G90 OK 61 2852     VROUWELIST KOOMT ALLES TE BOVEN. BLIJSPEL, in drie BEDRIJVEN. Naar het Hoogduitsch.  PERSONEN. Medebach , Faktoor van een voornaam handelhuis. Eleonora, Zijne ecbtgenoote. WlLHELMlNA. Rl]KERT. Frans. Nimwald, êen Geneesheer. ~ Friedberg. /» Vrienden van 1 Medebach. Wilke. j Laura, Kamenier van Eleonora. Fredrik, Knecht v»n Medebach. Een Vreemdeling. Het Toneel is in eene Handelftad. VROÜ-  VROUWELIST KOOMT ALLES TE BOVEN. B L IJ S P E L. EERSTE B E D R IJ F. {Het Toneel verbeeldt een huisboudingkamer.") EERSTE TONEEL. Medebach, («to») (Hij zit gekapt en gekleed aan eene tafel. Foor hem ligt een open boek, -welk bij doorbladert. Na dat bij eenigen tijd ftil in hetzelve gelezen heeft, legt bij het onvergenoegd, weg en vervalt in diep gepeins. Eensklaps, vliegt hij op, ontkleedt zich, trekt een japon aan, gaat weder aan de tafel zitten, door» bladert op nieuw het boek, werpt het weg, ftaat op, zet zijn hoed op het hoofd, krijgt zijn rotting , gaat naar de deur, ziet om, als of bij vreesde iets vergeten te hebben; hem valt een anderen hoed in het oog, bij neemt die onder den arm en wil uitgaan.') A i TWEE-  4 Vrouwelist koomt alles te boven, TWEEDE TONEEL. Medebach, Fredrik. F red rik. Waarheen? Mijn Heer! (Medebach hoort niet, Frederik vat hem bij den arm.) Waarheen? Mijn Heer! Medebach. Ik ga uit. Fredrik. Dus toegetakeld? Medebach. Waarom niet? Fredrik. Sedert wanneer is het de mode geworden in een japon en met twee hoeden langs de flraat te gaan? Medebach, (zich beziende.) Een rare kleding! — Wat kan de verurooijing niet al doen ? (Hij neemt den hoed af, zet den rotting neder en gaat dan de tafel zitten.) Fredrik. Wilt gij niet uitgaan? Medebach. Neen. Fredrik. Begeert gij een anderen rok ? Me-  Blijspel, eerste Bedrijf. j Medebach. Neen. Fredrik. Dewijl gij dezen rok uitgetrokken hebt, dacht ik dat gij een anderen wilde aantrekken. Medebach. Gij moet mij mijn nieuwen engelfchen frak geven. ... neen, geef mij mijn rooden rok ... maar neen, den groenen wil ik aantrekken. (Terzijde.') De kleur der hoop. (Hij zucht.) Hemel I (Tegen Fredrik.) Ik weet zelf nog niet, wat ik aantrekken zal, Fredrik. Geliefde Heer! neem het mij niet kwalijk; gij zijt federt. gisteren zoo veranderd, dat gij in het geheel niet meer te kennen zijt. Medebach. Denkt gij dat? Fredrik. Gij moogt mij geloven of niet, het is toch waar. Mogt ik maar eens weten, wat 'er aan u fchortte. Medebach. Gij wilde het dan gaarne weten? Fredrik. Gij zijt zoo verftrooid, dat gij zelfs niet weet, wat gij doet. Van daag wilde gij de foep met een vork eten, en in de plaats van het vuile bord, mij A 3 eerst  6 Vrouwelist koomt alles te boven, eerst het brood, en naderhand het fervet geven. Te voren waart gij nooit zoo verftrooid; ik weet het niet. ... Medebach. Daar zal nog wel zoo veel wezen, dat gij niet weet. - Ga en haal een huurkoets; ik wil uitrijden. Fredrik. Gij hebt mij nog niet gezegd, welk een kleed. ... Medebach. Doe, wat ik u zeg- Fredrik, (in bet heen gaan, terzijde.) Ik wil mij laten hangen, als hij over tien tellens weet, wat hij mij belast heeft. (Hij vertrekt.) DERDE TONEEL. Medebach, (alken) Vervloekte DokterI verwenschte Astrologist! (Hij vat het boek op, vervalt in gepeins, fcheurt in gedachten het eene blad voor bet andere na uit het boek, ftaat vervolgens op en gaat de kamer op en neder.) VIER-  Blijspel, eerste Bedrijf. 7 VIERDE TONEEL.' De Vorigen, Laura. Laura. Om's Hemels wil, Mijn Heer! nabij? geef troost! Mijn arme Mevrouw is als een doode; en ik zelf weet van benaauwdheid niet meer wat ik doe/ Medebach, Wat is 'er dan te doen? Laura. Hebt gij niets gehoord? Medebach. Wat moest ik gehoord hebben? Laura. Luister maar eens — gij kunt het nog hooren. (Medebach luislert.) Hoort gij niets ï Medebach. Ik hoor niets. Laura. Gij hoort niets ? — Nu, dan is het waarlijk met u gehoor niet altebest gefteld. 'Er is toch een gefchrei, dat dooden wekken kan. Medebach. Ik hoor niets, zeg ik u. Kom aan , zeg dan op wat het is. A 4 Lau-  8 Vrouwelist koomt alles te boven, Laura. Dezen dag —■ en juist daar even, fchreide de fterfvogel, voor de derdemaal, en dat hier op het huis. Medebach. En daarom maakt gij allen u benaauwd? Laura. Zouden wij niet ? kunnen wij dan weten wie het gelden zal? Medebach. Zottin! moet het dan juist iemand gelden? Laura. Volftrekt. Zo dra zich de fterfvogel op een huis hooren laat, moet iemand uit dat huis fterven, dat kan niet misfen. Medebach. Welk eene domme bijgelovigheid! zou die vogel weten, dat 'er iemand fterven zal ? Wie heeft u zulke onnozele praatjes wijs gemaakt? Laura. Noem het, zoo als gij wilt, Mijn Heer! herwordt door de ondervinding bevestigd. Eer mijne grootmoeder, zaliger, ftierf, fchreide de fterfvogel drie dagen te voren, alle dag, op het huis, waarin zij woonde. Bij mijne moeder, zaliger, en de Gravin, in wier dienst ik te voren was, deed hij insgelijks: ik heb het met mijne eigen ooren gehoord, zoo  Blijspel, eerste Bedrijf. 9 zoo als ik het van daag, gisteren en eergisteren hoorde. Wat zegt gij nu daar van? (Medebach fpeelt t gedurende dit gefprek, in gedachten, met de fliikken van haar kleed, en trekt de een voor de andere na los. Maar, wat doet gij daar? Medebach, (weder tot zich zelvcn komende?) O! Ik was in gedachten! Laura. Mooijè gedachten! Wie weet toe verre gij in deze gedachten niet wel gaan zoudt —- doch om weder op den fterfvogel te komen Toen wist men wie het gelden zou, maar nu ik weet in het ganfche huis niemand, die ziek is! Hemel! indien ik eens in mijn fchoenen ftierf! , Medebach. Gij! gij zijteen zottin. Dat zijn loutere fprookr jes, die de meiden aan de kinderen vertellen. Laura. Behaagde dit den Hemel! dan ware het zeker; maar ... de ondervinding fpreekt het tegen. VIJFDE TONEEL. De Vorigen, Fredrik. Fredrik, De koets is voor de deur. A 5 Laura  io Vrouwelist koomt alles te boven, Laura. Wilt gij uitrijden? Ik ga, om Mevrouw te troosten, als zij ondertusfchen maar niet van angst geftorven is! (Zij gaat heen.') ZESDE TONEEL. Medebach, Fredrik. "Medebach. Hebt gij niets gehoord? Fredrik. Waar van? Mijn Heer! Medebach. Zoo even heeft Laura mij gezegd, dat de fierfvogel op ons huis gefchreid, en, volgens hare bijgelovige menig, een fterfgeval geprofeteerd heeft. Fredrie. Daarvan heb ik niets gehoord; ik ben daarvoor echter rijklijk fchadeloos gefield; want ik heb geheele andere dingen gehooid, en meer gehoord, dan mij lief was. Medebach. Wat! wat! Fredrik. Ik heb het u niet willen zeggen, om niet uitgelachgen te worden — ik west, dat gij van zulke  Blijspel, eerste bedrijf. iï