zijne heilige hoede houde. Potsdam, den 16 Februarij I774' frederik.) Ik fchreef den jongeling, zonder hem deezen brjef mede te deekn, of hij zich fterk maakte, om eene Profesforaale Geleerdheid te verkrijgen, om in Halle een openbaar Leeraar te worden, en alsdan Landgenooten derwaards te trekken? In dit geval zou ik misfchien van den Koning een penfiöen voor hem bekomen kunnen. Hg antwoordde mij, dat dit zijn oogmerk nfet was, maar dat hij, zijne ftudiën voltooid hebbende, naa Rusland dacht te reizen. Ondertusfchen deed ik hem een gefchenk, ter vergoeding van de drukkosten, welke hij aan dit gedicht befteed hadt. wat hij ten aanzien van godsdienstige stichtingen,ter opvoeding en onderwijs der jeugd gedaan heeft. Men heeft wel geloofd, en 'er zelfs over geklaagd, dat ce Koning inbreuk gedaan heeft op lde vrijheid en voorrechten van godsdienstige dichtingen, ter opvoeding tn onderwijs der jeugd, doch men vind bij na-  stichtingen gedaan beeft? 125 nader en onpartijdig' onderzoek, dat deeze meening en klagte ongegrond is. Toen de Koning in 1768 beval, dat ook de Godsdienstige dichtingen in zijne Landen jaarlijks de rekeningen van derzelver inkom* den en uitgaven aan de Opper-Rekenkamer te Beriin zouden overzenden , zocht boven allen het Weeshuis te Glaucha bij Halle van deeze verpligting vrij te blijven. De Koninglijke Staatsdienaar, Vrijheer vak furst liet niet Btj) den Koning de gronden voor te dragen, om welke het Weeshuis daar op ftond, gelijk het volgend bericht getuigt, in het welk egter eenige onnaauwkeuiige uitdrukkingen zijn. Het Weeshuis en Paedagogium te Halle is oorfpronglijk een bijzondere dichting. , De Profesfor (august herman) frankf, die dit thans . wijdloopig werk met eenige daalers begon, verkreeg daarom in 1702 van wijlen Koning frederik den eerden het Privilegie, dat ook naderhand bij elke Troons-verandering in 1713 en 1740 bevestigd is: Dat alleen hij en zijne zelfs te verkiezen opvolgers, nevens de Curatoren , die insgelijks van de' keuze van hem en zijne opvolgers afhingen, de directie en bezorging over het geheele werk hebben zouden. Volgends dit Privilegie heeft zich derhalven tot. op heeden niet het geestelijk Departement, nóch mijn voorganger in het Opper - curatorfchap der Univeiliteiten, eenige directie daar over aangematigd. Ook zou de directie van nu af bijna onmooglijk zijn. Beflendige Fondfen zijn 'er ook niet bij voor handen, uitgezonderd de Apotheek en de Boekhandel, en een weinig goederen. Van uwe Koningl. Majefteit en des-  ICfJ wat hij tkn aanzien van godsdienstige deszelfs voorvaders heeft het zelve, buiten en belia]ven de Privilegiën , en een gefchenk tot. den opbouw, niets ontvangen. Uitlandfehe bijdragen en erfvermaakingen, benevens de Correspondentie in bijna alle deelen der wereld, door haare zendelingen, ©nderdeunen hoofdzaaklijk het werk. Als rneu hier omtrent onderzoek wilde aanvangen, en rekening vorderen , zou zulks buitenslands van kwaade gevolgen kunnen zijn. Daar kan geen ftaat van inkomften bepaald worden, en de uitgave verwisfeit naar het getal der genen, die, in het Paedagogium en de School op eigen kosten, en der weezen en armen, die om niet opgevoed en onderhouden worden. Ik draag •dienvolgends, op uwer Majefteits bevel van den 21 deezer, dit allerönderdaanigst voor: Of het niet wegens de bijgebragte omdandigbeden uwe Koningl. Majefteit zou believen, het Weeshuis en Paedagogium te Halle, zoo lang geen misbruik zich openbaart , . bij zijnen tegenwoordigen vorm van directie onder zijne eigene Directeuren te laten blijven, en het zelve van het toezenden der rekeningen aan de Opper-rekenkamer te dispenfeereu? Beriin den 23 September 176S. De Koning fchreef daar'onder : ,, Man Mufz doch dahin Sehen, das das'Geldt ,, laut des fondaters intenücn an gewandt wird, und deren't Wegen müfen Rechnungen abgeno,, men werden. Seindt die Kerls Ehrlich was ha„ ben Sie den zu beforgen." FREDERIK. (Men moet nogthans toezien, dat het geld bedeed  stichtingen gedaan heeft? 12f fteed word volgends het doel van den eerden Stichter, en deshalven moeten 'er rekeningen gevorderd ■ worden. Zo de kerels eerlijk zijn, wat hébben zij dan te vreezenV frederik.) Zedert dien tijd Word de rekening jaarlijks aan den Minister van het geestelijk Departement, en van deezen aan den Prefident van de Opper-.rekenkamer, maar van deezen aan den Minister teriig gezonden, ■die ze weder aan de Directeuren van het Weeshuis zend. Dit heeft van het opper-opzigt van het Opper-Konfidorie over deszelfs vermogens en de bewaaring daar van tot hier toe wezenlijk nut gehad; waut de ondervinding heeft ook bij deeze heerlijke inrichting geleerd, dat braave en belanglooze perfoonen uit goedhartigheid te veel vertrouwen en toegeeflijkheid kunnen hebben-, welke nadeel cn verlies vü>or algemeen nutte fchikkingen ten gevolge hebben. Het Weeshuis te Z'iHicbau in de Nieuw-Mark is ook'eene bijzondere dichting van eenen godsdienstigen en fpaarzamen man. Deszelfs beduur is op zijnen zooii en kleinzoon gekomen, doch oniiangezicn de gewigtis;e erfmaakingen en verëeringen, welke het ten deel zijn gevallen, is het, door af te gaan van het :bepaalde plan van deu ftichter , en .door rampspoedige toevallen, in groote fchulden geraakt; zoo dat het te grond zou gegaan zijn, indien het niet onder voogdijfchap van het Opper-Konfiftorie en van het Nieuw- Markfche Konfidorie gekomen was. Het groot gefchenk van. 22000 Daalers, welk Koning frederik willem de Tweede in 1787 daar aan ;ga'd*an heeft j om de fchulden 'er. van te verminderen,  'ÜB wat hij ten aanzien van codsdienstige, enz, ren , behoort hier eigenlijk niet, waaröm ik 'er ook maar in 't voorbijgaan van fpreek. Wat het eerfte voorkomen en den fchijn betreft, was het anders gefield met het Kloofter Bergen, weiks Abt voor de boven (Bladz. 69.) befchreeven gebeurtenis van de Conventualen verkoozen, en van den Koning alleenlijk bekragtigd werd, gelijk hij ook niet •nodig had, om aan één eenig Lanusvoiftelijk Koilegie, zijne huishoudings-rekening ten onderzoek voor te leggen. Doch nadien het Convent bij zijne keuze in de meeste gevallen reeds.was geleid geworden, en het opperopzigt der Koninglijke Kollegiën over de rekeningen van ontvangst en uitgave, de bezittingen van het klooster in grooter veiligheid fielt, zoo kan 'er ook niets van belang tegen 's Konings fchikkingen in 't jaar 1770 worden ingebragt. Die lust heeft, bedenkingen te maaken en te berispen, vind 'er allerwegen gelegenheid toe. Zelfs de boven ( Biadz. 74.) geprezen huishouding van den toenmaligen Abt hUhn zou kunnen betwist worden; alzoo men zeggen kon, dat hij het geld, dat in de Procuratur-kas in voorraad was, tot verbetering en opbouwing der huislijke gebouwen van het klooster , en den voorraad in de Schoolkas tot bezolding van bekwaame Leermeesters van verfcheiden foort, b. v. van eenen teeltenmeester, wiens plaats de Abt zelf waarnam enz. had dienen te befteeden;1 : 's k o n i n g s godsdienst. De Koning was van het aanwezen Gods overtuigd. In zijn gefchrift de la Litterature allemande fchrijft hij: „ In zoo verre spinoza het aanwezen van „ God  's KONINGS GODSDIENST. *2GJ j, God fchijnt te loochenen, is hij ligt te wederleg,, gen, voornaamlijk, wanneer men aantoont, dat „ elke zaak haare beftemming heeft, dat alles tot „ een oogmerk gemaakt is. Alles, zelfs een gras„ halmpje, bewijst, dat 'er een God is; en nadien i? de mensch eenen graad van verftand bezit, dien ,, hij zich zeiven niet gegeeven heeft, zoo moet nood„ wendig dat Wezen, van 't welk hij alles heeft, ,, een oneindig en onmeetlijk verftand hebben." Ook geloofde hij eene Voorzienigheid. In de Levensgefchiedenis van den Keurvorst frederik willem den Grooten, fchrijft hij, dat hij alle eigenfchappen en hoedaanigheden, die eenen grooten man uitmaaken, bezeten, en dat de Voorzienigheid hem alle gelegenheden ter ontwikkeling van dezelve, gegeven heeft. Hij berispt het ook niet, dat deeze zelfde oud-grootvader van hem, bij het naderen van den dood, eenige godvruchtige handelingen verricht heeft ; Hij rijst het zelfs, dat zijn vader, Koning frederik wil* l e m , met de gelaatenheid van eenen Christen geftorven is. Van den Christelijkeu Godsdienst zegt hij, dat, bij deszelfs begin, niets de heiligheid van zijne Zedeleer overtroffen heeft ; dat hij ootmoedigheid t menfchenliefde en lijdzaamheid geleerd heeft. Hij gebood, dat de jeugd 'er wel in zou onderwezen worden, nadien hij veel gegronder was dan de Joodfche Godsdienst. (Bladz. 07.) Hij erkent, dat de Kerkhervorming in de 16de eeuw nuttig is geweest voof de wereld, en dat zij inzonderheid de voortgangen Van het menschlijk verftand bevorderd heeft, nadien de Protejlanten nu door dezelve tot die vrijheid geraakt waren, om zich van de rede te bedienen, welke den mensch tot leidsvrouw gegeeven is, en van i wei-  I3Ö " 's konings godsdienst. welke zij ten minlten tot het gewigtigftê voorwerp van hun leven gebruik moesten maaken. . Doch hij gelooft, dat een zoodanige geheel geestelijke Godsdienst en zonder eenige pragt, als de Proteftautfche is, niet voor de zinlijke menfchen voegt; alzoo zij niet in ftaat zijn , om zich door overdenken te verheffen tot de verëering der vcrbevenfte waarheden. Ondertusfchen wilde hij echter de boereii kinderen in den Godsdienst welonderricht hebben, gelijk boven (Bladzt 95. 96.) gezegd is. Dit alles heeft hij als Koning gefchreeven, en des niettemin heeft men, geduurende zijne gantfche regeering als Koning, 'er niet de minfte fpoor van gehad , dat hij God door dankbaarheid en vertrouwen vereerd heeft. Het heeft mij verwonderd, dat hij in zijne Franfche brieven , onder welken hij zijnen naam fchreef, het oude formulier, fur ce je prie Dieu , qu'il "jous ait en fa fainte £f digne garde (hier op bid ik God, dat hij u in zijne heilige en waardige hoede heme), geduld heeft. Omtrent 14 dagen voor zijn' dood, zeide hij tegen zijnen Treforier en Hofftaatsrentmeester, den Krijgsraad buchholtz, als hij rekening gedaan had van de Hofftaats- Kasfe: Nu God geve, dat wij elkanderen gezond weder zien," en, hem nog iet bevolen hebbende, „ God behoe,, de 11!" Doch dit gefehiedde buiten twijfel, omdat hij wist, dat deeze oude eerlijke man zulke zegswijzen geern hoorde. Maar hij zelf heeft ze zeker voor niets anders, dan voor louter formulieren aangezien. Doch de fpreekwijze, door Gods Genade, kon hij niet veelen, maar gebood, om die uit zijne titels weg te laten. Of dit daarom gefchieden moest, omdat hij oordeelde, dat hij, het geen hij was, bij erfenis was, door  '•S KONINGS GODSDIENST» jjji door gelukkig famenlopende omftandigbeden , en door zijn verftand, dan of hem iet anders daar toe bewogen heeft? moetik onbeflist laten. Toen de Koning in 1783 door Opper - Silezi'én reisde, was hem het nederknielen der Puolfche Landlieden, die iet te verzoeken hadden, zeer tegen de borst en onaangenaam. Hij wilde niet weten, of het zich niet herinneren, dat de gemeene lieden onder alle volken van flaaffchen aart gewoon zijn, voor alle aanzienlijke perfoonen, die zij om iet verzoeken, neder te knielen,1 en hij gebood in September zijnen Staatsdienaar, den Vrijheer van zedlitz, om door het Breslaujche OpperKonfiftorie van alle Predikftoelen het nederknielen der onderdaanen voor hem te doen verbieden, met dit bijvoegzel, men moest alleen voor God de knieën buigen. Dit had ook door de Krijgs- en Domein-kamer bekend gemaakt kunnen worden, maar daar had het zoö veel opziens niet gebaard, noch de onderdaanen zoo fterk van 's Konings Godsdienst overtuigd, als" nu, nu het van de Predikftoelen bevolen werd, en dit kon wel de tweede bedoeling van dit gebod geweest zijn. De Koning had, omdat hij ze maakte, in dat zelfde jaar eene bekwaame gelegenheid, om te zeggen ^ tot welke Godsdienst-partij onder de Christenen hij behoordei Want, wanneer eene Hervormde Volkplanting van Zwitzers in het Koningrijk Pruis/en bij vonnis en door het recht opgelegd was, om aan eene Lutherfche Gemeente eenig bouwland, welk 3 daalers en eenige grosfen opbragt, te rug te geven, en de Hervormde Gemeente zich onmidlijk tot den Koning keerde, en zich over dit vonnis bezwaardej l % gaf  IC>2 'S KONINGS GODSDIENST.' gaf hij den 23 Julij een Kabinets-bevel op , in hetwelk de volgende plaats voorkwam: „ Mijne wilsmeening is. dat alle de Godsdiens- ., ten, die hunne oefening hier te land hebben, de- j, zelve zoo hebben zullen, als zij willen, zonder hen te ftooren, de Lutheraanen op hunne wijze, en „ de Gereformeerden even zoo goed, als de anderen; ,, bovendien is dit toch de Godsdienst der familie.'" In plaats van deeze laatfte woorden, had hij kunnen zeggen, deeze is toch mijn Godsdienst. Bij doopplegtigheden, welke in de Koninglijke familie voorvielen, of bij welken hij anderszins genodigd werd, verfcheen hij wel, en was wel te vrede, als zij kort afgemaakt wierden, evenwel kon hij zich niet altijd van fpotten onthouden. Daar waren verfcheiden oorzaaken, door, en om welke de Koning niets met den Godsdienst ophad i en met de Godgeleerdheid fpotte. Voor de eerfte kan men houden deu Godsdienst van zijnen Heer Vader, die bijkans alleen in Godsdienstigheid beftond. Deeze geloofde toch, dat, indien hij de Kerken vlijtig bezocht, met vroome Predikanten, en voor zoo ver de Gereformeerden betrof, met Univerfalisten verkeerde, alle zijne Zonden daardoor wierden uitgedelgd. Hij nam van vroome Godgeleerden en Predikanten, inzonderheid van zulken, die van Halle kwamen, fpreekwijzen over, die hij nietverftond, en naar welker zin hij niet vraagde. Een enkel voorbeeld kan in plaats van veelen ftrekken. Hij hoorde in zijn tijd dikwils van het thdtigen (daadlijk; Christendom fpreken, maar hij verftond de uitdrukking van het Statigen (deftige Christendom.) Een oud Gere-  's konings godsdienst. i 3S reformeerd Leeraar heeft mij verliaald, dat hij als Candidnat of Proponent voor Koning frederik w'illem den eer'deji gepredikt hebbende, deeze hem na de preek dus aanlprak: ,, Nu, gij hebt bet woord „Gods gepredikt, dat is goed, predikt ook het " ifiatig^ deföge Christendom." In zijn antwoord hier op beloofde"hij , het (tMtigeï) daadlijke Christendom te zullen keren en aanprijzen, maar de Koning was in zijn wederantwoord bij het (Jlazige) deftige Christendom gebleeven. Wanneer de oude Koning zijn Kerklijk-vroom uur had, dan konden de Huichelaars alles bij hem uitvoeren, indien zij in de hem bekende en vroome taal met hem fpraken, maar als dit uur vootbij was, dan kwamen zij ten onpas. Dit gebeurde dénen zijner onder- hofbedienden, dien hij afgedankt, maar op voorfpraak weder aangenomen had. Deeze-man knielde voor hem neder, en zeide uit,een bekend Avondlied dit vers: Bin ichgleich von dir gevoichen, JltU kb mich docb wieder ein, enz. maar de Koning gaf hem een ftoot met den voet, en riep: gij huichelaar! De Kroonprins zag zijns Vaders Godsdienstigheid, die Godsdienst genoemd werd, en zij was htm aanftootlijk. De Koning nog Prins zijnde, was, onder den naam van den Godsdienst, inde fchoolfche Godgeleerdheid onderwezen door den Hofprediker n. joaN ernst andreaj en hoe het onderwijs van deezen man gefteld was, kan men zien uit de Geloofsbelijdenis van 's Konings Zuster, fredkrika sofia wilhelmina, welke hij in 1724 in Quarto heeft uitgegeeven, en die 18 vellen dik is. Nadien hij deeze Prinfes van een zoo wijdlopig onderwijs niet verfchoond heeft, zoomoet men vermoeden, dat hij den Kroonprins met een, I 3 dat  134 'a KONINGS GODSDIENST. dat nog veel wijdlopiger was, zal hebben lastig gevallen, zonder té weten en te bedenken, dat hij een aanftaand Koning had op te kweeken, dat de waare Christelijke Godsdienst niet in de verfcheiden Kerkplegtigheden, noch in dweeperij, noch in fpitsvindige Metslrjfisch - Theologifche begrippen en leerftellingen, noch in het geen elke kerklijke partij eigen en bijzonder heeft, beftaat, maar in de oprechte liefde van God en den naasten, in eenen zin en wandel, die overeenkomt met de hooge beftemming des menfchen, en dat hij voor Regenten en Onderdaanen daar in onbefcbnjrljk weldaadig is, dat hij deezen gehoorzaamheid en trouwe jegens de Landsvorsten , en voorbidding voor dezelven oplegt, maar de eerfte ook de rekenlchap voorhoud, welke zij aan God, hunnen Opperheer, ééns geven moeten. Vocrnaamlijk bragten die ligtvaardige lieden, en Godsdienst-fpotters uit de Franfche Natie, met welken hij als Kroonprins en Koning verkeerde, veel daar aan toe, dat de Koning geen werk van den Godsdienst maakte. Ik wil alleen van de ligtvaardigen gewaagen, onder welke zelfs werklijke Predikanten, die te vooren dat ambt bekleed hadden, geweest zijn. Want, nadien deeze natie het gebrek heeft, om alles aan haar vernuft, in 't welk zij rijk is , op te offeren, zoo verfchoont zij, in den Paroxysmus van vernuft zelfs den Godsdienst niet, en geeft daar door, bet zij opzetlijk, het zij zonder opzet, groote ergernis. Men zegt, dat jordan op zijn doodbed veel gewetens-angst daar over ondervonden heeft, dat bij in de verkeering met den Koning den Godsdienst met zijne kwiukflagen zoo dikwijls mishandeld had , maar de -Koning had dit berouw voor Fantafie van eenen  's konings godsdienst. 133 eenen zieken, die met den dood worftelde, ver. klaard. . . zijne politieke verdraagzaamheid der ve r sc Hl leende godsdienst.par tij en. De Christelijke verdraagzaamheid is eene hooge deugd, tot welke eene diepe en levendige kundigheid nodig is. Deeze was bij den Koning niet te zoeken, maar eene Staatkundige verdraagzaamheid der verichillende Godsdienst - partijen, en van derzelver Godsdienstige inrichtingen, indien zij den Staat met ontrusten, was van zijne wijsheid en fchranderheid te verwagten. Op het einde van zijn gefchrift de la Religion du Brandeubuurg, fchrijft hij waar en kragtig: le faux HU ejiun tyrm , qui depeuple les provinces; la tolerance eft me tendre mere, qui les foigne & les fait fleurir; (de valfche ijver is een dwingeland, die de Provintiën ontvolkt, de verdraagzaamheid is eene tedere moeder, die ze koestert, en doet bloeien;) en volgends deezen grondregel handelde hij, geduurende zijne gantfche regeering. I-lij begon deszelfs beoefening terftond in de eerde weeken van zijne regeering. Wam den 2-den Juni} 1740 berichtten hem de Staatsdienaar van brand en de Confiftoriaal - Prefident van r e i c n e n b a c h , dat uit hoofde vao de Roomsch- Kathoüjke Soldaatenkinderen, inzonderheid, te Beriin, Roomsch• Katholle fehoolen waren aangelegd, doch welke tot allerhande ongelegenheden aanleiding gegeeven hadden} en voornaamlijk daar toe, dat 'er, regens het uitdruklijk bevel van den ovcrleeden Koning van 6 Nov. j732. van Proteftauten Roomsch - Kathoüjke Geioof>I 4 Se-  Ï3<5 zijne verdraagzaamheid genooten gemaakt waren. Dit had de Generaal-fiskaal rjiiDEN den 13 van deeze maand bericht. Zij vraagden dan, of de Roomsch-Kathoüjke fehoolen blijven, of welk antwoord zij aan uhden geven zou» den? De Koning fchreef op den kant: Die Religionen IYlüfen alle Tulleriret werden, „ und Mus der Fiscal nuhr das Auge dar auf ha„ben, das keine der andern abrug. Tuhe, den - „ hier mus ein jeder nach Seiner Faszon Selich „ werden." (De Godsdiensten moeten allen geduld worden, en de Fiskaal moet alleen toezien, dat de één den anderen geen afbreuk doe; want hier moet elk op zijne wijze zalig worden.) De Koning rekende derhalven onder deeze afbreuk niet, welke de ééne Godsdienst-partij aan de andere doet, wanneer zij derzelver Leden tot de haare overtrekt, en zulks uit dien grond, omdat in zijne Landen elk op zijne wijze zalig moest worden. Deeze laatfte uitdrukking is ongewoon, maar niét ongepast, integendeel, zij is zeer gefchikt en zegt heel veel. Want zeker zijn geen twee menfchen op dezelve aart eri wijze godvrugtig; maar elk is zulks naar'zijne kennis en keuze. De laatfte woorden zijn ongetwijfeld onderftellende, of dus gemeend: Indien iemand gelooft, dat hij door den Godsdienst in het gemeen, en door deeze of geene wijze van Godsdienst in het bijzonder, eeuwig zalig zal worden, zoo moet men hem bij deeze meening laten. Want, nadien de Koping niet geloofde, dat de ziel onfteiflijk is, zoo heeft hij ook in ernst geene eeuwige gelukzaligheid verwagt. Stfen ziet uit 'sKonings antwoord, welk mij to,t dee-  omtrent allerlei godsdiensten. I37 deeze aanmerkingen gelegenheid gegeeven heeft, dat hij wel gewild heeft, dat in zijne Landen alle Godsdiensten geduld zouden worden, maar onder dit beding, dat de één den anderen geene afbreuk doen zou0,'dat zegt hier, uit hoofde van den famenhang, geene Godsdienst-partij zou zich daar door poogen te vergrooten, dat zij de Leden van eene andere tot zich lekke. Dit maakte hij voor de Katholijken, voor de Euangelifche broeders, en voor andere partijen tot eene wet. Elke Godsdienst-partij zou zich enkel door zich zelve onderhouden en vermeerderen, maar niet door het maaken van Profclijten. Ik zal in 't vervolg een Kabinets-bevel bijbrengen, in 't welk hij den Euangelifchen broederen, of zoogenoemde Hernhutters, op ftraffe van de vesting, verboden heeft, onder zijne onderdaanen Profelijten te maaken. zijne verdraagzaamheid omtrent de katholijken. Toen de Koning de regeering aanvaardde, was de toeftand der Katholijken in zijne landen dusdaanig. frederik willem had in 1732 mat onderteekening van zijn' naam verklaard, dat hij tot hier toe de Roomsch-Kathoüjke Kerk in alle zijne Landen ^eduld had, hij wilde ze ook verder dulden en befchermen, en den Katb'ilijken alles goeds bewijzen, indien zij getrouwe, gehoorzame en ftille onderdaanen waren, zich binnen hunne paaien hielden, hunnen Godsdienst, volgends hunne inftellingen, in ftilte en ootmoed voor zich zeiven waarnamen, zich met de Euangelifchen, zij mogten oud of jong zijn, niet inlieten, noch zich onderwonden geloofsgenooI 5 tea  T38 zijne verdraagzaamheid ten van dezelven te maaken. Doch dit laatfte zon nogthans tot hier toe heimlijk gefchied zijn, daarom beval hij hun ernftig, zulke zoogenoemde bekeeringen, of liever verkeeringen der Proteftanten , geheel na te laten, noch ouden noch jongen., die zich bij hunne Priesters tot: den Roomsch- Katholijken Godsdienst aangaven , aan te nemen , noch minder hun daar toe eenige aanleiding te geven, maar hen veel meer terftond aan de Overigheid aan te dienen. Onder dit beding waren zij van zijne Voorvaderen en yan hem in befcherming genomen en geduld. De Euangelifche Predikanren zouden de tot de Kathoüjke kerk verleide menfchen, welke in hunne kerfpels zijn mogten, op eene goede en zoetvloeiende wijze weder op den rechten weg zoeken te brengen, alle toekomstige verleidingen verhoeden, en dit, wanneer zij daar van iet ontwaarden, bij het Konfiftorie aangeven. Op dit bevel beriep zich de Generaal-Fiskaal , toen hij eenige weeken na het aanvaarden der regeering van Koning frederik den Tweeden , der Katholijken zucht, om Profelijten of bekeerlingen te maaken, bij het geestelijk Departement, en dit hetzelve bij den Koning aandiende, die daar op het antwoord gaf, boven ( Bladz. 136.) aangehaald. In Berl loofsgenooten binnen en buiten zijne landen, de kosten daar toe konden opbrengen. Het patent, in het welk deeze vergunning vervat was, werd met de onderteekening van 's Konings naam gedrukt. Men ziet uit hetzelve, dat de Koning den Roomsch-Katholijken vergund heeft, de kerk zoo groot te bouwen, ais zij wilden en konden , daar toorens bij te voegen, a's ook groote en kleine klokken te hebben, doch van welker gebruik daar in zoo min, als van de Parochiaale rechten voorkomt. De Kathohjken bieten in i747 tot !754> ^iksdaalers b* eeri doch welke tot de ltichting niet genoegzaam waren, waaröm zij ook niet kon volbragt worden. In 17 comme ü eft parvenu d la mime. Je ne peux regarder la privation des eglifes, dont ils ont été depoffe. dêsfous des prétextes f rivales, que comme une tnfraüion aux Traités conclus avec eux, fous la médiation des puijfances étrangéres. llfemble, par ia, facon, dont on les opprime, que l'on a formé le deffem de les reduire au defefpoir, & de les mettre dans le cas de prendre des me fur es, qui püjfent fervir de prétexte pour les exterminer. Quoique je n'ayt aucune liaifon ni engagement avec eux t& que l'aigreur qu'ils ont marquée d mon égard, pendant la demiére guerre, jointe aux défenfes qui leur ont été faites par la Cour de Vienne, les eüjfent empêcbé de porter d ma connoiffance les plaintes de leur fituation, & de folliciter mon entremife en leur faveur, & quoique d'aiU leurs, d ne confidérer les cbofes que par des vües pclitiques, j'anrois dü trouver mon intérêt dans cette fituation d'affaires, £f reffentir de la fatisfaclion de me voirfi bien vangé. Je n'ai pü cependant qu'être touchée de leur trifte condition, 6? étant excité, par le feul mntif de la compaffion, d defirer de pouvoir contribuer d leur foulagement. Je me ferois avancé m point d'inlercéder pour eux auprès de la Cour de Ka Vm*  24? -ZIJNE "VERDRAAGZAAMHEID Vienne, fi je n'en avois été detoumé par le peu dg ■ fucces qu'ont eu l'interceffion d'autres Puijjances amies cf alliées de la mime Cour. Ainfi, j'ai craint d'aggraver par - ld leur malbeureuje condition , &■ de donner de la vraifemblance au reprocbe qu'on leur afait, de chercber d fe ménager fecrettement, l'appui d'une affiftance étrangére, J'ai été retenu par une autre confidêra'ion, fur ce que j'ai appris, que c'étoit moins d l'Imperatrice, dont la grandeur de Fa-, me èf la générojüé étoient fi connuës, qu'on devoit im- - püier de iels procédés , qu'au Clergé Catbolique-Romain d'Hongrie, qui parciffoit avoir formé le deffein d'extirper peu-d-peu les Evangeliques de ce Royavme. On ne peut en inferer autre cbofe, fi non qu'une - PrincejJe auffi rempli d'amour pour fes fujets, fait violence d fon incüaation naturelle, en ne fe fervant pas de toute fon autóriié pour s'oppofer aux entrepri* fes de ce Clerge. Au furplus, toute perfonne, ou méme teut Catbolique» Romain raifonable ,ne peut qu'être indigné de Fouvrage, que FEvêque de Vesprin a publiê depulspeu, contre les Evangeliques ,£? dans le» qu:l, non-content de les rendre odieux d fa Souveraine , il etablit, fous ombre de vérités dogmatiques ,' les principes les plus capables de détruire les Hens de la Sociétê civile. Dans cette fuppofition, qu'il peut refter encore quelque efperance de fauver d'une ruine totale ceux, qui prof effent avec moi une même religion en Hongrie, j'ai crü devoir remonter d la fiurce, enfaifant parvenir les effets de mon attention fur ce fujet au Clergé Catbolique • Romain de ce Royaume, cjf lui repréfenter, d'une maniére convenable, l'injuftice notoire des perfécutions exercées contre les Evangeliques, cf combien la gloire, ainfi que la Majeftè du Souverain, fe trouvent compromijfes, par de tels procédés, mis  OMTRENT DE KATHOLIJKEN. IJ® mis en ufage contre des fujets, qui, dans les conjonEtures epineufes, oti S. M. Imp. s'ejl trouvée,ont donné les preuves les plus êmdentes de leur attachement inviolable pour fon fervice , & qui, au lieu d'êlre re. compenfés pour le facrifice de leurs biens & de leurs per/onnes, n'ont d attendre, qüe la perte de leurs droits, & de leurs privileges les plus ejjentiels, 6? d'êtr/poujfês ainfi jusqu' au defefpoir. Le Clergé ff llmgrie ne fera qu' exciter emir; lui l'indignation de tout le monde impariial, s'il veut foütenir des principes aujfi condemnables, que ceux dunt l'Evêque de Vespnn fait profesfion,i$ qui expoferontce Clergéd de fdcheufes qunque legitimes reprisfaïles, fi, par uneffêt des vicijfitudes, dont le Tout-Puiffant efl l'arbitre, il arrivé, qu'un païs, attaché d la Communion Romaine, tombe en partage d un Prince d'une Communion différente, c? dont ceux qui In prof effent avec lui firoient maltraités d toute omrance. Je me fuis determiné è vous écrirefur ce fujet, parceque je ne connois perfonne de plus capable que vous, pour reprêfenter ces cbofes , d'une facon convenabk. au Clergé du Royawne d'Hongrie. Je vous en charge avec ffautant plus de confiance, que j'ai eu la fatis.f'aclion de m'appercevoir en differentes occafions, q'ie C'attachement, que vous avezpour votre Eglife, ne diminue rien en vous des feniimens, qui conviennent d i'bumanité; vous êtes cn mime tems très-éloigné du préjugé fuperfiitieux de ceux qui 'croyent, que l'on peut opérer des converfions par la violence. Au refte, quoiqu' une commis. fion de cette nature doive être embaraffante pour Vous, vü v6tre condition de Prélat de l'Eglife Romaine, je ne doute cependant point, que vous ne mettiez enufa. ge toute vStre babiliti, pour la faire réüffir d'une maK 3 nit-  IJO ZIJNE VERDRAAGZAAMHEID! nière confurine au defir, que je en ai, £*? aux efperaiices, que je cancois d eet égard. (*_) Ik (*) ,, Het gerucht van de vervolgingen, welke de Euana, gelifchen der beide belijdenisfen , in Hongarijè'n gevestigd, „ aldaar ondergaan, moet, zonder twijfel, tot uwe kennis ge„ komen zijn, gelijk het tot de mijne gekomen is. Ik kan de „ berooving der Kerken, van welke zij onder nietige voorwend. „ zeis ontzet zijn, niet anders aanmerken , dan als een inbreuk „ op de Traktaaten , die met hun geflooten zijn, onder de be„ middeling van uitheemfche Mogendheden. Het fchijnt, uit „ de manier , op welke men hen onderdrukt, dat men een plan „ gevormd heeft, om hen tot wanhoop te brengen, en in het „ geval te ftellen, om zoodanige maatregels te nemen, die „ tot een voorwendzel kunnen ftrekken, om hen uit te roeien. ,, Alhoewel ik geene verbintenis noch betrekking met hun heb, „ en fchoon de verbittering, die zij ten mijnen aanzien in den „ laatften oorlog getoond hebben, gevoegd bij bet verhod, dat „ hun gedaan is door het Weener-Hof, hen belet hebben, de klagten over hunnen toeftand tot mijne kennis te brengen, „ en mijne tusfehenkomst ten hunnen voordeele te verzoeken, en alhoewel ik verders, de zaaken enkel met een ftaatkun„ dis oog befchouwd zijnde , mijn belang moest vinden in deej, ze gefteldheid der dingen, en genoegen voelen, van mij zoo „ wel gewroken te zien; Nogthans hc-b ik niet kunnen nalaaten, ,, zeer aangedaan te zijn over hunnen treurigen' toeftand, en enkel opgewekt zijnde, door medelijden, te verlangen, om iet ter hunner verligting te kunnen toebrengen. Ik zou zoo „ ver gegaan zijn, dat ik voor hun .bij het Hof van Wennen „ zou gefproken hebben, indien ik daar van niet weêrhouden „ was door den geringen uitflag, dien de voorfpraak van an„ dere Mogendheden, vrienden en bondgenooten van hetzelfde „ Hof gehad he.eft. Dienvolgends vreesde ik hier door hunnen ,, ongelukkigea toeftand ftegts te zullen verzwaaren, en waar' ,, fchijnlijkheid te zullen geven aan de befchuldiging, die men „ tegen hen ingebragt heeft, dat zij heimlijk uitzagen naar de „ 01 derftuming van huitenlandfchen bijftand. Ik ben nog door %, eene andere overweging te rug gehoudea, nademaal ik ver?, ftaan heb, dat men niet zoo zeer aan de Keizerin, wier » graoc-  OMTRENT DE KATHOLIJKEN. I$B Ik befluit dit bericht van zijne Staatkundige verdraagzaamheid, met eene zoodanige, welke eenen fmaak van de Christelijke voordraagzaamheid heeft, en die ik aan den Heer Geh. Raad schoning te danken heb. Na den veldflag bij Hohen - Friedberg kwamen alle de Proteftantfche Burgers dier ftad den Koning te gemoet, hem geluk wenfchende met de behaalde *ifi nriiavt tfftHuft""" *•>•.>!?*.. «*b*w»»«t «kl* OWBtt „ grootheid van zie! en edelmoedigheid zoo bekend waren, als „ wel aan de Roomsch - Katholijke Geestelijkheid van Hon£t>n rijen zoodanige handelwijzen moet toefchrijven, welke het „ ontwerp fchijnt gefmeed te hebben, om van tijd tot tijd de „ Euangelifchen in dat Koningrijk uit te roeien Men kan daar „ geene andere reden van geven, dan dat eene Vorftin, zoo .,, vol van liefde voor haare onderdaanen, geweld doet san haare „ natuurlijke genegenheid , door zich niet van al haar gezag te „ bedienen, om zich tegen de onderneemingen van deeze gees„ telijkheid te kanten. Bovendien , elk een, zelfs elk edel„ moedig Roomschgezinde, moet noodwendig verontwaardigd „ zijn over 't werk, welk de Bisfchop van Vesprin onlangs te,, gen de Euangelifchen heeft uitdeseeven , cn in hetwelk hij , „ niet vergenoegd, met hen haatelijk te manken bij zijne Sou„ vereine j onder het dekzel van leerftellige waarheden, grond„ beginfels vastftelt, die bekwaam zijn om de banden der bur,, gerlijke Maatfchappij te verbreken. ]n deeze onderftelüng, „ dat 'er nog eenige hoop kon overig zijn, om den geheclen „ ondergang van hun voor te komen, die met mij in Honga„ rijen denzelfden Godsdienst belijden, heb ik geoordeeld, tut ,, de bron zelve te moeten opklimmen , door de uitwerkzels „ van mijne aandacht ten deezen te doen komen, aan de „ Roomsch- Katholijke Geestelijkheid van dat Koningrijk, en „ haar, op eene gepaste wijze, te vertoonen, de blijkbaare ,, onrechtvaardigheid der vervolgingen tegen de Euangelifchen „ geoefend, en hoe zeer de glorie , zoo wel als de Majefteit „ van den Souverein, gemoeid is met zoodanige behandelin„ gen, als iu het werk gefteld worden tegen onderdaanen, „ die, in de moeilijke omftandigheden , in welke haare Keizerl. „ Ma- K 4  152 ZIJNE VERDRAAGZAAMHEID, ENZ. overwinning, en hem tevens om vrijheid verzoekende, om eene dergelijke overwinning over de Katholijken, van welken zij, onder de Keizerlijke Regeering zoo gedrukt waren geweest, te bevegteu. De Koning boezemde hun vreedzaame gedachten in, en ftelde hen met deeze woorden te vrede: vergeeft uwen vijanden, e. z. v. VER- „ Majefteit zich bevonden heeft, de doorilaandfte proeven hebben opgeleverd van hunne onfchendbaare verkleefdheid aan „ haaren dienst, en die , in plaats van beloond te worden voor „ het opofferen van hunne goederen en perfoonen, niet te ver„ wagten hebben dan het verlies van hunne rechten, en van „ hunne wezenlijkfte voorrechten, en dus tot wanhoop gebragt „ te worden. De Geestelijkheid van HongarijSn zal buiten „ kijf de verontwaardiging der geheele onzijdige wereld tegen „ zich gaande maaken, indien zij zulke verfoeilijke grondhe. „ ginfels wil ftaande houden , als die zijn, welke de Bisfchop van „ Fesprin belijd , en die deeze geestelijkheid zullen blootftellea „ aan vreeslijke hoewel wettige vergeldingen, indien het, door „ een gevolg der beurtwisfelingen, welke de Almagtige bem Ichikt, gebeurt, dat een land, aan den Roomfchen Godsdienst „ verkleefd, bij verdeeling kwam aan eenen Vorst van een an„ dere belijdenis, van welke zij, die ze belijden, met hem in „ alle buitenfpoorigheid mishandeld waren. Ik heb beflooten u „ over dit ftuk te fchrijven, omdat ik niemand bekwaamer ken dan u, om deeze zaaken, op eene gepaste wijze, aan de }> geestelijkheid van het Koningrijk van Hongarijên onder hec „ oog- te brengen. Ik belast u daarmede met zoo veel te meer vertrouwen, omdat ik het genoegen heb, van in verfcheiden „ gelegenheden te befpeuren , dat de gehechtheid, die gij hebt aan uwe Kerk, niets in u vermindert van de gevoelens, welke „ aan de menschlijkheid betaamen;gij zijt te gelijker tijd veraf „ van liet bijgeloovig vooroordeel van die genen, welke meenen, dat „ men bekeeringen met geweld te wege kan brengen. Voorts, „ alhoewel foortgelijke last moeilijk voor u moet zijn, aange„ merkt uw ftaat als Prelaat der Rootnfche Kerk, evenwel twijfel ik niet, of gij zult alle uwe bekwaamheid in 't werk ftellen, om wel te flaagen, overeenkomstig het verlangen, welk ik „ daaromtrent heb , en de hoop, die ik , ten deezen aanzien „ Koester."  