D E VENS-GESCHIEDENIS , VAN Te HAARLEM, Bij A. LOOSJES Pz. 1794. JEZUS. NIET OVERTOLLIG, MAAR VAN AANGELEGENHEID, TER OVERTUIGING VAN DE WAARHEDEN DES CHRISTELIJKEN GODSDIENST ;. EN TER ZEDELIJKE VERBETERING VAN HET MENSCHDOM.   VOORBERIGT. In dit volgende bundeltje bladen deel ik mijne medechristenen eenige aanmerkingen mede, over de Levensgefchiedenis van Jezus, den grooten Infteller van onzen allerheiligften Godsdienst. Elk Lezer zal bij den aanvang terftond ontdekken, dat zodanige gefchriften, waar in deze Levensgefchiedenis, of de daar in voorkomende zonderlinge voorvallen, niet hoog gewaardeerd, en ten minfte Voor het meestgeoefende en verlichtfte gedeelte der menfchen, als van geen aangelegenheid, ter hunner overtuiging van de waarheden des Christelijken Godsdienst, befchouwd worden, mij tot dit gefchrijf aanleiding gegeven hebben. Voor het overige kan het genoeg ter mijner verantwoordiging dienen, dat mijn * 2 oog-  II VOORBERIGT. oogmerk met het gemeenmaken daar van is, de hoogachting voor Jezus Levensgefchiedenis en Godsdienst aantekweeken, ter bevordering van waarheid en deugd. Dewijl dit werkje niet is ingerigt, om de geloofwaardigheid der Euangelifche Gefchiedenis te bewijzen , tegen zulken die jezus Godlijke zending ontkennen; maar alleen, om de aangelegenheid en nuttigen invloed der daar in voorkomende gebeurtenisfen op de gemoederen der menfchen , ter hunner overtuiging en zedelijke verbetering, ftaande te houden, tegen hun, die voorgeven, uit de voortreflijkheid der door Christus geopenbaarde waarheden, van zijne Godlijke zending genoeg overtuigd te zijn; zo achte ik mij veilig te kunnen bedienen, (gelijk ik, inzonderheid in het eerfte Hoofdftuk, gedaan heb,) van zodanige onderftellingen , die, fchoon niet door de verwerpers der Christelijke Openbaring, nogthans door ieder Christen , mijns bedunkens, toegeftaan moeten worden, die, hoedanig hij ook over den perfoon van Jezus denkt, hem evenwel, in waarheid, als een voortreflijk afgezant van God eerbiedigt, en alles dat door hem, en door zijne Apostelen van zijnen 't wege geleerd  VOORBERIGT. iit leerd is, als waaragtig en van een Godlijken oorfprong befchouwt. Behalven het algemeen oogmerk van dit Werkje , heeft het ook van ter zijde ten doel, om te doen zien, hoe bijzonder nuttig en leerzaam de onderfcheidene gebeurtenisfen van Jezus Levensgefchiedenis zijn, indien men ze uit dat oogpunt, of zo in verband met de door hem geleerde waarheden befchouwt, als ik ze in het zelve heb opgegeven. Hier door kan het ook voor hun, die aan de daar in bewezene Helling niet twijfelen, en, derhalve, van een meer algemeene nuttigheid zijn. Hoewel mijn hoofdzaaklijk oogmerk één is, zoek ik het evenwel op onderfcheidene wijzen te bereiken; waarom ik de, in natuur verfchillende, gedeelten, onder eenigeHoofdftukken en Afdeelingen heb gerangfchikt. En , op dat de Lezer terftond het geheele beloop van den inhoud dezer bladen zoude kunnen overzien , om het algemeene oogmerk van denzelven des te gereeder te begrijpen : laat ik een opgaaf van de Hoofdrukken en Afdeelingen, op dit voorberigt, volgen. Zo dit mijn gefchrijf, de Lezers van het * 3 zei-  iv VOORBERIGT. zeiven itigten, en ik daar door iets bijdragen mag tot bevordering van waarheid, deugd en geluk, zal het aan mijne bedoeling beantwoorden , en ter vervulling ftrekken van mijnen wensch. KOR-  KORTE INHOUD DER HOOFDSTUKKEN E N AFDEELINGEN. Inleiding. De aanleiding tot, en het algemeen oogmerk van, den inhoud des werks. Bladz. i I. Hoofdjl. Over de onderlinge betrekking der Levensgefchiedenis van Jezus, en de door hem geopenbaarde waarheden. . . 7 1. Afd. De onderlinge betrekking van Jezus daaden en lotgevallen met de door hem geopenbaarde waarheden, uit de geschiktheid van de eerfte, ter onderrigting en ■ overtuiging van de laatfte, afgeleid. , 8 2. Afd. Nadere blijken van deze onderlinge betrekking, ontleend uit het oogmerk van Go cl met Jezus daaden en lotgevallen, en het gebruik, dat Jezus en zijne Apostelen daar van gemaakt hebben. . 27 II. Hoofdfl. Over de nuttigheid der Levensgefchiedenis van Jezus, en de gefchiktheid van het Euangelium door dezelve, naar de zedelij-  2 KORTE INHOUD. lijke behoefte der menfchen, door alle tijden, en tot hunne overtuiging en zedelijke verbe~ tering. ,42 1. Afd. De gefchiktheid der Euangelileer, door de daaden en lotgevallen van Jezus, naar de behoefte der menfchen van dien tijd, in welken dezelve geopenbaard wierd. 44 2. Afd. De gefchiktheid der Euangelileer, door de daaden en lotgevallen van Jezus, naar de behoefte, beide van min- en meergeoefenden, in dezen tegenwoordigen tijd. 52 III. Hoofdjl. Over het zedelijk nadeel, welk het in onbruik brengen, van het onderzoeken en eerbiedigen der Levensgefchiedenis van Je7,us, ten gevolge zoude hebben. . . 6t Bejluit. Ter aanprijzing van het eerbiedigen, en in waarde houden, der Levensgefchiedenis van Jezus. ... 68 DE  LEVENS-GESCHIEDENIS VAN J E Z U S. NIET OVERTOLLIG, MAAR VAN AANGELEGENHEID, TER OVERTUIGING VAN DE WAARHEDEN DES CHRISTEUJKEN GODSDIENST , EN TER ZEDELIJKE VERBETERING VAN HET MENSCHDOM. INLEIDING. De aanleiding tot, en het algemeen oogmerk van den inhoud dezes werks. 2/ederd de Openbaring der Euangelieleer door Jezus Christus, zijn de hoofdzaaklijke waarheden van den Godsdienst zo wel onder het Menschdom gevestigd , dat zij, door al de daar op volgende eeuwen heen, onder verfcheiden volken, erkend, geëerbiedigd en geloofd zijn. Doch omtrend eenige bijzonA de-  2 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS dere waarheden van den Godsdienst, of daar toe betreklijk, fchijnt elk tijdperk bijna zijne onderfcheidene begrippen opteleveren. En deze begrippen zijn nog al verfchillende, naar mate 'er meer of minder werk gemaakt werd van het onderzoek naar de kennis der waarheid, en naar mate de heerfchende fmaak, in het rijk der wetenfchappen, de verftanden der menfchen verlicht, of verbijsterd, en hunne gedagten, door de leiding daar van, gewijzigd worden. In vorige-eeuwen was men, in het algemeen, zeer geneigd om wonderwerken te geloven. Elk voorval, van een zonderlingen aart, wierd wel haast als een wonderwerk befchouwd, en op het verhaal daar van, was ieder gereed om daar aan zijne toeftemming te geven; waar bij de Heerschzugt en Eigenbaat haar voordeel vonden. Thans is dit bijgeloof zeer veel verminderd. Men is nu niet meer zo algemeen genegen, om de hedendaagfche gebeurtenisfen, al zijn zij van een zonderlingen aart, als wonderwerken te befchouwen en te eerbiedigen. Zelfs zou men nu, bij lieden van kunde en fmaak, met kleinachting, of medelijden, aangezien worden, als men liet blijken, dat men eenig zonderling voorval, van dezen tijd, als een wonderwerk befchouwde, inzonderheid, als men het geloven daar van ook anderen zogt optedringen. Dit is zeker ver gevorderd, dewijl men daar door van veele nodeloze angstvalligheid bevrijd, en voor veele misleiding, waar toe men die zogenaamde wonderen maar al tc dikwijls deed dienen, beveiligd kan blijven. Maar  NIET OVERTOLLIG. 3 Maar eenigen gaan nog een ftap verder, en maken zelfs zwarigheid om te geloven, dat er bij de grondlegging van den Christelijken Godsdienst, of liever dat er ooit, wonderwerken gefchied zijn. Dit is niet oneigen voor de verwerpers der Godlijke Openbaring, die, zonder het ontkennen der wonderwerken, in de gewijde gefchiedenis gemeld, op geen welvoeglijke wijze, eenig voorwendzel zouden kunnen bijbrengen ter hunner rechtvaardiging: maar door dit ontkennen hun eigen gedrag eenigzins fchijnen te wettigen , en te gelijk ook anderen den weg baanen om hun daar in natevolgen. Doch niet zo eigenaartig is het verdenken, en in verdenking brengen, der in de H. Schrift verhaalde wonderwerken voor de zulken, die de Openbaringen , ter bevestiging van welke zij gefchied zijn, erkennen , en derzelver Godlijke herkomst geloven. Dit fchijnt evenwel thans ook plaats te hebben. Of dit gefchiedt om de tegenftanders der Openbaring, als lieden van den eerften fmaak, die in de groote Weereld veel opgang maken, natevolgen, of om de zulken tot het omhelzen des Christelijken Godsdienst overtehalen , en den weg daar toe voor hun gemaklijk te maken, door zig naar hunnen fmaak en denkwijze te fchikken , en de hinderpalen, die hun in den weg fchijnen te liggen, wegteruimen; zal ik in het midden laten. Het betreft meer mijn voorgenomen ontwerp van nabij, dat men, op dien grond, de geheele Levensgefchiedenis van Jezus', of al het zonderlinge, dat daar in voorkomt, zo niet in twijA 2 fel  4 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS fel trekt, althans te lager waardeert, en om die reden beweert: Dat de innerlijke waarde en voortreflijkhcid van Jezus Leer, of de door hem geopenbaarde waarheden op zig zelve, een genoegzaam bewijs oplevert voor Jezus Godlijke zending; en den Godlijken oorfprong zijner Leer, en daarom lieden van (maak, die genoeg van bijgeloof en volksvooroordelen gezuiverd zijn, door het zonderlinge van Jezus Levensgefchiedenis, daarvan niet behoeven overtuigd, noch tot het beleeven zijnes Godsdienst aangefpoord te worden (i). Dit baant, mijns inziens, den weg, om de Leer van Christus tot een droog famenftel van Wijsbegeerte te maken, haar van hare fieradiën, en tevens veel van haren invloed, te beroven, en er aan te gewennen , om de kennis aan de daaden en lotgevallen van Jezus , en de overtuiging van derzelver waarheid, althans voor veelen, als van geen nuttigheid en aangelegenheid te befchouwen. Ik Item gaarne toe, dat de geopenbaarde waarheden van den Christelijken Godsdienst, en de verhalen (i) Misfchien zou ik hier, voor eenige Lezers, duidelijker geweest zijn, indien ik mij wat meer bepaald, of perfoneel, had willen uitdrukken. Doch ik heb dit, met voordagt, nagelaten, het genoeg achtende, de aanleiding tot het geen ik beweeren wil optegeven, door te doen zien, dat het tegendeel beweerd is, en daarom het mijne niet geheel te onpas komt. Voor 't overige, is 'er voor den Lezer meer gelegen aan de zaken welke gemeld worden , dan aan de Perfonen waar van zij af komftig zijn.  NIET OVERTOLLIG. 5 len van de opkomst en grondvesting van dien Godsdienst, met de lotgevallen van deszelfs ftigter, van elkander te onderfcheiden zijn. Ik wil even gereed toeftaan, dat het op de kennis, overtuiging en beleeving dier geloofs-en zedekundige-waarheden, voornaamlijk, aankomt. Ik ontken ook, op verre na, niet, hare innerlijke waarde en voortreflijkheid, noch de wezenlijke blijkbaarheid die dit oplevert van hare Godlijke afkomst, en dat zij, uit dien hoofde, waardig zijn , om door het verftand en hart der menfchen ge-eerbiedigd en gehoorzaamd te worden. Doch ik begrijp te gelijk, dat deze blijkbaarheid, in hare voortreflijkheid gelegen , maar alleen, zo duidelijk als vereischt werd om een kragtdaadigen invloed op het verftand en hart der menfchen te bekomen, door de zulken wordt gekend, die, met een genoegzame mate van fchranderheid en oordeel, al de voornaamfte waarhéden naauwkeurig onderzogt, dezelve, in haren aart en natuur begrepen en hare betrekking tot elkander doorgezien hebben; die, derhalve, of reeds al lang van derzelver Godlijken ooriprong overtuigd, of, ten minften, reeds een geruimen tijd genegen geweest zijn, omze te eerbiedigen en tot een levensregel aantenemen ; dewijl men , zonder vooraf er voor zig zeiven veel belang in te ftellen, zig niet gereed daar op toeleggen, en de nodige moeite aanwenden zal, om tot zulk een naauwkeurige kennis dier waarheden te vorderen. Maar zal de Godsdienst van Christus aan deszelfs oogmerk beantwoorden, dan moeten de meeste menA 3 fchen,  6 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS fchen, -al vooraf, van zijne waarheid en Godlijke afkomst overtuigd zijn, en denzelven tot een levensregel aangenomen hebben, eer zij, tot zulk eeutrap, in de kennis, van de daar in geopenbaarde waarheden, gevorderd zijn. Het is een Volks-Godsdienst, die niet, enkel daar toe ingerigt is, op dat eenigc weinigen, die veel tijd en bekwaamheid tot onderzoek hebben, zig met het befpiegele.11 van deszelfs wrarheden zouden vermaken: maar op dat elk Mensch van de aanzienlijkfte en meest vatbaarfte, tot de onaanzienlijkfte en minst vatbaarfte, naar mate van zijne vatbaarheid en gelegenheid, door denzelveu, tot de kennis en overtuiging der zuivere waarheid, en zijne zedelijke verbetering, opgeleid zoude worden, ter bevordering van zijn waar geluk. Zou dan daar toe, de kennis en het eerbiedigen der Levensgefchiedenis , of der daaden en lotgevallen, van Jezus, niet nuttig, niet van aangelegenheid zijn? Ikachte, ja, en dat fchrandere en meergeoefende, zo wel als lieden van gemeene kunde en vatbaarheid, daar mede hun voordeel doen kunnen, ter bereiking van dat heilzaam einde. Ik ben daarom genegen, de volgende aanmerkingen, betrek.lijk de Levensgefchiedenis, of daaden en lotgevallen, van Jezus, mijnen medechristenen medetedeelen, welke dienen kunnen, om te doen zien; dat het geloven en eerbiedigen derzelve, ter overtuiging van de waarheden des Christelijken Godsdienst, en tot het gewillig beleeven van denzelven, ten allen tijde, niet overtollig, maar van aangelegenheid is, EEPv-  NIET OVERTOLLIG. 