DE WIJSGEERIGE ARTS.  Est profëéto prscipua animi Medicina Philofophia; fed fob non est. D T 1 l\ f) ï G '3 "3 ^511 TÏT r, " KLOECKHOF.  13 E WgSGEEMGE A1TS, BOOS 31. A .WEICKAED. uit liet Iloog'duil set. IV. BI EX, . Te BorcLi-eelit, in. den Haage en te Breda, bij A. BLUS SE «, ZOON, J. C. XEEÜWESTYN aiW VAN" BERGEN. 1798.   INHOUD EERSTE DEEL. Opdragt. Blad. I. Foorreden. ■ „ • . . . IX. Uittrekzel uit de Historie ran den Mensch. . . . I. Fan denkbeelden, verftandskragten, droomen en oordeelen. . i. . . .96. * * V.'  ï* I N H OUD, Bladz. V. HOOFDSTUK. Vergetelheid, gebrek am geheugen (Oblivio, Obliviscentia). . 103. VI. HOOFDSTUK. Gnverfland (Defe&us Judicii) gebrek aan oordeels kragt. . . 112, VII. HÖOFDSTUI. Domheid (Ingenii eefe&us) traagheid van 'geest (Tarditas ingenii). 12a. VIII. HOOFDSTUK. Ëuitengemeene Levendigheid of vlugheil van geest (Ingeniura velox, preco- • cisfimum). • • • IX. HOOFDSTUK. Krankzinnigheid, Razerny (Infaoia). 13. AAN HANG ZE D TOT DE VOORIGE HOOFDSTU K-K EN. . . |2. TWEEDE BOEK. ZIEKTEN VAN HET GEMOED. ER-  INHOUD. v Bladz. EERSTE AFDEELINfc. LEVENDIGE, WERKZAAMEj HITTIGE,. OF BE WEE GEN DE GE» MOEDS- EIGEN SCHAPPEN. £ HOOFDS T U K. Wellustigheid, < verliefdheid, Neiging tot verkwisting en zwelgerij, bui-' tenfpoorige .vrolijkheid (Mollities,). 148. J% üHjO O F D S T U K. Oploopendheid) Trotschheid, Wraak' zugt, Vermetelheid. . . . 163, III. HOOFDSTUK. Kwezelerij. . . . 170 IV. HOOFDSTUK. Dweepzugt (Fanatisraus). . . 176. V. HOOFDSTUK. Fan de Hebzugt. . . . . 185. TWEEDE AFDEELING. tANGZAAME,NEDËRSLAANDE EN TERUGHOUDENDE G EMOEDSEIGENSCHAPPEN. I. HOOFD-  Jvi I N H O ü p. Bladz. I. HOOFDST U K. Traagheid, Slaaperigheid, Ledigheid. 192, II. HOOFD S T tl K. Treurigheid, Verzaagdheid, Neérjlagtigheid. . . . . 199, III. HOOFDSTUK. Fan den Nijd. . . . , 208, IV. HOOFDSTUK. Fan de Hof- ziekte (Mal de Cour). 2i6\ V. HOOFDSTUK. Schaamachtigheid. ... 223. VI. HOOFDSTUK, Freesachtigheid, Bangheid, Bloheid, (Timiditas, Pufillanimitas). . . 234. VII. HOOFDSTUK. * Fertwijfeling, Zelfmoord. . . . 242. Geneeskundige voorfchriften. . . . 253. Fan de eigenlijke kragt waardoor de groeijing en voeding gefchiedt. . 265.  D E WIJSGEERIGE ARTS; VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN, AANGENAAM E EN ONAANGENAAME GEWAAR. WORDINGEN. JEene, door de roering van een voorwerp, in de zenuwen veroorzaakte beweeging, verandering of ftemming, heb ik gezegd, is hetgeen men eene zinlijke gewaarwording noemt. Hierbij is niets van eenen toevloed of wegvloeijing der zenuw-geesten gewaagd, wijl ik, gelijk men weet, deeze dingetjens in de waereld zelfs niet voor nodig of voor bewezen houde. Nu denkt men verder dat onze herfen-en zenuw vezelen en, in het algemeen, onze vaste en vloeibaare deelen reeds van de Natuur tot deeze of geene ligging, deeze of geene ftemming, fpanning, beweeging, of zoo als gij het noemen wilt, eene geneigdheid hebben, in welke aangenaame of onaangenaame, cenftemmige of wanftemmige veranderingen voorIV, Deel. a val-  2 VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN, vallen kunnen, omtrent zoo gelijk de hairen der dieren eene zekere ligging hebben , waardoor men dezelve aangenaamer ftreelt, als men met de hand den loop der hairen volgt, dan wanneer men tegens de natuurlijke liggingopwaarts ftrïjkr. Als een voorwerp zulk eene verandering in het gevoelend lighaam veroorzaakt, welke de vezelen tot die (lemming of die legging en de vloeibaare deelen tot die beweeging brengt, waartoe zij reeds eene natuurlijke geneigdheid hebben, zoo zijn het aangenaame gewaarwordingen; zij gaan tegens den man, als zij eene tegenftrijdige gefteldheid verwekken willen. De zenuwen en vaten van eenen volfappigen jongeling kunnen, bij voorbeeld, eene natuurlijke geneigdheid tot die trillingen en ontlastingen van het zaadvogt hebben , die bij het venus-werk gefchieden. Het is hem dan ongemeen aangenaam, als zijne zenuwen in die werking gebragt worden. Daarentegens zal hem eene volkoomen onthouding en onderdrukking van deezen trek onverdraaglijk ichijnen. Ouderdom , uitputting en diergelijke bunnen deeze neiging tot wellust bijna tienenmaal vernietigen en tegenftrijdige invoeren, even gelijk vogten en vezelen door diergelijke oorzaaken veranderd worden. Daarom is het den ouden echtgenoot zoo aangenaam, wanneer bij zijne jonge vrouw de maandhjkfe of eene andere ongefteldheid wat lang duurt, zoo dat hij in rust kan blijven. Men kan door overmaatigen arbeid eenen arm of voet veiflijten zoo dat hij in het -.' • ... . ver-  AANGEN, EN 0NAAN6EN. GEWAARWORDINGEN. 3 vervolg geheel onbruikbaar is; even zoo kunnen vogtén en vezelen afgefleeten, of zoo veran ■ derd worden, dat de voorige neigingen daardoor verdwijnen. Daar kunnen veele diergelijke neigingen we-, zen, die ons aangeboren zijn. Eene overerving van de gefteldheid onzer ouderen, de levenswijs der zwangere en verfcheiden andere toevalligheden kunnen bij hef eerstgeboren kind deeze of geene beweeglijkheid of ftemming der vezelen en gefteldheid der vogten geteeld hebben, waaruit dan dat bijzondere van deszelfs neigingen fpruit. Hieruit kan men verklaaren waarom wij van de geboorte af aan zekere dingen aangenaam of onverdraaglijk vinden , naar maate dezelve, namelijk , eene uitwerking hebben die overeenkomftig of ftrijdig is met de ligging en de gefteldheid van ons zenuw-geftel en den toeftand onzer vogten. Een zeker man wierd flaauw door den reuk van vrugten; een ander zweette van angst, als er eene kat in het vertrek verborgen was, eenen derden is de kaas onverdraaglijk. Deeze dingen moeten in de zenuw- of hersfen vezelen juist zulk eene fpanning of verllapping, plaatfing, ftemming of iets anders verwekt hebben, die met derzelyer natuurlijke neigingen regtftreeks ftrij. dig was, of voor welken eene vrije ongehinderde werkzaamheid of verrigting der vaste of vJoeibaare deelen bezwaarlijk viel. Men ziet daarentegens weder lieden die eene allerzeldzaamfte Imaak hebben. Voor veele juffers ruikt niets aanA 3 ge-  4 VAN NATUURLIJKE N EICINGENj genaaraers dan de (tinkende as/a. Deezen bevalt het zoete, geenen het zuure of bittere. De zwaarmoedige beciint donkere kleuren, woeftijnen en treurige omftandigheden, wijl zij juist zulke gewaarwordingen bij hem verwekken, die met de natuurlijke rigting zijner vaste en vloeibaare deelen overeenftemmen. Ik weet niet waarin ik deeze neiging of gefteldheid der zenuwen eigenlijk bepaalen zal. Zou men wel alles van eene meerdere of mindere fpanning, van de verfcheidenheid in het maakzel, van deeze of geene plaatfing der vezelen en van den graad van warmte of beweeglijkheid der vogten kunnen afleiden, of zou men eene meerdere of mindere verfijning of werkzaamheid van het phlogiston of zoo iets te hulp moeten neemen? Men zou over het algemeen kunnen toeftaan dat in den zaamenhang en in het maakzel der vaste, gelijk ook in de gefteldheid der vloeibaare deelen, reeds de grond lage waarom ons altoos eene gewaarwording, beweeging of verrigting natuurlijker of aangenaamer zij dan de andere. Maar naauwkeuriger te bepaalen hoe zig de zaak bij diegeenen toedraage, die geenen wijn en bij eenen anderen, die geen water drinken kan, bij deezen, wien kaneel braaking, en kreeftoogen eene koorts verwekken, of bij dien, wiens teêrheid als eene zwangere vlieg is, dat zou eene vraag voor den fcherpzinnigften wijsgeer zijn. Hij moest ons dan ook vertellen waarom de zwangere bij van Swiexën geene kof-  «ANpBtl EN CNAANGEN. GEWAARWORDINGEN. 5 ü) dronk, als zij een meisjen droeg en dezelve we. der gaerne gebruikte als de vrugt van haare zwangerheid een jongetjen was ? Waarom die man bij Hirzel in doods angften verviel, als hij zig de nagelen liet affniiden ? Waarom die, vrouw bij Hall er het enkel betasten van een zijden kleed onverdraaglijk ware? Waarom de reuk of het zien van eene kat, fpin of zwarte flek doodsangst en onmagt of ftuiptrekkingen verwekken konne ? Ik zou U bij al dit niet veel anders met vertrouwen kunnen andwoorden dan dat gij mij te veel gevraagd hebt. De gewoonte, de opvoeding, de Iuchtitreek , ziekten kunnen diergelijke neigingen verfterken, verminderen of nieuwe teelen. Het kind zal, als men het voor de eerfte reis wijn of koffij laat proeven, het hoofd fchudden. De werking deezer dingen is nog ongefchikt voor de natuurlijke fpanning of ligging zijner weeke zenuwen. Eindelijk gewennen zig de zenuw-vezelen aan die gefteldheid, welke deeze dingenveroorzaaken. Koffij en wijn worden nu voor het zelfde kind alleraangenaamst. Zoo gaat het ook met rook-tabak en honderd andere dingen. De vezelen van den wijn zuiper verkrijgen eene geneigdheid tot zulke prikkelingen als fcherpe dingen veroorzaaken. Hammen , haringen en ai wat gezouten is worden nu zijne geliefdfte fpij. zen ; andere zagter fpijzen koomen hem laf en walglijk voor, alfchoon hem veele jaaren te voo ren niets aangenaamer was. Nu zijn de zenuwj A 3 te-  6 VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN, tepeltjens tegens diergelijke zagte dingen genoegzaam vereelt geworden en vereisfchen fcherper dingen, om dezelve uit haare werkloosheid opte wekken. Men kan zig gewennen de koude of de warmte, de rust of den arbeid te beminnen. In het een waarelddeel kan men zig aangewend hebben datgeene vnor goed of fchoon te houden dat den bewooneren van een ander deel onverdraaglijk fchijnt. Even zoo kan men zig ook aanwennen van zekere dingen eenen zeer grooten afkeer te heb. ben en eindelijk eene antipathie tegens dezelve te verkrijgen, hetwelk veelligt meestentijds het geval met antipathieën is. Hoe veele lieden haaten voor altoos brandewijn, wijn en diergelijke * omdat deeze dingen hun de eerfte reis flegt bekoomen zijn , of omdat zij de eerfte maal lelijk fmaakende geneesmiddelen in dezelve ingenoomen hebben! Ik kan juist zoo gefield ziju, dat mij eene fpijs de eerfte reis tegenftaat of kwalijk bekoomt. In het vervolg verbind ik altoos het denkbeeld van deeze tegenheid met het denkbeeld van die fpijs, zoo dat ik mij dezelve niet anders voorftelle en eenen ingewortelden haat tegens dezelve opvat. Ik floot, toen ik een jongen van elf jaaren was, eens vijf rotten in een klein kamertjen op. Mijn temperament was toen zoo levendig dat ik, wel in ftaat was deeze diertjens flag te leveren. Ik had eene-n, kleinen degen , die nog geene el lang was ; met deezen legde ik hen alle vijf gelukkig terneder*  ZANGEN. EN ONAANCEN. GEWAAR. WOft DINGEN. 7 der. AI Min woelen en fprfngen was te vergeefsch. Ik was niet te vredert voor zij 'er alle toe lagen. Eindelijk veele jaaren daarna verhaalde men mij voorbeelden dat zig rotten tegens menfchen verweerd en hen fterk gebeten hadden, dat 'er eens een eenen Capueijn onder zijn mon- * niks-kleed aan bet bloot lijf gekroopen Was, en hem, God weet waar, gebeten had. Men fchilderde hen af als haatlijke dieren. Ik dagt daarop aari mijnen ftrijd. Hoe zoudt g j veffchrikt geworden zijn, dagt ik , als u zulk een dier in her aangezet gefprongen ware, en u misfchien geheel gefclionden hadde? Ik verbond bijna altoos diergelijke denkbeelden met het beeld van eenen rot. Ik fchuuwde, ik haatte heft. De z-nak kwam eindelijk zoo verre, dat ik nu werklijk niets zoo zeer fchuuwe en vreeze als een rot. Menig mensch fielt zig eene zaak bij het eerfte aanzien wat haatlijker voor dan zij werklijk is Dit afgrijzen neemt dagelijks toe, zoo dat hij eindelijk zelf gelooft dat hij deeze zaak van natuur niet lijden mag, offchoon zijne antipathie eerst door gewoonte voortgebragt en verflerkt geworden is. Ik heb eenen man gekend die geene kaas at en dezelve ook niet wel lijden mogt offchoon hij die nooit geproefd had. Een ander ar nooir falade, omdat hij zig inbeeldde dat faJade eeten- en gras eeten eenerlei was. Wat gewoonte en opvoeding bij kinderen vermogen wordt honderdvoud door de dageüjkfei ondervinding bewezen. Vreeslijke vernaaien ,-angA 4 fti-  t WN NATUURLIJKE NEIGINGEN, ftige voorbeelden enz. brengen de vezelen in eene geneigdheid om bij elke onvoorziene gelegenheid te fidderen of bijna kragtloos en bewee. gingloos te verftijven. Eene ftrijdige opvoeding veroorzaakt in de vezelen en vogten neiging ' tot fnelle werkzaamheid, zoo dra 'er weder zoo iets voorvalt. De invloed der opvoeding zal zeekeiiijk veel duidlijker zijn, als 'er een natuurlijke aanleg van temperament tot grondflag ligt. Ik kan mij niet onthouden hier eene gefchiedenis aan den man te brengen, al ware het dat zij hier juist zoo zeer niet paste. Mij kwam zij zonderling voor, daar zij eene zonderlinge bedaardheid en kloekmoedigheid van eenen levendigen jon> gen van elf jaaren toont. Deeze wakkere jongen was, in het jaar 177Ö, geduurende de paaschdagen , bij eenen nabeftaande op eene plaats daar hij nog niet geweest was. Men fpoftede met hem en praatte hem veel voor van fpook-hiftorietjens, dien hij geen geloof wilde geeven. Hij fliep dien nagt alleen iu eene groote kamer. Een man van zijne nabeftaanden tradt als een ontzagchelijk werktuig in de kamer , en worp ftoelen en tafels onder malkanderen. De buldergeest gaf zig voor den duivel uit en zeide dat hij deezen jongen haaien wilde. De jongen ontwaakte, maar liet zij. ne ftem niet hooren. Het fpook bofldt den jongen de voeten, droeg hem uit het bed, legde hem van de eene plaats op de andere. De jongen geloofde, gelijk hij naderhand bekende, dathet werklijk de duivel was, liet hem met zig om- fprin.  AANGEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. Q fpringen 200 als hij wilde en gaf geen geluid. Wat kan u, dagt hij, al dat fchreeuwen helpen> wees maar ftij, wijl het doch met u gedaan is; gij moet (til afwagten waar u de booze geest heen ileepen zal. Het fpook wierp hem eindlijk weder in het bed en maakte zig weg. De jongen trok" de ftrikken los en bleef gerust liggen. Des anderen daags 'smorgens fprak hij geen woord van hetgeen hem bejegend was. Men vraagde hem wat die ftrikken beduidden? Of hem niets overgekoomen ware , wijl 'er een gerugt in huis gehoord was? Hij bekende niets. Nu kwam de tweede nagt, wanneer de vreemdeling weder in dezelfde kamer flaapen zoude. Hier aarzelde hij een weinig; hij weigerde het,,wijl het, gelijk hij zeide, onder zijne matras gevroren hadt. Het nadt werk lijk , gelijk hij naderhand bekende, gevroren , daar hij te vooren door den angst fterk gezweet hadt. Hij verzogt eindelijk nog om een deken en gong in zijne kamer. Als u misfchien iets overkoomt, zeide zijn nabeftaande, zoo roep mij, ik flaap hier digt bij. De jongen fliep, wanneer hem eene andere foort van fpook kwam verontrusten. Het fpook hadt een fnaphaan en knapte met het flot. Toen riep de jongen drie maaien zijnen vriend; hij kreeg geen gehoor. Het fpook brandde buskruid los. Ei, zeide de jongen, terwijl hij opfprong, als ik dan fterven moet, zoo wil ik mijn weinigjen leven evenwel verweeren. Hij greep eenen ftok, en gong met zulk eene woede op den buldergeest 1A 5 los,  13 VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN, los, dat het onbefchrijflijk is. Hij floeg het flot aan den fnaphaan, dien men hem voorhield, in Krukken en bragt ook eenen flag gelukkig aan; hij lToèg denftolc aan twee en fprong nuden geest geheel naar den kop zoo dat deeze ten deele lagchen, ttn deele zelf om hulp roepen en zig bekend maaken moest, Mijdunkt bij honderd andere zou deeze gebeurtenis geene zoodanige kloekmoedige beffurten voortgebragt hebben. Daarom heb ik de geheele gefchiedenis als eene bijzondere neiging tot helden-ijver van eenen van natuur levendigen, driftigen, en zonder bijgeloovigheid opgevoeden jongen befchouwd. Ik heb de ijdelheid gehad die geheel te verhaalen, wijl het de gefchiedenis van mijnen eigenen zoon is. Ik heb, helaas! zijne verdere gefchiedenis en het treurig einde zijns levens ergens anders verhaald. Gelijk nu opvoeding en gewoonte vermogend zijn om de rigting der vezelen en vogten zoo of anders te Hemmen , zoo werken ook ziekten in dit ftuk meests nog veel fpoediger. Als iemand mij hetbloote lijf wildé krabben of fchuuren, zou ik fterk bidden zulks niet te doen. Mijne zenuwen zijn nu in zulk eénen zagten toeftand dat deeze ruuwe prikkeling haar zeer regens en zeer onaangenaam zijn. Maar ik krijg ferrurft of eene andere huidziekte. Hoe zeer is nu de neiging mijner zenuwen veranderd? fchuiert en krabbet mij nu alle ; ik zal u zeer bedanken voor hef vermaak , dat gij mij daar mede gedaan hebt; juist deeze prikkeling of dien ftaat, welken  AANGEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. It ken gij mij daardoor veroorzaakt hebt, wilden rtu mijne vezelen .hebben. Geeft het meisjen kolen of krijt te eeten, zij zal die met afkeer van zig werpen-. Maar laat het zwanger worden, dan kan het zijn dat het met begeerte naar deeze dingen grijpt. Ik neig natuurlijk naar dien toeftamd, voor welken eene koude frisfe lucht aangenaam is. Maar mijne vezelen zijn van haar ftel zoo dra ik eene verkouwdheid krijg. Dan z»ek ik de warmte en zal alle tochtjens verwenfchen. Een Schotsch predikant heeft nog onlangs een naricht van de inwooneren van het eiland St. Hilda met veel geloofwaerdigheid zoeken te bevestigen, welk ons reeds, voor hem,, van veele andere is medegedeeld geworden. „ Deeze lie,„ den krijgen altijd eene hevige hoest, zoo dik„ wijls een vreemde op hun eiland koomt. Dit „ hoesten houdt gemeenlijk tien tot twaalf dagen „ aan en breidt zig zoodanig uit, dat het kind aan de borst der moeder niet verfchoond blijft. „ Van vreemde waaren wordt bij hen een nog „ fterker en langer aanhoudende hoest veroor,* zaakt" (a). Gemelde Predikant, begaf zigzelf op dit eiland. Bij zijne aankomst waren alle inwooners, behalven twee kraamvrouwen, vrolijk en gezond. In de beiden eerfte dagen vertoonde zig nog geen hoest bij de Hildaners. Maar op den derden dag nam eerst het fnuiven en hoes. ten O) Hennöverifihes Magnzm-, 35 Sf. 1776.  12 VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN. ten een aanvang. Deeze ongefteldheid wierdtin weinige dagen op het eiland zoo algemeen, dat geen een eenige inwooner van het kind tot den grijsasrt vrij bleef. Enige hadden daar bij nog koorts en hoofdpijn te lijden. Eene vreemde op dit eiland getrouwde , en toen nog leevende vrouw verzeekerde den predikant dat zij in de drie eerfte jaaren dat zij zig op dat eiland onthouden had , niets, bij het aankoomen van vreemdelingen , van dit hoesten geleden hadt, maar naderhand was zij, even zoo wel als de inboorlingen, aan deeze kwaal onderhevig geweest. Hier hadt dan de luchtftreek of eene andere gefteldheid van het eiland de kragt om de zenuwen en andere deelen in zulk eenen toeftand te brengen, dat haar de uitwaasfemingen van eenen vreemden geheel tegenftrijdig waren en die tegennatuurlike fpanning veroorzaakten, die bij het hoeften plaats heeft. Men moet zeekerlijk voor alles tot grondflag ftellen dat de gantfche gefchiedenis zoo is, als zij verhaald wordt. De vezelen en vogten van den inwooner der Noordlijke landen zullen misfchien de neiging hebben van door wijn en brandewijn geprikkeld te worden, zoo zij zig vrij en werkzaam genoeg beweegen zullen. De vezelen des Oosterlings zullen liever door opium en rust ontfpannen worden. ündertusfchen is deeze neiging, welke de vezelen tot deeze of geene plaatiing hebben kunnen , niet zoo aanhoudende, dat zij niet fomwij- «31  AAKGEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. 13 len eene afwisfeling vordert. Als men lang ge. arbeid heeft, bemint men de rust; men heeft weder lust tot werken, als men lang ledig geweest is. Ik kan het fmagtendfte verlangen naar een ding hebben, dat is, mijne vezelen en vogten kunnen ten uiterften geneigd zijn die verandering; te bekoomen, welke dit ding op dezelve maaken zal, als ik tot deszelfs genot koom. Nu bezit ik het. Ik gevoel vergenoegen , wellust. Eindelijk fluipt 'er weder onverfchilligheid en verdrietigheid bij mij in. Mijne vezelen worden, namelijk, eindelijk vermoeid , als zij aanhoudend in dezelfde fpanning blijven en neigen weder tot ontfpanning, of tot een ander flag van beweegingen. De looper , die zig de gelederen zijner voeten heeft ftijf geloopen, kiest nu liever eene andere foort van beweeging en gaat een handwerk drijven. De fchoenmaaker zou wel een looper willen worden. Deeze verdrietigheid zal zig des te eer doen gevoelen hoe levendiger ons temperament, hoe grooter de beweeglijkheid in onze zenuwen is , of hoe fterker de fpanning was, welke onze zenuwen bij een zeker genot of bij eene daad moesten uitftaan.' Hier uit laat zig ook de fmaakloosheid van toujours ptrdrix verklaaren. Van ligtzinnige beweeglijke mannen van gevoelige temperamenten kondt gij u, waardftefchoonen! minder geftrenge trouw belooven dan van ernftige of koele minnaaren. Daar ligt iets phijfiejch van deeze onftandvas- tig-  14 VAN NATUURLIJKE NEJ G I"N.GE N , iigheid in liet zamenftel hunnes lighaams, dat gij hun vergeeven kunt als gi j wélt,? het overige mag de gewoonte en levenswijs te weeg gebragt hebbeo. De grootfte lust kan dan dikwijls van korten duur zijn. De man zal tegenswoordig eene fterke neiging tot wellust gevoelen. Zijne vezelen zijn zoo geftemd , dat zij naar die fpanningoftrilling neigen, die bij het venus-werk nodig is; zijne vogten zijn vloeibaar, verwarmd en tot eene fnelle beweeging bereid. Wellustige boeken, verwarmende fpijzen en dranken, fcherts, vol- * fappigheid hebben deeze neiging veroorzaakt of gaande gemaakt. De kusfen en liefkoozingen der vrouw verfterkén deezen toeftand der vezelen en vogten, die hem zeer aangenaam en met zijne neiging overeen Hemmende is. Nu heeft hij den hoogden graad deezer zenuw-trilling eens of meermaalen ondervonden. Zijne zenuwen fchijnen nu overfpannen geweest te zijn; zij neigen totontfpanning, totherftel door rust; hij gevoelt zig juist zoo als of hij vöor eeuwig verzadigd ware. Nu wordt hij tegens elke verdere prikkeling of opwekking eener geüe vrouw verdrietig. In zijne vezelen en vogten heerscht niet meer de voorige gefteldheid. Men legge nu tot grondflag dat ons dat geen eene onaangenaame gewaarwording verwekt dat den natuurlijken loop onzer vogten, den graad onzer warmte, de fpanning of de werkzaamheid der vezelen enz opeenigerhande wijze in haare vrijfte werking hinderlijk  AA>GEN. EM ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. ï$ lijk kan zijn, zoo zal men ligt begrijpen waarom wij bij het genot van fterke wellust of van andere dingen, waarnaar wij fterk verlangd hebben, fpoedig weder onverfchillig of verdrietig worden. Het zou tegens de vrijheid of ligtfte werkzaamheid der vaste en vloeibaare deelen zijn altoos op eenerléie wijze hevig bewoogen of gefpannen te wezen. Menigmaalen fchijnt men zelfs tegens zijne ei« gen gewaarwording of neiging te handelen. Hier zijn oorzaaken en beweeggronden, welke onze vezelen naar eene andere rigdng ftemmen. Men zou in ftaat zijn zig met vermaak te dooden, offchoon het dooden tegens alle dierlijke neigingen aanloopt. Eene ingebeelde valfche eer° of een dweepig uitzigt op een gelukkiger toekoómende kan de vezelen en vogten in eene zekere fpanning brengen , waaruit een. verlangen naar zulk eenen ftaat fpruit, waartoe de zelfmoord een bevorderend middel is. Ptolomaeus moest de leer van de zaligheid maatigen, om het daaruit ontlproten kwaad van de.n zelfmoord tegen te werken. Wijn, Opium, Bernavi, Nepenthes en diergelijke dronken maakende dingen kunnen de bewooners van het warme Oosten in eenen toeftand brengen dat zij zig met vermaak wonden toebrengen, of in het vuur fpringen, of, dat het zelfde is, diergelijke dingen kunnen de vezelen en vogten in eene kwalijk geftemde neiging brengen. Men heeft fomwijlen van eene zaak zulke voordeehge begrippen, dat men alle zwaa. rig-  ï6 VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN* righeden vergeet, met welke zij verbonden -'s. Socrates, welken zijne Xantippe, zoo men zegt, zeer veel te doen gaf, was zoo zeer met de voortreflijkheid van den huwelijken ftaatingenoojmen, dat hij zijne huislijke kwellingen alle als kleinigheden over het hoofd zag. Hij hieldt nog op eenen zekeren dag zulk een roerende lofreden op den huwelijken ftaat, dat zijne toehoorers allenog in het zelfde jaar trouwden. Marctjs Aüreuus was zoo zeer door de zagtmoedigheid zijner gemalin vervoerd , dat hij zig nog in zijne fchriften als den gelukkigften echtgenoot prijst en in het geheel niet weet of weeten wil dat hij een der bekendfte hoorndraagers was. Daar zijn ook zedenlijke beweeggronden, wijzen van voor zijn beftaan te zorgen welke ons daartoe brengen om neigingen te uiten, die tegens de natuurlijke aanloopen. Menig een verheft den ongetrouw» den ftaat in goeden ernst en loopt ondertusfchen geftadig vrijfters en vrouwen naar. Lyserus predikt de veelwijverij en blijft zelf zonder Vrouw, waartoe hij ook werklijk ongefchikt is. Dikwijls verliest men zijne neigingen tot zekere dingen , terwijl 'er eene andere ftemming in de vezelen, of ook eene andere gefteldheid der vogten gekoomen is, hetzij door ouderdom, onrust, ziekten, of diergelijke. Men houdt niet meer van het gefchal der trompetten, of het gedruis der fimfoniën en geeft den zedigen toon van de fluit den voorrang. Men is door levenswijs of temperament geworden dat de Spanjaard door  AANGEN. EN OK'AANGEN. CEVVAVtWORniNGES. 17 door den invloed der luchtftreek is. De vrolijke gezellige mensch is, na lange vervolgingen, ziekten, of na eene verandering in zijne levens-, wijs, ernftiger of ftil en menfchenfchuuwgeworden. De oude verliest de drift naar het fchoane geflacht en wordt flegts door rijkdom geroerd. Hoe aardig was mijn katjen, toen ik het eerst enige maanden gehad had;het fprong, het fpeelde; zijn gantfche lijf was ligt en wakker. Hoe meer men het plaagde, hoe liever zulks het was. Welk onderfcheid heeft men enige jaaren daarna aan haar gevonden! Eene ernftjge kat, een ontevreden verdrietig dier loopt nu traag in het huis rond. Wij kunnen , na de afwisfeling des ouderdoms, van het fortuin, van den omgang met andere en na honderd diergelijke omftandigheden bewijzen van deeze verandering onzer neigingen, zeden, denkenswijze aan ons zeJven waarneemen. Deeze gewaarwordingen, namelijk, zijn natuurlijk gefehikt voor de rigting van flappe grove zenuwen entraagekoude vogten, andere voor de werkzaamheid van beweeglijke fijne vezelen en vloeibaarer warmer vogten. Men zal over het algemeen nog wel iets van den werkhjken toeftand der vaste en vloeibaare deelen bij deeze of geene foorten van neigingen met grond gisfen kunnen. Maar men tfient zig flegts met het algemeene te vergenoegen en niet tot m het geheimfte wezen der zonderling Uh. hncraficn te willen indringen. O ja] als gij met T dS*** we*e 200 8 op  18 - VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN, op waarfchijnlijkheid gegrond fchijnen , gediend zijt van harte gaerne; die kundt gij krijgen. Ik behoef flegts de tegenswoordige gefteldheid der vezelen en vogten bij verfchillende temperamenten, ziekten en ouderdom wat afzonderlijk te overdenken, zoo zal ik altoos ook nog wel wat theorie van de werklijke rigtïng der vezelen en vogten in de verfcheidenheid der neigingen kunnen bijbrengen. Maar men moet flegts, gelijk ik reeds te vooren gezegd heb, deeze zaak niet. zoo geheel tot het fijne willen drijven. Weeke, buigzaame, zagt gefpannen vezelen, vloeibaare warme vogten neigen tot vrije, ligte en fnelle beweegingen. Alles wat dan de levendigheid deezer beweegingen maatig bevordert is gefchikt voor den natuurlijken toeftand der vaste en vloeibaare deelen en teelt aangenaame en ongedwongen gewaarwordingen en handelingen. Daarom neigt de kindsheid en jeugd tot vrolijkheid, tot fpringen en dansfen; hetweliustigtemperament bemint liedjens, beuzelingen, het dansfen, vrolijkheid en offert de fchertfende liefde. De Franschman is levendig, praatziek; hij gaat fnel, zingt, fluit, bemint de meisjens, muzijken ligtvaerdigheid. Dit is alles overeenkomftig den natuurlijken toeftand zijner vaste en vloeibaare deelen. * Maar men zou integendeel tegens de nawui'lijke rigting der vaste en vloeibaare deelen in werken, als men het kind of den jongeling tot een langzaam ernftig gedrag, den wellusteling lot -onthouding, tot treurige handelingen, den Fsansch-  AANGEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. IQ Franschman tot eenen traagen gang , tot een^ phlegmatiek werk en, eer hij oud wordt , tot diepzinnigen ernst aanzetten wilde. . Diergelijke ligt gefpannen vezelen dulden gemaklijk dat zij nog wat meer gefpannen worden, maar zij vorderen rust en ontfpanning, zoo dra de fpanning der vezelen en de beweeging der vogten al te hevig was. Daarom kan het aangenaame van hevige gewaarwordingen niet lang duuren. Wanneer de vezelen dan "van natuur of door eene andere oorzaak te droog of te zeer gefpannen zijn, als de vogten te droog , te hittig en te fterk bewoogen zijn, dan is eene verdere fpanning of verhitting der vrije werkzaamheid der vezelen en vogten ondienftig, het is rust verkoeling, donkerheid, bedaaring enz. waartoe men meest geneigd is. De verhitte Oosterling bemint rust ea verflapping der zenuwen door opium ; de koortsachtige verlangt naar verkoeling ; een fterk geluid, een groot licht, onthouding van drinken , eene warme kamer zijn hem onverdraaglijk, wijl de buiten dat reeds overdreven fpanning der vaste en de beweeglijkheid der vloeibaare deelen daardoor nog fteeds fterker worden. Droefgeestige, prikkelbaare en drooge temperamenten beminnen de rust, defchemering, donke. re en treurige voorwerpen. Als de vezelen maatig gedrukt en de vogten .in hunne beweeging geftremd worden, zullen zij neigen om gaerne weder opgewekt en bewoogen te worden. Mijn arm, b. v. wasopeeB a ne  flO VAN NATUUR LlJKE NEIGINGEN, ne aderlaating enige dagen gezwagteld geweest, ik deed den zwagtel af en gevoelde eene fterke aandrift om mijnen arm te wrijven en te krabben. In de fchurft zal misfchien eene volfappigheid van eene waterige fcherpte de vezelen drukken en prikkelen of kittelen , en daar zullen kleine buisjens gevuld of gefloten zijn. Daarom is ons het krabben zoo aangenaam, wijl het de gedrukte vezelen vrijer maakt en de vogten die in buisjens ftil ftaan, beweegt. Eene drukkende volfappigheid in de teeldeelen vereischt ook diergelijke hulp. De vrouwen zijn de laatlle dagen voor het uitbreeken der maandlijkfe reiniging en de eerfte dagen na dezelve wellustigst, wijl die ftreek als dan meest met vogten opgevuld is. Den waterzugtigen doet het vermaak als zijn traag lighaam gewreven wordt. De Rus houdt door vuiligheid, koude en brandewijn de geheele week door zijne uitwaasfenving terug. Wanneer hij nu zondags 's avonds den omloop zijner vogten door het heete dampbad naar de oppervlakte des lighaams drijft en zijne huid 'er als een gekookte kreeft uitziet, zoo bevindt hij zig daar uitmuntend wel bij. Maar wordt hem nu deeze prikkeling ook lastig, dan werpt hij zig in de fneeuw en bevindt zig weder wel. Het wordt iemand over het algemeen eindlijk onverdraaglijk , als men de vezelen altoos van opgehoopte kittelende vogten drukken laat, of deeze drukking nog verder ver#ieeukrt. De warmte zet de vogten uit en ver* meer-  AANCEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. 21 meerdert derzelver grootheid en verbreiding (vo. /urnen) ; ook wordt de toevloeijing der vogten fterker daar warmte is ; daarom zal de fchurftige die zoo zeer vermijden. De onthouding maakt dat 'er zig meerder warme vogten in de teeldeelen ophoopen, daarom verzetten volfappige jongelingen en meisjens zig zoo zeer daar tegens. Warme baden, voedzaame en prikkelende fpijzen vergrooten de kwelling van volfappige weduwen en vrijfters, wijl zij de uitzetting en den toevloed der vogten vermeerderen. Bij koude of taaie vogten, flappe vezelen en fcragtlooze fpanning is het wel overeenkoraftigdezelve in ongeftoorde traagheid te rusten; maar egter zullen zoo wel de vezelen als vogten hunne werkzaamheid vrijer en beter kunnen oefenen , als 'er eene fterke prikkelende oorzaak op dezelve werkt. Daarom zijn zij ook tot duidlijker prikkelingen geneigd. De luie Afiatifche Turk geeft de luidrugtigfte muzijk de voorkeur. De Chinees, wiens oogen van het fterk helder licht en andere oorzaaken r» verzwakt zijn, bemint kakelbonte en heldere fchilderingen en veracht de bevalligfte gefchaduwde beelden; lieden van zulk eene gefteldheid van temperament beminnen den wijn en andere dronken maakende dranken wijl als dan de verrigtingen hunner vaste en vloeibaare deelen ligtst voortgaan. Men weet den 00 R'chtrch. PMU fur Ut Egijpt. & % Cki», f. I.p. 3o8 B 3  i* VAN NATUURLIJKE NEIGINGEN," het van de Eskimaux en andere opgebaarde Wilden. Hunne koelheid in het Venus-werk moet eerst door verhittende dingen en andere fterke prikkelingen werkzaam gemaakt worden. Zwakke vezelen , dunne of zwak bewoogen vogten en zoo ook weder dik en traag omloopend bloed is het eigen tot vreesachtigheid te neigen. Deeze fpruit meest uit het phijfiek gevoel van zwakheid van vezelen en van eenen traagen bloeds-omloop. Men vertrouwt het zig bijna niet die fpanningen uittehouden, die tot kloekmoedige onderneemingen nodig zijn. Beevende zwakke beweegingen, kragtlooze verftijvingen zijn meer met haar overeenkomftig dan heftige fpanningen. Men heeft daarentegens bij gefpannen fterke vezelen, bij eene fterke beweeging van zwaare en warme vogten een tegenover, gefteld gevoel van fterkte, werkzaamheid en aanhoudendheid. Men is kloekmoedig, ftout, een waaghals. Zwakke zullen door verhittende dingen een wat veranderd zelfgevoel en grootere kloekmoedigheid aanneemen , wijl hunne vezelen daardoor eene andere fpanning en de vogten eene vrijer beweeging verkrijgen. Van de analogie deezer algemeene neigingen zal men tot de fijnere Idiofyncrafieen, Antipathieen enz. kunnen befluiten. Het moet eene fijner voor ons verborgen gefteldheid derzenuwen zijn, die maakt dat ons de werking van zekere uitwaasfemingen of andere dingen onverdraaglijk is, dat wij eene aanhoudende werking van zekere voor»  AANGEN. EN ONAANGEN. GEWAARWORDINGEN. 23 voorwerpen haaten, en andere beminnen of dezelve langer wenfchen te genieten. Het is iets bijzonders in de rigting der vezelen en vogten voor hetwelk de uitwaasfemingen eener kat tegenftrijdige en onovereenkomftigeveranderingen veroorzaaken, waardoor men den reuk en de tegenswoordigheid van dat dier niet verdraagen kan. Uit hetgeen van algemeener neigingen bekend is kan ik enige waarfchijnlijkheid voor mijn gevoelen haaien. B 4 VAK  2* VAN DE MEDEDEEUNG VAN EIGENSCHAPPEN VAN DE MEDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN, VAN ZljEL EN LIGHAAM. ]Vïen meent van eeuwige tijden her bij menfclien en dieren waargenoomen te hebben dat zekere eigenfchappen van lighaam en ziel zig van den eenen op den anderen voortplanten. Daarom wil men meest eene gelijkheid xusfchen kinderen en ouderen opgemerkt hebben. Non procul a proprio ftipile poma cadunt. De wijze deezer mededeeling kan phijfisch of zedenlijk zijn. Onder de phijfifche klasfe reken ik alles wat door eenen natuurlijken invloed inde vaste of vloeibaare deelen eene geneigdheid tot zekere eigenfchappen of werklijke ziekten ver* oorzaakt. Hiertoe behooren aanfteeking, overerving enz. De zedenlijke invloed beftaat in navolging, omgang, opvoeding enz. Van den zedenlijken invloed geldt de wel bekende aanmerking. A boye majori discit ar are minor. ook past hier het fpreekwoord: Een gek maakt meer gekken Alie dingen laaten zig beter onderzoeken als men  VAN ZIEL EN L! G HA AlU. ■&$ men haar alleen onder handen heeft. Alle phijfifche en zedenlijke invloeden zullen zig duidlijker laaten daar Hellen, als men den eenen na den anderen in oogenfchouw neemt. Wij neemen dan voor eerst de phijfifche onder handen, waar onder overerving van moeders lijf af, aanfteeking door kusfen, bijflaap, aanraaking enz. geteld worden. De geërfde eigenfchappen zuI-> len de eerfte ontleed worden. Menigmaal weeten de Geneesheeren het ding zeer fchoon uit malkanderen te zetten. Zij maaken eene onderfcheiding in de zaak en zoo moeten zij het altoos ten minsten aan eene zijde treffen. Gefteld dat een fchrijver ons de gefchiedenis van enige erfziekte verhaale, en een ander derzelver beftaan of mogelijkheid geheel loochene, zoo kunnen ons geneesheeren uit de Pathologie een vereeniging" middel aan de hand geeven, dat uit de verdeeling der oorzaaken van ziekten genooraen is. De verwijderde ziekte oorzaaken verdeden zij in voorbereidende, praedis. ponentes, antecedentes, vel vpwHpvuu en in gelegenheid oorzaaken, praincipientes, occafionales tc*T«eTtxMi. Beiden te zaamen genoomen geeven de naafte oorzaak van de ziekte of de ziekte zelve. Als ik u nu verhaal dat ouders , die de jigt hebben, hunnen kinderen ook weder deeze ziekte mededeelen, zoo verftaat zig dat flegts zoo verre dat zulke kinderen eene voorbereidende oorzaak der jigt , namelijk eene geneigdheid der vaste of vloeibaare deelen met zig ter waereld B 5 bren.  Z6 VAN DE MeDÈÖEÉLING VAN EIGENSCHAPPEN brengen, welke ziekte hierop tot ftand zal koomén, zoohaast'er nog eene gelegenheid oorzaak, afo ziiure fpijzen 1} misbruik van den wijn, van venus, waaken, ftüdeeren enz. bij gekoomen is. Gij kunt ffaij dan niet aanftonds befchuldigen van eene onwaarheid gezegd te hebben, als gij werkJijk kinderen kent die de jigt van hunne ouderen niet gekregen hebben. Het zal, namelijk, aan eene werkzaame gelegenheid oorzaak ontbrooken hebben. Dus zou men hetgeen van de mededeeling van èrf-ziekten en gemoeds-neigingen zal gezegd worden eigenlijk van de voorbereiding of aanleg tot zekere ziekten moeten verdaan. - Daar zijn egter ook eigenfchappen, daar men meer dan eene bloote voorbereiding in ziet. Menig jong paerdjen erft de zwakke oogen, den kop, de traagheid of levendigheid zijnes vaders, zonder dat het in zijn leven de eer gehad heeft hem perfoonlijk te leeren kennen. Als men ftelt dat de Mooren noch, volgens het gevoelen van eenen Labat \ Lumilla en andere nieuwere godgeleerden, in regte linie van Caïn afdammen, noch ,ï volgens hetgeen oudere godgeleerden Hellen, van eenen Chus, Ismael of van Cancan zijn, ndch, gelijkAtkinsdenkt, een eigen gedacht van menfehen uitmaaken, zoo zal men aanneemen dat de luchtftreek en de levenswijs dat alles veroorzaaken wat tot de eigenfehap van eenen Moor behoort, Ondertusfchen brengt doch deeze invloed der luchtftreek en der levenswijs hij de zwarte of bruine menfehen eene zwarte of brui-  van ziel en lighaah. bruine gefteldheid van het zaadvogt, misfchien van de mergachtige zelfftandigheid, van hetklieren vogt enz. te weeg, welke niet zoo ligt weder uitgeroeid wordt. De vader deelt deeze ge« fteldheid der vogten aan den zoon mede; hij teelt nog zwart-bruine kinderen, als hij zig in Europa met blanke vrouwen vermengt en eerst het vierde gedacht wordt den Europeaanen volkoomen gelijk. De Regeering-Raad Medicus loochende eens dat 'er erf-ziekten waren De zoon, zeide hij, zal de ziekte zijns vaders erven, als hij de levenswijs zijns vaders aanneemt. Niet anders dan eene aangeboren zwakheid liet hij voor eene erf-ziekte van een kind gelden. Ik weet egter niet of deeze ftelling bij overgeërfde drooge fchurft, uitdag en andere gebreken toereikende zal zijn. De levenswijs des vaders, welke het kind navolgt, zal eene gelegenheid-oorzaak verfchaffen dat het kind des te eer die ziekte krijgt, waartoe het eene erdijke geneigdheid heeft, zonder dat men het eene bijzondere overgeërfde voorbereiding der vaste of vloeibaare deelen tot die zelfde ziekte weigeren kan. Morgagni fpreekt van erflijke beroerten (c), fteen , braaking niet (*) Recherch. Phil. far les Americains, T. I. pag. 228. W Sammlung yon beoliachtungen aus den arzneywisfenfchr.ft, R E. S. 744, u. 1. w. CO De Sed. & Cauf. Morh. Epijf. IV. 2, ff 20. 00 Ep. ir, 2 a? 3.  S8 VAN DE MEDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN met eene bijzondere gefteldheid van de maag, de gal-blaas, het Al vleesch («> Zal niet bij een mensch het brein door overerving eene neiging tot beroerte, de maag eene zoodanige gefteldheid dat zij ligt tot braken koomt, nebben kunnen verkrijgen, even gelijk menig kind den neus, de oogen, of de kromme beenen van zijn' vader erft? Daar koomen zeekerlijk nu nog gelegenheid-oorzaaken bij, die het erflijk kwaad volkoomen maaken ? en in alle geval is het beste behoedmiddel tegens erflijke ziekten dat men eene levenswijs kiest, die het tegengeftelde van de levenswijs onzer ouderen is. Op deeze wijze zal ten min» Hen de helft van de ziekte oorzaaken (namelijk de gelegenheid-oorzaaken caufa occafionales verhoed worden. Het is eene bekende waarneeming dat ouders, die kroppen of gezwollen klieren als eene overerving medegebragt hebben, gemeenlijk weder kinderen teelen, die met dit euvel befmet zijn. Daarvandaan zijn 'er geheele ftreeken, daar bijna alles kroppen heeft. Quis tumidum guttur miratur in Alpibusi Men kent een volk in Indie (J>), zekere inwooneren van Tirol en de Alpen enz., die meest ; alle ia) Ep. Pït. (i) In het Gebergte der Cordeliires, Z. Recherch. far hsAmer. $. i;9 aiu^St.  VAN ZIEL EN LIGHAAM. 37 De eigenfchippen van het fpeekzel moeten dan nok nog in aanmerking genoomen worden, als men de werking van het kusfen volkoomen wil opgeeven. —"— yunguntque faTivm O ris & infpirant présant es detUibus ora. Gezond fpeekzel heeft heelende en oplosfende goede eigenfchappen zoo dat wij het niet zonder nadeel verfpiilen. De Indiaanen weeten'er meer gebruik van te maaken. Zij bereiden hunne dionken maakende dranken zoo, dat oude wijven, die geene tanden meer hebben, de maïs-korrelen kaauwen en het vogt met haar fpeekzel in een aarde vat fpuuwen en met eenczagte warmte tot een kostlijk bier laaten kooken. Zoo heerlijk drinkt men in Brazilië en op het eiland Formofa. •— Proficiat. Als het nog fpeekzel van gezonde meisjens ware! Hoe veele oorzaaken zijn 'er nu niet die het fpeekzel fcherp en fchadelijk maaken kunnen? Als men zig lang van fpijs onthoudt, wordt het fpeekzel fcherp, ftinkend , uitbijtend. Tschirnhausen hadt drie dagen gevast, zi ne tanden waggelden, de mond was vol fcherp fpeekzel «n deedt hem pijn als hij eeten wilde. Ik ken iemand, dien men in de klieren agter de ooren infnijdingen gemaakt hadt, daar loopt nu geftaéig fpeekzel uit, meest op den eetenstijd; het C 3 bijt  38 VAN DE MEDBDEEUN6 VAN EIGENSCHAPPEN bijt en maakt rood als het niet afgewasfchen wordt. Daar koomt prikkeling op die plaatfen als men bet door pleisters of iets anders terug wil houden tïij lieden, die de jigt hebben, is het fpeekzel menigmaal kalkaartig geworden ; het vormde fteentjens en voerde in zekere ziekten wormtjens in zig. De kwik zal ook misfehien de kragt hebben om de eigenfehap van het fpeekzel voor altijd te bederven. Ik kenne zekere heeren, die, na het gebruik van kwik, altoos een bedorven vuil fpeekzel hebben en daardoor, ondanks al het rijden en andere beweegingen, tot winden en kolijk neigen , wijl hun fpeekzel niet tot het werk der fpijs verteering dat oplevert wat van hetzelve gevorderd wordt. Ik gaa die geweldige veranderingen des fpeekzels voorbij , welke geneeskundigen bij boosaartige dieren en menfehen willen waargenoomen hebben, het zou zelfs vergiftig geworden zijn, het zou razernij en watervrees veroorzaakt hebben. -— Genoeg! het is geene onverfchillige zaak welk fpeekzel door kusfen tot ons gebragt worde. Een Duitfcher onderhieldt een meisjen en moest enige dagen van hüis; in dien tusfehentijd hadt een Italiaan het meisjen naar ziggenoomen. De Duitfcher kwam t'huis, klopte den Italiaan te deeg af en nam zijn meisjen terug. Maar ongelukkige Italiaan! hij kwam bij mij, verhaalde mij dat het meisjen eene zweer aan de tong gehad hadt en dat hij daarop even zulk eene zweer ge-  VAN ZIEL EN LICHAAM. 