153 VERDRAAGZAAMHEID OMTRENT DE GRIEKSCHE CHRISTENEN, DE UNITARIEN, DE SCHWENKFELDERS , HUSSITEN, EN DE BROEÖER-UNITEIT. Den Griekfchen Christenen heeft hij te Breslau eene Kerk vergund. De Unitariên, welke zedert de voorgaande eeuw in den Kreits van Oletzko in Prwsfisch Litbauwen woonen, heeft hij niet alleen verdraagen, maar hun ook in 1776 vergund, om aan hun Bedehuis te Andreswalde de uitwendige gedaante van eene Kerk te geven, en het Opper-Konfiltorie * te Beriin gaf eenftemmig met 's Konings geest van verdraagzaamheid , eenige jaaren te vooren , aan eenen Unitarifcben Prediker in Oostfriesland, die om vrijheid verzochr, om aldaar eene openbaare Godsdienstige Gemeinte met Kerk en toebehooren aan te leggen, tot befcheid, dat dit vergund zou worden, indien hij bewees, dat al het nodige daar toe voorhanden was. Door een eigenhandig onderteekend Patent van den 8 Maart 1742, riep hij de Scbwenkfelders naa Silezièn en zijne overige Landen, te rug; ook nam hij in hetzelfde jaar de Huffiten, welke uit Bobemen naa Sileziën kwamen, aldaar aan, welke thans belijdenis doen gedeeltelijk van de Euangelifch-Lutherfche, gedeeltelijk van de Euangelifch-Hervormde kerk. Aan de Broeder - Uniteit , die reeds in 1742 in Sileziën toegelaaten werd, fchonk de Koning in 1746 eene algemeene vergunning, welke de godsdienstige vrijheden , haar in het eerstgemelde jaar verleend, bevestigde, en hunne Predikers en Gemeintens ftaan noch in deeze noch in eenige andere Koningl. ProK 5 vin-  154 zrjne verdraagzaamheid omtrent de grieken , vintie onder de Konfiftoriën, maar onder 's Konings hoogfte oppermagt en befcherming , alleen onder de conferentie hunner Oudften. Onder de Bohemers, die zedert 1732. zich van tijd tot tijd te Beriin en in 't nabuurig dorp Rixdorf hebben nedergezet, ontftonden onrusten, zoodat zij zich in drie partijën verdeelden, van welke de fterkfte uit 179 Huisgezinnen beftond, die zich bij de Broederuniteit voegden. De laatften hadden een Prediker, met naame augustijn schplz, die hen als Candidaat van het Predik-ambt uit Gerlacbsbeim in de Opper - Lmfits na Beriin geleid had , en die een vriend was van den Graaf van z i n ze n d 0 r f. Deeze woonde te Rixdorf. Doch toen de Predikantsplaats bij de Hofpitaal • kerk van St. Geertruid in Berr Un open kwam , beriep de Magiftraat als Patroon wel eenen Candidaat tot dezelve, die ook bevestigd werd; maar een deel der Gemeinte , welke zich met de Broeder -miteit verëenigde, gaf zich voor de Gemeinte uit, en verzocht den Koning , dat de Prediker schulz te Rixdorf tot Hospitaal-prediker mogt aangefteld worden. De Koning liet zicli bericht doen door het Konfiltorie, en hetzelve ontvangen hebbende.» wees hij deeze Verzoekers den 18 December 1744 door een Kabinets • antwoord ten vollen af, bevestigende de Patronaats - rechten van de Magiftraat, en gebiedende de Supplianten, om hem met deeze zaak niet weder lastig te vallen. Doch zij kreunden zich daar niet aan, maar plaagden den Koning zoo lang, dat hij hun toegaf, het welk den 3 Februarij 1745 door een bevel aan het Keurmarkfcbe konfiftorie gefchiedde, in het welk hij zeide: „ Dat hij eindelijk, uit bewegende oorzaaken, „ be-  umtarien, schw&nkfelders , hussiten, enz. tï$ „ beflooten had, den Supplianten voor ditmaal, „ en zonder confequentie, of dat iemand daardoor „ in het toekomende in zijne rechten en vorderingen »* geprejudicicerd worde, te vergunnen, datdePre„ diker sc hulz tot Prediker bij de St. Geertruids„ Kerk op het fpoedigst behoorlijk beroepen en „ aangefteld zou worden." Dit gefchiedde; maar toen de Prediker schulz overleden was, leverden de Boheemfcbe en MoraviJcbe Volkplantelingen te Beriin en Rixdorf, die met de Broeder-unüeü verëenigd waren , den Koning een verzoekfchrift over, in 't welk zij zeiden, dat zij meer dan 600 hoofden fterk waren, verzoekende, dat de Koning hun wilde vergunnen , dat zij wederom eenen Leeraar uit de Moravifche Broederkcrk beroepen, en op hunne'eigene kosten onderhouden mogten. De Koning fchreef den 20 April aan den Generaal Veldmaarfchalk van kalkstï.in, dien hij tot wegneming der twisten onder de Bohemers te Beriin en Rixdorf voor eenige jaaren gebruikt had : „ Hij wilde deezen lieden heel geern te wille „ zijn; doch alzoo hij wist, dat de Boheemfche „ en Moravifche Volkplantelingen in hunne Gods. „ dienst - beginfelen onderling onééns waren , en „ vreesde , dat dit tot twisten onder hun aanlei„ ding mogt geven; zoo zou bij hen daar toe zoe„ ken te verëenigen, dat zij eenen verftandigen en „ vreedzamen man, welke gezonde en geene par„ tijzuchtige Godsdienst-beginfels koefterde, tot „ hunnen Prediker verkooren, in welk geval hij „ hunne keuze wilde bevestigen." Doch nu kwam 'er de Magiftraat van Beriin tusfchen  I56 zijne verdraagzaamheid omtrent de grieken, fchen beide, en ftelde den Koning voor, dat hij Patroon was van de Hospitaal - kerk van St. Geertruid, en de plaats, die, door schulz dood,opengevallen was, te vervullen had. Thans fchreef de Koning den 3 Meij aan den Veldmaarfchalk kalkstein: „ Ik ben niet van zins, om den Magiftraat zijn „ recht van patroonfchap te ontrekken, of, tot des,, zelfs prejuditie, aan ééne of andere burgers de „ keuze van eenen Prediker te vergunnen, tiet is dienvolgends mijn wil, dat gij die Bohemers en ,, Burgers, welke zich des aangaande onlangs bij „ mij aangediend hebben, hiernaar behoorlijk be„ antwoorden en hei. met hun verzoek geheel af„ wijzen zult." Den 6 Meij voegde hij 'er in een nieuw Kabinetsfchrijven aan den Veldmaarfchalk bij : „ Gij moet die zoogenoemde Boheemfche of Mo,, ravijche Broederen berichten, dat hun wel hun gewetens-vrijheid gelaaten word, en geoorloofd „ zal zijn, maar daarëntegen dat 'er geen bijzon,, der prediker kan vergund worden.": Toen de Veldmaarfchalk hun dit befcheid gegeeven had, verzochten zij hem om vrijheid, dat zij zeiven eenen Prediker van hunne Belijdenis beroepen mogten, doch hetwelk hij hun affloeg. Nu keerden zij zich weder tot den Koning, die aan den Veldmaarfchalk even als op den 20 April, fchreef; „ Hij wilde hun „ wel te wille zijn, indien zij eenen verftandigen en „ vreedzamen man, die geen partijzuchtige Gods„ dienstbeginfelen had, tot hunnen Prediker verkoo„ ren, en in dat geval wilde hij hunne keuze geern „ bevestigen." Nu dienden zij zich niet verder fchriftelijk aan , maar de Broedergemeinte te Rixdorf en Ber-  unitarien, schwenkfeldërs , hussiten , enz. 157 Btrlin verkoos en beriep den 24 April 1753 zacharias geline k (hirschel) tot haaren Leeraar, die eenige jaaren als medehelper van schulz bij hun geweest was. Gelijke roeping kreegen ook gr osman n en jascHKE van hun. Toen deeze 3 mannen ook begonnen te trouwen en te doopen , werden zij in 1755 bij den Magiftraat van Beriin aangeklaagd , die het aan het Opper-Konfiftorie aandiende. De Staatsdienaar, Vrijheer van dankelmann, berichtte den 1 December 1755 den Koning; dat een aantal huisgezinnen onder de Boheemjche Volkplantingen, die zich noch tot de Gereformeerde noch tot de Lutherfche kerk vervoegden, zich eigenmagtig drie Leeraars van hunne fcéte, uit vreemde plaatzen, ter verrichting van Predikants- handelingen en bezorging van den Godsdienst in hunne Vergaderingen, te Beriin beroepen hadden , welke den eed van getrouwheid niet afgelegd hadden, noch tot hun ambt geapprobeerd en geconfirmeerd waren. Ook wilden deeze lieden en hunne Leeraars in kerklijke zaaken van geene fubördinatie weten, noch zich daar in aan de Landswetten onderwerpen, maar zij ftonden in ge*' dachten, dat zij alleen aan de Bisfchoppen, die van den Graaf van zinzendorf afhanglijk waren, onderworpen waren. Deeze wanorde liep uit op geestdrijverij, en kon met den tijd niet zonder zorgelijke gevolgen zijn. Het hing van 's Konings bevel af; of het deezen eigenmagtig aangeftelde Leeraars vrij zou ftaan, de aclus minifteriales te verrichten, dan of hun zulks, gelijk den Roomsch-Katholijken verboden zou worden? De Koning gaf op den kant dit befcheid: „ Sie können thun Was Sie Wollen, wenn Sie nubi  158 ZIJNE VERDRAAGZAAMHEID OMTRENT DE GRIEKEN, „ nuhr nichts gegen die Landesgefetze und guh„ ten juten lehren. (Zij kunnen doen wat zij willen, indien zij maat niets tegens de Landswetten en goede zeden leeren.) ■ Te Stettin in Pommeren ontdekten zich in 1745 veele Euangelifche Broeders , doch welke niet uit vreemde landen derwaards gekomen waren , maar uit inlanders beftonden, welke eenen Euangelifchen broeder tot bijzonderên Prediker hadden, die ook een kind doopte. Hier over bezwaarden zich de Kerkleeraars aldaar, en het Juftitie- en Geestelijk Departement van den Staatsraad te Beriin maakte onderfcheid tutTchen het geen eene Volkplanting van vreemde Euangelifche Broeders, die zich te Stettin mogt nederflaan, geoorloofd zou zijn, en tusfchen het geen Inlanders vergund kon worden. Deeze kwamen derbalven in 1747 klaagende bij den Koning in, en verkregen den 11 Odtober het volgend Kabinets bevel: „ Zijne Koningl. Majefteit van Pruis/en laat aan „ de zoogenoemde Moravifche Broedergemeente, „ die zich te Stettin bevind, op derzelver aller„ önderdaanigfte voordellen wegens hunne Gods„ diendige vrijheid aldaar, mids deezen tot refo„ lutie bekend maaken, dat, indien zij zich als „ goede burgers dil gedragen, en geene wanorde „ in 't gemeenebest aanrichten, hun in hunne vrij. „ heid van geweten geen dwang aangedaan, ,, doch hun echter geene Bedehuizen, of an„ dere bijzondere Conventiculen zullen toegela„ ten worden. Zij moeten derhalven zich heel ftil houden, hun beroep waarnemen, ook gee„ ne openbaare famenkomst, tot vermijding van „ alle ergernis •, en andere gevolgen meer, hou- „ den.  unitarien, schwenkfelders , hussiten, enz. I5d \t - ■- » re-  zijn gedrag ten aanzien, enz. 165 redelijk gedrag der bovengemelde geestelijkheid „ hoogstgedachte Zijne Koningl. Majefteit tot , groot misnoegen ftrekt; en dit ook zoo veel te „ fchandelijker en ftrafbaarer is, nadien het met alleen regelrecht tegen de grondregelen van het " Christendom zeiven, maar tevens regens hoogstdeszelfs allergenadigfte wilsmeening ten aanzien " van het toelaaten van vrijheid van geweten zoo "menigvuldig verklaard, aanloopt, zoo heeft hoogstdezelve aan hun dit groot overtreden te.ren God, de Overigheid, en de gezonde rede, hier door op het nadruklijkst onder het oog wdZ len brengen, en te gelijk zoo genadigst als ernftig aanbevelen, om van dergelijk onbetaamlnk gedrag in 't vervolg af te ftaan, den predikftoel niet verder tot een fchouwplaats van hunne " hartstochten te gebruiken, zich van alle tieren en fchelden geheel te onthouden, en in het al' gemeen elk bij zijn Godsdienst-gevoelen en ge" wetens-vrijheid ongeftoord en ongekrenkt te laten, maar ook inzonderheid wegens de begraavems " van dergelijke lieden op het gewoone Kerkhof, " tot ergernis en fchouwfpel der gantfche ftad, " onder geenerlei voorwendzel, verder eenige " zwaarigheid te maaken. Voor het overige heeft Zijne Koningl. Majefteit op de meergemelde Pre" dikers het genadigst vertrouwen, dat zij geza*» menlijk zich naar deeze ftellige order ftricl ge„ dragen, en door ter zijde (telling van dezelve, geen aanleiding geven zullen, om hen derzelver ongenade, door het vastftellen van een doorflaand „ voorbeeld, te doen gevoelen." Hij zond ook de Regeering en het ConJHtone een L 3 al"  ï66 Zijn gedrag ten aanzien aflchrift van dit bevel toe, opdat zij voor het waarnemen van hetzelve zorge droegen. „ Zijne Koningl. Majefteit in Pruis/en enz. communiceert derzelver Pommerfche regeerin°- en „ Confiftorie mids deezen in affchrift, hetgeen de„ zelve aan de geeftelijkheid te Stargard, wegens „ derzelver ergerlijk gedrag tot hier toe jegens „ eenige burgerlieden aldaar, welke bijzondere „ Godsdienst-gevoelens hebben, op heden heeft „ laten afgaan, en beveelt tevens hier mede in ge„ nade, toe te zien, dat dezelve order niet alleen „ in Stargard, maar ook allerwegen, op het ftiptst „ nagekomen, en elk bij zijne wijze, om God te „ dienen, ongeftoord gelaten worde, zoo lang daar „ door de openbaare rust niet word verhinderd. Potsdam, den ia Augustus i?49* frederik. De Gemeentens verzochten dikwijls de Zoonen van hunne oude en zwakke Predikanten tot Adjuntten en opvolgers derzelven te mogen hebben, ook werden zij van de Patroonen der Gemeenten daartoe verkoozen. Meest gefchiedde dit in de Westfaalfche .Provintiën des Konings, zoodat op deeze wijze menige dorpsplaats wel honderd en meer jaaren bij ééne familie bleef, waar uit onbetwistbaar in de meeste gevallen veel kwaads ontftond. Het geval kwam in 1743 op deeze wijze voor, dat het Domkapittel te Havelberg den Prediker te Manker zijnen Zoon tot Adjunft en Opvolger wilde geven, en daar bij inbragt, dat hij zich van der jeugd af, niet op zijne geboorteplaats, maar in nabuurige fteden opgehou- den,  DER EUANOELISCHE GEMEINTEN. i6f den en ook goede getuigenisfen te vertoonen had. De Koning gaf aan het Geestelijk Departement op deszelfs voorftel, hoe men het Domkapittel moest beantwoorden, eigenhandig op den 18 Meij, het volgende tot befcheid: De Zoons moeten de Vaders niet geödjungeerd ' worden, anders worden de Predikants-plaatzen „ erflijk." Maar wanneer de Gemeenten op plaatzen, daar de Koning het Patronaat had, (het welk het OpperConfiftorie in zijn' naam uitoefende,) zich hetzelve aanmatigden, zich eenen nieuwen Predikant verkoozen en om denzelven dan onmidlijk bij hem, dan bij het Opper-Confiftorie verzochten, zoo was hij zeer genegen, om hun te wil te zijn , en als het Opper-Confiftorie ook zoo gewillig niet was, en de Gemeenten zich daar over bij hem bezwaarden, zoo noemde hij deszelfs befcheiden en gedrag eene Chicane. Van de veelvuldige zoo wel eigenhandige KantRefolutiën, als Kabinets-bevelen, welke hij in zoodanige gevallen aan het Geestelijk Departement en Opper-Confiftorie heeft laten afgaan, wil ik alleen de volgende aanhaalen. Den 20 November 1772. „ Goede zeden is het eerfte voor een Dorpspriester, en als hij de boeren aanftaat, dan moet men hen niet Chicaneeren." Den 17 Julij 1784- , Zijne Koningl. Majefteit wil de Gemeenten volftrekt niet verhinderen, wanneer zij den éénen " L 4 » Pre-  IfJS ZIJN GEDRAG TEN AAN ZIEN , „ Prediker liever willen hebben, dan den anderen, , „ Iaat hen dien verkiezen , daar zij het meeste „ vertrouwen op hebben, want hij predikt voor „ hun. Alleen moet het een gefchikt mensch zifn, „ op wiens leven en wandel niets te zeggen is." Den 5 September 1783. „ Aan het Departement der geestelijke zaaken „ is reeds genoegzaam bekend, waar heen zijner „ Koningl. Majeftetts allerhoogfie wilsmeening in „ die gevallen zich uitflrekt, wanneer Gemeenten „ verzoeken, dat hun iemand tot Predikant mag „ gegeeven worden, en dat zij alsdan niet zullen „ gechicaneerd worden, maar den genen tot hun„ nen Prediker bekomen, dien zij zelve verkiezen, „ en daar toe hebben willen, als 'er anders op „ zijn karakter en levenswijs niets gewigtigs ftaat „ aan,te merken, in welken geval zij eenen ander „ ren moeten verkiezen." Den 26 April 1783. „ Zijne Koningl. Majefteit heeft aan derzelver „ Departement der geestelijke zaaken onderfchei„ den maaien gelieven te declareeren, dat in ge„ valle eene Gemeente verzoekt, dat haar iemand „ tot Predikant worde gegeeven, haar geene zwaa„ righeden zullen gemaakt worden , en dat zij tot „ haaren Predikant kan verkiezen, dien zij wil, in „ zoo verre tegen zijn leven en wandel niets gewig33 tigs is in te brengen." Den 15 November 1783. » Zijne Koningl, Majefteit wil volftrekt niet heb- „ ben,  DEK EUAN OELISCHE GEMEINTENi I69 ben, dat de Gemeenten in het punt, dat hunne Priefters en Schoolhouders betreft, gechicaneerd " worden, maar veel meer die genen krijgen z.ul, len, welke zij zelve gekoozen en hebben willen, „ indien anders tegen deszelfs perfoon en levens„ wandel niets is in te brengen." Den 13 Februarij 1782* „ Men kan aan de Gemeente den wel tot Adjuncl van hunnen ouden Predikant geven, als " 'er tegen zijn leer en leven niets is in te brengen.. Nadien nu het Opper-Confiftorie ten aanzien van deezen zelfden man, dien een deel der Gemeente begeerde te hebben, van de Pommerfcbe Regeering te Stettin bericht ontvangen had, dat hij bekwaam en deugdzaam was, zoo gebood het, dat hij tot Adjunct zou aangefteld worden. Hier op kwam het andere deel der Gemeente, welke, gelijk ook de Magiftraat, een' ander man wilde hebben, bij den Koning in, en beklaagde zich over deeze fchikking van het OppcrConfifiorie, welke nogthans met het bijgebragte Kag binets-beveloveréénkomftig was; en de Koning fchreef den 27 Janüarij 1783- „ Mijn waarde Staatsdienaar , Vrijheer van „ zedlitz! „ Het ingeflooten verzoek der Gemeente van „ Neumark in Pommeren , nopens de Adjunéts„ plaats van hunnen Predikant, behoort wel aan net Opper-Confiftorie, doch ik wil u mids dee„ zen alleen nogmaals herinneren, om bij foortge, lijke Verkiezings-zaaken van Predikanten volL 5 „ ftrekt  1^0 zijn gedrag ten aanzien s, (trekt de Gemeenten geene Chicanes aan te la„ ten doen. Dit is de ernftige wil van uwen an„ ders weigenegen Koning." frederik. Bij dit geval neem ik gelegenheid, om van het nadeel te fpreken, dat het bevel des Konings, om de Gemeenten bij het vervullen der Predikants-plaatzen te wil te zijn, na zich trok. Dikwijls waren 'er twee of drie partijën in ééne Gemeente, elk van welken zich een bijzonder man verkoos, om denzelven verzocht, en zich tevens voor de geheele Gemeente uitgaf. Als dit in verzoekfchriften gefchiedde, die onmiddelijk tot den Koning kwamen, en hij ftond elke partij haaren man toe, dan ontftond 'er, gelijk in het boven aangehaald geval, eene ftrijdigheid tusfchen zijne bevelen. Als de Staatsdienaar Vrijheer van zedlitz dezelve den Koning, ten aanzien van deeze zaak den 31 Janüarij 1783 voordroeg, en vraagde, aan wien van beiden de plaats gegeeven zou worden ? zoo hielp de Koning zich terftond, en fchreef op den kant: „ Dien de Gemeente liefst hebben wil." Dit moest derhalven door eene Commisfie onderzocht worden, hetwelk de Gemeente kosten veroorzaakte. In drie andere dergelijke gevallen, als de Staatsdienaar raadpleegde , of de eerfte, dan of de tweede de plaats zou hebben? antwoordde de Koning naar zijne gewoone fchielijke befluitneming: „ De beste." „ De beste, ik ken de landlopers niet." „ De Paap, dien zij hebben willen." De  DER EUANGELISCHE GEMEINTEN. 17I De Gemeenten, inzonderheid op het platte land, zagen bij haar verkiezen, of op de levendigheid, met welke de Proponenten, die voor haar predikten, zich op den kanzei vertoonden en lieten hooren, de onderwerpen , die zij voordroegen, mogten dan goed of flegt zijn. Of zij lieten zich door brandewijn en bier, of door beloften en bedreigingen van de Magiftraat, der beambten , ja zelfs van den Schout en eenigen van zijne vrienden, bewegen tot verkiezen en tot het teekenen der verzoekschriften. Ook lieten zij zich verëeringen geven, het nalaten van zekere leveringen en dienften, die zij aan hunne Predikanten fchuldig waren te bewijzen, toezeggen, ja, fomtijds werd eene Gemeente wel enkel bewogen door bidden, traanen en vleijën der weduwe van den overleden Predikant, om eenen Proponent te begeeren, die haar of haare dochter wilde trouwen, (het geen menige Gemeente in haar verzoekfehrift niet verzweeg,) of die gewillig was, om haar in 't Predikants-huis een verblijf, al was het ook het beste, in te ruimen. Om van andere beweeggronden te zwijgen. De veel te genadige infchiklijkheid des Konings omtrent de Gemeenten verleidde zelfs bijzondere lieden, als kosters, tot die ftoutheid, dat zij den Koning, in naam der Gemeenten , alhoewel zonder derzelver voorweten en bewilliging, verzochten, om of deeze en gene mannen hun tot Predikanten te geven, of die van het Opper-Confiftorie benoemd waren, niet toe te laten. Daar door werd het Collegie genoodzaakt, om onderzoek te laten doen, welk dikwijls wijdlopig en kostbaar was, en dat ter beflisfing aan de Provintiaale Gerechtshoven kwam. Ik zal één enkel voorbeeld voor alle anderen verhaalen, welk tevens  172 ZIJN GEDRAG TEN AANZIEN tevens de maatregelen zal toonen, welke het OpperConfiftorie eindelijk moest nemen, om het misbruik van 's Konings gunst te verhelpen , of voor te komen. Zeker oud en zwak Predikant op het Eiland Ufedom, in Ponmeren, had in 1785 eenen medehelper van doen, en verzocht daartoe om een' Proponent, die ook zich zeiven aandiende. Maar de Opper- Ambtman, — — te zocht, met behulp van den Houtvester , de Gemeente voor zijnen na- beftaande , Prediker bij de adelijke plaats , te winnen, het geen ook daardoor gefchiedde, dat deeze de boeren van "het bezorgen van een gedeelte der Paftorie- landen, daar zij toe verpligc waren, en twee boeren inzonderheid , van twee verfchuldigde hooivoeren ontfloeg, en deswegens eene fchriftelijke verzekering ter hand ftelde. Hier op werd in hunne tegenwoordigheid en in hunnen naam een Verzoete fchrift aan den Koning opgefteld, dat hij hun den Predikant , die enkel uit liefde voor hunnen ouden Predikant, tot hier toe deszelfs Ambts- bezigheden, benevens zijne eigene had waargenomen, tot Adjunct en toekomend opvolger van denzelven gunstig wilde goedkeuren. Tot befiuit werd de vergadering rijklijk met brandewijn getoefd. De Koning liet den 18 December 1785 een Kabinets-bevel aan het geestelijk Departement afgaan, dat het zich, bij dit verzoek der Gemeente, naar zijne bekende wilsmeening gedragen zou. Het Opper- Confiftorie gebood het Confiftorie te Stettin, te doen onderzoeken, of het naamloos verzoekfchrift der Gemeente om den nabuurigen Predikant wezenlijk van haar oorfpronglijk was? en wat haar bewogen had, om dat aan den- Ko-  DEU. EÜANGELISCHË GEMEINTEN. lf% Koning af te zenden? en indien het wezenlijk van haar afgezonden was, zoo wel den Predikant, daar het -betrekking op had, als den Proponent, dien de oude Predikant tot zijn' Adjunct verzocht had, aan de Gemeente tot eene Proef-predikatie voor te dragen, en van den uitflag bericht te doen. Ondertusfchen overleed de oude Predikant in Janüarij 1786, en de Gemeente meldde zich terftond weder bij den Koning aan, omtrent den nabtiurigen Predikant, dien zij voor zich verzocht hadt ; en deszelfs vader , die ferjant geweest was, maar uit hoofde 'van zijne wonden eene bediening op het Pakhof te Stettin gekregen had, fchreef ook aan den Koning, en verzocht om een uitfpraak voor zijn zoon. De Pommerfche Regeering te Stettin berichtte den 19 Meij 1786 aan het Opper-Confiftorie, hoe bet onderzoek wegens de Predikants-zaak uitgevallen was , voegende daar ook de Aften bij, welke het Opper-Confiftorie aan de regeering terug zond, om een vonnis op te ftellen. Geduurende, dat deeze daar aan arbeidde, bezwaarde de Gemeente zich weder onmiddelijk bij den Koning, over het geestelijk Departement, welk haar ontallijke hinderpaalen in den weg lag, en haar den eenen Proponent na den anderen , die zich tot de openftaande plaats aandiende, tot eene Proefpredikatie voorftelde. Nadien men nu haar tegen baaren wil eenen Zielzorger wilde opdringen, zoo verzocht zij andermaal om den Predikant , die haar gantfche vertrouwen had. De Koning liet toen den 26 Meij het volgend Kabinets bevel aan het geestelijke Departement afgaan. „ Zijne Koningl. Majefteit heeft het Departe■ „ ment der geestelijke belangen reeds verfcheiden c „ maaien te kenpen laten geven , hoe het zich iri „ zul-  I?4 ZIJN GEDRAG TEN AANZIEN „ zulke gevallen te gedragen heeft , en dat rnell „ de Gemeenten daar omtrent geene moeilijkheden „ behoort te maaken, indien 'er anders tegen het j, leven en den wandel van den beroepenen niets „ hoofdzaaklijks in te brengen is. Het Departe„ ment word derhalven hier nogmaals op gewee., zen, met last, om zich Jlrift daar naar te ge„ dragen, en overeenkomstig de bij deeze zaak „ voorkomende omftandigheden, alles zoodanig te „ regelen en te bezorgen , dat de klaagende Ge,, meente eindelijk in rust moge raaken." 3 Het Opper-Confiftorie fchreef nu weder den 15 Junij aan de Pommerfche Regeering; De Predikant zou wel, uit hoofde van het nevensgaande affchrift van 't Koninglijk bevel, de plaats hebben, doch ook zou de Fiscus tegen hem wegens het openlijk begaane frijnen fimoniae te werk gaan, en hetzelve grondig en fpoedig onderzoeken. Wanneer dan overëenkomftig zijn onderzoek een vonnis opgefteld was , zou dat benevens de aften aan het Geestelijk Departement gezonden worden, want van dit onderzoek zou de verdere befchikking nopends den Predikant , en of hij tot Predikant te zou toe te laten zijn? afhangen. De Pommerfche Regeering zond dit vonnis met de aften den 18 Augustus af, dus kwam het eerst eenige dagen na 's Konings overlijden aan. Thans zond het Geestelijk Departement dit vonnis en de aften aan het Kamer.gericht tot opftelling van deszelfs goedachten, en deszelfs Crimineel-deputatie erkende den 18 Dec. 1786, dat de Predikant, dien de boeren begeerden, wegens de onloochenbaar begaane misdaad van Simonie, de plaats niet bekomen, maar wel volgends het vonnis der Pommerfcbe. Regeering, 30 daa-  DER EUANGELISCHE GEMEINTEN. I75 daalers boete betaalen moest. Even zoo veel geldboete leidde zij den bovengemelden Opper • ambtman toe, en befiemde ook, dat de fchuldige Predikant twee derde, en de Opper-ambtman een derde in de kosten van het onderzoek zou dragen: beide moesten ook aan het Kamergericht 9 daalers 6 gr. overzenden. Eh> delijk kwam de zaak nog aan het Juftitie- Departement van den Koningl. Staats - raad, welk de boete van den Fiscus voor elk der beide genoemde perfoonen tot tien daalers verminderde. Nti beval het Geestelijk Departement den 29 Janüarij 1787 aan de Pommerfche Regeering, om het vonnis op te (lellen, en te laten bekend maaken, als ook na bekomen bekragtiging naar rechten, het te voltrekken. Ook zou zij te gelijk den Predikant, die aan fvnonie fchuldig ftond, voor altijd verdoken verklaaren van de plaats, die hij door wederrechtelijke middelen had trachten te bekomen. Toen dit refcript op weg was naa Stettin, waagde de doute Gemeente het nog ééns , op den 14 Februarij den thans regeerenden Koning te verzoeken, dat hij voor den van haar begeerden Predikant, op welken zij haar gantfche vertrouwen gezet had, en daar zij hartelijkst naar verlangde, een Koninglijke uitfpraak doen wilde, maar dit verzoekfchrift werd uit het Cabinet enkel aan het Geestelijke Departement gezonden, cn van hetzelve onder de acten van het Opper-Confidorie nedergelegd. Niet alleen poogden de Gemeenten van Koninglijke Ambts-dorpen, maar ook van zulke dorpen9 welke onmiddelijk aan Edellieden en Magidraaten behoorden, en Gemeenten van deden, voor welken of het Opper-Confidorie, of de Magidraat de Predikanten befchikte, door den Koning de Predikanten te ba-  Ï76 ZIJN GEDRAG TEN AANZIEN bekomen, die zij, of wel zekere perfoonen uit haaf luidden, wenfchten te hebben , en de bekende infchik* hjkheid van den Koning in zulke gevallen, boezemde haar moed in, om denzelven zoo lang met hunne verzoekfchriften te befrormen, tof dat zij hun oogmerk bereikt hadden, waar uit zeer veele onrust, Wanorde en onlusten ontftonden. Zulke gemeenten en partijen zonden zelfs wel afgezondenen naa Beriin en Potsdam verfcheiden mijlen ver, ja uit afgelegen plaatzen. Als zij dat ten uitvoer bragten, het geen zij wenfchten, dan had het ten gevolge, dat jonge, önërvaaren, en- weinig gefchikte lieden boven ouder, bekwaamer, welverdiende, en noodlijdende mannen, zelfs ten aanzien der voordeeligfte en aanzienlijkfte Predikants - plaatzen, gefield wierden. Het mogt niet helpen, alfchoon veeljaarige Veldpredikers of Leeraars van het groote Weeshuis te Potsdam, en eenige andere Stichtingen, aan welken beloofd was, dat zij, naa zekere jaaren, kerkelijke Ambten zouden bekomen , zich zeiven daar over onmiddeljk bij den Koning beklaagden, dat-zij door het aandringen en de kunstenarijën der Gemeenten achter jonge lieden zonder verdiensten gefield wierden, ja. zelfs genoodzaakt waren, om aanftellingen tot ambten, welke zij van het Opper-Confiftorie in 'sKonings naam ontvangen, en ook reeds betaald hadden, te rug te geven ; Door 's Konings toegeeflijkheid triumfeerden de Gemeenten over de Staatsdienaars en Lands - Kollegiën, eenige weinigen uitgezonderd, welke men door fcherpe onderzoekingen betrappen, en wegens beweezen kunstenarijën beftraffen kon. sr nsjni, . nH j>b saiaod tob 100b toj:ttri3bd r.J  'bewijs van het groot geduld, dat de koning met de gemeenten in kerkelijke zaaken had, als mede eene reeks van kaeinets-be vele n. Twrn »f;nw bjlteïvsd sm«o4 nob nnv r.b 4i:-isti« Nademaal veele Lezers niet gelooveh zouden, dat de Koning zelf zich met kerkelijke belangen der Gemeenten zoo veel ingelaten, en hunne wederdreevigheden, onrusten, en herhaalde verzoekfchriften, zoolang met geduld verdragen heeft, zoo zal ik zulks met eene heele reeks van zijne Kabinets-bevelen bewijzen , die hij enkel betreffende de Bohemers afgegezonden heeft, welke zich te Beriin en Munjlerberg hadden nedergeflagen. Doch men moet weten, dat zoodanige bevelen niet enkel in zijnen naam afgevaardigd , en hem alleen ter onderteekening voorgelegd wierden, maar dat hij derzelver inhoud zelf opgefteld heeft, en dat zij veroorzaakt waren door onmidlijk aan hem ingeleverde klagten en verzoekfchriften der BoJiemers. De Generaal van kalkstein, die in 17ÓI als Generaal-Veldmarfchalk overleden is, had in 1742 een aantal Bohemers in 's Konings naam beloofd, dat, indien zij zich uit Buhemen naa Munjltrberg in Sileziën wilden begeven, de Koning hun aldaar eene Kerk, en een Predikants- en Schoolhuis zou laten Douwen, ook voor hun een Predikant en . Schoolmeester Van hunne belijdenis bezorgen, en ben in flaat dellen, om hun onderhoud én befhan te nebben. Nu trokken omtrent derdehalf duizend perfoonen uit, en begaven zich naa Munjlerberg. Doch, dewijl zy aldaar-niet alles verkregen, wat zij verwagtten, en ook van de Katholijke Magidraat gedrukt werden, zoo begaven M de  ï?8 zij n geduld met de gemeenten de meesten zich naa Saxen, Polen en Hongarijen, en in 1746 waren 'er te Munjlerberg nog maar 700 perfoonen voorhanden. Deeze hadden, zedert omtrent anderhalf jaar eenen Predikant, met naame blanitzki, die van den Koning bevestigd was, maar hij had nog geene bezolding gekregen, en kon het niet langer bij hun uithouden. Van de uitgetrokkenen uit Munjlerberg, kwamen 'er veelen naa Beriin. Hier uit blijkt, waarom de Koning aan den Generaal van kalkstein de bezorging der Kerkelijke belangen der Bohemers opdroeg, en waarom hij zoo veel geduld met hun had. Zij waren zijne nieuwe onderdaanen, en hij hoopte, dat 'er nog meer op de genen, die zich reeds in zijne landen bevonden, volgen zouden. Doch eindelijk werd hij verdrietig over hunne onrusten, gelijk Num. n en 12 van deeze Kabinets • bevelen aantoonen. Zij bevatten voor een gedeelte zoo veel eigene en bijzondere gedachten, dat ik geloof, dat men ze liever geheel, dan wel derzelver inhoud, in 't kort famengetrokken lezen zal. ■ , Mijn waarde Generaal der Infanterij van kalkstein! Ik heb op de ingeleverde Memorie van de opzieners en oudften der Boheemfche Gemeente alhier, nopends het ontflag van' hürihen ergerlijk geworden Predikant, de order, waar van een affchrift hier bij ingefloten is, laten afgaan. Nadien gij u nu deeze goede lieden tot hier toe bij gelegenheid aangetrokken heb, zoo heb ik, ten opzigte van de vervulling deezer plaats, op u het vertrouwen, dat gij mij een gefchikt en voegzaam Jubjetï , die in 't Boheemsch kan prediken, weder  in kerkelijke zaakên. zult bezorgen en voordragen, opdat deeze Gemeente verzorgd worde. Ik ben uw weigenegen Koning. Beriin, den 5 ^> frederik. 1746. iwT .id3d Bsbccvsg iatübvA 3oj rbcodïa« ^an ü* JansthaboO Ik vind nodig, om u hierbij in affchrift te Communiceeren , ^wat voor eene Refolutie ik aan den Ge-  ÏN kerkelijke ZAAKEN. iSj Generaal van kalkstein en den Gcneraal-Majoor Graaf van dohna,op hunne overgezonden berichten, nopends de Godsdienst-twisten, onder de Boheemfche Volkplanting aldaar ontftaan, medegedeeld, en tevens het voorgeflagen Simultaneum o-eiiggreëerd heb. Gij zult u nu van uwent wege ook insgelijks daar naar behoorlijk gedragen, en al het nodige ter bevordering van rust en eensgezindheid onder deeze gistende lieden toebrengen, Potsdam, den 29 Maart 1747, frederik. Nieuw fchrij ven aan de Inde Generaals. Ik heb uit uw bericht van den 27 deezer gezien, wat gij bij uwe eigenzinnige Bohemers uitgericht, en wat de onder hun gevonden wordende Euangelisch - Gereformeerden wegens eenen eigenen Predikant uit Poolsch Lis/a, deszelfs bezolding met den Schoolmeester, benevens andere ftukken , verzocht hebben. Gelijk ik nu hunne zwakheid, alzoo zij wel bij de voorgaande fchikking hadden kunnen blijven, wil toegeven, en hun deeze punten accordeeren, uitgezonderd dat die wegens eenen eigen Raadsman, het geen niet uit de natuur van het Simultaneum voortvloeit , mij wat impertinent voorkomt ; Zoo heb ik desWegens eene order aan den Staatsdienaar van brand laten afgaan, waarvan een affchrift hier ingefloten is. Gij zult derhalven die goede lieden hierdoor gerustflellen, maar ook toezien , dat geen verdere onbillijke tweefpalt tusfchen de Euangelifche Religions • verwandten van deeze M 5 ge-  ififj KABINETS BEVE L ET N gemeente gevoed, maar zij alle tot liefde , vrede en verdraagzaamheid geweezen en gebragt worden. Potsdam, den 30 April 1747* frederik. Aan den Staatsdienaar van brand. Ik communiceer u mids deezen een affchrift van het ontvangen bericht van — van kalkstein en van — den Graaf van dohna, nopends het gevolg van hunne Commisfie, en op wat wijze zich de Hervormde Leden der Boheemfche Gemeente aldaar uitgelaten heeft , en waar in haar verzoek nopens den te beroepen eigenen Predikant, deszelfs bezolding, School-inrichting en dergelijke , bedaar. Nademaal men nu bij zulke wel partijdig eigenzinnige , maar nogthans welmeenende Lieden billijk moet toegeven en infchikken, zoo heb ik ook, uit genadige oogmerken gerefolveerd, dat hun de verzochte Punten zouden geaccordeerd worden , terwijl ik vooreerst te vrede ben , dat tot invoering van het Simultaneum de van hun begeerde Predikant elsnkr uit Poolsch Lis/a, van het Gereformeerd Kerklijk Directorium ordenlijk beroepen , en aan denzelven ex casfa montis pietatis eene jaarlijkfche wedde van 400 daalers, benevens vrije wooning voor hem en voor de School, zal ter hand gedeld worden, waartoe ook de bezolding van den Schoolmeester behoort. Hij zal ook insgelijks gelijk andere Geestelijken, vrij Brandhout benevens vrijheid van accjjs, genieten, weshalven gij u vervolgends alleen aan het Generaal • direc- to-  'in kerkelijk^ zaaken. ï8? torium zult hebben te wenden. Gij zult dienvolgends het nodige bezorgen, en daar in met de gedachte Generaals de concert gaan. Potsdam, den 30 April j^47f frederik. Mijn waarde Generaal - Veldmaarfchalk van kalkstein! Nademaal de Boheemsch - Lutherfche Gemeente alhier mij andermaal met de bezwaaien tegen het geestelijk departement , die in originali bier nevens gaan , heeft lastig gevallen , zoo beveel ik u mids deezen, dat gij dezelve examineeren, de zaak naar billijkheid reguleeren , en vervolgends den Supplianten belasten zult, dat zij mij, op ftrafïë mijner hoogde ongenade, niet verder lastig zullen vallen, enz. Beriin, den 10 Jan, 1748. frederik;. Mijn waarde Generaal - Veldmaarfchalk van kalkstein! Ik heb uit uw voordel van den 3 deezer maand gezien , hoe gij de twisten , onder de Boheemfche Gemeente te Beriin ontdaan, aangaande hunne beide Predikanten en Schoolmeester, die ik u laatst gelast heb , te examineeren en af te maaken, gereguleerd hebt. Nadien ik nu desaangaande doorgaands en in allen deele te vrede ben, zoo heb ik aan het Generaal-directorium bevolen , om zorge te dragen, dat de Gereformeerde Schoolmeester met het van u voorgedagen ïracternent, en met de hem competeereude vrijheid yan confumtie.accijfen , gelijk ook wegens de laaiden de  l8S kabinets bevelen de Gereformeerde Predikant, als ook beide wegens brandhout, eerstkomende Trinitatis mede op de lijst gefteld mogen worden , vervolgends hebt gij de beide Gemeenten , nogmaals op het allerërndigde te bevelen, dat zij nu eindelijk ééns met elkander in eensgezindheid , vrede en rust leven, en mij met hunne bezwaaren niet meer lastig zullen vallen. Potsdam, den 6 Febr, I748« frederik. Mijn lieve Generaal-Veldmaarfchalk van kalkstein! Ik heb. met meerder gezien, het geen gij in uw fchrijven van den 2 deezer, bij gelegenheid der te Altenlandsberg opengevallen Predikants- , plaats, meld , en in faveur des Predikants van de Boheemsch-Lutherfche Gemeente te Beriin, met naame macher, hebt willen voordellen. Ik zou niet nagelaten hebben, op uw voorflag acht te geven , bijaldien 'er niet de bijzondere omdandigheid voortkwam, dat de daar laatst overleden eerde Predikant martini in zulke zwaklijke omftandigheden geweest is zedert verfcheiden jaaren, dat de tweede Predikant aldaar, met naame campe, zijn ambt meerendeels mede heeft moeten waarnemen, en gevolglijk ook om meer andere redenen, naar de eigene begeerte van de gemeente aldaar, verdiende op te klimmen in de plaats van den overleeden martini. Bij deeze orndandigheden zal de bovengemelde Predikant macher • voor ditmaal met de eerde Predikants-plaats aldaar niet geholpen kunnen worden ; maar bijaldien .dezelve met de tweede plaats , welke campe tot hier toe bekleed heeft, gediend ware, zoo ben ik ge-  . in kerkelijke zaaken» 189 geheel niet ongenegen, om hem dezelve intusfchen op te dragen , tot dat hij elders op eene gevoeglijke wijze verder kan bezorgd worden, in welken gevalle ik ook heel wel te vrede wil zijn, dat hem de Candidaat le toch leb bij de Boheemfche Gemeente opvolgt. Potsdam, den 4 April ifgo. fredcrik. Mijn waarde Generaal-Veldmaarfchalk vaM Kalkstein! Tot antwoord op uw fchrijven van den 2 deezer dient hier'mede, dat de Predikant MACiiER met de hem opgedragen plaats voor's hand te vrede moet zijn; waar tegen ik goedkeur, dat de van u voorgeflagen Candidaat letocHleb weder tot Predikant bij de Boheemfche Gemeente mag beroepen worden , als ten welken einde ik de nodige order aan het Departement der geestelijke zaaken, naar luid van het kopij hier bij gevoegd, op dato heb laten afgaan. ili'jl j : V/ T aj lo isr uUw as ac»l isin loï hs .•«..'; na Potsdam, den 10 April 1750» frederik. •ówO - b*;Ifi obrto Den inhoud der overige en volgende hier toe be- hoorende Kabinets bevelen heb ik boven QBladz. 154, en volg.) aangehaald. eene proeve van ZIJNE STANDVASTIGE volharding bij de toezeggingen, die hij aan de gemeenten deed. Hoe ftandvastig voorts de Koning bleef bij zijne toe-  IJ)6 KABINETS Ö F. VELEN toezeggingen, welke hij aan Gemeenten deed, bewijze ik door deeze proeve. De Gemeente te Bilave, in 't Vorstendom Courland, ftelde in 1765 den Koning oumiddelijk voor, dat zij in de 17 eeuw haar eigen Kerk met eenen Predikant had gehad, maar die afgebrand was, en zedert had zij of naa Glogau of Triebs ten Godsdienst moeten gaan. Dit was haar zeer bezwaarlijk, zij verzocht dan vrijheid, dat zij op eigen kosten eene eigen Kerk (toen een Bedehuis) opbouwen mogt. De Koning gaf in een Kabinets-bevel van den 4 Augustus haar deeze vrijheid, welke van den Staatsdienaar van münchkausen den ii Augustus afgevaardigd, van den Koning zeiven onderteekend, en van den Staatsdienaar van m unchhausen gecontrafigneerd werd. Doch naderhand werd zoo wel van den Vorst van Carolatb, als van het Opper - Confiftorie van Glogau bericht 1). dat deeze Gemeente valschlijk voorgewend had , dat de gemeenten te Hobenb:brau en Kozentbal deel wilden nemen in deezen opbouw, en dat zij tot hier toe te Glogau of te Triebs te Kerk had moeten gaan; want die Gemeenten wisten vol* ftrekt niets van haar verzoek, en de Bilauè'rs waren onder het Kerfpel van de nabij gelegen plaats Grocb ii-.;. nsv :.