011178 8576 UB AMSTERDAM   D E VERREZEN G U L L I V E R; BEHELZENDE DÊ ZONDERLINGE REIZEN en AVONTUREN, VAN DEN BARON VAN ' MUNCHHAUSEN, In Rusland, Tslarid, Turkt je-^, Egiptc, Gibralter, in de Kuspifche , Midde:U:iid~ fche en Atlantijche Zcëen , en door het middenpunt v§ri den boflijke vertelfelen op te disfchen ; zoo meende ook de Baron van munchhausen, een man van grooten (maak, en vernuft, dit voorbeeld van den geestigen lucianus, waaruit hij het een en ander heeft Overgenomen, zeer gepast, om het belagthlijke en haatlijke van zoodanige vertelfelen onder het oog zijner tijdgenoten te brei gen. Daarbij had de ondervinding den Baron geleerd, dat men met al zijn redeneren, bevooroordeelde menfehen tot het gezond verftand niet kan tirug brengen; en d2t zij, die gewoon zijn op een hoogen toon  (v) toon te fpreken en ftout te verzekeren , zeer geciukt zijn , om hunne hoorders daarvan te ontzetten. Hierom redeneerde hij nooit met zoodanige lieden , maar Wendde de gefprekken altijd zeer behendig op onverfchillige zaken, en dan vert haalde hij — geheel in zijne eigen manier en bi zonderen finaak — de eene of andere gefchiedenis van zijne reizen, veldtoeten en avonturen. Zoo geichikt deze manier is, om den fnoevenden Reiziger en grootfprekenden loi 'genaar te befchaamen; zoo goed is de Baron ook gedaagd jn het uitkiezen zijner ongerijmde vertelfelen; waarin zijn oogmerk alleen is, om aan te tonnen, dat een zucht om zoo genoemde fnakerijen te vertellen , of den menfchen wat op den mouw te fpellen, in den grond niet anders is dan liegen en misleiden, en dat de hebbelijkheid om alle gezelfchappen van vrienden en vreemden met onwaarheden bezig te houden, eigenlijk is, het haatlijkfte en verachtlijkfte misb; nik re maaken van het geduld en de infchiküjkheid zijner befchaafde medeburgeren, die 'er zig niet aan waagen willen, om door * 3 zul*  (vi ) zulke nnbefcbaamde loogenaars op eene onbefcliofte manier bejegend te worden. De verbazend fnelle en gioote aftrek, welke dit werkje in Engeland gehad heeft, toont, dat men aldaar zeer wel dit zcdel.tmclig oogmerk van den fchrijver gevat heeft. Zelfs heeft een zeker geleerde van dat gewest, te regt, aangemerkt, dat men hetzelve, zeer eigenlijk, den zedenmeester der loogena- r e n zoude kunnen en behooren te noemen. Dit doel, ook onder de Nederlanders te bevorderen is het oogmerk des Nederduitfehen uitgevers ; die te gelijk ten oogmerke heeft, wanneer een goed vertier een tweede oplaag vereifchen mogtc, het werkje met meer plaatjens te verfieren en met zoodanige bijvoegfelen te vermeerderen , als de behoefte van Nederland, daar liegen en lasteren niet minder heerlchen als in andere gewesten, vordert. INr  (VII) INHOUD. I. HOOFDSTUK. De Baron geeft een ver/lag van zijne eet' Jle reis. — Ferbazende uitwerkfels van eenen ftorm. — Komt op Ceilon; vecht aldaar met twee buitengewoone vijanden, en overwint dezelven. — Komt in Holland terug. bladz. i II. HOOFDSTUK, In het welk de Baron toont, dat hij een goed fc hut ter is. — Bij verliest zijn paerd, en vindt een wolf; — welken hij voor zijne /lede fpant. — Hij belooft het gezelfchap te zullen onderhouden met een verhaal van zoodanige dingen, welke deszelfs opmerkzaamheid wel waardig zijn. 19 III. HOOFDSTUK. Eene zonderlinge ontmoeting tusfchen den neus van den Baron en den post van * 4 eene  C vin ; eene deur, met derzelver wonderlijk gevolg. — Hij fchiet vijftig koppels ganzen en ander gevogelte met één fchot. — Jaagt een vos uit zijn vel. — L idt eene oude zog naa hare wooning , op eene nieuwe wijzei en vangt een wilden Beer. bladz.vj IV. HOOFDSTUK. Aanmerkin en ever het. St. Huberts hert. — De Baron fchiet een hert met kerfenJlenen; het verbazend gevolg daarvan. — Doodt een beer door eene buitengewone vaardigheid; zijn gevaar aandoenlijk befchreven. — Wordt overvallen door een •wolf, welken hij ,t binnenfte buiten keert. — Wordt befprongen door een dollen ho d, welken hij ontfnapt. — De ■pels van den Baron wordt dol, waardoor zijne gantfche kleêrkamer in verwarring geraakt. 33 V. HOOFDSTUK. Gevolgen va» grote werkzaamheid en tegenwoordigheid van geest. — Befchrijving van  van een hond, de lieveling van den Baron ■— Ongeval van des Bai ons vrouw. — Een haas met acht poot en. — Zijn hond wordt eene teef; en 'jongt , terwijl zij ten haas vervolgt; die ook werpt, terwijl zij vervolgt wordt. — Hij krijgt een zeer beroemd paerd ten gefchenke van den Graaf van przobozsky , waarmede hij vele ongewone daden verrigt. 41 VI. HOOFDSTUK. De Baron wordt krijgsgevangen, en voor /laaf verkoft. — Hoedt de bijen van den Sultan, welken aangevallen worden door twee beeren. — Verliest een bij en een zilveren bijl, welken hij naa de beeren fmijt ; doch die, door het ver di aai jen van zijnen arm, opvliegt naa de Maan, maar welken hij, door eene vernuftige uitvinding, vaa beneden brengt.—Fait bij zijne terugkomst op de aarde, en redt zigzelven uit eene diepe kuil. — Redt een wagen, welke den zijnen op een fmallen weg ontmoet, op eene zonderlinge wijze. — * 5 WW-  C* ) Wonderbaar uitwerhfel van den vorst of den postkaren van z^n koetfier. bladz. 6% Tweede Deel. VII. HOOFDSTUK. De Baron verhaalt zijne avonturen op eene reis naa Noord- Amerika, welken de aandacht van den lezer wel waardig zijn. —■ fots van een wal'isch. — Een zeemeeuw behoudt een matroos in '/ leven. — Het hoofd van den Baron zakt in zijne waag. — Een gevaarlijk lek geflopt » pofteriore 75 Vlfl. HOOFDSTUK. He Baron baadt zig in de Middellandfche Zee. — Hij ontmoet zeèr onverwagt gezelfchap. — Komt, tegen zijn voornemen , in de gewesten van hitte en duisternis, waaruit hij zig redt door het da'[en van den hornpijp. — Verfchrikt | zijne veiiosfers, en komt weder aan het ft rand. gï IX.   C *n ) Verlost twee Engelfche verfpiedm', met dienzelfden flinger , waardoor goliath ter nedc>«- werd ge/lagen, en doet de belegering van Gibralter opbreken, bladz. 109 XI. HOOFDSTUK. Een belangrijk ver/lag van de voorouiers van den Baran. —En verfchil over de plaats, waar noach zijne ark bouwde. — De ge* fchiedenisvan den flinger, en deszelfs hoedanigheden. — Een begunfligd digter wordt ingeleid , maar op geen roemrijke manier. ~~ Koningin e l i z a b p. 1 h , en haare gaaf van onthouding. — De vader van den Baron kruist van Engeland naa Holland op een zeepaard, 7 welk hij voor zevenhonderd dukaten verkoopt. XII. HOOFDSTUK. Een klugt; de gevolgen daarvan. — Het Kasteel van Windlur. — De St. pauluj Kerk. — Het gildèhuis van de Geneesheren , de aanfprekers, kosters enz. allen bijkans vernield. — Vaardigheid der kruidmengeren. I33 XIII.  ( *ffi ) XIII. HOOFDSTUK. Een uitstap naa het Noorden. De Baron zeilt met Kapitein Phipps. «—■ Fait twee zwaar e beeren aan , welken hij ter naauwernood ontkomt. — fFint het vertrouwen van deze dieren, en vernielt duizend van dezelven ; laadt hel fchip met derzelver hammen en huiden; zendt de eerjlen overal ten gefchenke rond; en wordt daarvoor op alle feesten van de flad genodigd. — Een verfchil tusfchen den Kapitein en den Baron , waarin de laatfte, beleefdheidshalve, genoodzaakt is toe te geven. — De Baron weigert de eer van een throon. bladz. 138 XIV. HOOFDSTUK. De Baron overtreft den Baron de tott in alle opzigten; nogthans mislukt hem ééne zaak. —- Fait in ongmade bij den Groten Heer , die bevel geeft om zijn hoofd te brengen. — Ontkomt dit gevaar, en gaat aan boord van een fchip, waarêïie hij raa Venetië vertrekt. — Af-  C »v ) Afkomst van den Baron de tott, en bijzonderheden van 'smans voorouders. —• Eenige weinig of niet bekende bijzonderheden van vroegeren tijd. bladz. 150. XV. HOOFDSTUK. Vervolg van het reisverhaal van Harwich naa Helvoet. — Befchrijving van fommige zeedieren en andere voorwerpen, nooit bij eenig reiziger gezien. — Rotfen, op dezen togt liggende, zoo groot als de Alpifche bergen; kreeften, krabben van eene buitengewoone grootte. — Eene vrouw in het leven behouden. — Hoe zij in zee viel. — De manier van de Amperdamfche Maatfchappij, met een goeden uit/lag, gevolgd. 160 XVI. HOOFDSTUK. Dit Hoofdjluk is zeer kort, maar behelst eene daad, waarvoor de gedachtenis van den Baron dierbaar moet zijn bij iederen Engelschman , bijzonderlijk bij allen, die, in het vervolg, het ongeluk zullen hebben van krijgsgevangen tc worden. 171 XVII.  C xv ) XVII. -HOOFDSTUK. 'Eene reis naa Oost-Indien. — De Baron /preekt van een vriend, die hem nooit misleidde ; wint honderd guinees door zijn vertrouwe*, op den neus van zijnen vriend. Wild opgefloot en in zee. - Eenige omflandig'ieden, welken, zoo men hoopt, den lezer niet weinig zullen vermaaken. bladz. 175 XVIII. HOOFDSTUK. Een tweede (maar toevallig') bezoek aan de Maan. — Het fchip door een warrelwind opgenomen tot eene hoogte van duizend Hollandïcbe mijlen boven het water daar het een anderen dampkring ontmoet, en in eene ruime haven in de Maan aankomt. — Eene befchtijving van de inweoners, en de wijze waarop dezelven aldaar ter waereld komen. — Dieren, gewoonten , wapens, wijnen , planten , enz. enz. enz. 180 XIX. HOOFDSTUK. De Baron trekt over den Teems zonder behulp van een b ug, fchip, boot, of luchtbol, zelfs zonder zijn eigen wil; hij ontwaakt  C xvi ) itaakl na een langen flaap; en vernielt een gedrogt, het welk alken leefde \an de verwoesting van anderen. bladz. ipi XX. HOOFDSTUK. De Baron doet een uitflap door de waereld, na ten bezoek a ■ n den berg Etna gegeven te hebben; hij vindt zig zeiven weder in de Zuid zee ; bezoekt vulkjnus ep zi ne reis ; komt bij een Hollander aan boord, waarmede hij landt aan een Eiland van kaas , liggende in een zee van melk; befchrijving van e enige zonderlinge voorwerpen. — Zij verliezen hun compas; hun Jchip glijdt tusfcken de tanden van een visch, onbekend in dit gedeelte van de waereld; huhne moeite, om ?ig uit die plaats te verlosfen; zij komen in de Kaspil'che zee. — De Baron laat een beer doodhongeren in zijne handen. —■ Eenige bijzonderheden van een borstrok. — In dit hoofdluk, V welk het laatfie en het langfle is, draagt de Baron zedekundige bedenkingen voor, over de deugd "an trouw en liefde tot de waarheid. 194 r E r-  REIZEN VAN DEN BARON VAN MUNCHH AUSEN. I. HOOFDSTUK. *. De Baron geeft: een ver/Jag van zijne eerfte reis. —- Verbazende üitwerk- fels van eenen ftorm. Komt op Ceilon; vecht aldaar met twee buitengewone vijanden , en overwint dezelven. — Komt in Holland terug. In de dagen mijner jongelingfchap, of liever in dien tijd , dat ik man noch jongeling was , wanneer de vlasbaard den aannaderenden mannelijken leeftijd eerst (*) De Baron wordt onderftcld dit verhaal aan zijne vrienden, onder het ligten van den beker, tc 'doen. - -•- :J c - -: - - ■ J' &«3*Jr"- ■ ■  eerst aankondigt, had ik de klugtigfte ontmoetingen , welken ooit eenen reiziger zijn voorgekomen. Het fcheen, of mijne Ouders daarvan een voorgevoel hadden: want hoe dikwijls ik mijne zucht tot reizen te kennen gaf; hoe fterk ik bij hen aanhield, om hunne toeflemming te bekomen, tot het bezien van de waereld; en welke ftreken ik ook tot het verkrijgen dezer gunfte aanwendde; niets mogt baten: alles was te vergeefsch. Mijn vader was de ftandvastigheid zelve in zijne weigering. Dit verwonderde mij grootlijks, om dat hij zelf een groot reiziger geweest was; gelijk dit overvloedig blijken zal, eer ik liet verhaal mijner zonderlinge, en, mag ik 'er wel gerust bijvoegen, belangrijke avonturen geëindigd zal hebben. Maar tot mijn onuitfpreeklijk geluk , zoo ik meende, had een zekere neef van mijns moeders zijde een groot behagen in mij. Deze verlUaarde menigmaal, datikde.aar- digfte  (3) digfté jongen van de waereld was , en "dat ik buiten 'slahds de grootiïè. vof* deringen tot Fortuin zoude maken. Dit ïtond mij wonder wêl aan, en ftreelde mijne eerzucht niet wéinig. Zijne welfprer kehheid had ook meer invloed dan de mijne: want mijn vadér ftemde eindelijk toe in zijnen voorflag, dat ik hem op zijne reis naa het eiland CeiJon, alwaar zijn oom al zederd verichéiden jaren Gouverneur geweest was, zou verzeilen. Wij zeilden met een paketboot uit Texel, met géwigtige bevelen belast* Naardien wij zöö fnei zeilden, als had* den wij in eeri luchtbol de reis gedaan, gebeurde 'er maar ééti ding, 't welk aan ü verdient verhaald te worden. ' 't Was naamlijk de uitwerking van eenen ftorm, ■Wanneer wij aan zeker eiland ten anker lagen, om water .en brandhout in te ne.men. Deze ftorm rukte een groote menigte zware bomen, van een verfchriklijke dikte, en hoogte, met wortel en al A a lüt  < 40 uit den grond. Sommige van deze bomen wogen ettelijke lasten; en nogthans werden ze door den wind tot zulk' eene onmeetlijke hoogte in de lucht opgenomen, dat ze niet anders fchenen , dan door de lucht zwevende vederen van kleine vogeltjes: want zij waren ten minften vijf mijlen (*) boven de aarde. Maar zoodra was de ftorm niet bedaard, of ze vielen allen wederom lijnregt op hunne plaatfen neder, en groeiden weêr als te voren; behalven édn , op welks takken, juist op dat oogenblik dat de wind denzelven naa de lucht voerde , een man met zijne vrouw , een zeer gefchikt en eerbaar paar volks , komkommers zaten te plukken: (want dit heilzaam gewas groeit in dat (*) Als hier en elders enkel van mijlen gebroken wordt, verftaat de Baron altijd Engelfche mijlen j anders drukt hij zig vollediger uit en zegt, bi) yoorbeeld, Hollandfche of Franfche mijlen.  (O dat gedeelte van de waereld aan '. dè bomen): als nu de boom wederom langzaam naa beneden daalde, gebeurde het; dat dezelve, door de zwaarte van dit paar menfchen, horirzontaal nederviel, en wel op den aanzienlijklten man van het geheele eiland, waar door hij op itaande voet füerf. Toen de'ftorm begon, had hij zijne woning verlaten, uit vreze, dat dezelve mogt inltorten en hem verpletteren ; maar zoo als hij zijn tuindeur wederom wilde ingaan, viel deze gelukkige omftandlgheid voor. — Gelukkige? : ' - fcfrl Ja! zeker gelukkige: want, mijne Heerèn ! dit opperhoofd was de geweldigfte der dwingelanden; en de bewooners van het eiland, zijne gunftelingen en " maitresfen niet uitgezonderd ,' waren de etlendigfte fchepzeb onder de Maan; de levensmiddelen verdikten in zijne voorraadfchuuren, terwijl zijne Onderdaanen, wien hij ze had afgeperst, van honger vcrA 3 fmag-  co fmagteden; het Eiland had voor genen buitenlandfchen vijand te vrezen , en echter nam hij ieder jong kaerel weg, floeg hem met zijn eigen ftok tot een held, en verkogt van tijd tot tijd zijne verzameling aan den meestbiedende der nabuurigeVorften, om de Millioenen Schulpen, die hij van zijn' Vader had geerft, met nieuwe Millioenen te vermeerderen. Dit gedrag maakte hem zoo veel te veragtelijker, daar hij geene kinderen of naastbeflnnnden had. ■—\ Meent niet, lieve lezer! dat de Baron hier zonder reden aanmerkt, dat Zijne Excellentie, deze don panche van de andere waereld, geen naaftbeftaanden had. Hij bad op zijne veel•vuklige reizen te meermalen waargeno» men, dat de fchrcemvcndftc onrechtvaardigheden, de oir.ncnsckfte wreedheden, door aanzienlijken en gcringen, sloor Vorften en onderdanen, in eene üafahm ongevoeligheid gepleegd werden,  (?) «ïen, onder voorgeven, dat zij niet zoodanig handelden om zig zeiven, maar voor hunne opvolgers enz. — Hierbij komt nog eene andere reden, t welke de Baron echter niet gaarne algemeen be* kend maakte; te weten: op zijn fpringtogtje door dit Ipven was hij niet zelden om geld verlegen geweest. Dit zal U zekerlijk niet verwonderen 5 maar als hij zig, in zoodanige ge* legenheden , op eerlijke voorwaarden , vyelker, hij aantoonde te kunnen volbrengen, bij ongeluk vervoegde bij rij, ke lieden zonder edelmoedigheid, verwon-, derde het hem, dat dezen zig altijd van alle menschlievendheid en hulpbetoninge ontfchuldigden , met te zeggen : dat zij hem zeer gaarne zouden, willen helpen;, maar dat zij ook voor de hunnen moes^ ten zorgen; dat zij over het gekl en, goed hunner kinderen niet konden he-n fchikken, en dergelijke blaauwe uitvlttg-. ten meer. —r — Hierom kwam het A 4 den  m den Baron gantfch niet vreemd voor dat deze gierige en onbarmhartige wreedaard, zonder kinderen en namagen, bij den landzaat zoo zeer gehaat was. Zijn dood zagen zij ' daarom niet alleen aan als de grootfte weldaad; maar hoe toevallig dezelve ook ware, verkoozen zij zelfs, ten blijke hunner dankbaarheid , de komkommerplukkers tot hunne opperhoofden. Dit paar had van deszelfs hooge vaart geen letfel gekregen, als een klein ongemakje a-an het gezicht, omdat zij dat licht, 't welk de oorfprong van alle verlichtinge door deze waereld is, wat al te naa waren gekomen. — De verduiftering, daar door op het Eiland veroorzaakt , was vrij groot, en ontzettede den Hollandfchen fchipper dermate, dat hij zijn Stichters Almanach , het eenigfte Zeemansboek 't welk hij wist te gebruiken , uit zijn broekzak haalde, om te zien, of het geen Zonne-Ta- .ning  (9) ning ware; fchoon ik hem beduidde, dat het Volle Maan was. — Maar het ongeluk van deze goede luidjes was het grootfte voordeel voor den Staat; de nieuwe Regent hield zulk een lofiijk beltuur, (gelijk ik naderhand vernomen heb) dat niemand op het Eiland voortaan komkommers at, zonder te zeggen : God zegene ons opperhoofd. Na dat wij ons van de fchade, in dezen aanmerklijken ftorm bekomen, herfteld hadden, namen wij affcheid van deZe nieuwe opperhoofden; (zoo moeten wij ze noemen, naardien beiden zig aan het hoofd van ' de regeeringe dezes Eilands geplaatst hadden); en zeilden met een zeer gunftigen wind naa de plaats onzer beftemminge; evenwel niet, voor dat wij den gedienstigen boom in zijne oude plaats herfteld zagen. Ook was 'er, op een algemeen verzoekfchrift, door alle de inwoners ingediend, door de nieuwe regeering een wet vastgefteld, dat voordA 5 aan ^^^^^^^^^^^^^  aan niemand van de vrugten van dezen boom zoude mogen eten, zonder vooraf voor den ondergang van den geweldenaar "gedankt te hebben. Zes weeken na ons vertrek uit Hak land, kwamen wij op Ceilon behouden aan land, en werden met grote blijken van vriendfchap en ware beleefdheid ontvangen. Het volgend zonderling avontuur zal uwe opmerking niet geheel onwaardig zijn. Indien echter iemand mijner toehoorderen zoo bekrompen van begrip mogt zijn, dat hij aan de geloofwaardigheid' yan mijn verhaal wilde twijfelen , verzoek ik dat hij, zoo menigmaal hem deze lum overvalt, zeggen zal bons! dan zal ik niet één woord meer fpreken ; maar als een man van eer waarfchuuw ik hem te gelijk dat ik zoo honende belediging niet zonder yoldoeninge zal afwagten. Nadat wij nog maar veertien dagen op Ceilon geweest waren, ging ik met een  ( ii ) «en van des Landvoogds Broeders op eene jagtpartij. Hij was een zeer fterk man, en aan de luchtftreek gewoon zijnde, (het fpreekt dus van zelfs, dat hij aldaar reeds verfcheiden jaren gewoond had), kon hij de gewekiige hitte van de zon veel beter ycrdragen, dan ik. Op v pnze wandeling was -hij,mij een zeer aanmerklijk end' wegs vooruit geraakt, door een dik bosch, wanneer ik mij nog aan het begin" van hetzelve bevond. Ik wilde mij nederleggen, om wat uitterusten, aan den dijk van een breed water , 't welk mijne aandacht getrokken had, wanneer ik meende epn klaterend geraas agter denzelven te horen; dit deed mij om, zien, en ik werd eencn doden gelijk, (en wie zoude niet fchrikken?) op het zien van een' leeuw, clie ogenfchijnlijk op mij aankwam met oogmerk, om mijn jong, mager lijf tot zijn ontbijt te nemen, zonder daartoe mijne toeftemming te vragen, t-— Wat nu te doen  ( * ) doen in deze ongerustheid? Ik had geen tijd tot eenig overleg; mijn roer was alleen met ganzenhagel geladen; ander loot had ik niet bij mij. Om zulk een dier met zoo zwakke toerusting te doden daaraan was niet te denken; met dat al hoopte ik, dat ik hetzelve door het fchot zoude verichrikken, en het misfcbien daar door verjagen. Ik lei daarom terftond aan , zonder te wagten, tot dat hij binnen mijn bereik was; maar het fchot maakte hem woedend; hij verhaastte zijnen loop, en fcheeii met vollen fpoed op mij aan te rennen. Ik zag naa middelen van ontkóminge om; maar dit , zoo het mógelijk ware geweest, verdubbelde mijne verlegenheid, en maakte mijn toelTand wanhopig : want op hetzelfde tijdftip, dat ik mij omkeerde, ik voel nog een rilling als ik 'er om denk ontdekte ik een ijslijk groten krokodil, met wijd. ©pgefperde kaken, om mij in te Hokken. Be-  ( 13 ) Bedenkt nu, bidde ik U, in welken ftaat ik mij bevond! Aan de eene zijde bet wijde water, waarvan ik reeds gefproken heb; aan de andere zijde eene allerverfchriklijkfte diepte; een verblijf, zoo als mij naderhand gezegd is, van allerleie vergiftige Hangen; van voren een woedende leeuw; van agteren de Goliath onder de krokodillen; — met één woord, ik rekende mij zeiven voor verloren, naardien de leeuw nu op zijn agterfte zat, juist in het postuur om mij te overrompelen. Onwilng viel ik, vol fchrik en angst, op den grond, en de leeuw — zoo als naderhand bleek — fprong over mij heen. Ik lag een geruimen tijd in een' ftaat, die met geen tong is uit te fpreken, niets verwagtende, dan dat ik ieder ogenblik zijne tanden of nagels in een of ander gedeelte van mijn lichaam gevoelen zoude; maar tot alle geluk kwam ik 'er Eiet den fchrik af: want eenige fecon- den  (14) den plat op den grond gelegen hebbende, hoorde ik een hevig maar ongewoon geluid, verfchitleade van alle foorten van geluid, Welken tot nog toe tot mijne ooren gekomen waren. Geen wonder, waarlijk! want een wijl tijds daar naa geluisterd hebbende, waagde ik het mijn hoofd eens even op te ligten eii rond te zien, wanneer ik,"tot mijne onuitfpreeklijke blijdfehap, bemerkte, dat de leeuw, met dié verblindende gretigheid, waarmede hij mij befpringen wilde , voorwaards in d^n gapenden muil van den krokodil gevlogen was! Dus was de kop van den een in den muil van den ander! Béiden worfteide:i om van elkander los te worden. Op dien zelfden ftond dacht ik gelukkig aan mijn' hartsvanger, welke ik op zijde had. Met dit gedugt geweer hakte ik den kop vin den leeuw in ééhétf flag af, eri zijn romp viel voor mijne voeten neder! Hierop nam ik mijn ganzen-roer, en  en rammeide met de kolf dén kop vari den leeuw zöo vast in den bek van den krokodil, dat hij flikte en ftierf: want hij kon de kop noch doornikken, noch uitfpuwen. Nadat ik alzoo eene volkomen overwinning over mijne beide gedugte vijanden béhaald had, kwam mijn vriend mij opzoeken: want ziende , dat ik hem in het bosch niet volgde, keerde, hij terug, vrezende, dat ik van den' weg was afgeraakt, of dat mij eenig ongeluk bejegend was. Na dat wij elkander over den overwagten en gelukkigen uitflag geluk gewenscht hadden , maten wij den krokodil, en bevonden, dat hij volkomen veertig Rhijnlandfche voeten en zeven duimen lang was. Zoodra wij te huis gekomen waren, en dit buitengewoon en zonderling voorval aan den Landvoogd verhaald hadden, zond hij een wagen met eenige flaven, om  C 16) om de twee dode dieren naa het kasteel te brengen. De huid van den leeuw was geheel. onbefchadigd gebleven , met al het hair 'er op. Ik maakte 'er vervolgens tabaksdozen van, welke ik, bij mijne terugkomst in Holland, aan eenige aanzienlijke en voorname Heeren ten gefchenke aanbood, waar voor Hun Wel Edelen en Hoog Geboren mij duizend dukaten wilde vereeren, dat ik met veel moeite van de hand wees. De /huid van den krokodil liet ik op de gewone manier opvullen; en tegenwoordig maakt ze een zeer aanzienlijk ftuk van de verzameling van zeldzaamheden te A uit; alwaar de lijmende man met het ftokje, of, zoo als hij zig zeiven nederig gelieft te noemen, de opziener, dezelve aan iederen nieuwen aanfehouvver vertoont, met zoodanige veranderingen en bijvoegfelen als hij goed vindt, en waarvan fommigen de waarheid zoo wel als de waarfchijnlijkheid in een  ( 17 ) een hogen graad beledigen. Een dezer oorfprongliike veranderingen luidt: dat de leeuw geheel door den krokodil fprong, en op het punt was om 'er. van agteren geheel weder uit te vlies gen, zonder den krokodil in het minst of in het meest, zoo als hij zig fier-: lijk uitdrukt, befchadigd te hebben." Maar dat de grote--Baron, gelijk het hem gelieft mij te noemen, dit niet gewaar werd, of hij hieuw den leeuw den kop, zo rasch die voor den dag kwam, met nog drie voeten van den ftaart van den krokodil 'er bij, af. ■ Ja, deze kaerel heeft zoo weinig eerbied voor de waarheid, dat hij zig niet ontziet, 'er fomtijds bijtevoegen: dat, zoodra de krokodil zijne gewone lengte miste, hij zig omkeerde, den Baron den hartsvanger uit de hand rukte, dien opflokte, en hem met zulke gretigheid naa binnen flingerde, dat zijn hart d o boord werd, en hij op het og< nbli'c dood op den gtond nederv el. B Ik  ( '8 ) Ik behoef u, mijne Heeren! niet te zeggen , hoe onaangenaam de onbefchaamdheid van dezen knaap mij moet zijn. Menfchen , die mij niet kennen, zouden, door diergelijke handtastelijke leugens, in onze twijflèlzieke eeuw, ligt aanleiding krijgen om zelfs aan de waarheid van mijne bedrijven te twijffelen: iets dat een man van eer in den hoogften trap grieft en beledigd* II. HOOFD-  II. tH O O F D S T U K. ïn hei welk de Baron toont ^ dat hij een goed fchutter is. — Hij verliest zijn paerd, en vindt een .wolf; — wtlken hij voor zijne jlede fpant. — Hij belooft het gezelfchap te zullen anderkouden met een verhaal van zo.odanige din~ gen, welke hunner] opmerkzaamheid wel waardig zijn. In het midden van den winter ging ik op reis naa Rusland. — Grillig genoeg! zult gij zeggen, naardien alle menfchen de reis naa dat koude land in 't midden yan den zomer doen. —■ Dit was juist de reden waarom ik den winter verkoos i want alle ïviz'gers hebben de wegen dcor het Ns.order gedeelte van DuitschB 2 tand  C *° ) land, door Polen, Courland en Lijfland als ongemeen flegt befchreven; en niets is natuurlijker en ligter te begrijpen, dan dnt zoodanige wegen dcor vorst en fneeuw veel beter worden. De gemakkelijkfte manier van reizen is te paerd: deze verkoos ik daarom. Ook was ik zeer ligt en dun gekleed ; en hoe meer ik Noord - Oostwaard voordging, hoe fterker ongemak ik daarvan ondervond. Wat moet dan, in dit barre land en koud weder, niet een oud, arm man geleden hebben, welken ik in Polen op den weg zal liggen, zonder hulp, bevende van koude, en naauwlijks iets aan hebbende, om daarmede zijne naaktheid te dekken! Ik beklaagde de arme ziel! — Hoe zeer ik zelf allergeweldigst door de geftrengheid van de lucht getroffen wierd, legde ik mijn mantel over hem heen, en hoorde te gelijk een flem van den hemel, mij wegens dat liefdewerk zegenen, zeggende: ,, Hier- >_ . JL  ( 21 ) „ Hiervoor, mijn zoon, zult gij nog „ in dezen tijd beloond worden" Ik ging voort: nacht en duisternis omringden mij. Ik kon huis noch hof zien. 