Bohn   LÖDEWIJK VAN; SEEL.BEHG-; o r DE DWAAEENBE 1VIJSGEEK: 33 O O lt BEN VRIJ HEER VAN KNIGGEi EEBS TE DEEL. M >: T JP I AT K N. T K II A A 11 Ti K M Bij "JF II ANC O I S B O II N, AI D C C X C IV.   VOORBERICHT. D c bedoeling van dit boek is: Vooreerst, te toonen, hoe vroegtijdig de grond tot groote, edele daaden, zowel, als tot onnoemelijke dwaalingen en misftappen bij den rnensch kan gelegd warden.. 'Ten tweeden, duidelijk tt doen zien, dat ieder iioomtjen in Gods gezegende» akker zoude moeten tieren, rechtop groejen, bloejen en vruchten draa* gen, indien hetzelve behoor el ijk behandeld en gekweekt wierd —i allen geenzins vruchten van eenerleien aart, doch allen goede, fchoone vruchten', maar dat deeze behandeling afhangt van opvoeding en lotgevallen, als mede van de richting, welks onze hartstochten daardoor verkrijgen ■ onze hartstochten, oorfpronglijk de weldaadigfle, zuiverfie neigingen en drijfveeren , dan flechts gevaarlijk en ongeregeldheid kweekend, wanneer de één meer dan de ander te veel gevoed, geprikkeld, verwend, en daardoor derzelver onderlinge einficm■migheid vernield wordt.  II VOORBERICHT. Ten derden, aantetoonen, dat zulks reeds zeer vroeg bij de vorming van het kind en den jongeling gefchiedt; dat dan de te magtig gewordene driften de overige verdrukken, allengs ons geheel wezen bemagtigen, onzen loop in de wereld beftauren, en ons lotgevallen berokkenen, waarvan geen een bij geval komt, welken echter eindelijk ons dat geene maakent wat wij in de oogen des volks zijn» Ten vierden, te bewijzen, dat door het ons telkens bezielend gevoel onze denkbeelden van zedelijkheid ongemerkt hervormd worden; dat wij alsdan alle menschlijke zaaken als door een toverlantaarn hefchouwen, en in deeze verblinding fomwijlen het kleinfte oneindig groot; het gewigtigfie zeer gemeen en onbeduidend; het eeuwig -waare onzeker en valsch; het tegenjlrijdigfte integendeel ontegenzeggelijk waar vinden; dat zelfs de man van een vast charakter de fielfels ter befluuringe van zijne daaden , in waarheid zelden op al gemeen-on■wankelbaare grondbegbrfelen houwt, maar zijne grondjlellingen naar de geheime wenfehen van zijne verfcholene hartstochten vormt; dat wij allen daardoor meer of min Sophisten worden, en dat geen fielfel zo ongerijmd, zo zot, zo onnatuurlijk is, dat zelfs de verftandigfte man hetzelve niet in een der tijdkringen van zijn leven aan zigzelven , en aan de gecnen die gelijk hij denken, aanneevielijk, fmaaklijk en in zamenhatig zou kunnen ten toon feilen; dat echter zodanig flelfel, hoe vast  VOORBERICHT. UI nok bepaald, dikwerf in een enkel'oogenblik, waarin wij nieuwe ondervindingen verkrijgen, weder in duigen valt, of aan een andere, eerst geprikkelde, verwekte, verborgen gelegen hartstocht opgeofferd wordt. Ten vijfden, te keren, dat juist daaruit de onnoemelijke tegenfirijdigheden in de daaden der menfchen aangaande tijd, plaats, gelegenheid en aandrift, als mede het onderfcheid'vangevoelens, zelfs onder de Wijzen, over V geen zedelijk - goed, nuttig , mogelijk en wenfchelijk is, ontftaan. Ten zesden, ter bevorderinge van verdraagzaamheid en broederliefde te toonen, dat het oordeel van het Publiek over de waarde en onwaarde van eerf man , en over de overèénftemming van zijne daaden gemeenlijk ft'echts van het tegenwoordige, wat voor oogen is, afhangt, zonder te zien op de oorzaaken, waardoor hij tot zijne daaden aangezet wordt. Ten zevenden, indachtig te maaken, dat wij niet altoos den geenen als den zwakfien moeten befchouwen, die het flelfel van zijne gevoelens en daaden dikwijls fchijnt te veranderen, gelijk ook aan den anderen kant dien niet als den fiandvastigften, die fleeds in hetzelfde fpoor blijft, alzo wij zelden in ftaat zijn, aanleiding, aandrift, trapswijze ontwikkeling te zien; alza wijzehen in * a /  Vï VOORCEHICH T. gebeurtenis/en zijnl Leezer! wat mogelijk is, dat in deeze wereld gebeuren kan, is indedaad ook gebeurd, of zal in V vervolg van tijd nog gebeuren —— nog meer! voor het groot/ie gedeelte vindt men hier korte fchetzen van het zamenweeffel van mijne eigene bevindingen en heerfchende driften , de gefchiedenis van mijn eigen, menigmaal op het dwaalfpoor gebragt, hart— niet als of ik in mijn rustloos leven alle de doolhoven van verftand en hart ware doorgelopen , in welken ik den held mijner gefchiedenisfe laat geraak en, maar echter veelen van dezelven, en trouwens! ik kan het mijzelven niet als een verdienste toerekenen, dat andere werkzaamheden, andere ontmoetingen, mij bij dezelfde gevormde neigingen tot ondeugd, juist niet den verdervelijkflen weg hebben doen injlaan. Leezer! ik fchaam mij geenzins deeze openhartige belijdenis te doen; thans, mogelijk welhaast mijne aardfche loopbaan geëindigd, of ten minften, gelijk ik hoop, het einde van mijne afdwaalingen bereikt hebbende, zoude ik niet gaarne beter willen fchijnen, (hoe wel ik gaarne beter zoude willen weezen,) dan ik wezenlijk ben; en indien deeze belijdenis mij aan den eenen kant laag mogt doen voorkomen in de oogen van veelen, die óf tot nu toe een beter denkbeeld van mij gehad hebben , dan ik wel verdien , of die niet gaarne zouden zien, dat de mode mogt opkomen, anders, dan in feestgewaad, wèluitgedoscht, fchoon opgefmukt,  VOORBERICHT. vu gcblanket, ook zelfs des noods met geleende ijvoiren tanden, en oogen van porcelein, in het openbaar te verfchijnen, en die het niet aanflaat, dat men zig zonder onbefchaamdheid en zonder onverftand vertoonen kan zo als men indedaad is; dan zal ik aan den anderen kant de goedkeuring wegdraagen van menfchen van een oprechter denkwijze, die zig zo gaarne vertrouwelijk voegen bij eeit' man, die geen kwaad bedoelt, die geen dolk onder den rok verbergt , om gearmd met hem het klein overfchot des levens afteleggen en deeze goede, lieve menfchen biede ik hier broederlijk de hand Vindt gij hier en daar een heilzaam, troostelijk woord in deeze gefchiedenis, een woord, het welk balfem forten konde in de geheime wonden van uw hart; zijt gij ooitin foortgelijke omftandigheden geweest; hebt gij ooit geworfield tegen iet, waartegen ik geftreden heb en fomtijds nog moet ftrijden; heeft uwe vlugge verbeeldingskracht u ooit op bijwegen geleid, een dwaallicht u vervoerd naar plaatfen , alwaar uw voet bij de zachtfte flappen van doornen gewond werd; heeft ooit uw v.'erkzaam verft and eenen uitflap gedaan in een verboden land, waarin een heilige beeving u overviel bij den verblindenden vuurigen glans, die u tegemoet ft roomde, terwijl dikke nevelen den weg achter u bedekken; zijt gij in uwe hoogvliegende, aangenaame hoop bedrogen , in uw onnozel vertrouwen te leur gefield, uit den zoetften droom met onftuimigheiden fchrik ontwaakt; waggelde uw voet menigmaal op eenen effen en wel* 4  mt VOORBERICHT. gebaanden weg; flortte bij het zachtjle gefuis van den brandenden middagwind het paleis ter neder, waaraan gij eenen halven leeftijd had gebouwd; rukte ooit een geheime magt , voor welke gij zo lang gevloden waart, u daar heenen , waar grievende fmart en berouw op u wachtten , weeken zelfs de beproefdfte vrienden verre van u, zodra gij hunne hulp noodig had; waart gij van broeder en kind verlaten , wanneer de hand van het noodlot u dreigde ; werden de geenen uwe verraaders, voor welken gij u had opgeofferd; trad hij, die uw brood at , u met voeten ; trok hij den dolk op u , die zo lang aan uwen boezem veilig had gefluimerd , leest dan deeze gefchiedenis en bevindt , dat de zorgvuldigheid van den liefderijkften Vader aller fchepfelen zulks alles tot uwe grootere volmaaking weet te beft uur en, en dat gij, zo gij''er urn et ernst op toelegt, na de voltooide opvoeding, een geluk zult fmaaken, dat onveranderlijk is. En nu nog misfehien een vruchtloos woord voor den leezenden grooten hoop ! ik heb hoven gezegd , dat de gefchiedenisfen , die ik verhaal, niet juist zo , als zij hier geboekt /laan, waar , of wezenlijk gebeurd zijn , en hetzelfde betuig ik ook met opzicht tot het beftaan der per* foonen , die ik gefchetst heb: de trekken tot dezeU ven zijn wel ontkend uit de wezenlijke wereld; doch de zamenvoeging is mijn eigen werk : het kan echter wel zijn i dat hier en daar menfehen  VOORBERICHT. ieeven, die volkomen naar mijne fchilderij gelijken : onderiusfchen heb ik met opzet geen mensch naar het leven getekend, hoewel ik zulks op zigzeiven in geenen deele kwaad keuren kan , ook nooit kwalijk neem, wanneer men hetzelfde ten mijnen opzichte doet, overtuigd zijnde, dat men infchikkelijk en verdraagzaam kan weezen , zonder blind en ftom te zijn, en dat gefchiedenisfen van ziekten, veele voordeden voor de geneeskunde opleveren : deeze aanmerking zou overtollig kunnen fchij* nen, en zou het ook indedaad zijn, zo niet onverflandige en leêgloopende menfchen tot hier toe hun werk gemaakt hadden van zinfpeelingen op afzonderlijke perfoonen, die zij kennen, in mijne fchriften te zoeken, van welke moeite ik hun gaarne in 't vervolg zoude willen ontheffen doch zij kunnen , V geen van zelf /preekt, ook hieromtrent hunnen zin doen; zij zijn eigenlijk geheel buiten mijn plan gefloten, en blijven mij onverfchillig in zo verre mijn boek flechts het oogmerk mag bereiken dat ik hoven breeder ontvouwd heb.  I N H O U D Ëetfte Hoofdftuk. Cfcarakter en leefwijze van lodEwijk's vader — deszelfs huwelijk met wilhelmine, de dochter van den Colonel van trouw boom charakter van wilhelmine' geboorte van l odewijk , die aan de getrouwe zorg zijner moeder wordt overgelaten — haare lesfen hem gegeven — aanmerking op de indrukfelen die de kinderen ontvangen dood van wilhelmine, en de akelige oorzaak dcrzelve. - - Bladz. i. Tweede Hoofdftuk. Gedrag en ftudie van den ouden seelberg; ook omtrent zijn' zoon geeft hem over aan opvoeders, die hij onberaden verkiest — ^.odewijk maakt, tot zijn dertiende jaar, bijna geheel geene vordering verliest veel van de eenvoudigheid hem door zijne moeder ingeboezemd dood van zijn' vader. - - - 22. Derde Hoofdftuk. De Majoor van kralheim wordt aangefteld tot voogd over lodewijk hij wordt voorbereid tot den burgerftand — fchets van dien van foldaat — werkman wordt tot opvoeder van lodewijk verkozen— van seelberg komt voor het eerst in den fehouwburg — krijgt een jongen losbol, de Vendrig weidel, tot vriend, die hem trek tot den foldaatenftand inboezemt — verleidt hem tot de vlugt ->» uitmuntende les aan de jeugd — lo-  I N H OUD. xi de wijk komt met zijn vriend in een Pruisfisch Werf* buis om dienst te ncemen. - - Bladz. 34. Vierde Hoofdftuk. seelberg vindt in den WerFcapitein een ongemeen braaf man — deeze brengt hem terug bij van kralheim, en hij begeeft zig we&ef onder het opzicht van werkman - lodewijk munt nu, door naarstigheid, uit, boven allen zijne medeleerlingen— krijgt ommegang met de vrouwen, en fmaak in de fclioone kunsten — kralheim zendt hem, onder opzicht van een jong Hofmeester, kroonberger , naar de academie te Leipjig — charakterfchets van deezen— die van seelberg, volgends werkman. - - - - 51. Vijfde Hoofdftuk. Gedrag van kroonberger omtrent lodewijk, en dat van deezen in den loop der fludiün — lodewijk wordt vrij-mctfelaar. 77. Zeste Hoofdftuk. seelberg's handelwijs omtrent de vrouwen hij verlieft op zeker meisjen^ julia genaamd — zijne feutimenteele gedraagingen. <;o. Zevende Hoofdftuk. Schets eencr coquette die van twee welmeenende gelieven — onderlinge liefdesverklaaring tusfehen julia en lodewijk, door bewerking van kroonberger — seelberg geeft zig geheel aan de liefde over — zijne gemoedsgeiteidheid in deeze. - - - - 101. Agtfte Hoofdftuk. julia verlaat Leipfig — verandering in de omflandigheden van lodewijk hij krijgt een anderen Hofmeester, waterhoorn kroonberger wordt ontmaskerd — lodewijk  xïi I N II OUD. wordt naar Gottingen verplaatst, om hem verder vas julia te verwijderen — julia's vader ontdekt eene briefwisfeling tusfchen de beide gelieven — plaatst zijne dochter, ter verhinderinge in haare liefde, aan een hof. .... Bladz. ui. Negende Hoofd/luk. Charakterfchets van wATEtt.-, hoorn— deszelfs gedrag omtrent l o de wij k— hij dringt in seelberg's liefdevoor julia boezemt hem Hechte denkbeelden van de vrouwen in — julia wordt ongetrouw — lodewijk gaat, met w ateriIoorn, haar op een bal befpieden, 125. Tiende Hoofdftuk. seelberg valt, op befleking van wATERiiooRN, in de ftrikkcn vaii eene ligtekooi — ongetrouwheid van julia omtrent hem — hij wreekt zig over haar, op eene laage wijze, ea doet den eerften ftap tot zijn zedelijk bederf. 147, Elfde Hoofdftuk. l o d e w ij k's verder gedrag omtrent de vrouwen — van kralheim Iterft, en de. advocaat gerlach wordt voogd over seelberg — deeze' wordt door het verliezen van een proces, bij zuiniger leefwijze bepaald — heeft geen' Hofmeester meer charakter van alwerth en storm an Zijne beide jonge vrienden — uittrekfel uit een dagboek van lod-iWijK, bevattende blijken van zijn verbasterd charakter— nadere opheldering dier verbas-, tering—v verder aangedrongen — gedachten over de hedendaagfche vernuften, - - 163. Twaalfde Hoofdftuk. lodewijk krijgt kennis aan van wallenhout, en verlieft op lquise, des-  I N II O IJ D. xui zelfs dochter — afbeeldfel van deeze — gedachten over het beminnen lodewijk moet louise verhaten —— zijn deugdzaam voorneemeii omtrent haar — hij verliest zijn' vriend storman, die met waria, zuster van louise, huwt — verliest ook alwerth, die Doftor wordt. - ntadz, 154. Dertiende Hoofd/luk. lodewijk krijgt kennis aan twee Lijflandfcbe jongelingen — uitflap over de vraag of een goed muzijkant een braaf en verftandig menscli moet weezen — ftaat van seelberg's hart en financiën — zijn nieuwe voogd gerlach vermaant hein zuinig te leeven — zijne fchuldeifchers vallen hem lastig — hij zoekt, ter verftroojinge, het gezelfchap van losbollen — verachting verbetert den losbandigen niet ■— vergelijking tusfchen hem en storman, bij wiens huwelijksfluiting hij te laat komt — vermaaning van deezen aan lodewijk — gedrag van louise omtrent hem — hij neemt voor, haar waardig te willen worden, doch te vergeefsch — gevoelt zig echter vatbaar voor goede indrukfelen, waarin hij zijne Lijflandfcbe makkers tracht te doen deelen — deezen zoeken storman bij hem verdacht te maaken— hij wordt door hunne kwaade raadgeevingen nog losbandiger — bedenking over 't gevoelen wegens 's menfchen deugd — lode wijk's gedachten over de menfchen, en de invloed daarvan op zijn gedrag — zijne vrienden (laan hem in zijn geldgebrek niet bij, fchoon hij ieder van hun, in hetzelfde geval, geredelijk geholpen hadde — vooral wordt hij door zijne Lijflandfcbe vrienden geplonderd — befluit zig mondig te laaten verklaaren. 209,  xiv I N II O U D. Veertiende Htxfdfluk. Snood gedrag va» één der Lijf/anders, en even fnooden raad aan lodewijk, die zig echter niet fchuldig maakt aan fchelmerij — seelberg wordt huis-arest aangezegd, dat verzacht wordt in ltad-arest, ten einde hij konde poogen geld te krijgen — hij wordt echter overal afgewezen — gedachten over den aart der menfchen, en over de behulpzaamheid — seelberg's voorneemen hoé zig in 't vervolg te gedragen, en te gaan reizen — wordt op het onverwachtst door storman gered— aanmerking over fommigc maandfehriften, (lodewijk was in dezelven ten toon gefteld, waardoor zijne om Handigheid ter ooren van storman gekomen was;) — gedrag van louise bij dat voorval. Bladz. 231. Vijftiende Hoofdfluk. van lichtenberg, fchrijver van een maandwerk, dringt zig in de gunst van seelberg die hem tot reisgenoot verkiest — lichtenberg veinst zelf de redder van lodewijs te weezen — de beide vrienden gaan in gezelfchap van eeneu jaager, triller genaamd, opreis, met oogmerk om menfchen te zien, en anecdoten te verzamelen — aanmerking op die foort van reizen. 251. GE-  GESCHIEDENIS van LODEWIJK van SEELBERG. EERSTE HOOFDSTUK. od e w ij R's Vader was een gegoed Edelman in Saxen; een man, die bijna alle gebreken van een voornaame en rijke opvoeding met zig omdroeg ; verdarteld naar ziel en ligchaam; gewoon om zijne hartstochten nimmer paaien te (tellen, dan wanneer de noodzaakelijkheid hem daartoe dwong, en in dit geval ook nog met veel morring en tegenkanting; ingenomen met zijne indedaad niet geringe talenten ; door vleierij tot alles te beweegen en overtehaalen, zowel in zijne handelwijze als oordeelen; doch bij den minsten tegenftand of tegenfpraak, en bij de geringfte onttrekking van eerbied en oplettendheid verbitterd, zelfs op de edellte menfchen en op de beste zaak; een onverzoenlijk vijand, tot dat partij de wapenen nederlag, en in dit geval een eigenbelangzoekend befchermer van den overwonI. Deel. A  2 LODEWIJK van SEELBERG. neÜng, werkzaam, ftout, onderneemend en in den hoogften graad ftandvastig, met overwinning van alle zwaarigheden , alwaar luidruchtige roem te behaalen was; traag, oogenbliklijk afgefchrikt, lafhartig en befchroomd in zodanige verrichtingen, die geen ander voordeel aanbragten, dan het (lil genoegen van wél gedaan te hebben, en waarbij hij gevaar had kunnen loopen, van zig aan het oordeel van een' ander' te moeten onderwerpen; mededogend en menschlievend , zowel in den rasfehen loop van zijn driftig bloed, aJs in oogenblikken, waarin een bevredigde , meest gekoesterde hartstogt zijn huis luister bijzetcede, en dan hartlijk vergenoegd overGods fraaje wereld; deelneemend, gemaklijk ontroerd wegens de aandoenlijkheid van een zwak en zieklijk zenuwgeltel; altoos bereidvaardig te helpen, wanneer de zaak met geld konde afgedaan worden; doch meer aarfelende bij het vooruitzicht van eene harttreffende ontmoeting; afkeerig van alles, wat onaangenaame indrukfelen op zijne fijne zintuigen maakte : in tegenfpoeden, die hij zigzelven op den hals had gehaald, altoos onvcrftandig genoeg , om zijn noodlot, de Voorzienigheid en andere menfchen te befëhttldigen ; bij geringe fmarten en wederwaardigheden terftond buiten alle bedaardheid; daarentegen bij rampen van meerder belang, gewapend met ecnen dweepachtigen heldenmoed , welken eigenliefde en verwaandheid hem in de  EERSTE HOOFDSTUK. 3 hand gaven, als een vlammend zwaard, doch oogenbliklijk de vuist ontviel, zodra de bedwelming, der ait'e fterke infpamüng voorbij was, de arm magtloos nedcrzonk, of een onverwacht vijand regelrecht op hem los ging; verftandig, oordeelkundig, diepdenkend zo lang de oogen niet door hartstogten geblinddoekt wierden ; geestig, genegen tot fpotternij en, bij de getergde eigenliefde , nimmer met eene goede en braave zielsgefteldheid; wantrouwig door bewustheid van eigen zwakheid, en bij gevolg niet eigenlijk gefchikt, om deel te neemen aan het geluk der liefde en vriendfchap; doch ten aanzien van beiden zig blind en onvoorzichtig overgeevende aan zijnen vleier, niet als of hij overtuigd ware geweest, dat men het oprecht meende, maar omdat hij zigzelven gaarne misleidde, ten einde een oogenblik van genot te hebben j waarover hij geheele jaaren van weedom , die bij met zekerheid verwachtte , vergeeten kon ; verkwistend bij gebrek van een bedaard overleg en overrekening, en in 't vervolg van tijd, genoopt door de verkwisting; gierig, wanneet de' zuinige met volle handen gceven kan; bij aanhoudendheid beftuurd door luimen, waarvan zijn huisgezin alle de ebben en vloeden moest doorftaan; wellustig en gierig; om, bij een altoosduurend genot, zijn oor te verdooven tegen de ftem der hem befchuldigende reden , vond hij welhaast alle, voornaamlijk eenvoudige ge'noeA 2  4 LODEWIJK van SEELBERG. Jrens, Jangwijlig, verveelend; reikhalsde onophoudelijk naar atwisfeling; had alle dagen nieuwe liefhebberijen en leed gebrek', wanneer anderen overvloed hadden en dan in de weinige, voorbijfnellende, bedaarde, zalige oogenblikken, wanneer zijn goede geleigeest hem getrouw in zijne armen hield, vol berouw, zijn kwaad met betraande oogen erkennende , vol fchaamte, verlochening en ootmoedigheid, waardig volkomen en altoos te weezen, waartoe God en de Natuur hem hadden beroepen Dit was het charakter van lodewijk vanseelserg's vader, cn hebt gij, geachte Leezer! veele voornaame, en rijköpgevóede menfchen van nab.j leeren kennen ; dan zult gij zekerlijk de Hjcesten van hun meer of min in dit beeld gefchetst gevonden hebben. lodewijk's Moeder was de dochter van den Colonel van trouwboom, een oprecht, braaf en verftandig oud Officier, die, na zijn vermogen , zijne beste jaaren en zijne gezondheid in den dienst van een groot Koning opgeofferd te hebben, eindelijk befioten had, terwijl hij naar rust reikhalsde, het einde van zijne moejelijke loopbaan in de fchoot zijner familie te verwachten: met dat oogmerk verzocht en verkreeg hij zijn ontllag en nam de liefde cn achting der Armeé , en een goed , blank geweeten mede in zijne Itulp, waarin hij met zijne Huisvrouw,  EERSTE HOOFDSTUK. y en wilhelmine, zijne eenige Dochter, leefde van de fobere jaarwedde, die hij van zijnen Vorst ontving: hier was het, dat seelberg op één van zijne reizen in den vollen glans des rijkdoms aankwam; hij ftelde, als een fijne wereldling , allerhande bevallige talenten en edels grondbeginfelen ten toon; werd verliefd, gelijk menfchen van zijn charakter kunnen verliefd worden, op wilhelmine, en verzocht, bezield met het grootfche denkbeeld van , " een arm ,, Meisjen door zijne hand gelukkig te zullen maaken," den ouden van trouwboom, hem zijne dochter ten huwelijk te willen geeven: de goede Colonel was welhaast genegen, in dit verzoek te bewilligen; wilhelmine fcheen door hem zeer goed bezorgd te zullen worden; tegen den Heer van seelberg kon juist met reden niets ingebragt worden; hij was jong, nog niet zo gevormd, als ik hem tevooren heb gefchetst, en al ware het nu ook, dat deeze fchets toen reeds naar hem geleek, zij kon evenwel nog behaagen en fchitterde door het levendig coloriet heen. Zijne bevallige hoedanigheden blonken boven alles uit; kieine zichtbaare gebreken werden met de jeugd ontfchuldigd; men zeidc: ,, de Jongeling houdt wat „ veel van zigzelven, met dat alles is. hij een „ goedaartig, weldaadig mensch; hij heeft een „ mededogend hart, en het ontbreekt hem voor}SL zeiler niet aan verftand; hij is wat los met A 3  0 LODEWIJK van SEELBERG. „ den mond; doch dit zal wel veranderen" Kortom ! ieder zou het den Ouderen kwalijk genomen hebben, die hem de dochter hadden geweigerd! de oude van trouwboom kon, indedaad arm zijnde, niet zonder bekommering denken aan zijn affcheid uit de wereld, dat voor» zeker met fnelle fchreden naderde; zijn kind was het eenige voorwerp van zijne zorg. wilhelmine, huishoudelijk, verftandig, en niet romanesk opgevoed, vond zig bezield met eene bedaarde , hartlijke , liefderijke genegenheid voor goede en verftandige menfchen, zonder de hevigheid van eene tirannige hartstogt en den drang van een dweepachtige, fentimenteele vriendfchap te kennen; zij meende, dat het huwelijk des te vaster en duurzaamer was, hoe meer het op wederzijdfche hoogachting zoude gevestigd zijn, terwijl de drift van een. blinde liefde welhaast verdwijnen en van berouw en verveeling gevolgd worden moest: vermits zij nu bij den Heer van seelberg in eene aanhoudende verkeering menige goede hoedanigheid ontdekte, en haare ouders wenfchten, dat zij zijne echtgenoote mogt worden, ging zij 'er gewillig toe over. wilhelimne was een goedaartig , edel fchepfel; haar fchoon ligchaam gaf blijken genoeg, dat het door een nog fchooner en engelachtige ziel bewoond werd: zij had een gevormd en doordringend verftand; met eenen  EERSTE HOOFDSTUK. , f vasten en bedaarden blik befchouwde zij alle vooroordeelen en zwaarigheden , en deeze blik verdween niet, gelijk het verflindend vuur van een blikfemftraal, maar vertoefde weldaadig bij, en drong met ernst in, het onderwerp, waarop dezelve gevestigd was, gelijk het licht der zonne: haare hartstogten, in het gelukkigst onderlinge evenwigt, ftoorden nimmer de eenflcmmigheid tusfehen verftand en gevoel; onverzettelijk getrouw aan haare pligten en vol detlneeming cn menschliefde, was zij nimmer in het geval, dat haar gevoelig hart het verftand overmeesterde, ook liet zig het aandoenlijk hart nooit door een koelbloedige redeneering verfchalken ; de blijgeestigfte , bekoorelijkfte , altoos evengelijke luim, die haar zelfs niet verliet toen zij reeds begon zieklijk te worden ; de zalige bewustheid der onfchuld en zuiverheid, welken alle haare fchreden beltuurden, en het kinderlijk vertrouwen op den liefderijken Vader en Befchermer van goede menfchen, gaven haar een onoverwinnelijk geduld, kalmte en kracht, wanneer zij met volle bekommeringen en wederwaardigheden worstelen moest ; zij was de getrouwde , zorgvuldigfte huisvrouw, onvermoeid in gedienstigheid voor haaren man , en zijn aangenaamst gezelfchap : zij wist zijne kwaade luimen door de geestigfte invallen te verdrijven, vergold hem nimmer het lijden, dat hij haar veroorzaakte , en deed hem zelfs dan geen verwijt t (althans A 4  3 LODEWIJK van SEELBERG. geen ander, dan liet zachtzinnigfte, dat geen ander onderwerp , dan zijne eigene zielsrust kon ten doel hebben , ) wanneer hij in oogenblikkcn van verwondering over haare verhevene deugden, zig vol van berouw in haare armen wierp: daarbij was zij de tederfte, verftandigfte Moeder, de beste naaiiwkeurigfte huishoudfter, eene veilige toevlugt der armen , troosteresfe der lijdenden, en raadsvrouw der geenen, die vertrouwen in haar fielden ; in haare houding hecrschte eene verhevene deftigheid, zonder een gedwongen plegtigheid; gulhartigheid zonder zig gemeen te maaken; haar gedrag ging gepaard met voorzichtigheid zonder dwang of gemaaktheid ; haare kleeding was altoos zeer eenvoudig, zindelijk en met veel fmaaks gekozen: zij was niet ontbloot van kundigheden, doch in 't geheel niet geleerd, maatig en befcheiden in haare oordeelen , en zo lang , tot zij onder een veeljaarig verdriet bezweek, door en door gezond aan ligchaam en ziel. In de eerfte jaaren van hun huwelijk, waarin onze lodewijk geboren werd, die ook de ecnigfte vrucht van dit echtverbond bleef, leefde wilhelmine met haaren man vrij gelukkig: hij had haar waarlijk lief, en wie zou ook de indrukken hebben kunnen wedcrftaan, welke haar beminnelijke en zachtgeaarte geest, gepaard met haare uiterlijke voorrechten, op ieder mensch  EERSTE HOOFDSTUK. 9 maakep moest? nadat zijn charakter zig in zijne manlijke jaaren niet tot zijn voordeel, vormde; eigenliefde en kwaade luimen hem bij de volmaaktheden van anderen blind maakten, en het vuur zijner liefde verflaauwd was; begon hij van langzamerhand zeer veele gebreken aan zijne cchtgenoote te ontdekken, met dit alles behandelde hij haar juist eigenlijk niet boosaarïig , want hij dacht zigzehen te eeren, wanneer hij zijne gade eerde : doch eindelijk , zodra zijne handelwijzeu hem zeer veele wederwaardigheden en vernederingen op den hals haalden-/■ veroorzaakte zijn gedrag de goede vrouw niet alleen veel hartzeer , maar zij kreeg ook zelden van hem een vriendlijk, liefderijk woord, fchoon zij alles deedc, wat in haar vermogen ftond, om hem te vervrolijken en te behaagen. seelberg's rijkdom en talenten waren de oorzaak , dat hij in zijn Vaderland al vroegtijdig in aanmerking kwam, en achting en voordeden genieten mogt: men droeg aan hem een ampt op, het welk anderzins geen anderen, dan mannen van rijper jaaren ten deele valt; doch hij was niet gefchikt, om met zodanige goede vooruitzichten voordeel te doen; de jonge Heer was te veel verdarteld, dan dat hij zig zou hebben kunnen voegen naar een fuort van dwang, gewoonte en ondergefehiktheid: hij vond aan zijne meesters, als mede aan liet eens ingevoewJe A 5  io LODEWIJK van SEELBERG. beloop van bezigheden, zeer veel te vitten, wilde veranderingen daarin maaken , en indien niet alles, wat de jongeling ter baane bragt, ingang vond; wanneer men niet vol verwondering verftomd ftond, zodra zijn verheven genie zig op den drieftal plaatste; wanneer de oude Heeren met hunne groote paruiken bedaardlijk bij hunne manier bleeven, en tijd namen om met koelen bloede te overleggen, of de voorgeflagene nieuwigheden ook van nut zouden weezen ; dan vierde seelberg's beledigde eigenliefd» zijne fpotzucht ruimfchoots den teugel; hij ontzag zijne Heeren en Weldoeners niet , maar gispte de kleinfte gebreken en belagchelijkfte dingen, die hem volltrekt niets raakten, op de onbarmhartigfte wijze: geen één van deeze fpotternijen ging verloren; zwakke vernuften, nijdig op zijne grooter talenten , raapten ieder woord van dien aart op, bragten het over aan de Opperheeren, over welke seelberg zijnen fpot had uitgelaten, en het gevolg daarvan was, dat hij veracht werd, en dat mannen, die op verre na zijne bekwaamheid niet hadden, maar bedaarder burgers waren, boven hem gefield werden daardoor werd seelberg zodanig verbitterd, dat hij zijn ampt nederlegde; maar om nu te toonen, dat hij de fobere toegift van jiarwedde door Vorstlijke gunst, niet behoefde, begon hij grootere zwier te maaken, dan zelfs. d# aanzienlijkften in den Staat: hoogmoed, ge-  EERSTE HOOFDSTUK. n brek aan bepaalde bezigheden cn onrustige zielsgefteldheid Ipoorden hem aan, om alle foorten van verftroojingcn en bruifchende vermaaklijkheden optezoekcn ; luister en weelde hadden in zijn huis de overhand, en zulks ontaartte eindelijk in zwelgerijen en verkwisting; hij geraakte met opzicht tot zijne huislijke omftandigheden zeer in het achterfpit, doch de gedachte aan deezen ftaat werd door nieuwe gezelfchappen , reizen, maaltijden cn buitenfpoorigheden onderdrukt; in plaats van intekrimpen, het welk zijne goede echtgenoote hem dringend aanraadde, verkocht hij van tijd tot tijd de kleine onwigtigere goederen , die geen leengoederen waren , om de grootere landgoedéren van de zelfgemaakte fchulden te zuiveren; zocht oude eifchen op, en hervattede langvergctene procesfen, die, na zwaare kosten daaraan verfpild te hebben verloren werden; een vernielende oorlog, waarin zijne goederen een en andermaal door vijanden ea vrienden geplunderd werden, voltooide den ondergang van zijne gehcele welvaart: thans, terwijl hij het huislijk verval in deszelfs geheele uitgeftrektheid niet meer voor zigzelven verbergen koude, was het zekerlijk te laat, om daarin op eene behoorelijke wijze te voorzien; doch altoos nog vroeg genoeg, om God, noodlot en menfchen te befchuldigen en te lasteren, en de geeneu te kwellen, die met hem leeven moesten: wie zulks niet noodig had, die bleef nu weg,  ia LODEWIJK van SEELBERG. en de makkers in zijne buitenfpoorigheden, de tafelvrienden, die, zonder zijn perlbon eerbied en liefde toetedraagen , hem dagelijks omringden, zo lang in seelbeüg's huis alles ruim en volop was, kwamen hem niet meer over zijnen drempel. De geboorte van onzen lodewijk viel, gelijk reeds aangeltipt is, in het eerfte, gevolglijk glansrijkfte tijdvak van zijne ouderen, en hij was nog maar drie jaaren- oud-, toen de Vader zijn ampt nederlegde; vermits nu deeze zig dagelijks aan een woeste leefwijze overgaf, en de opvoeding van zulk een onmondig kind niet gewigtig genoeg oordeelde, om zeiven zig daarmede te bemoejen; maar de goede wilhelmine, haare huislijke pligten, verre van het gedruis der wereld, zo gaarne in de ftilte vervulde, zo befteedde zij ook alle haare vermogens aan de vorming van haaren eenigen zoon; zij maakte zijn hart vatbaar voor de onnoemlijke , hlijdfchap-wekkende fchoonheden, welke de liefderijke Schepper rondom ons op deeze aarde verfpreid heeft; bezielde hetzelve met goedwilligheid jegens alle fchepfelen; trachtte elke ontluikende kwaade neiging en begeerte in haare geboorte te fmooren; van gevaarlijke voorbeelden te verwijderen ; zachta'artigheid, toegeevendheid en infchikkelijkheid inteboezemen; de opvliegendheid yan het kind tegentegaan; hem t? onderi  EERSTE HOOFDSTUK. 