BELL A.   B E L L A, TREURSPEL, I N V IJ F B E D R IJ V E N. - UIT HET H00GDÜ1TSCH. Te AMSTERDAM, bij WILLEM HOLTROP, 1789.   DEN WEL'-EDELEN HEERK EM. C. weledele heer! Bel la, de kopij eener waare gefchiedenis, naar het verhaal des graave van stolberg, eeniae jaaren geleeden xt.Munchen voorgevallen, verfchijnt, in een nederlandsch kleed, thnnds onder uw mensch- en kunstlievend oog. Vergeef deeze vrijheid aan mij, die haar geleide, en laat zij een gedeelte van die achting venverven, welke gij, zoo zeer te recht, eener Emilia GaloM, eener Julie wel gelieft te betoonen. Zij heeft 'er eenig recht op; en waar zijn immer verdienden, het zij groot of klein,bij u onörkend gebleeven? Dat ik fteeds in gunftig aandenken bij u mooge weezen, en de eere hebben mij te noemen! wel- edele heer! Amfterdam, Uw geh. dienaar 24 December 1788. Ii. de H. LEMON, M. D. PER-  PERSOONEN. Mevrouw van graf. De Heer van graf, haar zoon. Mevrouw van wahl, kaart zuster. Freule bella van graf. De Heer van bergen, minnaar van Bella, frans, een oude jaager. «ore, zijne vrouw. sofhia, zijne dochter. rniLiP, jaager van den Heer van Cr af, musikanten. bediende.  B E L L A, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. Het tooneei verbeeldt eeue zaal in het landhuis van Mevrouw van Graf. De Heer VAN graf, sophia. De Heer van graf, zittende te kezen, roept Sophia, die de zaal wil uitgaan, te rug. Sophia! Sophia!— hoe is 'c, hebt gij uw befluit genomen ? sophia. Gij vreest, dat uwe fchande rugtbaar worde; niet waar? De Heer van graf. Gekje! wat hebt gij toch voor zeldzaame gedngten! denk zelf hoe veel verdriet en wederwaar. digheid gij hebben zond, wanneer gij bleeft. Gij zijt een zo beminlijk meisje ; het zou mij treiFen, als ik mij de fcbuld hiervan te verwijten had. Gij hebt nabeftaanden in de ftad: wanneer gij u nu bij hen begeeft, wordt niemand iets gewaar. — A Lie-  a B E L L A, Lieve Sophia! ik bid, ik fmeek u, befluit 'er flechts toe. SOPHIA. Uwe vleijerren zijn voor mij van geene waarde. De geheele waereld moet uwe ftreeken, uwe kwaadaartigheid kennen, op dat een ieder u fchuuwe. De Heer VAN GRAF. Ik beminde n: verontfchuldigt dit niet? SOPHIA Een ieder zal weeten, dat ik onfchuldig ben; dat gij mij op de laagfte, op de fchandelijkfte wijs misleid hebt. De Heer VAN GRAF, gebiedend, Sophia! SOPHIA. Gij kunt met mij doen wat gij wilt; ik ben in uwe magt: maar ik wil alles trotfeeren. De onderdrukte onfchuld wordt van den Hemel gewroken. De Heer VAN GRAF. Niet zo boos, lief meisje! bezef toch, dat gij aan niets gebrek zult lijden; ik wil u zo veel geeven, dat gij 'er van lceven kunt. SOPHIA. Ik begeer niets van u. De Heer VAN GRAF. Wees geen kind! zonder geld kan men niet leeven. Ik ben het u fchuldig-, ik geef u honderd du-  TREURSPEL. 