O 77 55   01 1891 22+3 UB AMSTERDAM  BATAVIER SC HE MENGELDICHTEN. Onder de Zinspreuk' PRO PATRI A. N°- 2. ■ , ft Alöm te bekomen. De Nommers moeien ingenaaid en niet doorgejlooken worden»  Drukfouten van No. i, dus te verbeteren. Bladz: 3 Regel i voor zich zelve altoosgelyk: Leest, Hy, fteeds zich zelf gelyk . , 5 - - . . 14 Rondaarts: Leest, Rondaart 3 - - _ - 9 — - Landsraden: L,eest, Lands rader. 12 ip indeTLymklankigedoogen: Leest, befcbouwen: , - 14 3 - - - in de Rymklank: ontrukken:Leest, ontroven, Anderen van min belang, als een ,; te veel of te weinig gelieve men zelfs te verbeteren.  HU GO DE GROOT, A A N JOAN GERAARD VOSSIUS, T -IK zag voor zestig Jaar1 in Delft het uchtendlickt, Op Grasmaands eerfle kruis ; geteelt uit de oudfle looien, Wier Stam, in Florus tijd, een erfjlot wierd gefligt; Nu Kraijenestgenaamt; van Grootvaêrs zij' gejproten Uit Kornets; een gejlagt, van ouds niet zonder Faam! 'kVerkreegde naam vanGnooTjangsGrooimóersErmgaarts wegen, Eerze in den Echt verbond, befprakze om 's Vaders naam* Te dragen in haar Kroost.- hier had Kornets niets tegen: Wat edelmoedig hart verwierp zijn Lieffle's ta.i'1 Dus wierd hun Erf' en Naam' en Wapenfchild verbonden: Dit zij in 'tkort van wien, en hoe 'k mijn Afkomst haal'. Mijn's Vaders naam word op Minerv.i's rol? gevonden, Als de Eer' der Overliên der Leidfche Atheenfche School'; Een vrind van Douza, zoo beroemd in 's Lands gefchichten^ Ja, van den Zuider As, tot aan de Noorder Pool', ïo lang men fmaak vindt in de keur der Raomfche Dichten. A 2 'k Wtrt  4 'k Werd van mijne eerfle jeugd, door 's Hemels wijs beleid, Der Kunde en Deugd' gewijd, en aan de vjeelde onttogen, Mijn lemig brein, door tucht en zagte Réén bereid, Hielt 's Vaders Deftigheid en 's Moeders Liefde in de Ocgen, 'k Vlogt, voor mijn .tiende jaar, een Roomfche Letterkroon' Cm Maurits kruin, na hij Prins Parma hadt verflagen En Spanjc's wiek gefnuikt, Philippus trots ten loon. Die Recht en Handvest fchendt mag Jlaf nog jluijer dragen, 'k Was vijftienja.ar enlasFransch,Duitsch,Germaansch enSpaansch', Latijn, Britsch, Deensch en Zweedsch en zong der Banen zangen , En leerd' cck Perfie's, Grieks, Hebreuw's en Afrikaans, Om dus de fleutels van Minerva's choor te ontvangen. De Wijsheid was me een Zon.' 'k ontjloot Euklides Zaal, 'k Ontvouwde Themis recht uit Roomfche en Duitfche Boeken, 'k Genoot bij groot en kleeneen rond Bataafs onthaal: Zelfs, OldenbarnevELD kivam me, om mijn vlijt, bezoeken, Een Man, uit edelbloed, tot 'sLands behoud geteelt. 