01 2071 9984 UB AMSTERDAM  MÏJN TIJDWINST, der.de en Laatste deelj  DE TIJD VLIEGT VAN DEN MENSCH, i.K vE MENSCH VLIEGT VAN DEN TiJD. YOUNG. NACHTGEDACHTEN.  Mijn T IJ D ¥1 N S T do cr JAN HENDRIK VAN DINGEN, met Plaateji - "te Amsterdam . bi? WE SS ING en van der HE IJ , MDCCLXXXXI.   WAARDSTE LANDGENOO TEN! Gij zult u , bij den eerjien opjlag, mis» fchien verwonderen, fchoon te gelijk ook verheugen (dit vertrouw ik uit hoofde van liet gunjlig onthaal, waarmede gij de Twee voorgaande Deelen van dit werkjen van éénen der uitmuntendften van Neêrlands jongelingen, ontvangen hebt) wanneer gij een Derde Deel van zijnen Tijdwinst ziet verfchijnens na* dat  II VOORREEDEN. dat u in het Tweede reeds 'sjongelings vroeg' tijdig overlijden aangekondigd , en door fommigen zijner vrienden met Lijkzangen betreurd was. —— Dan, gelijk in het korte Voorbericht voor dat Deel u reeds ingewikkeld eenige hoop was gegeven, dat misfchien nog het een en ander uit zijne papieren in het licht zou kunnen gebracht worden, zoo lieb ik thans het genoegen, om in dit opzicht aan uw verlangen te voldoen. Het zal u niet onaangenaam zijn, dat ik u wegens dit Derde Deel, hetwelk het laatjte zal wezen, eenig verjlag doe, en te gelijk eenige bijzonderheden van den Schrijver melde. —— Aan de naauwe betrekking, welke ik op hem eei.ige jaar en' gehad heb , daar hij mij achtte en ik hem beminde, zijtgij dit gantfche Werkjen rerfcïïuldigd, dewijl ik hem, toen hij mij het omwerp daarvan mededeelde, heb aan-  VOORREEDEN. m ttangefpoord, , om 'er mede voorttegaan , en zijn opjtel, het geen ik geloofde, gelijk de uitkomst dit ook bevestigd heeft , dat hem eere aandoen en veelen nuttig zijn zoude, aan het Publiek te fchenken; nu had ik van hem nog eenige papieren, betreklijk het vervolg van het zelve, in handen, 't is waar, wel niet tot de drukpers voltooid, en in orde gebracht, maar echter zijne gedachten min of meer uitgebreid en volledig behelzende; ditt zeide mij een zekere geheime aandrang, mogt niet verloren gaan, noch 'aan mijne Landgenoten onthouden worden , waarom ik mij rerledigd heb, om deze papieren na te lezen , en ze tot de drukpers te bekwaamen, waarin ik gehandeld heb , overëenkomftig het diep inzien, dat ik,door gemeenzaame verkeering, in den geest van wijlen den Heer van dongen verkregen hadt, zoodat ik het ten dien opzichte , als het zijne , u kan aanbieden, eenige invullingen uitgezonderd, die ik nodig oordeelde, opdat gij niet enkele Brokfiukken hebben zoudt. Ook is de * 2 Ce-  iv VOORREEDEN. CefcHedenis , die , ten einde dit Deeltjen eenige gelijkvormigheid met de voorgaande zou hebben, in dit Derde Deeltjen vtorkomt , door mij overgenomen en vertaald, vit de Thalia van schiller in het Hoogduitsch. ——. Dit zij genoeg tot verJlag van het geen ik , uit liefde voor den Schrijver, enter voldoening van ulieden,mijne Landgenoten, die hem met uwe goedkeuring en toejuiching begunfligd hebt, omtrent dit Werkjen heb verricht , indien ik daarmede mijne bedoeling bereikt hebt , zal ik de daaraan bejteede moeite niet ijdel achten. Eenige bijzonderheden betreffende den Schrijver zeiven te vernemen , zal u niet ongevallig zijn , en het zal misfchien zijn nut kunnen hebben. Veelen derzelven zal ik voorbijgaan, omdat.de dood van hun, die zoo veel aandeel hadden in zijne lotgevallen, mijne edelmoedigheid gebiedt te zwijgen, en het onbillijke en harde onder de aarde, die  VOORREEDEN. v die hunne lijken bedekt, ook bedekt te laten. —— Zoodra ik aan den Heer van dongen, Schrijver van dit Werkjen, kennis kreeg, ontdekte ik in hem eenen vuurigen verheven geest, vatbaar voor eene hooger vlucht, en aandoenlijk voor edele gezindheden, voor roem , eere en deugd , huisvestende in een welgemaakt ligchaam, van een cholericq ge- Jtel. Dra bemerkte ik, dat die fchoone geest, die, gelijk alle uitmuntende wezens, tegen geweld aandruischte , en zich in geene dwangboejen liet knellen, maar door reden en overtuiging geleid en bejtuurd kon worden , niet naar eisch, door eene verjtandige en welbeleidde oj)voeding, was befchaafd of volmaakt. Gelijk zoo veele jongelingen van onzen bedorven tijd, waaraan behalven de verkeerd ingerichte opvoeding ook niet zelden de wijze van Godsdienst - voordragt zoo veel fchuld heeft, was van dongen befmet met de rampzalige losheden van eene valsch* 3 lijk  ft VOORREEDEN. lijk zoogenaamde vrijdenkerij. •——- .Docft, $a«£ zy' de ontfermende liefde van God in jesus christus! wanneer ik de gelegenheden waarnam, en hem den Godsdienst van jesus in deszelfs uitlokkende bemin? lijkheid voor ftervelingen, leerde opmerken, en dien Godsdienst voordroeg, als den eenigen waaren troost in leven en fterven aanbrengende , was hij geheel aandacht , zijn hart werdt geopend , en zijn ziel gevoelde hartlij k de Godlijkheid van den Bijbel. —«. Verfcheiden plaatzen in het Eer[le Deel van. zijnen tijdwinst kunnen daarvan getuigen, maar hoe veele bijzondere verklaringen met mond en pen héb ik desaangaande van hem ontvangen! „ Zou een Christen", dus fchreef hij mij eens in eenen tijd, toen eene zwarte onweersbui van rampen over zijn hoofd famentrok, ,, zou een Christen, die van de verdienften zijns Zaligmaakers zich verzekerd houdt-, wanhoopig zijn, en zou hij niet weten, dat zijne kostelijke ziel door dien heiland met bloed gekocht is!"  V O O R R E E D E N. vu is!" Andermaal fchreef hij mij. ,, Ben, ik niet volmaakt in Godsvrucht, zijt echter overtuigd, dat ik mijnen God beminne, en dat ik geloof, dat hij mijne zuchten, even als zoo veele beden, verhoren zal!" —» Bit was het karakter van dezen waardigen jongeling, die de hoogachting wegdroeg van allen, die hem gekend hebben ! Ach! hoe veele jongelingen, die eenen goeden aanleg tot de deugd ontvangen hebben, zouden behouden, en vrienden van den Godsdienst zijn , indien zachtmoedige lieftaligheid, en wijs beleid hunne vuurige jeugd bejtuurden, en zij met den toom der rede, maar niet met de ijzeren Jpooren van geweld, geleid werden, op den weg van deugd en Godsvrucht ! Indien onze jeugdige vriend een langer leven hadt mogen genieten, hij zou ongetwijjeld, de fchrandere vermogens van zijnen * 4 geert»  vin VOORREEDEN. geest , zijne vlugge en vaardige denkingskracht , zijn juist en bondig oordeel , zijn fnedig vernuft, meer volmaakt, en eene eere voor zijn Folk en Vaderland, daar zijn Neêrlandsch hart voor klopte, en voor welks welvaart en vrijheid hij alles overhadt, geworden zijn. Doch! wie doorgrondt den raad en de oogmerken der hooge V/ijs- heid? j. h. van dongen was rijp voor den hemel, en vroeg, in het beste zijner jeugd, werd hij aan de aarde, en aan alle die bitterheden, welken hij hier in eene ruime mate heeft moeten fmaaken, onttrok» ken, doch die tevens gediend hebben, om hem de waarde van betere dan aardfche dingen, te doen kennen en ondervinden. Die de Voorreden , welke hij voor het Eerjle Deel van dit Werkjen plaatjte, gelezen heeft, weet, hoe hij zuchtte onder ongeneugten en onheilen , welken hij wel met eene vrije' en moedige ziel het hoofd ge* boden , maar die hem do$r haar overwigt, daar  VOORREEDEN. ix daar zijn ligchaam bezweek, eindelijk over» Jtelpt hebben. Hij werdt geboren den 2 September 1766, en was een zoon van jakob van dongen, in zijn leven Thefaurier der Stad Dordrecht; zijne moeder verloor hij vroeg in zijne tedere kindsheid. Dit verlies beklaagde hij menigmaalen met traanen, en merkte het aan als het begin/el zijner ramp- fpoedige lotgevallen. Ik heb thans voor mij leggen het opjtel van den brief, met zijne eigen hand gefchreven en getekend Dord den 22 Junij 1787, welken hij, toen hij zich genoodzaakt zag het Vaderlijk huis te verlaten, aan zijnen Vader liet blijven. Ik zal uit denzelven eenige gedeelten, niet alles , want gelijk ik reeds in het begin zeide, de dood is 'er lusfchen gekomen, en het is een ezel, die den dooden leeuw fchopt, maar alleen eenige gedeelten hier plaatzen, welke daarom belangrijk zijn, omdat ftrenge Vaders daaruit kunnen leer en, welke de * 5 ge-  x VOORREEDEN. gevolgen zijn van eene meer Despotieke dan Vaderlijke opvoeding. Van mijne vroege jeugd", dus begint dit merkwaardig Jluk, ,, gevoelde ik reeds die Vaderliefde, die de fieraad van rechtfchapene kinderen is\ ■- 't Was die Vaderliefde, die mij overal, waar ik heenen kwam, overal, waar ik van u met lof hoorde /preken , traanen van blijdfchap uit de oogen perfte. In mijne tederjte jeugd trad ik de Franfche fchoole in, daar (Ja, 'ik herinner mij zulks met aandoening') daar maakte ik geringe vorderingen, vorderingen, die mij van uwen kant door een recht Vaderlijk en Vriendelijk onthaal dubbel beloond werden, zoo beloond, dat ik, terwijl mijne broeders dikwijls Jtrenglijk geftraft en in eene akelige eenzaamheid opgefloten werden, op en neder ging , geliefkoosd , geloftuit en van fchijnbare voorfpoedigheden als overladen werd. O He-  VOORREEDEN. xr O Hemel! hoe gelukkig was ik in die kommerloze dagen! en had ik fomtijds medelijden met den toejland mijner broederen , zoo werdt hetzelve weldra, verdoofd door het genot van alle zinlijkheden. Maar dit tijdftip was te gelukkig, om nietdra te vervliegen. Be tijd genaakte, dat ik op den wereldfchen trap hooger moest Jtijgen ; uwe, fteeds voor mijn belang waakende zorg, voerde mij op het Comptoir van een Rechtsgeleerd man, waaraan ik Jieeds met achting zal denken! maar helaas (nog treurt mijn hart) mijne kinderlijke losbandigheid beantwoordde geenszins aan uwe wenfchen, de verkering met flechtdarts verbasterde mijne zeden, en de daagiijkfche tegenwoordigheid van wulpfche menjchen maakte my roekeloos. —;— Maar dank, al wederom dank , (want mijne ziel helt naar erkentenis) voor uwe waakzaamheid, die mij volgends den raad van verftandige mannen, naast God behouden heeft. Ik trad dan vun  xii VOORREEDEN. van dit Comptoir op het uwe, alwaar ik nu reeds 12 jaar en met vlijt heb gearbeid. — Ik begon iet te weten , en wilde verder gaan, terwijl mijne eerzucht door uw voorbeeld werd aangeprikkeld. —— Ik verwachtte in 't midden van dit mijn verlangen, wel het meest van u, mijn Vader, te zullen onderwezen worden. «—— Maar 't zij, dat gij het te volhandig hadt, of begeerde, dat ik zelf zou onderzoeken , althans nooit is mijhet geluk te beurt gevallen, dat mijn eigen Vader mij onderwezen heeft! Hier bij gevoegd de harde Expresfien , die gij fomtijds bezigde, en die mijn aandoenlijk hart zoo zeer getroffen hebben, met en benevens langduurige Jtilzwijgendheden , achter een volgende koelzinnigheden, die gij ter ftraffe voor beuzelachtige bedrijven Jielde. Dit alles , waarde Vader , deedt mij uw gezelfchap (dikwerf in een moedeloos geroep van 0 God ontferm n mijner!) zoo veel mooglijk vlieden, gij vloodt ook van mij, en even dit van eikanderen vlieden fchoot, helaas I wor-  VOÓRREEDEN. m wortelen van wantrouwen ! ——. Dit wantrouwen werdt heviger , naar mate liet geweld gebruikt werdt, om zulks uitteroejen, ja dat wantrouwen veranderde in eene volflagene afkeer igheid, niet alleen van uwen, maar ook van mijnen en mijner broederen kant ——- binnen de muuren van het Vaderlijk erf maakten daaglijkfche krakeelen, hevige twisten, en liefdeloze woorden het verblijf bitier. Wat wonder dan, dat 'er uitfpanningen werden gezocht, die niet altijd binnen de behoorlijke paaien van zedigheid bleeven ! Wat wonder dan , dat dit van uwen kant J'troffen werkte , zulke Jlraffen, waarvan de herdenking in het gebeente drong; Jlraffen echter, die ik altijd met eerbied , doch ook met fiddering zal noemen. " De overige bijzonderheden mogen verder in den nacht der vergetelheid voor altijdbedekt blijven! mogt het bijgebrachte alle Vaders lesren, dat zij toch hunne kinderen niet  m V O O R R Ë Ë D Ë N. niet als Jlw* maat als zoenen fcetaj delen, Mogten zij dat belang Jtellert in de opvoeding hunner kinderen, dat zij ééns van dezelven, in hunne klimmend* jaaren, vreugdeen vermaak bekeven kun* nenl —— Alleen kan ik niet van mij verkrijgen, dat ik het Jlot van den gemelden Brief hier niet zou plaatzen, welke het hart van mjnen van dongen zoo veel eer aandoet. ..Ik verlaat dan", zegt tdj tot zijnen /ader , „uw huisgezin, ik -Verlaat mijne vrienden, mijne maagen, ja ik verlaat roisfchien al hst voordeel, dat Mij door uwe hand zou kunnen toekomen: niet met dit onbezonnenheid , die niet zelden het nawee ter dochter heeft, niet met die onstandvastigheid, die het karakter der laffe gemoederen is , en ook geenszins met een bezoedeld geweten, het gem nooit eigen is, dan  VOORREEDEN. xv alleen aan fnoodaarts. Integendeel ik ver» trek met die gelatenheid, met dat geduld, en met die zuivere liefde fuwaards , welke de Beproever van harten en nieren mij heeft ingefchapen, en welke in den dag des oordeels voor mij zal plijten. Op deze gronden waag ik mij verder op de gladde baan des menschlijken levens! en daar God regeert, zal ik behouden wezen, onder de fchaduw zijner ontfermende vleugelen i ja Vader der lichten , Jirek gij mij nu ten Vader', laat mij aan uwe ahnagtige Voorzienigheid nooit ontglippen, op dat mijne driften en hartstogten mij niet verzwelgen mogen , en ik daar door niet in den poel der ellende nederftorte! —■ Behoed mijnen Vader, rek zijne dagen uit tot eenen grijzen en gelukkigen ouderdom; zegen hem met alle die tijdelijke en geestelijke zegeningen , die van uwe milderijke hand uitvloejen. r Vermurw zijn hart * * mij-  \vi VÖÓRRËEDËN. mijwaards ; verban daar uit allen haat \ en doe mij {leeds bewaard blijven in die gevoelens van eerbied en liefde, welke ik niet zal ophouden voor hem te koesteren, tot dat deJlaf des doods mijne oogenleden neder drukt. AMEN." Omtrent twee jaar en onthieldt.de waardige jongeling zich buiten het Vaderlijk huis en jlad , tot hij derwaards wederkeerde, in de fireelende hoope, dat eene oprechte bevrediging en minzaame vergelijking zijne rampen zouden eindigen , en hem de vreugde des levens fchenken. Doch weinige dagen na zijne wederkomst werdt hij door eene zwaar e ziekte aangetast , en op den oever des doods gebracht; het geweld dezer ziekte fcheen echter geweken , era de verloren krachten bijna herwonnen te zijn , zoodat zich de hoop eener volkomene herftelling blijmoedig opdeedt, wanneer deze hoop geheel onverwacht door een  VOORREÈDEN. xvil ten herhaalden aanval van zwaare koortzen, den laatjten levensdag, verzeld met onafgebrokens Jtuipen , week , en door zijn overlijden op den 12 Junij 1789 , in den ouderdom van 22 jaaren en ruim 9 maanden geheel werdt afgefneden. Dus kort leefde de beminiijke jongeling! — Neen, niet kort, dewijl hij met zijnen Tijd winst gedaan heeft , waar door hij altijd leeven zal in 't hart van alle braaven , terwijl zijne ziel onjterftijk leeft in het Vaderlijk huis van zijnen en onzen Hemeljchm Vtder — O Neêrland/che jongelingen! volPt, volgt hem na, in het wel bejteeden van uwen tijd, om met denzelven winst te doen! van dongen /preekt tot uook, na dat hij gejtorven is; eerbiedigt den Godsdienst, bemint God, volgt de deugd! Indien gij dan vroeg uit de wereld wordt opgeroepen, zoudt gij Jterven als honderd jaaren oud zijnde, gelijk één der oude Profeten zich omtrent zulke uitmuntende jonge-  xviii VOORREEDEN. gelingen uitdrukt; en werdt uw leven ge» rekt tot eenen hoogen ouderdom , dan zult gij van de winst, die gij in uwe jeugd met uwen tijd gedaan hebt , in den winter van uw leven het zielverkwikkendst genot hebben. YSBRAND VAN HAMELSVELD. Leyden 24 Juny, 1791'  DE SCHEPPING. Door het geloof verft aan wij, dat de wereld door hetwoord Gods is toebereid dus fchreef een godlijk verlicht Apostel, en hij fchreef dus met recht. Eene fchepping uit niet was een ondoordringbaar geheim voor alle wijzen der oudheid, en de menfchelijke rede, aan zichzeiven gelaten, heeft zich te vergeefsch afgelloofd y om den oorfprong van alles na te vor* fchen. Vruchteloos fpan Ik mijn verftand in, vruchteloos pijnig ik mijzelven, om te begrijpen , hoe dit verbaazend al, hoe zoo veel heerlijkheids, als mijne befchouvvende oogen beneden, rondom, boven zich ontdekken, en ïk in mijne befpiegelingen bewonder, uit niets A ont-  2 DE SCHEPPING. ontflaan zij — doch dat Wij ons niet bevreemden ! Alle analogick denken verlaat ons hier, alle handelingen, die wij zien en opmerken, zijn niet anders dan veranderingen van reeds voor handen zijnde dingen, maar nooit nieuwe voortbrengingen van zelffiaudigheden. Neen: ik bevreemd mij niet, gij nafpoorers van de oorzaaken der dingen , die den roem der Griekfche wijsheid zult doen leeven , zoo lang er menfchen gevonden worden, die prijs op wijsheid ftellen; ik bevreemd mij niet, dat gij ds Helling, dat de wereld eens uit niet gefchaapen is, te zwaar vondt, om te gelooven, wat zeg ik , gelooven ? om 'er zelf aan te denken? Het is zoo, geene uwer poogingen beeft gedaagd , om den oorfprong van 't heelal te ontvouwen. Uwe Atomen, o epikuur , uwe eeuwige floffe, o aristotei.es, konden even zoo min belaan, even zoo min toereiken , om de wereld te vormen , en haar die gedaante te geeven, welke zij thans vertoont, als uwe denkbeelden, godlijke plato, of de vormende natuuren, door anderen uitgedacht. Maar toch zijtgij,oude wijzen! te verfchoonen, in vergelijking van die latere wijsgeeren, welke zoo veele, onderfcheiden wereld - ftelzels ver. -dicht  DE SCHEPPING. 3 dicht en uitgevonden hebben., welke alleen heb* ben gediend, om de ijdelheid der menschlijke pogingen ten toon te ftellen, daar zich de menschlijke reden in eeuwige duisternis verloor, en met grootfche, met ijdele woorden, niets wezenlijks, niets beftaanbaars zeide. Na alle die moeilijke pogingen, zullen wij de Chinezen verftandig moeten noemen, indien het waar is, het geen men van hun getuigt: dat zij alleen de wereld nemen, zoo als zij is; zonder te willen navorfchen, hoe zij geworden is, en dat zij niets willen bepaalen omtrent de fchep- ping te weten, zij misfen het licht der openbaring! Gelukkig wij, die door het geloof geleid worden, tot den waaren grond van den oorfprong aller wezens, waar iii nu ook de reden van achteren haare gerust-Helling vindt: De almagtige wilde, en alles ■ werd. Biji deze grenspaal bleef de groote newton eerbiedig ftaan; terwijl de wijsgeer, die het gering acht, bij den Godlijken wil ftaan te blijven, die hier van oorzaaken tot oorzaaken, tot in het oneindige wil te rug gaan, en zich zelven verliezen onder het formeeren van werelden , in eeuwige onzekerheden verdwaalt, en eindelijk gevaar loopt, den fchepper zelven te verliezen, vol» A 2 tai-  4 DE SCHEPPING. taire zelf heeft erkend, dat het waare leerfielzel nopens de wereld-wording is „ het leer„ ftelzel wegens een allerhoogst en oneindig „ wezen, dat aan ieder element, dat aan iedere foort van fchepfelen, de natuur, de verör„ deningen de plaats, die zij in den rei derwezens hebben zouden , onveranderlijk heeft aan. „ getoond; dat het goud en het ijzer, de boo. s, men en kruiden, de menfchen en de mieren, de bergen en den oceaan, naar eeuwige „ en altijd ftandhondende wetten gefchapen heeft; ,, en ik kan het niet genoeg herhaalen, voegt ,, hij er bij, dat wij menfchen geene goden „ zijn, die werelden door één woord zouden 3, hebben kunnen fcheppen." Trotfche Wijsgeeren, die ons den fchaksl, langs welken alles is voortgekomen, vertoonen wilt, erkent, dat gij toch niet in het oneindige kunt voortgaan , en dat immers de eerlte fchakel van de keten aller dingen door de hand van !"et Opperwezen moet gevormd zijn en onderfteund worden, gelijk homeer reeds van zijnen Jupiter gezongen heeft; erkent, dat gij niet.dan wasfchen vleugelen hebt, en zo gij met ikarus de zon wilt tegen vliegen, dat gij in den afgrond van dwaalingen en zotheden zult nederftorten. Neem een voorbeeld aan descartes, wiens  DE SCHEPPING. 5 wiens hemelkringen naderhand een fpot zijn geworden van den fchranderen! LaatBUFFON, wiens komeet de fpaander^n uit de zon diet, waar uit de planceten zijn ontdaan, wier gloed en hitte allengs verdooven, tot dat zij, na eindeloze tijden tot kille ijsklompen zullen bevriezen, het welk de fchrijver van den horos alleen in het electricaal vermogen van terugitooten en aantrekken verwisfeld heeft, u tot een baken zijn, om toch geen meer fpoorloosheden uit te denken. God fchiep in den beginne hemel en aarde, zoo luidt het bericht van mijnen Bijbel, en mijne reden, nu befluurd door godlijk onderwijs, keurt dit voor waar. Alles, wat is en be- ftaat, hoe groot of klein het wezen moge, de grootfle aardsè'ngel en het geringde wormpjeni was eens een niet; wanneer ik mij zelven befchouw, redenkavel ik van mij zelven tot alles, in dit opzigt da ik toch gelijk met alle eindiga wezens, en zonderde befchuldiging van waan of trotsheid te vreezen, mag ik mij hier gelijk dellen met de verhevende van allen, ik was eens een niet, en dus ook zij. Yeibaazende gedachten, wanneer ik mij verA 3 te-  6 DE SCHEPPING. tegenwoordig, hoe eens niets was, behalven dat wezen, het welk door zich zelven noodzaakelijk beftaat. Misfchien roept mij iemand toe, moedig jongeling! wordt gij niet duizelig, bij dat oneindig ijdel, bij die onbegrensde ruimte? Neen! deze ruimte, dit ijdel baart mij geene bekommering; deze ruimte, ditijdel is Hechts denkbeeldig, het behoort tot de hoogten eener te vergedreveue afzondering. Daar niets was, was ook geene ruimte, en zoodra de wereld werd, werd ook de ruimte, en de wereld vond ruimte overal, waar het denkbeeld van het oneindige tusfchenbeide komt, en dit heeft hier bij ruimte en ijdel plaats, daar fluit het beperkt verftand, en bevat niet alles; maar de verftandige, bewust van zijne grenzen, is ook zoo billijk, dat hij niet alles begeert te bevatten, en met de verbeeldingskracht te omvatten, en de wijze Helt zich bij deze zaak te eer gerust, nadien hij erkent,1 dat de ruimte op zich zelve, en zonder iet, dat in de ruimte is, niets is. Op dezelfde gronden redenkavel ik, wanneer mij de Wijsgeeren willen beduiden, dat de wereld, dat het heel-al duizenden van eeuwen ouder is, dan wij ons verbeelden, ja dat van eeu- wig.  DE SCHEPPING. 7 wigheid wereld-ligcbaamen in het onmetelyk ruim hunne loopbaanen hebben doorgelopen — Ik weet niet, hoe oud de wereld, dit heei-al zij, de openbaring laat er zich niet rechtftreeks ever uit, het verhaal der fchepping, door moses bewaard, bepaalt zich misfehien enkel tot ons planeetgeftel, misfehien ook niet;maar hoe het zij, of de wereld van eeuwigheid zij, is mijns bedunkens, eene ijdele vraag! voor de fchepping der wereld was er zoo min tijd, als ruimte, voor de fchepping der wereld kan men zich geen eerder of later voorftellen. Laat iemand hardnekkig beweeren, dat de fchepping' van eeuwigheid hebbe plaats gehad, hij kan met dit alles niet loochenen , dat haar be'ftaan niet noodzaaklijk, en van God onafhanglijk zou wezen. Wat mag den fchepper bewogen hebben, om wezens buiten zich uit hun niet voort te brengen ? Vermetele vraag van den flerveling! Wie mag den onaf hanglijken rekenfehap zijner daaden afvorderen? Dewijl ik echter van de oneindige wijsheid niet mag vermoeden, dat zij iets doet zonder genoegzame beweegredenen en wijze inzichten, zij het geoorloofd, met eerbied , te vraagen; wat mag den fchepper bewoA 4 ge»  8 de schepping: gen hebben, qm buiten zich werelden te fcheppen? gewigtige vraag! en welker gevolgen zich verre uitftrekken. Is God door de fchepping volmaakter geworden, dan Hij was? Indien niet, waarüm heeft Hij ze dan gefchapen ? En indien ja, dan is Hij voor zich zelven niet hét volmaakfte wezen, dan heeft de fchepping hem zulks eerst gemaakt, dan heeft Hij de wereld niet met eeuen vrijen wil, maar noodzaaklijk gefchapen. Ik ken dit vreeslijk Delemma, maar het jaagt mij geene vrees aan. Zou ook iemand, die deze tegenwerping maakt, zich zelven en zijne denkwijze meer verraaden , dan hij zelf weet? Zou men ook den fchepper naar zich zelven afmeten ? En omdat men zelf of eigen-belang of roemzucht in alle zijne hande. lingen bedoelt, die ook van den fchepper willen vastflellen? Zoo ontdekt de naarfpoo- rer der waarheid overal den mensch! — Maar neen! God is niet roemzuchtig, God is niet eigenbatig! Hij is het volmaaktst wezen, zijne heerlijkheid was eeuwig in Hem, Hij is voor zich zelven genoegzaam , heeft niets buiten zich van doen, geens dings behoevende, zegt de fchrift Maar waarom heeft God dan de wereld gefchapen ? Zooveel is wel zeker, wan¬ neer God buiten zich werkt, zal dat werk zij• nea  D 5 SCHEPPING, 9 nen meester waardig zijn , en van zijne grootheid met vollen mond roemen zijne eeuwige kracht en godlijkheid zullen uit de fchepzelen verdaan en doorzien worden, zoo dra het hem behaagt, fchepzelen voort te brengen. — Ook is dit zeker, de Godlijke Heerlijkheid is zijn eigen goed, elk fchepfel zal dan, dewijl God dit zijn eigendom niet kan noch zal verloochenen, moeten gefchikt zijn tot verbreiding van die Heerlijkheid , en voor alle redelijke fchepzelen zal de laatde grond van allengodsdienst en deugd, en der eigenlijke gehoorzaamheid aan God juist daar op rusten, dat zij deze heerlijkheid van God kennen, roemen, en God voor het geen Hij is, hunnen Heer' en oorzaak van hun beftaan en heil, door gehoorzaamheid en liefde, dankbaare daadlijke liefde verëeren. Doch Gods volmaaktheden worden door dit alles in zich zelven niet grooter, ziine lieerlijkheid had hij voor alle eeuwen in zich. Maar zonder de fchepping zou geene gelukzaligheid der fchepzelen hebben plaats ge- * had Hier opent zich eene beminlijke waarheid voor mijne oogen! God wilde fchepzelen gelukkig maaken, ten einde zij in hun geluk zijne Heerlijkheid erkennen zouden. A 5 Hoe-  10 DE SCHEPPING. Hoe meer God zijne Heerlijkheid en eere verheerlijke, voor hoe hooger, voortreffelijker en verfijnder gelukzaligheid zijn de redelijke en denkende fchepzels vatbaar —— Hier door wordt God, de heerlijke, mij recht beminnenswaardig Hij heeft zijne heerlijkheid geopenbaard, door het voortbrengen van milliöenen van fchepzelen, en dat om hen gelukkig te doen zijn, hij heeft een recht godlijk welgevallen, zijne eere, in de gelukzaligheid der redelijke fchepzelen; Hij heeft ze daarom voortgebragt, daaróm regeert Hij ze, omdat Hij wil, dat zij gelukkig zijn, en Hij wil, dat ze gelukkig zijn, om zich in hun geluk te verge • noegen, dat is, om zijne Heerlijkheid daar door luisterrijk te vertoonen. Hier bij gevoel ik, hoewel onvolkomen, en wie zou ze volmaakt gevoelen , daar .zij omtrent een oneindig voorwerp verkeeren ? die verhevene, die groote, die troostvolle gedachten : God , mijn fchepper , is de liefde! O laat ons hem liefhebben, die ons eerst heeft liefgehad! Ik beken dat ik niet alles doorzie, hoe het in de wereld tot dit oogmerk elk afzonderlijk diene, om naamlijk het heil der fchepzelen te bevorderen, op dat in het geluk derzelver de lieer-  DE SCIIEPPPING. II Heerlijkheid van God zich vertoone Maar ik weet, dat ik een heel eng beperkt vernuft bezit, en niet meer dan een klein fluks ken der zaaken, naauwlijks het uiterfle der godlüke wagen kan opmerken Het geheel is voor mij te groot De eeuwigheid zal ééns mijne denkbeelden ophelderen en vermeerderen , den kring mijner kundigheden gelijk Ven kring mij ■ ner werkzaamheden verbreeden en verwijden, en tot in eeuwigheid zal ik voortgaan meer ontdekkingen te doen, in deze waarheid: God mijn maaker is de liefde! Liefde beweegde hem, om mij, om alles te fch.ppen. Gif groote en verbaazende wereldügchaamen, die daar in het onbegrensde hemelruim , uit de hand der almagt voortgefchoten, uwe wijde kringen volbrengt, gij woonplaatzen van milliöenen wezens, misfehien geheel oog , geheel oor, geheel verfland, om den fchepper te kennen! gij prachtige en trotfche werken, die van de grootheid, van de majefteït, van het alvermogen, van uwen maker getuigt, gij hemelen, dis Gods eere verkondigt, terwij! het uitfpanzel het werk zijner handen aanwijst, gi} verrukt mij, en doet mij in het flof gebukt, den almagtigen aanbidden, maar als mijn finaak niet  12 DE SCHEPPING." niet vervalscht, als mijn gevoel niet verëeld is, treft deze gedachten: God heeft alles gefchapen, om ons gelukkig te doen zijn, mijne gantfche ziel; dan verheft zich mijn ziel tot voor den troon van God, dan is het mij goed nabij God te wezen, en met de hemelfche bewooners in hunne koorgezangen tot lof van de eeuwige liefde inteftemmen! Danfmaak, dan proef ik, in elke bete, die mij verflerkt, in eiken teug, die mij verkwikt, hoe goed GOD is. —— Wij hebben in mos es eerfteBoek, Genejis een echt en oud gedenkftuk, het welk de wereldfchepping befchrijft; knibbelaars hebben op het zelve gevit, maar het heeft zijne eere en waardigheid behouden, en zal die blijven behouden, wanneer alle uitvindingen van wijigeeren reeds lang in de diepfte vergetelheid bedolven zullen zijn — Een ongenoemd auteur, door mij in 't Nederduitfch vertaald (*) , heeft laatst dit ftuk geprezen, en gezegd, dat het de waare wijze van het ontflaan der wereld in zich (*) En uitgegeven te Amfleldsm , tfi'i- l>y wessing en van der my, onder den Titel: Wysgeerige befchnuwing van ie geheimen der natuur, opgedragen aan de Heeren van dalberg, herber en kant.  