EM. SWEDENBURG, GODGELEERD SAMENSTEL.   EM. SWEDENBURG, GODGELEERD SAMENSTEL. o f KORT UITTREK ZE L, VIT 's mans schriften, bevattende zvtne godgeleerde gevoelens van god, de wereld, hemel, hel, wereld der geesten, en het toekomend leven. UIT HET ROOGDUITSCH. voorüf gaat e en e VERHANDELING, MMLZENDE EEN/GE BTZONOERüEDEN NOPEM SWEDfiNBURO, ENOESZELFS ^LWGeZT door YSBRAND van HAMELS VELD. Te AMSTERDAM, Bv WESSING en van der HEIJ. \w d c c x c   VERHANDELING behelzende EENIGE BYZONDERHEDEN nopens Sf EDENBURG, en deszelfs AANHANG EREN; door den VERTAALER. Daar ik thans gelegenheid heb, om te volbrengen , het geen ik in myn Voorbericht voor de Briefswyze Verbande* ling, betreffende het leven van Em. Swedenburg voorwaardelyk beloofde , te weten , eene Nederlandfche vertaaling tebezorgen van het in dat Voorbericht aangekondigde Uittrekzel uit alle de godgeleerde Schriften van dezen zeldzamen man» bevattende zyn geheel Samen/Iel van Godgeleerdheid , heb ik nodig geoordeeld, voor deze Vertaaling eene korte Ver* han-  ii VERHANDELING handeling te plaatzen, in welke ik vooreerst nog eenige byzondere Aanmerkingen, nopens dezen Geesten - ziener en nopens dit zyn Samenftel, en dan nog eenige merkwaardigheden nopens zyne Aanhangeren, en derzelver tegenwoordigen toeftand, byzonder in Zweden en Engeland, zal mededeelen. De meesten myner Lezeren zullen S tv e d e n b u r g s naam meer kennen ui t zyne laatfte levens-jaaren en uit zyne laatfte Schriften, dan wel van de zyde zyner Geleerdheid, en voorigen Levensloop. — De Verhandeling over zyn leven , door my vertaald uitgegeven tot een voorlooper van dit tegenwoordige werkjen zal hem echter ook van dezen kant nader hebben bekend gemaakt. — Ik kan 'er hier nog het volgende byvoegen..— De Bergraad en Ridder Sas del, in eene Reden voering, ter gedachtenis van Em. Swedenburg, aan de KoningJyke Zweedfche Akademie der Weten, fchappen te Stokholm voorgelezen , le¬ vert  van den VERTAALËR. m Vert ons nog de volgende Berichten De eigenlyke naam van onzen man was SwedburOj hebbende hy den naam van Swedenburg eerst aangenomen in het Jaar 1719, toen hy tot den Adel* ftand verheven werd , Hy werd geboren te Stokholm den 29 January 1Ö88. Hy was de tweede zoon van D. Jaspar Swedburg, Bisfchop van Scara; hy hadt van jongs af goede gelegenheid» om met alles, wat men geleerdheid en wetenfchappen noemt, bekend te worden. In zyne jeugd las hy geern de Latynfche Dichters, en maakte zelfs in de Latynfche Dichtkunde eenige Proeven , die goedkeuring vonden. Te Upfal eenige jaaren geftudeerd, en den roem van een man van yver en vernuft verworven hebbende, begaf hy zich buiten 's lands naar Duitschland , Frankryk en HoU (*) Ik geef hier het Üittrekzel uit deze Redenvoering, 't welk de Heer Clauöius in den Wandsbecker Bode, I. en II. Deel geplaatst heeft, Bladz. 162. en volg. m  iv VERHANDELING Holland, om te zien, of zich daar ook iet nieuws voor zynen weedust zou aanbieden. De verdeeling der Geleerden in Godgeleerden, Wysgeeren, enz., fmaakte hem niet, naardien hy geloofde, dat alle Wetenfchappen voor één' mensch, en één mensch voor alle Wetenfchappen gefchikt ware. Ondertusfchen was zyne geliefde Wetenfchap, buiten en behalven de Godgeleerdheid enWysgeerte, de Natuurkunde, Chymie, en de Wiskundige Wetenfchappen. Door zyne kunde in deze laatften was hy bekend geworden by den vermaarden Commercie-Raad Pelkem, en Koning Kar el XII. maakte hem in zyn s8ftc jaar Adfejfor, onder voorwaarde, dat hy dezen grooten Mathematicus en Mechanicus by alle zyne ondernemingen verzeilen, en geftadig by hem bly. ven zou. Hoe weinig of hoeveel S wede nburg in de Mechanica of Werktuigkunde vermogt, blykt onder anderen uit eene kleine proeve, met welke hy  van den VER TA AL ER. v hy in 't Jaar 1718. tot de Belegering van Frederikshal 2 Galeien, 5 groote Vaartuigen en eene Sloep , anderhalve Zweedfche mylen, van Strömflad naa lldaJual, met rollen over Berg en Dal voerde. Hy werd vermaard door zyne Schriften , in welken hy zich eenen man betoonde, die niet tot napraaten gefchapen was, maar die zelf dacht, en in elk vak, daar hy zich in vertoonde, te huis was. In hec Jaar 1724. werd hem een Hoogleeraars-Ampt in de hoogere Wiskunde te Upfal aangeboden, waar voor hy echter bedankte ; in het zelfde Jaar verkoos hem de Koninglyke geleerde Maatfchappy te Upfal tot medelid , en in 1734 die van Petersburg tot haaren Correspondent. — Zodanig iemand was S we den burg, tot dat hy in 't Jaar J740 zich aan alle tydelyke Wetenfchappen en roem onttrok en in het Jaar 1745. Geesten begon te zien. — Doch dit zy genoeg tot aanvulling van het geen in de Briefswyze * 3 Ver*  vi VERHANDELING Verhandeling over Swedenburgs keven enz, gemeld wordt, alwaar men het overige tot aan zynen dood , den 28 Maart 1772. in zyn 85^° Jaar, volgends dien Brief fchryver, doch gelyk Cl au-, dius heeft, den 24 September 1771. vinden kan —• Wanneer men 's mans Samenftel van Godgeleerdheid, welk wy hier vertaald le* veren , zoo als het uit zyne Schriften getrokken en opgemaakt is, aandachtig gadeilaat, zal men duidlyk ontwaaren, dat het, midden onder veele blyken van dweepery, een denkend en Wysgeeiïg brein ontdekt,dewyl alles, in zoo veele duisterheden, en niettegenftaande enkele ftrydigheden , echter over het algemeen één geheel uitmaakt. — By elk Hoofd/luk van dit Samen/lel is in het oorfpronglyk Hoogduitsch een Gezicht gevoegd, het welk Swedenburg zal gehad hebben, en het welk naauwe betrekking heeft tot dat leerftuk , het het welk in zoodanig Hoofdjluk wordt voer*  van den VERTAALER. yii voorgedragen, ten blyke, indien men het wil aannemen, dat men in den Hemel zoodanig Leerltuk juist zoo gelooft, als Swedenburg het daar heeft voorgefteld. —■ ïk heb deeze Gezichten in de Vertaaling achter wege gelaten , alzoo zy nutteloos den prys van dit werkjen bezwaaren zouden voor den Lezer; ik zal 'er hier één of twee tot een voorbeeld geven, opdat de Lezer uit deze proeve oordeeie, dewyl zy toch allen op dezelfde leest gefchoeid zyn. — Dus vinden wy achter het XXVII. Hoofdfluk , waar in S w edenburg de Leere der Protestantfche Kerk van de Toerekening tegenfpreekt, het volgend GEZICHT. Op zekeren dag, als ik in de GeestenWereld eene Zeekust befchouwde, zag ik eene prachtige Haven vol groote en kleine Schepen en Vaartuigen, met allerhande waaren beladen , welken van jonge meisjens en knechtjens, die op de * 4 ban-  Vin VERHANDELING banken dezer Vaartuigen zaten, aan elk, die wilde , werden uitgedeeld , mee deze woorden: Wy verwachten het oogenUik, waarin wy onze fchoone Schildpadden zullen zien, die uit de Zee zullen voortkomen Ik zag wezenlyk ook groote en kleine Schildpadden, welken haare jongen op den rug droegen , en naar de omliggende Eilanden omzagen. De Moerfchilpadden hadden twee hoofden, een groot zeer glinfterend en met hetzelfde fchild omgeven , waar mede haar lyf bedekt was. Het andere hoofd was klein, en aan het gewoone Schilpadshoofd gelyk, dit konden zy verre voor het ligchaam uitltrekken, en ftaken het fomtyds in het groote hoofd, welk als dan zynen glans verloor. Ikbefchouwde het groote hoofd, als het glinfterde, en zag, dat het een menfehen-aangezigt hadt, met de jonge meisjens en knechtjens op de banken fprak, hen de handen lekte, van hen geftreeld werd, en allerleië kostbaare dingen van hen kreeg;  van den VERTAALER. ix kreeg, als: zyden Hukken tot kleederen , welriekend hout tot tafelen en huisraad, purper en fcharlaaken tot fie. raad. Ik deed onderzoek naar de betekenis dezer voorwerpen , en welke overëenftemming zy hadden met den hemel en de aarde. Eene hemelfche Hem antwoordde my: „ gy weet reeds wat de „ Haven en de Schepen betekenen, „ maar de betekenis der Schildpadden, „ en der Jeugd, die op de banken zit, „ is u onbekend. De Schildpadden be„ tekenen die genen onder de Geeste„ lyken, welken het geloof van de liefde „ en de goede werken fcheiden. Het „ kleine hoofd betekent hunne Leer„ ftellingen, betreffende den Heere, 99 die, gelyk zy zeggen, in den door „ het geloof gezuiverden en gehei„ ligden mensch geen kwaad meer „ ziet. Zy ftrekken, gelyk gy gezien „ hebt, dit hoofd voor het ligchaam S3 uit, fteken en verbergen het in het * 5 » groote  x VERHANDELING 99 groote hoofd, wanneer zy mee lee„ ken fpreken. Maar met dat groote „ hoofd, dat een menfehen aangezicht „ heeft, prediken zy, overeenkomftig „ het woord, liefde, weldaadigheid, „ goede werken, waarneming der tien „ geboden en boete. Maar dan verber„ gen zy het kleine hoofd, welk hunne „ inwendige en eigene meening aani, duidt. Zy fchynen hunnen toehoo„ rers met wysheid en fchoonheid toe„ gerust te zyn , waarom gy de Jeugd „ hen kostbaare dingen zagt uitdeelen. „ Na den dood fpreekt elk, zoo als hy „ denkt, en nadien de gedachten dezer „ geleerden dwaasheid is, zoo babbe„ len zy onzin in de Geesten-wereld, „ worden als zotten uit de gezelfchap„ pen verjaagd, en eindelyk in den put „ des afgronds geworpen, waar zy en„ kei ligchaamlyk, en als Mumiën „ worden. Hun helsch gezelfchap is ., naast dat der Machiavellisten, en zy „ noemen eikanderen broeders". Kort  van pen VERTAALER. xi Kort daar op werden zy , nog in myn byzyn uit de gezelfchappen der Geesten - wereld verjaagd , en byeen verzameld, om naar beneden geworpen te worden. Vervolgends zag ik een Schip met zeven uitgefpannen zeilen in de lucht zweeven, alle de Matroozen en Bootsgezellen waren met purper gekleed en hunne mutzen met lauriertakken verfierd. Allen fchreeuwden zy: „ Nu zyn wy in den Hemel. wy zyn „ de Leeraars in purper en lauërkransj, fen , en de geleerdften onder de „ Maatfchappyën van Europa". Dit alles zou, gelyk ik verilond, den praal en hoogmoed dezer onbezonnen lieden uitdrukken, welken ik te voren in de gedaante van Schildpadden gezien had. Ik wilde met hen fpreken van den invloed des Heeren, welke liefde en-wysheid is, als ook van de weldaadigheid, zonder welke geen geestelyk en heiligend geloof plaats kan vinden, maar zy luisterden niet ééns naar my. Na. der-  xii VERHANDELING derhand zag ik hen by het hemelsei? licht, hetwelk het binnenfte opheldert, en het vertoont, zoo als het is, toen fcheenen zy niet meer in een fchip door de wolken te vliegen, noch in purper gekleed of met laurieren bekroond te zyn. Zy waren in eene zandige woestyn, hunne kleederen hingen verfcheurd om hen, en om hunne heupen was een vischnet geflagen 't welk hunne naaktheid zien liet. In dezen toeftand werden zy naar beneden geworpen»" Men ziet uit den Inhoud van dit gezicht , niet alleen , dat juist deze Hemellingen van dezelfde gevoelens zyn , als de Heer swedenburg geern heeft, maar ook dat zy geheel geene vrienden zyn van de geestelyken, noch genegen voor de Protestanten, die zy echter ongelyk aandoen , wanneer zy hen  van den VERTAALER. xm hen te last leggen, dat zy het geloof van de liefde affcheiden. Dit doen de Protestanten niet , en deze befchuldiging rust enkel op een verkeerd verftaan van hunne leerftukken, doch waaruit dan ook tevens blykt , hoe weinig ftaat men op zulke gezichten maaken kan — Hetzelfde blykt ook uit het volgende gezicht, welk volgt op het XVIL Hoofd/luk, en waarin de leere der Christen-Kerk nopens de Drieëenheid insgelyks in een geheel verkeerd licht door de gewaande bewooners der Geesten-wereld geplaatst wordt.. GEZICHT. Op zekeren dag in den Geest in den hemel verrukt, zag ik een prachtig paleis , op welks achtergrond een Tempel was. Midden in den Tempel Hond eene gouden tafel, op welke het woord was, dat van twee Engelen bewaakt werd.  x v VERHANDELING werd. Rondsom Honden drie regels ftoelen. Die des eerften regels waren mee purperroode, die des tweeden met blaauwe, die des derden met witte zy* de bekleed. Boven aan het gewelf over de tafel hing een ryk tapyt met kost* baare fteenen beftikt, waarin alle kleuren van den regenboog flikkerden. Om en by de tafel was een kabinet, dat van eenen Engel bewaakt werd, waarin ik eene menigte prachtige kleederen met veele orde zag uitgebreid. Kort daarna zag ik verfcheiden geestelyken in hun plegtgewaad op de ftoelen zitten , welk eene door de Hceren belegde Kerkvergadering verbeeldde, en vernam tevens eene Henielfche ftemme, welke zeide: Beraadjlaagt over den Heere en over den H. Geest! Zy begeerden verlicht te worden, en terftond kwam een licht uit den Hemel op hun hoofd neder , welk eerst het bovenhoofd , vervolgends de flaapen, en ten laatften het gantfche aangezicht verlichtte. Zy begon-  van den VERTAALER. xv gonden over den Heere te fpreken. De eerfte vraag was: of hy de menfchelyke gedaante in den fchoot der maagd Maria hadt aangenomen. De Engel, die nevens de tafel des JVoords ftond , Jas verfcheiden plaatzen uit Lvkas , Mattheus, Jt;sAÏA, de Psalmen, Jeremja, Zacharsa, en Hosea voor, in gevolge van welken befloten werd , dat "er geen Zoon van God, of een van eeuwigheid geboren God zyn kon: dat het Godtyk Wezen , welk eenvouwig en ondeelbaar is, niet gefcheiden kan worden , en dat alles wat van het zelve komt, altyd het geheel moet zyn, en niet afzonderlyk de menschheid kan aannemen. Een der genen, welken op de ftoelen van den derden regel zaten, las de plaats der Geloofsbelydenis van Athanasius voor, alwaar gezegd wordt, dat in Christus God en Mensch één zyn, zoo als ligchaam en ziel maar één' mensch uitmaaken. Eenige Katholyken, die in een' hoek van den Tempel verborgen  p xvi VERHANDELING gen waren , riepen : God de Vader, Jehova, was niet mensch geworden, en de menschheid van den Zoon was niet godlyk. Doch zy werden door het voorlezen van verfcheiden plaatzen uit Jesaïa en Joéi'nnes wederlegd. Eindelyk werdt met hart en mond eenparig befloten, dat de menschheid des Heeren godlyk is, dat men hem om zyne voorfpraak by den Vader bidden moet, dewyl de God Jehova , de Heer van eeuwigheid, op de aarde gekomen, en zich aan de menfchen door zyne menschheid zigtbaar en toeganglyk gemaakt had , zoo als hy zulks in de eerfte tyden, door middel van eene Engelen-gedaante, gedaan had. Nu begon de beraadflaging over den Heiligen Geest, met de onderfcheiding der drie perfonen , welker eerfte God de Vader in 't midden zittende, met zynen Zoon ter rechtehand, en de Heilige Geest van beiden uitgaande, om de wereld te verlichten, verbeeld werd. Toen deed  van den VERTAALER. xvu deed zich eene hemelftem hooren, welke deze verdeeling voor dwaas verklaarde, en zeide: dat God de Alwetende en AJmagtige zelf leert, en geen Middelperfoon behoeft , dewyl hy in alle dingen één is. Maar wat is dan, vraagden de Katholyken uit den hoek , de heilige Geest, van welken paulus en de Euangelisten zoo dikw.yls fpreken , en door wien onze Opperhoofden voorgeven geregeerd te worden ? Wie mag zyne werking lochenen? Eén der genen, die op de ftoelen van den tweeden rang zaten, keerde zich naar hen om, en zeide: De Heilige Geest is geen Godlyk perfoon, noch God op zich zeiyen , maar het geen van God uitgaat, of de Godlyke werking. De Engelen, die by de tafel des Woords ftonden , gaven aan deze verklaaring hunne toeftemming, en voegden 'er by: dat in het Oude Testament met gezegd wordt, dat de Profeeten ooit door den Heiligen Geest gefproo** ken  xviii VERHANDELING ken hebben, maar door Jehova. Maar in het Nieuwe Teftament moet men, wanneer 'er van den Heiligen Geest gefproken wordt, het geen van God uitgaat, of de leerende, levendmaakende, en wederbaarende Godheid verliaan. Nu raadpleegden de leden der Vergadering over het uitgaan van den Heiligen Geest, om te weten, of hy van het Godlyke, dat men Vader noemt, of van het Godlyk-menschlyke, dat men Zoon noemt , uitgaat ? Op ééns blonk het hemels licht midden onder hen, en bellis te , dat het Godlyk-heilige, het geen door den Heiligen Geest verffcaan wordt, van het Godlyke des Heeren door zyne verheerlykte menschheid uitgaat, gelyk elke handeling des menfchen , van de ziel door het ligchaam verricht wordt. De Engel naast de tafel bevestigde deze beflisfing door verfcheiden plaatzen uit Jesaïa , Joannes , Lukas en Mattheus. Eindelyk vatte hy ze famen in het volgend befluit, de God-  van den VERTAALEit. xix Godlyke waarheid in zich behelzende; In God onzen Heere Jesus Christus is de Godlyke Drieëenheid; dat is de Godlyke opperoorzaak van alles, genaamt de Vader, het Godlyk-menschlyke, genaamd de Zoon] en het Godlyk- uitgaande, genaamd dé Heilige Geest. Dienvolgends is 'er maar een éénig God, die de Kerk regeert. Na dat deze prachtige Kerkvergadering geëindigd was , Honden de raadplegenden op , en de Engel * die het' kabinet of den fchat bewaakte, gaf aan elk een kostëlyk kleed van goud en zyde geborduurd, met deze woorden : Ontvangt het bruilofts-kleed''Hierop werden zy met groote eere in den nieuwen Hemel der Chriftenen ingevoerd, met welken de Kerk des Heeren op aarde» of het nieuw Jerufalem verëenigd zal worden* Uit deze beide proeven zal de Lezer öiy, hoop ik, genoeg billyken, dat ik ^ hem  xx VERHANDELING hem met de overigen, die allen van het zelfde alloi zyn, niet overladen heb —■ Ik wil hem in de plaats van dezelven eenige berichten mededeelen , nopens de aanhangeren van Swedenburg , waar toe ik in ftaac ben gefteld door een Hoogduitsch Stukje, waar van de titel is : Nachricht von der fo genannten neuen Kirche oder dem neuen Jerufalem der anh'dnger Em. Swedenborgs, und von ihren Godtesdienstlichen Verfammhmgen in Eng* land. Dem Herrn Superintendent, Doctor Rosenmuller , in Leipzig zugeiëgnet. Weimar 1789. door C. W. Schneider, gelyk uit de ondertekening van de opdragt blykt. Swedenburg vond reeds by zyn leven hier en elders aanhangeren , welken 'hem voor eenen grooten Profeet en Geestenziener hielden, en in zyne zeldzaame Schriften hun vermaak, troost en heil zochten. Zelfs een Euthersch Godgeleerde , die een' aanzienlyken post bekleedde, Fred. Christ. Oetin- ger,  van den VERTAALER. xn cEii, te Manhard in het Wurtembergfche, was met Swedenburgs dweepachtige gevoelens zoo ingenomen, dat hy deszelfs boek : Aardfche en Hemelfche fFysgeerte, in het Hoogduicsch vertaalde , en met de zeldzaamfte Aanmerkingen in Druk gaf. — Alle foorten van Dweepers, Chiliasten, Theofofen, Adepten, voornaamlyk in de Noordelyke Landen, in Euitschland, Holland en Engeland, voegden zich by Swedenburg , en geloofden, eene roeping te hebben , om de nieuwe Kerk , of het nieuw Jerufalem , mede te helpen oprechten. Dit kwaad nam na Swedenburgs dood nog meer toe, nadien niet alleen verfcbeiden geheime gezelfchappen, Rozenkreuzers, Geestenzieners en anderen met zyne Aanhangeren in nader verbindtenis kwamen, maar ook de Swedenburgicianen zich met de vrienden en verdeedigers van het dierlyk Magnetismus en Somnambulismus in Didtschland en Frankryk flooten. In Zweeden had *# 3 zich,  xxii VERHANDELING zich , ten dézen tyde , een byzonder geheim gezelfchap , onder den naam van Exëgetiesch en Philanthropisch Gezelfchap verbonden, welk de leeringen van Swedenburg , met de voorgewende grondregelen der Magnetifeurs verëenigen , en door dezelven de verfchynzelen van het dierlyk Magnetismus eii Somnambulismus wilde verklaaren en bevestigen. Dit Gezelfchap deed in September 1787. op 2* blad in 8V0. eenen Brkf in 't Franuh drukken, welke aan het Gezelfchap der "m Straatsburg ver.bon$en vrienden gericht was , en bebalven eene byzondere verklaaring van het dierlyk Magnetismus en Somnambulismus nog het één en ander van de Godsdienftige gevoelens van dit Gezelfchap bevatte. — Aan het einde van dezen Brief maakten deze Heerennog bekend,, dat zy voornemens waren, eene volledige en naaiiwkeurige Uitgave der Leerboeken van de Godlyke Openbaring voor de nieuwe Kerk (of om duidlyker te fpre- ken  van den VERTAALER. xxui ken; van de Schriften van Em. Swedenburg) te bezorgen , zoo wel i) ten aanzien der Latynfche corfpronglyken, die reeds in Engeland en Holland gedrukt waren , als ook ten aanzien der nog ongedrukte Handfchriften, (^die meer dan 100. deelen bedragen zullen) ook zouden 2) de- Overzettingm van deze Schriften in het Fransch en Zweedsch, en 3) een nieuwe druk der Latynfche Overzetting van den Bybel van Seeast. Schmidius verfchynen, met verbeteringen volgends den Hebr. en Griekfchen Grondtext., door Em. Swedenburg. Als een Aanhangzel zyn by deze Brieven gevoegd : Excerpta ex operibus EmanUelis Swedenborgit in explicationem Magnetismi Somnambulismi atque Theor'm hominis ac morborum. Deze Brief werdt terftond niet alleen in gantsch Duitschland, maar ook in Frankryk, Holland en Engeland verfpreid. Men zond hem in verfcheiden Boekwinkels en aan geachte Duitfche Geleer** 4 den*  xxiv VERHANDELING den. De Heer Hofraad Wieland, aan vvien het Gezelfchap een Exemplaar van dezen Brief gezonden hadt, plaatfte denzelven in de Tentfche Merkur, November 1787. bladz. 153 volgg. Ten zelfden tyde ontving ook de Heer Rósenmuller, te Leipzig, een Exemplaar van dien gedrukten Brief, benevens nog eenen naderen Brief van het Exegetisch en Philanthropisch Gezelfchap, gedagtekend den 8. September 1787. met verzoek , om den gedrukten Brief te toetzen , en het Gezelfchap zyne gedachten daar omtrent mede te deelen. — Dit gaf dezen waardigen Godgeleerden aanleiding tot het volgende Gefchrift : Brieven over de Verfchynzelen van het Dierlyk Magnetismus ' en Somnambulismus, Leipzig 1788. 11.bladz. in 8V0. Dit Gefchrift vervat 1. den bovcngemelden Brief van het Exegetisch en Phi-  van den VERTAALER. xxv Philanthropisch Gezelfchap te Siokholm, enz. en 2. Brief van Rósenmuller aan dit Gezelfchap. In dezen Brief wederlege de Heer Roseniuuller , op eene zoo gematigde als fchrandere wyze de Hellingen in den Brief van hec Gezelfchap van Stokholm vervat , en maakt onder anderen deze Aanmerkingen , dat in alle Eeuwen van het Christendom, Dweepers, zich eene verwachting van een ryk van Christus op aarde, niet volgends de belofte van den Bybel, maar volgends hunne hersfenfchimmen gemaakt hebben. Van deze foort was ook 'het Philadelphisch Genootfchap, het welk tegen het einde der vorige Eeuw in Engeland ontftond. De hoofdpernen van hetzelve waren: zekere vrouw, met naame Jeanne Leade ; een Geneesheer Joan Pordage en Thomas Bromley. De Stichteres van dit Gezelfchap Jeanne Leade maakte een' tyd lang, door haare Gezigten, Voorzeggingen, Beloften en Leeringen grooten opgang. ** 5 2$  xxvi VERHANDELING Zy en haare vrienden fpraken van het ryk van Christus , dat zich nu haast openbaaren zou, van eene te verwacht ten wonderbaare uitiiorting van den Heiligen Geest, van Wondergaven, van nieuwe Openbaringen , en van aller, hande merkwaardige gebeurenisfen, welken ten gevolge zouden hebben, dat alle twisten in het Christendom een einde nemen, en eene eenige aJgemeene Kerk ontdaan zou, en dit PhiladeU phisch genootfchap in Engeland vermoedt de Heer Rósenmuller , dat misfchien wel in dat van Stokholm vernieuwd zy, ten minden 'er eene groote betrekkingop hebbe, te meer dewyl Swedenburg meer dan ééns in Engeland geweest is , en in dat land, volgends zyne eigene bekentenis , veele vrienden gevonden had , die zyne gevoelens goedkeurden , als ook om dat het gezelfchap van Stokholm de Metaphyfifche werken van Pordage zeer aanpryst. • • In de voorreden van den Heer Ro- sen-  van den VERTALER, xxvn senmuller voor dit gefchrift, worden nog de volgende omftandigheden van het gemelde genootfchap te Stokholm en andere foortgelyke Genootfchappen van Sï-yecknburgiamn opgemerkt. Het oogmerk dezer genootfchappen is geen ander , dan de zeldzame ftellingen van Swedenburg meer en meer te verbreiden. Het getal der leden is onbepaald, en in November 1786 waren zy omtrent vyftig fterk. Zy zyn gewoone leden, die jaarlyks vier Ryksdaalers be, taaien; Eereleden en bezoekende \e~ den , verders Intekenaars , die op de werken van Swedenburg hebben ingetekend. Het gezelfchap verkiest jaarlyks zynen prefident, en om het vier-, endeels jaars een' viceprefident, ook heeft het een' fchatmecster en fecretaris. Deze Heeren beleggen de byzondere byëenkomften : de algemeene vergadering is eiken woensdag namiddag, en het groote feest van het genootfchap wordt gevierd den 1 No- yem-  xxviii VERHANDELING vember. De gelden van het genootfchap zyn in de Bank te Stokholm gelegd. Van de Boekverzameling van 300 Déélen heeft het een Lees-bibliotheek gemaakt. Het onderhoudt Briefwisfeling met alle foortgelyke genootfchappen in Europa, Amerika en waar het zyn mag*. Hier merkt de Heer Schneider te recht aan, indien het alles richtig was, wat de Swedenburgianen voorwenden van hunnen omgang met de geesten, konden deze genootfchappen veel brievenporten befpaaren en hadden geene briefwisfeling nodig. -— Men zegt, dat zich lieden van uitnemende gaven van géést en hart, en zelfs Vorften onder hen bevinden. Verfcheiden Zwcedfche Geleerden hebben hunne grondftellingen bedreden , doch zyn door hen even min als de Heer Rósenmuller beantwoord. Het is de gewoonte niet van Dweepers, om hetgeen tegen hen gefchreeven wordt te onderzoeken , veel min te wederleggen. Denk-  van den VERTAALER. xxix Denklyk gaat het Zweedsch genootfchap voort, om in ftilte meer leden aan te werven, en die onder het juk der dweepery te brengen. Ernfb'ger en flouter zyn de ondernemingen van een dergelyk gezelfchap van Swedenburgianen in Engeland, van welken ik uit het gemelde werkjen van den Heer Schneider den lezer nog eenig bericht heb mede te deelen. Reeds op het einde van het jaar 1783 werdt in Londen een Swedenburgs-Theofophisch Genootfchap opgericht , dat jaarlyksch zynen prefident verkiest, eenen fchatmeefter en fecretarisfen heeft. De leden befhan in twee klasfen: intekenaars en eigenaars. De eerflen betaalen 1, en de laatften 5 guines jaarlyks. In de tweede klasfe komt niemand , die niet in de eerfte geweest is. Dit genootfchap heeft zyne eigene Drukkery,. in welke behalven andere daartoe behoorende fchriften , denkelyk de Engelfche Vertaaling van Swedenbürg's wer-  xxx verhandeling werken gedrukt wordt. Onder de gënootfchappen , welke in de gewaande nieuwe openbaringen van Swedenburg hunnen troost zoeken , heeft dit genootfchap te Londen dé iioutfle flappen gedaan* en het, naar hunne verbeelding , het verfte gebragt. Want by dit genootfchap is de nieuwe kerk, of het nieuw Jerufalem van Swedenburg * gelyk het voorwendt, wezenlyk te vinden. Ten bewys hier van dient, dat in deszelfs drukkery reeds zedert drie jaaren een Journal Novi - Jerüfalémiete, of een Dagboek van het nieuw Jerufalem is uitgekomen, voor welks Schryver zich onder de Opdragt (*) zeker' Chirurgyn B. Chastanier heeft uitge^ geven. Doch hier van is nog een ander zekerer bewys * te weten: Dé Cr) Dit Journal is niet alleen aan de Swedenlurgianen, maar ook aan de Frymetzelaaren opgedragen, en de Heer Rósenmuller gist, of niet wel fommige Loges dezer laatften, met de genootfehappen der eerlten in vcrbindtenis ftaan.  van den VERTAALER. xxxï De Liturgie der Nieuwe Kerk. Hiervan had de Heer Schneider de Franfche uitgave, uit het Engelsch oorfpronglyke vertaald, onder dezen titel: Liturgie ou Formulaire de Prieres pour la Nouvelle Eglife dèfignée dans YApocalypfe par la Nouvelle Jerufalem. — Traduite de ïAnglois. — Et celui qui étoit ajfts fur le Trom, dit: voici je vals faire toutes Chofes Nouvelles. Apoc. XXL 5. — a Londres: De ILmpriemerie di R. Hindmarsh, Imprimeur de S. A. R. le Prince de Galles, N: 32. Clerkenwell Clofe: Et fe trouve chez J. Denis, New Bridge - flreet Blackfriais 1788 35. Bladen in gr. 12. Uit dit kleine Boekjen is derhalven klaar te zien, dat de verwachte Nieuwe Kerk der aanhangeren van Swedenburg wezenlyk beftaat, en dat eene gemeente derzelve te Londen haare Godsdienftige vergaderingen houdt. Boven het  xxxii .VERHANDELING het portaal van den Nieuwen Tempel, welken deze gemeente te Londen in het kwartier van Great - Eafi - Cheap, dicht by het Monument , tot haaren Godsdienst geopend heeft , ffoat een opfchrift, welk de uitgever der Liturge, op de keerzyde van het '\ itel- blad heeft laten afdrukken; het luidt dus: M efl maintenant permis. Thans is het geoorloofd. Voor deze Liturgie is van derzelver Uitgever, een Bericht aan den Lezer van 14 Bladzyden geplaatst, waarvan het hoofd - oogmerk fchynt te wezen, om het onderfcheid der Nieuwe Kerk en derzelver leere, van de voorgaande of Chris- (*) De Uitgever voegt 'er ter verklaring deze aanmerking by: Voyez le Traité de la vraie Religion ChréLienne a'Emanuel Swedenburg , n. 508. Cette Infcription Jignifie, que maintenant il ejt permis d'entrer intellectuellement dans les myftéres de In Foi. Duister.  van den VERTAALER. xxxw Christelyke kerk voortedragen. Nadien dit bericht een merkwaardig ftuk tot de gefchiedenis der nieuwe Swedenburgfche kerk is, heb ik, in navolging van den Heer Schneider, hetzelve achter deze voorbereidende verhandeling onder Bylage A geplaatst. Na dit volgt, op 14 Bladzyden, een Kalender, welke de Pfalmen en Bybelplaatzen aanwyst, die op zekere byzondere Feestdagen , op eiken dag der maand, en het gantfche jaar doorgelezen moeten worden. Hier zyn de (tukken uit den Profeet Daniöl en uit de Openbaring , in vergelyking van de overige ftukken uit den Bybel, gelyk men ligt gisfen kan, verre de meeften. Vervolgends wordt de orde van den Godsdienst in de nieuwe kerk voorgefchreven, en alle de daar by te gebruiken gebeden en Bybelplaatzen van Bladz. 1—38 opgegeven. De Godsdienst begint met eene Lofverheffing des Heeren wegens zyne twee**"* de  xxxiv VERHANDELING de toekomst,welke de Prediker voorleest, terwylde gantfehe gemeente ftaat. Deze Doxologie is een famenflelling van de volgende Bybelplaatzen: Dan. II. 43. 44- VU. 13. 14. Openb. i. 4. 6. 7. 8. 11. 12. XXÜ. 13. XXI. 1. 2. 3. 5. 9- 10. XXII. 16. 17. 20. Jez. XLIX. 26. XLIV. 6. XXV. 9. XL. 3. 5. 10. 11. IX. 6. Jer. XXIII. 5. 6. XXXIII. 15. 16. Jes. LIV. 5. Zach. XIV. 9. in dezelfde orde zoo als zy hier liaan. Vervolgends wendt zich de Prediker naar de gemeente, en vermaant haar, tot het afleggen eener ootmoedige belydenis van zonden, voor het aangezigt van den almagtigen God, haaren hcmelfchen Vader, Jesus Christus. De gantfehe gemeente knielt neder, en de Prediker leest de belydenis; der zonden voor , welke in de Bylagen onder B. volgt. De gemeente antwoordt daar op, gelyk in 't gemeen by het einde van elk gebed: Amen! De Prediker bidt het Onze Vader, terwyl de gemeente blyft knie-  van den VERTAALER. xxxv knielen, gelyk dit altyd by dat gebed jgefchiedt, waarna 'er een Pfalm of een Lied gezongen wordt. Dan valt de gemeente weder op de knieën* en de Prediker zegt haar een gebed voor, om eenen zegen óver het Godlyk woord. Dit gebed begint dus: s, G algoede, barmhartigfte Heer* die „ gy uit Godlyke liefde jegens het gant,, fche menschlyke geflacht ons de genade bewezen hebt, dat uw heilig ,, woord zoo wel tot onderwys en troost der menfchen op aarde , als tot geluk en verhooging der Engelen in den Hemel gefchrevtn is geworden* wy „ bidden u , dat gy onzen geest wilt „ verlichten , op dat wy daar in dé Ij geestlyke en hemelfche dingen van uw eeuwig koningryk ontdekketi s, mogen enz;" Dan volgt het lezen der Pfaïmen haaf de orde des Calenders, hetwelk de Prediker verricht: en op het eindë van eiken Pfalm 9 gelyk ook telkens nii het *** & voor*  xxxvi VERHANDELING voorlezen van het Godlyk woord, moet de gemeente deze Doxologie herhaalen, te weten: De Prediker. Jesus Christus zy* eere en heerlykheid in alle eeuwigheid. Het Volk. Want hy is Jehova der Heirfchaaren, en in Hem alleen woont alle de volheid der Godheid ligchaamlyk. Vervolgends moet de Prediker de Artikelen N0. 2 en 3 uit het Roek van Emanuel Swedenburg: De waare Christelyke Godsdienst, voorlezen. Deze plaats bevat het geloof van den Nieuwen Hemel en de Nieuwe Kerk, naar het denkbeeld van Swedenburg, zoo wel in zyn algemeene als byzondere vorm. Na het einde van deze voorlezing moet de Prediker eene Dankzegging voor alle ligchaamlyke en geestelyke weldaaden van God , byzonder voor de verlosfing der Engelen en menfchen, voorlezen, waarby de Gemeente ftaat: In 't Hot  van den VERTAALER. xxxvn (lot van dit dankgebed ftaat: „ Het is „ onze begeerte, uwen naam te pry„ zen, omdat gy dat wonderbare werk „ volbragt hebt, welk zedert onlangs „ in de geestelyke wereld heeft plaats „ gehad, waardoor Babel verftoord, en ,, de geesten des draaks (*) afgeweerd „ zyn geworden, welken den invloed ,, der Godlyke goedheid en Godlyke „ waarheid, die uit uwe Godlyke mensch„ heid, by uwe nederdaling totdemen„ fchen op aarde, voortvloeien, hin-i „ derden en verkeerden. Wy pryzen „ u, dat gy alle dingen in den hemel „ weder in orde gebragt hebt, en dat het „ u behaagd heeft, in het oogenblik der „ verwoesting van de voorgaande verwoestte „ Kerk, naar uwe barmhartigheid, den „ grond eener Nieuwe Kerk te leggen, „ die (*) Gelyk Babel by de Swedenburgianen de Christelyke, of gelyk zy fpreken, de voorgaande Kerk is, en de draak de leere dezer Kerk, zoo zyn de Leeraars dezer Kerk by deze Heeren de gessten des draaks. Niet liefderyk! -X" % ^ r>  xxxviii VERHANDELING „ die u, o Heei e Jesus ! in uwe God„ lyke menschheid, alleen als den Schep„ per van alle eeuwigheid, als den Ver„ losfer in den tyd, en als den Weder« baarer in alle eeuwigheid belyden en „ aanbidden zal. Amen! Na deze dankzegging volgt een gebed voor den welvaart der Nieuwe Kerk, terwyl de gantfehe Gemeente knielt. Dq Lezer vindt dit gebed Bylage C. Vervolgends gefchiedt het lezen uit het Oude Testament volgends den Calender, by het einde van hetwelk de Gemeente de bovengemelde Doxologie herhaalt, waarop 'er een gebed voor den Koning en de Koninglyke Familie knielend ge^ daan wordt. Nadien men ligt kan denken, dat het de wensen en hoop der leden van de zoogenaamde Nieuwe Kerk zyn zal, om ook Koningen onder zich te hebben , zoo zullen de Lezers dezen vvensch ook in dit gebed , Bylage D. yinden. Ook gefchiedt 'er, als het Parlement vergaderd is, nog een byzonder  van den VERTAALER. xxxix bed knielende, in hetwelk de Heere wordt aangeroepen, dat hy alle deszelfs raadpleegingen tot bevordering zyner eere en ten besten zyner Nieuwe Kerk wil laten gedyën. Hierop wordt weder een Pfalm of een Lofzang gezongen , waarna het tweede lezen uit het Nieuwe Testament, en by het flot daarvan de bovengemelde Doxologie herhaald, en ook het Onze Vader andermaal knielende gebeden wordt. De Prediker leest der Gemeente de tien geboden voor , volgends de verdeeling van Swedenburg, volgends welken de woorden: gy zult u geen beeld noch eenige gelykenis maaken enz. tot het eerfte gebod gebragt zyn. By elk gebod zegt de Gemeente: „ Heer, ontferm u onzer „ en neig onze herten tot het vervullen „ van dit gebod!" Na het voorlezen van het tiende gebod zegt de Gemeente: „ Heere ontferm u onzer, en druk alle „ deze geboden in onze harten in, wy „ bidden u daar om!" Hierop leest de *** 4 Pre-.  xl VERHANDELING Prediker nog een kort op/lel voor, dat de Hoofdinhoud der wet is liefde jegens God en den naasten, in welks flot gezegd wordt: „ Hier mede zyn twee re^ >, gelen , ten dienst der Nieuwe Kerk „ naauw verbonden, te weeten: I. Dat „ geen mensch het kwaade, als zonde, van „ zichzelven vermyden, en het goede, >, dat van God ais goed kan aangezien „ worden, van zich zeiven doen kan; „ maar gelyk ieder het kwaad, als zon" de' mydt' 200 doet hy het goed niet » van Zlch zeiven,maar door denHee» re. II. Dat men het kwaad, als zon» de' om zyn zelfs wil, vlieden en » daar te§en ftryden moet, en dat, „ wanneer men hetzelve uit eenigen „ anderen beweeggrond , dan omdat „ het zonde is, mydt, men het niet „ mydt, maar niets meer doet dan al» Ieen> dat men verhindert, dat her „ voor de wereld zichtbaar wordt." Op deze voorlezing volgt een gebed voor d@ Bisfchoppen, en voor de overige gees- te-  van den VERTAALER. xli telykheid der voorgaande Kerk, welk insgelyks knielende gedaan wordt. Dit, wegens zynen inhoud, merkwaardig gebed volgt onder Bylage E. Onmidlyk na dit gebed wordt de belydenis des geloof s van de Nieuwe Kerk, van . den Prediker en van de gemeente te famen opgezegd, hetwelk llaande gefchiedt. De Lezer zal deze geloofsbelydenis onder Bylage F. vinden. Na deze geloofsbelydenis wordt een gebed gedaan voor alle menfchen, byzonder voor de genen, welken zich aan de voorbidding der Gemeente hebben aanbevolen. In dit gebed wordt onder anderen gezegd. „ Wy bidden u byzonder voor „ den welvaart uwer Nieuwe Kerke, 3, allerwegen, waar dezelve op de op„ pervlakte der aarde zichtbaar is, dat „ zy door den Heiligen Geest, welke van ,, uwe Godlyke Menschheid uitgaat, alzoo „ geleid en geregeerd worde, dat alle „ de genen , die de Hemelfche leere van het Nieuw Jerufalem aannemen *** 5 en  XLir VERHANDELING „ en belyden, dezelve eenpaarig in zlü„ verheid van hunne harten, en heilig„ heid van hun leven behouden." enz. De Prediker leest, na dit gebed, volgends zyne eigene keuze , eenige uittrekzels uit de Schriften van Em. Swedenburg, waar op nog een kort gebed, en van de gantfehe gemeente het Onze Vader knielend gefproken, en ook de geheele Godsdienst met den zegenwensch beflooten wordt: ,, De genade „ van onzen Heere Jesus Chistus „ zy met ulieden allen, Amen? Operib. XXII. ai." Hier heeft men, dus eindigt de Heer Schneiders , een korte fchetze der Liturgie van de zoogenoemde Nieuwe Kerk der aanhangeren van Swedenburg. Men zal daar uit, als ook uit de By lagen A-F het voornaamfte van hunne leergevoelens kunnen zien. Het is klaar, dat zy in de leere van God, den Vader, Zoon, en Heiligen Geest hetSabellianismus naby komen, en zich van den Per- foon  \ van de-n VERTAALER. xliii foon van Jesus Christus het zeldzaamfte deekbeeld maaken; hem eene God* lyke menschheid toefchryven , die voor den tyd geweest, en eene menschheid, die hy in den tyd aangenomen en na zyn' dood door zyne Hemelvaart verheerlykt zal hebben; dat zy van hem leeren;dat hy een éénigen perfoon der Godheid, maar dat hy, in zoo verre hy de liefde en de waarheid zelve, of het woord is, van den Hemel op aarde gekomen is, eene menschlyke gedaante aangenomen, de menfchen van de verdoemenis verlost, en naderhand zyne menschheid door de volkomene verëeniging derzelve met de Godlyke goedheid en waarheid verheerlykt heeft. Alhoewel zy van den Heiligen Geest fpreeken en zeggen, dat er naar het wezen en perfoon een éénig God, te weten onze Heer en Heiland Jesus Christus, maar in denzelven eene godlyke drieheid is, welke in Vader, Zoon, en Heilige Geest beliaat, nochtans yerklaaren zyzich niet nader, wie de  xLiv VERHANDELING de Vader en de Heilige Geest is. Van de heilige Schrift leer en zy, dat die eenen drievouwigen, te weten , eenen Hemelfchen, geestelyken , en natuurlyken zin heeft, die hen door de nieuwe Openbaaring , welke Swedenburg van God ontvangen , en in zyne Schriften nagelaten heeft, medegedeeld is. Daarom zetten zy ook de Schriften van dezen Man naast den Bybel, als è%ne nieuwe Godlyke Openbaring, en lezen die in hunne Godsdienftige vergaderingen even zoo voor als den Bybel. De plaatzen van het nieuwe Testament, in welken van de tweede toekomst van Jesus gefproken wordt, byzonder in de Openbaring van Joannes , verklaaren zy van eene nieuwe Huishouding, of van eene nieuwe Kerk van God op aarde, waardoor de voorgaande, of de tegenwoordige Christelyke Kerk zal afgefchaft worden. Zy gelooven, dat deze Kerk reeds wezenlyk voor handen, en door de openbaring van de leere van het nieuwe Jerufa- lem  van den VERTAALER. xlv lem, aan Swedenburg door God medegedeeld , van den Hemel op aarde nedergedaald is. Zy dellen de leere der Protenanten als fchadelyker voor dan de leere der Roomsch - Katholyken, en betuigen meer neiging tot de laatflen, dan tot de eerften (*). Omtrent de leere van de Engelen laten zy • zich in hunne Liturgie niet uit; alhoewel zy op fommige plaatzen niet duister te verdaan geven, dat Jesus ook ten besten der Engelen op de aarde gekomen is, en hen verlost heeft. Ik ga andere byzonderheden in hunne leerliellingen voorby , die zich aan den Lezer by het doorlezen van dit uittrekzel uit hunne Liturgie en van de Bylagen van zelf zullen vertoonen. Ook by deze Swedenburgianen is herzelfde te vinden, dat men by de meede oude (*} Zie Bylage A. Wy hebben 'er ook fpoo^ ren van in het Sarnenftel van Swedenburg. Deze gewigtige omftandigheid verdient opgemerkt te worden.  