'k Vertrok naar 't Lelie Rijk, deedmein de Rechten hoor en; 'kOntvong, uit Heudrik's hand, een Keeten met zijn Beeld • 'k Toog naar mijn's Vaders Stad , 'k ben ten Fiscaal verkooren; En vjerd Locntrekkentraad in 't bloeijend Rotterdam ; 'tGeen' ik, niet zonder zorg', ('k voorzag Lijcesters Tijden) Met weder zijd's verdrag en Zegels op mij nam. Men zag der Staten Steun, in 't kort veroordeeld!... lijden !....De trotze Hierachij der looze Geefllijkheid, Hadt Maurits Geest verflrikt, 'k werd aangeklaagt, gevangen, En, cm mijn trouvj en pligt, naar Loeveflein geleid : Mijn Gtld en Goed ontrooft, 'k moest' tramnbroed erlangen! • Geen  5 Geen Luikfcbt-daatder was mijn teergeld dag en na'ht 'Met Vrouw' en teerder Kroost;'k beo boon en fmaal verdragen: Docb in den hoogjlen nood, wie hadt zulks ooit gedagt! Door Reigersbergs vernuft van Kerker dwang óhtjlagen, Naar Arkels-vest gevoerd, bij Daatzelaar bejlelt: , Een Man vol Eere en Trouw', die, met gevaar, mijn leven Befchermde, ik werd verkleed, ontjloop het woest geweld'. ... Lang blijf' vrind's Nageflagt den wrevlen nijd ontheven! Ik reisde op Waalivijk met een' fterk Noordivesten wind, De Maas Jloeg ijschlijk hol, en fchuimende op kaar' Banken! Wat Waagt een Sterveling, die, zich in nood bevind, En Oost en West de Roé der Dwingelandij' ziet wankenl De vrees bedagt een list, zij buurde een Rijtuig af, Om me als een Koopmans kruis naar Braband voeg te zenden. Waar'öm ze ook 's Vocrmansknegt een dubbel vragt'oon gaf: Dus vlood uw boezem vrind, uit d'omkring der ellenien. Men hielt me, om dat ik juist geen Munt verftond, voor zot, En lagebte:„eenKoopmans-fchrik en dwaas!... hoe zou zulks wezen. Ik zugte endagt: heeft men Torquatus niet bespot! Gewis deze edele vond' word eeuwen lang geprezen. Ik landde blij te moe te Antwerpen, ik bezag Haar Mark en Gevelpraal, en vroeg nae Grevinkboven. Zijne uitgeteerde Vrouw', die krank te bedde lag Schoof op mijn welkoms groet, half kruipende van boven, En weende en kuste mij: al wat vervjezen was Om Godsdienst, vloog me om't lijf, bezvoniert en verflagen! Verbeeld Mni'ds aan d'Egeenfche Waterplas Van Annius vergast, bevrijd van 'svijands lagen. A 3 De  6 fl m De oude tpijccptus, zó braaf als uitgeleerd, Kwam me op de eerjle Maare in d'Avond nog bezoeken; Zijn droeve ziel verheugde! „uw Pontus dan ge weert! „'Zijt gij van Loevejlein vervoerd in fchijn van Boeken, n Door 't vindingrijk vernuft van uw Tkamiftd ? »> Wist haargejleepen brein u aan zijn Wagt te ontdragen* t, Ai loof' dan 's Hemels gunst' en prijs uw Jchrandre Gaé! „ Door haar zijt gij verlost en f ijt geruster dagen. ,, Och! word der braven werk in Neerland dus beloont? » De Groot? dan was't ruim tijd deez' trowlozeOord te ontwijken' „ Eer Gods Gericht zich zen', dat Rang noch Staat verfchoont, „ Maar maait in Oorlog woede een'ganfchenOegst van lijken".' Hier zweeg mijn Vrind: ik fprak: waar flrafte ooit God een Land Daar de Overhéén door list der Geeftlijkheid verdwaalde! Was dat zo , ach! dan bleef geen Stad noch Land in ftant: Zijn lang getergde Wraak, Paleis en Stulp vermaalde! Dus fel de ik hem ter héér: denk! kende ik heufcher doent, Is't niet der Borgren pligt, veel méér der Overheden, Om 't wanklend