Bohn Il797 :7   MENGELINGEN TOT NUT en VERMAAK, INHOUD. Brieven uit Duitschland en Switferland gefchreven naar Nederland. bi. j. Oost, West, t'huis best. Ene Vertelling. 5^ Nauwkeurig Bericht aangaande la fayette, en zijne Lotgenoten , door enen Americaan, •redderende te Wenen. 6u De Geheime Last-brief. Ene ware Gefchiedenis. 78. Wat raden het heil van den Staat en het belang van den Godsdienst, omtrent de bezoldiging der Leeraren van denzei ven? 84. Bijgeloof en Priester-list. Ene ware Aneedote. 120. TE HAARLEM, BIJ F R A N c O I S B O H N, . tioccxcvn.   Boekhandel en Leesbibliotheek P. POORTMAN, CZ. '{Wegt, F I26.J te iïtaasslnis. BOEKDRUK KEK IJ EN BINDERIJ,  MENGELINGEN TOT NUT en VERMAAK. BEHELZENDE DEELS OORSPRONGELYKE STUKKEN, DEELS VERTALINGEN, DIT DE NIEUWSTE EN BEI*ANGRIJK.STS BUITENLAND SC HE SCHRIFTEN. TE HAARLEM BIJ FRANCOIS B O H N, MDCCXCVII.  B fuut gu'un hut nioral Mime tous les onvrages de FHummc de Lettres Citoyen. 11 faut que ceux mime, qui paroisfevt n'ayoir cCautre objet que Pagrément, parlent encure a la raifo/i, 6? que Is plaijir mime paye un tribut è Vutiliti publlque. Thomas, dans fon Discours prononcé dans TAcatlémie Francoife, a fa re-, ception: le 22 Janvier 1767. Een zedelijk doel moet aan alie de werken van den geletterden Burger geest en leven bijzetten. Die werken zelfs, waar mede hij geen ander oogmerk fchijnt te hebben dan om te be~ hagen, moeten tot het redelijk verftand fpreken-, en het vermaak zelve moet dienstbaar zijn aan het nut van 't algemeen.  JLiEVE lezer ! Dus pleegden iveleer vele Schrijvers het publiek aan te fpreken; wij herinneren mis ten minften menig hoogduitsch werk van vroeger tijd gelezen, en aan het hoofd der voorredt een ,, Lieber Lefer! " gevonden te hebben. Vervolgens veranderde dit, en men zeide „ genegen of geagtc Lezer !" en eindelijk is men zo verre ge~ komen, dat men doorgaans zonder titel tot het publiek begint te fpreken, of boven de voorrede eenvouwig zet: aan den Lezer, of aan het Publiek, of— Voorbericht. En de oirzaak dezer verandering? Velen denken misfchien, dat daar gene noemenswaardige oirzaak van is — even weinig als van de gedurige veranderingen in kleding, huisgereedfchappen enz. Wij dagten zulks ook, of liever, wij weten niet dat wij immer bepaaldelijk daar over gedagt hebben , voor dat wij zelve de pen opvatten, met oogmerk om een voorbericht voor ons werkjen te plaatzen. lieve lezer" vloeide ons toen als 't ware uit de pen, eer wij 'er om gedagt hadden; dan het ftond 'er nauwlijks, of wij maakten ons zelve reeds de tegenwerping: Heden! wat klinkt dat oud-erwetsch! Evenwel iets door te fchrappen, enig en *■ a al-  ÏV alleen, om dat het ouderwetsch klinkt, dit komt nimmer bij ons in aanmerking; wij ftonden dan liever een ogenblik ftil, en dag ten bij ons zeiven: hoe komt het toch dat dit ouderwetsch is? dat men opgehouden heeft zijne lezers in dier voege aan te fpreken? — en dat wij evenwel bijkans onwillekeurig deze uitdrukking gebezigd hebben? fchoon we, gelijk van agteren blijkt, zeer wel wisten dat zulks de gewoonte niet meer is? En toen kwam ons het volgende antwoord niet geheel onwaarfchijnelijk voor. In vroegere dagen fchreev men veel minder dan Hu. Het fchrijven werd toen nog niet zo zeer als een tak van koophandel aangemerkt. Men fchreev ever het algemeen niet zo zeer om te fchrijven y dan wel om dat men iets te zeggen had. De meeste werken werden door geleerden en voor geleerden y (of liever geletterden^) gefchreven, deze bedoelen wij hier minder, wij fpreken van boeken voor het ■publiek of ten algemenen gebruike; en nu vervolgen wy onze redenering* Wanneer iemand voor het publiek fchreev, dan deed hij zulks ' meestal om dat hij aan hetzelve iets zeggen' wilde, hetgeen hij rekende voor hetzelvebelangrijk te zijn; om aan hetzelve een nuttigeontdekking — nuttige en weinig bekende waarheden, een heilzamen raad, of waarfchnwing mede te delen. Hij die met zulk een oogmerk ging fchrijven — mag veronderfteld worden lievde voor zijne medemenfchen gevoeld te hebben, en, in die veronderfielling, is het alzins natuurlijk., en eigen- aar--  V aartig, dat hij hen lieve Lezers noemde: — dit was de taal van zijn hart. Dan, allengs begon men ook om andere redenen te fchrijven, bij voorbeeld — om te fchrijven; uit naarijver, uit eerzucht: en menig'een fchreev, om iets te hebben, het welk hij daar toe gebruiken konde, waar toe een mooi meisjen vaak haren fpiegel gebruikt (*). Lievde voor het algemeen was hier dus niet de beweegreden, en het woordje lieve Lezer vloeide daarom ook den Schrijver niet meer zo geredelijk uit de pen. Hij wilde de gunst van den Lezer verwerven, en dagt dus: hoe beleevder, hoe beter; en fchreev dus: genegen, of zeer geagte Lezer! Men fchreev al meer en meer, de drangredenen daar toe werden hoe langs hoe menigvuldiger, tot dat het eindeljk zo verre gekomen is, dat men bijkans met recht zeggen mag: alles wat adem heeft — fchrijft Q). Ett (_*") Waarom Juist een mooi meisjen? Antw. Enig en alleen om dat 'er meer mooje meisjes zijn dan mooje jongetjes; om dat dus de laatstgenoemde Kunne doorgaans minder rede heeft om in den fpiegel te zien, en niet — om dat wij ze voor minder ijdel houden. Wij hoorden meer dan eens van zeker heertjen , van omftreeks twintig jaren verbalen, dat hetzelve, na in den fpiegel gezien te heblsen, niet had kunnen nalaten van uit te roepen: Ik ben amoureus van mij zelve. Daar gelaten of snen juist dit hecrtjen te recht daar van beuhuldigt, zo kennen we evenwel, helaas! meer dan één mannelijk wezeutjen, het welk daar toe in ftaat zijn zouile. Ct) I" ene der Tranfclie Switferfche fteden woonde ik enigen tijd in he; huis van een -Predikant. Nauwlijks was ik 'es vkt * 3 en  VI En na dat zo velen reeds gefchreven hadden, na dat de uitdrukking lieve Lezer reeds lang (en met recht} uit den [maak was, na dat de uitdrukkingen, genegen, geïgte, geerde en zeer geëerde Lezers, Landgenoten, Natuurgenoten enz. reeds tot walgens toe gebezigd waren, en de éne in dat Opzigt den anderen niet uitfchrijven wilde, en men gene nieuwe benamingen wist uit te vinden, en de titels in de ene provintie voor, in de andere via afgefchaft en verboden werden, is men 'er eindelijk toe gekomen, om tot het publiek even ah tot een ouden bekenden (of tot een gemeen mensch (zo als men eertijds pleegde te zeggen)) te /preken , zonder iets dat naar een titel geleek, te bezigen. En waarom zet gijlieden u dan tot fchrijven? zoude men ons kunnen vragen. Antw. Om verfcheidene redenen, waar van wij zommige verkiezen te zwijgen, zonder dat iemand zulks onbeleevd zal kunnen noemen; andere daar en tegen, en wel juist die gene welke voor onze Lezers meest belangrijk zijn, zullen wij opgeven. Wij fchrijven dan onder anderen om nut te ftigten — wij wil- , ,1a. aw i-mt.é> fisinowf iiW m >t Jt Vul en twintig uren geweest, toen zijn Eerw. mij reeds ene gedrukte vrugt zijner harstenen ten gefchenke aanbood, daar bij zeggende: dat men het een Schrijver niet kwalijk nemen koude, wanneer hij zig op zijnen arbeid iets voorftaan liet. Qs%H fe faifait hvineur de fon ouvrnge.") Het gemelde werk van den Eetwaardigen, die door den tijd Hoogleeraar in de Oosterfche Talen hoopte te worden, befloeg misfchien dertig bladzijden, en handelde — over de Aardappelen-steelt!..,.. y»  VII ■en aan otize medemenfchen nuttig zijn, om dat wij hen waarlijk liev hebben — en zie daar dan ook met één de rede, waarom wij hen aan het hoofd van dit Voorbericht lieve Lezers noemden, en vermenen met recht te mogen noemen. „ Nuttig zijn — verlichten — verbeteren; mooje klanken voorwaar," zal menig een denken „ dan „ ik weet bij ondervinding welke fchrale kost men „ ons dikwerf onder dien veel belovenden titel ver„ koopt." Wij flemmen zulks gaarne toe, want wij zelve hebben in dat opzigt ook leergeld betaald; wij eisfchen ook niet dat gij op goed geloov af veel van ons verwagt, te minder daar wij zelve te weinig zelvsveri rouwen bezitten, om in gemoede overtuigd te zijn, dat de kost die wij u voorzetten zullen, fmakelijk en voedzaam genoeg wezen zal. Bit zal de ondervinding moeten leven. Nu fpreken wij flegts van onze oogmerken, en dat deze goed zijn, daaraan behoeven wij, behoudens alle nederigheid, in genen dele te twijfelen. Nog ééns dan, door te fchrijven, zullen wij in de eerfte plaats zoeken onze eigene denkbeelden te ontwikkelen, ons zeiven te verlichten; en (als een natuurlijk gevolg daarvan} ons al meer en meer zedelijk te volmaken; en kunnen wij dan in de tweede plaats daar toe bijdragen, om ook anderen te verlichten en te verbeteren, dan is ons oogmerk bereikt. Onze bedoeling is buiten kijf loffelijk; dit doel te bereiken ten uiterflen moeijelijk. Wij zullen ons  vin ws best doen, gij meogt 'oordelen, in hoe verre wij geflaagd zijn, en welke dan ook de uit/lag onzer pogingen moge zijn, wij wenfchen U alles goeds, en blijven Jieeds, LIEVE LEZER! Uwe vrienden. BR.IE'  BRIEVEN uit DUITSCHLAND en S WITSERLAND geschreven naar NEDERLAND. I. Wallau Julij 1793. Kom aan, mijn vrind, neem fpoedig de kaart bij de hand, en vergezel mij op mijne reis door Duitschland Hoe is het ? . ... zoekt gij te vergeefsch naar mijne tegenwoordige verblijfplaats ? Wel foei! zijt gij zo onbedreven in de Aardrijkskunde? kent gij de voornaamfte lieden van het naburige Duitschland niet?.... Nu ik zal u tijd geven om 'er uj op te bedenken, en verhalen u ondertusfchen , wat ik tusfchen Amfteldam en Wallau, dat is te zeggen in een uitgeftrektheid van bijkans negentig uren gaans, heb gezien, gehoord en ondervonden luister naar mijne woorden. Met den postwagen reed ik van Amfteldam naar Arnhem. Met den postwagen reed ik van Arnhem naar Cleev. Met den postwagen reed ik van Cltev naar Keulen. Zie daar een onpartijdig verhaal van het begin mijner reize; zie daar bijkans alles wat ik 'er u van zeggen kan. Dat 'er tusA fchen  a BRIEVEN UIT DUITSCHLAND fchen Amfteldam en Arnhem een grote heide Is, zal ik u niet verhalen, want zulks is over bekend ; even weinig dat het fchande is, dat 'er in ons kleine landjen nog zo veel onbebouwde grond wordt gevonden, want zulks hebben velen voor mij reeds aangemerkt: even weinig hoe lang en breed de gemelde heide is, aangezien ik dezelve niet heb gemeten , en ik het ten enen male onnodig rekene om mijne Auteurs daarop na te zien. De landftreek om Arnhem is zeer fchoon; niet dat mijne ogen zulks gezien hebben, want het was duister, toen wij 'er kwamen, en fchemer licht, toen wij van daar vertrokken; maar ik heb het dikwils van oog-getuigen horen beweren, en daarom aarzel ik geen ogenblik om u hetzelve te vertellen. — Te Cleev kwamen wij 's middags te twaalf uren. Wil ik u nu het character der Clevenaars affchilderen? Ochverfchoon mij, want te halv twee reedden wij alweêr van daar af. Ik beken, dit is gene verontfchuldiging die fteel; houdt. Hoe menig reiziger heeft zeer naauwker. r-ig de kenmerken opgegeven, welke de inwoners ener ftad van alle andere ftervelingen onderfcheiden, zonder dat hij een ogenblik langer in die ftad vertoefde, dan ik te Cleev. De herinnering aan dergelijke reizigers maakt mij zo befchaamd, dat ik van ftonden aan alle mijne kragtcn zal infpannen om hun voetfpoor te volgen; wie weet of ik niet even gelukkig in mijn oogmerk flaag, wanneer ik flegts moed genoeg heb om te beginnen. Ik kan u ten minften heilig be-  EN SWITSERLAND. J betuigen, dat ik niets zeggen zal, waarvan mij het tegendeel blijkt waar te zijn, en ik zal trachten mijne gezcgdens met duchtige bewijzen te ftaven. De Clevenaars dan zijn menfehen van een gewone lengte, men kan hen door de bank eerder groot dan klein noemen. Bewijs: in de herberg, daar ik mij bevond, was een openlijke middag-tafel; aan dezelve fpijsden tusfehen de twintig en dertig menfehen, zo mans als vrouwen, en onder dezen verfcheidene Clevenaars, en van hun allen was 'er flegts één, die een klein mannetje konde genoemd worden. De vrouwen zijn daar bij uitnemenheid fchoon, geestig en bekoorlijk; zij bezitten ene levendigheid, welke aan de Hollandfche vrouwen veelal ontbreekt. Haar oog tekent gevoel zonder kunst, en hare zeden zijn zo bevallig en innemend, zo vrij van dien ouderwetfehen dwang en van ene vervelende ftijvheid, dat zij reeds op het eerde gezigt naar zig toe trekken, en wanneer zij haren mond openen , geheel betoveren. Zij fpreken doorgaands verfcheidene talen met even veel vaardigheid. Hare kleding is elegant zonder juist kostbaar te zijn, dezelve verhoogt hare natuurlijke bekoorlijkheden niet weinig, en getuigt van haren zuiveren fmaak. Bewijs: Er zat een jufFertjen van achttien jaren naast mij aan tafel, welke volmaakt naar deze fchilderij gelijkt, daar ik nu gene andere Cleevfehe vrouwen van nabij gezien heb, zo moet ik A 2 naar  * BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Op het éne gedeelte van Duitschland veel meer toepasfelijk dan op het andere, en op die landen het meest, welke, onder befcherming van den dubbelen adelaar, door het ijzer fceptertjen van een onverftandig dwingelandjen gedrukt worden. Darfr voornamelijk heet de Hollander lomp, om dat de getrouwe onderdanen, gewoon om uit vreze voor hunnen genndigen Heer hunne tong in toom te houden, niet verdragen kunnen, dat een ander, dikwils een vreemdeling zonder character (*), meer onbewimpeld dan zij zeiven, fpreke, en vrijelijk over onderwerpen uitipraak doe, welke zij nimmer beoordeelen durvden. Zo zat ik meer dan eens in Duitschland onder menfehen , welke ik zonder opzet door mijne vrijjnoedige taal met wrevel vervuld had, en dagt bij mij zclven: goede hemel! wat is de mensch, en wat kan 'er niet al van gemaakt worden! Denk evenwel niet, mijn vriend, dat ik mij door mijne drift tot onrechtvaardigheid late verleiden. Neen; dat de onderdanen van een dwingeland over zommige onderwerpen, vooral in het bijzijn van min bekenden, lievst niet fpreken, zulks duide ik hun geenzins ten kwaden, want dit gebiedt hun ene geoorloovde voorzigtigheid, alleenlijk wilde ik, dat zij niet ook nog het enigfte, het welk (*) Men denke niet om het geen de Hollander in zijn eenVOuwiglieiJ characttr noemt, maar om dat character van den (redelijken?) mensch, hetwelk hem door een vorstelijk Decreet gegeven wordt, men noemt het titel.  EN SW1TSERLAND. 7 Vvelk hun door gene menfchelijke macht kan ontnomen worden, de vrijheid van denken, met da Vrijheid van fpreken, vaarwel zegden; ik wildé dat zij, wel verre van anderen, welke waarheid fpreken durven , hatelijk te bejegenen 4 veel meer blijde waren , wanneer zij eens uit een vreemden mond die taal hoorden, welke huil mond niet ongeftraft zou durven voortbrengen i even gelijk wij beiden ons meer dan eens verheugden , wanneer wij in Nederland dezen of genen ftouten Batavier, in het openbaar, waarheden hoorden zeggen, die wij uit vreze voor het alvermogende graauw niet dan onder vrienden verkozen te verdedigen. Ja wij hebben ook meer dan eens gezwegen, daar wij liever gefproken hadden, maar flegts uit vreze voor perfoonlijke mishandelingen van een woesten hoop, door gene ftraf-wetten beperkt, en nimmer uit vreze voor het Gouvernement, of voor rechterlijke vervolging, fchoon wij verzekerd waren, dat wij in gevalle van befchuldiging niet eens op ene onpartijdige rechtpleging ftaat maken konden. Maar wij zijn ook Nederlanders, en hoe zeer zomtijds onderdrukt, zo hebben onze door gewapende benden gefchraagde Regéren het tog nooit -zo verre kunnen brengen, dat zij ons in ons eigen land den mond ftopten, en beletten om bij alle mogelijke gelegenheden onze ftem tegen heerschzucht, misbruiken en onrechtvaardigheden te verheffen. A 4 Hos  ? BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Hoe zouden wij dan in andere landen kunnen zwijgen , wanneer wij 'er nog groter misbruiken ontwaar worden dan bij ons, en voor onze vrijpostigheid op zijn hoogst een ons zeer onverfchillig bannisfement te duchten hebben. Neen wij zijn overal dezclven, overal even vrijmoedig even gelijk onze buurman de Duitfcher overal dezelve, overal even agterhoudend en kruipend is. • De Duitfcher agterhoudend? ... en dat uit den mond van een Hollander, aan wiens landslieden men wel eens te laste legt, dat zij een uur lang in. gezelfchap kunnen zitten zonder tien woorden te fpreken? ja, ik herzeg het,, de Duitfcher is agterhoudend en nog meer; zo wel in zijn vaderland , als vooral daar buiten. Hij breekt woorden genoeg den hals, hij fpreekt, verhaalt, betuigt cn verzekert onophoudelijk toegeftemd: maar hoe fpreekt hij? juist zo als ge hem- wilt doen .fpreken, of zo als hij begrijpt, dat gij 'er het meeste fmaak aan zult vinden. Ja, ik heb 'er mij dikwils over geërgerd, hoe die menfehen ons in ons eigen land, waar zij niets te vrezen hebben, naar den mond kunnen praten, hoe zij alles wat zij zien, mooi, heerlijk vinden, alles wat zij van ons horen met het grootftc fchijnbare welbehagen horen en goedkeuren , en gedurig in den lof van ons land en deszelfs inboedel ft uk voor ftuk uitwijden, fchoon zij dikwils, gelijk zomtijds van agteren blijkt, geheel anders denken, en onze natie kort daar na i ia  en switserland. • $ in een gedrukt reis - verhaal als ten enen male in blind- en domheid begraven, affchilderen. Vergeeft het mij, vrije Duitfchers! vrij — hoewel van dwingelanden afhangelijk — vergeeft het mij, dat ik dus van uw vaderland fpreke; van uw vaderland? de waereld is u vaderland! en de menfehen, van welken ik gewag maakte, zijn uwe medeburgers niet. Wel vriend, ik begin te ontwaren dat ik geheel van mijnen weg afgeraakt ben, en dat deze briev meer naar ene befpiegeling dan naar een reis-verhaal gelijkt, dan — wie kan reizen, zonder tusfchen beiden eens te befpiegelen , en gij wilt immers niet flegts mijn lighaam , maar ook mijne ziel op reis volgen, des behoev ik gene verontfchuldiging. Om nu weder te keren tot mijne lighaams reize, dezelve ging van Nu wordt het gebul¬ der van het geféhut te aanhoudend, alles loopt de poort uit, ik moet zien wat 'er te doen is — en daar ik niet weet wanneer ik weder zal kunnen fchrijven, zo fluit ik mits dezen, en wensch xi een rustiger nagt toe dan die gene is, welke heden aan duizenden onzer natuurgenoten te beurte valt, zo als ik u ten eerften breedvoeriger zal komen te berichten. Vaar wel. A 5 II.  %6 BRIEVEN UIT DUITSCHLAED II. Wallau Julij 1793. „ Nog al Wallau?" hoor ik u met een gramWen blik zeggen, ,, dat nest, het welk ik zedert acht dagen op verfcheidene kaarten te vergeefsch gezogt heb." Dit zo zijnde, mijn vriend, zo hebt gij het dan tog ook enig/.ins aan u zeiven te wijten, want indien gij, gelijk weleer, ieder ochtend de oprechte Nederlandfche Couranten onder het ontbijt leest, en indien gij met enigen aandagt hebt gade geflagen het flot van mijn vorigen, inhoudende onrustige nagten en gebulder van gefchut, dan moet gij, zoude ik zeggen, op één uur na kunnen bepalen, in wat oord der waereld ik mij tegenwoordig bevinde. Voor dat gij zulks evenwel uit mijn eigen mond of pen met ronde woorden zult horen, moet ik u zeggen , hoe en op wat wijze ik gekomen ben, daar ik ben. Van Cleev — want tot zo verre had ik u onlangs wel behouden gebragt — reed ik binnen 30 uren naar Keulen. Op dien weg is mij niets zeer belangrijks voorgekomen, misfehien is zulks mijn eigen fchuld, want ik zat veelal te peinzen, en lette uit dien hoofde minder 4op uitwendige voorwerpen. Door het rijden, en om dat ik weinig geflapen had, was ik ook nog al vermoeid; gedagten aan het voorledene en aan de toekomst, aan de vrienden die ik agter mij liet, en voor  ~E N SWITSERLAND. tl voor een geruimen tijd (zommigen misfchien voor altijd) had moeten vaarwel zeggen, maakten mij zwaarmoedig, en zwaarmoedigheid, gevoegd bij lighamelijke vermoeidheid, vormt een vrij onaangenaam geheel. In deze zielsgcfteldheid flapte ik op de eerfte flation agter Cleev van den postwagen, om weder als naar gewoonte gedurende het verwisfelen der paerden, met de overige pasfagiers coffij te drinken. Gevallig ging ik naar de plaats agter het huis, en de eerfte blik naar buiten deed mij als aan den grond geboeid flaan. Het huis flaat op ene hoogte, het geen men aan de voorzijde niet zien kan, om dat het land aan de andere zijde van den weg nog hoger ligt; ik ftond dus in den tijd van een ogenblik en geheel onverwagts op een aanmerkelijke hoogte, en zag in een lagchende, vrugtbare vallei] neder, in dewelke weilanden op koornvelden volgden, boschjes en boomgaarden de fchoonheid der veldvrugten verhoogden — en een ftadjen in het verfchiet lag. Den indruk, welken deze natuur-fchoonheden op mij maakten , kan ik u bij geen mogelijkheid befchrijven. Op de verrasfing volgde een blijvende verrukking, die door mijn geheugen nog te eiker reize vernieuwd wordt. Weg was mijne dofheid en vermoeidheid, en mijn knellend zwaarmoedig gevoel veranderde in die zagte aandoenclijkheid, die in natuur-fchoonheden haar voedzel vindt, die ook wel den naam van zwaarmoedigheid draagt, maar in welke evenwel iets ongemeen bekoorlijks gelegen is. Metr  BE.IJS.VEN UIT DUITSCHLAND Meer lopende dan gaande, richtte ik mijnen weg naar een boschjen, het welk onder aan de hoogte lag, om in den korten tijd, die mij vergund was, zo veel genot als mogelijk van dit heerlijke, oord te hebben; als onwillekeurig wandelde ik al verder en verder, en toen ik eindelijk mijns ondanks naar het huis wedergekeerd was, had ik geen ogenblik langer tijd dan nodig was om mijn gedeelte in de befteldc, maar door mij onaangeroerde , verfnaperingen te betalen, en in den postwagen te flappen. Misfchien kent gij deze fchone plek; het posthuis ftaat, meen ik, eenzaam of aan het einde van een dorp : of het fbdjen , 't welk men in het verfchict ziet liggen, Geldern of Xanten, of een andere plaats is, durv ik niet bepalen; de naam was mij toen vrij onverfchillig, maar de gedagtc van daar met enige vrinden te wonen, had voor mij iets ongemeen bekoorlijks, en met zo weinig genoegen ik. te voren in het rijtuig was gezeten geweest, zo aangenaam hield mij nu mijne verbeelding bezig, zonder zig door de weinig betekenende gefprékken mijner reisgenoten in het minst te laten ftoren. Of de oord, welken ik u zo bekoorlijk heb afgefchilderd, in de daad zodanig boven andere gewesten in fchoonhcid uitmunt, dan of mijne toenmalige zielsgefteldheid het meeste daar toe bijdroeg om hem mij zodanig te doen aanmerken, zulks kan ik niet bcllisfen, en laat aan elk een de vrijheid van daaromtrent van mij te verfchillen. ..Gij  KN SWITSBRLANn. IJ Gij hebt mij met een woord van reisgenoten horen fpreken, en zijt misfchien begerig om hun te leren kennen. Zederd ik Sophia's Reize van Memel naar Saxen heb gelezen, is het voor mij