JcLvi VERHANDELING de en laater Dweepers ontmoet, naams lyk: dat de grond van hunne zeldzame gevoelens gelegen is in eene valfche uit* legging der Schrift. Dat zy zich op nieuwe Godlyke Openbaringen beroemen , dat zy hunne verbeeldingen in den Bybel overbrengen , en byzonder in de Dichterlyke Beeldfpraak van Joannes Openbaring voedzel voor dezelven zoeken, dat zy zich zeiven voor van God uitverkozen hervormers der kerk houden, en die genen, welken in den Godsdienst anders denken dan zy, met Verachting aanzien, en tevens zich daarby een zekeren uiterlyken fchyn van byzondere vroomheid en godzaligheid we* ten te geeven. Juist door dit laatfte gelukt het hun veele anders weldenkende; maar zwakke, en in den Christelyken godsdienst niet grondig onderwezen lieden tot zich te trekken, en geheele genootfchappen met zich te verbinden. Zy breiden zich lieeds verder uit, en hebben het reeds zoo verre gebragt, dat  van den VER TA A L E R. xlvii zy in Engeland eenen geregelden Godsdienst opgerecht, en haare eigene kerk en leeraaren hebben. Ook hebben zy in Duitschland reeds op veele plaatzen aanhangeren; en in Nederland voeg ik 'er by, ontbreekt het 'er insgelyks niet aan. Met éen woord, de zaak verdient opmerking, en zulks te meer, omdat, daar aan den éénen kant het ongeloof veld wint, aan den anderen kant dweepzucht en geestdryvery, en een Iydelyk Christendom door veelen wordt gekoeflerd, waar tegen de eenvouwige menfchen onöphoudelyk te waarfchuwen , de pligt is van alle waare verëerers van Jesus, al is men fomtyds daarom aan verfmaading en de verwyting, dat men den vroomen vyandig is , blootgefteld. — Tot beveiliging van her geen wy zeiden, dat de Swedenburgianen oplettendheid verdienen, mag ook het volgend bericht uit Londen van den 10 April van dit Jaar 1790, ver- ftrek-  xlviii VERHANDELING • ftrekken: (*) aZeden 14 dagen wordt „ hier een gedrukt plan uitgedeeld, „ waar in het genootfchap der Sweden„ lurgianen alle de genen , die lust „ hebben, in vreemde landen te ver„ huizen , nodigt , om zich onder „ hunne befcherming te begeven naa „ Siërra Leona,' op de kust van Gui„ nea, alwaar een nieuwe volkplan' ,, ting zal opgericht worden, om de „ Negers tot het geloof van Sweden„ burg, te bekeeren. Deze Kolonie „ zal, gelyk in dit plan gezegd wordt, „ van alle Europifche Vorften onaf„ hanglyk zyn, maar onder de befcher„ ming van Groot-Brittanniën ftaan In „ de Byëenkomften van deze Dweepers „ luiliert men eikanderen reeds in het „ oor, dat de tyd nadert, in welken de „ Christelyke Godsdienst geheel vernie„ tigd, en de Swedenburgfche opgericht ,, zal (*) Intelligenzblatt der Algem. Literatur• Zeitang Numero 60. den 12 Mey 1790. Bladz. 486.  van den VERTAAL ER. xux „ zal worden. Dit genootfchap ver„ dient de aandacht van het Publiek, „ want.het arbeidt in het groot, en „ heeft reeds verfcheiden plans uitge„ voerd , waartoe aanmerklyke geld» fommen gevorderd worden , zonder „ dat men begrypen kan , waar deze „ gelden van daan komen ? " B Y L A G E N. A. BERICHT VAN DEN UITGEVER DER LITURGIE VAN DE NIEÜWE KERK, Aan den Lezer. In de Openbaring ftaat gefchreven. „ Daarna zag ik een' nieuwen hemel „ en eene nieuwe aarde, want de eer>* fte hemel en de eerfte aarde waren „ voorbygegaan. En ik, J0annes, » zag de heilige Stad, het nieuw Je**** » rufih  L VERHANDELING „ rufalem , dat van den hemel, van ,-, God, nederdaalt , opgefierd gelyk ,, eene bruid, die haaren man bereid „ is." Hoofd. XXI. i. i. Deze woorden willen, naar derzelver zuiver letterlyken zin, geenzins zeggen, dat de zichtbaare hemel en de bewoonbare aarde verfbord, en dat 'er een nieuwe hemel en eene nieuwe aarde gefchapen zal worden, of dat Jerufalem, -de heilige ftad, op deze nieuwe, aarde zal nederdaalen , maar zy betekenen eene nieuwe kerk, zoo wel in den hemel als op de aarde; door het nieuw Jerufalem, welk van den hemel van-God nederdaalt, wordt de hemelfche leere dezer kerk befchreven, die van den Heere zeiven geopenbaard is geworden. Dit is ook, het geen men door de tweede toekomst des Heeren verftaat, welke niet in zyne perfoonlyke verfchyning op aarde te Hellen is, maar in de openbaring van den inwendigen en geestlyken zin van zyn heilig woord, eene openbaring, waardoor de mensch- lyke  van dén VERTAALER. Lt lyke geest nu in ftaat is, om de geestelyke waarheden , die zy bevat, op eene redeJyke wyze te begrypen. De Leer/tukken , welken in de hier nevensgaande Liturgie te vinden zyn, zyn de Letrflukken der nieuwe Kerk, ontleend uit de Godgeleerde Schriften van Emanuel Swedenburg. Wanneer men dezelven aandachtig en onpartydig zal toetzen, zal men zien, dat zy met de zuivere en onvervalschte waarheid der Heilige Schrift, of het woord Gods, overëenflemmen (*% Ondertusfchen is men zeer verre, van te gelooven, dat deze nieuwe vorm van gebeden als volkomen , of volledig behoort te worden aangezien, nog min begeert men, dat zy de eenige zy, die voor de nieuwe Kerk C) Hier dwaalt de Uitgever dezer Liturgie grootlyks. Elk Lezer, die de leerftellingen der zoogenaamde nieuwe kerk zonder vooröordeel zal toetzen,moetgemaklyk inzien, dathaarebyzondere leerftellingen regelrecht met de ukfpraken der Schrift, en der rede ftryden. Hoogd. Uitg. * * * « 2  lii VERHANDELING Kerk past; zy is veel meer enkel gepast voor den toeftand van een eerst ontftaande Genootfchap , en daar toe beftemd , om die genen behulpzaam te zyn , die een verlangen hebben , om den Heere Jesus Christus , als den eenigen God des Hemels en der Aarde, te aanbidden. — Daar zal, buiten twyfel, in de nieuwe Kerk , naar de verfchillë'nde toeftanden en karakters der menfchen, eene verfcheidenheid van vorm in de Gods-verëering plaats hebben; maar deze verfcheidenheid , wel verre , dat zy een kwaad zou zyn, zal veel meer dienen tot Harmonie en volkomenheid van het geheel. Cndertusfchen behooren by alle verfcheidenheid der uitwendige gebruiken , deze twee wezenlyke en algemeene punten onöphoudelyk de overhand te behouden, naamlyk: i. dat God in wezen en in perfoon één is, dat in dezen God de Godlyke drieheid is, welke in Vader, Zoon en Heil. Geest beflaat, en dat de Heer en Heiland Jesus Christus deze  van den VERTALER, lui deze God is. II. Dat de mensch, om zalig te worden, in deze wereld zich naar de tien Geboden gedragen , en het booze , om dat het zonde tegen God is, myden moet. Deze beide wezenlyke en algemeene Leerftukken gnan alle partyen van de nieuwe Kerk aan 5 en maaken als 't ware derzelver ziel en leven uit, zodanig dat de verfcheidene wyzen, om den Heere te aanbidden , in welk genootfchap zulks ook zyn moge , tot het grootfte , mooglykfre goed moeten toedragen, zoo lang men onder den invloed dezer wezenlyke waarheden blyven, en zich door deze alleen zal regeeren en leiden laten : want alsdan zal de éénheid der Kerk uit deze verfcheidenheid ontfhan, en de Heer zal uit een groot aantal van genootfchap}-e;i van foortgelyke waare aanbidders ééne eenige Kerk maaken (*). De (*) Men kan hier uit zien, hoe veruitziende de oogmerken en hoop der aanhangeren van S w apenb L'rg zyn. Hoogd. Uitg. **** ^  uv VERHANDELING De leerftukken der voorgaande Kerk (* ) ftemmen met de Hemelfche leeringen der nieuwe Kerk op geenerleië wyze overëen, gelyk men zien zal, wanneer men de wezenlyke punten van elke onderling vergelykt. De wezenlyke -punten der voorgaande Kerk zyn: i. Dat 'er drie Perioonen in de Godheid, of. met andere woorden, dat 'er drie Goden zyn, 2. dat de mensch zalig wordt, door middel der rechtvaardigmaaking alleen door het Geloof Qf). En deze wezenlyke en (*) De Franfche Vertaaler maakt hier deze armhartige en verkeerde aanmerking: Men zou eer kunnen zeggen , het geraamte der voorgaande kerk, want Swedenburg bewystin alle zy„ ne Schriften , dat de Christelyke kerk niet „ meer in wezen is. " By deHeeren, die zich by de kerk van het Nieuw Jefiifitkïh houden, is zeker de Christelyke kerk niet meer; maar buiten hun genootfchap is zy nog over de gantfehe aarde uitgebreid. Hoogd. Uitg. (t) Hier maakt de Opfteller deze aanmerking: De Roomsch ■ Kathotyken zonderen het geloof „ Liet van de liefde af, gelyk dit de Protejtanten ,, doen."  van den VERTA A.LER. lv en algemeene punten worden insgelyks van elke party der voorgaande Kerk aangenomen , en maaken .derzelver leven en „ doen." Waaröm fpreekt hy hier de RoomrchKatholyken tegen de Proteftanten voor ? Het fchynt byna, als of hy meer naar den kant der eerften neigde, of ten minften zich door eene kleine vlyery van hunne genegenheid verzekeren wilde. Doch dit behoorde hy echter niet te doen ten kosten der Proteftanten. Tegen dezen handelt hy hier openlyk onbillyk. Wanneer hebben de Proteftanten het geloof van de liefde afgezonderd ? De Proteflantfche geloofsbelydenisfen fpreken immers akyd vaneen leevend geloof, dat door de liefde werkzaam is. Zie Au%sb. Confesjïe Art. 20. en de laat er Godgeleerden hebben zich daar omtrent nog duidelyker en bepaalder verklaard. De Opfteiler zal toch de alszins zeer kwalyk uitgedrukte Helling van Nik. van Amsdorf : De goede werken zyn fchaielyk voor de zaligheid , die hy in de hevigheid van den twist tegen Georgius Major wilde beweeren, niet voor de leere der Proteftantfche kerk houden ? Voords moet hy ook de leere der Christelyke kerk, dat deze drie Vader, Zoon, en Geest in het éénig Godlyk wezen zyn , geheel niet verftaan hebben. Hoe had hy haar anders van een driegodendom hunnen befchuldigen ? Hoogd. Uitg.  lvi VERHANDELING en ziel uit ; op elke voorftelling zoo wel ten aanzien der leere als der Godsverëering hebben zy eenen beflendigen invloed. Dit is de oorzaak en grond, waarom de leden van de kerk van het nieuw Jerufalem , welke te Londen in de Wyk van Great - Eafl - Cheap by het Monument vergaderen, zich met geene vorm van Godsdienst, welke nog wcrklyk in de voorgaande kerk in gebruik is, met een goed geweten kunnen verëenigen: want, nademaal men in dezelve eene Drieheid van Perfoonen aanbidt, zoo nadere men niet onmidlyk den Heer en Heiland Jesus Christus, als den alleen en eenigen God des hemels en der aarde; en evenwel is 'er geen ander God dan Hy: want Hy en de Vader zyn Eén, te weten , waarachtelyk een eenige en even dezelfde Perfoon, juist gelyk ziel en ligchaam in den mensch. Men mag dit niet als eene onverfchillige zaak aanzien , of wy Goj in drie perfoonen of in  van den VERTAALËR. lvu in éénen eenigen aanbidden. Het is van het uiterfte gewigt, dat wy een recht en bepaald denkbeeld van het voorwerp onzer aanbidding hebben ; dewyl alle onze verëeniging met God door een wys en zuiver gedrag naar het denkbeeld, dat wy van Hem in onze ziel en in onzen geest koefteren, bewerkt wordt. Door de voorgaande kerk verftaat men de Christelyke kerk in haaren werklyken toefland, zoo als zy nog heden ten dage zoo wel onder Roomsch - Katholykm als onder de Proteftanten, gelyk ook onder alle gezindheden, van welke natuur zy ook mogen wezen, welke verfchillende van deze Hoofdftammen, altydde leere van de Drieheid der perfoonen in de Godheid behouden, en de menschheid des Heeren van zyne Godheid gefcheiden hebben, voor handen is. Alle dezen hebben geen ander denkbeeld van eene Drieheid van perfoonen, dan van drie Goden , elk byzonder genomen, gelyk dit elk eenen klaar blyken moet, **** 5 die  tvm VERHANDELING die de zaak mat opmerkzaamheid wil onderzoeken. Het is waar , zy zeggen, dat deze drie perfoonen maar één' God zyn; maar deze belydenis met den mond verlioort het in den geest ingewikkeld denkbeeld van drie Goden niet, en kan het niet verftooren. Want wie denkt anders,"of wie kan op deze wyze anders denken, wanneer hy naar de gewoone formulieren van gebeden bidt: „ dat God de Vader, uit liefde tot zy,* nen Zoon, den Heiligen Geest wilj, Ie zenden ? (*)" Is dat niet te zeggen , zich tot God den Vader wenden, als den éénen God, wegens de liefde van (*) Naar deze mening der nieuwe Kerk zal derhalven Jesus , die nogthans de éénheid van God by alle gelegenheden ge'eerd en voorgeftaan fieeft, ook aan drie Goden hebben moeten denken , wanneer hy b. v. tot zyne leerlingen zeide: Wanneer de Troofter komen zal, dien ik „ u zenden zal van den Vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van my getuigen." Joann. XV. 26. Iloogd, Uiig.  van den VERTAALER. tïx van zynen Zoon, als den tweeden God, met betrekking tot den Heiligen Geest, als den derden God ? Daaruit blykt klaar, dat, alhoewel men zich in zyn denkbeeld drie Perionen voordek, als of zy maar één God waren, men ze nogthans van eikanderen onderfcheidt, of zyn denkbeeld in drie Goden verdeelt, zo dikwyls men dus bidt. Hetzelfde gebeds-formulier deelt ook den Heere in twee : want de mensch denkt daarby blootlyk aan de menschheid des Heeren, en geenszins tevens aan zyne Godheid ; dewyl de woorden : „ Uit liefde tot zynen zoon, " betekenen uit liefde tot zyne menschheid, welke den kruisdood geleden heeft. Die genen, welken God in drie perfoonen deelen, en aan deze woorden der geloofsbelydenis van Athanasius hangen blyven : „ een andere perfoon is „ de perfoon des Vaders, een andere „ de perfoon des Zoons, een ander de „ perfoon des Heil. Geests ;" als ook aan  lx VERHANDELING aan deze: ,, de Vader is God, de Zooji „ is God, en de Heil. Geest is God;" zouden niet éénen God van drie perfoonen kunnen maaken : (ne fauroient faire un Dieu de Trois Perfonnes.') Zy kunnen wel zeggen , dat deze perfoonen een éénig God zyn, maar zy kunnen zoo niet denken. Op gelyke wyze moeten die genen, welken zich de Godheid des Heeren van alle Eeuwigheid als een tweede perfoon der Godheid, en zyne menschheid in den tyd, als de menschheid van eenig ander mensch voordellen, den Heere verdubbelen Qdualifer,~) niettegenftaande in de geloofsbelydenis van Athanasius eigenlyk gezegd wordt, dat zyne Godheid en menschheid, als ligchaam en ziel verëenigd, en één perfoon zyn. Dewyl nu deze twee wezenlyke punten in de Hervormde of Proteflantfche kerken, dwaalingen Qdes Fauffetés) zyn , en de dwaalingen de kerk verwoesten en verlTooren , dewyl zy haar de waarheden en het goede ontnemen, zoo  van den VERTAALER. txi zoo worden zy om diens wil in de Openbaring als een draak beichreven (*) Z. E. Swedenburg's Latynfche werk, dat den Titel voert: Apocalypfis reyelata». 53 7. Uit (*) Volgens de heel byzondere wyze, om de Schrift te verklaaren, welke de Aanhangers van Swedenborg hebben aangenomen , nadien zy haar den zin geven, dien zy voor hunne dweepachtige voordellen gepast vinden , kunnen zy door den draak in de Openbaring verdaan, wat zy willen. Maar of de Schry ver der Openbaring hetzelfde daardoor verliaan hebbe, dat zy hem opdringen; of de zin, dien zy aan dit Boek toedichten, deszelfs waare zin zy; of zy door redelyke gronden van uitlegkunde bewyzen kunnen , dat deze en geen andere deszelfs zin zy en zyn moet ? deze zyn andere vragen , die men, indien men iich niet door vooröordeelen en inbeeldingen laat leiden, moet ontkennen. Gelyk zy hier, zonder eenig uitlegkundig bewys, zeggen, dat de aangehaalde leerftukken der ProteJlantfche kerk de draak in de Openbaaring zyn, zoo zouden de Proteftanten de zaak kunnen omkeeren, en op gelyke wyze beweeren, dat de leerftukken der zoogenaamde kerk van het nieuw Jerufalem de draak in de Openbaring zyn. Swg. denbürcs gezag kan hier niets bellisfen. Hoogd. Uitg,  mi VERHANDELING Uit het geen tot hier toe is aange* merkt, is het klaar, dat de daadlyk befiaande , of voorgaande kerk zich ten zelfden tyde onder twee gedaanten, de in- en uitwendige voorftelt. De inwendige gedaante dcrzelve wordt gevormd door de voorflelling van drie Goden, en de uitwendige door de belydenis van écnen eenigen God, zoo dat de ééne gedaante tegen de andere ftrydt, dewyl de uitwendige niet erkend wordt van de inwendige, en deze met gene niet overéénfremt. Daaruit ontftaat in den geest der menfchen in zaaken, die hunne zaligheid betreffen , een verward denkbeeld. (*) Maar het geval is geheel ..;.,,[ .; 1*1: . ver- (*) Wy gelooven veel meer, dat de wyze van voorftelling van de Godheid, die men in de zoogenoemde nieuwe kerk heeft, en waarvan de Opfleller terftond in den volgenden volzin eene duifierheid zegt, het hóófd verwarren kan, dan de recht verltaane leere der Protejtanten en andere 'Christenen. Elk Lezer zal dit ligtelyk zelf kunnen beöordeelen. Hoogd. Uitg.  van den VERTAALER. lxiii verfchillende, wanneer men tot den eenigen God, Jesus Christus, in men eene Godlyke Brieheid (une Divine Trimté~) is, nadert, en hem onmidlyk aanbidt. (*~) Dan is het bezef van den Geest en de belydenis van den mond overéénftcmmende: dan ziet men in de leere, van de voorgaande kerk aangenomen (dat de Vadér zich van het menschlyk genacht vervreemd heeft, en dat zyn toorn door het middel der genoegdoening geflild is, welke zyn Zoon, door de verzoening met zyn bloed heeft daar gefield,) niets anders is dan een nachtfpook, hetwelk voor het aanbreken van den dageraad verdwynt. (f) Elk (*) Gefchiedt dit dan ook niet van de Protellanten, dat zy Jesus onmidlyk aanbidden ? Doch welke met den Bybel geheel flrydige voorltelüng van tyfus Christus is deze, dat in hem eene Godlyke Drieheid is ? Dit moet het brein doen omlopen en verwarren. Hoogd. Uitg. (t) Dit wordt de Cbiistelyke kerkten onrechte opgedrongen, dat zy leere, dat God zich van de  lxiv VERHANDELING Elk mensch van opgehelderd verHand kan weren , dat God een éénig, en dat 'er buiten Hem geen ander God is. Hy kan ook weten, dat God naar zyn Wezen de liefde, en naar zyn Wezen de Wysheid, of dat hy het hoogfte goed en de waarheid zelve is, en dat deze zelfde God, wat de Godlyke waarheid betreft, welke het woord (la Parole ou le Verbef is, van den Hemel nedergedaald is, en eene menschlyke gedaante aangenomen heeft, om de Hel te verdryven , en gevolglyk de verdoeming der menfchen weg te neemen, dat hy dit, door zynen ftryd en zege, die hy over alle Hellen, welken elk mensch, die in de wereld kwam, haatten en geestede menfchen vervreemd heeft. Dit leert zy, dat de mensch zich van God afgekeerd en Hem door de zonde verlaten heeft Jes. LIX. 2. Het geen de Opfteller een nachtfpook noemt, is zulks derhalven enkel in zyne inbeelding, gelyk meer zaaken. Hoogd. Uitg.  van den VERTAALER. lxv telyker wyze verdorven , behaald heeft, tot ftand heeft gebragt; en dat hy vervolgends zyne Menschheid volkomen verheerlykt heeft, hebbende met dezelve de Godlyke waarheid en het Godlyke goed verëenigd , en dat hy dus weder tot den Vader, van wien hy gekomen is , wedergekeerd zy. Wanneer deze dingen door het verftand zullen ingezien zyn (*), dan zal men ook de woorden van Joannes Eunngelie. verftaan : „ Het woord was 99 h God, en het woord was God, en het „ woord was vleesch geworden ": Joannes r. 00 Maar welk verftand kan deze verwarde tegenftrydige diDgen, dat Jesus , de eenige God, ook naar zyn' perfoon, in wien de Godlyke Brie. heid, rader, Zoon, en Geest zyn zal, de men- fchelyke gedaante aangenomen vervolgends zyne menschheid verheerlykt hebben en dus weder tot den Vader, van wien hy gekomen is, te rug gekeerd zal zyn , welk verftand kan dit inzien? Het is droevig, als men anderen wil leeren, hoe zy zien moeten, terwyl men zelf niet zien kan. Hoogd. Uiig.  Lxvi VERHANDELING j. i , 14. als ook de volgende : „ Ik ,, ben van den Vader uitgegaan, en inde wereld gekomen, en wederom verlate ik „ de wereld, en ga tot den Vader", Hoofdft. XVI. 28. Hier uit is ook klaar, dat zonder de komst des Heeren in de wereld geen Mensch verlost geworden zou zyn, en dat die genen verlost zyn, welken in Hem gelooven, en een goed leven leiden. Dit is de ingang of de voorgevel (JEntrée oh le Frontifpicej van het Geloof der nieuwe Kerk. En door dit Geloof, dat met de liefde, of met een leven, volgends de tien Geboden, verbonden is , is de verëeniging met den Heere gefchied, welke is de Zaligheid en het eeuwig leven. — Zie Em. Swedenburgs , Korte Verklaring van de leere der nieuwe enz, n. 42. en 57. Men is voornemens, indien de Heere wil, het Formulier van de bediening des Doops, en de uit deeling van het Heil. Avondmaal, in de nieuwe Kerk bekend te maaken; nadien thans het voordeel en nut dezer  van den VERTAALKR. lxvii zer inftellingen door den inwendigen of geestelyken zin des Heiligen Woords ontdekt is geworden , welke zin tot hier toe voor de oogen van het gantfehe Menschlyk Genacht verborgen was , maar nu van den Heere zeiven vverklyk geopenbaard is geworden door zynen knecht Emanuel Swedenburg. B. BELYDENIS DER ZONDEN, WEL KE DE PREDIKER AAN DE GE-* MEENTE MOET VOORLEZEN. Allerbarmhartigfle Heere Jesus, die gy in uwe Godlyke menschheid de eenige God des Hemels en der Aarde , de hoogfte Regeerer der gantfehe Wereld zyt, en voor wien zich het gantfeheheir der Engelen in den diepflen ootmoed nederwerpt, vergun ons, datwy, uwe zwakke en onvolkomen Schepzelen, ter ^ aarde gebukt, tot uwe Godlyke Majefleit naderen, om onze menigvul***** a dige  lxviii VERHANDELING dige overtredingen te belyden, en uwe Godlyke Barmhartigheid aan te roepen. Wy belyden, ö Heere! dat wy de Geboden van uw Heilig Woord niet gehouden hebben; maar dat wy al te zeer de neigingen van ons verdorven hart gevolgd zyn, en dat wy van den waaren Hemelfchen weg , welke in de liefde jegens u , ö Heere ! en in de liefde jegens onze naasten beftaat, zyn afgedwaald. Wy bidden u , vergeef ons onze voorige Zonden, en laat ons in het toekomende de Genade ondervinden, om ons zoo te gedragen, dat wy door eene eerbiedige gehoorzaamheid jegens uwe Geboden, en door een leven overëenkomflig uwe bevelen, wanneer wy op den weg van Berouw en Wedergeboorte wandelen , in deze wereld tot kennis van uwen naam, en in de toekomende tot het eeuwig leven geraaken mogen. C.  van den VERTAALER. lxix C. GEBED VOOR DEN WELVAART DER NIEÜWE KERK. Allergoedertierenfte en allerbarmhartigfte Heere Jesus , wien het behaagd heeft , u zeiven in deze laatfte tyden ten tweeden maale aan de Menfchen in de magt en heerlykheid van uw heilig Woord te openbaaren, nademaal gy deszelfs Gees'telyken* en Hemelfchen zin ontdekt hebt, waar in gy veel onmiddlyker woont, en door welks licht, welk van uwe Godlyke MajeiTeit uitgaat, wy door uwe Barmhartigheid in flaat gefield zyn , om tot u alleen te naderen , als onzen Vader en onzen God , onzen Schepper , Verlosfer en Wederbaarer: wy bidden U om den welvaart van uwe nieuw-Jerufalemfche Kerk, die thans werklyk van u uit den Hemel nederdaalt. Verftrooi, dit bidden wy u ootmoedig, de dikke wolken ***** _ 3 van  Lxx VERHANDELING van duisternis, welken uwe Openbaring verhinderen ; neem alle vooröordeelen weg , die uit zonde en dwaaling ontftaan ; en geef dus , dat de heerlyke Waarheden van uw Hemelsch Koningryk, welke thans door den dienst Qpar l Inftrumentalitf) van uwen knecht Emanuel Swedenburg , in de ontwikkeling van den Geestelyken en Hemelfchen zin van uw heilig woord geopenbaard zyn , eene veelvuldige aanneming in het hart van alle Menfchen vinden kunnen. In 't byzonder bidden wy u, dat gy uwe nieuwe Kerk in dit land wilt oprechten. Open, ö Heer! de oogen der genen, die in duisternis en fchaduwe des doods gezeten zyn, op dat zy het waare licht van uw heilig woord zien > en daar door opgeleid kunnen worden, om u in uwe verheerlykte Menschheid, als den eenigen waaren God, en als het eeuwige leven te erkennen. Wy begeeren dit van u, ö allerbarmhartigfte Heer! in uwen eigen  van den VERTAALER. lxxi eigen naam , en ton heil van het Menschdom Amenl D. GEBED, VOOR DEN KONING EN DE KONINGLYKE FAMILIE. Heere Jesus Christus , glorieryke en Almagtige Vader aller dingen,hooge en magtige Koning der Koningen en Heer der Heeren, die gy van uwen Hemelfchen troon, op allen, die op aarde woonen, nederziet, wy bidden u van gantfcher harte, dat gy onzen wettigen Souverain George , zyne Koningin Charlotte, den Prins van Wallis, en het gantfehe Koninglyk Huis met een genadig oog aanzien en befchutten wilt. Vervul hen met de genade van uwen heiligen Geest; open hunne harten , om uwen hemelfchen invloed te ontvangen, op dat zy, door u op alle ***** 4 hunne  txxu VERHANDELING hunne wegen geleid, jïeraaden van uwe Kerk op aarde zyn ,* en namaals in uwen Engelen - hemel opgenomen worden, om uwen heiligen naam te loven en te verheerlyken in alle eeuwigheid, Amen ! E. GEBED, VOOR DE BISSCHOPPEN EN VOOR DE OVERIGE GEES* TELYKHEID DER VOORGAANDE KERK. Eeuwige en Aimagtige Heere Jesus, gy die door uwe Godlyke Menschheid alleen wonderen doet , wy bidden u, dat gy, naar uwe barmhartigheid, alle Bisfchoppen en de overige leden der Geestelykheid van de voorgaande Kerk , gelyk ook alle de hen loebctrouwde Kudden wilt bezoeken. Wy roepen u nederig aan , dat gy hen tot kennis van U zeiven wilt brengen; onderwys hen door uw heilig Woord, dat  van den VER TA AL ER. lxxiii dat in uw' Godlyken Perfoon alleen de gantfehe volheid der Godheid ligchaamlyk woont. Mogten zy toch allen door de deure in de waare Schaapskooi ingeleid, en ten zynen tyde binnen de poorten uwer heilige ftad, het nieuw Jerufalem, welk thans werklyk vanu, van den Hemel nederdaalt, kunnen worden ingelaten: fchenk ons dit, wy bidden u daarom ootmoedig, om de eere en roem van uwes grooten en heiligen naams wille. Amen \ F. BELYDENIS DES GELOOFS VAN DE NIEUWE KERK. ^ Ik geloof, dat God Jehova , de Schepper van Hemel en Aarde , een eenige is in Wezen en in Perfoon , en dat in denzelven eene Godlyke Brieheid is, welke in Vader, Zoon, en Heilige Geest beftaat, en dat de Heere en Heiland Jesus Christus deze God is. 5 Ik  lxxiv VERHANDELING Ik geloof, dat God Jehova zelf, als de Godlyke waarheid , die het Woord Qe verbej is, van den Hemel neder gekomen is, en de menschlyke natuur aangenomen heeft, om de hel weg te nemen , de orde in den hemel weder te herftellen , en den weg tot eene nieuwe Kerk op Aarde te bereiden; en dat in deze handeling eigenlyk de Verlosilng beiïaan heeft, welke eenig en alleen door de Almagt der Godlyke Menschheid des Heeren is bewerkt geworden. Ik geloof aan de heiligheid des Woords, en dat het zelve een' drievouwigen zin in zich beflnit , te weten , eenen Hemelfchen zin , eenen Geestelyken zin, en eenen natuurlyken zin , welken verëenigd zyn door hunne betrekkingen op elkandercn (les correfpondances') en dat in eiken van deze zinnen de Godlyke Waarheid is, welke in evenredige mate voor de Engelen dër drie Hemelen , als ook voor  van den VERTAALER. lxxv voor de Menfchen op de Aarde gepast is. Ik geloof, dat, terlTond na het afiTerven van dit ftoflyk ligchaam (dat men nooit weder zal bekomen ,} de Mensch weder opftaat ten aanzien van zyn Geestelyk of Subjiantieel ligchaam, in het welk hy als in eene volkome Menschlyke geflalte beftaat, en dat dus de dood niet anders is dan eene voortduuring des levens. Ik geloof, dat het laatfte oordeel in de Geestelyke Wereld vervuld, en dat de eerfte Hemel en de eerfte Aarde, of de voorgaande Kerk voorby gegaan, en dat alle dingen nieuw gemaakt zyn. Ik geloof, dat thans de tweede komst des Heeren is, welke niet in eene Perfoonlyke Openbaring, maar in de kracht en heerlykheid van den Geestelyken zin , van zyn heilig Woord, welk Hy zelf is, beftaat. En ik geloof, dat de heilige Stad, het nieuw  lxxvi VERHAND, van den VERT. nieuw Jerufakm , thans werklyk van den Hemel, van God nederdaalt, toebereid als eene bruid, die haaren bruidegom verfierd is. En de Geest en de Bruid zegge: kom. En die het hoort, zegge: kom! En die dorst heeft kome! En die wil, neme van het water des levens om niet! Amen! Ja, kom, Heere JesusI IN-  I N H O U D. EERSTE HOOFDSTUK. Vm God' ■ • - Bladz. i TWEEDE HOOFDSTUK. Van de Schepping. . DERDE HOOFDSTUK. Vm dm mensch en deszelfs leven op de aarde. 12 VIERDE HOOFDSTUK. Van de Geesten-wereld, van den Hemel. 2y VYFDE H08FDS TUK. Vm de ruimte in den Hemel. ... 29 ZESDE HOOFDSTUK Van de gedaante des Hemels. ZEVENDE HOOFDSTUK. Vm de fpraak der Engelen. . . «, ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de regering in den Hemel. . . 3g NEGENDE HOOFDSTUK. Vtn den tyd in den Hemel 44 TIENDE HOOFDSTUK. Vm het fchrift in den Hemel. . , ^ ELFDE HOOFDSTUK. Van de geesten-wereld. . , JO TWAALFDE  Lkviii INHOUD. twaalfde hoofdstuk. Van de hel. . . • Bladz. ji dertiende hoofdstuk. Van de taal welke de engelen met den mensch fpreeken. . • • • j8 veertiende hoofdstuk. Van de verfchillende toeftanden des menfchen na den dood. . 64 vyftiende hoofdstuk. Van de over'ëenftemming des hemels met den mensch en alle voorwerpen der natuur. . 72 zestiende hoofdstuk. Van den waaren Christelyken Godsdienst. 83 zeventiende hoofdstuk. Van de Godlyke driee'enheid. . . 84 achttiende hoofdstuk. Van den Verlosfer. ... 87 negentiende hoofdstuk. Van de Verlosfing. . 94 twintigste hoofdstuk. Van den H. Geest en de Godlyke werking. 99 een en twintigste hoofdstuk. Van de H. Schrift of het woord des Heer en. 102 twee  INHOUD. ux» TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van het geloof. . . B]adz> IIf DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de liefde tot den naasten en van de goede werken. , ^ IjLg VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van den vrijen wil. , . J2 VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de boete. 130 ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de zinsverandering en van de wedergeboorte. • 133 ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de toerekening. . m .147 ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van den Doop. . m > g NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van het heilig Avondmaal. . . I?I DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de vervulling der tyden, van de toekomst des Heer en, van den nieuwen Hemel en de nieuwe Kerk. • • • 102 EEN KN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Kerk in het algemeen en in het byzonder. i?Q ÏWfï  lxx:v INHOUD. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van het geweeten. . . . Bladz. 174 DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de orde en de Godlyke voorzienigheid. 177 VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de wysheid der Engelen. . . 193 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de magt der Engelen in den Hemel. 205 ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van den Jlaat der ontfchuld der Engelen in den Hemel. . . . . . aio ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van den vrede des Hemels. . . 217 AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de onmeetbaarheid des Hemels. . 221 NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de geleerden en eenvoudigen in den Hemel. 228 VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Van het huwelyk in den Hemel, of de Hemelfche echtlyke liefde. \ . . . 237 EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Hemelfche gelukzaligheid. , 255 EM;  / ËM: SWEDENBURG'S, GODGELEERD SAMENSTEL-. EERSTE HOOFDSTUK; van god. TpVaar is flechts één God, welke, ongefchaPen e" eeuwig, alleen van zich zeiven zeggen kan: Ik ben de geen, die is. 'God is mensch (a), den Engelen verfchynt hy niet anders dan in eene menfehelyke gedaante ; en de menfchen op aarde draagen zyn beeld, daarom zeide hy: Laat ons menfchen maaken naar ons beeld. De kennis van God - mensch , zo wel van de ouden als van het gemeen van alle tyden aangenomen, is den menfchen van den Hemel ingë- ge; (V) Men moet zich verwonderen, hoe verre iemand, die z,ch inlaat in dingen, die hy niet gezien heeft | verbystert. _ Men ontwaart in dit geheel System* dmdelyk den diepdenkenden . doch even daar door in zyne verbeeldings-kracht verwrikten, Wysgeer, die alles tot een geheel wil maaken , en het verband' vaii alles te diep nafpoorc , en daar door floot aan de' klip, aan welke alle geestdryvers ten allen tyde gertc* ten hebbein A  a SWËDENBURG'S LEËRË geven. Maar trotsheid en eigenliefde heb* ben deze kennis verworpen (b)t eigenlyk gefproken, is Hechts de Heere alleen mensch , en onder allen , die hy gefchaapen heeft, zyn die genen by uitnemendheid menfchen, welke zynen Goddelyken invloed verkrygen. God is het leven, dewyl hy de liefde is; Hy alleen is de bron van 'c leven, deze bron kan Hechts eenig zyn, en aan geen twee Wezens toekomen, want anders waren 'er twee Goden; het leven des menfchen is hem van de Godheid alleen ter leen gegeven ; zyn eenige en waare eigendom is de dood. In God zyn en leven, is even het zelve, want zyn Wezen beftaat in de wysheid , en zyn leven in de liefde , God is dus wysheid en liefde. De Godlyke liefde en de Godlyke wysheid , is het zelfde als zelfstandigheid en gedaante of vorm. In den Hemel openbaart zich de Godlyke liefde en de Godlyke wysheid, in de gedaante van eene geestelyke zon, (£) Wanneer het niet ftrookf met het Systema, dan zyn de menfchen dwaas, zinnelyk,aardsch en floflyk. —. De fchrift en reden leeren , dat God een geest is. Doch swedenburg wacht zich wel, van eene be* paalins te geven, wat hy hier door het woord mensch verftaat.  V A N GÓD. j 'zon, welke niet God zelf, maar een uK vloezel der Godheid is. De warmte van deze zon is liefde, en haar licht wysheid (*) Deze zon fefaynfc, iet van de Engelen verwyi 'derd, in eene midden-hoogte te zweven» gelyk de zon van deze wereld (c). Dè Wysheid is de adem der'Godlyke Sragt, en eene Oraal van de Heerlykheid des Almagtigen. Daarom kan niets, dat onrein is, tot haar komen; dewyl zy de glans van het eeuwig licht, en een onbevlekte fpiegel der Godlyke kragt , en een beeld van zyne goedheid is. Zy is één, ert doet toch allesi zy blyft dat 2y is, en vernieuwt toch alles, en voor en na Mort zy zich uit ih de Heilige Zielen, en maakt — Gods-vrienden en Propheetcn. (*) Boet der Wyshsli, Hoofd/I. 7. vs. 25, 26, 27. CO Die van het leerftelzel der Emanatie of uitvloei jing, kunde heeft', begrypt, waar alle deze ukfprakeiè heen Willen , hoe oaverftaanbaar en duister ook dè Uitdrukkingen zyn, gelyk dit aan geestdry vers en mjri Heken eigen is; A 3 twéé-  4 SWED-ENBURG'S LEERE TWEEDE HOOFDSTUK. VAN DE SCHEPPING. De Godlyke liefde en de Godlyke wys* heid5als derzelver vorm, kunnen niet op zich zelf en afzonderlyk beftaan, dewyl de liefde niet zich zelve , maar anderen omvat. God , die de liefde is, moet dus een voorwerp hebben , welk hy lief hadt, naamlyk fchepzelen. Uit liefde fchiep hy dus de wereld door zyne wysheid (*) , onmiddelyk door de geestelyke zon, middelyk door de natuurlyke zon, welke het werktuig van de eerfte is. Het geestelyke alleen is levendig, het natuurlyke is dood , gevolglyk moet het éërï uit het ander uitgaan, het één gefchapen , het (*) Hy heeft ons gefchapen naar zyn wil door 't -woerd der waarheid. Jac. ii 28. De wil, is de liefde en 't woord de wysheid , dus wil de Apostel hier zeggen , dat God ons uit liefde door zyne wysheid gefchapen heeft. Si r ach zegt op gelyke wyze, door 't woord des Heeren beftaat alles. Hoofdft. 43 vs. 28. (_6 SWEDENBURG'S LEERE mensch , en gefchiedt allengs of trapawyzéi Daar zyn drie graaden in den geestlyken, ert drie in den natuurlyken mensch. Deze graaden zyn van tweederlei foort , naamlyk , graaden van hoogte of verdeelde graaden , en graaden der breedte of. vervolgende zamenhmgtnde graaden. De graaden der hoogte zyn evenredig aan de voortbrenging en verbinding van een ding door middel van een ander, gelyk by voorbeeld eene zenuwe uit fpieren , en de fpieren uit vezelen, — de (leen uit deelen enz. faamgevoegd is. De graaden der breedte zyn evenredig aan het af en toenemen van het gfoffte to£ het fynfte, van het dikfte tot het dunfte, van het licht tot de fchaduwe, van de warmte tot de koude. Alle de dingen der geestelyke en der natuurlyke wereld betlaan in deze twee zoorten van graaden. In den geest des menfchen vindt men drie graaden, het Hemelfehe, Geestlyke, en Natuurlyke, Liefde, Wysheid, en derzelver toepasfing , wil, verftand , en handeling. In den uiterlyken, zinnelyken of natuurlyken mensch. vindt men ook drie graaden, als wetenfehap, vernuft , en geheugen. Elke graad is, op zich zelve befchouwd, famenhangend, gelykfoortig, en evenwel gaan zy niet onmerkzaam, tol  VAtf ben MENSCH. 17. tot eikanderen over, zy daalen van den hoo« ger tot den laager, roeren elkander aan, zon» der zich te vermengen, en volgen op elkande» ren, zonder in eikanderen te dringen. Deze drie graaden van den menfchelyken geest ko* men met eikanderen overeen door de over* é&njlemming, en openbaaren zich door den invloed van den hemel van den eerften tot den laatften ,'dat is: Zodra de mensch begint goed te doen, zo opent de naast by het lichaam zynde graad den tweeden, en deze den der* den, welke den invloed des Heeren ontvangt»' Deze drie graaden of, oogmerk, oorzaak, ett werking zyn volkomen in den laatften ingeflo^ ten , want de liefde als het oogmerk, en de wysheid als de oorzaek , loopen beide in de handeling of werking famen. De mensch treedt by zyne geboorte in den natuurlyken graad , dien hy doorloopt, en welke door onderwys vergroot wordt, deza eerfte graad opent hem den tweeden wel niet* maar hy bereid hem daartoe voor, door da verkryging van kennis, waarmede de lief* de om ze te betrachten ontfpnngt, dat is de liefde tot den naasten,de kennis van onze weder* zydfche behoeften, het verlangen om nuttig te worden, en, het genoegen, dat men daarby 8 vinds.  18 SWEDENBURG'S LEERE vindt. Deze geestelyke graad neemt door de kennis van het goedde en waare toe, leidt tot hemelfche liefde der uitvoering, tot daaden, uit liefde tot God, welke den derden graad opent. De natuurlyke geest ontvangt en bevat de beide hoogere graaden van de menfchelyke ziel, en werkt weder op dezelve te rug, als deze graaden niet geopend zyn. De uiterlyke mensch wederftaat den inwendigen ; Het vleesch, zegt paulus, jlrydt tegen den geest, en de geest weder tegen het vleesch. Door middel van den natuurlyken graad t waarin wetenfehappen , vernuft, en het ui« terlyk geheugen zyn, kan de natuurlyke of zinnelyke mensch zyn verftand en vermogen tot het Hemelfche licht verheffen, en geestelyke dingen volkomen kennen en onderfchciden. Maar zynen wil of zyne liefde kan hy alleen in zo verre tot God verheffen, als hy, het geen hem het verftand voorfchryft, uitoefent ; dewyl de twee hoogere graaden van de menfchelyke ziel in den derden.dat is, in de betrachting, in het gebruik, begreepen zyn. De mensch is geen mensch, door middel van zyn lichaam, en van ^yn gezicht, maar om-  VAN DEN MENSCH. 