D E WIJSGEERIGE ARTS,  Je fuis homme, & j'ai fait des livres* j'ai donc fait ausfi des erreufs. J'en apperc.ois moi-même en affez grand nombre: je ne doute pas que d'autres n'en voient beaucoup dayantage* & qu'il n'y en ait bien piusencore qiie ni rooi ni'd* autres ne'voyoris point. j. j. ROUSSEAU.  B E "WljSGEElIGE A1TS, DOOI M.A .WEICÏA1D. • uit tel Hoog'duitselk. III.diil. Te; Dordrecht, bij DE LEEUV en K1AÏ. MDCCXCIIII, (nÉÏ)F,]   D E WJJSGEERIGE ARTS. VAN VUURIGE KOPPEN. IVlen zegt niet zelden van dieren of roenfchen dat zij vuur hebben. Wanneer het ontembaar ros alle banden en riemen aan (lukken breekt en alle mogelijke fprongen onderneemt, zoo dra men het voor de eerfte reis eenen toom wil aandoen en eenen zadel opleggen, of wanneer de eerfte ruiter zig op zijnen rug wil zetten, zoo zegt men: het dier heeft vuur, offchoon het veeltijds met den tijd, door de konstgreepen van den berijder, zoo geduldig als een lam wordt. Het welgemaakt reeds afgerigt Engelsch'paerd fnuift en ftampt met lierlijkheid, het fpant alle zijne kragten in om een ander paerd in den wedloop voorbij te rennen; het is, over het algemeen , een regt levendig en kragtig paerd. Ook zullen de paerden-kenners van hetzelve zeggen, het dier heeft lil. Deel. A vuur.  * VAN VUUXÏGE KOPPEN. vuur. Mijn hondjen, dat den grootften man zoo wel als den grootften hond met hevigheid en woede aanvalt, de booze kat, de haanen, die zig, tot vermaak van de toekijkers, dood vegten, zullen zeekerlijk ook hun vuur hebben. Men vindt dan onder de foorten van vuur eene verfcheidenheid , die zig bij de menfchen nog duidlijker dan bij het vee vertoont. Men ontdekt wild, verwoestend, en fijn nuttig vuur. Van enige menfchen wordt het fijner , van andere daarentegens flegts het groote, wilde vuur in aanmerking genoomen. Ik heb lieden gekend, welke ik voor regt vuurige koppen hield, en egter zeiden menigmaal andere van hun dat zij geen vuur hadden. Daar zou hier veel te herhaalen zijn dat van den heldenmoed en van de inbeeldingkragt is herinnerd geworden. Een fterk heet mensch, die zijnen vijand, trots alle gevaaren , onverzaagd aangrijpt, heet bij veele een vuurige kaerel. Een ruuwe foldaat, die wild en trotsch bij den boer de kamer intreedt en, met duizend vloeken, wilde oogenrondflaat, zal van den boer een vuurige kaerel genoemd worden. Tmemus nero, een zwelger, die, naar men zegt, zulke glinfterende oogen gehad heeft, dat hij, als hij des nagts wakker wierdt, in het duister zien kon, die met eene knip op den neus een volwasfen kind het hoofd verpletteren kon, die zoo veele mannen vermoord en zoo veele vrouwen misbruikt heeft, deeze- Tl-  VAN VUÜRIGE KOPPEN.' £ tiberius is vermoedlijk van de meeste een heete kop en een vuurige regeerer genoemd geworden. Veelligt was zulks bij fommige ook de anders vreeslfke claudius, wijl hij zig geduurig zoo hevig kon vergrammen, dat hij weende en met zijne zwakke knieën waggelde of ftrui*. kelde. Of was zulks de puistachtige viteli-iüs, die menigen armen duivel alleen daarom vermoordde, omdat hij in zijne kledij eene andere kleur dan de Keizer beminde. Ik heb andere magere fpringers gekend, die eenen vijand op allerhande wijzen ontweeken en flagen kreegen, zoo dra het tot vegten of tot gefchillen kwam en die ik egter van vrouwen en meisjens, vermoedlijk in andere gevegten, als ongemeen vuurige menfchen, of zelfs als helden heb hooren roemen. Een dichter kan in zijne werken fchier enkel vuur of van de verhevenfte inbeeldingkragt zijn ; een vuurige denker kan allerhevigst en allerlevendigst in zijne hersfenen bezig zijn, hij kan nog daarbij vuur-vonken, of flikkeringen voor zijne oogen hebben. Geleerde zullen beiden vuurige koppen en het volk zal hen misfchien bange bloeden noemen. Gelijk wij van den heldenmoed en van de levendigheid der inbeeldingkragt gezegd hebben dat zij uit natuurlijke en zedenlijke oorzaaken kunnen voortkoomen en afgeleid worden, even zoo zal het ook met de temperamentshitte, of met dat, 't welk men vuurigen kop noemt, moeA a ten  4 VAN VUURIGE KOPPEN. tengelegen zijn. Men heeft grond om eene welgeëvenredigde gefteldheid der vogten, der vezelen en yan derzelver beweeglijkheid te vermoeden , die door verfcheiden zedenlijke en natuurlijke oorzaaken kan veroorzaakt zijn. Men neemt bij de verfchillende foorten .van temperamentshitte eene verfcheidenheid waar, gelijk boven reeds aangemerkt is. Men zal dan met recht eene verdeeling in fijn en in wild vuur laaten gelden. Men kan in het fijn vuur ook weder eene onderverdeeling maaken, naar het zag. teren eenvoudiger, of levendiger, doordringen, der en fterker is. Wanneer ik, bij voorbeeld, warme, vloeibaa. re vogten, ligt beweeglijke vezelen en een vlug phlogiston bij iemand tot grondflag leg, zoo zal ik enig begrip van zijnen vuurigen kop, of van zijne natuurlijke gefteldheid hebben. Bij hem wordt alles fnel in beweeging gebragt. Het Ievendig kind is vol moed en kloekhartigheid; het kan in eenen oogenblik van toorn, blijdfchap of fchaamte bloozen; het is vlug, fchielijk van befluit, men zal hem een zagt vuur toefchrijven. Men kan het levendig kind bij eene aandoenlijke juffer, of eenen mensch van eene bloedrijke gefteltenis vergelijken. Zij worden beiden oogenbliklijk geroerd en in beweeging gebragt. Men zal hen dan ook onder eene foort van vuurige koppen of warme menfchen moeten rekenen- lk  TAN VUURIGE KOPPEN» Ik ftel nu dat de vogten warm, vloeibaar, en misfchien nog wat fcherper zijn, dat het phlogiston drooger, fijner of elektrieker zij, dat de vezelen ligt beweeglijk, of wat drooger zijn, dan kan ik misfchien een goed begrip van de waare natuurlijke gefteldheid van het fijn, doordringender en fterker vuur hebben; de ligt prik» kelbaare, fijne bewerktuiging maakt dat zulke lieden voor fijne voorwerpen ten uiterfien aandoenlijk zijn. Zij denken fnel, levendig en fterk, omdat hunne voorftelhng-vezelen en hunne in« beeldingkragt even zoo ligt in eene levendige en hevige beweeging gebragt worden. Eene geringe belediging, een weinigjen waare of ingebeelde eer, eene nieuwe ontdekking of iets anders diergelijks kan bij hen alle vezelen in werking brengen, Het wilde vuur noem ik de foldaaten-hitte, De man, die, als hij denkt beledigd te zijn, terftond zijnen vijand het venfter uit fmijt; de foldaat, die door een troep vijanden in alle fnelheid en met onbezonnen hitte henen Haat, de Generaal, die zelf met den fabel in de vuist, als een ruiter, 'er op in houwt, deeze zal ik lieden van eene wilde hitte noemen. Hier moet men, een droog, hevig werkend phlogiston of wat het dan zij, fterke vezelen en dikke warme vogten tot grondllag leggen. Men zal egter ook van dit wild vuur onderverdeelingen kunnen maaken,naar het eenvoudiger en ruuwer, of meer door eene A 3 vee*  VAN VUURIGE KOPPEN. verkeerde opvoeding en valfche grondftelüngen geleid is. De grimmige Leeuw, die alles verfcheurt wat hem in zijnen toorn onder de klaaüwen koomt, heeft eene wilde, ruuwe, eenvoudige hitte. Maar wanneer een polieucteï op eenen feestdag in den tempel ftormt, om de verfierfelen en beelden te vernielen, als een woedende foldaat in het veroveren vader, moeder en kinderen zonder onderfcheid en zonder barmhertigheid nederfabelt, omdat zij zijne landslieden of godsdienst-genooten niet zijn, zoo noem ik dat een wild vuur, eene onftuimige wilde hitte van eenen anderen aart. Ik heb over het algemeen gezegd dat het natuurlijke en zedenlijke oorzaaken zijn, waardoor ■vuurige koppen gevormd worden. Alles, namelijk, wat in zekere betrekking de vezelen eene grootere beweeglijkheid, de vogten eene warmere vloeibaarheid, misfchien het phlogiston een vlugtiger werkzaamheid zal mededeelen , kan dienen om het vuur bij de menfchen te vermeerderen. Integendeel zal wederom alles wat de vezelen verflapt of derzelver beweeglijkheid vermindert, alles wat de vogten ongefchikt, traag en flijmig en het phlogiston onwerkzaam maakt, bij de dieren dat vuur uitblusfchen. Men zal vooraf toeftaan dat de lugtftreek hierin ook haare werking doet. Eene heete hemelftreek kan alles te weeg brengen wat bij eenen vuurigen kop tot grondflag gelegd wordt. Daar van»  VAM VUURIGE K O P P * N. vandaan zijn zij ook zoo menigvuldig onder Ita. liaanen, Spanjaarden en in heete landen aantetreffen. Daarvandaan zijn in die landen overdrevene verbeeldingen en vuurige hartstogten de gewoonlijkfte. De heete lugtftreek, zegt de pau (a)r die in Afrika vuurige en levendige koppenmaakt, fchijnt den zinnebeeldigen Godsdienst, den Propheeten-geest en de godlpraaken nodig gemaakt te hebben. De menfchen zijn daar, omtrent als bij ons veele dames, ten uiterften onrustig en nieuwsgierig om toekoomende dingen te weeten. en hier kunnen de Mantis (£) en Propheeten goeden dienst doen. De in deeze lugtftreeken bij enige ten uiterften verhitte verbeeldingkragt maakte dat 'er geen gebrek aan dweopachtigen propheeten - geest was. De Ezel mag in Egypte, door eene uitwerking der lugtftreek, ros- h ai- i_a) Recherches fur les Egyptiens & les Chinois. T. II. p. n Men geeft den haan knoflook te eeten, opdat hij boos fin heet worde. Diergelijke fpecerijachtige en fcherpe dingen zullen de gal en de overige vogten van den omloop enigzints fcherper en fneller maaken; zij losfen het flijmige op, geeven een vlugger phlogiston; zij zullen de prikkelbaarheid der (<0 Recherches fur lts Amerktins T. I. feB. 11. p. 9. &c. ) Men fielt dat de eigenfchappen der fpijzen ons geneesmeesters bekend zijn. Derzelver fchadelijke en nuttige werking kan men leezen in gaubii infiitut. Pathol. § 446. ad 466 & 467. Men leeze over de werking van de dierlijke eetregel in brink; wanns Theor. der Gahr. f, 72, 73.  V S B VUURIGE K O PT Ë N. 4t der vezelen vermeerderen. De wijn vermeer* dert de fterkte en beweeglijkheid der vezelen; hij vermeerdert de warmte, den oir.loop enz. hij maakt opgewekter, levendiger, moediger. Daarvandaan zullen dichters en wijsgeeren door den wijn vuuriger denken. Daarvandaan worden helden door den wijn tot vuurige daaden aangevuurd. „ Hoort toe, en vergun mij," zeide de geveinsde ulysses tot eumeus en de fchaapherders ,, dat ik bij u wat groot fpreeke; „ de wijn zal mijne ontfchuldiging zijn; hij heeft „ de kragt om de menfchen gek te maaken; hij ,, doet hen zingen, lagchen en den ernftigften „ dansfen ; hij haalt geheimen uit het hart, wel. ke.het dikwerf beter ware dat verborgen ge„ bleven waren." Enkel werkingen eener door den wijn veroorzaakte levendigheid , eener warmte ! Daarom overdagten de oude Gothen eene zaak tweemaal, eens in dronkenfchap, en eens wanneer zij nugteren waren. Op deeze wijze meenden zij hetgeen zij deeden niet te befchroomd of koelzinnig en niet te vuurig aantevangen. Horatius befchrijft de onmenschlijkheid der wijnzuipers, der Thraciërs. Diergelijke verhittende dingen kunnen egter ook weder nadeelig worden, wanneer het vuur bij den ménsch reeds in eenen tamelijk hoogen graad is. Dan maaken zij hem weder ftomp en onbekwaam; of zij verleiden hem tot onbezonnen uitfpattingen. Dan koomen er wreedaarts, in-  ïfc "fVAN VUURIGE KOPPEN. ingeblazene,dweepers, vifionarisfen een gedeelte van degeene, welke het volk (bijzonder in heete landen) voor bezetene houdt, enz. De Priesters in Egypte verbooden den wijn en geloofden dat hij geleerden en wiskundigen hinderlijk was in het maaken van nieuwe ontdekkingen. „ De Heer nande'," zegt patin, „ heeft nooit anders dan water gedronken, en de Heer gassendi is zoo teder, dat hij in „ 't geheel geen wijn durft drinken; hij beeldt „ zig in dat zijn geheel lighaam in vuur zou „ ontbranden als hij wijn. dronk." Waarfchijn-lijk. gevoelde gassendi dat hij vuurs genoeg -in zijn lighaam hadt, zonder dat bij zig met •wijn en heete dingen behoefde aantezetten. Om die reden is de wijn meest in heete en willekeurig geregeerd wordende landen gevaarlijk geweest. Men leeze welke wreedheden dronken ■Sultans van alexander tot soliman III. hebben laaten verrigten. Het misbruik van den wijn kan eindelijk de kragt van alle deelen verzwakken ; hij prikkelt in het begin alle vezelen , zet de vogten uit, maakt een fnel vuur, eene fterkte. Doch als deeze wijngeest wederom vervlogen is , dan zijn hersfenen, zenuwen, hart en ingewanden flap, de fpieren zwak en beevende, het verftand, het geheugen en alle zinnen zijn verzwakt, men wordt verwijfd of kindsch. ïk ken verfcheidene, die in' hunne dronkenfchap niet dan helden verbeelden en vaa angst  VAN VUURIGE KOPPEN. angst en vrees beeven, als zij nugtereri zijn. Daar is bij den mensch eene zekere gefieldheid der vogten, of, gelijk zig brinkman» uitdrukt, eene behoorlijke dierlijke gisting, die juist de regte toeftand zal zijn, welke tot eene zekere hitte van temperament vereischt wordt. Een welgeftelde gal fchijnt mij toe een der gefchiktfte werktuigen te zijn om deezen toeftand te kunnen verkrijgen, verbeteren of verflimmeren. Veelligt is eene gal,die behoorlijk bitteris , bij de voedende vogten en gevolglijk ook bij het bloed en de overige vogten de beste grondflag tot de nodige dierlijke gisting; of misfchien onthoudt zij het oorfprongüjk phlogiston, of is de grond tot deszelfs ontwikkeling en verfijning. Eene bittere gal maakt dan vuurige menfchen of een heet temperament, of bittere dingen brengen zulks te weeg, wijl zij eene bittere gal kunnen maaken. Gedarmte , omloop, gemoedsgefteldheid, alles is traager, als het de gal aan eene werkzaame bitterheid ontbreekt. Eene al te heete gal daarentegens prikkelt te veel; zij veroorzaakt braaken , buikloopen, bloedftortingen, ge. moédsangst, brandende hitte, teeringen. Daar kunnen nu twee gebreken in de vogten zijn, die de hitte van het temperament verminderen moeten: een' (lijmerige of traager gal, of eene, die al te heet zou zijn, of door eene "andere oorzaak enigzints opgelost en rottend geworden  tf VAN VOÜR.IGE KOPPEN. den is, of, om met brink mann te fpreeken, eene zwakke , en eene overdrevene , laffe , dier, lijke gisting. Gebrek aan of traage ongefcbiktheid der gal is een toeval dat veelligt gemeener is dan men zig verbeeldt. De geneesheeren weeten welk nadeel deeze omftandigheid in de verteering en in de overige vogten te weeg brengt. Zij geeft zuur, winden, bedorven vogten , droefgeestigheid, lleepende ziekten en, daar ik eindelijk op koo« men wilde , blohartigheid f». „ Zwaar bier, „ dikke lucht, vet of taai vleesch," zegt fordy ce, „ brengen veel toe tot vermindering der „ gal. Eene werklooze levenswijs, flijmige en „ raauwe fpijzen, veel drinken , vogtige huizen „ enz*, zullen meest de werkzaamheid der gal „ verminderen." Deeze gebreken kunnen dikwijls door bittere extracten van het duizendguldenkruid (Ceniaurium minus*), den gentiaanwortel {Rad. Gentian.") en diergeljke verbeterd wor« den, vooral wijl men van het eerfte de fcheikun. dige proef heeft dat het de gal bijna t'eenemaal gelijk is. Door zulke middelen zal dan ook het ontbreekend temperaments vuur herfteld worden. Die zig enkel met magere fop en waterachtige dingen voedt, zal noch fterke gal, noch moedi- • ge («) Zie brinkmank Biytragt fur Phsor. der Cühr. S. 72.  VAN VUURIGB KOPPEK. ï£ ge kragten hebben. Hoe P . zeide een En- gelfche Generaal, toen zijne benden voorde verbonden Spaanfche en Franfche legers wijken wilden, hoer Gij', die alle dagen rostbeef eet en porter bier drinkt, gij zoudt u door lieden -vervaard laaten maaken, die zig enkel met fop en oranjenafpelen voeden? en ziedaar! rostbeef zegepraalde over fop en oranjen. Ignatitjs de Venetiaan verhaalt van patEOLocus ardax, Keizer van Konftantinopolen, dat hij op zijn veertigfte jaar altoos zieklijk was; hij hadt negen maanden te bed gelegen ; daar waren veele geneesmiddelen te vergeefsch aangewend. Eindelijk raadde eene Griekfche kruiden, vrouw de Keizerin dat zij haaien gemaal ten minften tweemaal in de week regt boos moest maaken» als zij hem gezond wilde doen worden. Hij beeft fnelle, zwaarmoedige en zoutlooze vogten, zeide de oude heks, en die hem niets dan rust en vergenoegen laat genieten zal zijnen dood verhaasten. De voor haaren Keizer bekommerde huldovina Augusta deedl nog meer dan haar bevoolen was; zij vergramde haaren gemaal daaglijks vier maaien, waarbij zij zig zoo wel bevondt dat hij in twintig jaaren naauwlijks drie maanden ziek was. Door de beroeringen der gramfchap mag de gal, zoo wel als de overige vogten, meer verfijnd en gefchokt, en dus het ontbreekende vuur of de ontbreekende bewee. ging der.vaste en vloeibaare deelen in orde ge- bragt  16 VAN VUURIGE KOPPEN. bragt geworden zijn. Dank zij de vrou¬ wen van onzen tijd, die haare mannen niet op dusdanig eene wijze zieklijk laaten worden! Maar daar kan ook in de gal en in de overige vogten eene rottende gisting zijn. Het phlogiston, dat in vogten en vezelen werkt, kan door rotting of bederving opgelost of ongefchikt gemaakt geworden zijn. Dat is de flegtfte omftandigbeid voor de kragten en kloekmoedigheid der menfchen. Men denkt met grond dat deeze de toeftand in de rotkoortfen is. De zaak verflimmert meer en meer hoe verder zig deeze rottende ftaat in de eerfte wegen, in fijner vogten en vezelen , op het werkzaam phlogiston uitgeftrekt heeft. Daarom heeft fordyce het onderfcheidendst kenteken der rotkoortfen in deneêrüagtigheid en matheid der lijderen bepaalt. „ In gal„ of rotkoortfen," zoo fpreekt hij O), „ is de , zieke altoos voor zig zeiven bekommerd, hij '', merkt alle omftandigheden, hoe gering ook, op, en begeert van den geneesheer eene dier. „ gelijke opmerkzaamheid ; hij wagt zijne bezoeken met ongemeene onverduldigheid, roept, „ bij O) Zie william fordyce, Onderzoek der oorzaaken, verfchijnzelenen geneezing der rot- en omfteeking-koortfen 11 Hoofdrw 5 m.  VAN VUURIGE KOPPEN. " j? * Wi de minfre aannadering van magtloosheid ora hartft&teende middelen en wijn, en betoont in » veele gevallen eene beangstheid over zijnen ,, toeftand, die van lieden , welke de werking „ van rottende, dcor het bloed gemengde uit. „ waasfemingen of vogten niet kennen, voor het „ fterkfte kenteken van verzaagdheid gehouden „ wordt, en zelfs bij eene juffer als eene geveins„ de of overdreven teergevoeligheid mishaagen s, kan." Daarom heeft men ook waargenoomen dat menfchen, die eene vermindering of «remming der Ultwaasfeming gekregen hebben , eene zwaare neerflagtigheid en moedloosheid gevoelen, wanneer, namelijk, derotaartige deeltjens, die uirgewaasfemd moesten geweest zijn, zig met de vogten des lighaams vermengd hebben. Even zoo kunnen ook fchadelijke luchtdeeltjens, die wij inzuigen, dezelfde uitwerking hebben. Ook lijden menfchen, die rottende vuiligheden in de ingewanden hebben, om even diergelijke oorzaaken, aan hunne kloekmoedigheid. Wanneer nu de fijnere vogten, misfchien het phlogiston der zenuw-vezelen, of der beweeging. en voorftelling-vezelen enz. door eene fijne rotting bedorven, veelligt ook ten deele verdreven zijn, zooontftaat dè grootfte verzwakking, moedloosheid , ftompheid , verflagenheid. Men zal zoo wel in zenuwen, die werklijk van dit bederf aangetast zijn , als ook in andere, die, door midUI. Bed* B del  ld VAN VUURIGE KOPPEN. del van de wet der vereeniging met die, welke daarvan aangetast zijn, in verband (laan, zulke uitwerkingen waarneemen kunnen. De levenskragten lijden geweldig. De menfchen verlangen naar hartflerkingen. Het zijn deeze ziekten, waarin dikwijls geneesheeren opdegedagten aan het aanwezen eener boosaartigheid vallen. Jk heb waargenoomen dat menfchen, die door zorgen, verdriet, fludeeren, door vrouw Venus en door diep denken uitgeput waren, hypochondrieke en hyfterieke menfchen, eene zekere foortvan rotaartige zenuwkoortsen onderworpen waren, welke ik onder de klasfe der hier aangevoerde ziekten geteld heb, en de toevallen van zulke zieken zijn dikwijls buitengewoon. Men twijfelde aan hunne opkomst, men hieldt hen voor dervende ; ik wanhoopte niet en was zoo gelukkig de gewaande ftervende te redden, na dat ik met deeze ziekte bekend geworden was. Bij enige zijn deeze ziekten in het langduurige geloopen, na dat zij meermaalen de fchrikken des doods veroorzaakt hadden. De ziekte kwam bij veele met braaken, mislijkheid of buikloop aan. Men gevoelde pijnen en krampachtige toeknijpingen op de borst; men kon nog andere krampachtige toevallen ontdekken. Zulke lijders zijn ongemeen afgemat, dikwijls buiten hunne zinnen. De pols is zwak, ongelijk; fomwijlen wierdt zij op den derden of vierden •flag opgezet. De tong was menigmaalen droog, fomwijlen vogtig, vuil, op eenen anderen tijd zeer '  VAN VUURIGE KOPPEN. zeer rood. De pis was fomtijds rood, troebel, dik , wijnkleurig of bleek. Bij eenen fcheen de tong lam; hij ftamelde en kon mij naauwlijks enige toevallen klaagen ; hij fprak wat beter, toen ik hem kampher, liquor van hofman en dergelijke dingen, die ik juist bij de hand had, ingegeeven had. Bij alle deeze lijders moet men dikwerf op zagte uitdrij vingen der rotte bedorven ftofFe bedagt zijn. Eene vrouw hadt in deeze ziekte kloppende pijn op de borst. Ik vond haar eindelijk met drooge brandende lippen, met eene witte drooge tong. De pols was ongelijk, zwak, en opgezet bij den derden en dikwijls bij den tweeden flag. De borst was beklemd met eene drooge krampachtige hoest, welke meest alle hadden. Men wilde haar verlaaten, wijl men dagt dat 'er verfterving kwam. Ik 'gaf haar enige druppelen liquor van hofman en eene melk-wei, uit melk, water, mostaart en wijn. Men vondt haar den volgenden morgen in haare vuiligheid liggen; de pols was geregeld; zij genas onder het gebruik van andere geneesmiddelen. Na de uitdrijvingen preezen de zieken meest het liquor van hofman, den wijn, yzerachtig zuur water,muskus en diergelijke; ook is stahls tonisch tinStuur dikwijls van veel kragt geweest. Bijna alle gebruikten ook iets van den flange-wortel, de koortsbast en diergelijke. Enige kreegen kermes, falpeter, kampher. Bij de meeste wierden ook omwindzels van mostert en B a blaar-  20 ,VAN VUURIGE KOPPEN., blaartrekkende pleisters met blijkbare vrugt gebruikt. Over het algemeen fcheen de ziekte zagt uitdrijvende, verfterkende en rotting-weerende middelen te vereisfchen. Ik zou, zoo doende, in de ziekte gefchiedenis afdwaalen. Ik zal flegts kortlijk herhaalen 't geen ik over het geheel zeggen wilde, namelijk dat een bederf of verrotting in de fijner vogten moed en kragten zoo flerk mishandelen kan, en dat het liquor van hofman, en na hetzelve de wijn, mogelijk het gefchiktfte middel is om het ontbreekend phlogiston wederom te vergoeden en deszelfs bederf te verbeteren, mits, om eenen nieuwen toevoer te verhoeden , de nodige uitdrijvingen niet verzuimd worden. Op het eind deezer ziekten worden de menfchen gemeenlijk doof, enige zelfs in het midden der ziekte. Twee greinen amber, in elk oor geftooken, hielp voor deeze doofheid. Misfchien heeft de zenuwfterkende amber ook in het oor het phlogiston der vezelen vergoed, of deszelf; werkloosheid opgewekt. Wanueeer nu domme of klein verftandige 'koppen in zwaare ziekten geduurig zeiden dat zij flerven zouden, heb ik meestentijds bevonden dat zij het geraaden hadden. Dit was een geheel natuurlijk gevoel eener doodlijke kragtloosheid, of verandering in de dierlijke huishouding, geen hyfteiïke of verfijnde verwenning of teêrvoeligheid. Ziet daar enige der gewigtigfte natuurlijke oor-  VAN VUURIGE KOPPEN. ot oorzaaken, waardoor het vuur, de wakkerheid of kloekmoedigheid der menfchen verminderd of vermeerderd kan worden. Maar daar zijn nog veele andere, van welke ik hier gewag zou dienen te maaken. Men kent, bij voorbeeld , de uitwerking van het waaken en flaapen ; beiden kunnen ons traager of vüuriger maaken. Het waaken maakt de gal en andere vogten fcherper; de vezelen zijn fchier altijd in onrust; de beweegende kragten worden aangeprikkeld en de vogten verhit. De mensch wordt of uitgeput, of vüuriger en drooger. De verbeelding wordt verhit, gelijk reeds hier boven van de inbeeldingkragt is gezegd geworden. De vezelen zijn in onrustige flingeringen , waaruit buitenfpoorige gedagten en inbeeldingen onftaan. De werkingen des ouderdoms moeten hier ook vooral in aanmerking koomen. Men kent de levendigheid der jeugd , die op de warmte en vloei! aarheid haarer vogten en op de prikkelbaarheid haarer vezelen fteunt. Men weet dat het vuur, de wakkerheid , de dichterlijke en philofophifche geest dikwijls wederom in den ouderdom verloren wordt. De vezelen verliezen in den ouderdom haare flapheid en beweeglijkheid; de gevoeligheid verdwijnt. De vogten' worden dikker, traager en kouder. Dan wordt het vuur der hartstogten uitgebluscht. De geheele mensch is verneten. De held , de wijsgeer kunnen nu bloodaarts worden. Ik heb menfchen gekend. B 3 die  s* Van vuur i g' i koppen. die in hunne jeugd toomlooze leeuwen geleeken en bloodaarts wierden eer zij nog eenen hoogen ouderdom bereikt hadden. Men heeft meermaalen!zulke veranderingen, en maar al te vroegtijdig, waargenoomen. Zorgen, boekoefeningen, Verdriet, ziekten , werkloosheid en diergelijke kunnen deze het vroegst bevorderen. De vezelen vata het brein kunnen door vroegtijdige of al te fterke infpanning eene droogheid of verflapping verkrijgen, even gelijk wij van de vezelen der fpieren, als zij te fterk gebruikt worden, waarneemen. Het phlogiston kan'door te menigvuldige aanwendingen te veel verdreven worden. Door werkloosheid kunnen de vezelen eene ltijfheid, onbekwaamheid of verflapping ondergaan, gelijk ook bij de fpier-vezelen gewoonlijk is. Dus kan men vroegtijdig gebreken hebben, die anders flegts den ouderdom eigen zijn. De werkingen van den ouderdom en die der kindschheid kunnen wederom aan eikanderen gelijk worden, al is de natuurlijke gefteldheid des lighaams bij beiden zeer verfchillende. Bij kindinderen zijn vaten, ingewanden, klieren, fpieren, beenderen en zoo ook brein en zenuwen kroes , week, breiachtig, te buigzaam. Ook merkt men deeze zwakheid uit hunne beweegingen en verftands-kragten. In den ouderdom zijn de vaten, de ingewanden, de vogten, vezelen dik, droog, traag. Daar vertoont zig dan ook eene traagheid in de dierlijke verrigtingen, welke  VAN VUURIGE KOPPEN. ie aan die van het kind gelijk zijn. De oude wordt door wijn aangevuurd en opgeruimd van geest; het kind door beweegingen, opwekkingen , verhittende dingen en door de jaaren. De verfcheidenheid des temperaments kan altoos bij den mensch den eerden aanleg tot eene meerdere of mindere levendigheid geeven. Het galachtig temperament is vüuriger dan het waterige ilijmige. De witte kat is, zegt men, doof en weinig tot muizen vangen bekwaam. Haare doofheid zal misfchien van de ilapheid der gehoor-werktuigen koomen, gelijk haare traagheid van haar phlegmatiek flap lighaam koomt. De zwarte kat is heeter, levendiger, boozer. De zwart bruine os is zoo traag niet als de ligtbruine met witte pooten. De bloedrijke mensch is levendiger en niet zoo verzaagd als de melancholiefche. Zekere lighaams - oefeningen kunnen ook tot vermeerdering van het vuur, bijzonder van dat, hetwelk wij het wilde vuur noemen , ongemeen veel toebrengen. Zij verhitten de vogten en vezelen. Men wordt meer aan de gevaaren gewoon en acht dezelve minder ; of men verkrijgt bij geduurige ruuwe voorwerpen of om Handigheden van oorlog eene zekere wilde ruuwheid en foldaatert-vuur. Dit kan men bij zeelieden, krijgslieden, ruiters, jagers, vegters, enz. waarneemen. Men bedenke flegts het onderfcheid, tus. fchen tamme en wilde dieren, tusfchcn menfchen, B 4 welke  tl VAM f BOï IOÊ « ó * P ! li; welke in maatfchappij en andere , welke van roof leeven. Deeze zijn meest bekende dingen, die men in geneeskundige en andere boeken wijdloopig behandeld vindt. Ziekten maaken in het algemeen ook eene verandering in de levendigheid onzer befluiten. Zekere heete koortfen kunnen ons vüuriger maaken, rottende en langduurige ziekten kunnen ons moed en kragten beneemen.' Plin rus heeft reeds eene diergelijke waarneeming gemaakt, en wijl dog alles voor iets goed is, zoo geloofde hij dat ook het verminderen van het vuur door ziekten bij de menfchen veeltüds een zedenlijk nut hadde. „ De ziekli.ke ftaat „van eenen mijner vrienden" fchrijft hij aan zijnen maximus (a) „ heeft mij onlangs geleerd „ dat wij dikwerf nooit braaver zijn dan wan^, neer wij eene ziekte hebben ; dan kwelt ons „ noch gierigheid, noch eerzugt ; men doet „ geen Venus-werk; men is niemand nijdig; men verdicht of voedt geene lasteringen enz." Daar zijn nu nog verfcheiden zedenlijke oorzaaken, waardoor vuurige of blode koppen gevormd worden. De werking van zulke oorzaaken loopt, wel is waar, eindelijk altoos weder op eenen natuurlijken toeftand van vezelen en vog- CO Lib. VII. Epift. oö.  VAN VUURIGE KOPPEN. *5 vogten uit. Zedenlijke oorzaaken wekken den mensch of op,' of flaan hem neder; of zij gewennen hem aan zekere handelingen. Men zal overal met grond kunnen vermoeden dat hierdoor eene vermeerderde of verminderde prikkelbaarheid, beweeglijkheid of aandoenlijkheid, vlugger of traager vogten, een verfijnd of gebrekkig phlogiston voortgebragt zij, waarop vervolgens weder het natuurlijke van vuurige of blohartige daaden gegrond is. Over het algemeen zal men hier de opvoeding den grootften invloed moeten toeflaan. Jongelingen, die, zonder vrees of dwang, vrij, moedig jen dapper opgetrokken worden, moeten voorzeeker meer vuur krijgen dan die, welke men in laaghartigheid, flavernij, en bevreesdheid laat opwasfen. De Egyptenaars kenden de voordeden deezer wijze van opvoeden. Amenofhis wilde van zijnen Prins sesostris eenen veroveraar maaken. Hij liet alle jongens in Egypte, die op denzelfden dag met den Prins geboren waren bij eikanderen brengen; hij liet die alle den Prins bezorgen, en meende op die wijze zijnen zoon getrouwe en van de jeugd af aan toegedaane ministers en foldaaten optekweeken. Hij gewende deze kinderen tijdig aan ruuwe lighaams oefeningen, aan loopen , rijden, jaagen; hij liet hunne hoofden zoo wel als dat van den Prins met edele beelden en verheven zeden-regelen opfieren. En de oude Koning amenüphis hadt weldra B 5 het  S.6 , VAN VUURIGE KOPPEN. het genoegen te zien hoe zijn Prins, te gelijk met zijne opvoeding-genooten, kloekmoedig honger , dorst en ongemak verdraagen en de tot hier toe onbedwongen Arabieren onder het juk brengen konden. Hij hadt het genoegen eenen veroveraar aangekweekt te hebben. De lesfen en voorbeelden eenes epaminoncas konden den jongen philippus ligt helden• vuur geeven. Aeexander was door opvoeding en voorbeelden zoo vuurig geworden, dat hij dikwerf tot zijne vertrouwden zeide: Mijne vrienden.' mijn vader zal eindelijk door zijne veroveringen alles lecgneemen en ons niets meer te doen laaten. Eene gedwongen, vreesachtige en laage opvoeding brengt juist het tegendeel te weeg. De vezelen worden flap of kragtloos; het phlogiston ontbreekt eene gefchikte werkzaamheid; de vogten ontbeeren warmte en fnelheid. Men heeft met blode, onbekwaame en vreesachtige Heden te doen. Tiberius moest zig toen zelf verwonderen dat zijne Romeinen den moed niet meer hadden om hem te weêrfpreeken , of ongehoorzaam te zijn; endaar hij eindliik den enkel aan vrees gewoonen Senaat aan 21 ne voeten ziet kruipen, roept hij zelf vol ongeduld iht: ' heeft het ten minden van meisjens en jongens gezegd (a~): Nullim ejl dubium, zoo fpreekt hij» quin juvencularum uterus non raro, ob familiare?n ftepiufque injlitutam cum maribus converfationem, accedentibus tmprimis blandis lafciyifque da rebus venereis confabulationibus, mutuis amplexibus et ofculis, aliifque amoris Mee eb ris, ad maturitatem difponatur citius eiiam, quant alias fieri confuetum ejl; dum nempe hts & ftmilibusde cau/is, fpiritus, alias fopiti, commovcantur atque ad partcs genitales copiofius ruentes, earum temporiemfen* firn immutant et ad maturitatem debitam eafdem perducunt. Idemque maribus etiam adolefcentulis^ fimilimodoy evenire, nee a ratione, nee ab experientia alienum eft. Daarom krijgen in onze befchaafde tijden meisjens van tien en twaalf jaaren reeds haare maanditonden en daarom heb ik reeds een meisjen van tien jaaren en een van vijf jaaren aan venuskwaalen te geneezen gehad. Een Wijsgeer heeft beweerd dat de opvoeding van eenen zoon den geheelen vader vereischt en dat eene dogter haare gantfche moeder nodig heeft. Alles zal flegts daarop aankoomen onder welke ftelregelen de jeugd opgevoed worde. Het moet Uit het onderfcheid der ingeprente denkbeelden en gezintheden grootendeels af- (a) v, ralmus de ener. anima!. S, V. pag. m. 164.  