7 EERSTE HOOFDSTUK. Over de onderlinge betrekking der Levens gefchie. denis van Jezus, en de door hem geopenbaarde waarheden. Dat de Levensgefchiedenis van Jezus, en de waarheden door hem geopenbaard, zeer-wel van elkander te onderféheiden zijn, en de laatstgenoemde alshet voornaamfte van den inhoud des Euangeliums befchouwd moet worden, heb ik, in het voorgaande toegedaan. Maar, zo men de kennis en het eerbiedigen dier Levensgefchiedenis, of der voornaamfte bijzonderheden, welke daarin voorkomen, ter overtuiging dier waarheden, als overtollig, of van geen aanbelang wil befchouwen, dan moesten ze geheel van elkander afgefcheiden worden, als dingen, die niet met elkander in betrekking ftaan, die niets met elkander gemeen hebben. De kennis van Jezus zonderlinge daaden en lotgevallen zou dan ontbeerlijk zijn, en niet altoos tot den Godsdienst van Christus behooren. Doch, mijns bedunkens, is het tegendeel waarheid en blijkbaar. De waarheden en lotgevallen van Jezus ftaan met elkander in de naauwfte betrekking, als dingen die onaffcheidbaar tot elkander behooren. Alles wat door Jezus gedaan wierd, en hem wedervoer, gefchiedde onder, en om, het verkondigen der waarheden die hij openbaarde, en om de menfchen tot het geloven, eerbiedigen en bekeven van dezelve overtehalen; op dat het eerftemet A 4 de  8 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS de laatfte zoude medewerken, ter bereiking van het groote doeleinde des Christelijken Godsdienst, de verlichting, zedelijke verbetering en gelukkigmaking der menfchen. De voornaamfte bijzonderheden van Jezus Levensgefchiedenis, zijn, de wonderwerken die hij gedaan heeft, zijn lijden en dood, benevens zijne opftanding en opvaring ten Hemel. Dit een en ander, zo als het gebeurd is , en in bet Euangelium verhaald wordt, waar van ik de echtheid voor toegeftaan houde (2), dienden zo wel ter ouderrigting in de kennis der waarheid, ter overtuiging der menfchen , en ter hunner aanfpooring tot het betragten der deugd, als de openbaring en prediking der waarheid zelve. Ik zal dit, ten blijke van hare onderlinge betrekking tot elkander, in de volgende Afdeelingen , wat nader doen zien. EERSTE AFDEELING. De onderlinge betrekking van Jezus daaden en lotgevallen met de door hem geopenbaarde waarheden, uit de gefchiktheid van de eerjle, ter opheldering en overtuiging van de laatfle, afgeleid. Dat de daaden en lotgevallen vnn Jezus, tot de door hem geopenbaarde waarheden eenige betrekking heb- (2) Ik houde de echtheid der Euangelifche Gefchiedeuis, en dus ook der verhalen van Jezus wonderwerken, lij-  NIET OVERTOLLIG. 9 hebben, is daar uit optemaken, dat de eerstgemelde gefchikt zijn, om de laatstgemelde aan het verftand der menfchen optehelderen en- te verzekeren, om hun tot de kennis en overtuiging daar van opteleiden, en tevens hun te onderrigten in, en optewekken tot, het beoefenen der deugd, tot een Gode welbehaaglijken wandel. I. In het algemeen befchouwd, is al het zonderlinge van Jezus daaden en lotgevallen zeer gefchikt om zijne Godlijke zending te bewijzen, en de menfchen, bij voorraad, eerbied voor zijn Perfoon en Leer inteboezemen, eer zij, na een langduurig onderzoek, de waarde en Voortreflijkheid 1, der door hem geleerde waarheden, leeren kennen. Men kan, door deze gebeurtenisfen, van de waarheid, van alles wat Jezus geleerd heeft, overtuigd worden, zonder dat men nog den aart zijner Leer ten vollen bezeft. Door hare zonderlingheid wekken zij de aandagt op, leeren zij het door Jezus geleerde als van gewigt en aanbelang befchouwen; en alzo kunnen zij den Mensch belijden , opftanding en opvaring ten Hemel , voor toegeftann; dewijl dit gefchrifc niet ingerigt is, om de waarheid of blijkbaarheid daar van , tegen het Ongeloof te bewijzen, 't geen reeds voor dezen, door geleerde pennen, met een goeden uitflag gedaan is; maar alleen, om tegen zulken die Jezus Godlijke zending, volgends hun voorgeven, erkennen , de aangelegenheid, van het geloven en eerbiedigen dier daaden en lotgevallen, (Taande te houden. Zie Voorber. A 5  io JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS bereidwillig maken, om zig op het onderzoeken der waarheden toeteleggen , 't geen hem op den weg brengt om nadere ontdekkingen te doen, en bij eenige nieuwe verzekeringen ter overtuiging, ook eenige beweegredenen ter aanfpooring, tot zijne zedelijke verbetering, aantetreffen. Zij leveren, voor elk die ze zag toen zij gebeurden, of van nabij hoorden, en ook voor elk die ze thans, op het genoeg bewezen getuigenis der Euangelifche gefchiedvêrhalen, geloven, de ontegenzeglijkfte kenmerken op, van de medewerking der Godlijke Magt met den Perfoon en zaak van Jezus, waar door ieder, ter zijner gerustftelling, zig verzekerd kan houden, dat alles wat Jezus deed en leerde, met Gods goedkeuring, volgends zijn welbehagen en op zijn last gefchiedde. Immers het geneezen van gebrekkig geboorne, in een enkel oogenblik, het opwekken van geftorvenen, en inzonderheid de Opftanding van Jezus zeiven uit den ftaat des doods, kan elk gemaklijk begrijpen, dat geen behendigheden en kunftenarijen van fchrandere lieden , of Priesterbedrog geweest zijn, maar zigtbare uitwerkzels van eene meer dan menschlijke , van eene Godlijke magt. En even gereed kan men zig overtuigd houden, dat God met geen bedrieger zal medewerken , noch ter ftaving van valfche voorgevens buitengewoone en wonderdaadige gebeurtenisfen zal laten- gefchieden; waarom Jezus, die voorgaf van God gezonden te zijn, ook alles geleerd en gedaan moet hebben , op last van God en volgends zijne goedkeuring. Des-  NIET OVERTOLLIG. n Desgelijks levert 's Heilands leven en daaden, in het algemeen, een gefchikt voorbeeld ter navolging op, 't geen te leerzamer is, en ter meerder onderrigting in een daadlijk Godsdienftig leven kan dienen, om dat hem zo velerleie lotgevallen zijn wedervaren, die hem een beftendige aankleeving, en involging van Gods wil, bezwaarlijk maakten, en hij daar in, nogthans, onbezweken, bleef volharden. Zijn gedrag leert daar door, hoe men, in verfcheidene gevallen, de verleidingen tot het zedelijk kwaad, of te ontwijken, of te wederftaan heeft, en zig gedragen moet, om fteeds deugdzaam te zijn. En, hoe veel invloed kan dit wel op den wil en het gedrag der menfchen hebben ter hunner zedelijke verbetering? De zugt om anderen, en wel inzonderheid de zodanigen voor wien men eerbied heeft, natevolgen, is toch algemeen ; waarom goede voorbeelden dikwijls niet minder afdoen dan goede lesfen, gelijk zij ook niet minder duidelijk onderrigten, en kragtdaadig ten goeden opwekken. Zo men dan van Jezus Godlijke zendingovertuigd , en met een bijzonderen eerbied voor hem bezield is: hoe veel kan dan wel zijn voorbeeld leeren , op wat wijze men Gods welbehagen doen moet, en de zodanigen daar toe opwekken, om zig daar in te bevlijtigen! Doch dit doet ons nog maar als van verre zien, hoe Jezus Levensgefchiedenis, met de door hem geopenbaarde waarheden, in 't algemeen, famenwerken, ter bevordering van het groote doeleinde zijnes Godsdienst, en om deze reden, ten minden , eenige betrekking tot elkander hebben. II.  ja JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS II. Ik zal mij nu hieromtrend tot eenige bijzonderheden bepalen, waar uit deze onderlinge betrekking der waarheden van den Christelijken Godsdienst, en Jezus daaden en lotgevallen tot elkander, nader zal blijken. Zij zijn niet enkel gefchikt om de Godlijke zending van Jezus te bewijzen, en de menfchen een Gode welbehaaglijk leven, in het algemeen, te leeren; maar ook, om veele der onderfcheidene waarheden die Jezus geopenbaard heeft, op zig zelve, aan der menfchen verftand en hart, optehelderen en te verzekeren, ter hunner onderrigting en overtuiging, en, tevens, om bun tot het beleeven derzelve' opteleiden en aantefpooren. Het beftaan van God, en het beftier zijner Voorzienigheid , zijn waarheden die onder de Jooden algemeen bekend waren, en door Jezus wel geleerd, maar meer, als bekend en geloofd, veronderfteld, dan als onbekende waarheden op nieuw geopenbaard zijn. Doch de wonderwerken van Jezus, met zijne opftanding en verheerlijking , ter ftaving van zijne zending gefchied, die alles fprak en deed uit naam en op last van den éénen waren God, den Heer en Regeerder der Weereld, konden de Jooden op nieuw in het geloof dier waarheden verfterken, de Heidenen in dezelve onderigten en van dezelve overtuigen, en deze waarheden zelve voor alle tegenfpraak beveiligen. Elk, wien deze gebeurtenisfen bekend zijn, en zig van dezelve overtuigd houdt, kan daardoor voor alle twijfeling omtrend die gewigtige waarheden' behoed, en ten vollen gerust gefield worden. Want, wat  NIET OVERTOLLIG. 13 wat men ookdenkt van den oorfprong der Weereld, het aanhoudend beftaan van dezelve en de geregelde afwisfeling die men daar in befpeurt, de gemelde gebeurtenisfen, zo zonderling in haar foort, en zo afwijkende van het gewoon beloop der Natuur, kunnen onmooglijk als van eeuwigheid af beftaande befchouwd, noch aan een blinde noodzaaklijkheid, of aan een bloot geval, toegefchreven worden. Zij blijken veel eer gewrogten te zijn van geen minder oorzaak, dan van den Heer der Natuur, aan wiens magt de bewegingen der Natuur onderworpen zijn, die daar door betoont, de Natuur in hare wérking, niet zonder zijn toeverzigt haren gang te laten gaan, maar er fteeds de hand aan te houden , en naar zijne wijze goedkeuring daar over te befchikken, zonder zig altoos aan het gewoon beloop der dingen te bepalen (a). De andere waarheden die Jezus eigentlijk geopenbaard , of meer opzetlijk aan het Menschdom verzekerd heeft, om dat, zo wel Jooden als Heidenen daar van, of geen, of geen genoegzame, kennis hadden , komen voornaamlijk hier op uit: Dat God als een goedertieren en gaarn vergevend Vader, niet van een enkel geflagt, maar van alle menfchen, het liefderijke oogmerk heeft, om elk zondaar, op eene waare bekeering, een volkomene vergiffenis of kwijtfchelding zijner misdaaden te verkenen en hem in ge- na- («) Zie hierover nader: Farmer over de Wonderwerken Hoofdf. IV Bladz: 449-454.  14 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS nade aantenemen, en allen uit genade het leven te fchenken, door hun uit den dooden optewekken; dat door Christus een algemeen gerigte met het Menschdom, na hunne herftelling ten leven, zal worden gehouden, waar bij een ieder naar zijne werken geoordeeld en vergolden zal worden; dat het beoefenen van een leven naar den wil van God, in het toekomend eeuwigduurend leven, met een volmaakte , en eveneindeloze gelukzaligheid, beloond zal worden; maar zij die door een leven Itrijdig met den wil van God, hun daar toe ongefchikt en onwaardig maken, van dat geluk verfteken blijven, en ongelukkig zullen worden; en dat men tot een Gode welbehaaglijk leven, bij het vermijden van het zedelijk kwaad, het zedelijk goede moet beminnen, en, zo veel mooglijk is betragten, volgends de voorfchriften van' Jezus, welke het Menscjidom ten dien einde als een geopenbaarde verklaring van den wille Gods moet befchouwen , en opvolgen, of gehoorzamen. Dit zijn niet al de waarheden, zo bijzondere, als algemeene, welke in het Euangelium geleerd worden ; maar hoofdzaaklijk, de algemeene waarheden, die Jezus op nieuw geopenbaard, of verzekerd heeft. En met deze waarheden Maan de onderfcheidene zonderlinge gebeurtenisfen van Jezus Levensgefchiedenis, in een meer bijzondere, in een naauwe, betrekking; gelijk gereed, uit de volgende voorbeelden, is optemaken. Leert Jezus dat God iets goeds, iets liefdérijks*, met de menfchen voor heeft, ter hunner gelukkigma- king!  NIET OVERTOLLIG. ï5 king! De wonderwerken door hem gedaan, leveren daar van ook blijken op, die allen reeds liefdedaaden der Godheid waren, veel al aan ongelukkigen, ter hunner gelukkigmaking, of verbetering van hunnen toeftand. Immers, wanneer door een Godlijke kragt,, veele blinden ziende, veele kreupelen gaande en veele kranken gezond worden gemaakt, die niet door menfchen hulp gered kunnen worden; zulks heeft men met reden te befchouwen als blijken van Gods genegenheid jegens het Menschdom, en van zijne begeerte om hun gelukkig te maken. Omtdekt Jezus aan de Weereld, dat hij zelfvan God beftemd is, om de gelukkigmaking der menfchen te bevorderen, om der menfchen verlosfer te zijn van de dienstbaarheid der zonde, en het verderf; dat hij beftemd is, om gezag te oefenen over leven en dood, om als Rechter het Menschdom, van Godswege, te oordeelen en een iegelijk te vergelden naar zijne werken, en dat hij ten dien einde, van God zijnen VadeAnet eene uitgeftrekte magt bekleed is; de werken die hij deed, waren zo veele fprekende daaden, die dit niet minder duidelijk onderrigtten en verzekerden , dan zijne redenen zelve. Hij toonde blijken van deze hem opgedragene magt, ter uitvoering van dit een cn ander, door over winden zee het bevel te voeren, heerfchappij te oefenen over de kragten der Natuur, en zelfs geftorvenen het leven weder te fchenken. Hij leerde de opftanding uit den dooden, tot een ftaat van onfterflijkheid, en wierd zelf uit den dooden tot onflerflijkheid opgewekt, na dat hij, in het open-  i6 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS openbaar, en op zulk eene wijze, ten dood gebragt was, als elk verzekeren kan, dat hij wel waarlijk was geftorven. En, hoe kan ook het Menschdom volkomener onderrigt en verzekerd worden, van deze door hem geopenbaarde waarheid , dat God het gehoorzamen van zijnen wil, met heerlijkheid en geluk , in een ftaat van onfterflijkheid, wil beloonen, dan door de opwekking, van den ten dood toe gehoorzamen Jezus, tot onfterflijkheid, die zig geheel en al, die zelfs zijn dierbaar leven aan de waarheid en Gods welbehagen had toegewijd, en door zijne zigtbare opneming van de Aarde in den Hemel in heerlijkheid, voor de oogen der menfchen , in de tegenwoordigheid van een genoegzaam aantal getuigen! Doch Jezus verwierf dat geluk niet, dan na dat zijne lotgevallen, overeenkomftig zijne lesfen, aan den eenen kant, het Menschdom, op een nog meer bijzondere, op een nadruklijke wijze, Gods liefde en goede gezindheid jegens de zondaren, konden leeren, en tevens aan den anderen kant, hun konden doen zien, hun., als 't ware, zinnelijk affchetften, dat God , hoe liefderijk en gaarn vergevend ook, nogthans een; afkeer heeft van het zedelijk kwaad, en een bijzonder welgevallen heeft in het zedelijk goede en hun die het betragten, om de menfchen, bij het bewijzen van