13 wijzen in onfchuldige genoegens te kunnen genieten , niemand opzettelijk te; beledigen ; maatig niet gierig, in alle opzichten befcheiden, maai' altoos oprecht en vvaarheidminnend te weczen; zigzelven geene luimen te veroorlooven en ten einde dezelven nooit in hem zouden opkomen, gedoogde zij niet, dat anderen hem mogten pla'agen, maar droeg altoos zorg, dat hij blijgeestig was, overtuigd zijnde, dat een welgemoed, oprecht en vrolijk hart voor geen boosheid vatbaar is, en dat men de jaaren der dwang, en zorglooze geneugten bij de meeste menfchen maar alte veel verkort: daarbij gaf zij het kind aanleiding, om zijn klein onfchuldig hart al dankende tot den almagtigen, godlijken Weldoener te verheffen, niet, door hem van buiten geleerde gebeden te laaten opzeggen; maar wanneer 't kind naast haare zijde op eenen kleinen begraasden heuvel in den tuin zat, in de bosfchen overal de vogels hunnen zang opdeunden, ter\vijl anderen voor hen rondhuppelden, en wijders door het uitzicht op het nabuurige dorp het vrolijke vee op gebloemde beemden langs het t beelden dartelde; of wanneer het avond begon te worden en de vriendlijke maan haar zacht licht over de landsdouwen verfprcidde; of de luisterrijke donder den onderlingen ftrijd der elementen aan den hoogen hemel aankondigde, clan fprak die braave Moeder met nadruk, doch zo, dat het knaapjen zulks begrijpen konde, van dat  14 LODEWIJK van SEELBERG. groote Wezen, door liet welk alles is, zo als het is; 't welk alles bezielt, voordbrengt, werkt, onderhoudt, naar 't welk ons hart reikhalst in gelukkige oogcnblikken, gelijk een kind naar de armen der Moeder, cn dat dit reikhalzend verlangen en een dankbaar gevoel, het aangenaamfte gebed is, voor dien, die overal bij ons tegenwoordig is , alles met zijne liefde omvat; met wien wij wel niet kunnen fpreeken, gelijk met menfchen, maar die zelfs onze gedachten hoort, ziet, verneemt, en een welbehaagen heeft aan de geenen, die Hem liefhebben en op. zijne goedertierenheid cn hulp vertrouwen. Doch wanneer een ernstig vooruitzicht in de toekomst, in de treurige toekomst, die het gevolg van seelberg's gedrag voor zijne familie moest weezen, haare oogen met droevige wolken bedekte, dan leerde zij hem, dat men niet vertrouwen moest op de rijkdommen deezer wereld, dat men duurzaamer goederen vinden konde , welke aan geene wisfelvalligheden onderworpen waren: „Gij ziet wel, mijn kind!" zeide zij, " dat het in ons huis vrolijk en wel ,, toegaat, dat wij geen gebrek lijden, dat wij ,, ook andere menfchen van onzen overvloed fpijs , drank, en kleederen geeven kunnen; maar hoe dan, indien wij eensüags arm wier„ den, 't welk immers altoos zeer wel moge„ lijk is? iudien wij door rampen en tegenfpog-  EERSTE HOOFDSTUK. i$ „ den huis, hof, geld en' kleederen en alles 1 „ moesten verliezen? wie zou ons dan eeten en „ drinken geeven? wie zou ons kleeden? wie zou oiis onder zijn dak ncemen?" — als het knaapfen antwoordde: „ Wel, Moederlief! zo „ gelijk gij u thans de armen aantrekt en hut» „ geeft , wat zij wenfchen te hebben , zou „ men immers ook met ons doen, wanneer wij „arm wrren?" dan zeide wilhelmine: „ Ach, mijn Zoon! men heeft zijn geld in onze dagen zeiven zeer noodig, en geeft niet ,, gaarne, uit vrees van zeiven gebrek te zullen „ lijden ; en het is altoos eene zeer netelige „ zaak , wanneer men vertrouwen wil , men„ fchen te zullen vinden, die gaarne geeven, „ die ons kennen , en weeten dat wij hunne ,, onderfteuning niet onwaardig zijn,* doch, lief „ kind! 'er is een beter middel, om tegen ars, moede en gebrek beveiligd te weezen, daarin „ beftaande, dat men altoos vroom, en oprecht, ,, en voor den vuist handelt; dat men maatig „ leeft , om weinige behoeften te hebben; en „ eindelijk , dat men tracht bekwaamheid te „ verkrijgen , om het weinige , dat men noo„ dig heeft, door arbeid te kunnen verdienen: is men vroom en braaf, dan verlaat de lief,, derijke Vader in den hemel ons niet, hij laat „ het ons nimmer ontbreeken aan gelegenheid, om door naarftigheid ons brood te winnen; en in gevalle wij door ziektens tot den arbeid  iö LODEWIJK van SEELBERG. „ onbekwaam zouden worden, dan vindt me» ,, altijd mededogende menfchen, die ons onder,, fteunen, wanneer men weet, dat wij ons het „ noodlot, 't welk ons drukt, niet zei ven door „ een kwaad gedrag berokkend hebben" Dit gaf dan de tedere Moeder aanleiding, om het kind voortebereiden tot alles, wat hetzelve eerlang waarfchijnelijk zou te verwachten hebben, en ootmoedigheid, braafheid, naarstigheid en toegeevendheid inteboezemeii. Onder het opzicht van deeze voortreffelijke vrouw bereikte lodewijk nu het agtfte jaar, en de lieflijke moederlijke lesfen fchooten in zijn jong hart zodanige diepe wortelen, dat zijn charakter geduurende zijn geheel leven , zelfs te midden van zijne doolingen , altoos iet van vrouwlijke goedaartigheid , zachtmoedigheid en buigzaamheid bij bleef: zijne in 't vervolg van tijd geheel veranderde opvoeding, en de betrekkingen, waarin hij kwam, bragten menige onftuimige, hevige hartstogt bij hem voord; doch in de betere oogenblikken van kalmte eu rust, wanneer de ftorm -j^egon te bedaaren, fcheen de heilige fchim van zijne lieve Moeder hem vriendlijk aan de hand te necmen, cn dan verdween de kwaade geest, die hem gefolterd had zo vast gaat het door, dat de indrukfelen, welke men in de cerfte jaaren der kindschheid ontvangt-, onuitwischbaar zijn, al is het ook, dat der-  EERSTE HOOFDSTUK. 17 derzelver gevolgen zig geduurende onzen halven leeftijd niet opeirbaaren — de geest van orde en nijverheid , waarmede lodewijk bezield, en die hem door zijne Moeder ingeboezemd was, bleef altoos mede bij hem huisvesten; de verkeering met vrouwlijke zielen was tevens voor hem eene behoefte geworden; reeds vroegtijdig leerde hij den fijnen gang van haare neigingen en denkbeelden kennen, welken de mannen voor het grootfte' gedeelte zo verkeerdlijk beoordeelen; hij kon met dezelven ongemeen wèl overweg, hij was gaarne in het gezelfchap van zedige vrouwen; zij beminden hem, niet tegenHaande hij nimmer op eene lompe wijze vleide; zij droegen hem veel meerder achting toe , dan den geheelen zwerm van veel fraajer uitgedoste Saletjonkertjens, wier mond van honig overliep en die geheele ponden wicrooks offerden: dan, ■aan den anderen kant 'had voorzeker de moederlijke opvoeding op-onzen lodewijk den niet zo gelukkigen invloed, dat zijn charakter zekere angstvalligheid en bedeesdheid overnam, waarvan hij zig' nooit wederom heeft kunnen ontdoen: mogelijk werd hij ook reeds in deeze vroege jaaren eenigzins befmet door de vrouwlijke ijdelheid, .die hem in het verder beloop van zijn leven zo m'enigen1 kwaaden trek fpeelde i— genoeg ! tot het agtft'e jaar was zijne vorming alleen het werk van wilhelmine; doch nu had de Voorzienigheid beflooten , deeze getrouwe I. Deel. B  18 LODEWIJK van SEELBERG. Moeder in eene andere wereld het loon haaref deugden te Jaaten inoog(ten5i en fchaêvcrgoeding te geeven voor het lijden, waarmede zij hier beproefd was geworden. Reeds lang had zij met ziekte geworsteld , toen eindelijk de gevolgen van een hevige fchrik van haar voortreffelijk en weldaadig leven een einde maakte; de volgende omftandigheden gaven daartoe aanleiding: alhoewel vader se elij e r o bij zijn verminderd vermogen niet meer zo veel zwiers maaken noch zo veele maaltijden geeven koude, als weleer, was hij evenwel nu reeds aan een leven vol verftroojing zodanig gewoon, dat hij, bij gebrek aan beter gezelichap, eenen hoop van zeer gemeene menfchen , van vleiers, in zijn huis toeliet, die, voor eenen goeden rssafcijd , alles wat hij :fprak toejuichten : dèeze kring belfond voor een groot gedeelte uit zijne eigene Amptenaaren, nabuurige Predikanten en een paar Land - edellieden , die zijne tafel vlijtig bezochten: sef.lt,erg, die gaarne altoos nog als een verlhmdig, kunst- en weetenfehap - minnend man wilde te boek liaan , fpral? met deeze menfchen , (fchoon zij 'er weinig van verfionden, en misfehien deed hij het juist om dat zij'er weinig van verftonden,) dikwerf yan geleerde zaaken; hij las alles door elkander, en thans was, zo hij zeide, de Natuurkunde zijne aangenaamfte ftudie: de menigvuldige nieu-  EERSTE HOOFDSTUK. 13 we ontdekkingen, die in de electriciteit, in het leerftuk van de vaste en brandbaare lucht, van de uitwerking van het buskruid, van het magnetismus, en dergelijke meer gedaan werden, en welke hij meestal uit maand- en andere fchriften leerde kennen, wekten zijne nieuwsgierigheid; hij Helde van tijd tot tijd eenen kleinen voorraad van natuur- wis- gezicht-kundige en andere werktuigen toe; en deed vervolgends naden maaltijd met zijn gezelfchap, proeven, die meer of min gelukten naar maate de flesfchen bij den maaltijd min of meer geleêgd waren: vermits het hem bij veele van deeze proefneemingen aan de vereischte bekwaamheid ontbrak ^ kwetste hij fomwijlen zijnen vinger , of verbrandde zijne handlobben, of ftortte ftinkendé fpiritus over zijnen rok, of liet de halve paruik van zijnen Opperfchout in rook opgaan; doch dit liep nog al vrij wèl zonder aanmerkelijke fchade af: dan, eene ongelukkige proefneeming^ welke hij met een' fpiritus, die ligtlijk ontvlamde , in de nabijheid van andere brandbaare troffen ondernam, was van erger gevolgem De goede wilhelmine lag reeds op het ziekbed , alzo zij federt eenigen tijd met binnenkoortfen was gekweld geweest, waarvan zij gemeenlijk tegen den avond overvallen werd , toen seelberg zijne proefneeming begon , die zo kwalijk afliep, dat zijn geheel zogenoemd B a  *o LODEWIJK van SEELBERG. ftudeerverrrck met alle daarin liggende papieres in brand floeg: hij moest met zijn gezelfchap de Vlugt neemen, om niet in den rook te Hikken, en terwijl men toeftel maakte om den brand te blusfchen, en alles in huis m;t de grootfte verwar-' ring door elkander liep, had de vlam zodanig de overhand genomen, dat men bijna geen tijd bad, om het beste'huisraad te bergen: wilhelmine in een onrustige, benaauwde fluimering gevallen zijnde , werd door het gedruis wakker gemaakt: in de verwarring dacht men in 't geheel aan haar niet, tot de trap naar haar vertrek reeds in vlam ftond , als wanneer een kloekmoedige lijfknecht midden door brand en damp in haare kamer heen drong en haar, van fchrik in 'een flaauwte weggezonken , uit betbed in een nabuurig huis droeg: het halve huis werd gered; maar het zwakke zenuwgefiel van de arme vrouw was zodanig getroffen, dat de aanvallen van de koorts verdubbelden, en zij, na verloop van weinige weeken, haaré fchoone ziel in de handen van den almagtigen Trooster overgaf. seelberg liet het lijk van zijne echtgenoote met alle mogelijke ltaatfie ten grave brengen, weende geweldig, treurde buitengewoon lang, fprak zeer veel van zijn onherftelbaar verlies , van zijne onuitfpreekelijke fmart, en begon binnen den tijd van één jaar weder zijne voorige  EERSTE :HOOFDSTUK. sx leefwijze, alleenlijk met dit onderfcheid, dat hij thans alle zedelijkheid verzaakte, terwijl hij die beminnelijke vriendin en raa'dgeefïter niet meer vond, welke ten minsten van eenige weinige gelukkige oogenblikken gebruik had gemaakt, om eenen weldaadigen indruk op zijn hart te maaken. B 3  m LODEWIJK van SEELBERG. TWEEDE HOOFDSTUK. komen thans tot een tijdvak van lobe-. wijk's leven, in 't welk de grond gelegd werd tot de meeste afdwaalingen, waarin hij in 't vervolg met verftand en hart geraakte. Zijn vader, na geduurende twee jaaren nog op. den ouden voet geleefd te hebben, begon nu zieklijk te worden; onmaatigheid en de menigvuldige verdrietlijkheden , welken hij zigzelven had berokkend, hadden zijne gezondheid ondermijnd; hij deed ten eenenmaale afftaud van zijne neigingen tot woeste geneugten , ontdeed zig bijna van alle menfchen , onder welke hij zo veele vijanden had, en vormde in zijn afgezonderd aanwezen een ftelfel van een wijsgeerig leven want met deezen naam beftempelen wij gemeenlijk, op het einde van eene onbehoorelijk en doelloos doorgedraafde loopbaan, eene wijze van leven, waartoe wij geenzins door grondbeginfelen cn een rijp overleg , maar verveeling , nood, onverzettelijkheid, kwaade luimen of beledigde trots , worden aangefpoord ; drukken vervolgends den valfchen ftctnpel der wijsbegeerte op het voordbrcngfel van onze zotheid, plaatfen het uithangbord van eenen tempel Y|a Minerva boven den ingang van een zieken-  TWEEDE HOOFDSTUK. 25 Imis, en bedekken den verfieeten rok van eenen tooneel-gek met den mantel des wijsgecrs — De oude seelberg las boeken over zedckun* dige, doch meest nog over befpiegelendc, afgetrokkene onderwerpen, redeneerde met de weinigen, die met hem verkeerden, over de ondcrvelijkheid der ziele, over de ijdelheid van aardfche geneugten, over het zamcnftcl van het heelII, over monaden, materialismus , engelen cn geleigeesten, en zou gaarne van zijn huis eene Academie hebben willen maaken: met dat alles vond hij in dit gekunsteld befhan , het welk in 't geheel niet voor hem gefchikt was, mede geen genoegen ; het maakte hem tot geen beter mensch, dan hij tevooren geweest was ; zijnehartstogtcn waren Hechts mank geworden, nogthans hinkten zij onophoudelijk rondom den geest der befpiegelende wijsbegeerte , die zijn kwakzalvers theater midden onder deeze bartstogten had opgericht, en dezelfde man, die met eene treffende welfpreekendheid over de nietigheid van alle goederen deezer wereld declameerde, beefde van toorn en wraak, wanneer hij de vernederingen herdacht, welken hij had moeten verdraagen: hij was in eenen nimmer eindigenden ft rijd met zigzclven , kon voor zigzelven niet verbergen, hoe veele redenen hij had van zig wegens het voorledeue te befchuldigen, en zou "ssig evenwel gaarne hebben willen overreeden , dut hij niet, dan door de onbillijkheid van het B4  24 LODEWIJK van SEELBERG, noodlot, en door de valschheid der menfchen lijden n oest : deeze inwendige beroeringen veroorzaakten bij hem de ondraagelijkfte luimen en de uitbarstingen van dezelven kwamen ongelukkig meestal op het hoofd van den armen lodewijk reder: de goede jongen was in de oogen van zijnen Vader te zachtmoedig, te verwijfd, en niet geleerd genoeg, welk laatfte tog waarlijk zijn fchuld niet was,- alzo se el der g tot nu toe geen de minste poogingen had aangewend, om hem kundigheden inteboezemen, en hij tot deezen tijd, dat hij zijn tiende jaar bereikte, geen ander onderwijs , dan van zijne Moeder genoten had: of nu zijn zachtzinnig charakter den Vader de voortreffelijke hoedanigheden van wilhelmine indachtig maakte, en zijn geweeten hem daarbij deed begrijpen, hoe gelukkig hij had kunnen weezen, indien maar het kleinfte gedeelte van haare volmaaktheden indruk op hem had gemaakt, dan of hij vreesde, dat de zoon, beter dan hij, eerlang zijnen Vader zou verachten genoeg, hij had geene liefde voor den jongen, behandelde hem onbillijk , konde hem nooit zien, zonder hem te bekijven, en klaagde bij ieder dat de jongen zo dom , zo verwijfd was; en zulks was evenwel geheel bezijden de waarheid; lodewijk had voortreffelijke talenten, maar zij waren niet gevormd; zijne Moeder had daartoe eensdeels zelve geene geleerde kundigheden genoeg gehad , anderdeels meende  TWEEDE HOOFDSTUK. 39 zij daarmede nog niets verzuimd te hebben, zo zijn hart iiechts onbedorven bleeve; zij had ook het kleine knaapjen zeer ontzien, en hem niet te veel willen vergen, omdat hij zeer zwak fcheen te zijn, en de alte tederhartige Moeder niet van zig had kunnen verkrijgen, hem aan het minste gevaar blootteftellen. Het groote talent en de domme botterik vertoonen zig menigmaal in de eerfte jeugd op dezelfde wijze; beiden fchijnen naar ziel en lig] chaam.even mank; de dommen, omdat zij hunne krachten niet behoorelijk infpannen , of te traag zijn, om te ontwikkelen, te doorgronden, te begrijpen en intedringen; en de eerstgenoemden, omdat zij of in de hoogte van hunne vlugt de noodzaakelijke kleine bijzonderheden, welke tot de fchikking van het geheel onontbeerelijk zijn, verachten en over het hoofd zien, of dewijl hunne alte groote vlugheid hen aftrekt, en hunne alte onrustige werkzaamheid hen niet toelaat, hunne aandacht lang genoeg op ééne zaak te vestigen: men heeft middelen, om zodanige vernuften vroegtijdig te bepaalen; doch gemeenlijk beoordeelt men dezelven verkeerd, en verkiest de minst gepaste middelen: door den naijver aantezetten, en de eerzucht te verwekken mist men bij hen zelden het doel, en dan vordert men met zodanig een in een halfuur meer, dan met een koelbloedigen, naarstigen jongen met ftompe zinwerktuigen, in v«fcheidene dagen. B 5  16 LODEWIJK'van SEELDERG. seelberg, die over 't algemeen, gelijk wij aangemerkt hebben, bij alle zijne handelwijzen, alleenlijk naar zijne hartstogtlijke aaufpooringen, doch zeldzaam naar een bedaard overleg cn onderzoek te werk ging, deed geen moeite, om de vermogens van zijnen zoon te keren kennen, maar omdat hij tegenzin in hem had, verklaarde hij hem ronduit voor een zwak fchepfel naar ziel en ligchaam; kon niet begrijpen, hoe het mogelijk ware, dat zulk een verftandig man als hij, zodanigen zoon had kunnen tcelen; behandelde hem ftreng, plaagde hem bij aanhoudendheid , dreef wegens zijne gewaande domheid den fpot met hem, en hoopte hem daardoor aantezetten; doch hij had wel degelijk misgerekend —« lodewijk zeer wèl begrijpende hoe onredelijk dit gedrag jegens hem was, kon geen genegenheid meer voor zijnen Vader hebben, en ontdekte ook wel duidelijk openbaare gebreken aan denzelven: de vergelijking tusfehen hem en zijne goede Moeder , waarbij de harde behandeling van den één tegen de liefderijke leiding der andere aan de weegfchaal den doorflag gaf s, fmoorde eindelijk al het gevoel van kinderlijkeliefde in zijne ziel en verbitterde hem tegen den gcenen, dien de Moeder hem naar eenen heiligen pligt bevolen had te eerbiedigen. Hierbij kwam nog, dat seelberg zeer ongelukkig was in de keus van de Opvoeders, aa:i welken hij zijnen zoon toevertrouwde: eerst gaf  TWEEDE HOOFDSTUK. bij hem over aan eenen ftijven Geleerde , die niet de minste grondbeginfelen bezat van opvoeding en 'er ook in 't geheel geene bekwaamheid toe had; hij rookte den geheelen dag door tabak, dronk een goed glas bier, en vermits hij bijna altoos fehor in de keel was, nam hij de iiitkerpopjens, die lodewijk weleer van zijne Moeder tot een St. Nicolaas gefchenk had bekomen , en die hij als een heiligdom bewaarde , fmolt dczelven aan zijne geleerde lamp, even als de groote Scheikundige mose s, het gouden kalf der Israëlieten fmolt, en at ze dan op : maar daarentegen konde hij in de lange winteravonden met den ouden Heer dapper redeneeren over de Systhema's harmonies praefiabilitce, eaufarum occafionalium, en influxus phyfici: wanneer echter deeze fornbere Geleerde op zekeren tijd, zijne geleerdheid zodanig ten toon fpreidde , dat ziin Heer deszelfs meerderheid boven hem ondervond, moest hij de deur uit, waarop hij naar Jena en Leipfig ging, medearbeider aan twee groote geleerde Maandwerken , ock lid van de Bernburgfche maatfehappij der weetenfchappen werd, en veel fchreef over cle opvoeding : deeze werd gevolgd door een Zwetfer, die alles Wilde weeten, bij de dienstmaagd een tweeling verwekte, en zodra de zaak zichtbaar begon te worden , 's nachts met de noorder zon vertrok, zonder cle gelukkige bevalling aftewachten , waarop hij Tooneellpecler te Ber-  28 LODEWIJK van SEELBERG. lijn werd: op hem volgden nog binnen eenea korten tijd eenigen die niet veel hooger {tuitten , behalven twee waardige en bekwaame mannen , die het echter niet lang in seelberg's huis konden uithouden —• in één woord! lodewijk maakte tot zijn dertiende jaar toe bijna in 't geheel geene vorderingen in weetenfchappen en taaien, uitgezonderd, dat 'er van de wezenlijk fomtijds zeer geleerde en vcrftandige gefprekken van zijnen Vader , menig goed brokjen bleef hangen , gelijk wij over 't algemeen dat geene, 't welk juist niet opzettelijk voor ons gezegd wordt, veel beter in het geheugen prenten, dan 't geen men ons, op eene misfchien niet zeer gepaste fchoolfche wijze, tracht inteftampen met dit alles leerde hij tog veel—veel goeds, doch nog meer kwaads —de kinderen zijn de aandachtigfte, ftilfte opmerkers, en bijna mogt ik wel zeggen, de beste, meest onbevooroordeelde mensenkenners : lodewijk had van zijne eerfte jeugd af in het onrustige huis van zijnen Vader onder eene tallooze menigte van oorfpronglijke fchepfelen van allerleien aart en rang verkeerd; hij had zijne opvoeders nader leeren kennen, zelfs bij het on< derwijs in de weetenfehappen menigmaal zijne meerderheid boven hen bemerkt; hunne onkunde , wanneer het aankwam op duidelijkheid van denkbeelden en voorftel , ontdekt ; hunne gebreken opgemerkt, daarbij de menigvuldige groo-  TWEEDE HOOFDSTUK. 29 fe misdagen en onkunde van zijnen Vader, die hem dagelijks zijnen tegenzin nog meer liet ondervinden , onderzocht, en daaruit geleerd, om zig bij denzelven en over 't algemeen bij alle de geenen, waarmede hij verkeerde, wanneer zijne kleine bclangens zulks vorderden , door vleierij en andere knnstenarijen, van derzelver zwakheden té bedienen. Daarbij verloor nu lodewijk veel van de edele eenvoudigheid van zijn charakter, waarin zijne waardige Moeder hem had weetcn te onderhouden; hij was niet meer zo liefderijk, ootmoedig, oprecht, toegecvend èn verdraagzaam; hij begon menfchen te leeren kennen, maar ook dezelven minachten en zig ter bereikinge van zijne oogmerken van hun te bedienen ; hij werd onverfchilliger jegens familie-verbintenisfen en betrekkingen van bloedvriendfchap ; hij leerde zwakheden te bemerken, zwakheden te ontdekken , tegen zwakheden verbitterd te worden ; zig naar de omftandigheden in alle bogtcn te wringen , en tè veinzen bij menfchen', voor welken hij geene achting had; hij leerde groo' te gedachten van zigzelvèn te koesteren , gevoel van verachting te hebben; door dikwerf geledene onbillijke verachting opgeblazen over zijne voorrechten; door overwigt heerschzuchtig, en door bewustheid van zijne innerlijke misgekende waardij trotsch te worden -- om dat zijn Vader hem niet lief had, werd hij ook flecht in de klee-  so Lodewijk van seelberg. deren gehouden, 't welk bij hem zekere neiging tot pracht baarde, gelijk de menschlijke natuur zeer overhelt om dat geene te vvenfehen dat ge-. weigerd wordu Bij deeze zedelijke verergering van zijn charakter , welke ongemerkt tot in zijn dertiendé jaar al meer toenam , ging evenwel niet alles verloren, wat wilhelmine in het jonge hart van haaren zoon geplant had: hij had nog veel genegenheid voor liefde en vriendfebap , doch deeze genegenheid was meer bepaald en breidde zig niet meer uit tot alles , wat hem omringde ; hij reikhalsde , hoewel vruchtloos , in zijns Vaders huis, naar eene goedaartige ziel , met welke hij uit hoofde van eensgezindheid gemeenzaam had kunnen leeven; betreurde geheelé tiuren, dat hij zodanige ziel niet vond, en zulks verbitterde hem nog des te meer tegen de geenen, onder welken hij verkeeren moest: hij was vatbaar Voor zuivere geneugten des harte, en de muziek, (het eenigfte , waarin hij behoorelijk onderwezen werd, om dat 'er juist een bekwaam Muziekmeester woonde, en lodewijk welhaast toonde veel begaafdheid daartoe te hebben , alzo hij 'er binnen eenen korten tijd groote vorderingen in maakte;) de muziek, zeg ik, werkte krachtig mede, om hem zeer aandoenlijk en gevoelig te maaken: hij werd getroffen door groote daadenj wanneer hij dezelven ver-  TWEEDE HOOFDSTUK. 9t nam, vond zig gedrongen, om zig te verëenigen met edele en wijze menfchen, wanneer hij zo gelukkig was dczelven aantetreffen; doch men verwijderde hem van alle vrouwlijke verkeering, het welk hem veel hartzeer veroorzaakte: voor het overige bleef zijn zenuwgeftel zeer gevoelig bij eene verwijfde, aan veele nutlooze behoeften gevvoone leefwijze, in een huis, waarin altoos eene foort van weelde geheerscht had : uit dit alles kon men in zijne volgende handelwijze de menigvuldige tegenftrijdigheden tusfehen gewaarwordingen en grondbeginfelen , tusfehen drang der ziele en verftanriig overleg, afleiden; zij namen in deeze jaaren der jeugd haareu eerlten corfprong: zo was bij boorbeeld, lodewijk door menschkennis dikwijls te wantrouwig en te achterhoudend, en dan wederom uit hoofde van de neiging des harte alte vertrouwelijk, openhartig en praatachtig; in zijn natuurlijk humeur dat zijne Moeder ongefchonden bewaard had, was hij blijgeestig, daarentegen waren de kwellingen van zijnen Vader, die hij reeds vroegtijdig had moeten ondergaan, de oorzaak, dat hij zo ligt bpltuiven en gemelijk worden konde; dewijl hij dikwijls op eene onbillijke wijze geleden had, was hij ook niet altijd billijk jegens anderen , meende eenige verdrukking konde geen kwaad, maar zuiverde, beproefde en vormde de menfchen ; uit eerzucht was hij genegen tot wraak; uit menfeheniiefde welhaast ontwapend  $ LODEWIJK van SEELBERG. -en zeer bereidvaardig ter verzoeninge: de dwaaze en doellooze verkwisting van zijnen Vader, waarvan hij dagelijks de droevigfte gevolgen gezien , en dikwijls ondervonden had, hoe weinige wezenlijke geneugten, hoe weinig waar genot zodanige eene levenswijze aanbrengt , hoe weinige achting en genegenheid, ja zelfs hoe weinigen aanhang meil daar door inwinnen kan; deeze verkwisting en de goedé lesfen van zijne Moeder verwekten wel bij hem den geest van orde en zuinigheid ; maar nogthans werd hij niet , dan in zijne manlijke jaaren , een goed huishouder: want vermits hij in de jeugd noch door voorbeeld noch door eigen ondervinding de i waarde van het geld en de voordeelen van eene goede, gerégelde huishouding had leeren kennen , en hij' naderhand als jongeling zo veele wenfchen , liefhebberijen en behoeften had te bevredigen, was' hij fchier nooit zonder fchulden, en verrekende zig altoos in het maaken van overllag: de buitenfpoorigheden van zijnen Vader hadden hem wel eenen grooten tegenzin tegen alle onmaatighcid ingeboezemd, en evenwel, (wanneer de gelegenheid zig daartoe opdeed,) kon zijn aandoenlijk ligchaamsgeftel zelden tegenftand bieden , en de zinlijkheid ging met het verftand door. Dit was de toetland van lodewijk, toen hij in zijn dertiende jaar 's Vaders huis verliet, na-  TWEEDE HOOFDSTUK. g$ nadat deeze aan de gevolgen van een heete koorts overleden was aldus was het gelegen met zijne zielsgelieldheid het overige goede en kwaade werd, gelijk wij zién zullen , veroorzaakt door lotgevallen, die hem echter niet bij toeval overkwamen, maar zijn eigen werk waren, en ieder, die met andere hoedanigheden de wereld 1 ingetreden was , niet zouden overgekomen zijn. I. Deel. C  34 LODEWIJK van SEELBERG. DERDE HOOFDSTUK. Zij,.'die flechrs kezen, om den tijd op eene luchthartige wijze te llijtcn, en die het verhaal van allerlek zeldzaame avontuurcn verre boven ek ontvouwing der fijne ploojen van:het menschlijk hart, boven de gefchiedenis van den vroegen oorfprong der hartstogtlijke driften, en boven de ontwikkeling der beweeggronden en aanleidingen, die den mensch in zijne werkzaamheid bepaalen, verkiezen, zullen voorzeker oordeelen, dat ik mij alte lang ophoude bij de weinig om het lijf hebbende jaaren der jeugd van onzen held; doch ik verklaar ronduit, voor zodanige Leezers niet te fchrijvcn; zij behoeven dit boek immers niet te koopen? of zo zij het al uit nieuwsgierigheid in de hand neemen, laaten zij dan de eerfte drie of vier Hoofdftukken overflaan — Ik ga voord zonder mij verder te ontfchuldigen. Wij hebben vernomen, dat de oude seelberg overleed vóór dat lodewijk. nog het veertiende jaar zijns levens bereikt had: zijn dood was als het laatfte bedrijf van een gemeen treurfpel; men hoorde daarbij allerlek uitroepingen zonder dat 'er veele aandoeningen bij plaats hadden : het was geenzins het fcheiden van een liefderijk menfehenvriend, die nog eens, hoewel  DEP.DE HOOFDSTUK 35 met reeds lialfgebrokene oogen rondziet in den kleinen kring der tederbeminden, die, door de fmart verftomd, de handen wringen, terwijl de ftervende vaderlijke Vriend en Weldoener, gefterkt door den hemelbode, die hem de hand reikt, hen door wenken, met troost en hoop op een wederzien tracht optebeuren ■ neen, het was een gewoon fterfgeval;1 ter zijde een Geneesheer en een Geestlijke, die beiden voor een bepaald loon hun ampt met de gewoone onverfchilligheid en bedaardheid verrichtten; de bedienden , vermoeid van veel waakens, heden wat blijder en vlugger om de noodige handreiking te doen, terwijl zij de hoop voor oogen zagen, van welhaast van den dwang ontflagen te zullen worden en vervolgens eenen anderen Heer te zoeken . lodewijk, wel niet zonder traancn^ die echter meer door welvoegelijkheid,; dim door tedere aandoening uitgeperst werden — de ftervende zelf, (gelijk hij altoos geweest was,) zodra hij eenige verzachting befpeurde, en meende nog weder herfteld te kunnen worden, fpecl-de de rol van een Godienftige, gaf zijnen zoon koelhartige lesfen; vergaf zijne vijanden, die hij beledigd had; fprak zeer veel goeds over zijnen toeftand; toonde veel verlocheniug, en was grootsch op grondbeginfelen, die hij nimmer achtervolgd had; maar zodra het fmartlijk oogenblik naderde, of de Engel des doods hem aan het hart greep cn riep: het is ernst! - zeer benaauwd, C 2  S« LODEWIJK van SEELBERG. of, zo als de omftandigheden hei medebragren, verdrietig, ongeloovig, of ftom; daarbij de handen wringende,de beddelakens knijpende, tot eindelijk Natuur en kunst uitgeput waren, en het ligchaam alle beweeging verloor. lodewijk van seelberg had geen naderen bloedvriend in het Land, dan van Moeders zijde, zekeren Majoor van kralheim, die ook door het gerecht tot voogd over hem werd aangefteld: deeze was een braaf man, ongeveinsd, niet van verftand en oordeel misgedeeld, hoewel niet zeer befchaafd of listig; een weduwnaar, die het jaar gedeeltelijk in de Itad bij het Regiment, en gedeeltelijk op zijn buitengoed doorbragt: hij had met den ouden seelberg niet alte wèl over weg gekonnen, om dat eensdeels hunne charakers in 't geheel niet met elkander ftrookten, anderdeels ook om dat oude pleitgedingen , welke zij zamen hadden gehad, weleer groote tweedragt onderhen hadden veroorzaakt: met dat alles nam de oude Majoor de voogdijfchap over zynen Neef, die aan hem opgedragen werd, gulhartig aan, en bediende zig daarbij van een* bekwaam' Rechtsgeleerde , die een braaf man was en alle de bezigheden zeer gemoedüjk en geregeld waarnam: in de daad was de ftaat der financiën van den ouden seelberg nog zo zeer niet gedaald, dat 'er niet nog -een aanzienlijk vermogen voor den zoon was overge-  DERDE HOOFDSTUK. 37 bieren — Na nu de boedel volkomen gered was en de fchulden afgedaan waren, kwam het 'er op aan waar , hoe , en tot welken ftand lodewijk van seelberg zou opgeleid worden: de Majoor raadpleegde daarover met eenige kundige mannen, en men. befloot, dat de jongeling tot eene burgerlijke bediening voorbereid, in een openlijk kweekfchool onderwezen, en in de kost en onder opzicht van een braaf Schoolleeraar gedaan zoude worden. „ De foldaatenftand," zeide de Majoor, „ is een werk, waarmede „ men weinig danks behaalt: wanneer men zig ,, armen en beenen krom en lam heeft haten ,, fchieten, en zig altoos wèl gekweten heeft, ,, ons gezicht uit de mode geraakt, en men ,, ons bij eenen langduurigen vrede niet meer „ noodig heeft, dan worden de jonge lafbek„ ken, die nog nooit kruid hebben gerooken, „ verhoogd, loopen ons overal in den weg, cn „ men moet zig zelfs wel van Prinsjens of an„ dere knaapen laaten ringelooren; van jongens*, „ wier vaders men op den arm heeft gedragen: „ neen! foldaat zal de jongen niet worden , maar „ ftudeeien : ik heb ook eenigen, hoewel niet ,, veele, Geleerden gekend, die evenwel verllan„ dige mannen waren — wie weet, of de knaap ,, niet nog eens Staatsdienaar worden kan, want „ hij is wezenlijk zo onnozel niet, als zijn zotM te Vader hem uitkreet; en ten einde hij be» „ fchaafd worden en leeren moge met andere. C 3  S8 LODEWIJK van SEELBERG. „ menfchen van zijnen fbnd te verkceren, oor„ deel ik het best, dat wij hem op een open„ lijk fchool doen: ik houd niet veel van huis„ leeraaren; 't is zeldzaam, dat men één onder „ hen vindt, die zó is, als hij behoorde te wees, zen: hadde ik bekwaamheid genoeg, ik zoude ,, hem bij mij neemen en hem zelf onderwijzen: „ wij zullen hem dan maar aan den Rector „ werkman overgeeven: daar is hij wèl be„ waard en kan daarbenevens ook het Gijmnas, fium bezoeken." Zo gezegd, zo gedaan; de oude Majoor zelf bragt lodewijk bij zijnen nieuwen Opvoeder, droeg hem zo dringend aan zijne zorg op, als of hij zijn eigen zoon geweest ware, en beloofde den Rector eene jaariijkfche aanzienlijke fomme gelds , om daarvan de onkosten van kleeding, tafel, onderwijs en al het overige goedtemaaken: werkman en zijne goéde Huisvrouw waren braave, onbaatzuchtige, gemoedüjke menfchen, die voor de jongelingen, aan hun toevertrouwd, meer dan gewoonc zorg droegen; zij hadden verfcheidene jonge knaapen in huis, onder welken echter lodewijk de eenigfte Edelmanszoon was: misdecden nu de goede Rector en zijne Huisvrouw, het was alleen daarin, dat zij den jongen seelberg te veel voorrechten boven zijne fpeelmakkers toeftonden; niet als of het aanzienlijk jaargeld, dat zijn voogd betaal-  DERDE HOOFDSTUK. 