19 Orhdat hy verftand en wil, en daar door het vermogen heeft, om zich met God bezig te houden. De volmaakte mensch is geestlyk, voor hem zyn lichaam, zknen en wereld flechts vingerwyzen, die hem op zynen maater terug wyzen. Zyn geestlyk oog ziet door het lichaamlyke, als door een verrekyker, en dus met de overige zinnen. Zyne werking beftaat in daadlyke liefde , want men doet het geen men bemint, zyne redenen , zyn uitdrukkingen van zyne wysheid, kinderen en vormen der liefde. Zyn woord ia de werking van zyne gedachten, die van de liefde voortvloeit, want wat men bemint, houdt men in het geheugen. De liefde gaat uit God tot den mensch over , die dezelve aanneemt, en voor zyn eigen werk houdt, en God laat dit toe, op dat deze invloed den mensch des te meer roere en in hem blyve. Hy gelooft, dat ze natuurlyk van hem voortkomt, gelyk de indrukken van het gezicht, gehoor, fmaak, gevoel, en reuk, offchoon deze ook van buiten tot hem komen. Dit is de tekening van den inwendigen geestlyken mensch , welke waarlyk in den Hemel is, en verkeering mee de Hemelfche geesten, zelf reeds geduurende B 2 zyn  20 SWEDENBURG'S LEERE zyn aardsch leven, heeft. Dit laatfte moet, gelyk men weet, geen eigenlyk leven genoemd worden , want de waare mensch begint, na het getuigenis der oudheid, eerst na zyn dood te leven (*). Nadien de mensch tweevoudig is, zo heeft hy ook dubbele gedachten, te weten hooge ,en laage, hy heeft dubbele handelingen, eene dubbele fpraak, en dubbele liefde. Van de gedachten en liefde des inwendigen geestlyken mensch hebben wy reeds gehandeld, nu zullen wy zien, hoe zy by den uiterlyken natuurlyken mensch gefield zyn. Het uit het geestelyke voortgekomen na« tuurlyke, kan het eerfte wederftaan, en zich door den vryen wil van het zelve fcheiden, het geestelyke ontvangt den invloed van God, het natuurlyke daarentegen wordt van het Erflyke kwaad, hetwelk uit de lichaamen van onze vaderen in onze eigene lichaamen overgeërfd is, voortgefleept. Het geestlyke grondt zich op de liefde tot God en den naasten, het natuurlyke integendeel op de liefde tot zich zei- (*) Maar een mensch , offchoon hy zyn best gedaan heeft, zo is het nog naauwelyks begonnen , en als hy meent voleind te hebben, zo fcheek het nog veel. Sirach is, vs. 6.  van den MENSCH. 11 zeiven, en tot aardfche zaaken. De mensch kan den hoogen geestelyken graad verkiezen , die den onderften natuurlyken graad opent, leidt, en regeert, kiest hy integendeel den onderften natuurlyken graad, dan fluit zich, gelyk reeds gezegd is, de bovenftegraad toe, en de mensch blyft dan alleen uiterlyk en zinnelyk. Zulk een mensch kan evenwel, weten fchappen , verftand , geheugen , gewaarwordingen, werkzaamheid, en fpraak bezitten, want deze verliest hy eerst met de dood. Doch dan is hy geen eigenlyk mensch, maar een fprekend dier, hy heeft dan nog den vryen wil, welke hem, ongeacht het misbruik, het welk hy 'er van maakt, van de dieren onderfcheidt, en zyn verftand, of den graad van vernuft, en zedelykheid bewyst, welke graad van den uiterlyken mensch, in hem den wil en liefde regeert, waarin zyn leven beftaat. By het dier daarentegen is het verftand altyd aan den wil onderworpen , want het worde door zyne driften geregeerd, welke zyne neigingen zyn. Die geen, nu, die zich dus door zinnelyke driften laat beheerfchen, gelykt de dieren, en blyft in den natuurlyken graad ftaan, terwyl hy er nog twee andere kon bezitten , die hy nu voor zich affnydt. Deze uiteiB 3 ly  22 S WEDEN EURG'S LEERE lyke natuurlyke mensch h eft dikwyls niet meer dan de uiterlyke gedachten, hy overlegt , en oordeelt met drift, en fchranderbeid, dewyl zyne gedachten zeer na by zyne rede,en daarin byna begrepen is} zyn verftand berust geheel en alleen op zyne gewaarwordingen, en op zyn geheugen, maar dit alles nadert de wereld, neemt alles aan, wat van haar komt, loutert het tevens, en zuivert het, van daar komt het, dat de natuurlyke en uiterlyke mensch boosaartig en listig is. Dezelfde mensch kan geleerd zyn, dewyl kennis en wetenfehappen in zynen natuurlyken graad begrepen zyn, maar wendt hy dezelve niet ten Hemel, en heeft zyne wetenfehap God niet ten voorwerp, zo blyven die hoogfte graaden voor hem gefloten, en de geleerde op zyn verftand zo hovaardige mensch,gelykt het dier, oordeelt volgens zyn zinnen, maar bezit het waare niet, en kent het goede niet. Dit alles is door het voorbeeld van veele beroemde geleerden bewezen, die by alle hunne kunde de grootfte vyanden van God en hunne ziel waren (*). De uiterlyke natuurlyke mensch (*) De vreeze des Heeren is de rechte wysheid ea nicht, geloof en geduld betuagen God, shuch i vs. 33. D«  VAN DEN MENSCH. 23 mensch is gemeenlyk huichelachtig en valsch, dewyl hy in dewaare betekenis van het woord dub- De menfchelyke wysheid is eene vyandin det menfchen , dewyl zy de eenvoudigheid tegenftreeft welke alleen vertrouwen op God ten weeg brer.gt, di in oprechtigheid wandelt, wandelt zekir spreuken 10. vs. 9, Dit vertrouwen op God' is het tegcngeftelde des hoogmoediger), die zich op zkh zeiven verlaat , en waardoor het menschdom gevallen is. Het eenige middel, om hitr wys en gelukkig te leven, is, dat men alles van God verwagt, en alleen wil, het geen hy wil. De eerfte menfchen bezaten dit heilig veitrou. wen in den hoogtten graad, daarom wandelden zy ook met God,gelyk de Schrift zegt: zy wederftreefden hem niet, en de Schepper en het fchepztl gingen zamen eenen weg. De aarde gehoorzaamde den Godlyke invloed, alles was in order, en date etrfte rechtvaardi. gen leefden als goede kinderen in bet vaderlyke huis, terwyl zy hunnen geliefden Vader gehoorzaamden. Hun leven was eene keten van onafgebroken geluk, dat is, zy waren in deze wereld zeer gelukkig, voordat zy het onuitfpreeklyk in den Hemel werden. Zy naderden God, die, gelyk Hy zelf zegt, die geenen altyd naby is, die hem zoeken; zy naderden, hem zeer, voor dat zy zich geheel met hem vereenigden. Dit gevoel, het welk in hunne ziel heerschte, is duidlyk in hun gezicht uitgedrukt, en die daar op opmerkzaam is, zal zich overtuigen, dat de verhevenfte gedachten, de fchoonfle uitdrukkingen van de H. Schrift, altyd op dit vertrouwen op God wyzen. By de ouden was dit vertrouwen onbepaald, en voordat de Apostel ons beval, «lies om den wille Gods te duen, gaven deze eenvouE 4 di.  H SWEDENBURG'S LEERE dubbel is, en de twee helften van zyn wezen gefcheiden heeft. De geestlyke mensch is nood- dige menfchen reeds daarvan een voorbeeld. God was in alle hunne gedachten zo zeer tegenwoordig, dat joa tot zyne rechtvaardiging zeide: Heb ik het licht aar.ge. tien, wanneer het fcheen; of de maan, hecrlyk voortgaande ; en is myn hart in liet verborgen verlokt gewe-est, dat. viyne hand mynen mond gekust heelt : dat was o.k een misdaad by den Rechter, want ik zou den God van boven verzaakt hebben, job 31. vs. 26. 27 28. De vroom© rnan zegt ons hier, hy hadt in deze zaak gedaan, het geen hy fchuldig was te doen, en veiblydt zich daarover , dat hy by den weldaad den Weldoener nooit vergeeten heeft. Maar hier fpreekt hy van die dagen , dewelke hy voor God wandelde, want daarna verliest hy de waare wy.sheid, en wordt geftrafr, dewyl by, gelyk de Heere hem verwyt, in de wysheid dwaalde, en met onverftand fprak. Hoofdft. 38. vs. 2. Hy hadt naamlyk den invloed van de Godlyke waarheid door Sophiflifche fchranderheid, waardoor hy in het valfche verwarde, van zich gefloten. Hy hadt het geen i-aulus de hoogte des vleefches noemt, die zich verheft tegen de kennisfe Gods 2 kqiunth. 10. vs. 5. Deze hoogte ftraalde in zyne redenen door , waar hy zich zeiven pryst, zyne kennisfe uitmeet, en dezelve aan üich zeiven toefchryft. Om dtze valfche Wytheid van job. te befchryven, Itaat 'er, dat alles wat hy hadt in de hand der Satans werdi gegeven, job i. 12. dat is, alles wat in hem niet van God was, alles wat op het vertrouwen van zyn eigen kunde, en de daaruit ontflaane hartstogten en dwalingen ruste , werdt aan de tmoeking der Hel, van het onwaare blootgefield.  VAN DEN MENSCH. 15 noodzaakelyk oprecht en waar, dewyl hy eenjouwig en eenig is, in hem heefc het geestlyke het natuurlyke tot zich getrokken, hetzelve geëigend, en zich daarmede tot één gemaakt, deze verheffing boven het zinn.lyke was den ouden zeer bekend, dewelke in alle natuurlyke onderwerpen alleen overeenftemmingen met de Hemelfche zaaken, zagen, alles daarheen leidden, en alles daarheen trekken. De geleerden, welke alles op zich zeiven en op het zinnelyke betreklyk maaken, Hellen zich met de dieren gelyk, en hebben alleen een, aan het dierlyk inflinc! gelykvormig , licht. Maar zal men zeggen, hoe kunnen deze uiterlyke, zinnelyke, gevallen menfchen, de aarde Dit beduidt naamlyk in de H. Schrift het woord Satan, gelyk het woord Duivel of Daemon, de Hel van het boose betekent, tot bewys dienen de volgende plaatzen uit het Euangelie: als Petrus Jefus wilde terughouden, om te Jerufalem zich aan de dood niet bloot te Hellen, noemt hy hem Satan en zeide : gaat weg achter my Satan , gy Zyt my een aanftoot: want gy en verzint niet de dingen die Gods zyn, maar die der menfchen ïyn matth. 16. 23. De Heere noemt die booze geesten Satan, die, om de menfchen te bedriegen, zich in Engelen des Lichts veranderden. Maar judas poemt hy (joh. 6. vs. 70.) duivel, dewyl behalven zyn d.waaiend oordeel zyn hart ook verkeerd en boos was. B5  20 SWEDENBURG'S LEERE aarde en den Hemel meeten, de drie ryken der natuur befchry ven , gefchiedenisfen, wetten, gebruiken, welfpreekenheid, wellevend' heid, en alle aangenaame en nuttige kunften bezitten? zy kunnen dit, gelyk reeds gezegd is, dewyl de laatfte der drie graaden van de ziel, (de natuurlyke graad) het Uhimun, het uiterfle van den geestlyken is. die dus aan het lichaam grenst. Deze uiterfle graad is toereikend voor menfchelyke wètenfchappen, maar niet voor die van God, als dewelke ak leen van hem komt. Deze laatfte is de eenige hoogere wetenfchap, de eenige, welke in de oogen van God van waarde is, omda^ zy de menfchen alleen nuttig is. Welk voordeel geeft hem de natuurkunde of de welfpree*. kendheid van den uicerlyken natuurlyken mensch'? geen! Het geluk van het leven beftaat hierin, dat men God en zynen naasten liefheeft. De wilde, maar Godsdienstige mensch is altyd verlichter dan de beroemdfte geleerde van Europa, dewyl hy een inwendig geestlyk mensch is (g). Hy bezit liefde en ge- fjr) Ik bedank, echter, met dit alles, om een wilde te zyn Wetenfchap en geleerdheid zonder Gods- dierst is zeker niets waardig , maar volgen daar uit aulke buitenfpoorige en verwilderde Hellingen?  VAN DEN MENSCH. 27 geloof, welke alleen de aarde verheerlyken, hy bezit het goede en waare , waarin de hoofdfomme van God en van alle fchepzelen bellooten is. VIERDE HOOFDSTUK. VAN DE GEESTENWERELD. TPVe Geestenwereld wordt verdeeld in den J—" Hemel, de Geestenwereld , en de Hel. Van elk zullen wy afzonderlyk handelen. Van den Hemel, De Godheid des Heeren in den Hemel ia de liefde Gods en des naasten. God is de liefde zelf, die van hem uitgaande de Engelen doordringt,en den Hemel uitmaakt, waar vrede, gelukzaligheid, wysheid, en verftand ah goederen, welke van de liefde Gods voortkomen , heerfchen. Er zyn drie Hemelen, de Hemelfche, de Geestlyke, en beneden Hemel. De geheele Hemel is in twee ryken verdeeld, te weten in het Hemelfche en Geestlyke ryk. In het geheel genoomen vertoont de Hemel een mensch, en beftaat uit eene ontelbaare me-  23 SWEDENBURG'S LEERE menigte van Engelen - maatfchappyen , van welke elk byzonder weder een mensch verbeeld , dewyl de Hemel in zyn geheel, en in zyne deelen zyne menfchelyke gedaante van de Godheid des Heeren bekomt, welke zelf mensch is. De Heere regeert den Hemel, als een geheel, welks deelen met die der menfchen overeenftemmen , gelyk een lichaam, welks leden aan de menfchelyke leden gelyk zyn. Van daar komt het, dat men zegt, deze of geene Engelen-maatfchappy is in dit of dat lid, in dezen of dien oord van het hoofd, borst enz. De bovenfte of Hemelfche Hemel is het hoofd, de tweede of Geestlyke Hemel bevat den hals tot de knieën toe. De derde of benedenffce bevat de armen , de beenen tot de vingeren en voetzolen toe. Men vindt in den Hemel rivieren, wouden , landeryen, paleizen , tuinen , Heden, huizen , dieren , vruchten , edelgefteenten, geld, kleederen, met één woord alles, wat men op aarde ziet, met dit onderfcheid, dat de dingen des Hemels van eene geestlyke zellflandigheid zyn, en met betrekking tot den toeftand der Engelen, van veel volmaakter waarde. Verder is 'er in den Hemel een regeering, bedieningen, verrichtingen, tyd-  VAN DEN HEMEL. 29 tydverdryf en arbeiders, godsdienst, reizen, burgerlyke en huislyke Hand van het leven. Alle deze dingen hebben insgelyks weder betrekking , op den inwendigen toeftand der Engelen , of op hunne lie'fde en wysheid , en alle deze geestlyke dingen zyn even zo veele middelen tot zaligheid. De onmetelykheid des Hemels laat zich niet befchryven , want hy beftaat uit alle menfchen , welke op alle tyden in de liefde Gods en des naasten geleefd hebben. De Planeeten, en het overig geftarnte zyn insgelyks van menfchen bewoond, welke den Hemel bevolken (h). (h) Dit alles dienden wy op het woord af te gelooven, want bewyzen ontbreken. VYFDE HOOFDSTUK. VAN DE ItUIMTE IN DEN HEMEL. "T^Ve ruimte, die in de natuur wezenlyk is, -■—" wordt in den Hemel niet gevonden, de voortgangen der Geestlyke wereld beftaan in den veranderden inwendigen toefland der Engelen, naderen duidt dus ge-  3o SWEDENBÜRG'S LEERE celykheid van dit inwendige , en verwyderitl* gen duiden verfchillendheden aan. De eene engel is by den anderen tegenwoordig, zo dra hy het vuurig wenscht, want hy ziet hem door de gedachten , en door de begeerten. Dit bemerkt men ook reeds onder de menfchen. By eenen verliefden is het voorwerp zyner liefde fteeds in zynen geest tegenwoordig, hy ziet de geliefde, fpreekt met haar, als of zy tegenwoordig was, en zy van haar kant doet het zelfde, dewyl beiden Hechts één hart, en ééne ziel uitmaaken. In één Oogenblik kan het vuurig gewenschte, en in de gedachten tegenwoordig voorwerp duizend mylen doorlopen. Even zo gaat het wanneer men na een plaats gaat, wenfchende fchielyk aan te komen. Dan komt het iemand voor, als of hy fchielyker aankomt, offchoon de weg langer fchynt te worden. Gaat men int' p' ndeeina dezelfde plaats, en in denzelfden tred zonder een vuurig verlangen om fchielyk aan te komen , dan fchynt men laater zyn oogmerk te verkrygen, fchoon de weg korter fchynt; de aflland van de plaats was in de daad dezelfde, alleen men was niet even fterk met zyne gedachten bezig, voor welke de verwydering niet beftaat en een onding is. Er  van de RUIMTE IN DEN HEMEL. 3r Er zyn in den Hemel vier Hoofdgewesten, die van de geestlyke zon, welke hen verlicht, bepaald worden. Het oosten is, waardoor de Heere in de gedaante van een zon verfchynt, recht over deze is het westen , aan de rechtehand het zuiden, en aan de linkehand het noorden. De Heere als een geestlyke zon, die de bron van het leven is, word in de Schrift het oosten of de opgang genoemd. In den Hemel is even gelyk op de aarde een middelpunt, na het welk alles ftreeft, doch de richting in den Hemel is van de richting der deelen op den aardkloot, zeer onderfcheiden. Op de aarde zyn altyd de voeten tegen het middelpunt gericht, in den Hemel daarentegen wendt men altyd het gezicht, na den Heere als het middelpunt. Van daar heet in de H. Schrift, wanneer van de verandering van het hart gefprooken wordt, zich tot den Heere wenden, en tere mi as zegt: Jehovah keer u tot ons , en vernieuw onze dagen. Ook zyn de menfchen gewoon te zeggen, dat men, om deugdzaam te leven , God voor oogen moet houden, en van iemand, die zich gebeterd heeft, zegt men, hy heeft zich bekeerd. Het is een denkbeeld van het geen in den He-  3« SWEDENBURG'S LEERE Hemel omgaat , en het is door de inge» ving, door den invloed van de Geestenwereld, dat de mensch zich zoo uitdrukt , offchoon hy tevens niet weet waarom. — (i). (t) Men kan evenwel van den oorfprong van zoodanige gezegden een redelyker verflag doen. ZESDE HOOFDSTUK. VAN DE GEDAANTE DES HEMELS. TT^Ve mensch werdt naar het Evenbeeld Gods J—* of des Hemels gefchapen, wiens fchets de wereld is. Het inwendige van den mensch is het evenbeeld des Hemels, en zyn uitwendige is het evenbeeld der wereld. Gedaante en beeld is eene en dezelfde zaak, maar toen de mensch zynen wil verkeerd en zyn verftand verduisterd heeft, zo werdt het beeld des Hemels in hem ontfteld, en dat der Helle kwam in de plaats. Zyn inwendige werdt by zyne geboorte gefloten , en hy groeit in onwetendheid op. Maar door de wedergeboorte herflelt hy het beeld des Hemels weder in Zich, welk de van den Hemel nedergedaalde liefde en wysheid is. De overeenftemming van  van de GEDAANTE des HEMELS. 33 van het waare en goede maakt den Hemel uit, waar de Engelen zelf, wier inwendige hetzelfde is , in eene volmaakte harmonie leeven, eikanderen zonder ophouden beminnen, en nooit moede worden. De invloed gefchiedt volgens de gedaante des Hemels, dat is, overeenkomflig de gedachten en begeerten. Deze invloed klimt niet opwaarts, maar van den Heere nederwaarts in den inwendigen of eerften Hemel, van daar in den tweeden, en derden, tot in het inwendige van den mensch, die hem wil aannemen. Deze mededeeling der gedachten, of invloed', vindt reeds in deze wereld plaats, welke in alle deelen het evenbeeld der andere wereld is. Men is dapper met de dapperen ; de aanfchouwing of het verhaal van eene grootmoedige daad opent en verheft het hart, gelyk de haat by het gezicht van den vyand toeneemt. Elke Engel heeft in zich drie graden, welke den Hemel uitmaaken, en deelt zich aan den Engel van den inwendigen Hemel mede, doch kan met hem geene naauwe verkeering hebben, zonder iet van zyn' hooger'graad van liefde en wysheid te verliezen. De Heere alleen heeft het vermogen, de Engelen der onderfcheiden kringen te verheffen en te vereeC ni-  §4 SWEDEN RURG'S LEERE nigen, en zyn invloed in de Engelen en menfchen gefchiedt door de ftarren. De gedaante des Hemels, waar de Heere onze God mensch is, waar de Engelen menfchen zyn, bevat in zich alle voorwerpen, die op 'aarde zyn. Daniël, zacharias* ezechiel, joannes en anderen hebben alle deze voorwerpen, die op aarde ftoflyk zyn, gezien , in den Hemel daarentegen zyn zy van eene geestlyke zelfftandigheid en overeenkomftig met het inwendige van de Engelen. Nadat de Heere de oogen van mynen geest 'hadt geopend, zag ik alle deze voorwerpen zelf; de Engelen, met welken ik verkeerde , als met myns gelyken, leidden my in den Hemel om, en hier zag ik overeenkomftig met het geen wy voortbrengzelen van natuur en kunst noemen, fchoonheden, en meester! tukken, waarvan onze fchoonfte Paleizen en bekoorlyküe landhuizen ilechts eene zwakke 'fchets gee'ven. Men heeft my geopenbaard, en doen begrypen , dat deze gantfehe verdeelde en onmeetlyke Hemel, zich tot één 'geheel vereenigt, het welk een' mensch vertoont, en wiens evenbeeld het menfchelyke lichaam is. Men telle eens de zenuwen, de fpieren, de vezelen, de musketen, beenen, knok-  van de GEDAANTE des HEMELS. 3$ knokken, kraakbeen deren , de ingewanden, groote en kleine ribben, welk eene menigte! en toch maakt dit alles Hechts één geheel uit, het welk onder het bevel der ziel Haat De inwendige mensch wil, en de uitwendige mensch, deze buigzaame weeke masfa of klomp,die wy lichaam noemen, voert hetuit,' de gedachte rolt van het ééne deeltjen tot het andere voort, en maakt het gantfehe gevoel , leven , en daadelykheid. Een waar beeld des Hemels, van het oneindige, 't welk in alle gefchapen wezens wordt gevonden. ZEVENDE HOOFDSTUK, van De spraak der engeLënY Y~\e Engelen fpfeeken tegen eikanderen * M-JF gelyk dé menfchen , over huislyke, burgerlyke , zedekundige en geestlyke zaaken i hunne ftem is zagt, klinkend, en zy drukken zich zonder moeite uit. Er is in den Hemel maar ééne fpraak, welker fterkere of zagterd uitdrukkingen evenwel van het inwendige des .Engels, die fpreekt, afhangen. Zodra meri in den Hemel wordt opgenomen, kent meii C s dessé  36* SWEDENBURG'S LEERE deze fpraak, want zy beftaat in de uitdrukkingen der gedachten en begeerten. De toon die door het fpreeken onftaat, is gelyk aan de begeerte, van welke hy komt, en de Artikulatie van dezen toon, of de woorden , fchikken zich naar de denkbeelden, welken uit deze begeerte ontftaan. Zo ontftaat de toon door de begeerte, en wordt door de gedachten geartikuleerd. De Engelen kennen aan den toon der ftem de heerfchende neiging van den geen', die fpreekt, en aan de woorden kennen zy zyne gedachten. By nadere overdenking zal men inzien, dat ook op aarde elke waare begeerte haare eigene, fchoon natuurlyke uitdrukking heeft, van daar kent men valfche lieden aan haare gemaakte fpraak, want zy veranderen niet alleen hunne uitdrukking, maar ook den toon van hunne fpraak. De fpraak der Engelen heeft met de menfchelyke flechts eenige toonen gemeen, die door zekere begeerten worden voortgebragt, want de Engelen kunnen geen woord der menfchelyke fpraak uitfpreeken. Men kan zich van de lieftaligheid en zagtheid der fpraak van de Engelen, welke het oor ftreelt, endoor de ziel dringt, een denkbeeld maaken  van de SPRAAK der ENGELEN. 37 ken , als men bedenkt, dat haar begin in liefde met het verftand verbonden beftaat. Eén enkel woord drukt hier meer uit dan honderd duizend in de fpraak der menfchen, gelyk één enkel denkbeeld van hun meer verheven dingen in zich bevat, dan het gantfehe menfchelyke verftand begrypen en befchryven kan. Er heerscht in de fpraak der Engelen eene H2rmonie, welke van de uitvloeijiqg van de, naar de gedaante des Hemels gefchikte gedachten en begeerten, afkomt, welke gedaante uit de volmaakte orde ontftaat, welke in alle maatfehappyen , die zeuitmaaken, en in de wederzydfche verbintenisfen, heerscht. Deze manier van ipreeken is ook den aardfchen mensch eigen, en zyne woorden , welken zyne gedachten moeten uitdrukken, zouden die altyd uitdrukken, indien zy altyd de gefchikfte uitdrukking konden vinden. Ei> genlyk is het de gedachte, die fpreekt; de natuurlyke fpraak is de weergalm van de fpraak der ziele, de uitdrukking der gedachten. De uitdrukkingen zouden zich daarom van zelf aanbieden, als 'er geen verhinderingen waren, welken ten deele van het geheugen , van een lichaamelyk gebrek of van de gemaaktheid ontftaan. Een bedriegeJyk C 2 mensch  sg SWEDENBURG^LEER^ mensch let op zyn woorden, fpreekt lang-, zaam, weegt zyne woorden, uit vrees van zyne waare meening, zyne inwendige gedach-. ten, door eenige ontvallen uitdrukkingen te verraaden, indien hy zyner tongevryheid gaf, om overeenkomfJtig de drift van zyne begeerten te fpreeken. De mensch, die eens van zyn lichaam ontdaan is, fpreekt dan zonder Voorlopig onderwys, zonder moeite en ver-s warring de fpraak der Geesten. ACHTSTE HOOFDSTUK. IfAN DE KEGE KRING IN DEN HEMEL De Hemel in verfcheidene maatfchappyen verdeeld, flaat onder tweederley regeeringsvorm, naamlyk het hemelfche ryk onder het beftuur der gerechtigheid, en het geestlyke ryk onder dat van het oordeel. De twee woorden gerechtigheid en oordeel, welken zo. dikwils in de fchrift voorkomen, betekenen, het eerfte, het goed der liefde, het tweede, het goed der wysheid. De vormen der Engelen-maatfchappyen zyn menigvuldig, naar de verrichtingen, daar zy toe verpligt zyn, maar  van de REGEERING in den HEMEL. 39 maar allen loopen op het algemeene welzyn, en op de Goddelyke orde uit, en hun getal is oneindig. De geen dus, die in den hoogften graad der wysheid ftaat, is het hoofd der maatfchappye, en deleden derztlver beminnen en eerbiedigen hem, naar mate hy den Heer de eer en nuttigheid van zyn ampt dankweet. Zyn grootfte uitnemendheid beftaat in den hooger' graad van zyne liefde. Hy is de knecht aller knechten Gods in de waare betekenis van dit woord. Een verheven tytel, wiens zin de hoogmoed verdraaid heeft, en welken de Heere zo duidlyk verklaart, als hy zegt: En zo wie onder u zal willen de eer/ie zyn. diezy uwe dienstknecht, gelyk de zoon des menfchen niet en is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen (*). De Engelen, die in een' hooger' graad der wysheid ftaan, en de anderen regeeren, praaien daar niet mede, offchoon zy groote eere en aanzien , by uitnemendheid , genieten , offchoon zy in prachtige Paleizen op hoogten woonen, een talryk gevolg en kostbaare kleederen hebben. Dit alles nemen zy uit gehoorzaamheid voor den Heere aan en tot onder- fteu- {*) Mat th. 20. vf. 27. 28. c4  4o SWEDENBURG'S LEERE Iteuning van zyne oogmerken. De liefde en wysheid van ieder beambten beftaat hierin, dat hy zyn ampt bemint, en het beste van zyn evenmensch, van zyn maatfchappy, van zyn vaderland en kerk bevordert, De Engelen - maatfchappyen onderfcheiden zich ook door hunne bezigheden, eenigen zyn met kleine kinderen, anderen met jonge meisjens , en jongelingen , veelen zyn met vroome , eenvoudige Christen-zielen , veelen met zulke geeften bezig , die eerst nieuw van de aardfche wereld komen, en van boozegeesten geplaagd worden. Eenige Engelen ftaan de menfchen in het oogenblik hunner opwekking by en anderen beteugelen de magt der Hel, alwaar ook eene doch eene tegengejlelds regeeringswyze heerscht. De grondregel der Helfche regeeringsvorm is eigen- en wereld- liefde. Veele Engelen worden tot behoeding der menfchen, van het ryk en de kerk op de aarde, gezonden. De fchuts-Engelen der menfchen dringen in den grond van hunne bfgeerten in, en ontwyken of naderen dezelven, naar mate zy zich tot goed of kwaad bepaalen. Het ambt, hetwelk een Engel in den Hemel bekleedt, ftemt volkomen overeen mee dat, hetwelk hy op aarde bekleed, heeft. Die, wel-  van de REGEER ING in den HEMEL, 4.1 welken de H. Schrift en de gebruiken der kerk bemind hebben, verkrygen geestlyke ambten, leeren en preêken, want in den Hemel is een aan den onzen gelykvormige Godsdienst, wat het uiterlyke betreft, maar naar het inwendige zyn zy zeer van eikanderen verfchiflende. My werdt de ingang in den tempel van den Hemel vergund, en ik woonde de Predikatiën by. In het geestlyke ryk zyn de kerken prachtig en luiflerryk. In het Hemelfche zyn zy eenvoudig. De laatfte fchynen van hout, dewyl het hout een zinnebeeld der liefde is. De eerfte daarentegen van fteen, want de fteen is een zinnebeeld van het geloof. De Engel, die predikt, (laat altyd op een hoogte in het oosten , voor hem ftaan de genen, welken een' hooger' graad van wysheid hebben , de anderen ftaan in een halfrond rondom hem ,zo dat de Prediker ze allen ziet. De geenen, welke ingewyd worden,ftaan aan de openbaare deur der kerk ter linkehand. De Predikende Engelen zyn uit het geestlyke ryk, dewyl zy door het goed^ in het waare zyn. Zy prediken zonder veel hier en ginds te onderzoeken, gevoelens te vergelyken enz. Want zo dra zy eene waarheid zeggen, zo wordt dezelve verftaan» bemind, en in uitC 5 oefe-  42 SWEDENBURG'S LEERE oefening gebracht. De grondflag van hunne ]eer en hun onderwys is beftendig de mensch geworden Godheid van den Heer, en deszelfs vergodlykte menschheid. De inrichting van de Engelen - maatfchappyen is dezelfde, die zy in hunne huizen ten aanzien van hunne wooning, hunne kleederen, en voedzel waarnemen, ten aanzien der huizen, zy bouwen dezelve niet zelf, maar de Heere geeft ze hun, en zy zyn meer of min prachtig, en gelykvormig aan het inwendige en het ambt van deze Engelen. Ik heb. met hen in hunne wooningen gefproken, en zag daar hoven, voorhuizen, kamers , zaaien , tuinen, wei- en bouwland, de huizen der geenen, die in eene maatfchappy leeven, ftaan dicht naast eikanderen, en vertoonen eene ftad met haare ftraaten, pleinen enz. Ik ben niet in den droom maar klaar wakker in deze hemelfche wooningen ingegaan. De Paleizen van goud en edelgefleenten gebouwd, zyn, zoo van binnen als van buiten, van onbefchryflyke fchoonheid. De tuinen en derzelver vruchten bieden de heerlykfte tafereelen en kleuren aan. De uitzichten zyn onmeetlyk, en alles in overéénftemming met de begeerten en gedachten van deze Engelen, Er  van be REGEERING in den HEMEL. 43 Er zyn ook eenzaam levende Engelen, welken jn afgezonderde huizen woonen. De Engelen zyn gekleed, behalven de be* wooners van den bovenden hemel, welken naakt gaan, dewyl hunne naaktheid met hunne volkomene onfchuld overéénftemt, Uic dezen hoofde verfchynen zy als kinderen. De kleedingen der Engelen zyn zichtbaar en tastbaar, en zy wisfelen dezelve naar maate van hunnen inwendigen toelland. De klederen der verlichtften hebben eenen vuurglans, die der min verlichten blinken gelyk het licht,en die van den derden graad gaan in witte klederen zonder glans. Deze kleuren zyn relatif, enkomen van de warmte en het licht der geestlyke zon af, welke liefde en wysheid, als ook het eerde uitvloeizel van.God is. De meer of min levendige roode verw ziet op de graaden van goed of liefde, die meer of min blinken. De witte verw betekent den graad van het waare, of wysheid. De klederen des verlosfjrs., die het licht en de waarheid op aarde voorffcelde, verfcheenen op den Tabor witter en. heller dan de fneeuw. In de Hel, welke in alles het tegendeel van den Hemel is, komen de kleederen ook volkomen met den graad van het booze en onwaare overeen, en zyn zwart, bezoedeld en gefcheurd. Teg  44 SWEDENBURG'S LEERE Ten derden, de Engelen hebben ook voedzel en fpyzen, want nadien zy menfchen zyn, en volkomen menschlyke gedaanten hebben, zo zyn ze buiten de overige lichaamlyke zinnen ook met die van den fmaak en eetlust voorzien, waardoor in den Hemel het geestlyke lichaam verzadigd wordt, gelyk op de aarde het ftoflyke. Ik heb de maaltyden der Engelen verfcheiden maaien bygewoond, en hen dikwyls zien eeten, waarby ik bemerkte , dat de tafel altyd prachtig en met de uitgezochtfle fpyzen voorzien was (a). Ca) liet is onbegrypelyk, van waar een man , gelyk SwiiDüNBUiic- alle deze beuzelingen gehaald heeft. NEGENDE HOOFDSTUK. VAN DEN TYD IN DEN HEMEL. TJTergeen men Natuur noemt, is niet anJL JL ders dan de natuurlyke zon, wier tegenwoordigheid of af wezenheid den tyd bepaald , welke in uuren , dagen , weeken , maanden, jaaren, eeuwen, na het goeddunken der menfchen verdeeld wordt. Het licht volgt op de duisternis, en de koude op de warm-  VAN DEN TYD IN DEN HEMEL. 45 warmte. Deze toeftanden zyn voorbygaande, en wederkeerende , maar zy hebben geene betrekking , op het geestlyke leven, 't welk liefde en wysheid is. Te weten in den Hemel is het geestlyke licht en de warmte, die op liefde en wytheid betrekking hebben , duurzaam, en veranderen alleen naar het inwendige der Engelen, Er is dus, volgens menschlyke denkbeelden, geen tyd in den Hemel, om dezelfde reden , waarom 'er geen ruimte is. Hier beneden is de tyd één en hetzelfde met de gedachten, die de tegenwoordige begeerte koestert, hy is gevolglyk kort of lang naar den toeftand, in welken de menfch zich bevindt. En des te min kan in het geestlyke of in den Hemel een tyd zyn, dewyl de Hemel God is, en dewyl, de eenige voortgang, die voor hem plaats kan vinden, in den geringer of hooger graad van liefde en wysheid beftaat, dien hy de Engelen inblaast. De tyd, die van de fchreden des doods bepaaldt word, en op aarde alleen een ophouden van beftaan is, kan ons nopens het geestlyke geen uitfluitfel geeven. Er zyn voor de Engelen noch dagen, noch jaargetyden, noch jaaren, maar 'er zyn verfcheiden toeftanden cn graaden der liefde en wysheid. Daar nu de  46 SWEDENBÜRG'S LEERE de tyd ons korter of langer fchynt, naarmate wy meer of min met onze gedachten bezig zyn. Verder daar het gevoel, hetwelk wy van de tusfchenruimten des tyds hebben, verward en onbepaald is, zodat ons menigmaal de dagen tot oogenblikken en oogen« blikken tot dagen worden, zo kan men daaruit befluiten, dat de van hunne aardfche bekleedzelen ontdaane Engelen onzen tyd niet kennen, maar veeleer hun geheele beftaan naaf de gedachten of naar den inwendigen toeftand van hunne liefde en wysheid, afmeeten. Dit alles fchynt voor het menfchlyk verftand te verheven, dewyl geene bevatbaarheid daarvoor voorhanden is. Evenwel laaten zich deze dingen by het Hemelfche licht befchouwen, en degeen, die, met een zuiver verlangen, zyn verftand ftandvastig en aanhoudend tot deze verhevene voorwerpen verheft, zal denkbeelden krygen, die hem de woordenrykfte fpraak niet kan fchenken. Maar zulk eene verheffing van het verftand kan alleen in zo verre plaats vinden , als men zich van de aardfche begrippen van ruimte en tyd aftrekt. TIEN-  van het SCHRIFT in den HEMEL. 47 TIENDE HOOFDSTUK, VAN HET SCHRIFT IN DEN HemEÈ. Ik zag in den Hemel gefchreeven en gedruk* te papieren, ik Jasdezdve, maar verltond er weinig van,dewyl het tegen deGoddelyke orde ftrydt, dat de Hemel de menfchen door fchrift zou onderwyzen, maar alleen door de fpraak. De Heere heeft daarom een fchrift voor den Hemel gegeven , om de waarheden, die hy de Engelen wilde openbaren , fchriftlyk te bewaren, gelyk dit ook het oogmerk van fchrift op de aarde is. Het geopenbaarde gaat van den eenen hemel tot den anderen over, en komt eindlyk by de menfchen. In den Hemel beltaat de fpraak in den inwendigen en zuiver geestlyken zin, op aarde, heeft zy eenen natuurlyken voor de menfchen gepasten zin. Om deze reden fprak Jezus Christus byna altyd door gelykenilTen. Indien ik u lieden de aardfche dingen gezegd heb , zeide hy tot de fchriftgeleerden, en gy die niet en gelooft, hoe zult gy gehoven,indien ik u lieden de hemelfche dingen zoude zeggen (*). O J°H. 3. vs. 12.  48 SWEDENBURG'S LEERE In den bovenften Hemel beftaan de letteren der fchrift in gekromde liniën, die naar de gedaantedes Hemels gevormd zyn, endoormiddel van deze trekken, drukken de Engelen het geheim der waarheid en van veele andere zaaken uit, welke de fpraak niet kan uitdrukken. Het Mechanike van het fchrift vloeit natuurlyk uit de gedachten der Engelen voort, zodat fchryven en fpreeken voor hen hetzelfde is. Maar 'er is in den hemel nog eene andere fchryfkunst, welke de hulp der hand niet nodig heeft, te weten, de harmonie der gedachten. Evenwel is deze niet aanhoudend, dewyl de ééne gedachte de andere uitwischt, daar het fchrift integendeel , hetwelk de begeerte openbaart, altyd onöploslyk blyft. Ook zag ik nog een ander fchrift, het welk uit getallen 3 in plaats van letters, beftondt, en waaruit men fyllaben en woorden kon famenvoegen. Dit fchrift bevat nog hoogere geheimen dan het voorige , en is geheel boven alle menfchelyke gedachten en uitdrukkingen verheven, dewyl alle getallen met elkandcren overéénkomen. Deze overéénkomst (harmonie) is even zo vol uitdrukkingen als de woorden, waaruit volgt, dat de  van het SCHRIFT in dsn HEMEL. 49 de getallen in de H. Schrift voorkomende , gelyk de woorden ééne betekenis hebben. By dit hemelsch fchrift wordt altyd het getal waar de famenhang van afhangt, vooraan geplaatst, dewyl dit eerfte getal het voorwerp te kennen geeft, van het welk men fpreekt, maar het volgende of de tekst, door dit getal, de voorwaarden van dit voorwerp opgeeft en bepaalt. De menfchen , alleen gewoon naar den lichaamlyken zin te oordeelen , zullen alle deze dingen moeijelyk begrypen, want zy hebben geen ander begrip van den Hemel , dan vaneenen onmeetbaaren Dampkring. Zy gelooven dat het geestlyke geheel niet beftaat, of zy ftellen zich de Engelen voor als wezens die in de ruimte vliegen, als ligte luchtige wezens, gelyk de wind , zonder vastheid , zonder oogen, ooren, handen, zintuigen , met een woord zonder eene menfchelyke gedaante, maar men moet weeten , dat alles , wat tot het leven , tot wysheid, en gelukzaligheid dient, in den Hemel even zoo wezenlyk beftaat, als de aardfche voorwerpen voor ons zyn , want deze wereld werd volgens het voorbeeld des Hemels geD fcha-  5o SWEDENBURG'S LEERE fchapen, en de wereld is eene afbeelding van dezelve, (b) (/;) Het komt my voor, dat zelfs een Wysgetr, die zich boven het zinlyke verheft, al hetgeen in dit en de voorige afdeeling gezegd is, moeilyk zal vinden, en befchouwen als een gewrocht van dweepzieke hers» fenen, welke indringen in zaaken, die zy niet verftaan. ELFDE HOOFDSTUK. VAN DE GEESTEN-WERELD. T~Xe geestenwereld is een middelplaats of JL^ verblyf, tusfchen hemel en hel. Ieder mensch komt terftond na zyn' dood daar in , en vervolgens vroeg of laat hieruit, om of in den hemel op te klimmen, of in de hel aftedaalen. Hier in deze plaats van zuivering worden allen geoordeeld, veelen verblyvenaldaar enige Jaaren, doch niemand blyft 'er langer, dan dertig Jaaren. Hier vindt en kent elk zyne bloedverwanten, zyne vrienden, zyne medeburgers, en kan met hen verkeeren. Deze geestenwereld ftaat met den hemel en de hel in gemeenfchap door middel van een' zeer engen weg of pad, die van den kant des hemels en der hel door groote openiagen kuilen  vam de GEESTENWERELD. 