3 ducaaten... Gij zult 'er peen berouw van hebben. sophia. Als het geld den rampfpoed van mijn hartkoopen kon! — ongelukkige Sophie! De Heer van graf. Gij maakt het u zelfs door uwe verbeelding. sop h (a. Mijne moeder! mi;n vader! De Heer van graf. Die wil ik wel weêr te vreede flellen; daar geef ik u mijn woord op. sophia, peinzende. Wat zal 'er van mij worden ! De Heer van graf. Ik raad u tot uw eigen best. Het zal uiec lang meer voor mijne moeder verborgen blijven, en dan — Sophia! hoe zal men u behandelen ! alle haare woede zal op u neêrftorten; — weggejaagd, met fmaad en fchande overlaadenl — het gaat mij door de ziel, dat ik het u zeggen moet, maar het is zo. sophia, Onmenschte! De Heer van graf. Het doet mij leed dat het gebeurd is, maar ik kan het niet veranderen. Vergeef het mij, lieve Sophia! en vergeet het. Gij zult geen gebrek lijden , ik verzeker het u; geld zal u niet ontbreeken Wat kan ik meer doen? A 2 so-  4 B E L L A, SOP HlA. 6 Konde ik om den dood fmeeken! De Heer VAN GRAF. Wees toch verflandig, Sophia • een zo goed meisje, als gij zijt, zal gelukkig zijn. — Gaa naar de flad, Sophia! gaa! gij zult goede dagen flijten ; ik wil u iemand aanwijzen, bij wien gij alles hebben zult wat gij begeert; kleederen, linnen, wat het ook zijn mag. — Daar, Sophia! neem dit tot een aandenken aan mij mede. Hij biedt haar eene beurs met geld aan, SOPHIA. Houd uw geld te rug. De He-er VAN GRAF. Het is voor u gefchikt, het koomt u toe. SOPHIA. Ik begeer het niet. Ik moet gaan, en wil het ook • doen; liever zoude ik fterven dan mij voor mijne vrienden en bekenden ontè'erd zien. De Heer VAN GRAF. Neem toch , mijne lieve! Hij wil haar de beurs in de hand drukken. Sophia weigert. De Heer VAN GRAF, haar dezelve opdringende. Haat mij niet meer, en denk nu en dan aan mij. Hij vertrekt. TIVE E-  TREURSPEL. 5 TWEEDE T O O N E E L. SOPHIA, alleen. SOPHIA, hem de beurs willende teruggeeven, laat dezelve op den grond vallen. "Van hemel en aarde verlasten! wie zal het voor mij opneemen ? welk ecne benaauwdheid voel ik! hoe beef ik! mijn hart drukt zoo zwaar, dat mijne voeten het gewigt naauwlijks draagen kunnen. — (Zij ziet rondom zich.) Ik zal dan alles verhaten ? hoe durf ik waagen te ontvlugteu ? — en te blijven! —■ neen, liever derven. Allen die mij kenden , zouden mij agtemazien; de fteenen zouden mij aangri'nzen. — (Zij verbergt haar aangezigt.') Mijne moeder, die mij zo zeer bemint, zal in zo veel angst agter blijven? (Zij weent.") Mijne lieve moeder! neen, ik kan niet. Ik moet haar nog eens zien , en dan ontvlugteu. DERDE T O O N E E L. BELÏiA , SOPHIA. Bella verfchijnt, Sophia neemt de beurs op, zondet dat Rella het ziet. BELLA. ~Wm is het, Sophie! wat deert u? gij weent 6 Iaat dit den ongelukkigeren overslaat mij weenen A 3 O  6 B E L L A, (Sophie veiieegen.) Wat is u wedervaaren ? Zeg het mij. sophia. Niets ter waereld. ik ben een weinig onpasfelijk. bella. ó Sophie! als gij wist... VIERDE T 0 0 N E E L. bella, sophia,De Heer van bergen. De Heer van bergen koomt haastig en zeer verblijd toeloopen. BellaJ bella. Hoe verlangend heb ik op u gewagt, van Ber^ gen! Soph:a gaat langzaam weg. De Heer van bergen. Wij zijn gelukkig! bella, weeneni. ó Van Bergen! De Heer van bergen. Hoe! wat is 'er? bella. Wij zullen malkanderen veriaaten! De Heer van bergen. Wat" waarom( ipreek! bel.  TREURSPEL. 