IDEAAL van e e n ê ALGEMEENE WAERELD-GESCHIEDENIS, door A. L. SCHLÖZER, Hoogleeraar te Göttingen. uit het hoogduitsch vertaald en met eenige ophelderende aanmerkingen uitgegeeven door Z. N. f(M^ Te AMSTERDAM, Bij LAURENS van HULST, Boekverkoper op den Nieuwendijk en hoek van UoeK op ^ £raaVeftraat t 179a.   1 , VOORREDEN. Wij keren in tijden,waar in de verlichting van den Geest zoo algemeen het voorwerp der Gefprekken en Verhandelingen geworden is , dat men zoo niet onkunde, toch gebrek aan goede opvoeding zoude vtrrouden, indien men. zijne Gcdagten niet over dit onderwerp wilde laaten gaan. Daar hetzelve bovendien niet meer enkel modegefprek 3 nog thema van onderzoek gebleeven is, maar voor geheele Maatfchappijen en groote Volken een drijfveer js geworden, om kragtdadig daaromtrent te werk te gaan, zoo is het, mijnes oordeels, voor de bijzondere Leden der Maatfchappij ten hoogjlen noodzakelijk, de egte en heilzaame verlichting van de gewaande en fchadelijke te onderfcheiden. Ik zegge voor bijzondere leden: want dat de Bejlierders van geheele Volken, ofdeeze Natiën zelfs, wanneer zij * 2 *']g  f IV ) zig met de uitbreiding der verlichting bezig houden, dit onderfcheid zeer wel kennen en in agt neemen, moet men veronderftellen: Daar anders de rampen, die zij door eene valfche of verkeerd geplaatfie verlichting over het menschdom zouden brengen, onoverzienlijk en misfchien onherftelbaar zouden zijn. Foor den bijzonderen denkenden mensch dus, die zich de egte verlichting tracht eigen te maaien, is, volgens het eenparig getuigenis der diepst - denkende en kundigfte Wijsgeeren , de Gefchiedenis, de voornaamfie en helderfiefakkel, door welke men zich hierin moet doen voorlichten. En hier is niet enkel de Gefchiedenis van het Vaderland te verflaan, het zij dezelve in twee - en - twintig of in twee duizend boekdeelen word bevat; maar de Gefchiedenis van alle Volken, die eenen hoek van onzen aardbol hebben bewoond, een gedeelte van onze broeders beheerschtenen ons bijgefchriften eene menigte van ondervindingen hebben na-  C v ) gelaten, hoe deeze bewooning en beftiering tot hun geluk of bederf is uitgevallen. Dit gebruik van de Gefchiedkunde van alle Natiën tot een der fchoonfle oogmerken 9 tot de zuivere, vrugtdragende verlichting van ons zelfs en van anderen, was egter tot heden niet algemeen bekend, of zeeker niet overal erkend, en gebeezigd. Zeer veelen betrachtten Algemeene Gefchiedenis als een droog verhaal van Namen en Jaaren bij Volken, die men, gevcegshalven, moest fchijnen te kennen, welkers lotgevallen men egter nergens wist te gebruiken, daar men hunnen invloed niet gevoelde, en hunne leerzaamheid niet agtte. De Algemeens Ge* fchiedenis was flegts de dienaresfe der Godgeleerdheid en der Taalkunde: Ook hield de gewoone leerwijze derzelve haar zeker doorgaans binnen dit bekrompen beflek. * 3 Dee-  r vo Des ze overdenking , en de onaangenaams ondervinding van derzelver juistheid, hebben mij aangezet, dit IVerkje over het egt begrip en gebruik van de Algemeene Gefchiedenis , door eene Vertaaling aan onze Nederduitfché Leezcrs van fmaak meer bekend te maakcn. Reeds voor twintig Jaaren is hetzelve in Duitschland verfcheenen ? en heeft de goedkeuring van allen die gemen die het kenden, zoo volkomen weggedragen , dat veelen hetzelve, gedeeltelijk, of in enkele uitdrukkingen zijn gevolgd, zonder den Schrijver te willen ver-' leegen maaken ,door hém te noemen. Het zoude mij weinig pasfen, mijne aanprijzing tot eene waardeering van dit boekje te willen opfiellen. Alleen houde ik mij verphgt te erkennen, dat eene driejaarige beoeffening der Gefchiedbunde, onder den vermaarden Op/IelIer van dit Ideaal, mij ecnig belang fcheen te gee-  (Vil) geeven, dat de vertaaling daarvan door mij gefchiedde. De juistheid der denkbeelden van het oorfpronglijke, heb ik bestmogelijk getracht overtcbrengen: met de fraaiheid der uitdrukkingen heeft het mij niet eeveneens willen gelukken: Die bloemen waren al te teêr; zij verwelkten dikwijls onder mijne handen. Tot opheldering van eenige plaatfèn, die in eene enkele Schets flegts konden aangeflipt worden, heeft de Hoogleeraar zelfs de goedheid gehad, aan mijn verzoek, om mij eenige aanmerkingen daaromtrent meede te deelen, te voldoen. Zij. volgen, vertaald, agter het Werk zelve, en zijn met den letter S. beteekend; hebbende ik geoordeeld, de overigen, tot meerder duidelijkheid voor de enkele beminnaar en der Gefchiedkunde 'er nog te moeten bijvoegen. Indien dit Voorflel van eene Algemeene Gefchiedenis, aan het oordeel en den fmaak der Nederland- fcht  C vin ) fche Leezers zoude voldoen, hoope ik in fiaat te zijn, van hierop de vertaling van een Syftema van de Algemeene Gefchiedenis te laaten volgen, het welk dezelfde Hoogleeraar t evenredig met dit plan, voor twee jaarenheeft uitgegeeven , en waartoe hij mij in zodaanig geval, de vriendelijke mededeeling van eenige hijzondere Aanmerkingen en Uitbreidingen greetig heeft willen leloovtn. DE VERTAALER. 1792. EER-  EERSTE HOOFDSTUK. Begrip etner Sijfiematifche Gefchiedenis der Waereld. s. i. w ij willen de Omwentelingen van den Aardbol, dien wij bewoonen, en van hec menschlijk Gedacht, waartoe wij behooren, in zyn geheel overzien, om den tegenswoor digen Staat van deeze beiden beredeneerd te leeren kennen. Wij willen de gefchiedenisfe van den Mensch in het oosten en het westen, aan deezen en aan gcenen kant van de Linie, nafpeurcn; deszelfs agtereenvolgend ontftaan, veredeling en verbastering op alle haare weegen, van land tot land, van volk tot volk, vantydftip tot tydftip volgens haare oorzaken en uitwerkingen nagaan; en A met  ( * ) met dit oogmerk de groote gebeurtenisfen der Waereld in hunnen zamenhang overdenken. Met een woord, wij willen eens algemeene Waereld-Gefchiedenis leeren. Elk Land in Dukschland, jaa bijna elke Duitfche Stad heeft haare bijzondere Gefchienis; uit de zamenftellihg van alle deeze, en uit'het opmerken van het geen, in alle enkek gedeelten van Dukschland, voor het geheel gewigtig is, ontftaat de algemeens Duitfche gefchiedenis; welke oP deeze vraag antwoord: Hoe wierd Dukschland gevormd? . . Ellc Volk van ons waerelddeel heeft zr,ne bijzondere Gefchiedenis; de zom van deezen allen, in een Sijftema gerangfehikt, kevert eene algemeene Europifche gefchiedenis op, die aan de wijsgeerige nieuwsgierigheid deeze vragen oplosten kan: Hoe | Europa zoo geworden? Waar door is hetzelve tot eene zoo hooge trap .van befchaafdheid gevorderd; hoe heeft zig dit kleinfte van alle waereld deelen, door verlichting, zeden en magt, dusdanig boven de anderen verheeven? — Nog uitgebreider is de Algemene gefchiedenis; zij geeft nog meer afeetrokken denkbeelden; zij bevat al e Waereld-deelen en tijdperken; zij verzameld al-  C 3 ) alle volkeren in alle landen bijeen. Haar voorwerp is de Aarde en het Menfchelyk ge/lacht: De voorgaande gefchiedenis, had tot voorwerp niet dan Europa en het Europifche menfchen-zoort. De eerfte niet dan Dukschland en de Duitfche Natie (*). §• 2. De Aarde en de Menfchen waaren van begin af aan zo niet, als ze tegenwoordig zijn; en zoo als dezelven nu aan den eenen hoek zijn, vinden wij ze aan den anderen niet. Aardbefchrijvers, Reisbefchrijvers en Staatenkundigen fchilderen ons gedeeltelijk, hoe dezelven tegenwoordig zijn. Gedenk- fchrif- (*) Enkele menfchen hebben Levensbefchijvingen (biographiae.) Veele hunner, uit eenen Stam gefpro» ten, hebben Geflagtlijsten (genealogien.) Veele die in een en denzelfden Haat zyn, hebben Volksbefch ij. vingen (Ethnographien.) De gefchiedenis van alle menfchen kinderen, volgends hunne algemeene Lotgevallen, word 'Algemeene Gefchiedenis, (historia uni. verfalis) genoemd. Het is de Gefchiedenis van het doorlugtige Huis van Adam. A 2  C 4 ) fchriften, Jaarboeken,' en bijzondere gefchïedenisfen leeren ons gedeeltelijk, hoe dezelven voorheen waaren. Fabelen , Romans, en Voltaires toonen, hoe dezelven hadden kunnen zijn. Zeden-Leeraars, Staatkundigen en Natuurkundigen wijzen aan, hoe dezelven moesten zijn. De algemeene gefchiedenis 'moet vast doen zien, hoe zij over 't geheel en in haare gedeelten dat wierden , het geen ze eertijds waren, en nu zijn; zij zal de voorleden Waereld aan de hedendaagfche hegten, en de evenredigheid van beiden tegen elkander leeren. % 3. I. Het Menschlyk seflagt heeft omwentelingen ondervonden. Het heeft toegenomen, en is verminderd; het heeft zig verbeeterd, en is verbasterd. Het is niet zoo, als het eertijds was; het is in Moskau niet, zoo als het in Sicilien, Japan en Canada is. Alle Menfchen zijn Schepfelen van het zelfde zoort. De Neger aan dén Senegal, de Kalmük aan den Altaj, de Irokees in Noord-  C 5 ) Noord-America, en zelfs de Kakkerlak op Java hebben eenen en denzclven Stamvader met den Duitfcher, den Franschman, den Brit. Dit is eene Helling, die Mo/es uit de openbaring, en Buffon uit de Natuurkunde beweeren. Egter, hoe veele uitterlijke en innerlijke verfchillendheeden vindt men niet onder alle deeze menfchen - kinderen! En hoe geweldig moeten niet die omwentelingen zijn, die deeze zoonen van Eenen vader, door de verandering van tijden, zo ongelijk aan eikanderen, en van lighaam en van geest, van magt en van zeden gemaakt hebben! Men verbeelde zig twee gelijktijdige Volkeren, maar in onderfcheiden Landen; bij voorbeeld, Hottentotten aan de . Caap, en Britten aan den Theems. Nog meer ! men verbeelde zich een en hetzelfde volk in het zelfde Land, , maar in verfchillende tijdperken; en Helle bij voorbeeld, de oude onderdaanen der Pharaönen en Ptolomaeên , tegen over de tegenwoordige Slaven van de Osmans aan den Nijl ; de tegenswoordige Monnikken, Befheedenen en zangeresfen van Italien, tegenover die oude bedwingers der Waereld, op wier graaven zij woon en, en A 3 na  C 6 ) na welkers naam zij zig nog altijd Romeinen noemen; of onze Sentimenteele verfijnde Duitfchers van de agtiende Eeuw, tegenover de ruuwe Benden van Ariovistus en Arminius. Naauwlijks zoude men het gelooven, dat deeze ontaarde of veredelde? — Vol¬ keren bijna uit Eenen ftam gefproten , en naneeven vanJEenen Voorvader zijn. De Mensch is, van natuur niets, en kan (*) door de omftandigheeden alles worden; de onbeftemdheid maakt het tweede gedeelte van zijn beftaan uit. Duizend vermogens {luimeren in hem, en zullen eeuwig {luimeren , zoo niet aanleidingen hem van het bloote kunnen tot werken roepen. Komt de mensch in wildernisfen, en groeid hij op onder Schapen: hij word een Schaap, vreet fchapen - kruiden, en blaet als een fchaap. Komt hij in betrekkingen, waar zijn vernuft ontwaakt, zo verwijdert hij zig (*) De algemeene Verfchillendheid der menfehsn legd in hunne lighaamelijke, geestige of zedelijke gefteldheid, en de algemeene oorzaken van deeze verfchillen zijn: Climaat, Leevens wijze, voedfel, gevoelens, bedwang van anderen menfchen, en voorbeelden van anderen menfchen»  ( 7.) zig van dien trap, op welken hij zoo lang naast het dier ftond, en hij vorderd of hooger, en veradeld zig, en word een Socrates, een Antomnus, een Montesquieu; of hij daald neder en verbasterd, en word een Canibaal, een Nero, een Pizarro. Welk eenen kring van veranderingen hebben de bewooneren der Aarde moeten door loopen , alvoorens zij dien eigen trap van befchaafdhcid bereikten? Waarom verheffen zig zommige vroeger en hooger, waaroi» anderen laater of nooit, waarom zijn andere door verfijnde ondeugden tot zelfs beneden het Dier gedaald? Waar van daan de voortgang van het eene, de ftilftand van het andere, de..val van het derde Volk? Ik ken Barbaren , die eertijds verlichte en 'ijverige Natiën waaren; ik ken volkeren , in den hoogften graad verfijnd, die eertijds wilden waaren; ik' ken Barbaaren en Wilden, die het nog tegenwoordig zijn, en waarfchijnlijk altijd geweest zijn. Welke gebeurtenisfen, welk een zamenloop of welk gebrek van gebeurtenisfen hebben , den voortgang van de menschlijkheid bij het eene volk bevorderd, bij het tweede belemmerd, en bij het derde en vierde op deeze en geene wijze A 4 ge'  C 8 ; gewijzigd? De algemeene gefchiedenis, of de befchrijving der groote gebeurtenisfen deezer Waereld, in zijn zamenhang, zal deeze vragen oplosfen. II. De Aardbodem heeft omwentelingen ondervonden. Hij is niet meer, zo als hij uit de hand van den schepper gekomen is; Hij is veranderd, verfraaid verbasterd, even eens als het menfchelijk geflacht, hetwelk hem bewoont: Dikwijls gebeurd dit door de Natuur; nog meer door de handen van den Mensch, naar maate dezelven door overmagt, meeningen, en temperament, van Veroveraars, Wetgeevers, Stigters der Religiën, en de Lugtgefteldheid, omveerftaanbaar geleid worden. f> 5- De Natuur heeft nog in Iaatere tijden den  c 9 ; den toegang tot het oude Groenland door Ysbergen geftremd. Zij heeft Herculaneum, Pluers, Lima, en veele andere Steeden en Gewesten bedolven ; en daarentegen in den Archijpel een nieuw Eiland gebaard. Zij fpeeld met de grenzen tusfehen de aarde en de zeeën: Ginds vlugt de zee van haare oevers weg, en ontbloot haaren afgrond; hier dringt, zij over haare oude lïranden, in, en overitroomd het vaste land. De berg Aetna heeft Sicilien , het zand door den Nijl aangevoerd , iEgypten voor een groot gedeelte van hunne voormalige vrugtbaarheid beroofd ; even eens als de Gebergten van Noorwegen door ftormen kaal en volftrekt bar zijn geworden. Reeds in vroe~ gere tijden heeft de Natuur het geheele iEgyptifche Delta uit het flik van den Nijl, en de doodc Zee, misfehien ook de Kaspifche , door eenen onderaardfehen brand gefchaapen. Misfehien heeft zij door aardbeevingen Ceilon van Coromandel, Sumatra van Malakka, Cijpren van Sijrien, Thracien van Phrijgien, Euboea van Attika, Africa van Spanje, Sicilien van Napels, Engeland van Frankrijk, en Deenemarken van Rusland gefcheiden. Misfehien is 'er een A 5 tiH  ( fp ) tijd geweest, wanneer nog de zwarte Zee door den Hcliefpont , nog de Oceaan door de Straat van Gibraltar , nog de Noordzee door de Belten ftroomde. Misfehien maakte een groot Eiland, genoemd Atlantis, de groote ruimte tusfehen Spanje en Amerika uit. . ~- Egter dit zijn gebeurtenisfen , die voor het begin der Gefchiedenis , en misfehien lang voor Adam, voorgevallen zijn , en die de Natuurkundigen enkel uit de befchouwing der Natuur gist. Hij is het derhalven , aan wien de Gefchiedkunde het verhaal van dezelven overlaat; zij leent hem ten hoogften daartoe oude gezegden als bij-bewijzen. §. 