LEGAAT P. W. KORTHALS, OVERLEDEN 1892  01 1892 2903 UB AMSTERDAM  GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID.   GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. DOOR ISAAC ISELIN, Doctor in de Rechten en Raadfchryver te B A S E L. TWEEDE DEEL. Uit het Hoogduitich naar den Vierden en vermeerderde:! Druk l"e Haarlem, en te Let ben Ey van üer. AA, en PLUY GERS, M DCCLXXX V 1 I l  let as, ftnce livt ean little more fupply, Than juft to look about us and to die, Expatiate free o'er all this fcene of me*t Popi,  D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. V T F D E BOEK.   D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. V T F D E BOEK. Van den voortgang der gezelligheid tot den Burgerlyken fiand. EERSTE HOOFDSTUK. Uitbreiding der gezellige gevoelens. Aanwas der denkbeelden en begeerten. Begin der Kunsten, Wanneer nu door den gelukkigen invloed van den Godsdienst, Wysheid, en eene niet meer geheel wilde Dapperheid, byzondereGeflachten zich vergrootten; wanneer by eene geruste en zachte levenswyze, goedaardige Menfchen zich van eene füort van welvaard en overvloed verzekerden; zoo A 3 moes-  6 Geschiedenis der moesten ook van tyd tot tyd de waarneemingen merklyk vermeerderen ;*de gezellige Neigingen zich merklijk verhoogen; de begaafdheid der navolging magtiger en fterker worden ; de vermeerderde en verfynde werkzaamheid der Zielen de aangenaame aandoeningen veredelen en vermenigvuldigen. Hoe meer Menichen deeze gelukkige voordeden deelachtig wierden ; hoe meer zich zulke edeler en hoogere gewaarwordingen uitbreidden ; des te ligter konden zy zich tot een Enthujïasmus verheff, n; rfes ce meer konden zy door een befmettelyk en om zich verteerend vuur de Geest van partyzucht van zwakker Zielen ontfteeken,en de heerschzuchtder fterkcren begunstigen , des te fchielyker kond-en alle begaafdheden en bekwaamheden zich ontwikkelen, en tot de volkomenheid naderen. De Geest van eenMensch van een gelukkig Ligchaamsgeftel werd door de fchatten, die een ander verzameld had, verrykt. De vermenigvuldigde denkbeelden helderden eikanderen des te meer op, hoe meerdemaat der kundigheden toenam. De verfcheiden gefleldheden der dingen, haare menigvuldige betrekkingen, debntallykemogelyke verbeteringen van den welvaard; -;s wat den Geest verlichten, dn het Hart ve :',effen konde, ftelde de opgefcherpte opmerkzaamheid zich levendig voor. Het genot van een zachter en volmaakter voedzel verfynde de wezenlyke deelen des Ligchaams, en de werktuigen der Zinnen. De menigvuldige fchoonheden der Natuur maakten.  menschheid. V. BOEK. ? ten, by een, van dag tot dag verbeterd, LigchaamsgefteJ, fteeds zachtere indrukken op gevoelige Zielen, en ftortten levendiger en Menfchelyker aaadoeningen in welgeftelde Harten. De Verbeeldingskracht werd meer en meer verhoogd en verfynt. Degemeenfchappelyke hulp, welke de eene Mensch aan den anderen bewyzen kan, werd daaglyks aanmerklyker. Het uitzigt in het toekomende ftrekte zich met de vermeerderde ondervinding fteeds verder uit. De Jagt cn Veefokkery gaven aan het Ligchaam of de Ziel geen genoegzaame ftoffe tot bezigheid meer. De fteeds meer en rqeer ontwakende naarstigheid werd daaglyks bekwaamer,om Geschiedenis der DERDE HOOFDSTUK. Volkomtne vastftelling van Eigendom. Veldbouw. Uitbreiding der Kunsten. Begin van Koophandel. Uitgebreidder Gezelfchap. Dorpen. Zuiverer inkomst. Geld. Verbetering en uitbreiding der Taaien. De eerste, die een Kruid pJantte of zaaide, deed eenen grooten flap tot den eigendom van het Land; hy opende tevens voor den Geest zyner Broederen een onmeetbaar veld van werkzaamheid, en lag den gelukkigen grond tot eenen veel hoogeren trap van verlichting en befchaaving. Het Land, het welk iemarid ter beplanting voorbereid had; het Land, in het welk de Plant of het Zaad van zoo iemand zich bevond; kon van niemand andeis ingenomen worden, zonder deezen . van de vrugt van zynen vlyt te beroven, of zonder hem onrecht aan te doen. Dit was derhalven een grond, waardoor ieder ander Mensch daar van uitgefloten werd, ten minsten zoo lang, tot dat de eerfte de inkomste van zyn Zaad had ingeöogst. Dus werd den Germaan (*) by zyneri zeer on- vol- (*) Agri pro numero cultorum ab uniyerjïs per vices os-  menschheid.' V; BOEK. ff Volkomen Veldbouw alle jaaren een ander fr.ukLctncrS toegedeeld. Zoo lang zyn Zaad daar in lag, kon hy hetzelve buiten twyfel als zyn eigendom aanmerken ; maar zodra de oogst voorby was, eoó hield alle recht op, het welkhy daar op gehad had* en zyn Veld verviel weder tot de voorige gemeenfcfiapj ^ Het duurde naar alle waarfchynlykheid ook inde heerlykfte Landen zeer lang, eer de Mensch tot dit gelukkig tydftip geraakte. De uitvinding van Zaaien en Planten voorönderftelt reeds aanmerk* lyk'e bekwaamheden.' Men moest eerst over de voortplanting der Gewasfen veelvuldige waarnemingen verzameld hebben. Men moest reeds geleerd hebben, om het toekomstige met gëdnhd af te wagten, en menigvuldige middelen tot één gemeen oogmerk verëenigen. Alie deeze flappert kori^ wcupantur, quos mox inter fe fecunclum dignatiorcm ■:>.-?; tümtur. Facilitatempartiendi camper urn fpatia pyafsann Arva per annos mutant & fupcref! ager, Taotos 4e Mor. Germ. Li XI. §. 26. Dus was het in deeze «ukl;eu van STRflno's tyden tot die van Tacitus ten minsten ondei? e'enige Germaanfche Volken mcrklyk verbeterd. Het vooïbeeld der Galliërs, en nog meer dat der Romeinen, kon iii zulk een kort tydperk meer bewerken, dan vele eeuwen vaii eigene ondervinding van een zoo ruw Volk gedaan hadden, Tacitus befchryft ook in dezelfde Afdeeling,- höe tffiffe komen nog de Veldbouw der Duitfchers geweest is) lh Deel,- V>  Ï8 Geschiedenis der konden niet anders dan zeer langzaam gedaan worden. Zodra de Veldbouw op een zekeren trap gebragt was, zoo moest het Menfchelyk Gezelfchap en de Aarde zelf, eene gantsch andere gedaante beginnen te verkrygen (*). De Mensch begon nu , zynen Akker als den grond van zynen welftand aan te merken. Zonder dat hy geheel en al het omzwervend leven (**) vaar wel zeide, konde'hy diegenoeglykheden niet genieten , welke hem de verhoogde naarstigheid beloofde. Het eigendom werd meer en meer vastgefteld, en de voordeden van de wederzydfche hulp daaglyksaanmerkelyker. Defterkte van deneenen kwam de zwakheid van den anderen meer en meer te (*) Tertio denique gradu a vita paftorali ad agriculturam defcenderunt. Varro de re ruftica L. II. e. i. Ook hebben de Nieuw-Zeelanders een foort van Veldbouw: Zy planten aard-appelen, kalabasfen enz. Nadien zy geen Vee hebben, zoo konden zy niet, gelyk de Volken, daar VarRo van fpreekt, van het Herders-leven tot den Veldbouw overgaan. Hawkesworth B. 2. Hoofdft. 2. BI. 309. Hoofdft. 3. BI. 319. 331. 342. Hoofdft. 4. BI. 362. Hoofdft. 8. BI. 33. Hoofdft. 9. BI. 50. Hoofdft. 1.0. BI. 55. alwaar deeze Veldbouw befchreven word, alsredclyk wel verzorgd. Van den Landbouw der Otaheitiërs zie Forsters Reize. Hoofdft. 8. BI. 213. (**) Zie de Aanmerking opBladz, 17. uit Stabo's elfde Boek.  MËifseHfiËiD. V. BOEK, te baat; de bekwaamheid van den eenen vergoedde fteeds rykelyker de onervarenheid van den anderen; de vermeerdering der behoeftens, welke zoo vele Zedeleeraars als de bron van alle menfchelyke ellende aanmerken, verzachtte de ruwe drift meer en meer; vermenigvuldigde meer en meer de werkzaamheid der Ziel; maakte de gevolgen van geweid en onderdrukking fteeds gevoeliger; en ver» bond door eene weldadige af hanglykheid fteeds des te meer de Menfchen, Geflachten en Stammen mee elkander; hoe meer ondervinding , vlyt en winstbedoeling verbreid en verfterkt wierden. Daarontftonden van dag tot dagnieuwebetrekkingen, welke voor de Menfchen de nadere verëeniging met andere Menfchen fteeds dierbaarder maakten; en welke juist door deeze nadere verëeniging magtiger bekoorlykheden en eene hoogere waardyë bekwamen (*). Dus ontftonden natuurlyker wyze, zonder verder overleg, gemeenfcliappen en ftedèn (**). Door dee- (*) Nam qui vicos habitant, agreftes funi', zegt Strabo B. III. BI. 172. om de ruwe Zeden der Spanjaarden tebewyzen , en deeze waarneming is algemeen. Door een geheel onbetwistbaar betoog kan men befluiten, dat de Menfchen, die niet eens in Dorpen farnen wonen, nog ruwer, zyn , en nog minder gezelfchappelyke voordeden genieten. De ondervinding bevestigt deeze (telling meer dan genoegzaam. (*) Plato de Legibus III. p, 523. B i  Sö Geschiedenis der deeze gelukkige famenvloeijing van vele Menfchen werd de ontwikkelingder begaafdheden, en de verbetering der Kunsten meer en meer gemakkelykgemaakt en bevorderd. Elk nieuw voorbeeld verrykte de ondervinding cn ontvlamde den naarijver. Het welvaaren der Huisgezinnen werd fteeds met de bekwaamheid en vlyt van derzelver leden vermeerderd. Zy begonnen meer en meer eikanderen mede te declen, en van eikanderen te verwagten , met eikanderen te ruilen. Hun arbeid bragt allengsmeer voorden dag. Daaruit ontftenden rykdotn,zuivere inkoniste, en gewin, cn met derzelver toenemen werd elk gezelfchappelyk voordeel verder uitgebreid en elke vreugde des levens verbeterd. Doch niets maakte de voortgangen en uitbreiding van elk gezelfchappelyk voordeel zoo gemaklyk, dan de uitvinding om Metaalen of andere dingen tot eene maate en middelen van vergoeding voor alle overige behoeftens aan te nemen. Zonder deeze zou het Menschdom nooit eenen aanmerklyken trap van welvaard bereikt hebben. Dit moet derhalven als eene der gelukkigfte gebeurtenisfen aangezien worden. Door de vermeerdering des rykdoms werden de bekwaamde of magtigfte Burgers en de Hoofden der eerst opkomende Staaten fteeds meer en meer ontheft van laage zorgen, en vermoeiënden arbeid; en gunstelingen des Hemels bekwamen meer en meer gelegenheid en ledigen tyd, om de bekwaam- he-  MENSCHHEID. V. BOEK. 2T heden van hunnen Geest voornamelyk te beoefenen, zich ondervindingen te verzamelen, van het onderzoek der waarheid hunne lieffte en edelfte bezigheid te maken," de rede aan te kweeken, en den grond van eenen bloeiënden toeftand voor beter Nakomelingen te leggen. De Taal van elk Geflacht moest naar maate van deezen aanwas van denkbeelden en ondervinding, ook in woorden en buigingen verrykt; en de tongval van den geen, die in kunde en wetenfchap het verst gekomen was, moest fteeds van meer anderen aangenomen worden. VIERDE HOOFDSTUK. Langzaamheid deezer voortgangen, Ondertusfchen konden deze gelukkige voortgangen niet anders, dan in alle ftukken ongemeen langzaam zyn (*}. De nodigfte werktuigen (*) De langzaams voortgangen van de gemeenfte beroepen in Italien kan men ui: de volgende plaats van eenen aehtingswaardigen ouden Schryver befluiten: Omnino ton/bres in Italiam primum venijfe ex Sicilia dicuntur, poft Romam conditam anno quadringentefimo quinquagefimo quarto, eosque adqduxife P. Ticinium Menajj. Varko B 3 de  42 Geschiedenis der gen (*) konden alleen van tyd tot tyd uitgevonden' en verbeterd worden; en gelyk de verzamelde waarnemingen nog geheel niet talryk konden zyn, zoo moesten zy ook meestal zeer onvolkomen en onzeker zyn. De toeftand der Kunsten was derhalven natuurlyker wyze in derzelver begin zeer onöpmerklyk en de re ruftica, L. III. c. u. Hoe eenvoudig moesten de Kunsten by een Volk niet zyn, dat het fcheeren der Schaapen nog niet regt kende. (*) Men kan zich verbeelden, hoe zwaar alle handwerken moeten geweest zyn , en hoe grof zy moeten uitgevallen zijn, nadien alle werktuigen van fteen of been enz. waren. Zie van de Otaheitiërs Forster Reize Hoofdft. 6. BI. 153. volg. 164. volg. 173. Hoofdft. 8. BI. 203. 225. 210. 217. Hawkesworth Hoofdft. 15. 17. en 18. en van Oheterea en de overige Societeits-eilanden Hoofdft. 20. Bh S73. De Nieuw-Zeelanders, welke niet onder eene zagte Hemel-ftreek wonen, gelyk At Otaheitiërs, hebben het in Kunsten verder gebragt. De vergelyking tusfehen hen kan van de langzaame voortgangen der Kunsten een denkbeeld geven. Zie Hawkesworth B. 2. Hoofdft. 11. BI. 316, volg. 333- Hoofdft. 3. BI. 354. 356. Hoofdft. 4. BI. 30V Hoofdft. 6. BI. 392. 407. Hoofdft. 9. BI. 44. 48. Hoofdft. • 10. BI. 52. Over de zwakke beginzelen der Kunsten by de Nieuw-Zeelanders zie Hawkesworth B. 3. Hoofdft. 4. BI, J73. Hoofdft. 6. Bi. 233. 237. volgg. 343. volgg. (**) Voortre:1yk word dit opgehelderd door eene plaats Tijt Plato van de JVetten B. 3. BI. 522. inzonderheid me? ©pzigt tot de uitvinding en het gebruik de? Metaalent,  Mensch heid. V. BOEK. 23 cn deblydfchap, welke uit de verdichting en uitbreiding van eene dwaling ontftond, moest de begeerte, om de waarheid na te fporen, als 't ware, in de geboorte verflikken. Wy moeten ons inzonderheid dit laatfte kwaad des te grooter voorflellen, nadien het ontwyfelbaar is, dat in deeze zwakke beginzelen alle dwalingen der Inbeelding en des Verftands, welker bronnen wy in de voorgaande tydperken belchouwd hebben , ook de Zielen van die Menfchen moeten te onder gehouden hebben, welke den eersten grond tot het wonder-gebouw der Menfchelyke geleerdheid gelegd hebben. Vele Volken bleven door eenen zonderlingen famenloop van verfcheiden redenen op deezen trap ftaan. De Arabïérs leven reeds federt vele duizend jaaren in deezen toeftand. Eene edele en benydenswaardige eenvoudigheid van Zeden, en eene waare Mensch-lievende gastvrijheid , maken het Charakter der besten onder hen uit terwyl de laag- 00 Wy kwamen in onze Nacht-herberg aan , alwaar wy van den Scheik, als den voornaamften in het Dorp, zeer beleefd ontvangen werden. Hy liet ons in eene grooteZaal van een fteenen huis brengen, het welk aan eenen Turk te Cairo toebehoorde. Na een klein uur deeden wy ons avondmaaltyd, welke naar's Lands gebruik zonder veel omOags was toegerust. Onze Scheik had twee jonge Geiten lal en dachten, In de pot, daar zy in gekookt waren, werd eeti B 4 me-  t?4 Geschiedenis der Mgftp hebzucht, roovery en bedricgery de overigen» ontceren; en terwyl het Bygeloof de eenen zoo V<;I als de anderen i« de hardfte boeien gekneld houd. VYF- pieriigte Tarwebrood tot een bry gekookt, en daar mede twee fcbotels van die grootte gevuld, dat tot elk twee Menfchen verëischt wierdcu , ora ze te dragen. In het midden van dit Broodfopwas gekookte Ryst, en rondom het Brood lag Vleesch , het welk in ftukken gefneden was. De vloer was onze tafel. Een Wezen-mat diende ons voor een tafellaken, de holle hand tot een lepel, en onze vingers wa« ren in plaats van mesten en vorken. Die zich op deeze wyzc door de Arabieren niet wii laten onthaalen, zou kwalyk van hun ontvangen worden. Hunne wyze om Vreemdelingen te onthaalen, is wel gemeend; en ik tvvyfel, of mm eene grootere bereidwilligheid, openhartigheid, en gastvrykcid vinden zal, dan by hun. Du was de levenswys hunT ner Vaderen, welker leven ons de Heilige Schrift heeft opr geteckend. Zy is het nog in onze tyden, en zal in eeuwigheid onveranderlyk dezelfde blyven. Hasselquist Rei* ss naar de Egyptfffie Pyramiden. BI. 85. Iets dergelyks omtrent verhaalt van andere Arabieren Skaw in zyne Reizen L'jofdft. 8. D. 1. der Berl. Verzameling BI. 172. eir inzonderheid in het 9. Hoofdft,. BI. 173. alhoewel deeze hunne eenvoudige levenswyze, hunne beleefdheid en gastvryheid met niets minder dan niet andere' deugden, b. V.i cerlykrieid, trouw, enz. verzeld gaat. De gronden, waarom deeze lieden zoo veel duizendjaaron lang hunne levensyyze behouden kejbcrj, verdiepen overwogen te worden»  Menschheid. V. BOEK. 25 VYFÜE HOOFDSTUK. Verdere wasdom der menfchelyke bekwaamheden, Verhooging der edeler aandoeningen. Deugd. Eer. Gezag en Aanzien. J3y andere Volken ftonden den voortgang tot eene hoogere volmaaktheid minder hinderpaalen in den weg. De drift naar hetgeen voor aangenaam , groot en edel geacht werd, werd by hun fteeds werkzaamer ; fteeds bood zich eene ryker ftoffe tot deszelfs voldoening aan hun aan. Gelukkiger Geesten openbaarden zich onder hun fteeds meer en meer door uitvindingen, ondernemingen, en daaden, terwyl de zwakkere be- kwa- Hasselquist vervolgt BI. 88. om deeze levenswyze te bc> fehryven. Deeze geheelè wydloopige plaats is merkwaardig. Zie ook BI. 106. Pocok verhaalt hetzelfde van de ongemecne gastvryheid der Arabieren. Zie het 4. Hoofdft. in het 2de deel der verzameling van Reizen, te Beiiin vertaald BI. 260. als ook van de levenswyze der omzwervende Arabieren Hoofdft. 8. BI. 311. welke heel eenvoudig , en in vele ftukken Aardsvaderlyk fchynt, alhoewel zy juist geen byzonder eerlyke en braave lieden zyn. Het zelfde bevestigen de Reizen van Norden , welke in het 2de Deel van dezelfde Verzameling te vinden zyn. B3  §6" Geschiedenis dek fcwamer wierden, om zich over deeze te verwonderen , en hun na te volgen. De weldaadigheid breidde zich meer en meer uit over Menfchen en Geflachten. De dapperheid verdedigde hun eigendom en rust, en de wysheid lag den grondflag tot het geluk der afgelegenfte Landen en verste Leeftyden. Dus verwierven, de betere en meer verlichte Geesten zich liefde , hoogachting en eerbied. Dus wrrden anderen bekwaam , om geleid, befchermd, en in orde gehouden te worden. Dus ontwikkelden zich kragtiger het denkbeeld van Deugd, het gevoel van Eere, en met dezelve de aandoeningen van Trouw en Gehoorzaam, heid. Dus vermeerderden de uitzigten van den Geest, en verëdelden de dryfveeren van het hart. Dan, nadien bndertusfchen de denkbeelden van het groote en betaamlyke; zelfs by deeze gunstelingen van het Noodloot, nog zeer donker en verward moesten zyn, zoo waren de denkbeelden van de Deugd zulks niet minder; En de Eere viel dikwils daaden ten deele, welke in verlichter tyden niet dan fchande zouden hebben aangebragt. Sedert dat deeze denkbeelden ontftaanzyn, hebben zy alle Landen en Tyden onder honderleiëgedaantens doorwandeld. Zy werden alleen aan weimVe Wyzen naar hun waar Wezen bekend, de grootfte hoop liet zich gemeenlyk door derzelver fchyn verblinden, en wydde meesttyds zyne verë'ering en verwondering, aan eigenfchappen en handelingen, die van wezenlyke goedheid ontbloot, met eenea  MENSCHHEID. V. BOEK. eenen ydelen glans fchitterden. De groote hoop kon het groote, het byzondere, het wonderbaars van een charakter of daad vatten, maar de waare Zedelyke goedheid eischte de fcherpzinnigheid van fynere kenners. Inmiddels waren het deeze zoo gebrekkelyke indrukken , welke het gezag bevestigden , het welk de eene Mensch over den anderen hebben moest, om aan hunne verëeniging een gegrond beftaan, en aan hunnen welvaard eene min onzekere geduurzaamheid te verzekeren. ^T^7~ *fo Na-V V^ Na-V V> Sa-V ^rf^ ZESDE HOOFDSTUK. Gebreken, welke deeze verbeteringen met zich bragten. A an de voornaamfte dryfveeren derhal ven, door welke de ontftaande Gezelfchappen of Maatfchappijen moesten bewogen worden, ontbrak de innerlyke Zedelyke rechtheid en goedheid; en inzonderheid die gelukkigeharmonie, welke alleen het werk van het verhevenfte vernuft zyn kan. Deeze gelukkige voortgangen gingen daarom niet alleen natuurlyker wyze verzeld met groote onvoegzaamheden ; maar verfpreidden dezelve ook in de volfte mate over alle volgende afwisfelingen, door welke het Menschdom tot eenen beteren en gelukkigeren ftand zich moest doorwerken. De overhelling tot onrechtvaardigheid nam by de ruwere Menfchen fteeds  ES -Geschiedenis der fteeds meer toe, naarmate de voorwerpen vermenigvuldigden, welke hunne begeertens konden gaande maken. De vermeerderde en verhoogde aangenaamheden des levens, zelfs de grootere gezelligheid gaven voedzel en aanleiding tot allerhande nieuwe buitenfporigheden. Onder vele Geflachten , die by elkander woonden , vermeerderden dcrhalven dewanördens; nadien de Menfchen hunne grootheid en waarde in het bezit van goederen ftelden, zonder dat zy, het recht van verkryging of het gebruik van dezeive in aanmerking namen. De Naar-yver en Hoogmoed werden door den overvloed des eenen, en het gebrek des anderen vermeerderd. Haat, nijd, tweedragt, de natuurlyke gevolgen deezer hartstochten, wiesfen te gelyk met dezelven aan. Noch grooter gebreken ontftonden er, en als inwendige tweefpalt zulke kleine Gezelfchappen niet verftoorde , dan deeden het Wilde Nabuuren (*), welke door geweld wilden verkrijgen, hetgeen zy niet vermogend waren, doorvlyt en bekwaamheden te bekomen. (*) Initium hujiismodi injuriarum feoerunt nhidrum mktani, qui cum fterile folum colerent, & pauca tojjiderent, aliena concupiverunt. jfltf dum horum injurias dé* fen dunt, ipfi quoque necefario a fuoruui operum curatione abflracli pro agricultura militiam traclavcrc. Oiw factuus eft, ut terra negleaa bonorum 'fuomm ferax efe defineret & 0 latronibm habitaretv.r. Strabo L, III, p. ifo. fa. ZE-  M E N S C I-I HEID. V. BOEft. 4& ZEVENDE HOOFDSTUK. Beter ontwikteling der Denkbeelden van Orde, Gerechtigheid, Eerbaarheid. Voortgang tot de Burgerlyke Maatjehappy. ïioemeer de Stervelingen derhalven tot de ^.volmaaktheid naderden, des temeer moesten,zy ook de heillooze gevolgen der onrechtvaardige driften leeren ondervinden; des te meer moesten de wyzere en betere onder hun ontwaar worden, hoe de menigvuldige dryfveeren, welke aan de werkzaamheid van zoo veele kleine Maatfchappyën en zoo vele byzondere Menfchen zoo verfchillende, door elkandereu loopende richtingen geven, en hoe de vermenigvuldigde oogmerken eikanderen dikmaal hinderlyk zyn. De min kundigen zelfs moesten niet minder gevoelen, hoezeer zy befcherming en raad nodig hadden tegen de menigvuldige gebreken, welke uit deeze wanördens ontftonden. Dus werd bij de Zielen, met hooger bekwaamheden begaafd, meer en meer cle edele begeerte verfterkt, om uit te munten doordeugdzaame, of ten minften fchoonfchynende daaden, en wyze fchikkingen ; en dué werden de zwakkere daaglyks gewilliger tot gehoorzaamheid en bekwaamer voor orde. Dus ontrolde zich fteeds kragtiger de vuurige drift tot Wetgeving en Heerfchappy. Dus werd de  Geschiedenis der Ichoefte om geregeerd te worden fteeds dringend \ De Geest des eenen werd fteeds verlichter, en gemoederen der anderen fteeds buigzaamer. De natuurlyke en byna werktuiglyke drift tot gezellig, heid werd meer en meer verfterkt; doch in plaats van wezenlyk veredeld te worden, ontaarde hy maar al te dikwils; nadien de onwetendheid der meenigte fteeds dezelfde bleef, en de weinigen., die zich boven anderen verheven hadden, ° dat weinig licht, het welk hun ten deel geworden was , meer gebruikten, om hunne overmagt te bewaaren en te verfterken, dan om hunne onderhoorigen gelukkig te maken. ACHTSTE HOOFDSTUK. Wyzen van ontfiaan der Burgerijke Maatfchappyèn. tvt lTXen kan zich zeer vele wyzen voordellen , op welke van dit punt af de ontelbaare Volken der Aarde tot eenen Burger-ftaat geraakt zyn. Doch allen zullen ook daar in overeenkomen, dat alle Staaten in derzelver eerfte beginzelen zeer onvolmaakt moeten geweest zyn; dat er veel tyds nodig geweestis, eer de verbindtenisfen der Leden onder eikanderen, en jegens den Staat, als ook die van den Staat jegens de Leden, Hechts eem'ger- raa-  MENSCHHEID. V. BOÉK. 31 mate konden bepaald zyn, en dat er nog een veel langer tyd nodig was, en nodig zyn zal, om ze in die weldaadige Harmonie of overëenftemming te brengen, door welke elk Lid der Maatfehappij onverhinderd zynen welftand op eene wyze verhoogen kan, die tevens den welftand van elk ander Lid vermeerdert. Twee hoofd-onderfcheidingen bieden zich hier toe ons aan. NEGENDE HOOFDSTUK. Langzaamheid van deezen overgang in ruwer Landen. Ïn ruwer Gewesten begonnen de Menfchen zeer laat, door zoo veele behoeftens van eikanderen afhanglyk te zyn. Daar is een lange tyd nodig, eer zy iets meer dan den natuurlyken nooddruft begeeren. Zy vinden niet zoo fchielyk byzondere bekoorlykheid in de gezelfchappelyke verkeering. Wanneer zelfs een fchielyke nood hen verëenigt, dan fcheid hun ruwe imborst hen weder van eikanderen, zodra het gevaar voorbyis (*_), hetwelk hen (*) Van de Califomiërs meld P. Venegas Deel I. Afd. 6. BI. ó£>. dat in zekere gevallen de heerschzuchiige, dewel-  §S Geschiedenis eer hen genoodzaakt had, om.'zich aan algemeene betf veelen te onderwerpen. De Huisgezinnen bleven derhalven lang in eene volkoinene onafhanglykheid* Schoon zelfs de verandering van hunne omftandigheden en betrekkingen alzins eene duurzaame verëeniging verëischt, zoo zal die echter alleen in zoo verre ontftaan, als het de dringendfte en mefkwaardigfte oogmerken vorderen. Voor het overige zal elk een zyne onaf hanglykheid ftaande houden. Daarom bepaalden zich by kans alle ftaatkundige inrichtingen der Noordfche Volken alleen tot het Krygswezen. .Daar uit on.tft.ond het Leen-récht, het Barbaarfte van alle wetgevingen (*;. Daaröm «was wclfprcker.de of listige door eene ftilzwygende bewilliging zich aanmatigen, om hen in hunne visfcheryè'n of in hunne oorlogen aan te voeren, en de voorvallende bezigheden te bezorgen; maar dat voor het oyer-igerelk een volkomen onaf hangtyk is. Dus was het ook omtrent gefield met de Koningen der. kleine Gcrmaanfclie Volken. In tanta fccüL rum fc.ie nullus illis dux magnus prater Viriatum fuit Jui muis decem Romanos varia vicioria fatigavit; adéo feris propiora quant hominibus iugenia gerant; quem ipfum non judicio pppuji clc&im, fed ut cavendi fclentem declinan'iofumqte pcricUlorum peritum , fcquuti fuht, zegt Justiimus van de Spanjaarden L. XjLlV. c. 2. (*) Zie bovc" B- Hi: Hocfdft, 20. BI. 225. alwaar opgemerkt is, dat deeze Leen-inrichting waarfchynlyk de vrucht der Barbaarsheid is. Het is bekend, dat zij by de Tartan reti  MENSCHHEID; V. BOEK. §g Was de dapperheid zoo lang de grootfte en eenige Deugd van het Noorden; daarom waren Wysheid en Gerechtigheid in deeze Landen zoo lang bykans overtollig; daarom bleef de Menfchelykheid indezelve zoo lang onontwikkeld; Het grootfte deel van het Westen en het geheeld Noorden waren vele eeuwen lang in ontelbaare kleine Volksgenoodfchappen verdeeld , welke ophielden Medeburgers te zyn; welke onderling eikanderen beroofden, en op elkander ftroopten , zoo dra een algemeene oorlog hun geen bezigheid gaf (*); en welke door hunne wanördens', en onrustigèri imborst voor de zachte Zeden, Kunsten en Wetenfchappen den toegang fiooteri. Be ren altyd zoo wel in gebruik was, als in de middel-eeuwen in Duitsehlaud en het overige Noorden. De Gefchiédenis van Timurbeg (lelt dit buiten allen tvvyfel. Ook hadden de Parthen eene Leen inrichting. Daar was zelfs by hun een lbort van groote Vafallen , QSurenas') welken het by erfrecht toekwam, om den Koning te kroonen. Pj.utarchus in Crassus BI. 317. Surenas was de benaaming cener waardigheid by de Parthen en naderhand by de Perfianen. Zie Ammian. RIarcell. 24. 2. en aldaar de aanmerkingen van Valesiüs. Zie ook over de Leen-inrichting by de Partners IIerodian. 3. 1. Hunne Militie was ook geen gewoon' Krygsvolk, maar een foort van opöntbod , hcirbau , Jieribafius. Zie Herodian. Ilift. VI. 5. 7. ■ (*) Tacitus Annal. II. 44. de Blo;, Germ. 33'. CMsAS de belh gallico VIL ii. II. Deel. C  34 Geschiedenis der De Romeinfche Staat fchynt in zyn eerfte begis niets anders dan zulk een famenftel van Huisgezinnen geweest te zyn. Vele Eeuwen na de (lichting der ftad was elk Huisvader nog de .onafhanglyke Heer van zyn Huiswezen (*); Hy had daar, even als de Germaan, het recht van leven en dood over zyne Kinderen en Gezin ; de Staat had zich nergens in te fteéken, wat deeze betrof; enmen moge zich in geen Burgerhuis wagen, zelfs maar om hem voor het Recht te dagen (**). (*) Dus ook de Priester van zyn Huis en Genacht; faera domeflica, facragentilitia-, ook hadden alleen de voornaame Genachten 1 'faMeti', hunne Goden, hun Priesterdom, hunne Begraafemsfen. Zy alleen hadden de aujpicia, en zy konden openbaare Priesterlyke waardigheden bekleeden, Offeren , enz. Op zyn meest lieten zy hunne clientes en liberti in hunnen Godsdienst, en Begraafnisfen deden. Eeuwen lang hingen den Plebeën nog de kenmerken van den Slaavenftaat aan, uit welken zyzich niet dan langzaam tot Heeren, of om liever te zeggen, tot Tyrannen van den Aardkloot verheven hebben. Cêhtem ab infafni tandem deducis a/y/o. (**) L. 18. ff. de in jus voc. quia domus tutijfimum cttique refugium atque reeeptaculum fit. De daaging voor het Gericht gefchiedde ook by de oude Romeinen met geweldige plegtigheden, welke overblyfzels waren der oude Barbaarsheid. Een Gerichtshandel was . in de daad by hun een foort van Kryg. TIEN-  Menschheid. V. BOEK. 35 TIENDE HOOFDSTUK. Voordeden der zachter Landen , welke de Burgerlyke inrichting begunstigen. In zachter Landen in tegendeel moest, gelyk wy reeds opgemerkt hebben , de hoogere en tederer aandoenlykheid veel fchielyker de gelukkige banden toehaal en , welke de Menfchen onderling verëenigen. De Mensch werd daar vroeg door meer behoeftens , en door grooter zwakheid genoodzaakt, om zich by andere Menfchen te vervoegen, en de wederzydfcheweldaadigheid breidde daar veel fneller elke gezellige drift uit. Daar moest de uitmuntende bekwaamheid.der gelukkiger Geesten veel eer opmerklyk worden; en de deugd veel rasfer eenen hoogen graad van volmaaktheid bereiken. Hun roem en gezag moesten zich daar veel ligter uitbreiden'. De Menfchen, aan welke de Natuur buitengewoone gaven ontzegd heeft, zyn in zulke Landen door de grootere buigzaamheid van het Ligchaam en Geest beter opgelegd tot gehoorzaamheid en navolging. Het voorbeeld van den eenen ontvlamt daar veel ligter de werkzaamheid van den anderen. Daar worden de hoogachting en naaryver jegens de beteren door eene levendige en goedaartige verbeeldingskracht veel ligter uitgebreid; daar vermeerde-, C 2 ren  36 GESCflIÏDENIS Ef E R' ren de genoeglykheden van het leven zeer fne] rrJët eiken aanwas der bekwaamheden en begeertens; én deéze fchielyke uitbreiding vermeerdert met eetis fteeds grootere fnelheid de af hanglykheid des Menfchen van vele andere Menfchen. ELFDE HOOFDSTUK, Uitbreiding der Kundigheden, Kunsten en WeU vaard. Vergrooting der Maatfchappyen. Virdere uitbreiding der Taal. Kunst vanSchryven. Kleine Staat en. Dus breiden de Kundigheden in" zachte Gèwes-! ten zich met een veel grooter fnelheid uit en verbeteren zich rasfer dan in ruwe Landen. De Geest, aan welken zich immer nieuwe voorwerpen aanbie^ den, word naar maate van deezen aanwas fteeds werkzaamer; en het gemoed, het welk fteedsnieuwe goederen leert kennen, dat daaglyks meer te hoopen krygt van de weldaadigheid van andere Menfchen, word meer en meer verzacht. Debeteren en wyzeren of ook de fterkeren en listigeren worden fteeds bekwamer, om wetten en aanflagen uie te denken, en de overigen, om zich daar aan te onderwerpen. De fmaak voor het goede en fchoone word met elk genot verfynt en verhoogd. De toeneemend© over-  Menschhjei d. V. BOEK. 37 overvloed onderhoud en verfterkt fteeds meer en meer de overhelling tot verfraaïng , opfiering en genoeglykheid.' Elke nutte en aangenaame uitvinding baant den weg voor eene andere. Elke Kunst bied eene andere de hand. Gelyk in de eerfte beginzelen elke, onvolkomen en niet onderfteund, lang met duizend verhinderingen moest kampen, zoo naderen zy fteeds rasfer tot volmaaktheid , hoe meer zy alzins haare hulpryke betrekkingen ontwikkelen. Dus begint de groote keten , die ze alle met elkander veiëenigt, haar onderling te verbinden. Dus bekomt elke Begaafdheid eene vuurige wending. Dus opent zich voor elk Vernuft (Genie) een wyderveld. Deeze gelukkige voortgangen gaan verzeld van een daaglyks grooter welvaaren, het welk vreemde Geflachten meer en meer krachtig aanlokt, om zich met eenen gezegenden Stam te verzeilen. Daar ontftaan kleine Staaten. De Taal en Zeden der wyzer Stammen fpreiden zich fteeds wyder uit; én allengs worden die Kunsten uitgevonden, door welke de Menfchen ook hunne gedachten en ontdekkingen aan die genen kunnen mededeelen, die op den versten afftand wonen , en ze op die genen voortplanten, welke duizenden van jaartii B§ hun het licht aanfehouwen zullen. De Kunsten van Teekenen:, Schilderen , door Hieroglyphifcbe beelden , en door Letttnckrifc met afwezenden te fpreker», re-.ken dc voojtgangen der overige Kunst.'n;?n Zeden des. te gernak,Q 3 ly.  3§ Geschiedenis der ]yker, hoe meer zy zelve tot eene hoogere volmaaktheid gebragt worden. Zonder deeze Kunsten zou het Menschdom beftendig in den ftaat van eene volkomene Kindsheid hebben moeten blyven. Zonder deeze hadden noch enkele Menfchen, noch de gantfche Maatfchappy zich tot eenen merkelyken graad van licht en welvaard kunnen verheffen. Gelyk zonder de Spraak de eerfte beginzelen der Menfchelyke kennis niet hadden kunnen uitgevonden worden , zoo had zonder de kunst van Schryven en Teekenen nooit eene Wetenfchap kunnen ontdaan ; ja niet eens eene genoegzaame kennis van gebeurde dingen. Gelyk zonder Spraak de byzondere Menfchen altyd Kinderen blyven, en het geheugen van hunnen voorby gegaanen toeftand wéldra verliezen , zoo kunnen zonder de Schr-yf kunst de Volken nooit den Staat der Kindsheid ontworstelen. Al het voorledcne vervalt zonder deeze Kunst na weinige jaaren weder in den nacht der vergetelheid; en de verbinding zelfs ook van een zeer gering aantal van denkbeelden en waarheden is zonder haar voor den Mensch onmogelyk. Het geen weldaadigheid en liefde op de eene plaats werkten, zulks konden op eene andere geweld en vreeze afdwingen. Ruwe en harde Menfchen moesten natuurlyker wyze fteeds begeeriger worden, om de zwakkeren aan zich te onderwerpen. Weinige fterken en geweldigen konden  Menschheio. V. BOEK. 39 den ligtelyk eene groote menigte vreedzaame en geruste Geflachten onder het jok brengen. Barbaarfche oorlogslieden maakten zich ligt eene menigte Slaven ; bezorgden zich door derzelver arbeid , de genoeglykheden des levens, die van de Wyzeren en Beteren uitgevonden waren ; en maakten elke onderdrukking tot een werktuig van eene nieuwe verovering. Buiten twyfel oefenden dan de zachter. Zeden en de Wysheidder Overwonnenen over de Geesten der Overwinnaars een recht, het welk-ecn'natuurlyk gevolg van derzelver waarde en hoogheid is; buiten twyfel maakten zy de Overwonnenen tot weldoeners van hunne Onderdrukkers, en deeze leerden van geenen, metmatigheid en verftand de bezittingen te handhaven , die zy met geweld verworven hadden. Dus ontftonden verfcheidene foorten van grooter heerfchappyen. Dus verhieven zich op fommigc plaatzen deugdzaame Huisvaders, en op andere gelukkige Roovers tot Vorsten en Overheden (*). De eerften moest eene, tedere zorge voor het heil hunner onderhoorigen , de anderen daarentegen eene werkzaame yverzucht voor hun geweld en gezag in eene beftendige werkzaamheid houden. O ttsitrf/is ex venntore latro , ex latrone fubito dux , c? fifortuna cefjjffet, Hifpania Romulus. Florcs II. i~. Le premier, qui fut rot, fut un brigaml heureux. ■ C 4 TWAALF-  40 Geschiedenisder TWAALFDE HOOFDSTUK. Zwakte van deeze eerfie Burgerlyke Inrichtingen. Ondertusfchen was er nog veel meer nodig, om aan eene Burgerlyke inrichting haare beftenuigheid te geven. De rede was nog lang of na niet genoeg beoefend, om deeze Menfchen door de waare grondregels vatbaar temaken voor orde en gehoorzaamheid; en zelfs vele vooröordeelen, welke in vervolg van tyd en gedeeltelyk nog in onze dagen gebruikt worden, om het geweld der Heerfchenden te bevestigen, konden nogniet ingevoerd zvn, en gingen nog de vatbaarheden der meeste Burgers te boven. De Wetten, Herkomen, Verpligtingeh gingen ligt uit het geheugen verlooren. Eer de Schryfkunst uitgevonden, eer die uitgebreid was, konden dezelve kwalyk eenen Menfchelyken lerftyd overleven. De voordeelen en deugden van een Gefiacht waren voor deszelfs Nakomelingfchap byna als of zy er nooit geweest waren. De dood van den goeden Vader, den deugdzaamen Heer , welke voor het hei! van zoo vele Menfchen gezorgd hadden, moest meestal den gelukkigen band ontfnoeren , die hen verëenigde. Men was noch verlicht nog Barbaarsch genoeg,  Mens c h h.e i d. V. BOEK. 41 cm te geloven, dat zyn gezag aan zyne Erfgenaamen behoorde , zoo wel als zyne Kudden. Wanneer de onrechtvaardige en geweldaadige Onderdrukker ft i erf, of oud en zwak wierd, dan moesten zyne Slaven terftond van één fcbeiden. Zyn kleine Staat werd van zelfs verftoord ; en onrust , verwarringen en partyfchappen fielden dien in den befchreienswaardigften toeftand (*). (*) Ook nog by zyn leven is het gezag van den Beheerfcher, die alleen door geweld op den Troon geplaatst is, by nog half Barbaarfche Volken zeer wankelbaar. Men leze^ in. Hifi, gén. des Vuyages L. IX. Hoofdft. 