XODEWIJK TAN SEELBEJIG- o r DE DWAALENDE WIJSGEEE 3) O O 11 H&N YllIjlIEER VAN KNIGGE. T "W KEDE BïIL. M>: T ï I. Ji. T E N. nanlPrak *e linm Moeder mrt aajriik. .w» be. kenden van alwerth, flaaii zij de handen aan \ werk, ter uitvoeringe van hun plan - in menig edel jongeling, werd, in de daad, de neiging tot verhevene deugden, en opofferingen aangekweekt; andere goede gevolgen vloeide uit hunne werkzaamheden voord maar ook vervolgends zeer flechte, en het geheele plan wankelt geweldig. .... ^ ^ Dertiende Hoofdftuk. Lodewijk hervindt een ouden vriend van hem, oberschirm genaamd - deeze tracht hij in >t oogmerk van hem en al werth te doen medewerken - doch hij gaat hem daarin manlijk te keer, en ontwricht geheel het ftelfel. . . , 227. Viertiende Hoofdftuk. L ode wijk tracht van oberschirm te leeren, hoe een gerust, gelukkig, en nuttig leven te leiden; waarover deeze zeer fchoone gefprekken voert. - 246. Vijftiende Hoofdftuk. De Graavin storman, fchoonzuster van lodewijk, legt de laatfte hand aan zijne verbetering - zij deelt hem de onwaardeerbaar!» leeringen mede. 257. Zestiende Hoofd/luk. Lode wijk omhelst het rtelfel van de Graavinne, huwt met haar, en leeft gelukJf* " - - 27Ö. GE.  GESCHIEDENIS van LODEWIJK van SEELBERG. EERSTE HOOFDSTUK. Ik kan met waarheid betuigen, liartlijk blijde te weezen , dat ik den Held mijner gefchiedenisfe ■zijne Academie-jaaren eindelijk eens heb kunnen doen eindigen : niet zonder reden heeft men onze hedendaagfche fchrijvers befchuldigd, dat zij geene andere charakters, dan die van Studenten in hunne romans ten toon fielden ; men oordeelt het zeer verveelend voor een bedaard , verfiandig man, wanneer men hem in geen ander gezelfchap dan van zodanige ongevormde menfchen brengt, die, eigenlijk gefproken in 't geheel geen charakter hebben; doch zulks kan niemand vreemd voorkomen, wanneer men bedenkt , dat de meeste Roman» fchrijvers, gelijk over 't algemeen het grootfte gedeelte van onze hedendaagfche boekenmaakers, of zeiven nog baardlooze jongelingen, of zodanige raenfeben zijn, die geen andere, dan de academie11. Deel. a  2 LODEWÏJK van SEELBERG. wereld kennen ; dit nu Is wel bij mij het geval niet , bij gevolg kan ik mij van deeze ontfchuldiging geenszius bedienen , wanneer men in mijn boek hetzelfde gebrek meent te vinden; maar ik kan, mijns oordeels , mij wegens dat boek op ■eenen beteren grond verfchoonen: het oogmerk van hetzelve is naamlijk, te toonen, voor welke wijzigingen het cbarakter, de neigingen, gewaarwordingen en het ftelfel, bij mijnen Held langzaamerhand gevormd, ontwikkeld zijn, en zijne denken handel-wijze befluurd hebben: vermits nu bij hem zo wel als bij alle menfehen , voornaamlijk in de jaaren der kindsheid en jongelingfchap de grond gelegd is, moest ik immers bij deeze tijdvakken van zijn leven langer blijven ftaan, en meerder bijzonderheden daarvan opgeeven, dan ik in 't vervolg doen zal, alzo ik befloten heb, van nu af de tijdkringen korter zamen te vatten ? -Om te toonen, dat het mij indedaad ernst is, het verhaal te bekorten, zal ik u, waarde leezers! ook niet lastig vallen met eene breedvoerige reisbefchrijving der twee jonge Heeren van de eene ftad tot de andere ; daartegen moet gij mij echter ook vergunnen , ten einde mijn hoofdoogmerk nimmer uit het oog te verliezen , om u, vóór wij verder gaan, eene algemeene fchets van seelberg's cbarakter, zo als het thans was, voorteftellen , en dan zal het blijken, langs welke goede en kwaade wegen deeze zjelsgefteldheid hem  EERSTE HOOFDSTUK. 3 ïn de groote wereld, die hij nu intrad, geleid heeft. In het dertiende Hoofdftuk van het Eerde Deel deezer gefchiedenisfe, heb ik een onderfclieid gemaakt tusfehen twee foortcn van wantrouwen tegen braafheid en trouw, en daarbij aangemerkt, dat lode wijk, in dien tijd, Hechts met het opgenoemde onfchuldig ongeloof aan de waardij der menfehen befmet was ; met het ongeloof, het welk op zelfkennis, op de bewustheid van eigene zwakheid gegrond is , maar nogthans zeer wel kan gepaard gaan met verdraagzaamheid, broederliefde en weldaadigheid ; doch na dat hij nu van de gewaande vrienden zo fchandelijk bedrogen was, en, naar hij meende, zelfs geen één volkomen edel mensch gevonden had , befchouwde hij zig dagelijksch meer in een gunftiger licht, en andere menfehen met verachting; hij bezocht derhalven vreemde fteden en Landen even gelijk een nieuwsgierig, onmededogend man gekken- ziekenen tucht-huizen bezoekt,niet als geneesmeester en wijsgeer, die de ziekten des ligchaams en der zie« le onderzoeken wil, ten einde middelen tot hulp , herflelling en verzachting uittevinden; maar als iemand, die zig in de grappen der gekken en in de verwenfehingen der gevangenen verlustigt, terwijl hij zig verheugt in zijne gezondheid en veiligheid; overal zoekt hij genot, genoegen en verandering: nimmer kwam nu de gedachte weder bij A 2  4- LODEWIJK van SEELBERG. hem op, voor anderen te leeven, anderen te die* nen , maar hij zelf was het middenpunt, waarin alle zijne werkzaamheden zamenliepen : was hij weleer door aandrift van zijn temperament en door gebrek aan overleg gulhartig en een verkwister geweest; hij begon nu de waarde van het geld te leeren kennen, en, om niet meer in verlegenheid te kunnen geraaken, een goed huishouder te worden , dat is bij lieden van dit flag , zuinig leeven , wanneer het geld hem geen zinlijke geneugten kon verfchaffen , ten einde altoos een volle beurs te hebben, waar zig gelegenheid opdeed te genieten en te zwelgen: maar hadden de behoeften van zijn aandoenlijk zenuwgcftel en zijne verwende begeerten , hem, zonder daarbij een fijne keus te volgen, te vooren weggefleept tot veele buiteiifpoorigheden , waarover zijn verftand hem meestal, na volbragte daad, verwijtingen deed; thans maakte hij zijne rekening beter; hij zondigde met overleg, met voordacht, zo menigmaal als hij bij een zinlijk genot dartele geneugten te verwachten en geene gevaarlijke gevolgen te vreezen had ; en de overtuiging , dat niemand bem zou kunnen of willen helpen, wanneer hij zijn vermogen of zijne gezondheid, (want hij koesterde even zo nacleelige denkbeelden van de bekwaamheid der Geneeshecren, als van de goedaartigheid der rijke Heden,) opofferde, kon hem thans wederhouden van daaden, voor welke de flemmen van Godsdienst en Deugd hem eertijds vruchtloos hadden  EERSTE HOOFDSTUK. 5 gewaarfchoüwd ; want hij luisterde niet meer naar deeze (temmen: hij doeg geen geloof meer aan 011fchuld en deugd, om dat dit gevoel bij hem fiiep, en de verkecring met flechte menfehen, als' mede het leezen van flechte boeken , zijne genegenheid voor dezelven gefmoord hadden : wat den Godsdienst betreft, wij hebben reeds vernomen , dat dezelve zedert lang niet meer een onderwerp van zijne warme, innige zielsuitflorting , maar van zijne koelhartige redeneering geworden was, en van dit tijdflip af kon men zeggen, dat hij den eerden dap tot zijne zedelijke verergering gedaan had; want wat vermag het befcheiden verftand tegen een vuurig temperament en tegen woeste begeerten , welke de zachtere demmen altoos overfchreeuwen? hoe fchielijk zal niet de Sophist het eerstgenoemde te onder brengen, wanneer zijne gewaarwordingen tegen deszelfs gronden anndruii'ehcn! in 't kort, redeneering is niet bedand tegen hartstochten; en zullen godsdienst en deugd de booze begeerten in ons fmooren , dan moeten beiden ook eenen graad van hartstocht in ens verwekt hebben, wier zuiver vuur de wilde vlam uiibluscht: geen ander, dan zodanig een hart, he.t welk doortrokken is van heilige liefde jegens den oneindig-goedertieren Vader , kan zig van laage en onedele driften losmaaken , en een enkele befchuldiging van een beangst gewecten, het welk ons zegt, dat wij ons de hoogde liefde onwaar-dïg maaken; dc liefde van dat Wezen, 'c welk wij A 3  6 LODE WIJK van SEELBERG. met hart en ziel aankleeven, als mede, dat wij den heiligden, aangenaamften band tusfchen onzen Vader in den hemel en ons verfcheuren; zodanig eene befchuldiging is voor den geenen,die het bckoorelijke van deeze betrekking gefmaakt heeft, magtiger , om hem van wandaaden te wederhouden, dan honderd redeneeringen van het gezond verdand : is niet, zelfs in de burgerlijke zamenleving, de vvensch van de liefde en genegenheid van anderen niet te verbeuren, een derker fpoorflag, om ons goed en vriendlijk te gedraagen, dan het denkbeeld van het recht niet te fchenden? — 't is nu niet anders; wij zijn zinlijke wezens! Zo rasch seelberg zekere hebbelijkheid in het pleegen van ondeugden verkregen had,zociit hij ook gronden op,om de nu en dan in hem opwellende zclfbefchuldigingen te kunnen wederleggen, en vormde voor zigzelven een delfel, waarbij hij als een eerlijk man , buitenfpoorigheden bedrijven konde; en vermits de Godsdienst, ook als fijstema berchouwd , hem hierbij in den weg was, moest dezelve door drogredenen vernietigd worden, het welk te minder moeite kostte, dewijl de flap van twijfeling tot ongeloof juist niet zeer groot is, en dewijl ik, (ronduit gezegd,) het onmogelijk oordeel, om de waarheid en echtheid van den geopenbaarden Godsdienst wiskundig te betoogen, en alle bewijzen, die niet gegrond zijn op liet gevoel van het hart en op de ondervinding  EERSTE HOOFDSTUK. 7 van de weldaadighcid zijner leeringen, eene overtuigende kracht bijtezetten : ik begrijp indedaad, dac de Heilige godgeleerdheid een volftrekt nutlooze zaak is, waarvan de goede Apostelen, die zulke heerclijke pligten predikten, hoe genaamd niets hebben geweeten ; ik begrijp vervolgends, dat hij, die overtuigd is door deleer van jesus gelukkig te kunnen worden , geen ander bewijs voor haare echtheid noodig heeft, en wie daarvan niet overtuigd is , en haare kracht niet ook bij de beoefening van haare pligten bij zigzelven beproeven kan, voor dien is het onverfchillig wat hij gelooft; ik heb ook altoos nog befpeurd, dat de geene, die zijne christenpligten eenvoudig en getrouwlijk vervulde, in' 't geheel niet in de gedachten nam, om zekere duistere leerllellingen angstvallig natefpooren , en bewijzen van wonderen, voorzeggingen en wat dies meer zij, optezoeken; kwame 'er dan eens de één of andere zwaarigheid bij hem op , hij wist- zig fchielijk daarvan te ontdoen , door zulke nafpooringen overtelaatcn aan de Heeren Geestlijken, wier vak dit is: waar ik integendeel ongeloof of zelfs fpotten met den Godsdienst ontmoette , daar vond ik altoos ook een Hecht gedrag, en, even gelijk een kwaade nadrukker van boeken, een privilegie door list van denzelfden Regent weet te verkrijgen, die reeds wegens hetzelfde boek, hoe wel onder eenen anderen titel aan den rechtmaatigen uitgeever een uitfluitend recht verleend heeft, zo persfen zulke zogenaaraA 4  S LODEWIJK vax SEELBERG, de vrijgeesten de gezonde reden, over wier godlijken oorfprong zij een gefchreeuw opheffen, eenen vrijbrief af, tegen de duidelijke bewijzen, welke de Schepper zelf in ons hart heeft gefchreven, en waarvan dat geene, wat in den Bijbel; ftaat, Hechts copij is. Zodra derhalven seelberg begon regelmaatig buitenfpoorig te worden , (indien ik mij van deeze uitdrukking mag bedienen,) en ook naderhand , toen hij alle geloof aan deugd en alle genegenheid voor de onfchulrl verzaakte , veranderden de zwaarighedeu tegen den Godsdienst, die bij hem opkwamen , ook in eene openbaare verachting en verlochening van denzclven : op zekeren tijd had hij daarover een gefprek met een braaven en vroomen Geestlijke, met wien hij bij geval in gezelfchap kwam ■ ik zeg bij geval , want hij meidde, gelijk alle lieden van dit flag doen, deezen eerwaardigen ftand,gelijk een dief den Schout en zijne dienaars: na verfchcidene gefprekken over den Godsdienst, waartoe hij den Predikant noodzaakte, daagde hij denzelven uit, terwijl hij riep ; Zeg mij'toch eens, of het getal van kwaaddoe„ ners wel verminderd is, federt het licht van den „ Godsdienst ons omfchijnt ? zeg mij toch , of gij „ meerder groote en edele daaden en minder fehur„ ken- en fchelmen-ftreeken kunt aantoonen , fe„ dert den tijd, dat het Christendom is uitgebreid „ geworden, dan eertijds bij de blinde Heidenen 3  EERSTE HOOFDSTUK. 9 „ de Grieken de Romeinen? zeg mij toch of 'er „weleer meerder konings-moorden, llraat-kroon„ land- en eer-rooverijen plaats hadden, dan thans? „ zeg mij toch, of niet in zodanige gewesten, „ waarin de Christelijke Godsdienst met den groot„ flxn aandrang geleerd en geoefend wordt, de „ meeste wandaaden in zwang gaan? zeg mij toch, „ of men ooit iet in de wereld gehoord heeft van „ vervolgingen wegens het geloof, dan federt den „tijd, dat het Christendom, 't welk immers zo „ heerelijk de verdraagzaamheid en broederliefde „ infeherpt ! de menfehen geleerd heeft, elkan„ der, wegens verfchillendc gevoelens , te vcr„ moorden ? " „ Moet ik dan volftrekt , Mijnheer !" zeide de Geestlijke , „ op dit alles antwoorden ? hoor „ dan dit weinige Misfchien zal het getal der „ kwaaddoeneren wel niet verminderd zijn, om „ dat de Christelijke Godsdienst de menschlijke „ natuur niet herfcheppen kan; maar hij heeft ons „ eenen weg aangewezen , die den booswicht te„ gen de wanhoop kan beveiligen , terwijl hij „ hem voor de verlfokking waarfchouwt en be„ looft , hem met eene liefderijke hand in den „ fchoot van den besten Vader terug te brengen, „ wanneer hij zig verbetert: behalven de innerlij„ ke en uiterlijke voordeden , welke braafheid en „ deugd ons toebrengen, heeft hij ons nog eenen „ beweeggrond meer gegeven, om goed te weeA 5  io LODEWIJK van SEELBERG. „ zen, te weeten deezen : dat wij door ons van eiken pligt te kwijten, de goedkeuring van bet £ goedertieren fte , liefderijk fte wezen wegdraa..gen, en hetzelve nader komen: het kan zijn, „ dat onder de Heidenen menige luidkeels gepre„ zcne fchitterende deugden, die echter dikwijls „niets anders dan blinkende waandaaden, of tea „ roinften herfenfchimmen zijn, in een grooter aan„ tal en in een hoogercn graad geheerseht hebben, „dan bij ons; doch meerder ffille, ongekende, „ edele daaden door niemand, dan door God al„ leen gezien, worden ongetwijfeld onder deChris„ tenen uitgeoefend, omdat deezen daartoe meerdere aanleiding en fterkere gronden hebben; ter„ wijl onze Godsdienst ons veele deugden leert, „ welken bij de Heidenen onbekend waren, gelijk „ bij voorbeeld, de liefde jegens de vijanden; en „ dewijl hij ons andere deugden van zulk een be„ minnelijke zijde voorfielt, dat een welgeiiart ge„ moed ten fterkften daarvoor ingenomen wordt; „ dewijl bij ons ook de verfoejelijkheid van veele „ ondeugden, en van veele hartstogtlijke bedrij„ ven, gelijk, bij voorbeeld , de wraak, met leven„ dige kleuren fchetst: wat gij voor het overige „ verftaat door de Landen, waarin de.Christelijke „ Godsdienst meest geoefend wordt , begrijp ik „ niet : gij zult immers de vermenigvuldiging van „ godsdienstige plechtigheden en kerklijke bijéén„ komlten wel voor geene wezenlijke blijken hou„ den, als of in zodanige plaatfen, waarin de bes-  EERSTE HOOFDSTUK.- li „ te uuren van den dag aan deeze dingen toege„ wijd zijn, de meeste Godsdienst geoefend wierd? „ w.idre Godsdienst van christus, (neem dit „ in aanmerking,) is geen zaak, welke, gelijk gij „ u tevooren geliefdet uittedrukken , in Landen „ gebezigd word; maar een vuur , dat alleen „ de harten van afzonderlijke menfehen uit alle „ kerken , in alle gewesten der Aarde verwarmt, „ en de geenen, die het verwarmt voorzeker ook „ gelukkig en tot goede menfehen maakt. Geen„ zins de leer van jE-sus,maar de geest van bij„ zondere tijdvakken en de heerschzucht der men« „ fchen hebben de vervolgingen wegens denGods„ dieiTst veroorzaakt: ondertusfehen kan het ook „ niemand vreemd voorkomen, wanneer een leer, „ die zo weinig gefchikt is om de kwaade drif„ ten der menfehen te ftreelen, tot tegenfpraak en „ fpitsvinnige uitleggingen aanleiding heeft gege„ ven: met dit alles waren de geenen, die elkan„ der wegens verfchillendc gevoelens vervolgden, „ gewislijk geene waare Christenen, maar zij be„ dienden zig van den Godsdienst alleenlijk als „ een voorwendfel van hunne onverdraagzaamheid, „ en zouden voorzeker , bij gebrek aan dit, een „ ander gevonden hebben , om elkander den hals „ te breeken : zijn niet onze Deïsten, de heden„ daagfche vijanden der Geestlijken en onze ge„ leerde maandboekfehrijvers, tienmaal onverdraag„ zaamer en vijandiger, dan onze nieuwe Ortho„doxen?"  io LODEWIJK van SEELBERG. „ zen, te weeten deezen : dat wij door ons van „ eiken pligt te kwijten, de goedkeuring van het £ goedertieren fte , liefderijk fte wezen wegdraa,. gen, en hetzelve nader komen: het kan zijn, „ dat onder de Heidenen menige luidkeels gepre„ zene fchitterende deugden, die echter dikwijls niets anders dan blinkende waandaaden, of ten „ minden herfenfchimmen zijn, in een grooter aalijs tal en in een hoogercn graad geheerseht hebben, „dan bij ons; doch meerder ftille, ongekende, „ edele daaden door niemand, dan door God al„ leen gezien , worden ongetwijfeld onder de Chris„ tenen uitgeoefend, omdat deezen daartoe meerdere aanleiding en fterkere gronden hebben; ter„ wijl onze Godsdienst ons veele deugden leert, „ welken bij de Heidenen onbekend waren, gelijk „ bij voorbeeld, de liefde jegens de vijanden; en „ dewijl hij ons andere deugden van zulk een be„ minnelijke zijde voorftelt, dat een welgeaart ge„ moed ten fterkften daarvoor ingenomen wordt; „ dewijl bij ons ook de verfoejelijkheid van veele „ ondeugden, en van veele hartstogtlijke bedrij. „ ven, gelijk, bij voorbeeld , de wraak, met leven» „ dige kleuren fchetst: wat gij voor het overige „ verftaat door de Landen, waarin de Christelijke „ Godsdienst meest geoefend wordt , begrijp ik „ niet : gij zult immers de vermenigvuldiging van „ godsdienstige plechtigheden en kerklijke bijéén„ komften wel voor geene wezenlijke blijken hou„ den, als of in zodanige plaatfen, waarin de bes-  EERSTE HOOFDSTUK. li „ te «uren van den dag aan deeze dingen toege„ wijd zijn, de meeste Godsdienst geoefend wierd? „ waMre Godsdienst van christus, (neem dit „ in aanmerking,) is geen znak, welke, gelijk gij „ u tevooren geliefdct uittedrukken , in Landen „ gebezigd word; maar een vuur , dat alleen „ de harten van afzonderlijke menfehen uit alle „kerken, in alle gewesten der Aarde verwarmt, „ en de geenen, die het verwarmt voorzeker ook „ gelukkig en tot goede menfehen maakt. Geen„ zins de leer van je-sus, maar de geest van bij„ zondere tijdvakken en de heerschzucht der men„ fchen hebben de vervolgingen wegens den Gods„ dienst veroorzaakt: ondertusfehen kan het ook „ niemand vreemd voorkomen, wanneer een leer, „ die zo weinig gefchikt is om de kwaade drif„ ten der menfehen te ftreelen, tot tegenfpraak en „ fpitsvinnige uitleggingen aanleiding heeft gege. ven: met dit alles waren de geenen, die elkan„ der wegens verfchillendc gevoelens vervolgden, „ gewislijk geene waare Christenen, maar zij be„ dienden zig van den Godsdienst alleenlijk als „ een voorwendfel van hunne onverdraagzaamheid, „ en zouden voorzeker , bij gebrek aan dit, een „ ander gevonden hebben , om elkander den hals „ te breeken : zijn niet onze Deïsten, de heden„ daagfche vijanden der Geestlijken en onze ge„ leerde maandboekfehrijvers , tienmaal onverdraag„ zaamer en vijandiger, dan onze nieuwe Orthodoxen?"  ia LODEWIJK van SEELBERG. Lode wijk bragt nog het een en ander daartegen in, fpottede, terwijl zijne gronden niets afdeeden, en opperde vervolgends eenige afzonderlijke leerftellingen van den Godsdienst, tegen welken hij lang wederlegde, uit de boeken, eertijds door hem in Gottingen gelezen , opgeraapte tegenwerpingen inbragt ; als bij voorbeeld : van 's menfehen natuurlijke neiging ten kwaade, waarvan hij den Schepper voor den bewerker verklaarde, die, gelijk ieder kunftenaar, voor de onvolmaaktheden van zijn werk moest inftaan: waarop de Geestlijke hem alleenlijk antwoordde.- „ Dat het „ geheel in alle opzichten volmaakt was gefcha„ pen; dat de mensch vooral niet het middenpunt „ der geheele fchepping, en de vrije wil, aan den„ zeiven toegedeeld, de magt naamlijk, om eenen „ voor hem zeiven goeden of kwaaden weg inte„ flaan, een dierbaar gefchenk was, het welk hem „ in ftaat Helde, om zijn eigen geluk te bewer„ ken; dat,zo wanneer zijne begeerten hem méérbaaien op bijwegen, dan op den rechten weg „ voerden, zulks ontftond uit het Hecht befluur „ van deeze zijne veerkrachten, naamlijk van zijne „ hartstogten , die echter ook even zo goed de „ edelüe daaden voordbragten; dat voor het ove„ rige het misbruik van zijne onwaardeerbaare vrij., heid , op den keper befchouwd, niemand dau „ hem zeiven wezenlijk benadeelde, en dat derhal„ ven daardoor de volmaaktheid van het geheel ge„ bouw in 't minst niet geftoord wierd."  EERSTE HOOFDSTUK. IJ Vervolgends kwam seelberg op het werk der verlosfinge, en meende: „Dat het belagchelijk „ was te onderftellen, alsof God ooit daarover „ had toornig kunnen weezen, dat de menfehen „ zijn, gelijk zij uit hoofde van hunne zwakke ,, natuur noodzaakelijk moeten zijn, en alsof'er „ eene foort van verzoening, vooral een bloedig „ offer noodig ware geweest, om den over de on,, volmaaktheden van zijn eigen gewrocht misnoeg„ den Schepper te bevredigen." Daarop redeneerde hij in 't algemeen over zedelijkheid en den vrijen wil: ,, Indien de Schepper," zeide hij, „aan de driften, die in ons werken, „ zulk eene kracht heeft gegeven , dat zij ons met „ geweld tot zekere daaden wegileepen, in weéfi» „ wil van allen kunftigen en maatfchappijlijken te„genftand, welken bet ding, dat wij verflandlijk „ vermogen noemen, daartegen te werk fielt; in„ dien de vrees voor fmart en fchande, de over* „ tuiging van 't geen beter ware , uitzichten van „ ellende , fmart en jammer, ons niet kunnen „ wederhouden van deeze natuurdriften te volgen, „ gelijk wij daarvan immers dagclijksch voorbeel„ den zien; dan begrijp ik niet, dat het ons te „ last kan gelegd worden , wanneer wij naar dee„ ze driften, dat is , overeenkomffig onze natuur „ handelen , alzo die driften flerker zijn , dan „ alles , waarmede wij ons daartegen trachten te „ verzetten, en hoe een mensen daarom kan ver-  14 LODEWIJK van SEELBERG. „ doemd worden ; dewijl hij zijne natuur niet „ heeft kunnen verzaaken." De Gecstlijke, wel bewust dat men in de wereld nimmer den man kan overtuigen , wiens hart zig bij het tegendeel van 't geen wij hebben willen bewijzen, beter meent te bevinden, ftreed ongaarne over leerftukken des geloofs; om dat hij zeer wel wist, dat zulk een ftrijd altoos ter kwaader trouwe gevoerd wordt; liij kon echter ook het denkbeeld niet veelen, alsof hij bij zodanige aanvallen zwijgen moest, om dat hij ten behoeve van zijne zaak niets wist te zeggen: in deeze verlegenheid was hij thans ook: dat geene derhalven, het welk hij antwoordde, zoude niet zo zeer eene formeele wederlegging van de zo menigmaal reeds beantwoordde tegenwerpingen , als wel veelmeer eene verklaaring weezen, dat hem de leeringen , die seelberg aanrandde, dierbaar en heilig waren: „ Mijnheer !»' zeide hij, „ deeze onderwerpen zijn „ zo dikwerf beredeneerd in de voortreffelijk fte „ werken van zulke mannen, die wel van de waar„ heid der leerftukken van onzen Godsdienst niet „ meer dan ik overtuigd waren, maar meerder be,, kwaamheid hadden, om den grond van hunne „ overtuiging anderen aan het verftand te bren„ gen, dat ik mij voor mij zeiven, of uit uwen „ naam, zoude moeten fchaamen te onderftellen, „ alsof gij over deeze onderwerpen ftreedt, zon- der dat geene , 't welk daarover zo dikwijls  EERSTE HOOFDSTUK. 15 ,, is ten toon gefpreid, gelezen en overdacht te „ hebben : het volgende zij dan alleen genoeg! „Het groote zoenoffer van c krist ys is van „ eenige Leeraaren wel niet uit het rechte oog„ punt befchouwd geworden; deeze godlijke ver„ borgenheid van de menschwording van God is „ ook zeer verre boven onze denkbeelden verhe„ ven; en waarom zou zij dit niet zijn, daar irn„ mers zo veel, ja bijna alles in dc Natuur voor „ ons eene verborgenheid is ? wanneer wij niet „ kunnen begrijpen, hoe het toegaat, dat leeven„ de fchepfelen huns gelijken teelen kunnen; wan„ neer wij niets weeten van het weezen van den „ geest, die ons bezielt, en van het verband der „ zichtbaare met de onzichtbaare wereld, dan kan „ het ons immers niet vreemd voorkomen, wan„ neer wij nog minder kunnen begrijpen, hoe het „ mogelijk is geweest, dat de hoogde goedheid „ zig met de menschlijke natuur heeft kunnen ver„ eenigen ; dat deeze vereeniging noodzaaklijk was, „ om eenen door den val des menschdoms ver„ fcheurden band met den godlijken oorfprong van „alles, op nieuw weder vasttedrengelen, en dat „ deeze godlijke natuur ook alle lijden en vervol„ gingen heeft verdraagen, ja zelfs den fmaade„ lijkden dood heeft moeten ondergaan, welken „ de wederfpannige boosheid den Godmensch be„ rokkende, en die te gelijk eene bevestiging „ van zijne godlijke zending en van de voor„ treffelijkheid zijner leere was : ik zeg, wij  i6 LODEWIJK van SEELBERG. „ begrijpen zulks niet, kunnen echter volkomen „ overtuigd weezen, dat God, onze liefdaadige „ Schepper, niet zou toelaaten, dat zo veele dui„ zenden zijner fchepfelen geluk , zielsrust en za„ ligheid op eene dwaling vestigen , en daarop 4, leevcn en fterven zouden, indien het wezenlijk „ eene dwaaling ware: en waarom zouden wij af„ getrokkene bewijzen noodig hebben voor een „ leertiuk , welks weldaadige gevolgen voor het „ geheele meuschdom zo klaarblijkelijk zijn ; voor „eene revolutie, aan welke wij verlichting, vrij„ heid en verbetering van alle onze zedekundi„ ge en ftaatkundige begrippen te danken hebben ? „ voor het overige, Mijnheer! verwondert het mij „in 't geheel niet, dat gij, ingevolge de denk„ beelden, welke gij fchijnt te koesteren van de „ zedelijkheid , van de bevoegdheid van ieder „ mensch, om zijne driften intevolgen, en van de „ onmogelijkheid, om zekere hartstogten langzaa„ merhand door redenmaatige overdenkingen en „ middelen te ftnooren, dat gij, zeg ik, bij deeze „ denkwijze liefst geen geloof wilt liaan aan de „ waarheid van den Christeiijken Godsdienst: wat „ doet men met eenen lastigen Hofmeester, wan„ neer men voorgenomen heeft denzelven niet te „ volgen ? in dit oogenblik zouden de fterkfte be* „ wijzen u niet kunnen overtuigen of gerust ftel„ len; maar ik kan u heilig verzekeren, dat hij, „ wiens hart den weldaadigen invloed van het j. Christendom bij zigzelyen befpeurt, hij, wiens „ inner-  EERSTE HOOFDSTUK. t? innerlijk zedelijk, niet verwaarloosd gevoel, in» „ alle opzichten met deeze leerftukken overeen„ ftemt ; die zijnen wandel regelt naar iet, het „ welk, gelijk prior zegt, verhevener is dan de „ fchoolfche braabbcltaal van deugd en ondeugd, „ en voortreffelijker, dan de doode letter der wet, „ dat zodanig iemand in 't geheel geene bewijzen. „ voor de waarheid der zaligroaakende leer vor„ dert: ik hoop, dat dit gevoel eerlang ook in u „ moge ontwaaken doch nog iet! Kent „ gij eene betere leer , die ons meer gerust ftel* „ len kan en verftandiger is; die ons meer troost „ verleent, meer twijfelingen oplost, een gezon„ der wijsbegeerte behelst, ons een dieper door» „ zicht fchenkt in de menschlijke natuur en het „ wezenlijke der fchepping , als mede meer be„ paalde berichten van onzen voorigen en toeko„ menden toeftand oplevert ? gelieft mij dan te be., gunftigen met mij dezelve medetedeelen! ik ben „ bereidwillig die te omhelzen, en mijn Christen* „ dom openlijk te verzaaken." seelberg deed nu bij deeze en foortgelijke feeantwoordingen van zijne tegenwerpingen, 't geen de Franfchen battre la campagne noemen ; hij kwam van het honderdfte in het duizendfte, bleef ftaan op enkel afzonderlijke plaatfen der weder» legginge, waarbij de uitdrukking misfehien niet volkomen juist geweest; waarin niet alles gezegd was t wat 'er wel van had kunnen gezegd worden , ter» II. Deel. B  iS LODEWIJK van SEELBERG. wijl nog veel kon ingebragt worden tegen het weinige 't welk de verdediger had voorgefteld : vervolgends ftelde hij zijn leerftelfeltjen ten toon, het welk hij, op zijn eigen hand, van het Geheel-al bijééngeflansd had; een leerltelfel, dat oneindig veel gebrekkiger was, dan dat der Godgeleerden, en daar boven nog eene verbazende menigte van tegenltrijdigheden behelsde, maar echter, naar zijne gedachten, geheel nieuw, was, fchoon bet beflonde uit agri fomnia, die vóór zijnen tijd oudere Wijsgeeren, kpicurus, cartesius, bou- langer, spinoza, helvetius, dl de Hc- melweet, wie anders nog,in eenen veel beteren zamenhang gedroomd hadden ; doch het valt niet in het vak van zodanige niemverwetfche Wijsgeeren, dergelijke werken te leezen, waaruit zij hunne onbepaalde denkbeelden zouden verbeteren, of ten minften zig zeiven en anderen van veele nutlooze woorden ontheffen kunnen, zo zij flechts geliefden te leeren, dat men hunne denkbeelden reeds eenige eeuwen geleden gekoesterd heeft — Hier kwam dan een mengelmoes van materialhmus, en idealismus, en deismus, en atheismus te voorfchijn : nu eens waren het Geheel-Al en de Godheid hetzelfde; dan was alles van eeuwigheid af aldus geweest; dan was alles door gelijkaartigheid (fympaihie') langzaam er-hand vereenigd en gevormd ; dan was- alles , wat wij zien , hooren, denken en onderbinden1, niets dan verbeelding; dan was de zedekunde het richtfnoer ter behoudenisfe der een-  EERSTE HOOFDSTUK. 19 Ifemmigheid, door de Natuur zelve daartoe verordend; dan was dezelfde zedekunde een lierfenfchim .... doch ik zwijge van alle deeze armhartige dingen. Inmiddels was het met het zedelijk en godsdienftig charakter van seelberg aldus gefteld, en bij hem fluimerde elke veerkracht, elke pooging, om iet nuttig te doen voor de wereld, voor de menfehen en de maatfehappij: alles liep uit op het. allerlaffte egoïsmus, gepaard met eene onmeetelijk groote verbeelding van zijn verlland en van zijn vermogen , om een beflisfend oordeel te vellen over onderwerpen uit de vakken der geleerdheid , met eene koelheid van hart, met eene begeerte om geestig te weezen, om alles, zelfs de ernftigfle en eerwaardigfte zaaken , van eene kluchtige zijde te befchouwen, en met eene neiging tot bittere fpotredenen, en tot kleine, onedele, tergingen. Dit beeld, geachte Leezer! zo als ik het hier voor uwe oogen heb opgehangen, kenfehetst wel een zeer verachtelijk charakter, en men zal zeggen, dat 'er bijna geen boevenfluk kan uitgedacht worden, waartoe een mensch niet in ftaat is, die uit grondbeginfelen ondeugend, een verachter van den Godsdienst, ijdel, een egoïst, zuinig met het geld, zonder wezenlijke geleerdheid, zonder werkzaamheid , en in 't geheel niet deelneemend is, geen' B %  so LODE WIJK van SEELBERG. vriend, geene beminde, maar eene neiging heeft tot de bitterde hekeling-en evenwel vlei ik mij nog met da hoop,om u nog eens met den held mijner gefchiedenis wederom te verzoenen, ja, om zulks waarfchijnelijk te maaken, zult gij mij wel willen vergunnen, u het volgende onder het oog te brengen - lode>vij;c was nog geen Man , bijgevolg hadden goede en kwaade hoedanigheden bij hem, door de hebbelijkheid van zijn delfel altoos te volgen , nog geenen graad van vastigheid verkregen: in de jaaren van het jongelingfchSp heeft men indedaad nog geen vast charakter, vooral wanneer men, gelijk bij seelberg het geval was, een bloedrijk temperament heeft, bijgevolg gemaklijk geleid, veranderd, tot blijdfehap kan verwekt worden, en in de blijdfchap vatbaar is voor het gevoel van welwillendheid: daarbij kwam ook nog het overblijffel van de eerde indrukfelen uit zijne tedere jeugd, welke niet ligt kunnen uitgeroeid worden; zekere natuurdrift en geheim verlangen naar eenen geruster' toedand, en eene zucht tot werkzaamheid al het welk thans wel in hem fluimer-' de , doch menigmaal onwillekeurig ontwaakte, waarvan ik een paar voorbeelden, bij gelegenheid van twee gevallen, verhaalen zal, die hem op zijne reis ontmoetten. Thans echter liep alles van veele kanten zsmen , om hem in zijne afdwaalingen te doen voordgaan. ljchtekberg,zijn reisgenoot, befpiedde over-  EERSTE HOOFDSTUK. 21 al de gebreken der menfehen , om zijne zucht tot anecdoten te bevredigen; hij bezocht in alle lieden de bijeenkom den der bervormeren en verlichtere als zijne broeders, en voegde zig bij den hoop van misnoegden, die de Voriten, Regeeringen en Geestüjkheid belasterden, om dat zij niet aan het hoofd (tonden en Hechts een kleine rol in den Staat fpeclden. Iladde nu lichtenberg in het gezelfchap van seelberg, of ook , wanneer de laatstgenoemde zig aan zinlijke vermaaken overgaf, zonder denzelven, den gelieclen dag door rondgezworven , dan haalde hij, des avonds, met seelberg alleen zijnde, den geheelen voorraad van zijne verzamelde boosaartige waarneemingen voor den dag: zelden rhogt het hem gebeuren te verhaalen, dat hij eene niet veel opziens maakende daad vernomen, en een wezenlijk groot man ontdekt had; want groote mannen dringen zig niet aan de reizigers op, zijn ook meestal onder het volk de geenen die onbekend zijn , en het minst bemerkt worden; en weinige reizigers hebben ge» legenheid, of ook neiging, om de ftille huislijke verdienden te bemerken, en den grooten man in zijne familie-betrekkingen te leeren kennen, daar tog alken naar deeze,de wezenlijke waardij van eerj mensch kan bepaald worden: de openbnare, op het burgerlijke tooneel uitgevoerde daaden, worden ten deele door maatfchappijlijke overeenkomsten beftuurd, waaraan zo Schrijvers als Tooneelfpeelers zig moeten onderwerpen, en die arm alle deeze daa« B3  22 LODE WIJK van SEELBERG. den zekere eenzelvigheid geeven ; ten deele werkt de toverkracht der kunst, het blanketfel, de tooifels cn de verlichting door haare begocheling zo magtig, dat men het waarc van het valfehe niet onderkennen kan; en eindelijk is het over 't algemeen onbillijk,wanneer men, ook ilechts voor een oogenblik vergeet, dat men daar tooneelfpeclers ziet, die door hunnen meester, naamlijk het noodlot, met eene rol bedeeld zijn, die hun menigmaal onnatuurlijk genoeg is: vermits echter seelberg zulks zeer weinig in aanmerkinge nam, zag hij zekerlijk voorwerpen genoeg, die zijnen tegenzin tegen de menfehen vermeerderden overal fchijn voor waarheid , huichelarij , voor deugd en godsvrucht verkocht; domheid én onkunde in het gewaad van geheime wijsheid of fnoevende onbefchaamdheid;, zodanigen, die op de hoogfle trappen van aardfche grootheid verheven , die door het volk dikwijls als de besten en verflandigflen uitgekreeten , maar niet zelden, van nabij befchouwd, de gemeende, middenmaatigde menfehen waren; beroemde Geleerden en Autheuren, waarvan fommigen in de zamenleving niet in ftaat waren, een cenig verdandig , zamenhangend gefprek, het welk flechts blijken van een gezond menfehen-verdand had gegeven, over het een of ander onderwerp te voeren ; wijsgeeren en zedenpreêkers, die de laagde flaaven van de onmaatigde begeerten waren, en kunftenaaren, waarop de Natie zig verhovaardigde , die geen gevoel van  E E R. S T E HOOFDSTUK. n de kunst, niet de ïniufte wijsgeerige zielsgefteld•heid, zelfs geen grein van eigenen fmaak, oorfprongUjkheid, noch ook van eene wezenlijke, fijne beoefening hadden , en meer verfchijnfelen van dien aart. Wat vcrvolgends s e e l i; e r g's godsdienstige denkwijze betrof: ook deeze werd voorzeker op zijne reis niet veredeld: hij ontmoette, vooral in de roomfche landen , onder. den • aanzienlijkeu en gcmeenen grooten hoop (en den kleinen hoop leerde hij immers niet kennen, gelijk wij vernomen hebben; ) Hechts twee uiterflen, te weeten , of. de. laagfte, onverftandigite bijgeloovigheid , of de roekeloosfte ongodsdieuuigheid, en eer.e befpotting van alles wat voor den cdeldenkenden het eerwaardigfte. is, gepaard met de fchandelijkfte zedenloosheid; (Geestlijken, die den -Godsdienst lasterden , en zig evenwel rijklijk genoeg lieten betaalen, dat zij dienaaren en verkondigers van deezen Godsdienst waren, 't welk zekerlijk allerfchandclijkst en verfoejelijkst is. Alle deeze opmerkingen nu ftijfden de ziel en het charakter van seelberg in de kwaade beginfelen , waarmede hij zijne reis aauvaard had: vermits hij vervolgends bij het rondzwerven dagelijksch verkeerde met andere menfehen, die zo geweldig van elkander verfchilden, kon hij bijna voor niemand meer achting hebben; ook leerde hij B4  I »4 LODE WIJK van SEELBERG. de kunst van den toon van elk bijzonder gezelfchap aanteneernen , omdat hij dan meer genoegen vond en zijne eigenliefde geflreeld werd, terwijl men hem gaarne zag, wanneer hij zig naar de menfehen voegde, en hij met zijne geheele reis niets anders bedoelde dan zig te vermaaken: door deeze buigzaamheid en geduurige hervorming, ging mi al het eigenaartïge en alle vastigheid verloreji: omdat evenwel een mensch van zo veele aanmaatigingen, als seelberg was, gaarne boven anderen wil uitmunten, nam hij ook tusfehen beiden, bijzonder wat het uiterlijke betreft, zekere ftijfheid aan, die hij zigzelven voor iet oorfpronglijks verkocht, en waarin Signor lichtenberg hem ftijfde: onze twee jonge Heeren kleedden zig tot dat einde op eenen zeldzaamen trant, fpraken zekere krachtige taal, en voerden allerleie ftreeken uit, door hen zeiven uitgevonden, zodanig, dat zij in de ééne flad den naam van aangenaame gezelfchap-houders hadden, en in een andere voor zeldzaame menfehen te boek Honden, terwijl men hun in eene derde de getuigenis gaf, dat zij wel verdand hadden, maar dat het met hunne harfencn tog niet wèl fcheen gefield te weezen , en men hen in menige flad voor zotten hield, maar in geen ééne van hun zeide: ,, Daar reizen M weder een paar wezenlijk edele jojigeSögen J"  TWEEDE HOOFDSTU K. Ik heb boven beloofd een paar daaden van seelberg te zullen verhaalen, die hij op zijne reis verrichtte, en waaruit u, beminde Leezer! blijken zal , dat deeze jongeling nog zo diep niet gezonken was, dat hij niet vatbaar zoude geweest zijn, om fomwijlen tot een beter gevoel te ontwaaken, goede daaden met ftandvastigheid te verrichten , en met ijver en onbaatzuchtigheid te handelen —r-~ zie hier het verhaal. Toen hij , in Berlijn , op zekeren nadenmiddag, alleen, een van de flechtlte flraaicn doorwandelde, zag hij aan het geopend veufter van een burger huis in de bovenfte verdieping; een jonge, fchoone vrouw (taan, met eenen doek voor de oogen, alsof zij weende; echter, zo dra zij hem zag, een vrolijk, aanlokkelijk gelaat, maar gedwongen , aannam, en hem onophoudelijk met de oogen verzelde : alzo seelberg deeze oogenfpraak zeer wèl kende; terwijl de gedaante van het huis, waarin liet meisjen zig onthield en haare vrij goede en zindelijke kleeding, hem deeden gelooven,dat deeze perfoon geen opeubaare ligtekooi, noch ook te (treng in haare denkwijze was ; vermits ook de bijzonderheid, dat zij gewetmu" had, het geÜ5  26 LODE WIJK van SEELBERG. val dubbel belangrijk maakte, bleef lode wijk een oogenblik niet verre van het huis ftaan, befchouwdc, (zodanig dat die perfoon zijn oogmerk ontdekken kon,) het gebouw naauwkcurig, om het te kunnen herkennen; nam vervolgends vriendlijk zijnen hoed af, ftaroogde nog eens op de huisdeur, daarna op het venlter, en ging heen. Thuis komende , zond hij 'er zijnen jongen triller op uit, (die, ter.loops gezegd , zijn gedienstige geest was, in zijne minnehandelen,) beduidde hem ftraat en huis, en belastte hem te verneemen, wie dit meisjen was, en hoe hij het aanleggen moest om haar te fpreeken: triller die weleer als knecht bij een' Domheer gediend had, was in dergelijke bezigheden zeer bedreven: hij ging, vóór het nog duister was,regelrecht het huis in , klom den trap onbefchroomd op, met het voorneemen, dat, in gevalle iemand hem over zijne ftoutheid aangefproken of hem tegengehouden zoude hebben , hij na de gewoone ontfchuldïging, alsof hij het verkeerde huis getroffen hadde, weder zou heen gaan en eene andere gelegenheid afwachten; doch hij kwam gelukkig voor het vertrek en klopte op de deur; men riep: „Binnen!" hij opende de deur, en zag de fchoone met rood bekreetene oogen, op een rustbank zitten: triller had eenen brief van lodewijk in de hand, en zo had hij zijne boodfehap zeer fpoe-  TWEEDE HOOFDSTUK. a? tiïg afgedaan: het handbricfjen behelsde, „ de ge„ woone verzekeringen van den indruk , welken ,, de fchoonheid van Mejuffrouw op seelberg's „ hart had gemaakt, en eenen wensch , om haar „ dit gevoel in perfoon te mogen te kennen geeven, waartoe hij vergunning, als mede eene bepaaling van tijd, en plaats verzocht, en be,, loofde zulks met den volmaaktften dank te zul,, len erkennen:" het meisjen nam deezen brief met de grootfle vriendlijkheid aan ; en liet dien Heer haar onderdaanig compliment maaken, met de betuiging, „dat het, hoewei zij het geluk niet „ hadde, hem te kennen, haar nogthans, zo hij „ haar iet te zeggen had, zeer veel eer zou weezen, hem bij haar te zien; zij liet aan hem „ over, het uur van zijn bezoek zelf te bcpaa„ len; zij was altoos alleen, hing van niemand „ af, en kou naar eigen goedvinden bezoek aanj, ncemen." i.odewijk had zulks zodra niet vernomen, of hij ging uit, om zijne fchoone een bezoek te geeven: hij vond haar zwieriger dan te vooren, echter-indedaad zedig gekleed, aan een kleine tafel, leezende in een boek, het welk hij, toen zijn oog 'er op viel, voor gellert's zedekundige lesfen erkende : de inhoud van dit boek, de kleeding van het meisjen en haare befcheidene, geenzins wuipfche houding , dit alles ftak zo geweldig af bij dc bedoeling, waarmede hij haat be-  28 LO D E Wij K. van SE E L B E RG. zocht, cn die zij door de beleefde aanneeming vatl zijnen brief, en het daarop gegeven antwoord had gefchenen te bcgunftigen, dat Bij min of meer ia verlegenheid geraakte, in welke uitdrukkingen hij haar wel zou moeten aanfpreeken : eindelijk ze'ide hij: „Mejuffrouw ! het kwam mij deezen naden„middag, toen ik u aan het venfter zag, voor, „ alsof gij weendet en reikhalsdet naar iemand, „ die u in den toeftand, waarin gij u bevindt, en „ die misfchien de aangeuaamfte niet is , mogt „ onderfteunen - ik kon onmogelijk zulke fchoone „ oogen in traanen zien zwemmen," ( hierbij vattede hij haare hand, die zij niet terug trok, en drukte dezelve,) „ zonder aangedaan te zhai doof „ medelijden en begeerte, om u te kunnen hel„ pen: ik kom derhalven , om u mijnen diensï „ aantebieden: hoe zeer ik door uwe fchoonheid „ getroffen ben, heeft mijn brief u reeds te ken„ nen gegeven; thans wenscli ik alleenlijk van u „ te mogen weeren , of gij voor een mensch, gc„ lijk ik ben, eenig vertrouwen en genegenheid „hebben kunt, of niet?" — Het meisjen antwoordde met nedergaflagene oogen: „ Uw per„ foon, Mijnheer! mishaagt mij in 't geheel niet, „ en ik twijfel ook geen oogenblik, dat uw me„ delijden met mijnen toeftand oprecht is-; doch „ gij > llocn een'§ nïeriseh in de wereld, kan mij „ helpen: ik zal nimmer een vrolijk uur meer be„ leeven . . . laatcn wij 'er liever niet meer Van „ fpreeken!"  TWEEDE HOOFDSTUK. Seelberg had het gefprek begonnen op eenen alte plechtigen toon, dan dat hij nu eensflags hadde kunnen afbreeken, en tot de hoofdbedoeling van bezoek, te weeten tot eene rondborstige verldaaring van zijne liefde overgaan; ook beken ik, dat, hoe zeer hij tot buitenfpoorigheden met de fexe overhelde, voor hem , wiens ftokpaardjen altoos de mensenkennis was geweest, een verhaal van allerleie zeldzaame lotgevallen veel te belangrijk was, dan dat hij niet begeerig zoude geweest zijn, orri van de gefchiedenis van dit meisjen meer te verucemen. „Mejuffrouw!" zeide hij, „ geen ongeluk is 'er in de wereld, „ tegen t het welk men niet middelen zou kunnen „uitvinden, zo niet om het geheel wegteneemen, „ nogthans te verzachten — al ware het nu ook „verlegenheid om geld, waarover gij zo zeer be„ kommerd zijt; dan zou ik , (indien ik 'er in „(laat toe ware,) u gaarne onderfleunnen . „ Ik ben zekerlijk niet zeer rijk, doch zo ik u „ met eenige Dukaaten konde helpen . . ." Hierbij haalde hij zijne goudbeurs voor den dag, om haar eenige Dukaaten aantebieden; doch het mersjen hield hem tegen, en zeide: „Doe geen „ moeite! ik ben geen van die meisjens, die voor „ geld te koop zijn: ik heb weinig noodig, heb ,, thans ook geen gebrek, en kon , hadde ik geld „ noodig, door den arbeid mijner handen gemak„ lijk zo veel verwerven, als ik tot mijn onder„ houd behoef."  30 LODEWIJK van SEELBERG. Deeze onbaatzuchtigheid bij eene ligtekooi, (en dit moest se el de rg tog onderftellen, dat zij was, zowel uit hoofde van de bereidvaardigheid, waarmede zij zijn bezoek en zijne liefdesverklaaring had aangenomen, als ook naar haare wezenstrekken te oordeelcn, waarin hij, die een gelaatkundige was, verloren onfchukl , te vroeg verflenste jeugd,gebrek aan zielsrust, en in de ongeftadige, fomtijds lonkende, rondvliegende blikken, beangstheid van geweeten meende te ontdekken,) deeze onbaatzuchtigheid , zeg ik , kwam hem vreemd voor: zijn goede geleigeest gaf hem het volgende in: „Het meisjen fchijnt tot een betere „ levenswijze gefchikt , nog niet zeer lang den „ weg der ondeugd bewandeld te hebben; is mo„ gelijk verleid en worftelt thans tusfchen de heb,, belijkheid om flecht te handelen , en den wensch, „van eenen redder te mogen vinden, die haar „ weder met zigzelve verzoende en onder de men„ fchen bragt, onder welke zij, door haarzelve, geen moeds genoeg heeft te verfchijnen." Deeze goede gedachte vereenigde zig met lodewijk's nieuwsgierigheid, om meer van de gefchiedenis te mogen ontdekken, kon hem beweegen alle liefkoozingen te ftaaken, en daarentegen zeer aantedringen op het verhaal van haare levensbijzonderheden. Het meisjen kon niet, dan met zeer veel moeite bewoogen worden, een gefchiedenis te verhaa-  TWEEDE HOOFDSTUK. 31 Jen, wier mededeeling haar, gelijk zij zeide, van geen nut weezen, en haar lot niet draagelijker maaken kon; eindelijk belloot zij evenwel, eenige afgebrokene fuikken daarvan optegeeven: veel moest seeluerg raaden, veel moest hij door vraagen uitlokken, en vermits hij in 't vervolg van tijd gelegenheid had, op de getuigenis van andere perfoonen, uit deeze afgebrokene fïukken een geheel optemaaken , zal ik de lotgevallen van dit meisjen, uit alle die berichten, in het kort den Leezer mededeelen. augustine, (hanren familie-naam zult gij naderhand wel eens gewaar worden,) was de jongde dochter van een' bekwaam' Schoolleeraar, in eene vrij groote dad; een man, die meerder kundigheid van eene geleerde, dan van eene huislijke opvoeding, maar allerminst van dat geene bezat, het welk tot de opkweeking van jonge meisjens behoort: hij droeg dit jongde kind meerder liefde toe dan de overigen, omdat het in de uuren, waarin zijne bezigheden hem eenige rust vergunden , bij hem fpeelde, boertte en hem vervrolijkte, terwijl haare oudere zusters reeds luimen, aan haare fexe eigen, toonden te hebben, over de eene of andere nietsbeduidende kleinigheid de lip lieten hangen , door zotte verbeeldingen en wenfehen ontdeld werden, onder elkander krakeelden, den ouden vader veel te verveelend vonden, in één woord, hem weinig vreugde veroorzaak-  S2 I/ODEWIJK van SEELBERG. ten : hij befteedde derlialven, zo hij meende, groote moeite aan de opvoeding van de kleine augustine: het meisjen beloofde indedaad ook zeer veel, en zoude, indien zij altoos in goede handen vervallen ware, zijne hoop niet verijdeld hebben: doch de Vader overleed , toen zij nog maar eerst twaalf jaaren oud was; voor de Moeder hadden de kinderen nooit veel achting gehad; het ontbrak haar wel niet aan een goeden wil, en zij droeg zorg, dat de meisjens allerleie vrouwlijke handwerken leerden; doch van de oplettendheid op de kleine trekken en verfcheidenheid van charakters, als mede Van de fijnere vorming van het hart, wist de goede vrouw zeer weinig. Naast het huis van den Rector woonde een Heer van de regeering , naamlijk een Burgemeester, met zijn huisgezin, en vermits in dat huis mede een dochter was van augustine's jaaren , kwam dezelve dikwijs in 't huis van den Rector , wiens vrouw het zig voor een groote eer rekende, dat haar kind in zulke aanzienlijke, betrekkingen Hond. De vrouw van den Burgemeester was een fchandelijk wijf, zeer Hecht van zeden, ja, haar gedrag was zelfs zodanig, dat, zo zij eene gemeene burgervrouw geweest ware, Mijnheer de Burgemeester haar ongetwijfeld aan Schout en Dienaaren zoude hebben overgegeven , in plaatfe dat zij  TWEEDE HOOFDSTUK. 