6. Maar omwentelingen op den Aardbol, die hem de Mensch , deszelfs bewooner , heeft berokkend, zijn het eigendom van de Waereld-Gefchiedenis. De Mensch , deeze magtige andere God, herfchept zijne wooning, ruimt rotzen uit den weg, droogt zeeën uit, en ploegd daar, waar men voorheen zeilde. Door vaarten fcheidt hij waerelddeelen en ge-  C ii ) gewesten van eikanderen, brengt rivieren bijeen, en voerd ze in zandwoestijnen, die hij daardoor in lachende beemden veranderd. Hij ontroofd aan vier waerelddeelen hunne voortbrengzels, en verplaatst ze in den vijf-, den. Ja zelfs het climaat, de lugt, en het weer gehoorzaamen aan zijne magt: wanneer hij wouden uitroeid, en moerasfen droog maakt , ontfhat een heldere Hemel boven hem, nattigheid en neevels verdwijnen , de winters worden zagter en korter, en de rivieren vriezen niet meêr digt. Nu vlieden Buffels en Rendieren van de oevers van den Rhijn, naa het verder geleegen Noorden; en hunne plaats neémen andere dieren, oorfpronglijk bewooneren van het zagtere Afia en Afrika in. Nu bloeien in Germanien en Brittannien karsfen , die , voor lucullus, alleen de bodem van Pontus droeg; en wijngaarden en olijfboomen, door vlugtende Phocenfen uit klein Afien overgebragt, aarten in Gallifchen grond. Maar wanneer de Mensch zijne naarftige hand van de herfchaape Aarde aftrekt, en verbasterd; dan word het land met hem eene wildernisfe, en beemden veranderen weder in woestijnen. /Egypten neemt de bai ■  C i» ) barbaarsehheid van Hofaib, haaren verdrukker, aan; de rotzen van Kanaan, eertijds met aarde en wijnftokken bekleed, ftaan nu gedeeltelijk nakend, zedert vespasianus, adrianus, en justinianus hen hunne planters hebben ontnoomen; en Spanjes akkervelden zijn fchapen-weiden geworden, zedert geen beezige Arabier ze meer door kunftige beeken drenkt. Hoe heeft niet de Religie van MOHaMmed , en het zwaard van de Osmaanen, het fraaje Oosten verwoest! Hoe heeft de woede der Spanjaarden het bloeiende Peru en Mexico bar gemaakt! De volkrijke Staaten van solon en lycurgus zijn dorpen, het magtige cijpren is een wildernis, de lieflijke beemden rondsom babylon en bagdad zijn verfchrikkelijke woestijnen geworden. Maar hoe heeft ook de leer van jesus, het zwaard der Franken, en de heersch^ugt van het hierarchifche Romen, ons waerelddeel verfraaid! Niemand herkend jneêr Duitschland uit de befchrijving van tacitus, niemand bezefd meêr, dat augustus het gelukkige Brittannien geene verovering waardig agtte. In onbewoonbare moerasfen, aan de uitftroomingen van den Rhijn  C 13 ) Rhijn heeft de vrijheid en nijverheid, niet alleen wooningen , maar troonen voor zig gebouwd. En vrije Britten hebben deeze Europifche kunften , van den Aardbol te verfraaijen , over den Oceaan naar wijdgeleegen nieuwe waerelden overgcbragt : In den loop van duizenden van Jaaren zal Canada worden, hetgeen tegenswoordig Dukschland is, §• 7- Zulke groote waereldgebeurtenisfen, zulke omwentelingen van het menschlijk Geflacht en van den aardbodem, zijn het, die de stoffe tot de Gefchiedenis der waereld uitmaaken. De Gefchiedfchrijver derzelven kipt ze uit de reeds vooraf uitgewerkte ftoffe van ontelbaare bijzondere Gefchiedenisfen , verzameld ze allen , kiest ze gepast uit , en rangfchikt elke Gefchiedenis in evenredigheid met de overige gedeelten e:i het geheele plan; dit geeft hun de vorm. Deeze vorm, die zo wel op de uitkiezing der gebeurtenisfen , als op de wijze, van  ( H ) van ze in een verband te brengen, berust, word, wel is waar, over 't algemeen door liet oogmerk van de Waereld-Gefchiedenis bepaald; (a) maar ze vereischt nog een nader onderzoek. §• 8 Men kan zich de Gefchiedenis der Waereld uit een dubbeld oogpunt verbeelden; of als een zamenzetzel (Aggregatum) van alle bijzondere Gefchiedenisfen, welkers verzameling , mids zij liegt voltallig zij, ja welkers enkele plaatzing naast elkander, reeds in zijn zoort een Geheel uitmaakt; of als een sijstema, in hetwelke de waereld en het menschdom het groot Geheel is, en waartoe van alle deelen van het zamenzetzel eenigen, betrekkelijk tot dit voorwerp , bij uitfiek worden uitgekoozen, en op een gepaste wijze gerangfchikt. S- 9- Een zamenzetzel van Waereld-Gefchiedenis (a) Zie J. i. 2.  C 15 ) nis ontfbat, wanneer het geheele menfchelijk Geflacht in deelen onderfcheiden , alle deeze deelen voltallig opgeteld, en de narichten , welke van elk deel voorhanden zijn, juist worden opgegeeven. De verdeeling is willekeurig; zij kan gefchieden volgends de ligging der landen, die de menfchen tot hunne woonplaatfen hebben verkoozen; volgends hunne natuurlijke afkomst , voor zo verre dezelve nog uit de taaien kan opgemaakt worden ; of volgens de ftaatkundige verbintenisfen, waardoor ze te gelijk gemeenfchaplijk gewerkt, en hetzelve lot gemeenfchaplijk ondergaan hebben. Deeze laatïïe reeden van verdeeling is voor eene Sijftematifche Gefchiedenis der Waereld op verre naa de gefchikfre. Het ftaatkundig verband is de moeder van het menschdom ; en buiten den Haat zouden menfchen nooit menfchen zijn geworden. Het menfchelijk Geflacht was oorfpronglijk Een Huisgezin. Dit, aangegroeid zijnde, verdeelde en breidde zich over alle Gewesten uit. De Handel, Reizen, en Toevallen maakten deeze verftrooide hoopen weder onderling bekend: De verooveraars dwongen een meenigte hunner weder in een ver-  C 16. ) verband zamen; maar eene algemeene verè'eniging heeft , zedcrt de Schepping nog de Jager nimrod, nog Paus hildebrand, nog Koning hendrik de vierde , nog de Abt saint pierre kunnen te weege brengen. Egter maakte deeze verftroojing geene kluizenaars; de trek tot gezelligheid, aangezet door behoeften , hield evenwel enkele hoopen bijeen , die eeuwige maatschappijen , Horden, Gauen, Gemeenebesten, Koningrijken , Keizerrijken , of Staaten opregtten. Deeze Horden of Staaten ontfïonden en groeiden uit zig zeiven aan, verëenigden zich met meerdere Horden, verdeelden zich gelijk Polijpen , en leefden dan voort, of wierden zwak en ftierven , zoo als enkele menfchen fterven. Idere van deeze Horden , onder elkander verëenigd , maar aan geene andere onderheevig, maakt een eigen gedeelte van het menfchelijk geflacht uit, en vereischt zijne eige Befchrijving. Niet de uitgeflrektheid hunner landerijen, niet de grootte hunner magt, niet de wijsheid hunner regeering, niet de langduurigheid van hun befïaan , maar alleen verband en onafhanglijkheid , kenteekenen dezelven. Dienvolgens moeten Sicyon en Gerfau zoo wel I als  C 17 ) als Hindostan , Trebizonde en Tvetot (*) zoo wel als Rusland, in het Zamenzetzel der Waereld-Gefchiedenis hunne eigen nommers hebben. Het zij mij vergund, van mij dit Zamenzetzel van de gefchiedenis der Waereld in de mooglijkfte, en naauwlijks ooit te verwagte volmaaktheid te verbeelden. Gaarne wil ik alle die ftaaten afreekenen, die voor altoos uit de waereld en uit de Gefchiedenis verdweenen zijn. Maar ik ftel, dat - die nog gefchiedkundig voorhanden zijn, alle op zig zelfs befchreeven waaren; dat hun begin, hun einde, en alle hunne lotgevallen voltallig en onafgebrooken door eeuwen en duizenden van jaaren heen aangeteekend waaren ; dat ook hun invloed, dien zij door uitvindingen, handel en oorlogen, op andere ftaaten, misfehien op het geheele menfchelijk geflacht gehad hebben, zorgvuldig aangemerkt waare. Nu plaatze ik alle deeze ftukken naast eikanderen , en volgens de onderftelling zal geen enkel ftuk, dat mooglijk is, daar aan ontbreeken : alle deelen zul- {*) Variétés hiftoriques. T. 1, p, 194—214. B  C 18 ) zullen een geheel, alle bijzondere gefchiedenisfen Eene algemeene uitmaaken: en evenwel zoude het flegts een Zamenzetzel, (aggregatum) geen Sijftema van waereld-gefchiedenis zijn: De leezer zoude flegts Sicijoniers, en Hindoftaanen, niet de waereld, niet het menfchelijk geflacht, leeren kennen. Een afbeeldzel, in ftukken gefneeden, en opmerkzaam naa deeze afgezonderde deelen befchouwd, geeft nog geene leevendige verbeelding van het geheel. Nog onbreekt het algemeen overzigt, dat het geheel bevat; deeze magtige blik veranderd het Zamenzetzel in een systema; hij brengt alle Staaten van Europa tot een geheel, tot het menschlijk geflacht, terug, en waardeerd de volkeren niet dan volgens hunne eevenredigheid tot de groote omwentelingen der waereld. Tot deeze blik bereid de ziel zich omtrent even eens voor, als tot het genot van het  C 19 ) het genoegen , volgends de leer van Mendelssohn (*). „ Zij aanfchouwd haar onderwerp, „ zij overdenkt alle deszelfs deelen, en tracht, „ dezelven duidelijk te bevatten. Daarna keerd „ zij haare oplettenheid tot derzelver alge,, meene betrekking, zij verheft zich van „ de deelen tot het geheel. De bijzondere „ duidelijke denkbeelden wijken , als het „ waare, in het donkere terug. Zij werken „ allen op haar, maar zij werken in eene „ zulke gelijkmaatigheid en evenreedigheid „ tegen eikanderen, dat 'er niet dan het „ Geheel uitblinkt: en de overdenking heeft „ deeze meenigvuldigheid van denkbeelden „ flegts vatbaarder voor de ziel gemaakt." Dien volgens I.) kiest zij, uit den gantfchen hoop van het Zamenzetzel (§. 9.) niet dan die volkeren uit, die in het groot gezelfchap , om zoo te fpreeken, den toon gegeeven hebben; en verfmaad de overigen. Zij' kiest dezelven, niet volgens den rijkdom hunner gefchiedenisfen, nog volgens hunne betrekking tot onze Religie, tot onze regeringsvorm , tot onze hedendaagfche letterkunde; (*) Verhandeling over de gevoelens, derde Brief in zijne Mengelfchriften T. 1. Ba  ( 20 ) de; maar enkel en alleen volgens hunnen invloed op het geheel, of op groote gedeelten der waereld. Dus kiest zij veroverende Volkeren, die den aardbol verwoest hebben, gelijk Perfiaanen, Tataaren, Mogoolen, Portugeezen en Spanjaarden; gewigtige Volkeren, die denzelven zonder groote overwinningen verfraaid hebben, zo als Egyptenaaren, Pheniciers, Hebreeuwen, Grieken en nieuwe Syriers; eindelijk heofd-Volkeren, die beide deeze dingen tegelijk gedaan hebben, zo als Asfyriers, Macedoniers, Romeinen , Franken, Arabieren, Britten en Rusfen. Wel is waar, elke ontluikende, of uit de gefchiedenis weg ftervende ftaat is een merkwaardig verfchijnzel voor het geheel, en bij gevolg eene aantekening waardig; maar wanneer diergelijke ftaaten volftrekt ontbloot van groote waereld gebeurtenisfen zijn; dan ftaan hunne namen, benevens de opgaave hunner geboorte- en fterfjaaren, in de Gefchiedenis der waereld niet anders, dan de namen van^ gekroonde deugnieten in de bijzondere gefchiedenisfen, enkel om de tijdreekening te bcpaalen. II. Zoo zorgvuldig zij in de uitkiezing der Volkeren is, die zij bij uitftek waardig oor-  C « ) oordeeld, om ze te befchrijven, even zoo teder en .omzigtig gaat zij te werk in de uitbreiding (le detail) van deeze befchrijvingen. Uit het ftof van narigten, onder dewelke meenigwerf de gefchiedenis van een gewigtig volk begraaven legt, zonderd zij enkel dat geene af, het welk een Volk caraclermaatig leerd kennen; niet dan waarlijk groote daaden, met derzelver drijfveeren, die, gedeeltelijk in de gefteldheid van het land en de meenigte zijner burgeren, gedeeltelijk in deszelfs Staatsbeftuur, deszelfs wetgeeving volgens alle takken der Staatkunde, deszelfs befchaafdheid van zeeden,. Religie, en weetenfchappen, deszelfs naaritigheid in den Landbouw, Handel en Manufachmren leggen. Al het overige is Steen voor haar: De fchrijver van bijzondere Gefchiedenisfen mag het bewaaren, om het verder te gebruiken , en de Criticus, om het in 't vervolg uit te branden, III. Nu trekt zij deeze hoofddeelen, die reeds met kleinere deelen doorvlogten zijn, naauwer 'er bijeen , brengt ze onder Een oogpunt, verbind Volkeren, die voorheen in geen, of in geen zigtbaar verband ftonB 3 den;  C 22 ) den; en fchept eenSijstema, door hetwelke de menigte zig in eens laat bevatten. Gints voerde zij de Hoofdvolkeren, een voor een, van hun ontftaan af rot hunnen dood, door veele of door alle tijdperken heen ; hier verzameld zij in enkele afgemeeten tijdperken alle volkeren van den aardbodem bijëen. Gints was zij Volksbefchrijving; (ethnographie) hier is zij Tijdbefchrijying (chronographie.) Gints liet zij haaren leerling het boek van de lotgevallen der waereld in de langte, hier in de breedte, leezen (*). $. tU Er is mij van nieuwe fchrijvers niemand bekend, (tot 1775.) die deezen algemeenen blik, die het geheel bevat, tot het characler van (*) Het Zamenzetzel moet vooruitgaan, en het Systema volgd: zoo als, byvoorbeeld, niemand een langen volzin in zamenhang en met begrip kan leezen, die niet alvoorens de letteren, lettergrsepen, en woorden daar van alleen, en te zaman kan leezen, en de beieekeuing der eakele woorden en fpreekwyzea veröaat.  C 23 ) van de gefchiedenis der waereld zoude gemaakt , en dus het Sijstetna van het Zamenzetzel onderfcheiden hebben. Maar Polybius , die omtrent 150 jaar voor Christus fchrcef, en wiens gefchiedenis der waereld, na de omftandigheeden van zijne eeuw, in de jioffe nog niet anders dan zeer armzaalig moest zijn, deeze verbeelde zig evenwel reeds van haar dezelve Vorm als wij. „ Enkele omwentelingen, zegd hij, zijn „ veele voor mijn tijd gebeurd, en veelen ,, hebben ze enkel befchreeven ; maar de ,, grootfte aller omwentelingen, de bevesti„ ging der opperheerfchappij der Romeinen „ over alle volkeren van den (toen beken„ den) aardkring, is alleen uit bijzondere „ Gefchiedenisfen onbegrijplijk, ten zij „ iemand, wanneer hij de beroemdfte Stee,, den, een voor een, had bezogt, of zelfs „ niet dan hunne platte grond op een tee„ kening had aanfchouwd, terftond wilde „ denken, dat hij nu ook de gedaante van „ den geheelen aardbol, en deszelfs ganc„ fche ligging en gefteldheid grondig had „ leeren kennen: Hetwelk doch niets min„ der dan waar zoude zijn. „ In der daad zijn, mijnes oordeels, die B 4 „ gee-  C 24 ) „ geenen, welke zich verbeelden, uit b:;„ zondere Gefchiedenisfen zeer gemakkelijk ,, de kunde van den algemeenen ftaat der „ gebeurtenisfen te kunnen verkrijgen, even „ eens als die geenen, welke, wanneer ze „ de verftrooide leden van een voorheen be„ zield en fchoon lighaam aanfchouwen, „ gelooven, dat zij de kragten, de hande„ lingen en de fchoonheid van het bezielde' „ weezen zelfs overvloedig hebben leeren „ kennen. Want, zo iemand deeze leeden „ eens fchielijk bijeen voegde, aan het dus „ herflelde fchepzel zijne gedaante en den „ bloei zijnes leevens terug gaf, en hem „ zoo aan deeze lieden weêr vertoonde : Dan „ zouden zij allen, zoo ik geloof, terftond „ bekennen, dat zij verre van de waarheid „ waaren afgeweest; niet veel beeter, als „ iemand, die in den droom gezichten ziet. „ Namentlijk, de ziel kan zig wel door een „ gedeelte een denkbeeld van het geheel „ maaken; maar de kunde, de waare kennis „ daarvan kan ze nooit verkrijgen." „ Daaruit moeten wij dus befluiten: dat „ de gefchiedenis van bijzondere gedeelten „ der aarde zeer weinig tot het begrip en „ de geloofwaardigheid der algemeene ge- „ beur-  ( *5 ) ,, beurtenisfen toebrengt. Deeze verkrijgt „ men niet dan door het verband en de „ onderlinge vergelijking van alle gedeelten „ met elkander, door hunne gelijkenis en „ hunne verfchillendheid: En word men op „ deeze wijze tot de geheimen der gefchie„ denis toegelaaten, dan kan men uit dezelve „ en nut en vermaak. fcheppen (*)." (*) ÖjTSf ex /AiV Tü!V KXTX jAi^Gi yoxQtvrUIV rxt ïfopix? öitv rs ffuvilny e<' ^ kxi txs g/HKp«v^xrxg TroAve rif kxtx yuxv hxwv ïirihSw, *i kxi v*i Aix yiy^xfXjMvxi ^aipif xKMKw Sïxitx- jJiVO? , HlB--us VTTihxSoi KXTXViV0>lK2VXl KXl T3 rrts oiKü/Ainjr cyjtyix, kxi tkv c-vpnrxirxv xvrr,? SilTlV KXl Ta%lV 07TS£ S?iv i%X\AWS tlKOS. KxSohïS /Jiv ya.q y% SoKHITtV Cl TrtTTilCUtVOt Six tv,ï kxtx u.ipg isosixf /AiTgto)? awo^/ij BicafASvoi, vojA'^onv ïxxvciii xvTQitrxi yiyvi,Ai- TY,v kxtx fA(gO? IfOglKV TrgOr- TYiV TCiv 0*0>V iUTTil- (Xxv kxi ftisiv. Ex. fAiv rotyï rt;? A'nANTilN IIPOS AAAHAA ZTMIÏAOKHS kxi Trx$x$tc,- £rt VofAOlOTVTOS KXl SixQogX? [AOVOI? XV Tl? ÏQlKOlTO Kat Swï.S'tin KClTOTTTZUirX?, ÜfJ.01 KXl TO ^gWlfAav XXI TO TigTTVOV ZK Tij? !