ï) Ê SCHEPPING. 13 Zich bevat, onder een dichterlijk voordel, en dat het volmaakt overé'endemt met het geen uit de befchouvving der Natuur kan worden afgegeleid. — De Lezer zal zijne moeite beloond vinden, wanneer hij dat werkjen naleest, het zal hem overvloedige ftof tot denken opleveren — Ik zal er mij hier niet over uit laaten , dit is mij genoeg. Het gedenkduk bij moses is mij eerwaardig; of het een Dichtftuk is, zal ik niet bepaalen, mijn gevoel zegt mij zulks niet, maar het is het eenvouwig verhaal in den toon der kindsheid van de eerfte wereld, in het welk alles geleidelijk aan het verftand wordt voorgefteld, en alles ten laatdentot God den Schepper gebragt wordt. Mij dunkt, in die orde en opvolging moet het heelal door den wijzen fchepper ontdaan zijn, ten minden onze aardbol, gelijk het hier wordt voorgedragen Eerst licht, toen lucht, aarde en water , zon maan en darren, levende fchepzelen in lucht en water, levende fchepzelen op de drooge aarde, en eindelijk de mensch , tot een beeld van God op aarde. Laatfommige bedillers vitten,dat het licht voor de zon geplaatst wordt, zij ontdekken Hechts hunne onkunde of moedwilligheid ! Is er dan geen licht, dan het geen uit de zon voortvloeit ? Wat is dan het Electricaal licht ? Wat  14 DE SCHEPPING. Wat het licht van alle vuurftoffen? — Neen! de' God des lichts vangt zijn werk aan met het icheppen van het licht, wanneer hij de ftoffe, uit het niet voorgebragt, in orde fchikt. De fchrijver, die gemeend heeft, dat mos e s befchiij ving der wereldvorming eene befchrijving is van den dageraad en morgenftond, ter leiding van ons verftand, in het befpiegelen van de voortbrenging aller wezens,heeftbui-ten kijf gedwaald ; hoe komen, om dit alleen maar aantemerken, maan en itarren te pas, bij het opgaan van de zon ? maar daarvoor dank ik hem echter, dat hij mij aanleiding geeft, om zoo dikwijls ikin eeneu zomerfchen ochtendflond mij in het veld bevinde, mij de fchepping te herinneren en het toneel der wereldwording aan mijne denkbeelden te vernieuwen. Ik zet mij neder op dit grasheuveltjen , het is vroeg, alles is nog duister rondom mij, ik kan de voorwerpen niet ouderfcheidenlijk erkennen, mijne oogen ontdekken eindelijk aan de niterfte kimmen eene fchemering van licht, dit licht fcheidt zich meer en meer van de duisternis en donkerheid, die den aardbodem nog bedekt, allengs wordt het uitfpanzel verlicht, ik  DE SCHEPPING. 1$ ik onderfcheide de aarde, en het water; het ftroompjen, dat door gindfche velden kabbelt, vertoont zich aan mijn oog daar rijst eindelijk de zon in 'tOosten, en verheft zich boven de kimmen ; het vogelen-koor ontwaakt, en begint den lof des fcheppers met zijn gezang en getjilp te doen hooren , terwijl ik de visfchen in deze beek zie dartelen; nu ontwaaken ook de dieren, het vee ontwaakt, rund en fchaap beginnen nu de malfche klaver te fcheeren, hun morgen ontbijt te neemen. Van lieverlede ontwaakt ook de inensch uit zijneu flaap, de nijvre landman treedt uit zijne ftulp ,om zijn moeielijk dagwerk te beginnen Zie daar! zeg ik tot mij zelven in mijne befpiegelingen ! Zie daar het toneel der fchepping , het gelaad des aardrijks vernieuwd! Dus kan mij elke morgen leeren, wat, en hoe alles werdt voortgebragt, en mij opfpooren om den fchepper van alles te verheerlijken. Ik keer nog ééns weder tot de overweeging van het fcheppings-verhaal bij mos es —De befchrijving vermeldt alle de grootheid , maar ook de goedheid van dit godlijk werk derfchepping. De gantfche natuur ontftaat door den enke-  IÖ DE SCHEPPING. enkelen almagtigen wil. De fchepper [preekt: Het worde licht; en'het wordt. Hij [preekt-, het worde eene bewoonbare aarde; en de wateren vergaderen zich in hunne aangewezene en afgemetene kommen — Hij [preekt nog ééns, en aarde, lucht, en water wemelen van ontelbare foorten van fchepzelen Nu komt de mensch en aanftonds klinkt de item: Laat ons men[chen maaken! De Godheid gaat als met zich zelven te rade Hoort,wijsgeeren,verheffers van rousseau! gij die alle uwe vermogens infpant, om u het edelfle voorrecht van uwe natuur onkenbaar te maaken, en, door uwe verraaderlijke grondftelling, de menfchen, zoo veel gij kunt, in dieren te vervormen. Hoort tijrannen! gij, die uwe evenmenfchen befchouwt, als ofze fchepzels waren van het geringfte foorc, en de bevoorrechtte magt, die de fchepper aan u als zijnen ftadhouderen hier op aarde gaf, alleenlijk bezigt, om de orde dezer aarde te verftooreu, en der menschheid haare natuurlijkfte rechten te ontrooven: Hoort, menfchen! gij die voor u geene andere bedoeling kent dan het involgen van uwe laagfle driften: Hoort uwen fchepper fpreken: Laat ons men[eken maaken *— een beeld dat ons gelijk zij; — eea'  DE SCHEPPING. lf een' redelijken mensch, die zijne geheele beftemming, die het gantfche oogmerk van deze fchepping, die derzelver wijsheid en orde befchouwe, die over de natuur, als haar heer, naar reden heerfchappij voere, die alle de overige fchepzelen tot zijnen dienst, ten nutte en ter bevordering der algemeene orde en volmaakt. heid, gebruike; een beeld dat ons gelijk zij; eenen onfterflijken mensch , wiens redelijke natuur niet vernietigd kan worden; die eeuwig leeve, eeuwig met ons leeve; —— een beeld, dat ons gelijk zij; welks rede¬ lijke natuur nergens haare grenzen hebbe, die zich tot ons verheffe , die in ons te kennen, in de kennis en liefde tot het goede, die in der* zelvcr volmaaktheid eeuwig toeneme! En de mensch word! God fchiep den mensch , hem tot een beeld; tot een beeld Gods, tot dit verheven , tot dit heerlijk beeld , fchiep Hij hem! ———• Is, het geen wij over de fchepping gezegd hebben, gegrond, is het oogmerk der Godheid, waartoe, het beweegmiddel, waarom Hij alles fchiep , de gelukzaligheid zijner fchepze. len, ondergefchikt aa:i de eer van zijne Heer. B lijk-  v;x8 Se scheppinC lijkbeïd —— Komt dan, gij, die ruffêfoos werkt, om het heil van uwe medemenfchen te ftooren, gij bloeddorftigen, die den naam van Held en Groot ten koste van de rampen en ellende van milliöenen uwer medemen•fchen koopt , gij Vorften , die door heerschzucht en ijdelen waan misleid , om een niet, om eene beuzeling, verwoestende oorlogen aanvangt, en weduwen en wezen, door het vermoorden der ongelukkige flacht-offers van uwe heerschzucht, rampzalig maakt, wier gefchrei deswegens tot God in den Hemel om wraak roept Gij onrechtvaardigen! Gij onderdrukkers! Komt en befchouwt, hoe gij u verzet tegen de goede, de liefderijke oogmerken van den Vader van allen! Hij fchept, gij vernielt! Hij maakt leevend, gij moordt; Hij fpreidt alömme de rijkfte en weldaadigfte zegeningen, gij verwoesting, ellende en jammeren; Hij maakt zijne fchepzelen gelukkig, die zijne Heerlijkheid vrij en blij vermelden, gij maakt hen, die uwe hoogheid en onrechtvaardigheden in den weg ftaan, rampzalig, en hen, die uwe heerlijkheid vleijend en kruipend hulde doen, tot vuige flaaven overweegt dit en beeft! --— Zeker de Schepper zal u eens over de mis-  B E s e H E P P I N e. t$ talsdaad Van zijne gekwetste Majefteit te recht ftellen, u als verfloorers vatl de rust en hef Welzijn in zijn rijk geducht ftraffen, wanqeer hij het geroep der ellendigetl verhooren, ea zijne aanbidders volmaaken zal! W E.  WEDERZIJDSCHE INVLOED VAN GODSDIENST, K.EGEF.RING EN ZEDEN DER VOLKEN, OP ELKANDEREN. eene verhandeling. -Het is mijn oogmerk niet, om de noodzaaklijkheid van den Godsdienst in eenen geregelden burgerftaat te bewijzen , noch den regel van Frankryis grooten Koning hekeik den IV. dat men de belangen van den Gods» dienst nooit behoore aftezonderen van de belangen van den Staat, met veel redenen aantedringen, zulks is door zoo voortreflijke mannen gefchied, dat ik zou mogen geacht worden , water in de zee te brengen, indien ik zelfs één enkel woord hierbij wilde voegen. Uw invloed, o Godsdienflige fpruit des hemels, wordt, ook tegen wil en dank, erkend en geëerbiedigd van dea dwingeland, die van ,i: - . \ zii  WEDERZIJDSCHE INVLOED ENZ. 21 zijnen troon van geweld op alles, wat hem omringt, met verachting nederziet, maar tevens fchroomt, den Godsdienst van zijne volken te beleedigen , en zij, die zulks ooit hebben durven onderdaan, hebben dra berouw gehad van hunne reukelooze ftoutheid De volken, die zoo veel kunnen verdragen en ten allen tijde verdragen hebben, omdat hun eigenliefde 'er voordeel bij vondt, of dat de vrees hen gedwee maakte, die volken hebben nooit verdraagen, dat hun Godsdienst, en het geen zij voor heilig hielden, befpot, mishandeld, of veracht werd Een Neger in het flaven- land geboren, aan de diepfle llavernij gewoon, wordt woedend door een bovenmenschlijke drift aangevuurd, wanneer een ftoute hand beftaan durft zijnen fetisso aan te randen. ——> Hoe ongevoelig anders omtrent eigen beledigingen, hoe verleid tegen alle mishandelingen, die de dartelheid des overheerfchers goedvindt, hem te doen beproeven, wanneer het voorwerp, welk hij als Godlijk vereert, wordt aangefchonnen, glinfteren zi ne oogen, en zijne handen wapenen zich tot wraak. Oefent de valfche Godsdienst, het ongerijmd, fte Bijgeloof, welk in het kleed van Gods. B 3 diem;  Sa WEDERZIJDSCHE INVLOED dienst den onbefchaafden wilden beheerseht-, zoodanig vermogen, wie zal dan aan den waaren Godsdienst zijnen invloed kunnen entzeggen? Mijn eigelijke taak is thans te befpiegelen, hoe de Godsdienst op de regeering en zeden der volken, en deze wederom op hunnen Godsdienst invloed heeft. Zoodat 'er zekere evenredigheid uit ontftaat, en men van de ééne tot de andere belluiten, en verfcheiden bijzonderheden verklaaren kan, die anders als vreemde verfchijnzelen onverklaarbaar zelf voor den Wijsgeer voorkomen. ——— Geleerde Man nen hebben verhandelingen gefchreven over den invloed der taal op de zeden en gewoonten der volken, en weder van den invloed van dezan op gene, in uavolging van hunne vlijt, zal ik thans een edeler onderwerp met zwakke pogingen meer aanroeren dan wel tot in den grond uitpluizen; zoo veel mag zich een jongeJing van zijne krachten niet vermeeten, De Godsdienst, dit is in het gemeen de aan. merking der wijzen, de Godsdienst alleen vormt den mensch tot zijne waare verhevenheid —— asu? den Godsdienst alleen heeft hij het te danken  VAN GODSDIENST, ENZ. «3 Jcea, wanneer hij waarlijk groot, waarlijk «del,waarlijk een zoon des grooten Vaders en, gelijk één der Heilige fchrijvers fpreekt, der Godlijke natuur deelachtig wordt Zoo groot is de invloed vau den Godsdienst op den snensch. Dan eerst vertoont zich de waare verheven. heid der menschlijke Natuur in haar geheele licht, wanneer de verlichte fterveling de groote betrekking ontwaar wordt, in welke hij (laat jegens den onëindigen Schepper aller dingen, den onbegrijpelijken Vader van alle Wezens. Zoodra, zegt Ifelin (*), de mensch bekwaam wordt, om de betrekking van oorzaak eri werking in te zien,zoodia moet hij zich zelven feelijden, het werk van een hooger Wezen te zijn: Doch zoodra hij In ftaat geraakt, om de toevalligheid en zwakheid der Wezens te begrijpen, die hem omringen; zoodra moet zijne rede opklimmen, tot een Noodzaaklek en AU magtig Wezen, het welk hem zijn beftaan gegeven heeft. Zoodra hij bekwaam wordt, om de voor- O Gtfthudenis iet Mtwhheid. I, Deel bladz. 79»4  24 W E Dl RZIJDSCHE INVLOED voortreflijkheid van evenredigheid, overëenftemming en orde te gevoelen; zojdra moeten derzelver merktekenen, welke in alle deelen der fchepping uitblinken, hem noodzaaklijk leiden tot eene eeuwige oorzaak van orde, overëenftemming en evenredigheid; en hein met de groote denkbeelden van de Opperöorzaak en Beheerfcher van het Heel-al vervullen. Zoodra zijn geest met de denkbeelden van Goedheid, Wijsheid en Volmaaktheid bekend geworden, op alle derzelver uitvloeizelen opmerkzaam wordt, welke uit deze oneindige Bron- in zijne ziel ftroomen; zoo moet hij' overtuigd worden, dat deze Opperöorzaak,deze Onderhouder, de> ze Beheerfcher van alle dingen , niets dan Goedheid, Wijsheid en Volmaaktheid is; zoodra moet zijne rede, door deze groote denkbeelden verhoogd , hem leeren, dat alles wat 'er is, alleen daarom is. opdat deze hem wezenlijke eigenfchappen zich tot Gelukzaligheid en Fol. maaktheid van het geheel openbaren; dat hij, hij zelf, de zwakke fterveling, daartoe gefchapen is, om een werktuig van deze weldaadige Godlijke oogmerken te verflrekken en dat hij zijne gelukzaligheid niet anders kan bevorderen, dan indien hij met aile zijne krachten daar naar ftreeft, om deze groote beftemming te vervul-  VAN GODSDIENST, ENZ 2$ vullen; en, om naar het voorbeeld van zijnen grooten Schepper naar alles te ureeven, wat waarlijk fchoon , waarlijk volkomen, waarlijk bekwaam is, om de volmaaktheid van het geheel te bevorderen." „ Dit grootsch gevoel verhoogt alle de bekwaamheden van den Geest en alle bewegingen yan het hart. Het opent aan de ziel een onbe grensd veld voor haare werkzaamheid een onaf zienbaar gevolg van groote hoope. Het brengt haar het eerst de waardigheid van haar Wezen, en de verheevenheid haarer beftemming onder het oog. De kennis van debetrekking, waar in het gefchapen Wezen jegens den Ongefchape. neu Haat, fielt het eerde in het volkomen be> zit van zi'ne groote voorrechten, en verzekert hem van de grootfte beloouingen, door welken de wezenlijke voortreflijkheid van Deugd en Rechtfchapenheid hem nog dierhaarer en verè'erenswaardiger wordt." Zoo verè'delt zou de menschlijke Natuur zijn, indien de mensch den Godsdienst recht kende, ui deszelfs voorfchriften Hipt opvolgde ■ Hij zou dan in waarheid het Godlijk beeld op aarde vertoonen; zijne handen zouden B s drui-  2,6 WESERZIJOSGHE INVLOED druipen van den daauw van liefdaadlgheid, en zijne voetftappen zouden getekend zijn door werken van menschlievenheid; zijne lippen zouden vrede en liefde ademen , en zijn gantfchë gedrag zou in waarheid menschlijk, eu zijn geluk en zaligheid gevestigd zijn. Indien de oorfprouglijke door den Schepper ïn zijne fchcpfelen gevestigde Harmonie en overèenftemming nooit was geftoord geworden , zou de Godsdienst deze heuglijke uitwerkingen zonder Itoornis hebben blijven behouden , gelijk integendeel deze Harmonie ook in den mensch heerfchende, en zijne hartstogten, zijne driften , zijne begeerten en zinlijkheden geregeld onderwerpende, aan het beftuur van zijn verlicht verftand en goeden wil, hem zou hebben opgeleid tot de waare kennis en den zuiveren betaamlijken eeredienst aan zijnen Schepper en grooten weldoener, op eene wijze dien Vader der wezens en den redelijken mensch waardig —— Dit, of ik bedrieg mij, maakte den ftaat der onfchuld uit, voor dat onze ftaiuouders, door hunne lusten bot te vieren, en het gebod des Scheppers te overtreden, wanorde en Dijjbnancen in dit welluidend Hemel-muzijk hadden veroorzaakt. ~— Zedert bleef de. Isib in-  VAN GODSDIENST, SI*?,. %f invloed van den Godsdienst op de zeden, en vsn de zeden op den Godsdienst; maar de bron vervuild en troebel geworden zijnde,kan men ook geen? andere dan troebele en vervuilde wateren Uit dezelve verwachten, om het veld der befchaaving van het menschdom te bewateren —■ «n de jaarboeken der volken bevestigen door de ervaaring deze Helling. Toen voor den algemeenen vloed de zoons van adam van eeuw tot eeuw verder afweken van de kennis en dienst van den Schepper, zoodat zij den Godsdienst door losheid en onöpmerkzaamheid geheel uit het oog verlooren , want dit fchijnt mij toe de Godsdienuige toeftand der eerfte wereld geweest te zijn, hoeda- nigen invloed had dit niet op de zeden? Me vleefch , zegt het gewijd gefchiedverhaal, bedorf zynen weg op aarde Den breidel van den Godsdienst afgeworpen hebbende, leefde men alleen tot voldoening zijner lullen, men at, men dronk, men-nam ten htfwelijk, en men werd ten huwelyk gegeven, en men bedacht het niet , men leefde zeer achteloos omtrent zi,ne waare belangen, tot dat de zondvloed kwam , en hen allen verdorf. -. Op deze wijze befchrijft je sy s den zedelijken Staat van hec menfehdom- ia  28 WEDERZlJDSCHE INVLOEÖ. in de dagen van No ach En welken in¬ vloed hadt die verwaarlozen van den Godsdienst op de regeering? Juist dien, welke natuurlijk uit zoodanige verwaarlozing en verachting van den Godsdienst moest voortvloeien Daar was Regeeringloosheid! Geweld en wrevel, onderdrukkingen van den éénen menfeh door den anderen. In die dagen waren 'er Reuzen op aarde , geweldigen , mannen van naam , met één woord: Niet recht en billijkheid, maar mage en geweld regelden de belangen van het menfehdom , en wee dan de wereld! wee dan den weinigen deugdzamen: niets is hun zeker, niets kan hen befchutten, noch hun leven , eer en bezittingen beveiligen, wanneer alle wettelijk beduur ophoudt en elk breidelloos naar zijne inagt en willekeur te werk gaat: Zoo was het voor den vloed! geene maagd was zeker voor de belaagers van haare eer, en geen vriend der deugd was veilig voor de ftoutheid van geweld? Van den anderen kant ftrekte zulke regeering- en zedeloosheid uit den eigen aart weder, tot verder en verder verwaarloozing van den Godsdienst. Het menfehdom geheel zinlijk , en gelijk een woud-ezel alle banden van tucht, alle juk der wetten moedwillig afwerpende ea ver-  VAN GODSDIENST, ENZ. 2 leefde, en nog bij het leven van salomö vertoonden zich de uitwerkzelen van dit alles', door -verdeeldheden en oproeren; dié aan verfcheiden oorden ontftonden, tot dat de orc- wêers-  't'AN GODSDIENST, INZ» : 5< wéersbüï losbarstte na zijnen dood, toen de'; dwaasheid|van reiiabeam eene ongeneeslijke' fcheuring veroorzaakte, en het rijk derHebreett in' twee onderfcheiden Rijke» verdeeld werd.; die' aitijd elkanders mededingers gebleven zijn, tot dat de AJJïjriërs van het Rijk der tien Stam. men eeu einde maakten.- JerqbeaM, de (lichter van het rijk der tie»1 ftammen, bezefte al te duidlijk dezen invloed van den Godsdienst op den ftaat, en van den ftaatop den Godsdienst, dan dat hij kon toelaaten , dat de Tempel te Jevufalem de Kibla, de algemeene Bidplaats, der hraeliten bleef Hij voerde derhalven veranderingen in den Godsdienst in. Hij richtte op de beide uiteriie grenzen van zijn rijk gouden kalveren op, als voorWerpen van Godsdienftige verëering,- en daar' dé Levitifche ftairf zich bij david's gedacht bleèf houden, verkoos hij priesters naar goéd Vinden, verrichtende zelf den plegtigen offer.' dienst, om dus in alles het volk aan zich te onderwerpen',- en' hunne vorige verbindtenis met $uda te doen vergeeten.- Van die» tijd af tot aan den ondergang vatf Samaria was de Godsdienst in het" Rijk der tien ]> 2. ftam-  £2 WEDERZIJDSCHE INVLOED ftammen een ftuk der Staatkunde , om de zeden en gemoederen des volks zoodanig te vormen,, als overeenkwam met de belangen van het Hof .1 zelfs wanneer jehu den Godsdienst her» vormde, en den dienst van Baal affchafte, kon hij echter van zich niet verkrijgen, om depleg. tigheden door jerobeam ingevoerd, te ver-, nietigen. De Staatkunde behaalde de overhand boven den Godsdienst. In het Rijk van Juda en deszelfs gefchiedenis, ziet men, van de fcheuring af tot het einde, dezen invloed zich openbaaren — Godsdienst, zeden, vaderlandliefde, bloeiden gelijklijk^ maar als de ééne dezer zuflerlijke deugden verviel, kwijnden ook de overige, tot dat bij een geheel bederf van den Godsdienst de zeden ook vervielen, en het rijk ten gronde ging Na heeft men den fleutel, waarom de Profeeten, zoo dikwijls zij tegen de Afgoderij prediken, ook te gelijk klaagen over de zeden des volks. Welken invloed had de Godsdienst bij de Jooden, ten tijde van de Mnkkabeefche Helden! de Godsdienst maakte de Jonden tot een onöver- win»  VAN GODSDIENST, ENZ. 53 -winlijk volk, liet welk den trotfchen euvelmoed der Sijriërs beteugelde, en eindelijk de vrijheid bevocht — maar men ovenveege nu eens dea toeftand van dit volk ten tijde van den Zaliginaaker. De Sadduceéfche ongeloovigheid, en de Farifeefche huichelarij en dweeperij maakten dit weleer zoo edel volk tot eenen hoop van laaghartige zielen, flaaven der Romeinen , en deugnieten, die eindelijk geheel verpest den ondergang van den Staat onvermijde. lijk maakten. En nu verfcheen de gezegende jesus, en leeraarde den Godsdienst in alle deszelfs zuiverheid. Zijne Godlljke leere onderfcheidde zich in haare eerfte beginzelen van alle overige Godsdienften door de verhevenfte eenvouwig. fceid, en door de reinfle zuiverheid. Door deze voortreflijke eigenfchappen werd de ChristenGodsdienst gefchikt voor alle (landen, beroepen , en ftaats-inrichtingen. Hij bevatte al het groote en verhevene in zich, dat in alle overige Godsdienften verllrooid was,en hij was met geene van de ongerijmdheden bevlekt, welke dezelven ontëerden. Hij bevatte het voortrefiijkfte met betrekking tot de zedeleer, en was D 3 dus  54 WEDERZIJDSCHE "NyLOEB» dus de zekerfte aanleiding tot de waare geltrkF ialigheid ,- en tot verzachting der raenfchlijkg gemoederen. ;. i De groote Heiland zeide tot zijnen Heidenfchen Rechter: Mijn Koningrijk is niet vandezq pereld, maar indien de menfchen den invloed yan zijnen Godsdienst volgden, hoe 'edel zou. de menschlijke geest zich verheffen, hoe zou de waarde van den mensch verhoogd, hoe zouden zijne zeden gekuifcht zijn! gelukkig de wereld, indien alle menfchen waare Christenen waren! Meufchlievendheid, ger-eebtigheid, billijkheid zouden den troon der Vorften omringen en luister bijzetten , terwijl dezelfde deugden de hutten der geringen bewoonen zouden, en dus den Vorst en den gemeenen man tot één doel zouden doen famenwerken, en alles tot ééri middenpunt, de gemeene zaligheid, leiden. Ach waarom is deze eerwaardige Godsdienst zoo mishandeld! Waarom hebben de driften, de zeden, de hartstogten der menfchen op hem zoo veel gezegevierd! „ juist zegt ïselin, wegens zijne zuiverheid euzachtmoer heid, juist wegens zijne verëerenswaardige: voorrechten mishaagde de Christelijke Gods? dienst  'VAN GODSDIENST, ENZ. dienst aan cle Barbaarfche en ij dele menfchen. Reeds vroeg vond de Priester, dat hij de zinnen niet genoegzaam bezig hield , en de inbeel.ding te weinig kluisterde. Hij ontleende daarom van eene valfche Wijsgeerte ongerijmde droomen, en van den heerfcheuden Godsdienst fchoonfchijnende plegtigheden. Hij vermeerderde daatdoor zijn gezag bij de Onwetenden, welke bereids zijner leere toegedaan waren, en hij won nog veele anderen, welken het Chris, rendom in zijne waare zuiverheid nooit zou behaagd hebben. Hoemeer hij den w.aaren geest van den Godsdienst verflikte 4 hoemeer hij betoverende uitwendigheden daarbij voegde; des te meer onderdrukte hij den geest des volks. Door dit middel breidde hij zijne magt uit, ■waarvan hij zich fchrander bediende om het Despotismus van den Vorst fomtijds te verfterkeo , e" eindelijk zelfs door zijn eigen Despotis. -mus te verzwelgen;' Helaas! in plaats dat de menfchen zich zouden gefchikt hebben naar den verheven aart van het waare Christendom, hebben zij veeleer den Godsdienst naar hunne vooröordeelen, meeningen, zeden en gewoonten misvormd. En dit kwaad heeft fiand gehouden tot in onze da. D 4 £ca  56 WÈDtRZIJDSCHE INVLOED gen! Hoe dikwijls hoort men de bevindingen der menfchen aanvoeren als bewijzen van Godsdienftige ftellingen , in plaatze , dat de Godsdienst zijnen invloed zou oefenen, en de menfchen niet hunne bevindigen maar de kracht der Godzaligheid volgen zouden! Doch laat ons de orde des tijds niet verwarren. „ De invloed van het Christendom, doch helaas! het uitwendig Christendom, vervolgt iselin, op de zeden, wetten, ja op de weten fchappen zelven, heeft het altijd tot een gewigtig voorwerp der Staatkunde gemaakt. Reeds onder de Romeinfche Keizeren heeft het vervalfchte Christendom den fmaak bedorven , let licht der Wetenfchappen verdoofd, en met de oHwetendheid en duisternisfen de geestlijke flavernij ingevoerd, welken het Rijk oneindig meer benadeeld hebben, dan de invallen der Barbaaren. Door de waare kennis zouden dezen zelven,tot menfchen geworden zijn: daar in tegendeel het Bijgeloof hen tot nog grooter onmenfchen gemaakt heeft." Toen onder konstantijn , dien men gemeenlijk den eernaam van den Grootén geeft, de Christen-Godsdienst de Godsdienst van den Staat  7AN GODSDIENST, £ U Z. 57 Staat of gelijk men gemeenlijk fpreekt, de heer» fchende Godsdienst werd. Een heerfcheni Christendom is echter altijd een van zijne beginzelen verbasterd Christendom, de groote ftichter van het waare Christendom fprak van lijden en verdragen: en wilde niet, dat zijne leerlingen heerfchen, maar naar zijn voorbeeld , dienen zouden, en werkzaam zijn tot heil der wereld Toen dan onder konstantijn den Grooten de Christen-Godsdienst de heerfchende werd, ontdekte men tevens hoe naauw Godsdienst en zeden verbonden zijn. Niet al. leen dat de Godsdienst in het kerkbefluur zich volmaakt fchikte,naarde richting van den regeeringsvorm in het Keizerrijk: alzoo er Patriarchen, Metropolitaanen, Aartsbisfcboppen enz. werden ingevoerd, zoodat de Hiërarchie zich vestigde, en weldra tot een vreeslijk Despotisme aangroeide; De Despoot in het wereldlijke moest flaaven tot zijne onderdaanen hebben, en eene hiërarchie in het kerklijke kon deze zijne bedoelingen allervoortreflijkft onderfleunen. Maar ook bedorven de zeden, en gevoelens, die men uit het Heidendom overbragt, den Godsdienst in meer dan ée'n opzicht, waardoor veroorzaakt is, dat men fpoedig in plaats van de eenvouwige leere van jesus, ik weet niet welk D 5 men-  -R ED E RZ IJ 0?iC SE J N V L O E B