Staatsgebouw , voor 't wisbederf te hoen'? Daar toe verbind hen de Eer en 'sLands bezwooren Eeden. In tusfehen kreeg ik brief op brief van Maag' en Vrind, Om me in dat Tijdgewrigt met hunnen Raad te ftijven. De Antwerpfche Geeftlijkheid heeft mij op 't hoogst' bemind, Dan, 'tfcheen me onraadzaam lang opBrabands grond te blijven, 'k Nam afjebeid en vertrok , op 't fpoedigst' naar Parijs , Louïs werd zeer verbaast! zijn'Raad Jlond opgetocgen! En wraakte en doemde in ernst des Prinfe handelwijz'; 'k Verfcboondt zijn beftaan met traanen tn mijn Ogen! 'k Waf  « x m 7 'k Was als Clini'ds zoon in 't Perliaanfche Hof. 'De Franfche Lelievorst, de bloem der Mogentbe 'en , Die vaak de onnozelheid, vertreedcn in den ftoff', Vertroost, befchermt en nae de Wet der zuivre Zeden Op 't hoogst begiftigt; fprak: „ 'k ben met u teêr begaan! „ Mijn Vader roemde uw Jeugd: uw werk kon mij behagen: „ Moog' ik u Jlegts een Gift vereren ten beftaanl „ Zo veertig Kroonen 's weeks, voor u dien Naam kan draagen": Dus v:erd Neöclus Telg door Xerxes Zoon getroost! Tk boog mij; nae 's landswijz', demoedig voor den Koning. Inmiddels kwam mijn Gade en tederlievend Kroost, Van't Loevefleinfe Slot, naar mijn opzigbre Woning! Hier zijgt mijn Pen! niets fchets onze eerfte ontroering' af : Wij ftonden fpraakloos, vastgeflrengeld om den andren, Tot dat ons kloppend Hart, aan 't bloed zijn doortogt gaf, En met een diepe zugt, uitgalmden: „ bij malkandrcn! n God geev' dat nooit de vlam der tedre Liefde doov', „ Maar als zijn Altaarvuur, in Isrels vrije dagen, ty Geftadig licht' en groei' en zuivre liefde ffoov'. " Wij leefde nu gerust, bezogt van Broers en Maagen, En 'tpuik der Geeftlijkheid: de Haagfche Guldemond, Kuperus , Corvinus en bei de Geestiranen, Verrukt door vreugde, om dat de Hemel mijn gezond Bewaard hadt, loofden God en loosden zilte traantn. Ik zag, hunn' tedre Ziel' hong over Kerk en Raad. 'k Verklaarde Jezus leer' en Davids Tempel zangen, Verrijkt met oudheidkunde en lesfen voor den Staat. Maar zie! d'Oranje Vaan rondom met floers behangen, A 4. ^el'  8 m M D» Spelde aan den Remonftrant de blijdfte morgenftond ; Held Maurits gaf den Geeft! 'k nam voornaar Delft te trekken; Mijn JVieg' en Bakermaten vaderlijke Grond; Me dagt: geen lasterucht zal nu mijne Eer' bevlekken, Mijn allertrouvjfte vrind! Vorst Frederik regeert; Maar Staatzucht wist door List mijn Aankomst te verfpieden; Ik werd, infchijn van Regt, van Huis, van Ambt geweerd, Zelfs vogelvrij verklaart: wat raad! waar zoude ik vlieden; God lof! de Zvjeedfche Kroon koos mij ten Afgezant. Toen heb ik Rotte en Maas van Woord en Eed' ontheven, Zó duur aan mij gedaan ; men koos, met rijp v erft and, Van Beaumont in mijn plaats': lang moog' dees' Fenix leven! Ik heb het Recht der Kroone en Zweedfche Canc'larij' Gehandhaaft, 'k wou geen- Stoel aan't Franfche Hof aanvaarde, Dan na, op 's Vorften last, (naa rang der Kroonvoogdij") Te wezen ingehaalt: zó houd men 'tRijk in waarde; 'Welks Afgezant men is.