1>E WIJSGEERIGE ARTS,  Je n'ai jamais vonlu plaire au Peuple, difait Epiciire, car ce qt» je fcüis n'efi: pas de fon.goüt & ce qui efl de fon goöï Je ne ie fcais pas.  WIJSGERIGE A1TS, BOOS M. A .WEICIA1D. uit liet Hoog"cluitsclL. II.BIEL. Te; Dordrecht, Lij DE IEEVW en KIAP . MBCCXCIII   DE WIJSGEERIGE ARTS; VAN 1) ï 11 Z É £~ï-j A ö U 4 |iï In Italië plagt men dikwerf met de fcorpioenen de volgende proef teneemen. Men maakt eenen kring van brandbaare ftoffen; men plaatst den fcorpioeri in bet midden van denzelven. Men fteekt deri gantfchen kring aan. Dan zoekt de fcorpioeri aan alle kanten van den kring eenen uitgang te vinden; maar overal vindt hij zig met vuur omgeeven; hij loopt, na alle vergeeffche poogingen gedaan te hebben, terug en geeft zig eenen doodlijken (teek. —— Even zoo, denk ik, moet het indedaad juist met den zelfsmoorder toegaan. Men ziet gevaaren of kwaad, die men niet denkt te zullen kunnen overwinnen of indedaad niet overwinnen kan; men beneemt zigzelven dan uit kleinmoedigheid en vertwijfling, of dikwerf wel beraaden, het leven. Ik heb gemeend dat zig alle gemeene zelfs; A m0or.  ft VAN DEN ZELFS MOORD. moorders uit vrees of verzaagdheid het leven beneemen. Ik hoop niet dat ik daarmede iets beweerd hebbe, dat tegens de ondervinding drijdt. Men moet flegts onderfcheid maaken, dat 'er kwaaien zijn, welke fchier ondraaglijke kwaaien of ten minden, met betrekking tot de kragten of kloekmoedigheid des lijdenden, als zoodanige te befchouwen zijn; en dat 'er andere omdandigheden gevonden worden, welke ons eene bedorven verbeelding als vreeslijke kwaaien voordek, terwijl zii egter werkKjk zoodanige niet zijn. In het eerde geval bevondt zig de Scorpioen; in hetzelfde bevindt zig de Slaaf, de Wilde, als hij zig uit nood of fmerten het leven beneemt; hij gevoelt, namelijk, flegts zijn tegenswoordig kwaad, zonder een denkbeeld van toekoomende dingen te hebben. In het ander geval is de miltzieke, welke zijne verhitte verbeelding dc fchriklijkde beelden fchept. Ik wil in het algemeen zeggen dat men zig alsdan het leven beneemt, wanneer men kwaad Voor zig ziet, hetwelk men denkt dat het gïnot van het leven of de. bitterheid des doods overweegt. Men durft geene genoegzaame hoop voe» den en wil zig daarom Üever geheel vernietigen. De Wilde, de verdandelooze zal hier niet lang vergelijkingen of lluitredenen maaken. Hij deekt zig zonder overleg dood, zoo dra hij zig van verfchrikkende kwaaien, gevaaren, of pijnen omringd ziet. De Wilde, de ruuwe Amerikaan, zegt de ïaü, toont altoos eene nuttelooze en fchande- lijkq  y. a w a, e m zhfsioor o». 5; ïijke vertwijfeling. Hij laat zig van honger derven ; hij vergiftigt zig, hij verhangt zig aan eenen boom, of verwurgt zig op de graflieden zijner Overften, enkel omdat hij te zwak of te kleinmoedig is om dè gevaaren en moeijelijkheden van zijn leven te dulden. De ongemeen vreesachtige en kleinmoedige Negers neigen meer dan alle andere volkeren tot den zelfsmoord. Een klein verdriet beweegt hen om zig te verdrinken,of te vergeeven, of, als zij hiertoe geene gelegenheid hebben, zig door inhouding van hunnen adem te verdikken. Men heeft waargenoomen dat op de fiaaven- fchepen niets hen zoo zeer van den zelfsmoord kan afhouden als de muzijk, waardoor zij opgewakkerd worden en hun verdriet zoo wel als hunne lust tot zelfsmoord vergeeten. De andere fooit van meer denkende Zelfsmoorders is in graaden onderfcheiden. Een Christen Wijsgeer kan door droefheid en vervolgingen lust krijgen om zig te verdelgen. Hij overweegt zijne ongelukkige omdandigheden; hij maakt zig bewijzen en tegenbewijzen. Eindiijk houdt de hoop op betere omdandigheden of de vrees voor eenen toekoomenden daat zijnen arm terug. Hamlet kan, in de volgende onvergelijklijke alleenfpraak, een voorbeeld van deze droefgeestigheid zijn: A a » Ta  # f. AM DEH ZELFSMOOÏt. «, Te zijn of niet te zijn is hier de vraag ! Is 't ed'ler in de ziel 't weêrbarftig lot, De fmerten onzer rampen te weêrftaan Dan tegens al het heir des ongeluks Te ftrijden en al ftrijdend' te vergaan? 'T is derven — flaapen — en niets meer — een flaap, Die ons van 't grievend harte-wee verlost, Van duizenden van fchokkeu, die het vleesch Geftaag ontroeren; — 't is der vroomen wensch! Te fterven! — flaapen! — droomen ook mïsfcnién?;i Maar, ach! hier ligt de knoop; want elke droom, Die in dim rlnnH-flsnp onsc 7\sl bckrtiijJt j Als eens dit fterflijk kleed is afgefchud, Moet ons een poos van al ons leed ontdaan. Dit is 't dat lang ons lot ons doet weêrftaan; Want wie leedt tog dien geesfel langen tijd, Des onderdrukkers jok, in armoe fchand', Verftooten liefde, of uitftel van ons recht, Der Groeten trotschheid en den bitt'ren tpói'4 Dien fteeds verdienfte van de boozen lijdt, Kon men zigzelven met een' enk'len dolk De rust verfchaften ? Waar was dan de dwaas, Die onder 't pak des levens ging gebukt, En fteeds dit jok al zugtencF, morrend' droeg? — Daii, ach! de vrees voor 't geen den dood vervangt.; Dat land, van waar nooit reiziger terug In 't levert kwam, ontwapend onzen moed; Wij lijden liever hier een' zeek're kwaal Dan in een' onbekenden ftaat te vliên; Dus maakt 't geWisfe ons alle blode en bang; Dus wordt de eigen kleur van 't grootsch befluit Verbleekt met doods-kleur van diep overleg; £n d'ed'le daad verdwijnt en is niet meer." 4 . Wg*  VAN DEN' ZELFSMOORD» 4 Wijs geerige Zelfsmoorders mogen wel hunne daad zoo heen en weder overweegen; maarzij zijn onbekommerd over het toekoomende, of hebben 'er andere begrippen van (0). Eene te vreezen fchande, ftraf, vervolging, droefgeestigheid en diergelijke koomt hun dan ook gewigtiger voor dan alles wat men voor het behoud van het leven tegenwerpen kan. De Gymnofophisten verbrandden zigzelve, zoo haast zij oud en zieklijk wierden. Zij wilden de fmaad ontwijken van zig door ouderdom , ziekte o£ be&himpiiig te laaten onderdrukken. Scipio dooriïak zig en ftortte zig ia zee, om niet in de handen van ces ar te vallen. Ces ar wilde zig ook eens ombrengen, toen hij vreesde overwonnen te zullen worden. Nerq wilde zig meer dan eens om opftand des volks en des Raads dooden; de vrees voor fmert wederhieldt hem meermaalen ; eindelijk waagde hij het zig in den hals te wonden, waaraan hij ook geftorven is. Otho, julius vindex en anderehebben zig na de nederlaag het leven benoosnen. Zoo doodden Koning juba en afraïjius eikanderen. Caxo en seneca doodeden zig 00 Mors omnium M.oTum ejl folutio & finis, ultra quam male. noflra non exeum, qua in illam (ranütiUUtotem, in quaK amequay 'aasceremur, jecvimus, reponit.  VAN DEN Z E L. F £ Jt .0 O K. D.; zig uit vrees. Cleofatsa ftelt proeven te werk om den minst pijnlijken dood uittevinden» Miltzieken fchijnt alles vreeslijker dan het werklijk is. Dikwerf ftelt hunne verbeelding hun afwezende dingen voor als of zij tegenswoordig waren. Men vindt menigvuldige diergelijke gevalïetjens aangetekend. Nog onlangs geloefde een zoodanige zieke dat hij iets zonderlings ter waereld gebragt en eerst langen tijd in het lijf gëdraagen hadt, toen men hem eene bonte muts in den Jiamer - doel worp. G.efteld nu dat zulke lieden zig onverwinnelijke zwaarigheden inbeelden, zoo zullen zij in vertwijfeling geraaken s zij .dpqden zig. Men kan hen bij eenen cassitjs ver-; gelijken, die,, toen hij yi: end en - benden door ■deftof en nevel miskende en voor vijanden Jrieldt? Zig van zijnen knegt dooden liet % of zij zijn dien man gelijk, die van hongerftorf, omdat hij vreesde door vergift yergeyen te zuljen worden. ■ De misleide verbeeldirgskragt van zulke raenfehen ïkan hen van eene kleinigheid een monfter doen maaken. Zwaar, dik bloed kan eene phyfieke aanleiding tot zwaarmoedigheid geeven, Degroote aandoenlijkheid der vezelen maakt dat zij van alle kleinigheden in al te groote onrust gebragt worden. Zoo was het bij dien, welke van het gonfen eener vlieg, door het fterk aanfpreeken van een kind van fchrik beefde. Heeft men geeïie fchoolvosfen gezien, die-om een fchool-gefchil grijae hairen bekwamen? Wanneer nu diergelijke «jenfthen denkeu onoverwinnelijke kwaaien of ram-  VAN DEN Z*LF5M00RD. rampen te gernoet te zien, of wanneer zij door dat fchijnbaar kwaad meer dan door vrees voor den dood en eeuwigheid ontrust worden, zoo geraaken zij voorzeeker in vertwijfeling en benee* men zigzelven het leven. Men heeft deeze foort van Zelfsmoord als eene ziekte befchouv|d. Of nu bedorven vogten of vezelen 'er de oorzaak van zijn, het is iets dat de inbeeldingskragt van zulke menfchen bedorven heeft. Bij den Engelschman zal misfchien de fterkte, bij den Franschman de levendigheid der inbeeldingskragt overdrevene voorftellingen voortbrengen. Bij beiden zal egter misfchien de werking der lugtftreek en de levenswijs oorfpronglijk den meesten invloed daarin hebben. Het is dan meest een gebrek aan kloekmoedig, heid, eene verzaagdheid, die de menfchen tot zulke gewelddaadige befluiten brengt. Men moest die kleinmoedigheid dier ongelukkige beklaagen en hen door phyficke en zedenlijke middelen zoeken te vervrolijken of te geneezen. De Zwarte vergeet door de muzijk zijne lust tot Zelfsmoord. Miltzieken kan de wijn de nodige kloekmoedigheid geeven; ik kan naauwlijks gelooven dat nog iemand zig omgebragt hebbe na hij door den wijn opgewakkerd ware, tenzij dat fomtijds de wijn eene tegengeftelde werking deede, en in plaats van kloekmoedigheid, llerkte en vrolijkheid, niet als verzaagdheid en treurigheid veroorzaakte , gelijk men mij van een meisjen verhaald heeft, dat elke reis bij de hoogfte wellus. A 4 bit-  £ A W DÉN ZELFSMOORD/ bittere traanen ftortte; of, gelijk ik eenen traagen phlegmatieken gekend heb, welken de muzijk verdrietig en droefgeestig maakte. Ligchaamsoefeningen en gezelfchap kunnen het gemoed opgeruimdheid, de vedelen behoorlijke flerkte, de vogten beweeging of verdunning verfchaffen. Ik was met miltziekte bezet. Ik had aanvallen van beevingen, hartkloppingen, benauwdheid, verdikking, angst, zwaarmoedigheid. Ik beminde de eenzaamheid en hadde den gantfchen dag kunnen weenen. Alles was mij haatlijk en aanftootlijk. Het leven fcheen mij de zwaarfte last te wezen. Een nog erger graad tier ziekte zou.eindelijk mijne inbeelding op even zulke overdrevene voortellingen hebben kunnen brengen. Ik gebruikte rhubarber, zuure druppelen. Ik gaf mij zeiven beweeging en menigvuldiger uitfpanningen. Ik wierd geneezen en begon weder fmaak in het leven en gezelfchap te krijgen. Dus ziet men hoe phyfieke middelen bok op de ziekten des gemoeds werken kunnen. Ik weet de wjjsgeerige bewijzen der miltzugtigen. Ik ben, zeggen zij, met mijn zwak of ziek ïigchaam, of in mijnen armoedigen ftaat voor mij zeiven en het gemeenebest onnut. Ik bevrij dan den Staat van eenen bezwaarlijken last. Het leven is een gefchenk. Mag men, zeggen zij, een gefchenk niet weder terug geeven, als het ons tot een last is ? Gezonde Zedekundigen en Wijsgeeren moeten daar tegens eene zedenlijke geneezing aanwenden. Daar wordt meer ftandvastigheid ge-  ¥an den zelfs moord. g gevorderd, zegt montaigne, om zig in dé keten, welke ons gebonden houdt, te fchikken dan om die te verbreeken, en men ontdekt meer blijken van fterkte en ftandvastigheid bij regülus dan bij c ato. Onze dood, zegt maiheS tot zijnen Engelschman, is of nabij of verre af» Is hij nabij, dan is het ook de moeite niet waard denzei ven nog te verhaasten. Is hij verre af, dan hebben wij nog tijd genoeg om het eind van onzen ramp aftewagten. Het leven, zegt hij, is het edelfte gefchenk, dat ons de Natuur gegeeven heeft. Het is ondankbaarheid, als meri van dit gefchenk weder zoo ligtvaerdig afftand wil doen. En hoe dikwerf bevindt men zig in eeneil toeftand, dat men geheel overtuigd is dat men niets beters doen kan dan zig uit de waereld te helpen. Men laate een jaar of flegts eenen zekeren tijd verftrijken, zoo zal men zelf over de verlegenheid, waarin men te vooren geweest is, lagchen. Men zal erkennen dat het gekheid geweest zoude zijn zig toen het leven te beneemen. Meer dan eens heb ik mij in dat geval hevorïden. Rebus in adverjïs facile cjl co?itcmnere yitam ; iFortius iïïe facit, qui mifer ej/e potest. mar xialis. Een foldaat, die van het flagveld naar eens ftille plaats vlugt, bezit minder kloekmoedigheid dan die, welke zig den vijand grootmoedig tegenftelt. Is het met die, welke zig het levea A g b*'  f O » A S -DES reiF!«OOKBj fceneemen om de tegenswoordige ellenden te on?> gaan, niet eveneens gelegen? Niets verfehafp hier zulk een kragtig middel als de wijsbegeerte der Stoïcijnen. Ik herinnere mij ergens geleezen te hebben, dat men den heden zoo geliefden ongehuuwdea ftaat als 'eene hoofdoorzaak des Zeifsmoords befrViouwt, Ik laat dit in zoo verre gelden dat een kleinmoedige, als hij de gronden voor en tegens den Zelfsmoord tegens eikanderen over ftelt, minder gronden tegens denzelven vindt, sis hij in eenen ongehuwden, dan als hij in eenen gehuuwden ftajt is, en dat hij dus ook eerder tot deeze daad befluiten zal; even gelijk wijsgeerige ■mannen in ziekte of doodsgevaar enkel daardoor verontrust worden, als zij overdenken dat het niet om hen alleen, maar ook om eene ongelukkige vrouw en kinderen te doen is; even zoo kan ook deeze beweeggrond het tegens de gronden voor den Zelfsmoord meermaalen overhaalen. De meeste handelingen en bemoeijingen der menfchen zijn eene aaneenfchakeling van ftrijdigheden. Men wil van regtswegen den man op het fcherpfte beftraffen, die zig vermoord heeft, en men gedoogt ondertusfchen dat kwakzalvers door verkeerde geneesmiddelen, of weetnieten in de heilzaame geneeskonst of baardlooze of onverftandige rechters met het leven der menfchen naar willekeur handelen. Hoe veele duizenden uitgeleezene menfchen-kinderen worden pietaaa de ijdele rüernzugt of liebzugt eenes Vorstf  VAN DEN ZELFS MOOR. IJ» I5fc | Vorsts of eenesheerschzugtigerr Staatsdienaars opgeofferd, daar meE ondertusfchen die daad zoohard beftraft, als een 'bijzonder perfoon over zijn eigen leven befchikt! Is het zoo ftrafwaerdig zigaelven of eenen anderen om het leven te brengen, waarom vervolgt men dan in enige landen op dezelfde wijze de geene, die eenen !evendigen mensch op de been brengt? —— Heeft de Vader zig het leven benoomen, waarom wiï men zijnen kinderen en -nabeftaanden dan daarom ' Via juris hun vermogen door gerechtskosten OHt* neemen, en hen met eene fehandelijke begrave-nis ftraffen, daar de misdaad niet door- hunnevfchuld gepleegd is? — Het ware nog wat anders, als een boos wijf haaren man door kijven en twisten tot vertwijfling en tot zelfsmoord bragte, daar konde de vilder het huis der affchuwelijke weduwe bctreeden — of haar tot een algemeen fchouwfpet' het "lijk- fermoen prediken. Heeft de mensch zig ontlijfd, dan is het naar de leer der godgeleerdheid door zijnen boozen wil gefchied; zijn wil was zijne ziel; die heeft nu het lighaam leed gedaan, en het van zijne toekoomende lust om te leeven beroofd. Nu wil de Overigheid haaren toorn aan het lighaam koelen; gaat dat aan? De fchuldige ziel is weg naar de eeuwigheid — verneemt veelligt geen woord van de uitfpraak der regeering; en het lighaam, dat zij mishandeld heeft, zal daarvoor geftraft worden: het zal tot allergrootfte iefchimping op de vilplaats van. raaven en ander  UH VAN BEN ZELFSMOORD. -der gevogelte en niet in de aarde enkel door wormen en verrotting verdelgd worden! Meq zou fchier denken dat de rechters geenen godsdienst hadden, of wel in het geheel niet aan eene ziel geloofden en alle verrigtingen en werkingen,der menschlijke ziele enkel van het lighaam afleidden. Voorzigtige nakoomelingen iunnen, wel is waar, dikwijls, zoo als de menfchen zeggen, den ijver van ftrafzugtige Schout ten weêrhouden. Zij doen, zegt een onchristelijke wijsgeer, gelijk ene as bij Het blaffen van Cerberus deedtj hij wierp het boos dier wat aas in den muiL VAN  VAN DE PHANTASIE OF INBEELDINGSKRAGT. ÏLen zagterS)f ruuwer voorwerp roert de toppen mijner vingeren, of enig ander gevoelig deel mijns ligchaams; terftond ontftaat op deeze aanroering in de zenuw-vezelen van mijne vingeren of van mijne huid eene zekere beweeging of trilling, welke men het gevoel, of de gewaarwording noemt. JDeeze beweeging der zenuw-vezelen verbreidt zig tot in de vezelen van het brein, en deelt dus ook daar de vezelen eene verandering, of beweeging mede, welke wij de vooritelling, het begrip of het beeld van het ligchaam, dat wij gevoeld hebben, noemen. Gefteld nu dat diezelfde beweeging of verandering der breinvezelen, gelijk zij eens door een gevoeld lighaam door de bewoogen zenuw-vezelen het brein medegedeeld wierden, op een gegeeven teken, of door de eene of andere oorzaak wederom vernieuwd of gaande gemaakt worde, zoo heeft men dat wat men geheugen noemt. Ik kan dan van niets eene voortelling, een beeld, of eene herinnering hebben, van hetwelk ik niet reeds te voren eene gewaarwording gehad heb, zij mag dan door deezen of geenen zin verWekt zijn, De blindgeborene kan zig nimmer eene voor* .'*3  f* -VAN DE EItANTASIB voorftelling van de roode of geele kleur maaken, omdat hij nooit de gewaarwording van rood of geel in de zenuw-vezelen zijner oogen gehad heeft. De doofgeborene is nooit den toon der fluit gewaar gewerden, én zal ook geene voorftelling van dezelve hebben kunnen. Daar is dan niets in het geheugen dat niet eerst in de zinnen was. Hoe duidlijker en uitgeftrekfer nu de gewaarWordingskragt van een zintuig is, hoe klaarer VOOrftellingen wij van het voorwerp , dat Wij ge- wföf geworden zijn, hebben kunnen. Het oog heeft hier voor den reuk en het gehoor den voorrang. Door het oog verkrijg ik eene gewaarwording van de kleur, grootte, gedaante, ftand en verdere omdandigheden mijns voorwerps; ik kari dan eene klaarer voorïtelling hebben van hetgeen ik gezien heb. Gewaarwordingen door het gehoor of door den reuk zijn minder duidlijk of omftandig. Gevoelde dingen wordt men weder duidlijker gewaar. Dikwijls moet de eene zin den anderen helpen, Het gevoel vergoedt tamelijk wel het gebrek der ocgen. Ölinden hebben zelfs door een fijn gevoel over het.oriderfcheid der kleuren kunnen oordeelen Dóór befchrijvingen, welke men hoort, Qa) De fclirijver zou juister gezegd hebben : „ Blinden hebben l, door een fijn gevoel de kleuren kunnen onderfeheiden;" want  O 9 ÏNBEELDtNCfSSRAGT. i$ hoort, kan men zig enigermaate voorftellingen Van dingen maaken, welke men niet gezien heeft, doch zoo, dat zulks niet zonder voorafgegaane andere gewaarwordingen der zinnen gefchiedt. Ik heb nooit eenen reus gezien. Ik heb egter menfchen en groote dingen gezien, en dus kan ik mij een begrip van eenen mensch, die groot is, maaken. Nu zeg ik, wij hebben eene bekwaamheid om de door de zinnen ontvangene gewaarwordingen en de daardooi in het troin voortgebragte beelden -of voorftellingen te vereenigen, te fcheiden, of op allerleie wijzen te veranderen en dus ons brein met zulke als nieuwgevormde beelden levendig bezig te houden, en dit noem ik Phantafie, of Inbcéldingsliragt. Dan worden in onze brein-vezelen zekere beweegingen na de modellen, die eens op de gewaarwordingen der zinnen zijn ingedrukt geworden, op nieuws verwekt, met vacrdigheid vereenigd of veranderd, waardoor dan wonderlijke voorftellingen ontftaan kunnen. De vreesachtige ftelt zig den Duivel metpaerdenhoeven, met eenen ftaert, en met hoornen voor en fchrikt voor hem. Men baart Chimeren - Cen* tawen, hekfen- gefchiedenisfen, romans, vertelzels van Tovergodinnen en andere hersfen- fchira- U'sn da: wat men kleur heet kan een blindgeborene nooit oordcelcn. VERTAALER.  jfip VAN D R *■ H A N T A~S I jL fchimmen, welke tegenswoordig onder de gewaande verlichte Cdat is, die het gezond menfchen - verftand verloren hebben) zoo zeer in de mode zijrji lk heb eene roos. gevoeld; ik heb eene voorHelling van haare weeke en ronde gedaante verkregen. Ik heb haar gezien en verkreeg, naar de gewaarwording mijner oogen, het beeld eener xoodverwige roos. Ik rook aan haar en kreeg in# mijne reuk- zenuwen de bijzondere gewaarwording van eenen rooze reuk, van welken rle voorftelling zig aan mijn brein heeft medegedeeld. ISfu ftelle ik mij te gelijk die welriekende roode roos voor aan den boezem van een meisjen; tusfchen twee gewelfde borstjens ftelle ik haar mij voor; ik zie hoe die zulk eenen aangenaamften reuk van zig geevende roos met den ademenden boezem op en neder geheven wordt. Ik wenschte misfchien, uit aandacht op de nabuurfchap, zelf eene roos .te zijn — en dus heb ik eene werking mijner iribeeldingskragt. Daar zijn, namelijk, verfchei. dene, meest door de werking der gevoel-zenu.wen tot in het brein verbreide beweegingen der hersfen-vezelen, te gelijk opgewekt en als met eikanderen vereenigd geworden. Wanneer diergelijke beweegingen in de vezelen van het brein door aanleiding van de eene of andere uit- of inwendige oorzaak bij den flaapenden verwekt worden, dan ontftaan 'er phantafiè'n, welke men droomen heet. Deze droomen fchikken zig naar de gefteldheid des ligchaams fi!3  X> F INBEELD! NG3KR.AGÏ". W en der omdandigheden, door welke zij geteeld worden. De verliefde droomt een iiedjen voor zijn meisjen,.de zwaarmoedige wordt met fchnfcj beelden gekweld (V). Werkingen der inbeeldingskragt, die met op mogelijkheid en waarheid, op tijd en omdandigheden gegrond zijn, worden gekheden en krankzinnigheid genaamd. Dweepers hebben verrukkingen, verfchijningen; zij zien droomen voor werklijke omdandigheden eii inbeeldingskragt voor propheeten-geest aan; zij zijn bereid zigzelve of andere uit liefde tot God te dooden. De Egijptifche Jooden, flaat 'er ergens (T), vervielen, onder de vervolgingen van cleop atra, in eene dweepige aandacht. Zij floegen hunne wooningen in de woedijn op, lazen den Bijbel, en maakten 'er de wonderlijkde uitleggingen over. Zij hadden verfchijningen en vonden het grof verdigtzel van het goud maaken uit. Uit hun ontdonden de Therapeuten, Allegoristen, Enthifïasten, Asceten, waarop de Anachoreten volgden, welke ten deele Christenen waren. De meeste zogten den philofophifchen deen door geheimzinnige woorden en plegtigheden, of zij had- 00 ScriUt amatori meretrix, dat aiultera tnunltS» In noctis /patio miferornm yulnera duraiit. iV) Récherches fur lts Egypüem s? lts Chinois f. ï. Setl. V, U. Deel. fi  H VAN DE ?HANTASl* hadden andere grillen en verfchijningen. juist zoo als thans' in onze verlichte tijden gefchied. Het is wonderlijk dat in Europa en Afia inbeeldingskragt en eenzaame ledigheid dezelfde werkingen hervoortgebragt hebben («> Ik heb gezegd dat de werkingen der inbeeldïngskragt altoos uit voorafgegaane gewaarwordingen der zinnen en uit in het brein daarop gevolgde voorftellingen ontftaan zijn. Zelfs de afgetrokkenfte inbeeldingen laaten zig niet zonder vooraf vcrkregcne gewaarwordingen en voorftel' lingen denken. De inbeeldingskragt der Mooren houdt zig met mooije zwarte meisjens bezig, die der Europeaanen met blanke. De Moor zou zelfs niet eens van een blank meisjen droomen kunnen, als hij niet van een blank meisjen gehoord, ofgeene witte kleur gezien hadde. Als 00 Qtielques Bramines yivent éloignés de la fociétê & ce font. des imbecilles ou des enthufiastes üvrés a Voifiveté, ï la fuperjliHou, oii delire de la Mètaphyfque. On retrouve dans leurs dispules les mémts idéés, gut dans nos plus fameux Metaphyficiens, la fuiflance, Vaccident, la prUrité, la posterité, Vimmutabiliti, Tindivifibllité, i'amt vitale 9 fenfitr/c} ayec cette diference aan ges belles decouyertes font trés anciens dans TInie & qu'il n'y a. qnefort peu de tems que pierrb lombard, saint thom*s, leibnïtz, iiallebranche étonmient l'Europey fat la fécondité de leur génie, è treuyer toutes ces r/yeries,Hifloirc phüofophiqne & politique des Etablisfemens & du Coa> weree des Européens dans les deux Indes. T. I. L. A  OF lUBtEtïiNGSRS AG Té <ï> Als ik een fijner gevoel dan eert ander hebbe; als ik fcherper dan een ander ruik, als ik fterker hoore, zoo zal ik in deeze zinnen fterkere gewaarwordingen en in het brein fterker voorftellingen hebben. Dus zal ook de inbeeldingskragt levendigere voorftellingen kunnen bijeen brengen ; zij zal fterker zijn. Hierin ligt de eerfte grond der verfcheidenheid van de inbeeldingskragt. De ruuwe boer kan het . fijne van het fluweel niet zoo wel door het gevoel gewaar worden als de tedere' juffer; deeze aal de aangenaamheid der roos eerder door den reuk gewaar worden; zij zal dan ook van de fijnheid van het fluweel ert van den reuk van de roos duidlijker voorftellingen hebben dan de hoerden deeze voorftellingen zullen zig levendiger in haare verbeelding daar Hellen kunnen. De tedere gevoel-zenuwen der juffer liggen beweeglijker onder een weeker vel, èn de vezelen van haar brein zijn insgelijks ligter in beweeging of trilling te brengen dan. die des boers. Hierin ligt een grond der levendigere inbeeldingskragt der vrouwen. Ik beklaag de non, als haare inbeeldingskragt op aangenaame voorwerpen valt, die zij in het klooster ontbeeren moet. Hoe levendig zal zij het aangenaame vafl genoeglijke voorftellingen gevoelen! Ik beklaag haar met des te meer medelijden hoe meer voorftellingen zij tot verlevendiging haarer inbeeldingskragt uit voorheen verkregen zinnelijke gewaarwordingen in voorraad heeft. Ik beklaag haar even zoo als het gevoelige meisjen, dat  JuS VAN DE H * S T A S |ff lelijk is, en bij welk dikwijls de inbeeldingskragt des te werkzaamer en onrustiger is, hoe meer het lighaam van zinnelijke gewaarwordingen verilooken blijft. Een fijner gehoor is de oorzaak waarom wij zagter toonen beminnen. Traagere gehoor-werktuigen maaken dat men liever fterklüidende muzijkmag hooren. Die nu van de geboorte af aan, of door arbeid en opvoeding, hardgevoelige of ftompere zinnen verkrijgt, dier), ontbreeken ook ' fijnere gewaarwordingen, en gevolglijk ook fijnere voorftellingen, fijnere phamafiën. Vandaar is arbeid en lighaams - kragt de inbeeldingskragt meest nadeelig, maar de rust en eenzaamheid dezelve altijd zoo behulpzaam geweest. De Oosterfche volkeren hebben bijna alle, wegens deheldere en drooge lugt, zwakke oogen; zoo ook de' Noordfche volkeren, in welker landen in den winter aanhoudende fneeuw, en in den zomer heldere dagen en nagten zijn. Daarvandaan worden zij de zwakke kleuren naauwlijks gewaar en - worden alleen door een licht en verhoogd koloriet geroerd. Een fijn Europisch fchilderftuk van olie-verwen zien de Oosterlingen als eene verflenste of door rook bedorven fchilderij aan. Zoo als nu de oogen zijn, zoo is ook hunne inbeeldingskragt. Hunne fchilders vervaerdigen . enkel fterk gekleurde en verlichte beelden; zelden geeven zij die een halflicht. Schaduwen, fijnere fmeltingen, of diepzels in de fchilderwerken zijn hun onbekend. In Rusland heeft men fmaak  OF INBEELDINGSKRAGT. 