7. §. 8. L. X. 'Ëó'ofdft. 6. inzonderheid p. 40. en 52. de befchryving der inrichtingen in de Staaten der Zwarten op de Goudkust. Men overwege deeze zwakheid van gezag; de onbepaaldheid vair het recht van opvolging; dan zal men zich hier van volkomene denkbeelden kunnen maken. Dus is het ook gelegen in het Koningryk Congo. Hifi. gén. des yoyages. L. XIII. Hoofdft. 4. BI. 13, C 5 PER-  42 * G E S C Hl E D EN I S DE :R D E R TIEN DE HOOFDSTUK. , Godsdienst. Jfgodery. Veelgodendom. Daar was derhalven een magtiger middel nodig, om zulke Menfchen de gedachten , dat zy één Volk waren, in te boezemen'; en gelyk dit middel door zyne eigene krach ^werkzaam moest zyn, zoo moest het ook op eiken tyd zoo vervormd kunnen worden, als het de vatbaarheden der genen vereischten, welke daardoor gerust en buigzaam zouden gemaakt worden. De Godsdienst was in alle gezigtpunten het kragtigfle; en alzoo nog de minste Menfchen bekwaam waren, om zich tot de verhevene denkbeelden der waare Godheid te verheffen , zoo namen dwalende, en in de Zinnen vallende Beelden de plaats deiwaarheid in. Elk Huisgezin had reeds zyne Huisgoden. Een gelukkig overleg, of eene Godlyke ingeving , of het voorbeeld van een Volk , door God byzonder begunstigd, bragt wyze Mannen op de gedachten, om ook aan vele Geflachten eenen gemeenen God te geven ; deezen tot het middenpunt van hunne verëeniging te maken ; door gemeene Altaaren , Tempelen (*), en heilige (*) De algemeene Tempels zyn zoo oud als de Burger- iy.  Menschheid. V. BOEK. 43 ge dingen (*) , de Zinnen en Verbeelding te kluis- ]yke inrichting. De Labyrinthus (het Doolhof) ln Egypten, was zulk een heilig gebouw, het welk zoo wonderbaar zyn moest, om dat het aan de verëeniging van zoo vele heerfchappyën geheiligd was. Dicunt tot aulas ibi faclas efie , quia folérent omnes prafeiïura; eo eonvenirc , atque epulum quoddam facris viris & mulieribus Kcbat facrificii gratia deo reddendi & juris dicendi de rebus mammis. Quievis autem prafeiïura in fuam aulam procedebal. Straeo XVII. p. 938. Op het Eiland Rugcn was zulk een Tempel, alwaar de Rugtfche Wandaalen hunnen gemeenen God vereerden, en hem hunnen kostbaarden roof heiligden, Cranz JFandal. III. 22. V. 12. De Tncas deeden, by het begin van hun Ryk, hun Volk de ftad Gaste ais een gemeen Heiligdom van de gantfche Natie aanzien, en bouwden daar inden zoo pragtigen Tempel der Zon. Garcilasso della Vega Hifi. des Ineas, L. III. ch. 20. Nog onder Augustus werd voor alle de Gallifiche Volken, welke zestig in getal waren, te Lions een gemeene Tempel opgericht. Strabo B. 4. BI. 208. Zou men niet mogen denken, dat de Aards-bisfchoppen van Lions aan deeze ftichting de Primaats-waardigheid van Frankryk te danken hebben? Nadien de Volken deeze verëeniging door den Godsdienst billyk .als een groot heil hebben aangezien, zoo kan men des te eer begrypen, hoe de Hiërarchie van den Roomfchen froel zoo gemaklyk aan een algemeen gezag geraakt is. . (*) Dus hadden de Scythen hun heilig goud, het weikin eene byl, een' ploeg, een juk en eeneickaal beftond. Deeze gouden werktuigen waren gloeiend van den Hemd geval-  44- Ge schi.edenis der kluisteren; door algemeene feesten de gedacb. ten ien. Zy waren in bewaring van hem , die hen regeerde. Herodotus B. 4. §. 5. Het zwaard van Mars by de Hun. rien, zie Jornakdes de rebus geticis p. 471. is dus ook als een infigne imperii ten tyde van Attjla gevonden. Gelyk de heilige fchilden, aneilia, der Saliërs, zoo was ook het beeld der go de Godin, het welk de Romeinen naderhand volgends een Orakel, naar alle waar.'chynlykheid door de Staatkunde verdicht, in hunne ftad gebaald hebben, van den Hemel gevallen. Herodianus lib. II. Van de heilige dingen te Delos geeft Herodotus eenig bericht, B. 4. 5. 31. Xerxes had op zynen togt in Griekenland een heiligen Wagen van Jupiter , en heilige Paarden medegenomen. Herodotus B. 7. 55. B. 8. 115. De Romeinen hadden hunne heilige Schilden, het vuur van Vefla, en nog andere Heiligdommen. Zonder de liefde tot dezelve z^ou dit verwonderenswaardig Volk in de grootfte onheilen, die het uitgedaan heeft> ach nicer dan ééns aan vertwyfeüng overgegeven hebben. In Joris epulo num alibi quam in capitoliopulvinar fufcipi poteft.? Oiiid de Vernis Fefta ignibus fignoque quod imperii pig,.ms cuflodia ejus tempM tenetur hquar ? quid de ancilibus vefiris Mars gradive iuque OnU fine pater. Zie Livtus V. 52. 53. 5+. Men zie ook fIorus 1. 2. en daarby de Aan-cerkingen van Freinshemius over de woorden pignora imperii, weike juist zulke heilige zaken beteekenen, als ooknopends het Palladium. De Kartkaginenzenhzdden hun beeld van Urania, gelyk de Romeü men hun Palladium. Herodianus Ui ft. V. 6. De Tempel van Fefta en het heilig vuur, waren als 't ware ficus im, perii, iares civitatis, de Haardftede, en Huisgoden van dv8  Menschheïd. -V. BOEK. 45 ten (*) hunner gelukkige verëeniging te onderhouden; door byzondere , en hun eigene gebruiken den Staat. Buiten twyfel was het gouden Beeld der LukGodin, fortuna aïïfëit, het welk de Roomfche Keizers iiï hun flaap vertrek hadden, pignus imperii. Capitounus in Antonino Philofopho%. 7. Spartianus in Septimio Severoi ï. 20. Suet. in Augusto C. 7. Heliogabalem, id eft, felem in Palatino monte juxta eedes imperatorias confecravit eique templum feeit, ftudens cif matris typum 6F Feftj; ignem <£? aneilia & omnia Romanis venei anda in illud transferre templum. Lampridius in Antonino Heliogabaloi §. 3. & 6. De Priesters der Germaanen namen ook zulke heilige dingen uit hunne aan de Godheden gewyde Bosfchen -mede op de Krygstogten, effigiesque &' figna quadam detracla lucis in pralium ferunt. Tacitus de mor. germj 7. De Afgod der Mexicaanen, P'izt zili putzli, had in zyne handen vier pylen, die als gefehenken des Hemels vefëerd wierden. Sous Verovering van Mexico. Deeze Heilige dingen hebben met de Fetisfen der Heideilfche en met de Grisgri der Mahoinedaanfche Afrikaanen eene groote gelykvormigheid, en misfehien denzclfden oorfprong. (*) Op alle plaatzen, w;aar Tempels en Heiligdommen waren, vinden wy ook zulke Feesten; zelfs de Hunnen begaven zich jaarlyks naar het Keizerlyk Leger, en brachten daar offeranden aan hunne Voorouderen, den Hemel, da Aarde en de Geesten. Zie de Gefchiedkundige Verhandeling van den Heer van Guignes over den oorfprong der Hunnen en Turken. De vyf Cantons der verëenigde Iroquefen hebben hun jaarlyks verè'enigings-feest. La Hostan iu den  46 Geschiedenis der ken, het van andere Volken af te zonderen; en hen des te fterker aan hunne wetten, en verëeniging te hechten (*), hoe meer zy dezelve van andere Volken affcheidden. Ge- den 5den Brief van het ifle Deel. De Egyptenaars hadden veie zulke plegtige famenkomlten. Herodotus zegt; De Egyptenaars hebben de openbaare vergaderingen en optochten, gelyk ook de onderhandelingen met de Goden door zekere Perzoonen onder alle Menfchen het eerst ingefteld, en de Grieken hebben dit van hun geleerd, D. 2. §. 35. volg. Nadien wy nu in alle deelen der wereld, Tempels, Feesten , en Heiligdommen vihden, zoo fcbynt dit eenen algemeenen grond te hebben. (*) Eene der voornaamire zorgen der oude Wetgevers fchynt geweest te zyn, dat zy hunne Burgers door zeldzaame gebruiken van de Gerneenfchap met andere Volken afhielden. Zie van de Egyptenaaren Herodotus 2. 36. die zich inzonderheid van alle vreemde gebruiken wachtten. Dezelfde §. 85. De gebruiken waren derhalven een bewys van de Grenzen van een Volk. Benige" Steden, die aan Libyën grensden, hielden zich zelve voor Libyërs, en niet voor Egyptenaars, en wilden derhalven de vryheid hebben, om alles te eeten, inzonderheid Koevleesch. Maar het Orakel van Jupiter Ammon wees hen af; zy moesten Egyptenaars zyn, en dus ook geen Koevleesch eeten. Herodotus 2. 16. De Peruviaanfche Volken zochten ook eertyds, zich hoofdzaaklyk door verfchillende Godsdiensten van eikanderen te onderfcheiden. Garcilasso della Vega Hifi, des Tncas. L. 1. Hoofdft. o.  MENSCHHEID. V. BOEK. 47 Gelykerwys nu goede en kwaade Geflachten tot één Volk aanwiesfen, zoo werden ook onderfcheidene, dikwiJs zelfs tegenftrydige begrippen van de Godheid onder een vermengd; zoo werden goedheid en boosaardigheid, ondeugd en deugd dan aan dezelfde Godheden toegefchreven, en dan in onderfcheidene gedaantens van goede en kwaade Goden nevens eikanderen aangebeden. Dus is het te begrypen, dat de grondftellingen van een goed en een kwaad Opper-wezen, in de Wysbegeerte en Godgeleerdheid der verlichtfte Volken ingeflopen zyn, en een hoofd-famenftel van het Oosten uitgemaakt hebben. Dus ontftonden oneindig verfcheidene Godsdiensten, meer of min volkomen Stichtingen, in welke alles, wat de vruchtbaare verbeelding van derzelver Inftellers aandeed, werd aangewend, om het Priesterdom een eerwaardig aanzien te geven, den Burger tot het groot oogmerk van den Stichter op te leiden, en hem met de gedachten te vervullen, dat dseze alleen hun overwinning , rust, zekerheid en welvaard konden bezorgen. Dus werd aan eiken Romein van het eerfte begin van den Staat af, tot aan deszelfs hoogden bloei toe, door de veelbeduidende vinding van eenMenfchenhoofd, en door de hardnekkigheid van den Grens-God (*), de Heerfchappy van den Aardbodem beloofd. Door (*) De God Terminus was waarfcbynlyk niet anders, dan een  4& Geschiedenis der Door de Orakelen (*), die een wezenlyk ffuk van alle Godsdiensten zyn , beftierden de Priesters en de Grooten by elke nieuwe voorvallende gelegenheid de ruwe gemoederen des Volks j 200 als het hun maar beliefde. Zy verbonden dierhalven alle hoogachting, alle liefde, alle verëering der Volken aan die voorwerpen, welke voor hunne oogmerken het gefchikfte waren. Wanneer wy overwegen , hoe zeer de neiging tot het wonderbaareen bovennatuurlyke, hoe zeer de ligtgelovigheid en eenvoudigheid deeze weldaadige bedriegeryen hebben moeten begunstigen; hoe zeer zy aan alle, en voornamelyk aan deongerymd- fte een Fetisfe. Men moest een Mark- of Grens-Heen tot eene Godheid maken, op dat ruwe Zielen eenen grond hadden, overeenkomstig hunne vatbaarheden , om dien niet te benadeelen of te verachten. (*) De Gefehiedenis der Orakelen is algemeen bekend. Zie Strabo 9. p. 484. 10. p. £41. 7. p. 327. 344. !krod.otus B. 4. §. 13. 88. 57. 55. B. 2. §. 16". 26. 53. 2, §. 14. p. 732. 738. 17. 940. Elk Volk had zyn eigen Orakel, daar hem zyn eigen God antwoord gaf. Doch in vervolg van tyd werd het de mode, om een vreemd te raadplegen. Men zag ongetwyfeld , dat de Inlandfche foiiïtyds omgekocht werden. Ook was het dikwils gemaklyker de Uitlandfche om te kopen. Motezüma raadpleegde' altyd met zyne Goden. Zyne Onderdaancn geloofden dit'; cn misfehien hy zelfs ook. Solis verovering van Mexico,B. 4. Hoofdft. 3. Bladz. 36. 39. 40.  MenscHheid. V. BOEK» 49 fte verdichtzelen een geweldige macht over de gemoederen hebben moeten geven ; zoo zullen wy ons niet meer over de groote veranderingen bevreemden, welke door dezelve uitgewerkt zyn. De Wetten werden door middel van dezelve onmiddelyke gefchenken der Godheid (*); en dus werden alle oogmerken van den Priester, en alle invallen van den Vorst met eene byzondere Heiligheid bekleed. De eerfte Wetgevers en Priesters hadden by ligtgelovige Volken zich zelve voor Goden doen aanzien (f). De laatere moesten zich vergenoegen, om Halve Goden, Zoonen der Goden te zyn; en wanneer de Menfchen te verlicht werden, om dit te geloven , zoo kon echter het voorgeven van eene byzondere gemeenzaamheid en vriendfehap, van (*) Minos , Lykurgus , Nüma , Manco Capai enz. (f) De Spanjaards, welke de Amerikaanfche Ryken innamen, werden dikwüs voor Goden of Halfgoden aangezien, en deeze dwaling bevorderde hunne overwinningen niet weinig. Solis B. 3. Hoofdft;. 9. ii. 12. B. 4. Hoofdft, 11. 5. Hoofdft. 1. De Mexicaanen merkten ook hunnen Koning als een halven God aan. Dezelfde B. 3. Hoofdft. 2. Dus zyn er ook verfcheidene levendige Fo of Goden, als de opperde Lama der Tartaaren , Hift. gén. des Voyagei. Vól. 25./». 7. Ta vernier verhaalt, hoe de Koningen van Bntan voor Goden gehouden, en met Godsdienstige plegtigheden vereerd zyn geworden. Zie Hift. gén. des Voyages T. XXXVL p. I28. II. Deel. D  50 Geschiedenis der van Stadhoud vrfchap der Goden, den listigen Prieiter en bekyvaamen Wetgever nog genoegzaam gezag bezorgen. De Mensch, die lang onbekwaam bleef, om de Zedelyke goed- of verwerpelykheid van eene daad te begrypen, moest door den onwederfpreeklyken grond van een Godlyk bevel of verbod, beteugeld worden. De uitfpraak van een Orakel werkte uit, hetgeen de welfprekendheid van eenen Demosthenes te vergeefs zou ondernomen hebben. Hoe ruwer een Volk was , des te noodzaaklyker fchynea zodanige buitengewoone •middelen by hetzelve geweest te zyn. Om Menfchen op te wekken, die bykans gevoelloos waren, moesten magtige middelen aangewend worden. Om losbandige neigingen te betoomen , waren vreeslyke tegenwigten, affchuwelyke (haffen nodig. En als deeze zonder wanorde zouden voltrokken worden, zoo moest het recht om zich te verweeren aan elk een ontnomen worden. Menfchen konden in Menfchen , die wild en zonder overleg waren, deeze buigzaamheid niet ligt tewege brengen. Hier toe had men het denkbeeld van hoog dezelfde Taal fprak (**)» en dezelfde gebruiken waarnam. Dus nam de Barbaarsheid de gedaante van Godsdienst aan , en dus lag deeze den voortgang der; zachter Zeden bynaonöverwinnelykezwarigheden in den weg. Dus (*) Op het eenig Eiland Tenerijfa vond men negen verfchillende Staaten, en negen verfchillende Godsdiensten, en deeze vervielen dikwils in zeer bloedige Oorlogen tegen eikanderen. Hift. gén. des voyages L. V. ƒ>. 161. 6? 225. (**) Barbarus hts ego fum, quia non intelligor ulli, O vin. Trift. V. 10. 37. Die de Taal van een Volk niet fprak, was voor hetzelve een Barbaar. Voor den Trojaanfchen oorlog hadden de Grieken nog geen algemeenenNaam. Zy noemden ook andere Volken nog geen Barbaaren.TnuCYDiDEs 1. Boe /(-.Naderhand werden zy zoo trots, dat zy alle andere Volken zoo noemden, en hen voor natuurlyke vyanden van hun, als de eenige befchaafde Volken, aanmerkten. Doch de befcheidensten onder hun keurden dit vooroordeel niet goed. Zie Strabo op het einde des 1 Boeks. Nog in de 15 en 16 Eeuw heetten alle de overige Volken van Europa by de Italiaanen Barbaaren; misfehien waren zy het ook; het woord étranger heeft op een' zekeren tyd eene byna even zoo fterke beteekenis gehad. Wy vinden in de Archiven van Duitfche Steden nog oude Wetten, welke uitdruklyk verbieden Walen tot Burgers aan te nemen. D 5  58 Geschiedenis der Dus werden, inzonderheid in ruwe en onvruchtbaare Gewesten, kleine en oorlogzuchtige Volken, in hunne wederzydfche afkeerigheden, en in den Geest van afgezonderdheid en vervreemding verfterkt; nadien hunne vyandlykheden , hartstochten, en onmenfchelyke Volks haat geheiligd wierden; dus bleven zy ook in hunne inwendige betrekkingen ruw en onmenfchelyk, nadien de ontallyke overblyfzelen der Wildheid by hun door de Wetten en den Godsdienst eene onkreukbaare ftaviDg ontvingen. VYF=  MENSCHHEID. V. BOEK. w VYFTIENDE HOOFDSTUK, Bejluit des Vyfden Boeks. M en kan met recht vragen, of niet, inzonderheid in ruwe Landen, deeze middelftaat tusfchen de Barbaarsheid en Burgerlyke Maatfchappy, het grootfte deel der Menfchen min gelukkig gemaakt heeft, dan zy in den Staat der volkomen Wildheid geweest zouden zyn. Het is onbetwistbaar, dat de zoetigheid der allengs vermeerderende aangenaamheden des levens door ontelbaare onvoegzaamheden en rampen moet verbitterd zyn geworden. Voor de breidel-looze verbeelding, werd een onmeetbaar veld van wenfchen en begeertens geopend; en de Natuur is zelfs in de gezegendfte Gewesten altyd te arm, om haare eifchen te voldoen, gelyk de rede zelve in de opgeklaardfte tyden by de meeste Menfchen nog al te onbefchaafd en te zwak is, om ze te bepaalen en in orde te houden. Wy zullen in het vervolg van onze waaarnemingen maar al teveel bewyzen vinden, dat ook die Volken, over welke wy ons het meest verwonderden , van waare Zedelykheid, en waare Menfchelykheid verre vervreemd, onder ontallyke pyerblyfzelen der Barbaarsheid, onder het jok der harts? ■  fo Geschiedenis der hartstochten, en begeertens, oneindig veel geleeden hebben, en nog lyden; en dat de waare Jïa« van begaafdheid, de ftaaty in welken de Rede den teugel houd, nog tot op onze tyden, ook by de luisterrykfte Volken lang of na niet tot rypheid gekomen is. ü  D E GESCHIEDENIS DER ' MENSCHHEID. ZESDE BOEK.   D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ZESDE BOEK Van de voortgangen der Befchaafdheid by de Oosterfche Volken EERSTE HOOFDSTUK. Oorfprong der groote Oosterfche Ryken. G elyk in het ruwe Noorden en kwalyk bebouwde Westerfche Landen ontallyke hindernisfen den zachteren Zeden in den weg ftonden; zoo breidde zich integendeel onder gelukkiger Hemelflreeken , in het vruchtbaare Egypten, en in de lieflykfte Gewesten van Afiën, niet alleen onder byzondere Geflachten, maar ook onder geheele Volken veel gezwin-  6 r Geschiedenis' der zwinder eenerleië Denhyyze, eenerleië Taal, en eenerleië Godsdienst uit. Aldaar waren de gemoederen veel beter opgelegd voor het gevoel van het goede en aangenaame. Eene oneindige veelvuldigheid van bekoorlyke voorwerpen gafdaar bezigheid aan de Zinnen, deelde debegeertens, en verminderde de hevigheid der boosaartige hartstochten. Alles verëenigde zich aldaar, om eene voortreflyke gefteldheid van Ligchaam en Ziel te vormen, en deeze was de voornaamfte bron der ontelbaare voordeden, welke de zachte Oosterlingen zoo vroeg gelukkig maakten. Zy beftraalde de gelukkiger verbeeldingskragt der groote Geesten, het ondernemen van verhevene ontwerpen, en begunstigde by goedaartige en aandoenlyke gemoederen het algemeen en fchielyk aannemen en omhelzen van eiken weldaadigen en wyzen voorflag. Gelyk derhalven een zacht klimaat de uitbreiding en volkomenheid.van dat alles bevorderde, hetgeen den Menfchen vergenoegen en welvaaren kon verfchaffen ; zoo bragten ook de ruwe Gewes< ten, welke aan deeze gelukkige Landfchappen grensden, niet weinig toe tot de fnelheid deezer heerlyke voortgangen. De lieflyke eigenfchappen , vruchten van een zachter grond , verëemgd met den moed en ftandvastigheid, op eenen harder grond geteeld, vormden Helden, Wyzen en Wetgevers; groote en ftèrke Geesten, die door verwonderenswaardigedaaden, door heilzaame inrich- tin-  menschheid. VI. boek. 65 eingen, door geweldige dwangmiddelen zich meester maakten van de verbeelding vanontelbaare Menfchen , en die door verwondering, liefde, eerbied offchrik, geheele Natiën onder het juk bragten. Tot gehoorzaamheid en navolging even voordeelig opgelegd, namen zoo wel zwakke als gevoelige Menfchen met vermaak, voorbeelden, gebruiken, zeden en bevelen aan van zulken, die zich by hun eerbied- en verwonderens-waardig wisten te maken. De zachte kunsten des vredes hebben voor welgeaarte Menfchen oneindig meer bekoorlykheden dan de ruwe wanördens van den oorlog, en de rust is hun vee! liever dan de onaf hanglykheid;' Dus konden moed en onderneemzucht , aan het fpitze van eene zelfs min aanmerkelyke bende van kloekmoedige Krygslieden, gemaklyk vele vreedZaame en weeke Volken bédwingen, en indien de Overwinnaars niet ongefchikt waren voor alle verbetering, dan moesten zy zich integendeel zeer geern aan den Godsdienst, de Zeden en de Wysheid van hunne Overwonnelingen onderwerpen. De Deugd en de Rechtvaardigheid van eenen! Vorsr (*), of de bloeiënde toeftand van zyn Volk (f) kon- (*) Dus onderwierpen de Metiers zich aan Dejoces. Herodot. I. 88. • (f) Dus waren de meeste' Veroveringen der Tnkas gefield. Garcilasso della Vega Gefchied. der Tnkas. 2* 18. 19. 20. &e. lis Deel. e  66 Geschiedenis der konden niet minder geheele Volken bewegen, om zich vrywillig onder deszelfs Scepter te begeven. Dus fchynen zich op verfcheiden wyzen in het Oosten groote Ryken gevormd te hebben; de Dap* perheid beichermde deeze aanzienlyke Staaten tegen Uitheemiche aanvallen, en de Godsdienst behield van binnen de rust en orde. De inrichting van den Staat, en de magt van den Vorst grondden zich daar hoofdzaaklyk op het onwederfpreeklyk gezag van den Priester, uit wiens ftand in het gemeen de Beheerfcher zelfs genomen wierd (*). Men kan zich ligt verbeelden, hoe onkreukbaar, hoe heilig, hoe boven allen twyfelverheven, zy daardoor zyn moesten. Wy hebben boven de bronnen en de werkingen van dit Priesterlyk gezag befchouwd ; en het is uit de Gefchiedenisfen bekend , hoe de Wyzen (**) der Babyioniërs en P erf en, en de Priesters by de Egytenaaren (f) de bewaarders van Gezag , en der Wetten geweest zyn. Chardin (ff), welke met eene byzondere oplettendheid en geest van waarnemen vele Landen doorreist, en de Gefchiedenisfen van vele Volken be- (*) Zie l oven B. V. Hoofdft. 13. Bladz. 52. (**) Magi. . (f) /ëlianus Var. Hift. XIII. 34. De Koning moest zelfs Priester zyn. Dezelfde. (ft) Chardin B. IV."'Hoofdft. I. BI. 412.  MENSCHHEID. VI. BÖEK. 6j beftudeerd heeft, heeft zeer wel opgemerkt, dat in den eersten aanvang der Burgerlyke Maatfchappyën dit byna algemeen geweest is. Inzonderheid vond hy byde Oosterfche Volken de aanmerkelykfte fpooren daar van. In vele van deeze Ryken is de Ópper-priester de eerfte Perfoon van den Staat, en de Koningen zyn eenigermate deszelfs Vafallen. In Perfien is de Titel van eenen Stadhouder van Mahomet en der Prc II. ch. 22. Solis Verovering van Mexico B. 3. Ploofdfl. 15. gelyk de hedendaagfche Perfiarnten, Chardin T. III. p. 105. Ook is de Gefehiedenis deezer laatflen in Verzen vervat, Chardin B. 5. Ploofdft. 13. BI. 256. De Perfiaanfche Berichten lopen daar ook op uit, dat de Oude Oosterfche Wysgeeren hunne Leere in Dichtcrlykcn ftyl hebben opgeteekend. Dit heeft alle waarfchynlykheid ; dan evenwel fchynt de Dichtkunst by de Oii,de Oosterlingen nog daarom geene Kunst geweest te zyn aan welke de gemeene Man aandeel gehad heeft. By de Oude Per/en, welke meer eenen Republikeinfchen Geest' hadden, dan dat zy tot dienstbaarheid geneigd waren, kon de Dichtkunstbenevensandere fraaije Kunsten bloeien, zoo als deeze in den aanvang van alle, zelfs despotike Staaten hebben kunnen bloeien. De Heer Hanway merkt in zyne Rti-  MENSCHHEID. VI. BOEK. 83 ' Het grootfte gedeelte der Burgers, fchynt doof Natuurlyke en door Zedelyke redenen van alle verbetering van hunne Ziels-vermogens afgehouden te zyn gewerden. Zy vonden werks genoeg aan hun* ne Huislvke belangens* Zy Reizen aan, dat de Perfiaanen eertyds goede Dichters gehad hebben; doch voegt er by : Even gelyk de oorlog hunne Zedenleer en Geleerdheid verflikt heeft, zoo fchynt hy Ook hunnen Dichterlyken Geest te hebben uitgebluschtj Hoofdft. 8. 13. 32. Deel. II. der Berlynfche Verzameling; Dewyl Perfiéii beurtelings van de Arabieren, van Mahomet en van de Turken of Tartaaren veroverd is, Chardin 13. 6. Hoofdft. 2. BI. 21. Zoo deed zich beurtelings dan eene vryëre, dan eene meer bepaalde denkwyze voor; Dus werden Talenten dan verheven, dan verflikt. Het fchynt alzins in de despotike inrichting gegrond te zyn, dat de Dichterlyke gaven verdwynen. In kleine Staaten hebbenbyna alle Talenten, die niet nodig hebben door groote Rykdommen onderfteund te worden, eene grootere veerkragt. Wanneer de Staat groot word, dan verdwynen zy, of verëenigen zich om de Perzoonen van dén Monarch en van de Grooten, Doch zy fchynen veeleer te verdwynen , dewyl het Despotismus alleen aan weinige Lieden Rykdomrnen, en aan nog minder die vryheid van Geest veroorlooft, welke voor de fchoone Kunsten zoo nodig is. Het kan derhalven Zyn, dat de oudfle Volken, die naderhand onder de heer1 fehappy der Baby/oniè'rs en Egyptenaaren gekomen zyn, ja dc Egyptenaars cn Babyloniërs zelfs, hunne Dichters gehad hebben. F 2  84 Geschiedenis der Zy hadden met Uitlanders geheel geene, en onder eikanderen zeer weinig verkeenng. De regeerings-vorm ftremde in alle Hukken de werkzaamheid van hunnen Geest. Eene natunrlyke traagheid verhinderde op menigvuldige wyzen de verhooging der Kunsten en der naarftigheid. De bui* tengewoone aandoenlykheid, eene vruchtder Verwyfdhejd en van een warme Luchtftreek, gaf aan elk tegenwoordig genot eene alvermogende bekoorlykheid, onderdrukte elk uitzicht in het toekomende en van verre, en verdikte byna elk Zaadje van Vernuft, eer het zich ontrollen kon. De Onwetendheid was een gevolg van dezelfde oorzaken en een oorzaak van dezelfde werkingen (*). Degemeene Burger kende in deeze Ryken geene andere goederen , dan de voldoening der eenvoudige driften, Geleerdheid, Eere, Vryheid, waren niet vermogend, om zyne, met zinnelykegevoelens al tebezigeZiel aan te doen, Het tegenwoordige putte de geheele aandoenlykheid zyner Ziele uit ; en dus bleven alle wenfehen naar verbetering en verandering daar uit gebannen. Op deeze wyze kon de fmaak van een Volk geduurende vele Eeuwen dezelfde blyven. De Bouwkunde, Kleding, Opfchik, alles erfde onveranderlyk over op de Nako- me- (*) Dus was ook ten tyde van Chardin de ftaat van den gemeenen man in Perfiè'n. Zie Chardin B. 4, Hoofdft. 17. BI. 212.  Menschheid. VI. BOEK. 85 melingfchap. Het Herkomen (*) was daar de heiligde Wet; het bekleedde de plaats van Rede en Wysheid. De natuur en gewoonte hadden derhalven deeze rust-lievende Natiën even fterk tot gehoorzaamheid gevormd; zy hadden by hun voor de liefde tot nieuwigheden byna alle toegangen geflooten. De luisterryke welvaard van den Vorst, het onbepaald geweld der Landvoogden, en hét eerwaardig gezag van den Priester waren al te ver boven den Gezigt-kreits van den ambteloozen man verheven, dan dat zyne begeertens zoo ver zouden kunnen uitftrekken. De wenfchen van den Mensch, die zyne Zinnen machtig is, dwaalen niet ligt om, buiten het gebied der mogelykheid. Alle Burgers derhalven waren Kinderen of Knegten, die van den wenk van hunnen Vader of Heer afhingen. Een ieder zorgde alleen voor zich zeiven,-en liet den Vorst voor allen zorgen. Geen kwaad doen was' de grootfte Deugd. Gewoonten, Eigenbaat en byzondere Neiging waren de eeni- ge O Les orientaux out un 'eloignemerit de ia nouveauté quinëfe.péiït'dire; qttoiqiïils voient les avautages qiïil y auroit dans pluj]airs étaÜijfèments nouVeaü'x, ils font ft attachés aux maniéres a:fcie;;;:es & aux hiens préfens, £? ils font fipeuexciiés parTefpérance, qiïila pas indiende lesporter a ricn a»a.vcer, c-e fv.r d- bonnes efpêranees de fuccès. Chardin L. VL c'i. 4. p. 55.. , F 3  $e> Geschiedenis der ge dryfveeren van deeze wonderbaare Staats-Maehinen. Het was alleen den Vorsten en den Priesteren geöorloofd , uit verhevener gronden te handelen. De Eere, de Liefde tot de Wetenfchappen, de kundigheid en waare fmaak van het fchoone,de fy? nere genoeglykhedcn waren aan het overig.deel der Natie byna onbekendHet teder gevoel voor het best van anderen was tot de naaste Bloedverwanten bepaald , en verhief zich niet tot die edeler foort van Deugd, welke het grootfte goed ten voorwerp had. By uitzigten, die in zoo enge Grenzen beflooten; by begeertens, die zoo gemaklyk te vervullen; by neigingen, die zoo buigzaam waren, koste het weinig moeite, om de Wetten en openbaare Orde te handhaven. Wanneer de Vorst en zyne Landvoogden goed waren, dan was het Volk waarlyk gelukkig. Wanneer die boos waren , dan moest het Volk des- te gemaklyker onder hen lyden. De Wysheid en Goedheid van het heerfchend Deel vond zeer weinig tegenftand; maar deszelfs Boosheid byna geheel geen. De maat van goederen , welke de gemeene Burger in deeze Staaten genoot, was derhalven zoo wel, als die van zyne denkbeelden, in derzelver omtrek redelyk klein. Integendeel waren zyne aandoeningen en gewaarwordingen uitnemend levendig en bekoorlyk; derzelver genot werd door weipig droevige yopruellingen van het toekomftige ge-  Mensch heid. VI. BOEK. 87 geftoord, en door minder en veel geringer rampen bitter gemaakt, dan die zyn, aan welke de, voor zyne Vryheid yverzuchtige, eergierige, en onrustige Republiekein ook in de beste Inrichtingen is blootgefteld. Zyn ftaat was benydenswaardiger dan die van zynen Vorst. Zeker en gerust onthield hy zich zeiven niet ligt die vermaaken, voor welke zyne Zielsvermogens hem vatbaar maakten. F 4 ZES-  83 Geschiedenis der ZESDE HOOFDSTUK. Vird'erf der despotike Staaten, Xi zynen eerden aanleg derhalven was het Bespa* lismus eene zachte, Vaderlyke, en, men verlchoone dip woord, eene Herderlyke Regeerings-vorm. Deèerfte Veroveraars, de eerfte Stichters deezer Staaten, v/aren Weldoeners en Vaders van hunne Volken. Zy moesten natuurlyker wyze derzelver best willen; en dewyl dit algemeenebest door het gantfche LJgchaam des Volks geen tegenftand ontmoette, zoo breidde zich het zelve ook met eene uitnemende fnelheid uit. ■ Her, was een waar geluk voor deeze Natiën, veroverd, onderdrukt en verzwolgen te worden. Als zy in enkele kleine Maatfchappyën verdeeld waren gebleven, dan zouden zy misfehien altyd ruw en on'befchaafd gebleven zyn. Onaangczien hunnen gelukkigen imborst, zouden beftendige twisten onder hun den Volks-haat onderhouden, alle treurige Zaaden van tweedragt ontwikkeld, en alle voortgangen van verzachting en verbetering geftremd hebben. Zy werden eerst, onder de heerfchappy van éénen grooten Monarch voor eenen waaren welftand gefchikt cn vatbaar. Zy werden dan wel aan oneindige onrechtvaardig- he-  Menschheid. VI. BOEK. Sg heden blootgefteld; dan zy zouden in de onafhanglykheid eikanderen veel grootere aangedaan hebben. Het Despotismus was de eenige goede Regeeringsvorm in tyden en by Volken, daar byna alleen één, of flechts weinigen, deugdzaam en verlicht konden zyn. Welk een onderfcheid tusfchen den gelukkigen toeftand der groote Oosterfche Ryken in derzelver eerfte begin, en de heillooze wanördens der groote Europifche Monarchiën in de middel-tyden. Hoe Ongelukkig waren niet de Burgers deezer wilde Staats-inrichtingen, vergeleeken by de gerusteSlaaven van den Despoot. Doch, wanneer of onrechtvaardige en eerzuchtige Bevelhebbers van het Krygsvolk, tot befcherming van den Staat onderhouden; of Vreemde, Oorlogszuchtige en Ruwe Volken deeze Ryken onderdrukten; als geweldige Krygsoverften de plaatzen der Vaderlyke Monarchen innamen ; werden de grondwetten van haare inrichting veranderd, en in de affchuweJykfte en onverdraaclykfte verwisseld (*). Ge- (*) „ Cyrus'regeerde de Pe:-fcn , gelyk een Herder zyne Kudde. Hy zorgde voor liet welzyn en voor de weide der Kudde; en wanneer hy de Bieders beoorloogde, en B-:'by.'on innam , zoo gefchiedde zulks tot dat einde, dewyl hy aan geenen Uitheeemfcheu cn Roofzuchtigen Wolf, i 5 eenen  §5c Geschiedenis der Gelyk de Vorsten nog Barbaaren waren, zoo verkoozen zy ook hunne Stadhouders uit de Barbaaren (*), die hunné Overwinningen bevorderd hadden ; en by welke een ruwe imborst, alle begeertens, en alle hartstochten des te ongebondener maakte, hoe meer nieuwe en menigvuldige voorwerpen zich aan hun in zulke bloeiende en gelukkige Gewesten aan. boden, Gelyk de magt van den Vorst, zoo werd ook zyn geweld oneindig tegen de Grooten, en dus werd ook dat van deeze jegens het Volk. Zy verhieven zich verre boven allen tegenftand, waarvoor deeze geruste en verwyfde onderdrukten vatbaar waren. Dus werd de last al vroeg algemeen, en alleen daarom verdraaglyk, om dat zy onveranderlyk was, On- cenen toegang tot zyne Kudde wilde toelaaten. Doch Kambyses, en naderhand Xerxüs werden van goede Herders, booze Wolven, die hunne Schaapen verfcheurden , en van alle echte Wetenfchap en Wysheid verre vervreemd bleven." Maximus van Tyru's in de 3ofte Redevoering. §. j. (*) De Provintiën van het nieuwe Perfifche Ryk hadden , buiten twyfel, om deeze rampen voor te komen, ten tyde van Chardin hunne veróïdeningen en verdragen, waar hunne Bevelhebbers en hooge Beambten uit konden genomen worden. Chardin B. 6. Hoofdft. 