81 1092 3331 UB AMSTERDAM   |[_ te AMSTERDAM byGESEIT 3OM,Boekverkoper. |  WINTERAVOND ÏYDKORTINGENj OF HET NIEUWE VERMAKELYKE KOFFIEHUIS, Waaf in Verhaald word: AANGENAAME, VERMAKELYKE EN ZONDERL] NGE HISTORIËN, SCHERPZINNIGE VERTELLINGEN, GEESTIGE SNAKERYEN, SCHRANDERE ANTWOORDEN, KODDIGE VOORSTELLEN EN AARTIGE KWINKSLAGEN Tot opfcherping van het verftand en tot A'ermaak in ledige uuren. Alom in de voornaamfte Steden by de Boekverkopers te bekomen.   HET NIEUWE VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. $Sj)!®3S0j n een Koffiehuis, waar de deur $5 I w v00t en een icc*er> van wa£ d^^M rang>„ftaat> of beroeP hy zy» M»»»»? open ftaat, vindt men allerly flag van menfchen, en van allerly geaartheid; fommigen en wel de meeften flachten die van Aiheenen , die nergens anders om by een koomen, dan om wat nieuws te hooreu en te zeggen ; anderen om den tyd door te brengen, die hun t'huis verveelt, en als toehoorders wat nieuws of wat ouds en wat aartigs te hooren vertellen, en zich daar mede te vermaaken, of ook by geleegenheid anderen daar mede te onderhouden in byzondere ge. zelfehappen ; eindelyk.-ook anderen , die voor deezen deftoffe oplecvcren, en gaerne praatendc, alle nieuws en ouds, dat zy in hun geheugen kunnen opfaamelen, geftadig vertellen,en daardoor het gezelfchap doorgaands weeten te onderhouden en zich daar by aangenaam te maaken. Ook ontbreekt het in zulke gczelfchappen doorgaands niet aan fnaaken , die geestig met anderen kunnen fchertfen; maar ook dikwyls hunne trekken A 2 t'huis  4 HETNIEUWE t'huis krygen , en wel van zulken, van welken zy her. niet verwagt hadden. Men verbeelde zich hier dan in zulk een Koffiehuis te zyn, en zoo verfchillende perfoonen te hooven fpreeken , vertellen , fchertlën ; en men zal zich in de eenzaamheid, tot eene uitfpanning daar mede kunnen vermaaken, zonder door den damp der menigvuldige TabakrooRers, die in de Koffiehuizen doorgaands zyn, gekweld te worden. Laat ons dan zien wat 'er dit Koffiehuis omgaat. DE NIEUWSGIERIGE BOER IN 't KOFFIEHUIS BEDEOGEN. en zekere Boer [ten tyde dat de Koffie nog niet algemeen bekend was] , die veel van de Koffie hooren fpreeken, maar ze nog nooit geproefd hadt, was nieuwsgierig, om dien nieuwen drank ook te Ieeren kennen; hy gaat daarom in een Koffiehuis, en eischc een kannetje, of een kommetje Koffie; dit wordt hem terftond heel heet gegeeven, en* daar by gezegd, dat het hoeheeter hoe beter fmaakte; want de knegt van den Koffiefchenker, die een fchalk was, bemerkte wel, dat de Boer eenvoudig en onervaren was. Hy zet deezeh drank greetig aan den mond , en drinkt zoo fchielyk een goeden teug, dat hy zyne tong vol blaarer. brandde , de helft daar van weder uitfpoog, en al morrende ten huize uirliep, zonder voor de Koffie te bètaalpn. De Meid, die aan de drur ftond, vraagt hem om geld; maar de Boer, die haar liever  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 5 liever flagen dan geld wilde geeven, ging door, en zeide: zouw ik je nog geld toegeeven , daar jelui me zoo bedroogen hebc ? mislukte scherts van een boer» Tr het zelfde Koffiehuis kwam kort daar na een andere Boer met zyn Zoontje , om mede eens te proeven, wat drank men daar fchonk, dewyl hy veel daar van hadt hooren fprëeken. Inkoomende valt zyn oog en aandacht op een Heer, die daar zat met een hond tusfehen zync beenen ,aan welken een ander Heer vraagt: Is die hond uw Heer? Neen myn Heer antwoordde de ander, ifc ben den hond zyn Heer. De Boer vondt deeze feberts zoo aartig, dat hyze wilde navolgen, en 'er aanftonds de proef van neemen, zeggende tegen zyn Zoontje, dat is raer Keesje, vraag my ook ereis [hy hadc ook een hond by zich] Keesje doet het, zeggende: Is die hond jouw Vaar ? Neen, zeidt de Boer, ik ben den hond zyn vaar; dat fluit zoo goed niet Keesje, voegde hy daarby , en het geheele gezelfchap begon hartig te lacchen. DE SNOEVENDE GASCONJEB. TJ'en Edelman uit Gasconje, eene Provincie in Spanje, waar deLandaart vindingryk is in grootfpraaken, eens hoorende fprëeken van dc groote daaden eeniger Generaals van de Franlche Armee; en onder anderen, dat . A 3 zeker  6 HET NIEUWE zeker Prins, in twee aanvallen, meer dan zes foldaaten met zyne eigen handen gedood hadt. Ha! zeide de GascoDjer, is dat de pyne waard om zich daar over te verwonderen ? Ik zal u wat anders zeggen: De matras, op welken ik flaap , is gevuld met knevels en baarden der geenen, welken myn overwinnend zwaard gedood beeft, dat zyn eersd dingen, waar over men zich billyk mooge verwonderen; maar zulke bagatellen niet, als van dien Prins, van wien gy fpieekt. DE GELUKZOEKENDE GASCOKJEB. Een ander Gasconjer, die een groote fchuimlooper was, op zekeren dag niet weelende waar zyn hongerige maag, die zoo ledig was, als zyne beurs , te vullen , bedacht eene vond om beiden wel te voorzien; het eene gelukte hem , maar het andere niet. Hy dan verftaan hebbende, dat een ryk Koopman in de Stad, daar hy zich toen bevond, zyne Dogter zoude uittrouwen, en haar honderd-duizend Gl. mede ten huwelyk geeven, waar over het Contract dien dag zou gefloten worden, en ten dien einde een groot gastmaal onder de naaste Vrienden gehouden. De Gelukzoeker, deeze geleegenheid zich' ten nutte willende maaken, ging naa hec huis van dien Koopman, hoewel hy by hem nietbïkend was, en liet zich aanmelden, als iemand, die hem iets van groot belang te zeggen hadt. De Koopman, die een beleefd man was, liet hem niet lang wagten , maar  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 7 maar kwam fpoedig by hem in de Zykaamer om te vraagen wat 'er van zynen dienst was. De Schuimlooper , zyn Compliment met veele eerbiedigheid gemaakt hebbende, zeide: Myn Heer, ik heb u een voorflag te doen, die u wel vyftig-duizend guldens waardig is; doch dezelve is van wat grooten omflag, en daar zal eenigen tyd toe noodig zyn, om u de zaak in alle haare onhandigheden voor te draagen. De Koopman denkende, dat 'er eene goede party in den koophandel te doen was, wordt zeer begeeng zich die kans niet te laaten ontglippen [hec is toch Kooplieden zeer eigen, dat ze winziek zyn, en alle geleegenheden gaerne waarneemen;] noodigt deezen Klaplooper aanflonds ter maaltyd en zegt hem, dat zy na den maaltyd daar over zouden fprëeken, en dit was juist het geen de Gasconjer zocht. Na het eindigen van den maaltyd bragt de Koopman hem in eene aparte kaamer, en verzocht hem nu nader opening van zaaken. De Panlikker, zyn groot voorgeeven zullende openbaaren, zeide daarop: Myn Heer, Ik heb verdaan, dat gy uwe Dogter zult uichuwelyken,en haarhonderd-duizendgulden ten bruidfchat mede geeven; indien gy ze my wilt geeven, zal ik my met de helft vergenoegen, en gevolglyk kuntgy, naar myn eerfte voorftel, vyftig-duizend gulden winnen. De goede Koopman zich in zyne verwagting dus zeerbedroogenziende, vond niet goed op zulk eene wyze winst te doen , A 4 en  8 HETNIEUWE en gebood den Schuimlooper ichielyk te vertrekker; het affcneid, was iang zoo-vriendelyk niet, als de éerfte ontmoeting. DE EENVOUDIGE BURGER. Een Burgerman, die op ver na de fchrandcrfte niet was, eens hoorende fprëeken van de fchoone gaven en hoedanigheden der Koningiune Cbriftina van Zweeden, onder andereu , dat zy agt verfcheidene taaien , zoo prompt konde fprëeken, als haare eigene moedertaal; neemt het woord op ,' en zegt : men behoeft zich waarlyk daar over zoo zeer niet te verwonderen , dewyl deeze Vorüin agt tongen hadt, neemende voor taaien, tongen , om dat het ■woord Langues, in 't Fransen beiden beteekent, EENVOUDIGE SOLLICITANT OM EEN KOSTERSPLAATS. De Koster van Prata, een Dorp in Mbravien geleegen, geftorven zynde,zoo gaf zich een ander, nog eenvoudiger peribon , dan bovengemelde Burger , weder aan by den Paftoof des Dops, aan wien de begeeving ftond, met verzoek om Koster te moogen worden; de Paftoor vraagt hem of hy leezen en fchryven kon ; waar op hy ia antwoordt, daar by voegende, ah ik dat iiet kon , wat voor een Koster zoude ik dan weezen ? De Paftoor -hem verder onderzoekende vraagt, of hy wel kundig in den  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 9 den Bybel was? en daarop ja geantwoord hebbende, vervolgt de Paltoor, of hy dan wel wist, wat voor een man Noacti geweest was ?— De man die in de Arke gegaan was — Hoe veel Zoonen die man gehad hadt.— Antw. drie ; — l»>e zy genaamd waren?— Sem, Cham en Japhet; tot dus ver goed; maar nu zal ik u een diepzinniger vraag doen, zei de Paftoor: Wie isjaphets Vader geweest? Hier voor ftond de goede Sollicitant; dat wist hy niet, want hy hadt te dier tyd niet geleefd. Ja zei de Paftoor, dan kunt gy ook geen Koster worden. Hier op gaat onze Candidaat van 't Kostersampt droevig naa huis, en klaagt aan zyne vrouw, dat hy om zekere reden geen Koster kon worden. Zy vraagt hem de reden, en hy zegt ze haar. De vrouw, die fchranderer was, de zaak begrypende, wilde haaren man door een bekender voorbeeld dezelve klaarder maaken , en zeide tot hem* Wel man kunt gy dat niet vatten ? Denk eens om onzen Molenaar Hendrik, hoe veel zoonen heeft die? hy antwoordde, drie; — hoe heeten ze? Drewes, Klaas en Steven. Wie is nu. de Vader van Steven?— Wel, Hendrik onze Molenaar: Zoo is het ook mee Noach , zei de Vrouw. Ja, zeide de man, als dat zoo is, dan zal ik het nu wel klaaren en beter te recht komen. Hy gaat weder naa den Paftoor, en zeide, nu heb ik beter geftudeerd; belieft het u, Heer Paftoor, my nu nog eens te examioeeren, zoo zal ik beter A 5 ant-  io HET NIEUWE antwoorden. Wel nu, zei de Paftoor:Wie is Noach?— de man die in de Arke ging. Hoe veel zoonen hadt hy?— drie — hoe heetten ze? Sem, Cham en Japhet;—wie was laphets Vader?— Hendrik onze Molenaar. De Paft. or nu nog meer overtuigd van 's mans onnozelheid, begreep, dat hy geen Koster weezen kon, en wees hem met medelyden vriendelyk af» DE VREEDZAAME VORST. Een zeker Vorst, die niet gewoon was veel ter Kerke te gaan, en geene kennis van de Mufiek hadt, evenwel eens op eenhoogtyd ter kerke gaande, waar zyn geftoelte digt by het Mufikanten Choor was,zoo dat hy midden door het Choor naa zyne plaats moest gaan, zag dat de Zanger, die de maat floeg, geduurig naa het Orgel wenkte; terwyl het eene Choor zong, en by tusfchenpoozen zweeg, als het andere aanhefte. Dit deed hemftaan blyven,om te zien wat daar van worden zoude , alzo hy oordeelde dat 'er twist tusfchen beide was, Ondertusfchen kwam 'er eene algemeene paufe» zoo dat'er aan weêrskanten ftiltewas. Kort daar na begon de Zanger weder luid op te zingen en de maat te flaan, terwyl de Chooren elkander wederom antwoordden. Toen traddevreedzaame Vorst, die een vyand van twisten was, toe, en floeg den Zanger zoo gevoelig voor den neus, dat 'er het bloed uitfprong, zeggende: dat deDroes u haale, de  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, n twist is pas geftild, en gy begint aaufbnds weer van nieuws! dat gedoog ik niet. AARTIG ZEGGEN VAN MOLIÈRE. "Oater Maimbourg, die een groot vyand der Janfenisten was , predikte nooit zonder hen wakker Uit t-_ ichelden , en op het haatelykfte ten toon te ftellen, met gebaarden, die beter op het Toneel dan op den Predikftoel voegden. Dit deed hy ook eens op een teyd dat de geestige Dichter 'Moltere zyne Comedie, genaamd le Tartuffe, uitgaf, en dezelve gefpeeid werd. Een van zyne goede vrienden fprak hem daar over aan, zeggende: Wat hebt gy voorgenoomen de Gcestelyken befpottelyk voor te ftellen ? Hy antwoordde daar op neen, ik achtze hoog; maar dat raakt alleen de ge* veinsde huichelaars. Zyn Vriend vraagde wederom, zyt gy gefield om hen te verbeeteren en door prediken te beftraffen ? Waar op de Dichter weder antwoordde op zyne gewoone boertige wyze. Waarom zal het aan Pater Maimhourg vry ftaan, Comedien op den predikftocl te fpeelen, en aan my niet, op het Toneel te prediken? GEPAST ANTWOORD VAN PATER AROUÏ. ■p^en der flegtfte Predikers zeide eens aan ■*~J' 't einde der Vasten tot Pater sliouï, Jefuit; Ik weet niet, Eerwaarde Pater, hoe ik  ia HET NIEUWE ik 't heb kunnen uithouden, geduurende de Vasten alle dagen te prediken; daarenboven duurde myne pasfiepreek gisteren wel derdehalf uur ; desnietcegenftaande bevind ik my nog zeer frisch; verwondert gy u biet over de goede gefteldheid van myn lichaam? Ja antwoordde Pater Aroui hem; maar ik verwonder my nog veel meer over het groot geduld uwer toehoorders. JURGEN DE GOUDE KETTING DIEF DOOR LIST ONTDEKT. ■evarffen hadde een gouden ketting geftoo* / len; de Pricfter van 't Dorp werd verzocht, van deezen diefftal na de predikatie eene afkondising te doen tot waarlchouwing van den Üief, net welk hy op deeze wyze deed: Deezer dagen is 'er een gouden ketting verlooren of gcftooler.; men weet den Vinder, of Dief half en half; doch ik raade, dat hy ze wederbrenge, of anders zal ik hem over agt dagen met naame bekend maaken. Jargen , op wien hec vermoeden was, bekreunde zich daar niet aan. Den volgenden Zondag deed de Prieftcr nog eens dezelfde vermaaning; maar te vergeefs. Op den derden Zondag zeide de Prielter rot de Gemeente: Gylieden weet, hoe ik nu twee Zondagen agter een, den Ketting dief vermaand heb, maar zonder vrugt; op dat nu een ieder zien mag, wie het is, zoo zal ik hem met deezen pyl voor den kop icnieten, en met een haalde hy eenen boog en pyl  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 13 pyl voor den dag, cn lei aan op den grootlien hoop mansperfoonen , onder welken Jurgen was; deeze dit ziende, liep de Kerk uir, zoo ras als hy kon, en werd dus ontdekt, den Dief te zyn. DE VROUWEN MEESTER. Tn Parys is eene Parochie, welker Priefter verpligt is, alle Jaaren een zak erwten te geeven aan den geenen , die bewyzen kan een geheel jaar meester overzyne Vrouw geweest te zyn. Na dat deeze inftelling reeds honderd jaaren geduurd hadt , was 'er nog niemand opgekoomen, die zich ver. meeten dorst deeze erwten te haaien. Onlangs evenwel [zegt de Schryver, die dit verhaalt] iemand van myne kennis, woonende in de rue Ouinquempcix, die omtrent twaalf maanden getrouwd geweest was, verbeeldde zich, al dien tyd volkoomen Meefter over zyn Vrouw geweest te zyn, en gevolglyk recht te hebben om den zak erwten te eisfehen. Hy fteekt een fervèt in zynen zak, gaat naa den Parochiaan, cn maakt hem den tyd van zyn trouwen bekend; daarby voegende,dat hy al dien tyd volkoomen Meefter geweest was van zyne Vrouw, zoo dat hy alles gedaan hadde wat hy wilde, zonder dat zyne Vrouw hem ooit ergens in tegen geweest was De Parochiaan gaf geloof aan zyne verklaaring.gaat de erwten meeten , en giet ze den kwant in zyn fervet; maar het fervèt was cc kiein, en de Priefter vraagt hem, waar*  14. HET NIEUWE waarom hy niet een grooter, of een kusfenfloop meaegebragt hadt ? Dat zoude ik wel gedaan hebben, zeide hy, want ik twyffelde zelf al, of ze daar wel in zouden konnen; maar myn Wyf wilde my niets andeis geeven. Ha, ha, zei de Parochiaan, ik hoor al hoe 't by u is, gy maakt my wys, datgy geheel Meefter over uw Wyf zyt; maar ik zie nu wel anders; en met een nam de Priefter zyne erwten terug, en liet den ingebeelden kwant.befchaamd heenengaan. KLUGTIGE DIEVER Y. Drie fyne gauwdieven , die hun ambacht welgeleerd hadde^, weetende dat 'erte Croix du Tiroir te Parys recht gedaan zou worden aan een Edelman, die veroordeeld was om onthoofd te worden, begeeven zich derwaards, om onder het gedrang der toekykers hunnen flag waar te neemen , eu iets op te doen. Zy zjen daar eenen Boer van het Dorp de Coulomhe, op eenen ezel zittende, die mee groote oplettendheid keek naa alledeplegtigheden der Juflitie. DeezeDieven nu overleiden met eikanderen om den Boer dien Ezel fyntjes te ontvoeren ; het welk zy op deeze wyze ter uitvoer bragten: zy beg'eeveu zich alle drie in het gedrang, tot by den Boer, de een houdt zich als of hy moede was, en wat wilde leunen tegen ' den Ezel, met zynen mangel den kop van het beest bedekkende; de tweede bukt zich en maakt den zadel los; de derde gaat aan de  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 15 de andere zyde van den Ezel, zet zich onder den zadel, gelyfc de ander ooft doet, en zoo ligten zy den Boer met zadel en al zagtjes op, zonder dat hy het merkt, door de fterke infpanning van zyn gezigt en aandagt op het fchavot, en het falve te hooren zingen over den armen Edelman, in dien elendigen ftaat. Ondertusfchen komt 'er een kiein oploopje, door eenige Beurzenfnyders, die moogelyk van *t zelfde Complot waren als de drie Ezeidieven; en terwyl de Beul het zwaard uittrekt, om den doodelykenflag te geeven, zoo trekt de dief, die aan den kop des Ezels ftond, het beest voort met het gebit, waar van hy den tooni hadt losgemaakt; terwyl de anderen het met fpelden in de billen Haken; dus gaat de eerfte met den Ezel van onder den Boer door, de twee anderen houden hem met zadel en toom op de fchouders, tot dat de Beul den flag geeft;op welk oogenblik zyden Boerfchielyk laaten vallen, en zich weg maaken. De arme Boer zich ter aarde gevallen , en den Ezel van tusfchen zyne beenenweg ziende, was zeer verbaasd, niet weetendewat hem overgekomen was, half dood van fchrik. Toen hy weder tot zich zeiven gekoomen was, vraagde hy de Omftanders, of zy zynen Ezel niet gezien hadden; maar al wat zy hem zeggen konden was , dat zeker man, in 't zwart gekleed, hem weggeleid hadt. De Boer, dus van zynen Ezel beroofd, was genoodzaakt te voet naa huis te gaan, en  16 HET NIEUWE. en t'huis koe-mende wist hy zyne Vrouw niet te zeggen ; op wat wyze hy zynen Ezel was kwyt geraakt. DE GAUWE MANTELDIE F. Een ander Dief, niet minder fyn in zyne kunst, dan de drie voorgaanden, gaf ook eene proef van zyne bekwaamheid in 't huis van eene Weduwe, die Commenfalen hield, woonende digt by de Place Mauiert, te Parys; hy treed daar ftoutelyk in, en niemand by de hand vindende, gaat hy in een kamer, waar drie Mantels van de Commenfalen aan een kapftok hingen ; hy neemt ze alle drie onder zynen Mantel en gaat daar mede de kamer en 't huis uit; aan de deur van 't huis komt hem een jonge Advocaat tegen, die ook aldaar Commenfaal was,en een Mantel met eenfluweelen kraag om hadt. Deeze vraagt den Dief, waar hy met de Mantels heen wilde; de Dief antwoordt hem , zonder zich eenigzics te ontftellen of te bedenken , dat de Heereu Commënfaalen die daar t'huis waren, hem hunne Mantels gegeeven hadden om fchoon te maaken ; en voegde hy daar by,ik zie, Myn Heer, dat de uwe ook al vry fmeerig is aan de kraag, door de pomade van uw paruik, geef my den uwen ook mede, het is toch een t'huis brengen. De Advocaat gelooft hem, vraagt of hy 't fpoedig doen kon; binnen een uur, was zyn antwoord. De Advocaat geeft hem daar op ook zynen Man-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 17 Mantel , met aanbeveeling van hem wel fchoon te maaken en fpoedig weder te brengen; dus hadt de Dief nu vier Mantels, ging 'er mede door, en zal ze nog wcderbrengen De Commenfaalen ziende , dat zy hunne Mantels kwyt waren, verklaarden eikanderen hunnen fpyt over hun verlies; maar belachten gefaamentlyk den Advocaat , die den zynen vrywilhg aan den Dief gegeeven hadt. AAETIO ZEGGEN VAN DE KONINGIN CHRISTINA VAN ZWEEDEN. T~\e Koningin Cbriflina van Zweeden, de ^ zelfde, waar van wy hier voor gemeid hebben , dat zy agt taaien konde fprëeken , was eens tegenwoordig by een gefprek van eenige Hovelingen over den ouderdom der Waereld; haareMajelieit wordt onder anderen ook verzocht, haar gevoelen daar over te-zeggen. Wat my betreft, antwoordde de 'Koningin al fchertferide met een glimlach,'~ik geloof, dat het met de Waereld gaat, als met onze Sexe, die naaren ouderdom zoekt te verbergen, en zou daarom van gevoelen.zyn, dat de Waereld ■wel duizend jaaren ouder is, dan zy ons wil wys maaken. AARTIG ZEGGEN VAN EEN FRANSCH! HOVELING. TJy geleegenheid van den Oorlog onder ■L> Lotlewyk XIV. KoniDg van Vrankryk, B dat -  i8 HET NIEUWE dat het Hof met een talryk gevolg in Vlaanderen was; bevond zich aldaar ook de Marfchaik van Grammont; en op zekeren morgen by de leve aan 't Hof zynde vraagde aan een derHeeren , daertegenwoordig, hoe 'e was met den Heer deLaufm, omtrent wien des Konings gunst aan het afneemeh was; het antwoord was: Dat die Heer een groote reis naa Holland was gaan doen. Dat is zekerlyk, zei de Heer van Gram. mont, voor een gunfteling een groote reis. SIERLYKE UITROEPING BY DB FRANSCHEN Een Duitsch Jefuit, der Franfchetaal onkundig, deed eene reis naa Vrankryk* om 'er de taal te leeren. Op deeze reize" hadt hy 't- ongeluk van by eenen Hospes te huisvesten, die beter vloeken dan bidden kon; want hy hadt alle oogenblikken het Franfche vloekwoord in den mond: le DiaMe m'ernporte,Üe Duivel haal nie. De goede Jefuit, deeze woorden verfcheiden maaien van zynen Hospes met eerien zonderlingen nadruk gehoord hebbende, dacht, dat het eene fierlyke fpreekwys moest zyn, wel ■waardig om in zyn Memorie-Boekje aangeteekend te worden ; hy haalt derhal ven zyn Boekje uit den zak,*en fchreef daarin: Le Diable m'emporte; Exclamatio elegantisfima cpud Gallos! Een zeer fierlyke uitroeping by de Eranfchen. «DE  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, 10 DE STOÏSCHE ZWITSER. T^en Zwitfer van 't Regiment van Stoute, ging eens uit het L ger by Ninove, waar de Franfche Armee ftond ; nauwlyks een half uur daar van daan zynde, werd hy aangehouden en naar Krygsgebruik als een deferteur veroordeeld om gehangen te worden , om dac hy geen Paspoort vertoonde. Toen men hem nu naar de gdg leidde, zeide" de Biechtvader, die hem ter dood bereiden zoude, tot den Patiënt: Myn Vriend, gy zyt zeer onvborzigtig geweest, uit de Armee te gaan zonder paspoort- Is dat myne misdaad, Myn Heer, antwoordde de Zwitfer zeer koeltjes, dan ben ik vry, want ik heb 'er een. Wel! toont ze dan, zei de Biechtvader. De Zwitfer haalt ze daar op uit zyn zak, waar door hy vry kwam; anders zoude die natuurlyke Stoïcus, zoo de Biechtvader herrï zulks niet indachtig gemaakt hadt , zicht hebben laaten opknoopen, zonder eens aan 't vertoonen van zyne paspoort te denken. DE VEYMOEDIGE RUITER. HT oen meu den Gereformeerden Godsdienst in Vrankryk wilde vernietigen , gafKo. ning Lodewyk de XIV bevel om alle de Gereformeerden, die in zynen dienst waren af te danken. Onder deezen bevond zich Wk eerj Ruiter van 's Konings JLyfwacht, B 2 die  20 HET NIËUWÉ die verfcheiden wonden in 's Konings dienst bekoomen hadt. De> ze kloekmoedige Ruiter hadt de vrymoeaigheid den Koning op deeze wyze daar over aan te fprëeken : Sire, toen men my gezonden heeft om tegen de Vyanden van zyne Majefteit te vechten , heeft men my niet gevraagd, van wat Godsdienst ik was; maar mén heeft zoo veel vertrouwen in een Hugenoot gefield, dat hy zoo wel zynen plicht zou kunnen doen, als een Soldaat van uwe Religie. Waar op de Ko* ning hem antwoordde: Wat my betreft, myn vriend, ik ben over uwen dienst zeer wel voldaan; maar de God, dien ik diene zoo wel niet, hy dankt u af, en ik ben genoodzaakt, hem te gehoorzaamen. DE OPENHARTIGE DOCTOR. fAmtrcnt dien zelfden tyd gebeurde het " dat cenige Hoeren van 't Hof over tafel fpraakeh van een H"er , dia onder de handen van den Medicynmeester Guenaut den geest gegeeven hadt; waar op de Marfchafk van Grammont aan den Doctor, die ook daar tegenwoordig was, vraagde, hoe veele menfchen onder zyne Recepten wel bezweeken waren , federt dat hy de Geneeskunde oefende? De Doctor, niet verlecgen over deeze fcherts, antwoordde hem openhartig: Myn Heer, onder myne prac tyk zyn 'er vry wat meer dood gebleeven, dan in den