39 gekregen hadt, wijl hij haar zoo ijverig gekust hadt; men hadt hem de zweer met lapis inferna* lis doen drongen; Maar nu hadt de arme gekuste en afgeklopte man pijn in de geledingen en venerieke vlekken over het gantfche lighaam. Wij kunnen de uitwaasfemingen van andere menfehen door de opflurpende vaten in eene tamelijke menigte in ons lighaam krijgen. Als dan veroorzaaken zij werkingen naar de verfcheidenheid haarer eigenfchappen. Zij zullen meerdere of mindere werkingen op ons lighaam doen, als onze vogten of vaste deelen reeds eene behoorlijke voorbereiding hebben. Wjj heb. ben eene aangeboren neiging om de kinder-pokken te krijgen, de uitwaasfemingen van eenen zieken deelen ons fpoedig deeze ziekte mede. Maar gefteld dar men onze vloeibaare of vaste deelen door de natuurlijke of ingeente pokken reeds deeze neiging benoomen nebbe, zoo kunnen wij zieken, die de pokken hebben , bezoeken, zonder vrees van aangeftooken te zullen worden (c). Op even deeze wijze kunnen kwaadaartigekoortfen, venerieke en honderd andere ziekten altoos dengeenen , wiens lighaam reeds eene zekere voorbereiding heeft, eerder of erger aanfteefcen- Ik : ,■ (a) Hofmann zou zeggen: door de pokUioorts zijn depok-klle? sen reeds uilgezworen. Een ander zou eene oveigeëifde fiegtegeftcTdheïd der vog;en of vaste deden doöï ingeente of natuurlijke pok-koorts hebben laaten verdelgen. C 4  4© VAM DE MBDEDEEUNG VAN EIGENSCHAPPEN Ik heb iemand gekend, die terftond na eene onzuivere bijflaap chankers kreeg; een ander kreeg terftond bij de minfte onzuiverheid eenen druiper, zelfs als niemand anders bij het zelfde vrouwsperfoon eenen gekregen hadt. Andere kreegen 9 na alle buitenfpoorigheden met onzuivere meis» jens, niets, daar veelligt bij hen de huid of de vaten niet tot opflurping gefchikt waren, of daar 'er veelligt juist eene tegengeftelde gefteldheid in de vogten plaats hadt. Zoo ben ik uit ondervinding overtuigd dat het wasfchen met venetiaanfche zeep, waarin lapis caufticus en veelligt andere alcalia opgelost zijn , voor de aanfteeking behoedt. Adriana Lamperta , eene oude vrouw, zegt Tuwius (a) deelde haare meid de borst kanker mede en beiden ftierven zij 'er aan. Hemzelven veroorzaakte het bezien van een ftinkend kanker-gezwel eene fterke flaauwte, en zulk eene boosaartige verzweering in den hals, dat hij niet alleen kwik, maar zelfs fnijdende werktuigen moest gebruiken. Daar is dikwijls ook eene bijzondere bereiding van de aanfteekende ftof nodig, eer zij ons de ziekten veroorzaakt. Men weet dat de warmte, de koortshitte enz. het pok-fmet der andere giften meer aanfteekend maaken; de uitwaasfemingen van eenen fchurftigen worden in de warmte van het bed aanfteekende; buiten het bed deelt (/t) V, Tuupii Obfervatlenis Ui. IV. CV?. VII.  VAN ZUL SN LIGHAAM, 4? deelt deeze ziekte zig flegts door aanraaking mede. Rondelet, zegt Forest f», opende bij zijne leerlingen de lijken van menfehen, die aan de pest geltorven waren, zonder befmet te worden. De kragt der uitwaasfemingen wordt door het bijflaapen van jonge gezonde meisjens bevestigd. Men krijgt kragten, wakkerheid en gezonde vogten van deeze heilzaame bijflaapen, ten miniten als zij van ons geen kragten beneemend werk begeeren en voor zoo verre het ook waar is dat men van Koning Dwid verhaalt. Eigen waarneemingen heb ik daarvan niet. De uitwaasfemingen van gezonde kinderen zijn een levens-balzem voor de oude lieden; maar die der oude lieden kunnen de arme kinderen bleek en ongezond maaken- Cheyne zegt zwaklijke lieden moesten wel zorg draagen dat hunne dienstboden, hunne kinderen, degeene bij wel» ke zijflaapen, en alle degeene, die hen naderen, bij welken zij op den duur woonen, welker dampkring zig met de hunne verme»gt, zoo veel het mogelijk is, zuiver, gezond en zindelijk zijn, Zij moeten deeze zorg uit liefde tot hunne eigen gezondheid draagen en die onzuivere O) Oifery. L. VI. Obf. 28. p. 188. (&) Regies fur la fanté & far les moyens ie prolonger la vai traduit de CAnglois ie Mr. Chetne, ütël. ia Mtd. Vc. i Urujtef. lesi7a7,p. 13. c5  42 VAN ÉE MEfiEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN vere lieden van zig verwijderen» tot zij zindelijker ziin. Op even dezelfde wijze fchaaden ook onzuivere vertrekken, vogtige bedden, vuil linnen, klederen , die men altijd aan het lijf draagt enz. Men zorgt voorwaar ook hoofdzaaklijk voor de gezondheid als men het voor zonden tegens de betaamlijkheid acht, wanneer men zoo morsfig in zijn huishouden is, als de fteden, ftraaten , huizen van vuiligheid rtinken. Steden en dorpen worden gezonder hoe meer de politie voor de zindelijkheid zorgt. Eene moeder kan nog op bijzondere wijzen bet kind zekere ziekten of neigingen mededeelen, z?j voedt het in de lijfmoeder van haare vogten : fret zal de hevigheid van haare lusten en hartstochten gevoelen; zij geeft het melk uit haare borsten; zij voedt het en trekt het op; alle dingen, die op de gezondheid en het karakter van bet kind onmogelijk onverfchillig kunnen genoemd worden. Eene zwangere vrouw te Deventer , verhaalt Tülpius a) at, voor haare bevalling, veertien honderd haringen, zonder haare gezondheid te benadeelen. Zij kon in het vervolg haare lust naar gezouten fpijzen niet maatigen. Het kinef-, -Zégt hij, verlangde fchreiende'naar haringen — 15 verftaa mij juist niet op het huilen van eerstgeboren kinderen welk haringen beduidt, maar eg- O) Ohferv. La. II, Cup. XXIF.  VA» ZIEL EN LIGHAAM 43 egter kunnen de vaste en vloeibaare deelen van het kind door de gefteldheid der moederlijke vogten zoo geftemd geworden zijn, dat het geftadig eene bijzondere begeerte naar gezouten dingen te kennen gegeeven heeft. Over het algemeen moet de leefregel der moeder invloed hebben op haare vrugt. Het maakt een onder* fcheid of men verkoelend, verhittend of ruuw voedzel krijge. De vogten der moeder worden hierdoor veranderd en die van het kind zullen zig naar de gefteldheid der moederlijke vogten wijzigen. De hartstochten maaken naar haaren aart eene bijzondere beweeging in vogten en vaste deelen. Deeze beweegingen worden menigvuldiger en eindelijk tot eene gewoonte, hoe meermaalen zulke hartstochten ingevolgd worden. Men weet ook dat zelfs eene oorfpronglijke gelleldheid des lighaams ons deeze of geene hartstochten eigen maakt. Zou deeze gefteldheid der vaste en vloeibaare oeelen ook niet van de moeder op de tedere vrugt voortgeplant worden? Weet men niet dat de kwaadaartige moeder een haastig dogterken ter waereld gebragt heeft ? Men kent ganfche familieè'n, die alle trotsch , dom, verliefd of gekken zijn, Ik heb eene moeder van een zeer verliefd temperament gekend , die even zulke verliefde dogters teelde. Eene van deeze was geheel zonder de moedermelk:  44 VAN DE MBDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN melk opgevoed en hadt egter even zoo veel temperament als de andere. De bijzondere vormingen van de vrugt, welke van de lusten der zwangere vrouwen , van lïaare buitenfpoorige verbeeldingkragt, van het aanraaken haarer leden als zij fchrikken en diergelijke zouden koomen, zijn door groote geneeskundigen onder de fabeltjens gerekend geworden. Eene zwangere vrouw, zegt Tulpius wilde eene druif van eene tros plukken. Het wierdt haar geweigerd. Haar kind hadt handen met druiven, in plaats van vingeren , die aan dunne fteelen hingen. Diergeli ke hiftorietjens kunnen nu wel, met verlof van den Heer Burgemeester en Doctor, fabeltjens zijn. De zaak ïs ondertusfchen nog niet volkoomen uitgemaakt. De waarneemingen en gevoelens der natuurkun. dïgen Hemmen nog niet geheel overeen of de lusten der moeder aan het lighaam van het kind bijzondere dingen konnen te weeg brengen dan niet. De vrouwen verhaalen ondertusfchen iemand zoo veele van die dingen, dat men niet weet wat men gelooven zal. Ik zal dan dit Huk van mededeeling nog onaangeroerd laaten, tot de zaak zal uitgemaakt zijn. De moeder melk is ook een vogt, dat, waarschijnlijk, op de eigenfchappen en gezondheid van 00 ik uv-  VAN ZIEL EN LICHAAM. 4; van het kind eenen grooten invloed heeft. Ik wil hier geene phyiiologifche les geeven, hoe de melk bij de moeder voortgebragt en afgefcheiden worde- Men weet dat zij het eerst voedzei van het kind is , doch dat door elke hartstocht en verkeerde levenswijs der zoogende veranderd en het kind nadeelig wordt. Men leeze het geen Rosenstein in zijn voonreflijk werk over de ziekten der kinderen omtrent de levenswijs en gefteldheid der minnen herinnert. Het zoogen der kinderen is ook altoos eene bezig, heid geweest, waarop deUuden veele oplettendheid aangewend hebben. De Romeinen heiden eene Godin , Rumina , die over de zuigende kinderen gefteld was. De vouwen deeden haar. veele offerhanden, om haare borsten gezond eo vol te houden, zij droegen haar beeld aan haaren hals. Een der Gracchi kwam naar Rome om zijne nabeftaanden te bezoeken. Hij bragt zijne moeder eenen zilveren gordel en zijne minne eenen gouden hals ring mede. Toen zijne moeder zig daar over geftoord toonde, zeide hij: Gij hebt mij Jlegts negen maanden in het lighaam, gedraagen, maar de minne heeft mij drie jaaren met haare borsten gevoed. Melk , die geftadig door hartstochten der moeder of door eene wanordelijke levenswijs veranderd wordt, moet noodwendig een zwak, prikkelbaar lighaam bij het kind veroorzaaken, In dit opzigt is het voor de kinderen altoos eene  4^ van de medébeeling van eigenschappen eene weldaad, als zwakke teêrgevoelige dames hun eene gezonde fterke minne geeven. De Dame is gevoeliger en meer aan ziel-kwellingen blootgefteld dan eene ruuwe boerin, die, als zij goed eeten en drinken heeft, wijders door geene zorgen gekweld wordt, De Dame heeft veel meer gelegenheid om te verfchrikken, zig te ergeren, boos te worden, verliefd te zijn, heete en andere nadeelige fpijzen te gebruiken, laat in den nagt opteblijven, haar zwak lighaam fteeds meer en meer te verzwakken enz. alle omftandigheden, waardoor de melk veranderd en flegt wordt. Dorp-doétors en dorp-predikanten, die dagelijks tegens de gewoonte van minnen te neemen uit volle keelen fchreeuwen, ontbreekt verder niets zoo zeer als gezond verftand, befcheidenheid en menfehen kennis. Laat men de tedere dame haar weinigjen verflensten boezem tot fieraad laaten behouden en laat men haar niet nog vergen haar zwak lighaam geheel in den grond te helpen, om eindelijk even zoo zwakke kinderen ter waereld te brengen, Levret praat zonder grond , als hij beweert dat 'er daarom meer kraamvrouwen in fteden dan op het land fterven, omdat de eerste haare kinderen niet zelve zoogen. Men zegt, eene kraamvrouw krijgt melk in de borsten, die, als zij niet uitgezogen wordt, zig hier of daar nederzet en fchade aanregt. Men noemt dit depot laiteux, metaftafis laëlis &c. Men moest egter ook bedenken dat eene zoogen»  VAN ZIEL EN LIGHAAM. 47 gende vrouw nog meer melk inde borsten krijgt, die eindelük door het fpeenen van het kind, teruggevoerd kan worden en fchade veroorzaaken. Het zuigen wekt den toevloed der melk op en maakt dien tot eene gewoonte Met het uitzuigen der melk verliezen zij ook de kragten, welke de zoogende alsdan door veelvuldige , dikwerf ondienftige fpijzen zoekt te herftellen, waar door dan ook dikwrls kwaade fpijsverteering of liegt voedend fap bij zwakke veroorzaakt wordt. Men heeft integendeel waargenoomen dat niet alle kraamvrouwen melk in de borsten krijgen en , al' koomt zij 'er in , kan zij aller gemaklijkst door den nog aanhoudenden kraamvloed (tochiis fluentibus. uit het lighaam gedreven worden, als zij in het bloed zoude teruggevoerd zijn. De overeenftemming van den kraamvloed met dien der borsten is buiten dat bekend. Dé weg tot uitdrijving der melk is ook bij eene kraamvrouwzoo wel door het zweet als door den floelgapg ligtst. Haare melk is dunner en dus ligter wegtehelpen dan die --'an eene zoogende. Hoe zeer het prikkelen der borsten de toevloei. jing der melk bevordere. blijkt daaruit dat men melk van eenen bok, van mannen en maagden verkregen heeft. Een meisjen van vijf jaaren wilde, zoo zij zegde, geduurig haare pop te zuigengee» ven. Zij gaf haar altijd de flinker borst en wreef en trok'er zooveel aan , dat zij eindelijk zoo volkoomen wierdt als bij 'menige vol was fene. Het te-  48 VAN DS MEDEDEEUNG VAN EIGENSCHAPPEN tepelfïe-i was" duidlijk en de borst opgezwollen. Het kind ontdekte eindelijk dit ongemak en hadt hev nog in haar twaalfde jaar, toen het als kostjuffer in een klooster kwam. De zuigeling wordt menigmaal tot den dood gepurgeerd als de minne een purgeer middel genoomen heeft; hij wordt ongezond, als de melk zuur of gebrekkig is. Enige uuren na het eeten zal de melk best om te zoogen zijn. Boerhavb zag een adelijk jongetjen, dat bij eene gezonde minne de gruwelijkfte ftuipen kreeg, omdat, gelijk hij befpeurde, de minne dronken was. Hij denkt dat veele kinderen van voornaame lieden daardoor bedorven worden, omdat de minnen brandewijn of andere heete dranken neemen en den kinderen kort daarop te zuigen geeven. Hij wil dat de min agt uuren wagten zal, eer zij het kind de borst geeft, als zij een purgeer-middel, fterk bier, zuure en andere zwaare fpijzen gebruikt heeft. Denklijk is niet alles waar wat H£Quet verhaalt. Een Spanjaard liep als een hen, omdat hij met de melk van eene hinde gezoogd was. De neiging, welke Cyrus hadt, altijd listig te Zijn, en te verrasfchen, zou daarvandaan gekoomen zijn dat hij met de melk van eene teef was gevoed geworden. De wreedheid van eenen Parjus zou van de melk van eene beerin gekoomea zi;n. Hen monnik kon zig niet onthouden van altijd te dansien en te fpringen, omdat hij dot r eene  VAN ZIEL. EN LIGHAAM. 49 eene geit gezoogd was Men zal ondertusfchen niet kunnen ontkennen dat de eigenfchappen der melk oorzaak zijn kunnen waarom deeze ftemming der vezelen en gefteldheid der vogten eerder dan eene andere in het teder kind veroorzaakt wordt en waarom het dus eerder deeze dan geene geneigdheden kan verkrijgen. De Sicyoniers gaven het kind de borst bij maanefchijn, de Egyptenaars bij zonnefchijn, de Chaldeêrs bij het fchemeren van het vuur. Zij geloofden zeekerlijk dat de melk voor het kind des te heilzaamer worden moeste als de glans van de maan, of het licht van de zon op de borst gefchenen hadt. Zij moeten dan ook reeds een onderfcheid in de melk of derzelver verfchillende werkingen op de kinderen vermoed of waargenoomen hebben. De Mauritaniers legden zekere amuletten of beelden, die zij van hunne afgoden-priesters kreegen, op het gezigt van het kind, als het gezoogd wierdt' Men heeft dan met opzigt tot de gezondheid en het toekoomend karakter van het kind op niets zoo zeer acht te liaan als op eene gezonde goedgeaarteminne. Titcjs, Vespasianus zoon, was den meesten tijd zijnes levens zieklijk, om dat hij in zijne kindsheid aan eene zieke minne was overgegeeven geworden. Arietna, gemalin des Keizers Odoacrus, liet voor haar zoontjen eene zeer uitgeleezen minne uit Pannonie koomen De Keizer wist de fchoone minne zoo in waarde te ly'Deel' D hou-  ,50 VAN DE MEDEDEEL!NG VAN EIGENSCHAPPEN houden, dat hij daarop drie zoonen na elkandeïen bij de minne en geen eenen meer bij de Keizerin teelde. — Ziet gij wel dat 'er voorheen ook reeds lieden geweest zijn, die op de keus en waarde der minnen zagen! Men zou misfchien de min nen kunnen misfen, als het geen Pollio in heitweede boek van de opvoeding der kinderen fchrijf't gegrond en altijd uitvoerlijk ware. Hij zegt dat de ouden eene foort van buis hadden, waaruit zeer witte en goede melk vloeide, als men haar open iheedt; met deeze melk hadden de vrouwen haare ;kinderen opgevoed, Daar is, naar mijne gedagten, nog eene wijze van mededeeling, die veelligt aanmerklijker is dan men gemeenlijk gelooft. Ik meen den bij llaap. Men heeft uit deeze gemeenfchap niets dan de venus-ziekte afgeleid , terwijl veelligt veele ziekten en andere veranderingen daaruit haaren oorfprong hebben. Voor mij is het ten minften zeer waarfchijnliik dar eene ongezonde vrouw den man, en de zieke man de vrouw door het bijflaapen fchadelijk kan worden. In een heet land, daar alle buiten den omloop gebragte vogten eer bedorven worden, was hetindedaadeen& wijze wet van Mozes, dat de man zig nog enige dagen na het opnouden van de maandltonden van het bijflaapen onthouden, en de vrouwen zig eerst baaden moesten. Alle wilde volkeren van de Nieuwe Waereld onthielden zig vaq het bij -  VAN ziel en lighaam. 51 ilaapen ten tijde van de maandlijkfen vloed, misfchien omdat zij 'er iets fchadelijks van vreesden. Het is bebchlijk dat men voorheen van het bloed der maandlijkfe zuivering verhaald heeft, dat misfchien nog meest van de Arabieren , en laater van Theophrasttjs Paracelsusen andere dweepers zijnen oorfprong hadt. Mén dagt dat eene vrouw op dien tijd enkel door haare aannadering wijn en azijn bederven, ja. dat zij bijna vergiftigen konde, enz. Het is ondertusfchen echter toch voorzigtig als men de vrouw niet nadert tot deeze zuivering volkoomen over is. Men weet dat het bloed in deeze ftreek zéér bederft, hetwelk men aan eenen lelijken reuk kan befpeuren; daar volgt ook gemeenlijk nog na het bloed een bedorven vogt , van hetwelk het manlijk lid kan inzuigen. Ik heb prikkelbaaré hijpochondristen gekend die eindelijk hunne gezonde fterke vrouwen eene' diergelijke zenuwziekte ingeënt hebben. Een man, die zelfs geen wijn-zuiper was, neigde tot fcherp bloed , was puistig in het aangezigt. De vrouw kreeg geene kinderen, maar zij is eindelijk ook met fcherpe vogten bezet en puistig, fchoon in eenen minderen graad, geworden. Een verliefd man woonde op eene vogtige plaats en kreeg eene koude koorts. Hij wierdt naar zijne vrouw gebragt, die op éene andere plaats eene gezonde wooning en eene gantsch andere levensD 9 wijs  53 VAN DE MEDEDEELINS VAN EIGENSCHAPPEN wijs hadt. De vrouw was zwanger, zij kreeg nu, agt of veertien dagen na dat haar man bij haar gekoomen was, dezelfde konrts, zonder dat iemand anders op die plaats die hadt. Meer dan eens heb ik jigt-ziekten van den man op de vrouw en van de vrouw op den man zien overerven. Maar veelligt was deeze jigt-ziekte van eenen venerieken oorfprong, of misfchien is de veIius-ziekte in het geheel niet anders dan eene ontaarte jigt ziekte. Zoude men nu diergelijke verfchijnzelen niet met enigen grond van denbijJlaap ontleenen kunnen ? Behalven bet zaadvogt zweet 'er nog altijd eene zekere vogtigheid uit klieren of buisjens, die be • dorven kan zijn en de vrouw fchadelijk worden kanEen man , die lang eenen venerilchen druiper gehad hadt, van welken hij nu meende geneezen te zijn, (liep enige nagten bij eene zuivere, maar hittige vrouw, zonder het zaadvogt ter .behoorlijke plaats te brengen en hadt haar egter eenen zeer flegten venerieken vloed medegedeeld. Een ander deelde eene zuivere juffer de chanker mede, van welken hij lang geneezen was. Het is eene bekende waarneeming dat fomwijlen mannen bij vrouwen , die eenen niet venerieken witten vloed hebben, eene foort van druiper bekoomen, die gemeenlijk maar korten tijd duurt en dien ik enige maaien door eene menigte zuur water met of zonder melk heb zien genee-  VAN ZIEL EN LIGHAAM. 53 neezen. Maar wat is thans in Heden gewooner dan vrouwen, die den witten vloed hebben? Ik ken eene longenteeringachtige vrouw, die met eenen jongen bloedn'iken , maar gezonden man ge rouwd was. De goede man erfde de longteering en fherf eer dan zijne vrouw. Zij trouwde met eenen anderen. Hij was een goede, dikke, gezonde bengel, maar onmagtig in hetvenuswerk, het welk de aanloenli ke vrouw niet wei* nig kwelling veroorzaakte. De bedaarde man bevondt zig daar egter onvergelijklijk wel bij; hij (liep goed en hadt goede eetlust en een voor het overige geheel gezond lighaam, hij liet nu zijne zieke vrouw zig alleen naar het graf hoesten, maar hij ftierf egter ook kort na haar. Zoude men niet mogen gisfen dat het menigvuldig pleegen van het venus werk bij den eerften man de aanfteeking veroorzaakt hebbe? Want ook de tweede was ten minnen bekwaam om te kusfen of gekust te worden, offchoon het misfchien niet met zulk eene heete drift als bij den eerften gefchied zal zijn. Veelligt wierdt ook bij den tweeden de aanfteeking belet, omdat hij niet met zijne vrouw in een bed Hiep. Een andere gezonde man was met eene teeringachtige vrouw gehuwd. Zij ftierf na enige jaaren. Hij had al zijn leven eene zwakke borst en neiging tot zinkingen. Gefteld nu dat veele deezer mededeelingen 3 meest  54 VAN DE MEDEDEEUNG VAN EIGENSCHAPPEN meest uit andere oorzaaken kunnen fpruiten, namelijk uit uitwaasfemingen, kusfen of wat het zij, zoo zal egter voor eenen iederen eerlijken man, wien zijne gezondheid ter harte gaat, mijn raad niet ondienftig zijn van, in het verkiezen van eene bed-gezellin, op een gezond lighaam te letten , of ten minflen eene zieke vrouw minder dan eene gezonde te genieten. Daar worden onzuivere deeltjens aan het lighaam medegedeeld, daaruit fpruiten veranderingen in onze vogten en vaste deelen en hieruit eene verandering in hartstochten, geneigdheden, eigenfchappen. Hier moet egter weder herinnerd worden dat altoos diergelijke ziekten den eeneneerder dan den anderen medegedeeld worden. Een jong, volfappig, hittig man erft ook ligter de venus-ziekte dan een oude of koude phlegmatieke. Ook kan een lighaam eerder voorbereid zijn zig deeze of geene gefteldheid der vogten te laaten mededeelen, gelijk ik boven reeds aangemerkt heb. Van algemeen aanfteekende ziekten zal ik hier niet fpreeken. Het is niet nodig iemand te zeggen dat de Egyptifche Elephantiafis zig in Italiëvan den eenen op den anderen, maar veelligt flegts van den man op de vrouw en van vader op zoon verbreid heeft, dat de zenuw ziekte van den eenen op den anderen overgegaan is, dat men eens, gelijk Maxh. Paris rekept, in de Christenheid ne-  V A N ZIE L E N tl GH A A M. 55 negentien duizend zieken-huizen met lazarusfen gehad heeft. Diergelijke mededeelingen van ziekten zijn reeds over lang eiken waarneemer in het oog geloopen. Bijna allen dieren is eéne zekere drift ingeplant om andere, hunne gelijken, natevolgen,' Een Etlgelschman heeft de proef met vogelen genoomen, dat de jongen het gefluit, dat hun geflacht eigen is, door navolging der oude leerden. Hij nam waar hoe zij den eenen toon na den anderen en eindelijk het geheei gefluit leerden en zonder hetze!ve bleeven, als hij hen tijdig genoeg naar Londen in eene naauwkeurige verwijdering van alk vogelen bragt. Eik kind wil het karakter en de daaden van zijnen vader navolgen. Elk reiziger neemt iete van de zeden der natie aan, bij welke hij zig lang heeft opgehouden. Elk geleerde kiest zig zijn voorbeeld, waarnaar hij zig zoekt te rigten. Slegts zeldzaame geesten ftreeven menigmaal op eene nieuwe en eigen baan in de hoogte. De bediende is lomp ofdienstvaerdig, waar zijn heer zulks is. Geheele fteden neemen dikmaal de deugden en ondeugden van haar hof aan. Ik heb menigmaalen fchriivers, onderfchrijvers, of andere diergelijke lieden gekend, die onder twee of meer opzieneren of ministers na eikanderen werken moesten. Bij elk voorbeeld zogten zij zijn karakter natevolgen; doch wijl de D 4 ka-  SÓ VAN DE MEDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN karakters van de meeste deezer heeren zeer verfcheiden en dikwerf ftrijdig waren, en deeze onderhoorige van elk een wat naaapten, zoo kwam 'er in het eind uit deeze ftrijdigheid het zeldzaamfle mengelmoes; het waren de grappigfte ftaatsheldjens , die men zien kon. Men weet ,dat dikwijls zekere gemeenten een heerfchend karakter hebben, b. v. trotschheid, lompheid, bijgeloovigheid, milddaadigheid enz. Bijna alle, die in zulke gemeenfchappen koomen, neemen eindelijk ten minden iets van het hoofd-karakter aan. De recruut wordt kloekmoedig, als hij onder eene bende dappere foldaaten koomt. Men zal dan de neigingen der menfehen naar willekeur kunnen buigen, naar maate men hun voorbeelden of modellen geeft. Daar is eens een Amfterdammer jongeling van zestien jaaren in Ierland gevonden O*)- Hij was in zijne kindsheid van zijne ouderen afgedwaald en onder de wilde fchaapen opgevoed. Hij hadt bijna volkoomen de natuur van een fchaap. Hij was naar lighaam en aan voeten fnel, zijn gezigt ftondt wild, zijn vleesch was hard, de huid droog, de ledenmaaten waren ruig, het ag« terhoofd was verheven , het voorhoofd ingedrukt , hij was onbefehaamd , onverfchrokken en hadt bijna in het geheel niets menschlijks; hij 00 Tülmi Obfervat. Vib, IV. Oif. Lii. LX.  VAN ZIEL EN LICHAAM gf hij at gras en hooi en maakte|'er verkiezing in, gelijk fchaapen het doorzoeken. Hij blaatede als een fchaap en was dus bijna volkoomen de voorbeelden, die hij gehad hadt, gelijk geworr den. Daar is voor 't overige eene foort van fympathie, die maakt dat wij op eene zpkere wijze de neiging , de daaden of hartstochten van andere aanneemen, De graad deezer fympathie is fterker, als onze zenuwen aandoenlijker zijn, of over 't algemeen als de mensch gevoeliger is. Ik koom bij eenen bedroefden vriend, die angftig over zijn ongeluk zugt. Ik lees zijne treurigheid op zijn gelaat. Terftond gevoel ik bij mij eene bijna diergelijke gefteldheid, zonder nog te weeten wat hem wedervaaren is. Mijne medelijdende zenuw van het vijfde paar veroorzaakt in mijne gezigts-fpieren eene diergelijke plaatfing; zij brengt de zenuwen van andere edele deelen, die met dezelve verbonden zijn of overeenftemmen, mede in eene gelijke medelijding. Mijn hart is beklemd en fchijnt niet toereikend te zijn om het bloed door de longen te drijven. Ik zugt en ben zwaarmoedig met dengeenen , dien ik in denzelfden toeftand zie. Men vertrekt ten minften zijn gezigt tot lagchen, als men andere ziet lagchen ; men gaapt met degeene die gaapen; men wordt verliefd bij gelieven; de omgang met oude lieden maakt ons ernftig, de omgang D 5 met  i? VAN DE- MEDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN met jonge lieden kan ook de oude lieden nog wakker en moedig maaken. Dus kan men vrolijk, vreesachtig, treurig of anders worden, ats men altoos jn gezelfcbap van zulke lieden is of wanneer onze ouderen, modellen of voorbeelden van-zulke ziel hoedanigheden zijn. Ik heb epn huis 'gekend daar de heer een gek was, doch niet om vast te zetten. Mij dagt altoos dat ik aan de vrouw en de kinderen en ajle, die in het huis waren, eenen aanleg tot gekheid bemerkte. Deeze foort van fympathie is dan nog een middel om anderen zekere neigingen medetedeelen. Door levenswijs, door voedzel, en over het algemeen door de opvoeding kunnen 'er ook zeer groote veranderingen in lighaam en ziel bij de menfehen té weeg gebragt worden. Hier van is feeds in het eerfte deel van den Wijsgeerigen Arts iéts gezegd geworden. Men vindt 'er ook nog evervloed van in geneeskundige en philofophifche werken. Ik wil hier egter nog tot befluit éene verhandeling inlasfchen, die mij in het voofig jaar van eenen uitlandfchen vriend is medegedeeld geworden De fchrijver toont daarin welfce veranderingen door den aart van het voedzel éft dé wijze van opvoeden in dieren , bloemen en boomen waargenoomen worden. Men kan nu hieruit zelf befluiten welke verfcheidenheid in het m'enschlijk lighaam en hart ontftaan moet, als hunne opvoeding en levenswijs geheel ver- fchei-  VAN ZIEL EN LIGHAAM. gj fcheiden zijn. Men zou hem zijn temperament, zijne neigingen en ziekten in eenen tamelijken graad kunnen mededeelen, als men hem hetzelfde voedzel en dezelfde opvoeding geeft, welke men zelf hadt. Men zou van eenen mensch maaken kunnen wat men zelf wilde , als men op den invloed der tot hiertoe aangehaalde dingen altijd naauwkeurig genoeg opmerkzaam geweest wareé Alle dieren en planten , met welker bellier zig de mensch bezig houdt, en die zig, om zoo te fpreeken, onder zijne oogen vermenigvuldigen en voortplanten, veranderen in hunne nakoomelingfchap hunne eigen kleuren, die zij in het wild gehad hebben, en worden bont ofveelverwig, zegt mijn vriend. „ De kleur der herten Cuitgezondefd die, welke in diergaarden onderhouden en gevoe„ derd worden) de kleur der Reeën, der Wol„ ven, der Vosfen, der Gemfen, der Steenbok„ ken, der Haazen en wilde Konijnen is in alle „ waereld-ftreeken dezelfde, die zij zedert eeu„ wen hadden en waarmede hen reeds Plini„ us de oudere befchrijft, behalven dat eene „ gamsch buitengewoone koude of hitte de hai„ ren voor enige maanden gewoon is te doen „ verbleeken". ,, Befchouwt men daarentegens de tamme die„ ren, onze paerden, ons rundvee , onze gei» r> ten, fchaapen , honden, konijntjens, zoo zal men  VAN DE MEDEDEELTNG VAN EIGENSCHAPPEN M men bjjna alle flegts mogelijke verwen bij de- zelve aantreffen. Eene diergelijke aanmerking geldt ook bij „ het pluimgedierte. De Oerhaan, het Berk- hoen, het Veldhoen, de wilde Gans, wilde „ Duiven en Eenden, de Vink, de Distelvink „ behouden in het wild de kleuren hunner voor„ ouderen geheel onveranderd. Hoe bont en „ veelkleurig zijn daarentegens niet onze hoen- ders, ganzen , eenden, duiven en kanarievo- gels? De tegenwerping: misfchien zijn dee•n ze dieren van ouds her zoo bont geweest, laat zig uit een voorbeeld van onze tijden ligt „ wederleggen. Voor misfchien dertig jaaren kende men bij de kalkoenfche haanen maar „ eene kleur. Nu heeft men zwarte, roodachtige, blaauwachtige, zwart en witte , rood „ en witte en geheel witte hoenderen van dat geflacht. Daar deeze foort van gevogelte in „ nieuwere tijden tot ons gebragt en in onze „ tijden in zoo veelerleie kleuren verbasterdis, „ zoo is dit eene op onze eigene ondervinding gegronde ftelling; dat de dieren, die van ons „ opgevoed en opgepast worden, hunne kleu. ii ren met den tijd veranderen". „ Bij het planten rijk is dit nog meer te bejt wonderen en evenwel niet minder gegrond. „ De wilde bosch, en veld-bloemen, boomeri i, en ftruiken behouden hunne kleuren onveran. derd.  ' VAN ZIEL EN LICHAAM. <5f ,, derd. Hoe menigvuldig zijn daarentegens de „ kleuren der bloemen, die wij in onze tuinen „ oppasfen en kweeken? Het zou overtollig zijn, „ als ik de hyacinthen, auriculas, renonkulen, „ anemonen, tulpen, violetten en" anjelieren tot „ bewijs wilde aanhaalen. Ik zal flegts van de „ laatfte aanmerken dat veele mijner leezeren, „ die liefhebbers van bloemen zijn , zig herin„ neren zullen dat in de jaaren tusfchen 1740 „ en 1750 eene geele anjelier zulk eene zeld,, zaamheid was, dat men eenen tuinman, die „ eene derzelve bezat, zoo niet geld, doch zeer M goede woorden geeven moest om haar in bloei „ te zien. Thans heeft men vijftig , zestig en „ meer foorten van geele anjelieren en zij worden „ niet meer zonderling geacht. Na deeze trok„ ken de aschgraauwe anjelieren de oplettend„ heid der liefhebbers van bloemen tot zig; maar „ ook daarmede is men nog niet te vreden en thans ,, heeft men reeds aschgraauw en geel in eene „ zelfde bloem. Ook dit, daar het in onzen tijd „ gefchied is , bevestigt mijne waarneeming. „ Maar het is niet alleen de bloem die onder de „ door menfehen handen beftierde gewasfen haa,, re kleur verandert ; maar zelfs het loof der „ groote gewasfen, ftruiken en boomen wordt „ veelkleurig, als zij onder bijzondere omftan„ digheden van menfehen handen beftierd wor« den". t, Z09  04 van de mededeeung van eigenschappen .„ Zoo ik het niet blootlijk aan den arbeid der „ natuur-onderzoekers om eene zoo achtingwaer„ dige weetenfchap als de natuurkunde is opte„ helderen, of aan de zugt naar nieuwigheden, „ maar aan een meer oeconomisch en wezenlijk „ oogmerk wil toefchrjjven, zoo is het in vee- le landen dreigend gebrek aan hout de oorzaak „ geweest, dat men alle foorten van boomen en ftruiken die te vinden waren zoo wel in Duitschland, als in landen, welker hemel (treek „ van de onze zoo zeer niet afwijkt, heeft laaten „ bijeenbrengen en in eene foort van kweekerij „ of hout-tuin heeft laaten zaaien en planten, „ daar zij verder opgepast worden, om te be- oordeelen in hoe verre van dezelve, naar de „ in het klein gedaane proeven wat in eiken „ grond best groeit, met voordeel gantfche wou-,, den aangelegd kunnen worden''. „ De Hofrichter van Veltheim tot Harpke „ en de Landdrost van Münchhausen tot, Schwebber, fchrijver van den bekenden Huis„ vader, hebben reeds , zedert veele jaaren, een „ groot aantal van diergelijke foorten van boomen m in hunne kwekerijen verzameld en zederif etlij„ ke jaaren fchijnt de Vorstlijke Hesfen-Casfel5, fche Hof-tuinier Schwarzkopï te Weisfens, Hein, met onderfteuning van zijnen Vorst, al„ len deezen verzamelaaren de loef aftefteeken. Zedert den tijd nu dat men begonnen isdewil- >■> de  VAN ZIEL EN LIGHAAM. 63 „ de boomen en ftruiken met vlijt optepasfen, zijn veele foorten met bonte bladeren geval* len". bioyi , . , „ Men heeft eiken, ahornboomen, walnooten* » olmen , vlierboomen, zevenboom, aalbezieën j, en meer foorten die bonte bladeren hebben. „ Is het een teken van fterkte of van zwakheid? „ konmt het van de konftige en van de voeding „ der wilde planten afwijkende voeding, van te ,, menigvuldig of van te weinig voedzel ? Van „ het meermaalen aanvatten door menfehen han,, den? is bet eene uitwerking van het verfchil„ lend bloemftof ? Of wat is anders de oorzaak „ dat dieren en planten, die van menfehen op„ gevoed , gevoed en opgepast worden, van ,» kleuren veranderen, bont en veelkleurig wor„ den, maar dat hetgeen in het wild is de kleur van zijn geflacht behoudt? Deeze zijn vraa„ gen, welker beandwoording ik, zoo zij eene ,, beandwoording waerdig gekeurd worden ,gaerne voor anderen wil overlaaten." Men ziet hieruit over het algemeen, dat de eenvoudige aan zig zelve overgelaaten natuur eenvoudiger werkingen doet, dat deverfcheiuenheid van het voedzel, der behandeling, der op. voeding bij planten en dieren de duidlijklte verfcheidenheid voortbrengt, De wilde, naar de natuur leevenue, mem,ch zou mindere neigingen en ziekten hebben, de een zou den anderen minder  Al VAN DE MÊDEDEELING VAN EIGENSCHAPPEN ENZ. der daarvan kunnen mededeelen. De befchaafde mensch zal naar zijne opvoeding en levenswijs altoos anders kunnen gevormd worden; men zal hem bijna naar willekeur eigenfchappen en neigingen kunnen geeven of mededeelen. ONT.  ONTWERP EENER WIJSGEERIGE GENEESKONST.   ONTWERP E E N E R WIJSGEERIGE GENEESKONST. IN L E I D ING. ÏLene Philofophifche Geneeskonst, behoorlijk tot een ftelzel gebragt, zou eigenlijk het refultaat moeten zijn van alles wat in de gezamenlijke verhandelingen is gezegd geworden. Maar hier toe zou meer dan de arbeid van enige weeken of maanden vereischt worden. Ik zal mij dan vergenoegen met alhier een kort ontwerp tot zulk een werk voorteftellen. Veelligt ftaat 'er eens een vernuft op, dat de moeite neemt dit gedeelte der Geneeskunde tot volkomenheid te brengen. Maar thans fchijnt, helaas! alles wat aanfpraak op kragt van genie zou kunnen maaken , met kramp of koorts aangetast te zijn. Men wil de weetenfchappen in apocalypfen veranderen. Die de goedheid heeft zig te herinneren wat wij eenen Wijsgeerigen Arts genoemd hebben , zal zig ook Ügtlijk kunnen voorftellen wat de JVijsgeerige Gcneeskonst zoude moeten zijn. Het zal dan ook onnodig zijn alhier eene uitvoerige omfchrijving van dezelve te geeven. Ik heb de ziekten, met welke zig een wijsgeerige Arts bezig houdt, in ziekten van den geest en van het gemoed verdeeld, offchoon zij in den grond uit eenerleie bronnen mogen voort vloeijen. E» Ziek  \ 68 INLEIDING. Ziekten van den:Geest zijn: zwakke Verbeeidingkragt, buitenfpoorige Verbeeldirgkragt, Gebrek aan'öprettendheid, hardnekkig of aanhoudend Nadenken, Vergetelheid, Onverftand, Defe&us 'Judicü. Langzaamheid in denken of dom* 'hsA^Ingenii. defeBus, buitenfpoorige Levendigheid van geest, Zinneloosheid en Razernij. De ziekten van het Gemoed kan men over het algemeen in eene al te groote aandoenlijkheid en traagheid verdeelen ; maar zij zullen naauwkeuriger in levendige, werkzaame, hittige of beweegende gemoedseigenfehappen en in langzaame, nederllaande, terughoudende onderfcheiden worden. Tot de klasfe der eerfte behooren Wellustigheid, waartoe ik ook Verfpilling en Verliefdheid rekene, Oplopendheid, Neiging tot zuipen en zwelgen, buitenfpoorige Vrolijkheid, Trotschheid , Wraakzugt , Vermetelheid (Temeritas^ Kwezelachtigheid, Dweperij, Hebzugt. Onder de tweede klasfe reken ik Traagheid, Slaperigheid, Lediggang, Treurigheid, Nijd , Hofziekte, Schaamachtigheid, Vreesachtigheid, Neérflagtigheid, Verzaagdheid, Angst, Bloheid, Vertwijfeling, Zelfsmoord.. • Men zal reeds vooraf inzien dat deeze ziekten phyfifche én zedenlijke oorzaaken hebben, dat min dus ook phyfifche en zedenlijke middelen zal moeten aanwenden en dat in het algemeen deeze ^eneczingen tot verbetering en bedaaring der menfehen (trekken. Zonder dit zou ook eene verhandeling van zulke ziekten geene WïjsgcerUst Q«rtce%nn heeten. EER-  EERSTE B O E K. VAN ZWAKKE VERBEELDING K.R A G T< Bepaaling der Ziekte, A. s men zig veele en menigerleie beelden van afvvezende dingen , welke men voorheen door de zinnen gewaar geworden is, op nieuw levendig voorftelt, noemt men zulks Verbeelding, Imcginatio ; dit vermogen heet de yerbeeldinghragt* Daar moet dan in de brein-vezelen door de eene of andere oorzaak weder die beweeging, triüing, of ftemming der vezelen in het magazijn van liet geheugen verwekt worden, welke toen ontftondt, toen wij deeze beelden de eerfte reis door beroering van het werktuig der zinnen ontvangen hebben, of gewaar geworden zijn. Men heeft ergens de verbeelding in eene werkende (aftive') en lijdende (pas/he) verdeeld. Wij zullen van deeze verdeeling in het hoofdftuk van de dweeperij gebruik maaken. De werkende verbeelding vooronderftelt meer hitte en beweeglijkheid, meer aandoenlijkheid en werkzaamheid des herte; zij verhit zig zelve en werkt heftig en fnel. De lijdende wordt door de eene of anE 3 de- . ZIEKTEN van den GEEST, I. HOOFDSTUK.  VAN ZWAKKE VERBEELDING KRAGT. dere aanfpraak, een fchouwrpel, door toeroepen, of door eene andere uitwendige oorzaak opgewekt en in beweeging gebragt. Wij vooronderftellen dat de oorzaak, welke het beeld, dat men voorheen gehad heeft, weder opwekken en voorftellen zal, flerk genoeg zij; wanneer nu, des ongeacht, deeze vernieuwing der beelden niet gaan wil, of als zij niet fnel en levendig genoeg gefchiedt, zoo noemen wij het éene zwakke verbecldingkragt. > § II. Toevallen en Kentekenen. Lieden zonder verbeeïdingkragt zijn (homp; dingen, weleke hunne zinnen niet werklijk be. roeren, kunnen zij niet, of ilegts langzaam, begrijpen. Een bekwaam konftenaar oordeelt dikmaal als een kind, als 'er van afgetrokken of verwijderde dingen , die niet tot zijne konst behooren, gefprooken wort. Het ontbreekt de breinvezelen aan die vlugge kragt, waar door men in verwijderde dingen oHverwrgre gelijkheden ontdekt; zulke lieden begrijpen flegts enkelvoudige waarheden; zij hebben flegts enkelvoudige en wéinige begrippen, en achten zig dikwijls in deeze weinigheid groot. Zjj zien flegts wat hun onder het oog koomt en kunnen het fijnere, het roerende of hartstochtlijke in eene fchilderij, in een  VAN ZWAKKE VE RB EE fc IH N GK R A G T. /I een gedicht of in een muzijk-ftuk niet bemerken» Een fijn verwijt, fijne genoegens of ongenoegens dringen niet zoo diep in de harten van zulke menfehen, wijl het hun zwaar valt zig daarvan levendige voorftellingen te maaken. Zij worden dikwerf bij het minlte peinzen moede. Vooroordeelen blijven hun gemeenlijk hardnekkig in het brein hangen. Zulke lieden hebben meest eenen (lompen reuk, daar een fijne reuk voor een te» ken van eene fnelle verbeeldingkragt gehouden wordt. Zij verveelen zig doodlijk, zoo dra zij zonder gezelfchap of zinlijke bezigheid zijn. Men kan hun het gebeuren van een ongeluk verhaalen zonder hen zoo terftond te doen Ichrikken, en hun de affchuwelijkfte dieren affchilderen zonder afgrijzen te verwekken. Het verhevene, het verbaazende roert hen weinig. Een mensch met eene geringe verbeeldingkragt wordt geen dichter, geen fchilder, geen beoefenende Arts, geen Staatsman, geen uitvinder. Maar hij kan in de Ontleedkunde, Wiskunde en Natuurlijke Hiftorie vorderingen maaken. Daarom heeft men dikwijls groote Natuur of Wiskundigen zonder fcherpzinnigheid en philofophifchen geest gezien. § IH. Oorzaaken. Hetgeen in de vezelen haare behoorlijke buigE 4 zaam-  72 VA» ZWAKKE VERBEELDINGKRAGT:. zaamheid en prikkelbaarheid verminderen kan, zal het vermogen der verbeeldingkragt verzwakken. Dit kan. in eene droogheid, grofheid, flapheid en in verzwakking der zenuwen beftaan. Stijve , grove vezelen heeft het bajotisch temperament, de drooge arbeidsman. Slappe vezelen zijn bij phlegmatieke, bij hoofdpijnen door ophooping van het flijm of het water, bij al te weeke hersfenen. Dit gebrek kan ook van het drukken van een vreemd lighaam , van geweldige fchuddingen der hersfenen na uitwendig geweld, van fchrikken, blijdfchap, lucht, blikzem eriz., namelijk van de eene of andere geweldige uitrekking der vezelen koomen. Zwakheid in kroefe vezelen fpruit uit verzwakking door ftudeeren, hartstochten, venuswerk, ziekten in lighaamen, welke anders alle tekenên van zwakheid van zenuwen hebben. Drooge vezelen gntftaan van in. of uitwendige hitte, hevige lighaams oefening, van het misbruik van geestrijke dingen. Men aal hier anders ook tekenen van eene droogheid hebben. Menigmaal is de zwakheid der verbeeldingkragt fympathetisch. Het gebrek fchuilt namelijk in een ander ingewand en het brein neemt aandeel aan dit gebrek, Men heeft deeze waarneeming bijzonderlijk aan de maag gedaan. Niets is bekender dan dat fcherpdenkende mannen ftomp worden, als de maag met fpijzen of menigmaal anders met vuiligheden gevuld is. S IV.  