21 fmaak in verguldzei, roode, lichte of roozeö. kleuren. Daar wij nu weeten dat niets dan denkbeelden, die eerst door de zinnen verkregen zijn, bij de werkingen der Inbeeldingskragt dus of zoo gebruikt worden, zoo zal ook het veld der Inbeeldingskragt des te uitgeftrekter zijn, naar maate 'er meerder door de zinnen verkregen beelden in voorraad zijn. Die fchilder is best bekwaam om tevinden, die veele fchildcrjjctt cnveele gefchiedenisfen gezien en geleezen heeft. Een gedicht wordt rijker in tafereelen, als de dichter veel gezien , • geleezen , gehoord en waargenoomen heeft. Het meisjen heeft wellustiger inbeeldingen, als het reeds veelerleie foorten van zinnelijke geneugten ondervonden ; of van dezelve gehoord of geleezen heeft. Hoe dikwerf zal wél de eenzaame, tot bevrediging der onrust zijner Inbeeldingskragt, wenfehen dat hij liever in het geheel geene, dan menigerleie zinnelijke lusten genoten hadde ? Eene andere oorzaak eener fterker of zwakker Inbeeldingskragt moet zelfs in het maakzel def hersfenen liggen. Eene Genie, een mensch van eene verhevene verbeeldingskragt moet beweeglijker hersfen-vezelen dan een ander hebben. De vezelen moeten fpoediger en ligter bewoogen worden, zoo dat'er levendige en menigvuldige denkbeelden ontftaan kunnen. De mensch heëft, onder alle dieren, de meeste hersfenen, en na hem de Aap. Eenen mensch, welken de hoofdschedel afgenomen ware , zoude men in eene B 3 föort  22 - VAN DE PHANTAS I-Ë» . foort van flaapzugt en ongevoeligheid kunnen brengen, zegt lapeironie, als men de hersfenen met de hand drukte. Krankzinnige, verftandlooze hebben een klein of hard brein gehad. De verfcheidenheid der Inbeeldingskragt zal dan hoofdzaaklijkophetmaakzel van het brein rusten. Men heeft waargenoomen dat menfchen, die eenen fcherperen reuk hebben, ook eenefterkereInbeeldingskragt bezitten. Hier zullen misfchien de aandoenlijkei reuk-zenuwen een teken eenergrootere prikkelbaarheid der hersfen vezelen geweest zijn. Dikwerf wordt aan de vezelen eerst door den invloed eener ziekte deeze beweeglijkheid bijgezet. Men kent de werkingen der koorts-hitte, waardoor de Inbeeldingskragt zoo zeer aangezet wordt. Een zeker mensch, die affchuwelijk door fcheurbuik aangeftooken was, was tot de fchoonfte en verhevenfle denkbeelden en zielskragten bekwaam,zegtzimmermanniijpechlin. Een ongezonde, door wormen en vraatlust gekwelde jongen hadt, geduurende zijne langduurige ziekte, een buitengemeen geheugen en meer dan middelmaatig vernuft; maar hij verloor beiden weêr, toen hij wederom tot gezondheid kwam. Somtijds bemerkt men bij lieden, die op fterven liggen, bijzonderlijk bij lieden van middelmaatigen ouderdom of jonge jaaren, eene ongemeen verheven verbeeldingskragt; dikwijls hebben zij het uur van hunnen dood vooruit kunnen zeggen. De oorzaak daarvan kan men in de voorgaande verhandelingen vinden. Kinderen, die verftandi- ger  Of 1NBEELDI NGSGRAGT. 2J ger, veel aanvalliger en rijper dan andere,zijn, worden gemeenlijk vroegtijdig oud of vroeg een prooi des doods! De dierlijke gisting heeft bij hen vroegtijdig de overhand gekregen , zou brinkmann zeggen. Zij hebben misfchien vroeger kroeze en drooge vezelen, of verfijnd phlogiston gehad. Eene grootere hoeveelheid phlogiston, of een vlugtiger, meer verfijnd of drooger phlogiston, benevens een tot eene ligte trilling gefchikt maakzel der vezelen zal hier misfchien wederom het hoofdzaaklijkfte zijn. Daarvandaan vermeerdert wijn en hitte de verbeeldingskragt. Ik bragt ééns enige nagten flaaploos door; eindelijk zag ik, al waakende, als ik flegts de oogen wilde fluiten of niet geheel opmerkzaam was, de wonderlijkfte verfchijningen van a'llerleie gezigten voor mij. Welke inbeeldige misleidingen zwee* ven den koortfigen voor oogen! De eenzaamleevenden in heete landen, die men altijd nog duizenden vinden kan, hebben, na lang waaken en diep denken, de wonderlijkfte verfchijningen. In heete lugtftreeken is de verbeeldingskragt gemeenlijk al te levendig, buitenfpoorig of onnatuurlijk. De pau meent de oorzaak daarvan best ontdekt te hebben (a). De zonderlingfte en tot hier toe minst bekende werking eener aan- hou- 00 RStherchtrs fur lis Egyptiens & Ut CMnois i". I. f. 304* B4  TAV DE PHANTASIE houdende hitte in brandende lugtftreeken is deeze». dat de menfchen minder flaapen dan in gemaatigde ftreeken, en veel minder dan in de Noordlijke landen. Bij de inwooneren van Noordlijke landen fcbijnt, zegt hij, de levens-warmte meer omtrent het hert en de maag zaamgepakt te Zijn, waarvandaan het dan ook koomt dat de Groenlanders en Esquimaux altijd langer dan andere flaapen. Boerhave, zegt hij verder, heeft reeds waargenoomen dat de flaap bij alle ■warmbloedige dieren waarfchijnlijk minder wordt naar maate de zwakheid van de maag vermeerdert; want in heete lugtftieeken zou de zwakheid van de maag zoo groot zijn, dat fchier niemand lang, zonder ziek te worden, zoude kunjien verteeren, wanneer de Natuur daar niet door menigvuldige fterke fpeeerijachtige planten, welke zij overvloedig gebruiken, voor de menfchen gezorgd hadde. Uit dit alles trekt nu de yAlJ het gevolg, dat de bewooners van zulke flreeken ongemeen verfijnde zenuwgeesten, phlogiston , beweeglijke vezelen, of wat het dan zij, hebben moeten, wijl zij minder rust of flaap daia andere hebben, wijl niets dan de natuurlijke of* kundige, door geneesmiddelen verwekte, flaap de levensgeesten of het werkzaam verfijnd phlogiston bezig houden kan. Het geen men bij onzo dichteren enthufimmus of geestdrift noemt is bij her. eene geweldige verrukking; de buitenfpoorigfte uitdrukkingen koomen hem nog niet fterk genoeg voor om dat geen, aftefchilderen, dat zij soes?  at ÏNBERKDÏNGS K~ft A G T. ' ineenen te zien of te gevoelen, zoo, dat de verzen van pindarus bij de hunne nog flegts kruipend profa fchijnen. Daarvandaan ontflaan die buitenfpoorige leenfpreuken, zinfpeelingen, die hersfenfchimmige fchilderingen van de Oosterfche konftenaars. In de heete landen zi*n dan ook de droomerijen en verfchijningen zoo zeer in zwang geraakt, dat men naauwlijks eene gebeurtenis verhaalen zal zonder 'er He eene of andere verfchijning in te mengen. Deeze fmaak hadt zig ook eens tot onder de Grieken en verder verbreid. De kragt der meeste kruiden, de uitkomst der meeste gebeurtenisfen waren altoos den Koningen in den droom of door verfchijningen geopenbaard geworden. Alexander hadt, volgens het verhaal van d i oHoRUSjin eenen godlijken droom, door eene verfchijning, een tegengift tegens de pijlen der Indiaanen leeren kennen. Zejfs pena in Frankrijk gaf voor dat hem de kragt van de klisfen wortel door den hemel in een gezigt ware geopenbaard geworden. Ligt beweegbaare, enigzints weeke vezelen, gelijk de bloedrijke heeft, of gelijk de juffers die meest hebben zullen, benevens warme, vloeibaare, ligt beweeglijke vogten zijn goed voor fneile, aangenaame verbeeldingen; het zijn vrolijke, goedhartige lieden, doch die gaerne van verandering houden. Vezelen, die wat drooger zijn, een werkzaam , veelligt enigzints droog phlogiston, wat dikkere warme vogten zijn goed voor hevige en aanhouB 5 de&-  dende inbeeldingen. Zulke lieden brengen da meesterftukken van geest voort. Het zijn Genieën* vuurige koppen. Vezelen, die droog en prikkelbaar zijn, waarbij eene zwaarmoedige of belemmerde beweeging der vogten is, daar zig in beiden weinig hitte en levendigheid vertoond, zijn de zwarte inbeeldingskragt eigen. Men droomt niets dan fchrikbeelden. De Engelschman doodt zig uitfpleen, de Franschman als hij vapeurs heeft; gebrek aan lighaarnlijke bezigheden maakt ons over treuxige omftandigheden nadenkende en ons leven moede. Creech fchreef eene verklaaring over xucretius; hij zettede op zijn handfchrift: NB. Als ik deeze verklaaring zal geëindigd hebben tnott ik mij 'verhangen. Hij heeft zig ook werklijk, naar het voorbeeld van zijnen fchrijver, uit verveeling omgebragt. Men hadde hun, zegt een Wijsgeer, ovidius ter verklaaring moeten geeven. Daar zijn geheele geflagten geweest die zelfsmoorders waren, even gelijk 'er geflagten met twee of zes vingeren, met hoornachtige uitwasfen, of zoo als "er voortgeplante domkoppen geweest zijn. Wie zou dan hier het phyfieke des zelfsraoords of het treurige 'van de Verbeeldingskragt in het maakzel van het brein en in de gevleidheid der vogten en .vezelen miskennen ? Het is niet mogelijk dat in de zinnen eene gewaarwording, noch in het brein eene voorftelling of handeling omgaa, zonder dat een zeker getal hersfen.' of zenuw-vezelen bewoogen of in haa-  O? ÏNBBELDINGSKK.AGÏ 91f iaare ftemming of Helling veranderd worde. Ik heb bij fpieren en zenuwen eenerleie foort van werking gefteld. De vezelen van beiden hebben haare prikkelbaarheid, uit welke, naar de verfcheidenheid van haar maakzel, bij elke eene eigene werkzaamheid fpruiten moet. De werking van de fpier is zigtbaarer dan die der aller? tederfte vezelen der hersfenen of der zenuwen en egter vermoede ik eene gelijkheid tusfchen die beiden. Het is dan waarfchijnlijk dat, bij de bezigheden der hersfenen ■> derzelver vezelen ge» prikkeld, in trilling gebragt, gedwongen, gefpannen, ontfpannen, onder eikanderen bewoo» gen, namelijk op deeze of geene wijze anders gefteld worden, dan wanneer de ziele zig ledig houdt. Nu weeten wij dat de fpier- vezelen door oefening geprikkeld, tot flingerende of trillende beweegingen gereder gemaakt, uitgezet, gelpannen, droog of opgezwollen worden, doch dat zij weder ontfpannen of verllapt worden, wanneer zij in rust zijn: waarom zou men niet in het brein en in de zenuwen even zulke veranderin* gen mogen vermoeden? Verfcheiden waarneemingen fchijnen mij deeze gistingen waarfchijnlijk te maaken. Door herhaalde oefeningen kan de neiging tot trillen, deflingeringenin de vezelen van het brein ongemeen vermeerderd worden. Daaruit ontttaat eene zeer fnelle en levendige Verbeeldingskragt. Daardoor wordt onze verbeelding meer en meer werkzaam, hoe meer zij geoefend is geworden» De  58 VAN BE ftfANÏAS1Ï De Juffer, welke fijne en aandoenlijke zinneif heeft, bij welke de hersfen - vezelen eene gefchikte beweeglijkheid hebben, zal eene levendigere verbeelding verkrijgen, hoe meer zij dezelve door het leezen en door opmerkzaamheids geoefend heeft. Nu zal zij zig, naar de neiging van haar temperament en haars ouderdoms, met aangenaame of treurige beelden op het levendigst bezig houden. Met welke beelden vol van het vuurigfte verlangen zal dan de levendigheid der verbeeldingskragt eene jungc weduwe martelen? Veelligt ligt hief in eene van de oorzaaken, waarom men meest van de vrouwen, die beleezenheid en daardoor' eene geoefende verbeeldingskragt hebben, met opzigt tot de huwelijks-trouw, juist niet veel goeds fpreekt. Of de man bevindt zig ten minften meermaalen in het geval van vreemde Vlammen te moeten blusfchen, daar haare verbeeldingskragt zig niet eigenlijk zoo zeer met die omftandigheden vermaakt, welke het lighaam ondervindt. Haare levendige en beluste verbeeld ding zal haar altoos vreemde fpijs fmaaklijker dan de gewoonlijke afmaaien. Hierdoor verklaare ik waarom vroedvrouwen, welker verbeelding aanhoudend door het werk van haar beroep met menigvuldige voorftellingen gaande gehouden wordt, zoo gaerne, al zijn zij reeds bejaarde weduwen, wederom jonge rustige mannen trouwen. Een gefchikte aanleg der hersfen-vezelen tot levendige of overdreven beelden en oefeningen veroorzaakt menigmaalen zulk eene vaerdigheid m  91 INBEELDINGSKRAGT. In de bezigheden der verbeeldingskragt* dat de verhevenfte denkbeelden zig zoo ligt als de dage» lijkfe vertoonen. Corneille zoude ziine verhevene en pragcige gedagten met meer gemakkelijkheid dan racine zijne ligte en natuurlijk -vloeiende werken nedergefchreven hebben. Den Spanjaard, den Oosterfchen dichter zullen veel■ ligt zijne verhevene buitenfpoorigheden zoo ligt • als den natuurlijken gellert zijne fabelen geweest zijn. De verheven metaphylifehe grillen van eenen m alle er anciie en eenen des CARTEs,hunne diepzinnigfte befpiegelingen,of de werkingen1 eener llerke verbeeldingskragt zullen hun misfchien, door oefening en hun daartoe gefchikt maakzel van vezelen zoo ligt geworden zijn als eenen anderen de ligtfte natuurkundige nafpeuringen. Zij waren groote mannen, zegt men, van welke men weinige waarheden leert Want, om het in het voorbijgaan te zeggen, de metaphyfifche grillen zijn gefchikter om aanhangers onder verhitte koppen te verwekken dan om waarheden te ontdekken (è). Ds 00 Le Sièclt V A N T5E FHAfJTASIE ' De Heerén Geleerden, die hunne verbeeldingskragt in oefening houden, en daardoor eene Merkte en vaerdigheid van dezelve verkregen hebben, bezitten deeze voordeden dikwerf niet zonder -onrust. Tegenfpoeden doen hen dubbel lijden. Wellustige voorftellingen zijn bij den eenzaameri geleerden veel levendiger dan bij andere menfchen. Daarvandaan koomt het dat bij den eenzaamen geleerden de theoretifche wil dikwerf beter is dan wanneer het tot de daad zelve koomen moet. Hij reist, als hij enigen tijd afwezig geweest is, vol levendige voorftellingen en aandoeningen naar huis; hij denkt nu in zekere voorneemens een Hercules te zijn, terwijl daarna deeze begeerte afneemt, als hij zijn wezenlijk voorwerp voor zig heeft, welke begeerte dan, helaas! dikwerf flegts met zeer weinig bevredigd wordt. Daarentegens worden ruuwe, aan den arbeid gewoone menfchen, welker verbeeldingskragt door leezen of denken minst geoefend is, Ce n'ejl que dans les ouy rages de newton, de musschen- broek, de hartzoeker & de nieqwentyd qu'on a trouvé des preuves, fatisfaifantss de l'exifence ffun Etre fouyerai■ vement intelligent, Graces aux travaux de ces grands hommes, le Monde n'ejl plus un Dieu : c'efi une machine, qui a fes roues, fes cordes, fes poulies t fes rejforis & fes foids. V. Penfëés Pliif Jcirophio,ues,^.gö.  9 f ÏNBÉSLBINGSKRAGf. §t fs, minder wellustig dan andere die 'denken, maar zij zullen in ftaat zijn bij gelegenheid te toonen wat men van fterke mannen verwagteii kan. De jaloerfe kan hieruit afneemen welk eene vrouw voor hem de gefchiktfte zij. —»■ Maar wie zou in onzen tijd nog jaloers mogen Wezen ? De door oefening verkregen beweeglijkheid of geneigdheid der hersfen-vezelen tot trillende flingeringen kan dikmaal zoo verre koomen, dat men veele nagten flaaploos louter in inbeeldingen doorbrengt. Men vervalt eindelijk tot zinneloosheid, tot dolheid, en wel des te eerder, hoe zwaklijker en beweeglijker het maakzel der hersfenen is. „ De Muzijkkundigen en Schilders," zegt ziMMERMAN, „ waren in alle tijden tot „ hun eind bewijzen der buitenfpoorigheden, tot „ welke eene al te fterk verhitte verbeeldings4, kragt de menfchen brengt. Renoncini," zegt hij, „ wilde in Dresden vliegen; hij fteekt „ af uit een venfter van de derde verdieping, „ viel, gelijk het behoorde, op de ftraat, en j, brak beiden de beenen Zoo kunnen ook zekere verwijtingen van gruwelijke wandaaden de inbeelding zoo levendig onderhouden en in onrustige beweegingen zetten, dat men eindelijk werklijk dingen voor zig ziet, die C«) Von ür Erfahring. ff, T!i. JF. £. 12  pk TAN DE PtJANTASIE die 'er niet zijn. Theodoricus zng in den kop van eenen visch, die op zijne tafel opgezet wierdt, het hoofd van den, door hem op eene ©nrechtvaerdige wijze ter dood gebragte , simmachus. Eene vrouw wierdt befchuldigd van haaren man vermoord te hebben; zij loochende het; men toonde haar den rok van den vermoorden. Haare verfchrikte verbeelding ftelde haar het beeld van haaren man voor; zij werpt zig aan zijne voeten, en wil hem kusfen; zij zegt den rechteren , dat zij haaren man gezien heeft. -De vreesachtige zal bij nagt overal zwarte of vuurige.mannen zien; de geheim-kramer ruikt overal geheimen. Eene verllapping en daaruit fpruitendö traage : -werkloosheid kan in de vezelen van het brein - zoo goed als in die der fpieren mogelijk zijn. Slappe vezelen zijn niet vermogend tot de behoorlijke beweegingen; zij zijn minst prikkelbaar. Men gevoelt eene traage matheid in het denken, ,eene ongefchiktheid van het brein, welke dik»werf door wijn en prikkelende dingen weder werkzaam gemaakt wordt. Hoe veele zijn eerst op liet gebruiken van wijn of koflij weder tot werkingen der verbeeldingskragt opgewekt geworden? Bij den fterkften graad van deeze verllapping vervalt men in eene gedagtenlooze onverfchilligheid, in een onvermogen tot denken en handelen, gelijk reeds menig een geleerde ondervonden heeft. Es opus heeft met recht de kragten des geests bij eenen gefpannen boog verge»  • f inbeeldins1kra6f. 33 geleken. Wordt de boog te lang ofte derk gefpannën, zoo zal hij eindelijk verflappen of breeken; dan is hij in des jagers hand een onnut tuig geworden. Men heeft onnozele en andere dik. wijls, kort voor hunnen dood, verdandiger zien worden en juist daar uit hunnen dood voorzegd, tot bewijs dat de fchranderheid der ftervende uit eene hitte, aandrijving der vogten en opwakkering der hersfen - vezelen ohtftaat. Het kan ook zijn dat de vezelen van het brein in de aangenoomene beweeging bijna dram blijven liaan, even als eene fpier, die in haare zaamentrekkingblijft, zonder op den behoorlijken tijd weder te ontfpannen. Hier moet eene foort vaa verukking ontdaan. Men vergeet zigzdven ; men hoort en ziet niet meer; men is geheel ge! dagte of verbeeldingskragt. In deezen toedand mogen zig de hersfen - vezelen van archimedes bevonden hebben, toen hij van eenen hem verrasfchenden foldaat vermoord wierdt, of toen hij naakt uit het bad fprong. Daar kan ook eene droogheid, eene dijfheid, of hardheid, even als in de fpieren, in het brein voortgebragt worden. Mn.ton was door de flerke fpanning van zijne verbeeldingskragt den gantfchen zomer buiten daat om te denken. Door rust en een vogtiger jaargetijde moest deeze' droogheid, weder verminderd worden. Deeze droogheid en dramheid kan eene natuurlijke werking des ouderdoms zijn, die door derke fpannmgen vroeger verkregen wordt, Dit is het ge. . 11 ■ D«l' C v val  3* VAN DE 9'U A N"T A'S'I 8 val van veele Geleerden, die, na fterk denken, eene hitte, droogheid, fpanning in het hoofd, vuufvónken en diergelijke ondervinden en eerst, na rust genoten te hebben, weder tot behoorlijke verftandskragten koomen. Hier zouden verhittende dingen kwaad gedaan hebben. Eene bevogtigende zagte leefregel en rust des gemoeds zouden de beste werking doen. Ik heb eens zelf ondervinding van het tegendeel gehad. Ik had veel geftudeerd. Ik wierd verdrietig en dagt nagt en dag over mijne zaaken in hitte en rustloosheid. Ik maakte daarbij nog een fterk misbruik van verhittende wijnen, om mijne grillen te verdrijven. Eindelijk gevoelde ik eene droogheid van hersfenen. Ik zag veele vuurvonken; dikwijls verloor ik onder het vertellen, het geheugen. Mijn voorhoofd was fchraal en droog. Door flaap , rust en eene betere leefregel verdweenen deeze toevallen na enige dagen weder. Eene volkoomen hardheid der hersfen-vezelen maakt verftandloosheid, ftompheid. Daarvandaan is bij diergelijke menfchen door moagagen andere het brein meestentijds verhard gevonden geworden. Wij hebben hier voor reeds van eene zekere harmonie, of zaamenftemming onder de vezelen der zenuwen en van het brein gefprooken. Men heeft daaruit verfchoidene werkingen van de verwanrfchap der denkbeelden gezogt te verklaaren. Deeze harmonie of fijmpathie fchijnt bijzonderlijk bij de werkingen der Inbeeldingslaagt waarge. U0O-  O F INBEEKDINGSKRACT. 