-fi) >•■•/ mul jfmfö ... zijn gedrag jegens zijne familie. Jegens zijne Familie heeft hij zich op eene zeer ongelijke wijze gedragen. Zijnen Grootvader, Koning f re-. perik den Eerften, verachtte hij, gelijk uit z'ijne Levensbeschrijving van denzelven bekend is. In deszelfr karakter vind hij niets te roemen, dan goedhartigheid. Zelfs weet hij hem de Koninglijke waardigheid, die hij voor zijn Huis verworven heeft, geen dank, alfchoon hij derzelver verwerving voor een meesterftuk van Staatkunde, en voor eene groote zaak erkent, gelijk het ook, ten aanzien van het Keurhuis Brandenburg wezenlijk was. In bijzondere gefprekken, was hij wel gewoon, hem den nieuwbakken Koning te noemen, die, met betrekking tot ijdele ftaatie (es fait de fafie) lodewïk den Veertienden had willen nabootzen. Dit laatfte was ongetwijfeld een gebrek, maar als eerfte Koning van Fruisfen was hij hoogachting waardig. Geheel anders heeft hij van zijnen Vader, frederik willem den Eerften,gefproken en gefchreeven, niettegenftaande cte buitengemeene hardheid, welke hij jegens hem, toen hij nog Kroonprins was, geoefend had. Ik neem hier gelegenheid, om deeze hardheid meer bekend te maaken, dan zij geweest is., en tevens derzelver oorzaaken op te geven. Ko-  zijn gedrag jegens zijne familie. IQfJ Koning frederik. willem leefde met zijne Gemaalin op een' burgerlijken voet. Hij noemde haar, als hij van baar fprak, zijne vrouw, woonde heel gemeenzaam met haar famen, en nadien zij bijna altijd met haare kinderen omringd was, zoo begaf hij zich daaglijks eenige reizen in deezen Familie-kring. De volgende proeve kan den hoogen graad van zijne huislijkheid bewijzen. Toen de Koningin in de kraam lag van de Prinfes amalia , en dit kind gewasfchen en opgebakerd was, nam de Koning het, lag het op zijnfchoot, ging 'er mede bij den haard zitten, en wiegde het op zijn knieën heen en weder De hitte van het vuur was het kind zoo na, dat bet zigtbaar zwol, en het haalde naauwüjks meer adem, toen eene Kamerjuffer der Koningin kwam, tegen welke de Koning zeide, ziet gij wel, dat ik het zoo wel verfta als gij, om een kind op te pasfen. Doch, toen zij het kind zag, zeide zij tegen den Koning: Uwe Majefteit, het kind ftikt, het is te dicht bij het vuur, Schielijk nam zij het den Koning af, en droeg het weg. Deeze Familiekring behaagde den Kroonprins niet, toen hij de kinder-jaaren achter den rug had, en dus bevond hij 'er zich ongeem en zelden bij, waardoor hij zich bij zijn Vader onaangenaam maakte. Tot het Soldaatjen fpelen, daar de Koning zoo aan gehecht was, had de Kroonprins verre of na zoo groote neiging niet, maar verkoos liever in Franfche boeken te lezen, Franfche verzen te maaken, en op de fluit te fpelen, daardoor vreesde de Köning, dat hij in het vervolg het Krijgswezen verwaarloozen zou, hetwelk hem zoo na aan 't hart lag. Deeze levendige, heete in ligtvergramde Koning, floeg, bij de wapenöefeN i ning  fiOO ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE FAMILIE. ning der Soldaaten, op de paradeplaats, en elders s dan met de vuist, dan met de rotting, Mindering op de ongefchikte i Soldaaten toe, doch dit mishaagde den Kroonprins, die bij hem ftond, zeer, gelijk men uit zijn gelaad befpeuren kon. Dit bemerkten de Officiers, die het den Koning te kennen gaven, en de Koning nam het ook fomtijds zelf waar, en was 'er boos om. Hij vatte dan van den Kroonprins een gevoelen op, dat hij voor zijn navolger op den troon niet paste, en gaf zijnen tweeden Zoon,Prins august willem, verre boven hem de voorkeuze, omdat deeze, heel geern in den Familie-kring was, en over 't geheel zich in alle ftukken bij den Koning behaaglijk maakte, die hem dan ook daarom tot zijn opvolger in de regeering beftemde.. De Koning drong dan van tijd tot tijd, als hij op den Kroonprins geftoord. was, op hem aan, dat hij van de Troo.ns-opvolging afftand doen, en die aan zijnen volgenden broeder zou overlaten. Het komt niij waarfchijnlijk voor, dat hij daarbij aan het voor? "beeld van den Rusfifchen Keizer peter den Eer? ften, gedacht heeft. Doch de Kroonprins verklaar? de, dat hij zich liever het hoofd zou laaten aftlaan, dan den Koning in zijn onrechtmatige begeerte te Wille zijn. Zijne laatfte verklaaring kwam daar op uit, dat, indien de Koning in een opeiüijk Manifest, als eene oorzaak van, zijne uitfluiting van den Troon Wilde verklaaren, dat hij geen lijftijke en echte zoon van hem was, dan, mogt hij den Prins august willem tot zijn opvolger benoemen. Maar dit kon en wilde de Koning niet doen, dewijl hij daardoor de Koningin, die hij - zeer achtte en beminde, onyeHoenlijk beleedigd en gefmert zou hebben. De  zij.n gedrag jegens zijne familie. ZOl De Kroonprins bedoor dan in 1730, zich van zijnen harden vader heimlijk te onttrekken, en zich onder de befcherming van Koning ge 0 r ge den tweeden van Groot ■ Brittanniën naa Londen te begeven. Hij verkoos deeze wijkplaats te liever , omdat 'er tusfchen zijne ouders aan den édnen , en den broeder zijner vrouwe moeder, den Koning van Groot-Brittanniën, george den Tweeden, afgefproken was, dat de Kroonprins van Pruisfin huwen zou, met eene dochter des Konings van jGroot ■ Brittanniën, en omgekeerd, de Kroonprins van Groot ■ Brittanniën met eene Pruisfifche Prints. De Kroonprins liet door de jonge Officieren van kat en van keith, op welke bij vertrouwen van vriendfehap ftelde, heimlijke fchikkingen maaken tot zijne vlucht, ook wist zijne oudfte zuster, de Primes frederika sophia naderhand Markgravin van Bayreuth, vaij dit geheim. Evenwel werd het verraaden ; de Koning liet den Kroonprins en den jongen van kat, Luitenant bij de Gens d'Jrmës, gevangen nemen, maar keith ontvluchtte. Toen kat naa Beriin gebragt wierd, had hij , in plaats van een' rok, een linnen kiel aan, zoo als de ruiters van het Regiment Gens d'Armes buiten den dienst, gewoon zijn te drag.-n, maar over de vest van zijne montcering had hij nog het kruis hangen van de Johanniter-orde. Bij zijne komst in Beilin en op het Koninglijk flot, toen hij den Koning werd voorgefteld , fcheurde de Monarch hem eerst het Ordens- kruis , welk hij ontwaar wierd, af, en gaf hem hierop, onder de hevigfte woorden, een fchop met den voet, en liet hem wegbrengen. Thans ging hij op zijne oudfte dochter los, en gaf haar vuistflagen in 't gezigt, daar zij door eene kaN 5 W"  20Ü zijn gedrag jegens zijne f am i he, merjufFer van de Koningin aan onttrokken, en uit ?s Konings gezigt gebragt werd. Den Kroonprins liet de Koning naa Kujlrin op de vesting bréngen, en hem zoo wel als den Luitenant van kat, als Officieren , welke heimlijk hadden willen doorgaan, het proces opmaaken. Het Krijgsgerecht veroordeelde den Luitenant van kat niet tot de dood, waarmede echter de Koning zeer te onvrede was , en den eerden November 1730 het vonnis zoo veranderde, dat, alhoewel hij, wegens de begaane misdaad van gekwetfie Majefteit, verdiend had , met gloeiende tangen verfcheurd en opgehangen te worden, hij echter, ten aanzien van zijn' familie, onthoofd zou worden. Den volgenden dag werd hij reeds door van schack, Majoor van 't Regiment Gens d'armes, van Beriin naa Kufirin gevoerd , alwaar de Kroonprins op de vesting gevangen zat, die zijne ftraf-oefening aanfehouwen moest. Hij kwam daar den vierden November, en den vijfden werd hij op den wal der vesting onthoofd. De Kroonprins werd aan een yenfter gebragt, uit het welk hij op den wal zien , en den kring van 't krijgsvolk aanfehouwen kon, dat den zandhoop omringde, bij welken kat moest nederknielen. Toen kat naa dien kring geleid werd, overviel den Kroonprins eene flaauwte , die zijn vriendfchaplijk medelijdend en fmertvolle hart tot roem ftrekte. - Hij zelf had op de vesting een fiegt woonvertrek, en was in 't eerst zonder eenig gemak. De toenmalige Prefident van munchow bezorgde hem dit het eerst , die door den zolder boven zijn Arrestkamer een gat liet maaken, waardoor hij met den Kroonprins fprak , hem zijn medelijden betuigde en zijn  zijn gedrag jegens zijne familie. «03 Eijn dienst aanbood. Hij klaagde over liegt eten, huisraad en tafelgoed, enz. De Prefident beloofde hein beter te zullen bezorgen, en liet hem ook het laatfte , zonder dat de fchildvvachten het bemerkten, in een nieuwen nachtftoel brengen. De Kroonprins, die vol mismoedige gedachten was, zeide tegen den Prefident, dat hij van de troonsopvolging afftand doen, en van zijn' vader om eene jaarwedde verzoeken wilde, benevens verlof, om die buitens lands, in Engeland, of ergens elders te mogen verteeren; en dan mogt zijn Vader Prins august willem voorts tot zijn Opvolger in de regeering benoemen. De Prefident raadde dit den Kroonprins af, verzekerende, dat het hem berouwen, en dat 'er veel kwaad uit ontftaan zou, en wekte hem dus op tot geduld en hoop. De gevangenis van den Kroonprins maakte in geheel Europa groot opzien, en bewoog inzonderheid de Proteftantfche Mogendheden en Hoven, om aan den Koning te fchrijven, en voorbiddingen voor den Kroonprins in te leveren. De brief, welken Koning frederik van Zweeden afzond, is uitnemend fchoon, en daarom wil ik hem hier onder mededeelen. (*) De (*) Hij luidde dus: Blonfievr mou Frere 1 Ayant appris, que le Prince Royal a ev H malhw de dttlaire a Votre Majcftê , & do satürer fa disgrace , je nt 'fcaurois mUmpêcber de lui en marquer ma profinde dol/leur. Je me fait la plus trijle image de la fituation , oh Ellt fi trouve en qualité de Roy 6? de Pere , & je compatis avec tous les fentimtr.ts , que les Hens du fang m'infpirent, fur un evenement fi inepinè. Mais ces mémes fentiments me pirfuadent auïïi, que Voert Majtfiè widra bit» mt peraittre de lui f*'».  SG4 ZIJN GEDRAG JE CE NS z IJN E f a MI l I Et De Koning liet den Kroonprins, zoo wel als kat-, zijn proces opmaaken, en de Cornmisüe, welke hij last fairs remarqutr , qifayaxt a cboifir ent.re les grandes obligatious, de Roy ci de Pere, elle trouve en wéme tems, Coccafion la flus eclatante , & la plus belle , de fe determiner pourvü qu' Elle daigne ecouter fa gloire & fon ccenr. Sa familie Royale , fes penples , les P-rotefians & toute l'Europe , rattend de f* bonté naturelle, 6? Ven conjurcnt, & l amilié , tendre £? fin' eere, que je lui porte Ê? a toute fa maifon, me le fair feu* iaiter ardemment, & avec la derniere impatience. Je fuis de Vctre Majefli Stockholm le bias bon frere , ami & voifin ee iö d' Aoitt 1730. FRIEDRICH. . Mijn Heer Eroedcr! Vernomen hebbende , dat de Kroonprins het ongeluk gehad heeft, van aan Uwe Majefteit te mishaagen , en derzelver ongenade te verkrijgen, zoo kan ik mij niet onthouden ^ van haar mijne diepfie fmerte deswegens te betuigen. Ik vorm mij het treurigst denkbeeld van de omftandigheden, in welke zij zich bevind in hoedanigheid van Koning en Vader, en ik deel met alle gevoelens, die de banden des bloeds mij inboezemen, in een zoo onverwacht geval. Maar deeze zelve gevoelens verzekeren mij ook, dat Uwe Majesteit mij wel zal winnen vergunnen, dat ik haar doe opmerken , dat zij, eene keuze hebbende te doen, tusfchen de groote verpligtingen van Koning en Vader, ten zelfden tijde de uitftekendfte en fchoonfle gelegenheid vind, om ziel» te feepaalen , indien zij zich verwaardigt naar haaren roem en naar haar hare te hooren. Haare Koninglijke Familie, haare Tolken, de Proteftanten, en gantsc'i Europa verwacht dit van haare natuurlijke goedheid, en bezweert 'er haar om, en de tedere en oprechte vriendfehap, welke ik voor haar heb, ' en voor haar geheele Huis, doen het mij vuurig. en met het uiterfte verlangen wenfenen. Ik ben. Uwer Majefteits Stockbalm heel goede Broeder, Vriend en Nabuur 4«! : S- Auguft.;s !?ao, FREDBRIK.  zijn gedrag jegens zijne familie. 20$ last had gegeven, om bet vonnis over den Kroonprins te drijken, erkende wezenlijk, dat hij verdiend had, onthoofd te Worden. ( * ) Eindelijk werd 's Konings toorn door voorfpraaken en door vetftandige overweging geftild , cn hij liet den Kroonprins te Kuftrin in de Krijgs- en DomeinKamer, als een Krijgs- en Domeinraad arbeiden. Eindelijk, nadat de Kroonprins bijna twee jaaren iit Kuftrin had doorgebragt, bedoor de Koning, dat hij, door hem aan het Hof terug te roepen, het huwhjksfeest zijner oudde Dochter, Prinfes frederika Sofia wilhelmina, met den Erfprins fredeiuic van bayrkuth, verheerlijken, en inzonderheid zijne gemaalin daardoor groote vreugde wilde aandoen. Dit voornemen vertrouwde hij aan eene Kamerjuffer van de Koningin toe, die bij dezelve veel ingang had. Deeze verderkte hem in de overtuiging, dat hij de blijdfchap der Koningin volkomen zou maaken, wanneer hij haar op deezen bruiloftsdag ook haaren lieveling, den Kroonprins, weder liet zien * maar (*) De Kroonprins wist, welke perfoonen dit vonnis gèftreken hadden; evenwel heeft hij zich naderhand niet aan hun gewroken. Eén van hun was de Overlte curistiaan willem van derschau, dien hij niet alleen in dienst hield, en tot Generaal-Majoor maakte, maar wiens Zoon frederik willem van derschau hij ook in 1769 tot Staats- en Fü nantie-Minister benoemde, en met zijn bijzonder vertrouwen vereerde De Aficn van onderzoek heeft de Generaal-Auditeur, Geheimraad mylius, verzegeld in de geheime Archive.1 geleverd. In 17 51 Het Koning frei>erik zich de gewigtigtte ftukken door den Staats- en Kabinets.Minister, Graaf yan podewils overzenden , maar Huurde ze hem verzegeld urug, en in dezen ftaat worden zij Dog in de geheime lUtiHets-Archiven bewaard.  fiOÓ" ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE FAMILIE. maar veegde 'er wijslijk bij, indien dit voor de Koningin iiiët geheel onverwacht gebeurde; want het heel onverwacht verfchijnen van den Kroonprins kon haar ook een doodlijken fchrik verciorzaaken. De Koning nam dit voorftel aan, en bewilligde, dat de Kamerjuffer de Koningin eenige hoop gaf, dat zij op de Bruiloft van de Prinfes , haare dochter, ook den Kroonprins weder zou zien, doch hij gebood haar, daar voor zorg te dragen, dat 'er anders geen mensch van zijn voornemen iet ontwaar wierd. Het Huwelijk werd voltrokken den twintigften November 1731 op het Slot te Beriin, De Koning kwam 's middags niet mede aan tafel, maar ging rond, en wekte de gasten op, Om te eten en te drinken. De Koningin zat in de groote zaal aan het boveneinde der tafel, dicht bij haar voorvertrek, in 't welk haare Kamerbedienden waren. De gemelde Kamerjuffer gaf flipt acht op 'sKonings komst met den Kroonprins, om die door een afgefproken teeken aan de Koningin té kennen te geven. Toen de Koning , verzeld van den Kroonprins in de lange zaal trad, en denzei ven langs naa de Koningin ging , kreeg deeze van haare Kamerjuffer het beftemde teeken, doch keek niet op, maar alleen op den voor haar ftaande fchotel, at en fprak met de genen, die naast haar zaten, zoo lang, tot de Koning met den Kroonprins voor haar ftond. Toen keek zij op, fprong van haar' ftoel, hief de handen om hoog , en riep ontfield en verblijd uit: 0 mon fils! (0 mijn Zoon!_) doch de Koning zeide tegen haar: ziet gij Mevrouw ! daar is nu Fritz weder! enz. Nu toonde zich het gantfche gezelfchap ten hoogften verblijd. De Koning kocht niet lang daarna het goed Reinsberg , vereerde dat aan den Kroon-  zijn gedrag jegens zijne familie. 207 Kroonprins , en liet hem daar met zijne boeken en geleerden, inzonderheid met zijne Franfche Hovelingen, doen, wat hij wilde. Men zou hebben kunnen vermoeden , dat de Kroonprins zijn leven lang om de flrengheid en hardheid van zijn' Heer Vader met onaangenaame aandoening zou gedacht, en zich bij alle gelegenheden daar over beklaagd zou hebben: doch dit heeft hij als Koning niet gedaan, maar hij is de fterkfte Lofredenaar van zijn' Heer Vader geweest; en in zijne Levensgefchie* denis van denzelven komt zelfs de volgende, op deeze gebeurenis doelende, heel onverwachte plaats voor: Nous avonS de mime paffe Jbus füence, les chagrins domeftiqueS de ce grand Prince. On doit avoir quelqut indulgence pour la faute des enfans, en faveur des vertus d'un tel pere. (Wij zijn insgelijks met ililzwijgeö de huislijke verdrietelijkheden van deezen grooten Vorst voorbijgegaan. Men moet eenige toegevendheid hebben voor den misflagder kinderen, uit hoofde van de deugden van zoodanigen vader.) Ik noem ze te recht onverwacht , want het heeft behalven anderen, den Heer van mos er zoo bevreemd, dat hij in zijn' patriolifcben Arcbiv. III Deel. Èladz. 160. fchrijft: men moest veel meer zeggen : ilfaut pardonner la feverité du pere* en faveur des vertus d'un tel fils* Men zou kunnen denken, dat de Koning in een gedrukt boek dus gefchreven heeft, opdat men zich over zijne grootmoedigheid zou verwonderen; doch het is zeker, dat hij ook in gezelfchaps-gefprekken, als 'er gefproken wierd van de drift en hevigheid van zijn' Heer Vader, zeer Zacht en verfchoonend van hem gefproken heeft. Het is ook openbaar, dat zijn Heer Vader in de gewigtigfte regeerings - zaaken zijn voorbeeld geweest is,  1JÖ" Ztjtf GEDRAG JEGENS zijne FAMILÏEi is , belialven dat hij in de krijgs tucht én kunst fterk van hem afgegaan , eri eene nieuwe ingevoerd heeft. Zijn Heer Vader had, gelijk geloofwaardige berichten verzekeren, eenige uuren voor zijn dood, een teder affchëid van hem genomen; en hem zijn' lieven fritz genoemd: Enkel deeze laatfte daad kan reeds alle verbittering van het herdenken aan de voorgaande vaderlijke ftrengheid uit zijn gemoed hebben uitgewischt. Of toén gebeurd is, hetgeen hij zelf verhaald heeft, dat hij zijn' vader, bij zijn fterfbed, heeft moeten belooven, dat hij hem aan 't Huis van Oostenrijk zou wreeken? moet ik aan zijne plaats laten. Dat hij zijne vrouw moeder tot haar dood toe verëeren zou, was niet alleen te verwachten uit hoofde van haare groote liefde voor hem, maar ook uit hoofde van zijne grondregels. In dé wijze en liefderijke aanwijzing, die hij in 1744 aan den jongen Prins katiel van wi rtem3Erc gaf, toen dezelve op het punt ftond, de regeering van zijn Hertogdom te aanvaarden (*) fchreef hij: ,j RefpeEtez en votre mere l'auteur de vos jours. Plus que vous aurez d'égard envers elle, plus vous ferez eftimdble. Ayez toujours tort, qüand vous ,, pourriez avoir quelques demelé enfemble. La rej, connoijfance envers fes parens, n'a point de bvr* ,, nes, on ejl blamé, d'en faire trop peut mais jamais ,, d'en faire trop." (*) Zij is onlangs door den Göitingfcben Profesfor, den Heer spit tl er, in het IV ftuk des 1 Deels van het GSH ■tingscb Hijloriscb Magazijn, Bladz. 683. volg. bekend gemaakt, .en de boven aangehaalde plaats ftaat Bladz. 689. — Men vind ze ook in de Ëijzonderb. betreffende dm Koning va» Pruisfstl, III. Deel, Bladz. 320. '  XÏJN GEDRAG JE G ERS ZIjfrE FAMILIE. ft&J (Eerbiedig in uwe moeder de oorzaak uwes levens. Hoe meer eerbied gij voor haar zult hebben', hoe achtingswaardiger gij zijn zult. Heb altijd ongelijk , zoo gij ooit famen verfchil mogt krijgen. De dankbaarheid jegens zijne ouders heeft geen 'paaien. Men word berispt, als men hier te weinig doet, lhaar nooit, dat men te veel gedaan heeft.) Die dus denkt en raad, die zal jegens zijne eigerie ouders niet nalaten, deezen pligtmatigen eerbied te bewijzen; Alle zijne broeders en zusters hebben proeven en bewijzen van zijne broederliéfde genoten } hoewel met onderfcheid; voornaamlijk maakte hij veel werks van zijne oudfte zuster te Bay'reutb, gelijk zij het ook verdiend had, omdat zij hard voor hem geleden had. (Bladz. aoi.) Hij heeft-na haar dood, dicht bijzijn nieuw flot, omftreeks Sans-fouci, haar den marmeren Tempel der vriendfcbap zóo gewijd,; dat dezelve haar fchoon zittend ftandbeeld bevat. Zijne Zuster, de Koningin vtlu Zweeden, heeft hij in 1771 na den dood van haaren Gemaal zelfs van Stokbolm bij zich genodigd, en omtrent eén half jaar bij zich gehouden. De regeerende, thans Hertogin Weduwe van BRUNSwijic, heeft hij, dikwijls, ook bij zich gezien, en zij was ten hoogften aan hem gehecht. Ééns vierde hij haar' Geboortendag op eene zonderlinge wijze. Hij was, toen dezelve inviel, bedlegerig aan het Voet - euvel, maar richtte nogthans te Putsdam een gastmaal aan, en nodigde daar op van Ber~ Un haaren zoon, dén Hertog frederik. Dnmiddelijk, voor dat hij deezen in zijn vertrek wilde laten roepen, hing hij, te bed liggende, een ftuk kostbaar zilverftof om, zoo als tot binnenverfiering van het nieuwe flot gebruikt werd, en toen de Hertog bij O heiÜ  '210 ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE FAMILIE* hem kwam, zeide hij, ziet ééns, hoe ik mij op den verjaardag van uwe vrouw moeder, opfchik! (_*) In bUUfi dsli Mas :.jjr. :': 10] ^jfsdevtz^aaSph uzijn (*) Van den vorm der Brieven, welken de Koning en zijn Zwager, de regeerende Hertog kaeel van Brunsivijk-IVolfenbuttel aan elkander fchreven, heb ik eene kleine proeve bij de hand, die ik zal mededeelen; doch zij is in den Kanfelerij. ftijl gefgbreven.. Zeker Abt, met naame arcelli, te Brunswijk, verzocht den Koning' in 1733, om eene Katholijke prebende in zijne Staaten. De Hertog verzelde deszelfs Fransch verzoekfclu-H' met den volgenden Brief. Doorluchtigffe grootmagtigfte Koning. Hooggeëerde, vriendelijk geliefdfte Heer Neef, - Zwager, Broeder en Gevader! Uwe Koningl. Majefteit zult uit het hier nevensgaande Origineel gelieven te zien, hoe zeker Abt arcklij, welke zich, zedert verfcheiden jaaren, in Brunswijk opgehouden , en, zoo veel ik weet, een betaamlijk en zedig leven geleid heeft, bij dezelve allerönderdaanigst verzoek doet, om de begunftiging van een Geestelijk Benefieh in V. K. M. Landen'. Dezelve heeft mij tevens bijzonder verzocht, dat ik dit zijn verzoekfehrift met mijn gehoorzaamde voorfpraak wilde verzeilen-. Hoe ongeern ik U. K. M. deswegens lastig valle, heb ik nogthans- den Suppliant , uit hoofde van het bijzonder vertrouwen, dar hij tiaar in ftelt, cn zijn meermaals herhaald verzoek, zulks niet voegzaam kunnen weigeren. Weshalven het mij tot veele dank-ver* pligting verftrek-ken zal , indien U K. M. geliefde hem de gehoopte uitwerking daar-van te doen ondervinden. Waarmede ik mij U. K. M. hoostgeiichte genegenheid ten beste aanbevele, en in onveranderlijke waare hoogachting bfijve, V. ' K. M. dienstwilliglte, Gevader en Dienaar •12C.I iaU «sa e&i.-isyjjgsl bed v: .. iir! ' tn3q303 Wolfenbutte-l, den i öden Octob. I7S2- KAREt, Hertog va» Br. inad , Ö De  ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE FAMILIE. 2ÏI zijn Testament maakte hij aan de Hertogin 50000 Rijksdaalders en een zilveren Tafel - fervies. Hij is misfchien nooit te Beriin gekomen, zonder zijne jong- ftè , r. .rv;Til tiuühao' itm.'iis «Er, rA~l t| slij&iv' ''tffif De Staats- en Kabinets - dienaars, Graaf van po de wils en finkbnsTein zonden deezen Èricf den Koning toe, èn verzochten bevel, hoe het antwoord luiden zou. De Koning zeide mondeling, (denklijk tegen pobewils,) hij zou obligeant beantwoord, en bijgebragt worden, dat, naaide Landswetten en gewoonten alhier, de Geestelijke Benefi' ciën niet anders konden begeven worden , dan naar de Staiu* ten van elk Stift, welke niet ligt vreemdelingen toelaten. Dit werd dus opgefield: Uwe Doorlucht, is, hoop ik, uit hoofde van mijne haar gewijde getrouwe vriendlchap en genegenheid,, ten vollen verzekerd , dat ik al het geen, Wat maar eenigzins tot derzelver genoegen ftrekkcn kan , en Van mij afhangt, van mijn kant gewillig en met blijdfchap nooit zal nalaten, aan te wenden. Ik zoü deswegens geen uitftel genomen hebben, om Uwe Doorl. de uitwerking van derzelver bij mij ingebragte voor» fpraak, voor den Abt arceliI, daadlijk te doen ontwaar worden. Doch nadien, volgends de in mijne Landen ingevoerde wetten, en herbragte gewoonten, de Geestelijke Beneficiën niet anders kunnen vergeven worden, dan gelijk des aangaande in de Statuten van elk Stift gedisponeerd is , maar deeze gècnen vreemdeling toelaten, zoo zal Uwe Doorl. van zelf ligt oördèelen , dat ik, in het uitdeelen van dergelijke Beneficiën, niet alszins de handen vrij hebbe, en gevolglijk mij zeiven buiten fiaat bevinde , om daaromtrent ge« melden Abt te begnnftigen. Ik verzoek echter Uwe Doorl, mids deezen vriend-broederlijk, mij in andere gevallen gelegenheid te geven, om mijne bereidwilligheid, om dezelve ten gevalle te leven, te betoonen, en te gelijker tijd de bijzondere hoogachting aan den dag te leggen, met welke ik be* ftendig blijve enz, Èirlin, den 13 Nov. J753.  Ui zijn gedrag jegens zijige f a bi i l i ftezuster Prinfes amalia te bezoeken. Haar heeft hij in zijn Testament een zilveren Tafel fervies, eri jaarlijks ioöoo Rijksdaalders gemaakt, doch welke zij niet lang genooten heeft, alzoo zij kort na hem overleed. Hij verëerde in 1745 aan zijnen oudften Broeder, Prins august willem, het Slot Oranjenburg, en het fchijnt mij toe, dat hij, uit hoofde van het geen hoven QBladZi 200 volg.) verhaald is, een wantrouwen op hem gezet had. In den zevenjaarigen oorlog vertrouwde hij hem de Armee toe, die bij' Collin geflagen was,doch hij was met 'sPriufeu terugtogt naa de Laufitz, in den omtrek van Zittau, niet te vrede, cn fchreef den 10 Julij een' harden brief aan hem. De Prins verliet de Armee, en ging naa Bresden.- De Ihiefwisfeling, tusfchen hem en den Koning toenmaals, gehouden, is in 1769 in 'tHoogduitsch onder den Titel: Bijzonderheden tot opheldering der Brandenbursfcbe gefchiedenis en van den laatjlen oorlog, gedrukt, en neemt .den Lezer zeer ten voordeele van den Prins in, dewijl daar uit blijkt,dat hij niet gedaan heeft, zonder zorgvuldig overleg, en beraadflaging met zijne Generaals, die onder hem ftonden, maar dat één van dezelven, te weten de Generaal van win t er fe ld , hem 'sKonings ongenoegen berokkend heeft, die na den flag bij Collin natuurlijker wijze buiten dien zeer misnoegd van gemoed was. De bekommerde Prins, die een voortreflijk gemoeds- karakter had , leefde geen jaar daarna, maar overleed reeds in Meij 1758 , niet zonder traanen van den Koning. Ten aanzien der beide andere broeders des Konings, is mij nieis bijzonders bekend, dan dat hij aan Prins 11enuik ia zijn Testament 200000 Rijksdaalders, den ring met eenen Chrijfopas, met Brillanten omzet, dien hij zelf aan den  2ijn gedrag jegens zijne familie. 213 den vinger droeg, eene fchoone licht - kroon, en 50 ankers Hongaarfehen wijn; en aan deszelfs Gemaaliu jaarlijks 6000 Rijksdaalders, maar aan Prins ferdinand 50000 Rijksdaalders, en eene Koets met 6 paarden, en aan zijn Gemaalin 10000 Rijksdaalers en een kostbaare Doos, gemaakt heeft. In 'sKonings huwelijk heeft zich Gods beftuur op eene verëeringswaardige wijze vertoond. Boven (B'adz, 201) is reeds gezegd, dat 'er afgefproken was, dat hij eene Engeljcbe ' Priufes zou trouwen; doch de Graaf van seckendorf, dien Keizer karei, de Zesde, terftond na de komst van Koning g e 0 r ge den Tweeden op den Groot - Brütannifcben troon, naa Beriin zond, die ook Koning frederik. willem van de Groot-Brittannifche partij aftrok, en met den Keizer verbond, overreedde hem ook, om den Kroonprins met de Prinfes elisabeth van Brunswijk' B.evern, Nicht der Roomsch-Keizerin, te verbinden, hetwelk den 12 Junij 1733 werklijk gefchieddc. De Kroonprins had wel deeze Prinfes zich zelf niet tot Gemaalin verkoozen, doch hij heeft haar als Koningin in zijn Testament een gewigtig «etuigenis, met de volgende woorden, gegeven: Je vous prie, mon cber Neven frederic guillaume! de laijjer a la Reine, mon Epoufe > ce qu'elle a eu jufqu'd cette heure, favoir 41,000 ■Risdalers, &? d'y ajouter 10000 Risdalers de rentes. Elle ne m'a jamais donné- du cbagrin pendant le cours de mon regne, elle merite le re/pelt, V'attachement, £f les égards, par fes vertus inébranlables. (Ik bid u, mijn waarde Neef frederik willem,! dat gij aan de Koningin, mijne GeO 3 maa-  jfcf'4 Z IJ N G P. DRA G' JEGENS Z IJ N E FAMILIE. maalin, laat behouden, hetgeen zij' tot dit uur gehad heeft, te weten 41,000 Rijksdaalers, en dat gij 'er bijvoegt loooo Rijksdaalers renten. Zij heeft mij, geduurende den loop mijner regeering nooit verdriet gegeven , en zij verdient achting, genegenheid en eerbied, uit hoofde van haare 011wrikbaare deugden.) De gezamenlijke Koningl. Landen hadden in 1783 het Jubelfeest van dit Huwelijk, met de grootfte en vrolijkfte plegtigheden kunnen vieren , dewijl deeze Koningin hun tot een' uitnemend grooten zegen gegeven was. God had hun in dezelve eene onfchatbare weldaad, een voorbeeld van Godzaligheid, der Christelijke deugd in 't gemeen, en meuschlievendheid in 't bijzonder, gefchonken en voorgefteld. Men kan zich geen edeler eu voortreflijker Karakter, bedenken, dan het haare. Zij is nu reeds meer dan 54 jaaren lang een heerlijk voorbeeld voor het Koninglijk huis, deszelfs tweede Kroon, welke de eer« fte in kostbare waarde oneindig overtreft, dc vreugde van alle onderdaanen, geweest. Het ftrekt den waarnemers en kenners van haare deugden tot een onbéfchrijflijk genoegen, dat de Koning, haar Neef, die haar vereert, haaren hoogen'ouderdom vrij van zorgen, en rijk in genoegen maakt, en reeds uit dien hoofde wenfchen hem zijne onderdaanen de hoogfte gelukzaligheid in deeze en in de toekomende wereld. Ik zelf, een dankbaar getuigen van haare uitnemend groote genade, lieftaaligheid en gemeenzaamheid, heb haare weltevredenheid met haaren toeftand,geduurende meer dan eene halve eeuw, en hsaren hanebjken ijver voor den naam eu roem des Ko-  ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE FAMILIE. ai5 Konings, geduurende deszelfs leven, diep bewonderd, en vol eerbied gedacht, dat is een voorbeeld zonder voorbeeld! De Familie van zijn' oudften Heer Broeder bepaalde hij in wooning en onderhoud nog meer, dan zijn Heer Vader hem bepaald had. Doch hij fchijnt dit uit dien grond gedaan te hebben, dewijl zij toch na zijn dood alles erven moest, wat hij naliet, en daar door voor den voorleden tijd fchadeloos gefteld zou worden. Misfchien heeft-hij de woorden van zijn Testament eerst lang in den zin, en zedert 1769, toen hij ze eigenhandig opfchreef, in gedachten gehad: „ Je vous dunne, mon cber Neveu! mes pays r he„ reditaires & conquis, mes chateaux, mes jardins, „ mes galeries, mes meubles, mes nipes." (Ik geef u, mijn waarde Neef, mijn erf- en mijne veroverde landen, mijne kasteden, mijne tuinen , mijne galerijen, mijn groot en klein huisraad.) Welke terftond daar op dus herhaald worden. „ Mes états, mon Men, mes threfors, mon bon „ peuple,efi votre heritage" (Mijne ftaaten, mijn goed, mijne fchatten, mijn goed volk, is uwe erfenisfe.) Doch dit zij hoe het wil, echter verdient deeze plaats van zijn Testament door de vuurigfte wenfchen zijner onderdaanen onderfchraagt te worden; in welke hij, na het bepaalen der Legaten en verkeringen , zegt: „ Je me flatte, quHl n'y aura point de difpuie „ entre la familie, que la bonne intelligence regnera „ toujours entre vous, pour l'honneur & la gloire de ,, vos ancetres." O 4 O*  2.1Ó ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE BEDIENDEN. (Ik vleië mij, dat 'er geen twist tusfchen de. familie zal zijn, dat de goede verftandhouding altijd onder ulieden zal heerfchen; om den roem en glorie van uwe voorouderen.) 'S KONINGS GEDRAG JEGENS ZIJNE BEDIENDEN. In 't eerst had de Koning 8 Lijfpaadjen, 8 .Kamerlakeien, 12 gemeene Hoflakeiën, 12 Hofjaagers, 4 Lijfjaagers, 12 Hofpaadjen, 30 Hofpaadjen in Berm. lin, 12 groote Heijdukkeu, 6 Loopers. Eenigen tijd na het aanvaarden zijner regeering nam hij ook 2, 3 tot 4 Kamerhufaaren aan, en bij de inrichting van 'f, nieuwe paleis bij Sans-Souci nog 6 gemeene Lakeien. Loopers, Lakeiën, en Jaagers, die du jour waren, werden tot boödfchappen gebruikt, en de Lakeiën bleven ook 's nachts op de wacht in 's Konings voorvertrek. Mijns wetens, heeft de Koning geen Ka-, merheeren gebruikt, om hem op te pasfen; maar op Huwlijks-feesten Honden Kamerheeren en eene Hofdame of Hofmeesteresfe achter het vorftelijk Bruidspaar. In de laatfte jaaren van zijn leven behielp de Koning zich met 2 Lijfpaadjen, welke niets anders te. doen hadden, dan hem over tafel te bedienen, en hem op zijne reizen, eri toeren te paard, te volgen, in '4 Konings kamer hadden zij gemeenlijk niets te doen, maar in dezelve liet hij zich van 2 Kamerhufaaren en 2 Kamerlakeiën bedienen. Dit matig getal van zijne bedienden ftak bij den overvloed, dien eenige andere Koningen van zijn tijd van dergelijke lieden hadden, even zoo veel af, als 's Konings wijsheid en fpaarzaamheid bij de hunne. Hij graauwde alle zijne bedienden toe, en ging meestijds ftreng met hun om. Hunne wezenlijke,, of door hem flegts  zijn gedrag jegens zijne bedienden. 217 flegts daar voor gehouden misdagen, beftrafte hij met harde woorden , ook wel met vuist- en rottingflagen; maar misdaaden en gebreken op eene veel harder wijze. Hij had opzetlijk verfcheiden heel onwetende, lieden, die lezen nog fchrijven konden, tot zijne bedienden, en tot niet gewoon gebruik, aangenomen, met meening, dat hij van deeze niets nadeeligs en gevaarlijks te vreezen had; maar hij heeft misgehad. Zulk een was de Kamerhufaar Deesen, voot wien hij veel gunst en genade had, dien hij ook menige vercering in de hand flopte, maar op wien hij eindelijk, ik weet niet waarom? zoo groote ongenade wierp, dat de man daardoor tot wanhoop verviel. Beide (tegen in 1775, indien ik niet mis heb, in de maand Julij, op het hoogst. De Koning hsd toen bezoek van zijne bloedvrienden, en geduurende hetzelve, liet hij het daar bij blijven, dat de man hem niet onder de oogen mogt komen. Toen het bezoek afgelopen en de Koning op Sans-Souci was, liet hij hem op eenen voormiddag bij zich komen, en gaf hem den Adjudant over, die het rapport gebragt had, met bevel, om hem bij het gederangeerde Corps aan te (lellen als iromllager. De man deed een' voetval voor hem, maar hij fchopte hem met de voeten van zich, en als hij op nieuw zijne knieën vasthield, liet hij hem met geweld losrukken. Deesen verzocht den Adjudant, die met hem voortging, hem te vergunnen, dat hij zijn hoed mogt baaien; en toen hij op zijne kamer kwam, fchoot hij zich meteen pistool, dat hij voor dit geval gelaaden en gereed gehouden had, voor het hoofd. Toen dit den Koning bericht wierd, vraagde hij eerst, waar heeft de kerel dat gelaaden piflool van daan gehaald? O 5 ~~ en  218 ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE KEDIEKDEN, en vervolgends; Ik had zoo veel courage niet varr hein verwacht. Doch men befpeurde tevens bij den Koning veel gemoeds-onrust over dit voorval, en uit de vrasgen, die hij deswegens aan zijne bedienden deed, kon men wel afleiden, dat dit voorval hem zeer onaangenaam was. Deeze mensch kon wel weinig lezen en fchrijven, doch hij liet zich wel ééns het één en ander, dat gefchreven op 's Konings Tafel lag, voorlezen. Een ander gunsteling van den Konings, met naame glasqw, dien hij, in 't begin van den zevenjaarigen oorlog, in 1756 of 1757, bij zich in Saxen had, was van eene zeer verliefde natuur, en liet zich van een vrouwsperfoon, dat hij beminde, en achter welk weder anderen fchuilden, bewegen, om den Koning een' brief uit de zak te haaien, en haar mede te deeIcn. Toen dit bekend wierd, zond de Koning hem na Spandau, alwaar hij omtrent een half jaar daar na ffierf. Men zegt, dat hij hem, omtrent den tijd van zijn dood, had willen ontflaan, en dat hij over zijn fterven bedroefd is geweest. Veel zachter ftrafte hij een Kamerbedienden, met naame pretscii, die hem eenige duizend daalers ontftolen had. Toen hij den diefftal bemerkte, liet hij den daader op het fterkst naafpooren , en toen deeze ontdekt wierd, hem ter firaf overgeven aan het Fufeliers-regiment, dat te Koningsberg in de NieuwMark ligt. (*). gil jv- few ' >■ iïk v v ' • • .-Ook (*) Indien in de Bijztnderbedcn, betreffende den Koni;:g fit» Pruisfen I. Deel Bladz. 42 en 43 , van den diefftal vau pretscii gefproken word, dan zijn de daar aangehaalde omihndiühedcn even zao verkeerd, als dc fom, die niet ééns |iS 3003  ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE BEDIENDEN. 2I9 Ook zijn 'er voorbeelden voor handen van gunstige toegevendheid, die de Koning jegens zijne Huisbedienden bewezen heeft. Hij had 'er een', die den zuiper was , en die 'er echter niet voor gehouden wilde zijn. Deezen gebood hij, op de fchreef tusfchen twee vloerdeelen recht op te gaan, en als hij dat niet doen kon, lagchte hij 'er om. (*) Jegens zijne gunstelingen, die hij enkel om hun gelaad en poftuur uit de foldaatcn verkoos, hoe onbefchaafd zij ook zijn mogten, was hij al te liefderijk en nülddaadig. Tot de zwakheden van Vorden en Vorftinnen behoort gemeenlijk , dat zij zich geern in gemeenzame gefprekkeu met hunne bedienden inlaten, en derzelyer vertellingen aanhooren. Men heeft mij verzekerd, 3qoq Daalers , ik Iaat ftaan 10000, bedroeg. Het volgend verhaal Bladz. 44 en 45 , is ook verkeerd. Voorëerst, is het ten hoogtten onwaarfchijultjk, dat de Koning zich óoooo Daalers zou hebben laten ontftelen, en dan den daader , die diï zelf beleed , nog 7 of 800 Frederiks d'or zou gefchonken hebben. Ten tweeden , die man is op de volgende wijze aaa dat huis gekomen. Hij wist, dat de Koning in 't volgende jaar een oud burger huis zou laten herbouwen , dit kocht hij. Toen het herbouwd was, belteedde hij eene aanzienlijke fom, om het van binnen op te fchikken. Dit geld had hij van de inkomlten, die aan zijne bediening vast waren, en van eenige veréeringea van den Koning. Een Jonquillen-kanjet is 'er aan dat huis niet, ook heeft de Koning nooit een voet in dat huis gehad. De Heer schöning heeft dit, ter verbetering der Bijzonderheden aangemerkt. (*) Al het overige, dat in het I. Deel der Bijzcs.ierl;d3H Bladz, 45 verhaald word, is verkeerd.  Zld ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJNE BEDIENDEN. l-erd, dat dit bij den Koning zelden plaats heeft gevonden. (*) Hij deed aan zijne bedienden van onderfcheiden klasfen fomtijds verëeringen, ook beloofde hij hun wel verëeringen, met bevel, om hem dat te heiïnneren. Doch deeze heiïnnering was nooit nodig, maar hij onthield zelf zijne toezeggingen, en voh bragt die. weinige dagen daar na. Zulke verëeringen werden, inzonderheid in de laatfte jaaren van zijn leven, gewoon. Wie zich eenigermate onontbeerlijk bij hem gemaakt had, kreeg grooter, en die zijn gunsteling was , de grootfte verëeringen. Over het geheel behandelde hij zijne Huisbedienden, in zijne laatfte jaaren , zachter, dan te vooren. Ook was zijn gedrag jegens hun anders in zieke, en anders in gezonde dagen. In de eerstgemelde was hij meesttijds zacht en méégaande omtrent hen, maar als hij. weder hard en driftig begon te worden , dan was het een teeken, dat hij weder begon ie genezen. Niets kon hij in zijne bedienden minder veelen , dan gemeenfchap met vrouwsperfoonen. Hij begeerde, dat zij niet alleen ongetrouwd zouden blijven, en geene minnaresfen hebben, maar dat zij, zelfs met geene vrouwsperfoonen fpreken zouden. Als hij het tegendeel yan hun vernam, of het zelf ontwaar wierd, dan was 'er hun ontflag, of ten minften eene harde behandeling het vaste gevolg van. Nadien hij nu dit verbod deed tegen den fterkften natuurlijken drift, zo.o was, de uiterfte geheimhouding yan deszelfs overtreed (*) In de Etjztindcrheden komen fommigen voorbeelden hier naa voor, eenigen van welken, niec, anderen, aj onwaarfchjjalijk zijn.  ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJN LEGER. 2Ü tfeeding alleen iet gerings, in vergelijking met de booze gevolgén, die het hebben kon, en niet zelderi wezenlijk had. Of de Koning door dit verbod alleen voorhad, verzuim en ontrouw in zijn dienst voor te komen ? dan of hij 'er nog eenige andere reden toe had? waag ik niet te gisfen. GEDRAG JEGENS ZIJN L E G E Ró Den foldaatenftand ftelde hij boven de andere Hinden en rangen van zijn rijk. Hij begon reeds ia 't eerfte jaar zijner regeering, denzelven, ter vergrooting van zijne Staaten, nuttig te gebruiken, en het bleek toen reeds , dat hij eene groote begaafdheid had tot het krijgswezen. Dit kon hij , zonder een aanzienlijk leger, niet nog meer bewijzen, en tot hooger volmaaktheid brengen , ook kon hij, zonder het zelve, zich op die uitmuntende hoogte, welke hij onder de Vorfteu van Europa bereikt had, niet (taande houden : derhalven werd de krijgskunde zijne höo'f'dwetenfehap, ert het leger het voornaamfte voorwerp van zijne achting en voorzorg. In 't openbaar was hij meestal van Generaals omringd, voor hun beftemde hij boven alle anderen de ridder-orde van den zwarten Adelaar, eri voor de overige Officieren ftichtte hij de orde van verdienjie. Geen der andere Handen moest deezen ftand deezen voorrang in eer benijden, dewijl hij die geen is, welke, om eene matige bezolding , gezondheid en leven voor den ftaat waagt en opoffert. Wie in levensgevaar voor allen uitgaat, die moet ook van rechtswegen in eer den voorrang hebben. Ook had hij meer vertrouwen op Officieren, dan op  S22 Z IJ N GEDRAG JEGENS Z ij N LEGER; óp zijne bedienden uit den civielen-ftand , en gebruikte hen zelfs in Kerk- School- Rechts- en andere zaaken, die het krijgswezen niet betroffen, (zie Bladz. 