mengelmoes van overgehaalde Wijsgeerte, van Fa* ittelen, Dweeperij, en Bijgeloof alömme ontdekteWanneer vervolgends de horden der Noordfche volken, eens buitenhunne landpaalen getreden, ^ichover geheel Europa verfpreiddeu, heeft men waar genomen, welk verband zeden en Godsdienst met eikanderen hebben. Barbanrschheid en Bijgeloof zijn doorgaands jZusterlijk gepaard. Geen wonder dan dat he.t (Christendom dezer volken, toen zij hetzelve, ;zeer zelden uit zuivere beweegredenen, omhelsden , enkel beftond in eenige van buiten geleerde woorden, die zij niet verftonden, in «enige Ceremoniën, welke hunne grooveinbeelding kluisterden; en in vooröordeelen, welke halve onmenfchen in zoo verre in den band hielden, als beftaanbaar was met het gezag der Priesteren.. De Barbaarschheid en Bijgeloof, die de onkunde hadden yoortgebragt, onderwierpen de menfchen aan het juk van het priesterfchap; men wees aan deze volken eenen .Stadhouder van God, en als 't ware, eenen zigtbaren God op aarde aan, en wanneer dit denkbeeld eens het verftand vermeesterd had., was zelfs de moed. der onvertzaagdften neder-.; .ge-  SPAN iGOpSDI E'N.St» £NZ. 5^ aeflagen. De man met deze 'Waardigheid b#kleed, moest wel dra de Befluurer, de Opperheer, de Despoot ,der volken worden. Dia God onmiddlijk vertoont, dien zal alles, wat hoog en laag is, gehoorzaam zijn; denzelveijt zijn grooten zoo wel als kleinen onderworpen j die is de rechter van vorften en volken. De Vorften, moede van de tegenkantingen , die zij telkens van hnnne Onderdaanen en Valk* Jen, volgends den aart der Leenregeering, on» deryonden , en genegen , om zich vaster op hunne troonen te vestigen , en meer onafhang. lijk te heerfchen, bedienden zich daarentegen weder van dezen Godsdienst, om den Geest der volken, te vernederen , en aan zich en hunnen Scepter te onderwerpen. ka rel de .groote zou misfehien nooit het Keizerrijk van het westen hebben verkregen, indien niet hij, zoowel als zijn vader pepijn, den Room. fchen Paus gevleid, en hem befcherming tegeti de Longobarden verleend hadden, De ééne dienst, was-den anderen waardig, en wanneer twee han-den de andere wasfehen, zijn zij beiden fchoon,- Zoo veele vorften als den eernaam van den Godvruchtigen, en den Goeden in die tijden ge... dra-  Co WEDERZIJDSCHE INVLOED. dragen hebben, verworven zich dien titel, door de heersch- en geldzuchtige Geestelijken te behaagen; en door derzelver gunst weder op hunne beurt gefterkt, heeerschten zij over hunne onderdaanen met te meer gezag. Het was door den invloed van den Godsdienst, en de onderlteuning der geestelijken, dat f i l i p s de goede, Hertog van Bourgondien, zich met list en geweld van zoo veele landfchappen meester maakte, jakoba van'Beijeren., de rechtmaatige bezitfter van Holland, Zeeland en Henegouwen, zijne nicht, van haar vaderlijk erfdeel beroofde , en de magt van het Bourgondisch huis vestigde Niemand heeft dit misfehien dieper ingezien , dan f ili p s de II. Koning van Spanje, wiens geheele Karakter eene fijne en diepe Staatkunde uitmaakte, en die den grootften ijver voor den Godsdienst in alle zijne daaden, ook de geringde, openbaarde, voor dien Godsdienst naamlijk, welke den menfchen God als eenen Despoot voorfielt. Van hier zijn ijver voor de inquifitie, zijn befchermen van den Paus en deszelfs gezag, zijn voorfhan van deLigue in Frankrij k,z\\nt wreedheden tegen zijne NederlandfcheProvintiën , alles om dien Godsdienst te handhaaven, welke wederkeerig hem uitzigten gaf, van  VAN GODSDIENST, ENZ. 6l van zijnen invloed alömme te verbreiden, en het volftrekfte oppergebied te vestigen welk ooit Despoot gekregen had. filips had het best-gevormde plan, om eene algemeene Monarchie op te rechten, en de middelen, welke hij aanwendde, waren daartoe zeker gefchikt, alleen het menschdom had in veele gewesten te veel verlichting ontvangen, en was de flavernij onder het Despotisme van Geestlijken en Wereldlijken moede: de Hervorming ftak het hoofd te zeer op en andere vorfien wisten zich van hunnen kant, wonder zeer van deeze hervorming der kerk te bedienen, om hunne oogmerken te bereiken, en de inzichten van filips te dwarsboomen. Een hen rik de IV. in Frankrijk en een elisabeth in Engeland waren zijne voornaamfte tegenftrevers, zoodat hij, ondanks zijne tnagt, niettegenftaande hij menfchenbloed deed ilroomen als water, op het einde in zijne oogmerken miste. ——— Hoe zeer de vorften in die eeuwen van dezen invloed van den Godsdienst overtuigd waren, blijkt ook zelf uit den ftrijd tusfchen hen en de Pauzen over het oppergebied. Wanneer de Duitfche Keizers met den Paus worftelden, om hunne hoogheid te handhaaven, zagen zij zich ge-  6l WËÓERZïrDSCïfË rNVt^ÉÖ. genoodzaakt, om' Pauzen tegen Pauzen, Conciliën tegen Conciliën te flellen. Dus ookwanneer ka Rel de V. den Paus gevangen hielddoor zijne wapenen, liet hij tevens voor zijne verloffing. bidden in zijne meer^ afgelegen?' landen. Maar welken invloed had nu deze Godsdienst; op de zeden der Barbaarfche volken van het Noorden in de middel-eeuwen? Dit verklaart i s e l i n : met weinige maar veel bevattende woorden: „ In plaats van licht zeden en menfchelijkheid onder de Europifche volken uit te breiden en te doen heerfchen; verfterkte aldus het verdorven Christendom, deonwetenheid, de wanorde/ en de ruwheid. Het maakte de driften en de neiging tot het wonderbaare, welke grooten en kleinen met geweld beheerfchte, tot werktuigenvan eene Priesterlijke baatzucht en het Bisfchop. lijk gezag. Het heiligde alle wahördens, en aller gruwelen, welke het inkomen en voordeel vande Geestelijken bevorderden. Het omkleedde/ alles met de dikfte duisternisfen':" Het drukte alle zielen neder; het vervulde alle Geesten me? de affchuwelijkfle fchrikbeelden en met de ongerijmdfte vooröordeelen**  VAN godsdienst, enz. 6*3 „ Eindelijk daagde het licht uit de duisternis op. Het menschdom werdt de onderdrukkingen van het wereldlijk en geestelijk Despotisme moede. De boer ftondt op tegen den jonker, de priester en de munnik tegen de hooger geestelijkheid; de leek tegen depaapen, en, inzonderheid de verlichte onderdrukten tegen den onkundigen onderdrukker." Spoedig had deze gelfeldheid der gemoederen invloed op den Godsdienst, vruchteloos hadden zoo veele getuigen der waarheid in de donkere eeuwen het menschdom de waarheid voorgehouden, arnold van brixen, wiclef, hus en andere groote mannen vonden de geesten hunner tijdgenoten niet ontvlambaar genoeg, om door het weldaadig en heilzaam vuur der waarheid ontftoken te worden, luther'v zwinglius» en calvin waren gelukkiger. Zij troffen geheel Europa in eene Staatsinricht. ting aan , waarin men alleen een enkel vonkjen nodig had, om het van het ééne einde tot het andere in vlammen te zetten. Nu de menfchen de waarde der vrijheid begonnen te voelen , en alle juk van'dvvingelandij poogden aftefchudden, hernam de Godsdienst tevens  6*4 WEDERZIJ DSCHE INVLOED tevens met de vrijheid zijne kracht, en werd van menigvuldig priesterbedrog, bijgeloof en menschlijke invoegzelen gezuiverd Ach I waarom is dit groote werk onvoltooid gebleven? Waarom is dit licht niet alom verfpreid? Waarom zijn deze vlammen allengs weder gedoofd? Aan den eenen kant deed heerschzucht en Despotisme zijn uiterfle best, om de voortgangen dezer verbetering te fluiten, en hetgeluktehun, in veele landen, bijzonder in het zuiderdeel van Europa, meer overhellende tot flaafïche onderwerping , zegt mo ntesquieu, deze verlichting te verhinderen , het meer vrije Noorden bood aan den nu hervormden Godsdienst eene fchuilplaats aan. — Welken waren de invloeden van den Godsdienst op dezeden! Eerst verwarringen, Godsdienst-oorlogen, waarin echter de Staatkunde voornaamlijk haare rol fpeelde, en den Godsdienst alleen den naam nagaf, vervolgends meer verlichting van de wereld, meer vrijheid, ineer gematigheid Zoo zelfs, dat in landen, waar men den ouden Godsdienst blijft aankleeven, des niettemin deze heilzaame gevolgen in grooter of kleiner mate ondervon» den worden. Maar  VAN GODSDIENST, ENZ* ttf Maar het menschdom was nog niet rijp roov zijne volmaaking! het kon waarheid, licht, en vrijheid nog niet verdragen! ongebondenheid, ongeloof, en fpoorelozc zeden aan den eenen, gelijk heerschzucht zoo wereldlijke als kerklijke aan den anderen kant, hebben de verlichtingen derzelver voortgang ook daar geltremd, waar de Hervorming die meest verfpreid had. Elk wilde zijne begrippen en meeningen aan anderen opdringen, en zij zelven, die het juk hadden afgefchud, fmeedden dra een ander, om het op de halzen hunner broederen te leggen. Zij wilden ook aan anderen het denken verbieden , welke niet even gelijk zij wilden deuken. De Polemica werd de heerfchende geleerdheid, en de beste Controvcrtut was djgrootfteman In deze twisten kozen de Vorften en beftuurers dei volken partij, en vestigden door hun gezag die gevoelens, welke door den grootften hoop gevolgd werden, om langs dien weg beurtelings weder hun gezag en magt te ftijven ; Op deze wijze verloor de Godsdienstgrootendeels zijnen invloed, om de zeden der menfchen in de daad te verbeteren, en de ftervelingen gelukkig te maaken. Zoo leeren ons de jaarboeken der wereld den E we-  €5 WEDERZIJDS CHÈ INVLOED \vederzijdfchen invloed van Godsdiensten zeden, kennen. Vestigen wij nu nog onze gedachten op den aart der zaaken zelven. Men kan in de daad, met zekerheid, reeds van vooren opmaaken, hoe groot, maar ook hoe verichillend deze invloed wezen moet. Wanneer het menschdom door'waan en onkunde verblind, zich God voorftelt, als eenen Despoot, eenen willekeurigen Opperheer, die aan zijne willekeurige bevelen eene blinde onderwerping vordert, wanneer het dus den Godsdienst misvormt, en op dit zoo hoog en geducht Wezen niet durft vertrouwen, maar daar voor alleen vreest en fchrikt, dan verliest de mensch noodwendig alle denkbeelden van zijne waarde én van zijne verhevene befleimning; dit bijgeloof, deze valfche Godsdienst boezemt den menfchen eenen laagen en flaaffchen geest in, en drukt denzelven geheel ter aarde; hij is nu ëen gemakkelijke roof voor het bijgeloof, de priesterheerschzucht kan hem kneeden naar haaren wil 0 en wanneer de flaatzucht zich van de geestelijkheid wil bedienen, is zij in flaat, om den mensch als een flaaf aan haare willekeur te onderwerpen. Maar ook een zoodanig bedorven Godsdienst fielt den mensch geheel buiten flaat, om  VAN GODSDIENST, ENZ. Q om eenige waare en edele deugd te betrachten. Hij fchrikt en vreest voor God, en merkt dien aan als een ftuursch wezen; welligt geeft hij de hoop op, van Hem te bevredigen, of al zijne hoop bepaalt zich tot bijgeloovige plegtigheden, de verzekeringen van zijnen priester, en den ijver voor de rechtzinnigheid, en deze hoopeloosheid viert hem den teugel tot het invol. gen van zijne luften, hij leeft geheel naar zijne begeerten en goedvinden voort, zonder zich aan iet te kreunen. Zinlijkheid is zijn eenigfté vermaak, weelde zijne behoefte. Hij heeft geene waarde voor zich zelven en in zijne oogen , hoe .zal dan zijn medemensch bij hem geacht wezen! Eene flaaffche ziel heeft geene denkbeelden van waare vrijheid, van vaderlands-liefde» of van edelmoedigheid. Stellen wij daar tegen-over den waaren Godsdienst, dien jesus gepredikt heeft, maar die zoo weinig bekend en geScht is onder de men. fchen. Deze Godsdienst fielt God voor in een beminlijk licht* den Vader van alles in het aangezigt van zijnen Zoon, als verheerlijkt in liefdé en de onuitputlijke bron van barmhartigheden. Hij is verzoend met het menschdom, dooï den dood van j e s u s, en laat liefde, vrede, heil eö E 2 z*-  'M WEDERZIJDS CHE INVLOED zaligheid verkondigen. De voorfchriften van dezen Godsdienst zijn geene willekeurige be* velen, maar gegrond in de natuur van God t en van de redelijke fchepzelen zelven. Zij beveelen liefde, menfchenmin , de beoefening van vredelievendheid en recht. Zij gebieden ons, dat wij eikanderen zullen aanmerken als kinderen van denzelfden Vader, en als elkanders broederen; dat wij dus elkanders heil zullen uitwerken, en de één den anderen uitmuntender achten dan zich zelven. De Ieerftukken van dezen Godsdienst doen den mensch zijnen Hemelfchen oorfprong kennen , beuren hem uit het ftof op, en, daar zij hem zijne beflemmlng tot onverderflijkheid en het leven aanwijzen, verheffen zij hem hoog tot voor den troon van God. Een mensch, die de Ieerftukken van den Godsdieust van den gezegenden jesus gelooft, en zijne voorfchriften betracht, isinde daad e-n werk, het edelst werk van god Eene Maatfchappij van zulke menfchen zou zs» ligheid,zelfs op aarde, bezitten. Daarzouprangend Despotisme en mishandelende onderdrukking onbekend zijn. Daar zou de waare vrijheid en algemeene liefde heerfchen ! daar zou men niet eikanderen verketteren en verdoemen, en dus eenen geftadigen afkeer en tweedragt koesteren!  VAN GODSDIENST, ENZ. 6$ ton! daar zou priesterhaat en priesterbedrogeeu» wig buitengcfloten zijn ! Men zou daar de waarheid en rechtzinnigheid niet met Anathema's en vervloekingen, veel min met brandiïapels en den wereldlijken arm, maar met de daadlijke kracht der Godzaligheid en door de ftandvastige beoefening van alle beminlijke en edelaartige deugden, gepaard met het onwrikbaarst vertrouwen op deuAlgoedenen Almagtigen, handhaaven. Gij, kinderen der ftervelingen! zijt gij niet lang genoeg misleid en bedrogen, niet lang genoeg de fpeelpop geweest der verblinding er» der heerschzucht? Opent eens eindelijk de oogen voor het licht der waarheid: Luistert naar den ftem der Wijsheid! ontfhiit uwe harten voor den weldaadigeu invloed van den Godsdienst! Gelooft het, zij, die den Godsdienst geringïch. ten, en hem als een juk aanmerken , welk zij van hunne en uwe halzen willen afligten, zijn de vijanden van uw geluk ! Maar niet min , zijn zij voor uw tijdlijk en eeuwig heil gevaarlijk, die u eenen verkeerden en onverftandigen ijver inboezemen, zoodat gij waanen zoudt, Gode eenen dienst te doen, als gij uwen medemensen yervolgdet om zijne gewaande onrechtzinnigE 3 heid!  ?ö WEDERZIJDSCHE INVLOED. beid! Weest gcwaarfchuwd! Door zulkea worden voor u boeien gefrneed; boeien , om uw verftand, boeien, om uwe Godsdienftige , en tevens uwe burgerlijke vrijheid te kluisteren! — Zij flijpen dolken, welke gewet worden tegen uwe waarde , als menfchen, en tegen Juwe waarde als christenen Zij bereiden ver¬ gif, het welk uw leven, uw genoegen zal doen lierven, en niet alleen den dood van uw ti;dlijk welvaaren, maar zelfs het verderf vau uwe ziel veröorzaaken zal.' Eens zal de Eeuwige Liefde zich over haare fchepzelen ontfermen! Eens zal hetlicht opgaan, en de helderfte ftraalen fchieten! Eens zal het menschdom zich koesteren in de ftraalen der waarheid! — Beeft, verleiders van het menschdom! Wordt ontroerd, trotfche onderdrukkers van uwe natuurgenoten ! in die zalige tijden zult gij tot de bergen roepen: valt op ons! en tot de heuvelen: bedekt ons! dewijl het zaligend licht van den Godsdienst voor u ondraaglijk zal wezen, alzoo het u den toorn van een recht ■ vaardig God, hoogstbillijk ontftoken tegen alle verleiders en onderdrukkers hunner broederen, zal verwonen, gereed, om al het kwaad, dat gij berokkend hebt, al het bloed, dat gij vergoten hebt, en  VAN GODSDIENST, ENZ. 7? en dat tot den Hemel om wraak roept, dubbel, naar verdienfte, op uwe fchuldige hoofden te wreeken! ■ Maar verblijdt u dan, gij oprechte en verflandige beminnaars en beoefenaars van den waaren Godsdienst, dan zult gij zegevieren .' wanneer de aarde vol zal zijn van de kennis van God, en de inwooners der wereld ge. rechtigheid zullen oefenen.' O wie zal leeven, als God dit doen zal! E4  »E MISDAADIGER UIT EERLOOS* HPJ D. EEKE WAARE GESCHIEDENIS. G ences- en heelkunde hebben,zo de Geneesheeren oprecht de waarheid hulde zullen doen, haare' beste ontdekkingen en heilzaamfte voorfchriften bij ziek- en fterfbedden verzameld. Het ontleeden van lijken ; dellospitaalen, en Dolhuizen hebben het helderst licht over de Pky/iohgie verfpreid. De zielskunde, de zedeleer, de Wetgevende magt behoorden dit voorbeeld te volgen , en op gelijke wijze uit Crimineele Procedures als ontleedingen der ondeugd lesfen te ontleetien. In de gantfche Gefchiedenis van den mensch fis geen Hoofdftuk leerzamer voor hart en geest, dan de Jaarboeken zijner misdagen en dwaalingen. Bij elke groote misdaad was eene evenredig groote kracht in beweging. Wanneer het geheime fpel van het begeerte-vermogen zich bij  DB MlS^AADïe-n UK EERT. OGSHEtD. 73 bü het «nauwer licht van gewooné hartstochten vl orgen houdt, wordt het daarentegen in den ftaat van geweldiger driften des te fterker, reusachtiger en eigenaartig. De fijnermenfchen onderzoeker, die weet, hoe veel men op het werktuiglijke der menschlijke vrijheid rekenen mag, en hoe ver het geoorloofd is, Analogisch te befluiten , zal menige ondervinding uit dit vak in zijne ziels-Teere overbrengen, en voor het zedelijk leven beürbeiden. Het menschlijk hart is iet zoo eenvormigs, en tevens weder zoo faamgefteld. Eéne en dezelfde hebbelijkheid of begeerte kan in duizenderlei vormen en richtingen fpeelen, kan duizend ftrijdige verfchijnzelen voortbrengen, kan in duizend karakters zich anders gemengd voordoen , en duizend ongelijke karakters en handelingen kunnen weder uit dezelfde neiging faamgeweven zijn ,alfchoon ook de mensch, van wien gefprofcen is, niets minder dan eene zoodanige naauwe verwandfehap vermoedt. Indien ééns, gelijk voor de overige NatuurlijkeGefchiedenis, dus ook voorhet menschdom, een ltnn/eus opflond , die de menfchen naar hunne driften en neigingen onder klasfen rangfehikte hoe zou men zich verbaazen , indien men zoo menig eenen, wiens onE 5 deugd  74 DE MISDAADÏGEH deugd thans in eenen engercn burgerlijken kring en in de naauwe omtuining der wetten moet verflikken, met het monfter bohgia in eene klasfe vond, misfehien met beter grond vond, dan de Ridder had, toen hij het eetbaar en vergiftig fchwam onder ééne klasfe bracht. Van dezen kant befchouwd, kan men veei tegen de gewoone wijze van de gefehiedenisfeu te behandelen inbrengen, en hier, gis ik, ligt ook de zwaarigheid, waarom derzelver beoefening voor het burgerlijk leven nog fleeds zoo vruchteloos gebleven is. Tusfchen de hevige gemoedsbeweging van den handelenden mensch en de bedaarde gefleldheid van den Lezer, wien deze handeling wordt voorgelegd, heerscht een zoo flrijdig contrast , ligt eene zoo wijde tusfchenruimte, dat het voor den laatflen moeilijk, ja omnooglijk wordt, om zelfs eenigen famen. hang of verband te vermoeden. Daar blijft eene gaping tusfehenhet onderwerp der Gefchiedenis en den Lezer, welke alle mooglijkheid van vergelijking of toepasfing affnijdt, en die , in plaats van dien herlzamen fchrik, welke de trotfche gezindheid waarfchuwt, een hoofdfehudden der bevreemding verwekt. Wij zien  UIT EERLOOSHEID. 75 zien den ongelukkigen, die nogthans in het uur, wanneer hij de daad pleegde, even zoo wel als in het uur, toen hij daar voor boette, mensch was als wij, voor een ander foort van fchepzel aan, wiens bloed anders omloopt, danhetouze, wiens wil aan andere regelen gehoorzaamt, dan de onze; zijne lotgevallen doen ons weinigaan, want aandoening grondt zich alleen op eene duistere bewustheid van een ibortgelijk gevaar, en wij zijn er ver af, dat wij zoodanige gelijkI heid zelfs maar droomen zouden. Het onderwijs I gaat met deze betrekking verloren, en de gefchiedenis , in plaats van eene fchool der befchaaviug te wezen, moet zich vergenoegen met de armhartige verdiende, van onze nieuwsgierigheid te voldoen. Indien zij ons ooit meer zijn , en haareu grooten kring omvatten zal, dan moet zij noodwendig tusfchen deze twee (lukken eene keuze doen Of de Lezer moet warm wor¬ den , gelijk de Held, of de Held verkoelen gelijk de Lezer. Ik weet, dat veelen der beste Gefchiedfchrijveren van laater tijd en ook der Oudheid zich aan de eerde leerwijze gehouden, en het hart van I hunne Lezers door een innemend voordel gaande gemaakt hebben. Maar deze wijze is eene Ufitr*  IQ .F>£ MISDAAUIGER falie van don Schrijver, en beledigt de Republfi keinfche Vrijheid van het denkend Publiek, wien het toekomt, om zelf de vierfohaar te fpannen? tevens is zij eene belediging van het recht van grondgebied, want deze leerwijze behoort bij uitfluiting en eigenlijk alleen, aan de redenaaren en dichters. De laatstgemelde alleen blijft voorden geichiedfehrijver over. De Held moet koei worden, gelijk de Lezer, of, het geen hier het zelfde zegt, wij moeten met hem bekend worden, eer hij handelt, wij moeten zijne.daad niet alleen zien volbrengen , maar maar ook zien willen. Aan zijne gedachten is ons oneindig meer gelegen, dan aan zijne daaden, en nog veel meer aan de bronnen dezer gedachten , dan aan de gevolgen dier daaden. Men heeft den grond van vesuvius onderzocht, om den oorfprong van zijn branden te verklaaren , waarom fchenkt men aan een zedelijk verfchijnzel min opmerkzaamheid dan aan een natuurlijk? Waarom geeft men niet in dezelfde mateachtop de gefteldheid en plaatzing der zaaken , welken zoodanigeh mensch omringden, tot dat het verzamelde tonder in zijn binnenfte vuur vatte? Den droomcr, die alleen het wonderbare bemint, bekoort Hechts het zeldzame en vreemde va*  ÜIT EERLOOSHEID. ft van een zoodanig verfchijnzel, maar de vriend der waarheid zoekt eene moeder voor deze verloren kinderen. Hij zoekt die in het onveranderlijk maakzel der menschlijke ziel, en in de veranderlijke voorwaarden, welke haar van buiten bepaalden , en in deze beiden vindt hij haar zeker. liet bevreemdt hem thans niet meer,* als hij in dezelfde beemd , waar anders overal heilzame planten en kruiden bloeien , ook vergiftige fcheerling ziet tieren , als hij wijsheid en dwaasheid, ondeugd en deugd in ééne wieg bij eikanderen vindt. Hoe veele meisjens van befchaafde opvoeding zouden haare onfchuld beveiligd hebben , indien zij vroeger geleerd hadden, haare gevallen zusters in de huizen van vermaak min liefdeloos te beöordeelen! Hoe veele Familiè'n, door eene ellendige hersfenfchim van ftaatkundige eere in den grond geholpen, zouden nog bloeien, indien zij menigen gevangen in de vesting naar zijne levensgefchiedenis hadden willen vragen! Al wilde ik fchoon geen' der voordeelen hier in aanmerking neemen , welke de zielskunde uit zoodanige wijze van de gefcbiedenisfen te behandelen , trekt, zoo behoudt zij nogthans daarom den voorrang, dewijl zij den wreeden hoon en trot-  7$ DE MÏSDAADIGËK. trotfche zekerheid uitroeit, met welke gemeen» lijk de onbeproefde ftaande deugd op de geval, lene nederziet; dewijl zij den zachten geest van verdraagzaamh.id verfpreidt, zonder welken geen vluchteling te rug keert,geene verzoening der wet met hnaren overtreder plaats vindt, geen befmet lid der maatfehappij van het volkomen Verderf gered wordt. Of de misdaadiger, van wien ik thans fpreken zal, ook nog recht gehad hebbe, om zich op dien geest van verdraagzaamheid te beroepen? Of hij wezenlijk, zonder herltel, voor de Maatfehappij verloren was? • Ik zal den Lezer Hf zijn oordeel niet vooruitlopen. Onze infehiklijkheid baat hem niets meer , alzoo hij doof beuls handen ftierf maar de ontleding van zijne ondeugd onderwijst misfehien de menfchen, en zo het mooglijk is, ook dè gerechtigheid. christiask wolf was de zoon van eenen herbergier in zekere ftad in Dniuckland, die Zijne moeder, alzoo zijn vader overleden was, tot in zijn tvvintigfle jaar, de herberg hielp waarnemen. Daar was in dezelve weinig te doen, zoodat wolf veele ledige u-uren hadt* Hij  üiT EERLOOSHEID. 79 Hij was van zijn' fchooltijd af reeds voor een* fchalk en loozen knaap bekend. Opgefchoten meisjens klaagden over zijne ftoutheid, en de jongens van zijn fladjen prezen zijn fchrander en vindingrijk vernuft. De natuur hadt zijn ligchaam verwaarloosd. Eene kleine onaan zienlijke gedaante, kroes haair, van eene onbevallige zwarte kleur, een platgedrukte neus,en een gezwollen bovenlip , die nog bovendien door den flag van een paard verwrikt was, gaven aan zijn voorkomen eene afzigtigheid, die alle vrouwsperfoonen van hem affchrikte, en aan de fpotternij zijner makkeren rijklijk voedzel verfchafte. De verachting van zijn perfoon had zijnen hoogmoed reeds vroeg beledigd, en ontflak eindelijk in zijn hart zekere gemelijkheid, die nooit werd uitgedoofd. Hij wilde met geweld bezitten, het geen hem geweigerd was; dewijl hij mishaagde, nam hij voor, om te behaagen. Hij was aandoenlijk van zinnen, en verbeeldde zich, dat hij beminde. Het meisjen, dat hij verkoos,mishandelde hem, en hij had reden, om te vreezen , dat zijne . medevrijers gelukkiger waren, doch het meisjen was arm. Een hart, dat voor zijne liefdebetuigingen gefloten bleef, zou zich misfehien openen  4 8a DE MISDAADIGER nenen voor zijne gefchenken, 'maar hij zelf werd" door behoefte gedrukt, en de ijdele pooging, om zijn uitwendig voorkomen iet te doen gelden, verflond geheellijk dat weinige, dat hij door zijne fobere kostwinning won. Te onbekwaam en tevens te onkundig, om zijne wankelende huislijke zaaken door fpeculatie op de been te helpen; te trotsch, en tevens te verwijfd, om den heer, dien hij tot hier toe gefpeeld had , met den boer te verwisfelen, en van zijne hooggefchatte vrijheid afiland te doen, zag hij maar eenen uitweg open dien dui¬ zenden voor en na hem met beter geluk hebben ingeflagcn den uitweg, om op eene eerlijke wijze te /leien. Zijne vaderftad grensde aan een woud van een Landvorst, hij werd een ftrooper in het wild , en al wat hij met zijn ftroopen verdiende , ging getrouw over in de handen van zijne minnaresfe. Onder de minnaars van hans jen was eoB'Ert , een Koddebeijer van den Houtvester. Deze befpeurde ras het voordeel, welk de mildheid van zijnen medevrijer boven hem gewonnen had, en hij loerde met nijdigheid, op. de bronnen van deze verandering Hij liet zich menigvuldiger in de zon — de zon hing in de  UIT EERLOOSHEID. 8ï herberg uit zien ; zijn befpiedend oog, dooi; aloersheid en nijd gefcherpt, ontdekte hem dra, van waar dit geld kwam. Niet lang geleden was 'er een flreng plakaat tegen de ftroopers vernieuwd, het welk den overtreder tot het tuchthuis verwees, robert was onvermoeid , om de geheime fpooren van zijnen vijand op te vorfchen, het gelukte hem eindelijk , om den roekelozen op de daad te betrappen, wolf werd in hechtenis gezet, en niet dan met moeite , en door het opofferen van zijn gantfche vermogen, bragt hij het zo ver, dat hij de gefielde ftraf door eene geldboete afkeerde. robert zegepraalde. Zijne medevrijer wrs uit het veld geflagen , en hansjens gunst voor den bedelaar verloren, wo lf kende zijnen vijand , en deze vijand was de gelukkige bezitter van zijne annaatjen. Drukkend gevoel van behoefte paarde zich met beledigde trotsheid. Gebrek en jaloersheid flormen verëcnigd op zijne gevoeligheid , de honger drijft hem in de wijde wereld, wraak en drift vermeesteren hem. Hij wordt andermaal een ftroopei-, maar roberts verdubbelde waakzaamheid ontdekt hem ook andermaal. Thans onderin gaat  32 DE MISDAADIGER gaat hij de gantfche ftrengheid van de wet; hij had trouwens niets meer te geven, en in weinige dagen werd hij m het tuchthuis geplaatst. Het flrafjaar was doorgedaan, zijne drift door de afwezendheid toegenomen, en zijne trotschheid onder het gewigt des onheüs geflegen.. Naauwlijks 2ijne vrijheid weder gekregen hebl bende, fpoedt hij zich naa zijne geboorteplaats, om zich aan zijne joanna te vertoon en. Hij verfchijnt, men mijdt hem. Eindelijk had de dringende nood zijnen hoogmoed doen buigen, en zijne verwijfdheid overwonnen. Hij biedt zich aan eenen rijken boer aan, en wil om een dagloon dienen. De boer haalt over den zwakken, tederen karei de fchouders op; en de forsfche kneukels van eenen pootigen mededinger haaien het bij dezen ongevoeligen mensch over. wolf waagt eene laatfle proeve. Daar is nog eene bediening ledig, de uiterfle verloren post van den eerlijken naam hij verzocht om de herder van zijn plaatsjen te worden, maar geen boer wil zijne zwijnen aan een deugniet vertrouwen. In alle ontwerpen »e leur gefield, allerwegen voor het hoofd gefloten, wordt hij voor de derde keer een ftrooper, en voor de derde keer treft hem het on» ge-  UIT EERLOOSHEID. 