VAN ZWAKKE VERBEELDINGKRAGT. fj S iv. Voorbeelden en Waarneemingen. Dikwijls verliezen menfehen na Iangduurige ziekten het vermogen van te denken of zig voorledene dingen levendig voortefteilen, even gelijk dikwijls de fterkte van eenen zin, van het gehoor, van het gezigt verzwakt wordt. Maar met het toeneemen der kragten worden ook deeze kragten der zenuwen weder herfteld. Milton was eindelijk in de heete zomer-maanden geheel tot denken onbekwaam , daar doch anders zijne verbeeldingkragt zoo fcheppende was. InWalliferland , zegt Zimmermann , moeten de lieden in het heete van den zomer hunne kinderen op het gebergte zenden; men ziet hen tusfehen de heete wanden van het verhitte dal zinneloos worden. Swift wierdt,na veele vuurige werkingen van zijne verbeeldingkragt, het hersfenloosfte mensch. Men heeft meermaalen bij kraamvrouwen, na het baaren, de grootfte zwakheid des geests, of zelfs eene geheele onnozelheid zien volgen. Bij eene maatige koorts-hitte werkt de verbeeldingkragt veel heviger dan te vooren. Een jongen hadt die in eenen hoogen graad zoo lang hij ziek was en was weder Homp, als hem de ziekte verlaaten hadt. De Engelfche ziekte of eene andere fcherpte verheft dikwijls de verbeeldingkragt. Bij de jeugd is gemeenlijk de inbeelE 5 ding-  74 VAN ZWAKKE VERBEELDINGKRAGT. efïngkragt levendig en wakker; zij is alsdan meer voorde blijde indrukzelen van geest en luim gemaakt. Op eene hevige fchudding van het brein is menigmaal eene zwakheid van dit werktuig teruggebleven ; het was onbekwaam tot werkingen der verbeeldingkragt, gelijk Morand en Mezger waargenoomen hebben O). Huart vergelijkt degeene die van eene zwakke verbeeldingkragt zijn met de gefnedenen. Deeze, zegt hij, zijn mannen, zonder tot de voortteelingbekwaam te zijn, en geene zijn in hun brein onmagtig {frigidi & mahficiaü) zonder gedagten of beelden te kunnen voortbrengen. § V. Geneeswijze. De Geneeswijs wordt naar de verfcheidenheid der oorzaaken ingerigt. Bij uitgeftort bloed of andere vogtigheid kan het trepaneeren nodig worden. Waterige vogten kunnen ook door bevordering van de opflurping van de opflurpende vaten weggeholpen worden (7>). Men fcheert het hoofd , laat mutfen van drooge welriekende kruiden draagen, of men maakt pappen van zulke kruiden {Her]), cephal. & nervin.) <£;. Men trekt blaa- (/) V. Mezger Adyerf. med. p- 6-2, 63. ijk) 1. c, p. 73. &c. (c) !• c. p. £7.  van zwakke verbeeldingkragt. 7fi blaaren .gebruiktmostaart pappen, afdrijvende en eindeli k verfterkende middelen. Doch deeze gevallen zijn zeldzaamer dan geene, daar men flappe of grove onbeweeglijke vezelen vermoeden kan. Ket ruuw bajotisch temperament eischt eene andere levensregel. Men moet het van zwaare lighaamsoefeningen en grovere fpijzen afhouden ; men moet het de levenswijs der dames of van lieden van hoogen ftand enigermaate eigen maaken. Het gemoed moet menigmaalen in onrust gebragt, tot liefde of andere hartstochten opgewekt woiden. Eene listige minnares of andere knaagende of verdrietige omftandigheden kunnen hier dikwijls voortreflijke dienftendoen. Men moet bij alle gelegenheden de verbeeldingkragt in oefening zoekente brengen. Maar de geneezing zal egter altoos zwaar toegaan. Slappe, traage vezelen dienen gebraaden vleesch, fpecerijen, een matig gebruik van wijn, koffij. Men gebruikt zee-ajuin, fcherpe foorten van gommen, aronswortelen antifcorbutifche woitelen, Birckmans maag-poeder of Qüercetans anticachecrisch poeder, als 'er overvloed van flijm is. Als dan dienen ook bijzonder bij traage, grove vezelen moftaart, zee-radijs, knoflook. Ik voor mij vind het laatfte en ook de ajuin voor prikkelbaare onverdraaglijk en haat die meer dan Horatius. Om de verbeeldingkragt bij een phlegmatiek geitel te verbeteren is het zeer goed eene heeter luchtfkeek te verkiezen. Men weet de voorbeelden  f6 VAN ZWAKKE V E RB EELDINGKRA C5T» den van de Egijptifche kluizenaars. Men wrijft het lighaam; men verfterkt het door de koortsbast, «cjuasfia. cascarille ,fpecerijachtige wortelen, Calmus, Gentiaan, Virginifcheflangen-wortel en diergelijke; men geeft het ftaal-poeders. N. i, die heipen verfterken en het waterachtige helpen verdrijven. Men laat zulke lieden minder flaapen en zoekt hen menigmaal in gramfchap of amptsfjver te brengen. Eindelijk doet men zijn best öm de vezelen door prikkelende en vlugge dingen beweeglijker te maaken. Hiertoe behooren de zoogenaamde cephalica en neryina, Lavendel, Majolijn, Melisfen, Thijm, Geest van Hartshoorn, Amber, Muskus N. a. Koffij, Syoenham heeft een voorbeeld van eene door hartfterkende middelen (Cardiaca) herftelde verbeeldingkragt. Hofman zegt diergelijke zwakke moeten lig voor koude wagten. Men moest hen in eene heeter luchtftreek brengen. Men moet alle avonden de voeten met TinÜura Cantharidumwn\ven. Bij verzwakte vezelen heeft bijna dezelfde geneeswijze plaats; maar zij zou niet deugen, als hitte of droogheid het onvermogen der verbeeldingkragt veroorzaakt hadde. Hier zou rust , eene weekmaakende bevogtigende levenswijs, melk, laauwe baden enz. nog dienftiger zijn. -Bij zulke droogheid van hersfenen is altijd een gebrek aan geheugen. Men heeft dezelve ook na al te hevig ftudeeren wasrgenoomen; want even gelijk de lighaamlijke arbeid, of de vezelen ftijf en  VAN Z WAKKE VERBEELDING KR ACT. ff; en droog, of flap maakt, zoo zou ook uit de infpanning der hersfenen eindelijk eene diergelijke gefteldheid in derzelver vezelen ontdaan kunnen , of Tissot O) Kloekhof (£) en andere braave mannen moeten ongelijk hebben. Over het algemeen kan men de inbeeldingkragt door maatige oefeningen opjakkeren. Men gewenne een kind zig zekere beelden, welke onder de zinnen vallen, zig goed in de hersfenen intedrukken, zig het beeld deelswijze voortedellen, met andere te vereenigen. Ik heb, b. v. het beeld van eenen man en van een hert: nu neem ik van beiden de koppen af, ik zet den kop van het hert op het lijf Van den man, dan heeft mijne verbeeldingkragt eenen Acteon £efchapen. Bij deezen kan ik nu nog andere dingen bij denken ; ik laat hem op een oaerd of een dok rijden enz Müzijk, fchilderkonstdoen hier zeer goede dienden; beiden moest men de kindereu laaten leeren en dikwerf laaten gewaar worden, als men hunne verbeeldingkragt verrijken en verderken wil. Pythagoras wist de beweeglijkheid der brein-vezelen bij zijne fchool»eren door morgen-rouzijk op te wakkeren. Men ■moet het kind eenen grooten voorraad van beelden geeven, d. j. het moet veele en veelerleïe . din. o) De la Santé des Gens de Lettres i763, p. Si O) Dl Moibis animi, p. 7, 8 &e.  7* VAN ZWAKKE VERBEELDINGKRAGT dingen door de zinnen duidlijk gewaar geworden en duidlijke voorftellingen van dezelve in het brein ontvangen hebben : dan heeft men voor niets dan eene behoorlijke beweeglijkheid der hersfen-vezelen te zorgen. H. HOOFD-  79 II. HOOFDSTUK. VAN VERHITTE OP BUIT ENSPOOUL GE VERBEELDINGKRAGT, (Imaginatio ïuxurians.~) S I. Befchrijying der Ziekte. JVTen zou een onderfcheid tusfchen eene verhitte en eene dweepige of buitenfpoorige verbeeldingkragt kunnen maaken. De eerfte koomt van zeer prikkelbaare en beweeglijke vezelen van een warm temperament, waarbij de inbeeldingen zeer levendig en fnel zijn; doch echter zijn de beelden niet zonder keuze en waarfchijnlijkheid vereenigd of gefcheiden. De gantfche Verbeeldingkragt fchijnt hier nog onder het opzigt van het verftand of de welvoeglijkheid te zijn. Bij zulke lieden heerscht geestdrift, verhitte vaderlandsliefde, warm gevoel van vriendfchap, brandende ijver voor de deugd, vervolging van de ondeugd. Daar koomen dichters, propheeten. De beelden, die wij ons voordellen, of die ons voorgedeld worden , behoeven nu niet onverdraaglijk, niet ontezaamenhangende, wanfchiklijk of buitenfpoorig te zijn. Eene buitenfpoorige verbeel-. dingkragt teelt beelden, die buiten het gebied der  SO van VERHIT TB Of der waarfchijnlijkheid zijn., welke de grenzen van welvoeglijkheid , eendemmigheid , orde overfchrijden. Diergelijke verbeeldingen brengen, als zij te verre gaan, in het dolhuis. Beiden foorten van verbeeldingkragt koomen daarin overeen dat de voordellingen fneller, hevigeren met grooter hitte gefchieden, waaruit dan dikwijls wanorde voor de gezondheid, voor het menfehen verdand of voor de maatfehappij ontdaan. Men kan door gebreken in de hersfenen, door vreemde daar verplaatfte vogten eene gantsch verdorven Inbeeldingkragt hebben, welke, zonder hittig of levendig te zijn, de verkeerddebeelden voordek, vereenigt of fcheidt. Deeze foort zou misfchien beter in het hoofdduk van de krankzinnigheid en razernij behooren. § ït Toevallen en Kentekenen. Eene hevige bezigheid der verbeeldingkragt verzwakt de hersfenen , trekt de vogten derwaarts en veroorzaakt honderd daaruit fpruitende ziekten Doch dit zijn toevallen, die bij derk ftudeeren waargenoomen worden en die niemand beter dan Tissot verhaald heeft. Ik zal dezelve hier dan niet verder aanroeren. Maar het is eene eigen werking der verhitte verbeeldingkragt dat wij de aangenaams of onaangenaame dingen v«el  B17ITENSPOORIG2 VERBEELDINGKRAGT. Si veel te levendig gewaarworden, waardoor dan ons brein en ons zenuw-geitel te fterk gefchokt en fteeds meer en meer verzwakt wordt. Men is te zeer geneigd de grenzen der waarheid en wijsheid te overfchrijden. Zulk een mensch zal zig op eene eenzaame plaats ligt fpooken of allerhanden verfchijningen verbeelden, die hem verfchrikken. De enkele herinnering van eene geledene fchipbreuk, van een voorleden gevaar, of van een ongeluk,datgefchied is, kan flaauw. ten, ftuipen, beeving der ledenmaaten, ja zelfs den dood veroorzaaken. Ik heb aandoenlijke lieden gekend, die bij eene al te levendige voorftelling van wellustige of onaangenaarae dingen vapeurs, duizelingen, iets fluiptrekkens of eene foort van verrukking leeden. De verliefde, die zig het voorwerp, dat van hem verwijderd is voorfTelt, wordt ongevoelig voor alles; hij ver* zwakt zijn lighaam, wordt bleek, teert uit' wordt krankzinnig. De voorftelling van toekoo' mende ftraffen kan hem beevende, flaauw en zinloos maaken. Eene verhitte Verbeelding kragt, zegt Zimmermann, ziet altoos iets meer dan in de natuur is en zoekt het groote louter door verkeerde fprongen. Men maakt zig hooee verbeeldingen, bovenmenschlijke hoop, trotfche eigenliefde; de ftijl wordt in het fchrijven hv Perbohsch; men heeft altijd hoogvliegende wen-" dingen, roerende uitroepingen, overdreven figuu- r£/kT/!iêe °f ftWiptrekkende ^weegingen in ^ de  VAN VERHITTE Of de gebaerden. Men zweeft boven alle grenzen van het verftand, van de gewoonte, van welvoeglijkheid; men wordt een gek of dweeper in firma. Want verftand, orde en waarfchijnlijkheid verwijderen zig gemeenlijk des te meer, hoe ftouter en hooger de vlugt der Verbeeldingkragt is. Daarom is de overgang van eene verheven genie tot eenen onverftandigen dweeper zeer ligt. Beiden hebben eene buitengewoone Verbeeldingkragt. Het koomt flegts daar op aan dat zij wat meer of minder verre van de waarheid werkt. Daar zijn, zegt Meister OO, veele voorbeelden dat de grootfte Virtuofen dikwerf tot zinneloosheid geraaken; en wie weet of niet deeze of geene krankzinnige, bij de geringde andere rigting der Verbeelding, eenGARrick., een Michael Angelo, een Ariosto zoude kunnen wezen? s. ui Qirxaaken. Men weet uit ondervinding dat de koortshitte de Verbeeldingkragt ongemeen vermeerdert. Men heeft eerst de wonderlijkfte beelden of phantaliè'n, eer men volkoomen ijlt. Men zal dan kunnen ftellen dat eene vermeerdering van hitte of een toevloed der vogten naar het hoofd de Ver- fa) jLJekf (Ca ,ïcliw*rmenj, S. 167.  SUITENSïOORIGE VERBEELDINGKRAGT. 8$, Verbeeldingkragt levendiger maakt; zij ontaart in krankzinnigheid, als deeze oorzaaken een weinig verder werken, of als deeze gefteldheid der hersfenen een klein weinigjen verder gedre? ven of overfpannen wordt. Eene fcherpe vogtigheid, welke de vezelen prikkelt, kan dikwerf diergelijke werkingen hebben, en in het algemeen alles wat de vezelen prikkelbaarer en buigzaamer maakt. Veel waaken, een eenzaam monnikken-leven, hitte der luchtftreek, misbruik van verhittende dingen, dranken en diergelijke kunnen insgelijks dezelfde gefteldheid van het brein en der vogten veroorzaaken, maar egter niets eerder dan aanhoudende infpanning der Verbeeldingkragt. Daarvandaan verkrijgen eindelijk de dichters, fchilders en muzijkfpeelers de buitenfpoorigfte verbeeldingen; daarvandaan kan de eenzaame, die zig minst met de befchouwing of met het genot van natuurlijke dingen bemoeit, zoo ligt een dweeper worden. Het leezen van boeken, die enkel voor de Verbeeldingkragt gefchrevenzijn, kan eindelijk ons brein met dweepachtige beelden vervullen. De helden-boeken kunnen Dons Quixottes en de vertellingen van tovergodinnen Dons Sylvios maaken. Als men zig te verre van de Natuur en van het eenvoudige verwijdert, en hoogere dingen onderzoeken wil; als men zig niet aangewent te onderzoeken of onze gedagten ook op waarheid, op waarneemingen en onderzoekingen geF * grond  84 VAN VERHITTE OF ■grond zijn; over het algemeen, als men altijd in eene zekere hitte denkt, zoo kan ook de Verbeeldingkragt ligt tot buitenfpoorigheden vervoerd worden. Deeze is de mode-ziekte van ónze hyfterieke eeuw, waarin men zig nog veel moeite geeft om de neiging tot dweeperij zig te laaten ontwikkelen. Voorbeelden en Waarneemingen. Bloed, dat in de hersfenen uitgeftort is, zegt Boerhave f>), (lelt ons roode verfchijningen voor. Men ziet regenboogen. Menfehen, die kort daar op eene kwaadaartige koorts kreegen, zagen reeds in den gezonden ftaat regenboogen, gelijk Boerhave uit Diemerbroeck verhaalt. Boerhave zelf zag bij het aankoomen van de koorts levendigen vuur-brand, het vergaan van de waereld, zoo dra hij flegts zijne oogen toefloot. Een jongeling, die fterk geftudeerd hadtT ontmoetede eenen wilden hond. Het beeld van den hond vattede zoo diep wortel in zijne Verbeeldingkragt, dat hij hem ahoos aan zijne voeten zag, en allen menfehen toeriep het affchuwelijk dier wegtejaagen. Een treurfpel-fpeeler moest eenen ftervenden vertoonen. Hij gevoelde zijne rol zoo levendig, dat hij werklijk op het toneel ftierf. (fi) Pralciï. deS. in fttpr. Ir.fi it.vt. P. Ir', p, 4<* fit  BUJTENSPOORTRE VERBEELDINGKRAGT. 85 flierf. Iemand kon nooit denken aan den fchrik, dien hij bij een onweder uitgedaan hadt, zonder in onmagt te vallen. Spinello fchilderde den val der Engelen; hij had Lucifer zulke fchriklijke trekken gegeeven, en zijne Verbeeldingkragt was door aanhoudende oefeningen reeds zoo aandoenlijk geworden, dat zijn eigen werk hem deedt verfchrikken en hij het overige gedeelte van zijiï leven geduurig meende den duivel te zien, die hem deeze haatlijke affchildering verweet. Hugiiens geloofde eindelijk dat zijn lijf van boter was, en mijdde het vuur np al ie mogelijke wijzen. Onze apocalyptifche Philofoophen maaken goud,. desorganifeeren, zien overal geheimnisfen, wonderen en verfchijningen, en die dat ook niet zoo zien kan wordt, als een profaan, verachtlijk van ter zijde aangezien. Men gaa in de gekkenhuizen, daar ziet men voorbeelden genoeg van eene bedorven Verbeeldingkragt. „ Ik ben de Vorst „ der Aarde," zegt een fnijder 00, „ de Geest „ getuigt het in mij! Neen," zal hem zijn Buur. man in de reden vallen, „ dat moet ik anders „ weeten, ik, die de zoon van den geest ben! n Houdt den bek, dafc ik het bemelsch muzijk „ kan hooren," fchreeuwt een derde. „ Ziet „ gij daar dien geest niet, die mij alles ópen„ baart wat geweest is en wat nog zijn zal ? _j » Ziet {*) S. Mwster, uier die Seln/armtTey. S. i6 G lijk  98 hardnekkig en aanhoudend nadenken. lijk zijn , wijl zij flegts zeer weinige denk?, beelden in eens overzien en egter alle krag. „ ten van hun klein verftand daartoe moeten „ aanwenden. Daarentegens is de oplettendheid van iemand van genie fomwijlen zoo weinig „ bepaald, dat zij alle mogelijke denkbeelden „ in eens omvangt en zijne zenuwen bijna ineens „ fchokt (ö). Deeze mijn geliefde fchrijver zegt nog op eene andere plaats: Bij eene „ al te fterke en onafgebrooken oplettendheid ,, verflapt deeze moeder aller weetenfchap, met ,, haar den geest en met den, geest het lighaam. •», Op deeze vermoeijing volgt altoos eene groo. „ te prikkelbaarheid, eene onbedwingbaare aan„ doenlijkheid: de waarheid licht voor zulke „ oogen als een ftro-vuur, dat plotsling eene „ groote vlam uitfchiet en ook plotsling we„ der uitgaat". De nadenkende zal zig lang bij zijn voorwerp ophouden , hetzelve ontleeden, elk ftipjen doorwroeten, vergelijken enz. Daarom wordt hij gewoonlijk voor een langzaamen arbeider gehouden; men noemt hem een pedant , als zijne diepzinnige overdenking zig flegts over kleinigheden uitftrekt. $. III. f» Men zie lut verdeie in lisc werk von icr Prfakr*U.Th^S. 513. a. s. ƒ. Ch 534Ï . . | . „  HARDNEKKIG EN AANHOUDEND NADENKEN. 99 5. III. Oorzaaken, Eigenbelang , eigenliefde , verwijdering van vrolijk gezelfchap, zugt tot wedden, weetgierigheid, verwagting van eene groote belooning, eergierigheid en diergelijke kunnen de drijfvederen zijn waarom wij ons met alle mogelijke kragten op de doorfnuffeling eener zaak toeleggen en dus onze oplettendheid dikwerf ten uiterften infpannen. Het is een gebrek als men kinderen geene fpelen of voeglijke oefeningen laat leeren en hen flegts enkel tot drooge bezigheden, tot pedantsch ltudeeren en het zitten op hunne kamer aanzet. Gemeenlijk zal men bij lieden van al te fterke opmerkzaamheid fpooren van tamelijk fterke , doch veerkragtige vezelen , van een warm , zwaar bloed en Herken omloop hebben, welke omftandigheden zeekerlijk ia het vervolg geheel veranderd kunnen worden, §. IV. Voorbeelden en Waar neemingen. Stil \ zeide Archimedes tot den ftormenden vijand, breng mijne cirkelen en jiguuren niet in de var, en liet zig ter neder houwen. Men moest hem lang tot alle gezelfchaplijke vrolijkheden G a dwin.  ico hardnekkig en aanhoudend nadenken. dwingen. Morgagni kende eenen geleerden te Bologne, die uit den neus bloedde, als hij vroeg diepzinnig nadagt, eer hij opgedaan was, tot bewijs dat het bloed alsdan meer naar het hoofd gedreven of aldaar in zenuwen en vaten meer prikkeling, flingering, of fpanning veroorzaakt, Carneades weigerde alle feesten; hij vergat zijne grootfte behoeften te voldoen en zelfs het eeten, dat hem zijne bedgenoote goed voorfneedt en ordentelijk in den mond ftak. Het huis van Mairan ftondt in brand. Het vuur floeg tot de derde verdieping over, daar hij met zijne cirkels en driehoeken gerust zat te werken. Men boodfchapte hem den brand en het gevaar waarin hij was van te verbranden. Spreekt met mijne vrouw, zeide hij, ik bemoei mij met die zaak&n niet. Hij werkte voort tot men hem met geweld uit de kamer trok. Boerhave hadt, na lang nadenken over eene gewigtige zaak, zes weeken lang geen flaap. Newton zonk in eene afgetrokken zwaarmoedigheid, van welke hem .eindelijk zijne vrienden flegts daardoor bevrijden konden, dat zij hem beurtelings bezogten, niet alleen lieten, en altoos met vrolijke gefprekken onderhielden. Swift wist de uitwerkzelén van het diep nadenken te fchilderen en belagchelijk te maaken. De Laputieers, verhaalt zijn Gulliver, lieten alle het hoofd over eene züde hangen. Hun een oog was naar de aarde s het ander naar hun ze- nith  HARDNEKKIG EN AANHOUDEND NADENKEN. 1»! nith gewend. Zij waren diepzinnige wiskundigen. Zij hadden de gewoonte zig zoodanig in diepe overdenkingen te verliezen, dat elk man van rang eenen bediende als opwekker bil zig hadt, als hij naar een gezelfchap ging. Deeze opwekker hadt eene gedroogde opgeblaazene verkens-blaas, waarin erweten of keifteentjens waren. Als nu drie of vier van deeze heeren bij eikanderen waren , zoo moest de opwekker den geenen, die fpreeken zou , zagrjens met de blaas over den mond ftrijken; hij moest dengeenen, die hooien moest, zijne blaas tegens het regter oor (laan, om hem uit zijne diepzinnigheid optewekken. Onder het wandelen floeg de opwekker zijnen heer zagtjens aan het oog, als hij fomtijds in gevaar was in eenen afgrond te ftorlen, of zijn hoofd of zijnen voet te ftooten of in een greb te vallen. S V. Geneeswijze. Men verdunne het bloed, men maake de vezelen week en beweeglijk. Verkoelende dranken, haver-wei-dranken, de drank No. 4, ooft, karnemelk, Iaauwe baaden zullen hiertoe dien* ftigst zijn. Het lighaam moet zagte oefeningen en aangenaame uitfpanningen hebben. Het dansfen, de muzijk, vrolijk gezelfchap, fchilderij. G 3 en  101 HARDNEKKIG EN AANHOUDEND NADENKEN. en, fpelen, comedieën, vrijerijen en diergelijke kunnen hier met onvergelijklijk veel nut gebruikt worden. Men zoeke nu overal afwisfeling en verfcheidenheid. Ernftig ftudeeren moet met fcherts en lugthartigheid afgewisfeld worden. Men laate niet toe dat men hetzelfde voorwerp al te lang navorfche. Niets zou beter zijn om den diepzinnigen denker uit zijne verrukking te brengen en voor de daaruit volgende kwaaien te bewaa« ren dan de ter regter tijd aangewende liefkoozingen van een teder vleiende vrouw, Maar ongelukkig zijn diepe denkers of menfchenhaaters juist niet van den fmaak van tedere meisjens en vrouwen. Zij willen geene opwekfters bij zulke ftijve mannen zijn en onderhouden zig ondertusfchen liever met de geene die reeds van natuur of van temperament opgewekt zijn. Ik gaa weder naar het hof, zegt het nieuw getrouwd kamermeisjen, daar zijn zij reeds opgewekt. Y. HOOFD-  10$ V. HOOFDSTUK. vergetelheid, «ebrek aan geheuöe n. {Oblivio, Obliyiscctitia') % L Befchrijvwg der Ziekte. "^Verbeeldingkragt en oplettendheid zouden on« vermogend zijn, als men de m:igt niet hadd' in de vezelen van het brein die ftemming, wijziging, naar believen of naar behoefte, te vernieuwen , of veelligt flegts dezelfde, die , naar de gedagten van helvet nog zwak in de vezelen lag, weder tot haare voorige hoogte te brengen, of de vezelen in eenen diergelijken toeftand te brengen als die was, toen na uitwendige ge. waarwordingen zekere denkbeelden of voortellingen in dezelve voorrgebragt wierden. Door de herinnering verkrijgen wij de voortellingen, die wij voorheen gehad hebben, weder, zonder dat de voorwerpen juist tegenswoordig zijn en zonder dat onze zinnen van dezelve wérklijfe beroerd worden. Het geheugen is getrouw, als de vézelen van het brein weder op dezelfde wijze en in dezelfde orde geftemd worden, als zij voorheen bij de tegens woord igheid der voorwerG 4 pea  !04 VERGETELHEID, GEBREK AAN GEHEUGEN. pen waren; zij is ontrouw, als 'er voorheen in deeze werktuigen eene andere wijziging geweest is. Het geheugen wordt wakker of fnel genoemd, als de vezelen zig fnel in de voorige plaatfing zetten. Men heeft gebrek aan geheugen, vergetelheid , als zig de voorige wijzigingen bij afwisfelende voorwerpen in het geheel niet meer laaten opwekken. 5. II. Toevallen en Kentekenen. Verftand en verbeeldingkragt zouden onnut zijn, of niet beftaan kunnen, als het aan geheugen ontbrak. Men zou niets in orde kunnen denken; men zou het onweetendfte mensch inde maatfehappij zijn. Men zou van daag niet meer weeten dan men gisteren wist, wijl men hetgeen men gisteren geleerd had of gewaar geworden was reeds weder zoude vergeeten zijn. Wij zouden niet weeten wat ons of anderen toebehoorde, gelijk die dichter , die, na eene ziekte, zijne eigene verzen niet meer kende en die als het werk van eenen anderen dichter prees. Een geheel en plotfelijk verlies van het geheugen beduidt gemeenlijk eene beroerte, vallende ziekte» verlammingen, of het is 'er een gevolg van. III.  vergetelheid , gebrek aan geheü&en. ioj s. ui. Oorzaaken. Men vindt eene onbefchrijflijke menigte oorzaaken, waarop verlies van geheugen gevolgd is, bij fchrijveren aangetekend. Men leeze 'er een bericht van bij Boerhave («), Behr (J>") bij Lieutaud, Morgagni en anderen. Alles wat de vezelen te week of te droog maakt, wat die te zeer fpant of drukt, wat derzelver noodzaaklijke hoeveelheid vermindert wordt oorzaak van de vergetelheid. Daarom vindt men die bij het klein kind , bij een week waterachtig brein. Vogelen en infekten, die weinig hersfenen hebben, lieden, die groote kwetfingen in het brein geleden hebben» hebben gebrek aan geheugen, omdat hun de nodige hoeveelheid van hersfenen ontbreekt. Men kan over het algemeen befluiten dat de veelheid van hersfenen bij de menfehen hoofdzaaklijk aan het geheugen en aan de verrigtingen van het verltand gewijd is. Bij de voeding , den wasdom en de fpijsverteering heeft veelligt het brein veel minder invloed. De os heeft veel minder brein 00 Pralctt. Asai. in prepr. In fit ut. T. IV. p, 4ö0 & 4S5. (J>) lexicon realt p, 579. G5  ï©<5 VERGETELHEID, GEBREK AAN GEHEUGEN. brein dan de mensch, egter fmaakt hem het voeder, hij groeit fpoediger, wordt fterk en is in weinige jaaren een gantfche os. Bloedzweeren , fcherp water, andere vreemde lighaamen, koortshitte, dronkenfchap beneemen het geheugen, omdat zij de vezelen drukken en onbekwaam maa« ken zig in de nodige ftemming te ftellen. Zonnehitte , temperament-hitte, ouderdom, eene hee te luchtftreek , arbeid , veele ziekten fchaaden wegens de veroorzaakte droogheid der vezelen. Te fterk ftudeeren en van buiten leeren kan de Vezelen of uitdroogen of te zeer verflappen. Daarom heeft men dikwerf kindsren, die te zeer ingefpannen wierden, ftomp zien worden. Vrees en fchrikken veroorzaaken in de vezelen eene lamachtige werkzaamheid, waaruit plotsling verlies van geheugen ontftaan kan. Men neemt over het algemeen waar dat eene maatige vogtigheid, eene lenige beweeglijkheid der vezelen het temperament van het geheugen is en dat droogheid, of al te groote weekheid, verflapping en ongeoefendheid de gewoonlijkfte oorzaaken der vergetelheid zijn. §. IV. Voorbeelden en Waarneemingen. De jongeling en het phlegmatiek temperament zijn de gefchiktfte tot oefeningen van het ge- heu-  VERGETi-LHEID , gebrek aan geheugen. tof heugen. Men kan verfcheiden veranderingen , welke men in de hersfenen van zulke lieden, die in het geheugen leeden, waargenoomen heeft, bij Brinius, Hendrik van Heers, Bonnet, Fantonx, Lieutaud, Morgagni leezen. Gefchiedenisfen van zulk eene vergetelheid hebben sebitz, plater, schenk, sennert, tulpius, Boerhave, Haller en andere. Daar zijn lieden geweest die hunne vrienden, hunne namen, huizen enz. vergeeten hebben. De redenaar Messala Corvinus hadt zijnen naam vergeeten. Men opende eene wonde, die toegeloopen was, en genas hem van zijne vergetelheid; men geneest die in koortfen , even gelijk men hitte en kooking beneemt. Bij hoofd-waterzugten heeftmenbijna altoos zinloosheiden vergetelheid. Bonivenius verhaak de gefchiedenis van eene door eene ziekte veroorzaakte vergetelheid, die door eenen buikloop geheeld wierdt. Verfterkende en voedzaame middelen hebben dezelve na kwaadaartige koortfen weggenoomen. Men zegt, Paus Ci.emens VI., Laurenixtjs Bonimontrius en Pascal vergaten nooit weder hetgeen zij flegts eens gewaar geworden waren. (0) Cy- RUS, («) Zulk een geheugen bezat ook onze te vroeg geftorven NiÖüwlakd. Zie de Lofreden oj> Hievwland van den Hoog,, fceraar van Svtinm.n, VfiRTAALER.  Jfl8 VERGETELHEID, GEBREK AAN GEHEUGEN. rus, Koning der Perfen, wist alle zijne foldaaten te noemen, zegt Plinius. Mithridates regeerde over twee en twintig volkeren en kon ook even zoo veele taaien fpreeken. Oude lieden herinneren zig lang voorledene dingen en vergeeten de tegenswoordige; in de jeugd waren de vezelen buigzaam, verkreegen dikwerf dezelfde ftemming en gewenden zig aan dezelve en dus (lelden zij dezelfde denkbeelden daar: in den ouderdom namen zij door droogheid of ftijfheid niet zoo ligt nieuwe (lemmingen aan. Men onthoudt eene zaak des te eerder, hoe duidlijker en door hoe meerdere zinnen men haar gewaar geworden is. Men herinnert zig iets dat men gezien heeft eerder dan iets dat men gehoord heeft. Als ik eene kleine aria enige reizen hoor zingen, zoo onthoude ik haar en kan haar nu zelf zingen ; maar gemeenlijk ben ik haar enigen tijd daarna, vooral als veele andere daarbij koomende gewaarwordingen de deelen van het liedjen verdrongen hebben, weder vergeeten. Ik vergeet haar niet zoo ligt als ik Jiaar eens op een inftrument gefpeeld heb. §. V. Geneeswijze. Men kan een erflijk gebrek aan geheugen hebben; daar kan in het maakzel van het brein een  VERGETELHEID, GEBREK AAN GEHEUGEN. ICp een oorfpronglijk gebrek zijn; in dit geval zal het zeer zwaar of onmogelijk zijn hulp te verkenen, Menigmaalen heeft een toevallige val eene kwetfing of andere belediging aanleiding gegeeven tot eene behoorlijke verandering van het voorig maakzel. Als een hooge ouderdom de oorzaak der vergetelheid is , zal de geneeswijze wederom vrugtloos afloopen. Na beroerten en verlammingen moet men zig aan de middelen houden, die bij zulke ziekten gewoonlijk aangewend worden. Als Venus, Bacchus of verdoovende middelen de oorzaaken geweest zijn, dan helpt de onthouding van zulke dingen en eene gefchikte levenswijs. Na ziekten koomt het geheugen van zelf wederom, bijzonder als het lighaam behoorlijk gevoed, bevogtigd en verfterkt wordt. Waterachtige vogtigheid wordt door buikzuiveringen en heete dingen uitgedreven. De Ouden waren verder dan wij in eenen voorraad van middelen voor het geheugen en de verftandskragten. Maar hunne geneezingen loopen ook meest op hetzelfde of ge. heel op het fabelachtige uit. Men moet zig over het algemeen daarop toeleggen dat drooge vezelen bevogtigd, flappe verfterkt, en al te buigzaame wat vaster gemaakt worden. In beiden gevallen zal men reeds enige aanwijzing in het tot hier toe gezegde kunnen vinden. Daar is reeds gezegd dat lauwe baden, gerften, haver, melk, rust en diergelijke  fïO VERGETELHEID } GEBREK AAN GEHEUGEN. ke bevogtigen, dat arbeid ^ koud baden , kina en ftaal vaster vezelen maaken •> dat vlugge dingen de traage vezelen opwekken. Onder de prikkelende of verfterkende middelen geeft men gemeenlijk aan de volgende den voorrang, namelijk die, welke men in het gemeen cephalica en antifpafmodica noemt, flores Stczchados, zegt Lieutaud, Flores tilia, lilü convallium: Valeriana, Zedoaria , calamus aromaticus, cubcbaiy macis , cariophylli* fpiruus fuccinatus falis ammotiiaci &c. Daar worden veele uit- en inwendige middelen van Gulielmus Grataroltjs en andere opgegeeven. Men raadt Birkmanns maag poeder en mutfen van fpecerijachtige kruide op het kaalgefchoren hoofd te leggen, Het is een gewoon gebrek bij leeraars geweest dat men bij kinderen flegts het geheugen geoefend heeft, zonder tegelijk het verftand bezig te houden. Dingen, welke men begrijpt, wel gefchikt, of uit malkanderen gezet heeft, waarover men nadenkt, welke men met lust in zijn geheugen prent, zullen 'er langst In blijven en het meeste nut doen (a). Daar (a) Cefl a Ia reflexion a graver les idéés dans la mémoire. C'efl 'i la mémoire, & les retracer h la reflexion £? plus les idéés fe font gfijlribuées avec ordre, plus on eft capable de mémoire £? d: reflexioti. Cours d' etude par Mr. l'Jbbé de Condillac, T. I.  VERGETELHEID, GEBREK *AN GFHEUGEN. III Daar worden nog veele algemeene regelen tot verkrijging of verbetering van het geheugen opgegeeven. Maar de meeste derzelve zijn even zoo goed bij andere kragten van den geest aantewenden S zij zullen daarom aan het eind der ziekten van den Geest in een bijzonder aanhang, zei aangehaald worden. VL  JU VL HOOFDSTUK. ONVERSTAND (Defeclus Judiciiy GEBREK AAN OORDEELSKRAGT. i i. Befchrijving der Ziekte, M en kan zijne oplettendheid van tijd tot tijd aan meerdere dingen. befteeden ; men kan derzelver eigenfchappen of deelen opmerken. Men kan, eindelijk, deeze deelen of eigenfchappen onder eikanderen vergelijken, de juistheid van derzelver overeenftemming of gelijkheid ontkennen of toeftemmen. Dit noemt men oordeelen. Men oordeelt regt als de zaaken naauwkeurig genoeg ingezien, doorvorscht en wel vergeleken worden. Het onvermogen van dit te doen noemen wij onver/land, onnozelheid, gebrek aan oordeelskragt enz. Het vermogen van te oordeelen vooronderuelt dan dat van optemerken. Maar boven is herinnerd geworden dat tot oplettendheid eene zekere fterkte der vezelen gevorderd wordt; zij zaL dan ook hier bij het oordeelen of bij de werkingen van het verftand nodig zijn. Als eene gelijkheid of ongelijkheid van twee denkbeelden duid.  ONVERSTAND, GEBREK AAN OORDEELSKRAGT. II3 duidlijk genoeg zal befpeurd worden, dan moeten de denkbarden klaar, met groote duidlijkheid en met eene zekere duuring voorgefteld worden, opdat de zaaken in alle haare deelen of eigenfchappen van ftukjen tot beetjen voorgefteld en befpeurd worden. De vezelen moeten dan lang in dezelfde plaatfing blijven, als zij hetzelfde voorwerp lang voorftellen zullen. Hiertoe nu is eene zekere fterkte of duuring nodig, benevens eene zekere gefchiktheid om de indruk, zelen of nodige ftemmingen aanteneemen en lang te behouden. Wanneer nu de vezelen te prikkelbaar of te beweeglijk zijn, zoo koomen 'er flegts vlugtige, fchielijk voorbijgaande ftemmingen: de zaaken worden fnel voorgefteld en onduidlijk gewaar geworden : even gelijk het oog fnel voorbijvliegende voorwerpen flegts onduidlijk ziet. Hier uit ontdaan valfche vergelijkingen, verkeerde gevolgtrekkingen. Maar zijn de vezelen in het geheel niet gefchikt om de nodige ftemmingen aanteneemen, denkbeelden voorteftellen, zoo kan men in het geheel geene vergelijkingen maaken . en daar ontftaat volkoomen onverftand, onnozelheid. In het eerfte geval zou men het flegts een gebrek aan oordeelskragt kunnen noemen, met welk egter dikwijls enige geestigheid beflaan kan. In het eerfte is het brein week, in het ander te vast of te taai, de vezelen zonder behoorlijke vlugheid. H $. II.  114 ONVERSTAND, GEBREK AAN OORDEELSKRAGT. §• II. Toevallen en Kentekenen. . . ysssó ^iWiu' •<■<■; '■ r's '■■'<■ jtrabraw Menfehen, welken het aan het vermogen van te oordeelen ontbreekt, worden of onnozele naaapers van andere, of zij begaan de eene dwaasheid op de andere. Zij beoordeelen niets naar waarde, wijl zij geene goede vergelijkingen maaken kunnen. Degeeneil, die weeke, buigzaame vezelen hebben, kan men zeer ligt wat wijs maaken, of van het een gevoelen tot het ander brengen, omdat zij in niets een toereikend inzigt hebben. Maar wanneer hunne vooroordeelen door de jaaren verhard zijn, als hunne vezelen ftijver zijn en de eens aangenoomen ftemmingen hardnekkig behouden, of wanneer men zig door eene flegte opvoeding heeft aangewend, altijd gelijk te willen hebben, is het een Hercules arbeid den flegtften kop van zijne onnozele meeningen aftebrengen. Bij al te beweeglijke vezelen zijn fnelle vlugge voorftellingen; zulke lieden zijn dan wel onbeftendig en ongegrond in hunne meeningen, maar zij zijn egter tot werkingen van geest bekwaam, maar ongefchikt voor wijsgeerige befpiegelingen, tot ftaatkunde, geneeskunde en andere dingen, bij welke eene vaste oordeelkragt vereischt wordt. Van eenen mensch, die niet weet te oordeelen, zegt men: hij oordeelt van de zaak als een blinde van  ONVERSTAND, GEBREK AAN OORDEEJ.SKRAGT. H5 van de kleuren. Zoo weinig namelijk de blinde de verfcheidenheid der kleuren befpeuren kan, zoo weinig zal de mensch, wien onrdeelskragt ontbreekt, alle eigenfchappen, afdeelingen, gelijkvormigheden of ongelijkvormigheden der voorwerpen bemerken.' In zulke gevallen zal alleenlijk naar temperament, luchtftreek, opvoeding, vooroordeelen enz. geoordeeld zijn en gehandeld worden. S- UI. Oorzaaken. Daar kan een gebrek van de hersfenen aangeboren zijn. Het brein kan zoo week zijn, dat het in eenen volwasfen ouderdom nog naar dat van een kind gelijkt. Men zal dan eene natuurlijke weekheid of beweeglijkheid der vezelen hebben; het zal haar aan de kragt ontbreeken, die bij werkingen van oplettendheid en overleg nodig is; men is dan in zijnen ouderdom nog een kind; men is zot, onbeftendig, niet bekwaam tot ernftige bezigheden, of tot arbeiden. Dikwijls kan men die kinderachtige gefteldheid uit het gelaat leezen. Daar kan ook eene al te groote Happigheid aangeboren zijn, waardoor de vezelen onbekwaam zijn om rot aanhoudende duidlijke voorftellingen geftemd te worden. In deelen toeftand laat de pau de invvooneren van H a het  HÓ* ONVERSTAND, GEBREK AAN OORDEELSKRAGT. het ongezond oud Amerika geboren worden. Het brein of veele vezelen van hetzelve kunnen van de geboorte af aan te droog, gedrukt of gefpannen zijn. Dan is men even zoo onbekwaam tot werking des verftands als het die Amerikaanen waren, wien hunne ouders de hoofden breed of langwerpig gedrukt hadden. Het is bij diergelijke lieden als of hunne phyfionomie hunne korte,zaamengedrukte,of lange, fcheef liggende hersfenfchaal eene foort van drukking of uitfpanning der hersfen-vezelen fchijnt te verraaden. Men ziet hun aan het hoofd iets verftopts, zij fpalken den mond op, hooren niet wel, of fchijnen ten minften hardhoorende te zijn. Over het algemeen heeft men ik weet niet welke tekenen dat in het maakzel van hun brein iets te kort of te lang, of op eene anderé wijs verbrod is. Kinderen, vrouwen hebben gemeenlijk minder oordeelskragt dan volwasfen mannen. Dus kunnen weeke, beweeglijke en prikkelbaare vezelen het vermogen van te oordeelen nadeelig zijn. Hitte kan de vezelen te droog of te prikkelbaar maaken. In het eerfte geval zijn zij ongefchikt tot werkingen van het verftand, in het andere zijn zij niet tot aanhoudende werkingen bekwaam. Dat de vezelen drukt, te zeer fpant, kan een onvermogen om te oordeelen veroorzaaken. Hiertoe behooren dronkenfchap, koorts, vreemde ftoffen in de hersfenen, overmaatig ftudeeren, aanhoudend waaken enz. Men gevoelt zig on- be-  ONVERSTAND, GEBREK AAN OORDEELSKRAGT. l\J bekwaam om natedenken, als men de zwakke maag met zwaare fpijzen opgevuld heeft. Deeze opvulling drukt de zenuwen der maag, fpant die uit, waartoe gemeenlijk winden behulpzaam zijn; daar ontftaat over het. algemeen eene onaangenaame gewaarwording, een zeker gevoel van een onvermogen in de zenuwen der maag, deeze gewaarwording kan zig door de fympathie of den zaamenhang der zenuwen, tot op de vezelen van het brein verbreiden en daar eene traagheid of ongefteldheid in de werkingen van het verftand veroórzaaken. Ditzelfde kan ook gefchieden als ?er vreemde vogtigheden op de zenuwen des lighaams drukken, b.v.in waterzugten, bij geftremde uitwaasfeming enz. Grove, ftijve, drooge vezelen neemen die ftemmingen niet aan, 'welke tot duidlijke denkbeelden, tot opmerkzaamheid op dezelve, tot vergelijking en dus tot oordeelen vereischt worden. Dit is de toeftand van zeer oude luiden, uitgedroogde arbeiders en van enige gekken, welken het brein door hitte of door andere oorzaaken verdroogd fchijnt. Als men de kinderen niet gewent zig duidlijke voorftellingen van voorwerpen te verkrijgen, die te ontleeden, te vergelijken, over dezelve natedenken, zoo blijft het vermogen van te oordeelen ongeoefend, en kan eindelijk gantsch en al yerjoren gaan. Ik heb van al te mal opgeH 3 voe-  118 ONVERSTAND » GEBREK AAN OORDEELÏKRRGT. voede en ook door ftrengheid onderdrukte kinderen, ondanks hunnen besten aanleg, geheel onnutte domkoppen zien worden. $. iv. Voorbeelden en Waarneemingen, De Phlegmatieke heeft meest een goed geheugen; hij heeft ook een langzaam, maar vast verftand, als hij niet in eenen ftaat van al te groote verflapping is. Het verftand van den Cholerieken is vlugger, doordringender, omdat de werkzaamheid zijner vaste en vloeibaare deelen fnel, hevig en aanhoudend is. De jongeling en het vrouwlijk. geflacht hebben gemeenlijk minder verftand, maar dikwerf meer geest dan de man. In de jeugd h^eft men meer geheugen en geest, in rijpe jaaren meer Overleg en kragt om te beoordeelen. Dit alles bewijst dat 'er eene zekere tterkte der hersfenen tot oordeelskragt vereïsoht würdt. Daarom heeft nog geene geleerde Dame een heldendicht of een treurfpel van bijzondere kragt gemaakt ( aoiq «10 VH.  VU. HOOFD T U K. domheid '(Jngenii DefeÜus) traagheid van Geest (Tarditas Ingenii). •lllHi .1 Jil J.'j*»* -*«-• '•> -'■ - 'li 3fI3X10 ^ ré' m;?w -?si;i 3i;;iud astsx hij.],., ■ : .,, ..;.,.. ,« ,„ , ;>;;;(y aiE ftitb ;u ajfóïJfrnss! '-x naddsif "tfiiïfiwtirsO i ' ; §• \% .. . 'üi : WlalÖv .'■ jsv/ «neb UilA -icv-yg mv blaÜgtótï Toevallen en Ketitekenen. . yco-Jb its ï[\iï rbfe'Siv 9b faabnaatttu «fa -olie Menfehen, die van penen traagen geest zijn, zullen arp aan invallen in een gezelfchap zijn, zij zullen eene fijne fpotternij, fpitsvindigheid, ttekeligheid laat, of in het geheel niet bemerken, en zig flegt verdedigen, als men hen met fpotternijen voor den gek houdt. Zij hebben geen talent voor uitvindingen, voor rnuzijk, dichtkonst, fchilderkonst, al is het dat. zij in andere dingen eene vaste oordeelkragt bezitten. Zij zien niet: fchieljjk genoeg welke Lieden , omilandigheden of tijden zij voor zig hebben, en babbelen daarom dikwijls de ongefchiktfte taal te-  124. DOMHEID, TRAAGHEID'VAN GEEST. tegens de welvoeglijkheid en ftaatkunde aan. Zij kunnen niet fnel te zaamen brengen wat voor tijd en omftandigheden gefchikt is. Zij worden gemeenlijk ten eerften bedrogen, als fchrandere koppen hunne reden dubbelzinnig inrigten. De vrouw heeft meer geest, ingehium, dan het manlijk geflacht; de Franfchen hebben meer dan een Duitfcher of Hollander, -rrtsi J3d ehr óös'ifte-r.iW' , «óffi nsdtbd nafsSav ti f , §. UI. . •'»:•> f3«^ <■ aijftèft rl'■■«:••'• oh 'j > ->o fcbo ■ Oorzaaken. ;~ ""':;::v .jas nsdda.'i ris! <-„V si Gemeenlijk hebben phlegmatieke en drooge droefgeestige temperamenten dit gebrek van traagheid van geest. Alles dan, wat de vezelen verflapt en het waterachtige doet ophoopen, alles dat integendeel de vezelen ftijf en droog maakt, in kort, dat eene traagheid of onbeweeglijkheid der vezelen te weeg brengt, is oorzaak dat men gebrek aan vaerdigheid van geest heeft. Hiertoe behooren een phlegmatiek temperament, vogtige huizen, misbruik van waterige dranken, warme baden, waterzugt, veel flaapen, luiheid, waterig en flijmig voedzel en diergelijke, wijl daar door de vezelen flap en traag, en dus van eene traage beweeg* Rijkheid worden. Al te fterk ftudeeren, hartstochten, ziekten kunnen de vezelen te fterk fpannen, kragtloos en werkloos maaken. Ouder- '  DOMHEID, TRAAGHEID VAN GEESf. Ï4« uerdom, arbeid, misbruik van drooge aardachtige dingen kunnen de vezelen te grof, te ftijf, ongefchikt tot fnelle beweegingen maaken. Dit is het geval van den boer en van die van het melancholiesch temperament, menigmaal ook van den zuiper enz. $. IV. Voorbeelden en Waarneemingen, Een jongeling van eenen vasten en Hompen geest, verhaalt gaübius uit olaus borrichius, wierdt op dezelfde wijze als zijn broeder opgevoed, zonder enige vordering in werken van geest te maaken. Hij kreeg eene kwaadaartige koorts, was dikwijls ijlhoofdig en fprak zeer zinrijk en met de grootfte fcherpzinnigheid, zonder enig teken van krankzinnigheid, waarin hij egter naderhand weder verviel. De beweeglijkheid, welke tot fcherpzinnigheid vereischt wordt, was denklijk dooreenen zekeren graad van koortshitte , of eene zekere fcherpte verwekt geworden. In veele heete landen vertoonen de menfehen eene zekere traagheid in alle hunne redenen en daaden, die bij veele tot eene geheele domheid Hijgt. Daarentegen zullen maatige warmte en drooge landen ongemeen veel tot de vaerdigheid van geest toebrengen. Men kent het gebeurde dat een dom jongeling, na eenen gevaarlijken val op den  XaS bOMFrerD, TRAAGHEID VAN GEEST. den kop verftandiger is geworden hopmann wil veele domme menfehen gekend hebben, welke hij door beweeging te regt gebragt heeft, "waarfchijnlijk, omdat hij daardoor de flapheid van lighaam wegnam. Veele kinderen overtreffen alle hunne gelijken in geest; zij worden fterk aan het leeren gehouden, en vervallen eindelijk in eene volkoomen domheid, omdat hunne vezelen te fterk gefpannen, of te vroeg verflapt, of geheel uitgedroogd geworden waren j andere zijn altoos wat dom en worden eindelijk fchrander, waartoe dikwijls eene ziekte, verandering van levenswijs, luchtftreek, of opvoeding aanleiding geeven. Lieden van het best verftand en van de werkzaamüe opmerkzaamheid zullen dikwerf in gezelfchap van middelmaatige verftanden eene flegte figuur maaken, als het hun aan geest of vaerdigheid van geest ontbreekt. Zoo wierdt viroiliüs door eenen middelmaatigen redenaar en dichter phxlistus bij elke gelegenheid met fpotternij gekweld en belagchelijk gemaakt. Het voorkooroen van zulke lieden is gemeenlijk niet innetmende. Daarom bedriegt men zig zoo dikwijls aan geleerden, die men flegts aan hunne fchriften en niet perfoonlijk kent. Daarom vondt frederik II aan den beroemden wolffop verre na niet hetgeen hij gedagt hadt. De fchriften worden aan den fchrijf-lesfenaar met nadenken en moeite voortgebragt; maar de toon der gezelfchappen vordert eenen vaerdigen geest en  DOMHEID, TRAAGHEID VAN GEEST. 