5. BI. 88. Deeze kunnen wy reeds als eene overhelling tot eene foort van Vryheid aanmerken, welke zich toen in deeze Landen openbaarde,  MENSCHHEID. VI. BOEK. 91 Gndertusfchen leeden de Geringen veel minder daaronder, dan de Grooten. Her. lot der eerften was voor veel minder ftormen blootgefteld, en hun bleef akyd een toevlugt tegen de Onrechtvaardigheid over, welke den laatfteo ontzegd was (*_). Dus verdrong de gewelddaadigheid der nieuwe Beheerfchers de natuurlyke gevoelens der Ouden; dus verdonkerden de Hartstochten van geene de Wysheid, welke deeze verlicht had ; dns nam Vrees de plaats der Liefde in, welke voorheen het gelukkig beweegrad van het S taats-gebouw geweest was. De Onwetendheid van het Despotismus, en de ruwheid der Barbaarsheid, verhoogden de fterkto v.an eiken openlyken ramp, bevestigden den duur daar van tot op onbeperkte tyden, en bemuurden ze met het onwederfpreeklyk gezag van eene eerwaardige onkreukbaarheid. Van. daar de groote grondftelling in deeze Ryken, dat men alle onrechtvaardigheden van zyne Overheden, verwagten en dulden (**); en dat men aan alle ook de ongerymdfte en onbillykfte beveelen derzelve, eene blinde gehoorzaamheid moet bewyzen. Alleen maakten Geweetens gevallen en de Godsdienst (*) Chardin B. om in openbaare raadplegingen allen trots van zyn Charakter bloot te leggen. Daar oefende hy die Iuisterryke rechten, door welke hy zich boven alle Volken der Aarde geloofde verheven te zyn. Daar verhief zich zyn Geest boven alle andere gedachten, behalven die van Vryheid en Onaf hanglykheid; daar verdweenen voor hem alle laage betrekkingen, en hy kende zich zeiven niet anders, dan als eenen Richter, Beheerfcher of Wetgever. Dus verhief in deeze Gemeenebesten alles wat den Burger omringde, alles wat hem bezig hield, zyne Verbeelding, Hoogmoed en Hartstochten. Dus ftemden Opvoeding, Onderwys , Wetten en Zeden overeen , om zyne Rede niet verder te* doen aanwasfen , dan in zoo verre het nodig was , om zyne Fantafie en Eergierigheid te voldoen. K 5 VYF-  154 Geschiedenis der. VYFTIENDE HOOFDSTUK. Verzwakking van den Grond-drift. Misbruik der Wetten. Omkeering der Griekfche Gemeenebesten, Hoe glansryk ook door alle deeze trekken het Charakter van den Burger wierd, hetzelve kon echter aan den Staat alleen eenevoorbygaande, en weldra verwelkende grootheid geven. De yver voor het Gemeenebest, of liever voor eenfchaduwbeeld der Vryheid , omkleed in eene eerwaardige donkerheid, kon niet duurzaam wezen, Gegrond op Vooröordeelen en op Dweepachtige Droomen, moest hy te gelyk met deeze verdwynen. Als eene bloote hartstocht, die aan veriinderlyke dryfveeren haare werkzaamheid en macht te danken had, kon hy den duurzaamen welvaard en dien kostbaaren bloei niet te wegebrengen, welke alleen uit eene wel-overlegde en verlichte liefde tot het goede en waare kunnen voortvloeien. Hoe meer derhalven de zekerheid van buiten, en de overvloed vanbinnen toenamen ; des temeer namen onrechtvaardigheid en yverzucht de overhand. Het gezag werd meer en meer een werktuig om zichzelven rykdommen te verwerven , en zyne fce.  Menschheid. VII. BOEK. 15; foegeertens te vervullen. Men ftreed er derhalven om; men deed deswegens al watmogelyk was, om het meester te worden. Daar uit ontftonden Partyfehappen, en nieuwe Dwingelanden.. De Hoofden en Onderdrukkers des Volks vonden in de ons/etendheid en het verderf van den Burger meer voordeel dan in deszelfs verlichting en verbetering. Eigenbaat, Hoogmoed, en Wellust werden meer en meer in de gemoederen verfterkt. Van de voorrechten hunner Voor-ouderen bezaten de vervallene Burgers alleen nog maar den fynen fmaak. Eene onverdraaglyke Ydelheid nam de plaats in der gevlugte Deugden. Die gene, welke in den Staat iets wilden gelden, waren alleen bedacht, hoe zy de buitenfpoorige trotsheid en verbasterden fmaak des Volks het best konden vleyën, Daarom was de .welfprekendheid de grootfte Hoedanigheid in de meeste Griekfche Gemeenebesten. Daarom was een fraai Zwetzer in de oogen van den Griek altyd een groot Man. Daarom werden de vergaderingen dér Burgers door het gezwets van hunne Aanvoerders , even als een ongeftuime Zee door de WinT den omgedfeven, Eene algemeene wanorde moest dan van tyd tot tyd in deeze Staaten de overhand nemen. Van Burgers, in Verwyfdheid dronken, en van Regenten , die niet dan Roovers waren , kon Griekenland. niets beters verwachten. De heilige banden, welke het verëenigd hadden, werden ontfnoerd; en zelfs die verzwakt, die de Burgers der byzon-  i56- Geschiedenis der dere Staaten met hnnne Medeburgers verbonden (*)• ZESTIENDE HOOFDSTUK. SOCRATES. In zulke duistere, of liever in zulke: door een valsch licht beflraalde tyden, verfcheen de Deugdzaamfte en Wyste der Grieken, de onfterfiyke Vader der ware en rechte Wysgeerte. Byna zonder eenige hulp, dan die van zynen licht-vollen Geest, ontdekte deeze de verhevenfte geheimen der-Wysfieid. Zonder eenig ander gezag , dan hetgeen zyne Deugden en Kundigheden hem gaven, beftreed hy de overblyfzels der Barbaarsheid, verëenigd met het fyner verderf van zyne tyden. Zonder eenige andere roeping, dan die van zynen heldhaftigen yver, ontrukte hy de bloeiëndfte Jongelingen aan de verleidelyke Sophisten, en geleidde hen in het Heiligdom der Wysheid en Waarheid. 0 Plato wyst in de Inleiding tot het zesde Boek vair 't Gemeenebesr, inzonderheid BI. 410. enz. bondig aan, waarom echte Wysgeeren geen- ingang konden vinden by het Volk in Griekenland, en waarom valfche Wyzen en Bedriegers daar alles moesten vermogen.  Menschheid. VII. BOEK. 157 Zyn verheven Vernuft overzag den geheelen omvang der Kundigheden zyner Tydgenooten ; zyn doordringend oordeel ontdekte derzelver onvolmaaktheid en onzekerheid ; en zyne oprechte en vuurige liefde voor de Waarheid verwierp de ftoutheid zyner voorgangeren, die op aarde zoo weinig hadden waargenomen, en alreeds den Hemel wilden kennen. Hy omhelsde derhalven de befcheidene en verlichte Onwetendheid, door welke zyn Charakter byzonder luisterryk geworden is , en welke hem leerde zich te vergenoegen, dat Hy in de Natuurde Harmonie, Schoonheid en Voortreflykheid van het geheel in de deelen erkende en bewonderde , zonder zich een roekeloos inzien in derzelver Wezen en Dryfveeren te veroorloven. Van deeze verhevene uitvloeizeis van Grootheid, Orde en Goedheid klomHy op tot derzelver oneindige Bron ; tot de oorfpronglyke Volmaaktheid , welke alleen de aanbidding en verëering van den Sterveling verdient. Dus verkreeg Hy van de Godheid de zuiverffe en rechtmaatigfte denkbeelden, weike deMenfchelyke Wysheid , zonder eene byzondere Godlyke Openbaaring bereiken kan. Dus vond hy éénen God, eene Oorzaak, eenen Vader van alle Wezens, een eerfte Wezen, het welk met éénen opftag het onafmeetlyk Heel-Al overziet; het welk zoo in het byzonder, als algemeen alles volgends de grootfte en wyste oogmerken tot gelukzaligheid der denkende, en tot volmaaktheid der Ligchaam'y- ke  iy8 Geschiedenis der' ke wereld verordent; wiens eeuwige en ;onverariderlyke Gerechtigheid met goede handelingen goev de, en met kwaade kwaade gevolgen verbind. Uit deeze groote en verlichte begrippen, uit de' oneindige Volmaaktheid van het hoogfte Wezen $ uit de eeuwige Wetten der Schoonheid, Goedheid, Orde, en uit de gelukkige overëenftemming der Menfchelyke Natuur met deeze verhevene en groote grondregels; fchepte hy zyne, zoo verhevene als eenvoudige Zedeleer; en de volkomenfte overtuiging van de Godlyke ftaaving der Menfchelyke pligten. Gelyk hy van de nafporing der Menfchelyke Ziel zyne geliefde bezigheid maakte; zoo verfterkte het groote en verhevene, het welk hy zelfs in den meest vernederden Mensch ontdekte, by hem de groote gedachte , dat deszelfs geduurzaamheid en beftaan zich tot aan geene zyde van het Graf uitftrekte, en dat eersteen beter leven na dit zyne waare beftemming vervullen zal.- Hy leerde derhalven den Mensch, om zyne edele natuur gedachtig, zyne gelukzaligheid niet te ftellen in vluchtige en vergangkelyke goederen; maar in de fterkteen gezondheid der Ziel, in Wysheid en Deugd!. Het goede, waare, fchoone en volmaakte erkennen en omvatten, het booze myden, dit was, volgends hem, dë waare beftemming van den Mensch. Dit zag hy voor zyne grootfte behoefte aan, en voof de rykfte bron van eene waare en onvergangkelykê Wellust. Volgends hem was de Deugdzaame allee* ge-  MENSCHHEID. VII. BOEK. Ijjf gelukkig, de Deugd alleen een waar voordeel, ea de fcheiding tusfchen Zedelyk goed, en het geen nuttig is, eene verfchriklyke dwaling. Onöphoudelyk bezig met deeze groote overden^ kingen, werd hy het voortreflykfte voorbeeld, ea de verhevenfte Leeraar van alle Deugden. Gelyk door het edelst, onberispelykst en eenvoudigst leven, zoo muntte hy ook uit boven alle andere Wysgeeren door zyne voortreflyke Leerwyze. Hywist, met de doordringendfte fcherpzinnigheid, de bronnen van Dwaling en Vooröordeelen na te fpooren. Hy wist, met de fynfte Kunst het bedrieglyke daar in te ontdekken, Hy wist» met de verwonderenswaardigfte bekwaamheid, licht en vuur in de Zielen te ftorten, en haar in liefde tot Deugd en Waarheid te ontfteeken. Door deeze groote bekwaamheden befchaamde hy de trotsheid der Sophisten; door dezelve vormde hy zoo groote Leerlingen, als ooiteen Wysgeer gekweekt heeft. Na zynen dood, door welken hy der Waarheid en Deugd niet minder Eere aangedaan heeft, dan door zyn leven, breidde eene menigte van voortreflyke Mannen de van hem geleerde Wysheid uit. Dan Hechts weinigen bleven der edele Eenvoudigheid van hunnen grooteia Leermeester getrouw, en deeze vonden over het algemeen den minden toeloop. De zuivere Rede, en edele Eenvoudigheid, welke het waare kenmerk van zyne Wysgeerte uitmaken, wa-  i6o Geschiedenis der waren nog verre boven de vatbaarheid van zyne Tydgenooten, en de daarop volgende Geflachten. Zy, nog gebukt onder het alvermogend juk der verbeelding, konden zich niet opbeuren tot eene Leerwyze, welke eene volkomene vryheid van Geest verëischte, Daar door verdween allengs het dierbaar Licht, het welk deeze wyze Man had ontftoken; daardoor verlooren de heerlyke uitvloeizelen van het zelve zich weldra weder onder de Dromeryën der ouder Wysgeeren, die meer evenredig waren aan den fmaak dier tyden. Deeze Leerflelzels, vruchten van eene verhevene maar teugel-looze verbeelding, werden van verfcheidenen op verfcheidene wyze met het Sokratifche vermengd ; en dus ontftonden vele Seclen, welke de Lesfen der Wysheid , dan meer, dan min verdorven, tot de Nakomelingfchap voortplantten. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Zwakke invloed der nieuwe Wysgeerte op de Zeden der Grieken. Stilftand derzelve. D eeze nieuwe Wysgeerte vormde wel eenige groote Staats-mannen, welke, zoo lang zy het bewind hadden over hunne Staaten, derzelver roem en bloei tot eene buitengewoone hoogte voerden; maar  Menschheid. VIL BOËK. irSr maar voor het overige had zy op het Geluk en de Zeden derBurgeren, over het geheel geenen byzonderen invloed. Zy bleef eene Verborgenheid, die alleen voor weinige gelukkige Stervelingen voorbehouden was; en die genen, welke zich daar aan toewydden, bepaalden zich (*) in 't gemeen tot de Hellingen en Schriften van den Leermeester, welken een gunstig of ongunstig lotgeval hun had toegedeeld. Voor Ariftoteles waren er nog geene, of ten minsten zeer weinige Boekverzamelingen (**); Stra- (*) Luciaan berispt dit in de Wysgeeren van zynen tyd in zyn gefprek over de Seéten. Men kan dit ook nog den meesten Wysgeeren van onzen tyd verwyten. Wanneermen hunne Schriften met opmerkzaamheid leest, zal men zonder moeite bemerken , dat zy met de taal, denkwyze en gevoelens van hunne Secle en met.hunne eigene gedachten vervuld, zich om de ontdekkingen en bewyzen van anderen niet bekommeren, en dat zy dezelve dikwils niet verftaan, en niet willen veriïaan. Dit is voor de uitbreiding en volkomen kennis der Waarheid zeer nadeelig. Eene groote Schoole of Sefle, die in Duitschland nog onlangs gebloeid heeft, had dit gebrek, alhoewel derzelver verè'eringswaardig hoofd daar van vry fchynt geweest te zyn De Franfchen en anderen, welke tegen de leere deezer Wysgoeren gefchreven hebben , waren het zeker niet. (*) Van de Bibliotheek van Ofymandias, eeoen Egyptifchen Koning, zie ondertusfchen Diod. Sicul. L. I. en van die van Pififlratus,'Gzhuvi Noêl. dttk. VI. II. Deel. L  Geschiedenis des Strabo (*) verhaalt het lotgeval van de Boekery van deezen Wysgeer: Zy bleef lange jaaren verborgen, en met haar was byna de leere van haaren grooten Eigenaar te grond gegaan. Uit het verbaal van deezen Aardryksbefchryver kan men befluiten, dat meestal de opvolger in het School te gelyk met de gevoelens van zynen Voorganger deszelfs Boeken geërfd heeft. Ook vond men naar allen fchyn, alleen de Boeken van dezelfde School in zulke verzamelingen. Dus fchynt de Wysgeerte zelfs in de verlichtfte tyden van Griekenland altyd een werk der overlevering gebleven, en alleen by weinigen een voorwerp van nadenken en van eene waare beoefening geweest te zyn. De Eklektifche Wysgeerte kon niet eer ontftaan, dan nadat de Egyptifche (**), en Pergamenifche (f) Koningen groote Boekverzamelingen byëngebracht hadden, de Geleerdheid kon zich nooit by laagere klasfen der Burgers uitbreiden, dewyl de Boeken zoo zeldzaam en duur waren; zy verwekte ook niet vroeg meer oorfpronglyke Geesten, welke haar vermeerderen of verbeteren konden. Tevens met de Onderdrukking en Slaaverny hield de Griek op te denken, en hy dorst in de Wetenfchappen geenftoute vlugt meer wa- (*) Boek 13. (**) Gelliüs loc. cit. Q) Pun. Hift. Nat, L. XIII. c. 4.  MENSCHHEID. VII. BOEK. 163 wagen, dan op zyn meest te verzamelen, wat anderen gedacht hadden. Zelfs moest de Gefchiedkunde deezer Staaten zeer onvolmaakt zyn. De waare Bronnen waren zeèr zeldzaam ; zy raakten zeer ligt verlooren, en de Gefchiedfchryvers haalden hunne Berichten meestal uit ontrouwe en partydige overleveringen. Ondertusfchen breidde zich de Griekfche Geleerdheid tot verre in Afiën uit. De Parthen leerden de Taal der Grieken , en lazen hunne Boeken (*). ^==^^^_===^ . ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Vil der Griekfche Gemeenebesren. Alexander de Groote. Gehéele omwenteling van Griekenland. Daar was derhalven niets meer overig, hetwelk het zinkend Griekenland kon onderfteunen. De openbaare Geest werd by de Beftierders des Volks, en hetgevoelvan den Godsdienstby de Burgers fteeds zwakker. By den eenen zoo wel als den anderen ging de Liefde tót het Vaderland en de Enthufiasmus voor de Vryheid verlooren. DetoenemendeRykdommen en (*) Plutarci-ius in Crassus. L %  164 Geschiedenis des. en de meer en meer voorckruipende fmaak der Wellusten trokken de gemoederen daaglyks meer van de gevoelens voor het algemeen welzyn af tot perzoonlyke belangens, en verkrachtten geheellyk de zwakke overblyfzels van zeer onvolledige en onvolmaakte Wetten. Allerwegen wierpen zich Tyrannen of Demagogen op, welke de Burgers onderdrukten of misleidden, en welke zoo welden verfcheidcneStaaten van Griekenland inwendig, de grootfte beroeringen veroorzaakten; als zy de banden verzwakten,, welke deeze Staaten onderling verëenigden. Doch terwyl de Deugden en Roem deezer Gemeenebesten verwelkten, verhief zich op derzelver Grenzen uit de diepfte Barbaarsheid een luisterryk verfchynzel; op éénmaal verduisterde hetzelve alles, wat tot hier toe op Aarde groot en verwonderenswaardig gefcheenen had. • Een jong Held, dien de Moederlyke Natuur met de verhevenfte uitmuntendheden begunstigd; dien het noodlot nog gunstiger eenen Wysgeer tot Leermeester bezorgd ; dien elke Mufe met haare betoverende gaven, elke Gratie met haare bekoorlykheden, en de Krygs-God met zyne dapperheid toegerust hadden ; Een jong Held , bracht met eene onbegrypelyke behendigheid door den glans zyner verhevene Eigenfchappen het verbaasd Griekenland, en het verschrikte Afiën door het geweld zyner wapenen onder het juk. Hy verëenigde derhalven dus onder zyne Opperheerfchappy het gantfche  Me nschheid. VII. BOEK. 165 fche befchaafde deel des Aardbodems, alle Deugden, alle Mannelyke Talenten van het werkzaam Hefperiën , en alle fchatten, en voorrechten van het geruste Oosten. Welk een groot uitzicht van onëindige voordeelen voor het Menschdom, indien deeze gelukkige verbindtenis onder éénen Helden onder éénen Wyzen eene duurzaame ftandvastigheid gekreegen had (*). Waarfchynlyk zouden zeer fchielyk de Wetenfchappen , Kunsten Koophandel, Overvloed, Welvaard, Vrede, en in derzelver gevolg de Menfchelykheid en Orde, alle Europifche en Afiatifche Volken met haare gelukkige invloeden gezaligd, en dezelve al vroeg in eenen nog volmaakteren bloeiftaat gebracht hebben, dan die is, wegens welken wy onze tyden niet zonder grond gelukkig achten. Waarfchynlyk zou de Aardbodem., voor-het Barbaarfche juk vznRome, en voor den yzren Scepter van het Noorden verzekerd, niet weder , geduurende veele Eeuwen , in eene bykans even groote Barbaarsheid vervallen zyn, als die O De Abt Mably geeft op het einde des derden Boeks zyner Aanmerkingen over de Grieken het voorneemen van Alexander , om van zyn Ryk één geheel te maken, op als eenen Droom van Plutarchüs. Dan het zy hoe het zy; indien de uitvoering van dit ontwerp tot ffand was gekomen, zoo moest het deeze gelukkige gevolgen gehad hebben. L3  166 Geschiedenis de* die was , uit welke de eerfte Wyzen en Wetgevers hem verlost hadden. Dan eene vroegtydige dood fleepte den Held weg, die alleen bekwaam was, om deeze wonderbaare omwentelingen te bevestigen , en vernietigde met hem alle deeze groote verwagtingen. Zyne Overwinningen waren inmiddels niet zonder gelukkige gevolgen, verfcheidene zynerVeldheeren erfden met zyne Dapperheid zyne Liefde voor de Wetenfchappen en Kunsten, en plantten in de hun toegevallene Landen vele kostbaare Telgen va Deugden en Voorrechten van het bewonderd Gfiekenland over. Dan de verdeeldheden deezer Vorsten, hunne Oorlogen) de affchuwelyke Zeden hunner Opvolgeren, hunne huislyke twisten , en vele andere rampfpoedige lotgevallen, verzwakten en vernietigden allengs deeze gelukkige Zaaden, en Hortten hunne Staaten weldra weder in de uiterfte Barbaarsheid, en in verfchriklyker gruwelen, dan die geweest waren, door welke de Helden-tyden zich onderfcheiden hadden. Zelfs in het eigenlyk Griekenland, in het benydenswaardig Geboorte-Gewest van alle Deugden, Wetenfchappen en Kunsten , konden de verlaagde Zielen niet weder tot haare vorige grootheid geraaken. De weder verkregen Vryheid werd alleen het werktuig van eene algemeene ellende. Het is waar, daar vormden zich wederom eenige famenftellen van Staaten. Zy brachten nog eenigegroo-  MENSCHHEID. VII. BOEK. 167 te Mannen voort, welke nevens de Helden van het oude Griekenland kunnen geplaatst worden. De naamen van eenen Aratüs en Philopoemen verdienen geene geringe eere. Doch in plaats van het algemeen welvaaren te bevorderen, verteerden de ligtvaardige Grieken eikanderen. Het aantal van Wyzen en Deugdzaamen verminderde meer en meer onder hun, en de Geleerden zochten of de Waarheid in de ftilte, of bergden zich aan de Hoven der Koningen, alwaar hunne verdienften beter erkend en vereerd werden. Alleen het fchuim derzelve bleef in de openbaare verrichtingen, en hielp de verdorvene Staaten volkomen te grond. Vele van de laatfte Wysgeeren werden eindelyk zelfs eene foort van Poetzemakers, Hofnarren en Bedriegers, welke zich zeiven en de Wysgeerte op eene fchandelyke wyze ontëerden (*). Dus verviel eene Natie, ontbloot van Deugden, Wysheid, Geleerdheid en Smaak, welke door dezelven zoo groot en verwonderenswaardig was geworden. Dus verdweenen derzelver Macht, Roem en Eere, dus naderde het vervallen Griekenland weder tot de Barbaarsheid, en dus Werd het eeneflaavin van het Krygszuchtig Rome, het welk daar nog grootendeels in begraaven lag. (*) Zie Arriaans Epi&. B. 3. Hoofdft. 22. BI. 336. B. 4. Hoofdft. ü BI. 413. en Hoofdft. 8. L 4 NE-  i68 Geschiedenis der NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Rome, I^ome had met alle Gemeenebesten der Oudheid dezelfde beginzelen! gehad. De grond tot deezen magtigen Staat werd in de duisterde Barbaarsheid gelegd. Zyne eerfte oorfprongen verliezen zich in eene ondoordringbaare duisterheid. Zelfs hetgeen ons van Romulus door de handen der grootfte Gefchied fchryvers is overgeleverd, heeft nog een al te fabelachtig voorkomen. Dit is zeker, dat een Krygszuchtige Geest de eerfte ftichting van deezen Staat moet beftierd hebben; Een Geest, die de Dapperheid der Spartaanen in alle harten van alle Burgers inftortte. Een gelukkig vooroordeel , door eenen Barbaarfchen Godsdienst uitgevonden en onderfteund , plantte denzelven zoo kragtig voort, als de tucht van Lykurgus zulks ooit had kunnen doen. De gedachten, dat zyne Stad het Hoofd der Wereld zou worden, verhoogde de Ziel van eiken Burger; maakte van eiken Krygsman eenen Held, wendde de gantfche fterkte eener ongebondene Verbeeldingskracht tot de rustelooze gedachten van Overwinning, en verflikte elke zachte Neiging, elk gelukkig Talent , waartoe een oorfproDglyk ruw Ligchaams en Ziels-  Mknschheid. VIL BOEK. 169 geftel den Romein buiten dien minder gefchikt maakte. Wyzer en grooter dan de eerfte Stichter van deezen Staat, verzachtte Nüma, of wie ook de verëeringswaardige Wyze mag geweest zyn, aan wien Rome de inrichtingen, aan deezen grooten naam toegefchreven , te danken heeft, deeze wilde en woeste Deugd door den eerbied voor de Goden, en door het gevoel van Gerechtigheid, welke hy in de harten zyner Burgeren plantte. Vrede, Orde en Betaamlykheid heerfchten onder zyne Regeering in elk Huis, en in den gantfchen Staat. Indien ooit een Volk heeft kunnen gelukkig genoemd worden, zoo was het het Roomfche Volk onder den Vaderlyken Scepter van Nüma. Als deeze verhevene Wyze, gelyk de groote Spartaan , eene opvoeding , evenredig aan zyne grondregels, had ingevoerd, of kunnen invoeren; dan zou Rome eeuwen lang de volmaakfte Staat gebleven zyn, welke zelfs de meest verlichte Wysgeerte had kunnen ontwerpen; dan had het door zyne Wysheid grooter en zekerer Veroveringen gemaakt, dan door'zyne Wapenen; dan hadden geene inwendige wanördens zyne grondzuilen gefchud; dan was de halve Aardbol door zynen val niet verdrukt geworden. Ondertusfchen bleef er altyd een fchyn van deeze Deugden in de gemoederen der Romeinen werkzaam, en gaf zelfs aan hunne grootfte Onrechtvaardigheden het voorkomen van Heiligheid. Deeze L 5 ge-  1*0 Geschiedenis de» gewelddaadige Staat begon alle onderneemingerf, door welke hy fchuldigen en onfchuldigen onderdrukte ,^met Ceremoniën en Formulieren, welke den diepften eerbied voor de Goden en de Gerechtigheid uitdrukten. Door deezen verblindenden fchyn bevorderde hy zyne onrechtvaardige Overwinningen, en verwierf zich den eerbied van zyne [verbaasde Vyanden. De Goden fcheenen voor een Volk te ftryden, dat niets zonder hun begon, dat hunnen raad en bevelen zoo getrouwlyk nakwam, en dat, om hun gelyk tefchynen, zich het voorkomen wist te geven van Befchermers der Onfchuld, en Wrekers der Boosheid. Het Bygeloof maakte met alle zyne laagfte uitfporigheden eene der voornaamfte trekken uit van het perzoonlyk Charakter van den Romein. Het ontëerde den Geest van den byzonderen Burger; maar het ontvlamde zyn hart met de vuurigfte drift der Dapperheid , en bracht derhalven onëindig veel toe tot de grootheid van den Staat. De inwendige opfchuddingen , welke in deeze Republiek zoo gemeen waren , onderhielden de Deugden der Burgeren in eene beftendige werkzaamheid. Zy zouden misfchien verdweenen zyn, indien de Regeering der Koningen nog ééne Eeuw geduurd had. Een Dwingeland verfcheen op den Troon. De yverzucht en begeerte tot wraak ftootten hem daar van af, en voerden eene Regeeringsvorm in, welker onderhouding groote Deugden verëischte, en welker Natuur tot dezelve aanleiding  Menschheid. VII. BOEK. 171 ding gaf. Het Folk, genoodzaakt, om voor zyne Vryheid, of om beter te fpreken, voor zyne nieuwe Staats-inrichting te ftryden, werd van tyd tot tyd Oorlogzuchtiger en Dapperer. Om zich het Confulaat (Burgemeesterfchap), onder welken befcheiden naam de Patriciën het Koninglyk gezag aan zich getrokken hadden, waardig te betoonen, moesten deeze zich door verdiensten en groote hoedanigheden aanpryzen, en de Plebejen, welke deeze hoogheid uitdeelden, met eerbied bejegenen. Doch allengs ging het geheugen der gevaaren verlooren, welke de Vryheid gedreigd hadden, en der groote opfchuddingen, welke de twist tusfchen Slaverny en Dwinglandy , veroorzaakt had. Allengs verzwakten de groote gevoelens, welke daar door ontfteken waren. Allengs verdween uit de Zielen der Patriciën, ledig van waare Deugd en Wysheid, elke gewaarwording, die het evenwigt had kunnen houden tegen hunnen overmoed en onrechtvaardigheid. De ruwe Plebejen door onrechtvaardigen woeker onderdrukt, en door fnooden moedwil getergd, verlooren hun geduld. De natuurlyke wensch,. om ook deel te hebben aan de Vryheid , voor welke zy zoo dikwils geftreden hadden, werd in hunne Zielen fteeds meer en meer levendig. Zy werden, als 't ware, genoodzaakt, haar ten tweedenmaal tegen hunne eigene Medeburgers te verdedigen. Met het verlangen naar de Vryheid verëenigde zich in 't gemeen de begeerte naar de Rykdommen en Welvaard der Edelen;  172 Geschiedenis der len; Waar de voorrechten, die de eene Burger boven den anderen geniet, meer een werk zyn van het geval of misbruik derovermagt, dan vruchten van vlyt en belooningen van bewezen diensten , daar gelooft elkeen even zoo groote aanfpraak daar op te hebben, als de ander. En die zich niet tot de Ryken kan opbeuren, wil deeze tot zich doen nederdaalen. De afkeer van de Armoede (*) heeft daarom aan de omwentelingen der oude Republieken even zoo veel deel gehad, als de Liefde tot de Vryheid. Daardoor ontftonden inwendige bewegingen , welke den Geest des Volks opfcherpten; Burger-oorlogen, welke zyne Dapperheid vermeerderden, en eindelyk zulke Overwinningen der Onderdrukten over de Onderdrukkers, welke aan deezen even veel en eindelyk zelfs meer aandeel aan het gezag en de Regeering gaven, als aan de anderen. Daar door ontftond tusfchen deeze beide deelen een Kampftryd van Deugden en Verdiensten, die zich in Uitheemfche Oorlogen altyd ten voordeele, en tot roem van den Staat, zoo wel als tot fchrik zyner Vyanden openbaarde. Doch naar maate, dat Rome grooter werd, flo- pen (*) De uittogtop den Heiligen Berg was het werk der armoede en last der fchulden, en dus ook die veelvuldige overige oproeren , welke te Rome door de Agrarifche (Land-) wetten veroorzaakt werden. Zie Plutarchus Tiberius Gracckus BI. 343. en in Cicero BI. 485.  Mens chheid. VII. BOEK. 173 pen in hetzelve die ondeugden en kwaaden in, welke deszelfs welftand ondermynden. De Rykdommen van het algemeen, en die der byzondere Perzoonen, wieslen buitengemeen aan. Pragt, Verwyfdheid en Hebzucht verlaagden de gevoelens der Burgeren , en ontvlamden de Hartstochten hunner voorgangeren. Zy ftelden geenen in de behoeften, om zich te laaten omkopen, en deeze in de noodzaaklykheid, om om te kopen, en het gezag te kopen , door het welk zy de Burgery, de Bondgenooten, en de Onderdaanen plunderden en mishandelden (*). De Raad, en de Ridderfchap vervielen derhalven. in de affchuwelykfte laagheid, armoede en flaverny. Het Volk was, meer een liederlyk gepeupel, het wejk van de uitdeelingen van den Staat en der Grootenen van de omkopingen leefde(**), (*) Zie Cicero in de Redevoering tegen Verres. Plutarchus in Lucullus BI. 10. en in Sertorius BI. &fi6. De Atheeufche V.eldheer.en behandelden de Landen hunner Bondgenooten niet beter. Plutarchus in Phocion BI. h/l, 28. volgg. (**) Zie Plutarchus in. Cafar BI. 446. 455. 484. in Cato BI. 128. 139. 142. 144. 160. 165. 172. Sueton. in &ef. §. 27. 41. Onder de Keizers, zelfs onder de Gotifche Koningen, werden deeze uitdeelingen vervolgd en zy moesten natuurlyker wyze tot de ellende van den Staat niet weinig toebrengen. Suetonius .in Augustus 40. gelyk Augustus zelf het ondervond. Dus werden daar toe by- zon-  17.4 Geschiedenis der dan eene aanzienlyke gemeente van Burgeren,welke de Vryheid waardig waren. Thans golden noch Zeden, noch Orde , noch betaamlykheid , noch Rechtvaardigheid meer (*). Rome, was thans zoo groot en zoo verbasterd, dat de gewoone dryfveeren van een Gemeenebest by de meeste van haare Burgeren hunne werkzaamheid verliezen moesten. De minsten konden thans meer de gedrogtelyke machine van den Staat overzien. De minsten konden meer hunnen invloed op deszelfs Lot ftaande houden; daar toe werden al te groote kundigheden en een al te groot gezag verëischt. Ook konden de grootfte onheilen van den Staat weldra de minfte Burgers meer ontftellen; en zyne heerlykfte veroveringen konden het geluk van flechts zeer weinigen verbeteren. De Ryk* dom- zondere Stichtingen gemaakt. De uitdeelingen beflonden in Brood, Vruchten, zelfs ook wel in Vleesch en Oiy; ook bepaalden zy zich niet tot de Stad Rome alleen. Zie Vopiscus in Aureliano §. 35. & 47. ibi Salsluius. Cassiodorus Var. XVI. 11. alwaar het aan het Romeinfche Volk tot eere gerekend word, dat het niet genoodzaakt is Koophandel te dry ven, of Handwerken te doen, dat het van Bedelen leven mag. (*) Van de verfchriklyke wanördens, die in de Volksvergaderingen te Rome voorvielen. Zie Plutarchus in Cato BI. 132. 133. 159. 161. 163. 172.. in Tiberius G<-acchus BI. 360. in Cajus Gracchus BI. 389. en in Cicero BI- 531- 533-  Menschheid. VIL BOEK. 175 dommen, Wellusten , Genoeglykheden des Levens, zelfs de Geleerdheid, maakten den Burger minder aandoenlyk voor het noodlot van den Staat. De welvaard en zekerheid des Burgers hing niet meer merklyk4f van de welvaard en zekerheid vaa den Staat. Deeze kon in Armeniën eene geheele nederlaag lyden, terwyl men te Rome gerust fiiep. Alleen zeer weinige Burgers dorsten meer eenige aanfpraak maken op eere en gezag, en de menigte vond haare zekerheid en welvaard alleen in haare afhanglykheid van de Grooten, en in haare verbindtenis met dezelven. Daardoor werden zy door Partyfchappen verteerd. De Staats-inrichting was nog (leeds die van eene kleine Republiek, en kon eene groote niet ftaande houden. Het is bykans onbegrypelyk, dat Rome niet ettelyke Eeuwen vroeger reeds opgehouden heeft een Gemeenebest te zyn , nadien haare Regeerings-vorm zoo weinig evenredig was aan haare grootte. Met het Land der Grieken veroverde deeze magtige Republiek ook hunne Wetenfchappen, Kunsten, en Smaak. Alleen het Klimaat, in het weik deeze heerlyke Planten daardoor verzet werden , was nog te ruw. De gemoederen konden door de-' zelve nog niet genoeg verzacht worden. De verbastering, losbandigheid en verderf waren in het Oorlogzuchtig Rome fteeds te groot en te algemeen, dan dat de waare Geest van Wysgeerte , Zedenleere, fchoone Kunsten, zich daar had kunnen verheffen en uitbreiden. -Zelfs de grootfte Gees-  17Ö Geschiedenis der Geesten onder de Romeinen bleven fteeds bepaald by de navolging der Grieken. Zy vonden geene nieuwe Waarheden , en geene nieuwe foorten in de Kunsten uit. In vele konden zy niet ééns hunne Meesters evenaaren, Ondertusfchen was de Wysgeerte in de verfchriklyke tyden van het Driemanfchap, en onder de eerfte Keizers de troost der besten en befcheidenften. De deugdzaamen omhelsden het Stoicismus. Deeze was, door het verhevenfte uit de Zedeleer van Socrates, welke Zeno en zyne Leerlingen tot eene hoogte, de behoorlyke grenzen der rede te boven gaande, verheven hadden, byzonder gepast voor flerke en manlyke Zielen; en de fchriklykeondeugden en rampen, welke den Staat en eiken Burger drukten,verëischtenmeer dangewoone fterkte der Menschheid, om geduldig gedragen te worden. Die genen, welke de ellende van het Vaderland niet zoo zeer ter harte namen, zochten in de Hoven van Epikurus ftilte en voldoening. Toen de openbaare rust wederom herfteld was , werd het Epikureismus de heerfchende Secte. Men kan heel wel begrypen, hoe deeze Wysgeerte in tyden van overvloed en verwyfdheid algemeen heeft kunnen worden. Het Scepticismus en de leere van Plato vonden ook haare Verëerers en Aanhangers; geene in de laatlte dagen der Vryheid; deeze in den tyd, wanneer de Smaak en Zeden meer verdorven, en de Gemoederen daarom weder meer tot het Enthufiasmus geneigd wierden. On-  Mënschheid: VII. BOËKj ry? ' Ondertusfehen zag de wereld in de laatfte tydêtl Van de Republiek en in de eerfte Eeuwen van ben Despotismus, onder het Gemeen en de Grooten alle de verfchriklykfte Toneelen der Barbaarsheid ert alle haare Deugden. De uiterfte Trouwloosheid, de hardfte Wreedheid * welke de Menfchelyke Verbeeldingskracht zich kan voordellen, waren alge*, meen; en werden^oor de veerkracht der verdorvene, en van vele voorwerpen aangezette begeertens, ten hoogden toppunt gedreven. Aan den anderen kant zag men niet weinige voorbeelden vati Standvastigheid , Trouwe * Vriendfchap, grooter dan alles, wat men van de volmaaktde Wysgeerte had kunnen verwachten* TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Algemeene aanmerkingen over de Deugden der Grieken en Romeinen. Grond-regel hunner Staats-inrichtingen. D e korte duuring van hét luisterryk tydpuritvarj Rome en Griekenland , verdient eene byzondere overweging. Waarom hebben de groote Deugden, welke wy in de Gefchiedenisfen deezer Staaten bewonderden , zoo weinige goede gevolgen nagelaten ? Waarom zyn de Volken , welke daardoor II. Deel, M groot  t'fg Geschiedenis des groot zyn geworden, zoo ligt weder tot de diepfte laagheid vervallen? Ik geloof den waaren grond hier van daar in te vinden, dewyl het meestal geene waare Deugden geweest zyn. De waare Deugden zyn vruchten van eene opgehelderde Rede , eene verlichte en zuivere kennis der Godheid, eene algemeene liefde tot hetMenschdom, en groote gevoelens, welke zich naar maate van de menigvuldig afwisfelende betrekkingen van den Deugdzaamen by elk voorval, door een hartelyke gewaarwording van Goedheid en Rechtvaardigheid jegens byzondere Menfchen, of jegens geheele Maatfchappyën, op verfcheidene wyzen openbaaren. Van de meeste groote daaden, welke in de oude Gefchiedenis uitfchitteren , was alleen een vuurige en meestal werktuiglyke drift de Dryfveer. Zelfs van de grootmoedigfte handeling bepaalde zich het oogmerk en doel alleen by het voordeel van het heerfchende Deel in eenen Staat. Zelden gaf een teder en edel gevoel van Menfchelykheid daar aan eene rechte en echte waarde. De oprechte en verlichte begeerte, om Menfchen-, en zoo veele Menfchen, als mogelyk is, gelukkig te maken, of wel om de Menschheid in die genen, die niet van hun Volk waren, te verëeren, bezielde de minfte Helden der Oudheid. De Rechtvaardigheid was zelden het richtfnoer van hunne openbaare bedryven. Zy geloofden naauwlyks, dat zy die aan de Barbaaren, dat is, aan de Vreenv de-  Mënschheid, VIL BOEK. 173 delingen verfchuldigd waren. Hunne Grootmoedigheid , Matigheid, Onthoudendheid waren zy meestal verfchuldigd aan gebrek van bekend te zyn met verlydende bekoringen, welke hunne Nakomelingen verdorven hebben. De Dapperheid, die algemeene Deugd deezer Gemeenebestgezinden, was by de meesten een overblyfzel der Barbaarsheid; en de Wreedheid, met welke zy verzeld ging, is er een bewys van. De gezuiverde Rede» de waare Liefde tot het Goede, maakten verre of na het Charakter deezer Volken niet uit. De Verbeelding en de Hartstochten waren nog fteeds de magtigfte en byna de eenigfte Dryfveeren, welke zelfs de besten onder hun beheerschten. Op deeze grondde zich het gezag der Wetten en der Overigheid , gelyk het in Despotieke Staaten op de Eenvoudigheid en Onwetendheid gebouwd was. Gelyk de Zinnelykheid daar Gehoorzaamheid en Stilte bevestigde , zoo verwekte de Verbeeldingskracht hier Eerzucht en rustelooze Ongebondenheid. Hun toeftand was derhalven byna niet anders, dan eene fchitterende, verfynde, en door de gelukkige invlpeden der Wysheid van eenige waarlyk deugdzaame en verlichte Mannen verzachte Wildheid. Dus was de bloeiende toeftand der Grieken en Romeinen een zeer luisterryk, maar tevens een zeer verganglyk verfchynzel. Zodra de algemeene gevaaren verdweenen (*), zo- (*) Ma.ximus van Tyrus toont dit zeer wel aan van de M 2 Grie-  ÏÖo Geschiedenis der. zodra eere en gezag ook door booze middelen kon* den verkregen worden; zodra de fynere lokaazen der Wellust, Pragt en Traagheid gemeen wierden, zodra moesten Menfchen, welke de Deugd alleen daarom beminden, dewyl zy hunne Zielen in eene groote beweging bracht, hunne begeertens naar andere voorwerpen wenden. Nadien thans de ter zydeftclling van het Gemeenebest even zoo betooverende voorrechten en even zoo gewigtige voordeden verfchafte, als weleer door opoffering te winnen waren, zoo maakte dezelfde drift de Burgers eigenbaatig, welke hunne Voorouders grootmoedig gemaakt had. GffizAR. zelfs zou misfchien ten tyde der Tarkwynen een Brutus, en Aristion ten tyde van Hippies een Ariflogiton geweest zyn. Dezelfde Romeinen, welke de Tarkwynen met zulk eene woede vervolgd hadden, zouden, zoo wel als hunne Nakomelingen , by Ccszars bloedig kleed geweend hebben. Dezelfde Grieken, welke te Marathon en Platea zoo dapper voor de Vryheid geftreden hadden , zouden ten tyde van Philippus zoo verdorven geweest zyn, als hunne Nakomelingen waren (*). Zy Grieken, welke akyd vyandlyke driften tegen eikanderen koefterden. 