SÉf -van vuürige koppen. afgeleid worden dat de een zijne temperamentshitte in dit,' de ander in dat ftuk zoekt toetegeeven. Het vuur van alexander wierdt bijna geheel verfpild om voor den grootften held gehouden te worden. Arist ide s wilde den hoog. ften graad der welfpreekendheid bereikt hebben. Een zeker Romeinsch held hadt twee honderd meisjens uit 's vijands land genoomen en in den eerften nagt twintig, en in veertien dagen alle twee honderd tot vrouwen gemaakt. Daar was een gezelfchap van zulke vuurige en levendige Heeren bij den Graaf berenger in Provence. Elk roemde zijne goede hoedanigheden of zijne gewaande dapperheid. De Graaf de vintimieli beroemde zig dat hij best bij de juffers ftondt. De Ridder d'esparron hieldt zig voor den eenigen, die waarlijk waerdig was den degen te draagen. Thibaud de vins wilde de dapperfte ruiter zijn. Porceelet kon de beste vaerzen maaken. Lauris wist op allerhande fpeeltuigen te fpeelen. Entrecast e a u x wilde in het venus - werk een Hercules zijn. ,, En ik, Mijne Heeren," zeider,argemon, een dichterlijke grappenmaaker, die al dit grootfpreeken lang moede was, „ ik heb u „ alle tot hoorndraagers gemaakt. Menigvuldig en aanhoudend denken, menigvuldige vuurige gemoeds-beweegingen kunnen insgelijks aanleiding tot vuurige koppen geeven. Vuurige hartstogten prikkelen en fchudden altoos  VAN VUURIGE KOPPEN. toos de vaste en vloeibaare deelen; zij vermeerderen de hitte, beweeglijkheid , vlugheid , en kunnen eindelijk alles te weeg brengen wat tot de natuurlijke gefteldheid van eenen vuurigen kop vereischt wordt. Daarom ftaan vuur of fterkte der inbeeldingkragt, en levendigheid en hevigheid der hartstogten in betrekking met eikanderen. Sterk en veel denken maakt ook alles prikkelbaarer en beweeglijker. Daar vormen zig eindlijk hetgeen men geniën, vuurige of fcherpzinnige koppen heet. De dikwerf geprikkelde en bewoogen vezelen van het brein en der zenuwen worden , namelijk, eindelijk meer en meer gevoeliger en in diezelfde evenredigheid beweeglijker. Bij zulke koppen is oogenbliklijk alles in beweéging; zij overzien, doorwandelen, vergelijken alles met de grootfte fnelhéid. Overal kan weder de overmaat nadeel doen. Door fterk denken vervalt men eindelijk in eene zinnelooze onverfchilligheid, gelijk reeds veele geleerden ondervonden hebben. De fcherpfte denkers zijn dikwerf vroegtijdig ftomp geworden. Al te hevige en onaangename gemoedsaandoeningen hebben even diergelijke uitwerkkigen gehad. De ongemeen verbolgen claudius. wierdt op het laatst, of door de werking zijner overmaatige gramfchap, of doorwerking van het verdriet, zoo onverfchillig en zinneloos dat hij, na het ombrengen van zijne messalina, noch vergenoegd, noch treurig was en het des aude- ren  3« VAN VUURIGE KOPPEN» ren daags reeds vergeeten was, gelijk hij ook eens enige Raadsheeren ten eeten liet verzoeken, welke hij daags te vooren hadt laaten vermoorden. Eene te fterke aandoenlijkheid en beweeglijkheid der vezelen, die eindelijk door al te fterk denken of hartstogten veroorzaakt wordt, maakt eindelijk overdreven verbeeldingen, dweepers, gekken. Zij zien alle voorwerpen anders dan zij werklijk zijn. Zij gelijken die zieken, welke uit het bed fpringen, wijl zij gelooven dat zij midden in het vuur liggen. Bij beiden fpruit de dwaaling uit eenen verkeerden ftaat des breins en der zenuwen. Tasso vergeet zigzelVen en kust de Prinfes, die zijne vaerzen prees. Corregio fterft van blijdfchap op het winnen van twee honderd franken, waarmede hij in zeer groote hitte tot zijne vrouw loopt. Pascal zag, als hij wel geftudeerd hadt , altijd een vuurigen afgrond naast zig. Huigens beeldde zig in dat hij van boter was , vermijdde zorgvuldig het vuur en ftortte zig eindelijk in eene Wel. Bij zeer fterk denken moeten, gelijk bij de' gemoedsaandoeningen, altoos zekere vezelen van het brein en der zenuwen eene zekere ftremmiDg , beweeging of uitzetting lijden. Deeze veroorzaakt, als zij te fterk wordt ofte dikwijls koomt, dat zig de beftand-deelen of elementen meer van eikanderen verwijderen, dat 'er eene zwakheid of verflapping ontftaat, en dat misfchien het werkzaamer phlogiston te veel ver-  TAN VUURIGE HOPPE K. £ vliegt of verfpild wordt. Dus moet de mensch Zig eindlijk in eenen ftaat van verzwakte zenuwen en hersfen - vezelen bevinden, die of flap, of te ligt beweegbaar zijn. Daaruit ontftaat onbeftendigheid, wanorde in de verbeelding, kleinmoedigheid, zwakheid. Het moet uit een verzwakten of veranderden toeftand der vezelen koomen dat op liefde de verftijving, op gramfchap beroerte, op blijdfchap een fchielijke dood en op hoogmoed gekheid gevolgd zijn. De hoop eener gelukkige uitkomst en meermaalen gelukkig uitgevallen onderneemingen kunnen ook eene bijzondere oorzaak zijn dat menfchen ftoutmoedig en eindelijk vuurig, of verhit worden. Dan fpreekt ces ar het fcheepsvolk bij ftorm moed in. Een jongeling , die van de jeugd af enige maaien in den ftrijd gelukkig geweest is, die dreigende gevaaren ongefchonden ontkoomen is, zal ftout, kloekmoedigen eindlijk vuurig worden. Plinius heeft reeds diergelijke waarneemingen aan jonge redenaars gemaakt; hij fchepte een bijzonder vermaak jongelingen voor de eerfte reis in foro optevoeren en aantewakkeren. „ Niemand" zegt hij, „ heeft zoo terftond een zoo groeten „ geest, dat bij zig in de hoogte kan verheffen, „ als hem geene gelegenheid, ftofie , begunfti•>, gers en aanwakkeringen gegeeven worden. Even 00 Lio. 6. Epift. 23.  32 VAN VUURIGE KOPPEN. Even dus kan ook integendeel door veelvuldige ongelukkig geflaagde waarneemingen het levendigst temperament ter nedergeflaagen worden. Een jongeling , die den aanleg heeft om eenen -der vuurigfte helden te worden, kan verzaagd worden als hij het ongeluk heeft in zijne eerfte onderneemingen ongelukkig te flaagen. Een jong dichter zou misfchien eene genie geworden zijn, als hij niet bij zijne eerfte proeven door kwalijk gezinde leezeren befpot, veracht, of ter neder gedrukt ware geworden. En zoo zou menig dweeper of booswigt in het lieve Duitschland zig niet als een verlichte hebben kunnen toonen, als niet het meerder deel zijner medemenfchenyfcryajH pevus geweest ware. Van beiden kan men ook bij de dieren waarneemingen doen. Men laate eenen jongen grooten hond, eenen vuurigen zwijnen - vanger, voor de eerfte maal door een groot wild zwijn jammerlijk gewond worden, zoo zal hij een flegte blode hond worden % Maar men laate hem in het begin enige maaien eene wilde zeug of een jong zwijn overmeesteren, zoo zal dit zijn vuur en kloekmoedigheid vermeerderen. Wonden zullen hem in het toekoomende niet meer affchrikken, maar hem llegts voorzigtiger maaken. Het waar of fchijnbaar gewigt van den beweeggrond, waarom men zekere daaden onderneemt, kan een gevoelig hart ook oneindig vüuriger of heeter maaken. Hiertoe behooren eer, vrijheid, va-  van vuurige kopje n. 33 vaderland - liefde , nabeftaanden , voedzel, leven. C ie sar ftreedt nooit vüuriger dan toen hij om zijn leven en cleopatra tegens p t oeomeus kampen moest. De gierigheid, de eerzugt, of een zeker verlangen naar rijkdom en eer ontflaat uit aangenaame voorftellingen eener gelukzaligheid, waarop wij hoop fcheppen. Dit verlangen, of de voorflel. lingen van een geluk, dat wij hoopen kunnen, onderilellen eene zekere levendige werkzaamheid der vezelen van het brein en der zenuwen, waardoor,naar de getteldheid der vereeniging of der harmonie van de overige zenuwen des lighaams ,eene zekere gefchiktheid of levendigheid ontflaat, welke wij tot het temperaraents vuur rekenen kunnen te behooren. Uit eene edele zugt om den roem van een regtfchapen Koning te zijn te erlangen, vermaande sarpedo glaucus dapper te zijn, en ridderlijk met hem te vegten, opdat de Lyciers zeggen mogen, zeide hij, dat wij niet voor niet hunne Koningen zijn en de vette fchaapen niet vergeefsch eeten. Zooerkende quintilianüs dat de eerzugt jongelingen vuur en hif te geeft. Zij denken," zegt hij (a), „ dat „ het flegt is voor zijnen gelijken te wijken, dat „ het edel is grootere overwonnen te hebben ; »> dit O) Injllf. Orat. Lii. I. Cap. 3. III. Deck C  $4 VAN VUURIGE, KOPPEN. dit alles/' gaat hij voort, „ ontvlamt het ge. 9, moed en dus, alfchoon men de eergierigheid „ onder de ïrtdëügden telt, zoo kan zij dog oor„ zaak van deugdzaame daaden .djn." De eer. zugf maakte dat ninus den krijg uitvondt, dat semtramxs zulke gebouwen ftigtede, dat. ïjlysses zoo veele zeeën doorkruiste; zij was de drijfveder der onderneemingen eenes alexanders, eenes Thebanifchen herkules, eenes caesars, cyrus,hannibals, pyrrhus, attilas. De geldgierigheid, of het verdriet dat men de Indifche Maatfchappij verlof om te handelen gaf, met uitfluit ing der Negeren, veroorzaakte op St. Dominikainhet jaar 1722, dat eene weduwe Madame sago na den ftandaart van opftand oprigtte, zegt char levoix. Dux femina faSli; zij ftelde zig aan het hoofd van eenen troep andere wijven; zij marcheerden onder trommelflag met het pistool in de hand en den fabel op zijde. De mannen vervoegden zig bij haar en verwoesteden huizen, papieren, en alles wat de Maatfchappij toebehoorde. De Grieken en Romeinen, wordt 'er ergens gezegd, wisten dat men deugd en weetenfchap met eer en voorrang beloonen en aanvuuren moest. Zij hielden den naijver of de eergierigheid voor het beste middel om groote mannen te vormen. De geleerden wierden door veelerhande onderfcheiding-tekenen vereerd. Men gaf hun voornaame plaatfen van eer, pragtige ge- fchen-  VAN VUURIGE KOPPEN. 25 fchenken; zij verkreegen de gunst der Vorsten, de hoogachting der Grooten ; zij wierden op feestdagen gekroond; hunne naamen wierden in metaal , hunne afbeelzelds in kostbaare fteenen ge"fheden; men bouwde, hun ter eere, hunne geboorte-ftad weder op ; men gong zelfs zoo verre dat men hun eindelijk ftandbeelden , openbaare gedenkftukken , ja zelfs tempels ftigtede. Vrijheid onderhoudt de bekwaamheid of werkzaamheid onzer vezelen en vogten; zij wekt tot onderneemingen op, van welke andere door laagen dwang teruggehouden worden; zij kan ons dan ftout, onderneemend en vuurig maaken. De omloop is levendiger en wordt niet door angfti. ge vrees tot ftremming of traagheid gebragt. De vezelen worden met levendigheid en kragt in beweeging gebragt. Men gaat vol moed en hoop te werk. Hoe beklaag ik den mensch , die het ongeluk heeft zig voor iederen gek te moeten buigen, die altoos bevreesd omzien moet of hij niet hier of daar eene eerwaerdige dwaasheid op de teenen trapt, die hem daarna den kop zou kunnen kwetfen! De ondervinding heeft de vrugten van flavernij en vrijheid getoond. De flaaf is kleinmoedig, bevreesd; hij word eindlijk traag en laaghartig en zoekt zig door geveinsdheid en vleierij bemind te maaken. De Zwitfer, de Engelschman denkt vrij, is kloekmoedig en ftijgt in weetenfehappen en onderneemingen boven kruipende Adams-zoonen. Daarvandaan zullen de C a wee-  %6 VAM VÜURIGI CO P P E IS. weetenfchappen en de handel in geestlijke Staaten nooit opneemen, wijl de koophandel en de weetenfchappen niet dulden dat zij voor Adel of paapen-dwang buigen moeten , daar de mensch niet luid fpreeken, noch de vergenoegingen des levens genieten mag, als hij geene voorouderen kan tellen , of eenen zwarten rok op den rug draagt» Zoo is het bijna met elke natie gelegen, naar zij meer of minder vrijheid geniet. De Engelfchen, wordt 'er ergens gezegd , hebben eenen grond van vrijheid, die hen tot gezworen vijanden van den dft'ang maakt (V). Zij laaten hunnen geest den vrijen loop. Zij doen en fchrijven onbekommerd wat hun eerst in de gedagten koomt. De vrijheid is altijd de moeder der konilen en kloekmoedige onderneemingen geweest. De vrijheid teelde de konstenaaren en helden van Griekenland. Toen p hilippus Griekenland aan zig onderworpen maakte, wierden ook terftond de konftenaars en vuurige koppen zeldzaamer, en zij zijn eindelijk onder al ex ander en zijne opvolgers geheel verdweenen. Sïua gaf hun den laatften flag, die Griekenland (S) Gelijk de Romeinen begeeren zij vrijheid voor zigzelven, Swang' over andere n&tieën.  van vuurige koppen. S? land den Romeinen onderdaanig maakte. Daar alleen kan de koophandel bloeijen, daar een eerlijk koopman , gelijk ik eens daarvan getuige was, eenen trotfchen buitenlandfchen Gezant elk vinnig woord even zo vinnig en ftout beandwoordt en toen tot zijnen vriend, eenen anderen koopman;zegt: vousfgavez Men, nous n'avons pas befoin de ces Mefieurs. -t De liefde tot het vaderland en tot onze nabeftaanden kan ons insgelijks tot zekere onderneemingen aanvuuren; zij maakt onze aandoeningen en voorfteliingen levendiger, waaruit moediger daaden volgen. \ Zij geeft, namelijk, de gevoelen voorftelling-vezelen eene betere fpanning en werkzaamheid, die zig ook op de vezelen van het hart en der fpieren uitftrekt. Men heeft buitengewoone voorbeelden van helden-ijver van menfchen , welke voor hun vaderland, voor hunne ouderen, kinderen of Dulcineas geftredenhebben. Bij ruuwe geesten moet voorzeeker devoorftelling van een gewigtig belang, en bij andere moeten eene geoefende ziel, benevens een fijn gevoel, of verfijnde werktuigen vooraf onderfleld worden, zal de liefde tot vrienden ons zoo fterk verhitten. Het zijn in onze beste waereld voorwaar zeldzaame dingen hetgeen van eenen achill.es gefchreven ftaat Qa). Ajax vraagde 00 Zie Sier die empfindungen, philofophlfchc fchriftentterTMk Jtapfodien, C 3  %t VAN VUURIGE KOPPEN. de achilles, bij philostratus, ,, Wel- „ ke heldendaaden voor hem met het meeste ge- vaar verzeld waren geweest ? die welke ik voor mijne vrienden ondernoomen heb, zeide „ hij, Maar welke, voer aj ax voort, zijn uhet ,, ligtjle gevallen? Juist diezelfde, andwoordde „ achilles. Hij vraagt verder: Welke vond heeft u de hevigfte fmert veroorzaakt ? — ■■ „ Die, welke mij hector gegeeven heeft, was „ het andwoord van achilles. — Hector? „ hernam ajax; deeze heeft u, zoo veel ik weet, t, nooit eene wond toegebragt. ö Ja, fprak achiLLEs, dedoodlijkjlewond, want hij heeft mijnen vriend patroclus gedood." Welk eene fchoone voor vrienden overgevoelige ziel moet achiLLEs gehad hebben! Bij ons is het gewoonlijker aanvuuringen van haat, nijd en vijandfchap waarteneemen. Door deeze flegte hartstogten ziet men dikwerf alle vezelen in beweeging geraaken en alle vogten in eene plotfelinge hitte opwellen. Ik zou hier zelf wel uit mijne eigen ondervinding enige merkwaerdige gevalletjens kunnen vertellen. De nij# dige en jaloerfe , die eiken beteren mensch met woede aanvallen, heeft voltaire bij die gekken in het dolhuis vergeleken, die altijd hun best doen om hunne vuiligheden diegeene in het aangezigt te werpen, die best gekleed zijn of best uitzien. Men zoude tot fchande der menschheid nog heden veele daaden kunnen aanvoeren, wel-  VAN VUURIGE KOPPEN. 39 Welke naar die wreedheid gekken, die de vuurige en toornige cambys£S, uit eenen aangeboren haat tegens amasis z.ion, ziine Goden, Priesteren, onderdaanenen hunne dogteren volbragt O*)- Op deeze wijze kan alles, naar welks bezit of uitvoering wij uit zekere eigenbaatige beweegredenen verlangen, de werkzaamheid onzer voorHelling- en beweeging-vezelen opwecken en kan ons tot onrustige werkzaamheid aanvuuren. Men zal vooraf begrijpen dat alles, wat het behoud en verlies van ons leven, wat het voldoen onzer onontbeerlijkfte behoeften, onze behoudenis, ons voedzel, onze voortplanting enz. betreft , deeze beweeging onzer vogten en vezelen meest zal kunnen verhitten. Het verftaat zig dat deeze beweegingen des te ligter en levendiger in ons gefchieden, hoe prikkelbaarer reeds de vezelen, hoe werkzaamer hetphlogiston, en hoe vlugger en warmer de vogten te vooren geweest zijn en dat ook wederom de vezelen door meerdere diergelijke opwekkingen hoe langer hoe prikkelbaarer en beweeglijker worden, hetwelk dikwijls tot overmaat, tot al te groote prikkelbaarheid , zwakheid, verflapping of ftijfheid der vezelen gefchieden kan. Men ©0 Zie Httnoyirifches Magaz. 65 jl. 1775, c4  £o VAN V Ü V K ï G E KOPPEN. Men zal over het algemeen nu reeds begrepen hebben dat de temperaments-hitte in eene zekere. aandoenlijkheid en beweeglijkheid der vezelen," benevens eene zekere warmte der vogten beftaat. Gefield dat de vezelen de oorzaak, waardoor zij opgewekt worden, fnel ondervinden, zoo worden zij ook even zoo fnel in beweeging gebragt als zij gevoeld hebben, dat is, gefield dat de prikkelbaarheid en beweeglijkheid, cateris paribus-, ïn de naauwlle betrekking flónden, zoo zal men de fnelfle werkingen eenes vuurigen kops hebben. Hij heeft bij eene zeer geringe prikkeling de levendigfle voorflellingen en de daarop volgende befluiten of handelingen in eenen oogenblik bij eikanderen. Deeze is gemeenlijk de toeftand van het fijn vuur. Hoe ligter de vezelen in beweeging koomen, des te minder aanhoudende zijn gemeenlijk zulke beweegingen; en daarom was het maar eene fnelle hitte, een voorbijgaand vuur, dat meestal een teken van zwakker, dat is, prikkelbaarer en beweeglijker vezelen is. Doch wanneer de vezelen niet zoo ligt gevoel hebben en niet zoo prikkelbaar zijn, of niet zoo fnel in beweeging of werking geraaken, zoo zijn de uitwerkingen van het vuur naar buiten wat langzaamer en wel altoos in die betrekking als de vezelen minder aandoenlijk en minder prikkelbaar zijn. Dan vertoont zig eene foort van Wild vuur, van de foldaaten-hitte, eene foort van  VAN VUURIGE KOPPEN. 41 van vuur, die dikwijls bij de gekken fterkst is. Maar in dit geval (wij zonderen den ftaat eener werklooze verflapping uit/) zullen gemeenlijk de uitwerkingen van het vuur in gelijke evenredigheid in langzaame fterkte en duuring toeneemen. De zwakker vezel wordt al te ligt op deeze of geene wijze geftemd, aan het trillen gebragt ; de fterker blijft langer in haaren toeftand, waarin zij eens gebragt is. Dan heeft men voor andere voorwerpen, gewaarwordingen , of voortellingen geen gevoel, geene opmerkzaamheid. De woedende overwinnaar is ongevoelig Voor het gefchrei der ongelukkige, hij vaart onveranderlijk in zijne onmenschlijkheid voort, tot zijne woede verzadigd of vermoeid is. Het is eene flimme zaak als nu nog de opvoeding, waaronder ik ook het temperament, den ouderdom, de luchtftreek enz. reken, de denkwijze van heete koppen bedorven heeft; als men van de dingen valfche gewaarwordingen, voorftellingen en daarop volgende beweegingen heeft; als men droomen voor werklijke dingen houdt en dwaasheden als waarheden opneemt; als men de zaaken niet naar haare wezenlijke waarde weet te fchatten. Dan vegt don quixotte vuurig tegens reuzen, daar andere niet dan windmolens zien. Dit gebrek of deeze onbezonnen hitte kan bij fijne of beweeglijke en ook bij fterkere vezelen igevonden worden. Dan kunnen ujt eene kleinigheid de grootfte onderneemingen C 5 fpiur-  VAN VUURIGE KOPPEN. fpruiten, als die kleinigheid voor iets groots ge» houden wordt. Men twist, men vermoordt elkaêr om eenen onnutten woorden-ftrijd. Eene zaak» die misfchien maar eene naald of eenen ouden pot betreft kan menige xantippe tet raazens toe boos maaken. Het is ongelukkig het flagtoffer van zulk een onbezonnen vuur te worden, het is ongelukkig, als haat, vijandfchap, nijd, ongegronde jaloezij en diergelijke het vuur van zekere lieden tot nadeel van hun he medemenfchen ontfteeken, wanneer vervolging en het ongeluk van andere men» fchen onze hitte alleen bevredigen kan. Hier moeten wijsgeerige artfen of de temperamentshitte verkoelen en de aandoenlijkheid en beweeglijkheid der vezelen op eene natuurkundige wijze verminderen, of de verkeerde neigingen van zulke menfchen door verftandige zedenlesfen en verbetering der verftands-kragten veranderen kunnen. Eene verkoelende eenvoudige levenswijs,, verbetering van het temperament, arbeid, of rust, voeglijke lighaams oefeningen, en andere diergelijke middelen, die reeds uit de voorige afdeelingen blijken, zullen het natuurlijke bewerken. Het menigvu'dig inprenten van egte begrippen van veele dingen, kennis der waereld en van menfchen, waare denkbeelden van deugd en ondeugd, bedwinging van buitenfpoorige hartstogten, medegedeeld gevoel van menfchen-lief- de,  VAN V Ü Ü R. I G E J OTPIM. 4} de, wijsgeerige bedaardheid en diergelijke zullen in het zedenlijke het overige te weeg brengen. Diergelijke lieden zijn meestendeels aan lijf en ziel zwak en ziek bevonden geworden : „sar zeide enigen tijd voor zijnen dood tot ,, eenen van zijne vrienden: wat denkt gij van „ cassiüs? Ik beken u dat hij mij niet be> „ haagt, want hij is zeer bleek. Op eenen ande„ ren tijd wierden antonius en dolabbl» „la bij hem aangeklaagd als lieden die oproer „ ftookten en nieuwigheden tot zijn nadeel „ brouwden. Neen, neen, andwoordde c m*. „ sar, ik vrees deeze vette en wel gekamde kop- pen niet, maar de bleeke en magere Als het gebrek in den geest fchuilt, is gemeenlijk: eene armoede aan regte begrippen eene verzuimde aankweeking, een onvermogen of eene verkeerdheid van oordeel, of een ander diergelijk gebrek de oorzaak. Daarom heeft men die altoos kleine zis* len genoemd. Wanneer de opvoeding of omkeering van den mensch aan eenen Wijsgeer is toevertrouwd, zoo zal hij ligt vuurige koppen kunnen vormen en die met nut gebruiken. Hij zal veelligt voor waar houden, hetgeen een zeker fchrij- O; ZmU' v. 4. Erf. II. Th. S, 577.  44 VAN VUURIGE KOPTEN* fchrijver zegt dat uit overmaat te zondigen beter is dan uit gebrek. De vermetelheid is edeler dan de bloodaartigheid. Verfpilling is beter dan gierigheid. En zoo , zegt hij, is het ook met den geest. Het kan voordeelt ger zijn dat hij al te levendig of wat buitenfpoorig is , dan als hij een welgeordende en traage kop is. De dieren, die zig in de lugt verheffen, zijn nuttiger dan die op de aarde kruipen. Bij de laatfte heeft men meermaalen watfenijnigsof ten minften onnuts ontdekt dan bij de eerfte. Maar,gelijk ik gezegd heb, een Wijsgeer moet deeze koppen onder handen hebben, anders ontftaan 'er raazende ridders, kruistochten, wederdoopers-krijg , katholijken-ftormers , gelijk Jood g o r d o n & fut fimües. Zie nikolaï van Be~ lènhaufen, ge dat zou zelfs eenen zoo ongevoeli- „ gen kaerel als philips, boos maaken." Wie zal zig dan over apothecars-jongens, waterpotten en fchrijvers klerken zoo boos maken mogen! Men kan voltaire kwalijk neemen dat hij zoo dikwijls met zijne nonottes of frerons en met de andere Journalisten-fchaare aan het plukhairen was, als het niet enkel uit tijdverdrijf gefchiedde. Even gelijk men om de tot hier toe aangevoerd deoorzaaken eene zekere koelzinnigheid,of eene onverfchiliigheid van eenen wijsgeer vordert, zoo moet ook onpartijdigheid eene zijner eerfte deugden zijn. Verdienften en waarheid overwinnen bij hem verre de werkingen van vijandfchap, van maagfchap, van haat, van onbefcheiden eigenliefde. De wijsgeer wenscht, of doet zijnen vijanden goed, als hij verdienften bij hen ontdekt of als hij hen in armoede of in het ongeluk ziet. Medelijden en menschlievendheid zijn hem eigen. Hij vergeeft edelmoedig en kan misfchien alleen onder gevoelige en niet ligtzinnige menfchen de zoetigheid der wraak vergeeten. In weetenfchappen werkt bij wijsgeeren zelfs deeze geest van onpartijdigheid; hij is verst van fecten-maakerij en fysthemen-kramerij verwijderd. Bondig-  EN HET TEMPERAMENT BES WIJSGEERS. S| digheid kan hem meer dan gezag, fpitsvindige valfchefchijn of nationaale hoogmoed overreeden. Het was geen philofoophen land dat wij ergens gefchilderd leezen. In dat land wierdt alles door namaagfchap beliegt. Daar was het de eeuw der rechterlijke gunstbetooningen. Bedrog en partijdigheid hadden een verbond gemaakt en hadden niets dan de verdiensten vcrgeeten. Die zijn hof maakt krijgt gunst, en die zijn pligt doet, krijgt niets (V). Niets verleidt ons eer tot dwaalingen dan de ligtgeloovigheid, en niets is den wijsgeer meer eigen dan eene koele ongeloovigheid. Men verwondert zig menigmaal in onzen tijd hoe ligt het zekeren luiden valt ons eene verdichte gefchieden nis wijs te maaken en hoe fchielijk 'er ligtgeloovige geleerden gevonden worden, die 'er de oorzaaken van verklaaren willen. Voor enige jaaren moesten 'er kinderen zijn, die water en andere dingen onder den grond zagen, (tV) en daar wa- .00 Cotites mtraux par naemontel. (b~) Zoo de fchiïjver hier de berugte Water-zieners, als blk* ton en andere bedoelt, is de zaak verkeerd voorgefteld. Nooit hetben de natuurkundigen, die dat verrchijnzel waargenoomenhebben, beweerd dat zij water en metaalen, kool-mijnen enz, onder ifcn grond zisn konden, maar wel dat dis lieden zoodanig geor-  ja VAN HET KARAKTER waren geneesheeren en geleerden, die ons eene nieuwe theorie van zien verfchaffen wilden. Hier toe behoort de vertelling van Vampyren en honderd andere. Even zoo is het ook altoos met hypothefen gefield geweest. Men heeft zenuwgeesten in holle zenuw -buisjens aangenoomen, zonder dat men die uit waarneemingen bewijzen kon ; en terllond kwamen 'er artfen, welke de ziekten van deeze zenuw-geesten wisten te bepaalen. Dan,was 'er gebrek, dan overvloed van geweest. De buisjens, waarin zij bevat waren, moesten dan verwijd , dan zaamengetrokken zijn. De geesten zelve waren dan te dik, dan te dun, dan te zoet, dan te zuur geweest. En eindlijk •was her bij dat alles nog de groote vraag: of 'er danwerklijk zenuw-geesten en zenuw-buisjens beftonden O). Eene gatiifeerd waren dat de uitvloeizelen van die ftoffen eene zekere aandoening aan hunne zenuwen gaven ^ wanneer zij boven d& plaatlen kwamen daar die in den grond aanwezig waren; hier in is niets dat tegens de gezonde natuurkunde ftrijdt. Men leeze het werk van thouvenel. ,. Vertaaler. O) v. schreber de fluidi nervei cxijlentitt improbalili &c. Hek U, in 4to. 2? mezoer. Adyerfaria Medina.  EN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEER». $|' Eene zekere bezadigdheid, welke men bij alle gelegenheden waarneemen kan , maakt ook een hoofdtrek des wijsgeers uit. Zij zal bij het onderzoek der waarheid, zoo wel als bij de opwelling der hartstogten waargenoomen worden. Die iets niet in koelen bloed ziet, zal ook de dingen niet zien zoo als zij waarlijk zijn. De eindlijk ontdekte onzin van fophistisch gefnap en van metaphyfifcheverdigtingen, de aan zigzelven en aan andere meermaalen waargenoomen dwaalingen en overylingen hebben den vriend der waarheid voorzigtig en behoedzaam gemaakt, zoo dat hij nu den weg des twijfels en der ervaaring bewandelt. Een wijsgeer zal dan niet te voorbaarig in het oordeelen zijn; hij zal niet te fchielijk zijne goedkeuring geeven. Eene opgewonden inbeeldingkragt zal zijne oogen en handen niet doen dwaalen en voorwerpen of beelden fcheppen daar geene aanwezig zijn. Hij zal niet, als Ixion, eene wolk voor Juno omhelzen. Hij zal niet doen als die Sophist, die altoos op de voorwerpen, die in de hoogte waren, tuurde en daarom die niet befpeurde, welke voor hem waren, waardoor hij in een kuil ftortede. Het getal van wezenlijke kundigheden zal dan ongemeen vermeerderen en de hoop dwaalingen en dwaasheden zal oneindig verminderd worden; want overal vindt hij twijfeling, onderzoek, proevenen overdenking nodig. Een mensch, daarentegens, die al te vuurig tot een oordeel of goedkeuring belluit, zal van D 3- de  54 van het karakter de eene dwaaling in de andere ftorten; hij zal niet bekwaam zijn om tot wijsheid en waarheid , dat is, tot de waare wijsbegeerte te geraaken. Wanneer het hart altoos voor het verftand voortvaart, zoo fpaart het zeekerlijk, gelijk yorick zegt, de oordeelskragt veele moeite, maar het moet zeer dikwerf wederom met berouw of befchaamdheid terug keeren. Niets heeft mij nog meer berouwd dan zekere lieden te fchielijk lof en vertrouwen gegeeven te hebben. Het is even als of men zig bij het eerfte gefprek een meisjen tot bruid beftemt, en haar weinige dagen daarna weder naar den drommel wenscht. Zoo moet ook in hartstogten de hitte haare grenzen hebben en altoos door tegengeftelde gronden en voorftellingen gemaatigd worden. Hier toe rekene ik toorn, liefde, hoogmoed, eerzugt enz. Eene eenige hartstogt kan bij den mensch de overhand neemen en tot eene gewoonte worden, als zij niet door eene andere tegengeftelde in evenwigt gehouden wordt. Toorn kan door vrees of medelijden, liefde door eerzugt, bloheid .of lust tot bezigheden gemaatigd worden. Zelfs de gierigaart vergeet de fchoone gelegenheid om winst te doen , als een fchoon meisjen hem tot omhelzingen heeft aangevuurd. De trotschheid van eenen chrisippus was onverdraaglijk en bewijst dat hij in het geheel niet de man was, waarvoor hij zigzelven hieldt. Wien zou ik wel mijnen zoon aanbeyeelen ? wierd hem eens van iemand  ÏN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEERS 3$ mand gevraagd. Aan mij, andwoordde hij, want, als ik menfchen wist, die boven mij waren, zoo zou ik terjlond naar hen toe gaan, en onder hen gaan philofopheeren. Des niet te ftiin leerde hij de eene dwaasheid na de andere, tót bewijs dat zijn geest nog in het geheel niet wijsgeerig was en dat een zedig mistrouwen op zigzelven of eene angftige vrees van in dwaalingen te zullen vervallen of zig belagchelijk te zullen maaken, hem eerst op den weg der waare wijsheid hadde kunnen brengen en zijnen hoogmoed in eene edele begeerte om zig door weetenfchappen en wijsheid boven den gemeenen hoop te verheffen hadde kunnen veranderen. Menige hoogmoedige zou reeds tot krankzinnigheid vervallen zijn, als niet verdriet of vernedering voor hem zulke kragtige reprimentia geweest waren. Even zoo kan ook het genieten van een genoegen het ftreeven naar andere verminderen, of maa • tigen. De verlustigingen, welke wijsgeeren in de ontdekking der wijsheid en waarheid vinden, veroorzaaken dat zij zig niet enkel met die bezig houden, die tot wellust van het lighaam dienen. Dan is hunne eenigfte zorg niet ut ventri eorum bene fit, ö> nihil defit üs, qua fub vent re funt. Alleen de behoefte of de aanmaaningen eener onbedorven gefteldheid zullen hen tot het venus-werk verleiden. Ook zullen zij niet overal uit verwijf, de hovaardij een zagt gemak voor hun lighaam zoeken. Hierdoor wordt ook nog een phyfiescb D 4 ge-?  56 VAN HET KARAKTER gebrek der brein, en zenuw-vezelen voorgekoo men, van welk klock*hof melding maakt 5 Namelijk, alle gewaarwordingen van de wellust en de daarbij koomende opmerkzaamheid des geests veroorzaaken eene zekere oprigting, fpanning ,of beweeging der zenuw-vezelen , waardoor de vezelen der overige zenuwen en van de hersfenen meer of minder mede lijden. Deeze menigvuldige fpanningen laaten eindelijk in ledige wellustlingen eene zwakheid, of eene al te ligte buigzaamheid der vezelen na, die daarna wederom op veelerlei wijze nadeelig wordt. Daarvandaan ziet men van lekkere en verliefde mannen eindelijk verwijfde weeke menfchen worden. Zelfs het meisjen , dat zig fleeds met wellustige denkbeelden bezig houdt, zal eindelijk zwak, mager, bleek en menigmaal zwak van verftand worden. Het temperament eens wijsgeers zal dan in alles het gemaatigd temperament zijn. Hij'moet niet te vuurig, niet te koud, niette prikkelbaar, veel minder ongevoelig, niet te heftig of haastig, en ook niet traag of werkloos zijn. Ondervinding, menfchen-kennis , belezenheid en overdenking heb: («) Klock.hof de morbis mimi ab inpmats teuore mtdulls mïri p. j2 £? 53.  EN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEERS. 57 hebben den wijsgeer verlicht, befcheiden en voorzigtig gemaakt. Hij weet voor onzin of dwaasheden onverfchillig te zijn, of dietefchuuwen, zoo dra hij dezelve als onzin of dwaasheden heeft leeren kennen, hoe zeer de gemeene hoop der menfchen middelerwijl altijd nog zulke ondingen voor waarheden of voor nog wat beters houdt en begeerig naar dezelve haakt. De wijsgeer kent de waarde der menschheid en zijne pligten jegens dezelve. Zijn voornaamfte doel is de menschheid nuttig te worden. Geen dweepachtig onverftand, geen bijgeloof, eigenbaat of andere booze ftreeken zullen hem verleiden om de rechten der menschheid te fchen-» den. ,, Ik tart u, mij eenen eenigen wijsgeer te too„ nen, vanzoRo aster af totlocke toe, die „ ooit een oproer heeft aangeftookt, die zig „ fchuldig gemaakt heeft aan konings-moord , „ die de maatfchappij verontrust heeft, en onge„ lukkiglijk zal ik u daartegens van aod tot „ kosinsky duizend bijgeloovige naamen op„ noemen kunnen, die met het bloed van ko„ ningen en volkeren befmet zijn. Het bijgeloof „ zet de gantfche waereld in vlammen; de wijs,, begeerte bluscht die uit Haat O) fur l'Encyclopeclis, /Irt. fapcrjlition* os  5& V A ff HET KARAKTER Haat en vervolginggeest zijn altijd het eigendom van onwijsgeerige zielen geweest. Een wijsgeerig hart heeft geduld met de gebreken van zijnen evenmensch, welke hij verbetert en die hij met befcheidenheid wederlegt. De dweeper blaast alarm, zoo draflegts een ander niet van zijn gevoelen is, of zoo dra hij een gebrek meent waargenoomen te hebben , al is het fchoon werklijk geen gebrek. Een ellendige convulfionaris was de eerfte, die het onweder over helve» tius verwekte. Een dweepzugtig nieuwstijding fchrijver (le Gazettier ecclefiajliqué} hadt door de lasteringen van zijn blad den verhevenften geest, eenen montesquieu willen verdelgen. Het christelijk Journaal Qe Journal Chrétien) fchreeuwde over Deïsterij en Atheïsterij bij een werk van den Heer de saint foy. Of dat wijsgeeren of onzinnige zijn, die hedendaags in het Noorden van Duitschland, onder duizend leugens en lasteringen, uit volle keelen niets dan vervolginggeest in de waereld roepen, zal de nakoomlingfchap, vermoedlijk de gantsch vroege nakoomlingfchap beflisfen. Nonotte en f re ron fchreeuwden zig heesch om de waereld tegens eenen volt ai re optezetten. Vuur en zwaerd, verdelging in het twintigfte geflagt waren veelligt het geringde, dat deeze luidjens in hunne magt en willekeur zouden willen hebben. Een wijsgeer laat om en nevens zig millioenen gekkeö gerust hunnes wegs wandelen, zon-  EN HET TEMPER A >I E NT DES W IJSGEERS. g& zonder om vuur of zwaerd te roepen. Hij heeft alles gedaan, als hij fomtijds eens de vrijheid gebruikt hun te zeggen dat zij gekken zijn. Zij ftooren hem zoo weinig in zijne Phüofophie als wind, regen en hagel eenen tibuldus, als hij in de armen zijner cloris ligt. De Philofooph kan ook wel oni vuur en dood tot zijne hulp wenfchen, maar flegts dan, als hij de menschheid of de onfchuld van booswigten bevrijden wil. Hij weet ook dat men dolle honden dooden en fpringhaanen verdelgen moet. In den grond kan nu zeekerlijk het onderfcheid tusfchen wijsgeerige en verkeerde, of dweepachtige denkenswijze enkel in de verfcheidenheid der denkbeelden, grondftellingen en diergelijke liggen. De een heeft juister denkbeelden , of een fijner en juister gevoel van deugd, billijkheid, menfchen-liefde ; de denkbeelden en gewaarwordingen des anderen zijn ontftemd of overfpannen, en zoo moeten ook zijne daaden zijn offchoon zij hemzelven de billijkite mogen toefchijnen (a). Die («) Nous tromper dans nos entreprijes, Cefl h quoi nous fommes fujets; Le maün je fais des projets Et le long du jour des foltifet.  