bloedigen fpoorflag > toen Uwe Excel-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. ar Excellentie, aan ,'t hoofd der geheele Ruitery met haar uwe behoudenis zocht in de vlugt, en de fpooren wakker werden aangezet. HET KWAADSTE DIER BY OH GELUK GEDOOD "pve Heer le Nostre verhaalt, dat eens ter ^ gcleegenheid vin een Wolven-Jagt, een dier van die foortezyne toevlugc genoomen hadt by een molen, en dat een jager, die het vervolgde, daar op fchietende, het ongeluk hadt, de Molenaars vrouw, die 'er digte by was, te treffen en te dooden. De Jager, dit bemerkende was daar over zeer aangedaan en troosteloos; maar de Molenaar , dit ongeluk vcrnoomen hebbende, was niet heel droevig, zich dus van een kwaad wyf ver'.ost ziende; hy ging by den jaager, en troostte hem met deeze woorden: Myn waarde Vriend, weest maar niet zoo. wanhopig, want gy hebt het kwaadfte dier van 't geheele Land gedood. DE KWAADE BETAALDER BEDRO0G E K, en kwaade Betaalder, geld willende leenen om het nooit wederom te geeven, vraagde aan een zyner Vrienden om honderd gulden te leen; deeze \rend belooft hem dit geld te leeuen , en zy gaan tefaamennaa een .Notaris om 'er eene Obligatie van to B 3 raaa*  22 HET NIEUWE maaken. De Klerk krygt Papier , om de Obligatie op te ichryven; maar de Vriend, die het geld verzocht hadt, zeide neen myn Vriend, papier verflyt ligt, fchryft liever op parkement, op dat het te langer duure. Hoe zei de ander, moet de Obligatie zoo duu-zaam zyn, dan zie ik wel, dat gy my in lang niet denkt re betaalen en de Obligatie af te losfen; dat komt my gantsch niet geleegen. en daarom moet gy het niet kwaalyk neemen, dat ik myn geld weer naa my neem. Dus kwam de kwaads betaalder bedroogen uit, en moest befchaamd zonder geld heen gaan. MISLUKTE LIST, Een ander, die ook ver na de beste Be» taaier niet was, gaat by een Vriend, en vraagt van hem dertig gulden te leen, met belofte van ze hem met goed voordeel te zullen wedergeeven op eenen zekeren heiligen dag. De Vriend laat zich bepraaten, en geeft hem het geld. Eenigen tyd gewagt hebbende, en ziende, dat de ander hem niet kwam betaalen, fpreekt hem daar over aan; de ander onfchuldigt zich met te zeggen, dat de heilige dag, dien hy hem genoemd hadt; nog niet verfcheenen was, en dit gebeurde vervolgens verfcheiden maaien; zoo dat de Schuldeifcher wel merkte, dat de ander niet voorneemens was te betaalen; want, hy den genoemden heiligen  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS 23 gen in den gantfchen Almanak niet kon vinden, hoe zeer hy daar naa gezochtliadc. Hy befluit derhalven zyn geld door het Recht te zoeken. De Rechter, voor wieu hy zyne party gedaagd hadt, de list van den Schuldenaar begrypende, vonnist, zonder in den Almanak te zoeken , of die heilige dag daar in ftond of niet, dat hy zoude hebben te betaa'en op Allerheiligen dag; vastftelJende, dat de genoemde heilige dag, die niet afzonderlyk in den Almanak ftond, zekerlyk onder alle de Heiligen moest begreepec zyn. Dus moest hy op dien dag betaalen, dat hy niet van zins was. DE BESCHULDIGDE KNEGT. Een \Bur.ger van Parys , die een Knegt ' hadt, welke zeer aardig, maar te gelyk cdÉ fchalk was, genoemd Noël, weidt hem eind el yk msedc, en Reeft hem over aan een Raadsheer van het Chate'.et, die een goed vriend vin hem was. Eenigen tyd daarna kreet» die Burger een Proces , waar over hy den Raadsheer ging fprëeken ; daarkoomr.n-de vindt hy zynen ouden knegt.op de plaats., vraagt hem of zyn heer al by de hand was; de knegt antwootde neen, maar Myn Heer is bezig met zich te kleedeu , en zal zoo aanftonds af koomen : Ondertusfchen vraagt de Burger zynen geweez'en knegt, hoe hy Jt daar hadt ? Heel wel zeidt hy , indien een karonje van een Meid my niet geB 4 ftadig  24 HET NIEUWE ftadig met alles , wat 'er gebeurt befchuldigde, om my by myn Heer en Mevrouw zware ce maaken; want zy doet my alle dagen voor hen roepen , om my van het een of het ander te befchuldigen, en geen kwaad wordt 'er uitgevoerd, of Noèi heeft het gedaan. Terwyl komt de Raadsheer van boven, gaat door de Zaal, ziet daar twee ruiten gebrooken , en vraagt aan de Meid, wie heeft dat gedaan? De Meid antwoordt, Noè'l. Ziet gy wel, zeidt hy tegen zynen ouden Meester, heb ik 't niet gezeid , dat Noè'l het weêr gedaan hadt? Verder gaande ziet de Raadsheer een Servet, dat op een heet koperen fchut verzengd was, en vra2gt wederom wie heeft dat Servet daar op gehangen om te doen verbranden? Noèi, zeidt de Meid. Zvt gy nu wel zeidt Noè'l, dat ik niet geloogen heb? Zoo, zoo, zeidt de Raadsheer, waar is die Rabaut? Dat raakt my zeidt Noè'l. Wat doet hy, die fielt, vervolgt de Raadsheer, in plaats, dat hy zyne Mevrouw zoude oppas* fen, die telkens kwaalyk wordt, om dat ze alle oogenblikken in de Kraam moet, zoo lanterfant hy 't gantfche huis door. Ik wii wedden, zei Noèi, dat men my zal befchuldigen, dat ik daar van ook de oorzaak ben, zoo wel als van alle andere dingen. vluq  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS» 25 VLUG ANTWOORD VAN EEN RECTOR. T7 en Doctor Juris, die wat fpotagtig was , eenen Rector ontmoetende, vraagt naa zynen weliland; hem te gelyk de hand geevende, valt zyn oog op des Rectors grove handen, des hy niet kon nalaaten te zeggen, Heer Rector, wat hebt gy grove handen, gy zoudt goed voor een Dorlcher zyn. De Kector , mede niet flegt, antwoordt daar op, dat is wai'? Myn Heer, en ik zou dar werk ftraks kunneu beginnen, want ik heb den vlegel al by der hand. Waar mede hy te kennen gaf, dat die Doctor maar een lompe vlegel was, DE DREIGENDE BOER. T n Italien zyn de wegen doorgaands zeer eng eu fmal tusfchen en over het gebergte, zoo dat men, rytuig ontmoetende, eikanderen dikwyls niet wyken kan, en een van beiden genoodzaakt is wat terug te keeren om eene wykphats te ■ krygen. Dus gebeurt het, dat twee Boeren elkandercn op zodanigen weg onrmoecen, de een fprak zeer fors tot den anderen , zeggende; Ryd my uit den weg, of ik zal u doen, gelyk ik eenen anderen gedaan heb De ander, verbaasd wordende, reed terug tot aan eene ruimte, daar hy wyken kon, en laat den anderen voor by reiden Ondertusfchen was hy evenwel B 5 nieuws-  26 HET NIEUWE nieuwsgierig om te weeten wat de andere zoude gedaan hebben, indien hy niet terug gereden was; vraagt derhal ven den anderen, wat hy van zins was te doen? Deeze antwoordt hem fnet een lluurs gelaat, ik zoude u gedaan hebben, dat ik een anderen deed: Ik reed voor hem uit den weg. DE OPPEB-INTEND ANT TOONEEL . SPEELDEE. 'T'revelin, het hoofd der Italiaanfche Toneelfpeelders aan 't Franfche Hof, ging eens by den Heer de la Vieuville, ÓpperIntendant van 's Koningsfinantien, om eene Ordinantie tot betaaling van dien Heer te verzoektn voor de ItaliaanfcheToneelfpee. Iers. De Intendant, die eenfpotagtignaturel hadt , en elk een gewoon was na te bootfen , begon tegen den Comediant allerhande fcheeve monden te maaken, en menigvuldige Italiaanfche lasfis te doen. Tre•velin liet hem eenigen tyd begaan, en zich daar in vermaaken; maar eindelyk raakt zyn geduld ten einde, en hy zeidt tot den Intendant: Myn Heer, gy hebt nu lang genoeg myn ampt verricht, verricht nu het uwe, en maak, bid ik u, dat ik geld kryge. DELEEVENDIGE DOODE. T^oen Bart een bekende Partyganger te Vincecna gevangen zat, hadt by met den  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 27 den Gouverneur van die plaats overieid, dat hy veiuzen zoude aan eene geweldige ziekte fchielyk overleeden te zyn. Men zoude hem daar na u t het kasteel naa de Kapel brengen, waar -by dan weder zoude bykoomen, als warehyftegtsineenefhauwte geweest. Maar de Gouverneur verraadt hem, en geeft den Marfchalk van Ancre kennis daar van. Deeze beval den Gouverneur, dat men Bart deeze klugt zoude laaten fpeelen, alzoo hy ze gaerne aanzien wilde. Toeu het gewaande Lyk nu in de Kapel sebragt was, liet deMarlchalkzich daar ook vinden, en zeide: Men mogt my befchuldigen , dat ik Bart hadt laaten vergeeven, daarom zal ik het Lyk doen openen, en heb tot dat einde mynen Chirurgyn Major met zynen Knegt medegebragt; op dat den lasterde mond geflopt worde. Toen nu de Chirurgyn-Major zyne inftrumenten gereed maakte om de opening te doen , begon Bart uit alle zyne magt te roepen: Doetgeeneinfnyding , want ik leef nog! Na deeze klugt bleef de opgewekte nog meer dan een jaar gevangen. SCHRANDER EN SCHERP ANTWOORD VAN BEN PRINS VAN GUI ME Né AAN O ASTON, HERTOG VAN O R L E A N S. e Prins van Guiinenè, eens met verfchei^ de andere groote Heeren indeComedie zynde, nam zyne plaats op het tooneel. Nader-  28 HET NIEUWE derhand van daar in het Parterre willende afipri"gen , en de Hertog van Orleans, Gaston , dat ziende, reikte hem de hand toe; waar op de Prins van Guimene, daar voor bedankende, zeide; Ik ben uwe Koninglyke Hoogheid daar voor zeer verpligt, want ik ben de cerfte, dien gy de hand toereikt, om hem van het fchavot te helpen klimmen. Doende hem dus een verwyt, dat hy verfcheiden heeren van 't Ryk, welken hy tot opftand tegen Lodewyk XIV. misleid, en daar na verlaaten hadt, niet van het fchavot hadt zoeken te bevryden. VERZOEK OM AAHZIENELYKE MILDDAADIGHEID. Koningen en Vorften wordenfomtyds vermaakt met geestige antwoorden, al zyn ze anders wat vrymoedig. Zodanig was het antwoord van Giraut, van geboorte een Gasconjer, (aan welkenLandaartdegrootfpraak zeer eigen is) toen Koning Lodewyk XIV. hem eens zeide: Ik ben over uwen dienst zeer wel te vrede; ontrust u derhalven niet over het toekoomende; ik beloof u zulke gunften te bewyzen, dat ze u tot fchuilplaats tegen alles zullen dienen. Waar pp Giraut antwoordde: Sire, indien uweMajefteit my eenige milddaadigheid wilde bewyzen, bid ik, dat ze wat grootmoedig zy, want ik zoude daarover zoo veele geiukwenfchingen uit myn Vaderland bekoomen, dat ik  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 29 ik ze wel voor brieveport zoude moeten uitgeeven , als de fomme niec aanzienlyk was. SNORKERY VAN EEN GASCONJER. en zeker Gasconjer werd eens genood" zaakt den degen te trekken tegen eenen voorveenter; doch hy zocht hem door zyne fnorkery te verbaazen. Hy roept den zoon van den klokluider der naaste Kerk, juist voorbygaan Je, en zegt hem; gaat naa de Kerk om een dooden te overluiden. Voor wien vraagt de Jongeling; voor myn Heer, ancwoordde de Gasconjer, wyzende op zyn party. Maar hervatte de jonge Klokluider, die Heer is immers nog niet dood, maar frisch en gezond. Dat is waar, antwoordde de Gasconjer; maar weet dat hy de fioutheid heeft van tegen my te vechten, en by gevolg ftraks een lyk zal zyn. DE EDELMOEDIGE GASCONJER. en ander Duellist van den oever der Garonne , ziende dat zyn tegenparcy zich wel verdeedigde en hem geenzins ODtzag, begon te vreeze, en riep tegen zyn vyand geef uwen degen over ! De ander, zeer verwoed zynde , antwoordde hem; denk u maar wel te verdeedigen! Waar op de Gasconjer hem zynen degen aanbood, zeggende: gy zyt wel een vrek; maar ik ben  go HET NIEUWE ben edelmoediger, geevende u met vreugde mvnen degen. over. Dus maakte hy een einde van het gevecht , en bedekte zyne vree».e met eene vertooning van edelmoedigheid. DE KWAADAARTIGE BOER. Een Bedelaar, die de fchranderfle lang niet was, by den wimertyd, dat het fterk gefneeuwd en gevroozen hadt, vraagt om huisvesting by een Boer, al was hy 'tmaar in de booyichuur. De Boer zich niet vergenoegende met den armen man af te wyzen, liet ook zyne honden los; waar tegen de Bedelaar zich wilde verweeren met ftceiien naa hen te werpen; maar dewyl het fterk gevroozen hadt, waren de fteenen zoo vast aan den grond, dat hy 'er geen een kon los krygen; daarop, zich tot dea Boer keerende, zeide hy : gy zyt wel een kwaadaartig mensch, gy laat de honden los en maakt de fteenen vast. GEESTIG ANTWOORD VAN DEN HERTOG VAN SC HOMBERG. Koning Lodewyk de XIV. zeide eens tot den Hertog van Scbomberg, die een Hugenoot was. Heer Hertog, wasuwe Religie niet in den weg, gy waartal lange arfchalk van Vrankryk geweest. De Hertog antwoordde daarop: Sire, indien uwe Maje. fteit  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 31 fteit my daar toe waardig oordeelt, dan ben ik tot myD oogmeric geraakt; want ik heb my geen ander voorgefteld. Dit geestig antwoord behaagde den Koning en deed den Hertog dat.Eerampt bekoomen. Die zelfde Hertog hadt eers aan zynen Lyf knegt eene Kommisfie opgedraagen , die dezelve niet vaar behooren uitgevoerd hadt, en tot zyneontfchuldigingzeide: Myn Heer zy hebben my vooreen Duitfcheraangezien. De Hertog, die zelf een Duitfcher was, antwoordde hem daarop met groote bezadigdheid: die lieden hadden wel groot ongelyk, want zy moesten u voor een Gek gehouden hebben. VINNIG. ANTWOORD VANEEN ABT AANEEN BISSCHOP.] en zeker Abt van hooge geboorte verfcheen op zekeren tyd met lange hairen voor zynen Bisfchop, die de zoon was van'«Konings Lyf-Chirurgyn. D.eze Prelaat haalde den Abt fcherp door over de ongevoeglykheid van zu!k een dragt voor een Geestelyk perfoon. De Abt, daar overzecr gevoelig geworden , kreeg een fchaar uit zyn zak en boodze den Bisfchop aan, zeg. gende : Myn Heer, indien ik niet recht weet hoe lang myne hairen zyn moeten, zoo bid ik u, die een Chirurgyns zoon zyt, aan dezelven de rechte maat te geeven. Deeze inval was zeer onbefcheiden; want de Abt moest  32 HET NIEUWE, moest het ontzag, dat hy zynen Bisfchop fcbuldig was, bewaard hebben ; daarom werdt hy ook voor eenigen tyd in een kweekfchool gebannen. EEN GASCONJER DOOR GROOTSERE EKERY UIT VERLEEGENHEID GERED. De Gasconjcrs zyn veel al vlugge Geesten , hebben eene groote vrymoedigheid, zelfs tot onbefch;amdheid toe, en daar benevens de bekwaamheid van midde. len te verzinnen, om zich fehielyk uit netelige omftandigheden te redden Zie hier een voorbeeld van deer.c hoedanigheden. Een Gasconjer , by uitneemendheiu ftout en vermeetel, was eens in den Briel aangekoomen om met de Paketboot naa Engeland te zeilen. Na dat hy zyn fluitmandje in de Paketboot bezorgd hadt, ging hy ineen Herberg, waar hy zich zoo lang optreld met zich wat te ververfchen, tot dat de Paketboot vertrokken was, het welke hy niet eerder vernam, dan een half uur daar na, wanneer de Paketboot, om dat de Wind goed doorwaaide, al ver in Zee gevorderd was. En alzoo hv groote ontwerpen van geluk, die in Engeland zouden uitgevoerd worden, in 't hoofd hadt, fpeet hem zulks te meer, dewyl alle zyne hope hier door verdweenen was. Maar hy vond wel haast middel uit, om de Paketboot te agterhaalen: Hy huurt  VERMAAKÊLYKE KOFFIEHUIS. 33 huurt een fnelzylende open v'sfcherlchuit; doch naauwlyks was hy danr mede in Zee, of wordt beloopen van een zwaaren ftor;regen, die hem tot het hembd txte nat maakte^ even als of hy door het w.als iemand, C die  34. HET NIEUWE die gezwommen beeft, zyn kon. Zy verwonderden zich derhalven ten uiterilen over zyne groote bekwaamheid in het zwemmen. Een Engdfche Lord, die mede een van de Pasfagiers was, en ten hoogfte met hem ingenoomen, zocht hem op zyne zy de te krygen ; en hem te overreden om zich in een woordenftryd over het zwemmen in te laaten met den Moor van een anderen Lord, die voor den besten zwemmer van geheel Engeland gehouden werdt, en allen overwonnen hadt, die zich ooit tegen hem in ftryd begeeven hadden. Die foorten van oefeningen, gelyk alle anderen op 'tLand, geeven in Engeland dikwyls aanleiding tot groote weddeDfchappem. De Gasconjer m-akt eene voordeelige verbindtenis mee den Lord om voor hem te zwemmen, wanneer hy op zyne hand tegen den anderen Lord wilde wedden. Zy waren zoo ras niet te London aangekoomen, of deeze Lord daagde den aDderen Lord, Meester van den zwarten zwemmer, uit, en ging een weddenfehap met hem aan om duizend Guinies, op de hand van den Gaseonfchen zwemmer, die nooit een voet iö 't water gehad hadt, zelfs niet om te baaden, veel min te zwemmen. De beftemde dag tot deezen zwemftryd kwam aan, de Gasconjer bazuint de overwinning reeds vooraf uit, zich vlei jende, die te zullen behaalen. Hy komt met den Moor aan den oever van de Teems , elk van zynen Heet verzeld; zy ootkleeden zich om  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 35 te water te gaan, en zietde Gasco'ij r, die een kistje van Kurk medegebragt hadt, neemt dat onder den arm. De Moor, dat ziende , vraagt hem, waar toe dit diénen zoude ? Ik gaa als een voorzigtig man te werk, antwoordde de Gasconjer, ik neem wat voorraad mee , want de reis zal wat groot zyn, die wy gaan doen ; en met een opent hy zyn kistje, waarin wyn, gezouen nu het Defert op tafel was, zeiden de Ht-eren , die hem genoodigd hadden : Heer D jctor, wy hebben van u gehoord, dat gy een geestig manzyt, maak ons toch nu wat vrolyk, en wees zoo ftil niet, koorn aan drink nog een glas wyn, en vertel ons wat. De Doctor dronk nog een goed glas wyn , ftond op en ging heen; de Heeren bedankende voor hun trac-  44 HET NIEUWE tractement, en daar by voegende : Myne He re: , ik ben myns Keur vors een HofNar, en niet voor iedereen; wilegy'erook een hebben, moec gy 'er u een bezorgen; en by ging heen. DE BEDROOGEN PACHTER. Tn de Stad Rouan in V*ankryk, is een lmpost op de Herbergen , die genoemd wordt het Recht voor't Uithangbord; want die een Bord wil uithangen , moet daar voor een Dukaton, of vier gulden betaalen; en van deezen Impost was eens een man met één oog Pachter. Een zeker Perfoon omtrent dien tyd willende een Herberghouden, kon van dien eenoogigen Pachter geen verlof krygen, om een Bord uit te hangen, of hy moest hem een Pistool daar voor geeven; want de Pachter wilde zich aan hem wreeken wegens eenen ouden twist, die zy met eikanderen gehad hadden. De Herbergier, die gedwongen was zoo veel te geeven, indien hy een Bord wilde uithangen, was bedacht om den 'Pachter daar voor een pots te fpeelen , cn hem zyne inhaaligheid betaald te zetten. Hy liet dan op zyn Bord fchilderen een man met één oog , aan wien een ander een Pistool aanbiedt , met dit byfchrift: Au Bergne qui prend. Dat is te zeg. gen: In den Een-oog, die neemt. Hierover werd zeer gelacchen van de geenen, diedë historie tusfehen den Pachter en den Her- ber-  VERMAAKELYKE KOEElEHUIS. 45 bergier wisten, en dit kwam den eerstgemelden en wel ras ter ooren , die daar over zeer geraakt, by 't gerecln ging klagen en den Herbergier voor de Heeren roept. De Waart verichynt, cn bekent, dat hy dit tot fpyt van den Pachter gedaan hadt , om dat hy hem meer dan eens zoo veel hadt doen betaalen voor zyn Uithangbord, oan hem toekwam, het welk#de Pachter ook niet kon ontkennen , dewyl 'er getuigen by geweest waren. De Heeren , partyen over en weder gehoord hebbende, weezen dit billyk vonnis: Dat de Pachter zoude wedergeeven het geene hy te veel ontvangen hadt; en dat de Herbergier zyn bord veranderen zou. De Herbergier neemt dit aan, en laat alleen in 't byfehrift dep uit doen, maar de fchildery blyven , zoo als ze was; zoo dat men nu op het Bord las: Au Borgne qui rend. Dat is te zeggen : In den Een ■ oog , die wedergeeft. En inderdaad kon de fchildery , waar in een man met een oog, een pistool in de hand hebbende, vertoond worde, eveneens ukgelegd worden als neemende, enalsgeevende. De Herbergier meende derbalven dus aan. het Arrest voldaan te hebben, en de Rechter begreep het ook zoo; de Pachter integendeel achtte zich nu nogfterker beleedigd, om dat dus aan de geheele waereld bekend wierd, dat hy 't onrechtvaerdig afgeperfte geld terug hadt moeten geeven; maar dat gefchreevcn was, moest gefchteeven blyven, DE  46 HET NIEUWE DE VERKWISTENDE CARDINAAL EK DE ZUINIGE ABT. Een zeker Cardinaal en een Abt van zeer verfchiPenden aart verkeerden zeer veel met eikanderen; de Cardinaal was zeer kwistig, leefde prachtig, verteerde veel meer dan zyneinkomiten, maar betaalde niemand, en was overa! fchuldig. De hbt daar en tegen was zeer zuinig, onderhield zyn volk wel, hadt zelfs ook een Hofmeester uit ftatie , benevens een goed gevolg andere bedienden, maar alle buiten de kost, waar voor hy hun een zekere ftuiver geld gaf. Hy zelf at zelden t'huis, en den meesten tyd by den Cardinaal, die fchoön opdischte. Nu gebeurde het eens , dat deeze bei. de Geestelyke Heeren aan tafel zittende, de Cardinaal tot den Abt zeide. Zyt gyniet zot, dat gy de onkosten doet van eenen Hofmeester te onderhouden en te betaa'en; daar gy tot uwent geen tafel houdt? Steekende daar mede op des Abts groote zuinigheid. Waar op de Abt, die mede niet flegt Was, antwoordde: Waar'yk Myn Heer, gy hebt gelyk , want uw Threforier en myn Hofmeester zyn beide maar overtol'ige en onnutte meubels, en daa-om behoorden wy ze beide af te danken. Dit wa een fteefc op desCardinaalsoverdaadigheid, waardoor hy zich in fchulden ftak. zoo dat zyn Threforier even zoo weinig te doen hadt met betaalen ,  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 47 taaien, als des Abts Hofmeester met kooken. SCHRANDER ANTWOORD VAN EEN KAMERDIENAAR. "C* en Kamerdienaar, by een zekerEdelmarl op het Land woonende, wilde van zyn Heer verbuizen, om dat hy geen betaaliog kreeg; hy gaf zyn voorneemen, met de redenen van zyn ongenoegen aan zyn Heer openhartig te kennen. De Edelman, zich wel by den knegt bevindende, wilde hem niet gaerne laaten gaan; om dar hy wil wist, bczwaarlyk eenen anderen te zullen krygen, die hem zoo wel bediende en zoo weinig geld won. Hy zoekt hem derhalven te bepraaten om te blyven, zeggende: Jan, gy doetkwaalyk, dat gy verhuizen wilt, want uw loon loop toch altyd voort. Dat is waar Myn Heer, maar al te hard, en dat is de reden, waarom ik klaag, zei de Knegt; want myn huur loopt zoo fterk voort, dat ik ze niet agterhaalen kan. CEPAST EN STEEKELIG ASTWOORD VAN EEN COMEDIANT. T^en Italiaansch Vorst, diceenTroup To^ neelfpeelers in zynen dienst hadt, en zeer agterlyk in hun te betaalen was, op zekeren dag een Toneelftuk , dat zeer naar zynen fraaak was , treffelyk hebbende zien uit-  48 HET NIEUWE uicvoeren, zeide toe hen, om zyn genoegen te betuigen : Gy zyt waarlyk goede Toneelfpeelers. Dat zyn wy ook genadigfte Heer, zeide een der Acteurs, en wel zoo goede loneelfpeelders, dat men ons niet betaalen kan» KLUGTIG ANTWOORD VAN EEN BOERIN. en zeker Ridder in een Voorftad rydende, ftruikelde zyn paerd zoofterk, dat hy byna daar afviel. Een aarti«e Boerin, daar voorby gaande en dat ziende, begon hartelyk te lacchen; de Ridder daar over geftoord worde; de , zei tot de Boerin, hartje lief, myn paerd Aruikelt altoos, wanneer het eene ligtekooy voorbygaat. De Boerin, wel verre van zich hier over te ontftellen, hadc flux haar antwoord gereed en zeide: Myn Heer, gy moet dan niet te pa«rd in de Stad koomen, of gy zult zekerlyk den hals breeken. Willende daarmede te kennen geeven, dar 'er in de Stad ruim zoo veel ügtekooijen zyn als op het Land, en hy gevolglyk veel meer ge vaar liep, daar te flruikelen en te vallen, ja den hals te breeken. WAAR-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 49 WAARAGTIO ZEGGEN VAN DIOGENES OVER DE VORSTEN. T\iogenes, om zyne fpytige gezegden en bytende antwoorden bygenaamd cynicus, dat is de hondfebe, die veele klugtige fpreuktn nagelaau-n heeft, zeide onder anderen van de Vorsten: Dat zy doorgaands aan hunne zyden twee foortcn van dieren' hadden, te weeten wilde en tamme dieren, aan de eene zyde de wilde dat zyn de kwaadfpreekers ,en aan de andere de tamme, dat zyn de Vleijers Enhy hadt groot gelyk, want van zulk flag van volk zyn de Vorften doorgaands omringd; de eerften zoeken door hun kwaadfpreeken and-ren, die hun in den weg mog. ten zyn, uit des Vorsten gunst te