155, 156. Bladz. 177. Bladz. 102.108.) zijne Generaals en Overften kregen alleen, ten minften de meefte en grootfte , gefchenken in klaar geld, landshoofdmanfchappen , Kanonicaaten en andere prebenden ( *). Evenwel was het moeilijk om als (*) Zulk een Kanönica'at, indien hét in een Röömsch'-Katho. lijk Stift was, kreeg de geen, aan wien het gefchonkcn werd 4 met vrijheid, dat hij het aan eenen Katholijken, die in 't Stift kon toegelaten worden, afftaan en verkopen kon. Blaar het duurde dikwijls lang, ja verfcheidcn jaaren lang , hij ftcrf dikwijls, eer hij daar gelegenheid toe vond, en zijne erfgenamen zochten nog gelegenheid ,' om het zelve voordeelig te verkoupen, Voorbeelden hier van zijn, de Generaal - Luitenant vak. bul ow, dien hij in 1774 eene Katholijke prebende in liet Domfiift Mïhiih vereerde , welke deszelfs erfgenamen 1 a jaaren daarna nog niet verkopen konden, en de överftc v a m troschke van het Walde cl-fche Regiment, wien hij in 1781 in hetzelfde Stift eene.Katholijke prebende, 1200 Daalers waardig, vereerde, die ook in J786. nog niet verkocht was. Hij vergunde wel, dat de Overfte vankóiiler eene Katholijke Prebende aan eenen Euangelifchen Heer (van rkcK) mogt afgaan, maar dit geval wilde hij niet tot een' regel en richtfnoer maaken. Want als de vrouw weduwe van den Overfte troscii» ke in 1786 verzocht, dat de Koning haar vergunnen wilde, de Katholijke prebende, in J7S1 aan haaren man verleend, aart haaren oudften zoon, den Luitenant, af te ftaan ; fchreef de Koning den 30 Junij 1786 aan het geestelijk Departement: zijn oogmerk was van cerften af geweest, dat de verkoop van deeze prebende op alle mooglijke Wijze begunftigd, en alle zich daar «gen opdoende zwaarigheden uit den weg geruimd zouden worden. Dit moest ook nog ten aanzien der-Weduwe en Erfgenaa» men, zonder eenige tegenfpraak, gefchieden, maar hoe zulks best aan te vangen, en naar rechten te vèrëlTenen ware, liet hij aan de fchikking van den Staatsdienaar over, en herinnerde alleen, dat hij daar bij de Familie, zoo veel maar eenigzins jefchicden kon , voornaamiijk wilde begunftigd hebben.  ZIJN GEDRAG JEGENS ZIJN LEGÉR. 22$ als Generaal en Overften, lang, ja beftendig in zijne gunst te blijven; een gering verzien kon het ontflag na zich trekken, en zelfs van alle gunsr berooven Q*); maar indien zij jaarwedden kregen, dan wareit die zeer verfchillendc. Officiers , die in krijgsdienften zwaar gewond, of op andere wijzen zwak waren geworden, en anders niet bezorgd konden worden, maakte hij Postmeesters, Infpeéteurs van verfcheiden foort , Opperhoutvesters , Houtmeefters , Houtraaden, Houtvesters, Zoutfacloors, Rendantcn, Controlleurs, Kasfiers, Bosch-opzieners, en andere bedienden van hooger en laager klasfen; in welke ambten en bedieningen zij, inzonderheid indien zij edellieden waren, zich naar hunne krijgs-ambten heten benoemen. Ook is menig invalide Officier met eene zeer voordeelige plaats en met een civiel-ambt voorzien, ja Staatsdienaar geworden. In oorlogstij- ihad Jn'xa den (*) Van veelc voorbeelden wil ik 'erhier flegts óón valdijen. De Generaal - Luitenant van lentulus verloor de lang-" genoten gunst van 'den Koning op de volgende wijze. De Vorst zond hem in 1776 naa Memil, om den Grootvorst van Ruslani te omvangen, en liet hem tot deeze reize 1500 Daalers tellen, welke, volgends 'sKonings oogmerk, ter bekostiging van hem en zijn gevolg, (tot het welk eenige Officieren van de Lijfgarde behoorden) tot Memel toe dienen zouden. Maar de Generaal liet zich en zijn gevolg van de Koningl. keuken opdisfehen , welke , naar 's Konings voorfchrift, eerst te Memel had moeten beginnen te kooken. Toen hij met den Grootvorst te Beriin kwam , lag hij den Koning de rekening der onkosten voor, en de Vorst betaalde dezelve. Naderhand werden 'er van de Provimka:Krijgs- en Domein - Kamers , en van de Kamers der Steden, nog veelc rekeningen overgezonden. Dit vond de Koning niet ovcréénkomftig zijne fchikking en verwachting, en werd gevolglijk koel jegens den Generaal, het wcik dezen bewoog, om zijn ontflig. te vraagen, het geen hij ook verkreeg,  s24 zjjn gedrag jl'gens Zij ft legeê. den was hij met de Onder-Officiers en gemeene fdldaaten ook heel gemeenzaam , (Bladz. 31.) hoorde hunne onvergenoegde woorden en redenen met geduld en zachtmoedigheid aan, en maakte min of meer werk van hunne loffpraaken. Niet zelden verhaalde hij met genoegen, dat de foldaaten hem dikwijls toegeroepeii hadden: „ alle maanden een flag bij Rosbacb tegen de s\ Franfchen; en alle jaaren een flag bij Leittlien ï& gen de Üojienrijkers" Ook hielp hij de invalide Onder-Officieren en foldaaten geern aan allerleië geringer bedieningen, gelijk de boven (Bladz. 107. volg.) aangehaalde voorbeelden aantoonen. Een Serjant , met naame cono, die 38 jaaren in krijgsdienst geweest Was, was tot Rendant bij'het Weeshuis te Zullichan aangefteld, maar kreeg 1776 zijn ontflag. Toen deeze aich deswegens bij den Koning beklaagde , en toen op deszelfs bevel de Staatsdienaar bij het Geestelijk Departement berichtte, dat het gefchied was, omdat de uitgaven van 't Weeshuis uit hoofde van deszelfs fchulden befnoeld moesten worden, fchreef de Koning, als 't ware, klaagende, op den kant van dit bericht: „ Aber Sie jagen Meine Invaliden weck (weg), „ das ist auch (doch) nicht recht." (Maar gij jaagt mijne Invaliden weg, dat is toch ook niet recht.) Van menigen Invaliden Serjant is een aanzienlijk man geworden , dien hij wat groots toevertrouwd heeft. Een voorbeeld is, de nog in hoogen ouderdom en wezenlijken dienst levende algemeen geëerde •joh. august buchHoltz, Krijgs- en Domeinraad, Treforier en Hof- Staats- Rentmeester, dfe tevens de Koningl. Hand- eh Dispofi'tie, kas heeft i  'ZIJN GEDRAG JEGENS DE BOERËN. waargenomen, en door wiens handen zeer veele Millioenen gegaan zijn. Een minder voorbeeld van 's Ko* nings aandenken aan krijgsverdienften is de Ondtr-Officier wolf, bij 't Regiment van den Prins van Pruisfen. De Koning herinnerde zich, ten minften zeide * zich te herinneren, dat bij Burkersdorf een gemeen foldaat van dit Regiment de vijandlijke Pallifaden in brand had geftoken, en daar voor niet beloond was. Bij nader onderzoek werd bekend, of ten minften opgegeven, dat de genoemde onder-officier de geen was, die deeze helden-daad verricht had;, en nu gaf hem de Koning niet alleen eenige keeren eene verëering van io of 20 daalers, maar ook of óp het einde van 't jaar 1785, of in 't begin van 1786, twee Prebenden, ééne van 3c en de andere van 50 daalers inkomsten (*) GEDRAG JEGENS DE BOEREN. De Koning wist, dat de Boerenftand de grondvastigheid van den Staat is, en had 'er daarom achiing voor, en ging zelf zoo ver, dat hij in het Protocol Wegens den Molenaar arnold, den 11 December 1779 gedicteerd, en terftond gedrukt, zeide: „ De geringfte boer, ja dat nieer is, de bedelaar j, is even zoo wel een mensch als zijne Majefteit, „ en hem moet alle Juftitie gefchieden." „ Voor de Juftitie is de Prins en de Boer >> gelijk." Bo- (*) Deeze geichiedenis fchijnt bedoeld te zijn in de Bijzon' ierbeden I. Deel. Bladz. 7 , docli alwaar andere omftandigheden verhaald worden.' De Heer Geh. Krijgsraad schóning. P  2?6 zijn 6ebrag jegens de b0erèn» Boven (Bladz. 167. volg.) gijn veele proeven medegedeeld, hoe gewillig bij geweest is, om de boeren, die tot zijne Domeinen behoorden, in de keuze hunner Predikanten te wille te zijn. Hij vergunde den boeren, om hunne klaag- en verzoekfchriften onmidlijk aan hem te laten komen. Deeze vrijheid en 's Konings toegevendheid èn geduld jegens de Boeren in 't gemeen , werd van veelen misbruikt, die dairdoor aan de bezitters van Landgoederen, aan de Beambten, Landraaden, Gerechten, Lands - Kollegiën en Staatsdienaars dikwijls groot verdriet en zeer lastige moei* te veroorzaakten, ook werden zij wel zoo ftout, eu wederfpannig, dat 'er foldaaten tegen hun moesten uitgezonden worden, aan welken zij zich zelfs vergrepen, wanneer zij bemerkten, dat zij geen bevel hadden, om heel ernftig tegen hun te werk te gaan; en deeze wederfpannigheid nam in de laatfte jaaren van *s Konings regeering merklijk toe. De Vorst liet zich nogthans nergens door van zijn ftuk brengen, maar bleef ftandvastig in zijne bereidwillig, heid, om de boeren onmidlijk te hooren. Toen in 3774 de toenmaalige Groot - Kanfelier, Staats- en Juftitie-Minifter, Vrijheer van furst, hem van de ongegrondheid der bezwaaren van eenen landman overtuigde, en verzocht , dat hij denzelven onmidlijk eene boete mogt opleggen, wees hij dit in zijn Kabinets-antwoord van den 22 Februarij van de hand, en zeide: „ Het is tegen mijne gezindheden, dergelijke „ar- „ me boerenlieden deswegens terftond in de ge- „ vangenis te laten zetten , en fchoon zij meer, j» maaien ongelijk hebben, echter kan ik als Lands- „ vader hun geen gehoor weigeren.1' Ia  ZIJN GEDRAG JEGENS DE BOEREN. "227 In de terftond volgende afdeeling, die den Koning als Landvader befchrijft, zal wel gewaagd worden van de menigvuldige millioenen , die hij aan de Kreitzen van fommige Provintiën, die door oorlog, overftroomingj misgewas of op andere wijze zeer befchaadigd waren , tot derzelver herftelling bedeed heeft; maar nogthans moet men bekennen, dat de landlieden der meeste Provintiën hoe langer hoe meer verarmd zijn , waar toe het oppasfen der ruiterspaarden in de zomermaanden, de Oorlogslasten , en de geringe betaaling van het van tijd tot tijd zeer vermeerderde voorfpan , voornaamlijk veel gedaan hebben. ZIJN GEDRAG JEGENS DE BURGERS. Ook de allergeringfte Burgers konden zich met hunne bezwaaten , klagten en verzoeken onmidlijk aan hem wenden, en zeker zijn , dat hunne fchriftlijke opdeden van hem gelezen, of dat derzelver inhoud hem ten minften voorgedragen werd. Een voorbeeld van duizenden. Tegen over mijn tuin woonde één van de geringde burgers, die een zeer klein winkeltje deed. Hij ontdekte mij, van zins te zijn, om den Koning te verzoeken om een plegt op zijn huis en verfchot voor fchaapen - wol, opdat hij eene Wolè fpinnerij, die hij begonnen had, zou kunnen uitbreiden; en verzocht, dat ik deswegens een' brief aan den Koning wilde fchrijven. Ik zeide hem wel vooraf, dat de Koning hem op die wijze, als hij ver-» langde, niet zou kunnen helpen, maar fchreef echter den brief, die op zekeren avond met de post naa Potsdam werd gezonden. Met het begin van den P a twee-  BSo* ZIJN GEDRAG JEGENS DE BURGERS. tweeden dag kreeg hij uit het kabinet een van den Koning eigenhandig gefehreven antwoord, waar in hem gemeld werd, dat de Koning zijn Generaal Directorium bevolen had, om hem bericht te doen nopens zijn verzoek en toeftand. Het Generaal-Directorium bezorgde terftond, na 't ontvangen van 'sKonings Kabinets-bevel, dat de Keurmarkjche Krijgs- en Domein-kamer de nodige berichten zou inwinnen, en deeze begeerde dezelven van den Magiftraat. Op den derden dag na het afzenden van het verzoekfchrift verfcheen reeds een vroedfchap in het huis van den geringen burger, en deed onderzoek naar zijn' toedand en begeerte. De Magiftraat berichtte fpoedig alles aan de Kamer, deeze aan het Generaal-Directorium, en dit aan den Koning; doch van deeze ontving de burger binnen de eerfte acht dagen reeds den tweeden Kabinets - brief, in welken hem wel de plegt, om bijgebragte redenen, afgeflagen, maar betreffende de fchaaps wol gelast werd, om zich naa de wol - fcheering weder bij den Koning aan te dienen. Dit verzuimde hij niet. Nu kon de Koning hem wel op de voorgeflagen wijze niet helpen, (gelijk ik hem vooraf gezegd had), maar de Koning had toch met zijne gewoone gemeenzaamheid tweemaal aan hem gefehreven. Ontelbaare Manufaéturiers , Fabrikanten ,■ Kunde» naars, Kooplieden, Bedienden, Beambten, Geleerden en Raaden van den burgerftand hebben teekens, proeven en bewijzen van zijne achting en genade genoten, en alleen in drie gevallen heeft bij den burgerdand beneden den Adel gezet, naamlijk in Officiers, Prefidents- en Staatsdienaars plaatzen. Het was een zeldzaam geval, wanneer hij bij eerr ander,  zijn gedrag jegens de burgers. 22d ander, dan bij een Artillerij- Bezettings- en HufaarenRegiment eenen burgerlijken tot Opper • Officier benoemde, en als dit gebeurde uit hoofde van uitfteekende krijgskunde en bekwaamheid, zoo verhief hij hem toch vooraf of te gelijk tot den adelftand, even als of dit een wezenlijke verëischte was tot eenen Staf- Officier. Echter zijn 'er ook , als ik niet mis heb, eenige voorbeelden voor handen, dat hij burgerlijke Officieren de waardigheid van Generaal gefchonken heeft, gelijk den Gen .raai - Majoor möhring, en den Generaal - Luitenant salenmon, zonder hun tevens eenen brief van adeldom te geven. Enkel konden de Prefidents - plaatzen bij de Magiftraaten der groote Hoofdlieden in zijne Staaten met perfoonen van den Burgerftand bezet worden , maat in de Provintiaal- en Lands-Collegiën werden alleen Edellieden Prefidenten. Ook heeft hij maar ééns geduurende zijne lange regeering eenen burgerlijken man tot Staatsdienaar gemaakt, zonder hem tevens een adel-brief te fchenken , en deeze was frederik gottlieb MiciiAëtis, zoon van eenen Apothekar en Burgemeester uit eene kleine ftad in de Nieuw Mark, die achter den anderen de ambten van een Regiments-Kwartiermeefter, Krijgs-en Domein-raad, Director der Keur - Markfche Krijgs- en Domein kamer en geheimen Finantie - raad , heeft bekleed, en in 1779 door den Koning tot werklijken Geheim StaatsKrijgs- en dirigeerend Minifter bij het Generaal •Directorium , benoemd wierd , doch een diploma van adeldom gaf hem de Koning niet, omdat hij ongehuwd, en voor zijn perfoon door de Ministers-plaats reeds geiideld was. Zulk een adelftand moet voor eenen edelgezinden burger aangenamer zijn, dan die, P 3 wel-  it3c» zijn gedrag jegens dek adel. welken een adelbrief geeft, zonder te gelijk een riddersgoed te fchenken. In mondelijke aanfpraken noemde de Koning de burgerlieden dan ihr, dan er, al nadat'zij waren, of het hem beliefde. .Indien hij de burgerlijke kostwinningen niet door Monopoliën en op andere wijzen beperkt en verminderd had, dan zou hij wegens de menigvuldige Millioenen, die hij aan den opbouw en verfraajing van veele fteden en fommsgen van zijne Provintiën beneed heeft, van den Burgerftand zonder mate vereerd zijn geworden. zijn gedrag jegens den adel. Den adel gaf hij boven de beide andere Handen verre den voorrang, ook maakte hij een aanmerklijk onderfcheid tusfchen den ouden en nieuwen adel, hij had veel kennis der oude familiën iu zijn land, en gaf niet zelden twijfelingen te kennen aan de hooge oudheid van deeze en geene adelijke familie, naar welke zich een Officier benoemde, naar wiens naam hij onderzoek deed. In zijn Kabinets-fchrijven , antwoorden en bevelen werden de ondeifcheiden klasfen van adeldom flipt waargenomen, b. v. mijn waarde Staatsdienaar van munchhause n ! mijn waarde Staatsdienaar Vrijheer van furst enz. Voor de onderhouding, opvoedingen 't onderwijs der jonge edellieden zorgde hij door de vergrooting van 't adelijk Cadetten corps te Beriin, door den aanleg van kleinere van het zelve afhangende foortgelijke fchikkingen. te Stolpe in Achter- Pommeren, en te Culm in West - Pruis]en , door de nieuw-aangelegde RidderAkademie te Beriin, en door de verbetering der Ridder-Akademie te Liegnitz in Sileziën. Om de irt ;Ver-  zijn gedrag jegens den adel. 2.$t verval en groote fchulden geraakte adelijke Familiën van fommige Provintiën weder op de been te helpen, ftichtte, onderfteunde en befchermde hij het zoogenaamde landfchappelijk fystema, welk eerst in Sileziën werd opgericht, en de pandbrieven invoerde; hij fchonk aan bijzondere in fchuld zijnde perfoonen aanzienlijke kapitaalen, en groote fommen tot herftel van adelijke goederen, die in den oorlog zeer befchadigd waren, nog grooter, welke niet af te losfen waren , leende hij ter verbetering van goederen, voor zeer geringe interesfen , en deeze interesfen beftemde hij voor arme adelijke weduwen, ook trachtte hij de laatften door kleine jaarwedden, en door plaatzen in Vrouwen-ftiften, ook in arm- en weduw-huizen te helpen. Het misbruik , dat met de plaatzen in Vrouwen -ftiften gepleegd werd, was hem niet onbekend, doch hij wilde ze enkel aan waare armen befteeden, en om dit te vernemen, deed hij in 1763 de volgende proeve. Hij fchreef den 11 April aan den toenmaligen Geheim-Raad en Kamer -GerichtsPrefident van furst, dat hem de Staatsdienaar Vrijheer van dankelmann eene lijst van openftaande plaatzen in de Vrouwen • ftiften had toegezonden, en die genen 'er bijgevoegd, welken 'er om verzochten. Maar hij wdde ze enkel aan recht arme perfoonen van de vrouwelijke kunne geven, die wezenlijk medelijden en hulp nodig hadden. Deeze kou hij niet onmiddelijk en voldoenend te weten komen. Hij had derhalven op hem vertrouwen gefteld, om hem last te geven, dat hij pligtmatig zou onderzoeken, welke wezenlijk onder dezelven de armfte cn hulpbehoeftigfte waren? Deeze nam weder anderen te hulp tot dit onderzoek, en zond den Koning e*me P 4 lij*  !?32 zijn gedrag jegens den adel. lijst der behoeftigften over. Nu fchreef de Koning den 9 Meij aan den Staatsdienaar van dankelmann, dat hij uit eigen beweging goedgevonden had, den tegenwoordigen Staatsdienaar Vrijheer van furst onmiddelijk last te. geven, dat hij op het zorgvuldigst en ftiptste onderzoek zou doen naar de waare omllandigheden der genen, die om openzijnde plaatzen in de Vrouwen - fliften verzochten, en hem daar van bericht geven , opdat enkel de armfte en behoeftigfle mededingfters met de plaatzen verzorgd wierden. Hij zond hem de lijst deezer armfte perfoonen; welke de Vrijheer van furst hem bezorgd bad, hij keurde dezelve goed , en hij zou nu het nodige daar toe laten afvaardigen. Doch aan deu Staatsdienaar van furst fchreef hij dien zelfden dag, dat het hem bijzonder aangenaam was, dat hij zich op zijn begeeren alle moeite gegeven had, om de eigenlijke omftandigheden van het vermogen der. mededingfters te weten te komen. Degeringfte adelijke weduwen behoefden flegts onmidlijk aan hem te fchrijven, en; zij konden, zeker verwachten, dat hij haar of onmidlijk antwoorden, of wel haarentWegen aan e'én van -zijne hooge Collegiëu fchrijven zou. Van beide foorten van fchrijven, hoedanige 'er ontallijke voor handen zijn, kunnen de volgenden tot eene proeve dienen; Aan de Weduwe van ellert. „ Bijzondere lieve ! Ik zie uit uwen brief, het ,, geen gij van de behoefte van u en uwe kinde- ren hebt voorgedragen. Ik wensch u te kunnen „ helpen, en wanneer 'er in de genoemde Stifen eene  zijn gedrag jegens den adel. 233, „ eene plaats openvalt, zoo kunt gij u wegens „ uwe Dochters regelrecht bij mij aandienen. Ik „ ben uw. weigenegen Koning," Beriin, den 31 Janüarij 1747. frederik. -abir ik o ü3vhis?i.t zfis-riv."ö 4 t»l$MH .De Weduwevan den Ouder Officier claus george van below, bij het Regiment van Prins ferdinand , gebooren van putkammer, welke reeds een kind bij hem had, en van een tweede zwan» ger was, verzocht den Koning den 24 Janüarij 1743 om erbarming en hulp. Hij fchreef hier op aan den Staatsdienaar van brand: „ Ik addresfeer. aan u hier nevens het verzoek „ der Weduwe van below, met wier kommer3, lijke omftandigheden ik genadig compasjte heb. „ Gij zult der.halven met allen ernst zien , hoe zij „ ergens tot haar onderhoud in eene ftichting, we„ duwenhuis 'enz, gebragt, of anders verzorgt kan „ worden , en het zal mij zeer aangenaam zijn, als gij daar mede klaar komt. _ftlJ bad ' bsontsb 97fossbtó?oorf üo'jA ssscafepv Potsdam, den 30 Junij 1743. frederik, Door deeze en andere gnnstbetuigingen werd de adel ten deele fchadeloos gefield voor de bepaalingen van eenige van deszelfs oude Privilegiën, die hem van perfoonen, welke hij in de verfcheiden takken van het Finantie-Wezen gebruikte , waren voorgeïlr.gen, en ten aanzien van welken ook gemeenlijk verzekerd werd, dat zij onfchadelijk, ten minden P 5 vol-  234 ZIJN GEDRAG JBGENS DEN ADEL. volftrekt nodig en duidelijk waren; Want dat hij den welftand van den adel begeerd heeft, getuigen deeze zijne uitdruklijke woorden, die hij den 25 Meij 1786 met eigen hand fchreef: „ Ik wil liever rijke Edellieden, dan rijke Stif,, ten hebben." Hoe hij de klagten, die wegens dezelven onmiddeJijk aan hem kwamen, beantwoord heeft, kan de volgende zeer lezenswaardige proeve toonen, die hij oogenfchijnlijk aan één' yan zijne Kabinets - raadeu gedicteerd heeft. „ Zijne Koningl. Majefteit van Pruisfen, onze allergenadigfte Heer, laat derzelver Achter-Pommerfche Landftanden, op hunne voorftelling we» „ gens de verordende accijs op den wijn en koffij ten platten lande, hier mede te kennen geven, „ dat zij daar over geheel geene oorzaake hebben, om zich te bezwaaren; want wat de koffij be„ treft, dezelve is ten tijde, wanneer zij hunne „ Privilegiën gekregen hebben, 'er niet geweest, „ maar eerst lang naderhand opgekomen. Daar a, gefchied dan geen inbreuk op hunne Privilegiën, „ veelmeer heeft hoogstdezelve daarmede heel an„ dere oogmerken, te weten de ijslijke Confumtie wat te bepaalen, en ook te verhinderen, dat ,, onder hun naam zoo veel koffij ingevoerd, en „ daar mede een contrebande handel gedreven „ word. Het is ijslijk , hoe ver het gaat met de „ Confumtie van de koffij, en naauwlijks zijn ,, 600000 Rijksdaalers genoeg, die daar voor jaar„ lijks uit het land gaan, behalven andere zaaken. j,, Dit maakt, dat elke boer en gemeen mensch zich „ thans aan de koffij gewent, omdat die ten plat- » -en  zijn gedrag jegens den adel. 235 ,, ten lande zoo goedkoop is. Als dit een beet„ jen bepaald word , dan moeten de menfchen „ zich weder aan het bier gewenuen , en dit is „ toch ten besten van hunne Brouwerijen, dewijl „ zij dan meer bier verkopen. Het is derhalven „ met het oogmerk , dat 'er niet zoo vee} geld „ voor koffij uit het land zal gaan, en al waren „ het maar 60000 Rijksdaalers, zoo was dit reeds „ genoeg. Het geen zij vervolgends van de Vi„ fitatie bijbrengen, dat is om de goede orde 110„ dig, bijzonder ook ten aanzien van hunne Bc,, dienden, en zij behoorden als goede onderdaa„ nen daar niets tegen te zeggen. Voor het ove„ rige is zijne Koningl. Majefteit zelf in zijne „ jeugd met Bierpap opgevoed, midsdien kunnen „ de menfchen aldaar even goed met bierpap op„ gevoed worden. Dat is veel gezonder dan de „ koffij,. De Standen kunnen zich derhalven zoo „ veel meer bij deeze zaak gerust dellen , nade„ maal hun voor lieden van adel , die bedendLg ', op het land woonen zoo veel wijn en koffij, , als zij tot Confumtie voor hun en hunne Fami, liën nodig hebben, voortaan word vrijgelaten. „ Alleen zal 'er verders geen misbruik bij plaats hebben, dat deeze dingen onder hun naam ingevoerd, cn dan daarmede een contrebande handel gedreven, en de koffij verkocht word. Dit „ kan voldrekt niet toegelaien worden. Potsdam, den 27 Augustus frederik. 'rI-. t-jt e*7% tf)vV!% 'v °°>; :"':h In Kabiuets-brieven en bevelen heeten de Adelij- ken  53 dee^e gebreken. Hij liet de verbrande gebouwen we. der opbouwen, gaf menig dorp 6 of 700 daalers, ont zich daar voor juk-osfen te bezorgen, liet 68866 fchaapen, en 6342 paarden, ook meel, grutten, rogge, garst, haver en erwten onder de inwooners uitdeelen. Aan de Keur-markfche Kreitzen, die door de Rus/en verwoest waren, fchonk hij 300000 daalers, met bevel, dat zij enkel onder de befchadigde onderdaanen of landlieden zouden uitgedeeld worden. Toen hij den 29 Maart 1763, op zijne terugreizé naa Beriin, in den Neder - barnirnfcben Kreits kwam , ontving hem de Geheim- en Land-raad van nuszLer, een groot Patriot, te Tasdorf met gelukwenfchingen, maar beval deezen zeer verwoesten Kreits aan zijne genadige voorzorg, nadien hij (nuszler) tot hier toe voor denzelven geene hulp van eenig belang had kunnen verkrijgen. De Koning vraagde hem: wat ontbreekt u voor uwen Kreits ? v. n. paarden tot bezorging der Landerijen, rogge voor brood, en voor zomerzaad. De Koning, Rogge voor brood en Voor zomerzaad wil ik geven, maar met paarden kan ik niet helpen; v. n. Uwe Majefteit heeft echter, op voorftel van den Geheim ■ raad van b r e n k e nhof, aan de Provintiën Neumark en Pommeren ProViant- en Artillerij - paarden gefehonken; maar geen mensch fpreekt voor den Neder-barnirnfcben Kreits; Uwe Majefteit trekke zich toch denzelven onmidlijk aan, anders is hij verlooren e. z. v. De Koning. Vergader fchielijk alle Keur • markfche Landraaden, ik wil ze donderdag in Beriin fpreken, en zeggen, hoe ik het land helpen kan en wil. Den eerften April verfcheenen de Landraaden op het Slot, en van K O S Z-  JÉ40 h*J was e^n wAAr lanösvaöeRï' kuszler voerde levendig liet woord. De Koning; Hebt gij potlood ? v. n. Ja! De Koning: nu fchrijf dan 'op, de Heeren zullen opgeven, hoe veel rogge voor brood? hoe veel zorner-zaad? hoe veel paarden, osfen en koeien hunne Kreitzen hoogstnodig van doen hebben? Overlegt dat wel, en komt overmorgen weder bij mij, dan zal ik 'er mij op verklaaren. Maar gij moet alles zoo naaüw en fpaarzaam mooglijk inrichten, want ik kan niet veel geven. Dén derden dag begaven de Landraaden zich weder op het Slot, en van kuszler was andermaal de Spreker. Wij iiellen Uwe Majefteit het geboden opftel ter hand, welk alleen het allernodigfte bevat, dat de Kreitzen van doen hebben. Ook betreft het alleen die Standen, die Contributie geven, de adel en andere arme lieden, die van de Rus/en rein uitgeplunderd zijn, zijn niet mede in dit opftel begrepen. Doch de adel heeft door den oorlog en door de plundering heel veel geleden. De Koning. Welke edellieden hebt gij in uw' Kreits? v. n. noemde ze, en voegde 'er bij; dat, en hoe hij als Landraad het meest geleden had. De Koning. Ik kan aan allen niet geven, maar hebt gij arme edellieden in uw' Kreits, die zich zeiven volftrekt niet helpen kunnen, dan wil ik aan deezen iet geven. In den Neder •barnimfclien Kreits waren zulke armen yan adel niet, maar van nuszler noemde 'er eenigen in den Lebujifchen Kreits, die geheel geruïneerd waren, en vermaande de Landraaden van den Teltowfchen Kreits, om 'er den Koning meer anderen te noemen. De Koning vereerde kort daar op aan de armften van adel 8000, 6000, 4000 daalers e. z. v. Ik heb dit gefprek met den Koning reeds  HIJ WAS EEN WAAR LANDSVADEE. 2| ï 'reeds in 't eerfte Deel van mijne Levensbefchrij'vingen, in 't leven van nüszler, verhaald, maar .mijne Lezers zullen het geern hier nog ééns lezen, daar ik het nodig heb tot de befehrijving van 's Konings Karakter. Het was mij reeds in 1777 onverdraaglijk, dat men van de buitengemeen groote milddaadigheid van den Koning jegens zijne Provintiën, die door den zevenjaarigen oorlog veel geleden hadden, openlijk zweeg, en ik wenschte een begin te kunnen maaken, om ze in mijne voeeklijkfcbe Berichten te verkondigen. De Koningl. Geheim Staats- eh Finantie-Minister, de Heer Graaf van blumenthal onderfteunde fflij ten dien einde met de gewigtige Berichten, welke in het vijfde ert elfde Stuk van het vijfde Jaar*perk van mijné weeklijkfche Berichten ftaan ,• en dé Koningl. Geheim Staats- en dirigeêrende Finantie^ Minister in Sileziën, de Heer Graaf van hoyM, ftelde mij in daat, om in hetzelfde genoemde JaarDerk der noeeklijkfche Berichten, in het 28de Stuk? bekend te maaken, dat de Koning aan zijne Provintie Sileziën van 1763 tot 1776 vijf millioenen, 123505f daalers gefchonken heeft, waarvan 3, 413207j daa^ Iers aan de dorpen, en x, 710298 daalers aan de deden zijn uitgedeeld. De Koningl. Geheim Staats- eti Kabinets Minister, Heer Graaf van herzberg, heeft zes jaaren naderhand, in zijne vermaarde Disfertations Academiques, begonnen, de menigvuldige millioenen daalers, door welke de Koning zijne Staaten, inzonderheid de Provintiën, die door den zevenjaarigen oorlog befchadigd waren, op de been bragt, ftipter en vollediger op te geven, en de wereld q heeft  242 HIJ WAS EEN WAAR LANDSVADER. heeft het aan hem te danken, dat zij weet, dat hij van 17Ö3 tot 1786 hefteed heeft aan Sileziën 6350000 daalers P ommeren 5094570 Rfeumark 3030186 Keurmark ——- —— 3486000 Pruis/en < 2813800 — (*) De anderen Provintiën • 723526 * In 't Gemeen —— 2901756 Summa ƒ 24399838 daalers Dat een Landsvorst van het geen hij van zijne ionderdaanen ontvangen heeft, zoo groote fommen, die hij aan pracht, overdaadigheid, vermaaklijkheden j cn andere gewoone verkwistingen had kunnen befteeden, befpaart, voor hen over heeft, en aan hun tot hunne inftandhouding in buitengewooue gevallen van nood, tot herftelling, bevordering en vermeerdering van hunne neeringen en welvaart, en tot duurzaame, bekwaame en fchoone wooningen verëert, ja dat een Koning van een middelmatig groot Rijk . die in eenen zevenjaarigen oorlog met de tegen hem verbonden magtigfte Mogendheden van Europa geftreden heeft, die daardoor in bijna onbetaalbare fchulden geraakt zijn, terftond na de vrede, weder begint, zijne Provintiën met zulke befpaarde Millioenen baar geld, die, volgends zijne inrichting niet in deu fchat van den Staat komen, te befchenken; dit is hoogst (*) Behalven de Millioenen, die de vesting Graudesz ge> fcost heeft.  zijne persoonlijke en STAATS ■ CECÜN0S1IE. 24% hoogst zeldzaam en merkwaardig, en, mijns we* tcns, iet ongehoords, het eerfte voorbeeld van dcezé natuur. zijne persoonlijke en staats - (economie. Het verdient derhalven nog naauwkeuriger voorge» dragen te worden ; hoewel het niet zoo volkomen gefchieden kan, als ik wel wenschte. Koning frederik willem de Eerfte begon den Staat niet alleen vrij van fchulden te maaken, maar ook voor denzelven eenen fchat te verzamelen. Van deezen dacht en fprak men zoo boven mate, dat 'er Geleerden waren, die hem met den fchat vergeleeken , welken de hraëlitïfcbe Koning david aan zijnen £0011 salomon naliet. Doch hij kon niet uit heel veel millioenen daalers beftaan, en hij is met alle de millioenen, welke Koning frederik de Tweede 'er bij gedaan heeft, in de oorlogen van deezen laatften zoo uitgeput, dat de Schatkamer op het einde van den zevenjaarigen oorlog geheel ledig was. (Bladz. 238.) In dén eerstvolgenden tijd na de Vrede van 1763. kunnen de overfchotten uit de Pro' vintiën, inzonderheid uit die, welke door den oorlog befchadigd waren, niet groot geweest zijn, maar in den volgenden lijd zijn 'er jaaren geweest, in welken wel zes of zeven millioenen daalers in de Schatkamer gekomen zijn. Misfchien kan men onderftellen, dat van 1764 af jaarlijks ten minden vijf millioenen in dezelve gebragt zijn. Ten opzigte van deezen fchat, plagt de Koning te zeggen, de Staat is rijk, maar ik ben arm; en in zijn Testament fchreef hij, mijn fchat behoort niet aan mij, maar Q 2 aan  zijne persoonlijke en staats - (economie. aan den Staat. Hij was in zijn tijd de eenigfte' Vorst in Europa, die voor zijnen Staat eene rijke Schatkamer had, die hem, bij het uitbersten van eenen oorlog, van de zorg ontlastte, van waar de nodige kosten daar toe te nemen warendie lief ook onnodig maakte, om van vreemde Mogendheden geld op te nemen, en de onderdaanen met nieuwe belastingen tot de oorlogs-kosten te bezwaaren. De fommen, die van de Staats-inkomsten voor de Hofftaats-kas beftemd waren, gebruikte hij voor zijnen Hofftaat, en voor zijn perfoon het minde deel. Zijn Hofdaat was klein en niet prachtig; Zijne tafel matig (Bladz. n) , zijn voorraad van kleederen gering. (Bladz. 13.) Zelfs tastte hij voor zijn perfoon de Kas van zijne hand- en dispofuie- gelden weinig aan, maar tot openbaar nut, en voor bijzondere perfoonen, wees hij aanmerklijke en groote fommen op dezelve aan* Hij was een zoo ordenlijk Huishouder, dat, wanneer eene bijzondere Kas geen" Voorraad meer had , bij dat geen, welk hij uit dezelve wilde laten betaalen , uitdelde, tot zij weder met voorraad voorzien was, om de kasféu niet te vermengen. In dit opzigt kon hij fchrijven, gelijk deri 13 Sept. 1779, aan de Regeering van Mindischravensberg. „ Ik kan geen' penning geven* En kort daarna aan den Staatsdienaar, Baron vaü zedlitz:' ,, Ik zal voor mij om een Moratorium (üitdefj „ moeten verzoeken." Hij toonde aan den Prins frederik van Britnsl wijk zijn nieuw Slot bij Sans-fouci, voor dat het van binnen voltooid was. Zij kwamen in een vcrï trek,  ZIJNE PERSOONLIJKE EN STAATS ■ CECONOM1E. 245 trek, dat nog^ niet in orde was, en toen die Prins dit opmerkte, zeide de Koning tegen hem, dit vertrek kan ik dit jaar nog niet in dien ftaat laten brengen, die 'er toe bepaald is; alzoo het omtrent vier duizend daalers kosten zal , en die heb ik dit jaar niet. Dit behoorde tot zijne ccconomifche Wijsheid; want hij mengde de kasfen niet onder een. Elke had haare bijzondere invloeden, en als'er ééne ledig was, zoo ftelde hij hetgeen uit dezelve betaald moest worden, zoo lang uit, tot zij weder met geld voorzien was. Hij merkt in zijn Testament aan, dat hij de Le* gnaten, die hij maakte, (Bladz. 209) niet uit zijn' fchat, maar van zijne erfbefpaaringen nam; want yan de honderd duizend daalers, die maandelijks in de Hofftaats • kas geteld werden , bleef het meeste gedeelte over, en werd tot eenig ander gebruik beItemd, als, tot het aanleggen van nieuwe Gebouwen, Laudsverbeteringen, Gefchenken e. z. v. maar gemeenlijk ook nog door deeze uitgaven niet uitgeput, zoo dat 'er overfchotten van overfchotten ontltonden, en het hem nooit aan een' grooten voorraad van geld ontbrak, dien hij in buitengewoone gevallen kon aanfpreeken. Om flegts één geval te noemen, dus richtte de Oder in de Lente 1785 in Sileziën, in de Mark Brandenburg, en in Pommeren, door buiteu zijne oevers te treden, groote verwoestingen aan, maar de Koning gaf tot herftelling der dijken en dammen, en tot onderfieuning der onderdanen , die veel geleden hadden, van zijne befpairingen een miiliöen daalers, doch de Schatkamer raakte hij niet aan. Q 3 HIJ  hij had tot jjijne oorlogen «eene 01?perstandgelden van andere europische 6i0gendheden van doen. Het groote in 'è Konings Karakter laat reeds vermoeden, dat het zijne zaak niet was, om Onderftandgelden van eene andere Europijclie Mogendheid te nemen, ert zich daardoor aan dezelve te verpligten, gelijk hij ook, volgends de gegronde en gewigtige aanmerking van zijnen Staats- en KabinetsMinister, Graaf van her zee ro (*) geene verbintenisfen als helpende, maar alle als Hoofdpartij heeft aangegaan. Dus ging hij te werk van het begin van zijn regeering af. Want toen hij in 1741. een verbond met Frankrijk floot, beloofden wel beide de Vorsten elkander-een bijna gelijk getal van Hulptroepen , maar van Onderftandgelden, die dc Koning van Pruisjën voor zich bedongen zou hebben, komt ia het oorfprongrijk ft uk niets voor; ook heeft het Franfche Hof noch in 1742, noch in 1745, toen onzé Koning zonder Frankrijk met het Huis van Oostenrijk vrede maakte, omdat die Mogendheid zijne hem gedaane toezeggingen niet vervulde, hem geene betaalde Onderftandgelden verweten. De vraag is derhalven, hoe in den ftaat der Finantiën van Frankrijk, die in het Tweede Deel van mijn Magazijn voor de ftieuwe Hijhrie en Geografie Bladz. 231. volg. en wel in het Tableau des frais fecrets pour les affaires dans les cours etrangeres par 1740 a 1750. Bladz. 244, de fubfidïén kermen, die bij het jaar 174ï , als ook 17^5—1749 aangeteekend zijn? Toen de Oveifte q uin« (*) In de Memoire IV.fi. fur la ierniere Jnnie ie la M Ï5.5BEMC IJ. BMz. t.tC. der \huit Difiritthnf.  HH, HAD GEENE VR. ONDEUSTANDG. VAN DOEN. S47 OuiNTusiciLius den Koning de eerfte deelen van mijn M-igazijn voorlag, die hij doorbladerde, en *er ook hier en daar wat in las, gaf hij aan het werk zijne goedkeuring, maar gebood den Overften, om mij te vraagen, wie de in het Tableau niet genoemde Koning was, die Subfidiè'n van Frankrijk. getrokken had? En mij ook te melden, dat, indien hij bedoeld was, (en dit is zoo,) ik 'er mij op verlaten kon , dat hij van Frankrijk geene Subfidiën begeerd noch ontvangen had. Quintüs jcilius meldde mij dit, maar, voegde 'er bij, dat de Koning hem dit bevel fans rancune (zonder misnoegen) gegeven had, Veele jaaren daarna heeft ook de Staats- en Kabinets-Minister, Heer Graaf van herziïerg, op de aangetogen plaats van den Koning verzekerd, qif'il nra jamais pris de fubfides de la Cour de France pendant fon alliance avec elle, malgré tout ce que le public en a cru. (Dat de Koning nooit Onderftandgelden van het Hof van Frankrijk getrokken heeft, geduurende zijne verbintenis met hetzelve, niettegenftaande alles, wat het publiek daar van geloofd heeft,) Hoe komen dan deeze Sub~ fidiën in het gemelde Tablemt De- Koning fchrijft in de Gefchiedenis van zijn' tijd; Frankrijk had hem, in den bovengewaagden tijd de beloofde hulp en Diverfie niet bewezen, en met Subfidiën was hij niet tediend. Uit deeze laatfte woorden fchijnt te blijken, dat het Franfclte Hof aan het Pruisfifche Onderftandgelden heeft aangeboden, doch die door dit laatfte niet zijn aangenomen, hoewel zij echter naar het plan van het eerstgemelde Hof op het Tableau geteekend zijn. Voor het jaar 1757 wilde de Koning geene OnO 4 der-  24» hïj haü geene vr. oddek.standg. van doen. derdandgelden van Groot-Bnttanmën aannemen; doch na den veldfiag bij Cdiin deed hem zijn KabinetsMinisterie aanhoudend zulke fterke voordellen, dat hij belloot, van deeze Mogendheid jaarlijks vier millioenen daalers aan te neemen, en daar tegen de drie Regimenten van de bezetting te IVezel, en twee Regimenten Ruiterij bij de geallieerde Armée te laten blijven. Toen in 1761, wanneer Lord bote deu Staatsdienaar pitt verdrongen had, Groot - Brittanniën verklaarde, dat het deeze fomme niet meer geven; kon, was de Koning wel in zeer bedenklijke omftandigheden uitwendig, maar echter zoo groot in geest en moed, dat hij 'er geen woord tegen zeide; ook is het geheel onwaarachtig, hetgeen de Oppofitie- partij van het Hof zoo dikwijls beweerd heeft, dat Pruis/en ooit aan Grot,t- Brittanniën een eisch gedaan heeft van achterdallige Onderftandgelden. Voor dit alles heb ik den voldoendften getuigen, te weten, den te vooren genoemden Koninglijken Staats- eu Kabinets-Minister, Heer Graaf van h e r z b e r g- zijne regeerings-wijze. Wanneer bij andere Mogendheden de Koningen, Prefidenten voor hunne Lands Kollegiëu, kommandeerende Generaals voor de Provintiën, en StaatsdieBaars benoemen, hebben deeze de eere, hun daar voor de hand te kusfen, en daar bij het genadig Koninglijk gezigt te genieten; maar tot nut der Provintiën en van den Staat weten de Koningen hun niets te zeggen, dewijl zij niet verdaan, wat 'er toe behoort, en geene vaardigheid bezitten, om van crn- fli-  r Ij N E REGEERING S-W IJ ZE. 249 en gewigtige zaaken te fpreken. Das was liet met Koning frederik den Tweeden niet, maar, wanneer hij zulke perfoonen gebood, voor hem te verfchijnen, zoo gefchiedde het, om hen mondelijk te onderrichten en aan te wijzen , wac zij waar te ncmen en te doen hadden. Hij vraagde hen, of zij een brievetas in den zak hadden? En aLs zij ja zeiden, gebood hij hen, daar in op te teekcucn, hetgeen hij hun tot hun richtlhoer zeggen zou. Even dus ging hij ook fomtijds te werk metllaadeu en andere perfoonen, welken hij eenen bijzondereu last gat. li j zoodanige gelegenheden liet hij ook niet na, de misbruiken, welke hem bekend waren geworden, aan te ha;den, en voor dezelve te waarfchuwen. Bij voorbeeld hij zeide, ik weet, dat de Leden van het Kollegie gewoon z;jn, te decreteer en, fcribatur ad regent, rejeribatur aan het — aan den—; dat moet niet zijn; maar de llaaden moeten de zaaken, die zij te bezorgen hebben, zelve nadenken, ze perfoonlijk onderzoekeu, en zoo nafpooren, dat zij behoorlijk en grondig 'er over oordeelcn, bericht van geven, en anderen onderrichteu kunnen, c. z. v. De uitdrukking in Frankrijk en andere Staaten zoo gewoon, le Hoi étant en Jon Con/eil, was in de Staaten van frederik deu Tweeden, onbekend. Hij" verfcheen niet in den Staatsraad, om de gevoelens en het oordeel der Staatsuienaaren te hooren, hij volgde hun niet als een jabroer. (Men vergunne mij hier dit gemeene woord ééns te gebruiken!) Men zou ook zeer dwaalen, indien men geloofde, dat zijne geheime Kabinets-raaden zijne werklijke R.aaden waren geweest, want deeze noemde hij alleen zijne fchrijvers, en zij waren gewoonlijk ook niets q 5 meer.  