BIJBEL- GESCHIEDENIS.   BIJBEL-GESCHIEDENIS. DOOR Y. van HAMELSVELD, IN TWEE DEELEN, MET PLATEN. tweede deel. .behelzende de geschiedenis van christus , tot de verwoesting van de stad en den tempel van jerusalem. te AMSTERDAM, bij johannes allart, MDCCXCVII.   BIJBEL-GESCHIEDENIS DES NIEUWEN TESTAMENTS,   BIJBEL-GESCHIEDENIS des NIEUWEN TESTAMENTS, EERSTE AFDEELING. Leven van Jesus. §. i. Toeft and des joodfcben lands bij de geboorte van Jesus. Het zal niet ongepast kunnen Cellijnen* eer wij de gefchiedenis des N. T. aanvangen, die zich in twee voorname Afdeeüngen fchift, waar. van de eerfte de bijzonderheden van Jesus van Nazareth, den Heiland der wereld, en de tweede, de gefchiedenis van de ftichting en uitbreiding zijner kerk of gemeente, onder Jooden en Heidenen, door den dienst zijner Zendelingen, of Apostelen , bevat, waarbij, in eene derde Afdeeling, als eene toegift, kan gevoegd worden, een kort verhaal van de gebeurenisfen van den Joodfchen ftaat, tot deszelfs einde, door de ver^ woesttog van de ftad Jemfalem, en deszelfs Tempel, bij den ingang, eene korte fchetze op te hanMm 2 gen,  5gl Bijbel-gefchiedenis gen, van den toedand van het Joodfche volk, in deszelfs Burgerlijken, Godsdienftigen , en Zedelij» ken (laat, ten tijde, toen Jesus geboren werdt, welke over deze geheele gefchiedenis zeer veel licht verfpreiden zal. De jpoodin waren nog, ten minden, in fchijn, een vrij en onafhanglijk volk, die hunnen eigen Koning aan het hoofd hadden, te weten, gelijk wij, in het voorgaande, gezien hebben, Herodes, met den bijnaam den Grooten, doch deze hadt zijn Koningrijk aan de Romeinfche Mogendheid te danken, welke hij naar de oogen moest zien; onder den naam van vriend van Augustus , die toen het Romeinfche Rijk regeerde, was hij, in de daad, niet meer, dan deszelfs vafal. Na zijnen dood, en bijzonder, na het afzetten van zijnen zoon Archelaus , werdt de Romeinfche overheerfching meer duidelijk, een Romeinfche Landvoogd beduurde yttdea, tollen en belastingen moesten aan de Romeinen worden opgebracht, en het recht van leven en dood werdt door hen uitgeoefend, fchoon anders de 'Jooden nog, naar hunne eigene wetten, beduurd werden. Ondertusfchen was het Joodfche volk trotsch ingenomen, met de denkbeelden van zijne vrijheid en onafhanglijkhcid, hier van hunne fnoeverij: „ Wij ,, zijn Abrahams nageflacht, en hebben nooit ,, iemand gediend!" (*) Van hier hunne gewetensvraag : „ Of het geoorloofd ware, den Keizer fchat„ ting te betalen?" (f) Van hier, eindelijk, hun haat (*) Johnn. VIII: 33(j) Matth. XXII: 17.  des N. Testament*. I. Af deeling. 553 haat tegen de Tollenaars, die, onder hen, de fchattingen voor de Romeinen invorderden, en welke zij, als het fchuim des menschdoms, aanmerkten. — Dus ongeern droegen zij het juk der Romeinfche overheerfching, fchoon zij, nog fteeds, als vrienden der Romeinen te boek Monden, en hunne beftuurers hun gezag, door derzelver invloed, Maande hielden en handhaafden. De Godsdienst hadt, in dezen tijd, als men naar het uitwendige zou oordeelen, zeer grooten luister. Herodes hadt den Tempel vernieuwd, en tot een zoo heerlijk gebouw gemaakt, dat hij de verwondering van allen tot zich trok, en de roem van het Oosten was. De openbare Godsdienstviering, de Feesten, en Offeranden, werden , in denzelven, naar de Joodfche wet, door de Priesters, ftiptclijk, waargenomen. Maar, alles bepaalde zich bij het uitwendige. Het volk was, over het geheel, onkundig in de leere van den Godsdienst, en hing geheel af van zijne leeriiaren. Deze waren, opdat ik van de Esfeenen niet fpreek, van welke in het N. T. geen gewag gemaakt wordt, en die meestal dweepachtige lieden fchijnen geweest te zijn , in twee hoofdgezindten verdeeld, de Farizeïn en Sadduceën, van welke deze laatften, om een leven na dit leven onbekommerd, of hetzelve, gelijk ook het bcftaan van geesten, ontkennende, zich enkel en alleen tot de belangen van dit leven bepaalden, terwijl de Farizeïn, eene groote vroomheid vertoonende, tot in kleinigheden toe, flipte waarnemers der wet wilden fchijnen, daar zij zelfs vele inzettingen der ouden, en menschlijke voorlchriften bijvoegden , terwijl zij, met dit alles, grcotcndccls, Mm 3 de  554 Bijbel-gefchiedeuis de fnoodfte huichelaars en geveinsden waren, die, onder den fchijn van Godsdienst, eigen gezag en voordeel zochten. Niet beter was het gefield met de zeden, in dezen -was het -verderf ten hoogden top geklommen. De oppermagt der Romeinen, het huis van Herodes, en de ijver naar'vrijheid, brachten onderfcheiden burgerlijke partijfchappen voor, van welke de Herodianen, of aanhangers van het huis van Herodes , ée'ne uitmaakten. Deze partijfchappen veroorzaakten haat, liefdeloosheid, verwarringen, oproeren, zoodat de openbare wegen onveilig, en bijna niemand in zijn leven en eigendommen zeker was. De Jood, die door zucht tot vrijheid gedreven werdt, en echter zulke verbasterde zeden hadt, haatte alle andere volken, die hij Heidenen noemde, en was, terwijl hij zijn volk, als het volk van God , aanmerkte , voor alle andere volken ondraaglijk. In zoodanigen toeftand van zaken verlangden die weinige waare deugdzamen, die zich nog in het land bevonden, naar eene gelukkige verandering van zaken. De Profeeten, en hunne heilige Boe¬ ken , behelsden voorzeggingen en beloften van beter tijden, van eenen bloeiftand des volks, door het bloejen van waarheid, deugd, en Godsdienst, — voorzeggingen van eenen doorluchtigen perfoon, uit den ftam van Juda, en het geflacht van David , die de herfleller der wereld, en de groote Heiland van zijn volk, zou zijn, en het rijk van David weder zou oprichten. Zoo veel men de oude God- fpraken verftondt, naderde, zekerlijk, die gelukkige tijd, de eeuwen Waren verlopen, maar, in plaats  des N. Testaments. I. Afdeeling. 555 plaats van heil, zag men het onheil vermenigYuldigen. Het één en ander vermeerderde het verlangen naar Isra'èls verkwikking en vertroosting, en dit ging zoo ver, dat er zelfs een algemeen gerucht en mening zich verfpreidde, dat een groot Vorst uit het Oosten, en wel uit het Joodfche land, zou opftaan, waarvan ook Heidenfche of Onjoodfche fchrij- vers ons' weten te berichten. Zoodanig was thans de ftaat van zaken in het Joodfche Luid. %. 2. Aankondiging der aanftaande geboorte van Joa'nnes den Dooper en van Jesus. Onder de genen, die, waarlijk godvruchtig , in het midden des geheel verdorven volks, op de vcrvnlling der Godlijke beloften, vertrouwden, en naar eene verbetering verlangden, bevondt zich zeker Priester, Zachariü genaamd, bchoorende tot de achtfte dagordening, of klasfe van de a^kla'sfen, in welke David de Priesters verdeeld hadt, (*) ieder van welke naar den voornaamften van het gcflacht benoemd werdt, gelijk deze naar AbiS, de klasfe van Abici (f). Deze Zachariü was getrouwd, met Elisabeth , die insgelijks uit het Priesterlijk geflacht van Aüron was zij waren beide deugdzame en godvruchtige lieden, maar, zonder kinderen, en buiten hoop, om ze te krijgen, dewijl zij reeds hoog bejaard waren (§). Elke dagordening van Priesters hadt ééne week, ge- (*) 1 Chron. XXIV. (t) Nt.hem. XII. (|j Luk. I: 5-7. Mm 4  S5<5 Bijbel-gefchiedenis geduurende welke zij den dienst in den Tempel te Jerufalem verrichten moesten, en elk Priester kreeg, bij het lot, het werk, dat hij, op zijnen dag, hadt waar te nemen. Op zekeren tijd, in het laatfle der regering van Koning Herodes , als Zacharü, die te Juta of Juda bij Hebron, of wel in Hebron zelve, woonde , welke eene Priestcrftad was , bij de beurte zijner dagordening of klasfe, zich te Jerufalem bevondt, tot den heiligen dienst, en hij, bij het lot, verpligt was, om, in het voorfte heiligdom , op den reuk-altaar, het reukwerk aan te fteeken, terwijl het volk, in den voorhof van den Tempel, het reukwerk en de gebeden van den Priester , met eerbiedige aandacht, verzelde, verfcheen hem, daar hij nu voor den altaar ftondt, en voor het heil des volks badt, een Engel, dien hij aan de rechtezijde van het altaar zag. De Priester ontftelde, maar de Engel bemoedigde hem, om niet te vreezen, alzoo zijn gebed verhoord was, en zijne vrouw Elisabeth van eenen zoon zou bevallen, dien hij JoSnnes , hetwelk betekent Godskeil , of Godfried, gelijk wij den naam hebben, noemen moest. Over dit kind zouden., niet alleen hij, als vader , maar velen zich verheugen , alzoo hij, voor God, groot zou zijn, Hij moest als een Nazireër worden opgevoed , zonder wijn of fterken dra'uk te gebruiken. Van jongs af zou hij ber zield zijn, met den hoogen Godlijken geest. Zijn werk en verrichting zou wezen, om, als een andere Eua, (*) in dien zelfden geest, met gelijk ken (*) Zie van hem de Bijbe.'gefchieder.is des O. T. §. 9,6. fjadz. 398. vqlgg.  des N. Testaments. I. AfdeeVmg. 557 ken ijver, voor den Messias, als deszelfs voorloper, voor af te gaan, en het volk tot de aloude godsvrucht en deugd te roepen, en dus voor te bereiden, voor den Messiüs, die komen zou. Zaciiariü kon deze belofte niet geloven , omdat, hij en zijne vrouw beiden hoogbejaard zijnde, het met den gewonen loop der natuur niet ftrookte, dat hij bij haar nog eenen zoon zou hebben. De Engel verzekerde hem, dat hij Gabricl was,' die, als de gunfteling der Godheid, voor God ftaat, en die nu gezonden was, om hem deze blijmare te brengen, en (lelde hem een teken, het welk tevens als eene kastijding van zijn ongeloof was, dat hij, van dit oogenblik tot het tijdftip der vervulling toe, ftom zou zijn, en niet kunnen fpreken. Dit gebeurde. Toen ZachariS buiten kwam, om nu, als Priefter, het volk te zegenen, kon hij niet fpreken, het volk begreep, dat hem iet moest bejegend zijn, en dacht, dat hij een gezicht gezien hadt, het welk hij, door wenken, bevestigde, maar zonder zich verder uit te laten, gelijk hem de Engel ook tevens belast hadt. (*) Te weten, de Godheid werkt, in het geheim, en bereidt de grootfte wereldveranderingen, in het verborgen! Den tijd van zijnen dienst verftreken zijnde, keerde de Priefter ZachariS, na huis, en, kort daarna, bevondt zijne vrouw zich zwanger, doch, hoe verheugd zij ook, over deze gebeurenis, was, te meer, daar onvruchtbaar te zijn, bij de Jooden, voor fchandelijk gehouden werdt, echter hieldt zij ha- (*) LüKAS I. Ü-23. Mm 5  558 Bijbel-gefchiedenis hare zwangerheid, volle vijf maanden lang, verborgen. (*) In eenen geheel anderen oord des Joodfchen lands, te Nazareth, een klein Itadjen in Qslileê, niet anders bekend, dan door zijne geringheid, en de flechte zeden van zijne burgeren, (f) woonde eene jonge maagd, eene erfdochter uit het Koninglijk damhuis van David (§) , maar tevens eene nicht van Elisabkth, de vrouw van den Priefter ZachariS, zij was «verloofd aan Josef, die haar nabeftaande, en uit datzelfde ftamhuis oorfpronglijk was, (**)' zoodat, wanneer hun huwïïjk voltrokken werdt, alle de rechten en aanfpraken van dat Koninglijk gedacht zich in hun verëenigden. Doch, dit genacht was, in den loop der tijden, gedaald tot eenen ftaat van ambteloze burgers, en, was zelfs, om den naarijver van Herodes, die, als een dwingeland, alles doodlijk haatte, wat Hechts van verre zijnen troon fcheen te dreigen, naar het noordelijk laudfchap Galile'ê, en de onaanzienlijke ftad Nazareth, geweken, om zich daar tegen alle vervolgingen, in de eenzaamheid van het burgerlijk leven , te beveiligen. ' Deze beide jonge lieden, die hun huwlijk nog'niet voltrokken hadden, waren ongemeen godsdie'nftig, deugdzaam, kuisch en eerbaar. Hunr.e middelen van beftaan waren, wel niet geheel arm, maar toch bekrompen, en Josef vondt zijn beftaan in zijn handwerk, het welk, waarfchijnlijk, een timmerman was. Aan (*) Luk. I. 24, 25. Ct) Joara. I. 47. (§) Zie hare geflachtlijst Luk. III. 24-38. Q**J Zie zijne geflachtlijst Matth. I.  des N. Testaments, I. Jfdeeling. 559 Aan deze jonge dochter Mariü , verfcheen, in de zesde maand van Elisabeths zwangerheid, dezelfde Engel Gabricl , die aan den Priefter ZachaRia, in den Tempel, verfcheenen was,en hem den zoon beloofd hadt, van welken zijne huisvrouw thans zwanger ging. De Engel begroette haar, als de begunftigde des hemels , en de gezegende boven alle vrouwen. De Maagd ontftelde terwijl de Engel vervolgde, en haar berichtte, dat zij eenen zoon ter wereld zou brengen, dien zij Jesus (Jos'ua) het welk een 'Heiland, Zaligmaker, betekent, noemen moest. Deze zoon zou groot zijn, en den naam van Zoon des Allerhoog-ffen voeren , aan hem zou God den troon van zijnen flam- vader David geven. Tot in eeuwigheid zou hij overjAKOBS nageflacht regeeren, en zijn Koningrijk zonder einde duuren. Met één woord, zij zou de moeder van den lang verwachten MessiSs zijn. Dat God éénmaal Davids rijk zou herftellen, geloofde de godvruchtige maagd, maar, dat de En-, gel haar eenen zoon belooft, daar zij ongetrouwd en maagd is, dit komt haar onbegrijpelijk voor. Deze bedenking ruimt de Engel uit den weg, door eene nadere verklaring van zijne gezegden. ,, De „ Heilige Geest", dit waren zijne woorden, zal ,, over u komen, en de kracht des Allèrhoógftëh ,, u overfchaduwep, daarom zal men ook dat Hei,, lige, dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon „ noemen." —— Verders, haar berichtende, hoe hare nicht Elisabeth, insgelijks, van eenen zoon zwanger ging, en reeds in hare zesde maand was, hetwelk, aangemerkt hare hooge jaaren, niet min won-  56o Bijbel-gefchiedenh wonderbaar was, maar bij den Almagtigen kan niets onmooglijk zijn. -■— MariS geloofde, en de Engel ging van haar weg. (*) MARia' hieldt, het geen haar voorgekomen was, zorgvuldig verborgen, maar befloot , fchoon het eene reize van meer dan 20 uuren ver was, hare oude nicht Elisabeth een bezoek te geven, bij haar zou zij, door haren man, den Priefter, waarfchijnlijk, nader bericht van deze wonderen vernemen. Zij bracht ook dit voornemen fpoedig ten uitvoer. — Bij hare nicht gekomen, en dezelve groetende, was deze ongemeen aangedaan, zij ondervondt eene godlijke aandrift, haar geheele ligchaam was in beweging; in hare vreugde, die zij gevoelde, fcheen haar kind te deelen. In hare geestverrukking groette zij hare jonge nicht, als de gezegendfte boven alle vrouwen, die van een gezegend kind zwanger ging, en betuigde vereerd te zijn, met dit bezoek van haar, die zij de moeder van haren Heër noemde. Beide deze deugdzame vrouwen fton- den over eikanderen verwonderd, dat zij, op den eigen ftond, elkanders geheimen doorgrondden. MARiawas, insgelijks, geheel verrukt , en in deze verrukking zong zij eenen Lofzang, welke de wonderbare handelwijze der Godlijke Voorzienigheid in het beftuur dezer wereld vermeldt, en Gods ontfermende goedheid, zijne trouw en waarheid, in het vervullen van zijne toezeggingen, roemt, terwijl alles als in één middenpunt wordt famengetrokken, in dat heil, het welk in den Zoon, van wien zij thans (*) Luk. I. 26-2,2.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 561 thans zwanger ging, voor hst menschdom befchoren was. Dus luidde de lofzang : Mijne ziele loof: den Heer; Mijn geest juicht Gode, mijnen Heiland! Hij floeg den nedrigen ftaat zyner dienstmaagd gade. Zie! van nu aan zullen alle leeftijden mij gelukkig noemen! Hij, de magtigc, heeft groote dingen aan mij gedaan: Hij, wiens naam heilig is! Hij, wiens ontfermende goedheid zich, door alle leeftijden, uitftrekt, over hun, die hem vreezen! Hij oefende kracht, door zijnen arm! Hij verijdelde hen, die, in den waan van hun hart, zich alles verbeeldden! Hij ftiet heerfchers van de troonen, En verhief ned'rigen! Behoeftigen vervulde hij met goederen; Rijken zondt hij ledig weg ! Hij heeft zich hraêi, zijn' knecht, aangenomen, en toont, zijne ontfermende goedheid te gedenken. Gelijk hij heeft toegezegd aan onze vaderen, r.an Abraham, en zijn nagedacht; Tot in eeuwigheid! Omtrent drie maanden bleef MARia bij hare vriendin, in wier huis haare eere en goede naam veilig was, en toen nu de tijd van Elisabeths bevalling naderde, keerde zij weder na Nazareth. (*) Zij ontmoette hier haren bruidegom, maar hare zwangerheid werdt thans merkbaar, en kon voor Josef niet verborgen blijven. Hij befpeurde de- zel- C) Luk. I. 26-56.  562 BijbeUgefchiedenis zelve, en was, deswegens, vol kommerlijke gedachten. Zou zij zich zelve vergeten hebben? dan was zij, volgends de wet van Moses (*) de dood fchuldig. Hij beminde haar echter te teder, en was te'gemoedelijk, om haar, openlijk, te fchande te maken. In deze dwarling van gedachten , terwijl MARia' het groot geheim, dat zij, door de Godlijke kracht van den Heiligen Geest, den grooten Wonderzoon droeg, zorgvuldig bedekt hieldt, was Josef voornemens, in het geheim, met haar te breken , wanneer hem de Engel van God, in eenen droom, verfcheen, en het geheim ontvouwde, dat MARia zwanger ging, van dien grooten erfgenaam van Davids troon, die zijn volk van hunne zonden zalig zou maken, waarom hij ook aan het kind, bij zijne geboorte, den naam Jesus , of Zaligmaker moest geven. Bij zijn ontwaken, was Josef , die overtuigd was van de Godlijkheid van zijnen droom, gerust gefield, en, 'op den gewonen tijd, voitrok hij zijn huwelijk met zijne verloofde bruid, hoewel hij zich van haare bijwooning , als echte man, onthieldt, tot zij van dezen haren eerstgeboren zoon bevallen was. * Dus bleef MARia eene ongerepte maagd, en de Euiingelist Mattheus tekent hier bij aan (f), dat dus de voorzegging van den Profeet Jesaïa (§) vervuld moest worden : „ Zie ! de maagd zal zwan„ ger worden, en eenen zoon baaren, wiens naam „ men noemen zal EaiMAuëL, {God met ons!)" 3. Ge- Df.ut. XXII. (f} MflTTH. 1. Iu—25. ($) Jts. VII. 14.  des N. Testament*- I. Afdeeling. 563 3. Geboorte van Joünnes den Dooper. Intusfchen verliep de tijd van Elisabeths zwangerheid, en zij beviel van eenen zoon, waar mede alle hare nabuuren en bloedvcrwandten haar geluk wenschten. Op den achtften dag , zou men het kind befnijden, volgends de wet, en tevens, gelijk men gewoon was te doen, den naam geven. — De bloedverwandten dachten, dat de naam van den. vader,ZachariS ,vocglijkst zou zijn, maar demoeder ftondt er op, dat het kind JoSnnes zou heeten, het zij, door zekere geheime aandrift, het zij, dat haar man haar iet van het hemelgezicht ontdekt hadt, dat hem gebeurd was. Zij bleef ook bij haar gevoelen , fchoon de vrienden aanmerkten, dat er niemand onder het gedacht was, welke dien naam voerde. Men raadpleegde dan den vader, die, niet kunnende fpreken, op een fchrijfbordjen fchreef: JoaNNES is zijn naam ! en op het oogenblik ontfloot zich zijn mond, en hij kreeg het gebruik der fpraak weder, tot verbazing van allen, ja het geval werdt ruchtbaar, door dien geheelen oord, en baarde opmerking bij allen, wat toch van dit kind ééns worden zoude. Thans werdt Zachariï een' hooger geestdrift ontwaar, en ftelde, in denzelfden geest, die weleer de Profeeten hadt aangevuurd , eenen lofzang op, welke aanvangt met dat wonderkind, het welk nog uit MariS geboren zou worden, het Welk de eere van Davids huis herftellen zou, in het welk de aloude beloften vervuld zouden worden. Vervolgends, fpreekt hij zijnen jonggeboren zoon aan, en befchouwt in hemden grooten Pro-  5*54 Bijbel-gefchiedenis Profeet, die voor den Heer den weg zal banen —en eindigt in het verheffen van de zalige gevolgen, die voor het Jodendom, maar ook voor de geheele wereld, uit deze gebeurenisfen zullen voort vloeijen< Zijn lofzang is te merkwaardig, dan dat hij, hier, geene plaats zou vinden : Dus zong de Priefter: Geloofd zij de Heere, Israëts God! Hij heeft zijn volk bezocht, en verlosfing befteld ! Hij heeft ons een hoorn van heil opgericht, in het Hamhuis van zijnen knecht, David. Gelijk hij, van ouds af, gefproken heeft, door den mond van zijne heilige Profeeten. Heil van onze vijanden , en uit de magt van onze haat'r.en ! Toonende, dat hij ontfermende goedheid oefende met onze vaderen, en aan zijn heilig verbond gedenkt, Bat hij aan ons den eed, dien hij aan Abraham , onzen vader, gezworen heeft, wil houden; Te weten, dat wij, vrij van vreeze, en verlost van onze vijanden, hem zouden dienen, In Godsvrucht, en rechtvaardigheid, voor zijne oogen , den gantfchen tijd van ons leven. En gij, mijn kind, zult een Profeet des Allerhoogftert wezen. Gij zult voor den Heere vooruit treden, om zijnen weg te bereiden; Om aan zijn volk kennis van het heil te geven, dat, in de vergeving hunner zonden, gelegen is. Door de tederfte liefde der ontfermende goedhed van onzen God, met welke ons de opgang van het He- mel-licht bezoekt, Om te verlichten hen,_die in duilternisfe en doodsfcha- duwe zitten; om onze voeten te beftuuren op den weg, die tot rust en zaligheid leidt. Hes  des N. Tesiaments. ï. Afdeeïingk 5Ö5 Het jonggeboren kind gaf, van eerfte af, blijken, dat de gunst van God het zelve, op eene bijzondere wijze, gadefloeg , en dat God iet bijzonders met hetzelve voorhadt, het groeide voorfpoedig op, en toonde eenen fterken en onwrikbaren geest. — Vervolgends bracht JoSnnes zijne jongelingsjaren , ver van het gewoel van het Hof en de hoofdüad, door, in een ongemerkt (til leven, in de afgelegen oorden van Judeë, tot dat hij in het openbaar verlcheen, en zijn werk aanvaardde, daar hij toe bellemd was. (*) §. 4. Geboorte van Jesus. MariH woonde, met Josef, te Nazareth; zij hadt, waarfchijnlijk, geene andere gedachten, dan dat zij daar bevallen, en haar kraambedde houden zou. Dan , wat gebeurt ? de Voorzienigheid hadt beftemd, datÜAviDS groote zoon, in Davids ftad, zoo werdt Bethlehem, niet verre van Jerufakm gelegen , genoemd, zou geboren worden, en juist, in den laatften tijd van hare zwangerfchap, komt er van den Romeinfchen Keizer Augustus , een gebod, dat de Cenfus, of opfchrijving der on-* derdanen van het Romeinfche Rijk, zal gefchieden, en zich ook uit zal Itrekken tot die volken, die, onder den naam van vrienden en bondgenoten, ech* ter, in de daad, van Rome afhanglijk waren, dus ook over het rijk van Herodes. —- Om dit gebod, het welk voor de Joodfche natie haatlijk was, eenen glimp te geven, liet Hee.odes hetzelve, naar dé (*) Luk. I. 50-80. Nn  566 Bijbel-gefchiedenis de Joodfche wetten, uitvoeren, dat is , dat elk zich zou vervoegen naar die ftad , van waar zijn geflacht, volgends de vcrdeeling der Stammen des hraïlitifchen volks, afftamde, om daar, volgends zijn ftam en geflacht, te worden opgefchreven, dus moesten dan ook Josef en MariS, als beiden tot Davids geflacht behoorende, zich naar Davids ftad, na Bethlehem, vervoegen. Het jonge paar ondernam deze reize, hoe moeilijk ook, in Mariü's omftandigheden, en gehoorzaamde het bevel van den Vorst. Te Bethlehem, of in deszelfs nabuur- 4 fchap, was eene Karavanfera of openbare herberg, gefticht door Chimham, den zoon van Barsillaï, Davids weldoener en vriend (*), ten dienfte van reizigers en vreemdelingen. Hier nam het jonge paar zijnen intrek. Intusfchen, hadt Mariü haren tijd, en beviel van eenen zoon; dewijl nu de openbare herberg, vol was van vreemdelingen, zoodat.zij geene gefchikte plaats voor zich hadt, werdt het kind, opgebakerd zijnde , in eene kribbe gelegd, en niemand ontdekte in dit Wonderkind iet wonderlijks. Maar, in dien omtrek , alwaar men zeer goede weide voor het vee hadt, bevonden zich eenige herders , die de nachtwacht over hunne kudden hielden. Bij dezen ftondt, onverwacht, een Engel van God, en de Godlijke heerlijkheid omdraaide hen zij vcrfchrikten. Maar.de Engel bemoedigde hen, met de blijmare, welke voor het gantfche volk lieuchlijk moest zijn. Te weten, dat, dezen zelfden (*) 2 Sam. XIX. 38. 39.. Vergel. Jer. XLI. 17   Zij verliaalden.wat nun gebeurd, en van tüitMnd,dooi° HemeBiiigeii,l}erie]b.t was JElk, die liet hoordcj-ftondt verwonderd Jfladz.fjö^.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 567 den nacht, daar, in Davids ftad, de Messias geboren' was! dat zij het kind zouden vinden opgebakerd, en liggende in de kribbe. De blijmare van den Engel werdt, ten zelfden tijde, toegejuicht en bekrachtigd, door een koor van Ilemellingen. De 'herders hoorden hunnen lofzang: Eere en heerlijkheid Gode in den hemel! Ook vrede en heil op aarde! Welbehagen in menfehen! Dus zongen de Ilemellingen, en keerden al zingende , hemclwaards. Nu wekten de herders eikanderen op, om zich na Béthlehem te fpoeden, en dit gewigtig (tuk van nabij te befchouwen. Zij kwamen aan de openbare herberg, en vonden ook het aangewezen kind, benevens Josef en MariS, doch, zonder eenigen uiterlijken luider. Zij verhaalden, wat hun gebeurd, en van dit kind, door Hertellingen, bericht was. Elk, die het hoorde, ftondt verwonderd, maar, daar bij bleef het. MARia was vol nagedachten, maar bewaarde alles, wat haar wonderkind betrof, (lil bij zich zelve. —1 En de herders, voldaan, over hetgeen zij gehoord en gezien hadden, keerden, God dankende, en voords, aan zijne Voorzienigheid, alles overlatende, naar hunne kudden en beroep te rug (*). %. 5- Berichten van Jesus kindsheid. Men kan, met geene volle zekerheid, den dag, op (*) Lck, II: 1-20. Nn 2  56$ Bijbel-gefchiedenis op welken Jesus geboren is, bepalen. De Christenen vieren denzelven op den 25 December, doch , deze dag is, zeker, de rechte niet. In onzen tijd, heeft, inzonderheid, de geleerde Schutte vele moeite aangewend, om den rechten dag te ontdekken, dien hij in den nacht, tusfehen den 17 en 18 November, bepaalt, acht dagen voor den dood van Herodes. Laat ons, zonder ons in zulke geleerde, en toch onzekere, onderzoekingen in te laten, de gefchiedenis vervolgen. De geboorte van den Messiüs was aan de Herders buiten Bethlehem bekend gemaakt, zij moest ook bekend gemaakt worden, aan het Hof en het volk, opdat zij onverantwoordelijk zouden zijn. Toen Jesus te Bethlehem geboren was , kwamen ecnige Oosterfche wijzen, die met den naam van Magl bekend waren , te Jerufalevi. De ftar- renvoorzegkunde was, in het Oosten, van ouds, eene geliefkoosde wetenfehap. Men waande, uit deftarren, en derzelver ftand en betrekkingen, de lotgevallen van het menschdom te kunnen voorzeggen. Het opkomen van eene nieuwe ftar hieldt men voor de aankondiging van eenen grooten Man of Vorst. Deze wijzen hadden eene nieuwe ftar, of misfehien eenige andere luchtverheveling,ontdekt, welker ftand en plaatziug hun , naar de regelen hunner kunst, de geboorte van eenen Vorst, en wel in het Joodfche land, aanwees , waarbij kwam het thans meer en meer algemeen wordende gerucht, dat er uit Jude'é een Wereldvorst zou komen. Zij befloten dan, zich na de hoofdftad van dat land, Jerufalem, te vervoegen, alwaar zij onderzoek deeden, waar zij dien nieuwgeboren Koning der Joo-  des N. Testamettts. I. Afdeeling. 569 Jooden konden ontdekken, wiens ftar zij zeiden in het Oosten gezien te hebben, en die, zekerlijk, moest geboren zijn? In geheel Jerufalem wist men van zoodanige gebeurenis niets, Zij fpraken echter , met zoo veel verzekering, dat het gerucht, van hunne komst, en het oogmerk van hunne reize, om aan den nieuwgeboren Koning der Jooden hunne hulde aan te bicden , zelfs Herodes ter ooren kwam. Hij, achterdochtig omtrent zijne kroon, en wetende, hoe ongezind het gros der natie jegens hem en zijn huis was, en dat dezelve zich (leeds (lreelde,met de hoop op den Messiüs, ontboodt de hoofden der Priesters en de geleerden bij zich, welke hij afvraagde, gefield, dat de Messiüs geboren ware, waar hij dan toch moest geboren zijn ? Hun antwoord was , dat Bethlehem in Juda de plaats zijner geboorte wezen moest, waartoe zij deze voorzegging van den Profeet Micha (*) aanhaalden: o Bethlem Efrata! bij Juda's duizendtallen Zoo klein! uit u komt mij ééns vveêr een Heerfcher voort, Die over Isreh volk de Heerfchappij zal voeren. Met dit antwoord zich voldaan houdende, onderzocht de Vorst, heimlijk, van de Oosterlingen, wanneer die dar het eerst van hun ontdekt was, en berichtte hun , dat de Joodfche geleerden hem Bethlehem genoemd hadden, als de plaats, waar de Koning der Jooden geboren moest worden, hij verzocht hen, zich derwaards te begeven, - en te zien, of zij, door hunne naarfporingen, daar, iet ont- (*) Miciia V: 1. Nn 3  57° Bijbel-gefchiedenis ontdekken konden; en hem, vervolgends , bericht te brengen, zo zij het bedoelde kind mogten vinden, dan wilde hij zelve ook daar aan zijnen eerbied tooncn. ■ z Het oogmerk van den dwingeland was, om, zonder veel gerucht te maken, indien er, werklijk, een zoodanig kind geboren was, hetzelve te laten ombrengen, en daar door alle hoop en uitzicht op den MessiSs af te fhijden. De Oosterfche geleerden begaven zich dan op reize na Bethlehem, en hier vertoonde zich de ftar, of de luchtverheveling , die zij, in eenige dagen, niet hadden waargenomen, op nieuw, en wel zagen zij dezelve in het toppunt, boven de openbare herberg, zoodat zij nu niet lang behoefden te onderzoeken, dewijl zij daar het nieuwgeboren kind, met deszelfs moeder , ligtelijk, vonden , aan hetwelk zij ook, hoe min uiterlijken praal het ook hadt,'hnnne gefchenken aanboden , en hulde dceden. —- Dien zelfden nacht, hadden zij eene Godlijke openbaringin den droom, welke hen vermaande, niet na jerufalem, maar langs eenen anderen weg, na hun land te keeren.' Hier door kreeg Josef gelegenheid , om, gelijk hem, insgelijks, in eenen droom, door eenen Engel belast werdt, met de moeder en het kind na Egypte te verreizen, en daar tot nadere waarfchuwing te blijven, dewijl Herodes het kind zou trachten ter" dood te brengen. Mattheus haalt bij deze gelegenheid de woorden van Hoseü aan, (*) .ahyaar de Godfpraak zegt: Mijn' (*) HoseS XI: i.  des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 571 Mijn' zoon riep 'k uit Egypte. Herodes , ondertusfchen, door het wegblijven der Oosterlingen, befpeurende, dat hij, door hen, te leur gefteld was , werdt, door achterdocht en woede, gefolterd, en nam, in deze twijfeling, een bed uit, den dwingeland waardig. Hij liet eene bende Soldaten na Bethlehem trekken, en in die ftad alle kleine kinderen, van twee jaren en daar onder, aan zijne heerschzucht opofferen, meenende, onder dezen, gewis, ook dat kind uit den weg te ruimen, van hetwelk hij, voor zijnen troon, vreesde. Schoon, naar de volkrijkheid der kleine ftad Bethlehem te oordeelen, het getal dezer onnozele vermoorden niet veel meer dan 20 of 30 heeft kunnen bedragen , was dit echter eene voorbeeldelozc wreedheid, de gantfche ftad, en haar omtrek, gewaagde van het gillen en huilen der tedere moeders, die dus hare zuigelingen aan hare borst moesten zien vermoorden. Nu hadden de woorden van jEREMia', den Profeet (*) eene volkomene waarheid : ■ Men hoort een droef gefchrei In Rama, alles weent, en gilt met bittre traanen: Ja, Rachel zelv' beweent haar kind'ren in haar graf, En weigert allen troost, omdat zij niet meer zijn! Josef bleef met het wonderkind en deszelfs moeder in Egypte, tot den dood van Herodes , wanneer hij, weder , in eenen droom , eene openbaring (*) Jeremiü XXXI: 15. Nn 4  Bljbel-gefchiedenis ring ontving, die hem belastte, met het wonderkind en deszelfs moeder, na het vaderland weder te keeren, alzoo het gevaar thans voorbij was, zijnde Herodes , die het kind naar het leven geftaan hadt, nu overleden. Josef keerde dan te rug, met voornemen, om zich na Judeë te begeven, maar, onder weg verftaande, dat Archelaus, een zoon van Herodes, voor Koning was uitgeroepen, nam hij den weg, waarfchijnlijk, langs de Zeekust, op Galileë , alwaar hij , gelijk te voren , zijn verblijf nam in de ftad Nazareth (*), Hoe kort of lang na de geboorte van Jesus , de komst der geleerde Oosterlingen , de vlucht na Egypte, en de kindermoord te Bethlehem gebeurd zijn, en of dit alles hebbe plaats gehad, voor of na de befnijdenis van Jesus, en zijne voorftelling, in den Tempel, volgends de wet van Moses, durve ik niet bepalen. De Euangelisten, die ons de bijzonderheden van Jesus leven hebben befchreven, hebben de zaken en gebeurenisfen, in hunne verhalen, gefchikt, naar hunne bijzondere oogmerken, zonder het tijdsvervolg van dezelve, opzetlijk, aan te tekenen, waarom deze tijdorde fchroomvallig naar te fpooren, een overbodig en nutloos werk kan geacht worden te zijn. Ondertnsfchen is het zeker, dat Jesus, op den achtften dag na zijne geboorte, het teken van Abrahams' nakomelingfchap, de befnijdenis, heeft ontvangen, gelijk men hem, bij die gelegenheid, ook den naam Jesus gaf, volgends het geen de God^ fpraak daar omtrent bevalen hadt (f). Op (*) Matth. II. (f) Luk. II: 21,  des N. Testaments. I. /ifdeefing 573 Op den veertigften dag na hare bevalling, moest eene kraamvrouw, die van eenen zoon gelegen was, in den Tempel, het offer voor hare reiniging brengen, en het kind, zo het een eerstgeboren was, aan God opgedragen worden (*). Op dien bepaalden tijd werdt het kind na Jerufalem gebracht, en MARia offerde hare offerande, een paar tortelduiven of twee jonge duiven, het offer der minvermogenden, waar uit ons blijkt, dat aardfche rijkdommen het deel niet waren van deze gezegende boven alle vrouwen. Te Jerufalem woonde thans zeker godvruchtig grijsaart, SifijtEÖN genaamd, welke, meermalen, in geestverrukking, godlijke openbaringen hadt gehad, en, daar hij één was van die deugdzamen, welke reikhalsden naar de komst van den Messiüs, en de herftelling van Isra'éls diep vervallen ftaat, hadt hem de Heilige Geest, bijzonder, geopenbaard, dat hij, voor zijn derven, nog dien troost genieten zou, van den MessiSs te aanfchouwen. -— Deze godvruchtige man bevondt zich , toen Jesus in den Tempel gebracht werdt, aldaar, hebbende zich, door eene bijzondere geestdrift, thans derwaards begeven. Zoodra hij het kind zag inbrengen, was hij geheel verrukking. Hij nam het kind op zijne armen, en zong, geheel op de wijze der oude Profeetcn, den volgenden lofzang: Heere! laat nu uwen dienstknecht, volgends uwe belofte , in vrede verfcheiden! Want mijne oogen hebben uw heil gezien! 't Welk (*) Levit. XII. Nn 5  574 Bïjbel-gefchiedenis 't Welk gij. bereid hebt, ten beste van alle volken! Een licht, tot verlichting der Heidenen, en tot heerlijk? heid van uw volk Israël. Hoe edel l hoe verheven' Nu wil hij, met blijdfchap, derven, nu hij Gods heil gezien heeft. Hij gelooft dan, dat de Messiüs niet alleen voor de levenden op aarde was. Hoe uitgebreid zijn zijne denkbeelden ! Niet alleen Israël, maar alle volken , zelfs het Heidendom, zal deelen in dezen zegen! Zoo Josef als MARia' donden verwonderd, over het gedrag en de redenen van dezen eenvaardigen grijsaart. De blijdfchap was op zijn gelaad gefchilderd, en hartevreugd hadt het vuur der jeugd in hem weder opgewakkerd. De oude man wenschte hun, hartelijk, geluk met dit kind, maar de moeder bijzonder aanfprekende, voorzeide hij haar, dat in dit kind ja velen hun heil,, maar ook velen hun ongeluk zouden vinden dat hij een wonderper- fbon zou zijn, die tegenfpraak zou lijden, omdat hij de verborgenheden van het menschlijk hart zou openbaren. Eindelijk, dat zijne lotgevallen ée'ns het hart van Mariü , als een zwaard, doorboren zouden. Nog was daar in den Tempel, zekere oude weduwe van 84 jaaren, welke, flechts 7 jaarcn met haren man gehuwd geweest zijnde, zedert haars mans overlijden, weduw gebleven was, en zich geheel aan den Godsdienst gewijd hadt. Haar naam was Anna, en zij was bekend, als eene Profeetesfe. Ook deze erkende in dit kind den Messiiis , en verhief den lof van God, en fprak van dit kind tegen allen, die de komst van den Messias verwachteden. In-  des N. Testament s.-- I. Afdeeling. 575 Indien ieniand zich zoude bevreemden-, dat hij, in het vervolg van deze gefchiedenis van Jesus , geene blijken van alle deze bijzonderheden , in zijne kindsheid voorgevallen, verneemt, maar integendeel, dat alle zijne tijdgenoten, in het gemeen, onbewust fchijnen , dat hij te Bethlehem geboren was, en hem , voor eenen Nazarmer of Nazarethaan, hielden, die merke op, dat, behalven dat de meeste perfonen, die , in deze gebeurenisfen, betrokken waren, hoogbejaard zijnde, kort hier op zullen overleden zijn , het ffilzwijgen van MaRïa en Josef , de moord der kinderen te Bethlehem, de vlucht van het kind met zijne ouderen na Egypte, de dood van Herodes, de verwarringen in het land, onder Archelaus, zijn' zoon en opvolger, als ook, geduurende de befchrijving onder Cyrenius , welke daar op volgde, alles geduurende een tijdsverloop van 30 jaaren, en eindelijk, het ftil leven van Jesus te Nazareth, in het huis zijner ouderen , zoo vele aanleidende oorzaken waren , dat de gedachtenis van alle deze buitengewone gebeurenisfen, bij het gros des volks, in de vergetelheid geraakt ware (*). Te Nazareth dan, in Galiieën, werdt Jesus, in het huis zijner ouderen, opgevoed, te weten, de Profeeten hadden voorfpeld, dat hij in Galileë zou verkeeren, en dat hij, niet in luister, maar in eenen nederigen ftaat, op aarde zich zou vertonen , ja Jesaïa noemt hem, nezer, eene fpruite, en het een en ander kon men achten, daar door, vervuld te wezen, dat hij in Nazareth, eene geringe, ver. ach- C) Luk. II. 22-38. . '  576 Bijbel-gefchiedenis achtelijke plaats, van waar men niets goeds verwachtte , zijne opvoeding hadt (*). Het kind groeide voorfpoedig op, en vertoonde al vroeg een' ongemeen fterken geest, en uitmuntende wijsheid. Men zag, in alle opzichten, dat Gods gunst hetzelve, op eene bijzondere wijze, gadefloeg en verzelde. Reeds vroeg gaf de jonge Jesus eene blijk van zijne wijsheid. Zijne godvruchtige ouders waren, jaarlijks, op het Paaschfeest, gewoon, ter Feestviering, na Jerufalem te reizen. Toen hij twaalf jaren bereikt hadt, namen zij hem met zich na de hoofdftad. De feestdagen afgelopen zijnde, togen zij, met de Karavane van feestelingen, weder na huis. Jesus hadt zich van hun afgezonderd, maar dit bekommerde hen niet. Hij was bij alle menfchen aangenaam, en hadt reeds zoo vele blijken van bedaarde voorzichtigheid gegeven, dat zij geene de minfte vreeze hadden, maar meenden, hij zou bij het reisgezelfchap wezen. De dag verliep, nu zocht men hem, bij de vrienden en bekenden, doch vergeefs , nu werden zijne ouders bekommerd, en keerden te rug na Jerufahm. Eerst na drie dagén , vonden zij hem in één der Tempelvertrekken zitten onder de leeraaren , die hij aanhoorde en ondervraagde, met zoo veel jverftand en fcherpzinnigheid, dat allen, die hem hoorden, verbaasd ftonden over zijn verftand en redenen. De ouders waren ontfteld, toen zij hem, een kind van 12 jaaren , onder Israëli leeraaren, met eere, vonden zitten, evenwel bracht zijne moeder hem onder het oog, dat (*) Matth. U: 23.  Kerst na drie dagen .vonden zij Item.in een der Tempelvcr= trekken,zitten onder* deLeeraai*en, diehij aaiilioorde en ondervraagde Madz.1576.   des N. Testaments. I. Afdeeling. 577 dat zij en zijn vader, over hem bezorgd, hem met angst gezocht hadden, maar het kind gaf, bedaard, ten antwoord: waarom zocht gij mij? wist gij dan niet, dat ik, in mijns vaders zaken, moest verkeeren? Men was ftil, op dit antwoord, waar van men den waaren zin niet begreep, hoewel MariS dit, gelijk alle de overige gebeurenisfen, met haren zoon, zorgvuldig in haar hart opfloot. —— Nu reisde hij met hun na Nazareth, en leefde daar ftil, in het ouderlijk huis , zijnde zijnen ouderen onderdanig, en door deze zijne gehoorzaamheid een voorbeeld voor kinderen, om hunnen ouderen eerbied en ontzag te betonen. Waarfchijnlijk, heeft Jesus zijnen vader, in deszelfs handwerk, ten dienst geftaan, doch, de gefchiedenis tekent, daar omtrent, gelijk ook van hetgeen hem, geduurende zijne jongelingfchap, gebeurd is, omdat niets wonderbaars of bovenmensch. lijks zich in hem vertoonde , niets aan, zij zegt alleen: Jesus nam vooripoedig toe in wijsheid, in grootte, en in gunst bij God en menfchen (/*)• §. 6. Joünnes predikt en doopt. Ondertusfchen gebeurden er groote veranderingen in het Joodfche land, met betrekking tot deszelfs burgerlijken toeftand. Archelaus, zoon van Koning Herodes den Grooten, werdt door den Romeinfchen Keizer afgezet, en gebannen , en, bij deze gelegenheid, het Joodfche land , in een Romeinsch wingewest of provintie veranderd, hetwelk voort- (*) Lus. II: 40-52.  578 Bijbel-gefchiedenis voortaan door eenen Romeinfchen Landvoogd beftuurd werdt, bij deze gelegenheid van het veranderen van Judeè in een Romeinsch wingewest, werdt het volk, andermaal, befchreven, toen Cyrexius Landvoogd van Syrië was, welke befchrijving, niet zonder oproeren , voltrokken werdt (*). Echter was het noordelijkste gedeelte des Joodfchen lands, onder den naam van Viervorftendommen, gebleven onder het bewind van "zoonen en aframmelingen van Herodes. In het vijftiende jaar van den Romeinfchen Keizer Tiberius, opvolger van Keizer Augustus, als Pontius Pilatus Stadhouder of Landvoogd was van Judeè, Herodes Viervorst van Galileï, deszelfs broeder Fjlippus, Viervorst van Itureè en het landfchap Trachonitis, onder het Hoogenpriefterfchap vim Annas en Kaiafas, tusfchen welken dit ambt, het welk van de Romeinfche Landvoogden afhing, telkens verwisfelde, begon JoaxNES, zoon van den Priefter ZachariS, die nu omtrent sojaarenoudwas, zijne openbare ambtsbediening, in de zoogenaamde woeftijn van Judeè', en verders in de vlakte langs den Jordaan; hij verfcheen, als een Profeet of gezant der Godheid, en verkondigde boete en bekeering van een zondig leven, tot eene voorbereiding van het Godsrijk van den Messiüs , het welk hij, als aanftaande, openlijk predikte. Allen, die zijne leere en vermaningen gehoor gaven, Werden door hem gedoopt; eene plegtigheid, welke bij de Jooden in gebruik was , wanneer Heidenen den (*) Handel. V: 37. (f) Luk. III: 1-3.  des N. Testaments. L Afdeellng. 579 den Joodfchen Godsdienst aannamen , en tot li£t Joodsch geloof overgingen, maar, welke Joünnes nu toepaste op de Jooden zelve, toen die aan zijne prediking geloof gaven, en welke voor hun eene inwijding was tot een nieuw leven, befiaandc in eene oprechte bekeering tot waare Godsvrucht en deugd. Naar dezen, door Joünnes zoo pleg- tig gebruikten doop, wordt hij, bij uitnemendheid , in de gefchiedenis, de Dooper, of, Joünnes de Dooper, genoemd. Het verdient, dat wij dezen man wat nader leeren kennen. Hij was, in het Profeetisch woord, als de Voorloper van den Messrïs, als een gezant van God, aangeduid, die, als 't ware, voor dezen grooten Koning van het Godsrijk, den weg bereiden zou. Zo lezen wij bij den Profeet MaleSciii. (?) Ik zal, te zijner tijd, ik zal mijn' Engel zenden, Die, tegen mijne komst, den weg bereiden zal. En bij Jesaïa. (f) De ftem van een' Herout klinkt door de woeftenijën : „ Baant in de wildernis voor Jova' eenen weg; „ Eu maakt, voor onzen God,de heirftrant vlak en effen, „ Vult alle dalen ! flecht de heuvelen en bergen! „ Maakt alle kromten rechr! de ruwe wegen vlak. „ Jehova's Majefleit zal zich in luifter toonen, „ Het gantfche menschdom zal , gezamenlijk, dit zien! „ Want Jova heeft dit zclv', met eigen mond, gefprokeiv" Als (*) Mal. III. 1. vergeleken Markus I. 2. (t) Jes. XL. 3 vergel. Matth. III. 3. Mark. I. 3. ' Luk. III. 4—6'.  4So Bijbsï-gefchhdenïs • Als een andere Eliü , een Hervormer, en Boetprediker, gelijk hij aan zijn' vader Zachariü reeds was aangekondigd (*), en gelijk Maleüchi (f) voorfpeld hadt, met die woorden: „ Gewis! ik zende aan u EliS , den Profeet, „ Voor dat die groote, die geduchte, dag van Jova „ Nog komt, die zal het hart der vaders, met het hart „ Der kinderen, tot mij nog trachten wéér te brengen; „ Opdatik , bij mijn'komst ,'t land met den ban nietfla." was zijne kleding, en levenswijze, ftreng en afgezonderd van de gewone levenswijze en verkeering der menfchen, in de famenleving en maatfchappij. — Hij leefde, meest-al, op'het platte land, of in de weeflijn, dat is, in die oorden van Judee, daar men weilanden heeft, en daar eenvouwige herders en landlieden woonden, zelden of nooit verfcheen hij in groote fteden, of aan het Hof, en als hij, na groot aanzien en invloed bij het volk verworven te hebben , al eens door den Viervorst Herodes werdt ontboden, en onderhouden, was hij ook aan het Hof de boetgezant, en zedeprediker. Over- eenkomftig met den aart zijner bediening, beftondt zijne kleding uit een' groven mantel; uit kemelshaair geweven, dien hij, met eenen lederen gordel, om zijne lenden vastmaakte, en zeer dikwijls was zijne fpijze, fpringhanen en wilde honig , dit laatfte is voor ons vreemd, maar niet zoo vreemd, in de Oosterfche landen, alwaar geringe lieden, zeer dikwijls (*) Boven Bladz. 55Ó. (t) Mal, IV. 5.  des N. Tesiaments. I. Afdeeling. 581 Wijls, het één en ander, gewoon zijn te eten. (*) Deze zoo zonderlinge man, openlijk, te voorfchijn tredende, met de aankondiging, dat het lang verwachte rijk van God nabij was, en dat eerlang de Messiüs zich {rondt te openbaren, wekte, fpoedig, de aandacht des Joodfchen volks. Dra liep geheel Judeè', voornaamlijk, de bewoners der landftreeken langs den Jordaan, ja velen uit Jerufalem tot hem uit, om hem te hooren , en nader bericht te ontvangen. Daar hoorde men hem, met allen ernst, op bekeering en levensbetering aandringen waarichuwen, dat de uiterlijke voorrechten, waar op de Jooden zich verhieven, dat zij van Abraham affiamden, niets bateden, alzoo God uit die fteenen zelfs aan Abraham kinderen kon verwekken ■ dat de bijl reeds aan den wortel der boomen gelegd was, om eiken boom , die geene goede vruchten draagt, om te houwen , als voor het vuur be- ftemd. Met één woord, dat, gelijk hij met water doopte, om tot bekeering te verpligten, eerlang iemand ftondt te komen, zoo veel boven hem verheven, dat hij zich niet waardig kende, dien den geringftcn dienst te bewijzen, en hem de fchoenen na te dragen, die hen met den Heiligen Geest en met vuur zou dopen, dat is, die daadli'k, in allen, die hem hooren, zins- en hartsveriindeiïng werken, en de zuivering en vernieuwing van het menschdom daar ftellen zou, die, tevens, alle ongelovigen en ondeugenden, de ftralfe hunner misdaden zou doen ondervinden, en dus eene fchifting maken , tusfehen deugdgezinden en godlozen , gelijk een landman, al Cj Matth. III. 4.. Marc. I. 6. Oo  5%2 Bijbel-gefchiedenis al wannende, den dorschvloer zuivert, de tarwe in de fchuure verzamelt, maar het kaf met onuitbluschbaar vuur verbrandt. (*) Geheel verfcheelend was.de aandoening, welke de prediking van den Boetgezant op zijne _ hoorderen hadt. Het volk, door zijne boetredenen getroffen, vraagde hem: welk middel er ware, om de gedreigde onheilen te ontkomen? en hij wees hen, in .'t gemeen, op het betrachten, van eene naauwgezette deugd, en het uitoefenen van menschlievendheid: „ Wie twee rokken heeft", was eene zijner fpreuken, ,, deele er ééne mede aan hem, die er geen' „ heeft; die fpijze heeft, doe desgelijks." In het bijzonder, gaf hij wijze voorlchriften en levensregelen, aan onderfcheiden flanden van mcnfchen, hoe veracht dezelve ook, naar de gewone volksbegrippen, zijn mogten. — Dus, wanneer Tollenaars, zoo bij de Jooden gehaat, eene begeerte toonden, om zich door hem te laten doopen, gaf hij hun deze les, dat zij, bij het inzamelen der tollen, niet meer eisfchen zouden , dan hun, door de wet, was voor- gefchreven. Dewijl Herodes Antipas thans in oorlog was, met Aretas, Koning van Arabïè, trokken er Soldaten, door den oord, waarJoaxxES doopte, ook onder hen werden er, door zijne leere, getroffen, en ook aan dezen fchreef hij hunne verpligting voor, dat zij niemand overlast doen, niet rooven, noch plunderen moesten, maar zich met hunne bezolding te vrede houden. De toeloop, dien JoSnnes kreeg, trok ook leeraars (*) Matth. III. 5-12. Mark. I. 7, 8. Luk. III. 7^9.  des N. Testaments. I. Afleeiing. 583 riars van den Godsdienst, en hoofden van den Staat en Kerk, tot hem, zij waren nieuwsgierig , om iet van eenen periöon te vernemen, die, zonder eenig gezag van menfehen , zich tot eenen leeraar des Volks hadt opgeworpen. Daar kwamen dus eenige Parizeen en Sadduce'én, doch de Prediker der waarheid, hen, onder zijne toehoorers, vernemende $ fprak hen, met eenen grooten ijver, aan, en ftelde hen als een adderenkroost ten toon , het welk alörn, door een zielenmoordcnd vergif, den Godsdienst en goede zeden des volks verdierf, en zijne voorzeggingen van den ondergang van den Staat herhalende, ten zij men zich bekeerde, vermaande hij hen, nadruklijkj om zoodanig gedrag, voortaan, te houden, het welk van eene oprechte bekeering fituigde, en waar door blijken zou, dat het hun waarlijk te doen was , om den aanftaanden toorn der God-" heid te ontgaan. Ligtelijk kan men bezelfeii, hoe de hoogmoed van deze huichelaren gevoelig werdt aangedaan zij veroordeelden den Boetgezant, als eenen dwe-epcr, en, terwijl het volk Joa'nnes voor eenen Profeet erkende, en zelfs in twijfel ftoudt, of zij hem ook voor den Messiüs moesten houden, waar tegen JoaNNES, bij herhaling, zich verklaarde, en verzekerde, dat die groote perfoon hem, eerlang, llondt te volgen (*), deden zij hun best, om, onder het' Volk, uitte ftroojen, dat zijne afgezonderde levenswijze, en zeldzame kleding, genoeg . aantoonden b dat hij van den eenen of anderen dtemott, of, geest, bezeten was, die het menschdom , door hem, wildé vef'- (*) Lükas lil. 7-17. Oo 2  584 BijbeJ-gefchiedenis verleiden (*). Echter, wanneer JoSnnes , door" zijn aanhoudend prediken, waar in hij vele vermaningen en lesfen voordroeg, die de gefchiedenis niet heeft opgetekend , (f) niet alleen vele vertrouwde aanhangers of leerlingen kreeg, die hem fteeds verzelden, en welken hij tot veelmalig vasten en boete fj) verpligtte, welken hij ook eene handleiding gaf, tot een Godebehaaglijk bidden (**), maar ook, hoe langs hoe meer, toeloop van het volk hadt, oordeelde de hooge Raad der Jooden deze zaak niet, met ftilzwijgen, haren gang te moeten laten gaan, maar vondt goed, eenigen, uit hun midden, af te vaardigen, om JoSnnes, plegtig, af te vragen, waar voor hij zich uitgaf, en waar voor hij wilde gehouden en erkend wezen? De Joodfche Geleerden van dien tijd verwachtten den Messias, maar waren tevens van gedachten, dat de Profeet ELia zich eerst openbaren zou, als ook, gelijk, ten minsten, fommigen van hun dachten, de Profeet Jeremiü, van wien de overlevering zeide, dat hij de Verbondskist, en andere Heiligdommen van den Tempel, toen die door de Chalde'én verbrand werdt, verborgen hadt, welke hij, voor, of bij, de komst van den MESSias, den Jooden weder herftellen zal, wanneer dan deze afgevaardigden bij JoaNNES kwamen, welke, diestijds, te Bethabara, alwaar een veir of overtogt over den Jordaan was, dicht bij de zee of het meir van Galile'é, oïTiberias, doopte, vraagden zij hem, eerst en vooral, of hij ook de (*) Matth. XI. 18. (f) Luk. III. 18. (§) Matth. XI. 14. (**) Luk. XL 1.  des N. Testaments. T, Afdeelt tig. 585 de Messiüs was? Dit ontkende de Dooper volmondig. Toen, of hij dan Eliüs ware? Neen! zeide hij, te weten, hij was niet Eliüs in perfoon, fchoon hij, in den geest en kracht van dien Profeet, als een andere Euas,handelde en predikte,en daarom, oneigenlijk, elders, Euas genoemd wordt. Eindelijk vraagden zij, of men hem dan voor den Profeet, naamlijk Jeremiü, moest erkennen? Ook dit door Joünnes met neen ! beantwoord zijnde, vraagden zij hem regelrecht : wie, of wat hij dan was, dewijl zij aan hunne zenders bericht moesten brengen? En nu kwam Joünnes, openlijk, uit, en getuigde , dat hij was , die herout, die in de woeftijn verkondigde, dat men den weg zoude banen voor de komst van den Messiüs , daar Jesaïa van gefproken hadt. (*) Thans vraagden zij hem: Op welk gezag, en waarom hij dan doopte, en aanhangers maakte, als hij de Messiüs , noch Euüs, noch de Profeet was? doch, hier op gaf hij eenvouwig ten antwoord : dat hij met water doopte, maar dat de Messiüs reeds, fchoon nog onbekend, onder hen verkeerde, die na hem kwam, fchoon voor hem zijn beftaan hebbende, wiens geringfte dienaar te mogen zijn, hij zich tot eere zou rekenen. En, hier mede vertrokken deze afgevaardigden, (f) §. 7. Jesus wordt van Joünnes gedoopt, en, in de woeftijn, verzocht. Onder anderen, die tot Joünnes kwamen, om van (*) Zie boven Bladz. 5-9. Q) Joa'nn. 1. 19-28. Oo 3  585 Bijbel-gefchiedenis van hem gedoopt te worden, was ook Jesus , de zoon van Maria, dien men, in't gemeen, voor den zoon van Josef hieldt, en die thans omtrent dertig jaarcn oud was (*). Joünnes, die, tot'hier toe, van hem, Hechts in aigemeene bewoordingen gefproken hadt, dewijl hij hem nog niet, doordat bijzonder teken, als den Messiüs , kende, het welk de Godheid hem hadt aangewezen (f), kende echter Jesus genoeg, om zwarigheid te maken, van hem den doop toe te dienen,alzoo hij beleedt,nodig te hebben, zelve van Jesus gedoopt te worden. Maar Jesus hem onder het oog brengende, dat het hem voegde, aan alle verëischten en pligten te voldoen, liet Joünnes hem toe. Den doop verricht, en Jesus uit het water opgeklommen zijnde, en zijn gebed doende, fchoot, onverwachts, een vuur-of blikfcmftraal uit het bovenst luchtgewest, het welk daar door als fcheurde en zich opende, terwijl de ■Godlijke Geest, in eeneligchaamlijke gedaante, als eene duif, op Jesus daalde, en een donderdag gehoord werdt, welke Jesus , met verftaanbare klanken, voor den geliefden Zoon van God verklaarde. Dus werdt Jesus, openlijk en plegtig, voor den Messiüs aangewezen, en tot zijne verrichtingen, op aarde, ingewijd. (§) Om zich daar toe, verders, te bereiden, begaf Jesus zich, door aandrift van dien Geest, welke op hem nedergedaald was, na de woeftijn, alwaar zich wilde beesten gewoon waren te onthouden. Hier, (*) I-ra. IIT. 23. ft) JOÏNN. I. 3I-34, (§;) Maïtij.III. 13-17.MARK.I.P-11.LUK.III.21--23.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 587 Hier , afgezonderd van de menfehen , bracht hij 40 dagen, door, met bidden en vasten. Ge- duurende dezen tijd, werdt hij door vele verzoekingen bedreden, bijzonder tegen het einde van denzelven. Te weten, wanneer hem , na zoo langduurig vasten , hongerde , kwam de verzoeker , en ftelde zijne Standvastigheid op' den toets, indien hij waarlijk Gods zoon was, kon hij immers, op zijn gebod, deze ftcenen in brooden veranderen, maar Jesus weerde de verzoeking af met de woorden, uit Moses (*) : Dat de mensch bij brood alleen niet behoeft te leven, maar bij alles, wat God goedvinden zal, te gebieden. Een tweede aanval was, dat de Verzoeker hem met zich geleide in jerufalem, op de tinne, of het platte dak, van den Tempel, en het voorftel deedt, om zich van boven neder te werpen , dewijl hem geen leed kon wederwaren, naar de belofte, dat de Engelen van God hem van alle onheil zouden bevrijden, (f) Ook dit weerde Jesus af, met de woorden uit Moses fchriften , waarbij verboden wordt, den Heere onzen God te verzoeken, en op de proef te ftellen. (§) — Eindelijk, nam de Verzoeker, Jesus op eenen hoogen berg geleid hebbende, het voorkomen aan, als of hij de beheerfcher was der aardfche Koningrijken, welke hij, met alle derzelver heerlijkheid, aan Jesus aanboodt, indien deze hem te voet vallen, en hem aanbidden wilde. Ook dit beantwoorde JesuS nadruklijk, uit de wet (**), dat men God alleen aanbidden en dienen moet. Nu (*) Deut. VIII. 3. (f) Psalm XLI. (§) Deut. VI. 16. (**) Deut. VI. 13. Oo 4  5SS Bijbeï-gefchiedenis Nu Maakte de duivel, voor ditmaal, zijne verzoekingent. Jesus hadt dezelven afgewezen en overwonnen. Nu kwamen Engelen bij hem , die hem dienden (*). Christenen! die het voorbeeld van Jesus volgt, en zich met het zwaard van Gods woord wapent, zal, in alle verzoekingen, door begeerte tot zinlijk genot, door eer- en heerschzucht, kunnen beftaan, en wie den duivel wederftaat, van dien zal hij vluchten. §. 8. JoaNNES getuigt van Jesus Jesus leerlingen en aanhangers. Ondertusfchen ging Joünnes voort, met leeren en doopen, wanneer Jesus , uit de woestijn, waar in hij verzocht was geweest, na Galileè' keerende, voorbij die plaats kwam, alwaar de Boetgezant predikte. Zoodra deze hem zag komen, wees hij zijne hoorers op hem, en, daar hij, tot hier toe , flechts in algemeene bewoordingen gefproken hadt, dat de Messiüs na hem komen en hem vervangen zou, getuigde hij thans van Jesus, met den yinger op hem wijzende: „ Zie daar het Gods-lam, welk de zonde .der wereld draagt! deze is het, „ van wien ik zeide: Na mij komt iemand, wel„ ke voor mij zijn beftaan hadt, want, hij is eer, „ dan ik." Den volgenden dag, ging Jesus weder voorbij, daar Joünnes met twee van zijne leerlingen ftondt, van (*) Matth. IV: i-ii. Mark. I: 12, 13. Luk. IV; i-i3-  des AT. Testaments. I. Afdeeïïng. 589 •yan welke de één zekere Andreüs was, naderhand, een Apostel van Jesus , de ander wordt niet genoemd in de gefchiedenis , maar was , waarfchijnlijk, Joünnes de Euüngelist , welke ons deze bijzonderheid verhaalt. Tegen hen herhaalde de Dooper zijn getuigenis van Jesus: ,, Zie daar het Gods-lam!" meer, ja het tegenbeeld, van alle die lammeren , die, in den Tempel, aan de Godheid worden opgeofferd! De beide leerlingen volg¬ den, op dit getuigenis, Jesus, die ziende, dat zij zich bij hem voegden, hen vraagde, wat zij zochten? zij, hem den titel van Rabbi, of leermeester, gevende, verzochten te mogen weten, waar hij zijn verblijf hadt, om breeder met hem te fpreken, en, als Jesus hen nodigde, om met hem te gaan, gingen zij met hem, en bleven den geheelen dag bij hem. De dén van deze leerlingen, te weten, Andreüs, hadt eenen broeder, Simon , welken hij deze blijmare mededeelde, dat men den Messiüs ontdekt hadt, en te gelijk nam hij hem met zich bij Jesus , die, hem met eeii veelbeduidend oog aanziende, tegen hem zeide: „ Gij zijt Simon , Jona's zoon: ,, voortaan zult gijlvEFAs", (in het Arameïsch van dezelfde betekenis, als Petrus, inliet Grieksch, dat is, een rotsfteen) ,, heeten," gelijk dan ook deze Petrus één der uitmuntendlte Apostelen van Jesus geweest is. 's Anderen daags vervolgde Jesus , verzeld van deze zijne leerlingen, zijne reis na Galile'è, onder weg ontmoette hij zekeren Filippus, een' inwoner yan Bethfaida, eene visfchersftad aan het meir van GaJiUè', dien hij belastte, hem, insgelijks, te volOo 5 gen.  59o Bijbel-gefchiedenis gen. Filippus , zijnen vriend Nathanacl ontmoetende,-deelde aan denzelven het heuglijk nieuws mede, dat men den MessiSs, van wien Moses en de Profeeten gefchreven hadden, ontdekt hadt in Jesus , den zoon van Josef , uit Nazareth. Dit bericht kwam Nathanacl ongelooflijk voor, dat men uit Nazareth, welks inwoners zoo kwaaden naam hadden, iet goeds zou kunnen verwachten ; evenwel door Filippus genodigd,, om de waarheid nader te befchouwen, ging hij mede na Jesus. ■ Deze , hem ziende komen , zeide, voor dat NathanaSl hem groeten kon: ,, Zie daar, ,, waarlijk, een Israëliet, in wien geen bedrog is!" NATHANAëL vraagde verwonderd: ,, hoe hij hem „ kende?" Jesus hernam: „ voor dat Filippus ,, u riep, toen gij daar onder dien vijgeboom waart, „ heb ik u gezien." In flille eenzaamheid, hadt deze waare Israëliet, onder dien boom, in heilige overdenkingen, zijn hart voor God uitgeboezemd, Getroifen, derhal ven, door dit blijk van meer dan nienschlijke wetenfchap , erkende hij: „ Rabbi! gij „ zijt de zoon van God! gij zijt Israels Koning!" En nu verzekerde Jesus hem, en de overige leerlingen , dat zij , eerlang, grooter dingen zouden zien gebeuren , dat zij , even als hun voorvader Jakob , in zijnen droom , den hemel geopend, en Gods Engelen op den zoon des menfehen, op hem, zouden zien op cn afklimmen. De gemeen- fchap tusfehen den hemel en de aarde zou herfleld, en het Godsrijk op aarde gevestigd worden. Alle deze eerfïe leerlingen zijn naderhand Apostelen van Jesus geweest. Nathanacl toch is, hoogstwaarfchijnlijk,dezelfde,met Bartholomeus, dien  des N. Testaments. I. Afdeeïïng, 591 dien wij, op de lijst der Apostelen, in 't vervolg, ontmoeten zullen (*). §. 9. Jesus eerfle wonderwerk op- de bruiloft te Kana, in Galileë. Verzeld van deze zijne eerfte volgelingen, zette Jesus zijne reize voort na Galileë. Hier werdt hij, drie dagen daarna, te Kana, een klein ftadjen van dat gewest, met zijne leerlingen, op eene bruiloft genodigd , het was een huwlijksfecst van iemand uit de familie, waar Jesus moeder Mariü ook tegenwoordig was , zijnde zij thans weduwe, en Josef reeds overleden, gelijk men daar uit bcfluit, omdat men van hem , in de volgende gefchiedenis, geen gewag meer vindt. Jesus, die, in zij¬ ne gewoone levenswijze , dat ftrenge van Joünnes niet behoefde te oefenen, maar, die een voorbeeld van deugd gaf, welke, zelfs in de gewone famenleving, hare pligten vervult, woonde de bruiloft bij. Op zijn gezelfehap van leerlingen niet gerekend zijnde, of een grooter toevloed van vrienden en bekenden het jonge paar geluk komende wcufchen , dan men verwacht hadt, hoe het zij, men kwam wijn te kort. MariS merkte de verlegenheid van den Gastheer, en fprak er haren zoon over aan. Zij verwachtte van hem raad, om deze verlegenheid voor te komen. Jesus verzocht zijne moeder, zich niet nodeloos te bekommeren, dewijl hij zijnen tijd wist. Door dit antwoord reeds gerust gefield, gaf zij den bedienden eenen wenk, om, (*) JoaNN. I. 29-52,  59* Bijbel-gefchiedenis om, hetgeen Jesus hun gebieden zou, te volbrengen. Daar Honden zes fteenen waterkruiken bij de hand, gelijk de Jooden altijd water bij de hand plagten te houden , uit hoofde van de veelvuldige wasfehingen en zuiveringen , volgends hunne wet en zeden. Jesus, aan de bedienden belast hebbende, deze waterkruiken, die vrij groot waren, met water te vullen, zeide hun, dit gedaan zijnde, dat zij van dit water een beker infehenken, en aan den Hof- of Spijs meester, hoedanigen de ouden bij zulke feestmaaltijden gewoon waren, aan te ftellen, brengen zouden. De Hofmeester, niet wetende, van waar deze beker kwam, proefde den wijn , want, het water was wijn geworden , en vondt dien zoo uitmuntend, dat hij aan den bruidegom zijne verwondering te kennen gaf, dat hij, ter gen de algemeene gewoonte aan, den besten wijn, tegen het einde van het feest, befpaard hadt. Nu openbaarde zich, wat er gebeurd was, men erkende in Jesus eene wonderdoende kracht, en zijne volgelingen werden in hun geloof aan het getuigenis van Joünnes bevestigd (*). f. 10. Jesus zuivert den Tempel van kopers en verkopers Zijn gejprek metNiKODEMVS. Na het eindigen van het bruiloftsfeest, begaf Jesus zich, met zijne moeder, bloedvrienden, en leerlingen na Kapernaum , alwaar hij, zedert, zijne woning hadt, doch thans flechts eenige weinige dagen vertoefde, alzoo het -Joodfche Paaschfeest na- (*) JoaN'n. II: i—n.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 593 nabij was om hetwelk Jesus na Jerufalem reisde. Jertifalem was de hoofdplaats van den Godsdienst der Jooden, hier mogt men dan verwachten, dat de Messes zich, het eerst, zou openbaren, en, in de daad, Jesus, op dit feest, in den Tempel zijnde, ontdekte daar, plegtig, zijnen ijver voor den waaren Godsdienst, en deszelfs hervorming. De Tempel was, zedert een' geruimen tijd, zoo diep was de Godsdienst vervallen, eene plaats van kopen en verkopen, van handel en wisfclen vaa geld, met één woord, eene openbare beurs geworden. In 't eerst, was, tot gerijf der bedevaardgangers , die uit verre oorden kwamén , om hunne oifcranden aan te brengen, ingevoerd, dat deze, daar , runderen , fchapen, en duiven, konden bekomen, voor hun geld , om dus met dia offers , op den verren togt, niet belemmerd te zijn. Maar, door misbruik , hadt dit gebruik, in de daad, den Tempel tot een huis van koopman- fchap gemaakt. Met het herftellen van dit misbruik, maakte Jesus eenen aanvang, waartoe, hij, waarlijk, als Jood , en voorftander van den Godsdienst, reeds gerechtigd was, dewijl dit misbruik , tegen alle recht en welvoeglijkheid, ftrcedt. Met eenen ernst, die ontzag en eerbied inboezemde, beftrafte hij de verkopers en wisfelaars, en geboodt hen , hun vee en geld van daar te nemen, en het huis van zijnen Vader niet langer tot een huis van koophandel te maken. Met een geesfel van koordjens gevlochten , dreef hij, tevens, de runderen en fchapen weg, en als de wisfelaars geen' fpoed  594 Bijbel-gefchiedenis fpoecï maakten, ffiet hij hunne tafeltjens omver, en het geld op den grond. Zijn gedrag wekte de aandacht van allen. Zijne leerlingen zagen in hem den ijveraar voor den Gódsdienst, en herdachten, hetgeen gefchreven Maat £*)» Hoe hem het ijvervuur ontvlamde voor Gods woning. Maar de hoofden \^an den Staat en Godsdienst ,hoe zeer zij de daad als daad niet durfden misprijzen, waren echter geërgerd, dat hij zich dit aanmatigde te ondernemen, zonder hen te kennen, zij vraag, den hem: „ Wat teken, welke meer dan gewone „ volmagt, hij vertonen kon, om dit te doen ? " Jesus beantwoordde hunne vraag, zeer geheimzinnig-. 