fandi tempora moeten in acht genoomen worden. De Kardinaal richelieu was, zegt men, uit geene andere oorzaak, al te vuurig en bloeddorstig dan omdat hij aan inwendige aambeijen leedt, waardoor hij verftopping in de darmen en daardoor een fcherper gal verkreeg. Dit ongemak van den Kardinaal zal waarfchijnlijk den Marfchalk de marrillac zijn leven, en den Marfchalk de bassompierre zijne vrijheid gekost hebben. Gij ziet dus, Mijne Heeren, dat bij een philofophisch temperament ook tot aan den uiterften darm welgefteldheid in het lighaam moet heerfchen! Zoo min als een al te aandoenlijk of vuurig temperament heteigenlijkephilofophifcheis, even zoo weinig zal het in eene koude en traage lig. haamsgefteltenis te zoeken zijn. Onze zedenlijke wijsgeer zal geen ftotfche zelfverloochenaar zijn; hij zal niet als epicurus uitroepen dat hij eenen gelukkigen dag gehad heeft, als zijne voeten van de hevigfte jigt-pijnen verfcheurd worden. De nederige wijsbegeerte van eenen chrysippus en diogenes mag dwaasheid heeten.' Onze natuurlijke wijsgeer zal dus ook geen koud ongevoelig ftuk vleesch zijn. Een gemaatigd temperament, eene regelmaatige verbeeldingkragt, een goed verftand, vernuft, befcheidenheid, voorzigtigheid , erkentenis der waarheid, die zig op ondervindingen en onderzoekingen grondt en diergelijke zijn de eigenfchapE 3 pen,  '7» VAN HET XAK.AKTEX pen, die bij eenen wijsgeer gevorderd worden. Hiertoe is een koud pblegmatiek temperament, welks eigenfchappen langzaame en oppervlakkige denkbeelden en beweegingen, eene zwakke verbeeldingkragt, zwakke , onverfchillige en onwerkzaame begeerten, in het algemeen, ongevoelige harten zijn, voorzeeker niet het eigenlijke. Ik weet niet of ik mij iets groots van de deugden verbeelden kan, welke tog menigmaal bij zulke koude lighaamen te voorfchijn koomen. Ik begrijp niet, zeide eens eene zeer geestige Dame, hoe een domkop een goed mensch heeten kan; want dikwerf kunnen zulke menfchen maatig~ heid, kuischheid, braafheid, befcheidenheid ett yoorzigtigheid in hunne daaden toonen, zonderdat hunne harten enig aandeel daaraan hebben. Hier ontbreeken de vezelen de behoorlijke prikkelbaarheid , beweeglijkheid en veêrkragt. De gewaarwordingen zijn onduidlijk of zwak, waaruit dan langzaame en- dikwijls valfche beoordeelingen voortkoomen. De verbeeldingkragt is onVrugtbaar, de hartstogten zijn al te iïomp; het ontbreekt alle hunne bekwaamheden aan de nodige juistheid en vaerdigheid. Zij mogen dikwerf goede, wel te vredene mannen, maar zullen flegte wijsgeeren zijn! Zulke Heden, die door een ruuw temperament boven alles zijn wat de rust hunner ziel ftooren kan, die zulk eeue gefteldheid hebben, dat zij noch door verdriet- noch door ongeluk, ziekte,  EN HET TEMPERAMENT DES W IJS GE E R S 7* pijnen, verlies van hetgeen men het liefde heeft of hebben moet, vreugde en leed, in het minst geroerd worden , zijn ongevoelige werktuigen» die evenwel op hunne wijs dikwijls in hunne vette geruste onweetendheid gelukkig zijn. Een, waar wijsgeer moet weeten, zegt descartes, waarom hij niets verlangt of vreest; hij moet gevoel hebben en met enig nadenken voor zekere voorvallen ongevoelig fchijnen. Hij overmees» tert de neigingen zijner ziel, verdrijft de vooroordeelen der kindschheid , heldert zijnen geest op bij ha licht van het verftand. Een gelukkig temperament kan hem zijne wijsgeerige denkenswijs geheel ligter en natuurlijker maaken. Men heeft diergelijke gelukkige temperamenten gezien, die, zonder bijzonder bovennatuurlijk nadenken van even hetzelfde humeur waren in eenen zieken als in eenen gezonden toeftand, in armoede en in rijkdom, in geluk en in ongeluk. Van zulk een temperament zal de natuurlijke la fontaine geweest zijn, die in gezelfchappen bij aangenaame en onaangenaame gebeurtenisfen dikwijls eene volkoomene ongevoeligheid liet blijken. Aan zulk een temperament zal het eenen cicero ontbrooken hebben, waarom hij ook flegts een Philofooph bij theorie was. Te veel en te fterk denken verheft ons ge* voel. Wij worden tot hartstogten verhit en door deeze uit het fpoor der wijsbegeerte gedrongen. E 4 Wij  tan Set karakter gevoelen de belediging of de blijdfchap des te levendiger en nadruklijker hoe langer wij daar-, over nadenken. De werkzaamer hersfen-vezelen, die, bij eindig nadenken, in eene aanhoudende trilling of fpanning gebragt zijn, maaken dat de ziel in lang niet van den eens ontvangen indruk tot eenen anderen geroepen wordt: daar ontdaat eene harmonifche medewerking in de andere vezelen des lighaams, waaruit dan hevige en onwijsgeerige handelingen fpruïten. La fontaine wist, na< ariosto, den goeden joconde en den galanten hofman Koning astolphus juist flegts zoo veel overleg te Jaaten als nodig was om zig in hunne hoorndra. gerij als philofoophen (want men zal wel een onderfcheid tusfchen eenen philofoophfchen en tusfche eenen doïfchen of gemeenen hoorndrager moeten erkennen) te troosten. Daar is nog een ander llag van nadenkende lieden, wier opmerkzaamheid zig over elke kleinigheid uitdrekt en die hun ook zoo hinderlijk wordt, dat zij zig niet altijd regt wijsgeerig gedraagen kunnen. Hun temperament zal gevoelig en werkzaam, bij veele wat zwaarmoedig zijn, met een zeker gebrek aan werkzaam vuur, aan wijsgeerig zelfvertrouwen en doordringenbeid van verdand. Kloekhof heeft ons dit llag van menfchen gefchilderd ,, Onze pligten en ' ffD kloekhof de Morbis Aiiimt p, 81 ad 8a>  EN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEER". f%'. ,, weetenfchappen" zegt hij, „ is hun vaste ,, kring aangewezen, welken men niet zonder ,, nadeel te buiten kan gaan. Men ziet men„ fchen, die in alles zo geftreng op de betaa» „ melijkheid denken en alle kleinfte redenen om „ iemand te beledigen zoo naauwkeurig door„ zoeken, dat zij dikwijls veel gewigtiger ver„ zuimen. Men ziet dat deeze lieden allengs „ befluiteloos, vreesachtig, angftig en tot alle „ groote daaden onbekwaam worden. Men vindt „ andere, die op de belangen van andere zoo „ fcherp en naauwkeurig denken, dat zij zig „ hun eigen leven bitter maaken en verkorten. „ Zelfs de wijsfte Koning van Israël leerde reeds ,, voorlang dat men niet al te rechtvaerdig zijn „ moet" (0) enz. Ik heb meer dan eens deezen toeftand bij lieden ontdekt, die hun hersfen-« merg door te veel boek oefeningen, door kwalijk begrepen vroomen yver, huislijke zorgen, of misbruik van het venus-werk verzwakt hadden. Wanneer nu kroefe en al te prikkelbaare hersfen-vezelen de bewerktuiging tot wanordelijke en buitenfpoorige verbeelding tot nutlooze vrees en treurigheid, tot buitenfpoorige blijdfchap, tot fchrik (li) Ecclefiafl. VII. 16. Ei  TAM BETKARAKTBI fchiik en vertwijfeling zijn; wanneer weeke en buigzaame vezelen, gelijk zij bij kinderen en jongelingen zijn, flegts tot ligte beweegingen, of voorbijgaande indrukzelen en niet tot aanhoudende nadruklijke verftands werkingen bekwaam zijn ; als drooge of verharde vezelen, gelijk men de zenuwen bij oude lieden vindt, traag en bijna onbruikbaar tot nieuwe beweegingen en ftemmingen zijn, waaruit gebrek aan geheugen,flegts onduidlijke of onregelmaatige indrukzelen, en dikwerf onharmonifche daaden ontftaan (wij weeten uit de ondervinding dat het geheugen in een hard brein verboren gaat, dat den ouderdom natuurlijk eigen is , en ook door misbruik [van heete gegiste dranken en door heete koortfen bij jongere gefchieden kan} ; als weeke grove vezelen» gelijk de phlegmatieke heeft, traag en onwerkzaam zijn, waarom het aan levendigheid van begrip en aan gevoel faalt; wanneer, eindelijk, over het algemeen, dog een onderfcheid in de bewerktuiging der hersfenen, naar de natuurlijke verfcheidenheid der verftands - kragteri , zeer waarfchijnlijk of bijna bewezen is, gelijk men. dan ook zelfs dikwijls de hersfenen, zoo wel van eenen zinneloozen als van eenen mensch die bij zijn verftand was, van gelijke grootte en ouderdom gewoogen en altoos een duidlijk onderfcheid in het gewigt gevonden heeft, zoo denk ik niet zonder grond dat de gefteldheid van het brein eens wijsgeers in eene voeglijke fterke» maa*  EN HET SFEMPBR AMENT DES W ij SGEERS. 1% maatige, en niet tc groote buigzaamheid en prik* keibaarheid der vezelen beftaat, waardoor zij in .Haat zijn eene behoorlijke ftemming, of nodige beweeging den nodigen tijd uittehouden, waaruit danvoeglijke en manlijke daaden fpruiten en waarin noch iigtvaerdigheid, noch al te vuurige of onrustige gevoeligheid plaats heeft. Deeze natuurlijke gefteldheid kan men van de geboorte af aan verkregen hebben , gelijk men dan ook weet dat gemeenlijk domme vaders, domme, en geestige ouders geestige kinderen teelen. Men kent gantfche geflagten, welken het eigen is groot, bloedrijk, dapper, gierig, verltandig of geklijk te zijn. De ïonie van bassano hadt vier zoonen, welke van hunnen vader een gelukkig fchilders vernuft en van hunne krankzinnige moeder eene droefgeestige en met fchrikbeelden gevulde verbeelding en droefgeestig temperament geërfd hadden. Doch de luchtftreek, het voedzel en de levenswijs kunnen ook vervullen hetgeen van de geboorte af aan nog aan een wijsgeerig temperament ontbrooken heeft. Dat men van de verfchillende fterkte, zwakheid, beweeglijkheid of ftremming der hersfenvezelen beweert, zal ook, in het algemeen, van de gefteldheid der vaste en vloeibaare deelen gelden. Daar wordt een zeker evenwigt, eene evenredige maatigheid in de vogten vereischt, zoo wel om een deugdzaam, als om een wijsgeerig temperament te hebben. Men moet hierbij  i$ tak het karakter bij ook bijzonder zijne aandacht op de gefteldheid van het bloed wenden. Daar is een tijd geweest dat de artfen alle ingewortelde ziekten, door ingieting van beter bloed heelen wilden. Men tapte het zieke dier zoo veel bloed af als men goed vondt; men goot bloed uit den flagader van een gezond dier in den ader van het zieke dier. Deeze mode wilde men, gelijk andere nieuwigheden, fchielijk algemeen maaken; maar zij is nu reeds lang verdwenen, even gelijk nog andere geneeskundige konstftukken, de zoo geroemde inenting der kinderpokken veelligt niet uitgenoomen, verdwijnen zullen. Na dat 'er enige bewerkingen liegt uitgevallen waren, wierdt deeze overtapping van het bloed in Frankrijk en Italië verboden. Men verhaalt ons ondertusfchen tog enige waarneemingen, die onze aandacht waerdig zijn. Men vindt 'er verfcheiden voorbeelden van in Engelfche en Franfche Akademifche verhandelingen. Hall er heeft verfcheidene van dezelve verzameld (0). Een oud zwak paerd wierdt fris in moed en kragten toen men het het bloed van een moedig paerd in zijne aderen gegoten hadt. Een oude doove hond wierdt. van jong bloed weder tierig en hoorende. Een krank- 00 Element. Phyfiol. T, I. de circulat. fang.  EN HIT TEMPERAMENT DES WIJS6EEK8. 7J> krankzinnige jongen wierdt door het bloed van een lam eenen tijd lang beter. Een niet onvernuftig man, lees ik ergens, is door het bloed van eenen os (veelligt tot zijn geluk) fchier zoo dom als zijn bloedvriend geworden. Zijn dit geene bewijzen genoeg dat bij den wijsgeer het bloed zoo wel als de overige vogten in evenwigt dient te zijn? dat wij bij de menging van zijn temperament in het geheel geen osfen • bloed gebruiken kunnen ? De ondervinding toont ons van elk temperament hetzelfde. De galachtige droefgeestige mensch is een wonderlijke gemelijke kop. Daar het waterige in de vogten de overhand heeft, daar neemt men zagte hartstogten, koelzinnigheid en traagheid waar. Hij!, die ligt, Vlug bloed en eene vrolijke inbeeldingkragt bezit, wordt alleen door vrolijke of wellustige hartstogten bewoogen. De fterke man, bij welke zwaare zelfftandige bloed-deeltjens de overvloedigfte zijn , wordt door hevige hartstogten weggefleept. Het philofoophisch temperament zou dan in het midden (laan, als men niet misfchien in rekening wil brengen dat opvoeding en gewoonte verbeterd hebben. Een bekwaame wijsgeerige Arts zou nu zeekerlijk in de fchepping of verbetering van een philofoophisch temperament eene nuttige plaats bekleeden kunnen. Als Arts zal hij de natuurlijke gebreken, de bewerktuiging der vaste en vloeibaare deelen, of van het werklijk aanwezig  *S VAN HET KARAKTER zig zijnde temperament onderzoeken en, zoo het in zijn vermogen is, verbeteren ; als wijsgeer zal hij door zedenlijke middelen , door opvoeding, zetregelen, en beftiering der hartstogten de hersfen-vezelen eene wijsgeerige itemming zoeken te geeven. En dus zou door zijne kunst uit eenen niet-philofooph een philofooph, of ten minften een halve philofooph gemaakt zijn ! Dit zou zeekerlijk geene geringe onderneeming zijn. Veelen koomt het niet gelegen zig anders te laaten maaken dan zij werklijk zijn, of temperament, gewoonten, en gemoedsneigingen te laaten veranderen. Bij andere zijn de gebreken der bewerktuiging, bijzonder als men aan de zenuwen en brein vezelen koomt, zeer onduidlijk en zwaar om wegteneemen. Het is dan veel gejnaklijker 'als philofooph vertooning te maaken, als men reeds van de natuur eene philofophifche organifatie en temperament ontvangen heeft dan wanneer men dezelve, in het tegengefteld geval, door natuurlijke en zedenlijke middelen wil veranderd hebben. Gelukkig is de mensch, wiens philofophie reeds in zijn bloed ligt, die haar niet eerst uit zijnen epictetus, seneca, socrates ftudeeren en zig aanwennen moet. Gelukkig hij, wien op de zedenlijke zijde reeds koudbloedige phüofophie door zijne opvoeders in het hart is geplant geworden. Men vergelijke hier de verhandeling over Dwceperij en Verlichting. Wan-  EK HET TEMPERAMENT DEI WIJSCEERI. 7£ Wanneer de Arts door genoegzaame tekenen overtuigd wordt dat 'er eene zwakheid der zenuwen en gevolglijk ook eene zwakheid in het brein-merg aanwezig is, zoo onderzoekt hij, of die zwakheid in eene traage flapheid, in eene weeke buigzaamheid , of in eene fnelle prikkelbaarheid beftaa. In beiden de eerfte gevallen dienen hem verfterkende en wat heetere middelen , in het laatfte geval moet hij behoedzaamer zijn. Gemeenlijk, is hier alles fchadelijk wat verhittend of vlug is. Meestendeels is hier eene zekere fcherpheid, fomwijlen eene al te grootè fijnheid der vezelen, eene droogheid en fnelle beweeglijkheid en diergelijke mede verbonden en de Arts moet dikwijls zagtmaakende en zonder prikkeling of verhitting verfterkende geneesmiddelen kiezen. De gebreken van het bloed, van de gal, van het temperament en derzelver bronnen vorscht hij even zoo zorgvuldig uit en doet zijn best om eene voeglijke vermenging, of een noodzaaklijk evenwigt te herftellen. Ik zal van deeze geneeswijze uit infchiklijkheid voor hun, die gaerne van geneesmiddelen leezen, en tot troost voor hun, die bij deeze afdeeling en geneeswijze van ongefteldheden reeds vooraf gegeeuwd hebben, eene afzonderlijke verhandeling van de zwakheid der zenuwen en gebreken van het temperament inlasfchen, welke de Leezers van de laatfte foort verzogt worden maar liefst overteflaan. Uit  êo VAN HET KARAKTER Uit het zedenlijk rijk biedt zig een groote voorraad van middelen aan. Men kan eindelijk door opvoeding de vezelen aan zulk eene (lemming gewennen als of zij van natuur eene geneigdheid daartoe gehad hadden. Het koomt flegts daarop aan dat men zig met het temperament en de gemoeds • neigingen zijnes kweeklings naauwkeurig hebbe bekend gemaakt. Ik llel vooraf dat een wijsgeerig kweekling van de waarde en onwaarde der voorwerpen duidlijke begrippenen goede grondftellingen verkrijgen moet, dat overal vooroordeelen uit den weg geruimd moeten worden. Bet ware ook te wenfchen, dat men elk eenen in zijnen hoofdwensch, als hij niet onwijsgeerig was, voldoen konde. Dan zou men den eenen uit zijne armoede opbeuren, den anderen het genot van zijne liefde, den derden zijne gezondheid, zijne eer geeven, of zijne booze vrouw afneemen kunnen. Doch in gevalle ons dit onmogelijk is , zullen wij hem moeten gewennen zig als wijsgeer in zijne omftandigheden te fchikken, en zig niet ter dood toe te ergeren over zaaken, die niemand veranderen kan. Of men laate hem, eindelijk, als 'er geen ander middel meer overig is, van de onbeftendigheid der goederen van het geluk met zulk eene trotfche verachting als boethius en honderd andere verarmde Philofoo» phen fpreeken. Men moet, over het algemeen, zijne begeerten binnen eene maat houden, dat hij gee-  EN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEERg. 8l geene buitenfpoorige dingen verlangt, welker verboden genot hem daarna ftof tot zorg en droefheid geeft. Voor veele gevoelige menfchen zou eene philofophifche antilogica ook eene fehoone kunst zijn, dat is, eene kunst van niet te denken, als men het denken niet dienftig vindt, of eene kunst van te vergeeten hetgeen men niet in bet hoofd wil hebben. Zulk eene kunst zou duizendmaaien nuttiger voor de menfchen zijn dan de in veele fchoolenzoo deftig geleerde kunst van plomp of dwaas te denken. Hoe veel knaagend verdriet, hoe veele kwellende grillen, of onbeduidende belediging zou ons dan in de rust onzes .gemoeds ongeftoord laaten! hoe menig een on« •wijsgeerige uitval zou dan verflikt blijven! Van de neiging tot driften is reeds in het eerfte deel van den JVijsgeerigen Arts gehandeld geworden. Men heeft daar getoond dat de eenf harts* ■togt altoos door eene tegenllrijdige kan gemaatigd worden. Den kouden, traagen moet men .door verhittende driften, door toorn, liefde, eerzugt, enz. in enige beweeging brengen, Die vuurig en hevig van aart is kan door nederflaansde hartstogten terug gehouden worden. De eenzaame , de fluurfche, de gemelijke mensch, die veelligt den meesten tijd zijns levens met de beoefening van zijnen geest of met huislijke zorgen doorbrengt en daardoor eenzaam en verdrietig van gemoed zal worden, moet tot gezellige neigingen aangevuurd worden, anders ƒƒ/. Peel. P zal  «3 VAN HET KARAKTER zal hij voor de waereld een onaangenaam medeburger worden; hij zal veelligt geheel als een onbefchaafde eigenzinnige diogenes in zijne ton kruipen. Zijne geheime en eigenbaatige neigingen zullen ondertusfchen dikwerf in ftilte aangroeijen ; hij zal menfchen haaten , gierig, argwaanig , nijdig en yverzugtig worden. Hij zal dwaasheden begaan, als hij hier en daar eens in gezelfchap koomt en zal daarna met pascal zeggen dat ons meeste ongeluk daaruit ontflaat dat men niet weet t'huis te blijven. ' Hier is bet hoog tijd om hem in de aangenaamheden van een befchaafd en aardig gezelfchap en in eene vertrouwde vriendfchap fmaak te doen krijgen. Het is tijd hem naar muzyk, bij fchoone vrouwen en andere aangenaame tijdkortingen te brengen. Een Engelsch fchrijver zegt, dat 'er een niet geringe invloed op onze neigingen van de ongelijkheid in geflagt en ouderdom in het gezellig leven te verkrijgen is. Dit houdt hij voor de hoofd-oorzaak , waarom de Franschman eer eenen vrolijken ouderdom bereikt dan de Enge Uchman en waarom deeze meer door zijn fpleen voor de maatfchappij onaangenaam wordt dan de eerfte» „ DeFranfche Heeren" zegt hij (ay „ hou- (a) Grecory a cotnparatiye view of the fiate and facultics of ,isen witb thofe of the aninial mrld F. I. p. 164^  EN HET TEMPERAMENT DES WIJSGEERS. 8| „ houden, in alle tijdperken hunnes levens, „ zelfs in hunnen hoogden -ouderdom , nooit ge„ zelfchap met eikanderen , maar brengen alle „ de uuren , welke zij van hunne zaaken , of „ boek - oefeningen kunnen uitfpannen , bij de „ Juffers, bij jonge, vrolijke en gelukkige men- fchen door. Men heeft opgemerkt dat de „ lieden van deezen rang in Frankriik langer, „ en, dat veel gewigtiger is , gelukkiger lee- ven , en hunne vermogens van lighaam en „ geest in den ouderdom volkoomener genieten „ dan enig ander volk in Europa ". Elke ouderdom en elk geflagt heeft zijne eigen voordeden èn gebreken, en uit den maatfchaplijken omgang kan eene vermenging ontdaan welke de naaste bij de philofophifche is. „ Het fchoone geflagt" zegt onze fchrijver verder («,, ,, moet natuurlijk „ uit onzen omgang kennis, wijsheid en bedaard„ heid verwagten te verkrijgen, en het moet ,, ons,daarentegens,menschlievendheid, beleefd» „ heid, vrolijkheid, fraaak en gevoel mededee„ len. De ligtzinnigheid , onbezonnenheid en. dwaasheid der jeugd wordt gemaatigd door de „ erndigheid, de voorzigtigheid en wijsheid des. ou- (ö) Gregory a comparative view of the flate and faeulties of men witli thofe of the gahaal world V. I. p. 164, F 3  «4 VAN HET KARAKTER ouderdoms, terwijl de bloheid, koelheid vaa „ hart, en kwijning, welke de afneemende jaa- ren eigen worden , onderfteund en geholpen „ worden door den moed, de warmte en leven- digheid der jeugd." Men weet dat in den ouderdom een verval koomt van de jeugdige levendigheid, goedhartigheid , aanvalligheid, van het open, warm, grootmoedig, werkzaam en onbekommerd hart. enz. Daarentegens fluipen 'er eigenbaatige neigingen, ftuurschheid, onvergenoegdheid, hardnekkigheid, gierigheid, agterdogtigheid, bevreesdheid en diergelijke in. Ku laate men eens twee onvergenoegde, agterdogtige, bevreesde gekken zaamen praaten en over de verdorvenheid der tijden morren, hoe zeer zullen zij hunnen ongelukkigen gemoedsftaat van uur tot uur verflimrneren ! De omgang met jonge lieden zal deeze ver» driedgheid maatïgen; deeze zal den angstvalligen ouderdom wat vuur, den onvergenoegden wakkerheid mededeelen. Misfchien koomenhier ook elektriefche uitwaasfemingen in rekening, waarvan dan de groote uitwerking van het beademen van jonge meisjens, van het bijflaapen van jonge knaapjens, eener fterk e min enz. welke men op oude en zwakke waargenoomen heeft, kan afgeleid worden. De ondervinding toont voor het overige maar al te veel hoe ligt wij geneigd zijn iets van de neigingen dergeene aanteneemen, die om ons zijn»  EN HÈT TEMPERAMENT DES WIJSCEERS. 8j rrn. Ik gaap als ik andere zie gaapen. Ikfchrik , word blijde, droefgeestig, naar dat andere rondom mij van fchrik, blijdfchap, droefgeestigheid bevangen worden. Men kent het voorbeeld van die aandoenlijke kinderen bij boerhaave, bij welke het een het ander oogenbliklijk zijne vallende ziekte mecfedeelde. Men is blode bij blode, kloekmoedig bij kloekmoedige. Daarom houdt men diegeene voor moediger, die on-. der foldaaten gediend hebben; cum focio min-* gis, &c. ' Dus motst ook het gezelfchap van den philofophifchen kweekling volkoomen naar zijne neigingen ingerigt zijn ; hij moest naar lieden van tegenovergeftelde neigingen gaan, als de zijne verkeerd bevonden wierden. Daar is tot hier toe, dunkt mij, veel gezegd, waaruit men eindlijk ligt kan opmaaken wat door waare Pfiilofophie verdaan wordt. Bij de eerfte Grieken en Latijnen zijn de waare philofoophen bijna altoos in aanzien geweest. Men befchouwde hen als mannen, welken men om den wijden kring! hunner kundigheden en om de juistheid van hun verftand hoogachting fchuldig was. Daar waren zeekerlijk ook wel voddige dagdieven, die zig Philofoophen noemden, met welke lucianüs den fpot dreef. Daar was nog eene andere foort van philofoophen, welke domitianus uit het land joeg; want hunne konst beftondt flegts in waarzeggerij, fterren-wigchelarij, in tovermiddelen en andere gekheden. Onder deeze * 3 foor-  fö tan het karakter foorten behooren egter onze philofoophen niet. De fiin gelponnen Lemma en Corollarium, de gehoonde mantels en kraagen zijn ook geene wezenlijke deelen onzer wijsbegeerte. Dans le langage des Colleges, les Philofophes font des hommes yêtus d^une 'robe a larges manches, et coefié* d'urt lonnet huppê-, qui forment la Jeuneffe dans Part S'obfcurcir la raifon. par le raifonncment ; cc aonner aux fimples hypothefes la temt ure de Pevidence, et de convertir Pevidence en problême < a). De arme goudmaaker, de ingewijde, wien het gelust zijne konst den naam van de hoogrr wijsbegeerte te geeven, beweegt ons tot medelijden. Men bemerkt over het algemeen dat de waare philofooph onderzoekt eer hij zijne toeftemming geeft; dat hij overlegt, eer hij handelt. Hij weet uit zijnen seneca dat niets gevaarlijker is dan de voetftappen en meeningen van andere te volgen ; dat men ongelukkiglijk veel liever gelooft dan oordeelt en juist daarom zoo gaerne altijd gelooft en nooit oordeelt; dat de dwaalingen, die van hand tot hand tot ons koomen, ons in haare magt hebben en wij dus het eerst door voorbeelden bedorven worden ^b). Het volk mag fa) Les Moeurs p. I. p- 30. (b Traité de la vie heurea/i par seneque , ayec tin difcours dis Tredu&eur fur le même Jujeu Potsdam 1748. p. 166.  IN HET TEMPERAMENT DEf WJJSGE2RS. 8/ mag dan vrij den waaren wijsgeer eenen droomer heeten, als hij in veele iïukken van een auder denkbeeld is dan de groote hoop ; als hij aan geene fpooken en hekfen gelooft» als de zaaken hen onwaarschijnlijker voorkoomen, zoo dra 'er het wonderbaare bijkoomt, als hij, eindelijk , over het algemeen , tegens de vervoeringen der begoocheling meest op zijne hoede is, F 4 VAM  55 VAM GEBREKEN EN WANORDEN VAN GEBREKEN EN WANORDEN IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. \ Opinionum commenta dekt dies Naturk indicia confirmat. Die eeuwige vezelen, dat eeuwige phlogiston! —r zeer wel! maar die eeuwige zenuwgeesten en andere, vergeeft het mij, eeuwige gekheden zijn voor mij even onverdraaglijk. Staat mij ondertusfchen toe dat ik nu nog mijne vezelen en het phlogiston eens regt laat doordraaven. Dan zal ik, als gij het zoo goed vindt, voor eeuwig van u affcheid neemen. Ik hoop egter in deeze Verhandeling het verveelende door ingemengde belangwekkende aanmerkingen en regelen te vergoeden, zoo verre iemand geduld heeft die doorteleezen. In het eerfte Deel des Wijsgeerigen Arts is eene overeenftemming tusfchen het maakzel en de  IN ZENUWEN, VOOTEN, TEMPERAMENTEN. g# de wijze van werken der fpieren en van het brein en der zenuwen aangenoomen geworden. Ik geloof dat men die niet zonder waarfchijnlijkheid ten grondflag konne leggen. Ik ftel nu hier vooruit vast dat het brein of de zenuw ook uit eene zekere foort van vezelen (men noeme die dan ftamina, febrillas of anders) beftaat, even ais de fpier uit duidlijker vezelen is te zaamengefteld. De fpier, of alle fpierachtige vezelen oefenen eene zekere kragt , waardoor zij eene ontvangen prikkeling gewaar worden en zig terftond te zaamentrekken (a). Wij zullen dan de zenuw-vezelen ook eene eigen levendige kragt toeftaan, door middel van welke zij in eene zekere werkzaamheid koomen , zoo dra zij door de eene of andere prikkeling bewoogen worden. De werkzaamheid der fpier-vezelen is verfcheiden, naar maate hun zaamenftel, hun zaamenhang, hunne weekheid of droogheid verfcheiden is ; de werkingen der brein- en zenuw-vezelen onderfcheiden zig naar maate zij beweeglijker of ftrammer, weeker of drooger, kroefer of grover, traager of prikkelbaarer zijn ; want enkel uit het verfchil van droogheid en weekheid der brein r O) Zie de Verhandeling over het zamtnjlel der gcvoel-yezelerr en der zeiver wijze van verken. F5  £3 TAK GEBREKEN EN WANORDES brein vezelen en zenuw-vezelen moet het onderfcheid in geheugen, gevoeligheid enz. tusfchen een jongsken en eenen grijsaart fpruiten. De beweegingen der fpieren en zenuwen zijn ligter, fneller en levendiger bij den jongeling dan bij den grijsaart. Men gevoelt in de fpieren eene fpanning, droogte, onbeweeglijkheid, eene pijn, als zij te lang gewerkt hebben: in de hersfenvezelen gevoelt men ook, als men lang met denken bezig geweest is, eene vermoeijing, onbekwaamheid, fpanning enz. De fpieren, die te vroeg en te hevig gebruikt worden, verkrijgen eene ftramheid en onbruikbaarheid: het brein, dat te vroeg of te hevig ingefpannen wordt, verkrijgt eene onbekwaamheid, die of in eene verflijving, of in eene verflapping beftaan kan. Daarvandaan worden kinderen, die al te vroeg aan ernftig hersfen-werk gehouden worden, vroegtijdig ftomp, even als een jongen vroeg ftijf wordt en een oudvaders-gezigt krijgt, die te vroegtijdig tot zwaaien arbeid gedwongen wordt. Men heeft bij verltandloozen het brein hard en dus onbruikbaar voor de nodige beweegingen gevonden, even als een flijve fpier meest drooger en harder is. De meermaalen geprikkelde fpierachtige deelen worden hoe langer hoe ongevoeliger: het kittelachtige gaat weg; de wellust heeft niets verruklijks meer, even gelijk de prikkelbaarheid der fpieren door een langduurig gebruik verftompt wordt. Door warme  IN ZENUWEN, VCOTEN, TEJIPERAMt NTEN. $>* me verflappende dranken, vogtige wooningen, eene vadzige levenswijs worden alle fpieren week, flap en onbekwaam tot kragtige werkingen ; de zelfftandigheid der hersfenen zal mis* fchien eene diergelijke verflapping ondergaan, waardoor dan de werkingen van het verftand zwakker en traager worden; de mensch wordt moedloos, een bloodaart. De wel eer in een vogtig, rooerasfig land leevende Amerikaan was baardloos , niet half zoo fterk van lighaam als een Spanjaard; zijn vleesch was week en flap; even zoo ontbrak het hem aan de aandrift er* kragt tot het venus-werk, aan fterkte van geest, aan kloekmoedigheid, aan gevoel, zoo dat hij, door zijne flappe, weinig gevoelige zenuwen en zijn phlegmatiek temperament, bij de ijslijkfl© folteringen, weinig teken van fmert toonde. De fpieren, eindelijk, beftaan uit vezelen, die geene holle buisjens zijn: waarom heeft men in het hersfen-merg en in dat der zenuwen holle buisjens en eene daarin omloopende onzigtbaare vloeiftof (de zenuw - geesten) willen droomen? Ik heb gezegd dat de zenuwen haare eigene levendige kragt, gelijk de fpieren haare prikkelbaarheid, hebben, door welke zij tot werkzaam* heid bewoogen worden; en deeze bijzondere kragt beftaat waarfchijnlijkerwijze in een verfijnd phlogiston, dat niets anders dan eene elektrieke of vuurige ftof is, van welke wij door de elekv  Jü VAN CIBREKEN EN WANORDE» elektrieke verfchijnzelen weeten dat zij door middel van gantsch digte lighaamen van de eene plaats naar de andere voortftroomen kan zonder dat zij nodig heeft door buisjens te loopen. Men heeft grond om te gelooven dat de hersfenen en zenuwen het meest van deeze ftoffe bevatten en dat veelligt de levendige kragt der fpieren meest flegts eene afftammeling der zenuw-kragt is. Het ontbreekt in het geheel niet aan gronden , proeven en ondervindingen , welke het waarfchijnlijk maaken dat 'er een allerfijnst of verdund phlogiston, of, dat hetzelfde zou zijn, eene vuurige of elektrieke ftof in onze zenuwen beftaat, van welke reeds in het eerfte deel van den Wijsgeerïgen Arts enige zijn aangehaald. Een losgemaakt, in beweeging gebragt phlogiston is het bekwaamst om de fnelfte werkingen, gelijk die der zenuwen zijn, voorttebrengen. Wij kunnen ons hiervan uit de ervaaringen van den blikzem, van het licht en van de elektriciteit genoegzaam overtuigen. De bij nagt lichtende uit waasfeming, bij paerden en andere dieren, die in hevige beweeging geweest zijn ; de in het donker zigtbaare vonken, welke uit het hair van eene kat of enig ander dier, dat men met de hand wrijft of flaat, koomen; de vonken, die bij het fniezen, wrijven offtooten, uit het oog, als een met de meeste zenuwen begaafd werktuig, fpringen, die allerfijnfte olie of geest, welken men al-  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. altijd uit dierlijke deelen of vogten kan distilleeren, het om en in den kop menigvuldiger olierijk vet dan op andere plaatfen enz. zijn alle verschijnzelen, welke het aanwezen eener elektriefche doffe of van een verfijnd phlogiston doen vermoeden Wij hebben ook in de reeds aangehaalde Verhandeling over het zaamenflel der ge* wei-vezelen getoond hoe men door medegedeelde elektrieke (lof de zenuw-kragt vermeerderen en door eene tegenftrijdige bewerking verminderen kan. Met onze fpijzen en dranken ontvangen wij deeltjens genoeg die ons phlogiston vermeerderen en vergoeden kunnen. Daarvandaan worden onze zenu«'-kragten door diergelijke fpijzen, door fpecerijen, geestrijke dranken enz. zoo fpoedig verfterkt; daarvandaan verkrijgen wij zoo ipoedig moed, levendigheid en fterkte. Ik zal, om bet aanwezen eener elektrieke (toffe in de zenuwen te bewijzen, enige proeven aanhaalen, tegens welke niets of weinig in te brengen is. Ik zal de proeven herhaalen, welke men met den fiddervisch of" ftompvisch gedaan heeft. Het is eene van overoude tijden bekende zaak dat 'er visfchen zijn die ons doen fidderen of ons eene gewaarwording van verlamming of verdooving veroorzaaken, zoo dra zij van ons aangeraakt worden. Men heeft lang over de oorzaak deezer verfchijning verkeerd geoordeeld $ot eindelijk de proeven en narichten van eenen VAN  §4 van gebreken e N wanorde» van der lott, adanson, fermin, richer, dancroft en van zoo veele andere ëenftemmig bevestigd hebben dat 'er in zulke visfchen eene elektrieke kragt is. De Heer walsch, wiens proeven de Baronet pringle in eene voorleezing bij de Koningli^ke Maatfchappij te Londen in een uittrekzel aanhaalt, heeft de zaak eindelr.k in een helder licht gefield O). Hij ontdekte dat de werkingen van den Torpedo of ftompvisch van eene elektrieke ftof kwamen, die door dezelfde geleiders voortgeplant wierdt als de elektriciteit, als door metaaien, water en dierlijke vogten, en ook door ongeleidende lighaamen afgebrooken wierdt, als door glas en zegellak. Walsh nam verder waar dat de visch eene groote hoeveelheid elektrieke ftof in een deel ophoopen kon en eene ten boogften zonderlinge de Leidfche fiesch zeer nabij koomende beweiktuiging hadt. „ Wanneer „ namelijk (zoo 1'chrijft hij (£_)) de eene opper„ vlakte van het elektrieke deel (bij voorbeeld „ die van den rug) met elektrieke ftof gevuld, „ of, gelijk men het noemt, in eenen ftelligen „ ftaat was, zoo was de andere oppervlakte ^na- „ mé- QÖ Henov. Magaz. 60 undói. St. 1775. (20 Aid. p. 968.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. jens kan voortgeplant worden, gelijk haar de ftompvisch van den buik op den rug, en van daar weder terug kan leiden, tot welken overgang men ook geene holle buizen aanneemen zal, daar, volgens het gevoelen van alle, die zenuw-geesten en holle buisjens verdedigen, deeze buisjens als ruerg-draaden uit het brein of het xugge-merg evenwijdig in de uiterlijke deelen loopen, hunne vloeiftof in deeze rigting voeren, en niet van den buik naar den rug,of anders om, Jiunne rigting hebben ? De helle zenuw-draaden en de in dezelve oraloopende zenuw-geesten zouden dan onder de Non Entia gerekend kunnen worden! Ik nam eens de vrijheid maar zoo iets diergelijks te beweeren en weldra hoorde ik Anfcn, enige Philofoophen en Leeken uit alle hoeken fchreeuwen. Men hadt reeds van de jongheid af in de fchoolen gehoord dat het brein cn de zenuwen uit holle draaden betronden, waarin zenuwgeesten f'epen, die het werktuig van onze gewaarwordingen en beweegingen waren. Men was gewoon deeze leer na te praaten., gelijk de kinderen de vertellingen van fpooken. Als'er in holle zenuw-draaden zenuw-gees9ten loopen, en uit deeze de werkingen van het brein en der beweegende fpieren ontftaan moeten, zoo begrijp ik niet waarom, bij verharde zenuwen, gelijk men die bij oude lieden vindt, of in harde hersfenen, gelijk verftandlooze mees- ///. Deel. G ten-  #5 VAK GEBRRKEM ï» WANORDEN dtendeels hebben («), de gewaarwordingen, indrukzelen en verftandskragten niet even zoo ligt voortgang kunnen hebben als in de zenuwen of in het brein van gezonde jongelingen. 'Ik zonder het geval uit, waarin deëze holle draaden, te gelijk met de vloeiftof, die 'er in vervat is, zouden vergroeid zijn, dat voorzeeker niet in alle oude lighaamen gefchieden zal en dat ook van de vlugge geesten niet zoo ligt te vermoeden is. Men zoude anders eer denken dat het Liquidum nerveum, of de zenuw-geesten, des te vlugger zouden kunnen galoppeeren, hoe drooger-de kanaalen zijn, in welke zij vervat zijn. In een week fmeerig kanaal, gelijk de mergachtige zenuw-buisjens zouden kunnen zijn, mag 'er voor zenuw-geesten geene drift zijn om met onbegrijplijke fnelheid voort te loopen. Maar wij weeten daarentegens dat kinderen, weeke dames, in hunne weeke zenuwen de meeste gevoeligheid en beweeglijkheid hebben. Wij weeten ©ok dat eene blindheid of onbruikbaarheid der gezigt-zenuw kan ontdaan enkel daardoor dat deeze zenuw verhard is. Zou men de zoo fnelle confe?ifus neryorum wel zoo goed door den invloed der zenuw-geesten kunnen verklaaren? Men0 00 Morg.igni de Jedihus'S caufis moriorum ,Ep. 8. Art 3, 4, •J4, 17 &c. item Ep. 61. Art. S. &e.  