altijd een prettig denkbeeld geweest, op postwagens te reizen, en wel voornamelijk in Duitschland, waar menfehen van beide kunnen, uit de befchaafder ftanden 'er nog al eerder toe kunnen befluiten, om met dat zoort van rijtuigen te reizen, dan in Nederland, waar de vrouwen vooral zeer veel daar tegen in te brengen hebben zouden. In zulk een postwagen plaatfte mijne verbeelding altijd een dergelijk gezelfchap, als dat van sophia , haar zelve niet uitgezonderd, was; en wie zoude om zulk een gezelfchap niet gaarne het hosfen en floten dier rollende pakhuizen willen verduren! Dan ongelukkig is mij zulk een lot nog nimmer te beurtc gevallen. Eens heb ik dertig uren lang op een postwagen, tusfehen twee onderofficiers en vijf recruten in gezeten; dit gebeurde in mijne jeugd, en ik zat daar in een wolk van allerbitterfl.cn tabaksrook, en in brandewijn-dampen begraven, en hoorde niets dan vloeken, en lompe, zedeloze gefprekken; eens heb ik de reis over den IFesterivald gedaan, in gezelfchap van den zogenaamden Conducteur alleen. Bij ieder keizerlijke postwagen is zulk een Conducteur, die voor de veiligheid van perfonen en goederen zorg dragen moet. Deze die eigenlijk te Francfurt te huis was, en van daar nu eens naar Keulen, dan naar Straatsburg, en dan weder naar Neu-  Ï4 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Neurenberg en verder de wagens geleidde, toonde met woorden en daden, dat hij een bereisd man was. Op elke llation, dat is, om de drie of vier uren bezorgde hij de brieven en goederen die 'er wezen moesten , en ontving nieuwe boodfchappen. Dan dronk hij enige koppen koflij, die door een vloed van wijn en jenever gevolgd werden; die Aroom van fterke dranken konde door niets dan den tijd beperkt worden; of'er een uur, of een halv uur, of anderhalv uren verliepen, voor dat de paerden ingefpannen waren, hij dronk altijd glas op glas, en het laatfte op het ogenblik wanneer men vertrekken zoude, (in het rijtuig zelve gebruikte hij nimmer enigen drank, zo als hij mij meer dan eens ten blijke zijner matigheid verzekerde.) Wanneer hij gezeten was, begon hij het een of ander verhaal, betrekkelijk op het laatfte posthuis of op den postmeester en deszelfs huisgezin en lotgevallen, of op het keizerl. koningl. rijks-opperpost-wezen in het algemeen, of eindelijk op zijne, eigene avonturen, gedurende den tijd van zeven en dertig jaren. De laatften vooral waren zeer ftigtelijk voor een reizend mensch: het is mij of ik ze hem nog hoor verhalen. „ Een halfuur verder, Heer Pasfagier, zeide hij dan, zult gij een hollen boom zien; dien boom liet ik omhakken, als ik heer van het land was — Ikr Om dat hij hol is ? — Hij: Neen, daarom niet, een boom kan hol  JtN SWITSKR.LAND. 1£ "hol wezen, en evenwel nuttig; maar die drommelfche boom waar ik van fpreek.... met diea is het een ander geval: ik heb hem gekend dat hij bij hemel en hel enz. enz. enz. gantsch niet hol was." ,, Verbeeld n, heer! dat wij op een avond dien fatanfehen boom voorbijrijden, en nauwelijks zijn wij bij 't gat, of daar fpringen u zes — zeven — de hemel weet hoe veel kaerels uit, met fabels, Inaphanen en pistolen; een paar vallen in de ftrengen, en houden de paerden vast, een paar maken zig van de postillons meester, en het overfchot vliegt in de portieren van den wagen, zet ons het geweer op de borst, en eischt al éns geld, of anders ons leven." „Wel hagels! heer, wat werd ik u nijdig. Valt aan mannen! riep ik mijne pasfagiers toe, en met één had ik het hoofd van mijn partij ook reeds bij de hairen in den wagen getrokken, gij. met dat mes, heer! dat hem in het vest zat, ( hier haalde hij een geweldig voorfnijmes uit den zak) met zijn eigen mes zaagde ik dien gaauwdiev zo lang in den nek, tot dat hij zijn hondeleven uitbulkte. Dien aan de andere zijde hadden de pasfagiers reeds zo warm toagedekt, dat hij nooit weer over koude geklaagd heeft. Een derden, die zo op den wagen ftond te klimmen, fneê ik de toppen van vier vingers af, en toen hij 'er af bonsde, ftiet ik hem uit den wagen een houwer door het lijf dat hij aan den grond vast zat; en nu mijn karabijn in de hand, en de anderen ds  It5 BRÏEVËN UIT DUITSCHLAND de pistolen, en voor uit den wagen op het overige vee gefchoten. .. . poef! daar lag 'er een; paf! nog een; een ander raakte onder de paerden, het overfchot als de wind op de vlugt, en ik met het gezelfchap hun agter na: één hebben wij nog ingehaald, het was een jonge kaerel, eerst fchoot hij mij nog een postillon dood, maar de fchoot was 'er niet uit, of ik had hem reeds tusfchen de knuisten, en het duurde geen veertien dagen of de fchurk hing aan de galg. Tien jaren had ge vroeger moeten komen, heer pasfagier, dan hadt gij 'er nog een brok van zien hangen, want we komen de galg voorbij. Zie daar, met dezen karabijn, dien ik altijd meê neem, heb ik 'er twee naar de eeuwigheid gezonden, en dat veroverde mes is zederd niet uit mijn zak gekomen; hier en daar zit 'er nog een roestvlak op, want ik liet 'er het bloed van die figneurs koud op worden, en mijn wijf kreeg een klap om de oren, toen zij, naar mijn te huiskomst, buiten mijn weten begonnen was het mes te fchuren en te flijpen. liet zijn immers eer-vlakken, dat zijn het, en geen fchandvlekken, maar daar weten de wijven zo niet af. — Ik had juist ook een juffertjen in den wagen, toen die fchermutfeling plaats had, dat 'er nog al knap uitzag, een aartig bakkesje, maar geweldig teêrtjes. In de eerfte verwarring dagt ik om haar zo weinig als om de anderen, maar toen we wat meer lugt kregen, en ik haar gevallig in het oog kreeg, kon ik mij niet begrijpen, dat 'er dat fchepzeltjen zo onver- fchil-  EN SWITSERLANDi fchi-llig uitzag, of 'er niets bijzonders gebeurde-. Toen wij 'er uitfprongen , blecv zij alleen zitten, ert toen we wederkwamen, en ik haar liggende vond» kon ik het niet laten om haar toe te .roepen: bij den dit en dat Mammefeltjen, is 't nu tijd van flapen ? Maar Wie geen antwoord gaf, was zij, en wie •geen adem haalde, was zij ook: zij had de ogen open, maar zij was zo ftijf en koud als een lijk. Ik kreeg 'er toen waaragtig medelijden mee , want het zag 'er uit als een dood engeltje, en ik zei, ze moeten haar wel degelijk geraakt hebben, dat ze zo zonder taal of teken heen gevaaren is; 'er waren nu wel een paar jonge ftuclentjes-bij, die naar de wond zoeken wilden, maar wie het niet hebben wilde, dat was ik; hou wat! zei ik , mét de doden mag men niet fpotten, en gij zult 'er met de handen van af blijven. Toen ze nog leevdé, was zij al op uwe grappen niet gefield, maar nu zou zij 't nog minder wezen 4 en nu zal ik haar verdedigen. Toen bleven zij 'er van af, en ik dekte haar toe, en lei haar agter in, tot op de ftation; maar wat gebeurt 'er? toen we haar uit den wagen tillen, knijpt ze mij in de vingers dat mij het koude zweet uitbreekt, want voor doden ben ik altijd bang geweest; ik begin te fchreeuwen, maar zij nog harder, en denkt ge dat ze dood was? ik dagt het, maar zij mogt wat j want zij deelde klappen uit ■, rechts en links j aan all' die haar helpen wilden, tot dat ik haar eindelijk op een forfchen toon beduidde, dat eiüks in 't geheel niet te pasfe kwam, eii dat zij B i-e-  18 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND rede had om ons "wat vriendelijker te bejegenen. Toen richtte zij zig op, en nauwelijks hadden hare ogen haar den waren toedragt van zaken doen gisfen , toen zij mij om den bals hing, en mij een kus gaf, kijk heer pasfagier, die mij tot in de toppen van de tenen drong; ik weet anders ook wat kusfen is, maar zo een heb ik 'er nooit van te voren gehad, maar wat was ook het geval, zij bleev al weer dood aan mijn hals hangen. Evenwel was ik nu niet meer zo bang van haar, want zie dagt ik, als 'er zulke levendigheden tusfehen beiden komen, dan mag ik wel lijden, dat ge dood blijvt. Ze zeiden, dat het maar een flaauwte was, (zo als de grote lui meer krijgen) toen we haar in huis gebragt, en den Meester daar bij gehaald hadden; en bij mijn ziel het duurde ook niet lang of het fchaap kwam weêr bij haar zelve, en we moesten haar alles vertellen, zo als het gebeurd was, even of zij 'er in 't geheel niet bij' gezeten had; maar toen bedankte ze ons ook zo Hatelijk, dat mij de tranen in de ogen fchoten, en ik haar gaarne nog eens gekust had, had ik niet gevreesd, dat 'er dat andere jonge gefpuis dan ook gebruik van zou maken, en daar wasze mij te liev toe. Den gehelen volgenden dag zat ze nog te fchreijen, en hadden we haar zin gedaan, dan hadden we onzen gaauwdiev ook maar weêr in vrijheid gefteld, maar dat was tegen een doven gepraat. Kijk, Mammefel, zei ik tot baar, ge kunt alles van  EN SWITSERLAND». 1) van me krijgen, (want ik was puur aangedaan) maar neem me dat niet kwalijk, van zulke zaken als de veiligheid van 'sHeren wegen, daar hebt' ge geen verftaje van, en het wordt ook niet van u geëischt. Maar ik ben keizerlijke Conducteur, en ik zit hier niet om de kaars te fnuiten; toen liet ik haar mijn iniiructie lezen, daar het al te maal zo klaar in ftaat, en ook Art. 9. van de Struikrovers in V bijzonder. En toen moest ze mij in 't gelijk ftellen, want, zcide ik nog, als we reeds waren daar we wezen moeten, mijn fchone Mammefel, dan zou ik het u mogen zeggen, maar eerder niet, en dan zoudt ge horen, dat ik op dit ogenblik een kistjen in de wagen heb, daar meer goud in zit, als de honderdfte ooit bij malkaar gezien heeft ia dien trant praatte de man wel een half uur voort, zonder dat ik een mond behoevde open te doen, en kwamen wij dan aan de plek, daar de gevallen gebeurd waren, dan werden 'er de nodige plaatselijke ophelderingen bijgevoegd, alles onder het faveur van enige kragtige vloeken. Wanneer hij nu over het halve uur gepraat had, werden zijne denkbeelden allengs minder levendig en zijn uitdrukkingen flaauwer; dan zweeg hij, kroop tot over de oren in zijnen zwaren ruitersmantel, en begon te fnurken, tot dat de postwagen weder flil ffond, en dan als voren; latende hij mij ondertusfehen ongeftoord over het verhaalde nadenken, en wettige, fchoon niet altijd bespoedigende, gevolgtrekkingen daar uit afleiden. B 2 Nu,  so brieven uit duitschland Nu, zulk een onbevallig gezelfchap had ik nü wel niet op mijne reize van Cleev naar Keulen, maar zeer bekoorlijk was hetzelve even weinig. Het beftond uit i) ene vrouw van bij de 40 jaren, die 2) haar zoontjen, genaamd willem, naar Runderoord zou brengen op een fchool. Nauwelijks bij malkandercn gezeten, verhaalde zij mij reeds wie zij was, van waar afkomftig , en het oogmerk harer reize. wimpjen lag haar aan 't hart, maar evenwel kinderen moesten iets leeren, en daarom moest het kind van haar af; deltaliaanfche taal moest hij vooral grondig leeren, en daar was nergens fchoner gelegenheid toe dan te Runderoord. Daar wij flegts met ons drieën waren, zo kwam het verbaal met alle zijne kleuren geheel voor mijne rekening; maar weldra hield de wagen voor een boerenhuis ftil, 'er werd een ftoel uit het huis gebragt, de postillon vloog van zijne zitplaats af, nam de muts onder den arm, en tilde op dien ftoel en van daar in den wagen met zeer veel eerbied No. 3, zijnde een welgemeste, hoog .gekleurde Pater Capucijn, die het lopen moede, de goedheid hebben wilde van enen tijd lang voor niet met den postwagen te rijden. Nu kreeg ik rust. Zijn eerwaarden begon een gefprek met den postillon over vette ganfen en kalkoenen; winpjen (liep, en moeder luisterde naar het gefprek der beide vrinden. Dit is alles wat ik mij van deze reis kan te binnen brengen, 's Middags waren wij van Cleev afgereden, en '•"s anderen daag's avonds kwamen wij te Keulen. Bui-  EN S W I T S E R L A N D. ai Buiten de poort dier vrije Rijksftad klom ik uit den wagen, en verhaalde aan den man, die mij in zijne betrekking daar naar vroeg , wie ik ware , waar ik van daan kwame, waar ik naar toe ging en. .. wat voor character? — Ik hield mij dom, en vroeg hem wat hij daar door vcrftond? « Of de heer een militair is, was het antwoord, dan een koopman ? — Zo, zo; ik ben een Hollander. — Toen was de man voldaan, en fchreev: de Heer N. Hollander, komt van Cleev, pasfeert door naar Francfurt. Nu werd de zwaarte van mijn koffer getaxeerd, en ik kreeg een bricfjen, waarop ftond hoe veel ik daarvoor aan den kruijcr betalen moest, om die naar het logement te brengen. Zo trok ik in gezelfchap van mijn koffer, den kruijer en een foldaat, van het loffelijke Stads Keulfche Militair naar de ftad Mentz, om dat dit logement het digst bij het posthuis was, van waar ik verder vertrekken zoude. Daar gekomen, vroeg ik aan dien rood-roldagen held, wat 'er van zijn dienst ware; met den hoed in de hand verklaarde hij toen mijnen koffer te zullen doorzoeken of 'er ook contrebande in ware. Een beleevdc doorzocker, dagt ik, en vroeg hem, wat hier contrebande ware ? Hij betuigde zulks niet te weten. Ik haalde de neutels voor den dag, om mijn koffer te ontfluiten; dan de cameraad fcheen zulks in 't geheel niet te bedoelen, en fprak van de moeite, die mij zulks B 3 ver.  22 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND veroorzaaken zoude. Zie daar dan , zeide ik, en gaf hem eene kleinigheid, welke hij dankbaarlijk" ontving, om weder op een andere plaats dergelijke contrebande op te fporen. De ftad Mentz was, gelijk gezegd is, vlak bij het posthuis, en daarom had ik 'er mij op goed geloov na toe doen geleiden. Dan , al ware de ftad Mentz het posthuis zelve, ik kwam 'er niet weder te logeren, want het was 'er morfig, en de bediening ten uitciften liegt. Ik moest een dag ftil liggen, en befteedde dien tijd met de ftad Keulen van alle zijden op te nemen , en de ene ftraat op, de andere af te lopen. Maar waarlijk, vrind, men kan die reisbefchrijvers niet van onrechtvaardigheid befchuldigen, die de uitwendige gedaante dier ftad als zeer onbevallig affchildercn. Lange kromme ftraten , ongemeen hoge huizen veelal met tralies voor de vengfters, en flegt onderhouden ; kloosters, kapellen en kerken om de twintig huizen zie daar Keulen. Voorts verbeeld u een hoop bedelaars, en hunne amtgenoten, ik wil zeggen munniken, van alle kleuren in menigte, en gij hebt een juist denkbeeld van dat gedeelte der Keulenaars, hetwelk men meestal langs de ftraten ziet. Toen ik wat rondgelopen was , en bijkans overal hetzelfde gezien had, begon ik mij dodelijk te vervelen. Ik ging van het ene koflijhuis «aar het andere, maar overal was het even opgepropt  en switserland. 2$. propt van menfehen, en ik vond nergens gelegenheid om, agter een pak couranten verfchanst, een pijp in ftilte te roken. Des ging ik blij te moede naar bed, en toen ik' weder ontwaakte, fpoedde ik mij naar den postwagen, en reed twee dagen en twee nagten, eii nog een halven dag agteréén, en was toen te Framfurt. Vermoeid was ik, maar niet minder verheugd, want ik hijgde naar ander gezelfchap, dan dat gene was, hetgene mij nu zestig uren hing was te beurt gevallen. Hetzelve was zaamgefteld geweest, vooreerst uit een geëmigreerden Frrmfchen Bisfchop, in de tweede plaats uit een geëmigreerd Fransch Officier, ten derden uit hunnen geëmigreerden Franfchen Knegt. No. i en 2, of anders Monfeigmur en mon Capitaine waren zeer hoog en opgeblazen, No. 3, genaamd louis zeer morfig en zeer onderdanig. Den eerden dag leevden deze knapen als heren, want zij waren in een abdij niet verre van Keulen gelogeerd geweest, en de bezitter daarvan, die hen in een koets met vier paarden aan den postwagen had doen brengen, had hun enige kapoenen en verfcheidene vlesfen wijn medegegeven; welke zeer fpoedig in de posthuizen, daar wij kwamen, verteerd werden; dit gefchiedde, wel te verdaan, altijd aan een bijzondere tafel, en daar ik en anderen ondertusfehen gewonelijk een fluk kalfsvlees of het geen 'er anders op fchotel was, aten, en dan eens wijn en dan eens bier of koffij dronken, na dat zulks uitkwam, B 4 zo  »4 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND so werd ons van tijd tot tijd door een zijblik van de bisfchoppelijke tafel te kennen gegeven, dat wij niet, gelijk zij, tot de Noblesfe de Frame behoorden. Dan het eten fmaakte ons daarom niet minder goed, en wij burgertjes bleven de gehele reis ovey koud kalfsvleesch of carbonnaden eten, daar de Noblesfe in tegendeel, zo dra haar voorraad opgeteerd was, tot gekookte melk met brood over-> ging, en vergetende den indruk, welken de over-> ledene capoenen op hare tong en verhemelte gemaakt hadden, tusfehen beide onderling beweerde, dat 'er geen gezonder kost ko.nde uitgedagt worden dan melk en brood: ene waarheid, welke flegts door hare zijdelingfche lonken naar onze koude carbonnaden van tijd tot tijd tegengefpror ken werd, en waarfchijnclijk nog meer rechtftrecks door onzen vrijmoedigen Conducteur zoude tegen-^ gefprooken zijn geworden, bijaldien hij de Franfche taal verftaan had; want aan befpiegelingeii over hun gedrag liet hij het niet ontbreken, en aan vervvenfehingen en vloeken over hun en huns gelijken even weinig, om dat hij verzekerde nim-t mer een drinkpenning van één hunner ontvangen te hebben, fchoon zij gewoonlijk meerder dienften dan andere pasfagiers van hem vergden. Dan voegde hij daar bij, in het begin kon ik nog wel een weinig met hun mede pariéren, maar zederd ik ze heb. leren kennen, ben ik all mijn Fransch kwijt geraakt, en al fpreken ze nu ge-, brokeu Hoogduitsch -* ik blijv even dopv.. Na.  en switserland. 2$ Na dat de gemelde aanzienelijke perfonadjert onder malkanderen lang genoeg over de beleevdheden van hunnen gewezen gastheer gefproken, en verklaard hadden dat men het wel bij hem houden kon, vooral wanneer men het niet, gelijk zij, veel beter gewoon ware; dat hij ook een homme trés comme il faut ware, vooral wanneer men in aanmerking nam, dat hij een Duitfcher ware; na dat zij, herzcgge ik, dit ftuk voldoende verhandeld hadden, kwamen zij eensklaps over liet gepeupel in Frankryk te fpreken , hetwelk de beestagtigheid had gehad, van daar een omwenteling te bewerken; nu hoorde ik alle mij bekende franfche fcheldnamen gebruiken, en verfcheidene die ik nimmer te voren gehoord had; alle de gruwelen , daar gepleegd, werden opgeteld, de voornaamften waren, dat men de adel vernietigd en de edellieden gekortwiekt had, en ten tweden dat de kerken ontheiligd waren en van derzelver kostbaarheden beroovd; dan het zoude niet lang duren; en binnen het halve jaar zoude de adel en de geestelijkheid zegepralend naar hun land wederkeren, en de fchavuiten naar verdienden ftraffen. Ik liet hun praten en zweeg, want dat zij te onvrede waren, konde ik hun niet kwalijk nemen, zij hadden alle drie (louis daaronder begrepen) te veel daar bij verloren. Dan mijn zwijgen voldeed hun niet, ik werd van tijd tot tijd als het ware opgeëischt om hunne, tusfehen beiden zeer ongerijmde, Hellingen toeteftcnuncn, en toen ik B 5 zulks  &6 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND zulks nog niet merken wilde, kreeg mij de Bisfchop bij het knoopsgat, en vroeg mij ftellig af; of ik niet ook van gevoelen ware, dat men de doortrapfte fchuek moest zijn om in zulk ene omwenteling deel te nemen, en of men een eerlijk man zijn, en na de omwenteling in Frank' ryk blijven konde? Nu -bleev mij niets over dan te fpreken, ik antwoordde hem dus zeer bedaard, dat ik, indien ik een goed geweten had, zeer zekerlijk in Frankryk blijven zoude, bijaldien ik daar gezeten ware: dat ik gene gruwelen goedkeurde, dan dat naar mijn inzien, de geweldenarijen, door het Franfche Volk gepleegd, niet anders waren dan natuurlijke gevolgen der voorafgegane ongehoorde knevelarijen van geestelijkheid en adel. Dit was genoeg gezegd, om hun beiden te doen vuur vatten. Zij vroegen mij, wie ik ware? Ik antwoordde: een mensch en menfehenvrind, ea daar ik zulks ben, heb ik mij moeten verheugen dat de menfehen, mijne broeders, in Frankryk zijn begonnen hunne te lang miskende waarde te gevoelen; fchoo'n het mij aan den anderen kant leed is, dat men 'er te verre gaat, en misfehien in een ander uiterfte valt. Na dat ik deze denkbeelden nog enigzins ontwikkeld had, verklaarden mij die heren voor een Jacobijn, en voegden mij op een dreigenden toon toe, dat ik wel doen zoude met mijne tong in toom te houden, want dat 'er anders middelen waren om mijne vrijpostigheid te beteugelen. Deze door  EN SWITSERLAND, 27 door den Bisfchop met een ongemene deftigheid uitgefprokene vermaning zette mijne lagchfpicren onwillekeurig in beweging; en nog wel een halven dag daar na ware het mij onmogelijk geweest hem Itijf in het gezigt te zien en ernftig te blijven. Des keerde ik mij, na dat ik het antwoord, het "welk op mijne lippen zweevde, waarlijk niet uit vrees, maar uit medelijden, onderdrukt had, tot enen anderen reisgenoot, en liet onze Ex-franfchen aan hun eigen lot over. De gemelde reisgenoot was een duitsch koopmans - bediende, die mij van den beginne af, misfehien om dat ik rond hair droeg, Herr Magister, genoemd had. Wij fpraken over Duitschland, duitfche-boeken, mufiek enz. Een halv uur voor zonnen ondergang, het was een zeer fchone avondftond, reedden wij voorbij een klooster, welks tuin door een hogen muur omringd was, en over dien muur hingen de kruinen van zware kastanje-bomen neder, werpende hunne fchaduw op den weg. Dit gezigt riep aandoeningen in mijne ziel te rug, die ik onder het lezen van Siegwart bij de tekening van het klooster, voor de eerfte reize gevoeld had; gevoeld had in die jeugdige jaren, waarin de rede nog minder fterk hare item doet horen, maar de zinnen daar en tegen nog alle hare reizbarfceit... irritabiliteit... of hoe zal ik het noemen, bezitten, en door veelvuldig genot nog niet ftomp geworden zijn. Ik gevoelde niet het geen ik nu zag, maar het geen ik eertijds gezien, he£  £>8 brieven uit duitschland het geen toen mijn jeugdig hart zo ongemeen betoord had. Hoe waar is het geen wieland in zijnen Agathon zegt: „ De fchoonheden der Natuur en de gewaar„ wording harer reinfte neigingen doordringen „ ons in onze jeugd met een betoverend gevoel. „ Die bloeizem der gevoeligheid, dat tedere mede„ gevoel met alles wat leevt, of te leven fchijnt, „ die geest der vreugde welke alle voorwerpen „ dan voor ons ademen, dat toveragtige vernis. „ 't geen die overdekt, en ons bij een toneel, ,M het welk ons tien jaren later flegts vlugtig aau„ doet, in ftille verrukking doet wegfmelten, — s, dit benijdenswaardige voorrecht der eerst jeugd „ verdwijnt allengs met den groei onzer jaren , „ en kan niet weder gevonden worden." (*) Toen deed mij mijn geheugen, of liever mijne verbecldingskragt dit voorrecht voor een korten tijd wedervinden; de fchoonheden der Natuur door- (*) Die Scliönheiten der Natur und die Empfindung ihrer reinflen Triebe durchdringen uns in der Jugend mit eincm zauberifchen Gefiihl. Diefe Bliihtc der Empfindlichkeit, diere zartliche fympathie mit allcm was lebt, oder zu leben fcheint, diefeE geist der Freude, der uns aus allen Ccgeufliinden entgegenathmet, diefer magifchc Firnis, der fie überzieht, und uns über ei-, «ern Anblik, von dem wir zclin Jahre Tpater kaum noch fliichtig gerülirt werden, in ttillem Entzücken zerfliefen macht, diefes be neidenswürdige Vorrecht der erften Jugend verliert fich unvermerkt mit dem Anwachji unfrer Jahre, iwd kann nicht wiedergefundea werden.  