5r len en afgronden bewaard en verfperd wordt, op dat niemand zonder verlof er uit zoude komen. Deze ingang, en deze openingen, en deze weg worden in de fchrift door de poorten des hemels en der hel verdaan, Naar het voorkomen fchynt de geestenwereld een groot dal te zyn, hetwelk met hooge en fteile rotzen is ingefloten. De deur of de ingang van het pad , hetwelk ten hemel leidt, is voor de genen onzichtbaar, die er niet zullen doorgaan , even eens is het gelegen met de poorten der hel. (c) CO Eene zeldzame befchryving van eenen middelftaat na die leven, hoedanige uit de oude Wysgeerte der Platonisten onder de Christenen het vagevuur heeft voort? gebragt. TWAALFDE HOOFDSTUK. van de hel. In de geestenwereld, ziet men al het geen in de natuurlyke voorhanden is. De hel is onder bergen, heuvels, dalen en vlakten, men befchouwt diepe kuilen, meer of min duistere afgronden, die door een licht worden verlicht, hetwelk aan dat van een gloeijende D * kool  52 SWEDENBURG'S LEERE kool gelyk is. De oogen der helfehe geesten zyn aan dit valfche licht gewoon. zo dat wanneer zy uit hunne holen komen, het hemelfche licht hun onuitfpreeklyke pynen aan de oogen veroorzaakt. Uit de helfehe afgronden ziet men zwarte Hinkende dampen op» klimmen , maar welken de verdoemden niet gewaar worden, dewyl zy zich in eenen met hun binnenftej overéénltemmenden dampkring bevinden. De vlam, welke hun verlicht, komt overéén met het verteerend vuur der Eigenliefde , der haat, nyd, enz. Van deze helfehe woningen fchynen eenige fchuiaslopende hólen, anderen kuilen van wilde dieren, en anderen weder onderaardfche gewelven en kelders onder- vervallen gebouwen te zyn. De meesten fchynen driedubbel. Het bovenfte gedeelte is donker , duister, en wordt van dezulken bewoond, die uit dwaaling gezondigd hebben, het onderfle gedeelte daarentegen gelykt een brandend hol, en bevat degeenen , welken in het booze hebben volhard. In zulke holen , waar de ftraffen min flreng zyn, ziet men hutten, flraaten pleinen, huizen, waar men twist, fchimpt, Haat, rooft, vernielt enz. Nog andere holen zyn waare drakenwoningen, en geheel met  van de HEL. 53 met vuiligheid bedekt. Men vindt in de hel ook duistere bosfehen, waarheen de vervolg, de helfehe geesten zich kunnen bergen, dus ook barre woestenyen en holen, welken onder eikanderen geplaatst zyn. Eindelyk zyn er in de hel even zo veel helfehe maatfchappyen, als 'er in den hemel van Engelen zyn. De hel verzet zich fteeds , doch vruchtloos , tegen den hemel, welken de Heere befchermt. De Heere alleen kent den waaren aanleg en omvang van de hel, en houdt de boosheid, nyd, en razernye der helfehe geesten door geestelyke plaagen in toom, gelyk op aarde de boozen, door lichaamlyke fmarten, geftraft worden. Het helfehe vuur heeft met het hemelfche ëénen oorfprong, het wordt alleen in die geenen hekch , welke deszelfs invloed met een onrein gemoed aanneemen, en dient hen tot een geftadig kwaad, omdat het de gruwzaamfle hartstogten verwekt, welken nooit bevredigd , altyd weder opborrelen, en de fchandelykfte, en ftrafbaarfte begeerten , welken fteeds aangefpoord, fteeds verraaden, en fteeds geftraft worden. Wanneer het hemelfche vuur fomwylen tot de helfehe geesten doordringt , zo zyn D 3 *y,  54 SWEDENBURG'S LEERE zy, gelyk een mensch, die op een booze daad betrapt wordt. Een verltyvende koude gaat docr alle hunne aderen, en hun bloed fchynt te verdikken. Dit is de waare befchryving van het helfehe vuur , wiens* bewooners zich altyd onder de :affchuwlykite gedaante van hunne booze begeerten vertoonen, en minachting, befpotting van anderen, haat, nyd, boosheid, en wreedheid, verraaden in haar ge» zicht. Onder eikanderen fchynen zy menfchelyke lichaamen te hebben, maar by het hemelfche licht befchouwd, hebben zy een voorkomen van affchuwlyke geraamten. Eenigen zien 'er geheel zwart uit, anderen als vuurbranden, anderen weder met gezwellen en zweeren bedekt, by veelen ziet men in plaats van het aangezicht een bosch hair, by anderen ziet men alleen been , zonder vel, en anderen vertoonen Hechts een rei van tanden , men verbeelde zich eens gedaanten , welke alle trekken van fchandelyke hartstogten in zich veréénigen , wezens, welken by het fpreken hunn' toon naar dien doen gelyken, welken een mensch in den hevigften aanval van deze hartstogten voert, dan zal men een tafereel van de hel hebben. Ik zag alle maat*  van de HEL. 55 maatfchappyen der hel niet, maar de Heere verwaardigde zich , om 'er my verfcheiden van te laaten zien, teffe ns werd my gezegd, dat, gelyk de Hemel in zyn geheel genomen een' mensch verbeeld, de hel eveneens in het geheel een' duivel voorftelde. De geesten der hel zyn boos, en oefenen zich in alle mooglyke booze ftreeken , om den op de aarde levenden mensch te benadeelen ; zy dringen zich op duizenderleis wyzen in zyne begeerten in , leggen hem valftrikken, en haaien hem eindlyk tot het kwaad over. Het helfehe tandengekners, of tanden klappen, in de fchrift, betekent het geraas van een' twist, en de hevigheid van een' beledigden ftryd. Het bevat in zich alles wat nayver, verachting, woede, befpotting, beledigend en vreeslyk kunnen hebben , en maakt het ernftigfte en aangenaamfte vergenoegen der helfehe geesten uit. Daar in de hel een ieder door de behouding van zyne booze begeerten geftraft wordt, zo zag ik booze geesten, die nog altyd, gelyk op aarde, naar wellu3ten, eer, en rykdom ftreefden, zy verkrygen dczelven ook om ze weder te verliezen , waardoor zy in D 4 dea  56 SWEDENBURG'S LEERE den ellendigften toeftand geraaken. Men ziet hen treurig en eenzaam omwandelen, zy hongeren en hebben niets te eeten, zy gaan in de hutten in, en eisfchen iet om hun leven te verfrisfchen, arbeid om bezigheid te hebben , en zodra zy denzelven verkrygen, verlaaten zy denzelven weder, en worden van verdriet en ongenoegen onophoudelyk gepynigd. Van hunnen heer weggejaagd gaan zy in eene andere hut, om hunnen honger te flillen, de deuren worden achter hen gefloten , en de Heere toont hun, dat zy er niet weder zullen uitkomen , en dat zy moeten werken, of dat zy anders noch voedzel noch kleederen zullen verkrygen. Begaan zy een misdaad, dan worden zy op den grond uitgeftrekt gelegd, en fchriklyk geplaagd. In deze affcliuwelyke Hinkende Hallen leven de booze geesten met huns gelyken, van fmart en zelfsvervccling verteerd, en bekomen tot gezelfchap een wyf, 't welk eene openlyke hoer geweest is. Anderen worden op andere wyze gepynigd. De dwingelanden by voorb. worden tot flaverny en galeiendienst veroordeeld. De opgeblaazen geleerden worden befpot en verjaagd j De wrecden Haan midden in doode lyken en geronnen bloed , evenwel be-  VAN DE HEL. 57 beminnen zy den oorlog, vernielen en worden vernield. Kortom , ellende , fchande , nyd, flaverny, fchrik, knaging van het geweten , buitenfpcorigheid, haat en dolheid vindt men op eiken flap in de hel. Lust tot het booze, en neiging tot overtreding met alle de verfchrikkelyke gevolgen, dezelfde levenswyze, die men op aarde gehad heeft, maar nog veel fchandelyker en ongelukkiger, hier in beftaat de hel; daarby komt nog wanhoop, haat tegen het goede, en zelfs tegen de Godheid, als het hoogfte van alle overtredingen. Het evenwigt tusfchen hemel en hel is onveranderlyk vast. De laatfte geeft onophoudelyk booze dampen op. De eerfte daarentegen alleen goede en verkwikkende geuren. Dit evenwigt, waaruit de vryheid der menfchen ontftaat, wordt ieder oogenblik geftoord door het aantal geesten, welken onophoudelyk ia den hemel of in de hel ingaan, maar de Heere, die de weegfchaal ziet overhelhn, houdt dezelve in evenwigt. (d). (d) Welke fpoorloze voorftellen, voortgevloeid uit eene verhitte verbeeldingskracht. D 5 DER-  53 SWEDENBURG'S LEERE DERTIENDE HOOFDSTUK. VAN DE TAAL, WELKE DE ENGELEN MET DEN MENSCH SPKEEKEN. Wanneer een Engel met een' mensch fpreekt, dan gebruikt hy of de fpraak van dezen mensch , of eenige andere fpraak, die hy kan verftaan. Hy vereenigt zich met hem, eigent zich zyne gedachten toe, welken, daar zy met het geheugenfamenhangen, op de zintuigen der fpraak werken, om den mensch te doen fpreeken, en op die van het gehoor, om den mensch te doen hooren. Dus is het, dat de Engel met den mensch, en de mensch, die met den Engel fpreekt, flechcs één uitmaaken. Gy kunt niet, zeide ik tot de Engelen, één enkel woord van myne Landtaal fpreeken. By onze gefprekken ben ik het , die door middel van uwe veremiging met myne gedachten, een taal [preek, die gy kunt verftaanWy weeten het, antwoordden zy, en dus is het ook gelegen met de wetenfchap van den mensch, met welken wy fpreeken , en welke ook van onze nereemging met hem oorfpronglyk is. De Heer wil,  TAAL der ENGELEN metden MENSCH.59 wil, dat de invloed des Hemels in den mensch op deze wyze zou gejehieden. Hy heeft het dui ingericht, dat by den mensch Engelen en geesten zouden zyn, die hem leiden; De algemene invloed des hemels was daartoe genoegzaam geweest, indien hy zichzelven daarvan niet gefcheiden had, voor den eerflen mensch was die toereikend. Wanneer een Engel met een' mensch fpreekt, dan hoort de mensch den klank der woorden van den Engel, welken op zyne gedachten , en van daar op de zintuigen van het inwendig gehoor werkt. Elk ander mensch, die daarby tegenwoordig was, zou niets van dit gefprek merken, dewyl de gewoone menfehenftem het eerst op de lucht, die hem omgeeft , werkt, en door middel van het uitwendig gehoor zich aan het inwendige mededeelt, en dus gehoord wordt. Wanneer men hier over naauwkeurig, en zonder ftoffelyk vooroordeel nadenkt, dan zal men zien, dat tusfehen het gevoel, 't welk in ons binnenfte door den klank verwekt wordt, en de trilling der lucht, waardoor de klank ontftaat, welke het vleeschlyke zin* tuig van het gehoor treft, geheel geen evenredigheid plaats grypt. Deziel is het alleen, die door middel, van het oor, hoort en verüaat- Thans  6o SW EDENBURG'S LEERE Thans is het iet zeldzaams, en tegelyk gevaarlyk om met geesten te fpreeken, voornaamlyk voor dezulken , welken niet door een levendig geloof onder de hand des Heeren ftaan. De booze geesten bemerken dan, dat zy in eenen mensch zyn, en werken aan zynen ondergang. Die, welken zich druk met godsdienstige zaaken bezig houden en aanhoudend in den toeftand der befchouwing blyven , verhitten en verheffen fomwylen hunne verbeeldingskracht tot de Geestenwereld , en hooren de geesten in zichzelven fpreeken. Doch het zyn Hechts geestdryvende dweepers welken hooren , en aan de booze geesten, gelyk aan de goeden gelooven , en het waare, zo wel als het valfche, aanneemen. Deze gcestdryvers, die ik eene woestyn ter linkerzyde zag bewoonen, overreden de menfchen, welken naar hun hooren , dat zy den H. Geest zien , voor het overige doen zy hen geen kwaad, en vlyen hen, dewyl zy van hen gtëad worden. De Heere vergunt alleen aan zeer weinige menfchen , om met de geesten te fpreeken, teweten aan zulken, die het waare door het goede erkennen, en gelooven, dat God mensch is, dewyl op deze waarheid de Hemel gegrond is, alzoo de God-  TAALdeu ENGELEN met denMENSCH.ót Godheid van den Heere , den Hemel uitmaakt , en zyne menschheid daarvan het voorbeeld is. Om dus met de Engelen te fpreeken , moet de inwendige mensch geopend, en van de Godlyke waarheid of van Gods menschheid doordrongen zyn, en tot deze kennis waren de menfchen oorfpronglyk beftemd. Zy , die dus in dezen toeftand zyn, kunnen met de Engelen fpreeken , zy worden van het Hemelfche licht verlicht, zien wat in den hemel is, en de Engelen zien door hun , hetgeen op de aarde is, dewyl alsdan Aarde en Hemel door middel van den Engel in den mensch vereenigd zyn. Deze vereeniging was by de eerste menfchen, wier leeftyd de gouden Eeuw genoemd werd, niet zeldzaam. Hnnne nakomelingen, welke zich aan Eigen- en Wereldliefde overgaven, beminden noch God, noch menfchen meer, en hun inwendige werd gefloten, behalven by eenige rechtvaardigen! als by voorb. by de Profeeten, aan wie de Heere de waarheid van den Hemel en de Schrift openbaarde, doch niet door eene bloote ingeving, maar door middel der geesten verlichtte hen de Heere met zyn licht, en deze zeiden hen voor, hetgeen de Heere hen gezegd had, daarom  62 SWEDENBURG'S LEERE daarom hielden de Profeeten in dat oogenblik alles voor hun eigen werk. Intusfchen dat zy de Profeeten, met welken zy veréénigd waren, de woorden opgaven, zeiden zy; Jehovah fpreekt, maar noemden zich zeiven Jehovah , gelyk uit den zamenhang der Profeeten blykt (e). Veele geesten kunnen zamen en te gelyker tyd met één' en denzelfden mensch fpreeken, en deze hen allen te gelyk antwoorden , want het gezelfchap der Engelen,'t welk met eenen mensch wil fpreken , zendt één van zyne medeleden af, 't welk zich naar den mensch wendt. Het gezelfchap keert zich dan naar zynen afgezant , in welken alle gedachten van het gezelfchap zich veréénigen. Een Engel of een geest, die met eenen mensch fpreekt, kan niet volgens zyn eigen geheugen, maar volgens die van den mensch fpreeken. Wilde hy uit zich zeiven fpreeken, («) Ik vraag, van waar is het dan, dat de Profeeten fomtyds wel deeglyk melden , dat Engelen aan hen verfcheenen zyn, en met hen gefproken hebben, in ondei fcheiding van de aanblazing en dryving van deu geest der Profetie ?  TAAL der ENGELENmet den MENSCH. 5$ ken, dan zou hy uit zyn geheugen dingen voortbrengen , van welken de mensch nooit iet gehoord of gezien had, en die hy evenwel voor zyne eigen ondervinding houden , en als eene nagedachte, en als een beeld van een in zyn geheugen bewaard voorwerp, befchouwen zou. Dit is my zelf overgekomen, en hierin ligt ook de grond van het gevoelen van eenige ouden, welken geloofden, dat de mensch na zynen dood tot een ander leven overging, waar hy zich het eerfte erinnerde. Er zyn ook nog natuurlyk lichaamlyke geesten, welke zich niet met de gedachten van den mensch veréénigen, maar door zyne zinnen zich van dezelven meester maaken 9 door zyne leden werken, door zynen mond fpreeken enz. Dezen waren ten tyde der toekomst van den Heer niet ongewoon, gelyk men uit het Euangelie ziet. Zy zyn in de hel geworpen , en daarom treft men heden geen menfchen meer aan, die zichtbaar van den duivel bezeten zyn. (ƒ). VEER. (ƒ) Het beste in dit Hoofdftuk is, dat Swedenbuho ons leert, dat wy ons door geen geestdryvers en dwee. pers moeten laten misleiden.  *4 SWEDENBURG'S LEERE VEERTIENDE HOOFDSTUK. VAN DE VERSCHILLENDE TOESTANDEN DES MENSCIIEN NA DEN DOOD. De eerfte toeftand van den mensch na den dood is zynen toeftand als fterveling nog gelyk. Zodra het lichaam van den mensch, zyne werkingen , die zich op de vermogens van de ziel gronden , niet meer kan verrichten, dan zegt men, dat de mensch Jlerft. Maar"de Eigenlyke mensch, die alleen door het inwendige mensch is, fterft niet, hy verlaat flechts zyn aardfch kleed, en ontwaakt weder met dezelfde neigingen, die hy in het oogenblik van zyn dood had, hy behoudt ze door de geheele eeuwigheid, en verfchynt in de geestenwereld met het uitwendige en inwendige , met lichaam en leden, met gezicht en fpraak. Kortom de geest van den mensch verfchynt naar het uitwendige , gelyk de mensch , die nog op aarde leeft, hy zoude zelfs nog geloven, dat hy daar in een ander gewest verplaatst, leefde, indien zyne vrienden en bekenden, of vriendelyke Engelen , die zich van hem in het  van de TOESTANDEN na den DOOD. 6*5het oogenblik des doods meester maakten, hem niet zeiden, dat hy in de geestenwereld was, waar zy hem doen omwandelen, hem Heden, kasteden , tuinen, aanlokkende velden, en duizend andere fchoonheden wyzen. In de onzekerheid over zyn lot, vraagt hy gemeenlyk, of hy in den Hemel of in de hel zal komen. Dan onderzoeken hem de goede geesten , en ontdekken fchielyk zyn heerfchende trek ; terwyl zy met hem van de goederen der wereld, en van de vreugde van den hemel fpreeken. Was hy vfeeschlyk gezind en wellustig, zo verbergt hy nog fteeds zyne neiging wel,'doch zyne onoplettendheid op het gefprek van geestlyke zaaken verraadt hem fchielyk, hy keert zyne oogen van den eenen naar den anderen kant, en zodra hy alleen is, richt hy zyne fchreden voornaamlyk derwaards. Dit is de eerfte toeftand van den mensch na zynen dood, de toeftand des geestlyken mensch, in welken hy verfcheiden dagen , dikwyls veele weeken, zomtyds wel een jaar lang blyfc, waaruit hy vervolgens tot den tweeden toeftand overgaat, te weeten tot dien van den inwendigen mensch, waar alle verbeelding ophoudt. Zyne uiterlyke zinnen zyn thans doffer, en hy kan alleen den toeftand E vaa  66 SWEDENBURG'S LEERE van zyne ziel openbaaren, en toonen, wat hy op aarde voor God en voor zynen naasten, met betrekking tot goed en kwaad geweest is. Men reikt hem nu een boek over, het welk een uittrekzel van zyn inwendig geheugen bevat, waar niets uitgewischt is en hetwelk in de fchrift het botk des levens word genoemd. De Godloozen aanfehouwt dan de makkers of de flachtörfers van zyne boosheid, zyne arglistigheid, de gefchenken waarmede hy omgekocht werd, het geld dat hy geroofd, het bloed dat hy vergoten, met één woord al het kwaad, het geen by gedaan of gedacht heeft. De goeden zien op dezelfde wyze hunne goede werken. Vry van alle bepaalingen en hindernisfen, fpreekt en doet de Godlooze dan ongehinderd, hetgeen waartoe zyne neiging hem aanfpoort, en zoekt zich naatuurlyk met zyns gelyken te vereenigen. Dus komt hy in de gezelfchappen, wier neigingen en fmaak met de zynen overeenkomen. Hy verlangt om in den hemel te worden ingelaten , en zyn verlangen wordt voldaan, maar naauwelyks is hy 'er in , of hy kan 'er geen lucht meer fcheppen, zyne oogen worden donker , hy ondergaat doodsangften , kwelt zich en krimpt in een, gelyk een flang die  van ég TOESTANDEN na den DOOD. 6f die men by het vuur houdt. Zodra hy wed.r in zyn element terug komt, flaat hy eenen zyweg in, die hem aan de opening eener hel brengt. Dit is de poort der helle, welke hem door haaren Mank, en door duister licht aantrekt, zodat hy 'er zich zei ven inftort, te weten: — God verdoemt geen' mensch, maar de liefde tot het booze is de hel, en leidt tot de hel. By deze fcheiding des goeds van het kwaad, eindigt de tweede toeftand van den mensch na den dood. De derde toeftand is die, waar de goede menfchen, welken voor den hemel beftemd zyn, het nodig onderwys verkrygen, om in het gezelfchap der engelen te verfchynen. Het goede en waare wordt ons wel in de fchrift geleerd, maar in den hemel kent men het eerst volkomen. De Engelen deelen hunne onderwyzingen mede, in ruime zaaien, welke naar het foort en den aart der' hemelfche goederen onderfcheiden zyn , op dat alle te famenen elk in het byzonder, ieder naar zyn karakter,zyne liefde en zyne vatbaarheid zou kunnen geleerd worden. De geenen, wier liefde op aarde aan hun geloof gelyk was, gaan kort na hunne opwekking in den hemel in , want de mensch wordt, gelyk wy E % reeds  63 SWEDENBURG'S LEERE reeds gezegd hebben, weder opgewekt, en heeft in de geesten wereld eene volmaakte menfchelyke gedaante , welke naar zynen inwendigen toeftand, of fchooner of lelyker is. De geenen welke nog eenige ligte vlekken of aardfche begeerten medebrengen, zuiveren zich daarvan binnen kort, door den omgang met goede geesten. Op de plaatzen der onderwyiing zyn ook weder verfcheiden gezelfchappen, waar de geestmensch zich tot die geene kan wenden , die hem meest gelyken ; Deze hemelfche hoogefchool fchynt veel langer dan breed , en ftrekt zich van het oosten tot het westen uit. Eerst zitten de geestmenfchen van bciderlyë Sexe, welken in de kindsheid geftorven zyn, en hunne eerfte onderwyzing van hunne voedfters ontvangen hebben. Alle kinderen zonder onderfcheid, of zy van vroo> men of godloozen, van Christelyke of heidenfche ouders zyn, worden in hunne kindfche jaaren, na den dood in den hemel opgenomen. Men onderwyst hen tot toekomende Engelen, en in het vervolg worden zy het. De vrouwelyke Engel, welke hen onderwyst , leert hen eerst fpreeken, en hunne eerfte woorden zyn die , van de kinderlyke onfchuldvolle neiging. Zy kennen de voor-  van de TOESTANDEN na den DOOD. 69 voorwerpen die hen behaagen, de heme!, die op hun inwendige werkt, doet daar zsetf de eerfte kennis opkiemen. Kort daarna worden zy in eenen anderen heme] verplaatst, en aar in geestlyke en godsdienflige zaaken door maagden van groote fchoonheid in tuinen , laanen en in prachtige galeryen , onderwezen, De bloemen luiken op onder hunne voeten, en alle voorwerpen fchynen bezield, van daar dat het leven by hunnen geest fteeds tegenwoordig is. By eene nadere betrachting', zal men dit zelfde aan de kinderen van deze wereld bemerkenj want ook dezen, houden, voor dat zy nog ondervinding hebben, niets, voer levenloos, en fpreeken met eene pop, met hun fpeelgoed, of met een bloemtjen, even als met huns gelyken De kinderen van den hemel groei jen in wysheid en verftand op, en worden ten aanzien van ziel en lichaam manbaar. Hunne lichaamlyke gedaante is altyd jeugdig, want de uitwendige gedaante is alleen het beeld van het inwendige. Hunne wysheid beftaat in hunne onfehuld, daar zy evenwel in de erfzonde geboren worden. zo moeten zy wedergeboren worden , en de Heere laat zelfs toe, dat dit erfkwaad weder opJuemc, en dat zy verzocht worden, op dat E 3 zy  jo SWEDENBURG'S LEERE zy zouden leeren inzien, dat al hun geluk, al hun goed alleen van God komt, en dat zy zich aan zyne beitje-ring moeten overlaten, (g) Achter de kinderen in de gehoorzaalen, zitten die welken in de jongelings jaaren geftorven zyn, en wier heerfchende liefde op aarde, de liefde van het waare en goede was. Achter dezen zitten de Mahomedaanen, welken eenen eenigen God geloven, en christus voor een groot propheet houden. Verder tegen het noorden liaan de Heidenen , welken hunnen Godsdienst getrouw aangekleefd en de verbeelding van eenen onder menfchelyke gedaante zichtbaaren God hebben gehad. Deze laatfte zoortis de talrykfte, en de beste onder hen zyn de Afnkaantn. (h) Het onderwys is overeenkomftig met de H. Schrift, welke aan elk naar de grondregels van zynen Godsdienst, waarin hy geleefd heeft, verklaard wordt. - De begeerte tot het waare, ten aanzien van het gebruik, hetwelk ieder daarvan zal maaken, wordt den geestmenfchen door verfchillende middelen ingegeven. Het gewoon (g) Erfzonde in den hemel? Dit is hyperorthodox! 00 Uit welken hoofde dezen by onzen auteur zoo in gunst zyn, weet ik niet.  van de TOESTANDEN na dem DOOD. 71 woonde middel is de voorde-Hing van de verrichtingen die hy doen moet. Deze verrichtingen zyn oneindig menigvuldig , evenwel; altyd zo gefchikt, dat, tenvyl zy het inwendige met vreugde en verrukking bezielen, dit levendig indruk zei ook tegelyk door het uitwendige, of het geestlyke lichaam van den geestmensch dringt. Daardoor wordt hy een en dezelfde met zyne verrichting in het Engelen - gezelfchap waarin hy geplaatst wordt. De tyd van dit onderwys is kort, dewyl deze geesten van alle verblinding verwyderd, en van het hemelfche licht verlicht zyn. Zy worden gekleed met een blinkend wit kleed , den Engelen, welken den ingang des Hemels bewaaken, toegevoerd, dezen leveren hen weder aan andere Engelen over, en de Heere plaatst hen dan in het Engelen - gezelfchap, waarvoor zy gefchikt zyn. Agt wegen leiden deze nieuwe Engelen naar den hemel, en van elke onderwysplaats gaan 'er twee, welker één na het hemelfche, de ander na het geestlyke ryk leidt, dewyl de geheele hemel volmaakt in deze twee ryken verdeeld is. De wegen, welken naar het hemelfche ryk leiden, zyn met olyven en andere vruchtboomen beplant , dewyl de olyven en vruchten met de E 4 be-  72 SWEDENBURG'S LEERE begeerte tot het goede overeenkomen De wegen, die tot het geestlyke ryk leiden, zyn met laurierboomen en wynftokken beplant, dewyl de laurierboom en de wynftok, met de liefde tot het waare overeenftemmen. VYFTIENDE HOOFDSTUK. TAN DE OVEREENSTEMMING DES HEMELS MET DEN MENSCH EN ALLE VOORWERPEN DER NATUUR. Alle voorwerpen der natuur.zyn een werk der Godheid, welke door middel der geestlyke wereld haaren invloed afzendt} gevolglyk is het geestlyke altyd in het inwendige van al het natuurlyke begreepen , zo als de toereikende grond in het gewrocht. De geestlyke voorwerpen worden door de natuurlyke afgebeeld, en het geestlyke is het wezenlyke van het natuurlyke. Jakobs ladder (ƒ. Doek MoJisiSvs. 12,) is een zinnebeeld van deze opklimming. De geestlyke voorwerpen worden door de natuurlyke voorgefteld, en al het geen voorgefteld wordt of voorgefteld kan  van de OVEREENSTEMMING. 73 kan worden, is overeenftemrning, onderling verband. Deze wetenfchap van onderling verband j was voor de ouden de wetenfchap aller wetenfehappen, en het boek van Jub van de oude kerk, is vol onderling verband. Juist zo is het gelegen met de overige boeken der H. Schrift, en met de kerklyke gebruiken en ceremoniën van de Israëliten. Deze wetenfchap was aan de oosterlingen, en Egyptenaars bekend, welke zy door tekens en Hieroglyphen uitdrukten, die in vervolg van tyd verkeerd verftaan werden, en by de Grieken en andere volkeren afgodery en fabelen voortbrachten. Alles is dus Beeld, onderling verband, want het geestlyk inwendige bekleed zich , uit hoofde van zyn natuurlyke poging, met het voor hem gepaste kleed, en wordt daardoor zichtbaar. Het doel verkiest dus de gepaste kleding, om als oorzaak in eenen laager' kring te verfchyntn, en in eenen nog laageren als gewrocht zich te vertoonen. Hier is dus liefde, wysheid, en de toepasfing van beiden, of uitoefening. In het lichaam des menfchen neemt de ziel die gedaanten of kleeding aan, welke zy noodig heeft, om haar' wil en gedachten zichtbaar te openbaaren. De gedachten openbaaren zich in het lichaam door E 5 ge.  n SWEDENBURG'S LEERE gebaarden en bewegingen, welken daarmede OTeréénftemmen. Doel en oorzaak , welken ïn de geestlyke wereld behooren , zyn gevolglyk in het inwendige van alle natuurlyke voorwerpen verborgen, welke gevolglyk onderling verbonden zyn. De eigen- en wereldliefde, welke de liefde tot God en den naasten verflikken, hebben den menfch van den Hemel vcrwyderd , en de wetenfchap van dit onderling verband uit 3yngeheugen gewischt, welke alleen de oogen van zynen geest ontlluiten, d^ geestlyke wereld ontdekken, en dat geen begryplyk kan maaken , het geen niet onder de lichaamlyke zinnen valt Hier volgen eenige zaamgetrokken leer - regels tot een voorbeeld: De Hemel en de wereld in het geheel, verbeeldt een' mentch , en wordt daarom de groote mensch (Macrocosmus) genoemd. De mensch zelf verbeeld uit hoofde van zyne ziel de geestlyke wereld , en uit hoofde van zvn lichaam de natuurlyke wereld , daarom wordthy van de ouden de kleine wereld of Microcosmus genoemd, liet hoofd betekent verfland en wysheid; de borst liefde en geloof; de heupen de huwlyks liefde; armen en handen de magt van het waare; de voeten het natuur-  van de OVEREENSTEMMING 75 tuurlyke ; de oogen de rede; de neusgaten het begrip; de ooren de gehoorzaamheid enz. Daarom is men gewoon van eenen wyzen man te zeggen : Hy heeft een hoofd; van eenen magtigen: hy heeft lange arraènj van eenen fcherpzinnigen: hy heeft een goeden neus ; enz, Alle deze fpreekwyzen zyn by overlevering afgekomen van de oude wetenfchap des onderlingen verbands. Nadien de Hemel zelf eene menfchelyke gedaante heeft, zoo zyn de Engelen-gezelfchappen , weiken zich in een gedeelte van denzelven bevinden , werklyk overeen Hemmend met dit deel van het lichaam, en beiden hebben eenen wederzydfchen invloed. De Engelen-gezelfchappen , welken zich in het hoofd bevinden, munten door verftand en wysheid uit, en hebben invloed op het hoofd des menfchen. De gezelfchappen, welken in het hart van den Heme] zyn, overtreffen de anderen in liefde , en komen met het hart des menfchen overéén. De Hemel komt met alle enkelheden (indididus) van het ryk der dieren, planten, en delfftoffen op aarde overéén. Deze beneden wereld is er.Kel figuur , afbeelding van de geestlyke. Zeifs de voorbrengzelen van mensch-  76 SWEDENBURü'S LEERE menschlyke vlyt, by voorb Huizen, werktuigen, kleederen enz. zyn een onderling verband, en worden in de H. Schrift als zodanig gebruikt. De planten komen met den Hemel en menfchen overeen:.de dieren met de neigingen der menfchen. Is een mensch zagt, dan heet hy een lam; is hy wreed, een tyger; is hy listig, een vos; gulzig, eenzwyn; voorzigtig, een Jlang enz. De visfchen betekenen de waarheid, en de vogelen het begrip. Alle dezen tot gebruik en tot de overeenftemmingen bepaalde dieren , wordt met hun leven terftund eene zekere hoeveelheid van kennis en verlangen ingeprent, hetwelk wy infiinS noemen, en volgends hetwelk zy zich zeer wel beftuuren (*) dewyl by hen de kennis altyd (*) Job fpreekt zeer dikwyls van bet verftand der dieren, en zegt by vergelding van den Oyevaar; dat God hem van wysheid ontbloot en hem geen verftand beeft mede gedeeld Hoofdfl. 30. vs. 17. Hy wil danrdoor zeggen , dat dit dier Hechts weinig verftand heeft, maar altyd bezit het eenig verftand dewyl het leeft, dewyl het in den rei der dieren behoort, die op aarde leeven,en welken de godvrugtigeman vsrjlandig noemt, en hunne vlyt roemt. Dir gevoelen over het verftand, hetwelk de dieren met het leven tevens verkrygen , hawdk nitt anders dan vatbaar voor kennis zyn kan, dewyl het van God kon.t,  van de OVEREENSTEMMING 77 altyd aan het verlangen ondergefchikt is, maar het laatfle is een vorming en volkomen gekomt, werd van alle ouden aangenomen , welken de waarheid kenden, en deze wetenfchap bezaten. Vir. cilius, die in de verborgenheden ingewyd was, fpreekt onder anderen van de mieren, van de byè'n , en andere dieren op de volgenden wyze: quia fa divinittis iilit Ingenium £ƒ rerum fato prudenüa major. EJJe apibus partem divince mentis, et banflus Aethereos dixere, deum namque ire per omnes Terrasque traüusque maris, ccslumque profundum; Hinc pecudes, ammenta, viros, genus omne ferarum, Quemquefibi tenues nafcentem arceffire vitas. Virgilii Gsorg. De dieren moeten noodwendig eenige kennis hebben, dewyl zy het leven bezitten, want alle leven komt van God, welke de liefde is, en de vorm van alle liefde is wysheid, of kennis, gevolglyk, nadien de dieren leven, moeten zy ook kennis bezitten. Hun leven of hunne liefde ftort hen gelyk in een vat een deeltjen der wetenfch'ip of kennis in, door middel van 't welke zy zich ftandvastig beftuuren. Dit is voor de geleerdfte manren een raadzel, en juist hierin beftaat hunne dierlykheid. Zy zyn dieren, cn van de menfchen onderfcheiden, dewyl hunne wetenfchap, die wy inflinB noemen , aan hunne liefde ondergefchikt is, dewyl dezelve eene werking der natuurlyke liefde, dat is, van hun leven is, welke zy alleen met dit laatfte kunnen verliezen. De' diéren blyven atich altyd gelyk, dewyl zy niet vry zyn, de.  78 SWEDENBÜRG'S LEERE gepast voor de levensorde, tot welke zy be* ftemd zyn. Op deze wyze zyirde dieren over* eenflemmingen , en levendige voorbeelden , door dewyl zy fteeds door hunne begeerten, behoeften, en door hunne liefde geregeerd worden; juist zoo zou de mensch, wanneer hy zich fteeds door de hem eigene liefde, naamlyk door de liefde Gods en des naasten liet regesren, geene mis-flappen begaan. Kon hy zich daarentegen van deze Hemelfche liefde niet verwyde» ren, dan zou hy niet meer vry zyn, hy zou noch zich zeiven overwinnen noch den Hemel verdienen kunnen. Eindlyk moeten de dieren tot zekeren graad verltan» tlig zyn, dewyl de Heer ons zelfs medelyden en gerechtigheid jegens dezelven aanbeveelt. Hiertoe behoort in moses het verbod om het lam voor zyne moeder te flachten, den dorsfchenden os te muilbanden en in de nesten de jonge vogels met de moeder te vangen. Alleen omdat de dieren verftandïg zyn, (en wie weet, of niet de planten ook eene zekere zoort van verftand hebben, nadien zy in het leven zyn) (i) worden zy ons dikwyls in de H. Schrift als Ieerende voorbeelden voorgefteld. Daar wy zedert onzen val aan het uiterfle einde der keten van de wezens ftaan, zoo kunnen wy ons door middel van de dieren, boven de dieren verheffen, wy kunnen door waarneming van de kracht, welke hen regeert, tot die eenige en levendige kracht opklim, men, welke hen zoo wel als ons voortgebragt, maai' ons alleen het middel om hem waardig te eeren vergund heeft. CO Het mag ons bevreemden, dat Swedknburg liier twy« feladuig en van al het andere zoo Heilig fpreekt.  van de OVEREENSTEMMING yg door middel van welken de Schrift ons dikwyls tot het goede en waare terug roept. Deboomen, welken insgelyks overeenflemmingen zyn, betekenen de onderfcheiden kennis van het goede en waare; de tuinen betekenen de wysheid; het brood het goed der liefde; de wyn het waare der wysheid, waarom de Heere zich van beiden by het avondmaal bediende. De aarde betekent de kerk ; de metaalen de menschlyke kennis; en de fteenen de kennis van het waare. Tot een bewys, dat de oudfte, zelfs de afgodifche volkeren, welke geen openbaaring aannamen, van deze wetenfchap der overeenftemmingen kennis hadden, behoeft men alleen de allegorien vaa hunne offeranden en hunne gefehenken te befchouwen. Als, by voorb. toen de Heere de Philiftynen met hrimlyke plaagen iloeg, omdat zy de arke des verbonds in bezit hadden, en hen met een menigte muizen en ziekten aan de heimlyke deelen des lichaams bezocht, zoo geboden hunne priesters hen, dat zy de arke des verbonds op eenen nieuwen wagen, met twee zoogende koejen befpannen, benevens vyf gouden muizen en vyf gouden fpenen zouden terug zenden (*). Hiervan (*) i Boek Samuel Hoofd: 6. vs 5.  So SWEDENBURG'S LEERE van is de verklaaring deeze: de nieuwe wagen betekende de natuurlyke leere der kerk j door de koejen werden de goede begeerten verftaan; door haar loeijen het werken des boozen, dat van het goede overwonnen wordt. De gouden fpeenen beduiden de gezuiverde natuurlyke liefde, maar de gouden muizen de fchuddingen der kerk, welke door het goede geëindigd worden. Het goud is in de fchrift het teken van goed. Het getal van vyf betekent een' voortgang, en deze lag in het berouw der Philiftynen. Op dezelfde wyze bragten de wyzen uit het Oosten by de geboorte des Heeren, goud , wierook , en myrrhe. Deze gefchenken hebben alle hunne betekenis. Het goud betekent het hemelfche goed , de wierook het geestlyke goed, en de myrrhe het natuurlyke goed, drie dingen, waaruit de gantfehe Godsdienst beftaat. De ftar eindlyk, welke hen lichtte, betekende de hemelfche kennis, (k) De wetenfchap van dit onderling verband was (k) Door zoodanige voorbeelden zouden wy evenwel achter de kennis van het Sjmbolifche geraaken! Jammer is het dat anderen in deze uitleggingen verfchillen, en ieder even veel bewys heeft.  van de OVEREENSTEMMING?. 8ï was aan de eerfte kristenen niet bekend, dewyl zy in te groote eenvöuwigheid leefden* dan dac zy 'er iet van zouden hebben kunnen begrypen. Dezelve kon eerst in volgende tyden ontftaan, nademaal ketteryen, eri de befluiten van de Niceefche kerkvergadering over de driëenheid, de geheele kristen wereld met eene duifternis bedekten , welke tot op dezen huidigen dag eer vermeerderd, dan verminderd is geworden. (/) De verééniging des Hemels met de aarde door middel van het onderling vérband gefchied op de volgende wyze: De Hemel is het ryk der doel-einden of beweeggronden, welken in het gebruik beftaan, waartoe deze dingen gefchikt zyn. De Heer richtte daarom de wereld zoo in, dat door middel van het gebruik der dingen alles in eene geftadige beweging, of de uitwerking van eene oorzaak niogt zyn, welke zelf weder van eene hoogere afhangt. Deze beweging ontftaat eerst in den (j) In dezen volzin mis ik alle verband. Ik heb altyd gedacht, dat de eenvoudigheid der eerfte Christenen de waare wysheid niet uit , maar nafloot en in zich bevatte. Doch het fchynt ,■ dat Swedenburb dan voor het ecnvouwige en dan weder voor het ge» kerde is". F  82 SWEDENRURG'S LEERE den Hemel, van daar gaat zy in de wereld, en eindelyk in de kleinfte fchepzels der aarde over. De overeenftemming der geestlyke met de natuurlyke dingen, gefchied dus door middel van de met haare werkingen verbonden oorzaaken, en dus wordt al hetgeen 'er is, gewrocht en overeenftemming. De mensch is het middel van vereeniging tusfehen het geestlyke en het natuurlyke, dewyl deze twee zyne menschheid uitmaaken, en ook het middel van zyne overeenftemming met den Heme] zyn. Hy vormt zyne begrippen naar de natuurlyke voorwerpen, en moet dus op de overeenftemmingen gebragt worden, welken deze met de geestlyke voorwerpen hebben. Al hetgeen goed en in de orde is, ftemt met den Hemel overeen; al het booze en ongeregelde daarentegen met de hel Het goede en waare heefc betrekking op den hemel , het booze en valfche op de hel. , De eerfte menfchen bezaten een zoo hemelsch verlicht verftand dat zy door middel van de overeenfttmming fteeds met de Engelen verkeeren konden. Deze zoo lange verlooren weteiiichap, is nu in onze dagen weder ontdekt geworden, op dat door de verklaaring Van  van de OVEREENSTEMMING. 83 van den inwendigen verborgen zin , aan de menfchen het nieuw Jerufalem, of het ryk der liefde en des geloofs in de nieuwe kerk des Heeren verkondigd zou worden. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Vjün den waaren kristelyken godsdienst. Dit is de titel van e'e'n der grootfte werken van Swedenburg, waarmede hy zyn loopbaan heeft befloten. Het bevat Zyne gantfehe leer, dat is, de gantfehe leer der H. Schrift, als waarin het geloof van het Nieuwe Jerufalem of van de nieuwe kerk des Heeren zal beftaan. In dit werk komen de volgende gewigtige ' verhandelingen voor : Van de Godlyke Drieëenheid. Van den Verlosfer, Van de Verlosfing. Van den H. Geest, en de Godlyke Genadewerking, Van de H, Schrift. Van het Geloof. Van de Liefde. Van de goede Werken. Van den Vryen Wil. Van de Boete. Vm de Bekeering en Wedergeboorte. Van de Toerekening. Van den Doop. Van het H. Avondmaal. F 2 Van  U SWEDENBÜRG'S LEERE Fan de Voleinding der tyden , 0f van de Toekomst des Heeren, en van de Nieuwe Kerk. Wy zulkn alle deze ftoffen in orde doorlopen. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. van de godlyke drieëenheid. TTet is nodig iet van de Godlyke DrieëenJ-J. heid te gewaagen, waarvan de wereld fteeds fpreekt, zonder dezelve te kennen of te verftaan. Maar zolang men deze niet kent, heeft men ook geen waar begrip van de Godheid zelf, en evenwel is dit waare begrip gelyk het heiligdom in de kerk , of de altaar in dn tempel. De Godlyke Driegenheid beftaat uit den Vader, Zoon, en H Geest. De H. Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogflen zal u overfchaduwen, daarom ook het heilige, dat uit u gehoor en zal wordm. zul Gods Zoon genaamd worden; ze*t de Engel tot maria, (Lucas i v,. 35) Hier worden dus, Vader, Zoon en H. Geest, als de drie wezenlyke eigenfehappen van een' eenigen God opgegeven, drie dingen welke al-  van de GODLYKE DRIEËENHEID. 85 al! n één uitmaaken, zoo als by de menfchen , ziel, lichaam en handeling in één wezen vereen'gd zyn Deze drie wezens maaken eigenlyk flechts één eeniguit, dewyl het eene van het andere voortkomt, öra diens wille beftaat, en zich in hem verliest. Voor de Schepping, of voor den tyd was 'er geen Drieëenheid, deeze openbaarde zich eerst ten tyde der menschwording van den Heere. Die derhalven leeren, dat God van Eeuwigheid zynen zoon gegenereerd heeft, van welken de H. Geest uitgaat, dat deze drie op zichzelven ftaande perfoonen, die evenwel flechts eenen God uitmaaken enz. Deze leeren in den eigenlykften zin drie Goden. Zy mogen tot zich zei ven inkeeren en zich zeiven oprecht beproeven , en dan zullen zy zien , dat daar zy drie werklyke perfoonen in Godbeweeren, welken toch Hechts éénen God zullen uitmaaken, zy tegen hunne eigene overtuiging fpreeken, en hun Geloofsbelydenis enkel met den mond afleggen. Deze drieheid van perfoonen in God was in de oorfpronglyke apostolifche kerk onbekend, welke zich geheel aan de eenvoudigheid van het Euangelie hield, 'twelk de éénheid van God F 3 op  gÖ SWEDENBURG'S LEERE op honderd plaatfen beweert. De kerkvergadering van Nicea, welke door ATiiANASiusbeftuurd werd, heeft eerst in de kerk ingevoerd, deeze dwaaze meening en dit tegenftrydig mondgeloof, waardoor het kristendom verbasterd is geworden. Zodra men in God drie perfoonen aanneemt, waarvan elk God is, dan neemt men werklyk drie goden aan , en deze dwaaling heeft veele. anderen naar zich getrokken. In Christus zegt paulus (Colosfenfen 2 vs. p.) woont alle de volheid der Godheid lichaamlyk... Ik en de V%der zyn één (Joh. i o vs. 39.) ontvangt den H. Geest, zegt christus tot zyne leerlingen.... De woorden, welken ik fpreek, zyn geest en leven... Joh. 20 vs. 22. en 6 vs. 63. De Propheeten fpraaken volgens den geest Gods of den geest van Jehovah gelyk j es ai as 42 vs. 1 zegt. De H. Geest is dus het den kristenen in het vervolg van tyd gegeven woord, en dit woord is God als mensch, daarom zegt Joh. 1 vs. 14: Het woord is vleesch geworden. De Schepping , de Verlosfing , en de Heiligmaaking zyn derhalven drie eigenfehappen , drie deugden, drie weldaden Gods, maar niet drie per- fbq-  van de GODLYK* DRIEÈENHEID. 