IJf ZENUWEN, VOOTEN, TEMPER AMEN TEN. $j Men weet dat dit harmonisch medegevoel der zenuwen zig naar boven , ter zijde, door zenuwknoopen en netten en overal heen uitftrekt, dat zeekerlijk niet toepaslijk is op den loop der ze. nuw>geesten; in het venus-werk, bij voorb» koomen alle zenuwen en zoo veele fpieren in me« degevoel en gevoelen daarna ook eene gelijke verzadiging of vermoeijing. De zenuwen van de lijfmoeder, van het onderlijf, van de maag kunnen die van den hals en van het hoofd doen medegevoelen en in de fpierachtige deelen van die ltreeken harmonifche beweegingen verwekken. Maar als elke beweeging der fpieren en elke gewaarwording door den invloed der zenuwgeesten gefchiedt, hoe zal men dan dikwerf de zenuw-geesten opwaarts en zijdewaarts moeten laaten wegftroomen? Ik weet de gelijkenis wel, die men hier zoekt bij te brengen dat, in eert vol kanaal de vlceiftof eene fchudding of beweeging tot boven aan ondergaat , zoo haast haar flegts van onderen een floot of eene hinderpaal ontmoet. Sed omnis fimititudo claudicat. Zal het zenuw-vogt, den in eene uitwendige zenuw (bij eene gewaarwording") ontvangenert ftoot of indruk niet terftond in het week kanaal, of in de weeke nabuurfchap verliezen, eer hij tot in het hersfen-merg heeft kunnen voortduuren? Men verhaalt ook nog eene proef met de middenrifs-zenuwen, waarin men, door naarboven of naar beneden te ftrijken, en dus door beG i vor»  t*3 VAN GEB REiE M EN WANORDEN vordering of ftremming van het in de zenuw» .draaden loopend vogt, de kragt van het middenrif denkt te vermeerderen of te verminderen. ÏVlaar de gactfche proefis zoo ruuw, dat zij de fijnfte onzigtbaare zenuw - geesten tot nadeel flrekt. Zij bewijst niet veel meer dan de waarneeming van dien Arts, welke eens in een gezelfchap zeer ernftig verzeekerde dat hij uit de zenuwen van een dood kind de geesten in blaauwe livreij hadt zien opwellen. Zoo min men met hulp van vergrootglazen het minfte fpoor der zenuw - geesten ontdekken kan» even zoo weinig vindt men in de hersfenen het geringfte van affcheiding-werktuigen. Het in menigte naar het hoofd vloeiende bloed (dat zelfs niet van de fijnfte en vlugfte foort is, daar het nog kort te vooren uit de iongen in het hart gekoomen is) mag nodig zijn em vogten aftegeeven, die tot het voeden en het vogtig houden van een zoo aanmerklijk ingewand vereischt wor- , den. Doch hieruit kan men niet vermoeden dat 'er eene affcheiding van een zeker fijn vogt gefchiedt. De graauwe of bastachtige zelfftandigheid in de hersfenen is de plaats niet daar eene affcheiding gefchiedt ; zij gaat door tot in de diepfte holten en verdeelingen der hersfenen en is niet minder gevoelig dan het hersfen-merg. In het heisfen-merg kan men ook door eene goede opfpuitiug zoo veele vaatjens toonen als in de bastachtige zelfftandigheid ; en het verlangde hers-  ih zenuwen, togten, temperamenten. ïoi hersfen - merg, dat het eigenlijke gevoeligfte deel der hersfenen is, beftaat zoo wel uit bast als merg. Men kan dit uitvoeriger bij mezger. leezen f» Het is nog niet beweezen dat het hersfen. merg en de zenuwen uit evenwijdig loopende draaden beftaan, welke men voor hol heeft gehouden. Men neemt ten minften waar dat de zenuwen juist daar , waar zij de gevoeligfte zijn, alle draadachtigheid afleggen en dus onbekwaamst worden om zenuw-geesten santevoeren. Dit vinden wij in de gezigt-zenuw, die in het fijnst gezigt-vliesjen (de Retina) eindigt, en in andere zenuwen, die onder de huid, of daar, waar zij zig in fpieren verliezen, eene breiachtige verbreiding maaken. De zenuw is, over het algemeen, een zoo ineengedrongen, op haare wijs vast lighaam, dat men met het beste vergrootglas geen fpoor van kanaalen, van tusfchenruimte, of holte ontdekken kan. Zoo de in de hersfenen afgefcheiden en door kanaaltjens buitenwaarts gevoerde zenuw-geesten de grond van alle beweegingen en verrigtingen 'waren , zoo zou de vraag pntftaan door welke hulp het eerfte bloed naar het hoofd gedreven worde» om daar zenuw-geesten Oj) Adurfarte Medka p. 114—«17- g a  103 VAN GEBREKEN EN WANORDES ten nedertezetten? Het vrugtjen leeft, zijn hart flaat, de gantfche werktuiglijke beweeging zijns lighaams is reeds aan den gang,eer het hersfenen bezit en eer daar zenuw-geesten afgefcheiden en afgevoerd kunnen worden, en daar zijn kinderen zonder hersfenen leevend ter waereld gekoomen. Waar zullen de naar buiten gevoerde zenuwgeesten eindlijk heenen geraaken ? Vervliegen zij ? Of waar is eene algemeene bewaarplaats, waarin zij weder opgenoomen worden , gelijk bij het bloed en de lympha gefchiedt? De bewee- ging-zenuwen zegt men, konden, om zoo te fpreeken, flagaders of afvoerende zenuw-draaden en de gevoel-zenuwen konden terugvoerende draaden of aderen verbeelden. Dat zou zig laaten hooren, Heer tissot 0>! als het maar mogelijk ware te toonen , of half waarfchijnlijk te maaken dat ergens de afvoerende zenuw-draaden met de terugvoerende verbonden waren {per anaftomofiti) of dat de eene foort in de andere veranderde, gelijk wij van de bloedvaten weeten. Men zegt wel: de beweeging houdt op in een deel, als de zenuw, die daar henen loopt afge- bon- 00 Van de yallmie ziekte.  IN ZENUWEN, VOSIENj TE K P E R A ME N TE N. JOJ bonden wordt. Niets is natuurlijker, zonder dat men daarom hieruit behoeft te befluiten dat de zenuw-geesten doordat afbinden in hunne toevloeijing geftremd worden. Alle handelingen van ons lighaam vooronderftelleu eenen gaaven toeftand van deszelfs deelen. Men binde eene lange fpier, eene pees, eene ader, eene luchtpijp in het mjdden af, en zie wat 'er omgaa. De zenuw gaat in de deelen om dezelven gevoeligheid en beweeglijkheid mede te deelen; nu moeten deeze zeekerlijk belet zijn, zoo dra het werktuig, dat dezelve verfchaft, namelijk de zenuw, door afbinden in zijnen loop geftremd wordt. Men weet dat bij kwetfuuren aan het hoofd! niets gevaarlijker is dan de groote fchudding, welke het brein daardoor lijden kan, al wordt 'er geene verfcheuring van vaten in de hersfenen door veroorzaakt. Morgagni en bohn hebben de fchudding des breins bij een heftig fniezen doodlijk zien worden. Maar hier kan een vat gebersten en daardoor eene bloedftorting ver* oorzaakt geweest zijn. Beiden hebben zij egter ook bij de opening van enige lijken, die na een heftig fchokken van het hoofd geftorven waren, in het geheel geene verfcheuring kunnen vinden. Het verlengde hersfen merg (Mcdalla öblongata) is het gevoeligfte en voornaamfte deel der hersfenen, zoo dat men bij een dier de bastachtige zelfltandigheid en het merg zonder buitengaG 4 woo*  I Koortshitte, beweegingen, die het hoofd met bloed overkroppen, zonne-hitte, warmte eener kamer, waardoor de vogten uitgezet worden, kunnen ligt eene onrust, flaaploosheid, zieding en zinneloosheid verwekken, waarbij de beweeglijkheid der vezelen en de zieding of uitzetting der vogten veelal door koud water of door omflagen van water en azijn zouden hebben kunnen gemaatigd worden. Zulke gevallen vindt men bij willis, smith, tockburn, hofmann, hahn en andere (c> Tissot heeft menfchen gekend, die mismaakt van lighaam waren, en ligt bij eenen fterkeren omloop onder hunne bezigheden en in gezelfchappen zinneloos waren, zonder ziek te zijn, doch die enkel door rust weder geneezen wierden (J). Dik- 00 Fantoni, p. 145, 136. item Morgagn. Ep. 9. Art. 16, 17, iG. (J>~) Tissot Epijl. med. Eauf. 1770, f. 312 ad 315. item Morgagn. /. c. (O Eie mishrauche des Aderiasfens, S. 79, 88, 89. 00 l. o- P- 274»  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEM-ERAMENTEM. Dikwijls is 'er na ziekten in de hersfen-vezelen eene overdreven werkzaamheid overgebleven: die menfchen waren nog flaaploos en zinneloos, tot dat de vezelen door eetregel en rust wederom haare voorige vastigheid hadden (_a). Zekere vlugge en fcherpe geneesmiddelen kunnen de prikkelbaarheid der vezelen ten hoogden top voeren. Zoo heeft tissot (£) van de addercuuren waargenoomen, dat daardoor het bloed verhit en de prikkelbaarheid zeer veel vermeerderd wierdt, waaruit dan de neiging tot toom ten uiterden ontdooken werdt, en'er altijd hitte en onrustigheid in het hoofd en in het lighaam was: Ik heb zelf eene h'jderes gekend, die door eene zeer hardnekkige jigt, en veelligt ook door fcherpe geneesmiddelen, inde vogten eenefcherp. te en in de vaste deelen eene zoo groote prikkelbaarheid verkreeg, dat zij altijd met flaaploosheid, hoofdpijn, zenuwziekten en diergelijke geplaagd en zoo tot toorn geneigd was als of zij alleen met af kookzels van adders was opgevoed geworden. Zij meende raazend te worden, wanneer maar eene dienstmeid onderdondt wat hard door de kamer te gaan. Men denkt, zegt zuckert, dat (e) Van Swxeten, Commint. /fph. 782. T. II. p. 56». (i) 1. c p. 357' .Ha  Ï2Ö van GEBREKEN EN WANORDEN dat de Icaliaanfche vrouwen daai om zeer choleriek zijn, omdat zij zig in veele gevallen fterk van een afkookzel van adderen bedienen. Want de adders vervatten een menigvuldig pisachtig zout. Ik zal hier agter nog verhaalen hergeen ik meermaalen waargenoomen heb, dat lieden, welke fchurrt gehad hebben, daarop eene ongemeene prikkelbaarheid der zenuwen gekregen hebben, waaruit de zwaarfte, hypochondrifche en hyfterieke toevallen ontftonden. Eene fchoone kloeke jongvrouw wierdt, na eenen pokken-uitflag doorgedaan te hebben, hyfteriek met buitengemeene hoofdpijn en droefgeestigheid; zij ftorf eindelijk aan eene beroerte, zonder dat men in de hersfenen iets tegennatuurlijks ontdekken konde Nu is 'er nog eene vermeerdering van levenskragt, welke eigenlijk die van den fterken is. Het hart van een kind is ongemeen gevoelig; het trekt zig door de minfte prikkeling fnel te zaamen; het heeft dan eene zeer werkzaame levenskragt ; ondertusfchen is 'er een oneindig onderfcheid tusfchen het Haan van het hart van een kind en dat van eenen hercules. In de vezelen van den worftelaar is kragt, hevigheid en duurzaamheid; de hemel behoede eiken onzer voor («) Tissot , Epifiol. med. p. 3=9- 33&-  N ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. l»ï voor zijne fïerke vuisten! Deeze fterkte der levenskragt, welke eene vastere gefteldheid der vezelen, heeter en zwaarer vogten tot grondllag heeft, neemt men bij zulke zenuwachtige menfchen aan de verrigtingen van hun lighaam en van hunnen geest waar (a). Oefening, toorn en wijn kunnen menigmaal de levenskragt in deezen zin vermeerderen; in de woede en in zekere ziekten heeft men dezelve menigmaalen ongelooflijk verfterkt gezien. Ik gaa nu de levendige kragt, of de prikkelbaarheid, en het vermogen van zig te zaamen te trekken der fpier-vezelen voorbij, en zal mij flegts met de kragt der hersfenen en der zenuwen bezig houden. De zaamentrekkingen der fpieren zijn duidlijk en hevig, ik heb in de zenuwen eene overeenkomst tot grondflag gelegd. Maar men begrijpt ligt dat de werking in derzelver vezelen oneindig geringer en voor ons onmerkbaarer zijn kan dan die der fpieren. Daar behoort in het gt heel eene andere werking in de fpieren toe om eenen zwaaren last op te heffen dan 'er in de zenuwen vereischt wordt om eene ontvangen gewaarwur«ding tot in de algemeene gewaarwording-plaats voort- 00 Hoffm., Mcd. rat. Syjl. T. ƒ. p. 345, <5I5) 47g, H5  1*» fAN «ebkbsen en wanordeb voortteplanten, of om in het brein den indruk van een denkbeeld te vernieuwen. Men kan egter ondertusfchen beiden eene foort van beweeging noemen, en bij beiden wordt eene evenredige gefchiktheid en vastigheid der vezelen vereischt. De beweegingen , fehuddingen , ftemmingen, of zoo als men het dan in de hersfen-vezelen noemen mag, kunnen nog in mindere evenredigheid met de fpier-vezelen van den zelfden mensch ftaan dan de beweegingen van de fpier eener mug tegens die van de fpier eens paerds. En egter noemt men beiden met recht fpier-beweegingen (V). Men heeft gemeenlijk de gebreken in de verrigtingen der hersfenen en der zenuwen eene zwakheid der zenuwen genoemd. Menigmaalen zou men dezelve, in eenen geftrengeren zin, eene fterkte kunnen noemen, als men het maakzei der vezelen in overweeging hadd' genoomen. Als een oud man weder kinds geworden is, en men bij hem drooge, geele hersfenen, welke men van een zou kunnen fcheuren, gevonden heeft, en zenuwen, die in haaren oorfprong droog en mager waren (b")9 zoo moest men 00 Gaubii, IxfiiU Patholog. tnedh, § 526, 524, 523, lEj) ffc. Lipf. 1771. (V) Henricüs ab Heers, Oif. p. Mtd. p. 15.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN, 133| men misfchien eer de fchuid aan eene droogheid of al te groote fterkte der hersfen-vezelen (bijzonder eer zij zoo murw en verfcheurbaar geworden waren) dan aan eene zwakheid van dezelve gegeeven hebben. Ieder zeide ondertusfchen egter dat men bij den goeden grjjzaart zwakheid van hersfenen befpeuren konde. Zijne levenskragt, dat is, de gefchiktheid der vezelen tot de behoorlijke verrigtingen was afgenoomen, en in dezen zin kon men het gebrek eene zwakheid noemen. Zoo zegt menig een: Mijn geheugen wordt dagelijks zwakker, fchoon het gebrek uit eene door wijn of jaaren vermeerderde vastigheid der vezelen fpruit. Iemand hadt een voortrefiijk geheugen, als hij zig omtrent dertig jaaren van wijn onthouden hadt; maar hij verloor weder veel van dit vermogen, van die voorheenen ontvangene indrukzelen in het brein te vernieuwen, toen hij weder aangevangen hadt wijn te drinken (#). Waren de vezelen van hat brein en der zenuwen nu zwakker, of vaster en fterker geworden? Men zou dan de zwakheid der zenuwen kunnen verdeelen in eene wezenlijke phyfifche zwakheid van derzeiver vezelen, en in eene i fchijn- (_a) Sciiölze de Granis kerm. p. 28.  IA4 VAN GEBRÉKEN EN WANORDEN fchijnbaare zwakheid van zenuwen, volgens haare onbekwaamheid tot werken. De phylïfche zwakheid van zenuwen kan men, over het algemeen, verdeelen i.in eene zwakheid, waarin de vezelen week, ligt beweeglijk of buigzaam, zwak of traag zijn; a. in eene zwakheid, waarin men kroefe, veelligt door fcherpheid aangedaane, menigmaal drooge, ongemeen prikkelbaare en fnelwerkende vezelen heeft. Ik zal deeze foorten naauwkeuriger bepaalen, en door tekenen aanwijzen. Voor de eerfte foort zal de zenuw-cuur van eenen whijt; voor de andere die van eenen po mme de gefchiktfte zijn; en op die wijze zouden de ftrijdigheden van die twee Zenuw-artfen en hunner aanbangeren misfchien nog wel het eerst overeentebrengen zijn. De eerfte foort van zwakke zenuw-vezelen, of in het algemeen de weeke, vezelen kunnen in kroefe, ligt beweeglijke, omtrent gelijk zij bij kinderen zijn, en in grove, traage, llappe vezelen, gelijk een dikke phlegmatieke die heeft, verdeeld worden. Het onderfcheid beftaat enkel in derzelver fnelbeweeglijkheidé Menfchen van de eerfte klasfe verkriigen de gewaarwordingen en indrukzelen gezwinder; de vezelen van die der tweede klasfe worden langzaamer in beweeging gebragt. Men neeme het geval dat twee menfchen zig op eene zekere zaak zullen bezinnen, die hun eindlijk nog invallen moet. Die met kroefe ligtbeweeglijke vezelen zal de reeds ver-  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 125 vergeeten zaak fpoediger, de ander langzaamer in het geheugen herroepen. Beiden zijn zij flegts in graad verfchillende, en koomen daarin overeen dat hunne vezelen week en derzelver beftanddeelen zonder fcherpte zijn, dat zij vroeger of laater voor de indrukzelen, die op haar gemaakt zijn, te veel wijken en ook ligt befchadigd kunnen worden. Als men zig van de wezenlijkheid eener zwakheid van zenuwen overtuigen wil, zoo zal men de eerfle tekenen in de gefteldheid van het overige des lighaams en uit de levenswijs,die vooraf gegaan is, kunnen ontkenen. Een teer kroes lighaam, een zwakke ouderdom, of een zwak geflaeht zullen het zeekerlijk niet waarfchijnlijk maaken dat 'er in de hersfenen en zenuwen eene reuzen-fterkte is. Als eene zwakke maag de fpijzen lang inhoudt en laat bederven, of weder uitgeeft, als de ingewanden te ligt öf te zwaar te beweegen zijn, waaruit gemeenlijk een traage of al te vloeibaare ftoelgang, eene ligte of ilegte werking van purgeer-middelen (welk laatfte ik bij eenen epileptifchen waargenoomen heb) ont» ftaat; als men eene zwakke borst heeft, als het liart zwak en onordelijk bewoogen wordt, als de ledenmaaten moede en beevende zijn, als men zig door veel denken, zorg en kommer verzwakt heeft, als men menigvuldige ontlastingen, overmaatig zweeten, bloedftortingen, den witten $-loed en diergelijke onderworpen is, enz. zoo heeft  ïïtf VAN GEBREKEN EN WANOKDEN heeft men grond genoeg om te vermoeden dat 'er ook in de hersfenen en zenuwen eene zwakheid zij, waaruit zwakke en wanordelijke Verlig* tingen des breins en der zinnen volgen. Men kan van de geboorte af in zijne bewerktuiging aan eenen aanleg tot zwakheid van zenuwen hebben, of men verkrijgt die eerst door buiténfpoorigheden in dingen, welke de kragt der zenuwen nadeelig worden. Eene zwakke laage po's is mij altoos voorgekoomen een der eerfte kentekenen van eene aanwezende zwakheid van zenuwen te zijn, en dan eene zwakke borst, eene ademhaaling, namelijk, die bij eene geringe vermoeijing of door eenige andere onbeduidende oorzaak bezwaarlijk wordt, en waarin men het flijm met moeite uit de lugtpijp werpt. Eene vrouw fmiifde altoos zoo zwaar, dat men vermoeden konde dat zij enig gebrek op de borst hadt; haare pols was voor den dood zeer laag. Bij het openen van haar lijk vondt men egter geen gebrek in de longen, maar de kleine hersfenen ongemeen flap of verflenst, en de hersfenvaten (dat misfchien eersï in de ziekte gefchied is) tamelijk gevuld («). Verder kan men vermoeden dat 'er zwakheid van zenuwen plaats heeft, als de menfchen kleine been» 00 Morgacm j Sur la. Santé des Ceris de Lettres, 176ï, p. 1.88. &c*  JN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. Ifi£ wen nadeeliger dan de al te menigvuldige bijflaap, men kan daardoor alle wakkerheid van lijf en ziel verliezen, en vroegtijdig in eenen ftaat van onmagtigheid geraaken Men herinnere zig hier de menigvuldige voorbeelden, welke geneeskundigen opgezameld en aangetekend hebben Q). Nederflaande hartstogten krenken de ziel en dooden de kragt der zenuwen (c). Door wellustige gewaarwordingen worden de zenuwen te dikwerf gefpannen, of in beweeging gebragt, en eindlijk daardoor van hunne kragt ontbloot, zoo dat men enkel door het menigvuldig gevoel van wellust zwak en verwijfd worden kan (d). De lediglooper, zegt zuckert, verroest eindelijk aan lijf en ziel. Tegennatuurlijke fterke ontlastingen, ziekten kunnen het lighaam kragtloos maaken. Men kan, over het algemeen, de ftil leevende lieden van rang, de ledige ftad-fchoonen meest onder de klasfe dergeene tellen, die zwakke en ligt- (d) Zimmerman, v. der Erf, 11. Th. S. 352. (i) Tissot, Onanism. Langhans von den Ldittrn S 52, u. f. w. (e) V. GiMJEii, Patholog. § 532. (<0 Kloeckhof, de mort. animi., f. 52. IU. Dal. I  2JO VAN GEBREKEN EN WANORDEN ligtbeweeglijke veze^n hebben. Het is ook nog eene eigenfchap van deeze menfchen dat zij geestig zijn, of Iigte begrippen en indrukzelen hebben, fchoon hun gemeenlijk de nodige fterkte of vastigheid der vezelen tot fterk e opmerkzaamheid en aanhoudend overleg ontbreekt. Hier kunnen nu zeekerlijkook oefening en opvoeding eenen grooten invloed hebben. De tegenswoordige mode van alles te leezen en de menigte der fentiraenteele roman-werken geeven, helaas! de meeste aanleiding tot zwakheid van zenuwen. Over het algemeen wordt de mensch aandoenlijker en zwakker, hoe meer zijn geest aangekweekt wordt. Daarom beftonden de zenuw-ziekten onder de Romeinen en bij de Ouden even zoo goed als in onze tijden. Maar toen waren de geoefende en dus ook de zieke menfchen zeldzaamer. De uitvinding der drukkonst heeft zeer veel tot de zwakheid van zenuwen toe gebragt. Eene hitte, eene ziekte, of enige andere prikkelende oorzaak beweegt zulke menfchen veel fneller en fterker dan andere. Ik ken eene dame, die zwakke en buigzaame of weeke zenuwen heeft. Eene ligte roos, of enige andere geringe koortsachtige beweeging maakt dat zij fchielijk ijlt, in den flaap opvliegt en zenuwtrekkingen lijdt. Zulke lieden gevoelen fpoediger de vervrolijkende kragt van den wi.rs. Zij gingen en dansfen. reeds eer andere beginnen vro-  IN ZENUWENt VOGTEN, TEMPERAMENTEN. tjt vrolijk te worden. De veranderingen van het weder laaten fpoedig eenen invloed op hunne gemoedsgefteldheid bemerken Deeze zwakheid van zenuwen kan eindelijk in ons lighaam zeer erge gevolgen hebben. De vezelen, die voorheen flegts wat te week en buigzaam waren, kunnen zoo fterk uitgedijd en verflapt worden, dat 'er bina in het geheel geene kragt meer in dezelve is. Dan is de geest werkloos, nedergeflaagen. De mensch is bijna tot alle bezigheden van lijf en ziel onbekwaam en ongevoelig voor zedenli ke genoegens; hij gelijkt den zuiper, wiens tong en verhemelte voor niets dan den fterkften wijn of wijngeest gevoelig is. Aanhoudend verdriet of andere verzwakkende hartstogten, al te veel ftudeeren, verzwakkende ziekten en vooral het misbruik van het venuswerk kunnen iemand het vroegst tot deezen toeftand brengen. Daarvandaan heeft men menfchen gezien, die door fterk ftudeeren in eene zékere zinneloosheid vervielen, die onbekwaam waren om te denken en traag in het gewaarworden. Een ftudent kon aan niets met aandacht denken zonder eene foort van flaauwte of plotslijke kragtloosheid te lijden. Muskus en andere verfterkende en prikke¬ en ZüCKert, yon den Leidenfchaften, Zyeytt auflage. § gfy I a  1.33 VAN GEBREKEN EN WANOUDÈN kelende geneesmiddelen konden deeze zwakheid enigzints herftellen, een bewijs dat zij uit eene werkloosheid en verflapping der vezelen gefproten was. De ftudent was voorheen een zeer be» kwaame en denkende kop; nu ftierf hij aan de waterzugt, die enkel uit zwakheid fcheen te fpruiten. Zijne gefehiedems is uitvoeriger in het eerfte deel des Wijsgcerigcn Arts befchreven. Men heeft dikwerf na ziekten eene zinneloosheid, onaandoenlijkheid en diergelijke waargenoomen, die door eene goede eetregel en verfterkende geneesmiddelen weder langzaam verdweenen. De ellende, welke jongelingen door buitenfpoorige ontucht zig op den hals Iaaden, hebben langhans en tissot afgefehilderd: „ Zulke jongelingen", zegt langhans „ heb ik veele gekend; de meeste hunner had„ den een zeer bleek gelaat, waren zeer mager „ en uitgeteerd, hadden de oogen, als van fterke „ vaak, half gefloten, fpraken weinig en flegts „ fchier als gedwongen; geene fcherts kon hen „ tot lagchen brengen, dan wanneer 'er van dar„ tele meisjens gefprooken wierdt; ernftige en „ nuttige gefprekken deeden hen daarentegens of „ plots- 00 Von den Lastern, die pch an der gefundheit des menfchen felist riichen, S. 55.  in zenuwen, vogten, temperamenten. i3ï „ plotsling in flaap vallen, of verwekten in hun „ niets dan onverfchillige denkbeelden tot wal„ gens toe; zij wandelden als oude lieden, bijna „ ademloos en zonder kragten herom; was hunne M maag ledig van fpijs en drank, zoo vielen zij „ van zwakheid en mislijkheid bijna in onmagt, „ en bleeven zoo lang in deezen toeftand tot zij „ weder door geestrijke dranken en zeer verfter„ kend voedzel opgewekt en hunne vogten meer„ der in beweeging gebragt wierden". Daar men waargenoomen heeft dat iemand door fchrikken en vrees het geheugen verloren heeft, daar ïs misfchien eene onmaatige ontfpanning of verflapping te weeg gebragt O). Ik heb ook eenen mensch gekend, welken ik insgelijks met recht onder de klasfe deezer ellendige zou mogen rekenen. Hij was van zijne geboorte af zeer blond en zagt en wit van vleesch; hij hadt die vastigheid en fterkte der fpieren niet, welke hij, volgens het maakzel van zijn lighaam, zoude hebben kunnen hebben. Eindelijk gaven de wellustige zonden van de jeugd hem de rest. Zijn vleesch was week en flap, zoo dat men het aan de voeten over eikanderen kon leggen; het deedfc hem pijn, als men het een weinigjen hard aanraak- 00 Schenk, Oif. L. I. foh ??.  ÏJf VAN GEBREKEN EN WANORDE» raakte, gelijk weeke vrouwen gevoeliger vleesch hebben en van eene fterke aanraaking ligtlijk blaauwe vlakken krijgen. Deeze weeke gefteldheid der fpieren liet mij eenen diergelijken toeftand der hersfen- en zenuw-vezelen vermoeden, hetwelk mij ook zijne zwakke verrigtingen fcheeren te bevestigen. Hij was een ongelukkig man. Hij kon naauwlijks eenen brief leezen of fchrijven, of hij was, als hij aan het eind was, reeds vergeeten wat hij in het begin geleezen of gefchreven hadt. Tot het leezen van boeken was hij reeds lang gantsch onbekwaam geworden. Hij fprak, en onder het fpreeken viel hij id flaap. Ik heb hem wel twiritigmaalen, als van den donder getroffen , in eenen oogenbüklijken flaap zien vallen, eer hi: mij zijne geheele ziekte omftandig vernaaien konde. Hij fliep, zoo haast hij alleen was, of zoo haast zijne zenuwen niet door hevige beroeringen in werkzaamheid gehouden wierden. Daarom moesten 'er altoos een luidrugtig muzijk, tierend gezelfchap, wijn, meisjens om hem zijn, als hij vrolijk blijven zoude. Dit was het eenigst middel om hem uit zijne verveeling te trekken en zijnen geest bezig te houden. Hij zogt ijverig zulke opwekkingen, en was daardoor bijna altijd de held van het gezelfchap. Zijn lighaam hadt buiten dat eene gefteltenis tot vrolijkheid, als hij flegts door hevige prikkeling, namelijk door het geluid van de muzijk of ander geraas wakker en werkzaam ge-  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 13J gehouden wierdt. Zoo zeer was hier de kragt der vezelen verflapt! Slegts eene fterkcre prikkeling, eene fterke gewaarwording, of een hevige indruk, was in ftaat haar in werkzaamheid te houden. Zonder deeze prikkeling fcheeren zij fchielijk flap te zaamen te vallen, waaruit de plotsüjke flaap, de onbekwaamheid tot alle handelingen ontftaan moesten. Eene al te groote zwakheid van zenuwen of verflapping der vezelen, gelijk wij hier befchreven hebben, zou dan voorwaar eene ongelukkige gefteltenis zijn voor ieder denkend' mensen. Zij maakt hem even zoo onbekwaam tot bezigheden van den geest als eene al te groote fterkte of vastigheid der hersfen-vezelen. Ondertusfchen is egter eene maatige buigzaamheid of beweeglijkheid der vezelen juist de gewoone bewerktuiging van een gevoelig hart en eenen levendigen geest, offchoon zij ook als eene zekere foort van phyfifche zwakheid van vezelen kan aangezien worden. Daarvandaan bevinden wij dat het juist niet de beste aanbeveeling voor fterkte des geests is als het lighaam tot reuzen-kragten gemaakt is. Wij fehijnen zoo zeer van deeze beweeglijkheid der zenuwen overtuigd te zijn, dat wij aandoenlijke juffers of tedere mannen, bij welke deeze beweeglijkheid overdreven is, en den grond tot bezwaarlijke zenuw-ziekten levert, gerust den troost geeven dat zij beter zullen worden, als zij ouder van jaaren zullen geworden 14 zijn.  I36 VAN GEBREKEN EN WANORDEN zijn, namelijk, als hunne vezelen door de jaaren vaster, of verharder zullen geworden zijn. Het is de ondervinding die ons deezen troost in den mond gelegd heeft, en dagelijks zien wij dien door ervaaring bevestigd worden. Nu heb ik dikwijls de voorftanders van de zenuw-geesten in mijn hart beklaagd, die, veelligt zonder aan hunne alwerkende geesten te denken, juist ook deeze taal gevoerd, en dus heimlijk de vezelen der hersfenen en zenuwen zekere beweegingen, als de drijfveder der handelingen onzes lighaams, toegeftaan hebben. Dus heb ik hier die foort van zwakheid van zenuwen afgehandeld, waarin de vezelen teêr en week zijn Alsdan zijn zij of te ligt beweeglijk en te fnel werkzaam, welke gebreken fomwijlen zeer overmaatig zijn kunnen , of zij zijn zoo verzwakt dat zij haare vaerdigheid of fcekwaamheid tot haare verrigtingen na menigvuldige te fterke fpanningen eindelijk door flap. heid, die daaruit ontdaan is, verloren hebben (0). Men ziet dat hier niets dan een gebrek in het maakzel tot grondflag gelegd wordt. In het eer-s fte geval is de zaamenkleeving van de beftanddeelen der vezelen enigzints zwak, doch zoo * dat de vezelen juist daardoor als te gefehik- ter (f0 Gaüb. Injiit. PatboL § ?3?«  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. IJ7 ter tot trillingen of andere beweegingen zijn. Daarvandaan heb ik bij eenen overgeestigen en gevoeligen jongen veel en week brein gevonden. De zeer groote pijnappelklier van een zeer geestig knaapjen is misfchien ook alleen een bewijs van eene weeke fapachtige gefteldheid der hersfenen geweest (» In andere gevallen zijn de beftanddeelen door te menigvuldige fpanningen der vezelen bijna tot fcheiding gekoomen; de vezelen fchijnen haare veêrkragt verloren te hebben. Het zal ook misfchien niet onwaarfchijnlijk zijn dat hier mogelijk een gebrek aan werkzaam phlogiston is, vooral daar men meest na menigvuldige te fterke verzwakkingen en bij verfchaalde bedorven vogten in dien toefiand geraakt. Ik gaa de werkingen van zulk eene zwakheid van zenuwen met opzigt tot onze gezondheid voorbij. Men weet dat de zenuw-kragt met de fpier-kragt in verband ftaat Wij zullen dan ook van beiden de gevolgen haarer zwakheid ondervinden. De verrigtingen des lighaaros zullen, gelijk die des geests, in wanorde koomen. De omloop wordt wanordelijk; de vogten bederven; zij worden fcherp of verfchaald en 00 MoReAGNi, Epiff. I. Art.a (*) Gaub. /. c. S 52j • 15  135 VAN GEBREKEN EN WANORDE» en onnut. Ik zal niets van verlammingen, beroerte, krampen, winden, verftoppingen, hypochondrifche aanvallen, teeringen, waterzugten en diergelijke zeggen, die alle van langzaa ■ merhand de bedroefde kinderen eener zenuwzwakheid, die eens de overhand genoomen heeft, worden kunnen. Hiertoe zou eene verhandeling op zigzelve vereischt worden. Men leeze flegts dat tissot (V), langhans ïomme, Whyt en andere gefchreven hebben. Eene andere foort van zwakheid van zenuwen is de traage toeftand der vezelen (c). Zij is het tegensovergeftelde van die der beweeglijke vezelen. Hier kunnen de vezelen grover en dikker, maar doch week, laat beweeglijk, traag en enigzints onwerkzaam zijn. Het zijn koude koppen, welken eene werkzaame beweeglijkheid der vezelen, of eene aandoenlijkheid van temperament ontbreekt. „Zij hebben", zegt zimmermann ( weeglijkheid zijn. Deeze laatfte kan ligtst uit de droogheid, hitte, fpanning der overige vezelen des lighaams, uit eene zeer vuurige verbeel» dingkragt en geweldige handelingen, uit eenen zwakken en kwijnenden toeftand enz. gekend worden. Over (a) Gefchichte der Krankheiten in Neapel, % 3«, 411. Deel. K  ï4S VAN GEBREKEN EN WANORDEN Over het algemeen zijn de kentekenen van het aanwezen eener prikkelbaarheid der vezelen de volgende: een teder, aandoenlijk lighaam, zeer levendige zinnen, vaerdige begrippen, eene dunne fcherpte der vogten, een fnelle polsflag. Men fchrikt zeer ligt, men heeft dikwijls roode oogen, enigzints pijn in de keel, hartkloppingen, angst, onrustigheid, befloten winden, kramp, eene krampachtige toeknijping van den hals, of verhindering in het flikken. De verbeelding is levendig, ligt geftoord, en doodt ons van hartzeer en vertwijfeling, als zij met fchrikbeelden gevuld is. De maag is zeer zwak , en neemt aandee-1 aan onze verdrietigheden en hartstogten. Men denkt altijd fnel, levendig en dikwijls buitenfpoorig. Daar vliegen vonken en fterretjens voor de oogen. Men is zeer geneigd tot het venus-fpel, hetwelk gedeeltelijk uit het fijner gevoel en de levendige verbeeldingkragt, gedeeltelijk ook uit de prikkeling van fcherpe vogten kan voortfpruiten. De zenuwen worden over het algemeen zoo aandoenlijk, dat eindelijk dan dit, dan dat deel van het lighaam door de minfte oorzaak ziddert en trekkingen krijgt. De geest wordt hierbij dikwijls zoo onrustig, vreesachtig en beangst, dat de geringde wederwaardigheid, die van andere naauwlijks gevoeld zou worden, den prikkelbaaren mensch tot razernij en vertwijfeling brengt. De gevoeligde hypochondristen kunnen hier tot bewijs dienen. Ik heb  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. I47 heb reeds op eene andere plaats den toeftand van eenen door ongebondenheid alleraandoenlijkst geworden mensch verhaald. Het brommen van eene vlieg was hem een kanon-fchoot in de ooren, en maakte hem beevende van fehrik; en de item van een kind, dat hem onverhoeds aanfprak, deed hem fidderen; een muis, die hem bijgeval in den weg liep, kon hem bijna van fehrik doen fterven. Als door de eene of andere oorzaak deeze prikkelbaarheid der brein-vezelen ten vollen overfpannen en in wanordelijke beweegingen gebragt wordt, dan ontftaan de bui» tengemeenfte wanorden der ziel; deeze menfchen kunnen van den uiterften angst en vertwijfeling gemarteld worden. De jongvrouwen van Milete hadden, naar het verhaal van plutarchus, eene razernij en krankheid des gemoeds, waardoor zij zig uit vertwijfeling verwurgden. Men kon dit kwaad naauwlijks fluiten. Men moest de brein-vezelen door het verwekken eener andere gemoedsaandoening eene tegengeftelde ftemming geeven. Men zeide: Het eerfte meisjen, dat zig weder om hals brengt, zal tot openlijke fchande naakt door de ftraaten gedraagen worden. De Griekfche meisjens moeten zeer fchaam* achtig geweest zijn; want de indruk van eene te vreezene ontblooting van haare lighaaralijke geheimen bragt zoo veel op haar te weeg, dat geen een zig meer ombragt. Het was hier bijna het zelfde geval als bij de epileptifche meisjens Ka te.  148 VAN GEBREKEN EN WANORDEN te Haarlem, hij welke boerhave insgelijks door verwekking van andere en levendiger denkbeelden de vallende ziekte genas. Onder de vrouwen te Lyons was eene befmetlijke ziekte, die uit primerosius bekend is: de vrouwen vergaderden bij hoopen aan de rivier om zig te verdrinken. De ondervinding heeft bevestigd, zegt sarcoijk («), i. » dat de aandoenlijkfte menfchen , „ fneller met de verbeelding en van inbeelding„ kragt, ligter in het gevoelen van hartstogten, „ wakkerer van verftand, en even zoo gefchikt „ zijn om terftond met een opflag van het oog „ in de duisterfte ftoffen intedringen, als zij on„ rustig en in hunne navorfchingen onbeftendig M zijn. 2. Dat de vermeerdering der aandoenlijk„ heid den eerften graad van de ziekten van den „ geest uitmaakt; dat de uiterfte fterkte van „ deezen den wetklijken toeftand der fterke wan„ orde van geene uitmaakt, cn dat de allerui„ terfte graad derzelve de menfchen of raazend , of dom maakt, of hen in dien ftaat van onre„ gelmaatigheid brengt, in welken geene beften„ dige orde in de wijze van zig te beweegen en te gevoelen zig vestigen kan". Deeze zelfde fchrij- (e) Gefchiehi* der Krankheilen in Neapel, § 54S.  kv zenuwen, vogtïn, temperamenten. ia£ fchrijver heeft ook meer als eens gelegenheid gehad om waarteneemen dat men,in eenen hoogen graad van gevoeligheid, bij van alle geluid verfchrikt, van de geringde oorzaak ontroerd wordt* en, op het zien van eene vrolijke of treurige omftandigheid, terftond tot blijdfchap of tot fchreijen geneigd is. Prikkelbaaren menfchen van die foort, welke met fcherpte verzeld is, zal gemeenlijk de warmte onverdraaglijk zijn en hen angftigheid en anders hunne gewoone krampachtige aanvallen op de zenuwen doen krijgen. Ziekten en vergiften kunnen in de zenuwen den