83 geluk, dat hij zijnen waakzamen vijand in de handen valt. De verdubbelde overtreding had zijne fchuld verzwaard. De Rechters lazen in het boek def wetten maar geen één van hun in de gemoedsgefleldheid van den fchuldigen. Het plakkaattegen het ftroopen eischte eene plegtige exemplare voldoening, en wolf werd veroordeeld, om met de galg op zijn rug gebrandmerkt, drie jaaren op de vesting te arbeiden. Ook deze tijd verliep, en hij ging van devesting af doch geheel anders , dan hij daar gekomen was. Hier begint eene nieuwe Epoque in- zijn leven; men hoore toeni Zelven, zoo als hij naderhand tegen den geestelijken, die hem bijftond, en voor zijne rechters bekende: ,, Ik kwam, zeide hij, op de vesting als een verdoolde , maar verliet ze als een fpitsboef Ik had tot hier toe nog iet in de wereld gehad , dat mij dierbaar was, en mijn hoogmoed kromde zich thans onder de fchandeToen ik op de vesting gebragt werd, floot men mij onder de drie-en- twintig gevangen op, onder welken twee moordenaars, en de overigen allen beruchte dieven en vagebonden waren, F a Men  84 DE MISDAADIGER Men befpotte mij als ik van God fpra!:, en zette mij aan, om fcbandelijke lasteringen te^en den Zaligmaker te fpreken. Men zong mij hoerenliedjens voor, die ik, hoe liederlijk ik ook was, niet zonder walg en afkeer hoorde, maar het geen ik zag bedrijven, kneide mijne fchar.mte ongelijk meer. Daar verliep geen dag, dat niet de één of andere levensloop herhaald, de één of andere booze aanflag gefmeed werd. In 't eerst ontvluchte ik_dit volkjen , en verborg mij voor hunne gefprekken, zoo goed mij ffioogüjk was, maar ik had één of ander fchepzel nodig,en de barbaarschheidvan mijne wach» ters had mij zelfs mijn hond afgeflagen. De arbeid was hard en tijranniek, mijn ligchaam zieklijk, ik had bijftand van doen, en als ik het oprecht zal zeggen, ik had beklag nodig, en dit moest ik voor het iaatfte overbüjfzel van mijn geweten kopen. Zoo gewendde ik mij eindelijk aan al wat affchuwelijk was, en in het Iaatfte vierendeeljasrs had ik mijne leermeesteren overtroffen." ,, Van nu aan dorstte ik naar den dag mijner vrijheid ; zoo als ik naar wraak dorstte. Alle menfchen hadden mij beledigd, want allen waren beter en gelukkiger dan ik. Ik befchouwde mij zei-  UIT EERLOOSHEID. &S zelven als een' martelaar van het natuurlijk recht, en als een ftacht-offer der wetten. Ou. de: tandengekners fchudde ik mijn keten , als de zon achter den berg der vesting opkwam. Een ruim uitzigt is een dubbele hel voor eenen gevangenen. De vrije togtwind , die door de luchtgaten van mijnen torei luisde, en de zwaluw, die op den ijzeren Haaf van mijne traliën nederltreek, fcheenen mij met hunne vrijheid te tergen , en maakten mij mijne gevangenis des te ijslijken Toen deed ik eene gelofte 7 „ Dat kan zijn. Ik ben het gisteren nog geweest." De vent lagchte. _ „ Men zou erop zweeren, dat gij ook heden voor niets beter fcheep wilt komen." „ Voor iet Hechter dan? —Ik wilde verder." „ Zacht kameraad. Wat jaagt u dan zoo? Wat hebt gij voor tijd te verliezen?" Ik bedacht mij een oogenblik. Ik weet niet, hoe het woord mij op de tong kwam. — „ Hec leven is kort, zeide ik zachtjens, en de Hel duurt eeuwig." „ Hij keek mij norsch aan. Ik wil verdoemd zijn, zeide hij eindelijk, zoo gij hier of daar de galg ontlopen zijt." „ Dat raag nog wel gebeuren. Derhalven tot veder ziens, kameraad!" Top, kameraad! ■ riep hij, terwijl hij een borrelflesch uit zijn' wijtasch haalde,een* frisfche teug er uitnam, en het mij toereikte. G De  C)8 DE MISDAADTGER De Vlagt en benaauwdheid hadden mijne krachten uitgeput, en dezen gantfchen verfchriklijken dag was mij nog niets over de lippen gekomen. Ik vreesde reeds, in dit woud te zullen versmachten, alwaar drie mijlen in 't rond geene laavenis voor mij te hoopen was. Men oordee3e, hoe gretig ik deze aangeboden gezondheid befcheid deed. Deze verkwikking bracht nieuwe kracht in mijne beenderen , en frisfchen idoed ja hoop en liefde tot het leven in mijn lart. Ik begon te gelooven, dat ik evenwel niet geheel rampzalig was, zoo veel vermogt deze welkome dronk. Ja ik beken het, mijn toefland grensde weder aan eenen gelukkigen, want eindelijk , na duizend mislukte hoopen, had ik een fchepfel aangetroffen, dat mij gelijk fcheen. In dien toefland, waarin ik was, zou ik met den ielfchen geest vriendfchap gedronken hebben,, om Hechts eenen vertrouweling te hebben." „ De vent was op het gras gaan zitten, ik deed insgelijks." „ Uw dronk heeft mij welgedaan , zeide ik, Wij moeten nader kennis maaken." Hij floeg vuur, om zijn pijp op te lteken. „ Heb?  UIT ÉÉRtOOSHEIÖ. t)$ Hebt gij dit ambacht al lang bij de hand*"' Hij kéék mij aan. „ Wat wilt gij daar medé Zeggen?" „ Was dit dikwijls bloedig? Ik trok het mes Bit zijn gordel." „ Wie zijt gij ? zeide hij met eene ijslijke' ftem, terwijl hij zijn pijp nederlag." „ Een moordenaar , zoo als gij maaf eerst een eerstbeginnende." De vent keek mij ftrak aan, en nam zijn pijp wéder op. „ Gij zijt hier niet t'huis; zeide hij eindelijk." „ Drie mijlen Van hier. De Hospes uit de Zon te L ... zo gij Vart mij hebt hooreri fpreken." De vent fprong op, als of hij bézeten wafc ,-, De ftrooper Wölf; riep hij hevig." * Dezelfde." G a » We!-  ÏOO DE MISDAADIGER „ Welkom, kameraad! welkom! riep-hij, terwijl hij mij de hand hevig fchudde. Dat is braaf, dat ik u eindelijk heb, hospes uit de zon. Jaar en dag was ik 'er op uit, om u te krijgen. Ik ken u heel wel. Ik weet van alles. Ik heb lang op u gerekend," „ Op mij gerekend? Waartoe dan?" „ Deze gantfche ffreek heeft den mond vervan u. Gij hebt vijanden, een ambtman heeft u vervolgd, Wolf. Men heeft u in den grond geholpen, men heeft hemeltergend met ugehandeld." „ De vent werd hevig omdat gij een zwijn of twee gefchoten hebt, die de Vorst ©p onze akkers en velden onderhoudt, heeft men u jaaren lang in een tuchthuis en op de vesting rondgefleept, heeft men u van huis en befiaaa beroofd, heeft men u tot een* bedelaar gemaakt. Is het zoo ver heen, broeder, dat de mensch. niet meer gelden zou dan een haas? Zou' een onderdaan van den Vorst voor een wild zwijn van den Vorst tot gijzelaar moeten Irrekken? Zijn wij niet beter, dan de beesten :e veld? En een kerel, als gij, kon dit dulden.?'! „ Koat  UIT EERLOOSHEID. 101 .,, Kon ik het veranderen ? " „ Da: zullen wij ééns zien. Maar zegt mij, -waar komt gij dan nu van daan , en wat voert gï} fa den fchild ? " „ Ik vertelde hem mijne gantfche gefchiedenis. De vent, zonder te wachten, tot ik ten «inde was, fprong met een blij ongeduld op, en trok mij mede. Kom, broêr, zeide hij, thans zijt gij «•;», thans heb ik u, daar ik u nodig had. Ik zal eer met u inleggen. Volg mij." „ Waar wilt gij mij brengen?" „ Vraag niet langer. Volg! Hij fleepte mij met geweld voort." „ Wij waren een klein kwartiertjen gegaan. Het woud werd Reeds akeliger, onbegaanbaarer en ruwer, geen van ons beiden fprak een woord, tot mij eindelijk net fluiten van mijn leidsman uit mijn diep gepeins deed opfpringen. Ik floeg de oogen op, wij Honden aan de fcherpe fteilte •van een rots, die in een diep hol neder zag. Een tweede gefluit antwoordde uit den biunenften buik «au de rots, en 'er kwam een ladder, als van G 3 zelf  IÖZ DE MISDAADIGEE zelf langzaam uit de diepte opiïeigen. Mijri cdsman klauterde eerst naar beneden, en gebood mij te wachten, tot hij weder kwam. Ik moet eerst den hond aan de ketting leggen, voegde hij 'er bij, gij zijt hier vreemd, het beest zou H verfcheuren. Daar mede ging hij." „ Thans Hond ik alleen voor dezen afgrond, en ik wist heel wel , dat ik alleen was. De onvoorzigtigheid van mijn' leidsman, ontging mijne oplettendheid niet. Het had mij niet meer dan een gewaagd befluit gekost, om deladder pp te haaien, dan was ik vrij, en mijne vlucht was beveiligd. Ik beken dat ik dit inzag. Ik keek in het hol neder, dat mij thans ontvangen zou, het Helde mij duister den afgrond der hel voor oogen, waar uit geene yerlosfing meer is. Ik begon voor den loopbaan te ijzen, dien ik thans betreden wilde, niet dan eene yerhaafte vlugt kon mij redden. Ik befloot tot deze vlugt - ik Hak mijn' arm reeds naar den ladder uit maar op ééns donderde het in mijne ooren, het klonk rondom mij als een fpoc gelach der hel: „ Wat heeft een moordenaar te waagen?". -, en mijn arm viel als getroffen neder. Mijn kerfflok was yol, de tijd van berouw was voorbij, mijn gepleegde moord lag ?9h"  UIT EERLOOSHEID. lOjJ; -sclitermijtotenslioogteopgeftapeld, alseenrots, en floot voor eeuwig den weg van bekeering. Tevens verfcheen ook mijn gidfe, en kondigde mij iath dat ik maar kome" Z°U* ThanS had 'k geene keuze meer. Ik klauterde naa beneden." „ Wij waren nog maar weinige fclireden onder .den muur der rots voortgegaan, als de grond zich uitbreidde, en eenige hutten zigthaar werden Midden tusfchen dezen, opende zich eene ruime plaats , alwaar een aantal van i 8 of ao menfchen rondom een kool vuur zaten. Hier makkers! zeide mijn leidsman, terwijl hij mij midden in den kring pltttfte , onze Hospes uit .de Zon.' Heet hem welkom!" , Hospes uit de zon 1 fchreeuwde alles te gelijk , en alles vloog op , en drong om mij heen , mans en wijven, zal ik het bekennen? De blijdfehap was ongeveinsd en hartelijk, vertrouwen, achting zelfs verfcheen op elks wezen, deze drukte mij de hand , die trok mij gemeenzaam aan den rok, het toneel was,, als het wederzien van eenen ouden bekenden , dien iemand dierbaar is. Mime komst hadfhunn© maaltijd afgebroken , die zoo beginnen zou. Men ging toen voort, en nodigde mij, om mija G 4 wei •  104 DE MTSDAADIGER welkomst te drinken. De maaltijd befïond uit allerlei foort van wildbraad, endeWijnfleschging onvermoeid rond van den één op den anderen. Vrolijkheid en eensgezindheid fcheen de gantl fche bende te bezielen , en alies trachtte om ftrijd, zijne blijdfchap over mij ten toon te ipreiden." ., Men hadt mij tusfchen twee vrouwsperfoo. nen geplaatst, het welk de plaats van eere aan tafel was. Ik verwachtte het uitvaagzei van haare kunne, maar hoe groot was mijne ver wondering, toen ik onder dit i'chandeiijk rot de fcboonde vrouwen- gedaantens ontdekte , die mij ooit onder het oog waren geiromen. Mar, gareta, de oudde en fchoonfle van de twee, liet zich Juffer noemen, en fcheen naauwiijks' vijf-en twintig jaar oud te zijn. Maria, de jongde was getrouwd, maar haar man ontlopen, die haar mishandeld hadt. Zij was fijner van trekken , maar zag bleek en fietsen , en viel minder in het oog dan haare vuurige gezellin. Deze beiden vtouwsperfonen deeden om ftrijd haar best, om mijne begeerten te ontfteken, de fchoone Margabèta kwam mijne bloheid door doute dubbelzinnigheden voor , maar dit geheele vrouwmensch ftondt mij tegen, en de wee?  ÜÏT EERLOOSHEID. IOJ sneer ingetoge Maria hadt mijn hart voor algenomen." „ Gij ziet, broeder, begon nu de vent, die jntj 'hier gebragt had , gij ziec, hoe wij hier met malkander leeven , en eike dag i; dezen gelijk.... Nietwaar kameraads?" „ Eike dag is als deze, herhaalde de geheel? bende." „ Kunt gij dan befluiten, om in onze levens wijze genoegen te nemen , zoo liaa toe , en wees onze aanvoerer. Ik ben dat tot hier toe geweest, maar voor u wil ik het affaan. Zi.t gij te vrede, makkers?" „ Een blijmoedig ja ! antwoordde uit aller Konden." „ Mijn hoofd gloeide , mijn» herfens waren verdoofd, mijn bloed kookte van wijn en wellust.' De waereld had mij als een verpef.cn uitgeworpen hier vond ik broederlijk onthaal, vrolijkheid en eere. Welke keuze ik ook doen mogt, de dood wachtte mij: maar hier kon Ik ten minsten mijn leven ten duurllen v«?kooG 5 Pe"'  IC$ DE MISDAADIGE2. pen. Wellust was mijne woedendfte drift, het vrouwlijk gedacht hadt mij tot hier toe verachting getoond, maar hier verwachtte mij gunst en breidelloze vermaaken. Mijn beduit koste mij dies weinig. „ lk blijf bij», Kameraads, riep ik luid met eene ftoutehouding, terwijkik midden onder den troep trad, ik blijf bij u, riep ik nogmaals, indien gij mij deze fchoone, die naast mij Zit , afdaat Allen waren het eens, om mi ne begeerte toe te ftaan, ik was een erkend bezitter van eene hoer, en het hoofd van een dievenrot." Het volgende gedeelte der gefchiedenis ga ik geheel voorbij , het enkel affchuwlijke heeft niets onderwijzends voor den lezer. Een ramp» zalige, die zoo diep zonk, moest zich eindelijk alles veröorlooven, wat de menschlijkheid doet ijzen evenwel hij beging geen' tweeden moord) meer, gelijk hij zelfs op den pijn» bank betuigde. Het gerucht van dit mensch verbreidde zich in korten tijd door dat geheele gewest. De openbare wegen werden onveilig , geduurige huisbraken onttrustten de In- en Opgezetenen , de naam vati den Hospes uit de Zop werd de fchrik V39  UIT EERLOOSHEID. lOf fgf het landvolk, de Juftitie zocht hem, en 'er werd een prsemie op zijn leven gezet. Hij wr.s zoo gelukkig , dat hij alle aanflagen op zijne vrijheid verijdelde, en listig genoeg, om het bijgeloof der wonderzuchtige boeren tot zijne veiligheid te gebruiken. Zijne makkers moesten uitflroojen, dat hij een verbond met den Duivel hadt aangegaan , en dat hij kon toveren. Het oord, daar hij zijne rol fpeelde, behoorde toen nog min dan thans tot het verlichte Duitschland, men geloofde dit gerucht, en zijn perfoon was veilig. Niemand toonde lust , om dien gevaarlijken kerel aan te doen, wien de Duivel ten dienst ftond. Een jaar hadt hij dit droevig handwerk reeds geoefend, toen het hem onverdraaglijk begon te worden. Het rot, aan welks hoofd hij zich gefteld hadt , vervulde zijne luifterrijke verwachtingen niet. Eene verleidende uitwendige vertooning , hadt hem toenmaals in den tuimel van den wijn begoocheld , thans werd hij met fchrik ontwaar , hoe ijslijk men hem misleid hadt. Honger en gebrek, vervingen de plaats van overvloed, waarmede men hem in (hap had gewiegd: zeer dikwijls moest hij zijn leven wagen voor een maaltijd, die naauwlijks genoeg was f  £08 T>E MISDAADIGER was, om te verhoeden, dat hij niet van honger flierf. Het fchaduwheeld dier broederlijke eenidragt verdween , nijd en wantrouwen , twee veacbriklijke Harpijen , woedden in de harten van deze overgegeven Booswichten. De JuftU tie hadt den geenen, die hem levendig in han(den zou leveren, beloning, en in gevalle hij .een medepligtige was, nog eene plegtige vergeving toegezegd eene magtige verzoeking voor het uitvaagzei der waereld! De rampzalige &eude zijn gevaar. De eerlijkheid der genen, die God en menfchen veraaden , was een flecht onderpand voor zijn leven. Zijn flaap was vaa au af weg, eeuwige doodsangst veneerde zijne lust, het ijsli.k fpook van wantrouwen ratelde achter hem , waar hij vlood; pijnigde hem, als ïfij waakte ; lag bij hem, ais hij (laapen ging, «n verfchrikte hem in akelige droomen. Het verftomd geweten kreeg tevens zijne fpraak we(der, en de flapende worm van berouw ontwaak, se bij dezen algemeenen ftorm van zijn hart. Thans koerde zijn geheele hart zich van het jnenschdom af, en wende zijn vreeslijke fnede tegen hem zelven. Thans vergaf hij de geheele natuur, en vond niemand te vervloeken, dan zich zelven alleen.  UIT EERLOOSHEID. 109 De ondeugd hadt haare meederfchap , over dezen rampzaligen voleind, zijn natuurlijk goed verftand zegepraalde eindelijk over de treurige begoocheling. Thans voelde hij, hoe diep hij gevallen was, eene diepe zwaarmoedigheid ve~vong de plaats van knersfende wanhoop. Hij wenschte met traanen het verlopene te rug. alzoo hij thans zeker wist, dat hij dat geheel anders zou herhalen. Hij begon te hoopen, dat hij nog deugdzaam worden mogl , dewijl hij bij zich zelven gevoelde dat hij het worden kon. Op het hoogde toppunt van zijne fnoodheid, was hij nader bij het goede, dan hij müfchiea voor zijn' eerden buitenflap geweest was. Omtrent dezen tijd was de 2evenjaarige oorlog uitgeborden, en de wervingen gingen derk voort. Onze ongelukkige fchepte hoop uit deze omdandigheid, en fchreef Jeenen brief aart zijn' Landsvorst, daar yan ik hier een uitrekze! plaatze. „ Indien uwe Vorstelijke genade zich ver-» waardige, om zich zelven tot mij af te laten, indien misdadigers van mijne foort niet buiten de paaien van derzelver ontferming zijn, zoo irergnn mij gehoor, Doorluckigfte Vorst. Ik ben  HO DE JUSfi\AÜlG'ES: ben' moordenaar en dief, de wet verwijst mij ter dood, het gerecht zoekt mij op ■• en ik bied mij aan, om mij zelven vrijwillig té leveren. Doch tevèns breng ik^een zeldzaam" ver« zoek voor uwen troon. Ik verfoei mijn léven', en vreeze den dood niet, maar het is mij ijsiijk, dat ik «erven zou, zonder geleefd té hebben. Ik wenschte te IéeVen, om een gedeelte van het voorledene goed te maaken ! ik wénschte te' leeven, om den Staat te verzoenen', dien ik beledigd heb. Mijne ftraföefening zal een voorbeeld zijn voor de waerèld, maar geene vergoeding voor mijné daaden. Ik haat de ondeugd* en verlang vuurig naar eerlijkheid en deugd, Ik heb bekwaamheden aan den dag gelegd, om voormijn Vaderland vreeslijk te wezen, ik hoop , dat 'er mij nog eenigen overig zijn gebleven om hetzelve dienst te doen." m Ik weet, dat ik iet' Ongehoords begeere. Mijn leven is verbeurd, en het voegt mij niet, orri met de gerechtigheid in onderhandeling te komen. Doch ik verfchijn niet in ketenen en banden voor U — nog bén ik vrij — en mijne vreeze heeft niet het geringfte aandeel aan mijn verzoèk." Het is genade, daar ik om firiéek. Ik waag hst  UIT EERLOOSHEID. III tet niet meer, eenige adnfpraak op gerechtig' heid te manken , alfchoon ik die al hebber! mogt. Doch ééne zaak mag ik mijnen Rechter herinneren: „ De tijdrekening vanmi'n misdadig leven , begon met het vonnis, hetwelk mij voor altijd van mijne eere beroofde." Was mij toen de billijkheid min ontzegd geworden, Zoo zou ik thans misfehien geene genade be., hoeven." „ Laat genade voor recht gaan, mijn Vorst, Indien dit in Uwe Vorstelijke magtltaat, om bij de wet voor mij een voorfpraak te zi'n, zoo fchenk mij het leven. Dat zal van nu af aan Uwen dienst gewijd zijn. Indien gij dit vermoogt, zoo doe mij Uwen genadigflen wil in de openbare papieren verdaan, en ik zal mij op Uw Vorstelijk woord ïn de hoofddad dellen. Hebt gij het anders over mij bedoten , dan doe de gerechtigheid haareïi pligc, ik moet den mijnen doen." Dit verzoekfehriff, bleef zonder antwoord geli:k pok een tweede en derde, waar in de fuppliant om eene Ruitersplaats in 's Vorsten dienst fmeekte, zijn hööp op Pardon verdween geheel, en dëfhalveii nam hij het befluit, om buiteu 'slands te vluchten, en in dienst van den Ko-  III DE MISDAADiGER Koning van Pruisfen a!s een braaf Soldaat te fterven. Hij ontfnapte gelukkig zijne bende , en aanvaardde deze reize. De weg brag: hem door eene kleine landftad, waar hij den nacht wilds doorbrengen. Kort te voren waren door het gantfche land fixenge bevelen , cm de reizigers ftrikt te onderzoeken , afgegaan , omdat de Landsheer, een Rijksvorst, in d;n oorlog partij gekozen hack. Zodanig bevel* hadt oo'; de Beambtfchrijver van dit ftadjen, welke op een bank voor den flagboom zat , toen onze Hospes uit de Zon kwam aanrijden. Zi n voorkomen hadt iet zeldzaams, en tevens iets verfchriklijks en wild. De magere kiepper, dien hij bereed, en de grappige oplchik zijner kieederen, waarbij waarfchijnlijkminder zünfmaak dan de tijdrekening zijner inkomften geraadpleegd %vc5, maakten een zeizaain contrast met een galaad, waarop zoo veele woedende hartstogten, gelijk onder een geworpen lijkeu op een fiagveld , verfpreki: lagen. De Leambt-fehrijver bevreemde zich op het gezijt van dezen zeidzamen pelgrim. Hij was bij den ("aghuym grijs geworden» en een veertig jaartje dienst hadt hem tot een-ea onfeilbaren gelaadkennsr van alle Landlooaere ge»  UIT EERLOOSHEID. 113 fcevormd. Het valken-oog van dezen nafp »o;-er, toiste hier ook zijnen man niet. Hij (lcotterfton. de Stads poort, en eischte den ruiter zijn pas af, terwijl bij zijn paard bij den teugel vatte, v o l f was op foortgelijke gevallen voorbereid, en voerde wezenlijk een pas bij zich, dien hij onlangs eenen geplunderden Koopman ontroofd, hadt. Maar dit enkel getuigenis was niet genoeg, om eene veertig jaarige ondervinding om te flooten en het orakel aan den flagtboom tot herroeping te bevveegen. De Beambi-fchrijvef geloofde zijne oogen meer dan het papier, en wolf was genoodzaakt, hem naar het Ambtshuis te volgen. De O"per-ambtman van de plaats onderzocht den pas," en verklaarde hem voor goed. Hij was een fterk liefhebber van wat nieuws, en hield er voornaamiijk veel van om onder zijne flesch van de. Couranten te prakten. De pas zeide hem, dat de eigenaar regelrecht uit's vijands land kwam, waar het toneel des oorlogs was. Hij hoopte,bijzondere tijdingenuit den vreemV deling te hooren, en zond eenen Secretaris met den pas te rug , om hem oP een flesch wijn te nodigen. , 0n_  114 DE MISDAAOIGER Ondertusfchen ftondt wolf voor het Ambt* huis; Zijn belachlijkeverroom'ng hadt het Janhagel van het ftad'en bij troepen om hem vergaderd. Men mompelde eikanderen, in 't oor, men weesbeurtelings op het paard en op den ruiter, de moed wil van het graa-uw (leeg eindelijk op tot een openlijk tumult. Ongelukkig was het paard „ waar op alles thans met vingers wees, een gefiolen paard ; en hij verbeelde zich, dat het paard door eenig Advertisfemeni befchreven enbekend was geworden.- De onverwachte vriendelijkheid van den Opper ambtman-maakte zijn vermoeden volkomen. Hij hield het thans voor zeker, dat het bedrog van zijn pas verklikt, endat deze nodiging enkel een ftrik was, om heroleevend en zonder tegenftand in handen te krijgen. Het kwaadgeweten maakte hem een domoor., hij geeft zijn paard de fpooren, en rijdt weg,, zonder antwoord te geeven. Deze fchielijke vlugt is de leuze tot eenetr opfland. Alles roept: „ Een landloper!" ea alles vliegt hem na. Het is den ruiter om leven en dood te doen, hij is reeds voor uit, zijne vervolgers raaken buiten adem, hij is bijna ontko- fcomen maar eene zwaare hand drukte hem onzigtbaar, het uur van zijn noodlot is ge- ko-  tflT EÈRLOÖSHEiÖ. I I ff komen, de onvcrbidlijke Nëmesis hou't haaien fehuldenaar vast* Deftraat, die hij infloeg, liep dood, en hij moest zich omkeereu tegen Zijne vervolgers in* Het gerucht van dit voorval had ondertusfchen net gantfche ftadjen iu oproer gebragt, troep op troep verzamelt zich, alle ftraaten zijn geflopt , een heir van vijanden komt tegen hem aan rukken* Hij toont een piflool , het volk Wijkt i hij wil zich met geweld een' weg door het gedrang baanen* Dit piftool, roept hij, is voor den roekehozen , die mij wil ophouden. De vreeze gebiedt een algemeene ftilte ■ Een floute fmids knecht valt hem van achter in den arm, grijpt dert vinger, Waar mede hij wit los branden, en nijpt die uit het lid liet piftool valt, de weêrloze wordt van het par.rd gefcheurd, en in triumf naar het Ambtshuis te! tug gefleept. „ Wie zijt gij? vraagt de Rechter op een* Vrij barfchen toon." ' „ Een man, die befloten heeft, op geen ééne' Vraag te antwoorden, voor dat men hem vriendelijker aanfpreekt." li 3 f, wi*  Il6 DE MISDAADIGER „ Wie is mijn Heer?'* „ Die ik gezegd heb Ik heb geheel Duitsclu land door gereisd, en de onbefchaamheid nergens dan hier thuis gevonden." „ Uwe fchielijke vlugt maakt u zeer verdacht. Waarom vluchtte gij ?" „ Omdat het .mij verveelde , langer de fpos van het kanailje te zijn." „ Gij dreigdet vuur te geven.'* „ Mijn piftool was niet geladen." Men ött> derzocht het geweer, daar was geen kogel in. „ Waarom draagt gij heimli jke wapenen bij u ? '* „ Omdat ik zaken van waardij bij mij heb„ en om dat men mij voor zekeren Hospes uit de Zon gewaarfckuwd heeft, die in deze oorden ftroopt en rooft." „ Uwe antwoorden doen zeer veel af voor uwe floutheid, maar niets voor uwe goede zaak. Ik  UIT EERLOOSHEID. 