7 bella- Binnen tweemaal vier- en- twintig uuren moet ik weg. De Heer van bergen. Waarhecnen ? bella. Met Mevrouw van Graf naar Steenveld , bij haaren broeder. De Heer van bergen. De reis zal geen voortgang hebben. bella. Gij vleit u misfbhien te vee'. De Heer van bergen.] Neen, Bella! Ik heb de bewilliging van de Prefident, en koom u, mijne fchoonc! als uit den hand van Mevrouw van Graf te ontvangen ... (Bella flaat lloozend de oogen neder.) Ik ben herwaards gevloosen , (Hij omhelst 'haar) om in uwe armen mijne vreugde uitteboezemen. — Bella! mijn alles! (Hij drukt haar aan zijne borst.) ik voel de zekerheid van mijn geluk. bella, zagt. Van Bergen ! De Heer van bergen. In uwe armen , Bella! voel ik de gantfche vervulling mijner wenfchen; alle de zaligheid des hemels omringt mij. BEL' A 4  8 BELLA, BELLA ziet hem vol ontroering aan, en laat haar hoofd zugtend aan zijnen hals neerzakken. Van Bergen ! De Heer VAN bergen. Gij zwijgt? He gelukzaligheid verdooft uw ge. voel. Het kan niet in woorden verfmelten, niet uitvloeijen. (Hij ademt diep.) Ach! zij zou ook min hart van een rijten, a!s ik het aan uwen hals geen lugt verfchafte, niet ontboezemde. bella. Geestdi ijver! De Heer van bergen. Gij de mijne! — Ik dwaal niet, het is eene aanweezende zekerheid. — De mijne! een zalig gevoel drukt het in mijne zinnen, dat gij de mijne zijt. bella. Als maar de bewilliging mijner tante.... —■ De Heer van bergen. Na het flijten van zo veele lange flaapelooze nagten, na zo veel gehoopt en gezugt te hebben, eindlijk den dag te mogen bereiken ! — Bella! wat moet hij gevoelen , die zün eenigst geliefde voorwerp, welk men met geweld in de armen van eencn anderen werpen wil', heimlijk fchaakt ; met angstvallige vrees , voor den fpoed zelfs te langzaam, de grenzen bereikt; vrij den afgeleiden weg kan overzien; het beminnende meisje bly-  TREURSPEL. 9 blijde in zijne armen fluit en .^zegt; _ gij zijt de mijne! bella. Onuitfpreeklijke verrukking! F JJ F D E T 0 O N E E L. Mevrouw van graf, Mevrouw van wahl, De Heer van bergen, bella. Mevrouw van Graf en Mevrouw van IVahl koomen, en groeten den Heer van Bergen. Mevrouw van JVahl is aan eenig handwerk bezig. De Heer van bergen, u w onderdaanige dienaar, Mevrouwen! Mev. van graf. Hoe gaat het? mijnheer van Bergen! — hoe vaart Mevrouw de prefidente? Voorwaar, ik fchaam mij, dat ik het zo lang heb moeten uitftellen, haar te bezoeken. Gij zult wel de goedheid willen hebben , mij bij haar te verfchoonen. Het is mij nog niet mooglijk geweest, bezoeken in de ftad af te leggen. Twee vifiten ten hove, ziedaar alles finds ik weêr hier ben. Ik vond bij mijne terugkomst alles zodaanig in wanorde, dat ik mij nog naauwlijks iweet te redden. De Heer van bergen. Uwe genade hebt veel genegenheid voor haar. Mev. (*) Tijtel dien men, in Duitschland, aan den adel geeft. A 5  io BELLA, Mev. van graf. Wat is 'er toch voor nieuws? wij leeven hier gansch eenzaam. Is 'er niets aan 't hof? De Heer van bergen. Niets, dat ik weet. Mev. van wa hl. En ook niets in de flad* De Heer van bergen. Niets bijzonders. Mev. van graf. Gij fchijnt zo buitenmaate vrolijk. De Heer van bergen. Ik ben het ook; en het hangt alleen van uwe genade af, om mij voor altoos gelukkig te maaken. Mev. van graf. Van mij ? Bella gaat een weinig ter zijde, bij Mevrouw van JVahl. De Keer van bergen. Ten eenenmaale. Mev. van graf. Gij zijt in goede handen. Mev. van wa hl. ö Zuster, maak dat hij in dien goeden luim blijve! De Heer van bergen. Het is bijna een half jaar, dat ik van mijne reize te huis gekomen ben. Mev.  