- de Koning prees mijn wil, En zond de Bloem van Staat, om me eerlijk aftehaalen. 'kNam zitting en betragtte in 't openbaar en ftil Het welzijn van mijn Volk, ik ftelde aan d'Afgunst paaien, Tot dat de Gottfche Raad, na elf jaar me op ontbood; De onmondige Prinsfes 't bewind hadt aangenomen, 'kReisde over Rotterdam, men riep : „ daar rijd de Groot.' Die Pest van Land en Kerk is weêr tot ons gekomen!... Hoe was mijn Hart geftelt! 'kgedagthoe ''t driest Gemeen, Baldadig opgeruid, door Saturninus reên, Den braven Borgervoogd Metellus had verdreven! En hoe d'Eubeër Vorst, in Staatkunde uitgeleerd, w Van  «I H I» * Van Nestor, om zijn Deugd en Dapperheid geëerd, Op'sPriefters Calchas raad, voor Trooijens Vest moest fneven! En hoe nog korts geleên, den grijzen Barneveld Onthalst was! ...God zij de Eer'k ontvlood het woestGeweld, Geen Giloniters raad, hoe fijn op List gefleepen, Kon voor 't opmerkend Oor van Frediuk méér beflaan'. De Staat gevoelde ook rasch de Sijnodaalfche kneepen: Kats,moest met: „vrees niet''! rood hefchaamt ter zaaleuitgaan. De braave Hasfelaar, Pankras en andre Grooten Ontfongen me in een Schip, 't welk mij naar d'T-ftroom bragt, Daar ik d'aéloude Trouw en Vrijheid heb genooten, Zó heilig bij Germaan en Batavier geacht. Des loefde ik 's Piemels Gunst, niet als de Aartshuigchelaaren, Op Mark en Dak voor 't Volk; maar in 't geheim voor God: Ik bad: ach Ncêrlands Hulp! die mij in doodtgevaaren Zó vaak hebt bijgefiaan, Gij weet mijn wanklend Lot; Gedenk aan uwen Knegt, vjilt hem naar Stokholm leiden, Dat hij zijn last volvoer'. Me dagt, ik zag een ftraal, En boorde een ftem: „ mijn Zoon! wil u gerust bereiden, Ik zelfs zal met u gaan, vrees niet''! dees zagte Taal Verkwikte mijnen Geest! 'knam affcheid van mijn Vrinden, En voer naar Hamburg, veel nae Gijsberts-Stadgelijk , Van daar op Wasnar, waar Graaf Wrangel zich deed vinden, (Toen d'Opperadmiraal van 't Zweedfcbe en Gottfche Rijk!) Om mij, met vrij gelei, naar Kalmans-vest te zetten: Hij klimm' in 's Hemels Gunst! hij heeft zijn pligt betragt, Ik, om in 't allerminst geen Tijdpunt te verletten, Reed fluks naar Stokholm in het naarfle van den Nacht! A 5 Geen,  io m h i» Geen Maan noch Sterr' licht blonk noch flikkerde in myn ogen, Het halve Wereldrond fcheen met een floers bedekt, De Regens klaterden, de Hagelfteenen vlogen Gelyk een Byè'nzwarm wen zyn Vorflinn' vertrekt. 'kDagt duizendmaal wat ramp is my in 't eind befchooren! Strookt dit met: „ vrees niet"! ach! ik renn'gewis ten Dood' »> Neen ';fprak de Hoop .