3? de, hen daartoe zoude aangezet hebben want zij waren verftaudig genoeg om te begrijpen, dat dienfren van dien aart met geen geld te betaalen zijn maar uit hoofde van het ver- puderde vooroordeel, als of men eenen jonker anders moeste behandelen , dan een anderen jongen , en men Edelman zou kunnen weezen vóejr men mensch is: lodewijk werd derhalvcn in de daad min of meer verdarteld, vooral met opzicht tot de zorg voor zijne gezondheid — altoos was het: „ De eenigfte van de Familie;" even ais of het niet veel beter ware, één van de zo talrijke Famillien te laaten uitlterven , dan dezelveu door eenen verdartclden deugniet te laaten voordplanten. Had lodewijk nu aan den cénen kant hier ligtlijk voor altoos kunnen bedorven worden, hij werd aan den anderen kant zeer onwillekeurig tot ootmoedigheid en befcheidenheid opgeleid j want toen de Rector denzclfden dag, wanneer de jongeling aan hem werd overgegeven , met hem en de overige jonge lieden in zijn huis een klein examen hield, om te zien, hoe verre lodewijk de anderen overtrof, of door hen overtroffen.werd, bleek het, dat de Edelman, op de keper befchouwd , in 't geheel niets wist, cn dat derhalven de Burger-zoonen, die onder de heste aanleiding in de daad groote vorderingen in de weetenfehappen gemaakt hadden, verre be» C 4  40 LODEWIJK van SEELBERG. ven hem uitmuntten: de goede Refter gaf hem geen kwaad woord, maar 2eide fkchts tusfehen beiden: „Welnu, het zal zig wel fdlikken, " ,e JonSe Heer z^l de anderen nog u-el bij„ komen, als hij begaafdheid heeft en naarfiig « zijn wilt" zo vertroostend zulks nu ware zo neêrflagtig bleef lodewijk echter daarbij' ware hy over het hoofd gezien en aan verachting bloot gefield geworden, dan zou zijn trots hem te hulp gekomen zijn: maar hij werd hier geëerd, en _ beklaagd; hij zelf gevoelde ieder oogenblik zijn zwak ; bij werd moedloos , en deeze moedloosheid nam toe, wanneer hij aaa het werk ging, 't welk in 't geheel maar niet vlotten wilde; hij was niet gewoon aan naijver het was voor hem vreerad, door jonger knaapen' befchaamd, en niet alleen in kundigheden, maar ook m talenten en fchranderheid overtroffen te worden, en dit was hier al dikwerf het geval 't welk z.jne eigenliefde hem niet konde verbergenh>Ji was niet gewoon aan aanhoudende naarffio! Jeid aan vastgeftelde uuren; zijne opgeraapte kundigheden werden hier niets geacht; zodra hijmet een afgebroken nuk van dien aart kwam opAagen, en men op de allervriendlykfie wijze naar den grond van de zaak vroeg, zoo als hij We!. eer aan zijne Huisleeraaren gedaan bad, dan had zyne geleerdheid een einde; nog minder konde 1™. T-\T?hkennis en buigzaamheid uitkeren, hij had niet te doen met hartstogtlijke  DERDE HOOFDSTUK. 41 menfchen, die gevleid wilden zijn, maar met menfchen die ftiptlijk aan hunnen pligt voldeeden: hoe gaarne zoude hij deeze menfchen hebben willen verachten, hoe lief zoude 't hem geweest zijn, groote gebreken aan hun te ontdekken, om zelf in zijne eigene oogen wat grooter te fchij- nen! maar hij kon niet; kleine zwakheden vond hij wel, doch daarbij zo veel goedaartigheid , deftigheid, gelijkmaatigheid in hunne handelwijze, overleg, geregeldheid, zorgvuldigheid en liefde voor hem, dat hij dagelijks mismoediger werd en 't hem bijna verveelde te leeven. In deezen tijd was het, dat een bende Duitfche Tooneelfpeelers in de ftad kwam: de Rector was 'er niet zeer voor , om de jonge lieden fmaak inteboezemen voor den fchouwburg, zo als die thans is; vermits hij echter gaarne alles wilde toebrengen om zijnen kweekeling zulke vermaaken te verfchaffen, die hij oordeelde, dat voor een jong Edelman genoegzaam waren, vroeg hij den voogd, of het hem vergund zoude zijn, den jongen seelberg nu en dan den fchouwburg te laaten bezoekenV de Majoor, een goedaartig man, Rond zulks toe: dan, vermids van werkman's Familie niemand in de Comedie ging, werd de Iluisleeraar van zeker aanzienlijk huis, die met zijne voedRerlingen geen een tooneelfpel verzuimde, aangezocht, om den jongen seelberg fomtijds mede derwaards te neemen: lodewjjk C 5  42 LODEWIJK van SEELBERG. vond ongemeen veel genoegen in deeze uitfpanning; zijn teder zenuwgefiel werd door de aandaerdijkfte ftukken zeer getroffen; zijne verbeeldingskracht helde tot het romanesque over; zijn. oor werd door de wellustige rnuzijk geftrecld; zijn doordringende opmerkende geest door het vertoouen der gevolgen van menscblijke dwaasheden cn hartstochten aangezet; zijn vernuft door fijne hekelingen en fpotternijen gefcherpt; zijne neiging voor de Sèxe door de menigvuldige minnehandelingen, die hij zag vertoonen, en door de bevallige wezenstrekken der Theater - fchoonen verlevendigd — in één woord, hij werd zeer door den Schouwburg gevormd, geenzins echter ter bereikinge van de bedoeling, waartoe hij in het buis van werkman was, en die evenwel bij de naderende jaaren van zijn jongelingfchap zo belangrijk werd ; het tegendeel had veelmeer plaats; één treurfpel, één blijlpcl, of ééne opera beroofde hem gemeenlijk van drie dagen, terwijl ieder ftuk hem volllrekt onbekwaam maakte tot den arbeid; te weeten, den dag tevooren , wanneer hij zig bij voorraad daarop verheugde; den dag der vertooning zelf, als mede den dag daaraan volgende, vermits zijn verbeeldingskracht dan nog verhit en de geest venlrooid was. Doch de fchouwburg had nog eenen anderen gewigtigen invloed op lodewijk, waarvan de gevolgen in den beginne zeer hachelijk fcheenen,  DERDE HOOFDSTUK. 43 maar naderhand zodanig tot zijn voordeel verftrekten, dat hij van dat oogenblik af een geheel ander mensch begon te worden. Ik heb boven aangemerkt , dat de Huisleeraar van een aanzienlijke Familie hem weieens mede in den fchouwburg nam : vermits de opvoedig juist in alle aanzienlijke huizen de beste niet is, haperde ook hier zeer veel aan dezelve: onder anderen had een jonge deugeniet, zeker Heer v a n w ë i n e l , die Vcndrich en een nabeftaande van deeze Familie was, bij de jonge Heeren eenen vrijen toegang; met dien maakte lodewijk nu ook bij deeze gelegenheid kennis: weidel was een vlugge,geestige knaap, welgemaakt cn bevallig in zijn voorkomen; doch met opzicht tot zijn zedelijk character reeds door cn door bedorven; seelberg integendeel was vatbaar voor eiken indruk, weekhartig, gemaklijk overtehaalen, misnoegd over zïgzelven, over zijnen toeftand, en reikhalzende naar eenen vriend van een evengelijke zielsgefteldheid: het kostte weidel weinig moeite, om zig naar den tijd en de om Handigheden te fchikken , en zo doende wist hij zig weldra te verzekeren van de vriendfehap en liet vertrouwen van lodewijk, die hem dan ook zijnen toefïand en afkeer van het moejclijk faideeren ontdekte: weidel fchetste hem daartegen den foldaatenItand als dea ftand van vrijheid en weelde, met zulke bevallige kleuren af, dat onze jongeling vast befloot, foldaat te worden: hij flcldc de zaak  44 LODEWIJK van SEELBERG. zijnen Voogd voor, die mee veel heuschheid en op redelijke gronden trachtte hem van zijn voornemen aftetrek ken , en ten laatfien ronduit en ernMg verklaarde : „ Nimmer zijne toefremming » daartoe te zullen geeven, of l od e w jjk moe „ hem zo weing Iaat voelen, als mogelijk is, bij „ de eerfte gelegenheid op de loop zal gaans „ ten einde hem nu te beweegen, zig deeze» dwang „ vrijwillig te onderwerpen, ja daarna tetrachten, „ heb ik zijne eerzucht opwekken en hem toonen ., moeten, welk een roem , welk eene eer, welk „ eene innerlijke waardij en vertrouwen hij door „ zulk eene regelmaatïge, nüt aanbrengende „ werkzaamheid behaalen kon ; en hier was na „ zekerlijk het geval, dat men hem menigmaal, „ meer dan wel heilzaam was , gevleid heeft, „ waardoor hij wel aangefpoord is, maar tevens „ een groot genoegen over zigzelven heeft ver„ kreegen, het welk van tijd tot tijd al is aan„ gewakkerd, hoe meer bewustheid hij bij zig „ befpeurde, dat zijne natuurlijke vermogens bent „ groote voorrechten boven anderen verfchaften: „ met dat alles is hij verftandig genoeg, om te „ begrijpen , dat men door eenen opgeblazen „ hoogmoed geen achting of liefde verwerft , „ en hierom heeft hij zeer fijn overlegd, zekere „ trotfche befcheidenheid aanteneemen, die hem „ zeer goed ftaat, waardoor zig echter de wij„ ze man niet laat verfchalken, dewijl dezelve „ niets meer en niets minder te kennen geeft, „ dan: „ wat zal de man groote oogen maaken3 „ „ welk eene hoogachting zal hij mij toedraagen, M „ wanneer hij ziet, dat achter deeze edele een„ „ voudigheid zo veel geest, talent en geleerd„ s, heid fchuilt! " hij is ongemeen aanvallig en het E 3  7° LODEWIJK van SEELBERG, „ zal hem niet ligt mislukken, iemands hart te „ fteelen, wanneer hij 'er zig op toelegt: zijne „ voortreffelijke blijgeestigheid, waarin hij de „ aartiglte invallen heeft , zou onnavolgbaar „ fchoon weezen , zo niet bitterheid en fpot„ zucht, waartoe hij, helaas! in de laatfte jaa„ ren vóór zijns vaders dood den aanleg heeft „ verkreegen, fomwijlen daarmede gepaard gin„ gen: wij hebben echter, om hem van deeze. „ fpotzuchü te geneezen , goed gevonden , „ volltrekt nimmer te lagchen over zodanige in- „ vallen al waren ze ook nog zo kluchtig. » die hij .ten koste van andere menfchen „ voordbragt, eu in tegendeel door een overluid „ gejuich onze goedkeuring te kennen te geeven „ zodra hij een onfchuldige, fijne boert uitfprak: „ ongelukkig is voor hem de eb en vloed van „ zijne luimen; hieraan is ten deele de avrecht„ fchebehandeling, die hij van zijnen Vader heeft „ moeten ondergaan, ten deele zijn humeur , dat „ zeer gemaklijk kan gekrenkt en ontfteld worden, „ ten deele ook zijn ongemeen gevoelig en ver„ darteld ligchaam fchuld, het welk wij, gaar„ ne wil ik het bekennen, wel wat meer had„ den mogen harden, zo mijne huisvrouw niet „ altoos gevreesd hadde, dat deeze tedere plant, „ de eenige ftamhouder van een aanzienlijke Fa„ mille daardoor zou geknakt worden. Veel .te „ vroegtijdig heeft de Jongeling de wereld en de „ gebreken der menfchen leeren kennen; ik vree-  VIERDE HOOFDSTUK. 71 „ ze, dat zulks niet alleen tegenzin en afkeer „ van het gezellige leven vroegtijdig bij hem ,, verwekken , maar ook , dat zijn charakter , „ 't welk reeds veel te gemaakt is, eindelijk in 't geheel geen vastigheid meer behouden; dat ,, zijn geheele gedrag niets , dan geveinsdheid, ,, dekunst, om zig naar anderen te voegen , om ie „ der ter bereikinge zijner oogmerken te dienen , en zijne geheele loopbaan eenen toeleg ople„ veren zal, om overal te kunnen uitblinken, te genieten en den meester te fpeelen; 't geen „ mij ondertusfehen doet hoopen, dat de zacht„ zinnige inborst en welwillendheid, hem door „ zijne moeder ingeboezemd , niet geheel uit „ zijn hart wijken , maar vroeg of laat haare „ rechten wederom herneemen , en hem op het „ beter pad leiden zullen, is zijne groote nei„ ging tot vriendfehap en liefde: hij is met hart „ en ziel verkleefd aan den geenen, die bij hem „ in gunst ftaat ; doch ook deeze kan , he„ laas! dikwijls door vleierij gewonnen wor„ den, en ik ben zeer beducht, dat hij gevaar „ loopt , van eerlang bij alle zijne menschkeu„ nis, veeltijds vau valfche vrienden bedrogen „ te worden: hij kan zig aan een gcliefdkoosd „ voorwerp zodanig overgeeven , dat hij bij het „ fmartlijk affcheid neemen al waar het „ ook flechts eene fcheiding van eenige maanden „ door ftuiptrekkingen fchijnt overvallen te W.or„ den: maar zijn hart is ook zo geweldig deel* E 4  7* LODEWIJK van SEELBERG. „ riemend, en daarbij zo aandoenlijk, zo overge* „ geven en vatbaar voor gelijkaartigheid QSyrn.. „ pathie) en liefde , dat hij volÜrekt geen 011*i verfchiüige menfchen lijden kan; ieder moet „ iet voor hem weezen, en met iemand, die hem m §een hefde toedraagt, kan hij in 't geheel „ niet over weg; hij veracht hem , of hij doet „ alle mogelijke moeite, om zijne genegenheid „ te winnen : hij wil echter ook uitfluitend „ voor ieder alleen alles weezen, en hij is „ ik weet niet of uit eerzucht, of eigenliefde, „ of uit een edel gevoel zo jaloers in de „ vriendfehap , als een minnaar bij mogelijkm lieid in de liefde zijn kan. Zijne neiging „ tot de fchoone fexe neemt dag aan dag toe; „ maar hij heeft het hoogfte, beste denkbeeld „ van de voorrechten van het vrouwlijke charak- „ ter boven het onze ik beef wanneer ik „ 'er aan denk, wat 'er wel van hem worden „ kon, wanneer hij verliefd worden, eene kwaa5, de keus doen , en dan de oogen openen zoude, „ Hoe veel genoegen ik 'er nu altoos in ge„ fchept hebbe, dat hij de fexe groote achting „ toedraagt, en hoope, dat dit hem van laage „ buitenfpoorigheden zal terug houden, heb ik „ evenwel zorgvuldig getracht, hem al dat gee„ ne te onthouden, 't welk aan zijne overdree„ vene tederheid en feutimentcel gevoel een ges, vaarlijk voedfel zoude kunnen verfchaffen, Ou-  VIERDE HOOFDSTUK. 73 „ dertusfchen moest men zijne verbeelding»* „ kracht volftrekt niet alte naauvv bepaalen; het „ was maar niet mogelijk, den jongeling met „ zodanige geestdrift bezield, geheel nuchteren „ te houden , en alleen bij een bedaard over„ leg te bepaalen, omdat alle zijne poogingen, „ werkzaamheden en gewaarwordingen, romanesk „ fcheenen , het welk dan ook wel vooreerst „ nog zo blijven, ja mogelijk nog toencemen „ zal: tot nog toe zijn veele driften , veeie „ hartstogten in hem verborgen, die bijna^nog „ geen' naam hebben, cn op geen vast voor„ werp gevestigd zijn: het is een zwerm van „ jonge uitvliegende beiëu; ik Itonddante kijken, „ waar de zwerm wel zou heen trekken ; ik „ wist, dat waar de Koningin haare plaats vcr,, kiest, alle de overigen volgen: menige zwerm „ heeft in den beginnetwee Koninginnen, tot de „ ééne wijken moet; bij hem was 't nog niet „ bepaald, of liefde, eerzucht of eigenliefde den „ troep zoude aanvoeren; dit was echter zeker, „ dat de jonge zwerm , bijaldien zij in een „ moeras geraakte, geheel bederven, of zo zij „ zig aan een zwak, jong takjen hing, met het„ zelve neérvallen, of zo hij vijandlijk op „ een levend fchepfel aanviel, hetzelve doode„ lijke wouden toebrengen zoude ; doch de „ zwerm was nog te woelig, te wild, te wei-. „ nig gewpon aan eene geregelde orde, dan dat £ 5  74 LODEWIJK van SEELBERG. „ ik hem had kunnen opvangen; hij zou in den korf niet gebleven zijn ; uit dien hoofde „ trachtte ik hem op het vrije veld luchtwaards „ te drijven, om eerst nog uitteraazen in den „ ruimen dampkring, alwaar hij geen nadeel lij„ den noch doen kon, tot hij eerst bedaarder ., was geworden; ik liet evenwel niet na, hem „ in 't oog te houden — ik hoop dat gij mij wel „ zult begrijpen ?-Vermits men zonder geestdrift „ volftrekt niets met hem kon uitvoeren, heb ik „ de edelfle van alle geestdriften, naamlijk die „ voor den Godsdienst, bij hem verwekt: moes„ ten tog deeze of geene gewaarwordingen bij hem „ overdrceven zijn, dan was het mij aangenaam, „ dat het de godsdienstige gewaarwordingen „ waren : gij begrijpt ook wel , dn$: ik geen „ godsdienstigen dweeper van hem heb willen „ maaken , en dat zulks van hem geenzins te „ vreezen was; maar het denkbeeld, waarmede „ ik hem geheel en al heb zoeken te bezielen, „ te weeten, alles te doen om Gode te behaa„ gen, en tot Mem te naderen; naar de hoog„ fte verftandlijke en zedelijke volmaaking te. „ ftreeven, en de lieveling te zijn van Hem , „ die ons allen met liefde omhelst; om geheel „ in Hem te leeven , Hem aantehangen , naar „ Hem te hooren, zig met Hem te vereenigen ; „ dit ftreeven, deeze verhevene graad der liefde „ jegens God, heeft hem afgetrokken van laffe  VIERDE HOOFDSTUK. 75 „ minnerijen en van veelerhande romaneske „ bedrijven, waarin hij anderzins ligtlijk had „ kunnen verdwaalen : dat dit middel niet al„ toos de proef zal houden, wanneer hij in de ,, groote wereld komt; wanneer hij minder tijd „ heeft om tot zigzelven te komen en zig alleen „ met zigzelven te bemoejen; wanneer tallooze ,, aanfpooringen van alle kanten zijne ziel tot „ het aardfche terug trekken en 'er natuurlijkein„ nerlijke opwellingen bij komen zullen - dit alles „ begrijp ik zeer wèl; doch dan, Mijnheer! zal „ uw gcvvigtigst werk beginnen: noodzaakelijk „ zult gij in dit geval iet moeten uitvinden, „ dat deszelfs plaats vervangt ,• gij zult een ge„ voel moeten verwekken, 't welk niet opleidt „ tot een afgetrokken onderwerp, maar tot een „ edel en daarbij magtig gevoel, dat zijn ge„ heele wezen belluurt — ik ben van oordeel, „ dat gij dan zorg moet draagen , dat hij „ op een deugdzaam meisjen verliefd worde , „ opdat hij in deeze nieuwe geestvervoering „deugdzaam moge weezen, om zijne dul- „ cinea waardig te worden ■ meer heb „ ik 11 van onzen jongeling niet te zeggen; „ doch ik ffa 'er voor in , dat ik een juiste „ fchets van hem heb opgegeven." Ja, zulks heeft de braave werkman wezenlijk ook gedaan, en vermits wij, lieve Lee-  tS LODEWIJK van SEELBERG. mat uit deeze juiste fchets gezien hebben, in hoe verre de eerfte kenzaaden van lodewjje zig ontwikkeld, en wat wij in 't vervolg van tijd voor hem te vreezen hebben, of van hem hoopen mogen, zullen wij dit Hoofdftuk do. digen en in het vijfde de gefchiedenis van zija leven vervolgen.  VIJFDE HOOFDSTUK. Onze weet-al, de lieve Heer kroonbeucer, hoorde dit alles aan met een goedkeurend aartig meesmuilen, het welk indedaad niets anders zeggen wilde, dan: „ Ik had niet ver„ wacht, dat mijn goede oude Neef, de Ree„ tor, zig met zo veel fmaaks uitdrukken kon„ de, en zulk een fijne opmerker was." Vooral vond hij de gelijkenis van de beiënzwerm 2eer fchoon; want hij zag alleen op de dichterlijke itoffe in deeze aanfpraak —— even ais de Poëet in den Zwarten Man (*), bij de flaauwte van een braave, onder de bitterftefmart bezwekene vrouw, niets ziet, dan de fchoonheid der fituatie , waarover hij , in blijdfehap weggerukt, door handgeklap en het geroep van bravo! Bravo 1 zijne goedkeuring te kennen geeft, in plaats dat hij met deelneeming ter hulpe had behooren toetefchieten dat deeze aanfpraak zeer ge- wigtige , en zijne geheele oplettendheid waardige aanmerkingen behelsde, welke bij de vorming van vlugge jongelingen, bedeeld met eene aandoenlijke verbeeldingskracht, meer of min van een goed gebruik kunnen weezen, zulks kwam hem zo weinig in de gedachten, als misfchien C*) Een Tooneelfpel door de meesterlijke hand van got. £3"eis. op den Enge1fcl;cn trant uitgewerkt.  LODEWIJK van SEELBERG. veele mijner Leezeren , die liever in deszelfs plaats het den en ander anecdootjen en kluchtig verhaat zouden verkozen hebben, dan deeze wijdloopigc c barak terfebets. „ Ik dank u, bes„ tc ütvc man!" zei Je de Heer kroonberger, „ voor het aangenaame uur, 't welk gij „ mij verfchafc hebt; gij bezit meerder opmer„ khigsktlnde , {'iti:;ak , dedaeemend fijn gevoel, „ dan ik immer had kuunen Verwachten, en ik „ ben 'er ^rontfehop.,. dc voetftappen van zulk ,T een' man te ftpgqt cnikken; laat de zaak nu „ maar aan mij over; gij zult zien , wat goed ge„ bruik ik vart deeze mij gegevene wenken zal „ weeten te maaken, en ik hoop, dat gij eer„ lang veel,vreugde aan den Heere van seel„ berg zult beleven: een gevoelig, aandoea„ lijk hart is tog altoos een groote fchat , ea „ zonder vlugheid en zekere geestdrift zal meii „ nooit een groot man worden" ,, Eii i, zonder een bedaard verftand nimmer een nut„ tig mensch, " voegde de Rector daarbij, terwijl hij den jongen Geleerde met een min of meer gefronsd voorhoofd ^ weder bij het gezelfchap bragt. Onze twee jonge Heeren werden nu , wél voorzien van geld, wisfels en fraaje kleederen, tegen Paasfchen naar Leipfig gezonden: daar komende was de vacantie zo eerst begonnen; kroonberger zocht zijne oude bekenden  VIJFDE HOOFDSTUK. 79 weder op, en maakte ook nieuwe kennis met veele anderen ; zo doende werd de tijd met bezoeken doorgebragt; hij verkeerde gaarne met de ichoone fexe, bij welke hij zig zeer bemind wist te maaken door allerhande lieflijke begaafdheden; bij voorbeeld: door danfen, filhouëtteeren, 'verzen te maaken, kleine geestige fpellen uittevinden, zingen en andere zoete aartigheden van die natuur: lodewijk, die, gelijk wij weeten, een groot vriend vaiyvrouwlijke gezelfchappen was, en, hoe zeer hij ook den arbeid beminde , nogthans zeer veel behaagen fchepte in deeze rust, na een zo aanhoudende ernstige infpanning, en: in de edele academifche vrijheid , tierde in deezen kring, als de visch in het water : zijne geftalte, die gantsch niet onbevallig Was, en door zijne fiere jeugd belangrijk begon te worden, zijne kundigheden in de muzijk, en zijne geestigheid, maakten, dat hij ieder behaagde; en hij behaagde, (dit fpreekt van zelf,) niemand beter, dan zigzelven, flelde veel vertrouwen op zijne vermogens, ontdeed zig maar alte fchielijk van de fchoolfche ftijfheid, en genood de vrijheid, waarin hij thans leefde, zodanig, als het eenen Edelman voegde: alzo, gelijk wij vernomen hebben , de openbaare lesfen nog niet waren begonnen, en hij evenwel niet wilde noch konde zonder bezigheden zijn, las hij veel, wanneer hij t' huis was ; in de gczelfchappen , waar hij toegang kreeg , fprak men  *ö LODEWIJK van SEELBERG. Van alle nieuwe lettervruchten, en seelberO was befchaanid, dat hij de minften van dezelven kende; hij verzocht derhalven zijnen Mentor hem met de letterkunde bekend te maaken, die zulks zeer verftandig en noodzaakelijk vond; wif.lani)'s nieuwe betoverende gedichten — de vroeger uitgegevene Werken van deezen grooten Man had hij reeds in werkman's huis gelezen — rousseau's nieuwe Heloife, volta ire's geestige treurfpellen, en andere Duitfche en Franfche Dichters, werden niet zo zeer gelezen, als wel ingezwolgen m. men kan gemak lijk nagaan, dat lodewijk's verbeeldingskracht eene geheel andere gedaante kreeg; dat hij thans zelden in de ziclsgefteldheid was , om zig aan godsdienstige gewaarwordingen overtegeeven en dat een defert uit klo p s t o k's Mes/Jas hem na eenen wellustigen maaltijd uit w i e- land's Iclris, niet fmaakte Ondertusfchen verliepen de dagen tot den tijd, dat de lcsfen een begin namen; kkoonserger en seelberg waren boezemvrienden geworden , verkeerden als broeders met elkander, en de kweekcling kon buiten zijnen lieven Hofmeester niet meer leeven: men moest nu evenwel overgaan tot de beoefening van ernstige weetenfchappen; maar zulks was, gelijk wij weeten, de zaak van kr o on beug er in 't geheel niet, nog minder had hij lust, de verveelende lesfen met een jong Heer t'huis te herhaalen; doch men kon nu niet an-  VIJFDE HOOFDSTUK. 8i anders: zij waren gelast, in het eerde halve jaar de lesfen over het Recht der Natuur, over de Inftitutïones, en over de Vaderlandfche hiftorie bijtewoonen; men maakte daarvan ook een.begin, waarbij men zig in de fnipperuuren eenigzins in de Natuur- en Letter-kunde oefende, zondags en fomwijlen ook nog > wel eenen dag in de week, gezelfchap bezocht , muziek maakte, en ter uitfpanninge aangenaame Schrijvers, in rijm en onrijm, las: seelberg, gewoon zijnen tijd met goed oogmerk te befteeden, bezocht in de eerfte drie maanden de lesfen ltiptlijk, en herhaalde dezelven even zo naarstig t'huis; hij kon zig echter niet onthouden van, als de flag van de klok hem van het leezen eens bevalligen Dichters afriep, aantemerken, dat het evenwel te beklaagen was, zo menig uur tc moeten verfpillen met de dorre weetenfchappen, waarmede men de kost eerlang zou moeten verdienen, en die alleen het geheugen bezig [hielden , bij gevolg, geen voadfel voor verftand en hart opleverden: in de vierde maand kwam hij dikwerf zeer misnoegd uit de lesfen over de Inftitutiones t'huis, begreep, dat de Profesfor niets had gezegd , dan 't geeen eensdeels reeds in het boek liond en men even zo goed t'huis, binnen eenen veel korteren tijd, had kunnen naleezen, en anderdeels ieder, die een gezond verftand had," bij het leerboek had kunnen voegen; in de laatfte twee maanden eindelijk verzuimde hij menige lc«# l.Dr.EL. F  Ss LODEWIJK van SEELBERG. terwijl hij het onverantwoordelijk oordeelde den tijd op z-ulk eene eiendige , laffe wijze te verkwisten, en meende , dat vier bladzijden uit wikland's Agathon, veel meerder waardig waren , dan een geheel Collegium juris tiaturce: natuurlijk moest in het volgende halve jaar deeze afkeer van alle zodanige weetenfchappen, die niet, dan door de beoefening van dat geene wat zij leeren, in het burgerlijke, wezenlijk doelmaatig, werkzaam, voor den Staat enhet menschdom nuttig leven , belooning en geneugten verfchaffen j doch voor het overige , bij het aanleeren van haare beginfeleu niet zeer bekooren kunnen . ik zeg, de afkeer van deeze weetenfchappen moest noodzaakelijk toeneemen; hoe minder lodewijk zig daarmede begon te bemoejen, hoe meer hij zijnen fmaak fixeelde door het leezen van zodani-' ge boeken, die de verbeeldingskracht, het vernuft en de algemeene neiging om op alles te letten, behalven op 't geen eene bepaalde levenswijze in den Staat ten doel heeft, bezig hielden, en eindelijk, hoe meer men, bijvoorbeeld, met de lesfen over de Pandecten vorderde, waarvan hij de eerfte grondbeginfelen als verveelende onderwerpen,had verworpen, bijgevolg den draad geheel kwijt was geraakt : maar Mijnheer de Hofmeester, die 'er zig weinig liet aan gelegen liggen, om den Heer van seelberg tot eenen nuttigen Staatsburger te vormen , wanneer hij  VIJFDE HOOFDSTUK flechts met hem , die immers buitendien een rijk Edelman was; die van de ftudie geen kostwinning behoefde te maaken, eenige jaaren aangenaam, genoeglijk en ook niet geheel werkloos kon doorbrengen — de Heer Hofmeester, ze" ik, Mond gaarne toe, dat de rechtsgeleerde lesfen van tijd tot tijd zeldzaamer, en eindelijk in 't geheel niet meer bezocht werden. Het was ongelukkig voor onzen lodewijk, dat hij in zijne eerfte jeugd, bij alle zijne onkunde, wijzer geweest was, dan zijne geleerde Hofmeesters; want dit had hem een Hecht denkbeeld ingeboezemd van de werkzaamheid der geleerdheid op het gezond verftand: dit flecht denkbeeld verdween nu wel weder toen hij in het huis van den Rector de zaak der geleerdheid de zijne maakte; doch dat het hem daar zo gemaklijk viel, om binnen een kort tijdbeftek al het verzuimde wederom intehaalen ; dat hij met zijn vlug verftand zo diep doordringen en zo veel in zijn voortreffelijk geheugen bewaaren kon , zulks had hem eene groote verbeelding van zigzelven ingeboezemd, die hem zelfs in het denkbeeld bragt, als of 'er bevoorrechte genieën waren, waarvan hij één was, die, zo zij ook niet alles reeds uit de Natuur wisten, nogthans ten minsten zonder infpanning alles doorgronden, alles begrijpen konden ; dat het hem Hechts een half jaar werks behoefde te kosten, om het werktuiglijke F 2  U LODEWIJK van SEELBERG. van eene weetenfchap te leeren, waarbij anderen verfcheidene jaaren achteréén hadden moeten zweeten; dat men den geheele kraam, waarom men drie jaaren lang op de Academie moest liggen, in het laatfte halve jaar, of door den Center, wanneer men reeds een ampt bekicede , fpoedig genoeg bevatten, of ook des noods dit goedjen geheel ontbeeren, en bij een gezond verftand, bij wereld- en mensch-kennis, in eiken ftand een nuttig man weezen kon : vermits hij vervolgens in deezen tijd de boeken van nousseau, zijnen lieveling onder de Schrijvers, te weeten ,, deszelfs wijsgeerige redevoeringen en brieven over den invloed der kunsten en weetenfchappen op de gelukzaligheid , over den oorfprong der ongelijkheid onder de menfchen ; daar en boven veele Romans , Levensgefchiedenisfen van Helden, uit vroegere eeuwen, en over 't algemeen eene menigte van zodanige fchriften las, waarin groote en heerelijke droomen, onbereikbaare Ideaalen , en lesfen volftrekt niet gepast voor de wereld waarin wijleeven, voorkwamen; nam zijn geest weder een geheel anderen vlugt: hij wilde een wereldburger zijn , ademde vrijheid, verachtte allen dwang, alle fteliige geleerdheid , alle maatfchappijlijke overeenkomst, al het onderfcheid van rang en ouderdom; hij leefde, ftudeerde,werkte,gelijk zijn hart hem ingaf;blaakte altoos van begeerte om uittemunten, eerlang groote en buitengewoone dingen in de wereld te verrichten,  VIJFDE HOOFDSTUK. 85 vee 1 opgangs te maaken, verouderde misbruiken aftefchaffen, alles te hervormen, en evenwel maakte hij zig niet eens bekwaam , om Hechts in een enkele loopbaan, van hoe weinig belang ook, behoorelijk aan de vereischten te voldoen: bij dit alles was hij echter geen Maart, befteedde ook niet zeer veel tijds aan het gezellige leven , maar las , fchreef, ftudeerde naarstig, maakte opdellcn ; doch zijne werkzaamheid had geen verdandige , doelmaatige richting, en bij zijn leezen nam hij geene wijze keus in acht: kroone e iiger had ondertusfchen eenen kleinen minnehandel begonnen, en hield zig bijna van den morgen tot den avond op in het huis van een' ambachtsman, wiens dochter het voorwerp zijner tederheid was. Wij hebben aangemerkt, met welke godsdienstige gewaarwordingen seelberg het huis van den Rector had verlaten, dat echter het leezen der nieuwe Dichters deeze gewaarwordingen bij hem al vrij veel verzwakt had niet alsof hij een verachter van den Godsdienst ware geworden ; maar zijn hart kon zig niet meer verheffen tot een innige , levendige eerbewijzing voor God: kroonberger had hem geene boeken, althans niet met opzet , in handen gegeven, waarin de Godsdienst van je sus met een ongereimde geestigheid, met een kwaad opzet en ligtvaardigheid aangerand, en het besF3  86 LODEWIJK van SEELBERG. te van alle boeken, de Bijbel gefmaad en gelasterd werd; van volt ai re's fchriften had hij geen anderen dan alleen de tooneeiflukken , en over 't algemeen in 't geheel nog geene boeken van dien aart gelezen; hij zou dezelven ook , al waren zij hem onder het oog gekomen , met verachting weggeworpen hebben , want hoewel hij zelf zeer fatyriek ware, verfoeide hij echter in alle opzichten den fpot , dien men drijft met ernstige, eerwaardige, althans in de oogen van andere menfchen eerwaardige , en zodanige dingen, waarop zo veele edele menfchen hunne rust grondvesten; doch zijn onderzoekende geest bepaalde zig gaarne bij twijfelingen , die den fchijn van waarheidsliefde hadden, dewijl hij onderfrelde , dat God ons het verftand niet te vergeefsch had gefchonken , en hij zulk een groot denkbeeld van het zijne koerierde , dat hij zig verbeeldde, in den Hemel en op de aarde alles te kunnen doorgronden , wanneer hij hetzelve maar behoorelijk wilde infpannen : hij las rousseau's Emift, vond de geloofsbelijdens van de Ficaire Sa. voyard ongemeen fchoon , en oordeelde , dat te twijfelen, gelijk rousseau twijfelde, veel belangrijker was , dan zó te gelooven , als de meeste menfchen gelooven: over 't algemeen las hij eenige fchriften , waarin tegenwerpingen tegen de noodzaakelijkheid en echtheid van eene mondlinge cu .fchriftlijke godlijke Openbaaring geop*  VIJFDE HOOFDSTUK. 