't Gantfche land was met fneeuw bedekt, en ik was geheel onbekend met den weg. Vermoeid fteeg ik eindelijk van mijn paerd af, en bond het vast aan iets, 't welk naar een ftronk van een' boom geleek , en een weinig boven de fneeuw uitftak. Uit voorzorg/nam ik mijne piftolen onder den arm, en legde mij in de fneeuw neder. Hier fliep ik zoo vast in, dat ik mijne ogen niet opende, voor 's anderen dags op den vollen middag. Onbefchrijflijk was mijne verbaasdheid, toen ik zag, dat ik in het midden van een dorp was, liggende op een Kerkhof. Mijn paerd kon ik nergends vinden ; maar weldra hoorde ik het even boven mijn hoofd. Opwaards ziende, zag ik het aan zijn' toom hangen, aan B 3 den  C" ) den weêrhnan van den toren. Nu begon ik de zaken eerst te begrijpen : loen ik 's nachts aankwam , was het Dorp geheel met fneeuw overdekt; maar het wet'er was zeer fchielijk veranderd,- zoo dat ik in den flaapj zeer zagtkens, ïiaar mate de fneeuw fmolt, nederz;>kte tót op het Kerkhof. Het gene ik in den donker vcor den ftomp van een tiöofri, een weinig boven de fneeuw uitftéItende, genomen , en waaraan ik mijn paerd vast gemaakt had, bleek nu het kruis of weerhaan van den tói'en geweest te zijn. Zonder lang talmen en overleg nam ik één van mijne piftolen , en fehoot deii breidel midden door; mijn paerd kwark beneden, en ik vervolgde mijne reis. (*). d-? ) hoewel zij te voet waren, tot dat zij Parijs bereikt hadden, alwaar zij binnen veertien dagen aankwamen. Ja deze akelige brand had hen dermate ontfteld, dat zij wel drie maanden lang niets ter hunner herftellinge konden gebruiken , maar gelijk de cameleon van den wind leefden. Zo iemand van V gezelfchap mogte te kennen villen geven, als of hij twijfelde aan de waarheid van deze gebeur dtenis, dien bekeur e ik voor een fioop brandewijn , om denzelven in één teug uit te drinken; en om de flesch of de kom waaruit hij gedronken heeft, insgelijks naa binnen te flaan. Twee maanden, naadat ik dezen dienst aan de belegerden gedaan had, zat ik, met mijnen vriend, elliot, te ont- bij-  C 121 D tijten; wanneer een bom (want ik had geen tijd gehad om zoo wel de mortieren, als het kanon van den vijand weg te brengen) in de kamer viel, daar wij zaten , en zig op de tafel nederzette. De Generaal verliet, gelijk de meesten doen zouden, terftond de kamer; maar ik vatte ze op, eer zij barstte, en nam ze mede naa den top van de rots. Van hier den vijand, op eene hoogte bij de zeekust gelegerd, befchouwende, ontdekte ik een groote menigte volks, onder elkander heen en wederloopende; maar met het bloote oog kon ik niet onderfcheidenlijk zien, wat zij eigenlijk uitvoerden. Ik was juist bezig met mijn teleskoop te Hellen, wanneer ik befpeurde, dat twee van onze Officieren , waarvan de één een Generaal, de ander een Colonel was, met welken ik den voorgaanden avond had doorgebragt, en die' te middernacht waren uitgegaan , om het vijandelijk leger te befpieden, gevangen H 5 wa-  c 1=0 waren genomen , en nu regelregt na de galg gebragt werden, om opgehangen te worden. Ik had de bom nog in mijne hand, maar de affland was te groot , om ze uit de hand weg naa den vijand te werpen; zeer gelukkig herinnerde ik mij dat ik denzelfden flinger, waarvan david zig in het flaan van goliath bediende, in mijn zak had; ik legde mijn bom daarin, en flingerde dezelve, dat zij midden onder het volk nederviel , en zoo als zij viel, barstte. Zij vernielde allen, die zig aldaar bevonden, behalven onze twee brave helden, die 'er behouden af kwamen, door dat zij zoo hoog gehangen waren : want zij waren even afgefloten ; maar een ftuk van de bom vloog met zoo grote kragt tegen den voet van de galg, dat dezelve terftond omver viel. Onze twee vrienden voelden niet zoodra den vasten grond onder de voeten, of zij zagen rond naa  C fH ) naa de oorzaak, waarom zij fchier zoo fpoedig nedergelaten werden, als zij waren opgehangen. Oordeelt over hunne verwondering , mijne Heeren 1 wanneer zij zagen, dat de wacht, de beul en alle de nieuwsgierige aanfchouwers het in 't hoofd gekregen hadden, om de reis naa de andere waereld vroeger, dan zij, aantenemen. Zij wisten niet, maar vreesden, of hier onder wel niet iets anders fchuilen mogt; waarom zij hunnen tijd niet wilden verfpillen, gelijk die geleerde, die, een kop van een hollandfchen tabakspijp op den kant van den Teems gevonden hebbende, drie jaren agter één aanhoudend zijne herfenen (*) verfleet, om te onderzoeken, hoe dezelve daar gekomen ware ; en ten laatfte beiloot, dat een oud wijf van ' (*) De Baron vergist zig hier: de man had niets in zijn hoofd, 't welk naar herfenen geleek.  ( Ï24 ) van Hilverfum , 't welk voor keukenmeid op een zeeuwfchen fmokkelaar gevaren had, den geheelen pijp misfchien uit den tandeloozen mond had laten vallen; waarom hij nog zes dagen na den fteel zocht, maar te vergeefsch. Hierom maakten zij, zonder verwijl, elkanders onbeleefde ftroppen los , renden naa het ftrand en namen een fpaanfche boot met zes mannen daarin, door welken zij zig na een van onze fchepen lieten roeien, en behouden daar aan boord kwamen : van waar zij, terwijl ik nog bezig was om den Generaal eli.iot te verhaalen , hoe ik met de bom geleefd had, bij ons kwamen, ons om heisden, en wij met elkander den dag aangenaam en vrolijk ten einde bragten. XI. HOOFD-  XI. HOOFDSTUK. Een belangrijk verjlag van de voorouders van den Baron. — Een verfchil over de plaats, waar noach zijne ark bouwde De gefchiedenis van den flinger , en deszelfs hoedanigheden. ( Een begunftigd digter wordt ingeleid, maar op geen roemrijke manier —— Koningin elizabeth, en hare gaafvan onthouding. —r De vader van den Baron kruist van Engeland naa IIol- . land op een zeepaard, V welk hij voor zeven honderd dukaten verkoopt. Ja! ik zal aan uw verlangen voldoen, mijne Heeren! — immers zie ik aan uwe ogen, dat gij begeert te weten, hoe ik in 't bezit van zoo groten fchat, als de bovengemelde flinger is, gekomen  C 126 ) men ben — onder één beding echter, dat gij van deze mijne openhartigheid geen misbruik maakt, en de huistwisten, welken onder mijne voorvaders hebben plaats gehad, en altijd behooren geheim gehouden te worden, niet verder voord verhaalt. Weet dan, dat ik in een regte lijn afflamme van merab, oudfte dogter van zijne Israëlitifche majefteit, Korting saul den eerden. Zii was, gelijk gij weet, eerst aan david verloofd, en, het welk gij noch iemand wist, kreeg van hem, tot pand zijner minne, dezen flinger; Maar haar Koninglijke vader, die vrij onbeflendig van aard was, trouwde-haar daags daaraan uit aan adriël den meholathi.ter; en dewijl hij daarenboven zeer bijgeloovig was, wilde hij, dat deze wonderbare flinger van david, waarin hij een meer dan gewoone kragt onderftelde, aan adriël en de oudfle zoons in deszelfs geflagt, te»  C i=7 ) ten eeuwigen dage, als een bijzonder eigendom zoude toebehooren : opdat adriül voornoemd, en zijne kinderen en kindskinderen na hem, altijd, gelijk alexander encAESAR deeden , zouden kunnen zeggen : ik kwam , ik* zag, ik won! 't Gebeurde op zekeren tijd, dat een zeer hevig huis krakeel tusfchen adriël en merab ontftond over een zaak van het alleruiterfle gewigt; te weten , waar de plaats was, daar noach zijne ark had gebouwd, en Waar deze na den vloed gebleven was. Dit gefchil liep zoo hoog, dat 'er een fcheiding van huwelijk op volgde : maar naardien zij begreep, dat de flinger eigenlijk aan haar en niet aan haren gewezen' echtgenoot behoorde , maakte zij hem denzelven, s'nachts, 'Voor dat zij fcheiden, afhandig, en befchonk daarmede haren jongften zoon, die de zijde van de moeder gekozen had, ,tn haar overal vergezelde. Dit verwekte  ( laS ) te in het vervolg wel een groten haat tusfchen de broeders en hunne vrienden, zoodat zij dikwijls handgemeen raakten, maar de partij van merabs zoon behield altijd de overhand; zoodat de flinger van dien tijd af onafgebroken in zijn géflagt gebleven , en alzoo , van vader tot zoon overervende , in mijne bezitting gekomen zij. Een van deszelfs eigenaars, mijn bctoud-over-groot-vader , die voor omtrend twee honderd en vijftig jaren leefde* reisde naa Engeland, en werd aldaar zeer bekend met een groot digter, die door het ftelen van herten zeer beroemd was: zijn naam was , zoo ik dien wel onthouden heb, shake spe are. Deze leende dien gedivten flinger zeer dikwijls (*) en doodde (*) Men verwondere zig niet, dat mijn betoad-over-groot-vader dezes (Vinger op een fpeel- ttfgt-  C 129 ) de daarmede zoo veel wild van Sik Thomas luzy, dat hij het lot van mijne twee vrienden te Gibraltar, ter nauwernood ontging. De arme shakespeare raakte in de gevangenis; en mijn voorvader bezorgde hem zijne vrijheid op eene zeer zonderlinge wijze. Koningin elizabeth, die toen op den throon zat, verviel, gelijk bekend is, in de grootfte zelfsverveeling; de geringde zaak ontrustte haar, 't zij zij zig kleedde of ontkleedde, 't zij zij at of dronk; en alle andere verrigtingen, welken wij verzwijgen zullen, maakten haar het leven tot een last. Maar hij leerde haar de kunst, om dit alles door een gemagtigde te verrigten! En welke vergelding, denkt gij, dat die edelmoedige Vorftin in ftaat was, hem voor togtje bij zig had. Volgends den uiterflen wil van merab moet ieder eigenaar hem altijd kij zig hebben. I  C 130 ) voor zoo gewigtigen dienst te doen aannemen? — geene andere, dan Shakespeare in vrijheid te (lellen. Zoo groot was zijne genegenheid voor dezen beroemden fchrijver , dat hij met vermaak zijn eigen leven verkort zoude hebben, om de dagen van zijnen vriend te verlengen. Ik heb nooit gehoord, dat één van hare majefteits onderdanen, en met naame de vleescheters, (*), zoo als zij in dien tijd plegen genoemd te worden, (hoewel ik weet, dat zij door die tijding zeer getroffen waren,) afgekeurd hebben, dat zij zoo geheel zonder allen voedfel leefde. Zij leefde maar zeven en een half jaren', naadat zij zoo matig was geworden. Mijn (*) Beef-eaters. Een naam die niet zelden door hen die gaarne, rurdvleesch aten, en het uit oecêticmifibe oorzaken moesten laten, aan de Koninglijke Gardé gegeven wierd  C 13O Mijn vader, die de onmiddellijke bezitter, van dezen flinger vóór mij was, en van wien ik hem kort voor mijne reis na Gibraltar erfde, heeft mij daarvan de volgende bijzonderheid verhaald, welke zijne vrienden ook dikwijls van hem gehoord hebben, en aan welker waarheid niemand twijfelt, die den eerlijken ouden man gekend heeft. Hij wandelde aan het flrand bij Har•vich, met den flinger in zijn zak, en was nauwlijks eén mijl gevorderd, wanneer hij een ftout beest, het zeepaard genaamd, ontmoette, 't welk met open muil en groote woede op hem kwam inloopen : een oogenblik ftond hij in twijfel wat te doen; maar om zijnen flinger denkende , ging hij honderd treden agterwaards , nam een paar kittelfleenen, welke bij menigte aan 't flrand liggen, en flingerde ze beiden zoo behendig naa het dier, dat ieder fleen een oog weg nam, en in de I 2 hol-  C tsO holligheden , die zij gemaakt hadden , bleeven zitten. Hierop fprong mijn vader op het dier, ging op deszelfs rug zitten, en dreef het zeewaards in: want niet het verlies van het gezigt verloor het ook zijne wildheid, en was zoo tam als een fchaap. Mijn vader gebruikte den flinger in plaats van een breidel, en alzoo op zijn uiterfle gemak dwars door de zee gevoerd wordende, kwam hij in minder dan drie uuren aan de overzijde, 't wellf een weg is van ten minden dertig hollandfche mijlen. De waard in de drie fchenkkannen te Helvoetfluis koft het zeepaard voor zeven honderd ducaten,' om daarmede op de jaarmarkten rond te reizen; en mijn Vader ging den volgenden dag weder met de paketboot na Harwich. Mijn vader deed op deze reis vele zeer aanmerkelijke waarnemingen, welken ik in '/ vervolg zal mededeelen. XII. HOOFD-  XII. HOOFDSTUK. Een klugt; de gevolgen daarvan. - Het Kafteel van Windfor. -— j)e St. paulus kerk. Het gildehuh van de geneesheren, de aan/prekers , kosters enz, allen bijkans vernield. Vaardigheid der kruidmengeren. DE KLÜCT. Deze berugte flinger ftelt zijnen bezitter in ftaat om alles ter uitvoer te brengen, dat hij onderneemt. Ik maakre een zoo groten luchtbol, dat de menigte van zijde, welke ik daartoe nodig had, allen geloof te boven gaat. Alle de winkels der kooplieden en de werkhuizen der wevers van LonI 3 den  C 134 ) den en Westmunfter waren niet in ftaat cm zoo veel te leveren , als ik nodig had: ik kwam nog eenige duizende ellen te kort, welken ik met een kleinen luchtbol van ÏAjon ging halen. Met dezen luchtbol en mijnen flinger voerde ik vrij wat klugten uit, als bij voorbeeld: het ééne huis van zijne plaats te nemen, en een ander in deszelfs flede te zetten, zonder de inwooners in 't minne te ontrusten, omdat zij meestal in een diepen flaap waren , of zig vermaakten met de yerplaatfingen hunner huizen. Toen de fchildwacht aan het Kafteel van Windfor de klok van St. Paufus twaalf uuren hoorde flaan, kwam dit alleen door mijne kunst. Ik bragt deze gebouwen dien nacht naast aan elkander, door het Kafteel over te voeren na St. George's Field, en verplaatfte het weder vóór dat het dag werd, zonder iemand zijner inwooners wakker te maaken. Niettegenflaande deze * r l Ver  C 135) zeer aanmerklijke dingen, zoude ik van mijnen luchtbol en deszelfs eigenfchappen altijd een geheim gemaakt hebben, als mo nt col fier de kunst van vliegen niet bekend had gemaakt. Op den poften van herfstmaand, wanneer het gilde der geneesheeren jaarlijkfche verkiezing van nieuwe deken en vinders pleeg te doen, en bij die gelegenheid een zeer kostbaren maaltijd te houden, vulde ik mijn luchtbol, bragt dien boven het dak van hun pragtig gebouw, flceg mijnen flinger om den vergulden kloot, op den top van deszelfs toren geplaatst, en het ander einde van den flinger aan den luchtbol vast gemaakt hebbende , klom ik met het gehele gefligt en al wat daar in was, tot eene onafmeetbare hoogte, alwaar ik die heeren zes weeken lang ophield. Gij vraagt, en dit verwondert mij niet, waarvan zij in al dien tijd leefden? Doch wat dif betreft, zij hadden geen nood ter waereld: want I 4 hun-  C 156 ) hunne tafel was zoo rijkelijk, of liever buitenfporig, fchoon maar voor éénen dag, voorzien, dat zij geen gebrek zouden gehad hebben, al had ik hen tweemaal zoo veel tijds in de lucht hangende gehouden. Hoe wel ik met dit alles niets anders dan eene onfchuldige lriugt bedoelde, was het echter de oorzaak van vele ongelukken voor verfcheiden eerwaardige perfonen onder de geeflelijken, aanfprekers, kosters, doodgravers en dergelijken; zij leeden hierdoor, dit kan ik niet ontkennen , zeer veel nadeel: want het is in Engeland eene algemeen bekende zaak, dat zoo lang dit ontzagchelijk gild in de lucht bleef hangen , en die heeren dus niet in ftaat waren om hunne zieken te bezoeken, in de beide fteden Londen en Westmunfter niet één mensch ftierf, behalven eenige weinigen, die uitgeleefd waren, en fommige zwartSaliigen, die, om hier eene of andere niet  C 137 ) niet noemenswaardige onaangenaamheid te ontgaan, geweldige handen aan zig zeiven floegen; en had dit hangen langer geduurd, zoo waren alle de aanfprekers, zeer waarfchijnlijk, van honger geftorven, of onmagtig geworden, om hunne fchulden te betaalen: de kunst der Kruidmengers, ■ welke geduurende dezen tijd buitengemeen werkzaam wa>en , kwam hen alleen in hun ongeluk nog eenigzins te hulp. I 5 XIII. HOOFD-  XIII. HOOFDSTUK. Een uitstap naa het Noorden. De Baron zeilt met Kapitein piiipps —■ valt twee zwaare beeren aan, welken hij ter naauwernood ontkomt. Wint het vertrouwen van deze dieren, en vernielt