dryven; de anderen door hunne vleijery zich in te dringen; beiden zyn even fchadelyk, en ongelukkig zyn de Vorsten, die geen verfhod genoeg hebben om ze te kennen, en van zich te verwyderen. EENIGE AARTIGE STBEEKEN VAN EEN PRIESTER. /jrhno Piovano, een Italiaansch Priester, ^ die een zeer gelukkige cn bekwaamegeest tot boerteryen hadt, gaf fomtydsgoede lesfen aan zyne vrienden, door klugtige en vermaakelyke trekken. Eens werd hy D • door  5Q HET NIEUWE door een ander Priester, in zyne nabuurfchap, tot een middagmaal genoodigd met verfcheidene andere Priesters. DeGauheer, zyne andere vrienden ontvangen hebbende voor dat Arletto aankwam, zeide tot hen: Myne Heeren, wy zullen ons van deezen dag wat vermaaken met Arletto, die altoos poetfen aanrecht en metelkdengekfcheert; en dewyl myn Clerk ziek is en ik niemand t'huis heb, die ons aan tafel kan bedienen, zoo heb ik voorgenoomen u iets voor te ftellen: Wy moeten het fpel van ftrootje trekken op het tapyt brengen, om te zien door het lot , wie van ons in de kelder gaan zal om wyn te tappen, en de aoderen over tafel te bedienen, terwyl zy eeten, met een woord, wie voor knegtfpeelen zal; en ik zal het zoo beftieren, dat het lot op Arletto vallen moet. Zoo gezegd, zoo gedaan; maar Arletto merkte den aanflag, doch geliet zich alsof hy't niet bemerkte, en bedacht een vond om den Tractant dit betaald te zetten, en te doen berouwen. Men trekt de ftrootjes, en het lot valt op Arletto om van daag knecht te zyn. Hy gaat dien volgens in de kelder, tapt de flesfen vol, terwyl de andere Heeren eeten, en metdezelven weder boven gekoomen zynde om te bedienen , zoo zeidt hy tot de Gascen: Myne Heeren , gy ziet wel, dat ik voldaan heb aan het geen het fpel my voor» fchreef; want ik heb de flesfen volgetapt en hier gebragt. Maar nu ftaan de kraanen der  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 51 der vaten open, de Wyn loopt door de kei. der, laat ons derhalven op nieuw fpeelen , wie de kraanen toe zal doen. De Tractant, dit hoorende, fprak niet meer van ftrootje trekken, en dewyl hy Arletto kende voor een man, die niet te goed was om te doen het geen hy zeide; zoo liep hy fchielyk van de tafel en naa de kelder, waar hy zyne vaten zag met opene kraanen, en den Wyn rykelyk door de kelder loopende. De kraanen toegedaan hebbende komt hy terug en beklaagt zich over de fchade , die hy daar door geleeden hadt; maar Arletto antwoordde hem daar op; gy hebt geen reden, Heer Collega, om u over my te beklaagen; want ik heb fliptelyk voldaan aan de letter van het fpel, het welk my verpligtte Wvn te gaan tappen, maar niet de kraanen toe te doen van eenen Gastheer, die de eer van zyn huis zoo ilegt handhaaft, dat hy zyne dienstboden uitzendt, om zich van zyne gasten te doen bedienen. Dus toonde Ar. letto zynen Collega, dat hy de man niet was om met hem te fpotten. Dezelfde Arletto leende eens drie fchepel koorn aan een man in zyneGemeinte; maar deeze Buurman was niet haastig om ze weder te geeven. Het volgende Jaarkwamhy weder by Arletto om even zoo veel koorn van hem ter leen te verzoeken. De Priester zeide daar op tot hem, dat ze rot zynen dienst waren , als hy de moeite wilde cioen om ze zelf maar van den zolder te haaien. De D 1 Boer  5ü HET NIEÜWË Boer ging heen na3 boven , maar kwam fchielyk terug, zeggende, dat hy geen koorn op den zolder vond. Arletto antwoordde hem daar op, dat is uwe fchuld en niet de myne; want indien gy my hcc koorn van voorleeden Jaar wedergebragt hadt, zoude gy het nu op den zolder gevonden hebben. Een andere fchoone les gaf hy aan eenigen van zyne goede Vrienden, die hem met Commisfien belastteden om wat voor hun te koopen zonder geld mede te geeven , en fomtyds het wedergeeven eenigen tyd vergaaten. Nu moest hy eess, gelyk meermaal gebeurde, naa Napels reizen , verfcheiden goede vrienden belastten hem met Commisfien om eenige dingen voor hun te koopen; maar hy volbragt alleen die, by welken hy geld gekreegen hadt, en bedacht een aartige vond, om zich by hen te ontfchuldigen. Naauwlyks zeide hy, was ik beDeeden in het Schip gegaan, of ik kwam weder boven óp , om van het aangenaame weder gebruik te maaken; en tottydkorting en verligting van myn geheugen , fchreef ik iedere Commisfie op een byzonder briefje, en lei dezelven op het dek neder, en het geld daar boven op, voor zoo ver ik by eenige Commisfien ontvangen hadt. Ondertusfehen fteekt de W ind fterk op, en waait met eenen ruk alle de briefjes weg, waar op geen geld lag; maar de anderen, door de zwaarie van 't geld, dat daar op lag, në- der-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 53 dergedrukc, biceven liggen. Dus heb ik my alleenlyk die Commisfien kunnen te binnen brengen, by welke geld gegeeven was. Een van zyne vrienden verzocht deezen Priester Arletto eens , hem een formulier van een gebed te willen geeven. Arletto ga£ hem daar op die voorfchrift: Gy moec ftaande een P... A7... en een Ave Maria op. zeggen, en dan aldus bidden: Bewaar my, Heer, voor een geruineerd Burger! Voor een Ryken, die arm geweest is! Voor het geweeten vau Tollenaars en Pachters! Voor de misflagen der Apotheekers! Voor de Etcetera's der Notarisfen, voor die geenen, die 's daags twee Misfeo hooren, en voor die, welken zich geduurig op hunne Ccnfcientie beroepen. HET WYZE VONNIS VAN AMURAT I. TURKSCHEN KEIZER. T^en Turk leende eens hondcrdRyksdaalders aaneen Christen, op voorwaarde, dat hy deeze fomme op een bepaalden tyd zoude wedergeeven , of dat de Turk anders het recht zoude hebben, hem twee oneen vleesch uit zynen rug te fnyden ; volgens den Turk. fchen grondregel , qui non fclvü in are, filvr.t in cute , die niet in geld betaalt, moet het met den rug betaalen. De Christen kon op den beftemden tyd niet betaalen , daarom wilde de Turk zyn recht ter uitvoer brengen; m ar de Christen zocht D 3 zich  54 HET NIEUWE zich daar van ce bevryden ; zy werden beide voor Sultan Amurat gébragc, en deeze Vorst wees daar over dit wyze vonnis: Dar. de Turk recht hadt om twee oneen vleesch uit des Christens rug te fnyden ; maar ook niet meer nog minder ; indien hy derhalven meer of "minder daar uit fneed, zoude hy dezelfde ftraf moeten onderdaan- Waarlyk een verfiandig vonnis, dat veel overeenkomst heeft met Salomons eerfte recht, en den Turk weerhield zynen eisch ter uitvoer te brengen ; want hy durfde het niet waagen zoo eene kiefche operatie te doen. VOORSPOED MAAKT DE ZOTTEN OPGESLAAZEN. Een zeker Heer ging een van zyne goede Vrienden bezoeken, die tot een aanzielyk a^npt verweven was, om zyne gelukwen fching des wegens af te leggen. Deeze, trots en verwaand geworden op zyn geluk, verachtte zynen vriend , 'en ging zoo ver daar in door, dat hy zich vreemd hield en vraagde, wie hy was? De ander, daarover zeer vergramd gewordenzynde, veranderde fchi'lyk van toon en zeide: Myn Heer, dewyl ik zie, dat deeze verheffing zulk eene droeviae uitwerking by u heeft, zoo moet ik u thans den rouw b-;klaagcn over het verlies van uw oorde l en geheugen, die gy beiden nist; dewyl gy u zeiven en uwe bes. te vrienden niet meer kent. AAR-  VERMAAICELYKE KOFFIEHUIS. 55 AARTIG ZEGGEN VA N DEN PRINS VAN CONué , VELDMARSCHALK. T)e Prins van Condé , tcegcnaamd de Groote , door een Stad in Bourgogne trekkende, zag daar twee Kloosters, nevens eikanderen liaan , waar van het eene een Monniken en het ander een Nonnen Klooster was; en dewyl de :V.'onniken zoo verre van hunnen Regel waren afgewet ken, cn zeer losbandig leefden, zoo zei de Prins: De Wolf is by de fchaapsftal. VERSTANDIG GEVOELEN VAN ALEXANDER DEN CROOTEN. Alexandir de Groote, eens gevraagd zynde, waarom hy meer hoogachting aan zynen Leermeester, dan aan zynen Vader bewees, ^af daar op dit antwoord: De Koning Pbilippus, rnyii Vader, heeft my het leeven gegeeven, en van den Hemel naa de Aarde doen nederdaalen; maar myn Leermeester Ariftoteles, heeft my door zyn onderwys den weggeweczen, die men houden moet, om van de Aarde naa den Hemel op te klimmen. De Pedanten, die de Jeugd ondervvyzen , eigenen zich dikwyls den lof van dit antwoord zodanig toe, dat ze daar door geheel vermecten en opgeblaazen worden. D 4 Boileau  56 HET NIEUWE Boileau zeide daarom zeer aartig van deeze School vosfen: 0 Geharnast met bet Griekscb, Bebolwerkt met Latyn, Meent zulk een Gekheid vast, dat andren Gekken zyn. MISVATTING VAN EEN REDENAAR, DIE HEM GEHEEL BESCHAAMD MAAKT. T-jet is bekend, dat de Vorsten, wanneer " zeMn hunne Staaien reizende door eene Stad p-jsfeeren, gewoonelyk door den Magiftraat met eene aanfpraak begroer. worden. Dus werd Lodewyk de XIII., Koning van Franhyk, ook in zekere Stad begroet door den fvlagiftraat met d^n Opperfcnout aan 't Hoofd, die de aanfpraak ueed ; onderwyl was iaar omtrent een Ezel, die zyne doordringende ftem met een lastig gebulk deed hooren. De Konin;» zeide daar op , dat men den Ezel moest doen zwygen , het welk de Redenaar, die den Ezel niet gezien h§dt , oordi elde op hem gezegd te zyn ; waarom hy aanftordsftilzweeg, en zie fwbls wyze uit. de tegenwoordigheid van den Koning wegpakte, zonder dat men hem ooit konde doen wederkeeren. Deezt kleine klugt gaf meer vermaak aar de amweezende perfoonen, dan de voortretfelyke redevoering van den wclfpreekenden Redenaar, KORTE  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 57 KORTE REDENAAR. Tri diergelyke omftandigheid, als hier boven gezegd is, zoude een Burgemeester van Amiens eene aanfpraak doen aan Lodewyk den XIV ; maar hy konde niet meer uitbrengen, dan te zeggen : Sire, wy verheugen ons, uwe Majefteit in onze Stad te zien. De Monarch, die de lange redevoe. ringen geenzins beminde , was daar over zeer voldaan, bedankte hem, en zeide: Ik heb nooit eene redevoering gehoord, die beter naar mynen zin was. Nog korter was de volgende aanfpraak, by diergelyke gehgenheid. De Heer van Argouges, Intendant van Bourgogne, eens door Mar cm trekkende, zoo kwaamen de Rechters van de Koninglyke Tollen, om aan hem hunne plichtpleeging af te leggen; gemelde Heer, insgelyks de kortheid beminnende, zeide tot den perfoon, die in aller Daam het woord zoude voeren , weest kort. De Redenaar vergegenoegde zich derhalven met alleenlyk te zeggen: Dixi. Dat is, ik beb gezegd. Korter kon hy 't inderdaad niet maaken. VRYMOEDIG ANTWOORD VA N EEN ROER AAN EEN AARTSBISSCHOP. T7 en Aartsbisfchop, die te gelyk een Duitsch Vorst was, reisde eens met een groot D J ge-  58 HET NIEUWE gevolg, als een Vorst; een Boer dit ziende, begon overluid daarom te lacchen. De .Aartsbisfchop vraagt hem naa de reden, waarom hy lachte , waarop Se Boer hem openhartig en vrymoedig antwoordt: Myn Heer, ik ben zeer verwonderd, te zien dat de heilige Petrus, die zoo arm was, zuike ryke en magtige Opvolgers heeft nagelaaten. De Prelaat zeide daar op: Weetgy niet, myn vriend, dat ik maar alleen als Souverein, zulk een ftaat voer, en niet als Aartsbisfchop ? Dat is wel, Myn Heer, antwoordde de Boer; maar zeg my eens, in dien de Duivel den Aartsbisfchop haalt, wat zal 'er dan van den Souverein worden ? DE WYZE RECHTER. Een Vader., welke drie Zoonen h3dt, wa3r onder twee ftief Zoonen , en maar een eige Zoon, hadt dezelven zon liefderyk te faamen opgevoed, dat zy geen onderfcheid befpeurd hadden, en by zyn overlyden niet wisten, wie de rechte eige Zoon, en gevolglyk Erfgenaam was. Zy 1 oomen derhalven voor den Rechter, die daar over dit vonnis velt: Dat zy den dooden ader opgerecht tegen eeaei muur zouden zetten, en elk met een Snapnaan naa zyn hart fchieten , en die hem het naaste aan hét hart trof, zou voor den rechten Z-^on erkend worden en Erfgenaam zyn ; twee waren aan-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 59 aanftonds gereed om het te doen, maar de derde wilde niet. Hier uit befloot de Rechter, even als Salomon, dat de Natuur en het Bloed in hem fprak, deed hem voorden rechten Zoon erkennen, en wees hem de ervenis toe. HET EECHTVAERDIG VONNIS. Een zeker Graaf hadt een eenigen Zoon, die alle zyne goederen erven moest. Hy werd krank, en de Jefuiten, die hem de Iaatfte Kerkpligten deeden, namen deeze geleepenheid waar, gelyk zy gewoon waren om hunne onverzadelyke gierigheid te voldoen, den Graaf te bepraaten hunner ook, en wel voor het grootfte gedeelte in zyn Testament te gedenken ; Hy maakt dan zyn Testament aldus, dat de Jefuüen, na zyn doodt, aan zynenZoou, den jongen Grave, zoo veel van zyne nagelaatene goederen zouden geeven, dat hy zich prinfelyk konde onderhouden, of anders zoo veel als zy wilden. Toen nu de Graaf geftorven was, gaven de Jefuiten aan den jongen Grave zeer veink'. De Prins verklaagt hen by den Stadhouder, deeze eischt het Testament, en dat geleezen hebbende, zeide hy; hier is een Artikel, dat u zal fcheiden ; hier Haat: Gy zult een Prinfe geeven, dat hy zich Prinfelyk zal ku-.nen onderhoud-n, of wat gy wilt. Nu doet gy den Prinfe niet alzoo; gc ft hem dan dat gy wilt; wat wiltgy lieden nu? Zy  6o HET NIEUWE Zv zeiden alle de goederen. Geeft hem dan alle de goederen, zeide Stadhouder, want volgens het Testament moet gy hem geeven het geen gy lieden wilt. DE SCHRANDERE HOFMEESTER. Een groot Heer, die een Hofmeester hadt, een man van goed verftand, maar een groot lief hebber van drinken , gaf hem orders om eenige Lieden, die hem kwamen bezoeken, en aan welken hy eenige verpligting hadt, eens braaf te cracteeren en den buik vol wyn te geeven; en geloovende dat zy, o;n meer vryheid te hebben, liever in een Herberg, dan aan zyn huis zouden zyn, zoo gebiedt hy zynen Hofmeester, hen in eene groote Herberg te brengen, die digt by zyn Hof was, met vollen last om rykelyk te fchenken. De Hofmeester, dien dat fpel'zeer wel leek, nam deeze Commisfie gaerne aan, brengt hen in de Herberg, fchenkt hunrykelyk, en verzuimt niet, zelf mede te doen en zyne gasten wel voor te gaan; zoo dat hy 's avonds t' huis koomende, een goeden roes beet hadt, en niet veel wist wat hy deed. Zyn Heer, dit ziende, was daar over zeer geftoord, en zeide tot hem: Wel dronkaart, fchaamt gy u niet, u zoo dronken te dranken? Ik Myn Heer, zei de Hofmeester ?'Ik heb niet anders gedaan, dan gy my bevoolen hebt; hebt gy myseen last gegeeven, om die lieden braaf te fchenken,  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 61 ken, en hun den buik vol te geeven? Ja, maar niet om u zeiven dronken te drinken gelyk als zy , zeide 'de Heer. Waarlyk Myn Heer, antwoordde de Hofmeester, zo dronken alshy was, nu zieik,datgy my zoekt te verlaagen in plaats van te verhoogen; want ik heb altoos geloofd, dat ik uw Hofm. ester was; maar nu zie ik, dat gy my als Palfrenier wilt gebruiken. Hoe, zei de Heer, als Palfrenier, wat wil dat zeggen? Ja Myn Heer, zei de Hofmeester; want als de Palfreniers de paerden drinken geeven, zien zy het aan , dat zy hun genoegen drinken zonder mede te doen, en gy wilt, dat ik uwe Gasten braaf zal fchenken, en her aanzien zonder mede te doen, is dat niet op zyn Palfreniers? Hier door werdt de Heer verftomd, en moest, hoe toornig hy was, in zyn geest om dit fchrander antwoord lacchen. DE GELUKKIGE WAARZEGGER. C" en Boer , wiens toenaam was Krieltje, veel hebbende hooren fprëeken van verfcheidene lekkernyen, en dezelven magtig hooren pryzen, kreeg zulk een lust om zynen buik daar aan eens vol te eeten, dathy zich niet kon bedwingen, of hy moest zynen lust voldoen. Hy hadt dan hooren roemen op de lekkerheid der haazen , patryzen, phefanten, fnippen, korhoenders, leeüwerken, en meer andere foorten van klein wild: Ook hadt hy hooren fprëeken van allerlei fvorten  62 HET NIEUWE. foorten van lekkere wynen, als Witte, Roode, Bourgogne, Champagne, Muskaat, Frontignac enz. insgclyk van Taarten, Pastyen, Confkuuren, Banket enz. Ailèdeeze bekoorelyke naamen van lekkernyeD, hadden zyne begeerte zodanig opgewekt om ze eens te proeven en 'er zyn genoegen aan te eeten en te drinken, en dat wel drie dagen lang, dat hy, daar na wel wilde fter ven, en niets meer in dit leeven begeerde. Maar, dewyl hy geene middelen hadt, om zynen lust in dat opzigt te voldoen, zoo zoekt hy het door bedrog en list te verkrygen. Ky neemt dan voor , zich voor een Waarzegger uit te geeven, en de menfchen wys te maaken , dat hy alle geheime dingen kan ontdekken en raaden, mits dat zy hem drie dagen agter een tracteeren op de lekkerlte fpyzen en dranken, die 'er te krygen zyn. Onder dit voorwendfel dacht hy zyn oogmerk te zullen bereiken , en voorts mogt het met hem gaan zoo als het wilde; hy was bereid om alles wat hem deswegens mogte overkoomen, als zyn bedrog ontdekt wierde , al was 't den dood zelfs, te ondergaan. Met dit befluit gaat hy op reis , zegt overal, dat hy kan waarzeggen en verborgene dingen openbaaren; en dewyl veele menfchen ligtgeloovig en naa geheime dingen zeer begeerig zyn, zoo duurde het niet lang, of hy vindt lieden, die gebruik van hem willen maaken. Onder anderen kont hy in eene plaats, waar een zekere Mevrouw  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 63 vrouw woonde van hooge geboorte en groote middelen , die een Diamant van zeer groote waarde miste. Deeze Vrouw, van den Waarzegger gehoord hebbende, laat hem haaien, en vraagt hem, of hy in ftaat zou zyn om haar te zeggen, waar de vermiste Diamant gebleeven was. Jan Kriekje (zoo was zyn naam) zeide, dat wel te konnen zeggen; maar dat 'er tyd en kosten toe vereischt wierden. Mevrouw vraagt, hoeveel tyd 'er toe noodig was en hoe hoog de kosten wel zouden loepen? Hy antwoordt, drie dagen tyd, en de kosten beftonden alleen in drie heerlyke maaltyden geduurende die drie dagen op te disfchen. Deeze Mevrouw, die zeer ryk was, en de onkosten van drie maaltyden weinig achtte, neemt dien voorflag aan, en beveelt aan haaren Hofmeester, den Waarzegger alle de lekkere fpys en drank voor te zetten, die hy zoude begeeren. Daar op neemt hy affcheid van de Mevrouw, hy wordt in een aparte kamer gebragt, en het avondmaal voor hem treffelyk toebereid; maar dat zoude niet begreepen zyn onder de drie Maaltyden, die den gantfchen dag moesten duuren. Wel gegeeten en gedronken hebbende, gaat onze gewaande Waarzegger naa bed. Ondertusfchen werden de drie Lakkeyen die de Mevrouw hadt, en die te faamen den Diamant geftoolen hadden, zeer beducht, dat hunne dievery , door dien Waarzegger, die zoo veel toeftel maakte en van Mevrouw daar toe  64 HET NIEUWE toe aangenoomen was, aan den dag zoude ge^ bragt worden; waarom zy met eikanderen raadpleegden, en beflooten elkanjeren getrouw en geJuurende deeze drie dagen zeer oplettend te zyn op den Waarzegger; want zy hadden order van den Hofmeester elk op zyn beurt hem eenen dag te bedienen en op te pasfen. Den anderen morgen gekoomen zynde zet Krieltje zich aan tafel., wordt den geheelen dag met de lekkerfte fpys en drank getracteerd , een kleine Stad in Neder-Normandyen, bchoorende onder den Bisfchop van Mans, wilde geen kind doopen , of men moest hem viermaal zoo veel betaalen , dan de Bisfchop by een Reglement daar op gefield hadt; waar over de Ingezeetenen klaagden aan den Officiaa!, die ordonneerde, dat de gemelde Parochie Priester voortaan niet meer  76 HET NIEUWE meer zoude hebben te neemen, dan hem door het Reglement des Bisfchops was toegeweezen; gelastende hem verder alles terug te geeven, dat hy meer ontvangen hadt, op ftraffe van verhaal op zyne tydelyke goederen. De Parochiepriester appelleert van dit vonnis aan 't Hof; zyne partyen beroepen zich, daar, op het Reglement des Bisfchops, en brengen veele klagten in, dat hy dikwvls, en meest altyd, meer genoomen hadt, dan hem toekwam. Op alle welke- klagten en bezwaaren hy op deeze wyze zich verantwoordt: Myne Heeren, ik bid u, dat gy my langmoediglyk hoort, en ik houde my verzekert, zodanige redenen van myn gedrag te zullen geeven, die UI. overtuigen zullen van de billykheid myner handelingen, waar in ik het Reglement van mynen Heer Bisfchop niet gehoorzaamd heb: Het is immers redelyk, dat zy, die het Autaar bedienen, ook van het Autaar leeven ; maar indien ik niet meer van het dcopen heb, dan andere Priesters, die ook de begraavenisfen hebben, dan kan ik onmoo^anneer een groot kakelaar, die eene groote verbeelding van zich zeiven hadt, eens in de tegenwoordigheid van Benferade zeide: Ik fpreek veel, maarikfpreefc ook wel; zoo antwoordde deeze wyze man daarop: Ik ftem de helft van uwe voorftelling toe. Dit antwoord heeft veel overeenkomst met de uitdrukking, waar van een knegt zich F 2 by  84 HET NIEUWE bv zekere geleegenheid bediende, wanneer hv zeide: Ik heb myn affcheid en myn loon van Mvn Heer gevraagd; hy heeft het. verfchil half door gedeeld; want hy heek my mvn affcheid gegeeven, maar myn loon terug gehouden. SCHRANDERE VOND VAN EEN PRIESTER OM ZICH TE REDDEN. 17 en zeker Priester, die zyn Latyn byna & vergeeten hadt, vond zich verphgt op een Laïynfche aanfpraak te antwoorden, die een Overfte aan hem deed, by- betovergeeven van 't hart van een groot Heer, om in het Klooster bygezet te worden. De Priester, om te toonen, dat hy nog wel Latyn verftond, maar enkel uit verkiezing nu eens eene andere taal wilde gebruiken, zeide tot den Overften: Apostoh loquebantur varüs Unguis; de Apostelen fpraaken met .verfcheidene taaien; gy hebt my in t Latyn aangefprooken, en ik zal u in't Franschantwoorden; vervolgens deed hy eene voortr^ffelykc redevoering in deeze taal, waar mede de Overfte zeer wel voldaan .was. GEESTIG ANTWOORD VAN EEN REGENT. Twee Regenten, die beide Rechters waren van een en het zelfde hooge Gerechtshof, hadden eens verïcnil met dkan-  VBRMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 85 deren: De een, die gecommitteerd geweest was om een zeker vonnis te onderzoeken, was daar door zoo opgeblaazen geworden , dat hy tot den anderen zeide: Gy zyc my eerbied ichuldig: want ik verbreek de vonnisfen der hoogde Gerechshoven De ander antwoordde daarop koekjes: De Edellieden b'aazen de glaazen, en hunne knegts breeken ze in dukken. Men weet, dat men in Vrankryk een Glasblaazery moet hebben, om een Edelman te kunnen zyn. GROF ANTWOORD VAN DEN MARQUIS VAN GRANCé. p\ e Marquis van Grancé uit de Armee ge•L>/ koomen, en nog vol dof zynde, was in deeze gedeldheid naa de Louvre gegaan om zyne püchtpleeging by den Prins van Condé af te leggen. Twee Marfchalken van Vrankryk, hem in de voorkamer ontmoetende, en hem zoo kwalyk toegerust ziende, zeiden tot den Marquis: In wat daat vindt menu hier? Gyziet'erukalseenStalknegt. Juist zoo , antwoordde hun de Marquis, en volkoomen bereid, om u te roskammen. BEDAARDHEID VAN DEN MARSCHALK TAN TURENNE. T"\e Knegten des Marfchalks van Turenne *-* hadden eenige Edellieden op de opcnE 3 baare  86 HET NIEUWE. baare ftraaten te Parys eens zeer kwaalyk 'gehandeld; deeze Jonkers daar over zeer geftoord zynde, waren op middelen bedacht om hun dat betaald te zetten. Nu gebeurde het kort daar na, dat zy dien Heer Mar. fchalk eens ontmoetten met zyne knegten, weshalven zy die geleegenheid wilden waar. neemen, om hen braaf tê rosfen; zy vallen met een groot geweld op hen aan, zonder den pBifoon van hunnen Meester te ontzien , dien zy wel zagen, maar veinsden niet te zien, eD gaven hun een goede reeks itokflagem De Marfchalk, dit werk met bedaardheid aangezien hebbende, zeide eindelyk, toen zy ophielden: Myne Heeren, gy zyt voortreffelykedorfchers; wanneer ik zulke lieden als gy zyt van nooden heb, zal ik u laaten haaien; en daar mede ging hy heen. EEN ANDER VOORBEELD VAN D E RGELÏKE BEDAARDHEID. Met even zulke bedaardheid, was eens een Man van aanzien aanfchouwer van de ftokflagen, die zyne knegten ontvingen van een Regent, mee wien hy zich niet wilde inlaaten. Na dat de zaak verricht was , ze de hy tot dien Regent: Myn Heer, ik bedank u voor de moeite, die gygenoomen hebt, die feburken zoo braaf af te kloppen, want ik was het hun deezen morgen reeds fchuldig. DE  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 87 D £ REGEL DER KARTHUIZERS IS ZWAAR VOORDE VROUWEN. T^en zekere Mevrouw, die een groote *-J fnapfter was, zeide eens , dat zy groot behaagen badde, de orde der Karthuizers aan te neemen. Een fehertfer dit hoorende, zeide daarop tot haar: Mevrouw, acht gy de ftilzwygendheid dan voor niets? STEEKELIG ANTWOORD AAN EEN LEUGENAAR. Ü en groot Leugenaar zeide eens, om zich over een leugen te ontfchuldigen: Dat de leugentaal tot gebruikgemaakt was, om 'er zich by geleegenheid van te bedienen. Een ander zeide danrop: Ze moet dan zeer verfleeten zyn, Myn Heer, federt den tyd, dar gy ze gebruikt hebt. Hy hadtzelangen tyd en veel gebruikt. UITMUNTEND ANTWOORD VAN EEN AMBASSADEUR. Een aanzienlyk Heer, tot Ambasfadeut benoemd zynde, en affcheid van zynen Koning neemende, zoo zeide de Vorst tot hem : De voornaamfte inftructie , die ik u te geeven hebbe is, datgy aan't Hof, waar heen ik u zend, een geheel ander gedrag houdt, dan uw Voorganger gedaan heeft. F 4 Waar  88 HET NIEUWE Waar op de Ambasfadeur antwoordde: Sire, ik zal my op zulk eene wyze gedraagen, dat uwe Majefteit geen reden zal hebben , pm zodanige Inftructie aan mynen Opvolger te geeven. GEPAST ANTWOORD AAN EENEN VERWAANDEN. Een verwaande, vraagde'eens aan iemand, die' uit een zekere Stad kwam, waar de vraager voor eenigen tyd geweest was, of 'er nog zoo veele gekken in die Stad waren? Waar op de ander antwoordde: Zoo veel ijiet, Myn Heer, als toen gy 'er waart. Onderftellende, dat 'er door zyne afweezigheid ten minften één minder was. SCHERPE BERISPING VAN BAUTRU. Een zeker Dichter, die flegte verzen maakte, vertoonde eens aan Bautru een Treurfpel van zyn maakfel, om het te beoordeelen; deeze het zelve geleezen hebbende, zeide hem, dat hy 't wat te lang yond. De Dichter verzoekt hem om raad, op wat wyze hy 't ze!ve best zou verkorten. Wel nu, zeid, Bautru, ik raad u, dat gy de eene helft 'er afdoet, en de andere helft niet uitgeeft. VER-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 8* VERS TA ND IG ANTWOORD VAN DEN CARDINAAL GRENOBLE. 