ke dingen geen liefhebber zijt dewijl gij 'er mij nu zelf opbrengt, kan ik het niet langer verzwijgen. Medebach. Zeg dan maar op, wat je gehoord hebt. Fredrik. Al zoudt ge me al uw leven voor een domkop houden, ik moet u evenwel zeggen, dat het federt eenigen tijd hier in huis niet pluis is. De deur van uw kamer is, nu drie nachten achter een, opengedaan, zonder dat ik iemand heb kunnen ontdekken, die ze had kunnen open doen. De twee eerste nachten geloofde ik, dat 'er dieven waren. Ik kreeg de piftoolen, ging naar achter en vond de deur gefloten. Den vorigen nachc werd^zij weder geopend, maar toen rezen mij de hairen te berge ik kroop onder de dekens, en kwam niet eerder ten voorfchijn als toen het helder dag was. Ik heb den geheelen nacht met de deuren hooren gooijen en fmijten. Medebach. Dat zult gij gedroomd hebben, en nu houdt gij den droom voor waarheid. Fredrik. Kan men dan ook wakende droomen. Ik heb den geheelen nacht geen oog toegedaan van enkele vrees. Medebach. Waar voor vreesde gij dan? Fre-  12 Vrouwelist koomt alles te eoven , Fredrik. Voor geesten. Medebach. Vrees voor booze menfchenj van geesten zal u geen leed gefchieden. Fred rik. Slaat gij dan ook geen geloof aan voorteekens ? Medebach. Neen. Alles, wat daarvan verhaald wordt, zijn niet dan fprookjes. Fredrik. Toen ik nog bij den Baron Lijfweer in dienst was, rammelde het porcelein op zulk een vervaarlijk wij^ze door elkander, dat wij dachten, dat 'er geen kopje heel gebleven was. Toen wij 'er bij kwa^ men, vonden wij alles op zijn plaats ftaan ; maar den volgenden dag was de Heer Baron dood. Is dat nu ook een fprookje? Medebach. Wie weet, wat gij gehoord had? Fredrik. Ik had het immers niet alleen gehoord ? Toen de Baron begraven werd, vertelden wij aan een aanzienlijken geestelijken, wat wij, daags voor den Baron flierf, gehoord hadden. Denkt gij, Mijn Heer! dat de geestelijke deed als gij? In het geheel niet! Hij geloofde in voorteekens, en verhaalde ons een {tukje,  Blijspel, eerste bedrijf. 13 je, dat hij, benevens anderen, met zijne eigen oogen gezien had. Op eene groote univerfiteit de naam is mij weder ontfchoten was eens een groot gezelfchap van ftudenten bij elkander, waar onder 'er zich ook een bevond, die meer dan honderd mij'en ver van daar te huis hoorde. Toen zij in het midden van de grootfte vrolijkheid waren, viel dezen een witten neusdoek op den fcfioor. Hij vroeg, wien hij toebehoorde; maar niemand eigende hem. Toen hij den neusdoek naauwkeurig bekeek, vond hij 'er den naam van zijne zuster in. Hij fprong op, toonde het ganfche gezelfchap den doek, zonder eigenlijk te weten, wat hij 'er van denken moest. Medebach. Wel nu ? Fredrik. Eenigen tiid daarna ontving hij een brief, waarin hem gemeld werd, dat zijne zuster dienen diendag, op dat en dat uur, geftorven was en dit was juist dezelfde tijd, waar op hij den neusdoek op zijn ichoot had gevonden. Medebach. Gij gelooft dan, dat de neusdoek een reis van meer dan honderd mijlen door de lucht gedaan had? Fredrik. Wel zeker; hoe zou hij anders bij hem gekomen wezen? Me.  14 VrOUWELIST KOOOT alles TE BOVEN, Medebach. Gek! kan de neusdoek niet bij abuis ingepakt wezen, toen de ftudent naar de akademie ging? Fredrik. Neen, neen; in den brief ftond uitdrukiijk, dat 'er op denzelfden tijd een witten neusdoek, die de overledene, toen zij ftierf, in de hand gehad had, ■was vermist. — Nu zult gij toch wel geloven, denk ik! dat ... - _ Medebach. Dat gij een ligtgelovige gek zijt, dat geloof ik. ~ Fredrik. Voor mijn part moogt gij aan voorteekens geloven of niet — ik geloof'er aan .... Maar de koets ftaat naar u te wachten. Medebach. Wat voor een koets? Fredrik. Die gij hebt laten beftellen. Medebach. Ik heb geen koets laten beftellen. Fredrik, (terzijde.) Heb ik het niet gezegd, dat hij 'er niets meer van weten zou. Ik moet den karei maar betalen en hem heen zenden; het geld zal ik wel maken, dat ik weerkrijg. (Hij gaat been.) Z E-  Blijspel, eerste bedrijf. 15 ZEVENDE TONEEL. Medebach, (alken.") Dat 'er voorteekens zijn, is niet geheel te ontkennen; maar dat zij juist tegenwoordig in mijn |nis plaats vinden tegenwoordig! Op zulk een wijs zou de voorfpelling van den Dokter wel bewaarheid kunnen worden —- Hemel! vereenigt zich dan alles, om mij angst aantejagen. AGTSTE TONEEL. Eleonora, Medebach. Eleonora. Zeg mij toch eens, lieve Manl wat u fcheelt? — Gij eet niet, gij üaapt niet — wat zal hiervan eindelijk worden? — Spreek, wat fcheelt ut Medebach. Mij? Niets. Eleonor a. Dat moet gij me niet wijsmaken ik ken u te wel, als dat mij dit andwoord zou kuanen gerust (lellen. Zijt gij ziek? Medebach. Neen, Ik ben frisch en gezond. E leonora. Maar gij zijt evenwel zoo apgftig, zoo rustloos, zoo  l6 vrouwelist koomt alles te boven , zoo verftrooid (Zij vat hem onder de kin.) Zeg mij, wat u ongerust maakt. Wie kunt gij beter uwe zieikwellingen ontdekken dan uwe Vrouw ? Laat ik weten, wat u bekommertl Medeb ach. Het is misfchien een gevolg van mijne volhandigheid een ligte hoofdpijn, die niet veel te beduiden heeft — wat weet ik het? Eleonora. Neen, Medebach! dat is het niet; het werken zijt gij géwoon , en bovendien. Medebach. Hebt gij nog veel tegenwerpingen? Ik zeg u, dat mij niets fcheelt. Eleonora, (teeder.) Gij veinst voor uwe Eleonora Ach! ik zie duidlijk, dat gij mij niet meer lief hebt. (Zij fchreit.) Hemel! moet ik dit beleven? Waar zijn nu die eeden van eeuwige, onwankelbare liefdel Vertrouw nu eens op manneëeden! Medebach, (terzijde.) Wat zal ik haar zeggen ? De waarheid kan ik haar niet ontdekken. Ik moet haar iets op de mouw fpelden, om haar gerust te (lellen. (Overluid.) Het fpijt mij, dat gij mij een geheim afdwingt,,dat u moeite zal doen, zoo dra gij het weten zult. Weet dan dat ik gisteren met mijn Principaal overhoop ge-  Blijspel, eerste Bedri,f. ij geraakt ben. Hij maakte zich kwaad over een kleinigheid ; dit flootte mij, ik zei hem ronduit mijne gedachten; hij nam dit kwalijk, en wij fcheidden als de gróotfte vijanden van elkander. Dit maalt mij nu in het hoofd, en ik weet niet hoe ik gevoeglijk weder met hem de peis zal maken. Dit is alles. Eleonora. Is het anders niet ? Wees dan maar gerust. Gij zijt hem te noodzaaklijk, als dat hij u niet wat zou toegeven. (Medebach trekt zijn japon uit en zijn rok aan.) Gaet gij nog uit? Medebach. Ja, ik ga een kleine wandeling doen. (Hij krijgt zijn hoed en ftok.) Vaarwel! tot wederziens! (Hij kuscht haar en gaat been.) Eleonora. Blijf niet lang weg, lieve Man! hoorje? *Hij Is al heen. NEGENDE TONEEL. Eleonora, (alleen.) Welke papieren heeft