• „Gods-mond heeft u zyn Hulp gezwooren, „ Die zal uw Waarborg zyn in'tnypen van den Nood! t, Schoon alles u begaf, God zal u nooit begecven! ff Hy fpreekt, en Werelden verzetten zulk's niet; neen! „ Dat fnoode Achitophel's, geen braavc Huzai's beven! Een blank Gemoed flaadt vast, en vrees geen Tegenheên ". De Wind kromp in; 't werdJlil; de Oojlerkimfn' verklaarden, Het licht fchoot uit, verfprcidde, ik zag des Torenstop. Myn Volgtrein werdt verheugd, myne afgematte Paarden Verkwikten, ftakenfier de flappe halzen op. Ik loofde 's Hemels gunst met Pfalmen en Gebeden, 't Geviel dat myn Vorflinn' in 'tleerziek UpfaUwas ; Doch op myn aankomst isze in haast naar huis gereden. Ik kreeg des and ren daag's een Bode, om my zo rasch Als me immer mogelyk waare , aan 't Hof te laten vinden. Ik volgde en zag Kristine , en kuste zelf haar Hand: 'kGaf rekenfehapp' en kreeg in febynveel zweedfche Vrinden, Des Vrouw' en Ouderliefde en zucht voor 't Vaderland, My noopte om, nu in ernst, myn Vryheid te vervjerven, Ik dagt myn gryzen tyd, in 't lommer van de VreS Te flyten, en gerust als Amrams-zoon te flerven.Acbl ankerde ook uw Schip in 't eind op zulk een Ree: Die  M H (81 ir Die ik, na vtel verzoek (vaak werd zy me afgeflagen Ten nutt' der Ryksvorfiinn') nog eindelyk bekwam. 'kNam affcheid, flak van land, dan acbl'k heb vanmyn Dage* Geen zwaarer wéér gezien, de lucht was Vuur en Vlam! De Donders dommelden, de Blixemfcbichten vlogen, De Winden gierden met een ysfelyk geluid; Ons Schip Jloeg reddeloos, ik zag de dood voor ogen; Ons Volk bezweek van angst en barst in tranen uit. De Hemel hoorde ons leed ; de Wind en Zei' bedaarden, Wy naderde het Land.- de Zon fcheen flauw, brak duor En dreef der Wolken beir, dat duizend rampen baarden, Naar 's Werelds andren nacht: des wende ik hart en oer Naar myn geduchte Koning, Die zyn onzigbre Woning Ver boven Zon en Maan En duizend Sterrekringen, Die, Aarde en Lucht omringen, Fondeerde en deed bejlaan.En zyn gevreesde Donder En Winden Vuur, ten wonder Der Scbepzlen, nederzend: Op datze ontroerd zyn Werken i Met diepontzag, bemerken, Naa waarde nooit erkend, En hem, met vreeze en beven, Verfcbuldigc eerbied geven.  Ons Bootsvolk was vermast door Honger, Dorsten Kouw, Geen Simons Reisgezel hadt meêr op zee' geleden : Dan door's Landsvolk verkwikt, vergaatenze all'hunn'rouw En leefden zorgeloos verjlaafd aan wufte zeden; Jkzagzc al zuchtende aan, endagt: Grootmagtig God, Werd zó uw trouwe zorg, uit zondaars hart vergeeten! U riep men aan in Storm, maar dryft verdwaasd den fpot In kalmte, o Hemelzon! verzagt hun hard Gzweeun, Op datze aan u gedwee, dit zielverdervend zoet Veragten; leer ook my, met diepe'erbiedige ogen U nadren , zo in voor als wrangen tegenfpoet .- Dus ben ik droeftemoê naar Dantzik beêngetoogen. Hier toefde ik afgemat, doch haakte in ernst naar Huis, My dagt, 'k zag Gade en Kroost vast in myn Armen vliegen! 't Vooruitzigt was een Troost, de ontbeering is me een Kruis; Wat kan een fchyngeluk den armen Mensch bedriegen! Door Zwerfmoede aangefpoort, buurde ik een Dorplings Kar, Om my en myn gevolg naar Roftok aftevoeren; 't Scheen alles nae myn zin, 'k zei vaak; nu ryst de Star Van myn Geluk ! wie zal heur invloedkragt beroeren ? Blind voor myn nadrend Leed , als Crcefus Lybers Vorst. 