87 foonen in God , want God is één en alleen op zich zeiven bellaande (*). (*) Het woord Perfona berekent eigentlyk een verbeelde handeling. De Latyrieri en vervolgens de Italiaanen hebben nooit iet ander» onder dit woord verftaan, wy daarentegen hebben den waaren zin van het zelve in het woottperjoon verdraaid. Het is dusinyoglyk, dat Athanasius iet anders daar door heeft verftaan dan wy gelooven; het is mooglyk, dat hy door de drie perfoonen der godheid niet anders dan drie handelingen verftond, welken God tot heil van de merifchen ver. richtte, en welken in de fchepping, verlosfing, en he> ligraaaking beftaan. Dit zegt Swede muite-is de waare zin van het woord Vader, Zoon, en H. Geest, en de waare Drieëenheid. (w) (tn~) Men ziet, waar het (icn Grooten man haperde; hy wilde alles doorgronden en begrypen. AC HTIE NDE HOOFDSTUK. van den verlosser. "l~^\e Christelyke kerk gelooft gewoonlyk, dat God van eeuwigheid af eenen zoon verwekt heeft, welke vervolgens op de wereld-gekomen is, om het menschdom te verlosfen, maar deze dwaaling vervalt van zelve, wanneer men bedenkt, dat God één is, en gevolglyk geenen zoon kan hebben. Het F 4 is  83 SWEDENBURG'S LEERE U door het woord, en door de reden bewe-r zen , dat God zelf, Jehovah, mensch gewor-i den is, en het werk der verlosfing verricht heeft. De ziel van dezen Godlyken verlosfer was van God, en God zelf, maar de van maria ontfangen en geboren mensch was het lichaam van deze ziel, of van den zoon van God; de H. Geest was het woord en het leven van dezen God - mensch. De verlosfer is gevolglyk de Heer, God en Schepper , Welke de menfchen niet anders kqn verlosfen, dan door zelf memch te worden, want nadien hy in den eerften en zuiverften graad flaat , zo kon hy zonder de menschheid aan te nemen, niet tot den laatften of ter helle nederdaalen. Zonder den menschheid kon hy de booze geesten zoo min beteugelen , als een man zonder handen de degen houden, en zich daarmede tegen eenen gewapenden verweeren kan. Door middel der menschheid klom God tot den laagften graad af, waarom hy in de fchrift de eerfte en laatfte, de Alpha en Omega , het begin en einde genoemd wordt. God volgde by zyne menschwording de van hem zelf vastgeftelde orde. In plaats van zich uit de Elementen een lichaam in de fterkte  van den VERLOSSER. 89 en kracht van den manly ken ouderdom te vormen, werd hy van eene vrouw ontvangen en geboren, was kind , jongeling , en ontfing het onderwys van deze beide leeftyden, dewyl hy zelf de orde is, en zyn eigen werk niet vernietigen kan. De verlosfer is niet de zoon van maria, maar van God, gelyk reeds gezegd is, want als hy zyne menschheid verheerlykte, lag hy al het geen hy van zyne moeder had, af, om alleen datgeen te behouden, hetwelk van den vader was. Het gevoelen, dat de verloflèr een zoon van mar ia is, werd vervolgens de bron van het nieuwe Joodendom, van het Arianismus , Socianismus , Deismus , en eindlyk van het Naturalismus. Christus zegt zelf, dat hy dezoon van mar ia niet is. Men zeide hem: Uwe moeder en broeders Jlaan daar buiten, begeercnde u te zien; maar hy ant~ woerde: Myne moeder en myne broeders zyn dezen, welken Gods woord hooren, en dat zelve doen (*.) By een andere gelegenheid zeide hytotMARu: Yrcuwe wat heb ik met u te doen? —— («) Mei? (*) Lucas 8. vs. 20. 21. O») Opgewarmde dwalingen van geestdryvers ! en ellendige misvattingen van deze teksten, F 5  £0 SWEDENBURG'S LEERE Men kan wel zeggen; dat hy de zoon van jtaria was, maar niet, dat hy net nog is, want door middel van de verlosfing lag hy al het menschlyke van zyne moeder af, om het Godlyke van den Vader aan te nemen. Van daar komt het dat het menschlyke van den Heere godlyk is, en dat in hem God mensch , en de mensch God is. Ik zag maria in den hemel. Zy zeide my: dat de van haar geboren Heer naderhand als God al het menschlyke, dat hy van haar gekregen had , had afgelegd , dat zy zelve hem als God vereerde, en dat hy niet als maria's zoon wilde vereerd zyn dewyl alles in hem godlyk is. (o) By deze gelegenheid willen wy een geheim van de Godlyke wysheid openbaaren t Be ziel of de eigenlyke mensch komt van den vader, tot wien zy, uit de geestlyke wereld overgebragt word; maar het lichaam komt van de moeder, welke hetzelve uit de zelfftandigheden van de natuurlyke wereld zamenftelt. Elk mensch legt na zynen dood het natuurlyke, hetwelk hy van zyne moeder verkreeg , (o) Nu dienden wy dit wel te gelooven, nu maria het zelve aan swedenburg gezegd heeft.  VAN DEN VERLOSSER. 91 kreeg, af, en behoudt het geestlyke van den vader, met een kring van zuiverfte natuurlyke zelfftandigheden omgeven. By die, welken naar den Hemel gaan, is deze kring onder het geestlyke, van daar komt het, dat de Engel-mensch volgens den Hemel fpreekt, en het goede en waare zegt, terwyl de duivel mensch in gevolge van zyn hart naar de Hel fpreekt, en flechts met den mond van den Hemel kan fpreeken. In dit laatfte geval fpreekt hy altyd buiten zich zeiven, de Engel daarentegen fpreekt fteeds volgends zyn inwendige De Eigenlyke mensch be¬ ftaat in de ziel, daarom heeft de zoon gewoonlyk den geest, het karakter, en de nei* ging van den vader, want de ziel is geestlyk, en overdraagbaar. Die volken en' menfchen , welken de fterkfte geestlyke overtuiging hebben, zyn om deze reden elkander zeer gelyk, en behouden deze gelykheid het langst. Tot een bewys verftrekken de Jooden, welken in gelaadstrekken en Godsdienftige gevoelens elkander zeer gelyk zyn (*)... liet zaad van den (*) De Ergelfchen hebben eenigermaten een nationale Phyfiognomie en men vindt onder dit volk Perfoonen, welken elkander zeer gelyk zyn , dewyl hetzelve een vast  oa SWEDENBURG'S LEERE den vader als het votrtuig der ziel neemt in het lichaam van de moeder een natuurlyk bekleedztl aan, een lichaam , hetwelk op de moeder zoo wel als op den vader gelyken kan, maar het beeld van den vader blyft fteeds by den zoon, en openbaart zich zoo» niet in de eerfte, toch in de twede generatiei Het beeld van den vader ligt geheel in het zaad dewyl de ziel geestlyk is , en het geestige hetwelk van geen ruimte weet, is zich zerve in een' kleinen, zo wel als in een' groo» ten omtrek, fteeds gelyk. De Heer bereidde zyne vereeniging met den vader, en die van den vader met hem door zyne qfftrwping, of geheele aflegging van het menschlyke. Deze toeftand wordt dikwylsin de H Schrift, vooral in de Psalmen en Propheeten, maar zeer nadruklyk in Efaias uitgedrukt, alwaar ftaat :■ hy heeft zyn leven in de dood g'geven ( ). Deze toeftand der afleg, ging, zonder welken de Heer niet kon gekruist worden, beftond in zyn gebed, zyne onderwerping, zyn doodsangst, en zyn roepen om hulp in het ogenblik des doods. De vast (laat- en zedekundig karakter betft, de lichaamen. gelj'l'.en op e!'-ander als de geesten. C*) £2318 53» *». 12.  van den VERLOSSER 93 De verheerlyking des Heeren beftond, in zyne vereeniging met den vader. In dezen toeftand was hy, als hy zich voor zyne leerlingen verheerlykte, als hy wonderen deedt,als hy zeide dat hy en de vader één waren, als hy weder van de dooden opftond, en als hy zeide, dat alle magt in den hemel en op aarde hem gegeven, en alle vleesch hem onderworpen was. De Afmanen , Afrikaanen , en Indiaanen, welke niets van de verlosfing weeten, worden zalig, wanneer zy aan de wet van hunnen Godsdienst getrouw zyn gebleven; maar de geenen , aan welke de verlosfing gepredikt wordt, kunnen niet anders dan door den verlosfer zalig worden. De toeftand der kerk zedert de verfchyning van den verlosfer, wordt in de Schrift de Morgen genoemd. Sedert deze verfchyning woont de Heer onmiddelbaar onder de leeraaren der kerk, en is by hen tegenwoordig , door het Godlyknatuurlyke , hetwelk hy in de wereld aannam. De verheerlyking des Heeren is de verheerlyking der menschheid, welke hy op aarde aannam, en de verheerlykte menschheid des Heeren is dat Godlyk - Natuurlyke. Dit wordt be- we-  P4 SWEDENBURG'S LEERE wefen door de opfrandingvan denzelven, daar hy met hetzelfde lichaam, 'twelkhy in de wereld had, uit het graf kwam , niets achterliet , en al hetgeen hy natuurlyk- Menschlyk van den eerften graad tot aan den laatften hadt, behield. Daarom zeide hy tot zyne leerlingen, welken hem naa zyne opftanding voor eenen geest hielden: ziet myn handen en myne voeten; want ik ben hetzelfs , Tast my aan, ende ziet : want een geest heeft geen vleesch en beenen, gelyk gy ziet, dat ik heb (f). Dienvolgends zyn de engelen gewoon te zeggen, dat in de gantsche geestlyke wereld de Heer alleen een waar volkomen mensch is. C*J Lucas 24. vs. 39. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. VAN DE VERLOSSING De menschgeworden God bedwong en onderwierp aan zich de Hel, herltelde in den Hemel de orde weder, en ftelde eene nieuwe geestlyke kerk in. In deze drie (lukken beftondt de verlosfing. Nog in laater tyden* heeft 'er eene verlosfing plaats gehad, welke mee  van de VERLOSSING. 9S met het laatfte oordeel in het Jaar 1757 be* gon. Dit kan ik in kracht der waarheid be-^ tuigen, dewyl de Heermy verwaardigd heeft, om getuigen, daarvan te zyn. De Christenen let ren, dat God tegen het menschdom vertoornd , hetzelve algemeen verdoemd zou hebben, maar dat hy volgens zyne barmhartigheid in het vervolg zynen zoon bewogen heeft, om mensch te worden , en dat deze zoon door het lyden van'alle ongemakken en eindlyk van den dood zeiven den toom van zynen vader bevredigd, en het menschdom weder met hem verzoend zou hebben. Deze middelaar zou nog heden ten dagen de middelaar tusfchen God en menfchen zyn. Dit is eene Poetifche verdigting, eene dwaling gelyk die van de drie perfoonen in de Godheid, (p) Ten tyde der verfchyning van den Heere was de Hel in getal en menigte zoo aangenomen, dat zy byna de gantfehe geestenwereld innam, zelfs de Hemel werdt daar door verftoord en ontrust, en zou verloren geweest zyn, indien de Heer denzelven niet bewaard had. Cp) De leere der Chriftenen is hier Juist niet naauwkeurig voorgedragen en nog minder wederlegd.  9<5 SWEDENBURG'S LEERE had. Door middel van zyne menschwording Hond hy de verzoekingen en ongemakken uit, onder welken de dood aan het kruis de . hardde eri laatfte was. Nadat hy deze verzoekingen der hel overwonnen hadt , zegepraalde hy zelf over de hel in een' ftryd, welken door zyne menschheid van beide kanten gelyk was, en gedutirende welken hy gelyk elk ander mensch aangetast, benaauwd , en zoo zeer geplaagd werd , dat hy zynen vader om hulp moest aanroepen. Hy overwon eindlyk , verloste het menschdom , en verheerlykte hetzelve door zyn voorbeeld, De propheeten fpreeken van zyne verfchyning als van die van eenen magtigen held Esaia 59 vs. 16, 17. 20. Jeremia 4.6 vs. 5, 10. P/ah men 14. 45- Hy zelf fpreekt van zyne overwinning op de Hel, als hy zegt: Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de over/Ie dezer wereld buiten geworpen word:n. Joh. 12. vs. 31. De Vorjl dezer wereld is geoordeeld Jol. 16. vs. 11. Ik zag den Satan ah een blikjem, uit den Hemelvallen. Lucas 10 vs. 18'. Dit is de verlosfing, welke alleen door de menschwording kon volbragt worden , want zonder deze aanteneemen, zonder op de aarde te komen, en op dezelve te lyden en te fter- ven*  van de VERLOSSING. 97 ven, kon de Heer niet verzocht worden, kon hy noch ftryden, noch overwinnen. Zonder deze verlosfing kon geen mensch zalig worden, dewyl de geestelyke wereld onaffcheidbaar met de natuurlyke verbonden is, dat is, de geest der goeden met goede, en de geest der boozen, met kwaade geesten. Maar daar het getal der laatflen zich daagelyks verfterkt, zoo zouden zy ten laatfte het gantfehe menschdom verleid en verzocht, en het evenwigt tusfehen het goede en kwaade weggenomen hebben. Alle gedachten zouden verloren geweest zyn, en de Hel zou eindlyk den Hemel zelf overtroffen hebben, welks bewooners even als de menfchen gekocht waren en de verlolTmg zoo noodig hadden ais de menfchen. De Hemel naamlyk verbeeld benevens de kerk op aarde eenen mensch voor den Heere, nadien nu het booze der Hel met de voeten van dezen Hemelfchen mensch begon, zoo zoude hetzelve van tyd tot tyd de overige deelen aangegreepen hebben, gelyk een boosaartige kanker fteeds om zich heen vreet. De verlofling beftond uit twee ftukken, uit de vernedering en verheerlyking der menschheid; de vernedering of de fom der rampen van den verloffer beftond in deszelfs G ftryd  98 SWEDENBURG'S LEERE ftryd met de Hel, deszelfs overwinningen wederherftelling der orde in den Hemel. Alleen een mensch geworden God, kon zulk iet verrichten. De verheerlyking der menschheid voltooide de vereeniging van den verlofler met God, door de laatfte van alle verzoekingen , naamlyk de dood aan het kruis. Den godmensch, welke alles naar orde doet, bejegende hetzelfde, hetgeen daaglykfch den menfchen, welken naar de orde leven , wedervaart. Zy vereenigen zich met den Heere door doorgeftaane verzoekingen, gednurende welken, zy volmaakt aan zich zeiven fchynen overgelaaten, maar in de daad inwendig met den Heere veréénigd zyn. Hy is by hen tegenwoordig om hen by te ftaan, wanneer zy Hem aanroepen , en hoe meer zy tot Hem naderen, des te meer nadert en verbind Hy zich met hen. De Heer ftelde als een groot Propheet het •waare aan de kerk voor, en werd als zyne voorgangeren, de oude Propheeten behandeld. Hy werdt gedood en ftond daarna weder levendig uit de dooden op, om de menschheid te verheerlyken. Dit alles moest Christus lyden, en alzoo in zyne heerlykheid ingaan. Litkas 24 vs 20". De Heerlykheid des Heeren betekent naar den inwendigen zin der Schrift, het  van de VERLOSSING. 99 het godlyke waare met het Godlyke goede veréénigd. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. VAN den H. geest en de GODLYKE werking. De H. Geest is een der drie wezenlyke eigenfehappen van de Godlyke drieëenheid,welke in een' éénig' God beftaat, hy is gelyk wy reeds gezegd hebben, het woord, gevolglyk het Godlyke waare, de Godlyke kracht en werking, welke van den Heer, den Verlofter en Zaligmaaker uitgaat. Maar wanveer die, de geest der waarheid, zal gekomen zyn, hy zal u in alle waarheid leiden. Joh. 16 vs. 14. Ik zal den vader bidden, en hy zal u eenen anderen trooster geven, opdat hy by u blyve in der eeuwigheid, naamlyk de geest der waarheid> welken de wereld niet en kan ontfangen, want zy en ziet hem niet, noch en kent hem niet; maar gy kent hem, want hy blyft by idieden, en zal in u zyn. Ik en zal u geen weezen laaten, ik komè weder toe u. Joh. 14. vs 16. 17. 18. Maar wanneer de trooster zal gekomen zyn, dien ik u G 2  roo SWEEDENBURG'S LEERE zenden zal van den vader, naamlyk de geest der waarheid, die van den vader uitgaat, die zal van my getuigen. Joh. 15. vs 26. De Godlyke kracht of werking welke men door den H. Geest verftaat , is de zinsverandering, en de wedergeboorte, waaruit vervolgends de vernieuwing, de levendigmaaking, de Heiliging, de vrees voor het booze, de vergeving der zonden, en eindlyk de zaligmaaking volgt. Alle deze goederen vertoonen zich in denmenschnaar de drie graaden van het geestlyke en natuurlyke, welken in hem zyn. De Heer bewerkt dezelven door den invloed van zynen H. Geest by de geenen . welken in hem gelooven, en zyne geboden onderhouden, welken hunne wysheid uit liefde verkregen hebben, en in het waare door het goede zyn, want deze zyn de twee grondpilaaren der wereld en de fom van God en van den mensch (*). De (*) Dat het waare het goede verwekt, bevestigt het Euangelie by Joh. 3. vs 21. Maar die dt waarheid don, komt tot hel licht, hetzelfde bewys vinden wy in JeJaias 58 vs 7. 8. 9. Is bet niet dat gy den bongerigen uw hroo.l mededeelt, en de arme verdrevene in buis brengt, als gy eenen naakten ziet, dat gy hem dekt, en dal gy u voor uw vleescb niet en verbergt ? üan zal u licht voorIreken als de dageraad, en uwe genezinge zal Jnellyk uit- Jprui.  van dun H. GEEST en GODL. WERK. 101 De Heer werkt door zich zelfs, door middel van den vader, in den geest van den mensch of in deszelfs ziel, en in alles hetgeen daaruit voorvloeit want de geest van den memch is de inwendige mensch, waaruit zich de uit* wendige ontwikkelt, welke met een lichaam om te gehoorzaamen bekleed is, opdat hy de gedachten en neigingen van den mensch zichtbaar maake, en ter uitvoering brenge. Maar eerst naa de dood, wanneer dit aardfche kleed is afgelegd, dan is de mensch, hetgeen hy zyn moest. Wanneer men dus in de Schrift de fpreekwyze leest, in den Geest zien , in den Geest verrukt zyn, zoo moet men dezelve van den toeftand van den van het lichaam gefcheiden geest verftaan, welken alsdan den Hemel, de Engelen, en al het geestlyke, ziet, zoo als de Propheeten het gezien hebben , en gelyk ik zelf het zedert zes en twintig Jaaren zie. fpruiten: en uwe gerechtigheid zal voor uw aangezichte heen»gaan; en de Heerlykheid des Heeren zal uw achtertocht wezen. Dan zult gy roeten, en de Heere zal antwc orden, gy zult Jchr eeuwen, en by zal zeggen: z'et bier ben ik, G 3 EEN  j02 SWEEDENBURG'S LEERE EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van de h. Schuift of het Woord des Heeren. T\/fen beweert in het algemeen, dat dit i.Yj| woord van den Heere is, dat het van God ingegeven, gevolglyk godlyk moet zyn. Evenwel weet men dit Godlyke niet te vinden, dewyl het woord in letters aan elk ander gewoon Schrift g--lykt, en de ftyl van hetzelve veel eenvoudiger, en min glansryk is, dan die van andere Schriften. Om het naar zyne gantfehe waarde te fchatten, moet men in overweging nemen, dat daar de Heer Jehovah zelf met moses en de Propheeten gefproken heeft, zyn woord niets anders dan dat Godlyke waare kan zyn,. dewyl hy zelfs het Godlyke waare is. Verder moet men bedenken, dat de verloiTer, welke zelf niets anders dan Jehovah is, zyn woord door middel van de Euangelisten, welken hem hoorden , en de Apostelen, welken door den H. Geest verlicht werden, liet uitbreiden, van daar is dit woord van den verloffer insgelyks het  VAN DE H. SCHRIFT. 103 het Hemelfche licht, Geest en leven, gelyk hy zelf betuigt. Nadien de mensch fteeds van het kwaad weggefleept en van het Geestelyke leven afgetrokken wordt, waarin hy toch eens tot zyn eeuwig geluk of ongeluk zal wedergebooren worden, zoo moest de Godheid hem dat geen openbaaren, hetwelk tot zyn heil noodwendig vereischt werd, en dit deed zy door den inwendigen geestlyken zin van het woord. Deze zin blykt niet terftond uit de letters, dewyl de laatfte geheel volgens de overeenftemmingen gefchreven zyn. Maar deze overeen, ftemmingen kunnen niet van het menschlyke verftand begrepen worden, dewyl zy in den geestlyken , maar het verftand in den natuurlyken graad ftaat. In de Openbaaring komen voor het witte Paard; de Ruiter met verfcheidene kroonen; en een op fchrift op de heupe; het maal, waarop het vleesch van de koningen gegeeten wordt * kracht, paarden, ruiters, vrye menfchen, Jlaaven, eene gevleugelde met de zon bedekte vrouw; in Mattheus, de verduisterde Zon, de ftarren, welke op aarde vaHen; de beevende magten; en duizend dergelyke fpreekwyzen vindt men in de overige Schrift. Alle zyn voor hetmenfchlyke verftand,'t welke niet in den Geestlyken G 4 He-,  104 SWEEDENBURG'S LEERE Hemelfchen graad Haat, even onverftaanbaar Alleen, die zoo van den Heere verlicht worde, is in ftaat om dien verborgen zin der Schrift te ontdekken , en de Heer verlicht alleen die geenen, welke dus naar het in zyn geboden begrepen woord leeven. De geestlyke zin ligt in alle uitdrukkingen , en in alle plaatfen der Schrift verborgen, en daarom is zy Godlyk, en van den Heere ingegeven. Deze inwendige zin, welke aan eenige menfchen ontdekt wordt, isvoornaamlyk voor de Engelen beflemd, (q) welken in het woord geheel andere dingen vinden dan de mensch , doch 'er is zelfs voor de eerften twederlei inwendige zin, de geestlyke en Hemelfche, welke laatfte nog inwendiger en verhevener is. Tot een voorbeeld , in het eerfte gebod van de wet is het: Gy zult u geen beeld of gelykenisfe maaken van al het geen in den Hemel, op aarde, en in het water is, noch het aanbidden , want ik de Heere uwe God ben een yverig God. De inwendige zin hiervan is: dat men geenen anderen God dan Jehovah Christus den- C?) Het ii dan zeldzaam, dat de Bybel zelf getuigt, dat God dien voor de menfchen gefchikt heeft, en dat men nergens een enkel woord leeft, dat hy voor de Engelen beftemd zy.  van de h. S C H R I F T. 105 den Heere zal aanbidden, welke zelf Jehovah, en op de wereld gekomen is, om menfchen en Engelen te verhffen. De Hemelfche zin is: dat Jehovah de Heer oneindig, onmeetbaar, eeuwig, 'eenig, dat hy de liefde en wysheid, of het goede en waare en het leven zelf is; dat hy verder alom tegenwoordig, alweetend,almagtig, met een woord de eerfte en laatfte is. Dus is het ook met de overige geboden gelegen, en met de geheele Schrift. De inwendige zin van het woord bevat eene oneindige menigte van verborgen dingen en geheimen, want de naamen, de gebruiken, ja zelfs de getallen zien op geestlyke en gewigtige dingen. De magt van het woord is onuitfpreeklyk, want het is het goede en waare in zyne gantfehe kracht, en heeft de wereld voortgebragt. Het woord is de ziel van den mensch, welke de vorm van het goede en waare is, welke hierdoor op eene geestlyke en natuurlyke wyze georganizeerd worden. De letterlyke zin van het woord is de grond, en de volheid van het geestlyke, beiden zyn vereenigd, gelyk lichaam en ziel. Het geestlyke zou zonder het letterlyke niet kunnen beftaan, welk laatfte insgelyks het godlyke waaü 5 re  loö SWEEDENBU RG'S LEERE re in zyne volheid heiligheid, en magt begrypt. Men kan de leer der kerk in den waaien letterlyken zin ontdekken en bevestigd vinden , de Heer en zyne leer woont daarin, want hy doet niets te vergeefsch, hy is zelfs het gantfehe woord, en men nadert zich tot hem en verée'nigt zich met de Engelen , door den letterlyken zin van het woord. Deze zin behoort in den natuurlyken graad, en daar de aardfche mensch in dezen graad ftaat, zoo Üan hy niet anders tot den Hemel naderen, dan door den letterlyken zin der Schrift. De Kerk werd door het woord gefchaapen, en de kerk in den mensch is gelykvormig van deszelfs begrippen van het woord, dewyl dit Heilige woord, den Heer met den kerk, of het goede met het waare verbindt. Twee uitdrukkingen, welke in de H. Schrift byna eene bloote herhaaling fchynen, zyn daarom niet van gelyke betekenis; woorden die het zelfde betekenende zamengevoegd, gelyk arm en behoeftig , zonde en boosheid, natie en volk, hebben elk hun eigen geestlyken zin. Meer dingen bevatten naar den letterlyken zin den fchyn van het waare,waaronder het wezenlyke waare verborgen ligt, dezen fchyn kan men voor waarheid aanneemen, doch daarop moet  van de h. SCHRIFT. iq/ moet men zich niet verhaten, anders zou het wezenlyke waare daar door verloren gaan. Dit wederfpreekt niet hetgeen te vooren gezegd is, dat het waare volkomen in de letter begreepen is, want de fchyn, waarvan wy fpreeken, bevat betreklyke waarheden. De kerk leert hy voorb. volgends de Heilige Schrift, dat God liefde en barmhartigheid is, doch zy maakt ook gewag van den toorn en wraak Gods. Dit moet men dus verftaan, dat God in zyne gerechtigheid voor de menfchen dat geen is, het geen de mensch in zynen toorn of wraak, jegens zyns gelyken is, hy vervolgt, verwoest enz. Er zyn fchyn waarheden in het natuurlyke gelyk als in het zedelyke; de zon by voorb. draait zich niet om de aarde, zy gaat niet op noch onder, gelyk de Schrift zegt, want deze fpreekt, hier, om zich verftaanbaar te maaken, alleen naar den natuurlyken zin, en naar de fchynbaare waarheid. De Heere, welke in de wereld het geheele woord vervuld heeft, is zelf het woord en het waare Godlyke, dewyl de Heere zyne eigene liefde en wysheid , gelyk de mensch zyn eigen wil en verftand is Voor het woord, hetwelk van mo;es en de  108 SWEDENBURG'S LEERE de profeeten aan de Hebreen gegeven werdt ' was er nog een ander voor ouder volkeren voor. handen, wier godsdienst in afgodery ontaarde. By moses gebiedt de Heere hunne altaaren en beelden te verdelgen, onaangezien zy Profeeten hadden, welke het waare in den naam van Jehovah verkondigden. Het waren overblyfzelen van eenen voormaaligen zuiveren Godsdienst. Bileam was een Syriër; Melchisedecjc Koning en Priester tefgelyk, bracht aan Abraham brood en wyn, als zinnebeelden van het goede en waare in zyne kerk gelyk als in onze. Het oude boek van het woord heet de Oorlogen van Jehovah, en de profeetifche voorzeggingen. Men vindt daarvan gewag gemaakt in het 4 boek van moses Hoofd. 21 vs 14. 15. en 27 tot 30. by Josua Hoofd. 10. vs 12 Jerümia Hoofd. 48. vs 45. 46. en 2 boek Samuel i vs 17. 18. Syrien, Kanadn, Mefopotatniën, Arabien, Chaldea, Afjyrien, Egypten, Ninive, Tyrus, en Sidon bezaten dit, volgens de overeenftemmingen gefchreeven woord, en vervielen daarna in afgodery. Die, welken in de eerfte eeuw den waaren zin van hetzelve kenden, werden Wyzen genoemd, na welken de Waarzeggers, Toveraars, enz. volgden. In dit woord vindt men naamen van verfcheiden ge-  tan deh. SCHRIFT. 109 gewesten van Kanaan, en Jjïcn, welke zekere zaaken en den toeftand van de kerk betekenen , daarom kreeg Abraham bevel, om in dit land te trekken. Dit oude woord des Heeren onthoud zich nog by eenige volkeren van Oostersch Tartaryen, met den daarby behoorenden Godsdienst volgens de overéénftemmingen. (r) De Engelen, welke geduurend hun aardfche leven dit gedeelte der wereld bewoonden, verzekeren, dat aldaar nog de oorlogen van Jehovah te vinden 'waren, zoo als ook (r) Volgends SwedeN3ubo is alles vol betekenis en overeenftemming, hy kon dit zelf niet uitvinden, dien die hier over peinft zal vinden, dat alles wezenlyk en noodzaaklyk zoo zyn moet, en dat alles wat hier beneden is, iets anders betekenen moet. ,, Het hemelryk, „ zegt Swedenbuag , is het ryk der doel-einden of „ beweeggronden. De werking begint in den hemel, „ van daar gaat zy over in de wereld , en trapswyze „ tot de oneindig kleine deeltjens der aarde. Dg aard„ fche werkingen die noodwendig met haare hemelfche „ famenhangen, beftemmen de overéénftemming der „ geheele natuur, waarom alles overéénftemmend en vol betekenis is. De mensch zelf is het middel „ van verband tusfchen het geestelyke en natuurlyke, „ en door middel van deze verëeniging, waarineigen„ lyk zyne menschheid beftaat, leeft hy in geltadige „ verbindtenis met den hemel en de aarde. " Jant. van den Hoogd. Uitgever.  iio SWEDÉNBURG'S LEERE ook het begin van het i boek moses tot aan noach en zyne zoonen. Dit woord verlicht zelfs de genen, welken het niet kennen, het is het licht van die geestlyke zon, welke met het menschlyke verftand overeenftemt. Dit woord wordt, het meest door de Proteftanten uitgebreid, want nadien de Roomfche Paufen het volk van hetzelve beroofden, zoo ontftondt in de XVI eeuw, door eene byzondere weldaad der Voorzienigheid, de Hervorming. Dit woord vereenigt de menfchen met den Hemel, want zonder hetzelve weet men niets noch van God, noch van de verloffing, noch van een aanftaand leven. De genen, welken gelooven, dat zy de geestlyke waarheden door zich zei ven kennen, zyn, volgends den inwendigen zin van het woord, gelyk aan de Hang aan den boom der kennisfe, welke vervloekt en vertreeden is, of gelyk aan den Reus Goliath, welke zich op zyne kracht verliet, en door een kind overwonnen werdt. De geestlyke zin van het woord is in onze dagen geopenbaard geworden, opdat het nieuwe Jerufalem, de nieuwe kerk konde verkondigd worden, van welke in de openbaaring ge.  VAN DE H. SCHRIFT. II£ gefprooken, wordt, en welker tyd zeer naby is (*> (*) Het daaglykfche lezen der H. Schrift is eene Godzalige en nuttige gewoonte, waardoor men verlicht , geroerd, en verbeterd word. Het woord Gods is voor ons aardfche fchepzelen hetgeen een brief van eenen vader aan zynen op verre reize zynden zoon is. Hy vermaant hem, midden in de gevaaren ihndvastig en wys te zyn, aan zyne terug reis te denken, toch alleen met goede vruchten van zyne reis naar huis te komen, en het Vaderlnnd eenen grooten voorraad van deugden en kunde mede te rug te brengen. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van het Geloof. De wyze ouden hebben beweerd, dat de wereld in het geheel en in alle haare deelen op het goede en waare fteunde. De liefde is het goede, wysheid of geloof het waare, maar welk is het eerfte van beiden ? Beiden maaken Hechts één uit, liefde en geloof zyn de zelfftandigheid en vorm, alleen de wysheid is het eerfte door het doel, en geloof het eerfte door den tyd. De mensch verkrygt het geloof by zyne komst in de wereld , door 'middel der onderwyzing, maar zoq  ri'a SWEDENBURG'S LEERE z o lang hem liefde ontbreekt, heeft hy niets. Het geheel der liefde en des geloofs kan by de bouwing van een' tempel vergeleken worden , voor eerst moet de grond gelegd worden , dan worden de muuren opgehaald, het dak daarover gelegd, altaar en banken opgerecht, alleen het doel van dit alles, is de Godsdienst of God. Het geloof heeft gevolglyk den voorrang niet ten opzigte van wezenlykheid, maar van tyd, het is de oorzaak en brengt de werking voort, waarin het zich met het oogmerk verliest (*). Het (*) In onze taal is flechts ééne fpreekwyze voor het Geloof. Het Latynfche woord Flits wordt in Godsdienstzaaken veel beter door Trouw vertaald. De eer» fte Christenen noemen zich de getrouwen, en nog heden ten dage worden eenigen van hunne navolgers zoo genoemd, dewyl hunne inwendige toeftand daardoor volkomen wordt uitgedrukt. De waare geloovigen zyn, welken aan de ingeving des Heeren getrouw blyven. d. i. welken een Godzalig leven leiden. Doet gy goed, zoo gelooft gy, doet gy kwaad, zoo twyfFelt gy, ofgelooft in het geheel niet. Dit heeft zeker ieder aan zich zeiven ondervonden, welke over het Euangelie gedacht heeft. Een vermaard geleerde zeide ons ééns: ,, Na „ dat ik volgens myne harstogten te werk gaa, of de» zelve wederftaa, fchynt my Swedenburg dan een „ droomer, dan een wys man; dan een leeraar van dwaa-  van het G Ë L O O F. irg Het zalïgmaakend geloof beftaat dair in, dat men in Jesus Christus gelooft, Joh. 3. Vs 15. 16. 18. 36. Hoofd. <5. vs 28. 29» 35* 40. 47- 48. Verder Hoofd. 8. vs 24. en Hoofd 16. vs 8. en 20. 31. Het Apostohfche geloof is één met het Euangelifche, Hand. der A-post. Hoofd. io". vs 30. 31. en Hoofd. 20. vs 21. Joh. 1. vs 5. 12. 13. Gal. 15. vs-. ió. Rom* 3. vs 22. 26. PhiLipp. 3. vs 9. Gali 5 vs 6. enz. Het geloof beftaat in overtuiging, dat wy door het geloof en goede werken zalig worden. Wy verkrygen hetzelve, wanneer Wy tot den Heere keeren, als wy de waarheid der Ph Schrift onderzoeken en ons leven daarnaar inrichten, want geloof zonder liefde is geen geloof, en liefde zonder geloof is geen liefde» Het wezenlyke van het geloof der nieuwe kerk is het vertrouwen op God, onzen Heer en Heiland, welke ons zalig maakt, indien wy dwaalingen, dan een Apostel der waarheid.'' Deze' bekentenis is zeer evenredig aan het menschlyke Hart. By verleiding zelf word het geloof eerst wankelend, en de eerfte inwilliging van het booze is fteeds een gevolg van het ongeloof. Men vraagt in het begin, hoe het kwaad God kan mishaagen, en eindigt zömwylea daarmede , dat inen zegt: Dr.at is geen God. <* H  ii4 S WEDENBURG'S LEERE wy gelooven en godzalig leven. Het beften van het geloof der nieuwe kerk wordt beweezen; i) door het geestlyke gezicht; 2) door overëenftemming der waarheden; 3) door Overtuiging j 4) door de in den geest ingefchapene kennis. De toefland van het geloof der nieuwe kerk beftaat 1) In het kinderlyk, jeugdig, en manlyk geloof; 2) in het geloof van het zuivere en fchynbaare waare; 3) in het geloof van het geheugen, verftand, en verlichting; 4) in het natuuriyk, geestlyk, en Hemelsch geloof; 5) in het levendig-en wonder geloof; 6) in het levendig en het opgedrongen geloof. De rrenigte van te zamen verëenigde waarheden verhoogt en volmaakt het geloof. Deze waarheden laaten zich tot in het oneindige vermenigvuldigen en breiden zich in zoorten en gevolgen uit, welken de eene uit de andere volgen, gelyk de zintuiglyke deelen van het menschlyke lichaam, en de deeltjens, waaruit deze weder beftaan. Deze ontelbaare waarheden, welken met de ontelbaare deelen van het merschlylc lichaam overëenftemmen, maaken flechts een éénig voor God uit, als van welken zy afftammen, en welke zelf dat eenige waare ;s. De  VAN HET G E L O O F. ÏIS De Heere, liefde, en het geloof zyn één, gelyk het leven, wil, en het verftand by den mensch, fcheidt men ze, dan vervallen zy en worden vernietigd, gelyk eene vergruisde parel in ftof verkeert. De Heer ftort in het verftand en den wil van den mensch liefde en geloof in, geloof en liefde zyn dus de Heer zelf, hoe kon hy zich zeiven verdeden? De Heere is geloof en Hefde in den mensch, en de mensch is geloof en liefde in den Heere, dewyl de mensch, welke gelooft, en Godzalig leeft, zich met den hemel veréénigt, en deze veiè'eniging is wederkeerig. De liefde en het geloof zyn ook in de goede werken, de liefde is het willen van het goede , de goede werken zyn de volbrenging van het goede, en dit volbrengen heeft zyne toereikende oorzaak in het verftand, welke met het licht en de wysheid, of het geloof overéén* ftemt. Zonder goede werken is het geloof en de liefde een herfenfchim, dewyl de mensch, welke uit drie graaden beftaat, een geheel is, en in al het geen hy doet, een geheel moet zyn, in het tegen geftelde geval doet hy niets goed. Is zyn laatfte graad, de natuurlyke, of zyne handeling niet overëenkomftig aan zyH 2 nen  - nd SWEDENBURG'S LEERE nen Godsdienst, dan is zyn Godsdienst niet zul* ver; zyn zyne natuurlyke werken niet overè'en- Remmend met de twee hooger geestlyke graaden , dan is hy ook geen inwendig geestlyk mensch, maar alleen natuurlyk en uitwendig. Het goede en waare woont niet in zynen wil en verftand, gevolglyk heeft hy noch de liefde, noch het geloof, welken daaruit voortvloejen, hy is niet in de kerk, en heeft geen* Godsdienst. Liefde alleen brengt geene goede werken voort, nog minder het geloof alleen; om goed te doen behoort en geloof en liefde te gelyk. Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, want zyne werken zyn in God gedaan, Joh. j. VS 21. Er is een waar en rechtmaatig geloof, dit is het waarvan wy zoo aanflonds gefprookcn hebben; een bastaard gelooft welk zich door zonden, hoogmoed en kettery, van de waarheid verwydert, en een geveinsd geloof, hetwelk , in het geheel niets is, dewyl de veinsaart een bloot uitwendig, natuurlyk, zinlyk, en vleeschlyk mensch is. Zyne neigingen zyn, hetgeen hy zeifis, het goed, hetwelk hy fchynt te doen, ftaat in denzelfden natuurlyken graad, komt niet uit de liefde tot het goe-  van het GELOOF. 117 goede, en is geen waar goed. Hetgeen hy verflandig doet, komt van de wysheid, of van de kennis van het waare, en is niet het waare. Zyne goede redenen ftaan ook in den natuurlyken graad, en komen alleen uit zyn geheugen voort. Hieruit volgt dat de boozen van allerlei zoort geen geloof kunnen hebben. Die, welken in het Christendom den Heere en zyn woord miskennen, hebben geen geloof, en worden verworpen, offchoon zy ook tevens verftandig en zedig leven, offchoon zy over het geloof fpreeken, leeren, en fchryven. Jou. 3. vs 18. 36- Hoofd' 8» vs 2+en irj. vs 8. 9- Matth. 24. vs 15. 21. 29. Hand. der AposU 20. vs 8. Pfalm. 2. vs 7. 12. De Heere zag dezen hoogmoed en dit verderf vooruit, als hy zegt: Doch de zoon des menfchent als hy komt, zal hy ook geloof vinden op de aarde? Luk. 18. vs 8. (s) (s) Niemand z.al uit dit Hoofdjluk ligtlyk een duidlyk denkbeeld vormen, wat ge".oof zy, dewyl alles door één gemengd is. H 3 DRIE  n§ SWEDENBURG'S LEERE DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, VAN DE LIEFDE TOT DEN NAASTEN EN VAN DE GOEDE WERKEN. Er zyn drie hoofdzoorten der liefde j de liefde tot den Hemel, de liefde tot de wereld, en de liefde tot zich zeiven. De liefde des Hemels is de liefde tot den Heere en den naasten , en nadien zy zich het gebruik van alle dingen tot een oogmerk voordek, zoo kan men dezelve de liefde van het oogmerk noemen. De wereldliefde beftaat in de liefde tot rykdom, en alle zinlyke vergenoegens. De zelfsliefde is de liefde tot roem, achting, eer, en heerfchappy. Deze drie liefdons zyn in den mensch eerst door de fchepping en vervol gen ds door de geboorte. Wel beduurd, wordt hy daardoor volmaakter, maar in het tefleld geval, verkeerder. Men kan van den geestlyken mensch zeggen, dat deze drie liefdens volkomen in hem gefchikt zyn , wanneer de liefde tot den Hemel het hoofd, de liefde tot de wereld de borst en den buik, en dezelfliefde de voeten inneemt. De menschlyke geest kan in drie afdeelingen verdeeld wor-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 110 worden, waarvan de hoogde God, de middelde de wereld, en de laagde den mensch zeiven betreft; deze geest des menfc ïcn kan' zich verhoogen en vernederen, en wy hebben de wyze aangetoond, hoe het gefchiedt, by gelegenheid, dat wy de orde en de gemeenfchap van de drie graa len verklairden. De geen welke den Hemel boven zich zeiven en de wereld dek, befchouwt in z;ch zeiven en de wereld enkel middelen, om den Hemel te winnen. By dezen zedelyken m msch heeft alles zoo als in den natuurlyken, betrekking op het hoofd. De geen, welke de wereld voortrekt, laat de Hemelfche liefde uit bet hoofd in het lichaam afdaalen, en bemint God wel, maar met eene natuurlyke liefde, en zynen naasten op hoop van belooning. Die, welke de eigenliefde of heerfchzugt den voorrang geeft, laat de Hemelfche liefde uit het lichaam in de onderde deelen afzinken , en vertreedt ze met voeten. Elk mensch is eigenlyk onze naasten, en men moet hem, naar het goed, hetwelk in hem is, om des Heeren wil beminnen. Wie den perfoon van zyn' naasten bemint, bemint zyn' naasten niet. Eigenlyk is het goede onze naasten, of de Godlyke liefde, want het, goede H 4 komt  jao SWEDENBURG'S LEERE komt van de liefde. Dit is zeer d'uidlyk ukgedrukt door de gejykenïs van den man, weK ke onder de roovers vervallen was, Lok-ar jo« vs 30. —37. De menfchen in het gemeen of als een maatfchappy genomen, zyn ook onze naasten, en wy «yn verplicht hen te beminnen. Maar voor alle andere maatfchappyen behoort onze meeste liefde, tot het vaderland te zyn, hetwelk ons gelyk eene moeder, gebaard , gevoed ea befchermd heeft. Boven dit behoort onze liefde des naasten tot de kerk, want de geen» welke het welzyn der kerk bevordert, waakt voor het welzyn der ziel en voor het eeuwige leven der menfchen, welken in zyn Vader* 3and zyn. De geen dus, welke zich uit liefde het welzyn der kerk aanneemt, bemint zynen naasten in eenen zeer hoogen graad. Maar boven alles is het ryk des 1 leeren onze naasten, welken wy in den hoogden graad moeten beminnen. Deze zyn de graaden des naasten, gelyk Mattheus in Hoofd. 