hij daar op zijn tafel leg- gen? (Zij gaat naar de tafel.) Een boek aan ftuk gefcheurd! wat of dat is? (Zij neemt een blad in de band en leest bet.) Ha! hal ha! Dok- VIII. Deel. B ter!  i8 Vrouwelist koomt alles te boven, terl je hebt je rol zoo mooi gefpeeld, dat je toejuichging verdient. TIENDE TONEEL. Eleonora, Laura. Laura. Mevrouw! Mijn Heer de Dokter is 'er. Zal ik hem hier in laten, of zult gij hem op uw kamer fpreken? Eleonora. Laat hem nu maar hier komen; ik moet hem hier eens iets laten zien. Laura, (de deur openende.) Kom maar in, Heer Dokter! (Zijgaat been.) ELFDE' TONEEL. Eleonora, Nimwald. Eleonora. Hoe veel dankbaarheid ben ik u niet fchuldig, Heer Dokter! gij hebt den last, dien ik gisteren de vrijheid nam, u optedragen, heerlijk ter uitvoer gebragt. Mijn Man gelooft vast en zeker, dat hij, volgens uwe voorzegging, nog heden fterven zal. Het  Blijspel, eerste Bedrijf. \§ Het woord wil 'er, wel is waar, niet uit, maar de angst, die in zijn gezigt te lezen is; de ongerustheid, die in alles, wat hij doet, zoo duidlijk doorftraalt; de verftrooijing, waarin hij, federt gisteren, geftadig is, dit alles maakt, dat ik hieraan geen oogenblik twijfelen kan. Lieve Heer Dokter! ik heb uwe bekwaamheid niet in twijfel getrokken; maar deze keer zijt gij mijne verwachting' te boven gegaan. NlMWALD, Gij vereert mij met loffpraken, die ik niet véri dien. Eleonora. Zeg mij eens, hoe gedroeg hij zich, toen gij het doodvonnis over hem uitfpraakt? NlMWALD. Hij was ten uitterften ontfteld, zoo als gij gemaklijk kunt begrijpen; doch hij liet mij dit niet terftond blijken; hij fpotte met mijne voorfpelling, beriep zich op zijne gezondheid en böertte met de aftrologie. Eleonora. De klucht, die gij met hem gefpeeld hebt, moet grappig geweest zijn. Als gij een beetje tijd hebt, zult gij mij verpligten , door mij met het kort verhaal, hoe het gisteren avond zich heeft toegedragen, £e willen vermaken. Ik wenschte maar, dat ik B * 'at  30 Vrouwelist koomt alles te boven, 'er bij had kunnen vezen; ik zou mij dood gelachgen hebben. NlMWALD. Om te lachgen was het zeker; maar j uist daarom had ik de grootfte moeite van de wereld om mijne kluchtige rol ernftig te fpeelen. Volgens onze affpraak, maakte ik, dat ik hem tegenkwam — Dat ik hem gezocht had, liet ik niet merken. Eleonora. Dit was ook noodzaaklijk, om onzen aanflag te doen gelukken. NlMWALD. Eerst vraagde ik hem, of hij ziek was ? Z'jn antwoord was, dat hij zich zeer wel bevond. Dit fchrikte mij niet af. Ik deed hem geloven, dat hij 'er geheel anders dan voorheen uitzag dat hij zoo bleek als een lijk was, en vroeg zijne hand om hem den pols te voelen, Eleonora. Best I best! Nu verder? NlMWALD. Dit maakte hem reeds ongerust. Hij gaf mij zijne hand, die geweldig beefde. Ik voelde hem met veel ernst den pols; keek hem eenige feconden achter een aan, en hield mij als of ik ergens op peinsde. Ele-  Blijspel, eerste bedrijf. 21 Eleonora. Mooi! heerlijk! Nu? NlMWALD. Nu drukte mijne gelaatstrekken aandoening uit, en ik gedroeg mij, als of 'er iets buitengewoons in mij omging. Eindelijk brak ik mijn wel overlegd ftilzwijgen af en fprak hem dus aan: Ik verzeker u, lieve Vriend! dat ik mij noch den tijd noch de kosten beklaag, die ik aan het leeren van mijne twee meestgeliefde wetenfchappen, de geneeskunst en astrologie, belteed heb, dewijl zij mij nu juist van pas in ftaat Hellen, u voor een naderend gevaar te waarfchouwen. Eleonora. Op gefchrikter wijs had gij hem [niet kunnen voorbereiden tot het geloofflaan aan hetgeen volgen zal. NlMWALD. Mijn Heer Medebach kwam van oogenblik tot oogenblik hi grooter verlegenheid. Gedraag u kloekmoedig, Vriend! voer ik voord —— Ik vind mij verpligt u eene treurige tijding te verkondigen; het doet mij maar leed, dat ik de overbrenger van zulk eene droevige boodfchap wezen moet. Liever wilde ik het voor mij houden maar ik moet fpreken — ik mag niet zwijgen; deed ik dit thans, dan was ik uw vriend niet. — Vriend! dierbare B 3 Vriend l  aa. Vrquwelist koomt alles te boven , Vriend! breng uw zaken in orde: binnen de vierentwintig uuren zijt gij een lijk! Eleonora. Ha! ha! ha! uitmundend! regt goed! Ik had hem op dien ftond wel eens willen zien. Maar wat zeide hij hier op? NlMWALD. Hij lachgte; dit lachgen moest fpotternij beteekenen; maar het was duidlijk genoeg te zien, dat het grimasfen waren. Ik beklaag de astrologie, was zijn antwoord, en verzeker u, mijn lieve Dokter! dat ik heel gezond ben, en aan niets minder dan aan den dood denk. Zoo fprak hij, maar in waarheid zag hij 'er uit ais of de dood zich reeds van hem meester gemaakt had. Doch ik liet het hierbij niet blijven. Hij geloofde reeds mijne woorden, echter fcheen hij nog te twijfelen, en mijn plan vorderde hem ook den fchijn te benemen. Eleonora. Maar wat kost gij nog meer doen? Gij had lmmers reeds alles gedaan, wat men van u verlangen kon. NlMWALD. Gij zult het zoo met een uit mijn antwoord hooien- — Zeer wel, zeide ik tegen hem, met een gelaat, waaruit medelijden te lezen was — zeer feil verheug u vrij over een zoo waar als ver-  Blijspel, eerste bedrijf. 33 fchriklijk naricht; ik heb aan de geheiligde pligten der vriendfchap voldaan wee u, als gij rnij niet wilt geloven! Dit zeggende, drukte ik hem met veel teederheid in mijne armen, en nam van hem weemoedig affcheid. Ik ging langzaam heen , keerde terug, zag hem ililzwijgende en treurig aan, drukte hem de hand, en ging weg, zonder hem een woord toetefpreken. Eleonora. Heer Dokter! fpeelden wij een Comedie en waart gij Toneelfpeler ik zou u overluid, door handgeklap, mijn goedkeuring toonen. Gij hebt mij een dienst bewezen, waardoor gij mij voor eeuwig aan u verbindt. Maak flaat op mijne erkentenis! NlMWALD. Ik beken, dat ik, op uw verzoek, een zonderlinge rol gefpeeld heb; dat ik u echter daardoor zulk een grooten dienst bewezen heb, wist ik niet. Mag ik, zonder onbefcheiden te wezen, vragen wat u. ... Eleonora. Gij zult alles weten. Dat mijn Man bij een van de grootfte Negotianten van deze ftad Faktoor is, is u bekend en misfchien ook wel, dat hij zeer inhalig is. Hij bezat een aanzienlijk kapitaal; wij konden ruim genoeg van de intresfen leeven — maar neen! de rust is hem haatlijk, dewijl hij op het geld gefield is. Schraapzucht ih zijn hoofddrift. B 4 Nim.  £4 Vrouwelist koomt alles te boven, NlMWALD. Dit heb ik kunnen merken. Eleonora. Om deze drift te bevredigen, dient hij een Heer, die misfcbien nog fchraapzuchtiger is. Hij mogt, wat mij betreft, zijn geheele leven vrij in fpeculatien doorbrengen, zoo ik 'er maar niet door lijden moest. — Het is waar, Zijn Heer verwaardigt hem met een onbepaald vertrouwen; hij bemint en acht hein. Maar wat helpt dat mij. De Negotiant heeft reden om hem te vleijen ; want mijn Man is den handel door en door kundig. ... Doch dit is ook de eenige wetenfchap, die hij kent; van de verkeering met anderen, van een wellevenden en minzamen ommegang met zijn Vrouw; van alles, waarop eene regtfchapen vrouw aanfpraak heeft, verftaat hij niets. De dag verdijt hij op het kantoor, en 's nachts maakt hij fpeculatien; zeg mij nu eens of ik met zulk een leven te vreden kan wezen? NlMWALD. (Jij zijt te beklagen, Mevrouw! zeer te beklagen. E leonora, Als hij zijne geldzakken maar kan vol krijgen, dan vraagt hij 'er niet naar, of ik gelukkig dan ongelukkig ben — of ik flaap dan fchrei. . Nllr  Blijspel, eerste bedrijf. &5 NlMWALD. Hebt gij hem nimmer daarover aangefproken? Eleonora. O! ontelbare reizen; maar het heefc niets geholpen. Ik zeg u, dat de fthraapzucht hem zoo den baas fpeelt, dat hij alles, wat geen joodfche wisc opbrengt, veracht. NlMWALD. Dat is affchuwlijk! Een groot Zedeleeraar zegt, dat de gierigheid de grootfte zonde is, en hij heeft gelijk. Eleonora. Ik heb hem veele verftandige voordellen gedaan; maar allen vruchtloos. Nu wil ik eens de list beproeven. Dank zij uwe vriendelijkheid, het begin is gemaakt; het einde hangt van een gunftigen uitflag af. NlMWALD. Ik begiijp u niet. TWAALFDE TONEEL. De Vorigen, Laura. Laura, (tegen Eleonora.') De Heeren, om welken gij gezonden hebt, zijn gekomen, B 5 Ele,  2ö* Vrouwelist koomt alles te boven, Eleonora. Laten zij maar wat wachten; wij zullen ten eer» ften bij hun wezen, DERTIENDE TONEEL. Eleonora, Nimwald, Eleonora. Tot de uitvoering van mijn plan, welk ik u zoo met een ontdekken zal, waren zij mij onontbeerlijk. Tot hiertoe is het werk nog onvolkomen, en ik vind mij genoodzaakt u om een nieuw dienstbewijs te verzoeken. NlMWALD. Gij hebt maar te gebieden, Mevrouw! ik ben volkomen tot uw' dienst. Eleonora. Gij zijt zeer goed. Wilt gij op mijn kamer gaan, daar zult gij het overige, dat u nu nog duister is, vernemen. Gij zult 'er nog eenige Heeren vinden, met welken wij gemeenfchaplijk dienen te werk te gaan. Wij moeten overleggen, hoe verder in deze zaak te handelen. Ik zal u mijn plan openleggen; en gij moet het eens voor lief nemen, dat een vrouw in eene vergadering van mannen prefitjieert, Nim-  Blijspel, eerste Bedrijf. 47 I NlMWALD. Zouden wij wel beter Prefident kunnen vinden ? Eleonora, {hare oegen op dh tafel faande.) Och 1 Dokter! daar had ik haast iets vergeten. NlMWALD. Wat? Eleonora. Kijk dat boek eens, welk mijn man op de tafel heeft laten leggen. Nimwald, (naar de tafel gaande en bet boek in de band nemende.) Wat zie ik? De Astrologie! Eleonora. Waarfchijnlljk heeft hij zich willen overtuigen, of men door middel van de Astrologie in (iaat zij, het einde van een mensen vooruit te weten. Dit boek moet hem echter niet bijzonder bevallen zijn , anders had hij het menschlijker behandeld. NlMWALD. Ik ken dat boek. Reeds op de eerfte bladzijde wordt gezegd, dathetgeftarnte op het planten — en dierenrijk een onloochgenbaren invloed heeft, en dat men, door naauwkeurige waarnemingen , zekere regelen heeft ontdekt, door welken men het noodlot der menfehen vooraf bepalen kan. Eleonora. Ha! ha! ha! Hij had geen beter boek kunnen tref..  28 Vrouwelist koomt alles te boven, treffen! Als het u nu gelieve? De andere Hee- ren van den raad zullen ons met ongeduld wachten. NlMWALD. Zoo als gij goedvindt. (Zij gaan heen.) Einde van het eerjle Bedrijf. TWEEDE  Blijspel, eerste bedrijf. 2et veel van zeggen — Moet ik opregt wezen? Ik wilde liever in de andere wereld terug zijn. WiL-  Blijspel, derde bedrijf. 5t WlLHELMINA. Wat zoudt gij zeggen, als een zeeman, die fchip= breuk geleden had; maar nog gelukkig op een balk aan land gedreven was, zich in de onftuimige zee terug wenschte? Medebach. Dat hij een dwaas was, die zijn geluk niet wist te waardeeren. WlLHELMINA. Hetzelfde kan men van u zeggen. Gij moest u verheugen, den ftorm der driften ontkomen te zijn, en wenscht u op eene wereld terug, waar wenfchen en begeerten de menfchen onophoudlijk rond jagen, waar zij met elkander overhoop liegen, en zich in zorgen en onrust wikkelen, die niet dan met hun leven eindigen, zonder waarlijk gelukkig te wezen. Gij beminde de rijkdommen en had veel geld, maar waart gij wel gelukkig? Medebach. Neen, zeker niet! WlLHELMINA. En toch wenscht gij weder naar een leven , waar in gij met alle uwe bereekeningen niet gelukkig kunt Wezen? Medebach. Och! Mariane! mijn wensch heeft een ander voor. werp —— Eleonora is het. ... D 2 Wit*--  5» Vrcuwelist koojit alles te boven, WlLHELMINA. Wees om haar niet bekommerd. Zij zal fchïe'Iijk bij u wezen, en misfchien eer dan gij denkt. Vergeet de wereld, die gij nu verlaten hebt; laten wij wat praten over die, waarin wij leeven. Gij zeide mij ilraks, dat gij 'er nog niets van wist is het mogelijk? Kunt gij ... Medebach. Waarlijk, Mariane! ik weet niets als dat mijne beste Vrienden voor mij weglopen; en juist nu begin ik eene nieuwe ontdekking te doen. WlLHELMINA. Welke? Medebach. Deze, dat men hier ook moet eten en drinken. Depriesters uit de andere wereld zeggen wel, dat men hier niet behoeft te eten of te drinken; maar ik voel wel, dat dit bezijden de waarheid is. Mijn maag verzet zich tegen alle nieuwigheid, en heeft voedfel nodig. Zouden de behoeften der natuur voordduren , als wijze niet bevredigen kunnen ? (Hij fcheltC) Wl LHELMINA. Om wie fchelt gij ? MedebachOm mijn knecht, of wie anders eerst bij de hand is. , WlLHELMINA. Zijt gij dan reeds vergeten, wat en waar gij zijt? Me-  Blijspel, derde Bedrijf. 