$0gtX? KxëilV . Polijbils gefchiedboekea. Boek i. Hoofdfluk 4, 5.  ( *7 ) Zij geeft de Hellingen op, wel te verfhan, waare Hellingen; maar zij bewijst ze niet een voor een. Dit moet het Zamenzetzel reeds gedaan hebben. Zij telt ons het rcfultaat van diepzinnige onderzoekingen toe, en houd de gantfche fleep van de voorgaande Soriten, die dit enkele refultaat voortgebracht hebben, agter. De Daadzaaken alleen, gezuiverd van het zweet der Krietiek, dat zij aan hunnen ontdekker gekost, en ontkleed van allen geleerden pronk, in welken zij ■door eene uitgebreidde beleezenheid verborgen was, vat zij zuiver op, en vermijd edelmoedig allen fchijn van werkzaamheid en nafpeuringen. II. ) Geene redeneringen, geene afschilderingen , geene homiletifche befpiegelingen: Niet dan Daadzaaken, maar die' gepast uitgekoozen, en zoo naast eikanderen gefleld zijn, dat 'er de leezer van zelfs het oordeel daar over bij denken moet. Zij mijd de houding, van pragmatisch (algemeen-nuttig) te zijn; maar zij onderregt den leezer, om het op eigen kosten te worden. Zij doet niet als verzamelen, rangfehikken, en vertellen. III. ) Geen naauwgezette Tijdreekening. Tijdperken moet zij meeten, en eeuwen mag zij  C a8 > zij niet verwarren ; maar getallen van Jaaren, maanden en daagen, dringt zij niet dan zeldzaam aan het geheugen cp, en herijkt evenwel haare oogmerken. IV. Geene voltallige Rijen van Koningen.. Laat ieder Koning, ieder Cazike in het oude Griekenland en het nieuwe America voor de bijzondere Gefchiedenis van zijnen ftaat van gewigt zijn, ten minden als tijdperk: maar 'er zijn oneindig veele Koningen, die, gedeeltelijk 'uit onmagt, gedeeltelijk uit onverfchilligheid, voor de waereld niets, nog goed nog kwaad, gedaan hebben, en dienvolgens enkel menfchen voor de tijdreekenïng, niet voor eene algemeene Gefchiedenis zijn; die (*) non actis' awum implerurit, fed seg- nibus annjs» V. ) Over 't algemeen geene kleinigheeden. Dus nog den linzenbrij van Efau, nog fchermutzelingen van den Mesfenifchen enPeloponnefifchen oorlog, nog meeningen en Sijstema's van (*) Wier Eeuw was arm ik dasn —- In tra3ge jaaren iryk.  r =9 ) van Griekfche Geleerden enz. Welken invloed hebben deeze dingen op de W^efgld gehad ? S- tCN Zij word rijker. Als wacreld-gefchiedenis bevat zij; I.) alk Volken en ftaaten . der waereld. Zónder Vaderland, zonder nationaalen hoogmoed, verlpreid zij zig over alle Gewesten, waar Menfchen in Maatfchappijcn woonen, en overziet met een ruimen blik het geheel toneel, waarop ooit rollen gefpeeld zijn. Ieder Waerclddeel is bij haar gelijk. Niet vier Alleenhcerfchingen (TYÏonarchicn), armzaalig uit misfehien dertig anderen uitgezonderd, niet het Volk van God, niet Grieken en Romeinen, houden haar bij verkiezing beczig. Zij voldoed haare nieuwsgierigheid zo wel aan de Rivieren Hoangho en Nijl, als aan den Tiber en den Weichfel. Ilidfchuzai is haar meer waard als Maecenas: en Alexander, Ccefar en Guftaf Adolph zijn niet gewigtigere Menfchen voor haar, dan Attila, de lncas , en Timur^ «O  C 3° ) II.) Alle tijden. Zij begint daar, waar gebeurtenisfen beginnen , die aangeteekend zijn: en gaat zo lang voort, als zij gebeurtenisfen vindt, die zij voor de Waereldgefchiedenis gebruiken kan. Waarom zal eene Gefchiedenis tot Christus geboorte, of tot aan de Volksverhuizingen, waarom eene Gefchiedenis enkel van de nieuwe, en wel nog enkel europaëifche Staaten, nog langer, tegen de woordafleiding, (Etymologie) aan, Algemeene Gefchiedenis heeten? III.) Alle foorten van merkwaardigheden. Zij is nog enkel de Gefchiedenis van den Staat, nog van de Religie, nog van den Koophandel, nog van Kunsten en Weetenfchappen, nog van Geleerden: maar uit alle deezen te zamen ontleend zij, getrouw aan haare beftemming, Gebeurtenisfeu, die den grond tot opmerkelijke omwentelingen ' in het menfchelijk geflacht uitmaaken. Veroveraars en Waereldverwoesters teekend zij zeeker zorgvuldig aan, zoo als overflroomingen , aardbeevingen, pest en hongersnood; maar nog zorgvuldiger Wetgeevers, en andere Weldoeners der Volken, die meenigwerf in 't verborgen, zonder geraas, en bij gevolg onopgemerkt, de waereld verfraaid  ( 3i J fraaid hebben. De uitvinding van het vuur, het brood, het compas enz. zijn Daadzaa-r ken, haarer even zo waardig, als de Veldflagen bij Arbela, bij Zama, en bij Merfeburg. En duizend andere Dingen, welke de enkele Gefchiedenis van Staaten en Volken als kleinigheden verfmaad, trekt zij ui* het ftof, en weet dezelven te verëedelen, door ze te gebruiken. S, 15- Zij WOrd BRUIKBAARDER. I.) Zij word eigenlijk eene Gefchiedenis der Menschheid; Een nieuw foort van Gefchiedenis , die tot heden meestal door Wijsgeeren bearbeid is, daar zij evenwel het eigendom van den Gefchiedfchrijver is: Eene verzameling van gebeurtenisfen , die niet flegts voor enkele Natiën, of enkele Clasfen van het Menfchelijk Geflacht belangrijk, maar voor den Waereldburger, voor den Mensch in 't algemeen gewigtig zijn; Eene weetenfehap, die van eenen uitgebrciden en zigtbaaren invloed op de Zielskun- de,  ( S* ) de, de Staatkunde, de Natuurkunde, en aqdere Weetenfchappen is, van welke zij den Grondflag uitmaakt: Eene Gefchiedenis der uitvindingen — hoe is dit gedeelte van de Gefchiedenis, het leerzaamfle en onderhoudendfte van allen, tot heden verwaarloosd! , 2.) Met dit alles blijft zij niet te min, het geen zij voorheen was, of liever, zij word, het geen zij zijn zoude; Eene algemeene gefchiedkundige Encyclopédie, of een volkomen grondflag van de geheele Gefchiedkunde in haaren onmeetbaaren omvang (enkel met uitfluiting van de Gefchiedbefchrijving (Hifloriographie) en de aan haar ondergefchikte Weetenfchappen).. Men moet zich geene bijzondere Gefchiedenis, van wat aart zij ook zij, kunnen verbeelden, waarvan de grondbeginzelen niet in deeze algemeene Gefchiedenis lagen. 3.) Deeze volkomenheid heeft nog een ander , maar tevens aanmerklijk voordeel. Zij wend den geest aan meer zuivere en waardige begrippen van de Grootte der Waereld, van de drijfveeren, die dezelve in beweeging zetten, en van de uitgeftrektheid der Gefchiedkunde; zij trekt hem van eene bünde verbaazing over enkele gedeeltens van den Aard-  C 33 ) Aardbodem, over enkele Volken op denzeiven, en over enkele Klasfen van Gebeurtenisfen af. Men zal dan in de oude Waereld niet . meer enkel op Grieken en Romeineil ftaaren; of in de nieuwe zich enkel oris kieiri Europa, of zelfs maar de Zuidelijke helft van hetzelve voorftellen; neen, men zal ook de Phenicicrs en de Egyptenaarcn gaart beuefiencn; men zal ook in Afia en diep in het Noorden toneclen van gedenkwaardige daaden vinden; zelfs van zulke daaden, zonder welken de voorvallen van het Zuiden van Europa onverklaarbaar zijn. Men zal van den verderflijken fmaak van Moord-gefchiedenisfèn terug komen, en klaarblijklijk erkennen, dat de ftille Mufc van eenen Genie f en de zagte deugd van eenen Wijsgeer, vaak grootere Omwentelingen te weeg gebragt hebben, als de ftormen van oppermagtige Woestaarts ; dat een gelukkige fluitredert fSyllogismusJ de Waereld mecnigwerf. meèi' heeft verfraaid, dan de Armen van miliioenefi Krijgsknechten ze verwoest hebben. Mefl zal ontwaaken uit den flturner, waarin de' opvoeding ons gewiegd heeft, daar wij een ftuk Brood, een gedrukt, vel Papier, eea Zak-horologie, eene Wisfclbricf, eenen Landen kaafl  C 34 ) kaart, en honderd andere dingen, welkers tegenswoordige volmaaktheid eenen oniifgebrooken voortgang van den menfchelijken Geest van ontdekking tot ontdekking, door duizenden van jaaren heen, vereischte, en welkers Zom den grond van de hedendaagfche befchaafdheid van het menfchelijk Geflacht behelsd; daar wij, zeg ik, alle deeze dingen met koelzinnigheid befchouwen, enkel om dat wij ze van kinds af aan gezien hebben, en de gevolgen van hen daagelijks genieten. 4.J De zamenfielling der Waereldgebeurtenisfen en de algemeene blik, die alles in eens bevat, zal van ieder bijzonder gebeurtenis eene juistere, leevendigere en volkomener verbeelding verfchaften , dan wanneer men zich dezelven als eilanden, eji uit het fyflema gerukt, voorfteld. Ieder bijzondere Gefchiedenis verfchijnt in een ander ligt, wanneer zij met anderen verbonden word, die haar of het naaste raaken, of met welke zij middelijk te zamen hangt. De Gefchiedenis van Brunswijk is fchraal, indien men niet bij haar beftendig het oog van ter zijde op de lotgevallen van geheel Duitschland laat gaan. Men kend Europa niet dan onvolkomen, wanneer men niet de Gebeurtenisfen  ( 55 ) nisfen van de overige Waerelddeelen altijd te gelijk met onze Gefchiedenis laat afloopcn: Wat is die der Kruistochten zonder kennis Van het Oosten? Wat die van Rusland en Spanje zonder Mogoolen en Muahediers ? Wat de Engelfchc zonder Noord-Amerika? De Waereld-gefchicdcnis verrijst uit de bijzondere Gefchiedenisfen: maar terwijl zij deeze laatften in een duidelijk Geheel rangfchikt, verfpreid zij, uit dankbaarheid;, over elk van deeze deelen een nieuw ligt. 5.) Dat Genoegen, hetwelk ieder enkele Gefchiedenis aan den befchouwenden Gecsr in 't klein verfchaft, geeft de Algemeene Gefchiedenis in 't groot, en verhoogd hetzelve nog daardoor, dat zij eene veel grootcre ruimte voor haar heeft, om vergelijkingen te maaken. Want l.) verhaald zij niet dan groote Gebeurtenisfen, en onder deeze dikwerf ovcrgroote gewrogten van, zo 't fcheen, kleine oorzaaken. Zij wandeld rond onder de grootfte ftervelingen van alle tijden en volkeren: Eeuwen leggen ukgefpreid voor haar; zij ziet Rijken gebooren worden, bloeien, veronderen en verdwijnen ; en haare vlugge blik doorloopt omwentelingen, die den Aardbol gefchokt hebben, van hun eerst onrilaan af Ca aan,  r 36 ) aan, tot hunne dikwijls laate, dikwijls verijdelde gevolgen toe. II.J Terwijl zij deeze voorvallen onderling vergelijkt, vindt zij wel aan den eenen kant eene vermaakelijke verfcheidenheid in alle bedrijven, en in de uitbreiding (" het detail) altijd nieuwe toneelen: maar aan den anderen kant, wanneer zij de fpeelende perzoonen van het toevallige ontkleed, en in het weezcnlijke hunner handelingen dringt, dan ontdekt zij overal eene treffende oyereenftemming en gelijkenis. Zij vindt, dat menfchen onder alle graaden van de Linie menfchen zijn, of op dezelfde wijze handelen; zij overtuigd zig, dat 'er niets nieuws meer onder de Zon "gefchied, en ze eindigd met het wijsgeerige : NU admirari. Romen valt, gelijk Bagdad en Cahirah, door vreemde huurbenden. Het Rijk van Chlodowich verflapt, zo als de Staaten van Mohammed en Dfchinkis-Chan , door Major Domusfen, Vizirs, en Nowianen. Timur was voor de Mogoolen, volftrekt het geen Carel de Groote voor de Franken was. De Oppermagt der kleine Vorsten in Duitschland is ontfprooten even eens als zo veele kleine Vorstendommen of Chanfchappen in de Bucharei. De Paus, de Chalife, de Dai- ro,  C 37 ) ro, en de Dalai-Lama zijn nier dan verfchil1'ende foorten van een en hetzelve Geflacht enz. 6.) Edog niet enkel tot ons vermaak zal de Waereld - gefchiedenis dienen: Haare beilemming is verhevener, en haar voordeel edeler; zij kan, zij zal eene dienaresfe der Religie, haare leeraaren zullen , .volgends de uitdrukking van Diodorus, Dienaaren, Priesters , der Goddelijke Voorzienigheid (vTrxgyoi rui Bn»i irgovoiots) worden. Wel is waar, reeds uit bijzondere Gefchiedenisfen breekt een fcheemering door van de wonderbare weegen der Voorzienigheid. Maar, zoo als de befchouwing van den Aardbol flaat tegen de befchouwing van het gantfche Waereld-Syflema, daar geene reeds den opmerker der Natuur wegfleept, maar deeze hem nog meer doet verbaazen, wanneer hij opwaarts Haart, en Waerelden over zijn hoofd ziet rollen, en in deeze Waerelden te gelijk orde en harmonie vindt: Zoo flaat de overdenking van enkele rijen van Gebeurtenisfen tegen de aanfehouwing van den loop der Waereld in 't groot, van de regeering der geheele Waereld, en van den zamenhang van alle dingen. Deeze doen den boezem van den befchouwer C 3 op-  ( 33 ) opzwellen van warme, duurzaame gevoelens. Deeze werpt den Geest diep neder ter aanbidding van dat Weezen, hetwelk onzigtbaar het noodlot der menfchen in lange keetenen houdt: hetwelk in de eene Eeuw vrije Schepfelen als werktuigen tot het uitvoeren zijner oogmerken in de andere Eeuw voorbereid: hetwelk aan het Oosteinde van de Waereld Daaden doet pleegen, waardoor het ter zijner tijd ftrafgerichten of weldaaden in hec Westen uitoeffend. y.J Eindelijk, en na dit alles, zal men nog langer de algemeene Gefchiedenis eene taak voor het Geheugen noemen? Zullen die geenen, die deeze Studie verzuimen, zich nog langer met hun al te zwak geheugen, of met hun al te fterk oordeel, durven ontfchuidigen? Zal men nog langer algemeene Gefchiedenis noemen, het geen men zo langen tijd met deezen grooten naam befiempeld heeft? S- Maar is eene Waereld-gefchiedenis, volgends deeze begrippén, ook moogeujk? 