3$ Hoornen te worden. Men ontdekt die onder de vezelen van het brein, zoo dat veele vezelen deel aan eene fpanning, trilling, of beweeging neemen, als enige levendig met zekere denkbeelden bezig gehouden worden. Men neemt ook tusfchen de vezelen van het brein en de vezelen der overige beweegings- of gewaarwordings-zenuwen fijmpathie of zaamenftemming waar. Van daar gevoelt men fpoedig eene fpanning, of meermaalen eene verzwakking, ontfpanning, of werkloosheid dec meefte vezelen of zenuwen van het overige van het lighaam, als men diep in de befchouwing van een eenig voorwerp verzonken is. Uit dit zaamengevoel der overige zenuwen koomt hec voort dat dikwerf de zinnelijke gewaarwordingen; haare kragt verliezen. De denker gevoelt niet dat hem eene ftoutmoedige vlieg over den neus omwandelt; hij hoort niet, hij ziet niet, hij gevoelt honger noch dorst. Men vergeet zigzelven bij diepzinniger inbeeldingen ; fchier als of andere zenuwen behoorlijker wijze haare kragt, haare werkzaamheid ook nog die zenuwen, welke bij deeze inbeelding bezig zijn, tot hulp toebrengen moeten, naar de anders zoo algemeene regel in de dierlijke huishouding; daar prikkeling is, is toevloed. Van de zaamenltemming der zenuwen koomt het dat de pijn of de treurigheid de borst te zaamentrekt en dat zij bij het vergenoegen vrijer en ruimer wordt, Men heeft altoos de wonderlijkfte voorbeelden van de werkingen der Inbeeldingskragt op het lighaam verhaalt. Ca De  $6 van de ïhantasis De ftomme zoon van cresus zou door fterke inbeelding de fpraak gekregen hebben. Uit de werkingen der Inbeeldingskragt willen de Wijsgeeren veele gewaande wonderen , verfchijningen en betoveringen verklaaren. Maar s l i n i u s zal het ons niet kwalijk neemen , als wij, tot troost aller bruiden en bruidegoms, niet gelooven willen't geen hij van lucius cos sitiüs verhaalt dat hij hem door eene hevige werking der Inbeeldingskragt op zijnen bruiloftsdag van eene vrouw in eenen man hebbe zien veranderen. Daar zou eens een Treurfpel - fpeeler door eene al te levendige voorftelling zijner rol op het toneel geftorven zijn. Het is dan ook waar dat de kragt van gewaar te worden, voorftellingen of inbeeldingen te verwekken met de kragt der fpieren , of met de kragt van het hart in een zeer naauw verband ftaat. Men kan aanneemen dat dezelfde prikkeling in de brein-vezelen eene voorftelling, en in de fpier-vezelen eene beweeging van eenen diergelijken aart, en dus enkel wegens de verfcheidenheid in de vezelen der fpier en des breins, eene verfchillende werking voortbrenge. Dit ontdekt men aan droomende en waakende. Men laate de inbeelding bij beiden met het beeld van een fchoon meisjen verhit worden, zoo zal 'er ook in den omloop van het bloed en in de teeldeelen eene zaamenftemmende beweeging zijn, en zoo ook in het omgekeerd geval, daar wij dooide prikkeling van fcherp of ziedend zaadvogt wel. lus.  of inbeeldingskb.aot. j£ lustige verbeeldingen zien ontdaan. Men weet, zegt sulzer, dat een Grieksch Toneelfpee'.er in toorn, waarin hem eene verdiclv.e rol gebragt hadt, zijnen bedienden doodde. Tk lees of denk; jets aangenaams; ik ontdek eene nieuwe waarheid ; ik heb mijn verdand met nieuwe en aangenaame beelden verrijkt; dan gaa ik vruiijk san mijnen lesfenaar zitten; ik ben opgeruimd en lugiig van lijf; ik zing, ik adem en verteer beter. Doch als ik zinneluuze drooge dingen hoor, cf lees, zoo gevoel ik verveeling; ik word traag, bleek en kragtloos. Ik gevoel winden; ik gaap; ik word flaperig. Een rechtsgeleerd Betoo^tchrift, een onverdandig gezelfchap en een Cuiicilium medieum zouden hier meermaalen op mij eene gelijke werking doen. Men gevoelt aangenaame gewaarwordingen bij het nadenken, als ons onze onderzoekingen gelukken. Daaremcgens heeft men eenen gr>nJ tot droefgeestigheid bij Geleerden daarvan afgéleid , als zij droefgeestig van boeken of van navorfchingen gefcheiden > ijn , die zij niet verdaan , of uit welke zij geen duidlijker begrip der dingen verkregen hebben. Elke verveeling, elke neêiflagtigheid of verdrietigheid geeft mij duizelingen, winden, beangstheid, een zeker angdig onvermogen van te flikken, of zij geeft mij dat men vapeurs heet, mijne maag raag dan ledig of met fpijzen gevuld zijn. Deeze toevallen beginnen , na het loozen van enige winden raar boven , weder te verminderen. Winderigheid of het oprispen van winden is eene terugC 3 trek-  2* VAN DE PHANTASIE trekkende beweeging van de maag en der darmen, welke,bij zwakke, ligt prikkelbaare maagen, van het eeten van verfcheiden dingen, of ook enkel door krampachtige trekkingen der maagzenuweri, die dikwijls op de geringde ongefteldheid des gemoeds volgen kunnen, veroorzaakt wordt. Van daar ontftaat in eens het oprispen van menigvuldige winden, of de drukking in de benaauwdheid van opgehouden winden in de maag, van welke men kort te vooren geen fpoor gevoelde. Daarvandaan kan men door aanhoudend nederdrukken de winden weder naar onderen op de behoorlijke wegen brengen. Eene verflapping en daaruit ontftaande traage . ■werking der hersfen-vezelen zal ook met eene flappigheid der vezelen van de maag , van het hart en andere fpieren verzeld zijn. In dit geval zal zig tissot bevonden hebben , toen zijn hoofd onbekwaam om te denken, zijne maag pngefchikt tot de fpijsverteering en zijn lighaam kragtloos was, Ik herinnere mij dat ik eens aan tafel zat en mij zeer diep aan zekere inbeeldingen overgaf; het waren aangenaame voorftellingen, die ik maar al te levendig gevoelde. Ik befpeurde in eens eene oogenbliklijke verrukking; ik gevoelde een plotslijk onvermogen van te flikken, te fpreeken, mij te beweegen. Ik kon op dat oogenblik niet naar het glas wijn reiken, waarmede ik mij helpen wilde. Doch deeze verrukking was, gelijk; ik gezegd heb, zeer kort en voorbijgaande. Het  01? INBEELDINGSKRAGT. SS* Het koomt mij voor dat hier het geval heeft plaats gehad dat de vezelen in haare beweeging of (tand fchier verftijfd zijn ftaan gebleven en andere vezelen der fpieren in eene zaamenflcmmen» de verftijving medegefleept hebben. Dit oog. bliklijk toeval is mij naderhand nog meermaalen wedervaaren. Ik was niet in onmagt, of gel eel van mijzelven geraakt, wijl de vezelen, tut Ievensbeweeging nodig, misfchien niet genoeg mede zaamgcltemd hebben ; doch dit koomt mij voor het geval bij eene onmagt te zijn. Mij dunkt een zeker voorbeeld zou mij hierin tot tewijs kunnen dienen. Een jong mensch, die kloekmoedig, tamelijk fterk en van een choierïesch temperament was, die zig nu ijverig aan het denken gewende, zat bij voornaame lieden aan tal L Het gefprek viel op het adeiiaaten ; men fprak van het onderfcheid van den fnepper en het ncet; daar wierden voorbeelden van mislukkingen bijgebragt, waarin de flagader was gekwetst ge. worden. Een van het gezelfchap, die voorheen in Italip geweest was, verhaalde van de o ekwaamheid der heelmeesters aldaar, bij welkt net iets gewoons was vier of vijf maal mis te liaan en daar, volgens de algemeenegewoonte, de adergelaatene te bed gaan leggen en zig fchier ter dood bereiden moest. Over het algemeen hadt dit ge* fprek over het aderiaaten, gelijk het menigmaa. len met gefprekken aan tafel gaat, wat lang geduurd. In eens hoorde men van den voorgemel. den perfoon eene fterke fnorking (eene diepe C 4 uit-  f« VAN" DE PHANTASIE uitademing). Hij ftrekte zijn hoofd agterover, liet het wit van verdraaide oogen zien, en zonk geheel onmagtig in flaauwte. Ailes verfchrikte over deeze ónvenvagte omftandigheid, van welke niemand de oorzaak wist. Men fprong toe en fleepte den ohmagtigen om ; de een fpattede hem ■water in het aangézigt; een ander greep eenewaferflesch en goot hem water over de kruin. Hij kwam weder tot zigzeïvën en vroeg wat men met hem voor hadde; het was hem even als of hij geflaapen hadde en als of men hem uit jokkernij hadde willen nat gieten. Hij kwam weder geheel bij en verhaalde toen dat z:jne gahtfcL'e onmagt yan het gefprek over het aderlaaten gekoomen was Dit was hem reeds enige reizen, fchoon niet in zoo groot eenen graad . overgekoomen. Hij hadt zig nooit eene ader iaaten openen; hij kon zien hangen en onthoofden? hij kon gewonden in hunne wonden pezigtigen ; hij kon het bloed van iemand, die adergelaaten was zonder fiddering aanzien; doch alleen de werktuigen van het aderlaaten of de behandeling derzelve kon hem van zigzelven brengen. Hij voegde 'er bij dat hij zig reeds lang tegens den invloed van het gefprek door het opzoeken van andere denkbeelden verzet hadt; dat hij enige maaien gewenscht hadt van tafel te zijn, dewijl hij zig yoorgefteld hadr dat hij het gefprek misfchien niet zoude kunden uitftaan. Enige reizen hadt het gefchenen , zeide hij, als of men van iets anders zoude hebpen gaan fpreëken, waarover hij zeer verblijd gé- yveest  OF INBEELDINGSKRAGT. ft weest was; maar in eens was het lancetten- gefprek weder veel heviger geworden; nu hadt hij zig eindelijk geheel aan de gedagte van het aderlaaten en het kwetzen van de fiag-ader overgejgeeven. Zijne inbeelding was hier mede op het jevendigst bezig gehouden en in de ukerde beweeging gezet geworden. Daarop , vervolgde hij, hadt hij iets zuurs uets van den wijn, dien hij gedronken hadt) in den mond gekregen; zijn brein was hem als met eene wolk overtogen geworden en nu hadt hij gewenscht uit de kamer te wezen, waarop dan de onmagt met de verhaalde omdandigheden gevolgd was. Dat bij eene flaauwte eene zekere uitzetting uitdrekking, of verdij ving van de tot beweeging van het hart en de ademhaaling benodigde vezelen aanwezig zijn kan, fchijnt mij toe uit deezen grond niet geheel onwaarfchijnüjk te zijn , wijl een jong mensch, die misfchien nog in zijnen wasdom was, onvoorziens, zonder bewustheid van zigzelven, van eenen doel in onmagt Viel, terwijl hij op denzelven dondt en zig naar een zeker voorwerp in de hoogte uitrekte. Eene door eene heviger werking der Inbeeldingskragt te weeg gebragte grootere prikkelbaarheid, of trillende beweeglijkheid der hersfenvezelen kan in de overige vezelen van het lighaam denzelfden toedand voortbrengen. Daarvandaan koomt het dat Geleerden doorgaans zoo gevoelig zijn. Darmen, maag, fpieren, alles is prikkelbaarer bij hen dan bij andere, als niet C § reeds  (J3 VAÜf DE PHANTASIE reeds zekere deelen tot eene geheele verflapping, of tot eenen lamachtigen toeftand gerakt zijn. De donr de voorftelling der liefde geheel verhitte cf overfp inde inbeelding bragt bij den geestrijken RAi'HAtL ook andere deelen in zulke heftige zaamenitemmende beweegingm, dat hij zig in eenen nagt dood geliefd heeft. Eene mi.itieke liefde ■> kluizenaars befpiegelingen kunnen even zoo den geest en het lighaam bederven. Lkden, welker inbeelding altoos levendig werkzaam is^ ♦eeren uit, als zij zig geene verftrooijirgen maaken en meester van hunne hartstogten zijn. Ik heb eens waargenoomen hoe walglijke voorftellingen, welker oorfpronglijke beweeging in de hersfenen was, in am-ere deelen eene even zulke afkeerige werking te weeg bragten. Een Vroedmeester van eenen jeugdigen ouderdom moest eene kraamvrouw verlosfen. De kraamvrouw was zoo lelijk, en alle de overige cmftandigheden zoo morsfig en walglijk, dat het brein van den Vroedmeester met niets dan walglijke en lelijke beelden aangevogten wierdt, welke hij met den grootften tegenzin moest van zig werpen. Deeze onderdrukkende werkzaamheid van zijne verbeelding hadt misfchien op zekere deelen haaie meefte zaamenftemmende werking gedaan. Hij kon, tegens zijne gewoonte, in agt dagen niet dat veelligt menige wakkere vrouw alle avonden wenscht. De beweeging of eene bijzondere ftemming der hersfen-vezelen kan dan in de overige vezelen  OF INBEELDINGSKRAGT |J !en der zenuwen en fpieren eene overeenftemmen. de beweeging veroorzaaken, gelijk men ook integendeel van het verband der uitwendige zenuwen met de hersfen - vezelen en met andere inwendige zenuwen daaglijks overtuigd wordt. Zonder dat verband zouden veele verfchijnzelen van de gevoeligheid bij de menfchen niet te verklaaren zijn. Ik zie twee paerden tegens eikanderen rennen , of ik zie twee menfchen met drift en hevigheid worftelen ; ik word driftig , ik befpeur eene inwendige beweeging in mij, ik neem aandeel aan den wedloop en arbeide in mijne ziel en lighaam met de worftelende. De gevoelige Juffer ziet lieden vegten, of ziet gewonde en zinkt in onmagt. Men hoort muzijk, dat ons treurig, of weenend maakt; van ander muzijk worden wij vrolijk en levendiger, of ligter in alle on. ze fpieren; van menig worden de tanden ftomp. Men kittele mij aan de voetzooien en alle zenuwen en fpieren willen in ftuiptrekkingen geraaken. Men verhaalt van zekere visfehen dat hen een zeker digt over het water gefpeeld muzijk zoodanig zoude bezig houden, dat zij zig zonder moeite laaten vangen. Quintilianus heeft reeds lieden , welke eene treurige rol op den fchouwburg fpeelden, weenende van het toneel zien gaan. Van de zaamenftemming der hersfen- en zenuw-vezelen koomt het ook dat lieden, die door onmagt, door fchrik, of enige andere oorzaak in flaauwte .gevallen zijn, eerst weder bijzigzelven koo»  4A VAK DE PHANTASIE koomen, als zij bij hunnen naam geroepen worden. De gewaarwording van het geluid, dat bij de uitroeping van den naam in het oor ondervonden wordt, doet de met hetzelve in verband ftaande vezelen van het brein fterker trillen dan andere gewaarwordingen van den reuk of van het gevoel. De bij de voorftelling van den naam, welke gehoord is, in trilling gebragte vezelen brengen nog andere daarmede zaamenftemmende vezelen mede in beweeging, waardoor verfcheiden vermaagfehapte denkbeelden opgewekt worden. De mensch herinnert zig de plaats daar hij is, het gezelfchap en eindelijk zigzelven, namelijk, hij gevoelt weder dat zijn lighaam een van andere onderfcheiden lighaam is, of hij wordt zigzelven bewust. Men heeft in ziekten verfcheidene en dikwerf wonderlijke bewijzen van de zaamenflemming der hersfen-vezelen met andere gevoel vezelen aangetekend. Lek tin verhaalt in zijne WaarneeBringen van iemand, die in de jeuk ziekte de vraatzugt hadt. Hij ijlde en andwoordde op alles met moeite en verward, behalven wanneer men van fpijzen fprak, wanneer hij dezelve behoorlijk vraagen kon. De gewaarwording van den honger in de maag zal misfchien zekere vezelen in de hersfenen tot eene ligtere. beweeging te regt geftemd hebben. Het noemen van de fpjzen bragt dan fpoediger eene behoorlijke voorftelling en een verlangen voort dan door het noemen van andere dingen gefchieden konde. £ij eenen an»  er I « ! £ U D I S I i I U-0 T. «ij deren nam men de duidlijkfte werking der ha?» monifche zaamenftemming , bij eene beweegmg der voorftellings ■ vezelen, op de beweeging der fpieren waar. Een jongen, die den geeuwhonger hadt, en die niet gaan kon, kwam egter de lengte eener kamer voort, om bij befchuit te koornen, zegt lentin O), daar hem anders niets tot gaan konde brengen. In het eerfte geval wierdr, op de gewaarwording van het gehoor bij het noemen van de fpijzen, in het ander op de gewaarwording van het gezigt bij het zien van de befchuit, in de hersfen-vezelen eene beweeging',of voorftelling, en dan in het laatfte geval nog eene kragt,of beweeging in de fpier-vezelen voortgebragt. Ik heb een meisjen gekend, dat uit liefde gek geworden was. liet fprak verftandig en redenlijk zoo dra het geliefd voorwerp tegenswoordig was; en het verviel weder tot gekheid, als haar geliefde haar uit het gezigt week. Het verband, of de zaamenftemming eniger vezelen is altoos fterker en duidlijker dan bij andere , even gelijk ook de gewaarwordings- vezelen in de zintuigen niet dezelfde werking op de voorftellings- of herinnerings-vezelen van het brein maaken. Hier zal misfchien in de verfcheidenheid van maak zei, gelijkheid, verwijdering, verbinding en diergelijke eene oorzaak liggen. De £*) Btobachtungen, #-109.  4» VA» DE PHANTASIÉ De nabijheid, of een gelijk maakzel van de zenuw -vezelen in het oog met die in het brein zal misfchien ook , benevens de door het zien duidlijker en uitgeftrekter gewaarwordingen des voorwerps, daartoe medewerken, dat de gewaarwording van een voorwerp, dat men gezien heeft, eenen duidlijker indruk in het brein, en dus eene duidlijker beweeging in enige vezelen van hetzelve maakt dan de gewaarwording van hetgeen men geroken heeft. Deeze duidlijker of fterker indruk geeft daarna ook weder aanleiding tot eene gezwinder en levendiger herinnering en inbecldingsk ragt. ,, Eenen toon," zegt sulzer (u) „herinnert men zig ligter dan ,, eenen reuk, en denfmaakvan eene zekere vrugt ligter dan eene gewaarwording van het gevoel. In de zonne-hitte is het zeer zwaar zig den „ winter-vorst flegts met enige levendigheid te „ herinneren, en het onderfcheid tusfchen het denkbeeld van vriezen en werklijke vorst, is 0, bijna oneindig groot." Het kan gefchieden dat, door middel van het verband der zenuwen, bijna alle vezelen des lighaams door zaamenftemming geroerd worden. Zulks kan door de werking der Inbeeldingskragt op het overige des lighaams, of door uitwendige gewaarwordingen veroorzaakt worden. Men zegt dan, Vermischtt PUI. Sebtiftfn, S. 63.  of 1 n b ë e l 0 i ngs gragt. 4/ dan, het loopt mij door mijn gantfche lijf. Men noemt het huivering, ijzing, horror, als het eene treurige, meelijdende, of walglijke gewaarwording, of voorftelling is. Men heeft hier door meermaalen flaauwten en buitengewoone werkingen waargenoomen. Julia, de gemalin van pomp'■ jus , ftorf van ijzing, toen zij den met bloed bevlekten rok van haaren echtgenoot zag. Doch wanneer alle zenuwen des lighaams door eene aangenaame voorftelling, of gewaarwording zagt geroerd worden, zoo verklaart zig de aangcnasmfte toeftand der ziel, welke men z-jete weemoedigheid noemt. Alle vezelen fchijnen hier in eens door de zoetfte kragt en door eene zagte wellust electriesch geroerd te worden. Men kan de werkingen deezer zaamenftemming der vezelen van het brein en der zenuwen bi} flaapende zo wel als bij waakende waarneemen. Door de eene of andere gewaarwording van eene harde ligging, kwaade fpijsverteering, fcherpte» aanroering, of wat het dan zij, waarvan reeds hier voor melding gemaakt is, dus op de eene of andere uit- of inwendige gewaarwording wordt in zekere vezelen van het brein eene zamenftemmende bevveeging verwekt; veele in verband ftaande vezelen worden in zaamenftemming getrokken , daar ontrtaan inbeeldingen , welke wij droomen heeten. Wanneer nu deeze beweegingen der hersfen- vezelen , waardoor de inbeeldingen ontftonden, bij den droomenden weder zekere andere Ipiervezelen ia even zulke of ** oyer-  4< VAM » ï PHANTASIÈ overeenftemmende beweegingen brengen , zod ziet men beweegingen der fpieren, nachtwandelaaren. In bet lighaam gevoelt men wakkerheid, wellustige opwekkingen , zoete weemoedigheid, of matte neêrflagtigheid, naar het oBderfcheidder droomen, even zoo als het geval van eenen waakenden denker is. Men ontwaakt met een kloppend hart na eenen fchriklijken droom; men gevoelt eene ligtheid des lighaams, eenen wak. keren bloeds-omloop, zoo dra men iets aangenaams gedroomd heeft; en de verliefde heeft eenen voor de gezondheid der ziel en des lig, haams heilzaamen wensch geuit, als hij zijn meisjen , in gevalle 'er tog gedroomd moet worden, bij het avond-affcheid wenscht dat zij wat genoeglijks droomen mag. Even door deeze overeenflemming der hersfenen zenuw-beweegingen, zal men verklaarcn kunnen waarom het denken de zenuwen verzwakt en het lighaam zoo zeer vermoeit. Het is veel ligter gewaar te worden dan voorftellingen in het brein te verkrijgen; gevoelen is dan ligter dan denken. De prikkeling, welke zig tot in de hersfen-vezelen uitbreidt, is op veire na zoo fterk niet als die , welke op de uitwendige zinnen , of op de gevoel-zenuwen werkt. Eene fnaar, die door eene mindere beroering in beweeging gebragt wordt, moet fijner en beweeglijker zijn dan die, waartoe eene fterkere beroering vereischt wordt. Zoo ook ftaat de vezel Van het brein omtrent in betrekking tot die van het  O r INBEELD 1N6SKUGT, 4$ het gevoel. Vezelen, welke 'door eene geringere prikkeling bewoogen worden, onderftellen dan eene grooterë fijnheid of beweeglijkheid, die door Oefening, door temperament en levenswijs verkregen wordt, en zonder welke de huiwe arbeider Onbekwaam tot dënkeh is. Uit gebrek aan deeze beweeglijkheid zijn daarom ook weinige menfchen Voor verftandlijk vergenoegen vatbaar , térwijl daarentegens de zinnelijke ge. neugten in zekere evenredigheid elks gading zijn: Deeze fijnheid en beweeglijkheid, of misfchien deeze bijzondere gefleldheid van het phlogiston in het brein van hem, die eene ligtere en fcherpere denkingskragt heeft, zal zig Ook tot die vezelen der fpieren en ingewanden, welke met dezelve ih overeenkomst ftaan, uitbreiden en tot eene zwakheid voorbereiden. Zwakke medegevoelende vezelen zullen ons dra eene mat, heid of kragtloosheid des lighaams doen gevoelen. Bij denkende kan misfchien het phlogiston meer verfijnd, losgemaakt, of ongeregelder bewoogen worden dan bij andere bezigheden. De arbeider kan dan integendeel de vezelen zijneé breins ftijver en minder prikkelbaat maaken, gelijk dé vezelen van zijn lighaam worden; zijne vogten worden digter, vaster en in beteren omJoop rondgevoerd, daar integendeel diedes den. kenden eer tot bederf, tot ftremming en tot tragere beweeging neigen. Bij den arbeider zijn de leden weder in rust, 200 dra hij uitgefcheiden is met werken. De denker daarentegens be« /ƒ. Deel. ï) hoirdt  ■ gO TAN DE PHANTAS3E houdt de onrust zijner in beweeging gebragte vézelen aan tafel, en neemt die met zig naar bed. Wanneer de hersfen-vezelen flegts maatig beweeglijk, of zeldzaamer geoefend zijn, dan bemerkt men dat de werkingen der Inbeeldingskragt zig fneller en heviger vertonnen, wanneer door uitwendige zinnelijke gewaarwordingen daar toe gelegenheid gegeeven wordt, dan wanneer zij door nadenken ontftaan moeten. Daarvandaan koomt het dat het toeroepen en de gebaarden eenes dweepers terftond gantfche hoopen tot dweepachtige inbeeldingen en handelingen verhitten kunnen 0> Daarvandaan kunnen geziene of gevoelde dingen middelmaatige koppen eer tot inbeelding aanleiding geeven. De prikkeling, die de zinnen beroert, is fterker en brengt levendiger beweegingen in de zenuwen voort; deeze kunnen zig alsdan ligter over de hersfen. vezelen verbreiden, en daar meer of minder aanhoudend werken, dan wanneer deeze brein-vezelen, zonder deeze uitwendige hulp, op dezelfde wijze bewoogen hadden zullen worden. Uit («) Je les ai vos les conyulfwvakes ; je les ai rus tordre fears membres £? ieumer. Jls criaient, il feut du fang. J!s font parvenu s a faire asfcsfmer leur Rot par un laquais; & ils ent f nipt» 5W erier qut contre les philofophcs. Quest. f«r ''Encyclopédie,/ 3P. VI.- a. Fanstjsraej  OF INBEELDINGSKRAGT, Uit de gefchiedenis der Inbeeldingskragt kart men ook afneemeh dat lieden van eene fijnere Inbeeldingskragt eene bron van vergenoegingen , of kwellingen meer hebben dan andere menfchen. i Volkeren , welke eene ruuwe levenswijs, eene ruuwe opvoeding en daardoor grove, min beweeglijke en ongeoefende vezelen van het brein èn der zenuwen hebben, zijn onvatbaar voor yerftaridlijke genoegens en kwellingen, daarom hebben zij ook ruuwe zeden, en hebben geeii denkbeeld van hun eigen ongeluk. „ De Groen-, landers,"zegt sülzer(«), „ het ellendigite „ volk op den aardbodem, dat aanhoudend met ,, de gruwelijkfte kwaaien te ftrijden heeft, kan „ óns alleen toonen welke hinderpaalen de onge„ voeligheid der verbetering des menschlijkeü „ gefiagts in den weg legt. Dit arm onbefchaafd „ volk gevoelt het onderfcheid tusfchen hunne ellende en den welftand der Europecè'rs zo© „ weinig, dat zij niet eens de onnozelfte gewoon„ ten aanheemen,die hunnen toeftand verbeteren „ zouden." De konst van tegenswoordige örriftandigheden levendig te befchouwen, en voorledene weder in de verbeelding te rug te roepen maakt dat men den afkeer van het tegenwoordige door aangenaame beelden van het voorledene verminderen kan. En als wij bij de herinnering van verloren genoegens door de treurige voor- £ö s. 135;  JS VAN DB PHANTASIE voorftelling van tegenswoordige ongenoegens gekweld worden, zoo kan een vindingrijk vernuft dit alles bestwegneemen. Het vernietigt dat,hetwelk het tot kwelling is, daar mede dat het zaaken, welke het wenscht, eene foort van beften geeft. Op deeze wijs,-zegt mainvilliers (tf),heeft mij de voorftelling van mijne Julia mij menigmaalen uit mijne verveeling geholpen. • Tot het ze denlijk gevoel, waardoor men deel aan het geluk of ongeluk zijner medemenfchen neemt, wordt insgelijks' eene zekere beweeglijkheid en oefening der gewaarwordings- en voorftellingsvezelen vereischt. Daarvandaan zijn domme ruuwe menfchen altoos onbarmhertiger en wreeder dan andere; hunne Inbeeldingskragt wordt niet door de voorftelling van het ongeluk of der fmerten van hunnen evenmensch in levendige beweeging, noch de overige vezelen inharmonifche overeenftemminggebragt. Men behoefthier flegts de handelingen van befchaafde en onbefchaafde menfchen in vergelijking te brengen. Zeekerlijk zullen hier, door eigen ervaaring, de voorafgegaane zinnelijke gewaarwordingen de Inbeeldingskragt ongemeene huip verkenen. De Officier, 4  5f VAN D Ë f H A fl T I S 1 ï Enthufiasmus altoos met het verftand en de waar.heid verknogt is; wanneer men, namelijk, altoos de dingen ziet gelijk zij werklijk zijn. Overdrevene Inbeeldingskragt is de dronkenfehap gelijk, waarin men de voorwerpen dubbeld of in beweeging ziet. Maar al te dikwijls overfchreidt eene te fterk geoefende Inbeeldingskragt deeze paaien. Dan ontftaat 'er 'in de fchrijfwijze onnatuurlijke, zwelling, galimathias; in de daadeij vertooneu Zig dwaasheid en ongeregeldheden, die menigmaalen eindelijk tot eene gewoonte of ziekte worden. De Toskaanfche Schilder sp;inijllo hadt Lucifer .zoo gruwelijk gemaald , dat hij daarna in zijn gantfche leven altoos geloofde denDuivel voor zig te zi^n, die hem verwijtingen deedt dat hij hem zulk eene haatlijke geftalte gegeeven hadt. De jonge Fakir (a) , die in het bidden naar den tip van zijnen neus ziet, verhit zijne verbeelding langzaamerhand tot zulk eene hoogte, dat hij eindelijk denkt dat het Opperwe» zen het hem zeer veel dank zal wijten, als hij zig met vijftig ponden ketenen belaadt. Hij valt' i'n flaap terwijl zijne inbeelding vol. yan zijnen brama is , die hem dan in den droom verschijnt. Somwijlen, hetgeen bij verhitten denkers ook niet zeldzaam is, fpringen hem zelfs, ^erwijl hij half wakker en halfflaapende is, vuur- von- (?) Qj'rf- T. v.  