1*7 Tk geef u tijd tot morgen, of gij mij de waarheid ontdekken wilt." „ Ik zal bij mijn gezegde blijven." „ Men brenge hem naar den toren." „ Naar den toren?" ILer Opper-ambt- aan, ik hoop, daar is nog recht in dit land. Ik zal voldoening eifchen " „ Die zal ik u gaarn geven, als gij onfchuldig bevonden wordt." Des anderen daags overlag de Opper-ambtuan, dat deze vreemdeling wel onfchuldig kon zijn, dat de bevelende toorn niets tegen zijne hardnekkigheid zou baaten , dat het misfehien beter zou zijn, hem met vriendelijkheid en gemaatigdheid te bejegenen. Hij deedt de gezwoorenen der plaats bijeenkomen, en liet den gevangen binnen brengen. „ Vergeeef de eerfte drift, mijn Heer, zo ik u gister wat hard aanfprak." „ Heel gaarn, indien gij mij dus aanvat." H 3 » 0n  ïlg DE MlSÖAADIGER J ,, Onze wetten zijn ftreng , en uw gevai" maakte gerucht. Ik kan u niet loslaten, zonder-i mijn piigt te buiten gaan. De fchijn is tegen u. Ik wenschte, dat gij mij iet zeide, waardoor hij wederlegd kon worden." „ En als ik nu niets wist." „ Dan moet ik het geval aan de Regeeringberichten, en gij blijft zoo lang in vaste bewaa?. ring." „ En dan.?" „ Dan loopt gij gevaar, als een landloperovep de grenzen geklopt te worden, of als het nodig is, onder de wervers te vallen." Hij zweeg eenige öogenblikken , en fcheen een' hevigen kamp te flrijden; vervolgends zich, fcbielijk naar den rechter keerende : „ Kan ik voor een kwartier met u alleen fprefen ?" Pe gezwoorenen keeken elkander dubbelzinnig aan,  ÜIT EERLOOSHEID. II<) aan, maar gingen echter heenen op. een' gebiedenden wenk van hunnen heer. „ Nu, wat wilt gij?" „ Uw gedrag van gisteren, Heer Ópper-ambtman, zou mij nooit tot bekentenis gebragt hebben , want ik trotzeer alle geweld. De befcheideuheïd, daar gij mij van daag mede behandelt, heeft mij vertrouwen en achting voor u ingeboe. zemd. Ik geloof dat gij een edeldenkend man Zijt." „ Wat hebt gij mij te zeggen?" „ Ik zie, dat gij een edeldenkend man zijc. ïk heb reeds lang naar een mensch, als gij zijc gewenscht. Vergun mij uwe hand." „ Wat moet dit beduiden ? " „ Dit hoofd is grijs en eerwaardig. Gij zijt lang in de waereld geweest gij hebt zeker veel tegenheden gehad. Is 't niet zoo? en zijt menschlijker geworden?" „ Mijn Heer waar toe dit alles?" h 4 » Gii  120 BE MISDAADI GEK „ Gij Raat nog maar ééne fchrede van cfë ecinvigheid, dra dra hebt gij barmhartig. heid bij God nodig. Gij zult die aan eenen mensch niet weigeren ' - ■ gevoelt gij niets? Met wien gelooft gij, dat gij fpreekt?" Wat is dit? gij doet mij fchfikken." ,, Gevoelt gij nog niet ? — Schrijf aan uwen Vorst, hoe gij mij gevonden hebt, en dat ik zelf uit vrijè'n wil mijn eigen verraader was dat God hem ééns genadig zal zijn j zo als hij thans voor mij zijn zal bid voor mij, oude man, en laat dan op uw bericht eene traan vallen. -— Ik ben de Waard uit de Zon** AD-    ADVOKAATEN. FRAGMENT VAN EEN BRIEF. Waarde vriend. \\Tel zoo, ik hoor met genoegen, dat gij de Studie der Rechten verkozen hebt. Daar fla ge. iuk toe'. Goede advokaaten zijn zoo veel meer waardig, als de goeden er doorgaands dun gezaaid zijn Doch, hier twijfel ik geen oogenblik aan, of gij zult u niets min voordellen, dan wijlen denbraaven Advokaat woordkerk op zijde tedreeven, wiens naam nog, bijzonder onder de Noordhollanders in zegening is, van wien ik eens dit getuigenis heb gelezen. „ Deze beroemde, deze met recht beroemde „ man verbond aan een zeer uitgedrekte kennis van het recht, een juist vernuft, een geil 5 n grand  122 advokaaten; j,, grond oordeel, en de gave van overreding, „ die hij altijd mét wijze en nuttige oogmerken „ te pasle bragt. Men vond hem altijd zacht„ zinning, geduldig, bezadigd, fchrauder en „, doorzichtig. Hij ruimde ftraks alle hindérpaaien uit den weg, loste alle zwaarigheden „ op en verfpreidde overal duidlijkheid. Altijd ,, was hij de befchermer der onfchuld, altijd s, de verdeediger van het recht, en niet min „ een Christelijk Leeraar in gewetens gevallen, „ dan een beroemd Advokaat. Hij was een „ beftuurer van-het twijfelsnd geweren f een s, ftiller der krakeelefl , en een bijlegger der ges „ fchillen. De zuiverheid zijner zeden en „ zijn voorbeeldig leven , aan het algemeen be„ lang toegewijd, ftrekken tot getuigenis van „ zijne Godsdienftige beginzelen, en tot waar» „ borgen van zijn geluk." Wat dunkt u, vriend? van deze beeldtenis? aan uwe beging «Telen twijfel ik niet, of. zij zijn oprecht, en uwe bedoelingen zullen edel wezen. Gij zijt dan nu Student in de beide rechten» vtriusque pms ? is het zoo niet .? Want, zie ik verfta geen Latijn. Maar welke zijn die beide rechten ? dat zal zeker het Godli k en menschlijk fecht wezen, of het kerkelijk en wereldlijk. Hei; we-  A » V O K A A T E N. 123 wereldlijke recht geloove ik, puurt gij uit het Corpus juris van Keizer justiniaan, inaaï waar zoekt gij Heeren! de kennis van het kerk. lijk recht? In de Canons of befluiten van kerkvergaderingen, Paufen enz. Ik meen er zoo wel iets van vernomen te hebben, maar tevens werd mij gezegd, dat de Heeren Studenten in de Rechten er niet veel in doen. Ik heb mij verbeeld gehad, dat het in de Openbaring is, dat men de Godlijke wetten vindt opengelegd en daar men de grondflagen van het'recht ziet; om de woorden van den zoo evengemelden woordkerk te gebruiken, die hij een Advokaat te gernoet voerde, welke hem eenig onderwijs verzocht ter beftuuring van zijne Studiën! Maar ik geloof juist niet, dat de Bijbel de Hoofdftudie van veele Studenten in de Rech» ten uitmaakt; ik heb er ten minften wel ontmoet, die in den Bijbel geheel onkundig waren, en op den naam zelven den neus opfchortteu, poch van u ben ik beter overtuigd. Gij zit nu zeker tot over de ooren in de boeken; gij raadpleegt behalven uw Corpus juris, de fchriften van b ynker sh oe k , van der noodt, grotius, en wie al meer, ten einde wanneer gij het Meesterfchap ontvangt, een  124 4DÏ0KÏAIÉSÏ een lofiijk onderzoek doorteftaan, en met eene eigen gefchreven verhandeling proeven van uwe bekwaamheid te geven ; gij zijt toch zoo laag niet van ziel, om den titel voor geld te koopen, en u uit gratie te laaten promoveeren, en uw dispuut door een ander te laten opmaaken , of eenige armhartige The/es, die gij niet defendee. ren kunt, te laten drukken Trouwens, gij zijt niet in 't geval, waar in veelen zich bevinden, die uit eene Patrice familie gefproten, alleen den titel van Mieester ambiëeren, ten einde in regeerings posten, die op hen, gelijk zij meenen, wachten, te meer uit te ichitteren, en door dien titel het gebrek van verftand en kunde te vergoeden. Hoe fchoou doch klinkt het de Heer en Mr Neen, gij zult door uwe kunde, en door uwe eerlijkheid, raoeten voortkomen, met Gods hulpe, en derbalven weinig tijd hebben, om aan mij uwen ongeleerden en ongeftudeerden vriend te den. ken; en evenwel verheug ik mij, omdat gij een edel ambt hebt uitverkozen. De verdrukte ©nfchuld, de mishandelde onnozelheid wacht reeds op u, en vleit zich, in u ééns een' voorfpraak en befchermer te zullen vinden. Het recht, ziet in u eenen wakkeren, en onbuigba». fsaaren voorftander en handhaaver te gemoet, ter-  ADVOKAATEN. Ï2$ terwijl het onrecht de verdrukking, de wanorde voor u fal Adderen welk een edel ambt is het ambt van een Advokaat. Hoe deugdzaam behoort hij te wezen, dia het zelve bekleed. Zou hij, die geroepen wordt, om het recht te handhaaven, het immer kunnen fchenden ? zou hij, die geroepen wordt, om wanördens te herftellen in gebreke blijven, om zich aan orde te onderwerpen? Verre zij van Hem een verachtelijk zelfbelang! O mijn vriend ! word gij zulk een advo- kaat, handel altijd wel, uit. een begïnzel van deugd, en wees, voor het overige, verzekerd, dat de deugdzame bedrijven altijd, zelfs in deze wereld de voordeeligfte zijn voor hen , die ze verrichten. Waarom ken ik zoo weinige zulke advokaaten ? Waarom zoo veele windbrekers ? en dar. nog^erger is, advokaaten van kwaade zaaken? Gij kent immers ook den jongen advokaat N.... Wel! Wat breekt die man een wind? Ik zag hem laatst van de rol komen, met een zak vol papie» ren, hij zwoegde en zweette, en haastte zich, als of hij het gewigtigfte pleitgeding had behandeld, en een overtuigend pleidooi voor de Balie had ge-  12 f5 AÖVOKAAfÊf^. gehouden $ en hij heeft niets te doen; geen* wonder, alzoo hij zich overal bekend maakt voor een windbuil. Evenwel hij is praftizeerend advokaat, die zich in zijne voorfchrevene qua'liteiï ten hoogden beledigd zou vinden , indien hem iemand dewaarheidonderhetoogbragt; hij zou zich gij kent zijfi juridiqué ftïj'l genecejjiteerd zien, om partij met alle mogelijke gaviteit van de abfurditeit en nulliteit van zijn Sustenue te convinceeren, op dat hij zijn Sentiment publijk retracleren, en dus de pernicleufe' confequentiën die daaruit zouden kunnen pro» ftuëeren , e« de Satisfactie en amende honorablé et profitabte, waartoe hij hem rechtens zoo kunnen conftringeeren, ïnogt preveniëeren. • Hij imagineert zich trouwens, dat deze flijl,zo dezelve voor de Rechtbanken geiïcepiêerd'j en in vifidi obfervantia is, eene Singuliere decentie in zich contineert, en onze idees veel distincïer en energiquer exprirneert, dan de vulgaire: taal komt te doen. Ongelukkig de onnozele boer of eenvoudige 'burger, die in handen van zulke advokaaten valt! die bij hun om een confult komt, ik verbeeld mij, deze menfchen te zien, hoe zij met open mond en ooren de woorden van den advokaat op  ADVOKAATEN. 12? opvangen, zonder er iets van te begrijpen, eri wee hun, wanneer hij hun verzekert, dat hunne zaak eene justi caufa is, dat zij het recht aan hun zijde hebben, enden weg vanrechtera maar moeten inflaan. En wie kan nogthans ligt verwachten, dat 'een Advokaat, ten zij hij een zeer eerlijk man zij, iemand af zal raaden, van een proces te entameeren; en dan is het: kip ik hebje —— Een proces te rekken is toch een kunstjen, dae veele Advokaaten meesterlijk verftaan, zij weten incidenten op te werpen, chicanes uit te denken , dcfaults aan te wijzen in den vorm en manier van rechten, en dus de proceffen bijna eeuwig te doen duuren , eer zij in Haat van wijzen gebragt zijn. Ondertusfchen wordt het recht ook voor den onpartijdigften rechter bijna onzichtbaar gemaakt, door de menigte van excep* ti'Cu , dilatiè'n, en weet ik wat al ? zoo dat der geringe,, de onnozele man» de verdrukte arme, de weduwe en wees dikwijls zuchten, en de Heeren Advokaaten met den boedel ftrijkea gaan. Ja, vriend! als ik dit overweeg, zou ik we! haast wenfchen, dat -alle Adroiaterij werd af- ge-  3èg ADVÓKAATEjï. 'gefchaft, en dat, gelijk bij de onchriftëlijl^ Turken, ieder zijn eigen Advokaat ware, of dat men een' goed vriend te hulp nam, ofwel, dat de Advokaaten om niet de onfchuld moesten bijfpringen, en dat de Cincifche wet (*) weder ia trein gebracht werdt Ik weetniet, of gij weet, wat er over die wet te doen is gevallen „ onder de regeering van Keizer klaudius. Anders zal ik het u uitfchrijven uxidz Algemeens Historie (I), het kon u te pas komen. „ Alzoo de pleiters ten dezen tijde van hunne befchermlingen {Cliënten), en fomtijds van beide de partijen loon eifchten , dat de maat t« buiten ging, en er eene klagt van bezwaaring door kajus silius over werd gedaan , dier verkoren burgemeester was, fpande de gantfche Raad te famen , en wilde de Cincifche wet weder levendig hebben gemaakt. De begeerte des Raad? (*) Defcé Wét Was gemaakt door marcus cikcius, gemeensman te Rome in 't jaar van Rome 5451 en weder levend gemaakt door augustus, die ze door een befluit van den Raad deed bevestigen . Zij behelsde: dat niemand voor het bepleiten van eens zaak eenig geld of gave zou mogen ontvangen. (ti XII. Deel Bladz. 549.  ADVOKAATEN.' I2_\ en deze beide echtgenoten een verdrietelijk leven , doormengd met huiskrakeelen en twisten, die des te duurzamer zijn, en grooter verwijderingen veröorzaaken, hoe minder leonore in flaat is, reden te gebruiken, en bedaard natedenken! Zie hier nog eene andere, eene rijk lijk vloeiende bron van ongelukkige huwelfken. Voor een groot gedeelte worden de huwlijken uit belang aangegaan, en bijna voor niets anders gehouden, dan voor gefchikte middelen, om op eene behendige wijze aan een goed beftaan of fchatten te geraaken. Ra ben er heeft in zijne Hekelfchriften met recht aangemerkt, dat liefde, fchoonheid , en deugd, afgemeten worden naar het geld, dat een meisjen bezit, en mede ten huwlijk brengt — wanneer men van een huwelijk hoort fpreken, is geld de hoofdzaak , en daar naar wordt be- oor-  HET H U W E L IJ Ki I4.5 öordeeld, of iemand eene goede partij gedaan heeft» Menig jongeling voelt genëgeriheid om té trouwen , maar hij berekent de kosten, die reeds terftond op het trouwen loopen, hij berekent, hoe veel het huishouden j het onderhoud van vrouw en kinderen hem jaarlijks zal komen te ftaan, thans misfehien de helft meer dan te voo. ren, door de duurte Van alles, wat tot een huishouden veréischt wordt, door de zwaare lasten , welken moeten opgebragt worden, door de meer kostbare levenswijze, welke de overhandnemende luxe heeft- ingevoerd, en welke hij zich echter, wil hij zijn fatzoen , elk in zijnen kring, behouden* ten mi-nften eenigzins genoodzaakt ziet te volgen. Hij verneemt, dat zekere Juffer een kapitaal bezit, het welk toe* reikende zou zijn, om hem zijne zaaken, met hoop van eenen goeden uitflag, te doen voort» zetten , waardoor hij als een fatzoenliik man' met een huisgezin zou kunnen beftaan. —— pp dit meisjen gaat hij uit, en waagt het, zijn huwelijks-voordel te doen.- - Het meisjen js verre van eene fchoonheid- te wezen,- mis-» fthien heeft zij zelfs het één of ander gebrek,t R haaf  Ï4-6 HET H U W £ L ïj K.' haar verftand is gering, en haare geaardheid en inborst niet van de gemaklij kften, doch geld Vergoedt alles. Weldra wordt de zaak geklonken, het huwlijk is klaar, en wordt voltrokken» Hoe duur moet echter menig man deze zijne keuze naderhand beklaagen! De vrouw veroorzaakt door haar onverftand, door haar fpijtig en kribbig humeur, dag op dag, nieuwe verdriet» lijkheden , op het minfte woord moet de man hooren , dat alles toch van haar gekomen is, dat zij hem tot een' man heeft gemaakt; hoe kwelt hij nu zijne ziell Gelukkig, zo hij niet zijn verdriet tracht te verzetten, door verkeerden troost te zoeken, Dej dichter zings 'er van: Pe dwaaZe min, die 't geld meer dan de vröuwbeöo!,r* Miet vaak zijn dwaaze keuze op 't allerduurst betaalen»* Wordt in zijn eigen huis op 't allerwreedst ontvoogd, En moet als balling in 2ijn eigen wooning dwaalen ; Het heimelijk verdriet knaagt hem de hartaêr af, ' Doet hem in dronkenfchap te dwaas vertroofting zoeken ; Zijn Iporeloos gedrag rukt ijlings hem in 't graf. Eu doetalftervendhem zijn huwlijk nog vervloeken. Dé  HET H U W É ï. ij K. itf De Lezer vergunne mij, liet tot hier toe gézegde voor een gedeelte teflaaven, met de woorden Van eenen wijsgeerigen fchrijver, daar hij ons bericht, hoe het met de Vrijaadjen en het huwelijk zich doorgaands toedraagt, ten opzigte van jonge lieden, die hunne jongelings-jaaren dartel en verwijfd hebben door gebragu Dus fpreekt hij s i, Een jorig Heef, die in bet ontuchtig leven éindelijk begint verdriet te krijgen, flaat bijna geen kerkgang over, om te zien, of hij daar ook eene Juffrouw mag Aantreffen, die rijlc en mooij genöég is om hem tot huisvrouw te dienen; - Zodra heeft hij deze niet ont- dekt, of hij Vraagt belet bij haare ouders, en begeeft zich Vervolgends fierlijk en Wel uitge« doscht, deftig gekapt, behoorlijk gepoederd, en voorzien van de nodige horlogies * ringen enz. naar haarhuis, om aan de Ouders zijne genegenheid voor hunne dochter te kennen te géven* Nadat de vader behoorlijk onderzocht heeft, hoe veel geld mijn Heer jaarlijks, ten naasten bij, wel maaken kan, geeft hij zijne toeftemming , mids zijne dochter daartoe kanworden overgehaald; - Vrijheid'bekomen hebbende, om 's anderen daags weder te komen Ka ««  I«8 HET HUWELIJK. ten einde zulks te beproeven, wordt mijn Haetf niet min fierlijk gekapt, en zo wit als een tachtig jaarige grijsaard gepoederd, bij het onnozel meisjen toegelaten, aan welke hij met alle kracht van welfprekendheid , zijne oprechte liefde» en de zekerheid van zijnen fpoedigen dood verdraagt , indien hij ongelukkig genoeg mogt zijn , om niet in het bezit van zulk een beminlijk voorwerp gefield te worden." Het Sentimenteel meisjen, getroffen niet mia doorde elegante kleeding,dan door de fraoorlij. ke verliefdheid van mijn Heer den Galant, verklaart zich daadlijk, niets tegen zijn perfoon of gedrag te hebben, maar volftrekt ongenegen te zijn tot den huwelijken ftaat, welk laatfle echter doorgaands op zulke algemeene gronden gefchiedt, dat ds welbefpraakte tong van mijn Heer, den Galant, weinig moeite nodig heeft , om dit zoo bondig te wederleggen, dat het willig meisjen zich eindelijk met een' lach moet ge. vangen geven. Maar wel verre met dat al, van het verzoek daarom daadlijk in te wil. ligen , wordt aan mijn Heer flechts na veele moeite toegeflaan, dat hij om de agt of veerden dagen mag komen zien , hoe het met de gezondheid van zijne beminde engelin gefield is. — weï-  HET H U W E L IJ K. 149' _ Welke vrijheid dan wel ras zoodanig vermeerderd wordt, dat de zaak in korten tijd geklonken, en het huwelijk voltrokken werdt." „ Men kan zich ligt verbeelden, hoe groot deze liefde van beide kanten zijn moet, en aan hoe veele gevaaren zulk een huwelijk verbonden is , van welk laattte men des te meer zal overtuigd wezen, wanneer men aanmerkt, dat het aan een' heer vooral tot de uiterfle fchande zou gerekend worden, indien hij, na de boven verhaalde liefdeverklaaring gedaan te hebben, daar niet ftandvastigbij bleef volharden, zonder in aanmerking te neemen, dat hij, bij zijne nadere verkeering met het meisjen , zoodanige tegenftrijdigheden tusfchen zijn humeur en dat van zijne beminde zou kunnen ontdekken , dat de liefde voor zijn en haar tijdelijk geluk hem volftrekt tot het tegendeel zou moeten aanfpoo- ren. Men verönderftelt, dat het meisjen C't welk dan reeds gerekend wordt, haare liefde bepaald te hebben ,) daar door yeelligt gevaar zou loopen, om van hartzeer in eene kwijnende ziekte te ftorten , en daaraan te fterven. ' De Heeren hebben hier over het algemeen min nood van, ten minden die genen onder hen, welken de belachlijke gewoonte hebK 3 ben,  IJO HET HUWELIJK, ben , om een naamlijst van zes . of agt juffraowen te maaken , en dezelven van nommer één af „ Zoo lang rond te loopen , tot dat er eindelijk eene van haar toebijt, het welk hier, ondereen zeker foort van jonge Heeren, al veel in het gebruik fchijnt te wezen," Daar is nog eene bron, waaruit in het (tuk van huwelijken , veele onheilen voortvloeien ; fommige jongelingen vergee;ende de les vanNASos wilt gij trouwen , ze,o trouwt met uws gelijken, en niet opmerkende, dat gelijkheid van ftaat gelijkheid ygn zeden baart, zoeken eene vrouws ■die in aanzien en ftaat verre boven hun verheven is. Dit heeft meest altijd nadeelige ge. volgen. „ Eene al te hoog geboren vrouw % zegt de boven bedoelde Schrijver, matigt zich veelal eene trotsheid en eene meesterachtigheid aan, die de man bezwaarlijk verdragen kan, en die hem, in plaats yan hem te verheffen, ten diepften vernederen.— Hoe flaafkchtig gaat hij gebukt onder het juk van zijne heerschzuchtige vrouw! — Niettegenftaande zijn fehrander oordeel , is hij altijd het voorwerp van verachting , van het zoogenaamd aanzienlijk geflachs Zijner huisvrouw, tot dat het knaagend verdriet' liem in eene ziekte flort, die hem eindelijk aan, de  HET II U W E t IJ K. 151 n3e bitfche verwijten en fmaadredenen zijner beerschzu chtige familie ontrukt." Zie daar eenige bronnen van ongelukkige huwelijken , maar heeft nu het huwelijk zelf d» fchuld , dat de dwaasheden der menfchen zutf menigvuldig, dat zij zoo groot zija.2 Zeker niet, indien wij ons het huwelijk vooiitellen, zoo als het, naar de beftemming van het weldaadig Opperwezen , en de inrichtingen deiNatuur behoort te wezen : het huwelijk der deugdzamen, welke zaligheden bevat het in zich ? Hoe veele ftoffe hebben deugdzame Echsgenoten, met eikanderen in oprechte huwelijksmin verëenigd , elk oogenblik , om den weldoenden Vader der menfchen te danken, dat hij 200 veele, zoo wezenlijke en nooit verveelende vreugde, in het weefzel onzes levensdagen op aarde heeft ingevlochten 1 Maar dan moeten wij ons voordellen twee harten, heiden deugdzaam, en met onöpgefmukto beginfelen van onverniste godsvrucht en merifchenliefde vervuld, die elkanders goede hoedanigheden en zedelijke uitmuntendheden ontdek; K 4 ea  Ï5& HET H O W E I I] K. en hebben leeren kennen, die van kuifehe e>n reine min tegens elkandercn gloeien , en vol' maakt befloten hebben, om elkanders geluk en, heil, geduurende hun gantfchen leeftijd" te vermeerderen en te volmaaken, O Wanneer de edele jongeling eene voor hem gefchikte maagdelijke ziel heeft gevonden , wek ke hij, niet door eene blinde liefde, maar door het ervaaren van haare bekoorlijke deugden, voor zich eene lieve wederhelft oordeelt, en zij hem ook haare genegenheden wijdt, daar haar de glans zijner voortreflijke hoedanigheden in de oogen ftraalt, waarom, harde Vader! verhindert gij dan den wensch dezer gelieven, omdat gij misfehien uw belang in dat huwelijk niet vindt, óf dat hetmeis;en niet zoo ruim van geld bedeeld is, of uit grilzieke dwangzuoht! — Hoe veel traanen en zuchten veroorzaakt gij! hoe verwijdert gij het hart van den u zoo tederbeminnenden zoon van u! gij werkt aan uwe eigene frner-. te! en berooft u van alle die genoegens, welke uwe kinderen in een gezegend huwelijk, u zou» den aanbrengen, zoo dikwijls hun hart en mond, met verëenigde wenfehen u zouden zegenen, «pm dat gij hunne verbindtenisfeu goedgekeurd-, 0'ïk  HET H U W E L IJ K. 153 om dat gij die bekrachtigd, en met uwen vaderlijken zegen Gode geheiligd hadt! Aan de zijde van de bekoorlijke eerrijk, be« wandelt de edele deusdlief , loutere roozenpaden; met deze gezellinne van zijn leven, dezedeelgenote van zijn lut, deze vriendin van zijn hart , geniet hij, met verrukking alle vreugden des levens — ioeiën ééns gierende flormwinden boven zijn hoofd, is het gelaat des Hemels met zwarte en weêrwolken omfluiërd, laat de rommelende donder zich hooren, in bange da, gen van tegenfpoed, haar lagehjen, haar kusjen, haare omhelzing verkwikt hem in 't midden der onweders, als eene blijde lentezon Waar zij haare treden zet, worden voor hem distelen en doornen zoo veele geurige veldviooltjens —■ en hij treedt wakker en vlug, aan haare hand, door moeilijke wegen zoo wel, als langs gebaande paden, met haar voort, naar de gewesten dervolmaaktheid, Hoe menigmaalen was ik verrukt, als ik dit voortreflijk paar in hunne huislijke verkeering en omgang befchouwde! Hij was alles geheel voor haar! Zij alles geheel en alleen voor hem! Wat zijn alle vreugden der ftervelingen bij deze vergenoe.  J$l HET H ü W E L IJ K.' gens, waar een man en vrouw zoo getrouw^ zoo hartelijk , zoo vuuiig eikanderen bemin* pen. Deze gelukkige echtgenoten zijn de waardige ouders van vier lieve kleinen! Welke verrukkingen ! Wanneer dezen hunnen Vader omhelzen , wanneer hij hen op zijne armen neemt, aan zijn hart drukt! Wanneer zij hem den lieven Vadernaam duizendmaal in één oogenblik herhaalen»; vooral wanneer de kleinite,- aan 's. moeders borst gekoesterd, de tedere handjensnaar d eugdliek uitfteekt, en hem een lonkjen, (leeds voortzui- gende,'toewerpt. Dan zag ik eenen gloed van zielswellust op her wezen van dezen deugd, zamen uitgefpreid.dan omhelsde-hij, met de hevigfte aandoeningen van liefde,zijne beminnelijke eer-, rijk , en drukte met een teder küsjen op haare kaaken, die zij van haaren kant met eenen niet min lieven kus beantwoordde, Het Huwelijk heeft zijne pligten, groote ea gewigtige pligten —— maar derzelver waarneming en vervulling is voor den deugdzamen er* wijzen geen last, geen vermoeiende arbeid,maae blijdfchap, ea ftreelend vermaak* Naar»  HET H ü W E L IJ K. J^S Naarftig en ijverig is deugdlief in zijne zaaken, hij zorgt, op eene vlijtige en eerlijke wijze , voor het onderhoud van vrouw en kinde- ren. Doch deze enkele gedachten, het is tot welzijn van de beminde mijner ziel! maakt hem alleen den arbeid ligt, en verfterkt zijne zielsen ligchaams-vermogens om de uiterfle infpan- ning te kunnen verduuren. Is de dag afge- lopen,hij rust eu verkwikt zich in den fchoot zijner echtgenote, die hem door haare liefkozingen, en vervrolijkende aanfpraak allen kommer doet vergeten, en de zorgen uit het harte bant. eerrijk is eene zorgvuldige huismoeder, die terwijl haar Echtgenoot zijne pligten vervult, in de haare als vrouw niet wil te kortfchieten. - Zij beftuurt met verftand en overleg het huishouden, en bewaart de orde en netheid in het zelve, ferwijl haare lieftaligheid haar eene vaardige gehoorzaamheid , en de liefde van kinderen en dienstboden verwerft. Zoo veel vermaak vinden deze Echtgenoten in . elkandren, dat geene vermaaken, geeneuitfpanningen , geene gezelfchappen, die zij fomtijds, pm niet voor zonderling gehouden te worden, pf fchuw van menfchen te fchijnen, bijwoonen, de  Ij6 HET H U W I I IJ IC. de zuivere genoegens opweegen, die zij genieten, als zij den avond met eikanderen, en met hun» ne kleinen, aan hunnen eigen haard, mogen doorbrengen, Hoe vliegen bij hun de lange, en aan zoo veelen verveelende winterfche avonden om! eerrijk verricht eenig huiswerk ; deugdlief leest, of is bezig met de zaaden van wijsheid en deugd in het hart zijner kleinen te planten. —— Hij vertelt hen, en zij omfingelenzijne knieën , zij zijn geheel oor en aandacht, terwijl vader vertelt, zij leeren ongevoelig den Godsdienst en de deugd kennen, en dat meer is, beminnen. —— Hoe liefhebben zij hunnen vader en moeder! en hoe flreelt deze hunne liefde, die vlijtige en gewillige gehoorzaamheid in het teder harte werkt,deze waardige ouderen! —— Dus verlopen hunne blijde dagen! dit noem ik een gezegend huwelijk! En welke fchoone vruchten zullen deze gelukkigen ééns oogften , wanneer zij in den ouderdom zich alle de genoten vermaaklijkheden zullen herinneren, ook dan nog, als hun bloed reeds in deaderenbevriest,en vuurvanwederzijdfche liefde in de verkleumde borst zullen voelen branden, en hunne kinderen , de aanmiit« pjge vruchten van hun huwelijk, zullen opge- was-  HET II U W E L IJ K. 157 wasfen zien tot braave leden van de maatfchappij, die hun Vaderland tot nut, het menschdoin tot eere, hunnen ouderen tot fieraad, en hunnen IVIaaker tot heerlijkheid flrekkeir. Stervelingen! maakt door liefde en deugd uwe echtverbintenisfen dus gelukkig! Echtgenoten ! Smaakt deze zegeningen, die voor allen bereid zijn, die ze zich eigen willen maaken! — En laat uw heil, dat gif geniet, de befchaaming zijn van den fpotter met den echt, den ver1 achter vanhet huwelijk, en tevens de overtuiging van den rampzaligen wellusteling, die van het fpoor verdwaald, op bijwegen wellusten meent te fmaaken, die alleen het huwelijk in volle zui. verheid fchenken kan! Hoe gloeit mijne jeugdige borst van den wensch, om eens met een waardig voorwerp mijner min, zoo gelukkig te leeven, en dat te ge« nieten, wat mijn deugdlief en eerrijk met el. kanderen fmaaken! - Beste Vader der menfchen! dit is het grootfte, dit het eenigde, dat ik tot mijn deel hier op aarde, van uwe goedheid en gunde fmeeke , dat mij, zo ik op deze aarde lange moet verkeeren , eene deugdzame echtgenote gefchonken zij , met welke ik , het ge- i 3 *f  ±5§ HET Ë tt W Ë L tj Ë.' genöt van uwe goedertierenheden veelvöuwig'' verdubbeld fmaaken, en mij in uwe liefde ver# blijden moge' HE ï  HET GEWETEN. jEen Jongeling waagt het, om over het Gewé* ten iet te fchrijven! Welke dwaasheid ! Hij fchrijve over liefde, vrouwen, en wijn! Deze zijn de onderwerpen, die aan zijne jaaren voegen , maar niet de fombere, de droefgeestige onderwerpen , die de vreugde en het vermaak des levens itooren en hinderen. — Geweten « gemoedelijkheid, laat het over voor den Wijsgeer, voor denDevooten, om Confcientie- gegevallen optezoeken , en zijnen geest te kwellen , met zaaken, die hij niet begrijpt, en die hem voor de vrolijkheden des levens ongefchikt maaken. Deze en foortgelijké tegenwerpingen van losfe jongelingen kunnen mij niet affchrikken, om over het Geweten te denken , te Ipreken, en mijne gedachten op het papier te brengen. ■ Mijne omftandigbeden , mijne lotgevallen heb. ben mij daar te veel aanleiding toe gegeven , en «Uï gerustheid van mijn hart, dat mij in alle mijne  jr:ö h £ ï e è w e t é a: * rie wederwaardigheden alleen kan flaande hou* den en onderfteunen, heeft mij dit onderwerp, ja, ik mag het zeggen,dierbaar gemaakt. Hoe naijverig, dacht ik, behoorde de mensch •Wegens de onfchuld van zijn hart te zijn, en hoe zorgvuldig zijn leven onftrafwaardig te houden , en nooit met opzet van een eenig voorfchrift der deugd af te wijken 1 Men heeft voor„ treflijke werken over de middelen tot verkrijging van vergenoegdheid en vrede des gemoeds; men heeft daar toe verfcheiden, zelfs geheel iri eikanderen loopende wegen ingeflagen •, doch alle goede leeringen, en alle waare wegen vereenigen zich in dezen korten regel: leef naar het getuigenis van een goed geweten! Het besté famenftel kan niet volkomener zijn , dan dit voorfchrift. Hoe onbepaalder het alle onze handelingen regeert , hoe zekerder en vaster, grond wij leggen voor de waare weltevredenheid. De deugdzame mag door de grootfte wederwaardigheden en tegenfpoeden omringd en beangftigd worden, hij kan in de ftormen gerust blijven, dewijl hij zich in zijne deugd kan ver« bergen; zijne vrienden mogen hem verlatenKhei  HET GEWETEN. l6ï getuigenis van een goed geweten is de beftendigfte en troostrijkfte medgezel van zijn leven. Een Engel raag, in de beminnelijkfle gedaante van dtn Hemel daalen, en eenen misdaadigen opbeuren, die de ftrafwaardigheid en de fchande zijner wanbedrijven gevoelt: hij mag deszelfs fmart met de grootfle vriendelijkheid verzachten , en verminderen; hij mag hem vrolijke uitzichten in het toekomende voorftellen; het zal alles den ongelukkigen de helft van het genoe. gen niet ui leveren, dat onveranderd en onver» wonnen in eene ziel woont, die zich geene moedwillige afwijkingen van de deugd te verwijten heeft. Wat heeft eene ziel, in welke orde en eenflemmigheid heerscht,in haare grondHellingen en handelingen te vreezen? Waar is de onrust, die haare kalmte verdrijven kan? De deugd alleen is de zekerfte weg tot den eenigen troost, tegen alle de folteringen van den laster, en het eenig zeker middel, om der achterklap al haar vergif te benemen. Godlijke plato , ik ken geen fchooncr gezegde van U , dan het antwoord, 't welke gij gaaft, toen men u zeide, dat uwe vijandenten uwen nadeele fpraken : Het heeft niets te beduiden , was de uitfpraak uwer van wijsheid L vloeien-  •1 lijk een zacht en zuiver licht behaaglijk is voor het oog; zoo walgt haar de ondeugd, gelijk een onaangenaarne fmaak aan het gehemelte. Zo de ziel ooit een geduurig vreugdemaal kan fmaaken, dan is het dat van eene goede Confcientie. / Ik weet, wat men inbrengt, om den mensch van de vreeze voor de wroegingen van zijn geweten te ontheffen Ik weet, dat veele grooten , wier boezems vervuld zijn met heerschzucht en hoogmoed, veele jongelingen, die in fiaap zijn gezust door de ftreelende bekooringen M dar  178 HET GEWETEN eter wellustige dartelheid zich verbeelden, dat zij deze wroegingen te boven zijn , die zij voor den burger en genieenen man overlaten; ik weet, dat 'er menfchen zijn , die zich beroemen, de zegepraal over hun geweten behaald te hebben. Hunne zielen kennen geene wroegingen; die bittere plant hebben zij voor altijd uitgeroeid, die tijrannen of beulen hebben zij verdreven, die zulke gemoederen, welke zwak genoeg zijn , om 'er zich aan te onderwerpen , zoo veel doen lijden. Gave God, dat 'er geene menfchen gevonden wierden, die zich op deze wijze durfden beroemen ! dat men zulke tegen de borst Hooiende taal nooit hoorde voortbrengen ! dat nooit onrechtvaardige dwingeland , zonder blijken van wroeging, de onfchuld durfde vertrappen, de deugd durfde martelen! Maar ik kom nader. Ronduit beweer ik, dat deze zegepraal eene ijdele zegepraal is Neen, ik kan niet geloven , dat hij , die een mensch is , geen gevoel zou hebben van zijne daaden, dat de onrechtvaardigheden den dwingeland niet als lood op het hart drukken, dat de dartele wellusteling recht in zijn gemoed vrolijk is Neen, geen fterveling kan zijne afhanglijkheid ■ en  HET GEWETEN. 