'kZag Roftok, maar helaas! gefolt door Koorts en Pynen. By Hooimaands helderst weer grynst foms de Leeuw op '/ norscht'. Een onverwagt' Orkaan doet Bouwmans Hoop verdwynen.- Maar ach! die hittre fmart was niets, by hooger Noud, Ik meen als ik gedagt noch Gaé noch Kroost te aanfcbouwen ; Hoe noö fcheurd Liefde en Trouw by 't nadren van den Dood! Voor al wen ms is gehuivt aan de Eer der beste Vrouvjen. Mi'*  Myn Artz vond geen gevaar, een luttel Artzenf Herflelde my gewis.— Maar ach! die troostbre reden Veranderde zeer rasch ; des andren daags ff rak by .- „ De Groot! ik vley u niet, de dood verbaast zyn fchreden". Hy gaf me een rustdrankje in, de Slaap beviel me, ik zag Myn Gaê en Kroost bedrukt, in Rouwgewaad me ontmoeten.„ Myn Man"! „ach Vader"! Liefde enKroost zo dierbaar, ach! „ Wat onverwagte komst! God vjil uw Ramp verzoeten: „ Drink wat! gy zyt ontflelt". dus fprak myn Telg : wat Troost'. MynGcest bezweek van vreugd, ik tast, dan acb!'k ontwaakte; Myn Hart en Boezem klopte en joeg, 'k zag Vrouw noch Kroost: Myn Keel verflikte, ik wenk, myn oudfle Knegt genaakte En bragt me een Kelkje, ik dronk, en fliep, en zag een Held Geharnast, fcboon van leest! ik vreesde, en by trat nader En fprak: „ Deugdoejfend Mensch! de Groot! boe zo ontfteltl „ 'k Be» Willem, Neérlandsfcbild, PrinsFredrikHendriksVader, „ Myn Arm heeft Bato's Kroost van't Spaanfcbe Juk verlost, Geweetensdwang verjaagt,gy deinst!., wafs dat ? niet vlugten! O neen, ik bidde u blyf: ,,'t beeft my myn Bloed gekostn. Uw Maurits l „ hoe, fpreekt door! gy hebt hier niet dugten". Doe keerde )6'en fprak ik ■. ach! 's Landsvoorfpraake is geflagt! En ik ontvlugt, heb mcêr dan tv:intig Jaar gezworven; Den Hemel is bekent wat onheil my vervjagt! „ Zo", fprak de Zwyger : ,, is des Vryheids Draad gekorvent „ Heb ik myn Goed en Bloed vergeefs voor 'tLand gewaagd! ,, En 'tRecht van elke Stad, voor oor des Raads verdedigd; ,, Is grooten BarNEveld onthalst, en Gy verjaagt ,} Do»r MaüUITS? ... 'tkan «iet zyn! Hy heeft myn Eed bei'digd;  " G°*/f K* ^ - W té km /on, ^e#. >, In baare Scboonte en Deugd nam zyne Ziel behaagen • » #y m V wW tytf errw , o/ is die Min „ „ A e„^?... o 5^ntó mynerMaa'genl » .Maar B«n, W00« was myn Kroost op Hierarcby belust » Zyn witte en brave Ziel kon Land nog Kerk verkrogten ' „ Ten ware dat Bedrog, infchyn van Vrede en Rust ' „ De blanke Deugd verried: wie kan voor List zich wagten* „ Is David niet misleid door Ziba's loos onthaal ' „ En fchonk zyn Gastvrind Erf aan dien Snooddart ten beste' „ Wierp niet Axeres zoon, verkloekt door 's Vleiaarts taal- „ Zyn Wraad voor den Leeuw! maar, wat deed God ten leste* „ Vergeef des Prinsfen feil, werp nooit de