35 Breekt dezen Tempel af, zeide hij, ik zal „ hem in drie dagen weder oprichten." Hij fprak van .zijn ligchaam, en bedoelde, wat zij ééns aan hem doen zouden , hem ter dood brengende, en voorzeide tevens zijne opftanding, op den derden dag, het groote wonderteken, ter bekrachtiging, dat hij Gods zoon, en door God gezonden was. De Jooden, fchoon zijne wijze van fpreken genoeg te kennen gaf, dat hij het eigenlijk Tempelgebouw niet bedoelde, want, welke eisch zou dat geweest zijn, dat men hetzelve zou afbreken ? vraagden hem nogthans niet naar de verklaring van dit raadzelachtig voorftel, hetwelk zelfs zijne leerlingen niet verftonden, Voor dat het, door zijne opftanding uit de dooden, voor hun klaar geworden was, en tot bevestiging van hun geloof diende. In- te- (*) Psalm. LXIX. iö.  des iV. Testaments. I. Af deeling, 595 tegendeel, de Jooden zich aan de letter der woorden houdende, namen daar uit gelegenheid , om Jesus verachtelijk te maken, als iemand, die den Tempel, aan welken reeds zedcrt 46 jaren gebouwd werdt, in drie dagen wilde oprichten. Uit dit gedrag der voorname Jooden bleek maar al te duidelijk , hoe zij jegens hem gezind waren, alhoewel , derhalven, geduurende Jesus verblijf op dit feest, te Jerufalem, velen, door zijne lcere en de wonderen, die hij verrichtte, in hem geloofden, nogthans betrouwde hij zich niet in Jerufalem, wetende , hoe het hart der ingezetenen van die ftad gefield ware, waar toe hij geene aanwijzing van iemand nodig hadt. (*) Echter'was er, onder de Joodfche Geleerden en Overheden, iemand, te weten, Nikodemus , welke, naar nadere inlichting, omtrent den perfoon en de. leere van Jesus, begeerig , zich, tot een geheim gefprek, des nachts bij hem vervoegde; aan hem verklaarde Jesus , in dit gefprek, vooreerst de noodzaaklijkheid, van eene, als 't ware, nieuwe hemclfche geboorte voor allen , die deel wilden hebben, in de voorrechten van het Godsrijk, zoo wel Jooden als Heidenen, geheel nieuwe grondbeginzels, nieuwe gezindheden , nieuwe werkzaamheden, welke door den Geest van God gewerkt worden. Wanneer dit Nikodemus even vreemd voorkwam, als of iemand wilde, dat een grijsaart nog nodig zou hebben, natuurlijk geboren te worden, herhaalde Jesus niet alleen zijn gezegde, maar voegde er verders bij, dat de uiterlijke voorrechten der Jooden en hun- (*) JoSnn. II. 12—25,  596 Bijbel-gefchiedenis hunne afdamming uit de Aardsvaderen, niets gemeen hadden met, noch hun recht gaven op, de geestelijke voorrechten van het Godsrijk. Ja, als Nikodemus , door zijne vooröordeelcn belemmerd, zich bleef bevreemden , beftrafte Jesus hem deswegens, en bracht hem onder het oog, hoe er nog grooter geheimen in zijne leere lagen opgefloten, en in zijne zending in de wereld, tot heil van allen r die in hem geloven zouden, terwijl hij echter alleen van die genen, die de waarheid en deugd beminnen, zou worden aangenomen. Welke indrukken dit gefprek met Jesus op Nikodemus gemaakt hebbe , zal ons het vervolg dezer gefchiedenis doen zien. (*) §. ii. Nieuw getuigenis van Joünnes den Dooper, aangaande Jesus. Niettegenftaande Jesus zich in Jerufalem niet vertrouwde, bleef hij echter, nog eenigen tijd, in Judeii, alwaar hij leerde, en door zijne leerlingen, 'de genen, die zijne- leere aannamen, liet doopen (f) terwijl Joünnes , ten zelfden tijde , zijne leere en doopen voortzette. De Joodfche Geleerden zochten zich van deze gelegenheid te bedienen, om tusfehen deze twee leerüaren ,• ten minften, tusfehen hunne leerlingen, tweedragt en afgunst te ontfteken. Zij fpraken dan de leerlingen van Joünnes aan, bij welke zij ook, in de daad, zoo veel ingang vonden, dat deze, door naarijvcr voor de eere van hunnen 'Mees- (*) JoaNN. III. i—21. (f) JoaNN. IV. 2.  des N. Testameuts. I. Afdeelir.g. 597 Meester ontftoken, hem bericht gaven, dat die perFoon, aan welken hij getuigenis gegeven hadt,' thans doopte, en wel met eenen grooten toeloop des Volks. Doch, de Jooden misten htm doel. Hun gedrag gaf aan Joünnes aanleiding, om zijn getuigenis, aaugaande Jesus , niet alleen te herhalen, maar klaarer en nadruklijker voor te dragen. Hij deedt zijne leerlingen opmerken, dat hij zich nooit hooger, of als meer uitgegeven hadt, dan waartoe hij van dert hemel gezonden was, te weten, den Voorloper van den Messiüs. Maar deze pcriöon was nu gekomen, daar in verblijdde hij zich, wanneer deze opgang maakte. Hem moest men aanmerken en eerbiedigen, als eenen hemelfchen leeraar, die, uit den hemel gekomen, getuigde, het geen hij gezien en gehoord hadt, en die, als van God gezonden, de woorden van God fprak; wien God den Geest, zonder eenige bepaling, fchouk; in hem moest men geloven , als den geliefden Zoon des Vaders , in wiens rriagt de Vader alles gcftcld hadt, zoodat, wie in oen Zoon gelooft, het eeuwig leven heeft; doch, die den Zoon ongehoorzaam is, geen geluk noch heil zal genieten, maar de toorn van God blijft op hem. (*) §. n. Joünnes wordt gevangen — Jesus keert uit Judeü weder na Galileë. — Zijn gefprek met eene Samaritaanfehe vrouw, Dit was, naar het febijnt, het laatst, dat Joünnes, in het openbaar, van Jesus getuigd heeft j . . . al- (*) Joa'nn. IV. 12-36. Pp  593 Bijbel-gefchiedenis alzoo hij niet lang daar na, door den Viervorst van Galik'ë, Herodes Antipas, gevangen werdt gezet. (*) Te weten, Joünnes, misichien door den Vorst ontboden , wien zijn gerucht ter oore was gekomen , en aan het Hof gebracht , vertoonde zich daar denzelfden ernftigen Boetprediker, als in de woeftijn. In het eerst, fcheen Herodes , in veele opzichten, naar hem te luifteren, en deedt zelfs verfcheiden dingen, volgends het onderwijs van den Leeraar. (f) . Maar, als deze den Vorst beftrafte, omdat hij Herodiüs, de huisvrouw van zijnen broeder Filippus, dien men echter van Filippus, den Viervorst, (§) moet onderfcheiden, tot eene vrouw hadt genomen, bij het leven van haren eerften man, dien zij verlaten hadt, deedt Herodes hem in de gevangenis zetten, fchoon hij hem, in lang , niet durfde ter dood brengen, omdat hij het volk vreesde, het welk Joünnes voor eenen Profeet hieldt (**), als ook, omdat hij, uit hoofde van 'smans deugd en godsvrucht, hem eerbiedigde, (ff). Zelfs vergunde hij hem het gezelfchap zijner leerlingen, gelijk ons in het vervolg blijken zal. Op de tijding, dat Joünnes gevangen gezet was, befloot Jesus Judeè' te verlaten, en na Galileë te keeren. Hij wist, dat de oplettendheid der Far't'■zeën reeds op hem gevestigd was, omdat hij zelfs meer leerlingen en aanhangers maakte, dan Joünnes, (*) Matth. IV. 12. Mark. I. 14. (t) Mark. VI. 20. (§) Zie boven Bladz. 578. (**) Matth XIV. 5. (tt) Mark- vi- -°-  des N. Testaments. L Afdeeling. 599 nes, (*) en, nu Joünnes gevangen was, hadden zij ruimte, van wegen het volk, en werden, door het ontzag voor Joünnes, niet verhinderd, om Jesus te vervolgen. In Galileë, integendeel, was hij nog niet anders, dan onder zijne familie, door wonderen bekend geworden, maar nog niet aan het Hof, ook was Herodes reeds genoeg, met Joünnes, belemmerd, en zou het volk niet verder tergen. ■ Om deze redenen, begaf Jesus zich, met zijne leerlingen, uit Judeè' na Galileë, zijne reize nemende, door Samarië, welk landfchap tusfehen 1 beiden lag. Dit landfchap werdt thans bewoond, door de Samaritanen, nakomelingen van de in het land overgebleven Israëliten, uit het rijk der X Stammen, gemengd met de nakomelingen van die Heidenfche volken, welke de Asfyrifche Vorften , na het verftoren van gemelde rijk, derwaards hadden overgebracht. Deze lieden , eerst afgodendienaars ^ hadden, in vervolg van tijd, de wet van Moses aangenomen, en eenen Tempel gedicht op den berg Gerizim, ter eere van den waarenGod. Evenwel werden zij door de Jooden, als erfvijünden, aangemerkt., en de haat tusfehen de beide volken ging zoo hoog, dat zij geene gemcenfehap met clkanderen onderhielden, (f) Dicht bij Sichar, oudtijds Sichem, gekomen, gingen Jesus leerlingen de ftad in, om eenige fpijze te kopen, terwijl Jesus, van de reize vermoeid, zich buiten de ftad, bij Jakohs fontein, die men hieldt, door dien Aardsvadcr gegraven te zijn, nederzette, om C*) Joünn. IV. 1, 2. (f) Gefch. des O. T, §. 113. Bladz. 463. Pp 2  6oo Bijbel-gefchiedenis om te rusten. Het was tegen den avond, en er kwam eene vrouw uit de ftad , om water te putten , Jesus verzocht haar om wat water, ten einde zijnen dorst te lesfchen. Dit gaf aanleiding tot een belangrijk gefprek tusfehen Jesus en deze vrouw, waar in Jesus zich aan haar, als een Profeet, ontdekte, en haar over den waaren geestelijken aart van den Godsdienst onderhieldt, en van dien gelukkigen tijd, wanneer, zonder onderfcheid van volken, alle waare aanbidders den hcmelfchen Vader zouden aanbidden in geest en waarheid. Als de vrouw hier op antwoordde, dat zij zoo gelukkige tijden verwachtede, wanneer de Messiüs komen zoude, verklaarde Jesus haar rondborftig, dat hij, die thans met haar fprak, de Messiüs was. Op dit oogenblik kwamen de leerlingen van Jesus uit de ftad weder bij hem, en verwonderden zich, dat hij met eene vrouw, en wel eene Samaritaanfche, in gefprek was, echter deden zij desaangaande geen verder onderzoek. — De vrouw, intusfehen, ingenomen met het gewigtig nieuws, dat zij uit Jesus mond gehoord hadt, liep, met overhaasting, zoodat zij hare kruik of emmer bij den put liet ftaan, na de ftad, verhalende aan ieder een, hoe zij, daar bij de Jakobs fontein, eenen Profeet hadt ontmoet, die getoond hadt, hare geheimen te weten, en gezegd , de Messiüs te zijn, biddende hen daarom, de zaak eens te onderzoeken, waar op velen van hare ftadgenoten zich na buiten begaven. Ondertusfchen hadden Jesus leerlingen hem hunne gekochte fpijze aangeboden , en nodigden hem, om te eten, maar hij bracht hun onder het oog, dat hij tot zijne fpijze hadt, den wil zijns Va-  des N. Testaments. I. Afdeeling. 601 Vaders te volbrengen, dat dit zijn lust en het ver genoegen van zijnen geest was; en de Samaritanen ziende aankomen, langs of over eenen koornakkcr, deedt hij zijne leerlingen, tot hunne bemoediging, opmerken, dat de oogst rijp was, en de tijd voor hun gekomen, om de vruchten te maajen, van dat zaad, hetwelk de Profeeten, en onlangs Joünnes, door hunne leere, gedrooid hadden. De Sama¬ ritanen, nader gekomen, fpraken hem, met eerbied, aan, zeiden, wat zij van hare medeburgeresfe, die bij hen geloofwaardig was, verdaan hadden, en verzochten Jesus , een dag of twee, bij hen te blijven, hetwelk deze menfehenvriend hun geern toedondt, en in dien tijd, hun zoo veel opheldering gaf, door zijne leere en onderwijs, dat zij, tegen de bovengemelde vrouw, verklaarden, dat zij nu niet langer op haar verhaal af geloofden, dewijl zij nu zeiven gehoord hadden, en overreed waren, dat deze de Messiüs zij. §. 13. Jesus, weder in Galileë gekomen, geneest te Kana den zoon van eenen Hoveling, die te Kapernaum ziek lag. Jesus hadt aan zijn oogmerk, in deze Samaritaan fche dad, voldaan , op deze beginzelen zouden , bij eene andere en gefchikte gelegenheid, zijne zendelingen eenmaal voortwerken, thans vervolgde hij, na twee dagen, zijne reize na Galileë, in welk volkrijk landfchap, het noordelijkde van het Joodfche land, alwaar voor dezen het eigendom was van de Isrdèlitifche dammen Zebulon en Nafthali, hij, vervolgends, zich, den overigen tijd van zijn lePp 3 ven,  6oa ' Bijbel-gefchieclenis ven, meest onthieldt, en zijne leere openlijk voordroeg , en met wonderwerken bevestigde. Volgends de aantekening yan Mattheus (*) , heeft de Profeet Jesaïa dit, in zijnen tijd reeds, voorzegd gehad, met deze woorden (f): liet land van Zcbuhn, en NafthaWs landouwen, ■ Weleer gering geacht, zal éénmaal zijn vereerd: Het land daar langs de zee, het land langs den Jordatin, En Galilea, eer bewoond door de Gojleien. Het ongelukkig volk, dat thans, in duifternis, Verkeert, ziet ééns een grooten heuchlijk licht verrijzen; Ja, 't volk, dat thans, helaas! een' doodfche donkerheid Bewoont, zal ééns het licht, het vrolijkst licht, beftralen. Te Kana, alwaar hij zijn eerfte wonder in Galileë-vancht hadt (§), gekomen, bevondt zich . daar een Koninglijke bediende van Herodes , wiens zoon te Kapernaum aan de koorts lag. Deze van Jesus gehoord hebbende, dewijl vele Galile'èrs, die op het laatfte Feest te Jerufalem geweest warren , en alles hadden bijgewoond, wat Jesus , in de hoofdftad, hadt verricht, hem ontvongen en vair hem fprakcn, vervoegde zich bij Jesus , met verzoek, dat hij te 'Kapernaum komen, en zijnen zoon hertellen wilde. Jesus, die het vooroordeel wilde tegengaan, als of hij alleen was gezonden, om eenige wondergenezingen te verrichten, bracht dit dezen Hoveling onder het oog, ten aanhoren der omCO Matth. IV. io-ió". (t) Jes. VIII. 23. IX. r. (§) Zie boven Bladz. 591.  des N. Testameuts. I. Afdeelt ng. 603 ■omftanders, de man hieldt aan, met zijn verzoek, waar op Jesus hem beval, getroost na huis te gaan , dewijl zijn zoon genezen en welvarend was. De Hoveling geloofde, en begaf zich na huis; eer hij te Kapernaum was, kwamen zijne bedienden hem te gemoet, met de tijding van de herftelling van zijnen zoon, en, bij onderzoek, bleek hem, dat de koorts den jongeling, op het eigen oogenblik, hadt verlaten, op hetwelk Jesus den Vader verzekerd hadt, dat hij herfteld was. Nu geloofde deze Hoveling en zijn gantfche huis (*). §. 14. Jesus predikt in Galileë wordt te Nazareth miskend. Thans predikte Jesus, in Galileë, van de ééne na de andere plaats reizende, en leerde in de Synagogen, de Godsdienftige vergaderplaatzen der-Jooden, met algemeene toejuiching en lof, zijnde de inhoud van zijne prediking in het gemeen: dat de tijd, de gelukkige tijd, daar, en het Godsrijk van den MeSsiSs nabij was, vermanende een' iegelijk tot bekering en geloof aan deze blijmare, aan dit Euangelie (f). Onder anderen kwam hij te Nazareth, daar hij was opgevoed; hier ging hij, insgelijks, volgends zijne gewoonte, op den Sabbathdag, in de Synagoge , alwaar men de wet en Profeeten voorlas. Hij liondt op, en boodt zich aan, om de lezing te doen. Men <*) JoaNN. IV: 43-54- (f) Matth. IV. 17. Mark. I. 14, 15. Luk. IV, PP 4  6°4 Mijbel-gefchiedenh Men gaf hem het boek van den Profeet Jesaïa , hij floeg hetzelve open, en las (*): Mij drijft een hooger geest, de geen van God Jehova^ Want mij heeft Jova God verordend en gezalfd, Om eene vreugdemaar ellcndigen te brengen; liet diep gewonde hart te heelen, is mijn lust; Om aan gevangenen hun vrijheid toe te roepen, Gekiuilierden ontfiag van hun gevangenis; Om het genadejar.r van Jova te verkondigen. Het boek toegedaan, en aan den bedienden overgegeven hebbende, ging hij zitten, terwijl alle oogen op hem gevestigd waren, vervolgends fprak hij, en toonde aan, hoe thans dit gedeelte der gewijde fchrift, voor hunne oogen, bewaarheid werdt. Over het geheel behaagde zijn voorftel, de verkondiging van de komst van den Messiüs was iet heuchlijks. Maar zou hij de Messiüs zijn, dien men voor een' zoon van Josef kende? Men ftiet zich aan zijn nederig voorkomen! ten minften, dan behcordehij zich, door wondertekenen , ook in zijne vaderftad, te 'onderfcheiden, gelijk men zeide, dat hij te Kapernr.wr,. gedaan hadt. Dus mompelden velen der aauwezenden. Jesus nam hier uit gelegenheid, om aan te. merken, dat een. Profeet niet geëerd is in zijne vaderfrad; en. toonde verders aan, dat Profeeten hunne wonderwerken, niet naar willekeur, maar, volgends hunne zending, en met een bepaald oogmerk, verrichten, brengende het voorbeeld bij van de. (•) Jes. LXL  des N. Testaments. I. Afdeeling. 605 de beide groote Profeeten Eliü en Elisa , die aan vreemden wonderen verricht hadden, niettegenftaande er vele foortgelijken onder de Israïliten hadden kunnen gefchiedcn. Op deze woorden, werdt het ongenoegen gaande. Hij zich met Eua en Elisa vergelijken! Hij zijne vaderfTad niet verwaaiv digen, met een wonderwerk! Hij fpreken, van vreemdelingen en heidenen te genezen en te helpen! Men geraakte in woede, er kwam een volmaakte ppftand, in welken men hem de ftad uitdreef, en na de fpits van den fteilen berg drong, aan welks voet de ftad gebouwd was, met voornemen van fommigen, om hem van die fteiltc af te werpen. Doch, Jesus verijdelde dit boos oogmerk, hij nam een ernftig gelaad aan, ging midden door den drang des volks, die hem met alle hunne woede niet durf-, den aan het lijf komen, en begaf zich van daar na elders (*). §. 15. Jesus roept Petrus en Andreüs, als ook Jakobus en Joünnes , tot zijne volgelingen zijne reize door Galiieë. Hoofd-ihhoud van zijne leere, faamgetrokken in zijne leerreden op eenen berg. Kapernaum , eene ftad aan het Galileëfche meir, zoo men meent, onder het gebied van den Viervorst Filippus , en dus buiten het gebied van Herodes Antipas, was de plaats, welke Jesus tot zijn gc-- woon verblijf en woning verkoos (f). Eens, langs (*) Luk. IV. 14-30, (f) Vergelijk boven Bladz. 592. ?P 5  6c6 r Bijbel-gefchiedenis langs de zee of het meir wandelende, zag hij Petrus en Andreüs , twee broeders, die zich reeds, in 'Judeë, voor'zijne aanhangers, verklaard hadden (*), maar nu, bij hunne wederkomst in Galileë, tot hun gewoon beroep waren wedergekeerd, bezig, met het Het in zee te werpen, alzoo zij visfchers waren. Jesus riep hen, om hem te verzeilen, hun te kennen gevende, dat hij hen visfchers van menfchen, dat is, lcerüars, wilde maken. Zij gehoorzaamden hem op ftond, met verlating van hunne netten. Hetzelfde hadt plaats met een paar andere broeders, Jakobus en Joünnes, zoonen van Zebe.beus, die, met hunnen vader, en met de knechten, een weinig verder, in hun vaartuig, bezig waren, met hunne netten te boeten en te herftelicn. Ook dezen, door hem geroepen, gehoorzaamden gereedlijk, hunnen vader, en de knechten, verlatende (f). Van hen verzeldt deedt hij eene reize door Galileë, alom in de Synagogen leerende, en het Godsrijk verkondigende, ook genas -hij, wonderdaadig, alle foorten van kwaaien en ziekten, ook bezetenen, maanzieken , geraakten, en meer anderen , welke men, van alle kanten, tot hem bracht, terwijl zijn gerucht zich, zelfs tot in Syrië, verfpreidde, en geheele fchaaren van menfchen, uit alle gewesten van het Joodfche land, hem volgden (§). Tot eene proeve, hoe nadruklijk, entevens duidH;k, en het hart treffende, Jesus gewoon was te 0iï7 ('*) Zie boven Bladz. 589. (ï) JIatth. IV. 18-22. Mark. I. 16-20. (S) Matth. iV: 23-25.  des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 607 onderwijzen, dient de zoogenaamde Bergpredikatie, of Leerreden, welke Jesus ééns hieldt, daar hij, op eene hoogte of berg gezeten, zijne leerlingen om hem fiaande, alle zijne toehoorers, die laager Stonden, kon overzien, en in welke hij den waaren geest en geftcldheid van zijnen Godsdienst, de bestemming , de lotgevallen, en de pligten van zijne belijders ontvouwde (*), met die kracht van overtuiging, dat de geheele menigte verbaasd was , over zijne leere en manier van onderwijs: nadcmaal hij hen onderwees , als iemand, die magt en gezag hadt, en niet gelijk de Schriftgeleerden gewoon waren (f). §. 16. Jesus geneest eenen mehatfehen den knecht van eenen Hopman eenen mensch, met eenen boozen geest de vroinvsmoeder van Petrus van de koorts, en andeven. Van den berg, na het eindigen zijner reden, afgekomen , en van de menigte, die hem gehoord hadt, verzeld, naderde hem een melaatfche , welke ziekte, volgends de Joodfche wetten , iemand van de Samenleving uitfloot, en, in eenen wat hooger graad, ongeneeslijk is. Deze viel, op eenigen afSland, Jesus te voet, en badt: „ Heer! indien ,, gij wilt, ik weet, dat gij mij kunt reinigen! " dat is, genezen. Jesus Stak de hand uit, raakte hem aan, en fprak: ,, Ik wil, wees rein!" TerStond (*) Men zal wel doen de geheele Leerreden, na te lezen Matth. V—VII. vergeleken Luk. VI. 17—49. Mijn bellek gedoogt niet, dezelve hier geheel over te Schrijven. (t) Matth. VII. 28, 29. Mark. I. 22.  6oS Bijbel-gefchiedenis ftond was zijne melaatsheid genezen. De man was geheel gevoel van dankbaarheid , maar Jesus , die , met zijne wonderdaaden, geene ijdele vertoning wilde maken , verboodt hem, dit wonder ruchtbaar te maken, doch, dewijl het onderzoek der melaatsheid, volgends de wet, den Priesteren was aanbevolen , belastte hij hem , zich aan den Priester te vertonen, opdat die hem, plegtig, rein verklaarde, en weder tot de famenlcving toeliet, en hij het offer, bij die gelegenheid, volgends Moses wet, gcbruiklijk, offerde (*). Te Kapernatim binnenkomende, kwamen hem de oudften en aanzienlijkften der ftad opwachten, in den naam van zekeren Hoofdman over honderd, of Hopman, die daar in bezetting lag, wiens knegt of flaaf, die hem zeer waard was, zwaar ziek en op fterven lag; zij verzochten Jesus, in den naam van dezen Heiden, die van Jesus gehoord hadt, dat hij bij hem komen , en dezen knecht genezen zou. De Jooden drongen hun verzoek ten fterkflen aan, met een goed getuigenis van den Hopman te geven, dat hij het Joodfche volk zeer genegen was, en zelfs, eene Synagoge voor hun hadt laten bouwen. Jesus ftemde toe, om met hun te gaan. Niet verre van 's mans huis, kwamen hem cenigen van deszelfs vrienden tegen, die de Hopman gezonden hadt, om Jesus te verzoeken, dat hij zoo veel moeite niet geliefde te doen, om zelve in zijn huis te komen, alzoo hij zich niet waardig keurde, zoo . ' groo- (*) Matth. VIII. 1-4. Ik onderzoek hier niet, of ditzelfde geval, dan wel een Soortgelijk, verhaald wordt, Mark. I. 40—45. Luk. V, 12—14,  des N. Testaments. I. Jifdeeling. 609 grooten 'Profeet onder zijn dak te ontvangen. Om die zelfde reden kwam hij ook niet in perfoon. Hij verzocht dan alleenlijk , dat Jesus Hechts één woord van gezag wilde fpreken, opdat zijn knecht gezond Werdt. Hij erkende, dat de genezing van het magtwoord van Jesus afhing, gelijk zijne onderhebbende Soldaten hem in zijn bevel eerbiedigden. Jesus ging nog voort, nu kwam de Hopman zelve, en herhaalde, bij Jesus, zelve zijn verzoek, dat hij, door zijne vrienden, hadt laten doen. Jesus was verwonderd, over het geen hij van dezen Heiden hoorde , en zich tot de genen, die hem volgden, wendende, verklaarde hij, zoodanig geloof, onder de Isra'èlitèn , niet gevonden te hebben, en nam daar uit aanleiding, om de bekeering der Heidenen tot den waaren Godsdienst, en deszelfs zegeningen, te voorfpellen, terwijl Ac Jooden, die zich verbeeldden de waare burgers in het Godsrijk te zijn, zouden worden uitgefloten. En na deze aamerking, den Hoofdman aanlprckende, en deszelfs vrienden , verzekerde hij hun, dat zij gerust gaan konden, dewijl het, volgends zijn geloof, gefchieden zoude. En op dat zelfde oogenblik werdt de knecht herftcld. (*) Op den Sabbath, ging Jesus, te Kapernaum, in de Synagoge, en leerde, volgends zijne gewoonte. Terwijl elk verbaasd en opgetogen was, over zijn onderwijs, begon een man, die in de Synagoge was, een krankzinnig mensch , die eenen geest van eenen onreinen demon hadt, onverziens, luidkeels , te fchreeuwen : ,, Ei ! houd op ! Wat „ raakt (*) Matth. VIII. 5-13. Luk. VII. 1-10.  6io Bijbel-gefchiedenh „ raakt gij ons, gij Jesus van Nazareth'. zijt gij ge-' „ komen, om ons te verderven? Ik ken u! wie gij „ zijt de Heilige van God!" De Synagoge geraakte in verwarring, maar Jesus beflrafte, met ernftige bedaardheid, den onreinen geest, en geboodt hem, te zwijgen, en van den man uit te varen ! Op dit gebod kreeg de man zwaare Stuiptrekkingen, en de geest voer, onder een geweldig gefchreeuw, van hem uit, zonder hem verder te beledigen. Elk ftondt nu verbaasd, en men vraagde eikanderen : ,, Welke nieuwe wijze van leeren dit „ ware, dat Jesus, dus, met gezag, en zoo vermogend, de booze geesten geboodt, en zij hem „ terftond gehoorzaamden?" Door dit geval, werdt zijn gerucht, op nieuw, algemeen, in alle de plaatzen van Galileë en het omliggende land, verfpreid. (*) Uit de Synagoge, begaf Jesus zich na het -huis van Simon , door hem Petrus genoemd, om daar dien avond te eten; daar waren ook met hem, Andreas , de broeder van Petrus , en de beide zoons van Ze"bedeus , Jakobus en Joünnes. Hier lag de Schoonmoeder van Petrus aan eene zwaare koorts, men fprak er Jesus van, en verzocht hem, haar te herftellen. Hij ging bij haar, beftrafte de koorts , vatte haar bij de hand, en deedt haaropftaan. Zij was, onmidlijk, van de koorts verlost, en hieldt er geene zwakheid of eenige gevolgen van, maar was in Staat, om hen, bij het avond-eten, te bedienen, (f) Op (*) Mark. I. 21-21. Luk. IV. 31-37. (f) Matth. VIII. 14, 15. Mark. I. 22-31. LuE. IV. 33, 39-  des N. Testaments, I. Afdeeiing. 611 Op dien zelfden dag, tegen den avond, als de zon onderging, brachten allen, die zieken en ongeftelden hadden, dezelve bij hem, bijlegde dezen de handen op, en genas dus velerhande ziekten, ook dreef hij de demons uit , en als deze riepen en fchreeuwden : „ Gij zijt de Messiüs ! de zoon van God!" liet Jesus, hun getuigenis wrakende, hun dit niet verder toe, zelfs onttrok hij zich den volgenden morgen, voor eene poos, zich begevende na eene eenzame plaats , alwaar hij zijn gebed deedt. Doch, niet lang, of Sinon Petrus en die zochten hem op, hem nodigende, om weder in de ftad te komen, alwaar hij van allen verlangd werdt. Jesus bracht hun onder het oog, dat zijne zending zich verder uitftrekte, dan tot Kapernaum alleen, en dienvolgends, deedt hij nu weder eene reize, door geheel Galileë, predikende in de Synagogen, en wonderen verrichtende. (*) Met Mattheus (f) mogen wij, in den wonderdoenden Jesus, die zoo veele zieken herftelde, dien grooten Geneesheer der wereld befchouwcn, van wien Jesaïa (§) deze aamcrklijke woorden gebruikt hadt: Voorwaar! hij is het, die alF onze kwaaien draagt! Hij nam all' onze fmerten op zich §• 17- (*) Matth. VIII. 16. Mark. I. 35-39. Luk. IV. 42-44. ft) Matth. VIII. 17. (S) Jes. lui. 4.  êli Bijbel-gefchiedenis %. 17. Wonderdadige vischvangst van Petrus 'eA die — Jesus ftilt eenen ftorm op het meir vari Galileë — en geneest twee bezetenen, in het land der Gergefeenem Van deze reize wedergekeerd, gebeurde het ééns , dat Jesus , bij het meir van Galileë, ftaande, als het volk op hem aandrong, om Gods woord te horen, in één van twee vaartuigen flapte, die hij daar zag liggen , en het welk aan Simon Petrus, zijnen volgeling, behoorde, vervolgends dezen verzocht hebbende, een weinig van land te fteken, ging hij zitten, en leerde dus het volk. Zijne reden volëind hebbende, vermaande hij Petrus, na het diep af te varen, en zijne netten te fchieten, om een trek te doen. Petrus toonde zich bereid, na echter vooraf aangemerkt te hebben, dat zij den gantfchen nacht gearbeid, maar niets gevangen hadden. tiet net uitgeworpen hebbende , vong men eene zoo groote menigte visch, dat het net begon tefeheuren, en zij de hulp van hunne makkers in het ander vaartuig, nodig hadden, om den vangst aan boord te halen, met welken zij de vaartuigen, tot zinken toe, laadden. — Deze ongemeeue vangst verbaasde Petrus , in zijne verbazing viel hij Jesus te voet, en badt hem, te vertrekken, erkennende een zondig mensch, en zijne tegenwoordigheid onwaardig te zijn. Even dus waren JoaNNEs en Jakobus , zijne vennoten, aangedaan, maar Jesus bemoedigde Simon, dat hij niet zou vreezen, dewijl hij van nu aan menfchen zou vangen. Dus herhaalde Jesus hunne verhevene roeping (*), en bemoedigde hen f (*) Zie boven Bladz. 606.  des N. Testaments. L Afdeeling. 613 hen, door dit zinbeeld van den gelukkigen uitflag van hunnen aanftaauden arbeid. Waar op zij, de vaartuigen verlatende, hem nu voortaan, onaffcheidbaar, volgden. (*) Evenwel was het oogmerk van Jesus niet, om, door den toeloop des volks, of een groot aantal volgelingen, uiterlijk aanzien, en aardfche grootheid te verkrijgen. Integendeel, zoo dikwijls hij , daar toe, eenige neiging bij de menigte befpeurde, ontweek hij dezelve. Dus, wanneer eens het volk, in al te grooten aantal, om hem vergaderde, geboodt hij zijne vrienden, met hem over te varen, na de overzijde van het meir van Galileë. Bij deze gelegenheid naderde hem zeker Schriftgeleerde, die verklaarde, hem, onaffcheidbaar, te willen verzeilen, waar hij zich ook mogt heen begeven; doch, Jesus , waarfchijnlijk, wetende, dat deze man tijdelijke voordeelen bedoelde, bracht hem onder het oog, dat, daar vosfen hólen, en vogeltjens nestjens hebben, hij, 's menfchen zoon, niet zoo veel eigendoms bezat, daar hij het hoofd kon nederleggen. Integendeel tegen eenen zijner volgelingen, die hem zoo veel uitftels verzocht, dat hij eerst zijnen overleden vader mogt begraven, zeide hij: volg gij mij, en laat de dooden hunne dooden begraven, (f) Even dus handelde hij, op eenen anderen tijd, met eenen anderen, die eerst affcheid wilde nemen van zijne huisgenoten; wien. hij deedt opmerken, dat, wie de belangen van het Godsrijk wilde dienen, zich daar aan geheel moest overgeven. Niemand, zci- (*) Luk. IV: 1-11. (t) Matth. VIII. 18-22. Luk. IX. 57-60. Qq  614 Bijbel-gefchiedenis zeide hij, ctie de hand aan den ploeg flaat, en achter om ziet , is gefchikt tot het Koningrijk van God. (*) Doch, laat ons nu ons verhaal vervolgen. Jesus begaf zich dan in 't vaartuig, met zijne leerlingen , ook waren er nog eeltige vaartuigen, die hen verzelden, het was, met het vallen van den avond, en mooi weder. Hij lag zich, in het achterfchip, neder op een oorkusfen, en fliep. Onverwachts, kwam er een hevige windbui of hoos op, waar door de golven in het fchip floegen, zoodat het vol water raakte, en zij groot gevaar liepen. De verfchrikte leerlingen wekten hunnen flapenden meester op, Meester! fchrceuwden zij, wij vergaan! bekommert u dat niet? Hij ontwaakte, en met zijne gewoone bedaardheid oprijzende, geboodt hij den wind te zwijgen, en de golven ftil te zijn, even gelijk men, bedaard, iemand beftraft, die ons hinderlijk is, en onzen flaap ftoort. Op het oogenblik ging de wind liggen, er kwam eene groote kalmte, en het was blak water. Nu beftrafte hij ook zijne leerlingen, over hun zwak geloof en klein vertrouwen , terwijl zij, en allen, met verwondering aangedaan, de grootheid van-hem erkenden, die ftormwind en baaren geboodt, en door dezelven geëerbiedigd werdt. (f) Aan de overzijde gekomen, in het land der Gadarenen, een gedeelte van het zoogenaamde Dekapolis, of het land der tien fteden, het welk over Galileë lag, (*) Luk. IX. di, 6a. (t) Matth. VIII. 13-27. Mark. IV. 35-41. Luk, VIII. 22—,25.  des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 615 lag, en welks ingezetenen meest Heidenen waren, kwamen twee razende menfchen , die bezeten waren, Jesus te gemoet lopen. Deze ongelukkigen waren geheel wild en ontembaar, geen boei noch beugel kon hen bedwingen. Zij onthielden zich in eenzame plaatzen , en in graflieden. Thans fchreeuwden zij : wat hebben wij met u te doen, gij Zoon van God? Komt gij, om ons, voor dat het tijd is, te pijnigen? Jesus fprak één' van de twee aan, geboodt den onreinen geest van hem uit te varen, en .vraagde hem, hoe zijn naam was, een heel legioen l fchrecuwde hij, want' wij zijn velen. Dicht daarbij, liep eene kudde zwijnen, wel ten getale van 2,000. Nu baden alle de demons Jesus , dat hg hun wilde vergunnen, in die zwijnen te varen, en naauw hadt hij hun dit toegelaten, of zij voeren uit de lijders uit, en in de zwijnen, welke daar op, als door razernij bevangen, van de fteilte, die overzee uitftak, in zee fprongen, en allen in 't water verfmoorden. De zwijnenhoeders liepen na de ftad, alwaar zij bericht gaven van het gebeurde, en de ingezetenen, bijzonder de eigenaars der zwijnen, begaven zich terftond na buiten, om de zaak te befchouwen. Buiten gekomen, vonden zij den éénen en anderen bezetenen gezond, ordenlijk gekleed, en bedaard na Jesus luisterende. Zij waren hier over verbaasd, maar de fchade, die zij aan hunne zwijnen geleden hadden, bevveegde hen, om den Joodfchen Profeet te verzoeken, hun gebied te verlaten, hetwelk hij, wiens beltemming, voor als nog, niet aan de Heidenen was, gereedlijk, deedt. Toen hij te fcheep zou gaan, verzochten de bezetenen hem, hem te mogen verzeilen, doch, dit vergunde Qq 2 hij  6i6 Bïjbel-gefchiedenis bij hun niet, maar belastte hun, na huis te gaan, en aan hunne huisgenoten en bekenden te verhalen, welke weldaad het Opperwezen aan hun bewezen hadt, gelijk zij dit ook, dankbaar, nakwamen, en niet alleen hunne ftad, maar geheel Dekapolis, met verwondering, vervulden. (*) §. iS. Jesus geneest eenen geraakten. — Roept Mattheus van het Tolhuis. — Verdedigt zijn gedrag tegen de Farizeën. — Zijn gefprek met de leerlingen van JoSnnes, over ■het vasten. — Geneest het dochtertjen van Jaïrus. — Eene vrouw van eene bloedvloejing. — Twee blinden, en eenen fiommen bezetenen. Jesus dan, het meir van Galileë weder overgevaren zijnde, kwam dus, na eenige dagen, te Kapernaum terug. Zoodra men hoorde, dat hij zich in zeker huis bevondt, vergaderde er zoo veel volks, dat de binnenplaats en voorhuis hen niet bevatten kon. De toeloop was des te grooter, omdat er ook Farizeën en leeraars der wet tegenwoordig waren, niet alleen uit alle vlekken van Galileë, maar ook uit Judeë en Jerufalem, opzetlijk, overgekomen , om zijne leere en gedrag van nabij waar te nemen, dewijl hij, bij hen, opmerking begon te verwekken. Terwijl Jesus nu , onbefchroomd, en met nadruk , zijne leere voordroeg , brachten vier lieden eenen man, die beroerd was, op een matras, met oogmerk, om hem aan Jesus ter genezing (*) Matth. VIII. 28-34. Mark. V. 1-20. Luk. VIII. 26-39.  des N. Testaments. I. Af deeling. 617 zing aan te bieden. Doch, het onmogelijk vindende, wegens den drang des volks, om tot hun oogmerk te komen, droegen zij den lijder de trap op , die onmidlijk na het dak ging, en hier de leuning weggebroken hebbende, lieten zij hem op het binnenplein voor Jesus neder. Deze menfchenvriend, het vertrouwen dezer lieden ziende, en, tevens, in de tegenwoordigheid der Joodfche leeraaren, zijne leere en gezag willende bevestigen, fprak den lijder aan met deze nadruklijke woorden: „ Mijn vriend! uwe zonden zijn u vergeven!" Dit ergerde de Joodfche geleerden; wat moest hij zich aanmatigen , die ondernam, aan menfchen de zonden te vergeven ? Dit was Godslasterlijk, dewijl God' alleen de magt en het recht heeft, de zouden te vergeven. Deze waren hunne gedachten bij zich zeiven. Jesus kende hun beftaan, en deze hunne overleggingen. Hij wendde dan zijne aanfpraak tot hen, en vraagde: wat dan ligter was, om te zeggen : uwe zonden zijn u vergeven, of, fta op, neem uw matras, en ga uws wegs ? Doch, hij wilde hun toonen, dat 's menfchen zoon, gelijk hij zich zeiven dus gemeenlijk benoemde, magt hadt, om, op aarde, de zonden te vergeven, en daarom, zejdc hij tegen den geraakten, zeg ik u, fta op, neem uw matras op, en ga na huis. Op het oogenblik was de man genezen. Hij rees op, voor aller oog, nam de matras, daar hij op gelegen hadt, op, en ging, vrolijk, en God dankende, nahuis. — Elk was verrukt, en met eerbied vervuld, vriend en vijand moest bekennen , nooit iet dergelijks gezien te hebben (*). Op (*) Matth. IX. 1-8. Mark II, 1-12. Luk. V. 16-26. Qq 3  6i8 Bijbcl-gefchiedenis Op eenen anderen dag ging hij na den zeekant, alwaar het volk weder bij hem kwam, en door hem onderwezen werdt. In 't voorbijgaan zag hij Mattheus , anders Levi genoemd, een' zoon van Alfeus , in het tolhuis zitten, dezen geboodt hij, hem te volgen, gelijk deze ook deedt, met verlating van alles (*). Mattheus onthaalde, vervolgends, Jesus in zijn huis, ter maaltijd, alwaar vele tolbedienden en dergelijke lieden , die, bij de Jooden, voor openbare zondaars gehouden werden, tegenwoordig waren. De Farizeën, oplettende op alles, vonden dit weder aanftootlijk, en fpraken er Jesus leerlingen over aan, welken leeraar zij toch volgden, die met zulke menfchen gemeenzaam was? Jesus hoorde het, en nam terftond het woord op, tot verdediging van zijn gedrag: gezonden, zoo fprak hij tot deze Farizeën, die zich van hunne godsdienstigheid zoo veel lieten voorftaan , hebben geenen geneesmeester nodig, maar zieken gaat, en leert, wat het zegt (f). Menschlievendheid behangt mij meer, dan offers doen; De erkentenis van God meer, dan brand-oiferanden. Ook ben ik niet gekomen, om ingebeelde heiligen, maar, om zondaren tot bckeering te roepen (§). Iiad00 Matth. IX. p. Mark. II. 13, 14. Luk. V. 27, 28. (f) Hosea VI. 5, 6. (§) Matth. IX. 10-13. Mark. II. 15-17. Luk. V. 29-32.  des N. Testamtnts. I. Afdecïïng. 619 Hadden zij dus vergeefs gepoogd, zijne leerlingen tegen hem voor in te nemen , zij beproefden hetzelfde, met de leerlingen van Joünnes den Dooper. Deze hjidt boete gepredikt, en ten dien einde het vasten en bededagen voorgefchreven , gelijk alle godsdienftigen deeden, en ook zij Farizëin. Maar Jesus deedt zulks niet, bij gaf geene zoodanige voorfchriften, maar verkeerde, onder de menfchen, naar de" gewone levenswijze. Hunne redenen maakten indruk. Joünnes leerlingen voegden zicli met hun, om Jesus naar de reden van zijn doen te vragen , maar Jesus rechtvaardigde zich volkomen. Hij vraagde , of bruiloftsgasten wel konden treuren,. zoo lang de bruidegom bij hun is? Joünnes hadt, bij zijn laatfte getuigenis van Jesus , zich van deze gelijkenis bediend, en Jesus, als den bruidegom, maar zich zeiven, als den vriend des bruidegoms, aangemerkt, hij hadt verklaard, dat hij thans die blijdfehap genoot, welke de vriend van eenen bruidegom, op de komst van den bruidegom gevoelt (*). Dit moest, derhalven , de leerlingen van Joünnes voldoen. Jesus voegde er bij, hoe er eerlang een tijd komen zou, dat de bruidegom aan de bruiloftsgasten ontnomen zou worden, wanneer zij genoeg zouden vasten. Eindelijk maakte hij de aanmerking, dat iemand, welke eene zoo groote hervorming, als hij, bedoelde , alles geheel behoort te vernieuwen , cn geene onbegaanbaarheden, uit het oude ftelzel, behouden, om die met het nieuwe te verêenigen, gelijk men , in hfet gemeene leven, niet verftandig zou (*) Joünn. III. 29. Qq 4  6zo Btjbel-gefchiedenis zou handelen, indien men op een oud kleed een lap ongevold laken zetten, of nieuwen wijn, die nog niet uitgegist heeft, in oude verlieten lederzakken wilde doen (*). Onder dit gefprek, vervoegde zich zekere Jaïrus , een opziener der Synagoge,bij Jesus ,en badt hem, zich ter hulpe van zijn dochtertjen, een meisjen van 12 jaren, te Spoeden, dewijl zij op haar uiter- fte lag. Jesus rees terStond op, om hem te volgen, verzeld van eene groote menigte volks, hetwelk hem, als 't ware, verdrong. Onder den hoop bevondt zich zekere vrouw, die eenen bloedvloed, nu 12 jaren lang, gehad, en vruchteloos alle hare bezitting aan geneesmeesters verfpild hadt, dewijl de kunst Stilfïondt. Deze vrouw, van Jesus gehoord hebbende, en zich verzekerende, dat, indien zij Slechts de Slip van zijn kleed, eerbiedig, aanraakte, deze menfchenvriend haar genezen zou, drong door het volk heen, en raakte, in dit geloof, zijn kleed aan , ook bevondt zij zich, op het oogenblik, van haar ongemak herfteld. Jesus, wetende, welke kracht hij geoefend hadt, vraagde : wie hem aangeraakt hadt ? Zijne leerlingen het doel dezer vraag niet bezeffende, verwonderden zich, dewijl, in den drang, hem, ligtelijk, de één of ander, kon aangeraakt hebben, maar Jesus bleef rondzien, om haar in het oog te krijgen. De vrouw, derhalven, merkende , dat zij voor hem niet verborgen kon blijven, naderde, met eerbied, en aan zijne voeten vallende, beleedt zij (*) Matth. IX. 14-17. Mark. II. 1S-22. Luk. V. S5 39-  des N. Testaments. I. Afdeetlng 621 zij den geheelen toedragt der zaak, waar op Jesus haar troostrijk toefprak, en haar geloof prees. ■—— Ondertusfchcn, kwamen er lieden van het huis van Jaïrus , met bericht, dat zijn dochtertjcn overleden was, hij zou derhalven den Profeet niet langer lastig vallen. De overfte der Synagoge bracht dit bericht aan Jesus, maar hieldt aan, dat hij haaide handen wilde opleggen, alzoo hij vertrouwde, dat hij haar kon opwekken uit de dood. Jesus, hem vermaand hebbende, niet te vreczen, maar te gclooven, ging met hem voort na zijn huis, alwaar het trcurmuzijk en de rouwklagt reeds eenen aanvang hadt genomen. Binnen getreden, flelde hij het treurig huisgezin gerust, dat het meisjen niet dood was , maar flicp, doch men belagchtc hem, omdat men van het tegendeel overtuigd was. Vervolgends ging Jesus , alleen verzeld van den vader en moeder van het kind, en van drie zijner leerlingen, Petrus, Jakobus, en Jo«ïn:nes , in het vertrek, waar het kind lag, en het bij de hand vattende, geboodt hij het op te fiaan. Op 't oogenblik, ftondt het meisjen op, en was gezond. Jesus, geen ophef van zijne wonderen willende gemaakt hebbende, verboodt, dat men dit gebeurde zou verbreiden , echter kon hij niet verhinderen, dat het, door die gantfche landftreek, ruchtbaar werdt (*). Ook genas Jesus thans twee blinden , die hem, om ontferming fmekende, volgden, en, fchoon hij ook dezen verboodt, dat zij bet niemand zouden ver- (*) Matth. IX. 18-26. Mark. V. 22-43. Luk. VIII. 41-56. Qg 5  622 Bijbel-gefchiedenis vermelden, verbreidden zij echter zijn gerucht door die geheele ftreek (*). Hetzelfde gebeurde met iemand, die ftom en bezeten was, de demon uitgedreven zijnde, fprak de ftomme. Deze wonderen waren zoo verbazend , dat elk erkende, dat iet dergelijks, onder de Israëliten, nooit gebeurd was, maar, de Farizeën wendden voor, dat Jesus , door den Vorst der demons, de demons uitdreef (f). Zoo kunnen vooröordeelen, of eigenbelang, het oordeel der menfchen verblinden, en hen, voor de overtuiging, onvatbaar maken! §. 19. Jesus verkiest zich XII Apostelen, of Zendelingen , welke hij uitzendt, om te prediken. Hij wekt te Naïn eenen dooden op. Verklaart zich nopens Joünnes. En beklaagt zich over het ongeloof en de onbekeerlijkheid zijner landgenoten. Dood van Joünnes den Dooper. Als Jesus dus, door alle fteden en vlekken, reisde, en alom in de Synagogen leerde, zijne weldaadige wonderen aan zieken en ongelukkige lijders bewijzende, terwijl eene groote menigte volks hem verzelde, trof hem de zedelijke toeftand van dit volk, de oogst was wel groot, maar te weinig arbeiders! geene leeraars genoeg, om het volk, door onderwijs, te verlichten. Hij befloot dan zijne twaalf leerlingen , als zijne Apostelen, of Zendelingen, aan te Hellen, en uit te zenden, toegerust (*) Matth. IX. 27-31. (t) Matth. IX. 3=-34-  des N. Testaments. I. Afdeeling.- 623 rust met wondervermogen, om zijne leere alöm voor te dragen. Deze Apostelen waren Simon Petrus , en zijn broeder Andreüs ; Jakobus en Joünnes, zoons van Zebedeus, aan welken hij den naam gaf van Boiinerges, dat is, zoonen des donders; Filippus en Bartholomeus , (als of men zeide, zoon van Tholmai, wiens eigen naam men acht Natiianaül geweest te zijn) Thomas en Mattheus,' dien hij van het tolhuis geroepen hadt; Jakobus, den jongen, zoon van Alfeus,enJudas, met den bijnaam Lebbeus , of ook Thaddeus; Simon , de Kauaniter, dus naar de ftad Kana genoemd , en Judas , de Iskariot , naar de ftad Kerioth, welke laatfte, naderhand, de verrader van zijnen meester is geworden (*). Dezen zondt hij uit, met last , om zich , voor eerst te bepalen tot de Israïliten of Jooden, en onder hen te verkondigen, dat het Godsrijk nabij was, terwijl zij magt ontvingen, om deze prediking, door wonderen , gezag bij te zetten. Zij moesten geheel op de Voorzienigheid zich verlaten. Waar zij kwamen, hunnen last geheel verrichten. Echter, zich niet bevreemden, indien zij tegenftand cn vervolging ontmoetten, en daarom bij de oprechtheid cn eenvouwighcid der duiven de voorzichtigheid der flangcn voegen. Bij de¬ zen tegenftand tiogthans, zou hun de krachtdadige invloed en hulp des Hemels niet ontbreken. Dat cr vervolgingen ontftaan zouden , lag in de natuur der zake, dewijl de wereld deze leere niet zou kunnen (*) Matth. IX. 35. —- X. 4. Mark. lil. 14-19. Luk. VI. 12-16.  624 Bijbel-gefchiedenis nen verdragen , maar deswegens twist en rweedragt zoude ontttaan. Dit echter moest hun den moed niet benemen , aan hem zeiven hadden zij een voorbeeld, daar men zich niet ontzag, hem voor eenen vriend der duivelen, ja voor eenen duivel zeiven, te fchelden, maar, zij moesten en konden op de Godlijke Voorzienigheid zich gerust en veilig verlaten. Eerlang zou zijn Koningrijk gevestigd worden en hij zou hen voor zijnen hemelfchen Vader, als de zijnen, erkennen, en zij zouden hunnen loon, gewis, in den hemel ontvangen (*). Aan deze zending voldeeden de Apostelen , en leerden , onder het verrichten van vele wonderen, het geen hun in last gegeven was (f). Jesus zelve ging , intusfehen, ook voort, met alöm te leeren en te prediken. — Op ééne van zijne reizen, kwam hij dicht bij zekere ftad , Naïn genoemd, alwaar juist een lijk ter poort werdt uitgedragen , zijnde een eenige zoon eener weduwe, die, met eene groote menigte der ftcdelingen , het lijk volgde. Dit gezicht ontftak den mensch- lievenden Jesus in medelijden. Hij deedt de dragers ftilftaan, fprak de bedroefde moeder troostrijk aan, en riep den dooden toe: Jongeling! ik gebiede u , fta op ! En de doode richtte zich op, en fprak. Dus werdt hij aan zijne moeder wedergegeven, onder de verbazing van alle de aanfehouwers, die God verheerlijkten (§). Het gerucht van zoo groote wonderen, hetwelk zich (*) Matth. X. 5-42. Mark. VI. 7-12. Luk. IX: 1-5 (t) Mark. VI. 13. Luk. IX. 6. (§) Luk. VII. 11-17.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 625 zich door het geheele land verfpreidde, werdt ook, door de leerlingen van Joünnes den Dooper, aan hunnen meester, in zijne gevangenis gebracht. Zij fpraken met hunnen meester, en, gelijk zij te voren, bij eene andere gelegenheid (*), zich voor zijne eere bekommerd getoond hadden, fchijnen zij ook thans hunne bedenkingen vernieuwd te hebben. Om hen ten vollen te overtuigen, zondt Joünnes twee hunner, om Jesus, plegtig, in zijnen naam, af te vragen: Of hij de verwachte Messiüs ware? opdat zij dus, door zijn antwoord, zelve zouden oordeelen, cn dat vergelijken met het getuigenis, hetwelk hun meester van hem, weleer, gegeven hadt. Jesus gaf aan deze afgezondenen last, om aan Joünnes te berichten, dat bij de helper der ellendigen, de troost der bekommerden , en de groote wonderdoener was , wiens werken van hem getuigden, met deze nadruklijke bijvoeging, dat hij gelukkig was, die zich aan hem niet zou ergeren. Door dit antwoord moesten de leerlingen van Joünnes gerust gefield, hunne bedenkingen opgelost, en zij van hunnen verkeerden ijver voor hunnen meester ontheven zijn, ten zij zij hunne vooröordeelen, nopens den Messiüs , wildea botvieren , volgends welken zij , misfehien, verwachteden, dat hij hunnen Meester, uit de gevangenis , zou verlosten, en hem in de heerlijkheid van zijn rijk doen deelen. Bij deze gelegenheid fprak Jesus brceder van Joünnes , en getuigde van hem, als den Voorloper van den Messiüs , maar beklaagde zich tevens over de (*) Zie boven Bladz. 596.  6a6 Bijbel-gefchiedenis de onopmerkzaamheid zijner landgenoten , die Joünnes als eenen dvveeper uitmaakten, omdat hij een ftreng leven geleid hadt, terwijl zij hem, Jesus, veroordeelden, als een' brasfer en zwelger, een vriend van tollenaren en zondaren, omdat hij, gemeenzaam, in de Samenleving verkeerde. Hoe zeer ook, in beider gedrag, als beantwoordende aan het oogmerk hunner zending, wijsheid gelegen was, en erkend werdt, door alle waare wijzen. Verders, kondigde hij, den onbekeeriijken, zwaare ftrafgerichten aan, doch dankte te gelijk zijnen hemelfchcn Vader, die deze weldaadige waarheden, voor ingebeelde wijzen verborgen, aan eenvouwige menfchen, kinderen in verftand, hadt geopenbaard, naar zijn Godlijk welbehagen. Ook nodigde hij, op de innemendlre wijze, allen uit, om tot hem zich te vervoegen, en bij hem de waare zielsrust, en de waare kennis van het Opperwezen, den Vader, zoo als hij,-zijn Zoon, hem bekendmaakte, te ontvangen, C*D Niet lang daarna, werdt Joünnes , in de gevangenis , op bevel van Herodes, onthoofd, en dus alle verkeerde begrippen, en aardfche uitzichten yan zijne leerlingen, op ééns, afgefneden. De omftandigheden van deze gebeurenis, waren de volgende. Herodes hadt, gelijk wij boven (f.) gezien hebben, dezen Boetgezant, op aandringen, voornaamlijk, van zijne gemalin Herodiüs, omdat hij hun overfpelig huwelijk hadt beftraft , laten gevangen nemen. Evenwel durfde-de Vorst hem niet ter dood la- (*) Matth. XI: 1-30. Luk. VII. 18-35. (f) Bladz. 5i>8.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 627 laten brengen, omdat hij voor het volk vreesde. Doch, bij gelegenheid, dat de verjaardag van Herodes gevierd werdt, danste de jonge Prinfes Salome , dochter van Herodiüs , met zoo veel kunst en zwier, voor Herodes en zijne Hovelingen, dat de Koning haar zijn genoegen betuigde, met haar, onder eede, te beloven, al wat zij hem verzoeken wilde. De jonge Prinfes, te voren reeds opge¬ maakt door hare moeder , eischte het hoofd van Joünnes, en de Vorst, hoe zeer ook over dezen eisch ontzet, maakte meer zwarigheid, om zijnen onbezonnen eed te breken, dan zich met het bloed van dien deugdzamen te bevlekken. Daar werdt een gerichtsdienaar gezonden, die Joünnes, in de gevangenis, het hoofd afüoeg, het welk op eene fchotel gebracht, en aan de jonge Prinfes gegeven werdt, die het na hare moeder droeg. — Het lijk van den vermoorden werdt door zijne leerlingen begraven , die ook aan Jesus van dit alles bericht brachten. (*) §. 20. Tweede reize van Jesus Jerufalem. — Hij geneest, op eenen Sabbath, eenen man, die 38 jaar en krank geweest was, en verdedigt zich daar over bij de Joodfche Overheden. Op een volgend feest der natie, het welk men meent het Paaschfeest geweest te zijn, reisde Jesus weder na Jerufalem. Hier verrichtte hij, op eenen Sabbath, een merkwaardig wonder aan eenen lijder, die reeds 38 jaaren ongefteld was geweest. Dit won- (*) Matth. XIV: 3-12. Mark. VI. 17-29.  628 Bijbel-gefcJiiedc.ih wonder gaf aanleiding aan de joodfche Overheden, orn hem te befchuldigen, als eenen Sabbathfchender, ja Godslasteraar, doch, tegen welke befchuldigingen Jesus zich , uitmuntend , verdedigde. Het geval droeg zich dus toe: Te Jerufalem was zeker bad, welks water, in het voorjaar, zekere beweging of roering hadt, die men aan eenen Engel toefchreef, en dan eene genezende kracht, voor eenen tijd, ontving, bijzonder voor blinden, kreupelen , en lammen, die gewoon waren, op deze waterroering te wachten, ten welken einde bij dit bad een hospitaal, hebbende vijf zaaien of gaanderijen, gedicht was, het welk men Bethesda, huis van godvruchtigheid of goedheid, noemde. Onder andere lijders, bevondt zich hier, thans, een man, die 38 jaaren in ongcfteldheid hadt doorgebracht, en telkens te laat was gekomen, wanneer de bron reeds zijne genezende kracht verloren hadt, omdat hij niemand hadt, die hem in het bad kon dragen. . Jesus fprak dezen man aan, en vraagde, of hij gezond wilde worden? en als de man zich beklaagde, dat hij niemand hadt, die hem behulpzaam was, zeide Jesus hem, hij zou opttaan, zijn matras, daar hij op lag, opnemen, en zijns wegs gaan. Op dit woord was de man gezond, en ging met zijn matras heenen. Dewijl het Sabbath was, fpraken hem eenige aanzienlijke Jooden daar over aan, dat hij op den Sabbath geenen last mogt dragen. De man- ontfchuldigde zich, dat iemand, die hem gezond gemaakt hadt, dit belast hadt. Vergeefsch vraagden hem de Jooden , wie deze man was? Jesus hadt zich onder het volk, dat zich daar bevondt, begeven. Doch, vervol¬ gends ,  des N. Testaments. I. Afdeeling. 6ao gends, vondt Jesus hem, in den Tempel, fprak hem aan , en vermaande hem, voortaan dat kwaad niet meer te plegen, het welk de oorzaak zijner vorige ongefteldheid fchijnt geweest te zijn, opdat hem niet iet ergers mogt overkomen. Nu fpoedde deze man zich, om de Overheid te berichten, dat het Jesus was, die hem gezond gemaakt hadt. Thans meenden dezen eene reden van bcfchukliging tegen Jesus te hebben, om hem als eenen Sabbathsfchender ter dood te brengen, en, wanneer Jesus zich daar mede verdedigde, dat hij altijd werkzaam was, ten goede van het lijdend menschdom, gelijk zijn Vader altijd werkzaam is, befchuldigden zij hem tevens als eenen Godslasteraar, die God zijnen Vader noemde, en zich zeiven dus aan God even gelijk maakte. Hier tegen verdedigde zich Jesus , beroepende zich, op zijne daaden en leere, op het getuigenis van Joünnes den Dooper, en van zijnen Hemelfchen Vader zeiven, en hen wijzende op de heilige fchriften, terwijl hij hen, over hun ongeloof, beftrafte, en als fchuldigen tegen Moses, met wien zij zoo veel ophadden, overtuigde. Hier door hadt deze zaak, voor ditmaal, geen verder nadeelig gevolg. (*) (*) Joünn. V. Rr $. 21.  6 go Bijl el-gefchiedenis %. 21. Jesus verdedigt zijne leerlingen, 'die koornaairen plukten en aten, op eenen Sabbath. — Geneest, insgelijks, op eenen Sabbath, eenen man, met eene lamme hand. — Wil zijne wonderen' niet openhaar gemaakt hebben. — Geneest eenen bezetenen, die blind en ftom was, en verdedigt zich tegen de lastering der Farizeën. Meermalen, meenden' de Farizeën , en andere vijanden van Jesus , gelegenheid te hebben , om hem , als eenen minachter van den Sabbath, te befchuldigen. Dus gebeurde het ééns, op zekeren Sabbath, op den Pinkfterfabbath, die, misfchien,na het voorgemeldePaaschfeest volgde, dat, Jesus over eenen bezaaiden akker gaande, zijne leerlingen, honger hebbende, eenige koorn-aairen plukten , en ze met de hand (luk gewreven hebbende, aten. Dit was, volgends de Farizeefche naauwgezetheid, niet min dan eene Sabbathsfchending. Zij fpraken er de leerlingen en hunnen Meester over aan, maar Jesus wederlegde hen nadruklijk, en bewees , uit het voorbeeld van David , die de heilige toonbrooden at (*), en der Priefteren, die op den Sabbath hun ambt hadden waar te nemen, als ook uit de uitlpraken der Profeeten, bij welken God verklaart, barmhartig- en menschlievendheid meer te begeeren, dan offeranden, hoe de Sabbath om den mensch , en gevolglijk de Zoon des menfchen een Heer van den Sabbath was. (f) Op (*) Zie Bijbel-gefch. des O. T. §. 80. Bladz. 317. (f) Matth. XII: 1-8. Mark. II: 23-28. Luk. VI. i-5-  des N. Testament s. I. Afdeeling. 631 Op eenen anderen Sabbath, nadat Jesus nu wedergekeerd was in Galileë, in de Synagoge zijnde, bevondt zich daar een man, die eene dorre of lamme hand hadt, welke hij niet verroeren kon. De Farizeën, die hem overal gade flocgen, waren oplettend, of hij dezen man thans, op den Sabbath, genezen zou? Zij vraagden hem, of het geoorloofd was, iemand op den Sabbath te genezen ? Jesus , den lijder in het midden hebbende doen ftaan, beantwoordde hunne vraag , met eene wedervraag : Of het i geoorloofd was , op den Sabbath goed te doen? en iemands leven te behouden? Hij vraagde verder, of niet elk hunner zijn fchaap, dat in een kuil gevallen was, al ware het op een' Sabbath, er uit zou trekken? Zij zweegen, en Jesus hen met een oog van misnoegen , en tevens van droefheid en medelijden, aanziende, geboodt den lijder, zijne hand uit te Heken, gelijk hij deedt, en de hand was herfteld, zoo gezond, als de andere. (*) Deze befchamende overtuiging bracht hen in woede, zij overlegden met eikanderen, wat zij Jesus doen zouden, en er op uit zijnde, om hem te verderven, raadpleegden zij met de Herodianen, die tot de partij en de onderdanen van Herodes behoorden, hoe hem best van kant te helpen, (f) • Doch, Jesus Helde hen te loor, door zich van daar te begeven, wordende van eene groote menigte volks gevolgd, wier zieken hij allen genas, doch, om (*) Matth. XII: 0-13. Mark. III. 1-5. Luk. VI. 5-10. (f) Matth. XII. 14. Mark. 111. 6. Luk. VI. 11. Rr 2  632 Bijhel-gefchiedenis om aan zijne vijanden, tegen het oogmerk zijner zending, geen' fchijn te laten van befchuldiging, als of hij opfchudding onder het volk zocht te verwekken, wilde hij, vollïrekt, niet, dat men daar ophef van zou maken. Dus voldeedt hij aan de tekening van den Profeet: (*) Zie daar! zie daar! mijn knecht, dien ik (leeds onderfteune, Mijn lieveling, in wien 'k mijn welgevallen heb. Met mijnen geest bezield, zal hij het recht den volken Eens brengen in het licht. —— 1 Hij zal niet fchreeuwen , hij zal niet luidruchtig wezen; Noch zijne ftem op flraat of markten hooren doen. Het reeds geknakte riet zal hij geenszins verbreken, De vlaswiek, die Hechts rookt, bluscht hij niet gants- (lijk uit. Naar waarheid zal hij 't recht in 't volle daglicht Hellen. Hij wordt niet moedeloos, zijn ijver niet gebluscht, Voor hij den grond van 't recht op aard' gelegd zal hebben, Daar zelfs de verfte kust op zijne leerihg wacht, (f) Terwijl de Farizeën naar gelegenheid zochten, om Jesus te dooden, werden zij, door zijne wonderen, die het volk, in hem, den Messiüs, Davids grooten zoon , deeden erkennen , meer en meer verlegen gemaakt. Eens werdt er een bezetene tot hem gebracht, die blind en ftom was, Jesus genas hem, en de lijder fprak en zag. Om den indruk, welken dit en andere wonderen op het volk maakten, tegen te gaan , lasterden de Farizeën, dat hij de demons uitdreef, met behulp van Beelze- eul, ("*) Jes. XLII. 1-4. (t) Matth. XII. 15-21.  des N. Testaments. L Afdeeling. 633 bul , dien zij voor het hoofd der demons, of boo- ze geesten, hielden. Jesus verdedigde zijne zaak, tegen hen, nadruklijk, aantoonende de ongegrondheid van dezen laster, dewijl dus deeze geesten tegen zich zeiven zouden werken , en hun eigen rijk verwoesten. Hij beriep zich op het getuigenis van hunne eigene duivelbanners, die, in dezen, rechters mogten zijn. Hij kondigde hun aan, hoe zij zich, dus doende, bezondigden tegen den Heiligen Geest, door wien hij deze wonderen verrichtcde, welke zonde, uit haren aart, onvergeeflijk was, omdat geene middelen van overtuiging thans meer baten konden , daar men de grootfte wonderen van God lasterde. De Farizeën eisch- tcn hier op van hem een zoo doorluchtig wonderteken , het welk alles kon beflisfen , maar hij beantwoordde dit, met te verklaren, dat de Godheid hun geen teken zou geven, zoo als zij wilden voorfchrij ven, eerlang echter zouden zij een groot wonder zien, in zijne opltanding na drie etmalen, gelijk de Profeet Jona , na drie etmalen, levend uit het zee- monfter gered werdt. Doch, hun toeftand zou van kwaad tot erger voortgaan, en in een wis verderf eindigen. De lastering der Jooden hadt ondertusfehen die uitwerking, dat zich het gerucht, dat Jesus niet wel bij zinnen was , door de ftad verfpreidde, en zelfs aan zijne moeder en bloedverwandten ter oore kwam, welke zich aanftonds naa het huis begaven , waar hij bezig was , te leeren. Door den drang des volks, konden zij niet binnen komen, maar één der omltauders gaf aan Jesus te kennen, dat zijne moeder en bloedverwandten hem zochten, Rr 3 waar  5 IS, Bijbel-gefchiedenis waar op hij deze veel betekenende woorden fprak: ,, Wie is dan mijne moeder? wie zijn mijne bloedverwandten?" en zijne hand uitftrekkende naar zijne leerlingen, voegde hij er bij : „ Zie daar mijne moeder en mijne bloedvrienden! Want, al wie den wil van mijnen hemelfchen Vader zal doen, die is mijn broeder, en zuster , en moeder !" (*) Hij fprak deze woorden, met dien nadruk, dat zekere vrouw, daar tegenwoordig, zich niet kon onthouden van uit te roepen : „ Gelukkig zij, die u onder het hart gedragen, en aan hare borsten gezoogd heeft!" ,, Ja," zeideJesus, ,, gelukkig de menfchen, die het woord van God hooren, en op „ den duur betrachten. " (f) §. 22. Jesus leert door gelijkenisfen. — Predikt ■wederom te Nazareth , maar vindt [daar geen geloof. De wijsheid der Ouden hieldt veel van een onderwijs , door Parabolen, of leerzame gelijkenisfen, in welke mogelijke gevallen uit het gemeene leven, of wel voorbeelden uit de natuur, worden voorgedragen, om zekere waarheden voor te ftellen, of wijze lesfen in te fcherpen. Zoo zong een oud Israëlitisch Dichter (§) In beeldfpraak open ik den mond, 'k ftort wijze fpreuken Der oude dagen uit. Zoo- (*) Matth. XII. 22-50. Mark. III. 20-35. Luk. VIII. 15)—21. XI. 14—26". 20—36. (f) Luk. XI. 27, 28. (§) Psalm LXXVIII. 2.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 635 Zoodanige leerwijze is bevallig en overtuigend, maar zij fcherpt tevens het verftand van den hoorer, hetwelk zich moet infpannen, en oefenen, indien het de waare bedoeling der gelijkenis wil vatten. Van deze leerwijze bediende Jesus , de grootfte leeraar, zich ook meermalen. Hij deedt zulks te meer, gelijk hij aan zijne leerlingen verklaarde, op dat hij hen zou opleiden, tot het naarfporen der verheven waarheden, die, in zijn onderwijs, lagen opgcfloten, terwijl het gros des volks, dit verzuimende, en alleen aan de fchorsfe blijvende hangen, zich,tot verzwaring van hunne zonde,in de onkunde en ongevoeligheid voor hemelfchc wijsheid, meer en meer, zou verdiepen, waar van ook de Profeet Jesaïa (*) gefproken hadt. Bij zekere gelegenheid, dat Jesus zich aan het ftrand bevondt, en, bij den toeloop des volks, in een vaartuig was gegaan , het welk daar op ftrand lag, om van daar het volk te leeren, fprak bij tot hen over vele en gewigtige onderwerpen, en wel in een zevental van gclijkenisfeu, fommigen van welke hij, ook bij andere gelegenheden, herhaald heeft, doch, welke thans in zoodanige orde, gedeeltlijk, tot het volk, gedeeltlijk, vervolgends, tot zijne leerlingen gefproken werden, dat men niet duister opgeleid wordt, om, in dezelvcn, behalven de zedelijke , ook eene Profeetifche 'bedoeling , te ontdekken, welke de hoofd-lotgevallen van Jesus Kerk, tot het einde der wereld affchetfte. Dus droeg hij het eerfte begin van dezelve, door zijne prediking, en die zijner zendelingen, en de uit- (*) Jes. VI. 9, i°' Rr 4  636 Bijbel-gefchiedenis uitwerking van dezelve, op de onderfcheiden hoorers, en, in 't gemeen, het onderfcheiden gedrag der menfchen , omtrent zijne leer en Eu'dngelie, voor, in eene gelijkenis van eenen zaaier, die zijne velden gaat bezaaien. Onder het zaaien, valt een gedeelte van het zaad, langs den gemeenen weg, en wordt van het gevogelte gegeten. Een gedeelte valt in een' fteenachtigen grond, waar het wel fpoedig opfchiet, maar geene diepte van aarde hebbende, ook geene wortelen kan Ichieten, zoo dat het, bij het rijzen der zon tot hare middaghoogte, even fpoedig verdort. Een ander deel valt onder doornen, en wordt, door de opfchietende doornftruiken, verflikt. Maar eindelijk, een ander gedeelte valt in eenen goeden bereiden grond, en draagt daar zijne vrucht, en geeft een honderd, zestig, dertigvouwigen oogst. Deze gelijkenis verklaarde Jesus, vervolgends, op hun verzoek, nader aan zijne leerlingen, het zaad beduidt de leere en het onderwijs van het Euangelie , de zaadznaïer, den verkondiger van het zelve. Door het vallen van het zaad langs den weg, wordt vertoond de geftcldheid van oppervlakkige hoorers, zonder opmerking en verftand, op den fteen¬ achtigen grond, de geftcldheid van zulkcn, die de waarheid in het hart niet laten wortelen, waardoor zij, welken fchijn zij ook, in tijden van rust, vertonen , bij het ontftaan van vervolgingen om de waarheid, dezelve niet behouden, maar ze liever verlaten, dan er iet voor over hebben. Het geen onder de doornen gevallen is, fchildert den^man , bij wien, door de bezigheden en zorgen van dit leven, of de verleidingen, die, veelal, met den rijkdom gepaard gaan,  des N' Testaments. I. Afdeeüng. 637 gaan, dc waarheid als verdrukt wordt, en zonder vrucht, zonder gevolg, blijft. Maar het zaad in den goeden grond , en daar eenen rijken oogst opleverende, is een beeld van hun , die de waarheid verdaan, en daadlijk betrachten, cn dus, elk naar hunne mate, voor zich zeiven en anderen, nuttig zijn. (*) De tweede gelijkenis fielt iemand voor, die goed en uitgelezen graanzaad op zijn veld gezaaid hadt; terwijl zijne bedienden fliepen, kwam zijn vijand en zaaide loflijk, een onkruid, het welk naar de tarwe gelijkt, en welks wortel zich door den wortel der tarwe vermengt, onder de tarwe. Bij het opfchieten en rijpen der tarwe, openbaarde zich ook het onkruid. Nu wilden de bedienden, in hunnen ijver, het onkruid uitrocjen; maar de verftandige landheer belette zulks, en geboodt, dat men bet één en ander zou laten blijven tot den oogst, dan wilde hij zijnen maaiers bevelen, het onkruid te verzamelen, om het te verbranden, terwijl zij de tarwe in zijne fchuuren bijéén zullen brengen. Volgends Jesus verklaring, leert deze gelijkenis, hoe, zelfs in het rijk van God, hier op aarde, goede en kwade menfchen , onder één , gevonden worden, en dat men eene maatfehappij van enkel deugdzamen, tevergeefs, op aarde verwacht, voor dat, in het laatst, het onderfcheid, door Jesus zeiven , gemaakt, en elk mensch vergolden zal worden, naar zijne werken. Maar, wanneer men verder nadenkt , zal men , vergelijkende den toeftan d (*) Matth. XIII. 1-23. Mark. IV. 1-23. Luk. VIII. 4—18. Rr 5  638 Bijbel-gefchietlenis ftand der Christenkerk, den Profeetifchen zin niet miskennen, hoe al vroeg, bij het verflaauwen van de eerfte liefde voor de waarheid, het verderf, zoo in leer als leven, zou influipen, waar tegen men niet flechts vruchteloze, maar gevaarlijke, pogingen van eenen te verre gaanden ijver zou doen, om het kwaad uit te roejen. (*) De derde gelijkenis, ontleend van een mostaardzaad, het kleinfte onder alle zaaden, maar, het welk, in de Oosterfche landen, tot eene aanmerklijke hoogte opfchiet , leert, in 't gemeen , hoe zacht en ongemerkt het goede in den mensch wast en toeneemt, maar bijzonder doet het ons denken, aan de,in het eerst, in het oog der wereld onaanzienlijke, beginzelen van de Christen Kerk, welke echter, met den tijd, zoo is toegenomen, dat geheele landen en volken zich bij dezelye geyoegd hebben, (t) Doch, even onmerkbaar groeit het kwaad en de verbastering, in den mensch. Dit leert de vierde gelijkenis, van eene vrouw, die een weinig zuurdeeg neemt, en in drie maten meel kneedt, tot het geheele deeg verzuurd is. Zou de Profeetifche zin hier van niet zijn, hoe valfche leeraars de zuivere Euangelileere, in alle de deelen der toen bekende wereld, (daaröm zal er juist van drie maten meel gewaagd zijn,) geheel verbasteren zouden, welk kwand ongemerkt zou opkomen , en voortgaan, tot het zich voor het oog van allen zou open- (*) Matth. XIII. 24-30. 36-43. (§) Matth. XIII. 31, 32. Mark. IV. 3Q-3I. Luk. XIII. 18, 19.  des N. Testaments. ï. Afdeeling. 