Ë N SWITSERLA.ND. tg doordrongen mij met een betoverend gevoel, en in mijn hart ontwaakte de neiging naar een wezen, het welke even vatbaar voor die fchoonheden als ik, dit genot met mij delen wilde. Ik vroeg mijnen reisgezel, of hij Siegwart kende, en daar hij zulks beaamde , begon ik op dien toon, die toen dc geftcldheid van mijn hart eigen was, over vrouwen te fpreken, en over die genoegens , die de verkering met dezelven ons opleveren kan. Uit enige zijner antwoorden fchecn het mij toe, dat hij mij verftond, dan eensklaps liet hij zig ene uitdrukking ontvallen die mij overtuigde , dat hij onder de verkering met vrouwen geheel iets anders verftond dan ik; deze miszetting was zo groot, dat ik op all wat postwagen en pasfagiers heette van nu aan wrevelig werd, en vervolgens geheel in mij zeiven gekeerd en zonder een woord te fpreeken, bleev zitten tot •lat wij binnen de muren van Francfurt gekomen xvaren. En daar ik u nu tot op een afftand van zeven uren van Wallau gebragt heb, zo kunt gij wel voor deze reis het tegenwoordige voor liev nemen. Te Francfurt komende, en de wagen voor den. Witten Swaan ftil houdende, konde ik niet nalaten om uit te roepen : Dat was een vervelende reis. Jawel vervelend, zeide de Duitfcher. Qtiel affreux pais pour y voïager, riepen de Franfchen, chez nous en Frame........ meer hoorde ik 'er niet van, want daar ik in geen zestig uren geflapen had, zo waren de aanmerkingen dier grote he-  SO BR TE VEN UIT DUITSCHLAND heren omtrent Duitschland en aangrenfende rijken , in dat ogenblik veel minder belangrijk voor mij, dan het verzoek van den (keiler} knegt om hem naar het voor mij beftemde vertrek te volgen. Daar gekomen zijnde, ging ik terftond naar bed, en bijaldien gij, mijn vriend, flegts half zo vermoeid zijt, als ik toen was, volg dan mijn voorbeeld en vaar zo wel daarbij als Uw vriend. ut, Francfurt Juli) 1793. Nu weet gij ten minden zeer bepaald, en zonder een kaart noodig te hebben, waar ik u dezen zit te fchrijven, en nu zal ik mijn reisverhaal vervolgen. In No. 53 van den Witten Swaan te Francfurt hebt gij mij verlaten, indien ik mij het flot van mijnen vorigen langen zendbriev wel herinnere. — No. 53? hoor ik? —ja, mijn vriend, Nommer drie en vijftig, en daar dit op verre na het laatfte Nommer niet is, zo begrijpt gij ligtelijk, dat ik in geen kroegjen beland was. Neen waarlijk, het onderfcheid tusfchen een Francfurter Logement (want dit is het enigfte van dat zoort niet) en die van Keulen, en ik mag zeggen van de meeste andere fteden, is te groot, dan dat 'er een reifiger niet bij uil ftaan zoude, Be-  EN SVVITSERLAND. 3t Behalven een grooten eetzaal 3n de onderfte Verdieping zijn 'er over de honderd vertrekken, allen even zindelijk, met imaak gemeubileerd, en ten behoeve der vreemdelingen op het gemakkelijkst ingerigt. Overal vindt gij, behalven ftoelen, fpiegels en tafels, een ledikant of pavilloen, een kleder kas en een bureau — in de beste en duurfte vertrekken fchone behangzels en nog veel kostbarer meubels. Hoe aangenaam was voor mij het gezigt van zulk ene zindelijke rustplaats in het hartjen van Duitschland, het welk men ons gewonelijk als uitmuntende in morfigheid affchildert , onwetende dat dit gebrek ftégts op dé grenfen, die het van Holland affchciden, plaats heeft. Ik begaf mij dan terftond tot rust, fchoon het nog maar vijf uren in den avond was. Geloov mij, na zulk een reis vraagt men weinig naar de klok. Ik had wel trek tot eten, maar ik was te vermoeid om aan dien trek te voldoen , en verzogt flegts, dat men mij tegen etenstijd mogt roepen. Dit gefchiedde, halv flapende zeide ik ja, en fliep door; van tijd tot tijd werd 'er weêr aan mijne deur geklopt, met het zelvde gevolg: eindelijk ontwaakte ik, en ziende dat het al vrij donker was, fchelde ik, en zcide aan een knegt, dat ik niet eten, maaj- doorflapen wilde. Hij ging glimlagchende van mij weg. Toen ik 's ochtends ontwaakte, vond ik mij ongemeen verkwikt, en voelde een woedenden honger. In huis was pog alles ftj!, en ook op ftraat hoor-  32 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND hoorde ik nog maar een enkelen mensch voorbije gaan. Ik vond het wonderlijk dat ik juist het eerfte ontwaakt was, ik zag naar mijn horlogie» het ftond ftil, niet bij geval, maar het was afgelopen , fchoon ik meende volkomen overtuigd te zijn , dat ik het 's avonds te voren opgewonden had» Ik wist niet recht hoe ik het had, mijn gevoel zeide mij dat ik langer dan naar gewoonte geflapen had; mijn ongewoon fterke honger — het aflopen van mijn horlogie, het ene met het andere maakte mij verward, tot dat eindelijk het raadzel door de komst van den knegt met het ontbijt werd opgelost, daar hij mij tot mijne grote verbazing verhaalde , dat ik niet éne, maar twee nagfen en een gehelen dag door had liggen flapen , en telkens geantwoord had, wanneer men mij aan tafel ware komen roepen; nu wist ik ook de rede van zijnen glimlagch. Na dat ik dubbcld en drie dubbcld ontbeten had, ging ik door de ftad wandelen, en beiden mijne ziclsgcfleldheid en de voorwerpen, die ik zag, werkten mede om deze wandeling zeer ge« noegelijk voor mij te doen zijn. Francfurt is over het geheel ene fchone ftad; zo geregeld als de meeste Hollandfche fteden is zij niet; 'er is hier meer onderfcheid in de wijze van timmeren, het welk een levendiger gezigt geeft -* hoe wel het aan den anderen kant ook waar is, dat men hier vele huizen vindt, die uiterlijk zeer flegt onderhouden zijn, en zulks wel in de fchoonfte ftraten, en tusfehen paleizen in. Pa»  EN S W I T S E R L A N D. 3.3 Paleizen — Ja, dus mogen zekerlijk vele huizen te Francfurt genoemd worden, en derzelver getal vermeerdert nog dagelijks in dezen tijd, waar in de meeste andere duitfche kooplieden hoe langs hoe meer vervallen, en het gemis van haren vorigen bloei betreuren. Het zijn vooral de leveringen , ten behoeve der aanzienelijke duitfche legerbenden, die in de nabijheid van Francfurt ftaan, welke hier tegenwoordig veel geld in omloop brengen, en zommige ingezetenen ongemeen verrijken. Behalven enige ruime markt-plaatfen ziet men hier verfcheidene grote pleinen, met lindebomen bepoot, en het geen nog meer dan dit alles, dan fchone ftraten , huizen, en kerken , tot de fraaiheid dier ftad bijdraagt, is het gedurige gewoel in de ftraten, en de zigtbare geest van werkzaamheid, welke hier alle wezens bezielt. Geld winnen is hier, gelijk in onze Nederlandfche kooplieden, de grote drijfveer, en men moge daar van zeggen wat men wil, geld winnen is altijd beter dan geld bedelen of Helen; en de zucht om geld te winnen is voor den gemenen man het beste, en voor als nog misfehien het enigfte behoedmiddel tegen vele grove ondeugden en gebreken. Schadelijker zijn de uitwerkzelen van dit beginzel, wanneer het in de meer befchaavde, en meer gegoedde (tanden der maatfehappij het hoofdbeginzel is; hier wordt ondeugd, het geen elders ene deugd, fchadelijk en veragtelijk, hetgeen daar puttig en prijswaardig was. C Ik  34 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Ik verbeeld mij, mijn vriend , dat wij ten dien opzigte eveneens moeten denken , fchoon wij dit ftuk nimmer opzettelijk in onze brieven of gefprekken verhandeld hebben. Meer dan eens hebben we toch de onverzadelijke geldzucht van vele kooplieden gelaakt, en even zeer hebben wij dikwerf de gedurige werkzaamheid van het Amfteldamfche volk, vergeleken met dat van Leiden en andere binneniïeden, met goedkeuring en een genoeglijke gewaarwording aanfchouwd, fchoon wij zeer wel wisten, dat geldzucht eveneens het beginzel dier werkzaamheid is. Het zal u dus niet onaangenaam zijn , dat ik daar bij nog een weinig vertoef. Voor den gemenen man dan is dit bcginzel noodzakelijk, want het verfchaft hem onderhoud, en hij moet doorgaands vrij aanhoudend werken, en geld winnen, Avil hij in zijne dringendfte behoeften voorzien; ook is het voor hem nuttig en noodzakelijk, om dat het hem veelal aan zuiverer beginzels ontbreekt , die anders in Haat zijn om den mcnsch voor ondeugden te bewaren. Geheel anders is het daar en tegen met hem gelegen, die in een hogeren kring geplaats is. Hij heeft doorgaands tijd en gelegenheid om zijnen geest te befchaven, zijn hart te veredelen , en zuiverer beginzels, die hem tot werkzaamheid aanfporen kunnen, te verzamelen. En wanneer hij van die gelegenheid geen gebruik maakt, of ondanks beter weten, de geldzucht nog gedurig over andere beginzelen en ge- voe-  EN SWITSERLAND, 35 voelens bij zig zeiven laat zegepralen — dan is hij in mijn oog veragtelijk. — Hem, die voor gebrek moet vrezen, kan ik het ten goede houden wanneer hij flegts voor zig zeiven zorgt; maar gij, die genoeg bezit, om ordentlijk volgens uwen ftand te kunnen leven, gij moet ook de belangen uwer medemenfchen behartigen , overal helpen, waar gij helpen kunt, dikwils werken zonder uitzigt op beloonig ; anders zijt en blijft gij huurlingen , lage Haven van uwe bezittingen. Aan voorwendzelen ontbreekt het zulke geklwolr ven nimmer, om hunne ondeugd te vcrfchonen. Zij zijn tamelijk gegoed, ja, maar zij hebben „ verfcheidene kinderen, die 'er ook niet boos over ,, wezen zullen, wanneer zij hun een ftuivertjen ,, nalaten. En wat zullen hun die kinderen niet ,, nog kosten, eer dat zij volwasfen zijn." „ Ik fta 'er wel bij, zegt een twede, maar „ mijn besten tijd van gcldwinnen heb ik ook al gehad; de koophandel vermindert dagelijks , ik „ moet voor den toekomst zorgen." Een derde begrijpt, dat hij wel genoeg bezit, om op dien voet te leven, waarop hij leeft, maar wanneer 'er nog eens een buitenplaats, en vervolgens een paar paarden, en vervolgens nog een paar enz. enz. op konden overfchieten , zulks ware nog verkieslijker; of hij bepaalt bij zig zeiven een zekere fom, om, wanneer hij die bezit, op zijn muiltjes te gaan leven; maar die fotn is gewonelijk zo hoog , of rijst van tijd tot tijd sodanig, dat hij eindelijk, al bereikt hij den hoogC 2 ften  $6 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND ften ouderdom , eer hij nog op zijn muiltjes begint te leven, zijn fchraapziek leven eindigt, en van zijne ervgenamen uitgelagchen, van elk gelaakt, van niemand betreurd wordt. — De zulken zijn pesten der maatfchappij, zij verdienen ftraf, maar waarlijk zij ftralfen zig zeiven genoeg, door het vrijwillig gemis van alle die reine genoegens , welke ons ene gulhartige en belangeloze verkering met de onzen, en met anderen kan opleveren. Van deze zucht naar geld nu kan men zekerlijk veel Francfurter kooplieden, even gelijk vele Nederlanders, niet vrij fpreken, en de verkering met hun is voor den verftandigen niets minder dan aangenaam. Overal, in gezelfchappen zo wel als op hun comptoir, zijn zij dezeiven. Geld is het gedurige onderwerp hunner gefprekken, en wanneer men tot hun niet over den wis/el, over effecten of fpeculatien fpreekt, zijn zij (lom , en beginnen te gapen. Zij hebben gene lievhebberij voor iets buiten hunnen handel, en de geleerde, bijaldien hij niet te gelijk een goed man, dat is te zeggen een rijk man is, wordt door hun over de fchouders aangezien. Zijne wetenfehap heet een dood capitaal, en deze geestige benaming maakt ook doorgaands hunne kinderen reeds warsch van dezelve. Men vindt evenwel ook hier, gelijk elders, mannen, die de wetenfehappen met hunne overige bezigheden zeer wel weten te verenigen; die op hun comptoir kooplieden, maar daar buiten menfehen ,  EN SWIT SERLAND. 37 fchen, verdandige cn gevoelige wezens zijn; die op ene zekere hoogte gekomen, niet méér zeiven werken, dan nodig is, om hunne zaken aan den gang te houden, en voor het overige geheel voor zig zeiven, als zedelijke wezens befchouwd, voor hun huisgezin, en voor huns gelijken leven: en zulke kooplieden behoren zekerlijk tot de eerwaardigde wezens. De verkering met verfcheidene mannen van dien aart zal mij ftecds met genoegen aan mijn verblijf in deze ftad doen denken. Bij één hunner heb ik verfcheidene weken, in een tuin buiten de ftad, gelogeerd, en het gezelfchap van zijne vrouw en kinderen was voor mij van niet minder waarde. Zulke tuinen, waarin de Francfurters gewoon-, lijk den zomer doorbrengen, zijn hier bij honderden buiten de ftad, en aan de' andere zijde van de rivier, bij het ftadjen Saxenhaufen. Daar liaan de pragtigde huizen op een, dikwils niet zeer groot, ftuk gronds; want juist om die reden, is daar de grond buitengemeen duur. De uitgeftrekte wandelingen van velen onzer vadeiiandfche buitenplaatfen vindt men hier bij gevolg niet, evenwel is de aanleg van velen dier tuinen zeer fraai, en kundig ongekundeld; zij hebben dit boven de buitenplaatfen onzer kooplie-' den vooruit, dat zij menigvuldiger zijn, en dat honderden, zonder rijtuig te houden, daar van gebruik kunnen maken, en niet degts vrijdags of zaturdags, maar alle avonden, na volbragte bezigheden, naar hun huisgezin te rug keren. C 3 Bij  SS BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Bij mijne eerfte wandeling door de ftad ontmoette ik terftond een jong mensen, die mij, even als ik hem, met veel oplettenheid aanzag. Hij kwam naar mij toe — heb ik het wel? zeide hij: ik gcloov ja, antwoordde ik, en met één noemden wij malkander bij den naam , en waren beiden even verheugd over deze onverwagte ontmoeting. Het was onze oude bekende T., die hier op een der eerfte comptoiren is, en voor hetzelve van tijd tot tijd reist. Na dat ik hem verhaald had , hoe ik hier kwam , en welk het oogmerk mijner reize ware, betuigde hij mij met veel hartelijkheid zijn leedwezen daar over, dat ik niet enige jaren later, of hij enige jaren vroeger, te Francfurt gekomen ware, want voegde hij 'er bij, dan had ik u naar alle waarfchijnlijkheid mijn huis tot verblijfplaats kunnen aanbieden ; over twee jaaren ben ik zekerlijk mijn eigen meester, maar tot nog toe heb ik flegts over éne kamer aan het huis van mijn patroon te befchikken. Dan, liet hij 'er terftond op volgen, dit is nu niet anders, en ik hoop des niet te min in ftaat te zullen zijn, om iets tot uw vermaak bij te dragen. Hij heeft dan pok getrouw woord gehouden, want reeds dien eigen avond bragt hij mij aan het huis van zijnen oom , een gegoed koopman alhier, die de vriendelijkheid had van mij terftond zijn tafel aan te bieden, zo lang ik hier vertoeven mogt, voor welk aanbod ik hem evenwel beleevdelijk bedankte, hoewel ik beloven moest, zo dikwils  E N S W I T S E R L A N D. 39 wils mij zulks mogelijk ware , daar van gebruik te zullen maken.' ■ Ik vond daar een klein, maar uitgelezen gezelfchap , en onder anderen den Heer van D., een der kundigfte en verlichtlte mannen, die ik immer ontmoet heb. In het eerfte uur lette ik weinig op hem, want daar ik met de andere heren in •een gefprek over de tegenwoordige tijdsomftandigheden geraakt was, en mijn gevoelen omtrent die gefchilpiinteri, welke Europa in onze dagen zo zeer beroeren, met vrijmoedigheid en levendigheid aan den dag legde, en de verfchillende denkbeelden van anderen poogde te wederleggen, zo lette ik minder op het vrouwen -kringetjen , waarbij zig de. heer van D. gevoegd had, zonder dat hij in ons gefprek veel belang fcheen te ftellen. Dan hoe belangrijk ook het onderwerp van ons gefprek voor mij was , en met hoe veel graagte ik ook tot hier toe daar over gefproken , en de aanmerkingen van zommigen dier heren aangehoord had — het gelaat van het een of andere vrouwelijk wezen, boezemde mij, daar ik 'er van tijd tot tijd heen zag , ook allengs belang in , en wijl ik, gelijk gij weet, tot nog toe niet in het verbond van Minerva tegen Venus ben getreden, zo begon ik op een honorable retraite uit den politiekcn, en een gefchikten overgang in den vrouwelijken kring te denken, Daar ik ten dien einde minder begon te fpreken , en korter te antwoorden, mogt de heer van D. zulks merken, en daar hij, gelijk van agteren C 4 bleek,  40 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND bleek, geen woord, door ons gciproken, had laten ter aarde vallen, en gaarne nog 'langer onze redeneringen had aangehoord, zonder zelve mede te fpreken, zo keerde hij zig na eensklaps naar mij toe, mij verzoekende, hem mijne denkbeelden over Volks - oppermagt, en derzelver wezenlijk of ingebeeld beftaan mede te delen. De toon, waarop hij mij dit vroeg, overtuigde mit, dat hij geen onoplettende toehorer geweest was, of wezen konde, hoewel hij 'er den fchijn van had aangenomen; nu eerst zag ik hem opmerkzaan aan, en ontdekte gelaatstrekken, die of ■van de grootfte fchranderheid en doorzigt getuigden, of de natuur tot een leugenaarfter maakten: en mij mijn geloov aan phijüonomie-kunde (het welk buiten dat flcgts de grootte van een mostertzaad heeft) voor altijd zouden hebben doen afzweren. 1 Deze, voor mij nieuwe, ontdekking maakte mij voor een ogenblik verlegen, en de gedagte: die man heeft u willen uithoren, verwekte enigen agterdocht in mijne ziel gmtrent zijne oogmerken. Daarbij voegde zig een kleine wrevel, over de hinderpalen welke hij mij door deze vraag, op mijnen terugtogt uit den politieken kring, dreigde in den weg te leggen. Deze mengeling van gewaarwordingen deed mij hem fpocdig antwoorden: dat de beantwoording van zijne vraag veel, zeer veel tijd vercisfehen zoude; dat ik mij niet vleide, hem daaromtrent denkbeelden te kunnen mededelen, welke voor hem onbekend of nieuw waren ;  EN SWITSERT.AN D. ren; en dat ik mij daar en boven nu reeds fchaamde van zo lang agteréén het woord gevoerd, en de aanwezige vrouwen door politieke hairkloverijen verveeld te hebben, waar voor ik haar lieden mits dezen vriendelijk om verfchoning vroeg. Deze draai, in welks uitvinding mijne eigenlievde zig niet weinig verlustigde, vcrwierv mij van de 1'chone lippen der bevallige kunne, de Heilige verzekering „ dat ik mij vergiste — haar geenzins verveeld had — mij niet generen moest enz." Of deze verzekering uit het hart kwam, dit zoude een nader onderzoek verdiend hebben , in het welke te treden ik geen de minde roeping gevoelde. Genoeg, zij deed de vrouwelijke wellevenheid eer aan, en ik had mijn oogmerk bereikt, want de lieer van D. had ook zo veel waereld, dat hij voor dien avond de Oppermagt van het Volk aan de Oppermagt der Vrouwen opofferde, en mij niet langer belette om met dezelven een voor haar onderhoudender gefprek te beginnen. „ Niet weinig vermetel!" hoor ik u bij het lezen van deze laatde uitdrukking zeggen, en indien ik u wel ken, zijt gij nu reeds brandend nieuwsgierig om te weten, hoe ik het aangelegd hebbe,om met deze, mij onbekende, vrouwkens in gefprek te geraken. Dan, gij kent immers mijne natuurlijke vrijpostigheid, en ik moet u daar en boven zeggen, dat dezelve door mijne nieuwe waardigheid, door de hoedanigheid van vreemdeling en rcifigcr, niet weinig aangegroeid is. C 5 Nu  41 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND Nu dan , ik begon met aan een aartig meisjen , die het digtst naar mij toe zat , te vragen , hoe het in Francfurt met het toneel gefield , en of 'er veel liefhebberij voor was. Het laatfte voegde ik 'er terftond bij, om haar niet door mijne eerfte, veel bevattende, vraag verlegen te maken, en op het laatfte alléén antwoordde zij mij ook, bewerende, dat de lievhebberij voor zulk zoort van vermaken hier vrij groot was. Betreffende den toeftand van het toneel gaf mij mijn befpieder een zeer volledig en oordeelkundig bericht, waardoor ik enigzins met hem verzoend werd, en dit bericht werd gedurig door het overige gezelfchap met aanmerkingen en ophelderingen verrijkt, tusfchen beiden ook, min of meer fterk, betwist of tegengefp roken. Omtrent de decoraties, kleding enz. was men het eens; deze waren vrij goed, men befpaarde geen geld om den luister van het toneel te vermeerderen , en zo dra een voornaam ftuk den bijzonderen aandagt van het algemeen naar zig trok, en herhaalde reizen begeerd werd, befleedde men, indien zulks nodig ware, duizenden aan bijzondere decoraties, werktuigen, en klederen, daar toe behorende. Een juffer merkte aan, dat de klederen ongemeen fraai, en altijd naar den eerften fmaak waren. Ja wel fraai, hervatte een der heren, en mij dikwils al te fraai en onnatuurlijk, vooral die van de actrices. Immers, wanneer 'er een ftuk gefpeeld wordt, het geen een toneel uit het dage- lijksch  EN SWITSERLAND. 