'J* oen de Cardinaal Grenoble tot het Purper verneeven was, zeide iemand, dienem daar mede geluk wenschte: onder andere Complimenten: Myn Heer, deeze waardig, heiu. is de vrugt van uwe verditniten Zyne Heiligheid, antwoordde de nieuwe Cardinaal uaarop, moet de deugd welzternoog acneen, dewyl hy ze tot aan de lchaduwe toe wil beioonen. DE BESTE MAALTYD VAN PAUS S I XTUS V. paus Sixtus V. die dikwyls eene wandeling door Rome deed, eens voorby een Klooster rydende, waar de deur open Üond, deed zyne koets üil houden, ftapcedaaruiten gin°het Klooster in; daar b nnen koomende vond hy een Monnik, die Deurwaarder was, op een trap zittende roomiche boonen te eeten. Dit bragt den Paus het monniken leeven, dat hy in zyne Jeugd geleid hadt, te binnen. En om zich het zelve te leevendiger voor te ftellen , ging hy naast den portier op den trap zitten en at met hem de boonen op; waar na de Monnik nog eene portie in den gemeenen aarden fchotel haalde, die de Paus insgelyks met hem imaakeiyü opat. Daarna ftond hy op, bedankte F S zynen  oo HET NIEUWE zynen Tractant voor zyn goed onthaal, en keerde weder tot zyne Hovelingen ; aan welken hy betuigde, verzekerd te zyn, dat de Roomfche Boonen, die hy gegeeten hadt, zyn leeven twee jaar zouden verlengen • want dat hy met vermaak gegeeten hadt, zonder door de minfte vreezeontrust te worden. Vervolgens de handen opwaards heffende, dankte hy den Hemel, dat hy aan eenen Paus vergund hadt, een eemgen gerusten maaltyd te doen. OVEREENSTEMMING TUSSCHEN PAUS SIXTUS EN KONINGIN ELIZABETH VAN ENGELAND De bovengemelde Paus en de Koningin Elizabetb, hadden veele overeenkomst met clkandcren; geen wonder daarom, dat zv ook veele achting voor eikanderen hadden De Paus zeide eens, indien hy die Konindn trouwde, dat 'er zekerlyk een Alexander uit dat huwlyk zoude yoortkoomen; en de Koningin Elizabetb betuigde, wanneer men van trouwen -Prfk»,d" ^ geenen anderen Man zoude willen hebben, dan Paus Sixtus den Vden. HUWELYK DOOR EEN WISSELBRIEF GEMAAKT. rréket Koopman, uit Parys van geboorte, ^ die zich in een der Franfche Eilanden in de  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, gr de West-Indien hadt nedergezet, veele goederen overgewonnen hebbende, kreeg lust tot het huwelyk, om zien daar door het leeven buiten zyn Vaderland aangenaamer en vertroostelyker te maaken met eene gezellinne zynes leeven. Eo dewyl d groote bezittingen, die hy daar hadt, en bïtieren moest, hem niet toelieten naa Franhyk te gaan om eene Ega te zoek n , zoo befloot hy eene Juffrouw uit Vrankryk te ontbieden,' welke hy in zyn groot geluk wilde doen deelen. Hy fchreef derhalven aan zynen getrouwen Correspondent te Parys, dien hy vertrouw/te, dat hem in deeze zaak, zoo wel als in alle andere, oprecht zoude behandelen, den volgenden Brief: MYN HEER EN VRIEND! Wees zoo goed, my met het eerde Schip, dat herwaards beftemd is, eene jonge Dogter te zenden van omtrent twintig of vyfen-twintig Jaaren; van 'eene middelbaare grootte, cn wel geproportioneerd; vaneen bevallig weezen , van een zagtziunig ge-, moed , en van onberispelyke zeden, vari eene lichaamsgelleldheid, die flerk genoeg is, om tegen de verandering van Land - en Luchtftrcek te kunnen beftaah s Op dat ik ni et noodig hebbe eene tweede Dogter uit m yn Vaderland te laaten koomen, indien de e erfte rriogt overlyden , het welk men m oet trachten voor te kcomen, wegens den gevaar! y/ken  02 HET NIEUWE vaarïykeo overtogt. Ik eisen geene Huwe Hen dan dat oe Jutter, Qie »j "*j ., .» Suft die hoedanigheden heeft, welken ik boven gemeld heb°; en ik verbinden verpUgc I w mneer zy hier zal aargekoomen zyn, e^deezen tegenwoordige,, Brief methetagter opfchrift van uwentwegen niedegebra^ hebben, of ten minfte de Copie van denzeiven, wel en behoorlyk geauthentizeerd, deezen'wisfelbrief te voldoen, en veertien ria?en na het zien van denzelven Brier, de Tuffer te trouwen , die metdenzelven belast zal zyn! Tot bekragügmg daar van is de tegenwoordige met myne hand gcteetend. De Correspondent, deezen BriefontvanPPnhebbende, deed zyn best om den KoopSn'naaïzynèn zin te bediener, enis zoo irehikk"^, dat hy na lang zoeken een zeer fchoon? Juffer vond, die haar onderhoud hadt San een oude-Tante, waar by zy als eere ïvin was. Deeze Juffer nam derhal. ve deeze aar bieding jrreetig en blymoedig Ln Men bevragtte juist ten dien tydeeen Schip te Kocbelk voor de West-Indifche Eilanden, met het welke zy, benevens de Koo"waa en, die aan haarentoekoomtnden BZ gezonden werden , overvoer. Op de* Memorie nu van de^ Koopwaaren werdt de Juffer ook vermeld, op deeze wyze: „ Daar-  VERMAAKELYXË KOFFIEHUIS. 93 „ Daarenboven eene Dogter van vyf-entwintig Jaaren, van de hoedauigheden , geftalte en ftaat als in den Wisfelbrief gemeld is, zoo alsblykenzal, zoo haast als men denzelven onder het gezigt krvgt; als mede uit de Getuig-en Verzekerfchriften, diezy byzich heeft. Deeze Hukken waren: Een Doop-Cedel, in goede forme, eeii Verzekerfchrift van haare goede zeden , geteekend door haaren Parochie-Priester; een Getuigfchrift van de Nabuuren , die met eene opzettelyke Acte haar dit getuigenis gaaven: dat zy, geduurende de drie Jaaren, die zy met haare Tante, welfce zeer zwak en van eenen ondraaglyken aart was, haar geduld altoos behou 'en 'hadt. Eindelyk was de goede gefield des lichanms bevestigd door den uitflag van een Corfuk, van vier Geneesheeren der Faculteit, die men geraadpleegd hadt, en die het zelve geteekend hadden. Voorts zond de Correspondent verfcheidene Adviesbrieven over Spanje aan zynen goeden Vriend den Koopman, waar in hy hem kennis gaf, dat hy met zulk een Schip eene Dogter aan hem zond van zulke hoedanigheden, als hy van hem geëischt hadt, dat de perfoon , die hy ter Vrouwe wilde hebben, zoude weezen. Eindelyk landde de Juffer met de Koopmanfchappen gelukkig aan; en onze Koopman was een der eerften, die zich by de ontfcheping tegenwoordig liet vinden ; hy werdt aandonds geheel bekoord doordefchoonheiden vrien- de-  94 HET NIEUWE delykheid der Juffer, welke, onderricht zynde wie hy was, toe hem zeide: Myn Heer, ik heb een Wisfelbrief ten uwen laste , wilt gy dien voldoen ? En met een gaf zy hem den Brief van zynen Correspondent over, die op het Omilag gefchreeven hadt: Dat de Perfoon, die hem den Brief zoude aanbieden, de Bruid was, die hy begeerde. Ach MejufFer, zei de Koopman, het is my nooit gebeurd, dat ik iemand met een Wisfelbrief afgeweezen heb, en ik zweer u, dat ik met deezen niet beginnen zal. Ik ben de gelukkigfte mensch op deeze Aarde , indien gy my wilt vergunnen deezen Wisfelbrief te voldoen. Ja, Myn Heer, antwoordde zy, ik Item het toe, en doe het met kennis van zaaken ; want ikheb de reis met deugdzaame menfchen gedaan, die u afgefchilderd hebben, als een perfoon , die alle de noodige hoedanigheden bezit, om eene Vrouw gelukkig temaaken. Deeze eerfte ontmoeting werd eenige dagen daar na door het Bruilofsfeestgevolgd; in dit Huwelyk, door een Wisfelbrief gemaakt, was een der gelukki gen, die ooit op het Eiland voltrokkeu en beleefd zyn. GROOTE TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST. Koning Lodewyk de XIV. in zyn Leger zynde, werd eens by ongeluk aange-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 95 raakt door een Gendarme, die zyn paerd, dat zeer wild en onhandelbaar was, bereidende, voor by den Koning heen reed. De Monarch hier door vergramd, gaf hem, in de eerfte oploopendheid, eenige ftokflagen; waar op de Gendarme, met eene wonderlyke tegenwoordigheid van Geest aan den Koning de knop van zyn pistool aanbood, zeggende: Sire, gy hebt mv van myneeere beroofd, beneem my nu óok het leeven. De Koning door deeze taal getroffen , antwoordde daar op: Kameraad, vergeet het geen ik gedaan heb, en ik zal het my herinneren om het te herftellen ; wyzendehem fchielyk den weg naa zynen dienst. DE GEWAANDE STOMME SPREEKENDE GEWORDEN. 'Zekere jonge Juffrouw, die om haareuitneemende fchoonheid en voortreffelyk verftand waardig was bemind te worden, hadt haare geneegenheid gevestigd op eenen zeer beminnelyken Ridder; maar heureOuders, die zeer ryke Kooplieden waren, hadden eene andere keuze aedaan. De Ridder was wel van groote afkomst, maar hadt weinig middelen. De Ouders van de Juffer hadden voorgenoomen, haar te doen treu. wen met een jongen Koopman, die zeer ryk, maar een zeer onnozel man was; en dewyl zy wilden gehoorzaamd zyn, zoo hadden ze aan de  96 HET NIEUWE de Dogter te verdaan gegeeveo , dat zy hem voldrekt tot haaren man moest neemen. Hoe veele redenen kwamen in haar gemoed tegen dit Huwe'yk op! De liefde en de verdienden van haaren Minnaar, de onwaardigheid van den Bruidegom, dien men haar wdde opdringen , en de onrechtvaerdige dwingelandy, die men over haar wilde voeren Hoe kr^gtig alle d-^ze redenen waren, zy moest zich no^thans onderwerpen. z,y neemt derhalve, he: befluit om te veinzen, dat zy ftom geworden was door eene lchielyke beroerte, die alleen haare tong getroffen hadt De ervaarenlteGeneesheeren werden geraadpleegd , de uitmuntendfte geneesmiddelen werden te vergeefs aangewend, zy was en zy bleef ftom. De jonge Koopman, dit vernoomen hebbende kreeg een tegenzin in haar; hy verbeeldde zich, dat een ftomme Vrouw geen Vrouw was, en hy wilde daarom eene andere hebben, die fprëeken kon. De adelyke Minnaar, dit verdaan hebbende, bood zich aan om haar te trouwen , zoo als ze was, zeggende: Zoo veel Hefae voor haar te hebben, dat hy ze met alleen dom, maar ook doof en bli: d wilde trouwen, indien deeze twee toevallen, totovermaate van ongeluk, haar mogten overkoomen. De Ouders van de Juffer, over deeze edelmoedige en tedere liefde voor hunne Dogter ten hoogde vergenoegd, ftonden het huwelyk toe; men beraamt den trouwdag; toen die gekoomen was gaat men in Itaatie ° met  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 97 met het verliefde paar vrolyk r>aa het Altaar. Toen nu de Priefter de huweJyks plegtigheid zoude volbrengen, en hy aan de fj-uid vraagde, of zy deezen haaren Bruidegom voor haaren wettigen n an wilde neemen; zoo werd haare ton^e los, en zy riep uit alle haare magt, j ■ ik ! Zoo dat de Kerk van haare (tem weergalmde, en de vergaderde Mem te het voor een wonderwerk aanzag, era lomm gen overluid rkpen Miracle! de kragt van de liefde. T) y dit geval zal niet kwaa'yk voegen het vol. ercle, dat van gelyken aart is. Toep Franriscus I. Konin : van Vrankryk, te Pnvia gevangen werd, w^.s daar < en ztk.r Edelman, Beauregarctgenaamd , nnder de ;f eren, die genoodzaakt waren, hunne behoudenis in de v'ugt te zockt-n ; en alzoo hy niet weder in Vrai kryk wilde terugkeeren , om de vi rfllagcoheid va-i 7a n Vaderland te zien, ram hy zyn vexblyfteTurin-, waarhy, knrt djar na op eer.e weduwe verliefd werd, welk' r raam Aurelia was. Bemtregard was een Ridder, die al:e beminneK ke hoedanigheden bezat, voegende bv een uitmuntend verftand, de bev-.ll gfle weezens trekl-en; en het geen de Ridder was als Man, was Aurelia als Vre-uw. Zy was ee c van die fchitterende fchooii heden , die alle anderen verduifleren en doen vr-rdwynen, gelyk de G Zon  $8 HET NIEUWE Zon de Starren doet. Beauregard werd daar door ten hoogden ingenoomen, en betuigde haar zyne liefde; maar Aurelia wilde aan zyne geneegenheid geen gehoor geeven; verwytende hemgeduurig, dat hy een Fransman was; dat de onstandvastigheid en de onbezonnenheid eigene gebreken zyner Natie waren. Beauregard verzekerde haar, daar van vry te zyn , en dat hy gereed was, zich het grootfle geweld aan te doen, om haar van de ftandvastigheid zyner liefde te pvertuigen. Aurelia, de proef daar van willende neemen, zeide tot hem: wel nu, ik eisch van u. dat gy een Jaar lang ftom zyn en niet fprëeken zu'.t. Aanftonds gehoorzaamde hy , en fprak niet anders tot haar dan door teekenen; en weder t'huis gekoomen zvnde, fprak hy niet anders dan op dezelfde wyze tot zyne bedienden. Alle menfchen dachten , dat hy inderdaad de fpraakverlooren hadt, en men beklaagde hem over zyn ongeluk. De Doctoren, die men ontbood , fchreeven hem geneesmiddelen voor; maar hy wilde ze niet gebruiken. Hy liet echter niet na zyne waarde Aurelia te bezoeken , met welke hy altoos door teekenen fprak; als hy van zyne liefde fprak, leide hy zyne hand op haar hart; en haar de oorzaak van zyn lyden willende te kennen geeven, dan wees hy op haare oogen. Aurelia fcheen nogthans daar door niet bewoogen te worden; en gins zelfs zoo ver, dat zy haaren zuchtenden Minnaar beval haare tegen-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. genwoordigheid te vermyden, eD iu eenigea tyd haar met te koomen zien; waarop hy naa Vrankryk vertrok. Francais I. Ondertusfchen in vryheid gefield zynde, zoo verlcheen Beauregard aan 't Hof van dien Monarch, die hem zeer wel kende. En dewyl de Koning groote achting en liefde voor hera hadt, zoo zond hy hem eenige zeer ervaarene Geneesheeren, die hem verfch idene hulpmiddelen voorfchreeven; weke hyook veinsde aan te neemen; maar evenwel bleef hy dezelfde. Eindeiyk kwamen ook de Kwakzalvers te voorfchyn, aan welken hy dezelfde poeifen fpe. 1de , als hy aan de Lreneesheeren gedaan hadt. Ten laatfte verIcheen eene vreemde Jonkvrouw, die zich beroemde byzondere geheimen te hebben, voor Koning Francais, in de hoedanigheid van zulk eene Doctores, die verwonderlyke geneezingen gedaan hadt; zoo dat zy, naar het kortswylig zeggen van Molliere, menfchen, die geftorven waren, hadde opgewekt Haare fchoonheid trof den Monarch die, gelyk men weet, geen vyand van de* Dames was , hy liet Beauregard voor zich koomen, en deeze nog meer verwonderd dan de Koning, op hetaanfchouwen van deezebe. koorlyke Kwakzalveres, herkende haar. Zy, om een proefftuk te geeven van haare kunst, zeide tot den Koning: Om uwe Majefleic te toonen, hoe groote kragt ik bezit, zoo zal ik den ftommen door een woord fpree. kens geneezen. Spreek, zeide zyi toe G a Bs.  loo HET NIEUWE 'Beauregard, en aanitonds werd de tong van dien bidder los. Het was Aurelia,, welker ' hart geraakt was , na dat zy vernoomen hadt, met welke getrouwheid haar Minnaar het voorgei'chreevene gebod gehoorzaamd had,, en oordeelde hem daarom bekwaam ^ alles voor haar te doen; en hadt derbalven voorgenoomen, zyne liefde'met wederliefde te beantwoorden Dat is het ece.igfte gangbaare geld by de geenen, die eJkahderen°oprecht liefhebben. Deeze twee,verliefde perfoonen' verhaal Jen daar na aan den Koning haare gantfche gefchiedenis, waar van de ontknooping het huwelyk was. DE DUELLEEREDNE MINNARESSEN. Het Edict tegen de Tweegevechten is niet voor de Vrouwen gemaakt, het gebeurt zoo zeldzaam onder de Vrouwen, dat ze ■ eikanderen voor den degen eisfchen , dat men niet noodig geoordeeld heeft eene uitdrukkelyke wet daar tegen te maaken En waarom zou men de dapperheid van eenige Vrouwen fchuw maaken? Deeze hoedanigheid , die in 't algemeen aan 't vrouwelyke gcfiacht fchynt te ontbreeken, is van ai te grooten luiscer voor die neene, weK- e ze bez tten, dan dat men niet trachten zou, dezelve, veel eer aan tefpooren, dan te vernietigen. Het gebeurde eens ia zekere Stad van Vrank-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, icu Vrankryk, onder de Regeering van Lodewyk XllJ. dac de Marquifin van .... en de Gravin van .... in twist geraakten over het hart van den Grave van .... wiens fchoone leest een zyner minfto hoedanigheden was; en ziende, dit zyn hart het voorwerp van haare eerzucht was, zoo vl.-ide hy beide deeze Dames met het geluk van 't zelve te bezitten. Ook waren deeze beide mildelyk door de Natuur befchonken met d;e aar trek kclykheden, die het vrou.vdyk gedacht verfieren. De Minne;yd ging zoo ver tusfchen deeze Schoonen, dat Mevrouw de Marqu fin een uitdaagbricfje zond aan de Gravin, en deeze het aannsm. Zy begaven zich dcrhalven met den dag raad, tot een Tweegevecht , naa de beüxmda plaats, diewacafgeieegecwas, zondereerst voor haar Toilet geweest te zyn; zy hadden zelfs den tyd niet genoomen om zich volkoomen te kieeden, want zy waren thans - meer ingenoömen met het gelaat van Mars, dan dat van Venus; en zy waren, onder eenige verzonnen voorwend fels, haaren bedienden ontgaan, om het gemaakte ontwerp onverhinderd uit te voeren. Op het kampveld gekoomen zynde, maaten deeze vrou- welyke kampioenen aauftonds haare degens, eD zy bevonden , dat die van de Gravin wat langer was; maar de Marquifi.i hadt uit . voorzigtigheid twee degens van geivke leng. te mede gebngt, waar van zy 'er een aan de Gravin aaubood, Als twee Furiën glinfterde G 3 de  !02 HET NIEUWE de woede uit de oogen onze Amazoonen; haare boezems, die aanlokkelykheden der bogen, waren half ontbloot; de blanke armen tot aan de elleboogen opgeftroopt, en de mouwen opgebonden met een lint van Couleur de feu. Du* toegerust met den degen in de vuist, naaderen zy elkander, kruisfen haare degens, en ftellen zich in postuur van vechten, als twee fchermmeesters. Zy gaan inderdaad heftig aan 'tfchermen, zoeken elkandere een kans af te zien, en'tgelukt der Marquifinne aan de Gravin eene ligte wonde aan de borst toe te brengen, waar uit eenig bloed te voorfchyn kwam ; het welk de Gravin, dit ziende, doet in onmagt vallen; en de Marqufin, zoo held. haftig, als zy was, kon deeze vsrtooning niet aanzien zonder groote ontfteltenis; want het mededoogen overwon aanftonds haare vyandfehap, en zy viel insgelyks in flaauwte. Haare Geleijonker die haar overal zocht, vond ze beide op de vechtplaats in onmagt uitgeftrekt liggen Wat eene groote ontfteldtenis moet het in hem niet gebaard hebben, toen hy deeze beide Heldinnen in die gefteldheid op de aarde zag nederliggen; niet weetende, of ze dood, dan leevendig waren! Wat moet zyn hart geklopt hebben in 't naaderen tot deeze aakelige vertoonini;. Evenwel hy vond ze riog'eevendig, kwam haar fchielyk te hulpe en deed ze wegdraagen. De wonde der Gravin, die niet zeer diep was, werd haast ge^  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 103 geneezen, en zy zelve genas van haare hartstogt. Dus verkreeg de zegevierende Marquifin den prys van haare overwinning. DE BEGRAAVEN AFGEZANT. HToen het Concilie te Conftanz vergaderd was kreegcn twee der Afgezanten tot het zelve groot verfchil over de voorzitting: de een was Don Diego vanAnay, Bisfchop van Cuenca, Afgezant van Jan den II. Koning van Castilie, en de ander de Afgezant van Engeland, die aan den eerflen de voorzitting betwistte. De Bisfchop, die een kloek en fterk man was, vatte zynen tegenftander, van eene kleine en magere geftalte, om den middel en droeg hem als een kind, naa het beneden einde van de Kerk, waarhy hem in een graf kelder, die juist open was, nederleide. Weder aan zyne plaats gekoomen zynde, zeide hy tot zynen Amptgenoot, Don Fernandes de Cordoua: Als Priester heb ik den Afgezant van Engeland reeds begraaven, verricht gy nu, als Krygsman en Ridder van afkomst, het overige. DE OUDHEDEN VAN 'T HOF. "T\e Juffers van Bourdeville, Beaulieu en Termes, Staatjuffers van deKoninginne Catbarina de Medicis, dienaar het zeggen van G 4 d'Ait  104 HET NIEU WE d'Aubignê t'faamen honderden veertig Jaaren konden uitmaaken, ondernaamen eens met lum den fpet te dry ven; hy daarop baar fterk aanziende, zeide eene van die JufF.rs tot hem, wat befchouwtgy zoofterk, Mvn Heer? De Oudheden van het Hof,Mejuffeis, zeide Aubignè; waar over deeze Juffers zoo befchaamd werden, dat zy beloofden nooit weder met hem tezuhen ipotten , zyn vriendfehap verzochten, en eene of- cn defenfive Alliantie met hem maakten. STOUT GEZEGDE VAN AUBIGNé. T\'AuMgn bekent zelf openhart;g in zyne U Gedenkfchnften, datny, in verfcheidene gevallen j met geen genoegzaame en behoorlyke eerbiedigheid tegen den Koning, Hendrik IV. zyiun Vorst, gefprooken heeft. Dus verhaalt hy, bv voorbeeld, dat hy eens by deezen Vorst was beuevens de fchoone Gabrülle d'Es trés en haare Zuste. ; en dat de Koning hem zyne lip toon 'e, d:e door den verfoeijelyken Moordenaar, Jan du Cbatel, met een mes doorfteeken was; waar op hy (d'Aubignê) zeide : Sire , om dat gy den Hemel nog maar met de lippen verlochend hebt, zoo heeft hy zich vergenoegd, uwe lip te laaten doorfteeken; maar inden gy hem iu 'tvervolg met het Harte zult verloochenen, zal hy uook !