'Er is  r 39 j is eene meenigte van Volken, die nooit gefchreeven hebben, en nooit befchreeven zijn: 'er zijn andere, die gefchreeven hebben, maar van welke geene narigten meer voorhanden zijn; 'er zijn nog andere, van welke waare berigten voorhanden zijn, maar die geene (toffe tot eene Waereld - gefchiedenis, volgends onze vereischten, opleveren. Alle deeze tegenwerpingen zijn waar, niemand loochend ze ; maar de Wijshoofden vergrooten, verdraajen, en vervalfchen ze, en haaien 'er gevolgtrekkingen uit, die in een woordenftrijd eindigen. Men kan zich eene Waereld-gefchiedenis, zelfs in eenen Altronomifchen zin, verbeelden. De Heemel veranderd, 'er ontftaan nieuwe Starren ; de Zon flijt af, de Maan naaderd onzen Aardbol, die misfehien het overblijffel van eene uitgebrande Zon is. Des niet te min befpot ons de Starrekundige niet over de benaaming van Waereld-gefchiedenis; hij gedoogt , dat wij het woord Waereld op onzen Planeet bepaalen, en vergt ons niet, om Anecdoten uit de Archieven van Saturnus en den Sinus opteleveren. Niet zo toegecvend is de fchoone geest ("bel efprit). Wij fpreeken van een beken • C 4 de  r 40 ; dp Waereld - gefchiedenis , van voorvallen, die, voor zo veel wij weeten, op de Aarde gebeurt zijn. - Deeze nadere bepaalingen oordeelen wij niet noodzakelijk, in de bepaaling zelve intclasfchen; zij leggen in de natuur der zaake en veronderfïellcn zig van zelf, eveneens als de waarhf.id der Gebeurtenisfen. Een tijd, zonder aangetekende Gebeurtenisfen , is een onbekende, bij gevolg voor de Gefchiedenis geen tijd. De Spotter wij van deeze nadere bepaalingcn niet weeten, en maakt daarentegen een wijdloopig register van zotheden van oude en nieuwe Schrijveren ; van ongelooflijke of wel onmooglijke gebeurtenisfen, die zullen voorgevallen zijn; van nooitgebeurde dingen, waarmede de dartelheid of de moedwil der Ouden , de ligtgeloovighcid der Jongeren heeft willen verkloeken; van Myriaden (tien Duizenden ) van Jaaren na de iEgyptifche Tijdreekening, van millioenen van Krijgsknechten in de eerfïe Kindsheid der Waereld, van wonderwerken der bouwkunde onder Barbaaren, enz. Hij lacht over deeze zotheden, en wij met hem en over hem: want hij reckend Dingen tot de Waereld-gefchiedenis, waar van de Kritiek en het menfehenverftand haar  r 41 ) haar zorgvuldig zuiveren; en hij wil de uitfpattingen der Gefchiedfchrijvers de WeetenterifcHap zelf dóen ontgelden. Waar niets is, daar verhaald de Waereldgefchiedenis niets: of liever, zij voldoet leerzaam aan haare bcftemming, wanneer zij de grenfen van het Bekende en het Onbekende juist' opgeeft; wanneer zij bij het algemeen Overzigt van elk tijdperk de bijzondere vakken naauwkeurig aanduid, hoe allengskens een Volk en een Land na den anderen uit de nagt der Vergeetelheid oprijst, hoe hetzelve door toevallen weeder daarin terug zinkt, en door de afwisfeling der tijden weder ten voorfchijn komt, wanneer zijne Gefchiedenis begind ïnhcemsch, volkoomen en zeker te worden. De gaapingen, die daardoor noodzaakelijk in den zamenhang der gebeurtenisfen ontftaan, vervuld zij niet met onderftellingcn en gezichten, maar zij wijst dezelven enkel aan. Het geheel Gnzeekere verwaardigd zij niet eens, om het in haar Register in te lijven; nog veel minder het geen beweezen fabelachtig is. „ Maar dus word de Waereld-gefchiede„ nis Huk-werk, eene bloote verzameling „ van brokken , en daarbij enkel over het C 5 „ klein-  r 42 ; „ kleinfte gedeelte van den Aardbodem ?" — En v/ie begeerd dan meer als dit ? Men verzamele flegts den voorraad,. dien wij hebben, rangfchikke denzelven in een Syftema, zoo goed als brokken zig laaten rangfchikken, en bedroeve zig niet over het nu tog onherflelbaar verlies van de overige Waereldgebeurtenisfen. Men fpreeke van de Rijken der Arabieren, der Moraviers, derMogolen; want deeze Rijken zijn bekend, dat is, het ontbreekt ons Europeanen, ten minften ons Duitfchers op plaatfen, waar Boekerijen zijn, niet aan geloofwaardige narigten, die hunne Gefchiedenis mogelijk maaken. Men zegge daarentegen niets van de omwentelingen der Volkeren in Siam, Zweedcn en Mexico in de Eeuwen van Abraham, Homerus en Antoninus; want zij zijn onbekend. „ Maar de meeste Jaarboeken der Vol,, keren, waar zig ook diergelijken opdoen, „ zijn drooge aanteekeningen van Naamen, „ Jaaren, en Plaatfen; zij breiden zig over „ Koningen, Veldflaagen en Oorlogen uit, „ en verzuimen juist die Gebeurtenisfen op„ tegeeven, die de weezenlijkften in eene „ Gefchiedenis der Waereld, volgends het „ bovengenoemde begrip , zijn. Zeldzaam „ ont-  ( 43 ) „ ontflipt hen eene Daadzaak, die den gang „ van de befchaafdheid, van de nijverheid, „ of, met één woord, den gang van de „ menschlijkheid in een Volk ontdekt." • Zeldzaam wel, maar tog zomwijlen. In der daad is de Gefchiedenis niet zo arm aan Anecdoten van dit zoort, als men gewoonlijk denkt; maar ze fchuilen in hoeken, waar de Pfalmanazars ze niet zoeken. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den zamtnhang der Gebeurtenisfen. Enkele daadzaaken of gebeurtenisfen zijn in de Gefchiedkunde, hetgeen de kleine gekleurde Steentjes in de Mofaifche Schilderkunst zijn. De Kunftenaar, door eene handige verdeeling, vermengt en rangfchikt ze, fluit ze naauwkeurig aan eikanderen, en brengt  ( 44 ) brengt daardoor een voltooid Schilderij op eene lijnrechte en ongebrooke vlakte voor het oog. De Kritiek graaft deeze Daadzaaken één voor één uit Jaarboeken en Gedenkftukken (de Voltaires maakén ze zelfs, of verwen ze ten minftëh';) De zamenftelling is het werk van den Gefchiedfchrijver. Wanneer Eén Geheel door het gantfche Plan van zamenftelling heerscht; dan verkrijgt de Waereld-gefchiedenis de Gedaante eener Wee ten fchap; dan word zij tot de waardigheid van een Heldendicht verheeven. De bijzondere wijze van deeze zamenftelling te rhaaken, is het geen de leerwijze (methode) in de algemeene Gefchiedenis genoemd word. Dis Waereld-gefchiedenis is de beste, die de meesten gepast uitgekooze Daadzaaken behelst. Die leerwijze van Waereldgefchiedenis is de beste, die het inzigt in den zamenhang van alle deeze Daadzaaken het gemakkelijkfte voor den Leerling maakt; die hem, met de minfle aanwending van geheugen, dien algemeenen blik verfchaft, die het Geheel bevat. §. 18.  C 45 ) §. 18. De zamenhang der gebeurtenisfen is tweederlei; of een zaakelijke zamenhang, frcalisj of een enkele zamenhang door de tijd f temporis^. Men vergun mij deeze naamen, ■ of men wijze mij meer gefchiktc aan. Met andere woorden, elke rij van Gebeurtenisfen moet op eene dubbele wijze geleezen worden; eens in de Langte, vooruit en agteruit; en daarna in de Breedte, zijlings of gelijktijdig ('Synchroniftice^). 0 $. 19. I.J De zakelijke zamenhang is het natuurlijke, onmiddelijke , en zigtbaare verband van zulke gebeurtenisfen, die een en hetzelve onderwerp betreffen, en als oorzaaken en gewrogten op elkander gegrond zijn. De methode mag deezen zamenhang niet verbreeken; maar, in geval de keten der gebeurtenisfen te lang word, mag zij dezelve ten hoogften door een rust-punt of door ge- fchik-  ( 46 ) fchikte verdeeling der Tijdvakken, ten behoeve van het geheugen , verkorten. De fraaiheid van een Schilderij lijd te veel door de verdeeling. Laat het Geheel, bij voorbeeld, JEgypten zijn, of het ZËgyptifche Volk: dan moet, bij gevolg, deszelfs Gefchiedenis niet met de Pharaönen eindigen, maar, zo ver de draad (trekt, door Pcrziaanén , Ptolomeé'n, Romeinen, Byzantiners, Arabieren, Fatimiten, Kurden, en Mamlukken heen, tot de Osmaners toe, loopen. Zelfs daar, alwaar in 't vervolg de zaakelijke zamenhang verdwijnt, en enkel een zamenhang van tijd overblijft, moet de methode aan deeze haare eerde en voornaamfïe Regel getrouw blijven, en zig wagten van te fplitzen, hetgeen voorheen een Geheel was. De Rijken van Alexander, vanCaefar, Mohammed, Carel den Grooten, en DfchinkisChan, verdeelen zig eindelijk, gelijk eenige groote Rivieren, in veele Armen: De methode moet niet met deeze verdeeling eindigen ; zij vervolge de Armen, en wel alle Arfrèn , zo lang, tot dat zij zich in nieuwe Stroo nen veil.ezen. De Grieken waren Eén Voik, zo al niet Eén Staatsligchaam; eenige hun-  ( 47 ) hunner Staaten blinken voornamentlijk uit in de Gefchiedenis, zoo als de Athenienfen, de Spartaanen, de Syracufaanen, en de Macèdoniers; anderen, -zo als in Epirus, aan den Rhone, en aan de Zwarte Zee, koomen aan gewigt en aan beruchtheid niet bij de eerften; Evenwel hadden zij allen toch een tijdftip van magt en van grootheid. Alle deeze Griekfche Geflagten moet de methode nog vergeeten nog fcheiden; zij hangen allen natuurlijk te zaamen; want zij zijn oorfpronglijk Eén Volk, gelijk de Duitfchers, Pruisfen, Zevenbergers, Hollanders en Zwitfers. §. 20. ïl.) De enkele tijdzamenhang (temporis^) vindt plaats bij gebeurtenisfen, die niet van elkander afhangiijk, maar evenwel gelijktijdig zijn; dat is, bij Daadzaaken, die in geheel verfcheiden Waerelddeelen, of in onderfcheiden Landen, maar evenwel op den zelfden tijd, gebeurd zijn. Zo hangen Kongfoetfee en Anakreon , Daniël en Tarquinius Priscus, Timur bij de Mogoolen en Marga- retha  C 43 ) retha in Scandinavicn te zamen. Deeze perzoonen leefden te gelijker tijd; maar zij wisten .niets van elkander; zij werkten niet op elkander; onder hun is dus flegts een zamenhang door den tijd, ten min'ften volgens onze bepaalde begrippen : want een verhcevcner Geest, die de aaneenfchakeling van alle Dingen op onzen Aardbodem doorziet, zoude ook onder hen eenen laatefen of vroegeren zaakelijken zamenhang vinden. Hier is het vereischte van de algemeene Gefchiedenis: dat zij alïe gelijktijdige Daadzaaken te zamenvoege, dat zij zig de gefteldheid der Waereld in elk gegeeven tijdvak op eenmaal verbeelde, en op zulke eene wijze elke enkele Gebeurtenis gelijktijdig (Synchroniftisch) denke. Men kertd Hippocrates flegts biögraphisch, wanneer men weet, wat hem in den Staat en in het bijzonder gebeurd is; maar men moet hem in zijn betrekking tot de algemeene Gefchiedenis kennen; men moet zich het geheele Tijdvak, waarin deeze groote Genie bloeide, kunnen verbeelden; men moet weeten, hoe, in de Eeuw van Hippocrates , de Gefleldheid der zaaken in en buiten Griekenland, in de geheele overige bekende Waereld ,in iEgypten, Perfiën, Bahylon en Roomcn was. Dee-  C 49 ) Deeze ejseh is veel ongemakkelijker, als de voorgaande (§. 19.) Gebeurtenisfen, die van öattftfr door elkander gevlogteii zijn, laaten zig juist daardoor ligt als gelijktijdig verbeelden : maar Gebeurtenisfen zonder allen merkelijkcn zaakelijken zamenhang, de zcegepraalen van Timur, en de .{treeken van Margaretha, de ftigting van de I Iooge-School te Rinteln en van die te Lima, het Rijk der Britten aan de Ganges en de uitvinding vart de Lengte ter Zee en de onafhangelijkheid van de Krim en de opltand van Noord-Amerika , hoe laaten zich deeze 'als te gelijk beilaande onthouden? Zij hebben geene {lippen van verëcniging, hunne evenredigheid is juist zoo als die van woorden en denkbeelden ; en de Syllematifche Wacrcld-Gefchienis fchijnt daardoor eene lastige Studie voor het geheugen, even eens als het leeren van Taaien, te worden. S. ai. liet gewoonlijkfte middel om de Gelijktijdigheid (Synchronismus) te leeren, waaren D m  C 50 ) tot heden Getallen. Men hield dit zelfs voor het eenige middel. Men nam daartoe getallen, van de Schepping der Waereld af aan gereekend. En eindelijk ontftond het Schoolbegrip, dat die geene de gelijktijdigheid of de tijdreekening verftond, die zijn geheugen met een meenigte zulker getallen bclaadcn had. Getallen zijn over 't algemeen eene marteling voor het Geheugen; en hoe grooter zij zijn, hoe lastiger zij vallen. Getallen zijn in de Gefèhiedkunde niet het doelwit, maar flegts het middel. Wij maaken tijdvakken in het Syflema der Waereld - Gefchiedenis enkel en alleen uit dat oogmerk, om de eevenreedigheid der gebeurtenisfen tegen elkander ihtezien: En tot het opmaaken deezer evenredigheden zullen de Getallen dienen, zo als een ftellaadjen tot het opregten van een Gebouw. Dus vermeerdere men de Getallen niet zonder noodzakelijkheid; dus neeme men gemaklijke Getallen; of men laate ze in 't ge- . heel weg, wanneer men zijn oogmerk zonder hen bereiken kan. In der daad zijn 'er vier Kunsten, om den affchrik van de tijdreekening te verminderen, die zo veelen van de Studie der Waereld-gc- fchic-  C 51 ) fchiedenis terug houd. Ik kies Getallen, maar kleine, ongemakkelijke Getallen; of ik gebruik volftrekt geene Getallen, maar ik fluip in het Geheugen door zaakelijken Zamenhang , en door Vergelijking , zoo dat hetzelve, ook zonder voorneemen, de gelijktijdigheid onthoud. I.) Ik kies korte Getallen, die zeldzaam tot duizenden oploopcn. Het geheele tijdvak vóór den Zondvloed fnijdc ik af; dit geeft eene befpaaring van 1656 Jaaren. Ook de geheele ruimte tusfehen den Zondvloed en het Pcrfifche Rijk, laat ik, gelijk een Eiland, leggen, en win daarmede op nieuw 1800 Jaaren. Dan tel ik van Christus Geboorte af aan terug totCyrus,Romen of Mofes toe, en mijn grootst Getal is 555*, of tenhoogflen 1600. Het voordeel is zeer groot, het welk het geheugen, door deeze vérwisfelingyan groote Getallen met veel kleinere, behaalt; maar nog grootcr is dit, dat men hierdoor de verfchillendheid der Hebreeuwfche en Griekfche tijdreeD % ■ ke-  t 52 ) kening vermijdt, en dat men die oneindig onzeekere uitreekeningen van de Schepping der Waereld af aan, die meestal in ieder Handboek verfcheiden zijn, en bij gevolg doorgaans eene andere tijdreekening (*) geeven, grootendeels niet nodig heeft. II.) Ik zoek gemakkelijke Getallen, en ftel dezelven, op de lange reis door een geheel tijdvak, als rustplaatzen en grenspaalen. Wat gemakkelijke getallen zijn, wil ik niet bepaalen, maar het aan een ieder door de navolgende voorbeelden doen gevoelen: Omtrent het Jaar 775 vóór Christus leefde Jofeph, en verdronk Ogyges. 888 leefde Lycurgus, braste Sardanapalus, en wierd Carthago gebouwd. Om- (*) Hierin heb ik het voorbeeld van de grootfle, vooral uuheemfche Gefchiedfchrijvers te baat, die om deeze reeden in hunne gefchrifcen altijd te rug tellen, van Christus Geboorte, maarniet vooruit, van defchepping der Waereld af aan. Tevens ook^ zo lang geen oud chronologisch Sijstema volkomeu kan beweezen worden, en zo lang de Europeêfche fchrijvers niet over een vast jaar van Christus Geboorte, zo als over eenen fied du Roi, zijn overè'engekoomen, is 'er niets ander* te doen.  ( 53 3 Omtrent het jaar 777 beginnen de Olympiaden, zeeker te worden. 555 heerschte Cyrus. 444 fchreef Herodoms, de Vader der Grickfche Gefchiedenis. 333 zwierde Alexand&r. 111 fpcelde Hannibal zijnen rol. 111 raazden deCimbern(*). III.) (*) Anders zegt men : „ in de derde Eeuw voor „ Christus fpeelde Hannibal zijnen rol; in de 9de wierd „ Carthago gebouwd enz." Maar gefteld eens, Carthago en de neegende Eeuw kleefde» in 't geheugen even zoo ligt aan eikander, als Carthago en 8SSzoo word door de laatfte uitdrukking mijne tijdkennis veel iiaauwkeuriger. Gints dwaal ik tusfchen de getallen 801 tot 900 ; hier enkel om het jaar 888. Een ander zoort van gemakkelijke getallen zijn de rende getallen. Ook deeze heb ik gebeezigd, om da lenste der tijdvakken te bepailen: (bij v. van Pfamme* tichus tot Pfammenitus 150 Jaar; dat eigentlijk 145 jaar is:) en ik heb niet noodig geoordeeld van mij daar over in 't bijzonder uittelaaten; gedeeltelijk, om dat, uit de natuur der zaak, het begin en het einda van tijdvakken zig niet op enkele jaaren bepaald; ten minlten zich willekeurig op veifcheiden jaarea , met D 3 *e"  ( 54 ) III.) Gebeurtenisfen , die eenen zaakelijken zamenhang hebben, worden juist daardoor ook als gelijktijdig verbeeld (§. 10.). Bij gevolg hoefd men bij de befchrijving van een groot Man flegts anderen, met welke hij in betrekking ftond, zorgvuldig, hoewel enkel, als 't waare, in 't voorbijgaan, aantemerken: dan roepen deeze laatften te zamengenoomen een geheel tijdvak in 't geheugen terug. Dit gaat zo ver, dat ik voorbeelden van Kinderen gezien heb, die zonder getallen , op deeze wijze, de evenredigheid van tijd vonden tusfehen twee perfoonen , tusfchen welken niet eens een onmiddelijk zaakelijk Verband was. Wanneer zij namentlijk reeds eenen voorraad van Daadzaaken, raakende die twee perfoonen, hadden; dan zogten zij onder deeze Daadzaaken zo lang rond, tot zij eenigen ontdekten, die, dikwijls door lange Soriten (Siuitrecdenen) , beide Perfoonen geliik Regt, last fie'len: gedeeltelijk, om dat ik onder tien Schrijver; van Gefchiedkundigë Handboeken, voor en na het mijne, geen een vindt die zig in dit geval geen ronde getallen geoorloofd heeft. B. V. van Arbaces tót Astyages, A. M. 3103 —• 34^5, 3°o Jaar, In plaats van '317 Jaar.  