uiterften graad van prikkelbaarheid te weeg brengen; zij kunnen mogelijk het phlogiston» of het llijm, waardoor het ontwikkeld wordt, ten nadeele der senuwen veranderen, of zelfs in de beftanddeelen der zenuw, of in derzelver betrekking eene verandering maaken. Sar co» ne verhaalt op eene veelvoudige wijs de werkingen, welke eene rottende ftof op de zenuwkragt maaken kan. De vrouwen van Argos wierden door befmetting raazende, tot bewijs dat haare zenuwen eene vogtige ftoffe medegedeeld wierdt, die overdrevene werkingen onder de brein-vezelen veroorzaakte. Melampus genas deeze razernij met nieskruid, waardoor hij inisfehien de giftige ftof naar buiten kon drijven. Ik heb het voor mij altoos als een waar teken van eene met fcherpte verbondene prikkelbaarheid gehouden, als de menfchen fchurft of anK 3 dere  fgO VAN GEBREKEN EN WANORDEN dere huid-uitflag gehad hebben; als zij tegelijk pijn in de leden, een jukkend zweet, of, over het algemeen, aan het lighaam eene jeukte of een branden gevoelden. Hiervan heb ik mij door meer dan een voorbeeld overtuigd. De grootfte aandoenlijkheid, of de vreeslijkfte zenuw-ziekte bij hyfterieke of hypochondrieke menfchen heb ik bij diegeene waargenoomen, die te vooren lang met eene fcherpe fchurft zijn bezet geweest. Dus zal de fchurft het phlogiston of andere deelen der vezelen zoo kunnen veranderen, dat daar uit de grootfte aan«i doenlijkheid veroorzaakt kan worden. Na het gebruik van kwik-middelen, na voorafgegaane venerifche ziekten en diergelijke heb ik ook meermaalen deeze foort van zenuw-zwakheid zien volgen. De werkingen van den wijn en van andere> geestrijke dranken fchijnen menigmaalen in ons lighaam van verfcheidenerleie foorten te zijn. De groote hoeveelheid van den gebruikten drank kan de kanaalen verwijden, de vezelen uitrekken, door menigvuldige prikkelingen verzwakken , zoo dat 'er eindelijk eene volkoomen verflapping uit volgt. Het is niet . zeldzaam dat men bij wijn-drinkers tekenen van eene verflapte maag, van flappe ingewanden en zenuwen ziet. De wijn-geest kan integendeel bij andere ook weder eene verharding der vezelen veroorzaaken, even gelijk hij vleesch of andere dingen we*  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. -XSl veele jaaren lang voor verrotting bewaart en in eenen vasten ftaat houdt. Men heeft meermaalen bij het openen van lijken kentekenen van deeze verhardingen in de maag, in de longen en in de hersfenen gevonden, in welk laatfte geval zij van verlies in geheugen verzeld was. Eindelijk kan de wijn ook eene zekere fcherpte agterlaaten, waaruit bij veele de jigt en prikkelbaarheid der zenuwen fpruit. Daarom kunnen dikwiüs wijn-drinkers de aandoenlijkfte zenuwen hebben, tot krampen, beeven en vallende ziekten neigen. Ik heb veele zulke lieden gekend, om nu niet van opene beenen, van puistige aangezigten, van waterzugt en andere kentekenen éener fcherpte te gewaagen. Ik ben van de werking des wijns op de zenuwen, waardoor dezelve ten uiterften prikkelbaar kunnen worden, duidlijk genoeg aan mijzelven overtuigd geworden. Ik heb bij mijne groote prikkelbaarheid altijd waargenoomen dat zij on. gemeen vermeerderd wierdt, als ik eenigen tijd te vooren meer wijn gedronken had. Misfchien moet ik hier vooraf herinneren dat ik van kinds» been af aan met water en wijn als mijnen gewoonen drank ben opgevoed geworden, en, fehoon ik nooit een zuiper geweest ben, zoo ben ik egter ook menigmaal in gezelfchappen geweest, daar meer wijn of punch en dergelijke gedronken wierdt als wel hadde behooren te gefchieden. Wanneer ik nu bij geval des _ avonds eene wat K 4 fter-  VAN GESKEKEN EN WANORDEN fterke portie wijn of andere geestrijke dranken gedronken had, zoo kon ik reeds vooraf verzeekerd zijn dat ik des anderen daags, als ik op reis moest, het rijden in eene koets niet zonder de uiterfte benaauwdheid, duizeling, braaken en diergelijke verdraagen konde. Als ik de ergfte aandoeningen op de zenuwen of yapeurs had, zoo kon ik mij voorzeeker door niets anders zoo ligt van mijne benaauwdheid verlosfen dan als ik fterken wijn dronk. Dan gaf de maag winden op en de kramp, die het bloed in het hoofd Meldt, en mijne angftigheid veroorzaakte, hieldt op. Ondertusfchen was ik ook verzeekerd dat ik op den eerstvolgenden maaltijd, of ten hoogften den volgenden dag weder hetzelfde ongemak zou lijden. Wanneer ik eens, zonder daartoe door yapeurs genodigd te zi n, meer wijn dronk dan ik om den dorst zou hebben moeten drinken, zoo dat ik de werkingen van den opwekkenden wijn gevoelde, zoo ftond ik voorzeeker den volgenden dag voor mijne aandoeningen op de zenuwen bloot, maar meest zoo dra ik het waagde vroeg koffij te drinken. Ik heb eindelijk middelen gevonden, die mij tamelijk wel van mijne zenuwziekte verlost hebben. Maar zij heipen des te zeek erer, als ik mij van wijn onthoude, en of geen of flegts enige glaasjens met water 'er onder drink. Mijne zenuwen zijn thans in dien ftaat dat ik zelfs eene geringe onmaatigheid in zekere fpijzen, die ik anders niet verdraagen kon, in ge-  IN ZENUWEN, VOGTENj TEMPERAMENTEN. t$% gemoedsaandoeningen, in wijn en in koffij» van welke mij anders een enkel kopjen zelfs onverdraaglijk was, zonder vrees voor aanvallen op de zenuwen begaan durve; maar ik durf het niet waagen twee op malkanderen volgende dagen eene volkoomen portie wijn te neemen, zonder terftond het nadeel in mijn zenuw-geftel gewaar te worden. Maar ik ben integendeel verzeekerd morgen geene aanvallen van vapeurs zonder gewigtige oorzaaken te zullen lijden, als ik mij vandaag van wijn onthouden heb. Ik vind mij dan het best bij water, en wel als ik zeer weinig aan tafel drink. De fchadelijke werking van den wijn op mijne zenuwen, die aan eene prikkelbaarheid of zwakheid met fcherpte lijden, is mij waarfchijnlijk geworden. Ik gevoelde wel in de eerfte dagen van deeze onthouding eene matheid of onbekwaamheid van het lighaam, van het hoofd en der zinnen; maar dit nadeel is mij weldra honderdvoud vergoed geworden. Hoe dikwijls moest ik voorheen niet mijn iludeeren uit benaauwdheid afbreeken? Hoe onbekwaam tot werken met het hoofd konden mij de geleden vapeurs niet maaken, waartoe ik op andere tijden roet lust, aanhoudendheid en lugtigheid in ftaat was? Op bloed-vloeijingen, zaad-vloed, witten vloed, en diergelijke ontftaat eene zwakheid van maag en zenuwen; daaruit fpruit ook dikwijls het bederf of eene fcherpte der overige vogten, zoo K 5 dat  !54 CEBREKEPI E» WANOSDEM dat 'er eene overdrevene prikkelbaarheid met fcherpte kan geteeld worden. Gezouten fpijzen, heete ziekten, zwelgerij, of een goed leven zonder lighaams-beweegingen (7z), eene al te geftrenge eetregel, of eene al te vreesachtige vermijding van al hetgeen wat ons flegts enigermaate bezwaaren kan, eene heete luchtftreek, infpanning van den geest, veel waaken, waaruit de pau de dweepachtige inbeeldingkragt, of de overdreven prikkelbaarheid der Afiatifche volkeren afleidt (b"), en dergelijke zijn de waare oorzaaken, waaruit prikkelbaarheid der vezelen of zenuw-zwakheid met fcherpte ontftaan kan. Eene andere tegennatuurlijke gefteldheid der vezelen, der hersfenen en der zenuwen is eene verftijving of verharding; hier zijn de gewaarwordingen zwak, onduidlijjk; die menfchen zijn in eenen gedagtenloozen toefland: de zinnen zijn ftomp; de indrukzelen kunnen bezwaarlijk in verharde vezelen gebragt worden en blijven niet lang in dezelve. Ik heb bij aanhoudend reizen een gebrek aan geheugen en eene ftompe- re 00 Langhans von den Lastern, u. ƒ. w. von allzu wolhit' tlgtm und uiernaturlkhtn es/en and trinhen. ■ 00 Rtchtrches Philof. fur lis Egyptiens ff Ut CMnois, T. I. #• 305.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN» I54 re inbeeldingkragt waargenoomen, die bij daaropvolgende rust weder in orde kwam. Tegens het vijftigfte jaar begint het brein meer en meer hard te worden, hetgeen haller uit het gevoel, uit het onderfcheid in het doorfnijden, en uit het gewigt bewezen heeft, en waaruit hij zwakheid van geheugen en van geest afleidt (tf). Deeze hardheid kan eindelijk op haar hoogfte koomen en in de vezelen eene volkoomen onbekwaamheid voortbrengen,waaruitdwaasheid, onnozelheid volgt. Morgagni heeft het brein der gekken bijna altijd hard gevonden (£> Deeze verharding kan door verhittende dingen, door arbeid, koorts en andere omftandigheden veroorzaakt worden. Dikwijls heeft men zulk eene verftijving in ziekten flegts eenen tijd lang waargenoomen, zoo lang, namelijk, de hard- offtijfmaakende oorzaak der ziekte op de vezelen werkte. Sarcone verhaalt de gefchiedenis van deezen toeftand bij eenen foldaat. Hoe zeer men hem ook opwekte, zegt hij (V), hij fcheen over- 00 Elem. Phyftolog. corp. hum. T. V. p. 538. (V) De fedibus & caufts morbortim, Epijl. 8. art. 3 ad 17. Ep. 9 art. 17, Ep. 61 art. 8, £?£. 00 Gefchiclite der KrarAhdten durch das Jahr 176+.§tfl3,6l4.'  1$$ TAM GEB REKEN EN WANORDER ongevoelig en traag als een blok. Men hadt overal tekenen van verftijving. Zijne Iedenmaaten bleeven veele uuren lang in de plaatfing, waaarin men dezelve gebragt hadt. Hij Hiep veel, maar de oogen waren half gefloten, en als met ftof bedekt. De mond ftondt meest open. Naauwlijks wierdt hij wakker als men hem fchuddede, en hij draaide de oogen zeer langzaam rond. Hij keek de menfchen ftrak en met bewondering aan, als hij hen erkennen wilde. Hij 'flikte met bezwaarlijkheid. Men kon in eene minuut naauwlijks veertig polsflagen tellen. De fterkfte buikzuiverende middelen veroorzaakten naauwlijks eenen geringen ftoelgang; zelden loosde hij pis; voor zijne betering leedt hij ligté trillingen over zijn gantfche lijf, de pols wierdt fneller, en de ademhaaling zwaarer en menigvuldiger. Voor deeze verftijving was hij ten uiterften gevoelig en raazend geweest, en nu teerden de aanvallen van razernij dikwijls terug, als voorboden van zijne beterfchap. Naderhand zeide hij dat hij in zijne ziekte niets dan eene leegte van denkbeelden geleden hadt; de indrukzeis der dingen waren ten uiterften zwak, duister en als in verwijdering geweest, welke hem voorkwamen als of hij dezelve in eene duistere en wijde leegte zag. Déeze zijn nu die foorten van vezelen, waarop men bij onderzoek van de zoogenaamde zenuwzwakheid zien moet. Als men den Engelschman, den  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. Ï54V den Franschman, den Italiaan en Duitfcher, of liever den Hollander laat zijn hetgeen waarvoor lang hans hen, naar de werking hunner verfchilJende levenswijs, houdt (a), zoo kunnen wij vier voorbeelden der gewoonlijktïe vezelfoorten aan deeze natieën hebben. De Franschman zal tedere en buigzaame, de Duitfcher, of liever de Hollander, zal weeke, wat grover en traager, de Italiaan prikkelbaare of kroefe buig. zaame met eene fcherpte, de Engelschman vaste en manlijke vezelen hebben. De heete luchtilreek is den Italiaanen reeds tot eene grooter gevoeligheid of beweeglijkheid der vezelen gunflig. Doch nu koomt de levens* wijs, die hunne zenuwen tot de uiterfte prikkelbaarheid brengt. Het misbruik van hunnen verhittenden wijn, en van geestrijke dranken, zegt langhans, het hitfig zwart vleesch, de veele fcherpe fpecerijen, die zij aanhoudend gebruiken, die eeuwige chocolade en diergelijke maaken hunne vezelen beweeglijker; zij verfijnen het phlogiston en de overige vogten, en deelen dezelven eene zekere heete fcherpte mede, welke dient om de prikkelbaarheid der vezelen ongemeen te vermeerde, en. De gal wordt fcherp en QO Von den Lastern, S. 138 bis 144.  I5& VAN GEBREKEN EN WANORDEN en brandend; zij wordt in groote hoeveelheid in de darmen gegoten, daar zij nogmaals de zenuwen prikkelt. Hieruit ontftaan dan eerstlijk magerheid des lighaams, eene bruin-geele kleur. en verder dikwerf uit de ligtfte oorzaaken geestdrift, raazende liefde, jaloezij, de hevigfte toorn, het aandoenlijkst gehoor voor de muzijk. De Italiaan is in ftaat in eenen oogenblik veele en verfchillende dingen tegelijk te overdenken en te vergelijken, maar gemeenlijk geene met genoegzaame grondigheid en opmerkzaamheid. De luchtftreek van den Engelschman is veel minder heet, en dus ook minder gefchikt om zijne vogten te verhitten, of zijne zenuwen zeer beweeglijk te maaken. Hij eet meer vleesch dan de Italiaan en wel meest osfen- en kalfsvleesch, dat hij nog op eene bijzondere wijze laat braaden dat het fap 'er in blijft; hij verkrijgt dan meer doorvoed en vaster bloed, minder fcherpte en vaste brein- en zenuw-vezelen, waardoor hij tot aanhoudenden diepen hersfenarbeid in ftaat wordt. De fterkte van zijnen geest en zijn verftand is buitengemeen. Hij is fterk en vasthoudend in zijne liefde. Zijne thee, zijn bier en water bewaaren zijne vogten voor fcherpte en verhitting, en zijne vezelen voor al te groote vastigheid, die fomtijds uit zijne voedzaame levenswijs ontftaan zou kunnen. De fterkte zijner vezelen kan hem tot nadeel worden zoo haast hij dezelve door wijn en punch te  ÏW ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. Ij'j» te veel geprikkeld heeft. Alsdan is hij trotsch, wild, en kan meer dan andere natieën woedend en raazend worden. Door aanhoudend nadenken, door daarop gevolgde verdikking en itremming zijner vogten, door overfpanning zijner vezelen enz. kan hij hypochondrisch, zwaarmoedig en ongemeen halftarrig worden. De Franschman verhit zijne vogten en vezelen met verhittende toebereidingen zijner fpijzen, en brengt die in grootere beweeglijkheid. Hij verhoedt de fcherpte tamelijk wel door water, welk hij onder zijnen ligten wijn mengt, door ooft, groenten, vleeschnat, koeldranken en maatigheid Ca). Zijne gal en overige vogten worden daarom minder verhit; hij is minder toornig en hevig in zijne hartstogten dan de Italiaan. De beweeglijkheid zijner vezelen, de warme ligte vogten, welker omloop ligt en vlug is, zijn beftendige omgang mee jonge lieden en met het fehoon geflacht en diergelijke, maaken hem vatbaar voor vermaak, vrolijkheid, levendigheid. Hij is luidrugtig, vriendlijk, aardig en inneemend in zijnen omgang, gelijk in zijne overige handelingen; hij is Qi) Hiertoe werkw de vasten zeer veel mede. VERTAAIBR.  .00 VAN GEBREKEN EN WANORDEN is enigzints ligtzinnig, vlugtig, en, zoo de meisjens zeggen, juist niet de ftandvastigfle in de liefde. De Hollander en in enige ftreeken ook de lieve Duitfcher zou koelzinnig en onvriendlijk zijn. Zijne vezelen worden door de veele warme en koude dranken, die hij nuttigt, buitengemeen flap gemaakt, waardoor derzelver beweeglijkheid of natuurlijke gevoeligheid zeer geminderd wordt en in eene traagheid ontaart. Daarvandaan is hij minder vlugtig, aardig en geestig dan de Franschman, omdat hij traager vezelen heeft. Zijn vet zwaar voedzel maakt taaie traage vogten. Langhans gelooft da,t, zoo niet de geest der winzugt de vezelen van den Hollander tot eene levendige werkzaamheid aandreef, hij eindelijk in eene nog dieper koelbloedigheid, befluiteloosheid en eindelijk in eene volkoomen bloheid zoude vervallen. Eindelijk beklaagt zig langhans over de zugt zijner Zwitferfche landslieden om in vreemde landen als foldaaten te dienen, daar zij door voorbeelden verleid worden in 'teind eene vreemde denkwijze aan te neemen. „ Daarvandaan zien p wij", zegt hij (0), „ dien uit Holland met ,, eene O) s. 143.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. t6t i, eene tamelijke koelzinnigheid, dien uit Franki, rijk met veel ligtzinnigheid, en eene vlugtige „ denkenswijs, dien uit Duitschland met een „ ernftig, niets beduidend wezen en eene al te „ hooge en trotfche verbeelding van zigzelven, „ en dien uit Italië met verfcheiden levendige „ eigenfchappen en een uitgeteerd lighaam we* „ der t'huis koomen". Men kan zig in het gemeen nog eene voorftelling van weeke, tedere en buigzaame vezelen aan een kind maaken. Weeke en grove vezelen heeft een dik,phlegmatiek, traag mensch, kroefe en prikkelbaare vezelen heeft eene tede* re, hyfterieke, zeer aandoenlijke of half teeringaehtige dame. De volwasfen man geeft een begrip van vaste, (lerke, de grijsaart van drooge eh harde vezelen. Dit geldt, wel is waar, egter flegts over het algemeen, en lijdt ontelbaare uitzonderingen. Het is veelligt hier niet ondienftig ook iets van den invloed der prikkelbaarheid der zenuwen op de duuring van ons leven of den toeftand van onze gezondheid te zeggen. Ik heb mij zekere regelen gemaakt, die op de ondervinding gegrond zijn. Wij leeven zoo lang onze vezelen prikkelbaar of werkzaam zijn, dat is, zoo lang 'er werking en terugwerking in ons lighaam plaats heefr. Wanneer nu menfchen minder prikkelbaar zijn, of, dat eenerlei is, minder levenskragt hebben, IJl. Deel. L zoq  Jó*2 VAfJ GEBREKE K EN WANORDÉW 200 zullen hunne vezelen, als zij geprikkeld worden, niet zoo. fpoedig terugwerken. Bij deeze ontftaan ligt fleepende ziekten. Of, als het fterke gezonde lieden zijn, zoo leeven zij gezond, en zijn daarna, als zij eens zwaar ziek worden, met moeite of naauwlijks te redden. Hunne vezelen zijn niet zoo werkzaam of prik» kelbaar, dat zij op eene geringe prikkeling terugwerken. Daar behoort dan veel ftoffe, veele fcherpte, eene groote beweeging toe tot 'er ziekte ontftaat, en dan is zij des te flimmer. Ik denk altoos {pardon'.') bij zulke menfchen aan de muilezels. Deeze dieren worden bij hunnen zwaaren arbeid bijna nooit ziek, maar als zij eens ziek geworden zijn, fterven zij zeeker. Eene grootere prikkelbaarheid kan met eenen zieklijken toeftand der vaste of vloeibaare deelen verbonden zijn. Dan is het erg. Daar ontftaan uitteerende koortfen en allerleie kwaaien. Maar is eene maatige prikkelbaarheid of werkzaamheid der vezelen met gezonde vogten, met ongefchonden onverftopte ingewanden verbonden, zoo is deeze prikkelbaarheid de beste befchutting tegens alle zwaare ziekten, wijl 'er terftond tegenwerking ontftaat, lbo dra de geringfte vreemde prikkeling, of het geringfte fchadelijke in het lighaam is. Deeze zijn die menfchen, welke dikwijls tagtig jaaren beleeven, en tor dien ouderdom alle wakkerheid en kragten van den  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. löj den geest behouden. De natuur helpt hen fchielijk door zinkingen of buikloopen, als 'er iets fchadelijks in het lighaam. gekomen is. Wakkerheid des geests blijft best bij. diegeene in ftand, die in de jeugd den geest in oefening gehouden hebben. Niemand heeft dit zoo fehoon gezegd als cicero, daar hij van den ouderdom fchrijft: Een. ongeoefende geest zal ras ftomp en kindsch worden. In de jeugd is.bij zulke lieden menigmaalen de prikkelbaarheid niet in eene:voeglijke evenredigheid; zij is.grooter dan zij wezen moest. Alles, zelfs het minst, kan daarom onrust ftigten. Men fukkelt, zoo als e a l e n u s zegt. Eindelijk worden, door de jaaren de vezelen vaster, fterker, en men geniet eenen jeugdigen ouderdom. Gefteld nu, de priickeibaaiUK,is ,nog enig» zints onmaatig in den iniddelbaaien ouderdom ; men lijdt aan de maag; men heeft duizelifg, beangstiging en diergelijke, dan helpt wasfehen met koud water; men eet v,aste fpijzen, vermijdt opblaazende, ajuin, knoflook, welke zeer prik-» kelen, waartegens reeds horatius en celsus bij lieden van ftand ijverden. Men mijdt gemoeds onrust, toorn , verdriet. Men mijdt hetgeen verzwakt, naWlijk fterke buikzuiverin. gen, aderlaaten , flaapverwekkend voedzel, thee drinken. . Wil 'er in laateren ouderdom eene traagheid of een ander gebrek in de vogten ontftaan, zoo L a kaa  VAN GEBftE K Eff EN W»'tfR©W'' kan deeze ligt door de eetregel en geneesmidde-' ïen verbeterd worden. Het gebeurt niet ligt dat zig in zulke lighaamen verhardingen of andere! gebreken in de ingewanden nederzetten, het gebeurt ten minsten niet'zonder dat men terftond tekenen daarvan gewaar wordt. Over het algemeen wordt 'er dan eene meerdere of mindere bewèeglijkheid der vezelen van het brein en de zenuwen, gelijk van de fpieren,tot grondfïag gelegd. Uit de verfcheidénheidvan derzelver werkzaamheid fpruit eene verfcheidenheid van levenskragt. Mij dunkt ik kan u alle, mijne groote en kleine helden! die met of zonder fchutsheer een' ridder-toeht tot verdedigingder zenuw - geesten waagen wilt, vast verzeekeren dat gij tegens windmolens vegt, dat alle gewaarwordingen en werkingen der zenuwen van eene zekere beweeging of fehudding der' zenitwen en niet van geesten afhangen. De heelmeesters kunnen u veele ondervindingen verbaalen. Het fcwetfen van eene'zenuw veroorzaakt ftuiptrekJanpn en alle kwaad. Werken nu hier de zenuw-geesten of de teg'ennatuürTijk gedrukte ert uitgezette" vezelen ? Een man klaagde over eene onverdraaglijke pi;n in zijnen rug ; het was als of hem eene gloeiende draad' door denzelven getrokken wierde. Albinus fneedt deezen yeelligt door eene fcherpte geprikkelde of op eene andere wijze' te zeer uitgefpannen zenuw-tak in twee en alk pijn was weg. Een ander had . . - eene  ÏN ZENUWEN, VOGTEN» TE'MpERAMENTEN. l6g eene zwaare kwetfuur aan het hoofd gekregen. Hij kreeg ftuiptrekkingen en alle flegte toevallen, Zo dat men dagt dat zijne hersfenen gefehokt of befchadigd- waren. De heelmeester fneedt de uitwendige bekleedzelen van bet hoofd door en hadt door eene eenjge fnede reeds alle erge toe» yallen afgefneden. Eene gekwetfte zenuw hielde op zulke erge gewaarwordingen te veroorzaaken, zoo dra zij doorgefneden was, en 'er dus geene drukking of uitfpanning van derzelver vezelen meer zijn konde. Hoe gruwelijk ziet men door de jigt d,e vezelen der zenuwen verfcheurt worden? Koomt nu de fterkfte of pijnlijke gewaarwording van eene al te hevige fchudding, uitfpanning, of beweeging der zenuw-vezelen, Waarom zouden dan ook nietzagtete enaangenaamer gewaarwordingen enkel door geroerde, gefchokte of bewoogen vezelen voortgeplant worden? Wat wil men hier de onnodige zenuw-geesten te doen geeven ? Men prikkele of fteeke de eene of andere zenuw, zoo zullen terftond alle fpieren, welke met dezelve overeenftemmen, of van dezelve gewaarwording ontvangen, in de hevigfte beweegingen en ftuiptrekkingen geraa,-ken, als de oorzaak, die de zeniiw prikkelt, aanhoudende is. De zaamentrekkingen der fpieren gefchieden niet door middel van eene in karaalen woonende vloeiftof, hetwelk de proeven over de prikkelbaarheid bewijzen: dus zullen ook de zenuwen dezelve niet door middel vjn h 3 . Deeze afzonderlijke gebreken in de brein-vezelen kunnen nog door diergelijke afzonderlijke gebreken in de zenuwen der zinnen bevestigd worden. Bij eene blindheid aan het een oog is de eene gezigt-zenuw magerer, vaster en donkerkleuriger gevonden geworden. Men weet dat het, gehoor aan deeze of geene plaats verloren was, als men de gehoor-zenuweu verhard vondt: het gehoor wierdt veel aandoen- -ij- 00 Z. Eilers Phyfikelisch - Chymisch . Medicinifche Abhane\ lungen, V. Abh. , CO MOR.G.AGM tb. Ep. 13. Art. li.  in zenuwen, vogten, temperamenten. t6$ lijker, als de gehoor-zenuw in het een oor door prikkelende fcherpte of hitte meer dan gewoonlijk gefpannen was Ca). Als men in overweeging neemt wat dengeenen gebeurt, dien men eene ledenmaat, die voorheen gezond geweest is, afgezet heeft, zoo zal men niet twijfelen dat zekere vezelen in het brein indrukzelen of ftemmingen hebben kunnen, die langer of korter in dezelve verblijven. Men weet dat zulke menfchen, al zien zij dat men hun, b. v. den arm afgezet heeft, egter nog fomtijds zulke hevige pijnen in denzelven denken te gevoelen, dat zij zig naauwlijks zelve van het tegendeel overtuigen kunnen. De brein-vezelen, welke met de zenuw-vezelen des afgezetten arms in verband ftonden, zijn nog aanwezig en in haaren regten toeftand. Zij waren van de te vooren ondervonden pijnen in den arm aan zekere indrukzelen of ftemmingen gewoon, welke dus weder op zekere tijden kunnen opgewekt worden , zoo dat zij ons wederom het gevoel van pijn in den verloren arm verwekken. Men kent de kragt der verwantfchap of der overeenftemming, welke onder de brein-vezelen heerfchen. Gefteld nu dat 'er verwantfchaps-vezelen van die, Qi) V, Kloeckhof, de mori. mum. $. 13 £f 14. L5  I?0 VAN GEBREKEN EN WANORDEN die, welke mét de zenuwen van den arm over* eenftemden, door de eene of andere aanleidendé oorzaak op zulk eene wijze gefehokt of bewoogen worden als eertijds, als 'er pijn in den arm was, gefchiedde, zoo kunnen ook die brein-vezelen, die voorheen met de zenuwen van den arm in overeenftemming (tonden, even als die, met welke zij in verwantfchap Haan, medegevoelig bewogen worden en op deeze wijze het denkbeeld van de voorheen gevoelde pijn in den arm, waaraan zij gewend waren, of welke ftemming misfchien nog duister in haar ligt, op nieuw opwekken. Indien men deeze vezelen, die met de zenuwen des arms in verband geftaan hebben, konde wegneemen of verharden, zou het denkbeeld van eene voorige fmert niet wede* kunnen ontftaan. Maar wat helpt het ons als wij al de gebreken der brein-vezelen, het zij geheele of afzonderlijke, weeten te verklaaren? Men moest de middelen weeten, zegt gij, hoe men de gebreken der zenuwen zoude kunnen verbeteren? Maar daar zijn nog meer dingen dan zenuw-» vezelen in het lighaam, waarop men letten moest, als men de oorzaaken van de verfcheidenheid der denkwijzen en gemoedsbeweegingen grondiglijk wil leeren kennen. Het is eene uitgemaakte zaak dat vreemde vogten of andere dingen in ons lighaam ons anders doen denken en handelen. Een befchonkene fchuimt van woede  12T ZENUWEN, VOSTEN, TEMPERAMENTEN. 17X de enwraakzugt; een ander is ten uiterften on» kuisch en fchaamt zig niet op alles wat flegts van het ander geflacht is, doldriftig aantevallen. Ik heb een meisjen gekend dat uit enkele teêrgevoeligheid weende, zoo dra zij dronken was; dikwijls hebben vrolijke jonge lieden haar uit jokker:nij doen drinken en fchreijen. Gaubius verhaalt van eene vrouw, die van berouw over haare zonde in vertwijfeling raasde, zo dikwijls zij van brandewijn dronken was. Hier helpen nu voorwaar gaene predikaatfieè'n uit de zedenleeir; de wijn moet eerst uit het lighaam zijn. Men brengt hen dan alle naar bed en laate den wijn uitdampen: des anderen daags is de raazende toorn en de onbefchaamde ontucht geneezun^ De vertwijfelde vrouw neemt weder gerust hnar huishouden waar en het meisjen fchaamt vAg dat zij voor de moedwillige jongens gefchroid heeft. Welke veranderingen kan opium in einzen geest en in ons gemoed maaken? De rook van het zaad eener Malabaarfche plant (_Ganscho~) zou, zegt men, bij de menfchen eene aangenaame zinneloosheid verwekken ; hij bezielt de foldaaten met dapperheid, de priesters met geestdrift (». De zwangerheid maakt dat de vrouw 00 Gaueii, fermo academicus de regimine'merrtis quod medhiï' vum est, p. 114,  172 VAN GEB REKEN EN WANORDEN vrouw vreesachtiger, of zwaarmoedig is', dat zij de zeldzaamfte lusten heeft, welke zij dikwijls niet wederftaan kan. Wat kunnen de üuchtftreek , ziekte en andere dingen in onze 'hersfenen te weeg brengen? Een domme dikke vette jongen wierd voor zijnen dood verftandig en bijna geheel geest. Onder de Scythen was, zoo galenus zegt, maar een philofoophifche kop; te Athene waren'er genoeg. Verder.waren 'er onder de Abderiten zeer veele zimieloaze en onder de Atheners maar weinige geweest. De fceet van eenen dollen hond maakt dat wij om ons Bijten, raazen en voor water fchrikken, die van de tarantula doet ons dansfen tot wijnedervaüen; de zwarte gal teelt dwaasheden van alle foorten. Caligula, zegt gaubius 0-q» hadde flegts het zenuw-geftel van canus juliüs moeten verzwakken, en zijn lijf met zwarte gal hebben kunnen vullen, zoo zou hij het verdriet niet gehad heb-: ben hem tot in den dood te zien fchertfen, fpeelen, zijne vrienden troosten en met phüofoophifehe koudbloedigheid van den dood fpreeken, Hoe veele heeft de nieswortel, de Tai tarm tar~ tarifatus, het baaden of de trepaan anders doen denken? Doch dit zijn. meest dingen, diq in f» GAusii, fermo ccjdemkus de t egirnm. mentis qaod mejuc* Vun est, p. 32.  in zenuwen,'vogten, temperamenten. i^J in den natuurlijken ftaat niet in ons lighaam behooren. Men zou geheele boekdeelen moeten fehrijven , als < men alle deeze omftandigheden naauwkeuriglijk doorloopen wilde. Ik zal mij dan flegts bij de vogten, die in hetzelve t'huishooren, en bij de gewoone gefteldheid onzes lighaams een weinig ophouden, derzelver verfchillende foorten, evenredigheden, hoeveelheid , deelen en diergelijke elke op zigzelve onderzoeken en de uitkomst van dit alles in kort toonen. Dan zal men misfchien door leefregel, opvoeding, geneesmiddelen eenen alcibiades eer te regt kunnen brengen dan socrates door zijne vermogende zedenleer in ftaat was te doenDie de eïgenfchappen en beftanddeelen des bloeds gantsch naauwkeurig ontleed wil hebben, die moet naleezen wat hamer f», gaubius (b) en haen (c) daarvan gefehreven hebben. Ik zal over het algemeen flegts iets daarvan aannaaien, zoo veel namelijk als tot mijn doel dienstig zal zijn. De roode kleur koomt in het gemeen van het bloed. De vol- bloe- (a) Elcm. phyftol. corp. hum. T. U.\ L. F. (b) Injlllut. patholog. %. 333. ad 368. (cj Rat. mc4. P. IV.  1/4 VAN GEBREKEN EN WANORDEN bloedige is rood van kleur, zijne oogleden ea oogvliezen, het binnenfte van den neus, de lippen enz. neemen eene meerdere roodheid aan. Men berispt den flagter dat hij het kalf niet goed gekeeld, of niet behoorlijk heeft laaten uitbloeden, als het vleesch niet fehoon wit, maar nog te rood uitziet. In het vrugtjen in de baarmoeder is het vogt, dat uit het hart koomt, Hl het begiu helder; het wordt eindelijk geel, hierop roodachtig geel en dan rood. Ik heb een meisjen gezien van twee jaaren, dat geheel als melk was, zonder enig rood, en evenwel niet ongezond. Ik gaf het langen tijd geel van eieren met wat kaneel. De kleur wierdt eerst g;eel of bruinachtig , eindelijk vleeschkleurig. Het bloed kan door ziekten weder bleek, wankleurig en geel worden. Als men bloed uit eene ader eenes menfchen neemt, zal men eerst eene warmte ontdekken; het bevat dan vuur-deeltjens. Men wordt eenen opvliegenden waasfem gewaar, die wat walglijk en pisachtig ruikt. Deeze reuk is fterker, hoe verhitter de mensch is, in koortfen enz. Vleescheetende dieren hebben eenen fterker reuk in deezen bloed-damp dan graseetende. Deeze damp zal dra uit het afgetapte bloed vervliegen. Dan ftolt het bloed tot eenen rooden koek. Eindelijk zweet het water uit, dit vermeerdert, hoe langer het bloed in het bekken ftaat, tot eindelijk de roode bloed-koek als een eiland op het water drijft. Deeze roode bloedkoek  ÏTf ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 17$ koek kan tot een vaste koek gedroogd worden; hij wordt dor en brandt als harst, een bewijs dat het roode gedeeJte een grof phlogiston is. Neemt men'er den bloed-koek uiten wascht men dien met gemeen water af, zoo fpoelen 'er de roode bloedbolletjens af en loopen met het water , dat zij gekleurd hebben, door eenen doek; daar blijft ten laatften niets dan een vliezige, vezelachtige koek of lap overig. Men kan dan, zelfs al befchouwt men het flegts oppervlakkig, aan het bloed zien dat het uit iets vlugs, waterachtigs, uit bloedbolletjens, welke het phlogiston zijn, en uit aardachtige en (lijmachtige deeltjens, die eene neiging hebben als vezelen en vellen te zaamen te groeijen , beftaat O2)* -De wei C/erum) is voorzeeker geen zuiver water; zij beftaat wederom uit flijmige, ziltige, aardachtige en andere deeltjens; maar het bewijst egter dat het waterige deel des te meer in het bloed heerscht, hoe meer wei 'er in is. Het bloed (lolt des te fchielijker en tot eenen des te vasteren koek, hoe zwaarer en verhitter het is, hoe meer men het lighaam door arbeiden oefent of aan koortfen of andere ziekten lijdt. Het is niet te loochenen dat wij ook op eene ze- CO V. Gawbii, inft. futhal. § 354, cn alle deeltjens van het bloed zijn meer opgelost. De fcherpe vogten zetten het bloed tot eenen fnelleren, vluggeren omloop aan; daar ontftaan vlugtig rood, warmte, ligte bloedingen, jeukte, brand, uitflag enz. De pols is kleiner, fnel. De gefteldheid des lighaams is voor 't overige teder. Hier kunnen zeekerlijk ook fnelle werkingen ontftaan, maar met minder fterkte, niet zoo duurzaam en niet zoo hevig. Het gaat hier gemeenlijk als bij prikkelbaare vezelen, of bij die, welke wij de kroefe, ligt beweeglijke, benevens fcherpe, genoemd hebben. Zulke lieden zullen menigvuldige of fterke aderlaatingen niet zonder nadeel aan hun zenuw-geftel ondergaan. Men moet hunne fcherpte verzoeten, hunne vogten verdikken, hunne vaste deelen fterker maaken. „ Een helder rood bloed, welks kleur de fchar„ laken-kleur nabij koomt, en dat niet fchielijk „ in wei en het dik gedeelte fcheidt, toont dat „ de vlugge deelen te veel ziltigs bevatten, en » dat  IN ZENUWEN, VÖCTENj TEMPERAMENTEN„ I7g „ dat 'er bij den zieken enige jigtige of andere „ fcherpte, of eene neiging tot jeukachtigen „ uitflag voor handen is. Zulk bloed is ook „ zeer geneigd eene uitteerende hitte en heete „ koorts te verwekken, en wordt bij menfchen „ gevonden, die prikkelbaar zijn, veele verhit„ tende fpijzen en dranken, of te veel gezouten ,, of fterk gekruide fpijzen gebruiken Als nu het bloed bleek, flijmig is, of naaf vleeschnat gelijkt, dan is deszelfs phlogiston minder en minder verfijnd of bedorven: Het flijmig en waterig gedeelte is naar evenredigheid grooter dan het roode. Zulk bloed heeft men bij bleekzugtige ongezonde menfchen gevondene Het vleesch is bleeker, omdat het bloed minder 'gekleurd is. Morgagni heeft in de bleeke ziekte Qcachexid), uit gebrek aan bloed, het brein en de ingewanden witter gevonden (A). Alles wat den omloop verminderen en het waterachtige vermeerderen kan, kan eene oorzaak van wankleurig bloed worden. Hiertoe behooren verkoelende fpijzen, plantgewasfen, veel flaapen, zuure dingen, veel thee drinken, vette grove fpijzen, vogtige wooningen, traagheid, Werk¬ os) HanttSy. Mag. 40 Jl» S. 608, 1j75, (V) Dt Sttib. & Cauf. Marlor. Epl/t. jff Art. tti M 3  I80 VAN GEBREKEN EN WANORDEN werkloosheid, nederilaande hartstochten, bloedftortingen en andere verzwakkingen. Zulke menfchen zijn traag, werkloos, onverfchillig, koud in het venuswerk en in werkende hartstochten. Zij denken langzaam en niet levendig; zij zijn blode zonder kloekmoedigheid. Daar heeft hier, zoo wel in de vleeschdeelen als in het brein en de zenuwen, de toeftand der weeke flappe vezelen, die gemeenlijk grof en werkloos zijn, plaats. Men neigt tot verftoppingen in de ingewanden, tot waterachtige en ilijmige gezwellen, waterzugt en diergelijke. Morgagni heeft tekenen van deezen toeftand in de oogen aangewezen Hij kwam op het land bij fchaapen-hoeders en merkte dat deeze voor het een fchaap meer en voor een ander van dezelfde grootte veelminder betaalden. Waarom, vroeg hij, betaalt gij niet voor het een fchaap zoo veel als voor het ander? Zij andwoordden: Omdat het een gezond is en het ander eene verharde lever heeft en tot waterzugt neigt. Dit kwam hem wat onzeeker voor; maar men toonde het hem terftond door het openen van enige fchaapen. Het kenteken der cachektifcbe fchaapen, die tot waterzugt neigen, was het volgend: Men ligtede het bovenst ooglid op, en bezag het of het wit (e) l. s. Ep. 38. Art. sj.