^et hart doen raaken. Waarop Gabrielk d'Estrées uitriep, ach! '• • fchoone  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 105 fchoone woorden, maar kwaalyk bedeed! Gy hebt gelyk. Mevrouw, zciiïéd'Aiibigné om dat ze van geene uitwerJcin.; zulten zyn. Zoo goedertieren was deeze Koning . of/oo zeer overtuigd van de waarheid, dat hy zulke gezegden niet kwaalyk nam. GOEDE RAAD VAN D'AUBIGSé AAN DEN KONING. ]V iets is voortreffelykcr,'dan de getrouwe • en verftanditre raad , dien ËAabigni aan Koning Hendrik IV. gaf, toen deeze Vorst de Gravin van Guübe, zyne Maitres.wilde trouwen. De Ka.nog begeerde van htm, dat hy ?yn gevoelen zoude zeggen over dit Huweiyk, en zochc hem voor in te neemen op dat de raadge ving naar zynen wensen en begeerte mogt uitvallen, ter volvoering van zyn eagmertoi Tot dat einde b-agt de Koning tipt voorbeeld van verfcheiden Vorsten by , die hun geluk gevonden hadden door Vrouwen te trouwen, die zy beminden, hoewel verre beneden hunce af komst; dnrëntegen bragt hy ook voorbeelden by van Souvereinen, d e uit Itaatzucht getrouwd waren, en daar door zulte verbindtemsfen gemaakt hadden, die tot verderf hunner Landen geweest waren. Hy zeide daarenboven, dat 'er niets on edelyker vv~ dan dat lieden zonder minnelust, diegee ien berispten, die verheft waren; want zy de G 5 on»  io6 HET NIEUWE onweerftaanbaare kragt van die hartstogt niet kenden. Kortom deeze Monarch drukte zyne gedachten en begeerten zoo duide» delyk uit, dat d'Aubigné kon voelen en tasten, welken raad de Koning wenschte, dat hem zou gegeeven worden. Des niet tegenftaande, en onaangezien alle die redenen deed d'Aubigné met groote vrymoedigheid juist het tegendeel. Niets is verachtelyker , zeide by tot den Koning, dan die foorte van Hovelingen, die zich op de Gefchiedenisfen gronden, welke uwe Majefteit verhaald heeft, om de mispryzelyke drift van hunnen Meester te begunftigen. Zulke voorbeelden, Sire, kunnen uwe Majefteit niet te pas koomen, want die Vorsten bezaten hunne Landen in vrede, hadden geene vyanden, die hen ontrusteden, noch behoefden niet heen en weder te zwerven, als uwe Majefteit, die zyn leeven alleenlyk door de deugd en goeden naam bewaart, en zyn geluk onderfteunt. Gy zyt verpligt. — Sire, vervolgde hy, de Franfche Natie met edelmoedige daaden en fchoone voorbeelden voor te gaan; en wat de kwaade voorbeelden betreft, die gy bygebragt hebt; ikbefchuldig u niet, want'ik weet, dat gy een liefhebber van het leezen zyt, en dat deeze uwe Majefteit opgegeeven zyn door onttrouwe Raadslieden , welke uwe verliefde drift hebben willen vleijen. Ik eisen niet, Sire, dat gy daar van afftaat; ik ben ook verliefd geweest, en weet zeerwel, watgy dan  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS ioj dan zoudt moeten lyden ; maar bedien ti daar vaj Sire, als van een prikkel, weikeu aandryven moet, om u in waarde tehouden by eene Maitresfe, die u in haare gedachten zoude verachten, indien uwe Majefteit zich zoo verre vernederde om haar te trouweu. Gymoet, Sire, deeze zinipreuk, aut Ca/ar, aut nibül Altoos in uw hart gedrukt hebben; gy moet u vlytiger in uwen geheimen Kaad, van welken gy zoo afkeerig zyt, laaten vinoen; gy moet meer tyd tot de noodi^e zaaken befteeden, en de weezendlyke moeten altoos den voorrang voor de anderen hebben, en voornaamelyk boven de vermaakciykheden ; eindelyk moet gy de verfchillen , die gy met uwe Familie hebt, zoeken te boven te koomen; want dezel ven zyn voor een groot Koning onwaardig. De Hertog van Mencon is dood, gy hebt maar eenen flap te doen, om op den throon te koomen. Indien het nu gebeurt, dat gy geduurende den tyd, dat gy den voet opgeheeven hebt om daar op te treeden, eene daad bedryft, die verachtelyk is, zoo zou de minfte ftoot, daar bykoomende, u genoeg weezen om u ter aarde te werpen, ter zelfder tyd4 dat de throon u fchynt tenoodigen. Indien uwe Majefteit de Gemaal van zyne Maitresfe wordt, zoo zal de verachting, die gy daar door op u haalt, een oorzaak zyn, dat de troon u zonder hulpe geflqoten wordt. Wanneer u ve Mij fteitdoor zype groote daaden het hart der Franfche Natie  io8 H E T N I E U-W E Matïe toe gehroofzaarriheid, en uw leeven en t Juk in zekerheid, gebragc zult hebben, dan kufjc Gy, Sire, indieo gy wilt, de by. gt b agte voorbeeld, i navolgen. De Komng bed rikte' a'Aubigt.é voor zynen edelmoedigen raid, en gaf hem de duidelykfte olyken van groote toegcncegcnheid.Hét is inder. da:d een kostdykéenonwaardeerbaarefchat voor eenen Koning een Minister van zulk een verftand en oprechtheid te hebben, waar van de voorbedden aan de Hoven zeer zeldzaam zyn. Gelukkig zyn de Vorften, die zulke getrouwe Raadslieden hebben! SNEDIG ANTWOORD VAN KONING. HENDRIK IV. TT\aar we zoo even van deezes Konings zwakheden verhaald hebben , zoo laat ons nu ook een van zyne edelmoedige daa« den , en fchrandere antwoorden melden. Toen de Ridder d'Aumale de Stad St, Denis by verrasliDg hadt 'ngenoomen, werd hyin 't midden van de plaats zoo hevigaangevallen door den Heer Pk, die 'er Gouverneur van was , dat hy iri het treffen gedood , zyn Volk op de vlugt gedreeven, en de Stad hernoomen werd. Koning Hendrik IV. de tyding \an die verovering bekoomen hebbende, kreeg kort daar na ook bericht van de herneeming. Ondertusfehen was zeker Heer te post aan 't Hof gekoomen, om den Ko.  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, ico Koning te verzoeken , hem te willen begiftigen met de Abdy van Bec, cic door t.en dood dis Bbveugcrneldep.Ridders d"A m ie vacant geworden was; maar Dpajuwlyks hadt hy dit verzoek gedaan, of ce Koning zeide .tegi.n hem: deeze Abdy is al vtrgeevcn. Hoe Sire! riep üie Heer uit, de Cemrier, die uwe Maj: Reit de :ydir,g van 't heroveren eer Stad St. Jjrtiis brergt, is eerst na my gekoomen, en ik ben de eerfte geweest, die by u om c'cczc Abdy verzocht heeftWaar op de Koning hem fcherpzinnig antwoordde: Gy weet dan niet, dat het oogmerk van den Gouverneur Vic, toen hy den Rid'er a'Aumale doodde , geweest is, deeze Abdy daar dcor zynen Zoon ie bezorgen. Willende daar mede ,te kennen geeven , dït het niet bctaamelyk zoude zyn, de vnigt der dapperheid en der overwinning van dien Gouverneur , te geeven aan een vreemd, die 'er niets voor gedaan hadt, en den Zoon des Gouverneurs voorby te gaan. DAPPERHEID VAN DEN MARQUIS VAN HSAKI. T\c Marquis van Pifani en de Bisfchop van Mans, die uit het Hu:s van Ramkinillet was, op hunne terug reize van Rome, waar zy als Afg< zanten geweest v aren, met de Franfche Galeijen den Zeeroover Baharosfa ontmoetende, werden zy door denzelv n ge-  ito HET NIEUWE genoomen. Hy hadt die twee Heeren reeds agt dagen lang wel bewaard , en maakte reekening een goed rantzoen voor hun te krygen. Maar op zekeren dag zyne Galey verlaaten hebbende, zoo m akte de Marquis een ontwerp om te ontviugten en zyn rantzoen daar door uit te winnen. Hy maakt zyn voorneemen aan den Bisichop zynen Reisgezel en Medegevangenen bekend; doch deeze, de woede en wreedheid van den Zeeroover vreezeode, ontried het den Marqqis, die daar over zeer geftoord werd, en tot den Bisfchop zeide: gaat gy maar heen en bid den Hemel om een goede uitkomst, en laat my maar voor het overige zorgen. Dit gezegd hebbende, voert hy terflond zyn voomeerticn uit, doodt den Kapitein benevens eenigen van de voornaamflen der Zeeroovers, die hen bewaarden, en ontkwam met dén Bisfchop het gevaar. DE WELDOENDE DOGTEE. T^en Vader begeerde van zyne Dogter, ' dat ze in een Klooster zoude ^aan, om bevryd te weezen van huw.iyks goed uitte keeren, indien ze mogt trouwen. Om haar te eerder daar toe te beweegen ftelde hy haar alledezwaarigheden en 1-sten voor, die het huwelyk doorgaands verzeilen; maar ziende, dat alle deeze redenen niet mogten helpen, wendde hy het over eenen anderen boeg,  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, in boeg, en prees haar de voortreffelykheidaan van den maagdelyken ftaat boven dien van eene getrouwde Vrouw, en bragt ten dien einde uit de H. Schrift de plaats van Paulus by, waar die Apostel zegt: Wie trouwt; doet wel, maar die niet trouwt doet nog beter. Goed Vader, zei de Dogter, ik zal dan wel doen , volgens het zeggen van Apostel Paulus, die het betere doen wil, die mag. DE STOURSCHE KAASKOOPER. Een Dienstknegt van zeker Heer in Itahen werd gezonden om voor zyn Meester Poffels Kaas te koopen. Toen hy nu ter p'aatfe, daar men allerlei kaas verkogt, gekoomen was, wist hy den naam niet meer van die foorte van kaas, die hy hebben moest, c De Kaaskooper laat hem verfcheiden foorten zien, en noemt ze met naamen, als Milaneefche, die van Parma, Plaifance, Sardinië, Florence, en meerandere; maar de knegt zeide, dat het geen van die allen was; waar op de Kaaskooper, kwaad wordende, zeide, loop heen lompe Buffel Ha, ha, zei de km-gt van die moest ik hebbeu, dat is de rechte. PROCES DOOR STILZWYOEN O E W O H- H EK. Een Boer , met hout belaaden, dat hy wilde verkoopen ia eene kleine Stad van de  H2 HET NIEUWE de Republiek Genua, riep telkens als hem iemand osrtmoétte , wacht u, wacht u! ü i : •' anderen kwam hem een jonker tegen, die of ui', trots, eid, of uit onvüorzigtigheid, Biet een treê uit den weg ging, hoewel hy den Boer wei zag aanko.mien en hoorde roepen. De Boer zynen weg vervolgende raakt met de puntige'-.outen zodanig m des Jonkers mantel verward, dat die'er van fch.urde. Deeze -vilde ^ynen mantel, betaald hebben, maar de Boer weigert zulks, om dat hy gewaarfchuwd hadt. L*e Jonker roept den Boer voor de. Rechters, doet ?yn beklag en eischt vergoeding van fchade. De Rechters vraagen dén Boer of het waar was^ dat zyn Party zeide ? De Boer fprak daar. op geen enkel woord, hoewel de Rechters menigmaal op antwoord aan irongen. Waarop een van de Rechters zich tot den Aanklaager wendde zeggende: Wat zullen wy hier in doen, gy hebt een Hommen voor ons gebragt De J mker heevig wordende zeide: Gelooft dat niet, Myne Heeren, want hy kon op den weg wel roepen , wacht u, wacht u! Heeft hy geroepen, wacht u, zeiden de Rechters, dan hadt gy u ook b:> •hooren te wachten, en dan zoude uw mantel niet gëfcheurd geweest zyn, dus is het uwe eigen Ichuld. dat gy fchade Ivdt; en hier mede was de Boer vry,en de Jonker moest befchaamd heen gaan. scherts  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. ïij SCHIRTS MET SCHERTS BETAALD. J7 en ryk Burger, een Boer ziende voorby gaan, en geneegen zynde met hem wat te lootten, vraagde hem in wat tyd van het Jaar de heden van zyn Dorp zich wel het meest pleegden te vermaaken ? Wy vermaaken ons wel het meest, zei de Boer, als de Kastanjes ryp zyn, en voorts den gantlchen winter door, "want 's avonds na deu maaltyd braaden wy nog altyd Kastanjes, by het vuur zittende, en driuken daar een goed glas wyn by (*), en dan loopen wy naa bed. Gy zyt dan, zei de Burger, van de natuur der Varkens,, die gaan ook flaa. pen, als zy zat zyn. De Boer, die medeniet liegt was, vraagt den Burger op zyne beurt, in wat tyd van het Jaar hy zich het meest vervrolykte ? Wy, zei de Burger, hebben ons meeste vermaak in den voortyd, en voornaameiyk in de maand May; want, het faizoen is dan zagt, men hoort het ge. zang der vogelen, de velden zyn droog en vol groente, de bloemen fpruiten uit, en alles begint zich dan te vernieuwen. Waarlyk, zei de Boer, gy zyt maagichap van mynen Ezel; want in die zelfde maand verheugt hy zich meer, dan gewoonelyk, en doet ichier niet, dan bulken. (*) Het was In Vrankryk, waar de Kastanje» en de wyn goed koop zyn. H SNEE-  H4 HET NIEUWE SNEEDIG ANTWOORD VAN EEN BOEE. Een Boer uit het Lyonnois, die eenige prefenten aan een Edelman gebragt hadt, werd by uenzelven ter maaltyd genoodigd, nevens eenige andere perfoonen. Toen nu het nagerecht, dat in vrugten van 'tfaizoen beftond, opgebragt was, fchilde de Boer alle de appelen enpeeren, die hy gebruikte, zelfs tot Muskadel peeren toe. Een zeker Edelman , die mede aan tafel zat, dien dit zeer ergerde, kon zich niet onthouden van te zeggen : Gy zyt wel lekker Boertje, dat gy het' beste van de peeren niet eet. De Boer, de fchrander v/as, zeide daar op; Myn Heer, tot mynent fchillen ze alle, die in myn huis zyn , uitgenoomen de Varkens* WONDERLYKE BELEEGERING. ; De Turkfche Zecroovers, die doorgaands in de Middelandfche Zee kruifen, en fomtyds ftrooperyen op het Land doen, hadden eens een fterken tooren, aan den mond van een kleine rivier in Calabrien, beïeegerd met drie Gale;jen , en dezHve werd eenigen tyd door de Calabriers wakker verdeedigd. Deeze Roovers ziende, dat zy met geweld niets konden winnen, bedachten deeze krygslist, dewyl zy wel wis. ten, dat het eenvoudige lieden waren: Zy namen  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 115 namen een lang touw, wierpen het om den tooren » en maakten de beide einden aan een der Galeijen, en deeze aan de twee anderen vast; toen begonnen zy met alle man fterk te roei jen. De Calabriërs, dat ziende (zoo eenvoudig waren zy, dat ze vreesden, dat de Roovers hen mee tooren en al naa Barbaryen zouden voeren) begonnen luidskeeis te roepen, dat zy zich op befebeidenheid zou. den overgeeven; en dus werden de Barbaren gemakkelyk meester van den tooren, en de Calabriërs gevangen en tot flaaven gemaakt. EEN DRONKEN DUITSCHER. T7en Duitfcher, in een herberggegaanzynS-J de, dronk daar zoo" rykelyk, dat hy eindelyk in flaap viel, en voorts den gantfchen dag overfliep. Des avonds wakker wor« dende wild e hy heen gaan zonderte betaalen; maar de Waard weerhoudt hem en zeidt, dat hy de zes pinten wyn, die hy gedronken hadt, eerst moest betaalen. Hy weigert dat, zeggende, dat hy 'er geen meer, dan vyf kon gehad hebben, want dat zyn lyf niet meer bergen kon; waarop de Waard hem antwoordt, dat het wel zyn kon, dat hy maar vyf pinten in zyn buik "hadt; maar, voegde hy daar by, dewyl de wyn goed geweest is, zoo is 'er wel een pint in uw hoofd geloopen, en dat maakt te faamen zes uit. Gy hebt gelyk, zei de Duitfcher, betaalde de zes pinten, en ging heen. H 2 DE  116 HET NIEUWE DE GIERIGE REIZIGER. 17en Reiziger, die hoog zuinig was, ia i— een Herberg koomende om waL te rusten en te eeten, eischte eenigepotfpyszonder vleesch. De Waard, die ïcnrandcr was, merkte wel, dat het enkel uit gierigheid was , dat deeze Gast geen vleesch wilde hebben; hy geeft hem een bord met Kool, waar onder hy een ftuk Worst verborgen hadt. Toen deeze Reiziger de Kool byna opgegeeten hadt, vond hy de Worst, en zeide by zich zeiven ba, ba! Zich verbeeldende, dat de Hospes de Worst onweetende daar by gedam hadt, en hy ze zonder te betaalen veilig kon opeeten. Toen het nu op reekenen ging, zei de Hospes: zoo veel aan kool, zoo veelaan brood, zoo veel aan wyn, en nog drie ftuivers voor het ha, ba! Wat ba, ha! Zei de Reiziger. Ja, Myn Vriend, antwoordde de Hospes, indien sy de Worst opgegeeten hadt zonder te zeggen ba, ba! Dan zoudt gy nu nietbehoeven te betaalen. MISLUKTE VRYAGIE. T^en Jongman, die eenigen tyd met eene jonge Dogter verkeerd en haar gevreid hadt,.nu op het punt zynde van he: Huwelyk te fluiten; zoo vernaamen de Vrienden van de Vryfter, of hy wel goed was vau gedrag,  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. ti7 gedrag, dan of hy een Losbol, een SpeeJer, of een Dronkaart was, en meerandere omfbindigheden, die men by zulke geleegenheid gewoon is te onderzoeken. Eenigen berichtedcn, het zy uit nydigheid, of uit andere redenen, dat hy een vraat was en magtig op zyn mond geiteld, zoo dat hy het goed van de vryster, dat zy ten huwelyk zoude aanbrengen , wel haast zou doorbrengen. Hier begonnen de Ouders te aarfelen om hunne Dogter aan zulk een te geeven, en zich koelder tegen hem te hcuden. De jongman dit bemerkende, vraagt hen naa de redenen van deeze verkoeling, daar ze zich in 't eerst zoo deftig toonden. Om hem uit deeze onzekerheid te helpen, zeiden zy hem ronduit. Wy hebben naa uw gedrag vernoomen, en ons is door verfcheiden perfoonen gezegd , dat gy een groote vraat zyt. Hy daar mede lacchende, zeide: Laat hen wat praaten, het zyn Leugenaars; want in 't tegendeel, kan.ik met een klein ftukje brood wel drie pinten wyn drinken. Dat'is nog veel erger zeiden de Ouders, en hier mede was het huwelyk af, en daar werd nooit weder van gefprooken. II 3 Dl  118 HET NIEUWE. DE VYGEN-EETEE, "C* en Jongman ging eeus in een Kruidenierswinkel, eu vraagde aan den Winkelier wat hy wel zou moeten geeven, voor 't eeten van zyn bekomst aan Vygen. De Kruidenier eischte tien Huivers , want zy waren toen goed koop; zy koorn n eindelyk overeen op zeven Huivers, want de Kruidenier geloofde niet, dar hy 'er voor drie Huivers zoude opeeten. Hy begint dan aan 't eeten het eene pond voor en 't andere na, zoo dat hy al vyftien pond in zyn maag hadt, en nog niet dacht om uit te fcheiden. De Kruidenier begon zyn hoofd al te krouwen en verdrietig te worden over deezen vraat; en ziende, dat hy de kleiufte en flegtfte eerst opat, zeide hy tegen hem in toorne: waarom laat gy de besten liggen, en neemt eerst de flegtften ? Dat doe ife, antwoordde de Vygenflokker, om u de hope te beneemen, dat 'er één van den geheelen korf zal over. blyven. De Kruidenier dit ziende, zeide tot hem: Houd daar is uw geldweêrom, ik wil geen oorzak zyn, dat gy u te barsten eet. De Gulzigaart'antwoordde: hebt geene vrees voor my, maar gy zyt bang, dat ik alle uwe vygen zalopëeten, en ik zie'er ook wel kans toe. Gaa voor den D ... zei de Kruidenier , op dat ik u nooit wederzie. Onze maat Vy^en-Eeter bergt zyn geld, hadt  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 119 hadt voor niet zyn lyf vol vygen gegeeten, en gaat al morrende heen, om dat de Kruidenier het CoLtract zoo gebrooken hadt. AARDIG ZEGGEN VAM DEN HERTOG VAN VANTADOUR. De Hertog van Vantadour zoude eens eene Ace pasfeeren , met eenen zeerfchmlen Edelman, die de tyels aannam vaneen zeer groot en ma-jtig* Heeer; de Hertog daarentegen nam geheel geenen tytel aan; de Notaris, die de Acte fchryven zoude, zyne verwondering daar over toonemle, zeide de Hertog tot hem; wat tytels wilt y dat ik my geeven zoude ? Deeze Heer heeft ze alle genoomen. AARDIGE MANIER VAN EEN DIEFSTAL TE ONTDEKKEN. Zeker Abt, tot dievery geneegen, was eens ten middagmaal genoodigd, en wel gegeeten hebbende , ftak een zilveren Vork in°den zak. Kene Dame zulks ziende, nam insgelyks een Vork, en ftak ze tusfchen de hn^en van haar keurslyf. De Heer var. het huis zulks ziende, vraagde waarom zy dat deed ? Waar op de Dame Antwoordden JMyn Heer ik meende dat zulks tot het onthaal behoorde, om dat ik liet van dien Heer (wyzende op den Abt; gezien heb, H 4 Q>c  120 HET NIEUWE die' 'er een in zynen zak geftooken heeft. De dief werd genoodzaakt, de geftoolene Vork weder te geeven. Gy zult u moogelyk verbeelden Leezer, dat hy daar over zeer befchaamd geworden is; maar gy bedriegt u, want hy lachte daar mede. VOORZIGTIGHEID VAN EEN BLINDEN. en blind Man wandelde eens by nacht langs de ftraaten, draagende eene kruik op zynen fchouder en een licht in zyne hand. Een onbezonnen Jongeling, hem ontmoetende, vraagde hem, waar coe her. licht hem diende? Ik draag het licht niet voor my, antwoordde de Blindeman; maar voor de zotte bollen , als gy en u 's gelyken, op dat ze my niet tegen het lyf zullen loopen en myne kruik aan Hukken breeken. ONDERSCHEID TUSSCHEN EEN PROCüt REUR EN ZYNE KL ER KIN, "P en Procureur die van eenen vrolyken aart was, zeide fomtydsingezelfchap: weet gy wel wat onderfcheid 'er is tusfchen een Procureur en zyne Klerken ? .Het beftaat hier in , dat de Procureur hun overluid fcheldwoorden geeft, en dat de Klerken die zeer zagtjes beantwoorden. GDI.  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. iÜ GULHARTIGHEID VAN EEN REDENAAR. TZoning Lodewyk de XIV. eens te Rnrns gekoomen zynde, werd door den Op. perfchout van die Stad met eene aanfpraak: verwelkomt; deeze Heer eenige, flesfen wyn en eenige drooge Smkerpeeren aan dn Koning aanbiedende drukte zich onder andere daar by op deeze wyze uit: Sire, wv brengen aan Uwe Majefteit onzen wyn en onze harten, en dat is het al erbeste, dat wy in onze Stad hebben. De Koning vord daar in groot behaagen, en klopte den Redenaar op den fchouder, zeggende tot berna Waarlyk zulke aanfpraaken behaa|eU my. AARDIG ANTWOORD AAN EEN VERLEEGEN REDENAAR. Quirtilianus verhaalt een aardig antwoord ^5 dat Florus gaf aan een jongen Redenaar! dien hy in eene groote droef heid aantrof! f lorus den Jongeling gevraagd hebbende n--a de reden van zyne groote neerf]agti,.heid: zoo bekende deeze hem, dat het was, om dat hy reeds drie dagen naa eene Inl. iding tot eene redevoering gezocht, en r ogthanf niets gevonden hadt. dat hem vo'dced, cn dat dit hem zeer verdrietig maakte. Zou het met weezen, antwoordde Fkrus , d hc chende, daarop, om dat gywenschtietsbeH 5 ters  122 het nIeüWE ters voor te brengen, dan uw verlland toelaat? Dit heeft buitentwyfel zeer dikwyls plaats, en is daarom een g-^ede ies voor jonge Redenaars, KLUGTIG ZEGGEN OVER EEN VERWAANDEN SCHOOLVOS. Zeker verwaande Schoolvos, diez'ch cns in 't geztllchap van zeer verftandige en geleerde Mannen bevond, wildedaironder hen met zyne weetenfchap pronken, door run het gevoelen van Pyibagoms over de Zielsverhuizing te verklaaren, dat hy zelf niet verftond;zoo dat zyne redeneeringen zeer verward en liegt uitkwamen. Een der h-erm van het gezellchap zeide daaropzagtjes tegen een anderen: t'ythagoras leerde wel, d t de Zidcn der Menfchen na hunnen dood in de lichaamen der Dieren overgaan ; maar, voegde hv daar by, ik wist niet, dat de Zitf van een Dier in het lichaam van een jVIcnsch overgaat, terwyl hy nog leeft. Ziende daar mede op den Schoolvos , die zoo weinig ziel en verftand liet blykenalsof by een Dieren ziel hadt. TWEE  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 123 TWEE GROOTE GEESTEN GEVANGEN GEZET, OM DEN DOODSLAG IN EEN ROMAN GEPLEEGD T~\ e Heer van Scudery met zyne Zuster terug koomende van zy-; Gouverment van Notre Dame de la Guarcle, beflooten zy te Pont St.Efprit te overnachten; enzy (liepen beicen in eene kamer., waar in twee Le ikanten waren. Op d en tyd hadt de Heer van Scudery voorgenoomen eenen Roman op te ftellen, aan welken hy den ty cel van Cyrus gegeeven hadt. Eer zy nu in flaap geraakten j onderhield hy zich met zyne Zuster over de fchikking van dien Roman , en z ide onder anderen tot haar: Hoe zullen wy het beginnen met den Prins van Maaaa.