43 lijksch leven verbeeldt, dan wenschte ik, dat'er de handelende perfonen ook juist zo uitzagen, als men die in het dagelijksch leven gewoon is te zien — of liever gewonelijk zien moest. Dit zoude, naar het mij toefchijnt, op hun fpel zelv veel invloed hebben, om dat het meer met hun rol overeenkwam. Van de twintig kamenieren, vervolgde hij, die ik op ftraat, of in de huizen ontmoet, neem ik het aan, om terftond te zeggen; dit is een kamenier: daar en tegen zoude ik, in een burgerhuis komende, en een mensen, gelijk onze toneelkameniertjes uitgèdoscht, ontmoetende, haar altijd voor de vrouw of dogter van den huize groeten , en haar misfehien vragen, of zij ook bij geval gezelfchap wagtte, of meende uitte gaan. Want dat is u daar zo netjes opgemaakt, als of het, (zo als het dan ook in de daad is,) twee uuren onder paruikemakers handen gezeten had; zo tirée a quatre épinglcs, als of het zelve enige kameniertjes tot zijn bediening had; en het gehele onderfcheid der kleding van ene kamenier en hare meesteresfe beftaat gewonelijk daarin, dat de eerfte fchijnt gereed te ftaan, om naar een danspartij, en de twede om naar een deftig gezelfchap te gaan... ,, Maar ik bid u, welk een onaangename vertoning zoude het toch worden, indien kameniers, dienstboden, en anderen, in die flordige kleding op het toneel verfchenen, waarin men hen zomtijds in het gemene leven ziet ? Begeert gij dan", ïk begeer de menfehen, ook wat het uitwendige  44 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND dige betreft, zo te zien als zij in de daad zijn , en 'er uitzien ; of liever, gelijk ik ftraks reeds met een woord zeide, gelijk zij 'er uitzien moesten. ïk beken , dat het walgelijk wezen zoude, een morfigekeukenmeid op het toneel te zien , maar ik vind zulks in het dagclijkfche leven even walgelijk, en verkies even weinig de morfigheid aan mijn eigen huis te zien, daar zulks niet volftrekt noodzakelijk is. Ik weet wel, dat deze berisping niet flegts de acteurs maar ook de aanfehouwers aangaat; dat ook deze zig zeiven niet genoeg gelijk blijven, en op het toneel waarfchijuelijk met afteer zien zouden, hetgeen zij in huis dagelijks met de grootfte onverfchilligheid aanfehouwen. Dan ik zeg u immers, dat ik gene flordige, maar zulk ene kleding op het toneel ingevoerd wenschte te zien , die, in het dagelijkfche leven, aan dien ftand eigen is, welken men vertegenwoordigen wil. Na dat dit ftuk tusfehen den gemelden heer en juffer verhandeld was, (ik heb u flegts het zakelijke daar van gemeld, want daar het al verfcheidene weken geleden is, en ik niet, gelijk menigen mijner voorgangers, met de fchrijftafel in de hand de gezelfchappen bezoek, zo dien ik het wel zo wat op mijn geheugen te laten aankomen,) geraakte men over het fpelen der tegenwoordige tonelisten in gefprek. In de beoordeling der acteurs was men het vrij algemeen eens; enigen derzelve fpeelden uitmuntend, velen matig, en zommigen wilden niet veel zeg-  EN S W I T\S E R L A N D. 45 zeggen. Dan met de actrices was zulks het geval niet; verfcheidene heren fpraken met een ophef, die aan verrukking grensde, van het fpelen eniger actrices, maar de vrouwen fchenen met malkander afgefproken te zijn, om deze loftuitingen zonder de minftc deelneming aan te horen, en wanneer ik dezelven om haar gevoelen vroeg, dan kwam 'er weinig voor den dag, en dit weinige nog altijd verzeld van een maar. ,, Ja zeker„ lijk fpeelt Madame A. zeer fchoon, maar — ,, zij heeft dat gebrek. Madame B. fpeelt tus„ fchen beiden zeer fraai, maar dat haat ik in ,, haar enz. enz. Daar ik het beloop van deze beoordeling aandagtig gade geflagen had, ontglipte mij voor dat ik 'er zelve bepaaldelijk om dagt, een tout comme chez nous; de heer van D. vroeg mij met een geveinsden ernst hoe ik zulks meende? en ik gaf hem tot antwoord, dat in mijn vaderland het oordeel over de actrices ook doorgaands veel verfchillender was, dan dat over de acteurs. Hij hield een glimlagch tegen, en Mevrouw S. die hem kende , en hem juist op dat ogenblik in het gezigt moet gezien hebben , fteeg all' het bloed naar het hoofd. Na dat 'er nog wat over de algemene gebreken van bijna alle tonelisten in Europa gefproken was , en onder anderen aangemerkt, dat dezelven doorgaands niet onder malkanderen, maar tot en met de aanfehouwers fchenen te fpreken, en te handelen, en daardoor veelal de natuurlijkheid van hun fpel,  4# BRIEVEN UIT DUITSCHLAND fpel, en het eigenaartige van hun rol, aan de zucht, om van het publiek meer gezien en toegejuicht te worden, opofferden; na dat de toejuichingen des Francfurtfchen publieks als te veelvuldig, te partijdig, en zomtijds te ontijdig gegispt waren, kwam men over den fmaak van het volk in de keuze of goedkeuring der Hukken te fpreken, want deze toch is het, die de beftierders van een fchouwburg gewonelijk in hunne keuze bepaalt. Helaas! zeide een van het gezelfchap, over het algemeen gelijken wij nog veel naar de kinderen, die zig in fpookgefchiedenisfen verlustigen, en doorgaands aan het wonderbaarlijkfte en onnatuurlijkfte de voorkeur geven. Het is of de meeste menfehen, hun verftand en hart te huis latende, niets dan ogen en zenuwen naar den fchouwburg medenemen. Schone decoraties , een partij wilde dieren, toveraars in de lugt, Ichimmcn die uit den grond oprijzen, tonelen uit hemel, hel en vagevuur ontleend, zie daar het geen de menigte voornamelijk trekt, en de luidfte goedkeuringen wegdraagt. Het enigfte, dat in die opera's aan een verftandig mensch kan behagen is de mufiek; deze is doorgaands zeer goed, een kenner zal 'er met genoegen naar luisteren, maar een gevoelig kenner zal tevens daar over treuren, dat men 'er zo weinig partij van trekt, en 'er geen het minfte nut mede doet. Mag ik vragen, viel hem een juffertien in de rede , wat voor wezenlijk nut kan de mufiek doen ? Vraagt  EN SWITSERLAND. 47 Vraagt gij mij dit in ernst, was zijn antwoord, gij, die ik zelve onlangs een Aria met zo veel gevoel hoorde 1'pelen ? Gij kent immers de kragt van de mufiek op ons lighaam , op onze zenuwen , en door dezelven op den geest , haar vermogen om elke aandoening in ons te verwekken, elke hartstocht te ontvlammen, ons gevoel tot op het uitterfte te (pannen? Door deze goddelijke kunst zo gefpannen, zo opgewonden, zal immers mijne ziel ieder edele daad fterker voelen , iedere ondeugd heviger verfoeijen; zullen de lesfen der wijsheid en deugd, op het toneel verzinnelijkt, gretiger ingang in mijn hart vinden, dieper (poren in hetzelve nalaten, ik zal eerst aangedaan, bewogen, en dan veredeld worden ; zie daar het geen ik door het nut van de mufiek verftaa, het geen ik noem, van dezelve partij trekken. Maar wanneer ik mij, wanneer ik duizenden mijner medemenfehen dusdanig zie opwinden , om ons dan op een avontuurlijk verfchijnzel uit het (poken-rijk te vergasten, ja dan (chaam ik mij mijner aandoeningen, (moor mijn opgewonden gevoel , befchuldig hen die met mijne hartstochten den fpot drijven, en beklaag die duizenden, welke behagen kunnen fcheppen, in zo misleid te worden , en voor nieuwe misleidingen van dien aart geld en tijd.... en hart en verftand veil hebben Over de opera's was dus het doodvonnis uitgefproken — en niemand waagde het dezelve te ver-  48 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND verdedigen, fchoon menig een 'er misfchien wel trek toe gevoelde, zonder evenwel te durven. Men ging over tot de treur- en blij-fpelen. De vrouwen hielden het eenpaarig met de treurfpelen; ik ook, hoewel niet zo uitfluitend, en onder zekere bepalingen. Deze bepalingen bragt de heer van D. in het midden, en ik hielp hem met al mijn vermogen, om dat hij mij, door het woord aan mij te rigtcn, gedurige aanleiding daar toe gaf, fchoon hij het anders ook buiten mijne hulp allerbest had kunnen ftellen. Ik zoude u nog vele bijzonderheden van dit gefprek kunnen mededelen, want ik heb het nog levendig voor mijnen geest, dan mijn briev begint reeds naar een verhandeling te gelijken, des zal ik mij dienen te bekorten. Het werd nu mijn beurt — vroeger wilde ik die niet hebben — en ik poogde toen de vragen, die mij reeds onder de hand nopens den ftaat van het Nederlandfche toneel gedaan waren, te beantwoorden. Gelijk gij begrijpt, konde het Amfteldamfche toneel hier bijkans alleen in aanmerking komen. Wij zijn u, zcide ik, ten dien opzigte, nog wel twintig jaren ten agteren, en in geen honderd jaren zullen wij u bijkomen, zo 'er niet ene gelukkige verandering in onze regeringsvorm bewerkt wordt. Men vond deze Helling min of meer vreemd, en de heer M., die, na de laatfte omwenteling, enigen tijd in Amfteldam doorgebragt heeft, gaf mij op een befcheidene wijze te kennen, dat de Neder-  EN SWITSERLAND. 49 derlandfche Patriotten deze ftelling naar het hem toefcheen wel eens te ver trokken , en zig in vele opzigten over het gemis hunner vrijheid beklaagden , daar zij toch dezelve, in ruimere mate dan de meeste andere volken fmaken mogten. Daar hij enigzins bevreesd fcheen om deze mening rondborstig jegens mij te uiten, hielp ik hem zelve op den weg, zo dra ik merkte waar hij eigenlijk henen wilde, en toen poogde ik ons van die verdenking te zuiveren, en mijne ftelling te ftaven. Ik ontkende niet, dat zommigen wel eens te verre gaan, wanneer zij over geweld en onderdrukking klagen; ik ftemde toe dat de burgerlijke vrijheid in ons land in een grotere mate plaats heeft, dan bij de mecsten van onze naburen, maar, voegde ik 'er bij, de denkbeelden van vrijheid en dwang zijn immers betrekkelijk. Wanneer gij, Mijnheer L., die aan een goede tafel gewoon zijt, u eensklaps met de kost van een dagloner, ik meen nog wel met zijne zondags kost zoudt moeten vergenoegen, zoude u dit wel zo geheel onverfchillig zijn, of zoudt gij ten allen tijde uwe ziel in leidzaamheid bezitten, en uwe verlorene goede tafel geheel vergeten, zo dra men u had doen opmerken, dat duizenden uwer natuurgenoten geen betere kost begeren, en zig zeer gelukkig agten zouden, indien hun dezelve flegts dagelijks te beurte viel. Toegeftemd; maar de juistheid dezer gelijkenis D .... Zal  gO BRIEVEN UIT DUITSCHLAND .... Zal ik u tragten aan te tonen. Ons Gouvernement laat ons veel vrijheid, ja; juist zo veel — als het ons niet ontnemen kan. De vrijheid van i fpreken is in ons land zeer groot, want — de middelen om dezelve te beperken zijn zeer weinige in getal, zeer onvoldoende, of ten mïuften tot nog toe onbekend. :' De vrijheid der drukpers is reeds aan menigvuldigerc bepalingen onderhevig — ook is die beperkt., hoewel aLwederam niet nauwer dan men die tot nog toe heeft kunnen beperken. Twintig duizend gewapende huurlingen, de dienaars der heilige gerechtigheid daaronder begrepen, fchragen de tegenwoordige order van zaken, en ilaan gereed om hem, die door zijne fchriften waarheden verfpreidt, welke voor de goden der aarde aanftotend zijn, te vervolgen, bijaldien hij ontdekt wordt. Eu evenwel waagt hij doorgaands weinig bij die ontdekking; dikwils pronkt zijn naam ftoutmoedig aan het hoofd van zijnen ketterfchen letterarbeid, want hem fchraagt de ftem, het luide geroep van duizenden zijner niet bezoldigde, maar ^ónafhangelijke — niet in barakken opéén geftapeldey maar overal verfprcidde landgenoten, en dié -ftem -, het algemeen .gevoelen, doet de zetels der xegenten beven, doet hun aarzelen om den Herken arm te gebruiken, uit vreze ener mislukking -.van hunne pogingen; die natuurlijk hunnen volüagenen val tot gevolg hebben zoude. Om nu deze waarheid op "het onderwerp van ons gefprek toe te pasfefl , zo moet ik u. zeggen - dat  - K-N SWITSERLAND. 51 dat geen dwang in ftaat geweest is, verfcheidene Nederlanders te weêrhouden, van ons vaderlandfehc,voor republikeinen berekende, toneelftukken , met hunnen naam aan het hoofd te leveren. De toejuichingen van het lezende publiek beveiligden hun terftond tegen wraak en vervolging: nog veel gedugter zoude hun aanhang worden, indien die hukken in den fchouwburg vertoond, en zo een nog grooter gedeelte van het volk, ik meen het niet lezende, in ftaat 'gefteld wierd om hunne beginzels te leren kennen, en aan dezelve in het openbaar hulde te bewijzen; dan — nu fpreekt het Gouvernement: tot hier toe, en niet ver~ der. De fchouwburg moet gelijk alle openbare geftigten en handelingen de uitfpraken der politie eerbiedigen, en deze kan als ene dienaresfe van het politiek fyftema nimmer gedogen , dat vrijheid en vaderlandslievde haren voet op een openbaar toneel zetten. Mijne gezegden vonden ingang en ik vervolgde: Wat fchïet 'er nu over dan Nederlandfche Hukken van den ouden dag, van welke zo.'nmigen, wel is waar, geenzins van inwendige -waardij ontbloot zijn, maar waarin de taal doorgaands zo ouderwetsch-verheven is, dat de genen e man weinig daarvan begrijpt, en waarin meest-al zo grovelijk tegen den goeden fmaak, en tegen de waar"" fchijnelijkhcid gezondigd wordt, dat de verftan-' dige weinig behagen in de vertoning daarvan kan fcheppen. Door fraaje decoraties tragt men dart Da der  52 BRIEVEN UIT DUITSCHLAND deze gebreken te vergoeden, maar welk ene bedroevde vergoeding is dit! 'Behalven deze gewrogten van ons eigen land vergast men ons op (tukken uit andere talen, en nu vooral uit het hoogduitsch. Onder de laatlten zijn buiten kijf velen voortreffelijk, dan — het blijven (leeds vertalingen, en behalven dat zij daardoor reeds dikwerf het vloeijende verliezen, zo zijn de zeden, de maatfchappelijke of ftaatshirichtingen, het onderfcheid der (landen, en de gehele levenswijze der Duitfchers zo verfchuiende van die der Nederlanders, dat het eigen ftuk het welk op een toneel in Duitschland waarlijk nut kan doen, in Nederland op zijn hoogst vermaakt, maar geen het minfte nut doet, om dat het te weinig toepasfelijk is. Het is 'er mede gelegen even als met vreemde beesten in vergelijking van onze huisdieren; de eerden, die zomtijds in fchoonheid en flerkte boven de laatden uitmunten, worden flegts aangegaapt , zonder dat men 'er verder enig nut van trekt, daar en tegen weet elk met de minder voortreffelijke eicrenfehappen dér huisdieren zijn voordeel te doen, wie zoude hun dus in dat opzigt niet boven de anderen de voorkeur geven. Wat nu eindeRjk onze tonelisten betreft — dezen konde ik van de ambagtsfouten en gebreken, welke men in hunne Duitfche kunstgenoten berispt had, even weinig vrij pleiten: en om den Dnaak van ons publiek, in de keuze der fluk- ken,  E N S W I T S E R L A K D. 53 ken, boven dien van het Francfurtfche te verheffen, daar toe meende ik ook geen grond te hebben. Onder deze en dergelijke gefprekken over dit zoort van lievhcbbe.rij verftreek de avond, eer ik 'er om dagt. Wij fcheidden vergenoegd, en naar het fcheen, zeer voldaan over malkander; de heer van D. verzocht mij en mijnen vrind T. om hem 's anderen daags op zijn buiten te komen bezoeken, en Mevrouw van D. onderfteunde het verzoek van haren man op zulk ene vriendelijke en bevallige wijze, dat hetzelve gretigeu ingang bij mij vond, en ik beloovde daaraan te zullen voldoen. Daar deze lang genoeg is, zal ik met dit bezoek een afzonderlijken briev beginnen , en ondertusfehen zie ik uw antwoord op mijn voorgaanden te gemoed. Leev dan ondertusfehen wel, gelukkig, en zo vergenoegd als Uw vriend. t> 3 OOST,  OOST, WEST, T'HUIS BEST. ene vertelling. Genomen uit enen Franfchen brief aan .... INIauwlijks waren wij te Chamouny aangekomen, of wij werden door goede en eerlijke dorpelingen , zo als ze meest allen in die ftreek zijn, vriendelijk ontfangen. 'Er was nog grote vreugd in de herberg over de bruiloft van sans-souci, den zoon van het huis. Ik moet u zijne gefchiedenis verhalen, u — die ene brave dochter zijt, en gevoel hebt voor daden van kinderlijke liefde; gijmoet de vriendin van sans-souci worden, zo jals ik de zijne zelve geworden ben. Verbeeld u voor eerst zijne moeder, een kort, dik, en gracelijk wijfjen, zindelijk gekleed, voot de tafel ftaande, rondom welke wij ons geplaatst hadden, om wat room te eten, cn van een honigraat van Chamouny te proeven, en met beide vuisten daarop leunende; leg haar dan na genoeg deze woorden in den mond. „ Ik was op zijn best dertig jaren oud, toen ik reeds agt zulke kleuters om mij heen had, niet hoger als zó, (dit zeggende wees zij met haar  ene frans cue vertelling. 55 haar hand drie voet van den grond;) maar het waren ook engelen van kinderen, en sans-souci was de mooijfte van- allen, en had het beste hart van de wereld. Ik zal 'er lü. een bewijs van geven uit duizenden die ik 'er van heb: de oogst was flegt geweest, 'er was hongers-nood in het land. Vier of vijf deferteurs komen te Chamouny aan; zij waren het gebergte doorgereisd, en vonden zich zonder geld, en in den droevigften ftaat van de wereld. Hunnen nood verligten dat konden wij niet, want wij hadden zelve geen voorraad genoeg: daar ik evenwel nog wat meêr had dan de andere inwoonders van Chamouny, gaf ik van tijd tot tijd mijnen kleinen sans-souci daar van een vragt op den rug, en zond hem naar Argcntiere, of naar de omliggende dorpen, om dezelve te verkopen. Als hij mij het geld niet tot een duit toe t'huis bragt, floot ik hem in een hok op voor de rest van den dag, en dan mogt hij 's avonds met zijne kleine louise niet dansfen. Eens op een dag gaat sans-souci, toen twaalf jaren oud, met zijne vragt op den rug het huis uit, en komt bij die deferteurs, die hunne vrouwen en kinderen met zich fleepten. Allen roepen zij zijn medelijden in. Zij hadden zijn zwak net getroffen. Het arme kind wordt aangedaan door hunne elende en gebrek, en laat hun zijne vragt ten beste. „ Ziet daar, zeide hij hun, dat kost mij zes weken zittens in het hok, maar het is beter, dat ik 'er in fterf, als dat gijl. van honger fterft." Men kwam mij die daad D 4 ver-  5<5 oost, west, t'huis best. vertellenj sans-souci durfde niet weder onder mijne ogen komen; ik zogt hem overal; en waar denkt gij wel, dat ik hem vond? In het hok — och ja, het arme kind had 'er zich zeifin opgefloten. Ik omhelsde hem al fchreijende: „Kom hier mijn brave jongen, zeide ik, gij verdient niet opgefloten te worden om dat gij liefdadig zijt geweest, en al moest ge mij op die wijze arm maken, zult ge 'er geen voet meer inzetten. Maar daar hebben we hem zelf, hij zal u de rest zelve verhalen." Hij kwam juist van pas binnen, met zijne bevallige louise onder den arm. Wij vonden hem klein maar welgemaakt, zijn vergenoegd aanzien deedt ons recht goed; hij zeide ons, dat hij om vrolijk te zijn niet eens nodig had pas getrouwd te wezen, en wij ver-zogten hem dat hij ons zijne gefchiedenis zou vervolgen, die zijne moeder begonnen hadt; hij liet zich in het geheel niet bidden ; zette zich bij ons neêr, en fprak met ons zo vaardig en gemakkelijk, dat wij wel ras aan hem merkten, dat hij verder als moeders keuken geweest was. De jongde zijnde van agt kinderen, had hij geen groot goed te verwagten van énen vader die zelve niet meer bezat dan een klein beftek wijngaards, en een kroeg. Menig verhaal van zo veel wonderbare zaken, die men buiten' den omtrek van zijne bergen vandt, had zijne nieuwsgierigheid gaande gemaakt, om die wonderen zelve te gaan zien: van zijne fpeelmakkers bemind, en voor-  ene fransche vertelling. 57 vooral door zijne kleine louise voorgetrokken, oordeelde hij zig zeiven waardig, om ook ene» rol op het fchouwtoneel der wereld te fpelen, voorzag zich van een tambour de basgue,die braaf gerucht maken moest, en verliet zijn dorp, terwijl hij zwoer van 'er niet weder te zullen inkomen, voor dat zijn fortuin gemaakt was; zelfs had hij geen minder ontwerp dan zijn's vaders kroeg te veranderen in zulk een mooij kasteel, als waar van men hem had verteld; en zó de grote heertjes van Chamouny op zij te ftreven. Daar gaat hij dan nu op reis naar Geneve, van het hoofd tot de voeten door moeders eigen hand in de kleêren geftoken; het gezicht van ene grote ftad betoverde hem weldra; deed hem zijne bergen vergeten, en bragt hem in den waan, dat hij het geluk daar vinden zou, waar hij het meest fchitterends vond. Waarom moet toch, helaas! die ongelukkige dwaling het meest die eenvoudigs zielen bcguichelen, die zonder haar in hun landleven het geluk zouden gevonden hebben? Als hij op zijn tambour fpeelde, trof hij wel eens ondankbare oren aan, zijn marmot, die hij zo zorgvuldig gekweekt, zo wel had opgevoed, eu die hem zo veel eer moest aandoen, ftierf; en toen hij dezen tocvlugt miste, fprak hij enige ftraatjongens aan, die hij voor zijne vrienden aanzag, om dat zij den winst van zijn tambour en van zijne marmot hadden helpen delen; maar kreeg tot zijn grote verwondering van hun niet dankwaad befcheid. Zo werd de kleine goede dorpeling reeds D 5 in  g8 OOST, WEST, T'HUIS BEST. in het begin van zijne loopbaan gedwongen om uitteroepen : ,, o mijne vrienden van Chamouny, waar zijt gij ? Daar is 'er geen een die mij niet geholpen zou hebben, hier is 'er geen die mij niet verlaat!" Door den nood gedwongen, ging hij zich bij enen fchoorfteenveger verhuren; dat was althans niet hoog gevlogen, ten minften wat de kans op fortuin aangaat; doch de grilligheden en hardheid van zijn meester maakten hem dit beroep wel ras moede; als hij neigende, buiten adem, met zweet en roet bedekt boven in een fchoorfteen was gekomen, hield hij zich daar zo lang mogelijk op, om tusfehen de toppen der ijsbergen, die van zijne valleij te ontdekken, en in plaats van dan zijn fchooriteenvegers-deuntjcn te zingen, riep hij uit: ,, Rotzen van Chamouny, waar zijt gij? De ftormende winden mijner bergen, zijn veel verkieslijker dan de rook der (leden!" De wereld begon hem al niet meer zo mooij voortekomen, hij werd minder eerzugtig, en trok zijn hart af van de torens en gragten van zijn ingebeeld kasteel, en vergenoegde zich met het verkrijgen van een lief net huisjen; maar horende dat Parys boven Geneve zo veel vooruit had, als Geneve boven zijn dorp, nam hij dadelijk de reis naar die hoofdftad aan. Na veel moeite, geleden afjagt, en volharding, kwam hij 'er toch aan, maakte 'er kennis, en klom 'er van trap tot trap op tot dien van —— kaarsfenfnuiter in de opera. De balletten, de muziek, al het betoverende dier plaats maakte in het  ene f ra n sc ii e vertelling. 59 het eerst zijne zinnen dronken , maar die dronkenfchap duurde kort; de fchoonfte decoratien van de Opera konden in zijn oog niet monfteren tegen die, welke de ijsbergen van zijn land opleverden ; de ballets hadden bij hem veel minder waarde als ene enkele tour van ene allemande , met louise in de valleij gedanst ; dc muziek kon hem dat vermaak niet verfchaffen, 't geen hij genoot als hij zijne fpeelkamaraden en zijne kleine fchone op de maat van zijn tambour lietdanfen; met een woord, de begocheling van de opera begon , even als die der wereld, voor zijne ogen te verdwijnen, naar mate hij nader bij de fchermen kwam , en de veêren, die alles in werking brengen, meer van nabij te zien kreeg. ,, Chamouny , Chamouny, ( zeide hij reeds met een diepen zugt) waar zijt gij ? waarom heb ik u immer verlaten ? " Met dat al wilde hij zijn fortuin op alle mogelijke wijze beproeven en verhuurde zich als jFokey, bij enen avanturier, een fpeelder van zijn ambacht, die zijne goede trouw wel dra bekend maakte met de geheimnisfen zijner valfche dobbelftenen, en kunften met de kaart , en hem dus voorbereid in een fpeel- academie bragt , alwaar hij tegenover zijn meester geplaatst , op zekere gegeven tekenen hem de kaarten der medcfpeeldcrs moest aanduiden , en in ene onnoemelijke winst delen. De hopen goud , die op de ronde tafel geftrooid lagen , ftreelden de begeerlijkheid van sans -souci ; maar de befchouwing van de woedende werking der tomeloze drif-  6o oost, wesï , t'hbjs best. driften, waar toe hij daar de droevige gelegentheid had , deden hem het metaal , dat die driften deed ontvlammen , wel dra veragten , en op den dag, dat hij zijne eerlijkheid tegen rijkdommen moest verruilen , werd zijne dorps - confcientie tegen die ruiling onbeftand ; en hij nam zijn affcheid : zijn meester vroeg hem hier van de reden ; bij antwoordde : „ Ik ga weêr naar Chamouny, handjeplak fpclen." Dat deed hij evenwel niet; maar daar hij gedurende zijn verblijf bij de Opera , de matelote had leren dansfen , gaf hij zich uit voor dansmeester; dit beroep deed hem ettelijke kronen winnen , en bragt hem in kennis bij enige vrouwen , daar hij in het eerst goed fortuin meê meende te maken, maar kort daarna vond hij zich door dezen bedrogen en op nulgcbragt, en zag met een oog van verlangen op zijne geliefkoosde valleij van Chamouny te rug, geheel overtuigd, dat alle die zogenoemde goede fortuinen tegen enen kus van louise niet konden opwegen. Ziek en van alles ontbloot , wandelde hij op zekeren dag in de Tuileries , en mijmerde over de wisfelvalligheden van dit leven, terwijl het hem hartelijk berouwde, dat hij zich aan derzelver noodlottigen keer had blootgefteld : op eens hoort hij roepen, houd den dief! de menigte drong zich om den beftolenen heên, sans-souci ftond digt bij hem , en werd dadelijk gepakt: men haalt hem fluks al de zakken uit, en vindt een hörologie bij hem , dat de eigent-  ene fransche vertelling. 