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN, igl wit of rood ware; de roode waren een teken van gezondheid; de bleeke kleur verraadde een gebrek aan rood bloed, eene ongezondheid, waterzugt en verdopte ingewanden. Bperhave, heeft dit kenteken ook uit de geneeskonst der dieren op de menfchen toegepast, en leerde dat een bleek oogvlies (^Tunica adnata pallida £? oculi caruncul/z pallida.) en bleeke ooghoeken eene waterige cacochymie, een gebrek aan rood bloed en de daaruit voortvloeijende gebreken te kennen gaven. Het gebrek aan rood bloed kan nu met een dun waterachtig vogt, of met veel (lijm , of met vezelachtige (toffe verbonden zijn. In het eerde geval zijn de vogten waterig en dun. De wei is, als het bloed gedold is, dun, menigvuldig, wat blaauwachtig en weinig kleverig, daar het bij warmer bloed geeler en dikker is. Het waterige vermeerdert ligtlijk en geeft waterzugt;. want dit bloed is, over het algemeen, een teken van zwakke vaten, waarbij het water ligtlijk in het celachtig weefzel kan ophoopen. Als de vezelachtige of velachtige doffe de overhand heeft, d2n wordt de koek taai en vast. Het bloed is dik, taai, wordt langzaam bewoogen en neigt na polypusachtige uitwasfen en verdop» pingen. Daar koomen allerhanden gezwellen, uitwasfen, klieren-verhardingen, verdoppingen, hindernirfen in de affcheidingen en uitwerpingen. De menigvuldige vezelachtige doffe verraadt M 3 ee-  l'Si VAN GEBREKEN EN WANORDEN eenen overvloed van aardachtige deelen, en wordt gemeenlijk het melancholieseh temperament toegefchreven. „ Zulk bloed krijgt meest fehielijk w een blaauw vel zoo dat men fomtijds in „ het geheel geen wei maar enkel een flijmig „ coagulum vindt, en toont een gebrek in de „ deelen, die tot fpijs-verteering en tot het „ maaken van het bloed beftemd zijn". Als het flijmachtig gedeelte de overhand behoudt, dan zijn de vogten traag en koud; het bloed ftolt laat, wil geenen vasten koek maaken, en krijgt dikwijls eene witte of blaauwe te zaamen geronnene zelfftandigheid. Hier zullen de klieren en ingewanden, bij eenen traagen omloop en veel flijm het ligtst verftoppen. Hier is in het bloed veel flijraachtige wei en weinig van het rood gedeelte. Men noemt het verflijmd bloed, dat een teken is n dat de bereiding van „ het bloed niet wel toegaat, dat het vette deel „ des bloeds niet wel opgelost en met het overige vermengd is, dat de aderen geene kragt s> genoeg hebben om deeze werking te weeg te w brengen, dat de affcheidingen en afvoeringen „ niet wel gefchieden, dat 'er eene Cachexia a voor de deur ftaat, inzonderheid als de wei » van ({») ffannöy. Mag. ebtndas, S. 930  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. iSj „ van het bloed allerhanden kleuren heeft (a/\ Ik weet ook dat het llijmige van het bloed dikwerf eene groote neiging tot verdikking en tot zaamenhang verkrijgt; het kan, even als het vliesachtig deel, zaamengroeijen ; het kan, door de werking van de koorts, van jigtachtige en rhumatieke aanvallen enz. bij afgetapt bloed fpoedig (tallen en boven op den bloed-koek met de vezelige zelfstandigheid eene vaste huid als leder vormen, welke men de fpek-huid noemt. Maar het is mijn voorneemen niet het bloed te befehouwen, hoe het zig in alle mogelijke ziekten vertoont. Het is mij genoeg als ik de ge-1 woonlijkfte hoofd-verfcheidenheden des bloeds in den mensch, die op hunne karakters invloed kunnen hebben, enigermaate uit malkanderen gezet heb. Men ziet zeer duidlijke fpooren van de werking van nog een ander vogt op onzen geest en ons lighaam, die van geen gering aanbelang zijn. Daar kan van dat vogt te veel of te weinig in het lighaam zijn of het kan eene tegennatuurlijke gefteltenis hebben, waardoor dan onze denkenswijze en onze handelingen eene gantsch merklijke verandering ondergaan. Het is die vogtigheid, welke men het menschlijk zaadvogt noemt. Het 00 UenSv. ilag. f. 629. M 4  18+ VAN GEBREKEN EN WANORDEN Het is bekend dat, als men tot zekere jaaren koomt, dit vogt uit de bloed-vaten, die uit de groote flag-ader in de nieren-ftreek ftijgeri, en, na veele bogten en krommingen, zig in de ballen verliezen, aldaar afgefcheiden wordt. Maar men weet ook dat van dit afgekleinsd vogt altoos weder iets door opflurpende vaten in het bloed teruggevoerd wordt, en dat het dan in het lighaam de grootfte werking doet. De jongeling wordt, zoo dra zijne werktuigen bekwaam zijn dit edel vogt van het bloed afrefcheiden, geheel veranderd; hij krijgt eene heefche ftem, die eindelijk manlijk wordt ; daar fpruit hair om de kin en om de fchaamdeelen uit; de jongeling wordt fterker en fpierachtiger aan zijne ledenmaaten: hij wordt bekwaamer tot denken, fterker van verftand en kloekmoediger; hij gevoelt eene bijna onwederftaanbaare lust om zig met het ander geflacht te vereenigen. Het tegendeel gebeurt bij den gefnedenen. Deeze behoudt zijne fchelle fijne ftem; hij is zwakker aan lighaam en verftand; hij krijgt weeke, gevulde beenen en kuiten, gelijk eene vrouw heeft; hij heeft geenen baard; hij is vreesachtig en heeft alle hartstogten van eene kleine ziel; hij is wantrouwend en zonder manlijke kloekmoedigheid. Bordeu Ca) heelt onlangs den toeftand van ie- (a) Rechirchts fyr lts aalatSes ehronieues, &c  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. lt$ iemand* bij welken het zaadvogt in groote hoeveelheid in het bloed gevoerd is, befchreven; hij denkt dat, gelijk de aura feminalis het kiemtjen in het ei verlevendigt, voor verrotting bewaart, opwekt en voedt, het dus ook voor het manlijk geflacht een dagelijks opwekking- en onderhouding-middel moet zijn; dat het de levenskragt, het temperament of de ivakkerheid des lighaams moet onderhouden. Den gefnedenen, zegt hij, ontbreekt dit dagelijks reisgeld, waarom hun ook veele eigenfchappen ontbreeken, die gezonden mannen eigen zijn. Zij zijn in de baarmoeder door den geestrijken zaad-damp tot het leven opgewekt, en moeten zig met die kragt, welke zij daar verkregen hebben, hun leven door behelpen, wijl hun een nieuwe toevoer deezes levens-balzems omtrent de jaaren der huwbaarheid onthouden wordt. Bij oude lieden verdroogen de kleine vaten; de werktuigen verflensfen of verdorren; daar wordt weinig of kragtloos zaadvogt toebereid en in het bloed gevoerd; zij verteeren dan langzaamerhand die kragt, welke in hunnen wakkeren ouderdom het zaadvogt hun gaf; en wijl 'er geen toevoer van nieuw vogt en daaruit fpruitende nieuwe kragt gefchiedt, zoo worden zij eindelijk geheel kragtloos en fterven weg. Ik heb het zelf meermaalen waargenoomen dat die mannen, welke in hunne laate jaaren nog eenen wakkeren ouderdom hadden, ook in M 5 hun-  ;85 VAX GEBREKEN EN WANORDEN hunne teeldeelen nog wakkerheid en leven hadden en te vooren in eenen hoogen graad gehad hadden; hunne teeldeelen zijn meest fterk en volkoomen geweest. Daar wordt bij deeze oude in laate jaaren nog altoos wat gezond zaad bereid en in het bloed gemengd. Ik heb daarentegens andere gekend, die in hunne goede jaaren waterig ongefchikt zaadvogt en kragtlooze teeldeelen hadden, en daarom ook, bij een flap week lighaam, met alle gemoeds-eigenfchappen der gefnedene begaafd waren. Dit vogt kan door zijne hoeveelheid, door gebrek aan hetzelve en door zijne gebrekkige gefteldheid verfcheiden veranderingen in het lighaam veroorzaaker/. De prikkeling van het in de zaadblaasjens opgehoopt vogt is zeer fterk: men gevoelt een fterk verlangen naar bijflaap. Men is levendig, wakker of onrustig. De al te lange ophouding maakt de mannen knorrig, wild en ongetemd, gelijk men aan de zee-lieden bemerken kan. De ophoudir.g van het zaadvogt kan diegeenen nadeelig worden, die van natuur geil en zaadrijk zijn. 3 Men telt onder de „ kwaaien die daaruit voortkaomen de nagtbe„ vlekkingen, zaadvloed, de overkropping, het „ zwellen, pijn en ontfteeking der zaad-vaten, „ de verdikking en eindelijk de bederving van „ het ftollend zaadvogt, de priapismus, ftuip, trekking, droefgeestigheid en eindelijk ook de S raazende geilheid". Men kan hier omtrent bij ZIM-  IN ZENUWEN, VOSTEN, TEMPERAMENTEN. l8*> zimmerm ann O?) en bij tissot (b) nog enkele voorbeelden leezen. Bordeu denkt dat de terugvoering van het zaad de mannen, die veel van hetzelve hebben, wat onreiner maakt dan de gefnedene en gemeenlijk de vrouwen zijn ; hunne huid wordt fterker, oneffener, fchubachtiger, hairiger; zij geeven eene zekere onaangenaame reuk van zig. Gevoelige vrouwen zeggen dan: het riekt hier naar mansperfoonen. Men weet dat het zaadvogt eene bijzondere reuk van zig geeft, en hieruit zoekt bordeu het waarfchijnlijk te maaken dat de bijzondere reuk der mansperfoonen uit dit teruggevoerd en met onze vogten vermengd wordende zaadvogt fpruit. Ik wil toeftaan dat deeze reuk uit het teruggevoerd zaad ontftaat; maar zij zal niet zoo zeer van de hoeveelheid als wel van de vlugheid van het zaadvogt, van deszelfs verfijnd phlogiston, dat de Aura feminalis fchijnt uittemaaken, koomen. Daarvandaan zal misfchien de reuk bij eenen man van heet zwaar bloed, bij den cho» lerieken, fterker zijn dan bij eenen van een waterachtig of {lijmachtig temperament. Het overvloedig of meer verfijnd zaadvogt zal misfchien de 00 Von der Erfahrung. II. Th. ir. E. 10. Kap. S. 405. 00 Over de Zelfbevlekking.  '*8S VAN GEBREKEN EN WANORDEN de oorzaak zijn dat de Franfchèn meer rieken dan de Duitfchen, dat men menigmaal in de kamer van eenen kuifchen man deeze bijzondere reuk duidlijker gewaar wordt dan bij eenen anderen. Men moet, zegt bordeu, deeze reuk even. weinig zoeken te verdrijven als men de heeschheid van ftem omtrent den tijd dat de huwbaarheid koomt voor eene ziekte houdt. Eke vrouw mag zig dan met haaren vuilen ftinkert verge-. Doegen. Het fchubachtige, het ruuwe en hairige van de huid en de bijzondere reuk zijn des te duidlijker; hoe fterker de man is, hoe meeE hij tot voortteelen bekwaam is, en hoe meer kragtig zaadvogt 'er bij hem afgefcheiden en teruggevoerd wordt. Men heeft mannen gekend, Welker voortteeling-vermogen afnam, naar maate deeze reuk, het fchubachtige, onzuivere en ruuwe van. hunne huid verdweenen. Ik heb volfappige kuifche jongelingen gekend, die aan hunne armen iets ruuws en buiten dat op de borst en aan de beenen altoos een droog vuil hadden, dat bij hen in den huwelijksftand verdween. Daar zijn mannen en vrouwen, die na het ontftaan van gebreken, verhardingen' en diergelijke in de maag, of in het onderlijf, zeer zuiver en zonder reuk aan hunne lighaamen, maar ook koel in het venus-werk geworden zijn. Eene ftrijdige reuk is die zuurachtige, welke zwakke, onwerkzaame en bleeke mannen en vrouwen dikwijls hebben, die een teken hunner ongezondheid %  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. IÏO heid, van flappe vezelen, van waterig en flijmig bloed en van kragtloos zaad is. Het gebrek aan of de onmaatige verfpilling van het zaadvogt maakt moedeloos, verzwakt, ontzenuwt den geest en doodt bijna alle zenuw-kragt. Men leeze bij tissot, langhans en zimmermann voorbeelden van het onheil, welk een aanhoudend misbruik van het venus-werk veroorzaakt. In koude lighaamen, in zulke daar gebrek aan rood bloed is, en bij menige geftrenge kuifche kan 'er een gebrek aan affcheiding van dit vogt uit het bloed zijn: dan zal 'er dus ook weinig of geen zaadvogt teruggevoerd worden, en dan zullen insgelijks de goede werkingen van dit geestrijk vogt in het lighaam ontbreeken, zonder dat groote verfpillingen of eene fnijding de oorzaaken zijn. Men zoude hier tusfchen beiden kunnen vraagen of wel ook het vrouwlijke geflacht een diergelijk zaadvogt hebbe? Naar de theorie van falk («) beftaat een eierftok omtrent uit twintig kleine eieren, welke hij voor werklijke klieren houdt, die eene doorzigtige waterige vogtigheid bevat» ten, die het wit van een ei nabij koomt, en die het waar vrouwlijk zaadvogt is, en uit de eierftok. 00 Abhanilung übsr die Vcntrifche Krankheite», nut itm En. flifthtn, S. 56, 75, 7<5.  tpO VAN GEBREKEN £» WANORDEN eierftokken door de trompetten naar de baarmoeder gaat (a~)» maar dit vogt is in veel geringer hoe- (a) Hoe veranderlijk zijn tog de meeningen en gedagten van 'den menscli! Voor enige jaaren hadt mij de fthoone theorie van het in 't eitjen liggende dier-kiemtjen geheel vervoerd, en nu Zoh ik bijna lust hebben die aftezweeren. De leer der voortteeling door zaad-diertjens heeft haar tijdperk gehad; ik moet egter, Wel is waar, bekennen dat zij mij nooit voldaan heeft. Ik heb altoos redenen gehad om dezelve voor onbewezen te houden. Favrat deedt de onkuifche proef met het zaadvogt van eenen leevenden man en vrouw. Hij bekeek het met vergroot-glazen, en zag geene diertjens, maar in dat van den een zoo wel als van de andere glohulos exiles, gelijk hij die noemt. Falk en andere beweerden dat men de zaad-diertjens eerst na den dood of in ziekten en niet in het zaad eenes gezonden nog leevenden menfchen vindt. Maar zoo veele andere microscopifche waarneemers hebben dezelve in leevendige gezonde dieren gezien. Het kiem' ftelzel beeft ook weder zijne zwaarigheden. De gelijkheid van de trilling, welke de vrouw onder bet bijflaapen ondervindt, met die, welke de man, bij bet uitltorten van het zaadvogt onderworpen is, de daarop volgende verzadiging of vermoeijing enz. zijn gronden genoeg om de vrouwen ook een diergelijk vogt toetefchrijven. De doorgang van een bevrugt ei door de trompetten in de baarmoeder is onbegrijplijk. Men vindt ook bij oude vrouwen, die veele kinderen gehad hebben, betzelfde getal «itjens in den eierftok als bij een ongetrouwd meisjen, enkel Biet dit onderfebeid dat die ledig of verdoofd en zaamengevallen zijn,  JN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. IJl hoeveelheid voor handen dan het manlijke» en is misfchien ook minder vlug, minder verfijnd, ruikende en werkzaam, waarom het dan ook niet juist even die verandering maakt, welke wij van het manlijk zaad waarneemen. Doch daar zal ook altijd bij de vrouwen iets van in het bloed teruggevoerd worden, dat oorzaak van de huwbaarheid of het rijp worden der meisjens zijn kan. Bij roodhairige vuurige meisjens zal misfchien ditzelfde vogt meer verfijnd, of aromatieker zijn, waarom men baar voor drif- ti- zijn. Falk meent dat „ het de openingen der bypogaflrifche en hasmorrhoïdaale bloedvaten zijn, in welke de vermenging van ,, beiden zaadvogten wortel vat. Hij denkt dat bet manlijk „ zaad, dat met groote (helheid uit de zaad-vaten in de baar„ moeder gebragt geworden is, oogenbliklijk door die Openingen opgefiurpt wordt, en van dienzelfden oogenblik zijne anctflo, „ mofin met deeze vaten begint, en door deeze, door middel ,, van den omloop des bloeds, eene verbinding met het gantfche „ lighaam verkrijgt", p. £3 enz. Men vindt nog eene wederleg, ging der eiertjeus en zaad-diertjens bij jacob van ereda in eene Disf. QnU yir atque ftmina ctzund. 1768. En dan is de gefchiedenis van dien jongen in het Fuldafcbe, van welken ik reeds gefchreven heb, wiens eene helft naar de blonde moeder en de andere helft naar den bruinen vader gelijkt, eene vrij groote zwaarigheid tegens het beftaan der zaad-diertjens en kiem» tjens onderworpen.  IP2 VAN GEBREKEN EN WANORDÈN tiger in de iiefde houdt, en zegt dat zij meer reuk bij zig hebben. Men leest voorbeelden van onvruchtbaare vrouwen, die ruuw en fehubachtig aan haare huid waren (V). Veelligt Wierdt bij deeze al haar zaadvogt, of meer dan wezen moest, teruggevoerd, hetwelk deeze werking deedt. Ik heb zelf eene zeer geile vrouw gekend, die gantsch ruuw en fchubachtig was, en eene wat onaangenaame reuk bij zig hadt, gelijk zaadrijke mannen hebben; zij hadt haar leven reeds- tot digt bij de veertig jaaren gebragt, en zou misfchien ook de eigenfchap van die vrouwen, die morgagni befchrijft, gehad hebben, waarover men egter, wijl haar in deeze waereld geen man is mogen gebeuren, de naauwkeurigfte proef niet hebben Icon. Zoo men ftelt dat de trompetten te- gennatuurlijk gefloten, of op eene andere wijze mismaakt zijn, zoo zal bij de vrouwen het zaadvogt wel van het bloed afgefcheiden, maar niet in de baarmoeder gebragt kunnen worden, dan zal alles, of het grootfte gedeelte van hetzelve weder in de masfa van het bloed opgefturpt worden. Dat nu het zaadvogt oorzaak kan zijn van het ruuwe fchubachtige van de huid s 00 Morgagni , de Sed. & Cauf. Morb Ep, 46, Art. 2, Jut. fin.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 2?$. huid, kan nog daaruit waarfchijnlijk worden dat zelfs door hetzelve eene diergelijke gefteldheid der huid op de nakoomelingen kan voortgeplant worden. Ascanius verhaalt de gefchiedenis vaneenen Engelschman, die zes of zeven weeken na zijne geboorte uitwasfen op de huid kreeg, die omtrent de manlijke jaaren hoornachtig wierden. Hij trouwde en teelde een geheel gezin met hoornen 00- Lieden, welke de natuur te vroeg prikkelen en overfpannen, hebben dikwerf in het begin alle uitwerkingen, welke anders van een veelvuldig zaad koomen; zij zijn vroegtijdig huwbaar; hunne geheime deelen worden zeer groot en veel vermogende. De Natuur biedt terftond alle kragten aan om dit vogt in menigte aantefchaffen. Eindelijk wordt de bron uitgeput. De voormaalige held wordt kragtloos, en kan in de uiterfte zwakheid van geest en lighaam vervallen. Of daar ontftaat een zeker bederf van dit vogt, dat ook op de overige vogten invloed heeft. . Van waar mag het dog koomen dat men zoa menigmaalen waarneemt dat jonge, moedige en zuivere lieden, als zij te zaamen trouwen, dikwijls (d) Receuil periodiqut cVOlfervatiotis £?c, T. IV1756% MarsIII. Deel. N  1^4 YA!T GEBREKEN' EN tv- ftll 3 !t D £ Ttf wij Is reeds in de eerfte msanden of laster eene lelij'. 4?$. k c. it>id.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN1, tpf De Ouden hebben zeer zorgvuldig aangemerkt met welke omzigtigheid het venus-werk te gebruiken is, welken invloed het op onze zeden en denkwijze heeft, hoe veel het het lighaam en den geest fchaaden kan of nuttig kan zijn. Zij kenden veele middelen, door welke deeze prikkeling vermeerderd of verminderd kon worden O). Daar bevindt zig nog een van het bloed afgezonderd vogt in het lighaam , dat in de ceconomie onzes leevens meer opmerkzaamheid verdient dan gemeenlijk aan hetzelve befteed wordt. Maar de meesters in de kunst, en geen krukken , moeten het tot hunnen taak neemen, opdat niet haen en tissot op nieuw reden krijgen bittere klagten over ingekropene misbruiken te doen. Men zal reeds bemerken dat ik de gal bedoele, die in de lever-gal en blaas-gal onderfcheiden wordt, van wélke de eerfte dunner, de andere veel dikker en bitterer is. Men zoekt in de Phyfiplogie te verklaaren waar en waardoor zij afgefcheiden wordt. Men heeft gedagt dat der- 00 V. Okibasius in tres cttporiston lil/ros, L. I. p. 251 nê 386 l?c. "Pavl. /Eginet/e opus de re medica L. I. C. 35, 36, «7, 38. Ca?l. Auf.elian L. I. Cap. 4. L. V. C. j ad 9, J, Coun. Cels , MeSc. £•/.,£. 1. ai Cvnctiiitu, N 3'  ÏP$ VAN 6 EB E EKEN EN WANORDEN derzelverbeftand-deelen meest vet-deeltjens zijn, die uit de darmen opgeflurpt, door de poort-ader in de lever gevoerd, en daar tot gal afgefcheiden geworden zijn. Senac houdt de vet-deelt/ens ongefchikt om gal te maaken, omdat zij geene zeepachtige eigenfchap, gelijk de gal, hebben; hij vindt geen vogt zoo gefchikt daar toe als de werklijk roode bloed-deeltjens. Het roode bloed, zegt hij (a), is zeepachtig en wascht vette handen af; het is harstachtig, wijl het brandt als het gedroogd wordt, en in wijngeest een tinctuur maakt; het helt ligt tot rotting en neemt eene geele kleur aan, als het opgelost wordt of gaat rotten. Nu, zegt hij, wordt het bloed in de aderen van het onderlijf langzaam bewoogen; het ftolt bij eene maatige warmte, ontvangt rottende dampen uit de darmen, wordt dus tot oplosfing en rotting toebereid, wordt geel en in de lever tot gal. De Heer golijwits heeft zeer naauwkeurige proeven met de gal gedaan, welke wel verdienden herhaald te worden. Hij zegt dat de gal uit zuiver water, het brandbaar beginzel, dierlijke aarde en ftolbaare lympha beftaat, en houdt de lever of de gal voor den afleider van het overvloedig, uit- Qlj De rccoadila ftirium natura f. 25 & 26.  IN ZENUWEN, VOGTEN» TEMPERAMENTEN. iQf gediend hebbende, met dierlijke aarde verbonden brandbaar beginzel; even als door de huid het overvloedig waterige, door de nieren het zoutige, endoor de longen het fijner phlogistifche afgeleid en uitgebragt worden. De gal is op zigzelve, in den gezonden ftaat, noch zuur, noeh loogachtig; egter zal zij de zuuren wederftaan en gaerne tot rotting overgaan. Als zij bij dingen gemengd wordt, welke tot rotting neigen, vermeerdert zij deeze eigenfchap. Zij moet dan, over het algemeen, tot verteering of oplosfing der fpijzen gefchikt zijn, want pringle heeft ook waargenoomen dat de gal met dingen, die tot gisting neigen, dezelve bevorderde , terwijl integendeel andere bittere dingen de gisting vertraagden (V). De gal laat zig ligt in water oplosfen en brandt in het vuur, als zij gedroogd wordt. Zij lost harst en gommen op, waarom haar de fchilders tot oplosfing van de taaifte verwen met vrugt gébruiken: de galfteen kan zelf ook eene fchoone geele verw geeven. Zij lost de olie op, of, gelijk gold- wits (e) Vtin de Leger ziekten 1772. p. 483 tot 489 Hoogd. uiig. -Denklijk nam piungi.e gal wan gras-cetïmie dieren. Ik wilde de proeven met de gal van vleesch-ectende dieren herhaalen. Dooc een zagt vuur verdikte osfen-gal helpt mij, na het eeten, tegsnt winden, en denklij!: tegens zuuren en zmire gistingen, N 4  (&) ibid. S. 64c  on zenuwen, vogten, temperamenten. s»5 verfche met water verdunde eieren, waardoor hij ook de geelzugt heelt, welke een gevolg van opgehouden flijmige gal is (a). Ik zoude tegens dunne waterige gal zoo wel als tegen* dikke flijmige, de gal van dieren voor het gefchiktfte middel houden. Men kan bij dezelve bittere extracten, en bij dunne vogten wat ijzervijlzel of verdikkende dingen mengen. Bij dikke flijmige gal kan men 'er Venetiaanfche zeep, verdunnende dranken van bittere zeepaartige kruiden en wortelen bijvoegen. De regter zijde moet dagelijks zagtlijk gewreven worden enz. Menfchen met eene waterige of flijmige gal zijn koud, lusteloos, verzaagd of vreesachtig, traag, werkloos. Hun temperament is hetphlegmatieke. De flegte gefteldheid van hun bloéd en der overige vogten zal misfchien meest van de flegte gal koomen. Men vindt hier dan alle handelingen en verrigtingen van het lighaam, gelijk zij boven bij waterig en flijmig bloed, bij traage flappe vezelen, bij gebrek aan vuur en onwerkzaam zaadvogt zijn afgefchilderd geworden. Bij eenen bleeken jongeling vondt men bleeke gal-en weinig bloed Bij waterzug- tige (a) Ay'it aux femmes enceintes fif en coaches traduit de l'A-i- glo'tS dl CHARJ.ES WHITE. Q>) Morgagn. dt fed. & cauf. mri. Ep. 36, Art, tt.  SOfJ VAN GEBREKEN ER WANORDEN tige heeft men de gal bleek («), of wel in de galblaas niet dan wat flijm gevonden Men weet dat het hier veel op het voedzel aankoomt. Gras-eetende dieren hebben eene zwakker gal dan die, welke vleesch-vreetende zijn; bij deeze kan zij ligt de hardfte beenderen verteeren. In heete landen kan zij bij vleeschvreetende dieren zoo fcherp worden, dat zij vergiftige ^igenfchappen toont. Ooft, tuinvrucht ten zijn zeer fchadelijk daar eene dunne of zwakke gal heerscht. Vleesch-fpijzen zullen de kragt der gal vermeerderen, even gelijk zij de roode zelfltandigheid van het bloed vergoeden. De lucbtftreek zal egter ook hier weder in aanmerking koomen. Het vleesch neigt in heete ftreeken meer tot rotting en tot het loogzoutige, en heeft meer fap als dat in koude landen; het is dan ook gefchikter om waare gal- en bloeddeeltjens te verfehafFen. Een Fransch bevelhebber wilde voor zijne foldaaten een extraet uit osfen-vleesch laaten bereiden; men zag met verwondering dat men des te meer voedzaam vleesch-fap verkreeg hoe zuidlijker het land lag. Twee ponden in Spanje hadden meer fap in dan vier (a) L c. Ep. 38. Art, 18. (O ibid. Ep. 38. Art. 42,  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 29? vier ponden in Noordlijke Innden (a). Hieruit leidde men de oorzanken af, waarom de Duitfcher, als hij in Frankrijk, koomt, zig zoo ligt ziek eet en in de zwaarfte koortfen vervalt, waarom men in Rusland zoo zelden een kragtig vleesch-nat verkrijgt en meer vleesch dan elders eet. Integendeel vindt de Engelschman in de Afiatifche landen gemeenlijk zijn graf, omdat hij niet naar 's lands wijze meest van groenten, maar, op zijn goed Engelsch, van vleesch wil leeven. Scherpe, dunne gal kan gezwinde vlugtige prikkelingen teweeg brengen. Men gevoelt gemeenlijk de uitwerkingen van derzelver fcherpte en een branden in de darmen of om de maag. Eene fcherpe gal kan de overige vogten eene diergelijke fcherpte mededeelen; zij gaat meest door hevige buikloopen weg. Men neigt tot eene voorbijgaande hitte; men ondervindt 's nagts bij de warmte in het bed eene brandende jeukte en flaaploosheid. Men is zeer prikkelbaar, tot oploopenheid en tot buikloop geneigd, en bevindt zig gewoonlijk in den toeftand der prikkelbaare vezelen en van het rood fcherp bloed. Bij veele neemt men, ,zoo dra zij toornig geworden zijn, eene geele kleur in dé oogen waar, die door een braak- QO Sbnac de recon&t, net, feir, 226, 227.  i08 VAN GEBREKEN EN WANORDEN braak- of purgeer-middel weder verdwijnt; Wanneer bier bij eene verteerende hitte, bloedvloeiing of bloedvlekken op de huid koomen, waardoor eene fcherpte en oplosfing van het bloed aangeduid wordt, zoo zouden zeekerlijk geene heete dingen, geene aloë, dieren-gal of ijzer dienen. Men prijst dan zagte verzoetende geneesmiddelen, zagte ijzerhoudende mineraale wateren,latuw,zuuring, endivie, iuikerij, rijst, gerst, haver, zuuren, vitriool-elixir, baden, buikzuiveringen aan. In gevalle egter wanneer 'er, behalven deeze hitte, nog eene zonderlinge brandende fcherpte aanwezig was, zou ik, als het nodig fcheen, eer.e buikzuivering van rhubarber en zout, en hierop egter terftond bittere extracten en dieren-gal geeven; want gemeenlijk ontbreeken tog de dunne gal de tot fpijsverteering nodige hier boven aangehaalde eigenfchappen. Een fchrijver raadt de dunne fcherpe gal door dranken van alfem zout, limoenfap en dun kaneel-water te verbeteren. Verder geeft hij een afkookzel van kennipzaad, dat men zoo lang in melk laat kooken tot de korrels bersten. Eene door rotting opgeloste gal zondere ik hier uit. Deeze'vereischt buik- zui- (a~) Mt&chiifchis und Chlrurgifihis Handbuch fur nngchetrit Wundarztc aas dem Engl, S,, C70.  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN; COO, zuiverende middelen en rotting weerende zuuren (a> Eene bittere dikke gal is de werkzaamfte. Zij is den Herken cholerieken eigen. Zij maakt eene goede fpijsverteering, en veroorzaakt dat zulke menfchen alles in goed bloed verteereh dat bij andere zoo dikwijls flegte vogten geeft. Deeze zijn .bloedrijke, hittige en hevige lieden vol aanhoudendheid, heftigheid en fterkte. Hunne wijze van handelen is dezelfde als wij boven bij diegeene geleezen hebben diè fterke doch beweeglijke vezelen en vast rood bloed bezitten. Hardlijvigheid kan de fcherpte van deeze gal helpen vermeerderen, gelijk ook ver» hittende fpijzen, fpecerijen, eene heete luehtflreek enz. welke men dus zorgvuldig vermijden moet, als de uitwerkingen van de fcherpte der gal te duidlijk worden. Daar zijn genoeg verkoelende en zuure dingen om dit gebrek te verhelpen. Wijnfteen, ooft, wei, latuw, fappefl van verkoelende kruiden zijn hier heerlijke middelen. Eene overvloedige bittere gal kan het temperament zoo verhitten, dat daaruit braaking, buikloop, verbijstering, bloedvloeijing en reet'mg volgen kunnen. De galachtige menfchen ' zijn (/) Sarcone von der Krxnkheit zu Neopel. Tissot éi feir. putr. Laufann* S?c strack de febr. lil. Deel. O  sio tan gebreken en wanordes zijn trotsch. zeer met zigzelven ingenoomen, eergierig, hittig en zeer tot toorn geneigd; zij wórden dikwerf van eene fleepende koorts, die met eene magtloosheid, bittere fmaak, geele "oogen en fomtijds geele pis verzeld is, overvallen; zij worden mager, en vreezen voor teering. Ik heb meermaalen menfchen, die uit deeze oorzaak mager wierden, en tegelijk aan eene benaauwde borst fukkelden, daardoor van hunne onpaslijkheid en bekommernis voor de longtee* ring bevrijd, dat ik hunne gal en hun bloed door afkookzels van fuikeiij-wortel, klisfen-wortel, farfapariila, gras-wortel en diergelijke verdund en gezuiverd heb. Over het algemeen zijn de kenmerken van eene menigvuldige gal, die zig verder verbreidt dan wezen moest, de volgende: eene bittere fmaak, of bittere oprispingen uit de maag, walging, fpanning in de ftreek van de maag, menigmaal braaken en buikloopen met brand- en gal-kleur, eene tong met een geel beflag; de flaap is onrustig, men heeft hoofdpijn, hitte, ijlende verbeeldingen enz. Even gelijk alle vogten in den ouderdom verdikken en eindelijk beginnen te ftremmen, zoo neemt men zulks ook van de gal waar. De lever wordt kleiner en harder, de gal Holt. Daarom heeft zimme-rmann in Gottingen weinige lijken van menfchen boven de zestig jaaren zien ontleeden, welker lever niet iets gebrekkigs verïoonde. Het misbruik van den brandewijn , een ftil  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPÉRAMENTEN. Ui ftil treurig leven kan deeze (lollingen bevorderen en aanleiding geeven tot flegte fpijsverteering, hardlijvigheid, zwaare droefgeestigheid ert tot het omftaan van gal-fteenen. Hier zullen dranken van zeepaartige kruiden , van fuikerijwortel enz. best gefchikt zijn om te openen en te verdunnen. Men vindt bij senac eene keuze van de werkzaamfle wortelen, kruiden en zouten, welke gefchikt zijn om de Hollende dikke gal optelosfen en verftoppingen van de lever wegteneemen. Het zal oo< geene onnutte zorg zijn, als men de lever dagelijks een vierdedeel uurs lang wrijft, als men laauwe baden gebruikt enz. Le n tin wil over het algemeen voor een vast teken van het ophouden der gal aanneemen als men flaaploos is. Hij zegt (b) dat hij de nagtrust menigmaal door rhubarber, getartarifeerden wijn-fteen en diergelijke herfteld heeft. C tijds best met fcheppingen der verbeeldingkragt te voorfchijn koomen, b. v. met dichtkunst, waarzeggingen. Hoe levendiger, fneller en vüuriger de werkingen van zulke lieden zijn, of hoe meer hitte zij hebben, des te levendiger verbeeldingkragt, des te meer geest hebben zij. Maar wanneer de vezelen meer vastigheid hebben, niet al te fnel in haare werkingen zijn, als de hitte gemaatigder is, zoo hebben zij het temperament der waarheid, des verftands. Men heeft waarneemingen dat al te hevige en vuu* rige menfchen eerst door verdriet, treurigheid, gebrek aan het nodig levens-onderhoud en ouderdom meer het temperament des verftands dan des geests of der verhevene inbeeldingkragt verkregen hebben. De al te fnelle werkzaamheid der vezelen is door deeze nederflaande voorvallen verminderd geworden. Het grove fterke Temperament heeft zijnen oorfprong van een overvvigt der aard-deeltjens, van eenen. vasten zaamenhang van de deelen des lighaams. Hier ziin de vezelen grof, dik, fterk en niet ligt beweeglijk. De vogten zijn dik. Het bloed heeft veel vezelachtigs. Het zijn over het algemeen fterke lieden met grove ledenmaaten, menfchen, die door arbeid gehard zijn of van natuur een duurzaam vast lighaam verkregen hebben. Deeze fterke vezelen zijn niet tot fnelle beweegingen gefchikt. Daarom heb;  IN ZEN'.'WEN, VOGTENj TEMPERAMENTEN. 