179 en de bewustheid daar van uit zijn gemoed uit- roejen Hij kan zijn gevoelen verdooven, zijn geweten fmooren , maar het zal, onverwachts , zich herflellen , en hem in 't verbleekte aangezicht vliegen , in de uuren van nadenken , in de oogenblikken van ftille eenzaamheid. Mogelijk zegt iemand mij , het gezigt van duizend voorwerpen, die mij mishaagden,heeft mij mij zelven de oogen doen uitfteken ■ Nu verneem ik geen kwaad. Wie zou hem dit genoegen misgunnen ? Wie hem niet beklaagen? Wie hem willen navolgen? Zoo natuurlijk, zoo nuttig en heilzaam als de oogen zijn voor het ligchaam, zoo is het geweten voor de ziei# Welk voordeel heeft hij nu, die zijn geweten dus verzaakt, dat hij zich zoekt te overtuigen, dat 'er noch God, noch ziel, noch deugd , noch een toekomend leven is? Misfehien, dat hij,van alle deze banden ontfla;ren , nu leeft naar het goeddunken van zijn j,art? Mijne ziel kome nooit in zijnen raad, noch deele in dit nut! Ik ontdek God in alle zijne werken, ik word het beftaan van de ziel duidlijk gewaar, ik vind in haar wezen de uitdrukzels mijner verpligting en de M 2 on-  ISO HET G E W E T E K. ontégenfpreeklijke verzekering van eenen toekomenden ftaat, overëenkoraftig met de wijze» waar op ik mi. van mijne verpligting ge.weftn heb. — Meti zou dan , ten mijnen opzigte , het onmogelijke ondernemen, indien men mij wilde overreden, dat ik geene Conlcientie had^ als men de wroegingen, over bedreven kwaad, uit mijn gemoed zou willen verbannen; maar al kon dit gelukken , dan was nog het gewaande voorceel, dat daaruit zou voortvloejen, in mijn oog het verfcjjriklijkst van alle kwaaden; te leeven zonder God en zonder wet, zou de verdelging zijn van mijn geluk en van alks, wat mij eene geruste vreugd kan doen fmaaken duizendmaal liever zou ik de vernietiging van zulk een leven verkiezen Zelfs wanneer ik de le- •vendigfte finert gevoel, om dat ik mijnen Vader en Weldoener beledigd heb, dan is die zelve fmert mij eene bron der zuiverfte troost en blijdfehap ; zij werpt mij in de liefde-armen der uitgebreidfte ontferming , die a'tijd bereid is, om mij, op mijn berouw en boete, in genade te ontvangen; die fmert doet mij wederkeeren, wanneer ik, door mijne zwakheid, geflruikeld heb, en van mijnen goedertieren God ben afgegaan, en verëenigt mij weder met Hem door boetvaardigheid Zonder dit, zou ik, als  HET GEWETEN. l8f als een fpeelbal van het geval, in den fchriklijkften afgrond van eeuwigen jammer, of, zo gij wilt, van het wanhopendstiY7«r moeten verzinken. Ik weet, men wendt voor, de wroegingen zijn een gevolg van de opvoeding, en wanneer het gebeurt, dat een mensch, van alle opvoeding en onderwijs beroofd blijft, dan heeft hij ook geene wroeging. Ik antwoord, door het erkennen van alle die redeneringen; maar wat volgt 'er uit ? Is het de opvoeding, de onder, wijzing niet,die alle onze denkbeelden zich doet ontwikkelen? Is 'er wel,niet alleen ééne eenige wetenfehap, ééne betoging,maar zelfs één eenig gebruik van zaaken , die noodzaaklijk tot het leven zijn , daar de opvoeding en het onderwijs geen' invloed op heeft? Zeker, te zeggen, dat wij geene wroegingen van het geweten hebben, wanneer wij door de opvoeding geene onderwijzing ontvangen, is immers zoo veel, alsof men zeide, dat wij op vier voeten, gelijk de beesten , zouden loopen. indien onze moeder af voedfler ons niet had leeren gaan, maar wij aan ons zelven overgelaten waren. Zou men dan, als een gevolg daarvan moeten erkennen , dat onze gedaante en wezenlijke handelingen niet M 3 !!*■  l82 HET GEWETEN. natuurlijk , maar flechts gedwongen hebbelijkheden zijn? Dit is nogthans de fraaie redeneering, waardoor men ons tracht verlegen te maaken. Onder voorwendzel , dat het onderwijs zoo wel vooroordeel baart, als waarheden ontdekt, onderftelt men het geen, waar over men twist, of liever het tegendeel van het geen betoogd is, naamelijk, dat de wroeging enkel vooróordeelen zouden zijn. Men zegt: hoe veele menfchen , die een zwak geweten hebben, die wroegingen gevoelen , welken het bijgeloof voortbrengt? Zij hebben vleesch gegeten op zekeren tijd , zij hebben verzuimd, de handen te wasfchen, enz, en zij worden door de pijnigendfte wroegingen gemarteld. ■ Ik oniken deze gevallen niet, en waarom zou ik ze ontkennen? Omdat een mensch, in zekere gevallen kwalijk redeneert, volgt daaruit, dat hij niet wel kan redenee. ren? Omdat één mensch kwalijk redeneert, volgt daaruit, dat alle menfchen kwalijk redeneeren? Hij, die zich zelven befchuldigt, dat hij, in 't doen van boete, zich niet ftreng genoeg gegeesfeld heeft , is een flechthoofd, een onnozel mensch , of een dweeper , maar met wat recht zal men ftaande houden , dat.til ie-  HET GEWETEN. 183 iemand , die befchaamd of droevig is, omdat hij zijnen vriend verraaden heeft , of zijnen weldoener met ondankbaarheid betaald, zich in hetzelfde geval bevindt? Doch ik fluite mijne bedenkingen met deze vraag: Is het mogelijk zoo vergenoegd te zijn , nadat men ftrijdig met de reden gehandeld heeft, als nadat men een redelijk gedrag heeft gehouden: daar 'er bovendien een Opperwezen is, aan wien wij verpligt zijn rekenfchap van ons gedrag te geven? Men wikke deze vraag Gelukkig zij, die zorg gedragen hebben van hunne Confcientie zoo ver te zuiveren, als zij gezuiverd kan worden, mids dat dit licht hun diene, om hen op den goeden weg te geleiden, en hen meer en meer te doen vorderen in het groot werk der Volmaaktheid, het geen alleen waardig is, om den raénsch , hier op aarde, bezig te houden, omdat dit het eenigfte is, het geen hij kan hoopen , in. het toekomende leven te zuilen vervolgen. M 4 D E  DE MENSCH EEN MACHINE, ^yerwacht niet, Lezer! eene verhandeling, ia den fmaak van het Werk van de la mettrie rhomme machine, neen! ik ken u, ik ken mij zelven, ik ken het menschdom voor waardiger wezens, dan dat wij hloote werktuigen zijn, of met het redeloze vee in ééne klasfe zouden moeten geplaatst worden Ik vind niet, dat de menfchen redenen hebben,om foortgelijke Schrijvers te bedanken, eenen RoussEAu,die het 's menfchen natuurlijke ftaat gelooft te zijn, wanneer hij op handen en voeten in de wouden omzwerft; doch dezen eerlijken burger zal deze onderftelling in eene luim van gemelijkheid over de wederwaardigheden, die hem getroffen hebben, en hem door zijne medemenfcheu veroorzaakt zijn, in de gedachten zijn gekomen eenen de la mettrie, die enkel bloote Machines van de menfchen maakt, en alle anderen, die aan den mensch zijne rede en vrijheid ontzeggen. Waarom zouden wij « bedanken , gij die onze verhevenheid weg filOr  DE MENSCH EEN MACHINE. 185 iïlofofcert, en ons ontrooft dat geen, waardoor wij alleen menfchen ziin Ik voor mij ken geene andere menfchen, dan die rede gebruiken en vrijheid bezitten, zülken, die redeloos handelen, of door het lot of vrijwillig zich tot flaaven verlaagd hebben, behouden de gedaante van menfchen, doch zij misfen in de daad hunne beftemming In hoe verre, en op welke wijze die vrije menfchen echter afhangü k zijn van den wil der alies-werkende Godheid, dit te willen onderzoeken , is boven mijn vermogen , en buiten mijnen kring Aan deze vraag hebben zich, zedert eeuwen, reeds zoo veele fchrandere hoofden ftomp gedacht, en tot heden toe de knoop niet gevonden tusfehen deze twee Hellingen. De mensch is , als een fchepzel der Godheid van zijnen Maaker afhanglijk , en : de mensch is een vrijwerkend wezen. Deze zijn geheimen, die voor¬ werpen zijn voor Engelen verftanJ.en, die zelfs, ik geloof niet, dat ik .hier tj veel zegge, hun bereik te boven gaan, en enkel door het Eeuwig verftand der Godlijke Wijsheid doorzien worden. Dwaaze fterveling! waarom ver» moeit gij u vruchteloos, met uwe ziel te kwellen over zaalten, die met den fluijer der ondoordringbaarheid bewonden zijn,terwijl gij de NT 5 din-  186 DE MENSCH EEN MACHINE. dingen, die voor uwe voeten en in uwe mag: zijn, niet opmerkt! Ja, mijn Schepper! U dank ik, dat Gij mij gevormd hebt, een redelijk fchepzel, dat Gij mij met vrijheid hebt befchonken, dat ik een mensch ben , en nooit zal ik mij dit verheven voorrecht,, zoo lang mijn hart in mijnen boezem klopt, door iemand laten ontnemen, nooit flaafsch iemand naar de oogen zien! — Uwe gunst bewaare mij, dat de verleidingen der jeugd , dat mijne eigene dwaasheden mij niet beneden mijne waardigheid verlaagen, maar uwe rechtehand onderfleune mij, om, door het bewandelen van de paden der deugd, mijne waarde fteeds meer te verhoogen, en de volmaaktheid, het doel der menschlijke natuur, te naderen! - Maar waarom fchrijf ik dan aan het hoofd van deze overdenkingen , de mensch een ma- chiene? O mijn Lezer! omdat ik zoo veele voorbeelden, van alle kanten, mij zie omringen, van menfchen, welke vergetende, wie en wat zij zijn , zich zelven vernederen, of laten vernederen tot enkele machines, in de handen van hunne medemenfchen, welke van dezelfde be- wee •  DE MENSCH EEN MACHINE, 187 weegingen, als zij, hen tot hunne oogmerken en inzichten gebruiken, gelijk men een kunstwerktuig gebruikt, om 'er een gewrocht naar welgevallen mede voorttebrengen. Befchouwt mij dien drom wakkere mannen, elk even moedig, wier wezens en gelaat niet doet twijfelen, dat een edele ziel, van nattmre, in hen huisvest. Zij (laan, dicht op een gepakt en gefloten , als ftandbeelden ; op een woord van kommando , beweegen zich alle hunne voeten , of hoofden; zij gaan voort, wenden rechts of links, wijken achterwaards,enkel op den wil van éénen , even gelijk een kind hou;en of Iooden poppetjens beweegt, en doet handelen Zij worden gevoerd ter plaat- ze, daar de dood, met alle zijne ijslijkhedeu gewapend, waart, zij worden tegen vuur en zwaard ingevoerd , en treden den gapenden mond van het blikfemend kartouw te gemoet — Misfehien zijn het Vaderland-lievende burgers, die voor haard en altaar, voor vrouw en kindereu ftrijden, die, door verheven beginzelen gedreeven , alle gevaaren veriichten , om het algemeen welzijn , om Vaderland en vrijheid tegen geweld en heerschzucht te verdeedigen; die,  183 DE MENSCH EEN MACHINE. die, wetende dat eendragt magt maakt, en dat zonder eene ordentlijke onderfchikking, veele bijzondere deelen en leden niets uitwerken kunnen , ten zij zij tot één geheel, tot één ligchaam zijn faamgevoegd , zich vrijwillig verëenigd, en eenen, den kundigften en braafïten hunner met vrije keuze en Hemmen uitgelezen hebben, om hun opperhoofd en aanvoerer te wezen, en onder zijne banier het vaderland, huis en hof te verdeedigen ? Helaas 1 de meesten hunner hebben eigenlijk geen vaderland! Zij zijn huurlingen, die van hunne vrijheid affland ge. daan , en zich voor eenige weinige Huivers 's weeks verkocht hebben, om zich als machiites te laten gebruiken, dikwijls even zoo goed, ja, lezen wij de gefchiedboeken der onrechtvaardige oorlogen , meertnaalen , om geweld en onderdrukking voorteftaan en uittebreiden , als om de zaak der onfchuld tegen de ondernemingen van geweld te verdedigen. Zijn zoodanige menfchen, die zich dus blindelings verkopen , geene machines? Hebben zij hunne vrijheid en eigen goeddunken niet verzaakt en verloochend, om zonder onderzoek hem te gehoorzamen , aan wien zij zich verhuurd of verkocht hebben? —— Wanneer ik derhaiven als men*  DE MENSCH EEN MACHINE, igp menfchen-vriend, en Wijsgeer hen bjfchouw, moet ik dan niet met aandoening zeggen : De mensch eene Machine! Wat beduidt de famentroeping van deze menigte? Wat wil dat gejoel en getier? dat vloeken en verwenfchon , het welk mij door de ooren tot in de ziel wondt? Wat wil dat volk? Welke reden hebben zij, om te plunderen, om te willen moorden? Ach! zij weten het niet! Vraagt het aan den hoop' Van de duizend geen één, die u van zijne drift en woede behoorlijke zelfs eenige fchijnbare reden zal kunnen geven : Wat zijn zij derhalven anders dan Machines'. Eenige weinigen, die zich onder den hoop be„ vinden, zijn de roervinken, de aanftokers, die alle de anderen aan den gang brengen , draaien, en doen werken naar hun goedvinden. ——— Zoo ontflak de bloedige rok van C/esar, door antonius opgeheven en aan het volk vertoond, het Romeinfche graauw in woede, tegen de faamgezworenen , die den dwingeland, welke zich met vertrapping der vrijheid had opgeworpen, in den vollen Raad de flraffe zijner roekeloze onderneming hadden doen ondervinden; zonder dat iemand hunner onderzocht of ook deze dood den dwingeland rechtvaardig ware over-  IQO DE MENSCH EEN MACHINE. overgekomen, en of niet zijne moordenaars door zucht gedreven waren geweest, om de kluisters van het Romeinsch Gemeenebest te verbrijzelen, en aan het volk zijne vorige vrijheid en waarde weder te geven. Genoeg, éénAN» tonius wist het volk in zijne belangen overtebrengen , gelijk naderhand augustus, eü nu waren zij hunne (haven, en enkele werktuigen van hunne heerschzuchtige bedoelingen >— Zoo had de beruchte Visfcher van Aapels masanjello zich zoo veel vermogen op het volk aldaar weten te verkrijgen, dat honderd-duizen. ■ den van zijne hand afvlogen, en elk eenen, dien hij goedvond, vermoordden, als werktuigen van zijne wraak Zoo maar hoe veele voorbeelden zouden wij niet kunnen bijbrengen van zulke menfchen , die loutere machines waren, bijzonder in tijden van omwentelingen in Staa. ten en Koningrijken, gelijk aan die, welken met absalom, toen hij den opftand tegen zijnen Vader beraamd had, en nu op het punt flond ,om denzelven uittevoeren, in hunne eenvouwigheid medegingen, zonder te weten, wat 'er van de zaak was. Is het niet zoo? Eenige weinige onrustige Geesten hebben in alle eeuwen, de rust van het  DE MENSCH EEN MACHINE. I91 het 'menschdom geffoord, oorlogen verwekt, bloeditortingen aangerecht, en de duizenden, die onrecht leeden en onrecht deeden , waren enkele machines en werktuigen. Wat was het Joodfche volk, toen het riep: kruist hem , kruist hem! en wij hebben geenen. Koning dan de Keizer ! en zijn bloed kouie over ons en onze kelde¬ ren? Waren zij meer dan werktuigen, die door de Priesters en Schriftgeleerden, en door den fnooden Raad werden aangevuurd, en opgeruid, om barabbas, eenen moordenaar te begeeren, en jesus, den menfchen vriend, die het gantfche land was doorgegaan, goeddoende, die de weldaadigfte wonderen verricht,en nooit eenen ellendigen, zonder troost en hulp, van zich gelaten had, te verwerpen, en zijnen dood te vorderen? De Apostelen hebben dit ook méér dan eens opgemerkt, als zij zeiden: dat de Overheden en Oudften des volks den Heer der heerlijkheid gekruist hadden. Uit alle deze voorbeelden is het dan, tot fchande der menschheid waar: dat de mensch maar al te dikwijls een machine is. Niet  ig2 DE MENSCH EEN MACHINÉi ■ Niet alleen de burgerlijke en ftaatkundige gefchiedenis, maar ook de kerklijke bevestigt deze treurige en fombere waarneming, dat de mensch een machine is Wanneer het volk te Rome de Christenen, met een algemeen gefchreeuw, voor de wilde beesten en tot de kampplaatzen eischten , deed dit volk zulks niet eigener beweging, neen , zoo onnatuurlijk is de mensch niet, dat hij zijnen Itillen , zijnen deugdzaamen natuurgenoot ten wreeden dood zou vorderen. Die woestheid heeft de Vader der menfchen hem niet ingefchapen. Het waren de Afgodspaapen, die hunne outervuuren zagen uitgaan, hunne 1 empelen vervallen of ledig ftaan, en hunne vette inkomsten verminderen, door het licht van wijshed. 't welk de Christenen alömme ontftaken , waardoor zij de waereld van blinde bijgeloovigheid bevrijdden; dezen, dezen hitften het gemeen op, dezen waren de eigenlijk handelende moordenaars der onfchuldige Christenen, het volk was enkel hun werktuig. Hemel! was de Christelijke naam nooit ontëerd geworden, door foortgelijke toneelen, als deze heidenfche Afgodspaapen hebben aangericht! Hadden nooit heersch- en wraakzuchtige Geestelij-  DE MENSCH EEN MACHINE. Ip$ lijken den ijver voor God, voor den godsdienst, voor het rechtzinnig geloof, tot een voorwendzei gebruikt, om het volk gaande te maaken; hadden zij nooit het volk als werktuigen aangevoerd, beftuurd, en opgezet, om moord, en bloedtoneelen aanterichten ! gezegendfle aller godsdienften,geen dwaalend, maar dikwijls eerlijk en menschlievend deïst zou aanleiding gevonden hebben, om u te lasteren; neen, hij zou u gezegend, u geroemd, u ijverig voorgeftaan hebben , indien uwe heilige en eerbiedwaardige les van liefde, en uw gulden regel: doet aan een' ander, het geen gij wilt dat u gefchiede , gehoorzaamd en geëerbiedigd ware geworden. Gij, monfters der natuur, fchandvlekken van het menschdom! wie gij ook zijt, die de onkunde en ligtgeloovigheid der menfchen, welken uwe eerlijkheid vertrouwen, dus heilloos misbruikt,ziddert, wanneer de wraak der Godheid, op den dag der vergelding, al het vergoten bloed der onfchuldigen en rechtvaardigen, alle de traanen der vertrapte onnozelheid van uwe handen eifchen zall Gij moogt vrij de wereld en de menfchen blind en onkundig gehouden, en den voortgang en verbreiding van het licht der N waar»  ,*£4- DE MENSCH EEN MACHINE. tffjgftfiffi en wetenfchap, zooveel in uw vermogen was, verhinderd hebben , eens zal 'er een tijd wezen , waar in het licht der maan heerlijk zal zijn, als het licht der zon, en het licht der zon heerlijk, als het licht van zeven dagen, gelijk één der oude Profeeten zich uitdrukte, een tijd, wanneer het menschdom de oogen zal openen, en zij zelven, die gij als werktuigen gebruikt hebt, om, ten voordeele van uwe heerschzucht of wraak, hunne natuurgenoten te mishandelen en te dooden, u hunne fchuld verwijten , u voor den rechtvaardigen Hemel-richter aanklagen zullen, dat gij de uit-vinders, dat gij de bewerkers, dat gij de eigenlijke oorzaaken van alle de gruwelen waart, die het menschdom onteerd-hebben. Mogten dc woorden der menfchen-vrienden eens eindelijk ingang vinden ! dat de mensch zijne waarde leerde kennen , en hernam ; dat hij zich als een redelijk wezen leerde gedragen, en niet meer als een werktuig ten dienfte Houd, van heerschzuchtige grooten of wraakzuchtige kerkelijke:] ! Zoodra dit plaats heeft, dat de menfchen zichzelven leeren kennen , dju de menfchen hunne waarde gevoelen, zullen zij ook behoorlijk denken omtrent hunne be- flem-  DE MENSCH EEN MACHINE, ipj temming, en weten, dat zij hier op aarde leeven , om hun eigen geluk en het welzijn van alle hunne natuurgenoten, tot eer van hunnen Maaker, door liefde en deugd te bevorderen. Dan zullen heerschzucht, valfche ftaatkunde , kettermakerij, bedrog en list, voortbrengzelen geteeld in het rijk van den afgrond , zich ia den onderaardfchen nacht verfchuilen, en niet meer het menschdom plagen, en ongelukkig maaken , maar zichzelven door eeuwige wanhoop verteeren! N2 DB  L E V E N S W IJ Z E N. D e dagelijkfche bezigheid en levenswijze der menfchen moet, op meer dan ééne wijze, invloed hebben op hunne neigingen en zeden. Uit hoofde der rust of beweging , welke het ligchaam, bij de ééne levenswijze te weinig, hij de andere te veel, bij eene derde in de behoorlijke mate en juiste afwisfeling geniet, wordt hetzelve dan verfterkt en verhardt, dan ontzenuwd , traag en verwijfd. Dus fchikt zich ook het voedzel naar mate van den onderfcheiden ftand en levenswijze der menfchen. Hieruit ontdaan gewigtige gevolgen voor de kennis, nademaal over het algemeen de één , volgends zijn dagelijks beroep, meer tijd en gelegenheid, tot ontwikkelingen oefening van zijne verftandelijke vermogens heeft, dan een ander , als óok, dewijl de onderfcheidene levenswijzen gronden in zich bevatten, om deze of gene kundigheden optezamelen , met deze of gene waarheden zich veelmeer bezig te houden, dan met andere. Eindelijk ver- an-  tEVENSWIJZEN. I97 .andert ook het aanbelang eh gewigt van veele zaaken . naar de verfcheidenheid van den (land der menfchen , en te gelijk ook met dezelve ,hunne neigingen en gezindheden. Op welke onderfcheiden wijze zouden Burgermaatfchappijen, ja, de wereld zelve, zijn ingericht, wanneer de koopman, of foldaat, of de man van letteren, of de rijke ledigganger dezelve, naar de onderfcheiden bedoelingen en omftandigheden van hunnen ftand, mogten inrichten? Van dezen invloed der bijzondere levenswijken op de zeden, wil ik dat geen aan mijne Lezeren mededeelen, het geen meer dan één Wijsgeer uit de gefchiedenisfen der volken , en uit de befchouwing der menfchen, hebben opgemerkt. —— Dit zal onze menfchenkennis in eene geen geringe mate verbreiden, en ons een inzien geven, in verfcheiden zeden en gebruiken, welken ons anders bevreemden en verbaazen moeten. In de gefchiedenis der menschheid munt, onder de oorzaaken van de opklaaring van het verftand en de vorming der zeden, naauwlijks iet zoo zeer uit, als de wijze, op welke de menfchen zich hun voedzel, hunne algemeenlte N 3 en  i 0g IIVENSff IJZEN.' «n dringendfle behoefte, poogen te verkrijgen. De Natuur heeft voor hun het eerst moeten zorgen. Vanzelf wasfende wortels, kruiden en boomvruchten, of dieren, die hen niet affchrikken , noch voor hun vlieden, zijn hun eerfle voedzel. De ontdekkingen en aanlokzelen, welke de eerfle gelukkige proeven verzeilen , leiden allengs verder; en de kunst en levenswijs van den door veele eigene en anderen ondervindingen geleerden Fisfcher, Jaager, en Kruidverkooper, kunnen reeds van de eerfle ontdekkingen der dierlijke drift, en de eenvouwig* ■heid dier eerfle proeven, merklijk verfchillen. Ondertusfchen kan men dit toch alles onder één |gezichtpunt famentrekken ; bij hetwelk het onderfcheid van andere levenswijzen der menfchen nog fteeds zeer groot, en deszelfs gevolgen, over het geheel befchouwd, merkwaardig genoeg verfchijnen. Te weten, bij menfchen, die enkel van de Jagt of Visfcherij, en in 't wild wasfende vruch. ten, zonder veefokkerij, akkerbouw, en koophandel leven , vindt geen eigenlijke rijkdom plaats. In de taaien van zulke wilde volken Viüdt men daarom volftrekt geene woorden voor  t E V E N S W IJ Z E N. 199 ■ voor rijk en arm. En hiermede vervallen tevens alle die pogingen , alle die ondernemingen, die een gevolg zijn van de bedoeling, om rijkdommen te verwerven of te beveiligen; alle de gemoedsbewegingen, welke daar betrekking op hebben, van nijd, hoogmoed, vreeze, vleierij , menigvuldige listen en lagen, om het eigendom en de bezitting van anderen , met bedrog of geweld, aan zich te brengen. Onbekend met de verbeelding van rijkdommen en de waarde van overvloed , zijn de wilden ongemeen mild , zoodat zij elk , die in nood is, geern ' helpen met alles , daar zij beter van voorzieu zijn, dan hij. Daar allen niets of evenveel hebben, hoê veel minder is daar de behoefte van ïVctun en Overheden , hoe veelmeer ontbreekt het daar aan middelen , om de rnagt te verkrijgen, die het oppergezag onderfteunt ? De voorgangers en aanvoerers zijn alleen raadgevers, die overreden , maar niet heeren, die beveelen. ^ Daar blijft derhalven die gelijkheid het langst in we. zen, welke, volgends de gronden van het Natuurlijk recht , oorfprongiijk onder alle menfchen plaats behoorde te hebben. Woning , voedzel , kleeding, alles kondigt deze gelijkN 4 keid  203 t E V E N S W IJ Z E N. heid aan. Aan zoodanige gelijkheid en onaf-hanglijkheid gewoon, kunnen deze menschen geweld en onderwerping , tegen welke zich fommige natuurdriften, in alle menfchen, altijd kanten , des te minder verdragen. Van foortgelijke Wilden in Amerika, zijn 'er daarom, volgends robertson, toen zij onder de Spaanfchen overheerfching geraakten, veele van treurigheid geftorven, terwijl anderen zich zelven ombragten. Onze oude Buitfcht voorvaders wilden daarom zelfs geene lieden onder zich hebben, omdat zij hun te veel dwang en bepaalingen fcheenen medetebren. gen, en naar gevangenisfen te gelijken. Ondertusfchen kunnen 'er evenwel perfoonlij. ie uitmuntende hoedanigheden bij deze levenswijze plaats vinden, en ouder zekere omltandigheden merkwaardige gevolgen naar zich fleepen. De bekwaamfle Jager, gelijk nimrod, wordt het voorwerp van verwondering en achting; hij wordt een aanvoerer op de jagt, misfehien eerlang in den krijg; hij wordt een hoofd der veroveraars en onderdrukkers. Bij fommige volken van deze levenswijze, mag geen jongeling trouwen , voor dat hij proeven van zijne bekwaamheid op de jagt gegeven heeft. De ge- voe-  LEVENSWIJZEN. 