duizend van dezelven; laadt het [chip met derzelver hammen en huiden ; zendt de eerjlen overal ten gefchenke rond; en wordt daarvoor op alle feesten van de Stad genodigd. Een verfchil tusfchen den Kapitein en den Baron, waarin de laatfte, beleefdheidshalve , genoodzaakt is toe te geven. De Baron weigert de eer van een throon. Het is u bekend, mijne Heeren ! dat Kapitein p h i p p s w il d (*) (naderhand Lord R * * * * (*) Of deze fhipps wil dj een afftarr.meling is van dien jonathan wild den Groten, wiens le-  C 139 ) r ***** eene reis gedaan heeft naa het Noorden om nieuwe ontdekkingen te doen; en dat ik dezen dapperen en edelmoedigeu held, niet als Officier, maar als goed vriend op dezelve verzelde. Toen wij op eene hoge Noorderbreedte kwamen, befchouwde ik de voorwerpen, welken mij omringden , met mijn telescoop, waarmede ik u in mijne ontmoetingen te Gibralter heb bekend gemaakt. Onder anderen zag ik , dacht mij, twee grote witte beeren in een hevig gevegt op een berg van ijs, welks top veel hoger dan onze mast, en een half uur ver van ons af was. Zoo met een fprong ik buiten boord , met mijn fchietgeweer op mijn rug , en klouterde dezen ijsleven en daden zoo nauwkeurig en aardig befchreven zijn door den geestrijken en vernuftigen Heer h. fielding, meldt de Baron noch dé'Engelfché uitgever zijner avonturen: de inwoners en de belanghebbende kooplieden van St. Euftjthius zullen dit misfchien willen gelooven. —  C 140 ) ijsberg op, maar om boven op den top daarvan te komen, was zoo gemakkelijk nier, als ik mij verbeeld had. De oppervlakte van het ijs was zoo oneffen, dat ik niet dan met de uiterfte moeite en onbefchrijflijke gevaren tot deze dieren konde naderen. Dan eens ontmoette ik dwars uitfïekende punten, tegen welken ik van onderen op moest op kruipen , om ze te boven te komen, of moest een omweg van ten minften één uur lang maaken; dan eens werd ik op het onverwagtst gefluit door vreeslijke dieptens , over welken ik moest heen fpringen; en over het algemeen was het ijs zoo glad als een fpiegel, zoo dat ik over dezen korten weg meer dan tien uuren doorbragt; eindelijk alle zwarigheden overwonnen en het einde van mijne reis bereikt hebbende, zag ik dat die twee beeren alleen met elkander fpeclden. Het eerfle, dat ik nu deed, was eene berekening van de waarde hunner huiden: want  C 141 ) want zij waren ieder zoo groot en dik, als vette groninger osfen; het hierover met mij zeiven eens geworden zijnde, meende ik aan te leggen; maar mijn regter voet gleed uit, [ik viel op mijn rug, mijn geweer ging af, en de geweldige flag beroofde mij voor omtrend een half uur van alle mijne zinnen. Maar be| gfijPt hoe verbaasd ik was, toen ik, wederom tot mij zeiven gekomen zijnde, merkte, dat één van deze dieren, die ik zoo even befchreven heb, mij op mijn buik gelegd had, en mij juist aan den band van mijn broek, die nieuw en van hartsledër was, in zijn bek vast hield. Het was zekerlijk voornemens mij elders heen te fleepen , wie weet waar heen ! maar ik haalde dit mes uit mijn zak (f), gaf Ct) De Baron toonde hierop dit vreeslijk werktuig aan zijne vrienden, die meenden, dat zij een lang en breed , fcherp tweefhijdend mes, zoo als een bakkers biscuit-mes U, zien zouden. Maar ziet, het was niet anders, dan een tamelijk knipmes. B  ( 14* ) gaf het eenige houwen in zijn agterpoot, en hakte drie teenen daar af; waarop hij mij terftond los liet en allerverfchriklijkst bromde. Zoo als hij van mij weg liep, nam ik mijn roer, en vuurde op hem; waardoor wel deze beer viel, maar ook eenige duizenden zijner witte broederen , die ongeveer een half uur van mij op het ijs lagen te flapen, ontwaakten , en zonder dralen kwamen vliegen naa de plaats, van waar zij het geluid gehoord hadden. Dit zag 'er akelig voor mij uit; en ik was 'er zekerlijk om koud geweest, had ik geen gelukkigen inval gekregen. Ik vilde den.beer, kop en al, in de helft van den tijd, welken de meeste menfehen tot het villen van een konijn nodig hebben ; en ftak mij zeiven in den huid, mijn hoofd onder het zijne plaatfende. Spoediger, dan ik het u kan zeggen, had het gantfche heir van beeren mij omfingeld; en mijne angst en vrees, gelooft dit vrij, bragten mij in een deerniswaardigen toeHand;  C 143 ) ftand; maar tot mijn grootst geluk veranderde dezelve welhaast op eene verwonderlijke wijs. Allen kwamen ze mij berieken, en namen mij oogenfchijnelijk voor een' broeder Bruno: dit bemerkende, en ziende, dat onder hen vele jongen waren, niet veel langer, dan ik, wagtte ik niet lang, maar boot/te hun maakfel zoo goed na als ik kon. Toen .zij allen, één voor één, mij, en het dood lighaam van hunnen broeder, wiens huid nu mijn befchermengel was, beriekt hadden, leefden wij zeer wel met elkander; en ik ondervond, dat ik hen in alles, behalven het knorren, brommen en omhelzen, vrij wel kon naaaapen. Hoe zeer ik nu een beer geleek, was ik echter nog genoeg mensch, om op middelen bedacht te zijn, hoe ik het algemeen vertrouwen, 't welk ik van deze dieren gewonnen had, tot mijn meeste voordeel zoude gebruiken. Ik had van eenen ouden veld-wondheeler hooren zeggen, dat een wond in de  C 144 ) de rtiggegra'at doodelijk is, en dat hij, die ze ontvangt, op 't zelfde tijdpunt fterft. Hiervan befloot ik nu een proef te nemen , en nam wederom toevlugt tot mijn knipmes, waarmede ik den zwanrften van allen vlak van agteren in den nek tusfchen de fchouders ftak, echter niet zonder zeer grote vrees en ontroering, als niet twijfelende, of het fchepfel, zoo het den fteek overleefde , zoude mij aan duizend (tukken gefcheurd hebben. Maar ik was hierin boven alle verwagting zeer gelukkig: want het beest viel dood aan mijne voeten neder, zonder eenig geluid te geven, of één droppel bloeds te (horten. Dit gaf mij moed en een voornemen, om ze allen op dezelfde wijze te vernielen , het welk ik met het grootfte gemak van de waereld , in minder dan anderhalf uuren , verrigtte: want fchoon deze dieren hunne gezellen zagen vallen, hadden zij geen vermoeden hoe genaamd wegens de oorzaak van derzelver dood. Toen  C 145) Toen zij [allen dood voor mijné voeten lagen, hield ik mij zeiven voor een tweeden simson , die zijne duizenden verflagen had. Maar ik mag niet gaarn van zulke kleinigheden zoo lang (preken, en zeg daarom nog alleen: dat ik wederom naa het fchip ging, en drie vierde gedeelte van de manfchap met mij nam , om mij te helpen in het villen van de beeren, en derzelver hammen en huiden aan boord te brengen ; 't welk wij in weinige uuren. deeden, en het fchip daar mede vol laaden. De andere ftukken van deze dieren wierpen wij in zee; zij zouden zekerlijk wel even goed geweest zijn tot fpijze als de hammen, zoo ze behoorlijk waren behandeld geworden ; daaraan twijfel ik althands niet; maar wij konden in ons fchip niet meer bergen. . Zodra wij te huis gekomen waren, zond ik, uit naam van den Kapitein, K eenL  C 146 ) eenige hammen ten gefcbenke aan de Lords van de Admiraliteit, aan de Lords van de Thefaurie, aan den Lord-Major en de Gemeenten van London , aan ieder lid va>i de verfchiilende handeldrijvende maatfc'iappijen , en de overigen vereerde ik aan mijne bijzondere vrienden; van allen kreeg ik de hartelijkfle dankzeggingen; maar bovenal van de ftad, welke mij eens vooral op hare jaarlijkfche maaltijd , ter gelegenheid van de verkiezing van eenen nieuwen Lord - Major, noodigde. Maar de huiden zond ik aan de Czarin der Tartaren, tot winterklederen voor hare Majefteit en het hof; waarvoor hoogstdezelve mij een brief van dankzegginge met haar eigen hand fchreef, en door een buitengewoonen gezand zond , mij haare hand en kroon aanbiedende. Doch ik, die nooit naa Koninglijke waardigheden dong , bedankte hare Majefteit in de allerbeleefdfte woor-  C 147 ) woorden voor jj deze gunst. Denzelfden gezant was bevolen, op mijn andwoord te wagten, en hetzelve iri perfoon aan hare Majefteit over te brengen, waardoor hij drie maanden afwezig was. Het weder andwoord overtuigde mij ten vollen van de fterkte harer genegenheid en van hare grootmoedigheid; hare laatfte ongefteldheid was alleen veroorzaakt (zoo als zij, die tedre ziel! zig onlangs in eene geheime onderhandeling met een der Rijksgroten uitliet) door mijne wreedheid. Wat fchoons de fexe in mij moge zien, kan ik niet begrijpen: maar deze Vrouw is de eenigfte Souvereine Vorstin niet, die mij haare hand heeft aangeboden. Sommige onbefcheiden menfehen hebben , alleen door wangunst, veifpreid, als of Kapitein p m 1 p p s wild, op dezen togt, niet zoo diep, als hij had kunnen doen, in het Noorden ware doorgedrongen. Maar hier moet en zal K a ik  C M8 ) ik mij van mijnen plicht ten zijnen opzichte kwijten: ons fchip was in een zeer' goeden ftaat en nette orde, tot dat ik het met 'eene zoo verbazende menigte beerenhuiden en hammen geladen had , dat het dwaasheid zoude geweest zijn om verder te willen gaan; naardien wij nu nauwlijks tegen een labberkoeltje beftand waren, ik laat ftaan tegen die hooge bergen van ijs , welken wij hooger om den noord ontmoet zouden hebben. Deze Kapitein heeft zig naderhand dikwijls ■ beklaagd , dat hij in de eer van dezen dag , welken hij met nadruk den beerenhuich- dag pleeg te noemen, niet gedeeld had (*_). Daar bij be- Ik'weet inet zekerheid, dat hij zig bij de Lords van de Admiraliteit te meermalen beroemd heeft, dat hij alleen door zijn beleid en moed alle de beeren gevangen had; waardoor hij zig zoo diep in de gunst en de goede gedachten van die Heeren heeft ingedrongen, dat zij hem voor den bekwaamften man hielden, om een flag van ge- wigt  C 149 ) benijdt hij mij niet weinig de eer van deze overwinning, en tracht die op allerlei wijzen te bezwalken, waardoor wij meer dan eens de hevigde woorden met elkander daarover gehad hebben, en wij elkander tegenwoordig niet zien of fpreken : nu verzekert hij doutelijk, dat 'er geen verdiende in gelegen is, dat ik de beeren misleid heb , omdat ik mij met een beerenhuid overdekte ; ja hij verklaart , dat hij wel zonder deze vermomming onder hen had durven gaan, en dat zij hem nogthans voor een beer zouden aangezien hebben. Thands is hij een edel Pair van 't rijk; en daar ik te wel bekend ben met goede manieren , wil ik mij over een zoo teder punt met zijn Lordfchap in geen verfchil inlaten. wigt te doen in één der laatfte oorlogen, waarin hij zig wonder wel boven alle menfchelijkheid en geheel naar beeren aard gedragen heeft. Aantekening van den Engelfcben uitgever. K 3 XIV. Hoofd-  XIV*. HOOFDSTUK. Onze Baron overtreft den Baron de t o t t 'in alle opzigten; nogthans mislukt hem ééne zaak. Fait in ongenade bij den groten Heer, die bevel geeft om zijn hoofd te brengen. Ontkomt 'dit gevaar, en gaat aan boord van een fchip, waarmede hij na Venetië vertrekt . Afkomst van den Baron d e tott, en bijzonderheden van .r'mans voorouders • Eenige weinig of niet, bekende bijzonderheden van vroegeren tijd. De Baron de tott maakt van een eenige zaak meer ophefs, dan vele reizigers, die hun gantfche leven hebben doorgebragt met de verfchillende delen  C & ) len van de waereld door te reizen. Ik voor mij, al was ik uit den mond van een mortier van Europa na Afia gevlogen , zoude ik daarvan naderhand niet half zoo veel gefnoefd hebben , als hij doet van het affchietén van één t-urkfch kanon. Zijn gezegde nopens dit verwonderlijk ftuk komt, naar mijn beste onthoud , hier op neder: „ De Turken ,, hadden onder het kafteel, nabij de ,, Stad , aan den oever van de vermaarde „ rivier de siwois, een onzagchelijk „ groot metalen ftuk kanon, 't welk een „ marmoren bal van elf honderd ,, ponden zwaarte fchiet en kon'.--:Ik „ was begeerig, zegt de tott, om „ het af te Jchieten , om dat ik nieuws„ gierig was, welke uit werk fels het doen „ zoude. Het volk, dat ik bij mij had, „ jidderde op dezen voor [lag, naardien zij zig verzekerd hielden, dat het „ niet alleen het kasteel, maar ook de 55 gantfche Stad verwoeften zou: doch K 4 hun-  C W ) s, hunne vrees verminderde op mijne bej, tere onderrigtingèn aanmerklijk , en „ ik kreeg vrijheid om let aftefieken. Om het te laaden had ik niet minder dan drie honderd en dertig „ ponden kruid noodig, en de kogel »> veegde, gelijk gezegd is, elf hon„derd ponden. Toen de kanonnier „ de kogel aanftatrpte, liepen de overi-, „ gen weg, zoo ver als zij konden: ja het was niet dan met de uiterfte moeU j, te, dat ik den pacha, die juist s, op (lag kwam , konde beduiden, dat „ er geen gevaar was: hij, die het „ lont moest aanleggen, beefde als een riet. Ik ging eenige ft eenworpen ag3, ter hem ftaan , gaf het fein en voel„ de een fchok, als van eene aardbeving „ ge ! Op den affland van drie honderd vademen borst de kogel in drie ftukken, welken over de ftraat heen, vloogen, in de bergen aan de overi, zijde belandden, en de oppervlakte van bet  C 153 ) het water door de ga.it/che ' breedte „ van het kanaal deeden op brui/chen."' Dit is, zoo nauwkeurig als ik het mij kan herinneren , het berigt van den Baron de tott, wegens het grootfte ftuk gefchut in de bekende waereld. Toen ik aldaar, niet lang daarna, was, werd in het gantfche ottomanifche rijk van niets anders gefproken, en men befchouwde dit affchieten van dat verfchriklijkst gefchut als een bewijs van s' Barons buitenge wonen moed. Voor een Franschman wilde ik niet onder doen: daarom nam ik dit zelfde kanon op mijne fchouders, en na het volmaakt in everiwigt gelegt te hebben, fprong ik daarmede in zee, en zwom naa de overzijde; van waar ik het ongelukkiglijk wederom wilde brengen op zijne voorige plaats. Ongelukkiglijk, zegge ik: want teen ik het in de hand nam, om het over te werpen , gleed het gen weinig te vroeg uit, en viel daarK 5 door  C 154 ) door in het midden van de ftraat, alwaar het nu in zee Jigt, zonder eenig vooruitzigt om het ooit weder van daar te krijgen. De grote Heer nam dit betoon van mijnen moed en mijne kragten zoo euvel op, dat, niettegenftaande de grote gunst , waarin ik , gelijk ik reeds gezegd heb, (niettegenftaande de fchathiftorie, die ik u verhaald, en die hij mij vergeven had,) bi, zijne Hoogheid ftond, die wreede Turk bevel gaf om mij