53. Medebach. Waartoe die vraag? Kon ik dat vergeten, dan zou uw gezigt het mij wel weder te binnen brengen. Wil h el m i na. Hier zoudtge duizend jaar aan elkander kunnen fchellen, en toch zou 'er niemand komen, om u te bedienen. Medebach. Dat wil ik zien 1 (Hij fabelt.) Waartoe heb ik dan mijn volk gehouden? (Hij gaat aan de deur en roept.') Fredrik! Laura! Miet, Ant! Hoort dan niemand? WlLHELMINA. Gij roept te vergeefsch, De dood neemt alle ouderfcheid tusfchen de menfchen weg. Hier geld de Heer niet meer dan de knecht en ieder bedient zichzelven. Medebach. Dit gebruik bevalt mij niet ik ben niet voornemens mij 'er naar te fchikken. WlLHELMINA. Dan zal men 'er u wel toe noodzaken. Medebach, (luisterende.') Mij dunkt ik hoor praten. (Hij gaat naar eene zijde.) Ja, ja, daar zit dat verdoemde volk en bidt zijn getij. (Hij klopt aan de deur.) Doe open! D 3 (Hij  g4 Vrouwelist koomt alles te boven, (Hij klopt harder.') Zij hooren niet; hoe harder ik klop, hoe meer zij fchreeuwen. (Hij ziet door bet fleutelgat.) Ochl was het nu waar, wat mij, toen ik nog een kind was, zoo dikwijls verzekerd is, naamlijk dat een geest door een fleutelgat kan kruipen hoe gaauw zou ik 'er een einde aan maken. Ik zou hun voor altoos uit den dienst ontdaan , als zij mij nu maar wat eten bragten. Honger laat zich- niet verbidden Gij hebt gelijk; bedient ons niemand, dan zijn wij genoodzaakt ons zeiven te bedienen. (In 't been gaan.) Ik zal weder fchielijk bij u zijn; ik ga maar wat eten halen. (Hij gaat de kamer uit.) DERDE TONEEL. Wiluelmina, Eleonora, (die van achter de gordijn ten voorfchijn komt.) WlLHELMINA. Hoe bevindt gij u, na uwe flaauwte? Zijt gij al weêr bijgekomen? Maar toch ernftig , gij hebt mij doen fchrikken. Hadt gij mij niet uitdruklijk gezegd mijn' fchuilhoek niet te verlaten, wat ik ook zag gebeuren, ik zou zeker toegefchoten zijn, toen ik u zag nedervallen. Gij hebt uw rol zoo goed gefield, dat ik 'er zelf door bedrogen ben geworden. Elf-  Blijspel, derde Bedrijf. 55 Eleonora. Gij hebt de uwe niet minder wel uitgevoerd, engelachtig Meisje! hoe zal ik u den dienst, dien g;j mij bewijst, vergelden? (Zij kuscht baar.) Uw doen heeft mij verrukt, ik heb mij meer dan eens moeten bedwingen om niet In luid gelach uittebarften. WlLHELMINA. Ik had alle moeiten van de wereld om mij ernftig te houden, en niet in het gezigt van dien fnaakfche Geest te lachgen. Ei. fonora. Mij heeft hij met zoo veel esfenfen overgoten, dat ik 'er bijna door geflikt ben o '• daar komt de Geest al weder terug. Hij fpookt geweldig. (Zij loopt naar bet bed, werpt "er zicb op en trekt de gordijn toe.) VIERDE TONEEL. De Vorigen, Medebach. (Hij houdt in de eene hand een bord met karbonaden en brood, in de andere twee flesfen wijn.) Medebach. Hier heb ik levensmiddelen. (Hij zet alles op de tafel.) Als wij niet genoeg hebben, haal ik meer. D 4 Wil-  $§ Vrouwelist roomt alles te boven 9 Wl LHELJII na. Gij denkt dan, dat ik zal rnedeëten. Medebach. Wel zeker! WlLHELMINA, Gij bedriegt u ik ee: niet meer. Medelacb. Wat! Zon hebban die — evenwel c-ens de waarheid gezegd? Maar neen! dst is onaioge- iijk. Ik voel dtn hen^er te fleil:. W l L H E L M I NA. In het begin moeit ik ook eten; ra:ir nu heb ik het piet meer no< |ga M EDE BACK. Men houdt dan tocb eens op met eten! Wat zullen zij dan hier uitvoeren, wier geheele geluk in de andere wereld in eten en drinken beftond; die in hun ganfche leven niet deden dan eten en drinken ? Hoe zullen zij zich hier fehadeloos ftellen ? Mijn ap^ petijt is fterk kunt en wilt gij mij geen gezel- fchap houden, dan moei ik alleen eten. (Hij gaat zjtten en eet?) WlLHELMINA, Nu, hoe finaakt u het eten in deze wereld ? Medebach, Voortrof] ijk! Wat of zij hier te land voor ^vijn hebben ? (Hij febenkt in en beziet het glas.)  Blijspel, derde Bedrijf. 57 De kleur is niet kwaad, als nu de finaak maar goed is! (Hij drinkt.) Waarlijk! hij fmaakt net als mijn gewonen tafeldrank op de andere wereld. Nu is 'er geen nood — waar wat te eten en goede wijn is, zijn wij aan geen bederf onderhevig. (Hij eet en zet bet bord weg.) Zool nu ben ik verzadigd —— het heeft mij in langen tijd zoo goed niet gefmaakt. (Hij drinkt.) WlLHELMINA. Het fchijnt als of u de wijn van deze plaats niet minder goed fmaakt? Medebach. Dat doet hij ook. De menfchen houden ons voor ongelukkiger, dan ik zie, dat wij indedaad zijn. (Hij fcbenkt in.) WlLHELMINA' Het verheugt mij, dat u dit leeven meer en meer begint aantefiaan. . Medebach. Hoe gelukkig ben ik! Had ik dit leven te voren gekend, reeds voorlang waar ik geftorven: ik heb mij in mijn ganfche vorige leven niet zoo wel bevonden. (Hij drinkt.) Hier behoef ik mijn hoofd niet raetfpeadatien te breken — niet meer te zorgen, hoe ik een geldzuchtigen Meeste: bevredigen zal, hoe ik de kapitalen op eene zekere wijze hooge interesfen zal doen opbrengen. Hier is rust — onafgebroken D 5 rust,  58 Vrouwelist koomt alles te boven, rust. (Hij heeft langzamerhand een fie.'ch geledigd, begint aan een tweede, die hij echter fpoediger uitdrinkt?) Ja, Mariane! had ik mijne Eleonora bij mij, dan ware ik volkomen gelukkig. WlLHELMINA. 'Er was een tijd, dat gij door haar gelukkig had kunnen wezen. Medebach. Ach ! herinner mij mijne verblindheid niet weder. (Hij drinkt bet laatfte glas uit de ficsch leeg, en wil opjlaan, doch valt weder op zijn ftoel.) Voor den duivel, — dien ik, wel is waar, nog niet gezien heb, doch dien ik echter als eigendom te beurt moet vallen wat is dat? willen mijne bee- nen mij niet meer dragen ? Zou dan de wijn hier ook dronken maken? WlLHELMINA. Zoo als gij ziet en niet anders. Medebach. ö Bachusl hoe magtig zijt gij! De grenzen van bw rijk zijn onbeperkt uw heerfchappij ftrekt zich uit tot aan de overzijde van het graf. Hier, waar aan verfcfceiden godbeden, die de ftervelingen aanbidden, niet meer gedacht wordt, wordt nog aan u gedacht. Vrolijk offeren u de geesten; maar zij offeren in ftilte. Wil-  Blijspel, derde bedrijf, 50 WlLHELMINA. Vindt gij niet, dat 'er uisfchen deze en de andera wereld veel overeenkomst is? Medebach. Heel veel! men eet, hoe gering men ook is, zijn duchtige portie; men drinkt naar evenredigheid Ja, men wordt'er zelfs dronken. —- De overeenkomst is allerlterkst. (Hij beziet zich zeiven en jlaat op zijn buik.) Voor een nietsbeduidend wezen fchijnt mijn lijf nog al taamüjk dik. Hoe of het met de ligtheid ftaat? (Hij ftaat op, wil fpringen, doch Blijft op den grond.) !k kom niet eens van den grond! Nog eens! hop! (Hij fpringt op en valt op zijn neus.) Ei! allen, die mij wijs maakte, dat een geest zoo luchtig is, dat hij wel op de punt van een naald zon kunnen danfen , wenschik, dat het ging als Sc. Bartholomeus! Mijn domme ligtgelovigheid kost mij mijn neus. (Hij wilopftaan, maar heeft veel moeite, eet hij zijn lichaam in evenwigt kan brengen,) WlLHELMINA. Ik moet u nu verlaten. Medebach. Gij mij verlaten ? In dezen toeftand — waar ik buiten u niemand ken? WlLHELMINA. Ik moet — maar wij zullen elkander fpoedig wederzien. (Zij vertrekt.) VIJF-  tJo Vrouwelist koomt alles te boven, VIJFDE TONEEL. Medebach, Eleonora, (die echter niet ten voorfchijn komt, vooi Medebach in jlaap is.) Medebach. Het is raar! Na den dood verandert dan de mensch !n het geheel niet, Mariane ziet'er net uit, zoo als zij 'er voor tien jaren uit zag niet een enkele trek van haar gezigt is veranderd. (Hij trekt een armftoel naar de tafel en zet zich in denzelven.) Als mijne Eleonora haar eens had mogen zien hoe had zij zich verblijd! (Hij geraakt in diepe gedachten en valt in flaap.