zijne genade, ook van het ecrfte aftefchrikken, en tot het laatfte aan te moedigen. Ik heb hier het oog op het lijden en flerven van den Heiland der Weeruld, dat hem op zulk een onrechtvaardige, als zonderlinge wijze wierd aangedaan, om het  NIET OVERTOLLIG. ï? het openbaren der waarheid en aanprijzen der deugd. Dit is zeker te leerzamer, naar mate de Perfoon van Jezus voortreflijker, en hij bij God beminnenswaardiger , is. Nu, God verklaarde hem voor zijn geliefden zoon, en onder deze benaming komt hij geduurig in de fehriften der Apostelen voor. Onder, ftel eens, dat dit maar enkel gefchiedde, om Gods bijzonder welbehagen in den Perfoon van Jezus te kennen te geven; dan blijkt nog even wel daar uit, dat hij een uitftekend voorwerp der Godlijke liefde was, die hem boven alles bemint, ge'ijk een regt geaart Vader zijnen Zoon , en wel voornaamlijk een eeniggeboren zoon, boven al zijne medemenfchen, ja boven alles wat hem in deze Weereld dierbaar is, lief heeft. Met dat alles liet God het toe , en zelfs fcheen het in het ontwerp der Euangelifche bedeeling opgefloten, dat hij, dat dit groote voorwerp zijner gunst en liefde die fmaadheid en verachting,leed, dat hij, „op zulk een fchandelijke en fmertelijke wijze, wierd ten dood gebragt. Dewijl dit gefchiedde, en God dit, derhalve, wilde gehengen, ten gevalle van het Menschdom, om hun de waarheid, om hun zijn welbehagen, te doen kennen en bekeven, ter hunner zedelijke verbetering en waar geluk, wordt daar door zijne liefde tot het Menschdom zeer duidelijk afgefchetst; waar van hij geen beter proeve en volkomener verzekering kon doen, dan door deze toelating , dat dit boven alles geliefde .voorwerp, dat zijn eeniggeboren , zijn beminde zoon , zijn dierbaar leven, op zulk een wijze, aan hun welzijn opB of-  i8 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS offerde. Deze gebeurtenis leert , derhalve, het Menschdom, zo wel als, en vereenigd met, de waarheden, die Jezus predikte, dat God met hun, fchoon zij zondaren zijn, de beste bedoelingen heeft. Zij kunnen zig daar door ftreelen met een gegronde hoop, dat hij, die zo veel liefde voor hun heeft, op hunne boetvaardigheid en verbetering des levens, ook wel gereed zal wezen, om zig hunner te ontfermen en genadig te zijn, dat hij genegen is, om hunne overtredingen , bij het nalaten derzelve, te vergeven, en hun gelukkig te maken. In dit licht leerde ook Apostel Paulus, de Christenen te Rome, dit toelaten van Jezus lijden en fterven, door de Godlijke Voorzienigheid, befchouwen. God, fchreef hij hun, God bevestigt zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons geftorven is, als wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door zijn bloed, zullen wij door hem behouden worden van den toorn. Want, indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons: veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven (a). Terwijl deze lotgevallen van Jezus, op deze wijze, Gods liefde jegens de zondaren leeren, en zijne bereidwilligheid om hun te begunftigen en gelukkig te maken, ter hunner vertroosting, kunnen zij tevens, van een anderen kant, en in betrekking met zijne daar op volgende verheerlijking, befchouwd, weder ter (é) Rom: V. 8-10.  NIET OVERTOLLIG. 19 ter nadere onderrigting en verzekering dienen van andere waarheden, door hem geleerd, die hun evenwel de noodzaaklijkheid van het nalaten der zonden doen begrijpen, en beweegredenen opleveren tot een bereidwillige deugdbetragting. Ik heb even te voren te kennen gegeven, dat deze bijzondere lotgevallen van Heiland Jezus tot het ontwerp der Euangelifche bedeeling fchijnen te 'behooren. Het blijkt .ook , mijns achtens, elk die de verhalen der Euangelisten en Brieven der Apostelen , met behoorlijke oplettendheid en onpartijdigheid,' leest, dat het in der daad, zo is. In gevolge hier van, moeten ze hem niet bij toeval wedervaren , maar door God met voordagt toegelaten, van te voren voor hem beftemd en met een oogmerk, ter bereiking van zeker nuttig einde, gefchied zijn (3). En wat beter, wat ander oogmerk kan God daar mede gehad hebben, dan om ze ter bevordering van het groote einde der Euangelifche bedeeling, tot de zedelijke verbetering der menfchen, te doen dienen ? En hier toe was deze tusfchenkomst van Jezus lijden oo«k eigenaartig gefchikt. De menfchen hellen nog al gereedelijk over om zig toetegeven In het beoefenen van zedelijk kwaad, en zig van al- (3) Het lijden dat Jezus wedervoer, was een gevolg van den flegten zedelijken toeuand der Joden, doch door God reeds van te voren voorzien. En God kon, in het vooruitzigt daar van, het/ondergaan van dat lijden'over hem beftemmen, en het in den tijd toelaten, om daar door zijn ontwerp des te volmaakter te doen zijn. B 2  2o JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS alle fchijhbare aanleiding te bedienen, om zig daar toe vrfheid te bezorgen. Daarom zou een genadebetooning en fchuldvergiffenis hun zeer ligt den weg baanen om te vrijer en onbedagtzamer hunne dierlijke neigingen in te volgen, en zig aan de zonde overtegeven, indien hun dit aangeboden, of verleend, of God hun maaralszouitftekendgaarnvergevend.bekend. gemaakt , en daar bij te gelijk niet gezorgd wierd, voor den eerbied en het ontzag der Godlijke Wet, en een nadruklijke inboezeming van Gods afkeer van de zonde. Ongetwijfeld was om deze reden de Mozaïfche Godsdienst zodanig ingerigt, dat bij alle genadebetooningen het gezag der Godlijke Wet gehandhaafd wierd. Maar dit was dan niet minder noodzaaklijk onder de Euangelifche bedeeling, onder welke God, meer dan ooit, zig als liefderijk en gaarn vergevend openbaarde, en de ruimfle aanbieding van vergiffenis der zondenfchuld gedaan werd. Nu, Jezus leerde de menfchen, het afftaan, of nalaten der zonde , en betragten der deugd, als den wil van God, en hij betoonde dit van zo veel aanbelang te zijn, dat hij dit volhouden moest, in weerwil van alle mishandelingen, en ten koste van zijn leven. Hij deed nog meer, hij Melde zig zeiven daar in ten voorbeeld, hij zelf gehoorzaamde God in alles . wagtte zig zorgvuldig voor het overtreden van een zijner wetten, en fchoon hij Gods bijzondere gunfteling , het grootfte voorwerp zijner liefde was, vond hij evenwel in het minst geene vrijheid, om  NIET OVERTOLLIG. 21 om eenigzins van zijne gehoorzaamheid aan God aftewijken , om zig aan eenige zonde, ter zijner redding, overtegeven , niet tegenftaande hij voorzag, dat hij door deze getrouwe aankleeving aan den Godlijken wil, de wree.dfte mishandelingen zou moeten lijden, dat een, verachtelijke en fmertelijke dood zijn lot zou zijn, en dat eene tijdige afwijking van den Godlijken wil, ten gevalle van het veel invloed hebbend gedeelte der Jooden, deze verfchriklijke rampen, ongetwijfeld voorgekomen, en hij daar door zijn dierbaar leven gefpaard, zoude hebben. , Wie toch was dieper in de gunst van God, dan hij, dien God verklaard had voor zijn geliefden zoon, in welken hij een bijzonder welbehagen heeft? Zo God het overtreden van zijne Wetten en het plegen der zonde, wat door de:vingeren wilde zien, en zulks met eenige .goedkeuring, of althans zonder een volftrekte afkeer kan aanfchouwen: wie kon dan vrijer zig in eenige zonde toegeven ? en wie had, dit doende, Gods ongunst en misnoegen minder te dugten, dan hij, dan deze beminde des Vaders ? Maar neen! hij vond er geen vrijheid toe, hij betoonde door zijn gedrag, vóór, en onder, het ondergaan van zijn lijden, dat het er in 't. minst niet dóór kon, zelfs niet in dat akelig tijdgewrigt, waar in de bezwaarlijkheid van het volharden in het aankleeven van den Godlijken wil het anders nog eenigzins verfchoonlijk zou maken , om eenigzins , ter voorkoming van zijne fmerten en tot fparing van zijn leven, ter regter of flinkerhandvan zijne gehoorzaamheid aan God afB 3 te-  zz JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS tewijken, cn dén eenige van zijne wetten te overtreden ; maar dat hij veel eer het uiterftc lijden, en de grootfte opoffering doen moest, die gedaan kan worden , de opoffering van zijn leven. Heeft dan Jezus door woorden geleerd, dat het., om vergiffenis van God te verwerven,. en bij aanhoudendheid in zijne gunst te blijven, noodzaaklijk is, zig te bekeeren, en zig van het zedelijk kwaad te onthouden; hij leerde door zijn lijden, of door zijn gedrag in het ondergaan van het zelve, duidelijker, dan het met woorden gezegd kan worden, dat God, hoe liefderijk en gaarn vergevend hij ook is, en welk een ruime aanbieding van fchuldvergiffenis hij ook doet; nogthans in de zondige daaden der menfchen geen welgevallen heeft, of omtrend het overtreden en verwaarlozen van zijne wetten onverfchillig is , maar daar van zulk een afkeer heeft, dat hij geen enkele zonde mét goedkeuring kan aanfehouwen; dat men, derhalve, om zig aangenaam bij God te maken, en zijne gunst te genieten, zig van al het zedelijk kwaad zorgvuldig onthouden, en het overtreden van zijne wetten met alle oplettendheid vermijden moet; en dat, hoe diep men ook moog deelen in de gunst van God , dit evenwel geene vrijheid geeft tot het bedrijven der zonde, maar het, in weerwil daar van, even noodzaaldijk, of zelfs vooral niet minder noodzaaklijk is, om, ter beantwoording aan zijne begeerte, en ter vermijding van zijn misnoegen, zig daar voor, met alle zorgvuldigheid, te wagten. Ik kan hier nog bij voegen, dat het lijden en fter- ven  NIET OVERTOLLIG. 23 ven van Jezus, ook nog op eene andere wijze aanleiding gaf, om te leeren dat God de zonde, en in't bijzonder het wederftaan van de waarheden, het verdrukken der onfchuld, niet dan met verontwaardiging aanziet; door de wonderen, naamlijk, die zijnen dood vergezelden. Het verduisteren der zonne, die hare ftraalen voor de bewoners van Judéa verbergde , . het fchudden der aarde, en het fplijten der fteenrotfen, dit alles, zo als het voorviel, terwijl Jezus aan het Kruis hing, waren zo veele fprekende gebeurtenisfèn, waar door God eene duidelijke verklaring gaf van zijn misnoegen, over de mishandelingen, welke den Perfoon van Jezus wierden aangedaan, en het zo opzetlijk en boosaartig wederftreven van de waarheid en deugd, dat in deze mishandeling van Jezus gefchiedde , met wiens Perfoon men , te gelijk, de waarheid tragtte t'onder te brengen. En fchoón God dit wel toeliet, om dat het tot een nuttig einde , en ter volmaking van zijn ontwerp, voor het Menschdom in het algemeen, kon dienen, wierd dit, op zig zelve, nogthans, door hem niet goed- maar afgekeurd, en met het hoogfte misnoegen aangezien. Dewijl nu deze wonderen van dat Godlijk misnoegen blijken gaven, zo kunnen zij leeren, dat het onderdrukken der waarheid en onfchuld, en wederftreven der deugd, als zedelijk kwaad, door God wordt afgekeurd. Leeren dan, in dier voege, de lotgevallen van Jezus, Gods af keer van het zedelijk kwaad, en de noodzaaklijkheid om het, in weerwil van Gods groote liefde B 4 en  JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS en genade, natelaten, zij leeren, niet minder duidelijk , overeenkomdig zijne prediking, dat God een bijzonder welgevallen heeft in het zedelijk goed, in het gewillig en volftandig gehoorzamen van zijne wetten , ter aanmoediging daar in, voor elk die belang dek in zijne gunst, en zig behaaglijk bij hem wil maken. Men heeft maar alleen aan Jezus opftanding, en verheerlijking in den Hemel, te denken, zo als dit op zijn lijden en volftandige gehoorzaamheid gevolgd is, om deze waarheid door zijne lotgevallen afgefchetst te zien. Immers, zulk een, die uit liefde jegens God en het Menschdom, en om het gehoorzamen aan Gods wil, zig 'alle lijden en mishandeling laat welgevallen, met alle bereidwilligheid den grootden hoon en fmerte ondergaat, en zelfs zijn leven daar aan opoffert, geeft, aan den eenen kant, de voldoendfle proeven van de oprechtheid dier liefde en gehoorzaamheid, maar verdient ook, aan den anderen kant, den hoogden lof; en zo ooit deugd met geluk beloond zal worden, dan is zulk een gedrag vooral belooning waardig, of zo God in deugd een welgevallen heeft, moet over zulk een gedrag zijne goedkeuring bliiken. Nu, dit heeft Jezus gedaan , hij leed en dierf op zulk eene wijze, dat zijne liefde jegens God en menfchen , en zijne voldandige gehoorzaamheid aan den Godlijken wil, uitdekend, voorbeeldig was. Maar hier op betoonde God ook op de luisterrijkde wijze, zijne goedkeuring, en fchonk hij de heerlijkde belooning; op eene wijge, zo zonderling en openbaar, dat het gefchikt is om  NIET OVERTOLLIG. 25 om de aandagt der menfchen gaande te maken. De zo voorbeeldige Jezus herleefde, tot zijn eer en geluk , op den derden dag van zijnen dood, 't welk aan de Weereld openbaar gemaakt wierd door herhaalde verfchijningen aan eene menigte perfonen, na zijne opftanding, met genoegzaame, gewisfe kentekenen,, dat hij de zelfde Jezus was, die aan het kruis, was geftorven. In de tegenwoordigheid van een genoegzaam aantal geloofwaardige lieden, nam God hem naderhand van de Aarde, tot zig in den Hemel, op; alwaar hij op den Pinkfterdag bleek, en door zijne Apostelen geleerd wordt, met de hoogde eer en waardigheid bekleed te zijn. 