639 openbaren ? gelijk , in de daad , uit de Jaarboeken der Kerkgefchiedenis, blijkt gebeurd te zijn. (*) In eene vijfde gelijkenis droeg Jesus voor, hoe men alles voor de waarheid behoort veil te hebben, zelfs dan, wanneer zij gelijk is aan een' fchat, die men, in de aarde, verborgen heeft. Iemand, trouwens, die zoodanigen fchat weet, zal alles verkopen, om dat duk gronds meester te worden, het welk dien fchat bevat. Mag men niet denken , aan die eeuwen,in welken de waarheid , als't ware, verborgen was , en zich verfchuilen moest, uit hoofde der vervolgingen, in welken de beminnaars der waarheid alles moesten opofferen, om ze te behouden? (f) In eene zesde gelijkenis leerde Jesus, onder het beeld van eenen koopman, die, op de markt naar paarlen zoekende, zich den kostbaarden, met opoffering van zijne bezittingen , eigen maakt, niet alleen, dat de waarheid een' kostbaren paarl gelijk is, en hoe het den mensch betaamt, de waarheid te onderzoeken, en te onderfcheiden, en daar voor alles veil te hebben. Maar in het bijzonder onderdek de gelijkenis , misfehien, eenen toedand der Kerk , wanneer onderfcheiden leerdelfels der Euangelie-waarhedenl worden voorgedragen, onder welke een oprecht liefhebber der waarheid het beste uitzoekt, en zich eigen maakt. (§) De zevende en laatde gelijkenis, welke hier bij één daan, (*) Matth. XIII. 23. Luk. XIII. 20, 21. (t) Matth. XIII. 44. (§) Matth. XIII. 45, 46.  640 Bijbel-gefchiedenis ftaan, toont ons, volgends Jesus eigene verklaring, den ftaat van het Christendom, in de voltoojing der wereld, wanneer het Godsrijk gelijk zal zijn, aan een net, het welk, in zee geworpen zijnde, allerlèië foort van visfchen verzamelt. Welk net, als het vol is, de visfchers aan den oever ophalen, en dan de goede en eetbare visfchen uitlezen, maar de kwaade en onbruikbare wegwerpen,zoo zal, één» niaal, onderfcheid gemaakt worden tusfehen goede en kwaade menfchen, en elk den loon zijner werken ontvangen. (*) Laat ons nu, na dezen uitftap, tot de gefchiedenisfeu wederkeeren. Eenmaal hadt Jesus, wegens een Hecht onthaal, zijne vaderflad, Nazareth, daar hij was opgevoed, moeten verlaten (f). Hij beproefde nog ééns , welke vrucht hij daar zou kunnen doen. Derwaards gekomen, leerde hij inde Synagoge, tot verbazing van zijne medeburgers, doch, tevens ergerden zij zich aan hem, dewijl zij hem kenden, voor den zoon van den Timmerman, wiens moeder, en bloedvrienden onder hen woonden, als gemecne burgers, en ongeletterde lieden, hoe zou hij dan aan deze geleerdheid en vermogens gekomen zijn? Jesus hadt andermaal reden, om zich te beklagen, dat een Profeet, in zijn vaderland , en onder zijne eigene huisgenoten , minst geëerd wordt. Hij kon zelfs, wegens hun ongeloof, dat hen belette, zijne hulp voor hunne zieken enz. te vragen, geene, ten minften , niet vele wonderwerken verrichten, alleen legde hij eenigc zieken de handen (*) Matth. XIII. 47-5°- (f) Zie boven Bladz. 603-605.  des N. Testaments. h Afdeeling. 641 den op, die hij genas. Zich verwonderende over hunne ongelovigheid, onthieldt hij zich ook niet lang bij hen, maar doorwandelde, al kerende, de omliggende vlekken. (*) 5. 23. Jesus begeeft zich buiten het gebied van Herodes. — Spijst 5000 mannen, op eene wonderbare wijze. — Wandelt op de zee. — Gevolgen van deze wonderbare fpijziging. Het gerucht van Jesus leere en wonderen, zich meer en meer verfpreidende, kwam ook eindelijk aan het Hof , en ter oorc van Herodes. Daar men zoo veel zeldzaams van Jesus berichtte, en de gevoelens omtrent hem, onderfcheiden waren, alzoo fommigen hem voor den Profeet Eliü , anderen voor den Messiüs zeiven, hielden, en er- ook fommigen begonnen te denken, of ook Joünnes de Dooper wel weder levend was geworden ? trok dit te meer des Vorken aandacht, wiens geweten hem fteeds ontrustte, omdat hij Joünnes hadt laten onthoofden. Somtijds neigde hij, om aan dat gevoelen geloof te flaan, dat Joünnes weder levend was geworden, en daarom die wonderen verrichtte, dan verwierp hij deze gedachten, maar bleef verlangende, om te weten, wie deze man was, en begcerig, om hem te zien. ■ Jesus , dit vernemende, ontweck daar op het gebied van den Vorst, en begaf zich, te fcheep, over het meir van Galileë, na eene eenzame en onbewoonde plaats, welke men de woeftijn van Beth- (*) Matth. XIII. 53-53. Mark. VI. 1-6.  642 Bijhei-gefchiedenis Bethfdida noemde; naar de ftad van dien naam, aan den noorderhoek van het meir gelegen. Hij nam alleen zijne Apostelen met zich, die, thans van hunne zending wedergekeerd, bij hem waren, en aan welken hij ook eenige rust wilde geven. Maar het volk, zijn oogmerk gisfende, fpoedde zich , om hem voor te komen, en bevondt zich reeds aan de overzijde, om hem op te wachten. Jesus dit aantal menfchen ziende , hadt innerlijk medelijden met hun, onderwees hen, en genas tevens, weldaadig, hunne zwakken en kranken. Hiermede verliep de tijd, het was reeds in den namiddag. Nu vraagde Jesus aan Filippus , éénen zijner zendelingen of Apostelen, waar men brood zou kopen , om deze lieden te fpijzen ? Deze, zijn oogmerk niet doorziende, gaf hem de onmogelijkheid te verdaan, dat men voor alle deze menigte brood zou kopen. De overige leerlingen mengden zich in het gefprek, en delden voor, dat hun meester het volk behoorde uit een te laten, opdat elk zich in de naastgelegen vlekken van fpijze kon voorzien , Jesus hernam, dat zijne leerlingen hun te eten moesten geven, doch dezen herhaalden de onmogelijkheid, die Filippus reeds had aangevoerd. Jesus vraagde hen, hoe veel brooden zij bij zich hadden ? met last, om dit eens te onderzoeken. Nu bracht Andreüs, de broeder van Simon Petrus , bericht, dat daar een jongetjen was, het welk vijf gerdenbrooden hadt, en twee visfchen. Dit was al de voorraad! maar wat baatte zulks voor zoo velen ? Jesus geboodt, dat men het volk op het gras , want, door woeftijn, worden, in den dijl des Bijbels, ook weilanden verdaan , bij honderd en bij vijf-  des N. Tëstaments, I. Afdeeling. 643 vijftig, ordenlijk zou doen nedcrzitten , gelijk zij deeden , bedragende een getal van omtrent 5000 mannen, behalven de vrouwen en kinderen. Vervolgends, nam Jesus de brooden, als ook de visfchen , en de dankzegging gefproken hebbende, deelde hij die uit aan zijne leerlingen, en dezen weder aan het volk, zoo veel zij wilden. Toen zij verzadigd waren, nam men, op last van Jesus , de overgebleven brokken op, waar mede men twaalf korven vulde, juist naar het getal der Apostelen. — Op dit wonder, erkenden allen eenparig, dat dit de Profeet was , dien men verwachtte. Men fprak zelfs, onder deze menigte, om hem als den Koning van Israël te erkennen, en te huldigen, maar Jesus, deze voornemens en overleggingen wetende, haastte zich, om hen te doen fcheiden, hebbende zijne leerlingen geboden, om fcheep te gaan, en na de andere zijde over te Heeken, terwijl hij zich op eenen berg, in eenzaamheid, afzonderde, en zijn gebed verrichtte. (*) Met den avond Maken zijne leerlingen af, alzoo hun meester niet kwam , en het reeds duiker was. — Daar waaide een harde wind, en de zee ging hol, zoodat zij, met roejen, niet veel vorderden. Jesus zag hen met de baaren worMelen, en tegen den morgen, kwam hij na hen toe wandelen op de zee, daar zij in de ruimte waren, maar echter naauwlijks 25 of 30 ftadiën van land. Toen zijne leerlingen hem zagen aankomen, maakten zij een fpookzel of verfchijnzel van hem, en als hij naderde, be- O Matth. XIV. 1-21. Mark. VI. 14-44. Lvk. IX. 7—17. Joënn. VI. 1—15.  644 Bijbel-gefchiedenis begonnen zij, van ontfteltenis, te fchreeuwcn , maar Jesus ftelde hen gerust, zeggende, dat hij het was, en zij gevolglijk niet te vreezen hadden. Petrus kende zijne Item, en verzocht, dat hij hem wilde vergunnen, hem te gemoet te gaan. Kom ! zeide Jesus , en hier mede ondcrftondt Petrus zich, uit het fchip te klimmen , en Jesus tc gemoet te gaan. Maar den hevigen wind aanmerkende , werdt hij verlegen, en te gelijk begon hij te zinken , zoodat hij Jesus om hulp riep. Deze greep hem en beftrafte zijn ongeloof, waarna zij beiden in het vaartuig klommen, daar men hem met blijdfchap en verbazing ontving, en voor den Zoon van God erkende. (*) Des anderen daags ftondt de menigte, die, den vorigen dag, zoo wonderbaar gefpijsd was, en die de Apostelen, zonder hunnen meester, hadt zien afvaren, bevreemd, dat zij Jesus niet vonden, fchoon er geen ander vaartuig bij de hand was, daar hij mede hadt kunnen vertrekken. Intus- fchen kwamen er eenige vaartuigen van Tiberias, terftond maakte het volk daar gebruik van, en overgevaren, begaven zij zich na Kapernaum, alwaar zij Jesus ook vonden, leerende in de Synagoge. Hun eerfte vraag was : hoe hij daar gekomen was ? Jesus maakte hun terftond de aanmerking, dat hunne geheele gezindheid en bedoeling zich alleen tot aardfche en zinlijke zaken bepaalde , en vermaande hen, om toch zoo veel werks niet te maken van aardfche en verganglijke fpijze , maar van die (*) Matth. XIV. 22-33. Mark. VI. 45-51- Joa«n16-21.  des N. Testaments. I. Afdeelt ng. 645 die fpijze, die blijft tot in 't eeuwig leven, welke de Zoon des menfchen hun geven zou, hen opfporende, om in hem te geloven, en zijne leere te volgen. Hier op vorderden zij een duurzaam en blijvend wonderteken , zoo als , bij voorbeeld , het Manna geweest was, wordende tevens aangezet, door aanzienlijke Jooden, welke geheel niet aan Jesus genegen waren, gelijk wij reeds, in het voorgaande verhaal, gezien hebben, Als Jesus verklaarde, dat hij een duurzaam wonder werkte, door het tegenbeeld van het Manna aa n hun te fchenken, zijnde hij zelve dat tegenbeeldig Manna, uit den hemel nedergedaald, en van den hemelfchea Vader gezonden, om aan de wereld het leven en waar zielenvoedzel te geven, morden de aanzienlijke Jooden : Hij uit den hemel gekomen! Hij, de zoon van Josef , wiens vader en moeder bekend waren ! Dit gaf aan Jesus gelegenheid , om zich uitgebreider, doch onder geheimzinnige bewoordingen, te verklaren. Vooraf leerde hij, dat niemand tot hem kon komen, ten zij de Vader, die hem gezonden hadt, denzei ven tot hem bracht, vervolgends leerde hij, dat zijn vleesch waare fpijze, zijn bloed waarlijk drank was, dat men dit moest eten en drinken, wilde men leven en gelukkig zijn. Hij wilde zeggen, dat zijn dood zalig zou wezen voor de wereld,en dat al wie, door het geloof in hem, de kracht van zijnen dood, en daar op volgende opftanding en hemelvaart, zou erkennen , eeuwig gelukkig zal zijn. Maar zijne hoorers verflonden hem niet, zij begrepen het wonder der brooden niet, alzoo hun S s hart.  646- Bijbel-gefchiedenis hart, door ongevoeligheid, als verëeld was. (*) Ja zelfs velen van zijne vorige aanhangers en leerlingen , vonden zijne woorden zoo hard en aanftootlijk, dat zij te rug keerden, en hem niet meer verzelden. Bedaard vraagde Jesus, die op de menigte van, aanhangers geene rekening maakte, aan zijne XII Apostelen, of zij hem ook wilden verlaten , en mi fprak Petrus , in naam van allen, en deedt de belijdenis , dat zij hem ééns en vooral voor den Messiüs geloofd en erkend hadden , tot wien zij zich dan nu begeven zouden , daar hij alleen die leere hadt, welke het eeuwig leven in zich begrijpt ? Jesus zeide hier op alleen, dat onder hen, die hij tot zijne Apostelen verkozen hadt, fchoon maar XII in getal, nogthans één duivel zich bevondt, bedoelende Judas , die hem verraden zou. (f) %. 2.4. Jesus bij eenen Farizeër te gast, verdedigt het gedrag eener zondaresfe. — Verklaart zich over het vasten, en de reine en onreine fpijzen. — Geneest de dochter van eene Kanaanitifche vróuw.— Eenen doven en ftommen. — Spijst andermaal 4000 mannen, wonderdaadig. Steeds bleven de Farizeën op alle gelegenheden opmerkzaam, of zij iet berispelijks in Jesus mogten aantreffen, fchoon zij hem als nog, niet zelden , ten minsten fommigen van hun, uiterlijke be- leefd- (*) Mark. VI. 52. (f) JoaNif. VI. 21—71.  des AT. Testaments. I. Afdeeling. 647 leefdheid , als aan eenen lecraar , bewezen. Dus hadt ééns zekere Parizeer, Simon genaamd, Jesus ten eten genodigd. Aan tafel, naar de ge¬ woonte van dien tijd, aanliggende, kwam zekere vrouw, in die plaats wel bekend, als eene zondaresfe bij uitnemendheid, hebbende eene flesch met balfem bij zich, en bij zijne voeten eerbiedig (taande, achter Jesus , befprocide zij dezelve met hare traanen, en ze vervolgends met haar hoofdhaair afgedroogd hebbende, kuschte zij die, en balfemde ze met balfem. De Farizeeufche Gastheer hadt hier over allerhande bedenkingen , indien Jesus een Profeet was , moest hij deze vrouw toch kennen, en weten, dat zij eene beruchte zondaresfe was. —1- Jesus merkte zijne gedachten op , en hem aanfprekende , vraagde hij, wie de grootfte dankbaarheid verpligt was , te bewijzen, iemand aan wien eene groote , dan aan wien eene kleiner fchuld was kwijtgefcholdcn? Als de Farizeèr niet anders kon, dan erkennen, dat van den grootfien fchuldenaar de grootfte dankbaarheid te wachten was, hernam Jesus, dat dit geval thans waarlijk plaats hadt, dat hij, Simon, die zich zeiven voor een godsdienftig man hieldt, hem zoo uitnemende liefdetekencn niet bewezen hadt, als deze vouw, aan wie hare menigvuldige zonden vergeven waren, cn die daar voor hare dankbaarheid, met gevoelig har- telced cn berouw, betoonde. Vervolgends zich naar de vrouw wendende, vertroostte hij haar, met de verzekering, dat hare zonden vergeven waren, cn als de genen, die mede aan tafel zaten, zich bevreemdden, wie hij toch ware, die de zonden vergaf? herhaalde Jesus zijn, gezegde , vrouw ! S s 2. uw  648 Bijbel-gefchiedenis uw geloof heeft u behouden, ga gerust heen. (*) Bij deze of eene dergelijke gelegenheid, maakten eeitige Schriftgeleerden en Farizeën aanmerkingen over het wasfchen der handen, voor het eten, waar omtrent zij zeer zorgvuldig waren, volgens de inzettingen en overleveringen hunner Oudften , zoo dat zij nooit gingen eten, voor dat zij hunne handen , tot den elleboog toe, gewasfchen hadden. Even zorgvuldig waren zij, om niets te eten, dat van de markt kwam, voor dat het zorgvuldig gewasfchen was, ook in het wasfchen en zuiveren van alle vaatwerk, en van de zitplaatzen. Dit alles namen de leerlingen van Jesus niet zoo ftipt in acht, hier op viel dan hunne berisping. Maar Jesus nam de verdediging zijner leerlingen op zich , en bracht den Farizeën onder het oog, hoe zij in zulke uiterlijkheden, veelal, met verwaarlozing of kunftige verdraajing van zulke geboden der Godlijke wet, die wezenlijke deugden, bij voorbeeld, ouderliefde en eerbied, gebieden, de kracht van den Godsdienst fielden, hoe zij, fchijnvromen, juist in hun gedrag het karakter uitdrukten, waarvan de Profeet de fchets ontworpen hadt, met deze woorden : (f) Dus fpreekt nu de Opperheer: Daarom, dewijl dit volk Mij nadert met den mond-, en huldigt met de lippen, Maar 't hart van mij vervreemd , en gantsch af keerig is; Terwijl hun Godsdienst flechts beftaat in menfchen-vonden, En plegtigheden, flechts van menfchen aangeleerd, Zoo zal ik met dit volk heel wonderbaar nu handelen; Heel vreemd en wonderbaar Ver- (*) Luk as Vil. 36-5°(f) Jes. XXIX. 13.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 649 Vervolgends, zich tot de omftanders wendende, leerde hij hun, hoe niets, wat, eetbaar zijnde, den mond inkomt, den mensch verontreinigt, maar alleen wat uit den mond voortkomt, het welk hij aan zijne leerlingen, vervolgends, dewijl zij nog fcheenen eenig bezwaar omtrent dit onderwerp te koesteren , nader verklaarde, door hen te doen opmerken, hoe van binnen, uit het hart des menfchen, alle ondeugden haren oorfprong hebben , en zich na buiten, in de daad , vertonende, den mensch verontreinigen. (*) Zich niet veilig achtende, voor de lagen der Farizeën, cn voor Herodes, begaf Jesus zich. voor eenigen tijd, buiten zijn vaderland, in de landftreek van Tyrus en Sidon. Op zijne reizen was hij gewoon , alle ellendige lijders te helpen, die men tot hem bracht, en op de markten, waar hij voorbij ging, legde, ja,die dikwijls alleen fmeekten, om de flippen van zijn kleed te mogen aanraken. Deze allen genas hij. (f) Doch, in dit vreemd gewest, begaf hij zich, in 't geheim , in zeker huis, niet willende, dat zijne tegenwoordigheid bekend zou wezen. Evenwel kon hij niet verborgen blijven. Zekere Kanaanitifche of Syro -Fenicifche vrouw, van den Griekfchen of Hcidenfchen Godsdienst, iet van hem vernomen hebbende, begaf zich na hem toe; hare dochter was ellendig van eenen demon bezeten; voor het medelijdenswaardig kind, fmeekte zij om hulp en genezing. Doch Jesus , op haar fmeken, als 't ware, niet lettende , verzochten hem (*) Matth. XV. i-:o. Mark. VII. 1-123. Cf) Matth. XIV. 34-36. Mark. VI. 53-56. Ss 3  650 Bijbel-gefchiedenis hem zijne leerlingen, dat hij haar wilde heen zenden, dewijl zij, door dit fmeeken, hun lastig viel. Jesus gaf nu tot reden van zijn zwijgen, dat hij niet tot de Heidenen, maar tot de Jooden , gezonden was. De vrouw echter, hem te voet vallende, hieldt aan om hulp, nu liet Jesus zich met haar in gefprek in. Het is immers, zeide hij haar, geen gewoonte , dat men den kinderen het brood ontneemt, en dat aan de honden geeft. Op deze woorden, hervatte de vrouw fnedig en te pasfe : dat evenwel de honden de kruimpjens der kinderen eten, die van de tafel vallen. En nu verklaarde Jesus , dat haar geloof groot was, dat zij gerust heen kon gaan, alzoo hare dochter reeds genezen was. De vrouw ging na huis, en vondt hare dochter verlost, en bedaard te bed liggende. Men ziet hier dukllijk, hoe Jesus het vooroordeel der Jooden tegen de Heidenen, die zij, met verachting, honden noemden , en van welk vooroordeel zijne leerlingen tot nog toe zelve niet vrij waren, wilde tegengaan , en gelijk hij reeds, bij andere gelegenheden, gedaan hadt, door fprekende daaden leeren, dat ook Heidenen voorwerpen waren van Godlijke liefde en weldaadcn, cn vatbaar voor geloof, Godsdienst, en deugd. (*) Na cenig verblijf, uit de landflxeek van Tyrus en Sidon, weder in Galileë te rug gekeerd, cn bij het meir van Galileë zich bevindende, bracht men eenen doven, die tevens zwaar belemmerd was in het fpreken, bij hem, met verzoek, om hem te- genezen. Jesus daar op, den man afzonderlijk genomen hebbende , ftak zijnen vinger in deszelfs ooren, en raak- (*) Matth. XV. 21-2S. Mark. VII. 24-30.  des N. Testaments. 1. Afdeeling. 651 raakte zijne tong, met fpeekzel, aan. Toen hemelwaards opziende, zuchtte hij, en zeide tegen den lijder in de landtaal, Efatka, dat is, wordt geopend ! Terftond waren zijne ooren open, en zijne tong los , zoodat hij behoorlijk en verftaanbaar fprak. Elk erkende, dat hij alles wel gedaan hadt dat hij de doovcn dcedc hooren, en de Hommen fpreken. (*) Het zal, misfehien, iemand, die ciit leest, bevreemden, dat Jesus, die anders, met een enkel magtvvoord, de zieken hcrftclde, in dit geval, dus handelde. Wij kunnen zeker, van dit doen, geene reden, met zekerheid, geven. Wij zullen, in het vervolg, nog het één en ander voorbeeld ontmoeten, in het welk Jesus zekere uitwendige handelingen verrichtte, bij het doen van een wonder. Dewijl de Oosterlingen aan beeldfpraak, door tekenen, meer gewoon zijn, mag men denken, dat deze ongelukkige den grooten Heiland heeft herinnerd, aan den toeftand van het Joodfche volk. Dit ongelukkig volk was doof voor alle vermaningen tot boete , voor alle verkondigingen van het Godlijk heil, zoo genadig aan het menschdom gefchonken. Dit volk hadt wel den fchijn van den waaren Godsdienst, waardoor God verheerlijkt wordt, doch, zij hadden het wezen der zaak verloren. Hunne Godsverheerlijkingen waren thans ongevormde en ijdele klanken, zonder zin, geest, of leven; even gelijk deze doovc bezwaarlijk fprak. Dit deedt den Heiland zuchten, de liefderijke Jesus wendde zoo onvermoeid zijne pogingen aan, om hen te behouden ! (*) Mark. VII. 31-37- Ss 4  652 Bijhel-gefckiedenis den! Hij was, waarlijk, den lof waardig, dien het volk hem thans gaf: „ Hij heeft alles wel ge„ daan!" Ten dien tijde, leerde Jesus weder het volk, op zekeren berg, bij het meir van Galileë, en genas hunne zieken. De menigte, die hem volgde, hadt hem nu, reeds drie dagen, verzeld, en al hunnen voorraad van fpijze verteerd. Jesus , daar over aangedaan, fprak er van met zijne leerlingen. Deze, op dezen ftond, de voorheen gebeurde wonderdaadige fpijziging van 5,000 menfchen niet herdenkende, verklaarden, dat zij geene mogelijkheid zagen, om dezen lieden te eten te geven, alzoo zij flechts zeven brooden, en eenige weinige kleine vischjens, hadden. Nu geboaüT hij het volk , op den grond neder te zitten, en toen het dankgebed gefproken hebbende, liet hij de uitdeeling onder het volk doen, welke allen tot verzadiging aten, wordende met het overfchot zeven manden gevuld. Het getal der genen, die, dus wonderbaar, gefpijsd waren, bedroeg 4,000 mannen, behalven de vrouwen en kinderen. (*) §, 25. Jesus predikt en leert te Jerufalem, op een Loofhutten-feest. Galileë, gelijk wij tot hier toezagen , was, voornaamlijk, het tooneel van Jesus wonderen; daar verkeerde, daar leerde hij. Alleen begaf hij zich, op de hooge Feesten, na Jerufalem, de hoofdflad des lands, den zetel van den Godsdienst. Doch, bleef (*) Matth. XV. 29-38. Mark. VIII. 1-9.  des N. Testament*, h Afdeeïlng. 653 bleef dan in die ftad niet langer , dan het Feest duurde. Zelfs kan men gisten, fchoon de gefchiedenis daar in niet duidelijk is, dat hij wel eens een Feest voorbij liet gaan, het welk hij niet bijwoonde; ten minsten, als eens het Joodfche Loofhuttenfeest, het derde van de jaarlijkfche Feesten van dit volk, het welk in loofhutten, ter gedachtenis van het verblijf hunner voorvaderen in de woeitijn, cn met blijdfchap , wegens het inzamelen van den oogst, gevierd werdt, op handen was, merkten de bloedverwandten van Jesus op, dat hij geene fchikkingcn maakte, om na Jerufalem te reizen. Zij be¬ vreemdden zich deswegens. Zij twijfelden , of hij de Messiüs was, en verlangden daarom, dat hij zich eindelijk eens luifterrijk zou openbaren , en daar toe was Galileë niet gcfchikt, te Jerufalem alleen kon men verwachten , dat hij opgang zou maken. Jesus hun onder het oog gebracht hebbende, dat het zijn tijd nog niet was, als ook dat hij niet, gelijk zij, zonder gevaar na Jerufalem kon reizen, vertrokken zij naa het feest, terwijl hij in Galile'S bleef. Doch, kort daar na, begaf hij zich, insgelijks, na het Feest, maar, in 't geheim, of, gelijk men fpreekt, incognito. Op het Feest deeden de Joodfche Overheden onderzoek, of hij zich ook te Jerufalem bevondt? dewijl hij thans reeds zoo veel opgang gemaakt hadt, dat elk van hem fprak, en verfcheeiend beoordeelde, hoewel niemand rondborftig voor hem durfde uitkomen , uit vreeze voor de hoofden des volks. Toen de Feestdagen reeds over de helft verlopen waren, verfcheen Jesus in den Tempel, en droeg openlijk zijne leere voor, en verklaarde zich nopens S s 5 de  654 Bijbel-gefchiedenis de Godlijklieid van zijne leere, en zending, zich beklagende, dat men hem, des niettegenstaande, naar het leven Stondt. Dit gaf aanleiding, tot een geSprek met eenigen uit de omftanders, welke hem vraagden, of hij bezeten was? wie hem toch naar het leven Stondt? Jesus herinnerde hun het geval met den 38 jarigen kranken, wanneer men hem als een Sabbathsfchender hadt willen behandelen. Het volk bevreemdde zich, dat men hem dan nu openlijk liet leeren; men wist niet, wat men van hem zou geloven? Sommigen zelfs wilden hem vatten, maar werden weder door anderen verhinderd, dewijl de menigte mompelde, dat toch de Messiüs, bij zijne komst, geene grooter wonderen zou kunnen verrichten. De Farizeën, en Opperpriesters, leden van den Grooten Raad, dit alles opmerkende, zonden daar op de Gerichtsdienaars, om Jesus te vatten, maar deze Sprak zoo nadruklijk, zoo ernltig, van zijne hemelfche zending, en'van zijn kort aanftaande wederkeeren tot God zijnen Zender, dat het volk te meer omtrent hem verdeeld raakte, en de Gerichtsdienaars, onverrichter zake, te rug keerden, verklarende aan hunne heeren en meesters, dat nooit iemand zoo gefproken hadt, als deze mensch! Men neigde echter, om nadere bevelen te geven, toen Nikodemus, een lid van den Raad , die Jesus des nachts een bezoek hadt gegeven, gelijk wij hier voor (*) verhaald hebben , hen deedt opmerken, dat men, volgends de wet, niemand onverhoord, en zonder rechtmatig onderzoek, vatten, cn veroof- dee- (*) Bladz. 505.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 655 deden kon. Hoe onvergenoegd de Raad was, zoodat zij niet alleen de Gerichtsdienaars bekeven, maar ook hun medelid toefnaauwden, dat er immers uit Galileë nooit een Profeet was opgeftaan, het bleef hier, dien dag, bij, en des avonds begaf Jesus zich buiten de ftad, na den olijfberg. (*) §. 16. Eene overfpeeleresfe wordt voor Jesus gebracht. — Zijne redenen met de Jooden. — Men wil hem fteenigen. Den volgenden dag , was Jesus weder in den Tempel, alwaar hij het volk leerde cn onderwees. Zijne vijanden, die een voorwendzel zochten, om hem te kunnen befchuldigen, hadden eene vrouw, die, op heeter.daad, in overfpel, gevat was; naaide wet van Moses , moest zij fterven, maar de Jooden hadden het recht van leven en dood thans niet , het welk de Romeinen zich aanmatigden. Deze vrouw brachten zij voor Jesus, om zijn oordeel te vernemen, en hem, hoe het ook ware, of als een mimichter van Moses wet, of als een oproerprediker tegen de Romeinen, te kunnen befchuldigen. Jesus , terwijl zij hun voorftcl dceden, gedroeg zich, als iemand, dien deze zaak niet aan- . ging, nederbukkende, en op den grond fchrijvende; zij drongen aan, en hij, eindelijk , zich oprichtende, gaf hun dit nadruklijk antwoord: ,, Wel ,, nu, die van u lieden vrij is van deze zonde, ,, werpe den eerftenfteen op haar:" vervolgcnds weder bukkende, en voortgaande, met op den grond, C) jo Vil.  65ö Bijbel-gefchiedenis grond , in het Mof, eenige letters te trekken. Bij de befchuldigers ontwaakte het geweten, zij waren bij zich zeiven overtuigd, en begaven zich, de één voor, de ander na, weg, en wel, eerst de oudften, en zoo tot de laatften toe , latende de vrouw daar, onder het volk, alleen ftaan. Jesus opkijkende, en niemand der befchuldigers ziende, vraagde aan de vrouw, waar die befchuldigers waren? en of niemand haar veroordeeld hadt? en als zij zeide, niemand, vervolgde hij : ,, Wel ,, nu, dan veroordeel ik u ook niet! ga, en pleeg ,, die zonde niet meer! " Hier uit nam hij verders aanleiding, daar hij, bij de fchatkist, zat in den Tempel, zonder dat iemand hem vatte, om het volk onder het oog te brengen, dat hij het licht der wereld was, en dat, wie hem volgt, het levenslicht genieten zal. Hij fprak weder van zijne Godlijke zending, en leerde, duidelijk genoeg,, dat hij de MessiSs ware, zoodat velen in hem geloofden. Als hij aan dezen beloofde, hen vrij te zullen maken, ergerde dit de Jooden, die zich van hunne vrijheid, als echte zoons van Abraham, zoo veel lieten voorfhan. Jesus nam hier uit gelegenheid, om van de waare vrijheid, die in deugd en godzaligheid beftaat, te fpreken, en aan te tonen, dat de roem der Jooden op Abraham, ijdel was, terwijl zij het voorbeeld van dien vader der gelovigen, niet navolgden, noch zijne werkendeeden, die zich over zijnen dag, over zijne komst, verheugd hant ! Bit kwam den Jooden ongerijmd voor, dat hij, die nog geen 50 jaaren hadt, van Abraham fprak, als of deze Aardsvader zijne komst beleefd hadt, en als Jesus dit beantwoord-  des N. Testaments, I. Afdeeling. 657 woordde, met de verzekering, dat hij was, die hij was, eer Abraham in de wereld was, greep het volk fteenen op, uit de puin, die daar lag, dewijl men nog fteeds aan den Tempel werkte, met voornemen , om hem te fteenigen. Doch, midden in dezen oploop, ging Jesus , zich aan hunne woede onttrekkende, dwars door het gedrang, den Tempel uit, en begaf zich van daar. §. 27. Jesus geneest eenen blindgeboorenen. — Ge~ volgen van dit wonder. — Jesus, door de Jooden vervolgd, begeeft zich over den Jordaan. In het voorbijgaan, zag Jesus een'man, die van zijne geboorte af blind was. Jesus leerlingen vraagde hem, ziende, dat hij zijne aandacht op den man vestigde, wie hier wel de oorzaak van deze blindheid was, door zijne zonde , deze man zelve of zijne ouders? Jesus leerde hen, dat noch het één noch het ander plaats hadt, en dat men onbillijk handelt, met, op deze wijze, gevolgtrekkingen te maken. Dat God, hiermede, geheel andere oogmerken hadt , alzoo in dezen man Gods werken openbaar moesten worden. Hij fpuwde vervolgends op den grond, maakte van het ftof en fpeekzel flijk, en fineerde dat op de oogen van den blindgeborenen, hem belastende, na de vijver Siloam te gaan, en zich te wasfchen. De man deedt dit, en keerde ziende weder. Het was Sabbath. Het maken van flijk, en het beftrijken der oogen, fcheen een arbeid te wezen, die, (*) JoSnn. VIII.  658 - ■ Bijbel-gefchiedenis die, naar de Farizeefche denkwijze, eene fchcndïng van den Sabbath in zich bevatte. Toen der- halven de man nu ziende te rug keerde, en zijne buuren, en die hem te voren gekend hadden, hem met verwondering befchouwden, en vraagden, hoe hij ziende was geworden? en hij hun de geheele zaak verhaalde, brachten zij hem bij de Farizeën, leden van den Raad. Deze ondervraagden hem naauwkeurig, cn op zijn verhaal, ontfrond er verdeeldheid onder hen. Sommigen hielden dit voor Sabbathfchending , anderen, echter, erkenden, dat men van een' openbaaren verachter der Wet, zulke wonderen niet kon verwachten, en de genezen blinde kwam er openlijk voor uit, dat hij dien Jesus, die hem genezen hadt, voor een Profeet hieldt. Met dit géval waren Jesus vijanden verlegen. Nu wilden zij niet geloven, dat de man waarlijk blind geweest was. Men deedt zijne ouders voor den Raad komen, en vraagde hen, of' dit hun zoon was, die blind geboren was? en hoe hij nu zijn gezicht gekregen hadt? De ouders erkenden hem voor hunnen zoon, en getuigden, dat hij blind geboren was , maar hoe hij nu zag , wisten zij niet. Dat mogt men hem zeiven vragen; hij hadt zijne jaaren. Zij durfden niet meer zeggen, omdat zij wisten, dat er bij den Raad een befluit lag, dat, zo iemand Jesus als den Messiüs beleedt, hij in den kerkban gedaan zou worden. Men bracht den- herftelden blinden op nieuw in 't verhoor, en toen deze bij zijn verhaal bleef, trachtte men hem te beduiden, dat Jesus tegen de wet van Moses gehandeld hadt, maar de genezen lijder liet zich dit niet opdringen. Zulk een wonder, het welk  des N. Testaments. L Af deeling. 659 welk nooit gebeurd was, zoo lang de wereld gedaan hadt, als nu aan hem was gefchied, kon door geen verachter van Gods gebod gewerkt zijn. Dit beleedt hij voor den Raad, welke, geen andere uitzondering mogelijk ziende , hem verklaarde, voor iemand, die, blijkends zijne aangeboren blindheid, in zonde geboren was, en hem vervolgends in den kerkban deedt. Jesus vernam dit, maar fpoedde zich, om hem te vertroosten. Hem ontmoetende, maakte hij zich aan hem bekend, als den Zoon van God, en de man geloofde, en knielde eerbiedig voor Jesus neder. Vervolgends leerde Jesus , hoe hij het licht der wereld was, om de wereld te verlichten, en de goede herder, die zijn leven voor zijne fchapen ftelde, hebbende magt, om zijn leven af te leggen, en weder aan te nemen. Deze redenen veroorzaakten op nieuw verdeeldheid, onder de "Jooden. Sommigen wilden ze voor raaskallen houden, maar anderen merkten op, dat deze redenen gezond verftand behelsden, en vraagden , of een bezetene of raaskallende ook de oogen van blinden kon openen? Jesus fchijnt, dat gantfehc najaar, te Jerufalem gebleven te zijn, ten minsten op het Feest der Tempelwijding , door Judas den Makkabeïr ingelteld, toen hij den Tempel, van de ontheiliging, door de Syriërs, gezuiverd hadt (*), cn het welk in den winter viel, bevondt Jesus zich weder in den Tempel, in de gaanderij van Salomo, misfehien dus geCO Bijbelgefch. dss O. T. Bladz. 536.  66o ' Bijbel-gefchiedeuis genoemd, omdat zij van het oude Tempelgebouw van Salomo was overgebleven. Thans werdt hij van de aanzienlijke Jooden gedrongen, om rond uit te komen, en het te zeggen, zo hij de Messias was: Jesus hernam, dat hij, meermalen, getoond hadt, wie hij was, door zijne werken, maar dat zij hem niet geloofden, dewijl zijniet tot zijne fchapen behoorden , welke hij tot het eeuwig leven zou leiden, en die door zijnen Vader zouden bewaard worden, dewijl hij en de Vader één was. Dit hielden de Jooden voor Godslastering, waarom zij weder, gelijk bij eene andere gelegenheid, fteenen opnamen , om hem te fteem'gen, zonder naar Jesus verdediging en verklaring te willen hooren, maar pogende, hem te vatten, doch hij ontging hunne handen, en Jerufalem verlatende, begaf hij zich over den Jordaan, ter plaatzc, waar Joünnes het eerst gedoopt hadt , en keerde dus te rug na de noordelijke landfehappen van het Joodfche land. (*) §. 28. Jesus wordt door Petrus en de Apostelen erkend, de Messiüs te zijn. — Hij ontdekt hun zijn aanftaande lijden, en wordt, op den berg, verheerlijkt. In den oord der ftad C&farea, onder het gebied van den Viervorst Filippus gekomen, hadt Jesus een merkwaardig gefprek met zijne Apostelen. Door hen te vragen, wat de menfchen in het gemeen van zijnperfoon dachten, nam hij aanleiding, om ook hun (*) Joünn. X.  des N. Testaments. li Afdeeling* 66 i hun gevoelen uit te lokken. En nu deedt Sision Petrus, in hun aller naam, de ronde belijdenis, dat zij hem erkenden voor den Msssias, den Zoon van den leVenden God! Jesus noemde hen gelukkig, ert voorzeide aan Petrus, dat zijn dienst,eerst en vooral, in Jesus gemeente zou gebruikt worden , en hij eens, benevens zijne mede-Apostelen, met onfeilbaarheid i uitfpraak zoude doen, tevens hun belastende, om voor als nog deze waarheid niet met zoo vele woorden te verkondigen; maar tevens begon hij, van dien tijd af, hun, van zijn lijden, ja van zijnen dood, dien hij te Jerufalem zou ondergaan, te fpreken, als ook van zijne opftanding uit de dood. Toen Jesus hier van het eerst wat duidlijk fprak, nam Petrus , die een ijverig en driftig karakter hadt, hem alleen, cn verzocht hem , zülke naargeestige denkbeelden niet te voeden, van lijden en fterven ! Maar Jesus beftrafte hem deswegens, allcrnadruklijkst, als iemand, die nog menschlijke belangen bedoelde, en Gods zaak niet zuiver behartigde. Hij voorzeide aan hem en de overige leerlingen , dat die zijn waar navolger wilde zijn, zich bereiden moest, om vervolgingen, |a de dood, op deze wereld, te lijden, hoewel hij verzekerd kon zijn, van eene eeuwig zalige vergelding, bij Jesus komst in zijne heerlijkheid; waar van fommigen van hun de beginzelen zeker beleven zouden. (*) Een dag zes, of acht, daarna, nam Jesus drie van zijne Apostelen , Petrus , en de broeders Jo- (*) Matth. XVI. 13-28. Mark. VIII. 27-IX. 1. Luk IX. 1S-27. Tt  66a Bijbel-gefchiedenis Joünnes en Jakobus, met zich alleen op zekeren hoogen berg, dien de overlevering voor den berg Tabor houdt, om daar zijn gebed te doen. - Onder het bidden , veranderde hij van gelaad.. Zijn aangezicht blonk als de zon, zijne klederen glmfter- dcn° als het licht. De Apostelen , die met zvvaaren flaap bevangen waren geweest, ontwaakten geheel, door deze heerlijkheid, en zagen tevens twee Hemellingcn , die zij , uit hunne redenen, voor Moses en Eliüs herkenden , bij Jesus Maan, en met hem fpreken, over zijnen uitgang, en levens-einde, het welk te Jerufalem gebeuren zou. Ontfteld, opgetogen, door eene mengeling van vrees en blijdfchap, riep Petrus, zonder recht te weten, of te bedenken, wat hij zeide, uit, dat men hier vertoeven moest, hij wilde hier drie hutten opflaan, voor Jesus, voor Moses, en voor Eliüs. Op dit ■woord, waren zij allen omwolkt door eene luchtige hellcrfchijneude wolk, uit welke een donderdag kwam, terwiil men duidlijk de woorden hoorde: „ Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wien ik mijn " welgevallen heb, hoort hem." ■ Tevens zagen zij Moses en Eliüs in de wolke ingaan , terwijl de Apostelen van ontfteltenis ter aarde vielen, maar door Jesus bemoedigd werden, om op te ftaan, en niet te vreezen. En toen hunne oogen opflaande, zagen zij niemand meer, dan Jesus alleen, die hun geboodt, om, voor zijne opftanding uit de dooden, niemand te zeggen, wat zij gezien hadden. ' . , Onder het afklimmen van den berg, fpraken de leerlingen onderling van het gebeurde, en van het gebod van Jesus. Zij verftonden niet, wat hij, & met  des N. Testar.ienis. I. Afdeeling* 663 niet zijne opflanding, bedoelde, en Vraagden Jesus , hoe zij dan de eenparige overlevering der Schriftgeleerden moesten opvatten, dat Eliüs eerst komen zou? Jesus verklaarde hun toen nader, dat Eliüs reeds gekomen was, dat is, Joünnes de Dooper, als een andere Eliüs, doch, dat men hem niet aangenomen, maar integendeel flecht behandeld hadt, en dat hetzelfde ook hem, den Zoon des menfchen, zou overkomen. (*) S- 29. Jesus geneest een kind, het welk zijne Apostelen niet hadden kunnen genezen. — Komt ^ voor de laatfle keer, in Galileë weder, voorzegt zijn lijden, — betaalt te Kapernaum de Tempelfchatting. — Predikt nederigheid en liefderijke verdraagzaamheid. Jesus, niet zijne drie Apostelen, van den berg afgekomen , vondt zijne overige leerlingen in een hevig twistgeding, met eenige Schriftgeleerden. Maar, zoo dra het volk hem ontwaar werdt, kwam het hem te gemoet lopen, en begroeten. De oorzaak van het twistgefprek, en van den famenloop des volks, werdt door eenen man, die Jesus ta voet viel , opengelegd. Hij hadt zijn zoontjen, die de maanziekte hadt, en een ellendig lijder was, voor vuur noch water veilig, bij Jesus Apostelen gebracht, om hem te genezen, maar - zij hadden hem niet kunnen helpen. Jesus beklaagde zich over (*) Matth. XVII. 1-13. Mark. IX. 3-13. Luk. IX. 22-36. Tt %  6Ö4 Bijhel-gefchiedeiiis over het ongeloof van den een' en anderen, en beval, den lijder bij hem te brengen. Deze, bij Jesus gebracht, kreeg eene hevige vlaag van zijne kwaal, hij werdt gefcheurd, en gerekt, zoodat hij op den grond viel, en al fchuimerid omwentelde. Jesus vraagde, hoe lang het geleden was, dat hem dit was aangekomen? De vader antwoordde, van een kind af, en fmeekte om redding. Jesus eischte geloof, de bedroefde vader hernam, met tranen in de oogen, Heer! ik geloof! och! kom gij mijn ongeloof te hulp. Jesus hart was ge¬ roerd , hij geboodt den geest, die het ongelukkig kind doof en Hom maakte, van het zelve uit te gaan.! Op dit gebod voer hij uit, al brullende, maar tevens den jongen zoo geweldig fcheurende, dat hij daar als dood nederlag, en velen zelfs reeds zeiden, dat hij dood was, maar Jesus beurde hem op, en hij was gezond. In huis gegaan, vraagden hem zijne leerlingen, waarom hun deze genezing niet gelukt was ? Dit gaf Jesus gelegenheid, om hun de kracht en noodzaaklijkheid van het geloof, om zwarigheden te boven te komen, en van een ernftig en nadruklijk gebed, gepaard met verootmoediging, door vasten te kennen gegeven, voor te houden, en op het hart te binden. (*) Nu keerde hij vervolgends weder na Galileë, welk landfchap hij thans, voor het laatst, bezocht, hebbende tevens zijne Apostelen meermaal gewaar- fchuwd (*) Matth. XVII. 14-22. Mark. IX. 14-29. Luk. IX. 37-43.  des N. Testaments. f. Afdeeling. 66$ fchuwd van het lijden en den dood, die hem zou overkomen, als ook van zijne opflanding op den derden dag, (*) Te Kapernaum gekomen, werdt Petrus, door de inzamelaars van den halven fikel of didrachmen, de gewoone Tempelfchatting, die tot onderhoud van de kosten van dat gebouw, en van den openbaren Godsdienst , geheven werdt, gevraagd, of zijn Meester die fchatting niet betaalde? Petrus gaf ten antwoord, dat hij dit gewoon was. — In huis gekomen, vraagde Jesus hem, of de aardfche Koningen Schattingen hieven van hunne onderdanen, of van hunne zoonen? Van hunne onderdanen, zeide Petrus ; zoo zijn dan de zoons vrij! hernam Jesus, en dus ook ik van deze Tempelfchatting, als de Zoon van God, Israèls Koning. Evenwel, om geen aandoot te geven, geboodt hij hem, even den angel uit te werpen; in den eerden visch den besten, dien hij zou vangen, zou hij een flater, het dubbel van den fchattingprijs, vinden,daar mede kon hij, voor zich zeiven, en voor zijnen Meester, betalen, (f) Onder weg hadden de leerlingen, daar toe aanleiding nemende, uit het geen Jesus van zijn lijden, dood, en opdanding, voorzegd hadt, welke voorzegging zij niet verdonden , dewijl zij deeds aan de oprichting van een aardsch Koningrijk dachten, met eikanderen over den rang getwist, dien zij, in zijn Koningrijk, bekleden zouden. In huis vraagde (*) Matth. XVII. 23. Mare. IX. 30-32. Luk. IX. 43, 44(f) Matth. XVII. 24-27. Tt 3  £65 Bijbel-gefchiedenis Jesus hen naar hunnen twist, en als zij hem hunne twistvraag voorhielden, riep hij een kind tot zich, en verklaarde, dat zijne leerlingen , in eénvóu'wigheid, oprechtheid, en nederigheid, aan de kinderen gelijk behoorden te wezen; bij voegde er bij, dat men zich, van allen aanftoot en ergernis te ge? ven, behoorde te wachten, en zijne lusten en begeerten liever te befnoejen, dan trotsch en hard met zijnen evenmensen te handelen. Trouwens, gelijk iemand, die, 100 fchapen hebbende, één van dezelve verliezende, zich over hetzelve, als hij het wederyindt, meer verheugt, dan over de 99 overigen enz. zoo verheugt zich de hemel over eiken zondaar, die zich bekeert. Als Joünnes , één der Apostelen, zijnen Meester hier in de reden viel, hem berichtende , hoe zij iemand , die in zijnen naam demons uitwierp, fchoon hij hem anders niet 'volgde , dit belet hadden , keurde Jesus dit af, 'omdat ten minsten zulk iemand niet ligtelijk ten nadeele van Jesus fpreken zou. Verders leerde Jesus , hoe men zijnen medebroer der liefderijk behoort te behandelen, zo hij ons beledigd heeft,en hem eerst te vermanen,en alles aan te wenden , om hem tot nadenken te brengen, eer rncn hem vaaren laat. Op deze gronden, beloofde hij aan zijne Apostelen, dat hunne uitfpraken door God bevestigd, en hunne gebeden van hem yerhoord zouden worden. Petrus vraagde hem, hoe dikwijls men wel be* ledigingen van iemand behoorde te vergeven? ze- . yen maal, bij voorbeeld? maar Jesus leerde, dat hier geene bepaling te pas kwam, en helderde dit op door eene gelijkenis van eenen Koning, die aan eenen  des N. Ttstaments. I. Afdeeïing. 667 eenen zijner hovelingen, eene groote fehuld van ecnige millioenen kwijtfcholdt, terwijl deze aan zijnen medebediende geen honderd zesthalven wilde kwijtfchelden , waarom de Koning hem , wegens zijne hardheid, zoo lang aan het gericht overgaf, tot hij zijne groote fehuld zou betaald hebben. Op deze wijze zal onze hemelfche Vader met ons handelen, indien wij niet onzen medebroeder vergeven willen. (*_) §. 30. Jesus verlaat Galileë. — Geneest te Bethfaïda eenen blinden. — Wordt verhinderd, om door Samaria te reizen. — Zend zijne LXX leerlingen voor zich uit. — Geneest de zieken. — Gefprek piet Farizeën over de echtfeheiding. — Zegent de kinderen. — Voorval met eenen rijken jongeling — met eenen Wetgeleerden. — Gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. — Geval ten huize van Martha en MariS. — Leeringen over het gebed — andere lesfen en leeringen. Voor dat Jesus Galileë verliet, om na Jerufalem te reizen, deedt hij, onder anderen, te Bethfa'ida ook nog het volgende wonder, omtrent eenen blinden , dien men bij hem bracht, en verzocht aan te raken. Den man bij de hand buiten het vlek geleid, en daar wat fpeekzel op de oogen gedaan, cn hem de handen opgelegd hebbende, vraagde hij hem, of hij nu ook iet zag? De man zeide, dat hij de menfchen daar zag gaan, als of hij boomen zag. —— (*) Matth. XVIII. 1-35. Mark. IX. 33-50. Luk. IX. 4Ó-50. Tt4  66S Bijhel-gefchiedenis Jesus legde hem nogmaals de handen op de oogen, en nu was de man volkomen herftcld, en zag alles, duidelijk en klaar. — Zoo wordt de verlichting der wereld en van den mensch, van zijne onkunde en vöoröordeelen, door Godlijk alvermogen, echter niet zonder redelijke middelen , en yan tijd tot tijd, gelijk de natuur der menfchen, als redelijke wezens, en de wijsheid van God vorderen, volbracht. (*) De naaste weg uit Galileë'na Jerufalem, liep door Samarië, welk landfchap tusfehen beiden ligt. ■ Eenmaal was Jesus, van Jerufalem komende, door dit landfchap gereisd, en hadt zelfs een dag of twee in de ftad Sichar of Sichem vertoefd (f), thans wilde hij weder den kortften weg nemen, en hadt, reeds, boden vooruitgezonden, om hem een nachtverblijf te verzorgen, in een Samaritaamch vlek, omdat hij, van zijne Apostelen en leerlingen yer- zcld, de reize deedt, Haarde ingezetenen van dit vlek wilden hem niet ontyangen, volgends den haat , dien de Samaritanen den Jooden toedroegen, en voornaamlijk openbaarden, tegen Jooden, die na Jerufalem te Feest gingen, gelijk dit thans het doel van Jesus reize was. Zijne leerlingen, de broeders Jakobus en Joünnes , wilden deze weigering ftraffen met blikfemyuur , gelijk Eliü de Profeet eens zijne waardigheid gehandhaafd hadt. (§) Maar Jesus beftrafte hen, dat zij den geest van zijne leere, en het oogmerk van zijne komst, niet opmerkten, het welk niet was, nien- (.*) Mark.' VIII. 22-26. (,f) Zie boven Bladz- 599—601. (§) Zie Qefchicd. des O. T. Bladz. 417.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 669 menfchen te verderven, maar te behouden. (*) Toen Jesus deze reize ftondt te- aanvaarden, zondt hij, op nieuw, zeventig van zijne leerlingen uit, bij paarcn, naar alle (leden en plaatzen, daar hij zelve eerlang komen zou, gevende aan hun foortgelijke voorfchriften, als hij te vooren aan zijne XII Apostelen, bij eene dergelijke gelegenheid, gegeven hadt. —- Als zij, na het aflopen hunner zending, zich weder bij hem voegden, en met zeker zelfsgenoegen berichtten, hoe zelfs de duivelen hun, in zijnen naam, onderworpen waren; onderwees hij hen, dat, zekerlijk, thans het rijk des duivels , het rijk van dwaling en ondeugd , zou vallen, dat hij hun magt wilde fchenken, om flangen en fcorpiöenen te vertreden, en alle fnoodheden, met vrucht, te beftrijden cn te overwinnen, maar, dat hunne groote blijdfchap daar in behoorde te beftaan, dat hunne namen in den hemel waren opgefchreven, als crfwagters der zaligheid, (f ) Jesus , gelijk wij boven zagen, verhinderd' wordende, om door Samarië te reizen, nam nu den weg na Judeè, door het Overjordaanfehe, hij reisde langzaam, verzcld van vele hoopen volks, wier zieken hij genas. Onderweg voegden zich weder Farizeën onder den hoop, alle gelegenheden zoekende, om hem te verderven. Zij droegen hem, van tijd tot tijd, deze en gene vragen voor, om hem in den ftrik te lokken, maar zijne antwoorden waren altijd wijs en waarachtig. Dus vraagden zij hem ééns : Of het ook (*) Lukas IX. 51-56. (t) LüKAS X. I-2/f. Tt S  670 Bijbel-gefchiedenis ook den man vrijftaat, aan zijne echte vrouw eenen fcheidbrief te geven , en haar van zich te laten gm% Moses hadt de echtfebeiding veroorloofd, men wachtte dan, of hij ook Moses zou tegenl'prcken, omdat men wist, dat de zedeleer van Jesus zuiver en Strikt was. En, in de daad, Jesus toonde, uit de eerfte inftelling, en het oogmerk, van het huwlijk, dat het zelve man en vrouw als tot één perfoon verëenigt, en dus niet, dan door den dood, kan gefcheiden worden, en als men hem het gezag van Moses tegenwierp, merkte hij aan, dat Moses de echtfeheiding geenszins geboden, maar om de onbuigzaamheid van der Jooden hart, deze gewoonte, die reeds onder hun plaats hadt, hadt toegelaten, en nader bepaald. Hij fprak bij deze gelegenheid van de kuischheid en onthouding. Terwijl hij hier mede bezig was, brachten eentje moeders hare kinderen op den arm, om den zegen van den Profeet voor haar kroost te ontvangen, en dat aan zijne voorbidding aan te bevelen. Jesus leerlingen waren te onvrede, dat hun Meester dus in zijne redenen geftoord werdt, maar Jesus betoonde zich, een' vriend der kinderen te wezen, hij beftrafte zijne leerlingen, nam de tedere wichtjens op zijnen arm, legde hun de handen op, en zegende hen. (*) ■ Ook vraagde hem ééns zeker rijk jongeling, die een Overfte was, iemand, die een aanzienlijk ambt bekleedde, hem op Straat te voet vallende, en als den bes- (?) Matth. XIX. 1-15. Mark. X. i-i6\ Luk. XVIII.  ÉLxv. JESUS "betoonde jdeh,eeu vriend derfJimder-eii te wezen uij-_nani He tedere vichtjens -legde hun de handen op, en zegende hen. Bladz.670.   des ft. Testament;. I. AfdeeVing. (jt besten leermeester begroetende, wat hij toch doen moest, om ecuwig zalig te leven? Jesus, hem vooraf onder her oog gebracht hebbende, dat God alleen goed, en de beste is, herinnerde hem de geboden van de Godlijkc wet, op welker onderhouding een gelukkig leven beloofd is , en als de jongeling er voor uitkwam, dat hij, van de jeugd af, die geboden vlijtig hadt onderhouden, zag Jesus hem met een liefderijk oog aan, dewijl een zoo deugdzaam gedrag waarlijk iet zeldzaams is , bij eenen rijken jongeling: maar tevens, om hem van Zijne verbeelding, als of hij volkomen deugdz M was, te genezen, en zijne deugd te beproeven, beval hij den jongeling, alle zijne bezittingen te verkopen, het geld aan de armen te geven, en Jesus, op zijne reizen, te verzeilen. Dit was voor den rijken jongeling te zwaar. Treurig keerde hij zich om, cn ging heen. Hetwelk Jesus aanleiding gaf, om van den rijkdom te fpreken, en, fchoon hij den rijkdom op zich zeiven niet verachtte, de moeilijkheid aan te tooncn, welke de rijkdom aanbrengt, wanneer de waarheid opofferingen eischt, en zcLfsverloochening, in tijden van beproeving cn vervolging. Als Petrus, bij deze gelegenheid, van zich zeiven en zijne mede-Apostelen fprak , die, om Jesus te volgen, alles verlaten hadden, verze' kerde Jesus hem, van eene evenredige beloning, in zijn Koningrijk, door het bezit cn genot van edeler, dan aardfche en tijdelijke goederen. Maar, waarfchuwde hem te gelijk voor zelfsverheffing, en vertraging in zijnen oprechten ijver, dewijl,°door het één en ander, niet zelden, de eerften, daar meu  67ü Bijbel-gefchiedenis men alle goede verwachting van hadt, de laatften worden, en achterlijk blijven. (*) Dit helderde hij op, met eene gelijkenis, van eenen huisvader , die 's morgens vroeg arbeiders huurde, om in zijnen wijngaard te werken, tegen zeker bepaald dagloon. Een uur of drie later, op de markt eenige arbeiders vindende ledig ftaan, zondt hij die, ook, naar zijnen wijngaard, doch, zonder de beloning te bepalen. Ook vertrouwden deze menfchen genoeg, op zijne menschlievendheid, dat zij zich te yrede hielden, met het geen hij zou billijk oordeelen , om hun te geven. — Op gelijke wijze nam hij, op verfchillende uuren,tot zelfs namiddags te vijf uuren, nog anderen aan, zoo, dat deze laatften maar één uur behoefden te arbeiden, 's Avonds de arbeiders geroepen hebbende, om hen te betalen , betaalde hij aan de laatften het geheele dagloon, desgelijks aan de volgenden, die hij, tusfehentijds , en zonder beding, gehuurd hadt. Zij, die het eerst, .en voor den geheelen dag, voor eenen bepaalden loon, gehuurd waren, verbeeldden zich , toen de beurt aan hun kwam, dat zij van eenen zoo milden man zeker iet, boven den bedongen loon, ontvangen zouden; maar de landheer betaalde hun juist, het geen zij bedongen hadden. Nu waren zij ongenoegd, en morden : Zij, die den geheelen dag gearbeid , en de hitte van den dag verdragen hadden, werden gelijk gefteld met hun, die flechts één enkel uur gewerkt hadden. Hoe onbillijk was dit! Dit (*) Matth. XIX. 16-30, Mark. X. 17-31- Luk. XVIII. 13-30.  des N. Testaments. L Afdeeling. 673 , Dit {treedt met de gelijkheid! Zij hadden nog- thans geene reden voor hun misnoegen. De huisvader bracht hun dit onder het oog. Zij waren met hem overeengekomen, omtrent den loon, en hadden het niet aan zijne goedwilligheid overgelaten. Hij betaalde hun, volgends die overeenkomst, wat hadden zij dan te klagen? Zo er ook geene anderen geweest waren, zouden zij wel in hun fchik geweest zijn. Derhalven , het was afgunst, die hen kwelde. En, als hij die anderen, die alles aan zijne billijkheid hadden overgelaten, nu even als hen beloonde, ftondt hem dat niet vrij? Mogt hij geene weldaaden van zijn eigen goed bewijzen naar goedvinden? of moest hij karig wezen, omdat zij nijdig waren? • Nu, zoo handelen ook de menfchen omtrent Gods befluit. Zij morren, als het hunnen medemensen wel gaat! Zij willen God dienen, enkel, op hoop van beloning ! en, dus worden de eerften de laatften, en de laatften de eerflen! ja, onder velen, die geroepen worden, tot den dienst van God, en tot zaligheid, zijn maar weinigen uitgclezenen ! (*) Een andermaal hadt Jesus een gefprek met eenen Wetgeleerden, die, om hem te toetzen, genoegzaam dezelfde vraag deedt, als de bovengemelde jongeling, te weten: wat hij doen moest, om het eeuwig leven te verkrijgen? Jesus vraagde hem: wat er in de wet gefchreven ftondt? en hoe hij daar in las? Hij hernam, dat de wet gebiedt, God lief te hebben, met alle krachten en vermogens, cn onzen naasten als ons zelvcn. Zoo hadt Jesus zel- (*) Matth. XX. 1-16.  {574 Bijbel-gefchiedenis zelve den inhoud der Wet meermalen opgegeven. — Wel geantwoord ! zeide hij daarom; doet dat, eii gij zult leven. De Geleerde voelde de kracht vait deze les, doch, om zich zelvcn te verfchonen, hernam hij : wie is dan mijn naasten ? Volgends de joodfche denkwijze , bepaalde zich dit denkbeeld alleen tot Jooden, terwijl zij de Heidenen, en Samaritanen, hateden, en naauwlijks den naam van menfchen waardig achteden. Om den geleerden overtuigend te leeren, wie zijn naaste, het voorwerp van zijne liefde, was, droeg Jesus de volgende gelijkenis voor. Een Jood, die van Jerufalem na Jericho reisde, hadt het ongeluk, in de woeftijn,, tusfehen deze beide fteden, in de handen van ftruikroovers te vallen, die hem van alles beroofden, wondden, en voor dood lieten liggen. Bij geval, kwam een Priefter langs dien weg reizen, maar den ongelukkigen van verre ziende, maakte hij een' omweg , om niet, door zijn ambt, verpligt te wezen, om zich met dcnzelven te bemoejen. Kort daai" na komt er een Leviet, maar, deze, hoewel hij wat nader kwam, om het voorwerp te zien, ging ook van verre voorbij, Eindelijk, komt er een Samaritaan. Deze zag den ongelukkigcn naauwlijks, of, zonder te bedenken, dat hij een Samaritaan, en deze een Jood was, befchouwde hij in hem eenen mensch , eenen ongelukkigcn natuurgenoot, en gevoelde innig medelijden, Hij hieldt ftil', fteeg van zijn lastbeest, verbondt 's mans wonden, en zuiverde en verzachtte ze met olie en wijn, die hij tot zijn eigen voorraad bij zich .hadt. Vervolgends •beurde hij hem op zijn lastbeest, en geleidde hem na;t  des N. Testameuis. I. Afleeling. 675 naa de naaste herberg of Karavanferai, ^daar hij ajle zorg voor hem droeg, cn bij zijn vertrek, den oppasfcr van dezelve cencn Steekpenning gaf , met last, om den ongelukkigcn man wel te behandelen, nemende hij alle de kosten verder voor zijne rekening. Thans liet Jesus aan den geleerden zclvcu het oordcel over, wie hier de naaste moest genoemd worden van den ongelukkigcn Jood, de Priefter, de Leviet, of de Samaritaan? En wat kon de Wetgeleerde anders antwoorden, dan: de Samaritaan? I-lij wilde dien echter niet noemen, maar zeide, in 't gemeen : Die barmhartigheid aan hem geoefend heeft ! Ga, zeide Jesus, en doe gij desgelijksl Dus moest een Joodfche Geleerde van eenen Samaritaan leeren, dat alle onze medemenfehen, als onze natuurgenoten, voorwerpen zijn van onze liefde, welke wij moeten beminnen en weldoen, als ons zeiven. (*) Op zijne reizen , als Jesus zich te Jerufalem, of in den omtrek dier ftad, bevondt, hadt hij te Bethatfig doorgaands zijn optrek, ten huize van zekere Martha, die, met hare zuster MariS, en haar beider broeder Lazarus, onder zijne voornaamlte vrienden gerekend werden. Eens daar zijnde, was Martha heel ijverig, om ten diende van haven gast en zijn gezelfchap, alles gereed te maken , terwijl MARia' ftil in Jesus gezelfchap zat, en naar zijne lesfen hoorde. De ijverige Martiia kwam eindelijk bij Jesus, vragende, hoe hij dit kon aanzien, dat haare zuster haar alleen dus liet dienen, hij (*) Lua. X. 25-37.  676 Bijbel-gefckiedenis hij zou haar zeggen, dat zij haar eene hand zóu bieden. Maar Jesus beftrafte haar vriendelijk, dat zij te veel nodeloze zorgen hadt dat ééne zaak het nodigfte was en dat MariS het beste gedeelte gekozen hadt, het welk haar ook niet ontnomen zou worden. Zoo leerde Jesus altijd, dat wij het gewigtigfte, de belangen van ons beste deel , de onfterflijke ziel, behooren te behartigen. (*) Op zekeren tijd, als hij zijn gebed in eenzaamheid gedaan hadt, verzocht hem één van zijne leerlingen, om een voorfchrift van een gebed, zoo als Joünnes ook aan zijne leerlingen gegeven hadt. En nu herhaalde Jesus het gebed, het welk ook in zijne Bergleerreden door hem was opgegeven, het onze Vader , het volmaaktfte voorfchrift van een gebed, dat ooit gegeven is, en voegde er tevens eenige ophelderingen bij, omtrent de kracht van een oprecht en aanhoudend gebed, en de verhoring, welke het zelve bij God te wachten heeft, (f) Hij herhaalde ook, bij gelegenheden, nog andere lesfen en vermaningen, bij welke hij nieuwe ter opheldering voegde, bijzonder was hij ftreng in het beftraffen van de Farizeën en derzelver ondeugden en geveinsdheid, even min ontzag bij de Wetgeleerden , hoe hoog hun aanzien ook bij het volk was. (§) Hij waarfchuwde zijne leerlingen voor de leere der Farizeën, die hij een zuurdeesfem noemde, in ftaat, om alle waarheid en deugd te be- (*) Luk. X. 38—42. (f) Luk. XI. 1—14. (§) Luk. XI. 14-54.  des N. Testaments. I. dfdeeïïng. 677 bederven (*)", vermaande hen op God te vertrouwen , en geene vervolgingen te fchromen. (f) Bij deze gelegenheid kwam er iemand, welke van hem begeerde, dat hij zijnen broeder zou belasten, om de ervenis met hem te deelen. Jesus weigerde zich hier mede te bemoejen,maar liet zich, bij deze aanleiding, uit,over het onbetaamlijke der gierigheid, en droeg de gelijkenis voor van eenen wijzen dwaas, die op zijn goed vertrouwde, maar nog dien eigen nacht kwam te fterveu ! Hij fprak van den aanhoudenden ijver en Standvastige waakzaamheid in den dienst van God. Ook van het oogmerk cn de gevolgen van zijne komst op aarde, en over meer andere voortreflijke onderwerpen. (§) §. 31. Jesus waarfchuwt voor ligtvaardig oordeelen. — Geneest eene vrouw, die 18 jaar en krank - geweest was. — Of'weinigen zalig worden? — De Farizeën waarfchuwen hem voor Herodes. Om dezen tijd was er te Jerufalem een oproer voorgevallen. — De toren bij Silo'dms vijver was ingeltort , bij welke gelegenheid 18 menfchen waren omgekomen; om de kosten van deszelfs hcrfi:e]ling goed te maken, hadt Pilatus, de Romeinfche Stad* houder, geld uit de Schatkist willen ligten, waar tegen zich het volk, bijzonder eenige Galileïrs, met geweld verzetten. Deze Galileïrs hadt Pila¬ tus, (*) Matth. XVI. 5-12. Mark. VIII. 14-21. Li k. XII. 1-4. (t) Lijk. XII. 4-12. (§) Luk. XII. 13-59. Vv  678 Bijbel-gefchiedenis tus , door' zijne Soldaten, op den Tempelberg zeiven, laten ncderfabelen, en dus hun bloed, als 't ware, met hunne offeranden gemengd. ■ Toen men dit aan Jesus berichtte, nam hij daar uit gelegenheid, om zijne toehoorers te leeren, dat men nooit uit het ongeluk , het welk iemand treft boven een' ander, moet befluiten, dat die ongelukkige grooter zondaar was, dan wij, of een ander. Hij waarfchuwde hen veelëer, dat, indien zij zich niet bekeerden, zij allen, opdezelfde wijze, zouden omkomen , en bekrachtigde zijne waarfchuwing, met eene gelijkenis , van iemand, die een' vijgeboom heeft, welke geene vrucht draagt , zoodat hij, drie jaaren achter een, zijne verwachting te leur fielt, waarom hij den tuinier belast, denzelven uit te roejcn, doch, op deszelfs voorfpraak , om nog een jaar te wachten, en intusfchcn den grond om te fpitten, en nieuwe mest aan te leggen, daar toe befluit, echter met het volftrekt befluit, om, indien dit niet baat, den boom om te houwen. Zoo was de toekand van het Joodfche volk! (*) Op zekeren Sabbath, naar zijne gewoonte, in de Synagoge kerende, zoo was daar eene vrouw, die reeds achttien jaaren een fmartlijk toeval hadt gehad, waar door zij geheel nedergcbogen ging, en zich niet kon oprichten. Jesus riep haar, en haar de handen opleggende, fprak hij : vrouw! wees ontflagcn van' uwe krankheid! Op kond richtte zij zich volmaakt op, en loofde God. De bekuu- rer der Synagoge, meenende, dat dus de Sabbath gefchonden werdt, dewijl dit mensch ligt nog een dag (*) Luk. XIII. 1-9.  des N. Testamehts. I. Afdeellng. 679 dag hadt kunnen wachten, cn dit aan het volk voorhoudende, om deszelfs eerbied voor Jesus weg te nemen, zoo verdedigde Jesus zich nadruklljk, dat hij en zijns gelijken, fchijnvroomen, immers hunnen os of ezel wel losmaakten, en heen leiden, om ze te doen drinken, op den Sabbath, en of men dan eene dochter van Abraham , die nu reeds 18 jaaren, door den Satan, gebonden was gehouden, langer in haren toeftand zou laten, om, als 't ware, den Sabbath niet te ontheiligen? (*) Als hij dus van ftad tot ftad, en van vlek tot vlek, al kerende, voortreisde na Jerufalem, kelde hem ééns iemand de vraag voor: of er ook weinige menfchen zalig zouden worden? Gelijk de menfchen zich, veelal, met nieuwsgierige vragen bekommeren, over de verkiezing, over de voorverördineering enz. dingen, die ons, in de daad, niet rechtftreeks, betreffen. Jesus antwoordde daarom ook niet regelrecht op de vraag, maar vermaande zijne leerlingen, om, deze vraag aan hare plaats latende, zich toe te leggen, om zelve zalige onderdanen te wezen van Gods Koningrijk daar toe geen uitkel te nemen, tot het te laat zou zijn, noch ook zich op uiterlijke voorrechten , of Godsdienkige verrichtingen, te verlaten, herhalende zijne fpreuk, dat vele eerken de laatften , en daar tegen vele laatften de eerften zouden zijn. (f) Terwijl hij zich nog onder het gebied van Herodes bevondt, kwamen er eenige Farizeën bij hem, die hem, met eene geveinsde hartelijkheid, waar- fèhuw- (*) Luk. XIII. ïo-16. (t) Luk. XIII. 22-30. Vv 2.  68o Bijbel-gefchiedenis fchuwden, dat hij zich zou fpoeden in zijne reize, dewijl Herodes voornemens was, hem ter dood te brengen. Maar Jesus gaf hun bedaard ten antwoord, dat zij dien lozen Vos zouden aanzeggen, dat hij voortgaan zou, met onderwijzen en wonderen te doen, zonder zich aan hem te bekreunen, dewijl het immers iet vreemds zou zijn, dat een Profeet buiten Jerufalem zóu ter dood gebracht worden. Jerufalem hadt zijne weldaadige lesfen en uitnodigingen verfmaad, maar Jerufalem, en deszelfs Tempel , zou daar voor ook verwoest worden, en hem zou men niet weder zien, de Jooden zouden zijne gunstrijke tegenwoordigheid misfen, tot dat hij, in heerlijkheid, zou wederkomen. (*) §. 32. Jesus geneest eetf waterzuchtigen. — Tafelredenen van Jesus. — Hij fielt de waare hoedanigheden van zijne navolgers voor, en leert weder door gelijkenisfen. Op zekeren Sabbath was Jesus, in het huis van zekeren Opperften der Farizeën, te gast, terwijl de Farizeën hem naauwkeurig gade floegen. Nu bevondt .zich hier, in zijne tegenwoordigheid, een man, die de waterzucht hadt. Jesus vraagde aan de Farizeën en Wetgeleerden, het geen hij, meermalen, gevraagd, en met zijne daaden , beantwoord hadt : Of het geoorloofd was, iemand op eenen Sabbath te. genezen? Zij konden hier op geen neen! zeggen, en ja! wilden zij niet. Derhalven zij zwegen. Jesus nam toen den man, genas hem, en liet hem (*) Luk. XIII. 31-35.  des N. Teitaments. I. Afdeeïïng. 681 hem gaan, en, ter verdediging van zijn gedrag, deedt hij hen opmerken, dat zij toch wel hun vee, zo het op den Sabbath in een put mogt gevallen zijn, daar uit zouden helpen, hoe veel meer hij een ongelukkig mensch? (*) Jesus, de groote leeraar, liet dus nooit gelegenheden voorbij gaan, om wel te doen; hij was ook, onophoudelijk, bezig, met de menfchen te leeren, en zelfs zijne tafelgefprekken waren onderwijs. Hij merkte op, dat de gasten de eerde plaatzen voor zich uitkozen, daarom gaf hij de les, dat men, op eene maaltijd genodigd zijnde, de eerde plaats niet moest bezetten, om geen gevaar te lopen , van, met fchaamte, dezelve te moeten ruimen, indien de gastheer iemand genodigd hadt, die aanzienlijker is. En hier uit trok hij deze algemeene les: Elk , die ..zich zeiven verhoogt, zal vernederd, maar, die zich zeiven vernedert , zal verhoogd worden, (f) Omtrent den gastheer opmerkende, dat deze , vrienden , bekenden , en aanzienlijke lieden , genodigd hadt, gaf hij deze les. Als men den naam van gastvrij, naar waarheid, wil hebben, moet men aan zulke lieden zijne weldaaden bewijzen , die niets hebben, om weder te vergelden, aan armen, behoeftigen, en lijdenden, om die te verkwikken en. te vertroosten. (§) Eén der gasten liet zich nu dezen uitroep ontvallen : gelukkig hij, die maaltijd houden zal in het rijk (*) Luk. XIV. 1-7. (f) Luk. XIV 7_u. (§) Luk. XIV. n-14. Vv 3  68 a Bijbel-gefchiedenis rijk van God ! Gelijk wij nog heden vele menfchen hooren fpreken: ja, gelukkig die menfchen , die dat van zich vertrouwen kunnen, dat zij deelgenoten zullen zijn der zaligheid ! Maar bij dien weusch blijft het dan. Jesus droeg, op dezen uitroep, eene gelijkenis voor, om tc leeren, waar het eigenlijk aan hapert, dat zoo weinigen gelukkig worden. Wanneer de menfchen geroepen worden tot het wezenlijk goed en de zaligheid, hebben zij, doorgaands, zoo veel met het wereldfche op, dat er geen tijd overfchict, om op het geestlijke en hemelfche tc kunnen deuken. De gelijkenis was deze : Iemand had eene maaltijd aangericht, cn gasten genodigd. Toen alles gereed was, ontfchuldigden de gasten zich. De dén hadt een landgoed gekocht, dit moest hij gaan zien. Een ander hadt een koppel osfen gekocht, daar wilde hij de proef van nemen. Een derde hadt eene vrouw getrouwd, en kon daarom niet komen. De gastheer, misnoegd over deze teleurltelling , wilde nu niet, dat één van hun van zijne maaltijd proeven zou, maar liet armen, verminkten, kreupelen, blinden, van de ftraat binnen roepen, en ze'fs, alzoo er nog plaats overig was, liet hij van buiten de fiad op de openbare wegen foortgelijke lijders opzoeken, en op het dringendfte nodigen, om bij hem te komen,* op dat zijn huis vol ware met gasten. (*) Jesus was, gelijk wij hier voor gezien hebben, op zijne reize, verzeld van eene menigte volks, op ééns wendde hij zich tot deze menigte, en droeg haar (*) Luk. XIV. 15-24.  