33 Eij thans den bevelhebber der politie naar goedvinden regeerde, hem op de mouw fpelde 't geen zij best oordeelde, en , indien zij al eens bij hem verdacht begon te worden, hem door allerleie kunstenaarijen en logens van het fpoor haarer minnehandelen wist afteleiden : dit verlbejelijk fchepfel vergenoegde zig niet met zelve deugd, godsdienst en eer te verzaaken , maar trachtte ook haare eigene dochter benevens augustine tot dezelfde levenswijze te verleiden: zij vervulde de verbeeldingskracht van deeze onnozele kinderen met welustige beelden, trok derzelver oplettendheid af van de dille, huislijke gelukzaligheid, van de rust en zegen• baarende geneugten, die eene braave huisvrouw fmaaken en rondsom zig verbrei» den kan , en onderwees dezelven daarentegen in de kunst, om mannen, (niet op den duur, door verkregene achting en getrouwe wederliefde , te boejen, maar,) te lokken, te verfchalken, te blindhokken , ongemerkt aan zig te verbinden zo dikwijls zij uit het net willen ontfnappen; ten zelfden tijde verfcheidene minnaars vasttehouden , zo dat ieder zig voor den eenigen houden, en zelfs in haare armen in het genot van de hoogde gunstbewijzingen altoos gelooven moest, alsof hij de eerde ware, die dit offer van haar ontving; haar geheele bedaan in het wellustig genot van geduurig' afwisfclendc onnutte zinlijke geneugten te zoeken; den fpot te drijven met den heiligen Godsdienst; het gebed en de godsdienstoefeningen te yerwaarII. Deel. C  34 LODE WIJK Van SEELBERG. loozen; de verkeering met verftandige menfehen te ontwijken ; alleen voor ligchaamlijke bevalligheden , en gcenzins voor de fchoonheid der ziele genegenheid en gevoel te hebben; met eene fchaamtelooze wulpsheid de mening des volks en den naam van kuischheïd te verachten; vol van vertrouwen op de befcherming der geenen, die zij door haare verliefde kunstenarijen in haare belangens getrokken hadden, zig niet te ontzien in het pleegen van bedrog, om innerlijk en uiterlijk anders te febijnen, dan zij wezenlijk was, en derhaiven niet in aanmerking te neemen de gevolgen van 'zodanige levenswijze in den hoogen ouderdom, welken immers ook wel de geenen, fomtijds tegen wil en dank bereiken, die het meest op de gezondheid los ftormen , als wanneer dan algemeene verachting, een lelijk aangezicht dat de blijken van buitenfpoorigheden op het voorhoofd draagt, een zieklijk, gebrekkig, ja half verrot ligchaam, mismoedigheid , te laat naberouw en wanhoop de prijs van eene zo Berk genotene jeugd zijn; niet in aanmerking te neemen het laatIte beflisfënd oogenblik, wanneer het hart, door ondeugden befmet, breeken moet, en nu geopend ten toon ligt, wanneer de Item des Rechters rekenfehap eischt. De vrouw van onzen Burgemeester liet het zelfs niet bij het onderwijs in deeze fchandelijke grondbegiufelen, maar zocht de jonge meisjens ook ge-  TWEEDE HOOFDSTUK. S5 ïegenheid te verfchafien , om haare lesfen met de daad uitteóefeuen: zij leidde dezelven op tot zekere onnatuurlijke buitenfpoorigheden, en. wist haar minnaars te bezorgen, waarmede zij haar proefftuk moesten maaken : zij bragtde kinderen op masqueraden, en droeg zorg, dat hier zo wel, als ook elders en t'huis, door het leezen van verleidende fchriften , het geheele hart van de twee jonge meisjens op liefde, of, (laat ik toch deezen heiligen naam niet onteeren!) op eenen beestachtigen wellust en ontuchtigheid gevestigd was. Augustine had haar vijftiende jaar nog niet bereikt; (zij was zeventien jaaren oud , wanneer seelberg haar in Berlijn ontmoette) toen zij reeds van haare onfchuld naar ligchaam en ziel beroofd , en aan het boeleeren zodanig gewoon was, dat zij geen mansperfoon van eene eenigzins goede gedaante zien konde, zonder haare groote blaauwe oogen optefpalken, en hem zo lang met haare lonken aantevallen, tot hij zijne oplettendheid op haar moest vestigen: nu waren onder den zwerm van jongelingen altoos zowel zodanigen, die daarvan gebruik maakten en binnen traden, waar zij zulk een fraai uithangbord vonden, als ook anderen, die wezenlijk ter goeder trouwe op haar verliefd werden, en haar met hart en ziel zo lang getrouw bleeven, tot zij haar van nabij leerden kennen ; doch zij wist dit alles uit ontzacli voor haare braave nabeftaanden (die veel verttanC a  36 LODEWIJK van SEELBERG. diger zouden gedaan hebben , wanneer zij meer acht hadden geflagen op de keus van haare verkeering,) zeer geheim aanteleggen, waartoe haare leermeesteres haar de beste aanleiding gaf: hadde de goede moeder dit alles geweeten, het zoude haar in 't graf gefleept hebben; het kon ondertusfehen niet anders weezen, of de nabeftaanden moesten eindelijk , onaangezien haare onbefchrijvelijke geveinsdheid, liegen en geheime kunltenarijen, bemerken , welken weg augustine begon te bewandelen; doch dat het reeds zo verre met haar gekomen was, konden zij zelfs niet droomen. Met dit alles was het zeer zeldzaam , dat het jonge meisjen indedaad noch door romanesque trekken te flerk ingefpannen, noch door een alte gevoelig hart aan het dwaalen gebragt, noch ook door een zeer aandoenlijk zenuwgeflel of temperament weggefleept werd neen, zij was naar geest en ligchaam meer koel dan vuurig ; bijgevolg had zij niet de minde ontfchuldiging voor de afdwaalingen, aan welke zij haare eer, haar tijdlijk en eeuwig geluk opölTerde; zij fpcelde geheele romans, waaraan haar hart hoe genaamd geen deel nam; menigmaal zelfs twee of drie tegelijk, en (liep daarbij zeer gerust: het was bij haar tot een tweede natuur geworden, haare geheele oplettendheid op niets, dan op zodanige voorwerpen te vestigen; voor al het overige, wat het ook weezen mogte, had zij geene genegenheid meer; zij was  TWEEDE HOOFDSTUK. 3? fiom i» bcfchaafde gezelfchappen en nam 'er geen deel in'; ongevoelig voor waare geestigheid en 011ichuldige boert; kinderen en oude menfehen verveelden haar geweldig; het huislijke leven endeaangenaame bezigheden en geneugten van een huismoeder waren een voorwerp van haaren fpot, en zo doende werd haare toomlooze levenswijze en haare wulplche minnaarijen het eenigtte, waarin zij haar geheel beftaan zocht; deezen werden voor haar zodanig eene behoefte, als men zig aan de walgelijktte gewoonten, bij voorbeeld , tabakrooken, tabakkaaiiwen en andere onbetaamelijkheden , verllaaven kan — zo diep, mijne vrienden! kunnen onfchuld en fchoonheid zinken bij gebrek aan waakzaamheid. Zodra de moeder en nabeftaanden het gedrag van augustine ontdekten , begonnen zij van den eenen kant , haar ernftige lesfen te geeven, van den anderen kant haar nimmer uit het oog te laaten, en haar weinig vrijheid te vergunnen: doch wat indruk kunnen drooge vermaaningen maaken , op een hart, het welk de waardij der waarheid niet meer acht, vooral wanneer dezelve, gelijk hier dikwijls het geval was, in een gewaad te voorfchijn komt, het welk niet veel uiterlijke bekoorelijkheid heeft ? En wat aangaat het perfooneel opzicht; men moet zig niet verbeelden dat het mogelijk zij,een meisjen te bewaaren, dat niet over zigzelf waaken en geen achting voor zigzelf hebben wil. Augustine wist het oogC 3  S8 LODEVVIJK van SEELBERG. merk van alle vermaaningen te verijdelen, veinsde zeer zedig te weezen en misleidde de waakzaamheid der opzieneren zodanig, dat de nabeftaanden haar voorig gedrag aanmerkten, als kindfche onvoorzichtigheid, en zig verbeeldden , dat het thans bij de vermeerdering van jaaren wel veranderen zoude. Onder haare minnaars in haare vaderftad was mede een bevallig jongeling, zekere Vcndrik, die van daar in Pruisfifchen dienst was overgegaan, en nu ergens in het Brandenburgfche garnizoen houdende, aan haar had gefchreven, dat zij toch mogt trachten te ontvhigten en hem te volgen; dat hij moeite zou doen, haar hier of elders als kamenier te plaatfen , als wanneer zij in 't vervolg hunne gemeenzaame verkeering ongefbord konden voordzetten: het jonge meisjen was nu wel niet onderneemend genoeg, om zulk een onberaaden flap , als het ontvlugten was , voor haar zelf te doen; maar nogthans fchepte zij zeer veel behaagen in het denkbeeld van als kamenier te gaan dienen , en daardoor in vrijheid te komen: zij doeg zulks, tot dat einde, aan haare moeder voor; „De middelen van ons beftaan," zeide zij, „zij" „ al vrij bekrompen; mijn onderhoud kost u geld, „ terwijl ik tog in fbat en ook verpligt ben, „ om het zelve door mijnen arbeid te vcrwer,,'ven; laat ik als kamenier bij eene branve Dame „ gaan woonen: ik kom door dit middel buiteo  TWEEDE HOOFDSTUK. „alle betrekking met onze godlooze buurvrouw, „ en zal mij indedaad zodanig gedraagen, dat gij ■ nog veel vreugde aan mij zult bekeven."- De moeder aarfelde zeer, om in de verwijdering van haare dochter toetedemmen : „ Ach!" zeide zij, „ gij zult mij voorzeker hartzeer veroorzaaken! „ en indien gij een ichandvlck van onze braave „familie worden, u verleiden laaten zoudt „ indien ik mij over u fchaamen , en dit alles iu ,, mijnen grijzen ouderdom nog bekeven moest „ o God! dan zoude ik van ziels verdriet fterven en „ met jammer en bekommering mijne oogen flui- M ten." Doch de overige zusters haalden de goede zwakke vrouw over, dat zij eindelijk haare toeflemming gaf: men zag buitenslands naar eenen goeden dienst uit, en ontdekte eene braave Dame in het land van Brubswijk , die eene kamenier zocht , en augustine, nadat zij haar door goede vrienden was aangeprezen, ontbood en iu haaren dienst nam : nu waande 't jonge meisjen het hoogde toppunt van geluk bereikt te hebben, vast bedoten hebbende niet lang bij deeze Dame te blijven , maar van haare vrijheid gebruik tc maaken, binnen kort haar ontflag te vraagen en haaren beminde in het Brandenburgfche optczoeken. De Dame, van welke wij fpreeken, was goed en edel van denkwijze , en zeer gedeld op een braaf gedrag van haare dienstboden : hadden de C 4  40 LODE WIJK van SEELBERG. vrienden van augustine oprechtheid genoeg gehad, om het kind aan haar bijzonder opzicht aantebeveelen, en eenige zorglijkheid wegens haar gedrag mede te laaten invloejen, zij zoude zig het jonge meisjen als een moeder aangetrokken en hetzelve altoos in het oog gehouden hebben; doch nu verkeerde zij in geen den minden achterdocht., vertrouwde op augustine's goede opvoeding, en had 'er geen gedachten op, dat een meisjen, zo jong van jaaren, het kostelijklte goed, meerder waardig dan alle rijkdommen der wereld, de onfchuld naamlijk , reeds konde verloren hebben.: veele menfehen, die iet van de gelaatkunde verltonden , deeden haar wel opmerken : „ Dat haare „ kamenier wel vrij fchoon was, maar 'er voor „haare weinige jaaren reeds zo verflensd uitzag, „ en zo iet zeldzaams in de oogen had." — „Ja, „ gij hebt gelijk," plagt de Dame dan wel te antwoorden , „ het arme kind is zeer zwak" —— en daar bleef het bij. Schoon nu augustine hier met een uitfteekende liefde en achting, en niet gelijk gemeene dienstboden,behandeld wierde,kon zij echter haare onedele, laage neiging tot buitenfporigheden , niet onderdrukken: in 't huis was ook een kapper, een mensch met een bedorven hart, die echter de rol 'van huichelaar bij zijnen Heer cn Mevrouw fneelde, en, vooral omdat hij een zeer bekwaame en oppasfende jongen was, zeer in de  TWEEDE HOOFDSTUK. At gunst van beiden ftond : zodra deeze de nieuwe kamenier zag, las hij in haare oogen, dat zij zo wreed niet zijn zoude om eenen jongen knaap te laaten flervcn: buitenfpoorige mansperfoonen misfen zeer zelden in gezichtsleezingen van dien aart, en men kan indedaad te recht zeggen, dat een vrouw 'er altoos gelegenheid toe geeft, wanneer een man zig vrijheden bij haar veroorlooft: men heeft een deftigen oogopflag , die zo zichtbaare blijken draagt van den adel des harten, en van de zuiverheid der zeden , dat de onbefchaamdheid zelve eerbiedig daarvoor te rug deinst : het is geen flrenge , ernftige , fpijtige oogopflag, maar een zachte ftraal, een glans der onfchuld tegen welke de ondeugd haare oogen niet durft richten zodaning een oogop¬ flag had augustine niet, en derhalven werd Mijnheer de kapper welhaast vrijpostig genoeg, om met zijne liefdesverklaaring voor den dag te komen, en hij bleef ook niet lang onverhoord: zij onderhield vervolgends eenen tijdlang in 't geheim eene gemeenzaame verkeering, die in allen opzichte onbetaamelijk voor haar was, wanneer eindelijk de keukenmeid, door jalouzij gedreven , deeze verftandhouding ontdekte, en 'er den Heer en Mevrouw kennis van gaf: nu deed de adelijke Dame 't geen zekerlijk in zulke gevallen gemeenlijk gefchiedt, doch echter op geenerleie wijze kan goedgekeurd worden ; want in plaatfe van den verleider de deur uittejaagen, en het jonC 5  H LODEWIJK van SEELBERG. ge meisjen door zachte middelen te verbeteren, liet zij haar gaan, en hield den booswicht in huis , omdat hij een bekwaam kapper was. Middelerwijl had augustine de briefwisfeI'mg met haaren ouden minnaar aangehouden, en vermits dezelve haar kennis had gegeven , dat hij thans bij een Regiment, in Berlijn garnizoen houdende, als Officier was aangeficld, nam zij voor, derwaards te reizen: zij fchreef derhalven aan haare moeder: „Dat zij in Berlijn eenen zeer voor„ deeligen dienst had gevonden, en voorneemens „ was , het huis van haare tegenwoordige mees„ teresfe te verlaaten , waarin zij bovendien veele „ aanrandingen van onbefcheidene jonge Officie„ ren, nabellaanden van haare Heer en Mevrouw, „ verdraagen moest " Moeder en Zusters waren over deezen ftap niet zeer vergenoegd; doch hij was reeds gedaan, toen zij 'er bericht van kreegen: maar hoe ichrikten zij, toen zij door eenen brief van de adelijke Dame het geheele beloop van de zaak vernamen ! Ook hier begingen zij echter eenen grootcn misflag met opzicht tot de maatregelen , welke zij hadden moeten in 't werk Bellen ; want wel verre van het ongelukkig meisjen natereizen en aan haaien ondergang te onttrekken, fchreef de moeder haar deeze fchrikkelijke woorden : „ Zij moest haar nimmer „ weder onder de oogen komen; zij zoude haar niet voor haare dochter erkennen," en zo voords:  TWEEDE HOOFDSTUK. « hét verdwaalde kind nu van ieder verlaten zijnde, gaf zig vol van wanhoop aan het noodloot over. Zij bezat wel zo veel gelds, als zij noodig had, om met den postwagen uit het Land van Brunswijk naar het Brandenburgfche te reizen ; zij aanvaardde derhalven deeze reis: van Halberftad vertrok een eerlijke burgervrouw uit Berlijn, in haar gezellchap, en alzo deeze vrouw voornaamlijk behaagen in het jonge meisjen fchepte, om dat zij onderweg altoos iet had te werken , zindelijk gekleed was cn zig ook zeer zedig gedroeg, vroeg zij aan augustine: „ wat zij in Berlijn te „ verrichten had ?" en vermits zij het antwoord kreeg, „dat zij een Kameniersplaats zocht; dat „ de Dame , die zij het laatst gediend had over„ leden en zij vader- en moeder-loos was," bood de goede vrouw haar een verblijf in haar huis voor zo lang aan, tot zij een' dienst voor haar gevonden had. Het JmTertjen was zo dra niet in Berlijn aangekomen, of zij vernam onder de hand naar haaren Officier, en noodigde hem door een handbriefjen bij haar, waarop zij dikwijls bezoek van hem ontving; doch misfehien had eene andere gewillige fchoonheid hém in haar net getrokken; ook was het mogelijk, dat hij ontdekt had, hoe augustine met nog een paar andere jonge Heeren kennis had gemaakt; genoeg , na verloop van een  44 LODE WIJK van SEELBERG. week begon hij haar met meerder koelheid en ohverfchilligheid , ja zelfs met verachting te bejegenen , en het duurde niet lang , of hij bleef geheel weg, zonder zijne belofte natekomen, om voor haar eenen dienst te zoeken. De burgervrouw had terftond niet veel behaagen in de manieren van het jonge meisjen; bij voorbeeld , de weinige fchaamte, welke zij bij het uit- en aan- kleeden toonde; haare gewoonte van uuren lang voor den fpiegel zig in gebaardenmaaking te oefenen; haare gefprekken, die nooit waare blijgeestigheid, nooit een oprecht, gerust, voor het goede, edele en groote vatbaar hart te kennen gaven, en veele andere dergelijke trekken meer; maar toen zij zelfs bezoek van de Officieren begon aanteneemen , ontdekte de vrouw welhaast, met wat fchepfel zij opgefcheept was, en kon derhalven ook niet genegen zijn, zulk een wezen als kamenier aantebeveelen, maar verzocht augustine veelmeer, zodra mogelijk naar een ander quartier uittezieu : dewijl nu deeze genoodzaakt was dit huis te ruimen, huurde zij, onder eenen anderen naam, eene kamer in zeker huis, alwaar lode wijk haar aan het veufler zag Baan: zij was 'er flechts eenige weinige dagen geweest, eu nog befluitloos , op het geen haar in 't vervolg Van tijd wel zou te doen ftaan ; van ieder verlaten, perste de herdenking aan haare eerfle zorglooze jeugd haar menigmaal traanen af; maar ia  TWEEDE HOOFDSTUK. 43 andere oogenblikken fluisterde de loosheid haar toe: een jong meisjen, van zulk eene bevallige gedaante kan zig altoos wel door de wereld helpen Het had nog maar één' week moeten duuren, dan zou zij zig voor haar geheele leven overgegeven hebben aan eene levenswijze, waarbij zij nimmer met een vrijmoedig gelaat in een eerlijk gezelfehap hadde durven verfchijnen- seelberg, die aan geen deugd geloof floeg, was door de Voorzienigheid verordend, om haar in de armen der deugd terug te brengen. Nog had hij, toen hij door haar afgebroken verhaal een gedeelte van deeze lotgevallen, zekerlijk in een veel voordeeliger licht, dan wij dezelven hebben ten toon gefpreid, vernam , niet naar den naam van dit meisjen gevraagd; maar vermits ver1'cheidene afzonderlijke trekken in deeze gefchiedenis, en de gewagmaaking van zekere perfooncn zijne oplettendheid wekten, en iet in augustine's wezenstrekken hem zeer bekend voorkwam , gelijk zij al mede terftond in den beginne verklaard had, dat zij meende hem meer gezien te hebben; vroeg hij eindelijk: „ zoudt gij, Mejuffrouw! mij uwen „ waaren naam en dien van den jongen Officier, „ om wiens wille gij de reis herwaards gedaan, „ en dien gij reeds, nog 't huis zijnde , gekend „ hebt, wel willen ontdekken? Ik vraag niet uit en„ kcle nieuwsgierigheid; wees, zo gij kunt, flechts „ in, dit geval oprecht, en ik verzeker u, dat het  4<ï LODEWIJK Van SEELBERG. „ u niet zal berouwen!" — „ Zo gij mij niet wilt „ verraaden," antwoordde zij, „ja, dan zal ik u „zeggen, wie ik ben. Mijn naam is augusti„ ne werkman; mijn vader was Rector in ***; „ maar de Officier , van wien ik gefproken heb, „is zeker Heer van weidel, die in mijne „ vaderftad als Vendrik in garnizoen lag , en mij „ in mijne eerfte jeugd leerde kennen, terwijl hij „ nu en dan eenen Edelman bezocht, die bij mijn' „ vader op de fchool en t'huis lag : met deezen „ ontweek hij ook heimelijk, om in Pruisfifchen „ dienst overtegaan : hem is het gelukt , doch „ de Heer van seelberg, (dit was de naam „ van den jongen Edelman,) werd achterhaald." „Deeze is het," riep lode wijk, en omhelsde augustine, met zo weinig onkuisch gevoel,als 'er ooit kusch gegeven is: „deeze is het die hier voor „ u fiaat, en die nooit verwacht had, dat hij de „ kleine, aartige augustine , met welke hij „menigmaal zo onfchuldig gefpeeld, die hij zo „ dikwerf met een kindfche tederheid gekuscht en „ op zijnen fchoot genomen heeft , in zodanige „ omflandigheden hier zoude wedervinden." Een welgeaart gemoed kan door een reeks van afdwaalingen diep wegzinken, het kan door vereidingen geweldig weggefieept, doof voor edelere gevvaarwoordingen, verhard worden tegen de zachte roepfiem der Waarheid; doch 'er komen oogenblikken, waarin de deugd haare rechten eelisfiags  TWEEDE HOOFDSTUK. 47 liereischt, waarin de Voorzienigheid eene Mem verwekt, die het geheele wezen doordringt, eene toverflem, die innerlijke verfchijningen , gezichten , beelden uit de zalige tijden der verbeurde rust wederom in de verbeeldingskragt terug roept ; gedaanten, waarvan ieder als met eenen dolk het hart doorboort, het welk een verraader van de deugd is geworden ■ o zo lang dergelijke verfchijningen den dwaalenden aandoen en waarfchouwen, heeft de zachtmoedige befchermengel zijne hand van den zondaar niet afgetrokken - Naauwlijks was de naam werkman van augustine's lippen gevloeid, of dezelve riep ook de herdenking van alle de gelukkige en met nut doorgeleefde dagen, welke lode wijk in het huis van zijne braave opzieners, die als ouders zorg voor hem droegen, genooten had, in zijne ziel terug*, van het oogenblik af, dat men hem aan de handen van denzelfden fchandelijken verleider, den jongen weidel, die ook in de gefchiedenis van augustine eene hoofdrol fpeelde, ontrukt, en hij, nu met goede voorneemens bezield, zig op de weetenfchappen toegelegd had, tot den tijdkring toe, dat hij met kroon-berger naar Leippg trok, en in dien tijd de thans verijdelde hoop van alle de geenen, die hem gekend hadden, mede dervvaards nam. Dat deeze beelden van de jaaren zijner jeugd het kwaade voorneemen, waarmede hij dit meisjen be-  4S LODEWIJK van SEELBERG. zocht had, uit zijne ziel banden, laat zig gemaklijk befeffen hij had een volttrekt verloren, verdokt booswicht moeten geweest zijn, wanneer hij van het oogmerk, om met de dochter van zijnen Lecraar en Weldoener onder deeze omdandigheden buitenfpoorigheden te pleegen, niet oogenbliklijk hadde afgezien; doch hij deed nog meer, dan dit; hij ontwierp een plan, om haar met de beledigde kuischheid en met haare verontwaardigde moeder weder te verzoenen , haar in den fchoot van haare familie terug te brengen, en voor haar toekomend geluk zorg te draagen „augustine!" dus fprak hij haar aan, „ gij moet naar uwe lieve moe„ der wederkeeren; bij God! gij moet!" - „O!" antwoordde zij , „ om de geheele wereld niet! ik „ kan , ik mag , ik durf niet!" —• „ Meisjen!" zeide hij, „ weet gij ook, welken weg gij thans „ bewandelt ? hebt gij reeds veel geruste, kalme, „gelukkige uuren gehad, finds den tijd, dat gij „ de boeleering als een kostwinning gebezigd hebt? „ of is uwe ziel niet meer vatbaar voor het ge„ voel van eer , voor verhevener', zuiverer' geneug„ ten van verftandige , braave , en aandoenlijke „ menfehen? bedenk dan ten minden eens, welke „ uiterlijke gevolgen uwe levenswijze na zig zal „ fleepen: gij zult uwe waardige Moeder, die u zo „ oprechtlijk bemint, die u onder haar hart gedra„gen, opgepast, gekoesterd, gevoed, voor u ge„ waakt, gedoofd , gezorgd , zo veele zorglijke „ traanen over u geweend heeft, in het graf helpen;  TWEEDE HOOFDSTUK. 49 h pen; ieder ziet op uw voorhoofd het beeld van „uw gedrag, en hoe langer gij deezen weg blijft bewandelen , des te duidelijker zal uw gelaat „ fpreeken; befchaafde menfehen zullen u mijden; s, gij zult als een verrot lid van de burgerlijke „ maatfehappij afgefneden zijn ; wanneer gij ko- men zult onder eenen hoop menfehen, alwaar j, gij meent onbekend te weezen , dan kunt gij u „ geen oogenblik veilig rekenen, of niet misfehien 5, een roekelooze vent, fomtijds één van de gee« j, nen die gij met uwe onkuifche armen omhelsd j, hebtj en die thans eenen afkeer van u heeft, „ voor u treeden , u in het aangezicht befpotten s, en u openlijk ten toon Hellen zal; daar dan im„ mers de brandmerkende naam van Hosr u uit j, alle hoeken zal toegeroepen worden! gij moet „ bloozen, zo menigmaal als gij iemand ontmoet, „ die u kent; het vooruitzicht tot uwe broodwin„ ning is onzeker , en zeer wisfelvallig; wat „ vrouw van eer zal u als kamenier in haaren „ dienst neemen, zonder alvoorens naar uw gedrag 5, te verneemen ? wat braaf mensch zal met u wil„ len huwen ? gij zult derhalven de aangeuaamfle „ geneugten des levens, de gezellige, huislijke en „ huwelijks - geneugten, de geneugten van moeder en echtgenoote moeten misfen! of is 'er al een „ zotskap , die onnozel genoeg is van u , door 5, zijne hartstocht verblind , door uwe kunstenarijen ,., uitgelokt, zijne hand te geeven, dan zal uw hur welijk een hel op aarde zijn; gij bezit geen één II. Deel. D  50 LODE WIJK van SEELBERG. „ van die hoedanigheden, welke in eene huisvrouw „ vereischt worden ; aan de ondeugd gewoon, „ zult gij uwen man ontrouw worden; en ontdekt „ hij, of verneemt hij uit de voorige tijden, dat „ gij hem bedrogen hebt, dan zal hij 'er u voor „kwellen zo lang gij leeft: nog meer! een en„ kele buitenfpoorigheid kan u thans moeder maa„ ken van een kind, dat geenen rechtmaatigen va„ der heeft, en tot geenen Band behoort; wan„ hoop en nood kunnen u vervolgends in een „ oogenblik van verzoeking verleiden, om moor„ dercs te worden, en u op het fchavotdoen fter„ ven — of indien u dit ongeluk ook al eens niet „ overkwame, eene enkele buitenfpoorigheid met den „ voornaamflen, met den fchoolten Heer gepleegd, is „ genoeg, om uw ligchaam een ziekte medetedee„ len , die u van uzelve zal doen walgen; uw „ vleesch en beenderen doorknaagt, het merg uit„ droogt, alles aan het verrotten brengt, de beste „ fappen in etter verandert, uwe edclBo leden ver„lamt; neus, oor en tong wegvreet, uw aan„ gezicht tot de afzichtlijkfle grijns maakt; en wan„ neer u dan ieder wegfchopt, u op een bosch. „ verrot ftro, of de openbaare ftraat, of, zo gij „ recht gelukkig zijt, in een hospitaal, onder het „ afgrijsfelijk mes van den wondhceler, bij een af„ wisfelend gebrul , handenwringen , en ftuip„ trekkingen ; vloeken en kermen , doet fter- „ ven zeg niet, dat ik de zaak overdrijf: gij „ bevindt u reeds op deezen weggij zoudt waar-  TWEEDE HOOFDSTUK. 51 „ lijk het eerde meisje niet zijn, 't welk weleer „ de hoop van eene edele familie, de vreugde van „ deugdzaame ouders was , en daarna zulk een „ fchandelijk uiteinde had! nog kan uwe gedaante „ de fijne en voornaame boeleerders uitlokken , „ maar uwe fchoonheid zal welhaast verflensd „ zijn, (want bij uwe levenswijze zult gij maar al„ te fnel verwelken;) na weinige jaaren zal het vuur „ uwer oogen uitdooven, deeze tanden zullen zwart „ worden, uw adem zal ieder verjaagen, de boe„ zem verflappen, de handen verdorren, en ein„ delijk zal uw gelaat, vol van rimpels, al zij 't „ ook dat blanketfel en tooifel hetzelve tê hulp „ komen, nogthans geene andere bewonderaars vin„ den, dan wellustlingen van de laagfte foort, en „ menfehen, die van ieder gemijd worden ; gij „ zult de mannen naloopen en zij zullen, van 11 „ walgende, het gezicht afwenden waar toch „ zult gij dan befcherming , vrienden , troost vin„ den? - de kring van befchaafde menfehen zal „ voor u gefloten zijn ; rijkdommen zult gij niet „ vergaderd hebben, alzo gij de waarde van het „ geld niet fchijnt te kennen, en ook in deezen op„ zichte uwe zusters evenaart, onder welken wei„ nigen zijn , die fchatten vergaderen - gij zult „ door wanhoop en mismoedigheid overvallen wor„ den; gij zult uwe kost langs de ftraat moeten „ zoeken, en wat ontbreekt 'er dan nog aan, om „u, hoe weinig gij 'er ook op denkt, een einde * te berokkenen , gelijk ik 't u tevooren gefchetst D a  52 LODEWIJK van SEELBERG. „ hejb ? en al ware 't ook, dat gij het fchande- „ lijke geluk genoot van de bijzit van een wellus„ tig Vorst te worden — hoe menig een van zulke „fchepfelen, die, als de prijs van haar onkuisch „ leven, in vergulde koetfen de Bad doorrolde, „ zonk zo diep, dat zij na verloop van zes jaa„ ren niet veilig was, van door eiken foldaat ver„ fchopt te worden! " I-Iet was zekerlijk een zeldzaam verfcbijnfel; een mensch , als seelberg, die alle geloof aan deugd en waardij van den mensch fcheen verzaakt te hebben, met zo veel declnceming de kuischheid te hooren voorflaan; doch wanneer men in aanmerking neemt, dat hij zich hier flegts bij de befchouwing van natuurlijke en andere uiterlijke gevolgen bepaalde, en daarëntegen weinig gewag', maakte van de innerlijke blijgeestigheid en gerustheid, welke de deugd aanbrengt; dat het voor 't overige in onze dagen niet vreemd is, eenen redenaar met de grootlle overtuiging en welfpreekendheid te hooren redeneeren over waarheden , die hij dagelijksch door zijnen wandel tegenfpreekt; en eindelijk, dat het bij een fentimeutcel vernuft over 't algemeen van weinig belang is, wat hij zegt, zo hij het maar goed en fraai uitdrukt: dan kan ons ook het eerstgemelde niet vreemd voorkomen. —— Immers was de Zede kunde van gellert het boek, waarin seelberg, augustine vond leezen, en zelfs was  TWEEDE HOOFDSTUK. 53 het een gefchenk van een van haare redenlooze minnaaren .... doch laaten wij onzen Held niet te kort doen! zijn nog niet ten eenemaal bedorven hart was door de herdenking aan de jaaren zijner onnozele kindsheid verwarmd, en zijne verbeeldingskracht hooger opgewonden ; hij was in dit oogenblik wezeniyk doortrokken van de waarheid van 't geen hij lprak. Over deeze redevoering werd augustine ten flerkften aangedaan; zij beefde, wrong de handen en betuigde gaarne te willen wederkeeren en van levenswijze veranderen, indien het maar niet reeds te laat ware, en zij flechts een middel wiste te vinden , om haaren toeftand te verbeteren en bij goede menfehen als kamenier in dienst te kunnen gaan. „ Indien het u ernst is, au- „ gust ine!" zeide seelberg, ,, om in 't „ vervolg eenen beteren weg te bewandelen, dan „ is het nu juist de tijd: gij zijt zo jong, dat ,, de ondeugd bij u nog niet tot een tweede na„ tuur kan geworden zijn. Ik zal voor het ui,, terlijke zorg draagen , naamlijk voor uw aan„ ftaand verblijf ; doch dit is vooral niet de „ hoofdzaak: het voornaamfte oogmerk moet uwe ,, innerlijke gefteldheid, uwe verbetering weezen, „ en deeze' kan niemand , dan gij zelve bewer„ ken. Span al uwe krachten in, om tot een nieuw leven te ontwaaken ! wacht u vooral voor ledigheid! bedenk het genoegen , het welk D 3  54 LODE WIJK van SEELBERG. men in den kring van een huisgezin fmaaken ,, kan, en de pligten van huisvrouw en moeder, 3, ten einde u eerlang daartoe te kunnen voorbereiden! zodra gij u wederom in het huis vau „ goede menfehen bevindt, moet gij terftoud beM ginnen , u met huislijke bezigheden te belasten! Daartoe zijt gij eigenlijk gefchikt: ver„ nietig alle gedenktekenen van uwe fchande, al„ le de brieven, gefchenken, fchilderijen van min,, naaren, eii ontdoe u van alles, wat uwe oplet,, tendheid op zodanige voorwerpen, die tot hier toe uw ongeluk gebrouwen hebben, vestigen, 9, en de voorige neiging tot een losbandig leven 9, in u wederom zou verwekken kunnen! Lees 3, zodanige boeken, die u in uwe goede voornee- mens fchraagen, en al ware 't ook, dat gij iu 5, den beginne geen' fmaak kunt vinden in den in,, houd van deeze boeken en in de verkeering van betere menfehen; laat u, wat ik u bidden mag, daardoor niet affchrikken! gij zult wel,, haast meer fmaaks vinden in de oefening van ,, uw verftand en in de waarheid, ja blijgeesti,, ger worden , dan gij ooit of ooit geweest zijt. „ Ieder zal dan uwe innerlijke verbetering in „ uwe oogen leezen, en van het oogenblik af, „ dat gij over u zelve voldaan zult weezen, zult gij ieder achting jegens u inboezemen. Al het ongeBadige en alle zijdlingfche lonken ,, zullen uit uwe oogen verdwijnen : gij zult s, herbloejen , een jeugdige kleur verkrijgen, en  TWEEDE HOOFDSTUK. 55 „ het zal niet lang duuren, of alle de innerlijke ,, en uiterlijke voetfpooren van uwe voorige af> ,, dwaalingen zullen voor altoos uitgewischt zijn: „ een braaf man zal aanzoek doen om uw hart „ en hand, en gij zult hem, als een getrouwe „ gade, volkomen gelukkig maaken. Men is ,, tegen alle verleiding beveiligd , wanneer men „ het gevaar der verleiding tot zijn nadeel heeft „ leeren kennen. Schrijf nu aan uwe nabe- „ ftaanden, bid om vergiffenis, beken alles! wie „ zich fchaamt de begaane misflagen te beken„ nen , die kan nog geen ernflig voorneemen ,, hebben van zich te willen verbeteren. Stel ,, u vast voor, om van dit oogenblik af aan, al,, le kunstenaarijen , alle kwinkflagen te verzaa- 9j ken! ■ Zeg mij ronduit, met welke mans- „ perfoonen gij in de grootfle vertrouwelykbeid ,, geleefd hebt ! ik zal hen fchriftlijk en mon,, deling, door zachte en geweldige middelen den ,, mond trachten te floppen. Zij zullen u alle „ uwe brieven weder geeven doch praa- „ ten doet in dit geval niets af, beter is het ,, werkzaam te zijn. Thans verlaat ik u; ,, misfchien kom ik heden nog weder bij u ; „ blijf ondertusfchen ingetoogen, en overdenk dat „ geene, 't welk ik u gezegd heb!" Lodewyk ging heen en zocht de braave burger-vrouw op, die zo goedaartig was geweest, voor het jonge meisjen zorg te draagcn. Hij ver- 04  $G LODEWIJK van SEELBERG. haalde haar alles,, en verzocht haar hem te willen onderfteunen, om augustine aan haaren ondergang te ontrukken, en haar bij zich in huis te neemen. Na eenige zwaarigheden geopperd te hebben, Bond de goede vrouw zijn verzoek toe. Den volgenden morgen werd augustine terftond derwaards gebragt: seelberg drong haar, hoewel zij weigerachtig ware van iets te neemen, honderd Guldens op, en augustine kwam nu onder een Breng , doch liefderijk opzicht. Zij werd aan het werk gezet, vermaand, aangemoedigd; men verweet haar nimmer haare voorige misBappen , maar waarfchouwde haar fomtijds en trachtte haare kleine, gering - fchijnende, doch onbetaamelijke, wulpfche manieren en gebaarden af te wennen. In den beginne ftond het meisjen deeze iugetoogenheid niet acn; doch langzaamerhand werd zij 'er aan gewoon ; zij begreep, hoe goed men het met haar meende, en gevoelde de waarde van waare vriendfchap. Naar maate zij nu haare zeden verbeterde, Bond men haar ook meerder vrijheid toe ; zij werd in goede gezelfchappen gebragt , maakte zich betere en fijnere manieren eigen, droeg de goedkeuring van anderen weg , werd belangrijk , en had bewustheid van haare waardij en van die van andere menfehen. Seelberg had terftond in den beginne aan de moeder gefchrevcn, en een' brief van augustine met haare openhartige belijdenis, waartoe hij haar niet, dan met veel moeite, kon  TWEEDE HOOFDSTUK. 57 overhaalen, ingeflooten; hij had tevens bewerkt, dat de nabeftaanden niet oogenblikkelijk bereidvaardig zijn moesten met te vergeeven, maar dat zij eerst blijken van haare verbetering wilden verneemen. Eindelijk kwam dan ook de verzoening tot (tand, en nu vond augustine zich weder recht gelukkig. Inmiddels was seelberg reeds lang van Berlijn vertrokken : doch ik zal hier , als de bekwaamde plaats, het einde van augustine's gefchiedenis vernaaien. Drie jaaren had zij zich in het huis van de braave burger-vrouw opgehouden , en in weêrwil van menigvuldige beproevingen en verzoekingen onberispelijk gedraagen, toen zich voor haar een vooruitzicht opende, om den prijs van haar goed gedrag inteoogften. De goede vrouw beminde het meisjen als haar eigen kind ; zij was eene gegoede weduwe en had maar éénen zoon , die, nadat hij Geheimfchrijver bij eenen Gezant geweest was , thans naar Berlijn wederkeerde, alwaar hij eene bediening kreeg bij het finantie-wezen. Augustine bekoorde hem ; hij fprak 'er met zijne moeder over, dat hij haar gaarne tot zijne gade wilde verkiezen: de moeder, verblijd over dit voorneemen van haaren zoon , ftelde zulks aan het jonge meisjen voor; doch haare kieschheid liet niet toe, om in zulk eene verbindtenis te bewilligen, vóór en aiëer zij met een edele openD 5  58 LODEWIJK van SEELBERG. hartigheid den man, die om haare hand aanzoek deed, rekenfchap van haare voorige misltappen gedaan had. Deeze was nu boven alle vooröordeelen'zodanig verheven, dat, wel verre van daardoor terug gehouden te worden, deeze oprechtheid veelmeer de waarde van augustine in zijne oogen nog verhoogde hij trad met haar in het huwelijk, en zij vinden zich tot dit oogenblik toe onderling zeer gelukkig. Vertrouwen en oprechte liefde (bengelen deezen band nog vaster inéén. Augustine neemt als echtgenoote en moeder van twee gezonde kinderen haare pligten volkomen waar. Haare moeder is federt den voorigen zomer bij haar in huis — en lodewijk is de bewerker van dit geluk. Twee braave huisgezinnen zegenen zijn aandenken.  DERDE HOOFDSTUK. De tweede goede daad, welke ik als een trek van seelberg's charakter nog moet vernaaien, was een gevolg van de eerde, in zo verre het hart door de verrichting van één edele daad gemeenlijk tot meerdere weldaadigheid wordt aangezet, en het 'er alleen op aankomt, met een paar flappen op het pad der deugd een begin te maaken , om weldra verder voordgetrokken te worden langs eenen weg, op welken de voet van den wandelaar niet moede wordt, maar telkens nieuwe krachten verkrijgt. Lode wijk had, gelijk wij weeten, op zich genomen, om met den Heer van weidel te fpreeken , ten einde denzelven tot • het teruggeeven van aügustine's brieven te beweegen. Hij flelde daarenboven zeer veel belang in een mensch wedertezien , met welken hij weleer , als een jonge knaap, een zeldzaam plan ontworpen , en reeds een begin gemaakt had met hetzelve uittevoeren (*). Hij zocht hem dikwijls vruchtloos in zijn quartier ; want wanneer de jonge Heer niet op de wacht of op de parade O) Zie ifle Deel 3de Hoofdft.  6o LODEWIJK van SEELBERG. was, bragt hij zijnen tijd door in de Cofïijhinzen en op andere vrolijke partijen, zodat hij genoegzaam den geheelen dag niet te vinden was. Eindelijk vernam lode wijk eens bij geval, dat men weidel des namiddags in eenen tuin, een half uurtjen van Berlijn gelegen, en waarin tegelijk een herberg was, zou kunnen fpreeken. Het we£r was fchoon , lichtenberg had zijn woord bij een' ander' gegeeven, en zo doende befloot onze vriend, eene wandeling naar den genoemden tuin' te doen. Hijs ging echter eerst nog bij de Burger-vrouw aan, en verheugde zich te mogen zien, dat augustine begon goed en blijgeestig te worden , en de genegenheid van haare vriendin te verdienen. De blijde bewustheid, van dit meisjen aan haaren ondergang ontrukt te hebben en het vooruitzicht op haar toekomend geluk, hielden bij deeze wandeling zijne verbeeldingskracht op eene zeer weldaadige wijze bezig ; en zo wandelde hij langzaan de poort uit, zonder veel omtezien. De weg naar den tuin was hem naauwkeurig befchreeven ; ' onder anderen moest hij een frnal pad tusfchen twee heinigen door. Op dit pad voordwandelende kwam van de eene zijde een vrij vvèl gekleed man, met de wanhoop op zijn gelaat gefchilderd, op hem af, vattede hem bij de keel, en eischte van hem zijne geldbeurs op eenen trot-  DERDE HOOFDSTUK. 61 fchen toon. Lode wijk was niet zeer fterk , doch gaauw en handig; daarentegen was de aanvaller een fterk, maar ftijf man, tusfchen de 50 en 60 jaaren oud : beiden hadden geene andere wapenen , dan alleenlijk ieder een rotting in de hand. Nadat seelberg eenen korten tijd met den man had geworsteld, werd hij hem meester, en wierp hem ter aarde , waarop de man hem met veel aandrang verzocht, om hem toch maar het leven te neemen, 't welk hem tot eenen last was, of hem ten minsten aan het gerecht overtcgeeven. Seelberg begreep zeer wel, dat de uïterfte wanhoop uit dien man fprak , en hem verleid had , eenen ftap te doen, die zo onhandig van hem was uitgevoerd. Hij fprak hem derhalven met zachtzinnigheid aan : ,, Wat beweegt u," zeide hij , „ om mij hier op eene moorddadige ,, wijze te overvallen? Waarom vraagt gij niet „ liever om een aalmoes, wanneer gij arm zijt ? „ Gaarne zou ik u iet gegeeven hebben." —— „ 6, Mijnheer!" antwoordde de vreemdeling, „ wanneer gij mijnen toeftand zoudt kennen!... „ ach! ik verzoek u hartelijk, lever mij toch over aan het gerecht!" Lode wijk deed alles wat hij kon, om den man gerust te ftellen, verzocht hem om de mededeeling der gefchiedenis zijner rampfpoeden, en be-  6a. LODEWIJK van SEELBERG. loofde, hem zo veel in zijn vermogen ftond, de behulpzaame hand te bieden. Met moeite overreedde hij hem, om mede naar den tuin te gaan, en deed zich, daar komende, een bijzonder vertrek aanwijzen, bekommerde zich bij voorraad niet over den Heer van weidel, maar eischte een flesch wijn, zettede zich neder met zijnen nieuwen bekende, die hem het volgende verhaalde: Ik ben in * * * geboren, heb mijne jeugd aan de weetenfchappen toegewijd, mijn vader„ lijk erfdeel voor het grootlte gedeelte op de ,, Academie en de rest in de eerfte jaaren van mijne bediening verteerd, terwijl ik bij het Fi„ nancie-collegie van den Vorst * * * aange,, fteld was , zonder de minste bezolding: on„ dertusfchcn fcheen het, als of mijn Vorst oor,, deelde dat ik hem van meerder nut konde zijn ; „ want hij begunstigde mij met een zeer voordeelig ampt, en ik nam mijne bezigheden met ,, alle getrouwheid en naarltigheid waar. Kort ,, daarna leerde ik in * * *, bij gelegenheid van „ een kleine reis in den dienst van mijnen „ Heer, zekere jonge vrouw kennen , die „ mij , gelijk ik haar, behaagde. Ik verkreeg de ,, toeftemming van mijnen Vorst, om met haar ,, in 't huwelijk te mogen treeden, en leefde een „ jaar lang met haar zeer gelukkig en vergenoegd. „ Wij hadden een goed beftaan, droegen elkan„ der de tederfte liefde toe , en genooten veel  DERDE HOOFDSTUK. «3 „ vriendfchap van voornaame en geringere per,, foonen. Nu woonde in onze ftad een verfoe,, jens-waardig wijf, zekere Mevrouw brin,, kler" .... 5«*Wel zo," viel seelberA hem in het woord , „ kent gij deeze vrouw ,, ook? (*)" >•> Ik ken," antwoordde de vreemdeling, ,, haar maar al te wèl; zij heeft „ mij veel onheils berokkend; de Voorzienigheid ,, heeft haar wel daarvoor geftraft, alzo zij in de „ voorige maand onder de ijsfelijkfle fmarten „ overleden is aan de kanker, welke zij lang in 't geheim met zich heeft omgedraagen ; doch. „ mijn ongeluk is daardoor niet verminderd. Dit „ fchandelijk fchepfel was weeleer de bijzit van ,, den Vorst geweest, en nadat hij eenen tegen„ zin in haar had gekreegen, trachtte zij zich in „ zijne gunst te handhaaven en voordeel te doen „ door, met hulp van eenen Kamerdienaar, de rol „ van koppelaarfler bij nieuwe minnarijen van „ den Vorst te fpeelen en jonge meisjens en vrou„ wen in het net der verleiding te lokken. Mij„ ne braave vrouw was fchoon , de vorstelijke wellustling vond behaagen in haar , en men „ droeg aan Mevrouw brinkler op, om haa- re verleidende onderhandelingen met haar te be,, ginnen. Zij bezocht ons; en vermits ik niet „ gaarne onbeleefd ben , verbood ik haar niet {_5 De Leczers zullen zich deeze perfoon herinneren , zijnde dezelfde , die op de maskerade ia ** to DE WIJK in de Tchoone kunsten onderwijs gaf.  64 LODEWIJK van SEELBERÖ. „ aanflonds mijn huis, fchoon dit fchepfel irt dë ,, geheele flad eenen zeer Hechten naam hadde, zo „ dat het meer tot fchande , dan tot eer ver» ,, ftrekte met haar te verkeeren. Maar toen zij „ haare bezoeken meermaalen herhaalde, gaf ik „ haar niet onduidelijk te kennen , dat zij ons i} tot last was, waardoor zij dan bewoogen werd, om de uitvoering van haar voorneemen te ver„ haasten, en aan mijne vrouw, uit naam van den j, Vorst, den fchandelijkften voorflag te doen. „ Mijne deugdzaame , getrouwe gade nam dee- zen voorflag zó aan, als het eene braave vrouw betaamt; want zij antwoordde: dat Mevrouw ,, nog maar een oogenblik had te vertoeven, om ,, de zaak met mij te overleggen ; huppelde de „ kamer uit , riep mij , en ik leidde Mevrouw „ brinkler het huis uit op eene wijze, die „ haar tot de uitterfte wraakzucht aanfpoorde. „ Ondertusfchen liet de Vorst bij mij niets blij„ ken , en fcheen zich deeze zaak in 't geheel „ niet aantetrekken; veelmeer kreeg ik meerder „ en gewigtiger, maar zekerlijk ook zodanige be„ zigheden, die mij aan grootere verantwoording „ bloot fielden; met dit alles kweet ik mij met 3, allen mogelijken ijver en oprechtheid van mij„ nen pligt, en had bijna het bovengenoemde voor,, val vergeeten , toen de voorflag van den Vorst—, ,, die nu iudedaad, door tegenftand aangevuurd, „ met eene hevige minnedrift op mijne vrouw verliefd fcheen — andermaal, doch door eenen „ au-  DER-DE HOOFDSTUK. 6$ „ anderen koppelaar en op eene fijner manier her„ haald werd ; doch ook nu wees mijne lieve „ echtgenoote alle de voorflagen en beloften., hoe „ voordcelig ook voor haar en voor mij, die zij „ met onze fchande had moeten koopen, rond„ borstig en met veel deftigheid van de hand, en „ verbergde het geval voor mij , om mij geen „ nieuwe onrust te veroorzaaken. Nu was de ,, wraaklust van alle kanten werkzaam, om mijK nen ondergang te bevorderen; ik had het be„ ftuur over eenige takken van 's Vorsten finan„ ciën ; niets valt gertiaküjker , dan daarbij ter 5, verantwoording geroepen te worden , wanneer „ men déns bellooten heeft, iemands val te be< „ rokkenen en dingen op te zoeken, die den eer* ,, ficn befluurder te last zullen gelegd worden, „ al ware 't ook-, dat men de achteloosheid, ,, der onder-bedienden op zijne rekening zoude „ fchrijveu. In zodanige gevallen kan het over „ 't algemeen, niet ontbreek en aan misnoegden , „ wanneer men menfehen oproept, wier eifchen „ men niet altoos billijk geoordeeld , en wier „ harsfeufchimmen men niet altoos bevredigd. „ heeft. Men zag onder de hand uit, naar men„ fchen, die klagten tegen mij hadden intebren» „ gen, zettede dezelven aan, om alles gerust te ,, ontdekken, en fchreef dat geene op, het welk „ hun op deeze wijze afgevraagd, of veelmeer „ afgeperst was. Om echter eene foort van rechts„ pleeging waarteneemen , werd mij een proces II. Deel, E  6g LODE WIJK van SEELBERG. „ aangedaan; men wierp mij in de gevangenis en „ mijne twee bitterfte vijanden werden tot Com„ misfarisfen bij dit onderzoek benoemd : ver„ mits de zaak reeds zo goed als bellisd was, „ vóór het onderzoek begon, was het vonnis ook „ zeer fpoedig uitgefproken. Men Belde naam„ lijk, in plaats van mijne gezegdens, alleenlijk „ dat geene ter neder, het welk men ter berei„ kinge van het kwaade oogmerk dienBig oordeel„ de; men ftond mij niet toe, om de noodige „ bewijsftukken ter mijner verdediginge bijte„ brengen, want mijne eigene papieren had men „ mij ontnomen toen ik in de gevangenis werd „ geworpen , en niemand van de vorstlijke bej, dienden mogt de minfte gemeenfehap met mij „ hebben. Nadat ik op deeze fraaje wijze van „ de zwaarfte misdrijven was overtuigd gewor„ den, zondt men dé acten naar eene nabuurige „ Academie, om uitfpraak daarover te doen, met „ het bijgevoegde verzoek, om de zaak in han„ den van Mijnheer den Profcsfor * * * overte„ geeven , en ftopte deezen laaggeestigen fchurk „ vijftig dukaaten in de hand. Kortom ik „ werd veroordeeld, om afgezet en uit het land „ gebannen te worden. „ Middelerwijl hadt mijne lieve echtgenoote baa-„ re toevlugt tot haaren ecnigen broeder geno„ men. — Alle de overige nabeftaanden en vrien„ den keerden ons den rug toe , zo dra onze  DERDE HOOFDSTUK. 67 „ rampen een begin namen. Als een bede- , laar , en wat nog meer is , als een onteerd ; mensch reisde ik mede derwaards; wij namen " haar zeer gering vermogen op, en vertrokken l met deeze kleine fom naar IVeenen, met het % vast befluit, om bij den Rijks-Hofraad mijne " tirannen in rechten te vervolgen. Hier moes" ten wij ons vier jaaren lang ophouden aleer l mijne zaak afgedaan was ; ik moest met alle de kunflenarijen der ongehoordfte boosheid en " met alle de ongemakken die men ondervindt, " wanneer men met een magtige partij te doen ' heeft, worstelen; wij leefden daarbij zo fober j als mogelijk was, en konden ter naauwer nood „ de zwaare proces-kosten van het overfchot „ onzer penningen goedmaaken. Eindelijk verfcheen bet befluit, waardoor de Vorst tot " eene volkomene fchaêvergoeding veroordeeld " werd - Nu meende ik den hoogften trap van l mijn geluk bereikt te hebben ; ik verbeeldde £ mij, dat mijn magtige vijand mij, ten minsten " door fchaamte aangezet, om niet bij de gehee" le wereld als een onrechtvaardig dwingeland \ te boek te ftaan, een jaarlijks** pennoen voor " mijn geheele leven zou laaten aanbieden, waarmede ik mij dan gaarne had willen vergenoe" gen , terwijl thans mijne eer voor 'de wereld "hcrfield was. Doch, niets van dat! de „ magtige onderdrukker drijft den fpot met de l rechtvaardigheid, en de nabuurige Vorsten zijn, E 3  ö3 LODE WIJK van SEELBERG. „ uit hoofde van ftaatkundige inzichten niet te „ beweegen, de aan hun opgedraagene uitvoering „ van een vonnis te werk te Bellen. Ten einde „ dit oogmerk te bereiken heb ik menige vrucht,, looze reis gedaan , en alles verkocht wat wij „ nog aan goede kleeding, fijn linnegoed en kost„ baarheden bezaten, als kleine ringen en derge„ lijke, welke wij ter gedachtenisfe van perfoo„ nen, die ons dierbaar waren, droegen, en die „ wij niet gaarne misten. Eindelijk toen mijne „ ellende ten top was gereezen , (want mijn „ fchoonbroeder, die ons edelmoediglijk had pn„ derBeund was nu ook overleeden, en had een „ verwarden boedel nagelaaten , ) befloot ik „ te voet herwaards naar Berlijn te reizen, en „ eenen dienst te zoeken, al ware het ook maar „ als fchrijver bij een Coïlegie. Ik nam de be„ wijsBukken van mijne onfchuld mede, en liet „ mijne echtgenoote In eene angstvallige verwach- „ ting op de Saxifche grens doch wie ééns „ door het geluk verhaten is, dien mislukt al„ les. Ik ben overal afgewezen ; men beklaagt „ mij; de Ministers haaien de fchouders op, en ti wenfchen, dat de uitvoering van het vonnis „ aan Brandenburg mogt opgedraagen zijn; kun„ nen echter bij deeze omBandigheden niets ten „ mijnen voordeele doen. Ik heb zelfs eenen „ ootmoedigen brief aan den Koning gefchreeven „ en om dienst verzocht: maar het antwoord van „ zijne Majefteit was: dat hij zich verpligt oor-  DERDE HOOFDSTUK. 