C 55 ) fléri te zaamcn bragten. B. v. Is de Griekfche Solon ouder of jonger, dan de Hebreeuwfche Jefaiah ? Solon hield zig aan het Hof van Croefus op, dien Cyrus overwonnen had; en Jefaiah aan het Hof van den Joodfchen Koning Ahas: dus bloeide toen het Joodfche Rijk nog; dit ftortte in 't vervolg neer, en Cyrus eerst liet de Hebreeuwen weder naar Palarftina trekken : Dus leefde Solon, een tijdgenoot van Cyrus, lang naa Jefaiah. Deeze laatfte leefde dus ook vóór de vernieling der Pharaönen, welke eerst onder de Zoon van Cyrus gebeurde; hij leefde nog langer vóór den Perfifchen krijg in Griekenland, welke eerst onder Darius begon. — Hippocrates leefde ten tijde van den Peloponneefchcn krijg; want de Athenienfers rigtten hem een eerzuil op voor de dienden, welke hij hen in den toenmaaligcn Pest beweezen had: hij was een tijdgenoot van den Perfifchen Keizer Artaxerxes, welkers uitnodiging als Keizerlijke LijfGeneesheer hij niet aannam. — Zo legt het in de gefchiedenis van Sanchoniathon , Pythagoras en Lycurgus , dat de eerde een tijdgenoot der Richtcren , de tweede een D 4 tijd-  C 56 ) tijdgenoot van Cambyfes, en de derde jonger als Homerus is. Zo maakt de naam van Euripides het reeds onvergeeflijk, dat deeze Dichter, bij de aankomst van Xerxes in Euripus, gebooren wierd. IV.) Waar eindelijk volftrekt geen natuurlijke zamenhang is, daar word zij dikwerf door de kunst, door eene gcfchikte vergelijking gemaakt. De democratifche Hebreeuwen maakten hunnen Staat tot eene Alleenheerfching, toen de Athenienfers, voorheen door een Alleenheerfcher belïuurd, den eerften ftap tot eene Volks-Regeering dceden. Kongfoetfee in China predikte teegen een ondeugd, die Anacreon in Griekenland bezong, en de Zoon van Tarquinius in Rome, pleegde. Drie tijd-reekeningen v .l'en in Een tijdvak ; de zekere Olympiaden, de opbouwing van Rome, en de tijdrekening van Nabonasfar. Simfon , Thefeus, en de Argonauten maaken de eeuw der Helden; zoo als Solon, Zaleucus, en Charondas, de e:uw der Wetgeeveren uit. $- 33.  c s? y S- =3- - De Regels van den zaakelijken zamenhang, (§. 19.) en die van den zamenhang door den tijd (§. 20.), loopen tegen elkander in. Onmogelijk kan men beide te gelijk met dezelfde ftipthcid naarkomen. Vertel ik de Gefchiedenis van Perfiën, van Cyrus af aan tot aan Schach Nadir toe, in eens voort, en zonder van ter zijden het oog op de voorvallen van de overige Waereld te werpen; dan word de Synchronismus verlooren. Verdeel ik ze in kleine (tukjes, en las ik bij ieder van deeze ftukjes andere lïukjes van de overige Volken in; dan word alles ftukwerk, en door den Synchronismus ontvalt'mij de zaakclijke zamenhang. Hier is geen ander raad, dan om de groote Waereldgcbeurtenisfen tweemaal te leezen; eens agterëcnvolgcnd (Synthetisch), en dan gelijktijdig (Synchroniftisch). En de Leeraar der Waereld-gefchiedenis moet op eene dubbelde rangfchikking van zijne ftoflè denken, op de agtereenvolgende 3 en de gelijktijdige. Ik begin van de laatfte. D 5 DER-  C 58 ) DERDE HOOFDSTUK. Gelijktijdige Rangschikking der Waereldgejchiedenis, volgens Tijd-perken. %• 24. De Waereld flaat omtrent 6000 Jaaren; Een lang, onöverdenklijk lang Tijdperk! Alle Hoofdveranderingen zal de Waereld-gefchiedenis vernaaien: Een ontzachelijk werk, op het eerfte gezigt! Want gefield al, men ligtte met de zuinigfte keuze uit de geheele masfa enkel die Daadzaaken, welke zij volgens het bovengemeld begrip niet ontbeeren kan : dan evenwel word hunne zom verbaazend groot. Nu, alle deeze Daadzaaken zal het Geheugen een voor een, en in hunnen zaakelijken zamenhang met gemak bevatten, en zonder verwarring onthouden. De Vet beeldingskracht zal dezelven tijdreekenkundig in alle hunne in-  C 59 ) inëenfchakelingen, .vooruit, agteruit en zijlings , aanfchouwcn. Het Verjland eindelijk zal dezelven in het algemeen betrachten; en over hun allen te zaamen dien grooten blik laaten gaan, die het Geheel bevat, en het Syftcma van het enkele Zamenzetzel onderfcheidt. Hiertoe zijn vooreerst Afdeelingen, Rustplaatfen, Tijdvakken, en Tijdperken noodig; öp dat het Geheugen niet onder de meenigte van voorwerpen bezwijke, of tijden, plaatfen, en naamen, verwarre. Deeze rustplaatTen moeten niet te meenigvuldig zijn; anders ftooren zij het overzigt van het Geheel, en worden een nieuwe last voor het Geheugen. Zij mogen niet willekeurig zijn: De natuur der zaaken zelfs moet ze beftemmen. §• =5- • De Waereld ftaat omtrent zedert 6000 Jaaren • maar de Syflematifche Waereld-gefchiedenis bevat flegts eene ruimte van omtrent oo00 Jaaren, het tijdperk van de opbouwing van Romen tot de ontdekking van Amerika. Over  ( 6o ) Óver 't algemeen, begind de Gefchiedenis niet met de gefchaape , maar met de befchreeve Waereld , of met de aantcekening der gebeurtenisfen; even eens als niet de tijd, maar de opmerking van den tijd het begin der tijdrcekenkunde is. 'Er is, wel is waar, eene Gefchiedenis vóór de Gcfchiedfchrijveren, vóór de Schrijfkunst, zelfs vóór de Tijdreekening: maar deeze geheele Gefchiedenis, ten minften in evenredigheid van de Algemeene Gefchiedenis, is -niet dan een brok en eert overblijffcl, niet dan duiflernis en onzeekerheid. De Algemeene Gefchiedenis veronderftcld niet alleen tijdreekening en fchrijfkunde, maar ook Schrijvers en Gedenkftukken, en wel deeze beiden in eene zeekere menigte ei verfchillendheid: En uit dit oogmerk begind zij ten hoogften eerst met de Olympiaden , de opbouwing van Romen, en de tijdreekening van Nabonasfar, die alle drie in eene en dezelfde Eeuw, de agtfre vóór Christus vallen. T« S titfAtivx Swe? awHgoi xui ■xihayo; Tti-K-^yag; (Aan geene zijde deezer dorre en woeste oevers, is of een duif ter moeras, of eene Scythifche koude, of een bevrooze Zee;) gelijk de oude Aardbefchrij- vers  vers op den kant van hunne Landkaarten pleegden te zetten. Voorheen is 'er reeds, eene Phenicifche , eene Babylonifche , eene ^Egvptifche, Hebreeuwfche enz. Gefchiedenis; maar nop" geene Syftcmatifche Waereldgefchiedenis. Jaa zelfs kan men eigenlijk her berin deezer laatitcn nog twee Eeuwen laater plaatzen. Met Romen word de Gefchiedenis wel iets algemeener; dat is, wij hebben van die tijd af aan zeekere narigten van verfcheiden Gewesten der Waereld. Maar met Cyrus eerst word de Waereld zelfs algemeen-gefchiedkundig; dat is, zedert dien tijd eerst komt het menfeheiijke Geflagt in meerder verband en onderlinge kennis. Aan geene zijde van de Eeuw van Romen, waarmede dus de Waereld-gefchiedenis begint, en aan geene zijde van het PerhTche Rijk, hetwelk het eerde groot Verband tusfchen verafgeleegen Volken van drie Waerelddeelen te weeg bragt, liggen twee groote  C 6a ) te woeste vakken, beide van bijna gelijke lengte, elk omtrent 1700 Jaaren lang: I. ) Van de Schepping af tot den Zondvloed; II. ) Van de Zondvloed tot Cyrus. Laat geene de beginnende , deeze de voorwaereld heeten. De Waereld-gefchiedenis vertoond deeze beiden flegts van verre, en fpoed zich naar meer bekende Gewesten toe. §■ 27. Het eerfle deezer tijdvakken, van de Schepping tot den Zondvloed is het aller-fchraalfte. Geen Gedenkfluk , geen Jaarboek is daaruit meer voorhanden. Slegts eenige weinige duiftere tijdingen van het begin van alle Dingen, heeft de overleevering onder de Chaldeeuwen , de Egyptenaaren, de Pheniciers en de Hebreeuwen bewaard: en lang" naderhand hebben Mofes, Sanchoniathon, Berofus, en Manetho dezelven in Gefchriften aangeteekend.  ( 63 ) S- 2§- In het tweede tijdvak, van den Zondvloed tot Cyrus, Haat Mo/es in het midden, en verdeeld hetzelve wederom in twee deelen, het eene van 800, en het andere van 1000 Jaaren. 1.) De eerfte helft, van den Zondvloed tot Mofes, 8oo jaaren, ziet uit de Zoonen van Noah een nieuw menfchen geflacht ontitaan. Zeer vroeg beginnen Staaten aan den Euphraat en den Nijl; en in het midden van deeze helft vindt Abraham in iEgypten reeds een luisterryk Hof; zoo als de fabel-leer, in het bovenfte gedeelte van Afien Ninus en Semiramis reeds 'daadcn laat doen, die hunne opvolgers eerst verrigt hebben. De Pheniqjërs trekken van de roode Zee weg naar de Middellandfche, vinden het Glas uit, en leggen den grond tot hunnen volgenden uitgebrciden Handel. Griekenland was nog flegts door Wilden bewoond, die aan de Priesteresfen van Delphi en Dodona geloofden , van Phoroneus het gebruik van het vuur leerden, en onder „den Ogyges eene overftrooming ondervonden. H>)  ( 64 ) II.) In de tweede helft, van Mofes tot -Cyrus, iooo jaar, verfchijnen Moses, de Wetgeever der Hebreeuwen, en de oudfte Jaarboeken-Schrijver in de Waereld; en Cecrops uit Egypten, de opbouwer van Athenen, met wien de Chronijk, op het Marmer van Paros gehouwen , begint, die het eerst tijdreekcnkunde in Griekfche vertelzels brengt. Door Mofes en zedert Cecrops, breekt het morgenrood der Gefchiedenis aan. Van nu af aan vermeerderen reeds de narigten; wij fnijden dus deeze tweede helft in drie - deelen, twee van 400, en een van aoo jaaren; en wy tellen de verwoesting van Troyen, eene gebeurtenis onbeduidend op zig zelfs, maar een tijdftip in de Griekfehe tijdreekening, benevens de opbouwing van Romen tot grenzen tusfchen beiden. A. Van Mofes tot Troyen zijn 400 jaaren. In dit tijdvak valt de goude Eeuw der EgypV tenaaren , onder hunnen Sefostris , die , eveneens als zijn opvolger Rampfes, naalden opregtte , die nog in weezen zijn. In Oppcr-Afien moet het groote Asfyrifche Rijk uit het verflinden van veele kleinere ontitaan zijn. De handeldrijvende Pheniciërs waren reeds zo befchaafdj dat een Sanchonia- thon  C 65 ) thon onder hen kon opftaan: Maar de Griek* fche Wilden vormden zich eerst door nieuw.; aankomelingcn uit reeds befchaafde Gewesten der Waereld, door den Deucalion uit Tracien, Cadmus uit Phcnicien , Danaus eveneens uit vEgypten,- en Pelops uit Phrygien, Ook kwam de Akker- en (Wijnbouw onder hén" op; en op het einde van dit tijdvak waagden hunne Argonauten de eerfte Zee-reis van Thesfalien uit in de zwarte Zee. B. Van Troyen tot Romen zijn eveneens 400 jaaren. Hier bouwen de Pharaonen Piramijden: De Pheniciers voeren een Volk als Colonie a^n het uiterfte einde van Europa' naar Cadix; de Hebreeuwen,- der Volks-règeering moede, verkiezen zig Koningen ,• ten zelfden tijde,- toen Athenen, wien de alleenheerfching verveelde, zig Archonten koos; en onder de Grieken van klein-Afiëri ontfproot 'de Goddelijke genie van Homerus, den waardigen tijdgenoot van Salomo. De opbouwer van Carthago, eene andere Phenicifche volkplanting in Afrika, de wet'geeving van Lycurgus in Sparta, en de verbryzeling van het groote Asfyrifche Rijk onder Sardanapalus, befluiten dit tijdvak. C. ) Van Romen tot Cyrus zijn aoo; jaa- E rên.-  ( 66 ) ven. Hier begint het dag te worden in dé Waereldgefchiedenis. Hier treed eene menigte Volken, die in 't vervolg Rollen fpeelen, voor het eerst uit de nagt der Voorgefchiedenis; en anderen, die reeds bekend waren geweest, vertoonen zich in nieuwe Toneelen, die groot opzien maaken. Uit de Ruïnen van het Asfyrifche Keizerrijk rijzen drie nieuwe Koningrijken op; Asfyriën onder Phul, Babyion onder Nabonasfar, en Mediën onder Dejoces: Het eerfte van deeze verflindt het Syrifche en Israè'litifche Koningrijk; het tweede maakt een einde van den Joodfchen Staat, en brengt, door de uitvinding der tijdreekening (AeraJ van Nabonasfar , eene vaste tijdbepaaling in de Gefchiedenis van Afiën: Het derde maakt zich Asfyriën en Perfis onderdanig; tot dat alle deeze Staaten onder Cyrus weder Een groote Staat worden. De Egyptenaaren worden met Grieken en met de bewooners van Opper-Afiè'n bekend. De Lydiers verfchijnen onder Gyges, en de Macedoniers onder Perdiccas, als zelfftandige en aanzienlijke Volken. De meeste kleine Griekfche Staaten vormen zich, tot die ftaatsgefteldheid, die zij OQk in het vervolg behouden hebben: Ko-  C K ) Korinthen verkrijgt Prytanen, SpartA Ephoren, en Athenen Archonten voor tien jaar ; en honderd jaar laater haaren Solon. Over 't algemeen verkrijgt nu eerst de Griekfche Natie een foort van gewigt; de opmerking der Olympiaden geeft aan hunne gebeurtenisfen eene vaste tijdreekening^ de Messenische oorlog bereid Sparta tot Jaatere grootere onderneemingeri voor , en de opbouwing van Syracusen vestigd de Griekfche Heerfchappij op Sicilien. Ook Carthago begint zig uit te breiden, en zet' eenen vasten voet in Spanje. Zoo dringen,; in de Eeuw van Romen, merkwaardige Waereld-Gebeurtenisfen, maar nog niet de aantèekenaars derzelven, op elkander; want uit dit geheel, gewigtig tijdvak zijn geen andere Schrijvers meer over, dan Digters; Jesatah én andere Profeeten onder de Hebreeuwen; en Archilochus , misfehien ook Tyrtaeus ,: onder de Grieken. In de volgende Eeuw komt, te gelijk met Pfammetichus, ook licht en zeekerheid in de Egyptische gefchiedenis; en de Scythen worden door de verjaagmg der Cimmeriers,' zoo als de Celten ,! door hunne beWeegingen aan den kant van Italien , omtrent zo bekend aan de overigen E 2 meer  C 68 ) meer zuidlijke Volken, als ons na het toenmaalig begin der Dairo's in Japan bekend is. Zie hier den rij van alle deeze gebeurtenisfen op eene tijdreekenkundige Tafel: Voor Christus, 783. De Mesfenifche Oorlog. 778. De vaste telling na Olympiaden. 775. De Prytanen te Korinthen. 770. Phul in Asfyriên. 756. Archonten voor 10 jaaren in Athenen. 753. Romen.' 747. Nabonasfar in Babyion. 740, Syracufen door de Corinthiers gebouwd. 738. Het Syrifche Rijk door de Asfyriers vernield. 733. Ephoren in Sparta. 725. Tvica door de Carthaginenfers bezet. 720. Het Israëlitifche Rijk door de As- riers verwoest. 713. Gyges in Lydïêu* 712. Perdiccas in Macedoniën. 605. Dejoces in Mediën. Jefaiah, Amos, Archilochus, Tyr- taeus. 666  C 69 ) 666. Pfummetich in Egypcer. 661. De Dairo's in Japan. 639. De Cimraeriers verjaagd door de Scijther.. 600. Bewegen der Celten onder Belloves. Deeze geheele BEGINNENDE- en VOOR-geschiedenis van het begin der Waereld tot het begin van het Perfifche Rijk, of liever de armzaalige overblijfzels daarvan., 'fcheide ik dus af van de overige eigenlijke Waereld-Gefchiedenis, en rangfchik dezelve op de voorheen befchreeve gemaklijke wijze. Dit gantfche lange tijdvak van 3400 jaaren kan grootendeels 'niet agtereenvolgend fSijnthetisch) bij Volkeren, maar enkel tijdrekenkundig (Chronologisch) bij Eeuwen, verhandeld worden. Die narigten, welke daarvan nog voorhanden zijn, zijn te gering in getal, te onvrugtbaar, en te veel afgescheiden. Wij kennen flegts misfehien 4 aanzienlijke Volken uit dit tijdvak, en ook deeze mede zeer onvolkoomen. Andere Hoofd-Volkcn, dat is, hpopen van Menfchen in eenen fonneelen ftaat vcrëenigd, of E 3  C 70 J peftonden toen niet, of wij ten minden kennen dezelven weinig. De Grieken zijn nog van geen gewigt, de Carthaginenfers en Romeinen beginnen eerst, en een grootChineesch Rijk beftaat nog enkel in de harsfenen der Geestelijke Zendelingen fMisfionairs). Maar met de vestiging' van het Perfifche Rijk word de Waereld eerst algemeen belangrijk voor de Gefchiedkunde. Van daar aan tot de Ontdekking van Amerika zijn omtrent 2000 Jaaren. Deeze maaken het eigenlijk perk van onze Waereld-gefchiedenis uit; en binnen deeze twee uiterfte paaien, de zesde Eeuw voor en de vijftiende 'naa Christus, zal zij beflooten zijn. Sj 3>< Ik begin dezelve met het Perfifche Rijk; ik eindig ze met de ontdekking van Amerika. De Natuur heeft hier zelfs eene fcheiding gemaakt ;  C 7* ) maakt; 'er ontftaat eene nieuwe Waereld; Afien Verkrijgt haare hedendaagfche Staatkundige gefteldheid, Europa haare teegenswoordige befchaafdheid, en de kunde der oude Waereld word met de ontdekking van eene geheel nieuwe verrijkt. De Staaten van Europa waren meest allen reeds gevestigd, en grootendeels uit de ruïnen van het Romeinfche Rijk in 't Westen gefprooten, dat in de vijfde Eeuw vernield wierd ; maar hunne hedendaagfche Gefteldheid , de hooge trap van befchaafdheid, waarin zij alle Staaten niet flegts van de overige tegenswoordige, maar ook van de geheele Oude Waereld overtreffen, en die verbaazende voortgang, dien het menschlijk Verftand zints dien tijd in dezelven gemaakt heeft, dagteekenen eerst uit de vijftiende en aangrenzende Eeuwen. Daar drong in ons klein Waerclddeel een menigte van nieuwe Uitvindingen op elkander, die zijne gedaante herfchepten, eri ook op de overige Waerelddeclen invloed hebben gehad. Papier, Kruid, Compas, Wisfelnegotie waren wel reeds voorheen uitgevonden: Maar nu eerst, ingevoegd in den rij van andere Ontdekkingen, bragten zij omwentelingen voort. Guttcnbcrg vond de E 4 Boel-  f 7* J Boekdrukkerijen uit. De Osmanifche jRwri reeds mcefters van zoo veele Staaten, die eertijds de Arabieren aan de Byzantijnen iiadden ontrukt, verweldigden eindelijk Conftantinopolen zelfs, regtten eene nieuwe °-edugte Mogenheid in Europa op, en jaagden de Griekfche Kunften en Weetenfchappen vooruit naar het Westen van dit Waerelddeel; zoo als 200 Jaar van te vooren de MogoJen de Arabifche Geleerdheid naar Delhi gedreeven hadden. Diaz vond den Weg naar Oost-Indien rondom de Caap : Colon (*) ontdekte Amerika, en de Reformatie deed den Paus vallen. Zoo verkreeg Europa over ?t geheel eene nieuwe Gedaante; behalven dat gebeurden nog te gelijker tijd, in enkele deelen van hetzelve, gewigtige Veranderingen. Spanje ontdeed zich volmaakt van de Arabieren, en yereenigde zich in Eénen Staat. Vrankrijk verfijnde zich door Weetenfchappen. Voor Duitschland wierd de opregting van den Landvrede een tijdftip van menschlijkheid. Rusland onttrok zich aan het juk der Mo- goo- (*) COLUMBUS.  