% Ik ben van gevoelen, zei de Zuster dat we hem door vergif; moeten doen fterven. Ikbenvan een geheel ander gevoelen, antwoordde haar Broeder, want wy zullen dien Prins nog van cooden hebben; daarenboven blyft het altoos in onze magt, hem te dooden, a's het ons behaagt. Na veele twistredenen tusfchen den Broeder en de Zuster, over de foorte van dood., waar door de Prins van Mazara moesr omkoomen, beflooten zy eindelyk, hem te doen vermoorden. In eene naast geleegeu kamer, die maar door een houten befchot van die van den Heer Scudery en zyne Zuster onderfcheiden wasA-vernachteden  I24 HET NIEUWE den toen ook eenige Kooplieden, die alle deeze redeneericgen van den Broeder en Zuster hadden aangehoord, en niet opgemerkt, dat het onderwerp een Roman was; waarom zy zich vas;eiyk verbeeldden, dat die twee perfoonen een boozen aanflag fmeedden tegen het leeven van een grooten Prins, wiens naam zy onder dien van Mazara bedekten, Zy gingen derhalven 's morgens zeer vroeg daar van kenuis geeven aan 't Gerecht van die plaats, het welk deeze voorgewende Moordenaars by den kop deed vatten, en onder eene fterke wacht naa Parys brengen; zonder dat men hunne ontfchu dig'mg en verantwoording w:lde plaats geeven ; om dat de Kooplieden alle de omHandigheden van hun g fprek over den Miord van dien Prins zoo naauwkeurig^verhaalden , en met zulk eene verzekerdheid fpraaken, als lieden, die volkoomen overtuigd waren van de zekerheid der misdaad, waar van zy deeze lieden befchuldigden. Men zette hen dan te Parys in de gevangenis, zy werden voor de Rechters gebragten verhoord; maar het bleek wel haast overtuigende aan de Rechters, dat zy befchuldigd werden over eene ingebeelde misdaad, dat het onderwerp van hun gantfche gefprek een Rwtnan geweest was, en zy werden niet all -en op vrye voeten gefield , maar be. bielden ook ce onbepaalde heerfchappy over het leeven en den dood van den Held en van alle de perfoonen van hunnen Roman. OPEN-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 125 OPENHARTIGHEID VAN EENBOHEEMSCHE JUFFER. T\ e Boheemers zyn van ouds geroemd wegens hunne openhartigheid en oprechtheid , zoo dat ze altoos gewoon zyn onbefchroomd en onbewimpeld rondborstig alles by zynen rechten naam ce noemen', en zonder omweegen ongeveinsd te zeggen, zoo alszy het meenen. Tot een bewys da-r van worde het volgende voorbeeld als een (taaltje byê;ebragt: Zekere jone,e Juffer vau een adelyk Botieemsch geflacht, en in de Latynfche Taal en andere Weernfchappen wel onderweezen, was eens, onder meerandere, aan het Hof, en in de tegenwoordigheid van den geleerden Keizer Kudolf den Tweeden , dien beminnaar en voorflander van alle foorten van Letteroefeningen, terwyl deeze Vorst, in eene vergaedering van geleerde Mannen, om hun verffand en geest te oefenen, een Vraagftuk hadt opgegeeven, te weeteu: Om de vier Hoofdftoffen der waereld, op de kortfte en zaakelykfie wyze , in twee Latynfche verzén voor te ftellen. De boven gemelde Juffer was het eerst hier mede gereed, en maakte vcor de vuist twee Latynfche verzen , waarin zy de vier Hoofdftofïen opnoemde, en elk aan zo. danige Leden deslichaams toeeigende, waar in dezelve voornaamelyk haarezitplaats hebben ; noemde dezelven onbewimpeld, in fpyt  126 HET NIEUWE fpyt zoo het fcheen, en tot befchaaming der Wysgeeriae Romeinfche Dames, die eertyds wegens zodanige vrypostigheid, de Hellingen der Stoïïcbe Wysgeeren het liefst omhelsden Wat daar ook van zy . h< c twee regelig versje, waar mede zy den prys won , doch het welke wy om de eerbaarheid niet te kwetfen , niet al te letterlyk zullen vertaaien, luidt aldus: Cuncta Elementa gero, fum Terra; est Osfibus Ignis; Naribus A'èr inest; Vulva miniflrat Aquam. Het welk deezen zin heeft: 'k Draag a" Elementen om, 'k ben Aard; in beenderen Vuur; Het Neusgat blaast de Lucbt, en 't Water geeft Natuur. DE OPENHARTIGE EN VRYMOEDIGE RUITER, DOOR ZYNE V R Y P O STIGE RONDBORSTIGHEID BEVORDERD, Een ander Haaltje der Boheemfche openhartige rondborHigheid, in onzen tyd nog voorgevallen, leevert het volgende geval op van eenen Boheemfchen Ruiter, het welk onzer aandacht en aller navolging waardig  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS 127 waardig is. De laatst overleedene Koningin van Hongaryen.en Bohemen, en Keizerin, Maria 1 her es ia, in eene haarer eenzaame wandelingen eenen gemeenen Bo> heemfchen Ruiter op fchildwacht voorby gaande, treed naa hem toe, en ondervraagt hem omtrent verfcheidene dingen, waar op de Ruiter haare Majefteit zoo bondig en voldoende antwoord gaf, dat zy 'er groot genoegen in fchepte , en ten blyke daar van hem een gouden Ducaat aanbood; doch de Ruiter, k:esch op zyne eerlykheid, en weetende, dat de Oorlogswetten niet toelaaten, eenig gefchmk op zynen post aan te neemen, weigerde het aangebooden Goud te ontvangen; blyvende zelfs weigeren, na dat de grootmoedige Vorft n zich aan hem bekend gemaakt hadt als zyne Souvereine, en hem van alle verpligting aan die Wet wilde ontflaan : en om zich vand^eze verzoeking te eerder te ontdo?n, zeide hy ror dborüig, dat bet onmoogelyk was, dat zyne genadige Keizerinne, welke reeds veertien Kinderen ter Waereld gebragt hadt, 'er nog zoo friscb en jeugdig zoude uitzien. Met welk zeggen hy genoegzaam te kennen gaf, dat hy aan de waarheid van het voorgeeven der Vorftinne twyfelde. Waar op deeze zich verwaardigde, hem het geld in den zak te ftceken. t'Huis koomende van de wande'ing, verhaalt zv dit geval aan haaren Gemaal den Keizer; d e rey valfche tanden, en haalde daarenbov- n nog twee wasfche ballen uit den n:ond, welke dienden om de ingevallen wangen op te vullen ; vervolgers maakte zy een hul fel los, dat heure gryze ha;ren bedekte;en d'.'S ginVen deeze gebrekkige nieuwgetrouwdeQ xaa bed , en fchecnen meer naa twee geïaamren in een graf, dan naa jonge en pis getrouwde iieden. Eenige  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 133 Eenige jonge vrolyke Gasten , die op de bruiloft geweest waren , en de gebreeken van beiden kenden,kwamen den volgenden morgen in de kamer, met nog anderen, aan welken deeze gebreeken Oübekend waren; en zy verrasten deeze twee nieuw getrouwden in hec bedde. Te vergeefs wilden zy zich verbergen, want de fpotboev-u trokken de dekens van 't lyf, en dus zag men deeze twee waarde helften , d'e i Ik /naar de helft van hunne leden hadden. Welk eene vertooning ! Eenen gerimpelder) tandeloozen en verminkten kreupelen Minnaar te zien liggen, nevens eene Vrouw , welket gebreeken nog meer glansen luisrer hadden, om dat zy nog meer in e ne \ roo^ - d ra ia een Man blykbaarz\n. Maar, ?a! men denken, werd deeze krygsheld niet gramftoori •, cat zyne gebreken , en die van zvne Gemalin dus ontdekt en ten toon gefield, wierden? Niets minder dan dat; hy zelf fchertlle daar mede, en fprak die G is ;n op deeze wyze aan : Myne Heeren , zeide hy, gy ziet wel, dat wy voor eikanderen gefc apen zyn ; de Oorlog heeft mv voor Me« vrouw gefatfoeneerd, en de droevige toevallen , die haar overgekoomen zyn, hebben van haar eene Gemalin gemaakt , die myns waardig is. Indien wy eikanderen eenig gebrek wil ien voorhouden, zoo moeten de verwytingen ver-iwynen, zoo haast als wy eikanderen aanzien; en die vin ons beiden, die ftout genoeg zyn zoude om den I 3 anderen  i34 HET NIEUWE anderen zyne gebreeken te verwyten, zoude zyn antwoord voor zich zelvea eereed vinden, zoo dat de beleedigde maar roodig badt, ftil te zwygen. Deeze fchertfery , die de Oorlogsheld van zich zeiven voorbragt, ontwapende die van alle de jonge lieden Voorts leefden deeze nieuw getrouwden, die eikanderen zoo gelyk waren in gebreeken des lichaams, in eene volkoomen eensgezindheid van gemoed , om dat de deugden van grootmo.digheid en verftand in hun beiden uitblonken ; en zy in hun wederzyds Huwelykslot volkoomen te vrede en daar mede vergenoegd waren., GEESTIG ZEGGEN VAN EEN OFFICIES, DE BEDEN TAN ZYNE BEVORDERING. T\e Marquis van St. Anirè kwam eens by *^ den Marquis van Louvois, om een klein openftaande Gouvernement in Catalonien te verzoeken. Deeze Minister zich de klagten te binnen brengende, welke voorheen wel tegen dien Officier by hem waren ingebragt, floeg het verzoek met een ftuurs gelaat rond uit af; waar op de Officier, zich zeer gramfloorig panftellende , zeide : By St. Loêeuoyk! indien ik nu den dienst weder moest begmnen , zoude ik wel weeten , wat ik do' n zou Wel, wat zoudt gy doen ? vraagde de Minister met een force ftem. Ik zou myne 1 evenswyze zodanig aan ftellen . antwoordde de Heer van Sh Andrè, dat uwe Excel-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 13J Excellentie niets op my te zeggen zoüdje hebben. De Marquis van Lnivou, die zulK een antwoord niet verwagt hadt, maar voorneemens was den Marquis van St Andrefcherp te beftraffcn , indien hy iets tegen zvne fchuldige eerbiedigheid gedaan ot gezégd hadt , werd door dat befctieiden en beta.imelyk antwoord zoo aangedaan 5 dat hy hem , tegen zyn voorneemen, met het Gouvernement begunstigde. Men ziet hier uit, hoe waar het zeggen van balomon is, dat een zrgt antwoord den .toom doet tulen. Ook blykt hier uit, dat eene tydige en nederige onderwerping aan gebiedende Heeren, hun ongenoegen fchielyk in gunst kan veranderen; daarom is 'etniets bet r , als men misdaan heeft, dan fchuld te bekennen en de b.ftraffiig te verdraagen* DE ONVERTSAAGDE VAN VERTSAAGTHEID GESTORVEN. 17 en Geestclyke, die voor geen Stón gtruchtie vervaard was, en het beftaan der fpooken ontkende, ging met een ander Perfoon een weddenfehap aan , dat hy de ftoutheid zoude hebben, by nacht een mes op het Kerkhof te planten. Hy begeef! zich in 't midden van den nacht naa het kerkhof, en alzoo het zeer donker was, ftak hy, zonder het te merkcu, het mes in de aarde fteekende, met een-«oor een flip van zynen langen Priesterlykea rok, dien  136 HET NIEUWE hy dus vast maakte; zich oprechtende en willende heen gaan, voelt hy zich vastgehouden by zynen rok, waar door zyn geloof van het niet beftaan der fpooken begint te wankelen, en hy in de verbeelding geraakt, dat een geest hem vast houdt, dit baart in hem zodanig een fchrik , dat hy zyn verftand verloor , en de vreeze verwekte in hem zulk eene ongefleldheid, dat hy kort daar na liorf. Alle menfchen , fcbonn wel redeneerende , zyn niet even hardvogtig ; en fommigen trekken de onvertfaagdheid te ver , zich buiten noodzaake op eene proef fteliendo, waarin hunne moed bezwykt. AARDIGE BRIEF VAN EEN SCHOLIER, EENE WEEK DOORLOOPEND E. Een Scholier fchreef eens aan zyn Vader om geld op deeze wyze; Waarde Vader, Tk fchryf u op Maandag, of UE de goed. 4 heid wilt hebben ,' my wat geld te zenden , dat ik volftrekt noodig heb eer deeze week uit is; ik zal mynen Brief aan den Bode geeven, die Dingsdag vertrekt; hy zal Woensdag tot uwent zyn; Gy zult mv, bid ik n, Donderdag het geld zenden; Indien ik Vrydas; geen Brief met geld bekoome, zal ik Zaturdag vertrekken, om Zondag by u te zyn- Ik ben, enz.  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 137 ONTLASTING VAN SCHATTING OP EEN AARDIGE WYZE VERZOCHT. rTeLymm Vrankryk, woonde een Man, -1- die met twintig Kinderen be/.wa:rd was, en wien een zeker hoofdgeld zeer drukte; waarom hy van 't zelve zocht ontflaagen te worden. Tot dat einde neemt hy zyn toevlugt tot een Advocaat, die ook een Poëet, was, denkende dat die door zyne welfpreekendheid en Rhetorifche Bloemen, deRegters daar toe wel zoude beweegen. De Advocaat D gaat voor den Rechter der Kooplieden en de Schepenen der Stad, en doet aan dezelve deeze Poëdfche aanfpraak: Myne Heeren, zeide hy, de Huisvaader, voor wien ikfpreek, heeft reden , om van U. Ed. te hoopen, dat zodanige Regenten, als Gylieden zyt, als Vaders van-het Volk , gereegen zyn zult, zulk eenen , met twintig Kinderen bezwaarden Vader, een wd ig te verligten, en hem van zulk een drukkenden last, als dat Hoofdgeld is , te ontdaan; want hy bezwyktfchier onder dien last. Men kan hem zeer gevoeghk vergelyken by een vrugtbaaren boom, die zoo veele vrugten als 'bladeren heeft, en dien de Tuinier aanziet, als het fchconfte fieraad van zynen Boomgaard; waarom hy alle zyne moeite en fchran !erheid te koste.legt, om hem te onderfteuI 5 nen,  x38 HET NIEUWE nen, en de Natuur te hulpe te koomen, die alle groote poogingen in zulk een boom doet. Zoudt gy dan, myne Heeren, een Stamboom, die zoo veele jonge fpruiten aan de menfchelyke Maatfchappy mtleevert, niet ondersteunen en verligten ! dat kan men vaa uwe vaderlyke zorge voor 't Volk, dat gy regeert , geenzins verwagten. Deeze aanfpraak hadt zoo veel invloed op de Rechters, dat zy zyn verzoek inwilligden , en dien Huisvader voortaan ontfloegen van de gemelde fchatting. DE BB.IL-DRAAGEB. Zekere Vicaris van een Bisfchop, die met een yzeren flaf over de Priesters van zyn Stift heerschte, werd eens aardig voor zyne geftrengheid betaald en in dezelve gefluit. Hy ontmoette eens op de ftraat eenen Italiaanfchen Priester, die eenen grooten Bril op zyn vry grooten Neus hadt. Dit kw3m den Vicaris Bisfchop zeer onbehoorlyk voor; derhalven verbood hy hem daar mede ooit weder op de ftraat te verfchynen ; en alhoewel de Priester zich verfchoonde met de zwakheid van gezigt, en het gebruik van zyn Land, zoo hield hy zulks maar voor ydele ontfchuldigingen. Den volgenden dag ontmoette de Priester, die zulk een zwak gezigt niet hadt, als hy den Vicaris haf willen wys maaken, hem wederom, en ftiec hem uit alle zyne kragt met  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS 130 met het hoofd tegen de borst Oai ! riep de Vicaris uit, wat een gruwelyke kwaadaartig eid is dat , iemand zoo tegen het lyf te loopen ! De Italiaan, veinzende hem niet tc kennen, zeide tot hem: Myn Heer, verfchoon my, dit ongeval fmert my ten uiterfte; wantfedert, dai de Heer Vicaris my verbooden heeft eenen Bril te draagen , loop ik, wegens de zwakheid van myn gezigt, allen, die my ontmoeten, met het hoofd teg n 't lyf. Maar wat zal ik doen ? Ik ftel myne gehoorzaamheid aan de bevelen van myn n Vicaris boven het gevaar van ten minfte twintig ongeleegenheeden, die ik my dagelyks op den hals kan haaien. Wel nu, zei de Heer Vicaris, met groote moeite weder adem haaiende: Gy kent my nu weder; ik ftaa u niet alleen toe, om die ongeleegenheeden voor te koomen, een Bril te draagen , maar ik beveel 't u zelfs; verkiest u voortaan zulk een grooten Bril alsgy wilt, al zoude hy u hetgantfcheaangezigt bedekken. DE PLEITZUCHT. ï~\e fmaak der menfchen kan zeer verbasteren, en een heerfchende drift veroorzaaken tot zulke dingen, die hen en anderen bederven, cn het leeven voor veelen verdrietig maaken. Zoodanig is akhms da Pleitzucht, en wie zou kunnen gelooven, dat die de heerfchende drifc van een Gees- te-  ï4o het nieuwe telyken, die het Euangelie des Vrecdes prediken moet, zou kunnen worden? Evenwel heeft de ervarenheid zulks geleerd. Onder de Regeering van Koning Lodewyk den xi. was een Bisfchop, die de procesfen zo zeer beminde, dat hy den Koning, die hem van eenigen, die hy zich op den hals gehaald had, wilde ontheffen, ootmoedig bad, hem ten minfte vyf of zes procesfen tot zyn kleine vermakelykheeden te willen laaten. aardig zeggen van een jonge d o g t e r. Een Jonge Dogter zeide eens aan een Jongman , die op haar verliefd was: De gunst, die gy my verzoekt, zal ik u inwilligen , na dat gy my zult gegeeven hebben , het geen gy niet hebt, het geen gy niet zoudt kunnen hebben, en het geen gy my nogthans geeven kunt. En wat was dat? Zich zeiven in de hoedanigheid van Man. koopmans aanspraak. '"Toen de Dogter van den Hertog van Orieans, Regent van Vrankryk, naa Span. je reisde om re trouwen met den Prins van Asturien, die naderhand onder den naam van Lodewyk i. bekend geweest is , zoo werd dezelve onderweegs door eenen Koopman * tnet eene aanfpraak begroet van deezen inhoud :  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 141 houd : Mevrouw, wy verliezen Uwe waarde Petfoon; een Koopman, die verliest, kan niet iacchen, en niet anders doen, dan zich beklaagen;onze klagten zouden uwe Hoogheid verveelen, daarom zal ik verder zwygen. Deeze korte aanfpraak behaagde de Prinfes. DE JESUITEN MET STTKERS IN PLAATS VAN MET GULDENS BETAALD. Onder de Regeering van den Roomfchen Keizer Leopold,iUe in 't laatst der voorgaande Eeuw regeerde, en in 't begin van deeze geftorven is, hadden de Jefuiten aan zyn Hof, gelyk aan de meeste Catholyke Hoven, groot gezag; maar nog grooterwas dat van den eerften Stuatsdienaar in dien tyd,des Vorften van Lobkowilz, waar door hy de oogmerken dier listige Vaders we! wist te leur te ftellen, en hen zelfs te befpotten. Een bewys en voorbeeld dair van zal ons de volgende gebeurtenis opleeveren. Te weeten, de Jefuiten hadden denhovengemelden goeden Vorst met hunne fcheinheiiigheid en godvrugtige voonieev ens, wreten te bepraaten, om hm tienduizend Gl. te fchenken, tot het bouwen van een nieuw Colhgie hunner Orde te Weenm. Toen nu deeze Vaders met deeze vergunning by den b 'vet gemelden Staatsdienaar, Vorst van Lohkoivitz kwamen om betaaling van deeze fomme in gereede penningen te ontvangtn, vraagde hy hen zetr bezadigd: Hosveelmoet 82  H2 HET NIEUWE gy lieden hebben? waar op die Vaders, welke dit voor een kleinigheid hielden , waar mede zy zich wel vergenoegden, antwoordden: Niet meer dan tienduizend. Aanftonds liet de Siaatsminister hun juist zoo veel groote Spykers ter hand ftellen, caar by zeggende, dat hy oordeelde, dat deeze voorraad hun tot het volrooijen van /uik een groot en aanzieulyk Gebouw wonder wel re pas zou koomen. Hier tegen viel ook maar niet te praaten, en die fyn eeikepen Vaders moesten zich voor ditmaal daar mede vergenoegen, of andere wegen en bronnen opzoeken, om uit en langs dezelven de Keizerlyke weldadigheid op hunne kweekfchoolen te doen nederdaalen. OORSPBONO VAR DEN SCHELDNAAM VAN E2ELVREETERS . AAN DE S1LESIERS ÜECEKVEN. T^eoorfprong van den fcheldnaam van Ezel • vreeters, die men al boertende aan de Silefiërs gegeeven heeft, is af te leiden van den Berg by Reühenftein, die om de ryke Goudmyr.en, welke daar in gevonden zyn, de Gouden Ezel genaamd werd, gelyk deeze Latynfche verzen uitwyzen: Efores Afini quondom dixere Silefos; Caufa rei qua fit, quceftio nata fuit. Mom prope Reicbjleinum est, auro divesque Eodinis. Aureus hinc Afinus nomine diSlus erat. Has  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 143 Has quia Silefi folum tenuere Fodinas, Efores Afini fint quafi, nomen babent. Het welk deezen zin heeft: De Slefier badt wel eer den naam van 't Ezelvreeten , Docb waarom, is de vraag, wordt by aldus genoemd ? Die van Reicbjttin zyn by een Goudmyn-Berg gezeeten, Die met den naam van Gouden Ezel was beroemd. Zy leefden by dien fcbat , en maakten als een graf Dien Berg; dat bun den naamvm Ezelèeters gaf. Doch deeze fchertzende fcheldnaam is door anderen uit onkunde of kwaadaardigheid anders uitgelegd, en men heeft voorgegeeven , dat de Silefiërs eens eenen Ezel voor een Haas gevangen, dien gebraaden en opgegeeten hadden, en daar van daan dien bynaam zouden gekreegen hebben. Maar deeze Lieden weeten dengeenen, die hun zulks voorwerpt, dan geestig te beantwoorden met deze Latynfche Dichtregels: Dicis Grille, Jfinos Sikfia devorat omnes; Si verum est, ne te devorat lila, cave. waar  144 HET NIEUWE Waar van de zin is : Gy zegt, dat Slefiin air d'Ezelen opvreet; Zoo 't waar is, wacht u dan, dat bet u ook niet eet. Het welk ingewikkeld te kennen geeft, dat zulk een Lasteraar maar een onweetende of domme Ezel is. SCHERPZINNIG AKTWOOBD VAN A L E X A ND E R DEN GROOTEN. Aexander de Groote eens gevraagd zynde , wie hy liever weezen wilde, Achilles of Homerus? Dat verfchil is te groot, zeide hy. om daar over een ogenblik in twyfel te ftaan; want her is evenveel, als of gy my vraag :et, wie ik liever zyn wilde, de overwinnaar, die de zege behaald heeft, of de Heraut, die ze flegts uitblaast. HET SOBER *0 NT HAAL ZWAAR TE VERDOUWEN. 'Veker Gieregaart <, die een zeer fchraalen ^ maaltvd aan zy.nagenoode Gasten gepeeven hadt, zeide aan het einde van den ze vrn: Myne Heeren, ik hen zeer voorde matigheid , want overdaad bezwaart ; dit onthaal zalu zekerlyk niet bezwaaren ;maar zy antwoorden hem daar op: Gy bedriegt ir, m\n Heer ; want zulk een onthaal is heel zwaar en kwalyk te verdouwen. STEE.  VER.MAAKELYKE KOFFIEHUIS. 145 STEEKELIC ANTWOORD VAN LODEWYK DEN XIV. Tri eene verfameling van fnaakfche gezeg« den, in Holland gedrukt, lt-cst men,dat Koning Lodewyk SIV. eens gezegd heeft, tegen eenen G?-'-< erneur, die eene plaats niet al te wel verdedigd hadt, en wiers lange Degen, den Koning regSn de beenen raakte: Ik ben wel degelyk ongelukkig, de eenigfle te zyn, dien uw Degen kwaad gedaan heeft. FYNE STEEK IN EEN AFSCHEID S-PREDIKATIE. TjTet is in Italië de gewoonte, dat in d-n " vastentyd voornaame Predikers uit de Kloosters in de Steden gaan prediken, om de Devotie door de nieuwheid en bekwaam, heid der Predikers te vergrooten; enbydie geleegenheid is het gebruikeiyk den Prediker by de voornaamfte Burgers wel te onthaalèn. Nu gebeulde het, dat zodanig een Prediker in een zekere Stadpredikte, en van niemand ten eeten verzocht was, geduurende den gantfehen tyd, dien hy daar gepredikt had; daarom zeide hy in zyne Aficheids-predikatie: Ik heb tegen alle zonden en gebreeken, die hier in zwang mogten gaan, fcherp gepredikt, "gehk gyl. weet; maar van de onmaatige verkwisting K der  i46 HET NIEUWE» der Gastmaalen heb ik niets gezegd , om dat ik niet weet, hoe men in deeze plaats gewoon is, iemand te ontbaalen. SCHOOLMEESTERS AANSPRAAK. "Dy geleegenheid, dat de Vorsten door ee* ne StaJ reizen , is het een oud gebruik, dat zy dan door den Magiftraat met eene aanfpraak begroet worden. Nu gebeurde het, dat zeker Vorst door eene kleine Stad pasfeerd^p, en de Magiftraat den Schoolmeester, die een vrymoedigen we! befpraakt man was, tot het doen van die aanfpraak verkooren hadt. Deeze dan, aan 't hoofd van den Magiftraat den Prins begroetende, zeide tot hem: Doorluchtig Vorst, de Weetnieten , die gy daar ziet, wyzende op de Burgermeesters, hebbeD my, hunnen Schoolvos, die hier is, met de hand op zyne borst flaande, gelast Uwe Hoogheid té verzekeren, dat zy Uwe ootmoedigfte en onderdaanigfte Dienaars zyn. Deeze aanfpraak gaf veel genoegen aan den Vorst, om dat 'er de eenvoudigfte openhartigheid in doordraaide. BESTRAFTE NIEUWSGIERIGHEID. T7en jonge Juffer van eene uitmuntende fchoonbeid ging eens ter biegte, by een Priester, die verheugd wierd, eenezoo befcoorlyke Boetvaerdige te ontmoeten ; hy deed  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 147 deed haar verfcheidene vraagen, die zy allen zeer befcheiden beantwoordde; maar eindelyk vraagde hy naa haaren naam; doch zy antwoordde, om zyne nieuwsgierig.