TREURSPEL. n Mev. VAN GRAF. Ik was toen afvveezig. De Heer VAN BERGEN. Zo is het. — Ik had de eer oin Mevrouw (tot Mevrouw van tVahlfj en de Freule te bezoeken. Ik verzogc mi ne dienst- en pligtbetuigingen meer te mogen koomen afleggen; het wierd mij toegellaan, en ik maakte gebruik van deeze vrijheid. De beleefdheden en vrieudfchap , die men mij bewees, benamen mij alle vrees van lastig te vallen; het werdt vervolgens eene gewoonte, en ik was als of ik hier t' huis hoorde. Mev. VAN GRAF. Mijne zuster fchreef mij, dat zij een goed gezelfchap aan u hadt. Ik ben haar ook voor de eer, die zij mij in mijne afweezendheid verfchaft heeft, om met u bekend te worden, zeer veel dank fchuldig. Zij ziet vergramd op Mevrouw van Wahl. De Heer VAN BERGEN. Gij zijt al te verpligtend. ■—■ Ondertusfchen had ik het geluk, met de Freule in eene naauwe kennis te geraaken. Ik moest haar van dag tot dag meer bewonderen, vereeren en beminnen. Ik, van mijn kant. wierd ook gewaar, dat ik het geluk had, van haar niet te mishagen. Wij befpeurden, zonder het de een den ander te ontdekken, dat wij malkanderen beminden. Welras wierden wij hiervan verzekerd ,  12 BELLA, kerd, en ons beider geluk berust nu in beider vereeniging, op de toeftemming uwer genade. bella, de hand van Mevrouw van Graf kusfchende. Ö Mijne tante ! De Heer van bergen. Ik heb die van den prefident , en finseke , geiiad.ge vrouw! om door de uwe, ons geluk te bevestigen. Hij kuscht haar di hand. Mev. van graf, in verleegenheid , her fielt zig, doch langziamerhand. Ik kan 'er niets tegen inbrengen. — Het verheugt mij, en ik fchat het voor eene eer, door Freule Beila, aan uwe familie verbonden te worden. Maar ik kan u uwen wensch nog niet volkoomen toeltaan. De Heer van bergen. Wat kan dit verhinderen ? Mev. van graf. Mijn broeder is in zorglijke-omftandigheden, hij is reeds federd een geruimcn tijd zieklijk; hij heeft kortelings een toeval gehad, da: niet veel goeds voorfpelt. Ik moet derhalven naar Steenveld. Bella zal mij gezelfchap houden. Het is ook reeds alles in gereedheid, om binnen twee dagen te vertrekken. De Heer van bergen. De reis cenige dagen iiittefte:ie:), is eene kleinigheid. — Mag ik om deeze gunst fmeeken ? .. Mev.  TREUR SPEL. i3 Mev. van graf. Gij kunt de zaak ligt tot onze terugkoomst verfchuiven. Ik zal binnen kort wéér hier zijn, en dan alle uwe wenfchen vervullen. De Heer van bergen. Uoe! de Freule zal méégaan i — Neen , — ge. nadigc vrouw! gij moet ons uwen zegen geeven, ons gelukkig maaken. Mev. van graf. Vergeef mij, dat ik u hierin niet voldoen kan. Ik heb redenen , die het niet gedoogen. De Heer van bergen. Welke kunnen die zijn ? — Mev. van graf. Be'la is nog zeer jong, uwe verkeering nog zo nieuw; naauwlijks Hechts een halfjaar! De Heer van bergen. Wat zou dat ? Mev. van graf. Zij