8$ perd waren, als bij voorbeeld: Uantiquité dcvoilée, van boulanger; en fchoon hij deeze boeken met befcheidenheid en zonder een kwaad oogmerk daarbij te hebben, bezigde, waren dezelve» nogthans van die uitwerking , dat de •Godsdienst voor hem geen onderwerp van zielsuitftorting was; dat hij denzelven daarentegen tot een voorwerp van het verftand en van eene koelhartige redeneering maakte; dat de Godgeleerdheid in de plaats van den Godsdienst kwam, en een leerftellig gebouw, waaraan altoos wat te lappen viel, den grond befloeg, waarop te vooren ongekunfteld en ongedreven, de aangeuaamfte , weldaadigfte , fchoonfte planten opluikten, takken der dankbaarfte, verhevenfte, heiligde gewaarwordingen ontfprooten, en die weleer rijke vruchten van menschlievendheid en deugd opleverden: wij zullen in het verder beloop deezer gefchiedenisfe ontdekken, van welke gevolgen deeze verandering voor looewijk's zedelijk gevoel waren; vermits wij evenwel nu zijn temperament kennen, zal het ons gemaklijk vallen, ons te overtuigen, dat zijne tegenwoordige levenswijze, zijne bezigheden en zielsgefteldheid, hoe zeer dit alles ook zijne eigene keus , zijn eigen werk ware , hem evenwel weinigeigenlijke zielsrust verfehaften : hij zocht, hij wenschte altoos, en zijn onrustige, vverkzaame geest flingerde hem zonder ophouden heen en weder, dreef hem van de édne verrichting tot de r 4  88 LODEWIJK van SEELBERG. andere , van het ééne gevoele , van het ééne ontwerp tot het andere. Anderhalf jaaren nu in Leippg doorgebragt hebbende bekroop hem en zijnen lieven, getrouwen Gids, in de herfst jaarmis, de lust, om zig voor gereede betaaling tot Vrijmetfelaars te laaten op- neemen een nieuw renperk voor eenen werkeloozen , woeligen geest! want de voorhof van den gefloten tempel wemelde in dien tijd reeds van den woesten hoop van verward door elkander loopende, door de maatfchappij als onbruikbaars bedorvene leden, afgefnedene dagdieven, krankzinnige dweepers, zakkerollers, wellustlingen, landloopers , ontfnapte rasphuisboeven, en gevlugte befcherming-zoekende bankrottiers — door deezen listigen hoop drong nu ook onze jonge seelberg met veel moeite heen, cn las daarbij ongemeen veel van de vodderijen, welke over de koninglijke kunst gefchreven zijn: het getal van zijne nietswaardige broederen vermeerderde geweldig, hij gaf aalmoesfen aan de dorstigen, bevestigde met eenen eed de vriendfehapsbeloften aan de geenen, die hij niet kende, of die hij met verachting befchouwde; nam zedelésfen aan van den booswicht, leerde verhevene wijsheid van de zotten, wat goudmaakerij van den bedelaar, geestenzien van zwakke verftanden, beoefenende wijsbegeerte van buitenfpoorige, losbandige fchurken, en Maatkunde van menfchen  VIJFDE HOOFDSTUK. gj uit delaagfte clasfe: vermits echter seelberg tevens zo veele waardige en verftandige mannen onder deezen hoop ontdekte, en dezelven de trappen des tempels zag opklimmen, werd zijne begeerte ook fterker, om verder doortedringen en het vvaare heiligdom van nabij te aanfchouwen: de nafpooringen over het wezenlijke in de geheimen der Vrijmetfelaaren hebben hem derhalven geduurende een lange reeks van zijne levensiaaren bezig gehouden; doch alzo een verhaal van dat geene , wat hij al of niet gevonden heeft, eigenlijk niet behoort tot het oogmerk van dit boek, zullen wij 'er liever van zwijgen, misfchien echter in 't vervolg, en het verder beloop deezer gefchiedenisfe gelegenheid vinden, te toonen , wat invloed de denkbeelden in de eerwaardige orde der Vrijmetfelaaren verzameld, op zijne denk- en handel-wijze gehad hebben. F5  G3  t02 LODEWIJK van SEELBERG. gen naderen, opdat de bevallige Roman des te langer duure; en zo de tijd op geene andere wijze kan uitgerekt worden , moet 'er een klein krakeel tusfehen beiden opkomen, ten einde de volkomene ontwikkeling te vertraagen en den uurwijzer van het herders-uurtjen eenige minuten achteruit te zetten : bij alle die geregelde gochelarijen ondervinden deeze menfchen in 't geheel niets; zij lagchen in de eenzaamheid over de klucht, die zij met elkander fpeelen; kunnen vooraf berekenen , hoe verre zij morgen en overmorgen met hun werk gevorderd zullen weezen , en worden intusfehen dik en vet bij hunne minnefmart. Geheel anders is het gelegen met een paar on> fchuldige hanen, die, voor de cerltc maal door het weldaadig vuur der liefde verwarmd, hunne zoete, fchuldelooze bevindingen zo gaarne willen middelen, en nooit moeds genoeg hebben, om met woorden te zeggen wat de oogen en gebaarden al dikwerf zo duidelijk gezegd en beantwoord hebben: de jongeling lonkt zijne beminde met tedere oogen toe; zij bloost; haar gelaat wordt onrustig, en verandert wanneer hij met een ander meisjen te veel en te vriendlijk fpreekt; hij zou wel een toornig gelaat willen aanneemen, en onverfchillig genoeg zijn, om te veinzen, alsof hij haar niet zage, wanneer zij eenen andereu in vertrouwen iet in het oor heeft  ZEVENDE HOOFDSTUK. 303 gefluisterd ; men voelt nogthans van wederzijden het ftomme verwijt, geeft op hetzelfde oogenblik voldoening, breekt fchielijk en bijna onbeleefdlijk het gefprek af, dat dien argwaan veroorzaakte; de verzoende bedankt doorliet tederfte lachjen, door de blijdfte en eensklaps ontwaakende vrolijkheid; men neemt met de oogen affpraak voor morgen, ontfchuldigt zig, waarfchouwt voor befpieders , bekent van wederzijden een recht op elkander te hebben en heeft evenwel nog geen enkel woord gezegd van alles , wat men voor elkander gevoelt; men zoekt van beide kanten in ernst raar eene bekwaame gelegenheid om zulks te doen; deeze gelegenheid verfchijut , verfchijnt , dikwerf , en men laat die ongebruikt voorbij gaan; drukt elkander, als het hoog komt, eens zachtjes de hand, en dit almede nooit zonder eenïg gepast voorwendfel ; maar men fpreekt anders geen woord, is mismoedig, twijfelt aan wederliefde, en heeft zi°" nog niet aan elkander ontdekt, wanneer men reeds het relletjen der gantfche ftad en het voorwerp der fchanclelijkfte lasterzucht is: is eindelijk de lang in den boezem opgekropte belijdenis aan de bedeesde lippen al ftamelcndc ontglipt, en met gebrokene, halve woorden, verzcld van eene tot in het binnenfte dringende handdrukking, beantwoord, dan leeft men eerst volkomen voor elkander, bemoeit zig zeer Weinig met al het overige in de wereld; ziet en hoort niets; is nooit in geG 4  104 LODEWIJK van SEELBERG,. zelfchap verlegen, als het geliefkoosde voorwerp,, ons Hechts vriendlijk toelonkt; kan aan de zijde van den Geliefden al het ongemak des levens gemaklijk draagen; gelooft niet, dat'er ziekte, armoede , druk en nood in de fchoone wereld kan plaats hebben ; leeft met alle fchepfelen in vrede, veracht gemak, kostelijke fpijzen en flaap - O gij die ooit zodanige heuchelijke tijden hebt doorgeleefd! zegt, is het wel mogelijk aangenaamer te droomen ? is onder alle de ingebeelde geneugten des levens wel ééne, die zó onfchuldig, zó natuurlijk , zó overgelukkig, blijgeestig en gerust maakt ? ach dat deeze zalige ftaat van betovering niet eeuwig duuren kan ! dat men dikwerf maar alte onzacht, door fchrik, ujt deeze aangenaame fluimering opgewekt wordt! seelberg was nu in den toeftand, welken wij zo even befchreven hebben; nog had hij heiniet durven waagen zijn hart te ontlasten , toen zijn vriend kroonberger, die hem altoos in het oog hield, hem eensklaps, door eene foort van onbefcheidenheid, uit deeze verlegenheid rukte: zij zaten naamlijk eens in eenen kleinen kring bij elkander, (den ouden Colonel van gratz zag men zelden ; want hij verrichtte zijne bezigheden, en 's avonds rookte hrf met een paar goede vrienden zijn pijpjen,) te Weeten lodewijk en zijn gids, als mede ju-." 11a, vervolgends c atrijn t je , (de dochter  ZEVENDE HOOFDSTUK. 105 Van liet huis, waarin de Freule met haaren Vader woonde,) een jong meisjen, haare beste vriendin, en eindelijk nog een Neef, de minnaar van ca trijntje, die wenschte eerlang met haar in het huwelijk te treeden , wanneer hij eene bediening en de toeftemming der Ouderen zoude verkregen hebben; deeze vijf zaten vertrouwelijk bij elkander, (catrijntje's Moeder was onpasfelijk,) het was in de avondfchemering van eenen gemaatigden dag in Wijnmaand ; men fprak zo van koeitjens en kalfjens, en lodewijk en julia wierpen elkander ongemerkt de tederlte lonken toe: de listige Hofmeester leidde het gefprek op rousseau's nieuwe Heloïfe , die seelderg nu voor'de tweede maal, hoewel, gelijk men gemaklijk begrijpen kan, met andere gewaarwordingen, las, dan eenige maanden geleden: zulks gaf natuurlijkerwijze gelegenheid, om over het geluk der liefde zeer fentimenteele dingen te zeggen : ca trijntje en haar minnaar ftonden op, en gingen gearmd aan het vender, waarin de bevallige maan, de eeuwig domme vertrouweling van alle gelieven, zeer lieflijk fcheen, en zwoeren elkander eeuwigduurende getrouwheid toe, 't welk zij reeds zo menigmaal gedaan hadden : nu zatKR o o nre rg e r bij de twee overige jonge lieden alleen, en vervolgde het gefprek over het geluk der liefde , terwijl lodewijk zijne tederbiddende oogen met veel aandoening vestigde op julia, die G5  iotf LODEWIJK van SEELBERG. niet dan met veel moeite haare opwellende traa- nen terug hield thans was het oogenblik geboren, 't welk kroonberger had willen beweVken ; hij fprong van zijnen doel op, vattede m^t eenige drift de hand van zijnen Vriend, en tegelijk het fchoone handjen van julia, legde beiden in elkander, en zeide op eenen zachten toon: „ Ik moet tog het ijs maar breeken! „ waartoe dient de achterhoudendheid onder „ zulke bevallige zielen ? hebben uwe oogen „ niet Voorlang reeds duidelijk genoeg gefpro- „ ken? ik verlaat u; bij 't geen gij de één „ den ander te zeggen hebt, hebt gij geen ge„ tuige noodig! weest gelukkig en dankt uwen „ oprechten vrierd voor deeze kleine onbtfehei- „ de verrasfehing! " ■ vervolgends huppelde bij het huis uit, vol van blijdfehap over het volbragte groote werk , gaf zijne minnaares een bezoek, en vermoedelijk ook nog lesfen over het geluk der liefde. Dat lodewijk nu den domme niet meer fpeelde; dat julia haare liefde niet meer ontveinsde; wat zij elkander zeiden; dat de beloftevan eeuwige trouw door eenen kuifchen kuseh verzegeld werd ; dat de twee andere gelieven tot vertrouwelingen verkoren werden , en dat seelberg in de uiterfte verrukking t'huis kwam , zijnen Hofmeester door zijne omhelzingen bijna verdikte, aan zijnen bediende eenen  ZEVENDE HOOFDSTUK. ic7 o verrok gaf, die bijna nog nieuw was, den balven nacht geen oog floot, en evenwel den volgenden morgen zig zo wèl bevond, alsof hij twaalf uuren zacht had geflapen — dit alles kan men, al verhaalde ik het niet , van zelven uit het gebeurde afleiden en hier bijvoegen. Doch vóór ik dit Hoofdftuk, ten uiterftcn vcrveelend voor menig ernstigen, boven zodanige verliefde zotheden verre verhevenen Leezer, eindige, moet ik evenwel nog aanftippen, wat invloed deeze eerfte liefde op de zielsgefteldheid en den fmaak van onzen jongeling gehad heeft. De wensch van den braaven werkman was nu vervuld; lodewijic's verbeeldingskracht had nu vastigheid verkregen; al zijn doen en laaten was betrekkelijk tot het voorwerp zijner liefde; zijne eerzucht fluimerde; hij droomde niet meer, hoe hij het zou aanleggen, om boven anderen uittemunten, eene groote rol te fpeelen, de wereld te hervormen; maar huislijk geluk, huwelijksverbintenis, het beeld van een aartsvaderlijk leven ftond in het verfchiet bij alle da vertooningen, welke zijne verbeeldingskracht in zijne hersfenen vormde: zijne geheele ijdelheid bepaalde zig tot dit eenige: julia volkomen te behaagen, haar alleen alles te weezen, en haar zo vast aan zig te verbinden, dat zij zonder hem niet wenschte te leeven; hij verbeeldde zig, dat ieder hem moest beminnen en  io8 LODEWIJK van SEELBERG. bewonderen, wanneer zulk een voortreffelijk meisjen hem boven allen de voorkeur gaf: hij vestigde zijne gedachten niet meer op de waarheden van den Godsdienst en wijsgeerige onderwerpen; het denkbeeld van een braaf huisvader te worden , bezielde hem, en terwijl hij reeds ontwerpen fmeedde, welke heerelijke fchikkingen hij aan de zijde van julia op zijne goederen wilde maaken; begon hij boeken over den landbouw te leezen, ja hij woonde zelfs huishoudkundige lesfen bij; zijn luim hing volftrekt af van 7 ulia's lonken; doch het was niet mogelijk aangenaamer, voldoender en geestiger in gezelfchappen te weezen, dan hij was, wanneer hij aan de zijde van zijne hartsvriendin , opgeruimd en in eenen kring van menfchen zat , die hij genegen was: voor het overige was hij een tedere dwingeland in de liefde, eischte van julia zeer veel oplettendheid, doch eischte niet meer, dan hij zelf gaf: hij verzuimde voorzeker geen minut van den dag, wanneer hij haar fpreeken konde; en wanneer het eenigzins mogelijk was, haar te zien, zoude hij vooral zijne oogen op niets anders vestigen: vermids geen mensch, zelfs julia niet, hoe ongemeen fijn ook bewerktuigd, in ftaat was, hem in die foort van oplettendheid, in de allerzorgvuldigfte infchikkelijkheid , in kieschheid en in een onvermoeide gedienstigheid te evenaarten, misgreep zig zijne Beminde fouiwijien weieens in één van deeze ftukken, en elk  ZEVENDE HOOFDSTUK. 109 ander meisjen, van een minder teder zamenftel, zou tienmaal meer in deezen opzichte misgetast hebben: in dit geval ontftond een klein gefchil; maar zij moest altoos den eerden ftap ter verzoeninge doen, en zijne heerschzucht, zwichtte nimmer voor de kunstenaarijen, welke de vrouwen in dit vak gewoon zijn te bezigen : in deeze 00genblikken van onopgeruimdheid kon zekerlijk niemand wèl met hem omgaan, maar voor het overige had de liefde alle bitterheid in zijn hart gefmoord; men hoorde geene fpotternijen, geen ftekelig woord uit zijnen mond; hij leefde met de geheele wereld in vrede, en kon niet dulden, dat iemand gelasterd, verdrukt of vervolgd vvierd; alle menfchen moesten zo blijde en gelukkig weezen als hij ; onder twee twistende partijen voegde hij zig altoos bij de zwakfte partij; hij doodde geen dier; uuren lang kon hij met kleine kinderen fpeelen; hij leerde veelerleie vrouwlijke handwerken, gelijk hij over 't algemeen veel bekwaamheid had in de werktuigkunde; hij oefende zig in de Italiaanfche taal, zo eigenaartig aan de liefde; hij componeerde kleine zoete liederen, die de goedkeuring der liefhebberen wegdroegen , in plaats dat hij te vooren groote gedruismaakende fymfoniën had opgefteld, die niemand gaarne hoorde ■ en wanneer hij eenen dag in eene gelukkige onfchuld bij julia had doorgebragt, ontwaakte ook weieens in zijn hart een Eweem van het levendige gevoel voor Godsdienst,  iio LODEWIJK van SEELBERG. en hij dankte, vóór hij zijne oogen floot, met een paar ongekunftelde, blijde woorden, zijnen lieven Vader in den Hemel voor de geneugten, waarmede Hij hem begunftigde. ■ Dit was de gcmoedsgedeldheid van lode wijk van se els erg bij zijne eerfte liefde; laaten wij nu wederlceeren tot het verhaal van zijne levensbijzonderheden.  A GTS TE HOOFDSTUK:. tijd, waarin de Colonel van gratz zij~ne verrichtingen in' Leipfig konde volbragt hebben, was nu haast verlopen en de dag tot zijn vertrek bepaald — de fchrikkelijke dag, op welken onze Gelieven moesten fcheiden , naderde reeds met ihelle fchreden: de oude Colonel was geen man, die veel zin had in zodanige minnerijen ; ruw , weinig van fpreekcn , kort van fbf, had hij zijne dochter wel zeer lief, vergunde haar ook tamelijk veel vrijheid, zowel t'huis op het land, alwaar hij zig meestal met de huishouding bemoeide, als ook in Leipfig, omdat hij wèl kon verzekerd zijn , dat zij bij caïrijmtje's Moeder wèl bewaard was; met dat al wil ik zeer wel gelooven, dat hij zijn voorhoofd verbazend zou gefronsd hebben, indien zijne bezigheden hadden toegelaaten , om dikwijls in de benedenkamers in gezelfchap van de vrouwen te komen, en hij dan altoos den jongen laffcrt seelberg met deszelfs deftigen Hofmeester aan de zijde van zijne dochter, en in tedere gefprekken met haar gevonden had: hij kon 'er niets tegen hebben, dat 'een vermogend Edelman julia zijne hand aanbood; doch men had ook terflond van den trouwdag moeten kun'nen fpreeken; als Student treedt men niet in  112 LODEWIJK van SEELBERG. het huwelijk, en van romans, die zo verre uitgerekt worden, was hij in 't geheel geen vriend — uit dien hoofde hadden de jonge lieden niet raadzaam geoordeeld, den ouden knorrepot iet van hunnen minnenhandel te ontdekken, eri dit was wel zeer verltandig gedaan: even zo weinig hadden seelberg en kroonberger noodig geacht, om den Voogd en hunnen ouden vriend, den Rector, van deeze aangelegenheid kennis te geeven, gelijk zij dan over 't algemeen zelden anders fchreeven , dan wanneer zij geld noodig hadden; de verbintenis van lodewijk en julia had derhalven geene andere wettigheid, dan dat de lieve maan en een paar andere verliefde zotten en zottinnen, fomwijlen getuigen van hunne eeden waren geweest. Ik zou het geduld der Leezeren vermoejen, wanneer ik hen met eene befchrijving van het teder affcheid der twee Gelieven op den avond vóór juli a's vertrek, lastig vallen en verhaalen wilde , hoe dikwijls zij de eeuwige en onverbreekelijke trouw met eeden bekrachtigden , en wat affpraak zij namen nopens hunne briefwisfeling — zodanige bedrijven zijn reeds, op zigzelven befchouwd, voor den derden man verveelend genoeg, en verveelen nog tienmaal meer door dezelven aftefchetzen : dan wederom ter zaake i Vijf maanden verliepen na deeze fcheiding, zo dat seelberg nu, bijna twee jaaren in Leipfig had  ■AOTSTE HOOFDSTUK» "3 fead doorgebragt, geduurende welken tijd bij en julia alle weeken één-, oft.vee- maal elkander de tederfte brieven fchreeven: na verloop van deezen tijd kwam het den ouden MajoorvAN kralheim eens in de gedachten, naar het gedrag van lodewijk en zijnen Hofmeester te verneemen, omdat zig daartoe eene bijzondere gelegenheid opdeed ; en vermits de berichten, welken men hem daarvan gaf, de aangenaamften niet waren, nam hij zodanige maatregelen , die eene fchielijke verandering maakten in de omftandigheden van onze beide jonge Heeren: de braave Voogd had 'er naamlijk menigmaal geen' zin in gehad, dat men in Leipfig zo veel gelds noodig had want hij moest op het dringend aanzoek van kroonberger, behalven de eens bepaalde penningen, nog menige aanmerkelijke fom derwaards zenden; doch, hij dacht ook dat het evenwel altoos goed befteed werd, zo de jongen flechts iet van belang leerde; en hieraan twijfelde hij geenzins, vermids lodewijk reeds in zijne fchooljaaren een buitengewoon onvermoeide naarstigheid en begeerte naar kundigheden getoond had, vervolgends de Rector verzekerde, dat zulk een Jongeling, onder zodanig een goed opzicht niet traag konde weezen, en eindlijk ook van tijd tot tijd eenige menfchen, die onzen lodewijk niet genoe kenden, of zig niet bevoegd oordeelden om zijne aanklaagers te worden , betuigd hadden , dat cle jonge Heer van seklbrrg geen kwaaI. Deel. H  H4 LODEWIJK van SEELBERG. de gezelfchappen bijwoonde, maar t'huis zig zeer naarstig met zijne boeken bezig hield: dit waa ook wezenlijk de waarheid; hij nam zelfs in het tweede jaar verfcheidene lesfen aan, verzuimde dezelven niet, en was, over 't algemeen genomen, geen leêglooper in den eigenlijken zin; doch zijne werkzaamheid had, gelijk ik reeds heb aangemerkt, geene bepaalde, doelmaatige richting, cn was niet gevestigd op een vast plan van zijne aanffaande levenswijze; en deeze ongeftadige werkzaamheid is bij een vuurig Jongeling indedaad menigmaal fchadelijker, dan het eigenlijke nietsdoen : nu gebeurde het, dat de Majoor van k r a lh e ï m , in Dresden zijnde, met een braaf en verftandig koopman uit Leipfig in gezelfchap kwam: na eenige onverfchillige gefprekken vroeg de Majoor den Koopman, of hij ook den jongen seelberg kende ? fprak daarbij van denzelven als een voorbeeldig jongeling; prees zeer den Hofmeester, dien hij hem had gegeven, maar maakte de aanmerking , hoe het hem zeer vreemd voorkwam, dat een Student In Leipfig zo veel gelds moest verteeren: de Koopman beantwoordde zulks zeer kort, maar beloofde morgen breedvoeriger daarover te zullen fpreeken ■ den volgenden dag bezocht hij kralheim, en zeïde onder anderen ook dit : „ Ik oordeel mij verpligt, om u open„ hartig eenige opmerkingen medetedeelen, die „ ik over den jongen Heer van seelberg ge„ maakt heb, federt dezelve in Leipfig geweest  A GTS TE HOOFDSTUK. lr5 „ is, en dikwijls op een derde plaats van mij ge« „ zien wordt; het ontbreekt hem wezenlijk niet „ aan goede , heerlijke vermogens; doch zo gij „ u vleit met de hoop, dat hij iet leeren zal van „ dat geene, waartoe gij hem naar de Academie „ hebt gezonden, en indien gij u overreedt, dat „ hij in de handen van den Heere kroon1„ berger wél bewaard is, dan bedriegt gij u „ in beide opzichten" Bij deeze aanfpraak fpalkte kralheim, gelijk men gemaklijk kan nagaan, zijne oogen geweldig op; doch de koopman liet zig daardoor niet affchrikken, maar Fchetste lodewijk en zijnen Hofmeester met levendige kleuren af, verzekerde dat het hoog tijd was, om beiden te doen fcheiden, den jongeling aan een ander opzicht toetevertrouwen, zijne ftudiëu beter te regelen, zijne fchulden, die, 'e geen hij met zekerheid wist, vrij aanmerkelijk waren, te betaalen, en hem de zotte liefde jegens zijne arme Landfreule uit het hoofd te praaten; want ook deeze was geen geheim meer, gelijk Gelieven over 't algemeen hunne zaak meestal zo geheim en voorzichtig aanleggen, als tristram shandij zegt: „ het is met de liefde „ even zo gelegen als met het hoorndraagen; de „ lijdende partij is gemeenlijk de laat Me die „ van de zaak iet weet." Onze braave Majoor \vas een zeer goëdaartig man , doch kon geweldig kwaad worden 9 II a  7,16" LODEWIjK van SEELBERG. wanneer hij zag, dat men hem bedrogen en zija «e beste verwachtingen verijdeld had; hij werd derhalven ook zeer toornig op seelberg, betuigde echter den koopman voor de gegevene berichten, zijnen hartlijken dank; verzocht denzelven, om hem bij de verandering, die hij voorhad de behulpzaame hand te bieden, vertrok vroeger dan hij voorneemens was geweest van Dresden, en reisde naar * * *, ging regelrecht bij den Rector werkman, en deed denzelven. in de eerfte drift bittere verwijten wegens zijnen deftigen neef kroonberger; de goede man ontfchuldigde zig met de oprechtheid zijner bedoeling, en met zijn gebrek aan alweetendheid; de Majoor werd bevredigd ; echter befloot hij, den Rector in 't vervolg nopens de aanftaande maatregelen niet meer te raadpleegen , maar andere lieden in den arm te neemen: zulks deed hij nu ook; men floeg hem een bekwaam Hofmeester voor, die reeds over veertig jaaren oud, ernstig van charakter, met een paar jonge Heeren op reis geweest, en thans juist vrij was: hij ontbood denzelven bij zig, vond veel genoegen in hem, gaf hem eenig onderricht, nam hem aan, voorzag zig van geld, en vertrok met den Heere water hoorn, (dit was de naam van den nieuwen Hofmeester,) naar Leipfig. De jonge seelberg vond zig door de komst van beide deeze mannen geweldig verrascht; de  AGTSTE HOOFDSTUK. n7 Heer kroonberger had voorzeker niet vtei reden, om zig te verblijden over de welkomgroet, welke hij ontving; men eischte rekenfchap van zijn huishoudelijk beduur, en daarmede was het vrij flecht gefield „ Zulk een' windmaaker. „ en deugeniet, als gij zijt," zeide de. Majoor, zodra hij volkomen wist, hoe de zaaken Honden , „ zulk een' ellendige jakhals behoorde men „ met de ooren aan de ftadspoort te fpijkeren; „ ondertusfehen zou ik u welmeenend raaden, „ Seigneur! het haazepad maar fchielijk te 1de„ zen, dan zal u verder geen kwaad gefchieden „ — gij kunt immers naar Merfeburg reizen, op „ de kermis, die nu juist gehouden wordt? laat „ u daarvan een kwakzalver voor Hansworst aan„ ncemen; daartoe hebt gij meerder bekwaamheid, „ dan tot Hofmeester" Met dit affcheid moest Seigneur kroonberger afdruipen;. seelberg wilde daartegen nog iet inbrengen; do:h men fprak met hein- op eenen toon, die hem, terwijl men hem over 't algemeen in het eerde oogenblik , vooral wanneer hij geen goede zaak voor had, in verwarring brengen en vrees aanjaagen konde, deed zwijgen: de bovengenoemde koopman hielp een accoord met de fchuldeifchers maaken, waarvan eenigen joodfche woekeraars waren, en ten einde de geheele verbintenis met julia mogt. afgefneden worden, was de Majoor niet alleen wreed genoeg, den ouden Colonel van g ra tü, door eenen brief kennis te geeven van de verdand» H 3  n8 LODEWIJK van SEELBERG. houding zijner dochter met lodewijk, maar de nieuwe Hofmeester, de Heer waterkoor n , werd ook wel degelijk gelast, eert waaleend oog te houden op de briefwisfeling van zijnen voedfterling, en opdat eindelijk zowel de mogelijkheid, om geheime bijeenkomften in de nabijheid ma Leipfig te bewerken, weggenomen, als ook over 't algemeen seelberg van alle de verkeeringen, tot hier toe door hem gehouden , afgetrokken mogt worden, moest hij, verzeld van den Heere water hoorn zonder uitftel naar Gottingen vertrekken. Men kan gemaklijk begrijpen, om welke redenen de oude kralheim niet gaarne zag, dat lodewijk op deFreule van gratz verliefd was: hij was op zig zeiven geen vijand van de liefde, en indien de bezittingen van seelberg niet in eenen ftaat waren geweest, dat het fcheen de beste weg te zijn, om dezelven door een rijk huwelijk wederom volkomen te herftellen, zou de Voogd tegen eene verbintenis met de dochter van zijnen ouden vriend , want dit was de Heer van gratz, mogelijk niets gehad hebben: maar nu oordeelde hij, dat deeze minnerii, in gevalle zij ernst zoude worden, welligt alle vooruitzicht tot lodewijk's burgerlijk en huislijk geluk zou kunnen vernielen, en dat zij derhalven moest afgebroken worden.  AGTSTE HOOFDSTUK. m Nadat wij nu onzen Jongeling, verzeld met zijnen deftigen Hofmeester, naar Gottingen overgebragt hebben, zullen wij evenwel ook eens zien, hoe het inmiddels met julia is afgelopen ——* dat zij na haar vertrek van Leipfig aanhoudend brieven met haaren geliefden lodewijk wisfelde, hebben wij reeds vernomen, en dat die brieven met alle mogelijke voorzichtigheid op de post bezorgd werden, om de geheele zaak voor den vader geheim te houden , zulks kunnen wij van haaren vrouwelist zeer wel onderftellen: de kamenier en een oud wijf, naamlijk de vrouw van den Schoolmeester in het dorp, waren de vertrouwelingen bij deezen minnehandel: het gebeurde eens, dat julia eene wandeling deed, en de kamenier, om zekere vrouwelijke reden , het bed moest houden, toen de Schoolmeesters vrouw langzaam en ootmoedig op het voorplein kwam fluipen, en geduurig naar het venlter van juli a's kamer ongemerkt opzag : de Colonel , die in 't geheel geen oude vrouwen, doch deeze nog het minst veelen kon, omdat zij reeds voorlangbij hem was verdacht geweest, uit hoofde dat zij meermaalen kwam dan het noodig was, en altoos met den één' of anderen iet te fluisteren had, ftond juist met zijn pijpjen in de huisdeur toen zij kwam opdaagen: colonel. Waar gaat de reis naar toe, II 4  iso LODEWIJK van SEELBERG. vrouw! Wat moet gij hier doen? Wie heeft u laaten roepen? vrouw. O genadige Heer! neem niet kwalijk ; ik wenschte Mamfel w i t b o o m te fpreeken. colonel. Wat Mamfel! ik heb geen Mamfel in huis , en zo gij misfchien de kamenier bedoelt , dan moet gij weeten, dat het meisjen onpasfelijk is : ik wensch u dan eenen goeden avond, vrouw! ga in Gods naam weder naar uw huis en wacht tot men u laat roepen. vrouw. Onderdaanige dienaresfe, genadige Heer Overfte! ik wil maar voor een oogenblik zien, hoe de Mamfel zig bevindt. c o l o n e l. En ik zeg u dan, dat gij dit, nu ten minden, niet zien zult; of hebt gij misfchien eenen geneesdrank voor haar, een poedertjen of kruidjen, waarmede de oude vrouwen fomtijds een jong meisjen uit den nood helpen, wanneer het in verlegenheid is, en waardoor men naderhand wederom vlug en mager wordt? Nu had juist de Schoolmeesters vrouw eenen brief van lodewijk, met het opfchrift: a Mademoifdk wit boom, onder haar voorfchoot in de hand; maar de verdenking dat zij ver-  AGTSTE HOOFDSTUK. m bodene , gevaarlijke middelen bezorgde, bragè haar in het denkbeeld , dat de oude Heer iet in haare hand gezien had, en ten einde zig nu van deeze verfoejelijke achterdocht te zuiveren, had zij de onvoorzichtigheid van het briefjen voor den dag te haaien. vrouw. Wat denkt de genadige Heer toch van mij? Ik heb immers maar een klein brieft jen? colonel. Hier het briefjen! ik zal het zelf wel. bezorgen. De vrouw weigerde het briefjen aftegeeven en dit vermeerderde de achterdocht. colonel. Aanflonds hier den brief, oude Toverheks! of de duivel zal u door de hersfens vaaren. Alles kon haar niets baaten, zij moest het briefjen overgeeven. „ Met deezen brief is het niet in den haak * zeide de Colonel, nadat hij denzelven aangen'omen, een paarmaal in de hand omgedraaid, en het oude wijf weggejaagd had: „ Met deezen brief » 1S het n'et in den haak Foyons!" Hij opende den brief „ Ha ha! 'er is nog H5  i22 LODEWIJK van SEELBERG. een andere ingefloten — Aan mijne beste j u- " LIAj Hoe! wat is dit? Mijn dochter eene geheime briefwisfeling ? " De inlig- gende brief werd vervolgends geopend en het geheim ontdekt; julia moest alles bekennen, mogt haaren Vader in een paar dagen niet onder de oogen komen, tot zij heilig en duur beloofde , deezen minnehandel voor altoos aftebreeken : Juffrouw wit boom werd het huis uitgejaagd, en de Colonel liet 'er zijne gedachten over gaan , welke middelen de besten wel zouden weezen, om de heimelijke voordzetting van deeze roman ondoenlijk te maaken, toen hij nog twee brieven , aan hcmzelvcn geaddresfeerd, ontving, welken tot dit geval betrekkelijk warén: de eerfte brief was van den Majoor van kralheim, en des dezelfde , waarvan wij reeds gewag gemaakt hebben; maar de tweede was gefchreven door eenen Neef van den Hecre van gratz, die Hofmarfchalk aan een Hof, niet verre van de Rhijngewesten was, en in deezen brief den Colonel den voorflag deed, zijne dochter als Hofdame aan hetzelfde Hof te zullen aanftellen: de oude gratz was geen vriend van het Hofleven en verkeerde wezenlijk in het denkbeeld , dat eene plaats van Hofdame voor ligebaam en ziel niet zo wenfchelijk was, als een plaats in een ziekenhuis; doch zijne dochter was arm, en uit dien hoofde meende hij, dat deeze aanbieding niet van de hand moest gewezen worden ; de kleine minnehandel had  AGTSTE HOOFDSTUK. T.>j misfchien ook wel medegewerkt, dat hij met minder kicschheid voor julia de keus deed, e» Vermits eindelijk kralheim in zijnen brief niet gemeld had, welke maatregelen met lodewijk genome'i waren, noch dat hij befloteu had, hem naar Gottingen te zenden, onderdelde de oude gratz, dat de Jongeling nog in Leipfig zoude blijven, en vond derhalven de aangebodene gelegenheid zeer gundig , om zijne dochter , ten minden voor een paar jaaren, van deeze gewesten te verwijderen : hij nam den voorflag van den Hofmarfchalk aan; julia werd uitgerust, zonder dat men haar het voorncemen bekend maakte; een oude Tante moest haar verzeilen, en toen zij in het rijtuig dapte , omhelsde de Vader haar en zeide : „ Uwe Tante zal u onderweg zeggen , „ waar de reis heen gaat: gedraag u nu zó, dat „ ik vreugde aan u beleev', dan blijft gij mijn lief „ kind; doch gedraagt gij u fchandelijk, dan zal „ ik u den hals omdraajen God zij met u! „ Het is zo kwaad niet gemeend, en gij zult in „ uwe aandaande verblijfplaats ook wel genoegen „ vinden -— Mogelijk zien wij elkander wel„ haast weder" Vervolgends ging hij in zijne kamer en antwoordde den Majoor in deezèr voegen: „ Hij bedankte hem voor zijn bericht; „ hij had echter de zaak te vooren reeds ontdekt, „ en zijne dochter verre van honk gezonden naar „ eene plaats, alwaar zij de verliefde gedachten 5, weldra vergeten zoude."  124 LODEWIJK van SEELBERG. Zo doende waren nu de lieve duifjens zeer verre van elkander verwijderd , zonder bet minde bericht van hunne wederzijdfche lotgevallen, en zonder hoop, om elkander welhaast wedertezien, ja! zonder zelfs elkander hunne klagtea fehriftlijk te kunnen mededeelen.  