16ï des noods hunne vogten moeten verkoelen. Eene al te groote aandoenlijkheid en prikkelbaarheid moet verminderd worden. Men moet zulke lijders gewennen zig met weinige en eenerleie voorwerpen aanhoudend bezig te houden. Men laate hen verhandelingen over eene zekere ftöfföïèhiïjven. Maar men zal hen ook van menigvuldige bezigheden des verftands moeten terug houden. Het edelfte middel is, wanneer men de jeugd tijdig aanzet om niet voorbaarig in het oordeelen te zijn, alles met zekere bedaardheid te gevoelen en uit te voeren. Men moet hen bij tijds aan twijfelen of aan hardgeloovigheid gewennen. Deeze ziekte was voorheen onder ons eerlijke Duitfchers veel zeldzaamer dan eene der voorige. Men zal zig dezelve dan ook uit de voorgaande Verhandelingen in haare geheele uitgeftrektheid gemaklijk kunnen voordellen. Juist om deeze reden heb ik dezelve korter dan de andere afgehandeld. Daar zijn kinderen, die eenen zoo vroegtijdigen en vluggen geest (ingenium^ hebben. Of hunne vezelen zijn weeker en beweeglijker dan bij andere, 1 a of  S$3 BUITENGER!» LEVENDIGHEID OF VLUGHEID VAN GEEST* of dezelve zijn door eene fcherpte prikkelbaarer gemaakt. Daarom zijn het zwakke of zieklijke tot ftuipen geneigde kinderen, welke men voorzegt dat niet lang zullen leeven. Ik heb bij zulk een jongetjen veele en zeer weeke hersfenen gevonden. Veele hebben flegts, tegens het eind van faun leven, of, geduurende hunne ziekten, eenen zoo vluggen en doordringenden geest gehad. Bij andere is hij in de jaaren der huwbaarheid weder verdwenen. Bijna alles wat in het voorig hoofdftuk als oor. aaaken der ziekte is opgegeeven geworden, kan nu hier integendeel in eenen zekeren zin al* geneesmiddelen aangezien worden. 1%  5 33 IX. HOOFDSTUK, ïstaos ♦ §.;•'{•..,7rs:;h 'uamai m c log téföéiw nas üils »is jrP3i IL Toevallen en Kentekenen. Eer de Melancholie of Mania wortel vat, zijn de menfehen gemeenlijk flanploos. De flaap is afgebrooken en wordt door angftige droomen geftoord. De melancholifche toonen meer ntêrflachtige hartstochten, die welke de mania hebben, zijn ftouter, hittiger, meest boosaartig, of vari hoogmoed opgeblaazen. De eerfte zijn vreedzaam, treurig, menfehenfehuuw ; zij verfchrikken ligt. Zij zijn buitenfpoorig in hunne hartstochten , dan te vrolijk, dan te treurig, vertwijfeld, verliefd en diergelijke. Zij worden ftil, eenzaam. Zij peinzen gemeenlijk op een voorwerp of hartstocht. Zij liaan de oogen neder, zijn ftil, ftaan in gedagten, worden als in eens <*™r valfche denkbeelden uit hunne fluimering * 4 ge-  "36 KRANKZINNIGHEID, RAZERNIJ. gewekt, en gaan verftoord voort. Zij houden zig dikwerf zeer ernftig met kleinigheden op, verftooren zig om dezelve. Zij fchijnen onaandoenlijk voor uitwendige voorwerpen, en worden flegts van enige geroerd. Veele deezer toevallen lijden, ook degeene , die de mania krijgen. Voor het overige zijn deeze meest oploopend, hovaerdig. Het hoofd, het aangezigt en de oogen zijn warm. De oogleden beweegen zig geftadig, Zij haaten buitengemeen fterk; zij hebben hoofdpijn ; zij lagchen ontijdig; zij hebben fuifingen in de ooren; zij zijn ten uiterften geil, en kunnen de grootfte koude verdraagen. Zij verheugen zig als zij andere ongelukkig maaken. Maar deeze toevallen lijden naar den toeftand der zedenlijke en natuurlijke gefteldheid, altoos groote veranderingen. Eindelijk worden alle menigmaal geheel zinneloos en het vee gelijk , zonder gevoel en verftand. Men ziet eindelijk gekken van allerhande kleuren en foorten. Bij de onnozele neemen gemeenlijk de verftandskragten meer en meer af, of een hevig toeval, een fchrik, een val, eene ziekte heeft in het hrein deeze onbekwaamheid fpoedig veroorzaakt. Daar worden nog meerder toevallen en kentekenen gevonden bij home en piQUEit (£>) en andere. §• fiïs — 1 00 Home Princip. Meikin. 'ƒ>. 138. Ann. 1775. Andh. PiQUERH Prai. Mcd. P. I. p. 20  KBANK.IIWIIGJIEID, RAZERNIJ, ^ Oorzaaken. ■*f>il 1943 jili'iKtsff 5liiif 'r iceri «i-ler.- Zimmermann zegt dat hij gemeenlijk flegts drieè'rleie oorzaaken ontdekt heeft, waarvan de menfehen gek geworden zijn. De mannen, zegt hij, worden het van hoogmoed, de vrouwen van jaloezij,de meisjens van liefde.— De arme meisjens! — Ik heb den aanleg tot de manie bij een* man door een ordes lipt zeer verfterkt gezien. Alles wat de vezelen onftembaar., voor eeuwig onfftemd, of flegts op eenen toon ftembaar maaken kan, zal oorzaak van krankzinnigheid kunnen worden. Aanhoudend diep gepeins, dat zig flegts aan een voorwerp hecht, kan de hierbij werkzaam zijnde vezelen overftemmen , ftijf, of al te prikkelbaar maaken. De overige vezelen kunnen ongeoefend blijven en bederven; hier uit kan nu een grooter of kleiner flag van wanorden in de hersfenen fpruiten. Hevige hartstochten, fchrikken, kommer, vrees, vreugde, verlangen, liefde, valfche godsdienst -verfchrikkingen,misbruik van Venus kunnen insgelijks de vezelen overfpannen, of verftijven, of in den uiterften graad van beweeglijkheid brengen. De man,die dengantfehen dag flegts met denkbeelden bezig is, die zijnen hoogmoed of eigenzinnigheid iïreelen, moet eindelijk, met alle andere denkbeelden uit hetevenwigt koomen. Vreerode vogten, zwarte gal, dik I 5 bloed,  138 KRANKZINNIGHEID, RAZERNIJ. bloed, (teen , water en diergelijke zullen de vezelen drukken en onbekwaam maaken, of zij prikkelen dezelve, als 'er fcherpte aanwezig is, en maaken haar al te beweeglijk, waaruit zeer ligt een valfche muzijk ontftaat. Eene verharde huid, een hard brein, erfiijke gebreken veroorzaaken onbruikbaarheid der vezelen. De verdoovende vergiften maaken werkloos of verflapt. Ziekten ontzenuwen of laaten fcherpe of bezwaarende vogten na, welke de hersfen-vezelen ongeftemd of onbekwaam tot de noodige ftemming maaken. Overmaatige hitte, al te fterk ftudeeren, kunnen de vezelen verdroogd, en dus onftembaar maaken, of zij zullen dezelve werklijk overftemmen, of tot eene al te groote of eenzijdige prikkelbaarheid brengen kunnen. Eene levendige verbeelding heeft eene groote ën fnelle beweeglijkheid der vezelen tot grond. Deeze beweeglijkheid kan ligt overdreven worden, of zij kan in verflapping en werkloosheid ontaarten. Daarom is de klasfe der dichters, fchilders en muzikanten zoo rijk aan gekken. Uit diergelijke oorzaaken is het getal der krankzin. nigen in heete luchtftreeken grooter dan in de gemaatigde landen. ^oaaiiifruaab s.t^nsia ou «tgand biadJji 3997.» 090^1 >; b'lu ,21 gisad iiOolttjÓtiliib 3901 EïgsU £Ca •nirj ionar «noi)3Tjl hiorl.j.rriunsgis 'i-.i ' • A>.-..-.r • 03V3 j■■in nu ti3bl99difl9h pishru. pils Jsrn , ifibb üb L'.g ontv/s , fiaJgov 3boi9S)iV .nimooi ;p,;w  KRANKZINNIGHEID, RAZERNIJ. Xfó .; •>"* ico ^:'Wt idIjw/j Jrfiindag ttM Voorbeelden en Waarneemingen. Men leeze tissots Verhandeling van de Ziekten der Geleerden, wanneer men leeren zal hoe veelerleie gekheden uit eene groote inlpanning van geest ontftaan. Zimmermann haalt krankzinnige aan, die het van fterk denken en van hartstochten geworden zijn. Men bezoeke de gekken - huizen en vraage naauwkeurig wat bij eiken de oorzaak van zijne gekheid geweest zij. Daar zijn gekken geweest die door de hitte in de koorts, of voor den dood verftandiger geworden zijn, andere zijtt nog gekker geworden. Van plotsling te fchrikken is menig een krankzinnig geworden. Integendeel zijn hypochondristen, die van de wonderlijkfte verbeeldingen gekweld wierden, door hevig fchrikken, door indompeling in koud water dikwijls weder te regt gekoomen r» < ■ na»o^5boon , mfbsow moe* r ïb ' ;; i tfeWV flsiCBhsfct; 72531 IWf!UJ< finddalf • ' • Geneeseer —3W •züob nam Tioai f fi733 c.0.' m[ïx ^btijat- ^v ns Als dikke -zwarte vogten , zwarte gal,, dik bloed , verftopping in het onderlijf de oorzaaken der krankzinnigheid zijn, zal de drank N. 4. met • nut 1 1 (a) Gaubii Sermünts *wi Serm. fl. p. 132* do. 1776. "  r4» KRANKZINNIGHEID, RAZÏRN1J. nut gebruikt worden, gelijk ook mutzels middel, herhaalde buikzuiveringen, laauwe baden , waarbij het hoofd met koud water gewasfchen wordt. Eene verdunnende leefregel, ooft, weidranken enz., zullen ook van dienst zijn. Eene krankzinnigheid door verzwakking, b.v.na zwaa» te ziekten, wordt door wijn en verwerkende mid. delen weggenoomen. Scherpe vogten worden door het affcheeren van het hoofd , door blaartrekkende middelen, fontanellen, mostaart - pappen, voetbaden, buikzuiverende middelen afgeleid. Bij al te groote prikkelbaarheid dienen koude baden, de zuure droppelen N. 5, koortsbast, Jighaamsoefeningen. Bij zeer prik^clbaareis koud water boven baden te fchatten. Over het algemeen is reizen en lighaamsoefeuing een zeer heilzaam middel. Men vervrolijke den lijder en brenge hem van zijn geliefd voorwerp af. De vermetele, die, welke fnel fpreeken, in toorn woeden , roode oogen en drooge lippen hebben, kunnen meer aderlaaten verdraagen dan die, welke ligt verfchrikken, zwak, neêrflagtig en vreesachtig zijn. De eerfte moet men door Vrees , dreigementen, fchrikken, duisternis , in toom houden,en hun meer falpeter en verkoe. lende dingen geeven, hun vléesch, wijn en alles wat verhittende is verbieden. De droefgeestige moeten door vreugde, hoop, muzijk, gezelfchap* fpelen en dergelijke vervrolijkt worden. De  «AANMINNIGHEID , RAZERNIJ, 545 De hittige gal, welke verhit bloed, toorn en hoogmoed veroorzaaken kan, wordt door plantgewasfen, verkoelende, zuurachtige en openende dingen gemaatigd. Eene krankzinnigheid , door een' fchrik ontftaan, wordt door wijn, eene goede leefregel, en vervrolijking geneezen. Een volbloedig meisjen heb ik door falpeter en eene leefregel van fpijzen uit het planten-rijk van haare krankzinnigheid geneezen, een ander door zuure druppelen. Bij eene krankzinnigheid na langduurige ftuipen gebruikte ik zagte buikzuiveringen, schmuckers koude omflagen om het hoofd, en inwendig vitriool-zuur. -J'1'-'- -' ' •t'-.wuscns'f '•.•gibsofrrrsGWs AAN-  a a n hangz el -•:nsig ïöob Jbrow tafc4 h3üh;s"iqot9v t--t>ftr3God sbn.r? ftó syi.'-'bro.'^ ;SËarfdotfrev - -ü ■ .-j, 'V&QkÏGE hoofdstukken. tf9ga$Étt sbw§ 9(133 èntiwrioob jbiow rtiH -Eism ; ibaoldlov ns>S .BS j \ gaüj < I3V asv !..••;'•soa» na -nro-iicl ïöob ïi J TV&fltfn van een zwak , aandoenlijk en "3"- prikkelbaar brein. SÉhiiubgtiel en Siddgïnriisjcifiii sc.y pfl ,t »tog *J\ïs zulkë menfehen znllen nrfluiméren of werklijk flaapen, waakén zij eensklaps op, zweeten meermaalen , fchrikken fterk en gevoelen eene zwaarmoedige benaauwdheid, nachtmerrie, hartkloppingen, eene foort van trekking door geheel het lighaam ; want eene kleine bezwaarlijkheid in de fpijs-verteering, eene winderigheid, of anders de minfte prikkeling is hier genoegzaam om zulke menfehen te doen ontwaaken, en zulke wanordelijke beweegingen te veroorzaaken. Maar altoos ontwaaken zij in angst, vrees , onrust , daar integendeel gezonde menfehen op eene ge* ruste wijze wakker worden. Zij gevoelen winden en benaauwdheden bij elk onaangenaam voorval; zij hebben fnelle verbeeldingen. Maar hun gemoed wordt dikwerf door een denkbeeld te levendig geroerd, en is ongevoelig voor andere. Gelijk de brein - vezelen fnelle en zwakke werkingen doen  A 1 M B 1 H O n i. 14! doen, zoo is h<*t ook met de fpier-kragt gelegen. Zulke lieden zijn fnel in hunne beweegingen, alles beeft van drift, maar zonder duurzaamheid en aanhoudende kragt. Zij zijn gevoeliger voor pijn en wellust. ■1 - ' •-: '• '«jÈ» ■■■<: «6 s-rrriW Tekenen van eene heerfchende droogte. '' \ ' ' ' - 'dUmx Zulke menfehen zijn bijna altijd wakker; zij zijn ligt in het hoofd ; de neus , de mond , de oogen zijn meestentijds droog, en daar loopt geen vogt uit. Zulke menfehen ondervinden eene groote lugtigheid in fpreeken en denken, als zij eene bevogtigende leefregel genoten hebben. De oogen zijn hol; bet hoofd menigmaal kaal, in de ooren is dik , donker gekleurd oorfmeer. Zij vatten de zaaken niet zoo ligt in hun geheugen; maar die zij eens gevat hebben, behouden zij lang. De huid is droog of ruiiw, het lijf mager, weinig gefpierd. Eene al te groote droogte teelt volkoomen gebrek aan geheugen, onvermogen om te denken, onverltand voort. $. III. Tekenen van een koud Temperament. Het gezigt is wit, de oogen Haan kwijnende dik.  5f4$ ^ANHANGZEÈ. •dikwijls wat gezwollen ; de aderen vertoonen zig • niet duidlijk. De deelen van het hoofd hebben weinig warmte en roodheid. Het hoofd is duizelig, zwaar, flaperig; de herinnering en inbeelding zijn traag en zwak, de geest is traag. Alle vermogens der ziel zijn verminderd, onwerkzaam. Gemeenlijk hebben zij een phlegmatiek en flap lighaam; dan is het vleesch week , flap , de pols zwak." De pis en uitwaasfeming vloeijentraager uit.. Zelfs wordt het tandvleeseh menigmaal ten uiterften flap, en de tanden vallen zonder pijn uit. De pols is altijd traag. Het gevoel is Homp. c i, <; j ■", • d ■ •• - , ■ i v. üs tin ' .',;-_> • ■« tril nMaradsrtsuI'stnowiTekenen van een warm Temperament. Alles rondom het hoofd is warm en rood. De oogen gaan fnel heen en weder. De aderen zijn duidlijker zigtbaar. De hairen zijn zwart, dikwijls rood, fterk gekroest. Zulke kinderen zullen van de geboorte af aan eerder hair krijgen dan andere. De flaap is koit, niet diep. De beweeging van het lighaam is fnel. Herinnering en begrippen zijn fnel. Alles is levendig. De hartstochten werken plotslijk en hevig. Als de hitte bovenmatig wordt, dan ontftaat 'er eene aanhoudende flaaploosheid , rustloosheid, krankzinnigheid. Men zal de buigzaame aandoenlijke vezelen wel  AANHANGSEL. •45 wel van de prikkelbaareveêrkragtige onderfcheiden kunnen, volgens hetgeen van het aandoenlijk en prikkelbaar temperament gezegd is. Het kind, de jongeling, het gezond ftad-meisjen, de jonge bloedrijke hebben buigzaame aandoenlijke, maar de mensch, die aan eene uitteerende koorts ligt, de podagrist, de cholerieke, hysterieke en hypochondrieke hebben gemeenlijk prikkelbaare vezelen. Die zijnen geest en zijn geheugen helder houden wil, vermijde vooral ipijzen die moeilijk te verteeren zijn. Het doet hem nadeel onaangenaame dingen te hooren, te zien, in zijn gemoed optekroppen. Vrees, treurigheid, onmaatig flaapen, hevig braaken, al te menigvuldige bijflaap kunnen ongemeen nadeelig worden. Aandoenlijke of prikkelbaare temperamenten zijn knoflook, ui jen, kaas, moesgroenten zeer fchadelijk , voorname, lijk, als zij aan eene zeer zwakke en aandoenlijke maag lijden; maar daar zijn evenwel eenige moesgroenten, die hen niet opblaazen en hun wel bekomen, als aspergies , aartisjokken, gekookte endievie, beet en diergelijke. Als men voor den eeten beweeging neemt, zig naarftig kamt, het lighaam zuiver houdt, alle affcheidingen bevordert, zal men het geheugen en de geest - kragten helpen, even zoo dienftig zijn ook maatige vreugd en uitfpanningen. Men moet zig dikwijls herinneren hetgeen men gehoord of gezien heeft, als men het geheugen K ftij-  i%ê AANHANGZEL. ftijven wil. Dat men met verwondering of wellust vat zal men langst behouden. Die eenen leermeester met aandacht en bewondering aanhoort zal meer vatten dan die , welke met onver» fchilligheid toegeluisterd heeft. Dat men onthouden wil moet men begrepen hebben. Men maake de ziel van andere omftandigheden los. Het is beter eene zaak met meerdere zinnen gewaar te worden dan met eene. Ik zal eer onthouden ♦dat ik gehoord en gezien heb dan hetgeen ik alleen gehoord heb. Tekenen dat men het lighaam door aderlaaten of het venuswerk verzwakt heeft zijn zwakheid van de maag , moeijelijke fpijsverteering, winden, verlies van eetlust,eene bleekekleur in het gelaat, treurige, doffe oogen, blaauwe kringen om de oogen, beeven, zwakheid in de knieën, eene altijd toeneemende magerheid en alle de gewoonlijke kentekenen van een verwoest lig. haamsgeftel. „ Bij het droefgeestig temperament (bij drooge „ veêrkragtige vezelen, bij koude, drooge vog9, ten) heeft eene groote ruuwheid der vaste 9J deelen plaats, welke men uit de hardheid en 3, kroefe gefteldheid der hairen kent. Zij heb- ben , in vergelijking met andere lighaamen , „ mi dere vogtige deelen, waarom zij droog en mager zijn; hunne flag aderen zijn kleiner, waar „ van hunne bleekheid koomt, hunne terugvoe- rende aderen zijn te zeer met bloed opgevuld, waar  aanhangzel. „ waardoor zij blaauw en gezwollen zijn; zij zijn „ verftandig en wel dikwijls zeer verftandig, maar „ dit is altijd met eene groote naauwkeurigheid „ verbonden; zij zijn maatig prikkelbaar, maar de „ gemaakte indrukzelen duuren bij hen ook zeer „ lang; zij toonen in alle hunne handelingen eene „ zekere vastigheid en deftigheid, maar daar bij „ eene traagheid in hunne beweegingen, die eg„ ter met eene groote kragt en fterkte verbonden „ is; terwijl raazenden, bij welken dit tempera„ ment tot eenen tegennatuurlijken graad ver. „ meerderd is , de grootfte voorbeelden van „ menschlijke fterkte geeven. Men vindt dit temperament meest bij oude Heden en bij mans» „ perfoonen." Dikke zwaare vogten vloeijen niet met zulk eene ligtheid door de vaten als warme vloeibaare. Daarom heeft men bij de laatfte aangenaame gewaarwordingen van ligtheid, bij de eerfte een gevoel van zwaarmoedigheid. 00 Gullen bij Whiters. K a TWEE.  TWEEDE BOEL ZIEKTEN van het GEMOED. EERSTE AFDEELING. levendige, werkzaamê, hittige of beweegende gemo eds-ei genschappen. h HOOFDSTUK. WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, NEIGING TOT VERKWISTING EN ZWELGERIJ, BUITJENSPOORIGE VROLIJKHEID (JdolUtieS.y s.\ Béfchfijvitig der Ziekte. J)e Blonden, heb ik honderd maaien hooren zeggen, zijn veel hittiger dan de bruineifen. Vergeef mij; wat noemt gij hittig? Naar mijn inzien is daar hitte, daar droogte en dorst is, daar het hoofd warm, de neus, de mond meest droog, het bloed dik en zwaar, de gal fcherp en bitter, de bloeds - omloop fterk is. Maar zoo zijn waarlijk uwe blonden niet gefteld. Haar temperament is dan ook niet het hittig. Ik weet wel wat gij zeggen wilt. Gij neemt de hitte in eenen zin*  WELLUSTIGHEID , VERLIEFDHEID, ENE. I4J zin, waartegen ik ook niets intebrengen heb. Ik begrijp het. Gij zegt: de blonde is wellustiger; zij is ligter tot den liefde ftriid te verhitten. Haare vogtdeelen worden fneller in beweeging gebragt, en ontledigen zig fneller en meermalen van het vogt, dat haare drift tot wellust vermeerderde. Zij beminnen over het algemeen wellust en gemak, in kort, alles wat haare weeke ligt beweeglijke zenuwen zagtlijk roert; Haare huid, zenuwen, vleesch-deelen zijn weeker en dus beweeglijker. Alle wellustige gewaarwordingen werken daarom fneller op haar. Haare vogten zijn dun , warm, vloeibaar. De Ijgte beweeging der vogten door de vaten is dan ook oorzaak van een aangenaam gevoel, van eene zekere lugtigheid en vrolijkheid. De vloeibaare vogten dringen fnel in zekere zeer aandoenlijke deelen , maaken die gezwollen , en geeven de daar liggende zenuwen het begin van eene zekere wellust geevende ftemming, waarin zij gaerne nog verder gebragt willen worden. Gij had dan moeten zeggen: het temperament der blonden is het wellustig temperament en niet het hittig. Bij bruinetten zijn de vogten niet zoo dun, zij fchieten niet zoo gezwind en niet zoo ligt toe; haare zenuwen zijn niet zoo week en ligt beweegbaar; haare vleesch-deelen zünvaster en koomen niet zoo ligt en niet zoo fchieliik in beweeging: de huid is taaier; zij zijn dan traager in het liefde - werk , dat ondertusfchen bij K 3 haar  ISÖ WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, VEREWISTIWG haar dikwerf met des te meer nadruk en trilling gefchiedt. De uitwaasfemingen van eene blonde en eene bruinette, of zelfs den adem kan een kenner zeer ligt van eikanderen onderfcheiden. Zout en olie zijn fcherper of vaster bij bruinetten , dan bij blonden: bloed, huid en hair ►** alles is bij gezonde blonden zagt. „ Maar hoe is het gelegen met het tempera„ ment van den wellustigen, van den zwelger, „ van den verkwister, van den verliefden?" Een kind, een jongeling neigt meer tot verkwisting, tot wellust, tot liefde, vrolijkheid, lekkerbekkerij dan de man van rijpe jaaren ; de iteêlieden meer dan de arbeidzaarae landlieden; de jonge Franschman of de Parijfenaarfter meer dan de Noordfche Duitfehe. Men ziet dan dat Weeke büigzaame vezelen , warme vloeibaare vogten. een vrije, levendige bloeds omloop het temperament van den wellustigen uitmaaken. De opvoeding en levenswijze fehijnen hier menigmaalen eene uitzondering te maaken. De wijze van opvoeding, het ledigloopen en de verveeling maaken dat zig menfehen aan den drank of aan de liefde overgeeven. Zulke buitenfpoorige tijdkortingen kunnen hun eindelijk tot eene gewoonte worden. Een Duitfcher, die een ledig hoofU heeft, heeft geene ftofom zig met zigzelven bezig te houden, als hem bijwijlen zijn rang groven hand-arbeid of andere oefeningen verbiedt. Hij wordt uit verveeling lustloos, zwaarmoedig; hij  EN ZWELGERIJ, BUITI-NSPOORIGE VROLIJKHEID. 15I hij zal zig dan door wijn of brandewijn van deeze donkerheid des gemoeds zoeken te bevrijden. De aandoenlijke Franschman maakt reeds ophef, als hij eenige glaasjens in het hoofd heeft. Bij den Duitfcher wordt meer vereisCht, om zijne vaste deelen in eene levendige fpanning of werkzaam* heid en zijne vogten in warme beweeging te brengen. Hij drinkt wel zoo veel als zes Franfchen en wordt van deeze een zuiper genoemd. Wanneer nu zijne deelen eens in warmte gebragt zijn , duurt derzelver werking langer. Zulke gewaarwordingen zijn hem aangenaam. Hij zoekt er langer bij te blijven, en die zelfs te vermeerderen; hij zuipt al voort tot zijn verftand en zijne kragten verzoopen zijn. Den anderen dag bevindt hij zig weder in zijnen voorigen toeftand, die hem nu nog verdrietiger is. Zijn middel is dat van gisteren. Bij den verkwister heerscht eene zekere ligtzinnigheid , dikwijls eene ontijdige goedhartigheid , eene lust tot pragt en zwelgerij. Hij houdt meest op een verkwister te zijn, als hij tot den ouderdom koomt, of een droefgeestig temperament krijgt. Hij had dan te vooren ook weeke büigzaame vezelen , vloeibaare vogten , eenen Iigten bloeds- omloop, waarbij hij niets dan inbeeldingen en neigingen tot vrolijkheid had; in den ouderdom is zi n phyfiek en dus ook zijn zedenlijk karakter veranderd. Ik maak hier een onderfcheid tusfchen fijne en K 4 grove  I$2 WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, VERKWISTING; grove wellustelingen. Grove flappe vezelen zijn in eene zekere werkloosheid , waaruit zij door hevige trillingen moeten gebragt worden. Zoo is de traage Turk wellustig, bemint onkuischheid,dronkenfchap, fterk gedruismaakend muzijk en diergelijke. Veele dikke, phlegmatieke mannen en vrouwen geeven zig daar door aan den, wijn, aan zwelgerij, aan de wellust over , om dat daardoor hunne traage vezelen en vogten in eene hun aangenaame beweeging gebragt, en zij uit hunne werkloosheid en verveeling opgewekt worden. De fijne wellustelingen zijn die, welke fijne, weeke en zeer beweeglijke vezelen, dunne, vloeibaare, warme vogten hebben, waardoor zij al te aandoenlijk zijn, en door zagte gewaarwordingen fterk en fnel geroerd worden. Elke onaangenaame gewaarwording doet hen dubbel aan, waarom zij de zoodanige zorgvuldig vermijden en fchuuwen. Deeze zal meest de gefteldheid der Sybariten , van zekere Grieken, van yeele Mesfalinas en précieufes geweest zijn. Zoodanig was die aandoenlijke vrouw gefteld, die op haar roozen-bed niet flaapen kon, omdat een eenig bladjen gevouwen was. Prikkelbaare , kroefe , veêrkragtige vezelen, fcherpe of verhitte vogten kunnen eene andere foort van fijne wellustigheid veroorzaaken, welke bij hysteneke of hypochondrieke menfehen, bij prikkelbaare temperamenten, niets ongewoons is. De verbeeldingkragt is bij zulke menfehen on-  EN ZWELGERIJ, BUITENSPOORIGE VROLIJKHEID. I53 ongemeen werkzaam en levendig; wellustige inbeeldingen kunnen het gantfche lighaam in ver. rukking brengen: fcherpe vogten kunnen de prikkelbaare deelen tot de drift naar wellust Hemmen; wellustige gewaarwordingen kunnen elk vezeltjen elektrieke ftof mededeelen. Dan liefkoost zig menige geleerde , als raphael, dood. Uit prikkelbaarheid is menige teeringachtige, dikwerf zelfs tot aan zijnen dood geil. Opvoeding en gewoonte kunnen eindelijk de zenuwen geheel aan de hevige trillingen van fterke wellust gewennen, zoo dat ftille en zagte uitfpanningen van eenen anderen aart geene bekoorlijkheid voor hun hebben. De tong en het verhemelte van den zwelger vindt geene fmaak noch vergenoegen dan in fterk gekruide fpijzen en verhittende dranken , terwijl ondertusfchen zuiver water voor eenen anderen, die nog onbedorven zenuwen heeft, den fmaaklijkften drank oplevert. , • S. 11. Toevallen en Kentekenen. Wellustelingen, zwelgers, verkwisters enz. verraaden zig al te duidlijk. Het zal dan niet nodig zijn kentekenen van hun optegeeven. De gevolgen, welke uit het misbruik van de wellust en de zwelgerij ontftaan, zijn verfchriklijk geK 5 noeg.  154 WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, VERKWISTING ttoeg. Langhans heeft de kwaaien, welke uit de wellust, dronkenfchap, ledigheid, zwelgerij en verkwisting ontftaan, zeer levendig en uitvoerig gefchilderd. Ik wenschte dat men hier zijn werk jen over de ondeugden , die zig aan de ge, zondheid der mmfchen zelve wreeken, leezen konde. De wellustige krenkt zijne zenuwen, zintuigen en fpieren. Hij ftort zig in de gevaarlijkfte ziekten ; hij peinst daagh'jks op nieuwe kostbaars uitfpanningen , en wordt een verkwister. De gevolgen der verkwisting zijn armoede,kommer, verteerend naberouw , verachting en misnoegdheid. „ Daar zijn drie hoofd-zaaken" (zegt langhans (ff), door welke een wellustige „ brasfer zijne gezondheid krenkt, en zijn leven verkort. De eertte is de onnatuurlijke fpijzen „ en dranken, aan welke hij zig langzamerhand „ gewent, om daarmede de lust tot eeten te „ bevorderen en te vermeerderen. De tweede , 9, die een gevolg van de eerfte is, is de onmaa„ tigheid in eeten en drinken , door welke een „ mensch zijn lighaam met al te veel onnutte „ vogten belaadt , die de gezonde ten laatften „ bederven en hunnen omloop in wanorde brengen. De derde is baarblijklijk ftrijdig met de „ in ons lichaam bepaalde wetten van rust en ,» be- 00 *• 143 Bern 1773,  ES ZWELGERIJ , BU1TENSE00RIGE VROLIJKHEID. Ifê „ beweeging, door welker naauwkeiirige waar„ neeming een groot deel van onze gezondheid „ en vrolijkheid des gemoeds ftaande gehouden „ wordt." De dronkaart bederft zijne vaste en vloeibaare deelen, hij bedwelmt zijne zinnen, krijgt beroerten, teeringen en diergelijke. §• UI. Oorzaaken. „ De ledigganger" zegt langhans, „ houdt „ gemeenlijk zijnen geest Hechts met wellustige „ inbeeldingen bezig, door welke hij hoopt, als „ hij dezelve ter uitvoer brengen kan , ook te „ gelijk het lighaam een zeer prikkelend vermaak „ te verfchaflen ; daarom is hij meer dan andere? „ menfehen aan de wellust, de liefde, de ver„ wijfdheid, de lekkerbekkerij, dronkenfehap „ en alle andere zinlijke wellusten overgegeeven." De ledigganger maakt zijne vaste deelen week en flap; daar kan dan van den ledigganger een wellustling, een zuiper enz. worden , wiil hij zig daardoor een middel tegens zijne ledigheid verfchaft. Bij lieden die niets te doen hebben, en lui en lekker leeven, wordt een overvloed van warme vogten geteeld , die de aanleiding tot een wellustig temperament kan worden. De mensch, die in ledigheid leeft, wordt het eerst door vervee-.  ï$6 WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, VERKWISTING veeling gekweld, waaruit hij zig of daardoor opwekt, dat hij tijdkortingen neemt, of hij wordt door verdriet, onrust, hartstochten gemarteld, •waardoor hij prikkelbaare, zwakke zenuwen verkrijgen , en eindelijk ook een fijne wellustling worden kan. De levenswijs en het ledig zitten van de ftad-fchoonen maakt haar zwak en teder, en even daardoor bij de minde aanleiding meer tot de liefde en wellust geneigd. De enkele leezing van een minne-liedjen, een vrolijk gefprek kunnen haar bloed aan het gisten brengen, haare inbeelding verhitten , en alle vezeltjens tot de wellust fpannen. Ledigheid en verveeling zijn dan de eerfte oorzaaken die wellustige en zwelgers maaken. Wat de opvoeding, voorbeelden, de gewoonte vermogen is ondertusfchen genoeg bekend. Dat nu verder de vezelen beweeglijk of prikkelbaar, de vogten hittig of vloeibaar maakt, zal oorzaak van deeze ondeugden worden. Daarom heeft men de meeste neiging tot wellust als men een warm bad gebruikt heeft, als men zig met voedzaame fpijzen en geestrijke dranken verhit heeft. De bewooner der Alpen . die van melk, karnemelk en water leeft, is verre van onmatigheid, en behoudt zijn lighaam gezond, fchoon en duurzaam tot in zijnen ouderdom. Hoe meer door hartstochten, leezen van boeken, oefeningen van den geest en diergelijke de aandoenlijkheid der menfehen vermeerderd wordt, des te grooter zal de aandrift tot  EN ZWELGERIJ, BÜITENSPOORIGE VROLIJKHEID. I$J? tot wellust zijn. Koomt hier eene groote fcherpte der vogten bij, zoo kan voornamelijk de aandrift töt liefde - vermaaken onmaatig worden; de geheime deelen jeuken , zwellen, daar ontftaan baarmoeder woede en diergelijke. De ledigheid en verveeling maaken fpeelers , verkwisters. De ledigganger wordt van eene zekere begeerte bezield om andere natevolgen, even als zij te doen, zig bij minderen aanzien te geeven. $■ IV. Voorbeelden* Romulus verbood, bij de ftigting van zijnrijk, de dronkenfchap op levensftraffe Mahomed maakte dit verbod tot eene godsdienst-wet. De Koning amasis gaf in Egypte eene wet, welke solon bij de Athenienferen liet aanneemen, dat de ledigloopers met den dood geftraft zouden worden, en dat eik burger hen kon aanklaagen. Elk moest jaarlijks voor de Magiftraat verfchij* nen en van zijnen ftand en zijne verrigtingen rekenfchap geeven. Mahomed beval de noodzaaklijkheid van den arbeid, zo dat zelfs de koningen geene uitzondering maakten. Elke Sultan moest ten minften in fchijn een handwerk leeren. De rust is voor dei geenen die gearbeid heeft; het eeten en drinken voor dengeenen die honger en dorst gevoelt, de wellust voor degeene, welke  I58 WELLUSTIGHEID, VERLIEFDHEID, VERKWISTINS ke door gezondheid en eene onbedorven natuur gewaarfchuuwd worden. Onmaatigheid verzwakt den geest. De grootfte geesten zijn dikwijls na groote gastmaalen , na buitenfpoorigheden in wellust, dom en flaperig. Daarom was pïthagoras zoo maatig in eeten en drinken. Newton, een koudvogtige die zijn maagdom mede in het graf droeg, vergenoegde zig met wat befchuit en wat zoeten wijn, terwijl hij zijne groote leer van het licht en de kleuren fchreef. De Therapeute» waren uit diergelijke oorzaaken, tot dweeperij toe, maatig en kuisch. De Ridder karex. scarborotjgh zeide tot de Hertogin van portsmouth: „ Gij moet minder „ eeten, of meer beweeging neemen, of genees- „ middelen gebruiken, of ziek zijn." „ Gij 9, moet, mijn heer, u in de liefde maatigen"zoo fpreekt omtrent medicus (a) „ anders zal het „ gebruik van alle geneesmiddelen vergeefsch ,. zijn." « Mevrouw zal 'er ten laatften haa- „ ren geneesheer nog voor bedanken, die, wel „ is waar, haar vergenoegen een' tijd lang be„ lemmerd, maar die haar ook in ftaat gefteld „ heeft hetzelve met dubbele wellust te genie„ ten." De gefchiedenis levert ontelbaare voorheelden op van onmaatige en zwelgers, en de onder- (o) Sammlung vort beaiaclitutigtn aus der Arzneywitfenfchoftp &. 679—681.  EN ZWELGERIJ, BUITENSPOORIGE VROLIJKHEID. IgJ ondervinding kan ons die alle dagen toonen. Ondertusfchen dunkt mij tog dat tissot en zijne navolgers de gevaarlijkheid van dezelfsbevlekking wat overdreven hebben. Derzelver onmaatige oefening fchaadt veelligt niet meer of minder dan de buitenfpoorigheid in het gewoone bijflaapen. De Onanist fpant zijne verbeelding eerst bij eene overmaat in; maar zoo doet ook de echtgenoot, als hij bij zijne toujours perdrix al te veel van het goede wil doen. Het is nog eene vraag of tissot meer goed dan kwaad gedicht hehbe Ik gaa venerieke befmettinijen en diergelijke voorbij , maar ik heb verfcheiden mannen , na het leezen van zijn boek, in verfchriklijke hypochondrieën zien vervallen. Alle de daar afgefchilderde ijslijke kwaaien Honden hun nu , naar hunne gedagten , voor de deur. Ik zag eens eenen kalkoenfchen haan op een grashoopjen, en een hondjen op eene andere wijze onanie bedrijven. Denklijk werkte hunne verbeeldingkragt daar weinig bij; maar het geile hondjen, een onanitifche con. fitetudinarius, kreeg eindeli|k door onvoorzigtig wrijven eene vreeslijke ontfteeking aan het teellid. S- v. Geneeswijze. Bij degeene, die prikkelbaare vezelen, verhitte en fcherpe vogten hebben, moet men eerst de vog-  iëo WELLUSTIGHEID , VERLIEFDHEID , VERKWISTING Vogten zoeken te verbeteren en dezelve van de aanwezig zijnde fcherpte en onreinigbeid te bevrijden, eer men de vezelen wil verfterken en vaster maaken. Tot het eerfte oogmerk dient melk-fpijs, garst, haver, falepwortel, N. 6,fago, de drank N. 4, verfche eieren in water geroerd, mineraal-water, raauwe oesters, baden enz. Eindelijk worden de middelen N; 3 en N. 1 aangewend, maar bijzonderlijk lighaams - oefeningen , koude baden en alles wat het lighaam fterker en vaster kan maaken. Diegeenen , welke grove flappe vézelen en veele vogten hebben , beveele men lighaams arbeid en bezigheden tegens de verveeling en de ledigheid. Over het algemeen vermindert niets de wellustigheid zoo fchielijk als aanhoudende enigzints hevige beweegingen. Bij weeke, büigzaame vezelen, bij warme vloeibaare vogten, bij aandoenlijke temperamenten vermijde men alle verhittende dingen. Men verfterke het lighaam door koude baden, lighaams oefeningen, door de koortsbast, ijzer-vijlzel, zuure druppelen N. 5. Het lighaam moet geoefend en door ruuwen arbeid gehard worden, op dat de geest zig des te minder met wellustige inbeeldingen bezig houde, en daardoor de aandoenlijkheid voor alle zagte prikkelingen geminderd worde. Men moet de menfehen volkoomen overtuigen van het gevaar en de fchriklijke ellende, waarin zij  EN ZWELGERIJ, BUITENSPO.ORIGE VROLIJKHEID. I(Jl 2ij zig door onmaatigheid ftorten. Men moet hen tot ernftige bezigheden en arbeid en niet tot weekheid opbrengen. Men moet geene vrolijke boeken leezen, wellustig en zwelgend gezelfchap mijden. Men hoede zig flechts de prikkelingen der liefde met niet meer dan eene perfoon te gelijker tijd te deelen. Men zoeke den wijn -drinker maar eerst zoo verre te brengen, dat hij den wijn met water vermengt, en zig langzamerhand van den wijn afwendt. Men brenge den ledigganger daarheen, dat hij meer op de vervulling van het ernftige dan op het zinlijke en al te wellustige bedagt is , dat hij het kwaade der ledigheid en de voordeden van den arbeid inziet. Men ftelle den verkwister den treurigen en verachtlijken toeftand voor, waarin hem zijne verkwisting zal ftorten. Men beduide hem dat hij zijne eerzugt op andere voorwerpen dan op de pragt moet gron. den. Eene fchoone flavin, de fchoonfte bijflaapfter (zegt weder helvetius («),) moest de prijs van talenten, deugd, dapperheid zijn. Daar moesten groote feesten tot opwakkering der burgeren, tot belooning des dapperen, des rechtfchapenen aangerigt worden. Dan zou de wellust en weeide niet tot het verderf des volks verftrekken. Het was nog in de jaaren van het heidendom, zegt hij, 00 Sur Vhommt et fis facultés, Sect. IX. Ch. UI, L  \Ó2 WBLLUSTIGHZID , VERLIEFDHErD , ENZ. hij, toen de Cretenfen den Atheneren de fchattïng van tien fchoone dogteren oplegden. De Arabiers en Turken vorderden, ten tijde van hunne overwinningen en glorie, eene diergelijke fchatting van degeene die zij overwonnen hadden. Men brenge flegts, zegt diderot (a) onder de hartstochten eene naauwkeurige overeenftemming, zoo zullen 'er geene wanorden koomen. De hoop moet in evenwigt gehouden worden door de vrees, de eerzugt door de liefde tot het leven, de neiging tot wellust en tot vermaaken door het belang der gezondheid. Dan zal men geene vermetele en geene buitenfpoorige of zwelgers vin» den. 00 Penfüs philofophiques, pag, 6, 1746. II. HOOFD-  16} II. HOOFDSTUK. OPLOPENDHEID, TROTSCHHEIP, WRAAKZUGT, VERMETELHEID. §. I. Befchrijying der Ziekte. D e toorn ontflaat in ons op het gevoel of de inbeelding van enige onvoeglijkheid of enige belediging. Een prikkelbaar of aandoenlijk mensch heeft een fijner gevoel dan andere ; hij zal alle onvoeglijkheid of belediging eerder gevoelen dan een ander ; hij zal eerder in toorn ontfteeken ; doch zijn temperament is egter niet dat, van 't welk wij hier fpreeken willen. Zijn gebrek is aandoenlijkheid, prikkelbaarheid,welke,bij aangenaam of onaangenaam prikkelen, fneller in beweeging koomt. Hierop is de oplopendheid van het vrouwlijk geflacht gegrond en van veele hy. pochondrieke zwakke geleerden, voor welke zimMtRMANN reeds bij groote en kleine heeren een verzoek gedaan heeft, dat men hunne aandoenlijke zenuwen tog niet zoo ligt door eene of andere belediging in de beweegingen dergramfchap zoude brengen. — Neen , de man moet gezond en iterk zijn, zijne zenuwen moeten niet zwak of week zijn j egter zal hij boven andere eene bijL 3 zon-  IÖ4 OPLOPENDHEID, TROTSCHHEID, zondere neiging tot de hevigfte gramfehap , tot hoogmoed, tot wraakzugt en vermetelheid hebben ; dan zal hij het onderwerp van onze verhandeling zijn. Men verwondere zig niet dat ik den toornigen en hovaerdigen hier kortheidshalven in een hoofdftuk te zaamen gebragt hebbe. Gemeenlijk gaan beiden die ziekten te zaamen, hoewel de oorfpronglijke toeftand der vezelen en vogten ook bij beiden bijna dezelfde, of flechts in graad verfchillende mag zijn: de geneesmiddelen zijn ook bij beiden dezelfde. Bij den trotfchen is eene gefpannen fterkte der vastefdeelen met warme zwaare vogten. Ik bedoel hier diegeene , die uit temperament trotsch zijn. Van den opgeblazen zot, die door eene verkeerde opvoeding , door onverdiende eerbewijzingen enz. bedorven is, wordt hier weder niet gefprooken. Bij de gramfehap worden de vaste deelen hevig gefpannen, de warme, zwaare , dikwerf fcherpe vogten fnel en hevig bewoogen. De mensch, Wiens vezelen nu reeds van natuur fterker gefpannen, en wiens wafitie vogten fterker bewoogen zijn, zal eene natuurlijke neiging tot gramfehap hebben , ik noerii hem den oploopenden, irascibiiem. Als hij nu deeze fterkte en fpanning der Vaste deelen en deeze beweeging van zwaare vogten in eenen hoogeren graad , maar daarbij weinig of geen verbeelding van het toekoomende,van gevaar, dood en diergelijke heeft, dan zal hij vermetele onderneemingen waagen. S. H.  