des N. Testaments. I. Af deeling. 683 haar voor, welke hoedanigheden er verëischt werden , in eenen waaren navolger van hem. Zulk iemand moest alles durven opofferen, en verloochenen , alzoo men niet dan lijden en vervolgingen, in de beoefening van Jesus Godsdienst, ten minsten voor als nog, ja doorgaands, zich moest voordellen. Men behoorde vooraf dit wel te overleggen , om niet gelijk te zijn aan iemand, die een toren wilde bouwen, zonder de kosten te ovcrrekenen, of aan een' Vorst, die, roekeloos, zich in eenen oorlog inwikkelt, met eenen veel magfiger Vorst, zonder te voren , vcrftandig , alle zaken overlegd en beraadflaagd te hebben. (*) Onder de genen, die hem volgden, waren vele tolbedienden, cn anderen, die, voor zondaars bij uitnemendheid, gehouden werden, waar over de Farizeën en Schriftgeleerden weder morden, gelijk zij, meermalen, gedaan hadden, alzoo zij dit voor eenen Profeet onbetaamlijk hielden. Jesus overtuigde hen, van hunne onredelijkheid, door verfeheiden gelijkenisfen. In 't gemeen, merkte hij aan , dat de bekeering van eenen zondaar, den Ilemellingen , tot grooter blijdfehap ftrekt, dan 99 rechtvaardigen, die geene bekeering nodig hebben, gelijk iemand zich meer verheugt over één verloren fchaap, dat hij wedervindt , dan over 99, die niet verdwaald zijn, en eene vrouw, die tien gulden bezit, meer over het wedervinden van eenen verloren gulden , dan over de negen , die zij behouden hadt. (f) In (*) Luk. XIV. 25-30. (t) Luk. XV. 1-10. Vv 4  6S J. Bijbel-gefchieds:;!s In 't bijzonder vertoonde bij de gefteldheid van de Farizeën, en van die, welke zij als zondaars aanmerkten, en over welken zij morden, en liet liefderijk en billijk gedrag van God omtrent deze menfchen , voor, in de overfchoone gelijkenis van den onberaden of verloren -zoon. Zeker iemand, dus verhaalde hij, hadt twee zoonet), de jongde van dezen begeerde buiten 'slands te reizen, en vorderde daarom het gedeelte yan zijne eryenis van den vader. Hier mede op reis gegaan, leefde hij, in een vreemd land, overdadig, tot hij vzijn' geheelen rijkdom, door een liederlijk ^gedrag, verkwist en doorgebracht hadt. Dewijl. er tevens in dat land een diuire tijd en hongersnood kwam, moest hij gebrek lijden, en zag zich genoodzaakt, zich zelven, bij een' yan de burgers yan dat land , te yerhuuren, om deszelfs zwijnen te hoeden, en was dikwijls blijde, dat hij zijnen huik met het zwijnenvoedzel mogt vullen. Onder zulke omstandigheden, kwam hij tot nadenken, hoe wel hij het, in het vaderlijk huis, plagt te hebben, alwaar de huurlingen overvloed yan brood hadden, terwijl hij van honger verging. Hij befloot, tot zijnen vader weder te keeren,. zijne euveldaaden te belijden, en hem te fmecken, dat hij hem, onwaardig, zijn' zoon te wezen , onder het getal zijner- daglooners wilde aannemen. Zoo gezegd, zoo gedaan ! Hij ftondt op en kwam tot zijnen vader. — Do vader zag hem reeds van verre, en was terftond bewogen, hij liep toe, viel den zoon om den hals, en kuschte hem. De zoon belecdt zijne euveldaaden I en de tedere vader vergaf ze met blijdfehap, liet hem zijne vorige klederen aantrekken, het gemes-  des N. Testaments. I. Afdeellng. 685 meste kalf (lachten, en een vrcugdemaal aanrichten. Hij hadt zijnen zoon voor dood geacht, maar hem thans weder levend gevonden. De oudfte zoon uit het veld t'huis komende, en het muzijk en gezang hoorende, vraagde, wat er gebeurd ware? en hoorende, dat zijn vader zoo verblijd was, omdat zijn broeder gezond was t'huis gekomen, was hij boos, en wilde niet binnengaan. De liefderijke vader ging bij hem, cn verzocht hem , maar nu morde hij: Hij was altijd bij den vader in huis gebleven , en hadt nooit een bokjen mogen hebben, om met zijne vrienden vrolijkte zijn! Maar nu zijn broeder, die zijn geld met hoeren hadt doorgebracht, t'huis kwam, nu werdt het gemeste kalf geflacht! Nadruldijk verdedigde zich de vader, en tevens lieftalig : ,, Kind! gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is het uwe. -— Doch nu, moet men vrolijk zijn, dewijl uw broeder dood was, maar weder levend is geworden. Hij was verloren, maar is weder gevonden." Zoo zijn dikwijls de menfchen, gelijk de oudfte zoon, zoo waren de Farizeën. Maar zoo, ja oneindig liefderijker is God, dan die tederlievende en ontfermende vader! (*) Aan zijne leerlingen verhaalde hij nog eene gelijkenis van eenen voorzichtigen rentmeester. Deze werdt bij zijn' heer aangeklaagd, dat hij zijns meesters goederen doorbracht , cn daarom door denzelvcn tot rekening en verantwoording geroepen. Hij wist, wat hij gedaan hadt, zijne rekening kon hij niet goed maken , hij zag dus zijne afzetting te gemoet, en wat dan te beginnen? Hij bcfloot, alle de C) Luk. XV. 12-32. Vv 5  686 Bijbel-gefchicdenis de landhuurers van zijnen heer te ontbieden, cn floeg hunne pacht zoo veel af, als hij zijnen Heer te weinig in rekening gebracht hadt. Hier door maakte hij zich alle deze pachters of landlnmrers, opeens, tot vrienden, en zijn Heer zelve kon niet nalaten, zijne voorzichtigheid en beleid te prij- zen- Uit dit voorzichtig beleid van den 011- rechtvaardigen Rentmeester, leerde Jesus zijne leerlingen, om, door aalmocsfcn, zich, als't ware, de armen tot vrienden te maken, en zich voor gierigheid en een oneerlijk beftaan te wachten. De Farizeën, wien gierigheid en geldzucht eigenwas, hoorden dit, en trokken, met verachting, den neus op, maar Jesus ïtelde hunne geveinsdheid openlijk ten toon, hoe zij zich bij de menichen wonder wisten te rechtvaardigen, maar hun hart was aan God bekend. Doch, fchoon nu het Godsrijk, zedert de tijden van JoSnnes , verköndigd werdt, en elk om ftrijd poogde, een onderdaan van hetzelve te worden, echter was de Wet niet afgefehaft, voorzoo ver zij eene ftrikte deugd gebiedt, in zoo verre is zij onveranderlijk en duurzamer dan het Hcel-al. Hij droeg hun, verders, ter fta- ving van zijn gezegde , de volgende gelijkenis voor. Daar was eens een rijk man, die dartel, en vrolijk, leefde. • Ook was er een arm man, Lazarus, een ongelukkig mensch, vol zweeren, die daar aan de voorpoort van het huis van den rijkaartïag, om van het overfchot van 's rijkaarts tafel het leven te houden , hier lekten de honden dikwijls zijne zweeren. Eindelijk overleedt de arme man, en werdt van de Engelen overgevoerd, in den fchoot  des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 687 fchoot van Abraham de gewesten der zaligen, zijnde de Jooden van ouds gewoon, de zaligheid, onder het beeld van eene maaltijd, voor te ftellen. De Rijkaart fterf ook, en werdt begraven. Maar de oogen opflaande, was hij in de Hel, in de plaats der pijniging en rampzaligheid. Hij zag Abraham van verre, en Lazarus met hem in zijnen fchoot aanliggende aan het feestmaal der zaligheid, nu fmeekte hij, dat vader Abraham hem Lazarus zou zenden, om met een weinig vocht zijne tong te vcrfrisfchen, dewijl hij duldeloze fmar- ten leed. Het antwoord van Abraham was, dat hij zijn goed geduurende zijn leven hadt gehad, maar Lazarus het kwaad. Ook was thans geene mogelijkheid over, van gcmeenfchap of overgang, tusfehen hemel en hel, na het beliisfend uur des doods. Hij hieldt aan, en badt voor zijne nog levende vijf broeders, dat Lazarus aan hun mogt gezonden worden, opdat zij zich, bij tijds, bekeerden. Maar ook dit werdt hem afgeflagen, zij hebben, zeide Abraham, Moses en de Profeeten, laat hen die hooren. Als hij aandrong, dat iemand uit het rijk der dooden tot hen gekomen, meer indruk op hen zou maken, verzekerde Abraham hem VIM hc t tegendeel, te weten, dat, indien zij naar Moses en de Profeeten niet hoorden, zij zich ook niet zouden laten overreden, al ftondt iemand zelfs uit de dooden op. (*) Eens fprak hij tegen zijne leerlingen van de ergernisfen-, en leerde, dat het niet anders kon wezen , of zij moesten voorkomen op den weg der deugd, (*) Luk. XVI. i-3i.  Bijbel-gefchiedenh deugd, doch, hij fprak het wee uit over den gepen,. door wien zij komen! Hij hadt meermalen op het geloof aangedrongen, eens verzochten hem zijne Apostelen, dat hij hun meer geloof wilde fchenken , op dit verzoek verklaarde hij zich nader, dat het niet op de grootte maar op den aart en goede gefteldheid van het geloof, aankwam. Dat zij zich zeiven niet moesten verheffen, ook niet moesten dienen in zijn rijk, als zulkcn, die alleen op beloning zien, welke zij ook niet terftond verwachten moesten. Gelijk, in het natuurlijk leven , niemand zijnen knecht, voor gedaan werk , laat eten of drinken , of hem bedankt , omdat hij gedaan heeft, het geen hem belast was. (*) §• 33- Jesus geneest tien melaatfchen. — Spreekt van de komst van Gods Koningrijk, en heldert zijne leere weder op, met gelijkenis/en. Op zijne reize naa Jerufalem , hadt hij , daar hij, gelijk boven gezegd is, het landfchap Samarië mijden moest, echter tusfehen dat landfchap en Galileë door, zijnen weg genomen, alwaar hem, in zeker vlek, tien melaatfchen te gelijk ontmoetten, zoo als deze menfchen, die buiten de famenleving gefloten waren , meermalen zich plegen famen te voegen. Zij bleven op eenen afftaud ftaan, cn fmeekten, dat hij zich over hen wilde ontfermen. — Negen van hun waren Jooden, en één een Samaritaan. Jesus geboodt hun, dat zij zich aan de Prie- (*) Luk. XVII. i-io.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 689 Priefters vertonen ^ en onderzoeken zouden laten, of zij ook melaatsen waren. Daar op heen gaande, vonden zij zich genezen, de negen Jooden gingen voort, maar de Samaritaan voelde zoo veel dankbaarheid voor deze weldaad, dat hij, God lovende, te rug keerde, voor Jesus nederviel, en hem hartelijk dank zeide. Jesus gaf hier op zijne verwondering te kennen, dat alleen deze vreemdeling zich zoo dankbaar betoonde, daar zij toch allen genezen waren. Maar, zoo groot was de ongevoeligheid der Jooden. —— Nu vertroostte Jesus den Samaritaan, met de verzekering, dat zijn geloof hem behouden hadt. (*) Op die zelfde reize, vraagden hem de Farizeën, wanneer het Godsrijk zou komen ? of hij bet zelve nu ook te Jerufalem ging oprichten? Maar, het antwoord van Jesus was, dat het Godsrijk reeds onder hun was, reeds zijn' aanvang hadt genomen, te weten, door zijne leere, en zoo velen , die dezelve geloofden, en zich tot God bekeerden. Daar in beftaat toch de waare natuur van Jesus rijk, maar niet in uitwendige pracht en majefteit. Vcrvolgends verklaarde hij zich nader deswegens aan zijne leerlingen, hen waarfchuwende, dat er bange tijden op handen waren, in welken men om de tegenwoordigheid van hem zou wenfehen. Dat zijn rijk, in heerlijkheid, onverziens, doch op zijnen tijd, zou komen. — Eerst zoude hij moeten lijden. Hij gaf het kenmerk op van zijne aanftaande toekomst, als er eene algemeeoe zorgeloosheid in de wereld zou plaats hebben, gelijk iu de (*) Lvk. XVII, n-19.  6go Bijbel-gefchiedenis de tijden van Noacn, of gelijk het in Sodom toeging ten tijde van Loth. Op hunne nadere vraag: waar zijn rijk zich zou openbaren? gaf hij een onbepaald antwoord, met eene foort van fpreekwoord: waar het aas is, vergaderen de arenden en gieren. (*) Daar zou dus een lange tijd verlopen, voor zijne komst in heerlijkheid, echter moest men den moed niet opgeven, maar in het gebed volharden, om de komst van het Godsrijk. Dit leerde hij met de gelijkenis van zekeren rechter, die God noch menfchen ontzag, welke van eene weduw aangemaand werdt , om recht tegen hare partij. Langen tijd wilde hij haar geen gehoor geven , maar , als zij aanhieldt, befloot hij, ten laatften, haar aan goed recht te helpen, om niet eeuwig van haar lastig gevallen te worden. — — Nu befloot Jesus , bij tegenöverftelling, hoe veel meer God zijnen uitverkozen gunftejingen recht zou doen. Maar, voegde hij er bij : Als de Zoon' des menfchen zal komen, zal bij wel geloof vinden, aangaande zijne toekomst! (f) Nog verhaalde hij eene gelijkenis tegen fommigen , die zich verbeeldden, rechtvaardigen en deugdzamen te zijn, terwijl zij anderen verachten. Daar gingen céns, zeide hij, twee menfchen in den Tempel, om hun gebed te doen; de één was een Farizeïr, de ander een Tollenaar. De Farizeïr ftondt op zich zei ven, afgezonderd van andere menfchen, die hij beneden zich rekende , cn badt dus: O God ! Ik dank (*) Luk. XVII. 20-37. (f) Luk. XVIII. i-ii.  des N. Testaments. I. Af deeling. 691 dank u, dat ik niet ben, gelijk de overige menfchen, roovers, onrcchtvaardigen, echtbrekers, noch ook gelijk deze Tollenaar. Ik vaste twee maal ter week, ik geef tienden van alles, wat ik bezit ? Maar de Tollenaar, bleef op eenen afftand ftaan, kennende zich onwaardig, om nader te komen, hij durfde zelfs de oogen niet hemelwaards verheffen , maar floeg op zijne borst, en fprak, met eene diepe zugt: o God ! wees mij zondaar genadig! En Jesus verzekerde, dat deze boetvaardige verhoord werdt, maar niet de Farizeïr, gelijk elk, die zich zeiven verhoogt, vernedert, en die zich zeiven vernedert, verhoogd zal worden. (*) §. 34. Jesus voorzegt weder zijn aanftaande lijden. — Verzoek van Zeisedeus zoonen, onderfleund door hunne moeder. — Blinden hij Jericho genezen. — Geval met den Tollenaar Zacheus. — Gelijkenis. Naar mate Jesus Jerufalem naderde, oordeelde hij het te nodiger, zijne leerlingen , bij herhaling, van zijn lijden, dat in die ftad op hem wachtte, te waarfchuwen. Eens wat vooruit gaande, en de leerlingen hem volgende, bleef hij op éehs ftaan, en zich tot hen keerende, zeide hij: Mijne leerlingen, wij naderen nu Jerufalem, maar daar zal 's menfchen zoon in handen van den Grooten Raad komen, door verraad, van dezen aan den Romeinfchen Stadhouder overgeleverd, mishandeld, gcgccsfeld, en gekruist wor- (*) Luk. XVIII. 9-14.  £>92 Bijbel-gefchiedenis worden. Doch , op den derden dag zal hij weder opfiaan. De leerlingen van Jesus ver- ftonden den zin dezer woorden niet. De vooröordeelen van een heerlijk Koningrijk, dat zij van Jesus , als den Messiüs, te gemoet zagen, kwamen niet overeen met het denkbeeld van lijden en {ter- ven. Indien hun Meester zou moeten lijden, hoe zou het met hun gaan ? Dit een en ander maakte, dat zij hem met een beklemd en bevreesd gemoed volgden. (*) Evenwel, hetgeen hij van zijne opftandingzeide, alfchoon zij de rechte mening niet begrepen , gaf hun weder hoop, zoodat zij hem niet alleen getrouw bleven verzeilen , maar zelfs hunne vooröordeelen nog bleven aanhouden, gelijk bleek", uit het verzoek, het Welk de vrouw van Zebedeus , van hare zoonen Joünnes en Jakobus verzcld, ten behoeve van dezelven, aan Jesus, nu, of kort daarna, deedt, te weten, dat zij, in zijn aanftaande Koningrijk, als zijne cerfie Staatsraden cn gunftelingen, aan zijne rechte- en linkehand zouden mogen zitten. Jesus bracht hun onder het oog, dat zij niet wisten, wat zij begeerden, of zij zijnen lijdenskelk wel zouden kunnen drinken, en hem, in dat lijden, verzeilen en getrouw blijven ? Zij geloofden, dat zij daar toe in ftaat zouden wezen, ten minsten, dat zij er toe bereid waren. Nu hernam Jesus , dat zij ook, zeker, in zijn lijden zouden deelen, doch, het tiitdeelen van eer en aanzien in zijn rijk, ftondt bij zijnen Vader, dit zoude aan die genen ge- fchon- (*) Matth. XX. 17-19. Mark. X. 32-34. Luk. XVIII. 31-34.  des N. Testaments. I. Af deeling. 693 fchonken worden , voor welken het gefehikt was. (*) Ondêrtusfchen gaf dit verzoek aan de tien andere leerlingen aanleiding tot naarijver, dewijl zij het aan Joünnes en Jakobus kwalijk namen, dat die dus zich boven hen wilden verheffen. Om deze reden bracht Jesus hun nadruklijk onder het oog, dat het in zijn rijk niet toeging, als in wereldfche Koningrijken. Die in zijn rijk naar hoogheid wilde ftaan, moest aller dienaar wezen , gelijk hij zelve in de wereld was gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen,en zijn leven tot een' losprijs en rantzoen voor velen te geven, (f) Dichtbij de ftad Jericho gekomen (§), zaten daar twee blinden aan den weg, waar van de éeh een bekend man was, Bartimeus genaamd, te bedelen. Zij hoorden een groot geloop van menfchen, en vraagden , wat het was ? men zeide hun , dat de Profeet uit Galileë voorbij ging, daar op riepen zij: 0Jesus, Davids zoon! ontferm u over ons! Velen belastten hen te zwijgen. Immers door deze benaming erkenden zij hem voor den Messiüs , en men wist, hoe dit, door een befluit van den Raad, verboden was, op ftraffe van den Kerkban. — Maar de blinden zweegen niet. Zij bleven met roepen aanhouden , tot Jesus hen hoorde, en ftaan bleef; fchoon hij geene eere van menfchen zocht, echter, als (*) Matth. XX. 20-23. Mark. X. 35-40. (t) Matth. XX. 24-28. Mark. X. 41-45. (§) Onzeker is het, of dit gebeurde bij Jesus komst te, oi' bij zijn vertrek van Jericho doch, wat hier van zij, de znak is zeker. Xx  694 Bijbel-gefchiedenis als hij met een oprecht hart beleden werdt, voor den geen, die hij was, verloochende hij zich niet. Hij geboodt, dat men de blinden bij hem zou leiden, men deedt het, en Bartimeus, om zich te fpoeden, wierp zelfs zijn overkleed van zich. Bij Jesus gekomen, vraagde deze, wat zij begeerden? Ach! lieve meester , ons gezicht! was hunne bede. Jesus herftelde hun gezicht , en zij volgden hem, terwijl al het volk, dit ziende, den lof van God verhief. (*) Doch niet lang daarna zag men de ongeftadigheid des volks. Daar bevondt zich te Jericho een Opperfte van de Tolbedienden, Zaccheus genaamd, deze klein van perfoon zijnde, en, wegens de menigte van volk, dat Jesus verzelde, hem niet, naar zijn genoegen, te zien kunnende krijgen, liep wat voor uit, en klom in een' vijgeboom , om zijne begeerte te voldoen, en Jesus te zien. In het voorbij gaan, werdt Jesus hem gewaar, en fprak hem aan, dat hij zich zou fpoeden, en alles gereed maken, want dat hij in zijn huis zijn verblijf wilde nemen. Zaccheus was met deze eere wonder in zijn fchik, en ontving Jesus met blijdfchap. Maar, nu morde het volk, dat Jesus zijn intrek genomen hadt, bij zulken zondaar! — Zaccheus, dit hoorende, vatte het woord op, en verklaarde, bereid te zijn, de helft van zijne bezittingen aan de armen tefchenken, en zo hij iemand door knevelarij iet, ten onrechte, hadt afgeperst, zulks vierdubbel te zullen vergoeden. Op deze verklaring, (*) Matth. XX. 29-34. Mark. X. 46-52. Luk. XV11I. 35-43-  des N. Testaments. I. Afdeeling. 695 ring, verzekerde Jesus , dat heden aan zijn huis zaligheid was wedervaren, alzoo hij zich dus een' echten zoon van Abraham betoonde gelijk dit ook overeenkwam, met het oogmerk van Jesus zending, omnaamlijk, op te zoeken, en te behouden, hetgeen verloren was. (*) Hoe nader Jesus bij Jerufalem kwam, hoe meer zijne leerlingen in verwachting geraakten, te meer, daar hij zoodanige wonderen verrichtte, en de toeloop des volks niet afnam, dat hij thans zijn Koningrijk zou aanvaarden. Om hen, ten dien opzichte, de nodige opheldering te geven, en het geen hij reeds meermalen gezegd hadt, te herhalen , en te bevestigen, moest de volgende gelijkenis dienen. Zeker welgeboren man ondernam eene reize na een vergelegen land, gelijk de laatde Vorden der jooden, bij voorbeeld, na Rome reisden, om daar voor zich het Koningrijk te ontvangen, en dan weder te keeren. Voor zijn vertrek, (belde hij aan tien dienstknechten zekere fom gelds ter hand, aan ieder even veel, om daar mede winst te doen, tot 'op zijne wederkomst. Zijne burgers en landgenoten hadden, met dit al, eenen haat tegen hem, zoodat zij hem een gezantlchap achter na zonden, om te verklaren, dat zij hem niet tot Koning wilden hebben. Zijn oogmerk bereikt, en het Koningrijk ontvangen hebbende, liet hij de gemelde dienstknechten ontbieden , om rekenfehap te geven van de winst, die zij, met zijn geld gedaan hadden. De eerde gaf te kennen, dat hij tien kapitalen hadt ge- (*) Luk. XIX. 1-10. Xx 2  6p6 Bijbel-gefchiedenis gewonnen. De Vorst prees hem, en gaf hem gebied over tien deden. De tweede hadt vijf kapitalen gewonnen, hij werdt insgelijks geprezen, en met het gebied over vijf Meden befchonken. — Maar onder allen, was er één, die het geld bracht, zoo als hij het gekregen hadt, en te kennen gaf, hoe hij, wetende, dat zijn Heer een Mreng man was, die maaide, daar hij niet gezaaid hadt, het geld in eenen doek zorgvuldig hadt bewaard, het welk hij hem nu weder ter hand Melde. De Vorst overtuigde hem, met zijne eigene woorden, van zijn verkeerd gedrag. Wist hij, dat zijn meester zoo Mreng was, zoo hadt hij te ijveriger zich moeten bevlijtigen , om met dat geld winst te doen. Hij liet hem het geld afnemen, en fchonk dat aan den genen, die de tien dubbele winst hadt gedaan, tot reden van zijn doen gevende, dat aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden, maar dat men hem, die niet heeft, zal ontnemen, het geen hij heeft. Verders geboodt de Koning, die vijanden, die hem niet tot Koning hadden willen hebben, voor zich te brengen, en voor zijne oogen dood te daan. (*j Duidlijk leerde hij, met deze gelijkenis, hoe hij de aarde zou verlaten, om zijn Koningrijk te aanvaarden, onder den haat der Jooden, hoe het de pligt zijner dienaren zou wezen, intusfehen, het hunne te doen , en hunne bekwaamheden te beMeden, tot uitbreiding van het rijk van waarheid en deugd. Eindelijk, dat de Jooden, omdat zij hem verwierpen, ééns rechtvaardig geMraft zouden worden. §• 35- (*) Luk. XIX. 12-27.  des N. Testaments. I. Af deeling. 697 §• 35' Opwekking van Lazarus, en de gevolgen daar van. Voor dat Jesus echter, door lijden, zijnen loopbaan voleinden, en, met zijnen dood God, zijnen hemelfchen Vader, verheerlijken zou, verrichtte hij een allerdoorluchtigst wonderwerk , het welk zijn gezag en aanzien bevestigde, maar ook tevens zijn lijden verhaastte. Zijn vriend Lazarus , broeder van Martha en Mariü, welke tc Bèthanie woonde (*), was ziek geworden. Zijne zusters zonden hier van bericht aan Jesus, die thans op reize was na Jerufalem, niet twijfelende, of hij zou zich ter zijner hulp fpoeden. Op deze tijding , zeide Jesus heel bedaard , dat deze ziekte niet tot den dood, maar tot verheerlijking van God en deszelfs Zoon, zou wezen, en hoe veel werks hij anders maakte, van Lazarus, en zijne zusters, bleef hij, vervolgends, nog twee dagen ter plaatze, waar hij was. Maar toen zeide hij tegen zijne leerlingen : Kom laat ons voortreizen na Judeè. Zijne leerlingen waren nog Steeds huiverig, omtrent de uitkomst van deze reize. Jesus hadt tot hen van zijn lijden gefproken, en zij herinnerden zich tevens, hoe de Jooden hem, toen hij zich de laatfte reize, te Jerufalem, bevondt, hadden willen Steenigen. Jesus Stelde hen gerust, met de verzekering, dat hij zijnen tijd wist, en dien tijd ook zou waarnemen, ter verrichting van alles, waar toe hij gezonden was, er bijvoegende, dat zijn vriend Lazarus ingeflapen was, en dat (*) Zie Bladz. 675, 676. Xx 3  69" Bijbel-gefchiedenis dat hij dien ging opwekken. De leerlingen, op dit laatfte gezegde, niet behoorlijk acht gevende, meenden, dat hij van den eigenlijken flaap fprak, en dat hij te kennen wilde geven, dat de zieke zich beter bevondt. Derhalven drukte Jesus , die de dood van zijnen vriend eenen flaap genoemd hadt, zich nu duidelijker uit: Lazarus is geftorven! zeide hij, maar ik ben, om u lieden, verblijd, dat ik daar niet geweest ben. — Laat ons na hem toegaan. — Eén zijner leerlingen, Thomas Didymus , of de Tweeling, bijgenaamd, verftondt dit, in dien zin, als of Jesus zijnen dood bedoelde, en zeide daarom tot zijne medeleerlingen: wel aan, laat ons met hem gaan, om met hem te fterven, en hem tot den dood toe getrouw blijven ! In het vlek Bethanïè gekomen, vernam men, dat Lazarus reeds voor vier dagen begraven was. Dewijl dit vlek flechts een klein half uur van Jerufalem lag, zoowaren er vele aanzienlijke Jooden uit de ftad, bij de zusters Martha en MARia, om die wegens haren broeder te troosten. Martha bericht krijgende, van Jesus aankomst , daar zij zoo naar verlangd hadt, ftondt aanftonds op, en, volgends haren ijverigen aart, liep zij hem te gemoet, en bij hem gekomen, beklaagde zij zich, dat hij niet in tijds gekomen was, dan zou haar broeder aan die ziekte niet geftorven zijn, doch, ook nu zelfs was hare hoop, dat God hem, op zijn gebed, alles zou fchenken. >Jesus verzekerde haar, dat haar broeder weder zou op- ftaan. Zij erkende, dat zij eene algemeene opftanding der dooden, in den laatften wereld-dag, geloofde, waar in ook haar broeder deelen zou.' Je-  des N. Testaments. I. Afdeeling. 690 Jesus hernam, dat hij de opkanding en het leven was, en dat al wie in hem geloofde, het zij geftorven of nog levende, leven zou in eeuwigheid , haar tevens vragende , of zij dat geloofde? Waar op Martha, met allen ernst, belcedt , dat zij ééns voor al geloofd hadt, dat hij de Messiüs, Gods Zoon, was, die in de wereld zou komen. Nu liep zij na hare zuster Mariü, wie zij in 't oor luifterde, dat de Profeet daar was en haar riep. Mariü rees op, en begaf zich na hem toe, wordende van de Jooden gevolgd, die meenden, dat zij na het graf van haren broeder wilde. Bij Jesus gekomen, viel zij hem te voet, en beklaagde zich, dat hij daar niet eer geweest was. Jesus haar ziende weenen, gelijk ook de Jooden, die bij haar waren, weenden, werdt, in zijn' geest, bewogen, en vraagde, waar men den overledenen begraven hadt, en als elk, met veel drift, hém die plaats aanwees, Heere! kom hier, hier ligt hij! weende Jesus zelve. Hij zag, en kende de gcmoedsgefteldheid der Jooden, en wist, hoe zij hem, niettcgenftaande alk zijne wonderen en weldaaden, fnood behandelen zouden. Hij weende dus , om hun lot. Zij meenden, dat hij zijnen overleden vriend beweende, en fommigen mompelden reeds: Hadt hij hem dan niet kunnen genezen? Hij heeft immers blinden ziende gemaakt! Dit was eene nieuwe reden van ontroering voor Jesus, dat zij dus ongelovig' en onopmerkzaam waren ! Bij het graf gekomen , het welk eene fpelonk was, zijnde de opening met eenen keen gefloten, belastte hij, dien keen weg te nemen. Martha gaf hem te kennen, dat het lijk kwalijk rieken zou, dewijl Xx 4 het  7°° Bijbel-gefchiedenis het daar reeds vier dagen gelegen hadt, maar Jesus ftelde haar gerust; terwijl men den fteén wegnam, deedt Jesus een kort gebed, met dankzegging, aan God, zijnen hemelfchen Vader, en riep toen, met verheffing van Item : Lazarus ! Kom te voorfchijn! De doode gehoorzaamde, en kwam, levend, uit de Spelonk, in zijn doodsgewaad, Jesus geboodt, dat men het zelve zou losmaken, men deedt ,het, en Lazarus leefde, en ging mede na huis. Op het gezicht van zulk een wonder, waar in Jesus magt over de dood, zoo onloochenbaar, bleek, en dat, onder zoo vele getuigen, verricht werdt, geloofden vele'van diejooclcn, die daar tegenwoordig waren, in hem. Maar fommigen fyoedden zich, om er de Farizeën bericht van" te 'geven. Jesus en zijne zaak werdt van hoe langer hoe ermtiger natuur, voor de Joodfche Overheden, Men deedt, derhalven, den Raad, het Sanhedrin, bijeen komen, en nam in overweging, wat omtrenthem te doen ftondt ? De zwarigheid was : Indien men hem dus liet begaan, zou het volk, hem voor den Messrïs houdende, oproer maken , dat zou den Staat in gevaar brengen, om met de Romeinen in moeite te geraken, waarvan het gevolg niet anders kon wezen, dan de ondergang van alles. Kajafas , die de Iloogenprieder van dat jaar was, Stelde daar op den Raad voor, dat hier niet lang te raadplegen viel, dat het heil des volks de hoogde wet, en dat het beter was, dat één, Schuldig of onfchuldig, voor het gantfche volk dierf, dan dat het geheele volk verloren ging. Deze woorden waren, zonder zijn weten,, eene Godfpraak. Ja, Je-  Pl.XVL JKSUS riep XAZüGRXrs! iXbm te voorfck&nFSte doodegc= "?ooj"zaamde_ ' Bladz.700.   des N. Testaments. \. Afdeeling. 701 Jesus moest fterven voor dit volk, niet alleen, maar voor allen, die eens , als kinderen en gunstgenoten van God, tot één zouden vergaderd worden. Volgends dit voorftel van den Hoogenpriefter, werdt ook het eenparig befluit door den Raad genomen, en Jesus dood vastgefteld, alleen zou men voords overwegen, op welke wijze, men hem, met de minfte oplchudding, zou kunnen ter dood brengen. Van nu af verkeerde Jesus niet meer vrij en openlijk, onder de Jooden, maar begaf zich, voor eenigen tijd, na de ftad Efra'im, omtrent drie uuren gaans, van Jerufalem, na den kant van de woeftijn van Judeè'. (*) §. 36. Bef uiten van den Joodfchen Raad, en onderzoek omtrent Jesus — Op eene maaltijd te Bethanië, alwaar Jesus door Lazarus zuster gezalfd wordt, neemt Judas het opzet, om hem te verraaden, en maakt, deswegens, een beding, met de Jooden. — Jesus houdt zijne intrede in Jerufalem. — Voorval met eenen vijgenboom. — Jesus zuivert den Tempel. Ondertusfchen befloot de Joodfche Raad, Jesus met list te vatten en ter dood te brengen, en vaardigde, ten dien einde, een bevel af, dat elk, die w'ist, waar hij zich onthieldt, zulks te kennen moest geven. Dit gaf aanleiding, dat men, daar het Paaschfeest aanltaande was, algemeen nieuws- (*) JoawN, XI. 1-54. Xx 5  702 Bijbel-gefchiedenis nieuwsgierig was, of hij ook op het Feest zou vcrfehijnen? Hoe dit ook zou wezen, de Raad hadt, bij zijn befluit, om Jesus te dooden, tc gelijk vastgefteld, om, op het Feest zelve, hem niet te vatten, veel min ter dood tc brengen, om geene opfchudding of oproer onder het volk te maken. (*) Bij God, echter, was het anders bepaald; Jesus zou, op dit zelfde Feest, lijden en fterven, opdat zijn dood, voor de geheele Joodfche natie, openbaar zou wezen. Ook gebeurde er, korte dagen voor het Feest, iet, het welk aan den Raad aanleiding gaf, om van zijn befluit in dezen af te gaan. Zes dagen voor het Feest, bevondt Jesus zich te Bethani'è, alwaar hij, ten huize van zekeren Simon , den melaatfchen genaamd, omdat hij melaatsch geweest, doch, misleiden wel, door Jesus zeiven, genezen was, ter maaltijd onthaald werdt. Onder de gasten was ook Lazarus, dien hij uit de dooden hadt opgewekt. Deszelfs zuster Martha was ijverig, om de gasten te bedienen, volgends hare gewoonte, maar Mariü wilde hare achting en eerbied voor Jesus, op eene bijzondere wijze, aan den dag leggen. Zij kwam, met een fleschjen, waar in eene Litra of twee drachma kostbare onvervalschte Nardus-balfem, en zalfde daarmede, den hals van het fleschjen gebroken hebbende, Jesus , tot zijne voeten toe, die zij, vervolgends, met haar hoofdh.aair afdroogde, zoodat het geheele huis met den balfemgeur vervuld was. Op deze daad van Mariü, maakte Judas Iska- rioth (*) JoSnn. XI. 55-57. Matth. XXVI. 3-5. Mark. XIV. 1-3.  des N. Testament!. 1. Afdeeling. 703 rioth eene aanmerking, welke zijne hebzucht hem ingaf; waar toe, zeide hij, deze verfpUling? de balfem was wel 300 zesthalvcn waardig ! waarom dien niet liever verkocht, en het geld aan de armen gegeven? Hij droeg, naamlijk, de gemeene beurs van het gezelfchap van Jesus en zijne leerlingen, en hadt liever gehad, dat dit geld daar in geftort was, dan ware het onder zijn opzicht gekomen; cn zijn karakter was niet het eerljjkfte. Zijne bedenking kwam, ondertüsfchen, aan de overige leerlingen, die zijn hart niet kenden, zoo gegrond voor, dat zij dezelve toeftemden, waardoor Jesus zich verpligt zag, om Mariü tc verdedigen, gelijk hij deedt, met die aanmerking, dat zij hem dus, als 't ' ware, ter begravenis hadt bereid, dewijl zijn dood aanftaande was, waarom men ook van deze vrouw, en hare liefde en dankbaarheid jegens hem, nog in laater eeuwen, met roem gewagen zou. En, wat de bezorgdheid der leerlingen, omtrent de armen, betrof, deze kwam thans niet te pas , men zou altijd armen bij zich hebben, en, indien men daar toe oprecht gezind was, het zou nooit aan gelegenheid ontbreken, om hun wel tc doen, maar hein zou men niet altijd bij zich hebben. (*) Thans voerde Satan in Judas; hij nam liet gezegde van zijnen Meester euvel op , zijn geweten voelde zich getroffen. Van nu aan, nam hij het befluit, om Jesus te verraden, en aan zijne vijanden in handen te leveren; hij vervoegde zich bij hun, cn vraagde, wat zij hem wilden geven, indien hij (*) Matth. XXVI. 6-13. Mark. XIV. 3-9. JoSkn. XII. 1-8,  704 Bijbel-gefchieclenis bij zijnen Meester in hunne magt bezorgde? Spoedig werden zij het met hem ééns, en legden hem 30 Zilverlingen (*), naar onze rekening, omtrent 30 gulden bedragende, daar voor toe, waar op hij eene gelegenheid afwachtte, om hem, zonder opfchudding, aan hun over te leveren, (f) Spoedig vernam men, in Jerufalem, dat Jesus te Bethaniï was, waar op velen uit die ftad na dit vlek kwamen, niet alleen om Jesus wil, maar tevens, om Lazarus te zien, het welk aan den Raad aan- (*) Zeden den tijd van denMakkabeefchen Vorst Simon, hadden de Jooden, als een opperraagtig volk , geld gemunt, waar onder ook de zoogenoemde Zilverlingen. Liefhebbers van Oudheden, bewaren zekere muntflukken , die men voor zulke Zilverlingen houdt, ja zelfs voor die wil doen gelden, voor welken Judas zijn' meester verraden heeft. Wij hebben eene afbeelding van een' der zeiven hier geplaatst, het welk den Lezer niet ongevallig zal wezen. (t) Matth. XXVI. 14-16. Marh. XIV. 10, w. Lux. XXII. 1-6.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 705 aanleiding gaf, tot een befluit, om ook Lazarus ter dood te brengen, omdat, door hem en om zijnen wil, vele menfchen in Jesus geloofden. (*) Den volgenden dag, na de bovengemelde maaltijd, ging Jesus met zijne leerlingen na Jerufalem. Tegen over Bethfage, een ander vlek, in de nabuurfchap van Bethaim, aan den Olijfberg, gekomen, zondt hij twee van zijne leerlingen daarhenen, met dit onderricht, dat zij, daar, bij het inkomen, eene ezelin vastgebonden zouden zien liaan, met haar veulen, daar nog nooit iemand opgereden hadt, deze moesten zij losmaken, en bij hem brengen, en indien iemand hen naar de reden van hun doen mogt vragen, hadden zij flechts te zeggen, dat hun Meester die van node hadt, dan zou men ze, zonder verder tegenfpraak, laten volgen. Op dit veulen, waar nooit iemand op gezeten hadt, wilde hij in Jerufalem, zijne intrede doen, gelijk er bij den Profeet Zachariü (f) eene Godfpraak ftaat, die daar door, naar de letter, vervuld werdt; alhoewel de leerlingen dit toen niet opmerkten, en het, eerst na zijne opftanding, herdachten: dus luidde de Godfpraak: Verheug u Siöns maagd! juicht, Salems maagdenreien! Gewis! uw Koning komt! een heil-aanbrengend Vorst! Rechtvaardig, nederig, hij rijdt op eenen ezei, Een veulen, op het jong van eene ezelin. De leerlingen begaven zich in het vlek, vonden de (*) Joa'nn. XII. 9-11. (f) Zaciiaiuï IX. 9.  ?o6 Bijbel-gefchiedenis de ezelin, met haar velden, en maakten ze los; de eigenaars vraagden hen wel, wat zij voorhadden? Doch, hoorende, dat de Profeet ze behoefde, lieten zij hen begaan. Dus brachten zij ze bij Jesus, hebbende hunne klederen op beiden gelegd, omdat zij niet wisten, welk van beiden hij verkiezen zoude. Jesus verkoos het veulen; hem daar op gezet hebbende , fpreidde het volk , dat tegenwoordig was, en waarbij zich lieden uit de fiad, in menigte, voegden, welke van zijne aankomst gehoord hadden, den weg met hunne klederen, en met loof en meïen, die zij van de boomen hieuwen. Dus ging de togt fiaatlijk voort, hebbende de fchaaren, die Jesus voorgingen en volgden, palm- of dadeltakken in de handen, onder het geftadig gejuich van blijde heilwenfehingen, en Hofanna's, met welken zij Jesus als den Koning van Israël begroeteden, en de komst van het Godsrijk aankondigden. Sommige Farizeën, die zich daar onder den hoop bevonden, fpraken Jesus hier over aan, en begeerden, dat hij zijne aanhangers dit verbieden zou, maar Jesus antwoordde bedaard : ,, Ik verzeker „ u , als deze zwegen, dat de fteenen roepen zou- „ den." Deze drift was van hooger hand, en niet te fluiten. Jesus echter dacht, voor zich zeiven, aan niets min, dan aan aardfche heerlijkheid. Dit bleek, toen hij, de ftad naderende, van den Olijfberg, van waar men ze geheel kon overzien, ontroerde, en zich van traanen over haar lot niet kon onthouden. Hij wenschte, dat zij van dit tijdftip , het welk het laatfie voor haar zou zijn, gebruik mogt maken, maar helaas! zij was blind voor het geen haar ftondt te gebeuren. Eerlang zou  Dus tfintf Het geen hij van de verwoesting van den Tempel ge.-. (*) Jouniv. XII. 20-36". (f) Jes. VI. en LUI. (§) IVIattii. XXIII. 1-39. Mark. XII. 38-40. Lük. XX. 45-47. Jqünn. XII. 36-50.  des N. Testament s. I. Af deeling. jrai gezegd hadt, trof zijne leerlingen in hun hart. Bij het uitgaan uit den Tempel, vertoonden zij aan hunnen Meester de prachtige Tempelgebouwen, en deeden hem de kostbaarheid, en heiligheid van den Tempel, die zoo vele fchatten en gaven bevatte, welke aan God gefchonkenwaren,opmerken: zou zulk een Heiligdom verwoest worden? Ja, zegt Jesus , daar zal geen Steen van op den anderen blijven. — Vervolgends de Stad uitgegaan, en aan den Olijfberg gekomen, van waar men een vlak gezicht op den Tempel hadt, ging hij hier zitten. Zijne leerlingen , bijzonder Petrus , Jakobus , Joünnes , en Andreüs, vol nadenken over deze zijne uitfpraaken, vraagden hem; wanneer dit alles zou gebeuren? wanneer het einde der wereld zou wezen ? welke de kenmerken van den tijd, wanneer dit alles zijn beflag zou hebben? Deze vraag beantwoorde Jesus, breedvoerig, met eene gewigtige voorzegging, in welke hij de omstandigheden, die bij de verwoesting van Jerufalem zouden plaats hebben, duidelijk befchreef, en hoe die ftad woest zou blijven, tot dat die tijd, die voor de volken beftemd is, zal verlopen zijn, zullende echter het Joodfche volk fteeds een afzonderlijk volk blijven. Eeuwen zouden dus verlopen, tot op zijne toekomfte, en het einde der wereld. De kenmerken en omstandigheden der tijden, waar uit men het één en ander, als aanftaande, zou kunnen opmaken, zouden zijn, ten opzichte van de verwoesting van Jerufalem, als men gruwelen en moorden in den Tempel zou zien bedrijven, en de ftad omfingelen van krijgsbenden. Ten opzichte van zijne komst in zijn Koningrijk, eene algerneene zorgeloosheid onder de men-  722 Bijbel-gefchiedeni; menfchen, en een zwaar verval van deugd en Godsvrucht, zoo als het was, ten tijde vanNoacH, en XfOTH. Hij helderde dit nader op, met eenige gelijkenisfen. Zijne komst zou nog lang vertoeven, en de menfchen zich veelal gedragen , • als een ongetrouwe dienstknecht, die, geduurende zijns meesters afwezigheid , zich de beheerfching van zijne mededienaren aanmatigt. Of gelijk , wanneer een bruidegom vertoeft te komen, de fpeelnooten, die hem zullen ontvangen, flaperig worden, en zo zij niet wijs zijn, zelfs verzuimen, hare lampen aan te houden en zich van. olie te verzien, waardoor zij, als de bruidegom onverziens midden in den nacht komt, ongereed zijn, om hem te ontvangen, en terwijl zij zich gereed willen maken, te laat komen, en de deur der bruiloftszaal reeds gefloten vinden. — Hij voegde daar nog eene gelijkenis bij van eenen Heer, die buiten 'slands reizende, aan zijne dienstknechten zekere gelden ter hand fteldc, om daar mede winst te doen, en die, bij zijne wederkomst, de vlijtigen beloont, maar den tragen en werkelozen ftraft. (*) —" Tot eene lesfe voor zijne leerlingen , maar ook voor ons, dat wij, elk naar ons vermogen, tot onze eigene volmaking, tot nut en heil van onze medemenfehen, en tot eer van God, werkzaam, en altijd ijverig, oplettend, en waakzaam zullen wezen, tegen zijne komst. Eenmaal zal hij toch komen, in zijne heerlijkheid en majefteit, dan zal hij zich op den troon zijner cere openbaren, al het menschdom oordeelen, en een ic- (*) Bij eene andere gelegenheid hadt Jesus eene dergelijke gelijkenis voorgedragen. Zie boven Biadz. 695, 696.  des N. Test air, ent s. I. Afdeeling. 723 iegelijk vergelden, naar het geen door hem bedreven is (*). Trouwens, wij moeten eens allen voor den Richterftoel van den Christus verfchijüen , ten einde een ieder vergelding ontvange, naar mate hij hier in het lichaam gehandeld heeft, het zij goed of kwaad, (f) §. 38. Jesus lijden, dood, en begravenisfe. Nu was Jesus werk op aarde volbracht , het Feest naderde, op het welk hij, voor de wereld, zou lijden, en den dood ondergaan. Twee dagen voor het Feest, gaf hij dit, uitdrukl'ijk, aan zijne leerlingen te kennen, dat hij, op dit Feest, door de Joodfche Overheden veroordeeld, aan de Romeinen, overgeleverd, en door dezen gekruist zou worden; dit verzekerde Jesus, niettegenltaande, op dien eigen Mond, de Joodfche Raad zijn befluit nog herhaalde, om het Feest te laten voorbijgaan, en hem op het zelve ongemoeid te laten, opdat er geen opftand onder het volk mogt komen. (§) Op den dag dan, op welke het Pafcha moest geflacht worden, en het Feest der ongezuurde brooden eenen aanvang nam (**), welke thans op een' Donderdag kwam, vraagden de leerlingen van Jesus, waar (*) Matth. XXIV. XXV. 1-35. Mark. XIII. Lvk. XXI. 5-36\ (f) 2 korinth. V. 10. (§) Matth. XXVI. 1, 2. (**) Men mogt, op liet Paasebfeest, volgends de wet, geen zuurdeeg gebruiken, van daar de naam: Feest der ongezuurde brooden.  7^4 Bijbel-gefckiedenis waar hij wilde, dat zij hem de Paaschmaaltijd zouden gereed maken ? Daar op zondt Jesus twee van zijne leerlingen ftadwaards, met last, om die voor hem en het gezelfchap, bij eenen burger der ftad, dien hij niet noemde, maar door een teken aan hun aanwees, te bereiden : Als zij in de ftad zouden komen, zouden zij iemand ontmoeten, die eene kruik met water zou dragen, dezen hadden zij flechts te volgen, en in het huis, daar hij ingaan zou, moesten zij den bewoner uit zijnen naam verzoeken, of hij niet een zaal of kamer voor hem en zijne leerlingen hadt, om het Paaschmaal te eten? Deze man zou hun, bereidvaardig, eene ruime geftoffeerde opperzaal aanwijzen, daar moesten zij dan de maaltijd gereed maken. De twee leerlingen begaven zich naar de ftad, en vonden alle deze bijzonderheden , met de daad, bewaarheid, en maakten dus het Paaschmaal gereed. (*) Ter opheldering van dit gedeelte des gefchiedverhaals, moet men weten, dat de 'Burgers van Jerufalem , op het Paaschfeest, hunne huizen, en vertrekken in dezelven, ten dienste hadden, voor de vreemdelingen, die, ter Feestviering, van alle oorden des lands, na Jerufalem kwamen. Maar dit getuigde van Jesus wetenfehap, als Profeet, dat hij de bovengemelde omftandigheden aan zijne leerlingen te vooren aanwijzen, en hen van de goede gezindheid van dezen Burger verzekeren kon. Met het vallen van den avond, kwam hij, van zijne twaalf leerlingen verzeld, in de ftad, om de Paasch- (*) Matth. XXVI. 17-19. Mark. XIV. 12-16. Luk. XXII. 1-13.   pl.xvm. Dus ftelde hij die jdegliglseid iii.welke de Christenen onder den naam van ]iet itöïliw «. 4)v?idnia(r/y of ^/ac/rtmaa/, vieren. . Bladz.y^.  des N. Tcstaments. L Afdeellng. ' 725 Paaschmaaltijd te houden. —- Onder het eten van. het Paaschmaal,- verklaarde Jesus aan zijne leerlin-. gen, met hoe veel verlangen hij deze maaltijd met hun deedt, dewijl deze de laatfte zijn zoude, voor dat derzelver betekenis in het, rijk van Gpd vervuld zou worden, vcrvolgends liet hij den beker onder hen rondgaan, welke de laatfte zijn zou, dien zij famen zouden drinken , voordat het Godsrijk kwam. Nog nam hij een brood, over hetwelk hij eenen plegtigen zegen fprak, het brak, en dus aan hun uitdeelde, met bijgevoegde verklaring, dat dit .brood zijn ligchaam verbeeldde, het welk zoo zoo, aan het kruis, voor hun ftondt overgegeven en gebroken te worden, en tevens, met ui'tdruklijk bevel , om dit tot zijne gedachtenis te doen. Insgelijks den beker genomen hebbende, liet hij dien na het eten , den zegen er over gefproken hebbende, ook onder hen rondgaan, met de verzekering, dat deze beker het nieuw Verbond betekende, hetwelk bevestigd ftondt te worden door zijn bloed, dat hij ftorten zou, voor hun en voor velen, tot vergeving der zonden, met bevel, om allen daar uit te drinken, en , zoo dikwijls zij deze plegtigheid zouden herhalen, dit te doen, tot zijne gedachtenis. — Dus ftelde hij die plegtigheid in, welke de Christenen, tot heden toe, onder den naam van het heilig avondmaal, of nachtmaal, vieren, (*) en welke, met heiligen eerbied, behoort waargenomen te worden, onder eene hartelijke overweging van deze vragen : ,, Wanneer wij den gezegenden j^ker, al „ dankende, gebruiken, is dat gene deelneming aan „ het (*) 1 Kor. XI. 23—29. Zz  j26 Bijbel-gefchiedenis „ het bloed van den Christus ? Wanneer wij fa„ men brood breken en gebruiken, is dat gene deelneming aan het ligchaam van den Christus? Zoo velen wij één brood gebruiken, „ zijn wij maar één ligchaam, nademaal wij allen „ van bet zelfde brood eten." (*) Over tafel nog zittende, zeide Jesus tot zijne leerlingen , met veel aandoening: Mijne leerlingen! ik moet u iet openbaren ! Eén van u lieden zal mij verraaden ! Dit was eene ontzettende aankondiging! Elk vraagde mét verbazing : wie zou dat wezen ? Zou ik het zijn? Jesus vergenoegde zich, met te zeggen, -dat het één was, die mede aan tafel zat, en°met hem de hand in dezelfde fchotel doopte, zoodat hij die woorden kon gebruiken (f) Ja zelfs mijn boezemvriend, op wien ik mij verliet, Die aan mijn' tafel at, Dreigt mij zoo heilloos, als. verraderlijk hoewel hij tevens het wee over dien rampzaligen uitfprak, die iet zoo heilloos durfde beftaan. (§) Ondertusfchen, gaven de woorden van Jesus aanleiding aan de Apostelen, om, onderling, van hunne getrouwheid en ijver voor hunnen Meester, breed op te gevenja zij vielen zelfs in hun oud verfchil, wié hunner de aanzienlijkfce plaats in zijn rijk zou bekleeden? Jesus, dit opmerkende, ftondt van de tafel (*) i Kor. X. 16.17. Matth. XXVI. 26-29. Mark. XIV. 22-25. Luk. XXII. 14—20. (f) Psalm XLI. 10. (§) Matth. XXVI. 20-25. Mark. XIV. 17-21.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 727 tafel op, legde zijn bovenkleed af, en bondt eenen linnen doek om, vervolgends water in een bekken gedaan hebbende, begon hij de voeten der leerlingen te wasfchen, droogende die met den linnen doek weder af. Bij Petrus gekomen, weigerde deze volftrekt te dulden, dat zijn Meester hem dien dienst zou bewijzen, tot dat Jesus hem verklaarde, dat hij dit niet toelatende, dan ook geen deel aan hem hadt. Nu boodt hij, met zijne gewone drift, met alleen de voeten, maar ook de handen, en het hoofd, ter wasfehing aan; zoodat Jesus zijne drift moest matigen, gelijk hij deedt, met hem onder het oog te brengen, dat de voetwasfehing genoegzaam aan zijn oogmerk voldeedt. Jesus , de voetwasfehing volbragt hebbende, nam zijne plaats weder aan tafel, en gaf toen aan zijne leerlingen eene verklaring van het geen hij hen, daarmede, hadt willen leeren, te weten :- Het was er zoover af, dat heerfchen en regeeren, in zijn rijk, en volgends zijne leere, geduld werdt, dat hij, de groote Heer en Leeraar, zelve hun een voorbeeld gaf, hoe zij eikanderen ten dienst ftaan, en alle daaden van dienstvaardigheid bewijzen moesten. Daar aan voldoende , en hem getrouw blijvende, konden zij, op vergelding, en op waare eer, ftaat maken, dus beftemde hij voor hun een Koningrijk, gelijk zijn Vader voor hem beftemd hadt - een deelgenootfchap aan het Feest der zaligheid, en een beftuur, als richters over de XII Stammen des Israïlitifchen volks. (*) De- (*) JoSnn. XIIL j-oo. Luk. XXII. 24-30. Zz 2  ?2g Bijbel-gefchiedenis Deze woorden fprekende, ontroerde Jesus, en herhaalde, met aandoening, dat één van zijne leerlingen , die thans met hem aan tafel zaten, hem verraaden zou. Zij keeken eikanderen aan, met die vcrlegcue onzekerheid , welke den fchuldigen geern ontdekt zou behben, ten einde voor zich zelve gerust te wezen. Joünnes, die, bijzonder, de lieveling van Jesus was, en naast Jesus aan tafel lag, kreeg van Simon Petrus eenen wenk, dat hij Jesus eens zou vragen, wie toch door hem bedoeld werdt? Joünnes deedt dit, en Jesus luilterde bemin, dat hij moest letten, aan wien Jesus eene bete, in de fchotel gedoopt, zou overgeven, die was de verrader. Jesus gaf de bete aan Judas, welke iet gemerkt hebbende, nu door zijn geweten geprangd , vraagde, gelijk elk der overigen ook reeds gedaan hadt, of hij het zou zijn? Waarop Jesus enkel antwoordde : Het is zoo. Het geen gij voorhebt te doen, doe dat fchielijk. Op deze woorden was Judas geheel buiten zich, de Satan voer in hem, zegt de gefchiedenis, hij rees op van tafel en begaf zich ten huize uit', en alfchoon het reeds laat was, tot de Joodfche Overigheid, waarschijnlijk', om die aan te fpooren, dat men met langer moest toeven, alzoo hij gevaar' liep van bij zijnen Meester ontdekt te worden, bij wien hij reeds in kwaad vermoeden was. Ondertusfchen, hadden de overige leerlingen hier op, noch op het vertrek van Judas , eenige aanmerking. Zij hadden den wenk niet waargenomen, en verftonden dus ook Tfsus gezegden tegen Judas niet, maar meenden, dat hij hem belast hadt, iet voor het Feest te kopen  des 2V. Testamenis. I. Afdeeling. 729 of iet aan den armen te geven, omdat Judas de beltuurer der gemeene kas van het gezelfchap was. (*) Toen Judas weg was , vervolgde Jesus te fpreken, van zijne verheerlijking,die nu daarwas,Gnvan zijn aanftaande fcheiden , belastende aan zijne leerlingen, de liefde , als het hoofdgebod van zijne leer, en het waare kenmerk van zijne echte leerlingen. De vraag van Petrus : waar bij heen ging? en deszelfs verklaring , dat hij hem zelfs tot in den dood niet verlaten, maar eer zijn leven voor hem zetten zou, gaf aanleiding tot een gefprek, waar in Jesus den aanftaanden nood en zwaare beproeving voordroeg, in welke zijne leerlingen, maar Petrus, bijzonder, nog dezen nacht, komen zou, zoo dat hij, voor dat de haan., in den morgenftond , gekraaid zou hebben, hem, tot driemalen toe, zou verloochenen, doch, hem te gelijk- bemoedigende, met het uitzicht van bekeering, waarna zijn pligtzou wezen, om zijne medebroederen te vertroosten en'te vermanen. — Maar thans was het een tijd, waar in men zich behoorde te wapenen, tegen het nakende gevaar. — De leerlingen, die hunnen Meester niet recht verltonden, berichtten hem , op dit woord van wapenen,fatzi] twee zwaarden bij de hand hadden — maar Jesus, hun te kennen gevende, dat dit al wel was, en door hem 'niet bedoeld werdt, wendde het gefprek weder tot zijn oogmerk hun belovende, dat hij, fchoon nu van hen fchcidende, eens zou wederkomen, om ben met zich in te brengen in de bemelfche vcrblijfplaatzen van-het huis zijns hcmel- fchen (*) JoSkn. XIII. 21—30. Z z 3  7jo Bijbel-gtfchiedenis fchen Vaders dat hij hen, geene weezen noch hulpelozen zou laten, dewijl hun de Heilige Geest tot eenen leermeester zou gefchonken worden. —» Ja, éénmaal zou hij zich aan zijne vrienden en de onderhouders van zijne geboden, in heerlijkheid, openbaren. (*) Nadat men, de maaltijd geëindigd zijnde, den gebruiklijken lofzang gezongen hadt, wekte Jesus zijne leerlingen op , om op te ftaan, cn de ftad te verlaten, gelijk hij, in deze laatfte dagen van zijn leven, gewoon was, de nachten buiten Jerufalem door te brengen. Onderweg vervolgde hij zijne redenen, wekkende zijne leerlingen op, om hem getrouw te blijven aanbangen, zijne voorfchriften, bijzonder het gebod van liefde naauwkeurig te onderhouden, zich tot lijden voor te bereiden, en dat met geduldige ftandvastigheid door te ftaan. Ondertusfcheii beloofde hij hun den Geest der waarheid, als eenen anderen Leermeester, als ook dat hij hen zou wederzien tot hunne blijdfcbap, en dan nog eene poos bij hen blijven; doch thans naderde een 'bange ftond, in welken zij allen zouden ver- ftrooid worden, en hem alleen zouden laten. In 't bijzonder waarfchuwdc hij Simon Petrus, bij herhaling, omdat die , boven allen , van zijne getrouwheid breed opgaf, niettegenftaande Jesus hem voorzeide, dat hij hem, nog dezen zelfden nacht , voor dat de haan zou kraajen, verloochenen, en ontkennen zou , dat hij zijn leerling was. (f) Ein- (*) Luk. XXII. 31-38. Joïnn. XIII. 3 i-XIV. 1-31. (t; Matth. XXVI. 30-35- Mark. XIV. 26-31. 'JoaNN. XV. en XVI.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 731 Eindelijk, zijne oogen hemelwaards verheffende, fprak Jesus een allertreffendst.gebed tot zijnen Vader, het welk men, met recht, zijn Hoogenpriefleriijk gebed, genoemd heeft. Waar in hij zijnen Vader., om de verheerlijking van zijnen naam, en van hem, 'sVaders Zoon, die'nu zijn werk op aarde verricht hadt, fmeekte waar in hij, voor zijne leerlingen, ja voor allen, die ooit in hem zouden geloven , badt, dat God hen , in de wereld , beware, hen in de waarheid heilige, hen met zich verëenige, en ééns in zijne zalige en onmidlijke nabijheid overbrenge, opdat zij zijne heerlijkheid en's Vaders liefde aanfehouwen en genieten. (*) Onder dit gefprek was Jesus , met zijn gezelfchap , over de beek Kedron, gegaan na den kant van den Olijfberg, alwaar hij in eenen hof, of landhoeve ging, Gethfemane genoemd, die, waarfchijnlijk, aan éénen van zijne vrienden toebehoorde, en hem, in deze laatfte dagen, ten geheim nachtverblijf verftrekt hadt. Hier geboodt hij zijne leerlingen, neder te zitten en eenige rust te nemen, terwijl hij zich, met drie van hun, Petrus', en de beide broeders Joünnes cn Jakobus, die zijne verheerlijking, 00 den berg, aanfehouwd hadden (f), een weinig dieper in den Hof begaf. Thans overkwam hem een doodlijke benaauwdheid, en vervarende droevenisfe; hij gaf het aan deze drie leerlingen te kennen. Mijn ziel is bitter bedroefd, zeide hij tegen hen, bedroefd tot ftervens toe:! blijf hier, waakt en bidt. Toen Scheidde hij zich ook van hun, doch ,(*J JoSnn. XVf. (t) Boven Bladz- 661, 661. Zz 4  Bijbel-gefchiedenis . doch niet verder dan. een fteenwerp , zoodat zij, bij de manefchijn ,'hem duidlijk zien, maar ook in de dilte van den nacht, hooren konden. Hier viel hij, knielende, mèt zijn'aangezicht op den grond, enbadtzijnen hemelfchen Vader, dat deze bittere lijdenskelk hem, zoo veel mogelijk,en.zoo fpoedig mogelijk, mogt voorbijgaan, echter met eene volkomene onderwerping van zijnen wil aan den wil van zijnen Vader. Vol angst keerde hij nu weder bij zijne drie leerlingen, die, van zielstreurigheid en vermoeidheid, in llaap waren gevallen. Ach mijne leerlingen ! Ach SimonI zeide hij., hem , in 't bijzonder, aanfprekende, omdat hij zoo op zijne getrouwheid geroemd hadt, ach ! kunt gij nu niet één uurtjen met mij- waken! .Waakt' en bidt, opdat gij in deze verzoeking be^ waard blijft! — Helaas! voegde hij er toen menschlieverid bij, de geest is wel gewillig, maar het vieeech is zwak'! Toen weder een, weinig voortgegaan, herhaalde hij zijn gebed, en zijne benaauwdbeid.en angst klommen ten hoogden trap, zoodat het zweet van hem uitbrak, als geheele-bloeddroppels, die op den grond vielen —— zq0 zwaar was zijn zielslijde»! En, in dit lijden was hij van alle metifchen alleen gelaten. Want als hii.de tweede keer weder bij zijne drie leerlingen kwam, vondt hij hen andermaal flapénde, en hij liet hen toen flapen, alleen mogt-het hem gebeuren, eenen Engel te zien, die hem bemoedigde. Als hij nu voor de derde keer zijn gebed herhaald hadt, en bij zijne leerlingen kwam, wekte hij.hen allen op:., kunt gij. nu {lapen ? zeide hij. Het uur is gekomen ! de Zoon des menfchen wordt in de handen der Heidenen overgeleverd, Op ! laat ons gaan !  —Alleen moot liet hem cfeteiiT'eii, eenen Encfel te zien, die lie in pemoe dïgd e Bla d z. .   des N. Testaments. I. Afdeeling. 733 gaan!. Zie! daal- is hij, die mij verraadt! (*) Op dat oogenblik tradt Judas, aan wien deze verblijfplaats bekend was, waar hij, met Jesus, de laaifrc nachten hadt doorgebracht , met een. gedeeltc.van de Tempehvacht, benevens de Gerechtsdienaars , ja zelfs eenigen van de Overheden des volks in perfoon, met fakkels, lantaarnen, en war penen, den hof in. Hij hadt den Raad over¬ gehaald, om hunne oogmerken met Jesus niet langer uit te (lellen, terwijl hij aan de bij zich hebbende wacht en dienaars een teken hadt gegeven, dien hij kusfen zou, die was het, dien mogtcn zij gerust medeneinen. Jesus ontwaar wordende, tradt hij vooruit, en zijnen Meester naderende, en eerbiedig met den naam Rabbi groetende, kuste hij hem. Vriend ! waar toe gij hier? Judas ! verraad gij 's menfchen Zoüu met eenen k us ? Zoo \ fprak Jesus den verrader aan, en zich tevens na de bende keerende, vraagt hij : wien zij zochten? Jesus yan Nazareth, was het antwoord. Die ben ik' zeide Jesus ; op eenen ernftigen toon. De ver¬ rader ftondt verbaasd, door Jesus woorden, als door den donder, getroffen, en de bende, verfchrikt door Jesus1 achtbaar voorkomen en vrijmoedige taal, deinsde achterwaards, fommigen zelfs vielen. Deze omftandigheid wekte eenigzins den moed, bij de leerlingen, op. Zij vraagden hunnen Meester, of zij ook het zwaard wilden gebnfki n ? en de driftige 1'eti:us, om zijne getrouwheid en ijver te toonen, flueg , met de daad, toe, en hieuw het oor af (® Matth.XXVI. tf-4$, Mark. X!V. 32-42. Luk. XXII. 32-45. Zz 5  734 Bijbel-gefchiedenis af van zekeren Malchus , eenen bedienden van den Hoogenpriefter. Jesus keurde deze onbezonnenheid af, en zijne leerlingen vragende, of zij dan niet dachten, dat zijn hemelfche Vader hem, op ziju gebed, niet wel, in plaats van hun twaalftal, zoo vele legioenen Engelen te hulp kon zenden? en hun herinnerende , dat hij dezen lijdenskelk drinken moest, dien zijn Vader hem opgedragen hadt, geboodt hij-Petrus, het zwaard op te fceken, dewijl toch allen, die het zwaard, onrechtvaardig e'n onbedachtzaam , gebruiken, den eenen of anderen tijd, door het zwaard zouden omkomen. Verders raakte hij den gekwetften aan, en herftelde, door eene wonderdaad, deszelfs oor. Nu vraagde hij dc bende andermaal, wien zij zochten ? cn als zij herhaalden, Jesus van Nazareth; zeide hij, die ben ik, zo gij dan mij zoekt, moet gij dezen, op zijne Apostelen wijzende, vrij laten gaan. Dus bezorgde hij vrijgeleide aan zijne leerlingen, gelijk hij hun, voorheen, beloofd hadt. En nu eerst, durfde de bende, daar hij zich vrijwillig overgaf, hem aangrijpen, gelijk zij dccden, terwijl Jesus den Opperpriefieren en Hoofdlieden des Tempels , die bij onder den hoop zag, onder het oog bracht ,Jioc ongerijmd het ware, dat zij, met zwaarden en (lokken, tegen hem waren uitgegaan, als of hij een moordenaar was ! f lij hadt, immers, daaglijks , in den Tempel, in't openbaar geleerd, waarom hadden zij hem daar niet gevat. Maar, voegde hij erbij: dit is uw uur! thans oefent de duifternis haar geweld! (*) De • (*) Matth. XXVI. 47-56. Mark. XIV. 43-5°. LuKXXII. 47-53- JoSkn. XVIII. i-n.  des N. Testaments, I. Jfdèeüng. 735 De Apostelen, óndertusfchen, ziende, hoe Jesus , door zijne vijanden , werdt aangegrepen, en zich in hunne magt overgaf, kozen de vlucht, en verlieten hem , gebruik makende van het vrijgeleide , het welk hij hun bezorgd hadt. Eu, in de daad, indien Jesus niet voor hun gezorgd hadt, zouden zij gewis mede gevat zijn geworden. Dit bleek uit het'geval van zekeren jongeling, die, op het gerucht, was uitgekomen, hebbende alleen zijn Hyk, of ftuk lijnwaad om het lijf geflagen, dezen grepen de Soldaten, zoodat hij, om het gevaar te ontkomen , zijn Hyk of mantel moest laten flippen, en het dus, ter naamver nood, naakt ontkwam. (*) De bende, die Jesus gevangen hadt, voerde hem, gebonden, om zich wel van hem te verzekeren, ftadwaards , eerst bij Annas, of Ananus, den fchoonvader van den tegenwoordigen Hoogenpriefter Kajafas , welke laatfte,' in den Raad, als zijn gevoelen, eens hadt voorgefteld, dat het dikwijls nuttig was, dat één mensch , alhöewel onfchuldig , in plaats van het geheele volk , omkwam, (f)' 1 Maar Annas zondt hem, zoo gebonden, als hij was, voort na zijnen fchoonzoon Kajafas, den Hoogenpriefter, in wiens paleis de Groote Raad, het Sanhedrin, vergaderd was, den uitflag der onderneming tegen Jesus afwachtende. (§) Toen de Apostelen Jesus verlieten, en zich met de vlucht bergden, was echter Petrus, op eeni' gen (*) Mark. XIV. 50-52. (f) JoaNN. XVIII. 12-14. Vergelijk boven OW* 700. (S) JüSnn. XVJII. 24. Matth. XXVI. 57. Mauk. XIV. 53. Luk. XXII. 54.  736 Bijbel-gefchiedenis ' gen afftand , blijven ftaan, en vervolgends den troep gevolgd, om te zien, welk het einde dezer zaak zijn zoude! Dus was hij ook tot aan het paleis van Kajafas gekomen, met nog een ander leerling 'wan Jesus , dien de gefchiedenis niet noemt, maar alleen van hem zegt, dat hij bij den Iloogenprieller bekend was, gelijk deze dan ook binnenging, en^met de deurwaarder fprak, terwijl Petrus aan de voorpoort van het paleis was blijven daan, om ook hem in te laten; als, bij deze gelegenheid , deze deurwaarder Petrus vraagde , of bij ook niet tot de leerlingen van dezen man behoorde, die daar zoo gevangen was binnen gebracht? bevondt Petrus zich reeds in de verzoeking, daar Jesus hem voor gewaarfchuwd hadt, en hij was, door verlegenheid , ook zoo zwak, dat hij nu reeds ontkende, tot Jesus leerlingen te behooren. Binnen gelaten, en ziende, dat de bedienden en de gerechtsdienaars, op het binnenplein , een vuur van kooien gemaakt hadden, omdat liet koud was, voegde hij zich onder hen, om zich bij het vuur te wannen. Met welke gcmoedsgedeldheid, en met welke kommervolle verlegenheid , kan elk nadenkend Lezer genoeg opmaken. (*) Toen Jesus voor den Raad was binnengeleid, begon de Hoogenprieller het verhoor, met hem fommige vragen te doen, aangaande zijne leerlingen en leere , waar op Jesus bedaard cn vrijmoedig antwoordde: dat zijne leere niet onbekend kon wezen, alzoo hij altijd openlijk in de Synagogen en in den Tem- (*) Matth. XXVI. 5f„ Mark. XIV. 54. Luk. XXII. 54; 55. Joiiw. XV11I. 15-18.  des N. Testaments. I. dfdeeling. 737. Tempel geleerd hadt. Men mogt allen aangaande zijne leere vragen, die hem gehoord hadden. — Vraag Jiet dezen, zeide hij, die daar ftaan, deze weten zelve wel, wat ik geleerd heb. Waarfchijnlfjk wees hij op de Gerechtsdienaars, die, eenigen tijd te vooren, van zijne leere een zoo uitmuntend getuigenis bij den Raad gegeven hadden, gelijk wij, in het voorgaande (*) gezien hebben. Hoe het zij, één der gerichtsdienaars voelde zich getroffen, en gaf Jesus een flag, hem vragende, of hij dus den Hoogenpriefter antwoordde? de Hoogenprielter liet deze mishandeling toe, onbetaamlijk genoeg voor eenen Richter, maar Jesus zich tot den man kcerende, zeide alleenlijk: Indien ik kwalijk gefproken heb, wijs mij mijne fout aan; maar, heb ik wel en naar waarheid gefproken , waaröm flaat gij mij? (f) Inmiddels zocht de Raad getuigen op tegen Jesus, doch, fchoon men een geheel aantal van dezelve ■reeds bij de hand hadt, die valsch tegen Jesus getuigden, zoo was hun getuigenis noch eenparig, noch voldoende, zoo dat men niets vondt, hetwelk in rechten beftaanbaar was. Eindelijk kwamen er twee, die getuigden, dat zij hem hadden hooren zeggen: dat hij den Tempel van God kon afbreken, en in drie dagen weder een' anderen opbouwen. Maar, wat zeide ook dit getuigenis? Gefield, dat Jesus dit van den eigenlijken Tempel gefprokert hadt, dan zouden zijne woorden eer belagchlijke grootfpraak, dan itrafwaardige misdaad geweest zijn. . Maar (*) Boven Bladz. 654. (t) Joa'kn. XVIII. 19-23.  733 Bijbel-gefchiedenis Maar Jesus hadt van een geheel ander onderwerp, van zijn ligchaam, naamlijk, en van zijnen dood en opftanding gefproken , gelijk de gefchiedenis ons hier voor verhaald heeft. (*) Evenwel rees de Hoogenpriefter op, en vraagde Jesus, of hij niets te antwoorden hadt, op het geen dezen getuigden? Doch, Jesus zweeg ftil. Op ingebrachte getuigenisfen, uit welke de Richters zelve geene befchuldiging van misdaad konden opmaken, behoefde hij niets te zeggen, noch zich daar mede in te laten. De Hoogenpriefter werdt met de zaak verlegen, en befloot het uiterfte te beproeven. Ten dien einde bezwoer hij Jesus met eenen plegtigen eed bij den levenden God, dat hij aan den Raad zou zeggen, of hij de Messiüs, de Zoon van God, was ! Op dezen eed antwoordde Jesus, die nooit zijne waardigheid verloochende, met alle bedaarde vrijmoedigheid : Dat hij die was, doch dat hij er dit hadt bij te. voegen, dat zij den Zoon des menfchen zouden zien zitten aan de rechtehand der Almagt, en komen op de wolken des hemels. Op het hooren van deze belijdenis, fcheurde de Hoogenpriefter, als op eene Godslastering, zijne klederen, en ftelde aan den Raad voor, of men nu nog getuigen van doen hadt, daar zij allen zijne Godslastering hoorden? Wat nu hun gevoelen was? En — de" leden van den Raad fpraken het vonnis, en verklaarden Jesus des doods fchuldig. Hoe onrechtvaardig ! Was het bun dan gebleken, dat Jesus zich uitgaf, voor het geen hij niet was? Hadden zijne werken niet genoeg van hem getuigd? Dit vonnis uitge- fpro- (*j) Boven Bladz. 594.  des Ar. Testament;. I. Afdeeïïng. 