21 Redevoering, hoe men zich tot Vriéndfehap behoort te bereiden. Zie beneden op het einde van het achtfte Boek. (*) Wie kan zonder walging de laage en laffe vlyé'ry zicli ver-  MENSCHHEID. VII. BOEK. ist Zy zouden by de uitroeping, door welke Flamininus aan deezen de Vryheid bekend maakte, in dezelfde onzinnige vreugde vervallen zyn (*); en zy zouden nogthans even onbekwaam geweestzynom ze zich ten nutte te maken, en te bewaaren. Daar vervalt derhalven een groot gedeelte der waardyë van deze hoog geprezene Deugden der Oudheid. Ik ben verre af, om alle groote Mannjn onder de Ouden zoo laag te Hellen. Ikverëere onder de Helden van Griekenland en Rome meer dan éénen , waaren wyzen, meer dan éénen Epaminondas, en meer dan éénen Scipio , om nu niet te gewagen van Sokratesfen en Plato''s. Dan , de waare Deugd was onder de Ouden, zoo wel als onder de Nieuwen altyd iets zeer zeldzaams. Men werd inde eerste tyden der Staaten derzelver gebrek niet zoo ligt gewaar, dan in de laateren. Zy werd toen door andere Dryfveeren vergoed. Zy fchynt zelfs nog niet noodzaaklyk, zoo lang het kwaad de overhand nog niet genomen heeft, tegen hetwelk zy den Burger en den Staat •bewaaren zal. Hoe verbeelden,'welke de Athmiënzeti tegen Demctrim Polibrcetesmh werk fteldcn. 'Plutarchus in Dentettïus BI. to. 42. 44. 48. en hunne nog laagere verandering by de wi.-i'eiihg van het geiuk. Aldaar B/._ 57. 58. (*) Plutarchus in Flamininus. Livius XXXIH. 33, M 3  ï8s Geschiedenis der. Hoe meer de Volken toenamen in Grootte, of Rykdommen, of in beide te gelyk, des te noodzaaklyker word de waare Deugd, De Schyndeugden, welke tot hier toe derzelver plaats bekleed hadden, moeten fteeds meer en meer van hunne fterkte verliezen, en eindelyk geheel verdwynen. Men overziet niet meer zoo ligt het geheel van den Staat, en de byzondere betrekking aller zyner deelen. Men word niet meer zoo ligt gewaar, hoe de Onrechtvaardigheid jegens het geheel, en hoe het nadeel van het geheel de fchade van elk byzonder Lid is. Het gevoel der byzondere wanördens en algemeene rampfpoeden word zwakker, dewyl zy zich meer uitftrekken en verdeelen, en dewyl al te veel eigene oogmerken , vooröordeelen en gevoelens de Burgers en Overheids-perzoonen verftrooiën. Met eiken aanwas aan Rykdommen en Macht word in eiken Staat eene gröotere Wysheid en eene zuiverer Deugd noodzaaklyk, om een rechtfchapen Man en een goed Burger te zyn. Hoe grooter, hoe bloeiënder een Volk word, des te grootere bekwaamheden worden er verëischt om het zelve te bellieren; des te zwaarer word de waare Gehoorzaamheid; des_ te magtiger worden aan den .eenen kant de Eerzucht en Neiging, om te onderdrukken, des te fterker word aan den anderen kant de overhelling tot Slaverny; des te zwakker word de Wet jegens de Burgers, en de Staat jegens de Uitheemfchen,' In  Menschheid. VII. BOEK. 183 In zulke verwarde tyden gevoelt een Volk het meest het gebrek aan waare Deugd, en in deeze omftandigheden bevonden zich Griekenland en Rome ten tyde van haaren val. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Aanmerkingen over de overblyfzelen der Barbaarsheid onder de Grieken en Romeinen. Uit' ' , wendige Befchaving. Inwendige Beschaving de; Menfchen en Staaten. Aanmerking over den Geest der Wetten. E ene tweede algemeene Aanmerking over de Gefchiedenis der Menschheid bied zich ook hier ter bekwaamer plaatze aan. Zelfs by de meest befchaafde Volken heeft altyd ver het minfte deel eener Natie aandeel aan de verbetering gehad. Ik onderfcheide derhalven twee foorten van befchaving, of verzachting der Zeden. De eene is die gene, door welke aan de Maatfchappy de uitwendige gedaante gegeven word. Deeze beftelt KoningenRichters en Overheden. Zy is dikwils het werk van eene middelmaatige Wysheid en van oyerwegend Geweld. Zy dwingt de Menfchen tot orde ; maar zy maakt hen niet bekwaam, om haar te beminnen en hoogte achten. M 4 De  ïJL' Geschiedenis der De andere verbetert de Geesten en Gemoederen, Zy is het werk van de verhevenfte Rede. Zy verëischt derhalven oneindig meer tyd en moeite. De eerfte is in 't gemeen reeds lang vastgefteld , gis de andere nog heei weinig uitgebreid is (*). De eerfte word door geweld en door gezag bedoeld, de andere door weldaadigheid en verlichting, Geene is zeer ligt tgt ftand te brengen, deeze zeer moeilyk. Geene breid de voordeden , welke haar eigen zyn, vroeg, maar niet zonder het gevoel van haare hardheid en zwaarte, uit, Deezq draagt integendeel eerst na eene langzaame rypwording haare vruchten; en brengt niemand onder het juk, dienzy niet tevens gelukkigen vergenoegd maakt. De eerfte zonder de laatfte kan ligt verftoord worden. Deeze kan, zelfs als de eerfte vernietigd is, voortduuren, en in eenen gevallen Staat gelukkige en deugdzaame Burgers behouden. Dus leefden de Ksfeenen (*) onder de verdorven Joden, ' een (*) Een gedeelte van een Land is dikwils geheel verzacht, daar anderen nog geheel wild zyn. Dus bleven in het binnenfte van Sicilicn nog vele Barbaaren, wanneer de Stranden reeds met Grieken en befchaafde Inwooners bezet waren. Straho B. 6. BI. 313. (**) Josephcs van den joodfchen Oorlog in het 2 Hoofd!!, des \7 Bocks.  Menschheid. VII. BOEK. 185* een genoodfchap, het welk in vele ftukken het voorbeeld der eerfte Christenen fchynt geweest te zyn. De Wyze, Wysgeer en Dichter bevorderen de inwendige verbetering der gemoederen. De Dwingeland en de Onkundige vinden hunne rekenig alleen by de uitwendige. De onder het juk gebragte Mensch, maar niet de verlichte, niet de verzachte , is gefchikt voor Mensch-haatelyke oogmerken. Ondertusfchen is het nietmogelyk, dat de verlichting en verzachting der Volken ontftaat zonder de uitwendige befchaving, of dat deeze zonder gene tot eene byzondere volmaaktheid geraakt. Doch zeer dikwils word de inwendige wildheid van de uitwendige befchaafdheid (Politie) onderfteund of zelfs tot Wetten, gebruiken, en gewaande voorrechten der Volken verhoogd. Het zou niet moeilyk zyn, om hier van voorbeelden in de Gefchiedenisfen der meeste Staaten te vinden. Dus zyn het Vuistrecht, en de Kampgevechten in de middel-tyden (*), de erflyke vy- , and- CO De Judicia Dei kunnen uitvindingen zyn van vernuftige Mannen, welke, om menfchen, die voor beter denkbeelden onvatbaar waren, echter op eenige wyze tot rust te brengen, hen overreedden, dat het recht van den overwinnaar door eene Godlyke verordening onaangevochten jnoest blyven. Dus had men ten minsten ééne beweegrede , om hen van altyd nieuwe veden af te houden. M 5  ï§<5 Geschiedenis der andfchappen der Grieken en Romeinen, en de Party-geest , welke Geflachten, Gemeenfchappen', en andere byzondere Klasfen van Burgeren nog in onze tyden maar al te dikwils ten nadeele van den gantfchenStaat van de groote grondregelen van het algemeenebest afleid; dus zyn alle deeze uitfpoorigheden nog overblyfzels der Barbaarsheid, welke ruwe gewoontens lang gebillykt, betere wetten eerst laat verworpen, en ongebondene Zeden aityd onderhouden hebben (*). De Barbaar kan niet anders, dan zyne eigene ruwe neigingen involgen en ftellen boven de wetten en het algemeenebest. Alleen de wyzere en betere zyn bekwaam, om het vooroordeel der gewoonte, en de te verre gaande drift der Natuur te overwinnen. Het is derhalven hard, wanneer de inwendige Staats-inrichting door fcherpe verordeningen zulke offeranden van den Mensch vordert, .. .. i " i die - (*) Een bewys, dat de Romeinen en Grieken tot het verval hunner 'Staaten toe, cn lang daar na, zeer Barbaarsch geweest zyn, is de perzoonlyke fiaverny , die fteeds by hun in gebruik was. Ondertusfchen zou het een 'zeer vermaaklyke arbeid zyn , als men uit de Gefchiedenis der Roomfche Rechtsgeleerdheid de afwisfelingen te voorfchyn bragt, welke in dit deel derzeive zyn voorgevallen. Men zou dan zien, hoe de wetgeving allengs getracht heeft, nader te komen aan de Menfchelykheid en Rechtvaardigheid. De huislyke Rechten der Vaderen en der Mannen moesten hier mede in aanmerking genomen worden..  Menschheid. VII. BOEK. 187 die door eene inwendige verzachting daartoe niet voorbereid is. Maar dit gelukkig voordeel heeft in de oude Staaten, zoo wel als in de nieuwe, aan het grootfte gedeelte der Burgeren altyd ontbroken. Behalven een zeer klein aantal waren de Menfchen altyd niets minder dan wezenlyk verzacht. De gewelddaadige fchikkingen der Wetgevers, maar niet de Wetten, hielden hen in toom. Zy waren inwendig des te wilder en heviger, hoe fterker de teugels waren, welke hen van buiten te rug hielden. In hunne ruwe harten brandde alle tonder der wildfte Hartstochten. By het doorlezen van den Geest der Wetten kon men wel ligt, op de gedachten komen, als of elke Staats-inrichting met den toeftand van haare volmaaktheid en fterkte had aangevangen , en als of elke derzelve allengs door alle graden van verderf tot het uiterfte gegaan was. Men zou byna geloven, dat de onfterflyke Schryver van dit fchoon werk op deeze wyze gedacht had. Ondertusfchen leert ons de Gefchiedenis, dat alle Staaten met het verderf aangevangen, dat wel fommige zich tot eenen glinfterenden en dierbaaren bloei verheven hebben, doch dat nog nooit ééne eenige de waare volmaaktheid bereikt, of een groot aantal zyner Burgeren waarlykmenfchelyken befchaafd gemaakt heeft. Wanneer derhalven de dammen wegvallen, die %oi hier toe een Volk in orde hebben gehouden; wanneer  i88 Geschiedenisder neer noch wysheid, noch gezag, noch geweld zyne hartstochten niet meer beteugelen; wanneer Barbaaren , in plaats van wyze en goede Opzieners 'zich by hetzelve van de Heerichappy meester maken; dan moet het in eenen toeftand vervallen, die even zoo afichuwelyk is, als ooit zyne oorfpronglyke Wildheid kan geweest zyn (*); En de Ge- (*) Strabo heeft de voorbeelden van vele Volken bewaard , welke wederom in de Barbaarsheid vervallen zyn. Wy hebben er boven eenige van aangehaald. De Cretenzers behooren hier ook toe. Strabo B. io. BI. 542. Ik gisfe, dat de Hottentotten ook by deeze kiasfe kunnen geteld worden. Kolbe verhaalt vele gebruiken van dezciven, welker gronden waarfchynlyk in eene voormalige betere ftaatsgelteldheid gelegen hebben. Het zelfde lot hadden de meeste Arabifche Natiën, nadat zy van de Turken onder het juk gebragt wierden. Zie nittrekzel uit Shaw Reizen Hoofdft. 8. in het ifte Deel der Berlyiifche Verzamel. BI. 163 over het algemeen is het zeer waarfchynlyk, dat by alle Volken vele gebruiken zyn overgebleven, lang na dat de gronden derzelvcn verloren zyn geraakt; en van welke men geen andere rekenfchap kan geven, dan met de Hottentotten te zeggen. „ Het was altyd zoo het gebruik by de Hottentotten." Hasselquisï heeft in zijne Reize. om Smrna en Magnepa BI. 53. hetzelfde waargenomen. Vasco de üajia'ontmoette te Meiinde i? Indiaanfchc Christenen, welke geen Rundvleesch aten. De Gefchiedfchryver der Reizen merkt zeer wel aan, dat dit buiten twyfel van het oud Bygeloof der Indiaanfche Volken oorfpronglyk is. Hift. gén. des Voyages L. 1. Bi, 1498.  Ma itschheid. VIL BOEK. ïggf Gefchiedenis geeft ons maar al te veel voorbeelden van zulk eene verlaaging der Natiën aan de hand. Dus was Rome ten tyde der Driemanfchappen en Profcriptiën. Dus was Jerufalem in de laatftë tyden van den Joodjehen Staat ; Dus waren de Boeren, welke in Frankryk in de veertiende (*), en in Duitschland in de zestiende eeuw oproer maakten. Dus pleegden de Spanjaarden aan de onnoozele Amerikaanen veel gruwelyker wreedheden dan ooit Wilden konden geoefend hebben. Dus vinden wy, tot fchande der Menschheid, nog al te veel voorbeelden , welke aan deeze gelyk zyn. Menfchen of Staaten, welke zich in zulke omftandigheden bevinden , kan niets gelukkiger overkomen, dan onder het juk gebragt of veroverd te worden. Voor zulke Menfchen is de Vryheid een onding, en de onaf hanglykheid kan voor hun niets anders dan de rampzaligfte gevolgen hebben. (*) B. 48. P. Daniü'l Hifi. de Frame op dit jaar, en Mezeray uit Froissard. TWEE  jgo -Geschiedenis des TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK* Despotismus van het Roomfche Keizerryk. D e Griekfche Gemeenebesten werden op deeze wyze door de onrechtvaardige en gewelddaadige Romeinen verzwolgen. Zy hadden gelukkig kunnen worden, als zy onder eenen kloeken en verlichten Vorst gevallen waren. Doch men kan met alle recht twyfelen , of Republikeinfche Staaten gelukkig kunnen worden , als zy onder de heerfchappy van eene andere Republiek geraaken. Altoos zy hebben niet veel verlooren, wanneer zy hunne vryheid verlooren, want zy waren niet bekwaam, om er een goed gebruik van te maken. In dezelfde, ja zelfs in nog verfchriklyker omHandigheden bevond zich het verbaazend groot Romeinsch Gemeenebest, ten tyde van zyn verval. Zyne Burgers zouden door eeuwigduurende oorlogen zich weder in den ftaat der eerfte Barbaarsheid verplaatst hebben; Zonder eenen Opperheer zou de Staat te grond gegaan zyn (*). Het Ryk zou ook terftond in 't begin gelukkig geweest zyn, indien niet eene kwalyk-begrepene Vryheids- lief- (*) Plutarchus in Ca/ar BI. 484. 533.  Menschheid. VII. BOE IC ipi liefde den Geest van oproer had onderhouden; of het zou naderhand tot rusten bloei geraakt zyn* indien het in het begin eene verdraaglyke Staatsinrichting en eene verftandige Wet nopends de Troons-opvolging bekomen had. Dan, door eenen rampzaligen famenloop van vele rampfpoedige oorzaaken werd hy een ongefchikte en altyd wankelende Despotieke Staat. De Deugd der beste Keizers, en de Wysheid der verlichtfte Staatsdienaaren gingen derhalven verlooren (*)• De Staatsinrichting geraakte nooit tot eenen waaren bloei. Op weinige heldere dagen volgden altyd lange ftormen. De Stad en de Wingewesten vervielen in de uiterfte Verwyfdheid, en ongebondenfte uitgelatenheid. De Legers hadden hetzelfde noodlot. Zy namen toe in hardnekkigheid jegens hunne Bevel' hebbers, en af in dapperheid jegens hunne vyanden. Een nog grooter kwaad beftond daar in, dat de Geest (*) Caesars regeering was zacht. Plutarchus in de vergelyking van Brutus met Dion. BI. 414. alhoewel zyne Afhangelingen vaak zyn vermogen misbruikten. Ook de regeering van Augustus , nadat de gruwelen voorby waren , die de ftryd der vryheid en flaverny veroorzaakt had. Sueton. Auguft. 28. 32. 42. 46. 57. 58. En die van Tiberius, behalven zyne laatfte jaaren. Sueton. Tiber. 33, 37. 41. daarna volgden eenige Monsters.  Ï55 Geschiedenis *d e & Geest deezer Legers gefcheiden wierd, en dat difo wils aan alle de Grenzen des Ryks er zich één be-* vond, dat zich het recht aanmatigde, om den Troon en de Opperheerfchappy zoo wel als dePra^ toriaanfche benden , te vergeven of te verkopen (*). Dus werd dikwils de eensgezindheid van den Staat verdoord; dus werden dikwils Barbaaren en geringe Lieden, die tot de Regeering niet voor^ bereid waren, op den Troon gezet; dus fchudden en verzwakten dikwils fchadelyke fcheuringen het ongelukkig Ryk, eer nog de zwakheid der Vorsten en der Staats-inrichting zelve eene wettelyke verdeeling had ingevoerd. De fchoone Kunsten, Wetenfchappen en Geleerdheid bloeiden nog in de eerfte tyden na de Vryheid; maar zy verdweenen al vroeg, en met dezelven de waare fmaak van het edele en fchoone. De Wysgeerte bragt geen oorfpronglyke Geesten te voorfchyn. Dan werden deeze, dan geene Dromen en Zotheden der Platonisten, Pythagoreërs en andere Ouden opgezocht, en met nieuwe ongerymdheden vermeerderd. De wetenfehap der Wetten werd wel op den hoogden top gebragt, daar zy vatbaar voorfcheen te (*) Tiet is heel natuuflyk, dat de gefchenken, welke het Krygsvolk by elke nieuwe troons-vcdiefring te verwagten had, hetzelve dikwils de lust moesten inblazen, om eenen nieuwen Keizer uit te roepen. Zie Hek-odian, kift. VI. 8.  U é n s c h h e i d. VII. ROEK. Ï93 te zyn. Doch, wat vermogten Wetten zonder Zeden, en wat was het voorwerp deezer Wetten? Het recht derErfenisfen,,Fide Commisfeh, Dienst', baarheden. Zeer Weinige hadden het waare heil van den Burger tot voorwerp. Het zonderlingfte is, dat de beste van Dwingelanden gegeven j en van goede Vorsten ontzenuwd of afgefchaft zyn. Dus bragten misbruiken nieuwe misbruiken te wege , en verdorvenheden nieuwe verdorvenheden. , De ftryd van den Christelyken Godsdienst en het Heidensch Bygeloof fchudde niet minder alle de grondzuilen van den Staat, en bragt deszelfs verftooring ten hoogften trap. De woede, met welke in het zegevierend Christendom Rechtzinnigeh en Onrechtzinnigen eikanderen vervolgden, was de bron van even rampzalige onheilen , en verdikte byzonder in de Westelyke deelen des Ryks alle nog overige zwakke zaaden der betere geleerdheid. ■ Buiten twyfel heeft ook Könstantyn dé Gröote aan het Westen een even groot nadeel toegebragt, dat hy hetzelve door de verplaatzing vaü het Hof ofwel van deszelfs voornaamfte en meest verlichte deel, van het licht der Wetenfchappen beroofd; als dat hy de legioenen van deszelfs GrenZen afgetrokken heeft. De verzwakte Staat, óntbloot van wapenen en kundigheden, Verloor die grootheid t welke zy door dezelve verworven had. Dus had Rome, even als Griekenland met de Baf-  Ï94- Geschiedenis der/ baarsheid begonnen; en dus verviel het even al» dat, weder in dezelve, nadat het de luisterrykfte baan ten einde gelopen had, die ooit een Staat heeft doorgegaan; en dus volgde op weinige heldere dagen eene duisternisfe van meer dan duizend jaalen. ij DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van den Christelyken Godsdienst. TerwyJ derhalven het gedrochtelyk gebouw der Roomiche grootheid onder zynen eigenen last bezweek; terwyl dit Staats-ligcbaam door eenen in* wendigen Kanker verteerd wierd, ontftond in de meest verdorveneProvintie van het zelve deChristelyke Godsdienst. Deeze Godlyke leere onderfcheidde zich in haar eerfte beginzelen van alle overige Godsdiensten; door de verhevenfte eenvoudigheid en door de reinfte zuiverheid. Door deeze voortreflyke eigenfchappen werd hy gefchikt voor alle Standen; Beroepen en Staats-inrichtingen. Hy bevatte al het groote en verhevene in zich, dat in alle overige Godsdiensten verftrooid is, enhy was met geene van die ongerymdheden bevlekt, welke dezelven ontëerden. Hy bevatte het voortreflykfte met betrekking tot de Zedeleer, en was dus de zeker- . fte  Menschheid* VIL BOEK. igj üc aanleiding tot de waare gelukzalighèid, en tot verzachting der Menfchelyke gemoederen. De Wysgeeren hebben aangemerkt, dat een Volk Van waare Christenen niet Krygsgezind wezen kan. Zy hebben gelyk gehad. Een Wysgeerig Volk zou zich in eenen even zoo weerloozen ftaat bevinden» De gezonde rede verwerpt den oorlog even zoo zeer, als het Christendom dien verwerpt. Hy heeft alleen aan de Barbaarsheid zynen oorfprong te danken, en moet met haar verdwynen. Het is geene berisping, het is de grootfte lof van het Christendom, als men zegt, dat het den Oorlog afkeurt. Juist wegens zyne zuiverheid en zachtmoedigheid, juist wegens zyne verëeringswaardige voorrechten mishaagde de Christelyke Godsdienst aari de Barbaarfche en ydéïè Menfchen. Reeds vroeg vond de Priester, dat hy de Zinnen niet genoegzaam bezig hield, en de inbeelding te weinig kluisterde. Hy ontleende daarom'van eene valfche Wysgeerte ongerymdeDroomen,en van den heerfchcnden Godsdienst fchoonfchynendè plegtigheden (*)« Hy (*) Chriffianam religitnem abfolut'am & fimplican anili fuperftitione condens; in qua Jcrutanda perpiextus, quam tomponenda gravius , excitavit difcidia plurima) qua progrefa fujiui alk eoncertathne ver hor urn , ui catervh antlftitum jumentis publicis 'ultra citroqÜè difcurrentibus per fynodos, quos appellant, %m HtuM otunem Na ad  ïo6 Geschiedenis de* Hy vermeerderde daardoor zyn gezag by de Onwetenden , welke bereids zyne leere toegedaan waren; en by won nog vele anderen, welken het Christendom in zyne waare zuiverheid nooit zou behaagd hebben. Hoe meer hy den waaren Geest van den Godsdienst verflikte; hoe meer hy betoverende uitwendigheden daarby voegde ; des te meer onderdrukte hy den Geest des Volks. Door dit middel breidde hy zyne magt uit, waarvan hy zich fchrander bediende, om het Despotismus van den Vorst fomtyds te verfterken, en eindelyk zelfs door zyn eigen Despotismus te verzwelgen. De Christelyke Godsdienst moet derhalven in twee gezicht-pnnten befchouwd worden. Het waare, het inwendige Christendom is eene onmiddelyke werking der Godheid. Geen Mensch, geene Wysgeerte, geene Rede kunnen het waare Geloof, en de waare Heiligheid geven, Deeze zyn wondergaven, welke alleen den Uitverkoorenen eigen zyn , en deeze Uitverkoorenen maken alleen de waare Kerk uit, welke door alle zichtbaare Gemeentens verftrooid is. Deeze kan geen' voorwerp van Menfchelyke onderzoekingen ople- ve- «d fuum trahere conantur arhitrium, rei vehicularia fucr cider et nervos, zegt Ammianus Marcellinus van den Keizer Konstantids 21. 16. Men kan zich hier uit een denkbeeld maken van den Geest van deezen Keizer, en den Geest van zyn Priesterfchap.  Menschheid. VII. BOEK. 197 veren. Deeze is aan geene Menfchelyke wetten onderworpen. Op haar heeft geen Paus, geen Koning of Vorst eenig recht. Zy is aan geene uitwendige vorm, aan geene Staats-inrichting eigen. Het uitwendig Christendom integendeel is geene onmiddelyke werking van God. Het beftaat in gebruiken, plegtigheden, formulieren, welke onder den naam van den Christelyken Godsdienst vandes- zelfs eerfte Eeuwen af, tot op onze tyden toe, den Volken met menigvuldige afwisfelingen zyn voorgefchrevens Het is de gedaante, het kleed, het welk de Menfchen aan de verhevenfte leere gegeven hebben. Het is het gevoelen van den Paus, van Luther, van Zwinglius (*), Het mag en kan wysgeerig getoetst worden, Zyn invloed op de Zeden, Wetten, ja op de Wetenfchappen zelve heeft het altyd tot een gewigtig voorwerp der Staatkunde gemaakt. Reeds onder de Romeinfche Keizeren heeft het vervalschte Christendom den fmaak bedorven , het licht der Wetenfchappen verdoofd, en met de Onwetendheid en Duisternisfen de Geestelyke Slaverny ingevoerd, welke het Ryk oneindig meer benadeeld hebben, dan de invallen der Barbaaren. Door de waare kennis zouden (*) Doch ik zegge dit, dat onder ulieden de een zegt: Ik ben Pauli; de ander: Ik ben Apollo; de derde: Ik ben Kephs; de vierde: Ik ben Chrifti. 1 CV. I. 12. Zie Kap, III. 4. 3 en 6. van denzelfden Brief. N 3  J98 G E S C Hl EDENIS DER den deeze zelf tot Menfchen geworden zyn ; daar integendeel het Bygeloof hen tot nog grootereOnmenfchen gemaakt heeft. Door het, door Bygeloof ontaarde Christendom hebben de Geesten en Gemoederen van alle Europifche Volken eene geheel byzondere wending bekomen. Het heeft aan dit gantfche wereld-deel eene doorgaands veranderde gedaante gegeven. Van het zelve moet men grootendeels verftaanj hetgeen wy in het vervolg onzer Aanmerkingen van den Christelyken Godsdienst zeggen zullen.  D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ACHTSTE BOEK.   D E GESCHIEDENIS DER MENSCHHEID. ACHTSTE BOEK. Van de voortgangen des Befchaafden Staats by de hedendaagfche Europifehe Natiën. EERSTE HOOFDSTUK, Ruwe toeftand der Westelyke en Noordelyke Volken, ten tyde van het verval des Roomfchen Rykt. Volken, welke bykans nog in de volkomenfte Barbaarsheid leefden, maakten zich van tyd tot tyd meester van hec geheele Westelyk gedeelte des Roomfchen Ryks. Wy hebben aireede aangemerkt, hoe zwaar de N 5 over.  202 Geschiedenis der overgang tot zachtere Zeden voor zulke Natiën zyn moest, die uit het ruwe Noorden het overige Europa overftroomden. Die genen, welke zich in de Zuidelyke Wingewesten van die wereld-deel verplantten, werden weldra aandoenlyk voor de menigvuldige bekoorlykheden, welke zy daar aantroffen. Zy maakten zonder moeite kennis met alle de wellusten hunner nieuwe Slaven. Zy hadden juist bekwaamheid genoeg, om ze te beproeven, en daar vermaak in te vinden. Hunne Verbeeldings-kracht werd door zoo vele nieuwe en groote voorwerpen levendig 'aangedaan. Dan hun Verftand bleef onontwikkeld, of liever het werd in zyne eerfte opkomst weder verflikt. Hunne ruwe inborst nam deel aan de verdorvenheid hunner overwonnelingen, en de volkomene hevigheid der Barbaarsheid, en verëenig. de de gruwelen der Wildheid met de wanördens der Verwyfdheid en Buitenfporigheid. Dus werd Italien weder voor vele eeuwen het [toneel der verfchriklykfte verwerringen. Dus vernieuwden zich in dit Land alle de gruwelykfte vertooningen der Heldentyden. Ondertusfchen was dit benydenswaardig Land in het gantfche Westen nog byna het eenige, in het welk niet alle kostelyke overblyfzels der Kunsten en fchoone Wetenfchappen vernietigd waren geworden. Het voordeeligLigchaamsgeftel van zynelnwooners behield altyd, midden onder alle gruwelen der 'verdorvenheid het zachte gevoel van het lieflyke ea  Menschheid. VIII. BOEK. 203 en ftreelende. Gelukkig voorrecht, waar door het in beter dagen hét Vaderland van alle fchoone Kunsten, en de plantfchool der Kunstenaars en Virtucfi van allerleië foort werd. De andere Noordfche en Westelyke Volken bleveri, naar mate van hunnen afftand van dit middelpunt der zachter Zeden, wilder, ruwer, en misfchien in vele ftukken minder verdorven. Velen derzelven leefden , nog voor-minder dan drie eeuwen , in zulk eenen ftand van Barbaarsheid, welke alles overtreft, wat wy van de verfchriklykfte Wilden inde Gefchiedenisfen enReisbefchryvingen lezen. Wy moeten derhalven eenen ftap te rug doen in den ftaat der Wildheid, als wy ons van de langzaame ontwikkeling der Kunsten, Wetenfchappen en Zeden by de Noordfche Volken, rechte denkbeelden willen maken. TWEE-  ?04 Geschiedenis der TWEEDE HOOFDSTUK, Ellendige toeftand der Noordfche Volken. Ierland. Schotland. Frankryk. Engeland. Duüschland_. D e Ieren, thans eene door vele lofwaardige en fchoone trekken achtbaare Natie, waren ten tyde der Romeinen (*) de grootfte van alle Barbaaren. Zy aten Menfchen-vleesch, en zelfs dat van hunne overledene Ouders. Zy kenden in de verkeering der beide Sexen even zoo weinig paaien van fchaamte, betaamlykheid en orde, als in het gezelfchappelyk leven die van rechtvaardigheid en matigheid. Een groot Gefchiedfchryver (*), een Man, aan wien de Nakomelingfchap misfchien de eerfte plaats onder de Gefchiedfchryvers zal toekennen , befchryft byna op de volgende wyze den toeftand dezes Volks in veel latere tyden, die van deeze afbeelding weinig verfchilt; in tyden , wanneer reeds eenige zaaden van het Christendom onder het zelve geftrooid waren," Ia (*) Strabo B. 2. BI. 116. B. 4. BI. 220. enz. (**) Home Hifio-y of England. Ch. 9. p. 293.  Menschheid. VIII. BOEK. 205 In de diepfte Barbaarsheid en in de groffte onwe^» tendheid verzonken, was het met alle ondeugden bezet, welke der Menfchelyke Natuur aankleven, indien zy niet door opvoeding betoomd, noch door wetten gebonden is. De kleine Vorstendommen, waar in het Eiland, door het zelve bewoond, verdeeld was, oefenden doorgaands Roof en Geweld tegen eikanderen. De onbepaalde opvolging in de Regeeringe was in elk derzelve eene beftendige aanleiding tot inwendige onlusten. Het vermoorden der Voorzaaten was daar toe de gewoonlykfte grond van Recht (*). En moed en fterkte , fchoon zy ook misbruikt wierden, waren het eenige middel om tot aanzien en eer te geraken". De eenvoudigfte Handteeringen, de Land- en Akkerbouw waren daar onbekend, en noch veelmeer alle andere Kunsten, die vruchten van welvaaren en verlichting zyn. Onder de Koningin Elizabeth (**) was de toeftand dezes Lands noch byna dezelve. De Engelfchen hadden tot nog toe de Ieren opzettelyk van zachter Zeeden en van alle kundigheden te rug gehouden. Berooft van de befcherming der wetten , waren deze genoodzaakt zich zeiven door geweld (*) Dit zelve Staatsrecht ls nog heden ten dage in Algiers in gebruik. Shaws Reize Hoofdft. 10. BI. 181. dej eerften Deels der Berlynfche Verzameling. (**) Hume, Elifabeth Ch.  2o6 Geschiedenis der weid zekerheid te bezorgen, of die in Moerasfen cn Wildernisfen te zoeken. Overmagt en Gewelddaadigheid beflisten noch de verkiezingen der Gezaghebbers, en afpersfingen maakten derzelver inkomsten uit. De Burgers, als wilde Beesten behandeld, waren ook aan de wilde Beesten gelyk; De Wraakzucht, door het oude herkomen en de Zeden gebillykt, maakte hen nog ongebondener. Jacob de eerfte nam den ellendigen toeftand dezes Volks, gelyk het eenen goeden Vorst betaamde, ter harte. Hy deed al wat mogelyk was, om het daar uit te trekken. Hy fchafte de. misbruiken af. Hy voerde de Engelfche wetten en eene betere Rechtspleging in. Hy verklaarde alle de Ieren voor vryë Burgers. Hy ftelde een geregeld Regeerings-beftier zoo wel in het Burgerlyke als in het Krygswezen vast. Hy hield in het Land eene goede en welbetaalde Krygsmagt op de been, en deed by dezelve eene goede Krygstucht in acht houden. Hy trachte alle gemoederen door eene zorgvuldige handhaving der openbaare veiligheid in rust te brengen. Hy verbande alle onderdrukking. Hy ftrafte alle misdryven met eene byzondere ftrengheid. Hy nam alle voorwendzel der voorige oproeren weg, door alle byzondere Gerechtsbanken af te fchaffen , en door het gezag der Wetten en der Kroon onwederfpreekiyk te maken. Hy dwong de inboorelingen des Lands van de hoogten naar de vlakten td Verhuizen. Hy liet hun aanleiding geven tot den -Veld-  Menschheid. VIII. BOEK. 207 Veldbouw en tot de Kunsten.' Hy verzekerde hun vau vaste wooningen, en by trachtte'dóór alle deeze vevëenigde fchikkingen■(*). Menfchelykheid ert Gerechtigheid by een Volk in te voeren, dat meet dan vier honderd jaaren onder de Engelfche heer^ fcbappy in de diepfte onwetendheid derzeïve geblèr ven was.' ' ; Na de tyden van Jacoe den eerften begunstigde Strafford in 'Ierland den Veldbouw , de Naarftigheid, en alle Kunsten' des vredes op allerleië wyze. Hy maakte de Scheepvaart des Lands honderdmaal fterker, dan zy vóórheen geweest was. Hy bragt de Handwerken in het zelve tot ftand. Hy vermeerderde den uitvoer der wa-aren, en hy verminderde daar en tegen den invoer daarvan niet weinig (**). Men zou denken , dat de Ieren op deeze wyze een gantsch beichaafd Volk geworden waren. Doch deeze fchielyke invoering--Van Zeeden, eri eene zachtere Levenswyze, was1 niets minder daö algemeen; was een fchoon ontwerp ,• welks uitvoering in ruwe gemoederen noch dooronöverkomelyke hindernisfen befbeden wierd. Onder Karel den eerften (f) pleegden de Iem in (*) Hume Charles I. Ch. 5. (**) Heeft hy dit doormiddel van Recht of door Dwang gedaan? Dit zou te onderzoeken zyn. / (f) HüME Charles I. Ch. 6.  co8 Geschiedenis der in een oproer zulke wreedheden, welkeniet Hechts als uitwerkzels eener fchielyke woede , maar als blyken van den haat, die noch in hunne harten brandde, konden aangezien worden, welke de woestheid tegen de befchaafdheid, en tegen alle gevolgen en werktuigen van een geregeld leven bezielt. Jacob de eerften, Karei, de eerften, Strafford ' konden wel de uiterlyke gefteldheid der Zeeden en der Wetten door kragtige maatregelen fchielyk invoeren; Zy konden de Vreemdelingen, in dat Land overgebragt, het genot daar Van wel doen ondervinden; maar de Ieren in de Barbaarsheid opgevoed, zachter Zeden eigen te maken, en die ruwe Zielen liefde tot verbeteringen in te boezemen: Dit verëisehte meer tyd en meer moeite. Gefchiktheid, betaamlykheid, wel voegzaamheid j alle aangenaamheden van een geregeld leven zelfs, zyn voocMenfchen, in de Wildheid opgewasfen, boeien en lasten. Zy bepaalen de ongebondene uitgelatenheid van hunnen Geest, en er zyn veele jaaren nodig, eer zulk een juk voor Wilde en Barbaarfche Volken verdraaglyk word. Gelyk Ierland, zoo ook konden alle de overige Noordelyke Landen niet dan zeer langzaam der Barbaarsheid ontrukt worden. Schotland was ten-tyden van Hendrik den achtften (*) reeds nader aan de zachtere Zeeden. In- tus- (*) Hume Henry VIII. Ch. u, p. 6j. Ao. 1515.  Menschheid» VIII. BOEK". 2Cf> Intusfchen was deszelfs toeftand nog affchuwelyk genoeg. Het was eer eene zeer wanftallig aanëenbangende verëeniging van kleine Vorftendommen, dan een welgeregclden Staat. De Koning had niet meer dan een onzeker en wankelend gezag. De wapenen hadden de overmagt over de wetten, en de magt en fterkte over de Gerechtigheid. De Adel was door erfelyke verbintenisfen zoo vefëenigd, of door ingewortelde vyandlykheden zoo verdeeld, dat zonder (*) eene foort van oorlog noch de grootfte misdryven geftraft, noch de onfchuld befchermd konde worden. Elke bende verdedigde de "misdaadigers , welke van haaren aanhang waren. De wederfpannigheid en de voortzetting van een aangebooren wrok waren verdiensten, welken een ieder by zyne medgezellen verdienstelyk maakten. Frankryk (**) en Duitschland waren in wat ouder tyden byna in dezelve gefteldheid. Enge- land (*) Dus was het] met den toeftand van Galliën voormaals gefield. In Gal/ia non folum in omnibus civitatibüs aiqiiè pagis, partibusque, fcd pene etiam in fivgulis domibus facliones funt idque cjns rei cauffd antiquitus inftitu- tum videtur, ne quis ex plebo contra potcntiorem aiïxiUt egeret, fuos enim opprimi quisque, & circumveniri non patitur, neque aliter ji faciant uilam inter fuos habent aucloritatem. CzESAR de betto gall. VI. II. (**) Mezerai Abregè Tom. II. op zeer veele plaatzen. II. Deel. O  aio Geschiedenis der land was niet minder in dergelyke omftandigheden (*), en de overblyfzels daar vin hebben naderhand alle deze Ryken in de affchuwelykfte wanorders geftort. DERDE HOOFDSTUK. Middelen van bevordering en hindernis/en deiverbetering in de TVestelyke en Noordelyke Staaten. Verdere bedenkingen over derzelver ellendig Staatsrecht. Intusfchen deeden zich van tyd tot tyd verhevene Zielen op, welke, ver boven de Barbaarsheid hunner tyden verheven, een gedeelte van den Geest fcheenen overgeërft te hebben, die de Romeinen in deeze ftreeken verplant hadden. De groote Monarchie der Franken bragt, gelyk het nabuurig Engeland en andere Noordelyke Ryken, verfcheidene groote Vorsten voord. Deze voerden Wetten, Zeden, en het Christendom in, daar voorheen niet dan Geweld, Ongeregeldheid en Afgodery geheerscht hadden. Doch in alle deze Ryken was de Regeeringsvorm eene onverwinnelyke hindernis voor de verbetering. Zy waren oorlpronkelyk alle Samenftellen van Vorftendom- men, (*) Hume Hift. of Engl. ch. i. 12. 