het hoofd af te fiaan, en dit alleen, om dat ik een nutteloos ftuk van ijdelen pragt in 't water had laten vallen. Eene van zijne Sultanes, welker grote gunsteling ik was, liet mij met den im.es ten fpoed hiervan kennis geven, en tevens berigten, dat ik mij bij haar kon verbergen, terwijl men naar mij zocht; van welke en andere gun&en ik het gereedfte gebruikt maakte. Maar  C 155 ) ■ Maar den zelfden nacht begaf ik mij aan boord van een fchip, 't welk gereed lag om naa Venetië te ftevenen: wij ligtten het anker en waren binnen drie tellens uit het gezicht van Confian* tinopel. Deze laatfre gebeurdtenis, welke mij zoo gantsch mislukte, en waarbij ik het leven bijkans infchoot, had ik misfchien niet behooren te • vernaaien; maar daar dezelve niet ftrekt tot mijne oneer, wilde ik ze niet agterhouden. j Dewijl ik het geluk heb, mijne Heeren! bij u bekend te zijn, als een allergeloofwaardigst man, die om al de logens van de waereld niet déne onwaarheid zou willen voordbrengen, moet ik u waarfchouwen , dat ik voor het volgend verhaal wegens de afkomst van den Baron niet kan inftaan, maar het u mededeele, zoo als ik het te Venetië van verfcheiden menfchen zeer dikwijls het» hooren vernaaien. Een  C 156 ) Een van zijne voorvaderen was geboortig van Bern in Zwitzerland, en een waterdrager te Parijs. Deze man maakte op eene zeer toevallige en koddige wijze kennis met de fchoonheïd, welke hij om eene zeer zonderlinge rede trouwde, en waarmede hij maar éénen dag in het huwelijk leefde. Deze vrouw was geboren in het gebergte van Savoie, en had, volgends den aard van dat land, op beide Sexen zoo grillig werkende, een zeer fraaijen groten wen in haren nek. Zij verliet het huis haarer ouderen, nog zeer jong zijnde. Te Parijs, wcrwaards zij gegaan was , om haar fortuin te zoeken, leefde zij eenigen tijd van de giften, welken eenige jonge Hecren aan haar uit liefde befteedden. Op zekeren nacht ontmoeteden deze twee vremdelmgeh elkander op ftraat, en kwamen in één punt famen; (zij hadden beiden een weinig te veel gedronken; ook brandden toen in Parijs des avonds nog geen lan*  C 15? ) Iantaernen; waardoor men elkander in ■ den donker minder ontwijken konde); in dezen ftand werden zij door de ronde gevat , naa de wacht, en 's anderen ■ daags na 't fpinhuis gebragt. Beiden verdroot dit opgeflooten en eenvormig leven; beiden dachten op hun ontflag; beiden bedachten hetzelfde middel, en beiden gaven het op denzelfden tijd aan hunne bewaarders te kennen; beiden ontfchuldigden hun gedrag door hunne jeugd; beiden zochten het goed te maaken door te zeggen, dat zij aan elkander verloofd waren, en den volgenden dag met elkander in den echt zouden getreeden zijn. Beiden kwamen alzoo volmaakt met elkander overeen ; beiden werden zij ontflagen , en door den aartsbisfchop van Parijs door den band des huwelijks vereenigd. Maar de jong getrouwde vrouw, die •waande van adelijke herkom de te zijn, wilde nooit met een zwitzerfchen burger  c 153) ger te doen hebben : welke, op zijne beurt, begrijpende , dat hij overal te regt koude raaken , zijne preutfche verliet , met welke hij alleen getrouwd was, om zijne vrijheid weder te krijgen ! Deze kiefche vrouw verbond zig kort daarna met een Koning , (wel te verftaan van een poppenfpel) reisde met hem op alle kermisfen , en kwam eindelijk te Rome. Hier viel zij in de ongenade van haren Vorst , werd uit zijn gebied gebannen en huurde een Oefi-erkekler digt bij het Vaticaan. — ciSAR b0rg 1 a , die veel van Oefters hield, kwam haar dikwijls bezoeken, en bleef wel eens een nachtje over. In één van dezelven ontving de bet-outover-grootvader van onzen held het eerde beftaan, wiens moeder den volgenden morgen , voor het aanbreken van den dag, Rome verliet. Die dit verhaal gelooyen wil, moge het doen, of een ander vertel- fel  ( *59 ) fel volgen, waarvan het èéne mij te Conftantinopel gegeven is, het andere te Rome. Volgends het laaifle zoude hij de zoon zijn mn zijns Vaders Vrouw en g a n g A n el li, ook bekend onder den r.aam van paus clemens de XlVde, die hem naa Frankrijk zond, eene goede opvoeding bezorgde, en een goed vermogen naliet : naar luid van het eerjïe was hij de bekende zoon van mevrouw mar ia worthleij montague, door haar bij den groten Heer overgewonnen in , haar bezoek van het j'erail (*). (*). Overdezen zoon van m yl adï montague kan de nederduitfche lezer eenige bijzonderheden vinden in de voorrede van den eerwaardigen Heer g. kuipers, geplaatst voor de door zijn Eerw. vertaalde reis van d' ar vieux naa den groten emir, gedrukt te Utrecht bij h. van otterloo i7ïo. HOOFD-  XV. HOOFDSTUK. Vervolg van het reisverhaal van Har- vvich naa Helvoet. B*fchrijving van fommige zeedieren en andere voorwerpen, nooit bij eenig reiziger gezien. Rotfen, op dezen togt liggende , zoo groot als de Apifche bergen; kreeften , krabben van eene buitengewone grootte. Eene vrouw in het. leven behouden. Hoe zij in ■zee viel. De manier van de A;n- fterdamfche Maatfchappij met ten goeden uit/lag gevolgd. In het verhaal van mijns vaders reis over het britsch kanaal naa Holland heb ik verfcheiden zeer gewigtige zaken overgeflagen, welken wel waardig zijn der  C "fa 1 der vergetelheid ontrukt te worden j waarom ik dezelve hier zal voordragen met zijne eigen woorden , zoo als ik ze hem menigmaal aan zijne vrienden heb hooren verhaalen. „ Toen ik op Hehoetfluis kwam ," zeide mijn Vader, „merkte men op, dat „ ik zeer bezwaarlijk adem haalde. Door „ de bewoonders naar de reden gè„ vraagd zijnde , andvvoordde ik: het „ dier, waarop ik van Hanvich gere„ den heb door de Noord-zee, zwemt „ nooit! dit is de bijzondere eigenfchap „ en gefteldheid van het zeepaard, dat „ het niet kan drijven of zig bewegen „ op de oppervlakte van het water. „ Het liep ongelooflijk fnel met mij, „ van het ééne flrand tot het ander „ over den bodem van de zee, drij,, vende de visfchen in millioenen voor „ zig heen. Veelen derzelven waren „ zeer verfchiller.de van alle visfchen, „ welken ik ooit gezien heb; fómmigen L ,y had-  ( 162 ) „ hadden zelfs het hoofd aan het ui„ tcrfte puntje van den ftaart. — Ik ,., kruistte, dus vervolgde hij, een ont„ zngchelijken reeks van klippen, zoo „ hoog als het Alpifche gebergte, over (*); „ aan de voeten van deze bergen zag „ ik een grote menigte hoge , fraaie „ bomen, beladen met zeegewasfen, ,, als kreeften, krabben, oefters, mos„felen, al'krieken, enz. enz. fommige ,, van de welken een karrenvragt, eu „ de minde een goede kruiersvragt ,, uitmaakten! Alle visfchen van deze „ foorten, die bij ons aan ftrand ko„ men, en op de markten verkogt wor„ den, zijn een veel kleiner dwergagtig „ foort, of liever fpoelvrugten, dat is, „ zulke vrugten, welken door den flag des (*) De toppen van deze zee-bergen ftrekken zig, van den onpeilbaren bodem der zee naa boven , uit, tot op een diepte van honderd vademen beneden de oppervlakte van het water.  „ des waters van de takken der bomen,. ,, waaraan zij groeijen , afgefpoeld wor„ den, gelijk de vrugten in onze tufo „ nen door den wind worden afgeflagen „ van de bomen.' De kreeftenbomen „ waren de fraaifte, maar de krabben„ en oefterbomen de langfte. De Paerl„ boom is een foort van heelïergewas, „ en groeit aan den wortel van den „ oefterboom, om welken het zig heen „ flingert, gelijk de klimop om den „ eik. — Ik zag ook, welke uitwerk„ fels verfeheiden fchipbreuken hier ge„■had hadden; in 't bijzonder van een „ fchip, 't welk verongelukt was door „ te ftooten tegen een zeeberg of rots, „ welks top maar drie vademen beneden „ de oppervlakte van het water was, „ Toen dit fchip zonk, viel het op „ zijde, en drong een zeer groten oe„ fterboom uit zijne plaats. Het was „ in den rijtijd, wanneer de oefters zeer „ groen zijn; veelen werden door den L a • 99 S«~  ( i64 ) geweldigen ftoot gefcheiden, en viele» „ op een krabbenboom , welke daar naast aan ftond: zij vereenigden zig en „ hebben een tweefoortigcn visch voordgebragt. Ik deed eenige moeite om ,, 'er één op te grijpen en mede te ne„ men; maar dit gelukte niet; omdat „ mijn zoutwatcrige pegafus altijd veel „ tegenfpartelde, zoo dikwijls ik hem „ in zijnen loop wilde fluiten: daarenbo„ ven was ik toen ia een vellen galop „ op één der rotfen, die iii 't midden „ van mijn weg waren , ten minfieu „ vijf honderd vademen onder de- opper„ vlakte der zee, en het gemis van „ lucht begon mij zeer hinderlijk te „ worden ; waarom ik ook geen lust „ .had, om mijn tijd te rekken: voegt „ hier bij, dat mijn toeftand in ande„ re opzigten zeer ongehoeglijk was; „ want ik .ontmoette veele groote vis„ fchen, die, om naar derzelver open „ kaaken te oordeelen, niet alleen in ftaat  C 165 ) „ ftaat waren, maar ook groten lust fchee„ nen te hebben om ons te verflinden. Daar „ nu mijn rofinant blind was, moest „ ik alleen de wacht houden tegen de„ ze hongerige heeren, 't welk mijne „ moeilijkheden niet weinig vermeer,i derde. „ Toen wij de hollandfche kust na„ derden, en wij niet meer dan twin„ tig vademen water boven ons hoofd „ hadden, meende ik een menfchelijke „ gedaante in vrouwen klederen , ge„ vende nog eenige tekenen van leven, „ voor mij op den grond te zien lig„ gen; en daar digt bij zijnde zag ik „ dat zij haare hand beweegde, welke „ gevat hebbende bragt ik haar als een „ lijk aan het ftrand. Een kruidmenger , „ die pas te vooren door Dr. hauwes ,, te Londen onderwezen was, vol„ gends de manier van de Maatfchap„ pij der drenkelingen tte Amfterdam , „ behandelde haar zeer wel naar de L 3 „ kunst,  ( 166 ) „.kunst, èn zij bekwam weder. Zij wai ,, de niet geliefde wederhelft van een „ man, die als fchipper op den holland„ fchen paketboot op Londen voer, „ en had,, zoo als hij de haven uitzeil-» „ de, gehoord, dat hij een hoer bij „ zig aan boord had. Zij volgde hem f, in een open boot naa; en nauwlijks had „ haar man haar aan boord geholpen, „ of zij wilde hem, met zoo veel drifts ,, aanvliegen, dat hij het raadzaamst oor„ deelde na ftuurboord te wijken, en al* „ zoo liever te zien, dat zij hare vin» „ gers in de golven dan op zijn aange„ zigt tekende. Zoo als hij dacht, ge„ beurde het ook : want geen tegen,, ftand ontmoetende viel zij aan den „ anderen kant van het fchip weder in „ het water; waardoor het mijn onge„ lukkig lot werd , om den eerften „ grond te leggen tot de wederveree„ ninge dezer twee echtgenoten." Ik  C 167 ) ,, Ik kan mij zeer natuurlijk verbeel„ den, welke vervloekingen deze man „ op mij uitgefpogen zal hebben, tucn „ hij bij zijne terugkomst zag , dat „ dat lievertje hem opwagtte, en van „ haar vernam, hoe zij wederom in de „ waereld was gekomen. Dan, hoe groot „ het ongeluk moge zïju, 't welk ik „ dezen armen drommel gedaan heb , „ hoope ik, dat hij het mij bij zijn dood in liefde zal vergeven hebben, „ naardien mijn oogmerk goed was , „ hoe zeer de gevolgen, dit moet ik „ bekennen , allerv-erfchriklijkst geweest „ zijn." Van Holland fpreke-nde, kan ik niet nalaten bij deze gelegenheid hier eene opheldering nopens den laatften oorlog met Engeland medetedeélen. Mij op de. vloot van den admiraal parkér bevindende barftede ik met alle de fchepehngen van fpijt, dat die laffe, weeL 4 ke  C iö3 ) ke Hollanders , na ons zoo fchandelijk in onze lioop en verwagting bedrogen te hebben, nog victorij durfden kraaien, door op de plaats van het gevegt te blijven liggen, terwijl wij, Meesters van de zee! met allen fpoed een goed heen komen moesten zoeken. Terwijl de andere Officieren, zig aan hunnen fpijt overgevende, het hoofd heten hangen als een bies, begon ik op middelen_ bedacht te zijn, om de fchande van dien dag door eene of andere fchijnbare uitvverkfelen en vrugten van onzen heldenmoed eenigzins te verminderen. Het middel was allerheerlijkst; doch gelukte mij maar ten deele. Ik liet naamlijk terftond al het (lukkend glas en porcelein, 't welk op de vloot was , brengen aan boord van den admiraal, fmolt het en blaasde een glazen duikerklok, naar de befchrijving van Desaguliers, zoo groot , dat twaalf mannen onder denzelven konden zit-  ( i*9 ) zitten en op den bodem van de zee wandelen. Zoo dra was ailes niet vervaardigd, of ik begaf mij met zes timmerlieden en de nodige gereedfchappen op reis, met voornemen, om de gehele Hollandfche vloot te vernielen. Dit gelukte ons naar wensch. met het eerde fchip , in welks boeg wij een gat hakten, zoo laag en zoo groot, dat het noch gevonden noch gedopt konde worden. Hierop begaven wij ons naa de andere fchepen ; maar het opkomend onweder doeg de boot , welke onze luchtbuizen bedierde, om ver, en wij moesten, tot onze jnnerlijkde fmert, ons voornemen laten vaaren, om zelve behouden te blijven. Den Officier met de vier roeiers van de boot namen wij bij ons in de klok, welken wij omkeerden, en kwamen op deze wijs gelukkig bij den admiraal aan boord ; die zig egter wel gewagt heeft, om in zijn berigt aan de lords van de admiraL s li-  C 170 ) ïteit de ware oorzaak van het zinken van Halland (*) optegeven. De vertaler verwagt, dat de nederlandfche lezer, dien de ware oorzaak van dit verongelukken niet onbekend is, weinig geloof aan dit verhaal zal geven. (*} Deze was de naam van dit vijandelijk fchip. XVI. HOOFD-  XVI. HOOFDSTUK. Dit hoofd/luk is zeer kort, maar lethelst eene daad, waarvoor de gedachtenis van den Baron dierbaar moet zijn iij lederen Engelscbman, bijzonderlijk bij allen die in 't vervolg het ongeluk zullen hebben van krijgsgevangenen te worden. Op mijn hertogt van Gibralter naa Engeland reisde ik door Frankrijk, 't welk ik zonder eenigen hinder doen konde, omdat ik geen engelfche van geboorte was. In de haven van Calais zag ik een fchip binnen loopen, waarop een menigte Engelfche matrozen als krijgsgevangenen waren. Zoo als ik hen zag, nam ik het onverwijld befluit, om dezen braven lieden hunne vrijheid weder  der te bezorgen. Tot dat einde maakte ik twee vleugels, ieder van welken honderd- en-twintig voeten lang en tweeen-veertig voeten breed waren : deze vleugels aan mijn lijf vast gemaakt heb» bende vloog ïV op, met het aanbreken van den dag, toen alle menfchen, zelfs de wacht op het dek , nog fliepen. Toen ik