NEGENDE HOOFDSTUK» De omaaiKÏigheden van spelberg waren 20 fchielrjk veranderd, dat bij indedaad geen' tijd had gehad, noch om tot zig zeiven re komen, noch ook om zijnen nieuwen Leidsman recht in de oogen te zien : hij reisde, door hem verzeïd , over Eichsfeld naar Gottingen, en de Hechte we* gen, welke den voordgang der reis zeer ver» traagden, gaven hem tijd en kwaade luimen genoeg, om den Heer waterhoorn met alle mogelijke oplettendheid waarteneemen, zijne manieren, zijn gelaatzweem en wezenstrekken te befpieden, en tevens alles te overdenken wat'er gebeurd was: aangaande het laatde, wist hij niet wat befmit hij neemen, en welk gedrag hij ia zijne tegenwoordige omftandigheden best houden moest: om nu hieromtrent eene vaste bepaaling te maaken, was het zekerlijk noodzaakelijk, dat hij alvoorens met het charakter van den Heere waterhoorn door en door bekend wierd; hij lettede op elk woord , dat over zijne lip. pen rolde, en begluurde iedere bewceging, die hij maakte , maar nam ondertusfehen een ftaatig, ernftig en vrij onbevallig gedrag jegens hem aan; en vermits lodewijk, gelijk wij reeds weeten , een fijne waarneemer was, had hij binnen weinige dagen zijnen man van haver tot garst, ge-  i2ö LODEWIJK van SEELBERG. lijk men zegt, leeren kennen: bij dat geene nu, het welk hij destijds wegens het charakter van w a« terhoorn ontdekte, en in 'tvervolg van tijd door eene langduurige verkeering nader ontzwachtelde , zal ik eenige aanmerkingen voegen, en hier een fchets van deezen getrouwen Hofmeester geeven. De Heer waterhoom dan, was van eene laage afkomst. en had van zijne jeugd af, om aan heUieve brood te komen, moeten bukken en kruipen: hij had een bloedrijk-phlegmatiek temperament; bij bezat geene hevige hartstogten, geen croote eerzucht, geene overdrevene eigenliefde, en voegde zig in alle opzichten naar andere menfchen, in zo verre hij flecbts geruste dagen, gemak en goed eeten en drinken had: ten einde deeze aardfche goederen magtig te worden, had hij vroegtijdig geleerd, zig in alle bogten te wringen ; fchoon hij zig nu niet had toegelegd, om een fijne en doortrapte knaap te worden, had hij evenwel zekeren esprit de conduite verkregen, welken gemeene vernuften dikwerf in eenen hooseren graad bezitten, dan lieden van uitmuntende zielsvermogens; te weeten, eene zorgvuldige voorzichtigheid in de verkeering; de gaaf om niemand aanftoot te geeven; eiken man, die zig voor gewigtig houdt , te doen gelooven dat hij één van zijne ijverigfte eerbewijzers en aanhanhangers was; de kunst van aan alle zijne han-  NEGENDE HOOFDSTUK. 127 delwijzen eenen fchijn van bevalligheid bytezetten, zo dat ieder hem den goeden, dienstvaardigen en behoedzaamen man noemde; eindelijk de begaafdheid, om zig door uitgelokte vertrouwelijkheid en familie-geheimen, noodzaakelijk te maaken — vermits alle deeze trekken eenen mensch kenfcherzen, die naar den eisch van tijd, perfoonen en omftandigheden van gedaante verandert, fpreekt het van zelf, dat de Heer water 11 o o r n geen zweem van een vast charakter had; dat laaggeestigheid, vleierij en geveinsdheid hem weinig moeite kostten, en dat hij, ter bereikinge van zijn oogmerk, niet zeer kiesch was in de keus van zijne middelen : daarbij was hij in 't geheim buitenfpoorig en voornaamlijk een liefhebber van de fexe; hij wist echter altoos de zaak zo listig aanteleggen , dat alle mannen en vaders hem befchouwden als een vrolijk man, van wien men geen kwaad te vreezen had; want hij nam altoos in derzelver tegenwoordigheid jegens vrouwen en dochters, die hij zijne fchaapjens noemde, verfcheidene kleine vrijheden, en baande zig daardoor den weg, om zig van grootere vrijheden te bedienen, wanneer hij met het fchaapjen alleen was: voor het overige had hij juist zo veel geleerd, als nodig' was, om van menfchen , die zig verheugden , dat zij meer wisten dan hij, zonder openbaare logen en fchande, voor een man die het zijne geleerd had gehouden te kunnen worden.  xa8 LODEWIJK van SEELBER.G. Toen bij den Heer van kralheim zijne diensten, als Hofmeester, liet aanbieden, en vervolgends aanwijzing verkreeg, hoe bij zig in dit ampt gedragen , en hoe zorgvuldig hij den jongen ■Heer van seelberg in het oog houden moest, ontwierp hij terftond een plan, hoe hij bet uiterlijk gezach zijner amptsbediening met: het genoegen van den hem toevertrouwden Jongeling en zijn eigen gemak. en geneugte wilde vereenigen : ingevolge van dit plan was hij op de reis reeds ongemeen dartel en vrolijk, boertte met de dienstmaagden in alle herbergen, liet goeden wijn opdisfehen, en meende door dit jeugdig gedrag de genegenheid van lodewijk te winnen; doch hij bedroog zig: seelberg was nimmer een vriend van zodanige luidruchtige, onbefuisde geneugten geweest ; de liefde had zijne manieren zachter en beufcher gemaakt, dan dat hij daarin behaagen had kunnen fcheppen, en bij zijne verdrietige luimen weiden deeze kluchten voor hem nog ondraagelijker: zodra de Heer waterhoorn zulks bemerkte, veranderde hij oogen* bliklijk van batterij; hij wilde eene fentimenteele rol fpeelen, fprak van fchoone landsdouwen, en van een onfchuldig genot des levens; doch dit was uit den mond van den ouden zondaar zo walgelijk, dat lodewijk Hechts met een verachtend gelaat en afgebrokene woorden daarop antwoordde — toen hij zag, dat zijne opgefmukte redenen vruchtloos waren, meende hij zig dui-  NEGENDE HOOFDSTUK. 125 duidelijker te moeten verklaaren, en derhalven iiet hij zig uit op de volgende wijze: „ Ik bev, merk wel, Mijnheer van seelberg! dat 5, gij geen vertrouwen in mij fielt, en dat gij •„ mij niet als uwen vriend, noch ook als uwen „ leidsman, maar als een befpieder befchouwt > „ die uw klelnften ftap begluuren , en u elk „ onfchuldig genoegen misgunnen en bitter maa<„ ken zal; doch gij verongelijkt mij daardoor „ ten hoogftcri: ik ben uwen Voogd tot Hofmeesy, ter voorgefiagen, en heb deeze plaats verkrey, gen, zonder te Wecten in welke betrekkingen » gij voor het overige tot hem ftond: toen ik vervoigends nadere bevelen van hem ontving-, i, die mij weinig imaakten, deed ik evenwel, y, als of ik zijne oogmerken volkomen gocdkeur•„ de, terwijl ik mij verheugde, dat ik daardoor y, in ftaat zoude gefield worden, uwen toeftand „ te veraangenaamen, en daartoe zal ik voorzet 5, ker alle mijne poogingen aanwenden, indien „ gij mij uw vertrouwen gelieft te fchenken: ik „ ben óók jong geweest, heb óók bemind, en h weet wat is, zijn hart geweld te willen j, aandoen: en wat betreft uWe volgende levens„ wijze en ftudie, wees vrij verzekerd, dat ik h daarbij uwe neiging geenzins dwingen zal: met „ dit alles begrijpt gij zeer wel, dat men, we* r, gens de gevolgen, ook de aanftaande huishou„ dclijke omfiandigheden in het oog moet hou- den, waaraan de goede jonge Heer kroon- I. D eel. I  13" LODEWIJK van SEELBERG. „ berger niet gedacht heeft, en wijders ook, „ dat men uit ontzach voor het Publiek, en om h te verhoeden, dat de ftrenge Heer van k n a l„ ii e i m geene kwaade geruchten van ons moge „ verneemen, aangaande het uiterlijke zig eenig„ zins naar zijne voorfchriften moet gedraagen-; „ wij moeten zijne vriendfchap trachten te be„ houden, en vooral is dit mijne zaak: gij zult ,, ondertusfchen niet eeuwig onder den Voogd „ ftaan, en ik vertrouw dat gij, al zoude ik ook, „ uit genegenheid voor u , onaangenaamheden „ hebben, mij in 't vervolg van tijd, wanneer gij „ uw eigen meester zijt, wel zult gelieven fcha„ deloos te houden " Op deezen toon re¬ deneerde hij, en voegde 'er nog veel bij, om zo mogelijk het vertrouwen te verwerven van lodewijk, die nu wezenlijk eenen onoverwinnelijken afkeer van dit mensch befpeurde, en zijn hart verzekerde hem, dat hij een huichelaar was; nogthans liet hij zig door den gullen toon, waarop hij fprak, voor zo verre bekooren, dat hij hem wat vriendlijker behandelde, en hem openhartig beleed , hoe grievend de verwijdering van julia voor hem was; hoe zeer hij gevoelde zonder haar niet te kunnen leeven, en hoe groot zijn tegenzin was tegen de Rechtsgeleerdheid: de Heer wate r h o o r n troostte hem zo goed als hij kon beloofde hem naar zijne beste vermogens te helpen, en zo kwamen zij te Gottingen aan.  NEGENDE HOOFDSTUK. i3I Zo dra waterhoorn voor zig en zijnen voedüerling eene woning had gevonden, vertoefde hij niet, bij de aanzienlijkfte en vermaardfte Hoogleeradren rondteloopen, en zig en zijnen jongen Heer in derzelver gunst aantebeveelen: 'er ver* liepen ook geene agt dagen, of hij was reeds in eenige famillcn als vriend van den huize aangenomen , en de grond was gelegd, om hem hier in aanzien te brengen; vervolgends werden de leeruuren vastgeftekl; men verkoos eenige rechtsgeleerde lesfen te neemen, woonde dezelven naarstig bij, en deed alsof het ftudeeren wezenlijk ernst ware, bemoeide zig t'huis wel niet veel met de lesfen te herhaalen, maar verkreeg echter daardoor en door water hoor n's brieven aan den Majoor, zo veel, dat deeze volkomen wederom verzoend werd, over zijnen Pupil voldaan was, en bij herhaaling zeide :" Men ziet nu , wat een braaf „ man van een jong mensch maaken kan! ik heb het „ altoos wel gezegd , dat de fchuld aan den „ voorigen Hofmeester lag." De goede Voogd fchreef daarover aan beiden de vriendlijkfte brieven ,' bezorgde hun, behalven de vast bepaalde fom, nog eenig geld, waarvoor men in de maand vanjunijeen reisjen deed, en waterhoorn wendde alle zijne poogingen aan, om zijnen jongen Heer in alles te behaagen. Een gul, jong hart is gemaklijk te misleiden; seelberg begon derhalven ook allengs, zijn I 2  Ï32 LODEWIJK van SEELBERG. wantrouwen, tegen water hoorn opgevat, afteleggen; doch vrolijk kon hij nimmer weezen, en de onzekerheid , waarin hij wegens den toeftand van julia verkeerde, kostte hem menigeu traan; maar ook van deezen kant poogde de Hofmeester zijne gunst te winnen; hij fprak dikwijls van het meisjen, en bood zig aan, indien het Hechts geheim bleeve, zelf de hand te leenen tot de voordzettiug van hunnebriefwisfeling, ja tot eene perfoonlijke bijeenkomst: daarop bekende lodewijk, dat hij terftond na zijne komst in Gcttingen, in 't geheim gefchreven, doch geen antwoord ontvangen had. „ Ik weet," hernam water hoorn, „dat gij den brief „ in eigen perfoon op de post hebt gegeven, en „ omdat ik op last van uwen Voogd affpraak had „ moeten neemen, dat men alle zodanige brieven in „ mijne hand moest terug geeven , zondt de Post* meester mij deezen ook wederom ; doch ik liet denzelven niet alleen ongeopend afgaan ; h maar vermits ik wel begrijpen kon, dat de Heer „van gratz alles doen zoude, wat in zijn „ vermogen wa3, om deeze briefwisfeling te ftui„ ten, en uw fchrijven, nadat het terplaatze zoude „ gekomen zijn, noodzaakelijk tegen mijne ftren„ ge oplettendheid had moeten getuigen , floot ft ik hetzelve in aan een vertrouwd vriend, die „ nabij Leipfig woont , en van deezen vriend „ heb ik nu gisteren niet alleen uwen brief, (wel» ken gij hier ongeopend zien kunt, terug,) maar  NEGENDE HOOFDSTUK. 133 „ ook nog daarenboven het volgend bericht ont„ vangen:" — Hij liet hem vervolgends leezen wat de goede vriend had gefchreven, te weeten: dat de Freule van gratz federt zes weekeu van huis, en wel als Hofdame naar * * * gebragt was, zonder dat zij vooraf het minste van deeze reis had geweeten — „ Gij ziet," vervolgde de Heer waterhoorn, „ dat de Ichuld niet ligt „ aan de arme Freule, dat zij u niet heeft gefchre„ ven: wie kan u verzekeren, of zij wel eens „ weet, dat gij niet meer in Leipfig zijt? - kan „ ik u ondertusfchen van dienst weezeu, om ia „ * * *, alwaar ik mede, zelfs aan het Ilof, „ bekenden heb, een middel te beraamen, om „ haar eenig bericht van u te geeven, (lel mij dan „ op de proef, of ik het al of niet wel met u „ meen, " Ik heb te vooren aangemerkt, dat lodewijk den Heer water hoorn welhaast voor eea fchurk hield; hoe vast nu destijds zijn hart hem ook verzekerde, dat hij in het oordeel over hem niet mistastte, welde evenwel menigmaal, en voornaamlijk thans, het menschlievend denkbeeld ia hem op, dat hij den man misfchien ook wel kon verongelijken : de Hofmeester had naauwlijks opgehouden te fpreeken, of s e e l b e r g viel hem, in de eerfte opwellingen van blijdfchap over deeze aanbieding, om den hals , en nam dezelve met dank aan:. men fchreef derhalvcn aan de Freule.j 13  134 LODEWIJK van SEELBERG. den brief werd ter veilige bezorginge aan een vertrouwd man overgegeven, en terwijl zij op het antwoord wachten, zal ik den Leezer onderhouden met de verandering, die lodewijk's charakter en zielsgesteldheid ondergingen. De hoop op fpoedig bericht van zijne Beminde, en het genoegen veroorzaakt door de ontdekking, dat zijn toefland zo onaangenaam niet was, dan hij bij zijn onverwacht vertrek uit Leipfig vooraf wel gevreesd had, maakten hem nu en dan weder opgeruimd; hij was ondertusfchen verre van juL i a verwijderd ; haar beeld werd thans door geene bijzondere herdenkingen, ook niet door brieven, van haare hand gefchreven , zo dikwerf in zijue ziel hernieuwd, dan weleer; en zo doende begon zijne verbeeldingskracht, trapswijze, niet meer zo geheel bij uitfluiting op dit voorwerp alleen gevestigd te zijn: man mag zeggen wat men will', het blijft waarheid, dat tijd, verwijdering en gebrek aan herhaalde aanfpooringen, wèl in ftaat zijn, om eiken goeden cn kwaaden indruk van zeker voorwerp, al is hetzelve ook nog zo vast ingeworteld, langzaamerhand uittewisfchen. Het was den Heer waterhoorn zeer aangenaam, dat zijn jonge Heer niet meer zo geweldig in de liefde zweefde en ademde; hij maakte derhalven van deezen tijd gebruik, om denzelven tot zijne oogmerken te vormen en zig bij hem noodzaakelijk te maaken: ter bercikinge van dit ein-  NEGENDE HOOFDSTUK. 135 de oordeelde hij het zeer goed , öm zijne zedekunde alle flrengbeid te beneemen ; vermits echter eene deugdzaame liefde gemeenlijk een krachtig bewaarmiddel tegen zedenloosheid is, was het wel fijn aangelegd, dat men trachten moest, den jongen Heer , ware het mogelijk , een nadeelig denkbeeld van de vrouwlijke fexe inteboezemen: dit was het nu,waarop de Heerwateriioorn zig toelegde; wij moeten echter bekennen, dat het niet zo zeer een welberaden, verre uitziend plan, dan wel veelmeer een natuurlijke zucht was, die hem aanzettede, om van het fchoon gedeelte der fchepping kwaadtefpreeken, om dat hij 'er Hechte gedachten van had, ook natuurlijker wijze wel hebben moest, alzo braave vrouwen zig nimmer veel met hem bemoeid hadden, en de geenen wier verkeering hij gezocht cn genoten had, hem ook zeer veele zwakke zijden getoond hadden: toen derhalvcn het antwoord van de Freule wat lang uitbleef, en de jonge Heer bedroefd daarover was, waagde de Hofmeester het, om zig nu en dan een woordjen van dien aart te laaten ontvallen, als bij voorbeeld: „ Ik beklaag u, arme Heer „ van seelberg! gij neemt de zaak alteveel „ ter harte: onze Freule zal mogelijk wel reeds „ door de hoflucht befmet geworden zijn: gij „ weet, dat de brief zeer goed bezorgd is „ doch onze fchuld is het niet, wanneer de. „ Freule door verftroojingen of misfchien door I 4  «fi LODEWIJK van SEELBERG. „ nieuwe kennisfen wederhouden worde van ha*-. „ ren ouden vriend te herdenken." In den beginne werd deeze lastertaal gemeenlijk met een nadrukkelijke uitroeping beantwoord, bijvoorbeeld: „ O hoe weinig kent gij mijne „ julia!" en dergelijke - „ Wel nu," voeg-, de water hoorn 'er dan bij, „ neem niet kwa„ lijk, dat ik, die in het beloop van vijf- en- veer„ tig jaaren geen ééne vrouw heb gevonden, wel„ ke ik heb kunnen befchouwen als eene uitzon„ dering van de losheid, zo zeer eigen aan de „ fexe, het stilzwijgen van de Freule niet met de „ oogen van een' minnaar, maar van een' be„ daard' waarneemer aanzie!" Op eenen anderen tijd gaf hij hem een' zeer afzichtige fchets van hetvrouwlijk charakter over 'c algemeen: „Geloof," zeide hij, „een oud man, „ die ondervinding heeft! ik ken in de wereld niets, „ dat zo wispeltuurig is, als een vrouwen-hart: „ geen één is deugzaam uit hoofde van een we„ zenlijk gevoel van pligt en oprechtheid, en inm dieu 'er één 'm wezen is, die haar twintigste „ jaar bereikt heeft, zonder zig ooit te buiten „ gegaan te hebben , dan ontbrak het haar óf aan „ een ongedwongen, veilige gelegenheid om te zon„ digen , óf aan temperament, óf haare ijdelheid :, vond haare rekening beter bij de deugd, óf zij  NEGENDE HOOFDSTUK. I3? » vreesde voor de gevolgen, overdacht de zaak „ beter dan haare zusters, óf het oogenblik der „ verzoekinge was nog niet gekomen : maar in al„ le overige gevallen is 'er geen één, die tegen„ ftand zoude bieden, wanneer een doortrapt man „ eenen ernstigen toeleg op haar maakte — en „ het is indedaad zelden noodig, om de zaak „ fijn aanteleggcn : zij die het zedigde voorkomen „ hebben, het fterkfte gevoel voor de deugd voor„ wenden, en anderenten drengden beoordeelen, „ zijn de eerften , die zig overgeeven aan zodanige „ mannen, waarvan zij met zekerheid weeten , „ dat ze in den hoogden graad buitenfpoorig zijn; „ en nimmer nog heb ik opgemerkt, dat zuivere, on„ bedorvene zeden van een' man, een middel zijn „ om de vrouwen te bekooren: hoe drenger een » vrouw openbaar fpreekt en zig gedraagt, des „ te douter aanvallen durft men onder vier oogen „ op haar waagcn; zij ziet, dat men haare taal „ verdaat, dat zij met een' kenner te doen heeft, „ die zig door geen masker, door geen gemaakt„ heid laat blinddoeken, en geeft zig, vol ver„ trouwen op de belofte van dilzwijgen, over: „ wanneer een zwakke vrouw zig fomtijds aan „ een' beminnenswaardig' man niet op den eerden „ aanval overgeeft; dan gefchiedt zulks geenzins „ om dat haare grondbeginfelen tegen het gevoel „ drijden, maar om haare belangens des te beter „ te behartigen en het genoegen des te langer te „ genieten: wanneer dit het geval niet is, dau l 5  138 LODE WIJK van SEELBERG. „ bewilligt zij in alles, zodra het hechts op ee„ ne voegzaame wijze gefcbieden kan, vermits „ een listige toeleg onder lieden, die het ééns „ zijn, zig voor het Publiek gemaklijker laat ver„ bergen, dan een welberaamde minnehandel of „ een fentimenteele roman; doch in de heden« „ daagfche wereld verleidt de man bijna nooit, „ maar wordt fchier altoos verleid of uitgelokt: „ 'er is flechts een korte tijdkring van weinige jaa„ ren - en bij veelen heeft zulks niet eens plaats „ — waarin de vrouwen met eenigen ernst zig „ zedig gedraagen, en dit is de tijd, wanneer „ zij bij ongeluk tot minnaresfen te oud, en tot „ koppelaarsters en kwezels te jong zijn ; in dee„ zen tijdkring houden zij zig bezig met ande„ re christelijke oefeningen, als lasteren, fchel„ den, oordeelen, befpieden , de daaden van ande« „ ren berispen en derzelver geneugten ftooren;on„ dertusfchen beginnen zij, om niet veel tijds te „ verliezen, reeds vroeg, zig tot haare beftem„ ming bekwaam te maaken; de hairen zouden „ u te berge rijzen , wanneer gij eens luisteren „ en hooren kondet, welke gefprekken , welke „ wulpfche boert, welke vertrouwelijke redenen „ anderzins wel - opgevoede meisjens zig onder„ ling veroorlooven, wanneer zij meenen alleen „ te weezen; boert, taal, waarbij de jongeling, „ wanneer hij ongezien oorgetuige daarvan is, ,, voor zigzelven bloozen moet; één van de ge„ meeafte vrouwlijke kunstenaarijen is haare na-  NEGENDE HOOFDSTUK 139 „ tuurdrift te ontveinzen, en het wellustigfte wijf „ zal haaren man in deezen opzichte zodanig „ verfchalken, dat hij aan zijn' vertrouwd'vriend „ klaagen zal, dat zijne vrouw zo weinig natuur„ lijke aandoening heeft, en terwijl dit hem van „ haar verzekert, belacht zij hem in de armen van „ haaren koetfier, en hij vergeet, dat 'er in de „ wereld geen ander middel tegen het hoorndraa„ gen is , dan een ftille , onmerkelijke waakzaam„ beid, alle mogelijke verwijdering van gelegen„ heid, cle kunst om zijne Gade naar hem te „ doen reikhalzen, fomwijlen eens jalouzij te ver„ wekken,en daardoor de eigenliefde der vrouwe „ opteroepenj daarentegen is het veiliglïe middel, „ om welhaast een hoorndraager te worden, dat „ hij toont jalours te weezen: men vindt geen „ zwakker , onnozeler fchepfel, dan een man, „ die op goed geloof bemint, en niets is zo onge„ rijmd, 't welk een doortrapt wijf een zodani„ gen niet zou kunnen doen gelooven: 'er is geen „ huishouding, waarin de man niet op de ééne of „ de andere wijze, 't zij in 't groot of in 't klein, „ van de vrouw bedrogen wordt,en de middelen, „ welke de vrouwen weeten uittevinrien , om daar„ bij, in weerwil van alle hinderpaalen, van al „ het verbod, van onaangenaams ontmoetingen „ en gevreesde verdrietlijkheden, haar oogmerk „ te bereiken, zijn onnoemelijk: elke vrouwontziét „ niet, het geluk van man en familie aan eene „ dwaaze verbeelding, aan eene zotte ijdclheid  140 LODEWIJK van SEELBERG. „ opteofferen: de kunst van te veinzen wordt haar „ aangeboren; de man bloost bij de bewustheid „ van zijne zwakheid; de vrouw wordt Hechts * rood wegens gekrenkte eigenliefde, uit wel- „ lust of door toorn en nooit anders, en „ in gevalle de verftandigfte man (zo verftandig „ als sal omon, die voorzeker de vrouwen ken» „ de,) bij God en het Evangelie gezworen had„ de, zig noch tot toorn noch tot eene zwak„ heid te laaten verleiden, dan kan een vrouw „ hem zo verre brengen, dat hij zijnen eed „ breekt: van het negende jaar haars levens af „ loeren de meisjens achter de bosfehen, aan deij „ weg des levens, op den geen kwaad vermoe„ denden wandelaar, en aleerzij veertig jaaren oud „ zijn, kennen zij reeds meerder fijne ftreeken, „ weeten de zwakheden veel beter te befpieden, „ en door de minst verdedigde poort het hart „ intefluipen, dan een volleerde manlijke ver.„ leider op zijn vijf- en- twintigfte jaar." Het fpreekt van zelf, dat de Heer waterhoorn dit van den duivel afkomstig ftelfel, de wederleggingvan het welke het beter gedeelte der fchoone fexe mij wel zal willen vergunnen, toteenen anderen tijd uitteftellen, of zulks veelmeer aan onzen lodewijk zeiven in het verder beloop van gunstiger ondervindingen overtelaaten ; het fpreekt van zelf, zeg ik, dat hij dit ftelfel niet op éénmaal in deszeUs geheele afzichtige gedaante , maar  NEGENDE HOOFDSTUK. i4ï hechts trapswijze predikte, om de betere denk* wijze van lodewijk niet eensklaps daartegen in 't harnas te jaagen: hoe zou het ook mogelijk geweest zijn, om hetzelve eenen jongeling fmaaklijk te maaken, die altoos het heerelijkfte ideaal, het beeld van zijne voortreffelijke Moeder, in het hoofd, daar en boven het beste denkbeeld van het vrouwlijk charakter en zijne liefde voor julia in het hart hadi doch ongemerkt wordt men gewoon, zelfs de allerflechtfte {tellingen ten minften met koelen bloede te kunnen aanhooren, en dit is reeds veel gewonnen voor den geenen, die ons deeze (tellingen tracht optedringen: immers fcheen ook in de uitroepingen van water hoorn eenige mensenkennis doorteftraalen; en dit was het (tokpaardjen van l odbwijk; zo doende gelukte het deffLeeraar* seelberg allengs ten minften oplettend te maaken, en te doen gelooven, dat het flechte , mogelijk zelfs wel het grootfte gedeelte der vrou* wen, in eenige trekken naar dit beeld konde gebjken, en vooral in de fteden ; maar dat zijne Moeder en julia misfchien alleen daarvan uitgezonderd waren daarop volgden dan kleine vernaaien van vroegere ondervindingen , ook nu en dan een flukjen uit een vermaard Schrijver, die zijne geestigheid over de wispeltuufigheid der wijven den teugel had gevierd; de nieuwe Amadis verfcheen in deezen tijd met de zinfpreuk: In muïïebrem levitatem ab auctoribm pasfim mul-  ï*2 LODEWIJK van SEELBERG. ta fcrlbuntur; de Hofmeester las 'er de aangenaamste , fraaide plaatfen uit voor , en prees seelberg dit werk zeer aan, die hetzelve zijne goedkeuring ook niet weigeren konde; liet gebeurde weieens , dat lodewijk een boek, waarin onkuifche bedrijven met levendige kleuren 'gefchetst waren, als mede een ander, waarin met de grondbegir.felen der zedekunde de fpot gedre* ven werd, als bij geval, hoewel door toelaating Van den Meere waterhoorn, inde hand viel, of dat hij, bij de achteloosheid, waaraan de Hofmeester zig in deezen opzichte fchuldig maakte, WGêttingihtti een vertrouwlijken omgang geraakte, met jonge lieden, die zig op hunne buitenfpoorigheden verhovaardigden , van de gunstbe-, wijzingén der vrouwen beroemden, of anderszins ichaamtelooze en onbefcheidene taal voerden, losbandig leefden , en evenwel met beminnelijke, fchittercnde hoedanigheden bedeeld, aangenaam in gezelfchap waren, en hunne afdwaalingen in het gewaad van belangrijke losheid konden doen voorkomen : ik zal wel niet noodig hebben te ontvouwen , wat indruk dit alles eindelijk op het zedelijk charakter van onzen jongeling maakte, hij was echter indedaad nog niet afgeweken van den Weg der deugd, evenwel begon hij achteloos, onoplettend en onvoorzichtig voordtewandelen op deezen weg , waarop hij zo weinig gezelfchap meende te vinden: hij zag zo veele, cn onder deeze veelen algemeen-geachte en beminde men-  NEGENDE HOOFDSTUK. i43 fchen, eenen anderen, zo het fcheen, met bloemen bestrooiden , bekoorlijker weg met genoegen bewandelen, terwijl hij integendeel op zijn eenzaam pad door geenen vriend verzeld werd, die hem de hand geboden en zijne geestdrift, om het doel te bereiken, al zou hij het ook maar alleen bereiken, aangevuurd bad : dat hij zig derbalven nu nog niet verlaagde, om flecht te handelen , kwam daar van daan, dat de zachtaartige geest der liefde nog boven hem zweefde , dat fchaamte en bedeesdheid, die zo menigen edelen Jongeling van den eerften ftap tot ondeugd weder* houden, tegen kwaade aanprikkelingen worstelden , en de verleidende gelegenheid hem nog zodanig niet was voorgekomen, dat zijn temperament over de hebbelijkheid van zig wèl te gedragen, had kunnen zegepraalen; want van zijne groudbeginfelen zullen wij maar niet fpreeken; deeze begonnen te wankelen , het geloof aan deugd en trouw onder de menfchen op deeze aarde werd van tijd tot tijd zwakker, en wel nog des temeer, daar eindelijk, na lang gewacht te hebben, het gewenschte antwoord van de Freule van gratz inkwam: dit was van den volgenden inhoud: „ waarde heer van seelberg ! „ Uwe geëerde misfwe heeft mij op eene aan,, genaame wijze verrascht; ik zou reeds voor„ lang het genoegen gehad hebben , dezelve te  ï44 LODEWIJK van SEELBERG. „ beantwoorden 3 zo ik niet door eene menigte van verdroojingen daarin belet ware geworden: „ federt veertien dagen houdt de Hertog van* ** •„ zig hier op, en dagelijks zijn wij met bal* „ jagt, maaltijden, comediën en dergelijken beft zig: eergisteren hadden wij hier op het kas„ teel een bal en masqué, gisteren gaf de Op„ permarfchalk een prachtig fète, en heden hebK ben wij bij Mevrouw van * * * een allerliefst h déjeuné danfant gehad het welk tot twee „ uuren nademiddags geduurd heeft: men kart „ niet tot zig - zeiven komen; nogthans heb ik „ dit oogenblik afgebroken , om u , waarde ,, Vriend! te zeggen, hoe zeer ik wensch, dat „ gij hier ook mogt weezen, om dat gij u voor* „ zeker zeer goed zoudt "vermaakert; hier zijn „ eenige lieve jonge Heeren met den Hertog ge* „ komen, in wier omgang gij ongetwijfeld veel n genoegen zoudt vinden — Gij vraagt, of ik nog ,-, wel aan u denk ? o hoe kunt gij daar nog aan „ twijfelen ? meent gij , dat ik mijne goede „ vrienden zo fchielijk zou vergeeten ? neen^ d vast niet! echter verzoek ik u niet kwalijk te „ neemen, dat ik bij gebrek aan tijd u niet dik* „ wijls fchrijf; ondertusfchen ben ik zeer ver„ langende om u eens wedertezien : gij zult de ,, Academie nu immers welhaast verhaten en cr„ gens dienst zoeken! ik wenschte, dat gij hier „ mogt kunnen aangefteld worden: wie weet of „ 'er niet wel kans toe zou weezen 1 het zal mij „ aan-  NEGÊNDË HOOFDSTUK. us „ aangenaam zijn, wanneer gij in de vacami&s ,, eens herwaards gelieft te komen 5i opdat ik u „ mondlings zal kunnen betuigen , met welke „ oprechte vriendfchap ik ben enz." Het zoude vergeeffche moeite zijn, het onderfcheid der vreugde over de ontvangst van deezen brief, van de verbazing, verwondering en het verdriet, te fchetzen, het welk bij lodewijk plaats had, zodra hij denzelven had gele- zen \ » °P deezen koelbartigen, vriendfchap „ veinzendeu, losfen toon der Refidentie-fteden „ kon julia, mij fchrijven ? mij de niets. „ beduidende berichten van haare zotte vermaak„ lijkheden melden? wenfchen, dat ik daar mogt ,, weezen , om mij te vcrmaalten en de lieve jon- „ ge Heertjens dat ze allen naar de maan „ vaareni te leeren kennen! kon dan „ een verblijf van weinige maanden aan het Hof „ het zuiverfie, beste hart veranderen, beder- „ ven? o wijven! zijt gij wezenlijk allen „ zodanig, als men u affchetst? — neen! het „ is niet mogelijk! ik heb den brief verkeerd „ gelezen en evenwel" hij las voor de tweede, voor de derde maal, borst uit in nieuwe alleenfpraaken, en vloog naar zijnen Hofmeester, kreeg echter geen anderen troost van denzelven, dan het volgende: „ Heb ik 'tu niet „ gezegd? wijven zijn wijven! doch wie zou zig „ daaraan willen ftooren ? het zou wel dwaasI. Deel. k  140 LODEWIJK van SEELBERG. „ heid weezen, daarover te treuren: zijn 'er „ niet meisjens genoeg? wreek u op haar met „ haar affcheid te geeven , vóór gij het uwe „ plechtig bekomen zult: wreek u op de geheele „ fexe! laat u door geen één weder bekooren! „ ware ik in uwe plaats, ik zou met elk meisjen, „ dat mij behaagen kon, wel boerten, maar mij „ aan geen één verbinden ; en bemerkende dat „ men mij den ftrik om den hals wilde werpen, „ zou ik al verder gaan!" seelberg hoorde bij zijn fijn, nog niet ge« fmoord gevoel deeze en foortgelijke lesfen met verontwaardiging aan; ondertusfchen fchaoten zijtog ongemerkt wortelen , tot 'er eindelijk een middenweg gevonden werd „ Zou het niet goed ,, weezen," zeide waterhoorn, „dat wij „ ons met onze eigene oogen overtuigden ? de „ vacantietijd is op handen; wij hebben geld en „ vergunning om een reisjen te doen; laaten wij „ naar * * * gaan ! in twee dagen kunnen wij „ daar zijn ; wij vertoonen ons aan het Hof en „ zien julia in haare nieuwe levenswijze, en „ hoe wij haar ook mogen vinden, wij zullen „ met een veel geruster hart wederkeeren, dan „ wij herwaards gekomen zijn " Deeze voorflag werd, 't geen men gemaklijk begrijpen kan j met veel blijdfchap aangenomen, en onze twee Heeren gingen op reis.  TIENDE HOOFDSTUK. Het was op den vijf-en-twintigften van de maand September, toen zij 's avonds tegen zes uuren in * * * aankwamen: hoe zeer ook seelberg tegen julia meende verbitterd te weezen, klopte evenwel zijn hart ftcrker, toen hij uit het herbergsvenfter het paleis zag, waarin deeze lieve ïigtvaardige haar verblijf hield; hij kon zijn ongeduld, om haar te zien, niet langer verbergen „ Ach!" riep hij, „ laat ik gaan en haar „ een bezoek geeven! misfchien is zij thans al„ leen op haare kamer, en wanneer zij mij zo „ onverwachts ziet binnen treeden, zal de her- ,, denking van die zalige oogenblikken „ doch indien het eens gebeurde, dat ik haar in „ de armen van een' ander' vond? indien .... „ wel nu, dan was de geheele klucht op éénmaal uit; ik zal dan maar . . . ." Hij nam vervolgends hoed en rotting en wilde gaan ; doch waterhoorn hield hem tegen: „ Niet zo ,, driftig, jonge Heer!" zeide de Hofmeester; „ is het u wezenlijk ernst, de neigingen van „ j ulia te ontdekken, dan moet gij een mid„ del uitvinden om haar te befpieden, ter plaat„ fe alwaar zij niet denken kan van u gezien „ te worden, cn dit middel wordt ons heden K 2  148 LODEWIJK van SEELBERG. „ door een gunstig toeval aangeboden: beteugel „ uw ongeduld nog een paar uuren; aan het „ Hof wordt thans een verjaardag gevierd; na „ den avondmaaltijd wordt een gemaskerd bal „ gegeven; een Jood heeft mij reeds Domino's „ daartoe .aangeboden; laaten wij in het onken„ nelijkst masker derwaards gaan, de Freule opzoeken en beluisteren — en, geloof mij, gij „ zult niet wederkeeren zonder voldaan te vvee- „ zen . want op maskeraaden ontmoet men „ fomtijds verwonderlijke dingen." Deeze raad was te verftandig, dan dat dezelve kon verworpen worden; maar lodewijk telde de minuten tot den tijd, dat het bal beginnen zoude: ondertusfchen aten zij te vooren aan de openbaare tafel; hier vonden zij lieden uit alle Handen, als mede eenige Officieren: twee van deeze laatden namen hunne plaatfen zo nabij seelberg, dat hij, op wien zij in 't geheel geen acht floegen, en die als in de diepfte gedachten daar zat, een gedeelte van hun gefprek verdaan kon: „ Zij is tog indedaad fchoon!" zeide de één —■ „ Dit oordeelde de Hertog „ van * * * ook," antwoordde de ander. de eerste. „ Welja! zo als de Vorden „ dan al gewoon zijn te doen! Een kleine tijdkor„ ting wordt zo ter loops door hen waargeno„ men! De Freule van gratz, heeft wel ver-  TIENDE HOOFDSTUK. 