14.  Menschheid. VIII. BOEK. in men, welke, zelfs uit veele Heerfchappyën zamengefteld, zeer kwalyk aan één hingen. Wy vinden van deeze Staats-inrichting de eerfte grondtrekken , in het geen Tacitus van het Staatsrecht der Germanü'rs heeft opgeteekend. Domheid en Eenvoudigheid maakten in alle deeze Landen het Charakter van den gemeenen Man uit. Deeze was dus natuurlyke wyze de Slaaf van den Edelen en den Vryën. Deeze integendeel van eenen ontembaaren Geest van Onrust en Oirafhanglykheid bezielt, kenden geen vleiender Hartstocht, dan de begeerte, om zig door Krygsdaaden beroemd te maken, en geen bekoorlyker goed dan een, aan dezelve dienstbaar, fchaduwbeeld van Eere. De natuurlyke en onverlichte drift, om zamenrottingen te maken, door deeze neigingen vcrfterkt, was de eenige dryfveer van alle de verëenigingen , voor welke zulke ruwe Menfchen gefchikt waren; gelyk dit de eenige band was, welke den Burger met den Staat en met den Vorst verbond. De uitdeeling van een voor een jaar, voor het leven, of zelfs ook voor de Nakomelingfchap gefchikt, gebruik van een ftuk Lands , van eene bediening of van eenig ander voordeel werd allengs een weldaad (*), welke dien band noch vaster,moest maaken. Maar dewyl in deeze duistere dagen de behoeften zoo gering, en de kunst van verbeteren en (*) Beneficium , Leen , Yeüdum. O 2  si2 Geschiedenis der en genieten noch zoo zwak waren; zoo verbond zulk een weldaad Leenmannen niet zoofterkaande Leenheeren, of de eerfte lieten zich by degeringfte gelegenheid verleiden , om den laatften hunne verbintenis op te zeggen; inzonderheid na dat de Leenen, erfelyk geworden , de Vafallen van de Leenheeren minder afhangelyk gemaakt, en denzelven integendeel over hunne Onderdaanen een meer onbepaald gezag gegeven hadden. Dus werd geduurende veele Eeuwen gantsch Europa door louter Vafallen, dat is , Tyrannen, beheerscht, welke alleen in zekere zeer onbepaalde gevallen van grooter Dwingelanden afhingen. De Monarchen waren groote, doch meestal zwakke Opperheeren van groote , en veeltyds machtigeLeenmannen. In verfcheidene ondergefchikte trappen hadden deeze weder hunne Vafallen, en alle dezen min of meer vermogende onderhorigen bewezen hunnenoverheeren zelden anders gehoorzaamheid, dan wanneer zy hetgoedvonden ; wanneer hun voordeel of hunne eerzugt daar door bevorderd, of wanneer zy daar toe gedwongen konden worden. Daarvan het Leenrecht, een Recht zonder grondwet en van duizenderleië gedaantens ; een onbepaald Recht, op het vooroordeel, op overleveringen, op gewoontens gegrond, en derhalven altyd voorden fterkeren buigzaam en infchiklyk; een voortbrengzel der Barbaarsheid (*) het welk de Sla- CO Zie boven B. 5. Hoofdft. p. BI. 32.  Menschhei d. VIII. BOEK. 2x3 Slaverny eo de dienstbaarheid heiligde, en alle verzachting van Zeden byna onmogelyk maakte. Op dit losfe Recht is inzonderheid gegrond de wanftallige Staats-inrichting des Duitichen Ryks, en door de vermenging met vreemde grondwetten is dezelve verders geheel en al verward geworden.Door de verëeniging' met Italien werden de Romeinfche grondwetten aan deze zyde van de Alpen bekend, em met de Duitfche overleveringen zamengevoegd. Daarvan komen die ftrydige gevoelens der grootfte Duitfche Rechtsgeleerden over de natuur van het Duitfche Staats-ligchaam, het welk eenigen oorfprongelyk tot een famenftel van oude Hertogdommen (*), en andere tot eene ware Monarchie maken. Maar het is onbetwistbaar, dat in alle Ryken , welke uit het Romeinfche ontftaan zyn, de Staatsinrichting en de Wetten onzeker, en de ongeregeldheden algemeen geweest zyn. Het gezag van den (*) Alle Acla publica, welke in de alleröudfte tyden van de Keizers en hunne Cancellieren oorfpronglyk zyn, zyn bewyzen van het onbepaaldst geweld; doch zy zeiven, die ze onderteekenden, wisten zelden, wat zy onderfchreven , en namen dit zoo nauw niet. Daar kunnen daarom geheel andere begrippen naar het oude herkomen en naar de overleveringen der Aften in de verwarde en duisters h.ersfenen der Grootenen des Volks geheerscht hebban; Dit vermoe-, den kon welligt menige tegenftrydigheden in dit Staatsrecht uit den weg nemen. O 3  214 Geschiedenis der den Vorst hing van zyne bekwaamheden en niet van de wetten af: De Edellieden waren Onderdrukkers en Rovers. Het Volk zuchtte onder de affchuwelykfte Slaverny. Op het Land kon wegens de onderdrukking en wegens de beftendige vyandfchappen de Veldbouw niet tot ftand komen; en inde Steeden heerschten cntelbaare ongeregeldheden, welke daar ook alle naarftigheid en handwerken ftremden. Dus was daar geen merklyk zuiver inkomen der Landbouw , noch eene voordeelige winst van den Koophandel, noch eene merkelyke verbetering van Zeden mogelyk. VIERDE HOOFDSTUK. Bederf van den Chistelyken Godsdienst. Vooren nadeelige invloed van denzelven in de Middel-Eeuwen. B Bygeloovige Leer der Druïden had het eerst deeze wilde gemoederen beteugeld , en dezelve voor eenige orde en ondergefchiktheid vatbaar gemaakt. De Christelyke Godsdienst was het voornaamfte werktuig, waar door hunne verbetering tot eene hoogere volkomenheid gebragt wierd. In het eerfte begin waren deszelfs voortgangen zeer zwak en zeer  Menschheid. VIII. BOEK. 215 zeer langzaam. En wanneer hy in veele (lukken de ruwheid der Noordelyke Volken verzwakte, zoo verfterkte hy dezelve in anderen. Hy beftond by deeze Barbaaren in eenige van buitengeleerde woorden, die zy niet verftonden, in eenige Ceremoniën, welke hunne grove inbeelding kluisterden; en in vooröordeelen, welke halve onmenfchen in zoo verre in den band hielden , als beftaanbaar was met het gezag der Priesteren. Hy maakte uit alle Europifche Staaten ééne groote Republiek, en werd dus een gelukkige band, die veele vyandelyke Volken ten minsten in zoo verre verëenigde, als zy daar toe bekwaam waren. Onvermogend, om de volftrektfte Wildheid in Rede en Wysheid té veranderen; en Rust, Vreede en Gerechtigheid, onder Onmenfcben te doen bloeien, fchreef hy toch aan hunne woede doelwit, tyden maate (*) voor, en hy verhinderde dezelve (*) De Treaga, Wapenftilftand, welke de Pauzen en de Bisfchoppen uitfchreven , en die ten deele hunne gefielde tyden hadden , waren buiten twyfel uitgedacht, om den Godsdienst, en den Veldbouw, de zot noodige rust en zekerheid te bezorgen. Dus hadden ook de Arabieren, die in eenen ftaat van vyündlykheden leven, gelyk de oude Europeaanen , hunne heilige Maanden , waar in eene wettelyke wapenflilftand moest in achtgenomen worden, opdat de Akkerbouw cn de Vecfokkery de behoorlyke veiligheid genieten mogtcn. Chardin L. V. ch, 9. p. 121. O 4  216 Geschiedenis der ve voor naarftigheid en Kunsten ten vollen allen toegang te fluiten. In een ander gezichtpunt was hy integendeel het magtige werktuig , waar door geheel Europa aan eene algemeene flaverny werd onderworpen. Veelligt was dit in den grond niet minder eene gewigtige weldaad. Het fchynt, dat die ruwe Volken , welke in deeze duistere dagen dit werelddeel bewoonden, niet anders inden band gehouden, niet anders tot gehoorzaamheid aan de wetten voorbereid hebben kunnen worden, dan door de hardfteSlaverny; en dit voordeel bezorgde de Hiërarchie aan deeze Volken in de grootfte uitgeftrekt. heid en volmaaktfte kracht. Wy hebben reeds verfcheide maaien gelegenheid gehad, om aan te merken, hoe zeer de Barbaarsheid en het Bygeloof met elkander verbonden zyn. Van dit voordeel wist zich het Priesterfchap aan geene zyde der Alpen wonder wel te bedienen. Door hetzelve wist het veele Volken aan dat affchuwelyk Recht, het voorbeeld van onze ftraflyke Rechtsgeleerdheid, delnquiji-tie, te onderwerpen, en deoVermagt der onkunde veele Eeuwen lang, onverbreeklyk te maken. Het wist door hetzelve dezelfde vooröordeelen in Europa weder in te voeren, welke in de eerfte tyden der burgerlyke Maatfchappyën , het Despotismus der Heidenfche Priesters ontegenzeglyk gemaakt , cn het welk den Druïden een zoo onbepaald geweld over hunne voorouderen verleen tl had, * Ter.  Menschheid. VIII. BOEK. 217 Terwyl hetzelve aan de Christenheid eenen Stedehouder van God aanwees, maakte het zig op eenmaal meester van de inbeelding van zoo veele Volken, verblindde het verftand ook der befcheidenften onder hen, en floeg zelfs den moepl der onvertzaagdften ter neder. Zoodra dit verfchrikkend Caracler erkend werd, moest zich de daar mede bekleede fterveling, boven alles wat op aarde groot en ontzagchelyk was, verheffen. Hy moest weldra hun Voorftander, hun Opperheer, hun Despoot (Dwingeland) worden. Die God onmiddelyk vertoont,dien zal alles wat hoog en laag is, gehoorzaam zyn ; denzelven zyn grooten zoo wel als kleinen onderworpen ; die is de Richter van Vorsten en Volken. Niets is bondiger dan dit befluit; en daar is geen groote ftap meer nodig tot die zetregel, dat de Stedehouder van God alle andere Magten als zyne Onderftedehouders moet aanzien, en dat hy hen kan af- en aanftellen. ' Alle Ceremoniën van deezen ontaarden Godsdienst ftemden met deszelfs grondwetten overeen, om de Vorsten zoo wel als het Volk onder het juk der Geestelykheid en hun Opperhoofd te brengen. Niets was vermogend om wederftand te bieden. Alle Redeneerkunde, Wysgeerte, Rechtsgeleerdheid, Godgeleerdheid, waartoe zichdeLeeken in deeze duistere tyden verheffen konden, was niet genoegzaam om het bondig bewys optelosfen, het geen den Paus eene onbetwistbaare Hoogheid O 5 bo-  2i3 Geschiedenis der boven n\\e Machten der Aarde toekende, wyl de Bisfchoppelyke macht de Zon, de Koninklyke integendeel de Maan aan den Kerkhemel verbeeldde (*_). In plaats van Licht, Zeden en Menfchelykbeid onder de Europifche Volken uittebreiden en te doen heerfchen ; verflerkte aldus het verdorven 1 Christendom, de Onwetendheid, de Wanördé en de (*) Praterea, zegt Paus Innocentius III. tot den Conitantinopolitaanfchen Keizer Balduin in eenen Brief gezonden in het jaar 1198. noffe debueras quod fecit Deus duo wagua luminaria in firmamento cali; luminare majus ut praeffet dici , g? luminare minus ut praeffet nocti: utrumque magnum fed alterum majus. Ad firmpmentum igitur cceli, hoe eft, univerfalis ecclefta, fècit Deus duo magna luminaria, id eft, duas inftituit dignitates , qua funt pontificalis autorit as & regalis polcftas; fed illa qua praeft diebus, id eft, fpiritualibus, major eft , qua ver0 carnalibus, minor, ut quanta eft int er folem & lunam, tanta inter pontificcs gf reges diferentia, cognofeatur. HaC autem ft prudenter attenderet imperatoria celfitudo, non facerct aut permitteret, conftantinopolilanum patriarcham juxta feabellum pedum fuorum in finiftra fedère,• cum alii Reges & Principes archicpifcopis 6? epifcopis fuis, ficut debent, reverenter affurgunt &c. c. 6. X, de majoritate £? obedientia. Dezelfde Titel der Decreten behelst nog andere even zoo gewigtige gronden. De beste Vernuften der middel-eeuwen hebben deeze gronden beftreden, maar zy konden by hunne Tydgenooten niet doordringen. Hun gevoelen was Kettery, dan golden geen gronden meer.  Menschheid. VIII. BOEK. 219 de Ruwheid. Het maakte de driften en de neiging tot het wonderbaare, welke grooten enkleinenmet geweld beheerschte, tot werktuigen van eenePriesterlyke baatzucht en het Bisfchoplyk gezag. Het heiligde alle wanördens, en alle gruwelen, welke het inkomen en voordeel van de Geestelyken bevorderden. Het omkleedde alles met de dikfte duisternisfen : Het drukte alle Zielen neder; Het vervulde alle Geesten met de affchuwelykftefchrik' beelden en met de ongerymdfte vooröordeelen. ############### VYFDE HOOFDSTUK. Gebrek der Zeeden in de Middel-eeuwen. Aandeel, 't welk de Geestelykheid daar aan had. (jroede Zeeden konden er in deeze duistere dagen onmogelykzyn. Ruwheid, Gewelddaadigheid en Onverftand waren by Hoogen (*) zoo wel als ge- (*) De Koning Chlodoveus had eene redelyk rechtvaardige oorzaak, om eenen Krygsman te ftraffen: Hy moest intusfchen een jaar lang op een voorwendzel wagten , en kliefde denzelven als toen met eigene handen het Hoofd in tweeën. A. 586. Zie P. Danic'l uit Greg. Türon. II.27. daar hy aantoont , welk een groot aanzien deze daad den Koning by zyn Volk heeft tewege gebragt. Het is bekend, hoe  azo Geschiedenis der geringen algemeen;en deezeeigenfcbappen vernietigden reeds elk gevoel tan orde en betaamlykheid. Zy zyn onkruiden, welke het hart van den Mensch gantsch bedekken , en welke in het geheel geen zachte planten daarin laten opkomen. De verëeniging van verfcheidene meest nieuwe Volken vermengde ook allerhande meestal Barbaarfche Neigingen, Gebruiken en Wetten (*). Dus was er niets overëenftemmende in de Staats-inrichting en in de Regeering der Staaten. De Koningen en de Grooten leefden in eene volkomene ongebondenheid, en ook uit het gedrag der geringen was alle betaamlykheid verbannen, De Onkuischheid, en de Echtbreuk gingen openlyk in zwang; en met het Pauzelyke Hof werden veele tot nog toe hoe lang een dergelyke Geest de Noordfche Volken beheerscht heeft. De Koningen waren inzonderheid wreed, hard en trouwloos. Mezerai Abregé T. I. p. 47. 49. 51. 54- 55- 64. 85. 88. 103. De Barbaarsheid dezer tyden befchryft over het algemeen Mezerai T. I. p. 114. F. ad A. 628. (*) De Landen werden onder de Overwinnaars en onder de oude Inwooners in Italien en Vrankryk verdeeld. Geene namen twee derde deelen. Deeze behielden één , en een ieder werd naar zyne wetten geregeerd. Zie P. Danici. Clovh p. 5. Leg. 11. Burgund. tit. 54. Vifigoth. L. II. Tit. 8. Brunnquel kift. juris P. I. c. 15. §. 21. Mezerai Abregé T. I. p. 37.  Menschheid. VIII. BOEK. 221 toe onbekende gruwelen in Frankryk overgebragt (*). De Woeker drukte het Volk en den Adel, en zette hen dikwils aan, tot de afichuwelvkfte en onrechtvaardigfte wreedheden om zich van haaren last te ontdaan (**). De Trouwloosheid en Wraakzucht waren in de ruwe Zielen algemeen. Waar ftrengere wetten de openbaare vyandlykheden tegen hielden, daar werden Vergiftigingen en Tovëryën (f) gebruikt om derzelver afnemen te vergoeden. De Steden waren vol wanorde, zonder regeeringsbeftier en zonder zekerheid (ff). Het Bygeloof verhinderde ten vollen de verbetering (*) Mezerai T. II. p. 798. ad. A. 1306. (**) Mezerai Abregé T. II. p. 798. ad A. 1308. Ook zyn alle Duitfche Chroniken vol van wreede vervolgingen tegen de Jooden, welke onder allerhande voorwendzels uitgeoefend werden. Maar hun grootfte misdryf was meestendeels , dat hun iedereen fchuldig was. Van de Woeker zie in 't algemeen Mezerai' Abregé T. II. 607. 638. 836. (f) Mezerai T. II. p, 271. p. 474- nd -4' I00°- P> 827. 829. ad A. 13,15. 1316. (ff) De Heer Hu.me verhaalt op het einde van het 10 Hoofdftuk der oude Gefchiedenisfe van Engeland, dat in het jaar 1196. zig vyftig duizend Roovers onder aanvoering van eenen Advocaat met naame Fiz Osbert , yereeenigd hebben .gehad, met voornemen, om de Stad Lenden te plunderen. ,  222 Geschiedenis der .. ring der Zeden. De Kerkelyke tugt was het aandeel en de pligt van den Priester. Maar om de vertrouweling vanalleMisdadigerstezyn, moesthy zig eenen zachten en buigzamen Richter betoonen. Nadien de wereldlyke Richters naar een oud Barbaars gebruik (*) alle misdryven met geldboeten ftraften, zoo greep de vroome eigenbaat ook de gelegenheid aan, om de Geestelyke ftraffen in gefchenken te veranderen; en eindelyk werden alle Zonden met giften aan de Priesterfchap uitgedelgd en met het herhalen van lange en onverftaanbaare Gebeden , met ydele Ceremoniën en vruchtelooze Bedevaarten (**) geboet. De (*) De oude Romeinen, en byna alle Volken , hadden in de tyden , nader aan de Barbaarsheid, het gebruik, om alle misdryven eerst met eene boete van Vee, en naderhand met Geld te ftraffen. Het was als een Pa&um of een Beding: Indien gy dit doet, zo moet gy zo veel geven: Indien gy zo veel geeft, zo kunt gy dit doen. Het geval van den Romeinfchen Jongeling met de kinnebak-Hagen is bekend. (**) Dit is nog heden ten dage by de Turken tn gebruik, die in veele (tukken even zoo diep in de Barbaarsheid fteeken, als de Europeaanen in de middel-eeuwen. Zy zyn van gedachten, zegt Pocock , of liever die geen , welke deszelfs Reizen verkort heeft, in de verzameling te Berlin overgezet. Hoofdft. 3. B. 1. Bi. 258. „ Wanneer men zyne „ handen en voeten wascht, dan kan men zich zuiveren „ van de affchuwelykfte misdryven." Zy zyn daarom ook, gelyk de Europeaanen in de middel-eeuwen , trouwloos , verraderlyk, onrechtvaardig.  Menschheid. VIII. BOEK. 223 De Hemel werd alleen met Mannen bezet, welke hunne Landeryën en hunne Hoeven hier beneden (•*) weggegeven hadden voor Landfchappen, die hier boven gelegen zyn. In de Hel brandden alleen die geeneu, welke moed en beleid genoeg hadden gehad, om zich tegen de verdrukkingen, rooveryën en misbruiken derGeestelykheid te verzetten (**); Dus voedde de looze Priesterfchap de onkunde, de uitgelaatenheid en de ongeregeldheid. (*) Men vind Aflaats-brieven, welke van deeze verruiling uitdrukkelyk melden. Dus gingen byna de oude Galliërs te werk : Qiws memoria proditum eft pecum'as mutuas, qua kis apud inferos redderentur , dare folitos. Valeriüs Maximus II. 6. 10. (**) Carolus Martellus werd van den H. ÈpcHERius in de Hel gezien, zoo als hy met Lyf en Ziel brandde. Mezerai Abregé Tom. I. p. 200. ad A. 741. P. ÜANiëL T. I. p. 345. Childedert de II. Koning van Ncuftriën te Parys, was tegen Ciilotarius Koning van Nèuftri'én en Auftrapën, onrechtvaardig, en nam''eenen Eed af van deszelfs Zoon, waar door deeze zich verbond, om zich niet met zynen Vader te verzoenen. Maar hy vestigde veele goede Stichtingen, en was derhalven een zeer Christelyk en deugdzaam Heer. Mezerai Abregé T. I. p. 62. ad. A. 557- 558- Het is eene bekende grondregel, dat men in de Gefchiedenisfen der middel-tyden het oordeel der Gefchiedfehryvers, alhoewel zy alle Geestclyken geweest zyn, want in dien tyd kon niemand lezen en fchryven dan de Geestelyken, niet vertrouwen moet. ZES-  ti\ Geschiedenis der ZESDE HOOFDSTUK. Zwakke uitbreiding van het Licht in de middeleeuwen. Barbaarsheid der Schooien en der Univerfiteiten. Groote Geesten, die zich van tyd tot tyd opdeeden. Intusfchen werden de duisternisfen, die de baatzuchtige oogmerken der Geestelykheid zoo voordeelig waren, door verfcheidene gelukkige omftandigheden allengs verzwakt. De meer uitgebreide behoeftens der Noordfche en Westelyke Volken ftelden hm door den Koophandel, die, fchoon zeer langzaam, herleefde, in naauwe en menigvuldige verbintenisfen met de vermogendfte, en naar de gefteldheid der tyden verlichtfte Steden van Italien. Zelfs hunne Godsdienstige afhangelykheid van Italien was het kracludaadigst middel, om Licht en Vrvheidshefde by deeze Volken uittebreiden. Hunne Geestelyke belangens noodzaakten hen tot veele en menigvuldige Reizen naar die Stad, welke ten tweedenmaal het Hoofd der Aarde, en het Middenpunt der verëeniging van alle Europifche Volken geworden was. Daar leerden allengs hunne Priesters en andere van hunne Burgers, welken een vroome yver daar heen trok, voor het groote overblyfzel der Kunsten des ouderdoms, en voor de zwakke be-  MÉtfsScHHÉib; VIII. BOEK. 2251 beginzelen der herlevende Taiencen dei* nieuwe gevoelig worden. Daar de Latyöfche Taal juist door de Godsdienstige betrekking, welke geheel Europa met Rome verbond, zich bad uitgebreid: Zo werd dezelve ook een middel, om onder de betere Geesten van alle Natiën van Europa, eene gelukkige verëeniging te Richten en te onderhouden, na dat zy lang alken het werktuig der Geestelyke Wetgeving en der Priesterlyke Opperheèrfchappy geweest was. Met deeze zwakke beginzelen der verlichting breidde zich een dof fchynzel eener zoogenaamde Wysgeerte in de Schooien uit, welke, èenig en alleen opgericht in de Kloosters cn by hoöger Stichten, om Geestelyken op te voeden, met de waare geleerdheid weinig bekend zyn konden. De treurige wooningeri der Monniken waren te gelyk de eenige behoudenis cler Boeken en derzelver eenige werkplaatzen. Uit deeze verfpreidde zich een zwak Licht door gantsch Europa tot in het afgelegen Noorden. Ariftoteles van de Saraceenèn^ en van de Monniken ontleed en herkleed, werd de beheerfcher vafi deeze duistere Schooien; en het Despotismus werd in dezelve (zo fterk, als het ooit in de Kerk was. De Starre- en 'Geneeskunde der Arabieren werden Uit Spanjen, en uit de Zuidelyke Provinïien van Frankryk, aan het overige Europa , vermengt met de Starrekykery en met allerlei andere bygelooyige Kunsten, medegedeeld. . II- Deel. p Een»  11$ Geschiëdnis der ren, ik weet niet hoe ik het noemen zal, gelukkig of ongelukkig toeval bragt eindelyk het kostbaare overblyfzel der Romeinfche Rechtsgeleerd, heid uit het ftof her voort, waar in Italien hetzelve lang verborgen had gehouden. Een twist der Oordeelkundigen over een op zich zelve niets beduidend voorwerp (*) bracht eene byzonder gisting in de gemoederen, en was het begin van de Studie der Rechtsgeleerdheid en Romeinfche Oudheden. De Univerfiteit te Bononiïn en andere, werden eindelyk Kweekfchoolen van Geleerden, van Richters, en van Raaden voor het geheele Noorden. Dus breidden zich noch fterker de grondregels en de gebruiken, die aan geene zyden der Alpen heerschten, inallede overige Landen van Europa'uit, en met dezelve eenige zwakke zaaden van Smaak en Kunsten, welke in de ruwe en koude gemoederen der Noordfche Volken zich alleen zeer langzaam en zeer onvolkomen konden ontwikkelen. Ondertusfchen begeerden deeze Volken voor zich meer Schooien. De Pauzen zelfs booden daar toe de hand. Zy konden niet. voorzien, hoe wyd deeze Stichtingen de Menfchen brengen zouden. Zy zouden zich anders wel gewagt hebben, hunne inwilliging daar toe te geven. Doch alles wasxhy deeze Univerfiteiten en in deeze Kloosterfchoolen zo ongerymd en zo Barbaarsch, dat men naauw- lyks £*) Over de verdeeling van den Romeinfchen JJjis.  Menschheid. VIII. BOEK". 22? ïyks begrypen kan, hoe uit eenen zoo woesten groncT zulke heerlyke vruchten hebben kunnen voortkomen. Alle Geleerdheid beftond byna in weinige en imaakelooze beuzelingen, welke de arme Leerlingen geduurende twintig en dertig jaaren van buiten leerden. Van tyd tot tyd deeden er zich wel groote Geesten op, welke het Bygeloof en de Barbaarsheid den ondergang konden gedreigd hebben, indien dezelve, niet in alle gemoederen zoo diep ingeworteld waren geweest. Dan, deze groote Mannen ver* dweenen weder, na dat zy, gelyk Comeeten, de wereld zonder verdere gevolgen in verbaasdheid gebragt hadden. ZEVENDE HOOFDSTUK. Wetgeeving der Middeleeuwen. JBy zulke ellendige Zeeden , by eenen zo verdorven Godsdienst, en by een algemeen gebrek aan verftandige kundigheden kon onmogelyk eene betere Wetgeving plaats vinden. Alhoewel buitengewoone Geesten zich bemoeiden, om groOte en gewichtige grondregels van Gerechtigheid en van MenfcheIykheid , met alle gezag van de hoogde macht gewapend, uittebreiden, zoo vonden zy nogthans in P 2 de  s2s Geschiedenis der de ruwe gemoedsneiging des.Volks onöverkome* lyke verhinderingen. De Burgerlyke wetten waren derhalven ten hoogften onvolkomen en ten hoogften ongerymd. Zy werden het nog meer , wanneer de kennis der Romeinfche Rechten, den Wetgeveren en den Rechtsgeleerden aanleiding gaf om vreemde en inlandfche grondftellingen met eikanderen te vermengen. Toenmaals werd de grond tot de verwarring gelegd , -waar onder nog half Europa zucht, en welke niet weggenomen zal worden, tot dat op eenmaal alle Romeinfche en Barbaarfche grondregels met eikanderen worden weggeworpen, en wetten ingevoerd , welke zich blootelyk op de gezonde rede, op de Burgerlyke inrichting van eiken Staat, en op de behoeften zyner Burgers gronden. De algemeene ruwheid der gemoederen, en onverzettelyke losbandigheid gaf eene affchuwelyke geileldheid aan de ftraffende Gerechtigheid, De grond tot deeze haatenswaardige Rechtsgeleerdheid kan alleen in de üiterfte ontaarting van de Menfchelyke Natuur gevonden worden. De, inbeelding van wilde én onbuigzaame Menfchen, voor welke de dood dikwils eene weldaad, en de fmert zelden een kwaad was, moest door onmenfehelyke middelen beroerd worden. Barbaarfche Beheerfchers gebruikten een geweid, dat binnen een'eng gebied bepaald, en des te heftiger was, tegen die genen, welke in het binnenfte van den Staat de zekerheid des Burgers beledigden, met dezelfde wreed-  Menschheid. VIII. BOEK. 229 "wreedheid, welke zy gewoon waren uit te oefenen tegen hen, die ze van buiten bedreigden. Die, welke gewelddaadigheid oefenden, en die, welke dezelve leeden, waren eveneens aan dezelve gewoon ; en dus kwam dezelve noch den eenen noch den anderen vreemd voor. Het Westphaalfche of Vemijche Recht even ftrydig met de Vryheid, de Gerechtigheid en delMenfchelykheid, depynbank, de vuurproef, de waterproef, en andere even affchuwelyke middelen, om het ontzag aan de waarheid en wetten betamende, te handhaven (*), zyn geheelonredelykeondernemingen vanruwe Zielen , om de Gerechtigheid zelfs voor wilde gemoederen vreeslyk te maken. Proeven welke zoo vruchteloos alsaffchuwelykwaren,en welke dewetten veeleEeuwen lang krachteloos lieten, tot dat de aanwas der Rede, en de gelukkige invloed eener zachte Levenswyze de Geesten verlichten , en de Gemoederen verzachtten. (*) Wy vinden ook de vuurproef, de waterproef en andere Rechtsmiddelen van deezen aart, by de Negersin Afrika in gebruik, Hifi, gén. des Voyages B. 7. p. 133. o. Hoofdft. 1. §. 3. p. 375. 383. B. 10. Hoofdft. 6. p. IQ. B. 15. Hoofdft. 1. p. 289. De proef met een byzonder water, dat men den Befehuldigden deed drinken, die met het inflokken der Fetisfen enz. zyn byna ook van dezelve Natuur Hifi. gén. des Voyages L. IX. Ch, 7. p. 50. L, XIII. Hoofdft. 1. p. 373, 378. P 3 ACHT-  §30 Geschiedenis der Langzaams voortgangen der Kunsten en Ambachten. Oorfprong van gebruiken der Handwerks-lieden. E-ven zo langzaam als de voortgang der Zeden , der Rede, en der Wetgeving, waren die van de gemeenfte Kunsten en Handwerken. De Barbaarsheid , waar in alles nog zo diep verzonken was, verflikte geduurig het gevoel van het fchoone, het aangenaame, het voegzaame, in de geboorte. De ruwe gefteldheid der Ligchaafnen was buiten twyfel een byzondere grond van de ongevoeligheid voor het waare Schoone, welke byalle deeze Volken algemeen was. De beminnenswaardige en verhevene eenvoudigheid der Natuur, en der waare Kunst was niet vermogend hunne grove zinnen aan te doen. Hunne verbeelding verkeerde alleen omtrent het groote, het wanftaltige, het ingewikkelde. Hun fmaak kon dus niet anders dan ten hoogften ellendig zyn. Alle hunne vermogens waren nog ver af van die gelukkige rypheid, welke den Geest voor het edel gevoel van het Volkomene, het Schoone, het Natuurlyke vatbaar maakt. De toeftand, waar in zy zonder Steden , en bykans zonder Zamenleving verflrooid leefden , verëenigde alles, wat de liefde en de kennis van het betere , vei- ACHTSTE HOOFDSTUK.  Menschheid. VIII. BOEK. 231 verbannen kon. Alle Staaten beftonden lang alleen uit Edelen , welke zich , door elke andere lief hebbery , uitgezonderd de liefde tot den Oorlog, zouden ontëerd gerekend hebben, en uit Slaven, aan welke de Armoede en Onderdrukking niet zoude toegelaten hebben , om zich aan eene eenige Kunst toe te wyden, indien ook onder befiendige vyandfchappen en rooveryën de Adel vatbaar geweest was, om eene eenige te begunstigen. Zeer langzaam breidden zich derhalven uit de reeds ten tyden der Romeinen verzachte Zuidelyke Landftreeken,. in de Noordelyke Landen eenige zaaden van welvoeglykheid uit. Er wierden hier en daar, en op veele plaatzen in weerwil derLandzaaten, nieuwe Steden opgerecht, waar,by eene kleine fchemering van Vryheid, onder nader verëenigde Menfchen allengs de Naarftigheid en Vlyt zich vermeerderden. De Barbaarfche onachtzaamheid van deeze tyden laat ons in eenegeheèle onkunde nopends de wyze, hoe deeze [gelukkige verandering is voorgevallen. Doch wy kunnen uit veele overblyfzelen der oude gebruiken befluiten, dat er niet weinig moeite is aangewend, om deze zwakke planten te behouden, en derzelver wasdom te bevorderen. De menigvuldige en zeldzame gebruiken der Handwerkslieden , de wonderlyke Ceremoniën by het huuren en verhuuren der Jongens, het aannemen, de lange leertyd zelfs voor de eenvoudigfte en P 4 ligt*  1£1 G E S C H I E p E N I S D E IJ ligtfte Beroepen, en wat dergelyken meer is; alle, dee/.e uitvindingen fchynen als middelen te zyn gebruikt geworden, om de inbeelding van ruwe en Qngeichikte zielen te verbaazen, hun een byzonder ontzag jegens de Orde en Naarftigheid aan te brengen , hunne ongebondene en uitgelaatene driften te onderdrukken, en de indrukken van betere Gezindheden in hun] te onderhouden. Men moest alle Toverkragten van het wonderbaare, het zeldzaame, en zelfs van het ongerymde ten dien einde te hulp roepen. Wy hebben reeds in hettydperk deiBarbaarsheid aangemerkt, hoe groot de magt van het grof belachelyke over onbefchaafde Zielen is. Het qaakte daarom het voornaamfte deel van deeze gebruiken uit. De Priesters der Wysheid konden geenen Jongeling in hunne gewyde Kunst aannemen ; riet geringde Handwerk kon geenen Leerjongen huuren, en geenen ontflaan ; zonder te vqren den fpot met hem te dry ven. Schoon deeze laffe Ceremoniën, en de zeldzaame gevolgen, welke daar uit voortvloeiden, eea tyd lang noodig waren ; zo hebben zy echter vervolgens veele Eeuwen lang den voortgang der Kunsten cn der Naarstigheid merkelyk geftremt, en de Barbaarsheid en den moedwil der Ambachtsgezellen aan veele Oorden onderhouden. In qnzeEeuw (*) moest (*) In het jaar 1731. verfcheen er tegen deeze ïnisbrqikeu in Duitschland een algemeene Ryksveróïdemng,  Menschheid. VIII. BOEK. 233 moest de wetgevende Magt van een groot Ryk al zynen ernst tegen deeze ongerymdheden verëenigen, NEGENDE HOOFDSTUK. Slechte levenswyze van den Adel. Ridder/peelen. Ridderfchap. Eere. D e Barbaarsheid van den Adel was niet minder van de uiterlle hardnekkigheid. Alle zyne Deugden waren bepaald by de Jagt, en by den Oorlog. Zyn geheele zamenleving beftond in Smullen en in Drinken. Het Stadsleven , buiten het welk noch de fmaak verbeterd , noch de verkeering volkomener. gemaakt kunnen worden, was van denzelven verfoeit, gehaat, veracht (*). De meeste Edellieden zaten op hunne floten als roofvogels. Haters van Menfchen, en woest, voerden zy van daar beftendige Oorlogen tegen de Vryheid, de Zekerheid en de Rust van hunne Medeburgers, zonder welke de Handwerken en Kunsten, onmogelyk er boven op konden ko men. Gs- (*) Da h.iat van het Stadsleven, die by deeze Volken lang zeer fterk was, heeft de befchaving der Duitfchers das zeer vertraagd. Oppida ut circumdata retibus buftp feclinattf, zegt van hun Ammian. Marcellin. 15. 2, ? 5  234 Geschiedenis d'er Gelyk de groote Mannen, welke door Volksplegtigheden, door Kampfpeelen en door andere zodaanige inftellingen de Grieken uit de Barbaarsheid gehaald hadden, ftelden wyze Vorsten Turnoyfpeelen, Ridderfpeelen, Plegtigheden in. Zy fchreven daar by wetten en fchikkingen voor (*), welkezagtere en edelere gevoelens in deZielen moesten planten. Maar dit alles deed lang nauwelyks het uitwendige aan; het drong niet door tot in het binnenfte der gemoederen. De Ridderichap intusfchen werd allengs de bezigheid, het vergenoegen en de eer der edele Zielen. Gelyk aan de Helden der Oudheid, namen moedige Ridders de verdediging der lydende Onfchuld en der vervolgde Schoonheid op zich. In dat grootmoedig Beroep doorreisden zy de Landen, en zochten die Monfters op , welke de zekerheid en rust der Volken beftreden. De genegenheid tot het wonderbaare, het bygeloof en tedere eerbied voor de fchoone Sexe, gaven aan deeze Levenswyze byzondere bekoorlykheden en eene ver- ëerings- (*) Schoon eene gezonde oordeelkunde, die wetten der Turnoyfpelen voor onecht verklaart, welke Rixnér , Munster en andere aan Hendrik den Vogelaar toefchryven, zo is echter uit deeze vcrvalschte overleveringen te be'fluiten , dat er wezenlyk wetten voor handen geweest zyn, welke onredelyke , door zekere ondeugden en misdryven befmette, Lieden, van zulke plegtigheden uitfloten.  Menschheid. VIII. BOEK. 235 ëeringswaardige gedaante. De Vrouwsperzoonen geraakten hier door aan de Hoven der Koningen en Landsheeren in een byzonder aanzien; en verzacht» ten toen door haare zachte invloeden de ruwheid der ingevoerde Zeden. Daar uit ontftonden allerlei zeldzaame en zonderlinge gebruiken, welke nog op de- Zeeden van onze tyden hunne invloeden hebben, en die noodig fchynen geweest te zyn, om de gemoederen van deeze Volken tot beter Zeden voor te bereiden. Dus werd inzonderheid een Herfenfchim van Eere de Afgod van den Noordfchen en Westelyken Adel; een middelzaak tusfchen de waare Eer, en de Schande; niet meer eene vo^komene Barbaarsheid, en nog geene gezuiverde, nog geen waare Deugd. Zy fchreef aan de Dapperheid regels voor, welke de woede der Oorlogslieden beteugelden ; maar welke echter nog verre af waren, om ruwe Zielen tot het gevoel hunner waare beftemming te brengen. De Menfchen van deeze tyden waren daar toe nog lang niet ryp genoeg. Zy konden hunnen Moed onbepaald onderwerpen aan den wil van eene Gebiedfter en aan de beveelen van eenen Leenheer. Maar dien aan het waar geluk hunner Medeburgers, ten algemeenen beste , te wyden, daar toe waren hunne Geesten noch al te zeer beperkt, cn hunne fterkte noch veel te klein. TIEN-  «36 Geschiedenis der TIENDE HOOFDSTUK, Kruistogten, Troubadours (*), Minnedichters, In de twaalfde en in de dertiende Eeuw midden onder deeze wanördens , geraakte Europa in eene gisting, gelyk aan die, welke Griekenland ten tyde van den Trojaanfchen oorlog overvallen had. Eene zonderlinge Dweepery, eene Godsdienftige uitgelatenheid, door de Staatkunde, en misfchien ook dikwils door de vroome Eenvoudigheid der Pauzen ontvlamd, door het heerfchend Bygeloof begunstigd, en door de neiging tot het nieuwe en wonderbaare verfterkt, fchudde van het eene einde van dit werelddeel tot het andere, alle gemoederen. DeRidderfchap bevorderde deeze zeldzaame Geestdry very, en zy verkreeg daarentegen door dezelve eene hoogere waardigheid en eene byzondere verbetering. De gelukkige Vernuffen onder de Kruisdragersraakten op deeze Geestelyke Veldtogten, met menigvuldige lieflyke en aandoenlyke voorwerpen bekend. Eene menigte van heerlyke en wonderbaare toneelen deeden zich aan hun voor, welke hunne Geesten met groote denkbeelden , en hunne Har- (*) Trovatori, Dichters, Uitvinders.  