5 vs, 14. — 31. verklaart. Liefde en goede werken, zyn twee verfchillende dingen, het willen en het doen van het goede, gelyk de wil van de daad, en het woord van de gedachten verfchilleni s.  van de LIEFDE tot den NAASTEN, isr De liefde beftaat daarin, dat men zyn ambt, 't welk men bekleedt, met alle trouw en opmerkzaamheid bediene, en in eiken ftand ftreng zyn plichten vervuile. Er zyn weldaaden en plichten van liefde. De weldaaden der liefde beftaan in Almoesgiften, evenwel met toezicht op de behoeften en op de zeden der armen, dat is, naar het goed, hetwelk in hen is. De plichten der liefde zyn de oprechte betaaling der fchattingen , fchulden, huuren, en van arbeidsloon; en beftaan in de vervulling der plichten omtrent de ouders, onder eikanderen als echtelieden, omtrent kinderen, zusters, broeders, weldoe» ners, vrienden en vyanden. Vrolyke maaltyden en gezelfchappen , met oogmerk om zich op te wekken, en om van geestlyke en aangenaame zaaken te fpreeken, kunnen ook liefde genoemd worden. Hetzedelyke tot het geestlyke overgegaane Jeven is de liefde. Maar by deszelfs oefening moet men zich zyne goede werken nooit tot verdienden rekenen, veelmeer fteeds gelooven , dat alle goed van den Heere komt, en alles om zynent wille doen. Eene naauwe en innige vriendfchap tusfchen twee menfchen is hun naa de dood naH 5 dee-  raa SWEDENBURG'S LEERE deelig, want zy blyven zoo naauw met elkander verbonden , dat zy in geen met hnn leven overéénftemmend gezelfchap kunnen komen. Hunne geesten zyn fteeds veréénigd, zoo dat wanneer de geest des eenen in den Hemel en die des anderen in de Hel is, beide vrienden gelyk fchaap en wolf, gelyk duif en gier zamen zyn. Er is ook eene bastaard liefde, welke niet met het geloof veré'.migd is; eene geveinsde liefde, welke het kerk gaan en andere plechtigheden in de plaats van goede werken ftelt; eindlyk eene doode liefde welke gelooft, dat God met gefchenken te verzoenen is, en geftorven heiligen of nog levendige menfchen eert: Gewoonlyk zegt men in de wereld: yder is zich zeiven het naast; maar de leere der liefde verklaart dit naar den waaren zin dus. Elk moet zich bevlytigen, om zich de behoeften en noodwendigheden van het leven te bezorgen, om geesten lichaam gezond te houden. Elk moet zyn verftand met kunde zoeken te verryken, om des te beter in ftaat te kunnen zyn om het vaderland en de kerk te dienen. Elk moet zich op bedieningen en ambten toeleggen, opdat hy in ftaat gefteld worde, om zoo  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 123 zoo veel mooglyk goed te doen. In dezen zin zegt: Paülus i. Timoth. 3. vs 1. ,. Zoo „ ieinand tot een opzienders ambt lust heeft die begeert eentreflyk ia:rk." De liefde verëenigt den mensch met den Heere. De geen, welke alleen de eigen en wereldliefde kent, begrypt niets van de waare liefde, hy ziet niet in, dat wie het welzyn des naasten zonder oogmerk van belooning, bevordert,den Hemel in zich draagt, en reeds in het gezelfchap der Engelen is. VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van den vryen Wil. De mensch heeft het leven niet door zich zeiven , het leven is maar eene bevatting van het leven, hetwelk van God afkomt. God is de liefde, dus is het leven des menfchen liefde, en de vryheid, waarvan' wy handelen willen, is ook liefde, want de mensch doet al hetgeen vrywillig, dat hy bemint, hy doet wat hy wil, en zyne vryheid ligt in zynen wil. De mensch wordt van kindsbeen af onderwezen, by ryper Jaaren  m SWEDENBURG'S LEERE ren verkrygt hy zedelyke kennis, en befchaafc zyn verftand, maar daarvan hangt zyne vryheid niet af, want dit alleen is vry, hetgeen uit eene neiging gefchiedt. Hieruit volgt, dat waare vryheid Hechts alleen tot het goede kan neigen, dewyl zy alleen van den Hemel, of van den Heere in het inwendige des menfchen, en van daar, of in den uiterlyken mensch of tot handeling overgaat. De vryheid, welke zich tot het booze neigt, is een flaverny van den uiterlyken mensch, welke een onderdaan der helle is. De mensch ftaat geduurende zyn leven in het evenwigt tusfchen Hemel en Hel, en zyn geest is in het midden tusfchen de goede en booze geesten. De Hemel werkt op hem door de goede, en de Hel door de booze geesten. De men.e mensch wordt, gelyk wy reeds gezegd hebben, met het kwaad gebooren, hy is terftond by zyne geboorte buiten de Goddelyke orde, welke in de liefde tot God en den naasten beftaat, daarentegen brengt hy de wereld- en Eigenliefde mede,welke de Hel is. Om zich met den Hemel te verè'enigen, moet hy tot boete zyn toevlugt neemen. De biecht voor den Priester met voorgegaane of volgende verbryzeling van het hart is nog geen boete, offchoon zy dezelve niet uitfluit. De volkomen en toereikende boete beftaat hierin, dat men voor God oprecht berouw toone over het kwaad waaraan men fchuldig ftaat, waaraan men meestdeels overgegeven is, dat geen vooruit zie, waaraan men zich fchuldig zou maaken, indien er geen wetten waren, en God om vergevingen fterkte bidde, om niet verder te zondigen, hetgeen nog te verbeteren is, weder verbetere , en een nieuw leven in Geloof en liefde leide. De  VAN DE BOKTE. 131 De mondelyke biecht,welke uit vrees voor den duivel en de fmarten der hel afgelegd wordt, is geen boete; dewyl zy niet van de Hemelfche liefde voortkomt, dit Z3ort van boete is in den natuurlyken graad. De vryfpreeking van den Priester bewerkt geene vergeving van de zonden, God vergeeft dezelve onöphoudelyk, dewyl hy de barmhartigheid zelf is ; maar de zonde hangt den menfchen te flerk aan, tot eene gantfehe vergeving behoort, dat dezelve weggenoomen en door het goed vervangen wordt, en het is eene dwaaling , te gelooven, dat de zonden uitgewischt kunnen worden gelyk de vlekken van een kleed. De tekens van eene volkomene vergeeving openbaaren zich door het vergenoegen welk men ondervindt, in God om Gods wille, den naasten om des naasten wille te beminnen, het kwaad te haaten, en alle gelegenheid daartoe te myden. Zoo lang het tegendeel van dit alles nog plaats vindt, zyn de zonden niet vergeeven, en de valfche terugkeering tot God, de voorgewende boete is eene ontheiliging, eene vermenging van goed en kwaad, volgends welke de mensch nog boozer wordt, dan hy I 2 te  t3a SWE'DENBURG'S LEERE te vooren was, en veel verder af om zich te bekeeren, gelyk by Matth. 11. vs 43. 45. gezegd wordt. Die welken aan het goed gelooven , en het kwaade doen, die welken de waarheden van den Godsdienst met dwaalingen vermengen, maaken zich aan deze ontheiliging fchuldig. In de Roomfche kerk geeven de oor - biechten de abfolutie van den Priester, de aflaat, de mis, de aanbidding en verëering der Heiligen en reliquien, gelegenheid tot veele zulke ontheiligingen, en verhinderen zomtyds de waare bekeering. De geenen, welken zonder voor God te biechten, het kwaad als zonde vlieden, de geenen welken flecht geleefd hebben,en toch goede werken doen, ovei ëenkomftig hun geloof en liefde, deze zyn de waare boetvaardigen. De boete is voor hem ligt, welke ze eens gedaan heeft, zwaar voor hem , welke nooit daar aan dacht. De laatfte weeten niet eens het ftrafbaar kwaad van het heilzaam goed te onderfcheiden. Hunne ftraf in deze wereld, zoo als hun geluk, beftaat hierin, dat zy ge* lyk de dieren zinlyk zyn, en toch voor geestmenfchen gehouden worden , dat men ze voor goed houdt, daar zy boos zyn, en dat zy  van de BOETE 133 zy de wereld volkomen kennen, maar niets van den Hemel weecen. («) (_a) In dit Iloofdftuï is zin en onzin door een gemengd. ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. van de verandering van zin en van de wedergeboorte. "jn\e mensch wordt van zyne ouders af, buiten -L^ het geestlyke leven gebooren, en evenwel moet hy het verkrygen , in dien hy in den Hemel wil ingaan. Zoo iemand niet gebooren wordt uit water en geest, hy kan in het Koningryk Gods niet ingaan. Joh. 3 vs 5. Wy neigen ons fteeds tot de erfzonde, welke wy mede op de wereld brengen, en zetten nog veel ander kwaad van ons zeiven daarby. Hechts eene nieuwe Schepping, eene nieuwe van den Heere beftuurde opvoeding kan ons uit dezen afgrond trekken (*). De (*) Christus had behangen in kinderen, bewees hen fteeds veel liefde, en zeide, dat het Hemelryk hen toebehoorde. De kindei en zyn zacht, eenvouwig, leergierig, en juist dit is het karakter van een waar krisl ^ ten.  134 SWEDENBURG'S LEERE De middelen daartoe zyn geloof en liefde , welke ons van den Hemel worden ingegeven, in- ten. De eerfte kristenen werden om hunne goedheid en eenvoudigheid kinderen GoJs genaamd er 200 noemt ook de Apostel dè eerde Kristenen, die zich, ^elyk hy zegt, met de melk van geestlyk merg voe.iden. God fprtekt met ons, gelyk een teder vader met zynen zoon: „ Vliedt", zegt hy, „ degevaaren, welken u „ omringen, en denkt aan het toekomende; weest wys, „ verftandlg, en opmerkzaam op uwe plichten, gy ,, zult daarvoor beloond worden met gezondheid, „ wetenfchap, roem, eer, en geluk." Hierin beftaat het onderwys des Heeren, welke ons in deze werald als in een fchool befchouwdt, waar wy ons voor den Hemel vormen motten. Een wys vader, welke zyn verdwaalden zoon vergeeft, zegt: ,, Geloof toch ,, niet, dat ik zoo als gy, onverfchilligomtrenthetgoed „ en kwaad ben , reken niet altyd op zachtheid , want „ vak gy weder af dan zult gy my flreng vinden." God, welke vreest, dat wy door een valsch begrip van zyne goedheid tot het kwaad konden verleid worden , w.iarfchuwt ons daartegen in de Schrift. Tot den Godloozen fpreekt God: ,, Wat hebt gy myne inzet„ tingen te vertellen ? en neemt myn verbond in „ uwen mond? Gy meent dat ik t'eenemaal ben, gelyk gy: Ik zal u ltraffen , en zal het voor uwe oogen ftel„ len." Pfalm. 50. vs 16. en 21. Ons leven op aarde is, gelyk men zich ligt over» rceden kan, eene kindsht id. Onze hnrrstogtcn, VFtU ken ons zoo ellendig maaken, onze gtwoontens, onze fmaak, onze dwaasheden en onftandvastigheid, alles bewyst, dat wy kinderen, en wel onkundige kinderen zyn.  van de WEDERGEBOORTE. 135 indien wy het oprecht wenfehen, en het door onze werken verdienen, (b) De wedergeboorte is een gevolg der werkzaame boete. Men kan ze ook vergelyke met de ontvangenis, onderhouding, geboorte , en opvoeding van den natuurlyken mensch, want de geestlyke wordt in den ftoffelyken ontvangen, vormt zich daarin, openbaart zich eindlyk, en draagt vruchten van wysheid en liefde. Ge- zyn. Kortom de mensch mag goed of kw.ad doen , zoo blyft hy hier beneden fteeds een kind, alleen eerst in het toekomend leven verkrygt hy zyne volle gedaante, en wordt een man. Men vorme zich eens het begrip van vader, kind, familie, geboorte of voortbrenging, rolgends het beeld van den oneindigen, men oveiwjge het wazen van echtlyke liefde, welk uit warmte en licht beftaat, of vereënige tot voortbrenging en geluk der wezens, verftand en wil, wysheid en liefde, dan zal men in het opklimmen van de aarde naar den Hernel een recht denkbeeld van God , den mensch, deszelfs beftemming, van de fchepping en voorzienigheid verkrygen. Men zal in die groote waarheid bevestigd worden, dat deze wereld het b.eld van eene andere is, dat het aardfche het. Hemelfche voorftelt, waarvan het is voortgekomen. Aanmerking von den H. uitgever. (b) Wy zullen door onze werken verdienen, dat al het goede ons wordt ingegeven. — Is dat ook eene tegenftrydigheid ? I 4  I3 s WEEDENDURC'S LEEÜÈ het leven; dit wordt bevestigd door eene plaats in het V boek Moses 18. vs 2. 3. Dc mensch keft niet alleen van brood, maar ook van elk word, het welk uit den mond Gods gaat, ert Christus zegt: Werkt niet om de fpyze die vergaat, maar om de fpyze die blyft tot in het eeuwige leven, Joh. 6. vs 29. Dat de wyn hetzelfde betekent als het bloed Wordt beweezen door de woorden van Cmustus, welke zegt,terwyl hy den wyn nam: dit is myn bloed. In het 1. boek Moses 49. vs. 11. ftaat van den Heere: Hy zal zyn kleed in wyn wasfehen, en zyn mantel in wyn druiven bloed. In Ëzechiel (b) wordt gezegd: Gy die dorst, komt en koopt, wyn om niet. By Mattheus Makküs, en Lukas moet men door het fap des wynftoks, 't welke men in het Hemelryk drinken zal, de nieuwe kerk, of het waare verftaan , welke in de fchrift dikwyls de' Wvnftok genoemd wordt Esaïas j. vs i 2. 4< Matth. 20. vs 1. tot 13. De Heer noemt zich zei ven de waare Wynfiok en die, welken met hem verbonden zyn, de Wynranken. Joh. 15- vs 5- Door middel van den waaren zin der fchrift, en Q>) Ds woorden ftaan by Jêsaia, gelyk btkend is<  vAM Het HËILÏG AVONDMAAL. 15g en der overeenftemming der plaatfen van hec oude en nieuwe testament wordt dus bewezen, dat in het Euangelie, zoo als by Moses en de pjaofeeten het woord vleesch of brood het goede der liefde, en de woorden brood of wyn, het goede des geloofs betekenen. Het natuurlyke licht ffemt met het geestlyke overeen, om de waarheid van deze verklaaring te bevestigen. Het Heilig Avondmaal heeft vervolgends betrekking, gelyk alles in de wereld, op het goede en waare; het vleesch of brood is het goede der liefde, het bloed of de wyn het goede des geloofs, het eeten by beiden is de hmdeling, waardoor men zich beiden toeeigent en met elkanderen verbindt* De Engelen, welken in den menfch zyn, welke het Heilig Avondmaal gebruikt, zien daarin eene bloote geestlyke handeling. Daar is ook twederlei voedzel,het een voor he: lichaam, het ander voor de ziel, en uit het ftoffeiyke des lichaams, en uit het eeuwige der ziel volgt, dat het geestlyke voedzel tot het eeuwige leven dient. Wie deze beide voedzels verwisfeit, en in het avondmaal alleen het lichaam en bloed des Heeren ziet, heeft voor hem zeiven geene andere dan natuurlyke zinlyke, ftoflyke, lichaamlyke, en vleeschlyke denkbeelden. j-[eC  j6o SWEDENBURG'S LEËRË Het geloof, hetwelk wy hier vastftellen, was het geloof der eerfte oorfpronglyke kerk, waar ieder der geloovigen, tervyl hy zich door het avondmaal met den Heere vereenigde, zynen broeder vermaande, om vroom ca leven in den Heere. Alleen die geen nadert waardiglyk tot het Avondmaal, die geloof en liefde heeft, welke gevolglyk wedergebooren is. Door het Avondmaal is hy in den Heere, en de Heere in hem, Hy is by hem tegenwoordig, opent voor hem den Hemel en vereenigt zich met hem. Want het Avondmaal is de vereeniging des Heeren met den mensch. De Heere is ook in het Avondmaal by die genen tegenwoordig, weiken dit onwaardig zyn,maar hy opent hun den Hemel niet. De doop brengt alle de geenen in de kerk, welken hem ontvangen , maar het avondmaal leidt alleen ten Hemel in , die dit waardig zyn. In het avondmaal is alles verëenigd, het welk in de Israëlitifche kerk door den Godsdienst, de cffers, en vooral het geen door de woorden liet brood aanbrengen, verftaan werd, De gebruiken en plegtigheden der Israëliten by hunne offers bevatten Hemelfche geheimen, als het geheim van de verheerlyking der  van het HEILIG AVONDMAAL. 161 der menschheid van den Heere, en het ge heim der wedergeboorte van den mensch , zyne zuivering van alle kwaad en dwaaling. Dit alles was onder de woorden geheiligd brood begrepen, het welk met betrekking op zekere wetten en plegtigheden gegeten werd. De hoofd fom van alle deze geheimen is het Avondmaal, alwaar het brood in het algemeen al het goede betekent, hetwelk van den Heere uitgaat, want de Heere is zelf in zyn eigen Goed. Dus wordt onder het brood en den wyn van het avondmaal, of onder het avondmaal zelf, de geheele Kerk, en de gantfehe Hemel begrepen , gelyk ook de Heere zelf en de verlosfing, dewyl het goede der liefde en hec goede des geloofs daaronder verftaan wordt. De verëeniging des Heeren met den mensch door het Heil-Avondmaal of de wedergeboorte, kan op de volgende wyze verklaard worden : 'Er zyn in het Godlyke. wezen drie dingen waar te neemen: God, de liefde, en het geloof, even zoo zyn 'er drie dingen in den inwendigen , en drie in den uitwendigen mensch. De drie van den inwendigen mensch zyn : de ziel of de geest, de wil, en het verftand; de drie van den uitwendigen mensch zyn: lichaam, hart en long. In bet algemeen L ftemt  ifa SWEDENBURG'S LEERE Hemt het lichaam met den geest, welke hetzelve het leven geeft, overeen; het hart met den wil, en de long met het verftand. En deze drie ftemmen weder, de geest met God, de wil met de liefde, en het verftand met het geloof, overeen. Op deze manier ftaan de drie wezenlyke eigenfchappen van den mensch, in betrekking met de drie wezenlyke eigenfchappen van God. DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE VERVULLING DER TYD EN, VAN ' DE TOEKOMST DES HEEREN, VAN DEN NIEUWEN HEMEL, EN DE NIEUWE KERK. r zyn op de aarde meer kerken, welken M-^ van tyd tu tyd vernietigd worden, dewyl zy zich van het godlyk-waare, gevolglyk ook van het godlyk-goede, welke beiden onfcheidbaar zyn, verwyderd hebben. De geheele berooving van deze twee Hemelfche goederen, is de vervulling der tyden, of de laatfte tyd der Kerk. Door de fpreekwyze der fchrift, vervulling der tyden, moet men zich de  VAN DE VERVULLING DER TYDEN, ENZ. 163 de uitroejing van het geloof en de liefde, hec einde der kerk voorflellen. De Heere fprak van de Jaatfte tyden der tegenwoordige kristelyke kerk, als men hem naar het teken van zyne komst vraagde, en hy tot antwoord gaf: In den tyd des cogsts zal ik tot de maayers zeggen, vergadert eerst het onkruid, en bindt het in busfelen, om hetzelve te verbranden: maar brengt de tarwe te zaamen in myne fchuuren. Dus zal het op het einde van deze wereld gaan. Matth. 13. vs. 30. en 40. Dus zal het in de voleinding dezer wereld wezen: de Engelen zullen uitgaan, en de boozen uit het midden der rechtvaardigen affcheiden. Aldaar vs. 49, Ziet ik ben met u alle de dagen tot de voleind'mge der wereld. Mattij. 28- vs. 20. Even dit moet men door den gruwel der verwoejling verilaan. (Matth. 24. vs. 15.) Welke op niets anders ziet, dan op de godloosheid en boosheid van de tegenwoordige menfchen, of op de uitroejing van alle geloof en alle liefde, of het einde der kerk, zonder welke geen mensch zalig wordt. Matth. 24. vs. 22. Het Jaar heeft zyn lente, zynen zomer, herfst en winter, de dag beftaat uit morgen, middag en avond, en nacht. De mensch begint met de kindsheid, gaat dan door de jongeL 2 lings-  jrf4 SWEDENBTJRG'S LEERE lingsjaaren , tot manlyken ouderdom voort, en befluit met den' hoogen ouderdom. Alles gaat ftapswyze met de werken des Heeren, en dus is het ook met de Christelyke kerk. Zy heeft haaren morgen en middag gehad , ja zelf haar avond is reeds voorby, en ze is thans in den nacht, met welken zoo veele andere kerken befloten hebben , en zoo zal zy ook fluiten. 'Er zyn vier kerken des Heeren geweest, welken door het beeld van nebucadnezar , en door de vier dieren, welken uit de zee opkwamen, (damel 2. en 7.) voorgefteld worden. De eerfte, of overoude kerk, was voor den zondvloed in wezen , en de zondvloed ftelt haar vernietiging voor. De tweede, of oude kerk, ftrekte zich door Afien en een gedeelte van Afrika uit , en moest voor de afgodery wyken. De derde kerk was die der Israëli" ten , welke met de onderwyzing van het woord, en met de eerfte toekomst des Heeren eindigt. De vierde kerk is de Kristelyke , welke van den Heere , de Euangelisten en Apostelen , ingeftelt werd De drie eerfte kerken waren in het land Kanaan, en van daar komen de gelykenisfen en Voorbeelden, welken uit dit land genomen zyn. In de eerfte kerk ge-  van de vervulling der TYDEN , enz. U>S gefchiedde de openbaaring onmiddelbaar, in de tweede gefchiedde ze door overè'enftemming, in de derde door de levendige voordragt, en in de vierde door het woord. Deze vierde,welke de Kristelykekerk is, heeft vier tyd punten, die van haare oprichting, die van het Concilie van Nicea, die der hervorming, en die der tegenwoordige tyden. Daarby komen nog drie afdeelingen; die der Griekfche, Roomsch-Kathol yke en Hervormde Kerk. De Kristelyke kerk is thans in haaren nacht, op welken een andere morgen volgen zal, dat is de toekomst des Heeren. Onder deze laatfte moet men evenwel geene perfoonlyke toekomst des Heeren verftaan , welke dan den zichtbaaren Hemel en aarde vernietigen, en eene nieuwe wereld fcheppen, zal, maar men moet alles, het geen de Euangelisten en Apostelen hier over gezegd hebben, geestlyk verftaan. De Heere wordt aldaar met de Morgenftar vergeleken. Openbaar. 22. vs. 16. De Zoon des Menfchen zal komen, luc. 2 r. vs. 27. in de morgenjchemering der jeugd, vs. 110. vs. 3. en zal geen' geloof op aarde vinden, luc. 18. vs. 8. De Bruidegom en Bruid zeggen: kom . ... ik kom , en myn loon met my. Openb. 22. vs. 6,7, 12, 1(5, 17. Alle deeze plaatzen ep meer L 3 an*  i66 SWEDENBURG'S LEERE anderen beduiden de wederkeering van hec licht, de kerk des Heeren, welke het geloof vernieuwen zal: wanneer de Heer komt. Dan zullen zon en maan hunnen glans verliezen en de Starren zullen uit den Hemel vallen. Matth. 24. vs. 29. 30. dat is de Heere zal haa den nacht der kerke, naa de geestlyke duisternis komen en by zyn komst zal het morgen of iicht zyn. Deze tweede toekomst des Heeren is het in de Openbaaring zoo dikwyls verkondigd nieuw Jerufalem d. i. de nieuwe kerk, welke door de fcheiding van het goede van het booze, en door de wedergeboorte der menfchen gevestigd zal worden, uit welke den nieuwe kerk en de nieuwe Hemel van Engelen beftaan zal. Deze verandering zal door het Woord, dat is door den Heere bewerkt worden , of door de openbaaring van den geestlyken en verborgen zin van het woord. Door middel van het verftaan van dezen inwendigen zin, heb ik de plaatzen van het Euangelie en der 'Openbaaring verklaard, welke deze tweede toekomst , het nieuw Jerufalem of de nieuwe kerk des Heeren verkondigen. Men leest in deze plaatsen, dat zon eh maan hunnen glans verliepen , dat de ftarren op de aarde vallen , en de Heer in de wolken ver fchynen zal, met groote kracht  VAN de'VERVULLING der TYDEN, ENZ. Io"? kracht en Heerlykheid. Maar volgends den inwendigen geestlyken zin van het woord betekenen zon en maan de liefde en wysheid Gods, deftarren de Hemelfche wysheid, de wolken de fchrift inden letterlyken z'm, de Herlykheid den geestlyken zin van het woord, en de kracht de magt van hetzelve. Uit de verklaaring van deze plaatsen zal men ontdekken, waarin de tweede toekomst des Heeren beftaan zal, en welke deszelfs gevolgen zullen zyn. De Heilige fchrift heeft éénen inwendigen en éénen uitwendigen zin, zoo als de mensch lichaam en ziel. Overal in de fchrift wordt Jerufalem de kerk, de troon van Jehovah, de flad der waarheid genoemd; overal betekent dé Bruidegom en de Bruid den Heere en zyn kerk; dè bruiloft van den Bruidegom cn Bruid, de fiichting van dez3 kerk. Alle deze fpreekwyzen op het nieuw Jerufalem toegepast, hetwelk van den Hemel zal neder laahn, betekenen de kerk en de wederherftelling Van het geloof en liefde in dezelve welke de kroon en da voleinding van allen zyft zal, welken ooit op aarde geweest zyn Haare zuiverheid en gelukzaligheid wordtin het 19 en 21 Hoofdftuk van de Openbaaring befchreven, waaruit wy alleen de plaatfen zullen by brengen, waar de Engel tot Johamnes in welke het L 4 nieuw  l6S SWEDENBURG'S LEERE nieuw Jerufalem van den Hemel ziet neder-, daalen, zegt: ziet, de tabernakel Gods is by de menfchen en hy zal by haar woonen, en zy zuU len zyn volk zyn, en God zelve zal by haar, en haar God zyn, en de volkeren die zalig worden, zullen in haar licht wandelen , want aldaar zal geen nacht zyn. Ik betuige in kracht der waarheid, dat nadien de Heere zich niet in perfoon openbaaren wil, en toch komen zal, om zyne nieuwe kerk te vestigen, hy my verwaardigd heeft, cm my te verkiezen, om zyne leer aan my te vertrouwen. Ik betuig verder, dat ik, nadien ik veele Jaaren achteréén in de geestlyke en aardfche wereld geleefd heb,den Hemelen hel gezien heb, duizende maaien met Engelen en geesten gefprooken heb , dat de Heer zelf de oogen van mynen geest geopend, en my den inwendigen zin der Heil. Schrift geopenbaard heeft, eindlyk dat hy my bevoolenheefc,deze openbaaring bekend te maaken, en de op handen zynde flichting van zyne nieuwe kerk of van het nieuw Jerufalem te verkondigen. Met dezelfde verzekering betuig ik, dat, nadat ik myn werk over den Chnflelykcn Godsdimst den 19 Juny 1770 geëindigd had, de Heer zyn twaalf apostelen vergaderde, en ze in de ge- hee-  van de vervulling der TYDEN , enz. l6$> heele geestenwereld uitzond, om het Euangelie en het ryk van den Heere Jesus Christus onzen Heere te prediken, 't welk geen einde zal hebben , en dat die geenen zalig zyn, •welken tot de bruiloft van liet lam geroepen zyn. Dit deed de Heere den 19 J:my 1770 om te vervullen hetgeen by Matth. 24. vs. 31. gezegd wordt: En hy zal zyn Engelen uitzenden, met hel klinkende bazuinen, en zy zullen zyne uitverkorenen verzamelen, uit de vier winden , van het eene uiterfle des Hemels tot het andere uit er- *» O- W EEN (*) Hier eindigen de uittreksels uit het werkouer den waren Cbriftelyken Godsdienst. Het volgende is gelyk het voorgaande uit de verfchillende fchriften van swedeneurü getrokken. O) En tot heden toe zien wy niets, dat naardien blyden morgen gelykt ichoon men ons ook uit Engeland bericht in de Konst en Letterbode 1790. No. np. dat een profeet aldaar verkondigt, dat het duizendjaarigryk reeds voor 5 jaaren gekomen is, en dat de Messias zich te Lambeth ophoudt. — Evenwel ook wy verwachten de komst des Heeren, doch niet gelyk deze geestdryvers. L5  ï-jo SWEDENBURG'S LEERE EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN DE KERK INHET ALGEMEEN, EN ÏN HET BYZONDER TTetgeen den Hemel by de menfchen uïtA. -Imaakt (liefde en geloof) maakt ook de kerk uit. Deze is overal, waar de Heer aange* beden, en zyn woord gehoord wordt. Tot eene eigenlyke kerk is eene uit het woord getrokken leer nog niet genoegzaam, 'er wordt ook een levenswandel overeenkomftig deze leer gevorderd , anders maakt de mensch zich de waarheid niet eigen, welke gelyk vreemd goed in hem blyft. Die, welken buiten de kerk éénen God erkennen, en overeenkom/tig hunnen Godsdienstleven door liefde des naasten, ftaan met die genen in gemeenfchap welken in den fchoot der kerk leven. Niemand wordt verdoemd, welke aan God gelooft, en goed leeft, waaruit dan volgt, dat de eigenlyke kerk des Heeren op de geheel© aarde verfpreid is. De kerk wordt in de inwendige en uitwendige verdeeld; de inwendige beftaat uit de gee-  v a n de KERK. 171 geenen, welken het goede en waare oni des Heeren wil beminnen. Die, welken uit geloof en gehoorzaamheid den Godsdienst waarnemen maaken de uitwendige kerk uit. Beiden heeft betrekking op de twee verdeelingen van den. mensch, wiens inwendige het beeld des Hemels , en het uitwendige het beeld der wereld is. De kerk in het geheel genomen is voor den Heere, hetgeen één enkel mensch voor hem is. Elke kerk begint met de liefde, van welke zy zich trapswyze afwendt, en eindlyk in het valfche vervalt, hetwelk uit het booze ontftaat. Eindelyk vervalt zy zelf in het booze, waarin het jong/Ie gericht, of de vervulling der tyden, de komst des Heeren beftaat, van welke mattheus in zyn Euangeiic fpreekt. In haaren laatsten tyd is de kerk alleen nog uitwendig, en om ze weder tot de inwendige terug te brengen , openbaart de Heer de -inwendige waarheden van het woord, welken tot grondflagen voor de nieuwe kerk zullen dienen. De tyd, waarin zich de nieuwe kerk verheffen zal, welke wy verkondigen , en -welke in de openbaaring onder den naam van het nieuw Jerufalem gemeend wordt, is in dit propheetisch boek niet bepaald opgegeven, maar  17» SWEDENBURG'S LEERE maar deze tyd is naby. De tegenwoordige kristelyke kerk nadert tot haar einde, dewyl noch geloof noch liefde onder haare leden meer gevonden wordt. Maar het eigenlyke tydftip van de ftichting der nieuwe kerk des Heeren, is in den geestlyken zin der fchrift niet opgegeven, dewyl in het geestlyke geen denkbeeld van tyd en ruimte plaats heeft. Deze twee denkbeelden zyn in den Hemel alleen door overeenftemming, en volgends den fchyn en wezenlykheid zyn zy 'er niet voor handen, en men fchat en beoordeelt ze volgends den inwendigen toeftand der Engelen. De verklaaring is deze, de mensch is tweevoudig, inwendig, en uitwendig, en dus is, in hem eene hooge en eene laage gedachte. De bloo.. te gedachte alleen, kan flechts van de hooge gedachte gezien en begrepen worden, en wanneer deze twee zoorten van gedachten niet in den mensch bevat waren, dan zou hy geen mensch zyn, maareendier. Maar nu vindt men in de laage gedachte van alle menfchen, welke in den natuurlyken graad zyn. iets vaa tyd en ruimte, geheel anders is het gelegen met de hooger gedachte , in geene denken de menfchen, over natuurlyke, burgerlyke, zedelyke, en geestlyke dingen, in deze volgend^ hes  - v a n r> e Kerk, 173 het inwendig licht van het verftand , en verkrygen den invloed van het geestlyke licht , waar noch tyd noch ruimte plaats vindt, dewyl het van den Hemel afkomt. De tyd der nieuwe kerk kan gevolglyk volgends den inwendigen en geestlyken zin der fchrift, niet bepaald worden, doeh zy kan niet zeer ver af zyn, dewyl de woorden: verzegelt de moorden der voorzegging in dit boek niet, want de tyd is naby. (Openb. 22. vs 10.) betekenen, dat de openbaaring by het einde van de tegenwoordige kerk tot heil van veelen zal verklaard worden. Maar nu is zy verklaard, het gevaar der verleidingen en het overwigt van hec kwaad zyn een fterker beweegreden, om te geloven, dat de tyd der nieuwe kerk naby is, en de Heer geeft het ons te kennen, wanneer hy van de vervulling der tyden fpreekt, en zegt: Want dan zal er groote verdrukking zyn, hoedanige er niet is geweest van bet begin der wereld tot nu toe, noch ook niet zyn zal, en zo die dagen niet verkort werden, geen mensch zou behouden worden. Matth. 24 vs 21. 22. De woorden de geest en de bruid, zeggen, komt (Openb. 22. vs 17.) geven te kennen, dat de Hemel en de kerk na de komst des Heeren verlangen, De geest is de nieuwe Engelen» Hemel, Ê  174 SWEDENBURG'S LEERE me], de bruid is de kerk of het nieuw Jerufalem. De woorden (Openb, 22. vs 17.) En die het hoort zegge j komt: en die dorst heeft, kome, en die wil, neeme het water des levens om niet; betekenen, die geen, welke iet van de toekomst des Heeren, van deszelfs ryk, van het nieuw Jerufalem weet, bidden Heere om te komen, en de geen welke naar het waare dorst, bid hem om zyn licht, en hy zal het gemaklyk verkrygen, en zien. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN HET GEWETEN. TTTet geweten vormt zich in den mensch naa A.-Izynen inwendigen godsdienst, wanneer naamlyk het Godlyk waare in zynen wil is, welke met hart overèenftemt. De geenen , welke een geweten hebben, zeggen, en doen alles, hetgeen zy zeggen en voorneemen uit den grond van het hart. In het zuiver geweten woont het geestlyke leven van den mensch, welke zyn uitwendige, geheel aan Zyn inwendige onderworpen heefc, waardoor hy eene gelukzaligheid, eene inwendige vreugde gewaar wordt, welke de rust van het gewe-  van het GEWETEN. x7S men genoemd wordt. Het tegengeftelde leven of de overwinning van het uitwendige over het inwendige, welke de verkeerde orde js, brengt dien angst, die fmart voort, welke men wroeging van geweten noemt. Het geweten beftaat in de vereêniging van het geloof en de liefde, waaruit volgt dat de goeden een geweten hebben, maar de boozen geen. De goeden hebben een geweten van het goede en recht. Het geweten van den goeden beftaat in een leven naar de voorfchriften van het geloof, door inwendige neiging; dit is het geweten van den inwendigen mensch. Het geweten van den rechtvaardigen beftaat daarin, dat men zich naar deburgerlyke en zedelyke wetten fchikt door uitwendige neiging. Dit is het geweten van den uitwendigen menfeh. De invloed des Heeren in den menfeh, wel. ke hem gelooft en volgt, maakt het geweten uit. De booze lachen daarover, en weeten niet wat het is, en nadien zy 'er geen hebben, zoo hebben zy ook geen inwendige gedachten, maar eene bloote uitwendige. De Heer beftuurt hen door uitwendige banden, teweten door wereld- en zelfs liefde, vrees der wetten, vrees voor doodftraffen , verlies van naam, rykdom of eer. Het  t76 SWEDENBURG'S LEERE Het geweten der geenen, welken de naasten beminnen, is het geweten van waarheid dewyl het uit het geloof van het waare ontftaat. By de geenen, welken den Heer beminnen, is het geweten van het goede, dewyl het uit de liefde tot het waare ontftaat. Dit laatfte is verhevener dan het eerfte en wordï het Verftand genaamd. Het verftand beftaat daarin, dat men door middel van den invloed des f leeren dat geen, hetgeen waar en goed is, erkent. Die, welken dit verftand hebben,' peinzen niet lang over de waarheden van het geloof, maar gelooven eenvoudig. Zoodra zy beginnen te peinzen, zoude het verftand by hen ophouden. Want zy daalen dan een1 graad laager uit het geestlyke in het natuurlyke. Die, welken gelooven, alles te weeten en door zich zeiven wys te zyn, ftaan in dezen natuurlyken graad, en zyn voor dit verftand onbekwaam, zoo dat zy niet eens weeten, wat het is. DRIE  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 177 DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de orde en de godlyke voorzienigheid. v TTet geheel - al is een beeld van God, en JL JL werd voor het gebruik gefchapen. Dit gebruik , wanneer het in de orde , in zynen graad , en zyne betrekkingen blyft, is zyn beftaan verfchuldigd aan de betrekking , welke tusfchen het gebruikte wezen en den mensch plaats vindt, op welk laatfte hy, gelyk op een middel betrekking heeft, door welk hy noodwendig gaan moet, om tot zyn* Sehepper te geraaken, en zich met hem als den oorfprong van zyn beftaan te verèepigen. De Engelen-Hemel, welke uit menfchen beftaat , is het doel van de geheele fchepping; en alle gefchapene wezens zyn middel-oorzaaken , dewyl alle op den mensch betrekking hebben, en wel Vooreerst wegens zyne lichaamlyke behoeften, als voedzel, kleeding , wooning. Ten tweeden, tot opheldering van zyn verftand , door het onderwys van de ouders, meesters, en door weten M fchap-  i78 SW EDENBUR G'S LEERE fchappen en kunften, welke op huishouding. burgerlyke , en zedelyke pligten betrekking hebben , en door verkeering met de menfchen. Ten derden om het geestlyke van den Heere te ontvangen , in al het geen Godsdienst betreft, want de mensch moet zich met den Heere verëenigen, en dit kan alleen door het geestlyke gefchieden , welk hy in zich heeft. Hy is alleen geestlyk door zyn verftand , en met zyn verftand kan hy alleen werken , in zoo ver het lichaam gezond is. Hierin beftaat de orde, welke niets anders is, dan de godlyke waarheid. De geen, welke ze volgt, is een volmaakt mensch , en verfchynt in den Hemel in eene volmaakte menfchelyke fchoonheid. De Engelen, welken de volmaaktfte bevatting van de godlyke orde zyn, verfchynen in hunne menfchelyke gedaanten onuitfpreeklyk fchoon. Dit alles komt uit de Godlyke menschheid van den Heere voort, welke de orde zelf en de éénige eigenlyke mensch is, van welken alle de andere menfchen uitgegaan zyn. De voorzienigheid is de regeering van den Heere in den Hemel en op aarde. Zy ftrekt zich over alles uit, dewyl 'er fleehts ééne bron van leven is, naamlyk de Heere, wiens in-  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 179 invloed alles onderhoudt, dat "er is. Al hec goede van den mensch komt van den Heere, en al het booze van de Hel. De invloed des Heeren is overeenkomftig de orde, en onzichtbaar (*) gelyk de voorzienigheid, opdat de mensch niet zou gedwongen worden om te gelooven , en zyne vryheid op zou houden, zonder welke hy noch wedergebooren, noch gered kan worden. De invloed gefchiedt onmiddelbaar door den Heere, en ook onmiddelbaar door de geestlyke wereld, door ' tusfchenkomst der Engelen. De invloed des Heeren gaat uit het geestlyke in het natuurlyke over, en van het inwendige in het uitwendige. Du Heere fchenkt zynen invloed, aan de boozen zoo wel als aan de goeden , aan de Hemelfche geesten zoo wel als aan de Helfehe. Maar de laatften , veranderen het goed in kwaad, en het waare in het valfche, want dus is het fchepzel, of zyn wil gefchaapen, en dit is zyne wyze om den invloed te ontvangen. Om den oorfprong en den voortgang van de« (*) Hy zal voor my heen gaan , en ik zal hem niet zien , en hy zal voorhy gaan, en ik zal htm nies merkm, job 9: VS. ii. M a  180 SWEDENBURG'S LEERE dezen invloed te begrypen, moet men voor eerst weeten, dat het van den Heere uitgaand Godlyke eenen Kring genoemd wordt, welke van hem uitgaat, hem omgeeft en de geestlyke en natuurlyke wereld vervult; waarin het zelve het oogmerk volbrengt, het welk de Heere by de fchepping vooraf bepaald , en zedert behouden heefc. Al het geen van een voorwerp uitgaat, omgeeft of omringt het, en wordt zyn kring genaamd. De Zon by voorbeeld, is met een kring van warmte en licht omgeven, de-mensch is midden in een kring van leven, de plant is in een kring van reuk, en de magneet is in een kring van aantrekking. De algemeene kringen; welke van den Heere komen, en hem omringen, gaan van de Zon der geestlyke wereld uit. Van den Heere gaat door middel van deze Zon , een kring van geestlyke warmte en licht, of een kring van liefde en wysheid uit, welke het doelwit volbrengt, waarin het gebruik beftaat. Deze kring heeft naar het verfchillend gebruik veelerlei naamen, als de kring der liefde , welke de wereld door middel van de fchepping voortplant , en een kring der liefde, welke al het gefchapene draagt, onderfteunt en onderhoudt. Het door deze krin-  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 181 kringen voorkomend gebruik, is de godlyke voorzienigheid, welke van het algemeene tot het byzondere afdaalt, alle oogmerken door* loopt en bereikt, welken achtereen op elkander volgen , zodat de laatfte altyd de eerfte wordt. JMadien al het geestlyke noch tyd , noch ruimte kent, zoo volgt daaruit: dat de algemeene kringen , of het Godlyk - uitgaande van den Heere, zich in het eerfte oogenblik van de fchepping, van den eerften tot den laatften uitgeftrekt heeft. Dit godlyke uitvloeizel, het welk door mededeeling van het geestlyke tot het natuurlyke overgaat, drong werkzaam en fnel den gefchaapen wereld tot in den laatften graad deszelven door, waar het thans nog zelf te vinden is, en alles het dierlyke, plantachtige en delfftofachtige voortbrengt en onderhoudt. De mensch is fteeds met een' kring van zyne geliefde neigingen omgeven, deze verëenigt zich met den natuurlyken kring van zyn lichaam, zoo dat beiden flechts één uitmaaken. De natuurlyke kring omringt elk lichaam der natuur, en alle voorwerpen van de drie ryken. Even zoo is het gelegen met de geestelyke wereld, alleen met dit onderfcheid, dat M § de  ï82 SWEDENBURG'S LEERE de kringen der geestlyke wezens geestlyk zyn, dewyl zy uit neigingen der liefde, en inwendige neigingen omftaan, Dit is de grond van de Sym- en Jmtiphatte , van de veiëeniging en fcheiding, volgends welke 'er tus' fchen de geesten afwezendheid en tegenwoor» digheid is. Want alles het geen in het geestlyke eveneens en overcenftemmend is, Helt verëeniging en tegenwoordigheid; al het geen verfchillend en niet overëenkomftig is, maakt afwezendheid en fcheiding. De geestlyke kring werkt dus in de natuurlyke wereld. De Engelen, welken den mensch volmaakt kennen, verzekerden my, dat geen deeltjen aan hem was, welk zich niet door aflosfing en zamenvoeging vernieuwde, waaruit de kring ontflaat, welke hem als eene onuitputbaare bron omringt. Zy zeiden my verder , dat deze kring by den mensch de rug en borst omringt, dat zy op den rug zeer ligt en zwak op de borst daarentegen zeer dik en fterk was. Deze den mensch eigen kring van invloed, werkt dus in het algemeen en in het byzonder in hem, door middel van den wil, het verftand en de uitvoering» Het oogmerk heeft betrekking op den wil. de ooraak op het verftand % en de uitoefening of de  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 183 de daad, is de uitkomst van beiden. Deze door drie graden voortgebragte handeling of uitoefening, is wezenlyk maar één; zy is zelfs in de gedachten één, voor dat zy nog in de wereld openbaar wordt; zy is ook één in gezindheid, vandaar komt het, dat in de oogen van God en der verftandigen, welken deszelfs wetten volgen, de gezindheid of oogmerk voor deze handeling zelf genomen wordt. Ongeacht dezen voortgang , en ontelbaare reijen van handelingen, is elk op zich zelf befchoiiwd éénig , dewyl ze van den werkzaamen invloed van het verftand en wil voorkomt, als van de twee grootfte krachten des menfchen, welke zelf eenig is. De mensch zelf is eenig, dewyl hy van den daadlyken invloed der liefde en wysheid, of van de warmte en het licht der geestlyke Zon afkomt. In alles is over het algemeen flechts ééne werking, dewyl in alles flechts ééne oorzaak is. De van God komende Kring , welke de menfchen omringt en hunne magt uitmaakt, terwyl zy daardoor op hunne naasten en op de geheele fchepping werken, is een kring van vrede en onfchuldj dewyl de Heer, van welken Hy afkomt, de vrede en onfchuld zelf is. In esaias 9. vs. 5, 6. wordt hy M 4 Vt*  f I84 SWEDENBURG'S LEERE Vredevorst genaamd. Tot zyne leerlingen zeide hy: Ik laat u den vrede , mynen vreden geef ik u, joh. 14: vs. 27. En by luk as : En in welk huis gy zult ingaan, zegt eerst, Vrede zy dezen huize; En indien aldaar een zoon des vredes is, zoo zal uw vrede op hem rusten: maar indien niet , dan zal uw vrede tot u wederkeeren. Hoofdfi. 