149 „ ftand; doch de Hertog vond haar evenwel ook „ wat alte coquet, om den een' of ander' in ernst „ aan zig te boejen; dit heb ik zelf hem hooren „ zeggen." de tweede. „Ik geloof het wel; zij maakt „ het ook indedaad wat alte erg: ik kan in de „ wereld niet begrijpen, hoe dit landmeisjen het „ heeft aangelegd, om de volleerde ftadsvrouwen „ de kunst zo fchielijk aftekijken! " eerste. „ Ja , dezclven te overtreffen! „ want gij zult wel willen bekennen, dat men „ met geen meerder overleg en kunst kan te werk „ gaan, dan zij: zo op alle harten aanteleggen { „ niets hoegenaamd van de edele eenvoudigheid „ der Natuur aan zig gehouden te hebben! eiken „ wezenstrek te beftudeeren! tevens het net uit „ te werpen op grijzaarts, mannen, jongelingen „ en knaapjens! — trouwens een man, die nog „ eenigzins vatbaar is voor waarheid en eenvou„ digheid, moet een walg hebben van zulk een „ fchepfel!" Op deezen toon vervolgden de twee Officieren hun gefprek, en mijne Leezers kunnen gemaklijk begrijpen, hoe {lichtelijk zulks voor onzen se elBBii-G was; hij had ook bijna voorgenomen, het ba! in 't geheel niet te bezoeken; doch hij veranderde van befluit en ging derwaards. K3  ito LODEWIJK van SEELBERG. De geheele zaal krielde reeds van allerleie foorten van maskers uit de Had, doch de naaste vertrekken , waarin het Hof vergaderde, waren nog gefloten: lodewijk, in een gehuurd, oud fchoorfteenveegers - pak, ftond met zijnen Mentor, die als een tovenaar gekleed was, kort aan de deur, en wachtte met fmart; eindelijk werden de twee zij-deuren geopend, en de armzalige glans van het Hof verfcheen in zijnen vollen luister: de vorstlijke perfoonenen hun geheele ftoet, Honden allen nog met ongedekte aangezichten : l odewijk bediende zig van dittijdftip, om met zijne oogen julia te zoeken; maar kon haar echter niet zo op het oogenblik onder de groote menigte ontdekken. „En," fluisterde waterhoorn, seelberg in het oor, terwijl hij met den vinger naar het vertrek wees, „ wie of wel „ dat geblankctte geraamte wcezen mag?" ■ seelberg zag derwaards en riep bijna overluid: „ O Hemel! dit is julia! hoe ziet „ ze 'er uit! zij moet waarfchijnelijk ziek wee- „ zen"- water hoorn kon zig bij deeze ontdekking niet onthouden van fpijtig, en zo luid te lagchen, als het met fatfoen daar ter plaatfe geleideden konde „ Zij zal misfchien ," zeide hij, zig tevens verheugende in den grappigen inval, „ zij zal misfchien de hofziekte hebben; „ onmaatige begeerten, weinig flaap en een kuaa„. gend geweeten."  TIENDE HOOFDSTUK. ISI Terwijl lodewijk nog in zijne verbaasdheid was weggezonken, kwam julia nader bij de deur, om eene andere Dame, die daar ftond, te verzoeken, haar het masker voor het aangezicht te binden—vóór dat zulks echter nog gefchiedde, doolden haare ten deele gulzige, ten deele nijdige oogen onder de menigte van maskers rond ; het fcheen, als of zij eerst nog het heir van haare aanbidders voor dien avond monfleren, en tegelijk het aantal der wijven tellen wilde, die door middel van alle haare gekunftelde bekoorelijkheden , haare veroveringen de loef zouden kunnen affteeken: seelberg voelde zijn hart geweldig kloppen, toen zij zo nabij hem ftond; doch hij fpande alle zijne krachten in, om haar met bedaardheid te befpieden ; wat hij niet zag, dat ontdekte water hoorn, cn deed hem hetzelve opmerken. De oogopflag van julia gaf wroeging in den geest, onrustige poogingen en verlangen , wispeltuurigheid van charakter en verbeurde onfchuld van hart te kennen; haare wezenstrekken en gebaarden droegen denzelfden ftempel, die door het dik, hoogrood blanketfel heen fcheen; zij was zeer vermagerd, door de wilde levenswijze en onrust der ziele; haare gebaarden waren geweldig, en de bekoorelijke vlugheid, die haar weleer zo eigen was , en zo goed ftond, was ontaart in eene foort van woestheid , die afkeer verwekte; alles was gemaakt, overdreven, gedwongen, om den innerüjken ftrijd K 4  Ï52 LODEWIJK van SEELBERG. te verbergen waardoor zij zonder ophouden gefolterd werd; haare klecding was buitenfpoorig fin zot in één woord, zij was julia niet meer, en seelberg fchoot een traan in het oog „Wel nu," vroeg waterhoorn, „ hoe fmaakt u dat?"——• „ Ach!" hernam lodewijk, „ heb medelijden met mij!" en mengde zig onder den hoop, die nu met het geheele Hof naar het andere einde van de zaal fpoedde, om den dans te beginnen. Terwijl nu waterhoorn zijnen jongen Heer eenen tijd lang uit het oog had verloren, na hem evenwel alvoorens zeer verzocht te hebben, zig vooral zeiven niet te verraaden, ging de oude deugeniet op een avontuur uit: wij hebben boven getoond , dat hij zig beroemde van hier eenige kennisfen te hebben; en die had hij indedaad ook; maar zij waren'er ook na: hij zocht fommigen van dezelven op , plaagde ze een weinig, omdat zij in de vermomming niet wisten wie hij was, en gaf zig eindelijk te kennen: onder deeze was een weduwe van omtrent twee-en-dertig jaaren, die 'er nog al vrij wèl uit zag, maar daarbij een ligtekooi was, en weleer met onzen Heer waterhoorn, die in zijne jeugd geen lelijk mausperfoon geweest was , zeer gemeenzaam geleefd had deeze had hij in het oog, om zig van haar te bedienen , ten einde zijnen jongen Heer te troosten en van denkwijze te doen veranderen: na de eer-  TIENDE HOOFDSTUK. 15J Re pligtpleegingen ontdekte hij dit plan aan de menschlievende Dame, die ook, nadat zij zig had laaten onderrechten van den ouderdom en andere uiterlijke omstandigheden van den Heera van SEELiiERG, beloofde, de haar aangeboden rol op zig te neemen. Hier zouden mijne Leezers weieens kunnen verwachten, dat ik goed vinden konde, een bedrijf uit wieland's onnavolgbaare roman aftefchrijven, de twee-en-dertig jaarige weduwe in eene tweede Danae\ waterhoorn in eenen Hip//«teherfcheppen, en lodewijk, gelijk Jgathon in de netten van eenen drogredenaar en eene ligtekooi te verwarren: of misfchien komt hen uit het kabinet-Huk van fielding, ladij hellas ton in de gedachten, die den braaven thomas jones, ook op een bal, alwaar hij sophia zocht, in haar net lokte; doch behalven het menigvuldig, aanmerkelijk onderfcheid in de charakters van mijne en deeze perfoonen, wordt ik van zodanige lompe, opzettelijke naarvolgingen wederhouden, door mijne eigenliefde, die mij afkeerig maakt van mij met vreemde veêren optefmukken, als mede door de achting, welke ik zulke groote mannen toedraag, en die mij niet veroorlooft dezelven te plunderen : met dit alles oordeel ik mij verpligt als een getrouw Gefchiedfchrifver de gevallen zo te verKI  154 LODEWIJK van SEELBERG. Malen als ze gebeurd zijn, en het is mijn fchuld niet, dat dezelven veel gelijkheid met anderen hebben doch gaan wij verder! Nadat water hoorn en Mevrouw brinkier, (dit was de naam van de fchoone weduwe), de noodige affpraak hadden genomen, werd lodewijk opgezocht: men vond hem als verlteend daar ftaan, terwijl hij julia in een zedenlooze woestheid met de jongelingen door de zaal zag zwieren; de Hofmeester trok hem op zij, om hem aan zijne vriendin voorteftellen, die hem vriendlijk aanfprak, het welk lodewijk, hoe verdrietig ook, nogthans met beleefdheid moest beantwoorden: men ging op eene bank zitten; men fprak van het een en ander; men maakte aanmerkingen over de danfers en danferesfen , verhaalde Anecdoten van verfcheidene perfoonen uit de ftad , en Mevrouw brinkler wist ten rechten tijde een enkele fpotternij tegen de Freule van gratz te laaten rollen: bij deeze zamenfpraak, door de geestigheid van de fchoone weduwe gekruid, verviel zij tot de gedachte, om onze twee Reizigers te verzoeken , zig ook buiten de zaal zonder masker aan haar te vertoonen: „ Vermits gij in uw „ geheel lastig masker immers niet danfen kunt, „ zult gij ook niet kwalijk neemen, wanneer ik „ u eenige oogenblikken aan het gedruis en het  TIENDE HOOFDSTUK. ,55 Hof onttrekke," zeide zij; nam den jongen seelberg aan den arm, en ging met hem en zijnen Hofmeester in een zij-vertrek. Het zou den Leezer verveelen, hier alle de fijne kunsten befchreven te vinden , waardoor Mevrouw brinkler de oplettendheid van lodewijk tot zig wist te trekken: dan, Hechts het volgende! Men ontmaskerde zig en aan wederzijden fcheen men vrij wèl voldaan over de gestalte, die men aan elkander ontdekte: lodewijk was omtrent twintig jaaren oud, en was de fexe uit zijnen aart hoogst genegen ; Mevrouw brinkler was in alle de vrouwlijke kunttenarijen zeer bedreven, en wist het geheim van zijn hart uit waterhoorn's mond: de minnefmart werkte geweldig op hem ten voordeeie van de ligtekooi: zij begreep, dat, bij de gemoedsgesteldheid, waarin hij thans was, en bij het denkbeeld, 't welk hij nu van- de vrouwen koesterde, den weg, om zijne achting te winnen, de onveiligste en wijdloopigfte zoude geweest zijn; zij waagde dcrhalven eenen ftorm op zijne zintuigen, en vermits hij zeer aandoenlijk was, gelukte haar zulks zeer fpoedig: de Hofmeester deed pons geeven; eene vriendin van onze fchoone weduwe, en van hetzelfde fiag als zij, vermeerderde het gezelfchap, en alzo hetzelve nu «en viertal uitmaakte, en de Heer wa terhoorn veel met de vriendin fprak, had Mevrouw brink-  ï5<5 LODEWIJK van SEELBERG. ler gelegenheid genoeg, om lodewijk alleen te beltonnen , en hem, terwijl zij al geduurig zijn glas met pons vulde, (het welk hij dan ook in zijne wanhoop meermaalen ledigde dan hem wel diende), in vertrouwen te vraagen, en hem als eene mededogende vriendin aan de hand te vatten: ,, Wat fchort u toch ? zal ik eens raa„ den? is het niet een kleine minnehandel?" enz. Niemand is gemaldijker te beweegen , om zijn hart vol van verdriet en mismoedigheid te ontlasten , en zijn leed aan anderen te klaagen, of ten minften z;g zodanig blootteftellen, dat men 'er niet meer naar behoeft te vraagen, dan een beledigd minnaar; en langs deezen weg had Mevrouw brinkler het gewaand geheim van onzen gekrenkten jongeling uitgelokt : dat de manier, waarmede zij hem troostte , Hechts diende, om meerder olie in het vuur te gieten , julia in z'jne oogen nog meer te verlaagen, elk vonkjen van onfchuldige liefde en eerbied jegens de vrouwlijke fexe in zijn hart te verdooven, daarentegen een nog nimmer gevoelde vlam van wellustige begeerten in hem te ontfteeken, en hem voortebereiden, om zig vol van wanhoop ligtvaardig overtegeveu ; zulks zal men wel gaarne, zonder dat ik mij verder daarover uitlaat, willen gelooven: ik zou dit bedrijf zeer wel met levendige kleuren kunnen fcüetzen ; doch ik ben afkeerig van zodanige wellustige bedrijven verder te fchilderen Maar gij, o jongeling! die dit  TIENDE HOOFDSTUK. tS7 leest , volg mijnen raad ; indien gij ooit bemind en gemeend hebt bemind te worden, en een klein of groot misverdand, overtuiging 0f argwaan wekt u eensklaps op uit den zoeten droom van boop en vertrouwen op de genegenheid van uw meisjen, of van uwen vriend; toon u dan edelmoedig, en verkrop liever de bekommering in uw hart; of is uwe ziel in de grootlte benaauwdheid en zucht naar eenige verzachting, vertrouw dan uwe zaak Hechts aan één enkel -beproefd , getrouw en oprecht vriend! want gelijk ais over't alge. meen van alle openhartigheid jegens flecbtdenkende menfchen, vroeg of laat, eeir misbruik wordt gemaakt, en naberouw veroorzaakt: moet billijkerwijze een edeldenkend man zig in een oogenblik van toorn en wraakzucht, nooit zoverre vergeeten, in gevalle tusfehen hem en een andere goede ziel een klein misverftand ontdaan is, dat hij een mensch daarbij tot vertrouweling van zijne twist maakt, Welken hij bij een bedaarder overleg zijne hoogachting weigeren moet. Door veelerleie kundenaarïjen gelukte het onze fchoone weduwe, seelberg in zulk eene wanhoop-ademende, vrolijke, kieschheid en geweeten verdoovende luim overtebrengen ^ en tegelijk zijn bloed zo te ontvlammen, dat hij, den arm om de ligtekooi geflagen hebbende, ju'lia met een fpijtig - lagenenden mond lasteren kon: dit wijf deed, om haar werk te voitoojen, een  ,58 LODEWIJK van SEELBERG. mans-domino brengen, lodewijk moest zig van zijne lastige maskerade-klederen ontdoen, met haar de zaal intreeden en zig mede bij de danfers voegen : julia herkende hem bij den eerden oogopflag onder het halve masker, hij zocht ook haar zo kort onder de oogen te treeden, dat het niet mogelijk was, door haar voor iemand anders aangezien te worden: Mevrouw brinkler had door de geheele ftad eenen zeer Hechten naam; de wulpfche gemeenzaamheid, waarmede zij zig bij seelberg yoegde, en met hem door de zaal vloog, eene gemeenzaamheid, welke hij in de be« dwelming • waarin hij zig bevond, met opzet nog meer trachtte in het oog te doen loopen , ontroerde en vernederde j u l i a's , trots voor een oogenblik ; doch in zodanige gevallen begrijpen de vrouwen veel fpoediger dan de mannen , wat haar best te doen ftaat, en weeten, vooral wanneer zij wat ligt zijn, het onaangenaame van zulke bedrijven geheel op de andere partij te leggen : nadat derhalven de Freule lang naast haaren voorigen minnaar rond gedanst had, en in Engelfchc tlausfen hem al dikwijls in den weg gekomen was , ging zij eindelijk op hem af, en fprak hem met de allerkoelste beleefdheid aan: „Goeden avond, „Mijnheer van seelberg! wel nu, gij doet braaf met ook eens deeze gewesten te be,, zoeken : zijt gij al een poos tijds hier ge„ weest? ik heb u aanftonds gekend,- het gezicht „ kwam mij voor, alsof ik het meer had gezien;  TIENDE HOOFDSTUK. „ doch in het oogenblik kwam het mij niet te » binnen, wie gij eigenlijk waart! hoe vaart gij „ dan? wel ? zo! dat is mij zeer „ Hef gij blijft tog morgen nog hier? zo „ niet, dan heb ik de eer uwe diénareslè te wee„ zen, zo ik u niet weder zien mogt: gij zult „ evenwel, denk ik, een paar dagen ih de stad „ vertoeven, omdat gij, zo als ik zie, hierbe„ kenden hebt: aan het Hof zou het u misfchien „ verveelen, alzo gij geen één van deeze Heeren „ kent; anders zou ik u wel wilTen'aanra'aden , n „ te laaten Voorstellen ; -want ik heb niet langer „ tijd; vaarwel, Mijnheer van seelberg! ik wensch u veel genoegen!" En nu huppelde zij alverder, zonder zijn antwoord, waarvan hi| eenige lettergreepen uitstamelde , aftewachten, en veinsde geduutende den geheelen avond vrolijker en vlugger te zijn dan ooit, zonder echter hem weder met een' oogopflag te verwaardigen. Men heeft mogelijk geen ongelijk te onderstellen, •dat het manlijkgenacht, wanneer het aankomt op' eenen diep doordringenden blik, op aanhoudende beoefening, op een gegronde oordeelkunde, op een bedaard koelbloedig verftand , op een welberaden overleg, op standvastigheid, naarfligheid, onderzoek en gepeins, boven de vrouwlijke fexe uitmunt, en ik oordeel, dat zulks ook ftrookt met de fchikking der Natuur en haare bestemming; maar met  ■ ï6o LODEWIJK vak SEELBERG. opzicht tot de geestigheid , fijnheid , verbeeldingskracht, en. bovenal tot de tegenwoordigheid van geest en een fpoedig befluit naar dat tijd en gelegenheid zulks vereifchen , laaten de vrouwen ons voorzeker verre achter zig terug dit ondervond lodewijk ook bij de aanfpraak van julia: te vooren was hij wel bereid , om haar honderd bitfe woorden toteduwen , indien zij hem het een of ander zeggen zoude; doch toen zij, tegen zijne verwachting, op eenen toon fprak, waarop hij niet gevat was, Hond hij verfiomd, en was niet in ftaat om één gepast woord voor den dag te brengen; en zij had hem zo rasch niet verlaaten, of de treffendfte antwoorden kwamen hem weder in de gedachten, waardoor hij haaren trots had kunnen vernederen en haar de verongelijkingen, hem aangedaan, op eene hoonende wijze onder het oog had kunnen brengen: dit was nu zekerlijk wel te laat; maar juist om die reden werd zijne wraakzucht des te meer aangezet. Een welgeaart gemoed behoorde, wanneer het tijd heeft, over de aangedaane belediging na te denken , nimmer de wraakzucht den teugel te vieren; want, behalven dat het kwaad door de wraak niet ongedaan kan gemaakt worden, berooft dezelve ons ook van een zeer aangenaam gevoel, te weeten, van het gevoel der bewustheid vanonfchuldig geleden te hebben, en meerder goeds te Verdienen dan ons ten deele is gevallen: het onrecht, ons door anderen aangedaan, kan onze waar-  TIENDE HOOFDSTUK. iCt waardij immers niet verminderen? het verheft dezelve veelmeer , in plaatfe dat de wraak ons met onzen vijand en vervolger ten minden gelijk delt , terwijl wij integendeel de geheele fchuld op zijn hoofd zouden kunnen laaten vallen; doch gemeenlijk wreekt men zig ook niet uit fmart over de gevoelde verongelijking, maar ter fcbadeloosdelling van onzen verkeerden trots , die daardoor gekrenkt is, dat anderen tegen denzelven iet hebben durven onderneemen, 't welk men nietkeerenkonde: voorliet overige viel ook, bij het gedrag door seelberg gehouden, het nadeel van zijne wraak , gelijk meestal in zodanige gevallen gebeurt, op hem zeiven terug; hij wierp zig, om een meisjen te vernederen, dat hem weleer wezenlijk bemind, en misfchien aan het Hofi verblind door ijdelheid, voor eenen korten tijd zig-zelve vergeten had, in de armen van eene wulpfche boeleerder, en betrad voor de eerde maal in zijn leven, den weg der ondeugd -— wie verloor daarbij meer dan hij ? Nadat naamlijk zijn gefprek met julia geëindigd was, keerde hij vergramd en met een verward gemoed naar Mevrouw brinkler. terug, en klaagde haar zijne onaangenaame ontmoeting; zij deed alles wat zij kon, om hem nog meer te verbitteren, en beiden gedroegen zig nu zeer laag, door julia op het bal te vervolgen, haar te befpotten en luidkeels over haar te lagchen, zo I. Deel. E  i6a LODEWIJK van SEELBERG. dikwerf als zij met deezen of geenen jongen Heef vertrouwelijk fprak: zij meenden haar daardoor te vernederen; doch zij bedroogen zig: want in den beginne fcheen de Freule 'er niet eens acht op te flaan, dat dit alles op haar gemunt was, en toen zij het eindelijk alte erg maakten, was het bij haar van dat gevolg, dat zij begon seelberg te verachten en zig te overtuigen , dat zij zeer wèl gedaan had, een mensch te vergeeten, die zig zulk een handelwijze koude veroorloven: eindelijk verveelde het seelberg en zijne deftige Dame; zij gingen derhalven terug in het zijvertrek, waarin zij waterhoorn, en een klein gezelfchap, van hetzelfde flag als hij-zelf was, vonden; doch ik laat het gordijn vallen voor de bedrijven, waarmede men zig het overig gedeelte van den nacht bezig hield; lodewijk, zijn Hofmeester, en de vriendin, waarvan ik tevooren gefproken heb , bragten Mevrouw brinkler t'huis, alwaar zij tot den morgen toe vertoefden: aan het plan, om zig aan het Hof te laaten voordellen, werd, gelijk men gemaklijk kan nagaan, niet meer gedacht; maar de Heeren bleeven evenwel nog agt dagen in***, welke tijd niet beter bedeed werd, dan de eerde, en lodewijk keerde aan ligchaam en ziel bedorven, naar Gottingen weder dit was het werk van zijnen waardigen gids, den Heere waterhoorn!  ELFDE HOOFDSTUK. De eerfte ftap tot lodewijr's zedelijk bederf wits gedaan, en gelijk het zelden bij den eerden dap blijft, zo was het geval ook hier: hij begon terdond na zijne terugkomst te Gotïtngen zig aan geheime buitenfpoorigheden overtegeeven, wanneer hij zig daartoe aangeprikkeld vond en 'er gelegenheid toe had; vermits ook hier, gelijk op alle Academiën, ligtekoojen genoeg waren, viel het hem niet moejelijk, zodanige gelegenheden te vinden: en alzo de denkbeelden van het grootde gedeelte der vrouwlijke fexe, hem door de lesfen van waterhoorn ingeboezemd , gantsch niet voordeelig waren t mijdde hij thans alle verkeering met braave vrouwen: hij fcheen den toon geheel vergeten te hebben, op welken hij met dezelven fpreeken en boerten moest , daar hij zig eertijds nergens beter , dan in zodanige kringen, vermaa- ken konde! doch; gebeurde het eens, dat hij bij geval met eene fchoone en zedige Dame in gezelfchap kwam, dan was hij achterhoudend, voorzichtig, fchuw, mat zijne woorden af, uit vrees van dubbelzinnigheden te zullen zeggen; veroorloofde zig, hoe genoemd, geene vrijheid, van hoe weinig belang ook, en verL a  164. LODEWIJK van SEELBERG, beeldde zig altoos alte vrijpostig te weezen en van anderen befpied te worden; want hij ftelde zig bij elke vrijheid iet kwaads voor, om dat de onfchuld van hem geweken en hij evenwel nog zo diep niet gevallen was, om zig tegen de deugd te kunnen verzetten zonder te bloozen en de oogen nederteflaan: dikwerf barstte hij, in gefprekken met andere jongelingen, in lasteringen uit, tegen alle wijven, en zwoer met een verbitterd gemoed , dat zij allen valsch en trouwloos, en derhal ven niet waardig waren, dat een braaf man om haareutwil den miuften kommer leed, of zig in zijne rust liet ftooren; doch op andere tijden fprak zijn hart, het welk wederom reikhalsde naar de voorige zalige en zuivere geneugten der liefde, dit alles re.gelrccht tegen , en tot nog. toe was hij zo roekeloos niet van roem te draagen op zijne buitenfpoorigheden, maar hij fchaamde zig over dezelven, zelfs bij zijnen Hofmeester, die nogthans, gelijk hij zeer wel wist, de vrouwen alleenlijk befchouwde als werktuigen van onzen wellust en voorwerpen van onze verachting: hij liep in 't geheim bij de ligtekoojen , zonder eenen vertrouweling te hebben; hij deed zulks niet, dan wanneer zijne eens ontvlamde begeerten hem geen rust lieten; maar hij zocht niet eigenlijk met opzet aanprikkeling en gelegenheid tot ondeugd ; hij had veel achting voor onfchuld en wezenlijke waardij, en fchoon hij in de verbeelding ftonde, dat weinige yolvvasfene meisjens zig van zuivere harten konden  ELFDE HOOFDSTUK. 165 beroemen , zou hij echter nooit den minden toeleg gemaakt hebben, om een nog onfchuldig jong meisjen van den weg der deugd af.etrek.ken : daarbij bleef zijne ziel altoos nog genegen, om zig aan anderen, met wier zielsgedeldheid de zijne overeenstemde, te verbinden—.wij hebben vernomen, dat hij in zijne eerde jeugd veel genegenheid had voor vriendfchap en welwillendheid; uit dien hoofde had hij zig ook aan zijnen voorigen Leidsman, kroonberger, zo naauvvverbonden; doch nadat hij had begonnen te beminnen was zijne geheele ziel met deeze magtiger drift zodanig ingenomen , dat hij juist geene nieuwe hartlijke vriendfchap in Leipfig zocht. Ondertusfchen had hij altoos nog zeer veel achting voor k r o o nberger; zijne verwijdering van denzelven viel hem zeer finartlijk, en niets, dan het hartzeer 't welk het gemis van zijne julia hem veroorzaakte , kon tegen deeze achting opweegen: hij had echter van kroonberger verder niets vernomen, tot dat, kort voor seelberg's vertrek naar * * *, een jong mensch uit de gewesten van Eiskben, die te Gottingen dudeerde, hem verzekerde , dat deeze zijn voorige Hofmeester aan eene uittecring overleden was: voor water 1100rn kou hij nimmer eene waare, oprechte genegenheid verkrijgen ; hij had een wezenlijken tegenzin in deezen man, en alleenlijk de verpligtingen, die hij aan hem meende te hebben, en die de oude booswicht, door laag-  X66 LODEWIJK van SEELBERG. geestige gedienstigheid en toegeevendheid , nog dagelijks trachtte te vermeerderen, verwekten bij hem het gevoel van dankbaarheid, 'twelk, hoewel op eene zeer onvolmaakte wijze, de plaats der vriendfchap verving: bij gevolg bleef 'er in zijn hart altoos nog een goede plaats voor een' vriend ledig: wat eindelijk de bezigheden van seelberg betreft, hij ging voord, met de openbaare lesfen te bezoeken, en boeken over verfchillende onderwerpen door elkander te leezen ; doch alles zonder een vast plan, zonder eene bepaalde bedoeling, en zelfs zonder trek daartoe te hebben. Een mensch, die geen vertrouwd vriend en geen beminde heeft; die niets bij uitstek aanhangt; die zijn geloof aan deugd en trouw begint te verliezen; die zig aan onkuifche driften overgeeft; een mensch derhal ven, die zig door geen betere drijfveéc,. noch door Godsdienst, noch deugd, noch liefde, noch eerzucht, noch welwillendheid, meer laat hestuuren; wiens verbeeldingskracht geheel verflapt is, en die derbalven zelfs niet eens door onfchadelijke toverbeelden , tot de ééne of andere fchitterende zotheid uitgelokt, weggeOeept wordt; die eindelijk geen vast plan voov zijne leefwijze, geen geregelde bezigheid heeft — zulk een mensch is indedaad zeer te beklaagen, en evenwel was lodewijk thans in deezen toeftand; verzwakt van ligchaam en ziel: gelukkig,  ELFDE HOOFDSTUK. was het echter, van zijn temperament te mogen hoopen, dat deeze gevoelloosheid van geen langen duur zijn zoude; het kwam zekerlijk Hechts op de omstandigheden aan, of hij tot een goede of kwaade werkzaamheid zoude ontwaaken, en zulks zullen wij nu welhaast verneemen. Bijna waren 'er na hunne terugkomst van * * * vier weeken verlopen, toen seelberg en zijn Hofmeester tegelijk brieven ontvingen, wier inhoud voor beiden van veel gewigt was: den eerstgenoemden werd gemeld, dat de Majoor van kralheim fchielijk aan eene beroerte overleden was ; dat de Regeering des, amptshalven, eenen anderen Voogd benoemd had, en wel een zeer bekwaam Advocaat, gerlach genaamd, die zelfs reeds bij het leven van kralheim de voogdijfchap had waargenomen: deeze vond zig terltond bij het aanvaarden van de aan hem opgedragene bezigheid , in een wijdloopig pleitgeding ingewikkeld, hetwelk reeds lang geduurd had, doch nu fpoedig ftond uitgefproken te worden: dit proces werd naamlijk door zekere nabestaanden van vaders zijde tegen lodewijk gevoerd; nabestaanden, die den ouden seelberg veel te danken hadden en nu niet alleen ondankbaar genoeg waren, om oude aanfpraaken, die zij op de helft van seelberg's goederen meenden te hebben, tegen den zoon van hunnen weldoener te doen gelden, maar ook dit pleitge-  ï68 LODEWIJK van SEELBERG. ding op de verfoejelijkfte wijze te voeren, en dooi omkooping en het ontvreemden van bewijsstukken de laatste beflisfende uitfpraak tot hun voordeel, op eene arglistige wijze te verkrijgen: deeze laat' ib uitfpraak verwachtte de Heer gek.lach dagelijks; en voorbereidde lodewijk in zijnen brief, om het ergste te verwachten, en zig vervolgends gereed te houden, zuiniger en ingetogener te moeten leeven, naar maate zijne verminderde inkomften zulks zouden vereifchen. Daartegen was waterhoorn's brief van een aangenaamer inhoud: deeze eerlijke man had zig door allerleie flinkfche ftreeken vrienden wee» ten te verfchaifen , door wier vooripraak hijhoopte, een klein amt te verkrijgen, en van het Hofmeesterfchap afteflappen: door de goede diensten van den overledenen kralheim* die den Minister van het Departement zulke voordeelige denkbeelden van 's mans bekwaamheid en verdienden omtrent de vorming van lodevviik had ingeboezemd, werd thans zijn weusch voldaan, en een Schoutsamt aan hem opgedragen. ' Om in mijn verhaal niet alte verre uittewijden zal ik hier terdond bijvoegen , dat de Hofmeester de bediening met.het grootde genoegen aannam , en dat veertien dagen daarna, helaas! het bericht kwam, dat het proces geheel verloren was: de Voogd verzocht op nieuw in zijnen  ELFDE HOOFDSTUK. 169 brief, om toch vooral goed huis te houden: „ Gij hebt," fchreef hij, „ nog genoeg, om als „ een maatig en verftandig man, ook overeen„ komttiguwen rang, te kunnen beeven; en wan„ neer gij u met alle vlijt en ernst op de rechts, „ geleerdheid toelegt, zal uwe bekwaamheid u ,, dat geene rijklijk vergoeden, 't welk vuige kun„ Itenaarijen en fchurkenltreeken 11 ontnomen heb„ ben; doch ik moet u vooral verzoeken, zuinig „ huis te houden na verloop van eenen kar* ,, ten tijd zult gij meerderjaarig worden, en zijt „ dcrhalveu.oud genoeg, om uwe eigene bthnz„ genste behartigen: zowel om deeze reden, als „ ook ter bezuiniginge van de uitgaaven, oordeel „ ik het overtollig, u eenen anderen Hofmeester „ in de plaats van den Heere waterhoorn „ toetevoegen," enz. Deeze brief en het vertrek van den Hofmeester, die zijn amt aanvaardde, maakten onderfcheidene indrukfelen op r. odewijk: grievend was het voor hem, dat hij zuiniger leeveu en menige behoeften derven moest; de laaggeestige behandeling van hun, die hun geluk aan zijnen vader verfchuldigd waren, verbitterde hem op nieuw tegen de menfchen, en benam hem alle neiging voor algemeene welwillendheid en vertrouwen: het affcheid van wat er hoorn viel hem gantseh niet fmartlijk, maar vermits hij na deszelfs vertrek nog meer van menfchen afgezonderd was, L <  *7o LODEWIJK van SEELBERG. en genoopt werd, om zig van zijn verdriet cn mismoedigheid te ontdoen, ging hij uit op verftroojiugen, en bezocht herbergen en billards: hier ontmoette hij allerleie foorten van jongelingen, en zijn hart, in 't geheim naar vriendfchap heigende, verkoos van dezclven een paar, wier ziels^e. aartheid, zeden en luimen in zijne tegenwoordige gcinoedsgefteldheid den fterkften indruk op hem maakten: deeze waren alwerth, en de Graaf van storman. alwerth, een vuurig jongeling van vier-en-twintig jaaren, zeer vlug, geestig, en van een groot talent, beoefende de geneeskunde , verzuimde indedaad de k-sfen zeer weinig, en fchoon hij, veele uuren van den dag aan de gezelligheid toewijdde, t' huis zig niet vee! met zijne boeken bemoeide, werd hij integendeel door zijne goede, wezenlijk niet gemeehe begaafdheden , in Haat gefield, van met het grootfte gemak in één uur meer te begrijpen, dan anderen bij de fterkfte infpanning in geheele dagen: met dit alles leefde hij zeer ongeregeld, hij had uit een openlijk kweekfchool alle de ondeugden, die gemeenlijk in zodanige fchoolen heerfchen, mede naar de Academie [overgenomen; het leezen van ligtvaardige dichters, van fchrijvers die on» fdhuid en goede zeden verachten, en van romans en gefehiedcuisfeu, waarin doortrapte booswichten , aanzienlijke vernielers en verleiders der onfcbuld, met cle bevalligfte kleuren gefchetsr worden; eindelijk de verkcering met eenige ge-  ELFDE HOOFDSTUK. 17* yaarlijke menfchen van dat flag, hadden deeze grondbeginfelen nog meer verfijnd, en eenen gevaarlijken wellustling van hem gemaakt, die godsdienst en goede, zeden , zowel in de grondbeginfelen als door zijn gedrag, verzaakte; doch daartegen zo aangenaam, zo onderhoudend en zo eigenaartig was,, dat een jong mensch van l odewijk's charakter, gelijk ais door een magneet tot zijn perfoon en tot zijne denkwijze getrokken werd: de Graaf van storman was in zekeren opzichte de leerling van alwerth in de wijsheid van.Hippias; hij was een rijk een fchoone jongeling, niet volkomen zo geestig, zo Hout, zo geflepen, noch ook zo befchaafd als a lwerth; doch'er fcheelde weinig aan, en dit weinige, en een fchouwtooneel, als Athene zou hem eenen tweeden alcibiades gemaakt hebben: beide deeze menfchen fpeelden in eenen kring van nog andere jongelingen van dezelfde geaartheid de voornaamste rollen ; dagelijks kwamen zij tegens den avond in een openlijk huis bijeen, en fchoon hunne gefprekken niet de feerrijkllen en hunne vermaaken niet de onfchuldigfien waren; fchoon het wel te beklaagen was, dat jongelingen van zulke uitmuntende begaafdheden zo ligtvaardig waren in zodanige vermaaken natejaagen, die de bitterde wroeging ten gevolge hebben, waren nogthans geestigheid, fatyre en vrolijke luimen altoos bij hen te vinden : zij jazen alles, wat de oude en nieuwe letterkunde  172 LODEWIJK van SEELBERG. ter aankweekinge van dezelven opleveren; zi( waren naauwkeurige opmerkers en befpiedets der menfchen, doch zij befchouwden dezelven alleen van de belagchelijke en zwakke zijden: wee den geenen, die zig van deezen kant voor hen bloot ftelde, of op wien één van hun het bijzonder gemunt had! hij ontkwam nooit: met dit alles hadden eenigen van hun, vooral alwerth en storman zeer veel fmaaks in edel- en grootmoedigheid, waaruit men wel begreep, dat deeze menfchen, indien hun booze geleigeest hen deeze verkeerde richting niet hadde gegeven, met even zo veel geestdrift en vuur helden in de deugd zouden'geweest zijn, Ingevolge alle deeze bijzonderheden, die wij over het charakter van lodewijk van s e e lbero, van zijne eerfte jeugd af aangemerkt hebben, kan het den Leezer niet vreemd voorkomen, als ik hen verzeker, dat de omgang met deeze jonge lieden hem, bij zijne tegenwoordige gemoedsgefteldheid, een nieuw leven inboezemde, en hem nieuwe kracht, doch helaas! ten kwaade, gaf; ook verbond hij zig zo naauw aan alwerth cn storman, en zij zig aan hem , dat men hen, buiten de uuren die ieder afzonderlijk aan zijne ftudie befteeden' moest, altoos bij elkander zag : doch'ik kan de verandering, door deezen ommegang bij hem bewerkt, in hoe verre daardoor menige fluimerende neiging  ELFDE HOOFDSTUK. 