6l gentlijke dief, geen kans meêr ziende om te ontfnappen, hem met een gauwigheid in de zak had geftoken. Ogenblikkelijk maken zich twee dienaars van sans-souci meester, en brengen hem naar de gevangenis. ,, Chamouny! Chamouny! „ zeide hij al fchreijende, zijn dan alle de we„ gen, die mij van u verwijderd hebben, flegts ,, wegen naar de galg geweest! " De naam van Chamouny wekte terftond den aandagt van een van de dienaars op: zoudt gij ook uit die valleij van daan zijn? vroeg hij aan sans-souci: deze flaat op dit zeggen zijne ogen op, en herkent den dienaar voor enen van die foldaten, aan wien hij te Chamouny zijn vragt koren ten beste gegeven had. „ Vriend! zeide hij, ik ben onfchuldig; ik heb mij te Chamouny voor u blootgelield om in het hok opgefloten te worden, zult gij 'er mij nu niet uit redden?" De dienaar ziet hem aan, herinnert zich zijne gelaatstrekken, omhelst hem , hoort zijne redenen aan, en bepraat zijn camaraad om hem los te laten. Hij doet nog meer, hij geeft hem enig geld, door middel van het welk sans-souci zich naar Marfeille begeeft, fcheep gaat, en in Indien het fortuin gaat zoeken, dat hij in Europa niet had kunnen vinden. Dat fortuin wordt hem eindelijk gunftig; met arbeid en fpaarzaamheid had hij zich een ftuivertjen geld verkregen , en vond zich tot zijne grote vreugde als nu in ftaat gefteld om naar zijne valleij te rug te keren, terwijl hij in geen der beide\  62 oost, west, t'huis best. de wereldftreken noch de genoegens van Chamouny , noch het goed hart van deszelfs bewoners gevonden had. Zijn moeder had in geen tien jaren taal noch teken van hem gehad. Op een mooijen dag ziet zij een welgedaan koopman hare herberg intreden , die haar een groot nieuws aankondigde. Straks komt elk der huisgenoten toefchieten, elk dringt zich om den koopman heên, en de moeder meent op het aanzicht van dien vreemdeling enige trekken te ontdekken, die haar nauw aan het hart liggen ; ene zware hartklopping maakt haar fpraakloos; uit vrees van zich te bedriegen , blijft, zij diep getroffen en bevend ftaan , zonder den vreemdeling door enig teken hare vermoedens te kennen te geven. Met een maakt de koopman zijn rok en gegaloneerd vest los, en toont haar het zelvde wambuis, dat zij met eigen hand voor hem gemaakt, en hem bij zijn vertrek gegeven had, en dat. hij zorgvuldiglijk had bewaard. ,, 't Is niet van mijn lijf geweest , zeide hij, diep ontroerd, herkent gij het niet?" „ Mijn zoon! mijn zoon! " roept toen de goede moeder uit en valt in zijne armen, louise , alle de inwoners van het dorp komen hem insgelijks omhelzen : sans - souci vergeet zijne tienjarige droefeuisfen in de tedere omhelzingen der natuur, der liefde, en der vriehdfehap. Hij trouwt kort daar op.louise, fmaakt het genoegen van zijne familie in een ruimen ftaat te brengen, en zet zich  ENE FRANSCHE VERTELLING. 63 zich op een ftuk land in zijne valleij neêr , terwijl hij menigvuldigmaal uitriep : „ Chamouny} Chamouny! waar was ik het geluk gaan zoeken? het woonde onder de nederige daken van mijn vaderland; de kunst-vermaken der menfehen kunnen nimmer de zuivere vermaken der natuur vergoeden bij een hart, dat gevormd is om die te genieten 1 " NAUW-  NAUWKEURIG BERICHT AANGAANDE LA FAYETTE, en zyne LOTGENOTEN, door enen americaan, residerende te wenen. ( Uit het Fransch vertaald. ) Toen la fayette, latour - maubourg , en bureau-de-puzy nog in de magt van Pruis/en waren, hadden zij op 't laatst alle troost en verligting ontfangen , die hunne gevangenfchap toeliet; boeken, papier, inkt, verlof tot briefwisfeling met hunne bloedverwanten en vrienden, onder het opzicht van de commanderende Officieren: vrijheid om elkander te zien, en zelfs om enige bezoeken te ontfangen. Zo dra de Koning van Pruis/en hen aan Oostewyk had overgeleverd, met verklaring, dat hij niet langer met het hatelijke dier gevangenhouding wilde bezwaard zijn, is hun lot zó verergerd, dat de gevangenis van Maagdenburg, in vergelijking van die van Olmutz, een verblijf van vrijheid en geluk fchijnen moest. Te Olmutz is men begonnen met niemand meêr toegang tot de drie gevangenen te geven , en hen zelfs te beroven van den omgang met eikanderen. Het wandelen is hun tevens verboden; en  bericht aangaande la fayette. 65 in men heeft hen beroofd van l$cht;, van beweging, van boeken, van vrijheid tot fchrijven, en van allen omgang met levendige wezens. Toen la fayette Hit Pruisfen vertrokken was waren 'er reeds verfchciden van zijne bloedverwanten onder het fchrikbewind van roberspierre vermoord, hij wist dat zijne vrouw in heg* tenis genomen, van hare kinderen afgefcheurd, en op last van den dwingeland diep uit Auvergne naar de gevangenisfen van Parys gcfleept was» Op alle de vragen, die hij zonder ophouden deed aangaande zulke dierbare ondervmrpen, antwoordde men alléén met een beledigend ftilzwijgen, en men onderfchepte alle de brieven, waar uit hij had kunnen vernemen, dat izijne vrouw en kinderen nog leefden. Niet minder ongerustheid toonde bureau-de tuzy, maar met geen beter gevolg, omtrend het lot van zijne jonge vrouw, met welke de tederfte liefde hem , zeven maanden voor dat hij in den kerker begraven werd, had verenigd. la fayette's gezondheid verviel wel dra tot zulk-enen deerniswaardigen ftaat, dat de artz van de gevangenis, de ftem van zijn geweten niet langer wéêrftaan kon, en verklaarde, dat men dien gevangenen vermoorden zou door hem langer de open lucht en beweging te onthouden; hij was de eerfte medicus niet, wiens eerlijk en medelijdend hart la fayette te hulp kwam. Zulk een formeel en ftellig .bericht durfde men toch niet te trotfeeren , en men vond zich voor E de-  56 bericht aangaande la fayette deze reis verpljgt om den gevangenen van tijd tot tijd ene wandeling toeteftaan onder geleidt van enen corporaal of van den provoost en enen foldaat; terwijl men het aan zich voorbehield om dien doctor die zo weinig infchikkelijkheid had voor de begeerten van den cipier, en zo meewarig was omtrend het lijden der gevangenen, in tijd en wijle te vcrplaatzen. Het was bij gelegenheid van ene dergelijke wandeling, dat la fayette tragtte te ontvlugten, met behulp van enen geneesheer, boljuan genaamd, en van^nen huguet een Americaan. Het is bekend Wm weinig het gefcheeld heeft, of deze onderneming was met den besten uitflag bekroond geworden. De twee voorname oorzaken, die dezelve hebben doen mislukken, doen la fayette's edelmoedigheid eer aan. Hij heeft niet gewild, dat zijne verlosiing aan enen van zijne cipiers het leven kostte: men had zich dus vergenoegd met den foldaat op de vlugt te jagen, den koetfier bang te maken, en den provoost ter aarde te werpen. Dus was het alarm te Olmutz, fpoedig algemeen. Een van de paarden was aan. het fteigeren, en zo om ver geraakt, daar door vond la fayette zich van zijne verlosfers afgefcheiden, en was, daar hij het denkbeeld niet kon verdragen, dat zij mogelijk gearresteerd waren, zijn eigen weg te rug gekomen om zich van hun noodlot te onderrichten. Toen hij niemand gewaar werd, ftelde hij zich geen ander oogmerk Voor, dan de frontieren te bereiken, en van daar te  sn zijne lotgenoten, (ft te fchrijven, dat hij aanbood om zich zclven we» tier gevangen te geven, indien men aan zijne verlosfers de vrijheid wedergeven wilde. Doch hij werd zelve te midden van deze bekommeringen gevat, gebonden en gekneveld in een open rijtuig terug gevoerd naar de citadel van Olmutz. Eerst heeft men hem in de hoofdvvagt opgefloten, aldaar naakt uitgekleed , en zijne klederen doorzogt, zo als men de werklieden doet, die in de diamant-mijnen arbeiden; vervolgens heeft men hem weder in zijne gevangenis gebragt, waar uit men het weinig huisraad, dat hij had, had weggenomen» Hij was in een beklaaglijken toeftand, zijne lendenen half gebroken, een arm zwaar gekneusd , ene hand vreesfelijk gekwetst door den provoost, die, terwijl hij onder hem lag te fpartelen, hem enen vinger had afgebeten. Met dat al vergat hij zich zeiven; maar de ongerustheid over het lot van zijne verlosfers, die hij niet konde bedwingen, verzwaarde zijn lijden, en veroorzaakte hem ene hevige koorts. De generaal d'arcot, waardig cipier der gevangenisfen van Olmutz vervoegde zich bij hem, en de eerfte troostreden die hij hem toeduwde, beftond in deze woorden: de twee fchurken, die de ftoutheid gehad hebben van u op te ligten, zijn gevat, zij zullen onder uw vengjler worden opgehangen; en als 'er geen beul bij de hand is, zal ik 'er voor dienen. Die taal, enen beul in de daad zó waardig,' doorgriefde het hart van la fayette. Zijns E % koorts  6li eerïcht aangaande la fayettê koorts verdubbelde , zijn toedand verergerde, dö wond aan zijn hand werd hevig ontdoken. Vier dagen agter een weigerde men hem enen geneesheer. Den vijfden dag bragt men 'er enen bij hem, een uitgezogt man, Olmutz geheel waardig, die aan enen gevangenen, die van de koorts lag te beven, en bijna lam gebeukt en gekneveld was , geen ander befcheid gaf, dan dit brutaal gezegde: Gif zijt zo heel ziek niet. Van dat ogenblik af is de moedwil en wreedheid van den majoor, aan wicn de bewaring van la fayette was toevertrouwd, tot ene hoogte geklommen , dat zij alle bcfchrijving te boven gaan. De dienstboden, die met hem in hegtenis genomen waren, liet men nu niet meer bij hem om hem te dienen, en hield met dat al dit vreemd foort van daatsgevangenen ook opgefloten. Men nam hem zelfs zijne lepels en vorken af, en liet hem met de vingers eten. De deur van zijne kamer is van toen af niet meer geopend dan voor de blodacrts, die hem kwamen befcliimpcn , en voor de beulen, die hem plaagden. Het enigfle overfchot van menfchelijkhcid, dat hij te midden dezer onwaardige behandelingen heeft kunnen ontwaren, trof hij bij de commisüe van officieren aan, die gelast waren om hem tc ondervragen. Hij werd vijf onderfcheiden reizen verhoord, en het gehele verhoor duurde vijftien uren; zeer gevoelig voor de mcnfchelijke behandeling der com-  en z tj n e lotgenoten. 69 commisfie, cn ftecds bijzonder bezorgd om zijne verlosfers niet in gevaar te brengen, vermijdde hij in zijne antwoorden alles wat cnigzins verbitteren kon. Hij protefteerde met de meest mogelijke befcheidenheid tegen ene macht, aan welke hij geen recht hoe genaamd op zijn peribon kon toekennen. Toen men hem naar zijne titels vroeg,antwoordde hij: Burger der Verenigde Staten van America. Waar hij van zins was zijne woonplaats te vestigen ? In America. Waar om hij had willen ontvlugten? Om dat zijne gevangenneming onrechtvaardig, en zijn toeftand onaangenaam was. Hij was begonnen met alles te ontkennen wat betrekking had tot de twee vrienden, die zich voor hem hadden opgeofferd, onr dat hij vreesde een enkel woord te uiten, dat hun nadelig zijn kon. Maar midden onder het verhoor bewees men hem hunne gevangenneming, en toonde hem hunne bekentenis, met hunne" eigen hand gefehreven. Van toen af waren zijne antwoorden niets anders dan een gedurig pleit ter vcrontfchuldiging zijner verlosfers. De. commisfie vertrok. la fayette zag toen geen menfehen weêr, en verviel, zonder verdere tusfchenpozing, weder in de handen van zijne vervolgers. In den korten tijd van vrijheid, dien hij genoot, had hij vernomen, dat zijne familie nog in leven was; dat robersiuerre , met zijne-medeplichtigen de ftraf hunner misdaden- hadden ondergaan, en dat de rechtvaardigheid en de men-. E 3 fche-  7* bericht aangaande la fayette ichèlijkhéid in Frankryk nu weêr te voorfehija durfden komen. bolman en huguet werden eindelijk geoordeeld , en na ene allerwrccdfte gevangenis van zeven maanden , op vrije voeten gefteld. la fayette , die de minst fterke van hun drieën was , en voor wien gebrek aan verfche lugt uit hoofde van zijne zwakke borst dodelijk is, verviel in ene kwijning, die, gevoegd bij zijn hartzeer, dat men zo zorgvuldig wist te onderhouden, aan zommigen hoop a aan andere grote vrees gaf, dat zijn leven in het uiterfte gevaar was. .De onverwagte aankomst van zijne vrouw en dogters deed hem als door een wonderwerk op nieuw herleven. Maar die zelvde aankomst, met het geen haar vooraf gegaan en gevolgd is, en de omftandigheden , die haar vergezeld hebben, heeft ene grote vraag opgelost. Van nu voortaan is het ene bewezene waarheid, dat de Keizer door die genen van zijne officieren, die het lot der geVangenen van Olmutz befticren, fchsndebjk beledigd wordt. Mevrouw de la fayette heeft zich met hare beide dogters bij het Fransch bewind vervoegd, met deze woorden : Ik kom al. een paspoort vragen om de vrijheid van mijnen echtgenoot te gaanverwerven , of zijne gevangenfehap met hem te delen. Het Fransch beftuur heeft haar dat paspoort, 't welk de rechtvaardigheid en menfchelijkheid' voor haar eischten, verleend. Mevr. de la fa-Suittb eenmaal uit Frankryk vertrokken, begreep we>  en z ij n e lotgenoten. 71 weldra, dat de gelukkige uitflag van haar ver-1 zoek afhing van de fnelheid harer reize; dat zij in eens te Wenen als 't ware moest komen neêrvallen, zonder 'er van iemand gewagt te worden, en zich rechtftreeks bij den Keizer vervoegen. Indien men te Wenen van hare reize verwittigd ware geweest, of zo zij onder haren eigen naam had gereisd, zou zij op de grenzen van Oostenryk gearresteerd, of op het minst te rug gehouden zijn geworden; dit bewoog haar om zich van eert Americaansch paspoort te voorzien. Door deze voorzorg te gebruiken, is zij die noodlottige grenzen gelukkig overgekomen, heeft nacht en dag doorgereisd, en is te Wenen bij een der voornaamfte lieden van het hof afgetreden. Den 9 October was zij aangekomen. Den 10 gaf de Keizer haar reeds toegang tot zich in zijn cabinet, en verleende haar ene particuliere audiëntie. Gedurende dat gefprek was Mevr. de la fayette al wat men zijn kan, wanneer men zulk ene dierbare zaak bepleit. De Keizer fcheen in het eerst zich te laten bewegen: Wat zijne vrijheid voor het tegenwoordige betreft, zeide hij, dat is mij onmogelijk, dat hangt van mij alleen nietr af Dat is ene zeer ingewikkelde zaak.... Wat mijne toeftemming aangaat, om u bij hem te vervoegen, hoe zoude ik u die kunnen weigeren ?.. . . Als ik in uw plaats ware, handelde ik even zo als gij Ik eerbiedig Ik be¬ klaag hem. Hij wordt zeer wel behandeld; ik heb daar tse uitdrukkelijk bevel gegeven. Uw bijzijn E 4 zul  72 bericht aan gaande la fa vette Zal ene grote troost voor hem wezen; ik ben 'efj blijde om; als hij ontjlagen wordt, zijt gijl. allenbij elkaér om zamen ie vertrekken. Mevrouw de la fayette heeft met eerbied , doch 'tevens met kracht aangehouden, zij vroeg,, pf hare tegenwoordigheid, en die van. hare dog-, ters, de zaak niet veel eenvoudiger maakte; o£ 'er iets minder ingewikkelds kon uitgedagt worden , dan aan ene vrouw haren man , aan kinde-. ren hunnen vader, en aan de Verenigde Statenten huisgezin terug te geven, dat hun toebehoort; en dat, van nu af aan dood voor Europa» niets meer begeerde dan onder zijne Americaan-.. fche medeburgers, zijne woonplaats, te vestigen,. en het. leven verder doortebrengen: voorts be-, dankte zij den. Keizer voor de eerfte weldaad die hij haar bewees, door het lot van haren man, ook tot haar uitteftrekken ;■ maar zij voegde 'ertevens bij, dat zij uit eerbied zelfs voor dezen vorst zich vlc-ijde dat la. fayette's ketenen, Weldra geflaakt zouden worden. Vervolgens ftrekte zij hare bekommering uit tot een foort van flagtofFers, dat de dwingelandij ftraffeloos meent te kunnen onderdrukken, om dat niemand van, hunne onderdrukking rekenfehap vordert: en. verzogt ten minden de vrijheid voor hare ongelukkige dienstboden, die zo verwonderd ftonden, dat zij in ftaatsgevangencn hervormd waren; zij, merkte aan, dat hunne zaak althans niet ingewikkeld was, en dat het den Keizer met afgrijzen vervullen moest, dat men in koelen bloede, uit  in zïke lotgenoten. 73- uit zijnen naam mcnfchelijke wezens tot lijden en dood veroordeelde, die men niet eens haatte, en welken men niet één enkel verwijt doen kon.. Mijne handen zijn gebonden, herhaalde de Keizer , met een toon van fpijt en aandoenelijkhcid. Eindelijk deed Mevr. de la fayette nog ene laatfte vraag om namelijk vrijheid te hebben en gerechtigd te zijn , om in de gevangenis alle middelen te vorderen , die voor de gezondheid van haren man nodig mogten wezen, en ftrekken konden, om zijnen tocftand te verzagtcn. Zonder twijfel, antwoordde- de Keizer, gij zult vinden , dat hij zeer wel behandeld wordt. Zo 'etiets te verzoeken valt, vervoeg u flegts bij den commandant, gij zult reden hebben om wél over hem te vrede te zijn. Bij uwe maje/lei't zelve % antwoordde Mevrouw de la fayette; aan haar z.elve rechtftreeks te fchrijven, is voor mij ene behoefte , en ik heb immers daar toe ook het recht? c, Zeer gaarne', was het antwoord van den Keizer , gegeeven met dien toon van achting en eerbied die de deugd ons inboezemt. En welke deugd was op dat ogenblik verheven boven die, van Mevrouw de la fayette ! Zij verlaat den Keizer, zo al niet gelukkig, ten minden opgebeurd, getroost voor het tegenwoordige, en vol hoop op het toekomende. Zij ijlt naar hare dogters, om haar te zeggen, dat zij met haren vader gevangen zullen zitten, en deze werpen zich beiden met verrukking om den hals ha?er moeder, die haar deze gunst verworven had, E 5 Voorts  74 bericht aangaande la fayette Voorts vervoegt zij zich !>ij de ministers, en doet hun de weeklagt der rechtvaardigheid en der fmarte horen, zij vindt 'er meer dan enen, die deze taal ichijnt te verdaan; zij overhandigd hun ene memorie, die zo wel beredeneerd, zo klaar, zo kragtig is, dat het onmogelijk is, om 'er zich tegen te verzetten. Zij treft ook overal geen menfehen aan, die 'er ene eer in (lellen om alles aftswij-zen, dat gefchikt is om het hart in te nemen , en het geweten wakker te maken; zij neemt veler hartelijke wenfehen en genegenheid met zich; en overal vindt zij dit gevoelen aangenomen, dat het geen den Keizer de handen bindt, niet anders is dan de haat van pitt , en zijne onverzadelijke begeerte naar het ongeluk van enen man, dien hij het nooit vergeven kan, dat hij de bewerker is geweest van de onafhangclijkheid van America, en dien hij vreest derwaards te zien wederkeren. Den i5dea October 1795, ging Mevrouw de la fayette, na meer dan een jaar in de gevangenisfen van roberspierre gezeten, en hare moeder, grootmoeder, zuster, ooln en tante, op het fchavot te hebben zien derven, aan haren man in de citadel van Olmutz hare pas herkregene vrijheid opofferen. Het ogenblik hunner vereniging, dat ogenblik waarop la fayette zijne tedergeliefde vrouw en kinderen, (waar omtrent men hem zedert een jaar, in de bangde onzekerheid had gelaten,) de duistere gevangenis zag intreden, is beter te gevoelen, dan te befchrijven. Zijneeer-  en zijne lotgenoten, 7$ eerfte vraag betreft het lot van zijne verlosfers, over welken hij zich nog-bekommerde. Op de tijding van hunne vrijlating herleeft hij. Maar welk ene omkering moest 'er niet plaats hebben in de denkbeelden en aandoeningen van Mevrouw de la fayette. Welk een onderfcheid tusfchen het geen men haar had bericht en het geen hare ogen zien .tusfchen den goedhartigen waan van den Keizer, en het geen men buiten zijn weten deed! Zij vindt dien man , dien zij wel behandeld moesi vinden, in ene verfchrikkelijke kwijning, uitgeput, en zedert een geheel jaar bij gebrek aan verfche lucht ftervend, ter nauwer nood met lompen bedekt , aan alles gebrek hebbende, van allen omgang met menfehen verftoken, en beroofd zelfs van dien zijner lotgenoten ; volgens de orders moeten de gevangenen onkundig zijn van elkanders beftaan, en men noemt hen daar niet bij hunnen naam; maar onderfcheidt ze door No. i, a, 3, enz., ten einde zich voortebehoeden tegen de mogelijkheid ener opwelling van menfchelijk gevoel, la fayette, hoe zeer ook ziek, zwak, en aan bloedfpugen onderhevig, moest van zijne bedienden beroofd worden, die met hem in de citadel gevangen zaten, maar wier bijzijn en zorg het lijden hunner meester ten minften nog enigzins had kunnen verzagten. Die commandant, waar over Mevr. de la fayette te vreden zou zijn, was niet flegts ongevoelig, maar zelfs onzigtbaar; zij kon door geen middel hoe genaamd toegang tot hem krijgen. Maar  76 bericht aangaande la fayette Maar dat is het al nog niet. Welk mensch „ ik zal niet zegge», die edelmoedig denkt, maas die flegts de menfchelijkheid niet heeft uitgefchud , zou niet venvagt hebben, dat men te Olmutz voor Mevr. de la fayette en hare dogters ten minften enigen eerbied, enige oplettenheid gehad zou hebben: wie verwagt niet, dat ene zo edele opoffering, na zo veel lijden, dat ene vrijwillige gevangenis, na zulk ene langdurige gevangenIchap, dat de huwelijks - trouw, de ouder-liefde, de moed, de onfchuld, en het ongeluk alle harten bewegen zal? In tegendeel — Mevr. de la fayette en hare dogters werden te Olmutz niet alleen zonder enige infchikkelijkheid ontfangen, en daar gevangen gehouden — dit vcrwagtten zij :■ maar toen zij éénmaal agter den noodlottige» grendel zaten x heeft men haar zelfs als mhdadigen behandeld, op ene onbetamelijke wijze betast, en hare klederen doorzogt. Voorts heeft men baar haar geld ontflolen, hare goederen ontroofd, hare mcsfen , fcharcn, ja zelfs tot hare naalden en lepels en vorken toe ontnomen; zij- zijn evenals la fayette gedwongen om met hare handen te eten. Haar verblijf is een hok, nog nauwer endonkerer dan dat van la fayette, de een of ander foldaat ging daar van tijd tot tijd enige uren op een kribbe uitrusten. In dat hok, op, die zelvdc kribbe flaapt die deerniswaardige moeder met hare dogters ; daar zijn zij als begraven, gedurende al dien tijd, dien zij niet bij haren gevangen man en vader doorbrengen. Zij hebben geen  en zijne lotgenoten. 