WRAAKZUCHT, VERMETELHEID. \6$ §. II. Toevallen cn Kentekenen, ïn de gramfehap is alles gefpannen; de fpieren zijn vast , fterker en zaamgetrokkin ; de tong wordt zwaar .en onbeweegl jk ; de oogen ftaan ftrak en vuurig; het hart klopt; het bloed is in eene hevige zieding ; de pols is fnel en fterk; alle ledenmaten zijn bereid den belediger tewederftaan en flagen uittedeelen Men kan de overige werkingen en kentekenen der gramfehap en trotschheid bij zimmermann 0O> zucker.t(£) en andere bij eikanderen vinden. Enige worden doorgaans rood , andere bleek , beiden zijn in zulk eenen toeftand fterker en heviger dan anders, Bij den eenen wordt het bloed met geweld in de kleinere vaten gedreven , bij andere gaat de zaamentrekking der vaste deelen Hechts zoo verre tot aan de kleine bloed-vaten, zoo dat zij geen bloed kunnen opneemen. Daarom hebben gemeenlijk dje, welke rood worden, nog weekere vaten, en zijn niet geheel zoo hevig in toorn als de andere. Doch kan een al te hevige toorn even zo hunn» Kleine vaten toeknijpen. Toor- (a) Von der Erfahruttg, II. Th. S. 439 &e. CS) Fob der Leidenfihaften 1U Jufl, S. 64, 92 fita, L3  \66 oplopendheid,trotschheid, Toornige zijn fnel in hetgeen zij doen, fterk van fpieren, gemeenlijk met zwart grof hair. Zij drasgen de wenkbraauwen opgeheeven en zijn van een droog en heet temperament. Bijna even zoodanig is de trotfche gefteld. Het bloed is heet, zwaar, de gal fcherp en zeer bitter. Men zegt ook dat een hevige toorn in onze vogten eene bijna vergiftige eigenfchap kan voortbrengen. ~ §• III, e^rrovó öü n&A nsl/i fejssbsttiu (. .:..: n Oorzaaken. Verhittende dranken, verhittende fpijzen zullen de vogten verhitten en de Ipanning of veêrkrag» tigheid der vezelen vermeerderen, en dus oorzaaken van de oplopendheid worden. Ik heb reeds te vooren gezegd hoe eene verhitte gal, bijzonder bij degeene die tot hardlijvigheid neigen, het bloed en het temperament verhitten kan. Bittere dingen vermeerderen de bitterheid en hitte van de gal, en daardoor ook de hitte van het bloed. De haanen, die tot de haanen-gevegten voorbereid worden, worden met knoflook gevoederd, omdat dit hunne gal en vogten hittiger, en hen daardoor toorniger maakt. Het fterk eeten van vleesch enuitvleesch bereiden foppen, fpecerijen, Veel waaken maaken het bloed verhit, dat de sei |injjj tot toorn vermeerdert-. Gezouten-fpijzen ser- jiner=  WRAAKZUCHT, VERMETELHEID, l6> meerderen de fcherpte der vogten , waardoor de vaste deelen meer totzaamentrekkingen, fpanningen of veéïkragtige trillingen geprikkeld worden. Lieden, welke het zig aangewennen dat hun alles naar hunnen zin moet gaan , die zig over elke minfte belediging in beweeging brengen, kunnen zig eindelijk de oploopendheid tot eene gewoonte maaken. Lieden, welke het aan doorzigt ontbreekt, die niet beoordeelen wat billijk of onbillijk, gefchikt of ongefchikt, wat befcheiden, gezellig en menschlievend is, kunnen zig ligt eene gekke oploopendheid eigen maaken, % iv. Voorbeelden en Waarneemingen. Veele zijn eensklaps in toorn geftorven. Door de hevige beweeging van het bloed kunnen 'er bloed-vaten berften. Daar kunnen alIerhevigCe krampen en beroerten ontftaan. Hysterieke of hypochondn'eke menfehen, die bij eene zeer hevige gramfehap hunne toevallen krijgen, lunnen fcherpe , bedorven gal uitbraaken, vai welke men te vooren geen teken in het lighram had, zegt gaubiüs. Een kind, dat de melt van eene ten hoogften vertoornde min drinlt, kan in doodlijke ftuipen vallen. Twee naanen waren L 4 aan  168 OPLOPENDHEID, TROTSCHHEID, aan het vegten; iemand liep 'er tusfchen, wierd van den eenen gebeten en ftierf in de watervrees , zoo het waar is dat 'er van gefchreven ftaat. Een jonge Italiaan was in de fterkfte woede, maar was niet in ftaat zig aan eenen die veel fterker was , te wreeken ; hij beet zig in zijnen eigen vinger, en ftierf iri watervrees als of hij van eenen dollen hond ware gebeten gei worden. Zulke voorbeelden vindt men meer befchreven. Le cat geeft een diergelijk geval op van eenen toornigen eendvogel. Augustus zegde het Grieksch alphabet op, als hij van gramfehap overvallen wierd. Een ander zag in den fpiegel als hij in woede kwam. Beiden waren middelen om den werklijken aanval der gramfehap afteweeren. Menig een is door eene aangenaame muzijk in zijne woede nedergezet geworden, menig door de aankomst van ftijne lieffte. §. V, Geneeswijze, De hitte en fcherpte van de gal en van het bloed noet verminderd en uitgedreven worden; de vaste deelen worden week gemaakt, of van hunne fpaming of veêrkragtige trillingen bevrijd. Men laat c«n toornigen en hoogmoedigen meet ilaapen dan, ^enen anderen* Men fchrijve hem laauwe-  WRAAKZUCHT, VERMETELHEID» lÖJ» laauwe baden voor, zagte buikzuiveringen, waartoe tamarinden en wijnfteen best zijn. Daar worden melk-dranken uit twee deelen melk en een deel water, benevens azijn en wijnfteen bereid, die men verfcheiden wecken lang drinkt. Men raadt ooft, karnemelk, latuuw, nioe*proenfen, onthouding van wijn, fpecerijen, koffij, veel vleesch, gezouten fpijzen, kmflook, ajuin en diergelijke aan. Als de vezelen meer prikkelbaar dan fterk en gefpannen zijn, zullen de koude baden nog verkieslijker wezen. Men zou dranken kunnen bereiden van Radic. Gramin. Scorzoner. van Acetofa en andere verkoelende, openende, zuurachtige wortelen en kruiden, waarbij falpeter en wijnfteen gedaan wordt. Als de gal uitgedreven is, kan gerften of mout-drank van dienst zijn. Men ftelle de menfehen de gevaaren, de flegte werkingen en de haatlijkheid der gramfehap voor oogen. Men moet zijn best doen om terftond bij het ontftaan van de gramfehap iets anders te denken, te arbeiden, op een fpeeltuif te gaan fpeelen, zig in aangenaam gezelfchap tf be-. geeven en dergelijke, * h $ ito  ITO KWEZELERIJ. lït HOOFDSTUK. kwezelerij. s- i. Befchrijving der Ziekte. De Marquis, de Precieufes, de hoorndragers en de geneesheeren hebben, (zeide molière) geduldig verdraagen, dat men hen ten toneele yoerde, maar de huichelaars hebben geen fpot verftaan. Daar was een buitengemeene opfchudding toen hij zijnen ichijnheiligen bedrieger, den Tartufe,. vertoond had. De hemel bewaare mij dat ik dan alhier een handwerk zou aantasten, waardoor zoo veele zig brood, befcherming ;n aanzien hebben geweeten te verkrijgen. Ik rerftaa hier door kweze/erij eene tot aan bijgelovigheid grenzende vroomheid, eene al te gnote overdrevene zorg voor het toekomftig levin, uitfpattingen van eene myflieke liefde. Van deeze ziekte fchrijven zimmerm ann(öj, kloickhof (£"), tissot (c\ f» Von der Erfahruiig, II. Th. S. 521. &c (V) De Morbh animi, pag. 81. ad 83. (e) De la Santides Gent de Lettres, p. 191. Laufanne i-*68.  KWEZELERIJ. Ifl Toevallen en Kentekenen. „ Zulke menfehen (zegt zimmermann) ,, vereenigen met de dwaaling dat zij bij het „ Opperwezen in eene geheel bijzondere gunst „ ftaan, den waan dat zij daarvan bovennatuur9, lijke kentekenen ontvangen ; zij willen ons „ overtuigen dat een krankzinnige ziet dat een „ wijze niet ziet, en dat men, van het mensch„ lijk verftand beroofd, het godlijk ontvangt." Veele diergelijke lieden, bijzonder myftieke nonnen, leggen ziek aan geestlijke minnarijen, die hun lighaam zoo zeer in onrust en uitteering brengen als de lighaamlijke. Andere vervallen in eene aandachtige droefgeestigheid, beeven van angst en vrees en gelooven door eiken tred het verlies hunner zaligheid verdiend te hebben. Enige houden hunne inbeeldingkragt enkel met de verhevenfte denkbeelden van God en zijne eigenfchappen en met andere diepfte heilige verbeeldingen bezig, waardoor hunne hersfen-vez«* len geweld aangedaan worden. Zij gevoeten onder hunne befpiegelingen eene zwaarte in het voorhoofd, eene duizeling, angst, algoneene Zwakheid. Zij worden ongemeen priklelbaar, hunne inbeeldingkragt wordt wanordelijk toomloos. Aardfche dingen maaken op hf" geenen indruk meer; zij worden bleek, ziekfflaauwtea en  l/a SWBZELES.IJ. en hartkloppingen onderworpen of gek. Zij ondergaan zoo wel de uitwerkingen van aanhoudend diep denken, van eene verhitte inbeelding als van eene allerfijnfte geestlijke wellust of vrees. Alles te zaamen moet het lighaam ten uiterften ontzenuwen of de werkingen der ziel in wanorde brengen. ' UI., Oorzaaken. Menfehen van eene zeer levendige verbeeldingkragt en een ellendig bekrompen verftand Czegt zimme rman n) die hunne hersfenfehimmige inbeeldingen voor de daadlijkheid zelve neemen, zullen de eerfte in zulke ziekten vervallen. Ledige , aandoenlijke of prikkelbaare vrouwsperfoonen, eenzaame, die door geene verfeheidenheid van voorwerpen en bezigheden uit haar aandachtig diep nadenken opgewekt worden , menfehen, welker ziel door dweepige boeJen, predikaatieè'n, leermeesters en diergelijke btdorven is, zullen even zoo zeer tot kwezelerij ofvnome droefgeestigheid genegen zijn. Ik heb dkwijls bemerkt dat eene zekere afgetrokkene «nzinnigheid de oorzaak van dit kwaad was, een gelijk een Platonifche dweperij oorfpronglijt den grond tot godsdienst - ftelzels legde. IVen wil. zig van alle lighaamlijke gewaar-  KWEZELERIJ. a/J waarwordingen los maaken; men wil geheel geest zijn en hij denkt het grootst aandeel aan den geest Gods te hebben, die, in goed hoilandsch, de grootfte droomer geworden is. Dat de vezelen te aandoénlijk, te prikkelbaar maakt, dat de verbeeldingkragt verfijnt, dat zwaarmoedigheid of hypochondrie offtilledweepachtige warmte veroorzaakt, kan het lighaam tot zulke ziekten gefchikt maaken. Eene mislukte liefde, het een of ander verdriet of ongeluk, eene opfluiting of verwijdering van de waereld zullen weldra tot kwezelerij verleiden. De kwezelerij zal verfchillende uitwerkingen voortbrengen, naar maate het temperament des zieken gefteld is. Daar weeke, büigzaame, aandoenlijke en prikkelbaare vezelen en warme, vloeibaare, vrij en ligt omloopende vogten zijn, daar zal eene neiging tot geestlijke liefde zijn, of men zal zelfs in zijne godsdienst-oefeningen eene zagte wellust gevoelen. Als de vezelen prikkelbaar en dikwijls in krampachtige beweeging zijn, als de fappen dikker zijn, of uit andere oorzaaken niet vrij genoeg door de vaten omloopen, daar zal heilige angstvalligheid en zwaarmoedigheid het hart verltrikken. Hierbij koomen nog de uitwerkingen van de levenswijs, van voorbeelden, van opvoeding. Koude phiegmatieke en grove Bseotifche temperamenten zullen niet in deeze zieKte vervallen, maar wel aandoenlijke en prikkelbaare. S. iv*.  ï?4 KWEZELERIJ. % IV. Voorbeelden en Waarneemingen. zimmermann heeft de moeite genoomén om de levens der Heiligen doorteleezen en met een wijsgeerig oog te befchouwen. Ik zal hier enige voorbeelden van hem ontleenen. De zuster van den beroemden Bisfchop huet, zegt hij, was zoo zeer van de myitieke liefde betoverd, dat zij zig van alle dranken onthield. Ook bedorf zij haare gezondheid zoodanig, dat zij, naar het getuigenis van haaren broeder, zoo dor wierd als parkament, eenen geneesheer liet koomen en ftierf. catharina van Genua kon van liefde tot God niet meer werken, ftaan en dikwijls niet fpreeken. magdalena van Pazzis verviel in de ergfte liefde - razernij; zij leed verrukkingen en allerleië wonderlijke toevallen, wijl zij hyfteriek en met flaauwten en trekkingen geplaagd was. Hij verhaalt nog vee» ' le andere voorbeelden van kwezelachtige vrouwen, die in teeringen, zenuw-ziekten, droefgeestigheid en zinneloosheid vervallen zijn. §. V. Geneeswijze, Men vermindere de beweeglijkheid en prik. keibaarheid van het temperament, de hitte en fcherp-  kwezelerij» 175 fcherpte der vogten, de levendigheid der verbeeldingkragt, en men zal eene hoofd - neiging tot kwezelerij weggenoomen hebben. Men wekke de lieden door gezelfchap, muzyk, fpelen, arbeid en diergelijke uit hunne verveeling op. Men leide hunne opmerkzaamheid en verbeeldingkragt op menigvuldiger voorwerpen af. Men zoeke hun verftandige en geene dweepachtige begrippen van godsdienst, van een toekomftig leven en van waare godsdienstoefening te geeven. Men geeve het kwezelachtig meisjen eenen man, den kwezelachtigen man bezigheid en omgang met de waereld. Men vermijde alles wat de zenuwen verzwakken, aandoenlijker en prikkelbaarer maaken kan. Men herleeze hier over het algemeen hetgeen van het aandoenlijk en prikkelbaar temperament, van eene dweepachtige verbeeldingkragt, overdreven aandacht en van zinneloosheid gezegd is. IV.  tf6 DWEEPZUGT. IV*. HOOFDSTUK. dweepzugt. (Fanatismus} s- t. Befchrijying der Ziekte. T^en mensch, die een fijn gevoel en eene levendige verbeelding bezit, kan van een voorwerp heviger dan andere bewoogen worden; hij is 'er geheel van doordrongen en vol werkzaamheid; hij onderneemt daaden, die geen ander waagen zou; hij offert lijf en leven op om zijne zaak te verdedigen, het vaderland of zijnen naaste te dienen, eene waarheid te verdedigen, een ontwerp doortezetten. Hij is dan geen gewoon mensch; hij is een Enthuftast: zijn verftand en zijn hart kunnen anders goed en Hechts van eene al te fterke hitte bevangen zijn. Het Enthufiasmus gelijkt dan eene heete koorts. Dweepzugt is het ijlen van den koortfigen. Bij den Dweeper is of de geest, of het hart, of beiden bedorven. Zijne inbeeldingen zijn valsch; de werkingen van zijn hart zijn onmenschii k. De neigingen en hartstochten der ziel zijn buiten haar evenwigt. Daar zijn werkzaame en lijdende dweepers. De dweperij van de eerfte is eene oorfpronglijke krank-  DWEEPZUGT. 177 krankzinnigheid, die van de andere eene raaskalling uit overeenftemming of fympathie een delirium ex confenfu vel Jympathicum. §• ff. Toevallen en Kentekenen. Bij Enthufiasten geeft de verbeelding den voorwerpen eene overdrevene, bij dweepers eene valfche waarde. „ De dweeperij is eene ziekte „ van den geest of het hart Czegt een Wijsgeer) „ die aanfteekende is als de pokken. Boeken „ deelen die minder mede als vergaderingen en >, redeneeren. Men verhit zig zelden onder het „ leezen, omdat men dan koele zinnen kan heb„ ben. Maar als een verhit mensch, die eene „ fterke verbeelding heefr, tot zwakke koppen „ fpreekt, dan zijn zijne oogen in vuur en zulH len dit vuur mededeelen; zijne toonen, zijne „ gebaerden fchudden alle de zenuwen der toe„ hoorers. Hij roept: God ziet u en trekt zig „ uwer aan, offert alles op wat flechts menschlijk „ is: ftrijdt den ftrijd des Heeren; men loopt .., henen en ftrijdt." Ziet daar eene affchil- dering van werkdaadige en lijdende dwepers. De ondervinding heeft geleerd dat de godsdienftjge en ftaatkundige dweeperij voor de menschheid de nadeeligfte geweest zijn. De kwaaker alleen verdient hier eene uitzondering. M Zijne  »f 3 f» W E E P Z V G »« Zijne gódsdienflige dweeperij leidt hem tot Weldaaden; alle andere voert tot moorden en fchanddaaden. Als Sappho zig om haaren Iieffte van het Leukadisch voorgebergte ftort, is het verliefde dweeperij. Maar als'er Spanjaards waren, die eene gelofte deeden daaglijks twaalf Indiaanen ter eere van de twaalf Apostelen te vermoorden, dan is het —>— zeg gij, Heer Inquifiteur, wat het zij 1 En wanneer 'er heden ten dage flog een gek opftaat en uit voller kele den geest van vervolging predikt, dan is hij een dweepzugtige booswigt. % Ut. Oorzaaken. D.e lijdende dweeper is een traag onweetend mensch, dien het ligter valt naar voorbeelden dan naar eigen verftand te handelen. De grootfte dweeperijen van den grooten hoop koomen van enige werkzame aanvoerers. Dus maakten gassner en tisserant honderd naaapende gaapers in het lieve Duitsehland. Zoo deeden mes» mer en zijn aanhang in onzen tijd en elke Franschman of buitenlander, wanneer hij maar wil. De vezelen van den lijdenden dweeper kunnen dan grof zijn, zijne inbeeldingkragt kan traag en zijn kop zwak zijn; maar hij is onweetend en onbekwaam de waarheid te onderzoeken, of het waare van verblinding te onderfcheiden Val-  DWEEPZUGT. i79 Valfche Hellingen, valfche en levendig voorgedraagene inbeeldingen, de fchijn van het wonderbaare kunnen hem in verwondering brengen en geheel wegvoeren; hij dweept den geenen na die hem levendig voorgedweept heeft. Hij is ongemeen hardnekkig en aanhoudend in zijne dweeperij, wijl de fterkte van zijn temperament zig tot duurzaamheid fchikt. In eene ftreek van Siberië zijn boos wigten geweest, die hunnen nabuuren met groote warmte van den jongften dag predikten, en hen alle tot de dweeperij bragten van zig met hunne hutten te verbranden. De lijdende domme dweepers deeden het. De booswigt hadt ondertusfchen voor zijne redding gezorgd en verri kte zig daarna met het goud der ongelukkigen. De werkende dweepers zijn van een warm en gemeenlijk prikkelbaar temperament, van eene vuurige inbeeldingkragt, welke hun de waarde der dingen ten uiterften vergroot, of in een valsch licht voorftelt. Het leezen van helden - gefchiedenisfen, de romannen, dikwerf het leeren van zekere weetenfehappen, een valsch begrip van zedenlijke deugd en diergelijke kunnen zulke dweepers vormen. Dan koomen 'er Don Quichottes, verliefde zugters of verliefde ftervende, dooiende ridders, profeliten maakers, bartholomeus-nagten, of wat meer op het temperament, de opvoeding of denkwijze der menfehen past. Ma §. IV.  ï8o DWEEPZUGT. S> IV. Voorbeelden en Waarneemingen. De gefchiedenis van de Wigs en Töris ih Engeland , van de Nominalisten en Realisten op de Univerfiteiten van Praag en Parijs, der Cornvulfionarisfen, van de voormaalige Jobelinen en Uranisten aan het Franfche hof en veele andere gefchiedenisfen zijn waare voorbeelden van dweeperij. Onder croMwel was het afgrijzen van een koningrijk en de liefde tot vrijheid en het gemeene welzijn zoo groot, dat men, in plaats van adveniat regnum tuum in het Onzen Vader liever adveniat refpublica tua gewoon was te zeggen, meister verhaalt enige zeer uitvoerige gefchiedenïsfen van enige dweepers, van jacob redinger en b. van salis Uit Graauwbunderland, die verdienen geleezen te worden. De levenswijs der Faquirs fielt ons dweepers van allerleien aart voor oogen. Een mensch, die een weinig verward van hersfenen was, overreedde in het hospitaal te Wirtsburg eenen anderen dwaas zig beiden te verbranden. Zij flooten zig in eene kamer op, de werkdaadige of a&ive en de lijdelijke of pasfiye dweeper. Pe eerfte nam het ftro uit het bed en maakte eene foort van brandftapel. Hij pïaatfte zijnen makker 'er op. Hij ftak ftrohalmtjens aan door de reeten van eenen kagchel, en ftak daarmede den  dweepzugt. 181 den houtmijt in brand. Nu pïaatfte hij 'er zig ook op. Men liep de deur open en vond den lijdelijken dweeper, geheel,en den werkzaamen half verbrand. Stil, ftil, riep hij , het is Gods wil dat wij ons beiden verbranden moeten. Ik zou nog andere voorbeelden van dweeperijen verhaalen kunnen, als ik het raadzaam rekende eiken dweeper in zijne natuurlijke geftalte te vertoonen. c ham had de fchaamte zijnes vaders ontdekt, zegt een Wijsgeer, en is zoo zwart als een kool geworden. Wat zou 'er van eenen geleerden kunnen worden, ais hij alle dvveepige dwaasheden van zijne amptgenooten wilde opnoemen? S. v. Geneeswijze. Het geftel van den werkzaamen dweeper beftaat in prikkelbaarheid en buitenfpoorige verbeeldingkragt in temperament - hitte enz. Men kan dan uit de voorige verhandelingen afneemen welke geneeswijze hem dienftig zij. Den lijdenden dweeper ontbreekt het aan niets zoo zeer als aan menfehen - verftand en betere grondftellingen. Men doe ftechts den hoop van deeze dweepers uit een, men ftoore hunne openbaare vergaderingen, men ruime hunne aanvoerers uit den weg, men maake de hoofd-grillen van hünM 3 ne  P§2 8WEEPZUGT. ne dweeperij flegts belachlijk, dan zal , men eerder hoop tot het wel gelukken der geneeswijze bij hen hebben. Laat men eenen krankzinnigen eens verbieden een dwaas te zijn! Het is een groot werk eenen werkzaamen dweeper te regt te brengen. Men moet zijne Verbeeldingkragt inaatigen,dat zij de dingen niet ip eene overdreven of vreemde waarde toone: onvetbindlijke denkbeelden moeten niet met andere verbonden w,o,r.den. Een Athener hield alle fchepen , die in Pijreum ipliepen, voor de Zijne. Men verbreide menfehen - verftand, grondfl-ellin,gen van rechtfchapenheid, van menschlie, vendheid, van welvoeglijkheid, van orde. De wijsbegeerte zal de hitte der verbeeldingkragt en de buitenfpoorigheid der hartstochten maatigen. meister beveelt nog enige geneesmiddelen tegens de aanvallen van dweeperij. ,, Men hoede zig voornamelijk" zegt hij, ,, verfijnd en godsdienst niet van eikanderen „ te fcheiden. Men laate zig niet van het tem„ perament, van den luim, door vreemde uit„ fpraaken, door vlugtige indrukzelen wegvoeren, maar men neeme niets zonder verftan„ dig overleg aan. Datgeene is niet waar „ wat bevalt, maar ons moet bevallen, wat waar J is. .Men. volge niet met zoo veel ijver nieu)5 we verschijningen, openbaaringen en wonde,^ ren terftond op het fpoor. Men moet zorgi] vukijglijk alles vermijden waardoor het bloed en « ver'  DWEEPZUGT. {3} „ verhit, de hersfenen verward en zwaarmoe„ digheid of droefgeestigheid- verwekt wor„ den. Buitenfpoöri'gheden in het zinlijk verge„ noegen kunnen even zoo tS&t als eene ge„ dwongen intooming der verbeelding door „ dwe-eepachtige inbeeldingen verwarren. In„ zonderheid moet men op zijne hoede-zijn- dat ,, men niet door de betovering van dweepzuch- tige boeken of redenen verblind worde. Ein„ delijk moet men ook zijne weetgierigheid en „ zijne zugt om nieuws te hooren, men moet „ de neiging tot het wonderbaare, en over het „ algemeen alle die eigenfchappen maatigen, „ waardoor de hoop op voorzeggingen, wonderen en openbaaringen gevoed wordt" Men kan alle deeze diè'tetifcherégelen uitvoerlijker leezen, wanneer men meisteri grondige verhandeling over de dweeperij zelf in de hand gelieft te neemen! Even gelijk het nadeelig zou zijn voor de eer der menschheid, als men alle hitte der verbeeldingkragt en der hartstochten onderdrukken, en al het bloed in eenen gantsch koelen ftaat wilde brengen, even zoo weinig zouden 'er groote daaden en buitengewoone onderneemingen gezien worden, als alle enthufiasmus wierd uitgedoofd. Het koomt alles maar daar op aan dat de verbeeldingkragt geene onverbindlijke denkbeelden met eikanderen verbinde, en dat het hart naar rechtfchapenheid, menfchenliefde en waarheidM 4 lief»  184 DWEEPZUGT. liefde gewend zij. Alsdan zullen onze handelingen ook geene dweeperij, maar warm gevoel en enthufiasraus geheten worden. Maar waarom is enthufiasmus zoo zeldzaam en dweeperij zoo algemeen? Omdat regtheid van verftand en hart veel zeldzaamer dan verdorvenheid van beiden is. V.  »8j V. HOOFDSTUK. van de hebzugt. Si I. Befchrijving der ziekte. De Hebzugt is eene onverzadelijke begeerte om alles in de waereld te bezitten wat het oog aangenaam en begeerlijk voorkoomt, zegt lanshans. Als men een onrustig verlangen naar eer heeft, dan heet het Eerzugt. Eene zugt naar geld is Gierigheid. In eenen algemeenen zin wordt een ftreevend verlangen naar behaaglijke dingen Hebzugt geheten. Toevallen en Kentekenen, De eergierige en hebzugtige zijn levendiger eq van een heeter temperament dan de gierige. Hunne pogingen zijn niet met die bevreesde bangheid verknogt, als die der gierige. Hunne hartstocht is werkzaamer. Bij den gierigen is het gemoed meest in eenen lijdenden en nederflagtigen toeftand. De eerzugtige en hebzugtige zijn dikwijls tot grootmoedige daaden bekwaam; M 5 zij  %M VAN DE HEBZUGT. zij kunnen, weldaadig, medelijdend en pragtig zijn, dat men bij den gierigen niet ziet. De Hebzugtige zal menigmaalen zijn geld weinig achten, als het hem kan dienen om zig iets te verfcbaffen dat hem bijzonder aangenaam fchijnt, of zijnen hoogmoed vleit. Gemeenlijk is deeze Hebzugt de ziekte van ftaatsministers. Dikwijls verbreidt zij zig ook'tot over de vorften, Hebzugt en eerzugt kwellen de menfehen met eene knaagende ongerustheid en .gaan bijna meestentijds te zaamen. Zulke lieden geraaken in eéne raazende woede tegens dengeenen , die hun op hunnen weg hinderlijk is of geheel de loef afdeekt. Verteerende kommer en verdriet droogt hun het lighaam uit, als hun niet alles zoo voor den wind gaat als hunne overdrevene wenfehen het verhangen. Zij zullen, om hun oogmerk te bereiken, dikwijls laage of ongeoorloofde'middelen bij de hand neemen. Den gemeenen man Verleidt deeze ondeugd, zegt lang hans, dikwijls tot bedrog en diefftal, den rijken tot bedriegerij en verfpilling, den magtigen tot valfche beloften en bedreigingen en de Vorsten tot tijrannij tegens hunne onderdaanen. De eer- en hebzugtige zijn gemeenlijk fterk tot toornigheid geneigd. Zij krijgen hiertoe ook genoeg aanleiding, daar hun zoo menig groot ontwerp mislukt. Daarvandaan gebeurt het ook zeer dikwijls dat zij van kwaadaartige koortfen en beroerten overvallen worden. Het aanhoudend  VAK DE HEBZUGT- ' l8? Ia te levendig nadenken over de begeerde of verkregene eerambten of andere goederen, defchrikken en de toorn, die gewoonlijk daarbij koomen, zijn loutere oorzaaken, die het brein in trilling brengen en beroerten veroorzaaken kunnen. §. i n. De gierige heeft eenen langzaamen zwaarmoedigen bloeds -omloop; zijn bloed is dik, zwaar, koud. Deeze zwaarmoedige omloop veroorzaakt bij hem een gevoel van zorg, ongerustheid, mis-, noegen. Hij (lelt zig onrust en te vreezene ar^ moede in het toekoomende voor. Hij leeft ellendig om zig tot meer zeekerheid fchatten te vei-, zamelen. De vrees van de verzamelde fchatten, te verliezen kwelt hem weder met nieuw verdriet, waardoor zijne ongerustheid op nieuw met ontijdige bezorgdheid vermeerderd wordt en dus wordt de gierigheid eene ziekte, die zig zelve voedzel verfchaft. In den ouderdom wordt het bloed dikker en ongefchikter tot eenen vrijen omloop, even zoo draagt het zig ook toe in het droefgeestig temperament; daarom is men in beiden dio gevallen tot gierigheid geneigd. De wijn, eene bijzondere blijdfchap, of eene buitengewoone werking van den hoogmoed kan menigmaalen ■ den omloop vrijer en het bloed warmer en vlug-  !$8 VAN DE HEBZUGT tiger maaken en dus ook den gierigen tot uitgaven verleiden, welke hem daarna jaaren lang berouwen. Bij den hebzngtigen en eerzugtjgen zijn de vezelen meer gefpahnen of veêrkragtiger en werkzaamer» de bloeds - omloop is fterker; het bloed is zwaar, maar warmer'en beweegt zig vrijer. Gemeenlijk heerscht hier het heet temperament. Hieruit lpruit de hevigheid der begeerten, de onrustige pogingen, de hevige toorn, als men in het een of ander zijn oogmerk niet bereikt. Vleierijen, opvoeding, voorbeelden werken hier het zedenlijke. Men behoeft bij eenen eergierigen en hebzugtigen maar iets fterk te prijzen, dan zal hij terftond eene raazende begeerte hebben om het te bezitten. Eene ongegronde eigenliefde kan bij ftaatsmannen, geleerden en andere deeze ondeugd tot den hoogften trap brengen. S. iv. r. . ^/uiïZ Voorbeelden en Waarneemingen. Gierigaarts, die bijna honger lijden, alle andere genoegens ontbeeren en de flegtfte dingen bedrijven om flegts fchatten te verzamelen, zijn overal aantetreffen. Nergens vindt men 'er meer voorbeelden van dan onder het gemeen in Rusland, Zij leeven armlijk en verzamelen eene hoopgelds. \k  VAN DE HEBZUGT J8 i ,f/ïied Kajjiityuftft ; S i niirbol) aavaii mb icïób iop • ;|fob Geneeswijze. VJ&&\'\ 'rtt^o.'d oh i«!0 , r.b/raft.» •,tj ^ v; *' f>;i 3 Den gierigaart moet men dunner eri warmer bloed, eenen fnelleren bloeds-omloop en betere gedagten geeven. Warme mineraale baden, verdunnende en verwarmende middelen, de houtdrank N0. 7, Champagnewijn, mineraale wateren en vrolijke gezelfchappen zullen hier enige uitwerking kunnen hebben. Dikwijls heeft het hulp toegebragt, als men den ouden gek verliefd wist te maaken. Eené warme luchtftreek ZOU ook met eene verdunnende eetregel dienstiger zijn dan eene koude. Men zóeke hem het overdrevene van de Waarde, welke hij aan fchatten hecht, en het nutlooze van zijne al te groote bezorgdheid voor het toekoomende te doen begrijpen. Bij den hebzugtigen en eerzugtigeh zullen verkoelende en weekmaakende middelen heilzaam zijn.  VAN DE HEBZUGT. J5I zijn. Men maake laauwe baden van gemeen water met tarwe-zemelen. Men vermijde wijn, fpecerijen en veel vleesch. Men geeve weidranken, karnemelk, wijnfteen, haverdranken, moutdranken met wijnfteen of falpeter, melk van verkoelende zaaden, falade , moesgroenten, meloenen en diergelijke. Men vleie niet altijd zijnen hoogmoed; men kruipe niet als flaaf voor zijnen wil. Vorften moeten den trotfchen ftaatsdienaar niet met eer en rijkdom overhoopen, niet altijd zijne eigenzinnigheid den vrijen teugel laaten. Men moet den man laaten gevoelen dat hij, even als alle andere Adams zoonen ontvangen en geboren is. Men maatige de eigenliefde. Men geeve juister begrippen van de zaaken. Men gewenne zig bijgeleerdheid, roemen verdienden befcheidenheid, vriendlijkheid menschlievendheid en gedienftigheid te voegen. Dan zal de eerzugt groote daaden en de hebzugt welvaart en betamelijke genoegens aanbrengen. Eene gezonde Wijsbegeerte zal het beste tegengift tegens alle diergelijke onrustigheden en buitenfpoorigheden zijn. Haare uitwerking is de zeden zagt, het hart weldaadig en het gemoed gerust te maaken. TWEE-  TWEEDE AFDEELING. LANGZAA1VJE, NEDERSLAANDE EN TERUGHOUDENDE GEMOEDSEIGENSCHAPPEN. T. HOOFDSTUK. TRAAGHEID,SLAAPERIGHEID, LEDIGHEID. Befeh rij ving der Ziekte. aar zijn menfehen die alles haaten wat hun in hunne gemaklijke rust Hoort. Niets is voor hun genoeglijker dan op de luie Canapé te lig* gen, niets haaten zij meer dan arbeid en werkzaamheid. Zulk een luiaart bemint ook wel genoegens, als hij die Hechts zonder veel moeite verkrijgen kan, Hij houdt veel van lange maaltijden en mag eindelijk alles w&l lijden, als maar geene ledenmaaten, dan flegts de verteeringrwerktuigen arbeiden moeten. Deeze is de traage ledigganger, van welken hier gefprooken wordt. Het lighaam is week en flap, het bloed is waterig en in langzaame beweeging; hij is langzaam in alles wat hij doet, neigt tot flaaperi en tot wer-  TRAAGHEID, SLAAPERIGHEID, LEDIGHEID. 193 werkloosheid , zoo van den geest als van het lig. haam. Hij behoort niet onder de haastige of aandoenlijke. Hij laat eene ftoute vlieg lang op zijn neus omwandelen eer hij zig de moeite geeven wil die met de hand te verjaagen. §. ii Toevallen en Kentekenen. „ De lediglooper" zegt langhans; „ zort* „ digt in het natuurlijke en zedenlijke. Hij ver„ zwakt; door eene al te lange rust en traagheid 4, van zijne leden,de natuurlijke kragten van zijn « gantfche lighaam en omdat hij grootendeels flegts aan zinnelijke uitfpanningen blijft han„ gen, onderdrukt hij daardoor ook te gelijk de kragten zijner ziel." „ De goede dikzak 1 Hij is tog evenwel een „ goed eerlijk man:" zoo fpreeken ook menigmaaien regenten van eenen traagen onarbeidzaa» men dienaar. Het is waar4 zulk een mensch is minder aandoenlijk voor de trillingen die. hem treffen; hij is onverlèhillig en laat alles gaan zoo als het gaat. Maar ik weet niet hoe een ftaat zoude kunnen beftaan, als hij enkel zulke goede mannen tot rigters en yoorftanders hud. De traage mensch is niet met hevige hartstochten gekweld. De onaangenaame; zegt zuckert, verflaapt hij en de aangenaame heeft hijgaerne, tK. Deel. N als  154 ÏAAè&MB , SL A AWRIGHKIÖ , ItóïWlÉtt». als zij hem geene moeite kosten. Hij heeft gëé* ne hooge inzigten, geene zugt naar eer, weetenfchappen, roem en diergelijke. Hij zal ook in niets de aanlegger van groote onderneettiingèrt zijn. Daar is bijna geen lijder geduldiger dan de waterzugtige, omdat zijn temperament het traage en min aandoenlijke is. $. #t Oorzaaken, Het bloed, van den traagen is waterig of flijmig en geestloos. De vaste deelen zijn flap , de hersfen-Vezelen week, flap en weinig veêrkragtig. Daarom neigt alles tot langzaamè Ueweeging en tot werkloosheid. Een ftil leven, dat noch -door lighaams-be» Wêcgwgèn, noch door hartstochten of gemoedsaandoentegert in onrust gebragt wórdt-, het gebruik van veele waterige, flijmige en verkoelende fpijzen, van Waterige dranken, veel flaapen, misbruik van het aderlaaten en diergelijke kunnen de aanleiding tot zulk eenen flaaperigen toeftand zijnC Men weet ook dat 'er na een al te hevig en aanhoudend verdriet, na al te fterk ftudeeren eindelijk eene volkoomene onverfchilligheid en flaaperighéid Ontftaan is. De vezelen waren hier eveifpannen en in eenen ftaat van de grootfte verflap.  TRAAGHEID, SI.AAPERIGHEID , LEDIGHEID. I05 flapping gebragt geworden; het geestrijke der fappen was vervloogen en zij waren flegts aan verfchaald, bedorven bier of wijn gelijk. Niets kan deeze flaaperigheid en traagheid duidlijker daar (lellen dan wanneer de hersfenen door eene vreemde ftof gedrukt worden. Dit ziet met in hoofd - waterzugten, in ziekten, waarin kwaadaartige vogten naar de hersfenen verplaatst worden, In kwaadaartige koortfen kan de giftige of kwaadaartige ftof het geestrijke der vogten en (misfchien het phlogjfton) der zenuwvezelen verdelgen en daar door die ongeraeene verzwakking, flaaperigheid, bedwelming en den dood veroorzaaken. € IV r • (Kbsrod Voorbeelden en Waarneemitigem Ik heb een meisjen van omtrent twintig jaaren gekend. Het was zeer klein, fcheefaehtig, dikkoppig, fponsachtig van lighaam en bleek. Men kan zig niets traagers en onaandoenlijkere voorftellen dan dit dienjen. Haar gang was ongemeen traag enfleepend, de fpraak langzaam, het ver* ftand ten uiterften zwak en kinderachtig. Zij gevoelde noch blijdfchap noch droefheid. Zij beminde niets zoo zeer als de warmte, znnne-hitte en verwarmende dranken. Zij was tot alien arbeid onbekwaam. Van deeze overmaat van traagN a heid  lp6 Traagheid, slaaperigheid, Iedigheib. heid en flaaperigheid kan men tot die befluiten, welke dezelve in eenen minderen graad hebben. karei* Piso had in Frankrijk braakingen en neiging tot flaaperigheid. Dit kwaad verminderde toen hij zig naar het warmer Italië begaf. Men ziet dus dat warmte wakkerheid des geests, en integendeel koude, bijzonder vogtige koude, eer flaaperigheid voortbrengt. Men kan in het bed niet in flaap geraaken zoo lang de voeten koud zijn, dewijl alsdan veel bloed of werkzaame prikkeling in het hoofd is en aldaar de warmte onderhoudt. Eene al te groote uitdijing en ophooping van het bloed in het hoofd kan ook wel eene oorzaak van flaaperigheid worden, als daardoor de vezelen meer gedrukt dan in warme beweeging gehouden worden. Een dronken flaaperig mensch viel naauwlijks in het water of terftond was dronkenfchap en flaaperigheid weg. De koude van het water was het beste tegenmiddel tegens de verdunning of rarefactie van het bloed geweest, of zij wekte de halfverlamde zenuw-kragt weder op. Menfehen van een levendig gevoel, van hevige hartstochten, onrustige, zorgvuldige en veel "denkende lieden klaagen gemeenlijk over flaaploosheid, over hitte, fnellen bloeds-omloop» magerheid en diergelijke. De toeftand des traagen, ledigen en llaaperigen moet dan het tegenovergeftelde wezen. De blaartrekkende middelen neeraen dikwijls in  TRAAGHEID, SLAAPERICHRID, LEDIGHEID. I97 in kwaadaartige ziekten de bedwelming en flaaperigheid weg ,wijl zij de herfenen van het drukken der fchadelijke ftof bevrijden en de traage of flappe vezelen opwekken en prikkelen. De muskus (en ook de kampher, geest van hartshoorn het liquor van Hofman') vermindert dikwerf de flaaploosheid, wijl zij de zenuwen van de krampachtige prikkeling bevrijdt; zij beneemt ook weder domme flaaperigheid, wijl zij het ontbreekend phlogiston of het geestrijke vergoedt en fchadelijke drukkende ftoffe uitdrijft. —— Doch van zulke gefteldheden was de vraag niet, §. V. Geneeswijze. Het waterige en flijmige moet verminderd wor. den. Het bloed moet warmer en zelfftandiger worden. Men moet de vezelen veêrkragtiger of beweeglijker en prikkelbaarer zoeken te maaken. Men zou dikwijls wel met rhubarber en aronswortel eene afdrijving kunnen maaken. Dit middel zou het (lijmerige en waterzuchtige verminderen en de darmen prikkelbaarer maaken. Men prijst mostaart, rammelas, knoflook, ajuin, adders, kreeften, geest van hartshoorn en zout van hartshoorn, mostaart-pappen, wrijven met berookte doeken, het poeder No. i. en het poeder No, 3, wijn, fpecerijen, gebraaden vleesch aan. N 3 Men  ip8 TRAAGHEID, SLAAPERIGHEID, LEDIGHEID. Men onthoude zig van alles wat waterachtig is, van moes-groenten, ooft en diergelijke. Men vermijde laauwe bereide baden van gemeen water. Ijzerhoudende baden hebben menigmaalen de menfehen magerer en beter van kleur gemaakt. Men laate diergelijke menfehen meer waaken, zig meer met denken of gemoeds aangelegenheden bezig houden, in eene warme drooge lucht leeven. Men maake hen dikwijls vergramd. Men zette hen tot liefde, tot eergierigheid, tot den dans en tot fchertfen aan. Alfem, jeneverbezieën» vlugge, bittere en yerwarmende dingen zijn zeer goed voor hun. Men bevrijde de hersfenen van water of van hetgeen dezelve drukken mag. Pegeene, die, na eene onmaatige infpanning yan het gemoed of het verftand, in eene werkloosheid of flaaperigheid vervallen zijn moeten meer rust, eeDe verfterkende en voedzaame leefregel en verfterkende middelen hebben. Hunne geneezing heeft tissot befchreven.  «99 II. HOOFDSTUK. TREURIGHEID, VERZA AGDHEID, NEêRSLAGTIGHEID. s. I. Befchrijving der Ziekte. Ieder gevoelig mensch kan tegenfpoeden hebben, die hem alle vrolijkheid beneemen, hem ten uiterften bedroefd en nadenkend maaken. Doch deeze bedroefdheid zal weder verdwijnen, zoo dra de gewaarwording of herinnering der treurige gebeurtenis voorbij is. Maar daar zijn andere ellendige menfehen, welker gantfche leven door treuren bitter wordt, die bij elke gelegenheid voedzel voor hun verdriet vinden; zij zijn bleek, loom, moedeloos en hooploos. Hunne ziekte is het welke wij hier zullen onderzoeken. §. II. Toevallen en Kentekenen. Diergelijke lijders zijn nadenkend en kunnen datgeen, 't welk hun verdriet veroorzaakt, bijna niet uit hunne gedagten zetten. Als andere vrolijk en opgeruimd zijn, vinden zij 'er altons nog eene reden bij, die hun vrees en treurigheid N 4 vèï-  »0Q TREURIGHEID, VERZAAGDHEID, NEéRSLAGTIGHEffi. veroorzaakt. Zij beminnen de eenzaamheid, donkere woestijnen. Daar zoeken zij het zwaar bloed door zugten door de longen te persfen. Hunne vogten worden of geestloos, als dood, of zij neemen enig bederf en feherpte aan. In het eerfte geval worden zij bleek, gezwollen, zieklijk, in het tweede geval koomt 'er eene langzaame uitteering bij. De oogen zijn zonder glans en vuur, en diep ingezonken. De wenk» braauwen hangen neder, het onderst oog-dekzel is gezwollen, verflenst. Zij zien altoos op eene plek, zij beminnen de boeken, waarin treurige gefchiedenisfen befchreven (laan. Elke gebeurtenis, die hun flegts een maatig verdriet moest aandoen, wordt voor hun eene bron van groote kwelling, Deeze aanhoudende treurigheid veroorzaakt nu nog onbefchrijflijk veel nadeel voor de gezondheid van het lighaam. De geneesheeren hebben hiervan veel waargenoomen en gefchreven (a). De zenuw-kragt wordt gedood, zoo dat 'er verlammingen en andere kwaaien ontftaan, alle kragt der vaste deelen ligt daar neder. De verrigtingen van het lighaam gefchieden traag en zonder kragt. Men fnuift bezwaarlijk. De pols is zaamengetrokken, traag, de bloeds-. €j0 ziKMERMANN yon der Erfahrung, II. Th. 8. 480. d? «ajjJe ie anim, perturb. disftrt. p. 35», Gqtting. 1725,  TREURIGHEID, VERZAAGDHEID, NEêRSLAGTIGHEID. 201 bloeds-omloop is loom. De vogten ftremmen, worden verdikt; van daar koomen verltoppingen, gezwellen, witte vloed, geelzugt. Daar ontftaat water-zugt, dat tissot ook enige maaien waargenoomen heeft. De eetlust , de fpijs-verteering en voeding van het lighaam zijn flegr. Men vervalt in eene geheele loomheid, teering , ilaapzugt, droefgeestigheid , zenuwziekten. É. in. Oorzaaken. De uitwendige oorzaaken der treurigheid zijn gemeenlijk het tegenswoordig kwaad, of het verlies van enig goed. Men heeft zijne eer, zijn goed, zijn vaderland, of zijne geliefde verloren. Voor dengeenen, die neiging tot treurigheid heeft, is de bloote fchijn van het kwaad alleen toereikende. De vogten van den treurigen ontbreekt iets van een geestrijk, phlogistiesch, vuurig of wat weet ik welk beginzel. De vaste deelen zijn mat, kragtloos, en hebben tog eenige prikkelbaarheid. De vogten zijn voor het overige dik, en worden eerst in het vervolg menigmaalen fcherp of waterig. De treurige kwelt zig eindelijk over alle kleiöigheden. Hij vindt alles betreurenswaerdig dat N 5 an»  £08 TREURIGHEID, VERSAAGDHEID, NEêRSLAGTIGHEID. andere naauwlijks moedeloos maakt. Hij fchrikt waakende en flaapende. Hij wordt hypochondriek en heeft dikwijls in den hoogften graad dat men vapeurs of zenuw-toevallen noemt. Dit bewijst dat zijne brein-en zenuw-vezelen zwak, maar tog prikkelbaar zijn moeten. De treurigheid teelt verhardingen, kanker, booze verzweeringen, teeringen, een bewijs dat dikwijls in de vogten eene fcherpie ontftaat. Dikwijls vond ik egter ook e;r,e fcherpte, bij voorbeeld de venerieke, de oorzaak van de treurigheid. De traage en bezwaarlijke bloeds-omloop maakt natuurlijker wijze eene gewaarwording van zwaarmoedigheid en is de eerfte aanleiding tot treurige denkbeelden. Men weet ook dat oude lieden en degeene die zwaar koud bloed hebben, de melancholieke tot treurigheid neigen. De zwakke vezelen of de zwakke vaste deelen kunnen de vogten niet vrij en fterk genoeg door de vaten drijven. Men heeft dan ook niet dat gevoel van kragt en levensfterkte gelijk diegeene, die het bloed zwaar en warm, de vaste deelen fterk en den bloeds-omloop fnel heeft. Men is veel meer verzaagd, nedergeflaagen. Dat dikwijls het waterachtige door de zwakke beweeging der vogten opgehoopt wordt verraadt de bleeke kleur, gezwollenheid en dikwerf de waterzugt van den treurigen. J. IV.  TREURIGHEID, VERZAAGDHEID , NEeRSLAGTIGHEID. 203 § IV. Voorbeelden en Waarneemingen. Daar zijn langzaame en fnelle uitwerkingen van de treurigheid Het voorbeeld door montagne verhaald, is bekend. Een onder de troepen van Koning ferdinand in Hongarije vogt met een gefloten ijzer heimet met eene gantsch ongewoone dapperheid. Eindelijk bleef hij in het gevegt. lener beklaagde den held. Men nam het heimet af en een Duitsch Edelman met naame reischach herkende zijnen zoon. Hij verftomde, zag het lijk ftrak aan en viel dood ter aarde. Men verhaalt dat homerus van droefgeestigheid geftorven zou zijn omdat hij een raadzal, dat hem door visfchers opgegeeven was, niet op kon losfen. oiodorus chronos, verhaalt zimmerman, hadt, ten tijde van ptolomeus soter den roem een afgerigte redentwister te zijn. sttlbo wierp hem in tegenswoordigheid van den Koning eene vraag op, die hij niet beantwoorden kon; de Koning fprak, om den redenkundigen te befchaamen, flegts de twee laatfte lettergreepen van zijnen naam uit en heette hem, in plaats van Chronos, Onos, een ezel. Dit deedt modorus zoo gevoelig aan dat hij kort daarop ftierf. Ik heb eene dame van een gezond fterk lighaam  *04 TREURIGHEID, VERZAAGDHEID , NEeRSLAGTlGHEID. haam en een warm temperament gekend, die ongemeen eergierig, en hoogmoedig was en door haaren man uit eenen geringen ftaat tot hoogheid gekoomen was. Zij regeerde haaren *nan en haar man regeerde den ftaat. Zij beminde koffij en diergelijke dingen, die haar bloed verhitten of tot fcherpte brengen konden. De man kwam te fterven. De eerzugt, heerschzugt ert het voorig aanzien der vrouw leeden daar door ongemeen veel. Zij was dan ook dubbeld bedroefd en liet zig op geenerleie wijze troosten. De gevolgen van deeze aanhoudende treurigheid waren na enige jaaren eene volkoomen uitteering, verhardingen van de klierachtige deelen, bijzonder rondofn den hals, waar tegens geene middelen hielpen, en waarbij de keel zoo vernaauwde, dat zij flegts door een ftrohalmtjen drinken kon; eindelijk volgde de dood. Een teeringachtige jongen liep altoos eenzaam en ftil en verwijderde zig van alle kinderen. Hij wierdt vrolijk en gezellig, zoo dra hij zijne gezondheid wederkreeg. Men weet dat 'er geen beter middel is om zig gezond en fchoon [te houden dan vrolijkheid en maatige vreugde. Treurigheid en verdriet maaken vroeg oud en miskleurig. Daar van daan zijn 'er zoo veele lieden, welke men voor zoo veel ouder of jonger houdt dan zij werklijk zijn. De oorzaak ligt in het temperament en de gemoedsgefteldheid.  TREURIGHEID , VERZAAGDHEID, NEêRSLASTIGHEID. $0$ i v. Geneeswijze. De kragt der vaste deelen moet opgewekt en de vloeibaare moeten vrijer bewoogen worden. Gemeenlijk hebben zij eene verdunning nodig, hetzi- dan dat 'er reeds eene waterzugt op weg is. Men zoeke dezelven het geestrijke of phlogistieke wedertegeeven. De geest moet ver* ftrooid en opgeruimd worden. Men moet hun geen tijd laaten om zig altoos met het onaangenaam voorwerp bezig te houden Gezelfchap, bezigheden, muzyk, liefde kunnen hier zeer goeden dienst doen. Om de vaste deelen optewekken en hunne drijf-kragt werkzaamer te maaken worden middelen gegeeven, die men hartfterkende of Anaieptica..heet. Zij dienen ook nog om de vogten vloeibaarer en geesrijker te maaken, bijzonderlijk als zij in eene vloeibaare gedaante gegeeven worden. Hiertoe behooren het poeder No. 2. de drank No. 7. Men geeft thee van falie, van fafraan, die, als zij in overmaat gebruikt wordt, dood zou doen lagchen. Men prijst vanille, koffij, mostert, kleine kardamomtjens, anijs, venkel, kaneel, Calamus aromaticus enz. Het poeder No. 1. zal het bloed rooder en beter maaken; het zal den vasten deelen warmte en kragt  aód TREURIGHEID , VERZAAG DHEID , NECRSLAGTIGHEID. kragt geeven. Verfterkende ijzerhoudende mineraale wateren kunnen ook met nut gebruikt worden. Het lighaam wordt met drooge berookte doeken' gewreven. Men kieze, als de omftandigheden het toelaaten, eene warme en drooge luchtftreek. Het maatig gebruik van goeden wijn wordt hier voor een allerbest middel gehouden. De wijn verheugt 's menfehen hart. Het koomt flegts daar op aan dat men dien niet in overmaat gebruike en niet van een agterblijvend zuur öpblaazende, krampachtige of andere toevallen krijge. - Het voorbeeld van de zuipers leert ons dat bij treurigheid eene foort van ontzenuwing der vaste deelen en eene zekere traagheid in den bloeds» omloop der vogten plaats heeft. Hunne vezelen en vogten zijn aan het dagelijks vuur en aan de dagelijkfe prikkeling des opwekkenden wijns gewoon. Bij den wijn vertoont zig dan ook moed en wakkerheid. Den volgenden morgen vindt men hen ftil, zwaarmoedig, verdrietig, zonder moed en leven. Zij moeten eerst door de volgende dronkenfehap weder in de gefteldheid van gisteren gebragt worden. Daar zijn zekere kwaadaartige ziekten, die moedige menfehen met de haast ten uiterften ontzenuwen , verzaagd, treurig en neêrflagtiokunnen maaken. Het gift van dee/e ziekte zal misfchien in vezelen-of vogten een zeker geest- rijk,  TREURIGHEID > VERZAAGDHEID , KEêRSLACTICHEID. 