~) Eleonora , (ten voorfebijn komende?) Goed, dat ik eindelijk eens verlost ben! Die co~ medie heeft mij een beetje al te lang geduurd. (Zij gaat naar de zijdeur, tikt tegen dezelve en roept.) Laura! Laura! ZESDE TONEEL. De Vorigen, Laura. Laura. Wat is 'er van uw' dienst? Mevrouw! Ele.  Blijspel, derde Bedrijf'. 6t Eleonora. Zijn de Heeren, die gij zoude beitellen , 'er al ï Laura. Ja, Mevrouw! Eleonora. De Dokter ook? Laura. Die is 'er nog wel niet; maar hij zal ten eerften komen. Eleonora. Ga, zeg aan de Heeren, dat zij alles, wat zij dezen dag, op mijn aanzoek, gedaan hebben, volftrekt ontkennen moeten, als mijn Man 'er hun naar vraagr. Gij moet insgelijks doen; met den Dokter heb ik reeds afi'praak gemaakt. Laura. Ik zal alles wel maken; op liegen verfta ik mij een beetje. (Zij gaat heen.') ZEVENDE TONEEL. Eleonora, Medebach. Eleonora. (Zij legt in allen haast den rouw af, trekt een harer gewone klederen aan, bindt Medebach , met een band, op den ft oei vast, vat hem bij beiden de handen, fchudt hem heen en weder, waar  él Vrouwelist koomt alles te boven, •waardoor bij ontwaakt. Medebach faat zijné oogen op; Eleonora valt op hare knien, en heft de banden omboog.') Medebach, (zicb de oogen wrijvende en Eleonora dommelig aanziende.) Wat is dat! Wat zie ik? Eleonora leeft gij nog, of zijt gij geftorven? Waarlijk, ik kon u niet helpen, gij laagt zoo diep in onmagt, dat gij bij geen mogelijk gewekt kost worden. Eleonora, (ah verbaasd.) . De Hemel Zij dank, dat ik u eindelijk weder hoor fpreken. (Zij ftaat op.) Ik vreesde u geheel te zullen verliezen. Medebach. Zeg mij nu eens, Kindlief! aan welke ziekte ik geftorven ben : want ik weet niet hoe ik dood kom , of waar men mij begraven heeft. Eleonora. Van al!es, wat gij daar zegt, begrijp ik geen Woord. Medebach. Hoe, weet gij dan niet, dat ik dood ben? Eleonora. Bezin u terdeeg, lieve Medebach! het is waar, gij zijt aan den rand van het graf geweest; maar het is zoo ver nog niet gekomen, dat gij wezenlijk geftorven zijt, Me~  Blijspel, derde Bedrijf. 63 Medeb a ch. Ben ik dan niet dood? Eleonora. Neen, zeg ik u. ... Medeb a ch. En ik zeg u, dat het wel waar is. Eleonora. Wij hebben u, gedurende zes uuren voor dood gehouden; nu pas hebt gij het eerste teeken van leven getoond. De Dokter heeft al dien tijd aan uwe zijde doorgebragt, en was even heen gegaan, toen gij de oogen opende. Wilke en Friedberg, zijn alle uuren naar uw toeftand komen vernemen, en gij gaafc niet het minfte teeken van leven. ... Doch gij leeft — hoe vrolijk zullen zij allen wezen, als zij deze aan* gename tijding. ... Medebach. Welk een wartaal moet ik niet hooren! Frans eu Rijkert zijn mij op de ftraat tegengekomen, en hebben met malkander over mijn dood gefproken. Onze Vrienden zijn allen voor mij gaan lopen, als voor den duivel —— en de Dokter was de eerfte » hoe kunt gij nu zeggen. ...? Eleonora. Als ik niet wist, hoe veel een droom op de vefbeeldings kragt der menfchen vermag, zou ik geloven , dat gij het verftand verloren hadt. Me-  6a Vrouwelist kcomt alles té boven* Medebach, (driftig.) Vrouw! ik bid u, fpreek mij niet langer tegen! — Ik ben dood! doodl — dood en begraven! vraag het Laura, vraag het Rijkert en Frans, vraag het den Dokter, vraag het Wiike, vraag het Friedberg , vraag het de ganfche ftad, vraag het aan u zelve! — Waart gij niet in den zwaren rouw? zijt gij niet in onmagt gevallen, toen gij mij zaagt ? Eleonora» Gij droomt nog, lieve Medebach! Als gij tot u zelden zult gekomen zijn, zult gij zien dat ik gelijk heb. Medeba ch. Bedenk u wel, gij kunt het immers niet geheel lochgenen! (Op een zachter toon.) Maar waarom twift ik zoo lang met u? Zeker zijt gij zelve geftorven en wilt het niet geloven, zoo als ik. Geloof het, Lieffte! geloof net! gij zijt dood — voor altoos dóód! Laat het u niet fpijten, dat gij dood zijt —- men eet en drinkt in deze wereld, zoo goed als in die, welke wij verlaten hebben. Rijkert en anderen van zijn foort zeggen, dat geesten door het fleutelgat kunnen kruipen, op de punt van een naald danfen en dergelijken, alles is gelogen! Ik heb het geprobeerd, en ben tot mijn fchade wijs geworden. Laat mijn voorbeeld u tot waarfchouwing verftrekken: wiltge door een fleutelgat kruipen, gij zijt te dik  Blijspel, dee.de bedrijf. ö"^ dik; wil je op de punt van een naald danfen, je valt op je neus zoo als mij gebeurd is. Uw Zuster Mariane heeft mij reeds een bezoek gegeven — zij zeide het wel, dat gij mij haast zoudt volgen. ... Eleonora , (met alle kenmerken van ontfteldtenis en vertwijfeling, roepende.) Laura! Laura! (Laura komt binnen.) Schielijk, Iaat den Dokter halen! (Laura vertrekt.) Kan het mogelijk wezen? Zou de krifis, waardoor gij in het leven terug geroepen zijt, u wezenlijk van uw ver. ftand beroofd hebben? Medebach, (met hevigheid.) Gij zelf hebt uw verftand verloren I ACHTSTE TONEEL. De Vorigen, Wilke, Friedberg. Wilke, (in het binnen treden, tegen Eleonora?) Hoe is het met onzen vriend Medebach? Is hij nog niet tot verhaal gekomen? Eleonora. Tot verhaal is hij wel gekomen; maar niet in zijn voordeel ik vrees dat hij zinneloos is. Friedberg. Dit verhoede de Hemel! VIII. Deel. E Me-  6*6* Vrouwelist roomt alles te boven . Medebach. - 1 Vrouw! zwijg dit raad ik u! Eleonora. Deze Heeren mogen beflisfen of ik te veel gezegd heb. Medebach. Ja, ja, deze Heeren zullen u zeggen, dat ik gelijk heb. Wil ke. Welk een verfchil hebt gij dan met elkander? Eleonora. Mijn man wil met alle geweld dood wezen — nog meer, hij wil mij zelfs wijs maken, dat ik ook geftorven ben. Nu, oordeel of. ... Medebach. Niet waar, Heeren! ik ben dood? Friedberg, (tegen Medebach.*) Wie heeft u deze gekheid in het hoofd gebragt? Zoudt gij met ons kunnen praten, als gij dood waart? Wilke , (tegen Eleonora en Friedberg.) Merkt gij dan niet, dat hij zich ten onzen kosten vermaken wil? Friedberg. Steek 'er den gek niet mede, lieve Medebach f Als het uitkwam, zou men u ligt als een gek kunnen behandelen, In dit geval verftaat men hier niet veel gekfeheeren. 1 Me-  • Blijspel, derde bedrijf. 