S$0 z ij n e regeering s-w ij ze. meer. Waren flegts allen, die hij gehad heeft, goede Stellers geweest! Maar zelden heeft één van hun geweten, hoe Koninglijke Kabinets-brieven en bevelen waardiglijk moeten worden opgefteld, inzonderheid in de Hoogduitfche Taal ; en dewijl de Koning ook geen kenner van den goeden Hoogduitfchen Briefflijl was; zoo zijn 'er zoo veele onduitfche, ftljve en eenvormige Kabinets - (tukken, van welken in dit Boek, en in het Eerfte Deel mijner Levens^ b'efcbrijvingen, proeven in merklijken getale voorkomen. Doch het is echter zeker, dat de Kabinetsraaden in veele gevallen gelegenheid hadden, om te zijn, hetgeen zij heetten. Men weet, dat op den voordragt van den inhoud van een Gefchrift veel aankomt, zoo dat zij bij de overdragten, die zij te doen hadden, (Bladz. 25,26) voor veelepeifoonen en zaaken voordeelig en niet voordeelig konden zijn. Sommigen wisten deeze gelegenheid, als een sc huma cïier, dien de Koning van zijn' Heer Vader erfde, een eichel e. z. v. wel te gebruiken, en ingevallen, dat zij anderen nuttig geweest waren, ook dikwijls voor hun eigen belang aanzienlijk te zorgen, gelijk de groote rijkdom, dien eichel ftahet, getuigt; (*-) Evenwel heeft 'er wel ééns één, die het te boos maakte, zijn eigen ongeluk daar dour veroorzaakt, gelijk gaxster, dien de Koning nas Spaniau zond. De Koning regeerde zijn Rijk door Kabinets-bevelen, Staats- en Lands-Collegiën, Staatsdienaars, Generaals, cn andere perfoonen, gelijk deeze hem al wat (*) Men zie van deezen Man liet Eerfte Deel vnn rarnt Mij'dragctf tot da Livttiigtfcmciètits cj;z. Bladz, 336. 377- <  2 IJ NE RECEERINGS-WIJZE. 251 Wat gewtgtig, twijfelachtig enz. was, of van zelf, of op zijn bevel, en wel meesttijds met hun goedach» ten, moesten berichten, zoo antwoordde hij hun of door eigenhandige Kant-refolutiën, of door Kabinetsbevelen, die van de geheime Kabinets-raaden gefchrcVen, en van hem meesttijds alleen onderteekend, maar ook dikwijls met eigenhandige bijvoegzels verzeld werden. Van alle deeze foorten zijn in dit Boek reeds veele proeven te vinden. Zijne eigenhandige Refolutiën waren dikwijls in zeer fcherpe en hevige (als, dom tuigl) ook wel in fpottende bewoordingen, Vervat; ook beval hij niet zelden den Kabinets - raaden , hetgeen zij fchreven, op zoodanige wijze op te Hellen , inzonderheid aan perfoonen , van welken hij of in het geheel, of op zekere tijden, niet veel hield. Zij veroorzaakten alsdan zeer ffflerrende wonden, die voor menig één' ondraaglijk waren; maar die in een lange reeks van jaaren dergelijke ongenadige en onzachte antwoorden en bevelen van tijd tot tijd gewoon was geworden te lezen, ondervond derzelver flag en fieek niet meer zoo fterk als in'teerst, en noch Staatsdienaars, noch Generaals maakten zwaa. righeid, om ze elkander mede te deelen, en ze bij de Aften te leggen. Zij troostten elkander met een lag. chend wezen, ook raadde de één wel ééns aan den ander , dat hij de op den kant ftaande harde antwoorden maar zou wegfhijden, dewijl zij toch voor anderen, en voor de nakomefingfehap, niet beftemd waren. De berichten der Staatsdienaaren en Collegiën aan hem werden, voor eerst, zoo korr en duidlijk als moögl'jk was, opgefteld; vervolgends dicht gefchrevcn , opdat zij nkt groot err wijdlopig zouden fchij- nen,  2.gZ Z IJ -NE REGE ERIN OS-W IJ Z E. non, zij werden ook heel boven aan 't papier begon» i.jri, en wanneer zijne eigenhandige antwoorden op dezelven begeerd en verwacht werden , zoo werd het blad papier iii 't midden gevouwen, en de ééne helft open gelaten voor zijn antwoord. Zijne antwoorden, die naar zijn bevel door Kabinets - raaden werden opgefjeld, begonnen ook op het papier van boven af, en hadden geen openen kant. Op de brieven eu ^ berichten, die aumiddelijk aan den Koning afgingen , werd alleen gezet, au Roi (aan den Koning). Dewijl ieder zijner onderdaanen vrijheid had, om aan hem te fchrijven, en ook op den briefen het fchrift, wanneer hij het nodig, of teu minden nuttig oordeelde, zetten kon : in Zijne Majsftcits eigen handen; en dewijl hij in dit geval alles zelf •-•pende, en alies, wat voor hem beftemd was, op de Posten, van de Kabinets• raaden, en van zijne Iluisbwdienden, aangenomen, en hem toegezonden, en overhandigd moest worden; zoo konden die geren, welke iet bij hem inhragten, of iemand befchulci^den, heel vrij fchrijven. Derhalven was geen Staatsdienaar, geen Generaal, geen Collcgie e. z. v. voor aanbrengen en klagen veilig, en als de Koning rede en oorzaak vond tot onmidlijke fchikkingen, zoo gefchiedden deezen met zulk eene levendigheid, ook wel met die bevigl-.eid, dat die genen, welken zij betrof^ feu, daar door in fferke bewegingen gebragt en ontfield wierden. Somtijds leed een befchuldigde, ook we! niet weinig, zonderfchtild te hebben; doch over het geheel was deeze manier van regecren en gedrag van deezen Vorst een voortrelüjk middel tegen het Despotisme der Staatsdienaaren, welke in eenen Staat de alletönverdraaglijkfte is, en eiken man van valland eu moed  Z JJ n e r e g e e r I n 0 s-w Ij z e. 253 rhoed recht geeft, om 'er zich bij zulken Koning, als frederik de Tweede was, over te bezwaaren. Wanneer de Koning niet te Beriin noch te Potsdam was, maar op reizen in zijne Staaten, zoo gingen nogthans de berichten van zijne Staatsdienaareu en Generaals, ook wel de voorftellen en verzoekfchriften van zijne onderdaanen, aan hem af, en eiken dag volgden de antwoorden, befcheiden en fchikkingen uit de plaats, daar zij den Koning aantroffen, weshalven hem altijd eenige perfoonen moesten verzeilen, die tot de Kabinets-Kanfelarij behoorden. Over het geheel ftelde hij niets uit tot den volgenden dag; als hij, het Chirasra (Handeuvel) hebbende , de antwoorden en befcheiden, die aan de Staatsdieuaars, Generaals, Staats, en Lind Collegiën afgingen, vollirekt niet eigenhandig kon onderteekenen, zoo werd 'er, in plaats van zijne handteekening, een Kabinets-zegel ondergezet, en van eenen Kabinetsraad door eenige woorden getuigd, dat dit op bevel des Konings gefchied was. Nam de Koning ook voorftellen en raad aan? Daar zijn zekerlijk gevallen en voorbeelden genoeg bekend, dat hij een' voorflas of raad van meer Staatsdienaars te gelijk, of van enkelen, van Generaals, en andere perfoonen, niet aangenomen, ja met gemelijkheid, bitterheid en drift verworpen heeft, het zij omdat die hem niet behaagde, of wanneer hij tegen den genen , die het deed en gaf, ten tijde, als dit gebeurde, iet had. Men vind boven (Bladz. 103) een voorbeeld, dat hier toe behoort, en ik zou 'er m-^er kunnen mededeelen, indien zij niet perfoonen betroffen , die nog leven, en tot derzelver onverdiend nadeel  S54- ZljNÊ R E G E E R I N G S - W IJ z Ë; deel misbruikt konden worden. Doch dikwijls beeft bij zich ook de voorflagen en den raad laten welgevallen, welke de Staatsdienaars en anderen deeden, bet welk ontallijke berichten, met vragen, goedachten en voorflagen, op welker zijden hij gefchreven had, goed, bené, of een ander goedkeurend woord, getuigen. Dergelijken zijn 'er boven reeds veelen voorgekomen. Gefield ook, dat hij eenen Staatsdienaar, Generaal, öf «"énen anderen van zijne bedienden, op deszelfs raad, inzonderheid wanneer die niet gevraagd was, antwoordde, dat verfhat gij niet, zwijg daar van; zoo vergat hij echter denzelven , indien hij iet van gewigt betrof, niet, maar wendde het gefprek, na eenigen tijd, weder op dat onderwerp , daar die raad betrekking op had, cn dan droeg hij dien raad met eenige verandering als zijne gedachten voor. Het fcheen wel in veele gevallen, als of hij zich niets liet voorftellen, noch zich lier tegenfpreken, maar in de daad kwam het veel aan op de voorzigtigheid van den genen, met welken hij te doen had, en met wien hij fprak. Wanneer zoodanig iemand hem gelijk gaf, en zijne bevelen terftond en ftipt beloofde uit te voeren, maar vervolgends zijne bedenkingen in alle m ooglijke zwaarigheden, verhinderingen, toevallen enz. bekleedde, cn verzocht om bevel, hoe zich daar in te gedragen 5 dan behaagden deeze fchrandere wendingen den fcherpzinnigen Koning, en hij bewilligde en deed, het geen hij of bij onbedachtzaame raadgeving , of bij Herken tegenfpr2ak, zou afgellagen en verworpen hebben. Niet alle zijne Kabinets-bevelen, welke door verzoekfchriften , klagten, opgaven, en op andere wijzen te weeg werden gebragt, waren onbepaald en 011*  ZIJNE REGEERING S-W IJ ZE. nijg onvoorwaardelijk, maar hij liet dikwerf iet over aan het onderzoek en goedvinden van zijne Staatsdienaars, Staats- en Lands-collegiën, zonder daar cëns bericht van te eilchen. Dit kon hij des te geruster doen, dewijl hij bij ondervinding wist, dat zijne onderdaanen niet zouden nalaten , zich onmidlijk aan hem te wenden, wanneer of het gewigt der zaak, of hun meer aanhoudende en ongefiuimiger drift hün daar toe opwekte. Wanneer de Verzoekfchriften, die hem in handen kwamen, zaaken betroffen, in welken hij zich zclven niet onmidlijk wilde inlaten , of ten aanzien van welken hij zijne wilsmening den Staatsdienaaren en Collegiën reeds meer dan eens verklaard had, dan liet hij ze door de geheime Kabinets-raaden flegts aan de Staatsdienaars en Collegiën zenden, welk laatfte deezen , als hij ziek was, en inzonderheid in zijne laatfte en doodlijke ziekte, ook zonder zijn bevel deeden. Perfoonlijk en onmidlijk hoorde en nam hij niet geern klagt- en verzoekfchriften aan; maar als iemand hem b'j een toertjen te paard ontmoette, dan kwam liet 'er op aan , of hij opgeruimd was , dan niet. Was hij wel te vrede, en goeds moeds, dan hoorde hij hem aan, maar was hij dit niet, dan wees hij hem terftond met gebaarden of met woorden, en als men te ftout, onbefehaamd en lastig was, in eert* gemelijken toon af; nu! wat wilt gij dan? gaat naa de Juftitie! gaat na de Kamer! Doch fomtijds zeide hij ook wel, nu! geeft dan (uw verzoekfchrift) op! Staatsdienaars , Prefidenten, Raaden en andere bedienden, nam hij op voorflag van andere Staatsdienaars, Staats- en Land-Collegiën, aan, of hij zocht ze zelf dan uit eenige voorgeftelden, dan uit peribo- nen,  «50 z h n e r e g e e r i n o s-w ij z e. «en, die hem op eene andere wijze bekend waren geworden, uit. Hit is zeker dat hij in zijne eigene feetae van p'erfiïópea niet altijd gélukkig is geweest. Dit zal denzulken ongelooflijk voorkomen, die waaren, dat een groote geest nooit in zijn oordeel dwaalen kan of mag. Maar zoo bovenmenschlijk vol» maakt was de Koning niet, en wanneer hij ook vond, dat hij iemand meer eerlijkheid, oprechtheid, verHand en kunde, bekwaamheid en verdiende had toevertrouwd, dan hij wezenlijk bezat, zoo duldde en verdroeg hij hem evenwel, om de begaane dwaaling niet zelf te bekennen. Hier over berispe hem, al wie overtuigd is, dat hij zelf in het beöordeclen en verkiezen van menfchen nooit gemist, of den begaanen misdag nooit bij zich zeiven ontfchuldigd heeft.. Dien hij zelf tot een ambt verkozen had, inzonderheid tot Staatsdienaar, dien was hij gewoon, uit groot vertrouwen , zoodanig met last en arbeid te overladen, dat hij niet veel genoegen van zijne eere en waardigheid had, maar zich wel ééns ziek ja dood werkte, indien hij geen fterk ligchaam had, of in het begin van eenen onmatigen arbeid bekwaame en werkzaame medehelpers vond. Ook heeft de één en ander van zijne Staatsdienaars , inzonderheid van het Finantie-Departement, zelf wel naar onmatig werk geHaan , om bchalven het gezag van bevelhebber, zich. nog den fieiaad en glans van de ridder»orde van den Zwarten Adelaar te verwerven, gelijk de vroeg overleden Staats- en Finantie-Minister van Of eenige ellen breed zijden lind de opoffering van gezondheid en leven verdienen ? mag het gezond menfeben-verftand beöordeelen ; maar gelukkig zijn de Konhuren, dat zij groote moeite, arbeid en verdienden  z ij n e regeerings-wijze. 257 ften op eene zoo goedkoope wijze beloonen kunnen, dewijl hunne bedienden zeiven gelooven , daardoor beloond te worden. Ik wil nog aanmerken, dat zijne Kabinets-bevelen niet allen onherroepelijk geweest zijn, maar dat fomtijds het laatfte de eerften , ja meer dan één voorgaand, weder heeft opgeheven. Van verfcheiden proeven wil ik flegts ééne aanhaalen. In 1766 had de Proost en Paftoor oldenbruch te Stargard inPom* meren, in zijn ambt eenen adjunct van doen, en de Magiftraat verkoos daar toe den Veldprediker teswar; integendeel verordende het Opper-Confiftorie den 16 Meij 1767, dat de Aartsdiaken hecker, met behoud van zijne tegenwoordige plaats, in het waarnemen van 't Proostfchap, en de Veldprediker TESMAifin het Pafloraat als Adjunct van oldenbruch zou worden aangefteld, maar dat hecker na zijn dood in deszelfs beide ambten zou opvolgen ,maar tesmar zou dan Aartsdiaken, en ia't vervolg heckers opvolger in zijne ambten zijn. Da Magiftraat keerde zich onmidlijk tot den Koning, en verzocht hem om bevestiging van zijne keuze, tot welke hij het recht had. De Koning vergunde hem dit verzoek, en liet deswegens den 22 Julij , een Kabinets - bevel aan het Opper - Confiftorie afgaan. Dit droeg hem den 30 Julij de gronden van zijne beflisfing en fchikking voor, en liet het vervolgends aaa hem over ,■ of het bij de fchikking van 't OpperConfiflorie, dan of het bij het Kabinets-bevel zou blijven? De Koning antwoordde, bij het laatfte. Thans deelde het Opper - Confiftorie den 6 Augustus 1767 aan de Pommerfche Regeering het Kabinets bevel, en zijn bericht, met 's1 Konings Kant-verklaaring, R i*  258 zijne regeerings-wijze. k affchrift mede, haar bevelende, het nodige terftond te bezorgen. Hecker ftelde wel den 14 Augustus den Koning onmidlijk voor, dat de Magiftraat zijne keuze tegen de Conftitutie der ftad , en tegen het verlangen van het grootfte gedeelte der burgerij, ondernomen had, dat hij, overeenkomstig de. fchikking van het Opper-Confiftorie reeds den 16 Julij openlijk der Gemeinte, en ook den 27 aan hetSijnode was voorgefteld, en in het Proost-ambt ingehuldigd , en vraagde derhalven: Of hij daar van weder ontzet moest worden? Maar de Koning zond zijn voorftel zonder refolutie aan het Geestelijk Departement. Hecker liet zich hier door niet affchrikken, maar kwam den 8 September nog ééns bij den Ko3iing in, en zeide, dat de Magiftraat het Kabinetshevtl voor tesmar ter fluip verkregen had. Dit bewoog den Koning, om den 12 Sept. het Opper.Confiftorie te bevelen, het zou de omftandigheden door hecker opgegeven, onderzoeken, en hem «tes wegens pligtmatig bericht toezenden. Dit volgde den 16 Sept. en hield in, dat hecker s bezwaaten gegrond waren; dat niet de Magiftraat , maar de Koning den Proost benoemde; dat de fchikkingen van het Opper ■ Confiftorie van den 21 Meij wettelijk waren; en het vraagde derhalven, of de Koning het daarbij wilden laten blijven? en hij fchreef op den kant, bené. Nu gebood het Opper-Confiftorie den Magiftraat, om zich daar naar zonder tegenzeggen te gedragen. In 't vervolg zullen nog één of twee voorbeelden van herroeping bijgebragt worden. z ij n e kennis van z ij n r ij k. De Koning had eene kennis van zijn Rijk, daar zich  zijne kennis van zijn KlJK. 2$(y, zich geen één Vorst van zijnen tijd op beroemen kon. Hij regeerde het Bevolkings- Finantie- en Krijgswezen onmidlijk. In de eerfte jaaren zijner regeering bekommerde hij zich niet veel met de Volks-menigte ïn zijn Rijk, oniiangezien reeds de Keurvorst frederik willem in de laatfte jaaren van zijn leven zich eene tafel der gebooren, geftorven en getrouwden in de Keur-mark liet toezenden, en ook ten openbaren gebruike liet drukken. Koning frederik de Eerfte liet dit vervolgen, en Koning Frederik willem de Eerfte zelfs tot alle zijne Landen uitftrekken. Maar de laatfte Koning liet dit werk van 1734 af geheel vaaren, en dus vond de Koning Frederik de Tweede het niet meer voor zich, en begon dit ook weder eerst in 1747, en het kwam eerst 1753 daar ^oor m orc'e > <*at *° zÜnen naam bevolen wierd, in elke Provintie deeze lijsten voor den eerften Advent te fluiten, en daar voor te zorgen , dat zij in 't midden van December te Beriin waren , opdat de daar uit vervaardigde algemeene Tafel hem bij het begin van elk jaar kon ter hand gefteldworden. In den zevenjaarigen oorlog bleef het weder fteeken; maar in 1763, na het herftel der vrede, werd liet weder aan den gang gebragt, ook van tijd tot tijd ftipter en volkomener ingericht, waar toe de Koning zelf aanleiding gaf. Want, in 1763 bevolen hebbende, dat niet alleen het Departement der geestelijke zaaken, maar ook het Generaal-Directorium, hem, in 't begin van elk jaar, eene algemeene Tafel van de getrouwden, gebooren en geftorven, geduurende het voorig Kerkjaar in alle zijne Landen zou toezenden, en nadien deeze beide Tafels niet met elkander overëenftemden, inzonderheid, dewijl de toegezondene door het Finantie ■ Departement ontR 2 ftaan  ;.. frederik. ; i •' ; v/ftttV.lj 'j'ö s t '.»<»'•!•••! iV.1 W' i'J -i <ï'ta'! j IJjY Het gunstig Compliment van deezen brief heeft de geheim Kabinets-raad m o l l e r opgefteld. De Confiftoriaal-raad brugge man heeft naderhand wegens zijne naauwkeurige Befchrijving der Provintie Pommeren eenen dergelijken Koninglijken goedkeuringsbrief ontvangen, en denklijk ook de Aartsprieller en R 4 In-  2t)4 zijne eennis van zijn rijk. Inlpeftor goldbeck wegens zijne Plaatsbefchrijvin» van P. uit/en. Derhalven heeft de Koning zulke naauwkeurige Geografifche werken van zijne landen goedgekeurd. Ik heb ook, in mijne Weeklijkfche Berichten, en in mijne twee Reisbefcbrijvingen, het' eerst ondernomen, ftaatkundige onderwerpen van zij. ne Landen openlijk bekend te maaken , en na het overwinnen van zwaarigheden, doch die niet van den Koning oorfpronglijk waren , andere inlandfche Schrijvers den weg tot hunne foortgelijke ondernemingen gebaand, en hun moed tot dezelven ingeboezemd. Zoo veel ik weet, heeft niemand hunner van 'sKonings kant tegenfpraak en wederftand gevonden. Mis* fchien zegt men, hij heeft niets daar van gezien en. gelezen ,■ ( het welk ook wel zijn kan,) doch ik geloof, góeden grond te hebben tot het vermoeden, dat zelfs, in gevalle hem gedrukte Staatkundige Berichten van zijn Rijk waren voorgelegd, derzelver bekendmaakiug htm niet zou ontrust hebben. Ik heb wel gehoerd, dat men gezegd heeft, dat de waare en naauwkeurige befchrijving van zijne magt de groote inbeelding, die men elders van dezelve had, min of meer zou verminderen; doch dit was heel zeker ongegrond, en het geen hij zelf van zijnen Grootvader, den Keürvorst frederik willem gefchreven heeft, avec peu desmoiens, fit de grandes cbqfes; (hij voerde groote zaaken uit met geringe middelen^ dat gold ook van hem in den zevenjaarigen oorlog, indien men denkt aan de magt der tegen hem verbonden Mogendheden. -r7gu; i;;9^bs(>3 ; fiodhjgniflO/J- n^jjb^s&jiaass « «*t ':^ Tfl:lv^:ih 9b jjfoo $g*tab' 03 ^fispjivjae fj h I  S.&5 zijne kennis van andere mogendheden, Hoe groot en grondig zijne kennis van andere Mogendheden geweest is, kan ik niet bepaalen ; maar ik heb in 1775 over een gedeelte van dit onderwerp eene briefwisfeljng met hem gehad, die niet onmerkwaardig is. Mij waren papieren medegedeeld, betreffende den Finantie-ftaat van het Huis van Oostenrijk, die in het XVII Deel van mijn Magazijn voor de nieuwe Hiftorie en Geografie van 1783. gedrukt, en uit den Staats- Inventaris van het Hof zijn afgeichreven. Ik b.e(loot, den Koning de Staats ■■ hoofdbalans van 1770, welke 90,398,156 Guldens inkomen, en 83,544,093 Guldens uitgaven bevatte, toe te zenden, eu dit gefchiedde met eenen Brief van den. 27 Julij 1775, in welken ik zeide, dat ik hoopte, dat dit Blad zijne Majefteit aangenaam zou zijn, indien hem niet reeds iet dergelijks ter hand gekomen was. Den 29 Julij kreeg ik het volgend antwoord. „ Zijne Koninglijke Majefteit van Pruis/en t on, ze allergenadigfte Heer, is wel met het bericht , van derzelver Opper-confiftoriaal-raad b.usc hing van den rjfïen deèzer, de Qostenrijkfche Staats, hoofdbalans van derzelver gezamenlijke Reie, nuën, gelijk die in het jaar 1770 zouden geweest zijn, ter hand gekomen; Hoogstdezelve , vind ze echter geenszins naauwkcurig, en zal denzelven, eene nadere Balans laten medc„ doelen. frederik. R 5 Dee'  S.66 zijne kennis van andere mogendheden. Deeze zond hij mij deu volgenden dag, of den 30 Julij, met eenen nieuwen Brief, die dus luidde: „ Waardige Raad, lieve getrouwe ! Bij het pa„ zien der mij hier vooren ter hand gekomen Oos- tenrijkfche Staats-hoofd-balans der inkomften „ en uitgaven, vind men, dat dezelve met uwe „ mij, onder den ijjlen voorgedragene, geheel ge„ lijkluidend is. Het daar van hier mede ingello„ ten affchrift zal u zulks nader aanwijzen. Gij ,, "kunt dezelve in uwe gedrukte (weeklijkfche) „ Berichten, laten plaatzen, nogthans zonder mij ,, in 't geringde daar in te betrekken. Zoo veel „ wil ik u tevens in vertrouwen wel openbaaren, „ dat de meeste Posten in deeze Balans mij te hoog gefield fchijnen, en dat het Totale der Oosten- rijkfcbe inkomften jaarlijks niet meer dan om„ trent 61 Millioenen Guldens, of 40 Millioenen „ Daalers bedragep zullen. Ut ben uw genadige „ Koning FREDERIK. Denklijk had 's Konings toenmalige Gezant te IVeeren, de Baron van riedesel, het papier, daar hij mij een afïchrift van overzond, aan den Koning bezorgd, en deeze had waarfchijnlijk met mij uit dezelfde bron gefchept. Het merkwaardigfte bij deeze briefwisfeling is, dat de Koning over dit onderwerp tweemaal in 24 uuren fchrijft, dat hij de eerfte keer mijne opgave betwist, en ze de tweede keer beves* tigt. Ik had nu de briefwisfeling over zoodanige onderwerpen wel een tijd lang kunnen en moeten laten rusten, maar ik was te vuurig, en kwam reeds v. - - den  zijne kennis van andere mogendheden. 267 den 31 Julij weder bij hem met den Finantie-(Int van Denemarken, ten aanzien van welken ik zeker kon zijn, dat hij dien nog niet behoorlijk had. Doch dit kwam hem te fchielijk achter één, ook kon het voorwerp hem wel te klein zijn, en dus ontving ik dit antwoord van den 2 Augustus. „ Zijne Koningl. Majefteit van Pruis/en, onze „ allergenadigfte Heer, laat derzelver Opper-cou. ,, filtoriaal - raad edsghing, op deszelfs herhaald „ bericht van den 31 Julij, te kennen geven, dat Iioogstdezelve het geern zien zal , indien hij haar met dergelijke zaaken wat met vrede laar, „ voornaamlijk daar zij thans met andere zaaken genoeg te doen heeft, 'iOC'v' ■ 'lid«'•"ilubtJ's/V ti-~ 33 ft-(l .TGOVSSOÏI frederik. Ik deel ook deezen brief zonder bedenken medcs dewijl hij iet kan toebrengen tot opheldering vaü 's Konings karakter. Voor 't overige was het waar, dat hij toen, wanneer ik zoo Hout was, om eenige dagen achter één aan hem te fchrijven, met inlandfche Staatszaaken zeer veel te doen had , hetwelk ik, op mijn navraagen , fpoedig te weten kwam. Na twee jaaren zond ik hem de bladen van het XIII Deel van mijn Magazijn, welke den Finantie-ftaat van Ktur-Saxen bevatten , afzondei]rjb gebonden, doch' in welken hij zich niet inliet, maar mij deu 24 Maart 1777 flegts kortelijk antwoordde: Ik dank u voor het met uwen brief van den 2-2 „ deezer mij overgezonden boek, betreflénde de . Keur-Saxijcte Finantiëu, waarmede gij mij uwe IS „ Alten-  2Ö8 pr.0even zijner beöordeelins Attentie hebt willen betoonen, en ik ben uw ge. „ nadige Koning frederik. proeven zijner b e ö orde el i n g van hem voorgestelde ontwerpen. Geduurende zijne veeljaarige regeering zijn den Koning, van vreemdelingen en inlanders, ontelbare ontwerpen voorgelegd, en het is de moeite waardig, om in eenige voorbeelden te toonen, hoe hij dezelven beoordeeld: heeft. Een Franschman, met naame desrochss, floeg voor, om te Beriin een Vondeling-huis, voor het eerst voor 200 kinderen, en in de volgende jaaren voor veel meer, als cok dergelijken in de Provintiën aan te leggen, en van een jaarlijksch inkomen van honderd duizend daalers te onderhouden. Gm deeze te bekomen, wilde hij eene Loterij pour les enfans trouvés openen, en indien de toenmaalige (Getal-) Loterij werd afgefchaft, jaarlijksch 140000 daalers betaalen , zoo dat de Koning wegens de 25000 daalers, die hem de Entreprenneurs daar voor opbrachten, doch wier Contract haast ten einde liep, fchadeloos zou gefield-worden. Als hem deeze voorflag niet beviel, dan kon hij eene belasting op het Zout leggen, die jaarlijksch iocooo daalers opbracht. De GrootKanfelier jariges , die dit den Koning den 22 Febr. 1769 berichtte, voegde 'erbij: het kwam hem zeer waarlchijnhjk voor, dat eene zoo heilzame inrichting .hier te land nog beter dan in Frankrijk gemaakt kon worden , indien eene geduun'gè Loterij de daar toe nodige  ï>h, öe ve nzijner beoordeel inc. ü6q cige inkomsten kon opbrengen ; Hij ftelde derhalven den Koning voor, of hij door zijnen Finantie-Minister van hagen den voorflag van de sr och es, inzonderheid het plan tot de Loterij, dat van denzelven nog niet overhandigd was, wilde laten onderzoeken? Maar de Koning antwoordde eigenhandig: „ C'e/i un homme, qui ni Comii ni le pays ni „ les Moyans , que nous pouvons employer c? qu'ü faut Congediér. federic. (Het is een kerel, die het Land niet kent, noch de middelen, die wij gebruiken kunnen, en dien men zijn affcheid moet geven. frederik*) De Wees-raad warnshagen deed in 1774 den voorflag, om in F'ommeren een Weeshuis op te richten voor kinderen, van Koningl. Burger-bedienden, De Koning begeerde het goedachten van den Staatsraad , die den 1 Augustus het daartoe reeds ingerichte Weeshuis te Zullicbau voorfloeg, en ook al te buitenfpoorig raadde, om niet alleen Pommeren, maar ook -de Keur-mark en Nieuw-mark, Maagdenburg en Halberftad, deel te* laten nemen in het weldaadig Koninglijk oogmerk. De Staatsdienaars fcbatten het getal der jaarlijksch op te voeden kinderen van Burger-bedienden , van geestelijken en wereldlijken ftand, op vijftig, die van hun vijfde tot hun twintïgfte jaar zouden opgenomen moeten worden, en meenden , dat de kosten van oppasfing en opvoeding van zulk een Kind, door  £J0 proeven zijner b e ö o r d e e l 1 n g. door elkander, jaarlijks honderd daalers bedraden zouden , zoo dat tot 's Konings oogmerk jaarlijksch 5000 daalers verëischt wierden. De Koning antwoordde ' eigenhandig: „ Deeze fchikkingen moeten wij tot beter tijden „ uitftellen, maar niet vergeten, want het zal nuttig voor het Land zijn." frederik. Doch zij zijn hooit tot ftand gekomen, Kort na het aanvaarden zijner regeering, Werd den Koning, door den Staatsdienaar van görne een ontwerp overhandigd tot het Kanaal van Finoiv, welk den Oder en Kavel verëenigt, en de fcheepvanrt tusfchen Beriin en Stettin, en andere fteden, zeer verkort en verligt; maar de eerfte Silezifche oorlog ftremde deszelfs onderzoek. In 1743 werd dit plan door benoemde Comrtiisfarisfen getoetst. In 1744 fielden de Finantie-Ministers görne, viereck, iiappe eh boden den Koning voor, dat de aanleg van dit Kanaal 109776 daalers zou kosten, maar de Koning wiide eenen overdag hebben van de Tollen, die het zou opbrengen, bevoorens hij zich wegens deszelfs aanleg volkomen verklaarde. De Staatsdienaars antwoordden den 16 April, zij hadden wel in 't voorleden jaar den 17 Maart van tien per cent gefproken , maar dat was alleen, ten aanzien der in het eerst gevorderde 50000 daalers, gefchied, dewijl men gehoopt had, dat de kosten met deeze fomme voldaan zouden kunnen worden, nadien de voorflag der toenmalige Commisfie niet meer dan 38617 daalers bedragen had. Doch nadat men eene naauwkeurige wa-  PROEVEN ZIJNER BEÖORDÈELINC. «71 waterpas-meeting ondernomen had, waren zij overtuigd geworden, dat de bovengemelde lom nodig was, en dat het Kanaal voor eerst niet meer dan de gewoone Interesten van dit Kapitaal zou opbrengen. De Koning fchreef eigenhandig op den kant: „ Zoo kan men zich nu recht op dat volk ver„ laten, die zulken overdag maaken. De Land„ meesters en Bouwmeesters zijn louter Beunhaazen, en ik beveel, dat men naar eerlijke en be„ kwaame lieden zal omzien." Terftond daar op wilde de Koning, dat dit kanaal nog in het zelfde jaar 1744 gereed zou zijn. Mant de Finantie-Minifters berichtten den 30 April, dat de Werklieden dit voor onmonglijk verklaard hadden, en dat zij (de Staatsdienaars,) daar niet voor kon* den inftaan; ook was 'er geene hoop voor handen, dat in dit jaar de daar toe nodige j00000 Daalers (van de Landfchap) op ééns zouden kunnen bij een gebracht worden. Zij vraagden derhalven, of het niet zijne Majefteit behaagen zou, het werk zoo te laten inrichten, dat het in twee jaaren volkomen tot ftand kwam ? Want alsdan zou het minder kosten, en nog duurzamer kunnen gemaakt worden, ook zou de Landfchap gefchikter dit jaar 50000 en het volgend jaar ook 50000 Daalers kunnen opbrengen. De Koning fchreef op den kant: „ Ik wil wedden, dat, indien ik mij met de „ zaak bemoei , dan zal het mooglijk worden, „ maar als ik geftadig te Beriin zit, dan zou 'er „ wel 66 jaaren aan dit Kanaal gearbeid worden, ,, en toch zou 'er niets van komen. FREDERIK. Den  2^2 proeven zij nek beöordeelin0; Den ie Julij 1/45 berichten de Finantie-Minifters» zjj hadden 'sKonings bevelen wegens de Kanaaleii van Platien en Fmow in het Generaal-Directorium bekend gemaakt, eu verzekerden, dat de fchuid van het vertoeven bij hun niet was. Daar had zich wel, volgends bericht van den Kleefichen Kamerdirector rappart, bij het Pianenfche Kanaal nog eenige zwaarigheid geopenbaard , alzoo rappart en de Entreprenmur mahistre niet van het zelfde gevoelen waren: doch zij deeden hun best, om deeze beide mannen te verëenigen, en geloofden, dat het goed zou zijn, indien het opzigt over het voltooiën van dit Kanaal aan den, door zijne Majefteit zelve benoemden, Directeur rappart, en aan den Prefident van platen wierd opgedragen. De Koning fchreef op den kant: „ Alle uwe Bouwmeesters en Entrepreneurs zijn ,, fchelmen en bedriegers." Eindelijk Helden de Finantie-Minifters vieueck, boden, marschall en blum enthal, den 1 October 1745 voor, dat rappart verzocht had, hem wegens ondernomen onderzoek van het Kanaal van. Plauen, Finow en Templin, daaglijks drie Daalers daggeld te geven, alzoo hij met de twee Daalers, die hij tot hier toe ontvangen had, niet toe kon komen: zij vraagden dan, of hem de afgetrokken 169 Daalers nageteld zouden worden? De Koning antwoordde op den kant: „ De fchurken krijgen meer dan te veel daggel4, den, daardoor lijden mijne zaaken, en zij fpee,, len maar in de lengte voort, bijzonder de bouwzaaken, waar op de Heeren Minifters een waa„ kend oog moeten houden." frederik. 's Kö-  PROEVEN ZIjNETx. BEÖORDEELING. 273 's Konings meening was, gij kunt aan rappart de begeerde daggelden geven, maar hij heeft die niet verdiend. En evenwel had hem de Koning zelf tot onderzoek dier Kanaalen verkoozen , en uit Kleef laten komen. Het Kanaal vau Finow heeft den Koning naderhand en geduurende zijn gantfche leven, nog groote fommen gekost, en nogthans is het niet tot de gewenschte volkomenheid geraakt (*). Deeze antwoorden toonen 's Konings vermoeden of bngenoegdheid , en indien men de duizenden det hand-teekeningen en antwoorden, die hij in dergelijke gevallen, voornaamlijk ih de laater jaaren zijner regeering, gt-fchreeven heeft, bij één had, zou men op de gedachten komen, dat hij in zijn vermoeden en ongenoegen veel te verre gegaan was. Maar alles t zich beter op, wanneer men Weet, dat de Koning dan door de ontwerpers, dan door de vol* tooïers van veele door hem goedgekeurde ontwerpen», veelc milliöencn Daalers verfpild heeft, gelijk in den Zeehandel, Warcrwerken, en op andere wijze. Zelfs heelt zekere krans balthaza r schünberg van Brenktnbif * op wiens ontwerpen de Koning voornaamlijk veel vertrouwen ftelde, niet alle zijne ondernemingen naar wenseh voltrokken* Want alfchoon hij een man was van groot verftand, en ook van ongemeene levendigheid en werkzaamheid, dié wegens zijne groote verdienften in danks (*) Deszelfs gefchiedenis heeft de Heer Opper confiftoriaalPrefident vandeAhaGbi», in zijne befchrijving der kalkbrug bij Rudersdorf, der Neuftadt Ebcrswaldt en van het Ka* naai van Finovo, uit d» Aaen grondig en voldoenend be« Ichreven. s  S74 PROEVEN ZIJNER BEÖORDEELING» dankbaar geheugen moet blijven; zoo verftónd hij echter alles niet genoegzaam, wat hij voorftelde en ondernam. Inzonderheid had hij geene Ma* thematifche kennis van Waterwerken, ook hield hij die voor onnodig, en geloofde, dat de ondervinding, die hij in het Vorstendom Anhalt, het aandeel van Des/au, sis opziener der Dijken aan de Elvs , die daar met weinig kunst zijn. aangelegd, verkregen had, en zijne tot hier toe met goed gevolg 'voortgezette Boerderij, genoegzaam was, om het •beroemde Waterwerk aan de Wartba te beftuuren % ook hadden zijne medehelpers, die hij verkoos, noch Theoretifche noch Praérifche kennis van Waterwerken. Dit had ten gevolge, dat de Koning de volkcmene uitvoering van het groote werk der bedijking van de JVartlu, hem ontnam, en het aan een' ander opdroeg, en het in 1782, nadat het hem meer dan een milliöen daalers gekost had, voor voltooid aanzag, alhoewel het zoo niet was, en thans no* niet is. (*) Onder de ontwerpen, die 's Konings goedkeuring bekomen hebben, zijn hier en daar zulken, bij welken onbegrijpelijk is, hoe zij geloof en toeftemming bij hem konden vinden, zoo dat men denken moet^ dat hij ze zich niet om de hoofdzaak, maar om bij! redenen heeft laten welgevallen. Ik zal maar één enkel bijbrengen, van hetwelk ik op eene andere plaats (*) Nauwkeuriger bericht daar van geeft de Kamer.Directeur stubenraüch; in zijn Hacbnebt von der jrerw.lh.sg wpd Vrbtrmacbunz der JTaferbriiebe, Jierli» i7%7. in Quant,  PROEVEN ZIJNER BEÖORDEELING. £75 plaats (*) uitvoeriger bericht gegeven heb. Niet ver van Beriin is een voormaalig Koninglijk Ambtsvoorland , met naame Tegel, welks grond en uirgeftrektheid op 184 Morgen 95 vierkante roeden gefchat word, en dat veele jaaren lang voor 139 daalers verpacht was, maar ten laatflen voor 168 daalers tijdpacht werd uitgegeven. De laatfte pachter verzocht hetzelve in 1751 ter erfpacht, en beloofde, op deszelfs grond en uitgeftrektheid, met behouding van akker- en tuin-bouw, en der weiden tot veefokkerij, buiten de hekken, iooooo Moerbeziën-boomen te planten en te onderhouden. De Koning ftond zijn verzoek toe in 't begin van 't jaar 1752; Doch de erfpachter kon zijne toezegging, met betrekking tot de Moerbeziën-boomen niet vervullen, en verzocht in 't vierde jaar den Koning, door den Directeur der Keur - markfche Krijgs- en Domein-kamer te laten onderzoeken en bepaalen, hoe veel Moerbeziën-boomen konden en moesten vastgefteld worden? het welk reeds in 1751 had moeten gefchieden. De Koning beval dit onderzoek , en zeide tevens, hoe hij zelf het voor geheel onmooglijk hield, dat op de uitgeftrektheid van dit Voorland het getal der Moerbeziën-boomen, tot welker aanplanting de erfpachter zich verbonden had, plaats kon vinden. Nu werd het getal der aan te planten en te onderhouden Moerbeziën-boomen Hechts op 6000 fluks van zes tot zeven jaaren gezet; maar dit was echter nog te groot; want in 1770 berichte een man, dier zaak kundig, dat op dit Voorland flegts omtrent voor 2000 ' Moer- (*) In de Befchrijving mijner Reize van Bsrlin naa Kyrhz, ilgdz. ld volg. | S fi.  STt6 PROEVEN ZljNÊR BEÖORDEELING. Moerbeziën-boomen bruikbaare grond voor bande» was. De Koning was hier over zeer te onvrede, maar de misflag was niet te veranderen. ZIJNE HANDHAAVING DER GERECHTIGHEID, Den voornaamften pligt van eenen Landsheer, teweten, recht en gerechtigheid onder zijn volk te handhaaven, heeft de Koning daardoor vervuld, dat hij twee groote proeven ondernomen heeft, om de Wetten en de Rechts-handelingen te verbeteren, en dat hij daar, waar hem gebreken en misdagen fcheenen plaats te hebben, door zijne onmidlijke bevelen , derzelver oorzaaken heeft poogen uit te vinden. De eerfte aanleiding, om werk van de Juftitie te maaken, gaven hem de klagten, die, na de vrede van Dresden in 1745, Officiers en andere perfoonen onmiddelijk bij hem inbrachten over den loop vaiv hunne Procesfen, met verzoek, dat hij dezelven door zijne Kabinets-bevelen wilde bedisfen. Hij deed onderzoek bij den Juftitie-Minister, Baron van cocceji naar den grond deezer klagten, en deeze fchoof de fchald derzelver op de toenmaalige orde van Procedeeren, en op de Juftitie-Collegiën en derzelver Leden, verklaarende tevens eene geheele verandering van het Juftitie-wezen voor noodzaaklijk, en zich aanbiedende, om daar toe een ontwerp te maaken, indien de Koning zulks gebieden zoude. Zijne voorftellen behaagden den Vorst, en hij gaf hem last, om een plan te maaken,ter hervorming van het Juftitie- wezen, en het hem te leveren. Nu kreeg cocceji hoop, dat hij zou kunnen uitvoeren, hetgeen hij reeds als Kamer-Gerichts-Prefident, en nog meer als Juftitie-Minister, onder Koning fee» DB*  zijné handhaaving der gerechtigheid. 