M E H s c h a E i Di VIII. BOEK. ' 237 Harten met genoeglyke- aandoeningen vervulden. Hunne kundigheden verkregen daar door eene buitengevvoone vermeerdering, eh hunne verbeelding eene niet min aanmerkelyke verbetering. In eene vry.ëenaangenaame verkeering deelden de beste verftanden eikanderen hunne denkbeelden" en gevoelens mede, en de eene Geest ontvlamde den anderen met dat edel en zachte vuur , welke de verhevene Zangers van Griekenland bezield had. Op eenmaal verfcheen in de Zuidelyke Provintiën van Vrankryk,. en in de meeste deelen van het Duitfche Ryk eene menigte bevallige en deugdzaame Dichters. Met eene ftoute en gelukkige vlugt verhieven zig deeze tot eene hoogte, van welke zich de Dichtkunde dagen van.Homerus had mogen beloven. Te vergeefs: de Zon, welke zich had laten zien, verborg zich op nieuw in affchu> welyke duisternisfen \ en de aanminnigfte bloeizems verwelkten zonder eenige merkelyke vruchten voort te brengen. HetAardryk, waar in dit heerlyke zaad verplant werd, was nog al te ruw. ELF.  238 GëseiiïËDEïris DES ELFDE HOOFDSTUK. Gefchiedenis der Vryheid in de Middeltyden. Oorfprong van de Monarchale Regee. ringsvorm. De Barbaarsheid was dus nog oneindig diep inde gemoederen ingeworteld. Alle ondernemingen, om de Menfchen te verlichten, fcheenen zo vruchteloos, als de poogingen, om hen te verbeterenen gelukkig temaken. Ondertusfchen begon er tochin gelukkiger Landen eene zwakke fchemering der Vryheid uit de duisternisfen der (Anarchie) Regeeringloosheid en der (Tyrannie) geweldenary zich op te doen. Allengs werden in veele Ryken de magtige Vafallen uitgeroeit, of verzwakt. De groote Leenen hielden op , of werden in veele kleine verdeeld. Er ontftond weder op eenmaal eene menigte van kleine Staaten , en dus overftroomden onvoorziens ontallyke wanördens de grootfte Ryken. Het rampzalig vuur van Volkshaat werd aan alle zyden weder ontftoken, en Europa verviel op nieuw in eene algemeene verwarring. Alles wat vrygebooren en edel was, van den Monarch af tot op den laagften Jonker verkreeg op nieuw het recht, voor de Barbaaren zoo dierbaar, om naar goedvinden te moorden , te branden , en vy-  Menschheid. VIII. BOEK. 239 ■vyandelykheden te plegen. De Vafal zelfs tegen zynen Heer, indien hy alleen zekere plegtigheden in acht nam. Van hier de verëenigingen en verbindtenisfen, welke den Troon dan deeden daveren, en dan befchermden. Dus vervolgden en beoorloogden deGrooten, de Machtigen, de Edelen eikanderen; terwyl de gemeene Man, dat is, die geen, die niet van Adel was (*), nog geduurig onder de wreedfte onderdrukking zuchtte. Dus was de gefteldheid der Europifche Staaten recht affchuwelyk, daar alles wat Groot en Edel daar in was, zyn eenigfte voorrecht daar in zocht, om wat hem gelyk kwam, te vernietigen, en wat onder hem ftond, te onderdrukken. Dus verdween byna geheel het Arijlocratifche in de Staats-inrichting van deeze grooteRyken: Dus veranderden dezelve byna in eene volkomene Democratie, waar door een volftrekt Despotismus had moeten ingevoerd worden. De ontallyke kleine Vafallen moesten meestyds te kortziende zyn, om het geheele Syftema van den Staat over te zien; te bepaald, om den zamenhang van het byzondere géluk met het algemeene te begrypen; en te onmachtig, om zich eenen aanmerkelyken invloed in zyn heil aan te matigen. Zy hadden dus alle onder hec on- (*) Munsters Wereldbefchryving 13. 4. BI. 324. waar hy de Zeeden der Duid'chers befchryft.  24-0 Geschiedenis dèö oneindig gewicht der Monarchie moeten verdrukt worden, indien zy even buigzaam, even vreedzaam geweest waren , als de Oosterlingen; indien de overi weegende fterkte van hunne zinnelyke aandoeningen hen, gelyk deeze, aan het genot van het tegenwoordige vast gemaakt; indien de Natuur in hunne ruwe Landen hun ftof genoeg , om hunne onrustige en veranderlyke neigingen te bevreedigen, had aangebooden. Dan, van eene tomelooze Inbeelding overheerscht; altyd van vuurige Hartstochten omgevoerd; altyd van de Barbaarfche denkbeelden van Overwinning alleen bezield; altyd uitgelaten en losbandig, gelyk eenebeftendige Krygsmagt zonder Soldy, zonder Order en zonder Krygstucht, werden zy by hunneonmiddelykeaf hanglykheid van den Monarch altyd uitgelatener, onrustiger en roekeloozer. Dus bewaarden Stoutheid, Armoede en Ongebondenheid hen voor eene geheele Slaverny, en dus ontwikkelde deeze min onëdele foort van Dienstbaarheid, de kostbaare zaden van Vryheid en verbetering. Gelyk in de oude Gemeenebesten de gunst dés Volks, zo werd in deeze Ryken de genegenheid van den Vorst,, de groote dryfveer der handelingen; eene zeer magtige dryfveer,' zoo langde Vorst Eer, Aanzien en Rykdommen fchenken, maar zeer zwak, zoo dra hy niet meer Genade, Waardigheden en Leenen kon uitdeelen. Dus waren . 78.  Menschheid. VIII. BOEK. 275 alle Wetten overtreden, alle Gruwelen bedreven, en alle Dwaasheden geheiligd zyn geweest» Dus werden in een Ryk, het welk van alle Wes. telyke Landen het langst in de Barbaarsheid geble* ven was, de Rechten van den Mensch en van den Burger het eerst weder opgezocht. Dus fchonken eindelyk zegevierend de Vryheid en de Wetten aan een lang onderdrukt Volk, eene vaster en duidelyker Staats-inrichting, dan alle, welke tot hier toe bekend waren geweest. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Vryheid der overige Europifche Volken. Zweeden. Denemarken. Poolen. Rusland. Verdere Bedenkingen over de Vryheid. 33y de meeste overige Europifche Natiën is ze* dertde gelukkige tyden van <3e Kerkhervorming de geest van Vryheid insgelyks gaande geworden. Hy bracht aan alle Oorden groote beweegingen voort , maar niet met dezelve gevolgen» Eene verëeringswaardige Natie , welke geloofde, dat men , om vry te zyn, alleen de Rechten der Be» heerfchers moest inkorten, heeft zich uit liefde voof de' Vryheid in eene grootere flaaverny geftort (*)» Eene (*) 1*768. En een wys en moedig Vorst heeft haar.daaf weder uitgeholpen. 1778. s %  Geschiedenis der Eene andere overtuigd, dat het Despotismus, de voornaame Slaaven harder drukt dan de geringen , heeft zich aan het byna onbepaald gezag van haaren Vorst onderworpen. De goede Hemel heeft haar meestal wyze en deugdzaame Monarchen gefchonken, en onder den Vaderlyken Scepter van eenen goeden Despoot leeft men gelukkiger dan onder de kunftigfte Staats-inrichting. Een groot en moedig Volk , het welk onder eenen Koning, die beter tyden waardigis, nog byna in de duisternisfen van de veertiende Eeuw leeft; een Volk, het welk geduurende veele Eeuwen wanorde en verwarring voor Vryheid hield, en het welk reeds lang een aanzienlyk gedeelte van zyne Medeburgers , uit eenen bygeloovigen y ver onderdrukte; een tot hiertoe door ongebondenheid en flaaverny evenzeer ongelukkig Volk, ftaat nu, niet zonder eenen edelen wederzin, in de grootfte verwagting, om uit de handen van het Despotismus eene Vryheid te verkrygen, welke indien het die wel zal weeten te gebruiken, voor het zelve het gelukkigfte werktuig van eene waare Grootheid, en duurzaamen Bloei zal verftrekken (*). Eene zo groote en zo verhevene Vorftin, als ooit eene van die, welke immer eenen Troon beklommen hebben , arbeid , om in het uiterfte Noorden , in den fchoot van* het Despotismus zelf, Wet- (*) 1768.  Menschheid. VIII. BOEK. 277 Wetten, dat is, Vryheid in te voeren, en Licht en Menfcheiykheid in Landen gemeen te maaken , daar te vooren alleen Duisternis en Barbaarsheid geheerscht hadden. In de meeste overige Ryken van ons werelddeel breid zich uit de laage wooningen der Wyzen, tot in de hooge verblyven der Hoven, die groote waarheid uit, dat alleen'de Welvaart en de Vryheid der Volken, de Grootheid, de Eer en het Heil der Vorsten uitmaakt. / Mag ik hier eenige gedachten wagen, welke myn Geest lang zich zelve niet dorst toeftemmen, en. die echter der overweging niet ten eenemaal onwaardig konden zyn. Het zyn alleen befcheidene twyfelingen, welker beflisfing ik aan de waare en verlichte vrienden der Menschheid overlaat. Zou het niet mogelykzyn, dat devryheidvan den Republikain, dat die zo geroemde vryheid van den Engelscliman nog niet de waare Vryheid is, welke eene Burgerlyke zamenleving in derzelver voordeeligfte tyden zou gelukkig maaken ? Zou het onmoogelyk zyn, dat zy veel eer met de beftendige wetten der Gerechtigheid ftrydig, dan met dezelve overkomftig ware? Is het billyk, dat alleen duizend of tienduizend in eenen Staat vry gebooren zyn en tien duizend of honderd duizend of tienmaal honderd duizend Hechts daarom aan deezen gehoorzamen, om dat zy ook geen Zoonen van heerfchende Vaders zyn ? Zou de Burger van St. Remo dus ongelyk hebS 3 ben,  278 Geschiedenis der ben, indien hy zich over de voorrechten beklaag, de, welke een Patricius van Genua zich over hem aanmaatigt; en de Landman van *** indien hy de voorrechten fraatte, waar door die van *** zich boven hem verheft, en tot welke hem voor altyd de weg geflooten is? Zouden zy berispenswaardig zyn, indien zy beweerden, dat het onbillyk is, dat in eenen Staat, die zich vry noemt, iets anders voorrecht aanbrengt dan Deugd, Wysheid en Verdiensten? Een treurige ervaaring heeft my ,tot eene nog gewigtiger twyfeling gebragt. Hoe ver zyn niet de waare Grootheid, het waare Betaamlyke, het waare Nuttige, boven het gezichtspunt van de menigte verheven! Hoe zeerloopen zy niet meestalin te ien de bepaalde en baatzuchtige oogmerken der Meerderheid, dehoogfteGebiedvoerfter van alle de Republikeinfche Staats-inrichtingen! Hoe weinig is het dus te hoopen. dat deeze kortziende en meestal verblinde Richteresfe , het waare goed bevatte! Hoe oneindig groot moeten dus de verhinderingen niet zyn, welke elk voor het algemeen waarlyk nuttig ontwerp in elk Gemeenebest terftond moet ontmoeten, zo dra inhetzelvezy dieheerfchen, hun» ne aangemaatigde Rechten in orde gebragt, en hunne overmacht gevestigd hebben? Zogemaklyk het is om in eenen Staat, die zich vormt, waar in nog alleHartstochten tegen de gevreesde onderdrukking verëenigd zyn, de beroerde gemoederen tot nieuwe en nuttige inrichtingen te bewegen; zo zwaar  Menschheid. VII. BOEK. 279 zwaar word het, wanneer eenmaal de rust en zekerheid de Zielen verhard, en de vooröordeelen en misbruiken gevestigd hebben. Zou men dus niet mogen gisfen, dat er nog eene dierbaarer, eene verhevener Vryheid is, die naamenlyk, welke de verlichting en de verzachting ten eenigen tyd in de door haar tot verbetering gebrachte Monarchien moeten invoeren? Zou men niet mogen denken, dat de Republikeinfche Staatsinrichtingen als Kweekfchoolen van het goede en nuttige zyn aan te zien? Maar dat, deeze dierbaareGewasfen eerst onder eene zachte en heldere lucht eener Monarchie tot hunne waare grootte geraaken kunnen? Zou men niet in dat vermoeden kunnen komen, dat detraage Eenvoudigheid van een onkundig Volk het Despotismus voortbrengt; de verhoogde V«Abeelding en de Hartstochten verlichte, en moedige Menfchen tot de Republikeinfche Staats-inrichting verheffen; en dat eerst in de Monarchale de m deszelfs volkomene rypte heerfchende Rede, geruste en befcheidene Burgers een waar en ongefloord geluk doet ondervinden ? Of zouden wy niet denken, dat de alleenheerfching, Monarchie, Republikeinfche Staats-inrichting voor de waare Vryheid, voor het waar Geluk der Menfchen genoegzaam onverfchillig zyn, en dat alles daar op rust, dat Wysheid en Deugd onder de Menfchen heerfchen, de uiterlyke gefteldS 4 heid  2S0 Geschiedenis der heid van derzelver Staats-inrichtingen mag dan gefield zyn, zo als zy wil. Het zy nu hoe het* zy, wy kunnen altyd voor ons niet verbergen, dat alle Monarchien, die wy kennen, nog ver van de verheven Rede af zyn, welke alleen dezelve tot haare volkomenheid kan brengen; dat by de meeste noch het ftraffe van het Despotismus met de Driften der Republieken vereenigd, ongeluk en ellende overvloedig uitftrooijen; en wy kunnen het billyk neg vooreenen voordeeligen toeftand van eenen Republikein aanzien, dat gelyk het nieuwe goed by zyne Medeburgers en by zyne Overigheid niet licht ingang vind, .hy ook voor ieder fchadelyke nieuwigheid, die den Onderdaan des Vorsten zo ligt ter nederdrukt, byna volkomen zeker is. Eindelyk verdient het ook alle oplettendheid, dat de Republikeinfche Staats-inrichting die geene is, in welke Deugden, Wysheid, en Begaafdheden onder de Burgers zich op de gemakkelykfte wyze uitbreiden en in welke de algemeen nuttige hoedanigheden van elk een, zonder de minste verhindering en in de voordeeligfte evenredigheidten algemeenen beste kunnen werkzaam worden. Zou het eene tegenftrydigheid of eene waarheid zyn, indien men zeide: de beste Monarchie zou die geene zyn, welke aan eene Republiek, en de beste Republiek die geene , welke aan eene Monarchie het naaste bykwam. Zonder eensgezindheid kan eene  Menschheid. VIII. BOEK. 281 eene Republiek onmogelyk beftaan: Zonder de medewerking van zeer vele zyner Onderdaanen kan een Vorst de zynen niet gelukkig maaken. Hoe meer Menfchen in den wydften omkring iets goeds werken, des te meer moet het welvaaren zich uitbreiden. Elk weldenkend Vorst zal zich dus goede Republikeinen tot Onderdaanen, elke Republiek zal haare beftierers den Geest van eenen goeden Vorst toewenfchen. Dus wederom , indien Wysheid en Goedheid de Menfchenbeheerfchen, dan is de vorm, onder welke het gefchied, genoegzaam onverfchillig; en indien de Republikein niet altyd alle voordeden geniet, die hy zich van zyne Vryheid belooven mogt; dan heeft hy toch zelden den Onderdaan der Vorsten te benyden. Buiten twyfel zal ook de tyd komen, waar in men zal kunnen zeggen, alfchoonde Onderdaan des Vorsten, of de Burger van den Monarchalen Staat, want daar kunnen ook Burgers zyn, al niet alle voordeelen geniet, die hy van de inrichting van zynen ftaat verwagten kon; zo heeft hy echter den Republikein niet te benyden. Dosh wygelooven niet, dat die tyd nog daar is. S 5 VIER  282 Geschiedenis dér VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Herlevende Wysgeerte. Baco. ■ Gelyk de Liefde tot de Wetenfchappen , en fchoone Kunsten , de Zeedeiyke en Burgerlyke verbetering der Maatfchappyën uitfleekend bevorderd heeft; zo hebben ook de beminnelyke invloeden der Vryheid, de uitbreiding der waarheid en van den goeden fmaak niet weinig gemaklyk gemaakt. Alle Schooien zuchtten nog lang na de Kerkhervorming onder het juk van eene zogenaamde Ariftotelifche Wysgeerte. Te vergeefs beproefden van tyd tot tyd eenige fcherpzinnige en moedige Mannen om de wereld van dit fchandelyk juk te verlosfen. Zelfs de groote Galilei kon de dikke duisternisfen niet verdry ven , welke voor de waarheid den toegang tot de Geesten zyner Landslieden llooten. De vryheid van denken, moestin het zelve Land weder herfteld worden, het geen het Vaderland der Burgerlyke Vryheid zou verftrekken. De Leer derDruïdenzti uit deeze Landen aan geene zyde der Zee overgebragt zyn. Het nog verder gelegen Schotland fchonk weder aan Galliënde fpitsvinnigfte Scholafiiken. Ook de waare Wysgeerte zou van daar haar beminnelyk Licht over het overige Europa uitbreiden. Na  Menschheid. VIII. BOEK. 283 Na dat verfcheidene meer moedige dan gelukkige beftryders der ingevoerde misbruiken hier en daar getragt hadden, de Leer van Plato weder op te wekken, of eigene zamenftellen voort te brengen , kwam Baco te voorfchyn, en verdonkerde, gelyk eene opgaande Zon, alle de genen, welke tot hier toe onder de Nieuwen aan de herftelling der Wetenfchappen hadden gearbeid. Hy overzag als met Arends-oogen, van eene hoogte, welke misfchien geen Menfchelyke Geest voor hem bereikt had, het geheele gebied der Menfchelyke kundigheden. Hy omvatte met eenen Mouten moed alle deszelfs bekende en onbekende Gewesten; en hy toonde zynen Navolgeren aan, hoe groote Ryken voor hun noch overig waren gebleven om te veroveren. Hy vergenoegde zich daar mede niet; Hy wees hun den weg aan, welken zy tot die groote ondernemingen hadden door te lopen ; en hy leerde hen het middel, waar door zy hun verheven oogmerk konden bereiken. Weinige van zyne Tydgenooten waren bekwaam,om zich zyne groote lesfen ten nutte te maaken; en eerst in onze algen dragen deeze voortreffelyke zaaden, die hy uitgeftrooid heeft, de heerlykfte vruchten. VYE  284 Geschiedenis der VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Cartesids. ]\r hem verfcheen een andere Geest , die tot verlichting van het Menschdom gebooren was Niet zonder eenen rechtmatigen tegenzin zag deze groote Man de Wysgeerte nog fteeds door de imaakelooze en flaaffche Leerwyze der Schooien onteerd en vernederd. Met eenen waaren Heldenmoed taste hy derzelver vooröordeelen en hoogmoed aan, en hy leerde het Menschdom, dat eene redelyke en befcheidene twyfeling de eenige weg was tot hef Heiligdom der waarheid, en dat om een bekwaam gebouw der Menfchelyke kennis op te richten, het oude geheel ter neder moest gehaald worden. Eene verfchriklyke misdaad tegen de Majefteit der Schoolwyzen. In het bezit van eene blinde vereeering en navolging; gewoon de Menfchelyke Geesten te beheerfchen, en niet te verlichten; zagen deeze de Onafhankelykheid en de Vryheid van den nieuwen Wysgeer voor een oproer aan. De deugdzaame Wysgeer zag onverfchrokken alle degevaaren, die hem omringden, en Ph'ilofopheerde rustig voort. Zyn Geest fchynt fcherpzinniger geweest te zyn dan de Geest van Eaco; alleen zyne verbeeldingskragt was ook vuuriger. Hy zag in de uitvindingen van zyne Voorgangers demisflagen veel  Menschheid. VIILlBOEK. 28* veel fcherper in, maar hy overreedde zich zeiven ook al te ligt meer waarheden ontdekt te hebben , dan hy; in de daad uitgevonden had. Zyne brandende liefde tot het Groote en Schoone fleepte hem voort; en het vergenoegen, het welk hem zy ne verhevene navorfchingen noodwendig moesten aanbrengen, fchynt hem vervoerd te hebben, om zyne eigene gedachten met oogluiking aan te zien, welke zo groot was, als de nauwkeurigheid, waar mede hy die der Ouden had beoordeeld. Zo trok de verhevene Descartes eenLeergebouw op, voorzien .met alle,bekoorlykheden, welke aan de fmaakeiooze Leeringen der Schooien ontbraken; en hoewel in veele (lukken gebrekkig en dwaalend, nogthans de goedkeuringe der Besten en Wyzen zo waardig, als ver boven de vatbaarheid,van zyne tyden verheven (*). Ondertusfchen deedenzich echter verfcheiden gelukkige Geesten op, welke bekwaam waren , om de waarheid zyner berisping en de verhevenheid zyner verbetering te gevoelen, en moedig genoeg, om die te omhelzen, te belyden en te verdeedigen. Dus veröorzaakte hy eene grooter omwending dan Baco en Galilei. Zo zegevierde eindelyk zy, , .ne (*) Zie den 32, 33, 40 en 43 Brief van deezen Wysgeer, welk toonen , welke eene groote donkerheid in zynen tyd nog allerwegen gehccrschc heeft, en hoe Barbaarsch zelfs nog Parp geweest is.  *8<5 Geschiedenis der ne Wysgeerte overallede vervolgingen van de Domheid en het Bygeloof. Dus werd zy eindelyk de geliefde Leere der besten onder de beminnaars der Geleerdheid. ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Uitbreiding der fchoone Wetenfchappen en Kunsten in de zeventiende Eeuw, ook der Natuurleer, en der Oordeelkunde. Herroeping van het Edikt van Nantes. V V eele gelukkige omftandigheden bevorderden In het midden en tegen het einde van de zeventiende Eeuw, de uitbreiding van het Licht, en een betere Levenswyze. De yver der Religieverfchillen zelf bragt daar toe ook niet weinig by. Hy bragt den Geest van onderzoek met zich. Hy leidde eindelyk de Geleerden tot Wysgeerige onderzoekingen, welke de ingewortelde vooröordeelen altyd meer verdacht maakten. DeGeest van Vryheid breidde zichvande gezegende Britfche Eilanden, over alle Europifche Landen -uit, welke niet geheel van het juk van den Roomfchen ftoel onderdrukt waren. ' Het leezen van de Ouden werd gemeener, en het verheven vuur, het welk in hunhe onuVrfelvke werken fmeulde, ontftak mede in de Harten der  Menschheid. ,VIII. BOEK. 287 der Nieuwen eene vlam , die reeds lang fcheen te zyn uitgebluscht. Er ontftonden Tassos in ha* Wén, Shakespears en Miltons in Engeland, Opizen in Duitschland, en Corneilles in Vrankryk. De liefde en de fmaak van het Betere breidde zich allengs in gelukkige Gewesten door alle Standen uit. De Vorsten en de Grooten begonden een vlyënd voedzel voor hunne ydelheid in de begunstiging en in de bevordering der Geleerdheid, en der Geleerden te vinden. Eene Geestdryvende Koningin riep waare en valfche Geleerden in het uiterfte Noorden, om Licht en Geleerdheid aanhaar Hof over te brengen, en offerde eindelyk zelfs haare Hoogheid aan haaren Romanesken fmaak voor de Kunsten en Wetenfchappen op. Een verwaand Staats-dienaar, niet vergenoegd met den glans van het Purper, met de hoogheid van de Staatsbediening , en met de Lauweren der Overwinning; befteedde geld, gunst en gezag, om met de eer van eenen Mecenas, nog den naam van eenen fchoonenGeest te verbinden. Een groot Koning, wiens verheevene Ziel op eene ongelukkige wyze van de tederfte jaaren aan met Dweepzieke begrippen van valfche grootheid vervuld was geworden , geloofde , dat zyn roem onvolkomen was, indien niet zyne groote overwinningen van Dichters en Redenaars in het fchoonfte Licht voor deEeu wigheid geplaatst wierden. Zulke groote voorbeelden kon-  288 Geschiedenis der konden niet anders, dan geheel Europa met Liefde en met Hoogachting voor de Geleerdheid vervullen. Groote en kleine Geesten werden daar door tevens aangemoedigd, en fchoon de laatften de verfyning van fmaak in de fchoone Wetenfchappen en Kunsten geftremd hebben ; zo hebben zy echter door werken , die met de vatbaarheden hunner Tydgenooten geëvenredigd waren tot deze uitbreiding niet weinig toegebragt. Zy verwekten en onderhielden de liefhebbery, en de begeerte tot lezen by ontaliyke lieden , welke zonder dezelve niet tot kennis van het beste zoude aangemoedigd zyn geweest. Van dit tydftip aan was de Leftuur eene Mode van vele ledige Lieden, en een gelukkige Dam tegen vele buitenfpoorigheden. De Marini , de Chapelains , de Schderis , de Lohensteins de Hofmanswaldaü, verdienen dus ook in dit gezichtspunt de dankbaarheid der Nakomelingfchap. Intusfchen werd de Wysgeerige Geest fteeds fterker. Inzonderheid werden de Proefö'ndervindelyke Natuurkunde en de Wiskundige Wetenfchappen dooide Boyles , Kepplers, Bernoullens , door den onfterflyken Neuton , en door andere groote Mannen, als ook door de Academiën van Parys en Londen, deeze gelukkige en fchoone Dochters van 1 eene regt verëeringswaardige hoewel minder beroem-  Menschheid. VIIÏ. BOEK. ago roemde Moeder (*) tot eene buitengewoone hoogte gebragt Ten zelfden tyd ging de fakkel der Oordeelkunde op j en de fchoone Wetenfchappen verkregen eenen nieuwen luister. Wallfr , Dryden, Bukkingham, Racine, Boileao, la Bruyere, St. Evremoist, Fontenelle, Canitz , Wernike, gaven aan Europa groote voorbeelden en voortreffelyke wetten. Onder deeze, welke ik hier genoemd heb, openbaarden zich de Franjeben het meest door eenen gezuiverden fmaak en door eene fyne oordeelkunde. De Duitjehen bleven het verfte achter. Eene vervolging, eene laatfte proef van bet ftervend Bygeloof, bevorderde in dit tydgewrjcht de uitbreiding van het Licht en der zachte Zeeden zo zeer , als zy de duisternisfen en de misbruiken had moeten bevestigen. Zy verfpreidde door geheel Europaeene menigte van deugdzaame, naarstige , en kundige Burgers van een Land, dat boven alle andere de zetel van Smaak, Kunsten en Wetenfchappen was. Onvoorziens werden van de Alpen af, tot in het uiterfte Noorden door deeze dierbaare Vlugtelingen de kostelyke voorregten overgebragt, welke aan hun gelukkig Vaderland eigen waren. Door deeze omwenteling werd inzonderheid eene Taal (*) Van de Florentynfche Academia del Cimento, II. Deel. T  2po Geschiedenis der. Taal algemeen, welke door derzelver bevalligheid, en door haare gemaklykheid waardig was, om het werktuig te worden, om allen Natiën van Europa de liefde van het Goede en Schoone in te boezemen , tusfchen de beste Geesten onder hen eene Broederlyke verëeniging te ftichcen, en alle overblyfzels van Volks-haatuit de Harten uit te roeiën. Deeze omwenteling bragt Naarstigheid, Begaafdheden, en Rykdommen te wege onder Volken, van welken dezelve tot hier toevoikomen vreemd waren gebleven; en zy voerde allerwegen eene gefchiktere, edelere, en gezelligere Levenswyze in, waar door veele Menfchen in ftaat, en zelfs in de noodzaaklykheid gefteld werden, om zich met de Geleerdheid , met de Wetenfchappen en met de Kunsten bekend te maaken. Dus heeft de zeventiende Eeuw tot verlichting en tot verzachting van Europa meer aangebragt, dan alle de voorgaande. ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Verdiensten van de fchoone Vernuften onder de Engelfchen. In het begin van de achttiende Eeuw verfcheen in het vruchtbaar Albioneen aantal van gelukkige Geesten, welke in de aanlokkelyke bekoorlykheden der Letterkunde en Zedenleere alle hunne voorgangeren  Menschheid» VIII. BOEK. 291 ren onder de Nieuwen overtroffen. Ik meen den verhevenen Shaftesbury , en den onfterfelyken Opftèller der eerfte Engelfche weekbladen. Meer dan* iemand bragten deze voortreffelyke Mannen veel toe , om den goeden fmaak in alle Noordelyke Landen uit te breiden en te bevestigen. Frankryk had wel lang te vooren in MöntAgnë en in Charron, inzonderheid in den eerften, Mannen voortgebragt, welke billyk in dit opzicht naast deeze Britten geplaatst worden. Dan de Geesten, welke door hen verlicht behoorden te worden, waren nog al te ruw; Daar ftonden hun nog al te dikke Duisternisfen in den weg . dan dat zy daar kouden door dringen; en zelfs de fpraak van hun^ ne Natie was ten dien tyde nog niet gefchikt genoeg, om eene zo groote en gelukkige verande* ring te bevorderen. ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Leibnitz. Wolf. Misbruik van hunne Wysgeerte. Verbetering van dezelve. J_ erwyl dus deeze voortreflyke vernuften van Engeland en Frankryk om ftryd zich bevlytigden om door den fterken invloed van hun Vernuft de Geesten hunner Medeburgers te verfieren en hunne Harten te verbeteren,, verfcheen in Duitschland T 2 Leib-  29a Geschiedenis der Leibnitz; een groote en zeldzaame Geest, die met Bacon's byna onbegrensde uitzichten , met ÜEfCARTEs fcherpzinnigheid, en met Plato's verhevenheid , eene gelukkige en regelmaatige verbeeldingskragt vereenigde. Deeze bewonderingswaardige Man omvatte alle mogelyke kundigheden , en daar zyn er maar 'Weinige, tot welker vermeerdering en verbetering hy niet iets toegebragt heeft. Met eene weldaadige en gelukkige hand {hooide hy kostelyke zaadeu van waarheden uit, welke, door eenen grooten Navolger getrouw bezorgd, de verwonderenswaardigfte vruchten gedraagen hebben. Wolf betrad met het gelukkigst gevolg Leibnitz verhevene baan; misfchien de grootfte onder alle Wysgeeren, indien hy met het diepzinnige van zynen Voorganger, dat hy bezat, Lokken's be-' fcheidenheidverëenigd,en geloofd had, dathydwaa. len kon. Dan overtuigd, dat de zekerfte en gemaklykfte weg tot waarheid die geene is, welke de Wiskundigen tot hier toe gebruikt hadden; bracht hy hunne voorbeelden totregels, voerde het gebruik daar van in de Wysgeerte en in alle overige deelen der Geleerdheid in, en verbeeldde zich , dat hy aan elke zyner gevoelens met het kleed van zekerheid ook het wezen daar van gegeven had. Van ontelbaaren bewonderd, werd hy van veelen befchuldigd, dat hy de Geleerdheid in een ellendig geraamte veranderd , dezelve van alle haare be-  Menschheid. VIII. BOEK. 293 bevalligheid en fterkte beroofd, door een gedwongen Mechanismus de Geesten van zyne Leerlingen, en van zyne Navolgers voor verhevene vluchten ongefchikt, en door eene te ver gedrevene zucht voor zyn zamenftel hen ftout en onverdraagelyk gemaakt had. Ondertusfchen breidde hy Licht en Bondigheid in veele deelen der Geleerdheid uit, waar in te vooren alleen duisternisfen, verwarring en dorheid geheerscht hadden ; en het is ontegenzeggelyk, dat hy zich by de wetenfchappen, en de Menschheid onfterfelyk verdiend gemaakt (*), en dat hy in de denkwyze der Noordelyke Volken eene volkomene omwending veroorzaakt heeft. Het is byna onbegi-ypelyk, hoe een Geest, ontbloot van alle vonken eener bevallige verbeelding (Fantafie), en van vlug vernuft; hoe een Geest, die nooitaan de Gratiën geofferd, en nooit de ^//bz hulde gedaan had; hoe een Geest, die enkel Rede fchynt geweest te zyn; hoe een zoo drooge en zo ernsthaftige Geest eene zo algemeene goedkeuring , en eene zo beflisfende overmacht over de Geesten heeft kunnen verkrygen: Over de önmach- ti- (*) Indien men aan de Wolfiaanfche Wysgeerte niets, dan het Syflema van het Recht der Volken van Vattel te danken had, zo kon men reeds met recht zeggen, dat Wolf zich meer by de Menschheid verdiend gemakt heeft, dan iemand van zyne voorgangers in de Wysgeerte. T 3  2P-1. Geschiedenis der tige aanvallen van het Bygeloof, Nyd en Onwe. tendheid zegevierende, heerschte hy lang in alle .hooge en laage fchoolen van Duitschland, en byna van het gantfche Noorden, met een waar Despotismus. Alleen lieten zich hier en daar eenige misnoegden flaauw hooren. Meer bezield van naar» yver over den glans van deezen grooten Man, dan van eene zuivere liefde tot de waarheid, waren hunne meeste ondernemingen ydel (*), Ein- 00 M£n neeft aangemerkt, dat van alle Wysgeerige Secten , de Wolfiaanfche die geweest is, welke zich op het fchielykfte heeft uitgebreid, en het kortlle geduurd heeft. Zou men niet met recht kunnen zeggen: De innerlyke voortreffelykheid van de wyze om te Philofopheeren, die Wolf ingevoerd heeft, is te gelyk de grond van de fchielyke uitbreiding van zyne Leer, en de even fchielyke verfiooring van zyne Sefte geweest. De Bepaaldheid, de Rechtmaatigheid en de Duidelykheid der begrippen , welke in ieder Werk van deezen Man zich ongemeen voordoen, waren te vooreu in de Wysgeerte byna onbekende dingen ; en nog onbekender het gelukkig verband van het groot zamenftel der Waarheden , en de uit béiden verè'enigd vloeiende aangenaame en helderfchynende gerustheid des Geestes. Dan even deze voorrechten verwekten in de Geesten eene liefde tot duidelykheid, tot bondigheid, en tot onderzoek, welke wel dra voor het zamenftel zelf ontzachlyk was, dat haar had voortgebragt, en dus ontftond de Wysgeerige Vryheid, welke onze Tydgenoten en onze Nakomelingen tot uavorfching van de. Waarheid altyd bekwaamer zal maaken.  Menschheid. VIII. BOEK. 295 Eindelyk deeden zich, en het meest zelfs uit den fchoot van het Wolfianismus, voortrefFelyke Mannen op, welke de verftorvene Vryheid van denken weder opwekten, en de banden losmaakten* met welke lang alle Geesten in Duitschland gebonden waren geweest. Deze moedige en verëeringswaardige Wysgeeren vermeerderden de overwinningen, welke hunne groote Voorgangers in het Ryk der Wetenfchappen gemaakt hadden, verëenigden den fmaak van het Schoone weder met de liefde tot Waarheid, en ontnamen der Wysgeerte het ontzachlyk voorkomen, het welk zy eenen tyd lang onder den yzeren Scepter den betoogende Leerwyze gevoerd had. Wie kent en fchat niet hoog de naamen van eenen Baümgarten, vaneenen Mendelsohn, van eenen Vattel, van eenen Basedow, van eenen Stu¬ ken. Dus konden onmogelyk de dwaaliugen , of liever de voor waarheid uitgegevene onderftelliogen van het Wolfianismus voor het Licht beftaan, het welk de wereld aan dit zelfde Wolfianismus te danken had; Dus verdweenen zy met den Naam der Sefte, cn dus lieten zy alleen de Waarheid en Bondigheid over, die elke Sefte verftooren moeten. Daar zal naar allen aanzien ook geene Wysgeeriga Seéte meer in Europa zonderling vermogend worden. Daar is nu al te veel licht in alle deelcfi daar van uitgebreid, dan dat het gezag van éénen Mensch meer dat overwigt zou kunnen bekomen, het welk tot gronding eener Sefte noodig is. T 4  29<5 Geschiedenis der Suxzer j van eenen Reimaros , van eenen Lameert ; -en wie weet niet, dat zy het zyn, welke in dit ftukvoorDuitschland den roem verworven hebben» dat het geen Volk iets behoeft toe te geven ? NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Engelfclie en Franfche Wysgeeren. Noodige be* hoedzaamheid by het beöordeelen van nieuwe Stellingen. 