0OJ> rijk, phlogistiek, elektriek beginzel, of wat het anders ook is, oogenbliklijk verdelgen. Dan zijn de vogten als verfchaald of bedorven, de vezelen kragtloos, dikwijls als verlamd. Deeze gefteldheid verandert, als de ziekte geneezen is en de kragten weder herfteld zijn. III,  III. HOOFDSTUK. van den nijd. Be/bhrijving dar Ziekte. J)e eene pottebakker is den anderen nijdig en de eene zanger den anderen. Dit fpreekwoord is van hesiodüs af tot ons toe eene tamelijk algemeene ondervinding gebleven. Daar is eene zekere foort van nijd die met welvoeglijkheid verbonden is. Deeze is, namelijk , niet anders dan een ijver om andere, die in roem ftaan, te evenaaren, of te overtreffen: Dit heet men naijver, emulatie. Zo was aiex and er zijnen vader om zijne menigvuldige veroveringen nijdig en zoo was raphaSl miCHAëL angelo nijdig om het fchilderij van het laatfte oordeel. De ondeugende nijd is van eenen gantsch anderen aart. Het is ons onverdraaglijk als wij andere gelukkig of in aanzien befchouwen. Men zou dikwijls, gelijk het fpreekwoord zegt, een oog willen misfen opdat eenander 'er geen zou hebben. Men is neêrflagtig en ten uiterften onrustig, wijl men anderen het geluk niet gunt, waartoe zij gekoomen zijn. Een laage vleier kan ons menigmaal alleen uit onze treurigheid op-  ■AS DEN NIJD. 209 opwekken, of een ongeluk, of eene vervolging, welke onze medemensch, dien men benijdt, ondergaan moet. Ik vind dat 'er tweeërleie foorten van nijdige zijn. Enige zijn fpoedig in nijd gebragt. Zij fchempen en fpotten en vergrammen zig ook wel enige oogenblikken. Deezen zal ik den fnellen, aandoenlijken of kinderachtige» nijd noemen. Het eerfte, zegt mandeville, wat twee jonge vrouwen doen, als zij eikanderen ontmoeten, is dat zij aan eikanderen iets belagchelijks opzoeken en het tweede dat zij elkaêr vlei • jerijen zeggen. Zoo is elk levendig kind oogenbliklijk boos, als de ouders een ander kind meer liefkoözen, mooier klederen en meerdere lekkernijen geeven. Weinige vrouwen zullen het kapzel of de kledij van eene andere onbenspt of onbenijd laaten. Elke fijne kwezel benijdt de andere, bijna elke fchrijver anderefchrijvers, mijn hondjen eiken anderen hond, met welkeh ik mij ophoude. Veele worden bij hunnen nijd wat werkzaamer; zij zoeken den roem of het geluk van dien zij benijden te verminderen en verheugen zig, als het hun gelukt is. De dame wordt eene kwaadfpreekfter, de fchrij. ver wordt recenfent. Ondertusfchen bevinden zig alle vrolijk en wel. De beweegingen van den mjd werken fnel, maar niet zoo aanhoudend dat zij de vaste e„ vloeibaare deelen bederven kunnen. IV. Deel. ö _ v De  itO VA» DEN N *T ». De nijd van de andere wordt de fterke of aan* houdende of de knaagende nijd geheten. §. II. Toevallen en Kentekenen. Alle nijdige hebben eene bijzondere eigenliefde of hebzugt en bijna allen ontbreekt eene uitmuntendheid in talenten of andere gaven. Zij hebben verzuimd hunne talenten uittewerken, of de natuur heeft hun zekere goederen van lighaam of geest geweigerd, en nu is het hun onverdraaglijk bij andere menfehen diergelijke voortreffelijker gaven te befpeuren. Alleen degeene, welker verftandkragten enige grenzen heeft, zijn met nijd gekweld. Daarom zijn het flegts kinderen, vrouwen en oppervlakkige manskoppen. De fterke en aanhoudende nijd gaat in het gemeen met hoogmoed, toorn of hebzugt gepaard. Hunne hartstocht is veel heviger en wordt het lighaam het meest fchadelijk. zimmermann f» heeft hunne ziekte zeer uitvoerig befchreven. Men ziet hun hunne nijdige onrust en hun verdriet in het gezigt aan. Zij denken altoos met verdriet en kommer na; zij worden flaaploos, geelbleek, zonder eetlust, einde- fa) li. Th. S. 494.  VAN DEN N IJ Dm au delijk traag, mager, en ellendig; zij worden cachectisch of teeringachtig. S- ui. Oorzaaken. De aandoenlijke of kinderachtige nijd heeft weeke, büigzaame vezelen, dunne, warme, Vloeibaare vogten tot grondflag. Daarom zijn deszelfs werkingen fnel en voorbijgaande. D« oorzaak van het uitbreeken van den nijd koomt meest van eene flegte opvoeding, of van eene verzuimde beoefening van het verftand en het hart. Bij den fterken en aanhoudenden nijd zijn fterker vezelen, zwaarer vogten. Daarom zijn deeze meest lieden van een heet temperament, welke men cholerieke noemt, of enige uit de klasfe der droefgeestige. Daar zijn leermeesters die altijd een deel van hunne geleerdheid terughouden; zij zijn nijdig als fchooMeren zig ongemeen fterk op hunne ftudieën toeleggen, of bijzondere gelegenheid hebben hun verftand te verrijken. Men kan wel begrijpen dat zulke leermeesters maar oppervlakkige koppen zijn. Andere hebben een boos hart, zonder liefde tot hunnen naasten, en ergeren zig daarom over elk geluk van hunnen evenmensch. Eene betere opvoeding zou dit gebrek hebben kunnen verhoeden. O a §. IV.  ais var oen mijd. 5 iv Voorbeelden en Waarneemingen. Men zegt: het is beter benijd dan beklaagd» eene ondervinding die van de verdorvenheid van 's menfehen hart getuigt, dat zijnen evenmensen flegts dan lijdlijk vindt, als hij met het ongeluk worden, of rampzaliger als hij zelf zijnde, aan zijne voeten weent. Wij zijn dan gemeenlijk des te gelukkiger, geleerder, aanzienlijker, hoe meer vijanden en benijders wij hebben. Men benijdt die geenen meest, die men kent of die nevens ons zijn. Wij mogen het wel lijden als de zoon van den Mogol met veertig milHoenen en twintig wijven reist, maar den roem of het geluk van onzen nabuur kunnen wij niet verdraagen. Daarom laat men zoo weinig geleerden gerechtigheid wedervaaren, als zij van onzen tijd en vaderland zijn. Daarvandaan het fpreekwoord: nullus Propheta in patria. Daarvandaan zal geleerden nijd nergens menigvuldiger dan in Duitschland zijn, omdat aldaar het aantal van hoogleeraars en zoogenaamde geleerden oneindig is. Een godgeleerde voeïius ergerde zig grootlijks uit nijd over den roem en bijval, welke zig. bescartes verwierf, Hij befchuldigde hem van godverzaakerij en verviel in eene zwaare ziek-  ▼ AH DEI* N IJ t, ziekte van zwarten gal, welke een gevolg van zijne boosheid en zijn' ni d was. Hoe menig halfgeleerde of ander mensch loopt geel bleek, zwartgallig en mager als eenfchaduw herom, omdat hij door aanhoudenden nijd verteerd wordt? S. v. Geneeswijze. Het is reeds meer dan eens gezegd hoe men aandoenlijke geneezen moet. Als men nu den aandoenlijken of kinderachtigen nijd phyfiek wilde aantasten, dan zou men door de geneezing van de groote aandoenlijkheid misfchien verhoeden, dat elke kleenigheid ons niet zoo fpoedig in beweeging, tot bedilzugt of tot nijdig lasteren bragtc De aanhoudende nijd zou vlugtiger zijn en het lighaam minder fchaaden, als de dikte der vogten en de veêrkragt der vezelen minder waren. Doch in phyfieke geneesmiddelen zal de minfte hoop te (lellen zijn. Hier is het veld voor werkingen van de opvoeding en den invloed van de zedenleer. Nijdige lieden hebben gemeenlijk groote denkbeelden van kleinigheden. Het zijn kleine verHanden, die daarom ook over geheel onbeduidende dingen bij andere menfehen nijdig worO 3 den.  St+ TAN BEN NIJD. den. Men zoeke hen dan daarheen te brengen dat zij zig met gewigtiger dingen bezig houden en elke zaak in haare wezenlijke waarde befchouwen. Men gewenne hen aan eene philofophifche koudbloedigheid. • . > Het hart van zulke menfehen moet verbeterd worden. Men fchildere hun de haatlijke werkingen van den nijd. Men maake hen medelijdend, vaderlandlievende, weldaadig, welmeenende Men wekke de menfchen-liefde op, en doe bij hen den wensch ontdaan om alle menfehen in eene allervolkoomenfle gelukzaligheid te zien. Eene blinde eigenliefde, waardoor men zig altoos waerdiger dan andere acht, moet geheel uitgeroeid worden. Onze verwagtingen moeten evenredig zijn aan onze verdienften.' Niets.dan de begeerte om anderen in verdienden te evenaaren, of hen ook geheel te overtreffen, moet in ons gemoed werkzaam blijven. Geene geneezing zou ongefchikter zijn dan de Wefkingen wan den Nijd door het aanhooren van valfche vleierijen, of door eene boosaartige voldoening te verhoeden. Men zou misfchien het lighaam enig nut toebrengen, maar het-hart en «ie menschheid'oneindige fchande en wanvpeglijkheid aandoen. „ Daar zijn namelijk overal in dq waereld menfehen," zegt zimmermann, die alles wat flegts enigzints gelukkig is benij„ den, en evenwel tot eenen hoogen ouderdom v»'ger^abén.. Zij hebben zig in hunnen vergift- 5, waas.-  VAN DEN N IJ D. SI5 „ waasferaenden hoek door ontelbaare razernijen „ bezield, van alle gelegenheden bediend om „ kwaad te doen; zij hebben, naar hun beste vermogen, op elke goede daad, op eiken eer„ lijken man hun helsch zwadder geipogen; zij „ hebben voor de zaak van alle booswigten ge- ftreden; zij hebben alle begrippen van recht „ en onrecht al hun leven lang verdraaid, zij hebben de zuiverde onfchuld en de vastlte „ deugd in haare ingewanden doen bloeden, daarom bevinden zij zig wel, al is het dat hun „ gelaat de afgrond en hunne koppen omgekeer- de bezems gelijken," O 4 IV  IV. HOOFDSTUK. VAN DE HOF-ZIEKTE. OYal de Cour.} ; 'n?S« ' ■ i ! ■ ^ * Befchrijving der Ziekte. Hoene ijslijke kwaal, die aan hebzugt, nijd en treurigheid grenst is de Hof-ziekte. De man, die daar ziet dat andere meer met rijkdommen en eeretekenen overlaaden worden dan hij* die naauwlijks of in het geheel niet met een genadigen blik van zijnen Vorst verwaerdigd wordt, of dien men niet die achting aan het hof betoont, die hij voorheen genoot, gaat befchaamd naar huis, ergert zig, verliest eetlust, kleur, vrolijkheid, wordt van een allerflegtst humeuren lijdt dat men in den eigenlijken zin de hof-ziekte noemt. §. II. Toevallen en Kentekenen. De man die aanleg tot de hof.ziekte heeft, is gemeenlijk de trotfche , de hebzugtige, de ledigganger, de miltzieke, meest zulke, die reeds in zekere jaaren en wat bleek zijn, in welker VI \ O ade-  ▼ AN SE HOF-ZIEKTE. HJ aderen niet meer ligt vloeibaar bloed omloopt, wijl het, door tot eene natuur geworden verveeling 'n 's Vorften voorkamer, reeds dik en traag geworden is. Zoo dra hij nu van deeze ziekte over-, vallen is, wordt hij knorrig, menfehen-haatend, onverdraaglijk in zijn huis, martelt met klaagen en plaagen vrouw en kinderen en alles wat ora hem is. Want gemeenlijk laat zulk een held elken minderen weder dubbeld gevoelen dat hem. vernederends aan het hof wedervaaren is. De ongelukkige grijpt nu naar red-middelen, vervalt tot kuiperijen, kabaaien, laagheden. De dood valt hem op het lijf, als hij hoort dat men reeds van hem door de ftad zegt: hij ftaat niet wel bij 't hof, Maar ieder die zeer gevoelig aan de gunst van het hof is, heeft daarom juist niet de neiging tot de eigenlijke hof-ziekte, gelijk ik die hier befchreven heb. Als het lighaam uit eene tamelijk dierlijke masfa zaamgefteld is en de geest ondertusfchen tog door opvoeding of gewoonte van het land enkel voor de hof - lucht beftond, dan heb ik meestentijd de toevallen geheel anders waar» genoomen. Zulk een zondaar is ten uiterften vriendlijk, kruipende, laag bij ieder een, tot bij den kamerdienaar ingefloten, zoo dra hij flegts fpooren ziet dat het aan het hof kwalijk met hem ftaat. In deezen toeftand vertoont zig bijzonder diegeene, die niet zekere uitzigten heeft dat zig bet blad weldra weder omkeeren zal. Maar heeft O 5 nu  Sll Vilt DE HOF -Z I E KÏEj »u de Verst hem een vriend lijk woord toegefproo» ken , of heeft hij zelfs de gunst genoten hem aan tafel te zien, o, gaat dan den opgeblaazenen uit den weg. Quis potentiar Ulo? Ik ken dien kaerel wel, zegt hii van eenen eerlijken man, wien hij nog den avond te vooren de voeten wel zoude hebben willen kusfen. Verwaerdigt zig nu de groote man nog, met zijn gewoonlijke fpeelgezelfchappeu-partij te maaken, zoo gevoelt terftond ieder een wat 'er gebeurd is. Ongelukkig als iemand de zes voor de zeven fpeelt. Maar den dag te vooren ftond met onzen lieven hoveling nog alles anders om. O Jemini! O Je- WÜ&\ui:h [id - '\ps J«-i: ."1 lOOb . r §. III. Jol g$fej$t ob J9io 5?iü{ mbmEb iïwd t ü "tod jsrf Oorzaaken. Als Vorften met rijkdommen, rang en eeretekenen al te verfpillende zijn, dan denkt zig ook ieder gerechtigd om 'er aanfpraak op te maaken; hij valt dan in den onrustigften ftaat, *1« hij zig hierin niet zoo gelukkig als andere Ziet. Als menfehen de hoogfte waarde aan hofgunst en orde-tekenen hechten, van de waarde Van perfoonlijke verdienften in het geheel geen begrip hebben, moet het hen zeekerlijk ten uiterften ontroeren, zoo dra zij in hunne hoop en bedoelingen hun doel misftn. Is het geheel en al  VAN DE HOT>-XIEKTE, «Ijk ai de heerfchende toon in het land, de waarde, en de achting van den man enkel naar rang, orde-tekenen en hof-gunst te berekenen, dan moet de eergierige zig ten «iterften vernederd gevoelen, als hij hierin zijnen nabuur of mede" ftreever niet heeft kunnen evenaaren. Grootere verwagting dan men naar zijnen ftaat hebben moest is meestentijds de bron van de grootfte mismoedigheid geweest. Voegt men dan nog bij ontzenuwde, ledigloopende, hovelingen hiertoe eene phyfike en zedenlijke geneigdheid tot neêrflagtigheid, tot nijd, tot hebzugt, dan zal mei}, ligt begrijpen hoe eene zoo knaigende kwaal, de hof-ziekte, zoo ligt eti in alle oorden in eenen minderen of meerderen graad ontftaan kan. Alles wordt daarna oneindig verergerd, als de gei krenkte man geene hulpmiddelen in zigzelven eö> geene andere aangenaame bezigheden weet. ,-jcnoX u*v rabuQiibcft lol Tshiufr nsnsa' ,:aj) §. IV. «9bfsf:n«8 onasm-bnstvoiq joi isidred. narróa na Voorbeelden, en Waarneemingen* De hof-ziekte heeft bijna even zoo zeer in republikeinfche als in monarchaal e ftaaten plaats. De Romeinen, bij welken men ve ele fchoone deugden en alle ondeugden en dtvaasheden aantrof, leeden 'er zoo goed aan als onze heden» daagfche hovelingen. Zelfs cicero, , die kortling geleden Burgemeester geweest was, wilde .V £ nu  S3» VAN DE HOF-ZIEKTE. nu uit mismoedigheid wigchelaar worden om nog iets bij den Senaat te verbeelden. Hij fchaarade 'er zig naderhand over, maar is zulks tog nog onder het eerfte driemanfchap geworden. In zijne baliingfchap had hij de hof-ziekte in den hoogften graad. Het deed hem zoo aan dat hij ia ongenade was dat hij licht en menfehen fchuuwde, en zelfs van terentia over zijne mis" moedigheid en kleinmoedigheid verwijtingen kreeg: Odi enim cekbritatem, fugïo homines, lueem adfpicere vix posfum fchreef hij aan atïicus én in Rome zeide men zelfs dat hij zijn verftand verloren had. -En senecaj die zulke heerlijke wijsgeerige lesfen gaf, begong de laagheid, om de hofgunst onder nero niette verliezen, eene loffpraak op zijnen moeder-moord te houden. Toen helisgabalus, behalven deonmaatige gunften aan zijnen gunfteling hieroCI.es, eenen dansfer tot ftadhouder van Rome, eenen koetfier tot generaal over de lijfwagten, en eenen barbier tot proviand-meester aanftelde, fcheen het zig te laaten aanzien dat veele andere misfchien betere manntn aan de hof-ziekte zouden uitteeren. Een Engelfche Minister marris zeide van een zeker land: daar zijn maar twee ziekten, aambijen en de hef-ziekte. fi5b3f[?.eflv fb ito ivi.\ .:o oiïs ro ■iiiygusbjM •ntJUïfi sürio sslü uu; b oos iv nol*)?.! ^rninns -jiol sin , pan oio aïisX naignil&vóri t>rfolgirea ua & V.  VAN DE BOF'ZIBKTt 1X1 S- v. Geneeswijze» Men gewenne jonge lieden, die tot hovelingen gevormd worden, bij tijds aan phyfifche en zedenlijke koelbloedigheid. Men leide hen op dat zij zig met muzyk, fchilderkunst, werktuigliike konden, of, als zij nergens anders voor deugen, ten minden met paerden, de jagt of honden weeten bezig te houden. Zij zullen al* dan bij eenen ongunftigen hof wind ras door bezigheden of lighaams-oefeningen verdrooijing vinden. Men leere hen bij tijds het ijdele en onbeilemtige van uiterlijken glans kennen; men prene hun in dat, in het oog van verdandige, eigenlijk de man zijnen rang, en niet de rang den man verheft. De toon van eerlijkheid en verdiende moest aan het hof de heerfchende zijn. Dan zouden 'er zeekerlijk minder opgefierde ridders, maar ook mindere kabaaien, laagheden, onrechtvaerdigheden en gevolglijk minder hof zieken zijn Een eerlijk man moet zig zoo gedraagen, dat hij geene ongenade met recht verdient; wordt zij hem nu onverdiend aangedaan, zoo moet hij die met ltoïfche onverfchilligheid aanzien. Die door kabaaien of laagheden tot hof -gunst gekuomen is, heeft zeeker geene eigene verdienden. En enkel voor deeze foort van hovelingen is de hof-ziekte het flimde dat hun kan overkoogien- Ei-  jJWa »A» DE HüF "ZI EETi» Eigenlijk deugt Wijsbegeerte weinig aan het hof, zegt d'alembert, wijl zij daar altoos eene flegte rol fpeelt. aristoteles eindigde zijne hof gunst met misnoegen over ale-x ander en plato ergerde zig dat hij in zijnen ouderdöfiï, aan het hof van dionysius zoo veel van de eigenzinnigheid van deezen jongen dwingland had moeten verdraagen. Bij ingewortelde hof-ziekte is reizen een zagt verzagtend middel. Voor het overige wordt zij in eenen geftrengeren zin hij oude hovelingen voor ongeneeslijk gehouden. V,  V, HOOFDSTUK. SCHAAMACHTIGHEID. Befchrijving der Ziekte. D e fchaamachtigheid is eene dubbele gemoed*» aandoening. Ik hoor of ondervind plotslijk iets dat mij fchaamrood maakt. Hier gevoel ik in mijzelven eene zeer fnelle of oogenbliklijke beweeging in de zenuwen en vaten. Het is eene beweeging van toorn of menigmaal van blijdfchap, van hoop, van verlangen of wel eene begeerte. Als een vliegend vuur ftroomt mijn bloed, als opgelost, door de flagaderen en wel ook door derzelver kleine porieé'n in het celachtig weefzel. In dit tijdftip vloog 'er een blikzem door mijne zenuw-vezelen, die dezelve in eene werkzaame of voortftootende beweeging zettede. Hij bragt dan even zoo fnel deeze voortftootende beweeging in de vaten voort, waardoor het bloed zoo gezwind in de uiterfle adertjens, of gantsch door derzelver kleine porieën in het celachtig weefzel gejaagd wierd. Maar eenen oogenblik daarna lijden mijne zenuw-vezelen eene andere onderdrukkende, nederflaande of als te  *a"4 SCHAAMACHTIGHEID. te zaamen trekkende ftemming, die even als een fnelle blikzem het een vezeltjen na het ander doorloopt en gevolglijk ook weder op de vaten Cveelligt voornamelijk op de laatfte einden der pols. adertjens en op de beginnende aderen) werkt. Hier is in eens eene plotslijke verwarring in mijne zinnen: de laatfte einden der flag- aderen of de Inzuigende en aanvangende aderen zijn gefloten t te zaamengetrokken. Mijne kragten zijn bijna doorgaans in eenen lamachtigentoeftand:het hart klopt; ik gevoel winden en verloren eetlust in de maag; ik lijde bangheid, verwarring der zinnen, zwaarte of verlamming in de tong; In kort, het is mij in alles gelijk het mij bij den aanval van eene plotslijke vrees gaat, met dat onderfcheid dat hier eene het bloed in de fnelfte beweeging zettende aandoening voorgegaan is. Daarom ftaat het naar buiten gejaagde bloed nog in de laatfte einden der kleine vaten of zelfs ten deele in het celachtig weefzel. De aderen of terugvoerende vaten konden het, voor het ontftaan der tweede neder flaande aandoening, noch laaten terugvlieten, noch uit het celachtig weefzel inzuigen. Daarvandaan is men ook nog aan de uiterfte deelen, bijzonder aan het hoofd, waarheen de fterkfle aandrift was, warm en rood Over het algemeen fchijnt de fchaamachtigheid eene krampachtige prikkeling in de huid of in de uiterfte einden der vaten te weeg te brengen, Eene  SCHAAMACHTIGHEID» 22.5 Eene fchaamachtigheid onderftelt altoos dat de beide hartstochten, de werkzaame en nederilaande, onverhoeds en plotsling opgewekt worden. De bewustheid, of het verwijt van eene misdaad, van welke men reeds lang bewust is,' zal veel meer treurigheid, vrees, berouw, vertwijfeling dan fchaamte veroorzaaken. Geiïeld ik heb iets bedreven, waarover ik mij fchaamen moet. Ik heb een kind gemaakt. De zaak is nog tamelijk onbekend. Nu kocm ik gevallig in een gezelfchap , daar eene praatzieke vrouw het mij wel bekende meisjen noemt en vertelt dat zij zwanger is. Als een blikzem-ftraal doorvliegt mij eene ontroering van toorn; ik wenschte dat de duivel de babbelaarfter ten minften voor een uur gehaald hadd'. Óogenbliklijk is dan elk vezeltjen in eene werkzaame beweeging, gelijk in de gramfehap. Het bloed loopt ziedende door de aderen. Maar even zoo fnel word ik nedergeflaagen door den angst of de vrees, dat de vrouw ook eindelijk mij als den daader zal noemen, of zij heeft mij reeds werklijk genoemd: nu overvalt mij de fchrik dat het mij in mijn geluk, in mijne eer zal benadeelen, dat men mij onbarmhartig beftraffen en befchimpen zal, dat mijne geliefde mij nu niet zal trouwen en diergelijke. Op deze wijze hebben wij het fnel ontftaan van de twee tegenftrijdige hartstochten. Dikwijls fchaamt men zig als men het onfchuldigst is. Men befchuldige den fchaamaehtigen 1F. Deel. P Ott-  St2Ó SCHAAM ACHTlGHÉItf. onfchtildig, dan overvalt hem een ijver, een toorn over de ondeugd zelve en even zoo fnel daarop eene vrees of een fchrik dat men deeze ongegronde befchuldiging voor waar mag houden , dat hij aan zijn geluk of aan zijne eer zal lijden en diergelijke. Men kan zelfs fchaamrood worden zonder beïchuldigd te zijn geworden. Iemand van Olieden, zegt de waard, heeft mij eenen zilveren lepel ontvreemd. Ik word ten uiterften fchaamrood. Daar overvalt mij eene gramfehap over den diefftal zeiven , of over de mogelijkheid dat men mij befchuldigen zal, hierop vrees voor eene gewaande befchimping en diergelijke. De kaerel is onbefchaamd of onbezonnen genoeg, denk ik, om uzelven in verdenking te houden. Het is dan ook zoo goed als of ik reeds werklijk ware befchul» digd geworden. Menigmaalen ontftaat de fchaamte, als men, bij een verhaal, eene fnelle aandoening van vreugde of van verlangen, omtrent den uitgang der gefchiedenis, en eindelijk de aandoening van bekommering heeft, dat het verhaal ook tot ons nadeel of tot onze befchimping mag eindigen. Een aandoenlijk mensch is verliefd én wil nu een' ftouten aanval waagen, hij waagt het en bloost oogenbliklijk van fchaamte. Het was een plotslijk verlangen, eene voorfmaak der wellust, waardoor het bloed naar de opperhuid gedreven wierd. Terftond overviel hem nu de bekommernis,  SCHAAMACHTIGHEID. 32^ Dis, dat hij de betaamlijkheid gekwetst mag hebben , hij wierd angftig dat hij zijn oogmerk niet zou bereiken , maar veeleer befpotting of verwijt zou ontvangen. Dit ftretnde den loop der vogten in de kleinfte adertjens. Het eens naar buiten gedreven bloed, moest nog langer aan de oppervlakte blijven. In alle zenuw-vezelen was nu eene nederflaande prikkeling; zelfs de bij deezen voorgenoomen ftrijd nodigfte deelen zonken flap en magtloos neder, terwijl derzelver wederoprigting eene werkzaame en veêrkragtjge beweeging der zenuw-vezelen vorderde. Veele zeggen eene fcherts en worden 'er fchaamrood bij. De fchertfende inval werkte terftond bij hen eene blijde beweeging der vogten en eene levendige prikkeling der zenuwen; nu wordt de fcherts openlijk uitgebragt en terftond ontftond 'er eene foort van berouw, eene vrees iemand beledigd of tegens de reden en de betaamlijkheid gezondigd te hebben. Hieruit ontftond de fchaamte. Dus neemen wij tweeërleie beweegt'ngen bij de fchaamte waar, eene werkzaame, naar buiten drijvende en oprigtende, en eene andere, welke fnel met deeze verbonden is en nederflaat, terughoudt, onderdrukt, kleine vaten te zaamen trekt. II.  aliB SCHAAMACHTIGHEID'. Toevallen en Kentekenen. Schaamachtige lieden worden fnel vertoornd* ih beweeging gezet. Èen vliegend rood overfpreidt hunne wangen en den witten boezem der dames, zegt zimmermann. Het fchaamrood is de lijf-kleur der deugd, zegt zuckerï. Men bloost in den maatfchaplijken omgang, als ons een van onze gebreken onvoorziens voorgeworpen . wordt, of als men vreest dat het ons voorgeworpen zal worden, doch zoo, dat wij nog onzeeker zijn, welk oordeel andere als dan over ons vellen zullen. Maar wanneer men eens zeeker is van het oordeel, dat geveld zal worden, zal zulk een verwijt eerder toorn en droefheid veroorzaaken. Gefield dat een man de huwelijks-trouw gefchonden hebbe ; de eerfte reis dat zijne vrouw hiervan fpreeken zal, zal hij van fchaamte bloezen , als hij fchaaroachtig is; maar; als zijne vrouw hem in het vervolg nog eenen echtbreeker noemt, zal hij zig öf daarover bedroeven, of vertoornt zig en floot haar eindelijk wel geheel voor het hoofd. De fchaamte maakt eene plotslijke invloeijing van het bloed in de kleinfte vaten, die zeekef lijk daar een' tijd lang opgehouden worden. Zij kan dan verfloppingen doorbreeken, verwijderde deelen verlevendigen, prikkelen, waarvan ik hier agr  SCHAAMACHTIGHEID. aap agrer een arabiesch voorbeeld zal aanhaalen. Maar zij kan ook beroerten, verftoppingen en bloedftortingen veroorzaaken. Bij vrouwen heeft zij fomtijds de maand-ftonden opgeftopt en menigmaaien zelfs den dood veroorzaakt. Ik heb bangheid, zwakheid, winden, duizeling, in kort, vapeurs 'er van gekregen, gelijk ik die na eenen onderdrukten toorn of ijver krijge. In eenen hevigen aanval van fchaamte is men ten uiterften verftoord. Men kan het fpoor bijster geraaken, als bij fchrikken. Men hoort en ziet niet regt; het is als of men in het vuur ftondr. S. III. Oorzaaken. Kinderen, tedere juffers, bloedrijke temperamenten worden de eerfte fchaamrood. Men ziet dan ook dat aandoenlijke en prikkelbaare vezelen, warme, dunne vogten de phyfieke gefteldheid van den fchaamachtigen uitmaaken. De aandoenlijkheid der vezelen maakt dat de bij de fchaamachtigheid voorkoomende dubbelde hartstochten eerder het zenuw-geftel en den geheelen mensch in beweegïng brengen. De voorftellingen zijn levendiger en kunnen de overige zenuwen fneller in medewerking brengen. De dunne warme vogten zijn 'er gefchikter toe om tot in ^e kleinfte vaten fnel te ftroomen en wel.geheel P 3 dooi'  83» SCHAAMACHTIGHEID. door reetjeüs der vaten (die bij een weeken teder lighaams-geftel meer medegeevende en duidlijker zijn kunnen) in het celachtig weefzel uit te ftorten. Daarom gaat de fchaamachtigheid meest in den ouderdom over, omdat de oude lieden zoo wel zedenüjk als phyfisch meer verhard zijn. Een fijner gevoel van eer, fchande en ftraf kan de fchaamachtigheid ongemeen vermeerdereu; een ondeugende is reeds zoo gewend aan verwijtingen" en aan de bewustheid van flegte daaden, dat zijne vezelen en vogten niet zoo ligt meer daardoor in trilling gebragt worden. Voorbeelden en waameemingen. De fchaamte maakt, even als de vrees, werkloos en befluitloos. Een aandoenlijk. Jongeling wordt fchaamrood en onmagtig, als een fier meisjen, bij den eerften aanval, hevigen weêrftand biedt, daar ondertusfchen een oude Sufannabroeder zig aan geen fcheldwoorden noch traanen ftoort, en met dezelfde kragt ongeftoord te werk gaat. Gewoonte, oefening, verminderde aandoenlijkheid en dikke vogten verhinderen bij den ouden de vlugtige werkingen der fchaamte. ziwmfrmann verhaalt uit hall er de |elchi;.d(.iai. van eene jongvrouw, die in eene postkoets.  ECH AAMACHTIGHEID. 23 I Jcoets, in tegenswoordigheid van enige vreemden, plotsling de maand-ftonden kreeg en die zig uit fchaamte over deeze onbeduidende omftandigheid zoo zeer kwelde,dat zij de koorts kreeg en ftierf,, De maitres van al raschid had zig op eenen dag fterk uitgerekt, waardoor haar arm geftrekt bleef zoo dat zij dezelve niet weder nederwaarts konde brengen. De geneesheeren gebruikten allerlei fmeeringen zonder yrugt. al jafar prees de bekwaamheid en ervarenheid van gabrie l , eenenzoon van bachtistua. Toen men hem geroepen had, verhaalde hem het meisjen hoe zig de zaak had toegedraagen. Als de Keizer, zeide ga brie l, zig niet tegens mij verftoren wil, dan heb ik eene uitvinding, waardoor het fchoone meisjen zal geneezen worden. Wat is dat voor eene uitvinding? zeide al raschid. Het meisjen, antwoordde gabriel, zal hier voor onsjkoomen en ik zal met haar doen wat ik wil; gij ondertusfchen zult mij de handen vrij laaten en u niet terftond vertoornen. al raschid liet zijn meisjen koomen. gabriel liep naar haar toe, bukte zig neder en vattede den zoom van haaren onderrok, als of hij haar hier in het openbaar ontbloten wilde. Het meisjen ontftak ten uiterften in gramfehap, en fchaamte (want zoo iets kunnen de meisjens niet dulden) de hevigheid der hartstocht werkte zoo dat zij fnel haare armen nederfloeg en met beiden handen naar den onderrok greep, om P 4 haa-  S3? SCHAAM ACHTIGHEIp. haare fchaamte te verdedigen. Zij is gewezen, Tiep gabriel, o Keizer der gelooyigen! al raschid beval het meisjen nu den arm op en neder te beweegen; het meisjen kon het doen. Alle verwonderden zij zig. al raschid liet gabriel voor de herftelling van zijne maitres vijf maal honderd duizend dalers tellen, meer dan men anders voor de geneezing van twintig zieke vrouwen ontvangt. gabriel verklaarde de oorzaak van het ongemak en van zijne geneeswijze op de volgende wijze. Daar had zig door de hevigheid der beweeging en de hitte, onder het pleegen van het liefde-werk (rnen ziet daar uit bij welke gelegenheid het meisjen zig uitgerekt had) eene dunne, als gefmoltene vogtigheid in de ledenraaaten van het meisjen geplaatst; daar zij nu, na de beweeging van het bijflaapen, rustig bleef, zoo flolde dat en verdikte zig op het binnenst gedeelte der zenuwen zoo, dat zij niet anders dan door eene. andere diergelijke beweeging konde opgelost worden. Nu had hij geene beweeging geweeten, waarin de. vogten fneller opgelost en voortgedreven worden dan wanneer hij het meisjen fterk fchaamiood maakte. % v. Geneeswijze. Men zal het phyfieke van de fchaamachtigüaijid verminderen, als men de vezelen vaster en  SCHAAMACHTIGHEID. S33 ftijver, en de vogten dikkeren zwaarergemaakt, of als men de groote aandoenlijkheid geminderd heeft. De wijze van dit te doen is reeds meer dan eens opgegeeven geworden. Men wenne zig af menfchen-fchuuw te zijn, men zij gezelliger en men woone meermaalen het fchertfen van vrolijke koppen bij, zoo zal zig eindelijk eene ontijdige fchaamachtigheid, die ons bij de onfchuldigfte gelegenheid aantast, meer zeldzaam vertoonen. Gewoonte en oefening kunnen ons meest verharden; doch dit moet geen* zints van ondeugende daaden verftaan worden. F5 VL  VI. H O G P D S T U K. b;:vLa.((^%.ï.iatl^ii*.rooLar-x: ■■: <,. ; -y, ... VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID., {T'imiditas, Puftiïanimitas.') §. I. Befchrijving der Ziekte, J\{fen vreest een kwaad en houdt zig buiten ftaat om het afteweeren, of men ziet dikwerf eene kleinigheid als een groot kwaad aan en ziet het grootfte gevaar daar dikwijls geen gevaar is. Men waagt het niet zig tegens dat werklijk of ingebeeld gevaar te verzetten, alle kragten zinken veel eer neder, het hart wordt met bloed opgevuld en heeft de kragt niet het naar buiten te drijven, met beeft, men riddert. Men heeft niet het minfte vertrouwen op zijne eigen kragten. Men duldt beledigingen en knippen voor den neus, zonder 'er zig tegens te verzetten, wijl men vreest dat 'er dan nog dugtiger Hagen op zouden volgen. Deezen gemoeds-toeftand noemt men blodaartigheid', vreesachtigheid. Als men fteeds duistere inbeeldingen heeft en zig met gevaaren en ongelukken kwelt, die Hechts onder de verwijderdlte gebeurlijke omftandigheden mogelijk zijn; als men elk kleinst gevaar, elk gering fpoor van ongenade als ongemeen  VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID. 835 meen gewigtig befchouwt, zig elke zaak alleen aan de flegtfte zijde voorftelt, dan is het bangheid, angftigheid. De blodaartige heeft het hart niet daaden te onderneemen, of zig voor aanzienlijke lieden te waagen, al heeft hij 'er eene inwendige aandrift toe. Het ontbreekt hem Hechts aan een kloekmoedig befluit. Deeze omftandigheid kan uit een gevoel van zijne eigen zwakheid, of van zijn onvermogen fpruiten, of het is ongeoefendheid, ongewoonheid, eene foort van ontijdige fchaamte, die gemeenlijk een gebrek van de opvoeding is. In dit geval kan een fterk en kloekmoedig mensch bij zekere dingen eene bloheid toonen. De eerfte foort behoort tot de vreesachtigheid en bangheid; de andere is meer met fchaamachtigheid verzeld, en behoeft niets dan eene vrijere opvoeding en oefening. De dappere foldaat is dikwijls blode als hij aan het hof is. % II. Toevallen en Kentekenen. De vreesachtige is gemeenlijk de eerfte in het gezelfchap die verbleekt, inkrimpt en beeft,zoo dra 'er een plotsling gevaar aangekondigd, of anders een fchrik verbreid wordt. Niemand ftaat zoo zeer bloot voor de pest en alle aanfteekende ziekten als de vreesachtige. De kragt van zijn hart  63$ VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID. hart is zwak, de bloeds-omloop magtloos, de uitwaasfeming geftremd, zoo dra de vreesachtigheid haare werking in het lighaam doet. Een werklijke aanval van vrees heeft fchriklij. ke uitwerkingen, die overal befchreven zijn. Zij brengt ziekten van allerhanden aart voort. „ De vrees," zegt zuckert, „ trekt de huid en o, de zweet-gaatjens te zaamen: de fpieren wor„ den ftuipachtig bewoogen, en zijn half ge„ fpannen, half verflapt. De levens-beweegin,, gen gaan zeer onordelijk haaren gang. Daar„ om beeft de vreesachtige aan zijn gantfche „ lijf; hij heeft eene zwakke, leemende ftem; ,, hij haalt kort eii fnel adem; het hart klopt. „ Het gelaat is dan bleek, dan rood. De angst„ zweet breekt uit. Dan wil hij loopen en kan niet, dan zal de kragt zijner fpieren zoo „ vermeerderd worden, dat hij ongemeen fnel „ loopt en het dreigend gevaar zoekt te ontkoo,, men." De aanval van vrees maakt buikloop, afvloei» jing van de pis en het zaad-vogt. s. ni. Oorzaaken. Ik heb tweeèïleie foorten van vreesachtige en bange opgemerkt. Daar zijn lieden die groot en dik en tog zeer vreesachtig zijn. Hunne ve« ze-  VREESACHTIGHEID , BANGHEID > BLOHEID» 2.«7 zelen zijn flap, hunne vogten waterig en worden, traag bewoogen. Deeze omftandigheid maakt bloliartig en moet door verfterkende middelen en vleesch eeten weggenoomen worden. Daar is tusfchen dieu en het heet temperament een verfchil als tusfchen gras eetende en wilde vleesch vreetende dieren. De flappe toeftand van de vaste deelen en de traage beweeging der vogten geeft hun een gevoel van zwakheid en onwerkzaam heid, die hen vreesachtig maakt. Eett levendige bloeds-omloop, zelfftandig heet bloed, ftetk • veêrkragtige vezelen zijn het temperament' dér. ftoutmoedige en kloekmoedige; welke door eene; kleine belediging ras tot woede en wraak aar^e zet worden. Het dikke langzaam en ongelijk bewoogen., ten deele ftollend bloed van den droefgeestigen maakt hem kleinmoedig, bang en vreemcntig. Over het algemeen geeft zwakheid der vaste deelen en ftollend en ongelijk bewoogen bloed aanleiding tot bang zijn en tot vreesachtigheid.. Ik droom kloekmoedig of als een blodaart, naar mijn lighaam gefteld is. Mijn bloed is warm. Als ik het nu bijgeval nog meer verhit, zoo droom ik dik werf van tweegevegten , waarin ik mij als een held gedraag. Op eenen anderen tijd; als zorg of verdriet mijne zenuwen magtloos gemaakt hebben, als mijne maag vol onverteerde fpijzen en winden is, welke de vrije beweeging van mijn hart ea den omloóp mijner vogten hinde-  23$" VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID. deren, droom ik ook van tweegevegten; maar dan gedraag ik mij als den grootften blodaart van de waereld. Ik vrees onder te leggen en laat mij alles zeggen, of zoek mij met de vlugt te redden, waartoe ik egter niet van de plaats kan toornen. Ik ontwaak en fidder en beef nog een half uur onder de hevigfte hartkloppingen. Van deezen toeftand der droomende befluite men tot de gefteldheid des waakenden. Menige eerlijke kaerel hield zig altoos braaf; nu geldt het zijne' eer; hij moet zig door een tweegevegt ontfchuldigen; ongefteldheid in de maag of van zijn bloeds-omloop zijn oorzaak dat hij zig juist in dit hachlijk tijdftip als een bangen bloed gedraagt. Daar zijn nu nog andere, welker fappen juist niet waterig, doch gemeenlijk liegt en kragtloos bewoogen worden; de vezelen zijn kroes, ongemeen beweeglijk en prikkelbaar: het gevoel is het levendigst. De verbeelding van een aanftaand gevaar kan dan hevigst werken, waarbij men ondertusfchen, wegens kroefe,zwakke vezelen,kleine zaamentrekkingen van het hart, en matte beweegingen van dunne vogten, een inwendig gevoel van zwakheid heeft. Men kan dan de aanvallen van vrees fneller en heviger dan alle andere ondervinden. Hiertoe behooren tedere dames, prikkelbaare geleerden, hypochondristen, denkende en lediggaande aandoenlijke Dat nu het bloed wateriger en kragtloozer kan maa- \  VREESACHTIGHEID, BANGHEID , BLOHEID. »3£ maaken, dat de vezelen flap, de beweegingea zwak maakt, dat de prikkelbaarheid der vezelen vermeerdert en de vogten dun en fcherp maakt, dat den vrijen bloeds-omloop hindert, kan oorzaak van vreesachtigheid en bangheid worden. Hiertoe behooren fpijzen uit het planten-rijk, warme waterige dranken, laauwe baden van gemeen water, opblaazende eri moeijelijk te verteeren fpijzen, ledigloopen, ftudeeren, kommer, verdriet, zorg en alle nederflaande hartstochten en diergelijke. Voorbeelden van vreesachtige makkers of ouderen en de opvoeding bewerken het zedenlijke, § IV. Voorbeelden en Waarneemingen. Vreesachtige vervallen eindelijk in eene treurigheid en ondervinden alle flegte werkingen, welke men van de treurigheid heeft waaigenoomen. Men neigt tot kwaade fpijsverteering, waaruit de vreesachtigheid weder nieuwe ftof verkrijgt. Men vervalt in droefgeestigheid, mistrouwen, krankzinnigheid. Een jongeling was aanhoudend in vrees dat hij vergeeven zou worden. Dit denkbeeld had zijne hersfenen zoo ingenoomen, dat hij eindelijk krankzinnig wierd.' Lieden, die hunne doodftraf voor oogen zagen, zijn in korten tijd grijs geworden; daar was dan eene  S4 VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID. eene groote verandering in de voedende vogten voorgevallen, lh ziekten zijn dikwijls alle geneesmiddelen géftadig door vrees en angst onderdrukt geworden, tulpius. verhaalt de gefchiedenis van een' aandoenlijken mensch, die door het leezen van genees- en heelkundige! boeken gantsch krankzinnig geworden is. zimmermann voegt 'er eene diergelijke bij, die hij uit den mond van donald monro had, ■wiens vader alexander monro 'er ooggetuige van geweest was. Daar ftudeerde met hem Onder Boerhave een hijpochondrist, die zig, na elke voorleezing van boerhave, inbeeldde dat hij met de ziekte bezogt was, welke boerhave in de les behandelde. De inbeelding van deezen mensch was zoo fterk, dat men iedere reis ten minften iets van die ziekte, waarvan gehandeld was, in zijn lighaam befpeurde. Daar worden nog enige merkwaerdige voorbeelden van zimmermann aangehaald: Men heeft blodaartige menfehen gezien, die zig van de eene ftraat tot de andere lieten afros» fen, en liever brood en eer verlooren dan hunnen degen uit de fchede te trekken. Het mogen meest phlegmatieke zielen geweest zijn. §. V. Geneeswijzen Men moet zwaar, heet en zelfftahdig bloed geeven. Men moet eenen vrijen, maar kragti- gen ft / .''  VREESACHTIGHEID, BANGHEID, BLOHEID. 241 gen bloeds-omloop bevorderen. Het hart moet fterkte hebben , in elke vezel moet kragt en veérkragt woonen. De fpijs-verteering moet goed, de maag zonder winden en onzuiverheid zijn. Het ftaal-poeder N°. i. zal hier een der voornaamfte middelen zijn. Men gebruike de koortsbast, koude baden, menigvuldige lighaams-oefeningen. Men leeve bijna eeniglijk van vleeschfpijzen. Men vermijde moes-groenten, waterige en zuurachtige fpijzen , warme thee en diergelijke. Het gemoed moet vrolijk, zonder zorg en kommer zijn. Men moet zig van den dood en van gevaaren zulke buitengewoone verbeeldingen niet maaken. De geneezing van de verzwakte kan uit het voorgaande opgezogr worden, gelijk ook die van de aandoenlijke en prikkelbaare. Men mijde aanhoudend ftudeeren, ledig loopen of werkloosheid van het lighaam, nederflaande hartstochten, misbruik van venus, en diergelijke. Menplante van eergierigheid, heldenmoed en edele begeerte naar roem quantum fatis in de gemoederen der ftervelingen, dan zullen zij niet bij de eerfte gelegenheid als blodaarts wegloopen. Ziet enige verhandelingen in de voorgaande ftukken van den wijsgeersgen Arts namelijk, van heldenmoed, van vuurige koppen, enz. IV. Deeh Q VII.  242 VIL HOOFDSTUK. VERTWIJFELING, ZELFMOORD. §. i Befchrijving der Ziektè. .A.ls eene vreesachtigheid het hart en het verftand zoo fterk overmeestert, dat men zig voor overtuigd houdt dat nergens hoop tot redding is, noemt men zulks vertv/ijfiing. Deeze is dan eene geheele vernietiging van alle vrolijkheid en hoop. Men maakt zig eindelijk zulke genoeglijke begrippen van het naakend kwaad, dat men zig buiten ftaat acht om het uittehouden en zig niet anders dan door den dood weet te redden. Dit is de zelfmoord, waarvan zoo veel voor en tegen gefchreven en gefchreeuwd wordt. Daar kunnen fnelle aanvallen van vertwijfling en zelfmoord zijn, waardoor men bij een plotslijk voorval fchielijk buiten zigzelven en in eene halve razernij gebragt wordt. Deeze fnelle vertwijfling grenst nabij aan den fchrik. Andere zijn diepdenkend, overdenken hun ongeluk aanhoudend, tot zij eindelijk gantsch allen moed opgeeven. Hunne vertwijfling is dan meer vrees en droefgeestigheid. Alle die tot vertwijfling of tot zelfmoord gebragt worden, ftellen zig een kwaad of een gevaar  VERTWIJFELING, ZELFMOORD. 