277 dêriic willem den Eerften beproefd had in te voeren, doch hetwelk hem mislukt was, dewijl zijne ■eerzucht den naarijver eerst van den Jultitie - Minister van plotho, en, na deszelfs dood, ook van deu Juftitie-Minister van arnim verwekt had, die het Juftitie-plan, welk cocceji aan Koning frederik willem had overgegeven, verwierp; waarin verfcheiden Raaden en Rechtsgeleerden met hem overëenftemden. Doch om thans, nu Koning frederik de Tweede hem in 1747 tot Groot-Kanfelier van Pruisfen, en hoofd der Juftitie in zijne Landen gemaakt had, zijn plan door te zetten, bezorgde hij zich zeiven een paar aanhangers, helpers en onderfteuners. De eerfte was de toenmaalige Hof- en Revifions-Raad jarig es, van de Franfche Hervormde Volkplanting , die zijn plan goedkeurde, en dien hij vervol, gends tot zijnen vertrouweling maakte, en ook zorg droeg, dat hij fpoedig Juftitie-Minister werd. Jarige s was door eenen hier niet behoorenden band met den geheimen Kabinets-Raad eichel (Bladz.3.50) allernaauwst verbonden, gelijk deeze ook hem en zij. nen oudften Zoon tot erfgenaam van zijne verworvene groote bezittingen aanftelde, en eichel prees den Koning bij gelegenheid het Juftitie.plan van cocceji des te meer aan, nadien deeze, om eichel te winnen, zoo ver gegaan was • dat hij tot den Koning gezegd had, dat hij geloofde, dat jariges ééns zijn waardigüe opvolger zijn zou in 't Ambt van Groot Kanfelier. De Koning ontdekte hier niets bedenklijks in, alzoo hem zeer ernftig verzekerd werd, dat, volgends de wetten, door cocceji ontworpen, alle onzekerheid verviel, en dat, volgends deszelfs orde van Procedeeren, alle Procesfen, in alle S 3 drie  ilfg zijne handhaaving der. gerechtigheid. drie de Inftantiën, binnen jaar en dag konden enmoesten geëindigd zijn, en dat hij in Juftitie - zaa» ken, geen onmidlijken aanloop van zijne Onderdaanen meer hebben zou, die onder zwaare ftraffe verboden werd. Cocceji noemde het Landrecht, welk hij voor de Pruisfifcbe Staaten, onder 's Konings gezag , uitgaf, Corpus juris Fredericianum met hetzelfde recht, alsTRiBONiANUs en zijne medeftanders de verzameling van wetten, op last van Keizer justiniaan gemaakt, naar denzelven benoemden. Dat dit Fredericiaansch Wetboek veel voor uit had boven dat van justiniaan, erkenden en beleden allen, die het beöordeelen konden; evenwel liet het onzekerheid, duisterheid, en ftolTe om te twisten in menigte overig. Ook had de orde van Procedeeren onloochenbare voortrefiijkheden, en de gelaste mondelijke voordragt bij de directie der Procesfenwas van het Rijks-Kamer-gericht te Wetzlar ontleend, doch dit werd fpoedig weder afgefchaft, en in plaats daarvan weder de fchriftelijke behandeling, en wel op gezegeld papier ingevoerd. Dit gantfche Juftitie werk was toch geen onfterflijk werk, waar voor het niet alleen van vleiërs, maar ook Van enkel Theoretifche beoordeelaars {*j verklaard werd; maar deszelfs eigen bevoorderaar jarige s, toen hij na het overlijden van cocceji Groot-Kanfelierwerd, begon het reeds, door Refcripten en Edicten geweldig te veranderen, en eindelijk daalde het in 1781 geheel ten grave , wanneer onder dagteekening van '(*) Gelijk, in de Göttingifcbert Zeituitgea nou Gelebrtt* Sacben vtn I73L S.-Ö3Ö. - -  zijne handhaaving der gerechtigheid. 279 van den 28 April een Kotiinglijk Patent de nieuwe orde van Procedeeren bevestigde. Eenigen beweeren, dat het deezen vroegtijdigen dood verdiend heeft, dewijl deszelfs invoering met de afdanking van zoo veel Geheim- Juftitie. Tribunal-Hofkamergerichtsen Tribunaal-Raaden, en andere Gerechts - perfoonen gepaard ging, die cocceji aan den Koning als ondeugend of eigenzinnig belchreef, en die nu met hunne Huisgezinnen in groote ellende geraakten. Het is waar, dat, geduurende het Juftitie-wezen van cocceji, jaarlijks veel meer Procesfen werden afgedaan, dan te vooren; maar de Groot - Kanfelier 5 a r 1 g e s verkreeg dit door die Krijgs • fpreuk: Marsen! wat valt, dat valt! en 'er waren 'er niet weinig, die vielen. Het was wel goed, dat de Groot-Kanfelier, Baron van cocceji bij de LandsCollegiën Sportel-Kasfen ■ aanftelde, uit welken de Raaden bepaalde bezoldingen ontvingen; Doch opdat deeze konden goed gemaakt worden, zoo werden de vervallen zeer verhoogd, en dus de Procesfen duurer, en nog konden deeze Sportel-Kasfen den met arbeid overlaaden Raaden en Gerechtsbedienden naauwlijks middelmatige bezoldingen opbrengen. Als cocceji den Koning duidlijk en herhaald had voorgefteld, dat de vervallen lastig, en toch niet toereikend waren, en dat een aanzienlijke Koninglijke bijlage tot de bezoldingen der Juftitie - bedienden onvermijdelijk noodzaaklijk was; zoo is het te vermoeden, dat de Koning voor dezelven gezorgd zou hebben, dewijl hem aan goede Juftitie in zijne Landen zeer veel gelegen lag. De Staatsdienaars moeten de mond des volks zijn; maar wanneer zij zwijgen, en de waarheid kort en nadruklijk, voorzigtig en ftand» yastig fchroomen te zeggen; hoe zullen dan de VorS 4 ften  28© zijne handhaaving der gerecht ighetb. ften vernemen, het geen zij verneemen moeten ? hoe zullen zij zien, hetgeen zij volftrekt zien moeten, en ook, indien zij goedeLandsvaderszijn, zien willen? De tweede proeve ter grooter volmaaking der Recht zaaken, heeft de Koning in de laatfte jaaren zijner regeering, door den Groot Kanfelier van carmer gemaakt, en indien het mooglijk is, ze op een hooger trap van volmaaktheid op te beuren, dan moet bet deezen Staats- en Juftitie-Minister gelukken. De Koning ging, bij deszelfs verkiezing, volmagtiging en aanwijzing, met oud• fchrandere wijsheid te werk, en de Staatsdienaar toonde, dat hij eene veeljaarige oplettendheid op de gebreken en fouten van het Juftitie • wezen befteed, de beste mid-> delen, om die te verhelpen, overdacht, veel heilzaams en gewigtigs ontdekt, en zich ook daarvan overtuigd heeft, dat het Juftitie • wezen , als het ééns een' hoogen trap van volmaaktheid bekomen zal, tot denzelven nier door eenen enkelen fterflijken man maar door de verëenigde en onophoudelijke poogingen van meer geleerde , deugdzame en ervaaren mannen , moet opgebeurd worden. Deeze gezindheid was de vaste grond voor eene groote verwachting van zijne ondernemingen. Hij voerde eene wijze van Inftru&ie voor "de Procesfen in, welke een diep-uitgedacht middel is ter verkorting der Procesfen, en die haar doel gewis bereikt, indien die genen, welke deeze Iniiructie te bezorgen hebben, arbeidzaam, geduldig, en mannen van zulke fcherpte'van verftand zijn, dat zij den geest van dit voorfchrift inzien, zonder blootlijk bij de vorm te blijven. Nopens het Wetboek zelf, gaf de Koning zijnen Groot - Kanfelier aanwijsing, om zich van den raad en bijftand van der zaak  zijne handhaaving der gerechtigheid. 2$l zaakkundige mannen te bedienen, en zijn Kabinet;-» bevel van den 14 April 1780 bevatte de grondregels, naar welken men bij deszelfs uitwerking zioh te gedragen zou hebben. Zijn Groot • Kanfelier gaf zijne ontwerpen over, zoo als zij, bij gedeelten, tot ftand kwamen , aan het openbaar onderzoek van wijsgeerige en praetizeerende Rechtgeleerden, en van alle werelden menfchen - kenners , en beloonde de voornaamfte beöordee'.ingcn en aanmerkingen, welke overgezonden werden. Bij deeze prijswaardige handelwijze bleef het nog niet, maar 'er kwam nog eene beftendige Wet-Commisfie bij, van welke de Lands - Collegiën de verklaaringen der Wetten, en derzelver toepas, fing op bijzondere gevallen, zoo dikwijls zij zulks nodig vinden, bekomen kunnen. Welke Mogendheid kan zich daar van beroemen en verheugen, dat in haar geduurende de regeering van éénen enkelen Koning , en in een tijdverloop van 30 of 40 jaaren, zulke herhaalde ernftige, wijze en gewigtige fchikkingen, tot het bereiken van men'schlijk volmaakte Wetten en Rechts• behandeling, gemaakt, en zoo verre gebracht zijn ? Men kan ook met gerustheid zeggen , dat over het geheel de Wetgeving en Rechtsbidiening in de Koninglijk Pruisfifche Staaten en Landen onder frederik den Tweeden volmaakt geworden is. Want zelfs het denkbeeldig-volmaakte, welk menschlijke verbeeldingen uitdenken, kan niet ééns zonder gebrek en feilen zijn, of uitgevoerd worden. Het eenige, dat aan de Juftitie van Koning frkderik den Tweeden ontbrak, was voedzel, kleeding, en de daar op rustende van zorg ontflagen fterkte, belangloosheid en goedkoop, en daartoe heeft zijn Opvolger begonnen, haar te helpen.  2Sïr zijne handhaaving des gerechtigheid. \ BovenCBladz. 277.) heb ik verhaald, dat de GrootKanfelier, Vrijheer van cocceji bij zijne verbetering der Juftitie den Koning hoop had gegeven , dat hij hem van den onmidlijken aanloop van zijne onderdaanen in Juftitie - zaaken zou bevrijden. Doch dit kon en moest hij niet belooven , en de Koning het ook niet verwachten ; ook geloof ik niet, dat de Vorst het verwacht, ja wezenlijk gewenscht heeft. Alleen het geen te veel was, ontrustte hem, maar anders liet hij zich geern in in elk voorwerp der landsheerlijke Regeering, om onmidlijk te vernemen, hoe zijne hooger en laager bedienden zich in derzelver waarneming gedroegen. Ook liet hij 'er zich wezenlijk aan gelegen liggen, dat in zijne landen de gerechtigheid haaren zetel had en woonde, en algemeen vereerd wierd. Als hij. het tegendeel vernam , of vermoedde , dan was hij een orkaan gelijk, die huizen omwerpt, ook fchrik, angst, en benaauwdheid verfpreid , maar tevens de lucht fterk zuivert, en de menfchen in die landftreeken, welke hij beftormd heeft, voorzigtig en werkzaam maakt, gelijk de maand December van het jaar 1779, in welke hij dat vermaarde onderzoek in de rechtszaak van den Molenaar arnold ondernam, kragtig bevestigt. Men kan met grooten fchijn van waarheid zeggen, dat hij tegen veele proces-hebbende en ftoute menfchen, die zich zonder grond en recht onmidlijk bij hem over de Gerechtshoven bezwaarden, veel te geduldig en genadig geweest is, maar tegen de Justitie - Collegiën te veel hardigheid, enkel uit vermoeden, getoond heeft; doch men moet ook weten en bekennen, dat 'er gevallen voor handen zijn , in welke hij zulke Gerechtshoven zelf gerechtvaardigd é - heeft.  ZIJNE HANDHAAVING DER GERECHTIGHEID. aS j heeft. Ziet hier eene proeve uit het jaar 1772." Een boosaartig gering mensch verklaagde eert Lands-Juftitie-colIegie dan bij het Juftitie-minifterie, dan onmidlijk bij den Koning, onaangezien zijne bezwaaren meer dan genoeg onderzocht, .en gerechtelijk afgedaan waren. Eindelijk werd de Koning verdrietig over zijne herhaalde klagten, en gebood, dat hem onmidlijk bericht van 's mans zaak zou overge* zonden worden, ook fchreef hij onder dit Kabinetsbevel, eigenhandig: „ Ik zal de Adminiftratie van de Heeren ééns ■ „ laten examineeren, want de neeffchap , dunkt „ mij, geld in het land veel meer, dan de Juftitie. „ Ik heb den man gefproken, hij is niet gek, maar „ tweemaal twee zal geen vijf meer zijn, en die „ niet voor de vuist handelen wil , dien zal ik „ duchtig op de vingers kloppen." ■ De moedwillige klager ging voort, den Koning met zijne voorgevens om te leiden, en de Koning zond weder een Kabinets - bevel aan het Lands - JuflitieCollegie af, onder het welk hij den 30 September zelf fchreef: „ Ik zal in 't volgend jaar daar heen komen, „ ik fpreek alle lieden, en ik zal tweemaal twee „ geen vijf laten heeten, en God help hem, die „ niet deugdzaam en eerlijk in Juftitie-zaaken te „ werk gaat, quod bene notandum." Het Lands-Collegie zeide in zijn wel ootmoedig, maar tevens ook vrijmoedig onmidlijk bericht aan den Koning: Wij zien niets meer voor ons overig,.dan ons aan alle , van Uwe Koningl. Majefteit te gelasten hoogfte verordeningen, nopens een naauwkeurig onderzoek van ons waarneemen van ons ambt tot  284 ZIJNE HANDHAAVING DER GERECHTIGHEID* tot hier tóe, in de allerdiepfte Devotie te onderwerpen , in het vrolijk uitzigt en gerustftellende hoop, dat de regelmatigheid van onze fchuldige dienstpligtigheid, die zich daar door aan den dag zal leggen, Uwer Koningl. Majefteits hulde en genegenheid ons genadigst beloofder wijze , weder zoo zeer tot ons zal neigen, als wij het altijd één van onze allerheiligfte pligten zullen laten zijn, om in allerönderdaanigfte trouw en Devotie te fterven, enz. Ook zond dit Provinciaal-Gerechtshof de Aften naa Beriin, die dipt onderzocht werden , wanneer men dan ook vond , dat het gerechtshof zich niet aan het minfte vermoeden of van nalatigheid , of van partij, digheid, fchuldig had gemaakt. Dit werd den Koning bericht, en hij fchreef daar op aan het gerechtshof. „ Zijne Koningl. Majefteit van Pruis/en, euz. „ heeft het tot genadigst welgevallen verftrekt, uit ,, het bericht van enz. en deszelfs bijlagen met „ meerder te zien, dat deszelfs gedrag in de recht„ zaak van D... overal pligtmatig, en het zelve „ deswegens niets te last te leggen is. Hoogsts, dezelve heeft dienvolgends dit aan gemelde Col„ legie tot deszelfs gerustftelling niet alleen fe „ kennen geven, maar hetzelve tevens mids dee„ zen willen verzekeren , dat hetzelve , bij ver„ dere gelijkmatige getrouwe waarneming van zij„ ne Ambtspligten zich met derzelver hoogde be„ fcherming en goedkeuring onveranderlijk te ver* ,, troosten zal hebben. " potsdam 1772. FREDERIK, Mes  zijne handhaaving der gerechtigheid. 285 Men kan niet verlangen , «Jat een Koning in het herroepen zijner befchuldigingeu van een Lands-Collegie, die hij in den eerften aanval van ongenoegen gefchreven heeft , verder ga , of het zelve grooter herftel en vergoeding van eere doe. Een ander voorbeeld uit het jaar 1783 is niet minder aanmerklijk. De Koopman D. te A. fchreef onmidlijk aan den Koning , zich bezwaarende over een vonnis van het Accijs • gerecht. De Vorst was geftoord over dit vonnis, en fchreef aan zijnen Staats- en JuftitieJVlinister, den Vrijheer van zedlitz» „ Deszelfs opfteller zou gecasfeerd worden.'* Maar de Staatsdienaar had den moed, om hem voor te dragen, dat de klager de omftandigheden niet behoorlijk had opgegeven. Nadien nu de Koning niemand onverhoord veröordeelen zou, zoo verzocht hij, dat zijne Majefteit door derzelver Groot-Kanfelier, of door wien het hem believen mogt, wilde laten onderzoeken , of de opfteller van het vonnis eenen misdag begaan had? Toen fchreef de Koning deeze merkwaardige woorden op den kant: „ Recht, het moet niet te hard zijn." Thans zond de Staatsdienaar de Acten aan den Groot-Kanfelier ten onderzoek. Ik denk niet, dat één mijner Lezers de aardfche menschlijkheid in 't gemeen, en zich zeiven in 't bijzonder, zoo weinig zal kennen, dat hij nog zal vraagen, waarom de Koning niet aan elk Provinciaal Gerechtshof, aan eiken Prefident, aan eiken Staatsen Juftitie-minister, in alle foortgelijke gevallen, eene dergelijke eer-herftelling gegeven heeft? Geern trok hij zich zijne geringe onderdaanen aan, 4ie over geleden onrecht klaagden, dewijl hij, niet zón-  £86* ZIJNE HANDHAAVING DER GERECHTIGHEID, zonder grond, het daarvoor hield, dat zij daar lister voor waren blootgelield, dan de aanzienlijken. Hij Beeft meermaals in Kabinets-bevelen gezegd, dat den geringften lieden even zoo goed Juftitie moest en zou wedervaaren , als den aanzienlijkften, wanneer dit, volgends opgave cn.naar zijne mening, niet, of wel het tegendeel gebeurde, dan waren zijne Kabinets-bevelen tot hunne befehutting gereed. Toen in 1782 eene adelijke onderdaane zich beklaagde , dat hij van den Schout door Hagen mishandeld was, fchreef hij op den kant van het klaagfchrift: „ Men moet van vodderijen geene groote zaa„ ken maaken , en het arme volk moet niet on• ,, derdrukt worden , en geen mensch moet tiranniek tegen hen te werk gaan." In hetzelfde jaar ontving het Juftitie • Departement van den Staatsraad het volgend, den 23 April gefchreven Kabinets-bevel: De Dochter van cossat heeft bij zijne Ko„ nïngl. Majefteit- nogmaals verzocht, dat haar vaderlijk Hof, welk haar van haaren vader ééns „ toegezegd was , mogt worden ingeruimd. Of•' „ fchoon nu wel naar ingekomen kundfchappen, ,, dit ééns vooral niet meer gefchieden kan; zoo„ vind hoogstdezelve echter billijk, dat men zich haar verder aantrekke , en in zoo verre „ voor haar zorge , dat zij op eene andere wijze „ geholpen word; en beveelt dienvolgends derzeN ver Juftitie-Departement, hier mede in gena! de , om naar gefteldheid der omftandigheden , „ het verdere haarentwegen te fchikken en te be' „ zorgen. Want zij moet toch , als kind , iet van haaren vader bekomen, en zal zij-den Hof „ niet  zijne handhaaving der gerechtigheid. 28? „ niet krijgen , dan moet zij toch in de plaats daar van iet anders krijgen." frederik. In het volgende jaar 1783 wendde zij.zich weder tot den Koning, voorftellende, dat zij van de Heerfchap niet alleen uit haar vaderlijk Hof cossat verdreven was , maar ook flagen gekregen had. De Koning beval het Juftitie-Departement, dat het hem daar van bericht zou toezenden. In dit bericht ftond , dat de flagen geene verbindtenis met den Hof hadden, maar haar wegens haar ongefchikt gedrag gegeven, en ook van geen belang geweest waren. Maar de Koning fchreef op den kant: „ Slagen behooren 'er niet bij, en dit is geheel „ niet volgends mijne verordeningen , en die ze „ gegeven heeft , moet deswegens geftraft wor„ den. Dat is Juftitie. Anders kan ieder een arme lieden beledigen." frederik. Ook wil ik eene proeve geven van zijne billijkheid. De Staatsdienaar van dank el man berichtte in April 1763 van eenen Prediker op het Slot te Kleef, dien de Oostenrijk] che Adminiftratie , en van 83 Predikanten in Oost - Pruisfen, die de Rusjïfche Adminiftratie , geduurende den oorlog, had aangefteld, en de Koning bevestigde hen allen, echter gebood hij, dat zij hem op nieuw den eed van onderdaanigheid en trouwe doen moesten. si;  25S ZIJNE HANDHAAVING DER. GERECHTIGHEID'. ZIJNE BIJZONDERE GEDACHTEN OVER. DE CRIMINÉELE JUSTITIE. Hij heeft wel de doodftrafFen op minder misdaaden beperkt: dan op welken zij voorheen in zijne Landen gefield wafen , maar ze niet geheel afgefchaft. In het jaar 1743 zond het Juftitie-Departement het volgend voorftel aan' hem af: Tot hier toe hebben alle bij de Regeeringen uif> gefprooken Cnmineele Vonnisfen tot Confirmatie herWaards moeten gezonden worden. Hier uit is dit Inconvenient ontdaan, dat niet alleen de ohderzoeks-gerechtshandelingert daardoor vertraagd worden , en de misdaadigers des te langer in de gevangenis rhoeten zitten , maar ook worden de Straf-kasfen met kosten in 't gemeen , en de onderdaanen met waaken bezwaard. Het GeneraalDirectorium is nevens ons preallabel van gedachten , dat het toezenden van Crimineele Vonnisfen uit de Provintiën , waarbij eene levensftraf, gees. feling, bannisfement en vesting word opgelegd, of daar het op eene begenadiging aankomt , niet mogt plaats hebben. Het dependeert van Uwe Koninglijke Majefteit allergenadigfte refolutie , of dezelve deezen voorflag tot verhaasting der lijfftraflijke Procesfen , tot Confervatie der Straf-kasfen , en tot vermindering der kosten ftrekkende ^ wilt gelieven te aggreërent Beriin den 26 Juns > 1 1743- COCCEJI, BROICH, BRAND, ARNlBlJ Doeh  ZIJNE HANDHAAVING DER. GERECHTIGHEID. aSjf Doch de wijze Vorst beantwoordde den 30 Junij dit voorftel aan den Groot-Kanfelier mondeling met neen! en voegde 'er bij, dat zij alle Crimineele Vonnisfen moesten overzenden, anders konden daarbij allerhande Inconveniënten ontftaan, en de lieden in de Provintiën naar welgevallen mishandeld worden. Tot zijne zonderlingheden, en (waarom zou ik dit ontkennen?} tot zijne dwaalingen, behoorde, dat hij de zelfsmoord voor geene misdaad, ten minften voor geene zoodanige hield , die van den Landsheer geftraft moest worden, waarom hij 'er ook de befchimping van het lijk niet op ftelde. Hij verdeedigde zelfs bij voorkomende gelegenheid den zelfsmoord , en was gewoon te zeggen : ,wanneer het in een huis rookt , dan is het mij geoorloofd , 'er uit te gaan : waarom zou mijne ziel niet uit miju ligchaam kunnen gaan, wanneer het daar in rookt, en het haar daar niet meer behaagt ? Men heeft mij» zonder mij raad te plegen, in de wereld gezet, zou men mij willen verhinderen , om 'er uit te gaan, als het 'er mij niet meer in behaagt ? (Niemand wederfprak hem, wanneer hij dus fprak; in een geleerd gefprek zouden deeze gedachten niet hebben kunnen beftaan). Wanneer hij van lieden hoorde, die in eene pijnlijke en ongeneeslijke ziekte het uithielden, dan verwonderde hij 'er zich over, dat zij geen einde van hunne kwaal maakten. Het fchijnt derhalven, dat hij het daar voor hield, dat de zelfsmoord ontftaat uit kracht en moed der ziel; doch, in de daad, werkt haare hoogde zwakheid dezelve, het zij met betrekking tot kennis, of van aandoening. Dulden , dragen, uithouden, is fterkte. Ken zelfsmoorder is beklaagenswaardig, maar yerdient nooit T roem,  ipo zijne itandhaavtng der gerechtigheid. roem, bij is geen wijs man, al was hij ook een ma-rcus cato van Utica. Daarom is bet mij, zor> dikwils ik 'er om denk, hoogst gewigtig en onbefchrijflijk aangenaam, dat God den Koning bewaard heeft voor het zwaare noodgeval, om van het vergif, welk hij, volgends een geloofwaardig verhaal y in den zcvenjaarigen oorlog , bij zich gedragen zou hebben , naar het voorbeeld van hannibal, ge. bruik te maaken. Maar daar in moet men hem zijne toeftemming geven, dat de zelfsmoord eene mindere misdaad is , dan het vermoorden van een ander mensch , inzonderheid van een kind, om daar voor gerecht, of ter-dood bereid, en met ftaaflijkheid tot denzelven geleid te worden. Het Juftitie-Departement van den Staatsraad verzocht den aöjunij 1769 's Konings goedkeuring , dat de verzelling :der misdaadigers naa de gerechtsplaats afgefchaft zou worden, dewijl zij bij zwakke verftanden het vreeslijke van de ftraf verminderde; doch merkte tevens aan, dat zij bij Roomsch-Katholijke misdaadigcrs, wegens de grondregels van hun geloof, wel behouden moest worden. Tot dit voorftel gaf de Staats- en Juftitie Minister van munciihaüsen aanleiding, nadat ik hem fn het Opper- Confistorie -een fchriftlijk opftel van de fchadelijkheid der ftaatlijke verzelling dèr misdaadigers door de Predikanten, en onder gezang en gebed, had overgegeven, met het welk een gedrukt gefchrift van i den Confistoriiial - raad en . Profesfur steinbart overëenftcmde, dat kort daarna in het Jicht kwam. '' De Koning nam deeze gelegenheid waar, om zich over dit onderwerp omftandig te verklaaren, en fchreef ■ zijne 'meenig in 't Fransch op den kant van het Hoogdtiitseh voordel van zijne Staats-  ZIJNE HANDHAAVING DER GERECHTIGHEID. 2Q1 Staatsdienaaren, denklijk omdat bij geloofde, dat hij zich in die taal beter uitdrukken kon. Zij luidde dus: „ J'ai inttrd.it les peters pour Les grand Crimes ,, quand des hommes ne voulant pas Je titer eux me' ,, mes crainte de L'Enftr, tuent un enfant pour „ avoir Le tems de faire penitence , ou dans des Cri* ,, mes affreux, pour empecher Le perte de deux Ci,, toyens L'homicide Simple de foy mime étant préfé' ,, rable a L'asfasfinat d'un autre, dont le Coupdble ,, est encore punt de Mort, dans les mauvaisjes ac~ si tions, cü il n'y a pas une atrosjitê outrêe, le pre* „ tre peut jouer fa rolle comme a L'ordinaire mais je me J'uis bien trouve de L'avoir interdit dans ces „ Cas exfepté, paree que cela a fait plus d'Impre* ,, tion que les poteufes 6? Les Roues." FEDERIC. (Ik heb de priesters verboden bij groote misdaaden, wanneer menfchen, die zich zeiven niet wilden dooden, uit vreeze voor de Hel, een kind vermoorden, om tijd te hebben, van boete te doen, of in ijslijke misdaaden, om het verlies van twee burgers te verhoeden. Zijnde de eenvouwige zelfsmoord te ftellen boven den moord van een' anderen, waar van de fchuldigen nog met de dood geftraft word; In booze daaden, daar geen verregaande ijslijkheid der misdaad plaats heeft, kan de priester als naar gewoonte zijne rol fpelen , maar ik heb mij wel bevonden, met het in de uitgezonderde gevallen verboden te hebben, omdat dit meer indruk gemaakt heeft, dan galg en rad. FREDERIK.) T 2 Vol-  SQ2 ZIJNE SCHIKKINGEN IM KERKELIJKE RECHTEN. Volgends dezelfde grondregels is ook het eigenhandig befcheid ingericht, dat hij den 17 Meij 1775 mededeelde , toen hem gewigtige gronden werden voorgelegd, wegens welken het raadzaam fcheen te zijn, dat een handwerksgezel, die zijn meesters kind met een hamer had doodgeflagen,. niet aan het leven geftraft, maar voor zijn leven in een tugthuis gebracht wierd. „ Das ist Nicbts als ledige und Dumme Vohr. „ wort. Der Kerl had ein Kind umgebracht, wenn „ er Soldat So würde er ohne Prister exfecutirt, „ und weillen diefe Cmaille ein Borger is, zo „ macht men ihn melancholisch , urn ihn zu ret- ten. Schone Juftitz. " frederik. (Dat is niets dan een ijdel en dom voorwendzei. De kerel heeft een kind omgebragt; indien hij foldaat was, zou hij zonder Priester geëxecuteerd worden, maar omdat deeze kanaille een burger is, zoo maakt men hem melancholiek, om hem te redden. Fraaie Juftitie!) iet van zijne schikkingen in kerkelijke rechten. Toen de Koning de regeering aanvaard had, werd hem een lijst der huwlijksgevallen, die tot hier toe voor verboden gehouden waren, voorgelegd, opdat hij zich daaromtrent verklaaren mogt. Hij keurde in 't gemeen goed, dat alleen die geenen voor ongeoorloofd gehouden wierden , die moses uitdruktijk en bij naame verboden heeft, zonder dat men ge- rech-  ZIJNE SCHIKKINGEN IN KERKELIJKE RECHTEN. 293 rechtigd zou zijn, om van deeze tot anderen te befluiten. In de gemelde lijst flipte bij op den kant die huwelijken aan, ten aanzien van welken het Opper-Confistorie üispenfatie kan fchenken. Onder de ongeoorloofde bleef het huwlijk met des Vaders Broeders weduwe , of met des mans broeders zoon, en het Opper-Confistorie heeft de vrijheid tot dezelve beftendig geweigerd. Doch de perfoonen , aan welke dit geweigerd werd, zijn niet altijd met dit befcheid voldaan geweest, maar hebben zich dikwijls onmidlijk tot den Koning gewend , en zijn verlof poogen te bekomen. Maar dit is tot 1783 toe geheel vergeefcch gefchied, en hij zeide in 1773 den 30 December in een Kabinets - bevel aan het geestelijk Departement : „ Die man , die om vrijheid tot dit huwelijk „ verzocht, zou geheel afgewezen worden , de„ wijl het tegen de Godlijke en Landswet was." Doch in 1783 den 10 Janüarij gaf hij aan het Geestelijk Departement het volgend Kabinets-bevel: „ Heeft de weduwe misfchien een fa- briek, of eene andere kostwinning, waartoe zij „ volftrekt een' man nodig heeft, dan kan wel op „ haar verzoek eene uitzondering van den alge„ meenen regel gemaakt, en haar toegelaten wor,, den , dat zij met haaren mans broeders zoon „ trouwt. Ik laat dienvolgends dit aan uw nader „ onderzoek over, om dat ik, in dit geval flechts alleen, dergelijk een huwelijk vergunnen wil." FREDERIK. Het is zeker te wachten, dat niet alle Lezers den grond voor dit enkel geval van bewilliging voor volT 3 *. doe-  £94 zijne mildheid en erkennelijkheid. doenend zullen houden; doch het kan tot een nieuw onderzoek aanleiding geven , of in het huwlijk zelf zekere onbetaamlijkheid en fchaudlijkheid te vinden is of niet ? zijne mildheid en erkennelijkheid. Milddaadige vrijgevendheid is niet , zoo als veelen meenen, de eerfte, voornaamfte en prijswaardigfte eigenfchap van eenen Landsvorst. Hij kan niet alle behoeftigen en armen geven en helpen, zoo als frfderik de tweede van zich zei ven met grond en waarheid zeide. (Bladz. 240.) De milddaadige vrijgevendheid is ook hét meest aan misbruik onderworpen. Gerechtigheid is veel gewigtiger en noodzaaklijker. De vrijgevendheid van eenen Landsvorst kan heel ligt in verkwisting ontaarden, den Staat verzwakken , en verachtelijk maaken ; maar gerechtigheid geeft hem fterkte , eu 'bezorgt hem vertrouwen en geloof. Deeze inleiding zal menigen Lezer doen vermoeden, dat 'er op de milddaadige vrijgevendheid van Koning frederik den tweeden nht veel te roemen is. Doch het komt 'er op aan, hoe men deeze bewoording neemt. Indien men , ze van aalmoefen verftaat , dan was zij niet groot ; wanneer men deeze enkel daarnaar beoordeelt, dat hij, als hij uitreed, en op zijne reizen aan een' arm man en Invaliden foldaat, die hem om een aalmoes bad, gemeenlijk Hechts 8 grosfehen liet geven , en rchriftehjkê bedelarijen , bet zij om een gefchcuk-, of om een gunstbewijs, naar dc perfoonen en omftandigheden, alken met 16 gr. 1 baa-  ZIJNE MILDHEID EN ERKENNELIJKHEID. 295 Ier , 2, 3, 4, 5 > lp tot 20 Daalers beantwoordde. Doch, men moet de groote fomme van aalmoefen, die hij jaarlijksch gegeven heeft, bedenken. Mij zijn alleen die bekend, welke hij te Beriin bedeed heeft, en van deezen wil ik ook alleen fpreken. Zij hebben terftond na het aanvaarden zijner regeering een' aanvang genomen , en alle nieuwjaar 4000 Rijksdaalers bedragen , die door handen der Predikanten werden uitgedeeld, 's Konings wil was, dat zij niet bij weinige grosfehen aan itraatbedelaars en andere last veröorzaakende lieden, gegeven, maar aan waare en fchaamachtige Huis-armen, aan bedaagde weduwen, wed uwenaars , die verfcheiden onmondige kinderen hadden, lieden, die door onrechtvaardigheid van hun vermogen beroofd waren , en andere waardige perfoonen, in deelen van 3, 5, 8, tot 10 daalers zouden uitgedeeld worden. Van 1750 tot 1759 gaf de Koning alle nieuwe jaar 2000 daalers, maar in 1750 weder 4000, waar van 1000 daalers aan foldaaten weduwen , wier mannen in den oorlog gefneuveld waren., en 500 aan fchaamachtige armen gegeven werden. In 1761 vereerde hij 6000 , en in 1762 uelfs 10000 daalers, doch waarvan het Armhuis te Potsdam 3000 , en de foldaaten weduwen te Beriin 2000 daalers bekwamen. Van 1763 tot 1786 gaf hij elk nieuw jaar 4000 daalers , waar van de foldaaten weduwen 1000, en de fchaamachtige armen 500 daalers ontvingen. Ook bewilligde hij aan het Armen-Directorium, zo veel rogge, als het tot brood voor de armen nodig had , uit zijne Magazijnen alhier, het fchepel voor 1 daaler te koopen, waardoor veel befpaard werd. Terftond in 't begin zijster regeering beftemde hij de 100000 daalers, welke T 4 Ko-  2-}6 zijne mildheid en erkennelijkheid. Koning frederik willem de eerfte, tot het aanleggen van een Vondelinghuis fchonk, omdat zij' tot dit oogmerk niet genoegzaam waren, tot den opbouw en het onderhoud van het Werkhuis alhier. Aan het Armen-Directorium alhier heeft hij' tot aflosfmg van deszelfs fchulden in 1775 jcooo daalers, en in 1777 nog 13000 daalers , in 1783 tot brandhout voor de armen 6000, en in 1786 ook voor de Hoogduitfche armen alhier 10000 daalers, en dus in 't geheel 79000 daalers vereerd, die aan en door het Armen-Directorium gegaan zijn. Aan het Fransch genootfchap tot bezorging van hout voor de armen heeft hij in 1782 en 1784 aanzienlijke fommen tot deszelfs oogmerk gefchonken, te weten, in het eerfte jaar 6000, en in het laatfte 3000 daalers, benevens 500 daalets, om onder de Franfche armen uit te deelen. Aan het Franfche Opper - Confistorie gaf hij den 28 December 1785 een Kapitaal van 10000 daalers , waar van de Interesfen onder de Franfche armen moesten uitgedeeld worden. Ook heeft hij het Franfche Kinder-Hospitaal nieuw laten opbouwen. Aan de Geleerden gaf hij geene gelegenheid , om zijne giften uit te bazuinen ; want zelfs die genen, die gefchriften en boeken aan hem opdroegen , kregen daar niets meer voor, dan eenen genadigen tri.f, uit de pen van eenen geheimen Kabinets. raad, met de eigenhandige onderteekening van 's Konings naam ; maar een gouden Medaille voegde hij 'er niet bij, omdat hij 'er geen liaan liet (*), en 'er dus ook geen had. Eene verëering in zuiver geld, van (*) Uitgezonderd inhuldigings-penningen. Hij liet zelfs de Medailles, die zijn Vader had nagelaten, verfinelten.  zijne mildheid en erkennelijkheid. 297 van zijne hand- en Dispofitie-gelden, heeft, zoo veel ik heb kunnen vernemen, alleen de Profesfor garve te Breslau, voor eene Hoogduitfche Vertaaling der Boeken van cicero over de pligten , en joan raspar arletius , Rector van het Elifahets gymnafium te Beriin, wegens zijne zonderlingheid, twee of driemaal, (telkens 100 daalers,) ontvangen, maar niemand eene kostbare doos, of een ring; want in deeze dingen beftonden de kostbaarheden, die hij verëerde. En nogthans heeft het hem aan loffpraaken niet ontbroken. Op zijne reizen betaalde hij zijne huisvesting aan den genen , bij wien hij dezelve nam, heel goed, want hij gaf,'voor eten-verblijf vijftig,voor nacht verblijf honderd daalers. Als dit laatfte in het huis van eenen Edelman was , dan verëerde hij denzelven , behalven de vastgeftelde honderd daalers , ook nog wel een gouden doos, of een ring, die vijf of zeshonderd daalers waardig was. De verëeringen, die zijne broeders en zusters en andere bloedverwanten van hem ontvingen, waren niet zoo groot, maar nogthans aanzienlijk. Ik wil niet verzwijgen, dat het in verfcheiden gevallen, niet alleen het gevoelen van bijzondere perfoonen, maar ook der wereld geweest is, dat hij geldfommen, kostbaarheden en eerteekens aan getrouwe dienaaren en welverdiende mannen onthouden, en ze aan perfoonen hefteed heeft, die ze niet verdienden , ja dezelven volftrekt niet waardig waren. In fommige gevallen zag hij dit zelf in, en alsdan fcheen het, dat hij een echt Gereformeerd Christen was, om dat hij het aan een voorbefchikking, of gelijk hij ook wel zeide, aan het geluk toefchreef. Dik-. T 5 wij'ls  298 ZIJNE MILDHEID EN ERKENNELIJKHEID. wijls hebben nijd en naarijver hier omtrent verwijtingen voortgebragt; maar de Koning had tot dit zijn gedrag , dat van onrechtvaardigheid befchuldigd werd, goede redenen, die men zou laten gelden, indien zij bekend waren geworden, en in fommige gevallen kan de misflag bloot daarin beftaan hebben, dat hij de belooning van zekere perfoonen tot tijd en omftandigheden uitgefteld heeft, die hij tegen zijn ver* moeden niet beleefd heeft. Want dat hij geneigd was, om zich jegens uitmuntende verdiensten erkennelijk te betoonen, bewijzen allerduidelijkst de gedenkteekens, die hij voor verdienstelijke perfoonen heeft laten oprechten, waar in hij niemand der tegenwoordige Monarchaale Staaten ten voorganger had. De Koning was overtuigd, dat zijn Groot-KanfeIier, Vrijheer van cocceji, zich bij het Juftitie\vezen zeer verdiend gemaakt had, (Bladz. 277.) hij liet derhalven deszelfs borstbeeld in marmer houwen , hetwelk in 1766 op het plein van het Collegie-gebouw in de Lindenftraat werd geplaatst, alwaar het nog tusfchen eenige boomen ftaat; maar eene üecht verkoozen ftandplaats heeft. Op een bekwaamer en aanzienlijker plaats, te weten, op de vier hoeken van de Willems• plaats hi de Frederiks-ftad, ftaan vier marmeren Standbeelden , die de Koning tot gedachtenis van even zoo veele verdienstelijke en van hem zeer geachte Generaals heeft laten vervaardigen en oprechten. Deeze zijn, de Generaal - Veldmarfchalk, karei christoffel, Graaf van schwerin, die in 1757 in den veldflag bij Praag, zijn Regiment aanvoerde, ota eene vijandelijke batterij te bemagtigen ; de - ■' Ge-  ZijNE MILDHEID EN ERKENNELTJKIIEIO. 299 Generaal-Luitenant hans karel van winter» feld, die in 1757 bij Moys in de Laufitz in een hevig Gevecht zijn leven verloor ; de Generaal der Kavallerij , fr. will, van seidlitz, die de Pruisfifche Ruiterij zeer verbeterd heeft, en in 1773 geftorven is, en de Generaal-Veldmarfchalk jakob van keith, die in 1758, toen de Oostenrijkfche Armée de Pruisfifche bij Plochkirch in de Laufitz overviel, zijn leven infchoot. In de Monarchaale Staaten word de roem aan den Monarch toegekend, en deeze is gemeenlijk zwak genoeg, om zich dien alleen aan te matigen; maar frederik de Tweede deelde dien openlijk met zijne Staats- en Krijgsbedienden, die zijne medehulpen geweest waren. Dit is zonder voorbeeld. De Republiek Venetiën heeft in 1746 te Corfu haaren Generaal m atthias,Graaf van schulenburg een Standbeeld opgericht voor het behouden van dat Eiland, maar in Monarchiën heeft onze Koning het eerfte voorbeeld en proeve van deeze erkennelijkheid gegeven, het welk nog in geene andere nagevolgd is. De gefchiedenis van zijn' tijd, die de Koning zelf gefchreven heeft, en thans gedrukt word, bevat meer en duurzamer gedenkteekens, die hij voor zijne Krijgsbedienden uit dankbaarheid gefticht heeft. Hij fchrijft in de eerfte Voorreden op dezelve: Je ne tairai point (dans les recits de mes campagnes,) la gloire immortelle, que tant d' officiers y font acquife, je leur moue ce foible effai comme un monument de ma reconnoiffance. (Ik zal in het verhaal van mijne Veldtogten den onfterflijken roem niet verzwijgen, welken zoo veele Officiers verkregen hebben, ik wijde hun deeze zwakke proeve als een gedenkteeken van mijne erkentenis.) En  JjOO zijne -mildheid en erkennelijkheid. En in de andere voorreden zegt hij"; dat hij voor de Nakomelingfchap wil befchrijven les belles adions de fes officiers, par les quelles ils fe font acquis l'immorta» lité d jufte titre. (De fchoone daaden van zijne bevelhebbers , waardoor zij zich op goeden grond de onfterflijkheid verworven hebben.) Eindelijk moet men nog te rug denken aan die menigvuldige Millioenen , boven (Bladz. 