10: vs. 5,6. De onfchuld is het wezenlyke van al het goede , en de vrede , de opfchik en verfiering van het zelve. Hierin beftaat de Hemel , welke God , de oorzaak van alle werkingen, en de bron van allen invloed is. De mensch mag gevolglyk zynen invloed alleen dan werkzaam op zynen evenmensch maaken , wanneer de vrede der onfchuld in zyn hart regeert, en hy zelf met den Hemel verbonden is. Deze geestlyke verè'eniging is by een' weldadig* mensch met de natuurlyke verè'eniging, door middelder aanraaking en oplegging der handen vereenigd, waardoor de invloed van het inwendige levendig gemaakt, uitgebreid en medegedeeld wordt. Ziet de kinderen, hoe zich hun onfchuldige invloed met fteeds nieuwe verwondering , door middel der aanraaking uitbreidt, hoe zy alles zoeken aan teraaken, en geern aangeraakt worden. Men drukt. hen  VAM DE GODLYKE VOORZIENIGH. 185 hen in de armen, kust en liefkoost hen, en laat zich geern van hen liefkoozen. De ziel deelt zich door middel van het lichaam , welk haar omringt, aan anderen mede, en de geestlyke invloed verbreidt zich hoofdzaaklyk door de handen ; dewyl deze het uiterfte, of het Ulthnum van den mensch zyn, en by hem, gelyk in de geheele natuur , het eerfte in het laatfte begrepen is, gelyk de oorzaak in de werking. De geheele ziel en het gantfehe lichaam, zyn als middelen van uitbreiding des invloeds in de handen begrepen. Hierom genas onze Heere Christus , (welke de kinders zoo zeer beminde) de zieken, door oplegging der handen; daarom werdt zoo menig zieken door bloote aanraaking genezen, en daarom gefchiedt ook van den oudften tyd af, de inwyding der Priesteren, en van alle heilige dingen, door de oplegging der handen. Volgends den inwendigen zin van het woord, betekenen de handen de magt (*). De (*) Hier is dus nog eene voorzegging (van het jaar 1768) van het Magnetismus, evenwel van het gods. dienltige Magnetismus , als bet éurige waare. Volgends de Hemelfche Schriften van swedenburg, is M 5 dc  i8ó* SWEDENBURG'S LEERE De mensch gelooft zyne gedachten, en zynen wil uit zich zeiven te hebben, terwyl dat alles in hem invloeit. Bvfchouwde hy de zaaken in haare waare gedaante, dan zou hy het booze, in plaats van het zich toe te eigenen , in de Hel als tot zynen oorfprong, terug wyzen. By het goede zou hy, in plaats van daar op te roemen, de geheele verdienften deszelven aan den Héere toefchryven ; hy zou door middel van den Heere. het goede en booze in zyn inwendige, leeren kennen en gelukkig zyn. De hoogmoed alleen heeft den invloed van God geloochend, en het menschdom ten gronde gefleept. Het kwaad, of het kwaade gebruik der dingen , wordt niet van den Heere gefchaapen, maar de wedergebooren geest magtig, dewyl hy in God is, en deelt dus noodzaaklyk zyne magt aan het lichaam, het welk hy doet leven, het welk hem omkleedt, en het welk daarentegen zyn eenig werkings - middel is, mede. Dit was de grondvest van de magt des menfchen, in de eerfte tyden der wereld ; behaagde het God, dat hy thans nog daarvan overtuigd was! De Waare en nuttigde leer voor hem, is die, welke hem overtuigt, dat hy weleer zeer verheven , zeer magtig geweest, thans daarentegen diep gezonken, zeer zwak is. Op deze manier kon hy zich weder opheffen. —« (Aimb. v. d. Hoogd. Uitgever.')  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 187 maar begon eerst met de Hel. Het geestlyke kwaad, hetwelk het verftand des menfchen verduistert, en hem van God verwydert, komt van den mensch, welke reeds door zyne ouders in het booze der eigen- en wereld - liefde geboren werd. Onze ouderen draagen ons benevens hun karakter en fmaak, eene verdorvene natuur over, welke tot het kwaad geneigd is, en daarin beftaat de erfzonde. De eerfte mensch , welke zondigde, deed zynen zoon zondigen. Het natuurlyk kwaad, naamlyk de fchadelyke dieren, planten en delfftoffen , hebben hunne overeenftemming in de Hel, welker invloed het kwaad gebruik , en de fchadelyke dieren in zulke plaatzen voortbrengt, welken met hen overëenftemmen. Dergelyke plaatzen zyn de moerasfen, zandige woeftynen , misthoopen, overftroomde of van de Zon verzengde gewesten. Dit alles ftemt met de Hel, als een ftinkend, vuil en affchuwelyk verblyf overeen. De mensch, welke in den natuurlyken graad alleen ftaat, bemint alleen de natuurlyke voorwerpen , en maakt dat hy ze verkrygt; hoe meer hy zich van God verwydert, des te erger wordt hy, en een vyand van alle goed. Zyn geestig-natuurlyke graad, zon-  188 SWEEDENBURG'S LEERE zondert zich geheel van de twee hoogde graaden af, zoo als hy by de helfehe geesten afgezonderd is, en verwekt het kwaad gebruik op aarde; alle deze boosheden ontftaan dus uit den mensch, en door hem uit de hel. Ook leert ons de Heil. Schrift, dat zoo lang de Israëliten getrouw bleeven , het land Kaman vruchtbaar was, en de kudden vermeerderden ; zoo dra zy zich daarentegen aan het kwaad overgaven, zoo werd de aarde onvruchtbaar en vervloekt, dat hy niet dan onkruid en doornen droeg, de huisdieren teelden flecht voort, daarentegen vermeerderden de wilde en verfcheurende dieren in grooter getal. Het natuurlyk kwaad ontftaat dus uit het misbruik, het welk de mensch van zyne vermogens maakt. Het zedelyk kwaad of de boosheid der menfchen, welke het lyden der goeden en de vreugde der boozen is, kan aan de Godlyke Voorzienigheid niet geweeten worden , welke nooit op verganglyke voorbygaande , maar op eeuwige, beftendige zaaken acht neemt. Het tydlyk geluk is een natuurlyk gevolg van de wysheid der menfchen , het behoort mede tot de orde , dat elk in het geen, waarin hy iet met wysheid en  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 189 en vryheid onderneemt, goeden voortgang heeft. De Heer befchouwt de grootheid en rykdom alleen als middelen , om het leven te onderhouden; maar de geringfte kiek nigheid, welke ons nader by het geestlyke brengt, is een zegen van God : in het kort, de mensch is vry en zou dit niet zyn, wanneer hy het alleen op aarde, door het volbrengen van het goede kon worden. De wysheid der menfchen in wereldlyke bezigheden, wordt fteeds van de godlyke Voorzienigheid verzeld , welke hierin overëenkomftig de wetten der toelaating handelt, zoo als ook ten aanzien van het kwaad en dwaalingen, welken tegen de orde ftryden, en welken de Heer evenwel regeert, niet alleen naar de orde, maar ook door dezelve; dewyl die toch nooit wezenlyk kan vernietigd worden , want al het geen tegen de godlyke orde ftrydt, is onmooglyk. Er is eene Voorzienigheid, en eene vooruitzienigheid, de Heere voorziet het goede, en ziet het kwaade vooruit, welk beide noodzaaklyk is , want de Heer is alleen goed , maar de mensch enkel kwaad. De Heer bewilligt niet tot het kwaade, het welk gefchiedt; maar hy kan het niet beletten, zonder  190 SWEEDENBURG'S LEERE der de vryheid te ftooren, waarvan de zalig» heid als het oogmerk des Heeren afhangt. De wysheid der menfchen, ftaat gelyk aan één once aarde tegen het Heel - al, en de Godlyke Voorzienigheid vergeleken met de wysheid der menfchen, is gelyk aan het Heel-al vergeleken met flegts één once aarde. Het in zoo veele omftandigheden bewonderde geluk, is eene werking des Heeren in den laatften graad der orde , naar den maatftaf van den toeftand der menfchen. Hieruit blykt, dat de Godlyke Voorzienigheid zich tot op de geringfte kleinigheden uitftrekt , maar de mensch, welken de Heere beftuurt, wordt volgens de godlyke orde geregeerd. Het Heel - al werdt door de godlyke Liefde , en door de godlyke Wysheid gefchaa* pen , welke van den-Heer als den Eenigen uitgaat. Deze éénheid is in elk gefchapen wezen , of zal in hem zyn , want de Voorzienigheid poogt fteeds dat geen tot éénheid terug te brengen, het geen zich daarvan verwyderd heeft. Deze éénheid beftaat ten aanzien der menfchen, in de verbinding van hec goede met het waare. Door middel van een gevolg der godlyke Voorzienigheid, moet het kwaade en valfche tot  van de GODLYKE VOORZIENIGH. 191 tot behoud van evenwigt, der bevatting en der zuivering dienen (*). De Voorzienigheid poogt fteeds het kwaad in de menfchen te verminderen, welk overè'enkomftig de orde niet geheel weggenomen of verdelgd, maar alleen veranderd, en door het goede bepaald kan worden. Dit behoort mede tot de Godlyke orde, dat elk mensch door de Heil. Schrift, door de onderwyzinge der kerk, en door het gebed onderricht wordt. Hierom zegt es ai as 54: vs. 13. Alle uwe kinderen zullen van den Heere onderwezen worden. De mensch ontkent de Voorzienigheid, dewyl hy noch deszelfs doel, noch middel kent, en zelfs dit is een weldaad Gods, 'want indien de mensch de godlyke orde inzag, dan zou hy zelf zyn best doen, om ze te verderven , vernielen, en zich zei ven tot eenen God willen maaken. Alle tydelyke en alle eeuwige dingen zyn hier beneden door de menfchen afgezonderd, maar (*) Het goeie is tegen het booze, het leven tegen de dood, en de godvruckigen tegen den godloozen gefield. Het zyn altyd twee tegen twee, en één tegen één, en het geen hy maakte, is zonder eenig gebrek. Siraoj 33: vs. 15. en hoofd. 42: vs. 25.  ip2 SWEEDENBURG'S LEERE maar door den Heere worden zy weder verbonden , en in deze verè'eniging beftaat de godlyke orde of de Voorzienigheid. De Voorzienigheid waakt over den mensch, van zyne kindsheid af tot aan het einde van zyn leven, en tot in de Eeuwigheid. Uit deze grondftellingen volgt, Vooreerst, dat 'er geen onvermydelyk noodlot of voorbeftemming is, en dat alle menfchen tot den hemel beftemd zyn. Ten tweeden, dat 'er geene oogenbliklyke zaligheid is , welke uit bloote barmhartigheid omftaat, want dit zou ftryden tegen de orde of tegen God zelf. Ten derden, dat onze wedergeboorte, (gelyk alle tydlyke voorvallen, welke ons nuttig zyn) vanv tyd tot tyd en door zekere middelen bygebragt wordt. Ten vierden , dat alle enkel menschlyke wysheid , ftaatkunde , of vernuft een ydel ding is, want alleen hy is verftandig en wys, welke zich op de Voorzienigheid verlaat, die wil wat dezelve wil, en doet wat zy beveelt. Wonderen worden gelyk het natuurlyke kwaad van den Heere toegelaaten, en fchynen gelyk dit kwaad tegen de godlyke orde te ftryden ; maar de godlyke invloed weet dezelve naar deze orde te fchikken, en zy ge-  VAn »e GODLYKE VOORZIE NIGH. 193 gefchieden riaar de orde des invloeds* van dé geestlyke wereld op de natuurlyke Wereld («)• (a) In dit Hoofdftuk, byzonder in het flöt zyn verfcheiden ftrydigheden. Dan wordt aan de menschlyke wysheid veel, en'dan weder geheel niets toegefchreven. Hoe dit zamen beftaat, kan ik niet doorzien; VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de wysheid der engelen- Het is niet wel te befchryven, waar in dé wysheid der Engelen van den Hemel beftaat, want &y is zoo ver boven het menschlyke verheven , en zoo bovennatuurlyk , daC de menfchen uit onmagt van het niet te kunnen begrypen, dikwyls geheel daar aan niet gelooven. Men kan ze niet anders , dan door onbekende werkingen verklaaren , die in het begin zelf niet begrepen worden, en in het verftand volkomen als fchaduw-beelden verfchynen, dewyl de eerfte oorzaak fteeds verborgen blyft. Doch alle deze dingen zyn zoo gefteld, dat men ze erkennen en begrypen kan , indien flechts de Geest niet genoegen dezelven naajaagt, want het  194 SWEDENBURG'S LEERE vergenoegen veroorzaakt opheldering, dewyl het van de liefde voortkomt. Maar het Hemelfche licht, hetwelk de hoogere kennis is, verlicht de geenen, welken de geheimen der Godlyke wysheid beminnen. Men kan de wysheid der Engelen eenigzins begrypen, indien men bedenkt, dat zy in het Hemelfche licht zyn, 't welk volgends zyne wezenlykheid het Godlyke en waare is. Dit licht verlicht hun inwendig gezicht, welk aan den geest behoort, en hun uitwendig gezicht, hetwelk in de oogen zyn' zetel heeft. De Engelen zyn verder in de Hemelfche warmte, welke hunne wysheid volgends het Godlyk goede is, en neiging en weetlust inftort. £en Engel is zoo wys, dat men hem de wysheid zelf kan noemen , alle zyne gedachten en neigingen nemen eene Hemelfche gedaante aan , welke de gedaante der Godlyke wysheid is; en zyn inwendige, 't welk deze wysheid in zich opneemt, is tevens in eene Hemelfche gedaante. De uitnemende wysheid der Engelen openbaart zich in hunne woorden, welken onmiddelbaar en vrywillig uit de gedachten en de neiging voortkomen. Hunne fpraak is de uitwendige gedaante der gedachten en neiging >  van de WYSHEID der. ENGELEN. 195 ging; dewyl niets dezelven hindert:, om den geheelen Godlyken invloed in zich op te nemen. Niets uitwendigs, niets vreemds gaat uit hunne gedachten in hunne reden over, zoo als het by den mensch gewoonlyk gefchiedt. De wysheid der Engelen vormt en volmaakt zich fteeds meer door alle voorwerpen , die zy zien , hooren , voelen , ruiken en genieten kunnen. Alle deze voorwerpen Hemmen met hunne wysheid overeen, dewyl het overê'enftemmingen, manieren van voorftellen, van verfcheidene kundigheden van wysheid zyn, welke alleen op het inwendige der Engelen betrekking hebben. De gedachten der Engelen zyn niet zoo , gelyk die der menfchen, door de denkbeelden van tyd en ruimte bepaald, welken flechts geè'venredigd naar het natuurlyke, den mensch van het geestlyke afwenden, en het inwendige gezicht verhinderen zich uit te breiden. De gedachten der Engelen zyn noch aardsch noch ftoflyk, zy worden noch door Zorgen , noch door ongemakken van het leven verftoord, welken hen allen in overvloed van den Heere, naar den graad van hunne wysheid medegedeeld worden, wanneer hen naamlyk Na de  lotf SWEDENBURG'S LEERE de bekoorlykheid van deze wysheid zoo medefleept, gejyk de vreugde der wereld de menfchen. De Engelen zyn voor deze hoogere wysheid bekwaam , dewyl hun inwendige geopend is, en alle wysheid in het inwendige aangroeit en zich verheft, naar maate de graden van dit inwendige geopend zyn. Deze graden zyn drie , en hebben betrekking op. de drie Hemelen. De Engelen , wier inwendige graad geopend is, zyn in den eerften Heme., wier tweede graad geopend is, zyn in den tweeden of in den midddften Hemel; die, wier derde graad geopend is, zyn in den derden of benedenften Hemel. De wysheid van deze laatften , overtreft die der Engelen van den tweeden Hemel oneindig , en juist dit onderfcheid vindr. tusfehen den tweeden en derden Hemel plaats. Dit onderfcheid komt daar van , omdat het geen zich in den huogeren graad bevindt, byzonder, maar hei geen in den laagften graad is, algemeen is. Maar nu bevat het algemeene het byzondere, en het laatlle ftaat tegen het eerfte, gelyk millioenen tegen één. Juist in deze betrekking ftaat de wysheid der Engelen van den bovenften Hemel, met die der  van de WYSHEID der ENGELEN. 197 der Engelen van den onderften Hemel. Evenwel blyft de wysheid der Engelen van den onderften Hemel oneindig boven de menschlyke wysheid verheven, dewyl de mensch in het lichaamlyk - zinlyke , als in den laatften graad is Hieruit kan men erkennen, waar in de wysheid van die geenen beftaat, welken naar het zinnelyke denken en leven. Deze geloven de wysheid te bezitten, daar zy toch alleen de wetenfchap hebben. Anders is het met de menfchen gelegen, welken hun verftand boven het zinlyke verheffen ; en nog wyzer zyn die geenen, wier inwendige graaden voor het licht des Hemels geopend zyn. Men begrypt de groote wysheid der Engelen, wanneer men bedenkt, dat in den Hemel alles mededeelbaar is, zoodat de wysheid van den éénen zich aan den anderen mededeelt. De Heme! is een gemeenfchap van alle goederen, dewyl de Hemelfche liefde wil, dat hetgeen de één heeft , ook des anderen zy. Niemand kan zich in den Hemel over zyn geluk verblyden, wanneer hy niet tevens het geluk des anderen is. Deze neiging wordt den Engelen van den Heere ingeftort, wiens Godlyke liefde mededeelbaar en verbreidend is. N 3 tt  198 SWEDENBURG'S LEERE Ik ben door de ondervinding van deze gemeenfchap in den Hemel onderricht geworden. Ik zag geheel eenvouwdige menfchen daar aankomen, die plotslyk deelachtig werdende aan de wysheid der Engelen, dat geen verftonden, hetgeen zy te vooren niet begrepen hadden, en fpraken, gelyk zy te vooren nooit gefproken 'hadden. De wysheid der Engelen laat zich niet duldelyk befchryven, evenwel kan men een algemeen denkbeeld daarvan geeven. Zy drukken door één enkel woord meer uit, dan de menfchen door duizend. Een enkel woord van de fpraak der Engelen bevat duizend zaaken, welken in de menschlyke fpraak niet zyn uit te drukken. Dit zyn geheimen der Godlyke wysheid, welken naauw met elkander verbonden zyn , en welken de menschlyke wysheid niet bereiken kan. De Engelen ondersteunen hunne fpraak door den toon, welke de neiging van alle dingen in zich bevat, elk naar zyn orde. De Engelen kunnen in weinig woorden, den inhoud van een geheel boek uitdrukken , en voegen by elk woord een toon van de item , welke de inwendige wysheid verheft. De Engelen erkennen aan den roon der ftem des geenen, welke fpreekt, zyn  van de WYSHEID der ENGELEN. 109 zyn gantfehe leven, en zyne heerfchende liefde. De wysheid der Engelen is tegen de menschlyke , hetgeen millioenen voorwerpen tegen de duisternis zyn , hetgeen de ontelbaare beweegende krachten van het mensclilyke lichaam tegen de handeling zyn, w-lke éénig is. Om my ecr.e ftraal van deze wysheid te doen zien, verklaarde my een Engel op hoog bevel, de wedergeboorte en derzelver geheimen, van welken 'er eenige honderden zyn. Elk van deze geheimen verwekte denkbeelden, van welken elk eene menigte van andere, de wedergeboorte betreffende, geheimen bevat, in welke de mensch op eene geestlyke wyze ontvangen, gedragen en opgevoed wordt, gelyk het met hem op eene natuurlyke wyze toegegaan is. De Engel voegde 'er by, dat hy deze verklaaring nog verder kon trekken, en dat hy alleen van de wedergeboorte van den uitwendigen mensch gefprooken had. De wysheid der Engelen van den derden Hemel is zelfs voor de Engelen van den laatften Hemel onbegryplyk; dewyl het inwendige van den eerften tot aan den derden graad geopend is. Door middel van dezen geopenden graad, dragen de Engelen van den N 4 der*  2oo SWEDENBUR G'S LEERE derden Heme], de Godlyke waarheid in zich |efchreven , dewyl de derde graad meer dar* de twee anderen, naar de gedaante des Hemels, of naar die van het Godlyk-waare ingericht is. Nadien deze Engelen het Godlyk, waare , als aangebooren en in zich gefchreven hebben, zoo erkennen zy het, zoodra zy het vernemen , en trekken het in zich. In den Hemel wordt daarom over de waarheid, noch getwist noch geftreden ; men voelt en ziet ze, en weet daarby niets van het geloof, welks naam niet eens genoemd wordt. Wanneer iemand met eenen vriend omgaat, en een huis benevens veele zaaken, welken het bevat , of een tuin met boomen en vruchten bezit, dan zegt hy niet tot zynen vriend :• „ Dit is een huis, dit een tuin met boomen a, en vruchten." Even eens is het gelegen met de onderhouding der Engelen van den derden Hemel, want zy toonen eikanderen Biet, hetgeen zy buiten dien zien. De Engelen van den eerften of laatften Kemel draagen de waarheid niet zoo in zich fefehreven , hiervan komt het -dat zy over telve D^zen en nadenken, Zy zien bloot feet voorwerp,, hetwelk hen in het oogenblik ha«dt, erkennen, en bevestigen het,  van de WYSHEID der ENGELEN. 201 en zeggen daarna, dat het geloofwaardig is. Deze Engelen zeiden my, dat de wysheid van den derden Hemel by een prachtig paleis kon vergeleken worden, hetwelk met kostbaare dingen ten gebruik opgevuld, en met prachtige tuinen omringd is. De Engel van den derden Hemel, welken in het Godlyk' waare is, kan in dit Paleis ingaan, de prachtige tuinen bewandelen , alles zien en alles genieten. De geenen daarentegen , welken eerst over de waarheden moeten nadenken , om ze te vatten, die, welken ze door middel van het inwendige licht of het woord leeren , bepaalen daardoor eerst hun geloof Zy blyven aan de poorten van het Paleis ftaan , en zien noch deszelfs kostbaarheden noch de tuinen. Eene der fchoonfte werkingen van de wysheid der Engelen is, dat zy in alle voorwerpen het Godlyke en Hemelfche , benevens al hetgeen overè'enkomftig de orde daar uit voortkomt, zien. Wanneer by voorbeeld , de verftandigfte Engelen een veld zien , dan wenden zy hunne opmerkzaamheid niet op de land-voorwerpen, maar 'op de ontelbaare en verrukkende kundigheden, wier overèenftemuiingen deze voorwerpen zyn. De EnN 5 Se'  202 SWEDENBURG'S LEERE gelen van den derden Hemel zyn zoo gefield, dewyl zy in de Liefde des Heeren leven, welke den derden graad van den inwendigen geest opent, welke de bevatting der fomme der wysheid is. De Engelen van den inwendigen Hemel volmaaken zich in de wysheid, zy behouden de Godlyke waarheid niet enkel in het geheugen, en maaken geene wetenfchap daarvan; maar zoodra zy dezelve herkennen , verè'enigt zich dezelve inwendig met hun leven. Anders is het gelegen met de Engelen van .den laatften Hemel, welken de waarheden in hun geheugen opnemen, en 'er eene wetenfchap van maaken, waarvan zy zich tot opheldering van hun verftand bedienen. Deze Engelen van den derden Hemel, neemen in de wysheid door middel der ooren, niet door middel van de oogen toe. Het oor (temt met de kennis en gehoorzaamheid overeen; het oog met het vernuft en de leere, en de Propheet jeremias befchryft den toeftand van deze Engelen, daar hy zegt: Ik zal myr.e wet in hun binnenjle geven , en zal die in hun hart fchryvcn; en ik zal hen tot eenen God zyn, en zy zullen my tot een volk zyn En zy zullen niet meer een ieder zynen naasten, cn een ieder zy-  van de WYSHEID der ENGELEN. 203 zynen broeder keren, zeggende, kent den Heere: want zy zullen my allen kennen, van hunnen kleinjlenaf tot hunnen grootfien toe, jerem. 31: vs. 33. 34. Ook worden deze Engelen met de volgende woorden by mattheus befchreeven: Maar laat uw woord zyn ja, ja : neen, neen : wat boven dezs is , dat is uit den boozen, matth. 5: vs. 37. Al hetgeen daar boven is, dat is uit den boozen, dewyl het niet van den Heere komt. Het waare, het welk de Engelen van den derden Hemel verlicht, is het Godlyk-waare, welk alleen de voorftelling nodig heeft, om begrepen te worden. De wysheid van alle Engelen in het algemeen komt daarvan, dat in den Hemel de eigenliefde, welke het inwendige voor den Heere en den Hemel fluit, en het uitwendige opent, om daar in te leven, onbekend is. De geenen, welken op aarde van deze liefde beheerscht worden, zyn in al hetgeen de Hemel betreft in duisternis. Maar de Engelen , van deze liefde vry, zyn allen in het licht van de wysheid, en wenden hun aangezicht beftendig naar den Heere; dewyl in den Hemel het aangezicht, het beeld des inwendigen is, en met hen flechts één uitmaakt. De Godlyke liefde draait en trekt het aan-  204. SWEEDENBÜRG'S LEERE aangezicht van de Engelen tot zich , terwyl zy het inwendige bekeert, zich aan hen mededeelt, en zich met hen verè'enigt. De Engelen neemen fteeds in wysheid toe, maar niet in eeuwigheid, dewyl hunne wysheid niet gelyk de Godlyke oneindig kan zyn. Nadien de wysheid der Engelen volmaakt wordt, en hun leven Is, vervolgends elk van hen de Hemelfche goederen naar zyne wys* heid ingegeven worden; zoo volgt daar uit, dat zy allen tevens even fterk daarnaar verlangen, gelyk een hongerige naar de fpyze. De Engelen van denzelfden Hemel en het zelfde gezelfchap, zyn daarom niet in den. zelfden graad van wysheid. Die geenen, welken in het midden van hunnen Hemel zyn, en in hun gezelfchap zyn, bezitten de meeste wysheid, minder die geenen, welken hen omringen, en dus neemt de wysheid omtrent de laatfte reijen fteeds af, gelyk het licht trapswyze zich in de fchaduwe verliest. VYF  van de MAGT deü ENGELEN. 205 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de magt der engelen in den hemel. Tpve geene, welke de geestlyke wereld , l-j' en derzelver invloed in de natuurlyke niet. kent, kan niet begrypen, dat de Enge]en eenige magt zouden hebben. Men houdt hen van eene zoo fyne geestlyke natuur te zyn, dat zy noch gezien noch gevoeld worden , veel minder eenige werking op natuurlyke dingen kunnen hebben. Maar de geenen , welken op eene geestlyke wyze denken, en over de oorzaaken der voorwerpen nadenken , zyn van een geheel ander gevoelen. Zy weeten zeer wel, dat alle magt van den mensch uit zyn verftand en wil voortkomt, welken den eigenlyken mensch uitmaaken, de. wyl zonder deze twee vermogens, en hunne werking op het lichaam, de mensch geen ééne kracht van zyn wezen zou kunnen uitvoeren. De geestlyke mensch regeert het lichaamlyke naar zyn behaagen ; daarentegen wordt zyn verftand en zyn wil van den Heere geregeerd,  206 SWEEDENBÜRG'S LEERE geerd , deze waarheid werdt my zeer dikwyJs bewezen. Eens werd het den Engelen vergunt, myne voeten in beweging te brengen, myne tong en myne woorden te beftuuren , en dus door hunnen invloed op myn verftand en wil, myne handelingen re bepia.en. Toen voelde ik, dat ik door my zeiven niets meer kon. Ais ik daarvan overtuigd was, zeiden my de Engelen , dat alle menfchen zoo befluurd worden , en dat zy zich zeiven door de Heil. Schrift, en door de leer der kerk daarvan konden overtuigen, wanneer de Christenen bidden, dat God En' gelen om hen te onderrichten , mogt zenden (b). De magt der Engelen in de geesten - wereld is zoo groot, dat men aan veele werkingen, welken ik ook aanfehouwd heb, geen geloof zou geven. Eén eenige opflag van hen, één eenige beweging van den wil, vernietigt alles, hetgeen hen wederftaat, al het. geen tegen de van den Heere vastgefleide orde is. Ik zag bergen, welken van booze gees- (&") Doch niet, om hen als fteenen en blokken tg beweegen. Men ziet, hoe de fterke irifpamjing van swedenburg alles te ver trekt.  van de MAGT der ENGELEN. 207 geesten bezet waren , omftorten en in ftof veranderen , gelyk als by eene aardbeving ^ ik zag rotzen van boven tot onder febeuren, en de booze geesten in hunnen afgrond verzinken. Millioenen duivels werden in een oogenblik voor my vernietigd, en in de Hel geworpen. Hun geheele aantal , kan niet één eenigen Engel wederftaan, list en bedrog is hier te vergeeftch , zy zien alles en vernietigen alles. Even zoo magtig zyn zy in onze wereld , wanneer God hen aan zyne magt deel geeft, en hen tot uitvoerers van zynen wil aanftelt; één alleen verftrooit talryke en vreeslyke legers, waarvan men veele voorbeelden in de H. Schrift bygebragt vindt. Zy ftrooien pest en andere plaagen uit, waarvan God zich bedient, om de menfchen te ftraffen , gelyk uit de volgende plaats van het tweede hoek samuels blykt, hoofd. 24: vs. 15. 16. 17. En toen de Engel zyne hand uitJtrekte over Jerufalem om het te verderven, zoo berouwde het den Heere over dat kwaad, en hy zeide tot den Engel, het is genoeg , trek uwe hand af. Maar david ziende den Er.gel, welke het volk floeg, enz. Deze Engelen, weN ken bevel krygen, om de Godlyke wraak uit te  2o3 SWEDENBURG'S LEERE te voeren, worden in de Heilige Schrift Magten genoemd. De magt der Engelen komt van den Heere, welke hen de zyne mededeelt, ook hebben zy eenen grooten afkeer voor de dankbetuigingen, welken men hen by gelegenheid van een door hen van God verkregen weldaad toebrengt, zy verwerpen allen lof, en geeven den Heere alleen de eer. Alle magt hangt van het Godlyk-waare van den Heere af, want in Hem is het Godlyk waare en het Godlyk goede verè'enigd , welken alle magt toekomt. De Engelen zyn magtig, naar mate van hunne verbintenis met dit Godlyk-goede en Godlyk - waare. Doch zy zyn niet allen even magtig, want dit hangC van hunne plaats in den Hemel af, welke de zeer groote mensch genoemd wordt. De geenen, welken deze plaats inneemen, die met de armen en handen overeenftemt, zyn de magtigften, dewyl armen en handen op de magt betrekking hebben. Zomwylen verfchynt een naakte arm in den Hemel, die zoo magtig is, dat hem niets kan wederftaan. Op een' dag naderde my deze arm, en ik voelde, dac hy my vernietigen en myne beenderen verbryzelen kon. Al-1  van de MAGT der ENGELEN. 209 Alle magt komt in den Hemel het goede, door middel van het waare toe. Het goede is zonder het waare onmagtig, en de magt beftaat in de verbinding van beiden. Deze verbinding is die der liefde , en van liet gebod der liefde en der wysheid. Deze verfterkt de Engelen zoo zeer, dat een booze geest voor hun' opflag in onmagt valt, dewyl hy door het booze in het valfche is. Zoo lang de Engel zulk eenen duivel aanfchouwt, zoo heeft de laatfte zyne gewoonlyke menschlyke gedaante niet, maar verfchynt als-een monfter, dewyl het gezicht van den Engel in het Hemelfche licht, of in het God» lyk-waare is. Het verëenigde Godlyke waare en Godly* ke goede is almagtig , het valfche en booze der Hel daarentegen onmagtig. Doch zomwylen deelt de Heere om de Hel te beftuuren , aan de booze geesten eenige magt over huns gelyken (a). (a) Enkel dweepery! Enkel verbeelding! Hoe weinig zon zulk eene magt, als swedenbukg hier aan de Engelen toekent, van almagt verfchillen! O ZES  mo SWEDENBURG'S LEERE ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. TAN DEN STAAT DER ONSCHULD DER ENGELEN IN DEN HEMEL. In de wereld weet men weinig van onfchuld, en waarin zy beftaat, die genen, welken volkomen in het kwaad zyn, begrypen het volftrekt niet. De onfchuld openbaart zich by de menfchen, in de gelaatstrekken , in het fpreken, en zelfs in de gebaarden der kleine kinderen, maar men kent ze niet. Nog minder kent men de onfchuld welke de menfchen met den Hemel vervult. Om ze eenigzins te befchryven , willen wy in de volgende o/de daarvan handelen: vooreerst van de onfchuld der kinderen , dan van de onfchuld der wysheid, en eiodlyk van den toeftand de» Hemels met betrekking tot de onfchuld. De onfchuld der kinderen is niet de waare onfchuld, maar alleen derzelver uitwendige gedaante , evenwel kan zy ons een denkbeeld van de ziel geeven.. De kinderen hebben geen inwendige gedachten , en weeten noch het goede en hec kwaade, noch het geen waar en yalscfa.  VAN DE ONSCHULD DER ENGELEN. 2IX valsch is, waaruit onze gedachten ontftaan. Zy kennen noch wysheid, noch overleg, noch voornemen van hec kwaade, hebben ook geen door zelf- en wereldliefde verkregen eigendom. iU het geen zy hebben , befchouwen zy als van hunne ouders komende, zyn met weinig te vreden, en vergenoegen zich met het kleinfle gefchenk. Zy zyn niet voor kost en kleeding bezorgt, zy denken niet aan het toekomende, en bekommeren zich weinig om de wereld, offchoon zy tevens veel indruk daarvan verkrygen ; zy beminnen hunne ouders, hunne voedfters, de kinderen met welken zy fpeelen, laaten zich leiden, hooren en gehoorzaamen. Zy verkrygen alles door hec leven, en met het leven, gewennen zich aan den welftand, zonder deszelfs doel en beweeggrond te kennen, oefenen hun geheugen, leexen, fpreeken, en dit alles uit hoofde van hunnen ftaat der onfchuld, welke evenwel, gelyk reeds gezegd is, flechts uiterlyk is, want de geest, welke uit verftand en wil ontfraat, is by hun nog niet gevormd, (b) De Hemel heeft my geopenbaard , dat de kin- (&) Waar blyft hier de Erfzonde , welke wy echter leeds in dit famenftel ontmoet hebben? O »  *i2 SWEDENBURG'S LEERE kinderen onder de befcherming des Heeren zelf liaan , en den onmiddelyken invloed van den inwendigen Hemel ontvangen, welke de waare zetel der onfchuld is , deze onfchuld doordringt hun inwendige, en openbaart op hun gelaat, en in alle hunne handelingen dat onfchuldig wezen , het welk hunne ouders verrukt, en hunne geheele liefde wint. De waare onfchuld is die der wysheid, deze is inwendig, dewyl zy gelyk de wysheid zelf van den wil en het verftand afkomt. Hierom is men in den Heme] gewoon te zeggen, dat de onfchuld by de wysheid woont, dat de onfchuld van eenen Enge] naar deszelfs wysheid bepaald is. De geenen, welken in dezen toeftand zyn, eigenen zich zeiven niets goeds toe, maar brengen alles tot God, en willen van Hem, maarniet door zich zeiven beftuurd worden. Zy beminnen het goede en fcheppen behaagen in het waare, dewyl zy weeten, dat het goede beminnen, het wilien en doen, is den Heere beminnen, maar dat het waare aan te hangen, liefde tot de naasten verwekt. Zy vergenoegen zich met het weinige, of veele datzy hebben, overtuigd dat God den geenen veel geeft, welken veel, en weinig den geenen, welken weinig behoeven, dat zy niet gelyk dc-  VAN DE ONSCHULD DER ENGELEN. 213 de Heere weeten , wat hun goed is, wiens eeuwige Voorzienigheid alles ten beste keert. Zy maaken zich niet ongerust wegens het toekomende, en noemen de zorg voorden volgenden dag , fmart over verlooren, of niet ontvangen goederen, welken voor het leven niet noodzaaklyk zyn , in alles handelen zy naar welwillendheid, billykheid, en oprechtheid, booze oogmerken zyn hen een gruwel. Hoe meer zy zich zei ven verloochenen , des te meer nadert de Heere hen, en zoodra hen zyn wil bekend is, gehoorzaamen zy, hun wil is in hunne gedachten, en hun uitwendig zoo eenvoudig als hun inwendig. Dit raadt ons de Heere aan na te volgen, wanneer hy, matth. 10: vs. 16. zegt : Weest voorzigtig gelyk de Jlangen, en oprecht gelyk de duiven. Hierin beftaat de onfchuld der wysheid, voor welke de mensch gefchaapen is, en welker afdrukfel hy in de twee tydruimten van zyn leven in zich draagt. In de kindschheid naamlyk heeft hy de uitwendige onfchuld, en in den hoogen ouderdom de inwendige, opdat hy van de eerfte tot de tweede voortgaa, welke hem tot de gelukzalige wooning van de waare onfchuld brengt. Naa den manlyken ouderdom neemt het lichaam in krachten O 3 af,  2T4 SWEDENBURG'S LEERE af, om in wysheid toe te neemen, nadien hy fchielyk op het punt ftaat, om een Hemelskind dat is een Engel te worden. Hierom wordt in het Godlyke woord de onfchuld door het kind en de wysheid door den ouderdom verbeeld. Juist dit. overkomt den wedergeboorenen mensch, want de wedergeboorte is eene geestlyke wederöpftanding. De wedergebooren mensch wordt in den toeftand der kindschheid te rug gezet, hy weet niet, wat het waare is, en kan het goede alleen door den Heere doen, Welke hem van tyd tot tyd onderricht, zyn verftand opklaart en zynen wil verfterkt. De geestlyke mensch wordt fterker, naarmate hy in zyne wedergeboorte voortgaat, gelyk de natuurlyke mensch met het toeneemen der jaaren meer krachten verkrygt. Nadien de onfchuld daarin beftaat, dat men zich van den Heere laat leiden, zoo wenfchen de Engelen, welken in de onfchuld des Hemels zyn, alleen van den Heere beftuurd te worden , want zy weeten, dat hy , welke zich zeiven wil beftuuren, in de Eigenliefde vervalt. Hoe onfchuldiger zy zyn, des te hooger klimmen zy in den Hemel, welke alleen naar de graaden der onfchuld verfchillend is. Nadien de Engelen van den hooger Hemel een vuurig vei-  van de onschul» der ENGELEN. 21$ verlangen hebben, om van den Heere, als van hunn' vader geleid te worden, zoo ver fchynen zy aan de Engelen van den benedenften Hemel als kinders. Nadien zy inzien , hoe weinig zy anders dan door den Heere weeten, zoo hebben zy het aanzien van kleine kinderen, welken geheel niets weeten , en evenwel zyn zy ver Handig in eenen hoogen graad. Ik heb dikwyls met de Engelen over de wysheid gefproken. Zy zeiden my, dat dezelve de fomme van het goede was, en dat de wysheid alleen door de onfchuld , de waare wysheid is, daar integendeel de onfchuld alleen den Hemel opent. Dit geeft de Heere te kennen , wanneer hy by markus io: vs. 14. 15. en lukas 18: vs. 16. 17. zegt. Laat de kinderkens tot my komen, en verhindert ze niet: mant de zulken is het Koningryke Gods. Foor: waar zeg ik u, zoo wie het Koningryk Gods niet en ontvangt gelyk een kind, die en zal in hst zelve geenszins ingaan. De ftaat der onfchuld wordt vervolgends by mattheus 6: vs. 24. 25. befchreven, evenwel alleen naar de overèenftemmingen. De Engelen onderwezen my verder, dat de onfchuld de eenige band van het goede en waare was, en dat in deze verbinding hec Hemelfche Huwlyk beftaat. O 4 Na*  zie> SWEEDENBURG'S LEERE Nadien de onfchuld het wezen van het goede is, zoo is het Godlyk- goede, hetwelk van den Heere uitgaat, de onfchuld zelf. Juist dit goede vloeit in de Engelen, en werkt op hun inwendige, en bereidt het, om al het goede van den Hemel te ontvangen. Juisc zoo werkt het op de kinderen, want de Heere bereidt hen om het goede van de Hemelfche liefde te ontvangen, en werkt fteeds op hen. Uit deze fteeds duurzaame werking ontftaai de onfchuld , van welke wy fpreeken. Daarom ■wordt de Heere de bron van alle onfchuld , het lam genoemd, want het lam is het zinbeeld van de onfchuld. De onfchuld van den Hemel maakt zulk eenen indruk op de ziel, dat de geenen, welken daarvan geroerd worden, het by deaannadering van eenen Engel van den inwendigen Hemel merklyk voelen, gelyk ik het ook zelf tot verrukking toe ondervonden heb, en door het vergenoegen, het welk ik ondervond, buiten my zei ven raakte, want geen vergenoegen der wereld kan iet dergelyk veröorzaafcen.. Men moet in het goede van de onfchuld zyn, om deszelfs geheele fchoonheid te voeDaarom haaten de Helfehe geesten de  VAN DE ONSCHULD DER ENGELEN. 