4/^0 zeer als Leibnitz en Wolf in Duitschland, zo had in Engeland de onfterfelyke Lokke zich by de Waarheid verdiend gemaakt. Hy omvatte niet een zo ruim veld. Hy bragt niet zo veele Geesten onder het juk; dan, hy verlichtte niet minder die genen , welke zich aan zyne wyze leiding toevertrouwden. Eeuwig zal zyn naam by alle vrienden der Waarheid heilig zyn. Dus hebben ook in onze tyden veele voortrcffelyke Engelfchen enFranfchen het Ryk der Menfchelyke Kundigheden vergroot, en den fmaak van het waare en het goede uitgebreid. Zy wandelden meer door bekoorlyke Beemden , dan langs de drooge en doornige Paden , welke Wolf en zyne eerfte Leerlingen nooit verlaten hadden ; zy ondernamen eene moedige en ftoute vlucht, voor welke Lokken's befcheidene aart ge- Kid-  Menschheid. VIII. BOEK. 297 zidderd zou hebben: Maar zy geraakten ook op gevaarlyke doolwegen. Door eene al te vuurige verbeeldingskracht, door een te haastig overzien van veele en menigvuldige voorwerpen verrascht, vormden zy zich algemeene denkbeelden, zonder genoeg byzondere waarnemingen verzameld te hebben. En dus vonden zy betrekkingen, welke de Natuur ontkent , dus trokken zy gevolgen daar uit, welke tegen de Rede, Zedenleer, en Godsdienst even fterk aanloopen. Dus hebben de grootfte Mannen zich en ontelbaare andere, in de grootfte üwaalingen, en inde groffte Buitenfporigheden geftort. Het is wel niet min waar, dat kleine Geesten dikwils de onfchuldigfte en de verhevenfte Hellingen veröordeelen, vermits zy te kortziende zyn, om ze met de bekende en aangenomene Waarheden overeen te brengen. Ondertusfchen rechtvaardigt ook deeze onfchuldiging niet ieder gewaagde gedachten van eenen ftouten Geest van nieuwigheid. Eer men zeker is, dat eene Helling met de Waarheden, welke voor het Geluk, en de Rust van het Menschdom noodig zyn, beflaan kan, behoorde men dezelve billyk voor onzeker ; en indien zy daar voor gevaarlyk fchynt, voor verdacht te houden. Indien haare Hrydigheid met deze geheiligde Waarheden bewezen is; zo is ook haareValschheid enSchadelykheid bewezen, even gelyk haare Overëenflemming met dezelve voor haare RechtmatigT 5 hcid  298 Geschiedenis der heid en Waarheid een zeer gunstig vooroordeel verwekt. Het zou een Leergebouw der Wysgeerte eene uitnemende waarde geven, indien daar in alle Hellingen gelyk volgends de trappen van eigene rechtmaatigheid en zekerheid in het algemeen, dus ook volgends deze kenteekenen bemerkt wierden. De redenleer behoort den Wyzen langs de bronnen der Dwaalingen zo als dit op het bestegefchieden kan, zorgvuldig heen te leiden. Welk eenftreep zou zulk een ^arbeid niet door zo veele Wysgeerige Schriften van de Nieuwen haaien. Misfchien zelfs zouden de verhevenfte proeven der Menfchelyke Wysheid daar by niet weinig lyden ; en de buitengemeen groote deelen der Encyclopedie (*), wat zouden die niet by zulk eene monstering te vreezen hebben? (*) Men wil hier door dit Werk, dat ln veele opzichten te fchatten is, niet te na komen. DER-  Menschheid. VIII. BOEK. 299, DERTIGSTE HOOFDSTUK, Algemeene bedenkingen over de Lotgevallen der Wysgeerte. Dus is in nieuwer tyden en inzonderheid zedert Bacon's verhevene ondernemingen, niet flecKts de innerlyke waarde der Wysgeerte zo wel door de verfterkte zekerheid van haare Leeringen, als door verwydering van haaren omkring, ongemeen verheven geworden; maar zy heeft ook ongemeen door een algemeen nuttige toepasfing van haar weldaadig Licht eenen verëerenswaardigen glans verkregen. Het fchynt dus, dat zy in de liefelyke Gewesten van het Oosten geplant, en, om tot haare volkomenheid, en waare fterkte te geraaken, allengs 'in een ruwer grond verzet heeft moeten worden. De vuurige Verbeeldingskragt van het Oosten brachc haar tot eenen fchielyken wasdom. Het liefelyker en zagter vernuft van Griekenland verfierde haar met eenen bekoorlyken en bewonderenswaardigen bloei; en de langzaame , doch mannelyke Rede van het Noorden kon haar eerst die fterkte, en die vastigheid geven, waar door zy eene waare en duurzame volmaaktheid zou verkrygen, EEN  300 Geschiedenis der EENEN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Langzame verbetering der Zeden. Traage invloed der Geleerdheid op dezelve. D e betere Geleerdheid, en de gezuiverde fmaak, breidden zich intusfchen zeer langzaam uit, en nog langzaamer de Liefde tot het waare Goed en Rechtfchapenheid; om dat het ligter is aan een Leergebouw goedkeuring te geven, het welk men niet verftaat, dan aan Wetten gehoorzaamheid te bewyzen, welke zo dikwils de opoffering der magtigfte Neigingen vorderen. Men kan de Menfchen ligt doen gelooven, het geen zy niet begrypen; maar hen dat te doen beminnen, waar van^y het goede noch kunnen noch willen inzien , is byna onraogelyk. Niet, dat de Rede op zich zelve zo onmagtigzou zyn als veel Wysgeeren fchynen te gelooven (*). Het (*) Men vind in den tweeden der Lettres èerites de la •Campagne hier over zeer grondige gedachten. Ik haal dit vergeetene Boekjen deswegens met genoegen aan, om dat het verdiende meer bekend te zyn; en inzonderheid voor Lieden , welke anders meer tot Vermaak dan tot Nut leezen , zeer nuttig zyn kan , terwyl het hun noodwendig moet bevallen , indien zy flechts voor eenig gevoel van het goede vatbaar zyn. Ondertusfchen moet men zich by dit Werkjen voor eenige fpitsvinnigheden hoeden.  Menschheid. VIII. BOEK. 201 Het is in de daad waar, 'en wy hebben het reeds dikwils aangemerkt; eer zy by byzondere Menichen, en by gantfche Volken tot eenenzekeren graad van volkomenheid geraakt, zyn er reeds ontelbaare vooröordeelen en neigingen ingeworteld, welke de Zielen met eene onbepaalde Macht beheerfchen, en welke den aanwas en de verfterking van haare edeler en hooger vermogens op ontallykewyze verhinderen. Dat geen , het welk men by de meeste Menfchen Rede noemt, beftaat enkel en alleen in van buiten geleerde Hellingen, welke zomtyds de Rede , en dikwils de Verbeelding van anderen heeft uitgevonden. Deeze kunnen onmogelyk by hun zulke levendige uitwerkingen voortbrengen, als de gewaarwordingen , welke hunne Zielen eigen zyn. De voorbeelden van Menfchen , welke onder hunne Driften liggen, worden valfchelyk voor zo veele bewyzen van de onmacht van de Rede op zich zelve uitgegeven. Zy zyn het alleen vanbetrekkelyke zwakheid, van de onvolkomenheid en van de bepaaldheid van de Rede dier genen , welke Izich dus laten overwinnen, tegen de flerkte van hunne verbeelding en van hunne begeerten. Met betrekking tot geheele Volken zal het wel even eens gefleld zyn. Hoe minder de Rede van byzondere Perfoonen, waar uit zy beflaan, aangekweekt zal zyn; des te meer zullen Hartstochten of blinde Driften de maat derzelve beheerfchen. Een Volk kan zelfs veele Burgers bezitten, welke hun-  $02 Geschiedenis der hunne Rede tot eenen zeer boogen trap gebracht hebben, zonder dat dit gelukkige Licht zich zelve aan eene genoegzaame menigte medegedeeld, of zonder dat het zich in die voordeelige ligging heeft verhoogd, waar in het zich bevinden moet, om in de Regeering en in de Zeden eenen merkelyke invloed te vertoonen. Dit was byna het noodlot der meeste Europifche Natiën, zedert de herftelling der Wetenfchappen. Dezelve wildheid, welke zedert veele Eeuwen de gemoederen beheerscht had, bleef altyd byna in alle Standen voortduuren (*). De Geleerden, zoo ras zy in deezen ftand traden, maakten eeneafgezonderde klasfe van Menfchen uit, die van het overige Volk geheel afgezonderd was. Zy hadden met hetzelve weinig omgang, en dus op deszelfs Denkyyze eenen geringen invloed. Zelfs (*) Zie onder anderen in Munsters, Cosmographie de Befchryving van de Zeden der Duitfchen. Zy waren Christenen, endeels Gereformeerde Christenen; zy hadden groote Geleerden onder zich, maar zy waren nog halve Barbaaren. De Sauromatifche Scyten hadden volgends Munster, B. 5. BI. 903. het Christendom insgelyks aangenomen, maar zy gaven hun Handwerk, dat in Rooven beitond, zoo weinig op, als de Duitfchen voor Maximiliaan den eerften. Om intusfchen door hunne zondige tegenwoordigheid de Kerk niet te bevlekken, ging niemand van hun daar in , tot dat hy zyn zestigfte jaar bereikt, en zyn Handwerk verlaten had.  Menschheid. VIII. BOEK. 303 Zelfs de meeste Staatsbedienden der Vorsten, zelfs de meeste Beftierers der Gemeen^ besten , waren Idioten en dikwils Barbaaren. Het was dus voor geheel Europa byna onverfchillig, of de Wetenfchappen in deszelfs Steden bloeiden dan niet. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, Zamenleving. Betere Levenswyze. Leüluur. Schouwburgen. Uitbreiding van eenen fynen Smaak. Geleerde Genoodfchappen. Eerst tegen het einde van de verloopene Eeuw, en byzonder in den loop van de tegenwoordige, begon eene edeler zachter Denkwyze zich ondereen aanzienelyk gedeelte der Inwooneren van ons Werelddeel uit te breiden. Alle Kunsten , alle Wetenfchappen verkregen door de uitbreiding der begeerten en door de vermeerdering der Rykdommen eenen buitengewoonen aanwas; en de ledigheid by befchaafde Natiën eene vrucht der Naarstigheid en der Verlichting, gelyk by Barbaaren de Traagheid is van de Domheid en van de Onwetendheid, bracht allengs die edeler en bekoorlyker bevalligheden van den gezelligen * omgangen het huislyke leven voort. De fyner fmaak in de werken van Kunst en Vernuft werd daar door dagelyks algemeener. De Schouw-  304 Geschiedenis der Schouwburg, naar het voorbeeld der Ouden verbeterd en gezuiverd, bracht hier toe oneindig veel by, gelyk ook hetleezenvan goede en fraaie Schriften, het welk dagelyks een geliefd tydverdryf der Ryken en der Voornaamen werd. Het fchoone Genacht nam in deeze voordeden vooral deel. Deszelfs verkeering verkreeg hier door eene byzondere welvoegelykheid en zulke bekoorlykheid, welke dezelve ook voor de verftandigften aangenaam en leerryk maakten. Dit verzachte inzonderheid de Gemoederen en de Zeden der Jeugd ; moedigde ongemeen de Kunstenaars en Schryvers aan , en maakte de Liefde tot de Geleerdheid allengs tot eene Mode, en tot een onderfcheiden kenteeken van eene betere Levenswyze. Met den tyd ontftond er eene nieuw zoort van Ridderorden, welke de uitbreiding van Licht en Geleerdheid niet weinig bevorderde. Grootmoedige Vorsten en welgezinde Burgers ftichtten in alle Landen, en byna in alle aanzienelyke Steden van Europa , Akademïén en geleerde Genoodfchappen, Voortreffelyke Geftichten, welke tusfchen de betere Geesten van alle Natiën en van alle Standen een dierbaar Broederfchap te wege bragten , den Stand der Geleerden als't ware door eenen beteren Adel verhieven , en de Eerzucht van Edelen en Onëdelen, Grooten en Kleinen aanzetten, omdien waardig te worden of tefchynen, zo moedigde de Ydelheid zo wel als de waare Liefde tot het Goede en het Schoone, op ontallyke plaatzen de Talenten  Menschheid. VIII. BOEK. 3°5 ten en de Verdiensten aan: en dus ontvlamde de een zo wel als de andere dikwils ook de traagfte Geesten met een edel en algemeen nuttig vuur. Indien wy de geleerde Genoodfchappen in dit hun waar gezichtspunt befchouwen , dan moeten wybillykaan die allen, van de Paryfche Akademie der Wetenfchappen af, tot op het laagfte Duitfche Genoodfchap, eene hooge waarde toekennen. En deeze waarde word nog door een byzonder voordeel verhoogd, het geen zy den Staatbewyzen. Zy leiden den natuurlyken Factiegeest, de begeerte om partyën te vormen , tot eene onfchuldige en nuttige zyde. Zy geven aan eerzuchtige en ondernemende Zielen , welke veelligt den Staat door zamenzweeringen zouden beroerd hebben, gelukkige gelegenheden om Stichters van algemeen nuttige en weldaadige fchikkingen te worden ; en zy verzamelen onder de banier der Wysheid, Patriotismus en Naarstigheid, Geesten, welke mogelyk zonder deeze gunstige verftrooijing de verleidende Roeping van den eerften Oproermaker den besten zouden gevolgd hebben. II. Deel. V DRIE  30Ö" Geschiedenis der DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Enthufiasmus van onze Tydgencoten voor den Veldbouw, voorde Kundigheden der Burgerlyke Regeering, envoor de Leere van de opvoeding der Jeugd. Zwakke gevolgen van het opgaande Licht. D us hebben onze tyden aan de voortgangen der Kunsten, Wetenfchappen, en Geleerdheid, die gelukkige gisting te danken, welke zich in alle Standen, en in alle Landen zo merkelyk openbaart. Het Enthufiasmus, waarmede de Veldbouw en alle Oeconomifche Wetenfchappen van de beste verbranden door gantsch Europa aangevat worden, is een van de dierbaarfte gevolgen daar van. Dit moet noodwendig Menschlievende en Gemeennuttige driften verwekken, Licht en Welvaaren ook onder de dierbaare klasfen der Landlieden uitbreiden, en Deugd en Gerechtigheid door alle deelen van den Staat doen bloeien. Een ander gevolg van den uitgebreiden fmaak der Geleerdheid, welke met de liefde tot den Landbouw zeer naauw verknogt is, is deopenlyke Geest, de Geest van het Patriotismus, dien wy zelfs in zulke Landen tot eene Mode zien worden, daar dezelve nog voorkorten tyd belagchelykzou gefchee- nen  M EN S CHKEtD. VIII. BOEK. 30f rïen hebben. Niet Hechts in de fchriften der Geleerden, en dit zou reeds een gelukkig voorteeken voor onze Nakomelingschap zyn , doet zich de Geest der waare Vryheid voor. De liefde tot het Vaderland bezielt ook niet byzondere Pcfoonen alleen, maar veele verëeringswaardige Gerichtsho» ven, die het zich tot een plicht maaken, om dg Rechten der Volken te verdedigen, en de klachten der onderdrukten voor den Troon te brengen. Haare gevolgen zyn nog hier en daar zwak; dan de pogingen der Patriotten gaan nooit verlooren, hoe zeer zulks ook fchynen mog't. Zelfs Striklands en Wentworts (*) heldhaftige redenen hadden naar allen fchyti geene andere uitwerking, dan om den haat eh het misnoegen der Regeering tegen deeze Redenaars gaande te maken. Maar in de daad lagen zy den grond tot de gelukkige gevolgen, door welke lang na hen de Britfche Vryheid is bevestigd geworden. Niet min vervrolykénde uitzichten belooft aan onze tyden de \rver, met wélken de opvoeding der Jeugd byna in alle Landen van ons werelddeel behartigd word, deze isinsgelyks een dierbaare vrucht van het zich uitbreidend licht der Wetenfchappen, en daarom alleen kan onzeNakomelingfchap zich eene waare en dutrrzaame gelukzaligheid beloven. Wy moesten ondankbaar zyn, indien wy verzwegen, dac (*) Hüme Elizabeth. Cu 3'. p. 539. 555. 593. 654. enz, V a  308 Geschiedenis der dat onze tyden deeze gelukkige omwenteling byzonder aan den luisterrykenen verëeringswaardigen Montesquieit , en na hem aan Hümes , Mira- BEaUX , RoUS'EAU, erown, moser , van loen, Mably, Marmontel, Beccaria, en andere waardige Mannen te danken hebben. En welke Lauwren zoudt gy niet op dit roemryk veld geplukt hebben, dierbaare Abbt, onfterflyke Jongeling! indien niet in het begin der fchoonfte loopbaan een onvoorziene Dood u weggeraapt had (*). En gy verheven Quesnay met uwe verëeringswaardige Vrienden en Leerlingen (**), U en Hem zal eene betere Nakomelingfchap Gerechtigheid laten wedervaaren , nadien zy de vruchten van uwe waarheidsliefde genieten zal. Wat zou u dan de befchimping en de berisping van ondankbaare Tydgenooten bekommeren, vaart voort, met hun goed te doen en ontvangt hier den dank van eenen Mensch, dien niets meer berouwt, dan u al te Iaat te hebben leeren kennen, hoewel by wenscbte, dat gy nooit het Enthufiasmus eener Scdte had aangenomen. Wy zouden ons intusfchen zeer bedriegen, indien wy de zachte fchemering van eenen liefelyken dageraad voor den helderen dag aanzagen, dien zy ver- (*) De Heer Abbt, de oplteller van een fchoon "Werk over de Verdiensten, ftierf in het jaar 1766. (**) Tot eer van deeze School behoort nooit vergeten te worden, dat Targot een van haare Aanhangers was.  Menschheid. VIII. BOEK. 309 verkondigt. Licht en Zeden zyn in onze tyden nog lang niet zo algemeen, als wel voor het waar geluk van het Menschdom te wenichen was: het» grootfte deel worftelt in tegendeel noch met de hardnekkigfte Ruwheid , en met de dikfte Duisternisfen. En indien wy met een opmerkzaam oog ook de verlichtfte Natiën van ons gelukkig werelddeel befchouwen , zo zullen wy by dezelven nog ontelbaare overblyfzels van de Barbaarsheid, hoewel niet in alle Landen in gelyke maate, geftrooid vinden. Laten wy een vluchtig oog daar op flaan, en dezelve van de Iaagfte klasfe der Maatfchappy tot de hoogfte toe nafpooren. VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzelen der Barbaarsheid by het gemeene Folk. H et gemeene Volk is in de meeste Europifche Staten byna nog zo Barbaarsch,zo Bygeloovig (*), zo (*) Men doorreize het grootfte deel van Europa, zo zal men bevinden , dat het geloof aan Tovery , aan Spooken, aan Handkykery en andere Waarzeggers Kunsten, benevens andere zulke Barbaarfche vooröordeelen , nog byna V 3 al*  3io Geschiedenis der / zo Ruw , zo Onkundig, zo Onredelyk, als het ooit in de middel tyden mag geweest zyn. De Landman leeft byna op alle plaatzen in de volmaakfte Slaaverny, en in de fterkfte Domheid, welke onaffcheidelyke Gezellinnen zyn. In de Steeden kruipt het gemeene .Volk nog in eene veel fchandelykerlaagheid; en zelfs ver de meesten van die genen, wier beroepen eenige verlichting, en eenig onderricht verëifchen, fchynen hunne vatbaarheden alleen verhoogd te hebben, om hunne lusten'met meer kunst, en in eenen grooter omkring te voldoen. Zinnelykheid en Verbeelding beheerfchen daar nog byna alle Harten. Zelden matigt of veredelt eene zwakke fchemering der Rede, d°e Begeerten en de Driften, en alleen de uiterfte waakzaamheid van het gez>g der Overigheid bewaart de Orde, de Welvoegelykheid en de Gerechtigheid. algemeen is. Het zoh der moeite waardig zyn, indien Wysgeeren van verfcheidene Landen deeze overblyfzelen verzamelden , en berekenden, hoe groot de maat daar van in iedsr Land, en in gantsch Europa nog is. VYF  Menschheid. VIII. BOEK. 311 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzelen der. Barbaarsheid byde Edelen, de Ryken en de Voornamen. Indien de Edelen, de Voornaamen, de Ryken; indien deeze voorbeelden van het Volk, aan welken , de onder hen kruipende" hoop zo angftelyk tracht gelykvormig te zyn , waarlyk befchaafd waren, zo zouden Zeden , Menfchelykheid en Rechtfchapenheid veel gemeener zyn. Dan , hoewel vreedzamer dan voor een paar Eeuwen, zyn toch verre de minsten van deze ichitterende Stervelingen in den grond redelyker. Ook ftaau nog de meesten van hun onder het juk der Zinnelykheid en der Verbeelding , maar van eene verzachte, van eene niet meer woedende en boosiaartige verbeelding. Zy hebben de mannelyke Barbaarsheid hunner Voorouderen grootendeels verlaten. Dan zy fchynen des te dieper in de verwyfde Buitenfporigheden der Wildheid vervallen te zyn. Nog voor eene Eeuw had de eerfte in de meeste Europifche Landen de geëerdfte plaats. Het Drmken bekleedde toen byna de aanzienelykfte post; en Menfchen, die tot Denken al te flaaperig waren , vergoedden zich daar door, gelyk by de Barbaarfche Wilden, het gebrek van denkbeelden. De fagt, de vuurigfte Hartstocht der Barbaaren, was V 4 zo  312 Geschiedenis des. zo als het Tweegevegt, het geliefde voorrecht der Edelen en der Magtigen, De groffte Onwetendheid, de ruwfte Wraakzucht, de onverftandigfte Eigenbaat waren by hun fchier algemeen, en verflikte elk gbedaartig zaadje van Menfchelykheid ea van Gerechtigheid. Zedert het begin van onze Eeuw is ook in dit ftuk de toeftand van Europa byna doorgaands veranderd. De verwyfde Driften en Neigingen verkrygen dagelyks eene merkelyke overmacht. De zucht, om door allerhande kinderlyke Op* Schikken zynen Perfoon luisterryk en aanzienlyk te maken. De fmaak van Kleinigheden, van buitenfpoorige Optooizels, Zwier, enkel wezenlyke eigenfchappen van de Wildheid , nemen in het'zo befchaafd Europa dagelyks meerde overhand, en worden gewigtige bezigheden voor een oneindig gedeelte van Perzoonen van beiderlyë Geflagt, die billyk hunne Zielen aan edeler poogingen, en hunne onkosten aan nuttiger en hoger oogmerken moesten toewyden. Het Spel, eene andere heerfchende neiging der Wilden, is zulks ook van onze befchaafde wereld. Men heeft reeds lang gezegd , dat het alle Standen gelyk maakt ; dan het doet nog grooter wonderen. Als eene onuitputbaare bron van gedachten voor hem, dié onvermogend is om te denken, maakt het alle vatbaarheden , alle gaven, alle verdiensten gelyk. Het deelt aan den Domkop in de gezelfchappen de waarde van den Verftandigen me-  Menschheid. VIII. BOEK. 313 mede; het verheft hem boven dezen , dooreen grooter geluk, en dikwils zelfs door eene grooter hebbelykheid. Het is billyk voor den kleinen , voor den middelmatigen Geest onëindigdierbaar, nadien het hem van de vernedering bevryd, waar aan hy anders in een goed gezelfchap zou onderworpen zyn, en nadien het hem zo dikwils en zo ligt de zoetigheid van een gelukkig gevolg, van overwinning, vanTriumph doet genieten. Het Spel, het welk den grooten hoop zulke gewigtige voordeelen bewyst, en zo veel kwaad toevoegt ; dat zo veele buitenfporigheden verhoed, en zo veele veroorzaakt ; dat aan zwakke Zielen eene zo aanmerkelyke werkzaamheid mededeelt, en dikwils edele niet minder vernedert: Het Spel is een waar behoefte voor Lieden van Staat, welken zo veele ledige oogenbiikken tot eenen moeilyken last worden , en die hunne ledige Levenswyze maar al te dikwils noodzaakt, om kostelyke uuren als te dooden, welke Wyzen en Deugdzaamengeern met geld zouden koopèn. De Barbaar kent eindelyk geene paaien voor zyne begeerten , dan die van zyne kragten, en die , welke hem de vrees voor eenehoogere macht voorfchryft. Noch Eer, noch Orde, noch Maatigheid houden hem terug van de uiterfte buitenfpoorigheid. Ook hier in is hem de groots wereld gelyk; dus noemen zich die genen , welke aan de Hoven en in de Steeden de ledige plaatzen vervullen. De Galanterie van onze tyden , onëindig verfchillende V 5 van  3H Geschiedenis der van de eerbiedige en befchaafde Galanterie derRid. derfchap, is daarom niets anders dan een terugkeeren tot den ftand der Wildheid; en wy moeten haaren eerften oorfprong in de Bosfchen zoeken, waar heen de fynere Vernuften thans de Deugd, de Orde, en de Huwelyks-liefde willen verzonden hebben. Dus zyn de zonderlinge pracht , de buitengemeene weelde, de tomelooze uitgelatenheid en andere buitenfpoorigheden van onze dagen, niets dan verfynde overblyfzels der Barbaarsheid Der zeiver verderfelyke invloeden maken den voortgang tot eene waare volmaaktheid voor byzondere Menfchen onëindig zwaar; bepaalen zyne gewaarwordingen tot hem zeiven; dreigen door eene te verregaande vermeerdering van behoefte byna elk kostoaar zaadje der waare Vriendfchap, denMenfchenliefde, vandenopenbaaren Geest, vande Gerechtigheid, van deRedelykheid, van de Waarheid, en elke gezellige Deugd te verflikken, en de groffte Eigenbaat, en Jaagde Eerzucht in alle Zielen te doen zegevieren. Ondertusfchen moeten wy ook aan onze Tydgenootm die Gerechtigheid wedervaren laten , die hun toekomt. Hun verderf is veel mcnfchelyker, veel vernuftiger, veel nuttiger, dan die van hunne Voorouderen, welke van onze Predikanten voor Deugd aangepreezen word. DeRykdom en de Overvloed, welke het te wege brengen, verplichten ook de verdorvenften , om  MENsq-HHEiD. VIII.- BOEK. 3T-5 om het behoud van Orde, van Zekerheid en van Gerechtigheid te-wenfchen; en die Mensch, wiens voordeel, orde en zekerheid noodig maakt, is ia de oogen der Rede ali>yd dieibaarer dan die , .welke alleen dan vergenoegd en blyde is, wanneer wanorde en twist heerfchen. De gekunfteïde Smaak , de liefde tot het valfche Schoone, en alle Kinderlyke Neigingen, welke de ydelheid van onze Eeuw voeden, veredelen in de daad kleine Zielen niet; maar zy verzachten dezelve, en houden haar van veel kwaad af, dat zy by de ruwheid hunner Vaderen zouden geoefend hebben. Vuor den beteren en meer edelen fmaak baar nen zy den weg, en zy verwekken altyd eene gelukkige naarstigheid, welke ontelbaarc ellendelingen, die voor honderd jaaren niets dan werktuigen van wanorde en voorwerpen van mededogen, of van verkchting, of zelfs van openbaare wraak zouden zyn geworden, tot nuttige en dierbaare Leden der Maatfchappy maakt. Dus zyn Menfchen , welke door hunne verkwisting, en door hunne ydelheid de naarstigheid hunner Medeburgeren opwekken , hunnen vlyt beloonen , en dus ontelbaare uit de ellende en uit de traagheid trekken; dus zyn Menfchen, die, fchoon zy eenig kwaad , fchoon zyniet alle goed doen, wat zy doen konden, maar echter andere aan het werk helpen, veel dierbaarer dan zulken, die nog meer kwaads doen, en de Vlyt, Naarstigheid en Welvaart van anderen ftremmenen vernietigen. Ein-  316" Geschiedenis der Eindelyk toegeftaanzynde, dat de Gastvryheid en zelfs de Weldaadigheid van onze meeste Tydgenooten ydele vertooning is, zo is noch thans de getemde, de zwakke Mensch altyd ligter te verbeteren, en tot de waare oogmerken der Burgerlyke Maatfchap. py, tot de algemeene Welvaart te brengen , dan de Wüde en Onhandige. En wanneer geene niet zelfs goed en deugdzaam gemaakt word, zo zyn toch zyne Kinderen veel meer tot Deugd en tot de Verlichting opgeleid (*) dan die van deBarbaaren. Zo geeft zelfs het verderf van onze tyden ons troostelyke vooruitzichten voor het toekomende. , ™^ Wy h°0pen ' dat 0nze Nakomelingen gelukkiger zullen zyn dan hunne Vaderen. O Onder rien Personen, die zedert twintig'jaaren gebooren zyn, zal er nauwlyks één zyn, die niet naar evenred.gheid beter zal opgevoed wezen, dan zyne Ouders ZES  Menschheid. VIII. BOEK. 317 ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Bedenkingen over den invloed van den Koophandel en der Rykdommen op de Zeden, en de Lotgevallen der Staaten. "Veele wyze Mannen hebben waargenomen, hoe zeer Plato en Lykurgus zich verwonderen zouden , wanneer zy zagen , dat de nieuwe Staatkunde het Geluk en den Welvaard der Volken geheel op de Rykdommen en op den Koophandel grond, en op de Deugd zo weinig rekening maakt. Niets is grondiger dan deeze waarneming. De Godsdienst, ds Gerechtigheid, de Wysheid, de Orde zyn de eenigfte waare en onverftoorbaare grondzuilen van den welvaart der Staaten. De eerfte zorg der Wetgeving en der Regeering behoorde billyk te zyn, om zo veele Burgers goed, deugdzaam en verlicht te maken als mogelyk is. Maar daar het , in den tegenwoordige^ toeftand der Menschheid, byna onmogelyk is , dat niet Begeerten en Hartstochten nog de meeste Zielen beheerfchen; zo is het beter , dat het weldaadige en zachte, dan dat het boosaartige en woedende zyn. Daar op zyn hoogst een klein gedeelte van Burgers voor de waare Deugd vatbaar is; zo is het toch oneindig beter , dat de groote hoop, die zich tot deeze verhevene beftemming niet kan opbeuren, door ge-  3i8: Geschiedenis der gevoelens en bezigheden, gecvenred'gd aan zyne bekwaamheden, verzacht en verftrooid is, dan door de Wildheid en door de'Barbaarsheid Verwarden verduisterd. Dus kan hy toch, in plaats van zich tegen derzelver groote en w^'daadlge oogmerken te verzetten , een werktuig van hoöger Deugden worden, en dus vergoeden -rusr- 'fifilte en aangenaamheid hem het gebrek van grooter voorrëcfic tón'. 1 ■ s - - .-{.r; '-.ortrxU ssvt plèê y Men mag de voordeden der Wildheid verheffen zo veel men wil, de Mensch, welke hét Land bloegt, en die, welkeftoffen weeft, zvn altyd zo gelukkig en- zo dierbaar, als hy, die niet anders' doet, dan Visfcben, jagen, Moorden, en Ee%# gaan. Dan dehoogfte bloei van den Koophandel, Overvloed, Welvaart, welke daar uit'voortvloeien, moeten noodwendig eene weekheid erf verderf onder ons invoeren, waarop niets anders dal de vaï cn de omkeering van onze Staateri vo^cn kan. Reeds Haan wy aan den rand van den Afgrond," welke na de groote Oosterfche Ryken het wufte* Griekenland en het ftoute Romën verfJónden heeft. Zo oogenfchynelykdeze bekommering is, zo weinig is zy, den Hemel zydank, gegrond'. Hoe fchadelyk en verderfelyk ooit de weelde, de pracht, en de buitengemeene verkwisting voor zbmmige' Menfchen, voor Familiën, en zelfs voor Staaten zyn; hoe zeer zy het voor de Griekfche Républie-' ken, voor het Romeinsch Gemeenebest, en z'eifj voor  Ménschheid. VIII. BOEK. 319 voor groote Monarchien van de Oudheid mogen geweest zyn; zo hebben echter de hedendaagfche Europifche Staaten dezelve fchrikkelyke en verwoestende nadeelen daar van niet te vreezen. De weelde der Ouden was meer een gevolg van hunne Overwinningen , en hunne Gewelddaadigheden dan eene vrucht van Naarstigheid en Vlyt. Zy was nog grootendeels verbonden met eene overwegende Barbaarsheid. Zy moest noodwendig dat affchuwelyk kwaad voordbrengen , waar door zy alle deeze Staaten in hét verderf en in de flaverny geftort heeft. Zy moest noodwendig altyd op het luisterrykst tydftip van een Volk weder eene even fombere Barbaarsheid doen volgen. De weelde (Luxe) der nieuwere Tyden in tegendeel is eene vrucht van Vlyt, Koophandel, en Verlichting. De Kunsten, de Wetenfchappen, de zachtere Gezindheden, zyn door den dienst van de Boekdrukkunst in deeze Landen al te wel bevestigd; en fchoon ook de uitnemende volmaaktheid, welke de Europifche Natiën in deKrygskunde bereikt hebben, aan dezelven niet eene zo ongemeene overmacht over alle andere Volken der Aarde gaf; fchoon het mogelyk ware, dat nieuwe zwermen van Barbaaren ons werelddeel op eenmaal overftroomden en onderdrukten ; zo zou toch hunne Barbaarsheid noch ' het licht der Wetenfchappen verdonkeren , noch de zachte invloeden der Zeden vernietigen kunnen. De Onderdrukkers zelf zouden van de Overwonnenen zachter Zeden aannemen,  5^0 - Geschiedenis der - men , en de Staaten zouden alleen eene korte duis.ternis te dulden hebben. In weinige jaaren zou .zich alles weder in eene volkomene orde bevinden , en de bloei van deze Ryken zou wel haast weder herfteld zyn. Zo temt altyd de verlichting der CMneezen de Barbaarsheid van hunne Overwinnaars, en zo verheft uit elk ongeval dit verwonderingswaardig Ryk: zich weder met eenen nieuwen luister. ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzels der Barbaarsheid onder de Geleerden. Het verhevene beroep der Geleerden vordert inr zonderheid van hun , de geheiligde rechten der Menfchen ongefchonden te behouden, en de verhevene grondregels van het Goede en het Waare in de ruimfte zuiverheid onder de Menfchen hunne .Broederen uit te breiden. Onze gelukkige tyden bezitten ook veel meer deugdzaame , en waarlyk verlichte Vrienden van de Waarheid, dan ooit eene voorgaande leeftyd. Dan hoe gering is niet hun aantal tegen denovergrooten zwerm van die geenen , welke zich onwaardiglyk den naam van Geleerden en van Wysgeeren aanmatigen! Wel  Menschheid. VIII. BOEK. 321 Welke duisternisfen heerfchen nog niet op de hooge en laage Schooien! Hoe weinig hebben niet de meesten tot de bevordering van Licht en Menichelykheid aangebragt! Hoe ellendig word daar de Jeugd nog onderwezen, welke beftemd is om eens het. Menschdom te beheerfchen en te verlichten! Hoe zeer worden daar nier de Geesten verduisterd , en de Harten verhard. Word daar niet dik^ wils voor de Waarheid en Rechtfchapenheid eiken toegang gefloten, en de overmagt van het ld:ötismus en der Dwaaling onöverwinnelyk gemaakt? Wy moeten in tusfchen niet zo onrechtvaardig zyn , om te verzwygen , dat de Proteftantfche Schooien het minst door dit kwaad ontfierd zyn , en er vertoont zich op de Roomschcatholiken een troostelyk Licht, zedert zy in de meeste Landen aan die Orden onttrokken zyn geworden, die zyne voornaamfte bezigheid daar van gemaakt had, om de Geesten te vernederen, en de Harten tot het juk van Bygeloof en Hiërarchie voor te bereiden. Doch zo waar het is, dat waare Duisternisfen onze meeste Schooien ontëeren, zo zeker is het ook, dat een valsch Licht de meesten van die geenen verblind , die gelooven boven het gemeene Volk verheven te zyn; een Dwaallicht, hetwelk den Godsdienst, de Zeden, en de openbaare Rust fchynt te dreigen. Elk Verftandige zucht billyk over die ontallyke buitenfporigheden, welke daar door veroorzaakt worden. Hy betreurt de rampzalige werktuigen daar van, maar hy is niet be- II. Deel. X vreest,  32a Geschiedenis der vreest, dat zy den weldaadigen fakkel der Waarheid voor eenen langen tyd verdonkeren, of geheel ukblusfchen zullen. Het misbruik der Wetenfchappen kan wel eene wolk over haar goeddaadig Licht uitbreiden , maar het kan deszelfs gelukkige invloeden niet vernietigen. Het is zelfs hoogst waarfchynelyk, dat de wanördens in de geleerdheid haare voordeelige gevolgen kunnen hebben, gelyk als in de Natuur. De Geest van twyfeling en vrydenken fchynt noodzakelyk te zyn , gelyk oproeren in de Staaten dikwils zyn, om de Burgerlyke Vryheid te herftellen. De Goeden, de Deugdzaamen, de Rechtfchapenen, nemen verders geen aandeel daar aan, dan dat zy zich de verzachting der gemoederen, die daarop volgt, ten nutte maken , om Rust, Stilte, en Menfch-lievende gezindheden in de Zielen te gieten. Wanneer dus het onftuimig, het uitgelaaten tydftip der Geleerdheid voorby zal zyn, dan zullen zich eerst haare zachtere invloeden in den uitgebreidften glans vertoonen. En wy kunnen ook als geheel zeker aannemen, dat diefMenfchen, wier verderf wy aan hunne verlichting toefchryven, zonder dezelve zéker niet beter zyn zouden. In tegendeel, de Mensch, welke by de verlichting van zynen Geest boos is , zal zonder dezelve geheel een monster zyn. DeMensch, wiens gewoonte het is, tedenken; de Mensch, welke het goede en het kwaade weetin te zien, en te onderfcheiden; de Mensch, wel-  Messchbeïd. Vtlt. BOËKi ga$ welke niet. meer, gelyk de Barbaar, alles voor goed aan* Sriet, waar aan hem de gewoonte heeft vastgemaakt} deze Mensch is altyd voor de verbetering Vatbaarer, dan die geen, wiens traag verftand aan een aangeërfd Leerftelzel getrouw, geene buitenfpoori* ge gedachten waagt* ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Overblyfzel der Barbaarsheid by de Grooten en Geweldigen, Oorlog. Staatkunde, Wetgeving). Finantie-wezen. "Ver boven andere Menfchen zyn die geenen ver* heven, welke hen beheerfchen. De Koningen, de Vorsten, de Staatsdienaars, de Befiierers der Gemeenebesten. Tk zonder de Koningen en de Vorsten van myne beoordeeling uit. Zy doen het minste, dat in hun* nen naam gefchied, en zy zyn alleen aan het Richterambt der Nakomelingfchap onderworpeh» Zei» den veroorloven het de wetten der Vryheid en der Menfchelykheid, datzy by hun Leven beöordeeld worden. Ondertusfchen zyn zy reeds veroordeeld, indien niet de Welvaarten de zegenende Dankbaar» heid hunner Onderdaaneneen getuigenis ten hunnen voordeele afleggen. Maar de Staatsdienaars en de Befiierers der VoU X 3 ktKi  324 Geschiedenis der ken; over de grondftellingen en handelingen vaa deeze is het eenen Wereldburger geoorloofd,zyne befcheidene gedachten te zeggen ; en ik geloof, dat in de meeste Kabinetten en Raadzaalen nog het meest Barbaarsheid woont; dat daar de verbeelding nog in de volkomenfte fterkte zegeviert, en dat daar de Rede op zyn best geleden word, om de Eerzucht en andere Hartstochten eene eerwaardige gedaante te geven- * De voornaamfte kenteekens daar van zyn het gebrek, of die naauwe bepaaling van de Menschlievende gevoelens , en de onkunde van de Rechten der Menschheid by de laagfte Slaaven , zo wel als by de hoogfte Monarchen even verëeringswaardig. Zo lang wy nog van den Oorlog zullen hooren fpreken, zo zullen wy altyd openlyk zeggen mogen , dat de wereld nog zeer Barbaars is. Zedert dat door het byëenkomen in Burgerlyke gezelfchappen zommige Menfchen en Familiën de openbaare Barbaarsheid jegens eikanderen verlaten hebben: hebben toch altyd de Staaten en derzelver Beheerfchers dezelve als een kostbaar, voorrecht zich voorbehouden, en het Recht van den Sterkften als een Godlyk Recht aangezien. Nog voor honderd jaaren heeft zelfs een verlicht en verëeringswaardig Wysgeer , door een oud en algemeen vooroordeel weggefleept, zich hier over op de volgende wyze uitgedrukt (*). „ Ik begryp on- (*) Cartesius in zynen dertienden Brief.  