>eid te beftraffen; Eerw. Vader, ik ben gekoomen om myne zonden te biechten, maar myn naam is geen zonde. AARDIG ZEGGEN VAN JUFFROUW VAN SCUDERY. Juffrouw van Scudery (van welke wy hier J voor op bladz 123 eene hiftorie verhaald hebben) eens befpat zynde door de koets van een Koninglyken Pachter, die weleer knegt geweest was, maakte daar op deeze aanmerking: Die man moet zeer wraakzuchtig zyn, want om dat wy hem voor deezen beklad hebben met de boodfchappen,diewy hem belasteden, zoo beklad hy ons nu» STEEKELIG ZEGGEN VAN DIE ZELFDE JUFFROUW. r\ezelfde Juffrouw iets te doen hebbende by eenen Rechter, die ook de li vry gedraagen hadt, en genoodzaakt zynde, in de voorkamer van zyn huis wat lang te wachten , hield zich ondertusfehen bezig met wat te praaten tegen de knegts van deezen Rechter; deeze uit zyne kamer gekoomen zynde om iemand uit te laaten , en den misllag dien hy begaan hadt, met de Sappho van K 1 dien  i48 HET NT E U W E dien tvd zoo lang te lakten wachten, begon zyne knegten te bcftraffen, dat zyhemgee. ne kennis van haare komst-/jegeeven hadden, en zich by haar te ontfchuldigen met te zeggen: Hoe, Mevrouw, zulk een Dame, ais gy zyt, zoo lang onder de knegten te laaten.'"Mejuffrouw van Scudry daar mede weinig voldaan, wilde hem eene les van beleefdheid geeven, en zeide tot hem: Ach! Myn Heer, begraauwt toch uwe knegten zoo niet, ik vind, dat zy eerlyke lieden zyn; want zy doen my nooit kwaad, zoo lang als zy nog maar knegten zyn. SPOTTERKY VAN EEN FRANSCHMAN. Een van die kleine Vorsten, die 'er in Italien veelen zyn, vernoomen hebbende , dat een Franschman, die aan zyn Hof was, met hem en zyne ontwerpen den fpot dreef, was daar over zoo geftoord, dat hy hem liet aanzeggen, binnen drie dagen uit zyne Landen te moeten vertrekken. De Franschman dit bevel ontvangende, zeide daar op : De Vorst bewyst my al te veel gunst; want ik heb niet meer dan drie kwartier uurs noodig om hem te gehoorzaamen ; fpottende dus met dc kleine uitgeftrektheid zyner Landen. WON-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 149 WONDERLYK GEVAL. r\c Marquis van Rambonilkt, en de Marquis van Precy, beide omtrent vyf en twintig of dertig jaaren oud zynde, waren zeer vertrouwde vrienden , en gingen in den Oorlog, gelyk alle Adelyke perfoonen in Vrankryk doen. Op zekeren dag, dat zy met eikanderen fpraaken over den ftaat des Menfchen in de andere Waereld, en dat zy veele redenwisfelingen daar over hielden, die genoegzaam toonden, dat zy niet al te zeer overtuigd waaren, van het geen men daar van zegt ; zoo beloofden zy elkanderen , dnt de eerfte van hun beiden, die mout fterven, den anderen daar van bericht zou koomen geeven.' Drie maanden daar na vertrok deMarquis van Rambouillet naaVlaanderen, waar toen het tooneel des Oorlogs was; en de Marquis van Precy, door een koorts verhinderd , bleef te Parys. Zes weeken naa het vertrek van zynen Vriend, hoorde hy op een nacht de gordynen van zyn bed opfenuiven , en zich omkeerende om'te zien, wie het was.zag hy den Marqu s van Rimbouillet geftcveld en gefpoord voor zich ftaan. Hy ftaat op uit zyn bed om hem re omhelzen, ter betuiging van zyne vreugde over de wederkomst van zynen vriend;maar de Marquis van Rambouillet treedt eenige treeden terug en zegt: dat zulke liefkoozingen uu niet meer te pas kwamen; dat hy K 3 maar  I5o HET NIEUWE maar gekoomen was, om zich van zyne gedaane belofce te kwyten; en dat hy, alzo hy daags te vooren in een gevecht dooa gebleeven was, nu kwam bericht geeven, dat het geene men van de andere Waereld zeide, "maar al te waar was; dat zyn Vriend derhalven alle moeite moest aanwenden om zyn levenswvze te veranderen, zonder tyd te verkwisten, om dat hy in de eerfte geleegenheid, waar in hy aan 't gevaar des Oorlogs zoude bloot gefield zyn, zoudeomkoomen. De verwondering, die ditgeipreiC .in den Marquis van Precy veroorzaakte, was onbefchryveiyk, en hy kon niet gelooyea het geenhy hoorde; hy deed derhalven nieuwe pogingen om zynen Vriend te omarmen, zich verbeeldende, dat hy leevendig voor hem ftond, en hem maar wilde misleiden; maar hy omvatte niet anders dan wind, en de Marquis van Rambouillet, ziende, dat hy ongeloovig bleef, toonde hem de plaats in zyne lenden , waar hy de doodelyke wonde ontvangen hadt, en waar uit het bloed nog fcheen te ftrnomen. Daarna verdween het Spookfel, laatende den Marquis van iVecyin eene ontfteltenis, die men beter kan beqrypen , dan befchrvven. Deze riep aanftonds zynen Kamerdienaar , en maakte met zyn roepen het geheele huisgezin wakker. Aanftonds kwamen verfcheiden perfoonen by hem, aan welken hy verhaalde het geen hy zoo even te vooren gezien hadt; zy fchre*en deeze gantfche verfchyning toe aan de hit-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 151 hitte van zyne koorts; die zulks in zyne verbeelding konde verwekt hebben, of dat hy mogelyk dat alles gedroomd hadt; en zy baden hem, zich weder te bed te begeeven. De Marquis, ziende dat men hem voor eenen Droomer hield, werd zeer vergramd en hield ftaande, dat hy wakker en wel by zyne zinnen zynde, zynen Vriend gezien en gehoord hadt; verhaalende alle de bovengemelde omftandigheeden; des niet tegenftaande bleeven zy allen in het zelfde gevoelen, dat het maar een droom of verbeelding was, tot dat de Post van Vlaanderen aankwam, die de tyding van den dood des Marquis van Rambouillet medebragt. Dewyl nu deeze eerfte omftandigheid waar bevonden werd, en op dezelfde wyze voorgevallen, als de Marquis van Precy die verfraaid had ;zoo begonnen die geenen, aan welken hy die geval yerteld hadt, te gelooven, dat het we! waar konde zyn; om dat Rambouillet juist op den zelfden' dag gedood was, als de Marquis van Precy gezegd hadt, en het onmoogelyk was , dat men zulks op eene natuurlvke wyze.. in eenen dag uit Vlaanderen te Parys had kunnen weeten In 't vervolg werd de M-.rquis in de Binnenlandfche Oorlogen ingewikkeld, en in 't gevecht van St. Antonius gedood. Deeze Hiftorie [zegt de Sc' ryver, die dit verhaalt] zal my nogthans niet van myne onseloovigheid , omtrent de verfchyningen der Geesten, konnen geneezen. Het is zeK 4 fer  IJ2 HET NIEUWE ker, zegt hy, dat de verbeelding van den Marquis van Precy hem de voorwerpen, die hv geloofde te zien, wel zoo duidelyk en met zulk een indruk heeft kunnen vertoonen, dat hy meende, zulks met zyneuiterIvke zinnen waar te neemen. Het ontbreekt niet aan voorbeelden van zodanige uitwerking der verbeelding',hetzy dat menllaapt, of wakker is. Maar zal men zeggen, de dood van Rambouillet zoo juist en Itipt verhaald, en de voorzegging van den dood van Precy, bewyzen die niet klaar, dat de wedergekoomene.of verfchynende Geest deeze voorzegging gedaan heeft? Hier op antwoordt df Schryver: Niets is natuurlyker en gewoonelyker , dan de dood van een Krygsman in zodanige geleegenheden; het is ook niet te verwonderen.dat dit fterfgeval, een zoo gemeen gevolg van den Oorlog, gebeurd, en de verfchyning dus by toeval bevestigd is. " • Het zelfde kan men zeggen van den dood. van Precy, die zich in een fcherp gevecht zodanig in gevaar ftelde, dat het wonder zoude geweest zyn, zoo hy 'er uit ontkoomen was. En wat de voorzegging daarvan betreft: het is zeer natuurlyk, dat de Marnuis van Precy, zich verbeeldende detyding van den dood zynes Vriends op die wyze te ontvangen, als boven verhaald is, zich te gelyk daar by verbeeld heeft, dat hem het zelfde lot eerlang zoude overkoomen, daar by voorneemens was zich in het zeilde ge-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 153 vaar te begeeven Nogchans zoude het wel hebben kunnen gebeuren, datd;e ingebeelde verfchyning niet door zynen dood bevescigd was. Want, hoe vede geljkfwtige verfchyningenzou men niet sunnenbybr ngen', waar in voorzeggingen plaats hadden, die niet vervuld zyn? Ook is het niet te verwonderen, dac men fomtyds eenige verfchyniogen ontmoet, die fchyoeo iets voorzeggende in zien te behelzen; want zondereen Propheet te zyn, kan men wel zeggen,dac zulke of zulke zaak zo ariigen uitgang hebben zal, om dar het gewoonelyk zoo gefchiedt, en de uitkomst daar van za! fchynen te bewyzen, dat die geene, die niets minder dan een Propheet was, het toch was. Voeg hier nog by, dat men in diergelyke voorzeggingen altyd iets toeg.eft, om dat men het wonderlyke bemint, en dat men blyde is, het zelve te kunnen opfchikken met de omflandigheden, die men daarby verzint. DUBBELZINNIG VERLOF VAN DEN CARDINAAL D E N O A I L L E S AAN E £ N ABT. Pen zeker Abt, die heel fterk ftamelde,en als hy predikte aan zich zeiven en zyne Toehoorders veele moeite veroorzaakte, om zich te doen verdaan , kwam eens by den Cardinaal de JSoaüles verlof verzoeken om te Prediken ;Ikllaahetu toe,zei de Cardinaal; maar de Natuur verbiedt het u. K s AAR-  m HET NIEUWE AARDIG ZEGGEN VAN EEN TURKS GE- . ZAKT. Een Turks Gezant aan 't Hof van Paryst we^-üt eens van verfcheide Dames bezocftt, die iterk geb'ankct waren, waar onder eenige, die in ichoonheid boven de andere uitblonken; men vraagde hem zyn gevoelen over deeze befchilderde fchoonheedea : maar de Gezant wilde daar over geen vonnis (tryktn, zeggende, zich daar over niet te kunnen verklaaren , om dat hy met ervaaren was in de Schilderkunst. DE PROCUREUR EN ZYNE CLIËNTEN. Veker Boer hadt vyf Paarden, waar on^ der een dat zeer vet en glad was; de anderen waren zoo maager, dat ze wel naar de Rofinante van Don Quichot geleeken. Een Procureur deeze Paarden ziende, verwonderde zich grootelyks over het groorverfchil van deeze Paarden by den zelfden Meester, daar het eene zoo uitneemend veten de anderen zoo mager waren; zoo dat hy zien niet wederhouden kon zyne verwondering 'te uiten. De Boer hem daarvan reden geevende, zeide: Myn Heer, gy zoudt u zoo zeer n et verwonderd hebben; indiengy geweeten nadt, dat het vette Paard de Procureur is, en dat de magere zyne Cliënten zyn. VRY-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 155 VRYMOEDIGHEID VAN RACINE. 1~>e vermaarde Schryver Racine , die van den ■•-^Koning Lodewyk XIV van Vrankryk gelasc was om zyneLevensbefchryvingop cc ftellen, begeerde een byzonder gehoor om met een Vorst over derzelver inrichting en e.enige byzonderheeden te fprëeken ; die ^ei-oor hem vergund zynde, fprak hyzyne Majefteit dus aan: Sire, een Hiftoriefchryver moet niet vleijen ; hy is verpligt zynen Held zodanig te vertoonen als hy is , en niet het allerminfte t^: vergeeten dat tot het opmaaken van zyn waar CharacTxr behoort. Maar hoe danig wil uwe Majeftit, dat ik van zynen Minnehandel zal fprëeken?De Koning antwoordde hem daar op: gaat dat voorby. Maar Sire, hervatte Racine met groote ftandvastigheid ; Het geen ikoverfiaazalde Leezer toch niet overflaan. Desniettegenftaande bleef de Koning by zyn gevoelen, zeggende wederom, gaat dat voorby. Waarom Racine weder aandrong met te zeggen: Nademaal in het leeven van uwe Majefteitongeloovelyke dingen vborkoomen, zoo zou de oprechtheid , waar mede ik aan mynen Leezer de zwakheden van mynen Held bekende, hem overtuigen, dat ik aan de waarheid altoos huidedeed, en deeze hoogachting voor de waarheid zoude het gemoed van den Leezer noodzaaken, om aan de gantfche Hiftorie het getuigenis der waarheid  ,56 HET NIEUWE beid te geeveu De Koning antwoordde daar op : gy brengt niy zeér in twyft'el; alles wat .ik u tegenwoordig zeggen kan is, dat gy zulks voorbygaat. DE KWISTGOED, GRAAF VAN CHATS. Ten tyde van Koning Jacoius I. van Engeland . was 'er eeu Graaf van Cbats, van Koninglyken b!oede,die zoolosbandig leefde, dat hy alle zyne middelen zoude verteerd .' "hebben, 'indien de Koning geen zorg daar voor gedraagen hadt; zoo dat hy hem jaarlyks een taxc van eenige honderd ponden fterlings deed uitkeeren, waar meede hy rond moeit fchieten ; doch hy kwam altoos te kort, en het eene geld was lang verteerd, eer het andere vervallen was. Veel van zyn geld verkwistte hymetfnaakfche zotternyen; fomtyds verwisfelde hy zyne kleederen met die van de arbeiders, en trok de hunnen aan, en honderd; andere potfen meer rechtte hy uit: ook was hv mild in 't geeven aan de Bedelaars. Op'zekeren tyd komt hy met verfcheide jonge Heeren van 't Hof, en gaf aan een Bedelaar, die daar ftond, en hem om een aalmoes vraagde, een agtentwintig ftuk, en verzocht de andere Heèren hem ook iets te geeven, zeggende het is een armman, men moet hem helpen; het welk zy dan, cershalve,niet dorsten laaten, en zoo kreeg de Bedelaar een mooi fommetje geld. Eenigen tyd daar na gebeurde het, dat de Graaf zich  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 157 zich zeer verleegen vond om geld, en daar over zeer droefgeestig was,zoo dat de neer flagtigheid uit zyn aangezigt te leezén was. In deeze geftcldheid ODtmoet hy den zelf. den Bedelaar, hier boeven gemeld, die hem kende, en het nog niet vergeeten was, boe gunsrig de Graaf hem geweest was; deeze hem zoo droevig ziende, fpreekt hem aan , zeggende: Mylord, wat fcheelt ''er arm, waarom ziet gy zoo droevig ? De Graaf hem aanziende zeide: Wat vraagt gy, gy kunt my niet helpen. De Bed laar hervatte, wat weet gy 't ■■ yiord? zeg my toch wat u fcheelt! Wel wat zou my fcheelen , zeide Graaf , gcid fcheelt my. De Bedelaar wederom ;hóe veel geld hebt gy wel noodigVDe Graaf antwoordt, twee honderd pond fterlings. Ik zal ze u bezorgen, zei de Bedelaar; koorn t'avond op zodanige plaats,die hy hem aanwees. De Graaf kon niet gelooven dat de Bedelaar zoo veel geld zoude hebben ; maar evenwel ging hy, als een klugtigefnaak zynde, het onderzoeken. Hygaat naa de beftemde plaats, vinc't den Bedelaar, en het geld by hem gereed tegen zyne verwagting; het geld ontvangen hebbende, geeft hy hem een briefje van zyne hand, waar mede hy belooft het zelve op een zekeren tyd wederom re zullen geeven, gelyk by ook deed; en dit gebeurde na dien tyd meermaalen , zoo dat de Bedelaar hem dikwyls uit verleegen heid gered beeft. Om deeze vriendfehap van den Bedelaar te ver. gel-  i58- HET N I E U W,Egelden, maakte de Graaf, dac by groote almoesien kreeg van de Hovelingen,door hun in milde giften voor te gaan, waarinzyniet dorsten nalaaten hem te volgen. Na-gebeurde het een langen tyd daar na, dat de Graaf wederom geld noodig hadt; hy fpreekt den Bedelaar weder aan, en deeze leen t hem eene goede fom op voorwaarde, dit hy het na verloop van drie maanden zoude wedergeeven. Deezen tyd verloopen zynde, raakt de Graaf grootelyks in 't nauw, om dat hy nog niet in ftaat was , den Bedelaar zyn verfchooten ^eld weder te geeven; dat hy nogthans gaerne doen wilde; maar in plaats van te fpaaren om zyne fchuld te voldoen, hadt hy zoo veel geld verkwist, en zyne seekening zoo kwalyk gemaakt, dat hy in tegendeel nog meer geld moest opneemen om van te leeven. De Bedel -ar ontmoet den Graaf wederom in die droefgeestige gefteldheid; vraagt hem waar 't aan haperde', en waarom hy zoo droevig zag? De Graaf antwoordde, dat het hem zoo fpeet, dat hy hem de geleende fomme op den gefteiden tyd met konde wedergeeven. Maak daar geen zwarigheid over, zei de Bedelaar; hebt.gy meer geld noodig, ik zal het u verfchietcn, en betaal my maar, als gy 't misfen kunt; want ey zyt myveel te, groot een vriend, dan dat ik u zou verleegen laaten. Dit was een fteen van des Graven hart gefprooken; hy ontvangt wederom eene fedelyke fom van den Bedelaar, waar mede hy zeer blyde was , en wederom  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. tS9 dejom goede cïer ging maaken. Ondertusfehen wordt de liedelaar ziek, en wel zoo hard, dat hy wel gevoelde, daarvan niet te zullen opkoomen. Hy ontbiedt den Graaf by zich, deeze komt, en tien Bedelaar krank te bedde vindende, zeide hy tot hem : uw geld, dat gy van my hebben moet, zal ik aan uwe Erfgenaamen betaalen; daarover behoeft gy u niet te bekommeren. Het zy verre, dat ik my daar over zoude Bekomm» ren, zei de Bedelaar, en mee een fcheurde hy het handfehrifr. van den Grave aan ftukken. zeggende: zie daar is het al be. taald: Maar, zeide hy vervolgers, ik heb een verzoek aan u te doen, en dat is dit: Wanneer ik zal geftorven zvn , zoo doet my de laatfte eere aan , en gaat meede te begraavems. Dit beloof ik u, zei de Graaf, en gaf hem de hand daar op. Eenige dagen daarna ftorf de Bedelaar, het werd den Grave bekend gemaakt, en die kleedde zich in zulk een diepen rouw, als of er een van zvne naaste Bloedvrienden geftorven was. Hy ging vervolgens mede 'ter begraavems en droeg dien rouw een°n <*eruitnen tyd ; zelfs verfcheen hy daar in ten Hove. De Koning, zeer verwonderd hem zoo diep in den rouw te zien, zonder gehoord te hebben, dat 'er een van de Grooten geftorven was, vraagt hém, wie'ermogt geltorven zyn, over wien hy zoo diep in den rouw. was? Sire, antweofdde de Graaf, over een van myne beste vrienden. Dat ifr won-  I60 HETNIEUWE derlyk, zei de Koning, dat ik geen de mirt' fte kennis daar van heb. Toen begon de Graaf de gaatfche hiftorie van den Bedelaar en zvne Correspondentie met hem te verhaaien; waar op de Koning hartelyk begon te lacchen, en zeide: Myn Coutin, indien ik zulk een vriend had , alsgy daar verhaalt , zoude ik ook wel mede te begraavems wil- Eenige'n tyd daar na, was de Graaf wederom zeer verleegen om geld, en nu was zyne verleegenheid grooter, dan te vooren, want Meester Bedelaar , zyn geweezen kasfier, was nu dood. Hy bedenke eindelyk het volg'.nde middel om evenwel aan geld te koomen. Mevrouw de Gravin, zyne oemalin, hadt dooreenig toeval haar eene been verlooren,en in deszelfs plaats was een zilveren been gemaakt, waar mede zy gaan kon; de Graaf, dit bedenkende, ftaat op een morgen zeer vroeg op, terwyl zyne Gemalin nog fliep; hy neemt het zilveren been onder zyn mantel, en verpandde het by een Zilverfmit; wilde zy nu haar been wederom hebben, zoo moest zy het laaten losfen. DE STEELENDE SNYDEK. Een Snyder van Rouan, genaamd de Graaf, was zoo gewend van 'tlaaken tefteelen, als hy kleederen maakte voor andere menfchen, dat hy het niet laaten kon, als hy  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. i6t een kleed voor zich zeiven maakte- Zyne Vrouw, dit ziende, vraagt hem met verwon, dering,wat dit beduidde?Hy antwoord daar op; indien ik my zei ven fpaarde, vreezeik, het ook anderen te zullen doen; daarom verfchoon ikmy zei ven niet; om dezegewoon» te niet af te leeren. DE RYDENDE CORDELIER. 17en Cordelier op een paerd rydende ,"werd daar over door een Burger berispt, die hem voorhield, dat hy van de Orde van St. Franciskus was, en door een Eed verbonden dien Heilig te volgen; hy nu aing te voet , en gy reidt te paerd, zei de 'Burger. H « antwoordde de goede Pater Cordelier ; gy hebt gelyk, met dat te zeggen, dat ik on. zen Stichter volgen moet; maar hy is al zoo lange vooruit, dat ik hem onmogelyk te voet kan volgen. DE BEDROOGEN KWAKZALVER. Tn 't Jaar 1621 kwam Braguette met Ifdbelle Anderini, en een gantfchen troep Italiaanfche Comedianten te Lyotts, waar zy ook zeer veel geld wonnen, zoo wel door het verkoopen van hunne Geneesmiddelen voor allerleie kwaaien, als door hunne Iclugtige Comediën;en alhoewel hy flim en zeer doortrapt was, zoo werd hy nogthans bedroogen door een fynen gauwdief Pancerotte geL naamd,  ,6* HET NIEUWE „aamd.Die hem op deeze wyze beet nam: Braguette wilde de VoorfpUs van zyn. Thta ter met eene fraai e ichildery , op doek gefchffid , verfieren, en was daar over met ?en Schilder in beding, doelikon met hem over den prys met eens worden; zoo dat zy onverrichter zaake van een fcheidden. Pan cemt" die niet verre daar van daangeftaan, S le? aangehoord hadt, treedt toe, 1 h,i«r als de Schilder vertrokken was , Zy koomen eindelyk over een wegens den nrvs mits dat Pancerotte drie Gouden Pitte fen op hand moest hebben; de Kwakza ver leeft ze hem met het doek , eni de gewaajde Schilder belooft, dat hy de Schildery b nnen veertien dagen zoude klaar hebben en tot zyn genoegen behandigen Devee tien dagen verloopen, het wordt drie, ja vfer weeken , en de Schilder kwam niet opdaa'en met de fehildery; zoo dat Braguette Son ongeduldig te worden, en opentlyk ^ ar over !laagdefaaan zyne Aanfchouwers op het Theater; maar het was te \^f°: Eindelyk ontmoet hy hem m dSt.Jean ftraat en vraagt hem of zyne Schildery nog Set gedaan was, en dat hy ze begeerde weSeroSte hebben, gedaan of met gedaan^  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 163 met zyne drie Piftoolen, die hy hem op hand gegeeven hadt. Pancerotte antwoordde daar op zeer koeltjes, zonder zich eeni-zins te • ontftellen, Myn Heer, gy hebt zekerlyk eenen verkeerden voor, ik ben geen Schilder, maar een Mr. Schoenmaker, om u te dienen ; zie daar een paar nieuwe Schoenen, die ik gaa t' huis brengen, (dezelve van onder zynen arm haaiende,) en zie daar de maat, (haaiende die uit zynen zak,) die ik dagelyks gebruik, en ik houd my'by myn leest, hatende het ichilderen voor spelles en zyne Zoonen. En wat Braguette ook zeide en verzeekerde, dat hy dezelfde Kaerel was, die met hem over de Schildery geaccordeerd, en zyn doek met drie Piftoolen mede geuoomen hadt, het kon niet baaten; Pancerotte bleef het hardnekkig lochenen; en dewyl de Kwakzalver geene getuigen by de hand hadt, moest hy 't coch opgeeven en ongetroost heen gaan, na dat hy hem eene menigte vloeken naa \ hoofd geworpen hadc; doch daar over bekreunde zich Pan* cerotte met, en Braguette werd noch uitgelachen toe; want een der Omftanders, die deeze hiftone hadt aangehoord, zeide in het heengaan: Dat moet een regt gauwe Dief zyn; want hy heeft een Kwakzalver bedroogen. L 2 BE  i64 HET NIEUWE DE VEEKOUDE PRELAAT. Ten tyde van Francais L Koning van Vrankryk, werd een zeker Prelaat naa Rome gezonden om een Cardinaals hoed by den Paus te gaan verzoeken, voor een Aarts* bisfchop, die naderhand in ongunst geraakte, Deeze Geeflelyke Bode hadt op zyne reize veel koude en ongemak uitgeftaan, en kwam dus zeer verkcud zynde te Rome én byden Paus; maar flaagde niet in zyn verzoek; ondertusfehen hadt die verkoudheid hem zoo fterk getroffen, dat ze hem op de terug reize byb;eef tot dat hy weder te Parys kwam; en dit van eenen Hoveling zynde opgemeikt, nam die daar uit geleegenbeid om al fchertfende te zeggen: Het is gantsch geen wonder , dat die Prelaat zoo verkoud was; want hy.heeft de gantfche reis van Romen af zonder Hoed gedaan- DE ONTVANGER VAN STOKSLAA GE N. Een Edelman, ten platten Lande woonende, die eene Rechtzaak voor de Recht» bank van het Dorp, en door toedoen van den Amptsrechter verlooren hadt: betaalde den zei ven daar voor met ftokflaagen. De Amptsrechter gaat naa den Heer van het Dorp en beklaagt zich over dien Edelman » zeggende: Myn Heer, die brutaale Edel- maa  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 105 man heeft my voor de oefening van 't Recht, waar in ik Uw perfoon vertegenwoordigen plaats van geld ftokflaagen gegeeven;dushebt gy, myn Heer, in myn perfoon meer dan honderd ftokflaagen ontvangen; waar op de Heer hem antwoorde: Heer Rechter, ik wenschte wel, dat gy in zulke gevallen altyd myn Ontvanger waart, zonder dat gy my daar van reekening behoeft te doen; ik laat dat geheel aan u over. ONVERWACT EN KLUGTIG BEZOEK Bï EEN GIERIGAAET. TV iet ver van Mirabeau in Poictou in Vrankryk, woonde een ryke Gierigaart, die eene even gierige Vrouw hadt, welke beiden meest alle avonden vroeg te bedde gingen, vooral in den Winter, om het avohdeecen uit te winnen en vuur en licht te fpaaren. Een Heer van aanzien, in die zelfde Landftreek woonende, daar van gehoord hebbende, nam voor, die Gierigaarts eens een part te fpeelen, en hun te leeren hoe men gebruik van zyne middelen maaken moet, of dat zy ze voor anderen fpaaren, die 'er een misbruik van maaken, het welk hun, die 'er al te zeer aan gehecht zyn , dan nog te meer fmerte moet aandoen. Deeze Heer doet eene groote uitrusting gereed maaken, als of hy eene groote reis te doen hadt, metLakkyen, Stalknegts,en zelfs èenKok, allen te paerde. Met deezen trein komt hy L 3 op  ,66 HET NIEUWE op een helderen dag, in den Herfsttyd,naa het huis van de Giengaarts , en treft juist het hek van de voorplaats open, gelyk ook alle de deuren van het huis, tegen de gewoonte der bewooners; want om 't huis te luchten in dat heldere weder,waren deuren en venfters open gezet. De gemelde Heer rydt met al zyn Volk de voorplaats op, ftygt van zyn paerd af, en gaat in huis regt toe regt aan naa de zaal, waar hy de beideGierigaarrs vond by een klein vuur, hoe wel 't al vry koud was, zittende wat raspen te eeten. Na dat hy diepe betuigingen en eerbiedige pligtpleegingen voor Myn Heer en Mevrouw gemaakt hadt, zeide hy: Myn waarde Coufyn, ik heb , zoo digt voorby uw huis pasfaerende. niet kunnen nalaaten eens in te koomen,en naa uwen welftand te verneemen; terwyl ik op eene groote reize gaa, en moogelvk in lange de eere n'et zal kunnen hebben, myn Coufyn en Nichte weder te zien.. De Gierigaart, zulk een groot gevolg reeds op de plaats ziend.