241.) aangehaald , welke de Koning aan zijne Provintiën en Onderdaanen gefehonken heeft, om die in goeden ftand te ftellen, en alsdan is het bewijs, dat hij milddaar dig en weldaadig geweest is, volkomen. iet van zijne, gedachten over aalmoesen en collecten. Over het befteeden der Aalmoefen heeft hij bij zekere gelegenheid zeer rechtmatig geoordeeld. Het Geestelijk Departement berichtte hem den iB Febr. if44, dat het Aalmoefen-Collegie te Maagdenburg aldaar een Armen-huis tot ftand gebracht had, en nu om vrijheid verzocht, om, als Patroon, bij het zelve eenen Predikant te mogen aanftellen. Daardoor werd niemand bezwaard, want het Aalmoefen Collegie zou zorgen voor het onderhoud van deezen Predikant, en de regeering benevens het Confiftorie te Maagdenburg vond dit billijk en prijslijk. De Koning zag deezen voorflag heel anders in, en bracht zoo wel het Geestelijk Departement, als de Regeering en Confiftorie te Maagdenburg daardoor op redelijker gedachten, dat hij op den kant fchreef: „ Das Al Mofen Wefen ist nicht um einen Prister zu falariren, Sondern den Armen guhtes zu „ Thun,  ZIJNE GEDACHTEN OVER. AALMOESEN EN COLL. 3©t „ Thun, es full nach der Toure von einer jeden „ Kirche in Magdebourg fo mehr als 2 predigers „ hat einer dorten predigen gehen, und die Woche „ über die Kranken etc. befuchen. (Het Aalmoefen-wezen is nier, om eer. Priester te bezoldigen, maar om den Armen wel te doen. Bij de beurte zal van elke kerk in Maagdenburg, die meer dan twee Predikanten heeft, één daar gaan prediken, en geduurende die week de zieken e. z. v. bezoeken.) Nadien nu te Maagdenburg alleen de Jans - kerk drie Predikanten had, en 'er bij elke der overige Kerken flechts twee Predikanten ftonden; zoo verordende het Geestelijk Departement, op den voorflag der Regeering en van het Opper - Confiftorie, dat van alle en elke Predikanten, die bij de 6 Stad-kerken ftaan, alle half jaaren twee tot het Aalmoes-Collegie zouden gedeputeerd worden, en tevens de zielszorg in het nieuw Werk-huis zonder belooning zouden waarnemen. De verzoeken om Collecten tot opbouw en verbetering der Kerken, Predikants- en Schoolgebouwen, inzonderheid op het platte Land, zijn, onder zijne legeering, van tijd tot tijd zoo talrijk geworden, dat •er op meenigen Zon- en Feest-dag twee hebben moeten invallen, als de Koning ze bewilligd had, waarom zij ook heel weinig opbrachten. Den Sjïen Februarij 1783 vraagde het Geestelijk Departement bij' hem, of hij weder, gelijk in 177°» goedkeurde, dat de ingewilligde meer dan 70 Collecfen, op ééns uitgefchreven, en van tijd tot tijd ingezameld wierden? Hij gaf op den kant het volgend eigenhandig befcheid: „ Guht,  *;02 ZIJNE CEDACIiTEN OVER AALMOESEN EN COLL, ,, Guht, aber ich weis nicht ob Sie alle So Nöhtig Seindt wie Sie angegeben werden. Das ï> Seindt fportels vor die Dorf gerichte, und das musf nicht Seindt, wehn nicht attestiret das es nöhtig ist. (Goed, maar ik weet niet, of zij allen nodig zijn» gelijk zij opgegeven worden. Dit zijn buitenkansjens voor de Dorps - gerechten, en dat - moet niet zijn, indien 'er niet geattefteerd word, dat het nodig is.) Waar dit vermoeden des Konings, dat 'er onderkruiping plaats had bij zulke Collecten - gelden, op gegrond was, weet ik niet, maar het Geestelijk Departement had derzelver noodwendigheid bericht en betuigd, en die gefield in de armoede der Stippliünten. zijn geduld en ongeduld. Over den vuurigen aart des Konings moet men zich geheel niet verwonderen; alzoo die in zijn huis ten minften zedert eenige gedachten op elkander, erflijk was. Hij fchrijft zelf van zijnen Oud - Grootvader, den Keurvorst frederik willem, dat hij een levendig en vuurig Temperament had, en dus ligt in toorn ontftak. Aan zijnen Grootvader, Koning frederik den Eerften, fchrijft hij, ook een hevig, opvliegend beftaan toe; Doch van zijn' Vader, Koning frederik willem den Eerften, zegt hij enkel, dat hij ruw in zijne zeden, en ftreng ten aanzien der zeden van andere menfchen geweest is. Hoewel het algemeen bekend is, dat hij buitenge, meen driftig en hevig was, en boven (Bladz. 199.™^.) < - zijn  zijn geduld en ongeduld* S°3 zijn 'er eenige proeven van voorgekomen. Ik zal 'er hier ééne vernaaien, aan wier waarheid niemand reden heeft, om te twijfelen. Hij was zijne oudfte Dochter (Bladz. 201, 205 , 209.) om verfcheiden redenen niet heel genegen, onder welke redenen ook deeze was, dat haare woorden fomtijds fteekeliichtig waren. Ee'ns, toen zij aan de ééne, en de Koningin aan de andere zijde van hem zat, gaf zij hem een fpits antwoord, welk hem zoo toornig maakte, dat hij zijn mes vatte, en eene beweging maakte, waardoor het fcheen, als of hij haar dat in 't lichaam wilde ftooten. Dejaager, die achter hem ftond, vreesde ook, dat hij dit doen mogt, en draaide den rolftoel, daar hij op zat, zoo fchielijk om, dat de Koning daardoor van tafel afgekeerd wierd. De Koningin ontftelde onbefchrijflijk, maar wenkte de Prinfes, om op te daan, en heen te gaan, gelijk ook gefchiedde. Toen dejaager merkte, dat 's Konings toorn wat bedaard was, draaide hij den ftoel weder om, zoo dat de Koning weder aan de Tafel kwam te zitten, cn daar op bleef hij ftil achter den Koning ftaan. De Koning was over het gantfche voorval zelf zeer ontffeld; maar keek kort daar op naar den ftouten Jaager om, en gebood hem, heen te gaan. Van dat oogenblik af zag hij hem niet weder, maar hij gaf hem eenige dagen daarna eene goede houtvesters plaats. Van zijn Vaders hevigheid en ongeduld, had Koning frederik de Tweede alszins veel overgeërfd, en dezelve braken bij veele gelegenheden hefrig uit. (Bladz. 19.217.) Doch men moet bedenken, dat, blijkends de Gefchiedenisfen, enkel de levendige, vuurige en driftige menfchen veel groots en gewigti.?s in Krijgs- en Burger-zaaken uitvoeren, en dat dit i . de  304. zijn geduld en ongeduld. de nadeelige uitwerkzelen van hun Temperament verre overtreft; ook moet men overweegen, dat de Koning zich dikwijls dan vroeger dan laater bedacht, en weder herfteld heeft, dat hij dan ook veel weder goed maakte, het geen door zijn' toorn flecht fcheen geworden te zijn; (Bladz. 67. en eindelijk moet men niet vergeten , dat hij in veele gevallen tegen onhoflijke en aanhoudende lieden onverwacht groote eu lange zachtmoedigheid en geduld geoefend heeft (Bladz. 176.) zijne natuurlijke eerlijkheid, openhartigheid en vrijmoedigheid. De Koning was van natuur eerlijk, openhartig, en vrijmoedig. Uit hoofde van zijne eerlijkheid hield bij zijne beloften. (Bladz. 196) In het zeldzaam geval, dat hij dezelve vergat, nam hij de herinneringen daar aan wel op. Over tafel en in andere verkeering en gezelfchap was hij niet achterhoudend, maar zeide zijn gevoelen van perfoonen en zaaken vrij uit. (Bladz. ai). In zijnen bekenden Brief san den Roomfchen Keizer, dien hij den 14 April 17/8 te Scbönvoald fchreef, verzekert hij, dat hij, avec }robitè & avec francbife fchrijft, en dit getuigt de Brief zelf. Doch, wegens deeze zelfde eerlijkheid, openhartigheid en vrijmoedigheid, met welke zich dikwijls de fchertz en fpot, die hem zoo natuurlijk was, ook verëenigde, ontviel hem in gefprekken en in eigenhandige fchriften veel, dat naderhand misduid en misbruikt werd, ja hem zelfs vijanden verwekte. Op zoodanige wijze vatte de Rusfifche Keizerin elizase th vermoeden en ongenoegen tegen hem  zijne eerlijkheid, openhartigh. 30^ hem op, die hem zeer nadeelig was. Het Weener Hof haalde in 1773 in het Staats-fchrifc: Ihro K. K. Maj. Gerecbtfame und Maasfregeln etc. Bladz. 26, 27 en 43, de eigene woorden des Konings aan, die hij den 13 Sept. 1772, en den 17 Febr. 1773. tegen den Baron van swi eten gezegd, en deeze terftond na het gehoor, dat hij gehad had, had opgefchreven. Maar de Koning verzekerde vijf en zes jaaren daarna, in zijnen hier voor aangehaalden Brief aan den Keizer, dat hij van s wiet en niets meer geantwoord had, dan dit; on pouvoit fe tranquillifer encore, paree que le Mirggrave d'An/pach fe portoit blen, & qu'il y avoit tout dpaner, qu'il me furvi' „ vroit?' ("Dat men zich nog gerust kon ftellen, nademaal de Mark-Graaf van Anfpach nog wel voer, en men 'er alles op verwedden kon, dat hij mij zou overleevenO Dat hij iet dergelijks gezegd heeft, bevat zelfs het bericht van den Baron van swi eten, in hetwelk dit antwoord des Konings voorkomt: Ce n'ejl pas, que fe Ion le cours de la nature, je doive m* attendre d voir vaquer ,ces deux fuccejjions; ïEleiïeur de Baviere 6f le Marggrave d'Anfpach font tous deux beaucoup plus jeunes que moi £fV. (Daar is geene reden, dat ik naar den loop der natuur moet verwachten, dat ik deeze beide opvolgingen zou zien openvallen; De Keurvorst van B ijeren, en de MarkGraaf van Anfpach zijn beiden veel jonger dan ik e^ z. v.) Doch het is ook waarfchijnlijk, dat, fchoon al den Koning juist niet deeze woorden, je concois & je pefe vos raifons; il ne fauroit vous être indifferent ni agrea* blet de m' avoir pour voifin de cecoté.la, fj? les itats du cercle de Franconie ont J'ujet d'en être allarmés; mais onpourroit remedier d tout cela par un troc avec V quel*  «o6 zijne eerlijkheid, open hart igh. quelque autre Prince, qui ne dónneroit point d'ombragé. (Ik begrijp en gevoel uwe redenen; het zou u niet onverfchülig noch aangenaam wezen, mij aan dien kant tot nabuur te hebben; en de Staaten van den Frankifchen Kreits hebben reden, omdeswegens ongerust te zijn; maar men zou dit alles kunnen verhelpen door eene ruiling met eenig ander Vorst, die geen fchroom zou verwekken;) welke van swi eten uit zijn mond meende gehoord te hebben, ontvallen waren, hij nogthans iet dergelijks gezegd heeft, zonder te vreezen, dat men dit ééns tegen hem zou aanvoeren* Op gelijke wijze was het gefchapen met het eigenhandig antwoord des Konings van den 17 Julij 1778, op het eigenhandig fchrijven der Keizerin Koningin van den 32 van dezelfde maand. Dit getuigt van 's Konings goedhartigheid en neiging tot vrede, die in derzelver aandrang naar Staatkundige kloekheid vergat, fcherp te onderzoeken, of de brief van de Keizerin Koningin dat alles bepaald bevatte, hetgeen zijn Kabinets-Ministerie op zijn bevel en in zijn naam begeerd had, welk, ook zonder de Acten raad te pleegen, niet gefchieden kon. Bij geluk voegde hij 'er zelf bij, dat hij zijne Kabinets-Ministers verwachtte, die het aangevangen vrede-werk voltrekken zouden; en toen deeze na hunne aankomst bij hem bemerkten, dat de voorftellen der Keizerin in haaren eigenhandigen brief even zoo onbepaald en dubbelzinnig waren, als die, om welker wille de vredes-onderhandelingen te Beriin te niet gelopen waren, zoo gaf dit den Koning aanleiding, om den 22 Julij eenen nieuwen brief aan de Keizerin te fchrijven, en dezelve een bepaalder plan tot een vergelijk voor te flaan. Het Keizerlijk Ministerie vertoonde aan de Keizerin het onder-  en vrijmoedigheid. alde aanleiding, die hem ter onderteekening werd toegezonden , en in welken hem zijn volledige Titel als iet overvloedigs in de oogen viel. zijn wantrouwen, welk hij in veele gevallen openbaarde, en de reden daar van. Men heeft geene reden, om zich te verwonderen, dat de Koning in veele gevallen een groot wantrouwen ontdekt en weinig menfchen voor eerlijk gehouden heeft, en daar men ftaat op maaken kon; want hij was al te dikwijls en te fterk bedrogen. Hier orer-  ZIJN WANTROUWEN EN REDÉN DAAR VAN. 313 ever klaagde hij dikwijls, en als hij in de daad eerlijkheid bij iemand geloofde te vinden, zoo ftelde hij dezelve, volgends zijn rechtmatig oordeel, op eeii grooten prijs. Het was voor zijne eerlijke Dienaaren van verfcheiden ftanden en rangen, natuurlijker wijze fmertelijk, wanneer hij fchreef, gelijk in 1782. „ Das mus ich glaubèn , ohngeachtet ich kein „ volkomen Ueberzeugung davon habe , als des „ Herrn Stats Minifters fein Aitejl:" (Dit moet ik gelooven, alfchoon ik 'er geene volkomene overtuiging van heb , dan het getuigfchrift van den Heer Staatsdienaar.) En eene andere keer, in het zelfde jaar; „ Das mus ich vor guht annehmen, weillen ich „ das Folk nicht kenne." (Dat moet ik voor goed aannemen , dewijl ik dat volk niet ken.) Het wantrouwen nam bij hem, gelijk bij alle andere menfchen, met de jaaren toe, en zou, als hij nog langer geleefd had, misfchien algemeen en onverdraaglijk geworden zijn. In zijn fterfjaar (1786.) berichtte hem een Staatsdienaar, dat hij veele en groote moeite gedaan had, om zekere perfoonen, daar de Koning veel genegenheid voor had, naar zijn wensch en oogmerk geld te bezorgen: Evenwel vertrouwde hij hem niet, maar fchreef: „ Sorge derHerr nuhr davohr, das N. und N. „ geldt kriegen." (Mijn heer drage maar zorg, dat N. en N. geld krijgen.) De Koning heeft het genoegen gehad, dat geduu. rende- zijne regeering , de zijdeteeld in eenige van zijne Landen, inzonderheid in de Keur-Mark, veel V 5 ver-  314 ZIJN WANTROUWEN EN REDEN DAAR VAN. verder, dan onder de regeering van zijn' Vader en Grootvader, wierd' voortgezet, en de Predikantena Kosters en Schooi meesters hebben zich daar zoo fterk op toegelegd, als rie voorraad van Moerbeziën-bladen, en; de gelegenheid van hunne wooningen wilden toelaten, en ook de aftrek der gewonnen zijde hen daar toe aanfpoorde. Maar de Koning geloofde, dat in de Keur-Mark elk, met ligte moeite, 12 pond zijde bekomen kan. Alhoewel hem nu in 1782 bericht wierd, dat in deeze Provintie in dat jaar 1475 pond 12 lood meer, dan in het voorgaande, gewonnen was , zoo was hij nogthans tegen de zijdeteelers wantrouwend , omdat op de perfoneele lijst Hechts, weinigen met 12 pond, maar de meesten alleen met 4, 6 tot 8 pond aangehaald ftonden. Hij fchreef dan op den kant van het bericht: „ Es ift noch fehr wenig in der Churmark kön„ nen mit leichter Mühe 12 Pfund fejde gemaclu wirden, es feiudt Faule Efels." FREDERIK. (Het is nog heel weinig. In de Keur-Mark kunnen met ligte moeite ia ponden zijde van ieder een geteeld worden; Het zijn luië Ezels.} 's K O N I N G S SMAAK. Nadien de Koning zich zei ven meermaals , (bij voorbeeld, in zijnen gedrukten Brief aan den Roomfchen Keizer van den 14 April 1778,) een' oud foldaat noemde, zoo fchijnt het, als of hij zelf aan ieder e'én' recht gegeven heeft, om hem voor geen' man  '■s konings smaak. 315 man van behoorlijken en fijnen fmaak te houden. Doch men moet die uitdrukking niet buiten het oogmerk uitfirekken, in het welk de Koning ze telkens van zich zeiven gebruikte. In zijne gedichten, brieyen en andere fchriften komen plaatzen genoeg voor, die van een fijnen fmaak getuigen. Ook verdiende zijn fmaak in de Muzijk, en in veele inrichtingen, goedkeuring. Qf hij dit ook in de bouwkunde verdiende? dit fchijnt twijfelachtig te zijn. Zijn zomerlusthuis Sms Souci bij Potsdam heeft bij kenners en vrienden der edele eenvouwigheid de meeste goedkeuring gevonden. Aan de huizen, die de Koning in de Stad Potsdam heeft laten bouwen, behaagt de menigvuldigheid der goede en fraaie bouw-wijze. Integendeel het prachtige nieuwe flot is van buiten met beeldhouwers-werk van hoofden, eenvouvvige fiandbeelden en groepen al te zeer belaaden, en over het geheel wenscht men bij het befchouwen van de meeste, gebouwen des Konings , dat hij de fieraaden wat Spaarzamer had laten bijbrengen. Hij had zijne keunis van het bouwwezen uit Plaaten van gebouwen van deu ouden, midden, en nieuwen tijd, ontleend, naar welken hij verkoos en fatnenfteld.e, in het eerst, gelijk het Operahuis te Beriin getuigt, gelukkiger, dan in den volgenden tijd. Aan de vetfieringen' der yertrekken van zijne woonhuizen is , behalven fchoonbeid, pracht en Harmonie , ook de menigvuldigheid te roemenwant geen twee zijn aan elkander gelijk, en de Beeldhouwer hop.penhaupt de jonge, dien hij tot derzelver teekening gebruikte , heeft mij verzekerd, dat de Koning de ruwe fchetze tot het verlieren van eike kamer op het nieuwe flot zelf geteekend, en hem gegeven heeft om, uit te werken, Ije zal  316 'sk onings smaak. zal hier een verhaal bijbrengen , welk ik boven bij de befchrijving der fnelheid van zijn verftand vergeten heb. Toen de Koning het huisraad voor elke kamer van het nieuwe flot verkoos , boden onderfcheiden kunftenaars hem hun werk te koop aan. Onder deezen was een Horlogie-maaker, die hem een ftaand uurwerk toonde, op het welk een Moor ftond, die met een' hamer het uur aanwees , wanneer de meester hem dit gebood. De Koning kwam 'er op in, wanneer verfcheiden perfoonen het voor een ondoordringbaar geheim verklaarden , hoe dit toeging? Hij vraagde den kunstenaar terftond , waar hij den zeilfteen had , daar hij dit Kunstftuk mede uitvoerde ? Hij antwoordde: Hier, uwe Majefteit} en wees op zijne borst. zijne on vertsaagdheib. In zijne verheven en breede borst beweegde zijn hart vrij en onverhinderd , zonder van bangheid geplaagd te worden. Zijn Sanguineo-cholerifch Temperament (Bladz. 19.) wederftond ook de vreesachtigheid, wanneer zij zijn hart naderde, en naauwlijks was hij een jongeling geworden, toen hij reeds begon in velüflagen zich aan de grootfte gevaaren fe gewennen, en dus werd hij hoe langer hoe onver, tfaagder. De verzamelaars van zijne Bijzonderheden vernaaien 'er proeven van; doch ik zal 'er maar ééne-, daar ik zekerheid van heb, bijbrengen. In een hevig gevecht, werd het paard van zijn' Lijfpaadjen van pirch, op het welk bij naast den Koning reed, doodlijk gewond, en de Paadjen ftortte met hetzelve zeer onzacht op den grond. Hij fprong, niettegen- ftaande  zijne onvert saagdheid. 3t? ihande de groote pijnen , die hij voelde, weder op de been, en wilde heen gaan, maar de onvertraagde Koning, om wiens ooren de kogels zoo wel fuorden, als om die van pirch, riep hem ernftig toe; wilt gij den zadel wel mede nemen? en de Paadjen gespte hem los, en nam hem mede. De Koning heeft, in verfcheiden gevechten en veldflagen, zijne onvertfaagdheid bewezen, voornaamlijk in 1759, in den vreeslijken veldflag bij Frankfort of Omersdorf, in welken hem twee paarden onder het lijf gedood, en zijne kleederen doorfchoten werden; maar toen alles verloren fcheen te zijn, kwam moedeloosheid voor eenige uuren in de plaats. (Bladz. 312.) zijn gedrag in zijne laatste en doodlijke ziekte. Hij had in zijne jeugd volftrekt geene gedachten, dat hij oud zou worden, (Bladz. 4.) en fchoon hij in zijne manlijke jaaren zijn rigchaam door da ftandvastig gedulde moeilijkheden verhard had, evenwel beteugelde hij, bij het toenemen zijner hooge jaaren, zijn onördentlijken eetlust niet, maar verzwakte door zijne geliefde fpijzen, de vette en cmverteerbaare Polenta, enz. (Bladz. 9.) zijne mar.g zoodanig, dat dit de bron wierd van eene groote kwaal, inzonderheid van veelvuldige Kolieken en Braaken. Doch hij fchreef dit aan de aambeien toe, die hem in het eerst, zoo wel als de jicht, na zijn 28fte jaar, dikwerf plaagden , maar die , bij eene ftrengere levenswijze, minder tot verftooring van zijn ligchaam zouden toegebragt hebben. Zijne natuur hielp  318 zijn gedrag in zijne hielp zich zelve wel door de daaglijkfche fterke ühï waasfcming, (Bladz. 6. 12. 18. 19. 25.) ook dikwijls door Diarrbeen, die van zelf kwamen, en hijkwam ze door zacht afvoerende middelen te hulp. Doch de flijmige en galachtige onzuiverheden vermeerderden hoe langer hoe meer in zijn ligchaam, en de ingewanden van het onderlijf werden fteeds meer en meer verflijmd , verftopt ën verzwakt. Hij voelde zich zeiven dikwijls heel zwak. In deeze gevallen, en bij andere gelegenheden, fprak hij 'er van , dat een mensch niet zoo onbillijk moest zijn , en eeuwig verlangen moeèt te leven. Een ftads- poort was van ijzer en daal , en duurde nogthans niet boven de twintig jaaren, hoe dan een mensch, die fiechts uit klei en fpeekzel faamgefteld was, meer dan driemaal zoo lang kon verlangen te leeven ? Hij fprak ook als een oud foldaat, gelijk hij zich zeiven dikwijls noemde (Bladz. 3*4.), toén hij in zijn hoogen ouderdom zeide,' ik ben een afgeleefd oud kerel, de machine wil niet langer dienen, de duivel zal mij fchielijk haaien. Hij was bang en vreemde alleen voor een' zwakken, Hompen, tot bezigheden en verrichtingen önvermogenden, en dus werkloozen ouderdom , en in die betrekking wenschte hij, gelijk hij zeer dikwijls in zijn Latijn zeide, Jïante pede morire, dat zou beteekenen, in goede krachten fchielijk te fterven. Zonder twijfel had hij dit zijn fpreekwoord gevormd naar de uitdrukking van den ouden Roomfchen Keizer vespasianus, die, volgends bericht van süetonius, dervende gezegd heeft, Imperatoren ftanzem mori oportere. Maar toen hij, in zijne laatfte ziekte van elf maanden, een ongemeen fterk afnemen van krachten befpeur-  LAATSTE ÉN DOODLïjKE ZIEKTE. $10 befpeurde, zeide hij fomtijds, wanneer hij zeifs-verkoozeiij of voorgeflagcn geneesmiddelen innam, ook wan* neer men hem hoop op beterfthap gaf, het helpt toch niet, of, het helpt niet meer: maar in de daad, vertoonde zich de liefde en hoop om langer te leeven, zoo wel en fterk bij hem, als bij eenig ander mensch, inzonderheid , nadien hij geene-overtuiging had van de onfterflijkheid der ziel. Hij zag zelf wel in, dat hij de waterzucht niet ontgaan zoü! Ja, dat het begin derzelve reeds daar was; doch hij troostte zich daarmede, dat zijn Heer Vader ze lang uitgehouden had. Klimt zij in het ligchaam, zeide hij, en heeft zy een' zekeren omvang gekregen, dan kan men ze ftuiten. Ik kan toch nog jaar en dag leven. Hij beitelde ook nieuwe kostbare doozen, en andere fraaie dingen; Hij gebood, een'nieuwen tuin bij Sans-foüci aan te leggen, en deeze en andere beftellingen eu Ichikkingen toonden, dat hij het einde van zijn leven nog ver uitftelde. Nog tegen het midden van Julij van het jaar 178Ö, wilde hij het water uit zijne gezwollen beenen en lendenen afgetapt hebben, en alhoewel het water, dat Van zelf uit zijn linker voet liep, een ftank had, dien de perfoonen, welke bij he'm waren, naauwlijks verdragen konden; zoo was hij toch met zijnen toeftand te vrede, en verheugde zich oVer zijnen fomwijlen buitengewoonen eetlust, welken hij ook door onverteerbare fpijze voldeed. Zijne huisbedienden en de Geneesheeren beefden wegens deeze voldoening. De dood overviel hem, zonder dat hij deszelfs aannadering befpeurde. Want, alhoewel hij dikwijls zonder bewustheid was, zoo kwam hem dit echter niet bedenklijk voor, omdat de bewustheid wederkwam, en ook de hoest, met reutelen gepaard, bevreemdde hem  32Ó zijn gedrag IN zijne hem niet, omdat hij dien dikwijls gehad had, waat« om hij ook nog eenige dagen voor zijn dood vrolijk en boenende was, fehoon niet in dien hoogen trap, als in zijne gezonde dagen. De naauwkeuriger gefchiedenis van zijne ziekte zal dit alles ophelderen. In Augustus 1785, bevond zich de Koning, wegens veelvuldige Kolieken en Buikloop zeer zwak, en wilde nogthans naa Sileziën op de monftering der troepen aldaar, reizen, Dit voornemen volbracht hij ook, nadat hij adergeladen was, en een buikzuiverend en verfterkend middel gebruikt had. Dén 24 Augustus legende het des voormiddags bij de monftering doordringende, zoo dat de Koning door en door nat wierd, en fterk verkouden raakte, en namiddags openbaarde zich reeds de Koorts bij hem. Den 25ften befpeurde bij die niet meer, en ging derhalven met de monftering voort, vervolgende verders zijne reize over Neisfe naa Brieg. Dit fchijnbaar welvaaren duurde nog tot omtrent den tijd, dat hij bij Potsdam de in 't begin van den herfst gewoone Krijgsoefeningen plagt te onderneemen, doch den 18 September des avondsom 10 uuren, toen hij reeds te bed lag, overviel hem een fmoorzinking, van welke een braakmiddel hem bevrijdde, alhoewel het meerendeels naa onderen werkte. Den volgenden dag kreeg hij het Podagra, en kon de Krijgs - oefeningen der troepen niet bijwoonen. Van deezen tijd af duurde de ziekte, welke de Doctor en Profesfor selle, alsHoofd-Geneesheer, in een gedrukt Gefchrift kunstkundig befebreeven heeft, dan zacht dan heviger voort, en de Koning, die wel daaglijks de gewoone Kabinets-bezigheden vervolgde, maar anders met lezen en fchrijven zich weinig kon bezig houden, verdreef  LAATSTE EN DOODLIJKE ZIEKTE. 3*1 dreef zijn' tijd voor een goed gedeelte daarmede, dat hij zich zijne kostbare doozen, gefleepen en ruwe Chryfopazen, Banknöoten, als ook het Portefeuille en papier, welk de verdeeling en beftemming van zijne Hand- en Dispofitie-gelden bevatte, liet geven envertoonen, dat hij dan alles aankeek. Hij bracht den Winter van 1785 en 1786 en het voorjaar door met afwisfelende toevallen der ziekte, en met medieineeren. In Februarij 1786 zwollen bij dag zijne voeten fterk, en in den Zomer vertoonden zich de teekens van waterzucht in de borst. De Koning kon niet meer liggen, maar moest bijna altijd voorover gebukt zitten. Den 17 April verliet hij onvoorziends het Slot te Potsdam, en reed langs een' grooten omweg naa zijn Zomerhuis Sans-fouci. Tot den 20 reed hij daaglijks in zijne. Koets uit, en den 21, 22 en 24/fc/i reed hij te paard uit, doch hetwelk hem niet wel bekwam. Nu gebruikte hij alle dag geneesmiddelen. In het begin van Junij, toen beide de voeten fterk begonnen te zwellen, en de benaauwdheden op de borst tevens fterker werden, kon hij het bijkans geheel in het bed niet meer houden, maar bracht het grootlte gedeelte der nachten op zijn' Leuning-ftoel door, op welken hij voorover en naa de rechte zijde gebukt zat, in den flaap menigvuldige trekkingen had, en ook ontfteld, fteenendc en weenende wakker werd, hebbende een gezwollen en blinkend wezen, een bewijs van de borst-waterzucht. Doch het water zakte naa de lendenen en voeten, en de Koning bleef dag en nacht op zijn' ftoel. In het begin van Julij openbaarde zich de borst-waterzucht duidelijk, en hij wilde het water dan door afdrijvende middelen, dan aoor tre5!* X pleis»  "322 • zijn gedrag in zijne pleisters , of door openingen aan de iendenen en beenen verdreeven' hebben; maar He eerden zouden vruchteloos geweest zijn , dewiji zijne natuur gewend was, het menigvuldig gebruikte water en andere vochten meestal door uitwaasfeming, en door het gedarmte, af te leiden; en tot dit laatfle kon de Geneesheer, uit zorg voor aanfteeking en het vuur, niet befluiten, alfchoon 'er de Koning fterk op ftond. Den 4 Augustus was het linke fcheenbeen roosachtig ontftoken, en uit de puistjens van de opperhuid ontlastte zich eene heel kwalijk riekende vochtigheid; ook namen 's Konings krachten zichtbaar hoe langer hoe meer af; Doch hij verblijdde zich over de door de natuur zelve gewerkte ontlasting der vochtigheid, en hoopte beter te zullen worden, ten minften nog een geruimen tijd te zullen leven. Ook had hij fterken trek tot zwaare fpijzen. Doch in den nacht tusfchen den 12 en 13 Augustus kwam een koorts, welke, gelijk zijn Geneesheer fchrijft, zoodanig op zijn hoofd werkte, of dat zoo verdoofde, dat hij het gevaar des doods niet bemerken kon. Evenwel at hij dien middag nog ordenlijk, het welk zijn laatfte maal was. Den 14 bleef hij in eene geftadige fluimering, tot ir uuren, toen hij zich vermande, en om 1 uur een weinig foup en rundvleesch proefde, zijne volle bewustheid had, ja om 5 uuren den Generaal- majoor van eglofsteiN fprak, en een weinig van een kreeft at, maar het overige gebsod te bewaaren voor den volgenden dag. Den 15 des voormiddags had hij ook nog zijne volkomen kennis, befchikte voor de laatfte keer zijne Kabinets • zaaken , gaf ook aan den Generaal van rhodich het parool, verordende dé Krijgs-  laatste en doodlijke ziekte. 323 Krijgs - oefeningen , welke de bezetting den volgenden dag verrichten zou; ook at hij nog voor 11 uur de andere helft van de kreeft, maar viel nu weder in eene verdooving en fluimering. Tegen den avond onderteekende hij nog wel de uitgevaardigde Kabinetsbrieven en bevelen, maar enkel werktuiglijk. Den 16 'kon hij niet meer op zijne Kabinets- of Regeerirgszaaken denken, welke hem, geduurende zijne geheele regeering als Koning daaglijks ter harte gegaan waren, ook kende hij den Generaal rhodich niet meer, toen hij in zijn vertrek trad, om het parool van hem te ontvangen, hij fprak ook geen woord met denzelven. Deeze onbewustheid duurde tot ii uuren; vervolgends wisfelde het af van tijd tot tijd met bewustheid. Zijne beide Kamer-huzaaren scnö» ning en neumann waren bij hem, maar de Hof-artz frese , en de Regiments-wondheeler engel, onthielden zich in een bijvertrek. Bij het verband van de linke voet, en bij den ftoelgang, was hij bij zijne kennis, en toen schöning, die even voor den gemelden ftoelgang een oogenblik buiten gegaan was, terug kwam, wenkte hij hem. Schöning bemerkte, dat de Koning fterk zweette, maar te weinig gedekt was, en nogthans van het koffertje niet wilde opftaan; hij verzocht hem derhalven, dat hij ten minften zijn' pels wilde omnemen, om niet te verkouden. Dit liet hij zich niet alleen gevallen, maar zeide ook, nu wil ik eindelijk weder op mijn ftoel gaan zitten, welk ook om 11 uuren gefchiedde. Daarop raakte hij dan in een zachten flaap, dan in een matig zweet; en bracht het ove-i rige van den dag bijna zonder kennis door. SchöX 2 ning  324 ZrjN gedrag in zijne zierte. ning hield tegen den nacht een paar Kamer-lakeiëa tot zijn bijftand bij zich. Na 8 uuren des avonds voelde de Koning koude, liet zich fterk met kusfens dekken , en was tot 11 uuren zeer onrustig. Dewijl de borst zeer bezet was, en hij fterk rochelde, gaf schöning hem ettelijke maaien wat tot verligting en verkwikking; ook begeerde hij, in het hevig zweeten, dikwijls iet te drinken. Van n uuren tot 3 uur was hij wat geruster. Hij bemerkte, dat zijn hond van den ftoel gefprongen was, en vraagde, waar hij was? Gebiedende, hem weder op den ftoel te zetten, en met kusfens te dekken. Om i uur kwam neümann weder schöning te hulp, en de Voor - vertrekken waren met verfcheiden foort van Koningl. bedienden gevuld. De Koning fprak het één en ander, maat het was moeilijk te verftaan, en beftond in Fantafiën, als: nu ben ik wel, nu zal ik ordenlijk gaan liggen. Maar het rochelen nam toe, en den 17 Augustus, vroeg om 2 uuren 20 minuuten, overleed hij aan eene fmoorzinking, geheel onverwacht voor hem zeiven. Men heeft in het openbaar voorgegeven, dat een ftaand horologie, dat zijne Zuster, de Hertogin van bronswyk hem eenige jaaren te vooren vereerd had, en naast het welk het borstbeeld van Keizer titus, maar boven hetzelve het opfchrift, diem perdidi te zien was, in zijn fterf-vertrek zijnde, op het oogenblik van zijn dood zou ftil gedaan hebben: doch het was in eene kamer daar naast, en in verfcheiden maanden niet opgewonden, en derhalven om deezen tijd afgeloopen. Bij  AANHANCZEt- 32J Bij wijze van aanhangzel, Zal ik nu nog verhaalen, wat op zijn overlijden naast gevolg is, om eenige verkeerde berichten en gevoelens uit den weg te ruimén. Zoo lang de Koning bij zijne kennis was, mogt zich niemand voor hem vertoonen, niemand waagde het ook, voor zijnen Leuning-ftoel te treden, dan die daar toe op zijn bevel geroepen was, daar waren derhalven enkel zijne twee Kamer - hufaaren, en een paar andere huisbedienden, tegenwoordig. Maar toen hij na middernacht zijne kennis verlooren had, naderde hem ook de Profesfor selee, die den 16, des namiddags na 3 uuren, op bevel van zijne thans regeerende Koningl. Majefteit, van Beriin was aangekomen , en wachtte met een diep geroerd, maar toch ftandvastig gemoed af, hoe de laatfte vijand van den Grooten frederik, de dood, zijne onverhinderlijke zege over deszelfs ligchaam voltrok, en hoe zijn hoofd op een' arni van zijn' leunftoel nederzeeg. Dit gebeurd zijnde, gaf de.Doctor selle hier van terftond kennis aan den Geheimen Staats- en Kabinets-Minister van hertzbeoig, dien de Koning, zedert verfcheiden weeken enkel tot gezelfchap (Bladz. 208.) bij zich gehad had. Toen de Heer Staatsdienaar in het fterfvertrek gekomen was, werd 's Konings Lijk van den ftoel op het rustbed gedragen, op hetwelk allen hem verlieten, en zich »n het naaste vertrek begaven. De Heer Staatsdienaar X 3 van  326* aanhangzel. van hert ze erg gaf nu van des Konings dood Schriftelijk kennis aan zijne thans regeerende Koningl. Majefteit, als ook aan den Generaal-Luitenant van rhodich, blijvende tot bewaaring van goede orde zoo lang in de naaste kamer, tot dat de Koning een uur daarna van zijn Wijnberg bij Potsdam te Sansfouci aankwam. Zijne Majefteit begaf zich verzeld van den Staatsdienaar in het fterf - vertrek, waar hem ook de twee Kamer-hufaaren volgden, gaande aan den voet van het rustbed ftaan, en het Lijk be. fchouwende. Hier op keerde hij zich tot schöning, en liet zich door hem het einde van den Vorst befchtijven. Onderwijlen, dat de achterdeur van het fterf- vertrek verzegeld werd, droeg men het Lijk irj de naaste kamer. j Schöning trok op 's Konings bevel het Lijk de ringen van de vingers, en gaf ze, benevens zijn ze.gel, en doos uit den zak, als ook de etui, fchaar en verrekijker, en brieventas aan Zijne Majefteit over, en Hoogstdezelve gebood dit alles in de (kapkamer te leggen, en die te verzegelen. Thans ging Zijne Majefteit in het vertrek, welk de Heer Staatsdienaar van hertzberg bewoonde, om het nodigfte te vervaardigen. Zoodra dit gefchied was, liet hij selle en schöning roepen, vragende, of het nodig was, het Lijk te openen? Hij zelf gaf te kennen, dat hij een afkeer van dit openen had, en het ook voor onnodig keurde, dewijl de ziekte, daar de Koning aan geftorven was, bekend was;: selle bevestigde, de gedachten van Zijne Majefteit; en se honing getuigde, dat de overleeden Vorsr altijd met afkeer van het openen der Lijken gefprooken had, en hield het  aanhangzel. 327 het voor zeker, dat hij het openen van het zijne verbieden zoude, indien hij nog bevelen kon. Zijne Majefteit liet zich dit gevallen, en gebood nu aan schöning, dat hij het hoofd van den overleeden Koning in gips afdrukken, het Lijk door den Regiments-wondheeler engel, en eenige KompagnieVeldfcheerers, wasfchen, het ée'ne van 's Konings rijk geborduurde zijden Uniformen aantrekken , de doodkist beftellen, en het Lijk 's avonds van dien dag naa het Slot in de ftad brengen, en aldaar iu de geele Audiëntie - kamer zou laten plaatzen. Hier op liet hij door' zijnen G. C. R. van ne lima nn een Ordensband van den Zwarten Adelaar haaien, en hing dien den Staats- en Kabinets-Minister Heer van hertzberg om, en schöning bezorgde den hem opgedragen last, als ook hej hembd , dat het Lijk werd aangetrokken. (Bladz. 17.) Uit den buik van het Lijk, werd een dikke, kwaalijk riekende vochtigheid van donkere geel-groene kleur, die omtrent 3 of 4 pinten bedroeg, getrokken, en eenige infnijdingen in de beenen, ontlastten dezelven van eene menigte waters. Op den avond van den fterfdag, werd het Lijk. in eene doodkist door '12 Onder-Officieren op de Lijkkoets gebracht, wordende hetzelve gevolgd in de eerfte koets door den Heer Generaal-Luitenant van rhodich en de Heer Staatsdienaar en Opper - Stalmeester Graaf van schwerin, in de tweede, de beide Kamer-hufaaren, en in de derde, de beide Lijfpaadjen. Dus had de Heer Generaal-Luitenant van rhodich het gefchikt. Zijne Majefteit vond het voor het Koaingl. Huis betaamlijker, om het Koningl. Lijk in X 4 het  3^8 aanhang z e l. het graf te laten brengén, dat Koning frederik willem de Eerfte, in de Hof- en Bezettings-Kerk te Potsdam, voor zijn Lijk onder den Predikftoel had aangelegd, dan in het graf, dat door des overledenen Testament beftemd was. (Bladz. 24J BLAD-  BLADWIJZER. A. j4almoesfen des Konings. 294. Voorbeeld van zijne rechtmatige gedachten over het befteeden derzelven. 300 Adel (de) is door den Koning verre boven de beide andere Handen gefteld. 230. Zijne veelvuldige zorge voor denzelven ald. en volg. echter zijn eenige oude Privilegiën van denzelven beperkt geworden. 233.Uit.druklijke eigenhandige verklaaring des Konings, dat hij liever rijke Edellieden, dan rijke Stiften wilde hebben. 234 Adelftand, zonder diploma van Adeldom, moeteen edel gezind burger aangenaam zijn. 229 Adelijke Stiften voor de vrouwen behooren enkel met heel armen bezet te worden. 231 Akademie der Wetenfchappen te Beriin, van den Koning gefticht. 87. Misflagen, die daarbij begaan zijn. 8 8 d'alembert waarfchuwt de Geleerden met recht voor den omgang met de grooten. 82 algarotti (franc. Graaf) heeft omgang met den Koning. gehad. 8 2 AMALiA, Prinfes van Pruisfen, Abdisfe te Quedlinburg, was korc na haare geboorte door haaren vader bij het vuur bijna verflikt. 199. werd van den Koning zeer bemind. 212 andreae, öoan ernst) een fcholastiek Leeraar van den Godsdienst. 1 3 3 d'argens, (Marquis) zijn Karakter. 83 d'arget, 'sKonings Secretaris, nam met verftand te regter tijd zijn ontflag. 83 b'arnaud, zijn opvolger. ald. arletitjs, (joan caspar) Rector te Breslau, een zeldzaam man, krijgt daaröm van den Koning verëeringen in geld. z97 X 5 AU-  B L A D W IJ Z E R. august willem, Prins van Pruisfen, tweede Zoon van frederik willem den Eerften, was geern in den Familie - kring. 200. zou , naar zijn vaders wensch , in de regeering opvolgen, ald. de Koning, zijn Broeder, vereert hem Oranjenburg. 212. is in den zevenjaarigen oorlog op hem onvergenoegd ald. waar over hij zich kwelt en fterft. ald. en de Koning traanen ftort. ald. zijne familie word in wooning en onderhoud zeer bepaald. 215. Wat den Koning daar toe bewogen kan hebben. ald. B. bastiani (Abt) gezelfchap van den Koning, zijn karakter. 86 Bedienden (hoe veel) de Koning gehad heeft. 216. hij behandelde ze alle hard, en ftrafce hen ook eigenhandig. 217. verfcheiden waren heel onwetende menfchen. ald, Doch hij was ook toegevend jegens hen, en op zijn tijd mild. 219. inzonderheid aan zijne lievelingen onder hun. ald. kon hunne gemcenfchap met vrouwsperfoonen niet dulden. 220. hoe hij een" zuiper onder dezelven op de proef ftelde. 219. zie ook deesen, glasow en pretsch. Bergerak, de gewoone wijn des Konings. i0 Beriin beviel den Koning niet. 29. Stichting van eene prachtige Roomfche Kerk aldaar. 1^9 bernoulli, (j e a n) S tarre kundige , fchrijft aan den Koning voor penzel. 54 Bibliotheek, (Hand-~) des Konings had geen Hoogduitfche Boeken, 42. 43. maar was anders grootendeels goed en uitgelezen. 43 Bilave, in Sileziën, de Euangelifche Gemeinte aldaar verzoekt en plaagt den Koning, om eene eigene Kerk met een' Predikant. ip0 yolgg. Bil-  B L A D W IJ Z E R. Billijkheid des Konings, door eene proeve bewezen. 2S7 blumenthal (Graaf en Finantie - Minister van) heeft den fchrijver geholpen tot de eerfte bekendmaaking der groote fommen, die de Koning aan zijne Provintiën befteed heeft. 24* Boerenhand, werd van den Koning voor den grondflag van den ftaat erkend, en zoo ook geacht. 225. Mogt zijne Klaag- en Verzoekfchriften , onmidlijk aan hem laten overgeven, en hij verdeedigde deeze vergunning. 226 Is onder zijne regeering zeer verarmd. 22 7» Bohemers (Euangelifche) hunne gefchiedenis in de Pruisfifche landen, 177. volgg. Zie ook Broeder- uniteit. Böhmer, Hofr. en Prof. der Geneeskunde te Halle. 47 Bouwwezen des Konings werd door zijn zin in opgehoopte fieraaden verergerd. Bqvenmenschlijk volmaakt was de Koning niet, 256 brenkenhof, (frans balthasar schönberq van) ftelt den Koning voor, om invalide Soldaaten tot Schoolmeefters op het platte land te maaken. 108. is een gedenkwaardig man, maar heeft alle zijne ontwerpen niet naar wensch uitgevoerd. 273 Brillante gespen had frederik de Eerfte, maar frederik de Tweede heeft ze verkocht, en 'er zelfs geene gedragen. 14 Broeder-uniteit (de), heeft van den Koning in 1746 een' algemeenen Vrijheids-brief van Godsdienst-oefe; ning, ook naderhand bijzondere Godsdienst-vrijheden gekregen. 153. 157. volg. doch haar is verboden Profelijten te maaken. 159. 's Konings oordcel over dezelve. 162. volg. buchholtz, Krijgsraad, Threforier en Hofflaats-rentmeester. < 130. 224 buddenbrock (van) Generaal - Luitenant, eenige bijzonderheden van hem. 21 bulow, Generaal - Luitenant , kreeg eene Katholijke Prebende tot verè'ering. 