r 73 ) gooien , en begon, over zijne Dwingelanden te heerfchen. En Scandinavien verdeelde zich, naa de verfcheuring van het Calmarisch Verbond, weder in twee zelfftandige Rijken. Ook Afis'n kwam toen eerst tot zijne tegenswoordige gefteldheid. De Osmanifche Turken hadden, onder de meenigte van Tatarifche Horden, volftrekt hetzelve geluk, hetwelk eertijds de Franken over hunne Duitfche Broeders hadden gehad; zij verflonden dezelven allengskcns in het geheele VoorAficn en iEgypten. In Perfiën beklom Ismaël Sofi , een Affiammeling van Mohammed, den Troon, en - begon eene nieuwe beroemde reeks van Hcerfchers , die eerst in onze tijden uitgeftorven is. In Oost - Indien begon de Vlugteling Baboer, een Afitammeling van Timur, den rij der Groote Mogoolen. En voorheen reeds was in Thibet die magtïge geestelijke Allcenhcerfchcr ontdaan, dien wij onder de benaaming van Dalai Lama befpotten. In deezen toeüand bevindt AQên zich omtrent nog heden; behalven dat in laatere tijden de Dairo in Japan uit eenen Keizer tot eenen enkelen Hoogen-Priester gemaakt is; dat de Rusfen het geheele noordlijke Afiën, of Sibiriën ontdekt, en onder E 5 het  C 74 ) liet juk gebragt hebben, en dat China door de Mandfchoes overheerscht is (*). In Amerika eindelijk werpen de woedende Spanjaarden de twee eenige Troonen van dit groot Waerelddeei, in Mexico en Peru, omver. Nu koomen de vier Waerelddeelen in een verband, hetwelk zij zedert de Schepping nooit hebben gehad. De handeldrijvende Europeaan zeild naar de uitterfte eindens van dezelven in het Oosten, het Zuiden en het Westen; hij voerd hen zijne Religie, zijne Kunften en zijne Ondeugden toe, en ruild daarentegen hunne Schatten, hunne Voortbrengfels, en hunne Ziektens in. Deeze allen zijn Hoofdgebeurtenisfen; allen bronnen van kunde over den flaat van onze hedendaagfche Waereld in verfcheiden haarer gedccltens; zij vallen alle in een en hetzelfde tijdvak, en maaken bij gevolg eene natuurlijke afdeeling. Hier ftaan zij in eene Lijst bij elkanderen. 142<5. Begin van den Dalai Lama in Thibet. 1440. Uitvinding der Boekdrukkerij. H53> ■ (*) Van Afrika, zie mijne SumarifcheGefchiedenis van Noord-Ajrika. p, 47,  ( 75 ) 1453- Conftantinopolen door deösmaanen veroverd. 1462. Iwan Wafiljewicz in Rusland, 1479. Spanje verëenigd. 1487. Diaz ontdekt de Caap. 1492. Colon ontdekt Amerika. 1495. De Landvrede in Dukschland, 1498. Ismail Sofi in Perfiën. 1498. Baboer, de eerfte Groote Mogol. 1517. Egypten door de Osmanen veroverd» 1517. Begin der Hervorming. 1521. Guftaf Wafa in Zweeden. 1578. Begin der verevering van Sifa'riën. 1585. Val van den Dairo in Japan. S- 3> Met deeze Eeuw dus, zoo vrugtbaar in merkwaardige tijdftippen, fluit ik de algemeene Gefchiedenis, en laat de agterftallige NIEUWE GESCHIEDENIS, of de drie volgende Eeuwen, aan de bijzondere Gefchiedenis over: Mij vergenoegende, van in plaats van eene Syftematifche Bcfchrijving derzelven, onze hedendaagfche Waereld naar haare vijf dee-  C 76 ) deden aan eene algemeene befchouwing te onderwerpen, en op den platten Grond derzelven bij elke enkele Landftreek aantemerken, of zijn tegenswoordige flaat over 't algemeen zich uit het tot hiertoe gezegde grondig laat aanwijzen; ( dit moet de proef op de volkomenheid van eene Algemeene Gefchiedenis zijn) dan of, en waarom die Landftreek tot heden toe, ten opzichte van de Gefchiedbefchrijving eene terra incognita is. De Redenen, waarom ik hierin niet verder gaa, zijn als volgt: Foor eerst, van hier af aan word de Gefchiedenis te rijk, en de meenigte der Gebeurtenisfen te groot; voor mij ten minften is het nog te moeielijk, Éénheid, cn Zaamenhang in deeze onnoemelijke menigte van afzonderlijke ftukken te brengen, en ze in een fyftema te zamen te neemen, dat aan het bovengemeld begrip van de Waereld-Gefchicdcnis voldeede. Gints noodzaakte mij de fchaarsheid van narigten , om de Beginnende- en Voor-Gefthiedenis van de algemeene -Gefchiedenis af te fnijden; hier noopt mij de ontzaglijke rijkdom aan gebeurtenisfen , de nieuwe Gefchiedenis daarvan uit te fluiten. Ten tweeden, het nieuwfte-tijdvak is nog niet geflooten; het laatfte bedrijf duurt nog; en het  C 77 ) het is tegen de regels van de kunst, over een ftuk te oordeelen, wiens laatfte toneelenmen nog niet gezien heeft. Ook is deeze geheele Gefchiedenis nog te nïeuw, te onzeeker, gedeeltelijk ook te onbekend; dan, de Gefchiedfchrijver kan over onderwerpen niet dan op een bepaalden afftand juist oordcelen, eveneens als het oog; het al te nabij zijnde bedriegt hem even zo licht, als het al te verre; en de eeuw van George den derden is voor hem in veelen opzichte even zoo duister, als die van Homerus. §• 33- [Volgens deeze bovengaande rangfchikking zoude men de Romeinfche Gefchiedenis als de grondflag van de geheele Waereld-Gefchiedenis kunnen aanzien. Zy is de algemeene leidraad, die ons, op de verfcheiden paaden van o-elijk afloopende Gefehiedenisfen eenerontelbare menigte van Volken, voor verwarringen in de tijdreekening bewaard. Welk Rijk in de Waereld heeft meer invloed op het noodlot der overigen gehad, als het Romeinfche? Niet deszelfs groote omvang is het, die hem die  C 78 3 dit voorregt geeft: de Rijken der Afabieferi en Mogolen waren grooter; en nog heden zijn de Staaten der Spanjaarden en Rusfen grooter. Niet deszelfs befchaafdheid; deeze bereikt in lang niet onze hedendaagfche; en was misfehien reeds fijner bij de iEgyptenaaren, de Pheniciers en de Grieken. Niet deszelfs magt én groote daaden; de opvolgers van Mohammed en Dfchinkis-Chan hebben meer gedaan. Maar deszelfs verbintenis met het noodlot van een groot gedeelte van de Ouden- en Midden-Waereld, eri deszelfs langduurigheid, daar het zich van Romulus tot Conftantyn den Xlden twee- eri * twintig eeuwen lang onafgebrooken heeft behouden , kenmerken hetzelve voor allé Natiën van den Aardbodem. En evenwel is hetzelve niet gefchikt tot een Hoofdvolk van de geheele Waereld-Gefchiedenis. Voor ZuidEuropeanen mogen de Romeinen het Hoofdvolk zijn, voor Waereldburgers zijn zij het niet. Ik vrees dat men het groot begrip van Waereld-gefchiedenis zoude verlaagen en bekrompen maaken, wanneer men een of ander enkel Volk tot een algemeenen grondflag aanneemen wilde. Het eigenlijke Ryk der Romeinen begon laat, en verging vroeg. Naast  ( 79 ) Naast hen waaren de Parthen en de Chincefcn even magtig. Het Byzantifche Pvijk is een zelfftandig Rijk \ en het Pauslijke Romen heeft nog minder betrekking tot het Oude. ] $• 34- Ëen zo groot tijdvak van 2000 Jaaren vereischt wederom kleinere Afdeelingen. Ik houde de algemeene gewoonlijke Afdeeling, in Oude en M/We«-Gefchiedenis: Maar waar zullen deeze twee zich fcheiden ? Gewoonlijk rust men uit bij de Geboorte van Christus. Ik zelfs reeken naa dit tijdftip vooruit en agteruit, en in der daad is hetzelve ook gewigtig genoeg om een hoofd-fchei- ding te maaken. De Romeinfche Staat kwamtoen tot een foort van vastigheid, en veranderde zijne inwendige gefteldheid ;het bedorven Volk ging van de ftormen van de Volksregeering tot de dolzinnigheid der Dwingelandij over. Ook ontftond met dit tijdftip eene nieuwe Religie, die zich, buiten de Mohammedaanfche, het ver-  Verfte en'fchielijkfte uitgebreid, en in de Staaten zo wel als in het Menschdom algemeene omwentelingen veroorzaakt heeft. Maar ik gaa voort tot aan het einde van hét westlijke Romen, en fluit hier eerst de OUDE Geschiedenis. Dit westlijke Romen Was reeds een buit der verhuizende Germaniers . geworden ; hier begint het hedendaagfche Staatkundige Europa, en met hetzelve de' Midden-Eeuw. Het Oosterfche Romen, of Byzant, teerd allengskens uit; de Slaaven, én nog meer de Arabieren, brengen hetzelve doodlijke wonden toe ; aan de Arabieren oeffenen Turken en Mogolen hét r'egt van weerwraak uit; tot dat eindelijk een enkele Stam van Turken, de Osmaaneh, zich mcefler' maakt van de meeste Overblijfzels van het Arabifche en Byzantifche Rijk. Hier eindigt de Midden-Eeuw: Het hedendaagfche Staatkundige Afiën, het hedendaagfche bcfchaafde Europa begint, en met hen befden de NIEUWE Gefchiedenis.  C 8! ) S- 35- Dus zoude de Oude Gefchiedenis van Cyrus af, tot den ondergang van het geheele Westlijke Romen, en tot het begin van drie groote nieuwe Rijken, het Frankifche, Chineefche, en Arabifche, gaan; de MiddënEeuw daarentegen van deeze omwentelingen af, tot den ondergang van Romen in het Oosten, de uitvinding der Boekdrukkerijen, de verhuizing fPalingcnefisJ der Weetenfchappen , de ontdekking van Oost- en WestIndien , en den val van het nieuwe hierarchifche Romen. De Oude Gefchiedenis, bevat dienvolgens een tijdvak van iooo; de Midden insgelijks een van iooo; en de Nieuwe een van nog niet volle 300 Jaaren. Tot Rustplaatfen of'bijzondere tijdftippen in de beide eerfte tijdvakken verkiez ik perzoonen der Als. emeene Gefchiedenis, dat is, ailergewigtigfte; diergelijken zijn in de oude Gefchiedenis Alexander, Christus enTHEOdosius ; en in de nieuwe Mohummed , Cari:l de Groote en Dschinkis-Chan. In gevolge F hier-  hiervan ontflaan voor den geheelen omvang der Algemeene Gefchiedenis agt gemakkelijk te onthouden tijdvakken. $• 36*. Dit zoude, om zo te fpreeken, het éérstè Onderwijs, de eerfie Curfus in het tijdreëkenkundig Voorilel van Algemeene Gefchiedenis zijn; en van hier kan men zeeker tot de uitbreiding , tot de aaneengefchakeldë (Synthetifche*) Verhandeling van dezelve voortgaan. Maar wanneer deeze algemeene Afdeelingen eens eigen aan het Geheugen zijn geworden , en wanneer 'er allengskens een voorraad van Daadzaaken uit alle Eeuwen verzameld is; dan, maar eerder niet, begint het twééde Onderwijs (Curfus); dan rangfchïk ik deeze Verzameling naauwkeuriger; dan waag ik het, aan het Geheugen zelfs bijzondere Namen van enkele Eeuwen, bij voorbeeld, de Eeuw van Hannibal, van de Cimbern, van Timur enz. optegeeven, én hem tijdreekenkundige Tafelen voorteleggen —:— niec om  om dezelven van buiten te leeren, maar om ze dikwerf aan te zien, op dat de ziel, terwijl zij haare oplettendheid over enkele {tukken verfpreid, evenwel altijd tot het Algemeene terug keere, enkele dingen in het Geheel invoege, die perzoonen en voorvallen, welke op de Tafel als gelijktijdig aangemerkt zijn, zich als gelijktijdig verbeelde, de uitgelaaten perzoonen en gebeurtenisfen door tijdreekenkundige Soriten daar aan fluite, en de afftanden tusfchen hen, als"t ware, werktuiglijk leere afmeeten. 37- Deeze Tafelen zijn niet eerder te gebruiken, zelfs niet eens eerder verftaanbaar, dan bij het eindigen van het Onderwijs; of beter, zij worden trapsgewijze, en naar maate de aaneengefchakelde Verhandeling uit de eene Eeuw in de andere voortrukt, en de perzoonen of volken, die de Tafel kenmerkt, bekend maakt, duidelijk. Nu komt het derde Onderwijs, de zamentarigende tijdreekening uitgebreid op enkele F 2 ëe'  C 84 ,) gevallen. Dit is geene zaak voor het QnderWys, maar voor eigen oeffening. Het vereischt flegts eene, zo veel mogelijk,volkomen uitgaaf van tijdreekenkundige Tafelen tot dagelijks gebruik in een gemakkelijk formaat, waarin, zo veel doenlijk, alle merkwaardigheden uit eene Waereld-gefchiedenis volgens cns begrip aangeteekend waren; een Boek, dat nog eerst moet gefchreeven worden. VIERDE HOOFDSTUK. Aaneengeschakelde Rangschikking der Waereld-geschiedenis volgens de VOLKEREN. S- 38- In de geheele Beginnende Gefchiedenis, en in die helft van de Voor-gefchiedenis, die voor Mofes valt, zijn de bekende Daadzaaken zo fchaars, dat eene aaneengefchakelde Rang-  C 85 ) Rangfchikking derzelven nog mogelijk nog nodig is. Maar naa Mofes vermeerderen de Gebeurtenisfen ; nu moet de Leerwijze dezelven in vakken rangfchikken, om , zonder de ^Gelijktijdigheid, als het zijn kan, te kwetzen, den zaakelijken zamenhang te verkrijgen. De vraag is flegts: welke zullen de Hoofdvakken zijn? §• 39- Hier kan men zich voornamentlijk vier Leerwijzen verbeelden. Men rangfchikt de Daadzaaken: 1.) CHRONOgraphisch. Dat is, men rangfchikt volflrekt niet aaneengefchakeld , ("Synthetisch) maar meest enkel gelijktijdig; en men verhaald volgens groote of kleinere tijdperken, volgens Eeuwen , of zelfs volgens enkele Jaaren , alle Waereld-gebeurtenisfen, die in dit tijdvak vallen. Zoo doen Simfon, Offtrhaus, Freyer, Zopf , en veele anderen. Maar zoo bezwijkt het geheugen onder de meenigte van Afdeelingen ; en den F 3 zaa-  C «6 ) zaakelijken zamenhang der Gebeurtenisfen verliest men bijna geheel. 3.J TECHNOgraphisch. Gefield namentlijk, dat de Algemeene Gefchiedenis eene Gefchiedenis van het Menschdom , en van des'zelfs trapsgewijze veredeling of verbasterhg is, en dat deeze trappen, op welke het menschlijk vernuft bij geheele Natiën thans op- thans nederklimt, in den uitgeftrektften zin Kun ft en en Uitvindingen heeten; zoo kan men zich eene Rangfchikking der Waereldgefchiedenis verbeelden, waarin deeze Kunsten gepast zijn gerangfchikt, hunne Gefchie■ denis volgens de verfcheide Landen en tijden in zamenhang befchreeven is, en waar alle overige Waereld-gebeurtenisfen als nadere of verdere Oorzaaken, als onmiddelijke of middelijke Gevolgen van deeze uitvindingen, ingevoegd worden. Zoo begon Goguet eene Algemeene Gefchiedenis onder het opfchrift: De Vorigine des Loix, des Arts & des Sciences , de leurs progrès ebès les anciens peuples ; maar zij gaat niet verder als tot de Eeuw van Cyrus. * 3. ) GEOgraphisch. Men verdeeld den Aardbol in zijne bekende vijf groote Deelen, ea  C 87 ) en deeze wederom in kleinere, volgens hunne natuurlijke, ftaatkundige en andere Grenzen; en men verhaald de lotgevallen van elk deezer deelen bijzonderlijk, hoewel allen fyilematisch in elkander gevlogten. Hadden wij eene volkomen Europaifche, Afiatifche enz. Gefchiedenis; dan zoude men een diergelijke Algemeene Gefchiedenis volgends eene Geographifche Leerwijze gemaklijk , en met openbaare nuttigheid kunnen fchrijven. 