't Was in het vooruitzigt daar van, dat Jezus den kruisdood gewillig verdroeg, en de fchande verachtte (c). En ook daarom, 0111 dat hij , uit liefde voor God en het Menschdom, zig die vernedering en fmerte liet welgevallep, en zelfs ook in het ondergaan derzelve , God gehoorzaam was, en bleef, tot den dood, ja tot den zo verachtelijken en fmertelijken dood deskruifes; daarom heeft God hem , 20 uitermate, verhoogd, en hem eenen naam gegeven welke hoven alle namen is; op dat in den naam van Jezus zig buigen zouden alle kniè'n, die in den Hemel, op de Aarde, en onder de Aarde zijn; en alle tongen belijden zouden, dat Jezus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders (d). Zulk een luisterrijke goedkeuring en heerlijke beloo• . ning CO Hebr. XII: 2. (V) Filipp: II. 5—ji. B 5 \ ■ ,  26 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS ning van Jezus gedrag, door God zeiven, en zo opentlijk voor het oog der Weereld, fchetst op het allerlevendigst, ja zelfs op de zinnelijkfte wijze, ter onderrigting van het Menschdom , Gods bijzonder welbehagen in zedelijke deugd, in het gehoorzamen van zijne wetten, en wel inzonderheid, in die hoofddeugden, de liefde jegens God en den Naasten, welke Jezus, in zijne prediking, als de eerfte deugden, als de voornaamfte geboden van God, heeft aangeprezen. Elk Mensch kan daar door duidelijk geleerd, en volkomen overtuigd worden, dat hij, om zig aangenaam bij God te maken en zig van zijne gunst te verzekeren , God en zijne medemenfehen beminnen, en uit deze beginzelen, zijnen Schepper volftandig gehoorzamen moet; dat God daar in een bijzonder welgevallen heeft, en genegen is, om zulks met onfterflijkheid, en geluk te beloonen. Zowel de lotgevallen van Jezus, als zijne prediking, konden derhalve , dienen, om de menfchen van de zonde afkeerig, om hun de deugd, als Gods welbehagen, beminnelijk te maken, om hun het laatfle als hun waare belang te doen kennen, en tot het betragten daar van bereidwillig te doen worden. Uit deze bijgebragte voorbeelden kan men genoeg opmaken, het geen ik in deze Afdeeling wil beweeren, dat de gebeurtenisfen tot Jezus Levensgefchiedenis behoorende, of zijne bijzondere daaden en lotgevallen , niet alleen tot een algemeene onderrigting en verzekering, van het geen Jezus geopenbaard en geleerd heeft, kunnen dienen; maar dat ook onder- fchei-  NIET OVERTOLLIG. 17 Icheidene daaden en lotgevallen gefchikt zijn, om onderfcheidene waarheden duidelijker te maken, en te bevestigen. Zij zijn gefchikt om, vereenigd met de waarheden, en benevens dezelve befchouwd, de zelfde eindens te bevorderen. Deze beide, derhalve, behooren tot elkander, en ftaan met elkander in de naauwfte betrekking. TWEEDE AFDEELING, Nadere blijken van deze onderlinge betrekking, ontleend uit het oogmerk van God met Jezus daaden en lotgevallen, en het gebruik , dat Jezus en zijne Apostelen daar van gemaakt hebben. Ik zal evenwel van deze befchouwing nog niet afftappen, vóór dat ik nog eenige nadere blijken van deze onderlinge betrekking der daaden en lotgevallen van Jezus, met de door hem geopenbaarde waarheden opgegeven hebbe. Alleen heb ik dit nog maar, uit de gefchiktheid van de eerfte, ter onderrigting en verzekering van de laatfte, afgeleid. Maar nu meen ik ook te doen zien , dat die gebeurtenisfen door God beftemd zijn tot dat einde; en door zijn beftier over dezelve, mët voordagt, zodanig ingerigt zijn, dat zij, fteeds in verband met de geopenbaarde waarheden befchouwd, dezelve aan het verftand der menfchen ophelderen , aan hun hart verzekeren , en tot dezelfde eindens dienen zouden. I. 't Geen ik te voren gezegd heb van Jezus lijden al-  28 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS alleen, is ook waarheid, betreklijk alle de bijzonderheden van Jezus Levensgefchiedenis, dat zij, naamlijk, tot het ontwerp der Euangelifche bedeeling behooren, 't welk God voorgenomen, en ten beoogden tijd volvoerd heeft, 't geen door niemand, die gelooft dat de wonderwerken en opftanding van Jezus gefchied zijn, ontkend, of in twijfel getrokken kan worden. Heeft God dan voorgenomen, de menfchen door Jezus en zijne Leer, in kennis en zeden, te hervormen, hij heeft niet minder beoogd, tot dat zelfde einde hem zulke daaden te laten verrigtcn, en toetelaten dat hem zulke lotgevallen wedervoeren, als waar toe hij voorzag dat de zedelijke toeftan d der Joodfche Natie aanleiding geven zoude. Zijne wonderwerken waren zigtbare uitwerkzelen van Gods magt zelve, en dragen derhalve, de kenmerken van de beftierende hand zijner Voorzienigheid met zig. De veragting en mishandelingen hem aangedaan, waren wel 'uitwerkzelen van den toenmaligen zedelijken toeftand der Jooden , en de vooroordeelen die hun , door gebrek aan liefde voor de waarheid en de deugd ,' bezielden; maar de wijze op welke die onheilen hem overkwamen, levert ook van deze Godlijke befchikking genoegzame kenmerken op. Door het aan het licht brengen der zuivere waarheid het verftand des volks te verlichten, hun waare deugd en Godsdienftigheid, van nodeloze plegtigheid en priesterbedrog te leeren onderkennen, dit alles te ftaven met wonderwerken , en daar door een grooten invloed op het volk te bekomen, tot vermindering van het aangematigd  NIET OVERTOLLIG. 29 tigd gezag der Priesters en Wetgeleerden; dit was zo drijdig met de vooroordeelen, het belang en de gezindheden der Joodfche Overden, dat zij dit voldrekt niet wilden verdragen. Hunne afkeer van de waarheid en volksverlichting, liet niet toe, om de minde vordering van Jezus met onverfchillige oogen aantezien , maar deed veel eer hunne verbittering aangroeijen, naar mate zijn invloed grooter wierd. Dewijl zij dit voldrekt niet gedogen, en de onderneming van den Heiland vernietigen wilden, bleef er niets over, of was er naar hunne inzigten niet beter, dan. dit befluit: Jezus moet maar van kant, en door zijnen dood, als het eenige middel daar toe, zijn voor ons gezag en gewin zo nadeelig ontwerp ten eenemaal verijdeld en den bodem ingeflagen. In zo verre wierd Jezus dood veroorzaakt, door de booze geaardheid der Jooden, of der Priesters en Schriftgeleerden , en hunne afkeer van de waarheid, met de daar uit voortfpruitende verbittering. Maar zou het niet beter, naar hunne inzigten, geweest zijn, dat zij hem niet zo openbaar, maar. op een geheimere wijze, door hem in den een of anderen hoek van den Tempel of Stad te deenigen, ten dood gebragt hadden? Dit zou veel minder gerugt gemaakt hebben in de Joodfche Weereld, dan zulk een openbare rechtpleging op het Paaschfeest. Dit blijkt ook verfcheiden malen hunne toeleg geweest te zijn. Nu eens wilden zij hem van eene deilte afwerpen, dan weder hem met deenen dood werpen, en fomtijds zogten zij hem te grijpen; maar, telkens mislukte het  3o JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS het hun. Waar aan zou dat geduurig mislukken, zo veel reizen agtereen, toe te fchrijven wezen ? Waar aan anders, dan dat God het, op die verfchillende tijden, nog niet wilde toelaten? Het was, zonder dit, g'emaklijk genoeg om een perfoon in handen te krijgen, en te fteenigen, die zig nooit op een gewelddaadige wijze te weer ftelde, en hun wel eens ontweek, maar hun zo verniet ontvlugtte, of hij kon zeer wel agterhaald worden. Maar, zijne uure was' nog niet gekomen, zegt Joannes (e). Het was nog de tijd niet, welken God daar toe beftemd hadde, op welken hij het wilde toelaten, en de Overften der Jooden hunne booze oogmerken onverhinderd wilde laten volvoeren. Het was dan nog de tijd niet, op welken dit mishandelen van Jezus, op de meest openbare , op de meest nuttige en leerzaamfte wijze gefchieden konde. God wilde, derhalve, en befchikte het zo, dat Jezus niet ten dood wierd gebragt, bij wijze van oproer, in dezen of genen hoek der Stad, of des Tempels, en op een tijd dat er maar weinig volk in Jeruzalem was; maar dat dit gefchiedde op het Paaschfeest, toen die Stad vol volk was, uit onderfcheidene gewesten ; dat dit gefchiedde in het openbaar, bij wifze van rechtpleging, in de tegenwoordigheid van Jooden en Heidenen; op dat, voor v bet oog der Weereld, zijn volmaakte onfchuld, zijne getrouwe verkleefdheid aan de door hem geleerde waarheid, en zijne volftandige gehoorzaamheid aan den 00 Joann: VII. 30. en VIII. 20.  NIET OVERTOLLIG. 31 den wil van God, blijken, en uitdelvend voorbeeldig zijn zoude, en zijne lotgevallen, zo wel als. 't geen hij leerde, ter onderrigting en overtuiging der menfchen zouden dienen. Waarlijk! de hervorming van het geheele Menschdom in kennis en zeden, welk de komst van Jezus in de Weereld ten oogmerk hadde, is de voornaamfte hoofdgebeurtenis in de gefchiedenis des menfchelijken geflagts. Zo men erkent, dat God zig met het Menschdom bemoeit, dat hij door zijn beftierenden invloed onder hun verkeert en over de gebeurtenisfen befchikt, die onder hun voorvallen: dan moet men ook toeftaan, dat hij de hand gehad heeft aan deze hoofdgebeurtenis, en over de gewigtige bijzonderheden , daar toe behoorende, zodanig befchikt heeft, dat zij het meest ter bereiking van het hoofdoogmerk dier groote gebeurtenis, tot de verlichting en zedelijke verbetering der menfchen dienen konden; te meer, als wij gezien hebben, gelijk in de vorige Afdeeling aangewezen is, dat zij daar toe alzins gefchikt zijn. Wat men ook denkt van den Perfoon van Jezus Christus, indien men maar alleen zijne Godlijke zending erkent, dan moet men, ten minden, ook toedaan, dat hij als de uitvoerder van den Godlijken wil, als de voorname bewerker dier hoofdgebeurtenis-en bevorderaar van het geluk dés geheelen menfchelijken geflagts, in Gods bijzondere gunst dond , en op een meer bijzondere wijze onder zijn toeverzigt en befcherming leefde. Nu, deze Jezus deed alles ter  32 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS ter bevordering van het geluk der menfchen, hij deed niet dan 't geen goed en nuttig was, en evenwel kwam hij, volmaakt onfchuldig, 'op de fchandelijkfte en fmertelijkfle wijze , om. Zou God dan te weeg brengen dat, op zijne begeerte, zulke zonderlinge gebeurtenisfen voorvielen , en toelaten dat daarom, en om al het goede dat Jezus gedaan heeft, hij, zulk een voorwerp zijner gunst, welke hij (leeds op het allernaauwkeurigst gade floeg, zulke folteringen en wreedheden onderging, zonder daar mede een bijzonder oogmerk te hebben, zonder daar over te befchikken , en zulks tot een gewigtig einde te doen dienen ? Het is veel eer beftaanbaar met de Godlijke wijsheid, dat hij, onder zijn opzigt en befchikking , deze gebeurtenisfen heeft laten gefchieden, en wel op die wijze, als zij gefchied zijn; op dat zij, met de door Christus geopenbaarde waarheden , door haren invloed op het verftand en hart der menfchen, ter hunner overtuiging en zedelijke verbetering, zouden medewerken; op dat daar door zijn ontwerp, tot de hervorming en gelukkigmaking des Mensdhdoms, des te volmaakter, en des te meer naar hunne vatbaarheid en behoefte gefchikt zouden zijn. II. Indien men verder uit het gedrag van Jezus en zijne Apostelen iets, omtrend het oogmerk van God met deze gebeurtenisfen, befluiten kan, dan blijkt dit nog nader; om dat, en onze Zaligmaker, en zijne Apostelen, fteeds dat ontwerp gevolgd zijn, bij het verkondigen der Euangelie- waarheden van deze ge.  NIET OVERTOLLIG. 33 gebeurtenisfen gebruik gemaakt, dezelve ih verband met elkander voorgedragen, en de eerfte op de laatstgemelde gegrond, of door dezelve opgehelderd en bevestigd hebben. Jezus zelf beriep, bij het verkondigen der waarheid, zig geduurig op de wonderwerken die door hem -gedaan wierden j op dat de Jooden , door het oplettend gadeflaan van dezelve, zijne Godlijke zending geloven, en 't geen hij leerde, eerbiedigen en gehoorzamen zouden. Wanneer de Jooden het hem kwalijk namen, dat hij een Mensch op den Sabbath j van een agt en dertigjarige krankheid genezen, en hem bevolen hadde, op dien dag der rust zijn bed te dragen, en ook om dat hij zig verklaarde voor den zoon van God,s door God zijnen Vader te noemen , zeide hij onder anderen, ter zijner verantwoordigingr Ik hebbe een getuigenis meerder dan dat vanjoannes, want de. .werken die. mij de Vader gegeven heeft om. te volbrengen, dezelve, werkenJie.ik doe, getuigen van mij, dat de- Vader mij gezonden heeft (ƒ). En wanneer hij bij een andere gelegenheid zijne Godlijke zending verdedigde , liet hij; zig aldus hooren: Indien ik niet en doe de werken mijns Vaders, zo'gelooft mij niet: maar indien ik ze doe., en gij mij niet gelooft, zo gelooft de werken; op -dat gij .moogt bekennen en geloven, dat de Vaderstn mij is, en ik in' hem (g). Wilde hij de Jooden doen zien, dat hij -'- • • ' . .1-.. . .yan (ƒ) Joann: V. 36. O) foann: X, 37, 38, C  34 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS van God met een buitengewoone magt bekleed was, hij oefende ten dien einde eene daad van gezag in den Tempel, dreef er de Kooplieden en Wisfelaars, die van de eenige plaats, waarde Heidenen vrijheid hadden om den waaren God openbare hulde te bewijzen, een Markt gemaakt hadden, uit, met bijvoeging van deze woorden: Neemt deze dingen van hier weg, en maakt niet het Huis mijns Vaders tot een Huis van Koophandel. En hem deswegens gevraagd zijnde, wat recht of magt hij daar toe hadde, en welke blijken hij daar van toonde, was zijn antwoord: Breekt dezen Tempel af, en in drie dagen zal ik denzelven oprigten (K). Doch dit zeide hij figuurlijk, en beoogde daar mede, zegtjoannes, de Tempel zijns lighaams, die door de Jooden gefloopt worden, maar ten derden dage weder herfteld wezen zoude. Dat is met andere woorden, hij bedoelde zijne opftanding uit den dooden ten derden dage, en wilde de Joeden daar door te kennen geven, dat deze zonderlinge gebeurtenis hun genoegzaam konde onderrigten en verzekeren, welke Perfoon hij was, en met welk eene magt hij van God zijnen Vader was bekleed. En wat anders zou Jezus bedoeld hebben, met de inflelling eener maaltijd, ter gedagtenisviering van zijn lijden en fterven, dan dit, dat de kennis, en het geduurig herinneren van zijne bijzondere lotgevallen , gefchikt was, en dienen moest, om beftendig de menfchen, door haren indruk, in hunne over} tui(Jt) Joann: II. 15, 16 en 1.0.  NIET OVERTOLLIG. 