heeft haare ouders verloorcn, de zorg voor haar welzijn is mij aanbetrouwd. — Gij weet hoe men alles ten kwaade duid, alle waarom opzoekt en van de ergfte zijde befchouwr. De korte verkeering, mijne verhaasting, dat ik de verbindenis beneden den behoorlijken ouderdom toella, zou aanleiding tot kwaade uitleggingen kunnen geeven; men zou mij befchuldigen, dat ik door eigenbelang , door geheime redenen daartoe bewoogen wierd. De  H BELLA, De Heer van bergen. Gij zoekt zwaarigheden, die niet beftaan. — Wié ftoort zig aan de uitfpraake eener kwaade tonge, en waar over maakt deeze geene aanmerking? Verveeiing, gebrek aan ftof tot gefprek en gewoonte doeii fomtijds op de beste daaden , zonder 'er iets kwaads bij te denken, de fcherpfte , de haatlijkfte aanmerkingen maakcn. — Ik kan hiervan niet afzien; gij moet het mij toeffaan. Mev. van graf. Deeze verbindenis is eene zaak van gewigt; zij maakt u beiden voor uw geheele leven gelukkig of ongelukkig, Zij moet niet verhaast worden, niet zo op het oogenblik als gij het maar denkt; ik kan, ik mag het niet toeflaan. Ik ben voogdes , mijn geweten gebiedt mij mijn' pligt te betrachten. Bella is maar even zestien iaaren oud; in haaren ouderdom is het zeer moeilijk eene beftendige keus te doen; het gevoel Haat in denzelven voor hartstog. ten open, en laat greetig elk indrukfel in, dat de zinnen vleit. Ik heb niets tegen haare keuze,in tegendeel. — Maar men heeft de treurigfte voorbeelden van zo jong volbragte en verhaaste huwlijken. De eerlle liefde vcrllaauwt ras, en dan betreurt men de overhaasting. De Heer van bergen. Ik kan onmooglijk begrijpen, welkeredenen u beweegen kunnen, om dit zoo zeer te Weèrltreeven. Mev. van gr af. Geene andere, dan die ik u gezegd heb, om uw»  TREURSPEL. 15 uwe verbindenis naamlijk nog wat uitteftellcn. Gi' zijt onderling van uwe liefde verzekerd, wat kunt gij vreezen ? Gij zult eene briefwisfeling onderhouden: en eikanderen door uwe brieven nader leeren kennen; gij zult eikanderen getrouw blijven, en bij mijne weêrkomst is Bella de uwe. De Heer van bergen. Wij gefcheiden ! — in eene pijnigende onzekerheid!— o genadige vrouw! zoo gij een hart hebt, zo u ons beider ongeluk niet onverfchillig is, voorkoom dat dan ! Mev. van graf. Spaar uw bidden. Ik kan niet. De Heer van bergen. Wij hebben ons onzer onderlinge trouwe verzekerd. Wij hebben dezelve met eede voor den Hemel bezwooren. Zij. is de mijne. Ik verlaat haar niet. Mev. van graf. Ik heb u mijne beweeggronden gezegd ; ik kan van mijn befluit niet afzien. Morgen gaa ik naar de ftad om affcheid ten hove te' neemen. Daar zal ik met den prefident 'er verder over fpreeken. Zij vertrekt. ZE S.  16 B E • L L A, ZESDE T O O N E E L. Mev. van wahl. De Heer van bergen, bella. bella. o IVIijne tante! ftel u voor ons in de bresfe» heb medelijden! Mev. van wahl. Kinderen ! kinderen ! gij hebt alles zo geheim voor mij gehouden. De Heer van bergen. Vergeef het, de liefde verbergt zig liefst, zij ontdekt zig ongaarne. bella. Lieve tante! wel honderdmaal was mijn voorneemen u alles te openbaaren; msar ik kon niet. Mev. van wahl Neen, dat kan ik u niet vergeeven. bella. Ik fmeek, — ik bidde, — gij zijt onze eenigfte hoop. Mev. van wahl. Het zou vergeefs zijn; mijne zuster laat zig niet overreeden. bella- Verftoot, verlaat ons niet! help ons! zonder uwen bijftand zijn wij verlooren. Mer.  