69 „ deelde , voornaamlijk op de inlanders te m zien. En nu, Mijnheer! wat zegt gij daar- „ van ? — Ik ben hier agt dagen opgehouden — „ ik heb nu hoe genaamd niets meer; ik fcbaam „ mij te beedelen — vier dagen geleeden heb ik de „ gespen van mijne fchoenen verkocht, om niet „ van honger te vergaan en den herbergier die \, mij niet langer in zijn huis wilde dulden, te „ kunnen betaalen. Sinds twee dagen is „ 'er geen warm eeten over mijn tong geko„ men, en wie weet wat mijn ongelukkige vrouw „ moet uitltaan! ■ Ware ik er wel in te ver- „ denken , dat ik , door bidden niets kunnende „ uitvoeren , beproefde , met geweld dat geene „ van u te verkrijgen , het welk mij en mijne „ gade, of eenigen tijd in het leven behouden , of „ mij wederom kon overleveren in de handen van „ 't gerecht, het welk waarfchijnelijk flechts wil „ herinnerd zijn, dat het mij, na mij alles ontno„ men te hebben, dit rampzalige leven nog heeft „ gelaaten, 't welk mij tot last is," Seelberg had, gelijk wij weeten, reeds zodanige nadeelige denkbeelden van de braafheid, dankbaarheid en rechtvaardigheid der menfehen , dat de gefchiedenis van deezen armen man, terwijl dezelve hem in dit gevoelen (lijfde, van den. eenen kant indedaad geene voordeelige indrukken op hem maakte; doch van den anderen kant trof zij de gevoelige zijde van zijn hart, perste hem 9 E 3  7o LODE WIJK van SEELBERG. vermits hij juist in eene kalme gemoedsgefteldbeid was, zeer oprechte traanen af, en dit tweeledig gevoel verwekte gemeenfchaplyk zijne neiging tot werkzaamheid, om de lijdende onfchuld bijftand te verkenen. Hij deed terftond 't geen hij in dit oogenblik bij mogelijkheid doen kon, opende zijne beurs, troostte, verkwikte en verzocht den vreemdeling, den volgenden morgen bij hem te komen, ten einde te overleggen, wat 'er verder moest gedaan worden. Lichtenberg had nabeflaanden in Berlijn, die in groot aanzien waren; het verhaal van eene gebeurtenis, welke water op den molen van deezen verzamelaar van anecdoten was, die 'er Hechts op uit ging, om iet optedocn , waardoor hij Vorsten , Regeeringen en Rechters voor de wereld ten toon kou Hellen, deed hem al mede ten voordeele van den verdrukten werkzaam zijn: in 't kort, deeze ongelukkige werd door de poogingen van onze twee jonge lieden geholpen; hij verkreeg niet alleen eene middenmaatige bediening en hoop op een betere iu de Pruififche Landen , maar ook de belofte, dat de Koning zich zijne zaak aantrekken zoude, om hem de verdiende fchaêvergoeding te bezorgen. Met opzicht tot den Heer van wei del Haagde seelberg al mede gelukkig in zijne verrichtingen - hunne eerde bijeenkomst was vrij koe!. Weidel verhaalde, dat hij, na hunne-fcheiding, bij het regiment onder een flrenge tucht gehou-  DERDE HOOFDSTUK. 71 «Ten, doch naderhand, toen hij zich wél had gfi> draagen , als Vendrich zeer goed behandeld , en eindelijk op de voorfpraak van eenen Oom , zynde Colonel in Hollandfchen dienst , als Officier hier geplaatst was. Voor het overige maakte deeze losbol weinig zwaarigheid in de begeerde brieven aan augustine terug te geeven. Vermits het echter altoos zeer onaangenaam , ook misfchien zelfs wel nadeelig voor het arme meisjen zou geweest zijn, om met haaren verleider in dezelfde flad te leeven en hem fomwijlen op .een derde plaats te zien; vond de Voorzienigheid goed, om haar ook in deezen opzichte volkomen gerust te Hellen. De jonge Heer was uit den aart zo wispeltuurig, dat hij niet lang op ééne plaats blijven kon; de Pruisfifche dienst verveelde hem welhaast; hij fchreef daarover aan zijnen Oom in Holland, van wien ik boven gefproken heb, en verzocht denzelven, om hem daar een Lieutenantsplaats te bezorgen"; zulks gefchiedde ook; de Heer van weidel vertrok naar de Nederlanden, doch zal, gelijk ik vernomen heb, ook daar niet gebleevcn, maar naar Oostïndïèn gegaan zijn , alwaar hij naar vermoeden, indien hij nog leeft, augustine even zowel zal vergeeteii hebben, ^ls wij hem thans vergeeten zullen. Nog moet ik hier aanflippen, dat lode wij K het geheele geval met augustine, hoe zeehetzelve hem ook tot eer verflrekte, evenwel vo„r lichtenberg had verborgen gehouden: dee* E 4  72 LODE WIJK van SEELBERG. «had zijne eigene f)uipwegen , en bekommerde zich weinig over 't geen seelberg deed; maar de jager triller was befcheiden genoeg van met te vraagen, hoe het avontnnr, 't welk hij had aangelegd, verder was afgeloopen. Voor het ovenge weet ik niet, of ik het bij onzen held als eene deugd of als een misflag moet befcbouwen dat hij 'er van zweeg. Schaamde hij zich over de goede aandoeningen, over de edele daaden of fchaamde hij zich, dat hij geen geledenfteid had, om zich meermaalen daarvan te kunnen beroemen? Wilde hij misfchien niet gaarne den fchijn hebben van zijn aangenomen flelzel afgevveekeu te zijn, het Belzel, 't welk zijn ver. Band zo dikwerf tegen zijn hart had willen doordrijven , terwijl hij beweerde, dat de menfehen «iet de minfte oplettendheid, niet de minste deelneeming, hulp en liefde waardig waren 9 lk vveet het niet, maar kan het niet wel denken dat de verfchooning jegens dén naam van eene vrouw, noch ook de gewoonte, groote zielen zo eigen, om het goede zo gaarne in 't verborgen te verrichten, de oorzaak van zijn fiilzwijgen was Genoeg, lichtenberg vernam mets van het geval van augustine. Over 't algemeen verkeerden beide deeze jonge aeden met zeer vertrouwelijk met elkander maar lieten veelmeer van dag tot dag meerder" koelheid blijken: beiden waren met zig zelveu  DERDE HOOFDSTUK. 7% zeer fterk ingenomen; zij eischten geweldig veel uitfteekende achting en oplettendheid van anderen ; daarbij kwam nog , dat beiden , en wel seelberg , (ten minsten thans, ) uit wantrouwen tegen de trouw en oprechtheid der menfehen , maar lichtenberg uit hoofde van zijn algemeen wereld-burgerfchap, niet zeer vatbaar waren , voor perfoneele zielsuitllorting ' en waare vriendfehap: dan, te Praag komende ontaartte deeze onverfchilligheid in een openbaar koele bejegening , ja! zelfs in eene foort van vijandfehap , — te weeten aan den kant van lichtenberg welke aldaar voor den anderen van zeer gewigtigc gevolgen was, en de aanleiding daartoe gaf, hoewel onfchuldig, niemand anders dan de Freule louise van wallenhout, Ter opheldering van dit alles gelieven de Leezers zich te herinneren, dat ik hun boven gezegd heb , dat Graaf storman om zaaken van zijn Hof naar Bohemen gereisd en zijne gade en haare zuster mede derwaards genomen had; vervolgends heb ik ook verhaald, dat onze twee Reizigers voorgenomen hadden van Saxen naar Bohemen te gaan; als mede dat de Heer van lichtenberg op louise zo verliefd was geweest als een man van zijn charakter zijn kan; en eindelijk dat de Freule aan deeze genegenheid niet beantwoord , maar veelmeer E 5  74 LODEWIJK van SEELBERG. seelberg altoos in haar hart de voorkeus ge*geevcn had , gelijk zij zulks den anderen jongen Heer, toen zij elkander te Leipjig zagen niet onduidelijk had laaten bemerken (*). Neemt dit alles zamen en voegt 'er bij, dat de familie van den Graaf nog in Praag was toen lichtenberg en seelberg aldaar aankwamen : dan zult gij de verdere gevolgen daarvan kun* nen afleiden. De nadeelige denkbeelden, welke de Lijflanden lodewijk van storman hadden ingeboezemd , waren bijna geheel weder verdweenen; eigenlijk had hij hun ook geen gegrondde redenen gegeeven, om flechte denkbeelden van hem optevatten, en een klein misverfland wordt al gemaklijk vergeeten , vooral in dc groote wereld en op reizen, alwaar men zo veele nieuwe bekenden krijgt , dat men zich gewent , ten minsten zo lang men in de begocheling verkeert, zich niet al te verre met de menfehen intelaaten , of veel meer, dan beleefdheid van hen te verwachten. Zo rasch zij derhalven te Praag kwamen, was seelberg zeer genegen , om den Graaf in gezelfchap van lichtenberg te bezoeken. Storman ontving den vriend zijner jeugd met eene deelueemende , hartlijke vriendfehap : (*) Zie het flot v*n het 14de Hoofilft. ifte Deel.  DERDE HOOFDSTUK. 75 de edele man had altoos veel zorg en liefde voor lode wijk gehad; hij vond dat hij 'er thans gezonder uitzag dan voor een paar jaaren ; ook meende hij over zijn zedelijk charakter beter te mogen denken. Zekerlijk hadden de twee goede daaden, die seelberg zo gelukkig geweest was in Berlijn te verrichten, en de gemeenzaame verkeering met een paar edele menfehen in Dresden , eenen zeer weldaadigen invloed gehad op zijn hart , dat gemaklijk overtehaalen was: hij was zachtzinniger en blijgeestiger geworden ; daarbij had de omgang met de fijner wereld hem, die zonder veel moeite een andere gedaante aannam , meer befchaatd en zijne uiterlijke manieren de ruwheid, gemeenlijk aan de Studenten eigen , benomen. Hij herleefde ook wederom voor de gezelligheid ; zijne verfcheidene bevallige talenten maakten hem zeer aangenaam in gezelfchappen; zijn humeur werd niet door kwaade luimen voor anderen lastig gemaakt; en fchoorf hij ook fomtijds door innerlijke mismoedigheid geplaagd wierde, had hij tog geleerd, om meester van zich-zeiven te blijven en andere menfehen deeze ongefteldheid niet mede te laaten ondervinden. Men zal mij wel willen gelooven, wanneer ik betuig, dat deeze voordeelige verandering hem nieuwe achting verfchafte vooral in de oogen der fchoone Scxe ; doch meest in die van  16 LODEWIJK van SEELBERG. louise. Zij had ook nog geen twee dage» met hem verkeerd , of haare liefde jegens hem was wederom ten top gereezen: haar fchoonhroeder bemerkte zulks, en fcheen 'er thans niets tegen te hebben, zowel omdat hij wezenlijk oordeelde, dat dit juist het tijdflip was, waarin zijn vriend door den zachten invloed van een deugdzaam , beminnelijk meisjen op- eenen goeden weg konde gebragt worden, als ook dewijl hij ontdekte, dat lodewijk niet, gelijk te vooren, alleenlijk een bewonderaar van lo ui se's voortreffelijk charakter bleef; maar begon haar wezenlijk eerbied en vuurige liefde toetedraagen. De liefde is , gelijk men weet , iet, 't welk noch afgedwongen, noch afgebedeld, noch ook aan de hand der hoogachting naar goedvinden bewerkt worden kan: zij is een van de ziekten, over welker toevallen en uitwerkingen veele fraaje boeken gefchreven zijn , zonder dat alsnog een eenig geneesmeester heeft aangetoond, hoe deeze drommelfche ziekte eigenlijk eerst ontffaat; waarom zij fomtijds zo zeer onderfcheidene en tegenftrijdige verfchijnfelen bij dezelfde zielsgefteldbeid voordbrengt , en van welke middelen , (buiten het mes,) men zich met een goed gevolg daartegen kan bedienen. Men zou mij derhalven ook te veel vergen, zo men begeerde, dat ik bepaaldelijk zou zeggen, waarom seelberg thans indedaad op louise verliefd was, daar hij te  DERDE HOOFDSTUK. ff vooren de Freule flechts had bewonderd , zonder door dit gevoel het evenwigt van zijn gemoed te verliezen. Ondertusfchen kan ik evenwel een paar oorzaaken opgeeven, die de zaak ten, minften ge« ioofwaardig zullen maaken. De eerfie was naamlijk in hem-zeiven en de tweede in louise gelegen. Seelberg had , getroffen door de twee gevallen, die hem in Berlijn ontmoet waren, en door de kennis aan eenige beminnenswaardige vrouwlijke wezens , die hij in verfcheidene lieden geduurende zijne reis gevonden bad, we« der begonnen, meerder belang te neemen in de vrouwlijke Sexe, bijgevolg bevond hij zich thans in eene gemoedsgefteldhcid , die zeer vcrfchilde van die, waarin de Freule hem eerst gezien had — maar wat dit goede meisjen betrof, zij was al mede zeer veranderd. Zonder het minfte van de zuiverheid van haar hart te verliezen, zonder de edele eenvoudigheid van haar charakter te kreuken , had haare deugd, fmds den tijd, dat zij met haaren Schoonbroeder en haare Zuster in de groote wereld verkeerde , allen uiterdijken fchijn van affchrikkende ftrenghcid afgelegd, of veelmeer, (want het was haar nimmer in de gedachten gekomen, om de rol van een fixenge te fpeelen , ) of veelmeer was de engelen-glans van haare zuivere, hemclfche deugd, het licht, het welk, zo lang zij op het land leefde, zonder zich onder een vreemd kleedt te verfchuilen,  ?S LODEWIJK van SEELBERG. zijnen eigenen kring verkoos, waarin elk minder zuiver wezen, als in een vreemd element, zich verlegen vond: de meer dan gemeene deftigheid , waarvoor men den hoed afnam , zonder moeds genoeg te hebben, om haar gulhartig de hand toetereiken , had zich gevoegd naar de zeden en uiterlijke manieren van andere goede en zwakke menfehen. - Niet alsöf louise den toon van den bedorven tijdkring aangenomen, en den gewoonen eerlten ftap gedaan zoude hebben, om door een al te groote infchikkclijkheid bij de ondeugden van anderen, zelve den verdervelïjken weg inteflaan ; maar zij had zich overtuigd , dat men meer goeds bewerken kan door eene foort van toegeevendheid, die veel verfchilt van gelijkftclling, dat niet alle goede menfehen verpligt zijn, naar eenerleie manieren te handelen, en dat, wanneer men zich , (in zo verre zulks gefchieden kan, zonder van goede grondbeginfelen aftewijken , ) uiterlijk overëenkomftig de gewoonten van tijden gedraagt, men geen grooter zonde begaat, dan de braave man, die in een gezelfchap van dronkaarts, geverwd water drinkt, opdat deezen het voor wijn houden en hem niet als eenen gevaarlijken befpieder en zeldzaam mensch befchouweu zullen, terwijl hij daarbij even zo opgeruimd is, als zij, die eerst door den geest van het druivenfap tot vrolijkheid moeten aangezet worden.  DERDE HOOFDSTUK. 79 Ik heb boven (*), fpreekende van den indruk welken louise bij de eerfte ontmoeting, op onzen held gemaakt had, opgemerkt, dat men niet ligt perfoonen beminnen zal, die men zo hoog boven zich verheven vindt, en dat waarfchijnelijk de affland tusfchen de verhevene deugd der Freule en seelberg's zwakheid, de eigenlijke hinderpaal was geweest, waarom hij niet zo zeer liefde als bedaarde hoogachting en eerbied jegens dit voortreffelijk vrouwlijk voorwerp hij zich befpeurd had. Thans, nadat deeze deugd zich meer naar de bevallige fijnere wereld gevormd had, en haar omgang, haare gefprekken door een aangenaame geestigheid, en zekere vlugheid belangrijker en fmaaklijker was geworden, werd het arme hart van lodewijk welhaast geheel aan de ketenen der liefde gelegd. Doch cleezc tweede liefde bragt gantsch andere uitwerkingen bij hem voord, dan de eerfte: hij was boven de fpeelende, fentimenteele, zotte grillen verheven; deezen konden hem derhalven geenzins behaagen ; maar zijne tegenwoordige hans» togt had eenen veel gewigtiger' invloed op zijn charakter. In den beginne floeg hij 'er weinig acht op; hij fprak met louise op eenen trant, welten hij gewoon was bij gemeene vrouwen te bezigen ; hij kwam met vleierijen voor den dag, r*~) ifte Deel tïde Hoofdlï.  Bo LODE WIJK van SEELBERG. ja! hij was flecht genoeg, om op de bewustheid van de voorkeur, welke zij hem, gelijk hij zeer v/el wist, boven andere jongelingen gaf, een plan te bouwen ,. dat mogelijk gelijk een gemeene roman zoude afgeloopen zijn, zo niet het beminnelijke meisjen bij de ongemeene liefde, wel» ke zij hem toedroeg, en bij alle de vlugheid van haar temperament, zo vast in haare grondbeginfelen, zo zuiver van zeden, zo onverleidbaar geweest ware: hij befpeurde derhal ven welhaast , hoe zeer dit edele fchepfel verfchilde van alle overige vrouwlijke wezens, die hij tot hiertoe gekend had. Nu begon eigenlijk de betere hartstogt in hem wortelen te fchieten , en in het oogenblik dat de God der liefde in de eene poort van dit hart zijne plegtige intrede deed, moest al het wantrouwen tegen het vrouwlijk charakter en allen tegenzin tegen de menfehen over 't algemeen de andere poort uit vlugten : de (tem van zijn geweeten ontwaakte nu niet zelden, wanneethij alleen was; hij kon niet flaapen niet alsof eene verliefde dweperij hem aan den (laap ontrukte, maar omdat ernltige herdenkingen aan de doelloosheid, losbandigheid en werkeloosheid van zijn voorig leven bij hem opkwamen; Zodra hij daarentegen in het gezelfchap van louise was, werd hij opgeruimd, blijgeestig, bedaard en be- fcheiden. Wat vermag de liefde niet al! Storman zag alle deeze gelukkige veranderingen van verre, en verheugde zich in de goede voor-  DERDE HOOFDSTUK. 81 vooruitzichten , welke hij zijnen vriend daaruit meende te kunnen voorfpelkn. Eindelijk werd het gewigt van het geheim voor het hart van onzen held te zwaar; hij ontlastte hetzelve in den boezem.van zijnen vriend, verzocht hem om zijnen bijfland, ten einde met de hand van de Freule van wallen hout begunstigd te mogen worden, en beloofde alk zijne krachten intefpannen , om dit voortreffelijke meisjen waardig te worden. Storman was een oprecht mensch, die alk kwinkflagen en kunstenarijen haatte, bijgevolg beloofde hij, zonder zich lang te laaten verzoeken, séelserg, zijne poogingen daartoe te werk te zullen flellen, doch, en het welk van zelf fprak , onder de voorwaarde , dat hij niet alleen zijn woord houden en met allen ernst op zijne verbetering toeleggen, maar ook van verdere reizen afzien , en terftond trachten zoude » eene vaste ftandplaats te verkrijgen en hier of elders eene bediening te zoeken. Ook bood hij aan , hem daartoe behulpzaam te zijn , zodanig evenwel, dat, vóór zulks alles zijn volle beflag had gekreegen , geen bepaald aanzoek aan louiss zoude gedaan worden. Seeliieug was van bhjdfchap als in verrukking , omhelsde zijnen vriend, beloofde alles, en ftemde al het voorgemelde toe, Niemand fpeelJe bij deeze zaak een armhartige! F  32 LOD E WIJ K van SEELBERG. rol, dan de fraaje Heer van lichtenberg. Door minnenijd ontdoken, zodra hij bemerkte, hoe goed zijn reisgenoot bij de familie en vooral bij louise gezien was, Belde hij allerhande duivels-kunsten te werk, om deeze rust te flooren , en den gelukkigen mededinger verdacht te maaken; doch dit alles maakte geen indruk , gelijk ook zijne zoete aanminnigheid, waardoor hij zich in de gunst van de Freule trachtte te brengen, zeer verkeerde uitwerkingen voordbragt. Hij liet de lip hangen, en verkoos eindelijk een middel, 't welk echter zo ongelukkig afliep, als de overigen ■ . hij kwam , nadat zij vier weeken , •die flechts als zo veele dagen wegvlogen, in Prang hadden doorgebragt, bij seelberg op de kamer, en zeide: „ dat hij oordeelde nu lang ge„ noeg in Praag vertoefd te hebben, en wel ver„ der naar Oostenrijk vertrekken konde," waarop echter seelberg antwoordde: „ het doet „ mij leed, Vriend lief! wanneer ik %r de oor„ zaak van zou weezen, dat gij langer, dan gij „ u dit had voorgenomen, hier vertoefd hebt; ik „ was gisteren reeds van gedachten, om over ons „ volgend plan nader te fpreeken. Zekere on„ voorziene hinderpaalen wederhouden mij van „ mijne reis verder te vervolgen. Ik zal derhal„ ven bij voorraad hier in Praag blijven , om ze„ kere berichten intewachten , die betrekking „ hebben tot mijne aanflaande levenswijze. Kan „ ik het dan eenigzins mogelijk maaken, dan heb  DERDE HOOFDSTUK. 83 „ ik liet genoegen van u ten minsten tot JVeenen „ te volgen. Houdt u ondertusfchen om mij„ nentwil niet op. Ik dank u hartlijk voor het „ gezelfchap, 't welk ik tot nu genooten heb — „ misfchien brengt ons lot ons eens weder bijéén." Bij dit bericht ftond lichtenberg van woede en verwondering als verfteend; hij begreep terftond , dat hij nu van de Freule van wal» lenhout zou moeten afzien; doch wat zou hij doen? hij knarste op de tanden, fprak een paar beledigende , fpijtige woorden met een hoonend gelaat, 't welk lode wijk niet eens fcheen te bemerken, Belde zijne wraak uk tot een bekvvaamer gelegenheid , nam affcheid van zijne nabeftanden , en vertrok uit Praag met den duivel in 't hart, en den jager triller op den bok ran het rijtuig. F 2  54 LODEWIJK van SEELBERG. VIERDE HOOFDSTUK. Seelberg was, na liet vertrek van zijnen reis* genoot, niet langer dan omtrent veertien dagen in Praag geweest, toen de braave storman hem eens 's morgens vroeg verraschte, en hem wakker maakte met de tijding, dat hij hem, onder voordeelige bedingen, een plaats aan het * *fche Hof had bezorgd: tegelijk gaf hij hem zijne reeds uitgevaardigde acte van aanftelling over, waarin hij tot Kamerheer en Raad bij het * * - collegie benoemd was. Met aandoeningen der oprechtfte dankbaarheid nam lode wijk dit gefchenk uit de hand van zijnen vriend aan, herhaalde echter daarbij zijn dringend verzoek, om toch de maat van zijne wel daaden daardoor vol te mee ten , dat hij de Freule van wallenhout om haare hand voor hem verzoeken zou. De Graaf toonde zich terftond daartoe genegen, en louise liet zich ook gemakiijk overhaalen; haar eigen hart fprak Berk ten voordeele van hem, die haar wenschte te bezitten; doch in haaren naam droeg de Schoonbroeder zorg, dat 'er geen al te groote overhaasting plaats had y hij bepaalde naamlijk, dat fchoon zij seelberg haar woord gave en de ondertrouw, hoewel in ftilte, voltrokken zou worden, de geheele zaak ge-  VIERDE HOOFDSTUK. 85 heim blijven en men de bruiloft niet dan na verloop van twee jaaren zoude vieren, geduurende welken tijd seelberg in de plaats van zijnebeftemraing, zijne huishouding zoude aangelegd en vrienden en achting verworven hebben. Bij deeze affpraak bleef het nu en storman gaf zijnen vriend onder vier oogen op eenen tederen, broederlijken toon, wenken, die hem in zijne loopbaan van nut konden weezen, en deeze wenken werden zo goed opgenomen, als zij indedaad goed gemeend waren; seelberg maakte toeftel tot een teder affcheid, en na verloop van agt dagen vertrok hij van daar. En nu zien wij onzen held op een nieuw en grooter toonecl verfchijnen ; het zal derhalven noodzaakelijk weezen_, alvoorens in eenige trekken een beeld te ontwerpen van 't geen hij thans was. Ik zal moeten toonen, hoe de jonge man 'er uitzag in dit oogenblik, waarin het lot hem aan het groote tooneel overgaf. Seelberg was niet fchoon, doch zijne wezens - trekken waren bevallig en fijn, zijn ligchaam was buigzaam, min of meer teder, doch niet in den eigenlijken zin ziekelijk. Zijne manieren en houding droegen den flempel van een wereldling, dien het niet onverfchillig was , hoe de eerfte indruk zijn mogte, weikeu hij op iemand maakte. Een bevallige toon in de verkeering, in het gemcene leven , veel bcfchaafdhcid, buigzaamheid-, F 3  86 LODE WIJK van SEELBERG. kennis van de zeden in alle Banden, aangenaams begaafdheden, kundigheden, lectuur, geestigheid en een goede, fomtijds maar wat al te driftige luim, veroorzaakten , dat hij in elk gezelfchap tot zijn voordeel uitmuntte. Hij was geen eigenlijk geleerd man, maar hij bezat de gaaf van met het weinige, 't welk hij wist, te blinken, en zulk een uitBeekende genie, dat hij alles, waarop, hij zich met ernst wilde toeleggen , gemaklijk en zonder veel moeite begreep. Zijn vermogen was niet gering, en vermits hij nog het grootfie gedeelte van zijn geld, 't welk tot de reis beBcrnd was geweest, in zijne beurs had gehouden, jkon hij zich terBond bij zijne eerBe verfchijning aan het Hof, in de flad en bij de inrichting van 2ijne huishouding, vertoonen in eene gedaante, die, zonder juist zeer prachtig te weezen, hem de achting en oplettendheid van den grooten hoop verzekerde, en hem te gelijk dat innerlijk vertrouwen inboezemde, het welk volllrekt noodzaakelijk is , om in de groote wereld voordtekomen, en zonder 't welke , (in gevalle huislijke onaangenaamheden , of de een en andere kleine verlegenheid ons ontftellen,) zelfs de grootlle verdiende dikwijls onopgemerkt in zijne eigene onbehaaglijkheid beflooten blijft. Wat nu zijn hart betreft; de liefde had voorzeker menige zachte fnaar, die langen tijd onaangeroerd gebleeven was, weder aan den gang geholpen; doch zekere kvvaade indrukfelen, die ontdaan waren  VIERDE HOOFDSTUK. 87 door de harde en onrechtvaardige behandeling van zijnen vader; door de grootl'che denkbeelden, welke hij in werkman's huis van zijne bekwaamheden opgevat; door de menigvuldige ondervindingen van de onwaardigheid en ongelijkmaarigheid der meeste menfehen , met welke hij verkeerd had, en waarvan hij of bedrogen was, of die hij had keren verachten, op al het welk hij dan het flelzel van het algemeen ongeloof aan de braafheid en dankbaarheid der ftervelingen gebouwd had ; door de verkeerde richting, welke lichtenberg aan zijne waamcemingen op de reis had gegeeven: deeze indrukfelen , zeg ik, Jiadden hem nogthans tot zodanigen Egoïst gemaakt, dat hij fleclits voor zich leefde, niets dan genot begeerde, zelfs dan, wanneer hij weldaaden bewees; dat hij zich befebouwde als één van de bevoorrechte geesten, bevoegd, om zich van de overige menfehen van het gemeene flag tot eigene oogmerken te bedienen; dat hij fteeds bedacht was, om ten koste van anderen te fc'iitteren; dat hij geen denkbeeld had van waare, ftille grootheid, maar dat die man in de gefchiedenis hem altoos de benijdenswaardiglte toefebeen, die de meeste ophef maakte , en van wien men na verloop van geheele eeuwen veel wist te vernaaien. Tot nu had echter deeze reikhalzende zucht naar roem bij hem geflaapen , gelijk hij dan over 't algemeen , finds hij Gattingen verhaten had , zint leven zeer werkeloos en op eenen gemeenen F 4  88 LODEVVIJK van SEELBERG. trant hadt doorgedroomd; doch nu, d,aar hij zich op eene hoogte geplaatst zag , alwaar de oogen der menfehen op hem gevestigd waren; nu, daar hij eenen vasten werkkring voor zich vond; nu , daar de liefde wederom zeker vuur in zijne verbeeldingskracht ontBoken en hem een nieuwe veêrkracht gegeeven had; herleefden in hem eerzucht, trots en eigenliefde. Doch wel verre van door de uitbarBing deezer hartstogten terBond in den beginne de gemoederen van zich te verwijderen, voegde hij zich veelmeer naar de noodzaaklijkheid ; trachttede zich door een aangenomene befcheidenheid en gediens. tigheid bij alle menfehen bemind te maaken, veiv zaakte alle grilligheden , onthield zich van juist altoos boven anderen uittemunten , en bereikte ook door deeze maatregelen het oogmerk van zijn geluk te maaken. Zijne trotfche geaartheid zou voorzeker deeze rol niet lang hebben kunnen fpeelen; de minste vernedering door andere menfehen, de geringBe flap, welken iemand zou hebben willen doen, om zich boven hem te verheffen, zou hem weder opgeroepen hebben, om zich in zijne geheele grootheid te vertoonen: doch hij bereikte fpoedig het doel, en niemand was hem in den weg. De Vorst, in wiens dienst seelberg Bond, was een zeer goed bewerktuigd jong fchepfel, aan het welk echter de burgerlijke fiaatsgcfleldheid, te-  VIERDE HOOFDSTUK. Sj» gen den loop der Natuur , opgelegd had , om mannen-werk met de krachten van een knaapje te verrichten. Dit gezalfde knaapje heerschte naamlijk uit hoofde van eene nationaale wet , onafhanglijk; gelijk dan in eenige Landen de gewoonte is ingevoerd, dat zij, van wier wenken millioenen van menfehen hun geluk of ongeluk moeten verwachten , bevoegd zijn , om reeds wijze mannen te zijn in die jaaren, waarin andere menfehen eerst beginnen zotte jongelingen te worden. Welke rampzalige gevolgen voor het overige deeze gewettigde afwijking van de godlijke wetten der Natuur fomtijds na zich ileept, vernaaien ons de gefchiedenislën , die ons eene fchets geeven van de ellende , waarin de kinderachtige luimen van de goden der aarde geheele Landen en volken hebben gedompeld, Doch bij geluk was de vorst, denwelken seelberg diende, wel een kind, maar nogthans geen kwaad , geen verdarteld kind. Kinderen voegen zich gaarne bij opgeruimde, wellevende en aartige menfehen, die boven anderen uitfehitteren, en zo doende gebeurde het dan ook, dat onze held binnen eenen korten tijd bij zijnen Heer in gunst kwam; en vermits de gunst van een gekroond kind van veel meerder gewigts is , dan die van een ongekroond, was 'er nog geen jaar verloopen , of seelberg verkreeg reeds een veel gewigtiger en voordeeliger bediening, dan hij F 5  9o LODEWIJK van SEELBERG. reden Bad te verwachten, en alvoorens de twee jaaren verloopen waren,die l.ouise hem bepaald had, Bond hij reeds in het geheele Land bekend voor den gunsteling van zijnen Heer. TerBond in den beginne, toen het 'er op aankwam , om werkzaam te zijn in een collegie , waarbij een geregelde Budie en plaatslijke kundigheden ondcrfield worden, ontdekte hij welrasch, hoe zeer hij misgetast had met de Bellige weetenfebappen , vooral de in alle overige bezigheden invloed hebbende rechtsgeleerdheid , te verachten; hij ontdekte welrasch, dat de univerfeele genies niet altoos de nuttigde burgers in den Staat zijn, en maakte zich dikwerf moejelijk, wanneer hij zag , dat het gemeende verdand niet alleen door enkele greepen, welke de oefening aan de hand geeft, maar ook omdat het meerder kundigheden bezat dan hij, de verwardde zaaken ontvouwde, waarin hij met infpanning van alle zijne vermogens geen doorzicht had ; dat, wanneer hij dikwijls geheel verkeerde, onbruikbaare maatregelen nam, hij zich van menfehen, die hij zeer verre overtrof, moest laaten onderrechten, en zich in veele gevallen genoodzaakt- vond , ondergefchikte wezens te raadplccgen. Wij hebben boven gezien, hoe hij zich in zijne eerde jeugd in het huis van werkman uit zodanige vernederende omdandigheden wist te redden, en 't geen hij in dien tijd gedaan had, deed hij nu ook; hij fpande naamlijk alle zijne vermogens in, om te  VIERDE HOOFDSTUK. 91 ieeren wat hij nog niet wist. Niemand kon boven hem uitmunten in een onvermoeide naarfhgheid , zodra zijne eerzucht hem tot den arbeid aanfpoorde, en voor zijne begaafdheden was dat geene , waarmede anderen uuren lang moesten doorbrengen, een werk van een quartier-uurs. Bij deeze omftandigheden zal men het niet vreemd vinden, wanneer ik zeg, dat seelberg nog vóór 't verloop van gemelde twee jaaren niet alleen de gansteling van zijnen Heer , maar ook een bekwaam man in zijn vak en zo naarstig in zijn werk was, dat niemand hem daarin te boven ging. Doch de luister , die deeze voorrechten hem bijzetteden, werd na deezen tijd nog meer vergroot; want hij ging eenige weeken op reis, en keerde vervolgens met eene beminnelijke en rijke echtgenoote weder. Ondcrtusfchen had storman wederom zijne goederen betrokken, alwaar zijn vriend en fchoonzustcr in den echt werden verëenigd : hij verheugde zich in het genoegen, de nuttige werkzaamheid van seelberg, in de eer, die dezelve genoot, en vermaande hem bij ftèt affcheid, dat hij toch in zijnen tegenwoordigen toeBand voorzichtig zoude weezen. „ Hoe „ weinig ik ook," zeide hij, „ uit eigene onder* „ vinding het hofleven kenne want gij weet, „ dat mijn Heer mij reeds vroegtijdig in zij- „ ne zaaken buitenslands heeft gezonden • „ kan ik evenwel zeer goed befeflen, in wat ge„ vaar een man van uwe vlugheid, (welke in  92 LODEWIJK van SEELBERG. „ plaats van met de jaaren te verminderen, thans „ grooter fchijnt te weezen dan ooit , ) en „ van uwe werkzaamheid in zulk eenen woeli- „ gen kring geraaken kan. Wees dan vooral op „ uwe hoede, beste vriend! en bepaal u, zo veel „ mogelijk, bij de huislijke geneugten , die l o u- „ ise voorzeker tot den hoogden trap zal trach- „ ten te brengen." Zodra was seelberg niet tot zijnen posi wedergekeerd , of hij leefde nog veel luisterrijker, waartoe het vermogen van zijne gade hem de middelen in handen gaf: hij maakte een zeer groote zwier , en louise zag zich van ieder bewonderd en geëerd. Seelberg beminde, haar teder; doch hunne levenswijze, de pracht, die in het huis heerschte, waardoor de huishouding en het bedaan van den genadigen Heer en de genadige Vrouw gefcheiden werden , zijne menigvuldige bezigheden en de menigte van bezoeken en verdroojingen, dit alles veroorzaakte, dat, gelijk het over 't algemeen in zodanige voornaame huizen het geval is, de jonge echtgenooten flechts weinige oogenblikken van den dag ongedwongen en vertrouwelijk met elkander verkeerden, en meer voor vreemde menfehen, dan voor elkander leefden— hij had indedaad, zonder veel omflags, dit ongemak, zo niet geheel, nogthans voor een gedeelte kunnen ontgaan; doch zijn ijdele eerzucht, die door deeze voornaame levenswijze zeer geftreeld werd , was voorzeker even zo fterk, als  VIERDE HOOFDSTUK. 93 zijne liefde jegens zijne echtgenoote; ook kan zelfs de onnatuurlijkfle wijze van leven voor den verftandigften man langzaamerhand tot een gewoonte , ja tot een behoefte worden , en voor een mensch van zo weinige vaste grondbeginfelen, gelijk bij onzen vriend plaats had, was de dwaaze, valfche glans van de pracht, de gunst van den Vorst, de diepe buigingen van flaaffche hovelingen en bedienden, betoverend, zo dat zijn hoofd duizelig daarvan begon te worden en ware* het daarbij nog Hechts gebleeven! — Maar het hart doch wij moeten den draad der ge¬ fchiedenis niet verliezen. Bijna een jaar vóór de voltrekking van seel"erg's huwelijk had lichtenberg zijne reis , om anecdoten te verzamelen , geëindigd, en vermits hij vernomen had , hoe voordeelig zijn voorige reisgenoot in * * * geplaatst was, en dat de Freule van walleniiout hem haare hand beloofd had, bouwde hij op dit bericht een plan , van welks nadere ontwikkeling en uitvoering wij in 't vervolg nog wel meer zullen hooren, waarvan ik echter thans Hechts dit aanftippen zal , dat hij door de voorfpraak van lode wijk ter zelfder plaatfe in dienst hoopte te komen, en dat hij daarin ook zeer wèl Haagde. Zijn neef, de Graaf storman fchreef 'er over, eerst aan zijnen fchoonbroeder , en deeze, (ik weet het niet; was 'tmisfchien edelmoedige gedienüigheid , welke hij aan ieder bewees ? of wer«t  n LODEWIJK van SEELBERG. •zijne eigenliefde daardoor gekitteld, dat hij thans de begunBiger was van een mensch, diehem weleer in groote verlegenheid gezien had ( * ), en hem in veele opzichten zijne meerderheid had laaten ondervinden? of dacht hij misfchien , dat lichtenberg juist geen Hecht mensch was en zich mogelijk wel geheel kon verbeterd hebben ? ) genoeg, hij toonde zich terBond genegen, aaa deszelfs wensch te voldoen, en vermits lichtenberg lust had om in den krijgsdienst te treeden, werd hem een Compaguie bij de Lijfgarde ongedraagen en hij daarenboven tot kamerheer benoetnd. Van dit oogenblik af, en vooral na de komst van Mevrouw van seelberg, fpeelde hij de rol van neef, en vriend van het huis, en van gezelfchaps-heer, die de gewoone plichtplegingen mede holp waarncemen , en niemand was meer verkleefd aan, en eerbiediger en gedienstiger jegens zijnen begunstiger en befchermer, dan de Kamerheer en Capitein van lichtenberg. Voor het overige kan men niet zeggen , dat seelberg veel moeite zou gedaan hebben, om afhangelingen rondom zich te vergaderen of oude bekenden in den dienst te brengen, ten einde daardoor zijnen aanhang grooter te maaken , en zijne vooruitzichten op eenen vasten voet te Bellen ; doch het was een groot gebrek bij hem, dat hij met zo weinig waare ftaatkuude te werk ging, (*) Zie het 15 de Hoofdftuk ifte DecU  VIERDE HOOFDSTUK. 95 «ven alsof hij volkomen verzekerd ware geweest, van 'sVorBen gunst geduurende zijn geheele leven te zullen bezitten. Behalven lichtenberg bragt hij Hechts twee perfoonen in den dienst; de eene was een geheel onverfchillig man, te weeten zijn laatlte voogd , de Advocaat g e rlach, aan wien hij met dankbaarheid terug dacht, en denzelven uit zijn vaderland herwaards als Bailluw ten platten lande beriep , welke bediening hij ook nog bekleedt; en vervolgens nog een goed vriend, dien hij echter liever had moeten gelaaten hebben waar hij was, (gelijk wij in het verder beloop van deeze gefchiedenis nader zullen verncemen;) deeze was dc Geneesheer alwerth (*), met welken hij en storman in Gottingen geBudeerd had; zelfs deeze laatstgenoemde, die hem door en door kende, kon het niet goed keuren, dat zijn fchoonbroeder hem aan het Hof had beroepen. De Vorst zocht eenen goeden Lijfarts, en toen hij aan seelberg opdroeg, hem een bekwaam man te bezorgen, dacht deeze aan alwerth, die naar zijn inzien daartoe zeer gefchikt was , en ook indedaad in zijne vaderfiad, zijnde eene Rijks-Bad , in zeer groote achting Bond. Men moet bekennen , dat deeze jonge man in veele opzichten volkomen bekwaam was , om de plaats O) Zie hiervan bet nde HoofJfl. ifie Deel.  pS L O D E W JJ K van SEELBERG. van Lijfarts te bekieeden ; bij was in zijn vak volkomen , bezat veel begaafdheid , was onvermoeid werkzaam en zeer oplettend, opgeruimd en daarbij fijn en aangenaam in de verkeering, een waar hoveling, zonder ooit aan een Hof geweest te zijn; doortrapt, vol menfcbenkennis doch de Leezers zullen zich nog wel te binnen brengen 't geen ik van de zedekundige en godsdienstige grondbeginfelcn van dit mensch gezegd heb, toen ik zijn charakter fchetste. Van deeze gevaarlijke denkwijze was hij zo weinig afgeweeken , hij had storman's voorbeeld zo weinig gevolgd, dat seelberg in zijne tegenwoordige omBandigheden niet ligt een gevaarlijker mensch, dan hij was , had kunnen beroepen; doch zijn onrustig , altoos naar hooger dingen reikhalzend hart; zijn geest, bezield met flaatkundige en eerzuchtige plans, zag uit naar een ander ónderneemend vernuft, die in denkwijze met hem overeenflemde, denwelken hij zijne grootfche, in hem woelende, Boute ontwerpen mededeelen , en die ter uitvoering van dezelven medewerken kon. Alle menfehen, waarmede hij verkeerde, waren hem te gemeen, te traag; hij herinnerde zich niet immer iemand gekend te hebben, die dat geene , het welk hij grootheid noemde, zo goed had kunnen bevatten, zo veel krachten gehad had, om zich boven den gemeenen, ellendigen hoop te verhef, fen, en overal te heerfchen, te zegepraalen, door te zetten wat hij wilde, dan alwertij. Uit diea  VIERDE HOOFDSTUK. 97 dien hoofde blaakte hij van begeerte , om hem maar eerst bij zich te hebben. Alwerth kwam; 'er was belast, hem oogenblikkelijk , wanneer hij van het rijtuig zoude af(tappen, bij seelberg te brengen: deeze riep hem alleen in zijn cabinet. „ Vergeet hier, besin te Vriend!" zeide hij, „ dat de Lijfarts met „ den Minister fpreekt! kom in mijne armen, en „ zweer mij, hand in hand, aan verhevener din„ gen met mij te zullen arbeiden. Hier is een *i\ ruim veld voor ons ; thans is de tijd gebo„ ren , dat wij de groote droomen hun beftaan ,, zullen geeven; dat wij uitvoeren zullen, waar„ van wij als jonge knaapen reeds beuzelden; hier „ is de plaats, alwaar wij iu ftaat zijn te too,. nen , wat een paar wijzer mannen uit het arm„ hartig graauw der menfehen doen kunnen; hoe „ zij allen de knie moeten buigen voor den groo„ teven geest ; van hier is het, dat wij geheel „ Europa wetten zullen voorfchrijven; Vorften en j, oude Staatsdienaaren zullen ons hulde doen , „ bevelen van ons ontvangen en naar den wenk „ van twee menfehen, die zij naauwlijks als man„ nen zullen befchouwen , hunne Landen regce,, ren." Hij die nagaat, tot welk eene ledige, niets-betekenende werkeloosheid seelberg, nog eerst twee jaaren geleden, was weggezonken, zal het II. Deel. G  53 LODE WIJK van SEELBERG. misfchien vreemd vinden, ïiem hier op zulke grootfche ontwerpen te zien denken : doch dan moet hij noch de menfchelijke natuur kennen, noch met oplettendheid geleezen hebben 't geen ik over de trapsgewijze omzwachteling van dit charakter gezegd heb, en waartoe dit geheele boek eigen» lijk gefchreven is , waarin de gebeurtenisfen indedaad flegts verhaald worden, om meerder lichts over dit onderwerp te verfpreiden. Dit was recht wind op alwerth's molen. De medicinaale practijk in eene Rijks - flad en eenige kabaaien in den Magiflraat waren veel te geringe voorwerpen voor zijnen onderneemenden geest. Hij was ongelijk fijner, of veelmeer doortrapter, dan seelberg, bezat meer tegenwoordigheid van geest, en kon zich, als het 'er op aan kwam, beter helpen: hij nam den voorflag van seelberg derhalven aan, echter onder dc voorwaarde, dat hij, vóór hij het tooueel, waarop hij zijne rol fpeelen zoude, beter had leeren kennen , eerst nog eenen tijdlang een bedaarde aanfehouwer en opmerker zijn zou. Hiertoe meende hij vier weeken tijds noodig te hebben; geduurende deezen tijd nu befpiedde hij de charakters, en maakte zich bij alle menfehen, van den Vorst af tot den geringften bediende toe, bemind, en wel voornaamelijk door zekere zo fijne infehikkelijkheid, zachtmoedigheid, ontmoedigheid en onmerkelijke vleierij, die wezenlijk eenen medehei-  VIERDE HOOFDSTUK. 9* per van den Generaal der Jefuiten tot eer zoude verftrekt hebben; ook had hij de kunst van de genegenheid van alle harten te winnen, van deeze doortrapte geestlijke Heeren geleerd. Ik heb naamelijk gezegd dat alwerth in zijne jeugd in een openlijk kweekfchool was opgevoed; dit fchool was geen ander, dan het Jefuiten - collegie in * * *, alwaar zijn vader hem, fchoon een Proteflant zijnde, uit hoofde van de groote geleerdheid van deeze Heeren , in de kost bedeed had. De doortrapte Jefuiten ontdekten welhaast de groote begaafdheden en vermogens van dit knaapje, en lieten derhalven niets onbeproefd, om hem zowel in den fchoot der roomfche kerk te brengen, als ook, en wel bijzonder, om hem genegenheid in te boezemen , tot in hunne orde te treeden. Het was ook indedaad niet zijn fchuld, noch die van zijne Lceraaren, dat hun plan met opzicht tot beide deeze bedoelingen niet werd uitgevoerd; doch na het overlijden van zijnen vader haalden zijne nabeftaanden hem van daar af en bragten hem op een proteftantfche hooge fchool, van waar hij eindelijk naar Gottlngen trok, en daardoor buiten alle betrekking tot deeze geestelijke Heeren geraakte. Doch zijne verkleefdheid aan hunne grondbeginfelen, de bewondering van hunne fijnheid , buigzaamheid, maatigheid, voorzichtigheid en be», G a  loo LODE WIJK van SEELBERG. leid; van hunne zeldzaame, hun bijzonder eigene onnavolgbaare bekwaamheid , om menfehen zelfs in de minste kleinigheden > op dénen toon te (temmen , menfehen uit alle rangen te regeeren, door het doorgronden van hunne geliefkoosde harrstogten over dezelveu te heerfchen , hen werkzaam te doen zijn naar hun willekeur en hunnen invloed, hen met geestdrift, ja met dweeperij voor eene zaak, naar goedvinden te bezielen deeze verkleefdheid , deeze geest van het Jefuitismus, welken de orden door Priesters en Leeken, door zichtbaare en onzichtbaare middelen , die niemand in ftaat is te befchrijven, ieder, welke eenen tijdlang met hen verkeerde, of denwelken zij anderzins in 't oog hadden, wist in te boezemen- zo dat zij onder allerlei (lag van menfehen, die het dikwijls zelfs niet eens merkten , ook onder hunne volflagene vijanden , leerlingen van hunne grondbeginfelen , en bijgevolg bevorderaars van hunne ontwerpen hadden deeze geest was nooit van alwerth geweeken, zal ook wel nimmer wijken van den geenen op welken hij met zijne toverkracht rust. Reeds in Qottingm had hij met seelberg menigmaal over dit (telfel gefproken , en de eerzucht van deezen jongeling , die zich op zijne menschken- nis zeer verhovaardigde , en daarbij een zeer grootsch denkbeeld van zich - zeiven , maar zeer geringe gedachten van anderen had, tot onbepaalde ontwerpen van heerschzucht aangevuurd. Zij  VIERDE HOOFDSTUK. i<* hadden zaamen de levens-befchrijvingen geleezen van zodanige mannen, die in de gefchiedenis daardoor als vermaard te boek ftaan, dat zij hunne groote begaafdheden ter onderdrukking van hunne broederen hebben gemisbruikt. Zij fehepten alleen behaagen in de grillige helden, die aan hunne, Donquifotfche bedoelingen het leven en de • rust van veele duizenden hadden opgeofferd, terwijl zij integendeel geen' lust hadden in de waardij van ftille deugden tc gevoelen, die, zonder fterk in het oog te loopen, zegen, weldaad, blijdfchap en overvloed verfpreiden. Karel de twaalfde werd hooger van hen geacht, dan gustavlts wasa; lode wijk de veertiende was bij beu merkwaardiger, dan n e n d iu k. de vierde; ja de uitfleekende misdaadigers werden van hun bewonderd, in zo verre zij hunne ontwerpen met kracht en geweld, maar ook met doortraptheid hadden uitgevoerd : met een hartlijk genoegen lazen beide deeze jongelingen de duivelfche kwinkflagen , waardoor richelieü en mazarin geheel Europa in eene altoosduurende gisting wisten te onderhouden en zich bij ieder geducht te maaken. Doch seelberg was destijds nog te jong , was al te veel verflaafd aan zinlijke geneugten en nog niet in zulk eenen flaat, waarin hij dorst denken, van deeze grondbeginfelen ooit in het groote, noch anders dan in de gemcene zamenleving gebruik te kunnen maaken; hij had ook eene geheel audere opvoeding genooten, zo G 3  102 LODE WIJK van SEELBERG. dat , indien zijne eerzucht zich ook verlustigde aan de beelden van 't geen een listig brein van andere menfehen maaken kan, nogthans het verlangen , de begeerte naar eene foortgehjké heerfchappij in hem niet zo fterk was, dan bij alwerth, die deeze grondbeginfelen genoegzaam met de moeder-melk had ingezoogen; maar des te vuuriger werkte dit alles thans op zijne verbeeldingskracht, daar hij zich geplaatst vond iu eenen post, waarbij hij 'er gebruik van kon maaken. Beide deeze vrienden waren het omtrent hunne zogenoemde grondbeginfelen wel degelijk ééns : „ De verftandiger" wèl gemerkt, dat zij dit woord in eenen geheel anderen zin bezigden , dan, gelijk ik hoop, wij allen doen • „ de „ verftandiger," zeiden zij, „ is door de Natuur „ tot heerfchen, en de zwakker' aan verftand tot „ gehoorzaamen gefchikt ; wanneer derhalven de „ laatstgemelde, tegen de fchikking der Natuur, „ het hoofd begint optefteeken , moet de eerst„ genoemde hem in zijnen bepaalden kring terug „ wijzen. De weinige grootere verftanden zijn „ derhalven de door het Opperwezen gefchikte „ opzieners van den grooten hoop, welken men, „ gelijk onnozele kinderen , in een geduurige „ onderwerping en ootmoedigheid onderhouden „ moet, omdat vrijheid en al te veel genot fcha„ delijk voor denzelven zijn zoude; want hij mis-  VIERDE HOOFDSTUK. 103 „ bruikt zijne geringe krachten, zodra men hem „ een oogenblik den teugel viert. Vermits ech„ ter deeze groote hoop niet door redenmaatige „ gronden kan beftuurd, noch in het denkbeeld „ gebragt worden, om dit opzicht aan de weini„ ger verftandigen vrijwillig over te laater^, en „ deeze weinigen natuurlijker wijze veel zwakker „ aan uiterlijke krachten zijn, dan de blinde hoop, „ moet men andere, dat is zodanige middelen, „ die indruk maaken op de verflandelijke vermo„ gens en het zedelijk charakter, te werk Hellen , „ ten einde deezen hoop de handen te binden: „ de keus van deeze middelen moet men naar de „ omltandigheden en behoeften inrichten. Het „ ware wel te wenfchen, dat men daartoe fteeds „ de meest gepasten mogt kunnen verkiezen; doch „ zulks kan altoos niet geleideden, ondertusfchen „ zijn alle middelen goed, die met de fchikking „ der Natuur flrookcn, naamlijk tot het oog„ merk , om aan het verftandiger gedeelte van „ het menschdom het behoorlijke opzicht over „ de onnozelen te verzekeren. Eindelijk waa„ nen ook de gemeende vernuften, die flegts een „ vluggere verbeeldingskracht, meerder itoutmoe„ digheid en een wat fijner bewerktuiging heb„ ben dan anderen , dikwijls al mede groot te „ weezen , en verbeelden zich insgelijks tot de „ familie van de gewettigde heerfchers gerekend te „ moeten worden. Omtrent deeze lieden , die zich verzetten tegen het juk, 't welk men hen G4  ic-4 LODE WIJK van SEELBERG. „ oplegt, moet men menigmaal ondanks zig zel„ ven geweldige middelen bezigen. Ten ein„ de nu over 't algemeen het verftandiger gedeel„ te dit groote plan der Natuur, gelijk hun pligt „ vercischt , behoorlijk kan onderfteunen , moeM ten zij alle de voorwerpen , die waardig zijn „ aan de regeering der wereld deel te neemen, „ zorgvuldig opzoeken en trachten dezelven ia „ hunne belangens te trekken, op éérien toon te „ Hemmen en naar vaste grondbeginfelen, zowel „ in het uiterlijke als het innerlijke , te vormen. -„ Deeze grondbeginfelen móeten berusten op de „ fijnfte kennis van het menfchelijk hart, op eene „ doorfleepen voorzichtigheid, op de kennis van „ alle behoeften aangaande plaatfen en tijden, en „ op de magt over alle de uitbarstingen hunner „ eigene hartstogten. Weinigen flechts bezitten „ deeze eigenfehappen , en daarbij tegenwoor„ digheid van geest, uiterlijke bekoorlijkheden , „ weirpreekendheid en de overige zo noodzaake' „ lijke voorrechten; weinigen flechts zijn derhal. „ven gefchikt , om aan deeze hoofd - regeering „ deel te neemen. Alle de overigen moeten, naar „ de omftandigheden , door vrees, begoche„ Hng, weldaaden, of door andere middelen in „ de belangens der weinigen overgehaald, of ten „ minsten zodanig in toom gehouden worden, „ dat zij niet tegen dezelven aan kunnen werken. „ Dit is ook wel ten allen tijde de manier van „ handelen geweest van alle de geenen, die het  VlEPvDE HOOFDSTUK. 