739- fpröken hebbende, fcheidde de Raad, latende Jesus over aan de mishandelingen der gerichtsdienaren en bedienden, die hem, als eenen valfchen Profeet en MessiSs , befpotten, zijn aangezicht bedekkende, en dan met vuist en flokflagen fiaande, onder den verguizenden hoon, dat hij nu als een Profeet zeggen zou, wie hem geflagen hadt? cn dergelijke lasterende mishandelingen meer. (*) Na het fcheiden van den R_aad, was Jesus uit de Raadzaal, of Divan, op het binnenplein gebracht, gelijk waarfchijnlijk is. Hier bevondt zich zijn leerling Petrus , in groote angst. Hadt eene dienstmaagd hem , bij het inkomen, reeds zoo verlegen gemaakt, dat hij ontkende, een leerling van Jesus te wezen, gelijk wij gezien hebben, thans zag hem eene andere dienstmaagd fterk. aan, en zeide : Deze behoort ook tot zijnen aanhang ! Dit bracht Petrus-tot eene tweede verloochening van zijnen Meester, zelfs met eenen eed. — Na verloop van omtrent een uur, waren er weder anderen, die verzekerden, dat hij tot het gevolg van Jesus behoorde, dat hij immers een Galileër was, wiens uitfpraak, onderfcheiden van den Jerufalem- fchen tongval, hem openbaar maakte. Ja, één van de huisbedienden van den Hoogenpriefter, die een naastbcliaande was van den genen, wien Petrus het oor hadt afgehouwen, verzekerde, hem inden hof gezien te hebben. In dezen angst, verzaakte Petrus des te fterker zijnen Meester voor de derde keer, zelfs met vervloeking van zich zeiven. (*) Matth. XXVI. 59-6S. Mark. XIV. 55-65. Luk. XXII. 63-65.  740 Bijbel-gefckisdenis ven. En nu kraaide de haan voor de tweeue keer. Op dat oogenblik wendde Jesus , aan zijnen leerling denkende, in het midden der mishandelingen, die hij onderging, het gezicht na Petrus, en keek hem, met een herinnerend cn veel betekenend oog, aan, waar op Petrus, zich de waarfchuwing van Jesus te binnen brengende , zich fchielijk van daar maakte, cn buiten het paleis gekomen, in heete tranen uitberstte van oprecht berouw en leedwezen, over den ongelukkigen en zwaaren val, in welken hij geftort was, door de menschlijkc zwakheid te weinig te kennen. (*) Met het aanbreken van den dag, kwam dc Raad weder bijeen, ten einde het onderzoek van den vorigen nacht, en het gebreken oordeel te herzien, en het vcrvolgends ten uitvoer te doen brengen. — Jesus binnen geleid zijnde voor den Raad, werdt hem de hoofdvraag, welke den grond van hun geveld vonnis behelsde, weder voorgehouden, of hij de MesstSs ware? Dan Jesus herhaalde zijne ibelijdenis van den vorigen nacht, en de Raad verklaarde eenparig, geene getuigen meer van. doen te hebben, dewijl men het uit zijnen mond zeiven gehoord had. (|) Het vonnis nu plegtig bekrachtigd zijnde, rees de Raad op, om Jesus als een istaatsmisdaadiger, na den Romeinfchen Stadhouder te geleiden, en aan denzelven over te geven, opdat die, dewijl de Ro. (*) Matth. XXVI. 69-75. Mark. XIV. 66-72. Luk. XXII. 54-62. JoSkn. XVIII. 25-27. • • (f) Matth. XXVII. I, 2. Mark. XIV. ti Luk. XXII. 66—71.  >p dat OogenhUfc -wendde JESTTS_het gezicM na PETTC17S (f-aa-r opPKT!UTK_ .zieli fchielfilt van daar maakte, BM_ -in lentetranen uitberstte Bladz.^o.   des N. Testament's. I. Jfdeeüng. fit Romeinen het recht van leven en dood thans in het Joodfche land uitoefenden, het vonnis zou bevestigen, en ten uitvoer (lellen. Teen de Raad reeds Was opgerezen, kwam Judas, de verrader, die nu zag, welken keer deze zaak nam, cn door te laat berouw over zijn fnood verraad, jegens zijnen weldaadigenMeester, getroffen was, met drift aanlopen, brengende de 30 Zilverlingen weder, die de prijs des verraads geweest waren, en belijdende, fnood gehandeld en onfchuldig bloed verraden te hebben. Doch, zijn berouw, wanhoop op zijn gelaad getekend , de bewustheid van bun geweten, niets roerde deze fhoodaarts, die het voor hun gezag en aanzien noodzaaklijk keurden , dat Jesus fierven zou. Voords gaven zij aan Judas ten antwoord, dat dit zijne zaak was, en hen niet raakte. Hier op wierp de verrader de 30 Zilverlingen in den Tempel neder, in de kamer, Gazith genoemd, in welken de Raad thans, naar bet fchijnt, vergaderd was, liep in wanhoop weg, en bracht zich zei ven om het leven, waar op zijn lijk, als van eenen zelfsmoorder, onbegraven , van eene fteilte , in eenen diepen put werdt gefmeten, zoodat zijne ingewanden uitftorte- den. Inmiddels nam de Raad in overweging, wat met het geld te doen, dat Judas daar hadt n°edergeworpen ? .dewijl het, als een bloedprijs, volgends de wet van Moses, niet inden Tempelfchat mogt komen. Na eenig beraad , kocht men er, vervolgends, het veld van zekeren Pottebakker, buiten de Itad, voor, het welk uitgegraven, en dus van weinig waarde was , om dat veld te doen dienen tot eene begraafplaats voor vreemdelingen, die te Jerufalem zonden overlijden. Dit (tuk lands heeft Aaa z*.  742 Bijbel-gefchiedenh zedert den naam Akeldama, of bloed-akker , gedragen. Opmerklijk is het, dat in de voorzeggingen van éénen der Profeeten (*), deze bijzonderheid, reeds voor twee of drie eeuwen, voorzegd was : Ik had tot hun gezegd: Indien het u behaagt, Zoo geeft mij mijnen loonde niet, gij moogt het laten. Zij wogen, tot mijn loon , mij dertig zilv'ren toe. Doch, Jova fprak tot mij : werp bij den Pottebakker Dit zilver, op zijn veld; een heerelijkeu prijs, Dienik,vooT al mijnwerk, door hun ben waard gerekend! Dies nam ik dan dit geld, dat ik, bij 't Tempelhuis, Aan Jova God gewijd, wierp voor den Pottebakker. (t) Laat ons de gefchiedenis vervolgen. —- De Joodfche Raad , gelijk gezegd is, het doodvonnis tegen Jesus geveld hebbende, liet hem, hoe vroeg het ook was, omtrent zes tiuren in den morgen, gebonden, na het Gouvernement, of paleis van den Stadhouder Pontius Pilatus , die, van wege den Romeinfchen Keizer Tieerius Gesar, het land beftuurde, heenen brengen, en het geheele ligchaam van den Raad vervoegde zich ook derwaards, ten blijke, hoe veel gewigts zij in deze zaak fielden. Zij wilden echter niet in het paleis binnen gaan, opdat zij, op dezen heiligen Feestdag, den eerften van het Paaschfeest, zich, in het huis van eenen Heiden niet ontreinigen zouden. Zoo kunnen de menfchen eene vertoning van Godsdienst maken, zelfs (*) Zachariü XI. 12, 13. (f) Matth. XXVII. 3-12. Handel. I. 18, 10.  des N. Testaments. I. AfdeeUng. 74.3 zelfs terwijl zij bezig zijn, met de fnoodfte gruwelen te plegen. Pilatus van hunne komst verwittigd, en uit deze omltandigheid, dat de gantfche Joodfche Raad hem, in zijne waardigheid als Landvoogd, kwam fpreken, befluitende, dat zij iet van het uiterst aanbelang hadden, kwam buiten bij hen , wanneer zij hem Jesus overleverden, en eischten , dat hij hun vonnis des doods, tegen denzelven geveld , ten uitvoer zou doen leggen. Pilatus vraagde , gelijk in eenen Richter natuurlijk was: welke befchuldiging zij tegen den man hadden? Spijtig genoeg was hun antwoord : Dat hun gezag en aanzieii wel zoo veel bij hem dienden te gelden dat hij kon geloven, dat zij hem niet tot hem zouden brengen, of veroordeeld hebben, zo hij geen booswicht was. Pilatus hernam daar op, niet min fcherp, dat zij hem dan zeiven , zo hij volgends hunne wet de dood verdiend hadt, ter dood konden brengen. Zij daartegen, dat het hun niet geoorloofd was, eene dooduraffe uit te oefenen. Te weten, Jesus hadt voorzegd, dat hij den kruisdood zou fierven, het welk niet gebeurd zou zijn, zo dc Jooden hem ter dood gebracht hadden. (*) Pilatus was, derhalven, genoodzaakt, zich de zaak aan te trekken, hoe ongeern hij zulks deedt, als van eerlten af begrijpende, dat eigenlijk een ftuk van Godsdienst, hier, het onderwerp uitmaakte, waar hij zich niet mede wilde inlaten. Op Pilatus aanhouden, brachten de leden van den Raad, als de hoofdbefchuldiging, tegen Jesus in, ] v , dat C) Jqïnn. XVIII. 28-32. Aaa a  Bijbel-gefchiedenis dat zij bevonden hadden, dat hij het volk opruidde , verbiedende hun, den Keizer fchatting te betalen, en zich zeiven voor den Messiüs, en voor eenen Koning, uitgevende. Pilatus, in dezen man niets ontdekkende, het welk eenigzins geleek naar eene aanfpraak op de Koninglijke waardigheid, ftondt verbaasd, dat de achtbare Joodfche Raad zoodanige befchuldiging tegen Jesus inbracht. Zijt gij de Koning der Jooden? vraagde hij aan Jesus , met verwondering. Die ben ik! was Jesus antwoord, en dit antwoord bevreemde den Landvoogd nog meer. (*) Nu verdubbelde de Raad zijne befchuldiging, en beriep zich, op zijne eigene belijdenis. Doch, op alles, wat zij inbrachten, hieldt Jesus een bedaard , en gelijk men ligtelijk zien kon, een welberaden ftilzwijgen. Alfchoon Pilatus hem vraagde, of hij niet hoorde, hoe veel zij tegen hem inbrachten,waarom hij daarop niets antwoordde? echter bleef Jesus dit ftilzwijgen behouden. En, in de daad, wat viel hier te fpreken voor den wijzen en onfchuldigen ? De Richter hadt de befchuldiging gehoord, en was van de ongerijmdheid derzelve volkomen overtuigd. En Jesus hadt de waarheid, zonder fchroom, beleden, (f) Pilatus was verwonderd. Hoe driftig anders, oordeelde hij nader kennis van deze zaak te moeten nemen. Hij liet Jesus in zijn paleis brengen, terwijl de Joodfche Raad buiten bleef wachten, en hier vraagde hij hem : of hij de Koning der Jooden was? Jesus beüntwoordde deze vraag, met eene tegenvraag : (*) Luk. XXIII. 2, 3. (f) Matth. XXVII. 11—14. Mark. XV. 2-5.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 745 vraag: Of hij, als Richter, daar van zelve eenig vermoeden hadt ? dan of hij alleen voorftelde, het geen anderen hadden voorgegeven ? Ik ben geen Jood, hernam Pilatus , ik weet niet, hoe het met de Joodfche verwachting van hunnen Koning gelegen is. Maar uwe eigen Overheden hebben u aan mij overgeleverd, wat hebt gij toch bedreven ? Nu gaf Jesus hem eene volledige verklaring : Dat hij eenen Koning was, hadt hij beleden, maar zijn rijk was geen aardsch rijk, dan zou hij zich immers eenen aanhang bereid, en deze zou voor hem geltreden hebben. Niets dergelijks was gebeurd. Dus was zijn rijk geen aardsch rijk. Alles was bevreemdend voor den Landvoogd. Zijt gij dan een Koning? herhaalde hij. Ja, zeide Jesus! ik ben een Koning! Daartoe ben ik in de wereld gekomen, om aan de waarheid getuigenis te geven; een iegelijk, die de waarheid bemint, is mijn onderdaan, en gehoorzaamt 'mij. Mijn rijk is het rijk der waarheid. Waarheid! wat is dat? vraagt Pilatus driftig. Wat hadt hij, als Richter, met eenen man te maken, die alleen van waarheid fprak, het welk geen voorwerp van rechtsbeöordeeling was, maar' beter in de fchoolen der geleerden t'huis hoorde? — In deze drift keert hij weder na buiten, en zegt tegen den Raad, die op den uitflag wachtte: Ik vind geene misdaad in dezen man ! (*) De Raad werdt woedende, op deze verklaring van den Landvoogd. Hij heeft, evenwel, roepen zij, het volk gaande gemaakt door zijne leere, het geheele land door. In Galileë heeft hij dit be- gon- C) Joünn. XVIII. 33-38. Aaa 3  745 Bijbel-gefchiedenis gonnen, en dus is hij tot hier toe voortgegaan. Pilatus .was in zijn fchik, dat hij Qalilëè hoorde noemen; hij vraagde : Of deze man dan een Galileër was? En verftaande, dat hij uit het gebied van den Viervorst van Galileë, Herodes Antipas , was, meende hij eene fchoone gelegenheid te hebben, om zich van deze zaak te ontdoen. Herodes bevondt zich, wegens het Feest, in perfoon, te Jerufalem. Derhalven, verzondt Pilatus den Raad met Jesus na dezen Vorst, met wien hij, zedert eenigen tijd, in vijandfchap geleefd hadt, misfchien-, omdat Herodes euvel opgenomeu hadt, dat Pilatus zijne onderdanen hadt geftraft in dat oproer, waarvan Wij hier voor (*) gefproken hebben, en wien hij nu een fchijn maakte,, van te willen behagen, met hem Jesus, als zijnen onderdaan, toe te zenden. De Raad begaf zich na Herodes, en deze, in zijn'fchik, dat hij gelegenheid kreeg, om Jesus te zien, van wien hij zoo veel hadt hooren fpreeken, (f) en van wien 'hij hoopte, eenig wonder te zullen aanfehouwen , trok zich terftond de- zaak aan^ en deedt aan Jesus allerhande vragen, terwijl At Joodfche Raad hem tevens, op het hoogst, befchuldigde. Doch Jesus antwoordde niets , noch op de vragen van Herodes , noch op de befchul- digingen der Jooden. Hij ftondt niet voor zijnen bevoegden Richter. De befchuldigingen wederlegden zich zeiven en op de nieuwsgierige vragen van Herodes te antwoorden, was beneden Jesus waardigheid en wijsheid. Herodes ftondt verwonderd, zag, dat de befchuldiging niets \ om (*) Bladz. 677, ü-8. (f) Boven Bladz.641.  des N. Testament!. I. Jfdeeling. 747 om het lijf hadt, enj fchreef Jesus ftilzwijgen aan dweepzucht toe. Weshalven hij, met zijne hovelingen, Jesus befpotte, hem een blinkend kleed deedt aantrekken, om hem als eenen fpotkoning ten toon te ftellen, en dus weder na Pilatus zondt, aan wien hij dit rechtsgeding verder overliet. En van nu af waren Herodes cn Pilatus weder vrienden. (*) j Pilatus was nu genoodzaakt , zich met deze zaak nader in te laten. Hij ontboodt den Jood- fchen Raad weder voor 'zijn paleis, alwaar nu ook eene menigte volks te hoop gelopen was, alzoo het geval meer ruchtbaar was geworden. Pilatus deedt hun eene aanfpraak, waar in hij voorftelde, dat hij, op hunne befchuldiging, in het eerfte verhoor van dezen gevangenen, geene doodfchuld in hem gevonden hadt, en Herodes, aan wien hij hem verzonden hadt, even min. Hij wilde hem dan, door eene geesfeling , kastijden, en voords ontdaan. Tevens ftelde hij, dewijl het eene gewoonte was, dat men, op het Paaschfecst, eenen gevangenen in vrijheid ftelde, en hij eenen beruchten oproermaker, die, in een' oploop een manflag begaan hadt,Jesus Barabbas genoemd, hadt,dezen nevens Jesus aan het vergaderde volk voor, opdat zij kiezen zouden, wien hij van deze twee zou loslaten? niet twijfelende, of zij zouden den dood des moordenaars bcgeeren, en hem toelaten, Jesus te ontflaan. (f) In00 Luk. XXIIL 5-12. (t) Matth. XXVII. 15-ifi. Mark. XIV. 6~io. Luk. XX11I. 13-17. Joünn. XVIII. 38, 39. A a a 4  748 Bijbel-gefchiedenis Inmiddels gebeurde er iet, het welk Pilatus te meer beducht maakte. Terwijl hij op den Richterfloel zat, liet hem zijne gemalin waarfchuwen, dat hij zich aan dezen deugdzamen man niet zou'vergrijpen, alzoo zij heden, in den droom, om zijnen wil veel geleden hadt. (*) Tusfehen vrees en hoop, wachtte Pilatus het antwoord des volks op zijn voorltel, maar de Joodfche Opperpriefters cn Ouderlingen hadden nu, door hunne afhangelingen, het gemeen opgeruid, om de vrijheid van Barabbas te eifchen, maar Jesus dood te Vorderen. — Als Pilatus dan zijn voorltel deedt, of hij dien Joodfchen Koning zou ontdaan? ging de kreet op: Niet hem, maar Barabbas! (f) Wat zal ik dan met hem doen, dien gijlieden een'Koning, en den Messiüs, noemt? vraagde de Landvoogd, Kruist hem ! werdt er van alle kanten geroepen, Pilatus liet zich, door dit woest geroep, nog niet verzetten, maar vraagde nogmaals: Wat kwaad deze man dan gedaan hadt? Dat hij niet gevonden hadt, dat hij den dood verdiend hadt. Het zou dan bij zijn gezegde blijven, hij zou hem laten geesfelen, en voorts ontdaan. — Maar het volk riep tegen alle zijne pogingen aan, na het kruis! na het kruis! met hem! (§) Nu liet Pjlatus Jesus na binnen brengen , en gocsfelen, terwijl zijne Pvomeinfche Soldaten hem, als eenen gewaanden Koning der Jooden, befpotteu' en C*) Matth. XXVI1. 29, (f) Jö5nn. XV11I. 39, 40. (§) Matth. XXVII. 22, 23. Mark. XV. 13-15. Luk. XXÏ1I. 20-23.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 749 en mishandelden, zij maakten eene krans van doornen, zetten die op zijn hoofd, om eene kroon te verbeelden, hingen hem eenen ouden rooden Officiers mantel om, als een Koninglijk gewaad, en gaven hem, in plaats van een' fcepter, eene rotting in de hand, nu vielen zij fpottend voor hem neder, cn groeteden hem als Koning, maar vervolgends befpogen zij hem, namen hem de rotting af, waar mede zij hem op het hoofd, en op die doornen-krans, floegen. -— (*) Toen Jesus dus mishandeld was, kwam Pilatus weder buiten, gevolgd van Jesus , die dc doornenkrans nog op het hoofd , en den rooden mantel omhadt, en wiens mishandelingen elk menschüjk hart tot medelijden hadden moeten bewegen. — Nu {prak Pilatus, op een' ernftigen toon, de Jooden aan. Zie daar, zegt hij, ik laat hem nog eens buiten brengen, om 11 te overtuigen, dat ik geene misdaad, hoe genaamd, in hem vinde. -— Zie daar den man! —'- De Opperpriefrers, vreezende, dat het volk tot medelijden mogt bewogen worden, hieven op deze woorden zelve, en door hunne gerechtsdienaars , den kreet weder aan : kruist hem ! kruist hem! Pilatus werdt toornig: Neemt gijlieden hem dan, riep hij, en kruist hem zeiven. Ik vind geene fehuld in hem. Dc Joodfche Priefterfchap bracht, op dit gezegde van Pilatus, een nieuw (luk ter baan, daar zij bij den Landvoogd nog niet van gewaagd hadden. Volgends onze wet, zeiden zij, heeft hij de misdaad van Godslastering be' (*) Matth.XXVII. 27-30. Mark. XV.i6-i. JoSkn. XIX. 1-3. Aaa 5  75<3 Bijbel-gefchiedenis begaan, en dienvolgends moet hij fierven, want hij heeft zich voor eenen Zoon van God uitgegeven. — Dit trof Pilatus — hij herdacht alle de omdandig-heden , ook de waarfchuwing van zijne gemalin. Een zoon van eenen God ! dit denkbeeld was bij eenen Heiden niet geheel vreemd, en dien te mishandelen ! Pilatus maakte zich verlegen , ja beangst. Hij liet Jesus weder binnen brengen, daar vraagde hij hem, van waar hij was ? Maar, tot zijne verwondering, Jesus gaf hem geen antwoord. En, dit zwijgen hadt al het voorkomen van welberaden wijsheid, gelijk de Richter, duidelijk, uit het gelaad en de houding van Jesus las. Hoe, zegt hij, fprcekt gij niet tegen mij ? Weet gij niet, dat ik magt heb, om u te kruifigen, of ook, om u te ontdaan ? Nu fprak Jesus : Gij zoudt geene de minde magt tegen mij hebben, indien het u niet van boven gegeven was; evenwel, hij, die mij aan u heeft overgeleverd, heeft de grootde fehuld. ■ Ontzettende taal der waarheid voor den Pachter! Hij gevoelde alle de kracht dcrzelve, hij befloot, de uiterde poging te beproeven, om Jesus in vrijheid te dellen. Maar, toen hij, met dit oogmerk, weder buiten kwam, fehreeuwden de Jooden, eer hij nog kon fpreken, hem reeds toe: Indien gij hem loslaat, ' zijt gij geen vriend van den Keizer. Elk, die zich als Koning opwerpt, is oproerig tegen den Keizer. — Dit was Pilatus op zijn zwak tasten, hij kende den achterdochtigen aart van Tiberius, den tegenwóordigen Keizer, en hoe hij dus het grootde gevaar liep, indien de Jooden hem bij denzelven aanklaagden. ■ Hij zette zich dan plegtig op den recto?  des N. Testaments. I. Afdeeling. 751 rechterftoel, onder den blooten hemel, op eene met marmer geplaveide plaats, voor het paleis. Hier liet hij Jesus nader voor zich brengen. Zie daar uw' Koning! zegt hij. Het gefchreeuw werdt oproeriger : weg met hem ! na het kruis ! Bits hernam Pilatus: Hoe, uw' Koning kruülgènl Dit werdt door de Jooden beantwoord : Wij hebben geen' anderen Koning, dan den Keizer! Zoo ver vervoert hen hunne dolle woede, hen, die anders zoo ongeern het juk der Romeinen droegen. (*) De Landvoogd, ziende, dat hij niets vorderde, maar, dat het gefchreeuw meer toenam, en tot oproer dreigde over te flaan, befloot eindelijk, voor dit woest geweld te zwichten. ■ Om echter zijn eigen geweten gerust te ftellen, liet hij zich water brengen, en voor het oog van allen, waschte zijne handen, met deze verklaring : dat hij hier mede vrij wilde ,zijn van het bloed van dezen onfchuldigen man , het welk zij voor hunne verantwoording mog- ten hebben. Ja, fchreeuwden deze onzinnigen: God moge het wreken op ons en onze kinderen! wij nemen het over ons ! (f) En thans deedt Pilatus de uitfpraak, dat hun eisch gefchieden zou, hij zou hun vonnis ter uitvoering doen ftellen. Dus liet hij BarSbbas los, en gaf Jesus ter kruifiging over. (§) Het verhoor dus afgelopen zijnde, werdt het vonnis terftond ten uitvoer gebracht. De Soldaten, J» (*) Joamt. XIX. 4-15. (f) Matth. XXVII. 24, 25. (§) Matth. XXVII. 26. Mark. XV. 15. Luk. XXIII. 33-25' Joa'nn. XLX. 16.  75* Bijbel-gefchiedeni: Jesus zijne eigene klederen weder hebbende aangetrokken", voerden hem ter ftad uit, naa de plaats, waar hij gekruist zou worden, deze plaats was buiten de ftad, en droeg den naam Golgotha, bekkeneel, of doodshoofdsplaats, omdat deze de gewone plaats der ftraföefening was. Volgends de zeden van dien tijd, moest Jesus zijn eigen kruis torsfchen, doch hij was zoo afgemat, door het waken en de uitgeftane martelingen naar ziel en ligchaam, van den vorigen nacht, en dezen morgen, dat hij onder zijn' kruispaal fcheen te bezwijken. — Men preste daarom, onder weg, zekeren Simon, eenen Jood uit Cyrene, een gewest in Afrika gelegen, die van zijnen akker kwam, om Jesus kruis van hem over te nemen, en te dragen. Deze man is, onder de Christenen, naderhand bekend geweest, zijnde hij de vader van Alexander en Rufus, beiden, in het vervolg, onder de belijders van Jesus. — (*) Onder de groote menigte volks, die, met verfchillende aandoeningendit fchouwfpel verzelden, bevonden zich vele vrouwen, wier aandoenlijke hartendoor medelijden getroffen waren, en welke dit, door haar beklag, door het flaan op de borst, en door hare tranen, te kennen gaven. Dit 'roerde Jesus. In het oogenblfk, dat hij eenige verligting hadt,. toen hem zijn kruis werdt afgenomen, wendde hij zich tot deze vrouwen. Burgeresfen van Jerufalem! fprak hij , weent niet zoo over mij, weent veel meer over u zeiven en over uwe kinderen. Tevens voor- (*) Matth. XXVII. 31, 32. Mark. XV. 20, 21. Luk. XXIII. 26. JoaNN. XIX. 16, 17.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 753. voorzeide hij haar, de rampvolle tijden, die over Jerufalem aanftaande waren. (*) Zoo bleef deze menfchenvriend zich tot zijn uiterfte gelijk , en toonde zich meêwarig met het lot van zijne land- en volksgenoten, die hem zoo zwaar mishandelden. Te gelijk met Jesus, werden nog twee kwaaddoeners, moordenaars, die, waarfchijnlijk, in eenen oploop een manflag begaan hadden, ter kruifigrng uitgevoerd; met deze misdaadigers gelijk gefteld, kwam Jesus ter ftrafplaatze, alwaar men hem den verdovenden drank aanboodt van azijn met myrrhe, dien men aan de misdadigers gaf, om hunne zinnen voor de pijnen gevoelloos te maken, doch welken hij, na ze geproefd te hebben, niet wilde nemen, vervolgends hem zijne klederen uitgetrokken, en den kruispaal opgericht hebbende, hechtte men hem aan het kruis, in het midden der beide misdaadigers , zijnde het nu, omtrent negen uuren des voormiddags, (f) De kruisftraf was, bij de Romeinen, de ftraf van flaven , en groote booswichten , eene wreede en fmartelijke ftraf, daar het ligchaam uitgerekt , de handen aan het dwarshout, en de voeten aan den rechtftaanden paal, met nagels vastgeklonken werden. — Hoe fmartelijk, hoe onverdiend ook Jesus dus mishandeld werdt, hij bleef niet alleen bedaard, maar Godlijk verheven hoorde men hem voor zijne beulen bidden : Vader vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen. (§) Het (*) Luk. XXIII. 27-31. (f) Matth. XXVIL 33» 34» 38. Mark. XV. 22-25, 27, i'i. Luk. XXIII. 31. JoaNiS'. XIX. iö. (§) Luk. XXIII. 34-  ?54 Bijbel-gefchiedenis Het is waardig, dat wij alle de bijzonderheden den Lezer doen opmerken, die bij den kruisdood van Jesus hebben plaats gehad. De Joodfche Overigheid, fcheen nu haren wreeden zin verkregen te hebben, en nogthans was er iet, het welk hun tegen de borst friet. De Landvoogd hadt een opfchrift gefchreven, het welk in het Grieksch, Latijn en Hebreeuwsch, boven Jesus kruis moest geplaatst worden, en de reden van zijne ftraffe zou behelzen. Dit opfchrift luidde, volledig: Jesus de Nazarèner, de Koning der Jooden. -? De Joodfche Overigheid meende , in dit opfchrift eenen hoon voor zich te vinden, en zich daarom bij Pilatus vervoegende, fielden zij hem voor, om het opfchrift te veranderen , en te zetten : Die zich uitgegeven heeft voor den Koning der Jooden. Maar het antwoord van den Landvoogd was gemelijk genoeg : Het geen ik ééns gefchreven héb, blijft gefchreven ! Dus werdt zelfs in dit opfchrift de waarheid, tot fchande van Jesus vijanden, erkend. (*) Eene andere bijzonderheid verdient insgelijks onze opmerking , zij is deze : De klederen van Jesus waren een buit voor de Soldaten, die de ftraffe hadden uitgevoerd, zij verdeelden dan dezelve in vier gelijke deelen, naar het getal der Soldaten, maar dewijl zijn rok zonder naad, in eens doorgeweven was, konden zij dien niet deelen, zonder denzei ven te fcheuren, waarom zij met eikanderen affpraken, daar over,het lot te werpen, wie denzelven geheel hebben zou, gelijk zij deeden. Eene bijzon- der- (*) Joünn. XIX. 19-22. Matth. XXVII. 37. Mark, XV. 26. Luk. XXIII. 38,  Pl.XXI. Iet is -waardig", dat wij alle debijzanderlieden_opnierhen, ïiehij den Kruisdood van JESUS held)en plaa ts gehad. Bladz. 75^:.   des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 755 derheid, welke met deze woorden der voorzegging (*) overeenkwam : Daar deelen zij mijn'kleedden onder zich; 't Gewaad bij loting ! (f) Ondertusfchen hoonden en lasterden vele aanfchouwers en voorbijgangers Jesus, daar hij aan het kruis hing, hem allerhande hoonende en beledigende befchimpingen toeduwende. Zo hij de Christus was, hij mogt van het kruis komen, en zich zelven verlosfen ! Anderen riepen : Daar hangt hij, die den Tempel afbreekt, en in drie dagen weder opbouwt! cn wat dergelijke hoontaab meer was, waarmede niet alleen het gemeen, en de Soldaten , maar ook de leden van den Raad en Priefterfchap, hem lasterden. — (§) Zelfs befchimpten hem zijne medekruisfelingen, van welke de één hem bits verweet: Zo hij de MessiSs ware, mogt hij zich zelven, en tevens hen verlosfen! Maar de ander, de zaak beter inziende, 'beftrafte dezen booswicht, dat, in hunne omftandigheden, geen fpotten voegde, met iemSnd, die met hun dezelfde ftraffe leedt, en hij onverdiend, daar zij dezelve waardig waren. Tevens het hoofd na Jesus draajende, badt hij dien: Heer! gedenk mij , als gij in uw Koningrijk zult ge- ko- (*) Psalm XXII. 19. (f) JoSnn. XIX. 23, 24. Matth. XXVII. 35, $6. Mark. XV. 24. Luk. XXIII. 34- (§) Matth. XXVII. 35~43- Mark. XV. 29-32. Luk. XXIII. 35-37.  75& Bijbel-gefchiedenis komen zijn.' Jesus, die, op al den hoon en laster1, geen enkel woord geantwoord hadt, beantwoordde deze bede, ,zoo verheven, als liefderijk: Heden, zeide hij, zult gij, met mij, in het Paradijs zijn. (*) Hij bleef, dus in al zijn lijden, bedaard, en dezelfde menfchenvriend, die hij, gcduurende zijn leven , geweest was. Dit bleek ook uit het volgende. Zijne vrienden, hoe zeer zij hem door hunne vlucht verlaten hadden, bleven hem echter met hun hart getrouw. Zij aanfchouwden, van verre, met deelneming, zijne fmarteri. Alleen Joünnes, Jesus bijzondere boezemvriend, was tot dicht bij het kruis doorgedrongen , verzeilende de moeder van Jesus , Mariü, wie nu een zwaard door het hart ging, wegens haren zoon, gelijk Simeön haar weleer voorzegd hadt (f), en die zich van haren zoon niet wilde laten losfcheuren, ook ftonden nog hare zuster bij haar, Mariü, de vrouw van Klopas , en Mariü Magdalena , Salome en andere vrouwen uit Galileë, vriendinnen van Jesus. Jesus, zijne moeder en zijnen boezemvriend daar ziende ftaan , beval haar, met ftervende lippen, aan dezen laatften aan, om haar, in haren ouderdom, in zijne plaats, als zoon te behandelen en te bezorgen, gelijk deze ook, van dit oogenblik af aan , de begeerte van zijn Meester, met liefde A'oldeedt. (*) Jesus hadt nu reeds drie uuren, onder hoon en fmart, (*) Matth. XXVII. 44. Luk. XXIII. 39-43. (f) Boven Bladz. 574. (§) Matth. XXVII. 55, 5Ö. Mark. XV. 40,41. Luk. XXIII. 49. Joïnn. XIX. 25-27.  des N. Testaments. I. Afdeeling. 757 fmait aan het kruis gehangen, toen onverziens des middags ten twaalf uuren, eene algemeene duifternis opkwam , en de zon bedekte, niet eene zonsverduistering, welke bij volle maan, gelijk het thans op het Paaschfeest was, geene plaats heeft, maar eene duifternis, zoo als voor eene aardbeving gewoon is vooraf te gaan, en welke aan de natuur hevige Schokken aankondigt. Deze duifternis duurde tot 's middags drie uuren toe, onder eene doodfche ftilte van allen, terwijl Jesus zijn lijden, ook Stilzwijgend, volbracht. (*) Omtrent drie uuren, brak Jesus de Stilte af, door met de woorden, die het begin van den XXIISten Pfalm uitmaken, met verheffing van Item, uit te roepen : EU, Eli, Lama Sabachtanil Mijn God! mijn God ! waarom verlaat gij mij! Vervolgends klaagde hij; met eene flaauwer Stem, over dorst, waar op een en ander, door mededogen aangedaan, toeliepen, en uit een vat met edik, of posca, de gewoone drank der Romeinfche Soldaten, het welk daar Stondt, eene fpongie gevuld , en met een hysfopsSteeltjen op eene rotting geftoken hebbende, hem dit dus aan den mond brachten, terwijl anderen, of fpottende, of in dc daad, de woorden Eli, Eli, niet verffaande, hen wederhielden, en zeiden: wacht 1 hij roept Eiia; laat ons zien, of die hem zal komen verlosfen! Maar Jesus, den edik gebruikt hebbende, fchikte zich, met de woorden : O Matth. XXVII. 45. Mark. XV. 33. Luk. xxiii. 44. Bbb  758 Bijbel-gefchiedenis den: Het is volbracht! tot fterven, en voor het laatst zijne Item verheffende, Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest! boog hij het hoofd, en fterf. (*) Op het oogenblik, dat Jesus den geest gaf, berstte de geduchte aardbeving, waarvan de duifternis eene voorbode geweest was, met geweld en woede, uit. De aarde daverde met zulke hevigheid, dat de rotzen rqndöm Jerufalem fpleeten, en, het geen opmerklijk was, het voorhangzel , of de gordijn, Welk, voor het binnenfte Heiligdom in den Tempel, hong, fcheurde geheel, van boven tot beneden, en opende geheimen, die tot hier toe aan het oog onttrokken waren. — Ook openden zich verfcheiden graffpelonken, uit welke, bij de opftanding van Jesus, verfcheiden godvruchtige overledenen levend zijn uitgegaan, en zich in Jerufalem aan velen vertoonden. Zoo geweldig was de fchok, en als 't ware, de ftuiptrekking der natuur, dat de aanfehouwers, zoo velen er tot hier toe bij het kruis waren blijven ftaan, nu ontfleld en verfchrikt, op de borst floe- gen , en ftadwaards keerden. De Romeinfche hopman zelve was, door alle de omflandigheden, die hij zag en opmerkte, zoo getroffen, dat hij uitriep : „Ja, waarlijk, deze mensch was onfchuldig, „ en een zoon van God ! " (f) Dus fterf Jesus, tot heil der wereld, dus legde hij (*) Matth. XXVII. 46-50. Mark. XV. 34-37- LuKXXIII. 46. JoaNN. XIX. 28-30. Cf) Matth. XXVII. 51-54. Mark. XV. 36-39. Luk. XX11I. 47, 4.1.  des N. Testaments. ï. AfdeeUng. 759 hij zijn leven at', om liet weder aan te nemen, en eeuwig te leven, om voor ons te bidden. Anders volgde de dood niet zoo i'chielijk, bij dekruisftraffe, ook leefden de beide medegekruisten nog. — Ondertusfchen naderde het uur, waar qp de Sabbath begon, en de lijken mogten, op den Sabbath, niet aan het kruis blijven hangen; deze was de reden, dat de Joodfche Raad aan Pilatus een verzoek deedt, dat den kruisfelingen de beenen gebroken, zij gedood, en dan afgenomen mogten worden. Dit verzoek toegedaan zijnde, floegen de Soldaten . de beenen der beide medegekruisten fhik, volgends hunnen last, maar Jesus vonden zij reeds geftorven, zoo dat zij hem de beenen niet braken. Eén hunner , echter , ten einde zeker te wezen, van zijnen dood, bracht hem eene fteek toe, met zijne fpies, in de zijde, zoodat hij het hart raakte, gelijk bleek, dewijl er bloed en water uit de wond liep. Joünnes, die ons dit als ooggetuigen verhaalt, merkt hier bij tevens aan, dat dus voldaan werdt, aan het geen omtrent het Paaschlam in de wet bevolen was, dat men er geen been aan breken mogt (*), als ook, aan het geen eene oude voorzegging bevat: (f) Dien zij doorboorden , dien, dien zullen zij, met rouw, Beklagen . (§). Even nadat de Joodfche Raad Pilatus het bo- ven- (*) Exod. XII. 46. vergel. Psalm XXXIV. 21. (f) ZachaiuaXII. 10. (§) JoLnn.XIX. 31-^. Bbb 2  76"o Bijbel-gefchiedenis vengemelde verzoek gedaan, en verkregen hadt, kwam zekere Josef van Jrimathe'd, mogelijk een lid van den Raad, maar die zich onthouden hadt, om met de overigen mede in te Remmen, tot den dood van Jesus, wiens aanhanger hij was, maar in het geheim, uit vreeze voor zijne medeleden, even gelijk Nikodemus , en misfchien nog eenige anderen, hij den Stadhouder, met verzoek, dat hem het lijk van Jesus mogt gefchonken worden, om dat te begraven. Pilatus, die wist, dat zijn zoo pas gegeven bevel nog niet ten uitvoer gebracht kon wezen, verwonderde zich, dat Jesus reeds dood was; hij ontboodt dan den hopman, die de wacht hadt gehad bij het kruis, en van dezen alle de omHandigheden verftaan hebbende, welke hem, in zijne gedachten nopens Jesus onfcbuld, nog fterker bevestigden, fchonk hij, zonder eenig bedenken, het lijk aan Josef, welke terftond, een doodkleed gekocht hebbende , na het kruis fnelde, hebbende zich Nikodemus , met een mengzel van fpecerijën, van honderd liften, of tweehonderd drachmen, bij hem gevoegd. Deze beide vrienden van Jesus namen het lijk af, en het, zoo goed de gelegenheid des tijds medebracht, gebalfemd , en in het lijkgewaad gewonden hebbende, begroeven zij het in eene grafipelonk, die uit eene rots was uitgehouwen, in eenen hof, dien Josef in eigendom hadt, in welke graffpelonk nog nooit iemand was begraven, en eenen zwaaren fteen voor de opening gewenteld hebbende, lieten zij het gezegend lijk daar rusten. — MARia Magdalena , en de andere Mariü , de moeder van Joses, hadden dit aanfehouwd, en de plaats naauwkeurig in acht genomen, waar men het lijk  des N. Testaments. I. dfdeeling. 761 lijk gelegd hadt, met oogmerk, om, na het aflopen van den Sabbath , de balfeming met meer zorgvulheid te verrichten , waartoe zij < ook, den Sabbath, volgends het Godlijk gebod, gevierd hebbende, zaturdags 'savonds, de fpecerijën kochten. (*) Maar Jesus vijanden waren niet gerust. Zaturdags avonds, toen de Sabbath voorbij was, kwamen eenigen van hun bij Pilatus, cn humie bekommering te kennen gevende, dewijl Jesus, dien zij een'' bedrieger noemden , gezegd hadt, dat hij, na drie dagen, weder uit de dooden zou verrijzen, dat welligt zijne aanhangers zijn lijk heimlijk wegnemen , en dan voorwenden mogten, dat hun Meester was opgedaan, verzochten zij van hem eene wacht, om het graf te bewaken, en dit kwaad, het welk nog erger zijn zou, dan al het andere, voor te komen. Pilatus , die zich niet verder wilde inlaten in deze zaak, ftondt hun de verzochte wacht toe, welke bij de Romeinen, gemeenlijk, uit 16 man beftondt, van welke 4 de wacht hielden, en beurtelings door 4 anderen werden afgelost. Met deze wacht begaven zij zich na het graf, waar het lijk nog in lag, en plaatften de wacht bij het graf, na den fteen, ter meerder gerustftelling, verzegeld te hebben, (f) (*) Matth. XXVII. 57-61. Mark. XV .42-47. XVI. 1. Luk. XXIII. 50-56. Joünk. XIX. 38-42. (f) Matth. XXVII. 62-66. Bbb 3 $• 39-  7 6*'2 Bijbel-gefchiedenls §. 39. Jesus Opftanding. — Verfchijningen aan zijne Leerlingen. — Hemelvaard. Naauw begon, op den yolgenden Zondag, den derden dag na Jesus dood, de dag aan te lichten, of de vriendinnen van Jesus, MariS Magdalena, de andere MariS , de moeder van Jakobus , Salome , Joa'nna, en anderen, floegen op weg, na het graf, met hare fpecerijën, om het geliefde lijk te balfemen." - Doch, Jesus, de Votst des levens, was, met het rijzen van het morgenlicht, ook uit den dood verrezen, om nu eeuwig te leven. Terwijl, naamljjk, de vrouwen op weg waren,. gebeurde er eene groote aardbeving, en een Engel, uit den hemel nedergedaald, wentelde den zwaaren (leen, die dei) mond der graffpelonk gefloten hadt, weg, welke de vrouwen , ionder weg, nog zwarigheid maakte, wie denzelven voor haar weg zou nemen, en ging op denzelven zitten. Op de verfchijning van dezen, hemelling, wiens gelaad fchitterde gelijk de blikfem, en wiens kleed in zuiver wit dë fnéeuw te boven ging, ontftelden de wachthebbende Soldaten, doodlijk, en liepen van het graf na :de ftad, om, van het geen gebeurd was, aan de. Joodfche Priefters bericht te doen. (*) De vrouwen, ondertusfehen, naderende, zagen van verre, zonder echter den Engel te zien, die, na het verdrijven der wacht, in de graffpelonk was binnen gegaan, het graf open, en den (teen aan eene zijde gerold. — Op dit gezicht, liep de driftige Mariü Magdalena, zonder verder onderzoek te doen , haas- (*) Matth. XXVIII. 1-4.  des N. Testaments. I. Af deeling. 763 haastig te rug, na Simon Petrus, welke zich bij JoaNNES bevondt, en berichtte aan dezen, dat men den Heere uit het graf hadt weggenomen, zonder dat bekend was, waar men hem gelegd hadt. —Dus verhaalde zij, in overhaasting, niet het geen zij gezien hadt, maar het geen zij voor zich befloot, dewijl zij het graf open, en den fteen weggewenteld, gevonden hadt. (*_) De andere vrouwen, meer bezadigd , naderden het graf, en gingen zelfs in de graffpelonk, in welke zij het ligchaam van Jesus niet vonden, maar wel twee Engelen, in de gedaante van jongelingen, in eene fchitterende kleding. Dit gezicht deedt de vrouwen ontdeden, maar de Engelen fpraken haar vriendelijk aan, dat zij Jesus, die leefde, vergeefs bij de dooden zochten, alzoo hij was opgedaan, volgends het geen hij te voreto gezegd hadt, met last, om aan Jesus leerlingen,bijzonder aan Petrus, deze blijmare te berichten, met bijvoeging, dat zij Jesus zelven , in Galileë, nader zouden zien en ontmoeten. Ontdeltenis, blijdfchap, en eene mengeling van hartstochten, gaven aan de vrouwen, die nu ook de woorden van Jesus herdachten, vleugels, om zich van het graf te fpoeden, en aan de Apostelen, en andere vrienden van Jesus, het geen zij gezien en gehoord hadden , te boodfchappcn. (f) Inmiddels , waren , op het bericht van MariS Magdalena , Simon Petrus en Joünnes na het graf (*) Joais'n. XX. 1, 2. (t) Matth. XXVIII. 5-10. Mark. XVI. 5-3. Luk. XXIV. 1-10. Bbb 4  76.'[. Bijb.d-gefchiedejüs , - ' graf gelopen,, wordende van Mariü gevolgd. •—Joünnes, de jongde - der twee. Apostelen, kwam het eerst aan het graf, bukte, en zag in de openc fpelonk, in welke hij de grafdoeken of zwachtels zag liggen, daar Jesus lijk mede omzwachteld was geweest. Petrus, hem volgende, ging in de fpelonk, en befchouwde deze doeken naauwkcurig, en merkte op, hoe de zweetdoek, die om Jesus hoofd geweest was, afzonderlijk op eene plaats lag faamge- vouwen. Daar op ging Joünnes'insgelijks in 't graf, zag.deze bijzonderheden, en geloofde, dat Jesus was opgedaan, trouwens, tot hier toe;, hadden zij geen recht begrip gehad van dc voorzeggingen, omtrent Jesus opdanding, maar nu ging er licht op in dc ziel van Joünnes , terwijl Petrus nog tusfehen hoop cn vrees fehijnt gedobberd te hebben. Toen de beide leerlingen, na dit alles te hebben opgemerkt, zich weder na huis begaven , bleef Mariü Magdalena , die na hen aan het graf gekomen was , bij het zelve daan, en weende, nog dceds in de verbeelding, dat het dierbaar lijk was weggenomen^ ■ Al weenende, bukte zij voor over, en keek in het graf, en nu zag zij twee Engelen, die zich aan de Apostelen niet vertoond hadden, in het wit gekleed, in het graf zitten , den eenen aan het hoofd, den anderen aan het voetenëipde, daar Jesus lijk gelegen hadt. Dezen vraagden haar : Waarom zij weende ? Wat zij hier zocht? Omdat men mijnen Heer weggenomen heeft, en ik niet weet, waar men hem gebracht heeft, gaf .MARia tea antwoord, die geene Engelen vermoedde, en wier geheele ziel met dit treurig denkbeeld vervuld was, gelijk zij zich ook, onmidlijk, omkeer-   ïl.üOÜI. ^'h:i&'io//nt Meestei  des N. Testaments. I. Afdeeïïng. 765 keerde , alwaar zij iemand achter zich zag ftaan, deze was Jesus zelve, die haar dezelfde vraag deedt, waarom zij weende? wat zij zocht? Zij, in hare droefheid, geen acht op den perfoon flaande, maar hem voor den hovenier houdende, vraagde, of hij hem ook weggenomen hadt, zoo mogt hij het haatte kennen geven, waar hij hem gelegd hadt, dan wilde zij het geliefde lijk bergen. Zoo groot was hare ontroering, dat zij Jesus niet kende, die haar nu, door haren naam met nadruk tc noemen, Mariü ! tot bedaren bracht, zoodat zij hem herkende , en met den uitroep, Rabbouni! lieve Meester ! aan zijne voeten lag. Jesus vermaande haar, niet te vertoeven in zijne omhelzing, hij was toch nog niet opgevaren tot zijnen Vader, maar zou nog eenigen tijd bij zijne vrienden verblijven, aan dezen moest zij het blij bericht met fpoed brengen , dat hij leefde, en nu eerlang zou opvaren tot zijnen en hunnen Vader en God. In aller ijl liep Mariü, om aan dc leerlingen te melden, dat zij den Heere gezien, cn dat hij deze woorden tegen haar gefprokén hadt. (*) Reeds hadden de andere vrouwen aan fommigen van Jesus leerlingen, en ook aan Petrus, bericht, hoe zij het graf ledig gevonden, en daar in niet Jesus , maar Engelen , gezien hadden , die haar verzekerd hadden , dat Jesus leefde, en van dezen weder na anderen gaande, om die dezelfde tijding te brengen, ontmoetten zij.Jesus onverwachts, die haar, met zijnen gewonen groet, groetedc. Met ontfteltcnis, en eene mengeling van Ichrik en blijd- (/*) Jo.ïnn. XX, 3-l8. Bbb 5  766 Bijbel-gefchiedenis blijdfchap vielen zij hem te voet, en omhelsden zijne knieën, hij bemoedigde haar, en belastte haar, om verders aan zijne overige leerlingen dit te verkondigen, met last, om zich na Galileë te begeven, alwaar zij hem allen zien zouden. (*) ' Men kan zich naauwlijks eene verbeelding vormen van de aandoeningen in het hart der leerlingen, die deze opeenvolgende berichten van deze vrouwen ontvingen. Zij hoorden haar, met verrukkingen van vreugde, maar de blijdfchap was te groot, zij konden het niet geloven, het kwam hun ■zelfs voor als ijdel gefnap, en vrouwenpraat, eene vrucht vanl de' verbeeldings-kracht van hare vriendinnen, (f) Evenwel, Petrus nu deze vrouwen hoorende fpreken van Engelen, die zij gezien hadden, en die haar uitdruklijk belast hadden, hem bijzonder deze tijding te brengen, befloot, andermaal, na het graf te gaan, en nog ééns te deeg alles op te nemen. Hij kwam weder aan het graf, hij keek er, voor over bukkende, in, maar zag niets meer, dan hij de eerde keer gezien hadt, de zwachtels alleen en afzonderlijk, en den hoofddoek afzonderlijk, hij verwonderde zich, en keerde weder na huis. (§) , Uit het beloop der gefchiedverhalen , befluit ik nog, ten opzichte van Petrus, de volgende bijzonderheid. Nu weder t'huis gekomen, verneemt hij van MariS Magdalena, dat zij Jesus zelven gezien en gefproken hadt, gelijk wij boven verhaald heb- (*) Matth. XXVIII. 8-10. (t) Luk. XXIV. 8-11. (§) Luk. XXIV. 13/  des N. Testaments. I. Afdeeling. 767 hebben-, nu gaat hij, voor de derde keer, na het graf, en nu ontmoet hij werklijk Jesus , en wordt dus overtuigd, dat zijn Meester leeft. (*) Doch, laat ons, voor eene poos, de vrienden van Jesus, in hunne verrukking van vreugde, en mengel-aandoeningen van hoop, twijfeling , vrees , laten, om te zien, wat Jesus vijanden, op de tijding van Jesus opftanding, verricht hebben. Te weten, fommigen van de wacht, gelijk wij gezien hebben, aan de Joodfche Prieliers geboodfchapt hebbende, wat hun bij het graf van Jesus gebeurd was, werdt de Groote Raad belegd, en na eenige raadpleging, vooreerst gezorgd , dat dit nieuws zich niet onder het volk verfpreidde, ten dien einde vulde men den Soldaten van de wacht de handen, dat zij zouden verhalen, dat de leerlingen van Jesus, bij nacht, terwijl de wacht in flaap gevallen was, gekomen waren, en het lijk geftolen hadden, met belofte, dat zij dit- bij den Landvoogd voor hun goed zouden maken. Hier mede bereikte de Raad, voor eerst, ook zijn oogmerk. De Soldaten, cn zij zelven, ftrooiden dit verdichtzel uit, en, hoe ongerijmd het ware, het vondt, op hun gezag, bij het gros des volks, zoo veel geloof, dat het veel diende, om de indrukken te beletten , die de volgende prediking en daaden der Apostelen anders hadden moeten verwekken, (f) Keeren wij, na dezen uitdap, weder tot de leerlingen en vrienden van Jesus. Twee van hun, waar van de één Keeopas of Klopas , maar de an- (*) Luk. XXIV. 34. 1 Korintu. XV. 5. (f) Matth. XXVIII. 11-15.  768 Bijbel-gefskiede nis ander niet genoemd wordt, gingen des voormiddags, nadat de vrouwen het eerfte bericht gebracht hadden, van het open en ledige graf, en de verfchijning der Engelen, en toenJoünnes en Petrus voor;de eerlte keer na het graf geweest waren, voor dat nog Jesus zelve aan Mariü Magdalena , en aan de andere vrouwen, verfchenen was, uit de ftad na zeker vlek Emmaus, omtrent twee uuren ten noorden van Jerufalem. Onder het wandelen, diep in gefprek zijnde, over het geen zij vernomen hadden, kwam Jesus bij hen , zonder dat zij hem kenden, deels, omdat hunne afgetrokkenheid van diepe gedachten hen belette, om dezen man oplettend te befchouwen, deels ook, omdat zijne geheele gedaante veründerd was: Zij hadden hem, het laatst, gezien, afgewaakt en afgeftreden, met de doodverf op het gelaad, nu leefde hij, en de echte gezondheid was in zijn geheel voorkomen en gelaad getekend. Ook verwachteden zij niets minder, dan Jesus,op dit oogenblik,bij zich te zullen hebben. — Jesus liet zich,met hun in gefprek in, en vraagde, waarom zij zoo treurig, zagen? en. over welke gewigtige onderwerpen zij toch zoo druk in gefprek waren? Kleöpas gaf hem tot befcheid-: of hij dan de eenigfte vreemdeling in Jerufalem was, dat hij niet wist, wat dezer dagen in de hoofdftad was voorgevallen? en op de nadere vraag van Jesus, vervolgde hij,, dat zij fpraken. over Jesus van Nazareth, dien grooten Profeet, van wien men hoopte, dat hij Isralls verlosfer ware, doch, die door de Overheden en Priefters ter dood verwezen, en, op last van den Stadhouder, gekruist was. Zijnde het nu de derde dag na zijnen dood, op welken hij voor-  des N. Testaments. I. Afdeeling. ?6$ voorzegd hadt te zullen opftaan, dat ook, in de daad, fbmmige vrouwen uit hun gezelfchap hen ontfteld hadden, die in den vroegen morgen bij het graf waren geweest, en dat ledig hadden gevonden, die ook van een gezicht van Engelen fpraken, welke haar verzekerd hadden, dat Jesus leefde. Dat, op dit bericht, ook de één en ander van hun na het graf waren gelopen, die het ledig hadden gevonden, maar, hem hadt men niet gezien. Nu bracht Jesus hun, op eenen nadruklijkcn toon, onder het oog, hoe ongelovig zij waren , en onverftandig in de fchriften, daar uit immers moesten zij weten, dat de Messiüs het lijden des doods ondergaan, en dus tot zijne heerlijkheid komen moest. Dit toonde hij hun breedvoerig, daar hij de gezegden van Moses en de Profeeten, nopens dit onderwerp, aanhaalde , en ophelderde. Zij luisterden , met alle op¬ merkzaamheid, naar hunnen medereiziger, hun hart brandde in hun, zij waren geheel aandacht. Eer zij het dachten, waren zij bij Emmaus, alwaar Jesus zich hieldt, als of hij verder wilde, maar zij waren te zeer met hem ingenomen, om hem niet te verzoeken, dat hij bij hun bleef. Hij liet zich ook overhalen, en ging met hun aan tafel zitten, hier nam hij het brood, en de dankzegging, zoo als hij voordezen gewoon was, daar over gefproken hebbende , brak hij het, en deelde het aan hun uit. — Nu gingen hun de oogen open, en zij herkenden hunnen Meester. Doch, in het midden van hunne verwarring van gedachten, en overftclping van vreugd, onttrok Jesus zich aan hunne oogen. Terftond befloten de twee leerlingen na Jerufalem te keeren , cn ook dc overige vrienden deelgenoten te  77° Bijbel-gefchiedenis te maken van hunne blijdfchap. In de ftad gekomen , vonden zij de Apostelen en anderen bij elkanderen , zijnde de deur reeds gefloten, uit vrees, die men hadt voor dc "Jooden. Zoo dra zij binnen kwamen , werden zij door het gezelfchap verrascht, met het vrolijke bericht, dat de Heere waarlijk opgedaan , en ook van Simon gezien was, waarop zij aan de vergadering, op hunne beurt, verhaalden, wat hun bejegend was. In het midden van dit vreugdig gewoel, tradt Jesus zelve binnen , en groette hen met zijne gewoone groetenis. Zijne vrienden onthelden en meenden, dat zij een' geest zagen, maar Jesus ftelde hen gerust, liet zich van hun betasten, en overtuigde hen dus, dat hij het levend was; als fommigen, door verwondering, nog in twijfel Honden, at hij, in hunne tegenwoordigheid, wat van een gebraden visch, en honigraat, vervolgends bracht hij hun onder het oog, hoe hij, van zijn lijden cn opltauding, voor dezen tot hen gefproken hadt, hij verklaarde hun de voorzeggingen des Ouden Testaments, die van hem en zijn lijden handelden, beloofde hun den Heiligen Geest, . en gaf hun last, om , als zijne gezanten, zijne leere te prediken, met de magt, om in zijnen naam de zonden te vergeven. (*) In deze vergadering van Jesus vrienden, was de Apostel Thomas niet tegenwoordig; als de anderen hem den volgenden dag verhaalden , dat zij den Heere gezien hadden, wilde hij eene zoo belangrijke waarheid niet geloven, op hun woord, en gaf zelfs te (*) Luk. XXIV. 13-45. J<*ra. XX. 19-23- Mark. XVI. 14.  des AT. Testament*. I. Ajdeeïïng. 771 te kennen, dat hij, in gevalle Jesus zich aan hem vertoonde, zoo uaauwkeurig alles zou onderzoeken, eer hij zou geloven, dat hij de tekens der wonden in Jesus ligchaam zelfs met oogen zou moeten zien, en met handen betasten. Ondertusfchen begaven zich, naar het fchijnt, de vrienden van Jesus naa Galileë, alwaar zij de toezegging hadden, van Jesus nader te zullen zien, gelijk hun daar ook, den volgenden zondag, gebeurde, toen zij weder des avonds bijeen waren, met gefloten deuren, zijnde Thomas thans mede in hun gezelfchap. Jesus tradt binnen, cn hen gegroet hebbende, fprak hij Thomas aan, hem, ten bewijze, dat hij kennis droeg van het geen deze gezegd hadt, nodigende, om zijne wonden te befchouwen en te betasten, en te geloven. Thomas was overtuigd, en eerbiedigde in Jesus zijnen Heer en God ! Jesus zeide tegen hem : ,, Omdat gij mij gezien hebt, ,, Thomas ! .daarom hebt gij geloofd. Gelukkig, „ die niet zien, en echter geloven !" Gelukkig zeker voor ons Christenen, dat een Thomas, gelijk de overige vrienden van Jesus , zich ver bevonden van ligtgelovig te wezen; dus is hun getuigenis voor ons te zekerer en ontwijfelbarer. (*) In Galileë openbaarde Jesus zich, van tijd tot tijd, aan zijne vrienden, en verkeerde zelfs gemeenzaam met hun. Hier was het, dat hij ook nog bijzonder aan den Apostel Jakobus verfchcen (f); ook onder anderen, aan Simon Petrus, Thomas, Nathanacl , de broeders Joünnes en Jakobus , en (*) Jo5nn. XX. 24—39. (t) 1 Kor. XV.  772 Bijbel-gefihiedenis en nog twee anderen van zijne leerlingen, welke des nachts op het meir van Tiberi'ds gevischt, maar niets gevangen hebbende, met het krieken van den morgen, Jesus aan den oever zagen ftaan, zonder hem echter te kennen. Hij riep hen toe, of zij geen visch hadden ? en als zij, neen ! antwoordden, belastte hij hun, het net aan de rechte zijde van het vaartuig te werpen, waar op zij zoo veel visch vongen, dat zij niet in ftaat waren. het net binnen boord te halen. Nu erkende JoariNES zijnen Meester, en deelde dit aan Petrus mede, die terftond buiten boord fprong, en zich na het land fpoedde, daar zij niet ver af waren, terwijl de anderen met het vaartuig aankwamen, flepende het net, waar in zij, het aan land getrokken hebbende, 153 groote visfchen bevonden , zonder dat nogthans het net, door de menigte visch, gefcheurd was. Deze openbaring was daarom merkwaardig, voor eerst, omdat Jesus in dezelve Petrus, die hem driemaal verloochend hadt, door zijne vragen, eene driewerf herhaalde belijdenis afvorderde, dat hij hem waarlijk lief hadt, en hem op die belijdenis tot driewerf last gaf, om zijne fchapen te weiden, dat is, zijnen dienst in Jesus Kerke waar re nemen, ten blijke, dat zijne misdaad hem vergeven, en hij nu uit zijnen diepen val geheel herfteld was. Ten tweeden , voorzeide Jesus aan Petrus niet onduidelijk, hoe hij eens, door den marteldood, als een getuigen der waarheid, God verheerlijken zou. Ten derden , omdat Jesus nopens JoSxnes , bij die gelegenheid, tegen Petrus, die naar het einde van JoSnnes fchcen te vragen, gezegd hadt : ,, Indien ik wil, dat hij blijft, tot dat ik kom, wat gaat dat  des N. Testaments. I. Afdeeling. 773 dat u aan V" was er een gerucht onder de Christenen, dat de Apostel Joünnes, die ook in de daad, zeer lang leefde, en heel oud werdt, niet zou derven. Ondertusfchen hadt Jesus dit niet van hem gezegd, maar alleen voorwaardelijk gefproken: Indien ik wil enz. (*) Eindelijk, als alle de aanhangers van Jesus zich in Galileë, op den berg, daar Jesus hen befcheiden hadt, bijeen vergaderd hadden , ten getale wel van 500 (f), kwam Jesus in deze hunne vergadering en bijeenkomst, fprak van het Koningrijk van God, in het welk hem alle magt gegeven was, in Hemel en op aarde, ook verordende hij den Doop, om door denzelven de belijders van den Vader, Zoon, en Heiligen Geest, in zijne Gemeente, in te lijven, belovende aan zijne leerlingen vermogen, om wonderwerken te verrichten, en eenen gelukkigen uitflag van hunne prediking, niet tegenftaande alle hindernisfen, die zich mogten voordoen, dewijl hij, tot hunne hulp, hun, met zijne gunst en magt, bij zou blijven, door alle de eeuwen. (§) Op deze wijze verkeerde Jesus, veertig dagen lang, na zijne opftanding, met zijne, vrienden , zoodat zij, door vele en genoegzame kentekenen overtuigd en verzekerd waren, dat hij leefde. Tegen het aannaderende Pinkfterfeest, begaven velen hunner zich weder uit Galileë na Jerufalem,- werwaards ook Jesus kwam, en, op den veertigften dag na zijne opftanding, zich weder bij hen vervoegde, en (*) JoSnn. XXI. 1-25. Ct) 1 Kor. XV. (§) Maith. XXVIII. 16-20. Mark. XVI. 15-13. Ccc  774 Bijbel-gefchiedenis en hun nogmaals fprak, van de verkondiging van zijne leere, door hen als zijne getuigen, hen vermanende, om zich te Jerufalem te blijven onthouden , tot zij den Heiligen Geest, dien hij hun beloofd hadt, van den Hemelfchen Vader ontvangen zouden hebben. Zij vraagden hem, of hij dan nu het Koningrijk van Israël zou oprichten? Doch op deze vraag, antwoordde hij hun, dat het hun niet toekwam, de bijzondere tijdsbepaling te weten, welke God als een geheim voor zich bewaarde, maar, dat zij, getrouw en ijverig, toegerust zijnde met hemelfche kracht, hun dienstwerk op aarde hadden te verrichten, en het . overige God moesten aanbevelen. Eindelijk, geleidde hij hen buiten de ftad, op den Olijfberg, na den kant van het vlek Betaamt.?, hier nam hij, hun plegtig de handen opleggende, een zegenend affcheid van zijne leerlingen, en werdt toen, voor hunne oogen, opgenomen in den Hemel, om dus tot zijnen Vader weder te keeren, in het rijk van heerlijkheid. Eene wolk onderfchepte, en onttrok hem aan hun hem naaflaarend gezicht; nog bleven zij hem naöogen , wanneer , onverziens, twee mannen, in het wit gekleed, die zij dus voor Engelen, Priefters van het Hem dsch Heiligdom , moesten erkennen, bij hen ftonden, welke hen gerust fielden, dat deze Jesus, die nu van hun ten Hemel was opgenomen, dus eenmaal weder zal komen, gelijk zij hem thans ten Hemel hadden zien varen. Op dit bericht, aanbaden zij Jesus, en keerden van den Olijfberg, vol blijdfchap, ftadwaards, alwaar zij, in den Tempel, de volgende dagen, onder verheerlijking van God, de vervulling  ii werdt toen.voor Inmne ooo*eii,opye"iiouieiiin deiiïïeiiiel Bladz.-u.   des N. Testaments. I. Afdeeling. 775 ling der Godlijke beloften afwachteden. (*) Wie deze gefchiedenis van Jesus geboorte, leven, leere en daaden, dood, opftanding en hemelvaard, met aandacht, in het verband leest, zal in hem den Zoon van God, en den Middelaar tusfehen God en menfchen, gelovig erkennen, en belijden, dat Jesus alle onze liefde, eere en lof, waardig is. (*) Mark. XVI. i9> 20. Luk, XXIV. 46-53. Handkf.. I. 3-11. Ccc a II AF-  II. AFDEELING. Gefchiedenis van Jesus aanhangeren, tot het jaar 58 na Jesus geboorte. §. 40. Algemeen bericht van Jesus aanhangeren. Jesus hadt, geduurende zijn leven, reeds vele leerlingen en aanhangers gekregen , doch , welke niet allen, openlijk, voor hem durfden uitkomen, wij willen, eer wij ons gefchiedverhaal vervolgen, van die genen eenig algemeen bericht geven, welke hem geftadig verzelden, of ten minsten geene zwarigheid maakten, om openlijk als zijne aanhangers bekend te wezen. Zijne getrouwe vrienden en medgezellen waren de elf, die hij tot Apostelen of zendelingen, hadt uitverkozen, en van welken wij hier voor reeds gefproken hebben (*), zijnde het twaalftal , het welk zij oorfpronglijk uitmaakten , gebroken door het verraad en den dood van Judas Iscarioth. Deze Apostelen hadden, naderhand , gelijk wij zien zullen, het meeste aanzien en invloed, in de gemeente van Jesus belijders. Behalven dezen, hadt Jesus naderhand nog 70 leerlingen uitverkozen, en uitgezonden, om het Godsrijk aan te kondigen, (f) J Nog vinden wij van fommigen, met name, melding, die, insgelijks, Jesus getrouw hadden verzcld, bij voorbeeld Josef Barsabas , bijgenaamd Justus of de Rechtvaardige (*) Bladz. 623. (t) Boven Bladz. 669.  des N. Testaments, II. Afdeding. 777 ge (*), Matthias (f), Kleöpas, dien meii, gemeenlijk, voor denzelfden houdt , als Alfeus;(§) — Ook worden eenige vrouwen^ genoemd, welke, als getrouwe vriendinnen van Jesus, hem veel, op zijne reizen, vcrzeld hebben, en tot het laatfte toe zijn bijgebleven; Mariü Magdalena , of van Magdala, een klein plaatsjen bij Tiberiüs, welke door Jesus genezen was van eene droevige kwaal, die dus wordt uitgedrukt door den Gefchiedfchrijver, dat Jesus zeven demons uit haar hadt uitgedreven (**), waarvoor zij ook die dankbaarheid aan hem bewees, dat zij hem, zelfs in zijnen dood, niet verliet, gelijk wij boven gezien hebben. Mariü, zuster van Jesus moeder, getrouwd met Kleöpas of Alfeus , moeder van drie Apostelen , Jakobus, Simon, en Judas , en van nog eenen zoon, Joses. Mariü en Martha , de zusters van Lazarus van Bethanïè. Salome , vrouw van Zebedeus, moeder van de beide Apostelen, Jakobus, den oudften en Joünnes. Joünna, vrouw of weduwe van zekeren Chuza , eenen Ambtenaar van den Koning Herodes. . Nog eene Susanna, en anderen, (ff) De aanhangers van Jesus noemden zich, eerst, zijne Discipelen, of Leerlingen, ook heeten zij, Broeders, tot dat zij, gelijk ons het vervolg der gefchiedenis berichten zal, met den naam van Christenen onderfcheiden zijn geworden. Menigmalen ontmoeten wij den naam van Eu'dn- ge- (*) Handel. I. 21-23. (t) Aldaar, j (§) Luk. XXIV. 18. (**) Luk. VII. 2. (tt) Luk. VIII. 3. Ccc 3  773 Bijbél-gefchiedenis geilst, van Jesus aanhangers, doch niet van allen. Zij fchijnen denzelven gekregen te hebben, omdat zij inzonderheid hun werk maakten van de Euangelie-verkondiging, doch, vier van hun dragen bijzonder dezen naam, omdat zij eene levengefchiedenis van Jesus, onder den naam van Eudngelie, of blij mare, Schriftelijk hebben nagelaten, welke wij nog bezitten, en waar uit wij, tot dus verre deze gefchiedenis des Nieuwen Testaments hebben opgemaakt. . Het zal niet ten onpas zijn, van deze vier Euangelisten, en hunne Eudngeliên, eenig verflag te geven. Twee hunner waren Apostelen, Mattheus en JoaNNES , de twee anderen, Markus en Lukas, leerlingen en reisgenoten van Apostelen, de eerfte van Petrus, de laatfte van Paulus. Mattheus de Euangelist, door Jesus van het Tolhuis tot eenen Apostel geroepen (*), en dus ten deele een oor-en ooggetuige, fchreéf zijn Euangelic in het achtfte jaar na Jesus Hemelvaart, of het jaar 40 of 41 der gemeene jaartelling. Markus, anders JoSnnes, of Joënnes Markus, was een bloedverwant van Barnabas, en reisgenoot van dezen en den Apostel Paulus , op verfcheidene van hunne reizen. — Petrus noemt hem bijzonder zijnen zoon, dat is , leerling, (f) Volgends het getll;genis der Onderfchriften en oude Kerkvaders , fchreef hij zijn Euangelie te Rome, twee jaaren na dat van Mattheus, te Rome , op verzoek van de Christenen aldaar , onder (*) Boven Bladz. 618. (f) 1 Petr. V. 13.  des N. Testaments. II. Af deeling. 779 der het oog en opzicht van den Apostel Petrus, gelijk hij dan, in de daad, fchoon anders, meestal tot de woorden toe, met Mattheus overeenkomende , verfcheiden bijzonderheden heeft, die Petrus betreffen, chhem, door dezen Apostel, kunnen zijn medegedeeld. Lukas , waarfchijnlijk dezelfde, dien Paulus gewaagt in eenen zijner Brieven (*), en een reisgenoot van dien Apostel, heeft, in twee Boeken, zijn Evangelie, en de Handelingen der Apostelen, bijzonder ten diende van zekeren TheöfilüS , aan wien hij dezelven ook heeft opgedragen, de gefchiedenis van den Christen Godsdienst befchreven, van deszelfs eerden aanvang af, tot deszelfs verdere uitbreiding , door Jesus Apostelen , en wel tot het einde van Paulus tweejaarige gevangenis te Rome, dat is, het jaar 58 na Christus geboorte. Joünnes, eindelijk, de boezemvriend van Jesus, heeft zijn Euüngelie, na alle de overigen, gefchreven, en wel zoo, dat hij, de verhaalen der andere Euangelisten onderdellende, als aan zijne Lczcren bekend, dezelven met merkwaardige bijzonderheden heeft vermeerderd en opgehelderd. Men denkt, dat hij zijn Ëuangelie heeft opgedeld, omrrent in het 65de jaar na Christus geboorte, en dus nog voor de verwoesting van Jerufalem. Men heeft van Joünnes, onder de gewijde Boeken, nog drie Brieven, en het Boek der Openbaring, die aan hem op het eiland Pathmos gebeurd is. Behalven deze gefchriften , hebben wij van den Apostel Jakoeus, den zoon van Alfeus, den kleinen (*) Koloss. IV. 14. Ccc 4  780 Bijbel-gef:hi edenis nen bijgenaamd, eenen Zendbrief, als ook eenen van deszelfs broeder, den Apostel Judas , dien men van Judas hkarioth wel onderfcheiden moet. Benevens twee brieven van Petrus , en veertien brieven van Paulus , van welk één en ander wij nader gelegenheid zullen vinden, om te fpreken. §. 41. MatthiSs tot Apostel verkozen , in de plaats van Judas. — Nederdaling van den Heiligen Geest pp het Pinkfterfeest. — Stichting der Christen kerk te Jerufalem. Thans vatten wij den draad der gefchiedenis weder op. De Apostelen , van den Olijfberg, waar zij hunnen Heer en Meester ten hemel hadden zien varen, in Jerufalem, wedergekeerd, onthielden zich, gelijk wij gezien hebben, daaglijks, in den Tempel, boven welks gaanderijen verfcheiden vertrekken waren, waar Godyruchtigen pleegden faam te komen. In een zoodanig vertrek , eene opper- of bovenzaal, hielden de Apostelen, en overige aanhangers van Jesus, die, zoo mannen als vrouwen, thans, te Jerufalem, een getal van omtrent 120 perfbonen uitmaakten , hunne bijëenkomflen, in ééne van welke deze gemeente, op den voorflag van Petrus, ter voltalligmaking van het twaalftal der^wtelen, of voornaamlte Zendelingen van Jesus , in plaats van den verrader Judas , twee uit Jesus leerlingen benoemden, die hem van eerflen af gevolgd, en dus ooggetuigen van zijne leere en verrichtingen waren, te weten Josef, Barsabas genoemd, met den bijnaam Justus , of de rechtvaardige, en Mat-  des N. Testaments. II. Afdeeling. 781 MATTHias. Vervolgends het gebed gedaan hebbende , verkoos men, bij het lot, eenparig MATTHias , tot twaalfden Apostel. (*) Op den tienden dag na Jesus Hemelvaart, viel het Pinkfterfeest in, op den 5oflen dag na Paasfchen, waarvan dit Feest ook den naam van Pinkfteren heeft, van het Grieksch Pentecoste, de 50de dag , anders heet het het Feest der weeken, omdat het zeven weeken na het Paaschfeest gevierd werdt, ook het Feest des Oogsts, dewijl de Oogst, met hetzelve, eenen aanvang nam , en . de eerstelingen van den Oogst, op dit Feest, aan God,' in den Tempel, werden geheiligd en aangeboden. Op dit Feest was ook de Wet op Sindi aan de Isra'iliten gegeven. Op dit Feest nu waren Jesus Apos' telen en vrienden eenparig bij den anderen in hunne gewoone zaal. ■ Het was omtrent 9 uuren des morgens, wanneer het morgen-offer ter eere van God ontdoken werdt, toen er, onverwachts, in de zaal een geluid van den hemel vernomen werdt, van eenen hevig, voortgedreven wind en onweêrswolk, welke zich van daar door den geheelen Tempel ver- fpreidde, en dien vervulde. Deze wolk fchoot, na eenen onverzienen donderdag, vlammen uit, welke zich in kleine vlammetjens, als menfehentongen, verdeelden, en zich, zichtbaar, op elk der Apostelen en vrienden van Jesus , zetteden, welke te gelijk met den Heiligen Geest vervuld werden, en , ten blijke daar van, aanhieven, in allerhande talen , den roem van God te vermelden; welke wondergave zij ook, vervolgends, bleven behouden, doch niet naar (*) Hand. I. 12-26. Ccc 5  Bij bel-gefchiedenis naar willekeur, maar dan, en op die wijze, als de Geest hun ingaf, om te fpreken. Op het Feest waren, gemeenlijk, zeer vele uitlandfche Jooden en Joodengenoten , uit alle gewesten der toen bekende wereld, ter Feestviering, als godvruchtige lieden, te Jerufalem, welke bijzonder de gewoonte hadden, om des voormiddags, in de voorhoven van den Tempel, hunnen Godsdienst en aandacht te verrichten. Eene groote menigte van zulke Feestvierers, bevondt zich ook heden in den Tempel. Op het hooren van de donderftem, en het vernemen der onweerwolk, geraakte deze Feestvierende menigte in verwarring, en liep te hoop, na de zaal, waar de vrienden van Jesus zich bevonden , alwaar de uitwerkzels zich openbaarden. — Zij, die het eerst in de zaal ingingen, vernamen daar een gezelfchap Galileïrs, zoo mannen als vrouwen, welke, in allerhande talen, zuiver en haar den aart der tongval, in geestverrukking fpraken. — De vreemdelingen hoorden dit, elk verftondt zijne taal, en allen waren verwonderd, dat geringe Galileërs zoo vele kundigheden, en zoo edele gevoelens, over God en Godlijke zaken ten toon fpreidden. Terwijl men eikanderen in deze verbaasdheid vraagde, wat dit zijn mogt? waren er ook onder den hoop, misleiden Jerufalemmers, die geene vreemde talen magtig waren; welke niet genoeg kunnende doordringen , overfloegen tot onbezonnen fpotten. — Wat zou dit zijn? Dezi1 menfchen hebben zich te buiten gegaan aan den offerwijn , zij zijn dronken, en raaskallen ! Thans rees het gezelfchap op, en plaatfte zich, met Petrus aan het hoofd, zoo dat zij van de . ge-  des N. Testaments. II. Af deeling. 