237 hebben zulke menfchen geen zoo fijn gevoel van pijn en wellust. Zij verkrijgen hunne begrippen laat, en zijn onbekwaam tot de fijne werken van geest en fcherp verftand. Hun. ontbreekt dat aardige levendige van den Franschman of den Italiaan; zij zijn meer eenen Iangzaamen, Herken Noordman gelijk. De dames noemen hen gemeenlijk plompe venten; zij zijn niet zoo wellustig als de menfchen van de voorgaande temperamenten ; zij worden niet zoo ligt door vrees voor het onweder, door den laster of enige andere belediging van hun ftuk gebragt. Maar wanneer door wijn of verhittende dingen hunne fterke vezelen en dikke vogten in eene heviger beweeging gebragt worden, zoo worden zij dikwerf in hoogmoed, heldenmoed en toorn het hittigst temperament gelijk; dan zijn zij ligt beledigd, hun hoogmoed is onbefcheiden, hun toorn aanhoudende, werkzaam en woedende. Ik heb reeds ergens diergelijke voorbeelden van de Noorweegenaaren en van vleefchige fterke helden aangehaald. Men vindt veele zulke Temperamenten bij boeren, foldaaten, Noordlijke volkeren en andere. Zij zijn langzaam in hunne daaden, maar zij arbeiden ook fterk en lang. Hun polsflag is fterk, maar langzaam. Hunne maagen kunnen, zegt men, fpijkers en keizelfteenen verteeren. Als dit temperament in een hittig ontaart, zoo worden zij helden, wreede, woedende leeuwen enz. Maar het kan ook in Pa ee*  $28 VAN GEBREKEN EN WANORDEN eenen flappen ftaat der deelen veranderen, waaruit traage, ongevoelige menfchen, werktuigen zonder hart te voorfchijn koomen. Het flappe Temperament is dat 't welk het (lijmachtig genoemd wordt. Hier zijn de vezelen grof, maar week en onwerkzaam; haare beftanddeelen hangen minder zaamen dan wel diende, of daar is te veel waterigs of flijmigs» tusfchen de aardachtige en vuurige deeltjens gekoomen. Onderftelt men dat een gevoelig temperament door gegeeven oorzaaken in een flap* ontaarten konne, zoo zal men misfchien minder grove en doch weeke kragtlooze vézelen hebben. De vogten zijn waterig of dikflijmig, traag. De gal is niet fcherp genoeg, bleek, flijmig. De evenredigheid van het water of het flijm is irt het bloed te groot tegens die der roode deeltjens j hieruit fpruiten vermindering van hitte en eene * bleeke kleur. Dé grove weeke vezelen zijn niet ligt beweeglijk, waaruit dan eene mindere aandoenlijkheid fpruit. Men ontdekt ook aan de ftem, aan eene zagtere witte huid, aan eenen zagten baard en hairen,of aan het ontbreeken van dezelve, tekenen van een kragtloos zaadvogt. Eene ftoute vlieg kan lang op den neus van eenen flaperigen of weinig gevoeligen phlegmatieken omwandelen, eer hij hem weg zal jaagen. Hij bemint de rust en gaapt van luiheid. Hij begrijpt, herinnert zig, en oordeelt langzaamer dan gevoelige of hittige menfchen. Hij heeft gee-  'Of ZENUWEN i VOGTEN, TEMPERAMENTEN. s.if geene hevige hartstochten ; hij onderneemt niets met vuurigheid, is zonder enige vuurige kloekmoedigheid, en wel te vreden als het hem in zijne traagheid wel gaat, of als men hem in zijne Huimering ongeftoord laat. Zulke lieden hebben •op verre na de fterkte van lighaam niet, die zij Daar hunne grootte of dikte hebben moesten. Hun gang is langzaam en geeft hunne traagheid te kennen, en zoo zijn alle hunne handelingen. Hun vleesch is week, de vliezige deelen zijn ljap, uitgerekt. Als hunne flapheid op het uiterfle koomt, gelijken zij de Blafards of Witte Negers {a) of die ongebaarde Eskimaux (£), of andere voormaalige Amerikaanen (V), die hunne vrouwen den vreemdelingen aanbieden, en wel te vreden zijn als de aanzienlijke vreemde het met de aangeboden vrouw eenen nagt voor lief wil neemen; die vreesachtig en weinig vrugtbaar zijn, en de gewilligfle bekeerlingen blijven, 200 lang men hun brandewijn en blinkende fnuisterijen fchenkt, welker vrouwen bntzagchelijke 'borsten en flappe teeldeelen hebben, zoo dat zij (n) Recherches Phifofophieues fur les Amerkains, T. II, p. 4 S. 1. (O ibid. T. II. p. 3. S. I. CO ibid. T. I. p. u r 3  VAN' GEBREKEN Èrï WANORDEN Zij haare kinderen zonder moeite ter waereld brengen. Maar wanneer de grove vezelen flegts maatig week of flap zijn, zoo neemen zij de indrukzelen, die op haar gemaakt worden, diep aan, dewijl zij zeer veel medegeeven. Zulke menfchen hebben dan een goed geheugen. Men "weet, over het algemeen, dat het geheugen eéne vogtige gefteldheid van het brein onderdek, waarom het kort na den flaap en in de jeugd het best is. De werking deezer weeke véieleti is niet fnel, en zij neemen niet zoo ligt elke ligte gewaarwording aan, die haar voorkoomt; daarom hebben zulke menfchen geduld genoeg om naauwkeurige natuur-onderzoekers te worden, en eenen muggen-poot zes uuren lang met het microscoop te befchouwen, zonder van vlugtige nieuwsgierigheid omtrent andere voorwerpen zoo fnel heen en weder gefleept te worden, gelijk bij gevoelige vezelen gefchiedt. Zij fchikken zig tot andere werken, waarbij langduurig geduld nodig is. Het gevoelig temperament zou bij zulk werk al te onachtzaam, het hittige te overijlend en onverduldig zijn. De phlegmatieke Duitfcher fchrijft, als hij een geleerde wordt, folianten, langdraadige protocollen en monftreufe werken, vol geheugen-geleerdheid, waarmede zijne nabuuren, de geestige Franschman en de geestrijke Italiaan, fpotten. Nu koomen wij aan het prikkelbaar Temperament of aan dat der hyfterieke en hypochondrie- ke  9i ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. *3i> ke menfchen. Men zou het bijna hedendaags onder geleerden en lieden van rang bet modetemperament noemen kunnen. Hier zijn kroeze en drooge, of door fcherpte aangedaane vezelen. Men herhaale hier alles wat van de kentekenen en de oorzaaken van prikkelbaare zenuwen hiec boven is verhandeld geworden. Men onderfcheidt het prikkelbaar temperament ligtlijk van het gevoelige, wijl bij het gevoelige weeke buigzaame vezelen, zagte vogten, aangenaame fnelle gewaarwordingen , ligtzinnigheid en zugt naar verandering zijn. Bij het hittig temperament zijn de vezelen grover, fterker, de vogten. dikker en hittjger, de menfchen ftouter en on> verfchrokkener. Men zal zig, dunkt mij, een zeer duidlijk begrip van een gevoelig en prikkelbaar Temperament maaken, als men een ge-voelig kind met een teeringachtig, of aan de jigt ziek liggend mensch vergelijkt. Beiden worden fchielijk bewoogen, het kind om zijne weeke buigzaame, de teeringachtige en met de jigt gekwelde wegens zijne kroefe, gefpannene, of met fcherpte behebte vezelen. Zelfs de neiging van den teeringachtigen tot fnellen toorn onderfcheidt zig duidlijk van die des fterken cholerieken. Het prikkelbaar Temperament is, voor het overige, dikwijls nader aan het gevoelige en menigmaalen nader aan het hittig; of een van deeze beiden kan in den toeftand des prik.» kelbaaren veranderd worden» en evenwel altijd P 4 nog.  £3» VAN GEBREKËÏT EN WANORDEN" nog iets van dat ooripronglijk temperament behouden. De eholerieke zal dan nog enige fterkte en beftendigheid, de gevoelige nog iets van zijne ligtvaerdigheid, of zijne onbeftendigheid en wellust medebrengen. Deeze foort van Temperament is door mif 'reeds tamelijk uitvoerig behandeld, daar ik van de prikkelbaare vezelen en van dunne hittige vogten gefprooken heb. Menfchen van deeze klasfe zijn diegeene, van welke men in het gemeen zegt dat zij aan zenuw-ziekten Jijden. Hunne vezelen zijn al te prikkelbaar; zij worden bij gewaarwordingen, door welke andere menfchen flegts maatig geroeid worden, te fnel en hevig gefchokr. De overeenftemmende medewerking der overige vezelen is hier duidlijker dan ergens elders. De minfte verdrietige of onaangenaame gewaarwording werkt op hun geheel lighaam; terftond lijden de maag, het hart, de darmen. Van eene onaangenaame tijding of van akelige vertellingen krijgen zij beangstheid van hart, winden, duizelingen, buikloop, yapeurs. Hunne inbeeldingkragt is de levendigfte. Vrolijke of treurige voorftellingen of gewaarwordingen kunnen hen tot buitengewoone inbeeldingen verleiden. Zij vallen in bezwijmingen en ftuiptrekkingen bij verfchijningen of voorvallen, waarbij andere flegts weinig ontroerd worden. Enkel het aanzien van eenen zig trotsch houdenden booswigt, het verhaal, of de levendige voorftel- ling  ï!» ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. *3J jing eener onrechtvaerdige daad kan hun winden, benaauwdheid, en menigmaal neiging tot braaken verwekken. Van elke voorkooniende omHandigheid worden hunne zinnen ten uiterften fnel en fterk geroerd. Zij hebben den fijnften reuk, de gevoeligfte maag, het prikkelbaarst liart, de aandoenlijkfte darmen enz. Zij hebben terftond aandoening van de fchadelijke werkingen der fpijzen, der lucht, van drank, van hartstochten. Een onvoorzien geluid of een onverwagte flag kan hen aan hun gantfche lighaam op liet hevigst fchokken en van angst doen beeven. Somtijds ondervinden zij in de prikkelbaare vezelen der hersfenen en der zenuwen geduurige onrustige flingeringen, waaruit duizelige verbeeldingen, beeven en andere wanorden fprui-ten. Hunne ledenmaaten zijn meest kroes en teder, dat eene diergelijke gefteldheid hunner zenuwen doet gisfen. De als vorst en als ge» leerde verhevenfte caesar was van een zwak temperament, dun en rank van lighaam, en hadt fomwijlen de vallende ziekte. Deeze lighaamlijke zwakheid kan menigmaal de kloekmoedigheid van zulke menfchen nadeelig zijn; zij gevoelen hun gebrek aan kragten, en hebben van liet gevaar, dat voor handen is, al te levendige en dikwijls overdreevene voorftellingen. Daarom verliet de magere en zwakke demosthe-* nes in den flag bij Cheronea zijn post, fmeet zijne wapenen weg en begaf zig op de loop. P 5 Daar-  23# »as &ebreken/ en wanorden Daarvandaan vreezen geleerden en lieden varï rang zoo angftig voor den dood, en cicero» toont fomtijds de duidlijkfte blijken eener verwijfde blodaartigheid. Menfchen, die zekere toonen, zekere vrugten, dieren, reuken of kleuren niet dulden kunnen, zonder ten hoogften in beweeging en angst te geraaken, behooren. gemeenlijk onder de prikkelbaare foort van temperamenten.* Het bloed is gemeenlijk bij diergelijke menfchen dun, hoogrood, of anders fcherp, meer of minder hittig; de gal is meest dun, hittig, fcherp. Dikwijls hebben zij zekere feherpten in hunne vogten, waarom men zoo' dikwijls geestige lieden van de jigt of van eene huidziekte ziet overvallen. In de klasfe der prikkelbaare vindt men ook menfchen,die verfchijningen enpropheeten-geest hebben; men telt'er genieën, fchilders, muzijkfpeelers, dichters, dweepers, Enthufiasten onderzij zijn zeer giftig en bijtend als zij zig op fchirapen toeleggen. Eene heete luchtftreek, waaken, heete fpijzen, dranken, aangeboren neiging: daartoe, eene voorafgaande huid-ziekte, jigt,, fcherpte enz. zijn gemeenlijk de oorzaaken„ waardoor zulke temperamenten geteeld worden. Het prikkelbaar temperament is het eigene der Italiaanen en andere bewooneren van heete landen. Men kan duidlijk waarneemen dat de hitte of eene oorzaak, welke de vezelen fpant en uitdroogt, deeze prikkelbaarheid ongemeen vermeer-  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. flj,> meerderen kan. Een anders gemaatigd mensch wordt nu van eene uitteerende koorts geknaagd» zijne prikkelbaarheid koomt door de werking van deeze eindelijk op haar hoogfte i. hij wordt bij de geringfte oorzaak ten uiterften vertoornd en wordt wederom vertoornd, zoo dra hij maar verhaalea wil wat hem bejegend is. Hoe prikkelbaar en hoe zeer tot toorn geneigd zijn degeene die aan de jigt liggen? Onder de geleerden en juffers zal men wel de meeste dingers naar liet prikkelbaar temperament vinden. Als hunne vezelen in den toon der treurigheid geftemd worden, zoo kunnen zij zig al het toekoomende in eene ichriklijke geftalte voorftellen; zij verwagten altijd het ergfte, eri geraaken in raazende vertwijfeling. Wanneer hun daarentegens? iets blijds overkoomt, zoo worden zij even zoo buitenfpoorig in hunne vrolijkheid. Correggio fterft van vreugde over eene winst, ert KAPHisL offert aan Vernis tot hij fterft. Bij het ontbreeken van tijdkortingen of wanneer zij onaangenaam bezig gehouden worden, worde» zij met verdrietige verveeling gekweld. Het zal nu eindelijk tijd zijn hier enige regelen» over de geneeswijze der zenuw-ziekten bijtevoegen en eene langdraadige verhandeling al* lengskens ten einde te brengen. Wat helpt het of men al weet hoe onze denkwijs en daaden bij gevoelige, prikkelbaare of flappe vezelen gefteld zijn, als ons de middelen ontbreeken om dee-  t%6 van Gebreken en wanorden deeze natuurlijke gebreken te kunnen verbeteren? Men neemt waar dat dikwerf geringe, door gebreken in de leefregel veroorzaakte, veranderingen des lighaams den geest zeer nadeelig zijn, dat eenen mensch, die niet van de klasfe der fterkfte is, niet weinig daaraan gelegen ligt of hij in vogtige of drooge lucht leeve, of hij veel of weinig eete, of hij veel waake of flaa,pe, of hij wijn of water drinke, of *ijne maag wel of kwalijk verteere 00? Zulke dingen zullen zoo wel op de zeden als op de verftandskragten haaren duidlikken invloed hebben; en de arts, die fomwijlen de kragten of het Enor~ mon des lighaams weet opcewakkeren , te ver» fterken, of terugtehouden en te verzwakken, zaï geenen geringen invloed op de gemoeds-drif-ten, die bronnen van goede en flegte daaden„ oefenen; hij zal met den tijd de zeden van menfchen en dieren wilder of zagter maaken kunnen, naar hij hun uit vleesch of plantgewasfen, van verhittende of verkoelende dingen voedzel toereikt. Hij zal het al te hevige, dat in het Temperament heerscht, beteugelen; hij zal opwakkeren hetgeen te traag, en weghelpen hetgeen onnut is. Van deeze bezigheid eenes wijs- gee» <«) Cw». * rtgim, meitU $. 54 ei 55»  IN ZENUWEN, V06TEN, TEMPERAMENTEN. «37 geerigen Arts is tot hier toe reeds veel herinnerd geworden, en hiervan zal nu nog wat uitvóerüjker gehandeld worden. Tot alle handelingen, welke met meer fterkte en aanhoudendheid moeten verrigt worden, wordt vereischt dat 'er ook eene vastere, fter* kere bewerktuiging voor handen zij. De man is fterker in zijne verrigtingen dan de vrouw, wijl zijne fpieren of andere deelen fterker en vaster zijn. Elk deel des lighaams is kragtiger in zijne beweegingen, gelijk ook zijn maakzel fterker en uitfteekender is. Hun ter ontdekte door de ontleeding dat de mannetjens onder de vogelen fterker fpieren aan den gorgel hadden, ën daarom gefchikter waren om te kunnen fluiten dan de wijfjens, dat onder alle de vogelen de nagtegaalen in zekere betrekking daar de fterkfte fpieren hadden, en daarom ook het fterkfte geluid in het flaan gaven. Het maakzel van het vrouwlijk lighaam kan, wel is waar, menigmaal door eene bijzondere fterkte uitmunten, en als dan fluit het wijf jen en kraait de hen, de vrouw heeft eenen baard, eene grove ftem, en klopt den man. Alles zal uit de fterkte of zwakheid van het maakzel des lighaams koomen. Wie zal dan de vezelen des breins en der .zenuwen de waarfchijnlijkheid van een zwak of fterk maakzel, en eene daaruit fpruitende verfchei» denheid harer werkingen ontzeggen? Boven is gezegd wat 'er uit ontftaat, als de ve-  538 VAN GEBREKEN EN WANORDEN vezelen week en zwak zijn, dat is, als derzelver grond-deelen eikanderen flegts in kleine oppervlakten raaken en zwakker te zaaraenhangen. Dan ontftaat 'er eene zwakheid van zenuwen, welke wij aandoenlijkheid noemen, als de zenuwen week en zeer buigzaam zijn; daar ontftaat eene grootere zwakheid, onbekwaamheid, als zij door menigvuldige uitzettingen, opiaat-middelen of andere oorzaaken te zeer verzwakt of kragtloos geworden zijn. Het eerde geval, zegt brunner 00» laat zig verklaaren door de grootere gedweeheid, met welke zij voor de indrukzelen wijken, welke de voorwerpen op haar maaken; welke gefchiktheid, zoo hij zegt, over het algemeen in de evenredigheid der zenuwen, in de ligtheid, met welke derzelver bedanddeelen over eikanderen henen glijden, of zig van malkanderen verwijderen, ligt. Deeze beweeglijkheid van het zenuw-geftel is, over het algemeen, de jeugd eigen. De zenuwen en het in eenen grooten kop vervat brein zijn dan week, even gelijk ook in de huid en de vleesch-deelen eene weekheid is. Wanneer nu volwasfen menfchen bijna dezelfde weekheid des breins en der zenuwen hadden, zoo zou hunne aandoenlijkheid tegennatuurlijk en buitengemeen zijn. ( Een.blaauwe kring om de oogen is een teken van wormen en zwakke fpijsverteering. Eene dikke bovenlip hebben gemeenlijk degeene, die tot klieren-verftoppingen en wormen neigen; in beiden gevallen kan 'er eene flegte fpijsverteering en daaruit fpruitende verflijming voorgegaan of • aanwezig lijn. Winden in de maag veroorzaaken duizeling, hoofdpijn, dommigheid, verdikking, beeven enz. De pols zet zig uit als 'er winderigheid of vuiligheid in de maag is, en ik heb dezelve dikwerf door een zagt buikzuiverend middel weder geregeld gemaakt. Als de maag. met drank overlaaden, of met heulfap verdoofd is, zoo verliezen de oogen hun vuur, zegt whytt Van grove fpijzen heb ik van de jeugd af aan eene domheid of onbekwaamheid van het hoofd befpeurd. Whytt wierdt zwak, dui. (a) Sxmmtlicht zur pruktifihen Arzmykanst. gehorigs Schriften, S. aöi.  tti ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. ML$ duizelig en beevende toen hij een half uur te vooren tien of twintig greinen èxtfaö van fcheerling genoomen hadt (a\ De maag, zegt rsENFLAMM (£) , zal,naar evenredigheid,onder alle ingewanden dat zijn, dat, naar zijne digtheid, den wijditen inwendigen omvang en inwendige vlakte en gevolglijk ook de grootfte uitfpanning van de merg-ichtige zelfftandigheid der zenuwen heeft. Deeze zenuw-zelfftandigheid kan dan door aangenaame of onaangenaame geneesmiddelen geroerd en gefchud worden, en deeze in haar veroorzaakte verandering aan het brein of aan andere met haar fympathifeerende zenuwen fnel mededeelen. Hieruit begrijpt men waarom winden, gal, fcherpe ftoffen zulke algemeene werkingen in het lighaam veroorzaaken, als zij flegts de maag beroeren; waarom verfterkende middelen aldaar ook op de overige zenuwen werken, waarom dikwerf wijn of brandewijn zoo ras het beeven der ledenmaaten ftillen, waarom een eenig fchilletjen fterk gebrande koffij mij terftond zulke benaauwdheden, win- (a) Sammtlichc zur preltifchen Arzneykunst gehSrigt Schriften, S. 262. (£) Verfuch tiniger pmktifcbtn Anmerkungcn Hier dit Iftrvfttf Q3  VA N GEBREKEN EN WANORDE» winden, beeven en andere bezwaarnisfen maakt^ Wanneer nu de zwakke of flappe maag zig, bij. het gisten der fpijzen, niet tegens het opzwellen beveiligen kan, zoo wordt zij uitgezet, derzelver zenuwen worden gedrukt, krampachtig geprikkeld, en daar wordt, na de wetten der harmonifcbe zaamenftemming der overige zenuwen, oneindig veel kwaads door het gantfche lighaam verbreid O). Nu wil ik nog niet van het voortbrengen van het taai flijm gewaagen, waardoor het bloed bedorven wordt, verftoppingen en allerhande ziekten geteeld worden, ook niet van de ontelbaare gevolgen der flegte fpijs-verteering. De werking der inwendige aanhoudende middelen in veele bloedvloeiingen is ons nog een duidlijk bewijs hoe ligt eene op de maag-zenuwen gemaakte verandering ook in verwijderde zenuwen overeenftemmende beweegingen verwekken kunnen. Eene vrouw heeft eene bloedvloeiing uit de baarmoeder, eene bloedfpuuwingi Men geeft haar aluin-middelen, en dikwijls houdt in korten tijd de bloedvloeijing en zoo ook het bloedfpuuwen op. Het is zeeker dat deeze aanhoudende middelen niet door middel (a) Z. Robert Whytt, ibid. S. 316. No. 3. 37^, 379» 412, 413. Daniël Langhans yon den laster», $ 2$. S. 69,  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. tLf del van den bloeds-omloop naar de lijdende deelen is gebragt geworden, noch heeft kunnen gebragt worden. Zij maakten dan in de zenuwen der maag, die als een middenpunt der meeste zenuwen des lighaams fchijnen uittemaaken, eene zekere verandering, welke zig tot in de zenuwen der lijfmoeder of der borst verbreidde, en daar eene te zaamentrekking van de verwijde mondingen der vaten veroorzaakte. Daarom wordt ook alles wat verhitten kan, in bloedvloeiingen zoo fpoedig nadeelig, wijl de door deeze middelen veroorzaakte verandering in de zenuwen eenen toevloed of eenen fnelleren loop der vogten naar zig trekt. De fympathetifche overeenftemming der overige zenuwen blijkt buiten' dat klaar genoeg. Men brenge een genoegzaam gedeelte heul-fap aan de zenuwen van het een of ander gevoelig deel, zoo wordt niet alleen het gevoel deezer zenuwen, maar ook van het gantfche. zenuw-geitel over het algemeen door de zaamenftemming verzwakt. Whytt hadt tot verllerking van de maag en het gantfche zenuw-geftel zijn eigen middel, van welk hij zig agt maanden lang met het grootfte nut bediend hadt. Hij gaf het altoos aan aandoenlijke menfchen, die aan zwakheid van zenuwen, winden, duizelingen, onmagt enz. leeden. Hij liet hen lang met deszelfs gebruik aanhouden en hetzelve herhaalen, als het eenen tijd lang uitgefteld was geworden. Hij nam vier Q 4 oa-  t48 van gebreken en wanorden oneen geftampte koortsbast, eene once Gentiaan, wortel en even zoo veel oranjen-fchillen. Deeze mengde hij onder een, goot 'er vier ponden Franfchen brandewijn bij, en liet het zes dagen in het zand-bad ftaan. Hierop ?eeg hij het door, en gaf van dit tinctuur gemeenlijk een lepel vol in vier of vijf lepelen water. Hij gaf van dit tinctuur 's morgens anderhalf uur voor het ontbijt en 's avonds tusfchen zeven en agt uuren. Dikwijls deedt hij bij elk pond van hetzelve eene of meer oneen van den Spiritus, Lavendula compofitus O). Deeze maakte dat de fmaak aangenaamer was, en dat tedere lijders het tinctuur beter verdraagen konden. Zoo haast whytt dit middel zelf 's morgens ingenoomen hadt, befpeurde hij eene aangenaame gewaarwording in de maag, en was beter opgeruimd en bekwaamer tot den arbeid dan anders over dag. Bij veele, welke geene zuuren tegensltonden of i'chadelijk waren, hadt hij fomtiids in dit tincluur van twintig tot dertig druppelen elixir vitrioli Mynfichti laaten inneemen, voornamelijk als'er gebrek aan eetlust was, - Volgens de proeven, welke whytt met eenen hond gedaan heeft, fchijnen wel het ijzer óf uit ijzer bereide middelen niet verder dan de eer- (a) Whytt, /. e, f. 482. W*-  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. «AJ) eerde wegen te koomen. Eene halve once chijl van den hond, die zeer verdunde ijzer-vitriool gekregen hadt, veranderde, toen hij 'er druppels tinftuur van galnooten in liet vallen, niet in het geringfte van kleur, daar zij tog, als men 'er een vierde grein ijzer-vitriool in oploste, eene donker purpere kleur kreeg. Men heeft ondertusichen egter ontallijke proeven van het nut, dat ijzer-vijlzel bij zwakke zenuwen doet. Veelligt fpruit deeze fterkte van zenuwen in het lighaam flegts van de overeenftemming met de maag-zenuwen; Want in de maag oefent het ijzer zijne verfterkende kragt; de fpijsverteering wordt beter, de maag fterker. Ik heb zeer dikwijls bij aandoenlijke en krampachtig bewoogen zenuwen met mijn gewoon ftaal-poeder aanmerklijke hulp toegebragt. Ik neem twee lood ijzer-vijlzel, twee lood fuiker, een lood kaneel, deeze laat ik tot een poeder mengen en in twintig deelen verdeelen; ik laat 's morgens en 's avonds een deezer deelen inneemen. Kinderen heb ik dikwijls over dag enige maaien zoo veel als op de punt van een mes kon liggen laaten geeven. Zoo menigmaal ik nu van de goede uitwerkingen van het ijzer-vijlzel overtuigd ben geworden, zoo min heb ik zelfhaat bij dezelve kunnen vinden. Mijne maag is 'er te aandoenlijk voor. Ik gevoel eene zwaarte, eene pijn, eene misfelijkheid, zoo dra ik het ijzer-vijlzel in poeder of pillen ingenoomen heb. -Ditzelfde heb ik ook nog Q 5 aaa  ?5« 7AV GEBREKEN EN WANORDEK- aan enige aandoenlijke lijders waargenoomen. De aandoenlijkheid der zenuwen, welke uit derzelver weekheid en tederheid fpruit, moet zig verder laaten verminderen door alles wat de vezelen drooger en vaster kan maaken. Men weet dat de jaaren dikwijls deeze werking in de zenuwen verrigt hebben. Alles wat dan het waterachtige verdrijft en de vaste grond-deelen dar vezelen bij eikanderen brengt, zal fterker vezelen en eene mindere aandoenlijkheid maaken. Hiertoe behooren warme en drooge lucht, iighaamsoeffeningen, het wrijven, drooge klederen, drooge fpijzen, vermijding van waterachtig voedzel enz. Dingen, welke op de zenuwen drukken, kunnen derzelver beweeglijkheid ftremmen en verminderen. Hiertoe behoort het omwikkelen, zwaare lucht, koud baaden. Een man, die enkel uit beweeglijkheid der zenuwen, aanhoudend aan zijn gantfche. lighaam lidderde, bevondt zig niet geruster dan als hij door den dag tweemaalen een uur lang in het koud bad gezeten hadt. De koude van het bad zal nog door eene zekere aanhoudende kragt de zenuwen verfterken, en dezelve voor eene al te groote aandoenlijkheid behoeden. Ijzerhoudende mineraale wateren,oranjen-bladeren, Valeriaan-wortel en diergelijke worden ook nog tegens aandoenlijke zenuwen aangeprezen. Misfchien kan men van de gerneene lisch- tinc-  I!» ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 15» tinctuur waarneemingen van de vertterking der zenuwen verzamelen. Een der kragt.gite middelen tegens de al te groote aandoenlijkheid der zenuwen mag misfchien vitriool en vitrioolgeest zijn. Men geeft eenen volwatfenen tienof meer druppelen geest van vitriool of hallers zuur elixir met veel water. Ik heb het kinderen en ouden gegeeven. Ik heb 'er krampen en vallende ziekte mede weggenoomen.. Maar ik moet egter ook erinneren dat enige aandoenlijke lijders aan den Rhijn-ftroom het niet wel hebben kunnen verdraagen, daar het egter in andere koude (treeken geene bezwaarnis veroorzaakt. Onder duizend zieken wil zimmerma nn flegts eene cenige dame gevonden hebben, die hallers zuure elixir, dat uit gelijke deelen vitriool-olie en alcohol beftaat, niet verdraagen konde. Mij zijn aan den Rhijnftroom drie zulke lijders bekend, een oude hypochondrieke, een aandoenlijk jong mensch en eene juffer. Iialler heeft'er meer dan vier ponden van genoomen. Deeze zuure druppels, maaken de zenuwen vaster, minder aandoenlijk, en verhitten voor het overige het lighaam niet, gelijk bij veele andere zenuw-middelen gefchiedt. Maar men moet bij deeze, gelijk bij alle andere mid- (jtj LanghANS ton dtn Lustan Sic. S, 96.  95» TAN GEBREKEN EN WANORDE» middelen, die tot verfterking van de zenuwen gebruikt worden, wel herinneren dat 'er een lang aanhoudend gebruik nodig is, alzoo niets langzaamer toegaat dan zwakke deelen fterkte te geeven, gelijk ik boven reeds heb aangemerkt. Ik heb aan mijzelven en aan andere waarneemingen over een middel verzameld, dat ik hier met goeden grond zou durven aanprijzen. Het is osfen-gal op een zagt vuur verdikt, die ik in pillen met bittere extracten en bij veele, die het verdraagen konden, met ijzer-vijlzel verzeld heb. Ik neem, b. v. een lood verdikte osfengal, twee drachmaas extract van Gentiaan en even zoo veel extracr. van de koortsbast en dikwijls nog van een ander (Extr. rad. Gentian, cort. pcruv. card. bened. cascarill. abfynth &c>. Deeze pillen helpen mijne fpijsverteering: zij verhoeden de winden, en bevrijden mij van dezelve; zij herftellen de werkzaamheid der gal, verhoeden verflijmingen van het voedend fap, maaken goed bloed en vrijen en fterker zenuwen. Ik bevind 'er mij wel bij, en heb die op flegte dagen menigmaalen viermaalen ingenoomen, daar ik anders gemeenlijk flegts tweemaaien zes of zeven pillen inneem. Met even veel nut heb ik ook pillen uit bittere extracten met poeder van -Gentiaan of Columbo-wortel tot pillen gemaakt, tegens winden en zwakke fpijsverteering gebruikt. Bij eene foort van buik-  fM ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 2$ï buik-zwelling van jigt-ftoffen beeft de verdikte gal met zeep en bittere extracten of rhubarber voortreffelijk veel nut gedaan. Maar alle geneesmiddelen zullen vrugtloos verfpild worden, als men de zenuwen door ver» driet of andere gemoedsbeweegingen, in eene geftadige oefening van haare aandoenlijkheid houdt, als men de flappe maag en haare zenuwen dagelijks door overlaadingen met fpijs en drank uitzet en bezwaart, als men zonder lighaamsbeweeging blijft en geene keus in zijne fpijzen doet. Hier in ligt dikwerf de voornaamfte oorzaak waarom het gebruik van zoo veele goede middelen bij veele niet helpen wil. Klockhof heeft menigvuldige kragtige geneeswijzen van zenuw-zwakheden naar derzelver oorzaaken gerigt Tissots algemeen geneesmiddel was eerst de oranjen-bladeren. Maar zijn tractaat over de zenuw-ziekten is zeer geleerd. Wanneer 'er nu een ander geval van zenuwzwakheid plaats heeft, wanneer derzelver kragt gedood of onmagtig fchijnt, gelijk men zulks van het misbruik van opium waarneemen kan, en gelijk dikwijls bij boosaartige rot-ziekten ge- (a) De mort. anim. p. 87 ai 112.  £54 VAN GEBREKEN EN WANORDEN geichiedt (V), zoo moet de geneeswijze enigzints anders zijn, gelijk de werkingen der zenuwen ook tamelijk verfcheiden zijn. De menichen zijn dan kragtloos, zij zugten naar verfterking; hunne zinnen zijn zwak, zij lijden beklemming, neêrflagtigheid, verfaagdheid, bevreesdheid of gevoelloosheid. Langhans (ê) beveelt ons hier in het verderken der zenuwen voorzigtig te werk te gaan. Opiaatmiddelen zouden de nog overig .zijnde levenskragt volkoomen verdelgen. Ik hebbe in ziekten niets kragtigers gevonden dan wijn, liquor Hofmanni, kaneel, muskus, mostert-pap. Wanneer ondertusfehen het verval van levenskragt van rottende doffen kwame, zoo liet ik niet na dezelve door wijn-weien, klydeéren en rhabarber uittedrijven. Men zal, over het algemeen, in dit geval, de onderdrukte zenuwen moeten opwakkeren en van langzaamerhand verderken. Wanneer in of na ziekten de onderdrukking der zenuw-kragt algemeen was, en het gehoor door de onwerkzaamheid van de gehoor-zenuw weg. was, zoo kon ik meest deeze zenuwen weder tot (d) Sarcone von den Krankheiten in Neapel, § 515, 52 547, 610, 613 5 615,630, (150 &c. (ï) Von den Last tin, S. 51, 55, 76 &c  IN ZENUWEN , VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 255 tot haare werkzaamheid brengen, als ik twee greinen amber met katoen omwikkeld en in elk oor geftooken, en enige mostaart-pappen in de ftreek der ooren aanlegde. Ik heb ook bij eenen flappen onvennogenden man door het inwendig gebruik der amber zeer goede dienften gedaan. Men moe?t de muskus en de amber flegts in fterke giften toedienen (a). Men prijst ook het wrijven met doeken, die met kampherdamp doorrookt zijn, drooge koppen, onder aan de ruggegraat aangezet, het zalven met zenuwfterkende geesten, den gefuccineerden geest van hartshoorn, casearilla, flangenwortel, quasfia, koortsbast, kaneel enz. Ik moet hier de mostaart-pappen de eer geeven die haar toekoont. Ik laat bloem van mostaart, zuurdeeg en wat azijn tot een deeg mengen. Hiervan leg ik groote pleisters aan, en iaat die liggen tot zij beginnen roodheid en pijn te verwekken. Deeze pappen fchokken het celachtig weefzel en de zenuwen; zij trekken de aanwezig zijnde fcherpe vogten naar de huid ter uitwaasfeming, en bevrijden de zenuwen van dezelve, waarom zij ook zoo kragtig tegens pijnlijke zinkingen werken. Zij wekken de traage kragt der zenuwen op; daarom ondervondt een (jO Sarcons III Th. s, 70, fi, cs.  256 VAN GEBREKEN EN WANORDEN een kragtlooze en bijna zinnelooze jongeling ongemeene verfterking, toen ik hem tot ftilling van zijnen buikloop een mostert-pleister op het gantfche onderlijf liet leggen. Zedert heb ik menigmaalen bij aandoenlijke, prikkelbaare en verzwakte zenuwen een goed gebruik van dezelve gemaakt. Zij dienden mij zoo wel om de aan de zenuwen hechtende fcherpte als het overvloedige waterige in beweeging te brengen en afteleiden, en daardoor de zenuwen eerder van krampen en ftapheid te bevrijden. Ik liet die beurtelings van het een lid op het ander liggen. Warme dranken, misbruik van het venuswerk, overdreven nadenken, ongezonde wooningen kunnen veeltijds de zenuwen zoo verzwakken, dat zij niet meer tot werkzaame verrigtingen bekwaam zijn. Ik heb eens de gefchiedenis van eenen diepdenkenden jongeling verhaald, die met moeite eene zaamengeftelde voorftelling kon hebben, wien alle verder nadenken eene foort van onmagt veroorzaakte. De muskus hadt hier zeer veel dienst gedaan. De grovere verfterkende dingen, ijzer, koortsbast enz. kon hij niet verduuwen. Men ziet hieruit dat men in de grootfte verzwakking, opwekkende, vlugge en ligte middelen geeven moet, eer men tot de zwaarere of grovere overgaat. Men geeft wijn, muskus, zout van hartshoorn, ligt te verteeren en verfterkend vóedzel, kaneel. Oranjen-fchillen en gefuikerde citroen- fchiU  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. Z$7 fchillen geeven mij fpoedig hoofdpijn, al is het dat ik 'er flegts weinig van gebruikt heb. Men moet dan altijd met geringe hoeveelheden beginnen. Men raadt rust, flaap, onthouding van hersfen-arbeid, van het venus-werk, van gemoeds-aandoeningen aan. Klockhof prijst nog in zekere gevallen van verzwakking rooden wijn, Spiritus matricalis, Spiritus mastichinus, Balfa* mum embryonum aan ( E^ verflandig mensch 60 Recherchesphil. fur lesEgijptlens & les CrnmU T. Lp. 553. Ov ibid. p. 3»4> 3°5«  IN ZENUWEN, VeGTER, TEMPERAMENTEN. 2<5l mensch zal hier in zien kunnen dat verhittende geneesmiddelen, vlugge geestrijke middelen, wijn, fpecerijen enz. de prikkelbaarheid der zenuwen op haar hoogde trap brengen moeten, dat hier zagte raineraale wateren met melk, verzagtende mineraale baden, of baden van water met zemelen, benevens eene maatige lighaams-oefening, lange flaap, onthouding van denken en vermijding van gemoeds-aandoeningen de gefchiktfte middelen zijn. Eene koele wooning, voedende en bevogtigende fpijzen, gerst, haver, rijst, fago, melk, falep, oesters, kalfsvleesch enz. zullen hierbij goeden dienst doen. Men vermindert eerst de drooge fpanning der Vezelen, de verhitting der vogten; dan zoekt men het zamenftel der vezelen door goed voedzel , lighaams-oefeningen , koud baden , de koortsbast, en, over het algemeen, door verfterkende, maar niet prikkelende of verhittende middelen vaster te maaken. Als eene zekere fcherpte de prikkelbaarheid der vezelen vermeerdert, zoo zal het even zoo min voegzaam zijn dezelve met hittige dingen zonder onderfcheid te beftormen. Men onderzoeke dan den aart der fcherpte; men drijve die uit het lighaam en ftoppe derzelver bronnen; als dan zal men de beweeglijke vezelen met nut kunnen verfterken, Whytt heeft reeds uitvoerig getoond hoe eene fchadeljjke ftof in het bloed, of eene opgeR 3 ftop»  2ö2 van gebreke n en wanorden ftopte uitloozing eene prikkelbaarheid met fcherpte kan veroorzaaken (a). Gewoonlijkst zullen eene jigt-ftofFe en eene fchurft-ftofFe de bronnen deezer fcherpte zijn. Men weet dat de zulke, al eer de werklijke aanval van de jigt zig bij hen openbaart, met benaauwdheid, winden, hoofdpijn, onpaslijkheid in de maag en verdrietige aandoenlijkheid gekweld zijn. Het is dus zeer waarfchijnlijk dat zulke toevallen de prikkelbaarheid zeer veel kunnen verfterkt of onderhouden hebben, als de jigt-ftofFe in het geheel niet in de gelederen uitbreekt, maar in het lighaam op de zenuwen blijft zitten en derzelver aandoenlijkheid vermeerdert. Whytt denkt dat diergelijke lieden menigmaal daardoor plotsling geilorven zijn, als de jigt-ftofFe in eens de maag-zenuwen al te hevig aangreepen, zoo dar daardoor eene onmagt gevolgd en de beweeging van het hart opgehouden is De jigt-ftofFe kan nog in het lighaam verftrooid liggen, zonder dat zij zig nog ooit in de gedaante van eene werklijke jigt geopenbaard heeft» (a) Beobacbtung übtr dis Natur, Urfachen und Heiling der Krankbeiten, die men gemeinichlich Nervin-hyposhondrifthe und byfterifche Zufalle nennet, IV Kap. (b) ibid. S. 363.  