105 -„ menschdom ongemerkt geregeerd hebben. „ Daarop berust de vastftelling van den Itand.der „ paapen en vorflen. Doch de Jefuiten wa- „ ren de eerden, die deeze grondbeginfelen in een „ zamcnhangend, algemeen gebruikbaar ftelzel ge„ bragt hebben." Dit , geachte Leezers ! was de theorie , naar welke onze twee wereld-belluurders thans hunne werkzaamheden begonnen , en waardoor alwerth zo bekoord was, als ooit een zoon van lojola kan weezen. Hij legde alle zijne vermogens daaraan te kosten, en was nacht en dag werkzaam, om zich zowel aangaande het innerlijke als ook het uiterlijke naar deeze denkbeeldige harsfenfchimmen te vormen , en het gelukte hem volkomen. Of hij zich niet onder de hand zelf wederom met deeze geestelijke Heeren vereenigd heeft, en deeze de aangebodene gelegenheid greetig omhelsd hebben, om invloed te hebben in de regeering van een rijk, alwaar zij tot hiertoe geen aanhang hadden gehad, zal ik niet bellisfen , fchoon veelen in dit denkbeeld hebben verkeerd. Vermits men echter alles , wat alwerth in gemeenfehap met seelberg en alleen voor zich deed , zeer wel begrijpen kan , zonder zulks te onderftellen; vermits het een bekende zaak is, hoe bekoorlijk voor een fijn vernuft en voor een eerzuchtig gemoed de maatregelen zijn , naar welke de Jefuiten gewelkt hebben G 5  loS LODEWIJK van SEELBERG. en Hiisfchiea nog werken, en hoe veele menfehen, die in hun geheel leven geen Jefuit , of geen woord, door een Jefuit gefchreeven, gezien hebben , ik weet niet om welk een zotte zucht van gewigtig of gevaarlijk te fehijnen, zich-zeiven opzettelijk in verdenking brengen, dat zij in zodanige geheime verbintcnisfen , die hen inderdaad niet tot eer verftrekken, Honden; vermits eindelijk het tegendeel niet beweezen is, mag ik niet mede inflemmen in den gewoonen toon, welken eenige mannen ter goeder trouw opgegeeven, en dien vervolgens veelen nagezongen hebben, ten einde zich bemind te maaken, en omdat zij geen ander middel wisten, om oplettendheid op hunnen perfoon te verwekken, en te fchijnen eenige verdienlten omtrent het Publiek te hebben: ik zal, zeg ik, niet mede infiemmen in den gewoonen toon, die overal, waar maar iets gebeurt, 't welk juist niet voor ieder begrijpelijk is , uitroept: „ Daar neeken de Jefuiten wederom achter! " Voor het overige verdienen veele van deeze Heeren grooten dank, indien zij flechts de goedheid geliefden te hebben , met wat minder onverdraag- zaame onbeleefdheid i ik wil juist niet zeggen onbefchoftheid — en hoonende trotschheid,° ja met kwaadfpreekendheid, en lastering van eerlijke naamen, op mannen, die bij hunne tijdgenooten ter goeder naam en faam flaan, aan te vallen, wanneer deeze ongelukkig genoeg zijn van niet te kunnen zien 't geen zij zien, en het waagen, met  VIERDE HOOFDSTUK. 107 befcheidenheid hunne zwaarigheden daartegen in te brengen. — Doch alles in het welneemen! — Ik ben van de hoofdzaak afgeraakt, en zal derhalven liever een nieuw Hoofdftuk beginnen, oni te vernaaien, hoe verre deeze Jefuitfche grondbeginfelen en werkzaamheden onze twee jonge mannen gebragt hebben.  los LODEWIJK van SEELBERG.. V IJ F D E HOOFDSTUK. \V7., VV ij hebben in het voorige Hoofdftuk vernomen, dat alwerth een volkomen Jefuit was, dat natuurlijke vermogens, temperament, de eerfte opvoeding en uiterlijke betrekkingen , kortom , alles zich bij hem vereenigde, om zijn charakter te vormen naar het Ideaal, 't welk hij zich ter naarvolging had voorgefteld. Met seelberg was het juist in alle opzichten zo niet geleegcn: hij maakte wel de uiterlijke vertooning, gelijk hij ieder andere gedaante aannam, naar welke hij zich wilde vormen; maar de indrukfelen, welke hij in zijne vroege jeugd verkreegen had, zijn al te bloedrijk temperament en zeker zedelijk gevoel, 't welk tegen veele harde grondbeginfelen der wereld-beftuurders aandruisde, en hem dikwerf onwillekeurig eenen beteren weg deed verkiezen , dan de geene was , welken de altoos uitcijferende, vooruitlopende geest van het Jefuitismus hem voorfchreef, doorkruisten veele plans , door a lwerth zo listig verzonnen. Het ontbrak hem geenzins aan de gave, om zich bij de menfehen bemind te maaken; hij was ongemeen aangenaam in gezelfchappen , en wanneer hij het noodig oordeelde, fpeelde hij de rol van vleier, falctjonker, voorftander der fchoone kunsten; doch juist dee-  VIJFDE HOOFDSTUK. ic$ ■ze bevallige talenten voerden hem ook dikwijls verder, dan zij wel moesten doen, en iu plaats dat alwerth ten allen tijde van zich wist te maaken , wat hij naar de om Handigheden noodzaakelijk vond; was looewjjk van seelberg meestal, tout de bon , wat hij wezenlijk was, liet zich wegfleepen door gezelligheid, dans, muziek, en dan ontfloot hij zijn hart, dan verliet hem de zo noodzaakelijke bedachtzaamheid, achterhoudendheid cn waakzaamheid. Alwerth was zich-zei ven meer meester, voegde zich naar alle foorten van menfehen , en wel niet flechts voor eenen korten tijd, of wanneer hij juist opgeruimd was, maar altoos ; hij vertoonde ten allen tijde bij ieder hetzelfde zachtmoedig, menschlievend gelaat, terwijl seelberg integendeel zich niet lang naar ieders luimen kon voegen; hij befpeurde fomwijlen eenen walg, welken hij niet wel verbergen kon, jegens menfehen van den gewoonen (tempel, jegens verveelende lieden, en beleedigde daardoor veele, die hij wel meer had mogen ontzien. Alwerth behield altoos den fchijn van gemeenzaamheid en goedaartigheid ; seelberg vertoonde uiterlijk den geheelen hoveling , beloofde alles wat men hem verzocht , zelfs dan, wanneer hij vooraf wist, dat hij zijn woord niet zou kunnen houden; (lelde wezenlijk in geen mensch eenig belang, dan alleen in zichzelven; was zeer beuzelachtig, en derhalven een onzeker vriend ; ondertusfehen had hij toch wel  Hó LODEWIJK van SEELBERG. eens buien, dat hij wenschte vrienden te hebben, en was te onvrede, wanneer de ondervinding hem deed zien, dat misfchien geen één van de onnoemelijke menigte van menfehen , die zich onder hem verootmoedigden, hem met geheel zijn hart meende, maar dat zij allen of om zijne begunstiging beedelen, of door zijnen omgang geëerd weezen wilden. Alle genegenheid voor de eenvoudigheid en de Natuur fcheen in hem geBorven te zijn, en nogthans fleepte zijne zachtmoedige zielsneiging, zijne betere natuurdrift hem onwillekeurig weg tot edeler gevoelens. Uuren lang kon hij zich vermaaken met de onfchuldige fpellen der kinderen, ja in de verkeering met dezelven veel genoegen vinden. Alle zijne poogingen, alle zijne oplettendheid fcheenen niets anders te bedoelen dan menfehen te doorgronden, en evenwel mistastte hij alle oogenblikken in het beoordeelen der charakters. Alwerth was zijne hartstochten volkomen meester, en bleef zichzelven altoos gelijk; daarentegen was seelberg zeer veranderlijk en buiten Baat, om de grootBe beroeringen , in zijne ziel opkomende, te verbergen. Bij alle zijne geveinsde ootmoedigheid en befcheidenheid gaf hij menigmaal blijken van zijne eerzucht; men ontdekte wel rasch, dat hij overal de eerde of de laatfte wilde weezen, en fchoon hij wel betuigde, dat hij het oordeel van den grooten hoop verachtte , kon men hem toch in de oogen leezen, wat indruk het goede of kwaade denkbeeld van ande-  VIJFDE HOOFDSTUK. ïii ren op hem maakte. In een vrolijk gezelfchap werd hij nog weieens verrascht door een opwelling van die natuurlijke, ongedwongene blijgeestigheid, welke hij van zijne Moeder had overgeërfd, en bij het gemaakt charakter van een fijn hoveling op eene zeer zeldzaame wijze afftak, en ook zo dikwerf ontglipten hem, even zo ongepast ftekelige uitdrukkingen en fpotternijen, waarin hij, gelijk wij weeten, reeds in de verkeering met zijnen Vader, zeer veel fmaaks vond. Hij ontveinsde niet, hoe vrij hij over den Heiligen Godsdienst dacht , terwijl alwerth , fchoon hij in zijn hart mede een vrijgeest ware, ook in deezen opzichte zijne tong kon beteugelen. In eeten en drinken was hij zo maatig niet, als een man wel behoorde te zijn, die altoos even opgeruimd, die altoos in dezelfde luim weezen moet. Had iemand hem verongelijkt of beledigd, dan kon hij zich niet onthouden van denzelven zijne wraakzucht min of meer te doen gevoelen. Hij fprak ook te veel , ontdekte daardoor, zo niet zijne ontwerpen , nogthans zijne grondbeginfelen , en gaf daardoor aanleiding, dat de menfehen hem alte goed leerden kennen. In één woord, alwerth was meer doorfleepen dan hij, en seelberg wilde doortrapter fchijnen dan hij was: Alwerth verzuimde, wel is waar, geen gelegenheid, om onzen held in zijne grondbeginfelen te verfterken, en op een vast charakter bij hem aan te dringen ; doch hij vond dagelijksch  m LODEWIJK van SEELBERG. meer dan déns oorzaak, om over zijnen leerling gantsch niet voldaan te zijn. Intusfchen maakten zij een begin met hunne werkzaamheden. Ten einde den Vorst buiten alle regeerings-bezigheden te houden , waarin de oudere Heeren van het Ministerie door hunne raadgeevingen veel invloeds hadden, overtuigde onze Lijfarts hem, dat hij ter herftellinge van zijne gezondheid , dewelke men hem als gekrenkt wist voor te houden , eenen tijdlang op het land , zonder de minste infpanuing van geest , moest doorbrengen. Daar droeg seelberg zorg, dat aftrekkingen en vermaaklijkheden van allerleien aart, hem eene neiging tot een werkloos, wellustig leven bij menigvuldige afwisfelingen inboezemden, het welk bij Vorsten niet moejelijk valt te bewerken: daarbij had de gunsteling het bijzonder voorrecht weeten te verkrijgen, om van zodanige zaaken , die het Ministerie voor zich-zeiven niet kon befluiten, den Vorst verflag te doen4 terwijl niemand, dan hij alleen ernflige aangelegenheden ter kennis van den Vorst mogt brengen. Het gevolg daarvan was, dat lodewijk, in plaats van flechts in ëéh Departement te werken , nu van alles kennis verkreeg dat alles door zijne handen moest gaan, dat hij zijnen Heer van dit alles zo veel zeide als hij goed vond, en dat het van hein afhing, wanneer, waar en hoe hij zulks wilde voorftellen, bijgevolg ook wat 'er op zoude beflooten worden. Na-  VJJFDE HOOFDSTUK. 113 Nadat mi de Vorst de aangenaamde maanden op deeze wijze ten platten lande verbeuzeld, en gezien had , dat de aangelegenheden van den Staat —— door de zorgvuldigheid van den onvermoeiden en bekwaamen seelberg — even goed bezorgd werden, was hij des te gemaklij. ker te beweegen, om eene voorlang reeds voorgenomene reis door het fchoonfte gedeelte van Europa te doen. Het lpreckt van zelf, dat de perfoonen, die den Vorst op de reis zouden verzeilen, met veel omzichtigheid werden gekoozen , dat 'er de Lijfarts één van was, dat deeze den Vorst nimmer uit het oog verliezen en de naauw keurigfte briefwisfeling met seelberg houden moest , die ondertusfchen , van eene vrij onbepaalde volmsgt voorzien, in de lleüdcntie bleef. Hij was nu Wel Heer en Meester, maar vermits hij echter , aan zichzelven overgelaaten zijnde , thans buiten het opzicht van zijnen Hofmeester was , verviel hij ook tot de groote misdappcn, die hem in 't vervolg van tijd zo veel verdriëts op den hals haalden. Zogenaamde fchrandere geesten toonen zelden veel achting voor oude , eerbiedwaardige zeden en gebruiken, voorrechten en wetten, niet tegenllaande zij veelal derzelver beltaan verfchuldigd zijn aan zeer wijze , misfehic-n bij den eerden oogopflag onmerkelijke , met den volksgeest geil. Deel. H  H4 LODE WIJK van SEELBERG. heel bezielde, bij de grondwettige inrichting des rijks onontbeerelijke oorzaaken : zij keeren maar al te gaarne, uit hoofde van kleine gebreken, eene gdicelc ftaatsgefteldheid het onderfte boven, vóór zij nog weeten, of zij wel eene betere, voor tijd en plaats gepaste, kunnen oprichten; zonder te befeffen, dat een gebrekkig ftelzel van Staat, naar 't welk men uit gewoonte en verkleefdheid altoos op denzelfden voet en onveranderlijk handelt , veeltijds van grooter waarde is, dan een nieuw, waaraan men geduurig, omdat het niet volkomen gepast is , moet verbeteren, zelfs dan, wanneer hetzelve , ook over 't geheel genomen, beter is dan het voorigc. Dit was nu ook het geval van onzen Heer van seelberg; hij wrong, verbeterde, verwierp, en vond van achteren niet alleen oneindig veele onoverkomelijke zwaarigheden bij fle uilvoering van liet nieuwe, maar verwekte ook in 't geheim tegen zich het ongenoegen van het beate gedeelte der Natie,, terwijl hij naar zijne bedoelingen als wereld-belruurder deszelfs ftaatsgeïleldheid hervormde. De meeste oude bedienden, die het waagden hunne bedenkingen daartegen in te brergen , of ook flechts met hun , in den dienst afgefleetene ligchaam en min of meer phlegmatiek temperament, de. nieuwe hervorming niet zo fehielijk konden doordrijven, werden van hunne posten verlaaten, op penfïoen gefield, of traden ook met zuchten van het tooneel af. 'Er ontioud een algemeen wantrouwen, het welk on-  VIJFDE HOOFDSTUK. 115 Vertnijdelijk is in zodanige Landen, alwaar het Jefuitismus , of over 't algemeen zekere onzuivere ftaatkunde en een Sijstema heerscht, welks grondbeginfelen niet ieder van de laagfte klasfe des volks aan het verftand kunnen gebragt worden. Zelfs het beste ftelde men met eenen fchijn van geheimzinnigheid te werk, even alsof 'er geen andere , dan werken der duisternis gepleegd wierden , en het fcheen, alsof men het als een verdienste befchouwde, altoos in het oog te loopen als zodanigen, die flinkfohe wegen infloegen. Een gevloekte manier van doen, die aan zo veele Hoven heerscht, alwaar men van alles een geheim maakt, *en alle werkzaamheden en verrichtingen — ja, waren het nog wandaaden! maar zelfs een iegelijk werk van moedwillige knaapen , met den naam van ftaatkunde beftempelt. Waar vertrouwen en openhartigheid geen plaats hébben, en oprechtheid in de denk- en handel-wijze geen verdiende is, daar wordt alle neiging tot edele, groote daaden onderdrukt, elk goed voorneemen gefmoord; en wanneer de verachting van dat geene 't welk den mensch in leven en derven rust en troost fchenken kan, van den Opperden af tot het volk toe, in eenen Staat telkens meerder veld wint; wanneer waare godsdienstoefening niet ter zijde van den troon daat, over den Vorst niet waakt, zijne hand niet beduurt, zijne bevelen niet hooger kracht en klem bijzet, de gemoeH 2  xhj LODEWIJK van SEELBERG. deren niet genegen maakt , om den zegenende?! Weldoener met genoegen te gehoorzaamen , en ook in 't verborgen, alwaar niemand dan de hoogfte Rechter het ziet, met hem ter bereiking van evengelijke en verhevenere bedoelingen, hunne pligten te vervullen; dan verdwijnt ook al het zedelijk gevoel, de onverfchilligheid omtrent het goede en kwaade fteekt het hoofd op, en ieder doet voor zich in 't verborgen , wat hij meent zonder aan openbaare ftraiTen onderworpen te zijn , te kunnen doen. Dit was nu hier ook het geval. Voor het overige kan men niet ontkennen, dat seelberg veele afzonderlijke goede inrichtingen maakte , dat hij recht en gerechtigheid , (in den gemeencn, ruimen zin deezer woorden,) handhaafde, en dat hij 'er zo weinig op bedacht was, om zich te verrijken, dat bij veelmeer bij veele gelegenheden eene onbaatzuchtigheid toonde, welke bij hem , die thans geen verkwister was, maar, onaangezien allen zwier dien hij maakte, en ook maaken kon, de waarde van het geld zeer goed kende, indedaad zeer prijswaardig was. Over 't algemeen was al zijn zwoegen en flooven een gevolg van een kwalijk - geplaatfte drift tot werkzaamheid , uit een onzuivere eerzucht , uit den aandrang om een groote rol te fpeelen, uiteen valfche roemzucht, uit een gebrek aan genegenheid voor waare grootheid en uit verkeerde denkbeelden van de Staatkunde.  VIJFDE HOOFDSTUK. n7 Doch het is tijd , dat ik ook nog een woord of ■wat zeg van louise's gedrag bij deeze (foppen, van haaren echtgenoot. In het voorige Hoofdduk heb ik aangeftipt, dat hunne uiterlijke betrekkingen hem van wederzijden tegenhielden , om met hunne verkeering den graad van vriendfchaplijke gemeenzaamheid te paaren, die onder echtgenooten van een minderen rang den band van het waare huislijk geluk nog vaster (bengelt, waarbij alle achterhoudendheid wegvalt, geen geheim plaats heeft, maar waarbij men alles gemeenfchaplijk draagt en helpt draagen , zich onderling verheugt en onderling troost toefpreekt. Zodanig eene betrekking had tusfchen seelberg en zijne vrouw geen plaats0. Daarbij kwam nog, dat zij hem geene kinderen baarde, en bij gevolg ook dit voorwerp ontbrak , het welk den kring van huislijk genoegen naaüwer zamentrekt , en huisvaders en huismoeders in den middenfland met zachte koorden aan hun huisgezin verbindt. Ieder van hen ging derhalven zijnen eigenen gang; de genadige vrouw verbeuzelde haare dagen in haare kamer of in blinkende gezelfchappen, maar Mijnheer de Staats-Minister hield zich met zijn ftokpaardjen voor de oogen der geheele Natie bezig. Met dit al moet men niet begrijpen, alsof 'er zekere koelheid en onverfchilligheid tusfchen hen zou plaats gehad hebben; neen, in de weinige uuren , waarin zij met elkander verkeereu konden, beweezen zij de een den ander voorde* H 3  Ii8 LODEWIJK van SEELBERG. ker alle mogelijke liefde en oplettendheid. Voor het hart van louise ware eene meer burgerlijke trant van leven veel gepaster geweest; doch men kan aan alles gewennen, en vrouwen kunnen gemaklijkst gewennen aan 't geen haare eigenliefde ftreelt. Voor het overige fprak seelberg met zijne vrouw nimmer van zijne bezigheden ; zij bemoeide zich 'er niet mede ; andere menfehen hadden geen moeds genoeg, om haar daarover te onderhouden, lichtenberg, de vriend van het huis, had zijne bijzondere redenen, waarom hij zulks niet deed, en zo .doende bleef het voor de goede vrouw een geheim, in welke netelige omflandigheden seelberg zich bevond; ook zou het nog de «.vraag geweest zijn, of hij wel naar de vriendlijke vertoogen van zijne echtgenoote zou geluisterd hebben; of zijne liefde jegens louise wel magtiger op hem zou gewerkt hebben, dan zijne valfche eerzucht. De brieven aan storman behelsden niet dan algemeene berichten van welzijn en vergenoegdheid, welke door den laatstgenoemden in even zo algemeene uitdrukkingen werden beantwoord ; en op deezen voet ging onze Minister voord, door geenen vriend gewaarfchouwd noch onderrecht. De Heer van lichtenberg bleef onderlusfehen de rol van huisvriend fpeelen , trachtte op alle mogelijke wijze het vertrouwen van s e e l}jerg te winnen, en alzo deeze niet zo achter-  VIJFDE HOOFDSTUK. 119 houdend was, dan hij wel had dienen te wcezen, en hij in de afweezigheid van alwerth geen één vertrouwd vriend in * * * had , liet hij weieens bij eenen aandrang van mededeeling, van reusachtige ontwerpen zwanger, in het bijwezen van dien befpieder, een woordjen vliegen, hetwelk niet onopgemerkt bleef. — De Lijfarts., die veel dieper in de menfchelijke zielen indrong, had zijnen vriend dikwijls daarvoor gewaarfchouwd. Intusfchen kwam de Vorst van zijne reis terug, en onze held bleef aan het roer van de bezigheden. Alwerth had de fijnere drijfveêren aan ■de vreemde Hoven, die hij nu voor een gedeelte met eigen oogen gezien had, naauwkeurig doorgrond , en lieden in zijne belangens getrokken, met welke men nu begon een geheime briefwisfeling te houden. Alsof het niet genoeg ware, ia het rijk alles omgekeerd , in verwarring gebragt en aan zijne willekeur onderworpen te hebben , verhief zich nu ook de groote geest van het tweetal onzer Staatsmannen zo verre, dat hij mede in buitenlandfche kabinetten regeeren en volgens den fraajen Jefuitfchen ftelregel: diride et impera! 011eenigheid tusfehen de Hoven en Mogendheden wilde verwekken. Tot dat einde (lelde men geen anderen tot Gezanten en Refidenten aan, dan zodanige menfehen, die zich voor (pions en woelgeesten lieten gebruiken, of, zo dit niet kon gelukken, hield men, behalven den openlijken, nog II 4  i2o LODE WIJK van SEELBERG. eenen geheimen Gezant, voorzien van bijzondere voorfchriften, welke meestal het tegendeel behelsden van 't geen aan den openlijken Gezant was opgedraagen. Langs deezen weg bereikte seelberg aan een paar Hoven, alwaar een verkeerde handelwijze, tweedragt en flechte ftaatkunde heerschten, volkomen het oogmerk, om alles naar zijn goedvinden te beftuuren en te regelen ; daarentegen begonnen anderen, wier Ministerie door groote mannen geregeerd werd, oplettend te worden en hunne Gezanten aan het * * * Hof eenen wenk te geeven, Mijnheer den Minister van seelberg in het oog te houden. Onder deeze Gezanten waren nu twee zeer doorfleepen, bedreeven mannen , die welhaast den veiligften weg vonden, om achter alle deeze geheimen te komen. Zij legden 't naamlijk aan met den fraajen Heer van lichtenberg, welken hunne fijne menfchenkcnnis welhaast zonder veel moeite voor een fchurk erkende. Wij weeten ten minsten hebben wij gcmaklijk kunnen vermoeden dat deeze flechte knaap eenen geheimen wrok tegen seelberg koesterde, omdat hij hem de Freule van wallen hout voor den mond had weggevischtDeeze wrok lag indedaad altoos in de hinderlaag, en loerde flechts op gelegenheid om zich voldoening te verfchaften. Men vindt menfehen , die hunne kwaade oogmerken niet uitvoeren in de-  VIJFDE HOOFDSTUK. 121 eerde drift van hunne hartstochten , brandende van toorn en wraakzucht, maar koelbloedig genoeg zijn, tot tijd te neemen, om het bekwaamde oogenblik aftevvachten, en dan, met alle bedachtzaamheid en overleg, en dus des te veiliger, het voorwerp van hunne wraakzucht , den dolk in het hart te dooten. Lichtenberg was een van deeze duivels. Voor het overige, gelijk wij ook al weeten, was hij een man zonder .vooroordelen , die veel genoegen vond in alles te verlichten, te ontmaskeren, ten toon te dellen, en derhalven, gelijk gemeenlijk het geval is met deeze menfehen , niet zeer kiesch in de keus der middelen, waarvan hij zich bediende, om de zaaken in het daglicht te dellen en perfoonen te ontmaskeren ; bij voorbeeld : zijnen weldoener en vriend papieren te ontvreemden, ten einde daarvan ten nadeele van dcnzelven gebruik te maaken, was een kleine onfchuldige list, ja een rechtmaatige daad; want alle bijzondere belangens moeten voor het algemeen belang wijken , en bijaldien deeze papieren niets ongeoorloofds behelsden , dan mogt ieder dezelven immers zien ; ja ieder moest dezelven kunnen zien; gelijk zodanige openbaarmaaking indedaad reeds zeer veel goeds heeft uitgewerkt. Maar behelsden dee- ze papieren deeze of geene geheimen ; waarom bewaarde de mensch dezelven dan niet beter? Het zou het grootde gedeelte mijner Leezeren, II 5  122 LODEWIJK van SEELBERG. verveelen, zo ik hen hier een breedvoerig verhaal wilde opdisfchen van alle de hooffche kwinkflagen, waardoor de val van seelberg bevorderd werd. Dit alleen zal ik hier flechts aanflippen: lichtenberg ontftal zijnen begunstiger eeni* ge papieren , die dezelve uit hoofde van een edel vertrouwen, 't welk hij in de oprechtheid van zijnen huisvriend ftelde, niet altoos voor hem verbeidde: deeze fchriften behelsden de bewijsftukkei-T van alle de flinkfche wegen , waarvan men zich bediend bad, om aan de vreemde Hoven den meester te fpeelen. Naauwlijks hadden de twee Gezanten deezen fchat in handen, of zij maakten 'er ook gebruik van tegen seelberg, die wel Staatsdienaar en gunsteling was, maar ook in het ministerie zeiven een magtige partij tegen zich had, welke alleenlijk wachtte op gelegenheid, om hem' te doen tuimelen. Thans deed zich deeze gelegenheid op; eene groote zamenzweering vereenigde zich tegen hem; men bragt de gclloolene papieren onder het oog van den Vorst, verzeld van ophelderingen en dringende verzoeken , door nijd, boosheid en wraakzucht ingegeeven. Vorsten kunnen al vrij gemaklijk overgaan , om aan de belangens van den Staat eenen bediende opteofferen, al hadde deeze bediende ook redenen gehad van zich voor den lieveling en ononrbere- lïjkflen vriend van zijnen Heer te houden. In één woord , men joeg den Vorst zonder veel moeite tegen onzen held in het harnas, en vcór  VIJFDE HOOFDSTUK. 123 dat seelberg nog het minste van de zamenzweering en het verlies van zijne papieren bemerkt had, was hij reeds in hechtenis genomen, werd vervolgens in den nacht weg gebragt, voor eenen onbepaalden tijd in eene ontledigde vesting gevangen gezet, en na verloop van agt dagen noemde niemand in de voorzaalen zijnen naam noch overluid noch in 't geheim. Alwerth wachtte niet zo lang, tot dat het ook zijne beurt worden en hij mede in het lot van zijnen begunstiger deelen zoude , maar verzocht zijn ontflag , en vermits hij in 't geheim gewerkt had , en bijgevolg ook met grond niet kon befchuldigd worden, als mede geen uitfleekend groote rol in den Staat gefpeeld had, liet men hem gerust vertrekken. Hij keerde in zijne vaderflad weder en wij zullen in 't vervolg nog wel meer van hem verneemen. Naauwlijks was het gerucht van seelberg's ongeluk, gelijk een donderdag, tot de ooren van louise doorgedrongen; (men vergunde haar niet eens, affcheid van hem te neemen,) of haare geheele tedere liefde jegens hem ontwaakte bij haar in den hoogden graad. Zij was bij het fchrikbaarend bericht van kaars mans gevangenneeming, (hetwelk zij in het huis van eene vriendin ontving,) in flaauwte gevallen. Wederom bijgekomen en t' huis gebragt zijnde wilde zij het  12* LODEWIJK van SEELBERG. vertrek van haaren echtgenoot intreeden ; doch de wacht weigerde haar zulks; vol wanhoop befloot zij naar het Hof te fpoeden, eenen voetval voor den Vorst te doen, om door fmeekingen ten minften zo veel van denzelven te verkrijgen, dat zij toch niet van haaren man mogt gefcheiden worden; doch lichtenberg, die als een doortrapte huichelaar, de rol van een deelneemend, bijna in traanen wegfmeltend vriend fpeelde , en op het eerfte gerucht van het onheil, zijnen weldoener overgekomen , toegefchooten was , hield haar tegen door haar voor te (tellen , dat men thans in de eerfle oogenblikkcn, terwijl de Vorst in gramfchap ontdoken was, op geen verzachting van ftraffe noch op eenige andere gunst hoopen mogt; maar dat 'er mogelijk na verloop van eenigen tijd met meerder vrucht iets zou kunnen ondernomen worden. Hierin moest nu de goede vrouw bij voorraad berusten. Zij (loot zich op in haare kamer, bragt haare dagen in droefheid door , fchafte het grootlte gedeelte van haare dienstboden af, en zag ook geen mensch — hoewel de hovelingen ook niet zeer genegen waren haar te bezoeken — behalven lichtenberg, die beloofde, haar in haare rampen bijteflaan en op een gunstig tijdftip te wachten, wanneer men iets ter verzachting van haar lot zou kunnen te werk (tellen. Terwijl de zaaken nu zo (tonden, kreeg zij eene  VIJFDE HOOFDSTUK. Ég tijding , welke niet weinig bijbragt , om haaren toeftand nog fcbriklijker te maaken. Haar Schoonbroeder, de Graaf storman was naamlijk overleeden en bad zijne echtgenoote met vier nog onnozele kinderen nagelaaten, zo dat maria zich buiten ftaat vond, haare zuster te bezoeken, en haar te onderfteunen. Lichtenberg fcheen derhalven haar eenige (leun en de eenige vriend te weezen , die louise nog in dit vreemde Land had , en wij zullen in 't vervolg hooren, welke hulp zij van hem genoten heeft.  125 LODEWIJK van SEELBERG. ZESDE HOOFDSTUK. Ï3e Bevelhebber van de vesting, alwaar se el* berg gevangen zat, was geen trotsch en ftreng man. Staatsgevangenen , vooral van eenen aanzienlijken rang , worden gemeenlijk nog al met achting en heuschheid behandeld, zo het tegendeel niet uitdruklijk bevolen is ; maar de oude Colonel had daarenboven een méégaand en goedaartig charakter. Onze vriend kon derhalven boeken ontbieden en leezen naar goedvinden; hij mogt ook fchrijven, doch geen brieven, zelfs niet aan zijne vrouw, verzenden, want zulks was wel degelijk van hooger hand verboden; het was hem vergund, binnen de wallen, verzeld van een Onderofficier, vrij rondtewandelen. Zijne tafel werd zeer wèl voorzien; zijne vertrekken hadden het fchoonfle uitzicht naar de ruime zee, en van de andere zijde kon zijn oog zich verlustigen in een heerlijk landgezicht, bebloemde beemden met dartelend vee , heerlijke dorpen , rijkgezegende velden en dikbegroeide bosfehen. De dochter van den Bevelhebber was een liefhebller van de muziek ; zij gaf dikwerf kleine conferten, en onze gevangen mogt dezelven mede bijwoonen. Men had hem niet alleen zijn vermogen gelaaten, maar ook een aanzienlijke fora tot zijn onderhoud be-  ZESDE HOOFDSTUK. 117 paald: bijgevolg behoefde hij noch zijne echtgenoote gebrek te lijden. Zij waren beiden gezond ; hij was niet beducht, dat hij lang gevangen zou blijven, maar veelmeer was het zeer waarfchijneh'jk, dat men hem na verloop van een paar .jaaren ontflaan en verzoeken zoude het Land te ruimen. De oorzaak van zijnen val was bij het Publiek niet bekend, niets had men ten nadeele van zijne eer uitgeftrooid, en men was 'er federt de voorige Regeering reeds vrij goed aan gewoon , om gunstelingen, evenveel verdiend of onverdiend, te zien opklimmen, vallen, tot hooge waardigheden verheven en in de gevangenis wandelen , zodat door zodanige wisfelvalligheden de uiterlijke goede naam van een mensch niets te lijden had. Eindelijk had seelberg zich immers ook aan geene eigenlijke laagheden , aan geene verdrukking der onfchuld , aan geen plundering der behoeftigen fchuldig gemaakt; bijgevolg was zijn innerlijke en uiterlijke toeftand van dien aart, dat dezelve, met een weinig waare wijsbegeerte aan de hand des tijds, die alle rampen de bitterheid beneemt, niet alleen verdraaglijk worden , maar zeer tot zijne zedelijke verbetering had kunnen medewerken. Hoe wèl was niet de luisterrijke aanblik der fchoone Natuur in ftaat geweest, om een rust-zoekend gemoed te verkwikken , te verblijden , en overtebrengen in eene gefteldheid , waarin het zich, met verachting van de kleine ellendige moeilijkheden , welke de waereld oplevert, en de ge*  W8 LODEWIJK van SEELBERG. vechten om dat geene, 't welk de blinde hoop, ffiagt, aanzien en eer noemt, tot zijnen Schepper verheffen, en rust en blijgeestigheid tusfchen de muuren van den kerker vinden kan! Wie kan den geest aan boejen leggen , die vrij zijn, en op den weg naar het beter vaderland, door een verheven voorgevoel en eenen voorBnaak van 't geen op ons wacht, de geringe onaangenaamheden van een korte reis verzoeten wil? En wat is meer in Baat , om ons deeze gelukkige zielsgeBeldheid te doen verkrijgen, dan eene bedaarde befchouwing der heerlijke, lieflijke fchep- ping? Doch Bellen wij ons seelberg zo voor als hij indedaad was! De lieflijkheden der Natuur maakten geen indruk op zijn hart, zo verwijderd van alle edele eenvoudigheid ; niet dan het gekunstelde , zamengeflelde en overdrevene kon hem aandoen; hij had geen genegenheid meer voor het eenvoudige, vond nergens fmaak in, dan in het flooven en arbeiden om de menfehen tegen elkander optehitzen , en in de ontwikkeling van de fijne ploojen van het hart; doch ook van deezen kant kon hij al niet ligt meer voldoening vinden. Hij liet zich eene menigte boeken brengen , die voor hem wezenlijk nog nieuw waren , omdat zijne ernfligc en menigvuldige bezigheden hem finds eenige jaaren niet vergund hadden van veel te leezen; doch deeze geleerde voordbrengfelen leverden voor hem geen wezenlijk voedfel voor zijne ziel op. Gefchiedenisfen en ver- h.aa-  ZËSDE HOOFDSTUK. 129 haaien van waare of verdichte gebeurtenisfen , en fchetzen van charakters waren niet belangrijk genoeg voor hem, wanneer de gefchetste perfoonen niet zeer zeldzaame menfehen waren; ook konden weinige wijsgeerige Schriften over de zielkunde, als mede de werken, die het onderzoek der hartstochtelijke bedrijven en werkzaamheden ten onderwerp hadden, hem eenig genoegen verfchaffen. Te vroeg had hij de menfehenkennis tot zijn hoofdwerk gemaakt , en des verbeeldde hij zich nu in dit vak niets nieuws meer te kunnen hooren; hij meende de menfehen van den dagelijkfchen (tempel , (en in zijne oogen waren 'er weinige andere menfehen in de wereld,) zo door en door te kennen, dat hij door niets van alles wat 'er van te zeggen viel, kon verrascht worden. Zcdekundige fchriften waren nog minder van zijnen fmaak, omdat hij oordeelde volkomen overtuigd te kunnen weezen, dat de voorfchriften der zedekunde tot nog toe niets goeds in de wereld voordgebragt noch iets kwaads belet hadden; maar dat natuurdrift en eigenbelang de eenige drijfveêren der menfchelijke daaden waren. Indien hij zich bij deeze ongelukkige zielsgelteldheid in eene Heilige weetenfehap of kunst hadde geoefend, terwijl hij'er tijds genoeg toe had; indien hij getracht hadde, de eene of andere wiskundige weetenfehap of het een of ander handwerk in den grond te leeren, dan zou deeze bezigheid ook voor hem weldaadig geweest zijn, en zijn hart allengs rust ver* II. D E E L. I  130 LODEWIJK van SEELBERG. fcbaft hebben; doch de ellendige vubeelding van alles te weeten, het onvermoeide leezen der maandboekjens, waarmede hij zich weleer had bezig gehouden, en wel van zodanige maandboekjens, waarin met een alles-omvattende pogcherij, in alle velden van geleerdheid en kunst geoogst , en aan ieder nieuwsgierig liefhebber een brokjen toegeworpen wordt , waarmede hij bij gelegenheid zijne grootschheid toonen kan daar immers in onze dagen ieder lafbek en elke ingebeelde vrouw zich fchaamt te bekennen, dat 'er nog wel iet in den hemel en op de aarde is , waarvan zij niets weeten , en waarover zij niet een zot oordeel mogen uitfpreeken deeze verbeelding van alles te weeten had hem allen lust om zich ernftig op eene weezenlijke wetenfchap toe te leggen , en aan alle geleerde en andere kundigheden in zijne oogen het bekoorlijke der nieuwheid benomen : hij was altoos een buitengemeen liefhebber van de muziek geweest, echter was zijn fmaak in deeze voortreffelijke kunst verdarteld; zijn oor was aan het Hof door een grootsch eentoonig geraas met volle (temmen gefchokt, of door zeer wellustige zangwijzen gekitteld geworden; gewoon, om meer de kunst van het famendelfel en de betooverende vaardigheid van den fpeeler, dan de waare fchoonheden van het eenvoudig gezang optemerken , had een aangenaam , klein verrasfchend lied, eene zangwijze, vol van kuifche, onfchuldige deftigheid en verhevenheid zonder zwier ,  ZESDE HOOFDSTUK. 131 Voor hem niets bevalligs, en andere muziek kon het goede meisjen, de dochter van den Bevelhebber, hem niet verfchaffén. Alzo hem nu elk middel, om zijne oplettendheid op eene nuttige en onfchadelijke wijze bezig te houden , en van onrustige, kwellende gedachten aftetrekken, bij hem mislukte , was hij onophoudelijk een prooi van zijne eigene in hem woelende hartstochten. De gekrenkte eerzucht, die nu eensflags alle de groote ontwerpen , (welke voorzeker een zeer onbepaald oogmerk bedoelden , ) verijdeld zag ; de befchaamde eigenliefde , die zich voorftelde, dat nu zijne benijders en vijanden zich in zijn ongeluk verlustigen, en dat nu de gefprekken van het graauw in de bierhuizen zijnen val ten onderwerp hebben zouden dit alles bragt hem menigmaal aan den oever der wanhoop: en waar zoude hij, bi] een eenzaam , werkloos, eenvormig leven, vergoeding hebbenkunnnevinden voorde hevige aanvallen van deeze hartstocht? In de armen van den Godsdienst? wij weeten reeds, hoe hij daarover dacht; en evenwel fcheen dit de eenige haven te we=zen, waarin hij veiligheid had moeten zoeken tegen eenen vijand, die met hem opttond en met hem te bed ging. De Godsdienst was ook de laatfle toevlugt , naar welke hij eindelijk zijne handen uitftrekte maar welk een Godsdienst ? niet de godlijke dochter des Hemels, die dat geene , het welk onze zwakke reden flechts durft gisfen, op de troostlijkffo wijze bevestigt en beI 2  132 LODE WIJK van SEELBERG. krachtigt; die, wanneer ons buiten haar flechts temperament of bedwelmende geestdrift tot de deugd opleidt, ons veel krachtiger aanleiding geeft, om het goede te doen , zelfs dan te doen , wanneer het overwinning en flrijd tegen de zinlijkheid kost, en die ons dan ook den prijs van deezen flrijd verzekert! — neen, tot zodanig eenen Godsdienst, die zq blijgeestig , zo zalig maakt , was zijn hart nog niet bereid: veelmeer was dat geene , het welk hij in deszelfs plaats omhelsde , een bedrieglijke fchaduw van deeze godlijke wijsheid. Ik houde niet veel van bekeeringen, die zo fchielijk te werk gefield worden, in den tijd van nood en verveeling, in verdrukkingen, in misnoegdheid, uk eene walging van de wereldfche bedrijven, uit vijandfchap tegen menfehen die ons beledigd hebben ; wanneer men God zo eensklaps in de armen wil loopen , omdat de aardfehc armen ons van zich wegflooten; zodanige bekeeringen zijn gemeenlijk geveinsd of dweepachtig en van geen langen duur; en dit laattte was ook het geval van seelberg — hij werd een aandachteling, en zulks ging op de volgende wijze toe: In de flad, allernaast de vesting, waarop hij gevmgen was, woonde een Predikant, die te boek ftond voor een man van bijzondere godsvrucht , en tevens van diepe wijsgeerige kundigheden. Op zekeren dag ontmoette onze seelberg denzei-  ZESDE HOOFDSTUK. 133 ven bij den Bevelhebber, en na hij hem gezegd had, dat het hem aan nieuwe boeken ontbrak , en dat zo weinige van de geleerde voordbrengfelen, die men hem had gezonden, eenig voedlel voor zijnen geest behelsden , beloofde de goede Geestlijke hem fchriften te zullen bezorgen, die ongetwijfeld aan zijnen wensch zouden beantwoorden , indien hij flechts vatbaar ware voor verhevener onderwerpen. De meeste menfehen zien niet gaarne , dat iemand , wie hij ook zijn moge, het denkbeeld van hun heeft , alsof zij niet vatbaar zijn voor dat geene, 't welk andere lieden groot noemen, al zoude dat groote, op de keper befchouwd, ook flechts onzin weezen; seelberg had derhalven reeds vóór hij deeze boeken in handen had , vast beflooten, 'er iet verhevens in te vinden. Den volgenden morgen ontving hij een pakje, waarin hij mythotermetisch- cabalistisch-magisch-theofophisch-alcbymifche fchriften vond. Nu weeten wij uit de voorige tijden (*), dat ónze held, terfbnd na hij onder de vrijmetfelaaren was aangenomen, zich ook eenigszins had bezig gehouden met deeze zogenoemde verhevener weetenfehap; maar zijn vlug temperament, zijn verfland, dat indedaad gaarne alles klaarlijk wilde begrijpen en zo veele verftroojingen, waarin hij geraak.- C*) Zie het 3de HoofJft. van 't ifte Dee!, 1 3  134 LODE WIJK van SEELBERG. te , hadden hem niet vergund , zich met veel ernst op deeze geheimzinnige ftudie toe te leggen: thans , terwijl wezenlijke voorwerpen in de waereld hem niet meer konden bekooren , kon zijne verbeeldingskracht gemakkelijk geleid worden naar boven aardfche gewesten. Verkeerde godsdienstige dweperij; ( want ik denk immers niet, dat men zo onbillijk zal weezen van te gelooven , dat ik van een waare edele, godsdienstige geestdrift fpreek ? ) is voor verwrongene harsfenen en voor dwaalende harten een kostelijk middel ter verzachting. Een man met een zuiver , gerust geweeten en doordringend verftand , begeert geen aangroei van meer dan aardfche gelukzaligheid; hij gevoelt bij zich geen zucht, om boven de grenzen van aardfche kundigheden , met hoogere wezens op een andere wijze in naauwere betrekking te ftaan , dan door een getrouwe , on~ fchuldige, kinderlijke voldoening aan zijne pligten , en door een hartelijk, ongekunfteld gebed in zalige en drukkende oogenblikken'; hij begeert geen anderen troost in wederwaardigheden, dan die , dat hij zijne handen met gc^ne ondeugden heeft bezoedeld ; hij heeft geen andere alchymifche bereiding noodig, dan het voorfchrift : „ wees verftan„ dig in uwe handelingen , dan zult gij gelukkig „ zijn ! " Hij wil geen ander algemeen geneesmiddel kennen , dan de voortreffelijke deugd der maatigheid ; maar hoe gemaklijk valt het iemand , die  ZESDE HOOFDSTUK. 135 zich op deezen aardbodem , door zotte bedrijven onder de menfehen waarmede hij verkeeren moet, veel verdriets heeft op den hals gehaald , zich los te rukken , en zich als in eenen droom in eene andere waereld, in een onzichtbaar gezelfchap te plaatzen , in eene waereld , waarin wij - zeiven onze eigene wetten maaken , en niemand rekenfehap behoeven te geeven of wij-ons aldaar van onze pligten kwijten ; ja wanneer wij dan mi kielen vinden , om uit den invloed van deeze onzichtbaare waereld , in de zichtbaare, verfchooning voor onze dwaasheden te ontkenen , het kwaad , dat wij gepleegd hebben of nog zullen pleegen , aan den één of anderen boozen geest toe te fchrijven , en ons te overtuigen , dat ons geestig wezen gemceufchap hebben kan met God en Engelen , al zij 't ook , dat ons grover gedeelte ondertusfehen allerlek kvvaade (treeken uitvoert en zich wentelt in (lijk en onkuischheid ! Wat heerlijk voordeel is 't voor den geene , die niets uit den grond geleerd heeft , eene weetenfehap te kunnen bezigen , wier grondbeginfelen van -zoodanige raadzelachtige woorden zijn opgedischt , dat men 'er, hoe minder men 'er van begrijpt , des te meerder wijsheid in vinden kan ; dat de grootfte weetniet vrijpostig genoeg is, om het in deeze wartaal met den gekerdften man opteneemen ; dat hij van deezen niet over 't hoofd gezien worden en ieder voor een onkundig mensch uitmaaken kan , die geen zamenhang, geen één gezond denkbeeld in fchriften van dien aart meent te vinden. I4  136 LODE WIJK van SEELBERG. In de eerfle dagen befpeurde de geest van lode» wijk van seelberg, bij het leezen deezer fchriften, die daarteboven nog in eenen zeer ruwen Bijl waren opgefleld , zekere walging , niet zeer ongelijk aan het ligchaamlijk gevoel van kokhalzen en neiging tot braaken , waarvan de maag aangetast wordt, wanneer men'er een onaangenaam geneesmiddel ingegooten heeft ; doch gelijk de lm aak langzaamerhand aan alles kan gewennen , ja eindelijk zelfs belust wordt op dat geene waarvan men tevooren den fterkfien afkeer had , zo ging het seelberg ook met deeze boeken: hij las en herlas , meende fomwijlen eenen Braai van licht te ontdekken , die echter, gelijk een dwaallicht boven den modderpoel van onzin, maar alte rasch wederom verdween; doch zodra kwam niet de Predikant, en fprak met veel deelneeming en geestdrift van de verhevenheid deezer heerlijke waarheden , die den Beutel van de geheele Natuur behelsden, of seelberg fchaamde zich te bekennen, dat hij 'er deezen lleutel niet in vond ; hij prees derhalven ook al mede, onderzocht, wanneer de Predikant weder vertrokken was, andermaal, en vond eindelijk • dat het niet moejelijk valt zijne verbeeldingskracht zodanig te wringen , dat men daarmede , even als met een tang, beelden uit de lucht opvangen en bij zich neerleggen kan , die naar wezenlijke dingen net zo gelijken, als een windei naar een goed en vol ei. Na verloop van nog geen twee maanden was seelberg volkomen in deeze ge-  ZESDE HOOFDSTUK. 137 hcimzinnige weetenfehap ingewijd , befpeurde dikwijls den invloed van goede en kwaade geesten , verzocht, (en zijn verzoek werd hem toegedaan,) in de vesting een klein ftookhuis te mogen aanleggen , begon met zijnen Pastoor te kooken, te braaden , te distileeren , te fmelten, te extraheeren, te fixeeren , te fublimeeren , den fteen der wijzen en het univerfeel geneesmiddel te zoeken ; lag halve dagen op de knieën, en wachtte op het geluk van den hemel eens open , of een ander bovennatuurlijk verfchijnfel te zien; maakte zich los van alle aardfche dingen , verachtte alle waereldfche bezigheden , als mede eer, roem, geleerdheid , vriendfchap, maagfehap, liefde , en vergat zelfs, dat hij. van zijne dierbaare gade gefcheiden , dat hij een gevangen man was. Wien nu deeze fnelle overgang van vrijgeesterij en ongeloof tot mytho-hemetifche dweeperij, en de fchielijke herfchepping van een woelig, zeer vlug, werkzaam man, van het hoofd tot de voeten vol van eerzuchtige ontwerpen, in eenen befpiegelenden gek, onwaarfchijnelijk voorkomt, die heeft de menfehen waarvan hij omringd is, in de laatstverloopene tien jaaren niet befpied ; heeft 'er nimmer acht op geflagen, hoe digt de uiterfie grenfen van de afdwaalingen des geestes aan elkander liggen; die is mij eindelijk niet met oplettendheid gevolgd bij de ontzwachteling van de zielsgelleldheid van onzen held , welker trapsgewijze ontwikkeling ik evenwel heb I 5  138 LODE WIJK van SEELBERG. aangetoond, als mede, dat zijne moeder een deelnemcnd gevoel van eerbewijzing aan het Opperwezen , van zyne jeugd af by hem verwekte; dat dit gevoel naderhand in flaap viel toen hij over den Godsdienst begon los te redeneeren; dat hij vervolgends van een fnapper een twijfelaar, en van een twijfelaar een ongeloovige werd; wat grootfche denkbeelden hij had van zich-zeiven en van zijne bekwaamheid van alles te kunnen doorgronden, zelfs in zodanige vakken , waaraan hij nooit eene ernttige infpanning van krachten bedeed had; welk eene zucht tot het zeldzaame , uitdeekende en grillige hem bezielde; welke denkbeelden de vrijmetzelarij in hem verwekt had; hoe ongelukkig hij bijna in alle waare aardfche betrekkingen' geweest , en hoe weinig hij genegen was, zich zeiven de fchuld daarvan toe te fchrijven ; hoe zeer zijn gevoelen , zijne hartstogten en begeerten , altoos tegen zijne grondbeginzelen aandruisten , en hoe greetig zodanig mensch natuurlijkerwijze een delfel moet omhelzen , waarin zich alle mogelijke tegendrijdigheden, zij mogten theoretisch of praktikaal zijn , met de grootde gerustdelling , lieten vereeningen. — Dit mogt nu zijn zo als het wilde , genoeg, dat seelberg bij deeze dweeperij zekere innerlijke rust vond, die hem niet alleen geduurende den geheelen tijd van zijn gevangenfchap bijbleef, maar ook met opzicht tot het verlies van zijne vrijheid bijna gevoelloos maakte. Doch hij verkreeg ook deeze burgerlijke vrijheid  ZESDE HOOFDSTUK. 