4.) ETHNOgraphisch. Men verdeeld de Bewooneren van den Aardbol in groote en kleine hoopen, volgends zeekere meer of min toevallige gelijkenisfen, waarin een meenigte van Menfchen onder elkander overeenkomt. Om deeze gelijkenis verbeeld men zich de meenigte te zamen als Eén Geheel, en men noemt ze Eén Volk. Dus worden, in deeze vierde Leerwijze, Volken de hoofdvakken der Gebeurtenisfen; zoo als het in de derde Leerwijze , Landen , in de tweede, Uitvindingen, en in de eerfte, Eeuwen of andere tijdperken zijn. F 4 %. 4». i  ( 88 ) §• 4°. Elke van deeze vier Leerwijzen heeft haare Voor- en Nadeelen, haare zwarigheden en gemakken. Bij geene van allen is het onmogelijk, de geheele zom van die Daadzaaken uit de Waereld-gefchiedenis voortedragen, die nog voorhanden en gepast zijn: hoewel dit bij de eene gerieflijker gaat dan bij de andere. .; Misfehien zouden wij zelfs Algemeene Gefchiedenisfen, volgens alle deeze Leerwijzen gefchreeven, moeten hebben ; misfehien is het noodzaakelijk, van in deeze Weetenfchap vier onderfcheiden Curfus te maaken, en de groote Waereld-gebeurtenisfen op een rij, in den bovengemelden viervoudigen zamenhang, te overdenken. , Egter, voor een begin en tot grondflag, is de laatfle Leerwijze zonder tegenfpraak de gefchikfte, de vatbaarfle, en de bruikbaarfte. De meeste Schrijvers hebben dezelve daarom ook in hum § Handboeken verkoozen. S< 4i-  ( «9 ) §• 41- In gevolge van deeze Ethnographifche leer-, wijze dus zoude de Algemeene Gefchiedenis zo veel Hoofdiiukken hebben, als 'er eigen Volken zijn. Maar hoe veel Volken zijn 'er? Wat noemd men Eén Volk? Dit begrip is onbeftemd en veelzinnig. I.) In den geographifchen zin noemd men een mcenigte Menfchen Eén Volk, wanneet zij in eenen omtrek woonen, die of door de natuur, of enkel door de fpreekwijze en onze denkwijze bepaald is. Zoo is Grootbrittannien een Land door de Natuur begrensd, en Engelfchen, Schotten, Kymren, en Galen, zijn Eén Volk. ■ Zoo zijn Panno- niers, Hunnen, Avaren, Madjaren, en Slaven Eén Volk, aangezien zij allen in Eén Land, genoemd Ungeru, gedeeltelijk gewoond hebben, gedeeltelijk nog heden woonen. ■ Zulke geographifche Namen zijn Europeaan bij ons, Franke bij den Afiaat, Kablunaet bij de Groenlanders, en Celt, Scy the} Indiër en Aithioop in de onkunde der Waereld van de oude Grieken en Romeinen. F 5 VL)  r po j II. ) In een Genetifchen Zin worden Menfchen uit de verfchillendfte tijden, Landen, en Staaten, Eén Volk genoemd, wanneer zij van den zelfden afkomst zijn, of, om dat wij de vermaagfchapping der Volken niet uit Geflacht-tafelen, zoo als bij kleinere familien, kunnen bewijzen, maar uit de gelijkenis der taaien flegts, hoewel meestal met zeekerheid raaden kunnen wanneer zij dezelfde taal fpreeken. Zqo waren Chaldeeuwen, Asfyriers, Hebreeuwen , Syriers, Arabieren (Pheniciers en Carthagers) Eén Volk. Zo zijn oude Gathen, Vandalen en Burgundiers, en nieuwe Yslanders, Saxen, Hollanders, Pruisfen, en Zeevenbergers, Eén Volk. Ook Zweedfche Finnen, Noorweegfche Lappen, en Kondifche Qsfïiaken in Afiën, zijn Eén Volk. III. ) Eindelijk in een Staatkundigen Zin noemt men Eén Volk alle die geenen, die in Eénen Staat verbonden zijn, of onder Eéne Opperheerfchappij ftaan: al waren zij van eenen nog zo verfcheiden Afkomst, en al woonden zy zelfs in verfchillende Waereld-deelen. Zoo wierd de /Egyptenaar agterëen een Perfiaan, een Griek, een Romein, een Arabier , een Turk 5 naar maate hem, Cambyfes, Alexan-  C 9i ) Alexander , Augustus, Omar , en Selim , aan hunne Staaten inlijfden. De Tawasteander en de Stralfunder noemd zich eenen Zweed; de Esthlander zoo wel als de Tongufe eenen Rus, de Bohecmer zoo als de Franke eenen Duitfcher enz. Alle deeze beteekeningen, hoe wonderlijk: ze ook in enkele Gevallen luiden, zijn van. de fpreekwijzc afgeleid, welkers hoofdigheid de Geichiedkunde zo weinig ais de Wijsbegeerte overwinnen kan, maar welkers dwaalingen en verwarringen zij door onderfcheidingen moet voor komen. Men zoude het naauwlijks gelooven, hoe vrugtbaar en gewigtig deeze onderfcheidingen in de critiek van de kennis der Volken worden. Wje geen Griekfche Kunst-woorden kan verdraagen, dat die van Volken , die men ziel}, enkel in Geographifchcn zin als Eén Volk verbeeld, zegge : „ zij behooren in Eéne „ dasje;" van Volken in Genetifche Beteekening: „ zij zijn van Eénen Stam;" en van die in Staatkundige Beteekening; „ zij behoo- ren tot Eénen Staat."  §. 42. Wanneer wij in de Algemeene Gefchiede-. nis volgens de Volkeren rangfchikken; dan rieemen wij dat woord hoofdzaakelijk, en voor zoo ver wij daarmede {trekken kunnen, in de derde Beteekening: de reeden hiervan hebben wij in den negenden §. opgegeeven. Dusdaanig blijft de Algemeene Waereld-gefchiedenis, wat den aanleg en het uiterlijke betreft, eene Algemeene Gefchiedenis der Staaten; waarby egter al het overige, hetgeen het begrip van een Waereld-gefchiedenis vereischt, behoorlijk gevoegd word. Ieder Staat, hij zij groot of klein, magtig of zwak, van langen of korten duur geweest, is op zich zelfs, wat aangaat zijn Ontftaan en zijn Vergaan, een voorwerp der Waereld-gefchiedenis. Maar de' meeste Staaten zijn onopmerklijk: of zij hebben nooit eenen merkwaardigen invloed dp de overige Waereld gehad, of ten minften hebben de Jaarboeken deezen invloed niet aangeteekend; met opzet blijven zij dus gezamentlijk uit het Syftema der Algemeene Gefchiedenis weg, en worden flegts  ( 93 ) flegts voor het Zamenzetzel van dezelve bewaard. ' Maar ook van de opmerklijke Staaten is de meenigte nog zo groot, dat de Leerwijze hen op minder terugbrengen moet. Zij fcheidt dus uit de opmerklijke Volken nog de gewigtigflen, of de Hoofdvolken uit: De overigen voegd zij gedeeltelijk bij gelegenheid tusfchen de Hoofdvolken in ; gedeeltelijk werpt zij dezelven, volgens een1 zeeker aangenoomen flip van vergelijking in eigene Clasfen te zamen. Zij bepaald dus HoofdVolken, en mindere Volken, en maakt Clasfen van Volken. $• 43- HOOFD-VOLKEN noemd zij: i.) Heerfchende, veroverende Volken, die door het Zwaard, de Zenuwen en het Verftand, Wetgeevers voor geheele Eeuwen zijn geworden, en het noodlot van millioenen Menfchen, tot hun welzijn of hun elende , overheerfchend beftierd hebben. Deeze zijn niet ligt te misfen. Het zijn  C 94 ) zijn in de oude Gefchiedenis: Perfen, Ma* cedoniers, Romtinen, Parthen, en Chineefen : in de Midden - Geschiedenis : Duitfctiers, Noormannen, Arabieren, Mogoolen en Turken. 2.) Enkel gewigtige Volken , die zonder geweld en wapens, door Wijsheid, Uitvindingen , Handel , Religie, Bijgeloof, en Toeval, eenen langen tijd Hoofdveranderingen onder een aanmerklijk gedeelte van het Menfcheri-geflagt hebben te weeg gebragt, en welker gebeurtenisfen hierdoor bronnen van Kunde over de omwentelingen in de overige , laatere Waereld geworden zijn. Zoortgelijke Volken en Staaten zijn in de Voor- en Oude Gefchiedenis : Egyptenaaren, Phenicieis, Hebreeuwen, en de overigen Grieken; in de MiDDEN-Gefchiedenis: de Pauslijke Staat, de Byzantiners enz. De gewigtige Volken iïaan teegen over de heerfchenden; egter zijn de meesten der laatften door hunne magt en de gevolgen van dien tevens gewigtig. Beide' z'oorten van Volken zijn dus voor eene Algemeene' Gefchiedenis , volgens ons begrip, even opmerklijk. \ §• 44-  C 95 ) S- 44- CLASSEN VAN VOLKEN eindelijk maakt de Leerwijze uit eert getal Van zulke, ten deele vermaagfchapte, ten deele volftrekt verfchillende, Natiën, die op zig zélfs nog heerfchend nog gewigtig geweest, maar evenwel over't algemeen opmerklijk zijn; al ware het flegts om die reden, dat zij op een Land in de toen bekende Waereld woonden, en gedeeltelijk in de Gefchiedenis der Hoofdvolken mede gewikkeld geweest zijn. S- 45- Ieder van deeze Volken moet algemeen gefchiedkundig, (§. 10. II.) met eene geduurige in agt neeming van het oogmerk en het fyftema van de Waereld-gefchiedenis , befchreeven worden. Dienvolgens word voor- Ï.oopig 1.) De omvang van het Volk bepaald, en die Volkeren worden opgeteld, die als Deelen onder het Hoofdvolk of onder de geheele Clasfe uitfleeken. .2.) De waardigheid van het Volk, en deszelfs verband met de Waereld-ge- fchie-  C 9* .) fchiedenis, wanneer het een Hoofdvolk is, word in 't kort beweerd. 4.) De bronnen zijner Gefchiedenis worden over 't algemeen en onpartijdig beoordeeld. Hiernaa word het Volk zelfs 4.^ Natuurkundig en GeographiscTt be- fchreeven, volgens de Grenzen zijner Landen, de natuurlijke merkwaardigheden van dezelven, en dat, wat kunst en nyverheid daarin herfchept hebben; 5. ) Gefihiedkundig, volgens deszelfs ver¬ band' met de gelijktijdige Volken en' de Erfgenaamen van deszelfs heerfchappijen ; volgens deszelfs voornaamfte zo inwendige als uitwendige Gebeurtenisfen, welkers zamenhang door eene gepaste verdeeling in afgemeeten tijdvakken kan én moet verkreegen worden: en eindelijk 6.) Staten-kundig, volgens, alle takken van deszelfs Staatsgefteldheid, Wetgeeving, Befchaafdheid en Nyverheid, zo 'ver als de narigten hiervan {trekken. EINDE. IN-  INHOUD, L Begrip van eene SystematifcheVFaereld-Gefchiedenis. . §• I—l6« Bepaaling derzelve, §. i, a. : Omwentelingen 10 Van het mènfchelijk Geflacht, $. 3 ll0 Van den Aardbodem, §. 4a.-) Door de Natuur, §. 5. *.) Door de Handen van den Mensch, §. 6. Vorm derzelver, §. 7. Onderfcheid tusfchen Zamenzetzel, §. 9- en Sijftema der Waereld-Gefchiedenis, §. 10. Plaats uit Polybius, §. 11. Armoede, §. 13. Rykdom, $. 14. Bruikbaarheid, %. 15 en Mooselijkheid van eene ■ zulke WaereldGefchiedenis-. H. Fan den zamenhang der Gebeurtenisfen. §. 17—23. Zaakelyke Zamenhang, § 19. Zamenhang door de Tyd, $. *o. Middel, om deezen laatften te vatten, §. 22. ÏII. Gelijktijdige Rangfchikking der WaereldGefchiedenis volgens de eeuwen. §. 24—37» Beginnende Waereld, §. 27. Foor-Waereld, §. 28. G Ou-  ?g I N H O U D. Oude- en Mafcfc» -Waereld, §. 30. Meuwe Gefchiedenis, §. S». De Romeinfche is niet de grondflag der WaereldGefchiedenis, §. 33' IV. Aaneengeschakelde Rangfchikking der Waereld-Gefchiedenis volgens de Vollen. §. 36-45. Vier Leerwijzen: de chrona- , techno-, geo- en ethnographifche, §. 39» Drievoudig begrip van het Woord: Een Folk, §. 41. Hoofd-Volken, $. 43- Clasfen van Vo1" ken, §. 44. Behandeling deezer Volken, §. 45- AAN-  AANMERKINGEN, Bladzyde 6. De Benden van Ariovhtus en Ar~ tninius. Arminius was de bevelhebber over een der Germaanfche Volken, ten tijde van Augustus, omtrent de geboorte van Christus. Hij was een groot man om zijne liefde voor de vrijheid van zijn Vaderland : een genie in het aanvoeren van zijne benden tot den oorlog. Niettegenftaandé hem de Romeinen uit Staatkunde hunnen Vriend noemden, hem het gezach over eene hulpbende van Cheruskers lieten, en hij Romeinsch Burger en Ridder was, dulde hij niet, dat Varus, een Romeinsch Stadhouder, aan den Rhijn gezonG a den*  C 100 ) den, dit land als een wingewest behandelde 5 Hij wist deezen Veldheer, uit deszelfs voordee'ige Leegerplaats, diep in Westphalen in het Osnabrugfche te lokken, en vernielde hem daar met zijn geheel leger. Dio cassiüs LVI. -9, 20, ai. Zie hierover den fcherpzinnigen Möskr , in deszelfs Osnabrükfche Gejchictite , Th. I. Abfcbn. 111. Aiuovistus. Een voornaam Opperhoofd der Germaanen, toen Casfar zijnen roem door Zeegepraaien over Galliën en Germaniën vestigen, en zijne Krijgsknechten in deeze Gewesten tot de naderhand behaalde overwinning op de benden van Pompejus oeflenen wilde. Daar wij Ariovistus meestal alleen uit de Gedenldchriften van Caefar kunnen leeren kennen,zo hebben wij reden te ftellen , dat die man, aan wien de Heerschzugt en de Romeinfche trotsheid van Csefar een onverdraaglijk , verwaand en opgeblaazen mensch vond, („ tantos fibi fpirkus , tantam arrogantiam fumferat, ur ferendus non videretur") en die evenwel terftond in het eeïfte gevegt,het krijgskundig leger der Romeinen in 't naauw bragt; („ laborantibus nostris Crasfus „ fubfidio misfus aciem ,"y dat deeze man, zeg ik, zo onverzaagd en vrijmoedig vonr de vrijheid zijnes volks opkwam , als kundig en dapper yoor de overwinning ftreed_ C/ESAR de bello Gallico, Lib I. Cap. 31 feq$. Lil. 11. Ccp. 5, 19, 55. Blad.  C lol ) Blndzyde 0. Hst A'g;ptifche Delta. Het onderfte gedeelte van Aegypten, naar de MiddelJandfche Zee toe, ontvangt in zeven Armen den Nijl, die van boven uit iEthiopiëen aftlroomd. Daar het zich nu van den eerften Arm van den Nijl tot den zevenden uitdrekt, en deeze zich beneden weêr in Eenen rivier verzamelen, zo noemden de Grieken dit Land eenen driehoek, A, dek ia, na de gedaante van de letter d van hun Alphabet. Bladz. ii. Rendieren van de oevers vin den Rhijn. Polijbius bij Strabo, Ca:far , Plinius/, Paufanias , Aeüanus, en Solinus in gevolg van Plinius , verhaalen allen van Elanden op de Alpen, in het Hercynisch woud, in Germaniën, Scandinaviën, Scythien» en het land der Celten. Zij noemen dit Dier Alces, Achlis, en Tarandus. Het algemeene Germanifche woord is El%. De mogelijkheid en waarheid daarvan, dat zoo deeze, als ook rendieren , enz. eertijds in de bovengemelde landen gehuisvest hebben , is a priori zedert lang beweezen. Dukschland was inderdaad toen, het geen nog heden Litthauen en Sibirien is: De Rhijn en de Donau vrozen alle jaar zoo regelmatig digt, als nog heden de Duna en de Ob doen; alles was vol moerasien en wouden; menfchen woonden aldaar in geringen getaale ; bij gevolg zo vee' te meer Wild. G 3 Nu  C 10* ) Mu begon de aanbouw der Gewesten langs den Rhijn; vooreerst, door de Romeinfche verovering derzelven in de eerfte Eeuw ; vervolgens door het Christendom* en de Monniken in de vierde, en het meest door de verovering en bekeering der Franken te gelijk, in de agtfte Eeuw. De menfchen vermeerderden door deeze befchaving; zij wierden uit zwervende Hoopen, Ingezeten, en fpraaken nu tot de oudere bewqoners der moerasfen en wouden: veter es mU grate coloni. Nu liepen Elanden en Buffels van den Rhijn weg, alwaar het hun te warm, helder, te benaauwd, en te onzeeker voor de nieuwe Bezitters wierd; gelijk Arifieteles en de Schoolgeleerdheid uit het verlichte Frankrijk ,en Dukschland, over de Pijrenaeën in Spaanfche Kloosters vlugtten. De Befchaaving zette hen met het Christendom agternaa, en verdrong hen eindelijk, na een half duizend jaaren uit geheel Dukschland. Maar het bewijs a pesteriori, dat in het Jaar iooo. deeze Dieren nog in onze Gewesten leefden, 'voeren drie Oirconden van de Jaaren 900. tot 1025, waarin de Duitfche Keizers onder anrderen zeggen : „ Nemo Sine venia Balderici „ Episcopi in psgo forestenfi Trentano cervos, „ urfos, capreas apros, besttas infuper, quae teutonica lingua Elo aut Schele appellantur, „ venari praefumat." [Niemand zal zonder perr misüe van den Bisfchop Bouderijk» in het Woud yan  C 103 ) van Drenthe vermoogen te jaagen op. Herten, Beeren, wilde Geiten, wilde Zwijnen, nog bovendien op die Beesten , welke in de Duitfche taal Elo of Schelo genoemd worden ] Dat hiermede de oude benaaming Els (Eland) bedoeld word, is buiten twijffel. Misfehien ftond zelf dit woord in het Origineel van de Oirkonde, en Heda , de Uitgever derzelven, die op eene andere plaats uit Pagum Bathua, eenen Pagum Benthem geleezen heeft, (Jung Hiftoria Comitatus Benthemenfis. Hannover. 