77 geen verlof kunnen bekomen, om de mis te horen; men kende hare godsvrugt, en men heeft dit verbod, als een middel te meer om haar te kwellen, te gretiger aangegrepen. Mevrouw de la fayette heeft verzogt om aan den Keizer te mogen fchrijven, en zich ten dien einde op de dadelijke toeftemming, die hij haar gegeven had , beroepen; maar men heeft haar in het aangezicht uitgelagchen: met veragting, en beledigender wijze zelfs te rug gcftoten. Men heeft ene gelijke minachting getoond voor de bevelen van den fouverein, en voor de fmekingen zijner ongelukkige flagtoffers. Dit afgrijsfelijk verhaal, de gefprekken, en het gedrag van den Keizer bewijzen klaarblijkelijk, dat 'er ene geheime en veelvermogende oorzaak is, die de vrijlating van la fayette tegenhoudt? Welke mag toch die bedekte invloed wezen ? Hoe veel en -hoe lang men daar over moge twijffelen , is het echter onmogelijk, om hier de haat van Engeland te miskennen, en niet als die oorzaak te befchouwen de verbittering en de woede -~%n pitt , die den verïosfer van America tot den dood toe' vervolgt, die in hem enen hevigen vijand ziet van de Engekgezinde partij te Philadélphia, hem als zodanig vreest, en als enen man befchouwt, wiens dood alléén hem wraak kan verfchaffen over het kwaad, dat hij hem gedaan heeft, en nog verder zou kunnen doen. F de  D E GEHEIME LAST BRIEF (*). ENE WARE GESCHIEDENIS. (' Uit het Fransch vertaald. ) In het Departement du Finifllre, 't welk een aanzienelijk gedeelte uitmaakt van de Franfche Republiek , was een oud kasteel, Chateau-du-Taureau genaamd, 't welk den ingang van de rivier van Morlaix verweerde. Dat kasteel is berugt door ene gebeurtenis, die niet minder dan het bekende toneelftuk, Carel en Carolina, gefchikt is, om de wreedheid , en de heilloze gevolgen van het afgeven van geheime lastbrieven in het treffendst licht te dellen; en welke daarom verdient der vergetelheid ontrukt te worden. Ene enkele vergisfing in den naam was oorzaak, dat een ongelukkige zeven-en-twintig jaren lang, in het bovengemeld kasteel gevangen bleef. Een ontaarte deugniet, wiens naam mij tot mijn fpijt ontgaan is, had het afgrijsfelijk ontwerp gevormd, om bij gelegentheid van zekere maaltijd 2ijn vader, moeder, vrouw, en kinderen, en enigen zijner vrienden te vergeven. Hij had zijn misdaad flegts gedeeltelijk ten uitvoer kunnen bren- (*) Lettre de caclut.  DE GEHEIME LAST-BRIEE. 1<) brengen; en daar hij aan ene vermogende familie Vertnaagdfchapt was, nam de hoogmoed hem in hare befcherming, terwijl het recht zijne ftraffe vorderde. Het fehelmagtige der geheime last-brieven was niet zo zeer daar in gelegen, dat zij den een of ander willekeurig van zijne vrijheid beroofde, hoe misdadig dit ook zijn moge: maar bijzonder daar in , dat zij het fchavot deszelfs rechtmatigen prooij ontvreemdden. Indien men dien vergiftiger zijn proces had opgemaakt, zou een onfchuldige geen zeven-en-twintig jaren lang den ondraaglijkften keten getorscht hebben. De geheime last-bricf, voor den vergiftiger gevraagd, was toegedaan, en aan een gerechts-dienaar ter hand gedeld; deze vergist zich in den naam, brengt dien bij enen armen werkman, ontrukt dus een vader van een talrijk gezin, die zonder kennisfen en begundigers leefde, aan zijne vrouw en kinderen, en brengt hem naar het Chat eau - du - Taureau. Na verloop van enige dagen verzogt de familie van den vergiftiger op nieuws enen geheimen last-brief, terwijl zij den gevraagden tot haar fpijt te vergeefs gewagt had. Zodanig een order is een ding van te weinig belang voor een minister, om 'er zijn geheugen meê bezig te houden. Wel dra had hij 'er ene nieuwe getekend, zonder zich te herinneren, dat hij 'er enige dagen geleden een voor den zelfden perfoon had afgegeven: en op dien last-brief werd de eigenlijF 2 ke  tfo DE GEHEIME LAST-BRIEF. ke vergiftiger naar ene andere gevangenis heêa gevoerd. Ondertusfchen kwam het flagtoffer dier noodlottige vergisfing in het kasteel aan. De misdaad, waar van hij was befchuldigd, werd den commandant van het Hot in al hare affchuwelijkheid voorgefteld. Op deszelfs bevel werd de ongelukkige in een hol geworpen. Zijne 'gewaande familie kwam in het geheel niet in het denkbeeld om hem enigen onderftand toe te zenden, dewijl zij geen de minfte kennis droeg van den misdag, dien de gerechts-dienaar had begaan. De Commandant van het Hot, uit alle deze om Handigheden opmakende, dat die man van ieder een verlaten was, verbeeldde zich edelmoediglijk, dat men hem wilde doen omkomen, en liet hem, zonder zich eens te verwaardigen om hem te zien of te horen, flegts zo veel brood en water geven, als hij nodig had, om zijn ongelukkig leven te onderhouden. Deze Commandant ftierf, maar zijne wreedheid ftierf niet met hem. Zijn opvolger had dezelve overgeërfd, en het lot van den ongelukkigen gevangenen werd geenzins verzagt. Wie kan het geloven? het hol, waar in hij opgefloten zat, was zo diep, dat het zeewater, van onder de fundamenten door liet zand heên üjpcrende , het zelve bij elke vloed onder deed lopen, zo dat hij 'er tweemaal in de vicr-entwintig uuren van overftroomd werd. In zulk enen wreden toeftand bragt die ongelukkige bij de zeven-en-twintig jaren door. Zijne zagtmoe- diS-  ENE V/ARE GESCHIEDENIS. Si digheid , zijne lijdzaamheid , en, het geen misfchicn nog meer te bewonderen is, zijne onveranderlijke gezondheid, die aan het lijden van ziel en lichaam tevens ftandvastigcn weêrftand bood, hadden hem , tot fchande van het menschdom, een zeldzaam voorwerp van nieuwsgierigheid doen zijn , veel eer dan van medelijden. Als de een of ander vreemdeling het Chateau - du-Taureati kwam bezigtigen, dan haastte zich de ongevoelige cerberus (*), dien men den naam van Commandant of Gouverneur gaf, om hem in het ondcraardsch hol van dit befchreijenswaardig flagtofFer te brengen, en in twintig jaren kwam het niemand van die hem daar zagen in den zin, om de onfehuld te herkennen, die op zijn vreedzaam voorhoofd gefchreven Mond, en zich daar aan een ieders oog vertoonde. Eindelijk kwam 'er eens een koopman van St. Mak, (thans FortMak,) die het eerst het vermoeden kreeg, dat die man ook wel onfchuldig zijn kon. Door middel van vragen en weêrvragen bekwam hij allengskens de nodige inlichting, en een trek uit het gefprek met den ongelukkigcn bevestigde hem ten vollen in dit gunftig vermoeden. Na dat hij, gedurende het gefprek, dat hij met hem hield, op de befcheidenfte wijze hem had te kennen gegeven, dat hij van de ontzettende misdaad, die hem in dien kerker had doen neêrftortcn, onderricht was, en tevens gezien had, dat de gevangene hem niet C*) Dus heet in de Fabelkunde der ouden de hel - hond. F 3  82 DE GEHEIME last-brief. niet verftond, waagde hij het om hem recht uit te zeggen: het is als of gij niet wist, dat gij hier zit, om dat gij uw vader, uwe kinderen, en uwe vrienden hebt willen vergeven? Nauwlijks had de koopman deze woorden uitgcfproken, of de ongelukkige gevangene werd zo bleek als de dood. Wel! hoe is het mogelijk! riep hij uit: hoe ! heelt dan elk, dien de nieuwsgierigheid herwaards voerde, zich verbeeldt, dat de ongelukkige gervais zich aan zulk ene misdaad had fchuldig gemaakt! Ach! Mijnheer, in mijne elende zelf was ik gelukkig! wat heb ik u gedaan, dat gij mij de vrede der ziel, mijne enige troosteresfe zedert zescn-twintig jaren lijdcns zijt komen ontrukken? Mijn vader vergeven! hoe zoude ik zulks toch hebben kunnen doen? Ik ben in het vondelinghuis opgevoed, en heb nimmer het ftrelend genoegen gekend van vaderlijke liefkozingen ! Mijne vrienden! och! Mijnheer! is een arme ketelboeter, die van zijner handen arbeid leeft, in de mogelijkheid om maaltijden te geven? Mijne kinderen Maar hoe ! zijt gij niet de Marquis van .. .. ? — Spot niet met mij, Mijnheer, ik ben gervais , de ketelboeter , die in de voorftad Saint-Marceau woon, zo als ik u al eens gezegd heb. De koopman , doordrongen van afgrijzen en verwondering tevens, begon met het lot van dien ongelukkige» te verzagten, door een zekere fom gelds aan den Gouverneur te geven, die 'er drie vierde van in zijn zak ftak, en den gevangenen de  ene ware geschiedenis. 83 de rest duur genoeg deed kopen, door het langdurig uitftcllen van zijne verplaatzing in een bekwamer verblijf. Zijn weldoener was intusfehen naar Parys gegaan. Een minister met zijne commiefen had zonder enigen tegen (land een geheimen last-brief getekend en afgegeven, hij had 'er zich niet om laten bidden, in ene vier-en-twintig uwen was alles gereed geweest; en die lastbrief intusfehen, zo fchandelijk misbruikt , had zeven-en-twintig jaren van het leven van enen onfchuldigen afgefneden; en een braaf man had gehele maanden nodig, alléén om flegts gehoor te verwerven. — F 4 wat  WAT RADEN HET HEIL van den STAAT en het BELANG van den GODSDIENST omtrent DE BEZOLDIGING der leeraren van denzelven? Eer ik deze vraag ontlede en beantwoorde, verzoek ik den Lezer de volgende ftaats-Hukken intczien. Extract uit het Register der Refolutien van de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal der Peregnigde Nederlanden. Jovis den 4 Juty 1619. Is geleezen een nieuw concept van Acte van Aggreatie van de Canones, en de Sententie des SynodiNationalis, gearrefleert, gelijk hier na volgt geinfereert: De Staat en Generaal der Vereenigde Nederlanden, allen Decreet van de Nationaa- le Fet gadering van den 5 Augustus 1796, omtrent de affchcidingvan Kerk en Staat, De Nationaale Vergadering by refumtie gedelibereerd hebbende , op het Voordel door den Reprefenfentant Ploos van Amftcl, den 23 Mai laatstleden gedaan, en het deneerlteti July daarop uitgebragt rapport, en, overweegende dat,  MOET 'T LAND DE OEESTE \. IJKEN BETALEN? 8< len den geenen die deezen zullen zien, ofte leezen, faluijt: Doen te weeten: Alzo wij tot wegneeminge van de droevige ende fchadelijke gefchillen en misverftanden zederd eeuige Jaaren herwaards , tot grooten ondienst van het Land, en onruste vr.n dc Kerke gereezen, over de vijf bekende Hcofdflukken der Christelijke Leere, ende het aankleeven van dien, volgende de orde in Gods Kerke, ende zelfs in de Nederlanden voor deezen gebruikelijk, goedgevonden hebben binnen de Stad Dortrecht te convoceeren een Nationaal Synode, van alle de Kerken dezer Landen. Ende omme de voorfz. Synode tot der Landen meesten dienfte te doen celebreeren, tot dezelve met groote moeite en onkosten verzocht en verkreegen hebben, veele voortreffelijke , hoog geleerde , en vermaarde uitheemfciie Theologanten van dei; Gereformeerde Kerken, als uit de on- dat, offchoon geene Maar.fchappij kan blijven beftaan, veel min bloeien, waarin de Godsdienst niet wordt geëerbiedigd en befchermd, en deugd en goede zeden niet worden bevorderd, de. aflcheiding nogthans der Kerk van den Staat noodzaaklijk is in een Land, daar waare Vrijheid woonen zal;alsmede, dat eene heerfchende of bevoorrechte Kerk lijnrecht ftrijdig is, zelfs met de eerfte grondbeginzelen van Gelijkheid, waarop de waare Vrijheid en Broederfchap zijn gebouwd. Overweegende verder, dat, door de erkentenis en opentlijke afkondiging deezer grondbeginzelen in Nederland de Kerk van den Staat reeds wezentlijk afgefcheiden is. Overwegende eindelijk, dat niet met denzelfden fpoed, nog op dezelve wijze alle de gevolgen, uit de erkentenis dezer grondbeginzelen voortvloeiende, F 5 in  86 moet de geestelijkheid in 't gemeen ondertekening der Decreeten achter ieder Hoofdftuk van het voorn. Synode is te zien; hebbende daar en boven tot goede directie, onze Gedeputeerden uit de rerpective Provinciën gecommitteerd , om de gemelde VergaJeringe van den beginne tot den einde toe, te asfifteeren; op dat alles aldaar in Gods vreeze en met goede orde, alleen na den regel van Gods Heilig IVoord, volgende onze goede meeninge mochte werden verhandeld, en de voorfz. Synode nu door Godes genaadigen zeegen met zo grooten ecnflcwimigheid van alle ende een iegelijk, zo wel Uitlandfche als Mandfche van de voorn. Vijf Leerpoinctcn, ende Leeraars van dien heeft geoordeeld, ende met onzen voorweeten en confent op den 6 Maij laatstleden gepromulgeert de Decreeten en Sententie hier vooren ftaande. ZOIS'T: dat wij om de vruchten van dit Heilig en groot werk , dief» in werking gebragt kunnen worden, en het nodi^ is, dat eene inrichting, die zo lang en zo Hep in ons Land is geworteld geweest, en haare takken wijd en zijd heeft verfpreid, met veele bedaardheid en voorzigtigheid worden vernietigd, decreteert: 1. 'Er kan of zal geen bevoorrechte noch heerfchende Kerk in Nederland meer geduld worden. 2. Alle Placaaten en Refolutien der gevvezene Staaten Generaal, uit het oude ftelzel der vereeniging van Kerk en Staat gebooren, worden gehouden voor vernietigd. 3. Geene Leeraars of andere Kerkelijke beampren, van welk eene gezindtheid ook, zullen zig voortaan buiten derzelver Kerken met eenig onderfcheidings teeken, in het openbaar mogen vertoonen; alle Godsdienllige plechtigheden zullen zig alleen bepaalen binnen de muuren der Kerken of Be-  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? 87 diergelijken nooit, voor deezen van dtn aanvang der Reformatie is gezien, de Kerken deezer Landen te doen genieten, ende niet meer ter harten neemende als de eere van Gods Heiligen Naam, de behoudenis fe en voortplantinge van de waare Gereformeerde Christelijke Religie, ( weezende het fondament van den welftr.n l, en den Band van de Eenigbeid der l'ere nigde Nedei landen :) mitsgaders de eenigheid, ruste, en vreede der Kerke, als mede de behoudenüfe van de eenigheid der Kerke deezer Landen, met alle de Uitlandfehe Gereformeerde Kerken , van dewelke wij ons niet hebben konnen ofte moogen afzonderen, het voorfchreeven Oordeel en de Sententie des Synodi gezien, rijpelijk verft aan , geëxamineert, en overwoogen hebbende, dezelve in alles voikomemlïjken hebben geapprobceri, gecenjirmeeit, ende gera.'ifteeert : ap- Bedehuizen ; en geene Klokken zullen . ter aankondiging van Godsdienst-oeffeningen, meer mogen geluid worden. 4. Yr zal eene perfoneeleCommisfie uk het midden deezer Vergadering worden benoemd , welke de bezwaren , die de gevolgen zijn van het oude ftelzel eener heerfchende of bevoorrechte Kerk overal zal opneemen en verzamelen ; de middelen tot een radicaal redres opgeven; den oorfpronk en tegenwoordigtn ftaat van alle goederen en inkomften van Kerken, Armen-Kasfen , Diacouien, Wees- en Godshuizen onderzoeken ; den toeftand en de inrichtingen der hooge Schooien, wat het Theologifche betreft, opneemen; de Fondfen en wijze, op welke de Leeraaren der ge wezene heerfchende Kerk (wier onderhoud intusfehen op denzelfden voet blijft voortduuren) tot hiertoe zijn bezoldigd geworden, nuar-  88 mort de geestelijkheid in 't gemeen approbeercn, confiemeeren, en ratificeeren dezelve mits deezen: willende en ftatueerende, dat geene andere Leere, aangaande de voorfz. Leerpoincten in de Kerke deezer Landen zal werden geleerd, ofte gedreeven, als dewelke het voornoemde oordeel conform is. Ordonnerende en beveelenr'e dienvolgende alle Kerkelijke Vergaderingen, Kerkendienaaren, Profcsforen en Doctoren in de Heilige Theologie: Regenten van Colleaien: ende voorts alle ■ en een iegelijk die dit eenigzints concerneeren, ofte aangaan mag, haar in het exerceren van haare dienden, en bedieningen getrouwelijk en oprechtelijk in alles hier na te reguleeren ende gedraagen. Ende teneinde onze goede intentie in deeze volkomentlijk alomme mag werden nagekoomen. Ontbieden en beveeleu wij, de Staaten, Stadhouderen, Gecomnuteerde Raaden en Ge- naarfpooren, en aan de band geeven hunne bedenkingen, nopens de gefchikde wijze op welke voortaan in het onderhoud der Leeraaren en Kerkelijke beampten zoude kunnen worden voorzien; de beste inrichtingen, die ter bevordering van de befchaaving en deugd der Natie door den Staat zouden kunnen worden ingevoerd, hernamen en opgeeven -, in een woord, alle onderzoekingen in het werk (lellen, en alle fchikkingen ontwerpen , die de volkomenfte vernietiging van alle overblijfzelen eener bevoorrechte of heerfchende Kerk, en de invoering der volledigfte gelijkheid, tusfchen de Leden van alle Kerkgenootfchappen zal vereisfehen, en daarvan, zoo fpoedig mogelijk, ter dezer Vergadering inbrengen een uitvoerig rapport en volledig ontwerp. 5. Dien onverminderd zal aan de hoogde geconftitueerde Machten in de onder-  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? 89 Gedeputeerden Staaten van de Provinciën reipective, van Gelderland en 't Graaffchap Zutphen, Holland en Westfrieüand, Zeeland, Utrecht, friesland, Overysfel, Stad Groningen en Ommelanden, en alle anderen Officieren, Rechteren en Justicieren, het oordeel des Synodi voornoemd, met het agtervolg van dien te maintineeren, en doen maintiHeeren, zonder dien aangaande eenige veranderinge te doen, ofte te gedoogen bij iemanden gedaan te worden in eeniger manieren; want wij zulks tot vorderinge van Godes eer, welftand van den Staat deezer Landen : mitsgaders rust en vreede der Kerke verdaan te behooren. Gegeven onder onzen Cachette, Paraphrure en Signature van onzen Griffier. In 's Gravenhage den 2 Julij 1619. Was geparaphreert. A. Ploos Ft. Onderdond. Ter Ordonnantie van de gemelte Heeren Staaten Gene- derfcheidene Gewesten, met en benevens eene Copievan het tegenwoordig Decreet worden afgezonden eene circulaire Misfive, houdende eene allerkragtdaadigfte aanmoediging om hulde te doen aan de bovengenoemde grondbeginzelen, hunne ingezetenen door daadzaaken van derzelver erkentenis te overtuigen , en mitsdien zoo fpoedig mogelijk op te heffen alle drukkende en bezwaarende overblijf, zeis van het oude ftelzel eener heerfchende Kerk , fpeciaal dadelijk in te trekken en buiten effect te dellen alle zodanige provinciaale Placaaten en Octroijen, die de Leden van alle Kerkgenootfchappen in Nederland verplichten, om ten behoeve van eene bevoorrechte Kerk perfoneele belastingen op te brengen, vooral om terdond na de receptie dezer Misfive te vernietigen alle procedures van executie, hoe ook genaamd, welke, uit kragtder voorfz. Pla-  00 MOET DE GEESTEI.ijk.HEtD in 't GEMEEN neraal. Getekend C. Aersfen. Zijnde op 't fpatium gedrukt het Cachet van haar [loos Mog. in rooden wasfche. Refolutie genomen door alle de Provinciën op den 27 Januari] 165 i in de groote Vergadering gehouden in d°n Has,r, omtrent hetpoinct van Religie. Art. 1. De Staaten van derefpective Provinciën hebben verk'aard , eelijk dezelve verklaaren mits deezen , dat zij elk in den haaren vast houden en ma imhieeren re Chrhteli ke Gereformeerde Religie, gelijk als dezelve alomme in de publicque Kerken dezer Landen jegen woordig wordt gepredikt en geleerd; mitsgaders in den Jaire negentien bij de Synode Nationaal, gehouden tot Dortrècht is bevestigd. Placnaten ofOctroijcn, worden gedirigeerd , doch, dien onverminderd, in fiand te laaten of voor zo verre daarvan reeds mogt afgeweeken zijn, in den voorigen ftaat terug te brengen, de wijze van betaaling der Bedienr aren van de gewezene heerfchende Kerk; en in een woord alle die algemeene inrigtingen, waarvan in het voorige Artikel is gefprooken. En zullen dezelve hoogstgeconftitueerde Magten worden verz >cht bijrefcriptie deze Vergadering deswegens genoegzaame ierustftelling' te doen geworden. 6 TotdeperfoneeleCommisfieArt. 4 vermeld, worden benoemd de Burgers ReprefentnntenZró//, rhos van Auiflel de Ueveren, Hulshof, Schimmelpenning, de la Court, de Sitter . I '0genpoth en Scho negevel; mitsgaders tot het concipieeren eener zoodanige Misfive als bij Art. 5. is uiteedrukt de Burgers Reprefentan-  DOOR MET LAND BETAALD WORDEN? 01 2. tanten Kante laar, de Lange, Dat dezelve Religie, zo II,b, Lublink en de Mist; bij elke Provincie in den welke laatstgemelde verzogc haaren, als van weegen de worden, uiterlijk op aanGeneraliteit in de Quartie- fïaande Woensdag daarvan ren onder derzelver gebied een Concept ter deezer Verreiorteerende, met de Macht gadering te exhibeeren. van 't Land zal gehandhaaft worden, zonder te gedoogen, dat ooit bij iemand daaj inue eenige veranderinge werde gedaan. Dat de Secten en Gezintheden die gefccludeert zijn van de publicque protectie en alleen werden geconniveert, gehouden zullen worden in alle goede ordre en ftilte, met bepaalinge tegens alle excesfen, en dat ook dezelve op geene andere plaatfen meer, als daar die jegenswoordig zijn, voortaan zullen werden gepermitteert. Niemand, dunkt mij, kan met enige oplettendheid deze echte ftaatsftukken hebben gadegeflagen , zonder door het contrast, hetwelk dezelve opleveren, getroffen te zijn. De tegcnoverftelling daar van aan eikanderen in deze bladen kwam mij juist . gefchikt voor om dat contrast zo veel te fterker te doen uitkomen; en het fclieen mij niet'ongepast, noch onnut toe, om door dit middel mijne lezers aanleiding te geven, tot enig meer opzettelijk nadenken over den aart dier zo onderfcheiden befluiten, de aanleidingen en oorzaken daar van, 'de tijdvakken onzer vaderlandfche gefchiedenis, waar toe dezelve behoren, en hare ge-  OU MOET DE GEESTELIJKHEID IN 'T GEMEEN gewigtige en veruitlopende gevolgen ten [aanzien van ftaat cn godsdienst in ons land. Aan de ene zijde ziet men de kerk aan den ftaat door 's lands hoogde Overheid op 't nauwst verbonden , verbonden , zo als men waande , met eeuwige (*) banden; en deze vereniging door zo grote macht gehandhaafd, met zo veel beleid tegen allen inbreuk beveiligd, met het eigenbelang en de eerzugt der menfehen, als ook, (ten minden in fchijn,) met Gods eer zo nauw verknogt, fcheen in de daad onverbreekbaar. Aan den anderen kant ziet men de kerk van den daat door de Nation. Vergadering verklaard voor afgefcheiden, cn de vereniging van dezelven, nog geen twee hohdert jaren na hare plegtigde en derkde bekrachtiging, verklaard voor firijdig zelfs met de eerfte grondbeginzelen van Gelijkheid, waarop de ware Vrijheid en Broederschap zijn gebouwd: en de eeuwige Placaten en Refoltitien der gewezene Staaten Generaal, uit het oude flelzel dier vereniging geboren, gehouden voor vernietigd. Dat (*) H. E. G. Mog. de Staten van Holland cn Westfriesland zeggen met even zo veel woorden in hunne Misfive, den 18 Julij 1636 gefchreven aan alle de fteden van Holland en Westfriesland, dat zij een zeker Placaat C tegen het honden van conventiculen enz door de Remónftranten, 't geen met zo vele anderen gegrond is op dat van II. H. Mog. van 4 Julij 1619) waar van in dezelve Misfive wordt gefproken, „ yerklaaren te houden ;j VOO)- EEUWIG EDICT."  door het land betaald worden? 