139 Vroeger weder , dan hij wel reden had te verwach. ten. Naauwlijks waren 'er zes maanden na zijne gevangenneeming verloopen, toen de Vorst in eene opwelling van edelmoedigheid, of omdat hij nog eenige achting voor seelberg had, of misfchien ook dewijl hij oordeelde, dat het offer, 't welk hij den vreemde Gezanten en derzelver Meefters gebragt had, voldoende was, vermids hij daarenboven nog begreep , dat het misdrijf van zijnen gunfteling immers niets anders had ten doel gehad, dan de magt van zijnen Heer te vergrooten; toen, zeg ik, de Vorst, uit eigene beweeging, en zonder iemand van zijne raadslieden, die het mogelijk wel zouden verijdeld hebben, daarvan kennis te geeven, belastte: „ dat men seelberg op vrije voeten ftellen en „ hem aanzeggen zoude, dat hij, zonder echter alvoo„ rens aan het het Hof te verfchijnen, zich naar zij» „ ne buitenlandfche goederen, of, naar zijn goedvin- den, naar elders konbegeeven, alwaar hij een „ aanzienlijk penfioen genieten zoude." Was de oplettendheid van onzen vriend door zich met befpïegelende, dweepachtige onderwerpen bezig te houden, van de treurige befchouwing ,yan zijnen tegenwoordigen toeftand afgetrokken; het had hem evenwel niet gevoelloos gemaakt voor het genot van een geluk, hetwelk hem nu door de verkrijging van zijne vrijheid te beurt viel; veelmeer was hij opgetoogen van blijdfchap toen de Bevelhebber hem zijn ontflag aankondigde : „ Het is Gods vinger ge„ weest," riep hij; „ de almagtige Bouwmeefter der we-  14© LODEWIJK van SEELBERG. „ reld heeft mijne gevangenfchap niet te vergeefsch „ befchikt; het was een roeping tot verhevener be„ zigheden; alle de overige dagen van mijn leven zul,, len nu ook aan deeze edele, verhevene on denver» ,, pen toegewijd zijn:" hij nam een zeer tederhartig affcheid van zijnen Leeraar in de termetifche kunst, en had reeds een' voortmaak van het genoegen, dat hij nu met zijne goede louise een wezenlijk aardsvaderlijk leven zoude lijden. Hij verwonderde zich, dat zij hem niet had gefchreeven, 't welk haar nu tog voorzeker zoude vrij ftaan; doch men verzekerde hem, dat zij van de gunftige ommekeer van zijn lot niets wist; ,, Des te beter;" zeide hij, ,, dan „ zal ik mijne braave Vrouw op een aangenaame „ wijze verrasfchen." Hij vertrok ook denzelfdeit dag nog, kwam te middernacht in de Refidentie aan, fpoedde naar zijne wooning; de deuren waren nog niet geflooten ; hij floop door eenige vertrekken, die louise tot haar gebruik had, zonder van iemand ontdekt te worden , tot in haare kamer , en o wat blijdfchap ! hij vond het lieve wijf jen flaapende —— in lichteneerg's armen.  ZEVENDE HOOFDSTUK. Het doet mij leed, dat ik hier een perfoon, van wien ik boven zo veel goeds gezegd heb, zo diep moet laaten wegzinken ; doch ieder Leezer zou onbillijk weezen , die , gelijk menigmaal het geval is in de zamenleeving , dewijl hij van een perfoon zeer is ingenomen , daarom nu volftrekt geen kwaad van denzelven gelooven, en den geenen ronduit voor een logenaar verklaaren zoude , die iet ten naadeele van deezen perfoon verhaalde. Ik voldoe aan den pligt van een getrouw Gefchiedfchrijver , en wanneer het in mijn boek even zo toegaat , als in de wezenlijke waereld , dan zou ik denken , dat niemand oorzaak had, mij te berispen.. Of gelooft gij misfchien niet, mijne fchoone Dames! dat zulk een voortreflijk fchepfel , als louise weleer was , zoo diep zou kunnen vervallen ? vergunt mij dan , (terwijl ik immers de vrijheid niet zou durven neemen, foortgelijke voorbeelden, die,ik beleefd heb, met naam en toenaam, ter ftavinge van de mogelijkheid van zulk eene verbastering, optedisfchen,) vergunt mij nader te vernaaien, hoe het eigenlijktoeging met louise's zedelijke verergering. Wij hebben deeze Dame eerst als Freule van Wallenhout leeren kennen, en destijdsfchets-  141 LODEWIJK van SEELBERG. te ik u dezelve als een voorbeeld van hemelfche eenvoudigheid en onfchuld , bij veelerhande voorrechten des ligchaams en der ziel — vervolgends heb ik u gezegd , dat zij haare zuster en derzelver echtgenoot op reis verzelde, en dat bij deeze gelegenheid haar charakter, wat het uiterlijke betrof, meer befchaafd werd ; dat zij zich meer naar de manieren der waereld voegde , en dat juist dit bevalliger gewaad op seelberg's meer zamengeflelden , gekunstelden inborst fterkere indrukfelen gemaakt had, dan de eerstgenoemde kunstlooze deugd : ik zou met dit alles niet gaarne willen beweeren, alsof deeze fijne befchaaving haare wezenlijke waardij had vermeerderd ; maar ben veel meer overtuigd , dat het bezwaarlijk valt , vooral bij een vrouwlijk fchepfel, dat hetzelve door zich met alle onfchikkelijkheid de manieren en de gefprekken der fijne waereld , hoe onfchadelijk dezelven ook mogen fchijnen, eigen te maaken, niet iet van haare wezenlijke waarde zoude verliezen. Men geraakt op deezen weg ongemerkt veeltijds verder, dan men wel moest of ook wilde : de wijze hoe louise vcrvolgends als een voornaame Dame met haaren echtgenoot leefde , en de verwijdering van de zalige huislijke eenvoudigheid ; de kwaade [voorbeelden van het Hof en de zedenloosheid der Refidentie , waaromtrent men al langzaamerhand , zo niet geheel onverfchillig , nogthans toegeevender wordt , hadden de echtgenoote van seelberg van tijd tot tijd meer voorbereid , tot de uitvoering van een  ZEVENDE HOOFDSTUK. I43 plan, het welk lichtenberg terftond, van het eerfte oogenblik af dat hij in * * * fche dienst was getreeden , meer wel uit wraakzucht jegens éeelberr, dan uit hoofde van eene hevige lief. de jegens haar, had ontworpen ; doch deeze verachtelijke booswicht had zich wel zorgvuldig gewacht , van zijn voorneetnen om de arme vrouw te verleiden , de minde blijken te geeven vóór hij eerst zijnen weldoener door de fnoodfte kwinkflagen verwijderd en uit den zadel geligt had : nu begon hij de eenzaamc , verlatene gade te troosten ; hij was de eenige vriend , die haar in haar ongeluk getrouw bleef; niets is zo krachtig , om de genegenheid van een aandoenlijke ziel te winnen , dan wanneer wij bijzonder fchijnen deel te neemen aan een perfoon, die teder van haar bemind wordt; lichtenberg en louise fpraken dikwijls van den gevangenen vriend , en daaruit ontflond eene onderlinge gemeenzaame en hartelijke vriendfehap ; lichtenberg wist haar op eene aangenaame wijze te onderhouden; louise vond zich zeer opgebeurd en getroost , zo dikwerf als hij haar bezocht; eindelijk reikhalsde zij in haare eenzaamheid naar zijne verkeering : hij wist zijn bezoek belangrijk te maaken , terwijl hij haar nu eens te vergeefsch op hem liet wachten , dan de arme vrouw in het denkbeeld bragt, alsof het eene -foort van opoffering ware , dat hij bleef verkeeren in een huis, waar niemand eenen voet dorstzetten, uit vrees van 's Vorsten ongunst zich op den hals  144 LODEVVIJK van SEELBERG. te haaien ; zo doende ontftond uit vriendfchap verpligting en dankbaarheid. Vervolgends liet zich de fchurk nu en dan eens een woord ontglippen , dat seelberg evenwel wezenlijk door veele onberaadene en dubbelzinnige flappen, zich-zelven ongelukkig had gemaakt , en eindelijk wist hij ter rechter tijd kwaade geruchten uit te flroojen , alsof onze ongelukkige vriend zich in zijne vesting zeer wèl bevond , zijne vrouw vergeeten , en met de dochter van den Bevelhebber eenen minnenhandel aangelegd hadde. Het zij echter verre van mij, die Roman-Schrijvers tot een modél te verkiezen, die alle de fijne kunllenarijen van eenen verleider met zulke levendige kleuren fchetzen , dat jonge lieden , in wier hart het zaad van kwaade begeerten ligt , en dewelken het alleenlijk ontbreekt aan de beoefening en ondervinding, daardoor de kostelijkfte aanleiding te geeven , om de vrouwen en dochters van braave menfehen ten eenemaale te bederven liever zoude ik zien, dat mijne Leezers de verleiding van louise onwaarfchijnelijk vonden! Genoeg, seelberg zag haar in de armen van lichtenberg rusten. • Een nachtlicht ontdekte dit fchande- lijk gezicht. Wat seelberg bij deezen aanblik moest gevoelen , zulks laat zich beter denken , dan befchrijven: hij ftond eenige oogenblikken als verfteend, en nadat    ZEVËNDE HOOFDSTUK. 145 flat afkeer , woede , fmart en verachting beurtelings in zijn hart opwelden , en hem befluiteloos maakten , wat hem in dit geval te doen ftond , gaf hij eindelijk de voorkeur aan een gedrag ■, hetwelk voorzeker in alle opzichten het verftandigfte was. In plaats naamlijk van de eerfte opwellingen eener vreeslijke wraak bot te vieren , en zijne eer en veiligheid nog meer aan gevaar bloot te (tellen, nam hij een muil van louise en een fchoen van lichtenberg, die voor het bed (tonden , (loop daarmede, of tuimelde veelmeer, de kamer en het huis uit , ging op het rijtuig zitten en vertrok nog denzelfden nacht naar een klein buitengoed , of eigenlijk flechts een landhuis, 't welk hij gekocht had en maar drie uuren van de flad gelegen was : van daar fchreef hij aan zijne vrouw den volgenden brief, bij welken hij den fchoen en de muil voegde : „ mevrouw! „ Nevensgaande blijken van uwe fchande ontheffen mij van alle buitendien noodelooze ophelde- *„ deringen. Na den ontvangst van dit „ pakje zult gij oogenbliklijk uw goed laaten pak,, ken , en u tot een reisje naar mijn buitengoed » te * * * gereed maaken. Ik geef u ondertusfehen „ agt dagen tijds, om tot deeze reis den noodigen „ toedel te maaken. Gij neemt niemand mede der* j, waards , dan eerukamenier en een'lijfknecht, die U. Deel. K  146 LODEWIJK van SEELBERG. „ gij echter beiden terftond na uwe komst aldaar „ wederüm terug zult zenden , 'terwijl ik op eene „ andere wijze voor dezelven zorgen zal. Ter „ deezer plaatfe zult gij andere perfoonen tot uwen „ dienst , als mede ook eene aanwijzing vinden , „ zowel wegens uwe aanftaande leevenswijze , als ,, ook wegens uw onderhoud. Indien gij dit alles „ ftiptelijk naarkomen en uw volgend gedrag met „ voorzichtigheid regelen zult , dan zal zulks uw „ lot merkelijk verzachten. Uwe misdrijven zullen „ voor ieder een geheim blijven , inzoverre gij „ zelve niets tot het uitlekken van dezelven zult „ toebrengen; en in gevalle gij nimmer wilt beproe„ ven , van mij ooit weder onder de oogen te „ komen, zult gij al tamelijk veel vrijheid op mijn „ Goed genieten. Voor het overige begeer ik , dat „ gij deezen brief niet beantwoordt. „ seelberg. ** Met dit pakje zond onze vriend zijnen vertrouwden kamerdienaar , die ook in zijne gevangenfehap met hem gedeeld , welken hij echter zelfs geen enkel woord van dit ongelukkig geval gezegd had , naar de Refidentie : tegelijk belastte hij denzelvei* zorg te draagen , dat zijn huisraad, boeken, klcederen, papieren, zilver, kortom alle roerende goederen , die in zijn huis waren , behalven evenwel wat tot de huishouding van de genadige Vrouw behoorde , ingepakt en in een fchip gelaaden werden, ten einde vervolgends naar zijn ander buiten-  ZEVENDE HOOFDSTUK. I47 goed in * * * gebragt te worden , alwaar bij voor zijn perfoon beflooten hacl te woonen. Hij vond kort daarna gelegenheid, zowel het huis als ook het landhuis te verkoopen. Maar aan maria — de Graavinne weduwe van storman — fchreef hij eenen brief, zo als men denzelven in de zielsgefleldheid , waarin hij was , verwachten kon ; verhaalde haar het geheele geval, en verzocht haar al mede , hem deezen brief niet te beantwoorden , alzo hij vast voorgenomen had , zich door niets zijn ongeluk te laaten herinneren. Voor het overige verzocht hij haar nog , louise te beweegen, dat zij zijn voorfchrift in alle opzichten mo^t volgen , terwijl hij beloofde , haar geen gebrek te zullen laaten lijden, 'noch anderszins onaangenaamheden te veroorzaaken, maar aan haar eigen geweeten over te laaten , om haar te jTtrafen. Zo lang seelberg met deeze dingen en de overige noodige inrichtingen bezig was , hield de rusteiooze werkzaamheid hem nog op de beenen doch zodra iu de eerde dagen alles bezorgd was,' bezweek zijn ligchaam onder den hevigen fchok \ welken zijn gemoed had ondergaan : hij werd door een zwaare brand-ziekte aangetast, waarvan de zorgvuldigheid van zijnen Geneesheer hem niet dan met veel moeite , hcrdelde : daarna vond hij zijn hart vrij wat verligt en gerust gedeld , waarbij zijne godsdiendige dweeperij hem van zeer veel dienst was. In deeze zielsgefieldheid, hoewel-no» K 2  T4$ LODEWIJK van SEELBERG. zwak naar het ligchaam , ging hij op reis , verliet het rijk , betrok zijn landgoed , en begon aldaar wederom zijne voorige levenswijze. Wat louisè betreft , het zou moejelijk vallen, de verfchillende gewaarwordingen , die haare ziel teisterden , te befchrijven ; ook zal ik niet onderneemen te zeggen;, wat zij gevoelde , maar flechts vernaaien wat zij deed. Zij had bij haaren minnehandel maar een enkele vertrouwelinge , een doortrapte kamenier , die al mede de grootfte oorzaak van haaren val was : dit fchandbrokje liet zich door lichtenberg de band vuHen , en wist door duizend kunftenarijen haare vrouw te verftrikken : \ zij was het , die haar ook de nadeehge anccdoten van seelberg moest aanbrengen, en die , wanneer louise door haar geweeten geknaagd werd , het kunstje verflond , deeze flem te fmooren , en de wederkeering tot de deugd door alïérléie middelen tegen te houden ; doch het gelukte haar niet volkomen , bij de verleide louise het gevoel der verfoejing van haar gedrag te verflikken , en na elke gepleegde buitenfporigheid floot zij zich gemeenlijk , in haare ziel beangst en gefolterd , eenige dagen in haare kamer op , alwaar zij op haare knieën, met handen - wringen, haare wandaaden beweende , tot dat zij weder in een zwak oogenblik, door listige overreeding, van nieuws tot de ondeugd werd weggefleept. In den nacht, toen ee el berg zijne vrouw verraschte , had , naar  ZEVENDE HOOFDSTUK. u9 gewoonte, de kamenier in het voor-vertrek de wacht moeten houden; doch dewijl 'er in het eenzaam huis niets te vreezen was, en 'er zich zelden na tien uuren iemand meer liet zien , had zij zich neörgelegd op een rustbank , en was zoo vast in flaap geraakt , dat haar Heer , die haar evenwel tweemaal was voorbij gegaan , ( doch zonder haar te zien , want 'er brandde geen licht in de kamer,) haar niet wakker had gemaakt. Even vóór het aanbreeken van den morgen ontwaakte zij, en kwam nu , naar gewoonte , de [kamer in , om het boeleerende paar te wekken , en den Heer van lichtenberg het huis uit te leiden. Hij Hond op , doch hij kon een van zijne fchoenen niet vinden , en een oogenblik daarna miste men ook de muil van louise : men zocht overal met de uiterite oplettendheid, maar vruchteloos : het fcheen onbegrijpelijk, hoe het toegegaan was , dat beiden de kamer uitgedraagen waren , te meer nog , daalde kamenier hoog en duur betuigde , geen oog toegedaan te hebben : zij bezorgde nu wel een anderen fchoen , waarmede de Heer van lichtenberg het huis kon uitduipen ; doch louise kon zich daarbij niet gerust Hellen ; veelmeer ondervond haar hart ëen benaauwd voorgevoel, het welk bijna een ongetwijfelde zekerheid werd, toen zij reeds ten zeven uure een handbriefje van lichtenberg ontving, van deezen korten inhoud: „ De Vorst heeft uwen man op „ vrije voeten gefield, die eergisteren van de vesting „ vertrokken is: zodra ik gekleed ben kom ik bij u.." K 3  i5o LODEWIJK van SEELBERG. Nu twijfelde louise geen oogenblik aan't geen 'er indedaad gebeurd was ; zij trok zich 't liair uit liet hoofd, fchreeuwde overluid, en was nog in deezen toeftand toen de kamerdienaar met seelberg's brief aankwam , die haar zo ellendig maakte , dat zelfs de onmededogendftc prediker der deugd, en het llrengfte, lelijkfte oude meisjen medelijden met haar gehad zou hebben : zij was zo op het oogenblik uit eene tweede flaauwte wcêr bijgekomen , toen zij de ftem van lichtenberg buiten de kamer hoorde ; zij rees fchielijk op , liep in haar kabinet, floot de deur achter zich toe, en bleef tot haar vertrek toe ftandvastig weigeren, deezen fchandelijken verleider te zien : zij gebruikte zeer weinig voedfel , verviel , nadat de eerfte woedende aanvallen van fmart voorbij waren , tot een diepe zwaarmoedigheid , volgde het bevél van haaren echtgenoot ftiptelijk op , vertrok , kwam te * * * aan , doch befpeurde echter welhaast dat zij zeer verzwakte. Zij dorst nimmer onderftaan , naar haaren man te verneemen , veel min nog ftaat te maaken op zijne vergiffenis ; zij werd door binnenkoortfen aangetast, en teerde van dag tot dag uit ; seelberg deed haar alles , wat mogelijk was. bezorgen , om haare ellende te verzachten en haar te behouden ; een bekwaam Geneesheer moest haar bedienen ; doch de ter neder geflageue , bekommerde geest kon het ligchaam niet meer onderfteunen, en zo doende verminderden haare krachten dag aan dag. Srelberg berichtte de Gravin storman de omftandigheden,  ZEVENDE HOOFDSTUK. ijt waarin haare zuster zich bevond; deeze goede braave vrouw bezocht haar met haare kinderen j de eerfte ontmoeting was voor beiden verbaazend aandoenlijk , doch voor de zieke van zeer nadeelige gevolgen , niet tegenftaaude de Gravin haar zeer liefdenrijk behandelde , en haar geen de minde verwijtingen deed. De elfde maand na haare komst op het landgoed , maakte een einde van haar lijden ; zij ftierf vol van berouw , en nam de vergiffenis van haaren echtgenoot , waarvan hij haar fehriftlijk verzekerde , mede in de andere waereld. Hij was erfgenaam van haar aanzienlijk vermogen ; de Gravin bezocht haaren Schoonbroeder , nadat zij louise de oogen had gefloten, en trok vervol* gends weder terug naar haare goederen. Vóór ik nu verhaal , hoe s e e lis ero thans en in 't vervolg van tijd zijn leven doorbragt , zal ik de lotgevallen van den Heer van lichtenberg befchrijven. Het zal ons-allen , denk ik, aangenaam weezen , dit fnoodc fchepfel uit het oog te verliezen , en evenwel zou ik niet gaarne tegen de aangenomene regelen willen handelen, dat ik in dit boek een' man eerst een gewigtige rol deed fpeelen , en naderhand eensklaps van hem zweeg. Ik moet dan het volgende nog van hem berichten. Lichtenberg gedroeg zich bij de droevige ontwikkeling van louise's lot, gelijk men verwachten kon van een mensch, die alle pligten en edele bevindingen met voeten trad. Hij ging aan het Hof K4  152 LODE WIJK van SEELBERG. zijnen gewoonen gang , doch zijne boevcnflukken gelukten niet altoos zo goed , gelijk zijne fnoode bedrijven tegen seelberg te werk ge Beid. Men bediende zich van hem tot allerleie guiterijen, doch men befchouwde hem met verachting, gelijk zulks altoos het geval is met zodanige lieden : doch hij hield zich nog al vrij wel Baande zo lang hij flechts een ondergefchikte rol fpeelde ; maar eindelijk kon hem dit niet meer voldoen , hij wilde voor zich-, zeiven kabaaien fmeeden tegen mannen, tegen welke hij niet befland was, ja, men ontdekte zelfs eenen aanflag tegen den perfoon van den Vorst, waarvan onze Heer van lichtenberg de voornaamfte aanlegger was; en nu was zijn lotfchielijkbeflist; hij werd in. de gevangenis gezet, en naar alle waar. fchijneiijkheid zou men hem het woelige hoofd voor de voeten gelegd hebben , zo hij niet uit de gevangenis ware ontfnapt, waartoe zijn jager, triller, hem de behulpzaame hand had geboden, die daarvoor thans nog den kruiwagen in de vesting moet trekken. Dewijl nu zijne goederen in's Vorsten Land lagen , werden dezelven verbeurd verklaard, waardoor hij zich dan in de uiterfle armoede gedompeld vond ; doch een vernuft als hij was , vindt altoos de bronnen van hulp in zich-zelven; hij twijfelde niet , of hij zou in Amerika wel eene groote rol kunnen fpeelen; reisde tot dat einde derwaards; moest iu het eerfle jaar zeer bekrompen leeven ; niemand wilde hem voor den grooten geest erkennen , waarvoor hij zien - zclven hield; hij had een,?  ZEVENDE HOOFDSTUK. 153 duitfche School aangelegd. Toen nu de oorlog met Englancl opkwam , hoopte hij , dat men zich van zijne groote begaafdheden zoude bedienen, om aan den nieuwen Staat de beste gedaante te geeven ; doch hij vond zich in zijne verwachting bedroogen ; men maakte hem Lieutenant bij de Armée. Voor Flakbusch zag mijn Schoonbroeder hem on* der de gevangene Officiers ; hij was gekleed in een bruin buisje met roode opdagen en een lange gefcheurde broek. De Heslifche Grenadiers hadden hem , benevens eenige anderen van hetzelfde dag voor een kanon gefpannen; daardoor kreeg hij min of meer tegenzin in den krijgsdienst. Na de uitlevering van de gevangenen ging hij derhalven tot een andere levenswijze over ; hij predikte bij de Duitfche volkplantingen in Penfrivani'ên ; bezigde echter daarbij ook nog het aanzienlijk ambacht van fpion : bij deeze zo deftige verrichting werd hij betrapt, en, met alle eerbewijzingen, op Tork-Island voor de wapenplaats aan een' boom opgehangen, —-• §jt illi cmlum leve I —— K 5  154 LODEWIJK van SEELBERG. AGTSTE HOOFDSTUK. iCeeren wij weder tot onzen held ! Met een dille , bitter - droevige zielsgedeldheid kwam hij op zijn landgoed aan : hij gaf niemand een kwaad woord, maar , wars van alle verkeering , vloekte hij bij zich-zeiven op eerzucht, roem, luister, Vorsten , rijkdom , Hoven , liefde, vriendfehap, grooten naam;, en op alles, wat een aardelingwenfehen en begeeren kan: bij den aanblik van een vrouwlijk fchepfel trilde en beefde hij ; muzijk kon hij niet hooren , zonder den hevigden fchok te ondergaan ; zag hij een kind , dan keerde hij zijn oog van hetzelve af, doortrokken van eene bittere mededogendheid , terwijl het denkbeeld in hem opwelde , dat zulk een ongelukkig fchepfel in deeze kwaade waereld nog zo veel te lijden en te wordclen hebben zoude. Somtijds , wanneer hij in de verdrietigfte luimen verkeerde, en zijn leven hem indedaad tot een last was , wenschte hij te derven , en bij deeze geestvervoering gebeurde het ook weieens , dat hij , om zijn verdriet voor een oogenblik te vergeeten , een glas wijn meer dronk, dan hij had moeten doen : hij kwam echter zeer fchielijk van deeze kwaade gewoonte terug; doch hadde zijn tegenwoordigen tocdand nog lang geduurd , hij zou misfehien een dronkaart geworden zijn : hij  AGTSTE HOOFDSTUK. 155 verwaarloosde zijne gezondheid , was in den hoogden graad wantrouwig tegen perfoonen en lotgevallen, en gierig, uit vrees van eerlang door nieuwe rampen in eenen ftaat van gebrek gedompeld te worden , en dan van anderen te moeten afhangen : hij bewees veel goeds aan noodlijdende en behoeftige menfehen , zekerlijk met een hart vol van vijandfehap tegen het menschdom , maar echter met het oogmerk , om de verbaazende menigte van ellenden , ■ welke de fchepfelen elkander berokkenen , te verminderen : daaruit ontflond bij hem een valfche heldenmoed ; alle zijne goede daaden fcheenen hem toe opofferingen te wcezen ; hij befchouwde zich als een verhevener wezen , vervolgd door den grooten hoop van menfehen van den gewoonen lrempel, maar beftemd om hun weldoener en martelaar te zijn: hij ontweek alle nieuwe kennismaaking, en elk vreemd gezicht: zo fpraakzaam , gedienfiig en beleefd als hij tevooren was geweest , zo duurs, zo onhandelbaar, zo onbuigzaam was hij thans , wanneer hij bij geval een ander mensch ontmoette : kon men hem eertijds befchuldigen van alte openhartig , en fomtijds alte fpraakzaam geweest te zijn , thans maakte hij van de geringde zaak een geheim : hij onderdelde wel, dat 'er nog eenige weinige menfehen van zijne foort in de waereld leefden , die zich ontdaan hadden van alle aardfche bcuzelingen; doch zij waren verdrooid , verwijderd , elkander niet bekend , en verdrukt gelijk hij. Was het wel te verwonde-  «5ö LODE WIJK van SEELBERG. ren , dat hij bij zulke eene zielsgefleldheid naar de de verkeering van booger wezens reikhalsde ? Ook was zijn verlangen alleenlijk op de vereeniging met God en de Geesten - waereld gevestigd , en menig uur van den dag lag hij op de knieën en bad met eenen ijver en met eene infpauning, waarvan een bedaard, verflandig man niet in ftaat is een denkbeeld te vormen. In de nabijheid van zijn buitengoed was een Dominikaaner - klooster ; dit bezocht hij zeef dikwijls , vooral bij de mistige herfst-avonden , wanneer 'ér tot de Complette geluid werd. De plechtige fomberheid in liet oude Gottisch gebouw , het optreeden en nederknielen der Monniken , de langzaame, hol-klinkende choraal , vervangen door de verhevene fougen , welke de Organist , in plaats van de versjes tusfchen beiden fpeelde ; dit alles maakte den onbefchrijvelijkstweldaadigen indruk op zijne hoog- gefnaarde zinnen. Ik geloof, hij zou destijds wel gaarne een Monnik hebben willen worden , indien hij - zelf een klooster naar zijne denkbeelden hadde kunnen Bichten; doch hij befchouwde zich bovendien reeds als een beroepen Priester van God , verre verheven boven de gemeene Priesters der heerfchende Kerk , die, zo hij zich verbeeldde, den Godsdienst geheel verkeerd ep vervalscht leeraarden: hij was wel degelijk overtuigd , dat hij , door vuurig te bidden , te reikhalzen , en zich boven het ondermaanfche te verheffen , de gaave van wonderen te doen , wel wederom zou kunnen verkrijgen: hij las geene an-  AGTSTE HOOFDSTUK. 757 dere, dan tbeofophifche en dergelijke geheimzinnige fchriften , en het onderzoek der Natuur was de eenigfte weetenfehap , waaraan hij zijnen tijd hefteedde ; - maar welk een onderzoek der Natuur ? niet dat , het welk op voorafgaande kundigheden , op bedaarde en naauwkeurige opmerkingen , als mede op eene gegronde, bondige gebruikmaaking van dezelven , ter ophelderinge van onbekende verfchijnfelen berust ; maar eene geheimzinnige manier , om alles , hoe gewoon ook, door het verblindend vergrootglas van het wonderbaare te befchouwen, en alle verfchijnfelen en werkingen afteleiden uit zo* danige oorzaaken , die berustten op willekeurigaangenomen dweepachtige onderftellingen. Meesmuil maar niet, gij kleine fchrandere geest! fpotter van alle dweeperij! bevorderaar der verlichting, met of zonder baard ! meesmuil niet , terwijl gij dit leest, over de afdwaalïngen van onzen held ! gij weet nog niet , mannetje ! welk eene befmettelijke ziekte der ziel de godsdienltige en geheimzinnige dweeperij is ; welke aangenaame en weldaadige toevallen deeze ziekte met zich brengt, hoe weinig zelfs de geene , die het meest pocht op zijn doordringend verftand , veilig is van niet door zekere ligchaamsgefteldheid of door zeldzaame lotgevallen zo verre te komen , als wij thans zien dat seelberg gekomen is , dien wij voor het overige niet verdedigen willen. Indien gij zien zoudt, hoe zacht menig mensch , in het gedruis  l58 LODE WIJK van SEELBERG. der waereld zo deerlijk gemishandeld , op het kuafen der geheimzinnigheid ligt; hoe hij hier al zijn lijden vergeet , en in vrede en rust rondom zich over alles heen ziet, waarvoor gij, fchrandere bol! beeft of fchuimbekt ; o mijn jongetje ! dan zoudt gij misfchien , zo niet het lot van den dweeper benijden , nogthans ten minften wenfchen, dat uw zo geweldig-verlicht verftand, u even zo veel evengclijke rust verfchaffen moge. Ondertusfchen was alwerth de toeftand van zijnen ouden vriend , en ook deszelfs wijze van leven en fpeculceren, ter ooren gekomen; hij fchreef daarover aan hein , of hij hem misfchien konde beweegen , om genoegzaam in de waereld weder te keeren , en , gelijk hij zich uitdrukte, zijne grilligheid te verzaaken; doch seelberg antwoordde hem op eenen toon , die bewees , hoe weinig 'er thans aan te denken was , hem van zijne dweepziekte te geneezen : onder anderen fchreef hij in zijnen brief het volgende : Indien ook niet mijne rampfpoeden en de me„ nigvuldige ondervindingen, die ik van de valsch„ heid en trouwloosheid der menfehen en de ijdel„ heid van alle aardfche gelukzaligheid gehad heb , „ mij konden aftrekken van alle deeze kleine be„ trekkingen tot de waereld , die indedaad niet „ waardig zijn, dat men'er eenen wensch om doet, „ of een zucht om loost; indien zij niet mijne.  AGTSTE HOOFDSTUK. -59 „ oogen naar boven in eene betere waereld geleid „ hadden , dan zou ik waarfchijnlijk evenwel door „ mijnen onzichtbaaren leidsman welhaast op dee„ zen weg der zuivere waarheid zijn gebragt ge„ worden. Voorlang reeds erkende mijn verftand „ zijne magteloosheid, en mijn wil gevoelde zijne „ zwakheid, wanneer een hoogere bijltand mij ont» „ brak. Zeg eens , wat hebben wij nog volkomen „ begreepen ? wij , die federt onze Academie -jaa„ ren onderzocht, gevorscht, en dat gene, wat wij „ vooroordeelen noemden , uit den weg geruimd hebben V Welke nieuwe, gerustltellende waar„ heden hebben wij gevonden , die ons meerder „ kalmte der ziel zouden verfchaffen, dan de een„ voudigc waarheden , welke de openbaaring ons „ leert , en die zo lang het onderwerp van onze „ kinderachtige befpotting geweest zijn ? Wat heb„ ben wij voor een leefftelfel uitgevonden , het „ welk ons beter en zekerder zoude onderwijzen „ over den oorfprong der waereld en van alle din„ gen , over het wezen van God en onze ziel ; ., over de geheime , onzichtbaare krachten ; over „ de Geesten-waereld ; over den toeftand na den „ dood ? Ik heb op den weg van een ftout on5, derzoek door mijn zwak verftand zo oneindig „ veele zwaarigheden en tegenftrijdigheden ontmoet; „ benzo weinig in ftaat geweest, om de twijfelingen, „ waarvan God niet goed gevonden heeft, ons op- losfing te gceven , door hulp van mijne eigene „ vermogens weg te neemen , dat ik nu ootmoe-  160 LODE WIJK van SEELBERG. „ dig wedergekeerd ben tot den verhevener' Lca* „ raar, dien ik ondankbaare verlaaten had. Thans „ zoek ik met .een goed oogmerk en een oprecht „ hart in de Heilige [Schrift , en vind meer dau „ ik ooit verwacht had : vol van voorgevoel zie „ ik op naar een gewest .... doch daarvan „ kan men met u niet fpreeken Maar dit „ weet ik, en wel zéker, dat gij ook eerlang der„ waards gaan zult ; en dan zult gij uwe Ver„ blinding beklaagen. Durft gij opkomen en zeg„ gen , dat gij als vrijgeest een beter mensch zijt „ geworden, beter , dau zij, die geloof hebben ? „ zijt gij meer bevrijd van hartstogten en begeer„ ten , geruster in uw hart , dan een Christen ? „ boogt gij op uw meer verlicht verftand ? Zeg mij „ toch , heeft het u reeds verre gebragt ? Hebt „ gij vergeeten , dat een lompert, dien wij niet „ waardig oordeelden, de riemen van onze fchoe„ nen te ontbinden , ons doorfleepen waereld-be„ Huurders van onze burgerlijke eer beroofd , eu „ alle onze ontwerpen verijdeld heeft, omdat God „ niet met ons was ? Overdenk eens het geheele „ beloop van uw leven ; bedenk eens , hoe dik* „ werf, zonder dat gij zulks had kunnen voor„ zien , uw lot een keer nam , dien gij nimmer „ had kunnen verwachten ; hoe menigmaal laat „ komende, nooit vermoede gevolgen, lang te voo„ ren door eene reeks van kleine gebeurtenisfen , „ voorbereid werden, en wel op de gefchiktfte eu „ openbaar doelmaaügfte wijze; zodanig, dat zulks  AGTSTE HOOFDSTUK. m ^ tót uw best moest verftrekken, daar elke andere „ weg u in bet verderf bad moeten doen (torten ! ,, Bedenk , boe in gevallen , waarin gij het onmo„ gelijk oordeeldet, u uit de verwarring te helpen , „ de ontwikkeling zo nabij was, en in den roeest- „ gepasten tijd daargefteld werd! bedenk „ dit alles ! befchouw de geregeld fte orde , naar „ welke het geheele gevaarte der waereldopgerch-, j, naar welke uw eigen ligchaam gebouwd is ; of „ dit alles bij geval zo fchoon, zo éenBemmig kan „ zamengeBeld zijn; dan of niet eene hoogere hand daarbij werkzaam weezen, en het geheel beftuu*, ren moet! — eu wanneer wij van deeze hoogere „ hand door ons eigen verftand weinig of in 't „ geheel niets weeten , maar het boek , welk wij ■„ den Bijbel noemen , ons daarvan de heerlijklte k, oplosflng geeft , en daarenboven nog de voor„ trelTelijkfte , nieuwlte en gerustftellendlte dingen „ voor ons hart behelst, moeten wij dit boek dan „ niet met blijdfchap gelooven , en hetzelve voor ■„ eene openbaaring van God houden ? en doen „ wij zulks ; ftaat het ons dan vrij , uit dit boek „ flechts dat geene te ontkenen , en te gelooven, „ 't welk wij goedvinden , en het overige te ver* „ werpen? ■ maar ik heb immers geen dwaas „ geloof; ik omhels dat geene wat in den Bijbel „ ftaat , omdat nog niemand mij iet beters gegeé* 4, ven heeft. „ Gij drijft den fpot met mijne poogingen , dlè U. Deel. L  l6i LODE WIJK van SEELBERG. „ de verkeering met hoogere wezens ten doel heb» „ ben. Ach ! gij weet niet , hoe dikwijls ik reeds „ van menfehen bedrogen ben ; hoe dikwerf ik, „ van mijne eerfte jeugd af, gereikhalsd heb naar „ een vermaagfehapt goed mensch , die met mij „ in gevoel, bekwaamheid en zielsgefteldheid over„ eenftemde , en die met alle mogelijke kracht en „ liefde aan mij verkleefd was ; doch ik heb dezel„ ve niet gevonden. Het menschdom is alte diep „ weggezonken; is het godlijke evenbeeld alte on- „ gelijk geworden Wanneer ik zo rond zie ,, op het gewoel , o hoe menigmaal wensch ik „ dan, mijne oogen voor altoos te fluiten en fpoe„ dig uit deezen kerker ontflagen te worden ! doch „ de betere menfehen, die beroepen zijn, zijn ver„ pligt, zo lang zij hun martelaars - leven hier „ moeten leiden, bij de bewustheid van hunne hoo„ gere beftemming , te trachten zich door gebed 3, en1 verheffing van hart met zuivere wezens te „ vereenigen , ten einde zij door derzelver hulp „ mogen onderfteund worden , om het rijk van „ God weder optehelpen , opdat niet alles ver- „ looren ga doch gij gelooft voorzeker ook „ geene Geesten of Engelen ik zou tog 3, wel gaarne willen weeten, hoe gij veele verfchijn- felen in de Natuur, en veele wonderbaare werkin„ gen , die indedaad niet uit de kinderkamer at „ komftig zijn , zonder den invloed van onzicht- baare magten , zoudt willen verklaaren."  AGTSTE HOOFDSTUK. 163 tn deezen toon was de geheele brief gefchreeven, en nogthaus moet ik tot roem van alwerth Keggen , dat hijf, onder het leezen van denzelven , niet, gelijk onze baardelooze Wijsgeeren te doen gewoon zijn , overluid lachte over de zotheid van zijnen vriend , maar dat hij tevens achting, medelijden en infchiklijkheid voor deeze zielsgefleldhcid had; hij was ook een alte fijne menfchenkenner, dan dat hij zijne poogingen zou hebben willen aanwenden, om onzen dweeper door gronden en redeneeringen te wederleggen; hij deed derhalven't geen in zulke gevallen voorzeker het verftandigfte is ; hij fprak met befcheidenheid , en gaf te kennen , dat hij zich gaarne van hem wilde laaten onderrichten , trachtte daardoor het vertrouwen van seelberg te winnen , en hoopte eerlang gelegenheid te bekomen , om hem door de ondervinding op andere wegen te brengen hij fchreef zaaklijk op de volgen¬ de wijze : „ Uw brief, beste Vriend ! vertoont mij het „ beeld van eene zielsgefteldheid , waarvoor ik in5, dedaad alle achting heb : ik moet bekennen , „ dat men mij een geheel andere fchets van u ge„ geeven had : ik ftond in de verbeelding , dat „ gij vervallen waart tot de gemeene zotheid van „ zodanige menfehen , die , wanneer hun in deeze „ waereld eene reeks van wederwaardigheden over„ komt, welken dikwijls zeer natuurlijk iu de aaneenr, fchakeling der gebeurtenisfen. menigmaal ook in L 2  iflSf LODEWJJK van SEELBERG. ., hun eigen onverBandig gedrag haaren grond heb* »j ben, eensflags moedeloos en kleinhartig worden; „ de handen laaten zinken , wanneer de geheele . fchepping zich niet om het middenpunt van hun„ ne gewaande gelukzaligheid draajen wil, en ver„ volgens vol van gal en vergif het menschdom m den rug toekeeren , zich in hun kamertje op„ fluiten, en daar het gezelfchap van God verzoe„ ken , even alsof het hoogfte Wezen, het welk „ de liefde zelve is , in gemeenfehap zou kunnen „ trecden met een fchepfel, welks hart geen broe„ derliefde , geen lijdzaamheid , zachtmoedig„ heid of verdraagzaamheid kent ; zodanige men„ fchen vervallen dau ook tot zotheden , waarvan 51 gij volflrekt geen denkbeeld vormen kunt , uit „ trotschheid en heerschzucht zoeken zij den Been „ der wijzen, en het algemeen geneesmiddel; doch „ wee ons arme menfehen , indien zij dit zouden „ vinden ! doch wij hebben zulks niet te vree„ zen ; want gemeenlijk zoeken deeze Heeren zo» „ danige fchatten, op eenen weg , op welken men „ niet wel iet anders kan vinden, dan de gelegenheid „ om geld en tijd te verfpillen, en hunne fcheikun„ dige en Bookkundige poogingen zijn doorgaands „ zo raazend-dom uitgevonden , dat ieder nieuw„ lïng in de fcheikunde , ja ieder Apothecars jon* gen hun wel zou kunnen zeggen , dat 'er niets „ door kan voordgebragt worden , dan fomtijds „ Bank en damp: daarbeneven is hun bijbelleezen „ van dien aart , dat zij , wauneer zij eens op de  AGTSTE HOOFDSTUK. jcg tg Jagt naar geheimzinnige dingen uitgaan , uit dj*. „ godlijke boek waarheden zoeken en (tellingen in s,, hetzelve ontdekken, waarvan ieder, dieonbevoor- „ oordeeld is , geen zweem vinden kan ; doch „ gij, beste Vriend ! behoort , gelijk ik zie, niet „ tot deeze verkeerde Wijsgeeren , maar uw ftelfel a, (luit voorzeker liet gebruik van dat gezond ven- „ (land niet uit , 't welk God ons immers tot „ geen ander einde gegeven heeft , dan opdat liet a, onze leidsman in dit leven zij? „ Wat mijne vrije gevoelens van den Godsdienst; „ betreft ; ik moet u bekennen , dat ik van dezel„ ven geheel terug ben gekomen. Ik befpeur da„ gelijksch de zwakheid van onze eigene krachten, „ als mede de bekrompenheid van alle onze ge„ leerde kundigheden. Ik bevind , dat wij geene „ betere oplostïngea kunnen begeeren , dan die , „ welke de Bijbel ons geeft; ik lees denzelven ook „ naarftig , en ontdek met dankbaarheid en genoe„ gen , dat de openbaaring, zo men dit boek zon,, der vooroordeel leest, nooit de rede tegenfpreekt, „ maar flechts haare zwakheid onderfleunt: ik ben „ zo gelukkig niet bij het leezen van zodanige boe-„ ken , die ons met de hoogere weetenfehappen „ bekend maaken, en de duistere veel-betekenende „ plaatfen in de heilige Schrift ophelderen willen; „ deeze werken vind ik veel verwarder , dan de ,, voorwerpen zeiven welke zij in een klaar dagi, licht zullen Bellen; ja , het komt mij fomtijds L< 3  iS6 LODE WIJK van SEELBERG. „ voor, alsof ik daarin handtastelijke tegendrijdig. „ heden , laffe gezegden en misdagen tegen de ge« „ meende, bekendde waarheden, en tegen de eerde „ grondbeginfelen der geleerde kundigheden ontdek; „ doch zulks kan ook wel aan mijne wijze van „ leezen en beoordeelen toetefehrijven zijn ; ik „ meen ten minden verpligt te weezen , van dit „ openhartig te moeten bekennen , terwijl integen„ deel een ontijdige fchaamte, welke ons verleidt, „ alles wat dechts verheven luidt , al kunnen wij „ 'er geenen zin in vinden , voor verhevene wijs„ heid uit te venten , eindelijk zo verre brengt, dat „ het verwrongendst vernuft even zo veel doorzicht „ waant te hebben, als de wijsgeerige genie; dat alle „ onze denkbeelden verward worden, en dat ieder „ bedrieger met zijneonbefchaamdebrabbeltaal, den ?, fijnden onderzoeker tot zwijgen kan brengen, zo „ hij dechts het geheimzinnige Janhagel iu zijn be? „ lang heeft hier , lieve Vriend ! wenschte ik „ uw leerling te worden• gaarne zou ik de boeken s, der wijze meesters in uw bijzijn, en metuwillen „ leezen, en ik ben wel overtuigd, dat gij indaat zoudt weezen , de duistere plaatfen te kunnen „ ophelderen. Ik weet wel, dat, om menige waar- heid behoorelijk te bevatten , men eenen geheel „ bijzonderen, gezuiverden zin moet hebben ; doch s, daarvan fpreek ik ook niet , maar alleen van de „ wegneeming der fchijnbaare ongerijmdheden en „ tegendrijdigheden , waaryan ik tevooren gefpro- ken heb. Indien ik wiste, dat ik u bij uw eenzaams  AGTSTE HOOFDSTUK. 167 M levenswijze niet lastig zou vallen ; (ik wcnschte „ u niet in uwe wijsgeerige rust te Hooren ,) dan „ zou ik u wel gaarne een bezoek willen geeven."t- In 't kort, alwerth, voor wien seelberg nog boven alle menfehen iu de waereld de meeste genegenheid had, verzocht, dat het hem vergund mogte zijn, hem voor eenigen tijd te komen bezoeken. Alwerth had, vermits hij toch rijk was, federt hij het Hof verlaaten had, geen uitgeftrekte practijk in zijne vaderftad gezocht; hij was derhalven meester van zijnen tijd ; seelberg hoopte van zijnen vriend een profeliet voor de geheimzinnige wijsbegeerte te maaken ; en zo doende nam, hij het bezoek van alwerth met genoegen aan. De doorfleepen Doctor wist zich welhaast bij onzen held bemind te maaken ; fcheen van tijd tot tijd meer overtuigd te worden van de gegrondheid zijner kundigheden; fprak hem nooit tegen, en gelijk zodanige menfehen , wanneer zij zich gerust durven uitlaaten zonder fpot en tegenfpraak te vreezen , zeer fpraakzaam zijn , zo ontvouwde seelberg welhaast zijn geheele (lellél, en alwerth ontdekte daardoor , hoe hij den patiënt moest behandelen — het eerfte, 'twelk hij, na een kort verblijf bij hem , deed , was , ongemerkt den wensch in hem te verwekken, om de verborgene, voor zich Jeevende , waare hermetifche Wijzen , of in de taal der geheimzinnige vrijmetfelaaren , de onbekende , L4  ï68 LODEW]JK van SEELBERG. hooge opperheeren te leeren kennen en van aange-t zicht tot aangezicht te zien : dit gaf hem gelegenheid , om een wijsgeerige reis voor te flaan , ten einde allerleie Wonder-mannen, waarvan men bericht had ontvangen , dat zij in eenige lieden van Duitschland werkzaam waren , optezoekcn. De Leezers zullen wel begrijpen , dat de Doctor bij deezen voorflag hoofdzaaklijk bedoelde , zijnen vriend van zijn kluizenaars leven aftetrekken , en wederom in de waereld inteleiden , niet twijfelende of de fmaak van seelberg aan een eenzaam , afgetrokken leven , zou bij zijn vlug temperament , welhaast voor andere neigingen moeten wijken. Ondertusfchennam seelberg deezen voorflag aan , en onze twee hermetifche Wijsgeeren aanvaardden hunne mystieke reis.  NEGENDE HOOFDSTUK. Vermits seelberg finds eenigen tijd bekend ftond voor een man , die zich met hoogere wee-, tenfchappen bezig hield ; werd hij dikwijls overloopen van reizende , deels bedelende , deels onderzoekende , deels ook andere oogmerken-bedoelende liefhebbers van dit ambacht ; want dit flag van menfehen heeft een bijzondere reuk, een fijne neus, en kan de kunst - kundigen gemaklijk opfpooren. Hoe zeer nu ook onze held anderszins alle verkeer ring mijdde, liet hij evenwel zelden eenen gcheimzir.nigen knaap afwijzen ; en men kun deeze fnaaken gemeenlijk zeer wel kennen aan de vodden waarmede zij bekleed waren , en aan zeker lompe, hoewel vriendlijke , geheimzinnige , nederige houding : door deeze vrienden had seelberg veeJe naamen van anderen vernomen , die al mede iu dit vak als vermaard te boek ftonden, en die naamen , benevens de plaatfen van hun verblijf had hij naauwkeurig opgetekend ; deeze zijne lijst nu eens naziende , vond hij 'er meer dan vijftig zodanige Apostels op, die hij voornam alle te bedoeken. Ik zal de Leczers niet vermoejen met een breedvoerig verhaal van de te leur gefielde verwachtin» L 5  i7o LODEWIJK van SEELBERG. gen van onzen vriend; echter moet ik het volgeude nog aanffippen ; dat naamlijk alwerth, zo dikwijls als zij eenen zo zeer geprezcnen Wijsgeer bezoopen als een varken , of eenen goudmaaker , die tot de ooren vol fchuldten ftak, of eenen Wijsgeer, die zich met kleinigheden ophield, ontmoetten ; of hoorden dat een man , die zich den naam van Heilige aanmaatigde, en voorwendde in eene naauwe betrekking tot de Geestenwaereld te ftaan, de nachten in de armen van onbefchaamde, openbaare hoeren doorbragt; of wanneer zij in eene andere ftad vernamen, dat zekere avond - bedeflonden, gehouden in het huis van een groot licht onder den Geheimzinnigen , federt eenigen tijd verfcheidene levende bijdragen aan het vondlingshuis geleverd hadden ; wanneer zij menfehen , die den reuk van heilige vroomheid hadden, met liefdeloosheid en onverdraagzaamheid op ieder aanvallen en in de burgerlijke zamcnleving de geenen doodlijk vervolgen zagen, die zich niet met hun vereenigen wilde ; dat dan, zeg ik , alwerth meesmuilde en zich in zijn hart verheugde , zonder echter iet te zeggen , maar daarbij wel degelijk zorg droeg, dat seelberg zodanige opmerkingen niet konden ontgaan. Zij hadden reeds een groot gedeelte van DuitschJand doorgereisd ,- seelberg's duistere luimen waren -ongemeen opgeklaard ; doch alwerth wilde de gciieezing van zijnen vriend niet verhaat-  NEGENDE HOOFDSTUK. i7I ten ; ondertusfchen ontdekte hij met genoegen, dat het hem reeds gemaklijker viel, hem te beweegen , om deel te neemen aan deeze of geene openbaare vermaaklijkheid. Het gelukte hem onder anderen, zijnen fmaak voor de muziek wederom te doen herleeven , ja hem zelfs in Frankfort aan den Main in de khigtige opera , getijteld de Alchymist , te brengen. Vermits niet overal , waar zij kwamen, hermetifche Wijsgeeren , of zeldzaame boeken en handichriften uit dit vak te vinden waren, moest men immers iet anders voor lief neemen , terwijl men in eene ftad eenige rustdagen hield , of het een en ander verwachten moest ; en in dit geval wist alwerth zijnen reisgenoot ongemerkt in gezelfchap van geestige en wezenlijk-verftandige mannen te brengen : door dit middel herleefde lodewijk's vlugge geest , verkwikte zich met dit zo lang ontbeerd zielen-voedfel , en de Geneesmeester vleide zich reeds met de hoop van het oogenblik geboren te zien , waarin hij openhartig met hem zoude kunnen fpreeken , en zijne ziekte, aan verftand en gemoed door redenmatige gronden beftrijden , toen seelberg in zekere ftad in het land van Schwaben , onverwachts door eene heete koorts overvallen werd. — hier had hij kennis gemaakt met een rijk koopman , genaamd oden veld , aan wien hij opgedraagen . en die al mede een groot liefhebber van verhevener weetenfchappen was; doch deeze man hield zich niet op met de edele goudmaakc-  Ï7£ LODE WIJ IC van SEELBERG. rij, maar las gaarne dc boeken der waare Wijs-r geeren , fprak gaarne over onderwerpen van dien aart met kenners , en behoorde benevens zijn geheele huis tot de fecte der Separatisten, die in deeze gewesten in menigte gevonden worden — hij zelf, boven de zestig jaaren oud zijnde, was weT duwnaar en vader van een lief , drie- en- twintig jaarig meisjen : federt langen tijd had hij den koophandel over de hand gellagen , alzo hij meende Voor zijn eenig kind een genoegzaam vermogen verworven te hebben : odekveld had zeer veel genegenheid voor seelberg ; het was , zeide hij , iet zeldzaams , eenen Edelman te leercn kennen , die zulke diepe en grondige kennis en eene zo vroome en wezenlijke zielsgefleldheid te kennen gaf : zodra nu onze lodewijk ziek werd , nam de koopman hem in zijn huis, om hem eene betere oppasfing te kunnen bezorgen , dan hij in de herberg hebben kon: men liet het hem ook aan niets onrbreeken ; de zieke was wel door de hulp van al» werth fpoedig buiten gevaar; doch de koorts wilde hem nog niet geheel verlaaten, en zijne krachten waren geweldig verminderd : 'er verliepen meer dan zes weeken , vóór seelberg de kamer kon uitkomen, Middelerwijl ontving alwerth bericht van het overlijden van eenen rijken nabellaande , waarvan bij erfgenaam was ; hij zag zich derhalven geuoouzaakt. fchielijk naar zijne vaderihd te vertrek-  NEGENDE HOOFDSTUK. 