783 geheele menigte gezien en gehoord konden worden, terwijl Petrus eene reden voering hieldt, welke van de kracht en wijsheid van dien Geest getuigde, welken zij ontvangen hadden. — Hij toonde in dezelve, dat zij niet dronken waren, maar, dat thans de oude Godfpraken vervuld werden. — Hij beftraftc de Jooden, dat zij Jesus hadden gekruist, wiens opftanding en verheerlijking hij ook verkondigde , waar van deze tegenwoordige gebeurenis een onwederleglijk bewijs was, cn hij vermaande zijne hoo- rers tot geloof en bekeering. Door deze reden , trof hij ook de gemoederen zoodanig, dat een aantal van omtrent 3000 perfoonen zich bij de vrienden van Jesus voegden , en, vcrvolgends, in zijnen naam, gedoopt werden. (*) Deze was de grondlegging der Christenkerk en derzelver eerfte gemeente te Jerufalem. Alle deze gelovigen waren eensgezind, en leefden zoo godvruchtig, dat zij eerbied verwekten bij hunne medeburgers, zoo broederlijk en liefderijk onder elkanderen, dat zij alle dingen gemeen hadden, verkopende zelfs hunne goederen en bezittingen, en daar van uitdeeling doende aan elk der leden, naar dat zijne behoefte was. Door dit hun godvruchtig gedrag, door de leere en de wonderdaaden der Apostelen, wies deze gemeente, daaglijks, in getal aan, zoo dat de gunltige invloed der Godlijke Voorzienigheid over haar elk in het oog viel. (*) Handel. II. %. 42.  7U Bijbel-gefchicdenis §. 42. Een kreupel man door Petrus genezen. — Eerfte verhoor der Apostelen voor de Overheid. Op denzelfden dag begaven zich de twee Apostelen , Petrus en Joünnes , om drie uuren des namiddags, wanneer de avond-offeren en het gebed eenen aanvang namen, weder na den Tempel. Zoo als zij in den Tempel inftapten , werdt daar een kreupel man , die van de geboorte af lam geweest, en thans omtrent 40 jaaren oud was , naar gewooiiT te, gedragen , en bij de zoo genaamde fchoone poort, dat is, de poort, door welke men uit het voorhof der Heidenen, of het buitenplein , na het voorhof der vrouwen ging, en die van Korinthisch koper was, nedergezet, alwaar hij de voorbijgangers om eene aalmoes vroeg; gelijk bij thans ook aan Petrus en Joünnes deedt. — Dc Apostelen zagen hem fterk aan, en hij dit opmerkende, ja door Petrus daar toe opgewekt , zag hen niet min fterk aan, in de verwachting, dat hij eene aalmoes van hun ontvangen zou. Doch, de weldaad, die zij hem bewezen, was van meer waarde voor hem, dan eene aalmoes. Petrus, hem gezegd hebbende, dat hij zilver noch goud hadt, maar dat hij hem fchonk, hetgeen hij bezat, geboodt hem, in den naam van Jesus den Messiüs, van Nazareth, op te ftaan en heen te [gaan. Met deze woorden hem tevens bij de hand vattende, en opbeurende. Op het eigen oogen blik kregen zijne voeten en enkels hare vastigheid en fterkte, de man ftondt op en ging met hun den Tempel in, vol blijdfchap, en God lovende. Op dezen Feestdag werdt de avondgodsdienst, doorgaands, meest gevierd, door de ingezetenen van  des N. Testaments. IL Jfdeeling. 785 van Jerufalem. Deze gemeente den man, dien zij voor den kreupelen bedelaar kenden, ziende lopen en fpringen, was verbaasd, en drong bij Petrus en Joünnes, welken de man bleef verzeilen, te famen bij de gaanderij van Salomo, welke dus genoemd werdt, omdat die nog een overgebleven ftuk van den Tempel van dien Vorst was. Deze toeloop van het volk gaf aan Petrus gelegenheid , om hen aan te fpreken, en hun te verklaren , dat deze man door hem niet genezen was, door zijn vermogen, maar in den naam van Jesus, dien zij verworpen, maar dien God verheerlijkt hadt, hen tevens vermanende, om zich te bckceren, en in dezen Jesus, als den Messiüs, te geloven. (*) Als Petrus, met die kracht van overtuiging redende , dat eene menigte Jooden , wel ten getale van 5,000 mannen, het geloof in Jesus aannamen, kwamen de Prieftcrs, en de Hoofdman van dca Tempel , die op de orde en rust, geduurende den Godsdienst, toezicht hadt, benevens eenige hoofden der Sadduceèn, en namen de beide Apostelen in hechtenis, om hen, den volgenden dag, voor den Raad te ftellen. Den volgenden morgen, voor den Raad gebracht zijnde, vraagde deze hen : op wiens last en door wat gezag zij deze dingen verrichteden? — Op welke vraag Petrus, nu, door den invloed van den Heiligen Geest, een geheel ander man, dan te voren, toen hij voor eene dienstmaagd bezweek, met eene ernltige vrijmoedigheid en manlijken nadruk, de zaak van Jesus bepleitte, daar (*) Handel. III. I-ad,  786 Bijhel-gefchiedenls daar zij, het welk reeds in zich zelven ongerijmd was, in het recht betrokken waren, om eene weldaad , aan eenen kreupelen bewezen. De Raad, door deze vrijmoedigheid verlegen , en het gebeurde wonder niet.kunnende ontkennen, deedt hen buiten ftaan, en, na eenige raadplegingen, weder binnen geroepen zijnde, verboodt de Raad hun ten fcherpften, niet meer inden naam van Jesus te prediken, of van zijne opftanding te fpreken. Doch, de Apostelen verklaarden hier tegen, dat zij, dewijl men God meer dan den menfchen behoort te gehoorzamen , zouden voortgaan te prediken , het geen zij gezien en gehoord hadden. . Echter ■ ontflocg hen de Raad, onder herhaalde bedreiging, indien zij ongehoorzaam waren. Bij hunne medebroeders gekomen, werden zij, met blijdfchap, ontvangen, en God, wegens hun ontflag, eenparig gedankt, waarop de plaats, daar zij vergaderd waren, hevig fchokte, en zij op nieuw dc aandrift van den Heiligen Geest ontvinacn, ten blijke, dat hun gebed cn dankzegging van God verhoord was geworden. (*) ■%. 43. Uitbreiding der -Gemeente.. - ~ Straf van AxANlas.- — Wonderen, door de Apostelen ver- ■ richt. — Tweede gericht elijk verhoor -der Apostelen. ■ De eÉrfte gemeente-te Jerufalem, op deze wijze gefticht zijnde, was een voorbeeld van eensgezindheid en broederliefde. Gelijk zij, daaglijks, in ge- (,*) Handel. IV. 1— 31.  des N. Testaments. II. Afdeding. 787 getal van leden toenam, zoo zag men onk telkens nieuwe voorbeelden van deze broederliefde. Dus verkocht zekere Joses , die daaróm den bijnaam Barnabas {zoon der vertroosting') van de Apostelen ontving, een Leviet van Cyprus, een fhik lands, dat hij hadt, en bracht het geld, daar van gekomen, aan de voeten der Apostelen. (*) Niet lang echter bleef deze gemeente zoo geheel zuiver. - Geveinsdheid en huichelarij, gepaard mét kwaade dreeken en bedoelingen, poogden fpoedfe mede in te dringen, en zouden dra groote verwarringen hebben aangericht, indien zij niet, in het begin, gefluit waren geworden. Uit dit gezichtpunt moet men het volgende geval befchouwen. Zekere AiyANias hadt ook eene bezitting verkocht , en bracht den prijs daar van bij de Apostelen , doch , hadt heimelijk, met medeweten van zijne huisvrouw Sapfira , een gedeelte daar van te rug gehouden, fchoon hij voorgaf, de geheele fora te brengen. Dus wilde hij niet alleen, ten on¬ recht , zich den naam van milddaadig verwerven , maar , hadt ook waarfchijnlijk eene bedoeling, om mede deel te krijgen in het beduur van dc algemeene kas der gemeente. - De Apostel Petrus , hier van eene ontdekking gekregen hebbende, beflrafte Ananlïs , dat hij dus den Heiligen Geest wilde bedriegen, dat hij niet tegen menfchen, maar tegen Cod, gelogen hadt, en dit,daar hij het geld geheel hadt kunnen houden. Op het hooren. van deze woorden, viel AnanjSs plotsMvg ter aarde, en was dood, hetwelk bij allen, die te- (*) Handel. IV. 32—37.  7S8 Bijbel-gefchiedenis tegenwoordig waren, groot ontzag en eerbied Voor de Apostelen verwekte. Het lijk van Ananiüs weggenomen en begraven zijnde, komt Sapfira , die niets wist van het geen met haren man gebeurd was, na verloop van omtrent drie uuren, binnen. Terftond vraagde haar Petrus , of zij dat land voor zoo veel hadden verkocht, als haar man hadt opgegeven? Hetwelk zij ftoutelijk bevestigde. Waarop de Apostel haar insgelijks den dood aankondigde, gelijk zij ook aan zijne voeten nederzeeg,(en den geest gaf, wordende, vervolgends, bij haren man begraven. Deze zoo ontzettende gebeurenis hadt die uitwerking , dat het gezag der Apostelen gehandhaafd , en de gemeente tegen foortgelijke listen beveiligd werdt. (*) Ondertusfchen gingen de Apostelen, met ijver, voort, in het verkondigen van de leere' van Jesus , bevestigende hunne prediking met menigvuldige wonderen, in het genezen van zieken, welke men van alle kanten , zelfs van de omgelegen fteden aanbracht, en op Straat, op bedden en matrasfen, nederlegde, opdat, als Petrus voorbij kwam, zijne fchaduw hen flechts mogt befchaduwen. De Hoogenpriefter Kaiafas , welke thans de handen ruimer hadt, nadien het gezag van Pilatus zeer was afgenomen, gelijk deze ook, kort daarna, na Rome werdt opontboden, om zich te verantwoorden de Hoogenpriefter, zeg ik, de Secte der Sadduceïn toegedaan, kon den voortgang, dien de Apos- (*) Handel. V. i-ii.  des N. Testaments. II. Afdeeling. ftg Apostelen maakten, en hunne prediking van de opftanding van Jesus , niet langer, met onverfchillige oogen, aanzien.' De Apostelen werden gevat, en in de openbare gevangenis gezet, maar, des nachts, door eenen Engel daar uit Verlost, en gelast, om met alle vrijmoedigheid voort te gaan, in het openlijk verkondigen der leere van een leven na dit leven, gelijk zij, den volgenden morgen, reeds weder in den Tempel deeden. De Raad, des morgens vergaderd zijnde, zondt na den Kerker, om de Apostelen voor den Raad te brengen. Op het bericht der gerichtsdienaaren, dat de Kerker wel gefloten, maar dat de Apostelen niet in denzelven te vinden waren, ftondt de Raad bedeesd, wat dit worden mogt? En hunne bevreemding vermeerderde, toen er tijding gebracht werdt, dat de lieden, 's avonds te voren door hen gevangen gezet, in den Tempel leeraarden. Op 't oogenblik, belastten zij de Apostelen te haaien, welken, binnen geleid zijnde, door den Hoogenpriefter fcherp werden aangefproken, over hunne ongehoorzaamheid aan het gebod van den Raad, zonder dat hij echter iet durfde gewagen van hun ontkomen uit de gevangenis. De Apostelen beantwoordden dit, door den mond van Petrus, met eene rondborftige verklaring , dat God dien Jesus, welken de Raad ter dood veroordeeld hadt, als Heiland der menfchen verhoogd hebbende, zij daar van getuigen waren, maar ook de Heilige Geest, dien Godt gefchonken hadt. Woedend was de Raad op zoo vrijpostige taal; vele leden wilden hen zelfs op ftaande voet ter dood gebracht hebben, wanneer een hunner, GAMALiëi., Ddd een  790 Bijbel-gefchi'edenis een zoo vermaard man onder de Jooden, dat zij hem , bij uitnemendheid , Rabban of leer'dar, noemden, zijnde van de gezindte der Farizeën, hen vermaande, voorzichtig te zijn, en het einde en de uitkomst van deze zaak af te wachten. Was het dweeperij, was het bedrog van menfchen, het zou van zelve vervallen, maar was het Godlijk, dan zouden geene menfchen het kunnen te keer gaan. Dit voorftcl vondt ingang. Men ontfloeg de Apostelen, echter na hen, als ongehoorzame overtreders van het gebod van den Raad, eerst te hebben doen geesfelen, en met herhaald verbod, van niet meer uiJesus naam te zullen fpreken. Wel ver echter, van hier door zich te laten affchrikken, verheugden zich de Apostelen, dat zij verwaardigd waren, fchande te lijden, voor den naam en belijdenis van Jesus. Ook gingen zij, met vernieuwden ijver , voort met keren, in den Tempel, en in bijzondere huizen. (*) 44. Aanftelling van 7 Diakonen. — Stefanus, de eerde bloedgetuigen. — Eerfte vervolging der Gemeente. De gemeente van Jesus belijders te Jerufalem, beftondt, gelijk elk uit het boven verhaalde reeds zal hebben opgemerkt, uit tweederlei, of, wil men, driederlei foort van Jooden, die het geloof in Jesus hadden aangenomen , te weten , uit ingezetenen van Jerufalem , en van bet Joodfche land, die men Hebreen noemde, omdat zij de Hebreeuwfche taal fpraken, uit (*) Handel. V. 12—42.  des N. Testaments. f f, Afdeelt ug. 791 uit vreemde Jooden, Hellenisten genaamd, omdat zij, in vreemde Janden, bijzonder door alle de gewesten van het Romeinfche rijk veri'preid, de Griekfche taal gebruikten , en eindelijk uit Joodengenoten, dat is, oorfpronglijke Heidenen, die tot den Joodfchen Godsdienst bekeerd , en uit denzelven tot den Godsdienst van Jesus waren overgegaan. Deze allen hadden eene gemeene kas, ter bezorging van behoeftigen, van weduwen enz. Bij het Vermenigvuldigen der gemeente, eenig verfchil ontftaan zijnde, over de bedeeling der weduwen, alzoo de Hellenisten vermoedden, dat hunne weduwen bij de anderen wel eens achtergezet werden , befloot men, op voorltel der Apostelenom zeven bedienaars der gemeene kas, of Diakonen, aan te ftellen, waar toe men zeven uitmuntende mannen verkoos, Stepanüs, Filippus, Prochorus, Nikanor^ Timon, Parmgnas, en Nikolaus, eenen Jooden- genoot van Antïöchië. Misfchien, waren de drie eerfte Hebreen, en de volgende drie Hellenisten, bij welken een Joodengenoot, IYikolaus, gevoegd was. Dus verkreeg het gezelfchap allengs eene meer geregelde maatfchappelijke of genootfehappetijke gedaante, en, dewijl ook dit kollegie van Diakonen de Apostelen, in het prediken en leeren, ijverig onderfteunde , breidde het geloof zich fterk uit, zoodat zelfs een aantal Priefters Jesus beleden. - Onder anderen was deZ)/^o»STEFANus,door leeren en het doen van wonderen , zeer werkzaam, tot uitbreiding van het Ëuangelie. Op zekeren tijd, in redentwist geraakt met eenige goéden, die tot de Synagoge der Libertinen, of Vrijgelatenen, behoor, den, en met eenige andere vreemdelingen, verwek* Ddd a ten  792 Bijbel-gefchiedeni; ten dezen, zijne wijsheid en de kracht der overtuiging niet kunnende wederfiaan, een' oploop tegen hem, en fleepten hem voor den R.aad, alwaar zij hem befchuldigden, als een' verachter van Moses wet en Godsdienst, en een' ontheiliger van den Tempel. Op deze befchuldiging hieldt Stefanus, in wiens gelaad de Raadsleden zelven het gelaad van eenen Engel, vol vertrouwen op zijne zaak, vol wijsheid en onfchuld, opmerkten , eene verantwoording, in welke hij, uit de oude gebeurenisfen des Joodfchen volks, aantoonde, hoe de Jooden zelven, ten allen tijde, tegen God en zijne wet wederfpannig waren geweest, en de Godzaligen vervolgd hadden, die in deugd en Godsvrucht hadden uitgemunt. Hij wees tevens" aan, dat de Godsdienst niet aan het uiterlijk Heiligdom, noch aan eenig land of plaats op aarde, was verbonden, en toonde zich, wel verre van een' verachter, een' eerbiediger van Moses en zijne wetten te wezen. Dit alles befloot hij, met eene toepasfing, waarin hij den Raad en de Jooden voorhiejdt, hoe zij, even als hunne vaderen, gehandeld hadden, met Jesus, dien Rechtvaardigen, van wien de Profeeten verkondigd hadden, te verraden en te vermoorden. Op deze toepasfing berstten hunne harten van fpijt en woede, en zij.knersten tegen hem op de tanden. —- Hunne woede fteeg ten top , toen de godvruchtige man , in geestverrukking, de oogen hemelwaards flaande, Gods heerlijkheid aanfchouwde, en Jesus zag (laan aan Gods rechtehand, toen hij uitriep : ,, Zie daar ! ik zie den hemel geopend, „ en 's menhhen Zoon , ftaande aan Gods rechte. „ hand."  des N. Testaments. II. Afdeeling. 793 „ hand." Hier tegen hieven zij een luid gefchreeuw aan, en met eene uitgelaten woede op hem aanvallende, fleepten zij hem buiten de ftad, alwaar zij hem ftcenigden, hebbende de genen, die als getuigen tegen hem gediend hadden, en, naar de Joodfche gewoonte, den eerften fteen wierpen, hunne bovenklederen afgelegd, in bewaring van zekeren jongeling Saulus, dien wij in 't vervolg, onder den naam van Paulus , als Apostel, en uitmuntendften voorftander van de leere van Jesus zullen ontmoeten. Dus bevestigde Stefanus , als eerfte bloedgetuigen, of'Martelaar, de waarheid van zijne verkondiging, met zijnen dood, dien hij, naar het voorbeeld van zijnen grooten Meester, bedaard en verheven onderging — reeds op de knieën leggende, badt hij met luider ftem voor zijne vijanden : ,, Heere reken hun deze zonde niet toe!", terwijl hij aan zijnen Heer, aan Jesus, zijne ziel aanbeval. (*) Zijn ligchaam werdt door eenige godvruchtige lieden, onder groote rouwbetoning, ter aarde bcftcld. De vijanden van Jesus en zijne leerlingen, niette vrede met dezen moord, aan Stefanus gepleegd, vervolgden, insgelijks, de overige belijders van Jesus, zoodat dezelve Jerufalem verlaten, cn zich door de landfehappen van Judeè' en Samarië verftroojen moesten, om deze vervolgingen te ontwijken , bijzonder muntte de gemelde Paulus , bij deze vervolging, in ijver uit, hij drong in de bijzondere huizen der Christenen, en fleepte mannen en vrouwen in de gevangenis, (f) §• 45- (?) Handel. VI. en VII. (f) Handel. VIII. 1-3. Ddd 3  79+ Bijbel-gefchiedenis §. '45. Filippus fticht eene Christen-gemeente te Samarië, en doopt eenen Staatsdienaar yan de Koningin van Ethiopië. De vervolging, welke echter de Apostelen niet betrof, misfchien , om het ontzag, welk hunne wonderwerken hun hadden bijgezet, of om den eerbied, dien het volk, in het gemeen, voor hun betoonde , hoe het zij, de vervolging, welke de leden der gemeente verftrooide, diende, gelijk alle vervolgingen der waarheid, tot meer uitbreiding van dezelve, alzoo de verftrooide leerlingen van Jesus allerwege het Ëuangelie verkondigden. Onder anderen (lichtte Filippus , één van de zeven Diakonen , en dus een ambtgenoot van den vermoorden Stefanus, door zijne leere en wonderen, eene nieuwe gemeente te Samarië; hier bevondt zich zekere Simon, welke, door allerhande kunsten en geheime wetenfchappen , zich eenen naam bij het volk hadt verworven, als of hij iet meer dan menschlijks bezat, zoodat men hem ,, de groote ,, kracht van God" plagt te noemen — Ook deze Simon zelve liet zich doopen, en voegde zich bij Filippus. Op de tijding van dezen voorfpoed der Euangelieverkondiging, zonden de Apostelen twee uit hun midden, Petrus en JoSnnes , derwaards, welke, door hun gebed, en oplegging der handen, den Heiligen Geest en deszelfs wondervermogen, voor deze nieuwe gemeente verwierven. De bovengemelde Simon, dit ziende, meende, dat bij voor geld deze magt, om den wondergeest mede te deelen, van de Apostelen zou kunnen bekomen, waarom  des N. Testaments. II. Afdeeling. 795 hij hun eene aanzienlijke fommegelds aanboodt, indien zij hem deze magt wilden fchenken. Zoo nadruklijk beftrafte hem de Apostel Petrus, wegens deze verdrajing van de Godlijke wonderen, dat Simon de Apostelen fmeckte, om God voor hem te bidden , jopdat de Godlijke ftraffen , die Petrus hem bedreigde , van hem mogten afgewend worden. Toen de Apostelen na Jerufalem waren wedergekeerd, ontving Filippus een bevel van eenen Engel van God, om zich na den weg te begeven, die van Jerufalem na Gaza leidt, op dezen weg ontmoette Filippus eenen Ethiopiër, eenen Staatsbediendenvan Kandace, Koningin der Ethibpi'érs, welke, een Joodengenoot, en een godvruchtig man zijnde, van Jerufalem kwam, alwaar hij zijnen Godsdienst verricht hadt. Door aandrift van den Geest, vervoegde Filippus zich bij zijn rijtuig, en vondt hem lezende in den Profeet Jefaia , en wel het LUIfte Hoofdfiuk. Filippus fprak hem aan, en vraagde, of hij ook verfiond, het geen hij las ? De hoveling bekende, dat hij eenen uitlegger nodig hadt, en aan Filippus verzocht hebbende, om bij hem op zijn rijtuig te komen, vraagde hij hem, ofcde Profeet, te dierplaatze, van zich zelven, of van een' ander perfoon fprak? Uit deze vraag nam Filippus aanleiding , om hem de geheele leere van Jesus , hoofdzaaklijk , te verklaren , en den zin van den Profeet te ontvouwen. De hoveling was overtuigd, en als zij onderweg aaneen water kwamen, vraagde hij Filippus, wat hem belette, om op Hond gedoopt te worden! waar op deze hem geantwoord hebbende, dat dit geöorDdd4 loofd  79$ Bijbel-gefchiedenis loofd was, indien hij met zijn gantfche hart geloofde , beleedt de hoveling , té geloven , dat Jesus Christus de Zoon van Godvis, en op deze belijdenis werdt hij door Filippus gedoopt, welke daar op door deii Geest van God weggenomen, en vervolgends te Jsdad in het Filiflijnfche land overgebracht werdt, alwaar hij het Ëuangelie verkondigde, gelijk in de omliggende fteden, tot Cafarea toe, werwaards hij zich begaf, terwijl de hoveling, verblijd over de verlichting, die hij ontvangen hadt, zijnen weg vervolgde. (*) %. 46. Bekeering van Saulus. Ondertusfchen ging Saulus, vol van eenen verkeerden ijver, voorden voorvaderlijken Godsdienst, met welken hij de leere van Jesus meende onbeftaanbaar te zijn, voort, de leerlingen van Jesus te vervolgen. Niet te vrede, de gemeente te Jerufalem verftrooid te hebben, liet hij zich door den Hoogenprieller brieven en eene volmagt geven, na Damaskus, aan de Joodfche Synagogen aldaar, ten einde, zo hij daar ook belijders van Jesus mogt vimmen, het zij mannen of vrouwen, die gevangen na Jerufalem te voeren. Met dit voornemen op weg geflagen, en nu met zijn reisgezelfchap reeds dicht bij Damaskus genaderd, omdraaide hem onverziends, midden op den dag, een licht glansrijker dan de zon, waardoor hij ontfteld ter aarde viel, tevens hoorde hij eene Item, die hem in 't Hebreeuwsch aanfprak: Saai ! Sauli ■wat (*) Handel. VUL 4—40.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 797 wat vervolgt gij mij? Op zijne vraag: ,, Heere! ,, wie zijt gij?" was het antwoord : „ Ik ben Je,, sus, dien gij vervolgt; het zal u hard vallen, de „ verzenen tegen den prikkel te liaan !" Nu bevend en fidderend, vraagde hij, wat hij doen moest? en hem werdt gelast, zich na de ftad te begeven, alwaar hem de wil van Jesus nader bekend zou gemaakt worden. Zijne reisgenoten waren insgelijks door het licht ontlleld, zij hoorden ook het geluid der (tem, maar zij verftonden dezelve niet, zij zullen dit voor een' onverzienen donder hebben gehouden, gelijk wij in het voorgaande (*) een dergelijk geval ontmoet hebben. Eindelijk rees Paulus op, maar als hij de oogen wilde openen , hadt de glans van het hemelsch licht hem zoo verblind, dat hij niet kon zien, maar zich na Damaskus moest laten geleiden, alwaar hij drie dagen, biddende en vastende, doorbragt, ten huize van zekeren Judas , in de ltraat, genaamd de rechte-flraat. — Op den derden dag hadt hij eene openbaring en gezicht, hoe zeker welbekend belijder van Jesus te Damaskus, AnaniSs , bij hem kwam, hem de handen oplegde, en hij weder ziende werdt.— Deze Ananiüs ontving, ten zelfden tijde, in een gezicht, in de daad, bevel van Jesus, om zich \vx het huis van Judas te fpoeden, en daar aan Saulus het gezicht te herftellen, cn als ANANlas daar tegen bedenking maakte, dewijl hij, van 's mans ver- 1 volgingcn en woede tegen de Christenen, zoo veel gehoord hadt, verzekerde hem Jesus , dat deze zelf- (*) Boven Bladz. 719. Ddd 5  798 Bijbel-gefchiedenis zelfde Saulus beftemd was, om Jesus naam en leer onder Jooden en Heidenen uit te breiden. Ananiüs gehoorzaamde het Godlijk bevel , en zich bij Paulus vervoegd hebbende, fprak hij hem als broeder aan, en verklaarde hem het oogmerk zijner komst. Vervolgends hem de handen opleggende, vielen er, als 't ware , fchellen van de oogen, zoodat Saulus nu weder ziende was, vervolgends oprijzende, werdt hij door AnanjSs gedoopt , en nu van eenen vervolger, een belijder van Jesus. (*) Saulus, dien wij voortaan Paulus zullen noemen , met welken naam hij, als Christen , en als Apostel van Jesus , meest bekend is, bleef voor ditmaal niet lang te.'Damaskus, maar zich na Arabïè begeven hebbendé, onthieldt hij zich daar drie jaaren, (f) waarna hij weder na Damaskus keerde, alwaar hij een' gernimen tijd verbleef, predikende Christus, dat hij de Zoon van God is. Na verloop van een' geruimen tijd , maakten de Jooden , die in hun ongeloof volhardden , eene famcnfpaoning, cn alzoo de Stadhouder van den Arahifchen Koning Aretas , die thans meester van Damaskus was, hun de behulpzame hand boodt, en de poorten der ftad liet bezetten, opdat Paulus niet zou kunnen ontkomen (§), was er geen ander middel, om Paulus te redden, dan dat men hem, gelijk men deedt, bij nacht, in eéne mande, over de ftads muur afliet. Pau- (*) Handel. IX. 1-19. XXII. 4-16. XXVI. I2-i3. (f) Gal. I. 17, 18. (§) 2 Kor. X. 32.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 799 Paulus , dit gevaar dus ontkomen , begaf zich na Jerufalem, alwaar hij, wanneer alle de belijders van Jesus hem verdacht hielden, door Barnabas aan de Apostelen voorgedragen, cn, op het verhaal van zijne wonderbare bekeering, door hen erkend werdt, gelijk hij dan ook openlijk den naam van Jesus beleedt. Evenwel bleef hij flechts een' korten tijd te Jerufalem, hebbende, geduurende zijn verblijf, alleen met Petrus, en met Jakobus nadere verkeering gehad, maar niet met de overige Apostelen. (*) De reden, dat hij Jerufalem verliet, was, deels, dat hij, over de leere van Jesus, in redentwist geraakt, met de Hellenisten, of Grieksch fprekende Jooden, dezen het op zijn leven toelegden, deels, eene nadere openbaring van Jesus, welke hem, in eene verrukking, gebeurde, als hij in den Tempel zijn gebed deedtt en in welke Jesus bem van den aanflag tegen zijn leven , waarfchuwde, hem geboodt, Jerufalem te verlaten,en hem den last opdroeg, om aan dc ver gelegen Heidenen het Ëuangelie te verkondigen, (f) Om deze redenen verliet dan Paulus Jerufalem, wordende door eenige belijders van Jesus vcrzeld tot Ccefareë, van waar men hem verders verzondt na Tarfus, zijne geboorteplaats, rj) Hier zullen wij hem eenigen tijd laten blijven, terwijl wij het oog flaan, op het geen door Petrus, intusfehen, ten voordeele van het Ëuangelie, verricht is geworden. $• 47- (*) Gal. I. 18, 19. Cf) Handel. XXII. 17-21. (§) Handel, IX. 20-30.  Coo Bijbel-gefchiedenis $. 47. Petrus geneest jEneSs te Lydda, en wekt te Joppe Tabitha uit den dood op. — Bekeering van Kornelius. Na de bekeering van Paulus, hieldt de zwaare vervolging tegen de belijders van Jesus, eenigen tijd, op, waartoe ook de omltandigheden, in welke, de Jooden zich thans, met betrekking tot de R'omei,nen , bevonden, veel toebrachten, en de gemeenten in geheel Judeè', Galileë, en Samarië genoten eene zachte rust, en mogten, onder vele vertroostingen van den Heiligen Geest, hun geloof beleven en belijden. Petrus deze gemeenten bezoekende , kwam onder anderen te Lydda , een groot vlek, in de vruchtbare vlakte van Saron, hier vondt hij zekeren .EneSs, die, reeds zedert .acht jaaren, aan eene geraaktheid, bedlegerig was. Hij fprak hem aan. „^EneSs!" zeide de Apostel : „ Jesus Christus maakt u ge„ zond, fta op, en maak zelve uw bed !" De man ftondt op, genezen en herfteld. Op dit en dergelijke wonderen, namen velen te Lydda en Saron de leere van Jesus aan. Ten dien tijde overleedt te Joppe, of Ja fa, eene bekende zeehaven, niet verre van Lydda, zekere belijdfter van Jesus, met name Tabitha, of Dorkas , tot algemeene droefheid der armen, bijzonder der weduwen, aan welke zij, geduurer.de haar leven, vele weldaaden bewezen hadt. — Men zondt va. Lydda, en liet Petrus verzoeken, om te Joppe te komen , gelijk hij deedt; bij het lijk gebracht, terwijl allen hem van de liefdaadigheid der overledene getuigden , deedt Petrus allen uit de kamer gaan,  des N. Testaments. 11. Af deeling. 801 gaan, en zijn gebed gedaan hebbende, fprak hij de doode aan: ,, Tabitha! fta op!" Op deze woorden opende zij de oogen, en ging overëinde zitten, dus herftelde hij haar, wonderdadig, in het leven , en dit wonder, bekend geworden zijnde, deedt ook in Joppe velen Jesus voor den Messiüs erkennen. Hier te Joppe bleef Petrus zich eenigen tijd onthouden , hebbende zijnen intrek genomen bij zekeren Simon, een' lederbereider, wiens huis aan den zeekant ftondt. Op zekeren middag, om twaalf uuren, als Petrus in eenzaamheid, op het platte dak van het huis, zijn gebed deedt, terwijl men het eten voor hem gereed maakte, viel hij in eene verrukking. Hij zag den hemel opengaan, en iet, dat naar een groot linnen laken geleek, tot hem nedergelaten worden, waar op allerleië foorten van gedierten waren, reine en onreine, zulkeh, welke men, naar de wet van Moses , al en niet mogt eten, tevens hoorde hij eene Item, die hem geboodt, naar verkiezing, te (lachten en te eten. Als Petrus zich ontfchuldigde, dat hij nooit iet onheiligs of onreins gegeten hadt, herhaalde de ftem, dat hij niet onheilig moest achten, het geen God geheiligd hadt. Dit gebeurde tot driemalen toe, waarna alles weder opgenomen werdt in den hemel. De bedoeling van het gezicht was duidelijk, dat, eerlang, de uitwendige voorfehriftcn van den Mofaifchen Godsdienst een einde zouden nemen, maar in het bijzonder, diende dit gezicht, om Petrus te leeren, dat, van nu af, al het onderfcheid der volken was weggenomen, en dat ook de Heidenen het  8oa Bijbel-gefchiedenis het geloof zouden aannemen, dewijl God geen aannemer des perfoons is, maar dat onder alle volken een ieder, die hem vreest, en gerechtigheid en deugd' beoefent, aan God aangenaam is. Gelijk uit het geen onmidlijk gebeurde, ten duidelijkften bleek. Te weten, als Petrus nog op dit gezicht dacht, werdt hem, door den Geest van God gezegd, dat drie mannen beneden naar hem vroegen, en hem tevens belast, om, zonder bedenking, met hun te gaan. In de daad, drie vreemdelingen hadden aangeklopt, en naar hem gevraagd zij waren twee huisbedienden en een Soldaat van zekeren Kornelius, een' Heiden, maar die God eerbiedigde , een' Hopman van de zoogenaamde Italifche bende, in bezetting liggende te Cafarea, in welke ftad de Romeinfche Landvoogd thans zijn, verblijf hieldt. Deze Kornelius hadt, den voorgaan- den middag om drie uuren, in een gezicht een Engel gezien, die, hem gezegd hebbende, dat zijne gebeden en liefdedaaden bij God gunstrijk waren aangenomen , hem beval, na Joppe te zenden, en Simon Petrus van daar te ontbieden, die bij Simon den Iederbereider t'huis was. Deze afgezondenen hunne boodfehap aan Petrus gedaan hebbende, begreep hij het oogmerk van het gezicht, het welk hij gehad hadt, en hieldt hen dien nacht bij zich. Den volgenden morgen met hun op reize gegaan, verzeld van eenige broederen van Joppe, en 's anderendaags te Ciefizrea bij Kornelius gekomen, werdt hij van dien Hopman, die alle zijne vrienden en bekenden bij zich verzocht hadt, met eerbied, ontvangen, aan welken hij de leere van Jesus verklaarde. Terwijl de Apostel nog  des N. Testaments. II. Af deeling. 803 nog fprak, daalde de Heilige Geest op allen neder, die hem hoorden, zij fpraken in vreemde talen, en vermelden den lof van God, zoodat er geen twijfel kon overblijven, waarom ook Petrus geene zwarigheid vondt, om hen in den naam van Jesus te doopen. Waarna hij nog eenige dagen daar bleef. Toen de tijding te Jerufalem gekomen was, dat zelfs Heidenen de Godlijke leere hadden aangenomen, werdt Petrus, derwaards wedergekeerd, van fommigen , die befneden waren , en uit de Jooden het geloof in Jesus beleden ,over het doopen van onbefneden lieden, aangefproken. Zoo groot was de kracht der vooröordeelen, en van het voorrecht der befnijdenis! Maar, als Petr.us hun alle de omftandigheden verklaarde, en bewees, dat God geen onderfcheid maakte, en hij, gevolglijk, God niet mogt wederftaan, waren zij overtuigd, zoodat men eenparig God verheerlijkte , die ook aan de Heidenen de bekeering tot een zalig leven gefchonken hadt. (*) §. 48. Uitbreiding der Gemeente. — Paulus komt te Antiöchië, alwaar de belijders van Jesus het eerst Christenen genoemd worden. — Agabus voorzegt eenen hongersnood. — Paulus en Barnabas na Jerufalem gezonden, met onderftand voor de Gemeente aldaar. De verkondiging van het Ëuangelie van Jesus maakte, intusfehen, overal, bijzonder in Feniciï, op (*) Handel. IX. 31-XI. 1-18.  8o4 Bijbel-gefchiedenis op het eiland Cyprus, en in Syrië, bijzonder in de hoofdftad van dat landfchap, Antïöchïê, aan de rivier Orontes, groote voortgangen, echter alleen onder de Jooden. Om de gemeenten, welke zich, in alle deze laudfehappen, vergaderden , te vertroosten en te ordenen, werdt Barnabas van de Apostelen gezonden. Deze, eenen uitflap na Tarfus gedaan hebbende, zocht daar Paulus weder op, welke zich daar in zijne vaderftad, eenigen tijd, in ftilte opgehouden hadt (*), en nam hem met zich na Antiöchië, alwaar zij een geheel jaar , met het onderwijzen der gemeente, doorbrachten, en thans begon men de belijders van Jesus, naar den naam Christus, Christenen te noemen, welken aan hun, ter onderfcheiding, het eerst te Antiöchië gegeven werdt. Thans kwamen ook eenige Profeeten van Jerufalem, in de hoofdftad van Syrië, één van welken, Agabus genoemd, door aandrift des Heiligen Geestes, in de vergadering, voorzeide, dat er een groote hongersnood of duure tijd aanftaande was over de geheele wereld, welke ook, onder den Romeinfchen Keizer Klaudius, in de daad, heeft plaats gehad. Terftond was men bedacht, dewijl de Christenen, in het Joodfche land, en te Jerufalem, voor een groot gedeelte , min gegoedde 'menfchen waren , die ook in de voorgaande vervolgingen, door het plunderen van hunne goederen, veel hadden geleden,om in hunne behoeften in tijds te voorzien, en de ten dien einde verzamelde giften werden, door Paulus en Barnabas , na Jerufalem overgebracht , (*) Boven Bladz. 799.  des N. Testaments. II. Afleeling. 805 bracht, en aan de oudften of opzieners der gemeente, aldaar ter hand gefield; (*) §• 49. Nieuwe vervolging der Christenen. — Jakobus onthoofd-, — Petrus in de gevangenis ± maar daar uit verlost door eenen Engel. — Schriklijke dood van den vervolger Herodes Agrippa. Om dezen tijd, was HerodeS , bijgenaamd Acrippa, de eerfte, ofotullte, kleinzoon van Herodes den Grooten, uit deszelfs zoon Aristobulus , door de gunst van den Keizer Klaudius , met allé de heerfchappijën van zijnen Grootvader befchonken, Koning der Jooden. — Om zich bij de Jooden aangenaam te maken, en zijnen ijver voor dert Godsdienst van Moses te toonen , ondernam hij eene vervolging tegen de Christenen te Jerufalem, ert bijzonder tegen de voornaamlten der Apostelen, die men, tot hier toe, met ontzag, behandeld hadt. — Jakobus , zoon van Zebedeus , en broeder vari Joünnes, dien men den Grooten noemde, om hem. Van eenen anderen Apostel van denzelfden naam, të onderfcheiden, met het zwaard hebbende laten ombrengen, zette bij ook Petrus gevangen, die in den Kerker, door vier wachten, elk van vier fob daten, bewaard werdt, met oogmerk , dewijl het thans het Paaschfeest was, om hem, na het einde van het zelve, insgelijks, van het leven te be± rooven. In dezen nood, Wendde de geheele gemeente de? Christenen zich, in een aanhoudend en ernftig gcbeds tof (*) Handel. XI. 19-30. Eee  8o6 Bijbel-gefchiedenis tot God, en dit gebed werdt verhoord. In den nacht, voor den dag, op welken Petrus zou ter dood gebracht worden, als hij, behalven de bovengemelde wachten , tusfehen twee Soldaten fliep, zijnde met twee ketenen geboeid, ftondt er een Engel van God bij hem , terwijl eene lichtftraal het vertrek verlichtte. Deze Engel geboodt Petrus op te ftaan. en te gelijk vielen hem de ketens van de handen. De Engel vervolgde, hij zou zich behoorlijk kleeden, den mantel omflaan , en hem volgen. Nog wist Petrus niet, of dit, in een gezicht, dan wel in de daad, zoo gebeurde. — Den Engel volgende, openden zich alle deuren voor hem, ook de yzeren deur, die op de gemeene ftraat uitkwam ééne ftraat voortgegaan zijnde, fcheidde de Engel onverziends van Petrus af, dewelke, nu bedaard zijnde, overtuigd was, dat hij waarlijk uit den Kerker gered , en het oogmerk van Herodes verijdeld was. — Zich een weinig bedacht hebbende, vervoegde hij zich ten huize van MariS, de moeder van JoSnnes , bijgenaamd Markus , waarfchijnlijk den fchrijver van het Ëuangelie, alwaar hij aanklopte. Een dienstmeisjen, Rhode (of Roosjen) genaamd, kwam, om te hooren, wie in den nacht klopte? De Item van Petrus hoorende, was zij zoo ontroerd, dat zij, zonder hem de deur te openen, na binnen liep, alwaar vele Christenen bijeen waren, en hun gebed deden, aan dezen zegt zij, dat Petrus aan de deur ftondt, zij meenden, dat de meid raaskalde , en toen zij er op bleef ftaan, vielen zij op de gedachten , dat het zijn befcherm-engel kon zijn. Petrus klopte ondertusfehen andermaal, tot zij hem de deur openden, en op zijn gezicht, en verhaal van  pl.xxrv. En tien nacht—Aaait er een Engel yan God tij Icm, terwijl pene liehtftranl hét vertrek verlichtte 1Ü*Ax, 8oö.   des N. Testaments. II. Af deeling: èof van zijne verlosfing, verbaasd en verrukt Honden. *i Petrus, die alle vertoef, met reden, onveilig oordeelde, hun verzocht hebbende, om deze heuglijke gebeurenis aan Jakobus den kleinen, en de andere broeders, te berichten, begaf zich mCcefareci, alwaar hij zich onthieldt. Men Verbeelde zich de Verwarring en verlegenheid der wachthebbende Soldaten, toen, het dag geworden zijnde, zij Petrus niet in den Kerker vondem— Herodes wilde hunne veröntfchuldigingen niet aannemen, maar Petrus vergeefsch hebbende laten zoeken, deedt hij hen ter dood brengen. Niet lang bleef de ftraf van den dwingeland achter. Misnoegd op die van Tyrus enSidon, hadt hij hen zijn misnoegen doen gevoelen, dewijl zij uit zijn land gefpijsd moesten worden. Door de voorfpraak van Blastus , 'sKonings Kamerling, zochten zij zijne gunst weder te verkrijgen, en bij die gelegenheid hieldt Herodes, koninglijk uitgedoscht, eene redenvoering, die van het volk met eene laage vleijerij, als hoorde men de ftem vart eenen God, Werdt toegejuicht. Doch, op het eigen oogenblik, floeg hem een Engel van God, en hem trof eene Godlijke ftraf. Eene walglijke kwaal overviel hem, zoodat de wormen hem" levend verteerden, en aan deze kwaal fterf hij, korte dagen daarna. Met den dood van dezen vervolger, hadden de Christenen weder eenigen tijd rust, en de leere vari Jesus werdt verder en verder verbreid. (*) (*> Handel. XII. Eee 2 j. 5Ö{  808 Bijbel-gefchiedenis %. 50. Uitbreiding der Christen-kerk onder de Heidenen. — Algemeen bericht van den Apostel PauLUS5 _ Zijne reize door Afië. — Bekeering van den Proconful Sergius Paulus , op het Eiland Cyprus. — Gebeurenisfen Antiöchië in Pifidië — te Ikoniën. — Paulus geneest te Lyftren eenen kreupelen. — Wordt daar eerst vergood, daarna gefteenigd. — Verdere reize door Afië. — Wederkomst te Antiöchië. Van nu af zal ons gefchiedverhaal zich meer bijzonder bepalen, tot de uitbreiding van de leere van Jesus onder de Heidenen, door alle de landfchappen van Klein Afii, Griekenland, en tot Rome t0e. — In welke uitbreiding de dienften van den Apostel Paulus zoo bij uitftek aanmerklijk waren, dat hij, als de Apostel der Heidenen, gelijk Petrus der Jooden, onderfcheiden wordt. Wij zullen dan van Paulus en zijne verrichtingen, ten dienfte van het Ëuangelie, voornaamlijk, moeten fpreken , evenwel, zullen wij, daar de oorfpronglijke gefchiedenis zich enkel tot de hoofdgebeurenïsfen bepaalt, verre of na niet alles, wat hem, in de verkondiging van het Ëuangelie, bejegend is , befchrijven kunnen. Men zal zich daar van, en van 'smans ijver, welke den ijver vergoedde, met welken hij, voor zijne bekeering, de Christenen vervolgde, van zijnen arbeid, en uitgeftane gevaren en wederwaardigheden, een hoofdzaakiijk denkbeeld kunnen vormen, uit zijne eigene woorden , daar hij, ter zijner verdediging genoodzaakt zijnde, van zich zelven te fpreken, zich dus uitdrukt : (*) » Vijf- (*) 2 Kor. XI. 24-20.  des N. Testaments. II. Afdeéling. 809 Vijfmaal heb ik van de Jooden de gcesfeling „ van negenendertig flagen ontvangen; driemaal ben ik met roeden gegeesfeld; ééns gefteenigd; „ driemaal heb ik fchipbreuk geleden; een gantsch „ etmaal in het water doorgebracht. Dikwijls heb ik verre reizen moeten doen. Menigmaal „ was ik in gevaar op rivieren, in gevaar van rbo- vers, in gevaar onder mijne landgenoten, cn on- „ der Heidenen. In gevaar in fteden — in ge- ,, vaar te land — op zee — onder valfche broe- „ ders. Ik heb moeite en ongemakken gele- „ den — en dikwijls flapeloze nachten — nu eens „ honger, dan dorst, dan eens vasten, dan eens ,, koude, dan gebrek aan kleding. Bij dit alles, „ dat mij van buiten aankwam, geeft mij de zorg „ voor alle de gemeenten daaglijks zoo veel te „ doen. Waar is een zwakke, naar wien ik ,,'mij niet gefchikt heb? Waar geraakt iemand ,, in gevaar van ergernis of verzoeking, zonder dat „ ik met alle vuurigheid er deel in neem?" Ook meldt hij, ter zelfde plaats, van eene verrukkingvan zinnen, in welke hij, met of buiten het ligchaam, durft hij zelve niet bepalen, verrukt is geweest in het Paradys, alwaar hij zulke onuitfpreeklijk verheven zaken heeft gehoord , dat geen mensch die zou kunnen uitfpreken. Misfchien toen hij te Jerufalem die openbaring van Jesus in den Tempel hadt, in welke hem de last werdt opgedragen, om aan de Heidcnfche volken het Eu'dhgelie te verkondigen. (*) Doch, laat ons ons zelven vergenoegen , met het (*) Boven Bladz. 799. Eee 3  8io Bijbel-gefchiedenis het geen het gefchied verhaal van zijne verrichtingen heeft opgetekend, het welk wij echter met verfcheiden bijzonderheden uit zijne Brieven zullen kunnen „ ophelderen. Paulus met Barxabas hunnen dienst te Jerufalem volbracht hebbende, waar toe zij van de Christenen te Antïöchïè waren afgezonden, gelijk wij, in het voorgaande (*) , verhaald hebben , keerden, verzeld van JoSxxes , bijgenaamd Markus , als hunnen dienaar, naar de hoofdftad van Syrië te rug (f), alwaar, behalven Barxabas en Paulus, drie voorname leeraars waren, Simeöx Niger, Lucius, een Cyreneïr, dien fommigen voor Lukas , den fchrijver van het Ëuangelie en de Handelingen der Apostelen, houden, en Maxahen , een aanzienlijk man, die met den Viervorst Herodes was opgevoed. Op zekeren dag, aan den Godsdienst gewijd, als dezen met de gemeente hunnen eeredienst verrichteden, geboodt de Heilige Geest, door éénen der leden van de vergadering, men zou Barxabas en Paulus fchikken tot het groote werk, waartoe zij bellemd waren. Gehoorzaam aan dit bevel, hield men een plegtig vasten, en deedt een gebed, waarna men hen, onder oplegging der handen, met eenen zegenwensch liet vertrekken. Dus ondernamen dan deze twee ijverige en werkzame mannen, door den Hefigen Geest zelven xütgezonden, van JoaxxES Markus verzeld, eenen gewigtigen togt, om de leer van Jesus 'door alle de landr (*) Bladz. 80$, (f) Handel. XII. 25,  des N. Testaments. II. Afdeeling. 811 landfchappen van klein Afiï te verbreiden. Te Seleuciï, eene Syrifche zeehaven, fcheep gegaan, (laken zij over op het eiland Cyprus, alwaar zij te Salamis, eene voorname ftad van dat eiland, aan Jand geflapt, de Godlijke leere van Jesus, in de Synagogen der Jooden, welke, allerwegen , iu de (leden van het Romeinfche gebied, hunne Synagogen hadden, verkondigden. Van Salamis het Eiland doorgereisd zijnde , kwamen zij te Pafos, eene ftad, vermaard door eenen Tempel van Venus , in deze ftad hadt thans de Romeinfche Proconfid, Sergius Paulus , Landvoogd van het Eiland, het welk eene Provintie van het Romeinfche Rijk uitmaakte, zijn verblijf. Deze, een verftandig man,en liefhebber van onderzoek zijnde , ontboodt de beide Apostelen bij zich, en hoorde de Godlijke leere met lust aan. De Proconful hadt tot hier toe veel werks gemaakt van zekeren Jood Barjesus, ook Elymas of de Tooveraar, of Magus, een' ervarenen in geheime kunsten en wetenfchappcn, van een woord, het welk bedekken, verbergen, betekent, genoemd, een' bedrieger, zoo als die Simon in het land van Samarië, daar wij in het voorgaande (*) van gefproken hebben; deze Barjesus ondernam , den Apostelen te wederfpreken , en den Proconful, van het geloof aan hunne leere, te rug te houden. Thans oordeelde Paulus het tijd, om de eere van Jesus te handhaven; hem derhalven fterk aankijkende, fprak hij hem nadruklijk aan, en kondigde hem eene blindheid aan , waardoor hij, voor een' geruimen tijd, de zon niet zou mogen aan- (*) Bladz. 794. Eee 4  S i a Bijbel-gefchiedenis aanfchouwen, omdat hij het licht van het Ëuangelie poogde te verhinderen. Op het oogenblik werdt alles donker voor zijne oogen , zoodat hij rondtastte , en geleid moest worden. Deze gebeurenis maakte dien indruk op den Landvoogd, dat hij de Euaügelie-leer omhelsde, en het geloof in Jesus beleedt, (*) Paulus en zijn gezelfchap van Pafos, vervolgends , te fcheep vertrokken, kwamen van daar te Perge, eene ftad van Pamfylië, een landfchap van klein Afië, — Hier fcheidde JoSnnes Markus van hun af, en keerde weder na Jerufalem, om welke reden,.zegt ons de gefchiedenis niet, doch niet zonder misnoegen van Paulus bijzonder, gelijk wij, in het vervolg, zien zullen. Paulus zette echter, met Barnabas, de reize voort, en zich dieper landwaards in begevende, kwamen zij te Antiöchië, in het landfchap Pifidië, wel te onderfcheiden van Antiöchië in Syrië, van waar zij vertrokken waren. Hier waren niet alleen vele Jooden, maar ook vele Joodengenoten, die den Joodfchen Godsdienst hadden omhelsd. Op den Sabbath in de Synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats. Na het gewone lezen van de wet en de Profeeten, lieten de Beftuurers der Synagoge de Apostelen, wier achtbaar voorkomen hen trof, vragen, of zij ook iet tot vermaning of vertroosting te zeggen hadden? Op deze uitnodiging rees Paulus op, en hieldt eene nadruklijke redenvoering, in welke hij Jesus, als den MessiSs,den zoon van David , door zijne opftanding uit de dooden, verheer-» lijkt, r*) Handel. XIII, 1-12,  des N. Testaments. II. Afdeeling. 813 lijkt, en in- en door wien vergeving van zonden verkondigd werdt, predikte, vermanende zijne Joodfche broeders, omtrent deze prediking niet ongelo- ■ vig te wezen. Na het eindigen van deze reden voering, fcheidde de vergadering , de Jooden verlieten de Synagoge met verfchillende aandoeningen, maar de Heidenen, die er tegenwoordig waren, verzochten, dat de Apostelen dezelfde leere , op den naastvolgenden Sabbath, nader en uitgebreider wilden voordragen'. Velen van dc Jooden en van de Joodengenoten uit de Heidenen vervoegden zich zelfs, die week, bij Paulus en Barnabas, die hen, in hunne gefprekken , nader onderwezen , vermaanden, en vertroostten. Den volgenden Sabbath kwam bijkans de geheele ftad bijeen, zooveel opziens hadt de verkondiging, van den MESSia's der Jooden, in den perfoon van Jesus, die gekruist, maar uit dc dooden opgedaan was , verwekt. Deze toeloop der Heidenen, mishaagde aan de trotfche Jooden, die alle gemeenfchap met Heidenen ongeoorloofd hielden, zij wcderfpraken dan de Apostelen, en floegen zelfs tot fchelden en lasteren over. Waar op de beide Apostelen, vrijmoedig en rondbordig, verklaarden, dat, dewijl de Jooden zich, door hun ongeloof, het eeuwig leven toonden onwaardig te oordeclen, zij zich van nu af tot de Heidenen zouden wenden, volgends het geen reeds in de oude voorzeggingen door God zelven geboden was, met deze woorden: (*) Ik (*) Jcs. XL1X. 6. Eee 5  814 Bijbel-gefchiedents Ik heb u tot een licht voor Heidenen beftemd, En, om mijn heil te zijn, tot aan het eind der wereld. Met blijdfchap hoorden dit de Heidenen, en namen, met vreugde, in aanzienlijk aantal, de leere van Jesus aan, welke zich ook fpoedig, door dat gantfche landfchap, verbreidde, maar de Jooden, eenige vrome en aanzienlijke vrouwen opgemaakt hebbende , als ware het om den Godsdienst van Moses te doen, wisten eene vervolging tegen Paulus en Barnabas te verwekken, en hen uit het gebied en de vrijheid der ftad te verdrijven. De Apostelen, dus mishandeld, gedachten aan het bevel •en de voorzegging van hunnen grooten Meester, en fchudden het ftof van hunne voeten af, ten teken , dat zij met deze ongelovigen niets meer te doen wilden hebben, en de gevolgen van dit ongeloof voor hunne verantwoording lieten. (*) Zich na Ikoniën, eene ftad, op de grenzen van de landfehappen Pifidië en Lykaonië gelegen, begeven hebbende, gingen zij, naar hunne gewoonte, in de Joodfche Synagoge, en verkondigden de blijmare van Jesus. In deze ftad onthielden zich de beide Apostelen een' geruimen tijd, en maakten, door hunne leere en de wonderwerken , die zij verrichteden , vele Jooden en Heidenen tot belijders van het Christendom, niettegenftaande den wederftand, welken zij van de ongelovige Jooden moesten verduwen, die het blind gemeen tegen de Apostelen opftookten» waar uit partijfchap en verdeeldheid ontftondt, tot het (*) Handel. Xllf. 33-52.'  des N. Testaments. II. Afdeeling. 815 het tot een oploop kwam, in welken de Jooden, met hunnen aanhang, de Apostelen meenden tc fteenigen, doch deze, het gevaar ziende naderen, ontweken hetzelve nog in tijds, en bergden zich na Lyftren en Derbe, fteden van Lyka'ónië, alwaar zij, > met hunne gewoone vrijmoedigheid en ernst, hunne prediking vervolgden. (*) De tegenftand tegen het Ëuangelie diende dus, in de daad, tot bevordering van deszelfs uitbreiding, dewijl het, in des te meer fteden en plaatzen, bekend werdt, waarbij nog zoo vele wondertekenen, die door de Apostelen gefchiedden, de opmerking der menfchen alom opwekten. Dus genas Paulus te Lyftren, door een wonderwerk , een' man, die van zijne jeugd af kreupel en lam aan de voeten geweest was; welk wonder zoodanigen indruk op de bijgelovige Heidenfche inwoners, bijzonder op het gemeen, maakte , dat zij een eenparig gejuich aanhieven , gelovende, dat de Goden in eene menschlijke gedaante hen bezocht hadden, gelijk hunne Fabelfchrijvers vertelden, dat, in oude tijden, meer gebeurd was , zelfs dachten zij aan Jupiter, den opperften hunner Goden, wien hunne ftad bijzonder, als befchermgod, vereerde, en aan Merkurius, dien het Heidensch Bijgeloof den Bode der Goden noemde, ziende Barnabas voor Jupiter, cn Paulus voor Merkurius aan, omdat deze het woord deedt. Dc ftads Prielter van Jupiter zelve maakte reeds ijverig toebereidzelen tot een feest, en bracht (lieren, met kransfen behangen, voor het huis, waar de Apostelen hunnen in^ (*) Handel. XIV. 1-7.  8i<5 Bijbel-gefchiedenis intrek genomen hadden, om die te offeren. Maar, deze edele mannen zochten geene eere van menfchen! zij waren geërgerd en bedroefd over de blinde onkunde en het bijgeloof van het menschdom; hunne klederen fcheurende, om hunnen afkeer en verontwaardiging te betuigen, liepen zij onder de menigte, en vraagden, hunne onkunde beftraffende: wat zij doen wilden? dat zij bloote menfchen waren , als anderen , maar gekomen, om hen van hunne dwaaze denkbeelden, nopens het Godendom , te verlichten , en den waaren God, den Schepper van het Heel-Al, den Befluurer en Weldoener van allen, te verkondigen. Met vele moeite beletteden zij dus, ter naamver nood, het gemeen, dat het hun geene offeranden bracht. Maar, hoe wuft en wispeltuurig is het [gemeen! hoe veranderlijk de mensch, die geene verlichte wetenfchap bezit! De Jooden, die, te Antiöchië in Piftdië en te Ikoniën, vervolging verwekt hadden tegen de verkondigers van het Ëuangelie, vernomen hebbende, dat dezen te Lyftren hunnen arbeid weder voortzetteden, zonden eenige zendelingen uit, en wisten het gemeen te Lyftren zoo op te ruijen, door -lasterlijke uitflrooizels, dat dit zelfde gemeen, hetwelk, voor eenige dagen, de Apostelen, als Goden , wilde verëeren, nu Paulus , als een uitvaagzei van het menschdom , mishandelde,zij fleenigden hem, en mcenende, dat hij reeds dood was. Heepten zij hem de ftad uit, en lieten hem daar voor dood liggen. Het leven echter van Paulus was te dierbaar. hii hadt zijne beftemmin? nog niet vervuld , maar werdt tot grooter verrichtingen ge- fpaard. Als dc belijders van Jesus, die zijne les-  des N. Testaments. II. Afdeeling. 81? leere hadden aangenomen, kwamen toelopen, en hem omringden, om hem tc beweenen, ftondt hij op, als geen letzel ontvangen hebbende, en ging met hun de ftad weder in, alwaar hij echter niet langer, vertoefde , maar met Barnabas na Derbe, eene nabuurige ftad, verreisde, alwaar zij, met goeden uitflag, hunne prediking hervatteden. Hier bepaalden zij hunne tegenswoordige reize, tot voortplanting van de leere van Jesus. In alle de fteden en plaatzen, welke zij, op dezelve, bezocht hadden, waren, uit Jooden en Heidenen, menfchen tot het geloof gebracht, deze (tonden, bloot voor allerhande vervolgingen en mishandelingen , zoo van de ongelovige Jooden, als van hunne bijgelovige Heidenfche medeburgers. Eene nadere verëeniging, tot genootfchappen en gemeenten, was dan voor hun hoogstnodig, ten einde, door gcmeenfchappelijke Godsverëering, en beraadflaging, elkander te vertroosten, en tegen de ondernemingen der ongelovigen te beveiligen. De beide Apostelen, Paulus en Barnabas , belloten hebbende, de terug reize na Antiöchië weder te aanvaarden, ten einde van hunne verrichtingen verflag te doen , namen dan den weg weder over dezelfde plaatzen in klein^Afiï, waar zij reeds het Ëuangelie verkondigd hadden, zonder zich door de gevaren te laten affchrikken ,> die zij daar ondergaan hadden, willende de belijders in dezelve tot volftandigheid vermanen, en tevens goede inrichtingen en fchikkingen bij dezelve, ter verëeniging, invoeren. Met dit oogmerk dan op reize gegaan, (telden zij, in alle de te voren bezochte plaatzen, opzieners, cnder den naam van Oudflen, of Ouderlingen, in d«  gi8 Bijbel-gefchiedenis de Gemeenten, aan, die zij, onder een plegtig bidden en vasten, in hun ambt inhuldigden, dus keerden zij door Pifidït en Pamfilië, landfchappen van Afië, terug op Per gen, en van daar op Attalië, eene andere zeeplaats, alwaar zij fcheep gingen, na Antiöchië in Syrië, van waar zij hunne reize hadden aangevangen, en waar zij aan de gemeeute een naauwkeurig verüag deeden van den voortgang der Euangelie-leere , en hoe God den Heidenen eene deure tot het geloof geopend hadt. (*) 5- 51. Twist over de r.oedzaaklijkheid der befnijdenis voor de Heidenen, die het Christendom aannamen. — Uitfpraak der Apostelen over dit onderwerp. De blijdfchap over deu ongemeenen voorfpoed der Euangelie-leere, werdt echter fpoedig vrij wat geftoord, door eenen twist, welken eenige Christenen uit de Jooden, die om dezen tijd uit Judeè te Antiöchië kwamen, verwekten. De Jooden waren, over het algemeen , met vooröordeelen over de waardigheid van hun volk, en met verachting jegens de Heidenen, ingenomen. Deze voor¬ öordeelen bleven zelfs den genen, die het Christendom hadden aangenomen , nog lang aankleven. Wanneer dan de gemelde Christenen uit de Jooden, te Antiöchië, hoorden, dat de Heideneu dus in de gemeente der Christenen werden aangenomen, alleen door den Doop, zonder dat men hen, door befnijdenis , ingebjfd hadt in de gemeenfchap van het Is- (*) Handel. XIV. 8-28.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 819 Israëlitisch volk, ergerden zij zich , en begonnen te beweeren, dat niemand kon zalig werden, dan die befneden werdt, volgends de wet van Moses. Sommigen van deze lieden maakten deze zwarigheid, alleen door eene dwaling van hun verftand, en te fterke verkleefdheid aan de voorvaderlijke zeden , maar er waren bij anderen boozer drijfveeren in het fpel, fchijnheiligheid en eerzucht, afgunst jegens den voorfpoed en invloed van Paulus eh die, en tevens vreeze voor de gevolgen , welke deze vrijheid van het Christendom bij de ongelovige Jooden zou kunnen hebben, door hen tot vervolging der Christenen aan te fpooren. Als de twist zoo hoog liep, dat men reden hadt, voor fcheuring te vreezen , befloot de gemeente te Antiöchië Paulus en Barnabas, die de befnijdenis voor de Heidenen niet nodig keurden, verzeld met eenige anderen, waarfchijnlijk lieden, die voor de noodzaaklijkheid der befnijdenis pleiteden , na Jerufalem te zenden, om, over deze twistvraag,het gevoelen der Apostelen, en Ouderlingen aldaar,,te verdaan, ten einde zich aan derzelver uitfpraak te gedragen. Paulus ondernam deze reize te gewilliger, omdat hij, deswegens, ook eene. Godlijke Openbaring ontvangen hadt (*), hij was, behalven Barnabas , ook verzeld van Trrus, denzelfden, aan wien hij naderhand dien B.rief gefchreven heeft, welken wij nog, onder zijne Brieven, lezen. Deze Titus was een zoon van Heidenfche ouders, en onbefneden, maar hadt het Christendom aangenomen j het ge- (*) Gal. II. 2,  8io Bijbel-gefchiedenis gezelfchap , hunne reize door Fenici'ê en Saniarl'è nemende, gaven aan de gemeenten, in die gewesten, overal bericht van de bekeering der Heidenen, hetwelk, door dezelve, met blijdfchap werdt aangenomen ; te gereeder, omdat zij niet bezet waren met de vooröordeelen der Jooden. Te Jerufalem gekomen, werden zij van de gemeente aldaar, en van de Apostelen,, vriendelijk en broederlijk, ontvangen ; aan hun vervolgends het oogmerk van hunne komst, en het verfchil, waar over men de uitfpraak der Apostelen verlangde, opengelegd hebbende, kwamen de Apostelen en Ouderlingen der gemeente van Jerufalem, bij elkander, om dit belangrijk voorftel in overweging tenemen. ( In deze vergadering fprak Petrus, het eerst, en toonde, door het geen hem gebeurd was, omtrent den Heidenfchen Hopman Kornelius, hoe God het onderfcheid tusfehen Jooden en Heidenen hadt weggenomen, en uit de natuur van de Euangelieleere, volgends welke alle Christenen, op dezelfde wijze, alleen door de genade van den Heere Jesus', geloven zalig te worden, dat men de bekeerlingen uit de Heidenen , met geene nodeloze lasten en drukkende wetten, behoorde te bezwaaren. i Ver volgends deeden Barnabas en Paulus een uitvoerig verhaal, van alles, wat, door en onder hunne prediking, onder de Heidenen gebeurd, en waar in de zegen van God zoo onloochenbaar kenlijk was. De zaak dus, duidelijk genoeg, zijnde opgehelderd, nam de- Apostel Jakobus , wiens zachtmoedigen aart en liefderijke gezindheid wij ook uit zijnen Brief kennen, het woord, om van het verfchil een ein-  des N. Testaments, II. Afdeellng. S21 einde te maken , door eenen gepasten middelweg voor te flaan. Hij erkende in de bekeering deiHeidenen de vervulling van de oude Godfpraken, en de uitvoering van Gods eeuwig plan, om het gantfche menschdom eens gelukkig te maken, men moest, derhalven, volgends zijn gevoelen, aan den éénen kant, den Heidenen geene moeilijkheid veroorzaken , noch hun den overgang tot het Christendom verzwaaren; maar, aan den anderen kant, moest men ook infchiklijkheid gebruiken, omtrent de Jooden , bij welken de wet van Moses , in de hoogfte achting was, en nog, gelijk van ouds, eiken Sabbat!?, in alle Synagogen gelezen werdt. Hij oordeelde, dat deze infchiklijkheid, van de zijde der Heidenen , hier in behoorde te beftaan , dat zij zich voortaan onthielden, van alle befmettende gemeenfchap met den eeredienst van de afgoden, van hoererij, van het eten van het geen verflikt was, en van bloed, welke dingen de gemeenzame en broederlijke verkeering tusfehen de Jooden en Heidenen het meest in den weg flonden. Eenparig vondt de geheele vergadering dezen middelweg, door Jakobus voorgefleld, zoo redelijk en billijk, dat Paulus zelve, hoe groote voorftander anders van de vrijheid van het Christendom, de omflandigheden in aanmerking nemende, oordeelde , dat men zich, voor eenen tijd ten minsten, aan zoodanige fchikking behoorde te onderwerpen (*), en nu werdt het befluit, het welk de broe* derfchap bevestigde , opgemaakt, om , naamlijk, eenige leden der vergadering, met Paulus en Bar- na- (*) Gal. II. 4. Fff  g2£ Bijbel-gefchiedenis nabas, na Antiöchië te zenden, waar toe men Judas Barsabas , en Silas of Silvanus, kundige en ijverige mannen, verkoos. Aan dezen ftelde men het befluit en de ukfpraak der Apostelen, en andere Opzieners der Gemeente te Jerufalem, ter hand, om het zelve aan de Gemeente te Antiöchië mede te delen, zijnde dit befluit vervat in den volgenden Brief. „ De Apostelen en de Ouderlingen, benevens de „ Broeders, aan de Broeders uit de Heidenen, die „ zich in Antiöchië, en Syrië, en Cilicië, bevin,, den, heil!" „ Nademaal wij verftaan hebben, dat fommigen, ,, van ons tot u gekomen, u met hunne leere ont,, rust, en uwe gemoeden in verlegenheid gebracht „ hebben,'door te beweeren, dat gij moet befneden „ worden, en de Wet waarnemen, fchoon wij hun „ dit geenszins in last hadden gegeven, heeft het „ ons, éénparigbij eikanderen zijnde, goedgedaebt, „ eenige mannen uit te kiezen, en aan u lieden tc „ zenden, te gelijk met onze geliefde Barnabas „ en Paulus, lieden, die hun leven veil hebben „ voor den naam en belijdenis van onzen Heere „ Jesus Christus; wij hebben dan gezonden Ju„ das en Silas , die ook mondeling hetzelfde zul„ len boodfehappen, te weten : Het heeft den Hei„ ligen Geest en ons goedgedacht, ulieden geen „ meer last op te leggen, behalven de volgende „ noodzaaklijke dingen; naamlijk, dat gij u zelven „ onthoudt, van hetgeen aan afgoden geofferd en „ toegewijd is, als ook van bloed, en het verflikte, ,, en van hoererij; indien gij u zelven van deze din„ gen wacht, zult gij wel doen. — Vaartwel!" Dus  des N. Testaments. II. Afdeeiing. 323 Dus gaf deze eerfte Kerkvergadering, als men ze zoo noemen wil, een voorbeeld aan alle volgenden, boe men, bij ontdane verfchillen, dezelven, door eenen gepasten weg van infchiklijkheid, behoudens de broederfchap, behoorde te vereffenen, een voorbeeld, hetwelk, helaas! zoo weinig navolging gevonden heeft, in volgende tijden, dat de meeste Kerkvergaderingen , vervolgends , enkel geftrekt hebben, om de fcheuringen. ongeneeslijk en onherftelbaar te maken! Doch, dit in het voorbijgaan. Ten blijke, hoe de Apostelen gemind waren, omtrent de vrijheid, aan de Heidenen, te fchenken, ftrekte, onder anderen, dat niemand hunner aandrong, dat Ti-rus, die, in het gezelfchap van Paulus, en onbefneden was, zich zou laten befnijden(*), ook gaven, bijzonder, Jakobus, Petrus of Cefas , en Joünnes , die als pilaren der Gemeente geücht werden, aan Paulus en Barnabas de hand van broederfchap, alleen verzoekende, dat de Gemeenten onder de Heidenen hunne armen indachtig zouden zijn, het welk deze beiden gewillig op zich namen, (f) Paulus en Barnabas, met hun gezelfchap, en de afgezondenen der Jerufalemfche Gemeente, keerden nu na Antiöchië te rug, alwaar zij den brief der Apostelen overhandigden , en derzelver befluit verklaarden, het welk, met genoegen, ontvangen en aangenomen werdt. (§) Schoon, door dit wijs befluit der Apostelen, de fcheuring was voorgekomen, en die Christenen ge- rust- O Gal. II. 3. (f) gal. II. 9, 10. (§) Hand. XV. 1-35. Fff a  824 Bijbel-gefchiedenis rustgefteld en voldaan waren, welke, met goede inzichten, alleen uit zwakheid van verftand, bedenkingen hadden gemaakt, nogthans bleven velen, welke door min zuivere beweegredenen gedreven werden, van tijd tot tijd, hun zaad van verdeeldheid , omtrent dit onderwerp, zaajen, en de Gemeenten ontrusten , deze zijn die valfche broederen, over welken Paulus zoo menigmalen klaagt, en tegen welken hij zoo ijvert, in zijne Brieven. ■ Zij hadden, met dit alles, zeer veel invloed, het welk, kort hierna, terwijl Paulus zich nog te Antiöchië bevondt, zich, in het voorbeeld van Petrus zelven, openbaarde. DezeApostel, om dezen tijd, te Antiöchië gekomen, verkeerde daar, volgends het Apostolisch befluit, en zijne eigene gevoelens, gemeenzaam, en at zelfs, met de Christenen uit de Heidenen, maar, als zekere afgezondenen van den Apostel Jakobus, wij weten niet, om welke redenen, te Antiöchië gekomen waren, onttrok hij zich aan deze gemeenzaamheid , en hieldt zich achterlijk, uit fchroom voor de Christenen , die befneden waren. Hier in volgden hem de overige Jooden, ja Barnabas- zelve, die anders dezelfde beginzelen, met Paulus, volgde, weshalven Paulus zich genoodzaakt zag, Petrus deswegens, ten overftaan van allen, aan te fpreken , en hem van zijnen misflag in dezen te overtuigen. (*) (*) G.u. II. II-21.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 825 §. 52. Tweede reize van Paulus door Afië. — Reize na Griekenland. — Bijzonder geval met den Stokwaarder te Filippi. De zorg voor de Christen gemeenten, in KleinAfië gefticht, en de bekommering, dat ook dezen, door de verdeeldheden, mogten gefchud worden, die de • Gemeente van Antiöchië beroerd hadden, maar nu gelukkig geftild waren , bewoog Paulus , na eenigen tijd, om eene nieuwe reize te ondernemen, en deze Gemeenten te bezoeken; hij deedt, dieswegens , aan zijnen reisgenoot Barnabas een voorftel, maar als Barnabas, op deze reize, JoSnnes Markus weder wilde medencmen, en Paulus dit niet goedvondt, omdat deze, op hunne eerfte reize, in Pamfilie, van hen gefcheiden en te rug gekeerd was (*), ontftondt er verfchil tusfehen deze groote mannen, echter niet over de leere, die zij beiden verkondigden , ook geen verfchil, het welk hunne vriendfehap verkoelde, alzoo Paulus, naderhand, in zijne Brieven (f) van Barnabas met lof gewaagt, gelijk hij ook Markus hoog achtte (§), maar een bloot verfchil, over het al of niet mede nemen van dezen, welk verfchil die goede gevolgen hadt, dat deze beide Apostelen nu elk eenen bijzonderen weg namen, en dus, ten zelfden tijde, een dubbel voordeel deeden aan de belangen van den Godsdienst. Terwijl Barnabas , van Markus verzeld, de reize, te fcheep, na het Eiland Cyprus, zijn vader>- land, (*) Boven Bladz. "12. < (f) 1 Kor. IX. 6. Gal. II. 0. (§) Koloss. IV. 10. 