93 Dat deze affcheiding op de ware beginzelen van ene goede Maatkunde rust, met den wezentlijken aart van den Godsdienst zeiven overeenkomt, en alleszins (trekkende is tot bevordering van beider heil, is in verfcheidene bekende adviefen, over dit belangrijk onderwerp in de onvergetelijke maanden van Julij en Augustus des voorleden jaars ter bovengemelde Vergadering uitgebragt, zo voldingend bewezen, dat ik hier bij niet opzettelijk behoeve ftil te ftaan. Over de heugelijkheid , den Weldadigcn invloed, en de gewigtige gevolgen van dit befluit is tot hier toe meer gefchreven, dan over de uitvoering van \ hetzelve , en de wijze daarvan; en ik boude het daar voor, dat een vrijmoedig en onpartijdig onderzoek van de vrage, die het teder onderwerp van dit gefchrift uitmaakt, thans bijzonder gepast is, en misfchien diertlBg kan zijn , zo wel om de onbeftaanbaarheid en fchadelijkheid van zommige ontwerpen ter uitvoering van het meergemeld befluit te bewijzen , en tastbaar te maken, als om te doen zien, dat 'er flegts ene wijze mogelijk is, waar op het Decreet van den 5 Augustus, agtcrvolgëns de aangenomene beginzelen, en ter bevordering van het waar belang van den Staat en den Godsdienst in werking kan gebragt worden. En welk eerlijk en oprecht gemoed wordt niet met verontwaardiging en droefheid vervuld op het denkbeeld, dat deze affcheiding alléén beftaan G zou  94 moet de geestelijkheid in 't gemeen zou in ene refolutie en proclamatie, waar bii dezelve plegtig verklaard wordt*: dat door verkeerde middelen, door het ontijdig en fchroomagtig ontzien van perfonen, begrippen en vooroordelen , door ene vermeende onuitvoerlijkheid der zaak, het beste befluit kragteloos, onnut, en ijdel gemaakt wierd! Dat zij, die met enen benauwden zugt den mantel en de bef hebben afgelegd; wier dweeperij, en domheid, of trotsheid en heerschzugt, dat door de menigte te zeer geëerbiedigd onderfcheidingsteken, zo node hebben opgeofferd of zien opofferen, over het bewuste decreet wraak roepen, moet geen verwondering wekken: — maar dat Burgers, die zich voorftanders durven noemen van het belang van den Staat en van den Godsdienst; den afgefleten, kleinmoedigen en kinderagtigen kreet aanheffen, dat het bij de uitvoering van dit befluit om den Godsdienst te doen, en de Kerk in gevaar is, zou onbegrijpelijk wezen, indien niet ene al te treurige ondervinding de kracht der vooroordelen, en der verblinding van verkeerden Godsdienst-ijver — van alle tijden af, overal, maar al te gevoelig had doen kennen. Lezer, wien het om waarheid te doen is, die recht en billijkheid begeert, wiens Godsdienst gene ijdele woordenkraam — maar deugdsbetrachting is, indien gij u genegen voelt, om een aandachtig oor te lenen aan iemand, die met  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN ? 95 met een oprecht hart waarheid zoekt (*): lees dan de volgende bladen. Het heeft, dunkt mij, geen betoog nodig, dat, na de affcheiding der Kerke van den Staat, of herinnerde mij, terwijl ik dit fchref, de treffende fchiiderij die thumas 0° zijn Discours prononci dans VAcademie Francoife, it fa récsption Ie 22 Janvier 17^7) maakt van den beffeffenaar der letteren als Burger befchpuwd, en daaruit vooral de volgende regelen, die ik vertaald hier onder voege, om dezelve meêr algemeen van nut te doen zijn: „ De geletterde ïiurget verheft zich tegen de vooroordeelen, niet tegen die nuttige vooroordeelen, die zomtijds de grootheid van een Volk hebben bewerkt, en die drijfveéren tot deugd zijn; ma>r tegen die fcliadeiijke vooroordeelen, die de reden beperken zonder de ziel te verheffen , cn den menfeheïijkeri geest eeuwen lang aan erfelijke dwalingen verflaVem Hij beweegt die logge cn koude zielen, die door de gewoonte geregeerd, nimmer enen flap hebben gedaan, die niet te voren was afgeperkt, die niets kennen dan gebruiken, zonder immer aan grondbeginzels te denken, cn voor welke het ene reden te meêr is om kwaad te doen, wanneer dat kwaad zedert eeuwen gedaan is. Hij beflxeidt die vooringenomenheid te?en nuttige nieuwigheden, dat {taalkundig bijgeloof, dat zich "onoverwinnelijk vast hecht ain alles, dat geen andere verdienden heeft, dan die van oudheid, eu het goed zelfs4 da: nog ongedaan is, vooraf reeds verbant. Burgers! dus fpreekt hij: alles volmaakt zich door den tijd: de tijd h.ft langzamerhand den fluijer op, die de grote waarheden bedekt. Hij laat er zich een of twee in iedere eeuw ontfnappen- Wilt gij de gefehenken, die hij den mensch doet, terug (loten? Wilt gij het plan der Natuur vernielen? De zeden veranderen. Elke eeuw heeft hare bijzondere behoeften. Hebs dus moeds genoeg om al wat nuttig is iarttenemen. War fpreekt gij van nieuwigheden? Al wat goed is behoort tot alle tijden,; al wat waar is, is eeuwig." G 2  96 moet de geestelijkheid in 't gemeen. of alle, of gene Leeraars van den Godsdienst van 'sLands wegen behoren bezoldigd te worden, dewijl het regelrecht tegen het befluit van den 5 Augustus 1796 aanlopen zou, om, bij uitzondering, alléén die van de voorheen zo genoemde publieke Kerk aldus te falariéren: dit erkent ook ieder een , en dus verdeelt zich mijn onderzoek van zelf in de beantwoording \ an elk dezer twee vragen: „ Raden het heil van ,, den Staat, en het belang van den Gods„ dienst, de betaling van alle Leeraren van „ denzelven, of van gene?" „Van alle, (antwoordt mij hier een groot gedeelte mijner Landgenoten, welmenend en ter goeder trouw) want zonder Godsdienst kan het Vaderland niet gelukkig zijn, en die kan zonder openbare uitoeffening, en dus ook zonder Leeraren, niet behouden, noch gehandhaafd worden. " En hier héén fchijnt het uitgebragte Plan van Conftitutie voor het Volk van Nederland, het ook te willen brengen: want in Art. 705 ftaat met even zo veel woorden, de Staat zorgt, dat alle Kerkelijke Leeraren behoorlijk betaald worden. En wat zouden deze woorden toch anders betekenen , indien zij iets betekenen zullen? (*) ,, En niet alléén het heil van den Staat, maar ook het belang van den Godsdienst zeiven vordert dit, (dus gaat men voort:) zonder het (*) Dit is naderhand door de bekende Commisfie van Zevenen weggelaten.  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN ? 97 het openbaar Lecraar- ambt, is het met al te veel grond te vermoeden, dat dezelve nog verder zal 'verwaarloosd worden: en hoe zal men toch, indien het van 'sLands wege niet meêr gefchiedt, de Leeraars van den Godsdienst, vooral ten platten lande, bezoldigen ?" „ Bovendien (zegt men nog) vordert het verenigd belang van Staat en Godsdienst beide deze algemene betaling. Een zeer aanmerkelijk overwigt van het een of ander Godsdienftig genootfehap boven de anderen, moet natuurlijk te eniger tijd ten nadele van de algemene rust cn van de gewetens-vrijheid uitlopen, vooral wanneer zodanig een genootfehap lang door publiek gezag in bedwang gehouden , en uit den aart van deszelfs gevoelens, tot ene algemene verdraagzaamheid niet zeer geneigd is. Men weet hoe groot het aantal der Roomfchcn in ons Land is; hoe meêr dus de Onroomfchen zich in verfchillende delen en onderdelen fplitzen, hoe meêr de Roomfchen (die zich onderling verenigd houden) door hunne geconcentreerde overmagt , te dugten kunnen worden. Dit te beletten, is de plicht van het Beftuur, en daar toe is de betaling der Roomfche Geestelijken, van 'sLands wege een zeer gefchikt middel. Op die wijs verbindt men alle de Leeraren van alle gezindheden aan den Staat, men houdt hen alle in rust, en bevordert de algemene eensgezindheid." Ik heb deze drie hoofdredenen, welke men voor G 3 de  08 moet de geestelijkheid in 't gemeen de algemene betaling aanvoert, zo kort mogelijk in al haar kracht voorgefteld; de twee eerften had ik meêr»kunnen uitbreiden, indien ik niet moest zorgen, om niet al te wijdlopig te worden, en indien dezelve niet zó algemeen bekend waren, dat men flegts een woord daar van heeft aantcroeren, om tevens de bewijzen, waarmede dezelve doorgaans worden geflaafd, gemakkelijk te herinneren. Eer ik mijne tegenbedenkingen mededele, erken ik vooraf, dat ik zeer hoge gedachten voede van den invloed van den Godsdienst op het heil van den Staat, dat ik de openbare uitoelfening van denzelven waardeer als ene inftelling, die wel aangelegd, dien zegenrijken invloed uitnemend kan bevorderen , en dat ik dus ook de openbare Leeraars van den Godsdienst , indien zij aan hunne beftemming beantwoorden, befchouw als mannen, die aan de verlichting en zedelijke verbetering des Volks bij uitftek dienftig kunnen zijn. Het fpreekt dus ook van zelf, dat ik geredelijk toeftem, dat het Bcftuur behoort te zorgen, dat niemand in de uitoeffening van zijnen Godsdienst worde belemmerd, en dat een ieder god kunne dienen, zo als hij wil. Maar de Staat, als Staat befchouwd, kan genen Godsdienst aannemen; deze veronderftelt altijd enige leerftcllige begrippen , waarin het niet te denken is , dat alle de Leden van den Staat ovcreenftemmen; of, zo lang men-  door het land betaald worden ? 00 menfehen , menfehen blijven , overeenkomen zullen. Wel is waar, dat de Staat aan zijne Leden plichten voori'chrijft, welke hunne onderlinge betrekkingen doen geboren worden ; maar de betrachtingen dezer plichten is geen Godsdienst, en kan zonder den gebruikelijken zin der woorden te verdraijen, dien naam niet dragen. De Staatswet bepale dus de rechten cn plichten van den Burger, maar zij late den Godsdienst onaangeroerd, als ene zaak buiten haren kring, als ene zaak tusfchen den mensch en zijnen god: en zij zorgc flegts dat dezelve nimmer tegen de rust, veiligheid, welvaart, en bloeij van alle of zommige Leden van den Staat worde misbruikt. Tegen deze eenvoudige beginzelen, die zich door derzeiver waarheid en duidelijkheid aanprijzen , en die bij het Decreet van 5 Aug. plcgtig zijn erkend, zou het algemeen betalen van alle Leeraren van den Godsdienst regelrecht ftrijden. Of zou men misfehien enige bepaling willen maken, en den algemenen Christelijken Godsdienst, als den Godsdienst van den Staat aannemen ? Maar wie bemerkt niet terftond, dat dit ene dadelijke inbreuk zou zijn op de aangenomen rechten van den Mensch en Burger, daar men toch geenzins kan vermoeden, dat alle de Leden van den Staat Christenen zijn, daar de Joden op de rechten van den Burger met hun dezelve aanfpraak hebben: zo als ook door de Nat. Vergadering O 4 bij  ïoo moet de geestelijkheid in 't gemeen bij decreet opzettelijk verklaard is. Of zal men die betaling alleen bepalen tot alle die GodSdiendige Christen , en Onchristen gezindheden , die 'er thans in ons Nederland gevestigd zijn? Maar woiden dan dezelve niet dadelijk bevoorrecht boven die genen, welke er in het vervolg ontdaan kunnen , en met wat recht zoude de Staat deze betaling weigeren aan de Leeraars van ene gezindheid, die, bijvoorbeeld, alleen den Natuurlijken Godsdienst beleed, zonder enige Goddelijke openbaring te erkennen ? Zouden die Leden van den Staat, die deze gezindheid uitmaakten, God, niet even als de anderen, mogen dienen zo als zij wilden, en met wat fchijn van recht zou men dezelve van het voorrecht der andere gezindheden verfteken? Of zal men eindelijk de betaling der Leeraren, van den Godsdienst tot alle mogelijke gezindheden, niet alléén die thans aanwezig zijn, maar ook die in het vervolg ontdaan kunnen, uitdrekken? Maar, van waar zal men dan liet nodige fonds kunnen bezorgen? met welk enen ondraaglijken last zal de Staat zich bezwaren! welke ene onuitvoerlijke, onbillijke en wederrechtelijke verplichting op zich laden! Ik zeg ene onuitvoerlijke verplichting. Kan het anders, of deze algemene betaling zou ten gevolge hebben ene telkens toenemende vermeerdering van gezindheden, feclen, en leeraren van dezelven? Men bedenke, dat deze vermeerdering tot hier toe gedeeltelijk door publiek ge-  DOOR HET-LAND BETAALD WORDEN? IOI gezag, naar grotendeels ook door gebrek aan de nodige fondien, en de mocijelijkheid om dezelve bij een te brengen, verhinderd en bedwongen is. Maar neem deze twee bezwaren weg, zo als het eerfte reeds is opgeheven; bepaal nu : dat alle Kerkelijke Leeraren van 'sLands wege behoorlijk betaald zullen worden, en gij ziet binnen zeer weinige jaren een gantsch heir van allerleij Kerkelijke Leeraren, van allerleij Godsdienftige gezindheden opftaan, die uit loutere Godsdienjligheid, 'sLands fchatkist helpen uitputten. „ Maar (zegt men) deze algemcene betaling is voor enige matiging, voor enige bepaling vatbaar. " ^ , Ik meen te kunnen bewijzen, dat men dezelve niet toelaten kan , zonder onbillijk te worden, en daarom fprak ik van ene onbillijke verplichting. ,, De Staat kan bij voorbeeld, (dus redeneert men, om de mogelijkheid der algemene betaling onder enige bepalingen te bewijzen,) aan eiken zijner leden ene bepaalde fom jaarlijks toeleggen, ter goedmaking van de onkosten der publieke Godsdienstoeffeningcn. Die Leden van den Staat, welke tot een zeker Godsdienftig gcnootfchap behoren; ontfangen door dcrzelver gemagtigden, hun aandeel, naar evenredigheid van het getal, dat zij uitmaken. Ieder voegt zich bij zijne kerkelijke gezindheid, en brengt dus het geen hij gerekend wordt voor de onkosten van zi'me publieke Godsdienstoeffening van den Staat te G 5 om-  tèfi MOET DE GEESTELIJKHEID IN *T GEMEEN ontfangen in ene kas, waar uit die onkosten, het onderhoud der Leeraren bij voorbeeld, enz. worden goed gedaan." Deze fchikking, heeft in den eerden opflag enen fchijn van billijkheid: maar bij bedaard en ernftig onderzoek blijkt het wel dra, dat dezelve ten hoogden onbillijk is. Want, veronderdeld al eens, (het geen echter geenzins kan worden toegedemd,) dat deze fchikking uitvoerlijk ware, dan zouden nog maar alléén die Leden van den Staat daar door worden geholpen , welke tot talrijke gezindheden behoren; terwijl alle dezulken, die zich bij den groten hoop, overeenkomdig hunne wijze van denken in het Godsdiendige niet konden voegen, door hun gering aantal, uit alle die toelagen , .welke zij van den Staat veronderdeld worden tot goedmaking der onkosten hunner Godsdienstoeffening te ontfangen, nog niet eens een toereikend fonds zouden kunnen vinden tot het bedoeld oogmerk. En men kan toch zo onredelijk niet zijn, van te willen daande houden, dat een Leeraar van weinige Leden ener zekere gezindheid, armoede lijden moet, om dat hij tot die gezindheid behoort, terwijl een ander een ordentelijk beftaan zoude hebben, om dat hij Juist met den groteren hoop overeendemt: of dat de Leden van ene Godsdiendige gemeente, zich met minder onderwijs, mindere dichting enz. moeten behelpen, om dat dezelve gemeente minder talrijk is. Dit althans zou tegen het oog-  DOÖR HET LAND BETAALD WORDEN ? IO3 oogmerk, dat een eerlijk beftimr met deze of dergelijke fchikkingen moet veronderfteld worden te bedoelen, geheel ftrijdig zijn. Ik ga verder. Hoe zal men het maken met alle zodanige Leden van den Staat, die de gezegde toelage tot het bedoelde einde niet verkiezen te gebruiken? Hoe met de uitreiking van dezelve? Hoe eindelijk met de zulken, die ja wél den Godsdienst hoogfehatten, maar flegts den individuélen Godsdienst, en niet de publieke uitocffening van dcnzelven; of die althans den invloed daar van, zo als die uitoeffening tot hier toe algemeen bij alle godsdienftige gezindheden in Nederland is ingericht, betwisten? Hoe ongerijmd zodanige begrippen zommigen mijner lezers ook mogen voorkomen, is het daarom niet minder waar, dat 'er Leden van den Staat beftaan, en althans beftaan kunnen , die omtrend de openbare godsdienstoefening op deze of dergelijke wijze denken. Hoe kan nu immer het beftuur penningen uit 's lands kas tot onderhoud van de openbare godsdienstoeffening beftemmen en uitgeven , zonder een wederrechtelijk gebruik te maken van het geld van zodanige ingezetenen, als ik hier boven aangevoerd heb. En wat recht heeft de ftaat om enen zijner ingezetenen in zijne wijze van denken te bepalen ? Men bewere hier tegen niet de verplichting van elk ingezeten, om tot het onderhoud van de openbare godsdienstoefening, voor zijn aandeel, bij tc dra-  104 moet de geestelijkheid in 't gemeen dragen, uit hoofde van derzelver uitllekeide nuttigheid, en invloed op het geluk der menfehen, en gevolglijk ook op het heil van den ftaat. Want behalven dat deze invloed, in de tegenwoordige algemene gefteldhcid cn inrichting der openbare godsdienstoefeningen in ons land, door velen niet erkend zal worden, behoort het gebruik van de deelneming aan die openbare godsdienstoefeningen zeker niet onder die plichten, welke den burger als burger door den ftaat kunnen worden opgelegd en voorgefchreven. Men kan de nuttigheid daar van betogen; het gebruik van dit foort van inrichtingen aanraden, maar de haat betoogt, en raadt niet: — de ftaat maakt wetten, fchrijft den burger als burger plichten voor, en ik geloof niet, dat iemand op goede gronden zoude kunnen beweren, dat zodanige oeffepingen, als waar van ik hier fpreek, onder die wetten en plichten behoren. Men trachte ook niet het wederrechtelijke der algemene betaling te verbloemen door het voorwendzel, dat dezelve eenmaal in de Conftitutie bepaald, en met deze door het Volk goedgekeurd en bekragtigd zijnde, boven allen tegenfpraak verheven , en voor alle tegenwerpingen van wederrechtelijkheid enz. befchut is; want al het geen ik tot hier toe gezegd heb, bewijst, mijns bedunkens, dat zodanige bepaling in de Conftitutie aan het Volk niet mag voorgefteld worden , dewijl dezelve onbillijk en onuitvoerlijk is, en geenzins met het belang van den ftaat, noch met dat van  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN ? 10$ van den godsdienst overeenkomt, zo als ik in deze proeve poog te bewijzen. Intusfehen ftaat mij nog te onderzoeken, hoe veel kragt de redenen hebben, welke men doorgaans voor de algemene betaling bijbrengt, en die door mij op pag. 96. cn vervolgens zijn aangevoerd. Voor eern zegt men: ,, zonder Godsdienst kan het Vaderland niet gelukkig zijn. De Godsdienst kan zonder openbare uitoeiiening niet behouden noch gehandhaafd worden. Tot deze uitoeffening zo wel, als tot onderhouding en voortplanting der kennisfe van den Godsdienst zijn openbare Leeraars nodig. Dus moeten dezelve van 's lands wege betaald worden." Gaat dit befluit door? Kan deze fluitrede den toets ener gezonde oordeelkunde doorftaan? Al Hemde ik alle de voorafgaande ftellingen (prcemisfen) toe, waar op evenwel nog al vrij wat te zeggen valt, kan ik de gevolgtrekking nimmer voor juist, en wettig erkennen. Dus moeten de Leeraars van den Godsdienst behoorlijk bezoldigd worden." Dit moest het befluit zijn, dit volgt uit de gehele redenering. Indien 'er nu gene andere wijze van bezoldiging mogelijk ware, dan die uit 's lands kas; zou de redenering, indien anders elk van derzelver delen buiten tegenfpraak ware, doorgaan: maar dit zal men nimmer kunnen bewijzen, en ik meen in ftaat te zijn om te betogen, dat 'er ene andere wijze van bezoldiging mogelijk is. De  106 moet de geestelijkheid in 't gemeen De lezer merkt reeds, welke ik bedoek; gene andere zeker dan die door de bijeengebragte toelagen van de leden der onderfcheidene godsdiendige gezindheden zou gefchieden. Dat dezelve mogelijk is, bewijst het voorbeeld van America, alwaar gene Leeraren van enige godsdiendige gezindheid van wege den Staat worden gefalarieerd; bewijzen zo vele voorbeelden in ons eigen Vaderland, welke de gemeenten der Lutheranen, Doopsgezinden, Remonftrantcn, en Roomsgezinden allerwegen opleveren. En men zegge niet, dat deze voorbeelden geen bcwijskragt hebben , om dat zodanige fchikkingen flegts voor kleine gemeenten kunnen ingevoerd en gaande gehouden worden; want even zo zeer als een geringer aantal Leden van een godsdiendig genootfchap een kleiner fonds van penningen tot zulk een gewigtig einde bij een brengen kan, kan ook een talrijker genootfchap een groter fonds oprichten, en daar van een uitgebreider gebruik maken. h. oostereaan , bij voorbeeld, en anderen, hebben fchikkingen voorgeflagen omtrend de zogenaamde geestelijke goederen, c. rogge heeft een ontwerp medegedeeld, waar door de godsdiendige gezindheden van het ouderhouden der armen konden ontheven worden. Van de Commisfie, door de Nationale Vergadering den 5 Augustus -benoemd, om de nodige fchikkingen ter uitvoering van het befluit der affcheiding van Kerk en Staat te beramen, verwagten wij zodanig een plan, dat, met de rechtvaardigheid en billijkheid bedaanbaar, de-  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? I07 deze uitvoering mogelijk en minder moeijelijk maken zal, dan dezelve in den eerften opflag fchijnt. Elk redelijk denkend mensch, zelfs buiten de bevoorrechte godsdienftige gezindheid, ftoot het denkbeeld verre van zich af, dat men met enen flag deze uitvoering in haar geheel zoude willen doordrijven; en begeert zelfs, dat men de thans dienstdoende en rustende Leeraren van de voorheen publieke Kerk, derzelver vrouwen, weduwen, en kinderen, hun leven lang gedurende, niet berove van het matig inkomen, het welk hun voormaals is toegelegd, immers zo lang dezelve voldoen aan de voorwaarden, aan welke het genot daar van verbonden is, maar hen veel eer in het rustig bezit daar van handhavene. Elk redelijk denkend mensch bemerkt dus ligtelijk, dat de meeste middelen, die men ter dadelijke uitvoering van het befluit van den 5 Augustus, zal kunnen bepalen en daarftellen, van dien aart moeten wezen, dat zij niet dan eerst in het vervolg van tijd kunnen werken, en gevoelt tevens, dat dezelve juist daarom zo veel te veiliger moeten wezen, dewijl 'er gelegentheid zijn zal, om langzamerhand, en met bedaarden fpoed een gefchikt plan te beramen, en in werking te brengen, volgens het welk men in het vervolg zal kunnen zorgen voor de bezoldiging der Leeraren van dat godsdienftig genootfehap, 't welk door de uitvoering van het meergemeld befluit een gedeelte althans van zijne inkomflen in het vervolg van tijd zoude moeten misfen. — Al het geen tot hier toe  Io8 moet de geestelijkheid IN 't GEMEEN toe is aangevoerd, bewijst althans, dat de mogelijkheid van dusdanige fchikkingen zeer wel te beredeneren is, en de uitvoering derzelver niet onbeftaanbaar. Men kan van mij, die niet in de gelegentheid ben , om mij daar toe de nodige bouwftoffen te verzamelen, niet vergen, dat ik een plan levere ter bereiking van het bij mij begeerde doel; de commisfie, waar van ik hier boven {prak, is alléén met genoegzame magt en het nodig gezag bekleed, om zich daar toe in ftaat te ftellen. Het geen ik tot hier toe bijbragt, is voor mijn oogmerk genoegzaam, en bewijst dunkt mij, dat de eerfte zwarigheid, welke men tegen mij zoude kunnen inbrengen, niet van zo veel gewigt is, als dezelve in den eerden opflag fchijnt te zijn. Ik heb, zo ik meen, den lezer op den weg gebragt, om zich zeiven te overtuigen , dat men door rechtvaardige en billijke fchikkingen, zo ten aanzien der zo genaamde geestelijke goederen, en van de verzorging der armen, als van de fchadeloosftelling dier genen, welke bij de uitvoering van het decreet van 5 Augustus lijden zouden, die uitvoering mogelijk