173 ken , waarin hij te minder zwaarigheid vond, daar zijn vriend , behalven het verval van zijne krachten , niets meer te lijden had , en deeze krachten zeer wel konden herlteld worden door eene goede oppasling, waaraan het hem in odenveld's huis nist ontbrak. Seelberg lag nu geheele dagen op de rustbank, en de oude koopman of zijne dochter zaten voor zijn bed en fpraken met hem , of lazen hem iet voor uit geheimzinnige en godsdiendige fchriften. E r nestin e, (dit was de naam van het jonge meisjen, ) had een waar Madonnen ■ gezicht , een aandachtige , befcheidene uitkijk , vol zachtzinnigheid , fraai van gcllalte , zeer deugdzaam , en betoonde onzen zieken vriend veel deelnecming , kwam zijne minde wenfchen vóór , bereidde hem verkoelende dranken , fpreidde zijn bed, droeg zorg, dat hij niet verzuimde, op zijn tijd de geneesmiddelen te gebruiken , las hem iet voor uit geestelijke en andere verhevene boeken, en wel met zo veel vuurs en welluidendheid van dem , dat hij van ijzer en daal had moeten weezen , zo hem dat niet aangedaan , en niet een gevoel van bijzondere genegenheid bij hem verwekt hadde , vooral nu , terwijl zijne ipieren door de wederkeerende gezondheid durker gefpannen werden ■ nu was onze man in 't geheel niet van ijzeren daal, maar in tegendeel, van zijne jeugd af, zeer gevoelig geweest voor'de bekoorelijkheden van  174 LODEWIJK van SEELBERG. jonge vrouwen , en alhoewel deeze fexe hem juist niet zeer zachtzinnig en goedaartig fcheen behandeld te hebben, en hij menigmaal plechtig betuigd had, dat hij nimmer een vrouwelijk fchepfel anders, dan met afkeer zoude befchouwen; was het echter met zijn vrouwen - haat even zo gelegen , als met alle zijne overige grondbeginfelen , te weeten , dat zij altoos tegen zijn gevoel en zijne gewaarwordingen ftreeden, zodanig, dat de eerden dikwerf voor de laatften moesten wijken. Twee zaaken kwamen , met opzicht tot er nest ine, voornaamlijk bij hem in aanmerking, en veroorzaakten, dat hij haar eene groote genegenheid toedroeg , in de eerfte plaats de dankbaarheid , welke zij hem inboezemde , door haare getrouwe en indedaad zusterlijke zorgvuldigheid , die zij geduurende zijne ziekte aan hem bewees ; en in de tweede plaats , haare ijverige liefde voor deugd , vroomheid en godsvrucht : alzo hij deeze eigenfchappen , die zijn hart meer dan alles beminde , nimmer nog in zulk eenen hoogen graad bij een vrouwelijk fchepfel had gevonden , twijfelde hij geenszins , of de dochter van oden veld, zou ook wel in denzelfden graad, vrij weezen van alle gebreken , aan deeze fexe zo ejgen terwijl hij haar nu dagelijksch uit dit oogpunt befchouwde : werd zijne achting voor haar van tijd tot tijd tederhartiger , en veranderde eindelijk in liefde , die echter nu van eenen geheel anderen aart was , dan die, welke hij zowel voor julia van gratz, als ook voor louise  NEGENDE HOOFDSTUK. i7$ van wallen u out, gevoeld had : in plaatje dat de eerfte hem bij beurten uiterst teder , bedeesd , deftig , blijgeestig , welmeenend , menschlievend , maar de tweede edelmoedig , vrolijk, gedienstig en werkzaam maakte , was thans zijne genegenheid VOOr ernestine odenveld Veel bedaarder ; ook moeten wij in het oog houden , dat hij geen jongeling meer was : zijne geheele gefteldheid omtrent het godsdienftige bleef dezelfde; hij was verblijd, eindelijk een fchepfel gevonden te hebben, 't welk hem de lastigheden van dit aardfche leven zou helpen draagen en overwinnen, als mede in zijne verhevene bevindingen en geneugten zou kunnen deelen ; want hij had vast beflooten , in weerwil van zijne zestien quartieren , deeze koopmans- dochter ten huwelijk te vraagen , en vleide zich met de hoop van een gunflig antwoord te zullen verkrijgen —— hij verzoende zich in zo verre wederom met de kwaade waereld, dat hij niet meer wenschte te fterven, maar hoopte de wederwaardigheden op deeze reis van zijne vreemdelingfchap , aan de hand van eene zo vroome gezellinne te kunnen verduuren : daarbij kwam dan ook nog , dat dit jonge meisjen , gelijk wij vernomen hebben , de eenigfte erfgenaam van een zeer rijk man , en eindelijk dat zij zo fchoon was , dat menigeen alle overige bedenkingen daarover zoude vergeeten hebben in dén woord, seelberg gaf, toen hij nu fchielijk zijne kamer wederom zou kunnen veriaalen, ernestine  T76 L O D E W IJK van SEELBERG. zijne bedoeling te kennen, werd echter door haaf» 't geen van zelf fpreekt , met befeheidenheid. verzocht , haaren vader daarover te fpreeken , gelijk hij ook deed, na volkomen herfleld te zijn. Nu kunnen, zo men meent te durven beweeren» zeer wel met eene groote vroomheid een weinig verwaandheid en ijdelheid gepaard gaan ; men zou dan ook in dit geval misfchien wel durven onderftellen , dat het denkbeeld vaneenen zovoornaamen fchoonzoon te hebben , den ouden odenveld min' of meer zou kunnen geftreeld hebben ; doch wij moeten , zonder de zaak op zulk eene liefdelooze wijze te beoordeelen , flechts bedenken , dat hij zeer veel achting voor seelberg had ; dat zij in denkwijze overeenflemden, en dat dit huwelijk , van de huishoudelijke zijde befchouwd , zeer aanneemelijk was genoeg hij gaf weldra zij¬ ne toeflemming ; de ondertrouw werd, zo als kort daarna de bruiloft, zonder veel omflags, nogthans op eene betaamelijke wijze , in de tegenwoordigheid van eenige nabeflaanden en andere flillen in den Lande, voltrokken : odenveld brak zijne huishouding op , en trok met zijne dochter op beeiber g's goederen , vast beflooten hebbende, om het overige van zijn leven aldaar zonder zorg en in vroome oefeningen te flijten. Seelberg fchreef aan alwerth* en gaf hem kennis van den ftap , door hem gedaan , zodra  NEGENDE HOOFDSTUK. i7? dra liy het ja-woord ontvangen had: deeze zag nu wel , dat zijne plans , ten beste van zijnen vriend ontworpen, daardoor in het riet waren geloopert; hij had groote oogmerken niet hem voorgehad, gelijk wij in 't vervolg nader zullen hooren ; doch bij voorraad kon hierin niets gedaan worden; hij wenschte hem derhalven geluk, en bekommerde zich geduurende een paar jaaren weinig of niet met onzen held. 11. Deel. M  178 LODE WIJK van SEELBERG. TIENDE HOOFDSTUK. Éénvormiger en werkeloozer kan 'er niets bedacht worden, dan nu het leven was, 't welk seelberg met zijne vrouw en haaren vader leidde. — Doch al ware het ook werkeloos en zonder afwisfeling geweest, baddehet flechts voor het overige een gelukkig leven mogen zijn! maar, helaas! dit was het niet, en zelfs reeds vóór den afloop van het eerfte jaar, in welken tijd ernestine haaren man eenen zoon baarde, trokken 'er nieuwe onweêrs-wolken boven seelberg's hoofd tezamen. Het vroome vrouwtje, dat als meisjen zo zachtmoedig en verduldig fcheen als een lam, en ook in de daad bij ieder, die haar niet daaglijksch bij aanhoudendheid zag , te boek ftond voor een zachtzinnig charakter, had daarom niet minder haar hoofdjen en kwaade luimen, in oogenblikken, waarin misfchien de booze vijand uitging, om de heiligen in verzoeking te brengen: vermits zij zelve zeer zuivere zeden had, was zij ook ten uiterften ftreng en onverdraagzaam jegens vreemde gebreken; lasterde wel niet in den eigenlijken zin, maar zag het echter gaarne , wanneer anderen lasterden; aam het vervolgens uit menschlievendheid op voor  TIENDE HOOFDSTUK. -79 *dé gelasterden , en wist daarbij aan het gcfprek zodanig eenen draai te gceven, dat 'er altoos verfcheiden kwaade zijden van dezelven ontdekt, doch ook terftond wederom bedekt werden, nadat men dezelven flechts als ter loops befchouwd had. Jegens haare dienstboden werd zij van dag tot dag onvriendelijker, en terwijl zij op éénmaal van eene Koopmansdochter een voornaame Dame geworden was, werd haar vroom hart daardoor zodanig opgeblazen , dat zij zich als een verhevener wezen, en de bedienden als laage fchepfels befchouwde, gefchikt om in af hanglijkheid , onderwerping en verdrukking te moeten leeven , waarbij dezelven nog flecht betaald werden en met zeer geringe kost genoegen moesten neemen. zij liet zich van den morgen tot den avond bedienen, deed zelve hoé genaamd niets, zat alsof alle haare leden verlamd Waren , op haar Canapé , liet zich de kousfen en fchoenen aantrekken , en wanneer haar man haar daarover onderhield , gaf zij het antwoord: „ Waar heeft men het volk voor, zo men zichzelven zal bedienen?" Over 't algemeen fcheen het wel, alsof zij in de verbeelding flonde, dat zij maar alleen voor zichzelven leeven moest, en andere menfehen om haar in de waereld waren ; want nimmer kwam de gedachte bij haar op, om haaren echtgenoot zijn leven te veraangenaamen, Zich naar zijne neigingen te voegen, in zo verre dezelven met de haare niet flrookten; zich naar eijnen fmaak te vormen, hem optebeuren, te ouM 2  i?o LODE WIJK van SEELBERG. derhouden en zijne wenfchen voortekomen J neen! dit alles verwachtte zij van hem, zat waar zij zat in eene traage rust en genot, zonder iet medetedeelen. Was seelberg door ongefieldheid of kleine onaangenaame voorvallen , die zelfs de eenzaaine niet geheel ontduiken kan, niet wel te moê; had hij in veele oogenblikken aanvallen van mismoedigheid en onvergenoegdheid over de waereld; dan liet zij hem loopen, of deed hem daar te boven zelfs nog wel verwijtingen : verblijdde hij zich en wenschte, dat zij deel mogt neemen aan zijn genoegen, dan bleef zij koel, of liet zich zelfs wel een woord ontvallen, het welk eensdags een duistere fchaduw op de fchoonfte fchilderij van zijne verbeeldingskracht wierp; klaagde hij haar zijn lijden, zij hielp 't hem niet draagen , maar verzwaarde veelmeer zijne bekommering door hem alle bedenkelijke, aan dit voorval verknochte, middelijke en onmiddeh'jke, waarfchijnelijke en onwaarfchijnelijke, mogelijke eu onmogelijke gevolgen, die daarvan te verwachten waren, in het hoofd te zetten: zij verkoos derhalven in alles het onbekwaamfte tijdflip : wanneer lode wijk openbaaring noodig had, dan was zij ftom, veroorzaakte hem tijdverveeling en klaagde over hem, dat hij haar niet onderhield; en was hij vrolijk, dan bragt zij hem het een of ander onaangenaam beeld voor den geest: kleinigheden, die hij gaarne zag, dat zó en niet anders ingericht wierden; fpijzen, die hij liever zó als op  TIENDE HOOFDSTUK. igi eene andere wijze wilde klaar gemaakt hebben, werden op alle mogelijke, alleenlijk niet op die wijze bezorgd, gelijk hij het gaarne had : zij deed zulks juist niet uit boosaartïgheid , maar haar zwaarmoedig-phlegmatiek temperament, zekere loomheid, onnozelheid, onbegaafdheid, en gebrek aan fijn gevoel en opvoeding, bragten het zo met zich, dat zij werkeloos was , wanneer zij werkzaam, zorgloos wanneer zij oplettend, benaauwd wanneer zij gerust had moeten weezen; dat zij alles verkeerd aanlegde, en volftrekt altoos fmaak vond in het tegendeel van 't geen haaren echtgenoot kon behaagen, en dat zij ook haaren man niet veel wezenlijke tederheid bewees. Voor het overige moet ik den ouden odenveld tot roem nazeggen, dat hij zijne dochter in deeze bedrijven , om seelberg het leven lastig te maaken, niet alleen in 't geheel niet ftijfde, maar integendeel haar, wanneer hij zulks bemerkte , ernftig daarover onderhield ; doch de goede man had niet veel ondervinding van de wereld,, was zwak van oordeel, bij gevolg juist geen fijne opmerker, en hij had ook naauwiijks anderhalf jaaren bij zijne kinderen doorgebragt , toen hij ziek werd en zacht ontfiiep: dit (lerfgeval maakte ernes tin e dubbel ondraagelijk; hoe liefdenrijk en vriendelijk se el beug haar ook behandelde, meende zij echter altoos, dat hij haar federt het overlijden van haaren vader zo M 3  lüa LODE WIJK van SEELBERG. veel achting niet betoonde, dan vóór dien tijd; zij begon hoog zuinig te worden, en hoewel haar man een zeer goed huishouder was, en niets onnodig uitgaf, viel hij echter altoos bij haar in verdenking , alsof hij het geld in 't geheim verfpilde: bij alle haare godsvrucht en uiterlijke ootmoedig-, heid was zij in den hoogften graad eerzuchtig en ijdel: wanneer het 'er op aan kwam, om beide deeze hartstogten te ftreelen , dan had zij geen geld te lief; doch haar werd ook even zo dikwijls desaangaande verdriet aangedaan; want wanneer de een of ander buurman haar geene pligtpleegingen genoeg beweezen, of de Gravin storman vergeeten had, in een' brief haar van haare achting te verzekeren, dan was het alsof het huis in brand Hond , en de arme man moest het misgeldeu: voor het overige bemoeide zij zich niet met de huishouding noch met haaren zoon , of hij wèl dan kwalijk opgevoed werd; zij nam derhalven als huisvrouw' geen één van haare pligten waar, alleen dat zij voor het huisgezin bad. Seelberg had, gelijk wij weeten, een vluggen geest; toen hij derhalven het genoegen niet vond, 't welk hij gezocht had, werd hij in het rweede jaar van zijn huwelijk min of meer mismoedig en neêrflagtig; hij begon vervolgends nu en dan eens zijne vrouw bij afzonderlijke voorvallen , te berispen ,• bad, fmeekte, geraakte ook weieens in drift ; doch wat won hij 'er mede ?  TIENDE HOOFDSTUK. 183 liet gebeurde zelden, dat zij in drift antwoordde, maar daartegen begon zij zodanig te huilen, te kermen , hem verwijtend voortchouden, hoe huishoudelijk, hoe zuinig, hoe deugdzaam zij was, en hoe onredelijk hij haar behandelde; hoe zeer hij op kleinigheden gefield, en hoe naauwneemend hij was kortom, alle zijne poogingen waren vruchtloos; en al beloofde zij ook heilig, zich anders te zullen gedraagen, dan had zij zulks na verloop van een uur reeds weder vergecten hij behield de vrijheid van te raazen en te tieren , en zij van te doen dat zij goed vond , het welk de oorzaak was, dat 'er na verloop van drie of vier jaaren geen zweem van blijgeestigheid bij hem overbleef: uit wanhoop begon hij nu meer dan ooit zich met het goudmaaken bezig te houden, en, ik kan het niet ontveinzen, dat hij buiten weeten van ernestine, (die voor het overige door gierigheid gedreeven , gaarne zag , dat haar man voor den fmeltoven zat , ) menige kleine fom de fchoorfteen uitjoeg : om echter zijn ongeluk volkomen te maaken, werd Mevrouw van seelberg na een zesjaarig huwelijk, ook nog door den boozen geest van jalouzij bezeeten — Niet tegenflaande lode wijk een man was, van welken geen fterveling met grond zeggen kon, dat hij door zijn gedrag de minfle gelegenheid gaf tot zodanigen achterdocht; niet tegenflaande hij reeds tusfehen de dertig en veertig jaaren oud en des boven de dagen was , waarin de begeerten op M 4  184 LODEWIJK van SEELBERG. het hevigfte raazen ; niet tegenflaande zij bijna met niemand verkeerden, en seelberg van zijne jeugd af was gewoon geweest aan den omgang met vrouwen, vrij.beminnelijker, dan hier in den omtrek van tien.mijlen gevonden werden, nam dit alles niet weg , dat zijne vrouw hem in flaat oordeelde, van haar wegens elke dienstmaagd of ander vrouwsperfoon , die hij fomtijds bij geval zonder de minste, bedoeling met eenige oplettendheid aanzag, of met welke hij eens vriendelijk had gefproken, ontrouw te worden. 'Er heeft eene foort van jalouzij plaats onder geliefden en vrienden, die uit haaren,aart zeer weldaadig en zachtmoedig is: wanneer men zo met geheel zijn hart aan iemand verkleefd is, en geen grooter geluk kent, dan met hetzelfde vuur, met dezelfde verkleefdheid weder bemind te worden; o dan worden wij zo ligtlijk ontrust door een fchaduw van argwaan, of men ook misfchien in het een of ander kon misgetast hebben, het welk ons in de oogen van het geliefkoosde voorwerp beneden andere menfehen moest verhagen; dan beeven wij bij het denkbeeld, of onder zo veele menfehen, beminnenswaardiger dan wij, mogelijk één eenige meerder indruk op hem konde maaken, dan wij ; dan knaagt ons de gedachte, van zulk een onfehatbaar goed te zullen verliezen, als de uitfluitende genegenheid van een perfoon was, zonder welken wij ons verbeelden volftrekt niet te  TIENDE HOOFDSTUK. ^ kunnen leeven; maar men fpaïit in dit geval ook alle zijne krachten in; men waakt over zichzelven, tracht alle innerlijke en uiterlijke gebreken te verbeteren, ten einde zelfs,de besten van de geenen, die den vriend trachten te behaagen, en die menigmaal, niet dan geleende bekoorlijkheden en geveinsde, deugden te hulp neemen, te boven te 'ftréeveh; men bewijst dan alle mogelijke oplettendheid en gedienlligheid; leeft alleen voor hem , opdat zijn hart hem betuige: „ hoewel anderen „ fchooner , bh'jgeestiger, aangenaamer fchijnen, „ dan hij, dan zij; zo bemint mij evenwel nie- „ mand zo als hij, als zij" , en welk eene bhjdfchap , wanneer een dankbaare traan in het oog van den geliefden, eene tedere omhelzing ons van elke twijfeling ontheft, elk misverftand uit den weg ruimt, elke vrees en zorg verjaagt! Zodanige jalouzij kan ook niet meer (tand grijpen bij perfoonen van vaste grondbeginfelen, die geduurende veele jaaren eendragtig en gelukkig met elkander geleefd, elkander kennen geleerd , als getrouwe Iotgenooten menig genoegen en menige plaag des levens gemeenfchaplijk gedraagen hebben , en wier omgang en vriendfehap een behoefte voor beiden geworden is ; de rust van den een maakt den ander gelukkig, en wie is in (laat om hun dat geene te kunnen vergoeden, wat zij aan elkander verfchuldigd zijn? Maar wanneer een ferpent van een wijf, die 'er M 5  jS6 LODEWIJK van SEELBERG. op ftoft, door priesterlijke inzegening een uitfluitend recht verkreegen te hebben , om een eerlijk man als haar eigendom te befchouwen en naar goedvinden te plaagen, te folteren, zonder in aanmerking te neemen , of zij hem wel langer dan in de eerfte weeken der wellustige bedwelming kan behaagen; zonder zich toeteleggen om zijne duurzaame hoogachting te verdienen, alleenlijk bezield met het denkbeeld: „ de kaerel is aan mij ver„ bonden, en het zal hem kwalijk bekomen^, wanneer hij een ander vrouwsperfoon aanziet;" wanneer dan zulk een wijf in de jaaren, waarin noch haar eigen temperament, noch gelegenheid, noch vreemde aanfpraak, op haare oudgeworden deugd toeleg maakt, zich op dit ftreng, nimmer in verzoeking gebragt gedrag verhovaardigt, en begeert, dat haar man volftrekt voor geen ander levend fchepfel in de wereld de minste achting en genegenheid mag gevoelen, dan alleen voor baar; wanneer hij dan niet meer durft onderftaan, zijne oo-en opteflaan , of dezelven met deelneemmg op°een ander voorwerp te vestigen, zonder zich bloot te Hellen aan het gevaar van door haaren befpiedenden aanblik, gelijk aan dien van een furie, als verfteend te worden; wanneer een ftren*el voorbeeldige, onberispelijke wandel, algemeene achting bij braave menfehen, tienjaarige onverbreekelijke trouw , naauwgezetheid en opoffering, den goeden man niet kunnen veilig Hellen, dat hij djor zijne kostelijke wederhelft, wegens  TIENDE HOOFDSTUK. 187 iên vriendelijk woord aan een andere vrouw, niet als een overfpeeler befchouwd wordt vaarwel dan zielsrust, vriendelijkheid, blijgeestigheid, en 'er behoort voorzeker al vrij veel bedaardheid, of verlocheningen wijsbegeerte toe, om geen tegenzin en walging jegens zulk een ondankbaar, laaggeestig fchepfel te befpeuren; niet eindelijk uit wanhoop, daar hij nu toch ten eenemaal misgekend en zijne trouw in twijfel getrokken wordt, verleid te worden tot buitenfpoorigheden , waaraan men anders nimmer zoude gedacht hebben, en in de omhelzing van eene boeleerder, of bij eenen vollen beker zijn ongemak en zijne helfche plaagen te vergecten. In deezen toeftand trachtte ernestine haaren echtgenoot te brengen, en hadde hij de fchoone Alchemie niet gebezigd en bij zijnen fmeltkroes de grillen niet vergeeten, dan geloof ik, dat ik veele kwaade dingen van hem zoude te verhaalen hebben: de aandachtige vrouw legde nu ook alle zachtmoedigheid af, raasde en tierde in het huis als een Turk , joeg alle dienstmaagden de deur uit , die niet zo lelijk waren als de erfzonde , en vond evenwel nooit eene , die lelijk genoeg was, om haar in deezen opzichte volkomen gerust te Hellen. Was deeze toeftand van seelberg beklagenswaardig; was hij verdoken van alie genoe-  188 LODEWIJK van SEELBETIG. gens en aangenaamheden des levens ; nam zijner gezondheid af, en moest hij bijna bezwijken onder de aanhoudende en knaagende bekommeringen: dan was aan den anderen kant deeze rampfpoed, gelijk alle overige rampen in de wereld, ook voor hem zeer nuttig en weldaadig: hij had niet alleen meer mededogendheid en aandoening bij de huislijke rampen van andere menfehen, en werd lijdzaamer bij onvermijdelijk lijden; maar hij werd daardoor ook langzaamerhand afgetrokken van zijne dweeperij, terwijl hij aan zijne eigene vrouw ontwaarde, 't geen hij in veele andere gevallen niet had willen ontwaaren, naamlijk , dat uiterlijke aandacht en innerlijke goedaartigheid niet altoos met elkander-gepaard gaan, en dat het werktuiglijk bidden en een fijne tronie de menfehen zelden verbetert, en fterker maakt om hunne heilige pligten te vervullen: eindelijk werkte dit verdriet ook zodanig op zijne zielsgefteldheid, dat zijn geest uit den flaap, waarin dezelve weggezonken was , ontwaakte ; want in plaats dat het lijden , 't welk wij in de wereld bekeven, ons meestal de eenzaamheid doet zoeken, en ons nader verbindt aan den kring van ons huisgezin: jaagt het huislijk verdriet ons in de wijde wereld, om buiten het huis het genoegen te zoeken , dat wij binnen hetzelve niet vinden — vermits hij nu zag, dat alle toegeevendheid en vermaningen bij ernestine vruchtloos waren , belloot hij zich voor eenigen tijd aan haare oogen  TIENDE HOOFDSTUK. ,59 te onttrekken, en tevens, ter herttellinge van zijne gezondheid een reisje naar een bad te doen: hij vertrok in de maand Junij naar Wiesbaden; doch hij was 'er nog geen agt dagen geweest, of een bode bragt hem de tijding, dat zijne vrouw gevaarlijk ziek was: hij vertoefde geen oogenblik , om tot haar weder te keeren, maar toen hij t'huis kwam was zij reeds overleden; een hevig kolijk , ontdaan uit gebrek aan fpijsverteering , had van haar leven, op zulk eene fnelle en fmartelijke wijze, een einde gemaakt. Ik zal niet fpreeken van de gewaarwordingen, welke de dood van ernestine bij haaren man veroorzaakte: onverfchillig was hij bij dit verlies niet; zij had hem wel niet gelukkig gemaakt, maar zij was tog geduurende zeven jaaren de gezellin van zijn leven geweest, en bij weldenkende gemoederen kunnen verwijdering en dood de nadeelige herdenking ligtlijk vernietigen , en veele misgekende goede hoedanigheden in hét gunstigst daglicht ftellen.  ioo LODE WIJK van SEELBERG» ELFDE HOOFDSTÜ K. "Welvoeglijkheid en verfcheiden andere om Handigheden konden seelberg, beweegen, om niet naar Wiesbaden terug te keeren; hij bleef nog zes weeken op zijn landgoed, zag uit naar een jong, braaf man, aan welken hij de opvoeding van zijnen zesjaarigen zoon kon opdraagen, vond hem , en fchreef vervolgens aan zijnen hem zo lang ontrukten vriend alwerth: dat hij eenige ukfpanning noodig had, en hem tot dat einde wel bezoeken en eenigen tijd bij hem doorbrengen wilde: deeze, fchoon na den tijd , dat onze held in het huwelijk was getreeden, in geene betrekking tot hem gedaan hebbende , was nogthans zeer verheugd, nu seelberg hem van zeiven wederom Opzocht, en hij uit den fchrijftrant van zijnen brief ontdekte, dat zijn geest uit zijne fluimering ontwaakt was : hij antwoordde hem derhalven in de verpligtendfte uitdrukkingen, dat hij hem met geopende armen ontvangen zou. De Leezers zullen het misfchien vreemd vinden, dat ik over eenen tijdkring van zeven jaaren in seelberg's leven zo weinig gezegd heb} doch zij zouden indedaad meerder redenen hebben van over mij te klaagen , wanneer ik over  ELFDE HOOFDSTUK. -91 eenen reeks van jaaren, die zo weinig opleverde van 't geen tot mijn oogmerk dienen kan, zeer breedvoerig hadde willen fpreeken: behalven de land- en andere huishoudelijke bezigheden, behalven zijne alchymistifche proefneemingen en het leezen der geheimzinnige boeken, waarvoor echter de genegenheid van onzen held van jaar tot jaar verminderde, en hij vervolgens begon, vooral federt den tijd, dat zijne vrouw hem zo plaagde, wezenlijk-wijsgeerige, als mede' andere boeken over geleerde onderwerpen, gelijk ook gefchiedkundige werken, te leezen; behalven deeze verrichtingen , onder welke de huislijke bezigheden veel tijds wegnamen, alzo hij zich verpligt oordeelde , om veele dingen van dien aart, in betrekking als vader, op een behoorlijke wijze te regelen, terwijl hij ook in eenige pleidoojen was ingewikkeld; behalven dit, zeg ik, deed hij eigenlijk niets , het welk verdiende verhaald te worden. In de maand Augustus vertrok seelberg, om alwerth in de Rijksftad * * * te bezoeken. Blijdfchap en genoegen waren in de oogen van beide deeze oude bekenden te leezen, toen zij elkander na zulk eene lange fcheiding wederzagen: wederzijdfche medeeeling van dat geene welk ieder van hun in deezen tusfehentijd was overgekomen; vervolgens herinnering der lotgevallen , door hen gemeenfchaplijk beleefd; aantoo-  tol LODEWIJK van SEELBERG. m'ng van de oorzaaken van dit' lang ftilzwijgen; verzekeringen., dat hunne onderlinge vriendfchap daardoor niet verflaauwd was ; eindelijk andere vertrouwelijke gefprekken van allerleien aart, bij wandelingen, en wanneer zij de Rad rond gingen, om het merkwaardiglïe daarin te bezien; dit alles hield de twee vrienden in de eerfle dagen van seeleerg's verblijf in * * * bezig, terwijl alwerth zijnen vriend naauwkeurig in het oog hield , om te onderzoeken, of hij in zulk eene zielsgefteldheid was , dat hij hem een plan zou kunnen mededeelen, tot welks uitvoering hij meende zijne hulp zeer noo:'.ig Te hebben: en met ge. nocgen ontdekte hij, dat de geest van werkzaamheid en dc zucht om iet buitengemeens te onderHeemen , ten einde zich langs deezen weg zeef vermaard te maaken, in seelberg wederom ontwaakt; «int zijne neiging voor befpiegelingen, zijne Cjmelarij, gelijk alwerth het noemde, zeer Ver.ii'ü.'evd ; dat hij wc.vrom belust was op de grootfehc, ver - uitziende ontwerpen; dat hij te onvrede was over alle nienschlijkc inrichtingen, dezelven wenschte veranderd te zien, en dat hij geen zin meer had om langer met bedaardheid te wachten, te klaagen, zich te laaten mishandelen, en dat hij alles gaarne het onderfte boven wilde keeren: hij wist hem zo verre te brengen, dat hij deeze gevoelens uit eigene beweeging moest te kennen geeven, en ten einde hem nog meer aantevuuren, verwekte hij bij hem de herdenking aan al-  ELFDE HOOFDSTUK. 193 alle de vernederingen, die hij aan het vorstelijke Hof in * * * had moeten ondergaan ; wannier eindelijk- seelberg, als in verrukking uitriep: „ O alwerth! bezorg mij nog maar zes zo„ danige mannen, als gij en ik zijn, dan zullen „ wij alles omkeeren; dan zullen wij de fchur„ ken, die over den kleinen hoop der braaven zo „ onbefchaamd en ongellraft den baas fpeelen , „ het roer uit de handen wringen ; wij zullen hen „ toonen, wat mannen van kracht en moed ver„ mogen. ■— Ach, het zou ons in * * * ge„ wislijk niet mislukt zijn, zo wij beiden niet af„ zonderlijk werkzaam wr.ren geweest; zo wij on„ derdeuning gevonden en meerder wereld kennis „ gehad hadden; maar geef mij gelegenheid om „ dat gcene uit te voeren, waartoe ik moed en „ bekwaamheid bij mij befpeur ; gij zult zien, „ of dit ijdete woorden zijn!" Toen hij zich in deeze bewoordingen uitliet, nam alvveiith zijne hand, zag hem ftijf in de oogen , zag in het rond., of 'er iemand was die hen beluisteren kon , en vroeg op eenen plechtigen toon: „ En „ hoe, indien ik u de zes, en nog veel meer en „ nog betere mannen bezorgde dan die gij zoekt? „ indien deeze reeds door onverbreekelijke ver„ bonden met elkander vereenigd waren? indien „ zij de yeiligfte middelen in handen hadden, om „ zonder geweld te gebruiken, zonder zich aan „ gevaar, bloot te (tellen, alles te ftuuren tot de „ groote bedoeling, om vrijheid en waarheid weII. Deel. N  104 LODEWIJK van SEELBERG. „ derom op den aardbodem te doen heerfchen, de M ondeugd de handen te binden en ieder braaf en „ verilandig man ongetwijfeld tijdelijk geluk en „ zielsrust te verfchafFen? hoe, indien zij reeds „ finds verfcheidene jaaren met het beste gevolg „ werkzaam geweest waren, en in 't geheim zeer „ veel gedaan en omwentelingen bewerkt hadden, „ welke men aan andere oorzaaken toefchreef? „ hoe, indien zij het waren, die de groote ftap„ pen befluurden, welken de verlichting finds eeni„ gen tijd in Duitschland gedaan heeft? indien „ zij u oplosfing zouden kunnen geeven, welke „ gij lang in geheimzinnige boeken vruchtloos „ gözocht hebt?" O alwertii!" viel seelberg hem hier in het woord, „ indien gij „ mij dit alles, ja flegts de helft van dit alles , „ zoudt kunnen waarmaaken, ik zou u, zo lang „ ik leef, als mijnen grootften weldoener befcbou„wen." Nu had alwerth zijnen vriend, waar hij hem hebben wilde; hij brak hier eensklaps af: „ Heden," zeide hij, ,, kan en mag ik „ u hiervan niets meer zeggen: maar wij fpreèken „ 'er bij gelegenheid nader over." Met droefheid vernam seelberg dit uitftei tot op eenen anderen dag, en ook deezen dag vond de Doctor goed onder allerleie voorwendfelen , van tijd tot tijd uitteftcllen , tot hij eindelijk, op het dringend verzoek van zijnen vriend , na verloop van eenigen tijd, het gefprek over dit on-  ELFDE HOOFDSTUK. 195 Verwerp hernieuwde en zich op de volgende wijze uitliet: „ het gezelfchap, waarvan ik met 5, u gefproken heb , is in de daad in wezen; „ gij kunt echter ook gemakkelijk begrijpen, dat „ men ten uïterften voorzichtig moet weezen bij de „ keus van nieuwe verbondelingen; mannen, die „ zulke groote dingen bedoelen , als is de we„ reld eene andere inrichting te geeven, het ge„ vallen menschdom weder te herftellen, en magt „ en geweld te verkrijgen , om de kwaaden in „ bedwang te houden; zodanige mannen moeten „ niet alleen handelen naar grondftellingen, welke „ geen één van die gebreken hebben, die in open„ baare gedichten, in de burgerlijke maatfehappij „ en in de Staaten, tegen welke zij opkomen, de „ menfehen ongelukkig maaken ; maar zij moe„ ten ook zichzelven en hunne medegenooten zo „ naauwkeurig kennen en beproeven , dat zij ver„ zekerd kunnen weezen beroep en krachten te „ hebben, om het groote werk uit te voeren, en „ dat hunne onderlinge verbintenis niet eerlang „ mede zoude uitloopen op het zelfde misbruik „ van magt, 't welk alle overige menfchelijke inrichtingen tot nu toe of bedorven of gefcheurd „ heeft: gij moet mij derhalven niet kwaalijk „ neemen , dat ik, vóór u nader met het gezel» „ fchap bekend te maaken, eerst van u verwacht, „ dat gij mij over verfcheiden zeer gewigtige on« „ derwerpen, ten deele fchriftlijk, ten deele mond» „ ling , uwe denkbeelden mededeelt en mij in N a  icrf LODEWTJK van SEELBERG. „ alle mogelike gevallen de ftrengfte fiilzwijgend„ heid beiuoft." Sf.el berg toonde zich tot a}\es gereed, en nu ÜYHe ziin Leeraar hem zodanige vraagen voor, door welker beantwoording hij elke plooi van zijn ha>t, vervolgends zijne burgerlijke en Itaatkundige betrekkingen , zijnen natuurlijken , zedelijken en verltandeliiken toeftand ontwikkelen, zijne neigingen, grondbeginfclen en wenfchen openbaaren , en alwerth langs deezen weg in ftaat ftellen moest, om naaawkeurig te weeten, in hoe verre hij Haat op hem maaken en waartoe hij zich van hem bedienen kon; daarenboven oefende alweuth hem in zwijgen, voorzigtigheid, waakzaamheid, itandvastigheid , uitharden , ijver , onbezweeken .moed huurde een huis in de (rad, had zijne goederen vóór zijn vertrek reeds verpacht, en ontbood ook zijnen zoon met den Hofmeester bij zich hij leefde thans alleen voor het groote plan, waartoe hij nu welhaast zoude medewerken: ondertusfchen moest hij ook eene fchriftelijke verklaaring geeven: „ wat hij eigenlijk vvenschte het „ oogmerk van zodanige verbindtenis te weezen, „ en welke middelen hij zoude verkiezen, om dit „ oogmerk te bereiken ? " Toen nu alwerth zag, dat hunne wederzydfche denkbeelden, neigingen en vvenfchen over• eenltemden; dat seelberg zekerlijk wel in vee-  ELFDE HOOFDSTUK. i97 Ie opzichten nog niet met die fijnheid bezield , nog niet zo vólkomen meester over zichzelven was, dan een man, die in de fchool der Jel'uiten geleerd is; dat hij echter aan den anderen kant meer gefchikt was, door fchitterende hoedanighe. den, door talenten, door uiterlijke blijken van een voornaame opvoeding en door eene blijkbaare befchaafdheid, zich bij eenige klasfen van menfchen bemind te maaken; eindelijk, dat hij eene onvermoeide werkzaamheid en naarftigheid bewees, die zich door niets liet affchrikken kwam hij dan eindelijk voor den dag met het bericht: „ dat „ het bewuste gezilfchap wel nng niet volkomen „ gegrond was ; dat hij echter reeds in alk hoe„ ken van DuitschLmd g..«de , getrouwe » voor„ treffelijke menfchen vun evcngelijkc grondbegin„ felen had opgefpjorJ; dat hij met dccze in eene „ uitgeftrekte biiefwisl'cling (luid, of' bij monde „ affpraak met hun genomen ha I, en du nu al„ les voorbereid cn ieder begeerig was, om het „ werk te aanvaarden; ccn inau als secusa 9 „ was , had hun Ikgts ontbroken , die mei zo „ veele voortreffelijke hoedanigheden, tegelijk zo „ veel doorzicht in geheimzinnige dingen en, in „ het vrijmetzelaars - werk paarde, al het welk me« „ de in hun plan behoorde." Nu kwam alwerth met zijne papieren te voorfchijn verhandelingen, waaraan hij ge- heele jaaren gewerkt , en waarin hij alles bijeen N 3  198 LODEWIJK van SEELBERG. verzameld en opgetekend had , het welk , naa? zijn oordeel, ter volmaaking van het voorgeftelde plan dienen kon. Seelberg las dezelven met aandacht, beproefde, verbeterde, voegde 'er van het zijne wat bij, bragt tegenwerpingen in, liet zich onderrechten; vervolgends zond men het geheel aan de overige leden, befchaafde, veranderde r tot 'er eindelijk een ftelzel uit ontftond, het welk ten naasten bij berustte op de volgende grondbeginlelen: „ Wat toch kan een leven, alleenlijk aan be„ fpiegelingen toegewijd, en wat een flaauw voor„ uitzicht in de andere wereld baaten, terwijl in „ de tegenwoordige wereld alles verkeerd loopt? „ Heeft God ons niet in deeze geplaatst, om hier „ werkzaam te moeten weezen? en wat moeten „ wij doen ? — iet goeds verrichten, het kwaad „ verhinderen , ons zeiven en anderen gelukkig „ maaken! maar waarin beftaat dit geluk ? „ in vrijheid en een gevoel van welzijn; doch is „ niet het grootfte gedeelte der menfchen onge„ lukkig aan geest, ziel, ligchaam en vermogens, „ verdrukt, bedorven en verduisterd? hebben niet „ fchier in alle piaatfen de boosaartigften en dom„ ftcn de overhand, ten koste van de wijzere en „ betere menfchen ? en wat is hiervan de oor„ zaak? dit, dat de laatstgenoemden te werke„ loos zijn, alles laaten gaan als het gaat, elkan„ der niet in de hand werken; gedeeltelijk elkan»  ELFDE HOOFDSTUK. 199 „ der ook niet kennen , en evenwel zijn zes ede„ le menfchen fterker dan honderd fchurken : „ laaten wij ons derhalven vast aan elkander ver„ binden tegen boosheid en onderftand! laaten „ wij het menschdom wederom gelukkig maaken! „ trouwens! wij zijn 'er wèl toe in ftaat. „ Waarom hebben ten allen tijde Paapen en „ Vorften , doch vooral de Jefuiten , den men„ fchen tot alles beweegen, hen ten behoeve van „ dwaaze en fchadelijke dingen, ja voor opoffe„ ringen van allerleien aart, met een verbaazende „ geestdrift bezielen; waarom heeft men de men- fchen zo verre brengen kunnen, dat veele duizen„ den van verftandige en fterke lieden , éinen dom„ oor ten diende ftaan; op zijnen wenk de zottle „ dingen gelooven, en dat geene, het welk lijnrecht „ tegen hunne bclangens ftrijdt, hebben ondernee„ men moeten? Is dit niet een ontegenzeggelijk „ blijk, dat men *met de menfchen doen kan wat „ men wil, wanneer men het maar op de rechte „ wijze aanlegt? Niemand nu heeft deeze kunst „ beter verftaan, dan de Jefuiten; maar zij heb- „ ben 'er een kwaad gebruik van gemaakt." Alwerth betuigde, dat hij de zedekunde der Jefuiten ten eenenmaale had vaarwel gezegd, en zeer wèl begreep, hoe gevaarlijk deeze orde voor het menschdom was geweest; met dit al gebeurde het niet zelden, dat hij de duidelijkfte blijken gaf van l 0 jol a's leerling te zijn. „ Konden nu N 4  ooo LODE WIJK van SEELBERG. „ deeze Paapen een geestdrift voor zotte kuuren „ en boosaartige bedrijven bij den mensch ver„ wekken; dan zou het immers wel vreemd wee„ zen, dat men niet even zo oprechte ijveraars „ voor deugd en waarheid, voor de edelfte goe„ deren, die zo gelukkig en gerust maaken, zou „ kunnen vormen? doch hiertoe behoorde voor„ zeker dan ook, dat men de kunst verftonde, „ om deeze dochteren des Hemels in een even zo „ bevallig gewaad te kleeden, en de braafheid zelfs „ uiterlijk zo belangrijk voortellellen , als thans „ de boosheid in de wereld voordeelig zijn kan, „ en dat men de deugd en wijsheid ook van ui„ terlijken glans en een vaste belooning verzeke„ ring geeven konde, „ Om zulks te verkrijgen, moet men zich tot „ goede einden van deeze welbedachte , op de „ fijnde kennis van het menfchelijk hart berusten„ de middelen bedienen, waarvan de Jefuiten een „ kwaad gebruik maakten ; zulks moet noodzaa„ kelijk van een goed gevolg weezen : en wel„ ke zijn deeze middelen? voornaamelijk de vol„ gende : men trachte veel goede en beproefde „ menfchen mede in ons verbond te trekken , „ vooral zndanigen, die invloed op de opvoeding „ der jeugd hebben: door deezen laate men on„ ze jonge fprultén langzaamerhand onze grond„ beginfelen inboezemen, ten einde het volgend „ gedacht geheel in onze belangens, geheel het  ELFDE HOOFDSTUK. 20i „ onze zij, volkomen als wij denke en handele. „ Uit deeze verkiezen wij dan onze leeraaren des „ menschdoms; onze lieden moeten allen op éénen „ toon geiteend worden, over iedere zaak eener„ lei taal voeren; boven alle vooroordeelen ver„ heven zijn; overal de verlichting bevorderen; „ het best van ons genootfehap, dat is deszelfs „ bedoeling, naamelijk de algeméene' welvaart der „ waereld, altoos in het oog houden; doch niets „ willekeurig onderneemen , maar alle ondernee„ mingen naar de van ons bekomene voorfchriften, „ die nimmer uit hun geheugen moeten wijken , „ regelen; zich naar onze aanwijzing te vormen „ en naar onze wenken te handelen ; dit , dit „ moet dag en nacht hun hoofd-denkbeeld wee„ zen, en men moet de kunst verdaan, om hen „ het onderwijs zeer bevattelijk, de verkleefdheid „ aan ons tot een behoefte, en de werkzaamheid „ ter bereikinge van het oogmerk van het genoot„ fchap tot ieders ftökpaardje te maaken. Dit afc> „les zullen wij verkrijgen , wanneer wij ze!ven „ eerst voorlichten in alle deugden, in wijsheid, „ waakzaamheid , bezadigdheid , onbaatzuchtig„ heid , werkzaamheid , ftfptheid en opoffering „ van bijzondere voordeden aan het algemeen be„ lang; wanneer wij vervolgens voorzichtig zijn „ in de keus der leden ; wanneer wij deeze niet „ dan langzaamerhand laaten deelneemen aan de „ fijnere uitvoering van bet plan; hen al voor. ns „ door een onvermoeide oplettendheid trachten te Ni  202 LODEWIJK van SEELBERG. „ leeren kennen; hen met een onafgebrokene na,ar„ ftigheid weeten te vormen , door alle mogelij„ ke middelen aan ons te verbinden en het be„ lang van het genootfchap tot het hunne te maa„ ken; wanneer wij hunne weldoeners worden , „ zonder ooit wederkeerig weldaaden en gedien„ ften van hun aan te neemen; wanneer wij ieder „ geeven kunnen 't geen hij wenscht, en einde„ lijk, wanneer wij ons fterk maaken, om al het „ goede doortezetten , en bij onze vijanden ge„ ducht te zijn. „ Vóór onze jeugd volkomen gevormd is, hcb„ ben wij tot dit plan in den beginne voorzeker „ veele menfchen noodig; vermids echter bejaarde „ menfchen niet gemaklijk te leiden en te hervor„ men, en gemeenlijk reeds bedorven zijn, moet „ bij de keus van dezelven de grootfte voorzïch„ tigheid gebruikt worden. Aan zeer voornaame „ en fchatrijke lieden is zelden veel gelegen ; „ voor ons zijn zodanigen van veel meerder nut, „ die min of meer ouder verdrukking geleefd heb„ ben; over veele dingen in de waereld klaagen, „ en veele zaaken wenfchen veranderd te zien: „ vinden wij onder die foort van lieden dezul„ ken, die ons dienen, dan zijn 'er menigvuldi„ ge middelen, om dezelven aan ons te verbin„ den : ieder heeft zijne bijzonder-geliefkoosde „ wenfchen; deeze moet men trachten fe ontdek„ ken , ejj van verre een vooruitzicht geeven ,  ELFDE HOOFDSTUK. Ï03 dat men de bevrediging van dezelven bij ons zou „ kunnen vinden — kortom ieder eerlijk man moet ,, bij ons meenen te vinden 't geen hij zoekt en an„ ders nergens vindt; wij kunnen hem zulks in 't „ vervolg ook gerust belooven. Men moet voor„ eerst den man, dien men mede in ons verbond „ wil trekken, door daadelijke blijken van vriend» „ fchap verpligten: in onze dagen zijn de nieuws„ gierigheid en de zucht tot geheimen zeer fterke „ drijfveêren in de waercld geworden; ook hiervan „ moet men gebruik maaken: wij moeten zo lee„ ven, dat wij in de ftilte nogthans opzien ver„ wekken en eerbied inboezemen; dat men naar on„ ze,verkeering reikhalst en zich op onze vriend„ fchap verhovaardigt ; men wil zich gaarne van an„ deren onderfcheiden, en uit dien hoofde zal ieder „ braaf man het voor een geluk rekenen van met „ ons in een naauwer betrekking te ftaan. „ Hebben wij nu langs deezeu weg iemand in „ onze belangens overgehaald, dan komt het 'er „ voornaamelijk op aan, om den man inwendig „ en uitwendig ten naauwlte te leeren kennen: • „ tot dat einde moeten wij hem onophoudelijk in „ het oog houden; dan vooral in het oog houden, „ wanneer hij zulks het minst vermoeden kan , „ wanneer hij, volkomen aan zichzelven overge„ laaten, zich aan zijne neigingen overgeeft, en „ waant van niemand befpied te worden: zij , „ die reeds bekwaam zijn, moeten deezen arbeid  204 LODEWIJK van SEELBERG. „ onder zich verdeelen; onze voedfteriingen moe* „ ten nimmer iet doen en verrichten, al zou het „ van nog zo weinig belang fchijnen, of wij moe„ ten onze oogen op hen gevestigd houden; wij y, moeten weeten, hoe onze lieden zich bij het „ waaken , flaapen , droomen , eeten , drinken , „ wandelen, bij den arbeid en in ledige oogen„ blikken, in bedaarde uuren en bij de uitbarltin„ gen van de hartstogten gedraagen : dit alles „ moet naauwkeurig opgetekend , medegedeeld , „ beredeneerd, en vervolgends bij ieder afzonder„ lijk beproefd; ieder moet afzonderlijk naar zij« „ ne vatbaarheden aan het werk gefield worden , „ en men moet de kunst leeren, van hem zeiven „ te overtuigen, dat hij juist hiertoe en niet tot „ iet anders bekwaam is , maar dat hij daarom „ niet minder gewigtig is, dan zijn medegenoot, „ die goed is, om in een ander vak van nut te „ Kennen wij nu onze leden door en door; „ dan zal het werk van hunne vorming gemaklij„ ker vallen; wij weeten waar het eigenlijk fchort, „ en het komt 'er flechts op aan , dat wij den „ rechten weg inflaan , om ieder van bun ons „ Itelfel fluks \ ijze aan het verttand te brengen „ op eene manter, die hem de aangenaamIte is; „ hij moet derhah-en door vraagen, die hij moet „ oplosfen , door raadgeeving en terechtwijzin„ gen, welke men over het een of ander onder»  ELFDE HOOFDSTUK. 205 „ werp van hem verzoekt, opgeleid worden, om „ de grondbeginfelen, die wij hem willen inboe„ zemen, zeiven uit te vinden. Men moet zicli „ daarbij' niet verhaasten, opdat deeze grondbe.„ ginfelen eerst vast bij hem worden: doch onze „ ftelzels moeten niet alleen in derzelver grond„ beginfelen goedgekeurd worden; maar alle on„ ze medeleden moeten ook onafgebroken, in al„ le omftandigheden, bij alle verzoekingen, zich „ altoos in hunne handelwijzen gelijk blijven , en „ in deeze betrekking is het niet voldoende, dat „ wij vertrouwen niets te begeeren dan 't geen „ met de reden en de Natuur ftrookt; neen, wij „ moeten ook middelen hebben, om onze leden „ genoegzaam te noodzaaken van altoos zich wèi „ te gedraagen, en een onwederftaanbaare zucht „ en eene noodzaaklijkheid bij hen te verwekken , „ om hunne pligten ten allen tijde te vervullen: „ onder deeze pligten zijn maatighcid, bedaard„ heid, werkzaamheid, waakzaamheid, zwijgen, „ gezeggelijkheid , ootmoedigheid en (Tandvasrig„ heid de voornaamften: de deugd kan, even ge„ lijk de ondeugd, eene gewoonte worden; bij j, gevolg zijn in den beginne een ftreng opzicht „ en heufche vermaaningen bij den geringften mis„ flap, zo lang noodzaaklijk, tot deeze gewoonte „ eerst Hand heeft gegrepen; doch zulks is geen„ zins voldoende; men moet zelfs de heerfchen„ de hartstogt van ieder bezigen als een hulpmid„ del, om hem deeze deugd aangenaam, ja hem  se5 LODEWIJK van SEELBERG. „ begeerig daarna te maaken; bij eerzuchtigen en ijdele menfchen kan men hieromtrent het meest „ uitvoeren : dan moet men ook de geestdrift ,, weeten gaande te maaken; en alzo deeze door „ de zucht tot naarvolging allerbest wordt voord„ geplant, moet men zelven nimmer zonder vuur, „ zonder verrukking, zonder den plechtigftcn eer„ bied van onze groote ontwerpen , van onze „ heilige verbintenis fpreeken: eindelijk is het ook „ noodzaaklijk, de vervulling der pligten met een „ uiterlijk belang te paaren, en zulks gefcliiedt, „ wanneer wij ieder die onze voorfchriften cp„ volgt van een ontwijfelbaare belooning zijner „ daaden , bevordering in de burgerlijke maat„ fchappij, befcherming en hulp verzekeren: het „ zal niet moejelijk vallen deeze beloften te kun„ nen naarkomen , wanneer wij langzaamerhand „ overal door ons volk invloed verkrijgen; wan,, neer wij ten naauwften onderling vereenigd 8h> „ ven, zo, dat 'er geen dén onder ons is, die „ niet behoort tot eene clasfe , aan welker op, zieners hij op bepaalde tijden zo van zichzel\\ ven , als van alles , wat nuttig of fchadelijk voor'ons kan weezen, bericht geeft; wanneer ,', allen voor één , en één voor allen infiaan, zo,, dra het 'er op aankomt, om iemand van de „ onzen te helpen. „ Zo lang wij nog niet magtig genoeg zijn; zo „ lang wij nog geen mannen uit ons midden aan  ELFDE HOOFDSTUK. 20? 3, het hoofd der regeeringen en openbaare fchik„ kingen hebben ftaan, moeten wij zekerlijk niet „ onvoorzichtig zyn in beloften te doen , maar „ echter ook nimmer onze zwakheid laaten blijken; ook kunnen zes verftandige mannen veel „ uitvoeren , wanneer zij werkzaam- zijn , niets „ onbeproefd laaten, zich niet laaten affchrikken „ en in alle plaatfen briefwisfeling en vrienden „ weeten te verkrijgen - zij behoeven juist geen „ Vorften, geen Ministers te weezen, zo zij hechts „ doorfleepen, ftout en onvermoeid zijn. - Hoe ,-, wéinige Landen zijn 'er ook, die indedaad door „ Vorften en Ministers beftuurd Worden! - zelfs „ moeten onze kweekelingen gelooven , dat dat geene, waartoe wij, hoe genaamd, niets kunnen „ aanbrengen , evenwel door ons gefchiedt, en % c'at ons verbond, om zo te fpreeken almagtig en „ zeer uitgebreid is: uit dien hoofde en ten einde ,, alle bijzondere bétrekkingen te niet te doen, „ ( waardoor zo dikwerf menfchen gefcheiden wor„ den, die zonder dat zij iet van elkander wee„ ten, volkomen één lijn trekken, doch de zaak „ terftond opgeeven , zodra zij iemand daarbij „ ontdekken, tegen wien zij door vooroordeelen in» „ genomen zijn,) moeren de leden noch ons, noch „ ook zichzelven onderling kennen: dan verkeeren „ zij ook altoos in het denkbeeld, dat zij door , onbekende oogen befpied worden, en kwijten , zich van hunne pligten, tot dat deeze pligtsbe, trachtiug hun tot een tweede natuur is gevvor-  2o3 LÖDEWIJK van SEELBERG. „ den: in één woord, hoe onbekender en geheimer ,, wij werkzaam zijn, des te meer kunnen wij ver„ zekerd weezen, dat onze onderneemingen van ,, een goed gevolg zullen zijn; des te minder kun,, nen kwaa e menfchen, wier belangens wij trachten te verijdelen, ons tegenwerken. „ Gelijk als nu allen ter onderfteuning van één „ moeten bereidvaardig zijn; moeten zij zich ook „ even zo vast aan elkander verbinden tegen den ,, geene, die onderftaat een van ons, of ons ge,, nootfehap over 't algemeen, aanterandeu: men „ bedenke Hechts, hoe doortrapt de Jefuiten wa,, ren , om hunne aanhangers door middel van „ vliegende bladen en geruchten met lof aan de „ waereld bekend te maaken, daarentegen hunne ,, vijanden ten toon te (lellen , te lasteren , te „ vervolgen, hen overal eenen kwaaden naam te ,, maaken, -wantrouwen tegen hen te verwekken, „ hunne daaden en fchriften te verhagen , tot ,, zij hun den mond geflopt hadden (*). Wel „ verre van zodanige duivelfche kunftenarijen , „ ( waarin zekere genootfehappen, of ten minden ,, afzonderlijke leden deezer genootfehappen zelfs ,, nog in onze dagen, uitmunten,) te onderneemen, kunnen wij evenwel menige les van voor„ zichtigheid, daaruit ten goede afleiden. „ Vol* (*) Naamelijk, wie zich den mond wilde laaten floppen.  ELFDE HOOFDSTUK. 