AAN MEJUFFROUW JOHANNA CORNELIA WATTIER-   AAN DE UITMUNTENDE EERSTE ACTRICE DES AMSTELDAMSCHEN SCHOUWBURGS, MEJUFFROUW JOH ANNA CORNELIA WAT TIER. Doorluchtte hoop van Febus zonen! Heldin op 't leerzaam fchouwtooneel! Verheven vrouw, in wie zo veel Bevallïgheên en deugden wonen! Vereer een' trouwen vrind, verrukt door uwe kunst, Slechts door eene enk le gunst : Sla op zyn kunst uwe oogen, Die, beurtlings zagt en ftreng, ons houden opgetogen,Als ge op 't tooneel ter hooge glori fpoed, Daar ge elks verwondring wekt, of alles wenen doet. A 2 G?  ■ Gy zult myn kttnstvtyt Tiiim betalen, Geliefde van Melpomené! Want boe veel arbcids ik beftee', Myn kunst kan by uw kunst niet halen. Waar toch is f't hart dat zich van druk weêrhouden kan, Als 't kroost van Lufignan, In u, ons komt te voren? Of als ge als Gormas te!g Corneilles taal doet hooren? Het hart vergeet johanna in zyn pyn: Elk wenscht uw' Orosman, of wel uw' Cid te zyn. Moet fierheid uwen roem verhoogen, Men zie dan in c o r k e i. i a De trotfe telg van Hélcna: Elk heeft Hermioné voor de oogen! Het hoog, het trots tooneel des Amfkllnars .verdwynt, Als gy daarop verfchynt: 'Elk waant, by 't grootsch beroeren Van 't hart, terftond te zyn waarheen ge ons wilt vervoerca, Aan Tiber, aan Jordaan, of 't Griekfcbe ftrand : 7.0 rukt ge ons naar 't door u gevormde vaderland 5  Gy'voert een' dolk door kunst geflepen' Van eêl, van zuiver lettertaal, Waarmee gy, meer dan honderdmaal, Ons hart met kracht hebt aangegrepen; Daar*thartde handilraks kuscht, die'cllreelendheeft-geDaar door uw' lieven mond (wond. Dat zelfde Haal, herfchapen In louter goud, den rouw vertrekt ten eedlen wapen, Als hy, in floers gedoscht, ons hart beftryd, Of als ge uw yvervuur aan heldentonen wyd. . Gy durft Melpomens toon verlaten, En volgen fier Cailiopé, Door eene affchuwelyke zee Vrn li'o^d, en drommen van foldaten. . De fperen knappen op uw' klank, daar de yzren voet Des paards zich hoorcn doet, Al kleppend langs de rotfen, En'twoên deswinds de golf op boeg of tranddoet klotfen, En 't moordend taal, by 't vloeijend menfchenbloed, Dat fchor geklikklak vormt dat alles yzen doet. 6 Steun A 3  6 Steun des vrinds der zanggodinnen'. Het oordeel, dat u fteeds verzelt, Toont dat gy zyt in ftaat gefield Tot heerfchen... en tot hartenwinnen! Maar 't lot,het grillig Jot! dst met den fterfling fpeelt, Heeft Hechts u toegedeeld 't Beroep, om ons te toonen Wat waereldgrooten zyn, wat driften in hen wonen... Verdienden zonder loon! zie myn vrindin, Wanneer gy geemlyk klaagt:,, het lot fchonk my te min." Maar, ó wattier! ik ben te vaardig Tot laking van het duister lot: *t Heeft duizendwerf myn wit befpot; Maar is het daarom lakenswaardig ? De fterfling, die hier niets dan flechts ten halve ziet, Kent 's Hemels fchikking niet, En wil toch redeneren! Schoon 't lot u kwalyk loont, vrindin! laat my ü leeren, Dat wiens verdienste en deugd elks achting voed, Celyk gy akyd deed, van 't lot niet klagen moet. N. 1784,  J'ai predlt que Clairon illuftreroit la Scène, Et j'ai vu mon efpoir rempü: Elle i couronné Melpomene; Melpomene a fon tour la couronne auj'ourd'hui. o a r e i c.  Te AMSTELDAM.by PIETER JOHANNES UYLENJ3ROEK» in de Nes.