boven het fchip was , maakte ik met mijn flinger drie ijzeren haken aan de drie masten vast, en het fchip alzoo eenige voeten uit het water opgeligt hebbende vloog ik het kanaal over na Dover, alwaar ik in een half uur aankwam. Wat de Engelfche gevangenen en Franfche wachten aanbelangt: zij waren al twee uuren in Dover geweest, eer zij ontwaakten; wanneer de Engelfchen, bemerkende waar zij zig bevonden, hunnen ftaat met dien der Franfchen veranderden, en wedernamen, het gene dezen hun ontroofd hadden; en niet meer: want zij waren te edelmoedig om wederwrake te  C i?3 ) te nemen, en de Franfchen op hunne beurt te plunderen. Van deze vleugelen heb ik in den oorlog met Holland nog eenige keeren gebruik' gemaakt, doch zelden. Ik bezocht hunne fcheepstimmerwerven, waarop, voor ons Engelfchen, met al te grooten ijver en voordvarenheid gewerkt wisrd — om zoodanige hindernisfen daar te ftellen , als gefchikt waren om derzelver arbeid te vertraagen; of zo dit niet gelukte , die fchepen voor hen onbruikbaar te maaken; het welk ik deed door de kielen van fommige fchepen aan de helling vast te nagelen, waardoor ze niet wilden afloopen, of om ver vielen; of door de bouten en pennen in den boeg los te maaken of die daar uit te haaien, zoodat het fchip zoo fpoedig zonk, als het te water kwam. enz. enz. (*). Na (*) Hierom heb ik altijd moeten lachen over de llollanifcbe Patriotten, als ik hen in hunne nieuws"  ( 17+) Na het einde des oorlogs heb ik deze vleugelen aan den gouverneur van het Kafteel van Dover gefchonken, om aldaar ten eeuwigen dage bewaard, en aan de nieuwsgierigen vertoond te worden. nieuwspapieren hoorde klagen over werkeloosheid — ever hunne ongegronde en ongerijmde ftaatkundige naarvorfchingen naar de oorzaaken — hun ijdel gefchreeuw van verraad en omkoopinge. Ik was geen Hallander, deed het buiten weten van een ieder, en kon daarvoor derhalven geen jeld trekken. — Zoude de Baron met zijne vleugels wel door het Minifterie gebruikt zijn, om de tijding der vredebreuke en de inilruftien ug den Heer rodney over te brengen? XVII. HOOFD-  XVH. HOOFDSTUK. Eene reis naa Oost-indien. —— De Baron [preekt van een vriend', die hem nooit misleidde; wint honderd guinees door zijn vertrouwen op den neus van zijnen vriend. Wild opgeftooten in . zee. Eenige omftandigheden, wel¬ ken , zoo men hoopt, den lezer niet weinig zullen vermaaken. Op eene reis, die ik naa Oost-indien deed met Kapitein hamilton, nam ik een heel besten vriend, waarvan ik zeer veel hield, mede: ik zoude hem, om mij van de gemene fpreekwijze te bedienen, voor geen goud zoo zwaar als hij was, hebben willen verkoopen. Het was de beste brak, dien ik ooit zag. Nooit heeft hij mij bedrogen.  C 176 ) gen. Wanneer wij op zekeren dag, volgends de beste waarneemingen, nog ten minden drie honderd mijlen van land af waren, ftiet mijn hond aan: hem meer dan een uur lang met verbaasdheid aangezien hebbende, zetde ik het tegen den Kapitein en alle de andere Officieren aan boord; hen verzekerende, dat wij naabij land moeiten zijn , naardien mijn hond wild rook. Dit verwekte wel een algemeen gefchater; maar verminderde geenszins de goede gedachten, welken ik van mijnen vriend had. Na lang voor en tegen fprekcns hierover, zeide ik ftout tegen den Kapitein, dat ik op wim's neus meer vertrouwde dan op de oogen van alle de zeelieden aan boord, en dat ik onbefchroomd mijn vragt 'er onder verwedden wilde, C te weten honderd guinees ) dat wij binnen een half uur wild zouden opdoen. De Kapitein (een goedhartig man ) lachte öp nieuw, en begeerde dat Meester crawfürd, de fcheeps-  C 177) chirurgijn mijn pols . zoude voelen; het welk hij deed, en verzekerde, dat ik volmaakt gezond was : hierop geraakten zij met elkander in het volgend gefprek, het welk, offchoón zij zeer zagt fpraken, en ik op eenigen afïtand ware, ik egter verflaan kon. Kapitein. Het leutert hem zekerlijk m den bol: als een man van eer kan ik zijne weddingfchap niet aannemen. Heelmeejier. Ik denk daar anders over: hij is volmaakt gezond en bij zijn verHand ( indien men ooit zeggen kan, dat zulke honden-gekken bij hun verftand zijn, waaraan ik twijfel); maar hij verlaat zig liever op de reuktepelen van zijnen hond, dan op het oordeel van alle de Officieren aan boord! hij wil zijn geld gewis verliezen, en verdient zulks rijkelijk. Kapitein. Zulk een zotskap, die zoo dwaas wil wedden , kan niet gezond zijn ; en aan mijn kant zoude het niet braaf M zijn  C 178 ) zijn, hem te ftaan. EvenWel — als hij met zijn geld nog eens voor den dag komt, zal ik hem medehemen. Terwijl dit gefprek duurde bleef wim al in dezelfde houding ftaan , en verfterkte mij hoe langer hoe meer in mijn gevoelen. Ik ftelde de weddingfchap andermaal voor; en zij werd aangenomen. Eenigen tijd, nadat ik mijn hond had zien aanftooten , waren fomm'ge matrozen gaan visfchen in de grote floep, welke agter aan het fchip met een touw vast was (bet was fchoon en Uil weder); maar weinige oogenblikken na onze weddingfchap harpoenden zij een buitengewoon groten haai, welken zij aan boord bragten. Toen zij dien opfneeden , om de traan daarvan te • bewaaren, ziet, zoo vonden zij in de maag van dit dier niet minder dan zes koppels levendige Patrijzen ! De-  C 179 ) Deze vogels waren zoo lang in die plaats geweest, dat ééne van de hennen op vier kiekens zat, en juist het vijfde uitpikte, toen de haai geopend werd. Deze jonge vogels werden opgekweekt met een nest jonge katten , die maar weinige minuten te vooren in de waereld waren gekomen ! De oude kat was daar zoo mal mede, als met hare eigen jongen , en niet weinig verlegen, toen de oude hare zorgen en bellier ontvloog. Wat de andere patrijzen aangaat, daar waren vier hennen onder; ééne of meer derzelven zaten, geduurende de reis, aanhoudend te broeden, en alzoo hadden wij in de kajuit altijd overvloedig wild op tafel. Aan mijn besten wim gaf ik, uit dankbaarheid (want hij had honderd guinees voor mij gewonnen) dagelijks de beenen , en fomiijds een gehelen vogel, te kluiven. M 2 XVIII. HOOFD-  XVIII. HOOFDSTUK. Een tweede (maar toevallig) bezoek aan de Maan. Het fchip door een warrelwind opgenomen tot eene hoogte van duizend Hollandfche mijlen boven het water, daar het een anderen dampkring ontmoet, en in eene ruime haven in de Maan aankomt. Eene befchrijving van de inwoners, en de wijze waarop dezelven aldaar ter waereld komen. Dieren, gewoonten, wa¬ pens , wijnen , planten, enz. enz. enz. Ik heb u reeds gefproken van eene reis, die ik naa de Maan gedaan heb, toen ik naa mijn zilveren bijl zocht: naderhand deed ik nog eene reis derwaards, maar op een veel aangenamer en vermaaklijker wijze. Ook vertoefde ik aldaar toen lang genoeg, om het merkwaar-  C 181 ) waardigfte te zien; 't welk ik u nu zoo nauwkeurig, als nüjn geheugen toelaat, zal befchrijven. Ik ging op reis om nieuwe ontdekkingen te doen, zijnde daartoe aangezocht en gedrongen door een verren bloedverwant , die waarlijk geloofde, dat 'er zoodanig een volk, en van die grootte, als gullive r befchrijft in het rijk van Brobdingnag, zoude te vinden zijn. Ik voor mij hield dat verhaal wel voor een verdigtfel; maar dewijl hij zeer rijk was, en mij tot zijnen eenigften erfgenaam verklaard had, wilde ik hem niet tegenfpreken , en ondernam de reis. Wij zeilden met een aanhoudend gun■ftigen wind naa de Zuid-zee, daar wij voorfpoedig, doch zonder eenige aan•merklijke ontmoeting, aankwamen, behalven dat wij vliegende mannen en vrouwen zagen, die in de lucht beurtelings handjeplak fpeelden en een menuet danften. M 3 Ook  (m) Ook zeilden wij bet Eiland Ou.hits, waarvan Kapitein coor {preekt, en waarvan daan hij omm mede nam, gelukkig voorbij; maar agfien dagen daarna ontftond 'er een geweldige orkaan, welke ons fchip ten minften duizend mijlen boven het water opligtte, en in die boegte Meld, tot dat een labberkoeltje van alle kanten in onze zeilen woei, en ons op eene verwonderlijke wijze hooger en hooger op voerde. Zes weeken lang op deze wijze boven de wolken voort gereisd hebbende, ontdekten wij een groot land, als een lichtgevend Eiland , rond en helder, alwaar wij in een zeer goede haven aanlandden, en terftond aan wal gingen. Wij bevonden, dat het bewoond was. Verre beneden ons zagen wij eene andere waereld, en daarin Heden , bosfehen, boomen, bergen , ftroomen, zeeën, enz. enz. welke wij gisten , dat onze aarde was, die wij verlaten hadden. Hier zagen wij verbazend  C 183 ) zend grote figuren, die drie hoofden hadden, en op gieren reedden; en om u van de grootte dezer vogelen eenig denkbeeld te geven, moet ik u zeggen, dat derzelver vleugels zoo breed waren als ons groote zeil, en wel zesmaal zoo lang (ons fcbip was van zes honderd tonnen). De inwooners van de Maan (want wij hoorden nu, dat wij in de Maan waren) rijden niet, gelijk wij op deze waereld doen, te paerd, maar zij gaan op deze vogels eens op een pleiziertogtje ~ uit vliegen. Wij vernamen, dat de Koning van dit Eiland met de \ zon in oorlog was. Zijne'Majefteit wilde mij met een gezantfchap daarheen vereeren; maar ik bedankte hem daarvoor zeer beleefdelijk. In die waereld zij alle dingen van eene buitengewoone grootte; een gemene vlieg bij voorbeeld, is ten minften zoo groot als bij ons een fchaap; als zij oorlogen, zijn hunne voornaamfte wapens M 4- ra-  C 184 ) radijzen, welken zij gebruiken als pijlen; zij die daardoor gewond worden nerven op het ogenblik, hoezeer die radijzen noch van. natuur noch door kunst vergiftigd maar zeer gezond en fmaaklijk zijn om te eten. Als zij geen radijs meer hebben, maaken zij hunne pijlen van de toppen van de aspergien, en hunne fchilden van paddeftoelen, die aldaar altijd te vinden zijn. Hier zagen wij ook eenige inboorlingen uit de hondsftar: koophandel deed hun dit zwervend leven verkiezen. Hunne aangezigten waren gelijk die van grote doggen, en hunne obgen ftonden op het tipje van den neus. Oogleden hadden zij niet; maar als zij (liepen, bedekten zij hunne' ogen met de tong. Over het algemeen waren zij twintig voeten hoog; maar wat de inboorlingen van de Maan betreft, de kortfte derzelven was meer dan zes-en-dertig voeten fong' zij werden aldaar niet genoemd men*  vu.    TUT.  C i«5) fehen, maar kokende dieren : want zij maakten hunne fpijs wel gereed, gelijk wij doen, met vuur; doch dit kostte hun zoo min als de maaltijd eenigen tijd: want .zij openen hunne linkerzijde, en zetten de g'antfché hoeveelheid in ééns in'de maag, welke zij dan weder toefluiten, tot op denzelfden dag in de volgende maand; naardien zij zich niet meer, dan twaalfmaal in een jaar, of iedere maand maar éénmaal, : het innemen van fpijs vergunnen: eene fchikking dié bij een ieder mensch, behalven bij vraten en lekkerbekken , moet en zal goedgekeurd worden. De vermaaken, der liefde zijn in de Maan geheel', onbekend: aldaar is, zoo wel onder de„ overige als de kokende dieren , maar eene of liever in het geheel geene kunne: want zij groeijen allen aan bomen van verfchillende grootte en gedaante : die genen , waaraan de kokende dieren, of gelijk wij. zouden zeggen, de mcnfchen, groeijen, zijn de fraaifte van alM 5 len;  ( i86) len ; zij hebben breede, dunne takken, en vleeschkkurige bladen, en brengen vrugten voord als noten, met harde fchellen, ten minften zes voeten lang; als zij rijp worden, 't welk men aan het veranderen van de kleur kan zien, worden ze afgeplukt, met grote zorgvuldigheid bij één vergaderd en weggelegd, zoo lang, als men dit goed vindt: want zij bederven nooit; en als zij het zaad van deze noten willen uitbroeden, werpen zij dezelven in een groten ketel met kokend water, waardoor de root in weinige uuren zig opent en een volwasfen fchepfel daar uit fpringt. De natuur vormt deze fchepfels reeds, eer zij in de waereld komen, tot derzelver verfchillende beroepen; uit de eene noot komt een krijgsman, uit eene andere een wijsgeer, uit een derde een godgeleerde, uit een vierde een rechtsgeleerde, uit een vijfde een boer, uit een zesde een lompe kinkel, enz. enz. voord, en een iege-  ( i87) iegelijk hunner begint zig terftond te voltooien, door dat gene 't welk hij te vooren maar in de befpiegeling kende , werkfttllig te maaken. Als zij oud worden, fterven zij niet, gelijk wij; maar verdwijnen, als de rook , in de lucht? Drinken hebben zij niet nodig: want de eenigfte uitwaasfemingen, welken zij hebben, zijn ongevoelig en alleen bij de ademhaliuge. Aan iedeie hand hebben zij maar éénen vinger , waarmede zij alles zoo goed kunnen verrigten, als wij, die 'er vier hebben met een duim. Hunne hoofden dragen zij onder den regterarm; als zij op reis gaan, of eenige zware bezigheid hebben, laten zij ze meestal te huis: want zij kunnen dezelven op eenigen afftand gebruiken. Dit ziet men bier dage-. lijks; en als lieden van rang of aanzien onder de maanlingen begerig zijn om te weten, wat 'er bij den gemenen man omga, blijven zij zelve te huis, dat  C 188 ) dat is, de rómp ftaat in huis, en zenden hunne hoofden derwaards, welke aldaar ongemerkt kunnen tegenwoordig zijn, en kecren op hun gemak terug naa :huis, met een verbaal van het gene zij gezien en gehoord hebben. (*j De pitten van hunne druiven gelijken volmaakt naar hagel; en ik ben volkomen overtuigd , dat als een ftorm of harde wind de wijnftokken in de Maan ftuk ftaat, en de druiven van de ranken afbreekt, dan die pitten bij ons op de Aarde vallen, en onze hagelbuien maaken. fjierom zoude ik de zulken, die hierin met mij van 't zelfde gevoelen zijn,- raaden, dat als het eens weder hagelt, zij dan die hagelftenen verzamelen O Dit voorrecht om zijn hocfd ongemerkt tegenwoordig te laten zijn in het huis van een ander, — hebben in de Maan alleen de lieden van rang en aanzien in de huizen hunner minderen: fomtijds kunnen zij in de huizen van huns gelijken fnfluipen, doch zeldzaam en met zeer veel moeite en voorzigtigheid.  ( 1*9 ) kn, om Maanwijn daarvan te maaken. Zij fmaakt zeer veel naar het wit Bergsch Wer. Eenige gewigtige omftandig- heden heb ik nog vergeten te melden. Zij gebruiken hunne buiken, gelik wij onze zakken, en dragen daarin alles wat hun gelieft: want zij kunnen die openen en fluiten , even gelijk hunne magen, naar welgevallen. Zij zijn niet belast met darmen, lever, hart of eenig ander ingewand; ook worden zij door klederen niet belemmerd, gelijk ook geen gedeelte van hun lighaam onzienlijk is, noch ongevoeglijk om het te vertoonen. . Hunne ogen kunnen zij uit het hoofd nemen, of daar in laten, zoo als zij willen , en kunnen even goed zien, of zij dezelven in hunne banden of in hunne hoofden hebben. Gebeurt het, dat zij een oog verliezen of bezeeren , zij kunnen een ander kenen of koopen, en daarmede zoo goed zien , als met hunne eigen ogen. Uit dezen hoofde vindt men in  ( 19° ) , in alle landen van de Maan een groot getal winkeliers in ogen; ook zijn de inwoners in dit ftuk, fchoon ook hierin alleen, veranderlijk; fomtijds zijn de groene, fomtijds de geele ogen in de manier. Deze dingen zullen u zekerlijk zeer vreemd voorkomen, mijne Heeren? maar, indien bij iemand uwer nog eenige fchaduw van twijfeling mogt overblijven, weet ik daar niet beter op, dan dat hij zelf eene reis naa de Maan doe, en dan zal hij weeten, of ik een geloofwaardig reiziger ben. XLX. HOOFD-  XIX. HOOFDSTUK. De Baron trekt over den Teems zonder behulp van een brug, fchip, boot, of luchtbol, zelfs zonder zijn eigen wil; hij\ontwaakt na een langen flaap; en vernielt een gedrogt, het welk alleen leefde van de verwoefting van anderen. Engeland ging ik voor de eerftemaal bezoeken in het begin der regeringe van den tegenwoordigen Koning. Ik moest eenige goederen te Wapping gaan bezigtigen, die aldaar voor fommigen mijner Vrienden te Hamburg ingefcheept zouden worden, en keerde van daar over het plein van den Tower terug. Hier komende was ik zeer vehnoeid, en vond de zon zoo verJavMjk , dat ik in een ka-  ( m ) kanon kroop om wat uit te rusten, en mij zelven te koesteren — en viel in flaap'. Dit gebeurde omtrend de klok van negen uuren, op den vierden van Zomermaand, zijnde 's Konings geboortedag; en al het kanon , 't welk 's morgens vroeg al geladen was , werd ftiptelijk ten één uur afgelost, ter gedachtenisfe van dien dag. Ik, die niets kwaads vermoedde, ja zelfs niet gedacht had , dat de ftaat, waarin ik mij plaatfte, voor mij gevaarlijk konde worden, werd over de huizen aan de andere zijde van de rivier gefchoten, en viel, tusfchen Bermondfeij en Depiford, neder, in een grooten hooifchelf, zonder te outwaakcn. Hier bleef ik zoo lang in een vasten liaap liggen, tot dat het hooi zoo dier werd ('t welk omtrend drie maanden naderhand was), dat de boer goed vond zijn hooi te verkoopen. De fchelf, waarop ik lag, was de grootfte van allen op de werf, en bedroeg meer dan vijfhonderd voeders ;  C 193 ) ders ; waarom men denzelven het eerst aantaste. Het volk, dat met ladders tegen mijn beftede opklom, maakte mi] door hun geraas wakker; ik begon te geeuwen, en mij wat uit te rekken; maar mij nog eens willende omkeeren (want ik was nog niet uitgeflapen , en wist volftrekt niets van den ftaat, waarin ik mij bevond) begon ik te rollen en viel van boven neder op het hoofd van den boer, welken dit hooi toebehoorde; van dezen val had ik zelf het minfte leed niet; maar brak den boer den nek. Tot mijn troost hoorde ik naderhand , dat hij een allerverfoeilijk-st charakter bezat, en de voordbrengfelen van zijnen grond nooit dan voor de buitenfporigfte prijzen verkogt. XX. HOOFD-  XX. HOOFDSTUK. De Baron doet een uitflap door de waereld , na een bezoek aan den berg Etna gegeven te hebben; hij vindt zig zeiven weder in de zuid-zee; bezoekt vulkanus op zijne reis; komt bij een Hollander aan boord, waarmede hij landt aan een Eiland van kaas, liggende in een zee van melk ; befchrijving van eenige zonderlinge voorwerpen. •— Zij verliezen hun compas; ' hun fchip glijdt tusfchen de tanden van een visch, onbekend in dit gedeelte van de waereld; hunne moeite, cm zig uit die plaats te verlosfen; zij komen in de Kaspifche zee. De Baron laat een beer dood hongeren in zijne handen. Eenige bijzonderheden van  C 195 ) van een borstrok. In dit hoofdfiuk, 't welk het laat [te en het langfte is, draagt de Baron zedekundige bedenkingen voor over de deugd van trouw en L liefde tot de waarheid. reizen van den heer brydone naa Sicilië, welken ik met groot genoegen gelezen heb, haalden mij over, om den berg Etna te bezoeken. Mijne reis derwaards, en mijne aankomst aldaar leveren geene bijzonüe/heden op, die waardig zijn om verhaald te worden. Op een morgen vertrok ik zeer tijdig uit eene hut, alwaar ik des nachts geflapeh had, en welke zes mijlen van den voet des bergs gelegen, was, met voornemen * om dézen vermaarden berg van binnen te onderzoeken , $ ware het, dat ik in deze onderneming moest omkomen. Na eenen zwaren arbeid van drie uuren bereikte ik de kruin van den berg, welke toen reeds zederd drie weeken gewoed N a had.  C 8> 6 ) had. Deze vertoning is door veiTchillende reizigers bereids zoo dikwerf befchreven, dat ik u niet wil ophouden met een verhaal van zaken, welken u zoo bekend zijn. Ik wandelde rondom den kelk, welke mij toefcheen op zijn minst vijftienmaal groter te zijn dan de punch-kom van den duivel bij Petersfield, op den weg naa Portsmouth, maar zoo breed niet op den bodem: want aldaar gelijkt dezelve meer naar het naauwfte gedeelte van een trechter, dan naar een punch-kom: kort- . om, ik had mijn befluit genomen; ik fprong 'er in, met de voeten vooruit, en vond mij op 't zelfde ogenblik in een hete trekkas, en mijn lighaam gekneusd en op verfchciden plaatfen gebrand door de gloeiende kooien, die zig, door hunne geweldige opbruizing, tegen mijne nederdaling verzetteden ; maar mijne zwaarte bragt mij zeer fehielijk' op den bodem, daar ik, in het midden van getier en gefchreeuw  C 197 J ■ fchreeuw, vermengd met de verfchriklijk* ue vloeken, aanlandde, en , na mijne zinnen weder vergaard te hebben en van de vermoeienis bekomen te zijn, eens begon rond te zien. , Oordeelt over mijne verbaasdheid, Heeren! toen ik zag, dat ik in het gezelfchap van vulcanus en zijne Cijclopen gekomen was, en ontdekte , dat zij gedurende de drie laatlte weeken met elkander getwist hadden, over het onderhouden van goede orde en behoorlijke ondergefchiktheid, en dat hierdoor dat groot geraas op de bovenwaereld gedurende dien tijd ontftaan was; maar mijne aankomst hemelde den vrede onder hen; zelfs deed vulcanus mij de eer aan, om pleifters op mijne wonden te leggen, waardoor zij op ftaande voet genezen waren; ook zettede hij mij veelerleie ververfchingen voor , in het bijzonder nectar , en andere fijne wijnen, zulken, tot welken de goden en godinnen alleen recht hebben. Na dit onthaal ge* N 3 bood  C 198 ) bood vulcanus aan venus, dat zij mij alle infchildijkheid, welke mijn ftaat vereischtc, betoonen zoude. Het is mij onmogelijk, om het vertrek en het ledikant , waarop ik mij ter rust begaf, naar waarde te befchrijven, waarom ik dit ook niet zal ondernemen: het is genoeg u te zeggen, dat geen tong in ftaat is om daaraan gerechtigheid te laten wedervaren, of van die goedaardige godin te fpreken met woorden, welke maar eenigzins met hare verdienden overeenkomen; de gedachte daar aan alleen maakt mij duifelig. Vulcanus gaf mij een zeer beknopt berigt van den berg Etna; hij onderrigtte mij, dat dezelve niets anders was, dan eene ophoping van de asfche van zijn fornuis; dat hij dikwijls genoodzaakt was om zijn volk te kaftijden, en dat hij, in zijne drift, de gewoonte had om hun gloeiende kolen na den kop te fmijten, welken zij niet zelden met de grootfte vaar-  C 199 ) vaardigheid afkaatfte , en bovenwaards nra de waereld wierpen, zoodat dezelve hen niet konden raaken: onze oneenigheden, voegde hij er bij, duuren fomtijds drie of vier maanden, en de verfchijnfelen daarvan op de waereld, denke ik, dat gij ftervelingen uitbarltingen noemt. Ook verzekerde hij mij, dat de berg Fefuvius een andere van zijne werkplaatfen was, naa welken hij een toegang had onder het bed der zee, van drie honderd en vijftig hollandfche mijlen, en dat gelijke kijvagien aldaar gelijke uitbarftingen veroorzaakte. Als een nederig opwagter van Mevrouw venus zoude ik hier gebleven zijn; maar fommige bemoeizugtige fnap« pers, die zig in de ondeugd vermaaken, luisterden vulcanus iets in 't oor, 't welk in hem eene onverzoenlijke jaloersheid verwekte. Op zekeren morgen, wanneer ik, volgends gewoonte, mijne opwagting bij venus maakte, nam hij N 4 mij,  ( 200 ) mij, zonder eenige voorafgaande kennisgevinge, onder zijnen arm , en droeg mij naa een vertrek , 't welk ik te vooren nooit gezien had, waarin, naar alle waarfchijnlijkheid, een wél was met een zeer wijde opening: hier hield hij mij boven met een uitgeftrekten arm, en zeide: „ ondankbaar fchepfêl, keer weder naa de waereld, van waar gij gekomen zijl: " en zonder mij tijd tot andwoord en verdediging te geven, fmakte hij mij in het midden neder. Ik voelde, dat ik met eene verdubbelende [helheid naa beneden vloog, tot dat dé ontfteldtenis mij van allen gevoel en opmerking beroofde. Naar mijne gisfing viel ik in zwijn , waaruit ik fpoedig ontwaakte, door het vallen in een groten kom waters, verlicht door de ftralen van de zon. Van mijne jeugd af heb ik goed kunnen zwemmen, en aardige grappen in het water uitvoeren. In het eerst verbeeldde ik mij wel, dat ik in het paradijs was, in aanmerking van  C 201 ) van den angst en fchrik, waaruit ik maar even bekomen was; doch eenigen' tijd rond gezien hebbende, kon ik niets anders ontdekken dan een zeer ruime zee, alwaar men van alle zijden niets dan water zag, en begon nu eerst te gevoelen, dat het hier zeer koud was, en zeer veel verfchilde van de luchtftreek van' Meester vul ca an's winkel. Op eenigen afftand zag ik een ijslijk groot gevaarte, naar een fteilen rots gelijkende, op nrj aankomen ; ras bemerkte ik dat het een druipende ijsberg was, welken ik rondom zwom, tot dat ik een plaats vond, van. waar ik deszelfs top kon bereiken, gelijk ik deed, hoewel niet zonder eenige moeite; maar hier nog geen land kunnende zien, begon ik te wanhoopen, dat ik het ooit weder onder mijne" voeten zoude krijgen; doch eer het donker werd, zag ik een zeil, werwaards wij zeer fnel heen dreven; op een korten afftand riep ik aan het volk van dat fchjp, N 5 het  ( 202 ) het welk mij in 't hollandsch andwoordde, waarop ik in zee fprong en zij mij een touw toewierpen, waarmede ik binnen boord gefleept werd. Op mijn onderzoek, waar wij ons bevonden , werd mij oaderrigt, dat wij in den Zuider - oceaan waren, door welke ontdekking alle mijne twijfeling geheel werd weggenomen. Het was nu ontegenfpreeklijk, dat ik van den berg Etna gevlogen was door het middenpunt der aarde in de Zuid-zee, 't welk veel korter en beknopter is dan den halven aardbol om te dwaalen. — Deze reis heeft nog nooit iemand vóór mij gedaan, zelfs niet ondernomen; en doordien ze zoo onverwagt opkwam , en zoo fnel voordging, heb ik gcene waarnemingen kunnen doen; maar zijt verzekerd, mijne Heeren ! dat ik bij eene volgende gelegenheid daarop meer bedacht en op alle bijzonderheden opmerkzamer zal zijn. Ik  ik nam eenige ververfchingen en begaf mij ter ruste. Maar hoe onbeleefd zijn toch de Hollanders! want hun mijne ontmoetingen en wedervaren zoo nauwkeurig verhaald hebbende, als ik nu aan ü* gedaan heb , fcheen het, of fommigen , waaronder de fchipper zig bijzonderlijk onderfcheidde, die zulks door zijne gebaarden en half uitgefproken woorden klaarlijk liet blijken , aan mjjne geloofwaardigheid twijfelden; welke belediging ik wel moest opkroppen, vooral om dat hij mij zoo gemaklijk aan boord van zijn fchip genomen had, en toen juist bezig was in mij met het nodige te gerijven. Ik vroeg hen werwaards de reis gefchikt was? en kreeg hierop ten andwoord : „ om nieuwe landen te ont„ dekken, en waarnemingen te doen; en „ dat, zoo mijne gefchiedenis waar was, „ zij niet geheel vrugteloos zouden te „ rug keeren." Wij waren nu juist in de ftreek van Kapitein cook's eerfte rei- ze,  o4 ) ze, en kwamen den volgenden dag in Botanij-baai. Deze plaats zoude ik in geenen deele aan de Engelfche regering als een verblijf Voor fchurken, gefchikt om hen te ftraffen , kunnen aanbeveelen; zij zoude bij mij liever gefchikt worden tot eene beloning voor verdienften, naardien de*natuur hare beste gefchenken alhier met eene zeer milde hand overal geftrooid heeft. Wij bleven hier. maar drie dagen ; en vier dagen na ons vertrek kregen wij een allerhevigften ftorm, waardoor wij alle onze zeilen verlooren, de boegfpriet in Hukken brak en de top van de grootfte mast van boven neder kwam , welke op het kastje viel , waarin ons compas was, en hetzelve met het compas geheel verbrijzelde. Allen , die ooit op zee geweest zijn , weten , welke gevolgen zoodanig een verlies kan hebben. Wij wisten niet, waarheen wij nu moeden ftuuren; maar tenjaatfte bedaarde de ftorm, en werd ge-  gevolgd door eene geftadige heldere koude, welke ons geduurende drie maanden lang bijbleef, zoodat wij daardoor eene verbaazende weg moeten afgelegd hebben. Eindelijk merkten wij de grootlle verandering op, in alles wat ons omringde ; onze adem werd lichtgevende ftralen; onze neuzen werden onthaald op de aangenaamfte geuren van fpecerijen welken men zig verbeelden kan; zelfs had de zee hare gedaante veranderd, en was wit in ftede van groen!! Weinig tijds na deze zonderlinge verandering ontdekten wij land, en op eenen kleinen afftand genaderd zijnde, zagen wij een rivier, welke wij, na die zes mijlen ver opgezeild te hebben , bevonden dat overal wijd en diep en enkel melk was, Van den zuiverften en aangenaamften fmaak. Hier ankerden wij en ontdekten welhaast, fchoon door het zonderlingfie toéval van de waereld , dat het Eiland belfond uit een zeer grote kaast want  • W ! want één van de bootsgezellen liep weg, zoodra wij aan land waren gekomen, maar kwam zeer fehielijk wederom, om dat hij zig verbeeld had, dat hij overal kaas, waarvan bij een onverwinnelijken afkeer had, onder zijne voeten vond: wij lagchten hem wel helder uit; maar vrugteloos: want hij bleef ftout en fterk (taande houden, dat het gantfche land als met kaas bezaaid