509 ',% Volgen wij dit alles op; weeten wij, wanneer •„ zulks oirbaar is; Paapen,' wijven, en de ge„ leerde fehreeuwers, Recenfenten en verlichters „ in onze belangens over te haaien; dan zullen ■„ wij welhaast alles, alles kunnen uitvoeren: liet ■„ is met dit al juist niet noodig, rondüif te zeg- gen, wat wij dan eigenlijk uitvoeren, en in de •„ oudericheiden klasfen van ons genootfehap be- „ zigen willen • want elk lid moet tot de ,, algemeene welvaart medewerken > naar maate „ hetzelve lust, neiging■, bekwaamheid heeft, eu f, uit hoofde van zijne burgerlijke betrekking daar„ toe in (hat is; en ieder klasfe moet haar be,, paald werk hebben; de een moet zich ilkea j, met weetenfehappen, de ander alleen met meni, fchen-kennis, de derde alleen met de vorming » van kweekelingen, de vierde met ftaatkundige ,, bedoelingen enz. bemoeien: over alle deeze vak„ ken moeten de berichten bij ons bezorgd, en j, door ons moeten de leden van de naauwkeu}, rigfte aanwijzingen voorzien worden» „ In 'tkort; onze hoofdbedoeling moet weezen, • „ de menfchen ± die zich met ons verbinden j vrij ,, en gelukkig te maaken, en door hen het gcheele menschdom uit deszelfs verlaaging weder„ om op te beuren. Nu is niemand vrij, dan „ hij, die weinig behoeften heeft; hierom moe,4 ten wij vooral eerst onze kweekelingen opleiden, om weinig te begeeren, over hunne hartsi JL Deel; O  aio LODEWIJK van SEELBERG. „ togten te waaken , maatig en vergenoegd te „ weezen, zichzelven het nondige te verfchaffen, „ en daardoor 'onaf hanglijk te worden van men„ fchen, van lotgevallen en van de gevoelens van „ den grooten hoop. Niemand is gelukkig, dan „ wie meester is over zijne hartstogten; bij ge„ volg moet de zedelijke volmaaking onze tweede „ bedoeling zijn: deeze kan geen plaats hebben „ zonder een verlicht verftand; want de afwijking „ van den gelukkig-maakenden weg der deugd „ ontftaat alleen uit gebrek aan doorzicht : wie „ verlicht genoeg is, om zijn wezenlijk voordeel „ te kennen, die zal voorzeker altoos braaf, „ rechtvaardig en verftandig handelen : uit dien „ hoofde moet de bevordering van een algemeene „ verlichting onze derde bedoeling weezen ; en „ alzo alle mogelijke vooroordeelen tegen deeze „ verlichting aandruifchen, moeten wij ons vooral „ toeleggen om dezelven te beitrijden: bij alle de „ verlichting des verftands in betrekking tot de „ zedelijke volmaaking ligt 'er echter nog menige „ hinderpaal in de wezenlijke wereld in den weg, „ en wel vooral het overwigt, het welk tot hier „ toe de kwaaden en onnozeien over de goeden „ en verftandigen gehad hebben , zo dat deugd „ tot nu toe niets, dan verlochening en opoffe„ ring is geweest , en geen tijdelijk geluk ver„ leend, maar veelmeerniet zelden doodelijke ver„ volging na zich gefleept heeft: ten einde nu „ het overwigt wederom aan de braafheid te be-  ELFDE HOOFDSTUK. ft zorgen, haar meerder uiterlijke bevalligheid bij ,, te zetten , en ieder braaf en verftandig man iS verzekering te kunnen geeven van het loon zij» „ ner volmaaking, naamlijk van tijdelijk geluk en 3, rust, moet ons vierde oogmerk weezen , om ft ons in te Hellen, de magt over de kwaa„ den te verkrijgen: zulks moet niet gefchieden ft door geweldige middelen ; wij mogen ons aan » ?een oproer fchuldig maaken, geenszins inbreuk ,, doen op de rechten der Staaten, maar wie kan „ ons beletten, (is het niet veelmeer, zo wij „ braave burgers willen weezen , onze pligt,} „ redelijke grondbeginfelen te verfpreiden ; het goe„ de te bevorderen; het kwaade tegenftand te bie„ den; jonge lieden voor de maatfehappij te vor„ men; mannen, wier verdienden wij kennen en ;, getoetst hebben, door onze voorfpraak aan het „ hoofd van de bezigheden des Staats te plaatfen „ en dezelven gelegenheid te verfchaffen, om ge. „ luk te verfpreiden? Maar in dit groote plan ft het 'wclk de welvaart van onze medeleden en » vari de geheele wereld, als mede de verlichting „ ten voorwerpe heeft, behoort natuurlijkerwijze „ ook de zorgvuldigheid voor de bevordering en „ den bloei der weetenfehnppen en kunsten, è% „ dit moet derhalven onze vijfde bedoeling zijn? „ wij moeten trachten de bekwaamde mannen uit „ alle vakken in ons bondgenootfehap te trekken , „ door onze lieden onvermoeid laaten zoeken en„ opfpooren, opdat wij ons het bezit der zeld* O a  ai2 LODE WIJK van SEELBERG. „ zaamfte kundigheden van. allerleien aart verzeke». „ ren , en ook van deézen kant ons onderwijs „ voor ieder voldoende zijn moge; en komt het „ 'er op aan , om in de ééne of andere weeten„ fchap iets optezoeken , dan moeten ook hier-. „ toe, gelijk tot al het overige , alle leden be„ reidvaardig zijn, voor één lid te vergaderen en „ te werken, fchoon zij den man ook niet zou„ den kennen, voor wien zij arbeiden. „ Eindelijk is 'er alles aan gelegen ,. dat wij „ onszelven wapenen tegen het misbruik van de „ magt, welke wij van tijd tot tijd zullen verkrij„ gen, opdat onze verfchoolene hartstogten ons „ niet verleiden , in naarvolging van dé tcgen„ woordige Leeraars en Belluurdereu, onze magt „ te gebruiken , om anderen onder het juk te „ brengen en re misleiden; en tot dat einde moe„ ten wij niet alleen aan onszelven werken, ons„ zelvcn beproeven, en den efprit public bij ons. „ aankweeken ; maar onszelven ook de handea „ zodanig binden, dat geen één buiten den an-, „ der willekeurig éénen ftap kan doen , zon„. der elkander geduurig te berispen en te bewaa„ keu. „ Zo doende zal dit groote werk, wel niet bij '„ onzen leeftijd, maar voor de volgende geflach„ ten, een onvernielbaar gebouw worden; ieder « zal ten beste van het Geheel handelen en het-  ELFDE HOOFDSTUK. aij zelve altoos in het oog houden; alle eigenbaat zal ophouden; de door ons opgevoedde men» „ fchen zullen weinig begeeren, en dit weinige „ gemaklijk, zonder anderen te beledigen, kun„ fien verkrijgen ; dwinglandij en bedrog zullen „ vernietigd worden, terwijl de drijfveêren, waar„ door deeze gedrochten tot hier toe hunne magt „ hebben uitgeoefend, te weeten weelde, begeer„ lijkheid , bijgeloof, verduistering en vooroor„ deel, van de aarde verdwijnen,- alle fijn-aange„ legde kunftenarijen zullen wegvallen ; zonder „ het minde uiterlijk geweld zullen alle daatsge,, fteldheden te niet loopen; de wereld zal dezel„ ven niet meer behoeven; ieder volwasfen mensch „ zal zichzelven, ieder huisvader zijn huis, deugd „ en wijsheid zullen allen beffuuren; de menfchen „ zullen door geene kleine burgerlijke en famille„ verbintenisfen van elkander afgezonderd wor„ den; allen zullen flegts ééne gelukkige familie „ uitmaaken ; vrede en rust zullen overal den ,, fcepter zwaajen, en dan eerst zal de christe„ lijke Godsdienst , die alle menfchen inprent , „ elkander als broeders te befchouwen, algemeen „ en recht begreepen, en de beloofde gouden tijd» „ kring, het eeuwige rijk over den geheelen aard. „ bodem uitgebreid worden." O 3  »i4 LODEWIJK van SEELBERG, TWAALFDE HOOFDSTUK. W as 'er ooit een plan met een goed en oprecht hart, met onbaatzuchtigheid nopens de uitvinders , en met de beste bedoelingen, tot welzijn van de wereld aangelegd, het was dit; en verdient ooit eene foort van dweepcrij verfchooning, infchiklijkheid , ja zelfs misfehieu bewondering , dan kan, ongetwijfeld deeze rede- en ftaat-kundige dweeperij ter hervorming van de wereld, aanfpraak daarop maaken. — Ach! indien 'er zich flegts twaalf Volkomen zuivere menfchen op den aardbodem bevonden, en deeze zich verecnigden, van deeze zo even ontvouwde grondbeginfelen geen hairbreed afweeken en vervolgends allen naar ligchaam en ziel gezond, honderd jaaren met en bij elkander in vrede leefden, en volftrekt geen andere bezigheid, maar vermogen genoeg hadden, en volkomen vrij en onafhanglijk van menfchen en lotgevallen waren, dan zoude dit plan ook voorzeker ter uitvoer gebragt worden doch , nu blijft het een droom , maar evenwel altoos ecu voortreffelijke droom. Zodra de grond tot dit ftslfel gelegd was, ftoegen beide onze Heeren de handen met ernst aan het werk: nog agt andere, zeer goede en braave  TWAALFDE HOOFDSTUK. aij mannen, dien alwerth kende, werden in alles onderweezen, tot het hoofd-beftuur benoemd eu aan het hoofd geplaatst: men vattede de zaak op met eenen blaakenden ijver, en bij de gefteldheid van ons tijdvak , bij de zucht van het Publiek voor alles wat wonderbaar en geheim is, en voor alle zodanige aankondigingen, waarin de dikwerf zeer dubbelzinnige woorden, verlichting, welvaart des menschdoms, vrijheid, wijsheid en diergelijke voorkomen, kon het niet anders weezen, of de zaak moest eenen fnellen voordgang hebben. Zo lang het werk door vier oogen kon overzien worden , ging alles naar wensch: in menig edel jongeling werd de neiging tot verhevene deugden en opofferingen aangekweekt ; menig ongekende, of vervolgde braave werd uit het ftof verheven, aangemoedigd , onderfteund , aangepreezen , geacht , bevorderd ; menigeen , tot mismoedigheid en traagheid vervallen, werd tot nieuwe werkzaamheid voor de wereld opgewekt; menig werkzaam, onderzoekend geleerd man werd bij zijne verbazende moeite , om oirkonden en hulpmiddelen optefpooren , de hand gebooden, terwijl de onbezweekene ftandvastigheid van onze twee helden , bij hunne uitgeftrekte briefwisfeling , zijne poogingen onderfteuude: zelfs het perfooneel charakter van seelberg won 'er grootelijks bij: alle de hulp-bronnen van zijn verlland, alle zijne zielsvermogens werden aan den gang geholpen , 04  M LODE WIJK van SEELBERG. opgewekt, in beweeging gcbragt, en menig nieuw denkbeeld over menfchen en de manier om indruk op dezelven te tnaaken, in hem ontwikkeld. Hij begon, zo niet de menfchen te beminnen, nogthans belang in hen te ftellen, terwijl hij zich befchouwde als hun Weldoener, die zich geheel aan hun had toegewijd: bij allen , dagelijksch toeneemenden, zeer grooten en bezwaarlijken arbeid, bij al den dwang, om in perfoon , of ook mondeling en fchriftelijk ieder, van den vroegen morgen af" tot laat in den nacht toe, ten dienste te liaan, en ieders wensch tot zijnen eigenen te maaken in één woord, bij deeze onafgebrokene uiterlijke • onrust, ging hij zich nogthans bijna altoos met een blijgeestig, gerust gemoed, gefterkt door de bewustheid van eenen niet verloren dag , op zijn bed nederleggen: vermits hij bij allerleie foorteu van menfchen ten goede werkzaam zijn, en deeze menfchen doorgronden moest ; vond hij niet alleen, welke gebreken de voornaamfte hinderpaalen waren, die de bevordering van eigene gelukzaligheid en van die van anderen in den weg lagen, maar hij befpeurde ook, wat 'er nog aan hemzelven haperde, waarom hij bij veele menfchen geen invloed, geen gewigt genoeg had, en deeze zelfkennis zettede hem aan , zichzelven te verbeteren , zich op de waarheid, matigheid, getrouwheid in het houden van zijn woord, en in de vervulling vap zijne beloften te benaarftigen.  TWAALFDE HOOFDSTUK. ai7 Drie jaaren lang wijdde zich op deeze wijze se el berg, en wel, overeenkomstig met zijn vuurig temperament, met meerder ijver, dan de overigen, die bijna, zelfs alwerth niet uitgezonderd, allen last hem oplegden, aan den dienst van anderen; ieder begeerde en eischte; weinigen wilden geeven; doch hij liet zich niet affchrikken. Met den onbaatzuchtigften ijver gaf hij zich aan ieder over, werkte onvermoeid aan de bevordering en het geluk van zijne mede - verbondelingen , die menigmaal flegts de bevrediging van ellendige harcfenfchimmen van hem begeerden, en geweldig murmureerden, zo zij niet oogenbliklijk geholpen werden; daar integendeel lodewijk's naam, die toch de ziel van het Geheel was, niet eens genoemd werd, terwijl zo veelen hunnen tijdelijken voorfpoed aan het bondgenootfehap te danken hadden : hij begeerde ook indedaad wel geen dank, geenen roem, maar waare liefde jegens het goede doorftroomde thans zijn hart; doch dit was grievend voor hem, dat hij reeds na verloop van het eerfte jaar zo weinige goede gevolgen zag, waarvan hij een duurzaam geluk voor het menschdom had kunnen verwachten, een geluk, 't welk door het zo verre uitziend plan was bewerkt geworden; veelmeer beleefde hij maar al te fchieiijk de bij alle menfchelijke fchikkingen zo onvermij» [lelijk volgende ontaarting van dat goede, waartoe hij met zijqe vrienden den grond gelegd had. 05 !:  2ï3 LODEWIJK van SEELBERG. Ik heb gezegd , dat alwerth en seelberg terftond in den beginne nog agt leden in hun verbond aannamen: nu zijn 'er op Gods geheelen aardbodem misfchien geen tien menfchen, op eene verfchillende wijze opgevoed, die zo gelukkig en volkomen op ééuert toon geftemd en evengelijk bewerktuigd zouden weezen , dat zij een ftelfel, een plan volmaakt van dezelfde zijde befchouwen, en genegen zijn zouden, hun bijzonder belang geheel aan dit plan opteofferen: aldus was het ook hier gelegen; over woorden en zaaken waren zij het fchrifielijk en mondeling volkomen ééns; maar toen het op uitvoeren aankwam, zag ten minsten ieder door zijne eigene oogen, ot fchoon ieder naar zijne eigene driften meende te handelen: en al hadden zij ook een enkel lid tot een onbepaald bevelhebber verkozen , zij zouden 'er evenwel niets bij gewonnen hebben : deeze kon immers niet alles met eigene' oogen zien, en dat geene, waarvan hij kennis kreeg, was immers alvoorens door andere handen gegaan? en alle dee. ze gebreken bij zulk een zamengefteld plan, namen geweldig toe , naar maate het genootfchap zich al verder uitbreidde : deeze tien perfoonen namen ieder voor zich nieuwe leden aan, en bij de keus van dezelven zowel, als bij de volgende, zo ftreng voorgefchreeven beproevingen, liep 'er, fchoon uiterlijk alles ftiptelijk' werd waargenomen, nogthans zeer veel menfchelijks mede onder: het oordeel, zelfs van de verftandigtte men-  TWAALFDE HOOFDSTUK. fchen over andere menfchen, is altoos ingericht naar onze eigene geheime neigingen en naar de wijze, hoe wij de zaaken befchouwen: wij hebben achting voor iemand, die omtrent zo denkt als wij, en de voortreflijkfte deugd en wijsheid, die met onze denkwijze niet ftrookt, wordt door ons, zo niet veracht, nogthans — over 't hoofd gezien: naar maate nu van tijd tot tijd de keus van nieuwe leden afhing van nog meerder menfchen in de tweedeen derde volgende aanneeming 9 paarde zich daarmede meer en meer een vreemde toon , meerder willekeur en verfcheidenheid , te meer nog omdat dit gebouw ongemerkt grooter werd; gelijk een fneeuwbal, die van eenen berg afrolt; hoe zeer ook alwerth en seelberg zulks trachtten tegen te houden: dus was 'er niet eens tijd genoeg, om de lieden behoorlijk te vormen, onderfteld, dat zulks anderzins mogelijk ware geweest. Hierbij kwam nog , dat zelfs reeds de eerffe ftichters zich door wezenlijk-verkeerde grondbeginfelen lieten verleiden , veele menfchen aanteueemen, die misnoegd over de wereld en hunnen toeftand waren : nu is zelden iemand misnoegd over de wereld, of hij heeft de wereld alvorens door zijne woelige gemoedsgefteldheid, of op eene andere wijze gelegenheid gegeven, misnoegd over hem te weezen , en zulk een mensch deugt zo weinig^ in openlijke als geheime bondgenootfehap-  a=o LODEWIJK van SEELBERG. pen; voegt zich ook gemeenlijk bij de laatften alleenlijk om zich eenen aanhang te verfchaffen, en kleine, meestal laage oogmerken in de burgerlijke zamenleving te bereiken: mannen, die, verbonden aan den S'aat of aan hunne familien, eenen nuttigen werkkring hebben, vinden in denzelven altoos genoeg te verrichten, en laaten zich niet ligt met andere verbintenisièn in ; uitgezonderd eenige weldenkende edele geestdrijvers; die gaarne alles doen, gaarne de behulpzaame hand bieden willen tot alles wat verheven fchijnt (f), wier verftand door een al te gevoelig hart, het welk uit liefde veel goeds wenscht te bewerken, verrascht wordt, en zodanige menfchen deugen immers ook in 't vervolg van tijd geenszins tot bezigheden , die een bedaard, en wikkend en weegend overleg vereifchen , en gaan terug, wanneer zij zich in hunne ('choone verwachtingen te leur gefield zien: büaevolg verkreegen seelberg en alwerth in hun bondgenootfchap, behalven de zo evengenoemde misnoegden , voor het gromde gedeelte gece anderen, dan moeiallen, menfchen van een onbepaalde werkzaamheid, die, terwijl zij in den (*) ZlMMERMAH zegt in zijn voorfrcflijk boek over ,U BenzaamlieÜ: „ Predikers der gezelligheid dom wel altoos, als„ of ov. ral in de wereld groote dingen te doen waren; doch „ yvezi. lijk gmote dingen zouden 'er dan gedaan worden, wan, u neer i der in zijn vak wat meer deed, dan zijn pligt juist in 't, de uke'rfte Itrengheid van hem eischt; en helaas! wij allen p doen vee} minder." -  TWAALFDE HOOFDSTUK; 2sx Staat een kleine, of in 't geheel geen rol fpeel* den, door kunstenarijen een ander beilaan zochten; in 't kort, zodanige menfchen, waarvan wij* helaas! veelen mede aan het hoofd van verfcheiden ftelzels der Vrijmetfelaaren gezien hebben (*> Vermits het echter eenigen van deeze menfchen niet ontbrak aan verftand en begaafdheden, wisten zij tot den tijd toe , dat zij hun oogmerk om verre boven anderen uit te fteeken , bereikt hadden, op eene listige wijze te veinzen, en in hunne fchrifcelijke vertoogen eene denkwijze ten toon te ftellen, die wel voor hen vreemd was, waardoor zij echter den rechten toon troffen * waarop het gezelfchap geftemd was: zij hadden de woorden verlichting, geluk der wereld, onder* fteuning aan edele menfchen en tegenfiand tegen de kwaaden, geduurig in den mond; doch naauwlijks had men hunne werkzaamheid den ruimen teugel gevierd, of het was aldus met hun gelegen, dat verlichting bevorderen, bi,- hen zo veel was sis den kweekelingen hunne bijzondere gevoelens Voor wijsheid verkoopen en opdringen; geluk der wereld de zegepraal van hunne partii over al- ié overigen in den Staat en het doordrijven van (*) En die in onze dagen, ten einde ons te toonen, dat zij nog in de w.-reld zijn, fomvvijlen in maandboekjes en elders een verbazend gefchr euw maaken, om bet Publiek opmerkzaam te (>oen weezen op kleme nietsbetekenende dinson, die in den kring van gebeime geno.>tfchappfen en in de verwrongen harsfeneu val *eele taenfehen buitengemeen gewigtige dingen zijn.  S2a LODEWIJK van SEELBERG. hunne eerzuchtige ontwerpen door laage en vef* achtelijke middelen, in één woord, de bevrediging van hunne hartstogten: onder/leuning aan edele menfchen - eiken botterik tot den hemel toe te verheffen, die hen eerbiedigde, en die gereed ftond om alle hunne laffe harsfenvruchten als een heilzaam zielen - voedfel met de grootfte verwondering gretig aan te neemen j en eindelijk tegenfiand tegen de kwaaden ieder vrijdenkend en rondborstig fpreekend man, die hun de waarheid fchriftelijk of mondeling zeide, of hen bij hunne kwinkflagen en arglistige bedrijven niet in de hand wilde werken, te vervolgen. Alle eenvormigheid van het plan ging dcrhalven al zeer fchielijk te niet, zo dat hetzelfde genootfchap in het eene Land de edelfte, zuiverfte bedoelingen bevorderde, vooroordeelen beftreed, het goede onderfteunde, alle foorten van deugden aankweekte, en het kwaad tegenging, terwijl het in een ander gewest oproer en kabaaien begunstigde, ongodsdienstigheid predikte, en zedenloosheid door voorbeelden verfpreidde, naar maate hier of elders mannen aan het hoofd (tonden, die of dat goe* de of dit kwaade buitendien zouden gedaan hebben ; hoewel in de berichten, naar zeker formulier opgefteld , alles zeer eenvormig en heerlijk fcheen. Hoe zou het ook mogelijk hebben kunnen zijn,  TWAALFDE HOOFDSTUK. 223 bij dit fteirel overal naar dezelfde grondbeginfelen te werk te gaan en dezelfde middelen te verkiezen , daar aan de Ehe misfchien dat geene als een vooroordeel befchotiwd wordt, 't welk aan den Donau een geloofs - artijkel is, en ook bij voorraad , zonder de gehcele (taatsgefteldheid het onderst boven te keeren, hier niet anders kan befchotiwd worden ; daar een ftap , welken ieder vrijdenkend man aan de Sprê gerust doen kan, zonder zich aan het minste gevaar bloot te (lellen, ons aan den Rhljn in de gevangenis brengen zoude; daar aan den Main menige waarheid nog geheel nieuw, misfchien ook te ftout is, die aan de Seine reeds onder den gemeenen hoop bekend en aangenomen is ? — en nogthans berustte het geheele plan op deeze eenvormigheid in grondbeginfelen en werkzaamheid: wilde men nu deeze eenvormigheid met geweld in (land houden, dan was het gevolg daarvan tegenftrijdigheden, klagten , willekeurige uitfpraaken , overhaasting, onvoorzichtigheid , gekakel , verlegenheid, misverftand, tweedragt, kabaaien; de eifchen en wenfchen der lieden liepen tegen elkander in; het verfchil van gevoelens veroorzaakte oorlog, en al dit onheil viel op alwerth en helberg terug, die voor de beste bedoelingen niets inoogstten, dan verdriet, zorg en ondankbaarheid; ook werd het genootfchap van tijd tot tijd grooter en «OH des met, dan bezwaarlijk overzien worden.  ié? LODEWIJK van SEÈLBERG. Door deeze ottaangenaame ondervindingen werd Seelbers vroeger moedeloos, dan alwerth; hij liet de handen zinken, en had geen ftandvas* tigheid genoeg van uit te harden, of veelmeer, (want ik zou het niet gaarne flandvastigheid willen noemen, wanneer men alleen uit ftijfhoofdig* heid, omdat men eene zaak begonnen heeft, en uit eene verkeerde fchaamte , ten einde genoodzaakt te worden van te bekennen, dat men gedwaald heeft, tegen zijne overtuiging, eenen weg blijft bewandelen , waarvan men weet , dat hij nergens heenen leidt,) hij ontdeed zich op eens goede manier van deeze bezigheden en verzocht alwerth en de overige vrienden, om 'er in 't Vervolg in 't geheel met hem niet van te fpreeken: alwerth, die thans nog in * * *, zijne Vaderftad leeft, werkt naar vermoeden nog al naar dit plan voord; met wat gevolg is mij niet bekend, alzo seelberg naderhand te fijn heeft gedacht, om 'er ooit wederom naar te vraagen zulks behoort immers ook niet mede tot onze gefchïedenis? Seelberg bleef, voor als na, alwerth's Vriend, werkte ook geenszins het genootfehap tegen; alleenlijk behield hij zich het recht voor, 't welk ieder toekomt, te weeten het recht, om over de mogelijkheid van de uitvoering van een wij»* geerig plan der opvoeding van menfchen, gelijk over ieder ander onderwerp, het welk voor het mensen-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 225 menschdom' gewigtig kan weezen, vrij en ronduit zijn gevoelen te zeggen. Bij de voorige onaangenaame lotgevallen , die •onzen held bijna altoos door zijne eigene fchuld waren overgekomen , hebben wij hem meestentijds met een vijandige, of ten minsten met een duistere, norfe luim , en met verbittering tegen het menfchelijk gedacht, naar huis zien gaan. - Thans was dit het geval niet: hij had indedaad bij deeze verbintenis zo yeele onaangenaame ontmoetingen, en zo veel verdriet en zorg door flegte en zwakke menfchen gehad , als men bij mogelijkheid in- een beloop van drie jaaren hebben kan; maar nogthans had hij thans niet minder genegenheid voor de menfchen, fchoon hij meerder wispelturigheid aan hun ontdekt hadde; hij was integendeel verdraagzaamer geworden, finds hij een grooter voorraad van ondervindingen betreklijk tot de zwakheid van onze natuur verzameld had; doch dat geene, het welk hem voornaamh'jk opbeurde , was, (en dit fcheen tevoren het'geval bij hem nimmer geweest te zijn , ) was , zeg ik, „ dat hij, bewust van de opreebtffe be„ doelingen, overtuigd was, bij zijn weeten nim„ mer iet misdaan, maar in de laatfte drie jaa5, ren veel goeds gewrocht te hebben, al had hij „ ook niet alles gedaan, wat hij wel had willen, „ doen , en dat daardoor zijn charakter wezenlijk „ veredeld was." II. Deel. P  £20 LODEWIJK van SEELBERG. Hij bleef in de ftad woonen, begon echter een afgezonderd leven te leiden; want zijn ligchaam zowel als zijne ziel had rust noodlg.  DERTIENDE HOOOFDSTUK. M ijne Leezers zullen zich misfchien nog wel herinneren, dat ik gefproken heb van een Pruislisch Capiteindie reeds meermaalen in deeze gefchiedenis ten tooneele gevoerd is, en wel eerst in de jaaren van lodëwijk's jongelingfchap s dien hij van den onberaaden ftap van fpldaat te willen worden , terug bragt, en vervolgends in Leipfigy wanneer onze vriend hem aanzocht, om hem te helpen uit de verlegenheid waarin hij geraakt was: na blijft men juist niet altoos Capitein, vooral wanneer men zulk een braaf en verftandig man is, als de Heer van oberschirm was zo veel ik weet heb ik zijnen naam nog niet genoemd de verdienften van dee- zen braaven Officier bleeven ook niet onbekend of onbeloond : hij was reeds Majoor , toen seelberg hem in Saxen ontmoette , en niet lang daarna werd hem als Lieutenant-Colonel de werving opgedraagen in dezelfde Rijksfrad, waarin alwerth en seelberg woonden: hier maakte hij kennis met eene rijke en braave adelijke weduwe, trad met haar in het huwelijk, en vermits hij geen' zin meer in den dienst had, ook driemaal zwaar gekwetst was , verzocht hij zijn ontllag, het welk hij, niet dan met moeite, verkreeg j thans leefde hij als een vrij man. in den P a  £i8 LODEVVIJK van SEELBERG. ftrengften zin van het woord : de jaaren zijne? jeugd had hij bedeed San het leezen der oude en voornaamlijk der Griekfche Wijsgeeren , om zijnen geest te verlichten en te volmaaken; daarbij had hij zijn ligchaam gehard en fterk gemaakt door eene drenge maatigheid en een geregeld leven: vermits nu geene vooroordeelen zijne harstenen bedwelmden, noch ijdele verbeeldingen en wenfchen zijn hart, deeds geleid door zijn bedaard verdand, als een fpeelbal gebruikten, noch eindelijk ongedeldheid, flapheid, verdarteling of aandoenlijkheid van een altoos lijdend ligchaam , kwaade luimen en fchadelijke begeerten in hem verwekten, handelde hij altoos onwrikbaar overeenkomdig zijn vast fijdema , vooral finds den tijd dat hij volkomen onafhangelijk alleen voor zichzelven en zijne verdandige echtgenoote leefde, die zich welhaast naar 's mans grondbeginfelen naar geest en ligchaam wist te vormen : of dit fijdema al of niet goed, of het in deeze wereld gebruikbaar, voor ieder gepast was, en of hetzelve, over 't geheel befchouwd, voor de wereld nuttig zijn zoude, wanneer alle menfchen naar deeze regelmaat wilden handelen, zulks mogen de Leezers zeiven beoordeelen, nadat ik de grondbeginfelen, waarop hetzelve deunde, in het volgende Hoofdduk zal ontwikkeld hebben: thans dechts het volgende: 't was een Sijdema, het welk zeer gelukkig , vrij , onaf hanglijk, gezond , vergenoegd en blijgeestig maakte, en het welk hij, (gelijk  DERTIENDE HOOFDSTUK. 22r> ik reeds heb aangedipt en ik Hechts van weinige menfchen in de wereld zou durven zeggen ,) altoos overeenkomdig handelde : voor den Heer van or.ERscriiRM was 'er derhalven geen beter dan dit; doch de vraag, die men hier billijk opperen kan, is: hoe een mensch, die van zijne eerde jeugd af, in den dwang van het foldaateni leven, van den wenk van anderen en van veele vooroordeelen, af hanglijk was geweest, zich zodanig een vrij en ftout fijdema had kunnen vormen? Wilde ik deeze vraag beantwoorden, dan zou ik de geheele lcvensgefchiedenis van den Lieutenant-Colonel moeten verhaalen, en zijne verdandelijke en natuurlijke vermogens, zijn temperament, kortom alles fchetfen wat in dit ondermaanfche leven invloed op onze fijdema's. heeft, en dit zou mij al te verre van mijn oogmerk afleiden dan, wederom ter zaake. Seelberg had de kennis met deezen man hernieuwd, en benevens alwerth zijn gezelfchap gezocht - in * * * was een zogenaamde geleerde Club aangelegd, welke oberschirm alle weeken ééns bijwoonde; voor het overige had hij bijna in 't geheel geene verkeering: hier zagen onze twee hervormers der wereld hem, fpraken met hem over onderwerpen van allerleien nart, en bewonderden de fcherpzinnigheid, de bondigheid, de klaarheid van denkbeelden, de juistheid in de uitdrukkingen, en den zamenhang, waarin P3  «3© L O DE WIJK van SEELBERG. oberschirm alles voordbragt; zijne bijzonder re eigenaartige luimen, en eindelijk de zeldzaame vrijmoedigheid, waarmede Hij over alles zijne waare en juiste mening te kennen gaf, en wel me« nigmaal zeer krachtig en fcherp, zonder perfoo«en of andere om Handigheden in het minste te ontzien : „ De waarheid," plagt hij te zeggen, „ is „ altoos nuttig, fchiet wortelen, zelfs dan, wanneer zij met tegenzin wordt aangenomen , al „ ware 't ook, dat men de vrucht van het zaad , „ 't welk men uitftrooit, niet dan laat of ook nim„ mer plukken zoude." Hij ftoorde 'er zich weinig aan, of de Heer, dien hij de waarheid zeide, zulks wel aanftond of niet; want hij begeerde niemands gunst, dan die van den verftandigen man, en deeze kon hij 'er niet door verliezen. Men kan gemaklijk begrijpen , dat onze twee helden getracht hebben , om deezen bekwaamen, verlichten en ftandvastigen man in hunne belangens overtehaalen« en hem deel te doen neemen aan hun plan , om wereld en menfchen te herfcheppen ; zij namen derhalven alle gelegenheden waar, van het geluk der wereld, van verlichting, van vrijheid en meer diergelijke in trein zijnde onderwerpen, met hem te fpreeken — reeds had seelberg een geheel jaar naar deeze grondbeginfelen gewerkt, en menig onaangenaam voorval beleefd, doch overwonnen, toen op zekeren dag een lid van het bqndgenootfchap van eene gedas}-  DERTIENDE HOOFDSTUK. 231 ne reis bij hem kwam: om deezen nu in kennis te brengen met de waardigfte menfchen in * * * wilde hij hem bij den Heer van oberschirm inleiden: hij ging tot dat einde vooruit, om den vreemdeling aantedieneu , en alwerth zou.» de met denzelven volgen: „Ik kom," zeide seelnERG, toen hij bij oberschirm de deur inkwam, „ ik kom, Mijnheer de Colonel! om u „ eenen vreemdeling te brengen , een verftandig „ man, een man zonder vooroordeelen , en die „ overal de verlichting tracht te bevorderen." —„ Vrouw! vrouw!" riep oberschirm, „ berg „ dan mijne geldbeurs en onze dochter I De dui„ vel mag heden ten dage vertrouwen op lieden „ zonder vooroordeelen, en die overal hunne ver„ lichting verfpreiden!" Uit dit kleine ftaaltje kunnen de Leezers de zeldzaame denkwijze van deezen oorfpronglijken man eenigzins leereu kennen : maar deeze en foortgelijke gevalle/i gaven aanleiding, dat alwerth en seelberg eindelijk eens rondborsting over de zaak met hem fpraken, en hem hun geheel plan breedvoerig ten toon fpreidden: nadat zij alles wèl ontvouwd hadden, antwoordde oberschirm hun zaaklijk op de volgende wijze: „ Uw plan doet uw hart meerder eer aan, dan „ uw verftand; de geheele zaak is niets als een „ harsfenfcbim, en zal, benevens het lot van al, t, le inenfchlijke inrichtingen, in 't bijzonder nog P4  *3* LODEWIJK vanSEELBERG. „ bet lot van diergelijke zamengeftelde machinen, „ en wel zeer fpoedig, beleeven: bijna alle ver„ eeniging der menfchen , die , zo lang als de „ wereld geftaan heeft, aangegaan zijn, verbin„ tenisfen in maatfehappijen en Staaten, zijn ten „ naasten bij op dezelfde bedoelingen uitgekomen, „ als de uwe; zelfs de fleclnften waren in haaren „ oorfprong wel geenszins aangelegd, om de boos» heitl te doen zegevieren, en het goede te on. ,, derdrukken; dan, zij werden in 't vervolg van f» ciJd door ieder naar zijne hartstogten gevormd, en derhalvcn langzaamerhand dat geene , het „ welk uw genootfehap zeer fchielijk worden zal, „ en wat hetzelve , ( naar den geheelen aan„ leg, die alle kromme wegen open zet, ja zelfs „.aanwijst,) worden moet: het zou tijdverlies „ weezen, u zulks breedvoerig te bewijzen t zoda»» niëe heethoofden moeten door de ondervinding „ verftajidiger, en ontwaar worden, dat het in de „ wereld wezenlijk geheel anders uitziet, clan op „ het papier: alleen daarom kan ik mij volftrekt „ in geen geheime verbintenisfen inlaaten, omdat „ ik volkomen overtuigd ben van de waarheid der „ algemeene ftelling , die men , wel is waar , ,, thans als eene verkeerde opvatting van het ,, volk, als een vooroordeel des gepeupels pleeg te „ befchouwen, dan die echter volkomen gegrond „ is; te weeten: dat goede daaden het licht niet „ behoeven te fchuwea : ik kan bezwaarlijk toe^ fi ftemmen, dat het fomtijds van nut zou kunr.es  DERTIENDE HOOFDSTUK. 233 zijn , in 't geheim iets te ieeraaren ; dat 'er „ waarheden zouden gevonden worden, die men ,, niet overal ronduit voordraagen mag; maar in „ 't geheim werkzaam- zijn, leidt ongetwijfeld op ,, tot kwinkflagen; doch ik zal tegen alle ove- rige geheime verbintenisfen niets inbrengen , „ maar thans alleen van de uwen fpreeken, en ik „ moet bekennen, dat ik alle de grondbeginfelen , „ waarop uw plan gebouwd is, volftrekt valsch, „ en uwe middelen ten eenenmaale ondoelmaatig „ oordeel. „ Het is onwaar, dat alles in de wereld vrr„ keerd loopt: het loopt alles zo, als het aüeen „ en niet anders loopen kan. De tijd brengt dat „ geene tot rijpheid , het welk wij vruchtloos ,, trachten zouden, door onze poogingen te ver,, haasten. „ Het is onwaar, dat het menschdom diep ver„ vallen is, hetzelve is nog zo, als het in sa„ lomo's tijden was: ik ben zeer voldaan met „ de wereld, en ieder kan het weezen, die on „ zijne hem aangewezene plaats, zonder zich aan „ andere menfchen te ftooren, zijn beroep in zijn „ huis waarneemen wil: de hervormers der we„ reld , (het fpreekt van zelf, dat gij daar„ van uitgezonderd zijt , ) zijn meestal armhar„ tige mannetjes, die aan zichzelven nog zo veel zouden te hervormen vinden, zo het hun ernst P 5  S3| L O 0 E VV IJ K van SEELBERG. s, u-are met de hervorming; en dan zoude hun „ voorbeeld meerder goeds uitwerken, dan wan» „ neer zij voorbaarig genoeg zijn om zich met „ vreemde zaaken te bemoejen. „ Het is onwaar, dat de kwaaden de overhand „ hebben: het gebeurt wel eens, dat fchurken en „ zotskappen orde-linten draagen en fcepters zwaajen , dat zij rijkdommen bezitten en be„ velen geeven; maar de verftandige en braave is „ altoos Heer en altoos vrij, wanneer hij zich„ zeiven meester is, wanneer hij leert zijne be„ geertcn te beteugelen, en hij kan meer dan rijk pt worden , wanneer hij zich van vooroordeelen „ losrukt, weinige behoeften heeft, en dan kan „ geen mensch op Gods aarbodem hem tot een „ flaaf en tot een bedelaar maaken: hij zal Ko„ ning zijn achter den ploeg , en lagchen over „ den dwingeland, die wel millioenen menfchen „ op den flagtbank brengt , maar dansfen moet naar de pijp van een hoer of van eenen kamer„ dienaar, en onrustige nachten heeft, wanneer ,, hij te veel eet, of wanneer zotte verbeeldingen ,, zijne harsfens verwarren en fchandelijke lusten zijn hart doorwoelen : niemand kan mij kete,, nen aanleggen, wanneer ik mijnen ftillen, rech„ ten weg vervolg: 'er zijn weinige Landen in de „ wereld, waarin men den goeden burger, onbe„ lemmerd zoude durven plunderen en aan den „ grond helpen ; en nog minder gewesten zijn  DERTIENDE HOOFDSTUK. 235 9, *er, die ik niet zou kunnen verlaaten, zo ik de ,, ellendige vodderijen terug laaten wil , welken „ immers den Wijzen niet gelukkig maaken! ik ,, vind in alle plaatfen brood , zo ik gebruik wil maaken van mijne gezonde leden, en dat ,, geene, het welk de dwingeland mij ontneemcn „ kan , is den wensch van een verftandig man ,, niet waardig, „ Het is onwaar, dat de wijze en betere men» „ fchen werkeloos zijn; maar zij zijn werkzaam „ in eene natuurlijke, geregelde orde; zij werken ,, met verftand, houden zich eerst bezig met 't „ geen nabij is en voor oogen ligt, en vinden ,, daarbij zo veel te doen , dat zij aan het overis, ge in 't geheel niet denken kunnen; en deede ,, ieder zo, dan zou alles wèl gaan: Gij, Mijn» ., heer van seeljierg hebt nu finds een paar ,, jaaren vreemde menfchen opgevoed, en onlangs „ heb ik bij geval uwen eigenen zoon met zij» „ nen Hoofmeester gezien , en gevonden, dat de „ jongen een guit, en zijn Hofmeester een deuge,, niet is; doch gij hebt tot nu toe geen tijd ge„ had, om hieraan te denken, omdat gij gewig- „ tiger zaaken onder handen had . ondertus- „ fchen zijn dit de gevolgen van uwe ver uit,, ziende plans!" — De zaak was wezenlijk zo , en ik zou niet weeten, wat 'er van den jonsen zoude geworden zijn, indien seelberg niet kort daarna van zijn plan ware afgeftapr.  a35 LODEWIJK van SEELBERG. „Is bet waar, dat één mensch Hechts één of op „ het best twee menfchen vormen kan, en zulks „ alle zijne oplettendheid en naarftigheid vereischt, „ gelijk het indedaad is; begin dan toch, ik bid „ u, eerst met uw vrouw, met uw kind, met „ uwe dienstboden, waaraan de Natuur u verbon„ den heeft, en moedig ieder van hun door on„ derwijs en voorbeeld aan, om even zo veel te „ doen en zich even zo veel aan zijne huislijke „ pligten te laaten gelegen liggen; dan doet gij „ alles wat men van u begeeren kan; daartoe be„ hoeft gij geen hulp van geheime kunftenaarijen; „ of hebt gij geene begaafdheden , geen beroep „ tot de opvoeding der jeugd , neem dan een „ ampt aan in den Staat, evenveel welk , het „ eerfle het beste , en doe 't geen een ander „ man, minder braaf en verftandig dan gij, niet „ zou doen. „ Uw denkbeeld van Vorflen - gezach valt al vrij „ fterk in den lmaak der nieuwe jonge wijsgee„ ren; maar neem eens, zo gij kunt, de proef „ om uw gevoelen algemeen te doen gelden: dat „ naamlijk ieder zichzelven kan regeeren, of dat „ de verftandigfte het recht heeft van te bevee„ len ; en let dan eens op , of gij niet in elk „ dorpje honderd verftandiger mannen zult vin„ den, die allen met de knods in de vuist elkan„ der hun beroep van heerfcher te zijn, aan het „ Vüfftand zullen willen brengen: en in dit geval  DERTIENDE HOOFDSTUK. 237 „ zou het oude lied wederom opgedeund worden; „ want hij, die de beste knods heeft, zal wel „ degelijk zorg draagen, dat de overigen hem niet „ wederom in het hair kunnen vallen, dat is; hij ,, zal eenen Staat oprichten : de ééne ftaatsge„ Heldheid is voorzeker beter dan de andere ; „ doch over 't geheel genomen zijn de onzen zo „ kwaad niet, en volgends gezonde denkbeelden „ van vrijheid, kan ieder verftandig man in Ge„ meenebesten, even als in éénhoofdige, en zoda„ nige regeeringen, die uit weinige perfoonen be« „ (laan, enz. vrij weezen: en wat aangaat uwe „ uitroepingen tegen de kunftenaarijen derPaapen; „ deezen kunnen een vrij man niet deeren; wie „ zich door de Paapen iet op de mouw laat „ fpelden , heeft het zichzelven te wijten, wan„ neer zij eenen botterik, of bedelaar of fiaaf van „ hem maaken. „ Algemeene verlichting, algemeen geluk op Je „ aarde, algemeene invoering van zeden; o lui, „ lekkerland! — Lieven hemel! hebt gij dan in „ 't geheel niets geleezen ? Weet gij dan niet, dat „ reeds voor bijna tweeduizend jaaren de verftan„ digfte en werkzaamfte mannen overtuigd waren, „ dat dit alles kinderachtige harsfenfchimmen zijn? „ Vraagt gij , waarom men de menfchen ge„ maklijker tot het kwaade, dan tot het goede „ kan overhaalen? wel! omdat het kwaade over-  23S LODEWIJK van SEELBERG. „ eenftemt met onze heerfchende begeerten en „ hartstogten , die zich niet laaten wegredenee„ ren , die zonder ophouden in ons werkzaam „ zijn ; de deugd daartegen ftrijdt en verloche„ ning vereischt , waartoe weinige menfchen in „ (iaat zijn; omdat de gevolgen der deugd ver„ der fchijnen af te weezen, maar het genot van 5, 't verbodene recht voor ons ligt, en dat gee., ne wat nabij is , fterker indrukfelen op ons 3, maakt , dan 't geen flegts in 't verfchiet ligt. „ Hij die iet neemt, wanneer hij veilig meent te „ weezen van "niet betrapt te zullen worden, geniet „ in het oogenblik dat hij grijpt, en ziet wat hij }, heeft, zodra hij het vast houdt', een gulhartig 3, mensch, die geeft, ontbeert iet in het oogen„ blik dat hij het weggeeft, en de volgende ze„ gen , het toekomend genoegen , 't welk hem „ zulks kan bezorgen, ftaat alles nog eerst in de „ verre toekomst , misfchien eerst in de andere s, wereld te verwachten: met dit al zou men nog „ wel , in betrekking tot het eigenbelang , kun„ nen droomen, zodanig de overhand in de we„ reld te verkrijgen , dat men den braaven ooit „ hier reeds het loon van zijne edelmoedigheid „ deed inoogften — hoewel iemand, die wezen„ lijk braaf is, zuiks-niet in de gedachten komt, „ en aan de deugd van hem, die het zou den„ ken , weinig gelegen is — wat toch zult gij „ dan beginnen n^et de begeerten , die haaren „ grond onmiddelijk in het gebouw des ligchaams  DERTIENDE HOOFDSTUK. 239 'fti hebben , waartoe een innerlijke aanpiïkkeling i, zonder ophouden noopt, en tegen uwe wijsbei, geerte worstelt? Stel eenen wellustling , een mensch die tot wulprche buitenfpoorigheden „ overhelt, met veel aandrang voor, hoe belang. „ rijk de kuischheid voor hem zou weezen, en „ let dan eens op of' hij wel minder in 't geheim „ zijne bijzit bezoeken zal , wanneer de begeerj, ten des ligchaams hem daartoe aanzetten - of „ zijn 'er misfchien zekere gewettigde ondeugden, die gij uwen kweekelingen kunt veroorlooven, „ als bij voorbeeld , een weinig onkuisheid beM drijven ? - Wel nu, dan hebt gij nimmer over„ legd, hoe gemaklijk een man, dien men toe- daat zijne bijzit in 't geheim te bezoeken, ten „ gevalle van eene boeleerder, een dwingeland, „ een omgekochte rechter, een moordenaar en a4„ les worden kan , en hoe veelen , wier eerde „ misdap een kleine roes was, vervolgens wan„ daad op wandaad dapelden, tot zij hun leven „ op het rad eindigden. „ Gij wilt ieders meest-geliefkoosde hartstog„ ten tot goede bedoelingen opleiden: ik hoop, „ gij zult daardoor alleen edeler hartstogten ver„ daan , gelijk bij voorbeeld van de eerzucht , „ want anders zou ik wel eens willen zien, hoe „ men het zou moeten aanleggen , om van den „ gouddorst, wellust, enz. tot goede eindens ge5, bruik te kunnen maaken.  243 LODEWIJK Van SEELBERG. „ Het is onwaar, dat men zich van dezelfde „ flinkfche ftreeken ten goeden zou kunnen en mo„ gen bedienen, waarvan de Jefuiten tot kwaade „ oogmerken gebruik hebben gemaakt : gij zult „ mij immers wel willen toeftemmen , dat men „ zich nooit van zodanige middelen, die wezen* „ lijk flecht zijn, zelfs tot de beste oogmerken „ mag bedienen; nu noem ik alles flecht wat tot „ kwinkflagen aanleiding geeven kan: het befpie„ den en doorzoeken van der menfchen inborst, „ kwaadfpreekendheid en vitterijen , de nafpoo„ ring van heerfchende hartstogten ; de poogiti„ gen, om ieder in ziine betrekking te laaten vin„ den 't geen hij zoekt , bijgevolg het gehecle „ plan, naar maate tijd en omftandigheden zulks „ vorderen , in duizende verfchillende gedaanten „ ten toon te fpreiden; vervolging of veelmeer de „ verfchrikking van de geenen , die een van de „ uwen aantasten, dit alles leidt ontegenzeggelijk „ op tot flinkfche ftreeken en kabaaien, tot valsch„ heid, geveinsdheid, Jefuitismus, en zoude der„ halven uwe. zaak, al ware zij ook de beste, ten „ eenenmaale bederven doch ontvouwen wij „ ook nog uwe middelen , uw plan van werk„ zaamheid wat nader! „ Gij wilt alle uwe lieden op éénen toon fteni„ men — nu, dit zou voorzeker de verdervelijk„ fte arbeid weezen, welken gij ooit en ooit zoudt „ kunnen onderneemen . danken wij integendeel-  DERTIENDE HOOFDSTUK. 241 i, deel den goeden God , dat de menfchen in „ zielsgefteldheid, in gevoelens, in vvenfchen, in uitzichten, temperament en levenswijze zo zeer 5, van elkander verfchiüen! Ik zou niet gaarne één ^ oogenblik willen verkeeren met eenen hoop van in zodanige afgerechte poppen, die, gelijk in een ), Collegie van Jefuiten, allen op éénen leest ge„ fchoeid waren , allen denzelfden heiligen , bert fcheiden gelaatzweem hadden, dezelfde gebaar„ denmaaking en taal bezigden, niet dan met verh rukkïng van de hoogwaardige Opperhoofden * fpraken, en bij dit alles den duivel in het hart sm huisvestten ; want den ouden Béliol, die in „ alle aardelingen op verfchillende manieren zijn y, werk heeft, zult gij toch niet wel bij uwe voli, komen gehoorzaame kweekeling geheel kunnen „ uitdrijven: doch bij geluk laaten zich ook, bert halven de huichelaars en eenigc dweepers, die „ echter niet lang ftand houden, geene andere, „ dan menfchen van den gewoonften ftempel, ia „ zulk een geestlijke- zede- en ftaat-kundige- wijsje geerige fchroef fpannen ; de overigen fpringen „ 'er uit, en voegen zich bij de burgerlijke maat,-, fchappij , waarin zij wezenlijk , bij al den „ dwang, meerder vrijheid in denken en hande„ len vinden, dan onder de befcberming van uwe „ Opper-beftuurders , die vrijheid en gelijkheid „ prediken — in 't kort, gij fpreekt van vrijheid, „ en wilt evenwel alle menfchen in uwe vorm giè„ ten; gij begeert, dat ieder zichzelven regeeren II. Deel. Q  842 L0DEW1JK van SEELBERG. „ zal, en eischt nogthans eene blinde gehoorzaam„ heid; gij wilt, dat de verftandigen alleen zul„ len heerfchen , en veroorlooft uwen leerling „ niet, om die menfchen te leeren kennen en te „ beproeven , van welken hij bevelen ontvangt ; „ gij verzekert wel niets te eifchen , dan 't „ geen tot ieders geluk verftrekt , maar begeert „ daartegen , dat ieder de onbekende leidslieden „ op hun woord zal gelooven ; dat alles , wat „ hem bevolen wordt tot zijn geluk verftrekt: hij „ mag het Geheel niet overzien, en weet derhaï„ ven niet , waartoe menige wenk eindelijk op„ leidt , daar immers wel het kwaadfte plan in „ een zeer bevallig gewaad kan gedoscht weezen: „ vermits gij vervolgends geene openlijk gewettig„ de dwangmiddelen hebt, en bijgevolg ieder, die „ u tegenwerken wil , zich in de armen der „ maatfchappij werpen kan, moet gij om vrees te „ verwekken, tot laage gevloekte kwinkflagen en „ fopperijen toevlugt neemen is dit niet den geest der intrigue en kabaal, den geest der „ vervolging, onder het hulfel van geheimen, den „ ruimen teugel vieren? - en welke vergoeding „ kunt gij voor alle deeze wezenlijk dwingeland„ fchen flavernij belooven ? Zijt gij verzekerd van „ ooit zo veel magts te zullen verkrijgen, om uwe „ getrouwe aanhangers, om de geenen, die zich „ aan u opofferen, tegen een onbillijk , wantrou„ "wend landsbeftuur , tegen het noodlot , tegen „ kabaaien van andere geheime genootfehappen,  DERTIENDE HOOFDSTUK. 243 j, te kunnen befchermeh ? en moet gij niet ook i, daartoe wederom geheime en gevaarlijke wegen j, inflaan? „ Gij wik alle vooroordeelen beoorlogen: zegt i, mij toch eens, Heeren! wat eigenlijk vooroor„ deel is, en waaraan ik erkennen kan, dat gij i, van alle menfchen, die ooit in de wereld ge„ leefd hebben, de eenigften zijt, die, geheel vrij van vooroordeelen , zulk eenen hoogen graad „ van een verlicht verftand bezitten, dat gij in „ deezen aardfchen tabernakel het eeuwig onver„ anderlijk wiire van alle dwaalingen onderfcheij, den kunt? „ Uwe geleerde Werkzaamheden zouden misj, fchien wel veel tijds wegneemen en geen andej, re, dan gemeene ambachts- en letter-geleerden „ van uwe kweekelingen vormen kunnen ; doch „ dit gedeelte van uw plan is voorzeker nog het onfchuldigfte» „ Maar uwe ftaatkundige werkzaamheden zijn * gevaarlijker: uwe gunftelingen , ten koste van }, andere , misühien veel betere menfchen , die „ echter bij ongeluk niet in uwe armée dienen, j, overal te willen plaatfen en aan het hoofd te* „ (tellen, is eene zeer onrechtvaardige ondernee. j, ming, welke openbaar inbreuk doet in de rech;, ten van de Staaten. Q *  844 LO DE WIJK van SEELBERG. „ Het vitten op de daaden van anderen, het 5, verzamelen van anecdooten , het openlijk ten „ toon (tellen, gelijk gij het noemt, is niet min„ der onbefchoft: wie geeft u daartoe een recht? „ wie fielt u aan tot rechter over de daaden „ uwer broederen? draagt toch zorg voor uw ei„ gen huis! niemand kan een grooter verdedi„ ger van in 't openbaar te handelen weezen, dan „ ik ; doch wèl gezien , wie openlijk iemand „ aanklaagt, die moet zich ook openlijk als aan„ klaager noemen: is dat in 't openbaar hande„ len, wanneer een geheime aanklaager eenen man „ openbaar fchande mag aandoen ? Ware ik Vorst „ ik zou ieder in mijne befcherming neemen, die „ met ondertekening van zijn' naam, al ware het „ tegen den voornaamften in den Staat, ja tegen „ mijzelven optreeden en een boevenftuk bekend „ maaken zoude; maar wee den maandboek-fchrij, ver, die mij met eene naamlooze befchuldiging „ zou komen opdaagen , al ware dezelve ook ge„ grond - ten ware dan, dat hij een gerechtlijk getuigfehrift toonen konde, waarin de daad „ beweezen was; want in dit geval zou de naamtekening niets ter zaak doen maar indien „ hij zulks niet doen konde, hij zou in het „ tuchthuis zo lang moeten raspen , tot hij den „ zender zoude aantoonen. „ Dit alles , mijne Heereu ! zult gij nog wel „ niet zo volkomen overlegd hebben, en gij zult  DERTIENDE HOOFDSTUK. 