201 voelens van eer, van achting, van naarijver, zijn dus, door deze levenswijze, niet geheel uit. gefloten, alhoewel zij flechts weinige aanlokzelen , en eenen zeer bepaalden werkkring vinden. Doch tevens zijn de banden van gezelligheid hier niet dan losjens geflrikt. Niet alleen kunnen enkele perfonen, of ten minden een klein aantal, zich de behoeftens, die zij kennen, genoegzaam bezorgen ; maar groote maatfchappijen kunnen bij deze levenswijze niet bedaan. Naar mate deze zich vergrooten , moet het voedzel verminderen; dewijl naar evenredigheid van het getal der verteerers, het getal der voor ■ deellge arbeiders niet tevens vermeerdert. De dieren worden zooveel te fchuwer, hoemeer zij vervolgd worden, of wel zij worden uitge. ro'.-id. Twee of driehonderd perfoonen beflaan (treken lands, zoo groot als menig Koningriik in Europa. Hierin zijn zij den vleeschvretenden dieren gelijk. Dus vervallen hier alle opwekkingen en befchaavingen van neigingen, die uit eene gemengde verkeering en uit de Collljie in gtoote maatfchappijën meestal ontdaan. Integendeel alles bevordert de overhelling tot wildheid, wreedheid en krijgszuchtige onderne. N 5 min.  202 LEVENSWIJZEN. mingen. De gewoonte, om daaglijks het leven der beesten te belaagen, en de fmerten des doods bij dezelven te aanfchouwen, kan niet voordeelig zijn voor het gevoel van medelijden. (*) De gelijkheid tusfchen de jagt en den oorlog kan veröorzaaken, dat wie in de eerfle bekwaamheid en roem verworven heeft, ook eene drift in zich gevoelt, om in den Iaatsgemelden uittemunten. Ook is de jager boven anderen gehard tot de moeilijkheden van den oorlog; en zijn voedzel van dieren geeft kracht en moed , wanneer dit zijn voornaamfte en nooit ontbrekende voedzel is. Wanneer dapperheid en een krijgszuchtige geest in 't algemeen, zich enkel gronden op hardheid, zonder dooreen opgehelderd verftand geleid en verzacht te worden, dan zijn zij niet alleen onmiddelijk nadeelig voor alle teêrgevoe. ligheid , maar worden zulks ook ligt nog te meer, door de gedachten, dat teêrgevoeügheid niet past voor den dapperen, en zwakheid verraadt. Dus doet de wilde Krijgsman zijne natuur (♦) In Engeland mag daarom geen flachter of vleeschhouwer onder de Jurij's of gezworenen zitten, wanneet 'er gevonmsd moet worden over leven of dood.  LEVENSWIJZEN. 203 tüur zelfs geweld aan, en onderdrukt de derkde natuurdriften. Wanneer hij vermoeid en uitgehongerd van eene verre jagt terug komt, en bij eenen bekenden intreedt, bij wijn hij verzekerd is, goed onthaal te zullen vinden, wacht hij zich echter wel zorgvuldig, dat hij zijne behoefte en verlangen niet ontdekt. Hij gaat bedaard zitten, en rookt zijn pijp, als of hem niets mankeerde, alfchoon hij ook van den onliidelijklten honger geplaagd wordt. Even koel ziet hij , na eene lange afwezendheid , zijne kinderen en overige bloedverwanten hem te gemoet komen; uuren laar hij verlopen, eer hij hun iet van da ontmoetingen op zijne reize hem bejegend, verhaalt. Het bericht van de kloeke daaden zijner kinderen beantwoordt hij enkel met een: het is wel: en de tijding van hunnen dood of gevangenis met: dat is niets. Dus ontdekt hij ook met geen enkel woord, dat naar bekommering of berouw gelijkt, zijn verdriet, wanneer hij ongelukkig is in het fpeelen , en zijne beste bezittingen verloren heeft. Even daaruit kan het ook, ten minden gedeeltelijk , voortkomen, dat wanneer hij zijnen vriend voor het éèn of ander gevaar te waarfchuwen heeft, hij zulks in een bedaarden toon, en met gematigde uitdrukkingen doet. Uit  fi04 LEVENSWIJZEN. - Uit achting voor de jagt en het oorlog, als roemrijke bezigheden, uit hoofde van de daarmede verknochte gevaareu, en uit de gewoonte aan deze ondernemingen, die door menigvuldigheid van toneelen en afwisfeling van voorwerpen fteeds meer vermaak aanbrengen, ontflaat een afkeer van huislyke, eervormige, en bedaarder bezigheden; welke daarom de Wilde, die deze levenswijze voert, de vrouwen of den flaaven oplegt, en niet juist uit traagheid of af. keer van den arbeid in 't algemeen. Daar heeft hij te veel kracht toe. Hij wil zeker ook ééns zijne rust genieten. En, in plaats van te arbeiden, liever met eten, drinken, (laapen, of fpeelen den tijd doorbrengen, is de natuur van ruwe onbefchaafde menfchen; en behoortdaaröm tot de zeden der wilde volken. En deze'zelfde af keerigheid van regelmatig aanhoudenden arbeid is wederom ook een drijfveer tot het oorlog, als een middel, om zich door buit te verrijken. Waar. Iigchaams-fterkte en dapperheid alles beflisfen, en de driften overal nog aan de eenvoudigfle voldoening gewend zijn, en bijzonder de natuurdrift tot het vrouwlijk „geflacht, noch door buitenfporige levenswijze, noch door eene onbeteugelde verbeelding verhit wordt, daar  LEVENSWIJZEN. 205 ■daar kan de achting voor het vrouwlijk ge/lacht niet groot zijn. Bij de wilde volken, die zich nog in den jagersdand bevinden, is de echtgenote niet veel beter dan eene flavin. Zij mag met den man niet eeten, zonder zijn verlof nietfpreken, of wel geheel niet, dan knielend voor hem verfchijuen. Deze geringachting der vrouwe fleept ook de geringachting der moeder met zich. Men ziet bij de wilden menigmaal .een jongen zijne moeder daan, en dan nog van den vader voorgedaan worden. Een volk, dat van de Visfcherij bedaat, voornaamlljk wanneer de overvloed dezelve gemaklijk voor hun maakt, vindt in deze levenswijze ongelijk minder bezigheid voor de vatbaarheden van het verftand, dan gemeenlijk bij de jagt voorkomt. Jagers-volken gaan daarom in kundigheden, en byzonder in list en veinskunst de visfchers- volken, en wat het laatde betreft, fomtijds alle andere foorten ,van 'menfchen, verre te boven. De wilden in Amerika zullen het door lange, en door verfcheiden oorzaaken begundigde oefening, in 't veinzen verbaasd ver gebragt hebben. Wanneer zij de gevaar lijkde ondernemingen voorhebben, weten zij zo goed  2CÓ LEVENSWIJZEN. goed te veinzen, dat niemand zulks aan hun befpeurt. De inboorlingen van Peru hadden 30 jaaren lang aan hunnen opftand tegen de Spanjaarden gewerkt , geftadig onderling geraadpleegd en zich verbonden, en nogthans zich voor de Spanjaarden gefloten weten te houden. De famenzweering der oude Dnitfchers, die varus met zijne Legioenen den dood kostte , was met een beleid en ftilzwijgendheid overlegd en uitgevoerd, die den Romeinfcken Veldheer onbegrijpelijk fcheen. Dit kan men niet flecbts als een gevolg van de gewoone manier, om hunne oogmerken bij de jagt te bereiken ,. maar misfehien ook daarvan afleiden, dat zij zich met zich zelven meer in flilheid bezig houden, dan in gezellige verkeerïng met anderen. En hoemeer zij zich in ftaat kennen , om hunne oogmerken door list te bereiken , deste minder zal men bij hun naar den roem ftreeven, om door dapperheid en openbaar geweld te overwinnen, waartoe in den krijg met de beesten buiten dien, geene oorfpronglijke natuurlijke aanleiding is. En op zichzelve behoort de drift,  LEVENSWIJZEN. 20? drift, om zijn leven zonder noodzake, in ge. vaar te Hellen, zeker niet tot de vroegere po gingen der eerzucht. In 't algemeen zijn de menfchen zooveel dommer, hoe gemaklijker zij hun voedzel bekomen kunnen, en hoe eenvormiger dienvolgends hunne levenswijze is. Niets overtreft de domheid der menfchen aan de oubefchrijflijk vischrijke vloeden en meiren van Zuid Amerika. Tot traagheid' gewoon , nemen zij niet ééns de moeite, om den visch te rooken of te droogen , ten einde ze te bewaaren tegen den tijd, dat de visfcherij niet voordeelig is; maar behelpen zich dan met wortelen, hagedisfen, of andere infekten. De Kamfchatdalen, die nog onlangs een volk waren, dat enkel van de visfcherij leefde, betoonden zien weinig fchranderer. Zeer ver integendeel verfchillen hier van reeds dezeden der Groenlanderen en der bewooneren van de Zuidzee-eilanden; die ook wel hoofdzaaklijk van den vischvangst leven, maar tevens, of grooter zwaarigheden te overwinnen , of reeds een begin van eene andere levenswijze gemaakt hebben. Wanneer de menfchen niet meer-van de jagt der  208 levenswijzen! der in de wildernisfen omzwervende beesten feeven, wanneer zij hunne voomaamfte zorg nu vestigen op het tammaaken, hoeden, en vermeerderen van vee, dan ontdaan daardoor in hunne denkbeelden en neigingen, groote, zeer. groote veranderirgen. Want: De meerder duurzaamheid en aanwas van eigendom verwekt denkbeelden van rijkdom en van magt en aanzien, door middel van denzeiven. Daar ontflaat onderfcheid en rang tusfchen heeren en dienstkneehten ; eerzucht , drift om zich uittebreiden , werkzaamheid , alles verkrijgt magtige bekooringen. Wetten en Over* heden worden noodzaaklijker; en de drift tot wraak laat zich reeds door gefchenkeu te vrede Hellen. De kunst om te behangen vormt zich, en de zeden verfijnen. Want aan den éénen kant kan de arme daardoor alleen trachten , boven den rijken uit te munten, of ook zijne gunst te verwerven. Vervolgends vermenigvuldigen en verfijnen zich natuurlijker wijze de pogingen naar vermaak, wanneer er overvloed van het noodzaaklijke voorhanden is. Maar bijzonder brengt de, door het overvloediger voedzel, en de veel- vul-  L E V E N S W IJ Z E N. 20 vuldlge ledige uurtjens van het herders-leven zoo zeer begunftigde liefde tot de Sexe daar ongemeen veel aan toe. De Kalmukken hebben, volgends pallas, groote achting voor de tedere kunne; de beledigingen , deze aangedaan , worden fcherper nagevorscht; op de voorbede van eene vrouw verminderen de vorften gemeenlijk de ftraffen; zij hebben plaatzen in hunne hutten, daar zij vrijwaaring hebben en veilig zijn. Evenwel zijn zij jegens vreemdelingen niet jaloersch, maar rekenen het veel meer voor een pligt, om dezelve hunne vrouwen en dochters aan te bieden. Onder deze omftandigheden fchijnt ook de Godsdienst het eerst natuur Ijker wijze te ontftaan, of indien 'er de gronddenkbeelden reeds toe voor handen zijn, dieper wortelen te kun* nen fchieten, en te kunnen uitbotten. Het zal moeilijk vallen, om bij jagers-volken het denkbeeld van eene Godheid, eenen Schepper en Beheerfcher der waereld te vinden, ai« hoewel zij zeer geneigd zijn, om aan onzichtbare geestelijke wezens in de lucht, op bergen, in vloeden en meiren te denken. Maar bij her0 ders»  %10 L E V E N S W IJ Z E N. ders-volken-vertoont zich of een op dit denk-beeld gegronde Godsdienst, of ten minften vindt men bij hun Godheden van veel hooger rang. Niet alleen zulken, tot welken het huisgezin in alle deszelfs belangen zich wendt; maar ook Volks goden, van wier invloed dealgemeene belangen-, de gelukkige of ongelukkige gevolgen van eenen.-togt, of van eenen veldflag, afhangen.. De denkbeelden, van den Herder zijn grootfchc-rzijne gevoelens verhevener, dan die des Jagers; hij heeft meer tijd en gelegenheid om te denken en te peinzen. Zou dan de geflaadige bedaarde beien 9 inving des hemels, en van andere prachtige natuur-toneelen , welker fchouwfpel bloot ligt voor het oog des Herders, zou die niet eindelijk iemand tot de opmerking van famenbang, wetten en orde over het geheel, en dus op de gedachten van eenen Schepper en Behee-rfeher der wereld brengen? De oude Duitfcher was toch zoo ver gekomen, dat hij begreep , dat de Godheid onder geen beeld voorgefleld, noch binnen tempel - wanden beflo.ten kan worden. Maar, alfchoon ©ok de enkele befcliouwing den Herder niet tot verëering van verhevener Godheden aanfpoorde, zouden zijne . behoefte enbelan-gen zulks doen. Hij heeft magtige be-  LEVENSWIJZEN. 211 befchermers voor het groot belang en gewigtige bezittingen nodig, welke hij te bezorgen heeft. En nadien hij , uit het voorgaande tijdperk, nog aan vrijheid en onafhanglijkheid te zeer gewend is, om voor menschlijk gezag alleen te wijken,- zoo moet de Godsdienst doen, het geen de wetten nog niet doen kunnen. De hoogfte Overigheid is tevens de opperpriester. Het gezag van den laatften beflist, daardeeerfte tegenfpraak zou gevonden hebben. Hij kan, onder voorwendzel van een offer, dat de Godheid begeert, flraffen oefenen, hoedanigen aan de bloot menschlijke magt en heerfchappij tot nog toe niet geoorloofd zijn. Dus waren de Druïden der oude Galliërs en der Duitfchers, die wel geene eigenlijke Herders-volken waren, maar evenwel omtrent op dien trap van befchaaving flonden , -die bij Herders-volken gewoon is, zoo de La. was bij de Mongolfehe volken, enz. Ondertusfchen moet echter de Godsdienst zich eenigermate weder naar de overige omflandigheden, en de zeden, die bij dezelve plaats hebben, fchikken, indien hij toejuiching zal hebben. Gelijk daarvan breeder gefproken is in de verhandeling ovèr den wederzij dfehen invked van Godsdienst en Zeden. Daarom verzet* O a ten  SI2 LEVENSWIJZEN. ten zich ook de Saxen, toen zij reeds akkers en vaste woon plaatzen hadden, maar nogthans nog niet gewend waren, om eenen Heer en Koning over zich te dulden, zoo hardnekkig tegen den Christelijken Godsdienst; omdat volgends deuzelven een gezalfde Koning het recht over leven en dood had, en gehoorzaamheid, lijden en tienden eifchèn kon. Het kwam hun onverdraaglijk voor, dat iemand eene belediging niet zelf wreeken , en dat een held voor zich geen' bijzonderen Hemel hebben zou. Zij moesten eerst, door geweld van wapenen eene verandering in hunne politieke gefteldheid ondergaan , eer het Christendom hunne goedkeuring wegdroeg. Evenwel onderhouden .nog verfcheiden omftandigheden bij den Herdersüand, wanneer dezelve het eenigst of hoofdzaaklijks middel van beflaan bij een volk uitmaakt, de overblijfzelen der wildheid. Uit het omzwerven, en zoeken naar goede weiden en bronnen ontftaan vaak, krijgs-invallen en ftrooperijê'n. De daardoor ontftaane krijgsmoed, het behaalen van eenige voordeelen , en de hardvogtigheid, die uit het voedzel en  LEVENSWIJZEN. 2lj eii bet verblijf in de opene lucht ontfïaat, verwekken ügtlijk , drift en neiging tot geweld, daadigbeden en rooverijé'n, weike laatften ook, uit hoofde van het geduurig venvisfelen van verblijfplaats, In groote onbebouwde landüreeken, veiliger gepleegd kunnen worden. Met alle de tot hier gemaakte aanmerkingen ftemmen de meeste Berichten van voormalige of tegenwoordige Herders-volken zo juist overeen, als de menigvuldigheid van onderling werkende oorzaaken toelaat. Want toch de nabuurfchap of grooter afftand van befchaafder volken, de Godsdienst, luchtftreek, en overige natuurlijke gefteldheid des lands, de meer of min volkomen ontwenning van het jagers- en visfchers-ieven , en andere oorzaaken moeten noodwendig eene verfcheidenhejd in de graaden van befchaaving, zacht- of woestheid van zeden te wjeg brengen De Duitfchers hielden zich van de oudfte tijden af met de veefokkerij bezig. Maar de liefde tot de jagt bleef bij dit alles eene overwegende zucht bij deze volkent'en was zulks nog, toen zij reed; door den Christelijken Godsdienst tot zachter zeden gebragt waren. Zelfs toen nog, moest men, alfchooa hem ook alles van rechtswege ontnomen moge O 3 w°r"  214 LEVENSWIJZEN. worden , nogchans zijn fpies en valk aan dsa-, Duitfcker laten, of hij-waagde'er meineed en alles aan , om deze geliefde bezittingen te redden. ^ De Kalmukken aan de Kaspifc/ie zee hebben vee' te danken aan den invloed van den Godsdienst en zedeleere der Brahtnlns. De Buratten in tegendeel, die nog op geene befchaafde volken betrekking hebben, en in koude bergachtige wildernisfen woonen , zijn de ruwflen , eenvouwigften , kwaadaartigften , en onbe. fchaafdflen der Mongolfche volken. Nogthans zijn zij volgends pal las bij hun voedzel, dat enkel of meest-al uit dieren b. bat, niet Iterk gefpierd, en nog vreesachtiger dan de Kalmukken, die echter ook meer op list dan op dapperheid Hennen. De Tungufen, die zich in Siberièn tusfchen den 50 en 65 graad onthouden, en nog niet dan onvolmaakt aan de veehoederij gewend zijn, weten nog niets van hutten, of andere vaste woningen, maar liggen met hunne rendieren , honden en paarden onder den blooten hemel, en houden zich zelden langer dan een of meer nachten op ééne plaats op. Dus  I E V E N S W IJ Z È N. 21 ƒ Dus worden ook de rondzwervende Tataaren, die ook meer van de jagt, dan van den Herders - fiand honden, als zeer woest befebreven; bedacht op niets anders, dan op eten ea drinken , gelijk het vee; en ook, gelijk debees-. ten , blind en (hafachtig gehoorzaam aan hunne aanvoerers-, geneigd, om zich-te vermaaken-ift het bloed van hunne vijanden , en om die, zonder ondeifcheid van kunne of ouderdom neder te fabelen, ten zij een voordeelig verkopen van dezelven tot (haven hunne gierigheid nog fterker aanprikkelt. Integendeel zijn de Beduinen of zwervende Jrabiers, hoe zeer zij ook aan de rooverij zijn overgegeven, nogthans door het klimaat, vroeg verkregen befchaving en Godsdienst, ongelijk menschlijker, en tegen de genen, die hunne vriendfehap en grootmoedigheid zoeken , getrouw en edelmoedig. Men gelooft , dat , wanneer een Schcik der Beduinen , een (tuk brood met een'reiziger eet, deze gewis verzekerd kan zijn, dat hij hem op de moogli'kfte wijze belchermen zal. En wie zich een' Ghafir of befchermer onder eenen ftam verkozen heeft, is zek r, dat hem geen leed gefchieden zal. Doch tevens zijn zij zeer trotsch op hunne, on- o 4 af-  5Ï6 LEVENSWIJZEN. afhanglijkheid, en hunne afdamming van vrije en vermaarde voorvaderen. Zij laten ook nier. ligt een vermaard man, of vermaarde gebeurtenis, zonder die te bezingen. (*) Zij zijn allen , als 't ware, geboren foldaaten , en nooit van 'uitheemfche volken geheel bedwongen. Zij voeren onder eikanderen veele , maar weinig bloedige oorlogen. Want de voornaamden en aanzienlijkden onder hun, hebben een zeer teder en hoogst aandoenlijk gevoel van eere: zij gaan op elkanders leven, wanneer de één tegen den anderen zegt: Uw Tulband is vuil, of zit fcheef; ja niet alleen de belediger, maar ook zijne bloedverwanten komen daardoor in gevaar van 't leven. ' En de onder hun ingevoerde bloedwraak maakt de onderlinge vete duurzaam. Evenwel verëenigeu zij zich ligt weder bij het gevaar van eenen algemeenen uitheem» fchen vijand. Zelfs (*) Nieb uhr hadt gelegenheid cm te ondervinden, dat men geheel verkeerd bij hun uitkomt, wanneer men zich op een vrijgeleibrief van een Tmkfchen Pafcha, of van den Sulian zelven, verlaten wil. Hier in de woestijn , zeide een jonge Scheik tegen hem —— ben ik uw Sultan en Pafcha.  LEVENSWIJZEN. 217 Zelfs bij de zoo verachte Hottentotter, vindt men des niettegendaande veele trekken, die de voorgaande aanmerkingen bevestigen. Hunne uit de oorfpronglijke woestheid overgebleven , en door het klimaat begunfügde traagheid dremt alle pogingen tot zinlijkheiden verbetering ongemeen zeer, maar nogthans zijn zij niet dom en onhandig: men kan hen heel goed tot allerhande huislijke dienden gebruiken ; en zij leeren gemaklijk vreemde taaien aan. Onder eikanderen zijn zij vriendelijk en dienstvaardig; zij deelen eikanderen van alles wat zij tot een gefchenk krijgen, of anders bezitten, geern mede. Zij behandelen hunne vrouwen, in vergelijking met andere wilden , met veele liefde en achting. Zij houden de Europeaanen voor ongelukkig en vreesachtig, omdar zij het land bebouwen , en zich in onbeweeglijke vaste huizen opduiten. Die Hottentotfche volksdammen , welke het meeste vee bezitten, vermijden zorgvuldig het oorlog, omdat zij 'er veel bij te verliezen hebben, maar weeren zich dapper, als zij aangevallen worden. Anderen integendeel, bij voorbeeld de Sonquas, die een flechtland, dat uit ruwe klippen en rotsachtige bergen beltaat, bewoonen, zoeken zich door het oorlog te bevoordeelen, en dienen ook bij anderen in het O 5 oor-  2l8 LEVENSWIJZEN. oorlog, of gaan op de jagt tegen wilde dieren. Alhoewel zij Zich niet ligt tot den Christelijken Godsdienst laten bekeeren , evenwel fchijnen zij eenige redelijk opgeklaarde denkbeelden van een Opperwezen te hebben. Das zouden zij aan den Heer zie gen balg geantwoord hebben op de vraag: of en hoe zij God dienden? God heeft veel beter dienaaren , dan wij zijn; wij weten niets meer, dan dat wij het kwaade mijden en het goede doen." Elk dorp heeft beh.a!ven eenen priester ook eenen overigheids perfoon; die, met gemeenen raad en bijfland , diefftal, echtbreuk, en andere misdrijven , die de famenleving en openbaare rust flooren, ftreng ftraft , en goede orde en tucht houdt. Zoodat, niettegenflaande alle hunne morfigheid, de Hottentotten over het geheel nogthans veel befchaafder kunnen fchijnen, dan een volk, dat alleen van de jagt, van de visfeherij en van de wilde aard-vruchten leeft. Wanneer de menfchen in de uitbreiding van hunne kundigheden en behoeften zoo ver gekomen zijn, dat zij het land bebouwen, zaaien, planten , en daardoor een onbeweeglijken eigendom vastfteilen / dan omftaan onder hun alle die gevolgen, welke met de invoering van aanzien* . ' lij-  LEVENSWIJZEN. 219 Ji-jke rijkdommen verbonden zijn , zooveel te meer; hoe duurzaamer het eigendom van vaste goederen , hoe menigvuldiger het voordeel cn nut, hoe gemaklijker het gebruik is , dat men 'er van maaken kan. In 't bijzonder kan de heerschzucht diepe wortels fchieten, en zich verre uitbreiden, nadien , aan den eenen kant, bij land-eigendom de dienden van veele onderhoorigen zoo nuttig en nodig wordeu, en aan den anderen kant, dit uitfluitend eigendom een verftogend middel wordt, om anderen aan zich te verbinden , en in afhanglijkheid te brengen. Hoe minder de Land-eigenaar het zijne mede kan voeren, of elders even goed kan hoopen weder te vinden, uit kundigheid , of uit hoofde van de magt der gewoonte; des te meer neemt de liefde tot het land zijner wooning toe, en de drift der volksverhuizing af,' des te vaster worden de banden der maatfchappij. Gelijk ook daardoor , dewijl deze levenswijze meer wederzijdfche dienden met zich brengt. Dit zoo wel, als de toenemende wetisch , om zijn eigendom, zijn meer e:i gewigtigeigendom , voor zichzelven te verzekeren, vermeerdert de achting en-gehoorzaamheid aan de wetten van alge- mee- \  220 L E V E N S W IJ Z E N. meene veiligheid en welvaaren. Met meer regelmatiger geoorloofde , en veilige foorten van voedzel bekend, wordt hij niet meer zoo ligt van roofzucht bekropen. Ook zijn zijne meer ontwikkelde denkbeelden van rechtvaardigheid hiermede ftrijdig. Voor den ééns aan rust gewenden landman zijn woeligen toneelen en ondernemingen ten minden geene behoefte meer» zoo als voor den van jongs af aan onrust en afwisfeling gewenden Jager, en omzwervenden Herder ,• indien hij ze niet zelfs al te zeer fchuwt, en uit vreeze voor dezelven flaafiichtig lijdt. Daarom juist zouden, volgends caesar, eenige der oude Duitfchers den akkerbouw verwaarloosd, en aan bijzondere perfoonen geen land in eigendom toegedaan hebben, opdat zij den lust tot het oorlog niet geheel zouden verliezen. Bij de zekerheid van bedaan, welke de landbouw geeft, en het vast verblijf op ééne plaats, is een Huisgezin min bezwaarlijk, ja uit hoofde der dienden , die zelfs zwakke handen hier doen kunnen, ligt nuttig. Natuurlijker wijze vermeerderen dus hier de liefde en zorge voor de kinderen. Even daarom wordt het ook mogelijk en van belang, meer orde en befchaafdheid in  LEVENSWIJZEN, 221 in de huislijke famenwoninginte voeren. Volken in dezen ftand ziet men zich zelden of nooit onverfchillig, maar ftreng ten opzichte van cic huwlijks-trouw bewijzen, alfchoon zij ook misfehien de kuischheid in ongetrouwde perfoonen nog gering achten. Bij de Otaheiters, die nog geen hoogen trap in dezen ftand bereikt hebben, en wier nationaal karakter anders de kuischheid geheel niet is, wezen de vrouwen de belagers van haare eere fteeds af met het antwoord, dat zij reeds getrouwd waren; en geloofden zich daarmede genoegzaam te kunnen verfchoonen. Zelfs wordt de mensch in dezen levens-ftand tegen zijne vijanden, wanneer zij in zijne magt komen, zachter, en hij verfchoont hun leven, gedeeltelijk, omdat hoe menigvuldiger het genot des menfchen waarde, in zijn eigen gevoel, verhoogd heeft; hoe meer hem ook gedeeltelijk de middelen bekend zijn , om het leven van anderen zonder zijne fchade te onderhouden, ja zelfs tot zijn voordeel, nadien hij d£ kunst weet, om door hunnen, arbeid zich zelven zoo wel als hun, beftaan te bezorgen. De  222 L E V E N S W IJ Z E N. De landbouw wekt de menfchen op tot het uitvinden der kunften, en tot veelerlei nieuwe verrichtingen, maar bijzonder tot den koophandel. De vruchten, die hij voorbrengt, zijn goederen, die voor allen nuttig kunnen zijn, en die elk, welke ze juist niet terdond nodig heeft, gaern voor anderen van meer duurzaamheid verruilt. Zonder werktuigen kan de landbouw zelfs in zijne eenvouwigfte gedaante niet voortgezet worden; en hij beloont zoodanig elke volmaaking derzelven , dat daaruit de fterkfte opfpooring tot nieuwe proeven en uitvindingen ont. ftaat. Met hoe meer vlijt, in -hoe grooter uitgedrektheid hij beoefend wordt, des te meer maakt hij voor hen, die'er zich op toeleggen, de dienden van anderen, ten aanzien van hunne behoeften, noodzaaklijk; maar des te meer dek hij hen ook in ftaat, om deze dienden te beloonen. Dus maakt hij de menfchen fteeds afhanglijker van eikanderen , brengt hen fteeds nader bijéén, en vermenigvuldigt tevens, met de kundigheden , de maatfchappelijke gewaarwordingen en, behoeften. Doch de koophandel in 't bijzonder, met welken de landbouw in denfterkften wederzijdfchen invloed ftaat, kan onder alle levenswijzen de ge-  L E V E N S W IJ Z E N. 223 gewigtigde veranderingen in neigingen en zeden met zich voeren; wanneer zij zich nu e!éns vooral niet langer binnen de grenzen van een land bepaalt , maar zich over volken , zelfs over vergelegen zeeën, uitbreidt; fteeds nieuwe denkbeelden, nieuwe begeerten en behoeften; fteeds nieuwe aanfpooringen tot werkzaamheid; voor welke alle vermogens ingefpannen , alle kunften om nuttig en behaaglijk te zijn, beproefd en te werk gefield worden. De kring van genot wordt onöverzienlijk; deszelfs verfchillendheden zoo veranderlijk en afwisfelend, als de droomen der verbeeldingskracht. En nu voor deze menigte van bekoorende goederen, van ingevoerde behoeften, is geen rijkdom meer te V groot, geen arbeid meer toereikende. Meer genot, maar min voldoening; meer voorwerpen, maar min kracht van gewaarwording, van neiging , van deugd. De vooroordeelen voor wooning , gewoonte en oudheid, en de daar van afhanglijke neigingen verzwakt, dikwijls zelfs tot onverfchilligheid en geringachting; de aandoenlijkheid en gevoeligheid voor.het geen nieuw is, door overhelling tot een vlugtig genot, en dartele weelde en tot verandering, ten hoögften top gevoerd Het ruwe , zelf-zoekende der Vaderlands - liefde verzacht, door1' meer  424 LEV ENSWIJZEN. meer uitgebreide welwillendheid , en menschlijk gevoel; doch misfehien ook het fchoone en verhevene van dezelve uitgewischt; of het gebrek aan alle daadlijke welwillendheid verborgen, onder het vernis van IVereld - burgerfchap. Goud, eindelijk de afgod , wien alles offert, aan wien alles opgeofferd wordt, omdat deze, deze alleen , voor het gemeen alverrnogeud, en in ftaat fchijnt alle wenfehen te vervullen. (*) Le commerce, zegt montesquieu,polit les meeurs; mais il les corrompt. En de aan den Koophandel eigen natuurlijke uitwerkingen fchijnen in de daad in deze korte uitfpraak, het allerbest befchreven te wezen. Tot een tegenwigt tegen deze thans vrij al- ge- (*) Bij den Koopman Keet een vriend de geen, daar hij 'mede handelt. Zeker Koopman zou een vreemdeling , die zich ,in zijn gezelfchap beklaagde, d:t hij niet met hem piaaten kon, omdat b j zijne taal niet verllondt , te gemoet gevoerd hebben : wat of ditfcheelen kon , dewijl zij toch niets met eikanderen te bandelen hadden. ■ Doch zijn riet duizend geleerden van Profesfie even zoo onverfchillig omtrent zoodanige gezelfchappen, in welken zij niets van hunne wetenfehappen uitkramen, of voor dezelve opzamelen kunnen? En hunne vrienden!!!  