maken kan; zonder dat daar door de bezoldiging der Leeraren van den Godsdienst, en de openbare uitoelfening, onderhouding, en voortplanting van denzelven, verhinderd worden. Alleszins merkwaardig zijn de onlangs uitgekomen Adresfen van Deputaten der Zuid- en NoordIloJlandfche Synoden, aan het Provintiaal Comité van  DDOR HET LAND BETAALD WORDEN? I©9 Van Holland, betrekkelijk tot dit onderwerp; in dezelve wordt geenzins aangedrongen <, op voortdurende betaling van 's lands wege, veel min op ene algemene betaling der Leeraren van alle gezindten uit de publieke kas, maar wel op fchadevergoeding voor de Hervormden bij ontltentenis hunner voorheen genoten voorrechten, en vooral op de uitreiking der geestelijke goederen aan hun genootfchap, immers voor zo verre zij voor hun aandeel daar op een wettig recht menen te hebben. Gelijk de zo even wederlegde tegenwerping ge^ nomen was van het heil van den ftaat, zo wordt 'er ook ene andere ontleend uit het belang van den Godsdienst zelve, waar tegen de uitvoering van het bewuste decreet gezegd wordt ftrijdig te zijn, na genoeg om dezelfde reden als boven is aangevoerd, het groot bezwaar namelijk der bezoldiging van de Leeraren van den Godsdienst , en der goedmaking van de kosten voor deszelfs openbare uitoeffening, vooral ten platten lande* Het is ontegenzeggelijk, dat het in de ftedert veel gemakkelijker zal vallen, om de nodige fondfen opterichten, dan op het land. Evenwel zijn 'er in en buiten ons vaderland voorbeelden ge-* noeg , die de mogelijkheid daar van bewijzen* Het is algemeen bekend, dat bij de Lutheranen en Doopsgezinden bij voorbeeld, de minvermogende gemeenten door de rijkere, of uit de algemene kas des genootfehaps worden te geinoet ge* komen, en dadelijk onderftennd. Daar en boven is het dwaasheid, om op 20* H  IIO MOET DE GEESTELIJKHEID IN *T GEMEEN danige plaatfen, alwaar bijna niet dan Roomsgezinden wonen, niettemin ene Protestantfche Gemeente te willen (taande houden. Vele dorpen zijn vatbaar voor combinatiën, vele (treken in ons land voor vermindering van Kerken en Predikanten, en de gehele predikdienst voor vele andere wijzigingen, die denzelven merkelijk verligten, en tevens veel meer algemeen nuttig maken zouden. Daar cn boven itelt men zich van die verwaarlozing van den Godsdienst in ons land veel meer voor, dan naar mijn inzien daar van te vrezen is. Men heeft nog onlangs gezien, hoe veel loutere partijfchap op zommigen, die hunne geliefde Predikanten verloren, heeft kunnen uitwerken; cn mij dunkt dat wij van de geaartheid onzer natie veilig mogen verwagten, dat dezelve tot onderhouding van den openbaren Godsdienst in. haar midden de beurs openen zal. Wij mogen dit zo veel te meer verwagten van de Hervormde Gemeenten. Naar mate men toch met zijne begunftigde leerftellingen meer ingenomen is, en den vaderlijken Godsdienst met meer ijver vooritaat, naar die mate is men te gereder, om denzelven, wanneer het nodig is, ook met geldmiddelen te onderfteunen en daar voor zelfs opofferingen te doen. — De menschkunde leert ons daar en boven, dat, wanneer iemand enig voorrecht, al is het dan ook met het hoogfte recht, wordt afgenomen, hij zo veel te ftcrker ijvert voor de zaak, waar aan dat  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? III dat voorrecht verknogt was, het gewaande denk* beeld van verongelijking is bij zommigen genoeg om juist dat geen te bewerken, het welk eigentlijk goede grondbeginzelen behoorden daar te Hellen. Ook vordert de billijkheid dat men erkenne, dat deze, zo breed uitgemeten, verwaarlozing van den openbaren Godsdienst voor een zeer groot gedeelte toetefchrijven is aan de menigvuldigheid der predikbeurten, aan de preèkwijze van zeer velen, en aan de gehele inrichting van die oeffeningen zeiven. En wat eindelijk het belang van den Godsdienst betreft: dat belang is met der menfehen gehele wijze van denken, met derzelver gezonde begrippen cn vooroordelen, met derzelver behoeften zo zeer verbonden, dat deszelfs behoud niet afhangt van de betaling der Leeraren van één genootfehap van 's lands-wege. De gefchiedenisfen van alle tijden leren, hoe veel belang de menfehen in hunne godsdienftige begrippen ftellen, en het voorbeeld van de Franfche Republiek, alwaar de Godsdienst door het bijgeloof, en daar uit voortfpruitend ongeloof, en door de omftandigheden, welke derzelver altijd gedenkwaardige omwending vergezeld hebben, zo veel geleden heeft, en alwaar men thans weder opentlijk ter misfc, en ter kerke gaat: bewijst, dunkt mij, op ene treffende wijze de gehegtheid der menfehen aan godsdienftige denkbeelden, van wat aart dezelve dan ook zijn mogen. H a Ook  li? MOET DE GEESTELIJKHEID IN 'T GEMEEN Ook waakt de Godsdienst voor zich zeiven, hij zelve ftaat zijne belangen voor. En hoe meer hij gefchikt is om het geluk van den mensch op zich zeiven, cn dat der maatfchappij in het gemeen te bevorderen, hoe meer hij zich aan den mensch door zijnen invloed aanprijst, hoe meer ook deze zich aan hem hecht, en hem als zijnen dierbaarden fchat bewaart en verdedigt. De derde tegenwerping, die ik op pag. 97. aangevoerd heb, ontleent hare kracht uit het belang van den Staat en den Godsdienst beide. De algemene betaling der Leeraren van den Godsdienst wordt daar aangeprezen, als diendig om het evenwigt tusfchen de verfchillende godsdiendige genootfchappen, bepaaldelijk tusfchen de Roomsgezinden en Protedantcn te bewaren, alle de Leeraren van den Godsdienst aan het belang van den Staat te verbinden, hen allen in rust te houden, en de algemene eensgezindheid te bevorderen; en dit alles wordt daar bij veronderdeld overeentekomen met het belang en van den Staat en van den Godsdienst. In het algemeen merk ik vooraf aan, dat de Staat, zelfs tot een alleszins goed oogmerk, nimmer zodanige middelen kan of mag gebruiken, waar van bewezen is, dat dezelve zijn onuitvoerlijk, onbillijk, en wederrechtelijk, zo als op pag. 100 en vol'gg. is betoogd. Daar en boven, gedeld voor een ogenblik, dat en het oogmerk goed, en de middelen uitvoerlijk, billijk, en rechtvaardig waren, is het in het ge-  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? 113 geheel nog niet bewezen, dat men daar door het gewenschte doel zou bereiken, en zodanige middelen zijn daar en boven, (dat alles afdoet,) bij ene goede ftaatsregeling overtollig. Wanneer de uitoeffening van den openbaren Godsdienst in het algemeen ftaat onder de befcherming der wet, wanneer de Staat alle zodanige godsdienftige genootfehappen toelaat, waar in niets geleerd wordt, dat met dcszelfs vrijheid en geluk, met de goede orde, en zeden ftrijdig is; en het ene boven het andere nimmer bevoorrecht, maar allen gelijkelijk de nodige vrijheid, veiligheid, en befcherming verzekert, dan kunnen gewetensdwang, religiehaat, ftcteugcest, onverdraagzaamheid, en wat van dat foort van gedrogten meer zij, niets uitvoeren, en derzelver magt, hoe groot ook, wordt door die der conftitutie, en het daar uit ontleend gezag van het beftuur, getemd, cn des noods gefnuikt: terwijl iedere misdadige poging tot ftoring der algemene rust, elke roekeloze aanflag op het recht van enen anderen om God zó te dienen als hij wil, elk vergrijp tegen de vrijheid des volks, hoe zeer ook met den dekmantel van den Godsdienst bewimpeld, door de handhavers van een ieders recht naar den eisch, zonder aanzien van perfonen, op- het ftrengst geftraft moet worden, Maar ik ga nog verder, en meen met recht te kunnen vragen, of de oogmerken, welke men met de algemene betaling bedoelt, in de daad goed genaamd kunnen worden? II 3 Na  Hit moet de geestelijkheid in 't gemeen Na dat ik zo even heb aangetoond, dat aan het beduur bij de ftaatsregeling de nodige macht moet verzekerd worden, om tegen het misbruik van den Godsdienst ten nadele der publieke belangen , te waken; en uit dat betoog tevens gebleken is, dat zodanige behoedmiddelen in de daad uitvocrlijk zijn: kan 'er gene andere reden meer overig wezen, welke voor de algemene betaling zoude kunnen pleiten, dan alleen die, welke uit de heilzame oogmerken daar mede bedoeld, ontleend zijn. 'En nu vraag ik, is het door betaling, dat men de Leeraars van den Godsdienst aan het belang van den Staat verbinden moet, dit moge een middel zijn der afgedankte Maatkunde waardig, die den kanzei zo gaarn gebruikte om den volksgeest zó te Hemmen, als met hare oogmerken overeenkwam: maar zodanige middelen wettigt ene republikeinfche regeringsvorm, die op ware vrijheid gegrond is, niet; zij verliezen ook hunne kracht op zulke Leeraars, die de waarde hunner bediening gevoelen; en zij zijn vlak ftrijdig met het groot oogmerk , dat het beduur met de befcherming van den Godsdienst hebben moet, de verlichting namelijk, en zedelijke verbetering des volks. Daar en boven, waar komt'dat verbinden van de Leeraars van den Godsdienst aan het belang van den Staat toch eindelijk op neêr? Op den invloed, die het beduur zou hebben, op de politieke denkwijze, of ten minden op het po-  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN? TTg politiek gedrag der Leeraars van den Godsdienst, zo wel op den kanzei, als daar buiten. Maar indien het beftuur tot dergelijke armhartige middelen den toevlugt nemen moest, om de tegenwoordige orde van zaken te helpen Maande houden, dan zoude men geringe gedachten moeten hebben van de innerlijke deugdelijkheid deizaak zelve. Laat het beftuur veel eer zorgen, dat de gelegenheden ter openbare uitoeflening van den Godsdienst, niet misbruikt worden tot bereiking van verkeerde politieke bedoelingen; de toegang tot de plaatzen, voor deze uitoefténing gefchikt, zij daarom altijd open; men ftralfe hen, die den kanzei misbruiken tot het ltrooijcn van zaden des oproers, en tot voortplanting van politieke gevoelens, ftrijdig met die beginzelen, welke bij de ftaatsrcgeling zijn aangenomen, en als derzelver grondllag geheiligd; zo zal men gene algemene betaling behoeven, om die oogmerken te bereiken, welke bij deze tegenwerping bedoeld werden. Gelijk liet nu reeds uit het betoogde op pag. 100. en volgg. gebleken is, dat 'er voor den Staat weinig heils te wagten zij van zodanig ene onuitvoerlijke , onbillijke en wederrechtelijke verplichting, als welke dezelve op zich zou laden door de algemene betaling der Leeraren van den Godsdienst te decreteren, heeft men tevens, (zo mij voorkomt,) uit de oplosfing der aangevoerde tegenwerpingen genoegzaam kunnen zien, dat liet H 4 be-  Il6 moet de geestelijkheid in 't gemeen belang van den Godsdienst met dezelve algemene betaling juist niet zo nauw verbonden is, als men in den eerden opflag uit die tegenwerpingen zou opmaken. Men bepale dus voorzigtiglijk de wijze van fchadevergoeding voor die genen, welke bij de dadelijke uitvoering van het decreet van den 5 Aug. 1. 1. lijden zouden; men make ene verdeling van de geestelijke goederen volgens recht en billijkheid ; men gebruike de hoogst mogelijke befcheidenheid ten aanzien van alle zodanige gehuchten, welke de Hervormden ter uitoeiTening van hunnen openbaren eredienst volflrekt niet ontberen kunnen; men make eindelijk de armen tot kinderen van den Staat; en late dan voorts elke gezindheid voor het onderhoud harcr , Leeraren, en voor ue onkosten harcr GodsdienstoeiTcning zelve zorgen. Dus doende handelt men overeenkom (lig de aangenomen beginzelen, die men tot grondflagen der (laats-regeling heeft gelegd, die namelijk van gelijkheid en vrijheid. Zo voert men het befluit van 5 Augustus dadelijk uit. Zo blijft men zich zelf gelijk, en vermijdt tevens, dat het ene befluit niet door het andere krachteloos en ijdel gemaakt worde. Zo voldoet men aan den rechtmatigen eisch van hun, die te lang reeds zijn verongelijkt, zonder echter aan anderen wederom ongelijk aan te doen. Zo houdt zich de -Staat eindelijk buiten alle godsdiendige gefchillen en godgeleerde hairkloverijencn verhaast alzó. het  DOOR HET LAND BETAALD WORDEN ?* H7 het gelukkig ogenblik, waar op 'er in Nederland, ook ten opzichte van den Godsdienst, in de daad ware vrijheid wonen zal. Zeer zeker is de uitvoering van het befluit van 5 Aug., en de volftrekte flaking van alle de banden , die de Kerk aan den Staat verbonden, vooral der zilver e koorden, waarmede zommigen dezelve nog zouden willen verenigen, voor den Godsdienst noodzakelijk. Niets is immers fcbadelijker voor de uitbreiding der waarheid, en der verlichting ; niets nadeliger voor de ontwikkeling des menfchelijken geests ; niets ongerijmder , in de daad , dan ene bevoorrechtte lands-Godsdienst; gezag, vooroordeel, gemak , eigenbelang, eerzucht, en geest van navolging , verleiden den mensch zo ligtelijk , om zich maar bij het oude te houden ; cn de gehechtheid van verre de meesten aan den LandsGodsdienst , beftaat doorgaans in het van buiten kennen eniger leerftellingen , meest-al in enen fehoolfchen vorm begrepen , en op het doop- en ledematen-boek behoorlijk bekend te liaan. Daar en tegen , wanneer nu eenmaal de Godsdienst in de daad geworden zal zijn, wat zij wezen moet, ene zaak tusfchen den mensch en zijnen God ; wanneer zijn dienst eindelijk ééns geheel zal bevrijd worden van die politieke fuperintendentie , welke de gedagten , de gevoelens , en de meningen onder haar bedwang houdt ; zal de lust en moed tot onderzoek , (bij zo velen onderdrukt) herleven ; vrijmoediglijk zal men voor II 5 zijne  IlS moet de ceestei.ijkheid Ui 't GEMEÈÏÏ zijne gevoelens durven uitkomen , zonder zich in gevaar te fhllen ; en in het volle genot ener volkomene godsdienstvrijheid zal men zelfs erkennen, dat het denkbeeld van verdraagzaamheid zelve , hoe plichtmatig en beminnelijk anders ten tijde ener bevoorrechte Kerk , ftrijdig is met dat der rechten van den mensch en burger , dewijl het reeds ene aanmatiging ener onwettige macht is , wanneer ik mijnen medeburger in zijne gevoelens verdrage , even als of ik hem ook niet verdragen zoude kunnen, terwijl ik echter geenzins over zijne wijze van denken cn gevoelen befchikken of bepalen mag. Intusfehen fpreidt de verlichting hare heldere Itralen over de oppervlakte des aardbols, en doet Ook over dat gedeelte van denzelven, 't welk wij Nederlanderen bewonen , van tijd tot tijd , een fchoner licht opgaan , langzamerhand en van lieverlee wijken voor dat licht de vooroordelen , gelijk de fchaduwen des nachts voor het morgenrood : de Godsdienst blijft niet meêr voor het oog van den verblinden ftcrveling zich opdoen onder alle die tegennatuurlijke gedaanten, welke hij zelf haar leende , maar zij vertoont zich langs hoe meêr in alle hare beminnelijke eenvoudigheid. Het fchoolfche kleed valt haar van de geprangde leden. De vreemde en kinderachtige vercierzelen, waarmede zij was omhangen, ontglcijen haar met het zelve. Zij vertoont zich in alle hare eenvoudigheid , fchoonheid , waardigheid , en beminnelijkheid. Algemeen erkend voor de vriendin , de beste vriendin des fterflings , worden hare uitfpra» ken  DOOR. HET LAND BETAALD WORDEN. II9' ken en lesfen minder onderwerpen van geleerde twisten cn fijne hairkloverijen, dan een licht voor het verftand , een artzenij voor het hart , en de veiligtfte regels voor het leven. Allengs verkrijgt zij dus meêr en meêr invloed op de verlichting, op de zedelijke verbetering des volks , en met ware Vrijheid , als hare lieve zuster, ten naauwllen op den duur verenigd, en door de Wet befchermd , bevestigt zij het geluk , den bloei , en den luister des Vaderlands. BIJ-  B IJ GELOOF E N PRIESTER-LIST. TTe Lamballe, de hoofd-plaats van het gewezen hertogdom van Penthièvre, in Bretagne, (een departement der Franfche Republiek), was voormaals een priester om zeker misdrijf te recht gefield. Daar nu de misdaad van een priester in de gedachten van het volk enen blaam kon leggen op het gehele priesterdom, vond men zich genoodzaakt om, door de ene of andere bedriegerij , dien blaam te voorkomen: en verdichtte tot dat einde een van die belachelijke leugens, die het bijgeloof van alle tijden her wist te bedenken, om den menfchelijken geest te verhaven, en die daarom wel het meest misdadig zijn, dat zij den ENE WARE ANECDOTE. (Uit het Framch vertaald.)  BIJGELOOF EN PRIESTER-LIST. 1*1 den mensch den eeuwigen oorfprong aller dingen doen vergeten, om hem alléén met het fchepzel bezig te houden. Zodanig een leugen, door priesterlist uitgevonden, en door bijgeloof voortgeplant, had te Lamballe diepe wortelen gefchoten, en zich bij het volk algemeen ftaande gehouden. Een werkman van Lamballe had de gewoonte van eiken avond in de kerk zijn gebed te gaan doen. Op zekeren dag, dat hij ook derwaards gegaan was, knielde hij neder, en de flaap overviel hem ; hij was geheel ingeflapen , toen de kerk gefloten werd. Ondertusfchen wordt het nacht, alles flaapt in de ftad, het is dood ftil; de klok flaat één , en onze werkman wordt wakker. Men kan zich ligtelijk verbeelden, welken indruk zodanig ene gefteldheid op enen man maken moest, wiens ftand zelf weinig verlichting, en vele vooroordelen doet verwagten, en wiens vreezagtige ziel diensvolgens open ftond voor alle bedriegelijke voorftellingen ener verdoolde verbeeldingskracht. De donkere diepte van enen gothifchen tempel, de heilige duisternis, die de eenzaam hangende lamp omringt , wier dervende pit door het dik bedoven crystal een twijffelagtig licht verfpreidt; de fchrik, die rondom de grafdeden waart; de ontzaggelijke dilte , die onder deze dood-  123 BIJGELOOF EN PRIESTER-LIST» doodfche gewelven hcerscht, en niet anders gedooid wordt , dan door de dukjes tras , die van tijd tot tijd op het zuchtend orgel van boven nedervallen;'de gedachten aan dood en eeuwigheid , die onder het oog van den zwakken fterveling, in deze heilige eenzaamheid, tegen elkaêr fchijnen aan te botzen ; de onwillige rilling, die de fchrikbeelden der verbeeldingskracht in eens van top tot teen doen varen; de zinnen verfchrikt door de voorwerpen, die zij werkelijk gewaar worden , en de ziel ontfteld door die , welke zij zich zelve fchept; dusdanig waren de aandoeningen die dezen man , bij zijn ontwaken, overvielen; dit was het voorfpel, waar door de dwaling zijne ziel voor de ligtgelovigheid opende. Bevend, ter nauwer nood adem halende, luistert hij met al zijn aandagt; daar gaat ene deur Open, het is die der facristie : zijn oog Haart op die deur, hij ziet 'er een priester uitkomen, die met enen langzameu tred voortgaat , hij houdt ene wasch-kaars in de hand, zijne ogen daan levenloos , zijne wangen zijn ingevallen, zijn voorhoofd is doods-bleek; zijne voeten zijn ongefchoeijd; met een diep ftilzwijgen treed hij de trappen van het altaar op; (leekt de waschkaarsfen aan brand: en trekt het priesterlijk gewaad aan. Hij gaat de mis vieren. Voor dat hij begint , keert hij zich om, en fpreekt met een holle dem deze woorden: ,, in den naam van den  BIJGELOOF EN PRIESTER-LIST. 1*3 den ahnagtigen God , indien 'er in dezen tempel een levendig wezen is, dat het nader kome y en mij het offer helpe volbrengen." De werkman ontfteld , verdomd , bevende , meende de dem van den Eeuwigen te horen; hij richt zich op , en treedt nader. De priester begint, de werkman valt op de knieën en de plegtigheid loopt af. Bij den laatden zegen , fpreekt het fpook hem dus aan : „ God zegene u, gij opent mij heden de deur des hemels. Het is twintig jaren geleden, dat de boosheid der menfehen mij ter drafplaats geleidde. De Almagtige heeft mij genade gefchonken , en heeft mij , tot boeting van enige zonden, die ik bedreven had, opgelegd; dat ik alle nachten, op dit uur, iu deze kerk zou komen , tot dat ik 'er iemand vond, die de mis met mij vieren kon. Zijne heilige wil is gefchied. Vaar wel, heb eerbied voor 'sHeren priesters, en volg mij niet." Dus fprak de fchim , en verdween. Hij verdween , waarfchijnelijk om van deze kïugt te gaan uitrusten. De dag breekt aan, en de werkman ging de kerk uit. Spoedig verfpreidde zich de gefchiedenis overal, en vond geloof. Enige vrome zusjes geloven ze nog. Intusfehen is het niet moeilijk te raden, hoe dit gewaand wonder plaats hebben kon , hoe gemakkelijk het was, om dien werkman aldaar in flaap te brengen , en welk een partij men trekken kon van den  124 BIJGELOOF EN PRIESTER-LIST. den fchrikbarenden toeftel, waar door men zijne onwetenheid verftrikte. Hij was fpoedig overtuigd: en dat was al wat men begeerde. Maar het valt zo gemakkelijk niet te raden, hoe het mogelijk zij, dat de mensch zich zo lang door dergelijke gochelarijen hebbe laten bedriegen.   BEKENDMAKINGEN. V VERTOOG bij de AANBIEDING van het ONTWERP van CONSTITUTIE, voor de FRANSCHE REPUBLIEK, gedaan door BOrSSY d'ANGLAS, uit naam der Commisfie van Elven, in de Zitting van vijf Mesjidor, des derden jaars: uit het Fransch vertaald, in g . ivo. is gedrukt te Haarlem, bij FRANCOIS BOHN, en alom £ 12 Huivers te bekomen. — Daar het ONTWERP van CONSTP-UTIE voor da Bataaffche Republiek, eerlang, aan het Volk ter beo.--rdc-eling zal aangeboodert worden; daar de beflisfing hier van een-J zaak van het grocHlte belang is, en eene zoo grondige, als bedaarde, er genoegzame voorlichting verdient, komt dit VERTOOG van deu graota? Staatkundigen BOISSY d'ANGLAS allergepast. In het zelve worden alle de Eigenfchappen, die in eene goede Conftitutie, waar van de Vrijheid, Onafhauglijkheid, Bloei en Duurzaamheid eener Republiek moet afhangen, vereischt worden, duidelijk ter neergefteld, en met bondige bewijzen geftaafd. Het Vertoog is 'zoo klaar, zoo verftandig en overtuigend gefchreeven, en in alle deelen zoo volledig, dat men geen beter toetsfteen noodig heeft, om een Ontwerp van Conjlitutie te beproeven, dan dit, welk niet genoeg kan aangepreezen worden. V TWEE ADRESSEN van het COMMITTE van ALGEMEENE WELVAART te HAARLEM: het eene aan de NATIONAALE VERGADERING, refrefemcerende bit Volk van Nederland, over de Oorzaaken van het Verval en de Middelen tot flerjlel der Vaderlandfche FabHek'.n in Trafieken: en bet andere, aan het PROVINCIAAL BESTUUR van Holland, over het Gebruik der Duingronden, ten dienjle der Vaderlandfcbe Fabrieken: zijn, beide, in gr. 8vo. gedrukt te Haarlem, bij FRANCOIS BOHN, het eerfte a 12, en het tweede a 6 duivers, en alom bij de Boekhandelaars in alle de Nedeilandlandfche Stj|den te bekomen. — „ Daar het gemelde Committé te „ Haarlem geere moeite fpaart, om de Vaderlandfche Fabrieken tot „ haaren voorigen luister en bloei weder te brengen; daar de Onder„ werpen derzelven allergewigiigst zijn, en daar zij cp eene alzins „ verftandige, oordeelkundige en duidelijke wijze daar in uitgevoerd „ zijn; zoo verdienen deeze TWEE ADRESSEN van allen, die in ,, het behoud en welzijn van hun Vaderland belang Hellen, met; „ aandacht geleezen en herleezen te worden,"