17$ ten goede of ten kwaade in hem verwekt werd, niet beter ten toon ftellen, dan door hem zelven te laaten fpreeken: hij had een dagboek aangelegd, waarin hij 'savonds t'huis komende, of ook in oogenblikken van onrust en aandrang, zijne gewaarwordingen, die hij telkens bij zig befpeurde, met korte woorden optekende zie hier, Leezer! een uittrekfel uit dat boek: Den 2often November, 'savonds te 11 uuren. „ Welk een geluk, vrienden te vinden, „ aan wier vuur men zijn licht kan ontfteeken! ,, het licht, waarmede men zo lang vruchtloos „ bij de ellendige menfchen van de gemeene „ foort was rondgelopen! doch ik zal „ zorg draagen, dat gij armhartige, erentveste, ,, deftige Heeren! mij hetzelve niet weder uit- ,, bluscht laat ik nog maar drie zulke „ vrienden vinden , dan zult gij zien , waarin „ wij u zullen hervormen: ik voel in mij-zeiven ,, een nieuw leven en een nieuwe kracht; ik ben ,, ontwaakt uit den flaap van mismoedigheid en ,, verveeling: ik zal niet meer over de menfchen ,, klaagen; met kracht en geweld zal ik onder „ hen rondwaaren, niemand zal mij durven aan- ,, randen Wat toch kan onmogelijk weezen „ voor hem, die met ernst en ijver handen aan ,, het werk flaat?"  t74 LODEWJJK van SEELBERG. Den 22fien, te middernacht. ., O welk een ellendige hoop! welke plechti,, ge zedenprcêkers ! welke beangfte leerlingen „ der vooroordeelen, die tot hunnen grijzen ou„ derdom toe voor vertelfcltjens uit de kraamka„ mer beeven, zig met allerieie zedelijke maske,, rade-klederen opfchikken, met elkander ronddanfen , onderling elkander tergen , en el,, kander de naamen in de hand fchrijven, even -„ alsof zij zig niet kenden, daar zij immers al„ len uit dén huis, uit het groote zieken- en „ gekken-huis, onder de bedekking der duisternis, „ gelopen zijn! maar , ik zal hen de ge» „ leende vodden van het lijf fcheuren weg „ met de grijns van het gezicht! zo, recht! „ en nu zie mij in de oogen, of ik Hechter, le- „ rijker ben, dan gij! Waant gij mij door uwen fchijnheiligen ernst te kunnen verfchal„ ken? verbeeldt giju, dat ik, die de menfchen „ ken, niet zou weeten, dat gij, alleen in uw „ kamertjen zijnde, wenscht het geen ik wensch, „ begeert het geen ik begeer, en in 't geheim be- ,, drijft het geen ik bedrijf? en waarom „ zoudt gij niet? wie gaf ons deeze driften? — „ de Natuur misfchien? doch men moet »» deeze driften binnen de bchoorelijke paaien „ houden — wie moet zulks doen?— het ver„ ftand — wat is verftand ? de flotfom van on-  ELFDE HOOFDSTUK. 175 „ ze ondervindingen; en ftaat het dan in mijne „ magt, welke ondervindingen ik hebben wil, „ en of zij op mijn gevoel dezelfde indrukfelcn „ zullen maaken, als op bet uwe? Kan ik het „ helpen, wanneer in mij de (trijd tusfehen be„ daarde redeneering en gloejende driften , ten „ voordeele van de laatften befiïst wordt? tracht „ niet ieder fchepfel naar geluk en volmaaktheid? „ Zou niet ieder uwe zozeer geprezene deugd na„ loopen, indien zijne kennis, door het gevoel ,, geleid en gewijzigd, hem altoos fterk genoeg „ toeriep, dat deeze deugd het was, die hemge„ lukkig maakte; en indien zij het hem niet fterk ,, genoeg , niet dikwijls genoeg, of ook in 't ge„ heel niet, óf niet ten rechten tijde toeroept, kan ,, hij dan bij zijne kennis wel iet toevoegen, zijn „ gevoel herfcheppen ? ontbreekt het hem aan „ kennis? beklaag hem dan! is hij verftandig, „ mogelijk verftandiger dan gij zijt? oordeel dan », niet! hij heeft voorzeker aan zijn geluk ge„ werkt, zo veel als hij kon, maar zulks heeft „ hij op zijne wijze gedaan en wat is geluk „ in dit ondermaanfche leven ? wat anders, dan 't geen ieder afzonderlijk , ieder ftand , elke ,, ouderdom daarvoor houdt ? bij u is 't geld; „ bij een tweede liefde voor de fexe; bij den der„ den magt en gewaande eer; bij den vierden een ,, aelmoes van eenige weinige dubbeltjens ; bij „ den vijfden de verovering van eene provincie, „ bij den zesden een pijp tobak; en wie zal een van deeze zotten bewijzen dat hij ongelijk  %~6 LODEWIJK van SEELBERG. heeft, al ware 't ook dat alle de overige zot* „ ten het ééns waren, om hem daarvan te over- tuigen ? Men laate rierhalven ieder zijnen weg „ gaan; doch wee hen, die mij in 't vervolg op „ den mijnen ftooren, die mij dwingen wil, om i, dat geene voor eene wet, voor een richtfnoer i, der deugd te erkennen, wat hij daarvoor er;, kent! Wat is het richtfnoer der deugd volgends ,, de gemeenedenkbeelden? een overdragtüjk fteli, fel, regelen, gevormd naar burgerlijke, niet „ natuurlijke betrekkingen; geenzins eeuwige „ waarheid , maar iet dat terftond verdwijnt, zodra de betrekkingen niet meer ftand grijpen; „ anderszins moest ik op een woest eiland, waar,, op ik door ftorm geflagen was, liever willen „ dood hongeren, dan de vruchten aanraaken, „ die een fraaje tuin mij zoude aanbieden , uit ,, vrees van de rechten van een mensch teverkor,, ten, die zig weieens als eigenaar daarvan op„ doen konde , om dat hij eertijds deeze plek „ gronds door geweld veroverd, of geërfd, of „ het zij door eigenbaat, het zij voor tijdkorting „ aangeplant had; dan hadden Adam's kinderen „ eerst, voor behoorelijke betaaling, vergunning ,, van het Confiftorie moeten verzoeken, om met ,, elkander in het huwelijk te mogen treeden ! is „ het dan nu, dat deeze franje wetten op zekere ,, omftandigheden en maatfchappijlijke overeen„ komst berusten ; wie kan mij dan dwingen, ,, om die overeenkomst te erkennen, zo ik niet „ wil? wie kan in mijn hart zien , of 'er niet iet „ in  ELFDE HOOFDSTUK, 177 in mij is, het welk alle de oorzaakcn te niet „ doet, waarop deeze zo geprezene overeenkomst „ deunt? maar echter, wanneer zig veelen bij- eenvoegen die de burgerlijke maatlchappij uit„ maaken, dan kunnen deezen mij wel dwingen; „ en dit is het recht van den derkden, het eeni„ ge, natuurlijke en erkende recht, van oudsaf, ,, zo lang de wereld gedaan heeft, erkend en heer,, fchende over alles, kunnende het eigendom en „ alle overige rechten en verbintenisfen te niet „ doen: en wie is de derkde?-wie was het van „ 't begin der fcheppinge af? - het was de vcr„ dandigde en doutmoedigde, en deeze zal het „ altoos weezen: rex est , qui metuit nihil; „ en hij, die de zwakheden der menfchen kent, en de kunst verdaat, om zig tot zijn voordeel „ daarvan te bedienen: doch is dit niet eene ge,, vaarlijke leer? indien ieder zo denken wilde, wat zou 'er van de wereld worden? zij zoude niet erger wórden, dan zij thans is! -« indien ieder zo denken wilde ? ieder kan ,, en zal zo niet denken, om dat ieder dit gevoel „ niet heeft, om dat ieder daartoe geen kracht, ,, geest, aandrang, vermogen genoeg bezit; eij „ zou een gemeen vernuft zulks beproeven , het „ zou fchipbreuk lijden; men zou het bij de 00„ ren krijgen; bij gevolg is deeze leer alleen ge* „ past voor gewettigd goede en kwaade genies, en deezen hebben ten allen tijde hunne handel. „ wijzen daarnaar ingericht; bij alle overigen is L Deel. M  I7S LODEWIJK Van SEELBERG. hetfiechts," „ Het ééne zwaard houdt het andera », indefchede;" „en deeze betrekking is 't alleen, „ die de orde handhaaft, niet uwe zedekunde, ,, niet de overtuiging van dat geene wat recht „ en onrecht is ; want gij ziet immers dagelijks, s, dat daardoor de menfchen wederhouden worden de burgerlijke rust teftooren; alcikiades, alexander de groote, kakel de „ twaalfde, lovelace, richelieu, ,, masanïello! gij en uws gelijke zult u, ,, zo lang de wereld ftaat, nimmer laaten kluis„ teren in de ketenen der maatfchappijüjke over" eenkomst." Den 23lten , 's morgens. „ Wat toch heb ik gisteren gefchreven ? - r i» s, chelieuï - lovelace! - Zou ik dan wel „ kunnen goed keuren, dat uitmuntende talenten „ zig mogen veroorloven, om den zwakken te „ misbruiken, van hulplooze broederen lijdende „ flaaven te maaken, door éénen wenk duizenden „ in ellende te dompelen, huislijke rust te ftoo,, ren, de onfchuld te bederven, het genot van „ één oogenblik met het jammer van geheele „ gedachten te koopén ? Zou ik kunnen „ vergeeten , dat groote verftandlijke vermo„ gens, uitfteekende krachten, een verheven be„ roep der Natuur zijn , om den geenen befcher„ ming en raad te verkenen, die zulks noodig  ELFDE HOOFDSTUK. 179 » hebben ? O! nimmer moge de flaap mijne „ vermoeide leden wederom verkwikken, indien. „ ik zulk eene verfoejelijke leer konde ter neder „ Hellen! Maar komt dan dat geene in aanmer-> king, hetwelk aldus behoorde te weezen, eit „ wat wel beter zou kunnen zijn ? Neen ! ik fpreek van 'tgeene is, 'tgeene, helaas! altoos „ zo is en blijven zal. Schrijf het vuur voor, „ dat het alleenlijk verwarmen, nooit branden , „ nooit vernielen zal! - Schrijf den wijn voor, dat „ hij Hechts den dorst (lillen zal, zonder dron- „ ken te maaken! Doch een woord van „ troost! - Gelukkig is 't voor het gezellige leven , „ dat 'er maar weinige vernielers zijn, etf de wei„ nigen, uitgerust met het vermogen om te heer„ fchen, bedeeld met geweld en magt over on'. „ dergefchikte geesten, deeze weinigen bezitten „ meestal ook verhevene deugden, edelmoedig, „beid, medelijden, grootmoedigheid, infcbik'. kelijkheid, verdraagzaamheid, of gehik- „ kige zwakheden, verwijfdheid, ijdelheid, aan- „ drang tot liefde, of geen tooneel om te „ kunnen handelen: het gebeurt zelden, dat 'ér „ een wezen geteeld wordt met zulk eene vuige „ zielsgesteldheid, en onder zodanige betrekkin„ gen, dat verftand, vermogen en fierheid, met „ vuiiaartigheid, met den geest der verwoc-stingc „ en wreedheid, bij de gelegenheid van te kun- „ nen benadeelen , gepaard gaan neen! de hand der Natuur levert geen zodanig fchepfelj M 3 É  ïSo LODEWIJK van SEELBERG. en leeft 'er een wangedrocht van dien aart: dan hebt gij, ellendigen! zeiven het zo ge„ vormd; gij hebt in het donker zo lang met „ hetzelve geplukhaird; gij hebt het zo lang getergd en genepen , dat het opftoof, zijne „ krachten beproefde, als raazend onder u rond „ liep, en alles vertrapte, zo lang geen fterker „ hetzelve tegenhield." Den iften December. „ Hebt gij weieens een mensch gezien , dié ,, naar grondbeginfelen handelde? ik nog geen „ één ! door het gevoel wordt ieder aange3, zet tot dat geene, wat gij met den naam van „ goed en kwaad beftempelt : de echtgenoot© „ blijft getrouw tot het oogenblik der fterkfie „ verzoeking toe; doch het is ook waar: 'tgeen „ voor de ééne verzoeking is, is het voor de „ andere niet, en hierom is deeze laatfte deugd3t zaam: de Rechter is onomkoopbaar, al kon* „ de hij zelfs millioenen winnen door eene fchen„ ding van het recht, die altoos zoude verbora, gen blijven; ik wil ook wel gelooven, dat hij, vooral wanneer hij reeds hooge jaaren bereikt 3, heeft, de betoverende woorden van eene fchoo„ ne pleitfter tegenftand kan bieden; maar het „ gefchrijf van een doorliepen Advokaat, die „ logen voor waarheid opdischt ; het eenvous> dig, onfchuldig voorüel van een partij, dis  ELFDE HOOFDSTUK. rij* „ recht meent te hebben tegen een mensch, ,, dat bij de beste zaak in verlegenheid ge,, raakt; de fijne vleierij vaneen' man van aanzien , die alleen , (terwijl hij de zaak in „ 's Rechters befcherming aanbeveelt, zig op des„ zelfs diep doorzicht, op zijne onomkoopbaare „braafheid beroept), begochelt den goeden, „ deugdzaamen man, en doet hem gronden ontj, dekken waar geene gronden zijn : de dappere „ Officier loopt den veldflag niet uit, alwaar dui„ zenden van oogen op hem tuuren ; maar hij fiddert onder vier oogen voor de gordijnmis van zijn kwaad wijf: de Predikant vaart voorzeker, met eene innerlijke, zuivere en hei„ lige overtuiging bezield , tegen de onkuisch„ heid uit; maar ik roep hem op, te bekennen, „ hoe menigmaal hij den text tot zijne Leerrede „ in de armen van zijne keukenmeid vergeten „ heeft O! ik ben nog jong; nogthans heb „ ik veele menfchen en robe de chambre (*) ge3, zien, waarin zij geheel andersverfchijnen, dan „ en habit de cour (f) —— Doch gij wilt en 3, kunt zulks niet zien: wie is'er onder u, die onderftaan zoude te beweeren, dat hij de men3, fchen altoos beoordeelt naar hunne rechte waarde, en niet naar den graad van de achting en ,, genegenheid, die zij hem bewijzen; of naar de ,, maat der gelijkvormigheid, welke zij met hem (*) Ia het nacht-gewaad. CjO In het jlatie-kleed. M3  182 LODEWIJK van SEELBERG. hebben? gij liegt en laat u beliegen man? ,. waartoe dient alle deeze geveinsdheid; waartoe ,, dienen alle deeze zedelesfen, en alle de uitroe„ pingen , waarmede gij u onderling geduurig „ misleidt? nog eens dan! wie durft zeg- „ gen dat hij beter is dan ik? en evenwel, zo », als ik nu ben, is 'er geen ondeugd die ik niet in ftaat zou zijn te pleegen, als het noodlot „ mij in zodanigen toeftand plaatfhe, dat ik wel „ moest: doch ik ben mededoogend; mijnen laat„ ften perning deel ik met de armen; ik kan niet ,, dulden, dat de zwakke onderdrukt en mishan,, deld worde; ik begeer geen meisjen, dat nog niet verleid is; voldoe mijne driften, maaront„ zie de onfchuld; ik lieg niet; ik dien en help gaarne waar ik kan; ik heb veel achting voor „ de verhevene verdiensten en ben een getrouw „ en deelneemend vriend en verbeeldt gij u „ dan, dat ik mij dit alles voor deugd zal aanre- „ kenen? o onnozele halzen ! ik ben gulbar- „ tig en mededogend wegens mijn temperament, „ en de gevoeligheid van mijn zenuwgeltel; ik „ befcherm de zwakken uit verwaandheid; ik ver,, grijp mij niet aan de onfchuld, dewijl 'er reeds „ verleide meisjens genoeg zijn, om mijnen lust „ te kunnen boeten; ik lieg niet, dewijl ik 'er „ geen voordeel in zie, en het ook geen ftand „ houdt; ik dien anderen uit ijdelheid en zucht „ tot werkzaamheid; ik heb achting voor verdien„ ften, in "zo verre dezelven mijnen roem mei  ELFDE HOOFDSTUK. ig3 verdonkeren; ik bemin mijne vrienden, omdst ,, zij voor mij een' behoefte zijn , en mij nog niet bedrogen hebben en met dat alles ben „ ik beter dan gij , deugdzaame huichelaars! ja! „ ik ben beter, want ik vertoon mij zo als ik ben." Hier eindig ik het uittrekfel uit lodewijk's dagboek, en voeg nog eenige trekken bij de fchets, die het ons ten toon fpreidt, ten einde de Leezers den loop te doen zien, welken zijn charakter had genomen: hij verachtte alle burgerlijke en over 't algemeen alle nauwere betrek, kingen, alle familie- en andere verbintenisfen, die de menfchen naar maatfchappijlijke overeenkomften, en niet door de vrije drift van het hart onderling vereenigen: hij verkeerde in het denkbeeld, dat alle goede en verflandige menfchen met elkander vermaagfchapt waren; en zo wanneer men ergens eenen vreemdeling ontmoette, die vcrftandiger en beter was, dan onze eigen vader , dan was men verpligt , denzelven , in alle opzichten, den voorrang boven den vader te geeven; de geheele wereld hield hij voor zijn vaderland, en alle verkleefdheid aan den Staat, waarin men geboren , opgevoed en gekoesterd is, voor zwakheid en vooroordeel: alle weetenfchappen, uitgezonderd de kennis der Natuur en haarer krachten, de beoefening van waare wijsbegeerte en geneeskunde, verklaarde hij voor kinderen van nood, van nutlooze behoeften, van M 4  *H LODEWIJK van SEELBERG. woestheid, van kwakzalverij en bederf, voorarmhartige vonden, niet langer van eenige waarde, dan de onnutte , onnatuurlijke betrekkingen en burgerlijke verbintenisfen onder de menfchen ftand grijpen: zelfs waren de gefchiedenis en aardrijksbefchrijving bij hem van geen grooter waarde: ,, Wat," riep hij, „raakt het mij, hoe demen„ fchen, duizend jaaren geleden, hunne zothe„ den bedreven hebben! was het kinderfpel niet „ altoos hetzelfde? wat raakt het mij, hoe het „ m/lfrica gefield is? ik ken immers naamvlijks „ de kleine plek, waarop ik dagelijks rondwan„ del! Het lust mij niet iet te onderzoeken, „ dan alleen het menschlijke hart; al het overige „ is bij mij geen oortjen waardig!" Wat verder betrof de kundigheid van weetenfchappen , die amt cn brood bezorgen , hij was overtuigd, dat het een* man van een verheven genie, (het fpreekt van zelf, dat hij altoos daarbij dacht: fi come anche io fono'), gemaklijk 'moest vallen, binnen eenen korten tijd, indien hij zijne krachten wilde infpannen, elke weetenfchap, elke vrije en onvrije kunst, elk ambacht, in den grond te leeren: „ Ik verfta "er," plagt hij te zeggen, „ hoe genaamd niets van; maar „ het moest met den boozen geest toegaan, zo „ ik niet in den tijd van dén jaar, in zo verre ik „ mij daarop wilde toeleggen, als Hoogleeraar in i, de Oosterfche taaien, of als meester Schrijn„ werker, of als Koordedanfer , veel opgang*  ELFDE HOOFDSTUK. lss „ zoude maaken:" waren hem alle familie-betrekkingen onverfchilüg, hij floeg nog minder acht op de van de burgerlijke maatfehappij vast gefielde rangfehikking onder de menfchen; hij nam geen ftand of ouderdom, geen vermogen of geboorte in aanmerking; dien hij den verftandigften oordeelde, was bij hem de voornaamfte, de rijkfte, de magtigfte, de oudfte: het eigendom te ontzien, dacht hem een vooroordeel der menfchen te weezen — wij hebben boven gehoord, dat hij flechts één recht, naamlijk het recht van den fterkften; flechts ééne veiligheid, daarin beftaande, dat het ééne zwaard het ander in de fchede houdt; cn voor den zwakken flechts ééne befcherming tegen mishandeling erkende, te weeten, het vertrouwen op de natuurlijk-edele en goede hoedanigheden der fterkere menfchen: „Voor het overige," zeide hij, „ wanneer de fterkfte het goed vindt, „ neemt hij voorzeker, en heeft van oudsaf als, toos genomen, dat hem behaagde en hij gerust „ ncemen konde ; bij gevolg baaten hier geene „ voorgefchrevene regelen der billijkheid; en de „ willekeurige wetten, tot het eigendom betrek„ kelijk, zijn niets anders, dan de volftrekte wil „ van den fterkften, naamlijk van den Staat, die, „ wegens de gevolgen, beveelt, dat de zwakkere „ tot nader order behouden zal wat hij heeft: men heeft ook geen algemeen - overtuigend, al„ gemeen - erkend bewijs, dat iemand zig op ceM 5  386 LODEWIJK van SEELBERG. „ nigerhande wijze een uitfluitend recht op iet in ,, de wereld verwerven kan: breng, zo gij kunt, „ een mensch in den natuurlijken toeftand, die behoeften heeft, aan bet verftand , dat uwe „ naarftigheid op de zaak die hij begeert , een grooter recht geeft, dan zijne fterkte l hij zal u zeggen: wie heeft u belast te werken? En 5, wie kan ook berekenen, voor hoe lang de arbeid een recht op de bezitting geeft ? wie kan „ weeten, of iemand niet uit tijdverveeling of „ uit een natuurlijke zucht tot werkzaamheid gearbeid heeft? moet ieder niet arbeiden? en wel de zwakker voor den fterkeren , om dat hij „ deszelfs befcherming noodig heeft? nog onge„ reimder is het denkbeeld, dat men een eigen,, dom weggeeven , of doen erven; dat de nijvere of „ de fterke, wanneer hij reeds in het graf ligt, ,, den luiaart of zwakken nog verzekeren kan „ van het geruste, onverdiende genot van een goed waarop ieder aanfpraak mag maaken, die „zijne krachten daaraan befteeden wil:" Van de wraak oordeelde hij, dat dezelve wel niet ongeoorloofd was, alzo niets natuurlijker en in de geheele fchepping meer gegrond zijn kon, dan ftoot tegen ftoot, vergelding van het ontvange«e, en dat de meeste hoogwijze ftraffende wetten meer of min op deeze vergelding berustten; maar dat de Staat zig het recht aanmaatigde, om de plaats van ieder afzonderlijk lid der maatfchap-  ELFDE HOOFDSTUK. ig7 pij te vervangen; nogthans hield hij de wraak voor onverflandig en ondoelmaatig, omdat zij het gebeurde kwaad niet wegneemt. Met deeze verwrongene, oorfpronglijke denkwijze nu, tegen welken echter, (ik moet het hem ter eere bekennen), zijn dikwijls ontwaakt beter gevoel zig weieens verzettede , paarde lode. wijk fijne geestigheid, een ongemeen fteekelige luim, die dagelijks meer gefcherpt werd, en eene gaaf om de menfchen befpottelijk te maaken; hunne belagchelijke gewoonten en gebaarden te befpieden en natebootzen; daarbij was hij bezield met een trek tot avontuuren; hij was een liefhebber van alle buitengewoone gevallen , fchaakingen, listig uitgevoerde ontwerpen, alle hoogvliegende charakters, vernaaien van moorderijen, treurfpellen in den Engelfchen fmaak, reisbefchrijvingen, waarin zeldzaame rampen en verlegenheden ,i als mede fchetfen van zonderlinge wilde menfchen voorkomen: lieden van middenmaatige vermogens , of met één woord, de geenen die hij gemeene menfchen noemde, kon hij volftrekt met dulden alles moest verbazend groot weezen : hij had geene genegenheid meer voor Mille bijzondere deugden, noch voor zekere min geachte goedaartigheid, die menigmaal van grooter waarde is dan men wel wil gelooven; hij verloor eenvoudigheid en wezenlijke oprechtheid; de innerlijke vrede had zijn hart verlaten: wanneer hij  i8S LODEWIJK van SEELBERG. alleen, en aan zig - zeiven overgelaten was, dan rolden duizenden van onderfcheidene ontwerpen door zijne hersfenen: des nachts droomde hij van niets dan van geweldenaarijen en van onaangenaame dingen, fchoon hij indedaad met opzet geen fchepfel zoude kwellen: nu worftelde hij met een dier of hij vervolgde hetzelve; dan mikten een groot getal van krijgslieden met hunne geweeren alleen op hem; dan kwam het hem voor, dat julia zijne huisvrouw was, en hem in de armen van eene ligtekooi betrapt had. Slaan wij nu nog eenen algemeenen blik op l odewijk's gemoedsgesteldheid en denkwijze, zo als wij dezelve thans befchreven hebben—-ik heb deeze fchets niet overdreven , en hij die menfchen kent en dat geene overdacht heeft, wat ik van seelberq's eerfte aanlagen, en van den invloed van uiterlijke dingen op zijn charakter gezegd heb , zal zulks wel op mijn woord willen gelooven Zijn ftelfel, (indien men iet van dien aart een ftelfel noemen kan) , zullen wij niet wederleggen, maar zulks aan het lot overlaaten , terwijl ik mijnen Leezeren toonen zal, hoe verre hetzelve hem in de wezenlijke wereld gebragt heeft, waartoe zijne dwaalingen hem trapswijze verVoerden , en lang deeden dooien, aleer hij op den weg der waarheid en des vredes wederkeerde doch , één woord nog over onze hedendaagfche overvliegers! - hoe veelen van hun zullen niet, wan-  ELFDE HOOFDSTUK. xty Beer zij deeze ten deele gevaarlijke , ten deele dweepachtige , ten deele ongerijmde Hellingen leezen, dezelven met hart en ziel ondertekenen! hoe veele van onze nieuwe Schrijvers verfpreidea niet afzonderlijke Hellingen van dien aart in een allerbevalligst gewaad! Bij voorbeeld de leerflukken: „ dat 'cr voor den wijzen Heer der wereld en voor den Houten ondernecmer niets onmo„ gelijk is; dat men van den mensch maaken „ kan wat men wil, zo men de zaak flechts „ van de rechte zijde weet aantevatten; dat ie- der naar zijn gevoel handelt, ook niet anders -, handelen kan; dat zedelijke vrijheid een hars» fenfehim is ; dat hoe genaamd geen mensch „ door grondbeginfelen der deugd, van ondeugd ,, wederhouden, en tot deugd aangezet wordt; „ maar natuurdrift, temperament en voorkomen» n de omflandigheden hem tot doen en laaten be„ paaien; dat zelfs de zuiverde menfchen geeri „ flrenge beproeving, noch de grondbeginfelen „ van iemand, wie hij ook zij, de proef kun„ nen doorfiaan tegen gevoel, aanprikkeliug en „ verzoeking; dat 'er geen ouomkoopbaar, geen » onzijdig mensch op den aarbodem leeft ; ■ dat „ 'er geen geluk in deeze wereld gevonden wordt, „ het welk ieder daarvoor moet erkennen, maar „ dat alle geluk in onze verbeelding berust; „ dat godsdienflige voorfchriften en lesfen der „ deugd den Herken nimmer tegengehouden hebn ben s en nooit zullen tegenhouden, om den zwak-  ipo LODEWIJK van SEELBERG. ken te mishandelen; dat 'er zekere gewettigde genies zijn, die geen mensch van het gemce„ ne flag kan of mag beoordeelen, noch binnen „ naauwer perken bepaalen; dat de vrees voor 3, ftraf het eenige middel is om het misbruik der a, natuurlijke krachten te weeren; dat alle ge„ leerdheid niets is dan dwaasheid, en alle vodderijen, die in de boeken ftaan, gemaklijk „ kunnen begrepen worden; ja, dat een groot genie alles weet, alles doorziet, en niet noodig heeft, zig met de kleine leerftellige ont5, vouwing der weetenfchappen te bemoejen; dat ,, regelen flechts krukken voor lammen , flechts „ leibanden voor kinderen zijn; dat alle naaus, were betrekkingen verachtelijk, en verkleefdheid 3, aan familie en vaderland, zowel als dankbaarheid jegens de ouders en eerbied voor den grijzen 3, ouderdom ellendige vooroordeelcn zijn ; dat j, men de menfchen tot den natuurftaat weder3, terug brengen, en al het onderfcheid van Rand ,, en vermogen vernietigen moet; dat niemand ,, een recht op eenigerhande bezitting, of ètgeff,, dom heeft, dan in zo verre hij bewijzen kan, dat hij de waardigfle, of behoeftigfte, offterkfte is; dat de Staat geen recht heeft, gepleeg,, de wandaaden te ftralfen, maar flechts de toe„ komende misdrijven te weeren; dat de men,, fchen verbeterd worden door overluid en vrij. ,, postig over hunne dwaasheden te lagchen en „ den fpot daarmede te drijven, hunne gebre-  ELFDE HOOFDSTUK. Ipt „ ken te ontdekken, en de geenen die flecht ge* „ haadeid hebben ten toon te ftellen ; dat men „ de zwakheid des harten eerder over het hoofd s, kan zien, dan de zwakheid des verfrands, en „ dat 'er geen verachtelijker fchepfd in de wc„ reld is, dan een dom mensch." Men heeft wèl voorbeelden, dat eenige van deeze deftige Hellingen, in haare grootlte fterk» te uitgeoefend, zodanige overvliegers aan de lieve galg of in het loflijke tucht- en dol- huis gebragt hebben, doch ik zal niet eens van deeze baazen in de nieuwe wijsbegeerte, maar alleenlijk Van het algemeene nadeel fpreeken, 't welk de burgerlijke maatfchappij door het verfpreiden van dergelijke onwijsgeerige ftelfels lijdt: aan haar moeten wij het wijten, dat alle banden onder de menfchen hoe langer hoe losfer worden; dat ieder een wereld-burger begeert te weezen, en daardoor een Hechte, onnutte Staats - burger en huisvader wordt; haar bebben wij de kostelijke, openlijke en geheime verbindtenisfen en ichoolen der hervorming te danken, waarvan eenigen de kweekelingen tot zotten, en anderen tot fchurken en verftoorders der algemeene rust maaken , maar bijna allen zonder onderfcheid ftaatkundigc, alchymifche, theofophifche of andere dweeperij, zotten hoogmoed, geestlijke opgeblazenheid , onbefcheidenheid , wispelturigheid, nutlooze werkzaamheid en luiheid bevorde-  l.oa LODEWIJK van SEELBERG. ren; haar hebben wij het te danken , dat het getal der weetallen dagelijks vermeerdert, 't welk een middel is, om ons in alle takken van geleerdheid even zo fnel achteruit te doen gaan, als wij voorwaards gerukt waren, ook hebben wij haar, althans voor een gedeelte, het zo zichtbaar in alle Manden zinkend zedelijk gedrag , de valfche verlichting, de kwalijk-begrepeue verdraagzaamheid en yeracht.ing van den Godsdienst te danken , als mede, dat geloof en trouw zo zeldzaam onder de menfchen worden , dat men ieder tot alle fchurken - Mreeken bekwaam oordeelt, en dat uit dien hoofde ook de één zig tegen den ander alles veroorlooft; haar hebben wjj het zo zeer geliefkoosd verzamelen van waare en valfche anecdoten van verhevene en geringe menfchen te danken, waardoor niet alleen menigeen in de boosheid geMijfd, menigeen onfchuldig gelasterd, verdacht gemaakt, van geluk en goeden naam beroofd, maar het Publiek ook omtrent een goeden of Hechten naam, omtrent fmaadredenen en kwaadfpreekendheid onverfchillig, en jegens alle anecdoten en vernaaien van wezenlijk-gebeurde zaaken wantrouwig wordt, haar hebben wij het eindelijk te danken, dat niemand zig met zijne eigene bezigheden en pligtcn, maar wèl met de verrichtingen van anderen bemoeit; dat ieder, die flechts vermetel genoeg is, of eenen geheimen of openlijken aanhang heeft, zig als een rechter van de overigen befchouwt , braave en verdandige man-  ELFDE HOOFDSTUK. 