OF ÏNBÏELDINGSKIAOT. £r vonken uit de oogen , en dan zweert hij dat hij zijnen bram a ftraalende van licht gezien heeft. Jurieu, wiens inbeelding altoos met godgeleerde en anderegefchillen verhit was, leidde zijne menigvuldige kolijk-pijnen van geene andere oorzaak af, dan uit zeven ruiters, in zijne ingewanden beflooten, die altoos aan het vegten waren. Dit en andere voorbeelden kan men bij TISSOT over de ziekten der Geleerden leezen. Een kind , welks Inbeeldingskragt men verfijnen wil, geeve of behoude men fijne zintuigen; men verfchaffe het door leezen, vertellen, reizen, door omgang met menfchen, of op andere wijzen, menigvuldige beelden of voorftellingen, en verwekke hierdoor bij hetzelve eene wakkere opmerkzaamheid; men helpe het aan rust van lighaam en ziel, men zoeke het door eene vocglijke levenswijze, mogelijk best door vlugge, verhittende fpijs en drank, eene behoorlijke levendigheid der vezelen en eene zekere warmte te verfchaffen. Gebreken van het temperament moet men door voeglijke geneesmiddelen zoeken te Verbeteren. Dan heeft men eenen phyfieken invloed op de kragten zijner inbeelding, op zijne genie gemaakt Gelukt het nu nog dén wijs- gee- (<0 Ptut-ftrele génie, enfant de Vimagination qui crie, ap-, panient-i! aux pays eliaeds, féconds en proivMions, e» fpeStacl.es K D 5 en.  5$ VAN DE PHANTASl$ • ■ geerigen zedenleeraar den jongeling menschlievende neigingen inteboezemen, heeft men in hem door omgang met menfchen en door eigene ondervinding een zedenlijk gevoel opgewekt ; is zijne inbeelding met liefde tot de deugd en het menschlijk geflagt verhit geworden, zoo zal men een nuttig vernuft, eenen deugdzaamen held aangekweekt hebben. Uit zijne fchriften, redenen en handelingen zal men bewijzen van rechtfehapenheid en menschlievendheid leezen kunnen. Doch wordt de Inbeelding door eene verkeerde opvoeding kwalijk geftemd, zoo ontdaan 'er dwaasheden en buitenfpoorigheden van allerhande foort. Zulke wanorden der Inbeelding zijn dan des te gevaarlijker, daar het aan fijner verbeelding ontbrooken heeft, en daar een grover ■> heeft zijnen „ eigen' fmaak. Vondt niet Doctor kunastrokius, die groote man, in zijne ledige uuren» ,, zijn grootst vergenoegen in ezels-ftaerten te „ ftrengelen, en de doöde hairen met de tanden „ uittetrekken, fchoon hij een hair-tangetjen irr „ zijnen zak hadt? Laat elk tog op zijn ei. „ gen ftok-paerdjen door alle groote ftraaten in. „ rust en vrede rijden, als hij maar niet wil dat ,, wij agterop zullen zitten." Een traage bloeds-omloop , dikke vogten, ftrammer vezelen , of wat het zij, maakt dat de oude en melancholiefche altoos een liegt toekoomende vreezen, waar tegens zij zig menigmaal verzeekerd waanen, als zij eenen voorraad aan fchatten bezitten. Het voorbeeld van veele ongelukkige armen, de hoogachting, die men den rijken bewijst, en diergelijke ondervindingen, maaken dat de oude of de melancholiefche zij* nen hoop gelds geduurig met meer vergenoegen befchouwt. Eindelijk wordt zijne inbeelding bij.' Ë4  VAN- DE HARTSTOGTEN» «a met niets anders bezig gehouden dan met het ftreèven naar rijkdom : de drift van gierigheid begint zig bij hem te vertoonen, die hem nu geheel overmeestert, en bij veele eene bron van. affchuwelijke daaden wordt, terwijl de gierigaart, even gelijk ieder, die zig enkel aan eene -< haytstogt geheel overgeeft, voor alle andere gewaarwordingen en voorftellingen geheel gevoelloos fchijnt te worden. Met de eerzugt, met het haaken naar veroveringen is het naauwlijks anders gefteld. Men, ftelle eënen gefchikten aanleg van temperament, gelijk de cholerieke omtrent heeft; alsdan werkt de vleiende gewaarwording en voorftelling van zig geëerd, aangezien, geprezen , en boven andere verheven te zien, een aanzienlijk gevolg agter zigj en aan duizenden te beveelen te hebben ; dan werkt de afkeer van ilavernij, van vernedering en diergelijke. En zoo ontftaat het ftreèven naar eer, naar voorrang, veroveringen; *er' ontftaat de hartstogt der eerzugt. Daar ftaan Cromwel'en °P» ^e Koningen en duizenden laaten vermoorden, om tot het doel hunner eerzugt te geraaken. Semiramis is nog niet voldaan, als zij haaren ninus ombrengt , zig Medie, Perfie, Lybie en Ethiopië onderwerpt; zij. wil ook nog de eer hebben de natuur zelve als, overwonnen te hebben. Zij effent bergen, zij leidt den loop der rivieren naar haare willekeur af en rigt gedenkftukken van haaren dwaaT ' '' zen  -VAN DE HARTSTOGTEN. J$ zen hoogmoed op, die fchier tot aan den heme} reiken Men weet dat in heete lugtftreeken, van Italie en Spanje af tot in het Oosten de jaloezij da heerfchenJe hartstogt is, even gelijk daarentegens de koude Laplander of Groenlander in dit ftuk de befcheidenlle man van de wacreld is. Warmer vogten, beweeglijker vezelen, fijner phlogiston en diergelijke maaken den bewooner van warme landen gevoelig, en doen hem heviger beminnen. Hoe inniger men nu een goed bemint, des te meer wenscht men het alleen te genieten. Daarvandaan is men ten uiterften onrustig, als men denkt dat 'er ergens fchuimers zijn. Bij menigen Egijptenaar fteeg deeze argwaan dikwijls zoo hoog, dat hij zelfs den geenen niet vertrouwde, die het lijk van zijne overleden vrouw balfemen moest. In de vrouwentirnmers in het Oosten valt het ten uiterften zwaar als eene zieke vrouw, zelfs met alle mogelijke behoedzaamheid , een geneesheer toegedaan zal worden. In het Chineefche bondt men fomwijien wel eenen zijden draad om den voorarm der lij. deres, waarvan de geneesmeester het einde in de hand kreeg, die dan uit de ilingeringen deezes draads over den ftaat van de pols oordeele» moest. In den haram in Perfie mogen flegts oude CO St la ftlicité fifdïqut. T.J. Ch.1. p.Aj £ 5.  jft TAN » * H A R. T S T O G T E &' cie vrouwen , die noch leezen noch fchrijven kunnen, de geneeskonst oefenen, zedert de zeventigjaarige geneesheer ibrahim den toegang tot de-vrouwen van den Sophi, welke hem toegedaan was, zoude misbruikt hebben. De oorfprong en het doel van het zoogenaamd Italiaansch flot is genoeg bekend. Alle deeze gebruiken zijn gevolgen der jaloezij, die in den echtgenoot, die warm van-temperament is, reeds eenen ,phyfieken grond heeft. Nu brengen nog de opvoeding , de gewoonte , de befpotting, waarmede men eenen hoorn - draager bejegent, en het af. fchuwelijke van zig door eene vrouw veracht en .eenen anderen aan zig voorgetrokken te zien, gelijk ook godsdienst en levenswijs het hunne toe. Het in de heete landen gebruiklijk opfluiten en verbergen der meisjens en vrouwen, de menigte van huis,flaaven, welke men dikwijls om veiligheids wille ontmannen laat, het eigendunklijk gezag van den echtgenoot en nog andexe gebruiken, voorbeelden en oorzaaken gewen, nen reeds den Oosterling aan de wantrouwende behandeling zijner vrouwen. Op eene bijna diergelijke wijzeis het met.het ontdaan der overige hartstogten gelegen. Men zal altoos gedeeltelijk eene phyfifche en zedenlijke oorfprong aan dezelve ontdekken kunnen. Bewerktuiging, temperament, levenswijs, omgang, lugtdreek, gewoonte, het onderfcheid en d£ menigte van behoeften zullen allerwegen voor de voorafgaande oorzaaken te houden zijn. Het  VAN DE' HARTSTOGT» ft. v jrtj Het lighaam des Laplanders, zegt de pau, ivordt zoodanig aan zijne koude ruuwe lugtftreek gewoon dat hij zig overal kwalijk bevindt en landziek wordt, terwijl hem een warme dampkring tot de ademhaaling niet deugt. Zijn dik fcorbutiek bloed maakt hem tot droefgeedigheid geneigd; het gevoel zijner zwakheid maakt hem bloodaartig en wreed, als hij 'er gelegenheid toe heeft. Het geïtadig zorgen voor zijn bedaan in een allerbarst land gewent hem altoos bezig te zijn, zoo dat hem de Deenfche Zendelingen zijn tijdsverzuim betaalen moesten, zou, hij hunne predikatieè'n koomen hooren. Hij brandde van godsdienstijver en vroomheid, zoo lang men hem levensmiddelen en brandewijn gaf; hij; vloog weder naar zijn fchuitjen , jaagde de Wal. visfehen na en fpotte met den Catechismus» dien hij niet verdaan hadt, als men hem deeze belooningen weigeren wilde. Hoe wilder de ftand is, in welke de menfchen leeven , hoe onbefchaafder en geringer hunne maatfehappij is, des te minder aangenaame of onaangenaame gewaarwordingen, voorftellingen» hartstogten hebben zij, Een eenzaam Ieevend mensch , of misfchien een paar menfchen zou naar datgeene tragten, het welk den dorst en den honger dillen, hetwelk hen misfchien voor de onguurheden van het weder befchutten en de drift tot voortteeling bevredigen kan. Eergierigheid, hoogmoed, ha^t, nijd en diergelijke zoude*  gjg VAN DE HARTSTOGTEN. den hier onbekende en overbodige hartstogten ■zijn. . Over het algemeen is het dan waar dat de gemoedsaandoeningen , welke wij hartstogten noemen, altoos van de gewaarwording en voorftelling van aangenaame dingen , die wij verlangen en wenfchen, of van de gewaarwording en voorftelling van onaangenaame dingen, van welke wij eenen afkeer hebben , en van welke wij ons gaerne bevrijden wilden, haare eerfte oorfprong hebben. De gewoonte of oefening veroorzaakt hier wel dikwijls eene fnelheid, of daar ontftaat eindelijk zulk eene hevigheid, die ons bijna onbegrijplijk voorkoomt. Men gaa de verfchillende foorten van hartstogten een voor een na, om zig van deeze waarheden beter te kunnen overtuigen. Als ik eens eene aangenaame gewaarwording gehad heb, of wanneer ik door eene aangenaamheid, welke ik reeds gevoeld heb, in ftaat ben mij eene andere diergelijke voorteftellen en eene zoodanige in hettoekoomende verwagt, zoo heb, ik de hoop, de geringde en zwakfte onder alle gemoedsaandoeningen , Jgelijk de Heer van h aller zig uitdrukt O). Men noemt het over het algemeen de hartstogt der liefde, wanneer men, naar zeer aangenaame ge-.  VlSÏ »eHAR.TST06TENÏ -ff gewaarwordingen i welke men eens is deelachtig geworden, of welke men zig uit de analogie met andere gewaarwordingen weet voorteftellen, een Vuurig verlangen heefr. Doch daar men het genot van het ander geflagt bijna overal onder de zoetfte gewaarwordingen den voorrang geeft, 200 is eindelijk de liefde enkel tot dit verlangen bepaald geworden. Anders konde men ook het ftreeven naar eer, naar rijkdom en diergelijke in deeze klasfe brengen. Als het mij aan eene afwisfeling van aangenaame gewaarwordingen of inbeeldingen ontbreekt, zoo vind ik mij in eene zekere verlegenheid, die mij onaangenaam is; ik gevoel verveeling ; maar heb ik de gewaarwording of voorftelling vaneen wezenlijk of ingebeeld maatig kwaad, die lang aanhoudt, zoo worde ik treurig; ik gevoel, namelijk, iets onaangenaams , waarvan ik eenen afkeer heb. Menigmaalen krijg ik ijlings eene allerfterkfte gewaarwording of voorftelling van een kwaad, en 'er ontftaat eene allerhevigfte gemoedsaandoening in mij, die men fchrik noemt. Als ik mij, door voorafgegaane ondervindingen, uit wezenlijke omftandigheden, of uit een gebrek in mijn temperament, zeker kwaad voorftelle of wezenlijk gevoele, welk ik mij niet in ftaat achte aftewenden, dan Jijde ik vrees. Doch als ik te gelijk ijverige poogingen doe om zulk kwaad met alle kragten aftekeeren, dan noemt men mij lotrnig. En zoo is het verder met de an#>  v k * bb k a r t s t o g t e i». andere hartstogten gelegen, van welke bij andere Schrijveren reeds veel te leezen is. 1 Ik vinde nu overal voorafgegaane gewaarwordingen en daarop volgende "voorfte lingen; ik vinde, namelijk, dat voorheen de gewaarwortüngszenuwen door het zelfde of door een diergelijk aangenaam of onaangenaam voorwerp beloerd, in trilling gebragt, of bewoogen zijn geworden , dat door den zaamenhang of dooide overeenftemming der vezelen in het oveïige des lighaams, of in deelen van hetzelve zekere overeenftemmende beweegingen ontdaan eijn, en dat overal door oefening en gewoonte eene zekere fnelheid of vaerdigheid gekoomen is. De hartstogten , wordt 'er bij home en andere gezegd, moet men in twee klasfen deelen. Enige maaken ons werkzaam en wekken ons tot onderneemingen op ; andere maaken ons werkloos, zij flaan ons neder en weerhouden ons van alle beweegingen. Tot de eerde behooren toorn, verontwaerdiging, moed, verlangen, liefde enz.; onder de andere rekent men vrees, tfchrik, treurigheid, vertwijfling. Ik heb waar* genoomen dat hier overal hetzelfde plaats heeft , wat van het ontdaan der Inbeeldingskragt en van derzelver werking is gezegd geworden. Opwekkende hartstogten vereifchen misfchien prikkelbaare, beweeglijke, doch niet al te flappe vezelen, eene zekere warmte der vogten. misfchien een fijn phlogiston. Daar orttftaan in de hersfen-vezelen levendige, min of meer hevige tril-  VAM DE ÏARIlfOOtElf, 79 trillingen der vezelen, die zig dan in de vezelen van het overig gedeelte des lighaams op eene zaamenftemmende wijs verbreiden. Daarvandaan neemt men bij deeze kragt en wakkerheid des lig» haams, ligte beweeging, offtijvezaamentrekking der fpieren, eenen fnellen bloeds• omloop, dunne vogten, bevorderde affcheidingen waar; zulke affcheidingen zijn fomwijlen buitengemeen hevig en kunnen eensklaps den dood veroorzaaken. Menneeme de werking des toorns hier tot een voorbeeld. In den toorn wordt dikwijls het bloed met zulk eene hevigheid in alle de vaten en vooral in die der hersfenen gedreven, dat 'er bloedftortingen ontftaan; hij werkt op de vezelen der galblaas en veroorzaakt eene hevige uitpersfing der gal, die dan in de darmen, in de maag, of in het bloed haare werking doet. Alle fpieren zijn gefpannen, de zenuwen worden geroerd , getrokken, dat 'er ftuiptrekkingen, verlammingen ontdaan; de mensch is buitengemeen fïerk ;' maar hij kan ook in heete en andere doodlijke ziekten vervallen. Hier fchijnt het het geval van een fnel en hevig werkend phlogiston, of van gefpannen of wel met heftigheid verftijfde of zaamengetrokken hersfen - vezelen te zijn, die in andere vezelen eene diergelijke beweeging verwekken. Het geval moet nu des te bedenklijker zijn, als vezelen, die tot de levensverrigtingen behooren, meest tot medegevoel gebragt worden. Vandaar is men in deu ujterften graad van toorn dikwijls bij-  «O TAN D E H ARTS T O G T E Np- bijna buiten zig'zeiven j en voor alle andere-gé. waarwordingen en voorftellingen ongevoelig. ■Men is fpraakloos, flijf en ademloos. In de hoop, blijdfchap en liefde fchijnen de hersfen - vezelen ligter en zagter flingeringen, of welke beroeringen het dan ook zijn, te lijden en dezelve aan andere vezelen medetedeelen. Daarvandaan zijn de beweegingen fnel en aangenaam. Men gevoelt menigmaalen het zagte, het aangenaame door alle ledenmaaten loopen. Men kan egter ook menigvuldige voorbeelden vinden van plotslingfe fterfgevallen door al te groote blijdfchap veroorzaakt. Men vindt menigvuldige voorbeelden van buitengewoone werkingen der hevige hartstogten, in de wijsgeerige en geneeskundige fchriften eenes zimmerm ans Plotslingfe oplosfingen en uitvloeijingen van het bloed, veelligt een geheel los geworden of bijna weggevloeid phlogiston, eene doodlijke ontzenuwing, verflapping , verlamming , verflijving . der tot de levensbeweeging nodige vezelen, verpoppingen der vogten, en diergelijke oorzaaken kunnen de aanleiding tot zulk eenen fnellen dood zijn. Eene maatige blijdfchap maakt eenen ligteh bloedsomloop; zij maakt de uitwaafeming meiiigvuldiger en gunftiger, zij maakt ons aian het ganV (-«) Fan gtr-Erfahrung II Th. IF M. h Cnp!  V A I» Dï litTJf D«tifi »t gantfche lighaam frisch en ligt. De liefde ge* heest droefgeestigheid en zwaarmoedigheid; zij zoude dikwerf het eenigst werkzaam middel tegens de bleeke ziekte, of de zoogenaamde vrij. Her-ziekte zijn, als zij niet onbevredigd blijft, gelijk ergens ftaat: La fitte, qui caiife mes pfeurs, Est morte de pdks couleurs, J}u plus bel age de fa vie. Paüvrt fitte, que je te plains De mourïr cTune r,:aladie, Lmt il est tant de Medecins! ó. i, Het meisjen, om wier dood ik treur * Stierf aan de bleeke vrijster-kleur, in t beste van haar1 jónge janren : Ó arme meid, die ik beklaag Dat gij moest fterven van een' plaag,- Waartoe zoo veel' geneezers waren! De werking der nederflaande hartstogten is het tegengeftelde van die der opwekkende hartstogten. De bloeds-omloop is dan langzaam, of ftremmend. Alle vezelen zijn traag, werkloos, of kragtloos. De kragten zijn nedergeflaagen. Men is zwaarmoedig, magtloos en de ledenmaa. ten zijn dikwijls zoo zwaar als lood. Vrees , //. Deel, F droe£:  £2 van de hartstogten. droefheid, verdriet, jaloezij, (of verdriet over den ontrouw van een geliefd voorwerp) en diergelijke , geeven aanleiding tot verftoppingen in het onderlijf en elders, tot hypochondrieke en hyfterieke toevallen. De yapcurs der Stadjuffers, haare bleeke kleur, en eene zeer algemeene ziekte, welke een Geneesheer bij de Parijfche vrouwen aan het gebruik van room toefchreef, den witten vloed, zal men meest uit deeze oorzaak afleiden kunnen, en daar is in zulke ziekten nog geen geneesmiddel zoo kragtig bevonden als rust des gemoeds, veranderingen en bezigheden. De ftervelingen , zegt penelope bij homerus, worden in fmerten of kommer zeer fchielijk oud. Die eene groote begeerte heeft, welke onbevredigd blijft, zegt iemand, veroudert in eenen dag. Uit haat en jaloezij, zegt geoffroi O; ontftaan hevige hoofdpijnen, ijlingen. Eene onbevredigde liefde veroorzaakt flaaploosheid , vrijfler- ziekte , of bleeke ziekte, verftoppingen, uitteering, leden verftij. ving {Catalepfis.-) Men leeze in het algemeen wat°Artfen van de werking der hartstogten gefchreven hebben. Ik ben van gedagten dat ik bij nederflaande hartstogten meermaalen het beftaan van verflapte .vezelen, van een werkloos, onderdrukt, of misfchien (<0 Hygidnc fiyt ars famtaiem conferyandi. Poëma.  VAN DE ÏTARTST06TÉJ?» fj fchien vervlogen phlogiston, van een gebrek aan warmte , van eene werklooze verftramming of zaamentrekking, van matte of wanordelijke, te weinig vuurige flingeringen en diergelijke in de Vezelen kan aanneemen. Men moet hierbij aan. merken dat menigwerf alleeH de vezelen van een zwak deel des lighaams mede gevoelen. Daarvandaan valt verdriet en treurigheid den geenen meer op de maag , die aan eene zwakke maag lijden. Eene onaangenaame tijding, maakt eene loslijvigheid bij den geenen, wiens darmen zwak, gevoelig en ligt tot loslijvigheid geneigd zijn» Schrikken en buitengemeene vrees zullen meest eene foort van verftijving in de vezelen te weeg brengen. Dan houden alle beweegingen op; da» heeft men meermaalen in deelen, of in het gantfche lighaam eene leden.verftijving zien ontftaarn De mensch valt dood op den grond, wanneer bijgeval de vezelen, die beftemd zijn tot de vertigtingen, welke tot het leven noodzaaklijk zijn, eene doodlijke verftramming, verlamming, Veelligt een plotfelijk verlies, of eene vernietiging van het phlogiston geleden hebben. Daar kan een plotslijke dood ontftaan, als het hart zig bijna fluit, of voor het toevloeijend bloed ongevoelig en onbeweeglijk is. Bij treurigheid en mindere vrees,bij vertwijfling mag eer eene verflapping der vezelen, eene traagheid,of werkloosheid des phlogistons, benevens een zwaarmoedige bloeds». emloop aanwezig zijn. Daar vertoont zig ook in de zedenlijke wetkinF a gen  $4 VAN DE HAUTSTOSTSN. gen der hartstogten eene zeer groote verfcheidenheid. Een Wijsgeer zegt: O) „ Haat, nijd» „ gierigheid en hoogmoed zijn koude en eenzaa„ me hartstogten. Eene uitgelaaten eigenliefde „ heeft haar aanwezen gegeeven, Ik gevoel dat „ de liefde, de vriendfchap, de erkentenis, de edele eerzugt werkzaame en grootmoedige ei„ genfchappen zijn , welke de ziel met een le„ vendiger vuur verwarmen en tot zulk eene „ hoogte verheffen, dat zij tot de heldenaartig„ fte deugden opzweeft." Ik heb liefst nagelaaten van den invloed der hartstogten op de gezondheid des menfchen veel te zeggen, daar 'er reeds zoo vee'erleihier over gefchreven is. Doch het koomt mij egter altijd ten uiterflen gewigtig voor, de phyfifche werkingen der hartstogten wel te begrijpen ; dan zal men ook van dezelve het best gebruik weeten te maaken. Men zal beoordeelen kunnen of men hartstogten verwekken of dempen moet. Zoo kunnen , bij voorbeeld, driftige verhitte menfchen , bij welke vogten en vezelen in eene al te hevige beweeging, of fpanning zijn, doornederflaande hartstogten in toom gehouden worden. Kleinmoedige , traage , of zwakke menfchen bevinden zig beter bij maatig opwekkende hartstogten. Men kent de groote werking der C«) Du TMétre oh imvtl Esfai fiir 'tart dramatiout, 1773.  