35 tuiging te verfterken, en tot het beleeven der Euangelileer aan te fpooren! De gefchiktheid dier maaltijd om zulk een voornaam gedeelte van Jezus lotgevallen aftebeelden, en aan 's Menfchen verftand te verlevendigen , en het, bij de inftelling, opgegevene einde van dezelve, kunnen ons genoeg van dit oogmerk dier ihrigting verzekeren. De Apostelen hebben, bij hunne prediking, nog al meer gebruik gemaakt van Jezus daaden en lotgevallen , dan hun Meester zelf, en wel inzonderheid van zijn dood, opftanding en verheerlijking, waar van zij toen fpreken konden, als gebeurtenisfen die daadlijk plaats gehad hadden, en veelen bekend waren, 't Geen wij van de eerfte Leerredenen, door Apostel Petrus, na het ontfangen van de gaven des Heiligen Géests, gedaan, in de Handelingen der Apostelen aangetekend vinden, beiraat hoofdzaaklijk in een verflag van deze gebeurtenisfen, en eemge, daarop gegronde , vermaningen tot verbetering des levens (tj. Dit ontwerp volgden zij, dit bleef hun gewoon gebruik, zo wel in het fchrijven hunner Brieven, als in hunne Leerredenen die zij deden. En, niet alleen drongen zij de lotgevallen van Jezus aan, ter overtuiging der genen die nog niet geloofden : maar ook om de zulken die reeds geloofden, in hun geloof te verfterken, tot het ftandvastig volharden in de Leer van Christus, en het toenemen in heiligheid, aan te moedigen. Tot dit laatfte einde, (O Hand: II. en III. C 2  36 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS de, zien wij in den Brief aan de Romeinen, en wel inzonderheid in die aan de Hebreeuwen, geduurig van deze lotgevallen van Jezus gebruik gemaakt, en met al het overige dat daar in geleerd wordt, in verband en betrekking opgegeven. Men behoeft niet te denken, dat de Apostelen alléén in Palestina, of wanneer zij onder de Jooden predikten en aan de gelovigen van Joodfche afkomst fchreven, van deze gebeurtenisfen gebruik maakten; om dat de Jooden tekenen begeerden, of op wonderwerken gefield waren! Het is wel zo, dat zij zig wijslijk en voorzigtig fchikten naar de vatbaarheid der verfchillende volken onder welke zij leeraarden, en zig van hunne voorgaande kennis, en de onder hun plaats hebbende denkbeelden en fpreekwijzen, bedienden. Dit zelfde deden zij ook onder de Jooden. En ik wil niet ontkennen , dat zij van hunne Godsdienftige gebruiken en plegtigheden dikwijls fpreekwijzen ontleend hebben, alleen ten hunnen nutte, alleen om hun de waarheden van Jezus Godsdienst en het oogmerk zijner lotgevallen te beter te doen begrijpen ; en dat daar uit, door de Christen-Godgeleerden in later tijd, wel eens verkeerde gevolgen getrokken zijn. Doch dit was het geval niet altoos, met die gebeurtenisfen zelve welke wij thans befchouwen. Het gebruik daar van wierd door hun niet bepaald aan de Jooden, maar zo wel onder de Heidenen als Jooden , en zo wel buiten als binnen Palestina, hebben zij zig van dezelven bediend. Verfcheen Petrus, op de uitnodiging van Corne- lius  NIET OVERTOLLIG. 37 Kus den Hoofdman, te Cefaréa, in eene bijeenkomst 'van Heidenen, om hun de Leer van Jezus te prediken , hij maakte terftond gebruik van Jezus daaden en lotgevallen ; om door dezelve, hunne aandagt optewekken, hun te gereeder te overtuigen, en de waarheden die hij hun leeren wilde, te gemaklijker te doen begrijpen. Gijlieden, zegt hij onder anderen, gijlieden weet de zaak die gefchied is door geheel Judèa, beginnende van Galiléa, na den doop, welken Joannes gepredikt heeft; belangende Jezus van Nazareth, hoe God hem gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kragt; welke het land doorgegaan is, goed doende en geneezendeallen, die van den Duivel overweldigd waren; want God was met hem. En wij zijn getuigen van al het gene hij gedaan heeft, beide in het Joodfche Land en te Jeruzalem; welken zij gedood hebben, hem hangende aan een hout. Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat hij openbaar zoude worden; niet alle den volke, maar den genen die van God te voren verkoren waren, ons, naamlijk, die met hem gegeten en gedronken hebben, na dat hij uit den dooden opgefiaan was. En op dit verflag van Jezus daaden en lotgevallen, vestigt hij vervolgends deze waarheden; Dat deze Jezus van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en dooden; en elk die in hem gelooft, vergevinge der zonden ontfangt, in zijnen name (k). Onder de Heidenen predikten bijgevolge , de Apos- te- (T) Hand: X. 37-43» C 3  3« JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS telen ook de daaden en lotgevallen van Jezus , ter hunner onderrigting en verzekering van de waarheden die zij hun wilden inboezemen, zo wel als onder de Jooden. Dit gefchiedde wel in Palestina. Doch zij bedienden zig ook van deze gebeurtenisfen, (zo als ik reeds alvorends begon te zeggen) onder de Heidenen buiten Palestina, en zelfs wanneer zij met Wijsgeeren te doen hadden, die men veelal befchouwt als verheven boven de vooroordeelen en bijgelovigheden des gemeenen volks, 't welk zij in fchranderheid en vatbaarheid overtreffen. De zulken in de Korintifche Gemeente, die ontkenden, dat er een algemeene opftanding der dooden te wagten was, maakten ongetwijfeld zwarigheid in het geloven dier waarheid der Euangelileer, om dat zij dezelve niet konden overeenbrengen met de Wijsbegeerte, die toen te Korinthen geleerd wierd. Zij waren, ingevolge daar van, dan Wijsgeeren, en wel zulke Wijsgeeren, die betoonden dat zij nog al zo veel met de Wijsbegeerte ophadden als met de Leer van Jezus; op welkers gezag zij geen waarheid wilden, of konden aannemen, die niet met hunne Wijsgeerige begrippen overeenkwam. Nu, deze lieden tragt Paulus tot het geloven dier waarheid overtchalen. Maar waar van ontleent hij zijne bewijzen, om hun van dezelve te overtuigen ? Immers niet van den aart van 's menfchen ziele , of hare onfterflijkheid, maar van Jezus lotgevallen. Hij bewijst eerst de waarheid van Jezus opftandinge door het aanvoeren van verfcheid.en getuigen die  NIET OVERTOLLIG. 39 die hem, na dat hij uit den dooden opgewekt was, levendig gezien, en met hem verkeerd hebben; en daar uit bewijst hij verder deze waarheid, dat alle menfchen uit den dooden opgewekt zullen worden (/). Toen die zelfde Apostel, in de Areópagus te Athene predikte, voor eenige Epik.urifche en Stoïfche Wijsgeeren, die ongetwijfeld voor de fchranderfre en verlichtfte mannen in het Gemeenebest gehouden wierden, en boven de vooroordeelen van het gemeene volk verheven waren, bediende hij zig evenwel van de lotgevallen van Jezus. Spreekwijzen, van de plegtigheden des Joodfchen Godsdienst ontleend, en onder de Jooden door hem gebruikt, kwamen hier niet te pas, en worden ook bij deze gelegenheid door hem niet gebezigd. Hij noemt Jezus geen Priester, maakt van zijne gewillige overgave in den dood geen gewag als van eene olferhande , noch fpreekt van zijne opvaring ten Hemel, als een ingaan in het Heiligdom des Hemels, gelijk als dat des Hogepriesters in het binnenfle Heiligdom des Tempels. Dit waren fpreekwijzen, die door de Apostelen onder de Jooden gebruikt wierden, om zig. naar hunne vatbaarheid te fchikken, en door voorbeelden, van onder hun bekende en ge-eerbiedigde dingen ontleend, het geen hun geleerd wierd optehelderen; maar dit was zeker onder de Heidenen, en inzonderheid onderHeidenfche Wijsgeeren, niet nodig. Geheel anders was het gelegen met de lotgevallen van Jezus, op zig zelve. (0 1 Kor: XV. 3-21. C 4  4° JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS ve. Hier van maakte Apostel Paukis te Athene , in 't midden der Wijsgeeren wél gebruik. Zo dra hij hun eene befchrijving van den waaren God gegeven hadde, en hun de noodzaaklijkheid eener zedelijke verbetering , of bekeering tot den dienst van den waaren God, wilde doen begrijpen, uit aanmerking van een aanftaand gerichte over de bewooners der Aarde , dat door Jezus van Gods wege gehouden ftaat te worden, ftaaft hij dit een en ander, door een der hoofdgebeurtenisfen van Jezus Levensgefchiedenis, door zijne opftanding uit den dooden (nï). Waarom bediende de Apostel zig bij deze gelegenheid hier van? Deed hij dit om zig te. fchikken naar de vatbaarheid en gewoone denkwijze dier Epikurifche en Stoïfche Wijsgeeren , met wien hij voornaamlijk te doen hadde, of om dat die lieden zo zeer op zulke zonderlinge gebeurtenisfen gefield waaren? Neen, om deze reden kan hij het niet gedaan hebben, 't Waren alleen de Jooden die tekenen begeerden, maar de Heidenfche Wijsgeeren zogten wijsheid; zij begeerden alles door redeneering, hoe afgetrokken en vergezogt ook, bewezen te zien. En, in plaats dat de opgaaf dier gebeurtenis met hunne denkwijze overeenkwam of bijzonder naar hun fmaak was, fpotteden zij er mede, zodra zij van een opftanding uit den dooden hoorden gewagen (n). Veeleer, derhalve , maakte de Apostel van deze gebeurtenis gebruik, O) Hand: XVII. 18-31. 00 V,: 32.  NIET OVERTOLLIG. 41 bruik, om dat dezelve betrekking hadde tot de waarheden die hij hun leerde, ter verzekering daar van, gelijk hij zelf hun te kennen gaf, gefchied is, en hij daarom dezelve, fchoon de Atheenfche Wijsgeeren er toen mede fpotteden, nogthans bij lden Heidenfchen Wijsgeer, zo wel als bij den gemeenen Jood, als het gefchiktfte bewijs, ter overtuiging en verzekering van deze waarheden, befchouwde. De Apostelen dan, zo wel als Jezus hunne Meester, maakten geduurig gebruik van's Heilands zonderlinge daaden en lotgevallen, om de menfchen door dezelve, in de waarheden die zij predikten, te onderrigten, hun die te gemaklijker te doen begrijpen , en hun daar van dgs te volkomener te verzekeren; niet enkel onder de Jooden, maar ook onder de Heidenen en Heidenfche Wijsgeeren. Zij fpraken en fchreven van deze gebeurtenisfen en de door Christus geopenbaarde waarheden, als dingen die met elkander in betrekking ftaan, en fielden ze dikwijls in verband met elkander voor, als onaffcheidelijk tot elkander behoorende. En wat volgt daar uit ? Ten minften dit, dat, en Jezus, en zijne Apostelen, deze gebeurtenisfen befchouwd hebben als gefchikte hulpmiddelen tot de voortplanting der waarheid en deugd, waar van zij, ter onderrigting, overtuiging en zedelijke verbetering def menfchen, gebruik moesten maaken; op dat door dezelve, vereenigd met de geopenbaarde waarheden en voorfchriften der Euangelileer, het Menschdom wijzer, deugdzamer en| gelukkig zoude worden. Maar zo men onderftelt, geC 5 lijk  42 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS lijk het in der daad gelegen was, dat zij het oogmerk van God met die gebeurtenisfen geweten', en zig naar dat oogmerk, in het gebruiken derzelve, gefchikt hebben; dan kan men daar uit nog verder befluiten, dat die gebeurtenisfen gefchied zijn, en God gewild heeft dat zij zo gefchieden zouden, op dat zij door haren invloed, te gelijk met de geopenbaarde waarheden, tot die verbetering en gelukkigmaking der menfchen zouden dienen. De daaden en lotgevallen van Jezus ftaan dan met de door hem geopenbaarde waarheden in betrekking, en dit is het oorfpronglijk oogmerk, de waare bedoeling, van dezelve; waarom zij op verre na niet als onverfchillig, en het geloven en eerbiedigen van dezelve als overtollig > maar veel eer als van aangelegenheid, befchouwd moeten worden. TWEEDE HOOFDSTUK. Over de nuttigheid der Levensgefchiedenis van Jezus, en de gefchiktheid van het Euangelium door dezelve, naar de zedelijke behoeften der menfchen, door alle tijden, en tot hunne overtuiging en zedelijke verbetering. Tot nu toe heb ik, om de aangelegenheid van het kennen en eerbiedigen van Jezus Levensgefchiedenis te doen zien, maar voornaamlijk beweerd, dat de daaden en lotgevallen van Jezus met de door hem geopenbaarde waarheden in eene naauwe betrekking ftaan  NIET OVERTOLLIG. 43 ftaan en tot dezelve behooren. Maar nu meen ik, ten nadere blijke van deze aangelegenheid, ook aantewijzen, hoe nuttig deze daaden en lotgevallen zijn voor het Menschdom, en hoe gefchikt de Euangelileer door dezelve is , om invloed op het verftand en hart der menfchen te bekomen, om hun tot overtuiging der waarheid te brengen en tot hunne zedelijke verbetering opteleiden; zo wel ten dezen tijde, als bij de grondlegging en opkomst van den Christelijken Godsdienst. Men behoeft juist geene groote mate van menfchenkennis te bezitten om van deze waarheid overtuigd te zijn, dat over het algemeen, de verftanden der menfchen meer vatbaar zijn voor het begrijpen van gebeurtenisfen, of de verhalen van dezelve, dan voor het begrijpen van afgetrokkene redeneering^ Dit was ruim zeventien eeuwen geleden zo, dit is nog zo, en dewijl dit geduurende zulk een langen tijd zo gebleven is , moge men zig ook verzekerd houden, dat dit ook in het toekomende zo zijn zal. Schoon dan de menfchen te voren aan meer vooroordeelen en bijgelovigheden verflaafd waren, dan in der zen tijd, ten dien opzigte blijven zij evenwel, door alle tijden heen, elkander gelijk. Zij komen, ten allen tijde, zonder kennis, en als in een Staat van zinnelijkheid, in de Weereld, zij oefenen zig eerst in het befchouwen van zinnelijke voorwerpen, en de meesten moeten, door hun gantfche leven, hun verftand daar mede wel het meest bezig houden. Zinnelijke voorwerpen, waaraan de verftanden der men-  44 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS menfchen, van hunne vroegfte ontluiking af, het meest gewoon zijn, en welke in de gefchiedverhalen afgebeeld worden, zijn daarom altoos gefchikte hulpmiddelen om 's menfchen geest tot hoger denkbeelden opteleiden. Ik zal mij op dien grond over de nuttigheid van Jezus daaden en lotgevallen wat onderfcheidener uitlaten. EERSTE AFDEELING. Be gefchiktheid der Euangelileer, door de daaden en lotgevallen, van Jezus, naar de behoefte der menfchen van dien tijd, op welk dezeU ve geopenbaard y/ierd. Ten tijde van de inftelling des Christelijken Godsdienst , toen Jezus de Leer des Euangeliums openbaarde , waren de Jooden, tot wier kennis dezelve eerst gebragt wierd, aan een zinnebeeldig onderwijs in den Godsdienst gewoon. Hun uitwendige Godsdienst was geheel en al zinnebeeldig en beflond in zodanige oefeningen, of uitwendige bedrijven en plegtigheden, waar door alles wat zij te weten, in hun geheugen te bewaren en te betragten hadden, hun op een zinnelijke wijze ingeboezemd, en geduurig aan hunnen geest verlevendigd, wierd (o). Dit was, ook ongetwijfeld het geval met veele plegtigheden van den Hei- 0) Zie hier van, Hesf. Verhandeling over Gods Koninkrijk, deel i Afd: 6. Bladz. 