193 mannen, wegens geringe misdagen , openlijk aanrandt , terwijl hij zelf de roekeloosfte booswicht is, van wien volftrekt niets goeds zoude kunnen gezegd worden; dat ftille verdienden en huislijke deugden , die geen grooten ophef maaken, of eenen aanhang zoeken onder het geleerde en geheimzinnige gepeupel, misgekend, ja, zelfs weieens gelasterd worden, cn dat hij, die onderdaat zodanige wanvoegelijkheden met mond of pen te bedraden , een wespennest roert, dat tegen zijn perfoon of tegen zijn boek opvliegt, weshalven hij het dan beter oordeelt, in 't vervolg liever te zwijgen , indien hij zig niet juist in eenen daat bevindt, die hem, gelijk mij, vergunt, om alle deeze wargeesten te lagchen Doch keeren wij weder tot de gefchiedenis van lodewijk v a in seelberg! L Deel. N  «94 LODEWIJK van SEELBERG. TWAALFDE HOOFDSTUK. Op zekeren dag, (kort vóór het kersfeest), deed de Graaf van storman onzen lodewijk den voorflag, van met hem, geduurende de vacantie, eenen Edelman, aan wien bij kennis had, te bezoeken, die op zijn landgoed, eenige mijlen van Duderftad gelegen , zijn verblijf hield: seelberg nam de uitnoodiging gaarne aan, en zij reeden derwaards. Ik heb aangemerkt, dat lodewijk geene middenmaatige menfchen verdrasgen ken, en dat alles, wat de eer zoude hebben, van doorhem geacht en bemind te worden , buitengewoon en verheven zijn moest: maar, zo als deeze overvlie- " gers gemeenlijk doen , ging het hem ook ; zij ipreeken naamlijk van zodanige dingen meer dan liet wezenlijke daarvan is; doen ons gemeene menfchen, vooral wanneer wij hun' achting bewijzen, ofeenigzins met hun overeenstemmen, menigmaal de eer aan, van zig tot ons te vernederen, ja! zelfs ons van eenig gewigt te oordeelen ; en zo befchouwde lodewijk ook fomtijds dat geene als groot, wat echter niets anders dan zeldzaam; en als buitengewoon, dat zeer gemeen was, indien het Hechts eenen fchijn had van bij-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 195 zonderheid cn oorfprongujkheid: deeze fmaak vond nu op het landgoed, dat hij met storm a n bezocht, eenig voedfel; want de oude Edelman was zelf een origineel van eenen zeer goeden, doch tevens kluchtigen inborst, en de Predikant, de Geneesheer en een oud Officier, in de nabuurfchap woonende, hadden zamen voor het penfeel van sterke of goldsmith ftof tot eene fchoone fchilderij kunnen opleveren: doch vermits mij eensdeels zulk een meestcrachtig penfeel ontbreekt, anderdeels ook de bedoeling van dit boek niet toelaat een gallerij van fchilderijen ten toon te (lellen , die Hechts de verbeeldingskracht zouden kunnen verlustigen, zal ik niemand met de charakterfchetfen van deezen Landjonker en zijn gezelfchap lastig vallen, maar alleenlijk zeggen, dat de goede, braave , oprechte hoedanigheden van den ouden Heer van wallen hout, die in allézijne belagchelijke zijden doordraaiden, ja! door dezelven nog meer verheven werden, (ik zou bijna liever willen zeggen, uitdaken), onzen seelberg de grootde achting voor hem en zijne familie inboezemden: dit huisgezin nu bedond uit eene braave, getrouwe huisvrouw en twee huwbaare dochters: één van dezelven, maiua genaamd, was de beminde van storman, die, onaangezien deszelfs losbandig charakter, ïiaar in dien tijd erndig fcheen te meenen, en N a  195 LODEWIJK van SEELBERG. louise, de jongde doch zie hier eerw haar afbeeldfel! Men vindt zekere edele , heilige eenvoudigheid en zuiverheid van hart, welke iemand volkomen blijgeestig, gelukkig en gerust maakt, en daarenboven, zonder bewustheid van eigen grootheid te hebben, met zo veel bevalligheid en verhevenheid bij elke wezenstrek doordraait, dat zelfs de -verachtelijkde fpotter, die godsdienst en deugd voor dwaasheid houdt, door het gezicht van deeze in onze dagen zo zeldzaame menschlijke waardij, in een domme verwondering wegzinkt; en deeze hemelfche onfchuld had haaren zetel op louise's gelaat gevestigd: zij was fchoon; doch of zij dit was in eiken afzonderlijken trek, naar den maatdaf van den rekenmeester, kan ik niet zeggen; maar wat kanfchoonerweezen, dan een bekoorende gedalte, belangrijk door de jeugdige blos! — louise was agttieu jaaren oud — en verfraaid door den adel der ziele! zij had geel Duitsch hair en blaauwe oogen; in haare geheele gelaatzweem draalde eene onnavolgbaar natuurlijke bevalligheid door, die, hoegenaamd, niets van de kunst ontleend had; zij was in een eenzaam klooster, maar te midden van goede, eendragtige, vroome meisjens opgevoed, feder't weinige weeken eerst in het vaderlijk huis wedergekeerd, en derhalven ten eenenmaale onkundig van de verdorvenheden, en gelukkig ook van het ge-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 19? voel der menigvuldige rampen deezer wereld: tot nu had haar hart nog geen geheimen wensch gekoesterd , geen hevige hartstogt de rust van haare zachtmoedige ziel geftoord, geene belediging van andere menfchen haare blijgeestigheid ontfield; geenhartewee en geene ongeregeldheid, hoe genaamd ook, bij de eenvoudiglte leefwijze aan de bloem naars levens geknaagd: de eenige droevige oogenblikken werden bij haar veroorzaakt door den aanblik van noodlijdenden; in dit geval bragt zij hulp toe zo zij konde, of troostte de treurigen; of indien noch het een noch het ander in haare magt was, dan vertrouwde zij p den almagtigen en goedertierenen Trooster van alle lijders , die zoele winden laat waajen, wanneer het fchaap gefchoren is : van het nieuwmodisch walgelijk fentimenteel gevoel wist zij even zo weinig,, als van den furore —anglicano; zij fmolt niet weg in gevoelige blijdfchap, viel niet in flaauwte , wanneer zij eene vlieg zag verdrinken, en had nimmer met siegfried gekermd, of met opHELiE geraasd: zij was altoos vrolijk en gelukkig , daarenboven bij ieder bemind, en jegens ieder goedaartig en vertrouwelijk: een onbevooroordeeld, verlicht verftand zonder verderfden der fijne nieuwmodifche befchaafdheid, een treilende oorfpronglijke geestigheid, op de bevalligfte wijze , niet te dikwijls of te zeldzaam, maar altijd ter fnede, door naïve, blijheid-ademende invallen, te pas gebragt, en niet opgefmuktmetvreemN 3  Ï98 LODEWIJK van SEELBERG. de bceldjens; een juist, ongeveinsd oordeel, en eindelijk volftrekt zonder ontwerpen en aanmaatiging dit alles maakte louise tot een zeldzaam verfchijnfel in onze tijden. lodewijk had, gelijk wij weeten, zeer nadcelige denkbeelden van de vrouwlijke fexe ingezogen; hij was buitenlpoorig, en wel volgends°zijn ftelfel; want in de overtuiging, dat ieder mensch naar zijn gevoel handelde en handelen moest, meende hij ook niet anders te kunnen doen, dan zijne driften te volgen; federt eenigen tijd had hjj zig van alle verkeering met braave vrouwen ontdaan, en wanneer hij bij geval eens in zodanig gezelfchap kwam, gedroeg hij zig niet, (gelijk weleer, toen hij nog minder geoefend was), als iemand, die ontzach voor het gezelfchap heeft en verlegen is; maar hij was wulpsch en los in zijne houding, kruidde zijne gefprekken met verachtelijke, bittere zinfpeelingen op de ïigtyaardigheid der vrouwen, ook niet zelden met dubbelzinnig, heden; en vermits hij, helaas! in eenen kring van Dames gemeenlijk een paar ontmoette, die deeze boert niet alleen wel begrepen, maar zelfs zeer veel genoegen daarin vonden, werden daardoor zijne denkbeelden van de deugd der fexe geenzins voordeeliaer; hier nu, alwaar hij en storman het meeste gedeelte van den dag in gezelfchap van Maria, en louise, benevens andere jon*e heden uit de nabuurige plaatfen, doorbragt, ter.  TWAALFDE HOOFDSTUK. 193 wijl de ouden in het hoekjen van den haard over oorlog en vrede, over goede en Hechte tijden en dergelijke dingen meer Ipraken, begon hij mede, naar zijne gewoonte, zijne wulpfche boert den teugel te vieren ; doch hij bemerkte welhaast, dat het hier de verkeerde plaats was, om die foort van geestigheid te bezigen, en de Graaf, die eensdeels de heerfchende denkwijze beter kende, anderdeels voor zijne jaaren reeds een fijner opmer. ker was, bragt hem aan het verfiand, dat hij op deezen toon niet moest fpreeken: „ Het fchijnt dan „ wel," zeide l o d e w ij k tegen storman, toen zij 's avonds alleen op hunne kamer waren , „ dat de twee meisjens de rol van onfchuldige/^j- „ taaien willen fpeelen" „ Gij zult het zelf „ wel zien," antwoordde storman, „ik kan „ u niets meer zeggen; maar indien onfchuld en „ deugd nog ergens haaren zetel hebben geves„ tigd , het moge nu uit vaste grondbeginfelen of „ uit een gelukkige onkunde voordvloejen , gij „ vindt ze hier: ik wil wel gelooven, dat deeze „ meisjens, even zo wel als alle overigen zouden „ kunnen verleid worden; doch wee dien, die „ zulk een verfoejelijk oogmerk hebben kon: dui„ zendmaal heb ik in de verkeering met deeze en„ gelen mijne ondervindingen, mijne menschkcn„nis, en, ronduit gezegd, mijne verdcrvenhe„ den verwcnscht: hoe gelukkig zou de man moe„ ten weezen, die, wanneer hij nog niet, gelijk „ wij, aan geduurig afwisfelende, grove, zinlijN 4  fioo LODEWIJK van SEELBERG. „ ke geneugten gewoon, het gevoel voor onfchuld „ en eenvoudigheid verloren had, zodanig eene „ vrouw tot zijne gade verkiezen zoude!" „En," viel seelberg hem in de reden met haar in eene woestijne trok , opdat zij niet ,, m de eerfte maanden van het {lichtelijk huwelijk „ van anderen beter onderwezen wierd " .Terwijl hij op zijne wijze nog veel daarbij voegde' ten einde den Graaf te overtuigen, dat alleenlijk' de liefde voor maria, (fchoon eenen zo zeer bedreven kenner van vrouwen, gelijk hij was, onwaardig O hem tot deeze belagchelijke dweepe! nj van geloof aan onfchuld en trou w verleiddedat hij wel wilde toeftemmen, dat beide deeze' freules van wallenhout in haare zeden en grondbeginfelen nog onbedorven waren; dat er echter niets ontbrak, dan gelegenheid en verleiding, om van haar te maaken 't geen alle de overigen waren „ En wie ontkent zulks!" nep «torman, „ hebben zij niet vleesch en * bloed? maar moet ik dan een fraai kleed min„ der bewonderen, minder acht daarop liaan en " niin?ei' bewaare,i, omdat het gemaklijk gebeu„ ren kan, dat vuüaartige menfchen het met oP„ zet bezoedelen ? ontzie ten minften de L » lukk.ge onkunde , en tracht niet deeze meis» jens te verleiden, zo lang als 'ernog anderen in „ overvloed gevonden worden, wier harten met „ het bederf vair dit tijdvak reeds befmet zijn ' "  TWAALFDE HOOFDSTUK. %p zijn vertrek naar het regiment, dat in Pruiftn lag: zodra lodewijk hem herkende, ftelde hij op hem zijne hoop: hij had zig in het geval, toen lodewijk zig wilde laaten werven, zo edelmoedig gedragen, dat deeze in 't geheel niet eens twijfelde, of hij zou hem ook nu onderftcunen: hij maakte hem derhalven , na den maaltijd, zijne omftandigheid geheel bekend, en ftelde hem zijn verzoek voor; doch de Officier antwoordde openhartig: „Gij weet, Mijnheer van seelberg, „ dat wij geene naauwc kennis aan elkander heb„ ben: ik heb u in dien tijd aangeraden, van „ eenen onberaaden ftap aftezien, en overtegaan „ tot eene levenswijze, die meer irwe zaak fcheen „ te weezen, dan het foldaatenlevcn: na deezen „ tijd hebben wij elkander niet wedergezien: mld*  VEERTIENDE HOOFDSTUK. „ delerwij! zijt gij groot geworden, maar ik weet „ niet, of gij den vriendlijken raad , welken ik „ u in dien tijd gegeven heb, opgevolgd hebt; „ in één woord, of ik eenen jongeling voor mij „ zie, die waarheid, oprechtheiden geregeldheid „ bemint, of niet: gij kunt het mij onmogelijk n kwalijk neemen, wanneer ik zulks juist niet op „ uw woord geloof; ondertusfehen zou ik mij, „ indien ik rijk genoeg ware, het mogelijk verlies „ van eenige weinige honderden van Guldens nog „ wel willen getroosten ; maar nu moet ik dit ftuk „ in de weegfchaal leggen, bij het wantrouwen , ,, waartoe ik mij bij mijne omftandigheden dub„ beid bevoegd reken: ik leef zelf bijna van mijne » foldijalleen : ik beklaag u, dat gij, zo het waar ., is1, u uit vriendfchap jegens een onwaardig voorwerp in verlegenheid ziet: het betaamt mij ook niet, ü te vraagen, of gij bij deeze zaak „ wel zo voorzichtig en verftandig gehandeld hebt, „ als gij had behooren te doen; en of gij kiesch „ genoeg geweest zijttin de keus van uwe vrien- t» den ? " „ Wel, Capitein ! zo gij mij niet gelieft te helpen, verzoek ik mij met uwe lesfen „ ook niet lastig te vallen," antwoordde lodewijk, en ging trotsch heen, vast befloten hebbende , om zo op het oogenblik eenen bode aan zijnen Voogd te zenden, hem zijn geheel geval te ontdekken, zijne hulp te verzoeken, en middelerwijl te Leipfig in arrest te blijven, hoe grievend] deeze ftap ook voor zijne eerzucht ware; maar  aj© LODEWIJK van SEELBERÖ. hij werd buiten alle verwachting geholpen, en was, nog vóór het avond werd, op vrije voeten . doch ik kan niet vernaaien, hoe zulks toeging, of ik moet eerst nog weder eenen kleinen uitflap doen. Ik hoop naamlijk, dat mijne Leezers van de menschlijke natuur geene nadeeligere denkbeelden koesteren, om dat de ondervinding hen dikwijls geleerd heeft, en zij deeze ondervinding in onze gefchiedenis bevestigd vinden, dat, wanneer men door losbandigheid of onvoorzichtigheid in een moeras geraakt is, men zelfs onder de beste, dienstvaardigste menfchen niet terftond iemand vindt, die lust zoude hebben ons natefpringen, om 'er ons uittehaalen, of met ons 'er in te fmool ren; ondertusfehen gebeurt het niet zelden, dat menfchen, die bij hunne daaden niet door verftand , maar door dwaaze verbeeldingen en gemoedsdriften beftuurd worden, wanneer zij zig. zeiven door hun onvoorzichtig gedrag in zodanige omftandigheden gebragt hebben, waaruit zij zig niet weeten te helpen, ieder braaf man verpligt oordeeleu, hen met alle mogelijke opofferingen, met gevaar en nadeel bijteftaan, of veelmeer den prijs van hunne zotheid met hun te deelen: vinden zij dan de wezenlijke hulp niet, die zij eifchen, dan geeven zij hun misnoegen door ver- wenfehing van het menschdom te kennen . „ Jal" roepen zij, „aan gladde tongen ontbreekt „ het  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 241 „ het in de wereld niet; maar als het aankomt op „ wezenlijke blijken van vriendfchap en oprecht„ heid, dan is 'er niemand t' huis" — Ik voor mij wil wel bekennen zeer weinige gevallen be-' lcefd te hebben, dat een, in alle opzichten onfchuldig lijdend mensch, zonder hulp is vergaan; noem niemand onbarmhartig , die den geenen, welke door openbaare onvoorzichtigheid in verlegenheid geraakt is, zijne hulp ontzegt, in gevalle hij niet met zekerheid verwachten kan, hem door deeze hulp in 't vervolg van afdwaalingcn terug te houden, en wanneer de weldaad, die hij bewijzen zoude, nadeelig voor zijne familie zou weezen: evenwel oordeel ik ook, dat men , wanneer men geeven kan, (dat is, zonder zigzelven eu de zijnen in verlegenheid te brengen,) niet altoos alte naauwkeurig de waardigheid der behoeftigen onderzoeken moet, om dat 'er in dit geval wel misfchien geen mensch in de wereld zoude overblijven, die een voorwerp van onzen bijftapd en van eenige opoffering zijn konde; dat het echter een pligt der gerechtigheid, (der verhevenfte van alle , zo niet zelfs der eenigtledeugd,) is, voor hem, wiens weldaadigheid niet paalloos zijn kan, zijne edelmoedigheid zodanig te regelen, dat de milddaadigheid niet tevens eene berooving van anderen worde, seelberg deed zo als de meeste menfchen van zijne foort; om zigzelven van vervvijtingen L Deel. q  S44 LODEWIJK van SEELBERG. te ontheffen, vervvenschte hij alle overig menfchen, en zwoer, hoog en duur, nimmer, wanneer hij maareerst uit deeze verlegenheid gered ware , met alleen op eenig mensch tezullen vertrouwen niemand uit den nood te zullen helpen , maar ook met het geld zodanig huis te houden , dat hij nooit in het geval konde komen van iemand wie hij ook ware, om hulp te moeten aanfpreek'enAangaande het laatfte gedeelte van zijne gelofte zoude hij, mijns oordeels, niet kwalijk gedaan hebben, wanneer hij hetzelve altoos had behartigd; zodanige onafhangelijkheid is, indedaad niet te verwerpen; daarentegen had de eerstgemelde vijandige gemoedsgefteldheid tegen de menfchen, erger gevolgen voor zijn zedelijk charakter; gevolgen, waarbij hij zelf, cn wel alleen benadeeld werd; want hoewel de losheid van zijn. temperament hem wederhield, om een goed of kwaad voorneemen met ftandvastigheid, en onbezwekenen moed uittevoeren, en een betere innerlijke natuurdrift zig nog in 't bijzonder tesen alle kwaade voorneemens verzettede, was echter de verbittering van dat gevolg, dat hij zig federt dien tijd menige harde behandeling envalschheid tegen de menfchen veroorloofde , waarbij hij meende gerust te mogen onderitellen, dat zij hem niet beter zouden behandeld hebben, wanneer aij in zijn geval geweest waren. Doch de tijd roept mij te vernaaien, op wat  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 243 wijze seelberg uit zijnenonaangenaamentoeftand gered werd — Het gefchiedde zekerlijk op eene zeer eenvoudige wijze, want de Jood vernietigde het arrest, en verklaarde:'„de gena,, dige Heer mogt in Gods naam reizen! hij ver* „ trouwde op deszelfs woord van eer, om hem „ fpoedig te zullen voldoen j" maar hoe het bijkwam , dat de Jeod op éénmaal zulke goede denkbeelden van hem toonde te hebben , dit is eigenlijk de zaak waarvan mijne Leezers met recht oplosfing eifchen kunnen , en hetwelk d« held van onze gefchiedenis zelf zo vreemd vond, dat hij bijna niet gelooven konde dat zijn fchuld- eifcher het in ernst meende zie hier de op* losfing van dit raadfel! De briefwisfeling tusfehen seelberg en storman was, gelijk wij weeten, en bij gevolg ook, 't geen ligt te begrijpen is, die tusfehen hem en louise, federt eenigen tijd afgebroken; doch deeze braave man, die dagelijks toenam in zedelijke volmaaktheid, en derhalven ook in waare gelukzaligheid, was evenwel vooral niet zorgloos met opzicht tot zijnen vriend: fchoon hij denzelven geheel aan zijn lot fcheen overgegeven te hebben, deed hij nogthans naauwkeurig onderzoek naar eiken ftap , dien onze jongeling deed, en was bedroefd, wanneer de berichten, die bij ontving, niet zodanig waren, dat hij löuise daarmede verblijden, en haar, die hem Q3  244 LODEWIJK van SEELBERG. nog bij aanhoudendheid hartlijk beminde, troosten konde met de hoop, dat hij haare tederhaftige genegenheid welhaast beter verdienen zoude: men had .derhalven ook aan den Graaf gefchreven, dat lodewijk op het punt Rond, van over Leipfig naar zijne geboorteplaats te reizen, ten einde zijn vermogen van zijnen Voogd overteneemen; en alzo sroiuu n. in denzelfden tijd door zijnen Vorst in eene zaak van aangelegenheid nwBohemen werd gezonden, en zijnen weg door Saxen neemen moest, kwam hij met zijne Echtgenoote en haare zuster denzelfden dag in Leipfig aan, toen seelberg met de Justitie in ongelegenheid kwam. Zeker jong Edelman, Neef van Graaf s t o r. man, die ten zelfden tijde in Leipfig Rudeerde, vernam zodra deszelfs komst niet, of hij kwam hem zijne opwachting maaken. De Heer van lichtenberg, (dit was zijn naam,) was een Jongeling, gelijk'er in onze dagen veelen zijn, dat is, vol van zelfgenoegen, onbefchaamdheid, en bezield met eene zucht om te hervormen en te verlichten: hij was lid van zodanige geheime genootfchappen, die de god der verbeelding de welvaart der Landen, het opzicht over de Regenten, het rechtersamt over alle voornaameu en geringen op de Aarde, en de neutel tot alle wijsheid, in de hand heeft gegeeven: wel verre van zig te bemoejen met de armhartige kleinigheden, die eenige  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 24$ betrekking tot herfizelven hadden , bij voorbeeld; in eigene volmaaktheid toeteneemen , in zijnen kring het onmiddelijk voor zijne oogen liggende, mogelijke goede te bewerken , en door befcheidenbeid, oprechtheid en een goed gedrag liefde en achting te verdienen, overzag veelmeer zijn fcherp oog het geheel, gedoogde niet, dat 'er rondom hem onrechtvaardigheid gepleegd werd, gispte altoos liet gedrag van andere menfchen , en kwam hem eens eene kleine anecdote ten nadeele van iemand, (al ware hij zelfs niet waardig geweest, denzelven de riemen zijner fchoenen te ontbinden ,) ter ooren , dan tekende hij deeze anecdote op in zijn morfig zakboekjen , en, t' huis zijnde, zondt hij den eerden den besten postdag eene gaheele lading van zodanige aantekeningen, (dank zij de-welbegrepene bekendmaaking.') aan een der uitgeeveren van onze voortreffelijke maandfehriften, om daarin geplaast te worden, waarin ieder naamlooze fchobbert verborgen en ongeftraft, een braaf, eerwaardig, "deftig en oud man' met naam en toenaam openlijk ten toon durft dellen, en naderhand waant, hem voor zijnen gefchondenen naam en het aangedaan doodlijk verdriet fchadeloos gedeld te hebben, wanneer hij iil zwijgt, zodra in het volgende duk van dit maandfehrift een ander deeze bekendmaaking voor lastering en dén zender voor een fchurk verklaart: deeze lchoose fchikkingen, die ons welhaast zo verre zullen brengen, dat wij, bij zo veele, ten deele onzekere, onbewezeQ3  £4<5 LODEWIJK van SEELHERG. re, onbegrijpelijke, ten deele geheel valfche verhaaien, hoegenaamd geen gebeurde zaaken meer gelooven, allen openbaaren roem verachten, en bij de lastering en den lof onzer medeburgeren onverfchillig worden; deeze voortreffelijke Schikkingen, waarvan ik in het elfde Hoofdftuk reed» oppervlakkig gefproken heb, waarvan men echter bijna niet zwijgen of gewag maaken kan zonder in drift te geraaken; deeze fchikkingen, welke zo veel goeds zouden kunnen voordbrengen, zo zij -niet door moedwil, partijdigheid, ook daardoor, dat men zijnen naam verbergt, gefchonden; zo ■zij niet doe* de verfchillende partijerj, die alles, wat buiten haar is , vervolgen , gemisbruikt wierden , om ieder te tergen en te lasteren , die niet met haar zamenfpant, en elk woord van hem, cfken ftap , eiken volzin door hem gefchreven, zo lang te befpotten en te gispen, tot hij of onnoozel, of edelmoedig, of rustminnend genoeg, ofuit hoofde van zijne omftandigheden genoodzaakt is , te zwijgen, en zig tegen deeze wanvoegelijkheid niet meer te verzetten; deeze fchikkingen eindelijk , die den geest van ons tijdvak op eene treffende wijze kenfehetzen; van het tijdvak, waarin nijd en lasterzucht zelfs de grootfte mannen niet ontzien, waarin nietsbetekenende menschlijke zwakheden bij helden, geleerden, bij,, de fgrootften, besten en edelften uit het volk opgezocht, en met de zwartfte kooien getekend, ten toon gefpreid worden, ten einde ook nog alsdan, wanneer het  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 247 dille graf een' weldoener van geheele geflachten reeds bewaart, zijne grafnaald te bezoedelen, om dat de nawereld ter eere van ons geen grafnaald zal oprichten; deeze fchikkingen, zeg ik, vonden in den Heere van lichtenberg eenen ijverigen verdediger en medewerker: hiertoe was hij opgeleid in de fchoole van een' man, die , alzo hij in de geleerde en burgerlijke wereld eene zeer gcmeene rol fpeelde, en uit hoofde van zijn ondraagelijk charakter van niemand bemind werd, verdriet hebbende in zijn afgezonderd leven, zig had opgeworpen tot aanvoerder van een rot verlichters , hervormers en weetallen, beftaande uit jonge Studenten: de Heer van lichtenberg was ook een vrijpostige Reeenfent, (men weet, dat in de hedendaagfche geleerde wereld niets meer daartoe vereischt wordt, dan zekere, met beledigende en zeer lompe fpotternijnen gelardeerde brabbeltaal, waarin de opgeraapte, dikwerf zeer verkeerd gefchrevene kunstwoorden, wat derzelver waare betekenis betreft, fomvvijlen door den beoordelaar zeiven niet verdaan worden; want hoe onkundiger en onbefchaamder een jonge lafbek is , 'des te bekwaamer is hij, om Reeenfent te weezen; zijn oordeel wordt niet doorgronden, noch door vermaardheid gedaafd; geen groote naam, geene onvermoeide letteroefeningen, geene erkende verdiensten, geen onberispelijke, weldaadige wandel, noch liefde en achting van braave menfchen, kunnen tegen de fchaamtelooze aanQ4  24$ LODEWIJK van SEELBERG. randingen van zodanige guiten, die zig het amt van Recenfenten aanmaatigen, beveiligen; niets , dan onbefchoftheid, geeft eenig gezach; een geleerd man weet niet, of misfchien niet wel zijn Zestien-jaarige zoon hem beoordeelt; maar de uitgeevers van dergelijke maandfehriften, zo verJaagend en onteerend voor waare geleerdheid, die meestal zeiven halfgeleerde kakelaars zijn, neemen, zonder onderfcheid en beproeving, alle recenfies op, al zijn ze nog zo eenzijdig, al ademen ze niet dan vergif, al tasten zij zelfs het perfooneel charakter der fchrijveren aan, indien zij 'er maar geld mede kunnen verdienen, cn zodanige mannen flechts verfchoond worden, voor wier ftekelige pen zij vreezen, of die met hun, door evengelijke grondbeginfelen vereenigd, tot dezelfde openlijke of geheime fëete behooren, en zig met hun verbonden hebben , om alle overigen te belasteren .... doch keeren wij weder tot den Heer van lichtenberg!)— hij was, in één woord, een genie, tot alles bekwaam: vermits nu voor zodanige wezens de herbergen voortreffelijke fchoolen der wijsheid, en magazijnen zijn, om nieuwe bouwfloffen, die in hunnen kraam te pas komen, te vergaderen, vond men ook deezen jongen Edelman bijna alle dagen in de herberg, waarin lodewijk zijn verblijf hield, en vernam aldaar, dat geene, wat onzen held was overgekomen, kort vóór hij zijnen Neef, den Graaf storman een bezocfe  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 245> gaf; hij kon onmogelijk weeten, dat dezelve eenige betrekking had tot den Heer van seelberg: met geen ander oogmerk, dan 't welk lieden van dat (lag gemeenlijk hebben, (te weeren, bij gebrek aan betere doffe, en bij de zucht, om zig altoos met zaaken te bemoejen die hun niets raaken; uit eenen aandrang, om zig van de verzamelde anecdoten te ontlasten , ) verhaalde hij lodewijr's geheele ongelukkige ontmoeting in de onverfchilligfte en lafde uitdrukkingen ■ ;■ doch de Graaf had zodra niet de verlegenheid van zijnen vriend vernomen, of hij befloot , oogenbliklijk fchikkingen te beraamen , om hem daaruit te verlosfen : dewijl de Dames bij het verhaal van Mijnheer den Neef tegenwoordig waren, kon louise de ongerustheid niet verbergen, waarin zij door dit onaangenaam bericht geraakte; storman ftelde haar gerust door haar te belooven , hem terftond uit zijn arrest te doen ontdaan , doch eischte, dat niemand van hun, seelberg zoude zien, ook moest hij niet wecten, wie hem zijn ontflag bezorgd had : louise had zeer veel tegen lodewijk niet te mogen zien; de Neef, (die het beloop van dit geheele geval niet kon inzien, maar echter wel begreep, dat de Freule van wallen hout, op welke hij federt een half jaar, toen hij haar voor de eerde maal ge/Jen had, bijna even zo derk, als op zsgzclyen, verliefd was, meerder belang in h,e,t Q 5  a#> LODEWIJK van SEELBERG. lot van den Heere van seelberg nam, dan hem lief was,) de Neef, zeg ik, werd verzocht, den Jood te ontbieden, gelijk hij ook deed: meu haalde deezen over, om het arrest, als uit eigen beweeging te vernietigen, 't welk wij reeds weeten, waarbij de Graaf, in gevalle de fchuldenaar zijn woord niet houden zoude, beloofde de fchuld te zullen betaalen, en vervolgends met zijne familie vertrok, terwijl lodewijk mede, zonder langer in het gehaate Leipfig te vertoeven, de reis naar zijne vaderltad aanvaardde, en gelukkig aldaar aankwam.  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. zaaken tusfehen seelberg en deszelfs Voogd waren fpoedig afgedaan: deeze braave man had beter huisgehouden, dan de pupil had kunnen verwachten; zijne goederen, thans wel maar half zo aanzienlijk dan voor deezen, waren evenwel vrij van fchulden, en 't geen nog meer is , de nabeftaanden, die door het gewonnen rechtsgeding in het bezit der tweede helft gefield waren , hadden een vrij groote fom gelds moeten uitkeeren, het welk de verftandige Voogd voor den jongen Heer geheim gehouden, en het geld als eenen noodftuivcr bewaard had: deeze noodftuiver kwam thans zeer van pas; hij was voldoende, om de academifche fchulden te betaalen, zig op nieuw uitterustcn, cn de kosten tot de voorgenomene reis goedtemaaken : zonder langer te vertoeven werd 'er toeftel tot deeze reis gemaakt; tot dat einde vertrok seelberg eerst weder naar Leipfig, en zijn certle en voornaamfte werk, bij zijne komst in deeze flad, was, den Jood optezoeken, en hem te voldoen: het fpreekt van zelf, dat hij naauwlijks één uur inde herberg had kunnen doorbrengen, of onze Heer van lichtenger g was 'er ook reeds van verwittigd; eu vermits deeze tot nu toe nog niet wi*t, hoe  S52 LODEWIJK van SEELBERG. de zaak met seelberg en louise gelegen was, cn hij evenwel veel belang ftelde in alles naauwkeurig te weeten , zocht hij kennis met onzen held te maaken: daartoe vond hij eene zeer goede gelegenheid aan de openbaare tafel in de herberg; hij vroeg dan zo lang, en wist de zaak Zodanig te keeren en te draajen, tot hij wist wat hij wenschte te weeten, hetwelk hem te minder moejelijk viel, dewijl seelberg zulks als een onverfchillige zaak befchouwde, en over 't algemeen niet zeer achterhoudend van aart was: hij vond zelfs geene zwaarigheid in den vraager Zijden geheelen tegenwoordigen ftaat openteleggen, als mede zijn voorneemen , om- vreemde Landen te bezoeken, terwijl hij 'er bijvoegde, dat hij ter verminderinge van de kosten, wenschte iemand te kunnen vinden , die de reis in zijn gezelfchap deed, en een gedeelte van de reiskosten op Zig nam. lichtenberg had indedaad het voorneemen, om binnen korten tijd hetzelfde plan uittevoeren; hij was zijn eigen meester, wel geen van de rijkften, maarevenwel vrij gegoed, en een ongemeen goed huishouder: deeze gelegenheid fcheen hem te voordeelig te weezen , dan dat hij zig niet terftond zou hebben aangeboden, de gezochte reisgenoot wel te willen weezen, en vermits hij, gelijk alle lieden van dit llag, den mond tot zijnen wil had, en bekwaam was voor eenen korten tijd iemand intencemen, en l od e w ij k juist ook geen* Vriend, maar gezelfchap zocht, en een mali, dis  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 253 mede betaalen kon, werden zij de koop welhaast eens: nadat lodewijk bij den een' of anderen naar lichtenberg en zijnen ftaat vernomen bad , (terwijl echter ook deeze den Jood over de ontvangenebetaaling,en den logementhouder ovec de beurs van seelberg gevraagd had,) aar» felde hij geen oogenblik om de zaak haar vollen beflag te geeven: de Heer van lichtenberg kon zig, ten einde het volmaakte vertrouwen van zijnen reisgenoot te verwerven, mede niet onthouden, om seelberg, hoewel op zijn manier, in vertrouwen te vernaaien, dat Graaf storman door Leipfig gereisd en borg voor hem bij den Jood geworden was Op zijn manier, zeg ik; want hij repte niet alleen geen enkel woord van louise en haare deelneeming aan zijne ontmoeting; maar wist aan zijn verhaal zodanig eenen draai te geeven, ( het welk dit flag van menfchen altoos gewoon is te doen ; want zij willen voorkomen als de geenen, die alles gedaan hebben,) alsof hij de man ware, aan wien deeze daad eigenlijk moest worden toegefchreven : „ Gevallig," zeide. hij, „ontdekte ik, dat gij in „ verlegenheid geraakt waart; ik was juist niet „"bij kas, en kon evenwel onmogelijk gedogen,„ dat een man van uwen ftand, charakter en ver„ mogen, om zulk eene beuzeling één ongerust „ uur zoude hebben: ik fprak 'er mijnen Neef, „ den Graaf storman over, die hier juist door-  554 LODEWIJK van SEELBERG. „ reisde, en verzocht hem , mijn voorneemen „ door zijne borgtogt te begunffigen : ik werd op „ eene aangenaame wijze verrascht door te ver„ neemen, dat gijlieden oude bekenden waart: „ ondertusfehen begeerden wij niet, dat gij ons „ voor deezen geringen dienst, zoudt danken, „ en dit was de reden, waarom de Jood gelast „ werd, onze naamen niet bekend te maaken: „ daarenboven kon de Graaf zig hier niet lang „ ophouden Rep geen woord, mijn Vriend! „ van verpligting! het klein getal der betere man„ nen van een vast charakter moet zig onderling „ onderfteunen — en .wat is dan het ellendige „ geld in de wereld? gij zoudt voorzeker voor „ een ander braaf man niet minder gedaan heb„ ben." lodewijk betuigde, 't geen van zelf fpreekt, zijnen nieuwen vriend hartlijk dank voor deeze fchijnbaare edelmoedigheid, en was zeer genegen , om aan denzelven deeze geheele verdrenRe toctefchrijven, te meer nog, dewijl hij zeer koel en wantrouwig jegens stokman geworden was, eensdeels door de kwaade denkbeelden, welke de twee Lijflanden hem van denzelven hadden ingeboezemd, anderdeels daardoor,. dat de Graaf de briefwisfeling met hem ten eenenmaah had afgebroken, en nu ook nog met hem in dezelfde Rad was geweest , zonder hem optezoeken, fchoon hij de oorzaaken van dit alles gemaklijk in zijn eigen gedrag had kunnen vinden,  VIJFTIENDE HOOFDSTUK, ntf indien zulke menfchen billijk genoeg waren, om zodanige dingen in aanmerkinge te neemen. Het kwam 'er nu alleen maar op aan, te bepaahm , welke fteden en Landen onze twee reizigers bezoeken, en welken weg zij inflaan wilden: bij zodanige lieden, die zig bij hunne reizen een bepaalde bedoeling voordellen, (en dit behoorde immers het geval te weezen van ieder, die zijn vaderland verlaat, om in vreemde gewesten rondt* fukkelen,) is voorzeker bij de keus van een' reisgenoot de vraag al vrij gewigtig, of dezelve bij zijne reizen hetzelfde oogmerk heeft, 't welk wij hebben , en of hij dit zijn oogmerk langs den weg, welken wij inflaan, mede bereiken kan? doch deeze bedenking kwam bij onze twee reizigers niet te pas; lodewijk vertrok met het , zeer gewoon, maar ook zeer onbepaald denkbeeld, van menfchen te zien: even als of daarbij niet verTchillende foorten, bedoelingen, voorwerpen en oogpunten moesten in acht genomen worden; bij voorbeeld; de verftandlijke vermogens, den zedelijken, natuurlijken, maatfchappijlijken, bedorven, godsdienftigen, landlijken , nijveren, handeldrijvenden, geleerden, zotten mensch, en nog andere onnoemelijke bepaalingen, waarop de waarneemer zijn oog kan vestigen; doch lichten«erg ging eigenlijk alleen uit om anecdoten te «•erzatnelen, het welk een even zo morfige, doch;  356 LODEWIJK VAN SEELBERG, niet zo nuttige bezigheid, als het vergaderen van oude lompen, en eene manier van reizen is, zeef gewoon in onze bedilzieke dagen, maar met dit alles verftrekt dezelve ons tijdvak niet tot veel eer, niet tegenftaande zij ons reisbefchrijvingen in zwaare boekdeelen oplevert: men vindt, zo ik meen, geen voorbeeld in oude tijden, dat een enkeld man, na in den tijd van verfcheidene maanden eenige vreemde Landen doorgelopen te hebben, had durven ondernemen , om naderhand over den toeftand van de letterkunde, de regeering, den godsdienst, dekunften, de nijverheid, in één woord, over alles, op eenen beüisfenden toon te oordeelen dit alles is voor onze verlichte tijden bewaard gebleven : wanneer men zijne rondzwervende oplettendheid op zo veele foorten van zaaken en voorwerpen uitftrekt, dan is dit voorzeker de veiligfte weg, om in alle plaatfen der wereld ftoffe te vinden, waarmede men ledige hersfenen en een ledig zakboekjen kan bekladden; maar het hart wordt door zodanig reizen niet verbeterd, het verftand integendeel met een mengelmoes van verwarde denkbeelden opgevuld, en vermits, bij de menigte der onderfcheidene voorwerpen, onmogelijk alles kan beproefd worden, worden veele dingen niet recht gezien, geheel verkeerd of ten minften zonder onderfcheid opgeraapt, en aan de wereld verhaald ; waarbij nog komt, dat zodanig een rei