VAN DE HARTSTOGTEN. der hoop, blijdfchap, vrees of verzaagdheid in heete ziekten. Over het algemeen kunnen dikwerf herhaalde of aanhoudende hartstogten ook enkel door de onrust, waarmede zij verzeld zijn, het lighaam nadeelig worden, „ Enkel de on„ rust der ziel bij eenen mensch," zegt lang. hans O), ,, al is zij met geene zeer verdrie „ tige zorgen , toorn , fchrik , of treurigheid „ verzeld, is reeds in ftaat om alle onze vog,, ten in wanorde te brengen, die te bederven , ., de vezelen te verzwakken en daardoor ons le,, ven merklijk te verkorten , als zij lang aan„ houdt." De eetlust, de fpijsverteering lijdt; men is met mislijkheid , winden en flijm gekweld. Bij gebrek van flaap wordt het bloedl verhit, ontftooken, de inbeelding bedorven. Uit de verfcheidenheid van het maakzel der vezelen, of uit de verfcheidenheid van het phlogiston zullen ook de verfcheidene uitberftin* gen der hartstogten, even gelijk de verfcheidene werkingen der Inbeeldingskragt phyliesch verklaard kunnen worden, hetzij dan dat deeze verfcheidenheid oorfpronglijk, of door oefening, gewoonte, of opvoeding ontftaan zij. Dus geloof' ik dat kroefe, weeke en ligt beweeglijke vezelen, daar een leenig, vlug phlogiston, warme vloei» f>) Vonden Laftern, die ftch an dtr gefundkeit der atnfslitn, ftltst raclitn. f. 243. F 3  t£ TAN BE SAÏTSIMTtK, vloeibaare vogten aanwezig' zijn, eenen phyfi'* fchen aanleg tot wellustige en vrolijke hartstogten zijn. Deeze mag misfchien de gefteldheid des bloedrijken wezen. Hij bemint den dans , de meisjens, de vreugd en vrolijkheid. De ligte beweeglijkheid der vezelen maakt dat bij zulke menfchen wel fpoedig eene hartstogt opgewekt wordt; maar zij kan ook even zoo fnel weder voorbijgaan. Daarom lijden zulke luiden minder van de langzaame of nederflaande hartstogten, waartoe aanhoudender beweegingen, of ftijfheid der vezelen vereischt worden. Een droog, werkzaam phlogiston, droogere wat fterkere en egter prikkelbaare vezelen, wat dikker, heete en tog nog fnel bewoogen wordende vogten mogen tot de hevigfte uitberftingen van opwekkende hartstogten voorbereiden. De beweegingen der hersfen-vezelen zijn hier aanhoudender en heviger. Men ontdekt hier de onfcefchrijflijke werkingen des toorns, der wraakzugt, der eergierigheid. Ook de traagere hartstogten kunnen hier levendiger werken. Verdriet, onrust, droefheid kunnen geheel buiten maate fterk zijn. Zulke menfchen zouden bijna van onrust berften. Sterke, ruuwe vezelen, dikkere vogten maaken dat de hartstogten wat laater uitbreeken, maar des te langer aanhouden. Daarvandaan blijft de baat van ruuwe volkeren in geheele geflagten ingeworteld. Daarvandaan kunnen in weede gebragte raens-chlijke werktuigen dikwijls eerst na \Z3r  V, A N DE HARTSTOGTEN. langen tijd van hunne boosheid en hunne onzinnigheid tot zigzelve koomen. Wanneer nu de vogten traag, (tollend, zwaarmoedig zijn, wanneer in het lighaam weinig warmte, of een gebrek aan , of een onwerkzaam phlogiston is, zoo vertoonen zig niets dan nederflaande hartstogten, vrees, beangstheid, gierigheid, verdriet, vertwijfeling. Wijn, muzijk, of andere verhittende of vervrolijkende dingen , welke veelligt het phlogiston vergoeden of werkzaam maaken ert de vogten en vezelen in eene levendigere beweeging of prikkelbaarheid brengen , zouden hier menigmaal tot de tegenovergefteide hartstogten kunnen aanvuuren. Daarvandaan worden menfchen haaters ook menigmaal verliefd. Daarvandaan kan de droefgeeftige fomwijlen door den wijn buitenfpoorig vrolijk worden. Dikwijls is het ook het geval dat de vezelen kroes en zeer prikkelbaar zijn , dat misfchien het phlogiston in geringere hoeveelheid aanwezig, dat het vlug, maar minder vuurig is, dat het over het algemeen aan warmte , fterkte en hevigheid, of vastigheid der vezelen en vogten ontbreekt. Bij zulke menfchen werken de hartstogten ongemeen fnel. Men neemt, het is waar, bij zulke lieden in 't gemeen zeldzaamerhevigwerkende hartstogten waar; zij lijden meer buitengewoone en nederflaande onrust en gemoedsbeweegingen. Men fchrikt op elk gedruis , van het gebrom eener vlieg. Men beeft, men fiddert, men valt in onmagt, zoo haast ons het F 4 ge-  $1 *" VAN DE HAB.TSTDGTEM. geringde onaangenaame onder de oogen koomt. Geleerden, hypochondrifche en hyderieke menfchen hebben zig dikwerf in deeze omdandigheden bevonden. Arbeid, lighaams-oefeningen, yzer - middelen, koude baden, vitriool - zuuren, wrijven, en alles wat de vezelen en vogten dikker, vaster en derker maakt zou hier dikwerf het diendigde tegenmiddel zijn. Grove, dikke vezelen kunnen ook week en breiachtig; het phlogiston en de overige vogten waterig of flijmig zijn. Hier ontdaan de be. weegingen der hartstogten juist niet zoo fnel • doch ook niet al te laat; maar zij zijn juistniet van langen duur. Men mag deeze anders de phlegmatieke noemen; het zijn gemeenlijk groote of dikke lieden. Enige hebben diezelfde weeke en grovere vezelen; maar zij zijn egter wat prikkelbaarer; het phlogiston en de vogten zijn wat warmer, vlugger; daar ontdaan dikwerf tamelijk fnelle uitberdingen van hartstogten , maar zij zijn ook weder fchielijk voorbij. Deeze kunnen de bloedrijke- phlegmatieke zijn. Men neemt waar dat menfchen van deeze foort meest goede, weltevredeneen gemaklijke lieden zijn en minder kloekmoedigheid bezitten dan die, welke drooge en vuurige vogten en vezelen hebben, Wanneer men nu over het algemeen in de phyfieke getleldheid der vezelen en vogten ee. ne al tederke neiging tot deeze of geene hartstogt met grond vermoedde , zoo zouden daarte- ■gens  VAN BE HARTSTOGTEN/ ff gens ook phyfifche middelen aangewend moeten worden. Men weet dat de hevig fte hartstogten alleen in ftedenen onder ledigloopende menfchen heerfchen. De eenvoudige ruuwe levenswijs , de geftadige arbeid des boers verdikt zijne vogten, beneemt hem de vlugge warmte en fcherp. te; zij maakt de vezelen vast en vermindert derzelver prikkelbaarheid } het phlogiston wordt minder door prikkelende fpijzen, of door nadenken verfijnd. Daarvandaan koomt het dat hij inde oefeningen der liefde koudbloediger dan de ftadjonker is, dat hem het droevige en het vrolijke laater, en niet zoo buitengemeen dan de gevoelige ftedelingen in ontroering brengt. Gebrek aan warmte of beweeglijkheid moet vergoed en derzelver overvloed geminderd worden. Men moet zig voor het overige ook toeleggen om van den invloed van zedenlijke oorzaakeu regt gebruik te maaken , als men in den aanleg tot hartstogten eene verandering wil te weeg brengen. Opvoeding, oefening, lediggang, onrust, gewoonte, levenswijs, alles moet hier in aanmerking koomen. De verkoelende melk, de Jlgnus Castus of iets dat nog beter ware, zoude den te hevig beminnenden jongeling zonder werking gegeeven worden, als men hem toeliete daaglijks met vrolijke meisjens dartel te fchertfen of verliefde liedjens te leezen. Bij den koudhloedigen daarentegens zoude deeze onderhouding, benevens verhittende en prikkelende geneesmiddelen goeden dienst doen. De Stincus if 5 Éi**  . 99. G3  ;02 VAN HELDENMOED. vezelen al te (helle en overijlde werkingen. Men gunt zig niet lang tijd om de omdandigheden en gevaaren tegens eikanderen te vergelijken. Men vliegt ijlings tot voltrekking van fnel genoomen belluiten. Onder de heldendaaden van levendig gevoel -ekene ik die van horatius cocles, van cloelia, en de lijdende dapperheid van mutius scevola. Het fterk gevoel van vaderlandsliefde , veelligt ook eene derkere werking van haat tegens den vijand, mag zulke onver» fchrokken onderneemingen voortgebragt hebben. Want 's,Ha*t geeft den kleinften moed, maakt nakende vermetel." LICHTWER. Even zoo heeft ook menigmaal de hartstogt der liefde onder verliefde de heidenaartigfte befluiten verwekt. Ieder wil voor den anderen derven. Penelope was zoo wel eene heldin in getrouwheid als ulyses een held in eer en fïérkte was. Den jongen orestes brengt de vaderliefde tot het kloekmoedig befluit om zig aan den moorder zijns vaders i gxstus te waagen en hem te dooden. Zoo lang nu de warmte Van het bloed, de beweeglijkheid der zenuwen , der fpieren enz_ door eene edele aandrift, door een gevoel van jnenfchenliefde, van deugd, van braafheid, zoo lang zij 5 namelijk, door verheven voordellingen ia  VAN HELDENMOED. ÏOJ in buitengewoone werkzaamheid gebragt worden; zoo lang, zeg ik, door eene edele opvoedirg of eene gelukkige vorming van het zedenlijk karakter , de prikkelbaare gewaarwordings-vezelen van het brein alleen aan het gevoel van deugdzaame en edele denkbeelden gewoon zijn, en flegts hoofdzaakliik door deeze in beweeging en werkzaamheid gebragt worden , zoo vertoont zig allerwegen dat, hetwelk men daaden cencr fchou. ne en groote ziel {grandeur d'ame') noemt. Dan befluit combabüs eene der aangenaamfle ledenmaaten aftefnijden, om niet in verzoeking of gevaar te geraaken tegens zijnen Koning , die hem eene jonge gemalin op eene lange reis toevertrouwde , eene ongetrouwheid te begaan. Panthea beveelt haaren geliefdden arab. dates, uit dankbaarheid jegens haaren deugdzaamen redder, den Koning cyrus, zijn leven voor denzelven te waagen, en liever met eer in het veld te fterven dan zonder eer terug te koomen. Die dappere Romeinin getroost zig de tijding van den dood haares zoons , zoo dra zij verneemt dat men over de vijanden des vaderlands gezegepraald heeft. En epaminonda s trekt zig eerst bij eene diergelijke tijding het daal uit de borst en derft wel te vreden. Ik heb zoo veel gevoel voor de daaden van fchoone zielen, dat ik mij niet onthouden kan hier nog enige derzelve optehaalen. Ik wenschte over het algemeen eene wijsgeerige Legende van die daaden in elks handen te zien. Uit zulke G 4 voor-  IO4 VAN HELDENMOED. voorbeelden moest men zig modellen tot ftig« ting en navolging vormen. De kluizenaars-gefchiedenisfen laaten wij voor de klooster- cellen over. PtiNius heeft ons eene fchoone ziel in zijne Brieven gefchilderd. Petus, een aanhanger van scribonianus, wierdt, na den dood van deezen, met andere als gevangene in een fchip gelaaden en naar Rome gefleept. Gij zult egter, fprak arria, zijne gemalin, tot de foldaaten van CLAupius, gij zult petus, als eenen man van burgemeesterlijke waerdjgheid , enige bedienden geeven, die hem fpijzen brengen, die hem zijne fchoenen en klederen aantrekken, Ik bid u, zeide zij, laat mij met hem reizen; alle deeze kleine dienden zal ik alleen verrigten ; doch dit verzoek wierdt haar afgeflaagen. Zij huurde daarop een visfchers-fchuitjen en volgde het groote oorlogfchip op het fpoor na. Het waren daaden van fchoone zielen welke van cyrus, van tigranes, zijnen Hofmeefter en zijne gemalin uit xenophon verhaald worden Welk voorbeeld van getrouwheid is edeler dan dat, hetwelk wij van eenen flaaf van piso, Onderburgemeester van Afrika, leezen. Daar kwamen lieden om zijnen heer te dooden. Ifaar is piso, riepen zij? Ik ben het zelfy and- CO Riuisch. iVtrï. 1774, V. B. ÏU St, S, 313.  VAN HELDENMOED» lOff óndwoordde de flaaf en wierd op de plaats vermoord. Eene groote ziel wordt aan zig zelve een held. Men legt kroonen af. Men houdt zig in het midden der overwinning terug. Ontziet de Franfclienl riep hendrik IV, toen zijne overwinnende benden de overwonnene grimmig verfcheurden. Het Merk gevoel van deugd en braafheid doet ons over de buitenfpoorige opwellingen onzer hartstogten, over wraakzugt, over haat en liefde zegepraalen. Men vertoont het kenmerk van een groot hart, daar men grooter in ongeluk dan in gelukkige omftandigheden is. Men vergeeft grootmoedig aan zijne vijanden en doet hen weldaaden genieten. Zoo deedt helvetius, de door zijne fchriften en milddaadigheid jegens het menschlijk geflagt weldaadige helvetius. Men vervolgde hem van alle kanten in Frankrijk om de uitgave van zijn werk van den Geest. De Jefuiten, zegt zijn gefchiedfchrijver 0),fchaamden zig dat zij bij deeze gelegenheid nog geene kuiperij hadden aangelegd. Een van hun verworf zig het vertrouwen des Wijsgeers, misbruikte het, en bragt hem in de ongenade der Koningin. Helvetius kwam, na zig enigen tijd verwijderd te hebben, in Frankrijk terug. De Jefuiten • orde was aldaar vernietigd, en zijn ver- (.(0 Poëitn [ut li honheur.  loS VAN ÏELDEIfHO E D. raarier was in zijnen ouderdom armoedig. Wijsgeer zondt hem door eenen derden vijftig goude louifen: Breng hem dat geld, zeide hij , maar zeg niet dat het van mij koomt. De man heeft mij beledigd en hij zou zig fchaamen onder- ft and van mij te ontvangen. • Een voorbeeld, dat misfchien in eeuwen niet van eenen Theologant jegens eenen Philofooph was te wagten \ Titus en augustus wisten zig tegens den fmaad en de ongeregeldheden van rustlooze onderdaanen intebinden. De zaamenzweering van cinna wist de laatfte door grootmoedigheid te wreeken. Camillus vergaf misdaad de van ondankbaare burgeren. Ik heb bij de eerfte foort van heldenmoed in gevoelvolle harten, gelijk ook bij de handelingen van fchoone zielen, eene zekere beweeglijkheid of ontvangbaarheid der vezelen met eenen warmer bloedsomloop vooraf gefield. Doch menigmaal fchijnt bij deeze prikkelbaarheid der vezelen nog iets aan de nodige warmte te ontbreeken, en alsdan vertoont zig eerst de heldenmoed, als de warmte en de omloop der vogten door verhittende dingen aan het zieden , of de vezelen misfchien in eene nodige werkzaamheid, fpanning, wakkerheid of fterkte gebragt worden; of ^Is misfchien het elektrieke of het phlogiston Verfijnd, werkzaamer of vrijer gemaakt wordt, in geval de grond der prikkelbaarheid op het phlogiston zoude rusten. Zoo ziet men menfchen die door den wijn tot heldendaaden aangevuurd vWer-  VAN HELtENMOED. 'JÖJ* worden. Als de oorlogslieden door verhittende geestrijke dranken aangevuurd waren, zongen zij de liederen der Barden met allerhevigfte verrukking. Zoo kunnen verhittende hartstogten, toorn en liefde en opgewekte eerzugt hetzelfde werken ; zij kunnen ons tot daaden aanwakkeren, die , als zij gelukken, onder de daaden der helden geteld worden; want deeze onderneemingen hangen flegts van de gefteldheid van ons hart, dat is, van onze gewaarwordings- en beweegingsvezelen , en van de warmte van ons bloed af; de uitvoering derzelve wordt dikwerf enkel door het geluk beflist. Onderdedingen, die tot heldenmoed aanvuuren , behooren ook de daarmede verbonden belooningen. Zij verwekken eene zekere hoop of een zeker verlangen, waardoor 'er eene hevige beweeging in de vaste en vloeibaare deelen ontftaat, die in heldendaaden uitbreekt. Hier zou de mensch nu best aan zijne zwakfte zijde te gebruiken zijn; mengaa zijne neigingen en hartstogten naauwkeurig na; met zette die aan of maatige die, en leide die tot een nuttig en loflijk doel. Op zulk eene wijze zal men van de hartstogten der menfchen verheven vrugten zien (»: Door (Vz) 11 n'y a que les pispons & les grandes pasfions qui puisfentilcyer Taae aux grandes chofes. Sans elles, plus de fulltime, Jbie 'flans les nmeurs, foit dans les ouvrages ; les beaux arts retouritent *n enfanu 4? la yertu diyienl minutietife. PerRes Philos. I.  lofSf »ifJ HIlBEJfMOiï. Door belooningen en eer, door wijn en meisjens» zal men helden kunnen aanvuuren. Men heeft reeds meermaalen op zulk eene wijze helden weeten aantevuuren en te beloonen. De dapperheid van ac hilles wierdt met het bezit van de fchoone br.iseïs door de Grieken beloond. De Saxen, Scijthen, Celten, Sarnniten en Arabiers beloonden hunne helden, dan met eene fchoone vrouw, dan met een heerlijk gastmaal. Op het eiland Rimini mag niemand huuwen, of hij moet eenen vijand gedood en zijnen kop gebragt hebben. Die twee of vijf koppen levert, heeft ook het recht even zo veele vrouwen tot zijn genot te hebben. De Galliërs waren reeds vijf maal te vergeefsch in Italië gevallen. Brennus wilde dat hem zijne landslieden voor de zesde maal over de AJpen velgen zouden. Hij zondt hun Italiaanfchen wijn; proeft deezen wijn, fchreefhij, en, als hij u fmaakt, zoo gaat met mij mede om het land te veroveren, daar hij gewasfen is. Men weet genoeg wat eer orden, goude penningen en andere belooningen in den krijg nog altijd vermogen. Ook de nood^n behoefte zijn drijfvederen tot heldenmoed geweest. De honger maakte de Noordfche dwaalende volkeren tot helden. Dusdanige waren de Deenen en Noormannen in de negende en tiende eeuwen. Wanneer men nu door eene verkeerde opvoeding , of door gewoonte, door dwaalende begrip pen  VAN HELDIN MOE Dy 130 pen zig de ondeugd , of eene dwaasheid als deugd voorftelt; wanneer de grooter beweeglijkheid der gewaarwordings- vezelen door valfche voorftellingen bewoogen en in werkzaamheid gebragt wordt, zoo ontftaat 'er uitgelaaten onbezonnenheid, raazende dweeperij en diergelijke. De gevoeligheid der ziel, zegt iiarmontïl, moet bezigheid hebben; als zij geene werklijke of waare voorwerpen heeft, dan verdicht zij zig fchijnbaare. Don sylvio, die zijne inbeeldingskragt door fpreukjens van tovergodinnen bedorven heeft, ziet den boomkikvorsch voor eene toveres en het kapelletjen voor eene prinfes aan, en een Don quixotte wil wind-molens als reuzen bevegten. Dan vermoordt een Leekenbroeder, trots alle gevaaren, zijnen Koning hendrvk IV, wijl hij met deeze onmenschlijke daad het denkbeeld van eene deugd of heldendaad verbindt. De dweeper beftormt de altaaren der Heidenen, om als martelaar te kunnen lierven. De verhitte Theokgxnt zou wel alles, met gevaar van zijn eigen leven, willen helpen vermoorden , wat niet van zijn gevoelen is. De dweeperij, zegt een Wijsgeer, is den bijgeloovigen dat, wat de koorts-hitte den zieken, of wat dolheid voor den toornigen is. De dweeper beweert zijne onzinnigheid door moorden. Icarus misbruikte de hem tot zijn heil gefchonken vleugelen tot zijn-ongeluk: de dweeper wijdt aan zijne onzinnigheid alle zijne kragten en bekwaamheden. Mw  van heldenmoed» Men heeft dweepzugtige theologifche Studenten gezien, die in de kerken van andere gezintheden of in de fynagogen der Jooden drongen, óm bekeeringen te bewerken. De ijver van bekeerlingen te maaken is, zegt men, van deEgijptenaaren tot de Jooden , en van deeze tot de Mahomedaanen en Christenen overgegaan en is dikwerf in dweeperij ontaart. Men liep Hagen en alle gevaaren in cTen mond om bekeerlingen te winnen. Even zoo is ook bij de eerfte Christenen de ijver om als martelaaren te fterven dikwijls overdreven geworden, zoo dat men geboden en maatregelen daartegens moest laaten uitgaan. Ieder wilde de eer hebben eenen Heidenfchen Afgod verbrijzeld en daarmede de martel-kroon verdiend te hebben. Ephefens wonderwerk verbrandt een herostraat En acht d'onfterfiijkheid gewonnen door die daad. Fanatici, waardoor wij thans Dweepers verflaan, waren bij de Ouden diegeene, welke hunnen tijd in de tempelen doorbragten en uit Enthufiasmus den kop fchuddeden, hun lighaam opfcheurden, en andere wilde en zeldzaame gebaerden maakten. Juvenalis fchrijft van de dweepers van den tempel van bellona: ♦ . - • ut Fanaticus oeflro Pertusfusy Bellona, tm Prü-  TAN HELDENMOS.». *lt Prudentius fchildert hen af zoo als zij hunne armen met mesfen opfneeden: Votivus cum membra detriment doler Cidtrum in iaeeftk aperit Fanaticus. Bij dweepzugtige heldendaaden, die uit kwalijk begrepen godsdienst-ijver gefchieden, heeft men meest eene toekoomende belooning in eene •andere waereld ten doel. Bij heldendaaden» daar eer, deugd en vaderlandsliefde de drijfveders zijn, hoopt men zijne kroon in deeze waereld te erlangen , al zoude zij flegts in de voldoening beftaan van iets nuttigs voor het menschlijk geflagt verrigt te hebben. Tot de eerde foort van heldendaaden vindt men werktuigen onder de laagde klasfe van het gemeen, of onder allerleie foorten van menfchen ; tot de andere, bijzonderlijk tot daaden van eerzugt, zijn flegts lieden van rang , of van betere opvoeding bekwaam, zegt helvetius. Andere dweepzugtige helden lijden enkel aan een gebrek in hunne verbeelding. Zij ftellen zig droomen als tegenswoordige dingen voor; zij befchouwen kleinigheden als zaaken van het grootde gewigt; of eene gekke hartstogt heeft zig van hun verdand meester gemaakt. Men kan van elke foort menigvuldige voorbeelden vinden. Dunstan wierdt door enige onaangenaamheden , die hem aan het hof wedervoeren • ver.  Iï% VAN HELDENMOED, leid om zig geheel van de waereld af te zonderen. Ondertusfchen wierdt hem in zijne kleine cel, waarin hij niet regtop Haan noch uitgeftrekt liggen kon, zijn brein, met den tijd, bij zijne eenzaamebezigheden, zoodanig verrukt, dat hij een hersfenfchimmige held geworden is. Hij beeldde zig in dat de Duivel, die hem zoo dikwijls bezogt, hem eens op eenen dag meer met verzoekingen gedrongen hadde , dan voor een' eerlijken man te dulden ware. Dunstan geraakte eindelijk over deeze onbefcheidenheid in eenen helden-ijver ; hij greep den Duivel, die juist in zijne cel zat, met eene vuurtang bij den neus en hieldt hem zoo lang zegepraalend vast, tot eindelijk het heilloos dier de buurt met een zoo klaaglijk gehuil vervulde , dat het te erbarmen was. Deeze helden-» daad heeft duns tan bij het volk in eenen grooten naam gebragt, die tot bij de nakoom. lingfchap is ftaande gebleven De dweepachtige of geveinsde waarzeggingen en voorfpellingen van de Maagd van Orleans maakten de Franfchen tot helden en doodden den moed der Britten. Paus al exander zogt de Noormannen tot helden te maaken, toen hij willem, hunnen Hertog en Aanvoerer een gewijd vaendel en eenen ring, waarin een hair {*)Davi»hume, Cefibkdems van Engeland. I. D.  VAN HELDENMOED. lij hair van den Heiligen petr us was, overzondt. Een met de overblijfzelen van den Heiligen valort gedaane omgang om goed weder te beioomen, waarbij gelukkig op den avond van den Heiligen michiel, den Noormanfchen Befchermlieiligen, de wind omliep, gaf, benevens nog enige na hunne dweeperij gefchikte kunstgreepen van den aanvoerer , de voorheen bij tegenwind op zee verzaagde en oproerige benden weder moed en helden-ijver. Eene onbuigzaame hardnekkigheid, of halftarrige en trotfche twistgierigheid of eigenzinnigheid, welke tot buitengewoone onderneemingen verleidt, kan ook onder eene foort van dweeperij gerekend worden. Mijn Koning , zeide de Engelfche Gezant van Hendrik I zal, inhet gefchil wegens het recht over de Bisfchoppen, niet toegeeven , al zoude het hem zijne kroon kosten. En ik, zeide Paus pascal, geef niet toe, al zou het mijnen kop kosten, Hendrik VIII, die, gelijk toen ter tijd meer regeerers, het ongeluk hadt een Theologant te zijn, hadt eens ordentlijk met eenen zekeren lambert geredent wist. De ftrijd wierdt zoo hevig, dat de Koning zijnen tegenpartijder de keus gaf om of van zijn gevoelen te zijn, of zig op te laaten hangen. Beiden, de Koning en zijn tegenpartijder zullen veelligt in theologifche krakeelingen het grootfte konstftuk van het menschlijk verftand gefteld hebben. Lamb e r t hadt dan ook den moed en de halftarrigheid van den iïrop //. Dtd. H ta  J14 VAN HELDENMOED. te kiezen en hendrik was monfter genoeg om hem dien om den hals te laaten leggen. Even zoo heeft ook meefmaalen eene al te levendige voorftelling van de zoetigheid der wraak booswigtén tot de dolfteonderneemingen verleid. De voorftelling van voldoening door wraak werkte veel heviger 00 hen, dan die van het gevaar, of de ftraf, die zij te vreezen hadden. De tweegevegten , welke nog altijd met gevaar van leven, van eer , van goederen ondernoomen worden , zijn bewijzen hiervan. Richard I. liet goudron voor zig koomen , die hem eene wond hadt toegebragt, waaraan hij fterven moest: , Ellendige," zeide de Koning, „ wat heb ik 11 u ooit gedaan dat gij mij zoo naar het leven „ ftond? Wat gij mij gedaan hebt?" and- vvoordde de gevangene koelzinnig, „ Gij hebt met eigen hand mijnen vader en mijne twee " broeders gedood en mij wilde gij laaten ophan", gen: nu ben ik in uwe toagt; gij kunt u wree' ken en mij de grootfte folteringen doen lijden; , maar ik zal die alle met genoegen ondergaan, nu ik den troost heb dat ik de waereld van ee„ nen zoo fchadelijken mensch met eigen hand „ verlost heb" O)» De opvoeding kan voornamelijk eenen aanleg tot heldenijver maaken. De mensch verfchijnt op ( H u M E Gefchieienis van Engeland X Hiofdfi.  VAN HELDENMOED. iï£ op de waereld zonder enige aangeboren begrippen eri gronddellingen , gelijk ik reeds in de voorgaande verhandelingen héb aangetoond. De Natuuf heeft hem alle vatbaarheid gegeeven , welke toereikende is om tot verdand te koomen, dat is, om te kunnen onderfcheiden, vergelijken, zaamendellen,en dierhalven door zijne verkregen kennis zig van de dieren te kunnen onderfcheiden. Doch déeze verfijning of vermeerdering van bekwaamheden is het werk der opvoeding. De eerde beelden, welke hem in den eerden ouderdom aankoomen, zijn hem volkoomen nieuw en onbekend; dus wortelen zij in zijne nog ledige of onbewerkte gewaarwordingswerktuigen als de eerde indrukzelen in, en vormen zijn karakter of inborst. Even als de eerde reuk, zegt horatius, die in een nieuw aarden vat indringt , lang de overhand behoudt, zoo kunnen ook de eerde begrippen, dè eerde gronddellingen en voorbeelden in eenen tederen ouderdom inwortelen en de menfchen tot in het graf begeleiden Zoo kan dan ook de opvoeding den helden-ijver in het kind vormen. Door haar Worden de menfchen van de jeugd af aan gewoon zekere gevaaren te verachten, of zekere handelingen als de gewigtigde te befchouwen. De ontvangbaarheid der gewaarwordings-zenuwen wordt dan naar de verfcheidenheid der opvoeding zoo of anders gedemd; zij wordt door deeze of geene voordelling meest opgewekt, waarop dan betreklijke handelingen volgen. Toen door het H a leest*  il6 VAN HELDENMOED. leenroerig ftelzel, zegt hüme, de landen iit veele kleine vorftendommen en baronnijen verdeeld waren, hadt zig. door gantsch Europa een oorlogszugtige geest .verbreid. Elke grondheer wenschte zijnen roem tot buiten zijne laudftreek te verbreiden ;en andere in moed en kragt te overtreffen; zij ondernamen, zegthij, met graagte de gevaarlijkfte verrigtingen , en wijl zij van hunne kindsheid af aan niets anders gehoord hadden dan vertellingen van het geluk, dat op oorlogen en veldflagen volgt, zoo werden zij van eene natuurlijke eerzugt gedreven om die avontuuren nate bootten, die zoo zeer geroemd en door de ligtgeloovigheid der tijden zoo zeer overdreven wierden. Vandaar hunne lust tot de Ridderfchap; van daar ftondt hun rust en vrede zoo tegen, en daarom waren zij zoo bereid om alle ftoute onderneemingen te waagen, hoe weinig belang zij'er dan ook bij hadden, of zij mislukken dan wel gelukkig uitvallen zouden. Hetgeen hier van de opvoeding is gezegd geworden kan ook bijzonderlijk op de aangenoomen godsdienftige grondilellingen toegepast worden. Men zegt vankarjïe XII. en van peter den Grooten dat beiden in hunnen heldenmoed daardoor geftijfd zijn geworden, dat zij beiden de valfche grondilellingen hadden dat ons niets gebeuren konde, waartoe wij niet door de Voorzienigheid volftrekt voorbeftemd waren. Men weet van diergelijke verachtingen van gevaaren hij volkeren, die vast overtuigd zijn dat zij ter. ftond  van heldenmoed. ïi/ ftond na bunnen dood in eenen beteren ftaat weder opftaan zullen. Lucantjs heeft den heldenmoed der Scandinaviers uit een diergelijk onder hen algemeen heerfchend geloof afgeleid* Daaruit, zegt hij, fpruit het ook meest dat de mannen der Noordfche volkeren zoo bereidwillig in den ftrijd en den dood te gemoete loopen. Eene bedaarde verachting des doods is het kenmerk van den held. Doch men weet dat de meefte vrees voor den dood op de onzeekerheid van het toekoomende gegrond is. Men zou zig liever als een cato of brutus dooden,dan zig als brand en struensee, en zoo veele andere in den kerker laaten opfluiten en op een openlijk fchavot ten toon ftellen, als ons niet de onzeekerheid van het tiekoomende in verlegenheid hieldt Nu geeft elke godsdienst zijne ei» gen leerftellingen, op welke wijze men veiligst tot eenen gelukkigen toekoomenden ftaat geraaken kan. De zaak betreft eene eeuwige gelukzaligheid of ongelukzaligheid, en is dus veel te gewigtig dan dat zij niet den fterkften indruk op de menfchen maaken zoude. Men befchouwt elk als eenen vijand of booswigt, die ons op onze reis naar een gelukkig toekomende hinderen of terughouden wil; en zoo beoordeelt men ook de geene , die ons nieuwe godsdienstige Hellingen Of veranderingen willen opdringen. Nu heeft men , tot ongeluk voor het menschdom , altijd hairkloverijen en kleinigheden voor de gewigtig. fte ftukken van godsdienst gehouden, offchoGa H 3 zij  'ïïS VAN HELDENMOED. zij'niets minder waren dan dat.