217 onfchuld, en hoe onfchuldiger een mensch is, des te meer trachten zy hem te benadeelen. Ook kunnen zy geene kinderen zien, zonder een gruwzaam verlangen te gevoelen, om hen te benadeelen. Hier uit kan men befluiten, dat het Eigendom van den mensch, de Eigenliefde , tegen de. onfchuld is. Alle de geenen, welken in de Hel zyn, zyn in hun Eigendom, gevolglyk in de liefde tot zich zeiven. ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, VAN DEN VREDE DES HEMELS. "jT^ve Seen' wel'{e den vreden des Hemels niet JL' gefmaakt heeft, kan zich geen denkbeeld van den vrede der Engelen maaken. De mensch, welke op aarde leeft, kan den vrede des Hemels noch genieten , noch begrypen j dewyl zyn verftand in den natuurlyken graad is. Om het tot de Hemelfche zaaken te verheffen , moet hy zich van het lichaam losmaaken, en in den geest in het gezelfchap der Engelen geplaatst worden. In dezen toeftand herkende ik den vrede des Hemels, welken ik evenwel niet duidlyk befchryven kan, dewyl O5 de  2i8 SWEDENBUR G'S LEERE de menschlyke fpraak niet in ftaatis om denzelven uit te drukken. Doch ik kan daar wel een denkbeeld van geven, als ik hem met de rust der ziel van diegenen vergelyk, welken in God te vreden zyn. Onfchuld en vrede zyn de twee inwendigfte zaaken des Hemels , welken onmiddelyk van den Heere voortkomen, van de onfchuld komt alles goeds, en van den vrede allefchoonheid, en deze fchoonheid is Liefde, gelyk het goede zelf. Den Godlyken vrede vindt men alleen in den Heere, en hy ontfpringt van het in hem verèenigd Godlyke en menschlyke. In den Hemel komt het Godlyke des vredes van den Heere, en beftaat door de verbinding des Heeren met de Engelen, en door die van het goede en waare in eiken Engel. De vrede des Hemels is voor den goeden de voortreflykheid der Zaligheid, waarin de Hemelfche gelukzaligheid beftaat. Om dezen vrede en zyn' oorfprong wordt de Heere Vrede-Forst genoemd, en gezegd, dat de vrede van Hemen in Hem is. Esaia 9: vs. j. 6. Joh. 14: vs.. 27. en Hoofd ft. 16: vs. 33. IV. Boek moses 6: vs. 26. Esaia 32: vs. 17. 18. en Hoofdfi. 33: vs. 7. 8. Jerem. 16: vs. 5. Hag-  van den VREDE des HEMELS. 219 Hahgai ti: vs. 9. Zachar. 8: vs. 12. Psalm 37. enz. De ouden wisten wel, dat de vrede des Heeren , den Hemel en de Hemelfche' vreugde betekende, daarom waren alle hunne groetenisfen, Vrede zy met u! De Heere zelf bedient zich van dezen groet, welke ook thans nog niet in onbruik geraakt is. De toeftand des vredes wordt zomwylen in de Schrift, door den reuk der rust uitgedrukt, van daar zyn de wierook, myrrhe en het overige reukwerk, gelyk de olie en kostlyke zalven der heilige zalvingen zinbeelden des vredes, welken men in den tempel van den Heere affmeekt, gefchenken, welken men hem als een vredeteken aanbrengt. Om aan te toonen, dat het gebed van den Koogen Priester en van het volk verhoord was, zegt de Schrift: De Heere nam den damp des reukwerks, welk men hem bragt, tot zynen aangenaamjlen reuk op. Dergelyke uitdrukkingen komen overal in het tweede en derde boek van moses voor. Om deze gedachten der geestlyken vrede te verwekken , welke in de verbinding der Godheid en Menschheid des Heeren beftaat, of in de verëeniging des Heeren met den Hemel en zyne Kerk , vervolgends om de menfchen tot den vre-  22o SWEDENBURG'S LEERE vrede in God te rug te roepen, werd de Sah. batk, of de dag des Vredes en der Rust, de dag des Heeren ingefteld; die zich zei ven den Heer van den Sabbath noemt. Mattheus 12: vs. 8. Markus ix: «jr. 27, 28. Lukas 5: vs. 6. De Engelen voelen de grootfte verrukking des vredes, wanneer zy in het hoogfte goed des levens zyn, wanneer zy de overè'enftemming van het goede en waare bemerken, welke in alle hunne gedachten, in hunne handelingen invloeit, en zich zelf aan hun uitwendige openbaart. Maar nadien deze vreugd fteeds op den graad der onfchuld en des vredes betrekking heeft, waar uit de gelukzaligheid ontftaat, zoo is dezelve in een' hooger' graad by de Engelen des bovenften of inwendigen Hemels, dan by de Engelen van den onderften Hemel. Het bewys, dat onfchuld en vrede onaffcheidbaare medgezellen zyn , ligt ook nog in den toeftand der kinderen, by welken de onfchuld eenen zo diepen vrede verwekt, dat alles voor hen flegts fpel en tydverdryf is. Maar deze vrede komt niet uit het overleg, dewyl het verftand der kinderen nog onbefchaafd is. De inwendige vrede, gelyk de inwendige onfchuld  van den VREDE des HEMELS. 221 fchuld vindt men alleen in de wysheid, welke uit de verbinding van het goede en waare ontftaat. De Hemelfche vrede of de vrede der Engelen, vind men ook by menfchen, evenwel alleen by de zulken, welken de wysheid bezitten. Zoo lang zy op aarde leven, blyft deze vrede in hunne ziel opgellooten, en vertoont zich eerst na den dood , want eerst in het oogenblik van hunne komst in den Hemel, opent zich hun verftand voor het Hemelfche licht. Wy hebben reeds gezegd, dat de verbinding des Heeren met den Hemel, den Hemelfchcn vrede veroorzaakt. Deze verbinding wordt by de Engelen door die van het goede en waare bewerkt, en wel alleen in zoo verre de liefde Gods hen beftuurt, dan genieten zy den inwendigen,vrede, welke hunne gelukzaligheid uitmaakt. De mensch bevindt zich geduurende zyne wedergeboorte in het zelfde geval, voornaamlyk dan, wanneer naa de verzoeking, het goede en waare zich in hem verëenigen, dan eerst ondervindt hy de voorcreflykheid van den inwendigen vrede. Men kan die by eenen fchoonen lente-morgen vergelyken , als de zonne- warmte de koelte des nachts verftrooit, de geheele natuur levendig maakt, en opnieuw op»  222 SWEDENBURG'S LEERE opwekt , als de geur der bloemen vereenigd met den daauw des morgenftonds den geest verkwikt. Eens verhaalde ik den Engelen , dat wy op aarde dien tyd vrede neemen, wanneer er geen* oorlog gevoerd wordt, den tyd, wanneer de Vorften uit hoogmoed of eerzucht niet naar bloed dorsten , en waarin de tweedragt de maatfchappyen niet verdeelt. Ik zeide hen verder .* dat de menfchen geen' anderen vrede kenden , dan de bevryding van kommer en zorgen, voornaamlyk naa den gelukkigen uitllag van eenige onderneming. De Engelen antwoordden my: dat deze rust alleen voor die genen vrede was, welken een zuiver geweeten hebben , en dat dit alleen de waare vrede is, die eenig en alleen van God komt. By de boozen vindt men flechts eene fchaduw des vredes, de gelukkige voortgang van hunne ondernemingen veroorzaakt hen eene rust voor een oogenblik, welke fteeds nog door vyandfchap , haat en nyd , welken in hunne harten woonen, geftoord wordt. Zoodra zy gelegenheid vinden , om deze gruwzaame hartstogten te bevredigen, zoo verlangen zy met begeerte daarnaar. Hun geluk is de uitwerking van hunne dwaasheid, het geluk der Recht-  van den VREDE des HEMELS. 223 Rechtvaardigen is een vrucht van hunne wysheid. In deze twee toeftanden op aarde vindt tusfchen goed en kwaad hetzelfde onder fcheid plaats, gelyk tusfchen Hemel en Hel. AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. van de onmeetbaarheid des hemels. "V^7"V neD°en reeds eenige voorbeelden van VV de onmeetbaarheid des Hemels gegeven. Men zal er des te minder aan twyfelen, wanneer men zich eerst van de groote waarheid overtuigt, dat zedert de fchepping der wereld, alle menfchen, welke in en buiten de kerk (wanneer zy naamelyk goed geleefd hebben) gebooren worden , in den Hemel zyn. De genen, welken eenige kunde van de aarde en haare bevolking hebben , weeten dat alle jaaren duizend millioenen menfchen fterven, die allen , deel aan den Hemel kunnen hebben. In de eerfte Eeuw der wereld werden de meesten zalig, want toen dacht en leefde men op eene geestlyke wyze, maar in het vervolg werd men natuurlyk en aardsch. Maar de Hee-  224 SWEDENflURG'S LEERE Heere wordt Reeds erkend, het getai van zyne Engelen is ontelbaar. Alle kinderen, welke in of buiten de Kerk (welken byna het vierde gedeelte van het inenschdom uitmaaken) gebooren worden, worden na hunn' dood van den Heere opgenomen, welke hen in den Hemel laat opvoeden , waar zy, wanneer zy zich in liefde en wysheid volmaakt hebben, Engelen worden. De Hemel is onmeetbaar, en moet het zyn, dewyl alle planeeten, en het overig geftarnte van menfchen bewoond worden, die na hunnen dood Engelen worden. Alle deze boven onze hoofden rollende Hemelfche lichaamen zyn bewoond , en aan deze waarheid wordt noch in den Hemel, noch in de geesten- wereld van niemand getwyfeld, in welken laatften de menfchen komen, wanneer zy met het leven tevens hunne aardfche wooning verhaten. Ik heb daarover met geesten van onzen aardbol gefprooken, en zy hebben deze waarheid niet alleen bevestigd, maar verwonderden zich, dat men.dezelve onder ons nog kon in twyfel trekken. „ De rede alleen," zeiden zy, ,, leert ons dat deze verbaazende klompen „ niet woest en onbewoond kunnen zyn, dat „ zy niet alleen gefchapen zyn, om rondom onze „ zon  van de ONMEETB. des HEMELS. 225 5J zon te dwaalen, en onze oogen met hunnen *' glans te verblinden. De Schepper heeft hen tot een edeler oogmerk beftemd , en ' fchiep hen gelyk het Heelal, opdat zy van " menfchen zouden bewoond worden, welken " eens den Hemel bevolken zullen. Het " menschdora is het kweekfchool voor den " Hemel, en overal, waar Planeeteh of aard- lichaamen zyn, daar zyn ook menfchen. ' De planeeten zyn aardfche zelfftandigheden, " dewyl zy gelyk onze aardkloot het zonlicht ][ te rug kaatzen. Befchouwt men ze door " Teleskopen, dan glinfteren zy minder ,', dan de andere ftarren, en draaien zich ge'„ lyk de aarde om haaren eigen as om de Zon „ rond. Eenigen hebben wachters of maanen, " welken zich om hen bewegen, gelyk de maan " om ons. Sawnus, die zoo onmeetbaar ver " van ons verwyderd is, heeft eenen groo" ten Lichtkring om zich, welke een groot " Ucht van zich geeft, hetwelk van de aarde " terug gekaatst wordt. Welk verftandig man " zou nu°kunnen gelooven, dat deze groote en " „ dich- td) Of swedenburg vergeet, dat hy hier Engelen l»t fpreeken, of, de Engelen weten ook van TUnhtm. P  825 SWEDENBURG'S LEERE „ dichte klompen alleen tot woestynen, en „ tot omdwaalen bepaald zyn ?" Ik vroeg nog andere geesten, wat ik van het geftarnte moest denken , zy antwoorden my: dat ik ze als bewoonde wereld - lichaamen moest befchouwen , en als middelen om het oogmerk te bereiken, hetwelk zich de Heere by de fchepping voorgefteld heeft. Dit oogmerk is geen ander dan de Hemel, en wel de van de menfchen van het gantsch Heelal bewoonde Hemel, want hier zou het voortbrengzei van onze aardbol in vergelyking met de onmeetbaarheid des eerften, naauwlyks in aanmerking komen. Onder de geesten zyn 'er fommigen, wier grootfte vergenoegen in het verkrygen van nieuwe kundigheden beftaat, daarom is hen vergund rondte wandelen, en hun verlangen te voldoen. Ik fprak eenigcn, welken geduurende hun leven de Planeet Mercurius bewoond hadden , en zy verzekerden my, gezien te hebben , dat alle Hemelfche lichaamen bewoond waren. De Engelen zeiden my het zelfde, en beweerden, dat het aantal van bewoon ers van alle deze werelden, in vergelyking der oneindelykheid des Scheppers niets was,  van de ONMEETB. des HEMELS. 227 was, en dat alle denkbeelden van den Hemel niet op de ruimte, maar op den toeftand der menfchen betrekking hadden. De Hemel moet onmeetbaar zyn, dewyl hy in het geheel een' mensch verbeeld, en elk gezelfchap, waaruit de Hemel beftaat, een evenredigheid van overëenftemming met de deelen van het menschlyk lichaam heeft, wier getal onmeetbaar is, of met zintuiglyke zelfftandigheden , welke in het inwendige van den mensch den invloed des Hemels opneemen, waaruit de werkingen des geest ontftaan. Deze overëenftemming kan ook nooit geheel vervuld worden. Want hoe meer het aantal van de met een deel van het menschlyke lichaam overëenftemmende gezelfchappen vermenigvuldigd wordt, des te volkomener wordt de Hemel. Dit komt daar van daan, dewyl het eenige oogmerk des Hemels het algemeen welzyn is, welke aan elk in het byzonder .toevloeit , gevolglyk vermeerdert met meer mededeeling ook de gelukzaligheid. Ik zag de uitftrekking van den bewoonden en die des onbewoonden Hemels, de laatfte is zoo groot, dat dezelve in Eeuwigheid niet zou kunnen gevuld worden , alfchaonook d«iP a zend  228 SWEDENBURG'S LEERE zend millioenen wereld-lichaamen van men^ fchen bewoond werden. Alleen omdat men de Heil. Schrift geheel letterlyk genomen heeft, is men óp de gedachten gevallen, dat het getal van de uitverkoorenen klein is, dat de Hemel geen groote uitgeftrektheid heeft, welke eens aangevuld en geflooten zal worden. Daartoe is geen tyd bepaald, en ten alle tyden,zullen die, welken geloof en liefde bezitten , en het waare door het goede kennen , deel aan het Hemelryk krygen. '(*) (6) Veel van het geen in dit Hoofdjluk vervat is, 'is door anderen ook beweerd, zonder dat zy daar toe onmidlyk e openbaringen hebben voorgewend. WEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK» VAN DE GELEERDEN EN EENVOUDIGEN IN DEN HEMEL. Men gelooft, dat de geleerden in den Hemel boven de eenvoudigen zullen verheven zyn, dewyl daniel 12: vs. 3. Raat: De Leer aan nu zullen blinken, als de glans des Uit-  m de geleerden enz. |H ben HEMEL. 22^ Uitfpanzels en die er veele rechtvaardigen, gelyk de Starren , ahoos en eeuwig. Maar welige* weeten wie door de Leeraars en zy die Rechtvaardigen moeten verftaan worden. De gemeene hoop geloofde, dat het de geleerden en doftoren zyn, welken gefchreven, gepredikt, en onderwezen hebben, maaralle dezen hebben zeer dikwyls niets meer dan wereldkunde bezeten Maar de Hemelfche leer, waarvan daniel fpreekt, is geheel iet anders, en heeft zynen oorfprongin de liefde tot het waare, om derwaarheid wil, zonder eenig aanzien op wereldfchenroem, noch zelf op den roem, welke ons in den Hemel wacht. De geenen , welken deze kunde hebben, worden door de bekoorlykheidvan het Godlyk - waare medegevoerd, en zyn in het Hemelfche licht, welk alleen in het inwendige van den geest dringt, dewyl dit inwendige alleen bekwaam is, om het aan te neemen. Zoo dra het daarin aangenoomen is heiligt het hetzelve, dewyl al het geen van den Hemel ingeftort, en ontvangen wordt, zyn bekoorlykheid met zich, brengt. Deze zuivre liefde van het waare om des waare wil, is de Hemelfche kennis, en de geenen, welken Ze bezitten , zullen in den Hemel met een pnuitfpreeklyk licht blinken,, die geenen  23o S WEDEN BURG'S LEERE daarentegen, welken in de liefde van het waare met betrekking voor het wereldfche of van den roem des Hemels zyn, zullen niet in den Hemel blinken, dewyl zy niet in de neiging en bekoorlykheid van het Hemelfche licht zyn, maar alleen in de fchoonheid van het we. reldfche, welk duisternis is Zoodra de wereldiykeeer het doel is, ziet de mensch flechts op zich zeiven, en past alles op zich zeiven toe, zelfs de Godlyke zaaken. Het waare is voor hem flechts een middel, een werktuig. Hy wendt zyn kunde van God af op zich zeiVen, en wordt alleen van het licht der wereld verlicht. Voor de oogen der menfchen fchynt hy geleerd , dewyl zyn hoogmoed hem aan. fpoort om te veinzen, en met de Hemelfche neiging zich te vertieren. Hy heeft het uitwendige van een' verftandigen, maar zyn inwendige, hetwelk de Engelen ontdekken, is dwaasheid. Door die, welken anderen rechtvaardigen, moet men die geeaen verftaan, welken in het Godlyk goede zyn. Maar nu zyn die geenen daarin, welke het Godlyk- waare mede in hun leven aannemen, en dus wordt hetzelve het waare der liefde en van den wil. Maar al het geen van de liefde en wil komt is goed, en de dus gefielde menfchen noemt men Wy- zen,  van de geleerden enz. in den HEMEL. 231 zen , dewyl de wysheid in hun levendig is. De l'erfiandigen of Leeraars zyn die geenen, welken het waare in hun geheugen aannemen, en het van daar in hun leven laaten overgaan. Dezen zyn in den geestlyken Hemel onder de anderen. Maar de Engelen van den inwendigen of derden Hemel neemen niets uit zeiven aan, maar alles komt van den Heere, en van hun wordt by mattheus gezegd: Want de rechtvaardigen zullen blinken, gelyk de Zon in hm var ders ryk. Zy lichten gelyk de Zon, dewyl zy in de liefde des Heeren, door den Heere zyn. Het licht, hetwelk hen verlicht, is een vlammend licht, dewyl hunne gedachten van huane neigingen voortkomen. Allen welke in de wereld, kunde en wysheid verworven hebben , worden naar den graad van hunne liefde tot het waare en goede in den Hemel aangenomen, die geenen, welken veel bemind hebben, zyn in den Hemel, de Wyzen, de Geleerden, en genieten den hoogften graad der gelukzaligheid. Die geenen, welken minder bemind hebben, zyn deEenvoudigen, welken den onderften Hemel bewoonen. Dit is door de volgende plaats van mattheus X1U. vs, 12. en lukas VI. vs, 38. te verftaan: IVant die heeft, dien zal gegeven w P 4 den,  232 SWEDENBURG'S LEERE den, -en hy zal overvloedelyk hebben, — een goe* de, neêrgedrukte, gefchudde en over hopende maat zal men in uwen fchoot geven. In de wereld gelooft men, dat de geenen, welken in de H. Schrift in wetenfchappen geftudeerd hebben, het waare het best kennen moeten. Men vergist zich. De waare wetenfchap beftaat daar in, dat men het goede en waare, het booze en valfche door het inwendige verftand kent. By elk mensch is een uitwendig en inwendig. Het inwendige kan alleen in den Hemel gevormd worden , het uitwendige vormt zich in de wereld, maar is het inwendige in den Hemel gevormd, dan ftemt het met het uitwendige overeen, vloeit in hetzelve in, vormt het, en dan maaken de twee menfchen, de inwendige en uitwendige flechts één uit. Deze werking , welke de wedergeboorte en de zaligmaaking is, vindt by alle die geenen plaats, welken zich oprecht tot den Heere wenden, en gelooven, dat al het goede van hem komt. De valfche weetenfchap, en de valfche wysheid is die, welke by het inwendig licht het goede en waare, het booze en valfche niet kan onderfcheiden. Het is die wysheid der menfchen , welke het goede en waare, het boo«  VAN DE GELEERDEN ENZ. IN DEN HEMEL. 233 booze en valfche alleen naar de gevoelens van andere waardeert. Deze valfche wyzen kunnen zich in het valfche gelyk als in het waare fterk maaken, dewyl zy naar het uitwendige oordeelen, en het uitwendige kan in het valfche den fchyn van het waare zien. Het valfche kan in de oogen van den uitwendigen mensch blinken, maar nadien het niet van het Hemelfche licht verlicht wordt, zoo kan het niet in het inwendige blinken. Onder de geenen, welken het goede en waare, het booze en valfche alleen naar het gevoelen van anderen waardeeren, moet men zulken niet mede tellen, welke in hunne jeugd dat geen voor waar aangenomen hebben, hetgeen hunne meesters hen ingeprent hebben. Zoodra hun verftand gevormd is, zy door zich zei ven denken, naar het waare poogen, het opzoeken, en vinden, dan voelen zy ook deszelfs bekoorlykheid. Ik zag hiervan een voorbeeld in de geesten-wereld. Eenigen vroegen eikanderen, waarom de dieren in de hun noodige kennis volkomen gebooren worden, daar de mensch in alles geheel onwetend ter wereld komt? Men antwoordde hen: dewyl de dieren hier in de orde van hun leven zyn, maar de mensch niet, die veelmeer door do wysheid eerst P 5 in  234 SWEDEJYBUR G'S LEERE in deze orde moet ingeleid worden. Werd hy in zyne orde, dat is, in de liefde Gods en des naasten gebooren, dan zou hy van de geboorte af aan, met alle met zyne natuur overëenflemmende wetenfchappen toegerust zyn. De goede geesten begrypen dit terltond, maar de boozen, welke het geloof zonder de liefde hadden, begreepen het niet. De valfche wysheid is die, welke zich niet op de kennis en op de liefde Gods grondt. De valfche wyzen hehben alleen het Ultimum van het menschlyk leven in zich gevormd en verlicht, of den laatften graad der ziel, die met het lichaam verbonden is. Zy bezitten de wetenfchap der zinnen, en denken in het •uiterfle gedeelte van dezelve; men noemt ze Geestig, maarzy zyn blootZinlyk; Natuurkunde, Wysbegeerte, Letterkunde, Gefchiedenisfen, Taaien enz. alle deze v/etenfchappen zyn floflyk by den mensch, welken dieniet op God grondt, en op hem niet betreklyk maakt. Alle deze wetenfchappen blyven in het geheugen en verheffen zich niet tot de kennis, welke by gevolg geen nuttig voordeel daar uit trekt. De geest blyft voor het licht des Hemels geflooten , het inwendige regeert het uitwendige niet, en de zoo beroemde geleerde is niet eens verjïandig, niet eens een eigenlyk mensch. Ik  VAN DE GELEERDEN ENZ. IN DEN HEMEL. 235? Ik zag in de geestenwereld veelen van deze beroemde geleerden, welken God enkel met den mond beleden hadden. Zy waren zoo dom, dat zy niet de ligtfte zedelyke waarheid begreepen, en het Hemelfche licht kwelde hen zoo geweldig, dat zy het niet verdraagen konden. Hun inwendig, welk zwak en als verëeld is, neemt de ongerymdfte valfche zeden aan. Ik zag deze zelfde geleerden zich in Hinkende moerasfen omwentelen, zich daarin den een boven den ander verheffen, en in de aanvallen van hoogmoed en naar-yver zich voor Goden houden. Al hetgeen niet door den Hemelfchen invloecf in het natuurlyk geheugen komt, blyft flechts in het natuurlyk geheugen. Al het geen in dit laatfte is, hangt onmiddelbaar met de zinnen zamen , en is toereikend ter verkryging van het geen , hetwelk de wereld wysheid noemt en om veel daarvan te fpreeken. De wetenfchappen zyn goed, zoodra 'er een goed gebruik van gemaakt wordt, zy leeren de menfchen denken , en zyn grondflagen van het burgerlyk, zedelyk en geestlyk leven, iy openen het inwendige en verëenigen het door het goed gebruik met het uitwendige. By den geen , welke de menschlyke kunde ten  23f5 SVVEDENBÜRG'S LEERE ten eeuwigen leven zich wil verwerven, kom% het geestlyke het natuurlyke voor, verkiest en neemt, hetgeen hem aanitaat, en draagt het met nadruk in den wil of de liefde van den mensch over. Als dan worden de natuur-; lyke wetenfchappen door het gebruik van hec geestlyk leven verheven, van God aan zich getrokken en geheiligd. * Wetenfchap, Kunde en Wysheid zyn drie onder eikanderen verfchillende dochters der liefde Gods en des Naasten. De Wetenfchappen kunnen ook met het goede en waare vereenigd worden, doch zy zyn niet in deszelfs bevatting. Het ftrydt tegen de orde, dat men het geloof door de weten-, fchap^ verkrygen wil. Zy , welke dezen weg inflaan , zyn dwaas, zwetzen van het waare, zonder het te begrypen, en vervallen in het valfche van het kwaad. De gronden tegen, het geloof zyn fchynbaar, fcherpzinnig, en valsch, dewyl het in* wendige daar geen deel aan heeft, dewyl zy van den fchyn, geweid en dwaaling der zin-, nen komen. Men kan de menschlyke wetenfchappen, niet beter beoordeelen dan wanneer men twee menfchen de inwendige, en uitwendige in ons  VAtf BE GÊLEEEÖEN ENZ» IN DEN HEMEL. 23? ons aanneemt, welken in het geestlyk leven by een vroom mensch alleen één uitmaaken. Maar in de wereldgeleerden zyn zy gefcheiden, zulk een geleerde is gelyk zyne wetenfchap bloot uitwendig , en zyn inwendige dient alleen tot behoud van zyn leven. De wetenfchappen zyn in de andere wereld van geen' dienst, want de mensch behoudt alleen die kunde, welke hy by de ontdekking van het geestlyk waare of goede zich eigen gemaakt heeft, (a) (a) Alle dweepers en geestdryvers hebben" doorgaands mee verfmaading van Kunften en Wetenfchap. pen gefproken- Swedenburg zelf een geleerd man. maakt bet in dit Hoofdftuk vry redelyk ; en zeker is het, dat wetenfchap zonder Godsdienst en deugd niets waardig is voor hem, die ze bezit. VEERTIGSTE HOOFDSTUK. VAN HET HUWLYK ÏN DEN HEMEL, OF DE HEMELSCHE ECHTLYKE LIEFDE. a 11e Engelen zyn Menfchen geweest, en blyven ook naa den dood nog Menfchen. In den Hemel zyn gelyk op Aarde mannen en vrouwen. De man werdt voor de vrouw ge-  238 S WEDENBURG'S LEERE gefchapen, en de vrouw voor den man, op> dat zy in liefde eeuwig met eikanderen ver» eenigd zouden zyn. Ook zyn 'er huwlyken in den hemel, maar het hemelsch huwlyk is ver van het aardfche verfchillend, en beftaat in de verëeniging van beiden in één' geest en ééne ziel: Het is het huwlyk van het verftand en wil; van het goede en waare. Dit huwlyk heeft van de fchepping des menfchen aan zynen oorfrpong. De man denkt uit zyn verftand, maar de vrouw hangt meer haaren wil aan, uit welken haar gedachten ontfpringen. Men ziet hier een bewys van in de verfcheidenheid van lichaam en karakter van beiderlei kunne. De uitwendige gedaante van den man is ernftig, edel en fterk , die van de vrouw bevallig, zacht en zwak. Beiden zyn met verftand en wil begaafd , maar het verftand regeert by den man, en de wil by de vrouw. Dit verfchil wordt in den hemel weggenomen. De eigen wil van de vrouw wordt ook de wil van den man , en het verftand van den man deelt zich aan de vrouw mede, hunne zielen fmelten by deze inwendige verëeniging te zamen, welke in den hemel huwlyks-liefde genaamd wordt, en eene onuitputbaare bron van gelukzaligheid is, doch fteeds met betrekking op het goe-  VAN HET HUWLYK IN DEN HEMEL. 23$ goede en waare der beide deelen, en op hunnen inwendigen toeftand van liefde en wysheid. De volkomene huwlyksliefde vindt men alleen maar in den hemel, waar zy het huwlyk van het goede en waare is. God vereenigt daar zelf den man en de vrouw, welken geheel met eikanderen eens denken, en brengt hen in het voor hen gefchikte gezelfchap. Nadien wy fteeds dat geen beminnen, hetwelk gelykheid met ons heeft, en in den hemel de eene engel in het inwendige van den anderen kan lezen, zoo bemint men eikanderen by het eerfte gezicht, en vereenigt zich met hart en ziel, waarin naar den wil van God het huwlyk beftaat, hetwelk in den hemel en op de aarde alles verbindt. Men is daarom gewoon te zeggen : De Huwelyken worden in den Hemel gejlooten, en deze fpreekwyze wordt de menfchen door den hemel ingegeven. In gevolg van deze verklaaring van het hemelsch huwlyk, hetwelk het huwlyk van het verftand en den wil, van het goede en waare is, moet men niet befluiten, dat de hemelfche getrouwden den wellust niet kennen. Alle bewooners des hemels zyn menfchen , de getrouwde Engelen zyn van de manlyke of vrouwlyke kunne, en de drift tot ver-  24o SWEDENBURG'S LEERE verè'eniging, welke van de fchepping af ingedrukt is, heefc in de geestlyke lichaamen der Engelen even zoo goed plaats als in de ftoflyke van de menfchen dezer wereld. De Engelen van beiderlei fexe, zyn Reeds in den volmaakften graad van fchoonheid, jeugd en fterkte. Zy kennen dus ook den grootften wellust van de huwlyksliefde, en in een' veel hooger graad dan de menfchen , dewyl de zinnen van het geestlyk lichaam ongelyk veel volmaakter zyn, en haare bekoorlykheid, verbonden met haare eeuwige jeugd-kracht, noch vermoeijing, noch verveeling, toelaat. Uit deze verruklyke verè'enigingen ontdaan geene kinderen, maar geestlyke vruchten der liefde en wysheid, welken fteeds het geluk der gehuwden verhoogen (*). De huwlyks-liefde is de Godheid des Heeren , dewyl hy de verëeniging van het goede en waare is, en de vreugden van deze liefde zyn zoo bekoorlyk, dat het volmaakffe paar op aarde 'er zich geen het minfte denkbeeld van vormen kan. De (o) Hier loopt alles buiten het fpoor; fchoon ik voor my den goeden swedsnuurg geene verkeerde dingen wil opdringen, zyn echter de hier ter neder geitelde vry gevaarlyk, en lmaaken te veel naar het Faradys Van MOHAMMLD.  Va:, tiet HUWLYK IN DEN HEMEL» 24ï De hemelfche huwlyken wórden door fees* ten en wonderlyke plegtighedengevierd, wel* ken op den toeftand der liefde en wysheid van de twee gehuwden betrekking hebben. Veelwyvery , echtbreuk, dartelheid , zyn ondeugden, welken in den hemel onbekend en onmooglyk zyrt. Menfchen,welke op aarde in eene huwlyks„ liefde geleefd hebben, erkennen elkander"ia den hemel weder, en kunnen daar het hemelsch huwlyk fluiten, wanneer zy in eenen gelyken graad van liefde en wysheid ftaan. Het hemelsch huwlyk is het voorbeeld en de overeenftemming der verbinding van den Heere met de kerk , waarvan in de Schrift zoo dikwyls gefprooken wordt. Het is niet te verwonderen, dat de Engelen j welke menfchen, en van beiderlei kunne zyn, een geestlyk lichaam en zintuigen hebbende , trouwen. Even min moet men zich daar* over verwonderen, dat de huwlyk-liefde de gelukzaligheid der Engelen fteeds verhoogt en vermeerdert, want God is de liefde zelf, en op de aarde >i§ toch de zuivere, dat is de huwlyks-liefde, het hoogst geluk der menfchen. Het huwlyk der Engelen duurt eeuwig, gelyk hun beftaan, het wordt fteeds volmaakter Q en  242 SWEDENBURG'S LEERE en verkrygt nieuwe vreugde, en nieuwe vruchten der liefde en wysheid. Het goede en waare is de fom van de geheele fchepping, het vindt plaats in alle gefchapen wezens, en het één kan zonder het ander niet beftaan. 'Er is geen enkel goed, en geen enkel waar, beiden trachten zich in alle wezens te vereenig.n De Heer, welke liefde en wysheid of net verè'enigde goed en waare is, ftort deze beide eigenfehappen allen zynen fchepzelen in. Hy maakt het goede voor het waare, en het waare voor het goede noodzaaklyk, in het geestlyke zoo wel als in het liehaamlyke. De wil, welke liefde of het goede is, bevindt zich alleen in zoo verre in de orde, dat hy met het verftand, hetwelk de wysheid of het waare is, verbonden is. Het hart, hetwelk met den wil overè'cmftemt, leeft alleen door middel der long, welke met het verftand overeenkomt. De man en de vrouw worden ier vorming van het goede en waare gefchaapen. In zyn inwendige is de man verftand of wysheid, in haar inwendige is de vrouw wil of liefde. De drift ter verè'eniging in het geestlyke heeft zyne werking en overeenftemming in de natuurlyke drift. De vrouw werd uit den man ge  ygp het HUWLYK in den HEMEL. = 43 gefchapen, en is de vorra der wysheid ingegeven van de liefde, zy is de liefde der wysheid van den man. Maar de liefde der wysheid is fchoonheid. De man is de wysheid en de vrouw hec leven der wysheid. Deze fwee inwendige moeten zich dus veröenigen, mensch beftaat uit drie deelen, uit de ziel als den eerften graad, den geest ab den tweeden , en het lichaam als den derden. De Fuwlykslkfde is de verëeniging der zielen, de verbinding der geesten, en het poogen naar de inftemining van het hart, welke zich  ïlji 5 WEDENBUR G'S LEERE in dé verëeniging der zinnen voortplant m eindigt. De toeftand van den man en vrouw verandert van de kindsheid af tot aan de dood toe evenwel op eene verfchilJende manier. Da man verheft zyn' geest tot het hoogfte 'licht de vrouw daarentegen tot de hoogfte warmte! Beide geesten vormen zich te gelyk, maar die van de vrouw vormt zich door de liefde des rr.ans en op eene haar onbekende manier, hierom wordt gezegd, dat de vrouw geduu, rende den flaap van den man gefchaapen werdt. De vrouw neemt de neigingen van den man aan, en voelt oneindige genoegens daarover, want zy wil de liefde der wysheid van den man zyn. De kinderen van die ouders, die in de waare Huwlyksliefde zyn , draagen dit Huw, lyk van het goede en waare in zich , de zoon begrypt ligt het geen tot de wysheid behoort en de dochter bemint alles wat de wysheid 'leert. De Huwlyksliefde volmaakt de geesten terwy] zy dezelven vereenigt, en leidt hen «>t de eeuwigheid op; dewyl de eeuwigheid fo deze liefde is. Wanneer deze liefde uk d§  VAN HET HUWLYK IN DEN HEMEL. 2*0 de neiging der vrouw in de wysheid van den man overgaat , zoo groeit en neemt zy zoo fchielyk toe, dat zy zich alleen met de Eeuwigheid bezig kan houden. De Huwlyksliefde is by alle kuifche vrouwen, echter als 't ware in de terughouding, en hangt fteeds van de mannen af. De vrouw bemint den huwlyksband alleen dan, wanneer de man denzelven bemint. De invloed, welke van den Heere in alle fchepfelen afdaalt, en ze onderhoudt, na dat hy ze gefchapen heeft, deze invloed van het goede en waare is een' Huwlykskring, dat is eenen kring-der omvatting, vrede, onfchuld, befcherming , voortplanting, barmhartigheid en genade. Deze Huwlykskring wordt door de Engelen ingegeven , welken in de volmaakte Huwlyksliefde van het Hemelsch Huwlyk zyn. Maar hier beneden wordt zy der vrouwe ingegeven , welke dezelve onmiddelbaar uit de geestlyke wereld verkrygt, en haar' man mededeelt, doch deze kan ze niet anders dan door de vrouw verkrygen. Hy, die de Huwlyksliefde vereert, en daar naar ftreeft, vindt ze ten miniten namaals in den Hemel. Aldaar zorgt de Heer voor de gelukzaligheid der Huwlyken, gelyk op aarde, q.5  S50 SWEDENBURG'S LEERE alwaar raeermaalen een jongeling en eene jonge dochter eikanderen afs by geval ontmoeten, en eikanderen van het eigen oogenblik af behaagen. De jongeling zegt by zig zeiven: dat is myne vrouw; en het meisjen: dat is myn man. Zy fpreeken eikanderen, zy behaagen eikanderen, en eindigen met het huwelyk. Gemeenlyk houdt men dit voor toevallig, terwyl het een gewrocht der Voorzienigheid is. De Huwlyksliefde kan tusfchen ée'nen man cn meer vrouwen niet beftaan , even zoo min als tusfchen meer mannen en ééne vrouw. Zy beftaat ook niet eens tusfchen een echt paar, waarvan de één goed, de ander kwaad is. Zy beftaat niet tusfchen een paar van tweederleïen Godsdienst, maar alleenlyk tusfchen twee leden van de waare kerk des Heeren, dewyl zy den Heere en zyne kerk verbeeldt. Even zoo min kan zy by Huwlyken beftaan, die eenig en alleen uit aardfche inzichten worden aangegaan ,j dewyl het valfche als dan fteeds met het waare vermengd is. In den Hemel gefchieden de Huwlyken fteeds in hetzelfde gezelfchap of maatfchappy van Engelen, opdat'er meer overeenftemming ontftaan, en het waare en goede in gelyken graad zyn  ^an het HUWLYK in den HÉMEL, ast Zyn moge. Om deze reden werd aan de IsraëBen geboden alleen in hunnen eigen ftam te trouwen. Ik zag in den Hemel de Huwlyksliefde door eene maagd van onuitfpreeklyke fchoonheid verbeeld, die met eene ligte witte wolk omgeeven was, dewyl de Huwlyksliefde de fchoonheid en bekoorlykheid der Engelen uitmaakt, en de Hemel zelf met alle zyne vreugde door de Huwlyksliefdeverbeeldwordt. Men zal dit des te ligter gelooven , als men zich herinnert, dat zelfs in deze wereld eenen verliefden alles behaagt, alles toelagcht. In den geestelyken zin der Heil. Schrift betekenen de bewoordingen jongeling en man de kennis van het waare j en de bewoordingen maagd en vrouw, de neiging tot het goede. In den Hemel zegt men niet man en vrouw, maar bruid en bruidegom. Om de verëeniging hunner zielen aan te duiden, en de verbinding hunner liefde tot het goede en waare uit te drukken. De beide kunnen geven eikanderen eenen Engelen - naam, die het denkbeeld van het gemeenfcbappelyk goed uitdrukt. De eerite menfchen leefden in volmaakte Huwlyksliefde. Wy hebben daar van wel geene affchildering , dewyl in dien eerften tyd,  <2Sz SWEDENBURG'S LEERE tyd, dien men de gouden, de zilveren , eii koperen eeuw noemde , niets befchreven werd. De eerfte gefchiedfchryvers zyn uit de yzeren eeuw. Maar ik vernam het van de Engelen zeiven, die, door eene byzondere genade des Heeren, my in den geest, nog, thans wezenlyk en ten vollen wakker, een echte paar uit de eerfte eeuwen deeden zien leeven, welk op eene hoogte in den Hemel tusfchen het oosten en het zuiden woonde. Die echte lieden, welken de Huwlyksliefde kwetzen of verachten, komen den dieren naby, en zyn gelyk dezen enkel natuurlyk en lig, haamlyk. Het tegengeftelde der Huwlyksliefde vindt men in de hel, welks bewooners van het goede en waare afkeerig zyn , en twist en fchandelyken wellust boven deze heerlyke verbindtenis ftellen. De verdorven en van haar doel afgeleide Huwlyksliefde is het helfehe vuur. Men toonde my, hoe het ongenoegen der waare Huwlyksliefde ten Hemel leidt, en hoe buitenfpoorigheid en echtbreuk ten afgrond voeren. Ik zag het pad der Huwlyksliefde naar den Hemel ftrekkende , vreugde en vermaak waren 'erin overvloed op te vinden, en namen by eiken ftap toe tot in den hoogere??  van het HUWLYK in den HEMEL. 253 ten hemel, tot den hemel der onfchuld daar zy onuitfpreeklyk zyn. Het tegengeftelde pad liep regelrecht naar de Hel en ik beLurde op hetzelve enkel affchuwlyke, walgIvke en fchriklyke dingen. De oveffpeetai verfchynen met zweeren overdekt, hun gaatfche ligchaam heeft een bleekgeele kleur en 2y woonen oP onreine plaatzen. De echtbreuK is eene ontheiliging , want hy, die ze begaat, ontheiligt eene heilige zaak , het Huwlyk. De misdaad van overfpel is altyd met die van wreedheid en godloosheid verbonden Hoe* rerv is het verderf, vernedering van het geestelyke, en de echtbreuk op zich zelve eene ontheiliging. Daarom wordt in de Schrift de Afgodery altyd echtbreuk genoemd, en de verachting van Gods woord , Hoerérf. Hy die met een' zuiveren wil en verftand over d'e waare Huwlyksliefde peinst en er naar verlangt, zal in haar de verklaaring der fchepping, het oorfpronglyke van alle wonderen de oorzaak van alle werkingen , en de bron van alle gelukzaligheid in den Hemel en op aarde vinden. Eindelyk de Huwlyksliefde is het al van God en de menfchen, dewyl zy het waare en goede, of de Godheid des Heeren in den Hemel is. ^  554 SWEDENBURG'S LEERE By WK4S XX. 35. wordt gezegd: die waardig geacht worden het toekomende leven, cn de opftanding der dooden, nemen niet ten Huwlyk , noch worden ten Huwlyk ger.or,un. Deze plaats is van het geestlyk Huwlyk 'te verftaan, gelyk uit het volgende blykt. Want zy kunnen niet meer fterven, maar zyn den Engelen gelyk. Door het geestlyk Huwlyk is de verëeniging van den mensch met den Heere te verftaan , die op aarde volbragt wordt, en zoodra zy op aarde voltrokken is, zo is zy het ook in den Hemel. Daarom wordt ge*egd, datzy dan niet herhaald wordt, of dat men in den Hemel niet ten Huwlyk neemt, O) Alle woorden des Heeren bevatten eenen inwendigen en geestelyken zin, in dit opzigt is de Heere de Bruidegom; in dezen zin heet ten huwlyk neemen zich met den Heere verbinden, in het huwlyk treden, in den Hemel op" genomen worden. De Bruilofts - kinderen zyn de goeden, en.de Heere befloot meermaals zyne van het Huwlyk ontleende gelykenisfen, ter> (b) Die geestelyke en inwendige zin is een best hulp. middel voor alleDweepers, om zich uit alle zwarigheden te redden, en de duidelykite Bybelplaatzen naar hunnen zin te plooien. ^  van het HüWLYK in pen HEMEL. 255 terwyl hy van zich zeiven fpreekt : DaartSm waakt, want gy weet niet, in welke uure de Zoon des menfchen komen zal. Matth. XXV. 13, H^T EEN EN VEERTIGSTE EN LAATSTE HOOFDSTUK. yAN de hemelsche gelukzaligheid, |-xe Hemelfche gelukzaligheid ontflaat ui? l._J alle de tot hier toe aangewezen en verëenigde bronnen, en is eene inwendige geestelyke vreugde , welke zich over alle gedachten en handelingen verfpreidt. In den Hemel woont louter gelukzaligheid, want alles komt daar van de Liefde af. In den Hemel zoo wel als op aarde bemint men , wat iemand behaagt, en doet wat men bemint. De vreugden des Hemels zyn ontallyk, en onuitfpreeklyk: geen oog, zegt faulus heeft het gezien, geen tor gehoord, het menschlyk hart bevat de gelukzaligheid niet, die God in den Hemel bereid heeft, dien, die Hem liefhebben. Inden Hemel geniet men niet alleen alles, wat het hart en den geest verheugen kan , maar men heeft ook nog het vergenoegen, dat men zyn geluk elk es,  25 onaeriïyfc *"""' " "—' vsrftrikken lees verflikken