222 Bui-  B L A D W IJ z E R. Burger/land (de) mogt zich mondlijk tot den Koningwenden en werd van hem geacht 227. maar in drie gevallen achter den adel gefield, te weten, in Officiers- Prefidents- en Staatsdienaars-ambten, waar van toch eenige uitzonderingen hebben plaats gehad. 229. deszelfs handwerken en kostwinningen zijn toch bepaald geworden. 229 C. carmer (van) Groot - Kanfelier zijne gewigtige verbetering der Juftitie. ' 28o charlotte, Prinfes van Prutsten, Hertogin van Brunswijk , werd vanv den Koning geliefd. 209. fchenkt hem een ftaand horologie. 324 Chekers, noemt de Koning de Predikanten, inzonderheid de Veldpredikers. 80 Choor-Scholieren (het zingen der) op de ftraaten wil de Koning niet Jaten affchaffen. 106, alhoewel hij daar mede niet voldaan is. lQj cocceji (Groot-Kanfeiier van) zijne Juftitie - verbetering naar derzelver aanleiding, voortgang en ondergang befchreven. 278. 282. dankbaarheid des Konings aan hem. 2p8 conrad, (karel lodewijk) Hofprediker. 53 Controvers - Prediken verbied de Koning. l43 Crimineel.Vonnis wil de Koning uit de Provintiën overgezonden hebben, op dat de menfchen niet willekeu- ■ rig behandeld worden. „89 D. Dankbaarheid des Konings in voorbeelden. 298 oeesen, een bediende en lieveling des Konings, hoe ten laatften beftraft en daardoor wanhoopig word. 217 Despotismtts der Staatsdienaaren is ouverdraagliik. 252 waardoor dezelve in de Pruisfifche Staaten word voor-: gekomen, ald. des-  B L A D W IJ Z E K. de su och es fielt den Koning een vondelinghuis voor, maar word afgewezen. 268 Dood (de) overviel den Koning, zonder dat hij deszelfs aannadering befpeurde. 324 E. Eerlijkheid des Konings. 304- Hfl ftelde grooten prijs op eerlijkheid, maar klaagde 'er zeer over, dat hij die zoo weinig vond. 312- 313 Eetlust des Konings was dikwijls zeer ongewoon. 317. 319 eichel, geheime Kabinets-raad, vond in veele zaaken bij den Koning gehoor. 94. prijst hem het Juftitie plan van cocceji aan. 277. is de naauwfte vriend van den Groot-Kanfelier jariges. aldaar. elisabeth, 'sKonings gemalin, hoe zij dit geworden is. 213. gewigtig getuigenis, dat haar de-Koning ia zijn Testament gegeven heeft. ald. is van God aan de Pruküfche Staaten tot een uitnemend grooten zegen gefchonken. 2 14. haar karakter, ald. Wat haar de Ko« • 'ning in zijn Testament gemaakt heeft, ald- zorg van den Koning haaren neef, voor haar. aldaar. f.lsner, een Boheemsch Predikant. 186 Enrolleering en Werving, wie naar 'sKonings fchikking daar van vrij behoort te zijn. "J Erkennelijkheid. Zie Dankbaarheid. F. terdinand, Prins van Pruisfen, wat hem van dan Koning bij Testament gemaakt is. si3 Finow (Aanleg van het Kanaal van) werd nie: tot 's Konings genoegen gemaakt. 273 Fluiten-/pel, des Konings. 21. ad, 27 formey (sam.) Geh. Raad. 83 franke (gotthelf august) Doel:, en Prof., te Halle, word van. den Koning zonderland yoor .den aan->  BLADWIJZE- R. sandoker van eea voorftel der Univerfiteit tegen dtf Komedianten gehouden , en inoec in de Komedie' gaan. 61. volg. moet op 's Konings bevel 2 o dalers boete geven. 66. maar word echter twintig en meer jaaren daarna van denzelven to: Confiftoriaal-raad benoemd. 6^ Frankfort aan den Oder, iet van de Privilegiën der Univerfiteit aldaar. I4S Franfchen, weinige Geleerden fchrijven hunne moedertaal met goede fpeliing. 33. twee volksgebreken derzelven. 83. 134. ligtvaardige hebben veel toegebragt, dat de Koning geen werk van den Godsdienst maakte. I34 Franfche Taal en ftijl des Konings. 33. 34. andere Koningen hebben deeze taal nog Hechter gefchreven. 33 trederik de Eerfte, Koning van. Zweeden, poogt in eenen fc'hoonen brief, Koning frederik willem deu Eerften met zijnen Kroonprins te verzoenen. 203 frederik de Eerfte., Koning van Pruisfen, voert aan zijn Hof den Grand Maitre de Garderobe in. 13. fticht eene Maatfchappij der Wetenfchappen. 87. word van zijn Kleinzoon veracht. 198. echter heeft het Koningl. Pruisfisch Huis hem iet van gewigt te danken, aldaar. Frederik de Tweede, Koning van Pruisfen , zijn iigchaamsgrootte en gedaante. 3. was in zijne jeugd niet' fterk, eu dacht niet oud te worden 4. zijne gewoone ziekten. 4. 5. heeft de Kina geloof bezorgd bij de Geneesheeren in Beriin en Potsdam. 5. was in ziektes en pijnen lijdzaam, maar als hij begon te beteren, werd hij ongeduldig, ald. zweette zeer fterk. 4. 7. 12. 18. zijn oordeel van den Rhijnfchen wijn. 4. 11. houd veel van fterke ligchaams-beweging. 5. deed in zijne jeugd eene vergeeffche proef, om zonder te flaapen altijd werkzaam te zijn. 6. tijd van flaapen. 6, zijne «achtkleeding. f, had ia zijn fiaapvertrek. «iemand bij zich,  B L A D W IJ Z E R. zich, ook geen nachtlicht, maar wel zijn geliefdfleia hond in net bed. 8. zijne nachtwacht te Satis. Souci. 8. is in zijne jeugd met bierpap opgevoed. 235. Was naderhand een groot liefhebber van goede fpijzen, en geen meester van zijn' eetlust. 8. 9. werd dikwijls door de zwaare fpijzen onpaslijk. 9. eene eigenhandige keukenlijst van hem. 9. gewoon getal van middag - fchotels. 9. buitengewoon. 11. zijn gewoone wijn was Bergerac, en hij dronk veel. 1 o. zijne middagtafel begon gewoonlijk flipt ten 12 uuren. 1 i. 27. maar als hij voornaame vreemdelingen had, om 1 uur. 27. Zijne avondmaaltijden hielden in den zevenjaarigen oorlog op. J1. voor zi'ne keuken waren jaarlijks niet meer dan 12000 dalers gefchikt. tl, hij was een groot liefhebber van goed en fijn fruit. 12. at'in de laatfte jaaren van zijn leven dikivijls kleine koekjens drooge Chocolaad. is. wat hij 'smorgens vroeg gebruikte. 12. hield veel van Spaanfche fnuif. 13. zijne fpaarzaamheid in kleederen ging te verre. 13. dikwijls wa9 . aan zijne kleederen iet gelapt , en een gat in zijn broek. 14. hij had geen Oaaprok noch. pantoffels, of nachtmuts. 14. Zijne nagelaten garderobe is voor 400 dnalers verkocht. 15. had geen eigen hembd voor zijn lijk. 17. van zinlijkheid maakte hij als foldaat, geen werk. 17. ook niet van gemak op zijne veldtogtera. en reizen. 18. hield in zijne jonge jaaren veel van buitenfpoorige vermaaken, gelijk met proeven bewezen word. 19. volg. zijn fluitfpelen. 21. 26. 27 zijns natuurlijke levendigheid, fpotachtigheid en vrolijkheid, vertoonde zich meest over tafel. 21. 22. tegen hei vrouwelijk gedacht was hij zeer onverfchillig. 22. 24. . en hield zich in plaats daar van aan het manlijk ald, maakte verbaasd veel werk van honden, en had onder dezelven lievelingen. 22. 23. over het geheel waren . zijne zinlijke vermaaken niet groot, en daar hoorden geene fpeelkaarten noch Maitresfen toe. 24. zijne l, das;-  J3 L A D W IJ Z E R. . daagiijklche levenswijze van 's morgens tot den nacht.25. volg. zijn drank 'smorgens vroeg. 26. tijd der Kabinets - bezigheden. 26. van verkeering met den éénen of anderen geleerden. 26. 28. gaf, zedert het begin van den zevenjaarigen oorlog, zelden een avond - eten, en gebruikte het ook niet. 11. 28. Tijd van den - dag, dien hij tot fchriften en boeken befteedde. 28. 1 groote Staatsbezigheden naar de jaargetijden en maan- • den, als monftering der troepen, opneming van bet onderzoek en beftemming van het Finantie • wezen . bron-cuur en gasten enz. 28. volg. groote fterkte ■ van den geest van orde, die in hem heerschte. 30. hij was fchaamachtig ten aanzien van .zijn ligchaam maar niet in woorden. gI# g2 Hij had een groot vernuft, veel geest, een fnel, treffend en gegrond verftand, een zeer goed geheugen, . fprak vloeiend en fchielijk, 32. In de Franfche taal • had hij de meeste fterkte, doch miste dikwijls in de . uitfpraak, en fchreef geene goede fpelliug in dezelve 33. hij wist iet van het ItaliSansch 34. weinig van het Latijn. 34. 35.- fprak en fchreef flecht Hoogduitsch. 35. zijne hand in het fchrijven. 37. bij had wezenlijk geleerdheid en bekwaamheid, om fchrijver te zijn. ■ 37. volg. word met de Keizers markus aurelius . antoninus en hadrianus vergeleken; aan welken laatften hij bijzonder geiijk was. 38. 39 volg. Zijne Hand - Bibliotheek in de laatfte jaaren van zijn leven. 42. hij las overluid en goed. 43. had van de oude Griekfche en Romeinfche geleerden hooge gedachten. 44. onder de nieuwen gaf hij aan de Franfchen den voorrang. 44. volg. zijn oordeel over de Duitfihers. 44: 48. 49. van den Wijsgeer wolf. 45. van eenige' anderen. .47. hij bezat eene hem natuurlijk geworden hebbelijkheid, om bijna aan alle zaaken en perfoonen iet belagchelijk te maaken. .21. 46. en plagt in Geleerden, die hij in perfoon kende,.meer  B L A D W Ij Z E R. te berispen dan te prijzen. 46". hij begeerde wezenlijk geleerde mannen tot Profesforen. 47. hij achtte een goed Litteratoreheen Redenaar voornaamlijk: 50—53. hij zag goede Vertaalingen der oude Griekfche en Latijnfche fchrijvers voor bij uitftek nuttige werken aan. 53. achtte Godgeleerden en Predikanten zeer gering. 56. noemde hen Paapen, Chekers enz. 57. zijne verklaaring van een Theologant. 58. was zeer hard tegen gotthelf august franke. 6 ï . volg. hij kon het bijzondere en zeldzame in de vromigheid niet verdragen. 78. oordeelde bard van Predikants-dochters. 80. maar bewees echter achting aan enkele Theologanten en Predikanten. 80. en droeg in een gewigtig geval zorg voor den Predikerftand. 81. hij fchrijft aan den geestelijken ftand hoogmoed en titelzucht toe. 79. enkele geleerden, met welken hij verkeering gehad heeft. 81. volg. hij-fticht de Akademie der Wetenfchappen te Beriin, en bepaalt, waartoe zij dienen zou. 87. 8 8. heeft toch misflagen in dezelve. 88. kende de inrichting zijner Univerfiteiten niet. 8 8. volg. hij had een Hecht gevoelen van de Studenten. 89. hij heeft aan de Univerfiteiten in zijne landen weinig of niets hefteed; 90. hij beveelt de verbetering der Staden Land - fehoolen in zijne landen. 93. volg. hij geeft gedachten over het fchoolwezen te kennen, hoedanigen nooit een Koning gehad heeft. 97. maar hij geeft en beftemt weinig geld tot derzelver verbetering. 100. hij heeft van de Schoolmeesters nooit zoo verachtelijk geoordeeld eu gefprokenals van de Kerkleeraars. 105. hij wil het zingen der Choor-Scholieren op de ftraaten niet afgefchaft hebben. iot>. hij zoekt door zijn verrekijker een Choorfcholier tot Muzikant. 107. hij valt in de ongelukkige gedachten, om de invalide foldaaten tot Landfchoolmeesters te maaken. 108, volg. zijn bevel omtrent geënolleerdeu, die vrijheid zouden hebben om te ftudeeren. 113* zijne zeer goede voorfcliriften nopens de ftipendiën. Y ii£.  0LAD W IJ Z E R; Hp. hij wil geen uitlandfche vernuften onderfteunen;123. hij heeft de vrijheden en voorrechten van godvruchtige (lichtingen tot opvoeding en onderwijs der jeugd geen afbreuk gedaan. 124. Hij hield God voor den Schepper der wereld. 128. Volg. en heeft in zijne fchriften vaiv eene Voorzienigheid gefproken. 129. hij ftelde den Christen - Godsdienst boven den Joodfchen , en gebood de kinderen wel in denzelven- te onderwijzen. 130. den Godsdienst der Proteftanten oordeelde hij te weinig pracht te hebben. r3o. geduurende zijne gautfche Regeering heeft men geen fpoor gehad, dat hij God door dankbaarheid en vertrouwen vereerd heeft. ald. gebied de fpreekwijze, van Gods genade,- uit zijne titels te laten, ald. beöordeeling van zijn gebod, dat men nier voor hem knielen zal. 131. hij fpreekt in een Kabinets-bevel van den Godsdienst van zijne familie maar niet van den zijnen. 132, Oorzaaken, waarom hij den Godsdienst niet geacht en met de Theologie den fpot gedreven heeft. 134.. volg. zijne ftaatkundige verdraagzaamheid der verfchillende Godsdienst - gezindheden ging ver, en is zeer te prijzen. 135. hij fchreef eigenhandig, dat ieder in zijn landen op zijne eigene wijze moest zalig worden. 136. hoe hij de Roomsch Katholijke kerk befchermd en fterk bevoorrecht heeft. 137. volg. maar de Controvers - preeken verboden. 143. ook bevolen, om in de" Lands - Collegiën fpaatzaam Katholijken aan te ftellen. 143. zijn fchrijven voor de Proteftanten in Hongarijën. 147. hij verdroeg Griekfche Christenen, Unitariën, Schwenkfelders , Husfiterr en de Broeder-uniteit. 153. volg. maar veracht de laatfte , eu verbied haar, Profeljjten in zijne landen te maaken, en de overheden,- om hen te vervolgen. 153. Volg. 163. volg. hij beveelt, dat elk bij zijne wijze, om God te dienen ongekrenkt gelaten word, zoo lang de openbare rust daar door niet verftoord word. ï66. gebied, dat- de zoons hunne vaders niet geadjungeerd wor-  Ë L A D W lj 2 E R, v/orden. 167. integendeel vergunt hij de gemeintdrfj inzonderheid ten platten lande, om hunne Predikanten zelve te verkiezen , alfchoon hij het recht vaa Patroonfchap over de kerken had; 167; hij bepaalt de eigenfchappen, welke zoodanige door de gemeinten verkozen Predikanten dienden te hebben, 167, volg. daar uit ontftaan groote wanorden. 170. bewijs Van zijne groote bemoejing met kerklijke zaaken, en zijn geduld met de gemeinten, ten dien opzigte, door eene reeks van zijne Kabinets-bevelen. 177. volg. blijft ftandvastig bij de beloften, die hij ééns aan de gemeinten gedaan heeft. 189. Volg. zijn gedrag omtrent de Kerk - Ceremoniën der Lutheraanen is geheel anders, dan het gedrag van zijn vader jegens dezelven. '93' 195- hoe hij zich gedragen heeft , toen veele gemeinten zich verzetten tegen het nieuw Gezangboek, in 1780 door het Opper-Confiftorie uitgegeven. 195* Zijn gedrag jegens zijne familie. 198. hij prijst zijn vader, die echter jegens hem als jongeling zeer hard was, hem van de opvolging van den troon wilde uitfluiten, hem ook wegens zijne onderneming om te Vluchten, gevangen zetten en ter dood liet veröordeelen, van welk gedrag de oorzaaken en omftandigheden worden opgegeeven. 199. volg. Befchrijving van de wijze, hoe hij door zijnen vader weder bij zijne moeder gebracht wierd. 205. hij heeft zich niet aan zijn vader door zijn oordeel, 207. noch aan de perfoonen van het krijgsrecht, die hem ter dood verwezen hadden, gewroken. 205. Maar is de fterkfte lofrede naar van zijn' vader geweest. 207. van welke gezindheid eene verklaaring word opgegeeven. 208. hij zou zijn vader op deszelfs fterfbed hebben moeten belooven, dat hij hem aan het huis van Oostenrijk wreken zou. 208. hij vereert zijne moeder ald. zijne bijzondere liefde voor zijne oudfte zuster, de Markgravin van Bayreuth. 209. zijne broederlijke genegenheid voor zijne drie andere Zusters. 212. en Y 2. Toor  3 L A D W Ij Z E R. voor zijne drie broeders, 212. 213. eenige aanmerkingen over zijn huwelijk. 213. volg. gedrag jegens de familie van zijn' oudften broeder. 215. zijne Legaten aan zijne familie. 211. volg.- Zijn gedrag jegens zijne bedienden-, wier getal klein is. 216. volg. hij is tegen de meesten van hun (breng. 2iö. doch ook fomtijds zacht jegens hun geweest. 218. 219.- inzonderheid in zijne ziekten. 220. hij had ook gunstelingen onder hun, van welken eenigen gemeld worden. 217. volg. 1 hunne verkeering met vrouwsperfoonen kon hij niet verdragen. 220. Toen de krijgskunde zijne hoofdweteufchap wierd, werd ook het Leger het voornaamfte voorwerp v-an zijne achting en zorg. 221. hij had meer vertrouwen op den Krijgs- dan op den Burgerftand. 221. 222. hoe hij perfoonen van den zeiven befchonken, en wanneer zij tot krijgsdiensten onbekwaam waren geworden, bezorgd heeft 108. iop. 223. zijne gemeenzaamheid met de foldaaten in oorlogstijden 224. doch het was moeilijk, zich als Overfte en Generaal lang, veel min beftendig, in zijne gunst te handhaaven. 223. Zijn gedrag jegens den Boerenftand. 225. hij achtte den zelveu ald. ■ maar deeze misbruikte zijne gunst zeer. 226". gedrag jegens de Burgers, was ook zeer vriendelijk. 227. maar hij (loot hen uit van OfficiersPrefidents- en Staatsdienaars - ambten, die hij hun ten minsten heel zelden fchonk. 228. 229. Gedrag jegens den Adel. 230. deezen (lelden hij ver boven de beide andere Handen. 230- Ook nam hij de verfcheiden trappen van adeldom zorgvuldig in acht. 230. 231. zijne voorzorg voor perfoonen van deezen ftand. 2 3 t-—> 233. hoe hij de befnoejing van eenige privilegiën van den adel rechtvaardigt. 234. volg. vergunt alle ftanden van zijne onderdaanen, zich onmidlijk tot hem te moogen wenden. 225. 227. volg. Hij is op eene wijze zonder voorbeeld een waar Landsvader. 236 volg. Zijne perfoonlijke en Staats - oekonomie. 243- volg. de  B L A D W IJ Z E R. ste perfoonlijke 243. de Staats-Oeconomie. 244. hij verklaart zijn' verzamelden fchat voor een eigendom van zijnen ftaat ,' en niet van zijn perfoon ald, hoe •veel 'er jaarlijks omtrent in zijne fchatkamer kwam. 243. eene proeve van zijne Oeconomifche wijsheid. 344. -hij had tot zijne oorlogen geene onderftandgelden van andere Europifcke Mogendheden van doen. 246. heeft ze van Frankrijk niet genoten. 247. ^ïoe het kwam, dat hij 'er zich van Groot - Brittanniën eenige jaaren heeft laten betaalen, en waarvoor? 248. Zijne regeeringswijze 248. hij onderrichtte zijne nieuwe Staatsdienaars, Prefidenten en Raaden dikwijls zelf en deed hun aanwijzing. 249. hij verfcheen niet :in den Staatsraad. 249. zijne geheime Kabinets - raad-en waren , naar zijne uitdrukking, enkel zijne fchrijvers, en gemeenlijk flechte-ftellers. aldaar, hij regeerde •door Kabinets - bevelen. 250. die dikwijls zeer fchcrp waren. 25-1. alle dagen kwamen brieven en berichten hij hem in, die ook terftond alle dag beantwoord ■werden. 252. zij moesten kort van inhoud en opfchrift zijn. 251. 252. Het was zeer nuttig, dat men met verzoek- en klaagfchriften en opgaven zich tot hem ■keeren, en zeker zijn kon , dat hij alles zelf lezen, of zich voordragen zou laten. 252. hij was niet des•potiek, maar nam ook voorftellen en raad aan. 253. alle zijne Kabiuetsbevelen waren niet onbepaald en onvoorwaardelijk 254. ook niet alle onherroepelijk. 257. perfoonlijk en onmidlijk nam hij echter niet geern klaag■en verzoekfchriften aan. 255. hij was niet altijd gelukkig in zijne eigene keuze van perfoonen tot dienst van hem en van den Staat. 256". die genen , welke hij verkoos, overlaadde hij gemeenlijk al te fterk met lasten en arbeid, aldaar, zijne kennis van zijn rijk was groot en naauwkeitrig. 258. hoe hij die verkregen '-had? 259. hij zelf kende alleen het geheel. van. zijn rijk. 261. of hij vergund heeft, dat men naauwkeurige Geografische en politifcke berichten vaia zijn lijk Y 3 hfr  B L A D \V IJ Z E R, bekend maakte? 262. zijne kennis van andere Mogendheden, inzonderheid hoe hoog hij de Staats-inkomften. van het Huis van Oostenrijk fchatte? 265. proeven zijner beöordeeling der hem voorgedragen ontwerpen. 268. Hij had reden, om bij ontwerpen en derzelver uitvoering vermoedens te hebben , en gemelijk te zijn, dewijl hij verbaazend bedrogen werd; vaar van voorbeelden worden bijgebracht. 273, Hij heeft twee proeven genomen ter verbetering der wetten en van het Juftitie-wezen in zijne landen. 276. Hij erkende, dat de voornaamfte pligt van eenen Landsheer is, dat hij recht en gerechtigheid voor zijn volk handhaaft, en hij liet'er zich aan gelegen liggen, dat. in zijne landen, gerechtigheid woonde en haaren zetel had. 276,281. 294. wanneer hij het tegendeel ontdekte, of flechts vermoedde, dan geleek hij een orkaan, 282. Bewijs, dat hij aan Gerechts-hoven, die hij zelf ten onrecht hard beoordeeld had, eervergoediug gedaan, en zijne ftrengheid voor onrechtmatig verklaard heeft. 383. voorbeeld, hoe hij zich zijne geringe onderdaanen tegen oogfchijnlijke onderdrukking ernftig heeft aangenomen. 285. 286. Voorbeeld van zijne billijkheid. 287. hij heeft de doodftraffen verminderd. 288. en gebor den, dat men crimineele vonnisfen uit alle Provintiën hem zou overzenden, ald. hij houd de zelfsmoord voor geene misdaad. 289. en had beflooten, die,, in geval van uiterften nood , aan zich zeiven te oefenen. 290.. ziiu eigen oordeel, in de Franfche Taal, over zelfsmoord en menfeheninoord, welke laatfte hij weder'voor billijk hield, dat met den dood geftraft wierd. 291. hij verbied het huwelijk met de weduwe van vaders broeder , eu veroorlooft het toch in een bepaald geval. 2°3In aalmoefen was hij, naar het fchijnt, niet milcv • daadig. 294. hoé hij op zijne reizen zijn verblijf betaalde. 19. 3 9 7.Beoordeling der verëeringen aan zijne broeders en zusters, ald. of het waar is, dat hij j ver-  BLADWIJZE R. verdienstelijke en behoeftige perfoonen niet, maar wel onwaardigen befchonken heeft? 297. hij heeft voor verdienstelijke mannen gedenkteekenen laten oprechten., zonder daar in in nieuwe tijden voorgangers te hebben. 298. heeft ongemeen groote milddaadigheid geoefend jegens zijne Provintiën en onderdaanen. 3°°zijn oordeel over het befteeden van aalmoefen aldaar. en van Colleften voor Kerken, Predikants en Schoolgebouwen. 30-1. Zijn driftigen aart had hij van zijn' vader geërft. 303* maar heeft ook groot geduld en zagtmoedigihaid bewezen 304. hij was van natuur eerlijk,openhartig en vrijmoedig. 3 04. volg. proeve zijner eerlijke betaaling van eene vergceten fchuld. 307. proeven van zijne openhartigheid en 'gulheid, en derzelver uitwerkingen. 304. hij hield van kortheid en vermijdde wijdlopigheid. 311. weinige maar gewigtige woorden van zijne hand. ald. bevel, betreffende de bekorting zijner Tijtels. 312. Voorbeelden van zijn -wantrouwen. 312. dit nam met den ouderdom toe. 313. hij toonde in veele dingen eenen goeden en fijnen fmaak, maar niet in de bouwkunde. 3 14. volg. hij was onvertfaagd. 3 16. Hij leefde in zijne jeugd onördenlijk, en verwachtte geen hoogen ouderdom. 4. hoe hij , dien echter bereikende, van zijne fterflijkheid fprak. 318. hij was bang voor een' zwakken en werkloozen ouderdom, en wenschte in zijn Latijn fletnte pede morire ald. hij had geene overtuiging van de onfterflijkheid der ziel. 136. 3I9- zrin gedrag in zijne laatfte doodlijke ziekeen derzelvergefchiedeuis. 317.volg. hij wenschte eu loopte nog langer te leeven. 319. hij ftierf voor zich zeiven onverwacht. 319. omftandigheden van zijn dood..3 2o. 3 24. waar hij heeft willen begraven Zijn. 24. doch zijn lijk is daar niet gekomen , maar bij het •lijk van zijn vader bijgezet. 328. hij heeft zijn Testament in 1769 gemaakt. 215 ■y ^ TR,B-  B L A D W IJ Z E R, frederik willem de Eerfte, Koning van Pruis/en verdeelde zijne Landen in Krijgs-Kantons. 113. vergunde den Officieren, om ook groote zoonen van Predikanten tot foldaaten te maaken. 113, waar zijn Godsdienst in-beflaan heeft. 132. hoe hij zich jegens de Roomsch-Katholijken gedragen heeft. 137. zijn gedrag jegens de Lutherfchen in hunne Kerk - plegtigheden. 105. volg. hij leefde met zijne gemalin en kinderen op een' burgerlijken voet. 199. volg. proeve van den . hoogen trap van zijne huislijkheid, ald. heeft van zijn* Kroonprins in deszelfs eerfte jeugd een flecht gevoelen. 199, en begeert, dat die van den troon afftand zal doen, 200, maar weigert, om daar toe openlijk die reden op te geven , die de Kroonprins begeert. 200. hoe hij den Luitenant van kat, die met den Kroonprins had willen ontvluchten, ontving, toen hij. voor hem gebracht wierd. 201. flaat zijne oudfte dochter, ald. laat den Kroonprins naa Kujïrin op de vesting brengen. 202. veroordeelt zelf kat tot den dood, en laat hem onthoofden. 202. ook laat hij den Kroonprins ter dood veröordeelen. 204. 208. doch laat zich eindeli;k verzachten. 205. roept hem op het huwlijks-feest zijner oudfte dochter naa Beriin terug, en brengt hem zelf bij de Koningin. 205. koopt en vereert hem het goed Reinsberg. 206". teder affcheid, dat hij bij zijn fterven yan denzelven genomen heeft. 208, Zou op zijn doodbed van den Kroonprins begeerd hebben, dat hij hem aan het Huis van Oostenrijk' zou wreeken. 208. was verfchrikiijk driftig en opvliegende. 199. een gewigtig voorbeeld daar van. 303. hij heeft de Tafels van de geboren, overledenen en gehuwden uit alle zijne Landen laten drukken. 259. hij heeft het teilen der menfchen in de Keurmark begonnen. 2(j0 iREüERiK willem dc Tweede, Koning van Pruis■ fen. doet aan het Weeshuis te Zullichau eene groote verè'erirsg. 127. en maakt deu hoogen ouderdom der Ko-  B L A D W IJ Z E R; Koningin - Weduwe, zijne Tante, vrij van zorgen ett vergenoegd. 214. zijn bevel ten aanzien van het lijk des overleden Konings, en deszelfs begravenis. 326. volg. frederik, Hertog van Brnnswijk, erfmaaking , die hij van den Koning ontvangen heeft. 244. eene of twee bijzonderheden hem betreffende. 245. aog> frederika sofia wilhelm1na Prillfesfe Vail Wi- fen Vorftin van Bayreuth, hoe zij in den godsdienst onderwezen is? 133. weet van het voornemen van haaren oudflen broeder, om naa Enge/and te vluchten. 201. word deswegens van haaren Vader flraf behan-> deld. ald. Haar bruilofts-feest. 205. Liefdeblijken, die zij van den Koning, haaren broeder, ontvangen heeft. 2op. waarom haarvader haar niet gunstig was* 303. hevig voorval tusfchen hem en haar. ald. f komman, Abt te Klooflerhergen. 79 ■ Ifsvi'. •'iK-h!9ff#*al.- »!«•- g. - % gal ster, geheime Kabinets - raad, word naa Spandattop de vesting gezonden. 250 Garderobe (geringe) des Konings. 15 garve, Profesfor, heeft een gunstgefchenk van deu Koning ontvangen. 297" Geest van orde beheerschte den Koning. 25. volg. 28. volg. Geleerdheid, hoe veel de Koningen daar van weten moetend 37. van Koning frederik deu Tweeden, ook.zijne fchriften en boeken. 37. volg. Geleerden, oude Griekfche en Romeinfohe, achtte de Ko- . ning hoog. 44. onder de nieuwen gaf hij aan de Franfchen, en na deezen aan de Italiaanfche en Engelfche den voorrang. 44. zijn oordeel van de Duit* fchers 44—46. Geleerden wonnen 'er zelden hij, wanneer de Koning hen in perfoon leerde kennen. 46. onder hunnen nuttigden arbeid rekende hij vertaalin-gen van oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers. 53.'. heeft de Koning niet begiftigd , éen of twee uitgezonderd, 297 Y 5 gel.  E L A D W IJ Z E R. «ellert, verwierf 's Konings goedkeuring. 4.5" Gemeinten in (leden, en voornaamlijk op dorpen , ma. tigden zich het Koninklijk recht van Patroonfchap aan, en de Koning liet het toe. 167. volg. onrust en na-deel daar uit ontdaan. 1-67. volg. 176. Geneesheeren zijn, naar 's Konings oordeel, al te goede natuurkundigen , dan dat zij geloof zouden kunueu hebben. I43 Generaals van burgerlijken ftand, die de Koning daar toe • benoemd heeft. 229 Gerechtigheid (handhaaving der) de voornaamfte pligt van een' Landsvorst 276. was den Koning gewigtig en hij liet 'er zich aan gelegen liggen, aldaar. Gerechtshof, van den Koning zeiven befchuldigd en gerechtvaardigd. 283 Gefchenken des Konings beoordeeld. 294. Gezangboek (nieuw) tot Godsdienst-gebruik.in de Pruisfifche landen , iet tot deszelfs gefchiedenis behooren.de. iP5. volg. GLAsow, een bediende en gunsteling des Konings, begaat een misdaad, en word daar voor geftraft. 218 Gods Genade (yan) dit formulier moest uit 's Konings tijfels weggelaten worden. X-2<*> Godsdienst, zie Religie- • H. hadriaan, Roomsch Keizer, in welke (lukken de Koning met hem vergeleken kan worden. 39. volg. h5hn, Abt te Kloosterbergen, word uit het Klooster gezonden, op aanhoudend bevel des Konings. 69. volg. hecker Paftoor en Proost te Stargard. 257 hen rik, Prins van Pruisfen, Konings broeder, wat • hem van den Koning gemaakt is. 212. wat zijne Ge- • malin van den Koning gekregen heeft. 213 heraklitus fchuwde het Hof te recht. 82 Herrnhuthers, zie Broeder -Uniteit. Eer-  B L A D W IJ Z E R, Herroeping van een gegeven bevel , was den Koning niet ongewoon. 257 hertzberg (Graaf en Staatsdienaar van) heeft het volledigst bericht in het openbaar gegeven van de ■ Millioenen, die de Koning aan zijne Landen belteed heeft: 241. was ten tijde van 's Konings dood bij denzelven als zoo genoemde Brongast. 325. Nog eenir ge plaatzen hem betreffende. 246. 247. 248. Hiftorifche Tafelen, waar die in 's Konings Staaten betrekking op hadden. 259 HofQaats - kas (maandelijkfche toevloed in de) 234 Toeftand op het einde, van den zevenjaarigen oorr log. =37- 238 Honden (van) was de Koning een zeer groot vriend, en daar in aan Keizer hadriaan gelijk. 41. zijne favoriet - honden , Biche en Alcmene. 23. 24 Hoogduitsch van den Koning. 35 hoym (Graaf en Finantie-minifter van) heeft den Schrijver geholpen, om het eerst 's Konings weldaaden voor Sileziën bekend te maaken. 241 Huishoukunde. zie Oeconomie. Husfiten heeft de Koning in Sileziën ontvangen. 153 Huwelijk met de weduwe van vaders broeder, verbied en veroorlooft de Koning. 293 I. jariges (van') onderfteunt het Juftitie-plan van den Baron van cocceji en ivord integendeel door deszelfs onderfteuning en aanprijzing Juftitie-minifter en Groot-kanfelier. 277 zijne militaire fpreuk in Juftitiezaaken. . a?9 Injlru&ie voor de Proceffen, een diep - uitgedacht middel ter verkorting der Procesfen, wat zij verè'ischt. 280 Invalide - foldaaten niet eene foort van tederheid door den Koning beklaagd. 224. hij beftemt hen tot School: meesters ten platten lande. 108. en geeft de bekwaamheden  B L A D W IJ z E R. lieden op, die zij daartoe hebben -moeten. t j £ j.o r d a n , Geheim - Raad, waar hij op zijn doodbed gewetens-angst over gehad heeft. t34 julius caesar was 'sKonings voorbeeld in het befchrijven zijner Veldtogten. 42 junker, Profesfor der Geneeskunde te Halle. : 47 Juftitie-werk van den Groot-Kanfelier cocceji, is niet oniterflijk, daar het voor uitgegeven werd, maar in JfM ten grave gegaan. 278. van den Groot-Kanfelier carmer heeft groote uitmuntendheden boven hetzelve. 2S9 too f..::.'2->3v3s b3ö ÉeWL,éhéh %srf qo brasftacT Kaarten (goede en naauwkeurige Land-) van zijne landen heeft de Koning niet toegelaten uit te geven, maar ze echter geduld, als zij aer waren. 262 Kabinets - bevelen (door) heeft .de Koning zijn rijk gere. geerd. 250. zij vraren niet alle onbepaald en onvoorwaardelijk 254. ook niet alle onwederroepelijk. 257 Kabinets - bezigheden des Konings, hoe van hem bezorgd wierden? 2Ö- Kabinets - Raaden des Konings, beoordeeld. 249 kalkstein (Generaal-Veldmaarfchalk) word van den Koning in de Kerkzaaken dér Bohemers gebruikt. 155. 177. overreed de Bohemers , om uit Bohemen naa Sileziën te trekken, aldaar. eameke (Graaf van) Slot-hoofdman, bijzonderheden van denzelven. ^ Kanonicaten, die de Koning aan Officieren in RoomschKatholijke Stiften vereerde, met verlof, om ze aan Katholijken, die in de Stiften toegelaten konden worden, te verkopen, kouden dikwijls in veele jaaren niet verkocht worden. 222 Kant-Refolutiën (eigenhandige) van den Koning, waren dikwijls heel fcherp. 25g ka rel, Hertog van Brunswijk -Wolfenbuttel, 'sKonings - Zwager, prijst hem een' Italiaan, aan; zijn briefen ar.r-  B L A D W IJ Z E R. antwoord op denzelven. 210. volg.- kat (van) Luitenant bij de Gens d'armes, wil met den Kroonprins ontvluchten. 201. maar word verraaden», en van den Koning hard ontvangen aldaar, en op deszelfs bevel onthoofd. 20a keith (van) een jong Officier, wil met den Kroonprins naa Engeland gaan. 201. ontvlucht, ald. keith (jakob van) Generaal-Veldmaarfchalk , verwerft van den Koning een gedenkzuil. 299 Kennis (groote en naauwkeurige) van zijn rijk, hoe de Koning die verkregen heeft. 258 Kerkplegtigheden der Lutherfchen , die Koning frederik willem de eerfte afgefchaft, en Koning frederik de Tweede weder vergund heeft, in te vosten. 193 Keurmark, hoe de Koning voor deszelfs herftelling na den zevenjarigen oorlog gezorgd heeft. 239 Kina - poeders zijn in de Mark - Brandenburg als een middel tegen de Koorts, door den Koning eerst in credit gekomeD. 5 Kloosterbergen bij Maagdenburg, of het in zijne Privilegiën van den Koning inbreuk geleden heeft? 128 klotz, Geheimraad en Profesfor te Halle, word van den Koning voor geleerd en bekwaam gehouden, en niet ontflagen. 47. 48. 50 Koffij-gebruik van den Koning bepaald. 234 Koningen kunnen groote moeite , arbeid en verdienften door een ordenslind goedkoop bekomen. .256" Kolle&en voor Kerken, Predikants - en Schoolhuizen vertrouwt de Koning niet. 301 Kreeft, één van de laatfte fpijzen des Konings. 323 .Krijgsjland (de) is van den Koning boven de andere Standen gefteld. 221. reden , waarom hij ook den voorrang in eer verdient. 224 L. Landlopers zie Chekers, tands\  B L A D W JJ Z E R. , Landsvader (Koning frederik de Tweede was ee;i waar) 236. volg.- cAange (joan joach.) is voornaamlijk de oorzaak,dat de Koning van de Theologanten heel geringe gedachten had. 57 langhausen Hofprediker te Koningsberg. 69 Latijn des Konings. 34. 35 Legaten des Konings werden van zijne erfbefpaaringea gemaakt. 245 lentulus (Generaal-Luitenant van) hoe hij zijn affcheid heeft gekregen. 223 Leven (liefde tot het) heeft zich bij den Koning zoo wel als bij andere menfchen getoond. 31 9 -Leven (het einde van zijn) vermoedde de Koning ïn zijne laatfte ziekte nog zoo fchielijk niet als het wezenlijk gevolgd is. 319 ündner Profesfor te Koningsberg, 49 Litterator (een goed) word van deu Koning hoog geacht. 50. maar hij heeft geen zin, om aan een Duitfchen veel te befteedeu. 48 tiTZMANN, Proconful te Neu-Ruppin, leent den Koning , als Kroonprins, duizend daalers, waarvan de Koning de ééne helft laat, maar driedubbel betaalt; 307. volg. Loterij voor Vondelingen en een Vondelinghuis, wil een Franschman oprechten , maar word van den Koning afgewezen. 268 iüccHËsiNi (Marquis) Gezelfchaphouder des Konings. 8(3 M. 'Maag (zwakheid van 'sKonings), derzelver waare oorzaak. 317 macher, een Boheemsch Predikant. 183. 188. 189 d. madihn, Profesfor in de Rechten te Frankfort. 50 marcus atjrelius antoninüs, deRoomfche Keizer van deezen naara, aan hem is de Koning in de kes-  B L A D W IJ Z É R. kennis van de gcfchiedenis der Wijsgeene gelijk geweest. 3 8 tsiARiA tiieresia, Keizerin - Koningin-, eigenhandige briefwisfeling van haar met den Koning , in heï jaar 1778. 306 Mar.schl wat valt, dat valt! een militaire fpreuk in Juftitie-en Proces-zaaken. 279 MAUpertuis (van) zijn karakter. 83; Medaillen, behalven de inhuldigings, heeft de Koning niet laten flaan, of vereerd. 296 Mensch (de) diende niet te wenfehen , om eeuwig to leeven, volgends 'sKonings gevoelen. 318* merian (jqan bernh.) word van den Koning geacht. 57. 8 Stargard (Geestelijk Miniftcrie van) word door den Kuning ernftig to: verdraagzaamheid opgewekt. 164. ket verkiezingsrecht des Magillraats aldaar, omtrent Z 3 Kerk-  L A D W IJ Z E R. Kerkleeraars onderzocht. 257 Staatsdienaars ziet Minister. Stettin in Pommeren Gemeinte der Broeder - uniteit aldaar. r 5 8 Stipendiën voor Studeerenden, aan welke jonge lieden zij gegeven dienden te worden? 119. volg. Studeeren. wien de Koning al of niet veroorloofde te ftudeeren? H3- volg. suhm (van) brengt den Koning tot kennis en liefde der Wolfiaanfche Wijsgeerte. 82 swi eten (Baron van) R. Keiz. Gezant te Beriin. 305 T. Taafels, hoe in 'sKonings Landen ingevoerd, ingericht en verbeterd? 259 Tegel, Gefchiedenis van het Ambts-voorland. 275 Telling (jaarlijkfche) des volks heeft de Koning geboden. 264 Tal-Loterij te Beriin, hoe veel die den Koning in 1769 heeft opgebracht? 268 te sm ar, Pastoor en Proost te Stargard. 257 Theologanten worden van den Koning veracht, en verachtelijk befchreven. 57. 58- hij geeft die van Halle den naam van Euangelifche Jefuiten. 63 thunmann Prof. te Halle. 48 Titels (zijne volledige) kon de Koning noch in brieven noch in verzoekfchriften , noch in bedelbrieven dulden. 3 12 'Toorn des Konings word ontfchuldigd. 304 trosciike (Overfte van) krijgt een Ka.holijk Kanonicaat in het Domftift te Munden vereerd. 222 Tijdverdrijf (klein) des Konings, in de laatfte jaaren - van zijn leven. 321 tzichani een jong Macedoniër, die van den fchrijver den Kor.ing word aangepreezen. 122 U Vitvaasfeming des Konings ongemeen fterk. 4. 12. 17. 18. 25 ü LRI-  B L A D W IJ Z E R. ulrika eleonora Koningin van Zweeden heeft proeven van 's Konings liefde ontvangen. 209 Unitariën hebben in Oostpruisfen openbare Godsdienst. 15 3 Univerfiteiten in 't gemeen, en de zijne inzonderheid waren den Koning in haare inrichting cn gefteldheid niet bekend. 88. hij heeft ook tot derzelver bloei weinig of niets befteld. 90. maar is echter genegen geweest, om haare oude Privilegiën te handhouden. 92 V. Veld/lag. ziet flag. Verdraagzaamheid in den Godsdienst, onderfcheid tus« fchen Christelijke en Staatkundige 135. waarin K. frederik de Tweede de laatfte gefield heeft. 195. zijne verdraagzaamheid had fomtijds den fmaak van eene Christelijke. 151 Vermoeden (oorzaak van) en van gemelijkheid des Konings is het groot bedrog, dat men hem gefpeeld heeft. 312 Vermoorden van een ander mensch, inzonderheid een Kind , om tot den dood bereid, en met ftaatlijkheid tot denzelven gebracht te worden, verklaart de Koning voor grooter misdaad dan zelfmoord. 290 Vodderijën (van) moet men geen groote zaaken maaken; een fpreuk des Konings. 2 85 Volksmenigte in zijn Rijk, hoe de Koning die te weten is gekomen. 259 voltaire, zijn Karafter. 83 Voor/lag en raad nam de Koning dikwijls aan. 253 Vrijmoedigheid des Konings. 304 W. Wantrouwen des Konings waar uit ontftaan? 312. nam van jaar tot jaar toe. 313 warnshagen Wees-raad, fielt een Weeshuis voor, voor Kinderen van Burgerlijke bedienden des Konings. 269 Waterwerk aan de Wartha, heeft over de vier milliöenen daalers gekost, en is nogthans niet voltooid. 274 Waterzucht, hoe de Koning die heeft zoeken te verdrijven.  BLAD W IJ ZES.; ven,' ten minften te fluiten en lang uit te houden. 32» Weduar. Een Zoon zal de weduwe van zijn Vaders broe. der niet-trouwen. 205. echter veroorlooft de Koning het iri zeker geval. 293. Het verdient onderzocht töj worden, of'er zekere onvoeglijkheid cn fchandeiijkheid in dit huwelijk te vinden is? ald. Weeshuis te Glaucha bij Halle van a. h; f r a n k e ge, fticht , moet op's Konings bevel jaarlijks rekening van * zijne inkomsten en uitgaven doen aan de Opper -rekenkamer te Beriin 125. te Zullichau. 127. Weeshuis voor Kinderen van Koningl. Burger - bedienden ; . word den Koning voorgeflagen en bevalt hem. 2 69 Welfprekendheid word van den Koning geacht. 51. 52 Wetboek (Frederiks*) van cocceji vervaardigd > had veel vooruit boven dat van justiniaan, maar nog veel onvolmaaktheid. 276 Wetgeving en rechtspleging is onder den Koning volmaakter geworden. 276. derzelver gebreken. 278 winterfeld (hans karel van) Generaal-Lultenant word van den Koning met een Standbeeld vereerd. 20o wolf (christiaan) ontvangt van den Koning in 1740 ongemeen grooten lof. 45. 57 Wijdlopigheid was den Koning onaangenaam; 311 Z. Zijdeteelt (toeneming van) onder dén Koning. 314 Zelfmoord houd de Koning voor geene misdaad, maar wel Voor eene bijzondere fterkte van ziel, het welk wederlegd word. 283. doch dat hij ze min zwaar gekeurd heeft, dan het vermoorden van een ander menscht voornaamlijk een Kind, verdient goedkeuring. 284 het is gelukkig, dat hij ze niet aan zichzelven gepleegd heefc aldi. zobel, Prof. te Frankfort aan den Oder. 50