- Daar zijn dart ook zeer dikwijls om kleinigheden of onvcrftaanbaare hairkloverijen ' onrust, vervolgingen en Bartholomeus nagten ontdaan, die men altoos voor verdienstlijk hieldt, wijl zij om den gods dienst fcheenen te gefchieden. Om de nietswaerdigfte grillen heeft men als held, ter eere Gods verwoest, en gemoord. Het volk geloofde dat men zijnen godsdienst gefchonden , of het zijne reis naar de gelukzalige,eeuwigheid bezwaarlijker gemaakt hadde , als de feestdagen verminderd wierden. Het zou regenten en bezettingen gedood en alles verwoest hebben, om zig over de kwetfing van zijnen godsdienst te wreeken, als zijne Geestlijken, op welke het in alle godsdienst-zaaken al zijn vertrouwen ftelt, zijnen moed flegts aangevuurd hadden, of hadden durven onderftaan dien aantevuurem Noch gevaaren , noch doodsftraffen zou het gefchuuwd hebben, daar het in den dollen waan was dat het dit alles weder in de andere eeuwige waereld dubbeld zoude vergoed worden. Men herinnere zig de onrust over het nieuw gezangboek in Ber« lijn. De kruisvaarders veroverden, onder aanvoering Van GODOFRIED VAN BOUEOGNE Je- rufalemj zij vogten als leeuwen, en doodden, als raazende tijgers, kinderen, moeders en oude lieden. Alles wat in de ftad leven ontvangen hadt moest over de kling fpringen. Een valsch begrip van godsdienst hadt hen tot zulke helden gemaakt,  Van heldenmoed» xv> maakt. Nu kwamen zij aan het heilige graf , wierpen de bloedige fabels neder, ontblooteden hunne hoofden en hunne voeten; zij vloeiden ais boetelingen, in traan.en weg over oude zonden en fcheenen nu de tederfte gewaarwordingen te hebben. Zoo kon eene dubbelde godsdienftige dweeperij hen in een fuik tot woedende onmenfchen en in een ander tot weemoedige lammet* jens maaken! Ik heb gezegd dat in de foort van heldenmoed, welke ik tot hier toe ontleed heb , gemeenlijk eene grootere prikkelbaarheid der gewaarwordings-vezelen, eene levendigere beweeging van warmere vogten en kragtiger zenuwen en fpieren aanwezig zijn.' Doch het gaat egter niet door dat altoos de gevoeligheid der brein- vezelen met de prikkelbaarheid , of werkzaamheid der beweegings-vezelen, of met de warmte en vloeibaarheid der vogten in gelijke betrekking ftaat. De ondervinding toont dikwerf het tegendeel. De miltzieke kan koude dikke vogten, zwaarmoedige en traage beweeging der vaste en vloeibaare deelen hebben , en evenwel grootere gevoeligheid, vatbaarheid of levendigere voorftellingen in zijn brein dan de ligte en warme bloedrijke bezitten. In dit geval ziet men heldendaaden van eene andere foort. De mensch heeft het levendigst gevoel van eer, van fchande, van den dood, van het toekoomende, van kwaad enz.; maar de zwaarmoedige gefteldheid zijner vaste en vloeibaare deelen verleidt hem tot vertwijfelde onderH 4 nee-  *5® VAN HELDENMOED» neemingen Het overdreven gevoel zijns ver. driets, of de al te fterke voorftellingen van toekoomende kwaaien overweegt b;j deezen verre de zoetigheid des levens, den voorrang van eerampten, de vrees voor den dood. Hij kan zigzelven met koelbloedigheid of met lust de borst doorfteeken. Hier vertoont zig de eerfte en edelfte foort van lijdenden heldenmoed. Dan wil pan the a niet zonder haaren arabdates leeven;zij doorfteekt zig en beveelt dat men haar met hem in eenzelfde kleed zal winden. Arria, de gemalin van caecinna petus , ftreedt lang tegens de fmert over den dood haares zoons ; eindlijk ftiet zij zig den doodlijken doik door de borst; zij trok hem weder uit en riep haaren gemaal : Petus, fprak zij, het doet geene fmert O). Eene omftandigheid in het temperament , eene werking der jaaren , lang aanhoudend verdriet zullen misfchien de oorzaak van gebrek aan warmte, (<0 De Schrijver ftelt deeze gebeurtenis voor als of arria benevens haar man, zig doorftoofan hebben om den dood hunnes zoons: bij fchijnt den veertien ien briefin het derde boek van plinii Epi/iol. onoplettend geleezen te hebben. Ariua hadtde ftandvastigheid van den dood haares zoons voor haaren man die doodlijk ziek lag, te verbergen, fchoon zij zelve bitterlijk be misboek door een ridderlijk Tweegevegt beflegten. De Heilige lodewijk en philippus ds Sclioone gaven wetten omtrent de Tweegevegten. Lodewijk ftelde de jongelingen 'er van vrij, die onder een en twintig jaaren , en de oude, die boven de zestig waren. Philippus maakte in het Jaar 1306 een behoorlijk wetboek over 'deeze grillen. De vegtende moeiten een crucifix of eenen heiligen Ridder St. joris of mi. chiel tot getuigen roepen enz. Ook in Duitschland gefchiedde het openlijk vegten met vroome plegtigheden. Daar te land was bijzonderlijk de Zwabifche rijkftad Hall daartoe beftemd. Ook wierden dezelfde plegtigheden in de vroome ftad VVirtsburg in Frankenland gantsch heilig in acht genoomen. De geoorloofde en van rechtswegen bevoolen Tweegevegten wierden eindelijk afgefchaft. Des te menigvuldiger wierden egter toen de ongeoorloofde onder voornaame en bijzondere per* foonen. Een Deensch Gefchiedfchrijver verhaalt dat het zelfs de eer eenes Konings nadeelig geweest is eene uitdaaging , al wierdt zij hem van eener^ onderdaan toegezonden, afteflaan. Keizer hendrik IV was voor den Rijksdag te Wirtsburg aangeklaagd, dat' hij den Hertog van Zwaben en Kernten hadde willen Iaaten vermoorden. Zijn aanklaager was een eenvoudig Edelman; en de Keizer wilde zig aar» Jiera door middel van een Tweegevegt wreeken. Ka Ds  148 VAN HET TWEEGEVEGT De dag wierdt bepaald; maar de aanklaager verfcheen niet. Bij Koningen en Vorften heeft het vegten in eenen tweeftrijd niet regt willen vlotten. Keizer icarel V en Koning fra.ns I eischten eikanderen uit, Scholden eikanderen en vogten niet. Bijna eveneens gong het tusfehen f ierre d'arragon en charles d'akjou, tusfehen eduard 111 en philip van val 01 s. Tursnne overftroomde de Palts met zijn leger, verwoestede alles te vuur en te zwaerd. Toen nu de Hertog van de Palts hem tot een perfooniijk Tweegevegt uitdaagde , andwoordde hij dat hij flegts vogt als' hij een leger van twintig duizend mannen voor zig hadt, en dat hem zijn Koning tot eenen perfoonlijken ftrijd geen verlof gegeeven hadt. Een Abt van fulda eischte eens, ik geloof te Neuremberg, eenen Hertog van Wurtemberg uit om, een gefchil wegens den rang- Maar zij vogten egter niet. Onder Ridders vielen 'er nu des te meer Tweegevegten voor. Eene gekwetfte eer, een bewezene of gewaand ongelijk, eene onbeleefdheid, eene belediging, alles wierdt door een Tweegevegt afgemaakt, t^et gong zelfs zoo verre dat, wanneer een Ridder nog na zijnen dood in zijne eer getast wierdt, of wanneer hij voorden afgeraakten tweeftrijd ftierf, zijne nabeftaanden den ftrijd opzigneemen en eindigen moeften, gelijk het weleer bij de gewoonlijke bijzondere oorlogen , waaraan nabeftaanden en vafallen aandeel na«  T. N VAN P O I N T C'H O N N E Ü R. namen, de gewoonte was. Elk Vorst hadt een C'imps franco , daar zulke gevegten gehouden wierden. Weleer deeden de Duitfche en andere Noordfche volkeren hunne meefte gefchillen met den degen af. Zij zoopen en vogten, en waren eerbaare mannen. Hunne eer ontftv.ndt uit hunne fterkte en ftoutheid. fwen verhajit mij dat 'er nog volkeren aan den C.iucafus zijn, bij welke de jeugd tot niets dan tot fier te en ftoutheid wordt opgetrokken, Als een jongèn uit het gezelfchap van andere jongen? t'huis koomt, zonder teken dat hij geplukbaird heeft, wordt hij van ouderen en nabeftaanden met verachting teruggeftooten. Even zoo hebben in oude tijden de Gordonen en Turpijnen met hunne kinderen gehandeld. Daar ontftonden, wel is waar, ten tijde van de Kruisvaarten, geestlijke Orden van lieden, die half foldaat en half priester waren , en bij welke het over het algemeen nog op eenen geest van Ridd:rfchap aankwam. Maar de overige geestlijkheid zogt zig juist te deezen tijd van het duelleeren , of van de verpligting van op eene aangedaane belediging, of op eene uitdaaging in het veld te verfchijnen , te bevrijden. Een pauslijke Afgezant, wien het juist ook niet om vegten te doen was , reisde in het Jaar 1176. niet eer weg voor hij van zijnen Heer het voorrecht verkregen hadt, K g dat  J59 VAN HET TWEEGEVEGT dat geen Geestlijke meer verpligt zoude zijn zig in een Tweegevegt intelaaten ; want voorheen vogten zij zoo goed als andere. De krijgskonst en de wapenen waren eindelijk geheel veranderd. Het kwam nu niet zoo veel op moed en kragten aan. De zwakfte fchoot den fterkften dood. Dus moest zig ook de degen naar tijd en omftandigheden fchikken, waarin dan de lugtige Franfchen onze voorgangers waren. Men verfijnde de konst van lteeken. Men hieuw eikanderen niet meer eenen arm , eenen neus, of een oor af. Daar kwamen degentjens, zoo ligt als penne-fchagten en zoo puntig als naalden. Een oud - duitsch Ridder zou zulk een ding niet in zijne hand hebben willen neemen. Ook kiest een ernftige Engelschman liever de piftoolen dan dat hij zig met zulk eene puntige kling voor den neus laat omflingeren. Daar nu over het algemeen het vegten meer kunst en vaerdigheid dan dapperheid vereischt, zoo fpruit ook hieruit dat, naar het getuigenis van oude Generaalen, in veldflagen gemeenlijk die Officieren de flegtfle foldaaten zijn , die te vooren meest van twisten en vegten hielden. Daar is bij het Tweegevegt altoos nog iets riddermaatigs gebleven. Daarom wil de Edelman ook nog niet met eenen onadelijken vegten, als hij geen Officier en dus zelf iets riddermaatigs is. Ook gefchieden nog zoo veele uitdaagingen geheel in den geest van den wijdberoemden Bon  epi van point d'honneür. 151 Don quixotte. Een valsch begrip van het point d-honncur brengt dikwerf eerst den ridderlijken geest in zijne volkoomen hitte. UlTDAAGING. „ Gij zult zeekerlijk wel gehoord hebben dat „ ik de man ben, die aanfpraak op alle fchoone „ vrouwen maak. Geev mij dan de fchoone pe„ rinna, welke men zegt dat Gij bezit, ter„ ftond over, of laat mij weeten waar ik haar „ hebben kan; of maak U gereed om met mij te „ vegten." Andwoord. „ Gij zijt de man niet om mij met eene uitdaa„ ging bevreesd te maaken. Perinna is „ fchoon en de mijne. Ik zal mij laaten vinden „ en haar mede op het flagveld brengen. Neem „ Gij enige van Uwe Schoonen mede en zet die „ tegens perinna. ' Als ik U overwonnen heb, zult Gij mijne perinna opwagtenzoo „ lang het U gelieft." UlTDAAGING. „ Niet dat ik U om Uwen roem benijde, „ maar enkel uit verlangen om deel aan denzelven te neemen, verzoeke ik U mij het genoeK 4 gen  i.j2 van het tweegevegt „ gen te geeven van met U te mogen vegten; „ hiermede zult Gij verpligten hem, die de eer „ heeft zig te noemen „ Uwen gehoorzaamden Dienaar." ANDWOORD. „ Zijt zoo goed, Mijn Heer, en koom morgen ,, middag bij mij eeten; dan zal ik de eer heb„ ben U ten vier uuren op het flagveld optewag„ ten." Welke waakzaame politie zou zulke gekken niet regtflreeks naar het dolhuis zenden? Daar valt mij hier nog een gevalletjen van eenen Franfchen voorvegter in. In het begin der Regeering van lodewijk XIII. kwam een Boheemfche Graaf kinskij, die beroemd in het vegten was, als Keizerlijk Afgezant te Parijs. Een Franschman van een der voornaamfte geflagten , een allerberoemdst vegter, bragt hem op zijne lustplaats, hieldt hem daar tien dagen lang te gast en bragt hem toen in eene groeve, daar omtrent twaalf lijken lagen. Met alle deeze, zeide de Franschman, heb ik gevogten en hen overwonnen. TFilt Gij nu ook niet eens Uwe kragten tegens mij beproeven? De Graaf kinskij befchouwde alle de lijken en bemerkte aan alle dezelfde fteek^ waarin dierhalve de voornaamfte fterkte des Fransen*  en van point d*h o n n e V r. I5J Franschmans befraan moest. Hij nam de aanbieding aan en ftak den Franschman dood. Het Tweegevegt berooft de vrouw van haaren man, het kind van zijnen vader, den Staat van zijnen burger. Het is tegens den Staat, tegens den Godsdienst, tegens den Schepper, zeggen de Godgeleerden. Het is niet geoorloofd eenen anderen om eene lastering om het leven te brengen , zeggen zij. Men verbande zoo veele menfchen uit hun vaderland; men vermoordde hen bij millioenen, als zij in godsdienst-zaaken niet van ons gevoelen waren. Dus moeiten de Theologanten in het ftuk van het Tweegevegt maai liever in het geheel niets zeggen. Eenen flaaf wegens eene belediging te dooden is flegts eene eenvoudige zonde, zegt cicero. Maar die het leven eens burgers, eens vaders aantast, begaat veelvuldige zonde en is eene grooter (traf waerdig; want daar geldt het 't leven van hem, die kinderen geteeld heeft , die kinderen opgevoed, die hen onderwezen, die voor hun huis, voor hunne beftemming in den Staat gezorgd heeft. Goed, lieve cicero, maar juist daarom moest in eenen Staat het een mensch zoo wel als het ander burger en vader zijn; geen hunner moest als flaaf befchouwd en behandeld worden. Omtrent zoo heeft onze voltaire - cicero gedagt. „ Daar is," zegt hij, geen land, n dat waerdig is om door menfchen bewoond te K 5 ,, wor-  |,54 VAN HET TWEECEVEST „ worden dan dat, daar alle ftanden even ge- lijk de wetten onderworpen zijn." : Belediging is de menschlijke maatfchappij even zoo onverdraaglijk als kruipende verootmoediging voor de waerdigheid der menschheid fchandelijk en vernederend is. Gutrager est ttm fou, flatter est d'm esdave. „ Hoon is het werk eens dwaas, het vleijen 't werk „ van flaaven." Wanneer men nu, zeggen de verdedigers van het Tweegevegt, van eenen gek , welken de Overigheid niet onder voogdijfchap fielt, of in het dolhuis zet, wanneer men van een flegt opgevoed en boosaartig mensch perfoonlijke beledigingen en onbefchoftheden te dugten heeft, hoe zal men zig dan wraak verfchaffen, of hoe zal ïuen den onbefchoften in toom houden, als juist daardoor dat hij in gevaar is van uitgeëischt te worden. Zeer dikwijls zou het een heerschzugtige Officier in het hoofd krijgen zijnen ondergefchikten Officier in den dienst op de vernederendfte wijze te O) U n'y-aée pays digne tfétre habité par des hommes , $tte iettx, oit toutes les condttions font egalement foamifes aux teix.  ERVAN POINT D'HOKNEUS. 155 te mishandelen, wijl de ondergefchikte Officier zig alles met de grootfte gehoorzaamheid moet laaten welgevallen , zoo lang hij in dienst is; maar de herinnering, zeggen de verdedigers van het Tweegevegt, dat de Officier, na de belediging den dienst verlaaten, en dan, als hij een Edelman is, den trotfchen Overften uitdaagen kan, is een geweldige beweeggrond tot het maatigen van zijnen dwang en tot befchcidenheid. Als 'er landen zijn daar deeze weg tot wraak enkel den Edelman open (laat en hem, die geen Edelman is, al ware hij Officier, ontzegd is, zoo zijn het zoodanige daar men de ridderlijke Donquixotterie nog zeer in eer houdt, of daar de kragt van het oude leenroerig lielzel nog in liaare heerlijkheid is. Oe gefchiedems van dien Franfchen Graaf ' welke hij van zigzelven verhaalt, kan tot bewijs dienen hoe behoedzaam dikwerf jonge Heeren door het Tweegevegt kunnen gemaakt worden. De Graaf bevondt zig, nog jong zijnde, met enige Juffers in den Schouwburg. Voor hem ftondt een man , die 'er burgerlijk uitzag, met eene groote paruik. De moedwillige Graaf knipte, om zijne Schoonen te vermaaken , met een fchaartjen de krullen van de paruik, die hem verhinderden regt op het toneel te zien » weg. De oude man wierdt het eindelijk gewaar» keerde zig ernftig om en zeide tot den Graaf: » Gij zult niet heen gaan zonder mij te naar' „ fekuw  J«tó* VAN HET TWEEGEVEGT fchuuwenP Toen de Schouwburg geëindigd was, zeide de Oude: Koom nu mede. Hij voerde hem ter zijde en fprak: Mijn Heer Uw vader, die een fatfoenlijk man is, zal U wel hebben laaten leeren vegten en zal U zeeherlijk wel gezegd hebben dot men voor beledigingen voldoening jchuldig is; trek dan van leer. Zij trokken en de jonge Graaf kreeg een goede fteek weg. Neem dit lesjen voor lief., zeide de Oude. De jonge Heer mag nu het geval hier of daar wat belagchelijk verteld hebben; de Oude wierdt het gewaar, kwam weder en, daar deeze eerfte les nog geene vrugt gedaan hadt, moest de Graaf eene tweede ontvangen, die dan ook even als de eerfte afliep. En naardien de jongman geduurig nog niet zoo voorzigtig was als de oude Heer gaern wenschte, moest 'er nog eene derde les gegeeven worden. In kort, de Graaf wierdt dat lesf'en neemen zoo moede, offchoon hij die om niet kreeg, dat hij zig niet meer buitens huis, veel minder in het koffijhuis vertrouwde , en was hartlijk verheugd toen hij door eenen koffijhuis-jongen de tijding kreeg dat zijn lesgeever geftorven was. Maar hij hadt nu egter zoo veel geleerd dat hij niet weder eenen ordentelijken man de krullen van de paruik knipte. Men voert oorlog, of men moest eigenlijk om geene andere reden oorlog voeren dan om daarna des te veiliger in vrede te leeven. Even zoo moest ook een Tweegevegt nooit met een ander doel gefchieden, dan om voortaan zijne rust  KM VAN POINT e'h 0 n N ï U Jt. ISJ rust en zijne eer des te zeekerer tegens nijdige of beosaartige aanvaikn of mishandelingen te beveiligen. Als men de gefchiedenis van het eigenlijk Duel naauvvkeurig nafpoort, bevindt men dat het zijne oorfprongmet het ontdaan der eerfte Monarchieën genoomen heeft. Het koomt mij waarfchijnlijk voor dat een despotiek rijk, of in het geheel niet, of niet zoo goed en tijdig in eene welingerigte Monarchie kan veranderd worden, als men niet het gebiuik van het Tweegevegt op eene zekere wijze gedoogt, of geheel tot eene foort van noodzaaklijk!ieid maakt. Veelligt ligt hierin eene reden waarom in die landen, welke tot d? Westerfche Kerk behoorden , het willekeurig gezag minder duuren of inwortelen konde dm in die, over welke zig de Oosterfche Kerk verbreid hadt. Juist op deezen grond zouden enige kunnen willen beweeren, dat (met verlof van alle Grieken i Armeniërs , Oosterlingen en diegeenen welke van het Oosten afdammen) in de landen der Westerfche Kerk, meer eer, edelmoedigheid, vaderlandsliefde, grootmoedigheid, waare dapperheid, grootheid van ziel, meer trouw en geloof, meer deugd zou waargenoomen worden. In de Westerfche Kerk waren de Tweegevegten gewoon, zelfs eens door verordeningen gewettigd ; in de Oosterfche niet. De Tweegevegten dwongen de Grooten, den Adel, den Soldaatenftaad tot deugd en eerbaarheid: de geringer ftand  158 VAN HET TWEEGEVEGT* fland heeft ook altoos het voorbeeld der Grooten gevolgd. De zaak wordt duidlijker, als men de gebruiken en den toefland van een despotiek barbaarsch land overweegen wil. Men leeze hier hetgeen Wijsgeeren en Gefchiedfchrijvers van de Turkfche zeden, of van de uitwerkingen van het despotismus gefchreven hebben. In eenen despotieken flaat kan ieder alles worden. Door geld en gunst is de weg van den laagften trap van eer tot den hoogflen zeer ligt. De lakei wordt eindelijk Pacha en Groot Vizir. Ieder, die in de hoogte is, wordt van domme trotschheid opgeblazen en fielt nu zijn gantsch aanzien in zig door vleijers aangebeden te zien, terwijl hij andere, die onder hem zijn, met verachting, onderdrukking en de laagfle vernedering behandelt. En dus drukt en mishandelt altoos trapswijze de een den anderen. De Groot Vizir den Pacha, de Pacha den onderhoorigen, deeze den knegt, de knegt zijnen Ezel. Maar hoe verbuigt zig de flaafachtige ziel des Grooten, zoo dra hij weder met iemand te doen heeft, die eenen trap hooger is. Dan kromt hij zig, veinst, vleit, kruipt en vernedert zig zoo verachtlijk, dat men hem zou kunnen aanfpuuwen. Zijne geheele grootheid bepaalt zig nu daartoe, dat hem nog de troostende gedagte over blijft weder in zijn huis, of zoo haast hem een geringer in de handen valt, des te meer tijrannieken hoogmoed te kunnen uitoefenen, hce mees  feM VAN POINT d'hONNEOR. VAN HET TWEEGEVEGT de landen noodzaaklijk. Dan wordt meest alles in de Kabinetten beflist. Elk Vorst zoekt in tijd van nood de waereld de gerechtigheid zijner zaak door bewijzen aantetoonen. Want in eene befchaafde waereld, daar men verbonden en evenwigt houdt, is hetgeen tijd meer voor onzinnige veroveraaren. Van daar de onmogelijkheid dat een barbaarsch volk, of een despotiek land in de nabuurfchap van befchaafde Staaten bedaan konne. Van daar de onmogelijkheid dat een onregelmaatig despotiek volk het ooit met eenen befchaafden Staat van eene betreklijke grootte kan opvatten. Van daar de noodzaaklijkheid om het despotismus, en de barbaarschheid door tucht en befchaaving te verdringen. In onze tijden kan geen Staat gelukkiger güa dan die, daar regent en burger verlicht en deugdzaamzijn, en die Staat is de gelukkigfte, daar verlichting en deugd de volkoomende zijn. Steekt de burger in domheid dan zal hij de wijze wetten van zijnen regent niet erkennen; hij zal bijgeioovig morren, in konden en ambagten niet vooruit koomen. De Regent zal, in de uitvoering van goede ontwerpen, aan alle zijden duiten c» Maar («) Hiervan heeft men een voorbeeld gezien bij de inrigtingen ,Van wijlen Keizer josephus II. in zijne Brabandfche Staaten. Vertaaler.  EN VAN POINT d'H o N S E V R, ié* Maar is de burger verlicht en is het gebrek bij den Regent, zoo kan bij een gefchikt volk egter nog alles blijven fteeken of teruggaan. Daar is het, zoo als schlosser zegt: „ Eene regee>, ring kan uit zeer waerdige, zelfs verftandige » mannen beftaan en tog belagchelijk zijn; zod ,, haast, namelijk , ieder niet op zijne regté i, plaats ftaat, wanneer, bij voorbeeld, de Apo„ thecar Opper-Infpefteur der gebouwen , dö „ Hoogleeraar in de Bovennatuurkunde Plaats,, Majoor, de Koopman Crimineele Rechter érl „ de Officier afgevaerdigde van de bank is " Alleen de dwingland zoekt zijn heil in flaaffche domheid zijner onderdaanen; hij alleen kari uit de verlichting eens volks voor ongehoorzaamheid of kwaad dugten. De alvermogende Tartaaren, die eens van den Caucafus af eene halve waereld veroverden, dö Tartaaren, welke anders hunnen nabuuren doorverwoestingen, moord en brand zoo verfchriklijfe waren, welker moorden en branden in nieuwere tijden nog een de tott zoo koudbloedig verhaalt en zelfs als heldendaaden opvijzelt; deTar taaren, van welke rousseau voorzeide dat zi] over korten of langen tijd Rusland overftroo- men en verflinden zouden waar zï z], nu ? J * Die alvermogende Turken, die eens Weeneri m fchnk bragten wie vreest hen nu? Of' wat zullen zij over vijftig jaaren zijn? — Maarnuftelle men dat een rauw volk, eert Ui Deel, t * de?.  