07 Medebach, (verftoord.) ' Wie heeft ooit zulk eene hardnekkigheid gezien? —— lk ben dood! bij alle duivels, ik ben doodt Wilke. Dat hij toch zijn verftand maar weder mogt krijgen! Medebach. Bid om het uwe. NEGENDE TONEEL. De Vorigen, Nimwald. NlMWALD. Wel nu, hoe gaat het mijn Patiënt? Wat zie ik? is hij uitzijn onmagt weder bekomen? O! ik zag het wel, dat hij nog niet geheel en al dood was. Medebach. Het is goed, lieve Dokter! dat gij komt. Gij zult mij gelijk geven, dit weet ik. Deze Heeren willen niet geloven, dat ik dood ben. NlMWALD. Tot zulk een geloof, behoort ook al heel veel. Medebach. Hoe! ik zou niet dood wezen ! Hebt gij mij gisteren mijn dood niet voorzegd ? E * Nim*  68 Vrouwelist koomt alles te bove», NlMWALD. Ik u den dood voorzegd ? gisteren ? — Dat zult gij zeker gedroomd hebben. Ik ben gisteren zelfs niet in de ftad geweest. Ik kwam van buiten, toen ik bij u gehaald werd, en daar laagt gij reeds in flaauwte; te vergeefsch heb ik alles, wat de kunst vermag, aan u befteecf gij waart niet te wekken. Ik ben niet van uwe zijde geweken, vijf uuren lang. Voor omtrend een uur werd ik bij een mijner gevaarlijkfte patiënten gehaald, dien ik weder verliet, omnaar u toe te komen. Hadlk nogthans geweten, dat gij u zoo wel bevindt. ... Eleonora. Lieve Hemel! hij bevindt zich wel, zegt gij! NlMWALD. Nu, hem' fchort immers niets, zoo als ik zie. Eleonora. Hebt gij dan nog niets gemerkt? Mijn Man wil deze Heeren en mij met alle geweld wijs maken, dat hij dood en begraven is. Het is hem maar niet uit het hoofd te praten. Ach! Heer Dokter! ik ben de ongelukkigfte vrouw van de wereld mijn Man is zinneloos. Spaar toch niets Hel alle uwe kunst te werk, om uw' vriend te helpen. Ach! ik ongelukkige! ó Mijn arme Medebach I (Zij fchrei't en •wringt de handen.) Me-  Blijspel, derde Bedrijf. 6$ Medebach. 'Uwe liefde kan mij razend maken. NlMWALD. De Natuur heefc zich door een fchok geholpen, en dit heeft zijn hoofd niet kunnen uithouden. Dit alles komt van zijn vorige leven. Ieder zal mij moeten erkennen, dat de levenswijs, die Medebach te voren gehouden heefc, meer als genoegzaam is, om een verftandig man gek te maken, Wat kan verderflijker zijn dan onophoudlijk voor eene, met rekeningen overladen, lesfenaar te zitten, berekeningen te doen, plannen te ontwerpen, uittevoeren, uittebreiden en te volmaken ? Wat kan der gezondheid nadeliger wezen dan dag en nacht door afgetrokken fpeculatien de harfenen te breken ? Friedberg. De Dokter heeft gelijk. Nimwa l d. 'Er is enkel gezond menfchenverfland nodig om imezien , dat de arme Medebach dit ongeluk te wachten ftond. Bij hem liep alles te zamen: Vita fedentaria et laboriofa, diaeta vinofa, curae auxiae, aliaque animi pathemata, rigi.,,. (*) Vergeef,: Mevrouw! ik fj* ) Een zittend en werkzaam leven , een liefhebber van den wijn, vol van zorgen en andere gemoeds' driften, enz, S 3  jo Vrouwelist koomt alles te boven, ik heb mij vergist — gij verftaat immers geen Larijn ? Eleonora. ' Is hij dan niet te helpen ? NlM'AL d. Als hij zoo voord blijft leeven is niemand in ftaat hem te genezen. De arme Medebach! M-» hij is te beklagen. Zijne ongelukkige inhaligheid heeft hem gek gemaakt. Ik wil wel alles tot zijne genezing aanwenden, maar, zoo als ik gezegd heb, alle middelen baten niet, als hij zijne levenswijs niet verandert. Belooft hij mij niet, dat hij zich geheel aan mijne leiding zal overgeven, dan kan ik de genezing dezer kwaal niet op mij nemen. Medebach, (terzijde,,) Ik leef dan evenwel nog? Maar welk eene afwisfeling! men wil mij niet dan als een gek onder de levendigen aannemen. Ik een gek! onverdragelijk denkbeeld! Neen, ik ben niet gek, ik ben dood — heel zeker dood. Ik zalze allen meteen overtuigen. (Overluid,) Als het waar is, dat ik nog leef, zoo als ge mij wilt opdringen, waartoe dienden dan alle die bewegingen en exclamatieti ? Waarom liepen zij dan allen voor mij weg, als of de duivel hun achter na zat? Friedberg. Bewegingen ? exclamatien ? ,  Bl'JSPEL. DERDE êedrijf. Jl Wilke. Weg lopen? Friedberg. Dat verfta ik niet. Wilke. . Wat wilt gij daarmeê zeggen? NlMWALD. Verwonder u daarover niet,'. Heeren! hij heeft weder een vlaag. Friedb erg. Wanneer ben ik u dan ontlopen ? Medebach. Heden —r tegen den avond. Friedberg. Hoe kunt gij dit {taande houden? —— Gij hebt immers geen gebruik gehad van uwe vijf zinnen ? Bezocht heb ik u eenig malen, dat is waar, maar dat ik u ontlopen ben, dit hebt gij u enkel verbeeld. Medebach, (legen Wilke.") Hebt gij uit benaauwdheid, uw mantel niet in den loop gelaten? Wilke. c . Ik! — mijn mantel? Gij moet hetgedroomdhebben , ik weet 'er niets van. Medebach, (tegen Nimwald.) En gij, Heer Dokter! hebt gij mij gisteren niet gezegd , dat ikgeen vierentwintig uuren meer leeven zou ? E 4 Nim-  7> Vr.ouwei.ist koomt alles te boven, NlMWALD. Ik heb u Immers reeds gezegd, dat ik buiten geweest ben! Hoe zou ik dan met u hebben kunnen fpreken? Medebach. Zijt gij niet nog angftiger dan Friedberg heengelopen ? NlM wald. Geloof toch uwe Vrienden. Wat zouden wij 'er aan hebben om u te bedriegen? Alles, wat gij ons daar vertelt, kan ten hoogden een droom geweest zijn. Het is geen wonder, dat gij zulke vreemde dingen droomt: uw bloed is te dik. ... Medebach. Neen, neen, zoo droomt men niet! Laat dat nietwaardige ding, Laura, maar eens hier komen. Eleonora , (gaat naar de deur en roept.) Laura! TIENDE TONEEL. De Vorigen, Laura. (Zij blijft aan de de deur jïaan.) Medebach. Kom hier, en vertel mij, wat 'ervan daag gebeurd is. Lau-  Blijspel, derde Bedrijf 73 Laura. Wat zou 'er gebeurd wezen ? Medebach. Hoe je mij voor de deur liet ftaan, zonder te willen open doen hoe je, toen ik eindelijk in huis kwam, wegliep. ... Laura. Waarlijk, Mijn Heer! ik weet niet, wat gij daarmeê zeggen wilt. Medebach. Gij weet 'er niets van ? .Wilt gij de waarheid wel eens zeggen? Laura. Al zou het mij mijn leven kosten, kan ik niet anders zeggen, als hetgeen ik van Mevrouw en de be. dienden gehoord heb. Medebach. En wat heb je dan gehoord? Laura. Fredrik heeft mij verteld, dat gij, zoodra gij gedaan had met eten van uw ftoel gevallen zijt, zonder eenig het minite teeken van leven te geven. ... Medebach. Ga heen, vervloekte Hekst en kom mij niet we« der onder de oogen, (Laura gaat been.') E s ELF-  f-4 VflOUWELIST KOOMT ALLES TE BOVEN, ELFDE TONEEL. De Vorigen, Malven Laura. Medebach, (tegen Eleonora.') Doe mij het genoegen, Kindliefi en jaag dat vrouws» f>erfoon de deur uit ,■ ik kanze in 't geheel nier lijden. Eleonora, (terzijde.) En dat federt dezen avond. Hij kan het haar niet vergeven , dat zij hem een commisfaris van den duivel genoemd heeft. NlMWALD. Gij wilt dan nog niet geloven, dat gij leeft? Medebach. Neen; ik ben van mijn dood meer dan immer overtuigd. Waar Mariane maar hier, ik zou u wel bewijzen, wat ik ben. Ik weet ook niet waar zij blijft; zij beloofde mij toch fpoedig weder te zullen komen ? Nimwald, (tegen Eleonora.) Wat is dat voor eene Mariane? Eleonora. Ik denk dat hij mijne Zuster meent, die over tien Jaren geftorven is. Ik weet niet, wat hij met haar uituaande heeft? Reeds te voren heeft hij mij ge^egd, dat zij hem een bezoek heeft gegeven. Nim-  Blijspel, derde Bedrijf. 