ÏN ZENUWEN , VOGTEN , TEMPERAMENTEN. Hfe heeft, of zij is uit de ledenmaaten terug op de ingewanden en zenuwen gefchoten, daar zij dan in beiden gevallen aandoenlijkheid, hypochondrifche toevallen, kolijken en allerlei ongemakken teelenkan. De tekenen van derzelver tegenwoordigheid zijn , als men dikwijls in de lendenen, of in het een of ander lid eene krimping of aanhoudende pijn gevoeld heeft; als de menfchen een blinkend voorhoofd, eenen doordringenden geest en eene fcherpe inbeeldingskragt hebben; als zij onmaatigin eeten en drinken geleefd, en zig vroegtijdig aan het venus-werk overgegeevenhebben:als hunne ouders aan de jigt geleden hebben. Niets bevordert meer den aanwas der jigt-ftofFe dan wanneer men, gelijk het hedendaags de mode bij lieden van rang vordert, 's nagts laat opblijft. Die jigtige fcherpte bij zig heeft, ondervindt meest een jeuken of eenen uitflag aan de huid; zijn zweet is fcherp. Het is hem dikwijls als of hem een diertjen op het voorhoofd of ergens anders loopt, of als of een hair of veêrtjen aldaar eene jeukte veroorzaakte. Men heeft meermaalen waargenoomen dat menfchen langen tijd eene troebele pis met een flijmig of aardachtig bezinkzel hadden, en daarop aanvallen van eene jigtige krimping in de ledenmaaten leeden. Ik heb enige zoodanige lijders gekend, en hun hunne jigt veele maanden vooruit voorzegd. Het gebruiken van fterk gekruide en zeer voedzaame Ipijzen en foppen, van wijn, punch, het verft 4 zui-  «54 VAN GEBREKEN EN WANORDE» zuimen van lighaams-beweegingen, zijn meest gunftig tot het voortbrengen van deeze fcherpte. Ik ben ook overtuigd dat de Noorden wind veel tot de jigt-ftoife toebrengt. Over het algemeen fchijnt mij de jigt-ftoffe toe veel algemeener te zijn dan men denken kan. Zij maakt kolijk en beweegingen der zenuwen, hypochondrieke toevallen, als zij op de darmen, of op de maag valt; zij geeft long-ziekten, als de borst het zwakfte deel is en van haar aangevallen wordt. Zoo ook beroerten, verlammingen. Misfchien zijn 'er weinige menfchen geheel vrij van. Mineraal water, een aanhoudend gebruik van warme baden, melk, ligte fpijzen, onthouding van wijn en van zuure dranken,fuikerij,farfaparilla , klitten-wortel, zoethout, thee van waterknoflook Gamanderlijn-kruid, bittere extracten , kina, dieren-gal, open lijf houden, wrijven van het lighaam, beweegingen enz. zullen hier de gefchiktfte middelen zijn om de fcherpte te verbeteren of te verdrijven en de zenuwen te verfterken. Men leeze wat musgrave van de jigt en starck van het kolijk, welke uit jigt-TEoffe fpruit, gefchreven hebben. Bij fommige zal misfchien raauw fpiesglas , met aardachtige dingen gemengd, van dienst zijn. Ik gal hier een middel befchrijven, waarvan ik tot uitdrijving van de jigt-ftofFe altoos de fpoedigfte en duidlijkfte werkingen gezien heb. Ik geef fierken mannen alle avonden anderhalf drachma room  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. x6$ •room van wijnfteen met twee fcrupelen Guajacgom; zwakkeren geeve ik een drachma room van wijnfteen en een half drachma Guajac-gom. Op deeze middelen laat ik wei drinken. Als 'er een aanval van jigt met hitte is, dan laat ik de wei met citroenfap of azijn bereiden, anders wordt zij met wijn gemaakt, men kookt, namelijk, twee deelen melk en een deel water, en giet 'er, onder het kooken, wat wijn bij, zoo dat de melk aan het runnen gebragt wordt. Dit middel geeft alle morgen enigen ftoelgang, en heeft mij altoos eene zeekere hulp verfchaft bij lijders, die met volkoomen jigt of met langduurige pijnen in de^ ledenmaaten gekweld wierden. Men zal het dan ook in die foort van prikkelbaarheid kunnen beproeven, die met eene jigt-fcherpte verzeld is. Diegeenen egter, welke het wijnfteen-zuur niet wel verdraagen zouden, geef ik Guajac-harst met dooier van eieren en kaneel-water, volgens prinolb, of met Arabifche gom en overgehaald water, volgens ber« gius. Eene andere foort van zenuw-fcherpte is eene vooraf plaats gehad hebbende fchurft, die enige overblijfzelen teruggelaaten heeft, welke nu de zenuwen prikkelbaarer maaken en aanleiding geeven tot hypochondrieke toevallen. De tekenen hiervan zijn bijna dezelfde als bij de jigtfcherpte. Men gevoelt dikwijls op zekere tijR 5 den  zéé VAN GESREKEN EN WANORDEN den een branden of jeuken van de huid, uitflag enz. De geneeswijze zal bijna dezelfde zijn. De fcherpte moet eerst door baden, verzagtende dranken, eenvoudig en zagt voedzel verbeterd worden, en dan kiest men onder de verfterkende middelen die, welke best gefchikt zijn naar de gefteldheid des lighaams. Ik wilde hier flegts met uw verlof tegens den gemeenen flenter herinneren dat het aanhoudend gebruik van warme hout-dranken dikvvijis uitdroogend en verhittend is en den fchurft-uitflag zeer veel vermeerdert. Ik heb eens eene fchurft door de eeuwige houtdranken bijna in eene algemeene melaatsheid zien ontaarten. Koude dranken van fuikerijwortel, klitten-wortel, farfapaiilla, zouthout en diergelijke zijn mij meermaalen van beteren dienst geweest. Nu moet ik nog van een aangenaam middel gewaagen, dat misfchien een der zekerste en fpoedigst werkende tegens de fcherpte is. Het mag tegens de fcherpte van fchurft en van de jigt, en over het algemeen tegens die, welke zig aan de zenuwen hecht, best gefchikt zijn. Het zijn verfche raauwe oesters. Men zegt dat de oesters, ten tijde dat zij eieren leggen, van roode wormpjens wemelen en iets vergiftigs hebben. Wij willen hen op dien tijd ook niet eeten; maar anders worden haar bijzondere voedende en verzagtende kragten toegefchre- ven  IN ZENUWEN, VOGTEN, TEMPERAMENTEN. 26^ ven (e). Ik heb eene drie of viermaal herhaalde ondervinding van dezelve dat zij eenen brandenden huid-uitflag in eenen of twee dagen wegneemen, als de lijder dagelijks veertig of zestig raauwe oesters gegeeten hadt. De man was van een prikkelbaar temperament, en hadt voor omtrent veertien jaaren, en daarop nog eens over zeven jaaren fchurft, en menigmaalen enige dagen en weeken lang krimpende jigtpijnen in de lendenen gehad. Nu kreeg hij nog jaarlijks, gemeenlijk tegens den winter, eenen brandigen uitllag aan armen en beenen, waartegens hem koppen en aderlaaten dienflig, maar de wijn nadeelig was. Het vleesch der armen was hierbij heet, de uitflag brandende en jeukende, maar niet aandeekende. In de eerde jaaren waren 'er meer waterige jeukende blaasjens bij, op andere tijden was hij rood, droog en hittiger, bijzonder als de lijder zig door wijn, of door verhittend voedzel verhit hadt. De azijn kon fnelst deezen uitflag bevorderen of vermeerderen, gelijk hij ook tot voortbrenging van de jigt-ftoffe gefchikt is. Tegens deezen uitflag waren nu de oesters het kragtigst middel. Ik zou denken door een langer gebruik der raauwe oesters alle uit jigt of fchurft voortfpruitende en de zenuwen prikke- len- 00 Zt'CKERT dt mattria nUmsniam.  2Ó8 VAN GEEREKBN EN WANORDEN lende fcherpte te kunnen verbeteren. Men zou dan ook nog door koude baden en andere verfterkende geneesmiddelen het geftel der vezelen verfterken, en dus de aandoenlijkheid en prikkelbaarheid eerst en zeekerst wegneemen kunnen. Ik zal hier nog herinneren dat men het als een algemeen teken eener prikkelbaarheid, die met fcherpte verzeld is, kan aanneemen, als de lijders meer neiging tot bijflaap hebben, waardoor zij ondertusfchen verzwakt worden. Men weet dat in Egypte, daar men de melaatsheid en de elephantiafis van het nijl-water afleidt 00, deeze fcherpte terftond het zaadvogt aantast, en eene ongemeene geilheid veroorzaakt. Men zoekt daar deeze fcherpte maandlijks met eenen buikzuiverenden drank en met bijzondere wortelen te verbeteren (£), .en verbiedt veel vleesch 00» fpek 00» wiJ"n O) enz. Even zoo kan eene jigtige of andere fcherpte de zenuwen prrkkel- baa» CO Recherches fur les Egljpt. T. I. p. 194, CO e. p. 152. CO i- c> p-109. CO 1. cp. n6. COc. p. 114.  W ZENUWEN , VOSTEN , TEMPERAMENTEN. 2 baarer maaken en tot onkuischheid opwekken, gelijk bij veele hypochondrieke, die fcherpte hebben, gewoonlijk gebeurt, en gelijk denkiijlc den armen raphaël gebeurde. Men weet dat meermaalen de prikkeling tot het venuswerk fterker is, als men eene bedorven maag heeft, als, namelijk, prikkelende bedorven fpijzen of vogten de zenuwen van de maag en zoq ook de met haar zeer fterk in verwantfchap ftaande en medelijdende zenuwen der teeldeelen beweegen. In beiden gevallen egter zal men de maag en het overig zenuw-geftel zeer liegt in ftand houden, als men deeze valfche aanmaaningen der natuur zonder maat involgt. Dikwijls is een aanval van beroerte door hevige prikkelingen tot het venus-werk voorgegaan geweest. Ik heb hier nog eene aanmerking te maaken; namelijk, dat bij prikkelbaare zenuwen, daat men bewijzen van. fcherpte heeft, meest in de maag en darmen een zuur aanwezig is. Daarom wordt zulken menfchen de wijn in het vervolg fchadelijk, wijl hij zuuren agterlaat. Ik heb bij meer dan eeneu deezer lijders een zuur, als fcheid-vogt door braaking zien uitwerpen, fehoon zij te vooren niets zuurs gebruikt hadden. Bij twee derzelve veroorzaakten de ftaalpoeders eene mislijkheid en braaking van enig water met fterk zuur. De door eene juffer op het ftaal-poeder ingenoomen melk wierdt terftond geronnen mede uitgebraakt. Wij weeten dat de zuu-  97» VAN GEBREKEN EN WANORDEN zuuren de flijm verdikken. Alle zuipers zullen vroeg dikke taaie flijm uitrogchelen of uithoesten. Ik leide dan ook de zoo berugte Pituitam vitream, de flijm in de ingewanden, bij zwakke menfchen, daar van af dat de natuurlijke flijm door zuur is verdikt geworden. Zij kan fcherp of zuur zijn en daarvandaan de krampachtige en pijnlijke toevallen veroorzaaken, waartegens dikwijls een fcherp klylteer of purgeer-middel, waardoor vliezig flijm uitgeworpen wordt, eene fchielijke hulp aanbrengt. Lipsius, zegt sennert, gaf eene zoo taaie ftoffe door den afgang uit, dat zij naar een'darm geleek. F ernee weet eene diergelijke gefchiedenis van eenen afgezant van kar el V te verhaalen. Ettmuller, salmuth en andere hebben diergelijke waarneemingen van deeze flijm, die pijn en onrustigheid veroorzaakt en gemeenlijk haaren oorfprong heeft van zwelgerij en ledig' heid. Ik ken eene dame, die duizeling, benaauwdheden en aanvallen op de zenuwen lijdt, als zig deeze flijm bij haar vergaêrd, welke zij fomwijlen door een prikkelend klyfteer of purgeermiddel weghelpen kan. Ik ben van gedagten dat deeze flijm door het zuur veroorzaakt wordt, en zonder dat ten minden geene prikkelends uitwerking doen zoude. Daar zijn geneesheeren, die zig hebben laaten verleiden om deeze flijm als eene oorzaak van de hyfterieke kwaaien aantezien, in plaats dat zij de voortbrenging van dc-  in zenuwen; vogten, temperamenten. 271 dezelve door het t' onderbrengen van het zuut hadden moeten verhinderen. Zij gaven eenen langen tijd dcgelijkfe purgeer-middelen, en vermeerderden eindelijk de prikkelbaarheid hunner lijderen ongemeen, in plaats dat zij meenden de oorzaaken derzelve wegteneemen. Ik ken twee dames, welke op deeze wijze tot den uiterften graad van prikkelbaarheid gekoomen zijn. Ik heb ook waarneemingen dat opflurpende geneesmiddelen de winden, benaauwdheid en krampachtige toevallen kragtig wegnamen en verhoedden ; om deeze redenen helpen ook dieren-gal, bittere extracten, pillen van ammoniak, zeep en aloë, eierdooiren enz. Bij zwakke lijders en bij die welke zuur in de maag hebben, is dikwijls de melk een nadeelig ding. Zij runt in de maag en krijgt eene ongelooflijke fcherpte. Daarvandaan lijden de kinderen de fchriklijkfte kolyken, ftuipen; daarvandaan ftorven die konijntjens, van welke de fchrijver van die onvergelijklijke verhandeling over het Kolyk (a) enige levendig opende, en niets dan eenen onverdraaglijken ftank van deeze geronnen melk ontdekte. Zoo men eene nadere onderrigting omtrent de le- 00 Billiothtaut Ra\[onnie, Tom, Flli.  f72 VAN GEBREK. EN WANORD. IN.ZENÜW., VOGT. EN TEMPER. levenswijs en het voedzel, welke de gefchiktfte tot verfterking der zenuwen en verbetering of verhoeding der fcherpte zijn, verlangt, zoo Jeeze men de leefregelen, welke cheyne en andere opgegeeven hebben. van  a;3 VAN oe I'HILOSOPHlSCHE GENIE. ï~Jet is werklijk zoo als gij zegt, wijze yorick! De arbeid groeit iemand onder de handen, en een fchrijver kan nooit vooraf verzeekeien dat hij eene korte Verhandeling zal leveren. Ik zie het nu zelf wel in dat ik onverduldigen leezeren te veel van zenuwen, temperamenten, vogten en vezelen voorgepraat heb, en dat het niet zonder verveeling en harte-angst te verduuwen zal geweest zijn; bijzonderlijk daar hedendaags een fchrijver weinig belang fchijnt inteboezemen, als hij geen romannen-kraraerij of dweepachtige beuzelarijen ter markt brengt. Maar thans hoop ik evenwel nog eene verhandeling voor den dag te brengen, die mij toefchijnt naar den hedendaagichen fmaak te zijn; zij betreft ten minden eene"zaak, van welke men zoo dikwijls fpreekt, en op welke zoo veelvuldige aanfpraak gemaakt wordt. Ik zal van gsniê en wel van de philofophifche genie fchrijven. III, Deel, S Wij  J74 VAN DE PHILOS OFHIJCH ï Wij verdaan in het gemeen door genie eene gelukkige bewerktuiging des lighaams, of eene verhevener gefteldheid van geest, waardoor wij bekwaam zijn in eene konst of in eene bezigheid boven andere menfcheti iets groots en gewigtigs fpoedig en gelukkig te onderneemen en ter uitvoer te brengen, of deeze konst in een nieuw of verhevener gezigtspunt te befchouwen dan andere menfchen. Diergelijke voorrechten van een' mensch zijn als iets wonderbaars aangezien geworden; en men heeft dezelve gemeenlijk van eenen dienstbaaren geest of van eene god* lijke ingeeving afgeleid. Genie is hier dan niet dat, hetgeen veele fchrijvers door het woord verftaan, namelijk, karakter, eigenfchap, zeden. In deezen zin kan men zeggen: de genie der Engelfchen is diepdenkend te zijn en zig te* verhangen; de genie der Turken is traagheid, hoogmoed, tabak rooken, liefkoozen; de genie der Franfchen is levendigheid, vrolijkheid enz. Ik verftaa ook niet door genie die gefchiktheid om eene ligte of onbeduidende konst te oefenen. Wat zou het baaten als een meisjen in het knocpwerk, een jongen in het vogelen-vangen boven hunne ge. lijke eene onvergelijkelijke genie bezaten? Ik wil de zaak nu nog naauwkeuriger bepaalen en onderfcbeiden wat genie beduiden zal. •Men heeft y erfland r oordeel, {Judicium) als men van  genie* 275 van voorwerpen en derzelver betrekkingen of vergelijkingen klaare begrippen heeft, als men de waarheid van opgegeeven Hellingen duidlijk erkent en dus goede gevolgen trekt. Men heeft Geest, (Jngenium, E/prit) als men de vergelijkingen, betrekkingen en overeenftemmingen der dingen met gemaklijkheid en fnelheid overzien, fcheiden en vereenigen kan. Men heeft Genie, als men de verwijderdde betrekkingen, de verborgendde vergelijkingen, de fijnde overeendemmingen bij zwaare en verre uitziende voorwerpen met even zulk eene gemaklijkheid en fnelheid overzien, fcheiden en vereenigen kan. Men heeft Geest, (Ingenium, Efprit) bij een fcherp oog vergeleken, dat met fnelheid alle voorwerpen gewaar wordt, die rondom hetzelve of in de nabijheid zijn. De Genie is een oog, dat in eenen blik alle de verwijderdde punten van eenen uitgedrekten horizont doordringt. Die uitvoeiii ker leezen wil wat deeze of geene de zaak nog voor eenen naam gegeeven heeft» kan bij flögel te regt koomen (a). Die be- 00 Flöcsls GcfchkhU dis menschlichen ye'rjtandss, II, Air. fchnitt. S 3  276 van de philoj op iii s cue grijpen wil welke natuurlijke gefteldheid 'er in het brein vereischt wordt, in welk de werkingen der Genie uitgeoefend zullen worden, die overleeze nogmaal alles wat van vezelen, bewerktuiging, temperament, vogten, verftandskragten gezegd is geworden. Ik zou hier een uittrekzel of eene korte herhaaling van hetzelve kunnen bijbrengen, als ik niet vreesde kiefche leezeren reeds maar al te zeer met de gefchiedenis van de vezelen en vogten vermoeid te hebben. Die den graad van fterkte, zwakheid of van het temperament verlangt te kennen, welken de ziel hebben moet, als zij de rol van eene Genie fpeelen zal, dien zal het sulzer op een hair weeten te verhaalen Onze hedendaagfche zielen-waarneemers weeten het gantsch didactisch. Zimmermann heeft ons eene toegepaste leer van de Genie, waarin men derzelver eigenfchappenV werkingen en nut erkennen kan, zeer praktisch geleverd Nog meer fchoone dingen van de genie zal men bij gekard vinden (c). Flö. (/) Sulzbrs yermischle phihf. Schriften, lote Abh. S. 307. (b) Von der Erfahrung in der Arzneykunst, Sier Th. 1. Kap.. £0 Cerards Verfuch uber das Genie, hoogt. uber. v»n garven-.  © C N I «, ^«7? Flögee heeft verfcheidene verdeelingen in de genie gemaakt, welke meest uit derzelver verfchillende bijnaamen voortvloeien, b. v. eene algemeene genie, eene bepaalde genie, eene vaste genie, enz. De genieën zijn zeekerlijk veelerlele. Dan heeft een hooger graad van in* beeldingkragt, dan eene grootere portie verlicht verftand, opmerkzaamheid, en dan een voortreflijker geheugen de overhand. Wel te verftaan dat egter ook altijd de overige verftandskragten in eenen tamelijken graad aanwezig moeten zijn. Bij de genie eens fchilders en dichters zal de fterke inbeeldingkragt de overhand hebben. Totde genie eenes gefchiedfchrijvers is een uitgebreid geheugen nodig. Bij de genie van den ftaatsman en den krijgsoverfte wordt vastheid van geest of, een hooger graad van verftand vooraf gevorderd. Bij de genie eens bovennatuurkundige of eens wijsgeers d la Kant of a la Schwedenborg behoort warmte van een fijn vuur. Ondertusfchen moeten zeekerlijk ook altijd de .inbeeldingkragt en het geheugen in eenen zekeren hoogen graad zijn. Over het algemeen moet in het hoofd van een' mensch, welken men eene genie noemen wil, niets gemeens zijn. In de werken van eenep de pau en hume is niet alleen geheugen, maar ook oordeel en inbeddingkragt. „ De vaerdigheid Czegt zimmeemann) s 3 „om  27» VAN DE PHILOSOPHISCHE w om met eenen blik alle mogelijke gevallen te „ varten, het beste naar de uiterlijke waarfchijn„ lijkheid met bedachtzaamheid intezien en vol „ vuur te verrigten, zijn bij eenen Veldheer „ van de eerfte grootte het werk van genie". Hierbij Zal eene vaerdige en levendige inbeel. dingkragt en een helder verftand nodig zijn. Daarom bepaalde zimmermann de genie als eenen hoogen graad van volkoomenheid aller kennis-vermogens, of eenen hoogen graad van verftand met eenen hoogen graad van geest. Daar zijn Genieën geweest, die in kunsten of weetenfchappen een nieuw tijdperk gemaakt hebben; zij werkten zig van onder de puinhoopen der fchoolfche theorieën uit, en hebben de weetenfchappen en enkele gevallen onder een nieuw oogpunt befchouwd, omgeworpen en in 'een korter of beter nieuw ftelzel gebragt. Newton bouwde op de gekleurde ftraalen van de prisma zijne fcherpzinnige theorie der kleuren; hij bepaalde uit het vallen van eenen appel de wetten der zwaarte-kragt en de werkingen der hemelfche lighaamen op eikanderen. Boerhave doorzag de onderzoekingen van 'bfzondere mannen in de natuurkunde, natuurlijke historie, werktuigkunde, waterweegkunde enz. hij overpeinsde de geneeskundige waarnee» mingen zijner voorgangeren, holp eindelijk de door  genie» Ï?j door lecTren en fysthemen-kraam misvormde geneeskunst uit haare verwarring, en verwerkte haar in een leerftelzel, dac op de natuurkunde en de natuur gegrond was. Bacon bragt de fijnfte gefponnen fchool-methoden in de verachting, die zij verdienden, en wees daarentegens eenen anderen weg aan om de doel-einden der Natuur te befpieden, namelijk den weg der proef, neemingen; hij overzag fchier de gantfche natuur, en kondigde vooraf aan wat volgende Ge» nieën nog uittevinden hadden. Hogarth, een wijsgeerig fchilder, loopt de gronden der fehoon» heid door, en brengt die tot een ftelzel. Webb, die geen fchilder was, brengt de gronden van den fmaak in de fehilderkonst tot eene onge* meene naauwkeurigheid en duidlijkheid: Avison wijst de muzykaale uitdrukkingen haare* gronden aan. Zulke mannen, die dingen in een nieuw en beter oogpunt doorzoeken, die dezelve tot eene nieuwe naauwkeurigheid, tot grondftellingen, tot ftelzels brengen, noem ik Genieën, wijsgeerige Genieën in eenen alge* meenen zin. Lavater, die uit de befchouwing der gezigtstrekken bij gekken, verftandige, geestige, oploopende, zagtmoedige enz. een ftelzel van Phyfionomiekunde oprigten wil, heeft den arbeid van een* wijsgeerige Genie ondernoomen. Hij wordt een dweeper, als hij door eene vuurige verbeeldingkragt zijne zaaken fe S 4 ver*  A8o VAN DR PHII.OSOPHISCHE verre drijft, of wanneer hem bij andere gelegenheden eene wijsgeerige bedaardheid van geest ontbreekt, gelijk het hem bij de historie van gassnes., bij de gewaande vergift-menging en bij de konst om te desorganifeeren ging. Montesquieu was een philofophifche Genie» toen hij uit de oirkonden der menschheid en uit de menigte van wetten en gefchiedenisfen eenen Geest der Wetten opmaakte. Genieën van beoefenende wetgeeving was frederik II en iS ca th ar in a II. Wanneer nu de arendsoogen van zulke Genieën daarop gewend zijn om in kunsten en weetenfchappen het nuttige optezoeken, om het tot het beste der menschheid, tot leiding der gemoedsneigingen nuttig te maaken, zoo zijn zij philofophifche Genieën in den eigenlijken zin. Men begrijpt vooraf dat bij de philofophifche Genie een voornaame graad van verftand tot grondflag gelegd wordt. Een fcherpzinnige kop kan in de duisterfte zaak een wanfchapen in den grond onnut ftelzel opbouwen, welk een middelmaatige kop niet zou voortgebragt hebben. Het ontwerp en de uitvoering van een fchilderftuk kan bewonderenswaerdig zijn, terwijl ondertusfchen het ftuk egter verftand en uitdrukking ontbreekt, waar. door het hart noch ingenoomen, noch geroerd wordt. Een enkel beoefenend muzyk-fpeeler kan  GENIE. a8l kan de grootfte gefchiktheid bezitten om te fpeelen, of eene fymphonie in de zuiverde harmonie zaamenteftellen, zonder dat daarom de uitwerkingen, weike zijne muzyk op de gemoedsbeweegingen maakt, aanmerklijk zijn. Ment zal hen ajle drie Genieën heeten, maar zij be« hooren niet onder de philofophifche. Maar wan» neer de philofooph ftelzels fchept, waardoor licht en waarheid verbreid worden, waardoor een arbeidende genie aanwijzing krijgt hoe hij zijnen arbeid tot de grootst mogelijke volmaaktheid en tot nut van het menschüjk gedacht kan brengen, wanneer de fchilder door zijne levendigde vooritellingen op de ziel den werkzaamften indruk maakt, den booswigt verfchrikt, den treurigen met blijdfchap vervult; wanneer in de muzyk de componist en fpeeler hunne kunst niet alleen handwerkmaatig in den hoogden graad verdaan, maar ook eene goede kennis van het menschlijk hart bezitten en door hunne bekwaamheid in de muzikaale uitdrukking de hartstogten en neigingen van het hart overmeesteren, zoo zullen zij philofophifche Genieën zijn. De uitvinder van het fchaakfpel was eene Genie, maar geen philofophifche. Men weet dat in de muzyk zekere toonen met vrolijke of plegtige, of hevige, andere met klaaglijke en treurige gewaarwordingen des geS 5 moeds  TAH D» PHILOSOPHISCH* moeds van natuur als verbonden zijn. Hasse hadt voor elke foort van muzikaale uitdrukking, voor het vrolijke v treurige, verliefde, plegtige enz. eigene toonen," in welke hij zulke Hukken zettede. Men gewent zig ook eindelijk aan het gevoel van zekere hartstogten, als deeze dikwijls met dezelfde toonen verbonden worden. Even zoo is ook de eene maat gefchikter tot het verhevene, tot pragt, tot treurigheid, of vrolijkheid dan de andere. Sommige fpeeltuigen maaken ons week, teêrhartig: de trommel, de pauken en trompetten zullen ons hart tot vrolijkheid ■en kloekmoedigheid opwekkon,. Een wel bezet Turksch muzyk moet zelfs eene weeke ziel vol moed maaken. De verliefde Spanjaard fchreit vol gevoel en tederheid bij zijne luit. De melodie of de gefchikte opvolging van enkele toonen , de harmonie der te zaamen voorgedraagene onderfcheidene toonen; de voordragt, of de wijze, waarop de fpeeler zijne nooten uitdrukt, alles kan op ons gemoed eenen verfchillenden indruk maaken. Schier alle natieè'n onder de Ouden, die de muzyk met de dichtkonst vereenigden, hebben hunne feesten, of hunne fterfgevallen door bijzondere muzyk geweeten uitte» drukken. De Componist nu, die zijne toonen zoo kiest, regelt, te zaamen zet, als zij de gefchiktfte zijn om het hart te roeren, en de hartstogten te overmeesteren, zoo als zij overeenkom^  G E N t E. *8j komftigst zijn met de zeden der natie en haar temperament, of die deeze konst tot grondstellingen brengt, zou een philofophifche Componist in eenen geftrengen zin zijn. De fpeeler, die door de keus van zijn fpeeltuig en door zijnen voordragt hetzelfde doel treft, zal een philofophifche fpeeler zijn. Zij zijn Genieën, als zij iets buitengemeens verrigt hebben. De Componisten in Weenen, Frankrijk en andere, die door hunne muzyk meer naar het gehoor werken, en het hart beter aangrijpen, zijn nader aan de philofophifche muzyk dan veele fiijve contrapunciistert in Noordlijk Duitschland. Men vergelijke de lïukken van eenen hayden met andere. De Ouden, die de muzyk, dichtkonst, redeneerkonst, wijsbegeerte, opvoeding en itaatkunde met eikanderen verbonden, hadden eene philofophifcher muzyk dan wij hebben, alhoewel de onze veel konftiger is. Dat hier van de muzyk beweerd is geworden zal ook even zoo op de fchilderkonst, dichtkonst en alle fchoone weetenfchappen toegepast kunnen worden. Eene philofophifche Genie in eenen algemeenen zin brengt in elke weetenfehap, in welke hij werkzaam is, orde, kortheid, licht en waarheid te voorfchijn. Hij rukt zig van den dwang van welhergebragte gewoonten en vooroordeelen los; hij monftert den zwerm van fi.ne theorieën, en werpt haar van zig als of zij niet beftaan hadden. Me-  Sf+ VAR BI PHILOtOPHISCHE Menigmaalen zou hij geheele bibliotheeken in duodecimos kunnen brengen. Hij befpeurt op den weg van onderzoek nieuwe en gegronde waarheden, waarop hij zig zijne toekoomende grondftellingen bouwt. Ik wilde de uitmonstering wel eens zien, welke eene philofophifche Genie in de Theologie, in de Duitfche Rechtsgeleerdheid, en in de Bovennatuurkunde maaken zoude! In welk eene duidlijke kortheid zou men dan deeze weetenfchappen kunnen overzien! De Geneeskunde zou ook nog voor veele philofophifche verlichting en uitmonftering vatbaar zijn. Dan zou men,, als men zelf begint te denken en te onderzoeken, niet zoo veel van den in fchoolen en folianten geleerden onzin behoeven te ver* leeren, als wij de weetenfchappen in philofophifche korte begrippen hadden. Gaubius hieldt zig voor des te geleerder, hoe meer hij van zijne geleerde dingen afgelegd of verleerd hadde. Maar de hemel bewaare elke weeten- fchap voor zulke philofophifche monteringen! Wat zou men met zoo veele folianten doen, en waartoe zouden zoo veele fijndenkende koppen hunne hoogê'erwaerdige geleerdheid in het zweet hunnes aanfchijns aangeleerd hebben ? Waarmede zouden zij voortaan hunnen tijd doorbrengen, als men hun de gelegenheid bename over hers* fenfchimmen te fchrijven en te twisten. Wie zou alle advocaaten, juristen en andere luidjens de kost geeven ? Stelt  S S N I E. 28§ Stelt u egter gerust, mijne hoog- en zeer geleerde Heeren! Het is 'er nog niet aan toe dat men zulke groote veranderingen te wagten zoude hebben. Daar zijn te veel hindernisfen die veroorzaaken dat men of in het geheel geene genie, of ten minden geene philofophifche genie wordt. Maar overal heeft men gelegenheid om pedant, dweeper, menfchen-haater of kwakzalver te worden, dat is, gij vindt nog overal plaats om 'er u tusfchen te voegen en u dukjen brood of middelen tegens de verveeling te bekoomen. Het is een zeer gemeen geval dat onregelmaatige Genieën aan dweeperijen en overdrevene ftelzels geraaken. Hunne inbeeldingkragt is levendig en onvrugtbaar; zij verfchaft hun beelden, gronddellingen, theorieën naar welgevallen. Maar het zijn ook maar fchepzels van hunne inbeelding, die nergens in de wezenlijke waereld t'huis hooren. In de geneeskunde hebben veele van zulke koppen delzels op delzeis geteeld, die men thans, tot geluk van de zieken, voor onnut of valsch erkent; zij waren kundig en fijn verzonnen, maar eene eenige gegronde proefneeming heeft hen dikwijls over hoop geworpen. Men verlaat, namelijk, den weg van onderzoek te verre, men flingert buiten zijne fpheer. Men heeft geen geduld en ftandvastig. feeid genoeg om vooraf eene wijdloopige versa- roe-  235 VAN DE P HIL O SOPHISCHE rneling van enkele waarneemingen in orde te brengen, en hierop den grond zijner ftelzels te bouwen. Men verlaat de leer der Natuur en grijpt naar dwaallichten. Daarvandaan hebben dikwerf de bekwaamde koppen in weetenfchappen, of in de verbreiding der waarheid zoo weinig nut gedaan. De natuurlijke oorzaak is dikwijls eene al te groote prikkelbaarheid of ongeduldige levendigheid des temperaments geweest, welke men moest zoeken te maatigen. Andere hebben die weetenfchappen veronachtzaamd, welke hen te vooren met de kragten en werkingen der Natuur gemeenzaamer hadden kunnen maaken, als de Natuurkunde, de Werktuigkunde, de Natuurlijke Historie. Die geene ondervindingen of grondregelen van de bouwkunde bezit, kan ligtlijk in gedagten een gebouw optrekken, dat des anderen daags weder inftort. De minfte hebben het waare en algemeen nuttige tot het voorwerp hunner bedoelingen, waarom hun ook elke nieuwe theorie, die hunnen uitvinding-geest kittelt, en egter tot geene nuttige gevolgen leidt, welkom is. Veele leeven te afgezonderd van de waereld; zij zijn te weinig in de zaamenleeving, en blijven in eene onweetendheid van alles wat het leven en de zeden betreft. De omgang met de waereld zou hun de harten der menfchen en de gefchiedenis van het menschlijke leven beter leeren kennen; dit zou •* hen  g e ff i a8jr hen aangenaamer, natuurlijker en weldaadiger voor het menschdom maaken; hun ingebeelde hoogmoed zou bij veele gelegenheden vernederd of teregt gebragt worden. De eenzaame zal duistere zwaarmoedige grondftellingen uitbroeden, die voor de waereld, zoo als die wezenlijk is, onbruikbaar zijn, en die uit mifanthropie, miltzugt en verdrietige eigenzinnigheid geboren worden. —- Louter oorzaaken, die eene genie op den weg brengen om een dweeper of pedant te worden. De jeukende drift om een polyhistor te zijn is nog eene oorzaak dat men van Genieën zoo zelden groote vrugten in eene weetenfchap te verwagten heeft. Een geest, die over alle weetenfchappen henen vliegen wil, heeft geen' tijd genoeg om bij elke enkele weetenfchap zoo veele waarneemingen en proeven te doen als nodig ware om kortere en rigtiger grondftellingen te kunnen opbouwen. Men verzamelt overal en is niet naauwkeurig of opmerkzaam genoeg om het verzamelde genoegzaam te beproeven en te fchikken, waardoor dan de geest met nuttige zoo .wel als met de onnutfte dingen bezig gehouden wordt. Het gevoelige Temperament, dat altijd gaerne ligtzinnig en veranderlijk is, en niet genoeg aanhoudende opmerkzaamheid heeft, moest wat beftendiger gemaakt worden. Men moest den valfchen waan, dat men door al-  C88 VAN DE PHILOSOPHISCHB alles te vveeren meest zal kunnen fchitteren, tijdig zoeken uitteroeijen. Een Engelschman (a) denkt dat niets gefchikter is om het uitfpattend vuur van zulke Genieën te dooven dan dat men hun de edele eergierigheid inboezeme om over eene zekere ftof een fchrijver te worden. Dan zullen zij de levendigheid van hunnen geest op een en hetzelfde voorwerp vestigen; zij zullen over hetzelve leezen, nadenken, proeven doen, hetzelve onder een nieuw gezigtpunt befchouwen, in korte en klaare voorftellingen brengen. De fchrijver denkt, brengt tot ftelzel, fchrijft en overdenkt wat hij gefchreven beeft. Hierbij heeft hij geen tijd meer altijd boeken te doorbladeren, of eene zeer groote belezenheid te verzamelen, waarbij flegts het geheugen bezig gehouden wordt en de Genie 3cwijnt. Om het in het voorbijgaan te zeggen; de ontzagchelijke menigte gefchriften, die dagelijks in het licht koomen, en welke een Geleerde tog ook doorbladeren wil, is veelligt bij vqele ook eene hindernis dat zij geene Genieën worden kunnen, Daar (a) Cuegory a comparatiye view of the JïaU and facuhies of mar, with thofe of the animal v/orld. p, 129^  G E N I E. *8$> Daar zijn nu nog veele natuurlijke en zeden-" lijke oorzaaken, die de goede verrigtingen der Genieën nadeelig zijn, Eene Genie moet niet de teêrgevoeligheid van een kind óf van eene hyfterieke dame hebben; maar de ftijfheid en droogheid des ouderdoms is hem ook even zoo nadeelig. Zimmermann zegt: die in zijn dertigfte jaar geen goede arts, ftaatsman of veldoverfte is, zal het in zijn geheel leven niet worden. De oude blijft hardnekkig bij zijne eens aangenoomen meeningen en vooroordeelen ; de jongeling is onverfchilliger en vliegt eer over oude ftelzels henen; hij moet zig flegts wagten van al te ligtzinnig en ligtgeloovig te zijn. Door twijfelen, onderzoek en wijsgeerige ongeloovigheid zal men tot den tempel der waarheid geraaken. De geftrenge fchool-dwang, waarin men zig te naauwkeurig aan voorgefchreven regelen en verordeningen binden moet, is de ftoute vlugt van een' Genie even zoo nadeelig als de weleer zalige gewoonte van in verba magiftri te zweeren, of voor deeze of geene fefte, voor de Ouden enz. eene overdrevene hoogachting te hebben. De aandachtige gewoonte van zig altoos met konstwoorden en in fchoolfche fpreekwijzen uittedrukken kan ons het ligtst verleiden om ook de pude dwaalingen in den mond te hebben en getrouw bij dezelve te blijven. Men zal meii^e weeM.Dcel. T ten.  «pOj TAK DE PHI10S0PHISCHE tenfchap niet eerder wijsgeerig bearbeiden, dan als men de gantfche fchoolfche taal verlaat en zig anders, maar goed en duidlijk, uitdrukt. Men zou menige Stelling eer voor dwaasheid erkennen, als men dezelve in eene ordelijke duidlijke taal en niet in aangewende fchoolfpreekwijzen hoorde voordraagen. Daarom hebben ook menigmaal leeken den Theologifchen onzin en de Juridifche pedanterie de grootfte ftooten en hervormingen gegeeven. CathaS.INA heeft denklijk nooit Infiitutiones noch Pandecten gehoord, maar haar ontwerp van een wetboek is een meesterftuk van eene beoefenendephilofophifche Genie. Flögel merkt nog eene zwaarigheid voor eerst kiemende Philofophifche Genieën op. Hij zegt ergens dat men jn kleine ltaaten of fteden zelden of nooit Genieën zien zal. Elk kent aldaar den arbeid van zulk eenen kop en zijne overige omftandigheden; elk berispt, veracht of onderdrukt hem, aks hij zig van andere onderfcheiden wil; hij' Wordt fchuuw, moedeloos, en werkt voortaan met den gemeeuen hoop mede. Daar de vrijheid van denken te zeer bepaald is, daar zijn de Genieën uit het land gebannen. Het tegendeel ziet men in Zwitferland, in Engeland en zoo overal naar evenredigheid. Ongezondheid, gebrek aan boeken, aan werktuigen en aan voedzel, verdriet, huislijke omftandigheden of be-  O E W I ï« *?* beroeps-bezigheden, zwelgerijen en diergelijke zijn louter middelen om opkoomende Genieën terugtehouden of weder te onderdrukken. On*. der duizenden is dikwijls naauwlijks een bekwaam genoeg om een waare geleerde te worden, en onderzoo veele Geleerden is wederom eene Genie ten uiterften zeldzaam. Een grof, Exotisch of zeer phlegmatiek Temperament is misfchien nog nooit de bewerktuiging tot werkingen van eene Genie geweest. De hyfterieke gefteltenis van veele hedendaagfche Geleerden veroorzaakt boekaartige en zedenlijke krampen. Ziet gij nu, hooggeëerde! de menige oorzaaken, waarom eene Genie en wel eene philofophifche Genie een zoo zeldzaame vogel is, waarom hij in het lieve, van geleerde broddelaars wemelend Duitschland zeldzaamer dan in veele andere landen verfchijnt? Ik zou alle deeze hindernisfen en derzelver tegenmiddelen een voor, een hebben kunnen doorloopen, wanneer mij niet eene angftige vrees dat ik eene lange verhandeling zou geeven geftadig herinnerd hadde dat ik de kortheid zoude betragten. „ Maar waar zijn ook de Grooten, die in hun„ ne belooningen tusfchen Geleerden en Dom„ koppen onderfcheid maaken, bij welke een „ man van genie flegts met enige opmerkzaam„ heid verwaerdigd, zoo niet geheel onderdrukt „ wordt? Wat helpt verdiende? wat helpt GeT a „ nie" ?—  30* VAN DB- PHItOSOPHISCHE GSNIg. n m'e"? Hum! dat weet ik niet is mijn' zaak niet heb voor mijzelven te zorgen zij mogen foldaaten worden ef eene betere waereld opzoeken. EINDE VAN HET DERDE DEEL.