IÖ3 TAN HET TWEEGEVEGT despotieke Staat tot eene Monarchie herfchapen Zal worden « dat men van Barbaaren menfchen wil maaken, dat men, in de plaats van zinnelooze flavernij en ruuwe wildheid, vaderlandsliefde, befchaafde werkzaamheid, braafheid , burgerlijke efi krijgs-deugden invoeren wil, zoo koomt het mij altoos voor dat de dulding, of zelfs wei de bevordering van het Tweegevegt tot fpoedige bereiking van dat doel een tamelijk werkzaam middel zij, gelijk wij zulks bij alle opkoomende Monarchiën waargenoomen hebben- Als men overdenkt hoe zwaar het anders vallen zoude in eene flaaffche ziel, die even zeer tot de grootite laagheid en de fchandelijklte vernedering als tot tyrannieken hoogmoed geboren en opgevoed is, edele fierheid en patriotfche deugd in te planten; en als men bedenkt dat, zonder deugdzaame neigingen , en zonder edele point (Thonneur geen waerdig Staatsman, geen gefchikt bnrger, veel minder een dapper Officier te wagten is, zoo zal misfchien eene zulke Helling ophouden al te vreemd voortekoomer!. Men herinnere zig hier eene heerlijke flelregel, welke men in een boek leest, dergelijke nog' geen Keizer of Koning gefchreven heeft : Dus ftaat 'er, „ als men bevindt dat het nodig is „ groote veranderingen in eene natie te maaken, l tot derzelver welzijn, moet men door wetten , hervormen hetgeen door wetten is vastgefteld " en door gewoonten veranderen hetgeen door * gewoonten is vastgefteld. Het is eene zeer  en van point d'honneur. 163 >>, verkeerde Staatkunde door wetten te willen veranderen hetgeen door gewoonten veranderd >, moet worden (> Het is waar, elk vindt geene roeping in zig om zijne eer onder kanonnen en musketten-kogelen pp de vuurproef te Hellen. Veele beminnen, gelijk se neca, eer die deugden, welke zig in rust en vrede laaten uitoefenen dan die, bij welker uitoefening zweet en bloed verloren gaat. Maar ook hier wordt even zoo zeer edele eergierigheid gevorderd, zoo de Staat nuttige en werk2aame burgers bezitten zal. Eeneziel^die aan alle vernederende laagheden, aan fchandelijke onderdrukking, aan haatiijke flavernij gewoon is, een man, die niet liever het leven verliest dan zi°eene openlijke, ontee'rende fchande, verachting en ftraffe waerdig te maaken, zulk een man zou zeekerlijk een flegte dienaar van den Staat zijn. Bedrog, diefftal, ontrouw, verraderij, meineedigheid, hoe ligt zou zulk een man tot alle deeze ondeugden vervallen , daar hij niet door edel eergierigheid en vrees voor fchande in teugel gehouden wordt ? En hoe kan hij befchimping vree- ze-n (<0 Schoon deeze geest van dapperheid eene andere wending g&kregcn heeft, is de Franschman nog dezelfde; thans vegt hij 200 dapper voor zijne Vrijheid las weleer voor zijnen Koning. VERTAAiïR.  EN Tijd POIKT D'H 0 N N E[u R. J6> zen en edele point dlionneur bezitten, als hij ge. woon is altoos op de onedelfte wijze te handelen, of van zijne Overften , of van zijne gelijken behandeld ce worden ? De Officier, die zig laat kloppen en dan voor den rechter zig 'er met een ftu! geld voor laat hetaalen, zal ook wel om een ftuk geld zijnen Koning verraaden, D zig ver eenen anderen op het laagst vernedert-, of zig verachtlijk laat behandelen, zondigt regens de waarde der menschheid. Het is gebrek aap veerkragt, het is bewustheid van zij. ne gebreken, eene kruipende denkenswijs, mistrouwen op zijne eigene waardij. Zulk een mensch maakt zig zelf dus de minachting en verachting van eiken anderen waerdig. Zelfs iii de ziel van hem, van welken wij ons op het laagst laaten bejegenen, ontftaat eindelijk voor ons niets anders dan het denkbeeld van onze verachtingswaerdigheid. Hij zal het zig ook laaten gevallen ons geduurig meer en meer te mishandelen, te vernederen en verachtlijk te houden, en hijheeft niet geheel ongelijk, wijl wij het niet anders hebben wilden. Zoo zeide eens ces ar in den Raad, als zig de goede Raadsheeren alle zijne begeerten en uitvallen lieten welgevallen : O homines ad feryitutem natos t „ O menfchen die? ,,-tot flavernij geboren zijt!" In de onderrigting tot wetgeevende billijkheid telt men onder de aanvallen op leven en vrijheid lt 5 der  I^o VAN HET. TWEEGiVEGff der burgeren, „ de perfoonlijke beledigingen te„ gens de eer, dat is, die ftrekken om eenen 9, burger dat deel achting te ontneemen, dat hi} „ recht heeft van andere te eisfchen 0>" Naar degrondftellingen der Stoïcynen was dat flegts een "kwaad, dat fchandelijk is. De dood, zeiden zij, is geen kwaad, want daar fteekt niet fchandelijks in. Die dus iets fchandelijks tegens zijne eer dulden moet, lijdt zoo veel, of meer dan wanneer het een aanval op zijn leven geweest ware. En dan bevindt hij zig in het geval van zelfsverdediging. Daarvoor, zal men mij zeggen, heeft men immers zijne Overigheid, bij welke men klaagen kan, als men denkt in zijne eer beledigd te 2;jn5 . rT Goed ! ik wenschte van harte dat het zoo ligt mogelijk ware voldoening van de Overigheid te verkrijgen als het in zulk eene? menschlijke maatfchappij vereischt wordt; maar juist daar zal de rechtvaerdige, de eerlijke, de beledigde meest te kort fchieten en hulploos ftaan. De belediger, of de man zonder genoegzame eerlijkheid zal alle wegen inflaan om zig des (a) Les injures perfomielles contraire: a Thonneur, Cest a dire gu) tendent a enltyer a un citoyen cefte jnjle pnrtion a*eftime ?8 Kleine beledigingen, die niet onteerende zijn, moeten ons niet zoo ligt in beweeging brengen. Te vergeeven is edeler dan zig te wreeken, zoo dra men zonder fchande vergeeven kan. Dan is vergeeven de werking eener verheven ziel en alle edele handelingen der ziel zijn meer te fchatten dan die des ljghaams. Dikwijls is men dan flegts beledigd , als men denkt beledigd te zijn. Belediging uit overijling of onbezonnenheid moest door eene voor eerlijk verklaaring weder goed gemaakt kunnen worden ; hier zoude dan het geval zijn daarverftandige onpartijdige fcheidsmannen nodig zouden wezen; en dan zegt ci ctïr o, die wel niet ge vogten heeft, in wiens tijd ook het vegten nog niet in de mode was, maar die evenwel zeer wel wist wat tot de pligten van de edele menschheid behoort: het koomt, zegt hij, bij elke onbeleefdheid ook veel daarop aan, of zij uit eene haaftige oploopenheid* die («) Paulum deliquh amkus, Qimi r.ift concedar, nabeurs infuayis acerbus. HORATIUSa  en van POINT D'h O n n e V r. IJJ die meest van korten duur is, dan of :zij mee overleg en bedachtzaamheid gefchied zij. Daarom kwamen 'er eindelijk in alle befchaafde Staaten weder wetten omtrent de tweegevegten, daar het tweegevegt nu eer tot buitenfpoorigheden dan tot goede zeden aanleiding geeven konde. Daarom bekroonde ten tijd Van louewijk XW de Akademie het eerste dichterlijk prijsfehrift, toen bernard de i, a monnoye een fchoon gedicht op de affchaffing van het tweegevegt vervaerdigd hadt. „ Wij verbieden alle duellen" zou 'er in de Ordonnantie van wijlen frederik II ftaan; „ ondertusfehen zal zig een Officier bij voor- vallende gelegenheid te alle tijden als een „ braaf Officier gedraagen." Kaar mijn begrip moest niemand mogen uiteisfchen dan de beledigde en flegts diegeen, wiens geluk en eer op eene nadruklijke wijze gekwetst waren geworden (a). En niemand moest eenen an- f>) Het is maar al te waar dat de meeste tweegevegten om beutelingen, om overijlingen gehouden worden; men ziet daar ga. duurig voorbeelden van. Mij dunkt dat het, zoo men om gewigtige ledencn in zekere (landen het tweegevegt in enige gevallen zou mcenen te moeten gedoogen, dat ik den Schrijver nog niet volkoomen kan toeftemmen, eene heilzaame verordening zou.' de zijn eene zwaare ftraf te bepaalcn tegens de geene, die elkande- //. Deel. M m  t J?8 TAN HET TWEEGEVEGT anderen, tot zijn merklijk nadeel,aan goed cn eer kwetzen kunnen zonder in het geval te geraaken van uitgeeischt te worden. En in zulk een geval moest de uitgedaagde verfchijnen , of van fatfoenlijk gezelfchap hoonend veracht worden. In twijffelachtige gevallen konde de waarde of onwaarde der belediging door eerlijke fcheidsmannen bepaald worden. Ieder andere, die uitdaagde zou voor eenen zekeren tijd onder voogdijfchap gefield worden, of men zou hem van wegens het geregt eenen ader laaten en helleborus ingeeven. Wilde hij hierop zig niet beteren, zoo zou hij voor enige maanden in het dolhuis gebragt worden , eenen pluimwisch krijgen en zou daarmede daaglijks enige uuren lang met eenen gekken moeten vegten. Zijn gewaande heldenmoed is dwaaze hoogmoedkwalijk begrepen roemzugt,of boosaartigheid van hart. De beste tugtiging is dan ook die, waardoor hij belagchelijkst en verachtlijkst wordt. Ik zoude het bijna als eene regel vastftellen dat men het tweegevegt, daar het reeds zedert eenen ge¬ ren binnen een korten tijd in liet ve'd bèfcheidderi; zoo de tijd tusfclien de uitdaaging en het gevegt noodwendig altijd zoo lanS '■was, dat de driften tijd hadden om te bekoelen, zouden de meeste tweegevegten, door de bedaaring der partijen, door tusfehenkomst van goede vrienden en fcheidsmanncn en door eene andere gegeeven voldoening voorgekoomen worden. Vertaaler.  EN van POINT d'hONNBÜK. ï?- geruimen tijd in zwang is, zou zoeken aftefchaf. fen, maar dat men het erger zou laaten worden daar het van ouds zelden of nooit de gewoonte was geweest. Het eerste getuigt van eene Monarchale inrigting, van menfchen, die reeds befchaafdzijn, van heerfchende eerlijkheid, edelmoedigheid en dapperheid; het andere verraadt nog drukkende flaafschheid in het land, bloodaartigheid, laaghartigheid. Dat braaf is moet algemeene zeden onder be. fchaafde menfchen worden. Oneerlijkheid moet men op alle wijzen uit de menschlijke maatfchappij zoeken uitteroeijen. Hierop moet het waare point eThotmeur gegrond zijn. De vraag is dan. Wat noemt men braafheid honestum, honnêtetót Uit het begrip van braafheid vloeit daarna dat van het punt van eer en van welvoeglijkheid (decorum). Want dat welvoeglijk is of dat betaamt is braaf en dat braaf is betaamt ook, zegt CICERO. Konde de in- en uitwendige geftalte van den braaven met oogen gezien worden, heeft plato gezegd, zij zou wonderbaare liefde tot wijsheid verwekken. Zonder wijsheid kan men wei geene braafheid bedenken. In het boek over de pligten wordt het braave uit vier bronnen afgeleid; of het fpruit uit de regtlte en fcherpzinnigfte erkentenis der waar. heid, welke wijsheid is; of onze braafheid beftaat daarin dat wij met al ons vermogen de maatfchappij zoeken te onderfteunen, ieder het zijne M 3 gee.  Ufo VAN HIT TWEEGEVEGT geeven en onze verbonden getrouw houden; of zij grondt zig op de grootheid en krngt eener verhevene en onoverwinnelijke ziel; of zij fpruit daaruit dat alle onze gefprekken en daaden met eene zekere orde, met welvoeglijkheid, befcheidenheid en bezadigdheid gefchieden. Uit de tegenovergeftelde bronnen zal dan het oneerlijke of 'fchandelijke fpruiten. Diegeenzal , namelijk, naar ciceros grondftellingenoneerlijk handelen, die de waarheid in het geheel niet inziet en niet inzien wil; die daarnaar ftreeft om den ftaat of de maatfchappij te ftooren, eenen anderen het zijne beneemt, zijne verbonden niet houdt, die eene bloodaartige dwaaze ziel heeft, die alles met wanorde, wrevel en onbefchofiheid verrigt. In alle onze daaden, niet flegts in gedagten en woorden, moet zig waare deugd- vertoonen; wij moeten ons ten minsten al* toos bevlijtigen om die te doen blijken- „ Het is „ niet in onze magt", zegt bolingbroke, „ de vastgeftelde orde der dingen te veranderen ; " maar het is in onze magt zoo veel grootheid „ van ziel te verkrijgen als wijzen en deugdzaa„ men mannen betaamt." Hij alleen is een menfchen vriend, zegt epictetus, die bemint het geen braaf en welvoeglijk is. Voor de burgerlijke maatfchappij is het eene hoofdzaak der braafheid dat men geene ongerechtigheid begaat. De deugd fchittert meest uit de gerechtigheid uit, en hij is de deugd. zaam-  EN VAN POINT t'aoNSIüS, ï8j zaamfte die de rechtvaerdigfte is (». De onrechtvaerdige kan dan noch deugdzaam, noch braaf genoemd worden. Ook jegens de geringfte menfchen moet men rechtvaerdig zijn. Men kan arbeid van zijne flaaven vorderen; maar men moet hun ook weder wedervaaren laaten het geen regt en billijk is (b). Het is de eerfte pligt der gerechtigheid, zegt men, dat men niemand nadeel zal toebrengen » als men niet door aangedaane beledigingen daartoe gedwongen wordt. Dingen, die den Staat toebehooren , moet men als den Staat toebehcorende dingen genieten en flegts het zijne als een eigendom. De hoofdgrond aller gerechtigheid is .trouw en geloof, namelijk eene zekere ftandvas. tigheid en waarheid in onze verbonden en woorden. Het moet niet zijn gelijk ennitjs zeide: Nulla fancta focietas nee fides Kegni est, Gemeenlijk wordt men onrechtvaerdig jegens an- f» Fundamentum enim perpetua commendationis & fam# ts» justitia, fins qua nihil potest esfe laudabih. (J) Memine/kius autem etiam adverfus infimos juslitiam ssft feryandam. Est autem infima conditio & fortuna feryorum : qui. ius, non male pmcipiunt, qui ita jut ent uti, ut mcrccnariis: ope* ram e.xigexdam, justa prttbenda, CICERO. M 5  t8« VAN HIT TWEEGEVEST andere uit hoogmoed, hebzugt en blohartigheid. Of men wordt onrechtvaerdig, zoodra men tegens de wetten van deugd en braafheid zondigt. Die met eene getrouwe ftandvastigheid die plig. ten vervult, welke het vernuft ons ingeeft, is deugdzaam, zegt toussaint. Welvoeglijk is hergeen met de voortreffelijkheid van den mensch ftrookt in die ftukken, in welke de menschlijke natuur van de overige dieren onderfcheiden is, zegt cicero. Allen wel befchaafden menfchen betaamt het zig tegens andere welvoeglijk, rechtvaerdig, braaf, en deugdzaam te gedraagen. En alle moeten zig beledigd vinden zoo dra zig een ander tegens hen in deze opzigten groflijk vergrepen heeft. Ondertusfchen -heeft tog nog menige Hand iets eigens, dat hem voornamelijk ter harte gaat, waarin hij het zijnen pligt rekent boven andere uittemunten en zig dus te eer beledigd vindt, als men hem aan dien kant onbefcheiden aanroert. Dit is het aan eiken fland eigen point dlionncur. De koopman zal zig niet laaten befchuldigen dat hij zijne waaren vervalscht of een gefloten koop niet gehouden heeft. De Edelman is hoogmoedig op den rang en den roem zijner voorvaderen , welker glorie hij niet verdonkeren wil; hij kan dus minst k tinachting of verachting verdraa. gen («). Het point d'honneur van den foldaaten- ftand daj Daar en tegens kan ook de Edelman bij zekere misdaaden op eens  t N VAN POINT D'll O N N E V Jt. l$& fland is hoofdzaaklijk op de ftandvastige en (lipte pligtvervulling, op rechtvaerdigheid en eer, of roemrijke dapperheid gegrond. Die dus in deeze opzigten eenen Officier fchandelijke verwijtingen of hoonende bejegeningen toevoegt, heeft hem aan de gevoeligfle zijde beledigd, of moest alle regtfchapen krijgslieden op het gevoeligst beledigd hebben. En hij, die zulke mishandelingen met vrees of eerbied opneemt, moest niet in het gezelfchap en in dienst van braave Officieren geduld worden. Ik heb reeds hier boven gezegd dat ijverzugt op waare eer in den Officiersfland een der wezenlijklte Hukken is. —— Eer of dood! Ongelukkig plaatst men zoo dikwijls het point dlionneur in dingen, aan welke het in het geheel niet gehecht moest zijn. Van daar fpruit het meeste misbruik van het tweegevegt; van daar de zeldzaamheid van edele daaden, van daar de bron van zoo veele dwaaze buitenfpoorigheden. Menig elr eene zekere wijze ftrafbaarer en verachtlijker dan andere worden Les aêïions ineompattbles ayec le ttom de gentilhomme font la trahifon, le meurtre, le vol de toute espeee, le parjure, le manquement de foi ou parole donne'e, le faux temoignage, la fabrication de faux aiïes on iTécritures femilables. En un mot toute fraude, teute eHion contraire a Vhonneur & furtout, celles qui tmportent le miwis. V. Injtru&ion. M 4  184. van het tweegevegt' ellendig raensch zoekt zig daardoor aanzienlijk en gevreesd te maaken, dat hij met de uiterfle onbefchofte fti engheid en opvliegendheid tegens zwakkere en onderhoorige te werk gaat, daar tog zijne ganfche bravoure in den grond niets dan bloodaartigheid van ziel en bewustheid van zijne zwakheid is. Om de bloheid van het hart te wederftaan flaat men tot overijlingen woede over. Men beijvert zig om eenen anderen leed offchade toetebrengen, juist omdat men bevreesd is anders zelf iets onaangenaams te zullen moeten lijden, Het is een verkeerd begrip van point d'honneur als men het daarin ftelt dat men rijker dan zoo veele andere is, dat men grooter van rang is, dat rnen bij openbaare gelegenheden boven aan zit, dat men pragtige klederen, of zelfs een onverdiend kruisjen aan den hals, of aan het knoopsgat draagt, dat men bij zoo veele fchoonen welkoom is enz. Alle deeze dingen maaken den deugdzaamen man niet uit, en het tegendeel daarvan is geene oneerlijkheid, De daaglijkfche ondervinding leert ons, helaas? dat met alle deeze fchoone dingen zeer dikwijls de grootfte laaghartigheid, het onedelfte karakter en de laagfte flaafschheid beltaanbaar, of ten minsten zoo menigmaal vereenigd is. Konde men hier veelen tog eene les inprenten, welke bolinghroke gaf. „ Daar is geene M waerdige rang onder de menfchen als die, wel» „ ken wezenlijke verdienste fchenkt. De Vors„ ten der aarde kunnen wel naamen geeven en  EN VAN POINT D'll O N N E U R. ï 85 » plegtigheden inftellen en derzelver viering be« „ vorderen ; zij kunnen gekken en fchurken met >j eereklederen en zinnebeelden der deugd en „ wijsheid behangen; maar geen mensch zal we„ zenlijk grooter dan een ander zijn zonder groo„ ter verdienste; en deeze rang kan ons even „ zoo weinig ontnoomen worden als de verdiens„ te, die ons denzelven fchonk. De hoogde „ magt geeft eene munt eene verdichte en wille„ keurige waarde, die daarom niet even zeer in » alle tijden eu op alle plaatfen geldt; maar de „ wezenlijke waarde blijft onveranderlijk. Zoo „ zal verdienste niet op alle plaatfen dezelfde „ achting verwerven. Maar wat zegt het? De „ aanfpraak op deeze achting is nog dezelfde en „ wordt op gelijke wijze in elke gelegenheid van „ degeene, die wijs en deugdzaam zijn, bevon* den." Onze kragten en bekwaamheden zijn niet alle gelijk. Maar eik kan in zijnen kring zijnen pligt vervullen en goed doen. En die dat naar zijnen toeftand en naar zijne kragten doet of die flegts eene werkzaame geneigdheid heeft om het te doen, van dien kan men zeggen dat hij een deugdzaam gemoed bezit en aanfpraak op onze achting heeft. Het koomt hier juist niet op grootheid van magt, van rang, van weetenfchappen aan. De vervulling van de maatfchaplijke pligtön is braafheid; fchandeüjk is het die natelaaten. Het is te beklaagen dat zelfs de verhevenfte zielen, de fchranderfte koppen hierin niet altijd M 5 de  %%6 vam het tweegevegt de' behoorlijke grenzen in acht neemen. Hoe menigmaalen worden zij buitenfpoorig in eerzugt, hebzugt, hoogmoed, heerschzugt en roemzugt. Iemand, die in eenen hoogen ftand is, wordt het dikwerf even zoo zwaar zijne hartstogten in eene behoorlijke ingetogenheid te houden als het eenen geringeren is zig zoo verre in de hoogte te flingeren. Zelden is in de onvolmaakte menfchelijke maatfchappij de achting, welke wij anderen menfchen bewijzen, naar hunne verdiensten, of naar hunne deugd afgemeeten. Altoos worden wij door valfchen fchijn verblind, waaruit dan ook allerleie wanorden in het maatfchaplijk leven fpruiten moeten. Het is wel eene fchoone zaak rijk te zijn ; maar tijkdom alleen brengt geene wijsheid, geene deugd aan. Voor den rijken, zegt epictetus, is het dikwijls even zoo bezwaarlijk wijsheid te verwerven als het den wijzen valt tot rijkdom te koomen. Aristides, epaminondas en i,ycurgus zijn niet de eene de Rechtvaerdige , de andere de Redder, de derde de God genaamd geworden, om dat zij rijk waren en veele flaaven hadden; maar omdat zij , fchoon voor zigzelven arm, Griekenland de vrijheid bezorgd hebben. Als het 'er op aankwam eenen rijken ,of eenen deugdzaamen vrijer voor eene dogter te hebben, zeide themistocles: Ik wil liever eenen man  EK VAN ÏOIKT D'll O N N E U R. !?? man hebben, dien het aan geld ontbreekt, dan geld, waarbij geen man is. Wanneer nu in een land flegts diegeene aangebeden worden , die veele bedienden, veel weelde en rijkdom hebben, zoo zal 'er natuurlijker wijze kleinachting, meenigmaal fpottende verachting en belediging jegens diengeenen ont« ftaan, die zonder pragt en zonder rijkdomis. Wanneer in een land fchier elk, die in dienst is, zijn ordensteken, gelijk zijne ilaaprauts heeft, zoo wordt het in het eind bijna even van zoo weinig waarde met als zonder ordensteken té gaan (0). Men ziet uit alles hoe veel 'er aan gelegen ligt elke zaak in haare wezenlijke waarde te ver* toonen en de jeugd zulke grondftellingen door on. der- fa) Hct gevolg daarvan moet dan ook zijn dat men de dwaasi fceid eindelijk- begint intezien van prijs op deeze dingen te Hellen, gelijk in Frankrijk gefchicd is,; de ecrtijtelen waren in dat Rijk met zulke ruime handen door 'üe laatfle Koningen uitgedeeld, dat iren niet dan Marquifen en Baronnen ontmoeteden en de ordenstckenen zoo gemeen dat men aan geene gemeene tafel kon gaar» fpijzen, daar niet. een of meer Ridders met lintjcns of kruisfer» aanzaten. Thans zijn deeze vernietigd; in de algemeene hervorming van dat Rijk moest dit gefchieden; men moest of den adeldom vernietigen of alle de onderdaanen tot edellieden maaken i beiden bragt hen tot gehjklieti. Vje r t a a e r.  t8S VAN HET TWEEGEVEGT EN VAN POINT D'flONNEUK.^ derrigting, den volwasfenen door gewoonte en voorbeelden in het hart inteplanten. Zonder dat zou in eiken Staat zeer dikwijls de regtfchapen, en braave man in gevaar ftaan op laage wijzen mishandeld te worden , waaruit dan wanorden en wanftemmigheden ontdaan moeten. Men vorme den Staat tot eene verlichte, wel» denkende, braave en rechtlievende menschlijke maatfchappij en dan zal men ligt alle verordeningen voor en tegens de tweegevegten ontbeeren kunnen. Doch zoo de degen of de piftoolen het kragtigst middel waren om de maatfchappij op den toon van braafheid te brengen, zoo laate men vrij degen en piftoolen werken, zoo lang het de noodzaaklijkheid volftrekt fchijnt te vereisfchen* VAf!»  