213-226.  NIET OVERTOLLIG. 45 Heidenfchen Godsdienst, die veelal, zo wel als de fabelen hunner Dichters, gediend zullen hebben, tot zinnebeelden, om door middel van dezelve aftefchetzen, 't geen de Priesters het volk wilden inboezemen. Onder de eerfle dier volken had de Godlijke wijsheid zulks nodig geacht, om hunne zinnelijke geaartheid te gemoet te komen en zijn onderwijs naar hunne zedelijke behoefte te fchikken. Dit was wel het geval niet onder de laatstgemelde, maar onder hun zal waarfchijnlijk de ondervinding geleerd hebben , dat men op zulk een wijze, het best, eenigen invloed op het verftand en hart des volks bekomen, en hun tot dat gene opleiden konde, wat men van hun geloofd en betragt wilde hebben. Doch dan volgt er even goed uit, het geen ik daar uit wil afleiden , dat zulk een zinnebeeldig'onderwijs het meest met de zinnelijke geaartheid des volks overeenkwam, en hunne zedelijke behoefte het dies tijds vorderde, dat het zelve op deze wijze ingerigt was, zo hun iets ingeboezemd, en zij tot deze of gene levenswijwijze bewogen, zouden worden. Het is wel waar, dat eenige Wijsgeeren onder de Heidenen het hebben willen ondernemen, om voor het meerendeef zonder zulke hulpmiddelen zig zelve en anderen wijzer en beter te maken! Maar de uitflag hunner pogingen kan ons veel eer van die zinnelijke geaartheid en zedelijke behoefte, der menfchen van dien tijd, verzekeren , dan van de nutloosheid van zulk een zinnelijk onderwijs. Het was 'er niet alleen ver van daan, dat zij door hunne manier van on-  46 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS onderwijzen een algemeenen invloed op het volk bekwamen , om hun wijzer en beter te maken; maar ook konden zij zelfs, na veel tijd en moeite befteed te hebben, niet dan zeer weinig ontdekken , van 't geen naderhand door lieden van veel minder fchranderheid, op een gemaklijker wijze, in minder tijd, op zekerer gronden, doch door een eenigzins zinnelijk onderwijs , geweten wierd. En zij zelve die fchrandere, en boven de vooroordeelen van 't gemeen verhevene mannen zelve, wierden, in het algemeen, door den invloed van hunne Wijsbegeerte, of afgetrokkene befpiegelingen, niet tot een merklijken trap van zedelijke verbetering opgeleid. Waar waren te dien tijde meer Wijsgeeren en Redenaars dan te Korinthen ? En waar hadden, volgends het geen wij ten dien opzigte uit de Brieven van Paulus aan de Gemeente aldaar gezonden , kunnen ontdekken, grooter ongeregeldheden plaats , dan in die wellustige Stad ? Of oordeelt' men in dit geval, een Heidensch Wijsgeer zelf, een bevoegder beoordeelaar te zijn, dan kan ons het getuigenis van den Romeinfchen Wijsgeer en Redenaar Cicero te ftade komen, die zig, in dier voege, over den weinigen invloed der Wijsbegeerte op het gedrag der Wijsgeeren zelve, heeft uitgelaten: „ Denkt gij," zegt hij deswegens, „ dat deze dingen eenigen invloed op die menfchen „ hadden, welke dezelve leerden, en over dezelve „ fchreven en twistten, uitgezonderd alleen eenige „ weinige onder hen? Neen; wie is er van alle de „ Wijgeeren, wiens gemoed en leven en zeden met V, ( » de  NIET OVERTOLLIG. 47 „ de gezonde Rede overeenkwamen? Wie maakte j, ooit zijne Wijsbegeerte tot de Wet en den Regel „ van zijn leven, en niet tot een bloot gezwets, en „ vertooning van zijn vernuft en bekwaamheid ? Wie „ nam ooit zijn eigene lesfen waar, en leefde in ge„ hoorzaamheid, aan zijn eigene geboden ? In tegen„ deel, veelen hunner waren aan vuile lusten over„ gegeven, veelen aan hoogmoed, veelen aan gie„ righeid enz. (p)." Hier uit blijkt dan, dat hun manier van onderzoek en onderwijs geen nuttigen invloed van eenig belang gehad heeft op hun eigen hart en wandel, en dat de fchranderfte mannen, zo wel als het volk in het algemeen een zinnebeeldig, of althans een meer zinnelijk onderwijs dan afgetrokkene redeneeringen, behoefden, zo zij tot de kennis der waarheid en eene waare zedelijke deugtsbetragting, in een merklijke mate, opgeleid zouden worden. Hoe wel te pas kwam dan toen de Leer des Euangeliums, welke te recht als een famenilel van Godsdienftige waarheden en gebeurtenisfen befchouwd kan worden! Hoe nuttig waren de daaden en lotgevallen van Jezus, die geen verdichte, maar daadlijk plaats gehad hebbende gebeurtenisfen zijn! En hoe gefchikt wierd de Leer des Euangeliums daar door, om toegang "tot het verftand en hart der menfchen te' bekomen! Juist deze gebeurtenisfen konden nu de plaats Q>) Cicero bij Clatke N. en G. Godsdienst. Deel II. Voorftel 6. üladz: 209, 210.  48 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS plaats van zinnebeeldige plegtigheden vervangen , en die voor altoos nodeloos maken. Zij konden, door hare zonderlingheid, de aandagt der menfchen opwekken, hun op de waarheden van Jezus Godsdienst acht doen geven, hun met eerbied en hoogachting voor dezelve bezielen, en waren, gelijk ik reeds te voren heb doen zien, gefchikt, om hun, op een meer zinnelijke wijze dan door enkele redeneering , tot het begrip dier waarheden opteleiden, om hun van derzelver zekerheid te overtuigen en tot een zorgvuldige in acht neming en daadlijke beleeving derzelve, bij aanhoudendheid, aan te fpooren. Mij dunkt, de eerfte gefchiedenis van het Christendom levert daar van genoegzame blijken op. Hoe fpoedig wierden de menfchen door de prediking der Apostelen, die zig geduurig van deze gebeurtenisfen bedienden, van de waarheid der Euangelileer overtuigd ! In een korten tijd zag men duizenden hunnen voorouderlijken Godsdienst , waar in zij opgevoed waren, verlaten, den Godsdienst van Christus omhelzen , en zig aan deszelfs geleide overgeven. Dit hadde niet alleen plaats in Judéa, maar ook in verfcheiden andere gewesten, waar de Godsdienst van Jezus zig uitbreidde , en door een talrijke, menigte ge-eerbiedigd en aangenomen wierd. Want in den omtrek van maar weinig Jaren, wierd de Euangelileer gekend en beleden , in verfcheiden gewesten langs de Middelandfche Zee, van Judéa tot Rome, door een ontelbare menigte lieden van onderfcheiden rang en aanzien. Dat de eerfte Christenen meest lie-  NIET OVERTOLLIG. 49 lieden waren uit den middenftand, van geen hogen rang, noch groote geleerdheid, geeft ons geen reden om den invloed der Euangelileer lager te waardeerem Veel eer kan men dit aanmerken als een bijzondere blijk van de gefchiktheid dier Leer ter overtuiging en verbetering der menfchen; dewijl de minst kundigen altoos het bezwaarlijkst te brengen zijn, om van hunne aloüde gewoonten en vooroordeelen afteftaan, en hunne denk- en levenswijze te veranderen. Doch men zag tevens, onder de Jooden, ook Wet haast verfcheiden Priesters, Wetgeleerden en Overften der Synagogen, en onder de Heidenen eenige Wijsgeeren , Edelen en veele lieden van aanzien en geleerdheid, door de prediking der Apostelen en anderen' bewogen, om eerbiedigers en beleevers van de Leer des Euangeliums te worden. En onder deze lieden zullen de daaden en lotgevallen van Jezus, ter overtuiging en opheldering van de door hem geopenbaarde waarheden, ook van geen geringe nuttigheid geweest zijn. Althans, zulk eene groote omwenteling in den Godsdienst door het Euangelium, zonder eenige middelen van geweld, was een verfchijnfel, 't welk nog nooit, door een Wijsgeerig famenftel van waarheden op zig zelve, te weeg gebragt is. 't Is wel waar, de eerfte Christenen waren niet terftond zonder zedelijke gebreken , en hunne zeden niet aanftonds tot dien trap van volmaaktheid, dat er niet op te berispen valt! Maar elk hedendaagsch Wijsgeer, die verftandig denkt, en eenig bezef heeft van den flegten zedelijken toeftand der volken op D dien  5® JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS dien tijd, begrijpt ook van zelve, dat zulk eene verandering een al te groote fchok in de zedelijk» Weereld zou geweest zijn, en dat daar in, gelijk als in de natuurlijke Weereld, alle groote veranderingen niet dan trapswijze gefchieden kunnen. Wanneer men dit, bij de befchouwing der verandering, die het Euangelium onder de menfchen veroorzaakte, in het oog houdt, heeft men reden genoeg om zig over den invloed der Euangelileer te verwonderen. Want het kan niet ontkend worden, dat bij de eerfte verkondiging dier Leer, niet alleen in veele gewesten dezelve algemeen , in weinig tijd, wierd aangenomen, maar ook in die wijde uitgeftrektheid, daar dezelve aangenomen wierd, een groote verbetering in zeden plaats hadde; 't geen zo min door de vijanden van het Christendom , ten dien tijde, op goede gronden gelochend, als het, duidelijk en gegrond, door de belijders van dien Godsdienst, beweerd en Haande gehouden, is. De daaden en lotgevallen van Jezus trokken dan niet alleen de aandagt der menfchen tot zig, maar bragten tevens, door den indruk welken zij op het verftand en hart der menfchen maakten, te weeg, dat zij acht gaven op de voorfchriften der Euangelileer , en dezelve ter hunner zedelijke verbetering, zo veel hun mooglijk was, tragtten te beleeven. Wil men hier tegen inbrengen, dat de eerfte Christenen veelal geen fchrandere Redenaars waren , afgerigt op verhevene en afgetrokkene befpiegelingen! Dit maakt in der daad een geringe zwarigheid. Het komt  NIET OVERTOLLIG. 51 komt onder de menfchen voornaamlijk aan op de verbetering hunner zeden, dit is hun het dierbaarfte, het meest bevorderlijk tot hun waar geluk; en zonder dit, zal al hunne fchranderheid, en bekwaamheid om in afgetrokkene befpiegelingen uitteweiden, hun, tot dat einde, weinig baaten. En, hoe laag men ook denkt van de kennis der eerfte belijders van Jezus Godsdienst, het blijkt evenwel dat zij, in het algemeen, van den handwerkman tot den aanzienlijkften die onder hun behoorde, een behoorlijke kennis hadden aan, en genoegzaam overtuigd waren van, de gewigtigfte waarheden, van de éénheid der Godheid , van zijne liefde en genade jegens het fchuldige Menschdom , het beftier zijner Voorzienigheid in het algemeen , een toekomende vergelding en een ftaat van onfterflijkheid in een ander leven (p). Alle waarheden, die zonder behulp van het Euangelium * niet dan na een lang onderzoek, en dan nog maar ten deele , en zeer twijfelagtig, geweten wierden. 1 Zo nuttig, derhalve, waren bij de opkomst van den Christelijken Godsdienst, de daaden en lotgevallen van Jezus, en zo gefchikt was door dezelve, bij de toenmalige zedelijke behoefte der menfchen, de Euangelileer, om toegang tot hun verftand en hart te bekomen, en hun tot de overtuiging der waarheid en hunne zedelijke verbetering opteleiden. TWEE- Cq) Zie Atbenagoras, bij Cave. Eerde Christendom. E, 1. Hoofdft: 4. Bladz: 70. D 2  5a JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS TWEEDE AFDEELING. De gefchiktheid der Euangelileer, door de daaden en lotgevallen van Jezus, naar de behoefte, beide van min- en meer- geoefende, in dezen tegemvoordigen tijd. Dat de daaden en lotgevallen van Jezus nuttig waren , bij de prediking der Euangelileer door de Apostelen, en dezè Heilleer, door dezelve, gefchikter was naar de behoefte der menfchen van dien tijd, dan een enkel famenftel van Waarheden op zig zelve heb ik nu doen zien. Maar, of na alle omftandigheidsverwisfelingen onder het Menschdom, zederd zo veele eeuwen geleden, en na al de door hun gemaakte vorderingen, geduurende al dien tijd, deze gebeurtenisfen, ook nu nog, tot dat einde vanmerklijke nuttigheid zijn, en beide, zo wel meer- als min geoefende, tegenwoordig ook nog door middel van dezelve tot de kennis, overtuiging en beleeving van de waarheden der Euangelileer behoeven opgeleid te worden? is een andere vraag. Dit zo zijnde, dan zou daar uit volgen, dat het kennen, eerbiedigen en geloven van Jezus Levensgefchiedenis , met al de daar toe behoorende zonderlinge gebeurtenisfen, en nu, en ten allen tijde, niet overtollig, maar van aangelegenheid is, en blijft. Men acht, dat nu de menfchen meer verlicht zijn, dat hun zedelijke fmaak wat meer verfijnd is, en zij daar door veel vatbaarder zijn, dan verfcheidene eeuwen geleden. Maar  NIET OVERTOLLIG. 53 Maar zou dit wel zo algemeen zijn als men fomtijds denkt ? En zoude de zedelijke behoefte der menfchen daar door wel zo veel zijn verminderd , dat zinnelijke voordellen hun van geen dienst meer kunnen zijn? Als menfchen behouden zij tog altijd hunne menfchelijke behoefte, die gevolgen zijn van hunne eigene natuur. Zij leeren nu zo wel als in vroegere tijden, bij hunne eerfte ontwikkeling, door middel van hunne zintuigen, zinnelijke zigtbare en tastbare voorwerpen kennen, eer zij nog voor afgetrokkene befchouwingen vatbaar zijn. Dit is, dit blijft bëftendig zo. Dit is daarom de grondflag van alle kennis, het eerfte beginzel dier wetenfchap, en door behulp dier wetenfchap kan elk het best tot minder zinnelijke voorwerpen , en verhevener befpiegelingen, opgeleid worden. Dit is zo zeker, dat men zelfs geen denkbeeld van een Natuurlijken Godsdienst kan vormen, die niet op deze wetenfchap, op de kennis van zinnelijke voorwerpen gegrond is. Zinnelijke voorwerpen, derhalve, zijn en blijven» door alle tijden heen, de gefchiktfte middelen, om de menfchen in het algemeen tot de kennis en overtuiging der waarheid te brengen, en hun de deugd te doen eerbiedigen en betragten. En, dan zijn zulke zinnelijke voorwerpen daar toe de béste, die tot de gefchiedenis des Menschdoms behooren, en onder de menfchen zelve plaats gehad hebben; inzonderheid, wanneer zij van een zonderlingen aart, en daar door gefchikt zijn om een meerderen indruk op der menfcherf-gemoederen te maken, gelijk die, welD 3 ke  $4 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS ke de Levensgefchiedenis van Heiland Jezus opie- vert. I. VVien is het niet bekend, dat het grootfte gedeelte der menfchen, (al bepaalt men zig alleen bij befchaafde volken,) of het vermogen niet bezit om lang aancengefchakelde en afgetrokkene redeneering te bevatten, of zo zij daar toe nog al een goeden aanleg bezitten, en door voorafgaande oefening daar toe bekwaam gemaakt zouden kunnen worden, door de omflandigheid waar in zij verkeeren, óf door dat de waarneeming der noodzaaklijke pligten van hun beroep geduurig hun geheele aandagt vorderen, van de gelegenheid tot deze voorbereiding van het verftand, en alzo ook van die bekwaamheid, verfteken blijven. De inftandhouding der menfchelijke famenleving vordert een groot aantal verfchtllende bezigheden, en, gelukkig, bezitten ten dien einde de menfchen , natuurlijk , verfchillende neigingen en bekwaamheden. De hoofdneiging van de meeste ftrekt zig daarom niet uit tot het nafpeuren van Wijsgecrige en Godsdienftige wetenfchap, maar tot het beoefe^ nen van andere nuttige bezigheden. Deze trekken den meesten tijd hunne aandagt tot zig, en beletten hun, om langs den langden weg, om alleen door afgetrokkene redeneering, en de voorbereiding die tot dezelve vereischt wordt, in de kennis en overtuiging van Godsdienftige waarheden een merklijke vordering te maken. Dewijl evenwel hun waar geluk het vordert, dat zij de waarheden van den Godsdiensten hunne zedelijke vcrpligting kennen, in zulk eene mate  NIET OVERTOLLIG. 