Menschheid, VIII. BOEK. 325 „ onder den naam van Vyanden alle , welke geen „ Vrienden of Bondgenoten zyn, vermits men het „ Rechtheeft, om hen te beoorlogen, indien men „ zyn voordeel daar by vind." Ten zelfden tyd ondernam wel een groot Staatsman (*), maar die meer een Geleerden , dan een Wysgeer was (**), de wederlegging van diegenen, welke beweerden, dat het oorlog alle Rechten, en alle Gerechtigheid vernietigt, en dat het gerucht der wapenen de ftem der wetten gantsch verdooft. Intusfchen zou men toch byna denken, dat deeze in den grond geheel geen ongelyk hadden, Men zal nauwelyks kunnen aantoonen, dat er een oorlog mogelyk is, waar niet aan óntallykeonfchuldigen de Rechten der Menschheid moeten gefchonden worden (f), En (*) Grotius. (**) Men leeze alleen het geen deeze groote Literator van de Regna Patrimonialia fchryft, zo zal men, gelyk in veel andere ftukken van zyne onfterfelyke werken, meer Geleerdheid, dan Wysgeerte vinden. (f) Georg Ernst Fronsberg , Veldoverfle van Maximiliaan den eerften, zeide kort voor zynen dood: Drie dingen behoorden een ieder van den oorlog afte fchrikken'; vooreerst, het verderf en de onderdrukking van arme on. fchuldige Menfchen: ten tweede , het ongefchikt ftrafwaardig leven van het Krygsvolk; en ten derde, de ondankbaarheid der Vorsten, by welke ontrouwen ver komen, maar de welverdienden onbeloond blyven. Zinkgrefen fe'ierpzinnige Spreuken der Duitfchen. B. I. Bh 18& X 3  326* Geschiedenis der En mogen wy volgends eene ftrenge Zedenleer wel onrecht doen aan iemand, zelfs aandengeringften Mensch, om ons tegen eenen derden Recht te bezorgen? Dus zal de oorlog altyd eene Barbaarfche zaak blyven; en die geen een Monster zyn, welke zyne Vreugde daar in vinden, en zyne Eer daar in zoeken zal (*). Wanneer ooit verftandige en gezuiverde grondregels in de Kabinetten der Koningen en der Vorsten de overmacht kunnen verkrygen, die aan hun doof hunne waarde en door hunne waarheid toekomt; dan moet de oorlog onmogelyk worden (**). Air (*) „ Mars is een Tyran, gelyk Timotheus zegt, zo als in tegendeel , om met Pindarus te fpreken, de Wet een Koning over de gelieele wereld is. Jupiter heeft ook, gelyk Momerus zegt, den Koningen geen Muurbreekers en Schepen met koperen Ihebben tot bezorging en in bewaaring gegeven, gelyk dan de aangehaalde Dichter niet den ÏTrydbaarsten, onrechtvaardiglten en bloeddorstigffen onder de Koningen, maar den Rechtvaardigden eenen L,eerling en Scholier van Jupiter noemt." Plutarchus in Demetrius BI, 81. . (**) VoortreiTelyk zeide de Keizer Pertinax: Si umquam eveniat faluta. e reipublica brevi militss necesfarios von fore ; indien ooit de Staat, wy willen liever zeggen, de Menfchelyke zamenleving, tot zyne waare volkomen^ heid zal geraken, dan zullen de Zoldaaten overtollig zyn, Vopiscus in Probus §. 20, Men zie ook wat Vopiscus §, £?, 23. zelf hier van zegt,  Menschheid. VIII. BOEK. 327 Alleen gemoederen, by welke de Barbaarsheid nog de overhand heeft, kunnen denzelven aanhitzen. Hy voegt alleen voor de Wilden. Lichtvaardig beginnen, vermoeid en krachteloos eindigen , en trouwloos', vernieuwen zy denzelven. Een Barbaarsch Volksrecht heeft hem een fchyn van Gerechtigheid gegeven , en onüitputtelyke bronnen van voorwendzels geopend, onder welke de Eigenbaat der Grooten en der Staatsdienaars, de Volken wys maakt, dat men hen tot hun best, ellendig en ongelukkig maakt. Onzalige bevordering van de gemeene welvaard; waare fchandvlek van de Menschheid, waar door alleen de Barbaarsheid onderhouden en de uitbreiding der Menfchelyke gevoelens geftremd word. In de enge grenzen van eene Famielieingefloten, hebben de eerfte kiemen der Deugd en der Menfchelykheid wortelen gevat. Allengs breidden deze.dierbaare planten zich uit over Gemeenten, Staaten [en Volken. Dus ontftond de liefde tot het Vaderland; eene voortreffelyke en fchoone gezindheid , maar welke door den Geest der Partydigheid en van Eigenbaat ontëert, nog niet de edele Zuiverheid en de verhevene Grootheid der waare Deugd bereikt, die dikwils uit hoofde van grondregels onrechtvaardig is, en die den Staaten geen duurzaamen Bloei, gelyk den Burger geen waar Geluk doet ondervinden. Gelyk geen enkel Mensch alleen ooit eenen hoogen trap van volkomenheid bereiken kan , indien hy X 4 niet  323 Geschiedenis der niet het voordeel geniet, van veele deagdzaameen gelukkige Menfchen by zich te zien; zo zal ooknooit een Volk eenen waaren welftand verkrygen, indien het niet van veele wyze en bloeiende Volken omgeven is. Dan eerst, waneer veele gelukkige Natiën in eene Broederlyke eenigheid met eikanderen leven ; dan eerst, wanneer derzelver Burgers en Opperhoofden geen onderfcheid van Volk en Afkomst onder elkander maken; dan eerst, wanneer deeze het als eene grondwet van hunne Staatkunde zullen aanzien , om geen voordeel te begeeren , dat met het nadeel van een ander Volk verknocht is; dan eerst zullen de Volken van een Werelddeel •zich op waare Menfchelykheid beroemen kunnen; dan eerst zal men kunnen zeggen, dat zy befchaafd "zyn, en dat onder hen de Barbaarsheid heeftopgehouden. Diegelukkige tyden zyn nog ver af. Nogheerstht byna doorgaands in de Kabinetten eene Schranderheid , welke met den Godsdienst, en met de Menfchelykheid in deopenlykfteftrydigheidftaat. Deeze roepen den Vorsten zynen Staatsdienaren zo wel als den geringften Burger toe: ,, Alle Menfchen zyn ,, uwe Broeders; alle uwe Onderdaanen zyn uwe ?, Kinderen; uwe grootfte zorg moet zyn, hoe gy ,. Gelukzaligheid, Welftand en Vergenoegen over alle uitgieten, hoe gy alles , wat U en uwe Staa„ ten omringt, bloeiend én gelukkig kunt maken." Geene in tegendeel voert eene Onmenfchelyke, eene  Menschheid. VIII. BOEK. 329 pene Barbaarfche Taal: „ Gy hebt voor alles te m vreezen, wat u omringt. Uwe geringde On„ derdaan is bedacht, om zich aan uwe wettige „ Heerfchappy te ontrekken; de Machtige, om uw „ geweld door het zyne te verzwakken, uw Aan£ zien met u te deelen, of het u geheel te ont„ rukken; de Verlichte , de Geleerde word op„ roerig met woorden, met fjuitredeneh, met hair„ kloven, daar hy het met openlyk geweld niet „ doen kan. Alles is voor den Troon vfeeslyk. „ Wat denzelven niet openlyk durft aangrypen, „ zoekt hem heimelyk te ondermynen. De Slaaf „ is altyd de natuurlyke vyand van zynen Mees„ ter. Gy moet dus een ieder van uwe Onder„ daanen als een heimelyken Oproermaaker aan- zien; gy moet jegens eenen ieder op uwe hoedé „ zyn. Nog meer hebt gy voor uwe Nabuuren té vreezen. Hunne Grootheid hunne Rykdom„ men, hun Bloei, hun Rust dreigen u den onder- gang. Gy moet alleen Groot, gy moet alleen ,, Machtig, gymoet alleen Ryk zyn. Uw Bloei', „ uw Welftand, uw Zekerheid zyn verlooren , in„ dien andere niet Zwak, indien zy niet Ellendig, „ indien zy niet uwe Slaaven zyn'. Hun daar toe „ te brengen , moet uwe eenige toelegzyn." Dit was veele duizend jaaren lang de Taal van de Staatkunde; zy is het nog , en de Wysheid der grootfte Staatsmannen beftaat in het uitoefenen van haare affchuwelyke grondregels. Hoe bloeiend, hoe bewonderenswaardig zeu niet de toeftand der VolX 1 ke$  33° Geschiedenis der leen worden, indien men alleen de helft der gaven befteedde, om hen gelukkig te maken , welke men verkwist, om Mistrouwen, Ellende en Slaaverny onder hen te onderhouden en uit te breiden. Dus zouden weldra die fchandvlekken verdwynen, welke nog zo veelvuldig de Wetgeving der meeste Staaten ontëeren; welke nog op zulk eene ontallyke menigte van Wereldburgers Ellende en Ongeluk uitftorten; en welke nog voor zo menig Lid der Burgerlyke Maatfchappy den ftand der Wilden, en deronbefchaafde Menfchen wenfchelyk maken ; dus zou wei dra die ftraffende Rechtsgeleerdheid niet meer eene tot zamenftel gebragte Barbaarsheid, en de-Burgerlyke eene affchuwelyke chaos (vermenging) zonder Grondregels, zonder Licht, zonder Orde zyn; en dus zouden zy niet meer, de een zo, wel als de andere, even gelyk het Finantiewezen, werktuigen der Ongerechtigheid, der Verwarring, en der Onmenfchelykheid zyn. Indien wy oprecht willen zyn, dan moeten wy erkennen, dat de Burgerlyke verëeniging, ongeacht die volkomenheid, welke zy in onze dagen bereikt heeft, nog eene Moeder is van onëindig en onbefchryfïyk veel kwaad. De meeste Staats-inrichtingen van Europa dragen nog de kenteekenen van de Wildheid en Ruwheid van die tyden, waar in zy gefticht zyn geworden. De gewelddadigheid gaf haar den oorfprong; zy behielden haare bevestiging en gefteldheid door andere gewelddaadigheden, door ongeregeldheden, en door onëenighe- den.  Menschheid. VIII. BOEK. 331 den. De ellendige en de treurige gevolgen van dezelve, zyn in alle derzelver deelen' ingevlochten, Zy zyn den Vorsten en Volken zo zeer tot eene gewoonte geworden, dat de meesten haar nog als geheiligde voorrechten aanzien. Eerst zedert eene halve Eeuw begint een helderer en zachter Licht zich uit te breiden, de oogen van een klein getal van Menfchenvrienden te verlichten , en hunne Harten te verwarmen. Doch, niet dan langzaam kunnen zich de Staaten van de menigvuldige gebreken zuiveren, welke zo diep by hun zyn ingeworteld, En wanneer wy nog zo veele, en groote misbruiken onder de Menfchen vinden, zo moeten wy ons daar over niet bevreemden; wy moeten op den Imborst, op de Zeeden, op de grondregelen van onze Voorouderen terug zien; en wy zuilenals dan ons verwonderen, dat niet alles in Europa nog veel ellendiger, veel verwarder, en veelBarbaarfcher er uitziet. Het fchynt dus de loop te zyn, aan het Menschdom van zynen wyzen Schepper voorgefchreven, dat, gelyk het met eene Kinderlyke Eenvoudigheid beginnen moest, toen alle Menfchen eikanderen gelyk waren; het zelve door oneindige afwisfelingen, verwarringen, ongeregeldheden zich verdeden en in oneindige gedaanten veranderen moest, om tot die verhevene eenvoudigheid der, Reden en der Deugd te geraken , door welke alleen eene duurzame gelukzaligheid kan worden voortgebragt, ea  332 Geschiedenis der en door welke weder ieder Mensch den anderen zo gelyk word, als het de Natuur toelaat. Indien wy derhalven billyk en te vreden willen zyn, zo moeten wy de Menkhen niet in eene enkele van deeze gezichtspunten alleen, maar in allen befchouwen , en even zozeer op dat geene zien, het welk hy eens waarfchynlyk zyn zal, als daarop, wat hy te vooren was, en wat hy nu is. ^==??^ NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Algemeens bedenkingen over de tegenwoordige Tyden. Uitzichten. Nuper Tarpeio qux fedit cuhnine comix, Bene eft nonpotuit clicere, dixit erit. Wanneer wy ook onze zo bewonderde tyden 'met onpartydige oogen befchouwen, zo zullen wy die van de waare Menfchelykheid, van de gezuiverde Reden, en van de verhevene Deugd nog ver verwyderd vinden, door welke alleen Menfchen, Volken en Staaten, wwrlyk gelukkig kunnen worden. Nog ftaan oneindige hindernisfen de waare Menfchelykheid in den weg. By de oudé misbruiken, of in derzelver plaats dringen zich ontallyke nieuwe in. Wanneer eène Dwaaling gefchud word, of  Menschheid. VIII. BOEK. 333 of geheel van den Troon geftort, zo ftryden weder aanftonds ontallyke andere om zyne plaats. Voor één eenig algemeen vooroordeel, het welk de geruste Onweetendheid in de Orde gehouden had, ontftaan altyd honderd byzondere, welke alles beroeren. In de plaats van Despotike grondregels, by welke het zwakke deel ongevoelig aan de overmacht van den Sterken zich onderwierp, Hellen zich de Anarchike, welke alles dreigen te verwarren, welke de aandoenlykheid van een ieder Mensch onëindig verhoogen, en welke het geringfte kwaad voor de verlichte wereld gevoeliger maken , dan het veel grooter voor de onwetende kon geweest zyn. Waarheid en Reden vertoonen zich nog lang niet in dien glans en in dien verhevenen rang , gelyk zy moesten. Zelfs ook nog ver de meeste Menfchen, welke de overigen beheerfchen en verlichten moesten, worden van Kinderlyke Begeerten en onftuimige Hartstochten overweldigd (getyrannizeerd). En het openlyk gezag heeft ook nog geen fterker middel om de algemeene Orde te bewaaren , dan de beroering der Hartstochten ; die dagelyks moeilyker word , terwyl dagelyks nieuwe doorbreekingen van Onverftand altyd nieuwe tegengewigten verëifchen. De Verbeelding is nog in onze Monarchie'n en in onzeGemeenebesteny gelyk by de Grieken en deüomeinen, de groote Wet, die de meeste Zielen beheerscht. Hoewel zy door eene verlichter en uit- ge-  334 GêS chiedenis der gebreider Reden meer gemaatigd word, zo is ech* ter haare overmacht nog oneindig groot; zo zyo wy toch waarfchynelyk/gelyk het dus ook de Griekenen de Romeinen waren, nog nader aan de Barbaarsheid, dan aan de waare Menfchelykheid, Europa bevind zich thans op zyn best in eene bloeiënde, in eene uitgelatene Jeugd; en het word eerst ryp voor zyne mannelyke jaaren en betere dagen; het is gelukkig door ontallyke voorrechten, welke daar aan in de meesten der voorigeEeuwen ontzegd waren, en ftout op de hope, welke de volgende eerst kunnen vervullen. Inwendige Vrede en,Zekerheid , eene redelykei trap van BurgerlykeRegeerings befchaafdheid, eene onbefchryflyke menigte van Aangenaamheden, vruchten van de Naarstigheid en Vernuft, maken meer dan één Volk bloeiend. De Kunsten en de fchoone Wetenfchappen hebben eene hoogte bereikt, waar van wy ons met allen recht de heerlykfte gevolgen kunnen beloven. Derzelver zachte invloeden verdeelen zich veel meer, dan ooit in ééne der voorgaande Eeuwen, door alle klasfen der zamenleving. De Naarstigheid en de Vlyt bevryden ontallyke Menfchen van de Armoede en de Barbaarsheid, welke daar meede verknocht zyn. Zy verzekeren veele andere van Gemak en eenen Overvloed, welke hun vryheid geven, om van de laage bezigheden der Winzucht, dieeertyds het lot van hunnenftand was, uit te rusten, om zich tot edele gezindheden  Menschheid. VIII. BOEK. 33? den om hoog te beuren, en beter werktuigen der algemeene Gelukzaligheid te worden. De Geleerdheid daalt weder met eenen Socratifchen Geest van den Hemel op de Aarde. De Bovennatuurkunde word van een Moeras, eene zuivere Bron van de edelfte en verhevenfte Waarheden, De Natuurkunde verzamelt nuttige Waarnemingen , om de volmaaktheid van den Landbouw en der Kunsten te verhoogen. Door de Bovennatuurkunde, door de Natuurlyke Hiftorie, en door de Gefchiedkunde verlicht, ontwikkelen de Zedeleer en de Staatkunde, de middelen, om de volwasfen Menfchen in orde te houden, de opwasfende met de liefde tot het goede te ontvlammen, en den eenen zo wel als den anderen tot hunne verhevene beftemming te brengen. Zullen wy gelooven, dat alle deeze gelukkige Zaden,hoe zwak zy ook nog zyn mogen, niet geduurig fterker worden, niet geduurig zich verder zullen uitbreiden ? Zullen wy denken, dat de Broederlyke verëeniging onder de betere Geesten van alle Volken zich niet dagelyks zal verfterken, dat alle haatelyke overblyfzels van den Volkshaat niet allengs zullen verdwynen, en het gevoel van een algemeen Welwillen en der Menfchelykheid niet dagelyks gemeener zullen worden. Zelfs de meer of min treurige, ten deele ook vrolyke Toneelen, die zedert eenige jaaren in Poolen, in Amerika, in Engeland, en ook in min aanmerkelyke Staaten van Europa zyn voorgevallen; fehy-  336 Geschiedenis der fchynen niets anders te zyn, dan zedelyke Onwe^ ders, welke na dat zy meenigerleië verderf, fchrik of misnoegen zullen vei öorzaakt hebben, eindelyk de Lucht zuiveren en helderheid en ftilte zullen voortbrengen; zy fchynen de gistingen te rechtvaardigen, dat Europa zich thans in een veel grooter Crifis bevind, dan het ooit zedert het begin van zyne befchaving zich bevonden heeft, en ver van daar, dat wy met zorgelyke Waarnemers deeze Cnfis als gevaarlyk zouden aanzien, zy geeft ons veel eer uitzichten, die troostelyken vol hope zyn. Het is misfchien alleen eene ftreelende Droom 5 ondertusfchen is dezelve te troostelyk, dan dat ik hem zo licht zou kunnen laten vaaren. Ik hou het daar voor, dat de gevolgen van het goede door deszelfs wezenlyke Natuur eeuwig zyn. Iedere goede handeling, gelyk ik my verbeelde, brengt altyd daaden voort,die haargejykvormig zyn. Ieder ontluikende volmaaktheid word het werktuig van eene grootere. Alfchoon wy deeze gelukkige voortplanting zeer zelden waarnemen, zöis dezelve niet minder in de natuur derüeatöefï,(Wezenlykheid,) in de natuur van het waare goed gegrond (*_). Van het booze integendeel kan ik het zelfde niet gelooven. Het beftaat in het gebrek van Wezenlykheid en Orde, en het is van zulk eene Natuur, volgends welke het zich door zich zelve vernietigt. Men (*) Zie den Heer Moses Mendelzohn Phcedon derde Gefprek. BI. 284. enz.  Menschheid. Vilt. BOEK. 337 Men heeft het reeds voor lang gezegd , dat de Hartstochten, de Wanördens , en Misbruiken in de Zedelyke wereld zyn, het geen in de Natuurlyke de Stormen zyn. De Zielskunde verklaart ons, hoe zy in de Natuur der Ziel gegrond, dfe Gefchiedkunde en de Ondervinding leeren ons, hoe zy dikwils tot bereiking van veele goede oogmerken nuttig zyn. De Wysgeerte en de Godsdienst overtuigen ons, dat uit verwarring in de deeleh, eindelyk eene orde en overëenftemming in het geheel ontftaan kunnen. Dan, zal ons dit den wensch der Stilte en der Rust in de Zedelyke wereld als belagchelyk doen verwerpen? Ik zie daar toe geen redelyken grond. Ik gevoel, hoe onftuimig nog alles is, en hoe ver wy nog af zyn van die gouden tyden. Ik verbeelde my ondertusfchen niet zonder de levendigfte verrukking heldere en ftille dagen. Zyn ooit voor de groote veranderingen van den Aardkloot de Menfchen wyzer geweest dan wy, dan waren zy ook gelukkiger; dan zyn de Gouden tyden geen Verdichtzelen. Zullen ook Onze Nakomelingen wyzer en beter zyn dan wy, dan zal er ook weder voor hun een gouden Eeuw verfchynen. Nooit was er een Volk onder de Zon, het welk niet eenigen maat van het Goede, eenlgen trap van Waardigheid genooten heeft ; voor het welk het niet beter geweest is te zyn , dan niet te zyn. Maar de trap van waaren Welftand en waaren Bloei, welke eenen ieder ten deele geworden is, II. Deel. Y kan  338 Geschiedenis der kan nooit den trap van Deugd, van Bekwaamheid, van Wysheid overtreffen, dien het bereikt had. Het is aan geen Mensch, het is aan geen Staat vergund, eene Gelukzaligheid te genieten, diegrooter is dan zyne Deugd. Hoe betoverend ook derzelver toeftand zonder deeze Goddelyke Eigenfchap voor het uiterlykeis, zo worden zy toch door zo veel inwendig kwaad beroerd, dat zelfs dat geen, wat hun benydenswaardig fchynt te maken, hun tot eene onuitputtelyke bron van de gevoeligfte ellende word. Koningen! Vorsten! Beftierers van Staaten ! U heeft de Hemel met aanzien en met Eere toegerust , om de aan u vertrouwde Volken tot het ger not der waare Gelukzaligheid te brengen. Hoort niet meer naar de verleidende Item van den Vlyër en Eerzuchtigen, die u lagen leggen. Hoort naar den Godsdienst, de Menfchelykheid, de Gerechtigheid. Vereert in uwe Onderdaanen uwe Broeders en in Vreemdelingen uwe Bloedverwanten. Meet uwe Grootheid af naar uweOverwinningover uwe Begeerten, en niet over Menfchen. Uw liet fte voordeel moet de Welftand en de Gelukzaligheid van uwe Onderdaanen , en uwe glansrykfte Heerlykheid de aanwas van de Deugd, van den Godsdienst, der Kunsten, en Wetenfchappen zyn. Uw voorbeeld moet uwe Volken met Liefde tot Deugd en met Hoogachting voor de Rechtfchapenheid en Verdienste ontvlammen ; uwe keuze de Verftandigften en de Verlichtften aan het Hoofd van  Mensch'HEid. VIII. BOEK. 339 van de aan u van den Hemel vertrouwde Staaten Hellen; en uwe goedkeuring den Geest van den Kunstenaar met eene edele Eerzucht aanmoedigen. In plaats van werktuigen van het verderf en der weelde te worden , moeten uwe fchatten den befcheidenen vlyt van den Landman, en de werkzaame Naarstigheid van den Handwerker beloonen : dan zullen weldra het Gebrek en Lediggang uit uwe Staaten wyken, en de waare Aangenaamheden van het Leven, het zachter gevoel der Menfchelykheid, en de verlichtende ftraalen der Waarheid zich door alle takken der Maatfchappy verdeden. Verwaardigt inzonderheid met een Menschlievend oog de ontallyke Ellendigen, welke diep onder u in laagheid kwynen, en die mogelykby het bloeiend geluk van uwe Hoven en uwe Staaten ongelukkiger en meer geplaagd zyn, dan zy het in den ftand van de uiterfte Wildheid zyn zouden. Zyt niet ongevoelig voor de tedere Aandoeningen , welke dit treurig gezigt in u verwekken moet. Leert gevoelen, dat het eene van uwe verhevenfte en van uwe eerfte Plichten is, dat het eene van de fynfte en edelfte Staatsgeheimen is, hen wegens hunne geringheid fchadeloos te ftellen , hun dat Lyden te verzoeten, 't welk hen drukt, en hen aan de affchuwelyke kwellingen van Ondeugd, Gebrek en Smerten vaderlyk te ontrukken. Ziet voor u de verhevenfte, de zoetfte belooning der Deugd , den hoogften glans van uwe Grootheid, het meer dan bekoorlyk Gevoel, dat eronder uwe Scepters geen Y 2 on-  34° Geschiedenis der ongelukkige zucht, en dat er voor u enkel zegenende ftemmen zich ten Hemel verheffen. Welk eene Gelukzaligheid mogten zich de Volken niet beloven, indien eens hunne Beftierersdeeze eenvoudige grondregels aannamen; indien eens deeze redelyke Wysgeerte in de Kabinetten en in de Raadszalen zegevierde! Welke heerlyke Wetten zouden er niet ontftaan, en met welk eenen y ver zouden wy die niet opgevolgd zien! Dan, indien ook deeze ftreelende Uitzichten ydele Droomen waren, indien het waar was, dat de wereld te vergeefs Licht en Orde van de Grooten verwachte; dan nog is niet alle hoop verlooren. In eeneftille geringheid fchynt de langzaame aanwas van de Rede, voor onze Nakomelingen fchoone dagen te bereiden. Indien de zachte ftraalcn van het Licht en eene betere Geleerdheid fterker doorbreeken; indien zy over ons gelukkig werelddeel met eenen helderen glans zich uitbreiden; indien zy allerwegen in edele en grootmoedige Zielen haare zalige invloeden uitftorten ; dan hoopt billyk eene betere Nakomelingfchap een algemeen geluk deeliigtig te werden. Dan zullen alle haatelyke geheimen van valfche Staatkunde als Wasch voor de Zon verfmelten, en dan zal er alleen eene algemeene grondregel, aL leen de groote en eeuwige Wet der Menfchelykheid heerfchen ; deyver om goed te doen, en nuttig te zyn ; het verheven toeleggen op de waare volmaaktheid, door welke de Sterveling, zo veel als zyne zwak-  Menschheid. VIII. BOEK. 341 zwakheid toelaat, de oogmerken van zynen onëindigen Schepper inziet, en het geluk van een weldoener aan zynen Broeder te zyn, boven alle andere voorrechten, alle andere vreugden des Levens ftelt. Voor deeze grootfche gevoelens zullen de flaafachtige Dryfveeren verdwynen, welke tot hiertoe de Beftierers en de Dienaars der Volken en Vorsten .beheerscht hebben: De betoverende Eerzucht, de Baatzuchtige aanbidding des Volks, en de flaaffche onderwerping onder de willekeurige bevelen van eenen éénigen. In zulke betere dagen zal eerst het waare en groo.te oogmerk der Burgerlyke verëeniging zich ontwikkelen ; en zo wel aan het algemeene Wezen, als aan ieder van deszelfs Leden de beste en aangenaamftc wyze vanbeftaan, voor hetwelk zy vatbaar zyn, den hoogden welftand en de waare Gelukzaligheid bezorgen. Dan eerst zal de waare Vryheid onëindig veel liefwaardiger dan de fchynbaare onafhankelykheid van den Republikein in derzelver vollen glans zich vertoonen. Dan zal het in den grond zo onaanmerkelyk onderfcheid der Regeeringsvormen van de Rede vernietigd; dan zal in iedere Staatsinrichting elk Burger, even vry, "even zeker, even onderworpen aan de wetten, "even gelukkig zyn; dan zal de Liefde (*) de ceni- • • ' ': jf ™* f"L :\ 1 '..é av; ,v; . ! srS " 'i ""-> ■ ■ (*) Waarheen zal men zich dan wenden? Welk een Verdrag  342 Geschiedenis der ge goede Dryfveer van elke Staats-inrichting, zegevierend , haare zalige invloeden over alle Standen uitftorten. Gy befcheiden en ftandvastige Verëerers en Lievelingen der Waarheid, gy zyt van den Hemel verkooren , om de werktuigen van eene zo 'gelukkige verandering te worden. Hoe groot, hoe edel is niet uwe Beftemming! Houdt alleen deeze voor oogen , ontvliedt de glibberige baan van die genen, welke den luister van eenen ydelen Roem en valfche Grootheid najagen. Aan het heil der Nakomelingfchap zy u meer gelegen , dan aan de Bewondering van uwe Tydgenooten. Maakt u moedig iedere gelukkige ge- le- drag zal men dan vinden? Waar is dan een Olympia? of Nemea? Te Atheene zyn wel die fchoone plechtigheden, die Dionyfia of Panathenea gënoerad worden? Maar zy houden Feest met haat en tegenbaar. En dan noemt gy my eene zoort van Qorlog, maar geen Feest. Te Laccdmon zyn de naakte Ligchaams oefeningen der Jeugd , de Hyacinthus-Plechtigheden:, en de Zingdanzengeheel wat fchoons-; maar tevens benyd Agefilaus Lyjan der, Agefipolis haat Kinadon is voor de Koningen gevaarlyk, 'Phalanthus voor den Raad, Ai Parteuiers voorde Spart'aanen. Zulke Plechtigheden vertrouw ik niets toe; niet vóór dat ik die Feestvierenden in Vriendfchap en Liefde zie. Dit is de eenige en waare wyze, om een Verbond met eikanderen te maten, die van Godze'lven vastgefteld en verordend is. Wié die  Menschheid. VIII. BOEK. 343 legenheidten nutte, welke zich aanbied,om Licht en Liefde tot het goede onder uwe Medemenfchen algemeener te maken. Verëenigt alle uwe krachten , om de haatelykheid der valfche Staatkunde , en de fchoonheid der waare in het helderst licht te {lellen. Zelfs die :genen zullen u eindelyk fchuwen , die gy gelooft, dat thans voor geen gevoel vatbaar zyn. De Grooten , de Staatsdienaars, de Volksbeftierers, zullen eindelyk over zich zeiven verfchrikken, indien zy hunne affchuwelyke Kunsten in derzelver waare gedaante ontdekt zien. Zy zuUenfidderen. Nog meer, zy zullen fchaamrood worden (*). En dan kunt die niet hond, die kan geen waaren Vrede zien; fchoon hy nog zo dikwils uiterlyk vrede maakte , fchoon hy nog zo dikwils te Olympia of aan den Iflhmus, ofte Nemea itond opgefchreven. De nitroep van Vrede moet inwendig in de Ziel dringen, daar moet het vergelyk getroffen worden. Zo lang de Kryg in de Ziel niet bygelegd , en de Vrede niet beftendig is, zo blyft de Ziel liefdeloos, vyandelyk, en onvriendelyk; Daar wonen de Furiën, daar ontdaan de treurige Handelingen, die op den Schouwburg plegen voorgefteld te worden. Laaten wy dan op vrede denken. Laaten wy de Wysgeerte ter bemiddeling aanroepen , die kome en {lichte Rust, en verkondige den Vrede. Maximus vanTyrus , §. 8. In de Redenvoering , hoe men zich tot eene waare Vriendfchap bereiden zal. (*) Erubeftit, falva res eft. Terent. y.4  344 Geschiedenis der enz. kunt gy u van de volmaaktfte overwinning verzekerd houden. * * Laten wy dit leven, 't geen naauwlyks toereikt, om eens uit te zien, waar wy , vóór wyfterven, ons toch bevinden , gebruiken ter onbedeesde befchouwing van de JdEKtcHEi.YKE Natuur. Pope, IN.  INHOUD van het TWEEDE D E E L. FTFDEBOEK. Van den voortgang der Gezelligheid tot den Burgerlyken ftand. .1» .. ■ ,.».•„. , . *sbj>JL \y$ Ti Uitbreiding der gezellige gevoelens. Aanwas der denkbeelden en begeerten. Begin der Kunsten. . Bladz. 5. II. Uitbreiding der Betrekkingen, van gelyke ■ Zeden , gelyke Taal. Eigendom. Va- der land. ... - 10, III. Volkomenevastftelling van Eigendom. Veld¬ bouw. Uitbreiding der Kunsten. Begin van Koophandel. Uitgebreider Gezelfchap. Dorpen. Zuiver er inkomst. Geld. Verbetering en uitbreiding der Taaien. '. • • 16. lY,. Langzaamheid deezer voortgangen. 21. y 5 v.  INHOUD. V. Verdere wasdom der menfchelyke bekwaam¬ heden. Verhooging der edeler aandoeningen. Deugd. Eer. Gezag en Aanr zien. v . .' *: VI. Gebreken, welke deeze verbeteringen met zich bragten. . ■ 27 VII. Beter ontwikkeling der Denkbeelden van Orde,. Gerechtigheid, Eerbaarheid. Voortgang tot de Burgerlyke Maatfchappy. . . ; VIII. ' Wyzen van ontftaan der Burgerlyke Maat¬ fchappyën. . . , 30< IX. Langzaamheid van deezen overgang in ru¬ wer Landen. . \ ~^fm X. Vmdeelen der zachter Landen, welke de Burgerlyke inrichting begunstigen. 35. XI. Uitbreiding der Kundigheden, Kunsten en Welvaard. Vergrooting der Maatfchappyën. Verdere uitbreiding der Taal. Kunst van Schryven. Kleine'Staaten. 35. XII. Zwakte van deeze eerfte Burgerlyke; fa tjj richtingen. . j ^G< XIII. Godsdienst. Afgodery. ' Veelgodendom. 42. XI V. Nieuwe grond van de langzaame verbetering der Westerfche , Noordfche en andere Volken. ' . ' . '> • ^ XV. Befluit des Vyfden Boeks. " . -.. ZES-  I N H O U' D. ZESDE BOEK. Van de voortgangen der Befchaafdheid by ■ de Oosterfche Volken. I. Oorfprong der groote - Oosterfche Ry- • ken. . ■ . Bladz. 63. II. ' Snelle aanwas der Kunsten in de Despoti¬ ke Staaten. Derzelver Eenvoudigheid. 68. III. ' Regeer-kunde der despotike 'Staaten.' Een¬ vormigheid derzelve. Gelukkige onder gefcltiktheid van het byzonder vermijt onder het. algemeene, en van de'n byzonderen wil onder den algemeenen. 71: IV. Wysgeerte en Geleerdheid der despotike Ryken. Derzelver Eenvormigheid. 76. V. Charakter van het Volk in Despotike Ry¬ ken. , . . . . 8 F. VI. Verderf der despotike Staaten. 88. VII. Strydigheid der Rede en Verdorvenheid. 95. V ': tn.'.if i.V*«>«\1 tWilAsnO .Stt&hO wfs^wsQ HM ZE.  INHOUD. ZEVENDE BOEK. Van de voortgangen van den Befchaafden Staat, by de Grieken en Romeinen. I. . Langzaame verzachting der Westerfche Volken. . ' . .Bladz. 99. II. Hardnekkigheid der Barbaarsheid. Bar- baarsch Staats-recht. . 103. III. , Voorrechten der Landen, van -de Grieken bewoond. Helden-ftaaten. . 107. IV. Godsdienst. Verborgenheden. Dicht- •■■ kunst. ... ; . # j j j V; Onvolkomenheid der Helden-Staaten. Zwakke beginzelen der Republikeinfche Inrichtingen. Gezag des Ouderdoms. Bygeloof. Vwröordeelen. Onwetendheid. 116i VI. Volks-recht .deezer Staaten. Ellendige toeftand van Griekenland-in de oudfte tyden. Koophandel, de gelukkige aanleiding tot verbetering. . j , VII. Gemeene Goden. Orakelen. Plegtigheden Naamen. Speelen. Samenftel van Staaten. Lycifche Staats-inrichting. isj. VIII. Wetgeving. Gemeenebesten. Derzelver Dryfveeren. Republikeinfche Deugden. . . ' . I28> as ix.  INHOUD. IX. Sparta. . • I33« X. Merkwaardige Opvoeding van eenige Afrikaanfche Volken. . 137. XI. Overige Griekfche Gemeenebesten. Land¬ bouw. Koophandel. . . 142. XII. Schoone Kunsten en Wetenfchappen. Schouwburgen der Grieken. Fynefmaak der Atheniënzen. . . 144. XIII. Wysgeerte der Grieken. , 147. XIV. Zedeleer, Opvoeding en Charakter van den Burger by de Grieken. . 151. XV. Verzwakking van den Grond-drift. Misbruik der Wetten. Omkeering der Griekfche Gemeenebesten. . 154. XVI. SOCRATES. . . . I56. XVII. Zwakke invloed der nieuwe Wysgeerte op de Zeden der Grieken. Stilftand derzelve. . . 160. XVIII. Val der Griekfche Gemeenebesten. Alexander de Groote. Geheele omwenteling van Griekenland. 163. XIX. Rome. . . .168. XX. Algemeene aanmerkingen over de Deug¬ den der Grieken en Romeinen. Grondregel hunner Staats-inrichtingen. 177. XXI.  INHOUD. XXI. Aanmerkingen over de overblyfzelen der Barbaarsheid onder de Griekenen Romeinen. Uitwendige Befchaving. - Inwendige Befchaving der Menfchen en Staaten. Aanmerking over den Geest der Wetten. . 8 jg^. XXII. Despotismus van het Roomfche Keizer- *&> • • . 190. XXIIf. Van den Christelyken Godsdienst. 194. ACHTSTE BOEK. Van de voortgangen des Befchaafden Staats ly de hedendaagfche Europifche Natiën. I. Ruwe toeftand der Westelyke en Noorde¬ lyke Vilken , ten tyde van het verval : des Roomfchen Ryks. . 2oi. II. Ellendige toeftand der Noordfche Volken. Ierland. Schotland. Frankryk. Engeland. Duitschland. . 20^ III. Middelen van bevordering en hindernisfen der verbetering in de Westelyke en Noordelyke Staaten. Verdere bedenkingen over derzelver ellendig Staatsrecht. 210. IV. Bederf van den Christelyken Godsdienst. Vwr en nadeelige invloed van denzelven in de Middel-Eeuwen. . 214. V.  INHOUD. V. Gebrek der Zeeden in de Middel-eeuwen. Aandeel, 't welk de Geestelykheid daar aan had. . . 219. VI. Zwakke uitbreiding van het Licht in de middeleeuwen. Barbaarsheid der Schooien en der Univerjiteiten. Groote Geesten, die zich van tyd tot tyd opieeden. 224. VII. Wetgeeving der Middel-eeuwen. 227. VIII. Langzaame voortgangen der Kunsten en Ambachten. Oorfprong van gebruiken der Handwerks-lieden. . 231. IX. Slechte levenswyze van den Adel. Rid- derfpeelen. Ridderfchap. Eere. 233. X. Kruistogten , Troubadours, Minnedich¬ ters. , . . 236. XI. Gefchiedenis der Vryheid in de Middel- tyden. Oorfprong van de Monarchale Regeeringsvorm. . . 238. XII. Gemeenebesten, Bedenkingen over de Vry¬ heid. . . . 243. XIII. Klagten over Misbruiken. Algemeene Kerk¬ vergaderingen in de vyftiende Eeuw. 250. XIV. Drukkunst. Vlucht der Griekfche Ge¬ leerden naar het Westen. Gelukkige uitbreiding van het Licht. Letter-kunde. . , . 251. XV.  INHOUD. XV. Dichtkunst, fchoone Wetenfchappen en Kunsten. Verdiensten van het Huis vanMedicis. Rykdommen. Luxe. 254. XVI. Hervorming der Kerk. . 258. XVII. Hindernisfen der gezonde Wysgeerte. Voortgang der Letter-kunde. 261. XVIII. Aanwas van den Koophandel. Nieuwe ontdekkingen. Invloed derzelve. 264. XIX. Neiging tot Vryheid. Gemeenebest der Verëenigde Nederlanden. . 265. XX. Gefchiedenis der Britfche Vryheid. 266. XXI. Invloed van de Dwepery en het uitgebrei¬ de Licht der Wetenfchappen, den Koophandel en Welvaart, op de lotgevallen der Vryheid. . , XXII. Va.'tjlelling der Engelfehe Staats-inrich- ting- . . . 274. XXIII. Vryheid der overige Europifche Volken. Zweeden. Denemarken. Poolen. Rusland. Verdere Bedenkingen over de Vryheid. . . > 275. XXIV. Herlevende Wysgeerte. Baco. 282. XXV. Cartesiüs. . . . 284. XXVI. Uitbreiding der fchoone Wetenfchappen en Kunsten in de zeventiende Eeuw, ook der Natuurleer, en der Oordeelkunde. Herroeping van het Edikt van Nantes. . . . 2R6. XXVII.  INHOUD. XXVII. Verdiensten van de fchoone Vernuften onder de Engelfchen. . 290. XXVIII. Leibnitz. Wolf. Misbruik van hun. ne Wysgeerte. Verbetering van dezelve. ' . * . 291. XXIX. Engelfche en Franfche Wysgeeren. Noodige behoedzaamheid by het beöordeelen van nieuwe Stellingen. 296. XXX. Algemeene bedenkingen over de Lot¬ gevallen der Wysgeerte. 299. XXXI. Langzame verbetering der Zeden. Traage invloed der Geleerdheid op dezelve. . . . 300. XXXII. Zamenleving. Betere Levenswyze. LeStuur. Schouwburgen. Uitbreiding van eenen fynen Smaak. Geleerde Genoodfchappen. 303. XXXIII. Entlmfiasmus van onze Tydgev.ooten voor den Veldbouw, voor de Kundigheden der Burgerlyke Regeering, en voor de Leere van de opvoeding der Jeugd. Zwakke gevolgen van het opgaande Licht. . . 306. XXXIV. Overblyfzelen der Barbaarsheid by het gemeene Volk. , A 309. XXXV. Overblyfzelen der Barbaarsheid by de Edelen, de Ryken en de ' Voornaamen. . ■ . 3'ir. II. Deel. Z XXXVI.  INHOUD. XXXVI. XXXVII. XXXVIII XXXIX. Bedenkingen over den invloed van den Koophandel en der Rykdommen op de Zeden, en de Lotgevallen der Staaten. . jj Oyerblyfzth der Barbaarsheid onder de Geleerden. . . g20t , O verblyf zelen der Barbaarsh eid by de Grooten en Geweldigen. Oorlog. Staatkunde. Wetgeving. Finantie. wezen. . . 323. Algemeene bedenkingen over de tegenwoordige Tyden. Uitzichten. 332.