I§2 VAN VERVEELING. ^/^oor weinig dagen was ik bij eenen heer vanaanzien en vermogen. De goede dikke man zat op de Canapé met eene pijp tobak in zijnen mond. Voor hem op een tafeltjen waren eene flesch met bier en enige nieuwspapieren. De eerde pligtpleegingcn waren voorbij en wij hadden wederzijds naar elkanderens welftand vernoomen, wanneer 'er eensklaps onder ons de grootfte ftil» zwijgendheid heerschte. Wij kwamen eindelijk tot een gefprek over het nieuws. De'gemalin van Graaf*** johannes den dertienden is in de kraam geftorven, zeide hij, en begon mij met een een zeer uitvoerig geflagtregister van haare ouderen en nabeftaanden te maaken. Hij onder, hieldt mij daarop met nog andere diergelijke gefchiedenisfen. Ik gevoelde bij dit alles aan mijn lighaam zoo iets traags en zwaarmoedigs. Mij dagt dat mijn bloeds * omloop langzaamer wierdt. Ik verlangde zeer fterk naar het eind van zijne koude verhaal en. Ik geeuwde enige reizen en merkte nu t'eenemaal dat ik mij in dien toeftand bevond, dien men verveeling noemt. Ik verwonderde mij dat ik aan den man, bij zijne tobak, bij zij-  3$6 VAM VERVEEL» N é zijne bier - flesch en bij zijne onbeduidende nieuwstijdingen eene zekere tevredenheid waar. neemen konde. Deeze dingen, dagt ik, moeten bij hem andere gewaarwordingen, indrukzelen of voorftellingen werken dan zij bij mij veroorzaaken. Ik maakte in den haast enige vlugtige aanmerkingen over de verfcheidenheid der temperamenten, der aandoenlijkheid , der prikkelbaarheid, der opvoeding en was terftond weder over de voorige verveeling verdrietig. De man mag eindelijk zelf eene zekere lustloosheid aan mij waargenoomen hebben. Gaa bij mijne vrouw , zeide hij, ik merk wel dat u de tijd lang begint te vallen. Oogenbliklijk hadt dit beleefd verzoek van den man een gantsch ander gevoel in mij veroorzaakt. Ik maakte mijne pligtpleeging en ging. Ik heb in mijne gedagten de befcheidenheid van deezen rustlievenden man geprezen. Het eerste gezigt van de Dame liet mij reeds een ander toneel vermoeden. Zij hadt juist eene plaats uit den Mufarion geleezen. Zij was fchoon en levendig. Wij hielden ons voorwaar niet met verftorven Gravinnen en diergelijke nieuwstijdingen bezig. Ik had in lang niet zulk een aangenaam uur doorgebragt als mij bij deeze Dame te beurt viel. Ik gevoelde in mijnen bloeds-omloop en in mijne ledenmaaten eene zekere lugtigheid. Ik bevond mij t'eenemaal anders dan kort te vooren. Ik gong naar huis, en gevoelde nog enige uuren eene zekere wakkerheid, eene zekere vergenoegde tevredenheid. Mijn geest was'  VAN VERVEELINO* t$l was meer opgehelderd. Ik had wel willen dansfen of geftadig zingen. Ik nam eindelijk eert werk bij de hand en beken dat ik in lang niet met zulk eene gemaklijkheid gewerkt heb. Hier, dagt ik, gevoel ik wel het onderfcheid tusfchen, verveeling en aangenaam tijdverdrijf. Ik herin, nerde mij dat ik dit onderfcheid bij veele gelegenheden nog duidlijker ondervonden had. Ter. ftond befloot ik des anderen daags eene verhandeling over de verveeling te fchrijven. Ik fchreef die en hadde die fchier geheel uit eigene ondervinding kunnen zaamenftellen. Hier is zij; Wij weeten dat nieuwe of zeldzaame gewaarwordingen, nieuwe zeldzaame voorflellingen ons meer dan dagelijks voorkoomende beweegen. Van twee gewaarwordingen of voorftellingen van gelijke aangenaamheid of onaangenaamheid zullen wij die het levendigst gevoelen, welke denieuwfte of ongewoonfte is. Daar ontftaat dan eene andere of minder gewoonlijke trilling, ftemming beweeging of wat het zij, die ons opmerkzaamer maakt of die door ons beter waargenoomen en on» derlcheiden wordt. Dingen, welke men alle dagen ziet, gewaar wordt, gevoelt, verliezen eindelijk haaren prikkel; zij worden ons onverfchillig. Dit neemt men bij alle voorvallen van het menschlijk leven waar , toujours perdrix l Haatlijke of aangenaame dingen worden eindelijk minder, naauwlijks in het geheel meer gevoeld, zoo dra men die in dagelijks bezit heefr. Pe nauwlijks nog beroerd wordende gewaarwor- dings-  VAN VER.VEEI.INO 'dings -vezelen 'brengen geene andere vezelen des lighaams in overeen kom fh'ge zaamenftemmiiig; dus ontftaat 'er in het lighaam eene traage werkloosheid, of een gebrek aan bijzondere beweegingen. Wanneer ons nu flegts zulke gewaarwordingen of voorftellingen voorkoomen, die bijna in het geheel geene beweeging in de vezelen des lighaams veroorzaaken; of wanneer door het verminderen van zulke gewaarwordingen of voorftellingen voor de vezelen in het geheel geene oorzaak van prikkeling voor handen is, of wanneer wij flegts zulke ijdele, of onverfchillige gewaarwordingen of beroeringen voor ons hebben, van welke wij liever wenschten ontflaagen te zijn, of waarbij wij heimlijk naar betere verlangen, zoo gevoelt men verveeling, men ennuieert zig; men is verdrietig of onopgeruimd. Men merke hieruit op dat ook de verveeling haaren graad van verfcheidenheid heeft. Ik noem die de gemeene of de geringfte foort, die flegts in eene zekere traagheid of werkloosheid beftaat. Deeze fteunt enkel op een gebrek aan afwisfelende gewaarwordingen of voorftellingen, waarbij zig egter een duidlijke invloed op de kragten van het hart, of van den bloeds-omloop vertoont. Wij gevoelen alsdan niets meer verdrietigs of onaangenaams ; daar ontbreekt ons niets dan eene andere bezigheid; wij zeggen enkel : de tijd valt mij lang. Hier bemerkt men, naar de gefteldheid der vloeibaare of vaste deelen, der oefening , der op.  VA» VERVEELINOi «J£ •opvoeding , der jaaren en diergelijke een verfchiliend gedrag of poogen der menfchen om zig uit deeze verveeling te redden. Lieden met eenen straagen bloeds - omloop , met flappe en grove vedelen , bij welke misfchien het phlogiston in taai 41ijm onwerkzaam ligt; lieden, die niet door de ■opvoeding en oefening eenen beeldenrijken, of werkzaamen geest verkregen hebben , zulke werklooze menfchen worden flaperig; zij leggen zig op de Canapé o£in den leuningfloel, zij wen* ïchen naar eene aangenaame fluimering en bevinden zig, zoo zij denken, daarbij het best. Het ontbreekt hun aan eene zekere prikkeling, welke nodig was om hen wakker te houden , even als men over het algemeen in flaap of fluimering. valt, als onze gewaarwordings-ofvoorftellings vezelen ongeprikkeld zijn. Zij gelijken dan die werktuigen, die geen inwendig drijfwerk hebben, die daarom ophouden bewoogen te worden, zoo dra men hun de beweegende oorzaak ontnoomen heeft. De traage Turk kaauwt opium, rookt tabak, drinkt koffij en geniet zijne vrouwen. Gebrek aan gezelfchap, omgang, bele« zenheid, bezigheid enz. is oorzaak dat hij geene betere middelen kent om zig uit de verveeling te redden. Ik ke.n eene bejaarde vroome matrone» die, als zij niets te doen heeft, zig den tijd met genoegen verdrijft met iets, dat misfchien een vuurig, denkend en welleevend meisjen ten uiterften verveelen zoude; zij laat zig uuren lang door haare meid het hoofd kraauwen. De ongeII. Peel. N vo*-  £J4 * A ,N V E R V ï S i I N G, voèlige ouderdom, gebrek aan betere voorftellingen, onverfchilligheid voor betere geneugten, maaken dat de matrone met de gewaarwording van dit hoofd-kraauwen bevredigd wordt. Daar zijn andere, bij welke de beweeging der vogten, en dus misfchien van het phlogiston en der overige deelen enigzints levendiger en warmer is ; tot deeze behooren kinderen en volwasfene ; deeze zijn niet zoo wel met fluimerende luiheid gediend < zij wenfehen niet op de Canapé of leuningftoel eenzaam te luieren; zij willen gaerne beweeging, bezigheid, onderhoud hebben ; maar hun geest is niet genoeg verrijkt, geoefend, verfijnd om zig met zigzelven te kun. nert onderhouden. Ondertusfchen veroorzaakt hun egter de begeerte om uit deeze verveeling te geraaken eene zekere onrust. Zij loopen de kamer op en neder en denken aan tijdverdrijf. Zij zien met lust de gasten die koomen moeten, te gemoet. Zij gaan naar de Opera, naar de Comedie, naar het Concert, daar hun de tijd kor. ter valt en daar zij hunnen geest geruster en vrolijker vinden. Bij deeze is de verveeling menigmaalen eene bron van goede of kwaade daaden geworden. Zij baart dikwerf ongenoegen, kra. „ keelingen en rciltziektens in kloosters, afgele„ gen kasteden, kleine ftadjens en eenzaame „ huisgezinnen, wijl de menfchen eikanderen „ meest plaagen, als zij in kleine maatfehappijen „ leeven, flegts zeer we.mg denkbeelden hebben „ en met verveeling gekweld worden, die eene * af.  VAN V E 8. V E E L I N G» !p welijke uitwerking te dugten is. Deeze beiden foorten van verdrietige verveeling hebben gevoelige, ligt beweeglijke gewaarwordings-en voortlellings -vezelen tot grondflag. Daarom heeft men ook altoos waargenoomen dat ruuwe , ongevoelige vezelen , een langzaam , traag»  VANVBK.VBELÏNCB «05 Jraag, zwak of van de natuur verwaarloosd hoofd"^ het beste behoedmiddel tegens deeze gevoelige fonrt van verveeling is. Het zou juist geene vergeeffche moeite zijn , als men met Wat zal de rijke ledige fladjongeling, foldaat, of hof-man doen om zig uit zijne verveeling te redden? Hij zal op niets eerder vallen dan om naar een voorwerp zijner liefde te zoeken, bijzonderlijk daar hem de aanprikkelingen der Natuur hiertoe op het flerkst aanmaanen. . Hier is dan het begin eener liefde-geschiedenis, die, gelijk helvetius herrinnert, naar de verfcheidenheid van het land, van de mode, van de levenswijs, altoos verfchillende is, offchoon het doel overal hetzelfde blijft. Ieder wenscht eindelijk tot het bezit van zijn ge. Jiefd voorwerp te geraaken; maar de wijze van daar naar te ftreeven is menigvoud. Een mensch van rang,die geheel zonder bezigheden is, heeft tijd en gelegenheid genoeg om dagelijks ver- fchei- (<0 V. de mommt T. II. Sect. VUL cb, VIII, Di, J£, O 4  feflf VAN r I1V I E U S ' .VAN VElTEELlNC, te laaten hooren. Mij ondertusfchen was eeneeenige beweeging der fchoonfte lippen aange.naamer dan duizend woorden en zinnen des trntfchen zwetfers. Ik moet egter bekennen dat ik ook Dames gezien hebbe, aan welke men ook deeze overdreven eigenliefde, welke haar menigmaal verveeling veroorzaakte, te berispen hadt. Veelligt heeft egter ook fomwijlen enkel eene praatzugt, welke men veele vrouwen te last leggen wil, de verveeling veroorzaakt, als zijniet tot werkzaamheid koomen konde. Ik heb reeds ergens gezegd dat bejaarde Geleerden meest ten uiterften praatziek zijn. Laat men nu zulk eenen braaven man in een gezelfchap ook door de gewigtigfte gefprekken niet toe het woord op te vatten , zoo zal de ingebeelde Oude bij dit alles niets dan kwellende verveeling gevoelen. Deeze foort van eigenliefde was het dan, welke ik nog tot befluit, als eene aanleiding tot verveeling, heb willen aanroeren. „ Somtijds zegt een Schrijver, „ klaagt men over eenen die „ lang agter eikanderen fpreekt, omdat men hem, „ om het genoegen van in zijne plaats te zijn , „ nijdig is." VAN  VAN DEN WIJSGEBRIGEN GEEST. fCen Wijsgeer is een man, die de wijsheid bemint en de waarheid zoekt. De waarheid, zegt baco, vertoont zig door ontdekkingen, gelijkheden, of vergelijkingen. Eene- konst, welke ons verftand opleidt om nafpeuriBgen tot de ontdekking der waarheid te doen, welke het leert de door de zinnen verkregen gewaarwordingen en begrippen behoorlijk te verbinden, te vergelijken, te regelen, aantewenden, zal de Wijsbegeerte, de Philofophie genaamd worden. De:. Geest, die den, uit de natuurlijke enzedenlijke waereld verzamelden voorraad aan begrippen, kundigheden, konsten met 1'cherpzigtige oogen, doorzoekt en ten voordeele der waarheid monstert en ten nutte aanwendt; de Geest, die ons met haat tegens onwaarheden , vooroordeelen. en bijgeloovigheuen, met eenen weikzaamen yveK voor de eer der waarheid en wijsheid en voou het grootfte geluk van het grootst aantal menfchen bezielt, deez.e zou nu, dat zijn, wat wi* 4upr  VAN DEN WIJSGEER.IGEN GEEST. dnnr den Wijsgeerigen Geest wilden verdaan hebben (a ). De oorfprong of vorming des wijsgeerigen geests in het algemeen en in het bijzonder is door de Wijsgeeren, welke zig met de gefchiedenis der menschheid bekend gemaakt hebben, uitvoerig en naauwkeurig befchreven geworden C b > Men heeft waargenoomen dat de aanwas van 'smenfchen geest tot de zuivere Wijsbegeerte altoos zeer langzaam en trapswijze gevorderd is. Eene wijsgeerige doorbladering der Gefchiedenis of eene opmerkzaame waarneeming van onze medemenfchen zal ons hiervan ten vollen overtuigen. Het begin van de vorming van 'smenfchen geest of deszelfs kindsheid beftaat in de invoering (<0 Wanneer zig nu in onze tijden Mesmeriaanen, Goudmaakers, Jefuiten - ruikers, en Onverdraagzaamheid - predikers , piychologifche Dweepers en allerhande foorten van Gekken voor Wijsgeeren uitgeeven en de waereld zoeken te verblinden , valt mij altoos in dat fontbnelle zeide: „ De kleine gekken zitten. M flegts in het dolhuis; maar de groote loopen los" -— II a que les pethes folies, qui foient mix petltes maifons & les plut grandes font en pleine lil/erté. —— Politie • gebreken in het lieve Duitschland! (£) F. de la felicilé puUique. T. I. p. 31, 3'. II. p. 82. &c. U Discours préliminaire de rEncyclopédie,  VAN DEN WIJSGEERIGEN GEEST. 2*J ring der fchoone konsten. Het verftaat zig van zelf dat men vooraf een maatfchaplijk leven, genoegzaam onderhoud, landbouw, koophandel of enigen overvloed bij een volk, dat zig tot meer* der volmaaktheid zoekt te verfijnen, tot grond leggen moet. Dan verbetert men vooraf zijne taal, of men leert de taal van die, welke men navolgen wil. Men ftudeert de Humaniora. Een ledig mensch, welken het nog aan de overige kundigheden ontbreekt, zal eerst eene werkzaame inbeeldingskragt hebben; hij zal opmerkzaamer op de gewaarwordingen zijner zinnen zijn en eindelijk zal zijne verbeelding met levendige voorftellingen bezig gehouden worden. Hij zal dan den eerften aanleg tot de Dichtkonst hebben, waartoe hem de rijkdom of de fchoonheid der taal ongemeen behulpzaam is. dan brengt men liederen, fabelen, gedichten voort, waartoe dikwijls anders ruuwe volkeren bekwaam waren. Homerus was 'er lang eer socra» tes en plato kwamen. Ik onderftelle dat hier lugtftreek, opvoeding en levenswijs veel aandeel aan de verfcheidenheid van de werkingen der Inbeeldingskragt hebben. In den aanvang van de verfijning van 'smenfchen geest worden 'er Goden, Helden en fabelachtige oorfprongen der volkeren verzonnen, die, eindelijk, met den godsdienst, de regeering en met de gefchiedenis verbonden worden. Welke eene menigte Goden en welk eene menig- 11. Deel. P te  "92 pers , of geene bedroogene meer te zijn. De kinderen weeten het meest ook wel dat de haas de eieren niet legt eu egter laaten zij zig alle jaa, ren zoo gaerne weder van den haas eieren leg-. gen00' Het (a) Voor den Kederlirdfchen' Leezer eischt dit eene opheldert Even gelijk men in ons Vaderland neg de gekheid heeft va»  VAN DWEEPERIJ EN VERLICHTING. 2Xf Het is eene algemeene waarneeming dat eene hyfterieke Dame met de jaaren beter wordt naar maate door de jaaren haare zenuwen vaster en beweeglijk werden en naar maate zij zig zelve meer aan haar lijden gewend heeft. Even zoo zeeker is de waarneeming, dat in onze tijden geene verblinding, geene dweeperij van duur is. Dikwijls verloopen 'er flegts weinige jaaren of men heeft de in het begin zoo gewigtige zaaken bijna reeds weder, op den naam na, vergeeten. De broeders bejegenen zig nu, zien elkandere» en lagchen, gelijk weleer in Rome de Wigchelaars. Alle dweepachtige hitte is opgehouden; huizen, huisraad, ordenstuig, aphotheeken, drukkerijen worden aan den meestbiedenden verkogt; of de een of andere flimme broeder heeft die reeds na zig genoomen en tot zijn voordeel geweeten te gebruiken. Even zoo verdampt ook van zelf weder de hitte der Polemieken of Orthodoxen. Palliative zijn best voor hun, gelijk voor de Italiaanfche Dames als zij, ergernis ontvangen hebbende, in ftuip- van den kinderen wijs te maaken dat *.en St.. Nicolaas lekkernijen brengt, zoo maakt men in Duitscbland den kinderen wijs dat de haas de fraai geverwde eieren op Paaschdag koomt leggen, waartoe men hen nestjens in den hof laat maaken, waarin zij nedergelegd en door de kinderen gevonden worden, Vestaalss, Q5  S5» VAN DWEEPERIJ EN VERLICHTING* ftuiptrekkingen vallen. Men geeft haar enige maaien zoo veel als op de punt van een mes liggen kan van poeder van kreefts-oogen, en een glas water, bij diergelijke voorvallen, heeft mij eens- een ervaren Italiaan gezegd. Men zal mij veelligt eene tegenwerping uit de gefchiedenis vandenhedendaagfchen oproer-geest maaken, en dien als een voorbeeld van manlijke kragt en vasten moed bijbrengen. Voor mij bewijst zij egter juist het tegendeel. Volkeren, die nu over geluk en ongeluk hebben leeren redeneeren , die j gevoeliger voor druk, armoede en dwinglandij geworden zijn, of ook uit onbezonnenheid dat voor dwinglandij kunnen houden dat in den grond geene dwinglandij is. Volkeren, die door den ftaatkundigen invloed van vreemde Hoven of eigen, baatige Graoten, op hun ongeluk oplettend en tot opftand aangevuurd zijn geworden, gelijk het geval met onze nabuuren , de Franfchen, kan geweest zijn, kunnen mij nog geen blijk van een kragtig menfchen geflacht geeven. De Franfche werkzaamheid is opbruisfching, oploopendheid, die dan ook even zoo fnel weder bedaaren zal als of men haar met kreefts-oogen-poeder en koud water hadde nedergeploft. De Duitfche werkzaamheid is navolgingsgeest van alles •wat Fransch is, waartoe ons, helaas! tot nog toe onze groote en kleine heeren zelve op alle wijzen voorbereid hebben. Alles fpruit uit groo- ter  VAN DWEEPERIJ EN VERLICHTING. 2$t ter prikkelbaarheid, uit fpoediger terugwerking of uit dat, hetwelk ik hyfterie genaamd heb. Nog eens: onze Dames zouden zeekerlijk niet zoo met hyfterieke kwaaiengefukkeld hebben, als zij van fterke ouderen geboren en haar lighaam en geest niet van de jeugd af aan door koesteren bedorven waren geworden. Even zoo zouden onder de verlichte het teêre, ligtzinnige, dweepachtige , beuzelachtige , veel zeldzaamer worden, wanneer zoo wel geest als lighaam door eene manlijke opvoeding vaster en koudbloediger gevormd waren. In geval ik nu eenen zoon op te voeden hadde , zoo zoude mijne eerfte zorg zijn hem aan lijf en ziel hard te maaken. Het is gemaklijker eene nog tedere ziel naar willekeur te vormen; maar het is ten uiterften moeijelijk het aangenoomen en eens ingeworteld karakter weder te veranderen. Daar nu niets gefchikter is om ons tot braafheid te gewennen en onze hartstogten te bedwingen dan het voorbeelden de omgang, zoo zou ik mijn uitterfte best doen om mijnen zoon zelf het voorbeeld en zulken omgang te verfchaffen, waar naar ik Wenschte dat hij ge. vormd werde. De enkele omgang met eenen deugdzaamen mensch zal altoos kragtiger op het hart werken dan alle regelen. Dan zoude ik mijnen zoon zeggen: Wees niet onrechtvaerdig : doe niemand kwaad; maar word ook maar zelden tot de werkzaamfte goedheid, tot deelneemend medelijden, en tot goedkeuring weg-  ïJS VAN BWEEPERIJ EN VERLICHTING. weggevoerd; twijfel aan alles wat men u voorpraat en dat niet op natuurlijke wetten gevormd is. Stel alle die overwijze droomerijen der Geleerden, die gij niet begrijpen kunt en welke ook geen verftandig man voor u begrijplijk kan maaken, als onzin terzijde. Wijsheid moet klaar en eenvoudig zijn. Dan zult gij zeekerlijk niet voor een diep Bovennatuurkundige doorgaan, maar ook voor geen Myftieke, Dweeper, of Gek gehouden worden. Gewen u, zou ik verder zeggen, zoo veel het mogelijk is, niets in de hitte uwer hartstogten te doen; dan zult gij veel zeldener over eene uwer daaden berouw behoeven te hebben. Ik zou u flaan, zeide s ocrates tot zijnen flaaf, als ik niet in toorn was. Twist niet met eenen onweetenden; dring hem uwe onderrigting niet op; die niet iets geleerd heeft, wil ook niet iets leeren. Men liegt om andere te bedriegen of omdat men van andere is bedrogen geworden; lieg niet, mijn zoon; maar wees op uwe hoede om u van geenen leuge. naar te laaten mislei Jen. Niets dan eene wijsgeerige koelheid en ingetogenheidkan ons, in onzen tijd, gelukkig maaken en tegens overijling beveiligen. Harding van de ziel en van het hghaam zou dan de eerfte grondflag zijn, waarop de opvoeding van mij« neh zoon gegrond zoude wezen. Alle de groote verdrietigheden, welke ik in mijn leven ondervonden heb, fprooten uit eene overmaat van goedheid, toegeevendheid,weldaadigheiden vertrouw*  VAN DWEEPERIJ EN VERLICHTING. trouwlijkheid. Alle de beguichelingen, waaraan ik blootgefteld was, ontftonden daaruit dat ik, in de eerde hitte, de menfchen voor beter of grooter hield dan zij wezenlijk waren, dat ik onverftaridigè grollen als iets geleerds of fcherpzinnigs befchnuwde, dat ik te ligt op de vertellingen van andere vertrouwd heb. Mijn zoon! laat altons het rigtfnoer van uwe handelingen de eer of fchande zijn die uit dezelve ontftaan moet. Ik moet u bekennen dat mij de daad van dien Lacedemonifchen jongen zeer behaagJ heeft: Neen! riep hij, toen men hem gevangen nam , ik zal in het geheel geen flaaf worden. Hij hieldt zijn woord. Bij de eerde flaaffche en vernederende daad, welke men hem opleide, liep hij met zijn hoofd tegens den muur. Ook mishaagde mij de daad van eenen grecinus julius niet, als hem fabiüs persicus tot zijne behoeften eene fom gelds ten gefchenk boodt. Hij iloeg het af en zeide tot zijne vrienden: Zou ik weldaaden van eenen man aanncemen* met welken ik niet aan tafel zoude mogen zittenr Een wijze duldt gevaar, we- derwaerdigheden, maar hij zoekt die niet. Als gij de bedreigingen van andere, de voorvallen van fchriklijke wederwaerdigheden met koele bloede onder de oogen ziet, zoo zal alle gevaar meer dan de helft verminderen. De vrees moet niet in uw hart woonen. Hetgeen daar men uit vrees toe befloot, was zelden wel gedaan. Zoo ik u naar groote (leden of vreemde landen zond, zoude het alleen zijn om u gelegenheid te geeven van andere menfchen, van welke ft  *54 ▼•*-N DWREPERIJ EN VERLICHTING. gij nu overgroote gedagten hebt, in grootere menigte en in hunne regte waarde en onwaarde te leeren kennen, zoo het nog anders gelukt is u zoo verre te brengen, dat gij nu met koele bloede beoordeelen kunt. Wij hebben altijd des te grooter of wonderlijker denkbeelden van de dingen, hoe verder wij van dezelve verwijderd zijn. Wij zijn groote kinderen, zegt seneca, bijna in alles den kleinen gelijk. Kleine kinderen vreezen voor hunne nabeftaanden, bekenden, makkers, zoo dra deeze gemaskerd zijn. Men leere doch elke zaak en eiken perfoon het masker afligten , dezelve onder hunne natuurlijke trekken te befchouwen, en wij zullen vinden dat zij niets verfchriküjks bezitten dan de vrees, welke dezelve voorgaat. Veel leezen vermaakt, maar aanhoudend leezen maakt geleerd. De dolligheid van alles te willen leezen is nog eene voornaame bron om het lighaam, zoo wel als de ziel, ziek en zwak te maaken. Ik zou mijnen zoon het leezen van bijna alle romans en alle diergelijke fentimenteele boekjens verbieden ; maar de beroemde werken, welker waarde in eeuwigheid zal blijven, de werken van eenen cicero, hora- TIUS, SENECA, H O B JJ E S , LOCKE, M O N" TAIGNE, VOLTAIRE, ROUSStAU, GIBbon, ROBERTSON, gellert, LESSING, en diergelijke meesterftukken, zouden, buiten de gefchriften, die tot zijn beroep behoorden, zijn ernftigst leeswerk uitmaaken. In de natuurkundige kennis moest hij geheel vaste grondflagen leggen. En dan ftaa ik 'er voor in dat hij zig  tan dweeperij en verlichting, =55 zig niet ligt door de eene of andere dweeperij zou laaten verrasfchen. En dan, mijn Zoon! zie de dwaasheden van andere menfchen-kinderen lagchende aan. Gewen u niet de dwaasheden van den grooten hoop met onvoeglijkheid, met ergernis, of aan haare donkerite zijde te befchouwen; maar kies liever daarvan het be'agcheliike; wantik wenschte dat gij, zoo veel mogelijk, gerust, vergenoegd en gelukkig zoud leeven. En dan is het beter de voetftappen van e<.nen democriet, dan die van eenen heracliet te drukken, heeft wederom Vader s ene ca gezegd. Ik moet hier nog een voornaam punt aanroeren, dat de vorming van jonge lieden betreft. Dit is de in Duitschland zoo menigvuldige Univerfiteiten, van welke ik voorheen geheel anders geoordeeld hebbe dan ik het thans bevinde. Ik heb ergens op enige gronden beweerd dat Univerfiteiten niet in Refidentie- plaatfen en voornaame fteden voegden; doch ik heb nu genoegzaame reden gevonden om mij geheel van het tegendeel te overtuigen. Ik zie den jongeling, die in eene groote ftad is opgevoed, als een veel bruikbaarer fchepfel voor het geheel aan, voor welk hij tog gemeenlijk als geftudeerd perfoon beftemd is. Want van den Student wil men nog eens eenen nuttigen Burger , Zielzorger, Rechter of Staatsman maaken. Up de eenzaame Univerfiteiten heeft men dikwerf van de gemeende dingen, die tot het Hof- of Stadleven of tot de groote waereld behooren, in het geheel geen begrip. De jongeling leert in eene groote ftad in- te-  •tgS VAN DWEEPERIJ EN VERLICHT IN f?i tegendeel zulke dingen reeds door oefening en omgang kennen. Hij zal zig befchaafder zeden, aangenaamer levenswijs door voorbeelden aanwennen, geliik hij zig opeenzaame Univerfiteiten onder onbefchofte medgezellen aanruuwheid en dikwerf aan onbefchaafdheid pleegt te gewennen. In groote fteden zal hij die wilde fchuuwheid bij Grooten afwennen, daar niets fchuuw maakt dan de nieuwheid of ongewoonheid der voorwerpen. Dan gaapt hij niet elke monteering, elk ordenslint, niet elke vergulde zaai met open mond aan. De menigvuldigheid van voomaamere en geringere menfchen maakt dat hij eerder de menfchen op haare egte waarde weet te fchatten. Ook voor de Heeren Profesforen zou veelligt niets zoo heilzaam zijn als het woonen in groote fteden ; dan verliezen zij hunnen gewoonen boerfchen hoogmoed, hunne haatlijke 'pedanterie, hunne laage twistzugt. Zij zullen buigzaamer en voor het beoefenend gedeelte hunner ftudiè'n bruikbaarer worden. In eene groote ftad valt eene Profesfors-kabaal geheel oneindig in het kleine. Ook zou het Mevrouw, en Mejuffrouw de Profesfors dogter, zeer moeilijk vallen eene rol te fpeelen en de magt te krijgen om eenen eerlijken man, eenen gefchikten Hoogleeraar te kwellen of geheel zijn brood en eer te beneemen. Het doet mij leed dat men zulke voorbeelden van beroemde Duitfche Univerfiteiten verhaalt en ik geloof dat men ook dezen hedendaagfchen Univerfiteitstoon als een toeval van de heerfchende ziele hyfterie , of als eene telg van de hedendaagfche verlichting te befchouwen heeft. ElNJDE VAN HET TWEEDE DEEL»