245 „ ook thans de kracht van mijne gronden waar„ fchijnelijk niet gevoelen, omdat gij niet met be„ daardheid oordeelt; doch de ondervinding zal u „ overtuigen, dat ik uw ftelfel van de rechte zijde „ befchouwd heb: het zal te niet loopen, of gij „ moest hetzelve naar andere grondbeginfelen ge„ heel veranderen; het is ondertusfchen gelukkig „ voor de wereld, dat zodanige kunftige plans het „ zaad der verganglijkheid in zichzelven hebben, „ en ik geloof niet , dat gij mij iet duurzaam „ wezenlijk goeds zult kunnen opnoemen , het „ welk door zodanige verbintenisfen in de wereld „ is voordgebragt. Q3  246 LODEWIJK van SEELBERG, VEERTIENDE HOOFDSTUK. Ik laat het over aan ieder onzijdig man, of dee?e gronden al of niet gewigtig genoeg zijn; doch seelberg en alwerth waren geene onzijdige mannen, want het plan, het welk oberschirm tegenfprak, was het kind van hunne verbeeldingskracht ; en ouders zijn nimmer koelbloedige rechters over hunne kinderen: dit was ook de oorzaak, waarom beiden, ten minften geduurende de twee eerde jaaren, dat zij zich met dit werk hezig hielden, de tegenbedenkingen aan den Lieutenant-Colonel van vrij weinig belang oordeelden, en uit hoofde van zijne vrijmoedigheid werd hun omgang met hem hoe langer hoe zeldzaamer en koeler: maar nadat seelberg meer en meer door de ondervinding geleerd had, hoe zeer deeze man in veelerleie opzichten recht had gehad, en eindelijk oberschirm het gezelfchap niet meer bijwoonde, zocht hij denzelven wederom op, en bekende: „ dat hij zich in zijne grootfche ver„ wachtingen zeer te leur vond gefield, en thans „ zeer wel begreep, hoe luttel de hoop was, om „ de wereld te herfcheppen; dat het met dit al„ les treurig voor hem was van zodanige fchoo„ ne, bevallige droomen te moeten afzien, en dat v hij eei} zeker ijdel bij zich ontwaarde: hij was,  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 247 „ zeide hij, overtuigd, dat hij beftemd was, om „ iet voor zijne natuurgenooten te doen , maar „ niet wist, hoe hij het moest aanleggen" In 't kort, hij wenschte van oberschirm te mogen Ieeren, een gerust, gelukkig en nuttig leven te leiden, en zulks gaf vervolgends aanleiding tot verfchciden zeer ernftige gefprekken , waarin de laatstgenoemde zijne geheele denkwijze ontwikkelde , waarvan ik hier den Leezeren een klein (taaltje zal opdisfchen. „'Er heeft", zeide oberschirm, „flegts een en„ kei, door ieder mensch aangenomen, richtfnoer „ van onze daaden plaats, en dit is de gezonde „ rede; ook flegts déne deugd, die deeze gezonde „ rede ons leert, en deeze is de ftrenge recht„ vaardigheid ; alle de overige grilligheden der „ verbeeldingskracht, der geestigheid en der over„ eenkomst, als mede alle ziels-uitftortingen en „ fchoone bevindingen zijn onzin en zotheid : „ deeze gezonde rede is door de Natuur voor alle „ menfchen beftemd, en zo wij dezelve niet ver„ wringen , ons van geene kwaade voorbeelden „ laaten wegfleepen, maar zonder ons aan voor„ oordeelen en uiterlijk aanzien te ftooren, altoos „ alleen dat geene doen , waarvan zij ons eene „ wezenlijke bedoeling , ea waarfchijnlijke uitwer* „ king voorfpelt; wanneer wij ons ligchaam niet „ verdartelen, en zo (lerk maaken, dat ons oor„ deel indedaad uit ons verftand en niet uit de q-4  S48 LODEWIJK van SEELBERG. „ maag, of uit nog minder gewigtige deelen voord„ komt, dan zullen wij nimmer eenen flap doen, „ die ons zou kunnen berouwen, en wij zullen „ altoos rechtvaardig handelen, het gevolg moge „ nu juist zo zijn als wij het verwacht hebben, „ of niet: wij moeten ons derhalven altijd vraa„ gen: is het verftandig dit te doen? maakt het „ mij gelukkiger, en is het recht zó te handelen „ of niet ? „ Nu begint de rechtvaardigheid en de bevor- . „ dering des geluks natuurlijkerwijze eerst bij ons„ zeiven; dus, wanneer dezelfde graad der geluk„ zaligheid van anderen tegen een even zo hoogen „ graad -van ongeluk voor mij, in de weegfchaal „ komt, dan doe ik onverftandig, wanneer ik an„ deren ten koste van mijne rust gelukkig maak; „ doch in gevalle de welvaart van anderen alleen „ met mijn ongemak , of met eenige opoffering „ kan gekocht worden, dan ben ik als een lid der „ maatfchappij verpligt , mijnen natuurgenoot te „ dienen: alle de overige overeenkomllige gedien„ ftigheid, overgeeving, beleefdheid - kortom, al„ les wat mij ongemaklijk valt, zonder iemand „ wezenlijke, duurzaame voordeden te verfchaüen, „ of zelfs voor mij fchadelijk is — als bij voor„ beeld, wanneer ik daardoor mijnen tijd verfpil, „ de eigenaartighcid van mijn charakter en de waarheid verzaak —— loopt tegen den pligt der „ rechtvaardigheid aan , past geenzins voor een M verftandig man, al ware ook de dwang, welken  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 349 j, ik mij aandoe , nog zo gering; en alle zoge„ naamde deugden, die alleen haaren grond heb„ ben in de verbeeldingskracht , of in een zo „ hooggeprezen goed , aandoenlijk hart , in één „ woord, waarvan ik aan de gezonde reden geen „ rekenfchap geeven kan, zijn dwaasheid; gelijk „ mede alle de bezigheden, die niet de vaste bert doeling hebben van mij verftandiger en geluk„ kiger te maaien, maar flegts de zinnen tfree» len, begeerten verwekken , hartstogten voeden, „ de verbeeldingskracht werk verfchaffen, en mij j, naar het dwaaze gevoelen van den grooten hoop „ en naar verouderde vooroordeelen doen handelen, een fchadelijke tijdkorting - zotheden zijn: >, maar gelukkig ben ik: vooreerst wanneer ik het >, zuiverst genot des levens en der menigvuldige » fchatten, welke de aarde mij aanbiedt, fmaak; >, een welbegrepen , zuiver Epicurismus is der„ balven voorzeker het natuurlijkfle en beste wijs» geerig flelfel; maar ten einde ongeftoord, altoos „ zuiver, blijmoedig en lang te kunnen genieten, ,, moet ik maatig en verftandig zijn in het genot, mijne behoeften beperken, mij onaf bangelijk maart ken van vooroordeelen, van menfchen en lot„ gevallen; doch dit alles zal niet gelukken, wan„ neer mijn ligchaam zwak en zieklijk is: 'hierom „ moet vervolgends de beste zorgvuldigheid voor „ mijne gezondheid en de vevflerking van mijn ,, ügchaamsgeflel een van mijne voornaamfle oog« merken zijn: voig ik dit aïles op, , geen éénen verftandigen grond kunnen opgee„ ven: weg derhalven met allen dwang van over„ eenkomst en beleefdheid, waardoor niemand ge„ lukkiger wordt, en die indedaad voor ieder zeer „ lastig is, al ware 't ook, dat een geheel Land ,, vol zotten daarom met vingeren op mij zouden „ wijzen! Ik wil liever de toejuiching van alle „ menfchen ontbeeren, dan de getuigenis van mijn „ verftand - Weg met alle de verfchalkingen der „ verbeeldingskracht, en met zodanige vermaaken „ en bezigheden, die ons vertederen, verwijfd en „ wellustig maaken, onze hartstogten beroeren, en „ het lieve hartje doen wegfmelten in zachte , „kleine, aartige bevindingen! - weg met dans, „ tooneel, lier, fluit en fpel! „ Maar ben ik dan aan de burgerlijke maat„ fchappij, en ieder afzonderlijk mensch in 't ge„ heel niets verfchuldigd ? Leef ik voor mij alleen „ in de wereld ? Neen! ik ben aan andere men„ fchen rechtvaardigheid verfchuldigd, in zo ver„ re ik niet onrechtvaardig jegens mijzelven ben; „ en is aan deeze rechtvaardigheid in den flreng„ ften zin en in de geheele uitgeftrektheid vol„ daan, dan ben ik ook verpligt jegens anderen „ gedienftig te zijn, in zo verre zulks niet tegen „ het gezond verftand of tegen de rechtvaar„ digheid ftrijdt: deeze pligten moet ik eerst oe„ fenen jegens zodanige menfchen, die door de  252 LODEWIJK van SEELBERG. „ Natuur onmiddelijk met mij verbonden zijn, en „ niet verder gaan vóór ik in deezen kleinen kring „ alles gedaan heb, wat in mijn vermogen was: „ hier zijn de eerften mijne echtgenoote, mijn kind, „ mijne ouders; vervolgends mijne naaste bloed„ vrienden, mijne dienstboden, mijne nabuuren, „ de vrienden mijner jeugd; eindelijk volgen an„ dere vreemde menfchen, die voortreflijke boe„ danigheden bezitten, en ten laatften de geheele „ overige menigte, nogthans zodanig, dat de plig„ ten jegens de geencn, die mij nader zijn, al„ toos aan de pligten jegens de overige clasfen „ der menfchen ondergefchikt moeten weezen ; „ maar aan alle deeze moet ik dat geene betoo„ nen , het welk ik op eene verftandige wijze „ wensch en begeer van hun te ontvangen: bij„ gevolg moet ik altoos met de uiterfte ftreng„ heid getrouw zijn , naar waarheid fpreeken „ en handelen jegens ieder ; naauwgezet zijn in „ woord en verdrag natekomen ; alle wetten , „ burgerlijke inrichtingen , en wat de menfchen „ onderling bepaald en vastgefteld hebben, eerbie„ digen , zo lang ik onder hen verkeer; ieder „ in rust laaten, niemand beledigen , nimmer in„ breuk doen op iemands eigendom , noch ook „ den natuurlijken , burgerlijken , en zedelijken „ toeftand van anderen verergeren ; maar altoos „ mzt ernst en ijver de waarheid fpreeken, naam„ lijk zeggen, wat ik goed en verftandig, wen„ fchelijk, ongeoorloofd, onverftandig en zot oor-  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 253 „ deel, en bij gevolg zonder te zien op perfoo„ nen , zij mogen goed of niet goed weezen , „ zonder laaggeestige gedienftigheid , en zonder „ flechte oogmerken ; ieder ten dienste ftaan , „ zo deeze dienst geen onrechtvaardigheid jegens „ mijzelven en anderen is ; tot de vorming en verlichting van mijne medemenfchen door voorbeeld en onderwijs medewerken, en vooroordee„ len naar mijn doorzicht beftrijden; doch niet „ op den wenk van ieder zot vliegen , mijnen „ kostelijken tijd en mijne krachten aan hem be„ fteeden , zonder verder iet te bedoelen , dan „ beleefd te weezen ; niet den domoor vleien ; „ geenzins voor den laaggeestigen, al is hij nog „ zo voornaam, kruipen; niet de zaak voor een ,, mensch opneemen, die ongelijk heeft, alleen„ lijk omdat mijn zachtmoedig hartje mij meé„ gaande maakt ; nooit eenen neef, of ander „ mensch, die mij wierook ftrooit, of mij in een „ maandboekje prijst , aanbevelen , befchermen , „ bevorderen; niet mij mijn vaderland, mijne ouders, mijne familie ten koste der rechtvaardig,, heid aantrekken; niet ijdele bezoeken geeven en ,, ontvangen, omdat andere zotskappen zulks doen; „ mij niet onverftandig , dweepachtig kleeden , „ omdat andere gekken zich zo kleeden ; geen „ aalmoes geeven van geld, dat ik anderen fchul„ dig ben ; mijn hoofd niet branden , om het „ achterfte van een ander te redden; niet naar f, de mode fentimenteel zijn; niet de rol van een  254 LODEWIJK van SEELBERG. „ zogenaamden fchranderen geest fpeelen, verlich,, ting verfpreiden, geheimzinnig weezen, tegen „ het heimelijke Jefuitismus uitvaaren, zo dat ik „ niet anders doe, dan in alle deeze dingen andere ,, zotten natekakelen ; niet in de opwelling van een aandoenlijk, teder hart een Gulden uitgee„ ven , wanneer een dubbeltje genoeg is, want „ dit is dieverij, gepleegd tegen den geenen, die ,, eenen Gulden verdient ; mij niet in de bres ,, ftellen voor een fchurk of dwaas, omdat hij ge„ negenheid voor mij heeft; geen gefchrift prijzen „ of laaken, omdat een doornoor, lafbek of omge* kochte fchobbert van een Recenfent hetzelve ge„ preezen of gelaakt heeft; in 't kort, ik moet ,, het gezond verftand altoos tot den leidsman bij mijne daaden verkiezen , en ook van andereu „ niet meer begeeren, dan ik hun bewijzen will „ hierom eisch ik van niemand, dat hij in mijn ,, belang treedt, zo ik zulks niet waardig ben, ,, gelijk het hem ook geenzins tot roem verftrekt, „ wanneer hij mij een voordeel toebrengt, 't welk „ ik niet verdien : ben ik zijne hulp waardig , „ dan moet hij den pligt der rechtvaardigheid ver- vullen, en dan verfchaft hij zichzelven een waar genoegen; verdien ik integendeel zijnen bijftand „ niet, en helpt hij mij over 't algemeen met „ verzaaking van een heiliger verpligting , dan „ is hij een zot, ja zelfs een booswicht." Uit dit ftaaltje kunnen de Leezers een denk»  VEERTIENDE HOOFDSTUK. 255 beeld vormen van het ftelfel van den Heere van oberschirm, het welk hun mogelijk wat ruw zal voorkomen: doch laat ons de zielsgesteldheid, waarin seelberg thans verkeerde, in aanmerking neetnen: hij reikhalsde naar een gelukkiger, geruster leven; hij befpeurde bij zichzelven, dat zijn zedelijke itaat verbeterd was, en dat hij wel verdiend had gelukkig te zijn : aan uiterlijken welftand ontbrak het hem niet; het kwam 'er derhalven maar op aan , om zijn hart gerust te Hellen, hem te troosten over zo menigen verdweefleh fraajen droom , en hem te beveiligen tegen nieuwe misleidingen der verbeeldingskracht: hiertoe fcheen dit ftelfel volkomen gefchikt , en hij vond 'er zo veel waarheid in, dat hij vast beflooten had, van dit oogenblik af zijn doen en hiaten daarnaar te regelen doch het gebeurde maar al te dikwerf, dat zijne denkwijze tegen de bondigheid van deeze grondbeginfelen aandruisde; zijn onrustige , werkzaame geest , het vuur nog zeer weinig, fchoon hij bijna veertig jaaren oud ware, door deezen ouderdom verdoofd, en de gewoonte •om zich geduurig met dingen buiten hem, bezig te houden - dit alles drong hem, ontrustte hem en trok hem geduurig af, zo dat hij het evenwigt des gemoeds niet vinden kon, waarnaar hij trachtte: van den anderen kant werd zijn gevoelig zenuwgeftel zo ligt gefchokt van dingen, die oberschirm armzalig en klein oordeelde; gewoon, om meer zijn gevoelig hart, dan een bedaard over-  &J6 LODEVVIJK van SEELBERG. leg te volgen; weggefleept door zijn temperament, tot voorwerpen , die de Lieutenant - Colonel met geen oogopQag verwaardigde ; door zijn vlugtig bloed zo ligt ontrust wegens zodanige dingen, die , hoe genaamd, geen indruk op oberschirm maakten; nu en dan ook door de eigenliefde gaande gemaakt; door gelijkaartige neigingen vervoerd tot een medegevoel, wanneer deeze Wijsgeer niet zo onrechtvaardig tegen zich handelde, uit zijne altoos evengelijke zielsgefteldheid gebragt te worden , deed seelberg daags tienmaal 't geen zo vcele menfchen doen het tegendeel van dat geene, wat hij wilde doen. VIJF-  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. In deeze zo even befchrevcne gemoedsgesteldheid verkeerde nog de Held van onze gefchiedenis toen zijne Schoonzuster, de Graavin van storman met haare familie te *** kwam, om haaren eenigen zoon aldaar de kinderpokjens te laaten inenten : deeze waardige vrouw vervulde alle de pligten van de getrouwde huismoeder, en hield zich met de grootfte zorgvuldigheid bezig met de opvoeding van deezen eenigen zoon en van haare drie dochters, seelberg, wien zij te vooren van haare komst had verwittigd, gaf haar onverwijld een bezoek, zodra zij aangekomen was; deed alles wat hij kon, om haar het verblijf in * * * aangenaam te maaken , en kwam dagelijksch bij haar: hij leefde thans vrij eenzaam ; nogthans weeten wij zeer wel, dat hij daarom tog de menfchen niet haatte , maar veelmeer , dat zijn innerlijk gevoel van welwillendheid en mededeeling onophoudelijk ftreed tegen de ruwe grondbeginfelen, welke hij in de fchool van oberschirm geleerd had : zijn hart vond ongemeen veel genoegen in den omgang met de beminnenswaardige Stormanfche familie en in den aanblik van derzelver zuiver huislijk geluk; ook vond aan den anderen kant de Graavin zeer veel vermaaks in de verII. Deel. 11  25» LODE WIJK van SEELBERG. keering met haaren Schoonbroeder: zijn verftand was door zo menigvuldige ondervindingen zeer gevormd , en zijn doorzicht verbeterd ; hij had veele kundigheden in verfcheiden vakken opgedaan; zijn omgang was ongedwongen, aangenaam en gepaard met gedienstigheid; en te midden van zekere eigenaartigheid, ftijf hoofdigheid en Heilig egoismus, van oberschirm overgenomen, draalde nogthans dikwijls een zo aandoenlijk, deelneemend hart door, dat men zich indedaad niet onthouden kon van hem achting toetedraagen , en naar zijne verkeering te reikhalzen: fchepte nu de Graavin van storman vermaak in het gezelfchap van haaren Schoonbroeder ; zo verdrekte echter het haare voor denzelven nog tot een veel grootcr en wezenlijker nut: gefprekken tusfehen menfchen van verdand en een goeden inborst blijven niet daan op ijdele onderwerpen en gemeene vertelfeltjes , die de fpil zijn , waarop het gekakel van den grooten hoop jaaren lang draait: de beminnelijke en verdandige vrouw en onze Wijsgeer fpraken derhal ven wel rasch over belangrijker zaaken; over het waar geluk in deeze wereld; van den vrede der ziel; van dat geene, het welk men aan zichzelven en anderen verfchuldigd is; van de wezenlijke wijsbegeerte des levens, en alles wat zij zeide , was een balfem voor zijn hart: het fcheen dat deeze voortreffelijke vrouw bedemd was, om de opvoeding van onzen man te volmaaken, hem kalmte en duurzaame rust te verfchafFen, zij-  Vijftiende hoofdstuk. 25? ne grondbeginfelen met zijn gevoel overeen te brengen, en de overige dagen van zijn leven voor hem onafgebroken gelukkig en gezegend te maaken: zulks gelukte haar langzaamerhand in de menigvuldige gefprekken, waarin zij hem op de liefderijkfte , befcheidenfte en behoedzaamfte wijze onderrechtte, met zachtmoedigheid en uit haare zuivere engelachtige ziel troost en blijgeestigheid inboezemde: mogt toch ieder ftijve Wijsgeer zulk eene voortreffelijke leidsvrouw hebben! De raad van eene verstandige en deugdzaame vrouw zou voor veele van deeze waanwijze Heeren heilzaam weezen - doch ik zal hier eenige van de vriendlijke gronden, waarvan de Graavin zich bediende, opdisfchen: „ Uw ftelfel," zeide zij onder anderen, „ UW 3, ftelfel van vrijheid en onaf hanglijkheid van al„ les wat naar vooroordeel en nutlooze dwang ,, zweemt; uwe poogingen van nimmer de vaste „ hand van het gezond verftand te laaten vaaren} „ uw denkbeeld van de ftrenge rechtvaardigheid, „ die wezenlijk alle overige deugden in zich be- t) vat dit alles is wel ontegenzeggelijk waar, j, en zo *er een mensch in de wereld is, die vol,, komen en altoos naar dit ftelfel handelen kan „ dan twijfel ik geen oogenblik , of deeze man „ zal ook in eene ruime maat een afzonderlijk „ geluk genieten; ook zal hij voorzeker nimmer het geluk van anderen ftooren, even gelijk een. R a  a6o LODEWIJK van SEELBERG. »> man, die zich tusfchen vier muuren opflnit, en 5, niemand ziet , geen gevaar loopt van op den » openbaaren weg aangevallen, noch aangezet wor» den, om anderen aan te vallen: doch, waarde » Broeder ! juist tegen deeze eerfte (tellingen en »» tegen verfcheiden gevolgen, welke men daaruit " kan afleiden, heb ik zeer veel intebrengen: ik » geloof vooreerst niet, dat 'er een mensch in de » wereld is, die zijn onwillekeurig gevoel, zijne » hartstogten , driften , aanprikkelingen, zwakhes> den des ligchaams meester, en van alle mogelij» ke vooroordeelen vrij zijn zoude, zodanig, dat „ hij altoos even geregeld en bedaard zoude den» ken, zijn verftand ten allen tijde zuiver en on» bedwelmd bewaaren , fteeds op het oogenblik » onzijdig handelen kunnen , zonder ooit door menschlijkheid - want zwakheid zou ik het niet „ gaarne willen noemen — onwillekeurig' getrok„ ken te worden tot een onderwerp, 't welk tot » het ftelfel niet behoorde: doch deeze mogelijk» heid eens onderfteld zijnde, twijfel ik evenwel, » of zodanig een mensch dan ook indedaad de op» roeping der menschlijke natuur wel behoorelijk „ volgen , aan zijne beflemming voldoen zoude, „ en of men wel in de wereld genoeg zoude ge» daan hebben, wanneer men voor zich alleen een » afzonderlijk geluk genoot en nimmer de rust van „ anderen ftoorde: men zou, wel is waar, in dit » geval meer gedaan hebben, dan onnoemlijk vee»» le andere menfchen doen; maar zou men ook  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 261 „ wel alles gedaan hebben, waartoe de Schepper „ ons geest en ligchaam verleende, en Mie Hij niet „ vruchtloos zo naauw met elkander vereenigde, „ terwijl Hij daarenboven aan onze fpieren prik„ keibaarheid, en aan ons bloed warmte heeft ge„ geeven ? O men heeft geneugten der verbeel« „ dingskracht, die ik mij voor alle fchatten der „ wereld niet gaarne zou willen laaten ontnee„ men; ja, men vindt onder dezelven zodanigen, „ die aan ons verftand een hooger vlugt verfchafM fen, die ons in ftaat (lellen van uitteharden , „ lastigheden en wederwaardigheden te verdraa„ gen, niet moedeloos te worden, groote daaden „ te verrichten, waarvan wij het gevolg juist niet „ zo duidelijk kunnen zien , maar waarvan het „ waarfchijulijk gevolg verdient , dat wij 'er iet „ aan waagen , terwijl de koelbloedige muggen„ zifter de zekere onaangenaamheid en mogelijke „ onlusten tegen de oneindig groote doch onzeke„ re nuttigheid afmeet, en derhalven deeze laatde „ liever opoffert: nimmer, mijn lieve Broeder! heb „ ik 'er berouw van gehad, wanneer ik in de op„ wellingen van mijn aandoenlijk hart, iet ten „ voordeele van mijnen evenmensen gedaan had, „ al beantwoordde de uitwerking van mijne poo„ gingen niet aan mijnen wensch, al wierd ik met „ ondank beloond, of misgekend - ten minden „ ik diep in dit geval veel geruster, dan in den „ nacht, die volgde op eenen dag, op welken ik „ eene gelegenheid om nuttig te zijn, van de hand R 3  s6i LODE WIJK van SEELBERG. „ had geweezen, uit vrees van mij op de ééns of „ andere wijze in verlegenheid te brengen. . „ Laat het zwakheid weezen! Met dit al wil ik „ indedaad liever eigen genoegen misfen , zo ik „ flegts anderen gelukkig maaken kan : wel is „ waar, ik lijde door de bekommering van ande„ ren veeltijds tnèe*$ dan door mijne eigene we„ derwaardigheden; maar hoe hartlijk kan ik mij „ daarentegen ook met de vrolijken verblijden { „ wanneer men altoos naauwkenrig wil uitcijffe,, ren, of men niet de pligten der rechtvaardig. „ heid jegens zich en de zijnen verwaarloost, ter„ wijl men voor anderen zorgt; dan vrees ik -, „ dat men ten laatflen vinden zal, dat alles wat „ 'er maar te verkrijgen is, voor ons geliefkoosd „ ik moet toegebragt worden; dat niemand onze „ zorgvuldigheid verdient, dan wij en onze fa„ mille, en ik zou toch oordeelen, dat zulks tot „ het ügoïsmus, zo fchadelijk voor de maatfchap„ pij, tot gierigheid en misfchien tot veele ande„ re ondeugden zal opleiden: ongetwijfeld is ons „ het verftand gefchunken, om hetzelve als een q leidsman van ons gevoel te raadpleegen; doch ook dit gevoel hebben wij immers niet te ver. „ geefsch? het fchijnt ons gegeeven te zijn, ops, dat de dingen buiten ons indruk daarop zullen 5, maaken, ten einde ons met liefde en verlangen te „ trekken tot voorwerpen, die onze oplettendheid, M onze zorgvuldigheid verdienen : beken maar , „ mijn Vriend ! of niet indedaad uw ftelfel hef  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 263 edelst gevoel der menschheid, 't welk in alle „ tijdkringen het voorwerp van de verllandiglten „ geweest is, of het niet de liefde, de vriend„ fchap , het medelijden , de geestdrift , vader„ landsliefde, vuurige eerbewijzing aan God , dank- baarheid en alle de kleine geneugten des Ie„ vens , alle onfchuldige vermaaklijkheden , die „ geen ernftige bedoeling hebben, uitfluit ? Het is mij wel geoorloofd , iemand met recht hoog „ te achten; maar ik mag niet met mijn geheel „ hart aan hem verkleefd zijn; ik mag niet be„ droefd weezen, wanneer mijn getrouwe echtge,, noot fterft, want 'er zijn immers nog andere „ menfchen in de wereld, die even zo veel waar„ dig zijn, als hij? de dood is een grondwet der „ Natuur, en droefheid is nadeelig voor mijne ,, gezondheid; ik mag den man niet danken, die „ mijn leven, eer en vermogen behouden heeft, „ want hij bevorderde immers zijn eigen genoe,, gen , terwijl hij mij diende ; volbragt zijnen „ pligt , indien ik zijne hulp waardig was , of „ deed zeer kwalijk, zo ik dezelve niet verdien„ de; ik mag den lieven God recht laaten we- dervaaren door te begrijpen, dat hij het aller„ volmaaktfte Wezen is ; maar ik mag -mij met „ mijne vuurige verbeelding niet tot Hem verhef„ fen, Hem mij niet met een ontroerd hart als te„ genwoordig voordellen, en dan mijne wenfehen „ in aandachtige, fmart-beneemende gebeden aan „ Hem opdraagen —— in 't kort, ahes wat het R 4  fi6*4 LODEWJJK van SEELBERG. j, leven onder menfchen zoet, aangenaam en ge„ makJijk maakt, wordt dan weggeredeneerd; al„ le fchooné kunsten, alle onfchuldige geneugten „ en fpellen gebannen. Goede God! is 'er dan geen middenweg tusfchen het misbruik, en „ het maatig, voorzichtig genot van waare en ge„ waande goederen? En Hel nu eens het geval, j, dat het nooalot u vervolgde! - Gij zegt wel, dat een man van vaste grondbeginfelen nimmer ,, ongelukkig worden kan. Maar kunnen niet „ lij lei, des ligchaams , een armbreuk , een be„ finettelijke ziekte, tegen welke maatigheid noch „ voorzichtigheid kunnen beveiligen , u op het „ ziekbed leggen en in armoede dompelen -—,, nijd, vervolging en kabaal u van vermogen en „ vrijheid berooven? Gelooft gij dan, dat ,, redenmaatige troostgronden in zodanige geval- len altoos teïen liuchaamlijke fmarten en andere „ rampen beftand zijn , terwijl integendeel een „ reisje in het land der verbeelding, een klein on„ fchuldig vermaak , u uw lijden doen vergee- ten ,• en een gclijkaartig of ander gevoel , die ,, gij wilt wegredeneeren, andere menfchen kun- nen bewecgen, u te hulp te fpoeden ? „ Doch ik zal u rondborstig bekennen, dat ik „ zeer wel begrijp, dat gij uw geheel ftelfel van iemand anders ontleend hebt, en geloof mij, a, het past ook voor u niet, en ik ben van oor- deel, dat zulks u geenzins tot fchande, maaj  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 2C5 ,, wel tot eer verftrekt : gij hebt te veel en te „ weinig om zo te zijn, als gij gaarne zoudt wil„ len fchijnen te weezen; te veel goed, men„ fchelijk gevoel, en te weinig van een vast en „ onwrikbaar charakter , bij een al te zwak en „ aandoenlijk ligchaam: gij zijt door menigvuldige „ lotgevallen al te veel ontfteld: een werk te dik» „ wijls op- en af-gewonden, wordt eindelijk (lapr „ kan geen zo fterke infpanning meer uithouden, „ en een hart, het welk van de eerfte jeugd af „ zo menigmaal gewond is, houdt altoos plaat„ fen, die niet volkomen geneezeu zijn, of die „ ligtlijk wederom kunnen opgekrabd worden, en „ indien 'er dan ook al geene nieuwe wonden „ ontdaan , veroerzaaken evenwel de pijnlijke „ plaatfen aanvallen van een kwaade luim, en dit „ alles demt immers niet met uw delfel overeen ? „ uwe rampen hebben u min of meer moedloos „ gemaakt ; gij hebt geen (tandvastigheid , geen „ vertrouwen genoeg op uzelven , als 'er toe be„ hoort, om te handelen naar eene wijsbegeerte, „ die bij de wijsbegeerte der overige menfchen ,, zo zeer afdeekt: gij kunt u daardoor geenzins „ beleedigd achten , want dit vertrouwen, dat „ menig braaf man ontbreekt, is indedaad ook „ fomtijds het erfdeel van den grootden boos„ wicht : door de geringde omdandigheid zoudt „ gij uwe bedaardheid verliezen. Neen, dit „ is geen wijsbegeerte voor u: gij hebt uit hoofM de van uw ligchaamsgedel en uwen tegeuwoor» R 5  265 LODËWIJK van SEELBERG. „ digen toeftand een vriendelijker , gedienstiger » leidsvrouw op den gebaanden weg noodig, tot „ gij wederom een weinig verderkt zijt, en waag „ het dan, zo gij nog lust hebt, zulk eene reis „ over berg en dal te doen. „ Grilligheid en trots hebben, om het u maar „ ronduit te zeggen, dit ftelfel uitgevonden, in „ zo verre het overdreeven is; want, gelijk ik reeds gezegd heb, dat men zijn gevoel niet den f, meester moet laaten fpeelen over zijn verftand; dat men in gewigtige dingen zijne overtuiging „ volgt; dat men geen Haaf van armzalige voor„ oordeelen worden; dat men zich aan anderen niet geheel opofferen; dat men zijne wenfchen „ perk en paaien ftellen moet, en zich door zij- de lotgevallen niet moedeloos moet laaten maa„ ken - dit alles kenfchetst een verftandig man. „ Maar laat ons met dit al onze menschheid niet „ verzaaken, noch onder menfchen altoos uitfchit„ teren, of volltrekt de eerden of de laatden „ weezen willen! Voor een man , die zich in daat „ bevindt groot te zijn, is het indedaad een verhe„ ven deugd, wel te kunnen lijden, dat 'er degts „ een zwak licht op hem valle, zich andere men„ fchen gelijk te dellen, en niet op eene uitdee„ kende wijze , maar langs den gewoonen weg „ nuttig te worden, en bijaldien hij iet meer kan „ en wil doen, langs deezen gewoonen weg fhel„ Ier en vaster treden te doen, dan menfchen va» ,. den gcmeencn ftempel.  VIJFTIENDE HOOFDSTUK, 267 „ Het is geen kunst, om een ftelfel uit te vin* ti den, het welk heerlijk en grootsch luidt, op „ een fraaje manier te verhaalen , en met juist„ heid en vuur te fpreeken, maar altoos, onaf* ,, gebroken naar d^eze grondbeginfelen te ban» delen, zonder zich ooit van eene geliefkoosde ,, hartstogt te laaten bedotten dit is een ge* heel andere zaak. „ Het minst heb ik altoos de geenen kunnen „ vertrouwen , die den draad tot het weeffel van „ hunne daaden op de vinger weeten af te win* den, en heb befpeurd, dat die perfoonen zich „ op de verttandigfte wijze zichzelven in hunne „ handelwijze gelijk blijven , die het minst van ,, grondbeginfelen en verftand praaten , gelijk de geenen de gezondften zijn, die het minst aan „ de gezondheid denken , en dat zij gemeenlijk „ met de meeste oprechtheid te werk gaan, die hunne daaden nimmer verdedigen : groot wil* len fchijnen en groot zijn, zijn twee dingen, „ die hemelsbreed van elkander verfehillen. „ Hoe weinigen van die menfchen, die aan hoo„ ge pijlaaren opkruipen , verheften zich door „ hart en verftand wezenlijk boven het gevvoone; ,, en hoe veelen van de geenen, die ootmoedig onder de eerzuilen der grooten heen fluipen zijn „ indedaad groot , door zuiverheid , ecnvouwig„ heid, oprechtheid, rondborstigheid en trouw" si 'Er zijn warelijk veel meer goede, achtenswaar-  268 L ODE WIJK van SEELBERG. ,, dige menfchen, dan men wel meent, onderden „ hoop van de geenen, die wij met trotschheid ,, over het hoofd zien, en weinigen, in welker „ verkeering men niet iet leeren kan; doch wij „ moeten onze verwachtingen niet te hoog op,, winden: wij begeereu niet dan kunftenaaren te zien, willen flegts helden en halve Goden be„ wonderen , en hebben geen genegenheid voor „ waare grootheid, die op een getrouwe, onver,, moeide vervulling van huislijke en gezellige plig„ ten berust, en die juist daarom te voortrefFelij,, ker is, dewijl zij, zonder aanfpraak op glans „ cn roem , over het hoofd gezien, dikwijls ge„ heel misgekend , alle beweeggronden uit eene „ zuivere liefde voor het goede ontleenen moet. „ Laat ons infchiklijk zijn bij de zwakheden ,, van anderen, vooral bij de gebreken van edele ,, menfchen! Op eenen fijnen witten grond ziet „ men zekerlijk elke vlek zeer gemaklijk ; maar „ men vindt ook zodanige vlekken, die men zon„ der gevaar van het fijne verglaasfel te beder,, ven , en zonder de wezenlijke masfa mede te fehenden, niet wel afwrijven kan. „ Eerbiedigen wij alle ftanden, die den band „ der maatfchappij inéén ftrengelen, zonder juist „ derzelver meerder of minder nuttigheid zeer ,, ftreng tegen elkander af te weegen! Welken ,, ftand zouden wij niet hervormen, wanneer wij  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 269 „ de menfchen tot hunne oorfpronglijke behoeften zouden willen doen wederkeeren! ,, Eerbiedigen wij den grijzen ouderdom! heeft 5, hij juist niet altoos verhevene wijsheid verza,, meld, dan is nogthans de menigte van verkree,, gen ondervindingen, en een loopbaan, zonder ,, fchande en zonder nadeel van onze medemen„ fchen afgelegd, zeer veel waardig, en wie zo „ lang met de wederwaardigheden des levens ge„ worsteld heeft, verdient immers wel, dat men „ hem zijne avond -uuren veraangenaame. „ Zoeken wij nimmer met moeite nieuwe be„ kenden , maar vlieden wij ook de verkeering „ niet! Vergaderen wij onze gedachten in de een„ zaamheid, en treeden dan, gefterkt met goede „ voorneemens wederom in het gezelfchap! Het ,, is goed met wijze menfchen te verkeeren, om „ iet van hun te leeren; doch het is ook pligt„ lijk, de zwakken niet te mijden, ten einde ook ,, deeze van ons iet kunnen leeren; maar altoos ,, omringd zijn met onnozele fchepfelen , deugt „ ook niet , want daardoor komen wij niet al„ leen niet verder , maar gaan integendeel ach„ teruit, en onze eigenliefde, ons vertrouwen op „ onszelven, ontaart in den hoogften graad vaa „ hoogmoed. „ Wij zijn aan onze broederen en zusters dienst-  »?ó LODEWIJK van SEELBERG. „ vaardigheid en hulp verfchuldigd; niet alsof wij „ ons aan ieder prijs geeven en opofferen moes„ ten; maar wij moeten hen tot goede oogmer,, ken de hand bieden, en onze krachten met de hunnen vereenigen ter bevorderinge van de wel,, vaart van het algemeen, naar onze overtuiging, „ al ware het gevolg ook nog onzeker: wij mo,, gen tcegeevend, infchikkelijk zijn in onfchuldige 3, dingen, wij moeten niet openbaar veinzen, noch ,, onzen eigenen zin altoos volgen om te willen ,, uitmunten, en de gewoonten en gebruiken der ,, menfchen, die met ons leeven, te willen ver,, achten: zekerlijk moet ieder, wanneer het aau„ komt op charakter en pligten, zijne grondbegin„ feleu en zijn geweeten ftandvastig volgen, maar „ wat kan in onverfchillige dingen, in kleeding, ,, gebruiken enz. eenige infchikkelijkheid voor na„ deel doen, en hoe menigmaal Moot men door „ het tegendeel menfchen voor het hoofd, waar,, op men indruk ten goede zou kunnen maaken , „ zo men minder ftreng ware? Ook zijn wij ver,, pligt, ons zulke hoedanigheden eigen te maa„ ken, die ons in gëzelfchap aangenaam kunnen ,, doen verkeeren, andere menfchen onze luimen ,, niet te laaten ondervinden , tijdverveeling en ,, dwang fomtijds zonder murmureering te ver„ draagen; want niets kan het charakter zodanig „ vormen, geduld en uitharden leeren, den moed ,, vermeerderen, ons fterk en ftandvastig maaken „ tegen de onvermijdelijke Hagen van het nood-  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. &7t lot , dan wanneer wij ons in de dagen van „ voorfpoed aan eenige zelfbedvvinging en aan verzaaking gewennen: eenige kastijding is niet ,, kwaad, en al wordt het ftelfel van epicurus nog zo zeer opgeveizeld, nog zo fraai uitge9e doscht, en van eenen zedelijken kant voorge„ fteld; ik kan mij nogthans niet overtuigen, dat „ eenig ftelfel in de wereld gerust en gelukkig „ maaken kan, dat ons wel leert genieten, maar ,, niet ontbeeren; al zou men ook aan het woord „ genot de beste en zuiverfte betekenis geeven. „ De meeste menfchen verbinden, mijns oor„ deels, een verkeerd denkbeeld met het woord „ flandvanigheid: van den ééns erkenden, onfeil„ baaren weg tot de waarheid en deugd, van een „edel, ontegenzeglijk-goed, gewigtig voornee„ men nimmer afgetrokken, noch door fpitsvinni. „ ge gronden, noch door hartstogt, noch door „ gevaarlijke gelegenheden en door ijdel geklap „ van anderen verleid te worden; dit is ftandvas„ tigheid: maar door betere gronden overtuigd, „ door de ondervinding geleerd , onze dwaafing „ niet te willen bekennen noch affland doen van „ iet , waarop onze eigenliefde eens haar zegel „ gedrukt heeft; een nietsbetekenend plan , bij „ veranderde omftandighedeu van zaaken, of op„ komende zwaarigheden , naar tijd en gelegen„ heid volftrekt niet willen veranderen , omdat ,, wij de uitfpraak gedaan hebben aldus te willen  t?a LODE WIJK van SEELBERG* „ handelen, is geen ftandvastigheid, maar hoog-i moed en een zotte (lijfhoofdigheid! voor het „ overige is men zekerlijk verpligt , onvermoeid zichzelvcn te befchaaven en te verbeteren, zich ,, van vooroordeelen en kwaade gewoonten los te maaken, altoos doelmaatig en wel zodanig te „ handelen, dat men zichzelven van het goede, nuttige oogmerk van eiken ftap, welken wij ge,, daan hebben, rekenfehap geeven kan, en zich„ zeiven, zo mogelijk, ieder avond durft vraa„ gen: hoe veel men heden in de grooter volmaa,, king gevorderd is? Men moet niet denken , ,, dat men zich van fchadelijke hebbelijkheden en „ kwaade gewoontens langzaamerhand zou kun„ nen losmaaken ; neen , men moet moeds ge„ noeg hebben, om het kwaad met ernst op een„ maal met wortel en tak uitteroejen : dan is ,, na een enkel fmartlijk oogenblik en een wei,, nig nawee, de geneezing volbragt; anders is ,, men niet in ftaat, om zich van dit kwaad te „ ontdoen : doch het allermoejelijkst is nog de ,, overwinning van verouderde , met ons opge„ .groeide vooroordeelen : hiervan kan men niet „ zeggen, dat de volmnaktfte man, zo weinig als „ van zekere genegenheid voor lang gekoesterde „ gevoelens, vrij is: vervolgends heeft ook elke ,, Sexe eigen gebreken; met dat alles oordeel ik, „'dat men ons vrouwen zeer verongelijkt, wan„ neer men onze kunne van meerder gebreken be„ fchuldigt, dan de uwe: onze beftemming, onze  vijftiende hoofdstuk. 273 y, ze opvoeding, en zekere overdragtelijke dwang geeven aan ons verftand en hart eene hoedanigheid, zeer onderfcheideu van die, waartoe gij „ gevormd wordt; door de achterhoudendheid0, „ waarop- wij ons van der jeugd af toeleggen, en ,, waarmede wij de fterkfte bevindingen moeten >, verbergen; door de ontegenzeggelijke bewust„ heid, dat ons geheel burgerlijk en zedelijk lot „ berust op de mannen te behaagen, worden wij 5, welligt tot geveinsdheid en minnaarijen verleid;. „ is het derhalven wel wonder, wanneer fomtijds i, zelfs de onnozelfte vrouw de kunst van an„ ders te fchijnen dan zij is, beter verftaat, dan „ de verftandigtte man, wanneer zelfs de lelijkt, fte vrouw nog belust is op de mannen te be„ kooren, en wanneer men ook het edelfte vrouw„ lijk fchepfel weieens op kleine kunflenaarijen der ;, boeleerfters betrapt ? „ Gij hebt, naar het mij voorkomt, Wei dege„ lijk gelijk , dat gij een algemeene verlichting „ onmogelijk oordeelt: ik geloof zelfs, dat, hoe „ fchandelijk ook de geenen ten allen tiide in de „ wereld gehandeld hebben en nog handden, dia >, alles rondom zich trachten te verduisteren,' om s, in de donkerheid met de kostelijkfte fchatten „ des levens te kunnen wegloopen, men tevens „ zeer voorzichtig moet weezen in de uitbreiding » van zekerc hellingen, welken Wij als waarheid „ omhelzen: indien ons ook hier eene mensch, II. Deel, S  m t-ODE WIJK van S E E LB E R Gï „ lijke dwaaling niet dikwerf'kon verleiden, ore» „ ons verkeerde denkbeelden inteboezemen over ., zodanige dingen, welke de goede Schepper in „ deeze wereld voor- ons verborgen houdt ; bchoorde men nogthans ook. nimmer te vergeeten, dat zekere vooroordeelen al te vast gehegt „ zijn aan onze ftaatsgefleldheden en i burgerlijke ,, inrichtingen, dan dat men de eerden zou kun,, nen wegrukken zonder de laatden eenen ge„ voeligen fchok toetebrengen ; dat men dit „ moet overlaaten aan den tijd, die alles ontwik„ kelt, en niets neemen moet zonder iet in de „ plaats te geeven: dat geene, wat wij gemeen„ lijk verlichting noemen, is indedaad niets dan eene zuivering van al te grove denkbeelden in „ de lcerfiellingen van onzen -Godsdienst iugeflo,, pen , en wegneeming van zekere ftaatkundige ,, vooroordeelen , dit maakt den gemeenen man „ en den man van maatige vermogens in den te„ genwoordigen ftaat van zaaken, voorzeker niet ,, eens gelukkiger, niet geruster, vermindert geen„ zins den-last van den gedrukten landman, en „van dien, die-onder lijden, en flavernij zucht, „ maar doet hem zijne ellende rog fterker gevoc „ len : overdrevene godsdicnlligheid bewaart de ,, deugd van menige zwakke vróuw waarvan ,, de uitwerking ten minsten voor de burgerlijke „ maatfehappij. en - de familie-betrekkingen wel„ daadig is", evenveel of de beweeggrond al of t) niet verfiandig zij en fchraagt de hoop Va»  VIJFTIENDE HOOFDSTUK, atf ,j menigen flaaf des dvvingelands, op de onmid,, delijke Voorzienigheid van zijnen God, zo dat „ hij zo lang uithardt tot 'er betere tijden komen. „ Wel verre van de fiemelarij, fchijnheiligheid, », en vooral de huichelarij te verdedigen , meen „ ik echter grond te hebben van te beweeren, dat „ een Godsdienst, die alleen in 't verftand huis„ vest , voornaamlijk voor menfchen van gemee„ ne zielsvermogens, in 't geheel geen Godsdienst „ is, even als vriendfehap en liefde, die alleen op „ woorden berusten, meest.il brofe en losfe banden zijn, en dat, indien 'er vólftrekt geen mid„ denvveg mogelijk zoude Weezen, het bijgeloof in het verftand en het hart van gewoone men„ fchen, minder onheil aanricht, dan ongeloof: „ maar in de handen van arglistige Paapen en „ heerschzuchtige gewaande Wijsgeeren zijn dwee„ perij en vrijgeesterij twee even gevaarlijke „ moordtuigen, bevorderen even veel zedenloosheid en vervolgzucht, en ik zou niet weetcn, ,, wien ik wel moest verkiezen, wanneer ik mij „ vólftrekt genoodzaakt zage, eenen'Bonze, ge„ lijk A * * * in X***, of B*** in „ IJ * * *, of C * * * in Z * * *, aan het » hoofd vart eene pauslijke regeering te moeten plaatfen." S s  a?ö LODEWIJK van SEELBERÓ. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Ï3e Leezers zullen immers wel ligt begrijpen , dat mijne goede Dame alle deeze voortreffelijke dingen niet in éénen adem achtereen heeft opgezegd, maar dat dezelven Hechts de hoofdinhoud van haare gefprekken met seelberg in onderfcheidene tijden waren : ja , de grondstellingen , welke ik hier ontvouwd heb, kwamen niet eens allen van de Graavin voord, maar ik heb met haare gevoelens dat geene verbonden, het welk onze vriend uit zijnen voorraad van denkbeelden daarbij voegde, die echter door de zachte wijsbegeerte deiedele vrouw verbeterd werden, en voor de rest van zijne dagen hem tot een vast ftelfel verflrekten: en dit ftelfel, naar 't welk hij ernfiig befloot van nu af te handelen, welk voorneemen hij ook getrouwlijk uitvoerde, dit ftelfel, het welk noch te ftreng, noch te ligtvaardig, noch overdreeven, maar op reden en liefde gegrond was , fchonk eindelijk aan zijn hart die rust, naar welke hij zo lang vruchtloos had gereikhalsd: het voedde bij hem de cdelfte deugden, waartoe het zaad altoos in zijn hart gelegen had, doch door hem niet altoos behoorelijk gekweekt was: de {trengfie waarheid kenfchetlte zijne woorden, en eenvouwigheid zijne zeden: hij verzaakte allen vallenen-glans en  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 277 dwaaze pracht: hij hield, om dat hij rijk was, vrij veele dienstboden; doch minder om zich door dezelven te laaten bedienen, dan wel om menfchen gelukkig te maaken: tot dat einde droeg hij wel zorg, dat zij altoos nuttige bezigheden hadden, dat hun zedelijk charakter verbeterd wierd, en'zij zich vormden naar den graad van verlichting, welken hij voor de behoeften van hun verftand voldoende oordeelde: hij legde zich met ijver en aanhoudende oplettendheid toe op de tot hier toe zo zeer verwaarloosde opvoeding van zijnen zoon, en naar maate hij zich aan deeze aangenaame huislijke zorgen toewijdde, verdweenen ook de zotte eerzucht en rustlooze poogingen om altoos werkzaam te zijn en zich met alles te bemoejen, uit zijn gemoed : met dit alles was hij niet werkeloos, niet traag, wanneer hij gelegenheid vond, om voor de vuist zijnen evenmensen met alle op- ' rechtheid te dienen, en tot het genoegen, tot het tijdelijk en eeuwig heil van zijne broederen medetewerken: hij was onvermoeid dienstvaardig, zonder zich optedringen, zonder zich opteofFeren en zonder zichzelven in verlegenheid te brengen: hij was een zuinige huishouder zonder gierig, een gulle weldoener zonder een verkwister te wee'zen: hij droeg zorg voor zijne gezondheid, zonder benaauwd daarbij te zijn, hij was oplettend op zijn 1'jf en op ztjne kleeding, wel met fmaak, doch zonder ijdelheid; hij had achting voor zichzelven doch zonder egoïsmus, en voor anderen zonder S 3  e?8 LODEWIJK van SEELBERG. partijdig te zijn: hij was geheimhoudend en voorzichtig, zonder een onrechtvaardig wantrouwen, openhartig en oprecht, zonder al te veel te praaten en iets eigenmagtig te bellisfen: hij was maatig, fober en kuisch, en in plaats dat veele menfchen zich fchaamen eenvouwiger en bekrompener te feeyen, dan anderen van huns gelijke, rekende hij het zich voor eene eer, van één fchotel eeten verzadigd te kunnen worden, en flechts twee rokken in zijne kleederkamer te hebben Ik zeg, dus was seelberg thans, doch ik had veeleer moeten zeggen, hij trachtte dus te zijn, dagelijks meer te worden en in volmaaktheid toeteneemen; want hij had altoos nog te worstelen tegen gebreken van zijn temperament en kwaade gewoonten; doch deeze ftrijd viel hem van tijd tot tijd gemaklijker , aangenaamer en was met meerdere overwinning gepaard: zijne al te groote vlugheid fpeelde hem menige pots, ging weieens met het bedaard overleg op hol, en verleidde hem tot kleine misstappen: zijn zwak, aandoenlijk lig^ chaam ontftelde dikwijls zijne luim, en deeze omwolkte dan zijn verftand: in eenen aandrang van gevoel en vreemde gedachten , die hem verwarden , de kalmte van zijn gemoed ftoorden, en hem de tegenwoordigheid van geest benamen, fprak en handelde hij menigmaal verkeerd en onberaaden, vooral wanneer hij verrascht werd: beter ging het, wanneer hij te vooren in zijn kamertjen zijne gedachten vergaderen en een bcfluit neemen kon *  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 279 dit was ook de reden, waarom hij beter fchreef, dan fprak; hij was zeer gevoelig bij al het goede, groote, en bij het lijden en de geneugten van anderen, zonder zotte, fentimenteele en dweepachtige kuuren: hij was een getrouw; een hartlijk vriend, en het deed hem leed , een mensch bij zig te moeten zien, die hem geheel onverfchillig was, en daar hij niets aan had; maar hij was bedaarder dan weleer, doch niet koel: hij kon zich van geliefkoosde voorwerpen' verwijderen , zonder wanhoopig daarbij te worden, zonder zijn hart eenen wreeden fchok te doen lijden, terwijl de hoop op de herëeniging, hoe verre ook nog in het vooruitzicht, troost en weldaadige bevindingen bij hem verwekte: hij fprong ook niet meer van den dénen tak der weetenfchappen op den anderen, maar nam 'vast voor, om zich met ernst op eenen hoofdtaak toêteleggen, en alzo hij liet eenvouwige, voor de menfchen zo belangrijke ou■derzoek der Natuur tot hiertoe verwaarloosd had, doch nu zijn fmaak door ecnveuwi ;heid meer veredeld was,, begon hij ook het groote bock, zo vol van onuitputtelijke wijsheid, het boek der Natuur fe beoefenen en van tijd tot tijd meerder genoegen daarin te fcheppen : maar in de fnipperüuren, wanneer hij zich niet met ernftige zaaken bezig hield, verwierp hij ook de fchoone kunften niet, onder welke hij aan de muziek de voorkeur gaf. S 4  afïo LODEWIJK van SEELBERG. Seelberg werd zeer bedroefd, toen de Graavin van storman zich na een verblijf van zes weeken tot haar vertrek gereed maakte, juist in den tijd, dat hij nog naauwlijks , uitgerust met deeze goede voorneemens, die zij gedeeltelijk bij hem verwekt had, zijne nieuwe levenswijze begonnen had: haar omgang, haare aangelegcne gefprekken en het bijzijn van haare goede kinderen, (seelberg had zeer veele liefde voor deeze kleine fchepfels,) dit alles was voor hem een aangenaame behoefte geworden: hij verzócht, dat het hem vergund mogt weezen, haar op haar buitenverblijf te mogen bezoeken; zulks werd hem gaarne toegedaan; hij reisde derwaards, bleef 'er drie maanden, fcheidde nog eens met een vol gemoed van dit beminnenswaardig huisgezin , reisde den volgenden zomer andermaal derwaards, en, (want mijne Leezers zullen immers wel verwachten, dat deeze roman, gelijk de meesten van zijne broederen met een huwelijk eindigen zal?) de hartlijkfte vriendfchap tusfchen beide deeze. perfoonen , gevestigd op wederzijdfche hoogachting, gelijkheid van denkwijze en gelijkaardigheid, veranderde ongemerkt in een tederer genegenheid; seelberg bad in het volgende jaar zijne Schoonzuster om haare hand en verkreeg dezelve ; het hart bezat hij reeds; zij verecnigden hun lot en leven thans in den gelukkigflen, genoeglijkften toeftand; bemind en geëerd van alle braaven; zij zijn de troost van hunne kinderen, wier opvoeding hunne voor-»  ZESTIENDE HOOFDSTUK. 281 naamfte bezigheid is , de weldoeners van hunne dienstboden, den welken zij het jok der afhangelijkhcid zu gemaklijk maaken, als mogelijk is; de hulp der armen en lijdende, de raadgeevers van hunne nabuuren, en de Voorzienigheid zegent en beloont hunne deugd door welvaart, genoegen en gezondheid. Ten flotte moet ik nog iet zeggen van de lotgevallen van eenige perfoonen, wier levensgevallen in dit boek niet volledig befchreven zijn: de ouders van de tegenwoordige vrouw van Seelberg, de Heer en Vrouw van wallenhout, zijn overleden; ook leeft de oude Colonel van gratz, de vader van julia, niet meer. Julia heeft als Hofdame bedankt, en is gehuwd met een' Officier; haar zedelijk gedrag is thans onberispelijk, doch omdat zij eene Hechte huishoudster is, en de man een gering vermogen bezit, leevcn beiden in eenen bekrompenen ftaat, waarvan alle de onaangenaamheden , door de kwaade luimen van haaren man , die een ruw mensch is , op haar nederkomen : de Heer waterhoorn, weleer Hofmeester van seelberg, is als Schout met een rijke weduwe in het huwelijk getreeden , fmoorelijk verliefd op haar geld; doch bij de vrouw heeft hij een hel op de Aarde, want zij is buitenfpoorig en vuilaartig, en heeft hem zodanig onder den duim, dat hij niet één aangenaam uur in de wereld heeft: van de twee Lijflanders, die s e e lS 5  aSs LODEWJJK van SEELBERG. berg op de Academie zo bedroogen hadden, is de één te daken op bedrog in het fpel betrapt, en van eenen Engelschman dood geftooken; en de tweede heeft in de uiterfte armoede en met een uitgemergeld ligchaam , waarin zijne buitenfpoorigheden hem gedompeld hadden, zijn leven geëindigd: wat eindelijk de vrouw van den Burgermeester betreft, die au gust ine verleid had, deeze was nu oud en lelijk, en geen minnaar, die maar ergens anders met zijne zuchten niet werd afgeweezen, wilde zich met haar bemoejen: om nogthans met de galante wereld te vcrkeeren, wist zij haaren zwakken man overtehaalen , groote zwier te maaken en prachtige maaltijden te geeven: hij geraakte daardoor in zijne huislijke omftandigheden ten achteren, tastte openlijke kasfen aan , werd van zijn amt afgezet, en leeft thans met zijn fchandelijk wijf in de drukkendfte armoede; en terwijl zij zich aan den drank hebben overgegeven, ook in een algemeene verachting. Einde van het tweede en laatfle Deel.