55 te als genoegzaam is, om daar door tot het betragten van Gods wil en hunne zedelijke verbetering opgeleid te worden, zo zou het voor de zulken ongelukkig zijn, indien er geen andere middelen waren, om hun tot die kennis en overtuiging te brengen. En wat kan hun beter daar toe dienen dan Jezus Levensgefchiedenis, dan een reeks van zonderlinge daaden en lotgevallen, die zo ingerigt zijn, dat zij de aandagt opwekken, de waarheden van den Godsdienst ophelderen, en tevens ter verzekering van dezelve dienen! Zo zij die eerbiedigen, en op gefchiedkundige bewijzen, of (zo zij ook daar voor niet vatbaar zijn,) op het gezag der Heilige Schrijvers, als door Gods Geest verlichte mannen, geloven, dan is voor hun de weg gebaand, om fpoediger en gemaklijker, dan anders gefchieden konde, verder te weten en te geloven 't geen hun tot troost, het genieten van een gerust gemoed en waare gelukzaligheid dienen kan. Indien men in deze verlichte Eeuw de moeite wilde doen, om de Godsdienftige kennis der menfchen uit hunne eigene gefprekken natefpeuren, de ondervinding zou dan wel haast leeren, dat de kennis en overtuiging daar van, bij de meesten op de daaden en lotgevallen van Jezus gegrond is; dat zeer veelen, die wel blijken geven van eerbied voor den Godsdienst , en eenig denkbeeld betoonen te hebben van de geopenbaarde waarheden, nogthans geen andere redenen van hunne overtuiging en Godsdienftige gezindheid kunnen geven, dan die ontleend zijn uit de Levensgefchiedenis van Jezus. En men behoeft dit D 4 juist  5<* JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS juist niet te befchouwen als een gevolg van vooroordeelen, of een verkeerde gewoonte in het onderzoeken van den Godsdienst. Neen, 't is veel eer een gevolg van de, altijd plaatshebbende, behoefte der menfchen, de mate van hunne vatbaarheid vordert zulks, en veelen zouden, zonder die hulpmiddelen, om bovengemelde redenen, of niet tot eene behoorlijke kennis en overtuiging van de waarheden des Euangeliums vorderen, of zo zij daar toe kwamen, alles aannemen op het bloote gezag, en in navolging van anderen, zonder er eenige de minfte reden voor te kunnen bijbrengen. Zo nuttig (indien ik hier niet moet zeggen, zo noodzaaklijk) is de Levensgefchie? denis van Jezus, en de zinnelijke denkbeelden welke dezelve oplevert, voor al de zulken, om hun verftand te verlichten, en hun deugdzaam, of Godsdienftig , en gelukkig te maken. II. Deze nuttigheid van Jezus Levensgefchiedenis voor de meeste menfchen, levert reeds redenen genoeg op, om dezelve in waarde, en de kennis daar van en den eerbied daarvoor onder het Menshdom levendig, te houden. Maar zou dezelve ook niet nuttig en van zeer veel aangelegenheid zijn voor de zodanigen , die in vatbaarheid en fchranderheid boven veele hunner medemenfchen uitmunten, en van jongs op in alle befchavende wetenfchappen zig dermate geoefend hebben, dat zij al vroeg gefchikt zijn om afgetrokkene redeneeringen te begrijpen? Ja, ook voor dezen, acht ik, is het Euangelium een gefchikr ter middel ter hunner onderrigting en zedelijke ver- b?=  NIET OVERTOLLIG. 57 betering, door de daaden en lotgevallen van Jezus, dan een famenftel van waarheden, zonder dezelve, zijn zoude, De Godsdienst is verordend om den , Mensch, van jongs op, ingeboezemd te worden, om dat elk daar bij belang heeft, zo dra hij maar tot eenig onderfcheid van kennis gekomen is. En hoe fchrander, hoe vatbaar iemand ook zij van der jeugd aan, hij is terflond nog niet gefchikt voor afgetrokr kene befpiegeljngen, noch vindt er terftond vermaak genoeg in om zig daar bij te bepalen. Dit vordert eeno voorafgaande oefening des verftands en tot dezelve een verloop van tijd, geduurende welken hij reeds al de kennis en overtuiging van de waarheden des Godsdienst behoeft, en met behulp van Jezus Levensgefchiedenis ook , in een merklijke mate, in de kennis en overtuiging dier belangrijke waarheden vorderen kan, daar hij, zonder behulp van dezelve, integendeel, van verfteken zoude blijven. Ook de zodanigen, derhalve, behoeven bij hunne eerfte ontwikkeling dit Euangelifche hulpmiddel, en het is niet minder waarheid, dat het hun bij aanhoudendheid van dienst kan zijn, zelfs dan, wanneer hun verftand befchaafd is, en zij in veele andere wetenfchappen, zo wel als in de kennis van den GodsT dienst ervaren zijn. Onderftel eens, zij behoefden de waarheden van den Godsdienst niet eerder te ken-i nen, noch van dezelve overtuigd te wezen, dan na dat zij reeds bekwaam geworden waren , door het beoefenen van andere wetenfchappen, om bij het onderzoek dier waarheden hare waarde en voortreflijk- ' P 5 heid^  58 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS beid, uit haren aart en natuur, te leeren kennen, en daar uit verder haren Godlijken oorfprong afteleiden , benevens de verpligting die op elk redelijk wezen ligt, om deze waarheden, zo dra hij ze leert kennen, te eerbiedigen en te bekeven; onderftel verder, dat zij om die reden de kennis van Jezus aaaden en lotgevallen en het geloven derzelve, om van die geopenbaarde waarheden overtuigd te worden, niet volltrekt noodzaaklijk, niet onontbeerlijk, behoeven; dan zal evenwel de waarde en nuttigheid van dezelve, daar door, voor hun niet ophouden. Nog evenwel zullen zij dan, door-middel van die gebeurtenisfen , met minder vermoeijinge des verflands , ©p een gemaklijker wijze en met meerder vordering, tot de kennis en overtuiging dier waarheden komen; terwijl, na dat zij dusdanig te regt geholpen zijn, de kennis van den aart dier waarheden en hare innerlijke voortreflijkheid, hun daar door-, in het vervolg, des te gereedcr in deze overtuiging en hunne Gsdsdienftige gezindheid , zal kunnen verfterken. Zelfs wanneer zij volwasfene Christenen", of in de kennis van alk de waarheden des Euangeliums volkomen ervaren, en in de overtuiging van derzelver waarheid en Godlijken oorfprong niet minder volkomen gevestigd zijn; dan nog zullen zij, door het eerbiedig befchouwen dier gebeurtenisfen, de waarheden van den Godsdienst hun op het levendigst, en met den meesten indruk, kunnen herinneren, en, ingevolge daar van, op een des te kragtdaadiger wijze tot het bekeven van de Leer des Euangeliums wor-  NIET OVERTOLLIG. 59 worden aangefpoord. Want, naar mate iemand meer Li de overtuiging van den Christelijken Godsdienst gevestigd, en met meer eerbied voor Jezus, deszelfs ftigter, bezield is, zal hij eigenaartig zijne daaden en lotgevallen met meer deelneming befchouwen , en zij een dieper en beftendiger indruk op zijn verftand en hart maken, ter aankweeking van zijne bereidwilligheid om Jezus voorfchriften te gehoorzamen en zijn voorbeeld natevolgen. Zo wel voor de meer als mingeoefende, zo wel voor volwasfene, als naauwlijks overtuigde Christenen, of die nog in den Godsdienst van Jezus onderwezen moeten worden om tot die overtuiging te komen, kunnen dus de daaden en lotgevallen van Jezus van zeer veel nuttigheid zijn ter overtuiging van de waarheid, ter vcrfterking in dezelve, en ter hunner zedelijke verbetering. Bij dit alles, zijn ook deze gebeurtenisfen van dien aart, dat zij, zo wel voor het geleerdfte en verlichtfte gedeelte des Menschdoms als-alle anderen, al zulke gefchikte, zo niet veel gefchikter, bewijzen opleveren ter hunner overtuiging en verzekering, dan afgetrokkene redeneering. De weinig ftandhoudende jalgemeene goedkeuring dier ftellingen , welken alleen op bloote redeneering gegrond zijn, kan ons hier van ten vollen overtuigen." Het is." Zegt de Geleerde Farmer, wiens woorden ik hier overneem „ het is „ voor de genen , die maar eenigermate met de „ Schriften der Geleerden bekend zijn,. blijkbaar, „ dat de afgetrokkene redeneeringen , welken de „ verftanden van het gemeene volk niet bereiken kunnen ,  6o JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS „ nen, dikwerf even onvoldoende zijn voor oordeel„ kundige lieden, en dat men ze, gemeenlijk, door „ zulke waarfchijnlijke bewijsredenen kan te keer „ gaan , dat Perfonen , zelfs van de grootde be„ kwaamheden, er door in twijfel geraken om te be„ palen, aan welke zijde de waarheid te vinden zij. „ De befpiegelingen, welken in de eene Eeuwe, een „ plegtige bekragtiging en toefremming genoten heb„ ben, zijn in de naastvolgende aan een nieuw on„ dei-zoek onderhevig gemaakt, of zelfs weder ver„ worpen; ja de zulken welken volftrektelijk eeuwen „ agter een, in alle de befchaafde gedeelten der Wee„ reld, de overhand genomen, en eene, bijkans al„ gemeene , toeftemming bekomen hadden , zijn „ thans geheel en al in verachting geraakt. En de „ nieuwe denkbeelden en gevoelens, welken, in de „ plaats der vorige verworpenen, thans aangenomen „ zijn, kunnen naderhand weder een gelijk lot als „ dezen ondergaan. Want, er is zeer luttel zeker„ heid en vastheid in eenige wetenfchap, uitgezon„ derd alleen die der wiskunde; en men kan naauw„ lijks ergens ftaat op maken, dan voor zo verre de „ redeneering op feiten of daaden gegrond zijn (r)." Ingevolge hier van, bekomen ook de waarheden des Euangeliums , zo wel voor de fchranderfte en bekwaamde als alle andere menfchen, hare meeste zekerheid en vastheid door de daaden en lotgevallen van Jo CO Farmer, over de Wonderwerken. Hoofdft: V. Bladz: 440, 441.  NIET OVERTOLLIG. 61 jezus; waar op zij gegrond, waar mede zij vereenigd zijn, en waar door zij tevens bewezen en opgehelderd worden. En het zal zeker daar aan toetefchrijven wezen, dat deze waarheden (gelijk ik bij den aanvang reeds aanmerkte) door zo veele eeuwen heen, in weerwil van alle omftandigheidsverwisfelingen onder het Menschdom, hebben fland gehouden en geëerbiedigd geworden zijn. Zeer nuttig, derhalve, is de Levensgefchiedenis van Jezus, en zeer gefchikt is, door dezelve, het Euangelium ter overtuiging en zedelijke verbetering der menfchen ; zo wel in, dezen tegenwoordigen tijd, als bij de opkomst van den Christelijken Godsdienst, zo wel voor de meestgeoefende en verlichtfte lieden, als voor de eeuvoudigen., die minder ervaren en vatbaar zijn. DERDE HOOFDSTUK. Over het zedelijk nadeel, welk het in onbruik hen* gen, van het onderzoeken en eerbiedigen der Levensgefchiedenis van Jezus, ten gevolge zoude hebbent Blijkt nu in hef voorgaande Hoofdftuk, aan den eenen kant, de nuttigheid van Jezus Levensgefchiedenis en het eerbiedigen van dezelve; in dit meen ik ook nog te doen zien, van wat nadeel het, aan den anderen kant, kan zijn, zo men, onder voorgeven, dat de innerlijke waarde en voortreflijkheid van de door  62 JEZUS ' LEVENSGESCHIEDENIS door Christus geopenbaarde waarheden alléén genoeg is ter overtuiging van haren Godlijken oorfprong, het Menschdom de daaden en lotgevallen van Jezus, als van geene waarde tot dat einde, en bet geloven derzelven, als overtollig, leert befchouwen, en daar door de kennis van, benevens de achting voor , de Levensgefchiedenis van Jezus onder hun vermindert, of doet ophouden. I. Dat Jezus Levensgefchiedenis een gefchikt middel voor het Menschdom is om de waarheid te leeren kennen en eerbiedigen, en de deugd te leeren beminnen en betragten, of, volgends de voorfchriften der Euangelileer, Godsdienftig te leeven, volgt van zelve uit het geen ik reeds ter befchouwing heb opgegeven. Zo men hun dan het kennen en geloven dier Levensgefchiedenis als overtollig en van geen aangelegenheid leert befchouwen, hun gewent om onverfchillig omtrend dezelve te denken , en langs dien weg de achting voor dezelve onder hun vermindert, clan zal ook de zo nuttige invloed der zonderlinge daaden en lotgevallen van Jezus op hun verftand en hart ophouden, en zij hun van het beste middel ter hunner overtuiging en zedelijke verbetering beroofd bevinden; 't geen noodwendig eene veragtering, of ten minften eene vertraging, in de bevordering daar van, ten gevolge moet hebben. Ik meen ook met reden te hebben aangemerkt, dat de kennis en overtuiging van de waarheden der Christelijke Openbaring, bij zeer veelen, op de Levensge-  NIET OVERTOLLIG. 