1773- P- 32.) tonde hier wel een verbleekte g met een 0 verwisfelen. S. (Briefwechfel Th. I. Heft. 2. No. 16.) Bladz. 11. Galltfchen Grond. Dezelfde Cyrus, die de gebanne Hebreeuwen grootmoedig vergunde, in hun Vaderland terug te trekken, om dat in hunne heilige Boeken reeds voor langen tijd van zijnen naam gewag was gemaakt, deed de Phocaeërs, een vrij Canton in Klein- Afien , die voor zijne Overheerfching niet bukken wilde, over Zee vlugten: Zij bouwden Marfeille op de Kust van Provence, en plantten op eenen bodem, dien de Natuur flegts met Carrpers hnd bezaaid, Olijfboomen en Wijngaarden, die zij uit hun zagten landftreek van Klein-Aften medegebragt hadden. Bladz. ia. Hofaib. Een zeer onkundig Gouverneur, een Dwingeland in yEgypten, ten tijde , G 4 van  £ 104 ) van Garel den Grooten, omtrent het jaar 8oo na Christus Geboorte. Zie Guthrië Gefchiedenis der Arabieren , T. I. p. 661. S. Bladz. 12. Hunne planters hebben ontnoometi. In hun eigen Land waren de Jooden een werkzaam , naarltig Volk , een Volk , dat, gelijk de Japouneefen, zijne naakcnde Bergen door konffige terrasfen tot den top toe wist te bebouwen, en dat in een naauw beftek , het welk in vrugtbaarheid toch altijd niet het eerfte Land van de Waereld geweest is, een ongelooflijk getal van menfchen voedde. Herder Ideen zur Phiiofophid der Gefchichte der Menschheit , Tb. III. Art. Hebrae'èr. Bladz 16 nog Paus Hildebrand. Hildebrand, de Zoon van eenen Hoeffmit in het Florentijnfche, wist door zijne fchranderheid, en het gelukkig gebruik der toenmalige Tijdsomftandigheden, zich in het Jaar 1073. tot Paus te doen verkiezen: Hij woedde tegen allen, zoo Koningen als Keizers, Geestlijke en Waereldlijke, die niet zijne geduchte onderneeming wilden onderfteunen, Deeze was namen'lijk: Dat alle gekroonde Mogendheden zich tot Vafallen van den Paus, als den Stadhouder van Christus hier op aarden, zouden bekennen , en hier op hunnen Eed bij de Krooning afleggen ; en dat, ingevolge hier van, alle Christelijke Rijken cijnsbaar aan den Pauslijken Stoel zouden zijn-.  C 105) ziïn. Dit blijkt duidelijk uit zijne Brieven. Zie daarvan Harduini Concilia, T. VI. pars I. t>ag. 1105. Bladz. 16. Hendrik Je Vierde. Het harsfen- fchiramig plan van Hendrik IV , Koning van Vrankrijk zal geweest zijn: Dat Europa voortaan uit 5 erfiijke en 6 verkiezende Koningrijken, 2 democratifche en 2 ariftocratifche Staaten zoude beftaan , die bij gedeeltelijk zelfs nieuw opregten, gedeeltelijk, volgens de toenmalige gefteldheid der bezittingen in Europa , op nieuw vcrfterken wilde. Tot dat einde zoude Spanje Milaan aan Savoijen afftaan, Napels aan den Paus, Sicilien aan Venetien, alle Nederlanden , die hetzelve (Spanje) toen nog bezat, aan de Republiek der Nederlanden, en het Franfche Comté aan Zwitzerland. Oosten•rijk zoude Boheemen en Hongarijen verliezen» als wordende twee vrij verkiezende Rijken; en bovendien nog den Elfas , Tijrool en Trente aan Zwitzerland geeven. Aan de Vereenigde Nederlanden zouden alle de Gulikfche Bezittingen toevallen, ■ Deeze Staaten zouden nu gezamentlijk in eene geduurige verbintenis Maan, eene algemeene Staatsvergadering onderhouden, tot vereffening hunner gefchillen zonder oorlog, en vervolgens hunne geheele magt tegen de Turken wenden. De Koning had reeds verbazende toerustingen gemaakt, om dit zijn geliefG 5 kopsd  C 106 ) koosd plan met geweld en oorlog doortezetten: Ravaillac maakte op den i4den Mai i6to, door zijn mes, een einde aan deeze gantfche onderneeming. Zie Büsch Welthandel. (over het Jaar i6xo._) Bladz. 16. Abt van St. Pierre. Deeze floeg in zijn Werkje: Propofition d'unepaixperpet uelle,- als het eenig middel, om eenen eeuwigen Vrede in Europa te hebben, voor, van een algemeen Gerichtehof aanteftellen, in navolging van het Gerichtshof der Amphi<5tyonen ia het oude Griekenland, waarvoor alle Heerfchers te recht zouden {taan Zie Oeuvres de l'Abbé de St. Pierre, T. I. Bladz. 16. Sicyon. Eene Stad op het Schier- Eiland van 'Morea, op eenen Berg gebouwd, niet ver van de Land-engte van Corinthen: De Grie-» ken noemden hetzelve, volgens Fabelachtige Vertelfels, het eerfte en oudfte Koningrijk van dat Gewest. G'tfau is een Vlek in Zwitzerland, geleegen aan het meir van de vier Woudfteeden, en word befchermd door de vier Woudfteeden. Bladz. 17. Trebizonde is eene plaats aan de Zwarte Zee; het was een tijd lang een zelfftandig Keizerrijk, Tvetot, een groote Vlek in Opper-Normandie. De  C Ï07 ) De Inwooners zijn vrij van alle belastingen; de Heeren van deeze plaats noemen zich Frinsfen van Yvetot. (Zie van deeze drie laatfte Plaatfen Buschings Aardbefchrijving S.) , Bladz. 21- « Steen voor haar. In 't Hoogduits ch ftaat: Scblake; en dit woord duid eigenlijk het mengfel van Steen en Erz aan, hetwelk de Vulcanen uitwerpen, wanneer dezelven aan het kooken geraaken. Bladz. 29. Ilidfchuzai. Dschinkis-Chan, het geduchte Hoofd der Mogoolfche Horden, in het begin van de dertiende Eeuw, en een Veroveraar in het Afiatisch Tartarijen, Rusland en Poolen, zo als Alexander in het Oosten, had tot eerften Staatsdienaar Ilidfchuzai, een waardig befchaafd man , die de ruwe genie van zijnen meester tot bedaardheid en goede daaden aanleidde , gelijk de Zwitzer Lefort bij Pieter den Eerften in het begin deezer Eeuw deed. Attila, een woeste Kalmuk, de wildfte en gelukkigfte Roover, die ooit uit een ander gedeelte der Aarde onzen Europaëifchen bodem aandeed; maar niet „ een der grootfte Helden , wiens „ daaden weinige geëevenaard hebben." blij voerde de Hunnen aan, het allereerfte Volk, dat zich uit het noch rauwe Noordlijke Afien, in het reeds befchaafde Europa waagde; een vreeslijk Volk zo van gedaante als zeden, zonder religie, flaa-  flaapendj op zijne paarden, leefde het flegts van wortelen en raauw vleesch , onder den Zadel malsch gemaakt, en liet zijn linnen en zijne pelzen aan zijn lighaam verrotten. Attila had zijn dom geluk in Europa enkel aan de toenmalige verflapping der Hoven van Conftantinopolen en Romen te danken ; maar wie zal eenen Dwerg, die eenen in doodfluipen liggenden Reus tergt, eenen Held noemen? Een Rijk heeft hij nooit opgeregt; Rijken heeft hij uitgeplunderd en tot woestijnen gemaakt, en prooi en roof zamerigefleept. Zie Schlözers Wslt-Gefchichte, 1739. Th. 2. pag. 369. Timur was een gedugt Vorst der Mogolen, in het midden der veertiende Eeuw : Een groot man, die met Europe'aanfche gefleepenheid Plannen tot veroveringen maakte , en dezelve met Mógoolifche woede en grof Gefchut uitvoerde. Zijne voorvaderen waren allen Eerfte Staatsdienaaren (Novvianen) bij Dschinkis-Chan en deszelfs Nakomelingen geweest, met wïen zij van eenen en denzelfden Voorzaat afftamden. Met geweid maakte hij zich Nowiaan, kroonde zich in 't vervolg, beoorloogde Allen en bedreigde Europa. De dood alleen ftuitte de uitvoering zijner ontzachlijke onderneemingen. Vergelijk hiermede Schlözers Welt - Gtfchichte Art. Mogolen. Bladz. 37. Arbela. Omtrent driehonderd Jaa-  ( l°9 ) Jaaren voor Christus geboorte regeerde over het groote Perfifche Rijk Darius; de laatlte der opvolgeren van Cyrus in de Regeering. Want de geest der Edelen in Perfien was bedorven , en de Onedelen wierden mede bedorven; op het laatst was geen Regent meer zeker van zijn leven; de Troon waggelde zelfs onder zijne goede Vorften, tot dat de Veroveraar Alexander in Afien inbrak, en door weinige Veldflagen,waaronder die bij Arbela de beflisfendfte was, een akelig einde aan dit van binnen zo flegt bevestigde Rijk maakte. Ongelukkig trof dit noodlos eenen Koning, die een beter geluk verdiende; onfchuldig boette hij de zonden zijner Voorzaten, en verloor het leven door fchandelijk verraad. Herder Icleen enz. T. III. Ao. 2. Zama. Hannibal, de grootfle Veldheer van zijn Volk, en een der grootften van zijn tijd, die vooral in de fijnere Krijgskunde een leermeester zijner erflijke vijanden , de Romeinen, geweest is, welke van hem leerden, d: Waereld te overwinnen, deeze had, omtrent 2co Jaaren voor Christus geboorte, geheel Italien en den Romeinfche.n Staat doen beeven. Maar ijlings terug geroepen in zijn Vaderland , waarheen de ftoutmoedige Romeinfche Veldheer Scipio overgeftooken was , flaat hij tegen deezen bij Zama in Afr'kn; en de fchuw - geworden OlUphamen in het Leger der Carthaginenfen berokkenen de ne-  ( Ho) nederlaag van Hannibal , en de Heerfchappïj van Romen over Carthago en de Waereld. Merfeburg. Zedert het Jaar 900. na Christus geboorte , hadden de Madjaren of Hungaaren zich meester gemaakt van het oude Pannonien, nu voor een groot gedeelte Hongarijen genaamd. Van hier ftroopten zij jaaïlijksch op Duitfchen bodem , — maar als barbaaren; een gelijktijdig Gefchiedfchrijver, Luitprand, zegt van hun: Zij „ vernielen de Casteelen, verwoesten de Ker3, ken, vermoorden al het Volk , en om hoe „ langer hoe vreeslijker te worden , drinken 5, zij het bloed der Vermoorden. De moeders „ onder hen, kerven, zegt men, hunne pas ge„ b©oren kinderen het gelaat met fcherpe ijzers, „ enz." ( Caftradiruunt, ecclefias confumunt,populos jugulant, & ut magis magisque timeantur, interfeétorum fefe fanguine potant. — horum matres mox pueris editis ferro acutisfimo faciem fecare dicuntur eet. Luitpranei Rerum ab Eur> Impp. geftaruin Libb. VL L. 2. C. 1.) Deeze verwoestende barbaaren , die, reeds zedert eenigen tijd meester van Dukschland, tot in Westphalen indrongen, verfloeg een.:der bes-■ te Keizers, die zich voor Dukschland verdienftelijk hebben gemaakt, Hendrik I, toegenaamd de Vogelvanger (auceps) bij Merfeburg in Saxen, in het Jaar 934- zoodanig,dat zij geheel Duitschland ruimen moesten. Zie hier over PÜT-  (iii) Putter Hauptfaden der Reichs-Gefchichte, 1783- P- x35- Eladz. 35. * Muahediers. Zij waren een magtig Volk iu Marokko, zedert het Jaar n50. Zie Schlözer Summarifche Gefchichte von Nordjtifüca, (Göttingen 1775O P' 35- S. Bladz. 36. Noiviatien waren de allesbeftierende Staatsdienaars der Mogoolifche Vorften, na den dood van Dschinkis-Chan. Deeze Vorften, de grootfte Veroveraars, die ooit de Waereld gezien heeft, die omtrent op eene en dezelfde tijd, met een en een half millioen Krijgs» knegten, in Europa tegen Rusland, Polen, Silenen en Hungarijen, en in Afien tegen Tangoet, het Gebied der Chalifen , Klein - Afien , China en Japan te velde trokken, wierden door hunne Nowianen eerst dom gemaakt, en vervolgens om deeze reden omtrent het Jaar 1260. van den Troon geftooten; even- eens als de Nakomelingen van Chlodowich, Koning der Franken , door hunne eerfte Staatsdienaars , Major Domus genoemd, eerst hun verftand, en dan bij wege van het Geestelijk Regt, in het Jaar 751. het Rijk verlooren. Zie Putter Hauptfaden , p. 72. En zoo heeft ook de laatfte zogenoemde Groote Mogol , of gewaand Heer van Hindoftan, zijn geheel leeven onder het barbaarsch beftuur zijner Groot-Viziers moeten door- bren-  C i«) brengen, die uit zijn naam het Land beheersenten, elkander onderling beoorloogden , en hem, den eigenlijken Heer zelfs, als fpeélpop tot dekzel hunner dwingelandij overal» medefleepten. SprengeL Gefchichte der Staatsveranderingen in Oostindien, Beylage vón 1787. Nr. 3. De Datro was in Japan eertijds de GeestlijYe en alleenige Opperheer van het Rijk; en de Kubo, de beffierder van de Waereldlijke zaaken, was aan hem onderheevig. Tegenswoordig nog is de Dairo de Paus in Japan; maar de Kubo heeft hem het gezach in burgerlijke en Krijgszaaken geheel ontnoomen. Èladz. 37. De Dalai - Lama. Tusfchen dé groote Afiatifche Gebergtens en Woestijnen , heeft zich in Thibet een Geestelijk Keizerrijk gevestigd, hetwelk in zijn zoort wel liet eenigfte in de waereld is. Het is het groote Gebied der Lama's (Priesters). Hier, zoo als nergehs elders, berust de geheele Regeeringsvorm van het Land op het Keizerlijke Hooge Priesterdom. De opperfte Beftuurder van de waereldlijke bezigheden is flegts Stadhouder van den opperden Priester, den Dalai-Lama, die, in gevolge van de Hellingen zijner Religie, eene Goddelijke rust genietende, in een Paleis of Tempel woond. Herder Ideen zur Gefchichte, enz. T. UI. Nr. 3^ Bladz*  Bladz. 43. Pfalniandiar was een Ënge1\£t* inan, die eene Gefchiedenis van het Eiland fsr* iDofa, voor China geleegen, fchreef, maar op zijn doodbed bekende, dat ailes hetgeen hij daarvan had opgegeeven, geloogen was. S. Blr-h. 48. Margaretha. Zij was Koningin van Deenemarken, Zweeden en Noorwegen te gelijk, welke Gewesten te zamen Scandinavien genoemd wierden. In het Jaar 1397 maakte zij te Caimai' in Zweeden, een Verbond onder deeze drie Rijken , ingevolge waarvan dezelven altijd bijëeil blijven , en onder Eén Hoofd zouden ftaafi» Egter heeft flegts Edn Koning hen allen tot aaa Zijnen dood in rust behouden; het was ook niet wel anders mogelijk, dan dat dezelven beftendig in tweedragt zouden wezen, daar zij alle drie verkiezende Rijken bleeven. Vergelijk hiermede Büsch Wehhïmdel (over het Jaar 1448.) Bladz. 64. De Chronijk op het Marmer vaü Paros. In het begin der voorige Eeuw vond een Boer op het eiland Paros in den Archipel 3 zijnen akker fpittende, eene menigte van marmere Plaaten , waarop een groot Schrift gé* houwen was , en die zoodanig naast elkander" lagen, dat 'er geen Steen tusfchen beide ontbrak. De Eigenaar van den grond liet dezelveü na Smyrna brengen, om ze te verkoopen^ alwaar Peirescius, de Maecenas der Franfchertj H  C "4 ) dezelven voor 50 Dukaaten verkreeg. Zij kw*ïrjen vervolgens aan den Engelfchen Graaf van Arundel, wiens Familie dezelven aan de Hooge School te Oxford gefchonken heeft. En zoo bevinden zij zich in de Verzameling van Marmere Gedenkftukken, welke die Hooge School, in 't koper gebragt 5 onder den titel : Murmora Qx'jsutTt/tïi, in het Jaar 1764. hseft doen uitgeeven , vooraan in het tweede Deel, Deeze tafelen bevatten eene volkomen Gefchiedenis der Grieken , van Cccrops af, tot de tijden vanDicgnetus, 1318 Jaar na hem. Na den dood van Alexander wierd deeze Chronijk, op bevel der Athenienfers, te Paros in Marmer gehouwen, dewijl deeze daar van het beste zoort is. Geduurige oorlogen en fchaarsheid aan geld, beletten naderhand Athenen, het voltooide werk bij den Parifchen Kunftenaar, die het waarfchijnüjk op zijn plaats had uitgelegd, te laaten af haaien. Zoo geraakte deeze Chromjk BÜengskèns jn vergeetelheid, en onder de aarde. DRUK-  DRUKFOUTEN. Bladz. 4 Regel 8 lees moet ons voor moet vast. g - 7 —allernaast — bijna. _ 6 - 14 — hen — hem. , . 0 27 —Jutland — Rusland. u ,ai —Phocacrs — Phtcenfen. _____„ aI 24 —naauwer — naauwer'er . . ,40 17 —onnozelheid— dartelheid. 64 H — ^«//«» — ^ rjg - 2£ —epbouwing — opbouwen.