11. Fff 3  8ü6 Bijbel-gefchiedenis land, ondernam, koos Paulus, die Silas of Silvanus tot zijnen reisgenoot bij zich gevoegd hadt, voor zich de gewesten van Klein-Afië; de togt ging, door het noordelijk gedeelte van Syrië, en Cilicië, alwaar zij, in het voorbijgaan, de Gemeenten, die zij ontmoeteden, in het geloof verfterkten, op Lyka'óniê, in welk landfchap zij eerst te Derbe aankwamen , welke de laatfte plaats, in Paulus eerfte reize, geweest was, en van daar te Lyftren, vervolgends te Ikoniën. Te Lyftren vondt Paulus eenen belijder van Jesus, een' kundig, en deugdzaam jongeling, Timotheus genaamd, denzelfden, aan wien hij naderhand twee Brieven gefchreven heeft, welke nog overig zijn. Deze was de zoon van eene Joodfche moeder, maar van eenen Heidenfchen vader, en tot nog toe onbefneden. Dezen wilde Paulus tot zijnen reisgenoot medenemen, doch, dewijl hij toch eene Joodfche moeder hadt, geheel anders dan Titus, wiens vader en moeder beiden Heidenen waren, oordeelde de Apostel het voorzichtig, hem , ten einde de Jooden niet te grooten aanftoot te geven , vooraf te laten befnijden, gelijk gefchiedde. In alle plaatzen, door welken het reisgezelfchap trok, deelden zij aan de Gemeenten, het Apostolisch befluit, omtrent de bekeerlingen uit de Heidenen, mede , het welk overal de bedenkingen en zwarigheden opruimde, en zeer veel diende, tot verfterking en uitbreiding dezer Gemeenten. Het doel dezer reize in zoo verre bereikt zijnde, zettede Paulus dezelve voort, in landfchappen, waar hij tot nog toe niet geweest was, en het Ëuangelie niet verkondigd hadt. Dus doorreisde hij de  des N. Testaments. II. Af deeling. 827 de landfchappen Frygië en Galatie, in welke hij vele bekeerlingen maakte, en Gemeenten dichtede. — Hij meende, vervolgends, zich na het eigenlijk zoo genoemd Afië, waar in, onder anderen, de ftad Efeze gelegen was, te begeven, maar daar in, door den Heiligen Geest, wiens invloed en beftuur hij, in zijne ambtsverrichtingen, altijd volgde, verhinderd zijnde, wendde hij het na Myfië, met voornemen, om verders na Bithyniën te vertrekken, doch ook hier in verhinderd zijnde, liet het gezelfchap Myfiê liggen, en kwam te Troas, eene ftad, uit de puinhopen van het oude , zoo vermaarde, Troje, gedicht, gelegen aan den Hellefpont, op het uiterde van Afië, vanwaar de overvaart op Europa gemaklijk was. Hier ontdekte zich eene voorname reden, waarom de Heilige Geest niet gewild hadt, dat Paulus, voor deze keer, verder in Afië zou voortreizen, of vertoeven. Europa moest ook, door het licht der waarheid, beltraald worden. Te weten, te Troas hadt Paulus bij nacht een gezicht, in het welk een man, die het gewaad en voorkomen van eenen Macedoniër hadt, bij hem dondt, en hem nodigde, na Macedonië over te komen, en aan dat land zijne diensten te bewijzen. Macedonië is een bekend landfchap, voorheen bet Erf koningrijk van Alexander den Grooten, thans eenRomeinsch wingewest. — Paulus verdondt den Godlijken wenk, en nam, met zijn gezelfchap, waar bij zich thans ook Lukas gevoegd hadt, uit wiens berichten, in zijn Boek, de Handelingen der Apostelen, wij ons gefchiedverhaal ontlcencn, onmidlijk het befluit, om derwaards over te deken, en het Ëuangelie, Fff 4 i ook  Bijbel-gefchiedenis ook in de landen en gewesten van Europa, te verkondigen. Van Troas afgevaren, kwam men aan het eiland Samothrace, en van daar zette men den volgenden dag voet aan land te Neapolls, eene zeeftad van Macedonië, aan den vloed Strymon, van waar men na de aanzienlijke ftad Filippi, thans eene Romein-, fche volkplanting, reisde, om aldaar eenigen tijd te vertoeven, en de leere van Jesus te prediken. Te Filippi hadden de Jooden een bedehuis, aan de rivier Strymon, hier begaven zich Paulus en zijn gezelfchap op den Sabbathdag; het was vroeg, en nog geene anderen, dan vrouwen, daar bijeen gekomen. Aan dezen begon Paulus Jesus den Messiüs te prediken. Men hoorde met aan¬ dacht; onder anderen werdt zekere L/vdiü, eene purperkraamfter uit de ftad Thydtire , getroffen, haar hart opende zich, en was, door de genade van God, vatbaar, om Paulus redenen te begrijpen en te geloven. Zij werdt, met haar geheele huisgezin, gedoopt, en verzocht, vervolgends, het reisgezel fchap, bij haar hunnen intrek te nemen •, gelijk zij decden. Ongehinderd ging de Apostel voort, met de Euüngelie-verkondiging, en hadt reeds eene aanzienlijke gemeente van Christenen vergaderd , wanneer het eens, als zij, volgends gewoonte, na het Bedehuis gingen, gebeurde, dat zekere flavin,die eene waarzegfter en buikfpreekfter was, en door haar waarzeggen haren heeren en meesters groote winst aanbracht, hen ontmoetende , hen naliep, onder het geftadig geroep: ,, Deze lieden zijn dienstknechten „ yan den Allerhoogften God, die ons den weg en „ de  des N. Testaments. II. Af deeling. 829 ,, de leere der zaligheid boodfchappen." Zoodanig getuigenis hadt de waarheid niet nodig, ook moest zij, daar door, niet in minachting gebracht worden, weshalven Paulus , als zij dit verfcheide dagen herhaalde, den waarzeggenden geest, die haar dreef, in den naam van Jesus Christus, geboodt, van haar uit te varen. — ■ gelijk hij haar ook, op (taande voet, verliet. Hare heeren en meesters, dus de hoop van gewin ziende verdwijnen , wendden hunne wraak tegen Paulus en Silas , hen met' geweld na de markt flepende, en bij de Stads-overheden befchuldigende , dat zij de Had in rep en roer brachten, door nieuwe zeden te prediken, die geene Romeinen mogten of konden dulden. Dewijl zij tevens het ge¬ meen hadden opgeruid, was de Stads-raad met de zaak verlegen, en liet, voor het geweld wijkende, om het gemeen te bedaren, den beiden Eujingeliepredïkers, zonder verder onderzoek , de klederen van het lijf fcheuren, en hen met de roeden geesfelen, waarna zij hen in de gevangenis zetten, met nadjruküjken last aan den Stokwaarder of Cipier, om hen zorgvuldig te bewaren, zijnde men voornemens , nader onderzoek naar deze zaak te doen. — De Kerkermeester, zijne hem zoo fterk aanbevolen gevangens , ih den binnenfien , en dus veiligften, Kerker geworpen hebbende, floot nog, bovendien, hunne voeten in de boejen. Dezen waren, ondertusfehen, op God en hunne rechtvaardige zaak vertrouwende, goedsmoeds, te middernacht deeden zij hun gebed, en de andere gevangenen hoorden hen, den lof Van God , met opgeruimde harten, zingen. Op ,dien eigen tijd, liet zich eene , Fff 5 zwaa-  830 Bijhel-gefchiedenis zwaare aardbeving voelen, die de fundamenten van het gevangenbuis zoodanig fchokte, dat de deuren openfprongen, ook vielen te gelijk de boejen van de beide gevangenen af. De Cipier, door den fchok der aardbeving wakker geworden , en opgedaan zijnde, zag alle de deuren van het gevangenhuis open, en, niet twijfelende, of zijne gevangens hadden van deze gelegenheid gebruik gemaakt, om te ontvluchten, wilde hij zich, in wanhoop, omdat men hem deswegens te recht zou hebben gefield, met zijn zwaard doordeken , indien niet Paulus hem, met eene luide ftem, hadt toegeroepen, dat hij zich zelven geen kwaad zou doen , dewijl alle zijne gevangenen daar waren. De geweldige aardbeving, en dat zijne gevangenen, die hij wist, dat alleen gevangen waren, omdat zij eenen nieuwen Godsdienst verkondigd hadden, niettegenftaande 'de deuren openftonden, geen gebruik van die gelegenheid hadden willen maken, maar, met bedaarde grootmoedigheid, hun lot afwachtten , vervulde den Stokwaarder met eerbied, hij begreep, dat deze aardbeving wel om hunnen wil mogt zijn voorgevallen , en dat de Godheid zich aan hen gelegen liet zijn. Licht hebbende doen komen , viel hij Paulus en Silas te voet, als aan welken hij zijne behoudenis in dit uur te danken hadt, en hen uit den Kerker in zijne woning gebracht hebbende, vraagde hij hen nader, wat hij doen moest, om behouden en gelukkig te worden'? De Apostelen vermaanden hem , in Jesus te geloven, dien zij predikten, en beloofden hem, in dien Jesus , zaligheid, verders aan hem en zijn huisgezin de leere van het Christendom breder verklarende. Door dit alles werdt  ' des N. Testaments. II. Afdeeling. 831 werdt de man overtuigd van de waarheid, en de Apostelen van de ftriemen gewasfchen, en door gepaste zalven hunne mishandelde ruggen verzacht hebbende, liet hij zich doopen, en nu aten zij famen , als broeders, met harten- blijdfchap , een liefdemaal. De Stads-overheden hadden de aardbeving ook gevoeld, en, waarfchijnlijk, tevens aan de gevangenen van den vorigen dag gedacht, die, als gezanten van God, gepredikt en gefproken hadden; zij belloten, dcrhalven, den volgenden morgen , hen te ontdaan , en zonden, ten dien einde, dc gerechtsdienaars naa den Kerker, met last aan den Cipier, om hen op vrije voeten te ftellen, die deze boodfchap, met vreugde, aan de Apostelen berichtede,— Filippi was de eerfte ftad in Europa , waar het Ëuangelie gepredikt werdt, hier was het ook het eerst, dat eene Romeinfche Overigheid, zonder dat ongelovige Jooden daar toe aanleiding hadden gegeven, op het geroep van het gemeen, zich tegen de verkondigers van het Ëuangelie verzet hadt. Zie daar, waarom de achtbaarheid dezer gezanten van God, thans zoo bijzonder, moest gehandhaafd worden. Paulus, dit ook opmerkende, oordeelde, zijn recht, als Romeinsch burger, want deze Apostel hadt dit recht, en wel reeds van zijne ouderen geërfd (*), te moeten doen gelden, hij fprak dan de gerechtsdienaars aan : ,, Men heeft", zeide hij, ,, ons, die Romeinen zijn, onverhoord, in het „ openbaar, gegeesfeld, en in de gevangenis gewor„ pen, en zou men ons nu, in het geheim, weder „ ont- (*) Handel. XXII. :8.  §j2 Bijbel-gefchiedenis „ ontflaan ? Neen gantsch niet! Laat hen in per„ foon komen, en ons , met eere , uitleiden." Zoo groot was het voorrecht van eenen Romeinfchen burger! De Stads-overigheid, deze boodfchap ontvangende, was met de zaak verlegen, zij hadden zich, in de daad, misgrepen, en nu was er voor hun niet anders overig, dan in perfoon deze gevangens, met vriendelijkheid, te bewegen, om niet te fterk op hun recht te ftaan, hen tevens verzoekende, dat zij hunne ftad wilden verlaten, alzoo zij nog fteeds, voor opfchudding onder het gemeen, bekommerd waren. Dus door de Overigheid, met eere, uit de gevangenis geleid, gingen de Apostelen na het huis van Lydiü, alwaar zij van de genen, die het Christendom hadden aangenomen, een hartelijk affcheid namen, en toen aan het verzoek der Overigheid voldoende , dc ftad verlieten. (*) %. 53. Verdere reize van Paulus door Griekenland. — Zijne redenvoering in den Areöpagus te Atheenen. Het reisgezelfchap, van Filippi vertrokken, nam den weg over Amfipolis, eene ftad aan de rivier den Strymon, en Apollonid, op Thesfalonica, de hoofdfbtd van geheel Macedonië, eene voorname Koop- ftad, thans Salonichi genoemd. Hier was eere Joodfche Synagoge, in welke Paulus , drie achter ccnvolgende Sabbathdagen, zijne leere eerst aan de Jooden, volgends zijne gewoonte, verkondigde, zich bijzonder daar op toeleggende, om de nood- zaak- (*) Handel. XV. 36-41. XVI. 1-40.  des N' Testaments. II. Afdeeling. 833 zaaklijkheid van Jesus lijden en dood aan dc Jooden te betogen, ten einde hunne ergernis deswegens weg te.nemen. Zijne prediking hadt een goed gevolg, alzoo fommige Jooden, maar meer Grieken of Heidenen, en onder dezen niet weinigen van de eerfte en aanzienlijkfte vrouwen dezer ftad, het geloof aannamen. De ongelovige Jooden, dezen voorfpoed met afgunftige oogen befchouwende, wisten eenige Hechte kerels uit de k-delopers, zoo als men in groote handelfteden velen heeft, aan hun fnoer te krijgen, en een' oploop te verwekken, waarbij men het op het huis van eenen Jason, bij wien Paulus en Silas gehuisvest waren, gemunt hadt, om deze Apostelen daar uit te-halen, en aan het dol gemeen in handen te leveren. Gelukkig, waren dezen niet t'huis, of hadden zich, in tijds, geborgen, evenwel fleepten de Jooden, met hetgraauw, Jason, benevens eenige Christenen, voor de Stads-overigheid, roepende en tierende , dat die oproer-predikers , welke de geheele wereld ontrustten, ook hier gekomen waren, én dat Jason hen gehuisvest hadt, dat zij eenen anderen Koning Jesus verkondigden , en dus de hoogheid van Ceefar beledigden. De Stads-over- heid was verlegen, doch echter niet zoo vreesachtig, als die te Filippi, zij hoorden Jason en de andere Christenen , en door dezen welhaast gerust gefteld, dat er geene bedoeling was tegen den Staat of den Keizer, ontfloegen zij hen. —- Evenwel oordeelden Paulus en zijn gezelfchap het voorzichtig en raadzaam, in ftilte, bij nacht, de ftad te verlaten, en zich na Bereïn te begeven, zuidelijk van Thesfalonica gelegen. Hier  §34 Bijbel-gefchiedenis Hier vonden zij de Jooden edeler gezind, dan die van Thesfalonica. Men hoorde hunne leere met toegenegenheid , en men maakte zijn werk, om deze leere met de fchriften van Moses en de Profeeten te vergelijken , of zij daarmede overëenftemde, waarvan het gevolg was, dat velen, als ook Heidenen , zoo mannen als aanzienlijke vrouwen , met overtuiging van hun gemoed, deze leere aannamen. Maar de Jooden van Thesfalonica , niet kunnende dulden, dat, in de naburige ftad Bereïn, het Ëuangelie opgang maakte, kwamen ook derwaards, en begonnen reeds het gemeen op te ftoken, toen de Christenen van Bereïn befloten , Paulus, tegen wien de haat het fterkfte woedde, heen te zenden, om, als 't ware, over zee te vertrekken, ten einde ziine vijanden te misleiden, doch, in de daad, geleidden zij hem veilig na Atheenen, terwijl zijne reisgenoten Silas en Timotheus nóg eene poos te Bereïn bleven, echter met last, om hem , zoo fpoedig mogelijk, te volgen. Terwijl Paulus te Atheenen, de zetelplaats der Griekfche Wijsgeerte, maar ook tevens van het Heidensch bijgeloof, zijne reisgenoten verwachtte, en bij het doorwandelen der 'ftad, opmerkte, hoe vol z'u was van afgoderij, werdt hij met dien ijver bezield, dat hij, niet alleen, volgends zijne gewoonte , in de Synagoge der Jooden, aan dezen, en aan de Heidenen, die den waaren God vereerden, fchoon zij zich niet hadden laten befnijden, het Ëuangelie verkondigde,maar ook op de markt, waar altijd veel volk bijeen kwam, gelijk op onze koopmansbeurzen, met de genen, die zich daar - bevonden, ■ van  des N. Testaments. II. Afdeeling. 835 van deze waarheden fprak, onder welken ook Wijsgeeren waren van de beide Hoofdgezindheden der toenmalige VVijsgeeren,onder de Heidenen, Epikuristen, die men, eenigzins, met de Sadduceën, en Stoicynen, die men, met de Farizeën bij de Jooden, kan vergelijken, zijnde de eerften alleen met het zinlijke ingenomen, terwijl de anderen eene Strenge, maar veelal kwalijk begrepen, deugd vertoonden. De Atheniïnzen verstonden, in het eerst, niets van den voordragt van Paulus, zoo nieuw en ongewoon waren hun de denkbeelden der waarheid, fommigen Hielden den Apostel voor eenen windmaker, anderen voor eenen verkondiger van nieuwe Godheden , omdat hij van Jesus , en van de Opftanding, fprak. De Athenïënzen waren uit den aart nieuwsgierig, zij, en de vreemdelingen, die zich daar bevonden, hielden zich, veelal, op, met wat nieuws te zeggen of te hooren, deze hunne geaartheid dreef hen aan, om Paulus na den Aredpagus, of heuvel van Mars, te brengen, alwaar de vermaarde rechtbank der Are'ópagiten vergaderde, opdat hij daar zijne leere klaar, beknopt, en zakelijk, zou voordragen, ten einde deze Richters daar over oordeelen mogten. — Voor deze rechtbank hieldt Paulus dan eene redenvoering , welke volmaakt gefchikt was naar zijn oogmerk. De overbodige godsdienstigheid der Atheniënzeren meldende, door welke zij zelfs aan eenen onbekenden God eenen altaar gewijd hadden, zeide hij, dat hij dien onbekenden God aan hun thans verkondigde en bekend maakte, den Schepper en regeerer van alles, algenoegzaam, den beStuurer van het menschdom, en weldoener van deze zij-  gjo" Bijbel-gefchiedenis zijne fchepzelen, die allen, uit één bloed, voortgebracht, in hem leven, zich bewegen, en zijn, dien God, welke , tot bier toe , de tijden der onwetendheid, als 't ware , niet gade geflagen hebbende, thans aan alle menfchen liet bekend maken, dat zij zich zouden bekeeren, dewijl hij eenen dag hadt vastgefteld, op welken hij de wereld rechtvaardig zal oordeelen, door eenen perfoon, welken hij daar toe beftemd, en dien hij, om hem geloof en gezag bij te zetten, uit de dooden hadt opgewekt. Tot dus ver hoorde men den Apostel met oplettendheid aan, maar, wanneer hij gewaagde van eene opftanding, begonnen fommigen tefpotten, anderen echter verklaarden, dat zij hem over dit onderwerp nog wel eens nader wilden hooren, fommigen eindelijk, onder welken aanzienlijke lieden, en onder anderen zekere Diönysius , een lid van den Areöpagitifchen Raad, en eene vrouw van aanzien, met name Damaris , en meer anderen, omhelsden het Christen geloof, en deeden daar van belijdenis. (*} Te At heeften kwam Timotheus , die met Silas te Bereïn gebleven was, bij Paulus, maar werdt, door dezen Apostel, na Thesfalonica te rug gezonden, om een bericht Van deze gemeente, die bloot ■ftondt voor de vervolgingen der Jooden , in te winnen, en haar, in hare omftandigheden, te vertroosten , terwijl Paulus van Atheenen na Korinthen op reis ging. (f) ff), Handel. XVII. (f) i Thessal. III. i. volgg. $■ 54-  des N. Testaments. II. Af deeling. 837 $. 54. Paulus komst -te Korinthe. — Zijne brieven aan de Gemeente te Thesfalonica, en in het landfchap Galatië. — Verdere verrichtingen te Korinthe. — Reize na Syrië. — Paulus komt te Efezen. — Vertrekt na Jerufalem. — Zijne wederkomst te Antiöchië Paulus , te Atheenen niet langer willende vertoeven , dan nodig was, om daar eene gemeente van Christenen te ftichten, welk oogmerk door hem, in de daad, bereikt was, gelijk wij gezien hebben, vervolgde verder zijne reize na Korinthe, eene voorname koopftad op den Isthmus, of landëngte, welke het fchier-eiland Peloponnefus, of het hedendaagfche Morea, met het vaste land verëenigt, de hoofd- ftad van het landfchap Achaja. In deze ftad vondt de Apostel eene bekwame gelegenheid, om er een' geruimen tijd te kunnen vertoeven. Zekere godvruchtige Jood, Aquilas, uit' Pontus van geboorte, hadt zich, met zijne huisvrouw Priscilla, alhier nedergezet, zijnde uit Italië overgekomen, omdat Keizer Klaudius alle Jooden, wegens zekere, door hen verwekte, opfchuddingen, uit Rome verdreven hadt, en den kost winnende, met het maken van tenten of tapijten. Misfchien hadden deze godvruchtige Echtgenoten reeds eenige kennis van het Christendom te Rome ontvangen, alwaar, al vroeg, eene gemeente van Christenen begon gefticht te worden, hoe het zij, zij ontvingen Paulus minzaam in hun huis, welke, te gelijk, om hen niet te bezwaren, met hun arbeidde, als zijnde van het zelfde handwerk, het welk ons te minder moet verwonderen, dewijl wij weten, dat Ggg de  838 Bijbel-gefchiedenis de Joodfche geleerden, ten dien tijde, gewoon waren , een of ander handwerk of kunst te beoefenen. Volgends zijne gewoonte, leerde Paulus, geduurende zijn verblijf bij deze goede lieden, op elken Sabbath, met een voorfpoedig gevolg, zoodat hij zoo wel Jooden als Grieken overtuigde, en tot bekeerlingen maakte. Ondertusfchen kwamen Silas, welken Paulus te Bereïn gelaten hadt (*), en Timotheus, dien hij, van Atheenen na Thesfalonica hadt gezonden Cf)» hier te Korinihe, weder bij hem. De laatfte met zoodanige berichten, van de gemeente te Thesfalonica, dat dezelve Paulus beweegden, om aan die gemeente eenen herderlijken brief te fehrijven, ten einde hen te verfterken in het geloof, en fommige misvattingen, omtrent het lot der overledenen, en de laatfte toekomst van Jesus, tegen te gaan. Ook waren er eenige andere gebreken in deze nieuwe gemeente,welke Paulus nodig oordeelde, in tijds, te moeten verhelpen , waarom hij ook, wanneer fommigen van zijne gezegden , in dezen eerften brief, verkeerd verftaan werden, en hij daar van bericht ontvins, nog eenen tweeden aan die van Thesfalonica afzondt, om zijne uitdrukkingen duidelijker te verklaren. Geduurende zijn verblijf te Korinthe, fchrcef hij, insgelijks., eenen herderlijken Zendbrief, aan de Christenen in Galatlï, welke, door fommige Joodsgezinde leeraars, ontrust werden , die den twist, omtrent de noodzaaklijkheid der befnijdenis voor de geCO Boven Bladz. 834. (t) Bladz- 83«  des N. Testaments. II. Afdecüng. 839 gelovigen uit de Heidenen, onder hen vernieuwden, en Paulus poogden in minachting te brengen, als of zijn gezag niet zoo groot ware, als dat der andere Apostelen, en als of zijne leere met derzelver leere ftreedt, waar tegen Paulus zich, in den gcmelden brief, manlijk verzet, en zijn gezag en leere tevens handhaaft. Dochj laat ons tot Paulus verrichtingen te Korinthe wederkeeren. Aangemoedigd door de komst van zijne beide vrienden, Silas en Timotheus, en gefchraagd door hunne hulp, zettede hij zijne prediking, met te meer ijver, door; doch, alhoewel zelfs Krispus, de opperde van de Joodfche Synagoge, benevens vele anderen, het geloof in Jesus aannamen , nogthans bleef het gros'der Jooden verhard, zelfs diende deze voorfpoed van Paulus prediking flechts, om hen te meer te verbitteren , zoodat zij den Apostel niet alleen wederftonden , maar hem en zijne leere lasterden, en Paulus zich dus genoodzaakt zag , om , het ftof van zijne klederen affchtiddende, ten teken, dat hij zich onfchuldig hieldt, aan hun verderf, te verklaarcn, zich voortaan tot de Heidenen te zullen begeven , gelijk hij daadlijk deedt, begevende zich, met de genen, die hem aanhingen, in het huis van zekeren Justus, om hetzelve tot eene leerfchool te gebruiken, welk huis naast de Synagoge der Jooden ftondt. Zoo verbitterd waren deswegens de Jooden, dat zij alles in het werk fielden, om den Apostel zijnen arbeid moeilijk en gevaarlijk te maken, maar bemoedigd, door een hemelsch gezicht, waar in Jesus hem vertroostte, bleef hij een jaar en drie maanden Ju deze hoofdftad van Achaje, alwaar hij, in de Ggg 2 daad,  840 Bijhel-gefchiedenis daad, eene zeer aanzienlijke gemeente oprichtede. Toen Gallio , broeder van den vermaarden Wijsgeer Seneka, het wingewest Achaje, met den titel van Proconful, befluurde, verwekten de ongelovige Jooden eenen opftand, en fleepten Paulus, toet geweld, voor den rechterftoel van dezen Landvoogd. Doch, alzoo zij gene andere befchuldiging tjgen den Apostel wisten in te brengen, dan dat.hij de menfchen leerde, God op eene wijze te dienen, welke tegen hunne wet (treedt, en Gallio zich volltrekt met geene Godsdienst-verfchillen willende bemoejen, hen van zijnen rechterftoel wegjaagde, miste niet alleen hun aanflag, maar zij werden zelfs blootgefteld aan de mishandeling en befchimping van de Grieken en Heidenen, welke, onder anderen , Sosthexes , dien de Jooden , naar het fchijnt, in de plaats van Krispus, tot opperften der Synagoge, verkozen hadden , wakker afklopten, zónder dat Gallio zich met deze geheele zaak verder bemoeide. Paulus, nog eenige dagen, na dit geval, te Korintke vertoefd hebbende, nam, eindelijk, affcheid van de'gemeente aldaar, en ging x.e Kenchreïn, eene haven van Koritithe, aan de ALgëifche zee, alwaar ook eene gemeente van Christenen was, gelijk in meer andere plaatzen van Achaje, fcheep na Syrië, met zijne vrienden Priscilla én Aquilas , hebbende zijn hoofdhair te Kenchreën laten fcheeren, uit hoofde van eene gedane gelofte. (*) Op (*) Ik laat dit, opzetlijk, zoo twijfelachtig, als het ia ftet oorfpronglijk verhaal luidt, zoodat inen niet weet, of dit tot Paulus , dan wel tot Aquilas , moet gebracht worden.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 841 Op deze reize deedt de Apostel de ftad Efeze aan, toenmaals eene beroemde ftad op de kust van KleinAfié, voornaamlijk door haren Tempel, aan DiSna gewijd, welke voor één van de zeven wonderen deiwereld gehouden werdt. Hier bleven Aquilas en zijne vróuw eenigen tijd, maar de Apostel, fchoon hij, geduurende zijn kort verblijf, in de Synagoge met de Jooden handelde, en verzocht werdt, om zich daar eenigen tijd op te houden, wilde, voor het aanftaande Paaschfeest, te Jerufalem wezen, weshalven hij van Efezen,te fcheep, na Cafareën vertrok, van waar hij zich na Jerufalem begaf, en hier de gemeente gegroet hebbende, keerde hij na Antiöchië, de hoofdftad van Syrië, vanwaar hij deze zijne tweede reize aanvaard hadt, te rug. (*) $. 55. Nieuwe reize van Paulus , door Afië. — Bericht van Apollos. — Paulus leere en wonderen te Efezen. — Oproer daar tegen hem verwekt. Een' geruimen tijd verbleef Paulus te Antiöchië, maar, als hij vernam, hoe de gemeenten 'vaKlein-Afië, niet tegenftaande zijne herderlijke brieven aan haar, nog fteeds geflingerd werden, door valfche Leeraaren, een' Alexander , een' Hymeneus , Filetus, en anderen, van welken hij, in zijne Brieven , gewaagt, liet zijn ijver voor de goede zaak van waarheid en deugd hem geene rust. Op nieuw vaarde hij eene reize aan , op welke hij de landfchappen Galatiën, Frygiën, en andere hoogere ftrecken en dee- (*) Handel. XVIII. 1-23. Ggg 3  842- Bijbel-gefchiedenis deelen van Klein-Afie, doorreisde, om de Gemeenten aldaar te bezoeken en te verfterken. Inmiddels was zekere wijze Jood, uit Alexandrië in Egypte, Apollos, een welfprekend man, en ervaren in de Ichriften , te Efezen aangekomen. Deze hadt tot hier toe alleen kennis van de leere en doop van JoScnes , en van het geen deze aangaande Jesus getuigd hadt. Met het geen hij wist, deedt hij voordeel, en leerde dit aan anderen, doch tevens was het oogmerk van zijne reize, om ook zelve nadere kundigheden te verkrijgen. Te Efezen Aquilas en Priscilla ontmoet hebbende, welke daar gebleven waren, namen deze waardige lieden hem aan, en gaven hem eene ophelderende verklaring van de gefchiedenis en leere van Jesus, zoo als zij die van Paulus geleerd hadden. Apollos dus meer verlicht, befloot na Achaje, en deszelfs hoofdftad Kor>;}ihe, te reizen, waartoe Aquilas en Priscilla hem,met brieven van aanbeveling aan de Christenen aldaar, voorzagen, gelijk hij dan ook, daar gekomen|, ongemeen veel nuts werkte, doordien hij de Jooden, met kracht van welfprekendheid, overtuigde, dat Jesus de MessiSs is (*), en dus bevochtigde, het geen Paulus te Korinthe geplant hadt, terwijl God den wasdom gaf, gelijk Paulus zich uitdrukt, (f) — Ondertusfchen hadt de komst van Apollos noodlottig kunnen zijn voor de Christen-gemeente te Korinthe, alwaar de Christenen zich fpoedig in partijfchappen verdeelden, die zich, naar de namen van de vermaarde Leeraars, K> (*) Handel. XVIII. 23-28. (t; 1 Kor. III. 6.  des 2V. Testaments. II. Afdeeling. 843 Kefas , of Petrus , Apollos , en Paulus , onderfcheidden, het welk vele verwarringen veroorzaakte, waar van Paulus, toen hij, vervolgends, weder x& Efezen kwam, bericht ontvangen hebbende, bet nodig vondt, om eenen herderlijken brief aan de Korinthifche Christenen te fchrijven, ten einde hen tot eensgezindheid en liefde te vermanen, waarbij hij tevens nog andere gewigtige onderwerpen behandelde. Te weten, Paulus, de bovenfte of noordelijke landfcbappen van Afie doorgereisd hebbende, kwam nu , voor de tweede keer, te Efezen, met oogmerk, om, aldaar, eenigen tijd te vertoeven. De Apostel ontving hier bericht, nopens het geen voorgevallen was, met Apollos, maar vondt tevens nog tien of twaalf lieden, die, even als Apollos, wel den doop van JoSnnes hadden ontvangen, maar niet den Heiligen Geest, zoo als deze op de Christenkerk was uitgeftort, waar van zij ook niets wisten. Paulus hun de gefchiedenis van Jesus hebbende opgehelderd, werden zij in den naam van Jesus gedoopt, en, als Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest ook op hen, zoodat zij, in vreemde talen, den lof van God verkondigden , en profeteerden. Door deze gebeurenis, was het gezag van Paulus, en de achtbaarheid der EuangeÜe-leer, merklijk bekrachtigd, zoodat Paulus, met te meer vrijmoedigheid, drie maanden lang, in de Synagogen der Jooden, deze leere van waarheid voordroeg, doch, voor het gros der Jooden zonder vrucht, dewijl zij, gelijk op meer plaatzen door de ongelovige Jooden gefchied was, toen zij de kracht der waarheid niet Cgg 4 kon-  844 Bijbel-gefchiedenis konden wederftaan, tot fchelden en lasteren overfloegen, waardoor Paulus, eindelijk, genoodzaakt was, zich van hen af te zonderen, gelijk hij deedt, hebbende de leerplaats van zekeren Tyrannus gehuurd, alwaar hij twee jaaren lang, openlijk, onderwees. Dit onderwijs ging gepaard , met verbazende wonderen, zoo zelfs, dat men 'sApostels zweet-en gordeldoeken tot de kranken bracht, wanneer, volgends Lukas, de ziekten van hun weeken, en de booze geesten van hun uitvoeren. . Op deze wijze werdt het Ëuangelie, dewijl uit alle oorden van Afie vreemdelingen in de vermaarde ftad Efezen kwamen, zeer grootlijks uitgebreid, en, door deze waare wonderen, de valfche en verdichte wonderen, die het Bijgeloof voorwendde, waarvan Efezen zoo vol was, als eenige ftad, ten toon gefteld. Dit bijgeloof werdt gepleegd, door "Jooden en Heidenen. De Jooden hadden hunne Duivelbanners, en hielden dit voor eene kunst of wetenfchap. Als eenigen van dezen de daaden van den Apostel in aanmerking namen , en hoe de demons, op zijn bevel, in den naam van Jesus, de lijders verlieten, begonnen zij insgelijks dien naam, als een foort van tovermiddel, te gebruiken, bij het bezweeren der geesten, bijzonder deeden dit zeven zoons van eenen Joodfchen Priefter, Sceva. Maar wat gebeurt? als zij bij zekeren demonifchen of bezeten mensch dit beproefden, en den geest bezweerden, bij dien Jesus, welken Paulus predikte, gaf hun de geest ten antwoord: „ Jesus ken ik, ook weet ik van Paulus; maar ,, gijlieden ? wie zijt gij ?" Tevens vloog de bezeten man op hen aan, floeg, klopte, en fcheurde hen,  des N. Testaments. II. AfdeeVing. 845 hen, met woede, zoodanig, dat zij naakt en gewond, het huis moesten ruimen. Dit en foortgelijke gevallen, in welken het Bijgeloof, door de waare wonderen , befchaamd en ten toon gefield werdt, brachten niet alleen eenen eerbied en achtbaarheid voor de leere, die Paulus predikte, te wege,maar ook zij, die, te voren bijgelovigen, nu Christenen geworden waren, deeden van hunne dwaasheid belijdenis, en alle die boeken, die over deze geheime wetenfehappen handelden, en die zij, voor dezen, met zoo veel ijver hadden beoefend, bijeen gebracht hebbende, verbrandden zij die, openlijk, op de markt, in zoo groote menigte, dat de waardij van de verbrandde boeken , naar onze rekening, meer dan 11,000 gulden bedroeg. Paulus nu ruim twee jaaren zich te Efezen onthouden , en daar eene aanzienlijke gemeéntc gedicht hebbende, die als eene Moederkerk voor de Afiatifche gemeenten mogt aangemerkt worden, nam thans voor, nog eene reize na Macedonië en Achaje te doen, en dan zich na Jerufalem te begeven, hij wilde, onder weg, van de Christen-gemeenten liefdegiften voor de Christenen in Jerufalem, die, meestal, in bekrompene oinfrandigheden leefden, verzamelen, en die dan, vervolgends, in perfoön, na Jerufalem overbrengen, van waar hij na Rome wilde reizen, om, in die hoofdftad der wereld, den (landaard van het Christendom te planten, en de gemeente, welke daar reeds begon aanzienlijk te worden , de gaven van den Geest van Jesus mede te deelen, het welk hij, te veiliger, zou kunnen doen, omdat, na het overlijden van Keizer Klaudius , de Jooden weder vrij in Rome komen, en Ggg 5 wo-  §46 Bijhel-gefchiedenis wonen konden. — De Apostel, met deze voornemens bezwangerd, zondt twee van zijn gezelfchap, Tjmotheus en Erastus na Macedonië af, en Titus na Korinthe , om alles, met betrekking tot de liefdegaven, teregelen, opdat die bij zijne komst gereed zouden zijn, en tevens, om daar te zien, en hem vervolgends te berichten, welke uitwerkingen zijn eerfte brief aan de Korinthifche gemeente hadt veroorzaakt. (*) Paulus heeft, in de daad; gelijk wij zien zullen, alle deze oogmerken volbracht, doch, door eenen famenloop van omstandigheden, op eene geheel andere wijze, dan hij zich hadt voorgeftcld , dewijl hij, als een gevangen man, na Rome is gekomen, en niet, zoo als hij zich voorftelde, naa;- zijn vrij overleg. — Ook moest hij Efezen eer, dan hij vermoed hadt, verlaten, en , zonder de terugkomst van Titus te kunnen afwachten, hoewel Timotheus nog, voor des Apostels vertrek;, te Efezen terug keerde. — Zoo overdenkt en befluit wel de mensch zijnen weg, maar de Godlijke Voorzienigheid beftuurt zijnen gang. Een oproer, te Efezen tegen Paulus verwekt, was de aanleidende oorzaak, dat hij die ftad nog fpoediger moest verlaten , dan hij zelve gewild hadt. Geduurende twee en een half jaar, hadt Paulus te Efezen een ongeftoord verblijf genoten. Maar thans hief zekere Demetrius, een Zilverfmid, den oproerkreet aan. -— Hij was gewoon, zilveren afbeeldzels, in het klein, van den beroemden Tempel, en ook van het beeld van de Heiden- fche CS 2 Kor. XII. 18.  des N. Testaments. II. Af deeling. 847 fche Godin Diüna, te maken, welk beeld het Bijgeloof eerbiedigde, als zijnde uit den hemel nedergevallen op aarde. Toen het Bijgeloof, in deze ftad, zoo merklijk, door het licht der waarheid, afnam, vonden zijne kunstftukken geene kopers meer, en het verval van zijne kostwinning zichtbaar zijnde, riep hij zijne medekunstenaars en het werkvolk bijeen , welken hij, onder het oog gebracht hebbende de noodlottige gevolgen, welke de leere van Paulus voor hunne kostwinning hadt, maar ook het gevaar, het welk de Godsdienst van DiSna, en de eere van haren beroemden Tempel, liep, zoodanig, door deze redenen, in beweging bracht, dat zij, onder een geweldig gefchreeuw: Groot, groot is de Efezifche Diüna ! dc geheele ftad in verwarring brachten, en na de openbare fchouwplaats of Schouwburg liepen, werwaards zij Gaïus en Aiustarchus, Macedonïërs, en reisgenoten van Paulus , met geweld medefleepten. Paulus zelve, dit oproer, om zijnen wil, ziende ontftaan, wilde zich , onverfchrokken , onder het volk begeven, ten einde het tot bedaren te brengen, indien de Christenen hem niet te rug hadden gehouden, en zelfs deAfiarchen , of opzieners van den Schouwburg, hem niet hadden laten verzoeken, dat hij zich toch niet dcrwaards zou vervoegen. Hier was ondertus- fchen de vergadering verward, alzoo de meesten niet wisten, welke de waare reden van den oploop was , zoodat de één dit , de ander wat anders , fchreeuwde. Eindelijk , deedt men zekeren Alexander , waarfchijnlijk een' leeraar, misfehien denzelfden, die elders in Paulus brieven voorkomt, en over welken deze Apostel, als eenen hevigen te-  848 Bijbel-gefchiedenis tegenftander van het Christendom, klaagt, zijnde een Smit van zijn handwerk (*), te voorfchijn komen , dien de Jooden zelve voortftieten, ten einde, gelijk waarfchijnlijk is , hij eene verdediging voor dc Jooden, die, in dezen oploop, ook gevaar liepen, zoude houden. — Doch, het gemeen van Efezen, verftaande, dat hij een Jood was, wilde hem geen gehoor geven, maar verdoofde hem, door den algemeenen kreet, groot, groot is de Efezifche Di5na! het welk wel twee uuren lang duurde. Ten laatften, echter, vondt de ftadsfchrijver middel, om het volk tot bedaren te brengen, door hun voor te houden, dat de eere van Dia.\a, en haren Tempel, onbetwistbaar was, dat, zo Demetrius en de zijnen eenige befchuldiging tegen iemand hadden, dezelve ingebracht en onderzocht kondc worden , in eene geregelde volksvergadering, en voor de Proconfuis, dat men, door het tegenwoordig verward gedrag, ligtelijk, van oproer zou kunnen verdacht gemaakt worden, hetwelk nadelige gevolgen voor de ftad en goede burgerij. zou hebben. Met deze en fóortgelijke redenen, gelukte het hem, het volk uit elkander te doen gaan , en de rust te herftellen. (f) C*) i TlMOTH. I. 20. 2 TlMOTH. IV. 14, (f) Handel. XIX. 1—40. §• 56.  des N. Testament. II. Afdesling. 849 §. 56. Paulus verlaat Efezen, en reist door Macedonië na Griekenland. — Eerfte brief aan Timotheus. — Tweede brief aan de Korinthiërs. — Paulus wederkomst in Afië. — Hij wekt te Troas Eütychus op. — Gaat op reize na Jerufalem. — Neemt affcheid van de Opzieners der Efezifche Gemeente. — Agabus voorzegt Paulus gevangenisfe. — Paulus komt te Jerufalem. Het bovengemelde oproer verhaastte het vertrek van Paulus van Efezen; affcheid genomen hebbende van de Christenen aldaar, ging hij op reize na Macedonië en Griekenland, latende Timotheus te Efezen blijven. Over Troas zijnen weg genomen hebbende, vertoefde hij daar eenigen tijd, om de komst van Titus af te wachten , welken hij daar gehoopt hadt te zullen vinden, met berichten nopens de gemeente van Korinthe, doch, die, tot hier toe, daar niet was aangekomen. Zoo groot was het verlangen van den Apostel naar tijding van de Korinthiërs, die hem na aan het hart lagen, dat, hoe zeer hem te Troas eene deur geopend fcheen, om het Ëuangelie, met vrucht te leeren, hij, evenwel, niet langer na de komst van Titus wilde wachten, maar zich fpoedde, om zelve te Korinthe te komen, ten welken einde hij na Macedonië overftak. (*) Niet min echter liet deze werkzame Apostel zich aan andere gemeenten en derzelver belangen, bijzonder aan die te Efezen, gelegen zijn; het was hoogstnodig , dat deze aanzienlijke gemeente eene or- (*) 2 Kor. II. 12.  85c Bijbel-geffr i 'edenis ordenlijke inrichting bekwam, deze hadt hij zelve daar aan niet kunnen geven, door zijn verhaast vertrek, hij fchreef daarom aan zijnen geliefden Timotheus , dien hij daar hadt gelaten, eenen brief, den eerften aan dezen zijnen leerling, dien wij onder zijne brieven nog lezen, met last en volmagt, en tevens met een voorfchrift, om de behoorlijke fchikkingen in de gemeente te Efezen te maken, en dus voor de goede orde en verëeniging te zorgen. Ten dezen tijde bevondt zich de Apostel in groote bekommernisfe: de toeftand der gemeente te Efezen , die niet alleen door den oploop vervaard was, maar, die ook Joodfche vijanden te duchten hadt (*), als ook zijne onzekerheid nopens den toeftand van de gemeente te Korinthe, maakte hem even zeer verlegen. Eindelijk, werdt zijn beklemd hart vertroost, door de komst van Titus, die, met gewigtige tijding van Korinthe bij hem gekomen, hem berichtte, dat zijn eerfte brief aan die gemeente de gelukkigfte uitwerkingen hadt voortgebracht, (f) — Terftond, op dit bericht, zondt hij zijnen tweeden brief aan de Korinthiërs af, om hun zijne hartlijke blijdfchap te betuigen, hunne liefde verder op te wekken, en hunne gemoederen te bereiden, opdat hij, bij zijne komst, behoorlijk ontvangen worden, en, met vrucht, bij hen verkeeren zou kunnen. En, in de daad, korten tijd na het afzenden van dezen brief, kwam hij in perfoon te Korinthe, alwaar hij driemaanden vertoefde, en werkzaam was voor de belangen van het Christendom. Onder an- (*) i Timoth. I. 20. (t) 2 Kor. VII. 5.  des N. Testaments. II. Afdeeïing. S51 anderen, bij gelegenheid, dat zekere Febe, eene armbezorgfter van de Christengemeente te Kenchreën, ééne van de havens van Korinthe, na Rome vertrok , gaf hij aan haar eenen herderlijken brief aan de Christenen aldaar mede, in welken hij de waare leere van het Ëuangelie, zaakhjk, voordraagt, en met kracht van redenen betoogt en verdedigt. Eene van de bijzondere oogmerken, welke Paulus, bij deze tegenwoordige reize, doer Macedonië en Griekenland, bedoelde, was, gelijk wij gezien hebben (*), eene liefdegift van de gemeenten aldaar te verzamelen , ten behoeve van hunne Christen medebroeders in Judeè en te Jerufalem. Hier in na genoegen gedaagd zijnde , nam Paulus voor, regelrecht, te fcheep van Korinthe na Syrië over te ftefcen, om nog voor het Pinklterfeest te Jerufalem te zijn. Doch eene ontdekking, dat hem door de vijandige Jooden lagen gelegd werden, om hem, het zij op liet fchip of anders, aan hunnen haat op te offeren, deedt hem van befluit veranderen, en de terug reize over land, door Macedonië, te verkiezen, (f) Dewijl Paulus eene aanzienlijke fomme gelds van de boven gewaagde liefdegaven, met zich voerde, hadt hij, op zijn verzoek, zich door alle de Gemeenten zekere medegenoten laten toevoegen, om hem te verzeilen, en deze penningen mede te bezorgen. Dit gezelfchap beftondt uit Sosipater van Bereën, Aristarchus en Secundus van Thesfalonika, Gaïus van Derbe, en Timothïüs, welke van (*) Boven Bladz. 845. Ct3 Handel. XX. 1-3.  852 Bijbeï-gefchiedenis van Efezen zich weder bij Paulus vervoegd hadt, en Tychikus en Trofimus uit Afië. Dit gezelfchap vooraf vertrokken zijnde, wachtede Paulus, en zijne overige reisgenoten, onder welken de gefchiedfchrijver Lukas zich thans weder bevondt, te Troas in Afie, af, wordende, na het einde van de tusfehen ingevallen Paaschweék , door Paulus en de overigen gevolgd, welke van FUippi in Macedonië afgevaren, in vijf dagen bij hen te Troas aanlandden , alwaaT het geheele reisgezelfchap zeven dagen vertoefde. (*) Reeds hadden de Christenen de gewoonte, om, op den zondag, of eerften dag der week, bijeen te komen, godsdienftig te vergaderen, en het avondmaal des Heeren te gebruiken. Op den zondag, dien zij te Troas vertoefden , zullende den volgenden maandag op reize gaan, woonde Paulus deze vergadering bij, en fprak met de gemeente, over de leere des geloofs , tot diep in den nacht. — nacht. — Zijne reden werdt toen, door een tus- fchenval, geftoord en afgebroken. Te weten, de vergadering werdt gehouden in eene bovenkamer op de derde verdieping van het huis, welke met vele lampen verlicht was, en waar van de venfters openftonden. Zeker jongeling, Eutychus genaamd , hadt zich in één van deze venfters geplaatst, en, misfehien door den damp van de lichten en van de kamer, bedwelmd, hoe het zij, hij was door den flaap overmeesterd, en viel in den flaap het yenfter uit, en werdt dood opgenomen. Dit geval ontftelde de vergadering, Paulus ook na beneden (*) Handel. XX. 4-5.  des N. Testaments. II. Afdeelt'ng. 853 gegaan, ftrekte zich over den jongeling uit, en omvatte hem, tegen de omftanders zeggende, dat zij geene opfchudding zouden maken, alzoo hij leefde, en, in de daad, de jongeling leefde, en werdt welvarend weder boven gebracht, tot algemeene vertroosting en blijdfchap der Christenen, met welke Paulus nog lang, tot den dageraad toe, fprak, waarna hij, eenige ververfchingen gebruikt hebbende,met den dag, op reize ging. (*) Ziju gezelfchap was reeds afgevaren, hij volgde te voet, langs den oever, tot zanAsfus, eene zeeplaats van het landfchap Myfii, alwaar zij hem aan boord namen, en tot aan Mitylene, de hoofdftad van het Eiland Lesbos, voortvoeren. Den vol¬ genden dag,het EilandCkios voorbijgeftevend, brachten zij het, des anderen daags ,tot het Eiland Samos, tegen over Efeze gelegen, en in Trogyllium, eene uitftekende kaap op de Afidtifche kust, wat vertoefd hebbende, kwamen zij, vervolgends te Milete aan, eene voorname zeeflad van Karïèn, of löniën. —— (f) Dus was Paulus Efeze voorbij gevaren, waartoe hij zijne redenen hadt, dewijl hij zijnen tijd in Afië niet wilde verflijten, maar zich fpoeden, om, indien het mogelijk was, Dp het aanftaande Pinkfterfeest, te Jerufalem te zijn. Evenwel, zich aan de Efezifche gemeente ten hoogften latende aangelegen zijn, ontboodt hij , door eenen afgezonden bode, .de Ouderlingen en Opzieners van die gemeente tz Mikte bij zich, van welken hij een nadruklijk en hart- roe- C) Handel. XX. 7—12. (f) Handel. XX. 13-15. Hhh  354 Bijbel-gefchiedenis merend affcheid nam, hun herinnerende zijne diensten aan hunne gemeente bewezen, en hun zijn voornemen te kennen gevende, om na Jerufalem te gaan, alwaar hij niet wist, wat hem ftondt over te komen, dan alleen, dat hem , van plaats tot plaats , door openbaringen van den Heiligen Geest werdt aangekondigd, dat banden en rampen hem te wachten (tonden, zoodat hij hun vaarwel zeide, als iemand, dien zij, in dit leven, nooit weder zouden zien, zijnde hij tot alles, wat hem bejegenen mogt, bereid en gemoedigd. Voords vermaande hij hen, zorge over zich en de hun toebetrouwde gemeente te dragen, en te waken tegen allen, die de gemeente vervolgen, of de waare leere zouden trachten te verdraajen en te vcrvalfchen. Met eenen zegenwensch zijne reden geëindigd hebbende, knielde de Godsgezant neder, en deedt, met hun allen, een plegtig gebed. Alleraan- doenliikst was dit affcheid allen, voornaam- lijk getroffen, door het gezegde van Paulus , dat men hem niet weder zoude zien , berstten in een luid geween uit, en fmolten in tranen. Men viel den \vaardigen man om den hals en kuschte hem, men bleef hem tot het laatfte oogenblik verzeilen, deedt hem uitgeleide na het fchip , en zeide hem , onder het ftorten van tranen , het laatfte vaarwel. (*) ' Met eenen gunftigen wind van Milete in zee geftoken, bezeilde het gezelfchap, dien dag, het Eiland Koos of Kos, één der Cykladifche Eilanden, in de jEgeifche zee, den volgenden dag, kwamen zij aan het (*) Handel. XX. 1Ö-3S.  des N. Testaments. II. Afdceling. b'55 het Eiland Rlwdus, vermaard door zijn Kolosfusbeeld, en van daar te1 Patara, de hoofdltad van Lycièn. Hier overgeftapt in een fchip, hetwelk gereed lag , om na Fenkién onder zeil te gaan, lieten zij het Eiland Cyprus aan de linke zijde liggen, ftevenende , bezuiden langs het zelve heen, na Syrië, en zetten te Tyrus, alwaar het fchip zijnelading losfen moest, voet aan land. (*) Te Tyrus, gelijk in de meeste fteden van Syriën, Feuicicn, cn Palceftina, was eene Christen-gemeente, bij deze rustede het gezelfchap zeven dagen uit, ook hier werdt Paulus, door fommigen, op aandrijven des Geestes, gewaarfchuwd, dat zijne reize na Jerufalem treurige gevolgen zou hebben, evenwel bleef, hij, gemoedigd, bij zijn voornemen, en werdt, als hij zich weder fcheep begaf, door alle de Christenen , met hunne vrouwen en kinderen, tot buiten de ftad verzeld, alwaar de Apostel, nedergeknield, het gebed deedt, en toen, onder een aandoenlijk vaarwel van allen, te fcheep gegaan, vertrok het gezelfchap op Ptolemais, alwaar zij, insgelijks, de broeders gegroet hebbende, en éénen dag bij hun gebleven zijnde, vervolgends, op Cefareën voeren, alwaar zij bij Filippus den Ëuangelie-verkondiger,' die ons, in dit gefchiedverhaal, reeds meermalen, als een waardig man is voorgekomen (f), hunnen intrek namen; deze hadt vier dochters, welke nog ongehuwd bij haren vader inwoonden, en Profetesfen waren. (§) Ter» (*) Handel. XXI. 1-3. ft} Boven Bladz. 794, 795. enz. (§) Handel. XXI. 4-9.. Hhh 3  856 Bijbel-gefchiedenis Terwijl zij hier eenige dagen vertoefden, kwam daar een Profeet uit Judeè, Agabus , welke welëer den hongersnood voorfpeld hadt, die, onder Keizer Klaudius , in Judee plaats hadt (*) , deze, den gordel van Paulus genomen, en zich daar mede handen en voeten gebonden hebbende, voorzeide, dat de eigenaar van dezen gordel dus door de Jooden te Jerufalem ftondt gebonden, en aan de Heidenen overgeleverd te worden. Op deze voorzegging, baden de Christenen te Ptolemais, en ook zijne reisgenoten, den Apostel, dat hij toch zijne reize na Jerufalem niet zou voortzetten, maar de Apostel, welke alle deze voorzeggingen, eer als eene. roeping, om zijne reize te vervorderen, dan als eenen wenk, om die na te laten, aanmerkte, bemoedigde hen, verklarende, bereid te zijn, om niet alleen zich te laten binden, maar ook te fterven voor de goede zaak van den Godsdienst. Zoodat de Christenen , eindelijk, hier in berusteden, en zich aan den wil van God onderwierpen, (f) Zich derhalven reisvaardig gemaakt hebbende, begaf zich het reisgezelfchap, met den Apostel, op weg, na Jerufalem, hebbende thans nog eenige leerlingen en belijders van Cefare'èn zich bij hen gevoegd, welke eenen ouden Christen-belijder, Mnason, van Cyprus, geleidden, bij wien Paulus en de zijnen, te Jerufalem , zouden t'huis wezen. Op deze wijze te Jerufalem aangekomen, werdt Paulus van de Christenen aldaar, met gulhartige blijdfchap, ontvangen en verwelkomd. (§) §. 57- (*) Boven Bladz. 804. (t) Hand. XXI. 10-14. (f) Handel. XXI. 15-17-  des N. Testaments. II. Afdeeling. 857 §. 57. Oproer der Jooden te Jerufalem tegen Paulus. — Hij wordt ontzet door de Romeinen, en verantwoordt zich — wordt gegeesfeld, en beroept zich op zijn recht, als Romeins ch burger. — Foor den Joodfchen Raad zich verantwoord hebbende , wordt hij na Ca^fareën gevoerd, en te recht gefield voor den Romeinfchen Landvoogd Fei.ix. — Hij blijft gevangen. Daags na zijne aankomst te Jerufalem, vervoegde Paulus zich bij den Apostel Jakobus , ten wiens huize alle de Ouderlingen der Jerufalemfche gemeente bijëengekomen waren, aan welken hij verflag deedt, van den grooten voorfpoed zijner prediking onder de Heidenen, waardoor, in geheel Klein-Afie en Griekenland, allerwegen Christen-gemeenten waren gedicht. Doch zij, op hunne beurt, gaven hem, daartegen, bericht, dat, hoe zeer zij ook voor zich zijne berichten, met blijdfchap, ontvingen, echter de vooröordeelen tegen hem de gemoederen van de Christenen uit de Jooden, nog ten fterkflen, hadden vooringenomen, als wilde hij de wet van Moses, en de voorvaderlijke zeden, afgefchaft, en de Jooden, van het onderhouden der befnijdenis en andere plegtigheden, ontflagen hebben. Zij gaven hem, derhalven, ten einde deze nadelige indrukken voor te komen, den raad, dewijl er thans vier lieden bij hen waren, die eene gelofte op zich hadden genomen , dat hij zich met dezelven zou heiligen, en de kosten voor hen zou dragen, welke ter voldoening van hunne gelofte verëischt werden. Paulus, hoe zeer ook voor de vrijheid van het Hhh 3 Chris-  858 Btjbel-gefchiedenis Christendom ijverende, wilde nogthans geern allés doen, waar door ergernisfen konden verhoed en weggenomen worden, waarom hij dezen raad goedkeurde , en, ter voldoening aan denzelven, zich , den volgenden dag, met deze lieden, geheiligd hebbende, in den Tempel ging, en aan de Priefteren kenViis gaf, dat hij de zeven dagen der heiliging op zich nam, tot dat de behoorlijke offers voor hun zouden geofferd wezen. Ondertusfchen gaf deze zelfde, zoo voorzichtige, raad aanleiding tot de moeilijkheden, welke Paulus, vervolgends, moest ondergaan. — Te weten , onder andere reisgenoten, was Trofimus, van Efezen, een Christen uit de Heidenen, en onbefnedcn, met hem te Jerufalem gekomen, als nu eenige Jooden uit Afï, die thans te Jerufalem waren, Paulus in den Tempel zagen, verbeeldden zij zich, dat hij ,ook zijne reisgenoten bij zich hadt, en, op doodsflraffe, mogt geen onbefneden Heiden de voorhoven van den Tempel betreden, en niet min doodfchuldig was iemand , die zoodanigen Heiden daar bracht. Aan hun¬ nen haat dan, welken zij, buiten dien , reeds tegen pAULushadd.cn, den teugel vierende, begonnen zij te fchreeuwen, en het volk, dat zich in de voorhoven bevondt, te hoop te roepen : ,, Hier, Is,, raïllten! hier is de man, die Allerwegen tegen „ onzen Godsdienst en zeden predikt, en nu heeft „ hij zich ook aan Tempelfchennis fchuldig gemaakt, door eenen Heiden in den Tempel te „ brengen!" Door dit geroep geraakte alles in beweging, de heiligheid van den Tempel kon niet ongeftraft beledigd worden. Men viel op Paulus aan, en hem uit den Tempel gefleept hébbende, waar  des N. Testaments. II. Afdeeïïng. 859 waar van de deuren'terftond gefloten werden, poogde men hem te dooden, toen, gelukkig, deze verwarring den Romeinfchen Krijgs-overften Klaudius Lysiüs ,welke de bezetting op het üot Anionia geboodt, het welk de ftad en Tempel in bedwang hieldt, ter oore gekomen zijnde, deze, met eenige Soldaten, toefchoot, en den Apostel aan de woede van het volk ontrukte, en hem in boejen liet flaan. Dit gefchiedde echter niet zonder moeite, alzoo de oproerige hoop , met woest gefchreeuw, op zijnen dood aandrong, en hem tot aan de trappen van het Kafteel vervolgde, zoodat de Soldaten genoodzaakt waren, Paulus de trappen op te dragen, terwijl de lucht van het onftuimig geroep, fla dood! fla dood! weÊrgalmde. Toen Paulus zich in de hoofdwacht in veiligheid zag, verzocht hij, den bevelhebber in het Grieksch aanfprekende, of hij zich mogt verantwoorden? Deze, die niet wist, welke zijne misdaad was., en zich verbeeld hadt, dat Paulus , welligt , die Egyptenaar was, welke, onlangs, aan het hoofd van 4,000 moordenaren, een' gevaarlijk oproer hadt verwekt, het welk door den.Landvo gd Fklix wel was bedwongen, maar de Oproermaker ontvlucht, verwonderde zich, dat Paulus hem in de Griekfche taal aanfprak, en dat hij een Jood was, geboortig van Tarfus in Ci/iei:, hij vergunde, derhal ven, aan Paulus, deszelfs verzoek, om het volk aan te fpreken, gelijk deze deedt, in de toenmalige Hebreeuwfche, of Kever Arameifche taal, terwijl het volk, uitgeraasd zijnde, en hoorende, dat hij zijne reden, in hunne moedertaal, tot hen richtede, Hhh 4 ftil-  86o Bijbel-gefchiedenis ftilte verleende , en hem liet fpreken. (*) ■ Paulus begon, toen, een verhaal- van zich zelven, hoe hij een ij veraar geweest'was, voor de wet, en een hevig vervolger der Christenenmaar, dat hij, 'op den weg na Damaskus , door eene verfchijning van Jesus zelven, tot andere gedachten was gebracht, dat hij, te Jerufalem, in eene geestverrukking, naderen last van Jesus hadt ontvangen, om aan de Heidenen den waaren God .te verkondigen. Tot hier toe hadt het volk vrij bedaard toegelnifterd, maar nu de Apostel van de Heidenen gewaagde, berstte de woede op nieuw los, en men verhief, van alle kanten, een gefchreeuw: „ Van de „ aarde weg met dezen! Neen! hij is niet waardig, „ dat hij leeft!" Zoo verre ging de volks-hoogmoed dér Jooden, en hun haat tegen alle Heidenfche volken. Het oproer werdt gevaarlijk, het volk ondeedt zich van zijne klederen ; en begon , ftof in de lucht te werpen , een voorteken, dat zij, tot driest geweld, dreigden over te flaan, weshalven de Hopman, die van de oorzaak van dit alles niets begreep, beval, dat men Paulus binnen brengen, en door hem te geesfelen, de waarheid der zake zou zoeken te verftaan. Reeds maakte men Paulus vast, en begon hem uit te rekken, toen hij, gelijk hij nog.eenmaal gedaan hadt (|), zich op zijn recht, als Romeinsch burger, beriep, weiken men niet vermogt te mishandelen, ofte geesfelen, maar die, op eene geregelde wijze, moest (*) Handel. XXI. 18-40. (t) Zie boven Bladz. 831.  des N. Testaments. II. Af deeling. 86i moest te recht gefield worden, indien er eenige befchuldiging was. De Overfte was met het geval verlegen, hij ontfloeg Paulus terftond van zijne banden, en het voor zich het raadzaamst oordeelende, om hem voor den grooten Joodfchen Raad te brengen, om hem, aldaar, in zijne tegenwoordigheid, te doen ondervragen, liet hij denzelven , den volgenden dag, bijeenkomen, en geleidde zijnen gevangen, in perfoon , voor hen. (*) Paulus, voor den Raad ftaande, ondernam, met vrijmoedigheid, zijne verantwoording, beginnende met de verklaring, dat hij zich zelven altijd, als een goed burger, met een goed geweten voor God, gedragen hadt tot op dit oogenblik. Dit begin fcheen den Hoogenpriefter AnaniSs te ftout, cn te weinig beftaanbaar met den eerbied voor deze hooge vergadering, waarom hij beval, dat men Paulus op den mond flaan, cn doen zwijgen zou. ■ De Apostel, die hier, als Romeinsch burger, niet voor zijnen bevoegden Richter ftondt , verontwaardigd door zulk een onbehoorlijk cn dwingelandsch gedrag, voegde den Hoogenpriefter vrij levendig toe : „God „ zal u flaan, gij gepleifterde wand ! gij huichelaar, „ die eene uitwendige vertoning maakt van Gods,, dienftigheid 1 Zit gij, om mij, naar de wet, te ,, oordeelen, en beveelt gij, mij, tegen alle wet en „ reden, te flaan? " Doch , als de omftanders den Apostel te gemoet voerden , of hij zich dan niet ontzag, den Hoogenpriefter van God te fchelden? veröntfchuldigde hij zich, dat hij hem niet als Hoo- gen- (*) Handel. XXII. Hhh 5  862 Bijbel-gefchiedenh genpriefter gekend hadt, dewijl hij anders zijne verpligting wel wist, dat men de volksbefluurers niet onëerbiedig moest bejegenen. Te weten Paulus was, lange jaaren, van Jerufalem afwezig geweest , en boven dien, waren de zaken thans reeds zoo verward, in den Joodfchen ftaat, dat telkens Hoogenpriefiers afgezet, en nieuwe in derzelver plaats wérden aangefteld. Na dit tusfchenval , ging Paulus voort met fpreken , en wetende,, dat een gedeelte van den Raad uit Sadduce'èn, een ander deel uit Farizeën, beftondt, maakte hij daar van een gepast gebruik, door te verklaren, dat hij een zoon van een' Farizeè'r, en zelve een Farizeïr, thans te recht gefield werdt, over het geen zij hoopten, maar hij, als in Jesus vervuld, geloofde, en over de opftanding der dooden, dewijl hij, namelijk, verkondigde, dat Jesus uit de dooden was opgedaan. Nu ver¬ deelde zich de Raad, de partijzucht nam de overhand , en de Farizeën trokken zich Paulus aan, nu vonden zij geene misdaad- in hem, nu was het: misfchien heeft een geest of engel met hem gefproken; laat ons met God niet twisten! Zoo veel vermag de geest van partijdigheid ! Toende tweedragt in den Raad hooger en hooger rees, zoodat de Krijgsöverfte begon te yreezen, dat men Paulus zou verfcheuren, liet hij hem, door de Soldaten, weder wegbrengen, en naar de hoofdwacht geleiden. (*) Dien nacht hadt Paulus, tot zijne bemoediging, een gezicht. Jesus ftondt bij hem, en verzekerde hem, (*) Handel. XXIII. i-io.  des N. Testaments. II. Af deeling. 863 hem, dat hij te Rome even zoo van hem getuigen zou, gelijk thans te Jerufalem. Dus zou aan Paulus verlangen, om ook te Rome het Ëuangelie te verkondigen, voldaan worden, alhoewel, op eene andere wijze , dan hij zich hadt voorgefteld. (*) Den volgenden dag, maakten fommige Jooden, die thans tot alle gruwelftukken in ftaat, en onder welken , bij het algemeen zedenbederf, heimlijke moorden geene vreemde zaak waren, wel veertig in getal, eene famenzweering, onder de zwaarfte vervloekingen , zich onderling verbindende, niet te zullen eten of drinken, voor dat zij Paulus van kant hadden geholpen. Zich bij fommige leden van den Raad, waarfchtjnlijk, uit de gezindte der Sadduce'ën, vervoegd hebbende, maakten zij met dezelven affpraak, men zou den Romeinfchen Overften verzoeken, om Paulus, tot een nader verhoor, in den Raad te brengen, dan wilden zij hem, onder weg, eer hij in den Raad kon zijn , vermoorden. — Gelukkig vernam Paulus zusterszoon iet van deze fameufpanning, en er Paulus van verwittigd hebbende, verzondt deze hem aan den Overften, aan wien de jongeling opening en reden van wetenfehap gaf- (t) De Overfte kende de geaartheid der Jooden te wel, dan dat hij zoodanige famenzweering voor onmogelijk zou gehouden hebben, en de ontdekking was zoo duidlijk, dat hij, er door overtuigd zijnde, befloot, Paulus, onder een goed'geleide, na Ccefareen , alwaar de Romeinfche Landvoogden thans hun ver- (*) Boven Bladz. f,45. (i) Hawdel; XXIJI. 1 i-ao.  864 Bijbel-gefchiedenis verblijf hielden, te verzenden, en zijne zaak aan den Landvoogd Felix in handen te geven. Dienvolgends, aan twee Hoplieden last gegeven hebbende, om 200 foldaten, 200 werpfchutters, en 70 ruiters bijeen te brengen, en daar mede Paulus, veilig, na Cafareén te geleiden fchreef hij tevens den volgenden brief aan den Landvoogd : „ Klaüdius LysiSs groet den wel-edelen Land„ vongd Felix." „ Dezen man, die van de Jooden gevat was, en „ dien zij zouden omgebracht hebben, heb ik, toe„ fchietende met het krijgsvolk, hun ontrukt, alzoo „ ik vernam, dat hij een Romein is : Begeerig, om „ de misdaad te verdaan, daar zij hem over be,, fchuldi'gden, heb ik hem, vervolgends, in hun„ nen "Raad gebracht, en heb toen bevonden, dat „ hij, over eenige verfchilftukken van hunne wet, „ befchuldigd werdt, maar, dat hij verders geene „ befchuldigingen tegen zich hadt, de dood of ,, banden waardig; doch, alzoo mij te kennen werdt „ gegeven , dat er eene famenfpanning door de „ Jooden tegen dezen man gefmeed was, heb ik hem terftond aan u gezonden , hebbende ook „ zijne befchuldigers belast, om, het geen zij tegen „ hem hadden, bij u in te brengen. Vaar wel! " Nog dien zelfden avond, vertrok Paulus met dit scleide, en kwam dien nacht tot Antipafris, eene ftad in de vlakte van Saron, niet verre van Joppe, hier verlieten hem de foldaten, die weder na Jerufalem keerden, doch, van de ruiters verzeld, kwam hij te Ccefare'én, alwaar hij aan den Landvoogd Felix werdt overgeleverd, wien tevens de brief van den Overften Lysiüs ter hand werdt gefteld. Fe-   Toen PAULUS voor de rechtbank desXandvopgds.. gefteli was,begon TERTULLUS zijne beTchuldiging. Bladz.86/  des N. Testaments. II. Afdeeling. S65 Felix, aan Paulus gevraagd hebbende, uit welk gewest van het Romeinfche rijk hij oorfpronglijk was, gaf hem te kennen, dat hij hem zou verhooren, zoo dra zijne befchuldigers zouden overgekomen zijn, wordende Paulus, inmiddels, in het paleis van Herodes, bewaard. (*) Na verloop van vijf dagen, verfcheenen deze befchuldigers. Zij beftonden uit leden van den Joodfchen Raad, met den Hoogenpriefter ANANias aan het hoofd , en verzeld van eenen Advokaat of voorfpraak, Tertullus , ervaren in de Romeinfche rechten , die hun mond zijn zoude. Toen Paulus dan ook gehaald en voor de rechtbank des Landvoogds, benevens zijne befchuldigers, gefteld was, begon Tertullus de befchuldiging , met Felix te vlijen, Paulus als een' oproermaker , en ontheiliger van den Tempel, af te malen , en zelfs , van ter zijde, den Overften Lvsias te fteken, die hem, met geweld, den Jooden uit de handen genomen hadt, waar uit hij het befluit trok, dat de Landvoogd Paulus behoorde te recht te ftellen, wanneer hij de waarheid dezer befchuldiging zou vernemen. Op deze befchuldiging bezweek de moedige Paulus niet, hij ondervondt de waarheid der belofte van Jesus, aan zijne Apostelen, meermalen, gedaan , dat zij voor Landvoogden en Vorften zijne leere zouden moeten verdedigen, maar dan ook de invloeden van zijnen Geest ondervinden. Op bekomen verlof van den Landvoogd , verdedigde zich de Apostel manlijk en overtuigend, zoo dat zij (*) Handel. XXIII. 23-35.  856 Bijbel-gefchiedenis zijne befchuldigers befchaamd (tonden, hij toonde, dat hij verre was van een oproermaker te wezen, zijnde voor twaalf dagen eerst te Jerufalem gekomen, maar dit beleedt hij, dat hij een voorftander was van die gezindte, welke den voorvaderlijken God diende, in geest en waarheid, cn eene opftanding uit de dood geloofde, 'zoo van rechtvaardigen als onrechtvaardigen. Felix , den Jooden geen ongenoegen willende geven, en Paulus rechtens niet kunnende veröordeelen, ftelde de uitfpraak van dit rechtsgeding uit, tot de overkomst van den Overften Lvsias, onder voorwendzel, dat hij van dezen nadere ophelderingen verlangde te bekomen. Inmiddels, hieldt hij Paulus in hechtenis , doch zoo , dat zijne bloedverwandten en vrienden vrijen toegang tot hem hadden, waarvan, gelijk men kan denken, velen der Christenen gebruik zullen gemaakt hebben. Felix, wiens karakter ons door de Gefchiedfchrijvcrs van dien tijd, als zeer flecht getekend wordt, was getrouwd, metDRusiLLA, eene Joodin van geboorte, zijnde de dochter van den Joodfchen Koning Agrippa den I. die haren man, den Koning vanEMESA ofEbiessa, welke, om haren wil, den Joodfchen Godsdienst hadt aangenomen, verlaten, en zelfs dezen Godsdienst met den Heidenfchen ver- wisfeld hadt, om met Felix te trouwen. Het fchijnt, dat zij echter begeerig was, om van Paulus , van wien zij gehoord hadt, dat hij de komst van den Messiüs predikte, iet meer desaangaande te vernemen, hoe hetzij, Paulus moest, aan haar en haren tegenwoordigen gemaal, zich breder verklaren, maar de Apostel nam juist deze gelegenheid waar,  des N. Testaments. II. Afdeeling. 86? waar, om, als een getrouw gezant van God, te handelen over de deugden van rechtvaardigheid en kuifche matigheid, hetwelk hij zoo nadruklijk en tevens befcheiden deedt, dat Festus, zich getroffen voelende, ontroerde, en hem heenen zondt, zeggende, hem, ter gelegener tijd,-nader te willen hooren. Dus bleef Paulus gevangen, terwijl Felix, van tijd tot tijd, liet blijken, dat hij niet ongenegen zou zijn hem te ontdaan, indien zijne vrienden, of hij zelve, hem een gefchenk wilden doen, doch, dit niet in aanmerking genomen wordende , verliepen de twee jaaren vaii zijne Landvoogdij , waar in hij Porcius Festus tot zijnen opvolger hadt; en bij zijn vertrek liet hij, om de gunst der Jooden te bejagen, Paulus gevangen, en deszelfs zaak ter beflisfmg aan zijnen opvolger over. (*) §. 58» Paulus, voor Festus te recht gefield, beroept zich op den Keizer. — Hij verantwoordt zich voor Festus, den Koning Agrippa , en andere Grooten. Porcius Festus, de nieuwe Landvoogd,in zijne Landvoogdij aangekomen zijnde, en zich, drie dagen na zijne aankomst, van Ccefareè'n na Jerufalem begeven hebbende, werdt,aldaar door den Hoogenpriefter', en zijnen aanhang, over Paulus aangefproken, en verzocht, dat hij dezen gevangenen na Jerufalem wilde overvoeren, en daar te recht ftellen , waar mede zij geene andere bedoeling hadden, dan den O Handel. XXIV.  863 Bijbel-gefchiedenis den eedverwandten, die zich faamverbonden hadden, om Paull-s te vermoorden (*), gelegenheid te geven, om hem, onder weg, het leven te benemen. Maar Festus, nog geene reden hebbende, om hen te ontzien, weigerde dit verzoek, dewijl Paulus te Ceefareën in bewaring was, en hij zelve, eerstdaags, weder derwaards ftondt te vertrekken, wanneer hij hem te recht zou ftellen, waartoe zijne befchuldigers indien zij wilden, zich daar konden laten vinden. Na een dag of tien, teruggekeerd na Catfareën, bracht de Landvoogd, den eerften dag den besten, Paulus in het verhoor, en deze, niettegenftaande de Jooden hem allerhevigst befchuldigden, verdedigde zich zelven zoo gepast en nadruklijk, aantonende, dat hij noch tegen de Joodfche wet, noch tegen den Tempel, noch tegen den Keizer, iet misdaan hadt, dat de befchuldigers befchaamd ftonden, en hunne befchuldigingen niet konden bewijzen, Festus evenwel, gedachtig aan het verzoek der Jooden, deedt, voordat hij in deze zaak vonnis velde, aan Paulus den voorflag, of hij te Jerufalem de uitfpraak van zijn geding wilde ontvangen, het welk Paulus, die nu eenmaal op zijn Romeinsch burgerrecht zich gegrond, en alle Joodfche rechtbanken in dezen gewraakt hadt, weigerde, maar zich integendeel op den Keizer, thans den wegens zijne wreedheden zoo beruchten Nero , beriep , om , voor deszelfs richterftoel, onmidlijk, geoordeeld te worden. Zoodanig appel, of beroeping , door een' Romeinsch burger gefchiedende, moest (*; Boven Bladz. 