1 E V E N S W IJ Z E N. fifi^ gemeen toepasfelijke fchilderij van een volk, dat zich vormt onder den veelvermogenden invloed van den Koophandel, zal eene korte befchrijving van den zedelijken toefland van een klein Eilandjen,in de nabuurfchapderbefchaafdfle landen en den zetel des Koophandels en der rijkdommen mijnen Lezeren niet onaangenaam wezen. Dezelve kan tevens flrekken ter bevestiging van verfcheiden der boven gemaakte aanmerkingen, en op zichzelve reeds bewijzen, hoe zeer de befchaving der menfchen zich fchikt naar de omftandigheden , onder wélken de mensch zijn beflaan zoekt. St. Kilda is één van de westelijke Eilanden bij Schotland; bevattende omtrent vijf mijlen in den omtrek, en 1S0 of 200 inwooners. Derzeiver rijkdom beflaat in vee,. voomaamlijk ia wilde ganzen, en veel ander gevogelte, welke dit en de nabuurige Eilanden in ontelbare menigte bezoeken, als ook in derzelver eijeren. Geld tellen zij niet, en maaken 'er ook geheel geen gebruik van. Dit en de naaste kleine Eilanden hadden tot in 't jaar 1697 maar een en. kei vuurtuig, dat aan elk , wiens vuur uitgegaan was, voor een vogel of voor drie eijeren werd ter hand gefield. Ook hadden zij geen P hout.  3 26 LEVENSWIJZEN. hout. De fchrijfkunst was voor hun een even. zoo wonderbaar geheim, als zij den wilden ooit zijn kon. Hunne groote kunst bcflaat in hunne bekwaamheid , om de gevaarlijkfte rotzen te beklimmen: ten einde de vogelen en derzelver eijeren uit de nesten te haaien. Wie zich onder hun eenen naam wil maaken, moet de eerfte man in deze gevaaren zijn. Hoe (lerk zij anders ook zijn , kunnen zij nogthans niet ver te voet gaan, omdat zij zelden gelegenheid hebben, om hunne krachten op deze wiize te gebruiken en te oefenen. Onder deze omflandigheden zijn zij in een hoogen graad vergenoegd en deugdzaam. Zij vermaaken zichzelven op allerhande wijzen; hunne vrouwen zingen gemeenlijk onder den arbeid ;, de meesten onder hen houden veel van de Dicht» kimde, die zij ook beoefenen. Gemeenlijk hebben zij geene geestelijken ouder zich; maar zijn nogthans de grondanikeien van het Christendom in alle eenvouwigheid toegedaan, zoodanig, dat zij het volk van een fchip, dat bij geval aan hun Eiland was aangeland, niet voor Christenen wilden erkennen , omdat zij op zondag ballast in het fchip droegen, hun hun vee ontnamen , zonder het naar deszelfs waarde te, be»  LEVENSWIJZEN^ 227 betaalen, en omdat zij hunne vrouwen verleiden wilden. In langen tijd heefc men onder hun geen voorbeeld gehad van echtbreuk of hoererij tot dat een gewaand Profeet en fchandlijk bedrieger dvveeperij onder hun op de baan bragt, doch die niet lang ftand hield. Het lot, of wanneer de zaak er gewigtig genoeg toe is, de eed beflist hunne twisten. Zij zijn rechtvaardig en eensgezind onder malkanderen , billijk en gastvrij omtrent vreemdelingen, medelijdend jegens noodlijdenden , en zeer oplettend en ijverig voor het bewaaren hunner vrijheden, rechten en gewoonten; onfchuldig en gelukkig, gelijk de menfchen in de gouden eeuw, die de Dichters bezongen hebben; zegt de befchrijver van dit Eiland m. martin, auteur van de Foyage to Sf Kilda, Londen. 1749. 8. Wanneer wij de befchaafde volken befchouwen, zoo vinden wij nog thans die zelfde invloeden van de levenswijze op de zeden ftandgrijpen. De zeeman, die op de holle gol¬ ven en ongeftuime baaren, zoo dikwijls bloot ftaat voor gierende ftormen en huilende buiè'n, wien het gedruis der baaren verdooft, terwijl hij, bij het nijpen van den nood, driftig, werkzaam, vlug, alle krachten moet infpanuen, om p 2 het  228 L E V E N S W IJ Z E N." het veege leven te behouden , die zeeman Wordt ruw in zijne Zeden, en gelijkt in zijn gedrag en omgang , in zijne geheele zedelijke gefieldhcid, veel, zeer veel, naar het element, welk hij beploegt. Door gewoonte verhard tegen gevaaren', is hij doorgaands ongevoelig voor de rampen van anderen. 't Is waar , hij bied hulp en vaardigen onderftand, maar gevoeligheid, en telerheid van ziel zoekt men vergeefsch bij hem. Alles , zelfs zijne liefde jegens vrouw en kinderen, draagt bij hem zekere merken van deze ruwheid zijne gefprekken , zijne redenen zijn kort, afgebroken,alles duidt de beweging en rusteloosheid zijner hartstogten en driften aan ; niets fluit hem meer dan traagheid en talmen. Allen , met welken hij te doen heeft, zou hij, zonder veele woorden te gebruiken, zijne drift willen mededeelen, en zie daar de reden , waarom den zeeman het vloeken meer eigen fchijnt dan den landman. —< Met dit alles kunnen zeer goede hoedanigheden gepaard gaan. Men zal vaak meer eerlijkheid, rondborftigheid, oprecht- en gulheid over het geheel onder de zeelieden waarnemen, dan on. der andere klas feu van menfchen. Van kompli3 ' . mei-  t E V E N S W, IJ Z E N» 229 meuten, en vlijen weet hij niet. Deze is hij op zee niet gewoon, zij'zouden hem daar weinig te ftade komen. Hoe zeer hi ook op de rusteloze baaren zwerft, dewijl zijn Vaderland hem, na het doorftaan der gevaarlijke reizen, in zijnen fchoot doet uitrusten, bezit zijn Vaderland ook zijn genegenheid, hi; is 'er een welmeenend vriend van. Nogthans kan hij niet flil blijven; zijn werkzaam zeeleven, ipeelt hem in het hoofd,- zin hart hunkert, naauwlijks de rust gcfmaakt hebbende, weder naar zijne gewoone levenswijze, en iïout zoekt •hy de gevaaren weder op, welke hij ter naau- wer nood ontkomen was of blijft hij, wanneer zijne jaaren hem noodzaaken , het woelig zeevaarcn te fiaaken , aan land, ook daar kan hij niet flil zitten; zoo lang er adem in hem is, zal hij ondernemend, werkzaam, en woel. üchtig wezen. De ftille visfcher , wiens levenswijze zoo eenvormig is, die zijne netten uitwerpt, en zijnen tijd afwacht, om dezelven weder op te haalen, en den gevangen buit over te nemen, is het tegengeftelde van den zeeman, zoo even befchreven. Hij zeilt naar zee, vangt zij¬ nen visch, keert weder, brengt het gevangene P 3 te  230 levenswijzen; te markt, boet zijne netten, en fteekt weder in zee. Kan het ons verwonderen , dat hij dom en onnozel is, met één woord , dat hij een Beötisch Temperament heeft. Op. recht en gulheid is hem eigen, van veinskunst en listen weet hij niets. En gelijk hij zelf trouw en oprecht is, zoo heeft hij ook op anderen een goed vertrouwen, en is zelfs ligtgeloovig. Geheel onderfcheiden van deze allen doen zich de zeden van den land- en veeman voor. Hij kent een vast eigendom, dit zal hem meer naar algemeene veiligheid, befchermd door de wetten, doen verlangen; zijne levens - wijze boezemt hem meer zachtheid en bedaardheid van geest in, meer gezelligheid, en gefchiktheid tot de famenleving; zijn huisgezin , het welk hij niet verlaat, het welk hem de behulpzame hand biedt in zijne bezigheden, bemint hij tederer en gevoeliger; nadien de land- en veebouw fteeds de hulp van anderen nodig heeft, terwijl hij tevens in de behoeften van anderen voorziet, haalt hij den band der maat- fehappijën naauwer toe. Ik kan alle de voordeelen van het landleeven hier niet befchrij. ven , maar zou het akkerleven , het welk de ! j Mti-  LEVENSWIJZEN. 23! Abtswouder Puikpoëet, zoo malsch en lieftalig bezongen heeft, geen' invloed hebben op de zeden ? Hoe genoeglijk rolt het leven Des genisten Landmans heen, Die zijn zalig lot, hoe kleen, Om geen Koningskroon zou geven 1 Laage rust braveert den lof Van het hoogfte Koningshof. Dus zou ik van alle levenswijzen fprcken, en derzelver betrekking op de zeden der men. fchen kunnen aanwijzen ; in dit alles toch is een natuurli k verband en famenhang, meer daii men gelooft. Alle necringen en handteerin. gen hebben iet in zich, waardoor de zeden of dus of zoo gewijzigd worden, alle be¬ roepen brengen zekere uitwerkzelen voor, welke zich terftond aan het oog van den opmerkzameti befchouwer ontdekken. Een gees¬ telijke , een geleerde, een fchoolmeester, met één woord ieder één, van wat beroep of ftand, heeft iet onderfcheidends in zijn karakter en zeden, hetwelk door den wijsgeerigen waarnemer uit de bijzondere beroepen kan verklaard en opgehelderd worden. P 4 Dm:  '23& t E V E N S W IJ Z E N. Dat ook de levenswijze, het diè'et, welk iemand houdt, zoodanigen invloed op de vermogens en bewegingen in het ligchaam heeft, uit kracht van welke zij ook aanmerkliike veranderingen in het gemoed met zich moet voeren, daar aan kan niemand twijfelen , die of van de zaak zelve duidlijke begrippen heeft , of flechts een weinig let op de ervaaring, en het geen deze leert. Het is algemeen bekend , welke fchielijke en geweldige veranderingen verhittende en flerke dranken in de gemoederen der meeste menfchen voortbrengen; dat zij bedaarde of traage geesten opwekken , en zulke, die buitendien reeds levendig zijn , ontvlammen. Nog fterker vertoont zich de veelvermogende invloed van zulke ligchaamlijke dingen op de ziel in de werkingen van fommige vergiften. Daarvan zeggen ons de geneesheeren, dat zij eene zoo buitenfpoorige levendigheid der verbeeldingskracht kunnen verwekken , dat de aangename hartstogten en aandoeningen onophoudelijk afwisfelen, dat dezelfde mensh 'in één minuut lacht en huilt, en beiden zonder wezenli.ke reden. Ook kunnen zij de verbeeldingskracht en het ligchaam, met aanzetting van den wellust, tot de ongebondenfte onbefchaamdheid en woede toe vervullen. De  LEVENSWIJZEN. 233 De natuur der zaak maakt het ook fchielijk begrijpelijk, dit niet flechts voorbijgaande, maar ook duurzame uitwerkzelen in de ziel moeten komen van de levenswijze en van het voedzel. Deze toch vergoeden de krachten des ligchaams rijklijk of gebreklijk. Zij bepaalen niet alleen de vloeibaarheid van het bloed,maar brengen ook meer of min drift en prikkeling in deszelfs beweging , door middel der warmte en der zoutachtige deeltjes. Men kan dit niet nadruklijker aanwijzen, dan tissot gedaan heeft." Een fterk, door werken en fterke dranken uitgedroogd man weet niets van zenuwziekten; noch bij zedelijke noch bij natuurlijke aanprikkclingen ondervindt hij -iet dergelijks,maar die zelfde man krijgt een heete koorts, men laat hem aders, doet hem wanne baden gebruiken, niets dan mandelmelk, raa. penfop, en ligte melklpijzen nuttigen, tevens dikwijls klijfleercn, en meerandere in en uitwendig verzwakkende middelen. Na eenige weeken zal het ligchaam van dezen man week en waterachtig' zijn; zijne zenuwen, te vooren als droog, nu als geweekt Perkament. En deze fterke, vaste, harde man, dien niets kon aandoen, wordt een hijfterieke vrouw. Sterke reuP 5 keu,  234- LEVENSWIJZEN, ken , onverwachte toevallen , een weinig te fcherpe fpijzen, een klein overladen van de maag, ouaangenaame én aangename tijdingen, veröorzaaken hem alle hijfteiïeke toevallen, bevingen en hartkloppingen ,vrees, benaauwdheid, fchrikachtigheid, bezwijmen." Op eene andere plaats fchrijft hij:' Ik heb veele lieden gekend, welke eene kleine buitenfpoorigheid in fterke dranken den volgenden dag in een' ftaat van zwakte, kleinmoedigheid, wanhoop en huilen bragt gelijk eene hijfterieke vrouw. Ik ken een arbeidsman, die zich zelven dan voor eenen moordenaar houdt, dien men vervolgt, en die, om zich te redden, uit het venster wil fpringen." Dat er , bij uitzondering , ligchaamen zijn van zoo ftrenge gefteldheid, dat de grootfte uitfpoorigheden bij dezelven , ten minften in de eerfte jaaren, geene aanmerklijke gevolgen hebben , noch op de gezondheid , noch op de zielsvermogens; merkt dezelfde fchrijver, met meer andere geneesheeren aan. Doch er zijn altijd uitzonderingen. Zelfs door de onmatigheid van moeders of minnen in het gebruik van fterke dranken ontftaan, volgends de waarneming van dezen groo- ten  LEVENSWIJZEN. 235 ten geneesheer , dikwijls gefchiktheden tot hevige hartstogten, die moeilijk zijn, om uit te roejen. Ook verzekert hij iemand ge» kend te hebben , die tot in tijtt 22de jaar zeer overgegeven was aan toorn; maar doordien hij zich ééns daar in te buiten had gegaan, het be» fluit genomen had, om zijne levenswijze te veranderen, en zich alleen met melk, meelfpij. ze, vruchten en water te voeden; hetwelk ook het gewenscht gevolg volkomen bereikte, tissot zag hen im zijnen hoogen ouderdom zeer vrolijk, zachtzinnig en gezond. Ook verdient de flaap onder die zaken, welke voor de ziel gewigtig kunnen worden, eene bijzondere plaats. Overmate in het flaapen verzwakt het geheugen , maakt onaandoenlijk en traag , en verwekt een Pflegmatiek Temperament. Al te veel waaken verhit het bloed , dat bij het waaken fneller omloopt, verzwakt de zenuwen, veroorzaakt beven en fchroomvalligheid. Onder de volken zijn de Indiaanen een merk» waardig voorbeeld van de matigheid en derzelver goede gevolgen. Dit volk, ten minden de Kasten der kooplieden en geleerden onder hun, over-  2$6 t E V E N S W IJ Z E N.1 overtreffen alle volken in matigheid en flrenge levenswijze. Vleesch en alle fterke dranken zijn hun een gruwel. Daartegen zijn zij ook maar zelden aan ziekten onderworpen; zij' zijn altijd vrolijk en lustig tot den arbeid; en hevige hartstogten zijn, gelijk niebuhr zegt, onder hun onbekend. Zij zijn ten hoogden zachtzinnig , en onder alle menfchen der wereld het miust geneigd, om hunne medemenfchen te benadeelen , zegt dezelfde reiziger. Zij laten zich liever beledigen, dan dat zij eenen anderen beledigen; en wachten zich zorgvuldig voor alle misdrijven , die de openbare rust zouden kunnen dooren. Twintig jaaren zijn 'er verlo. pen, zegt d'ovington, dat niemand hunner te Suratte aan het leven gedraft is. De grove woorden en behandelingen der Europeaanen zijn hun zoo onverdraaglijk, dat, als dezen verhit en driftig zijn, zij zoo lang heen gaan, tot hun toorn gedild is. Als zij gelooven , dat dit plaats heeft, komen zij weder met alle tekenen van beleefdheid. Hun afkeer van geweldenaarijen houdt hen ook af van alle wapenoefeningen. Zij begeeren ook niet over gevoelens van anderen te heerfchen; zij laten in hun land tegen hunnen Godsdienst vrij prediken , en trachten nooit. Profelijten te maaken. Ni8t  LEVENSWIJZEN. 237 Niet zelden vertrouwen de Europeaanen aan de Indiaancn hun geheele vermogen toe. En dezen geven hier bij proeven van trouw en eerlijkheid, die ons verbaazen. Zelfs, geduurende haare zwangerheid, bevlijtigen zich de vrouwen der Banjaanen, of Indiaanfche kooplieden, zorgvuldig, om zoodanige levenswijze te houden, en zich overal zoo te gedragen , dat hunne kinderen, door geene indrukfelen in 't moederlijk ligchaam tot zwaarmoedigheid en gemelijkheid, maar tot vrolijkheid en bedaardheid geftemd worden. Zij verkiezen de gezond'le foort van voedzel, en doen hun best, om altijd vrolijk en vergenoegd te wezen. ■ Dat de goede levenswijze ten minden een groot aandeel heeft aan deze gemoedshoedanig.' heden der Braminen en Banjaanen, blijkt uic de tegengeftelde zeden van andere Iudiaanen, die eene tegengeftelde levenswijze houden, Diè van de foldaten-kast, te Ra-buts, eten vleesch, hoewel geen rundvleesch. Ook gebruiken zij opium , om hunnen moed op te wekken. Zij worden ook onder hunne landgenoten voor zeer dapper gehouden. Zelfs de Fakirs of Bedelmunniken, die zich onder hen onthouden, leiden geene zoo ftienge levenswijzen, en durven ten  238 LIVENSWIJZBS. ten minften fterke dranken drinken. Doch deze begaan niet alleen aan zich zelven de onnatuurlijkfte wreedheden, maar zijn zelfs in (laat, om die aan anderen te pleegen. De verfcheiden ordens onder hun vervolgen eikanderen hevig, en leveren zelfs bloedige gevechten. Over het algemeen zijn de uitwerkzelen van dronkénmaakende dranken in het Oosten zeker zoo gevaarlijk, als ergens in de wereld. Zij maaken de genen, die ze te veel gebruiken, dikwijls zoo woedende, dat zij alles, wat hun voorkorrt , zelfs hunne naaste bloedvrienden, vermoorden, tot dat hun dit lot zelve te beurt valt. Van de Bejafi, eene fecte onder de Muhémmedaanen merkt niüuhr insgelijks op, dat zij, boven alle andere hem bekende Muhammedaanen aan de matigheid overgegeven , maar ook boven anderen vrij van hevige hartstogten , beleefd en verdraagzaam zijn. Een leerzaam, bijzonder voorbeeld van ftrenge matigheid en van derzelver voordeelige uitwerkzelen is de vermaarde ludovico cornar o, een edele Venetiaan , uit de XVIde eeuw; die eenen ouderdom van ico jaaren be-  LEVENSWIJZEN. 239 bereikt heeft. Hij was van natuur zwaklijk, en tot in zijn 40de jaar dikwijls zieklijk. Alle kunften der geneesheeren waren tot dus verre vergeefs befteed geworden. Eindelijk gaven zij hem te kennen, dat het eenigst middel, waarvan hij zich nog hulp kanbelooven, was eene hoogst drenge waarneming van matigheid in eten en drinken, cornaro befloot hier toe met moeite ; maar ondervondt dra daarvan de gewenschte gevolgen met betrekking tot zijne gezondheid en gemoeds-rust. Tot bewijs van dit laatde, het welk eigenlijk tot mijn onderwerp behoort, brengt hij zelf het volgende bij. Zijne Familie verloor, op eene onrechtvaardige wijze, een gewigtig Proces. Eén zijner broederen, en nog eenige andere nabedaanien, die in hunne levenswijze verre van zijne matigheid vervreemd waren, werden door dit verlies zoo getroifen , dat zij ziek wierden en dierven. Hij, die er het meest bij verloor, verdroeg het zonder hinder, en beleefde naderhand gelukkiger tijden. In zijn 79de jaar liet hij zich, door aanhoudend verzoeken zijner bloedvrienden beweegen, om zijne vorige matigheid te buiten te gaan. Het gevolg was, dat hij, na verloop van weinige dagen, in plaats van fterker en vrolijker te worden, krachteloos, gemelijk , en voor  2\0 LEVENSWIJZEN. voor allen, die met hem te doen hadden, lastig wierd. Hij keerde tot zijne voorige foberheid te rug, en oogile daar ook weder de heerHjklïe vruchten van in. Ik zal het overige van deze treffende gefchiedenis met de eigene woorden van dezen voorbeeidigen man befluiten: „ Thans, in mijn 83ftejaar, fteig ft nog, zonderhulp, te paard, en beklim een' hoogen berg te voet. Nog onlangs heb ik een Toneelfpel opgefteld, daar, als ik het zeggen mag, geen onfchuldige boert en vrolijk vernuft aan ontbreekt. Wanneer ik van het Stadhuis of andere bezigheden thuis kom1, dan vind ik elf klein kinderen voor mij, wier opvoeding, fpeelen, zingen en kleine grappen mijn vermaak zijn. Dikwijls zing ik met hun mede, en mijne ftem is nog zoo fterk en heller als ooit. In plaats van een mat, verwelkend leven voort te (kepen, heb ik gezonde zintuigen, ik ben vergenoegd, en voel geene bezwaarnisfen." Gij verwijfde wellustelingen ! die nog het midden uwss levens niet bereikt hebt, of-gij' lleept een week, bros ligchaam, en matte leden om, die gij u zelven door uwe levens wijze, dus ellendig gemaakt hebt, dat gij voor uwen tijd alle de ongemakkeu des ouderdoms ge-  LEVENSWIJZEN. 841 gevoelt, befchouwt dezen zoon de: matigheid, en betreurt roet hartelijke boctvaa'-dijbeid uwe ongebondenheden! Waarfchdwt, o waarfchuwt de frisfche jeugd, dat zij uw heilloos (poornie: bewandele, maar aan eene zoodanige levenswijze zich gewenne, die haar haare dagen, met vrolijke vergenoegdheid en bloeiende gezondheid, tot het hooglte toppunt des derflijken levens doet rekken. Nog moet ik over de onderfcheidene levenswijzen eene of andere aanmerking maaken, waarmede ik mijnen lezeren , hoop ik , niet zal verveelen, ten minden zij zijn uit de ervaaring van het menschdom ontleend, en leider, ons op tot nadere menfehenkennis. Het is eene gepaste aanmerking van horatius, dat er bijna niemand op de wereld tc vrede leeft met zijn beroep en levenswijze; hij gevoelt er alle de ongemakken en lasten van, cn de vermaaken/ en voordeelen van hetzelve worden hem, door gewoonte , onverfchilüg, of onöpmerklijk. Van hier zoo menigvuldige murmureeringen en klagten, van hier zoo veel gemelijkheid , waardoor men zich het leven verdrietig , en zijn beroep en levenswijze nog huQ ti-  L 2 V E N S W IJ Z E N. tiger ja ondraaglijk maakt, zoodat men menig een onder deze klagten ziet bezwijken, en er het leven bij infchieten, meer dan men zich zou verbeelden. Ja, even dit fchijnt de reden te zijn, waarom men zelden ziet, dat de ouders hunne kinderen in hun beroepen levenswijze opbrengen; ik weet niet, zegt men wat ik mijn kind eer liet leeren, dan dit affloovend beroep; en dan wordt het kind tot iet anders opgebragt. — Hoe menig burgerman , die door zijner handen arbeid , of door een -fabriek of trafiek zijn be. ftaan had, onafhanglijk van iemand, dacht dus, dat zijn zoon gelukkiger zou wezen , indien hij hem aan de negotie deed, dan kon hij door een gelukkige Coup dikwijls op eens zoo veel , winnen , als hij nooit heeft kunnen bereiken; deze zoon een Koopman zijnde , verwenscht menigmaal den Koophandel, om de menigvuldige zorgen, en onzekere twijfelingen, vooral wanneer hem eenig verlies treft, dat hij door alle zijne zorgen en vlijt niet heeft kunnen voorkomen, en wijdt daarom zijnen zoon liever 'aan den tabbaard of degen toe, opdat die op zijne beurt weder ongenoegen ondervinde. Maar aan den anderen kant is er eene waareeming, welke in den eerften opflag met de boren.  LEVENSWIJZEN. 24$ veiigemelde ftrijdig fchijnt, hoe zeer zij gelijk wij zien zullen , met de menschlijke natuur Overeenkomt, en uit dezelve voortvloeit. Men vindt naamlijk , dat de meeste menfchen een fterk en werkzaam vooroordeel ten voordeele van hun beroep vertoonen , waardoor zich duidlijk eene partijdigheid ontdekt tegen lieden van een ander beroep of levenswijze. Deze partijdigheid ontdekt zich in ieder rang en klasfe van het menschlijk genacht; maar zij vertoont zich menigvuldiger, en met grooter kracht onder zulken, die nimmer leerden hunne gevoelens te verbergen uit redenen van ftaat of hunne uitdrukkingen te vormen naar de wetten van befchaafdheid; en dus ziet men kun. ftenaars en handwerkslieden , met eene geduutige poging, om de zege te behaalen, bezig, om de ééne levenswijze te verheffen door he& verkleinen van de andere. Uit dit zelfde beginzel zijn eene menigte van vertroostingen gevloeid, om de ongemakken te verzachten, aan welken ieder beroep in het bijzonder onderhevig is. Een hoeffmit vermaakte zich onlangs, onder q 3 het  244- LEVENSWIJZEN. het (laan op zijn aambeeld , met optemer!;en, dat, fchoon zijn werk heet en rnorfig, moeilijk en ongezond was , hij echter de eere genoot, van door zijnen hamer te leeven, zijn brood als een man te winnen, en dat, indien zijn zoon eens tot ftaat in de wereld kwam, hem niemand zou kunnen verwijten, dat zijn vader een fnijder was. Een man, recht ijverig voor zijn Gild, gevoelt zich nooit grootfcher gevleid, dan wanneer hij met verachting melding hoort maaken van een anderen Gildebroeder, uit' hoofde van zijn beroep. Op dit eigen grondbeginzel roemde een fchoenmaaker, dat hij een nieuwen kalant hadt gekregen, dien hij veilig kon vertrouwen, want hij kon aan zijne eerlijkheid niet twijfelen , dewijl hem overtuiglijk was gebleken, dat hij eene rekening van paruiken, die hij zedert de laatfle vier jaaren gedragen had, weigerde te betaalen, zonder dat hij gedagvaard wierd ; en hij zelf had hem op eene openbare plaats hooren zeggen; dat het geheele gedacht van paruikemaakers uit zulke verachtelijke wezens beftond , dat geen braaf man hen immer behoorde te voldoen, voor dat hij uitgewonnen was. Men  LÏTINSWIJZIS. 245 Men heeft aangemerkt, dat Doktorenen Advokaten zelden vrienden van de Geestelijken zijn, en men heeft veele gisfingen gemaakt, om de redenen daarvan te ontdekken. De reden is klaar. Zij hebben allen eenen kerkdijken gezien, en wel in een gewaad, en levenswijze, die van de hunne verfchilde, en de geestelijke Heer heeft ook van zijnen kant verbeelding genoeg, om zijn ambt als een Godlijk beroep, boven dat der Advokaten en Doftoren te verheffen; zie daar reden genoeg, om eikanderen den oorlog aantezeggen, De kwaadaartigheid van matroozen en foldaaten tegen eikanderen is dikwijls gebleken ,*ten nadeele zelfs van hun Vaderland: en mooglijk heerscht er geen aanhoudender afkeer tusfchen eenige orde van menfchen. Wanneer eens in zeker land eenige nieuwe fchikkingen werden -ontworpen, om den rang der zee-officieren te vestigen, beflond een Kapitein van eene Kompagnie voetvolk, op eene bitze wijze, aan te merken, dat niets ongerijmder was, dan belooningen van eere aan zeelieden te geven: „ Want „ eere, zeide hij, behoort eeniglijk door dap„ perheid gewonnen te worden, en de gantfche „ wereld weet, dat er geen gevaar, en derhal. Q 3 » ven  S4<5 L E V E N S W JJ Z E N. „ ven geene gelegenheid, om kloekmoedigheid „ :e toonen , in een zeegevecht gelegen is." Deze twee waarnemingen, hoe zeer zij tegen eikanderen fchijnen te Urijden, hebben echter bij de menfchen dezelfde bron en oorfprong, de hoogmoed naamlijk, deze doet hem in het eerde geval zich verbeelden, dat hij het beter behoorde te hebben, dat hij een aanzienlijker en gemaklijker beroep waardig zij, en dit doet hem klaagen over zijn beroep en levenswijze, en voor zijnen zoon een ander wenfchen. Aan den anderen kant doet dezelfde hoogmoed elk de klasfe, daar hij toe behoort, voor de doorluchtigfte houden , enkel omdat hij dezelve met zijnen naam vereerd heeft, omdat hij een lid van dezelve is. Men zou dit laatite ijveren voor de eer van zijn beroep kunnen regelen, zonder het geheel uitteblusfchen. Ieder mensch , Van den hoogflen rang tot den laagften, behoorde zijn hart te ontvonken, en zijne poogingen aantezetten, met de hoop van nuttig aan de wereld te zijn, door de kunst te bevorderen, welke levenswijze hem ook te beurt is gevallen; en tot dat einde behoorde hij teven de geheele uitge- ftrek;-  LEVENSWIJZEN. 247 ftrektheid van het gebruik van zijne levenswijze en de gantfche zwaarte van haar gewigt, in overweging te nemen. Maar dat hij zich niet te fchielijk verbeelde, dat eens anders arbeid van min belang is, dewijl hij, uit gebrek van genoegzame kennis van die bezigheid, niet in ftaat is, om derzelver waarde te bevatten. Elk een behoorde poogingen aantewenden , om uittemunten, niet door anderen nedertedrukken, maar door zichzelven te verheffen, en elk kon het vermaak genieten, van meer te zijn, het zij zulks waar of ingebeeld is, zonder echter een' ander in dezelfde gelukkige omftandigheid te ftooren. De wijsgeer mag zich billijker wijze verlustigen in de uitgeftrektheid zijner befchou. wingen, en de kunstwerker in de vaardigheid zijner handen, maar laat de een' bedenken, dat, zonder werktuiglijke gereedfchappen, ver. fijnde befpiegeling een loutere droom is; en ce andere, dat, zonder befchouwlijke redeneering, afgerechtheid weinig meer is dan een dierlijk inftinct en machinale bekwaamheid.  ï N H O U D VAN HET DERDE D E E L. DEZES WERK S. De Schepping-.. . . . Bladz. i. Wederzijdfche invloed van Godsdienst, Regeering, en Zeden der Volken op eikanderen 20. De Misdaadiger uit Eerloosheid, (eene waare Gefchiedenis.} ... 72. Advokaaten 121. Het Huwelijk 133. Het Geweten 159. De Mensch, een Machine. . . 184. Levenswijzen 196.