SchuU op ^ . „ Maar denk, waar leefde één Menscb onfckuldig aan gebreke „ Dus krygt het- Hoofdgebod der liefde Wet zyn klem, „ En men geniet hier na, de Kroon der Hemelfireken * „ Nu is hy Geest en leefd verfoent met Bauneveld, ' *, Zy wagten, om u Ziel ter Godftede intevcercn, „ Langs duizend Zonnen, haar ten vrije woon beftelt, „ Daar Geesten,, God ter Eer', de dankbre fnaaren roeren » * Werd m een Hof vervoerd aan Edms-hofgelyk*, De Zon fcheen middagklaar.- een wolk van Cberubynen Verfcheen in 't blinkend wit, en fpeelde een Choormuzyk, Voor welks getuit de List en Hierarcby. verdwynen. Ik boog me , Oranje zweeg: en Urum ving dus aan , H De Zagtheid zegevierd, de Liefde fchryft de Wetten, „ De zuivre Godsdienst treed langs violieren paén* N°0it zai Ge™mensdwang méér klauw. in 't. Raadhuis zetten, „ Neen, . 1 X  331 M li xs „ Neen,'t houd zich aan den Eed, die Neêrtands Vader zwoer, „ Ook zal dit Vrygewest een toevlugt zyn der Wezen ,, Wier Oudren, door't bevel der Babelonfche Hoer „ Gedood zyn, om't Geloof, uw Huis heeft niets te vrezen^ ,, Neen, 'tzal een Sieraad zyn, zolang de Vryheid bloeit. „ Uw Tydglas loopt ten eind', Gy zult haast God aanfehouwen, „ De leefzon uwer Vrouw zich ooknaar 't westenfpoeidt. „ Uw Nakroost, u gelyk in Deugd, zal eerlang trouwen „ Aan 't eêlfle Burgerbloed, en met u zyn vermaard, „ Zó lang de Zon de Maan en de Aarde zal befchynen ". Hier zweeg de Troonburout en Jleeg verheugd van de Aard' Met Willem en de flaet der vlugge Serafynen. De Hof verdvjeen, 'k ontwaakte en zuchte, en zeide: o God\ Het fchynt uvj Raad dat ik als Balling nog moet fneven , Uw wil is my ter Wett', vertroosPvic ook in myn Lot, Mogt ik fiegts-Pylades de febets myn's levens geven? Ik zag een Blixemflraal, en hoorde een zagten v:ind: . Myn Geest vervlugde, ik greep verheugd myn Ganzeveedtr, En fchreef, in Maatgedicht, aan u ; ach , dierbre Vrind'. Ik leg myn Gade en Kroost voor uw befliering neder .- %° gy» — 'k kan uw Hart, — myn Vrouw is uw Vrindini Vaarwel, ik flerf gerust, Vorst Jezus is myn Broeder, Hy Jlierf voor my, aan 'tKruis, o, gadeloze Min! Zyn' Vader is myn Vorst, zyn'. Geest myn Troost en Hoeder. 'kZie reeds de Hêmëlliêh, om my van't Wereldrond Te draagen naar 't Gewest der Zalige Eeuwigheden, Daar men God.... ach'k bezwyk... ik flerf aan 's Heeren Mond, 'k Vergeef myn Haatren Haat, BetwcVt de Wet der Zeden!... HET  1$ «Ml» HET GRAF VAN WILLEM de EERSTE SPREEKT. Knielt, Vrijheidminnaars! knielt! 'k bewaar het overfchot Van eerften Willem, uw bewaarder nevens Godt;— Die 'twanklend Staatsgebouw der zeven vrije Landen Hielp fchraagen, en daar voorzijnErf' en Goed verpanden. Een Prins zó dapper, wijs en vroom als eenig' Held; In 't Staal onwinbaar; maar door list, helaas! geveld. Anders Wijk, Rustverftoorder! wijk! van dit Eerwaardig Graf, — Hier fluimert Willem, die naast Godt, u Alles gaf. '$ $ $