was: dit nader onderzoekende, bevonden wij, dat hij volkomen gelijk had, en dat het geheele Eiland, gelijk ik te vooren reeds heb opgemerkt, niet anders was dan een kaas van eene verbazende grootte! De inwoners leefden voornaamlijk van denzelven, en zoo veel zij daarvan bij dag gebruikten, groeide de kaas 's nachts wederom aan. Hier was een overvloed van wijnftokken met zware trosfen druiven, welken geperst'wordende niets dan melk leverden. Wij zagen ook de inwoners op fchaatfen rijden over de room van  van de melk, daarop liggende als bij ons het ijs in 't water, fchoon zoo dik niet en in het geheel niet hard; zij gingen zeer regt op, en hadden eene goede houding; zij waren negen voeten hoog, en hadden drie benen en eenen arm; over het geheel was hun voorkomen innemend; zij fpeel* den op een jagthoren, welke bij volwasfenen op het midden van het voorhoofd groeit, met veel bekwaamheid; zij zonken nooit, maar liepen en wandelden over hunne melk, als wij over onze weiden. Op dit Eiland, of op 'deze kaas, groeit zeer veel koorn, welks airen volkomen toegemaakt brood , als paddeftoelen, voördbrengen. Op onze wandelingen over deze kaas ontdekten wij nog zeven andere ftromen van melk, en twee van wijn. Zestien dagen voordgereisd hebbende, kwamen wij. aan de andere zijde van het Eiland, en vonden aldaar blaauwe aarde, zoo als de kaaseters die noemen, welke aller-  allerlei fijne vfugten oplevert;^ want hl plaats van millioenen mijten, welken men natuurlijk uit dezen grond verwagt zoude hebben, bragt dezelve alle foorten van perfiken, abrikozen, en duizend andere allerfmaaklijkfte vrugten, welken wij niet kenden, voord. De bomen, welken van eene verbazende grootte waren, waren vol met vogelnesten , onder andereu van een ijsvogel, dat boven alle befchrijving groot was, ten minften vijfmaal zoo groot in deszelfs omtrek als de koepel van de St. Pauluskerk te London, en gemaakt, gelijk wij dit op nader onderzoek bevonden, van de grootfte bomen, welken ik ooit gezien heb, die zeer kunftiglijk in elkander gevlogten waren : in dit nest waren ten minften, Gaat mij wel bedenken , want ik zou niet gaarne iets vergrooten) vijfhonderd eieren, en ieder ei was zoo groot als een gemeen oxhoofd, wij konden dekjongen er in zien en hooren piepen. Een  Een .dezer eieren met zeer grote rmoeite opengehakt hebbende, kwam een nog gant ch vederloos jong daar uit, 't welk egter veel groter was dan twintig volwasTen gieren. Zoo als wij dit jong uit zijnen kerker verlost hadden, fchoot de oude ijsvogel toe, en onzen fchipper in één van zijne klaauwen krijgende, vloog hij met hem wel een mijl hoog in de lucht, floeg hem vreeslijk met zijne vlerken, en liet hem toen in zee vallen. — De inwoners verhaalden ons, dat deze vogels hunne jo gen nooit uitpikken, maar met de eieren, zoo hoog als mogelijk is. in de lucht vliegen (waartoe het .ééne nabuurig paar het ander altijd helpt; fommige eieren, welken wat groter dan gewone zijn, moeten zelfs door zes' vogels tot die hoogte opgevoerd worden) en dezelven dan laten vallen, wanneer de dop door de outvlambaare lucht in den brand en het jong volwasfeu. er uit vliegt. —- Deze is de Phenix der ouden. O Daar  DxA alle Hollanders wel kunnen zwemmen , was onze fchipper weder fpoedig bij ons, en wij keerden terug naa ons fchip , maar langs een anderen weg, dan wij gekomen waren, op welken wij zeer aardige en vreemde dingen zagen. Wij fchooten twee wilde osfen, hebbende ieder één horen, welke tusfchen de ogen dezer dieren groeit: maar hiervan hadden wij naderhand grote fpijt, toen wij vernamen, dat de inwoners dezelve temmen, en gebruiken, als wij onze paarden doen, om daarop te rijden of hunne goederen te vervoeren : ons werd gezegd, dat bet vleesch daarvan uitftekend lekker is, maar niet gebruikt wordt, omdat deze menfchen enkel van kaas en Bielk leven. Toen wij tot op drie dagreizen ons fchip genaderd waren, zagen wij drie mannen bij dé beenen aan een zeer hogen boom hangen; op ons vraaeen naar de reden dezer ftrafoefeninge, hoorden wij,  wij, dat zij alle drie reizigers waren geweest , en hunne Vrienden bij hunne terugkomst misleid hadden, door plaatfen te befchrijven, welken zij nooit gezien hadden , en dingen te verhaalen, die nooit gebeurd waten. Hoe ongelukkig zouden bijna alle reizigers van grote en kleine togten, in onze meer bekende en befchaafde landen, zijn, als dergelijke wet ook bij ons ftand greep! Doch ik zou daarmede, wat mij aangaat, geen medelijden hebben, zoo min als dat deze wet mij op dit kaas - eiland eenigen kommer gaf, om dat ik mij altijd ftiptelijk tot waaragtige gebeurenisfen bepaald heb. Aan boord komende maakten wij ten eerden zeil, en verlieten dit zonderling eiland, doch niet zonder nieuwe redenen van verbazinge: naardien alle de bomen op het flrand, welker getal zeer groot was, en waar onder eene menigte zeer hoog en zwaar waren, ons twee* O 2 ma-  malen groeteden op één tempo, en terftond hunne voorige houding, welke zeer regt was, aannamen. Na drie dagen zcilens, Cwaar? wisten wij niet, omdat wij zonder compas waren) kwamen wij in een zee, welke zig geheel zwart vertoonde; maar welke wij, die proevende, bevonden zeer goede wijn te zijn, zoodat wij heel veel moeite hadden, om te beletten, dat het fcheepsvolk zig niet dronken zoop: doch na verloop van weinige uuren zagen wij ons omringd door walvisfchen en andere ontzagchelijke groote dieren, één van welken zig zoo groot vertoonde voor het oog , dat men daarvan geen begrip kon de krijgen. En daar wij dit verfchriklijk dier niet zagen , voor dat wij digt bij hetzelve gekomen \;iaren, flingerde dit gedrogt ons fchip, met al zijn ftaande en Joopend want in zijnen bek , tusfchen zijne tanden, welken langer waren dan de, grote mast van het grootfte Oorlog- fchip.  ïebip. Na eenigen tijd hier gezeten te hebben , opende het dier den bek zeer wijd, en nam in één teug eene zoo onmeetlijke hoeveelheid wakers in, dar ons ichip, 't welk ten minften vijfhonderd tonnen groot was , als met den fneliten vloed naa binnen in zijne maag vloog; alwaar 'wij zoo ftil lagen, of wij ten anker waren, en in een dodelijke kalmte. De lucht was. hier, gelooft dit vrij, zeer heet en hinderlijk. Hier vonden wij kabels, ankers, boten, floepen en een aanmerklijk aantal fchepen, welken dit dier had ingezwolgen, waarvan fommige geladen waren, anderen niet. Hier moeiten wij alles bij het kaarslicht verrigten; zon, maan, noch fterren konden wij hier zien, om eenige waarnemingen te doen. Onze fchepen dreeven tweemaal daags, en zaten tweemaal daags aan den grond; of met andere woorden, tweemaal daags hadden wij ebbe en vloed; waarvan de oorzaak deze was: als het dier dronk, 0 3 had-  hadden wij hoog, en als het zijn w».« maakte, hadden wij laag water; de hoeveelheid van water welk dit dier iedere keer inzwolg, was, volgends eene zeer gematigde berekening, meer dan'er in het meïr van Geneve is, fchoon dit dertig mijlen in den omtrek bevat. Op den tweden dag na onze gevangenis in dit gewest der duisternisfe, ging ik bij laag water, gelijk wij zeelieden plegen te fpreken, als ons fchip aan den grond zat, met den fchipper en eenige andere Officieren, hebbende ieder een toorts in de hand, eens wandelen' en ontmoeteden eene zeer grote menigte menfchen van allerleie natiën, ten getale van meer dan tien duizend; zij vergaderden om met elkander te overleggen, hoe zij hunne vrijheid zouden weder krijgen, hebbende fommigen hunner reeds verfcheiden jaren in de maag van dir beest geleefd. Juist als de voorzitter dezer vergaderinge ons zoude beginnen te  <«*> te zeggen, tot welk einde wij bij den anderen waren gekomen, werd onze plaag dorftig, en dronk op deszelfs gewone manier; het water ftortte met zoo veel gewelds naa binnen, dat wij allen verpligt wierden ons wederom naa onze fchepen te begeven, of gevaar liepèn van te verdrinken, zoodat fommigen nog moeften zwemmen, en naauwlijks hun leven reddeden. Doch weirije uuren daarna waren wij gelukkiger: v\ait toen kwamen wij bijeen ,' zoodra het dier zig ontlast had. Ik werd tot voorzitter verkozen, en ftelde voor, om de twee grootfte masten, welken in de vloot waren, aan elkander te hegten, en als onze plaagbast den bek weder opende-, dan gereed te zijn om dit houtje daarin te rammeien, en hem alzoo te be.'etten , dat hij dien niet weder floot. Deze voorilag werd door de gantfche vergadering goedgekeurd , en tot een befluit gemaakt : het welk een ieder der aanwezenden met het nellen O 4 van  van zijn merk bekragtigde. Tot dit werk werden ettelijke der Aerklte en onvervaardfte kaerels uitgekozen, die hetzelve nauwlijks in gereedheid hadden, toen onze kerkervoogd den bek opende; maar onze brave manfehap hunnen flag waarnemende, plaat (ten op 't zeilde ogenblik het eene einde der masten tegen het verhemelte, en boorde het ander einde door de tong van dit dier, zoodat het zijnen bek niet weder konde toed «en. Nu werd het zeer ras hö< g water; wij bemanden met der haa t eenige floepen, en lieren ons op deze wiize in de waereld boegfeeren; wordende , na veertien dagen in deze duisternis gezeten te hebben, op de aangenaamfte wijze door het verkwiklijk daglicht verrast. Wanneer wij allen van dit veel bevattend dier ons affcheid genomen hadden, monflerden wij onze vloot, en bevinden ons vijf - en • dertig zeilen flerk, fan alle volken onder den hemel. De twee masten Jie-  ( 217,) lieten wij in den bek zitten, om te beletten , dat anderen in denzelfden affchuwlijken kuil der duisten isfe en onreinigheid geen fchijbreuk zouden lijden. Een onderzoek, in welk gedeelte van de wae-1 reld wij ons bevonden, was onze eerfte bez'gheid, waarmede wij een zeer geruimen tijd doorbragten; wanneer ik, na lang vergeefsch zoekens, eindelijk uit eenige waan entingen ontdekte, dat wij in de Caspifche zee waren, welke een gedeelte van het land der Kalmuchfche Tartaren befpoelt. Niemand kon begrijpen, hoe wij hier gekomen waren, naardien deze zee geene gemeenfchap met andere zeeën heeft: één van de lange inwoners van het kaas - eiland , welken ik met mij genomen had, gaf'er deze oplosfing van : dat het gedrogt, in wiens maag wij zoo lang opgefloten waren geweest, ons hier gebragt had door onderaardfche kanalen; maar ons weinig daar over bekommerende, fievenden wij O 5 naa  • naa land, en ik was de eerfte die voet aan wal zettede. Dewijl onze fchepen ons hier van geenen dienst waren , verkogten wij ze allen aan den groten Heer; en ik nam aan om dezelven met mijn flinger en vleugels uit de Caspifche naa jïe Oost-zee te brengen, om in eenen volgenden Oorlog tegen Rusland gebruikt te kunnen worden. — Nauwlijks was ik landwaards in gegaan of 'er kwam een grote ■ beer op mij aanloopen, . en wilde mij te lijf; maar ik greep hem bij zijne voorpoten, in iedere hand één; kneep hem, dat hij lustig fchreeuwde, en hield hem op deze wijze zoo lang, tot dat hij van honger ftierf. Van hier reisde ik, voor de tweede keer, naa St. Petersburg, alwaar een oud vriend mij een zeer goeden brak, een jong van die berugte teef, waarvan ik meermalen gefproken heb, welke jongen wierp terwijl zij een haas naa zettede, vereerde. Ik had het ongeluk hem kort  ( «9 ) kort daarna te verliezen, door een fchot van een lompen onbezuisden jager, dieop hem fchoot in plaats van op een nest met veldhoenders, welken hij had opgeftoten. Van het vel van dit fchepzel heb ik dezen borstrok gemaakt (welken de Baron na dien tijd altijd droeg, en bij dit verhaal aan zijne vrienden toonde) welke het vermogen heeft om mij, zelfs tegen mijnen wil, te brengen, ter plaatfe daar wild is, zoo menigmaal ik in dien tijd op het veld ben. Als ik binnen een fnaphaan fchot kome, is het nog nooit anders gebeurd, of één van de knopen vliegt van mijn borstrok af, en valt op de plaats, daar het wild is, het welk, dan opvliegende, mij nog nooit muslukt is te raaken: want ik ga altijd wandelen met geladen geweer en overgehaalden haan. Eer de jagttijd aankomt , zal ik weder een nieuw ftel knopen in gereedheid hebben. Als  ( 220 ) Als een nest met patrijzen op deze W'ïze, door het vallen van een knoop onder dezelven, geftoord wordt, vliegen ze al ijd op in een regte lijn agter elkander. Op zekeren tijd vergat ik den hagel, en latende mijn laadftok in dea loop , fchoot ik denzelven zoo regt door de vogels heen , als of de kok ze aan 't fpit geftoken had; ook had ik vergeten een prop op het kruid te doen, -Waardoor de laadftok zoo heet wierd, dat de vogels volkomen gaar waren, eer ik te huis was. Zoodra ik in Engeland terug gekeerd was, volvoerde ik dat gene , het welk mij het naast aan 't hart lag; te weten een beftaan te zoeken voor den kaaseilander, welken ik mede gebragt had. Mijn oude vriend, de Heer willem van ka me re n, die aan mij alle zi!ne denkbeelden over het aanleggen van chineefche tuinen, met welker befchrijving hij zoo veel roems verworven heeft,  C *« ) heeft, verfchuldigd is, toonde zig in een gefprek, het welk ik kort na mijne wederkomstmet hem hield, zeer verlegen om een middel, om de nieuwe vierkante lantaarns te ontfleken; hij merkte aan dat de gewone manier met ladders hier niet gevolgd kon worden; mijn geboren kaaseilander kwam mij in 't hoofd, die van negen voeten, welke zijne lengte was toen ik hem mede nam, tot tien en een halven voet gegroeid was : ik bragt hem bij dien Heer, die hem met het aanzienlijk ampt van ontfteker der nieuwe lantaarns begunftigde. Ingevolge hiervan is hij tegenwoordig bezig, om in zijne zakken onder een groten klok een lamp tebrengen, in plaats van die welken de Heer kille m van wam eren zoo opzigtelijk in 't midden van een vierkanten lantaarn geplaatst had.  Drukfouten, dus te verbeteren. Bladz. 5 reg. 5 horirzontaal hes horizontaal —— 16 reg. 10 wilde lees wilden , 19 reg. 8 bunner lees deszelfs —— 20 reg. 13 zal lees zag —— 63 reg. 7 bijen lees beeren . a v. 0. welken lees welke —— 86 reg. 3 fchiet lees de Baron fchiet ■ 183 reg. 5 v. 0. zij lees zijn —- 185 reg. 5 linkerzijde lees regterzijde. yoon dem Binder. Plaat I te plaatfen tegen over Blad 4» II 35 III . ■ 51 IV • 5» V — èi VI r «4 VII . ■ 184 VIII ■ , —— i85