-, was ten uitriten verwonderd en verflaagen; doch zich herftellende, dacht hy, dat dit maar eene korte aanforaakin't voorbygaan zoude zyn, en dat zv dien zelfden dag we! weder zoud< n vertrekken , en toonde derhalven nog al ren vry voend°lyk en vrolyk gelaat. Maar gelxk het füfeekwoórd zea:t, dat iemand kwaade rerkening nr.akc buiten den Waard, étioma.krede. Waard hier kwaade reekening buiten zyne Gasten. Dit begon de Gierigaart  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 167 gaart al ras te belpeuien; want hy zag, dae men de paerden op ftal bragt, en toen begon hy benauwd te worden , en bleef een poos onbeweeglykals een ftomme (til Traan, niet weetende hoe zich nu te gedraagen en wat daar in te doen. Onze Heer Gast, wel merkende, waar 't hem fcheelde, en hem nog meer in 't nauw wiüebde brengen, zeide tot hem: Wel aan Coufyn, wy hebben elkandcren in langen tyd niet gezien, en mogelyk zullen wy eikanderen in een geruimen tyd niet weder zien, laat ons voor tegenwoordig de Melancholie verdry ven , en ors te faamen eens recht vrolyk,en goedecier maaken, waar naa ik federt lange al begeerig geweest ben. Deeze praatjes behaagden onzen Vrek zoo weinig, dat hy 'er half ziek van werd; maar hy moest deeze reis geduld hebben, dewyl hy geen middel konde uitdenken, om zich van deezen vrypostigen Gast te ontflaan. Ondertusfehen ging men , om den tyd te pasfeeren , wat in den tuin wandelen, waar de Heer zynen Coufyn wederom met allerlei vrolyke discourfen on. derhoudt, zeggende onder anderen: Inderdaad Coufyn, wy zyn toch gefchapen tot gezelligheid, en wat is het menfchelyk leven zonder gezelüghtiJ ? Immeis de zorgen en bekommernisfen verteeren ons , de langduurige eenzaamheid en overpeinzingen van allerlei zwaarigheden maaken ons met den tyd droefgeestig en flaauwmoedig; daar tegen is niets beter dan zich nu en dan eens L 4 vro-  168 HET NIEUWE vrolyk te maaken met zyne Vrienden, en de vrugten van zynen ai beid met vergenoegdheid en dankbaarheid te gemeten- Dat is waar, zeide Gierigaart, met durvende dit tegeniprceken ; maar hy dacht heel anders, en wenschte wel, dat uit gefprek een einde hadt; het werd ook aauftonds afge* brooken, door een petfoon, die naa hem toekwam, maar nog ouaangenaamer ty ding, bragt, en den Vrek deed beeven : Het was de Kok van den Heer zyn Gast, die de leuze hadt, en vraagde tegen wat uur myn Heer de avondmaaltyd geliefde gereed te hebben ? de Heer geantwoord hebbende : tegen tien uuren, zoo dacht de Gierigaart, dat zal hier nachtwerk worden , en zoo zulIen zy all' mynen voorraad, die ik vooreen santsch Jaar heb opgelegd, ten minfte al onze Winter provifie in eens opëeten;nogthans zocht hy zyne bekommernis te ontveinzen, cn maakte zyne ontfcbuldiging; , zeggende met een gerimpeld voorhoofd: ik vreeze, myn Coufyn, dat gy niet wel getradteerd zult zyn, want dewyl ik vooraf geene kennis van uwe komst gehad heb, zoo heb ik daarop geen ftaat kunnen maaken, noch iets in gereedheid hebben ; des niettegenftaande, zoo gy voor lief beliefc te neemen, zoo alsgy het vindt, bedien u naar senoegm van h geen ik heb. De Kok dit aehoord hebbende , gaat daar op na de Menagerie der Vogelen, vindt daar een party Kalkoenen, hoenders en kapoenen; fnyde  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 169 ze alle den hals af ,en klimt vervolgens naa het Duivenhok, daar hy insgelyks eene zoo algemeene flagcing aanrecht, dat 'er byna geen over b eeven , dan eenige weinigen, die hem ontvloogen. Voorts zocht men in huis in de kelder aderlei voorraad tot toefpyze op, even of men het gantfche huis wilde plunderen, en de wyn werd zoo min gefpaard, als het water uit de fonteinen. De F.ges en Lakkeijen dronken eikanderen lustig toe,men hoorde door het gantfche huis niet anders, dan het klinken van kannen en glaazen, de een dronk de gezondheid van den Gastheer, de ander van Mevrouw, en de derde van Myn Heer, den Gast; ondertusfehen begon de wyn in 't hoofd te loopen, alles raakte in wanordes en elk kommandeerde als magt hebbende. Eindelyk werd de Maaltyd gereed gemaakt,;de Hofmeester dekte de tafel en fchikte de fchotels in orde; alles was wel klaar gemaakt, en daar kwam niets op de tafel of het was zoo lekker toebereid, als maar te bedenken was; de goede faufen daar by gevoegd, vermeerderden d n fmiak en den eetlust. De tafel dus tocerecht zynde, ging een der knegten aan d<= Heeren zeggen, dat alles gereed was, en of de Heeren beliefden aan tafel te koomen. Zy koomen, elk waschc de handen er, is vol moed om wakker met de tanden te vechten , behalven den Gastheer; die de tafel mer zoo veele gerechten toegefteld ziende, als hy nooit te vooren L 5 had  17o HET NIEUWE had laaten opdisfchen, ftond als verdomd, zonder een woord te fprëeken. Men zet zich aan de tafel, men bid kortelyk, en valt wakker aan het fchranfen , zoo dat de Heer Gast zich nauwlyks konde onthouden van overluid te lacchen, om dat hy zynen Oastheer zoo bezwaarlyk hoorde zuchten en zuinig zag toekyken.zoo dat hy van benauwdheid niet konde eeten. Na dat elk zyn genoegenvan het eerfte gerecht gegeeten hadt, brast men het tweede op: het welk beftond in kalkoenen, kapoenen, hoenders, duiven, faifanten, fnippen, lyfters, en ander klein wild; en alles in Zulk een overvloed, dat de Gierigaart wel voor zes weeken de koorts kreeg van den fchrik. Ondertusfehen dronk men lustig wyn, den eenen roemer voor den anderen na; en dewyl de Holmeester zag, dat elk wel in zyn fchik was, en den wyn van goeder hanen dronk,behalven den Gastheer, zoo liet hy nog een derde gerecht opbrengen, beftaande uit Pafteyen, Venezoenen , Hammen, Osfetongen, Saucyzen de Boulogne en meer andere dergelyKe kost, die goed is om een glaasje op te drinken. Toen eindelyk het nagerecht was opgebragt beval de Heer Gast, dat men allen een dubbelden roemer uit zou drinken , op de gezondheid van zyne Nichte, die hem zoo wel onthaalde; dit waren als zoo veele fteeken in het hart van den Gierigaart; en om die nog dieper te doen treffen, gelastte de Heer, dat alle de knegten die ge-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS 171 zondheid ook zo, als zy lieden, zouden drinken. Na dat men dus tot laat in den nachtgoede cier gemaakt had, ftond men van tafel op, om zich wat te vertreeden; de Heer Gast wel ziende, dat zyn Coufyn gantsch geen behaagen in al dat werk hadt, onderhield hem met verfcheidene gefprekken , en wel voornaamelyk over zyne reize naa Italien, die hy nu verder ftond te doen. Onze Coufyn van reizen hoorende, ftak zyn ooren op als een haas in 't kooren, en vraagde hem, wanneer hy zoude vertrekken , daar by voegende, dat hy het tegenwoordige fchoone weder behoorde waar te neemen om zyne rei/e voort te zetten De Heer, zich houden de als of hy geenen grooten haast zoude maaken, zeide daar op: daar is niets aan gelcegen Coufyn , of ik hier nog een week twee drie blyve; want ik ben hier in een goed huis, en dewyl ik reeds een lange reize gedaan heb, zoo moogen mvne knegten en paerden wel wat mtrusten. Dit compliment klonk den Gierigaart als een donderflatr in de ooren, cn benam hem ten eenemaal den moed - van deeze Gasten fchielyk ontflaagen te zulien worden. Ondertusfehen was Mevrouw, die het zoolang niet had kunnen uit ru 1 n , reeds ziek van verdriet naa haare f]aapkamer en te bed gegaan; zy zendt een Knegt aan haaren Man, met Verzoek om eens by ha r te koomen. De Heer Gast begreep, wel haaet, wat de reden van deeze  i72 HET NIEUWE deeze boodfchap was, en zeide daarom met een lacchend weezen: Gaat heen, Coufyn, ziet wat myn Nicht begeert; ik vrees dat zy niet wel is, en dat ons gerucht haar de rust zal verhinderd hebben; voorts verzoek ik, dat gy haar van mynent wegen goeden nacht wenscht.en dat zy my gelieft te verfchoonen, dat ik haar niet koom bezoeken, uit vreeze van haar te zullen verveelen ; ik voor my hoope beter te flaapen, dan den voorleeden nacht De Heer gedwongen Traftant, hem goeden nacht gewenscht hebbende, gaat naa de kamer van zyne Vrouw, en is 'er pas in, of zy begint te kyven op haaren Gast, zeggende: Wat is dat voor een Uitzuiper van een Coufyn, hy zoude ons wel haast op den dyk helpen, hy is geen mensch maar een duivel, hy gebiedt als Meester, en brengt alles overhoop; zyne Knegts drinken als Tempeliers, en eeten meer, dan vier anderen; zoo hy morgen nog hier blyft, is het met ons gedaan, en zyn wy geruineerd. Dit gezegd hebbende, ftaat zy op als raazende, en maakt zUlk een misbaar, dat men zoude gezegd hebben, dat de furiën uit de hel waren los gebrooken : Hoe, Lieffte, zeide zy, wie fs dan deeze Vuilik van een Coufyn, dieons z0O ontrust, en den Meester fpeelt in ons eigen huis, als of wy zeiven niets te zeg«en hadden? Ik heb met zyn Coufynfchap niets te doen , dat hyvoor den duivel gaa! Fm Edelman van 'tgezelfchap van dien Heer Cou  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 173 Coufyn, die digce by haar kamer fliep, wordt wakker van 't geraas, en nog bevangen van den wyn , vak in 't opftaan uit zyn bed, en weder opgeftaan zynde, loopt hy na den trap om te zien wat 'er te doen was, treedt mis, en valt van boven neer, en de vrouw, die met de kaars in de hand daar ftond, tegen het lyf, zoo dat ze te zamcn nedervielen, Ondertusfehen komt haar Man, gelyk ook zyn Coufyn met den degen in de vuist, niet anders denkende, of zyn Volk wierd vermoord; zoo een geroep en gefchrey was 'er ; maar ziet zynen reisgezel en Mevrouw zyneNicht beide op den grond liggen, het welk hem hartelyk deed lacchen. Mevrouw zich een weinig aan haar been bezeerd hebbende , wordt wederom naa bed gebragt, en de gevallen Edelman, tot zich zeiven gekoomen zynde, gaat ook weder naa zyn kamer, en elk naa zyn bed; dus raakt eindelyk het geheele huis in rust tot aan den morgen. Toen het weder dag geworden was, befluit de Heer Gast, we° der te vertrekken, want hy hadt zyn hart aan den voorraad van den Gierigaart zoo wel opgehaald, dat 'er niet veel overgebleeven was; by gaf bevel om zyne paerden te zadelen, en dat elk zich reisvaardig zoude maaken, gelyk gefchiedde. De Gierigaart, dit ziende, was vry wat blyder over zyn vertrek, dan daags te'voorenoverzyne komst. Eer de Heer vertrok, ging hy plegtig affcheid neemen van zynen Coufyn, bedank-  i74 HET NIEUWE te hem hartelyk voor zyn goed onthaal es alle beleefdheid, wenschte hem en zyne Nichte welvaart tot wecerziers toe; fteeg vervolgens te paerd en reed weg mstalzyn Volk. Niemand blyder dan onze GLrigaart en zyne Vrouw , die hartelyk weuschten, dat hy nooit mogt wederKoomen. MERKWAARDIG VONNIS VAN DEN KONING VAN FRUISSEN OVER EENEN KERKDIEF. W/y hebben tot hier toe meest oude ge" fcbiedenïsfen en voorvallen verhaald; laat ons nu ook eens wat nieuws voortbrengen; de tegenwoordige tyden geeven nu en dan ook bvzonuerhetten op, die waardig zyn opgeteeke^d en voor de nakoomelingen bewaard te worden. In eene kleine Koomschgezinde Stad van het Pruisfiesch Sikfiën is onlangs een merkwaardig geval, een zonderlinge Kerkroof, gebeurd, en nog zonderlinger vonnis door den tegenwoordigen Koning van Pruisfcn, den gronten Frederik , daar over uitgt fprooken. Men befpeurde, namelyk, aldaar, dat de kleine zilveren harten en andere offerhanden van godvruchtigheid , welke rondom een Altaar in de Parochie Kerk hingen , van tyd tot tyd verminderden; men poogde door een nasuwkeurig onderzoek den daader daar van te ontdekken; en eindelyk bemerkte men, dat een Soldaat van het Garnizoen altoos geleegenheid zocht om het  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 175 om her eerfte in de Kerk te weezen, en de laatfte daar uit te gaan. Men vondt eindelyk goed hem eens in 't uitgaan aan te houden en te onderzoeken ; dit gefchiedde, en men vond inderdaad zulke kleine geofferde zilveren Haitsjes by hem ; maar hoe wonderlyk wist hy zich te onifchuldigen ? Dewyl hy niet op de daad betrapt was, hield hy ftaande, dat hy ze niet geftoolen hadt, maar dat de H. Maagd, diehy in zyne nooden vuurig aanriep , ze hem gegeeven hadt, en, nog wonderlyker, dat zy zelve hem die zilveren Hartjes by nacht in zyn kwartier gebracht hadt. Men gaf nogthans geen acht op deeze ydele uitvlugt; maar veroordeelde hem ter dood. Maar toen dit vonnis ter goedkeuring aan den Koning werd overgegeeven, liet Zyne Majefteit eerst eenigeaanzienlyke Roomschgczinde Godgeleerden by zich koomen, en ftelde hun deeze vraage voor: Of een zodanig geval volgens de Leerftellingen van bunnen Godsdienst moogelyk was? Zy antwoordden eenpaarig, dat een Wonderwerk wel zelden gebeurt; maar dat het evenwel niet ten eenemaal onmogelyk was; deeze verklaaring liet de Koning onderteekenen, en fchreef toen onder het Vonnis: De befcbuldigde misdaadiger wordt van de doodfiraffe •orygefprooken, om dat by voljlandig blyft in het loochenen van den diefflal, en dit rok volgens de verhaaring der Godgeleerden van zynen Godsdienst, bet Wonder, werk, dat naar zyne verzeekering tot zyn best 6'-  i7.',, en zeidetor hem: Mvn Heer, ik £ ,eer onrust over den /oUa hoven myn hoofd, die niet deugt, en dre.gt in te  VERMAAKELYKE KOFFJEHUIS. jg3 ftorten. Sire, antwoordde de Kanfelier, men moet eenige Bouwmeesters doen koomen, om onderzoek te laaten dcec, hen raad vraagen, en het noodige werk coc verbetering daarvan laaten doen; maar men behoeft juist niet fchielyk daar mede te zyn. Vervolgens liet de Koning den Heer van Villeroi binnen koomen , cn zeide het zelfde van zynen Zolder, dat hy tegen den Kanfelier gezegd hadt. Dee?.e antwoordde den Koning, zonder den Zolder eens gezien te hebben: Sire, gy hebt groot gelyk, dat ziet 'er gevaarlyk uit. Na dat hy uit de kamer gegaan was, kwam de PreGdenc Jeannin binnen, die op dezelfde vraage, wat hy van den Zolder dacnt, geheel anders antwoordde, dan de twee voorigen, zeggende tot den Koning: Sire , ik begryp riet wat gy zeggen wilt; die Zolder is nog zeer goed. Maar, hervatte de Koning, zie ik geen verderf daar aan, of bedrieg' n my myneoogen? Achl wat inbeelding, Sire, antwoordde de Prefident, gy kunt daar gerust o-der flaapen;de zo'der zal langer duuren, dan uwe Majefteit. Dit gezegd hebbende, ging hy heen. De Koning nu met den Ambajfadeur w"der alleen zynde, zei. de tot hem: Nu zult gy alle drie wel kennen : de Kanfelier weet rooit wat hy doen wil; Vükroi zegt a'too*, •Jat ik ge'v'k heb; maar Jeanninzeidt vryuitalles wathvdenkt, en hv denkt zeer wel; hy zekt my bewaarheide zonder te vleij>n,' gelyk gy ziet. M 4 ON»  iB4 HET NIEUWE. ONSCHULDIG TYDVERDRYF IS VAN G R O 0* TE WAARDE VOOR MENSCHEN, DIE NIETS TE DOEN HERBEN. Niets is lasriger voor een Mensch, die aan werkzaamheid en drukke bezigheden gewoon geweest is,dan zynen tyd in ledigheid te moeten doorbrengen, zonder iets te doen te heboen;de tyd valt onverdraaglyk langer, verdrietig,indien men geen middel of geleegenheid heeft, om dien door eenige bezigheid te verkorten. Men_ verbeelde zich eenen Staatsgevangenen , die van al. le gemeenfchap van Menfchen afgeflooten, aan zich zeiven overgelaaten is, en zyne dagen in de akeligfle eenzaamheid moet doorbrengen; zonder zich ergens mede te kunnen bezig houden, of zyne gedacmen na buiten te kunnen verftrooijen; hoe kan zulk een zich zeiven dulden, en tegen een zoo geweldig verdriet fhande houden? Hy zal zich, indien het moogelyk is eenig be* dryf zoeken uit te vinden, al was het ook nog zoo beuzelachtig, en meer dan kinderachtig , om zich daar mede bezig te houden en den tyd te verkorten; en zoo hy iets van die natuur uitgevonden heeft, acht hy dat 'zoo dierbaar, dat hy den geenen, die hem daar van berooft, zoo wreed acht als een Moordenaar, en, zoo hy kon, die berooving op het vinnigle zoude wreeken. Een uitmuntend voorbeeld daar van vindt men  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 185 men in den Hertog van Laufun, die in zyne gevangenis een middel hadt uitgevonden, om zich d n tyd een weinig te ver. dryven , en min verdrietig ce maaken door eene onlchuldige, en anders beuzelachtige bezigheid. Hy hadt naamelyk bemerkt, dat 'er een Spinn kop in zynen Kerker was, voor welken hy ging vliegen vangen, en liet hem dezelven opmeten1; hier door badt hy dit gtkorven di rtj.* zoo gemeenzaam gemaakt, dat "et op zyne hand kwam eeten, en da wed. rkeerde naa dr* plaats waar het zyne webbe gefponnen hadt, en zich doorgaands onthield De Spin was daar door dik en vet gew irden , en voor den Hertog, in deeze omftandigheden een groot, ja zyn eeniglle vermaak , en was daar zoo mede ingenoomen, !at hy zich niet weêrhouden kon, deeze Spin eens te toonen en op den grond voor zich te laaten kruipen, aan den Gouverneur van 't Kasteel Van Pignerol, waar op hy gevangen zat. Maar deeze Gouvernem, ó boosaartige wreed* heid! misgunde den Hertog dit eenigfte, dit eenvoudig vermak, en trad den Spinntkop dood met eene kwaadaarcige blvdfchap. Dit verto >rnde den Hertog zodanig , dat hy naderhand deeze haatelyke daad verhaatende, zeide : IndieD ik tommaals twintig dolken by my gehad hadde, z-ude ik ze 9lle dien Gouverneur in 't '"art geftooken hebben. En inderdaad wat kan 'er laaggeestiger en lafhartiger zyn, dan een wcérM 5 loo.  186 HET NIEUWE loozen, ongelufckigen Gevangenen, zulk een verdriet, zulk eene terging aan te doen S Ontneem aan een Staatsman zyne groote bezigheden, zoo zal hy zich zekerlyk met kleine, met kinderfpelletjes ophouden , en zich daar aan zoo vast hechten als of het gewichtige voorwerpen wareD ; en hem daar van te berooven is hem even veel kwaaddoen, als hem van zyne hooge ampten te ontzetten. Desmenichen G est moet toch een fpyze hebben, waar by hy leeft, en hy voedt zich met kleine dingen , indien de grooteo hem ontbreeken. Maar om weder tot den Hertog van Laufun te koomen ; zoo haast als hy uit zynegevangeuis verlost was, klaagde hy aan den Koning over de Barbaarfche daad van den Gouverneur,(zoo noemde hy, eu met recht,dat bedryf.) De Koning oordeelde ook, dat een man, die bekwaam was, om aan een Gevangenen zoo een onnozel en eenigfte vermaak te beneemen , zeer kwaadaartig zyn moest, en ontrette hem daarom ook van zyn ampt. Dit hadt hy waarlyk en nog meer verdiend. BE KNEGT EX DE MEESTEE. Zeker Vojst zeide eens tot zynen Hofnar, de fchouders optrekkende, en hem met deernis aanziende: Ach! wat zyt gy toch voor een Gek! De Potfemaaker antwoordde heel fchielyk daar op: Genaeige Heer, ft bi'n de Knegt, en gy zyt de Heer. SLUG-  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS. 187 TtLUOTIOE POTS DOOK EEN GRAAF AAK EEN MARQUIS GEbJPKELD. De Graaf D die een fterke verbceld.nsskragt hadt om boctcryen te ontwerpen, en ze altcws gelukkig uitvoerde , was aan 't 't H >f van Wimn by ^yne Keizerlyke Majeiteit, wegens Koning Staniflaw va 'Poolen, te gelyk met den Marquis van D in d z ff je hoedanigheid, wegens eenIraliaansch Vorst;en dewyl dee/.e laatstgemelde van een zeer middelmaatig en bepaald verftand was, zoo hadt bovengemelde Graaf bcflootcti e. ne kleine pots met hem te fpeelen. Ke-Mge dag-m voor de Hoilige Week, Het hy den Marquis b >odfchappen» dat hy kennis gekreegen hadt van eenen aanflag tegen zyn Perfoon, waa- van de gevolgen zeer o^ge'ukkig voor hem /.ouden kunnen eyii; waarom hy hem raadd>, geduurende eenige dagen niet uit zyn huis te gaan; op dat het onweder on lertusfc^en mogte overtrekken. O^ M rquis, die dit geloofde, Held eer- Huis arrest; cn toen het hem eindelyk begon te ver veel en, liet hy d„n Gnaf verbeken , hem uit r'eeze ongerustheid te willen ' elpen De Graaf komt by hem en ceidt hem met eene ernfiige hmdh-g: Gy weet, M«m Her, dat ha Volk in deeze'ftidt de -ewoi- t reeft van op Palmzondag eene C 'emonie te oefenen» waar door de Iutreede des Zaligmaakers in Je-  188 HET NIEUWE Jerufalem, op een Ezel reidende, vertoond worde. Nu was ik zeer beducht, dat men uwe Excellentie verkooren hadt om daarin de plaats van den Ezel te bekleeden; en dewyl gy zeer dik en vet zyt, zoudt gy zekerlyk in het gedrang hebben moeten flikken: Om dit ongeluk van u af te wenden, heb ik gemeend verpligc te zyn , u te waarfchouwen om op uwe hoede te weezen en t' huis te blyven. Of de Marquis dit voor goede munt aannam , en den Grave voor zyne getrouwe voorzorge bedankte, dan of hy de fchalkheid van den Grave bemerkte, en daar over te onvreede was , meldt de Historie -niet; maar zeker is het, dat de Graaf om de ligtgeloovigheid en eenvoudigheid van den Marquis hartelyk in zyne vuist gelacchen heeft. KLUGTIG ZEGGE» VAN EEN KONING, X N NOG KLUGTIGER ANTWOORD VAN E E N ABT. Tranciscus de I. Koning van Frankryk, eens r* met den Abt van Beaulieuin de kaatsbaan fpeelende, deed deeze laatfte een zoo weêrgaloozen flag, dat de Koning het fpel moede wierd, en zeer verftoord tot den Abt zeide : Ik geef u aan alle de Duivels. En ik Sire, zei de Abt, geef uwe Majefteit aan alle myne Monniken, dat zyn wel andere Gasten. AAR»  VERMAAKELYKE KOFFIEHUIS, ig* AARDIG ANTWOORD VAN KONING HENDRIK DEN IV. VAN VRANKRYK. "T\e Marfchalk van Biron, bragt eens aan ^ Koning Hendrik den IV de boodfchap,dat de Uniyerfiteit van Parys gekoomen was , om Z. Majefteit met eene aanfpraak te begroeten; daar by voegende, Sire, het is uwe oudfte Dogter: Myne oudfte Dogter, zei de Koning, dan moet zy een Man wyf zyn ; want zy is van eenen baard voorzien. VOORBEELD VAN GOEDERTIERENHEID IN DEN ZELFDEN KONING. T"\eeze Vorst eens zeer driftig wordende 1-/ over een fcherp en ftout voorftel, dat de Heer Villeroi, een zyner Staats Secretarisfen hem deed , zeide hy tot hem op zyn Gasconsch: Ventre faint gris! fpreekt men zoo tegen zynen Meester? Maar hy hadt wel haast berouw over zyr-e opioopendheid ; want toen de Heer van Villeroi, den Koning dus vergramd ziende, met behoorlyk ontzag terug keerde, volgde de Koning hem aanftonds na, en hem in de deur van de\ voorkamer ingehaald hebbende, zeide zyne Majefteit: Myn Heer van Villend, moeten twee oude vrienden eikanderen om zul- ' ke eene geringe zaak verlaaten ? keer weder met my terug. Zulke goedertierenheid van een groot Monarch, zet eenen groote* roem  ioo HET NIEUWE roem en luister by aan alle zyne andere verheevene hoedanigheden. de ceootsche mot besteaft. Een zekere Mof. dien Ivt geluk in Holland een wei'ig begunftigd hadt, en die door het dryven vin eenen flingfen handel wat geld byeen gefchraapc hadt, werd daarop zoo trots, dat hy zich in de kleeding van een f tzocnlykman üing ftceken , en ïd veele g; ze fchappen verfcheen, waar hy altoos op zynei Westphaalfchen r kdom zwetfte: Verh alende o der anderen op zekeren tyd, dat hy eigenaar was van een Bosch, dat wel ver n y'en in den omtrek groot was. Een zvner Laö sg^nooten , d e eerlyker en befcheidmer w ïs, dit'grootfpreeken niet langer kunnende verdraagen : zeide daarop aan het (Jezelfch ip: Myn Landsman rr.ag wel fnoeven op zyn Bosch; daar is zoo veel hout niet in, dat hy 'er éé^en ftok uit kon fnyden, om 'er zynen bundel aan te draagen; wart toen ik met hem overkwam moest hy dien op zynen pokkei binden, aardig antwoord van een boeben jongen. Twee vrolvkefnaakeneenewandelingdoenee buiten zekere Stad. ontmoetteden eenen Boeren knaap, die bezin was meteen kalf voort te dry ven; de Wandelaars dit zien>  VFRMAAKELYKE KOFFIEHUIS. rs>r de, zeiden in 't voorbygaan tot eikanderen: Ei zie, daar dryft het eene kalf het ander voort. De Boeren jongen , die van de onnozelfte niet was, dit hoorende, hadt fluks zyn antwoord gereed, om hun deeze fpotterny betaald te zetten: Ei zie, zeide hy, daar Ioopeu twee Ezels zonder dry ver. Hier mede fluiten wy voor ditmaal ons Koffiehuis, en maaken daarvan een E I N D1 E.  By den drukker deezes is rog te bekoomen, voor de verminderde prys van ƒ i: 16. — in plaats van ƒ 3: 12. zoo ais de prys re vooren geweest is. het fra- ije Werlr : De Vertellingen der Schikgodinnen, of de bekoorlyke Lesjen van Horam de Zoon van Asmar; uit het Perfiaansch vertaald, door i*en Heer e. buys, 2 Deelen, verciert met aen aantal fraaije Konstplaaten , door den . beroemden j. punt en andere Meesfen: Nog voor de verminderde prys van f 1: 10: — in plaats van ƒ 3: : : het fraaije Werk: Het Leven en de Ihden der Groote Helden. Vervattende ; Het Leven van de Gna/scHWEBiif; der Forsten van d e s s a u , de Graaf van ke.it h, der Prinsfen van bronswyk 'en geoks freoekik van amstel; Veldmaarfchalken en Generaals in dienst des Konings van Pruisfen, met kopere Platen. Voor d'e verminderde prys van ƒ 1: 5— in de plaats vaiï f 2: 16- het.fraaije Werk van: l y d t a , of de Worjlelende maar legeer aaiende Deugd; 2 Deelen. De Gevallen van carita en pol TDOsi,r, è 11 ft. Historie van de Man met 40 Kroonen, door de Heer de voltaire. De Wandelingen van den Heer frankly, /i : — JBefchryving der voornaamfte Hoven van Europa. Door de Heer m. van loei», a 14 ft Befchyving dei Watervloeden van den Zondvloed af, tot den Jaare 1775. a 12 ft. Jsefchryving van Indoflan, of het Mogoljche Ryk,. met Platep, a 14 ft.