3$3-  des N. Testaments. II. Afdeelt'ng. 869 moest door den Landvoogd worden aangenomen, gelijk dan ook Festus , na met zijnen Raad gefproken te hebben, het zelve aan Paulus inwilligde, en hem toeftond, na Rome overgebracht te worden, ten einde zich daar voor den Keizer te verantwoorden. (*) Ondertusfchen kwam, na verloop van eenige dagen, Agrippa, zoon van Koning Agrippa den I. in onze gefchiedverhalen bekend, door den dood van den Apostel Jakobus , en door zijn eigen dood (f), deze zijn zoon Agrippa was, door de Romeinfche Keizers, met eenige landfchappen in Galileë en over den Jordaan, onder den titel van Koning, begunfligd, ook hadt hij, fchoon geen Koning van Judeë zijnde , echter het opzicht over de fchat kist in den Tempel, en het recht, om Hoogenpriefters aan te (tellen, en dus zeer veel invloed op de Joodfche zaken. Deze kwam, verzeld van zijne zuster Bernice of Berenice, te Ccefareë, met oogmerk, om den nieuwen Landvoogd te verwelkomen, te meer, omdat deszelfs gemalin, Drusilla, eene zuster was van Koning Agrippa en Berenice, fchoon deze twee Prinfesfen eikanderen, voor het overige , niet wel kouden verdragen. Agrippa was, over het algemeen, bij de Jooden wel gezien, en bewees aan dit volk, van tijd tot tijd, vele goede dienden , fchoon hij deszelfs ondergang niet heeft kunnen verhoeden, gelijk wij, in het vervolg der gefchiedenis, zien zullen. Berenice was getrouwd geweest met haren Oom, He- (*) Handel. XXV. 1-12. (f) Boven Bladz. 805, 807. Iii  870 Bijbel-gefchiedenis Herodes, Koning van Chalets, vervolgends met Polejion, Koning van Cilicië, die, om haren wil, een Jood was geworden, maar dezen hadt zij verlaten , waar op hij tot het Heidensch bijgeloof was terug gekeerd. Thans was zij de huishoudfter van haren broeder Agrippa , zijnde in een fterk vermoeden van onbehoorlijke famenleving met denzelven. Zij was eene fchoone , maar dartele vrouw, naderhand minnares van den Keizer Titus VespasiSnus, die haar getrouwd zou hebben, indien het gemor van het Romeinfche volk hem niet verhinderd hadt. Terwijl deze Vorftelijke perfoonen zich een' geruimen tijd te Ceefareën onthielden, gaf de Landvoogd Festus aan Agrippa een verhaal, hoe zijn voorzaat Felix zekeren Paulus gevangen hadt gelaten, die van de Jooden hevig werdt befchuldigd, doch, waar van hij Festus het rechte befcheid niet hadt kunnen treffen, hebbende alleen zoo veel begrepen , dat het een Godsdienftig verfchil was, en bijzonder zekeren Jesus betrof, die, volgends het zeggen der Jooden, geftorven was, maar die Paulus beweerde , dat nog leefde. 'Dat hij dus niet zag, welke 'smans misdaad ware, en zich met zijn gedrag verlegen vondt, doch, dewijl Paulus zich op den Keizer hadt beroepen, was hij voornemens, hem,bij de eerfte gelegenheid, na Rome op te zenden. Agrippa verlangde daar op, dezen man zelven te zien en te hooren fpreken, waar toe Festus den volgenden dag bepaalde. (*) Den volgenden morgen, werdt een Staatsraad be- (*) Handel. XXV. 13-22.  des N. Testaments. II. Af deeling. 871 belegd, waar in Festus voorzat, maar ook de Koning Agrippa en zijne zuster Bernice tegenwoordig waren. Paulus binnengeleid zijnde, opende Festus de vergadering, met eene aanlpraak, meest aan Koning Agrippa gericht, waar in liij, nopens Paulus, berichtte, hoe deze door de Joo~ den hevig befchuldigd en ter dood gevorderd werdt, fchoon hij, voor zich, niet hadt kunnen ontdekken , dat hij iet misdadigs bedreven hadt. Dewijl echter Paulus zich op den Keizer hadt beroepen, hadt hij befloten,hem m Rome te zenden, doch verlegen zijnde, wat aan den Keizer te berichten, hadt hij hem in hunne tegenwoordigheid gebracht, bijzonder van Agrippa ,/ als kundig in de wetten en zeden der Jooden, opdat hij dus in ftaat zou gefield worden, om aan den Keizer een duidelijk en gepast verflag van deze zaak te kunnen geven. Als, na dit voordel van den Landvoogd, de Koning Agrippa aan Paülus vrijheid gegeven hadt, om zich te verantwoorden, begon deze Apostel, met alle de vrijmoedigheid en ernst, die dezen leerling van Jesus kenmerkten, eene nadruklijke redenvoering , vol van kracht, van overtuiging, en waare edele welsprekendheid te houden. Dus fprak hij: ,, Ik reken mij zelven gelukkig, 0 Koning Agrip,, pa! dat ik mij heden, over alles, daar ik van de „ Jooden mede befchuldigd word, voor u zal mo„ gen verantwoorden, voornaamlijk, dewijl gij kuni5 dig zijt in alle de Joodfche zeden, en godsdien,, dige verfchildukken; ik bid u derhalven, dat gij ,, mij met geduld gelieft te hooren." „ Vooraf moet ik zeggen, dat alle Jooden mijne ,, levenswijze en gedrag, van der jeugd af, weten, I ii s „ zoo  272 Bijbel-gefchiedenis „ zoo als die van eerden af onder mijn volk te Je- „ rufalem geweest is, nadien zij mij van het begin „ af gekend hebben, indien zij flechts de waarheid „ getuigen willen, dat ik, naar de diptde gezindte „ van onzen Godsdienst, als een Farizeïr, geleefd „ heb." „ En zelfs nu da ik hier, in rechten betrokken, ,, over de hoop en verwachting op de belofte, die „ door God aan onze voorvaderen gedaan is; welke ,, onze twaalf Stammen, door den geduurigenGods,, dienst, dien zij bij dag en nacht oefenen, hoo„ pen te verkrijgen." ,, Over deze hoop word ik, o Koning Agrippa! ,, van de Jooden befchuldigd! " „ Hoe ! wordt het bij ulieden als iet ongelooflijks ,, geoordeeld, dat God dooden zou levend maken ,, en opwekken? " ,, Doch, om ter zaait te komen, ik verbeeldde ,, mij bij mij zelven, dat ik, met allen ijver, mij „ verzetten moest tegen den naam en belijdenis van „ Jesus den Nazarener; gelijk ik ook gedaan heb ,, te Jerufalem; zoodat ik, magt en last daar toe ,, van de Opperprieders bekomen hebbende, velen ,, van die heilige menfchen in gevangenisfen heb op„ gefloten , ook gaf ik er mijne toedemmihg toe , als ,, zij omgebracht werden; menigmaal heb ik hen, „ in alle Synagogen, ter draffe brengende, gedwon„ gen, Jesus te lasteren; ja mijne woede nam van „ tijd tot tijd zoodanig toe, dat ik hen ook in de „ buitenfteden vervolgde." ,, Onder anderen, had ik mij op reize begeven „ na Damaskus, met magt en last voorzien van de „ Opperprieders, toen ik, midden op den dag, on- „ der  des N. Testaments. II. Afdeeling. 873 ,, der weg, 0 Koning! een licht zag,welk,van den „ hemel, glansrijker dan de zon, mij en mijne reis,, genoten omdraaide; wanneer wij allen hier door ,, ter aarde vielen, hoorde ik eene dem, die mij, ,, in de Hebreeuwfche landtaal , dus aanfprak: „ „ Saul ! Saul ! waarom vervolgt gij mij ? Het ,, ,, zal u hard vallen, de verfen tegen den prikkel ,, ,, aan te flaan!" Als ik vraagde: ,, Wie zijt gij, „ „Heere?" antwoordde hij mij : „ Ik ben Jesus, ,, „dien gij vervolgt. Maar rijst op, en da op ,, „uwe voeten! Want, ten dien einde ben ik aan „ ,, u verfchenen, om u aan te dellen tot mijnen ,, „dienaar, en tot een' getuigen? van die dingen, ,, „welken gij nu gezien hebt, en die ik u nog ver,.. „der zal doen zien; hier toe heb ik u uit dit „ „volk, zoo wel als uit de Heidenen, uitgezon,, „derd, tot welken ik u thans zende, om hun de ,, „oogen te openen, ten einde zij zich bekeeren „ „van de duidernisfe tot het licht, en van de héér,, „fchaphij des Satans tot God, opdat zij verge„ „ving van zonden bekomen, en deel in het erf,, ,, goed der geheiligden , door het geloof in „ „mij." " „ En daarom , o Koning Agrippa ! ben ik dit ,, hemelsch gezicht niet ongehoorzaam geweest; ,, maar heb reeds, eerst te Damaskus en te Jerufa,, lem , vervolgends , door het geheele Joodfche ,, land, en■ eindelijk, onder de Heidenen, geleerd, ,, dat zij van hart en zin veranderen , en tot God ,, moesten wederkceren, daadén cn werken doende, ,, die aan de bekeering voegden, en daar van blijk „ gaven. Om deze reden hebben mij de Jooden Iii 3 „ in  874 Bijbel-gefchiedenis „ in den Tempel aangevallen, en mij willen vermoorden." ,, Maar ik heb bijftand van God ontvangen, „ en fta nog, tot op dezen dag en uur, en getuig ,, beide aanzienlijken en geringen, niets kerende, ,, buiten of tegen het geen de Profeeten voorzegd „ hebben, dat gebeuren zou, als ook Moses. ,, Te weten, dat de Messias lijden moest, maar „ dat hij tevens , als de eerfte der verrezenen, „ door de opftanding, licht zou verkondigen , en ,, mededeelen aan ons volk en aan de Heidenen." Tot hier toe hadt de Landvoogd Festus, opmerkzaam, toegeluisterd, maar thans werden alle de denkbeelden , die Paulus voordroeg , voor hem zoo vreemd, dat hij ze niet vatten kon, en daarom in vermoeden viel, dat Paulus een geestdrijver was, of een ijlhoofdig mensch. ,, Gij raaskalt, „ Paulus:" riep hij uit, „uwe groote geleerd„ heid heeft u tot krankzinnigheid gebracht." Bedaard hernam de Apostel : „ Ik ben niet „ krankzinnig, edelfte Festus! Neen, maar mij„ ne gezegden behelzen enkel waarheid en gezond ,, verftand. Zeker , de Koning zelve heeft „ kundigheid van deze zaken, weshalven ik, tot „ hem fprekende, ook zoo vele vrijmoedigheid ge„ bruik : nadien ik gewis ben, dat hem niets van „ dit alles kan verborgen zijn, dewijl het in geen' ,, hoek of winkel gebeurd is." Zich vervolgends tot Agrippa wendende, ging hij voort : „ Gij gelooft immers, o Koning Agrip„ pa! de Profeeten? Ik weet, dat gij ze gelooft! " „Agrippa werdt door deze aanfpraak getroffen, '. Mi  des N. Testaments. II. Afdeeling. 875 hij kon de kracht der overtuiging niet wederftaan : „ Gij zoudt mij bijna overreden", zeide hij tegen Paulus, ,, om een Christen te worden." Waar op deze eenen wensch uittede, hoedanigen misfchien nooit een gevangen aan eenen Vorst, voor wien hij zich verantwoordde, gedaan heeft, en die van de bewustheid van Paulus op zijne zaak volkomen getuigt. ,, Ik wensch", zeide de Apostel, „van ,, God, dat niet bijna, maar ten vollen, niet alleen ,, gij, maar allen, die mij heden hooren, wierden, ,, het geen ik ben! uitgezonderd deze kete- ,, nen!" Nu fcheidde de vergadering, dc Koning rees op, als ook de Landvoogd, en Bernice, en de overige medeleden van dezen Raad, allen overtuigd, wat zij dan ook voords mogten gevoelen, van de onfchuld van Paulus, gelijk zij eenparig aan eikanderen verklaarden, toen zij zich in een ander vertrek afzonderlijk bevonden, ja Agrippa betuigde, dat deze man op vrijë voeten gefield kon worden, indien hij zich niet op den Keizer hadt beroepen, en even daar door, niet meer onder het oordeel van den Landvoogd ftondt. (*) §. 59. Paulus gaat, met andere gevangenen, na Rome op reize. — Hij lijdt fchiphreuk bij het Eiland Melite. Wonderen aldaar door hem verricht. — Verdere reize na, en komst te Rome. Eindelijk was de tijd daar, dat Paulus na Rome op reis zou gaan, en dus zijnen wensch verkrijgen, om (*) Handel. XXV. 23-XXVI. 1-32. Iii 4  876 Bijbel-gefchiedenis om in deze toenmalige hoofdftad der wereld het Ëuangelie te verkondigen, doch, als een gevangene, en wel juist om den Godsdienst van Jesus, dien hij predikte. Met andere gevangenen, die te gelijk met hem na Rome werden opgezonden, aan de bewaring van zekeren Juuus, een' Hopman, uit het legioen, Augufta, of het Keizerlijke, genoemd, een' befcheiden en menschlievend man, gefield zijnde , ging hij fcheep in een fchip , het welk te Adramytte, eene ftad in Myfiê, t'huis hoorde, en op de kusten van Klein-Afië voer, hebbende in zijn gezelfchap, Lukas , den Gefchicdfchrijver, en onder anderen ook Aristarchus , ccncn Macedoniër, van Thesfalonika, dien hij zelve, elders (*), zijnen medegevangenen noemt. Van Ccefareën in zee geftokcn, en de kust houdende, kwam men, den volgenden dag, tc Sidon, alwaar dc Hopman Julius , die zich op deze geheele reize, zeer vriendelijk jegens Paulus betoonde, hem toeliet, zijne vrienden te bezoeken, ten einde door hen , met de benodigdheden tot zijne reize, verzorgd te worden. Van hier weder in zee geftoken, liep het fchip, uit hoofde van tegenwind, beneden Cyprus heen, latende dus dit Eiland aan dc rechte zijde liggen, vervolgends de zee, die Cilicië en Pamfylië befpoelt, overftekende, liep men te Myra, of Limyra, eene haven van Lycië, binnen. De Hopman Julius hier een fchip van Alexandrië in Egypte, toen de koornfehuur der Romeinen , vindende, dat met koorn na Italië» bevracht was, deedt (*) Koloss. IV, 10,  des N. Testaments. II. Af deeling. 877 deedt de gevangenen, aan zijne zorg toebetrouwd , op hetzelve overgaan. Met dit fchip onder zeil gegaan zijnde, ging de reis, door ftilte, langzaam voort, zoodat men, na verfcheiden dagen varens, naauwlijks Knidus, eene plaats op den uitstekenden hoek van het landfchap Kari'è, bereikte; vervolgcnds, met tegenwind worftelende, Itevende men beneden of bezuiden het Eiland Kreta, thans Kandia , van ouds berucht, door zijne honderd fteden, heen, tegen over Salmon of Salmone, op de oostkust van dat Eiland. Met moeite dezen hoek te boven geraakt zijnde, liep men in de haven , Goeree genaamd; daar de ftad Lafeii, op Kreta , dicht bij gelegen was, binnen. Met dit zukkelen , verliep vast de tijd, de Kasten, of groote Verzoendag der Jooden, die in September invalt, was reeds voorbij, het Herfstfaizocn daar, en de vaart werdt zorgelijk, gelijk dan ook de Ouden gewoon waren de zee, gelijk men het noemde, te fluiten ,van den 11 November tot den 11 Maart, geduurende welken tijd alle fchepen in de ééne of andere haven werden opgelegd, om te overwinteren. Wegens deze omftandigheden, nam Paulus, die meer deze zeeën bevaren hadt, de vrijmoedigheid, om een waarfchuwend voorftel te doen, dat men hier zou overwinteren, alzoo hij voorzag, dat de verdere vaart, in dit jaargetijdeongelukkig, en met groote fchade, niet alleen van fchip cn lading, maar ook met gevaar van het leven der fchepelingen, zou aflopen. De Stuurman en Schipper hadden, echter, hier in geenen zin, omdat deze haven voor hun min gelegen was, en zij de haven van Feijix, op dit zelfde Eiland Kreta, die twee Iii 5 mon-  878 Bijbel-gefchiedenis monden hsdt , zich zrridwest en westnoordwest ftrekkende, en dus beter gefchikt, om in- en uit te lopen , nog hoopten te bereiken, te meer, dewijl er thans een labberkoeltjen uit den Zuiden waaide; met deze redenen haalden zij den Hopman Julius over, en het anker geligt hebbende , voeren zij dicht onder den wal van het Eiland Kreta heenen; doch, kort daar op, werden zij, onverwachts,-door eenen hevigen ftormwind overvallen , dien de Zeelieden tmLevantyn noemen, hoedanigen de vaart, op de Middelandfche zee en den Archipel, dikwijls onveilig maken , waaiende , met vreeslijke rukken, meest uit den Oosten, en Oost-noord-oosten. Door dezen ftormwind, werdt het fchip uit zijn' koers gerukt, men kon hetzelve tegen den wind in niet regeeren , maar moest het opgeven, en voor den wind laten heenlopen. Dus dreef men, op genade van wind en golven, onder het Eilandjen Klaude, niet verre van Kreta, heen. Ter naauwernood, en met vele moeite, kon men de boot behouden, en binnen boord halen, terwijl men het fchip , met een kabel, omgorde , tegen het flaan der baaren. De Stuurman miste nu zijnen koers, en uit vreeze , dat men op de kust van Afrika, en de bank of droogte, Syrtisgenaatnd, zou vervallen, ftreek men het zeil, en liet het fchip, voor top en takel', drijven. Zoo hevig hieldt de ftorm aan, dat men zich, den volgenden dag, genoodzaakt zag, eenig goed over boord te werpen, om bet fchip te ligten, en op den derden dag, werden alle handen te werk gefield, om zich van het fcheepsgereedfehap te ontlasten. Het  des N. Testaments. II. Afdeeïïng. 879 Het gebruik van het Zeekompas was nog niet uitgevonden, en alzoo men, in verfcheiden dagen, noch zon, noch ftarren zag, kon men geene hoogte nemen, zoodat alle hoop van behoudenis verdweenen was, wanneer Paulus het volk een hart onder den riem ftak, door hen te vermanen, om moed te houden, hoewel hij zich tevens beklaagde , dat men hem geen gehoor gegeven hadt; thans zou men fchip* breuk lijden, echter niemand zou het leven verliezen, maar wel het fchip; Een Engel van God, dien hij diende, en wien hij toebehoorde, hadt hem, dien nacht, daar van verzekering gegeven, dat hij voorden Keizer te recht gefield moest worden , en dat aan hem alle de genen gefchonken waren , die zich thans met hem aan boord bevonden, zijnde een getal van 276 zielen. — Dus wekte Paulus zijne reisgenoten op om moed te houden, dewijl dit zekerlijk zoo zou gebeuren, hoewel men op een Eiland vervallen zou. Na dus voile veertien dagen , in dat gedeelte der Middellandfche zee , het welk de Adriatifche genoemd werdt, geflingerd geweest te zijn, vermoedde het fcheepsvoik, 'snachts, dat hun een of ander land naderde, het dieploot uitgeworpen hebbende, peilden zij op 20 vademen grond, kort daarna vondt men 15 vademen, waar op men, vreezende , op ftrand te zullen geraken , vier ankers achter uit bracht, terwijl men vuurig naar den dag verlangde. Thans hcfloten velen van dc matroozen, het fchip in tijds te verlaten, waartoe-zij ook de boot nederlieten, onder den fchijn , dat zij ook van voren een anker wilden uitbrengen, om het fchip dus te ver- tuijen. Maar Paulus maakte hun oogmerk aan den Hopman Julius bekend, met bijgevoegde waar-  83o Bijbel-gefchiedenïs waarfchuwing, dat, indien dezen niet aan boord bleven, de overige fchepelingen niet gered konden worden. Terftond hieuwen de Soldaten, op bevel van den Hopman, de takels los, en lieten de boot drijven. Tegen hét aanbreken van den dag , vermaande Paulus al het volk, om, daar zij in veertien dagen geene geregelde maaltijd gedaan hadden, thans eenige fpijze te gebruiken, hun, bij herhaling, verzekering gevende, dat niemand eenig ongemak van lijf^pf leven zou hebben. Hij zelve ging hun voor, brood genomen, en de dankzegging tot God gefproken hebbende, at hij fmaaklijk, en zijn voorbeeld , en bemoedigende redenen, wekten allen tot navolging, waarna zij, om her fchip nog meer te ligten , de geheele lading van koorn over boord wierpen. Den dag doorgebroken zijnde, kende men het land niet, maareenen inham befpeurende, die vlak ftrand hadt, befloot men, indien mogelijk, het fchip daar tegen aan te zetten. Men kapte dan de ankers, maakte de roeibanden los, haalde het zeil weder bij, en hieldt dus voor den wind op het ftrand toe; maar op eene rif, een uitftek, die aan weerskanten water hadt, vervallende, raakte het fchip met zijn voorfteven daar op onbeweegbaar vast, terwijl het aehterlchip, door de golven, verbrijzeld werdt. Nuliep Paulus nog ééns gevaar, van het leven. De Soldaten, naamlijk, niet willende, dat de gevangenen het zouden ontkomen, namen in overleg, om ze allen te dooden, en zij zouden dit, werklijk, hebben gedaan , indien niet de Hopman Julius , die achting voor Paulus hadt opgevat , en hem begeer-  des N. Testaments. II. Afdeeling. 881 geerde te behouden, hen belet, eii tevens last gegeven hadt, dat zij, die zwemmen konden, zich het eerst van boord zouden begeven, en aan land zouden zoeken te komen, en de overigen, zoo zij best konden, op planken of ftukken van het wrak; op deze wijze kwamen allen, die zich aan boord bevonden hadden, behouden aan land. (*) Dit land was het Eiland Melite, thans Maltha, tegen over Sicilië gelegen , onder het gebied der Romeinen, maar bewoond door oorfpronglijke Karthaginimzen, die, omdat zij geene Romeinen waren, en geen Latyn of Grieksch fpraken, Barbaren of ohbefchaafden, genoemd werden. Deze lie¬ den betoonden zich echter jegens de fchipbreukelin- gen meewarig en gastvrij. Aanftonds ontftaken zij een groot vuur, om hen, die van den regen en de koude veel geleden hadden, te verkwikken. Als Paulus, bij deze gelegenheid, een hoop rijzeren bijeenraapte, om op het vuur te leggen, kwam er, door de hitte, een adder te voorfchijn, die zich om zijne hand flingerde, en er aan bleef hangen. — De Eilanders dit ziende, gelijk de menfchen gereed zijn, om te oordeelen, zeiden voorbarig tegen elkanderen , dat deze man gewis een moordenaar moest zijn, dien, daar hij de zee ontkomen was, de Godlijke wraak echter niet verfchoonde. Te weten, zij dachten niet anders, of de Apostel zou, door den vergiftigen beet van dit dier, opzwellen, en plotsling dood ter neder ftorten. Maar, Paulus fchudde, bedaard, het beest van zijne hand af, in het vuur, en hem wedervoer geen leed. De (*) Handel. XXVII.  88- Bijbel-gefchiedénis De Eilanders dit ziende, (tonden verbaasd, en nn tot een ander uiterfte overllaande, begonnen zij hem voor eenen God aan te zien. Als men bedenkt, dat Paulus, wegens den invallenden winter, hier overwinteren, en drie maanden vertoeven zou, ziet men de reden, waarom de Godheid hem, door dit wonder, aanzien en acht- i baarheid wilde bijzetten, welke, vervolgends, door meer wonderen, verflerkt werdt. De aanzien' lijkfte man van het Eiland, Publius genaamd, hadt in den omtrek van dezen oord, waar het fchip geftrand was, een landgoed , op het welk hij de fchipbreukelingen onthaalde, en drie dagen, vriendelijk, huisvestte. De vader van dezen aanzienlijken menfchenvriend lag juist, ten dezen tijde, zwaar ziek aan koortzen en den rooden loop; Paulus ging den zieken man bezoeken, en zijn gebed gedaan hebbende, legde hy hem de handen op, en genas hem. Het gerucht van deze wonderbare i en weldaad.ige genezing verfpreidde zich fpoedig, door het geheele Eiland, waar op ook anderen, die ziekten of kwalen hadden, zich bij Paulus vervoegden, en ook door hem genezen werden. Waarvan het gevolg was, dat hem en zijnen reisgenoten veel achting bewezen, en zij, bij hun vertrek, van al het nodige tot de reize, wel bezorgd werden. (*) ' Toen het winter-vierendeel jaars verlopen , en de zee nu weder, met de maand Maart, geopend was , vertrokken Paulus en die ,. met een fchip van Alexandriè', het welk, insgelijks, aan het Eiland Mal- (*) Handel. XXV11I. i-io.  des N. Testaments. II. Afdeeling. 883 Maltha overwinterd hadt, en het welk de beelden van Kastor en Pollux , twee Heidenfchc Godheden, op den fteven droeg, en daar naar genoemd was, om hunne reize na Rome te vervorderen. Te Syrakuza, de hoofdftad van het Eiland Sicilië, binnen gelopen, vertoefden zij daar drie dagen. Vervolgcnds den oostelijken hoek van Sicilië omgeftevend, kwamen zij te Rhegium, nu Reggio, in Italië, en den tweeden dag, de wind zuidelijk gelopen en hun voordelig zijnde, te Puteolen, of Pozzuolo, eene aanzienlijke haven, niet verre van Napels , 90 Italidanfche mijlen van Rome, of 30 uuren gaans. Hier flapten de reizigers aan land, en cr eenige Christenen gevonden hebbende, bleven zij, zeven dagen , op hun verzoek, bij hen, waarna zij hunne reize op Rome, te land, vervolgden. Van Rome kwamen de Christenen, die reeds van Paulus omflandigheden tijding hadden, hem te gemoet, tot aan de markt van Appius, eene plaats op den vermaarden ftraatweg , welken Appius Klaudius, bijgenoemd Krassus , van Rome naa Kapt/a, hadt aangelegd, alwaar ook zijn beeldenis ftondt, en bij de drie Tabemen, of' Herbergen, naar drie voorname Herbergen genoemd, alwaar de vreemdelingen, die na Rome kwamen, ontvangen werden, en de Romeinen zich dikwerf begaven , om zich te verlustigen. Deze ontmoeting ftrekte Paulus tot ongemeene blijdfchap, in zijne omftandigheden , zoodat hij God dankte, en nieuwen moed vatte. Te Rome aangekomen, leverde de Hopman Julius zijne gevangenen over aan den Bevelhebber der Kei-  834 Bijbel-gefchiedenis Keizerlijke lijfwacht, thans, zoo men meent, den eerlijken en rechtfchapenen Afranhjs Burrhus, die, met den Wijsgeer Seneka, Hofmeester of opvoeder van den Keizer Nero geweest was, en thans nog grooten invloed ten hove hadt, zijnde Nero toen nog niet bedorven, en tot dat monfter ontaart, het welk hij naderhand geworden is. De berichten, welken de Hopman Julius, nopens Paulus,'kon geven, en zijn getuigenis, aangaande de diensten, door dezen uitmuntenden man , geduurende de reize bewezen, moesten Paulus een goed onthaal bij den deugdzamen Burrhus bezorgen, en, in de daad, fchoon hij gevangen bleef, werdt hem echter vergund, op zich zelven, te wonen , in een eigen gehuurd huis, alwaar hij eenen foldaat bij zich hadt, die hem bewaarde. Na verloop van drie dagen, na Paulus komst te Rome, ontboodt hij de voornaamften en aanzienlijkflen der Jooden bij zich. Aan dezen verhaalde hij, hoe hij, door zijne landgenoten, fchoon hij niets bedreven hadt, tegen het Joodfche volk, of de vaderlijke zeden, vervolgd, en gebonden den Romeinen in handen geleverd was. Hoe de Romeinen hem onfchuldig hadden gevonden, en los willen laten, maar dat, de Jooden op zijn leven aandringende, hij zich genoodzaakt hadt gezien, om zich op den Keizer te beroepen, echter geenszins, met een oogmerk, of voornemen, om zijn volk te befchuldigen, of bij het Hof te verklagen. Hier bij voegde hij, dat hij ben bij zich hadt ontboden, om nader met hun te fpreken, dewijl hij, om de hoop en het verlangen van Israël, zijne ketens moest dragen. — De  des N. Testaments. II. Af deeling. 885 De Jooden gaven hem hier op tot befcheid, dat zij, hem aangaande, geene berichten, veelmin befchuldigingen tot zijnen last, mondeling noch fchriftelijk, hadden ontvangen. Dat zij , voords, geern van hem wilden vernemen, welke toch zijne gevoelens waren, dewijl hun , in 't gemeen, bekend was , dat die door zeer velen en alöm werden tegengefproken. Tevens bepaalden zij eenen dag, op welken zij, in groot aantal, bij Paulus , in zijne herberg, kwamen. Bij deze gelegenheid verklaarde hun de Apostel de natuur en gefteldheid van het rijk van God; en alles, wat Jesus betrof, uit de wet van Moses, en de Profeeten bewijzende, waarmede hij van den morgen tot den avond voortging, poogde hij hen tot het geloof in Jesus , te bewegen : doch, alhoewel fommigen vau hun zich lieten overreden, anderen nogthans, en wel het grootde gedeelte, bleef ongelovig, zoodat zij onderling oneens werden, waarop Paulus hen liet gaan, na hun de Godfpraak (*), ter hunner waarfchuvving, te hebben voorgehouden, die hunne ongevoeligheid, en ongeloof, reeds voor eeuwen, voorzegd en getuigd hadt, terwijl hij hun verklaarde, dat de zaligheid, welke zij verwierpen , den Heidenen zou worden voorgedragen , die daar aan ook gehoor zouden geven. Hier mede fcheidden de Jooden, hebbende over dit alles, met eikanderen , veel twist erf verdeeldheid. Dus bleef Paulus , twee geheele jaaren, in zijne gehuurde wooning, alwaar hij allen ontving, die hem (*) Jes. VI. 9. enz. Kkk  886 Bijbel-gef:hi edenis hem bezochten, terwijl hij, onverhinderd, met alle vrijmoedige openhartigheid, het Godsrijk predikte, en de leere van Jesus Christus leerde en onderwees. (*) Tot hier toe gaan de Bijbel-gefchiedenisfen, hier fluit Lukas zijn tweede Boek, de Handelingen der Apostelen. (*) Handel. XXVIII. 11-31. DER-  DERDE AFDEELING. Aanêenfchakeling der gebeurenisfen tot de verwoesting van Jerufalem en deszelfs Tempel, in het jaar 70 na Christus geboorte. %. 60. Korte aanêenfchakeling der Joodfche gefchiedenisfen , van den dood van Herodes den Grooten*, tot de gevangenis van Paulus te Rome» I Iet zal niet onaangenaam, ert tevens, ter opheldering van de Bijbel-gefchiedenis des N. T. zeer nuttig, wezen, wanneer ik dc Burgerlijke gefchiedenis van het Joodfche volk, kortlijk, doorlope, beginnende van den dood van Koning Herodes, bijgenaamd den Grooten, af, in het laatst van wiens regeering , Jesus geboren is (*), omtrent het 4,ooofte jaar na de Schepping der wereld, en dezelve vervolgende tot de verwoesting der ftad Jerufalem, en deszelfs Tempel, omtrent 70 jaaren na de geboorte van Jesus , waarmede de geheele Staat of Mogendheid des Joodfchen volks een einde heeft genomen, zoodat dit volk, naderhand , niet meer onder de volken is gerekend geworden, of een eigen gezag heeft uitgeoefend, gelijk het nog, ter vervulling der oude Godfpraken en der voorzegging van Jesus , om hunne zonden, bijzonder om het verwerpen van hem , den Messiüs , als ballingen, in de wereld rondzwerft. Na (*) Boven Bladz. 552. Kkk a  883 Bijhel-gefchiedenis Na het overlijden dan van Herodes den Grooten, nam zijn zoon Archëlaus , terftond , volgends zijns vaders laatften uiterften wil, den titel en het gezag van Koning der Jooden aan (*), echter onder afwachting van de goedkeuring en bevestiging van den Romeinfchen Keizer Augustus , om welke te verkrijgen, hij zich, in perfoon, na Rome begaf, te meer, dewijl niet alleen Herodes Antipas, een andere zoon van Herodes , zich op eenen vroegeren uiterften wil van hunnen vader beroepende , hem zijn kroonrecht betwistte, maar ook, omdat hij befchuldigd werdt, dat hij, in een ontftaan oproer, te gewelddadig gehandeld, en zich aan den moord van eenige duizenden zijner nieuwe onderdanen fchuldig hadt gemaakt; ook waren er vele Jooden, welke verlangden, uit hoofde der menigvuldige verwarringen, en opftanden van muiters, die den troon, met geweld, poogden te bemagtigen , om , onmidlijk, mids behoudende hunne wijze van Godsdienst, met het Romeinfche rijk, als een wingewest of Provintie, verëenigd te worden. (*) Na eenigen tijd, deedt Augustus uitfpraak, waar bij hij aan Archëlaus een gedeelte van zijns vaders Koningrijk, te weten, Judeè', Samarië, en Idumeè', bevestigde , doch , onder den titel van Ethnarch ( volksregeerer ), weigerende hem den titel van Koning, dien Archëlaus reeds badt aangenomen, ten zij hij zich denzelven, door zijn volgend gedrag, waardig zou gemaakt hebben. Ten zelfden tijde fchonk Augustus aan twee andere zoonen van Herodes , onder den titel van Fiervorften, aan He- (*) Bladz. 572. (t) Bladz. 5/5-  des N. Testaments. III. Afdeeling. 889 Herodes Antipas, het grootfte gedeelte van Galileë , en aan Filippus , de landftreeken Itureë, Trachonitis, enz. (*) Archëlaus , met geduurige oproeren te worftelen hebbende, richtte zijne regeering zoo gewelddadig in, dat de hevigfte befchuldigingen door de Jooden tegen hem bij Augustus werden ingebracht, waar op de Keizer hem na Rome ontboodt, van zijn rijk beroofde, en na de ftad Vienne in Frankrijk, bande, 10 jaaren, nadat hij zijnen vader Herodes was opgevolgd, wordende toen Judeè' tot een Romeinsch wingewest gemaakt, en, na eene vernieuwde befchrijving (f), gehouden door Kyrenius , Landvoogd van Syrië, aan het volk een hoofdgeld of fchatting opgelegd, en Koponius, als Stedehouder van Judeè', aangeftcld. Bij gelegenheid van deze befchrijving, verwekte Judas de Gauloniter, of wel Galileër, eenen hevigen opftand, onder voorwendzel, van de vrijheid der Jooden voor te ftaan en te handhaven. Reeds hadt hij veel volks aan zijne fnoer getrokken, toen hij fneuvelde, en zijn aanhang verftrooid werdt (§), fchoon dezelve fteeds nog, onder den naam van Gauloniten, naderhand van Zeloten, of IJveraars, te weten, voorde vrijheid en Godsdienst, fchoon zij de gruwelijkfte moorden, wreedheden, en geweld bedreven, heeft blijven beftaan, (*) Vergelijk van deze beide Vorften Bladz, 578. enz. (f) Onderfcheiden van de befchrijving , in het laatst van Herodes leven. Boven Bladz. 565. Van deze befchrijving , onder Kyrenius , gewaagt Gamalic'l {land, V. 37- (§) Handel, V. 37. Kkk 3  890 Bijbel-gefchiedenis ftaan, tot dat zij den laatften oorlog der Jooden, met de Romeinen , berokkend, en den ondergang van hun gemeenebest veroorzaakt hebben. De Landvoogd Koponius werdt door Ameivius opgevolgd, en deze, korten tijd daarna, door Annius Rufus , onder wiens Stadhouderfchap Augustus overleedt, en deszelfs ftiefzoon, Tiberius , den Keizerlijken troon beklom, die, Rufus opontboden hebbende, Valerius Gratus, in deszelfs plaats, na^^è'zondt, welke elf jaaren Landvoogd of Procurator geweest is. Gratus hadt tot zijnen opvolger, in het beftuur van Judeè', Pontius Pilatus, onder wien Jesus gekruist is geworden. (*) Van hem fchrijft de Joodfche geleerde Filo van Alexandrïè : ,, Zijne ,, gantfche bediening was een gedunrig toneel van „ het recht te verkopen, van roof, geweldenarij, ,, en alle godloze Rukken; van het pijnigen en ,, ombrengen van onfchuldigen, zonder hen te recht ,, te ftellen, of te vonnisten, en van allerleië woes- „ te wreedheid." Zulk een man was Pilatus, die onzen gezegenden Zaligmaker heeft geoordeeld ! Pilatus heeft Jude'è, tot in het tiende jaar, beftuurd, wanneer hij, wegens ondraaglijke onderdrukkingen en wreedheid, door de Jooden befchuldigd, op bevel van Vitellius , Proconful van Syrië , na Rome moest reizen , om zich bij den Keizer Tiberius te verantwoorden , welke Vorst echter, voor zijne aankomst, reeds overleden, en door Kajus Kaligula opgevolgd was. Pilatus, zegt men, werdt vervolgends in baUingfehap verzonden, en (*") Bla.'h- 742,  des N. Testaments. III. Af deeling. 891 cn heeft zich zelven, of door het ftaal, of, gelijk fommigen melden, door zich in het water te werpen , van het leven beroofd. Na het vertrek van Pilatus, nam Marcellus het beftuur der zaken in Judeè waar, tot dat, kort na het overlijden van den Keizer Tiberius , Marullus , als Landvoogd, derwaards werdt gezonden. Ten zelfden tijde gaf Keizer Kaligula , aan Agrippa, of Herodes Agrippa, gemeenlijk den Grooten of den Eerflen, bijgenaamd, het Viervorftendom van zijnen oom Filippus, die, na eene fülle en vreedzame regeering, onlangs overleden was.— Deze Agrippa, een zoon van Aristobulus, en kleinzoon van Herodes den Grooten, was met Drusus, den zoon van Keizer Tiberius, opgevoed, doch, na de dood van dien jongen Prins, in ongunst bij het Hof, ja zelfs, eindelijk, in gevangenis geraakt, en door Tiberius met ketenen beladen. Maar Kajus Kaligula , den troon beklommen hebbende, ontboodt hem uit de gevangenis in zijn paleis, kleedde hem in 't purper, en zette hem den Koninglijken hoofdwrong op, terwijl hij hem, gelijk wij zeiden, het gebied van zijnen Oom fchonk, met den titel van Koning. Deze verheffing van Agrippa wekte de afgunst van HerodiSs , de hoogmoedige gemalin van Herodes Antipas, welke beide perfoonen wij, in het voorgaande dezer gefchiedenisfen, hebben leeren kennen (*): zij kon niet dulden, dat haar man zich met den titel van Viervorst moest vergenoegen, terwijl Herodes Agrippa dien van Koning voerde: Op (*) Bladz. 626. en 746. Kkk 4  S92 Bijbel-gefchiedenis Op haar aanftooken, vertrok haar gemaal, dien zij verzelde, na Rome, om van den Keizer Kaligula ook voor zich den Koninglijken titel te verkrijgen. — Doch Agrippa herri, bij dezen Keizer, hebbende laten befchuldigen, als of hij iet euvels tegen de Romeinen in den zin hadt, en zich, ten dien einde, heimlijk , wapende, beroofde deze Vorst den misleiden Antipas van zijn Vieryorftendom, en bande hem na Lions in Frankrijk, in welke ballingfchap de trotfche Herodiüs hem verzelde , wordende zijn Viervorftendom , door den Keizer, aan Agrïppa gefchonken. Eenigen tijd daarna, kreeg deze Keizer in het hoofd, om zijne beeldenis in den Tempel te. Jerufalem te doen plaatzen, waartoe hij den last opdroeg aan Petroniu's , Landvoogd van Syrië. Dit ftondt den Jooden niet te dulden , Agrippa nam hunne voorfpraak bij den wrevelen Vorst op zich , en deze fcheen zich , eindelijk, door zijn fmeeken en vleijen, te laten bewegen, zoodat hij het gegeven bevel herriep , maar kort daarna weder tot zijn voornemen te rug gekeerd, zou hij hetzelve hebben laten volvoeren , indien zijn dood niet was tusfehen beide gekomen. Hij werdt vermoord, en Klaudius volgde hem in de Keizerlijke waardigheid op , waartoe Agrippa zijne diensten aanwendde, en daarvoor, door Klaudius, met vele eerbewijzingen, en met de landfehappen Judeï, Samarië, en Idumeë, befchonken werdt, zoodat hij nu het geheele Koningrijk van zijnen Grootvader Herodes bezat. Zeven jaaren genoot hij deze heerfchappij; hoe hij, toen , den Apostel Jakobus hebbende doen onthoofden, en Petrus gevangenzetten, vervolgends, met eene zichtbare Godlijke ftraf, geftorven is, heb»  des N. Testaments. III. Afdeeling. 893 hebben wij, reeds hier voor, in het beloop der gefchiedenis, vermeld. (*) Hij liet éénen zoon na van denzelfden naam, en drie dochters, twee van welke, Berenice en Drusilla, ons, insgelijks, in de gefchiedenis zijn voorgekomen, (f) Onder voorwendzel , dat de jonge Agrippa te jong was, om de belangen van een zoo aanzienlijk volk, als de Jooden waren, te befiuuren, werdt hem door Keizer Klaudius de opvolging in zijns vaders Koningrijk onthouden,' en Judeï weder een wingewest van het rijk, wordende Kuspius Fadus, als Landvoogd, derwaards gezonden, onder wien die hongersnood, geduurende.de regeering van den Keizer Klaudius , is voorgevallen, welke, door den Christen Profeet, Agabus , voorzegd was, (§) en in welken de Christenen van Antiöchië hunne liefdaadigheid, aan de Gemeente te Jerufalem, bewezen, gelijk ook, geduurende denzelven de hulp van Helena, Koningin van Adiahene, aan de Jooden, door den Joodfchen Gefchiedfchrijver Josefus, hooglijk, geroemd werdt. De Landvoogd Fadus hadt vele moeite met de oproerige Jooden, welke, als moordenaars, alles onveilig maakten, zijnde metjmoordpriemen onder hunne klederen gewapend, terwijl zij wilden aangezien zijn, als handhavers der vrijheid. Ook ftondt er, onder zijn beftuur, een bedrieger op, dien Josefus Theudas noemt, zich echter, waarfchijnlijk, vergistende, dewijl Theudas reeds voor eenige jaaren een opftand gemaakt, en een getal van omtrent 400 (*) Doven Bladz. 805. (f) Bladz. 8d>. (5) Boven Bladz. 804. Kkk 5  894 Bijbel-gefchiedenis 400 man aan zich getrokken hadt, doch welke, nadat hij was omgekomen, ligtlijk verftrooid werden, zoodat deze opftand weinig te beduiden hadt gehad (*), ten ware men twee bedriegers van denzelfden naam wilde onderftellen, hetwelk ook mogelijk is. Hoe het zij, de bedrieger, die zich, onder Kuspius Fadus, voordeedt, hadt eene menigte Jooden misleid, voorgevende, dat hij hen , door een wonderwerk, droogvoets door den Jordaan, zou geleiden, gelijk welëer Josua gedaan hadt. Doch, als de Landvoogd eenig krijgsvolk tegen dien hoop gezonden hadt, werden er eenigen om hals bracht, anderen gevangen, onder welken de bedrieger zelve was, die onthoofd, .en zijn hoofd na Jerufalem gebracht werdt. De opvolger va'rt Fadus was Alexander , een tot het Heidendom afgevallen Jood van het Priefterlijk geflacht: Onder zijn beftuur, overleedt Herodes, Koning van Chalets, die het opzicht over de Tempelfchatten, en de magt, om Hoogenpriefters aan te Hellen , bezeten hadt, welke voorrechten thans, benevens zijn Koningrijk , door den Keizer aan Agrippa gefchonken werden. Na Alexander kwam Ventidius Kumanus aan de Landvoogdij, bij wiens tijd, de onlusten begonnen uit te berften , die met den ondergang des Joodfchen volks een einde namen. Op een Paaschfeest, hadt een Romeinfch Soldaat, die de wacht hadt aan de Tempelpoort, de onbefchaamdheid, van zich, op eene onbetaamlijke wijze, te ontbloten. Dit ontftak de woede der Jooden, die zich, (*) Handel. V. 36.  des N. Testaments, III. Afdeeling. 895* zich, deswegens, bij den Landvoogd vervoegden, maar deze joeg hen, door zijn krijgsvolk , uk een, bij welke gelegenheid eenige duizend Jooden, in de verwarring, het leven infchotcn. — Als hij vervolgends, den Jooden recht weigerde tegen de Samaritanen, die eene groote menigte van hun hadden omgebracht, werdt hij in ballingfchap verzonden, en toen door Antonius Klaudius Felix , den broeder van Pallas, den voornaamften gunfteling van den Keizer Klaudius, opgevolgd, eenen man , die de Jooden, met de willekeurigheid van eenen Oppervorst, en op de wijze van flaven, regeerde: hij is die Landvoogd, voor wien Paulus, eerst, te recht ftondt, als een gevangen (*): onder hem gingen de Joodfche zaken van kwaad tot erger. Het land krielde van rovers , en moordenaars, als ook van valfche Profeeten , die geduurig misnoegen en oproer ftrooiden, waar tegen Felix , met wreedheid en gierigheid, het volk plaagde en drukte. Onder de bedoelde bedriegers was ook een Egyptisch Jood, die wel 30,000 menfchen , door de groote belofte van eene aanftaande verlosfing, en Godlijke wonderen tot hunne hulp, overhaalde, om hem te volgen; fpoedig echter werdt zijn aanhang uit één gejaagd , door de Romeinen, en van hem zelven vernam men verders niet meer. Het was deze Egypte-: naar, voor welken de Overften Lysiüs Paulus , in het eerst, aanzag, gelijk wij boven (f) verhaald hebben. In dezen tijd fchonk de Keizer Klaudius aan den Ko- (*) Boven Bladz. 865. (t; Bladz. 859.  So6" Bijbel-gefchiedenis Koning Agrippa II. in plaats van het Koningrijk Calchis , het oude Vorftendom van Filippus, waarbij Nero, naderhand, nog meer gunstbewijzen voegde, zoodat deze jonge Agrippa nu een Vorst werdt, die eenen zeer gewigtigen invloed in de zaken der Jooden, en dus ook in die der Christenen, hadt. Na twee jaaren, werdt Felix, door den Keizer Nero opontboden, en Porcius Festus, in zijne plaats , als Landvoogd, gezonden, voor welken Pallus die fchoone verantwoording aan den Koning Agrippa hieldt, die wij boven gewaagd hebben, gelijk ook deze Landvoogd Paulus na Rome opzondt, omdat hij zich op den Keizer beroepen hadt. (*) 5. 61. Verdere gefchiedenisfen van Paulus. Hij fchrijft, geduurende zijne tweejarige gevangenis, yerfcheidene brieven. — Vrijgefproken, doorreist hij de landfchappen van klein-Afië. — Weder te Rome gekomen, wordt hij op nieuw gevangen. — Zijn dood. Dus worden wij, den draad der gebeurenisfen volgende, weder tot Paulus gebracht, welke te Rome in gevangenis , of liever huisbewaring, was, (f) en daar in vele vrijheden genoot, zoodat elk den vrijen toegang tot hem hadt, gelijk hij dan ook door verfcheiden arbeidzame en getrouwe medehulpen verzeld en opgepast werdt, onder dezen be- (*) Boven Bladz. 871. (t) Zie boven Bladz. 885.  des N. Testaments. III. Afdeeling. 897 behoorden Timotheus , Lukas en Aristarchus (*), Tychikus, Epafroditus, die van de gemeente van Filippi, met eene liefderijke onderfteuning voor Paulus, gezonden was (+) , Joünnes Markus , met wien Paulus nu geheel weder in vriendfchap en gemeenzaamheid verkeerde (§), Jesus, genaamd Justus (**), Epafras, dichter der gemeente te Kolosfen (ff), Demas (§§), enz. Onvermoeid verkondigde Paulus de Euangelieleere , aan allen, die hem bezochten, waar in hij, door de opgemelde mannen, getrouwlijk, werdt bijgedaan, dit was van die uitwerking, dat zijne omftandigheden, en de zaak van het Christendom, zelfs ten Hove, opzien baarde (***), en dat niet weinigen van de Keizerlijke lijfwacht, ja van Nero's Hovelingen zelven, den Christelijken Godsdienst omhelsden (fff). De Christenen grepen moed, in de hoofdftad der wereld, om van de leere van Jesus, vrijmoedig te fpreken. (§§§)• Des Apostels geding kreeg een goed aanzien, cn hij uitzicht, op een fpoedig ontflag. Echter hadt Paulus, ook te Rome, verdriet van zulken, die openbare vijanden der Christenen, of wel Joodschgezinden, waren, en het (*) Koloss. IV. 10. (t) Filipp. II. 25. (§) Zie boven Bladz. 812, 825. en Koloss. IV. 10. Fileemon vf. 23. (**) Kol. IV. 11. (ft) Kol. IV. 12. Fileemon vf. 23. (§§) Fileemon vf. 24. Koloss. IV. 14. (***) Filipp. I. 23. (ftt) Filipp. I. 13. IV. 22. (§i§J Filipp. I. 14.  898 Bijbcl-gefchiedenis het Ëuangelie verdraaiden, over welken hij, in verfcheidene van zijne Brieven, klaagt. Met dit alles gedacht de Apostel ook aan de belangen van die Christen Gemeenten, welke hij zelve gefücht, of onder welken hij, ten minsten, gearbeid hadt. Toen Epafroditus , van wegen de gemeente te Filippi, in Macedonië, met het liefdegefchenk dier gemeente, te Rome was aangekomen, fchreef hij aan deze gemeente zijnen Brief, dien wij nog overig hebben, waarin hij hun zijne dankbaarheid betuigt, bericht van zijne omftantiigheden geeft, en tot Standvastigheid in de belijdenis en beoefening van het Christendom, opfpoort. In dezen brief, aan wiens hoofd ook de naam van Timotheus gelezen wordt, meldt hij (*) aan de Filippiërs, dat hij Timotheus haast aan hun dacht te zenden, welken hij fpoedig hoopte te volgen (f). In de daad, fchijnt ook Timotheus , kort daar op, na Filippi gereisd te zijn , want, toen Paulus zijnen brief, of liever verhandeling, aan de Hebreeuwfche Christenen in Paltsflina fchreef, was Timotheus reeds verzonden (§), te weten, ook aan deze zijne medebroederen, dacht Paulus in zijne gevangenis, en om hen tegen afval van het Christendom, waarvoor zij, in hunne omfiandigheden, blootfionden, te bewaren , fchreef hij hun dezen brief. Ook zondt hij, geduurende het afwezen van Timotheus, eenen brief aan de gemeente te Efeze, welke hij aan Tychikus medegaf, die, tegelijk, eenen brief medenam, voor die van Kolosfen , welke we- (*) Filipp. II. 19. (f) Filipp. II. 23, 24. (§) Hebk. XIII. 23, =4-  des N. Testaments. lil. Afdeeling. 899 weder den naam van Timotheus , naast dien van Paulus, aan het hoofd draagt, zoodat deze, tusfehen het fchrijven van den brief aaii de Efeziërs , en dezen aan de Kolosfers , of Kolasfiërs , gelijk de naam der ftad meestal Kolasfen gefchreven wordt, zijnde gelegen in het landfchap Frygiën, in KleinAJië, tot Paulus te rug gekeerd moet zijn. Met Tychikus ging ook Onesimus op reize na Kólosfen. Deze was een flaaf van Fileemon , eenen aanzienlijken man, en belijder van het Christendom, aldaar, die zijnen heer ontlopen, maar, tot zijn geluk, te Rome gekomen, aldaar, door Paulus onderwijs, tot het Christendom bekeerd was, en nu, met oprecht berouw, tot zijnen meester wederkeerde , voorzien met eenen brief van voorfchrijving van Paulus aan zijnen meester, waar in dit voor de gefchiedenis merkwaardig is, dat Paulus aan Fileemon verzoekt, dat voor hem een verblijf te Kolosfen gereed gemaakt zou worden, nademaal hij hoop hadt, dat hij, op hunne gebeden, eerlang, aan hun zou gefchonken worden , gelijk hij ook, volgends de gefchiedverhalen, na ruim twee jaaren gevangen geweest te zijn, weder op vrijë voeten is gefteld geworden. Of Paulus ,na zijn ontflag,na Spanje gereisd zij, gelijk de overlevering wil, en dus zijn voornemen, om eenmaal, ook in dat land, het Ëuangelie te prediken, volbracht heeft, is niet zeker. Zekerer is het, dat hij eene reize gedaan heeft, na Klein-Ajtën, ook dat hij het Eiland Kreta, berucht door zijne 100 fteden, heeft bezocht, en daar verfcheiden gemeenten aangelegd, om welke te bezorgen, en te fchikken, hij Titus daar liet blijven, aan wien hij, vervolgends, eenen  tjoo Bijbel-gefckiedenis eenen brief afzondt, toen hij zich te Nikopolis, eene ftad in Thraci'è, bevondt, met voorfchriften, welke deze, in het beramen van een goed beftuur voor de Kretenjifche gemeenten, te volgen hadt. Eindelijk, keerde Paulus na Rome weder, verzeld van Titus, die uit Kreta bij hem gekomen was, en Erastus, maar ook, volgends fommigen, Van Petrus. Te Rome was de gedaante van zaken geheel veranderd, Nero, die, in het eerst, als een gematigd Vorst, hadt geregeerd, was een monfter van baldadigheid , wreedheid , en dwingelandij geworden. Een felle brand hadt het grootfté gedeelte der ftad vernield , en Nero werdt, door het gerucht, befchuldigd, zelve dien gefticht te hebben, alleen, om de eere te genieten, van de ftad heerlijker te herbouwen, en ze dan, naar zijnen naam, te noemen. Om dit gerucht te fmooren, gaf hij de fehuld van dezen brand aan de Christenen, welke thans reeds, als een nieuw hij geloof in de wereld brengende, bij het volk waren zwart gemaakt, en deedt hen,- als brandftichters, de hevigfte vervolging ondergaan. Met de onnatuurlijkfte wreedheden, werden velen van hun ter dood gebracht. Zij werden in de huiden van wilde dieren geftoken, en dus van de honden verfcheurd, of aan kruisfen gehecht, fommigen met harst, papier en wasch, bekleed, en aan een paal gezet, om levende in brand geftoken, als toortslichten, op de fchouwfpelen te dienen, terwijl men hun de keel vastgemaakt hadt, 'om zich niet te buigen. De vervolging duurde, fchoon niet geftadig met dezelfde woede, een' geruimen tijd, en Paulus te Rome gekomen, geraakte dra weder in gevangenis, in  des N. Testaments. III. Afdeeltng. 901 in welke hij nog zijnen tweeden en laatften brief aan Timotheus fchreef, waar in hij zeer klaagt, dat hij van allen verlaten was, ook werdt hij, kort daar na, op last van den dwingeland, onthoofd. §• 62, Korte berichten van Petrus, en de overige Apostelen, bijzonder van Joünnes. Wij hebben Petrus , het laatst, in onze gefchiedenis , te Antiöchië, in Syrië, gelaten, toen hij daar, door Paulüs , wegens zijne fchroomvalligheid, in het verkeeren met de Christenen uit de Heidenen, om de Joodschgezinde Christenen geelien aanftoot te geven, berispt werdt. (*) — Verders lezen wij niets meer van hem, in de Bijbelfche gefchiedenis. Alleen kunnen wij uit zijne Brieven opmaken , dat hij de gemeenten in Klein-Aftën bezocht hebbende, vervolgends, te Babyion gekomen is, alwaar, gelijk in de nabuurige fteden, zich zeer vele Jooden onthielden, en deze Apostel dus overvloedige gelegenheid hadt, om dienst te doen aan het Ëuangelie. Uit Babyion fchreef hij zijnen eerften brief, aan de gemeenten van Klein-Aftën, waarin hij, onder anderen, zijn wérk maakt, om zijne overëenming met Paulus aan te tonen , ook heeft hij, doch later, cn kort voor zijn uiteinde, aan dezelve Gemeenten , zijnen tweeden brief afgezonden, om hen, tot lijdzaamheid cn ftand vastigheid in het geloof, op te wekken en te vermanen. De overlevering wil, gelijk wij gezien hebben, dat hij met Paulus te Rome is gekomen, doch, dat hij daar de eerfte Bis- (*) Doven Bladz. 824. Lil  00; Bijbel-gefchiedenis Bisfchop en het hoofd der Kerke zou geweest zijn, is geheel ongelooflijk, en met vele echte berichten onbeftaanbaar Hier zal hij ook, onder Nero, te gelijk met Paulus , den marteldood ondergaan hebben, en, dewijl hij geen Romeinsch burger was, werdt hij gekruist, zoodat hij, naar de letter, zijnen Heer en Meester, in deszelfs dood, gevolgd is. Wat de overige Apostelen betreft, weinig weten wij van hunne lotgevallen met zekerheid, indien wij Jakobus en Joünnes uitzonderen. Jakobus , de kleine bijgenaamd, is de fchrijver van den brief, dien wij onder onze gewijde fchriften lezen, in welken hij niet duister van de rampen gewaagt, welke het naderend oordcel over het Joodfche volk voorgingen. Hij fchijnt, genadig, te Jerufalem gebleven te zijn, alwaar Paulus hem nog gefproken heeft, toen hij, de laatfte keer, te Jerufalem was, en daar gevangen werdt. (*) Van zijnen dood, wordt ons, door den Joodfchen Gefchiedfchrijver Josefus, het volgend verhaal gegeven. Naliet overlijden van den Landvoogd Festus, door wien Paulus na Rome was gezonden, en voor de aankomst van deszelfs opvolger Albinus , matigde de toenmalige Hoogenpriefter Ananus , een zoon van Annas ,' die ten tijde van Jesus Hoogenpriefter was geweest , zich de magt aan , om de Christenen zijnen haat te doen ondervinden. Het Sanhedrin vergaderd hebbende, liet hij Jakobus, die als de voornaamfte, en de beftuurer der gemeente, werdt aangemerkt, voor dezen Pvaad brengen, en als iemand, die de vaderlijke wet van (*) Boven Bladz. 857.  des N. Testaments. lil. Af deeling. 903 van Moses overtreden en gering geacht hadt, ter dood veröordeelen en fteenigen. Om deze daad echter, werdt Ananus, dewijl Albinus zeer te onvrede was, dat deze Hoogenpriefter in zijne rechten getreden was, door Koning Agrippa van de Iloogenpriefterlijke waardigheid ontzet. Van den Apostel Judas , die misleiden dezelfde is met Thaddeus , den broeder van den zoo evengemelden Jakobus , hebben wij ook eenen korten brief, welke veel overeenkomst heeft met den tweeden brief van Petrus , en de Christenen waarfchuwt tegen de valfche leeraars en fpotters, welke zich toen reeds, in de wereld, begonnen voor te doen, en, in vervolg van tijd, in hunne ftoutheid nog verder zouden gaan. Van zijne lotgevallen is ons niets, met zekerheid, opgetekend. Even min weten wij iet zekers van de overige Apostelen. Zie hier, wat de overlevering van hun zegt. Andreüs , de broeder van Petrus , zal Scytkïê, Sogdianië en Kolchis, en naderhand ook Griekenland en Epirus , doorreisd hebben, en eindelijk , te Patren, in Achaje, op bevel van den Proconful, wiens vrouw en broeder hij tot het Christendom bekeerd hadt, gekruist zijn. Van Filippus , wel te onderfcheiden van Filippus, den Euangelist , dien wij, in onze gefchiedenis, meermalen, gewaagd hebben, verhaalt men, dat hij eerst in Scythië gepredikt, en zich, naderhand, te Hiïrapolis in Syrië, nedergezet heeft. Hier zal hij , in eenen hoogen ouderdom, volgends fommigen, een' natuurlijken, volgends anderen, een' geweldigen dood, geftorven zijn. Hij en Joünnes zulLH 2 len,  904 Bijbel-gefchiedenis len, onder alle de Apostelen, het langst, geleefd hebben. Thomas heeft , volgends de overlevering, het Christendom onder de Parthen en Perfen ingevoerd, en, na het doorftaan van vele gevaren, ten laatften , zijne leere , met zijn bloed, verzegeld. Bartholemeus zal in Indii gepredikt, en aldaar den marteldood ondergaan hebben. Mattheus is in Ethiopië, als een bloedgetuigen, ter dood gebracht. Simon Zelotes , of de IJveraar, zal de opvolger van Jakobus geweest zijn, in het beftuur van de gemeente te Jerufalem , fchoon het veel waarfchijnlijker is, dat die Simon, welke, als de opvolger van Jakobus , op de lijst der Bisfchoppen van JeruCalem, gevonden wordt, een ander geweest is, dan deze Apostel Simon. Van MatthiSs , die, in plaats van Judas Iskarioth, tot Apostel verkoren is (*), verhaalt men, dat hij niet buiten Judeè gekomen, maar aldaar, aan den haat der Priefteren opgeofferd is. Van Joünnes , den boezemvriend van Jesus, hebben wij, eenigzins, meer en zekerer verhalen, fchoon met vele onzekerheden vermengd. Wij hebben hem, in de gefchiedenisfeu der Apostelen, flechts één en andermaal ontmoet, toen hij na Samarië werdt gezonden, met Petrus, om de aldaar door Filippus, den Euangelist, geftichte gemeente, te regelen en te verfterken (f), echter werdt hij onder de pilaren der gemeente geacht, en gaf met Ja- ko- (*) Boven Bladz. -Co. (f) Boven Bladz. 794.  des N. Testaments. III. Af deeling. 905 kobus en Petrus , aan Paulus de hand van broederfchap, ten teken van hunne overëendemming met hem in de leere. (*) Zedert lezen wy niets van hem bij Lukas. De Kerkgefchiedenis verhaalt, dat hij, Jerufalem en het Joodfche land verlaten hebbende, zijn verblijf heeft genomen te Efezen, alwaar hij die gemeente, en de overige gemeenten van Klëin-Afië, beduur* dc. Hier zal hij, op verzoek van de Ouderlingen der Efezifche gemeente , de Euangeliën van Mattheus, Markus, en Lukas, nagezien, en ter aanvulling van dezelven, zijn Ëuangelie gefchreven hebben. Naderhand fchreef hij, als een aanhangzel op zijn Ëuangelie, zijnen eerden brief, of vermaning, tot het volharden bij het geloof in Jesus, en het betrachten van liefde en deugd; behalven dezen, hebben wij nog twee korte brieven van hem, aan zekere Christinnc Kyriü, en aan eenen Christen Gajus, gefchreven. In ééne der vervolgingen , het zij onder Nero , of liever , gelijk anderen zeggen, onder den Keizer Domitiaan, zal hij, op hoog bevel, na Rome overgevoerd, en daar in een' ketel met kokenden olie geworpen zijn, doch, als hij onbezeerd en zonder ecnig letzel daar uit kwam , zal dc dwingeland hem gebannen hebben na het Eiland Pathmos, édn der zoogenoemde Sporadifche Eilanden, welke inden Archipel, tusfehen Griekenland en Klein-Afiën , verdrooid liggen, hedendaagsch Patmo of Palmofa. — Zeker is het, dat Joünnes zich op dit Eiland bevondt, om de Godlijke leere, en het getuigenis van C) Bladz. 823. Lil 3  906 Bijbel-gefchiedenis Jesus (*), toen hij de gezichten zag, welke hij in het Boek, de Openbaring genaamd, heeft befchreven, en welke de gebeurenisfen der Kerk van Jesus, en der wereld, in volgende eeuwen, behelzen. Onder de regeering van den Keizer Nerva, die DomitiSan is opgevolgd, zal hij, uit zijne ballingfchap, na Efeze te rug gekeerd, en daar in eenen zeer hoogen ouderdom, overleden zijn, met die lieftalige en den beminden leerling van Jesus zoo waardige lesfe, als 't ware, op zijne ftervende lippen : Kindertjens! hebt malkanderen lief!" §. 63. Gefchiedenisfen der Jooden, van het Stadhoudetfchap van Festus , tot de komst van Vespasiünus in het Joodfche land. Porcius Festus vondt, bij zijne komst, in zijne Landvoogdij, alles vol verwarring, de moordenaars waren zeer in getal toegenomen, de Priefters zelven, in partijen tegen eikanderen verdeeld, maakten van deze moordenaaren gebruik, voerende eene foort van oorlog onder eikanderen, terwijl het platte land door rovers onveilig werdt gemaakt. Dit alles gaf aan Festus , geduurende zijn beltuur, de handen vol wcrks. Hier bij kwam, 'dat Koning Agrippa II. den Jooden insgelijks ftoffë tot misnoegen gaf, door zijn paleis, het welk hij dicht bij den Tempel hadt, zoo hoog te laten optrekken, dat hij uit zijn flaapvertrek tot in den binnenften voorhof van den Tempel zien, en alles waarnemen kon, wat daar voorviel. Dit ver- (*) Opens. I. 9.  des N. Testaments. III. Afdeeüng'. 907 verdroot den Jooden, waarom zij een' muur lieten ophalen, zoo hoog, dat dit gezicht aan den Koning benomen werdt, terwijl tevens de Romeinen , die op de Feestdagen hunne wachtplaatzen hadden op de westergaanderei des Tempels, door dezen muur verhinderd werden, in den Tempel te zien. Terftond gaf Festus last, om dezen muur weder af te breken, het welk de Jooden volftandig weigerden, tot zij van den Stadhouder vrijheid kregen, om deswegens een gezantfchap aan den Keizer Nero te zenden, gelijk dan ook tien aanzienlijke Jooden, met den Hoogenpriefter IsMAëL, en HelKia, den Schatbewarer des Tempels , na Rome reisden, alwaar zij, door de voorfpraak van Poppeü, 'sKeizers bijzit, verwierven, dat de muur in den Tempel zou blijven ftaan, waar op Agrippa den Hoogenpriefter IsMAëL afzettede, en eenen anderen in zijne plaats aanftelde. Festus kort daarna overleden zijnde, zondt Keizer Nero Albinus , als zijnen opvolger. Hier voor hebben wij gezien , hoe de Hoogenpriefter Ananus, zijnen flag waarnemende, voor deszelfs aankomst, den Apostel Jakobus en andere Christenen heeft laten fteenigen. (*) Albinus vermeerderde, door zijne geldgierigheid en roofzucht, de rampen des lands, hij liet de moordenaren vrij cn ongeftraft hunne fnoodheden bedrijven , indien zij hem flechts een gedeelte van den buit afftonden, terwijl hij anderen, die niets te geven hadden, op de wreedfte wijze, ftrafte. Na twee jaaren, werdt Albinus door Nero t'huis ont- (*) Boven Bladz. 002-. Lil 4  903 Bijhel-gefchiedenis ontboden, en door Gessius Florus , den laatften en fnoodften Landvoogd, opgevolgd, onder wien de oorlog tegen de Romeinen, openlijk, uitbrak, in het 12de jaar van Nero's regeering, het 66fte na de geboorte van onzen Zaligmaker. Indien wij Heidenfche en Joodfche Gefchiedfchrijvers geloven, zullen verfcheiden wonderen en zeldzame gebeurenisfen dezen oorlog zijn voorafgegaan, en denzelven aangekondigd hebben. Josefus zegt er ons het volgende van: Een jaar lang vertoonde zich een Komeet of ftaartftar, in de gedaante van een zwaard, boven de ftad. Voor de eerfte bewegingen van den oorlog, op een Paaschfeest, omfcheen, in den nacht, een zoo groot licht den Altaar en Tempel, dat het klaar dag fcheen te zijn. Op het zelfde Feest wierp eene Koe, daar zij van den Priefter ten offer werdt aangebracht, een Lam, midden in den Tempel. De oostpoort van het binnen-heiligdom , die ge-, heel van koper, en zeer zwaar was, zoo dat er 20 mannen werk hadden, om haar 'savonds te fluiten , zijnde met ijzeren grendelen wel verzekerd, opende zich op zekeren nacht, van zelve. Weinige dagen na dit Feest, zag men verfchijnzels van eene ongelooflijke grootte, en voor zonnen-ondergang, het gantfche land door , krijgswagens in de lucht, gewapende benden, en belegerde fteden. Op het Pinkfterfeest, als de Priefters zeer vroeg, nog nacht zijnde, in den Tempel waren gegaan, om hunnen dienst waar te nemen, hoorden zij eerst eene  des N. Testaments. III. Afdeeling. 909 eene beweging en gedruisch, en daarna eene Item als van eene menigte volks , laat ons van hier gaan. Eindelijk , vier jaaren voor het begin van den oorlog, toen de ftad Jerufalem nog rust en vrede, en overvloed, genoot, kwam zekere geringe boer, Jesus zoon van Ananus, op het Loofhutten-feest, in de ftad, en begon, onverziens, bij den Tempel te roepen : ,, Eene ftem van het Oosten ! Eene ftem van ,, het Westen ! Eene ftem van de vier winden! „ Eene ftem tegen Jerufalem en den Tempel ! Eene „ ftem tegen bruidegoms en bruids 1 Eene ftem te,, gen het gantfche volk !" Dit riep hij, nacht en dag, alle de ftraten der ftad doorkruisfcnde. Sommigen der aanzienlijkfte burgers, wegens dit kwaad voorteken te onvrede, grepen hem, en floegen hem duchtig af; maar hij, zonder voor zich zelven te fpreken, of hen, die hem floegen , te bidden, hieldt niet op, de bovengemelde woorden te herhalen. De Overheden , oordeclende, dat hier iet hoogers onder verborgen lag, brachten hem bij den Romeinfchen Landvoogd, die hem zoo hevig deedt geesfelen , dat hem de ribben bloot lagen , zonder dat hem eene zucht of traan ontfnapte, integendeel , op elke flag, herhaalde hij, met eene klaaglijke ftem: Wee ! wee ! Jerufalem! Als Albinus , die toen Landvoogd was, hem vraagde, wie? en van waar? bij was, gaf hij hem geen antwoord, zoodat Albinus hem eindelijk, als een gek en razend mensch, liet lopen. Tot den oorlog toe, fprak hij niemand aan, en men hoorde hem niets anders fpreken, alleen herhaalde hij, daaglijks, wee! wee! Jerufalem! Hij lcholdt niemand , die hem mishandelde, het Lil 5 geen  91 o Bijbel-gefchiedents geen veel gebeurde, hij bedankte niemand, die hem te eten gaf; zijn eenigfte antwoord aan allen was, zijne treurige voorzegging. Voornaamlijk, herhaalde hij zijn geroep, op de Feesttijden. Schoon hij hier in 7jaaren en 5 maanden volhardde, was hij niet heesch of moede geworden, totdat hij, ten tijde van de belegering, zijne voorfpelling vervuld ziende, ophieldt. Doch, ééns op de wallen gaande, riep hij weder, luidkeels, „wee! wee! de „ ftad, het volk, en den Tempel! " En, zoo als hij er ten laatften bijvoegde, „wee ook mij ! " komt er een (teen, uit eene balllfla of blij geworpen, aanfnorren , en beneemt hem het leven. Wat er van dit alles zij, zeker is het, dat de geheel bedorven zeden, en dc gruwelen, die door het land gepleegd werden, gewisfe voorboden van den ondergang dezes ontaarten volks waren. Ook hadt Jesus Christus, dien zij verworpen hadden, hun dezen voorzegd, en de wonderen, op het Paaschfeest van zijnen dood , en het volgende Pinkfterfeest (*) voorgevallen, zo zij niet dezelfde zijn, met die, welkeJosefus, hoewel op eene eenigzins andere wijze, verhaalt, op een Paasch- en Pinkfterfcest, gebeurd te zijn, konden, als zoo vele voortekenen , aangemerkt worden, van het verlaten van den Tempel door de Godheid, welke, zoo vele eeuwen, in denzelven, was aangebeden. Ook mag ik er dit nog bijvoegen, dat, volgends het verhaal der Kerklijke Gefchiedfchrijvers , aan alle Christenen, die tot de Kerk te Jerufalem- behoorden , bij het uitberften des oorlogs, door eene God- fpraak, (*) Loven Bladz. 755. en fSi.  des N. Testaments. III. Af deeling. 911 fpraak, welke den uitmuntendften onder hen, in eene Openbaring, gegeven was, bevolen werdt, uit de ftad te vertrekken, en zich na zekere ftad Pella, in Peree, over den Jordaan, te begeven, gelijk zij deeden. Zoodat, voegen zij er bij, de hoofdftad en geheel Judeë, ten eenenmale, van heilige mannen ontbloot werdt, wanneer hen, die Christus en zijne Apostelen zoo zeer mishandeld hadden, eindelijk, de Godlijke wraak bezocht, om dat geheele geflacht der godlozen uit het menschdom, ten gronde toe, uit te roejen. Doch , laat ons tot de gefchiedenis wederkecren. Reeds lang hadt het vuur van oproer onder de asfche gefmeuld, en nu hier, dan daar, in het Joodfche land , zijne vonken verfpreid , toen de Landvoogd Gessius Florus het, door zijne mishandelingen en wreede onderdrukkingen ,'in volle vlam zette. Zich bij de Jooden zoo gehaat, gemaakt hebbende, dat zij, algemeen, over hem bij Cestius Gallus , Stadhouder van Syrië , klaagden, en duchtende, dat deze klagten bij den Keizer ingebracht, en daar verhoord zouden worden , deedt de fnoodc Landvoogd, opzetlijk, alles , wat mogelijk was, om de Jooden tot eenen opftand en oorlog te tergen, opdat aan hunne befchuldigingen tegen hem alle kracht benomen wierde. Cestius Gallus poogde wel de Jooden te lenigen , zich ten dien einde zelve na Jerufalem begevende, alwaar hij, op een Paaschfeest, ten einde het getal der feestvierende Jooden te weten, de Paaschlammeren, die geofferd werden, liet tellen, wier getal 2,556,000 bedroeg, waar uit men het befluit tot de menigte der Jooden kan opmaken , als men  012 Eijbel-gefchiedenis men opmerkt, ciat elk lam voor een huisgezin beftemd was. Ondertusfchen werden alle pogingen. om de Jooden te bedaren, vruchteloos gemaakt, toen een geding, het welk zij met de Syriè'rs hadden, over het eigendom der ftad C