75 NlMWALD ïk heb veel zinnelooze menrchen gezien, maar waarlijk nog nooit een , die zeide, dat hij dood was. Een bijzondere foort van zotheid 1 M e de b a c ii, (tegen Nimwald.) Matig uwe uitdrukkingen; wij zijn goede Vrienden, maar. ... moet een van aüe gek wezen, dan zijt gij het alle vier veel meer dan ik. NlMWALD. Dat zal blijken. ... Ik hoop het zoo verre te zullen brengen, dat gij uwe doling zult erkennen. Eleonora. Was ik zoo gelukkig! Uw hoop worde vervuld! Ik zou 'er, ik weetniet wat, om geven, dat dit on. geval mij niet overgekomen was. Het kosbaarrte zou mij niet te veel wezen. Spaar geen kosten, Heer Dokter! al zou ik mijn geheele vermogen daarbij infchieten, ik zou 'er mij niet over beklagen, als mijn Man maar weder herfteld was. Wat is het naar een zinneloos man te hebben! Medebach, (wil opftaan, waardoor hij voor het eerst bemerkt, dat hij vast gebonden is.) Vrouw! dit is uw geluk, Ik wilde u toonen, wat zinneloos is! — Maar wat beteekend dit? waar-? pm ben ik vast gebonden? , Ele-  f6 Vrouwelist koomt alles te soven, Eleonora. . De Dokter heefc het bevolen, toen gij nog niet bij uw kennis waart. Wij hadden u te bed gelegd; maar de Dokter meende, dat gij zittende eerder zoudt bijkomen , dan liggende. Omdat gij derhalve niet van den ftoel zoudt vallen, vond hij goed u te doen vast binden. Medebach. Deze voorzorg is nu niet meer nodig. (Terzijde.) Zouden zij ook misfchien gelijk hebben? Zou ik wezenlijk] zes uuren in fiaauwte gelegen en zoo akelig gedroomd hebben? NlMWALD. Daar gij enkel op mijn last vast gebonden zijt, moet ik u ook weder losmaken. (Hij maakt hem los.) ~~ TWAALFDE TONEEL. De Vorigen, Rijkert, Frans. Rijkert. Ik moet toch eens zien hoe de Heer Medebach het staakt. Is hij nu in ftaat troost aantehooren? Eleonora. Geeft gij u nog zoo laat moeite? Rij-  Blijspel, derde Bedrijf. 77 Rijkert. Dit is mijn pligt. Zou ik kunnen flapen, zoolang ik eene ziel in gevaar reken ? Of denkt gij niet, dat ik eenmaal rekenfchap zal moeten geven van allen, die mijne zorg toevertrouwd zijn? Eleonora. Gij zijt een voorbeeld van een goed mensch. (Tegen Frans.) TJ wensch ik geluk, dat gij de gunst geniet van u onder de oogen van zulk een braaf man te kunnen vormen. Frans. Ik fchatmij zeiven gelukkig, en wensch niets meer* dan dit voorbeeld eens te kunnen volgen. R ij k e r t. Hoe vaart gij ? Mijn Heer Medebach! ik dache niet u weder levendig te zullen aantreffen. Het was mij hartlijk leed van u. ... Medeb ach. Ik ben zoo welvarende als iemand wezen kan. Rijkert. Gij zijt dan nu buiten gevaar? Medebach. Ik weet van geen gevaar. Rijkert, (tegen Frans.) Dan kunnen wij wel weder gaan; het begint ook al mooi laat te worden. Me-  78 Vrouwelist koomt alles te boven, Medebach. * Gij zoudt mij verpligten, als gij nog een oogenblik Wilde vertoeven, ik heb eene kleine twijfeling, dié gij alleen wegnemen kunt. R ij k e r t. Waarin beftaat die? Medebach. Zeg mij eens, wie 'er van daag begraven is ? R ij k e r t. Van daag? Niemand! Sedert vier dagen is 'ef niemand in het geheele kerkfpel geftorven. *i Medebach. Niet een! Rijke rt. • Neen, gij moogt mij vrij geloven. Medebach, (terzijde.) Op zoo een manier zouden mijn Vrienden wel gélijk kunnen hebben. De Priester zal mij niet misleiden, dat zou hij niet van zijn geweten kunnen verkrijgen. (Overluid.) Van wien fpraakt gij dezen dag, toen gij met den Heer Frans hier, voor dedeur, op de ftraat ftond te praten ? Rijkert. Ik ben dezen dag niet uit geweest, behalven drie :tnaa! bij u. Ook heb ik met Frans niet één woord gefproken. (Tegen Frans.) Is het niet waar? Frans  Blijspel, derde bedrijf. ?jj Frans. Zoo als gij zegt. Medebach. De Hemel zij gedankt! Nu is mijn twijfeling over! Rijkert. Kan ik u ook nog van eenigen dienst wezen ? Medebach. Zeer verpligt. R ij k e r t. Laten wij dan gaan. (Rijkert en Frans buigen zich voor bet gebeele gezelfchap en gaan been.) DERTIENDE en laatste TONEEL. Eleonora, Medebach, Nimwald, Wilke, Friedberg. Medebach. Vrienden! kunt gij het mij wel vergeven ¥ Allen. Wat? Medeb ach. Dat ik niet alleen uwe vriendfchap mistrouwd, maar u bovendien nog beledigd heb ? NlMWALD, Gij ons beledigd? ' Me.  5o VrOUWELIST KOOMT alles TE B07EN, Medebach. Zeker! Ik erken mijn doling. Alles, waarmede ik ti voorheen befchuldigde, is niets dm een droom. Maar welk een droom! Hij was zoo natuurlijk, dat ik mij nog op dit oogenblik niet kan begrijpen, dat het geene wezenlijkheid geweest is Gij kunt 'er u geene verbeelding van maken. Eleonora. Welk een geluk, dat gij eindelijk weder tot u zeiven komt! Medebach. Gij vergeeft het mij dan toch ? NlMWALD. Van ganfchen harte — doling is geen belediging. Medebach, (tegen Eleonora,) En gij vergeeft het mij immers ook? U heb ik het fterkfte beledigd ; maar ik zal het kwaad, dat ik gedaan heb, weder goed maken, dit zweer ik u! Eleonora. Je hebt wel verdient, dat ik wat op je grom, maar dewijl je zulk eene groote beterfchap belooft, wil ik u wel vergifnis fchenken. (Zij kuscht hem.) Friedberg, (tegen Medebach.) Gij zijt dan evenwel niet dood? Wilke. Vertel ons toch eens wat nieuws uit de Elizeefche velden. Nim-  Blijspel, derde Bedelf. ti NlMWALD. Wij mogten nu ons affcheid maar nemen, Onze Vriend zal wel rust nodig hebben: een reis in de' nieuwe wereld is waarlijk geen kleine wandeling. Hoe ver is het wel hier van daan? Mijn Heer Medebach! Medebach, Altoos Heekje de gek met mij, Heeren! maar ik durf u wel verzekeren, dat als je zulk een droom gehad had, je geen hair beter als ik zou geweest zijn. {Tegen Eleonora.) Uwe Zuster heb ik levensgroote gezien. Ó! het is als of ik ze nog voor mij zag flaah! — Laat het een droom wezen, zoo veel het wil, wat zij mij gezegd heeft, zal ik altoos naarkomen, de eed, die ik haar gedaan heb, eeuwig houden. Van heden af, zeg ik alle bezigheden vaarwel ik heb lang genoeg voor anderen geleefd, het wordt tijd, dat ik eens voor mijzelvert begin ie leevei. Eleonora, (terzijde.) Den Hemel zij dank, mijn oogmerk is bereikt! ik ben gelukkig! Medeb ach. Om de gedachten aan dood en graf, en den geheelen akeligen droom uit mijne ziel te verbannen, wil ik morgen op mij nabij gelegen landgoed een klein partijtje geven. Gij allen zult mij zeer ver- VIII. Deel. V plig^  ti Vrouwelist koomt alles te boven. pligten, als gij daaraan deel wilt nemen. Zal ik 'er u zien? Allen. Wij komen! wij komen! EINDE. HET