243 vaar zoo fchriklijk voor, dat zij het zig niet toevertrouwen het uittehouden, de dood zelf fchijnt hun toe een geringer kwaad te zijn, of het is voor hun het eenigst middel om zig te redden. Nu zijn 'er Heden, die zig alle kwaad veel erger voorftellen dan het indedaad is, en die alles flechts van de ilegte zijde befchouwen. Deeze zijn de vreesachtige, de hypochondristen en de droefgeestige van temperament. Andere dellen zig kwaad voor daar het in het geheel niet is. Het is dan een gebrek in hunne inbeeldingkragt. Daarom brengen zig zoo veele krankzinnige ora het leven. Enige overleggen alles wel voorbedagtlijk. Zij vergelijken het goed en het kwaad, waarmede hun leven verbonden is. Als zij nu zonder hoop zijn van eens uit hun ongeluk gered te zullen worden, als het hun beter fchijnt in het geheel niet dan in zulk een ongeluk te leeven', dan kiezen zij den dood. Deeze zijn de philofophifche zelfmoorders. Onder deeze klasfe behoort zoó menige Romein, dié zig op zijn ziekbed het leven benam, als hem de geneesmeester alle hoop ontzegde. De dood, zeide Csefar, toen hij tegens de doodftraf van de medepligtigen van Catilina ftemde, is enkel het einde van alle onze ellende. De wijze zal den dood niet met tt genzin ondergaan en dé dappere zuekt d.'eu fomwijlen met overleg. Zoo wel treurige en melancholifche als philofophifche vertwijfelaars en zelfmoorders kunnen Q 3 door  S44 VERTWIJFELING, ZELFMOORD. door den godsdienst, door de vreeslijke voordellingen Van het toekoomende van hun laatfte befluit terug gehouden worden. De voorftellingen van een toekooraend leven, de vrees vöor verdoemenis houden hier bet evenwigt, of hebben het overwigt tegens de beweeging-gronden tot vertwijfeling. Een wild mensch, die geene zulke voorftellingen van het toekoomende heeft, zal zig daarom eer het leven beneemen dan een be=> fchaafde. Daarom ftaat 'er gefchfeven: itaque ut aliqua in vita formido improbis ejfet■ po/ïta, apud in/er os ejusmodi quadam illi üntiqui fupplicia im piis conftituta ejfe voluerünt, quod videlicet intelligebant his remotis inortem ipfam non ejjfe pertimes» cendam. sueton. De eerfte Amerikaanen waren blodaartige menfehen zonder dapperheid, zegt de pau; het was ook daarom iets gewoons onder hen zig dood te hongeren, te vergiftigen, aan den naasten boom optehangen, of zig bij het graf van hunne heeren óf priesters te Aagten. Men vindt daarom nog onder den ruuwen hoop lieden, die zig verhangen, omdat zij geene regt duidlijke denkbeelden van den dood of van het toekoomende hebben. Andere, die beter denkens-kragt hebben, of lijden in het eind aan eene foort van krankzinnigheid, die hunne verbeeldingkragt verfloort en verward maakt, of zij hebben zig te vooren geheel andere grondftelliiigeri. gemaakt. §• II,  VERTWIJFELING, ZELFMOORD. 545 §] II. Toevollen en Kentekenen. Den treurigen en melancholifchen zelfmoorderen ziet men lang de duisternis, die in hun harte regeert, aan. Niets is hun onverdraaglijker dan het leven. Zij denken dat zij tijdlijk en eeuwig verloren zijn en willen van geen troost hooren. Zij zoeken de eenzaamheid en yerfteeken zig in de duisternis en de ftilte. Eindelijk overmeesteren de duistere denkbeelden hunne zinnen, zij dooden zig, daar zij van alle menfehen verwijderd zijn. " Bij eenen fnellen aanval van vertwijfling zijn de toevallen gezwind en hevig. Men rukt zig de hairen uit; men is ftom en zinloos; het gelaat is gantsch verzet en verwilderd. De philofophifche zelfmoorders zijn menfehen, die hevig in hunne daaden zijn. Zij zijn eergierig, nadenkend, meer of minder hittig en onverfchrokken. Daar behoort eene zekere dapperheid toe om zig met overleg het leven te beneemen, gelijk menig held het zig benoomeö heeft. Deeze kogel is voor Uwe Majesteit, zeide een Generaal, die van zijnen Koning ftok-flagen gekregen had, en fchoot dien in den grond, en deeze voor mij, zeide hij, en fchoot zig den anderen door den kop. Q 3, $. I I I.  t±6 VERTWIJFELING, ZELFMOORD. Oorzaaken. De blodaartige, de treurige en melanchplifche zelfmoorders hebben de vaste deelen verzwakt, en dikke, zwaare, Hollende, of geestlooze en liegt bewoogen vogten. De zwakheid der vaste deelen geeft hun een gevoel van hunne eigene zwakheid; .daaroraziju zij moedeloos zonder kloekmoedigheid. De ftremmende, traag bewoogen vog'en maaken een gevoel van bangheid en vreesachtigheid. Gewoonte en opvoeding kunnen nu iemand deeze angst of vreesachtigheid meer eigen maaken. Een fnelle aanval van de treurige of droefgeestige vertwijfeling ligt beweeglijke vezelen tot grondflag, die fnéllijk in de buitengewoonfte beweeging gebragt worden, waarbij egter de vaste deelen doorgaans zwak en het bloed tot warme kragtige beweegingen onbekwaam is. De hersfen-vezelen kunnen geheel overfpannen of overftcmd worden, waardoor verwarring]van zinnen en van de denkings-kragt ontftaat. Bij den kloekmoedigen of philofophifchen aelfmoorder zijn de vezelen fterker, het bloed is ongemeen zel.fftandig, dik en zwaar. Daarom .zijn zulke lieden ernftig, toornig, eergierig? Kloekmoedig,' nadenkend, zonder zidderende vrees. Zij drukken zig flechts hunne zwaarmoedige  VERTWIJFELING, ZELFMOORD. H7 dige voorftellingen te diep in. In zulk eenen toeftand is de Engelschman, die meer vleesch eet en daarom dikker bloed heeft dan andere. Men weet dat niemand eer aan het mijmeren vervalt en zig het leven beneemt dan de Neger, van welken meckel- waargenoomen heeft dat zijn bloed veel rooder of zelfftandiger dan het onze is- Ik heb aandoenlijke of prikkelbaare lieden gekend, die niet eer het hart hadden zig het leven te beneemen dan wanneer zij hun bloed door enige glazen wijn aangevuurd en al» zoo ook de vezelen meer gefpannen hadden. Bij de krankzinnige zijn de hersfen-vezelen door eene vreemde ftof of eene andere oorzaak verftemd; hunne beweegingen zijn tegennatuurlijk, de voorftellingen verkeerd. De dikke, zwaare vogten, die in de ingewanden ftremmen, of ongelijk bewoogen worden, of eene zwartgallige of andere ftoffe, die het hart of andere ingewanden drukt of prikkelt, geeven de natuurlijke oorzaak van den angst aan de hand. Verkeerde voorftellingen, valfche fchrikbeelden kunnen oorzaaken der gewelddaadige befluiten zijn. Enige onder hen zijn ftout, hittig, kloekmoedig > hun bloed is zwaar en warm, de vezelen zijn fterk; andere behooren tot de klasfe der vreesachtige; hunne krankzinnigheid is overdreven droefgeestigheid; zij zijn zwak, bleek, loom en vol fchrik en vrees. Eergierige worden, als zij hunne eergierigQ 4 beid  248 VERTWIJFELING, ZELFMOORD. heid ten uiterften beledigd achten, dikwerf tot zelfmoord aangevuurd. Een zekere fchrijver geloofde dat de ongehuwde ftaat onder de lieden van de waereld ook aanleiding tot zelfmoord gave. Zulke lieden beginnen, als zij ouder worden, zig te verveelen en worden verdrietig. De fchoonen verachten hen; zij hebben geene vrouw en kinderen, om welker wille zij hun leven meer zoeken te behouden. Zij kunnen zig dan uit zwaarmoedigheid, verdriet en verveeling dooden. Menfehen, die gewoon zijn dat hun alles naar wensch gaat, pralers, verkwisters kunnen eindelijk . verdrietig worden tot dat zij tot vertwijfeling vervoerd worden, Zeer gram,ftoorige kunnen in zulke woede geraaken, dat geene voorftellingen van de bitterheid van den dood of van eenen toekoomenden ftaat indruk op hen maaken.. Een al te géftreng begrip van deugd bragt eene zekere Romeinfche vrouw 'er toe om zig tedoorfteeken om de gewelddaadige aan. zoeken van Keizer maxentius te ontvlieden, S- IV, Voorbeelden en iWaarneefaingen. Bloodaartige en vreesachtige lieden zullen zig zeldener ombrengen dan andere, als zij befchaafde menfehen zijn en eene werkzaame verbeeldingkragt hebhen. Hoe bitter hun ook het le-  VERTWIJFELING, ZELFMOORD. 245 leven voorkoomt, zij worden even zoo zeer door de vrees voor eene toekoomende verdoemenis terug gehouden. Hunne ziekte moet eerst op het hoogfte koomen, en dan zal men bij hen altoos eene zekere verwarring, of eene foort va» krankzinnigheid moeten aanneemen. Ruuwe menfehen, die geene duidlijke begrippen van den dood ea eenen toekoomenden ftaat hebben, gelijk de oude Amerikaanen waren, maaken hier eene uitzondering. Ik heb menig eenen van dood fchieten en dood fteeken als van een kaart-fpel hooren fpreeken, maar ik zou zulk eenen zonder aarfeleri degens en piftoolen gegeeven hebben, als ik overtuigd was dat bloodaartigheid zijne ziekte was. empedocles van Agrigentha geraakte in woede en ftortede zig in de vlammen van denberg Etna. ajax telamonius wilde de wapenen van ac hiel es hebben; men weigerde hem die en gaf die aan ulysses. Hij wierd raazend, vogt woedend tegens alle wilde dieren, terwijl hij dagt ulysses en zijne gezellen voor zig te hebben, en ftortte zig dus zelf in den dood. Zoo zal het met veele krankzinnige gegaan zijn. orestes deed ziine moeder clytemnestra geweld aan. Hierop wilde hij zig geduurig den nek breeken, waarvan hij door eenen zijner vrienden terug gehouden wierd. Men noemt het eene heldendaad, als ik mij voor mijn vaderland, mijnen vriend, .of voor de Q 5 waar-  ggf VERTWIJFELING} Z E L F MO OS D. waarheid opoffere, en mij ten gevalle van andereu zelf in den dood ftort. Waarom zou het ook geene heldendaad zijn, als ik mij door een' zelfmoord, mishandelingen, die ik ftaa te ondergaan, onverdraaglijke ongelukken, openlijke befchimpingen zoek te onttrekken? brand en struensee waren noch helden, noch wijsgeeren, anders zouden zij eene openbaare onthoofding en het affnijden van hunne fc-haamdeelen, zoo wel als de kwakzalverijen van eenen munter en hee voorgekoomen hebben. Toen cato zig doodde, om niet door zijne vijanden mishandeld te worden, was hij een philofophifche held. Kinderen en dieren brengen zig niet om 't leven, al gaat men nog zoo wreed met hun te werk. Het ontbreekt hier aan de overdenking dat men door den dood het kwaad kan eindigen, en het ontbreekt aan ondervinding en genoegzaame voorftelling van het tegenswoordig en toekoomend kwaad. De ligte levendige bloeds-omloop bij kinderen en jongelingen geefc ook altoos eer een gevoel van hoop en verhoedt de zwaarmoedigheid en vertwijfling. |L^H* VV •■ " -; • Geneeswijze. De wijze van de vertwijfling en den zelfmoord te  VERTWIJFELING, ZELFMOORD, 9|I te verhoeden is verfcheiden, eyen als de oorzaak of aart der ziekte verfchille.nde is. Treurige en droefgeestige worden geneezen gelijk boven van de droefgeestigheid gezegd is. Men maake hun bloed ligt, dun, warm, de vezelen wat fterker, het hart vrolijker. De hittige en wijsgeerige zelfmoorders moeten dunner, vloeibaarer bloed verkrijgen, hunne vezelen moeten week en buigzaam worden. Het temperament moet zoo als dat van de jeugd worden. Men kan hier geneesmiddelen gebruiken, die hier bnven in de verhandeling van den hoogmoed, den toorn en het heet temperament zijn aangeprezen. Allen dienen verftrooijingen, gezelfchap, muzijk, toneelfpellen, beuzelingen, reizen, maati» ging der hartstochten. Men leere hen het leven achten, gevaar en ongeluk verachten. Men toone hun uit de ondervinding dat een kwaad zelr den eeuwig duurt, dat dikwerf de kleinfte omftandigheid in eens de gelukkigfte omwending maakt, dat dus .meestal de ongelukkigfte mensch nog grond tot hoop heeft. Men gewenne hen aan ftandvastigheid, onverfchilligheid, te vredenheid en opgeruimdheid van geest. Dengeenen, die zig uit krankzinnigheid dooden , is hunne geneezing in het hoofdftuk van de krankzinnigheid aangewezen geworden. De geneezing is anders bij de ftoutmoedige, fterke en hittige gekken, anders bij de verzaagde, vreesachtige en treurige. Dom*  <$$2 vertwijfeling, zelfmoord. Domme, onaandoenlijke menfehen moeten doof de opvoeding, als het mogelijk is, verbeterd worden. Hunne inbeeldingkragt moet verrijkt en levendiger gemaakt worden. De hypochondrist denkt dikwijls niet eer aan zelfmoord dan als zijn buiten dat traage en belemmerde bloeds-omloop nog door winden en kwaade fpijsverteeririg meer gedoord wordt, of als ongunflig weder zijne kragt nog volkoomen verdikt. De winden drukken het middenrif naar boven, maaken zijne ademhaaling bezwaarlijk, geeven hem hartkloppingen en onbefchrijflijke bangheid, waarbij hem dikwijls de treurigfte befluiten in den zin kunnen koomen. Een zeer gedrenge levensregel is hem dan nocdzaaklijkst. Buiten dat wordt zijne hypochondrie volgens de gepastfte geneeswijze genezen. De verftoppingen worden weggenoomen, de fcherpe doffen worden afgeleid, de al te beweeglijke zenuwen verfterkt worden. Van deeze geneeswijze is, reeds hier en daar gewag gemaakt. -oub hisagianisjfewi Jiuu$is sib f asR*ff*iCl ' eb nev iuhbïood Jsrl nt feftïssaasg sjnnirf. li t«sf., "Sg 0C1 .ro'/io'wöjj, u5j.v*-'--y<ïX« ii isilnsuf na e-jhsis •f^teoaoüofi {ij *i hm si jciwea -2391V .sJtóaMfcttvaiabas . mnid GE-  GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. N°. i. j^o Limat. Ferr. Sachar. ana Unc. i» Cort. Cinamom. Unc. fj. F, Puh. divid. in dof. xx. D.S. Poeders, van welke 's morgens en 's avonds een wordt ingenoomen. Aanmerking. Men kan fomwijlen ook drie van deeze poeders op een' dag geeven. Aandoenlijke lieden kunnen dezelve dikwijls niet verdraagen zonder mislijk te worden, maar het gefchiedt vroeg bij eene ledige maag. Men kan dan een weinig tarwenbrood of iets anders, dat ligt is, 'er op eeten, zoo zal 'er geene mislijkheid of geen braaken op volgen. Of men neemt dezelve elke reis enige uuren na het eeten in. Andere rispen eene fmaak op als bedorven eieren, dat egter na enige dagen of weeken overgaat, denklijk als 'er geen zuur meer in de maag is. Daar zijn zekere prikkelbaare menfehen, die zeer zwakke raaagen hebben, welken diergelijke poeders  GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN ders eene zwaarte in de maag of andere ongemakken veroorzaaken. Zulke perfoonen kunnen zig geheel van deeze poeders onthouden, of maar een half in eens neemen, of die met wijn aanlengen en dan het opgeloste neemen. Veele kunnen zig van den verfterkenden (taai-wijn bedienen, van denwelken de Lijf-arts stork gebruik maakt. Ik heb ook van de Wirtsburgfche verfterkende pillen goede uitwerkingen gezien, bijzonder toonden zij zig in hyfterieke epilepfieë'n werkzaam. 3^, Limat. ferr. Jubtilljf. Unc. 13. Rad. Cohimb. Scrup. tv". Cort. Cinam. Rad. Rhei exficcat. ana Scrup. rr. Extr. abfynth. q. f. F. pil. gr. ii. Confp. Cinam. Ik liet hiervan driemaal daags zes fluks neemen. N°. 3. |^ Mofch. gr. iv. of gr. vi. Sachar,- Unc. tf. t). S. waarvan dikwijls een koffij-lepelt jen vol te neemen. Men moet altoos opletten of het geene menfehen zijn, die uit de natuur eenen afkeer van muskus hebben. Deeze gift kan geheel in eenen dag, of in eens ingenoomen worden, saucone heeft veel grooter giften in ziekten gegeeven. — N°. 3-  CENEEÏKUNSIGE VOORSCHRIFTEN» S§§ Ro Cort. peruy. fubtilijf. Unc. i. Diyid. in dof. xii. 3. Poeders, waarvan dagelijks twee of drie te neemen. of R? Puiver. fubtilijf. Cort. peruy. opt. Unc. m. Cort. cinamom. vel Cort. aurant. Unc. & Vin. rhcnan. generos. fjg ni. fj. Stent fimul in infufione frigida per aliquot dies vitro fepe agitato. Decantetur infufum. D. S. Dagelijks driemaalen een klein thee-fchoteltjen vol te neemen. Men kan 'er Suiker bij doen. of Ttf Cort, peruy. pulverif. drachm. vi. Rad. Valer, fylvestr. drachm. n. Syrop. Cort. aurant. q.f, F. EleÜuar. D. S. Conferf, waarvan dagelijks drie of vier maal de grootte van eene walnoot te neemen. of R, Puh. cort. peruy. fubtilijf. drachm. vx. Entr. Gentian. Centaur, min. ana drachm. z. Syrop. cort. aurant. q. f. F, eleStuar. D. S.  «S^ GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. D. S. Conferf als boven. Men kan 'er ook flik-brokken van laaten maaken, w . ... . . o f ' *" ' Ro Cort. feruy. opt. Unc. i. Flor. Chamom. M. i. Eb uil. f. q. aq. Coïat. Unc. vul. adde/yrup, cort. aurant. Unc.t. D.S. Waarvan dagelijks driemaal drie lepels vol te neemen. Men kan 'er ook een drachma of een half drachma Liq. anodyn H onder laaten mengen of Ro Cort. peruy. opt. fitbtilif. pulveris. Unc. i. Infund. aq. frigid. Unc. X. Stent per' aliquot dies Jiepius agitando, decantetur infufum. D. S. Dagelijks twee of driemaal enige lepels vol te neemen. f. , Aanmerking. Men geeft het poeder en het koud aftrekzei den voorrang. De bijgevoegde aanzettende of verhittende middelen zijn in veele ziekten ondienflig. Het poeder kan in ouwels ingewikkeld ingenoomen worden. Daar zijn lieden, die het poeder niet vérteereri kunnen en 'er door aan den afgang geraaken. Voor deezen kan dikwijls een aftrekzei of afkookzel beter  Geneeskundigs voorschriften- j»5;j ter zijn. Men merke nog aan dat men de verfterkende middelen , als de ftaal-poeders en koortsbast, niet te lang agter een voort laat gebruiken. Men houdt fomtijds wat op en-begint dan weder van vooren af aan. Men kan ook een pap van de koortsbast op het onderlijf leggen, dat ongemeen verfterkende is. Daar worden zes oneen grof poeder van de koortsbast in water tot een' dikke pap gekookt en warm op het onderlijf gelegd. Men kan deeze pap meermaalen met wat wijn opwarmen en weêr op het onderlijf leggen. Het best is als men daarbij op den rug in het bed ligt. N° 4. s\o Rad. Taraxac. Ciclior. Bar dan. Rub. tinSior. Una Unc. fi an. Unc.x. D. in xn / tb. Rc Rad. Clicirrhiz. Drachm. ir, D. in xn plo. Het zijn 12 groote pakken, en ia kleine met zoet hout. Van de groote wordt een in'drie rhijnfche pinten water gekookt, op het laatst werpt men 'er een pakjen zoethout in en laat het 'er in npkooken. Deezen drank laat men koud worden, en zijgt dien door. Zwakke drinken diea koud. Miltzieke en zwartgallige, bij welke dikke taaie ftoffen of verftoppingen te vermoeden C Deel. R zjjn>  «SfcNEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. zijn, werpen bij elk pak een of twee drachmen fartar. tartarifat. bij hittig bloed kan 'er ook t faiperer bij geworpen worden. Men kan het afkookzel van een pak in eenen dag gebruiken. Daar roos-fcherpte of jigt-fcherpte is, doet men 'er fit fit. Dulcamar. Unc. 13 bij. ■10W utfiG ' :v : ... n . iel . r. > of R-, Rad. Cichor. Taraxac. Petrofelin. Foenicul. Rub. tin&or. ana Unc. 13. Coq. in aq. font. fg vi. per quadrantem hora in colatura disfolve. Rob Sambuc. Rob Juniper, ana Unc. r. Sal Mirab. Glauber. dr. i. 13. D. S. Zagt openende drank, waarvan viermaalen daags vier oneen of agt lepels vol te neemen. -—- N°. 5. O lei Vitriol. Spir. Vin. redtificat. ana Unc, i. m. D.S. Elixirium acidum. Zuure droppelen,van welke tweemaal'sdaags, 15 in een drink-glas of in een kofflj-fchoteltjen vol water genoomen worden. Aan-  GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. agg Aanmerking. Veele j die in wijn-landen woonen, hebben deeze droppelen niet zoo goed verdraagen als de bier-drinkers. Ik heb dezelve egter ook van zeer aandoenlijke lieden zonder ongemak zien inneemen ; thans verkies ik den enkelen geest van vitriool van 10 tot 15 druppelen in veel water. N° 67 Ro Rad. Salep Drachm. I. F. pulv. d. in xx. plo S. Des morgens en des avonds een in melk gekookt in te neemen. Aanmerking. Men kan die ook in vleesch-fop zonder zout en in gersten-flijm kooken en inneemen. K°. 7. Ro Rafur. lign. G-uajac. Sasfdfr. an. Unc II. Rad. fcenie. , Bar dan. Santa! citrin. ana Unc. I. Sal tart ar. Drachm. 1. infund. per noclem cum aqine fcrventis fff I. mane in mortario marmoreo cum pifiilio ligneo probe contufn afiinde aq. commun. fg rï. ebull. vafe claufo» Co/at. adde. Tinei, antimon. Unc. 1. Ra D. S.  2$0.l GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. D. S. waarvan dagelijks driemaal een thee-fchoteltjen vol te neemen. of ï^o Rad. Enitla Campan. Charyophillat. ana Drachm. IÉ. Herb. Chamapit. Scordii ana M. 13. Coq. in aq. fg. ii. coldt. adde Syrup. de rof. ficcis Unc. i. S. Dagelijks driemaal een thee-fchoteltjen vol. of R Radic. Sicc. Fraxinell. Unc. 13. . Foiïor. Veronic, Me/is/, ana M. I. Cr oei Mart is, in nodulo Unc. Casftce ligncee drachm. 13. Rojar. rubr. M. 13. Tart Vitriolat. Scrup. I. Buil. in aq. q. f. ad fg u. Colat. adde Syrup. de abfynthio Unc. i. LIEUTAUD. Mostert-Pap. Men menge zuur-dqeg, mostert-meel en wat azijn tot een pap. Men ftrijke daarvan op een linnen lap, zoo groot als de hand en legge die als een  GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. 2ó'l een pleister op. Men laat dezelve liggen tot zij roodheid en pijn verwekt. Wei-Dranken. Men kookt twee deelen melk en een deel water; men giet 'er wat azijn bij, tot zig de,wei affcheidt. Bij zwakke daar geene hitte is, wordt wijn, in plaats van azijn, genoomen. Mout-Drank, Men neemt eene groote hand vol ongedroogde mout, wascht die zuiver in warm water, dan laat men het met eene rhijnfche pint water kooken tot de kernen barsten. Dan wordt de drank doorgezijgd. Men drinkt dien koud, zuiver of met melk. Bij hoesten kan hij warm of laauw gedronken worden. Men kan ook pruimen of kleine rozijntjens met de mout of de gerst kooken. De haver-drank wordt bijna op dezelfde wijze gemaakt. Men kookt chicorei-wortel, bernagiebladeren , rozijntjens, en, als men verkoelen en zeer verdunnen wil, falpeter met de haver gekookt. Daar is een gewoone drank van haver bekend, dien men de haver-kuur noemt; hij verkoelt, verdunt en verzagt. muzels Middel in Melancholie enKrankzinnigheid. Ro Tart. tartarifat. Unc. 13. Extr. Centaur, min. Dr. n. Aq. comm. Unc. vm. R 3 of  96*» GENEESKUNDIGE VOORSCHRIFTEN. of , Tart. tartarifat. Unc. 13. Me//, despumat. Unc. 13. Aq. commun. Unc. vin. muzel liet in het begin alle twee uuren, en eindelijk maar driemaalen daags, 's morgens, 's middags en 's avonds , eenen eet-lepel vol neemen. Hij gaf altoos na agt dagen een zagt buikzuiverend middel en genas daarmede treurigheid 3 melancholie en krankzinnigheid. VER-  VERHANDELING OVER DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT» Hoe novum efl aucupium Poftremo imperavi egomet mihi Omnia asfentiri. Is quxftus nunc est muite uberrimus. TER.   VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARSOOR DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. De Prijsvraag, welke de keizerlijke Akademie te Petersburg ter beantwoording heeft voorgefteld, is de volgende. „ Daar de voeding en de wasdom van ver,, fcheidene deelen van het dierlijk lighaam, die ,, geene vaten hebben, als, by voorbeeld, de ,, opperhuid, de nagels, het hair, de horens, ,, gelijk ook van zulke, welker weinige vaten „ op verre na niet tot alle punten van derzelver „ zelfftandigheid reiken, bij voorbeeld, van de „beenderen, eindelijk, de fpoedige groeijing „ van de vrugt, ten tijde dat 'er noch hart, „noch vaten in dezelve aanwezig zijn, of ook „ kort daarna, als men wel den eerften aanleg van „ het hart, maar nog zonder beweeging, waar„ neemt, bewijzen dat 'er, behalvende drukking van het hart, die het bloeden de vogten Hechts „ in zo verre zij in de vaten, die met het hart „ gemeenfchap hebben, aanwezig zijn, bewee„ gen kan, der dierlijke zelfftandigheid nog „ eene andere kragt eigen moet zijn, die de ,, voedende fappen naar alle punten der evenre»> dig wasfende deelen voert; daar zig verder R 5 i, in  SÉ6* VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR „ in de planten, bij welke niets aanwezig is, „ dat met de drukking van het hart, of eene an„ dere diergelijke voortpersfende kragt vergele„ ken kan worden en in welke evenwel aUe dier„ gelijke bevveegingen der vngten en daarvan af- hangende werkingen, opneeming der vogten „ door de wortelen, bereidingen beweegingder„ derzelve door alle deelen, voeding en wasdom , „ van deeze deelen, eindelijk ook eene geduuri- ge groeijingvan nieuwe deelen plaats hebben , „ dezelfde kragt zig nog veel duidlijker vertoont, ,, zoo vraagt men: welke is deeze kragt? Is zij „ eenerlei met die aantrekkenskragt, welke de vaten en vloeibaare lighaamen algemeen eigen „ is, of is zij eerder enkel eigen aan de leevende „ dierlijke en plantaartige zelfftandigheid? Zijn „ het veelligt verfcheidene kragten, of oorzaa„ ken, van welke de verfcheidene bovenge- noemde werkingen, bij voorbeeld, de opflur„ ping der vogten door de wortelen, de voort„ vloeijing van dezelve door de vaten, de neder. zetting en opneeming derzelve tot de voeding, „ eindelijk ook de uitwaasfeming afhangen; of „ zijn deeze alle veelmeer eene reeks van wer- kingen, van welke de eene altijd van de andere afhanglijk is en die alle haaren grond 'oor„ fpronglijk in eene zelfde kragt hebben? zouden „ het werktuiglijke en de bewerktuiging daar„ toe bijdraagen, of kunnen deeze "oorzaaken s, nooit eenen wezenlijken invloed hebben, daar « veei  DE GR0E1JING EN VOEDING GESCHIEDT. 2)5/ ,, veel meer omgekeerd door deeze werkingen „ zelve de plant en het dier eerst georganifeerd „ worden? Zou 'er eindelijk geene andere wer,, king in de natuur bekend zijn, met welke dee„ ze beweegingen der vogten in planten en die„ ren enigermaate vergeleken, onder welke zij ,, als eene foort kunnen gerankfchikt, of tot welke zij kunnen gebragt worden? '' Nu heb ik over de eigenlijke kragt, waardoor groeijing en voeding gefchiedt, nafpeuringen gedaan en hoop, aan het eind van mijne verhandeling, op de deelen van de bovengemelde Prijsvraag enigermaate te kunnen antwoorden. Ik voorzie wel dat mijne verhandeling te eenvoudig, te oudvaderlijk en niet naar den hedendaagfchen toon is. Wij zijn nu in den tijd van het wonderbaare, buitengevvoone, onbegrijplijke. Die de menfehen kan doen gelooven dat hij met voltaire en montesquieu gegeeten heeft, die van de Cabalistjek, goudmaakerskonst en andere onbegrijplijke dingen nog onbegrijplijker weet te fchrijven, die is nu de man naar de fmaak; die zal befcherming, leezers en bijval vinden, vandaar kwam dat overgroote fortuin, dat gassner, mesher, st. germain, cagliostro en compagnie gemaakt hebben, van daar kwam die bijval, dien alle dweepers genooten , als schwede nburg , schropfer, en alle boeken vol dweepachtig onverftand, als dat des erreurs & de la veritó, en hunne  3Ö'8 VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR ne gelijke, van daar de bijval dien bedriegers en gekken krijgen (a). ! Ik vinde voor alle deeze onheilen bijna eene zelfde zedenlijke drijfveder als ik hierna bij de groeijing en voeding in het natuurlijke zal ftellen. Het is prikkelbaarheid der menfehen kinderen, of algemeene natuurlijke en zedenlijke zwakheid van zenuwen. Enkel deeze zieklijke gefteldheid koomt allen bedriegeren, kwakzalveren , dweeperen , gekken, marktfehreeuweren zoo onvergelijklijk te ftade. N Men moet vooronderftellen dat opvoeding, befchaaving, zieklijkheid der ouderen en diergelijke het zoogenaamd befchaafd deel der menfehen zwakker dan voorheen gemaakt hebben. De zwakkere nu is ook prikkelbaarer, wordt ligter in beweeging gebragt. Nu worden nog de meeste mannen en juffers van rang van jongs af aan het leezen gewend. Het vooornaamfte dat zij leezen beftaat in romans, en deeze bereiden hen reeds tot het wonderbaare, tot het avontuurlijke. Van waare natuurkunde, fcheikunde en wijsbegeerte weet men weinig of niets. Evenwel wil men gaerne als een beleezen en fcherp- («) Un fit trouve toujours un plus fot qui Vadmire „ Een gék „ vindt altijd nog grooter gekken, die liem bewonderen : '* // fupt d'un fat, zegt voltaire, pour deshonortrune natiun. ,, Daar is maar een gek nodig om eene natie te onteeren.  DE GROEIHNG..EN VOEDING GESCHIEDT. 269 fcherpzinnig man praaien (a). De geest is prikkelbaar, aanneemend, werkzaam, dus ligt tot het aanneemen van elke dweeperij, van alles wonderbaarlijks gefchikt. Men krijgt fmaak in het geheimzinnige en al het andere heet ouderwetfche geleerdheid of pedanterie. Legt zig nu eens een zoo winderige kop toe om profelyten] te maaken, zoo ontbreekt het hem zelden aan aangenaamheid, aan valfche redeneerkunde, die hij uit het leezen en den omgang verkregen heeft. Dikwijls koomt hem hier bij nog een voornaame (tand en aanzien te ftade. Hoe ligt valt het hem dan niet nog zwakkere koppen met wonderen te verrasfehen en veelligt geheel voor zulke dweeperijën in verrukking en tot buitenfpoorigheden te brengen! hoe veel ligter wordt dit alles nog, als zig geheele gezelfchappen van zulke helden tot hetzelfde oogmerk vereenigen! Ongelukkig is ook deeze verderflijke zugt, de liefde tot het wonderbaare tot in de wooningen en collegieën der geleerden ingedrongen. Ook daar bevinden zig zieklijke koppen , welker harsfen-vezelen zeer ligt geftemd zijn, welke elk ligt windjen, bijzonderlijk als het uit Frankrijk of Engeland waait, heen en weder beweegt als zwakke draadjens van eene fpinne-webbe. Dan (a) Vestomttc est trop faible et l'appelit trop fort.  2?0" VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR Dan koómen ook weder zoo veele geheime kragten en zoo veele andere mooie dingetjens iii de mode, als zij maar een weinigjen den (tempel van nieuwigheid, of denfchijn van geheimzinnigheid en van het wonderbaare hebben. Men is altoos meest genegen geweest dat te gelooven, of ten minden voor geleerd en fcherpzinnig te houden dat men minst begrijpen kon. 'En zoo viel dan ook het rijk der weetenfchappen tamelijk in het oog. Zoo lang 'er menfehen geweest zijn is 'er ook domheid en bijgeloof geweest; maar het is eene juifte waarneeming dat wonder en bijgeloovigheid des te meer vermenigvuldigd geweest zijn, hoe meer het volk in onweetendheid dak, en hoe minder men van natuurlijke oorzaaken en werkïngen verklaaringen geeven konde. De eerde menfehen, zegt 13 u f f o n («j!>die geen doorzigt hadden in O) Les hommes pro fondement afeclés des calamitës de leur premier etat¥ aiant encore fous leur yeux les ravages des inondations, les incendies des volcans, les goufres ouve-rts par les fecousfes de Ja terre, out conrerré un fouvenir durdble & presque éternel de*ces malheurs du monde; l'id.ée qu"il dolt perir par un deluge univerfel ou par un cmbrafement généraï; le refpelt pour certaines monta'gfiïs, fur lesquelles ils s'étoient fauvés des inondations; VhorreuT pour lts autres montagnes qui langoient des feux plus terrtbles que ceux du tonnerre; la vue de ces combats de la terre contre le ciel, fondement de la fable des Titans & de leurs asfauts contre les Dieux; l'opinion de l'exiftencc reélle a,un Etre malfaifant, la crainte £? la JU.  BE GROFIJING EN VOEDING GESCHIEDT, s^i in de natuurlijke oorzaaken van overftroomingerl, vuurbraakende bergen, aardbeevingen en diergelijke, maakten zig een denkbeeld van zondvloeden als booze wezens ; zij vatteden vrees en bijgeloovigheid op, die zig nog tot op de hedendaagfche menfehen voortgeplant hebben. Ik zeg niet of buffon gelijk of ongelijk hebbe, maar zoo veel vveeten wij alle dat die volkeren nog meest van bijgeloovigheid,van toverhekfen, duivelskonften, fpooken en wonderen fpreeken die nog diepst in onweetendheid verzonken zijn. Maar ik heb boven reeds gezegd dat de bijgeloovigheid en de zugt tot het wonderbaare bij onze hedendaagfche fraaie geesten uit eene andere bron voortfpruit; of niet een goede rekenmeester die in het eind met de oorfprong van het bijgeloof bij de ruuwfte volkeren bijna op een zou kunnen doen uitloopen, zou zeekerlijk eene andere vraag zijn, die ik hier niet zal aanroeren. Om nu tot mijne verhandeling terug te koomen, die ik voor een antwoord op de voorgeftel- de fnperftilion, qui en font le premier produit; toiu cm fentWens fnn. dé< fur Ir. terreur, fe font des Inrs emparés a jamais du cosur 1' de tesprit de Chomtne; a peine est-il encore anjourd'hui rasfuti par Vexperience des tems, par li calme qui a fuccedé ri ces fiicles d'orrges, enfin par la connoisfance des efets&des operations de la Na. ture, Lonnoisfuncequi ti'a pu s'acquerir ruaprès T etallisfcmr.u ds Quelque grande focie'lé dans des terres puijibUs,  a/a VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR de Prijsvraage wilde .doen gelden. Dan ben ik bijna van gedagten dat degeen, welke die prijsvraag door het vastflellen van eene geheime kragt, van eene elektrieke, of magnetifche geanimalifeerde of gevegetabilifeerde kragt, of door ander diergelijk fraais, door het een of ander buitengewoon en geheimvol beginzel zoude beantwoorden, dat die, zeg ik, het eerst voor Phyi'ioloog naar den hedendaagfchen toon zoude doorgaan. Bij eene daar mede ftrijdige verhandeling zou in veele ftreeken weinig bijval te hoopen zijn. Enkel het manlijke en vaste van de Noorlijke luchtftreek doet mij ook onder de geleerden, die aldaar zijn, minder vleiends dan elders vermoeden. In een land daar fpier-kragt en baarden nog bijna algemeen zijn, zal men zeekerlijk ook wel ernftiger denken dan daar alles, tot de buisknegt en het kamer-meisjen, naar reuk-wateren riekt. Ik laat dan in die hoop mijne verhandeling in het openbaar uitgaan en zal gerust afwagten of zij bijval of verachting zal vinden. Ik zal, gelijk gezegd is, mijne gedagten over het algemeen over de groeijing en voeding te voorfchijn brengen en, aan het eind, uit het geheel het tot beantwoording van de famengeflelde Prijsvraag nodig befluit trekken. Wij zullen vooral wel moeten opmerken dat men niet zoo ligt vaten, vezelen of openingen behoeve te lochenen daar waar men 'er nog geene ontdekt heeft Dikwijls ontdekt men in eenen te-  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 373 tegennatuurlijken ftaat dat men in eenen natuurlijken niet door aangewende onderzoekingen kon uitvorfchen. Dikwerf koomt een ander bij toeval, door betere konstgreepen, door fcherpzinnigheid, opmerkzaamheid tot het doel. Wie beeft voor lyonnet en na hem de zes duizend fpieren aan een inrekt geteld? Wie droomde van zaad-diertjensj diertjens in de aftrekzeis, van duizend andere diertjens, fchubben, gaten enz* eer de mikroskoopen ons die hadden laaten zien? Voor monro, michel en enige andere zou niemand vermeed hebben dat 'er zoo veele lym' phatieke vaten waren. Groote ontleedkundige, als haller, senac konden geene lymphatieke vaten in het hart vinden, van welke cruikschank en enige andere duizenden door opfpuitingen ontdekt hebben. Het is dan niet noodzaaklijk terftond een ander beginzel, of eene andere bewerking der natuur te hulp te'neemen, daar ons geen eenvoudiger werktuiglijke door middel van de vaten terftond in het oog valt Het is onredenlijk de mogelijkheid van vaten te lochenen daar men 'er misfchien nog geene ge. zien heeft. Mij dunkt ik heb hiervan zoo even de klaarfte bewijzen gegeeven. Als wij de eig-nfehappen der ftofFe, de bel ftanddcelen der lighaamen, derzelver ftaat verbinding, betrekking, in kort de gantfene phijfieke gefteldheid derzelve «aamvkeuria eehoeg navorfchen konden, zouden ons alle wer IV. Deel. s kin  374 VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDCÖft kingen en eigenfchappen der lighaamlijke dingen allerduidlijkst in het oog vallen. Wij zouden dan ligt vinden dat aantrekking, leven, groeijingj' voeding en alle andere ons in het oog vallende verfchijnzelen niet anders dan enkele uitkomsten van de natuurlijke zamenftellmg der dingen zijn* Yzer trekt den zeilfteen aan of wordt van denzei ven aangetrokken. Dit is een ons in het oog loopend verfchijnzel, dat wij misfchien het leven van het yzer noemen kunnen. Nu verandere ik het zaamenftel van dit lighaam in roest of yzer- aarde , of ik fcheide de yzer- aarde van haar phlogiston; dan is alle aantrekkende kragt verloren; het leven van het yzer is weg. Maar nu neem ik mijne yzer- aarde, voeg 'er weder phlogiston bij en fmelt die, zoo heb ik weder dat ding, dat den zeilfteen aantrekt. Wat is hier dan voor een verborgen geheim beginzei, welke geheime kragt, die niet enkel uit de zaamenftelling der deelen afteleiden zoude zijn ? Maar hoe behendig zal men mij hier op zijn goed Crauwfordsch, Priestleijsch, Ingenhoufisch, of op eene andere geleerde nieuwmodifche wijze , eene magtige tegenwerping maaken dat mij hooien en zien vergaat! Men zal mij bij mijne yzerfabriêk de bijkooming of verjaaging van het een of ander beginzel, de eene of andere vüur-froffe^ elektrieke ftoffe, van eene gedephlogiftifeerde, gephlogiftifeerde, vasteof andere lucht bewijzen, die bij dé verandering van mijn aantrekkend lighaam  DE GR0E1JING EN VOEDING GESCHIEDT. 27£ haam voortgejaagd of ingezogen is geworden Goed: het wonderbaar beginzel zal mij welkoom zijn. Maar nog weete ik bij den regten eenvoudiger! gang van mijne onderzoekingen geen gebruik van dezelve te maaken. Want nu neem ik eene ftaafyzer, die den zijlfteen aantrekt, gelijk het behoort en leg die op een aambeeld, geef hanr met een zwaren hamer eenen Herken flag, zoo dat zij in de langte uitzet, en terftond is het met alle haare magnetifche kragt gedaan, omtrent zo als vezelen van gewasfen of dieren door eene gewelddaadige uitrekking alle veêrkragtigheid , prikkelbaarheid en andere kragt verliezen. Heb ik misfchien in dit geval reeds weder door een' onbefcheiden flag het geheim beginzel der aantrekkende kragt leed gedaan en het op de vlugt gejaagd , of op welke wijze is nu het yzer in eens zoo onmagnetisch geworden? O) Men heeft in de laatste tijden de elektrieke kragt verder dan voorheen uitgebreid. Men genas of wilde gsneezen door elektrifeeren. Men befpoedigde den wasdom door de elektriciteit. Daarom wierd de donder-regen voor vrugtbaaredan ander water gehouden, omdat hiij elektrike ftof C» Men zal zig wel vooraf, zonder dat ik het behoef te herinneren , voorftellen dat ik hetgeen hier van de aantrekken Je kragt beweerd is ook nog op den wasdom en het leven zoude kunnen toepasten» S 2  i?5 VAN DÉ EIGENLIJKE KRAGT , WAARDOOR ftof uit de lucht tot op de aarde leidde (c). Een zeker Hoogleeraar elektrifeerde eene zwan» gere teef en bevorderde daardoor, gelijk hij voorgaf, den wasdom van het lief jong en de be* valling der moeder, uitgezonderd in een geval, wanneer de gezegende teef bij het bovenmaatig elektrifeeren aan eenen brand in het onderlijf ftierf, omtrent zoo als eene plant verderft of brandig wordt. Uit deeze en andere proeven kon men zee«* fcerlijk ligt op de gedagten vallen dat de elektrieke vloeiftof voor het algemeen beginzel van de groeijing, voeding en van het leven aangenoomen moest worden. Het is, zeggen de Elektrifeerers, een beginzel naar den phijftfchen bon ton van eenen vegetabilifchen aart in planten, geammalifeerd in dieren, gemagnetifeerd in yzer of in zeilfteefl, en gecharlatanifeerd door mesmer en zijn' aanhang. Het is alles in alle, doordringt alles, en in den grond altijd hetzelfde. God verhoede dat ik de algemeenheid van elebtrieke vloeiftof lochenen zoude. Maar zoo veel geloof ik tog met nog enige eerlijke m2n- 00 Geen land in de waereld is vrugtbaarer dan Egijpte en egter dondert het 'er nooit, en het regent in de ftreek om Cairo ten hoogden twee uuren in een geheel jaar. Zie Memoires Ou Baron dl Tett. T, II.  ÖE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. «77 Mannen gantsch eenvoudig weg dat de elektrie» ke vloeiftof geen eigenlijk beginzel en zelfs niet dan een refultaat uit de zaamenftelling en de evenredigheid der hoofdftnffen der lighaamen is. Zelfs de elektrieke dampkring laat zig, na grondige proeven, weder in zijn zuur en phlogiston of elementaire kolen-aarde , of dat hetzelfde is, in zwavelachtige of phofphorieke uitvloeijingen fcheiden. Het zuur wordt bewezen, doordien elektrieke uitvloeijingen het blaauwe lakmoes-tinctuur in eene roode kleur veranderen. Men bewijst het phogiston daardoor, dat veele elektrieke vonken, volgens de proeven van PRIESTLEY en KRATSENSTEIN, de lucht phlogistifeeren en haare veêrkragt verminderen. De phofphorieke zwavelreuk ontdekt de neus. Als men nu van eenen elektrieken dampkring het zuur of het phlogiston konde wegneemen, zou hij ook ophouden elektrieke dampkring te zijn. Maar welke zou nu weder de kragt zijn, welke deeze beftand-deelen der elektrieke ftof bij eikanderen houdt en daardoor elektrieke werkingen doet, of uit haar dat maakt wat zij is? dier zou men nu weder het beginzel van het aangenoomen beginzel moeten opfpooren en zou niet aan het einde koomen. Elektrieke ftof , zelfs zaamgefteld zijnde, kan dan ook in de verdere waereld van lighaamen geen beginzel zijn Men neeme haar altoos voor dat wat zij is, namelijk voor het refultaat van de zaamenftelling van lighaamen. S 3 Zelfs  278 VAN BE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR Zelfs dat de donder-regen zoo gunftig is voor de groeijing, koomt misfchien, volgens de meening van sennebter, daarvandaan, omdat die met meer vaste lucht verzadigd is , die , door de vermenging van het geduurende de losbarfting van den donder en blikzem zig ontbindend brandbaare met de zuivere lucht des dampkrings , voortgebragt wordt. Vervolgens toont senebier dat de bladeren de vaste lucht verwerken, en dat zij zelve onvermijdli.k nodig hebben hunne lucht uittegeeven. Dus zou bij eenen donder-regen de elektrieke ftof eer deelswijze ontbonden , dan in haar geheel in aanmerking koomen. Ik ftem toe dat fommige deelen des lighaams prikkelbaarer dan andere zijn , daar de meeste elektrieke ftof is, dat is daar de meeste fijne zuuren en phlogiston in de zaamenftelling der lighaamen aanwezig zijn. Ik ftem toe dat men door elektrifeeren prikkelbaare vaten tot grootere beweeging, werkzaamheid, ontwikkeling brengen kan, waardoor dan de groeijing en voeding vermeerderd worden en misfchien zelfs wel, volgens de kunstgreep van onzen bovengenoemden Hoogleeraar, eene zwangerheid van negen maanden tot vijf maanden zou kunnen verkort worden; maar uit dit alles (ik zal het nog hier en daar bewijzen) volgt op verre na niet dat de elektrieke ftof het beginzel van de groeijing en de voeding is» Om  ©E ffR0E1JING EN VOEDING GESCHIEDT. 