63 gefchiedenis van Jezus gegrond zijn (Y). Bij al de zulken is dezelve dan de grondflag van hun geloof, van hunne goede gezindheden, ja van hun geheelen Godsdienst. Zo men bij al de zodanigen de achting voor de gefchiedverhalen der Euangelisten, van Jezus daaden en lotgevallen, wegneemt, zal men in hunnen geest, den grondflag van hunnen Godsdienst, en daar door , te gelijk , ook hunnen Godsdienst zelf, aan 't wankelen brengen ; zij zullen zig minder door denzelven laten beftieren, en hier uit kan niet anders dan zeer veel nadeel, in het bevorderen, of in ftandhouden der goede zeden, geboren worden. Het doet hier weinig af, wanneer men denkt: Dit geldt alleen het onkundig, het minstgeoefend gedeelte des Menschdoms, maar bij lieden van kunde en bekwaamheid zal het gemis van dit middel niet nadeelig zijn.. Want, hoe groot zou wel het aantal zijn onder de Christenen, bij wien de Levensgefchiedenis van Jezus, fchoon niet de eenige, evenwel de voornaamfte grondflag, van hunne Godsdienftige gezindheid en wandel is ? Zou dit niet verre het grootfte gedeelte uitmaken? Zouden daar door de fchadelijke gevolgen, van het verminderen der achting voor dezelve, niet zeer algemeen zijn? En is het daarom niet van zeer veel aangelegenheid, dat men dezelve wel degelijk in waarde houdt, en den eerbied daar voor, onder de menfchen, bewaart? En zo men dit eens tot een algemeenen regel aanneemt: De CO z'e boven Hoofdfr: II. Afd: 2. Bladz: 55.  64 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS » De Levensgefchiedenis van Jezus is alleen nuttig, en moet alléén als van aangelegenheid befchouwd worden , voor eenvoudige en onkundige lieden, van geringe vatbaarheid; maar lieden van kunde en fmaak hebben met dezelve niets te maken, Voor hun, die tot het geleerdfte en verlichtfte gedeelte des Menschdoms behooren, is dezelve van geen waarde en nuttigheid. Wat zal dan daar van het gevolg wezen ? Zeker dit, dat veelen, in den waan van tot dat geleerdfte en verlichtfte gedeelte des Menschdoms te behooren , tot hun eigen nadeel in de kennis der waarheid en beoefening der deugd, zig aan de kennis der daaden en lotgevallen van Jezus niet meer bekreunen. Wie zal zig gaarn dellen in den rang vart het eenvoudig en onkundig gedeelte des Menschdoms? Immers zeer weinigen, en zelfs ook de zulken niet, die in hunne gefprekken, of bij het voorftellen van hunne vragen, deze woorden, ik ben maar eenvoudig en onkundig, geduurig in den mond hebben! De naam van geleerd en bekwaam, of een man van kunde en fmaak te zijn, is zo fchitterende en bekoorlijk, dat zeer veelen die wat gelezen hebben, van het een en ander zo een weinigje weten, een aantal namen van Geleerde Schrijvers met de Titels hunner Boeken , en eenige kunsttermen van onderfcheidene wetenfchappen, kunnen noemen, niet alleen gaarn anderen in dien waan brengen , maar ook zig zelve gereedlijk diets maken, dat zij tot de lieden van kunde en fmaak, tot het geleerdfte en verlichtfte gedeelte des Menschdoms behooren, en zig daar onder rang- fchlk*  NIET OVERTOLLIG. 6$ fchikken. Is dan onder dat gedeelte het de mode geworden, om van de kennis en het eerbiedig befchouwen der daaden en lotgevallen van Jezus geen werk te maken, de zulken zullen dit vaardig navolgen , en enkel berusten bij eene oppervlakkige kennis der waarheden op zig zelve, al is het dat zij, noch in ftaat zijn, noch lust en bekwaamheid, of gelegenheid , genoeg hebben om door onderzoek in ftaat gefield te worden, tot het beoordeelen van den aart en voortreflijkheid dier waarheden, en het daar int afleiden van hare waarde en Godlijken oorfprong. Wat zal dan de grondflag van de overtuiging, de grondflag van de Godsdienftigheid der zulken zijn? Door dat zij den eenen onagtzaam verwerpen en den anderen misfen, zullen zij zig van allen hechten grondflag verfteken vinden. De Godsdienst zal op hun geen levendigen indruk kunnen maken, en zij zullen, inzonderheid ten tijde van tegenftand in het aankleeven van denzelven en het beoefenen der deugd, daar door te minder flandvastig zijn, en des te gereeder bezwijken. En, befchouwt men de menfchen zo als de ondervinding dagelijks leert dat zij zijn, men zal wel haast begrijpen , dat, de onder hun zo flerk heerfchende, volgzugt, dit misfchien veel algemeener zal maken, dan men in den eerften opflag wel zoude verwagten. II. Behalven dit, moet het in onbruik brengen van het eerbiedigen en beoefenen der Levensgefchiedenis van Jezus, als den grondflag van 's Menfchen geloof en Godsdienftigheid, ook eigenaartig ten gevolge E heb-  66 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS hebbe, dat in het algemeen, zo wel bij de meer- als min- geoefenden, de waarheden zelve in achting daalen, en haar invloed op der menfchen hart en wandel vermindert. Het Euangelium moet daar door al het aanzien en gezag van eene Godlijke Openbaring verliezen. Want, hoe voortreflijk eene Leer ook zij, en hoe redelijk de waarheden welke zij in zig behelst; wonderwerken, ongewoone gebeurtenisfen, die blijken opleveren van de medewerking der Godlijke magt, zijn toch de eenige echte kenmerken van haren Godlijken oorfprong, en de eenige onfeilbare geloofsbrieven van de Godlijke zending des genen die dezelve openbaart, en het eerst verkondigt. Zonder dit moge men eene Leer voor waaragtig, redelijk en nuttig houden, men moge gisfen, of het voor waarfchijnlijk houden , dat dezelve met Gods wil overeenkomt, en men door het beleeven derzelve zig aangenaam bij hem kan maken; maar men kan, met dat alles, hare voorfchriften niet als bevelen van God, noch de daar in voorkomende toezeggingen als door hem zelf gedane beloften, befchouwen. Juist daar door zal de Leer van Christus het gezag misfen, waar door zij heerfchappij moet voeren over de gemoederen der menfchen, en deze zig verpligt achten om bare waarheden te eerbiedigen en hare voorfchriften te beleeven. Niet alleen zou dan het onderzoek in de kennis der waarheid voor veelen moeielijker, maar de menfchen zelve, ten dezen opzigte, onverfchilliger worden, om dat zij de waarheden van het Euangelium, hoe goed ook, egter van zo veel waar-  NIET OVERTOLLIG. 67 waarde niet befchouwen, als-iets datftellig van God, of op zijn last, geopenbaard is, en er zig daarom minder aangelegen laten liggen. En naar mate men, van de kennis dier waarheden zelve, minder werk maakt, zal het verftand der menfchen minder, door haren invloed, verlicht worden, en tevens dezen haren invloed zelf, in 't geheel, zodanig verminderen, dat maar weinig zedelijke verbetering door dezelve bevorderd wordt; dewijl zij geduurig veel vermogende beweegredenen behoeven, om van het zedelijk kwaad te rug gehouden en tot het zedelijk goede aangefpoord te worden, waar van zij, zonder het eerbiedigen van de waarheden der Euangelileer, en bij gemis hares invloeds, verfteken zijn. Uit dit een en ander volgt dan, dat het in onbruik brengen vaff de kennis en het eerbiedigen der Levensgefchiedenis van Jezus, ten nadeele van de verlichting en zedelijke verbetering der menfchen moet ftrekken, en tevens ten nadeele van hun waar geluk, 't welk van hunnen zedelijken toeffand zo veel afhangt. Waarom , zo daar uit, als uit het geen ik in de vorige Hoofdftukken heb opgegeven , genoegzaam blijkt, dat die kennis, het geloven en eerbiedigen, dier Levensgefchiedenis , ter overtuiging van de waarheden des Christelijken Godsdienst, en ter zedelijke verbetering des Menschdoms, niet overtollig, maar van veel waarde en aangelegenheid is. E % BE-  68 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS BESLUIT. Ter aanprijzing van het eerbiedigen, en in waarde houden, der Levensgefchiedenis van Jezus. De onderlinge betrekking van Jezus Levensgefchiedenis met de door hem geopenbaarde Waarheden, de nuttigheid van de eerfte tot het overtuigd worden, eerbiedigen en involgen van de laatften, en het zedelijk nadeel, welk het in onbruik brengen>an het kennen en eerbiedigen dier Levensgefchiedenis kan veroorzaken , volgends 't geen ik in de vorige Hoofdilukken ter befchouwing heb opgegeven; behoort elk Christen, die in de voortplanting der waarheid, in de zedelijke verbetering en het waar geluk des Menschdoms belang (telt, genegen te doen zijn, om de kennis van Jezus daaden en lotgevallen in waarde te houden, en, terwijl hij ze zelf met eerbied befchouwt, ook veel eer tot vermeerdering dan vermindering van de achting voor dezelve onder de menfchen medetewerken. De ongelovigen, of verachters der Godlijke Openbaring hebben er belang bij, of ten minften redenen voor , om de kleinachting voor dezelve algemeen te maken, zo zij begeeren dat hun ongeloof gebillijkt worde, en dat veele anderen hun voetfpoor volgen. Maar geheel anders is het gelegen met ons, Christenen! die toch de Godlijke zending van Jezus geloven, en zijne Leer als een Godlijke Openbaring eerbiedigen. Wij wenfehen toch van harten niets vuriger, dan dat de kennis van de  NIET OVERTOLLIG. 69 de waarheden des Euangeliums al meer en meer uitgebreid , en het beleeven des Christelijken Godsdienst , tot eer van Jezus, tot prijs en heerlijkheid van God en tot de verbetering en het geluk des Menschdoms, al meer en meer, algemeen worde. Ter vervulling van dezen wensch en begeerte kan het aankweeken van den eerbied voor de, zo veel invloed hebbende, daaden en lotgevallen van Jezus zeer bevorderlijk zijn. Waarom zouden wij een middel verwerpen, door God zeiven, ten koste van het leven zijns geliefden Zoons, ons aan de hand gegeven , en zo regtftreeks gefchikt, om ons zelve in onze overtuiging en goede gezindheid te verfterken, en tevens anderen onzer medemenfchen te bewegen, dat zij met onze goede begrippen, tot hun waare welzijn , en ons genoegen, inflemmen ? Zijn de wonderwerken , in Jezus Levensgefchiedenis voorkomende, van een zonderlingen aart, hier door kunnen zij te meer invloed op ons hebben, indien wij ze eerbiedigen. En wat zal ons daar in te rug houden? Deze zonderlingheid, en het niet geduurig voorvallen van dezelve in dezen tegenwoordigen tijd? Neen, dit zijn geen redenen genoeg om onze achting en toeftemming te onthouden aan gebeurtenisfen , welke zo bevorderlijk kannen wezen tot onze verbetering en hoogfte geluk. Wij behooren veel eer te bedenken , en de zulken die, om de gemelde redenen, aan deze gebeurtenisfen twijfelen, zo het hun om de waarheid te doen is, met ons, dat zulke gebeurtenisfen niet dagelijks, niet altijd, maar bij enkele geE 3 le-  70 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS legenheden, tot gewigtige einden gefchieden, en tevens zonderling zijn , moeten, om wonderwerken te wezen, de aandagt der menfchen op een buitengewoone wijze gaande te maken en blijken van een meer bijzondere medewerking der Godlijke Voorzienigheid opteleveren. Het zou overtollig zijn, mij hier over breedvoerig uittelaten, want het raadplegen van verfcheidene, thans algemeen bekend zijnde, gefchriften, over dit onderwerp, kan, bij onbevooroordeelden, alle zwarigheden en twijfelingen deswegens doen ophouden. En niet minder gelegenheid is er, voor hun die in de waarheid belang Hellen, om, door het onderzoeken van gefchriften over de geloofwaardigheid en blijkbaarheid der Euangelifehe Gefchiedenis, van de waarheid der daaden en lotgevallen van Jezus, ter hunner genoegzame gerustftelling, een volkomene verzekering te bekomen. En, ten gevalle van zulke twijfelaars of ongelovigen, wien het toch niet om de waarheid te doen is, behoeven wij, die van Jezus Godlijke zending en den onwaardeerbaren invloed en nuttigheid zijner Leer overtuigd zijn, het eerbiedigen dier zonderlinge gebeurtenisfen , welke tot hem, tot zijne zending en Leer betrekking hebben, niet in onbruik te brengen, ten koste der zedelijke verbetering en het geluk van zo veel duizenden andere menfchen. Het betaamt ons veel eer, dat wij, ter voorkoming van dit nadeel aan de waarheid, de deugd en het geluk van onze natuurgenoten in 't algemeen, de Levensgefchiedenis, van onzen Zaligmaker hoog waardeeren, en naar mate  NIET OVERTOLLIG. ft te van onzen invloed die wij op anderen hebben, werkzaam zijn, om de achting voor dezelve algemeen te maken. Ter inftandhouding en bevordering van dezen eerbied voor Jezus Levensgefchiedenis kan het ook wel inzonderheid van dienst zijn, dat men er werk van maakt om de opkomende jeugd denzelven inteboezemen; terwijl het deze te gelijk tot een middel kan ftrekken , om de ontwikkeling hunner zielsvermogens , of hunne toeneming in kennis en deugd te bevorderen. Ja, ik acht, dat men de kinderen niet beter tot den Godsdienst kan opleiden, dan door dit aantevangen met de daaden en lotgevallen van Jezus, hun met de kennis daar van gemeen te maken, zo dra zij er vatbaar voor zijn, het zonderlinge daar van te doen begrijpen, maar tevens ook de blijkbaarheid en geloofwaardigheid van dezelve hun, door gefchiedkundige bewijzen, onder het oog te brengen. Hier toe zullen wij hun beter gefchikt vinden dan tot het begrijpen van afgetrokkene redeneeringen, en wanneer dit hun ingeboezemd is , is de grondflag van hunne overtuiging gelegd; waar door wij hun te gereeder tot de kennis der waarheden van Jezus Gods\dienst, tot het bezef van haren aart en voortreflijkheid , en een Godsdienftig leven, zullen kunnen opleiden. Maar ook hier toe kan het weder van zeer veel vrugt zijn , dat wij het geflagt, 't welk ons ftaat optevolgen, in het waardeeren en hoogachten van Jezus daaden en lotgevallen voorgaan. En, waarlijk, zo wij onze gelukzaligheid ter harten nemen,  72 JEZUS LEVENSGESCHIEDENIS men, en ten dien einde, in waaren ernst, onze overtuiging en zedelijke verbetering bevorderen willen, zo veel ons mooglijk is; dan zullen wij, 't zij tot het min- of meer- verlichtfte gedeelte des Menschdoms behoorende, ons er zeker wél bij bevinden, als wij de waarheden van Jezus Godsdienst ifeeds met zijne Levensgefchiedenis in verband befchouwen, zo als dezelve in het Euangelium voorkomen ; en de vrugtgevolgen daar van zullen ons, bij ondervinding, leeren, dat de Euangelifche bedeeling door Jezus Christus, ter verbetering van het Menschdom, in alle opzigten de Godlijke wijsheid waardig, en dat Jezus, zo wel door zijne daaden en lotgevallen als door de Leer welke hij geopenbaard en verkondigd heeft, onze Leeraar, onze Weldoener, en Zaligmaker is.