279 Om kon te zijn. Alles in het dieren- en planten-rijk gefchiedt door menging en evenredigheid der deelen, door het maakzel, door het werktuiglijke, door organifatie en hoe men dat alles noemen mag. Het eerde en gewigtigde refultaat daarvan is leven of prikkelbaarheid; uit prikkelbaarheid volgt werkzaamheid en alle die verfchijnzelen , die onder onze zinnen vallen. Bloeds-omloop, toevloed, teruggaande beweeging, inzuiging, affcheiding, verandering, overeendemming of confenfus enz. zijn niet dan gevolgen van de prikkelbaarheid der behoorlijk gevormde deelen, zonder welke eigenfehap de lighaamen in eenen dooden toedand zouden blijven. En nu nog korter. Alle ordelijke wasdom gefchiedt door vaten , holligheden en mondingen. Veelligt zal het mij gelukken dit op het eind be* wezen te hebben. Men weet uit de ondervinding dat prikkelbaarheid des te fterker en werkzaamer is hoe jonger het dier is. Om deeze reden is de fterker wasdom van de vrugt iets gantsch natuurlijks. Ook is het een dier prikkelbaarer dan het ander, eene plant meer dan eene andere, hall er heeft het nut van de prikkelbaarheid der vaten bij den bloedsomloop getoond. Hij nam waar dat in kleine vaten, ook wel enigermaate in groote, al daar toevloed was waar prikkeling gefchiedde. Men behoeft mij maar eenen doorn in de hand te fteeS 4 ken  280 VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR ken, of op enige andere wijze aldaar eene fterke prikkeling te weeg te brengen, zoo zal het ontftaan van een gezwel een bewijs zijn van den toevloed der vogten in de rigting der prikkeling. De rigting der algemeene beweeging der vogten kwam hier bijna niet meer in aanmerking en de Boerhaviaanen leeden fchipbreuk met hunne ontfteekingstheorie ab obftriclione. Men zal ligt inzien dat ik het woord prikkelbaarheid in zijne ruimfte betekenis neeme. Een ding is prikkelbaar zoo dra het op de eene of andere prikkeling in de eene of andere beweeging of verandering geraakt. Men noeme het nu Ievenskragt, werkzaame kragt , of zoo als men wil. Het is actio & rcadtio. Zelfs is deeze prikkelbaarheid daarna weder naar de verfcheidenheid der lighaamen even zoo verfcheiden in haare werkingen, trappen en betrekkingen. Ook het bloed heeft hun ter eene zekere prikkelbaarheid toe gefchreven. Het is waarfchijnlijk dat bij de dieren elektrieke ftof of phosphoriek zuur hoofdzaaklijk mede tot derzelver zaamenftelling behoort, zoo de deelen prikkelbaar zullen zijn. Daarom verkrijgt men uit de beenderen van jonge dieren meer phosphoriek zuur dan uit de beenderen van oude dieren. Daarom kan men eene afgefneden poot van een' kikvorsch haare nog voortdtiurende prikkelbaarheid, door dezelve van de elektrieke ftof ie berooven, of door eenen fterkea elektrieken flag  DE 6R0E1JING EN VOEDING GESCHIEDT. S>8l flag in eens beneemen. Daarom kan men uit prik» kelbaare dierlijke deelen, fpieren, harten, longen enz. geene elektrieke ftof of geen elektriek geluid meer haaien, als zij eens droog en geheel onprikkelbaar geworden zijn. Voortftuuwende of terugvoerende, inzuigende en uitvvaasfemende kragt der vaten, derzelver zaamentrekking, overeenftemming, alles koomt van hunne prikkelbaarheid; en door deeze ontftaan wederom alle veranderingen, welke in vaten en vogten waargenoomen worden, sydenh a m zeide reeds iets van de werking der vaten op de vogten. hewson breidde deeze leer verder uit en toonde dezelve in het bijzonder in bloed-vaten en in lymphatieke vaten. En ik heb reeds zedert enige jaaren het voorneemen gehad te toonen dat, van het maag- en darmkanaal af tot in het kleinfte vaatjen , overal kragt is, die verandering in de vogten, die 'er in zijn, veroorzaaken kan. Maar ook deeze kragt laat zig door de bekende werkzaamheid der vaten, door beweeging, verftopping, verwijding, zaamentrekking, inzuiging, uitwaasfeming, terug- of voortgaande beweeging, door overeenftemming met andere deelen, of, met een woord, prikkelbaarheid der vaten verklaaren. Daaruit ontftond zoo veel ftrijd of niet de ziekten misfchien doorgaans in de gefteldheid of wijze van werking der vaste deelen gegrond zijn. Daarvandaan zogt tl nd en veele andere de oorzaak S 5 van  af* VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAAIUJOGR van het fcorbut ia de vaste deelen; daarvan daan zegt een fchrijver dat de grond van het beginnen van verrotting in de verzwakking van de prikkelbaarheid der vezelen Jigt; werklijke verrotting, zegt hij, is de hoogste graad van die zwakheid. En de goede Boerhaviaanen zijn reet alle hunne acrimonia gantsch uit de mode geraakt. — Van dit alles misfchien eens op eenen anderen tijd nader. Men heeft veel over de voeding der dieren gepraat en gefchreven; maar het fijne of het geheime daarvan is op het eind altoos voor onverklaarbaar gehouden, veelligt meest om reden dat men het geheim te zeer van verre, of in het duister zogt, daar het misfchien zeer digt bij ons was. Men vergenoegt zig zelden met het eenvoudige , of gelooft niet dat treffende verfchijnzclcn uit eenvoudige oorzaaken fpruiten konnen : wel zoo, was het anders niet?roept men half beichaamd uit, als men ziet dat het wonderbaare van eenen gochelaar op zulke eenvoudige konstgreepen rust, zoo dra hij zoo openhartig is om ons het natuurlijke en eenvoudige van zijn konstfluk begrijplijkte maaken. Toen men de inzuigende kragt van glazen hair-buisjens begon te befchouwen, fchepte men daaruit eerst enig licht omtrent de gefchiedenis van den wasdom of liever van de voeding der planten door de hairvezelen der wortelen. Men is nu nog verder gekoomen, men heeft in- zui-  BE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. aS? zuigende en uitwaafemende mondingen aan de bladeren waargenomen. Men heeft derzelver ontwikkeling van het zaad korreltjen af aan gevolgd en begrijplijk gezogt te maaken. Men heeft met grond op de voeding der dieren toegepast dat bij de groeijing der planten waargenoomen wierd. Men vermoede ook datgeen van de hair-dunne vaten der hairige huid der darmen wat de hairige yatender planten deeden. Overal analogie. Overal vertoont zig beweeging in de vaten, inzuiging, uitwaasfeming en alle deeze verrigtingen ftaan onder de wetten der prikkelbaarheid, of onder de wetten van de leevende bewerktuiging. dar win heeft in eene fcherpzinnige verhandeling de verrigtingen van eene omgekeerde of teruggaande beweeging in groote en kleine vaten der dieren getoond. 'Wanneer iemand oprispt of braakt, zoo is het eene omgekeerde beweeging van de maag en het fpijs - kanaal; lymphatieke buikloop, lymphatieke fpeekzel vloed, de pis-loop, het rommelen der darmen, zekere zweet zijn omgekeerde beweegingen. Terug gaande beweegingen zullen misfchien de gevolgen van eene ongelijke fterkte der vaten en van eene zekere beftemde hoeveelheid of grootheid eener zekere prikkeling zijn. Dat alles mag darwin verklaaren. Maar ook in de vogten der planten dunkt het hem waarfchijnlijk dat diergelijke omgekeerde of teruggaande be- wee.  2«4 MS DE EIGENLIJKE KRAGT. WAARDOOR weegingen plaats hebben, zoo dat derzelver in, zuigende vaten op zeekere tijden voor eene teruggaande beweeging vatbaar fchijnen. perault, zegt darwin, fneed eene telg, die zig in twee ranken verdeelde, met zijne bladeren van eenen boom af en ftak de eene Tank omgekeerd in het waier, wanneer hij waarnam dat de bladeren, die aan de andere rank ftonden, veel langer groen bleeven dan die van eene andere telg, welke men niet in het water ftak dit toont duidlijk dat het water uit het vat door de in het water fteekende rank, door middel van de omgekeerde beweeging der vaten gebragt en op deeze wijze de andere zig buiten het water bevindende rank gevoed wierd. hales vond door talrijke en zeer zorgvuldig gedaane proeven dat het fap in de planten geduurende de ivarme uuren van den dag opfteigt en geduurende de koude weder gedeeltelijk nedergaat, darwin verhaalt nog diergelijke proeven, die door Doctor hope, Hoogleeraar in de kruidkunde te Edimburg op de wijze van hales gedaan zijn geworden. Ook is het, zegt hij, eene zeer bekende ondervinding dat de telgen van wilgen en veele andere boomen, of in de aarde of zelfs in andere boomen inwortelen, zoo dat derzelver natuurlijke rigting geheel omge. keerd is en dat zij desniettegenitaande fterk voortgroeijen. Ik  CE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. Ik wilde dit alles aanvoeren wijl het nog tot bewijs der analogie tusfchen planten en dieren dient. du hamel heeft den wasdom der planten, de vorming van den bast en het hout, de vereeniging van de ent met den tak of (lam, de verandering der takken in wortelen en der wortelen in takken, de dubbelde beweeging der rappen van de planten, den invloed der lucht, vanhet licht .van den grond op plantgewasfen endiergelijke reeds tamelijk klaar omwikkeld. Alles bewijst analogie met de dieren, of dat de Wijsgeeren zoo geheel redenloos niet handelen, als zij de planten als eene laage klasfe van dieren aanzien, Planten en dieren hebben meer dan eene bewerk ruiging en verrigting gemeen of ever. gelijk. Ik zal hieromtrent enige onderzoekingen en waarneemingen der Natuur onderzoekers aanhaa'en. Senebier. toont in zr'ne rruuir-en kheikundige Verhandelingen over den invloed van het zonne-licht , hoe nodig het de planten is vaste lucht uit den dampkring intezuigen en daar en tegens haare lucht uittewerpen. Hij zegt dat de bladeren eerst dan het uitwerpen van hunne lucht beginnen, als de uitwerking van het licht op dezelve aanvangt. Dit, zegt hij, bréngt bij de bladeren die draaiende en uitflrckkende beweegin* gen voort, welke men bij het opgaan van de zon aan dezelve waarneemt. Ook de daauw maakt den  ssö van de eigenlijke kragt, waardoor den dampkring, welke de planten omringt, ge» fehikt niet alleen om de door den dag gevallene vaste lucht optelosfen, maar ook en wel bijzonderlijk om dezelve aan de planten mede te deelen. De planten zuigen dan lucht in en geeven andere uit; dit toont senebier en hebben voor hem veele andere getoond, maar niet op eene gantsch gelijke wijze. Het is der moeite waerdig dit alles zelf bij senebier te leezen. Maar nu maakt het thoüvenee aan de andere zijde zeer waarfchijnlijk dat de dieren uit de lucht eene zekere ftof door de huid en Iongen opneemen en inzuigen ; hij noemt deeze inzuiging of foort van voeding eene waare organifche verrigting. Het koomt hem voor dat bij de inzuiging door de longen de ingang van deeze ftof voornamelijk onder beheerfching der prikkelbaarheid of onder den invloed der zenuwen ftaat en gevolglijk dat zij van de goede en de flegte gefteldheid, de toevallige verhinderingen en de wanorde der prikkelbaare poreufe en tot zaamentrekking bekwaame longen afhangt. Hij denkt dat deeze uit de lucht uitgezogen ftof zig aan de fuikeraarttige ftof der melk en aan het bloed hecht en misfchien de roode kleur veroorzaakt, even als zulk eene ftof duidelijk aan verfcheidene metaalen bij hunne verkalking aanzet. Daarom, zegt hij, wordt de lucht zoo wel bij het adem haaien, als  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 28? als bij het verbranden, bij de vrijwillige ver» kalking en de elektriciteit gephlogistifeerd, verplaatst, of ten deele nedergeflaagen , hetwelk maakt dat zig de lucht in alle gevallen aan het alcalisch zout of de metaalen vastzet. Daar zijn dan ook natuurkundigen geweest, welke de bladeren voor de longen der planten hielden. Men hield dezelve ook voor eene foort van werktuigen ter ademhaaling. Met meer recht kan men zeggen dat zij in zooverre overeenkomst met de longen hebben, omdat zij uit de lucht inzuigen en andere lucht uitgeeven, gelijk in de longen der dieren gefchiedt Ook zal ik hier agter nog gewaagen dat waarfchijnlijk het fap der planten (ia fevc) in de bladeren verandert of bereid wordt, even als het bloed in de longen fn de dierlijke vrugt bekleedde de moeder-koek de plaats der longen, in het planten-rijk de zaadkwabben (lói>i). Van dit alles nog in het vervolg. Dus overal analogie,inzuiging,uitwaasfeming, vaten, mondingen prikkelbaarheid. Men heeft enige verhandelingen over de ontwikkeling van het kiemtjen in de planten, over de zaad-kwabben der planten, die, mijns bedunkens, gantsch duidlijke begrippen van de groeijing en voeding geeven, als Doel:, johannes hedwig Waarneeming van de Zaad kwabben met plaaten. Ziet Sammlung zur phyjisch und naturgefchichte, zweyter Band. En dan, Lettre fur  aÖg VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR fur la generatioti £? en particulier fur le rapport qui exifie entre les lobes des grainss £? le placenta de Vembrion animal par M. va stel de la Sociètó Academique de Cherbourg, Aftucié honoraire de la Sociét é royale d'Agriculture a Mr. de fougeroux de jbondaroy, de VAcademie des Sciences; V. Obfervations fur la Phyfique , VHi~ floire Naturelle & les Arts TomeXV. Het refultaat van alle deeze onderzoekingen is in het eind dat alles door mondingen, vaten, omloop gefchiedt , dat groeijing en voeding verrigtingen zijn die analogie met eikanderen hebben. Ze. kere puntjens of mondingen worden groen als het zaad-korreltjen in de aarde gelegd wordt en zwart, als het korreltjen in inkt lag, een duidlijk bewijs van de inzuiging. In een rijp, droog en bevogtigd zaad-korreltjen ligt alles wat tot hetzelve behoort digt bij elkander. Maar zoo dra, zegt hedwig, alle omHandigheden, die tot deszelfs ontwikkeling behooren, op hetzelve werken, en door de aangetrokken vogtigheid en behoorlijke warmte de gisting van het voedend fap , dat in de zaadkwabben is, begint, zoo dra worden pok alle de deelen, die in hetzelve vervat zijn, uitmalkanderen gedreven. Daar nu de week geworden bast Hechts tot eenen zekeren graad medegeeft en de oplosfing van dezelve ondertusfchen altijd voortgaat, zoo wordt de ruimte te eng, de nu verdunde voeding itoffe zoek haaren uitgang, en be..  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 289 begeeft zig natuurlijker wijze daar herten, daar zij den minften tegenftand vindt. Dit is nu juist in de uitgangen, die naar den fap-gang van de aankoomende worteltjens of het bekjen voeren. Hierdoor worden deszelfs te vooren digt te zaamen gedrongen buisjens nog weeker gemaakt, uitgedreven en derzelver verlenging bevorderd^ Behalven de minder vaste plaats van de bastt daar het zig bevindt, draagt tot bevordering van het doorbreeken van het kiemtjen ook de eenvoudige wigvormige geftalte het haare bij. Het is zonderling genoeg dat van aristo» te les tijden af tot op dit uur de natuur-on. derzoekers het nog niet eens hebben kunnen worden of de kiem voor den toekoomenden mensch door den man of door de vrouw, of door beiden te gelijk geleverd wordt ; het kan ons ondertusfchen hier onverfchillig zijn, Men neeme het voorbeftaan van eene dierlijke kiem in het eitjen van de vrouw aan, of men kieze eene uit de diertjens, die in het manlijk zaad zwemmen, zoo zal de ontwikkeling en de wasdom altoos op eene gelijke wijze met het kiemtjen van de planten verklaard moeten worden. Warmte* gisting, toevloed van vogten, prikkeling of wat het ook is maaken het eerfte begin. Daarna gaat het overige van zelf door hulp van eene leevende bewerktuiging, In de jonge vrugt zijn voor het overige de vaten zeer rekbaar, menigvuldig, prikkelbaar en dus de wasdom des tc fterker. IV. DeeL T Men  BPO VAK DE EIGENXJIKE KR AG?, WAARDOOR Men Iaate ons toe de ontwikkeling van het plantjen wat naauwkeuriger te befchouwen, of de analogie te onderzoeken, welke tusfchen de ontwikkeling en de deelen van eene dierlijke en plantaartige vrugt is. Het in alle zaaden voor handen zijnde zaadplantjen (plantula feminalis^feuilks feminaks) beftaat uit twee deelen uit de punt of het bekjen {rostellum, pedicuk') en de kiem of het fpruitjen (plumula, embryony Uit het eerste ontftaat de wortel, uit geene het draagbaar deel der plant. De vaten der navelftreng, zegt vast el, zetten zig uit en geeven takken, om de moederkoek te vormen, even als de houtachtige vezelen van het puntjen of het bekjen aan het zaadpuntjen, om de zaad - kwabben te formeeren f». De moeder- koek is eene verlanging of voortzetting van de navelftreng, gelijk de zaad-kwabben van het bekjen. De navelftreng heeft gemeenfchap met en is gehecht aan de moederkoek en de vrugt; het bekjen aan de kwabben en aan het fpruitjen. Zelfs heeft'er analogie plaats tusfchen de uitwendige gedaante der kwabben en ■ (a) Hedwig toont duidlijk in appelen-pitten, peeren.pitten erricii doorgang uit de zand-kwabben tot bet bekjen door eenedwaTciie lioorfnede.  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 2QI en dié der koek en tusfchen den bast van deeze en de baarmoeder. Men merke nog aan dat hec bekjen met de navel-ftreng en het punt van het begin der kwabben aan het fpruitjen met den navel der vrugt alle overeenkomst heeft. De kwabben voeden het fpruitjen , gelijk de koek de vrugt (a). De koek zuigt door kleine tepeltjens een melkachtig vogt uit de baarmoeder , verandert het in bloed , bekleedt de plaats der longen, en in het fponsachtig zaamenweefzel der kwabben wordt het planten vogt tot voeding van h et fpruitjen bewerkt en de kwabben zijn de longen van het fpruitjen. Het is omloop tusfchen de koek en de vrugt; men wil hetzelfde bij zaad-korrels waarneemen ; het plantenvogt loopt van de kwabben naar het fpruitjen , van dit naar de kwabben; aanftonds heeft men tweeè'rleie foorten van vaten in het bekjen, de planten-navelltreng, aangenoomen. De koek maakt zig eindelijk los ; de vrugt koomt uit de moeder te voorfchijn: nu gaat het bloed door de longen en wordt daar uitgezet: de (a)meekel heeft eene vrugt door de vaten van de moeder en der nageboorte opgefpoten. Maar het is den Heer weisberq op geenerlcie wijze willen gelukken door de vaten van de moeder optefpuiten. Maar gefield ook dat de koek niets van de moeder•aten inzoog, zoo zou zij ten m.uflen van de vogten, die in de moeder voor banden zijn, eu uit haare vaten uitzweeten, moeten inzuigen. T a  2J>a VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR de koek wordt onnut; het kind neemt voedzel in de maag: kleine buisjens zuigen het vloeibaar deel van de chijl uit de darm-buis, voeren het naar klieren , eindelijk in het bloed, in het hart, door de longen. Alles wel, maar ook bij ons lief plantjen gaat alles bijna op eene diergelijke wijze toe. De inzuig-buisjens der wortelen zijn de melk-vaten der planten, de bladeren haare. longen; zij zuigen in, waasfemen uit, bereiden en zuiveren haar vogt. Vertoont zig nu de ontwikkeling van het planten-kiemtjen door aandrang van uitgezette of gistende vogten, door inzuiging, uitwaasfeming, omloop, door vaten, buizen, mondingen, door bewerktuiging en prikkelbaarheid, zoo zal men ook bij dier-kiemen en dierlike deelen geen. ander beginzel nodig hebben. De analogie tusfchen beiden is, dunkt mij, niet te lochenen. Is 'er voor groeijing en voeding een geheim beginzel nodig, zoo konde men het ook bij andere ons treffende verfchijnzelen vorderen. Men zou een beginzel voor de aantrekking, zwaarte, voor de prikkelbaarheid begeeren. Ik heb boven reeds gezegd dat ook de prikkel* baarheid zelve niet als eene visocculta te befchouwen is, dat zij niets als het refultaat van maakzel, weekheid, hardheid, van evenredigheid en hoedanigheid der hoofdftoffen , van inzuiging , uitwaasfeming, toevloed, afvloed, omgekeerde of regte beweeging, van zaamentrekkiiig , uitzet-  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIED?» 203 zetting, ongelijke fterkte der vezelen en buisjens, en Godweet van hoe veele andere natuurlijkewerkingen is. Zoo brengt, volgens senebier, de uitftorting van de lucht in de bladeren, bij het opgaan der zon, eene draaiende beweeging in dezelve voort, dat is, zij maakt dezelve prikkelbaar voor het zonne-lt'cht. Zoo fpruiten uit de ongelijke fcherpte van het darmkanaal omgekeerde beweegingen, of rommelen, oprispingen, walgingen, dat is , het kanaal en de lijmphatieke vaten worden prikkelbaar voor winden en diergelijke Uit diergelijke eenvoudige oorzaaken openen, fluiten en draaien zig zekere bloemen naar het zonne-licht enz. Wij zouden veelligt de prikkelbaarheid der fpiervezelen ,op gantsch eenvoudige oorzaaken gegrond vinden, als wij derzelver maakzel , beftand-deelen en alle derzelver beweegingen naauwkeurig genoeg konden navorfchen. Bij de voeding der dieren doelt de prijsvraag van de Keizerlijke Academie hoofdzaaklijk op die deelen des lighaams, daar de vaten minder zigtbaar, of minder bewezen zijn; wij zullen dan vooraf den beenderen enige aandacht gunnen. De beenderen bevatten, naar alle waarfchijnlijkheid , meer vaten als men gemeenlijk denkt. Het is eene bekende zaak dat de meekrap en nog veele andere planten de beenderen rood verwt, als 'er dieren mede gevoederd worden. Men weet zulks van het rundvee en van kleine T 3 die»  404 VAN DE EIGENLIJKE KRAST, WAARDO0S. dieren. Het is niet waarfchijnlijk dat deeze roode kleur tot aan alle puntjens van de beenderen zoude kunnen koomen, als daartoe niet een vrije toegang ware, als daarhenen geene buizen of vaten reikten. Door deeze vaten worden aardachtige deeltjens in de beenderen gevoerd en van daar koomt de hardheid der beenderen. Daarom vond du. hamel die beenderen roodst, die de grootfte hardheid (tonden te verkrijgen, wijl ook de kleurende deeltjens der roode wortelen aardachtige deeltjens zijn. Du hamel vond egter ook dat bij vogelen de beenderen , welker roodheid door de huid fcheen, enige maanden daarna weder gantsch wit wierden. Daar moest dan hier ook weder inzuiging der roode deeltjens gefchieden; daar moesten weder vaten tot inzuiging in de beenderen voor handen zijn. Inzuiging van been-deeltjens is mogelijk en gefchiedt werklijk. Wijl nu de beenderen van ou de lieden ligter zijn dan die van jonge menfehen 5 zoo zal dit een bewijs van de inzuiging van aardachtige deeltjens zijn. Het kan zijn, of het moet zijn dat in den ouderdom niet alleen aardachtige deeltjens ingezogen, maar ook mindere naar even.r redigheid daarheen gevoerd worden , wijl misfchien de kragt, of de wijdte der mondingen, of de menigte der daarhenen voerende vaten geminderd is. Daarom zijn lieden van jaaren zoo zeer tot fteen, tot zand, tot kalkaartige jigt-knoopen geneigd. Daarom vind men bij dieren, welker been'  'OE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. Sp5 beenderen rood gekleurd geweest en nu weder wit geworden waren, dat aan fteenen, die zij in hun lighaam hadden, het nieuwe aanzetzel, ten minden dat deel, dat ten tijde van de inzuiging der aardachtige wortel deeltjens uit de beenderen ontftaan was, rood gevonden wierd. Volgens de waarneemingen van hun Ter. worden bij oude lieden de verlengingen van de tand-kasfen (procesfus alveolares) zoo dra de tanden uitgevallen zijn, verteerd, waardoor dan de kin den neus nadert, de lippen te lang worden en vooruitfteeken, het welk nu het aanzien van eene oude vrouw vrij onbehaaglijk voorftelt: de holligheid van den mond is, namelijk, door deeze inzuiging en door het weggaan van die verlenging vergroot geworden. Heeft hier nu geene kragtige inzuigingvan aardachtige deeltjens plaats? Toont niet die gedaante-verandering van den voorheen gekusten vrouwenmond de tegenswoordigheid van inzuigende vaten aan ? Hebben nu inzuigende vaten beenderen verteerd, zoo zijn zij voorzeeker ook voorheen door aanvoerende vaten gevoed en onderhouden geworden. Gefchiedde dit bij de rbeenderen van den mond, waarom zou het niet bij de overige beenderen op gelijke wijze kunnen gefchieden? Dikwerf ontdekt men eerst in den tegennatuurlijken toeftand vaten, van welke men inden gezonden ftaat geene fpooren had. Zoo is het gelegen met de kraakbeenen. Men wil dat men T 4 daar  e$5 van.de eigenlijke kragt, waardoor daar niets van vaten kan ontdekken, daar het tog waar is dat in ziekten de deelen van een kraakbeen even zoo goed kunnen worden ingezogen en dus zig aldaar ook inzuigende vaten openen moeten. Men zal dan derzelver beftaan ook buiten den tegennatuurlijken ftaat kunnen aannee* men. Even zoo is het ook gelegen met zoo veele andere ziekten der beenderen , die zonder het aanzijn en de werkzaamheid der vaten niet te verklaaren zijn; ten mkiften moet men daar af- en toevoerende buizen of cellen aanneemen. Het is eene bekende zaak dat de beenderen bij zekere fcherpten , of in zekere ziekten week kunnen worden. Ik zelf heb hiervan eenmerkwaerdig voorbeeld gezien. Een meisjen van veertien of vijftien jaaren had eene boosaartige fcharlaken-koorts met een rottig gezwel aan den hals. Na' deeze ziekte bleef zij eene uitteerende koorts houden. Nu befpeurde men dat alle haare beenderen buigzaam geworden waren. Toen het meisjen eenen zekeren tijd in dezelfde plaatfing van het lighaam bleef, zoo boogen zig de beenderen daarnaar. Dit gefchiedde bijzonderlijk aan bet heup-been, aan het geheele bekken, de ruggegraad en aan de beenen. Men bragt dezelve Öoor verandering van ligging, door binden enz. weder in eene andere rigting. Ik zag zulke kromsningen enige maaien door den bast van vijf vingei yen kruid of mostert pleisters, die in den omtrek gelegd wierden, weder verdwijnen. Het meisjen • -j ftierf  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. i$? fiierf daarna bij het voortduuren van zulk eenen toeftand der beenderen. Ook de eelt {calius) is zoo onbewerktuigd niet als men gedagt heeft. Marigues heeft door eigene waurneemingen en onderzoekingen de proeven van eenen dü h a m t l bevestigd, dat zoo wel het binnenst als buitenst been-vlies tot voortbrenging van de eelt toebrengt. Is nu ook niet de kalkaartige ftofte zelve, zegt hij, die in de cel. len van het beenvlies te vinden is, bewerktuigd, zoo zijn het tog de vliezen, welke de cel, len vormen. Ook kunnen venerieke, fchurfiachtige en fcorbutieke fcherpten het eelt van oude beenbreuken weder week maaken. Eveneens is deeze weekwording bij teeringachtige en rachitieke zieken bemerkt geworden. . Haller, bordev, hunter hebbenons de algemeenheid en het alvermogen van het celachtig weefzel voor oogen gelegd. Haller heeft door zijne proeven , door ontleeding en weeking bijna alle deelen des dierlijken lighaams tot een celachtig weefzel gebragt, of tot datüijm opgelost, waaruit oorfpronglijk alles ontftaan is. Het celachtig weefzel heeft kleine tnsfchenruim. ten of buisjens, die door het gantiche lighaam geraeenfchap met eikanderen hebben, gelijk het opblaazen en andere verfchijnzelen bewijzen ; het kan dan vogten of allerhande deeltjens opneemen, verder voortftuuwen, te zaamen dringen, wijl het ook zijne foort van prikkelbaarheid heeft, T 5 het  Sp8 VAN DE EIGENLIJKE KRAGT , WAARDOOR het kan tot de groeijing en voeding zeer gewigrige dienften bewijzen. Het was nodig dat ik hier eene bekende zaak, de gefchiedenis van het celachtig weefzel herinnerde. Ik heb reeds zoo dikwijls gezegd dat alles door vaten, mondingen, of buizen en prikkelbaarheid verrigt wordt. Daar nu ook werklijk vaten ontbreeken mogten, kan, door middel van het celachtig weefzel, even datzelfde gefchieden wat anderszints vaten doen. Daarom worden 'er vliezen, vaten of celachtig weefzel vereischt om eelt (callusj, lidtekenen, nagelen en hoornen te vormen. Het celachtig weefzel in de dieren heeft door het gantfche lighaam zijne verbinding, even als de fubftantia utricalis in de planten. Dat niet door vaten op zijne plaats geraakt, kan veelligt, doormiddel van het celachtig weefzel aldaar koomen. Men heeft anders altijd de nagelen voor eene verlenging van de opperhuid gehouden. Maar «deeze meening heeft weinig waarfchijnlijkhcid. Kinderen, die vroegtijdig in de vijfde of zesde maand geboren worden, hebben wel eene opperhuid, maar nog geene nagelen. Ook kan men de Opperhuid en nagelen van eikanderen fcheiden. De nagel groeit en herflelt zig, als men dien afglijdt, namelijk zoo lang hij nog zijn wortel, dat is, zijne vaten of celachtig weefzel heeft. Maar men rukke hem met den wortel uit, of men Iaate zijnen wortel op eene andere wijze vernield worden,  IDE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 20$ tien , zoo groeit 'er in eeuwigheid geen nagel weer; hij heeft over het algemeen meer gelijkheid met de huid dan met de opperhuid. De hairen ontftaan uit bollen en zijn geheel holle buizen. Men heeft dus ook niet nodig eene geheime kragt tot hunnen wasdom of tot hunne voeding te hulp te neemen Zij ontwikkeien en onderhouden zig zoo als alle noodige deelen des lighaams. Het is eene bekende waarneeming dat de kleur der hairen met de aaren of door toevallen verandert. Hoe kan dat gefchieden als het niet door inzuiging der vogten des lighaams gefchiedt? Daar kan, namelijk, in de vogten, in derzelver hoeveelheid, zelfftandigheid en kleur eene verandering koomen en daarnaar moet ook de gefteldheid der hairen veranderen. Het door eenen overvloed van zagte vogten week en wit gekleurd hair van het kind wordt eindelijk, als het fcherper en dikker vogten krijgt, met den ouderdom bruin of gantsch zwart. Ik heb eenen roodhairigen jongeling gekend, die zig tweemaal 's weeks het hoofd liet fcheeren en eindlijk daardoor bruin hair kreeg. De zoo dikwerf afgefchooren hair-buisjens wierden geduurig fterker, zoogen andere en dikker vogten in en de kleur veranderde. Ik heb meer dan eens waargenoomen dat chronifche hardnekkige oogvloeijingen iof roodheid der oogen op het meer. aaien affnijden of affcheeren der hairen verdween. De altoos fterker geworden hair-ftop- iels  300 VAN DS EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR pels zoogen door hunnen fterker groei meer vogtigheid in, en hebben aan het hoofd om* trent de plaats van eene fontanel bekleed. Hoornen — ja, over hoornen zou in de dierlijke waereld veel te zeggen zijn. Voor dieren zal zoodaanig een uitwas in het begin iets ongewoons, iets treffends zijn, terwijl het tog eindelijkeen fieraad en eene fterkte van het hoofd uitmaakt. Het is een bekend fpreekwoord dat zekere dingen eerst dan regt vast en meest in rust en orde zijn als 'er een eelt over gewasfen is. Ik zou den hoornen dan ook de grootste vastigheid geeven, als ik dezelve op eene ze. kere wijze tot eene eeltachtigheid maakte. Hoornen zijn dan niets dan gelei of flym, met aardachtige deeltjens, die door middel van het beenvlies uit be beenderen voortfpruit en eene foort van eelt vormt. Het eeltachtig weefzel kan zig uit geleiachtige vogten vormen en van hetzelve worden lidtekenen gevormd, de hoef vastgehecht en zoo veele andere dingen verbonden, vastgemaakt, behouden. Ook de tanden ontftaan uit hunne kiemen; zij groeijen en lijden maar al te veel van de ge. lleldheid en den invloed van onze vogten : zoo zeiden de Phifiologen ; hunter denkt anders. Een druppel lympha, zegt fouzebi, verzamelt zig op den bodem van de tand-kas en wordt het eerfte beginzel van den tand. Onder deezen verzamelt zig langzaamerhand meer lympha,  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 301 pha, die het reeds gevormde deel naar boven drijft, de tanden vaten omgeeft en de wortel van den tand wordt. De Procesfus aheolares zijn» volgens hunter, meer deelen der tanden dan der kaak. Dat een tand langer wordt, als de te-j genoverftaande ontbreekt, koomt van het wasfen der Procesfin aheolares. Het verglaasd der tanden beftaat uit zuiverer aardachtige deelen, die door de dierlijke zelfftandigheid tezaamenhangen. Het beenachtig deel der tanden is uit eene kalk- aarde en dierlijke zelfftandigheid te zaamengefteld. De meekrap kleurt bij jonge dieren niet het reeds gevormd deel, maar dat hetwelk eerst gevormd zal worden en de gekleurde deelen worden niet weder wit. De tanden waren dus als vreemde deelen van het lighaam te befchouwen, die eigenlijk niet groeijen. Men heeft het bij de infekten, vogelen, en planten meer dan waarfchijnlijk gemaakt dat 'er kiemen tot toekoomende fchepzelen beftaan. Dus is ook het ontwikkeling-ftelzel of het voorbeftaan van een kiemtjen in het eitjén der moeder bij de menfehen zeer waarfchijnlijk. Men behoeft het juist niet alleen daarom te lochenen, omdat men het door geene konstgreep kan te zien koomen. Het kan te fijn, te vloeibaar, te doorfchijnende zijn dan dat men het zoude kunnen zien. NatuurlMter wijze is het enkel flym, ïgeheel doorfchijnende. Volgens de waarneeming van haller kan men de deelen  3<« VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR len van het kiemtjen der viervoetige dieren en menfehen voor den zeventienden dag nog niet zien. Daar behooren eerst meer aardachtige deelen toe, die fchaduw geeven en de doorfchijnendheid beneemen. Daarom is ook het kiemtjen van een zaad - korrel uit het planten rijk eerder zigtbaar, omdat aldaar minder vogtigheid en meer aardachtige deelen zijn. Ook ziet men na zes en dertig of agt en veertig uuren het hart van de vrugt in een gebroed ei reeds fael flaan; maar bij de viervoetige dieren en menfehen is dit tijd punt laater en zeekerer. Egter flaat het hart reeds zigtbaarlijk voor den veertigsten dag en heeft denklijk reeds geflaagen, eer deszelfs beweeging zigtbaar wierd. Als men nu eens een voorbeftaand dierlijk kiemtjen aanneemt, kan noch het hart eerder dan de vaten, noch de hersfenen eerder dan het hart aanwezig zijn. Een deel kan wel eerder zigtbaar worden dan het ander, maar dan hebben wij geene geheime kragt, die ondertusfchen de plaats van de beweeging van het hart bekleedt, de deelen aan eikanderen rijgt, of welke de planten, en het dier uit eene onbewerktuigde ftof zonder model bouwt, welke de onbewerktuigde deelen in vaten en bewerktuigde deelen verandert en vormt. Hoe zoude het begrijplijk zijn dat eene en dezelfde geheime of wezenlijke kragt op zulke verfchillende wijzen altoos tot een doel zoude arbei-  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. 3O3 arbeiden ? Hier zou zij uit onbewerktuigde ftoffe beenderen, fpieren, ingewanden, daar oogen, ooren en wie weet wat fraais bouwen. Dat zou een regte Arehajus eene Stahliaanfche ziel zijn. Dus zou 'er, als men vooronderftelt dat 'er dierlijke kiemen zijn, niets anders dan ontwikkeling, of beweeging in prikkelbaare vaten en buizen nodig zijn. needhams vis pro» dafirix of fijne damp van het zaad, wolffsj wezenlijke kragt, blumenbachs vorm drift (nifus formaiivusj, het vuurig zenuwvogt, gelijk zig een ander uitdrukt, welke de gelei in het ei vastigheid, prikkelbaarheid en beweeging geeft, de enkele gisting, de teelende warmte, de elektrieke kragt en zoo veele andere geheime kragten, welke van andereopgegeeven worden, koomen mij alle voor onwaarfchijnlijk, ontoereikende en ten deele onnodig te zijn. God behoede ons voor alle deeze' geheime of won* der kragten! Hiervoor heb ik verfcheidene van mijne redenen voorgedraagen. Die niet vader of verdediger van eene eigene ftelling is zal dezelve onpartijdig toetfen. Een man, die zijne eigene onderilelling bemint, zal eer eenen religie-oorlog beginnen dan dat hij daarvan afgaan , of eene tegengeftelde meening goed keu. ren zoude. Men moet volkoomen onzijdig en vrij denkend zijn, als men zig niet menigmaal in hetzelfde geval wil bevinden. Homhes fumus. Men  304 TAN BE EIGENLIJKE KRAGT , WAAREOOR. Men zou zig bij het ontwikkeling ftelzel het dierü k kiemtjen in het eitjen omtrent kunnen Voordellen als eene vlieg of vledermuis in den winter. De daar liggende kiem heeft zijnen zekeren graad van prikkelbaarheid, waardoor het egter, misfchien uit gebrek aan een geè'venredigd prikkel-middel met zijnen wasdom niet verder koomt. Maar wordt 'er riu eerst het manlijk zaad, warmte, gisting der vogten, rotting, of God weet welke andere gunstige omftandigheid bij gebragt, zoo wordt deeze prikkelbaarheid gaande gemaakt en verfterkt, even zoo als zij, bij de eierleggende dieren eerst door de uitwendige warmte verfterkt wordt; dan gaat het aan het mensch worden; daar ontftaan flingeringen, beweegingen, allerlei dierlijke verrigtingen. daar volgt wasdom en voeding. Daar zijn zekerlijk zeer veele dingen, die alle haar weinigjen tot de eigenlijke groeijing of voeding kunnen bijdragen. Men weet reeds uit de proeven van eenen hal-es, welk gewigtig aandeel de lucht aan de zaamenftelling der lighaamen heeft. De lucht en haare verfchillende foorten brengen veel toe dat zig de deelen vereenigen. Zoo heeft achard door het bij brengen van vaste lucht kristalfchieting doen geboren wprden. De proeven van eenen priestley, en ingenhous toonen ook menigvuldig dat de lucht en haare verfcheidene deelen grooten invloed bij het werk der voeding  OE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. $05 ding heeft. Hoe gretig de planten bij de vogtigheid vaste lucht inzuigen en daarentegens andere verwerkte zuivere lucht van zich geeven hebben bijzonderlijk bonnet en senebier gezien. Elke kleine omftandigheid kan als dan nog in aanmerking koomen. Hiertoe behooreu (terkere of mindere beweeging der vogten, verftopping, of enige andere verandering. Zoo verklaart ons thouvenel, de animalifatie van het voedend fap op eene geheel eenvoudige wijze. Hij deelt het voedend fap, of het leem van het bloed, in twee foorten. De eene, zegt hij, (lolt met eene zekere warmte, gelijk het ei-wit, en heet het ftolbaar deel 5 het ziltig deel ftolt met nu is animalifatie niets anders dan verandering van het ziltig in het ftolbaar deel, verandering van hetziltigdeel is bedwinging van deszelfs zuur. Maar fiechts door het aanwezig zuur is het ziltig leem van het ftolbaar onderfcheiden. De bedwinging van het zuur kan een gevolg van het leven, of enkel van de rotting zijn. Daarom leidt thouvenel het gebrek van voeding in menfehen met engelfche ziekte of kliergezwellen geplaagd enkel af van eene verhinderde animalifatie of als een gevolg van het zuur. Maar door deeze animalifatie of herfchepping moet eerst het ziltig deel van het bloed tot de bewerktuiging bekwaam worden. Daarom genees ik de kinderen, die de engelfche ziekte hebben, met eier-doiren, waarin ik voor veele wat kaneel meng en ik heb waargeIV. Deel. V noo-  300* VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR noomen dat die kinderen het eerst de engelfche ziekte krijgen, welke men, naar de mode van de grooten, tot in het vijfde of zevende jaar zonder vleesch opvoedt. Men zou dan de animalifatie in de voedende fappen heritellen offtooren kunnen, zonder eene geheime animalifeerende kragt in aanmerking te neemen. Ik denk dat men even zoo eenvoudig van de overige verrigtingen, waarbij eene geheime kragt in het fpel zou kunnen koomeri, zoude kunnen fedeneeren. als-men maar het inwendig werktuiglijke en de gefteldheid en werking van zoo veele in- en uitwendige dingen, welke invloed daarop hebben, naauwkeurig genoeg konde navorsfchen. : Maar nu zou het 'er op aan koomen dat men de veele fcherpzinnige punten van eene zwaare prijsvraag, ook met even veel fcherpzinnigheid, grond en bevatlijkheid zoo konde beantwoorden, dat 'er enig licht in eene duistere zaak kwame. Want dit en niet meer wierd bij de tweede aankondiging der keizerlijke Akademie begeerd. Ik weet niet of ik zoo gelukkig geweest zij tot hiertoe daartoe enige voorbereiding gemaakt te hebben. Jk begrijp wel dat men, om in alles in bijzonderheden te treeden, veele boekdeelen en niet Hechts enige vellen zoude moeten fchrijven, waardoor dan in het eind tog veelligt naauwlijks iets meer opheldering als te vooren gewennen zoude wezen. Maar ik gevoel in mij-  DE GXOEIJING EN VOEDING GESCHIED?. ,307 mijnen toeftand geene roeping tot eenen zoo wijdloopigen .en zwaarwigtigen arbeid. Voor eerst heeft het fchrijven voor mij zelfs niet veel aanloklijkheid meer. En dan woon ik op eene plaats, daar het boeken fchrijven onder mijne konstgenooten niet veel mode is en weinig roem geeft, of daar geleerden niets doen, omdat ongeleerden alles kennen, Laaten wij het dan maar daarop aan koomen wat een, over gewigtige zaaken gefchreven, verhandelingtjen bij doorzigtige leezeren voor bijval zal bekoomen. Het zal evenwel ondertusfchen tog niet ondienftig zijn nu nog tot befluit uittrekzelswijze op de verfchillende dee* len der prijsvraag afzonderlijk te antwoorden. Het verftaat zig dat elk antwoord op het tot hier toe gezegde gegrond zal zyn en betrekking zal hebben. „ Verfcheiden deelen van het dierlijk lighaam, „ als de opperhuid, nagels, hairen, hoornen groei„ jen zonder vaten te hebben". Ziet de Prijsvraag Antwoord: De voeding of de eerste wasdom" der deelen is altoos door vaten of buizen gekoomen. Daar moet gelei, oflympha, voedend fap uitgezweet worden, of door huid en vaten op de behoorlijke plaats gebragt worden, die zig daarna aldaar verharden en zekere lighaamen vormen kan, gelik ik van tanden, eelt, nagelen , en hoornen gezegd heb. Elk deel , dat nog wasfen kan, heeft nog vaten, of ten minv * ftea  308 VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR ften eenen wortel,of kiem, waardoor nog voedend fap kan opgenoomen worden. Als de tand door de meekrap zoo verre rood wordt als hij nog in fieri is, zullen daarheenen ook wel vaten reiken. Maar dat dit rood blijft bewijst dat het daarna aan terugvoerende vaten ontbreekt, dat misfchien bij volkoomen tanden geene vaten meer blijven als in den wortel, dat dus ook, gelijk hunter zegt, in den ouderdom niet meer de tanden , maar flechts derzelver procesfa aheolares wasfen. Beenderen hebben vaten, en de in de beenderen bewezene opflurping bewijst wel dat daar zoo verre vaten reiken als het nodig is. Daar zijn vaten op veele plaatfen daar wij niet vermoed hadden dat zij waren en veele bewerktuigde deelen worden door fijnheid of andere oorzaaken voor onbewerktuigd aangezien. „ De vrugt wast zoo fnel eer 'er nog hart „ noch vaten voor handen zijn, of daar het hart nog zonder beweeging was." Antwoord: Volgens het omwikkeling-ftelzel zijn hart en vaten reeds van het eerste tijduip aanwezig. De pols van een eerstgeboren gezond kind flaat omtrent honderd en veertig maaien in eene minuut; denklijk naar evenredigheid altoos fneller, hoe nader het aan zijne oorfprong of aan de eerste prikkeling van zijne ontwikkeling was. Kan het niet zijn dat in het begin het hart door de buitengewoone fnelheid en .wakheid van flaan zonder beweeging gefchenen heeft?  DE CROEIJWG EN VOEDING GESCHIEDT. 30? heeft? hall er nam buitengewoone fnelheid in het hart van het hoentjen waar* zoo dra hij het Hechts de eerste reize erkennen kon. Van daar ook de fnelle wasdom, bijzonder daar nog al het overige in behoorlijke evenredigheid is. ' „ Daar fchijnt, behalven de drukking van „ het hart, nog eene andere kragt de dierlijke " zelfftandigheid eigen te zijn, welke de dee„ len voedende fappen toevoert.'3. Antwoord: Als 'er, behalven de drukking van het hart, het dierlijk lighaam nog iets eigen is dat men eene bijzondere kragt noemen kan, zou ik bijna zeggen dat zij prikkelbaarheid heetede. Maar mij dunkt het beftaat alles in eenvoudige vegetabilifche en dierlijke verrigtingen en deeze zullen uit den invloed van zoo veele uit- en inwendige dingen verklaarbaar zijn. Hier koomt, gelijk ik reeds gezegd hebbe, alles te baat, zaamenftelling der deelen, evenredigheid der hoofdftoffen, werktuiglijk geitel, bijzondere bewerktuiging, aaneenhanging der deeltjens, nederzetting, inzuiging, uitwaasfeming, omgekeerde beweeging, verdinning, verdikning, gisting, rotting, hairdunne vaten, affiniteit, lucht, licht- ftoffe, Craufordfche vuurftoffe en honderd diergelijke dingen. In kort, de treffende verfchijnzelen, welke wij bij dieren waarneemen, koomen door leevende bewerktuiging. V S « Maar  3i» VAN DE EIGENLIJKE KRAGT, WAARDOOR „ Maar in de planten gefchieden even dier„ gelijke beweegingen der vogten, wasdom en », voeding, daar tog geen hart aanwezig is". Antwoord: Bij planten bemerken wij geene kragt van het hart, geenen duidlijken bloedsomloop, wijl derzelver leven veel eenvoudiger is. Evenwel heeft ook va stel en andere tweeërleie vaten in planten, ten naasten bij als aderen, en flagaderen, aangenoomen. Ook is de (prikkelbaarheid bij planten onduidlijker, 'Evenwel zal men die bij dezelve niet kunnen ontkennen. Daar zijn planten, die ongemeen prikkelbaarer dan andere^ zijn. Wij weeten buiten dat hoe zij zig naar den invloed van het licht veranderen, openen, fluiten, draaien. Zij zuigen duidlijk vaste lucht in en waasfemen andere uit. Derzelver bereiding der vogten is eenvoudiger en niet zoo meenigvuldig als bij de dieren. Zij leeven en hebben haare verrigtingen in eene analogie met dieren. Alles heeft zijne trappen, even gelijk tusfchen het leven van een' oester en eenen mensch trappen zijn. Ik heb voornamelijk getragt te bewijzen dat die voorgewende kragt in planten en dieren niet uit de elektrieke ftoffe kan fpruiten. Veele gronden, welke ik tegens de gefchiktheid van zulk eene ftoffe tot een geheim beginzel bijgebragt heb, zullen ook bij andere voorgewende geheime kragten aangewend kunnen worden. De  DE GROEIJING EN VOEDING GESCHIEDT. $11 De vuurige zenuwftof, welke een fchrijver als eene kragt-ftoffe aangevoerd heeft, zal misfchien in den grond ook niets dan elektrieke ftof zijn. Dus niets geheimzinnigs, niets buitengewoons, nieuwmodifch, geene geheime kragt: — niets diergelijks, maar enkel phijfifche oorzaaken en werkingen bij een leevend werktuiglijk geftel. Bij planten en flakken, en, over het algemeen, bij groeijing en voeding, mag het wel geoorloofd zijn, in de befchouwing van de verrigtingen die 'er gefchieden, een platte materialist te wezen. EINDE.