TREURSPEL. 17 Mev. van wahl, Wat kan ik doen, hoe kan ik u helpen? mijne Bella! bella. Het doet mij leed, lieffte tante' dat ik u voor zoo veel liefde kwelling moet baaren. Als ik 'er om denke, zou ik traan en bloeds willen ftorten, dat ik u geene betere vergelding kan geeven. ■— Gij zijt mijne tweede moeder! befcberm mij. — ó Die Mevrouw van Graf! niets beweegt haar; ik zal, ik moet voort. Is dat niet wreed ? Zij kon toch voordeezen wel heengaan, zonder aan mij te denken. Hoe dikwijls bloedde mijn hart, dat ik haar alleen zag weggaan, en zij mij terug liet! Mev. van wahl. Maar wat kan ik doen? Gij kent mijne zuster: zij is onverzetlijk in het gene zij wil. Wanneer zij zig iets voorneemt, moet het 'er door; men durft haar niets te gemoete voeren. De Heer van beugen. Daar legt nu alle mijne hoop, alle mijne vreugde ! ik kwam zoo vrolijk hier! Mev. van wahl. Als ik iets kon, iets durfde ! maar... (Zij trekt haart fchouders op.) ik bemin u, mijns kinderen! Van Bergen! gij kunt 'er van verzekerd zijn. Dt Heer van Bergen drukt haar de hand, jlaat zijne oogen hemelwaards en zugt. B BEL-  BELLA, bella. _ Men wil ons met hoop vleijen. Zij zeide noggisteren, dat ons verblijf te Steenveld wel eenige jaaren duuren kon. De Heer van bergen. Van u verwijderd! onuitfpreekiijke fmart! bella. Wij zullen malkanderen nooit wederzien. Mev. van wahl, Kinderen! weest niet zoo troostloos;ik kan u zo* niet zien. (Zij gaat een weinig zijwaarts zitten weenen.) Dg Heer van bergen. Eenige jaaren! -— wat vermag één jaar niet! bella. Wat denkt gij van mij? De Heer van bergen. Bella! ik was niet waard te leeven, ft zou mlf een kogel door het hoofd jaagen, wanneer fleehts eene enkele gedagte mijne Bella vernederde. bella. Ik ben een meisje; ik ben nog jong: men honde nwj voor zwak, veranderlijk; maar hier — dit _ kan de eeuwigheid niet vernietigen; de uwe — of — in een klooster. De Heer van bergen. Ik ben met hart en ziel da uwe. — Bella' (hii mumt haare hand en drukt die am zijne tont,)  TREURSPEL. 19 voel hier de liefde, de trouw, die ik niet uitdrukken kan. Neen! dat meende ik niet. — Ik had argwaan. Kleinigheden verraaden dikwijls groote voorneeraens. Gebaarden , verdigte redenen , fijii en kunltig gezogte draaijingen bevestigen dezelve. BELLA. Wat meent gij hiermede? De Heer VAN BERGEN, fluisterend. Dat men u gaarne aan eenen anderen wenscht te koppelen, (luid.) Gij verllaat mij. Dan mooglijk is 'er nog redding (fluisterend.) bij deprefidente, de prefidente! BELLA. Als het op het uiter.le mogt koomen. De Heer VAN BERGEN. Verlaat u hierop: — tot na den middag. Hij vertrekt. ZEVENDE T O O N E E L. BELLA, Mev. VAN WAHL. BELLA. Ha l ik merk de redenen , waarom ik mij tigen wil en dank naar Steenveld moet begeeven. Mev. VAN WAHL. Om dat zij anderszins zonder eenig gezelfchap weezen zou. Zij tragt ook hierdoor uwe zwaarmoedigheid te verdrijven. B a ML*  ao BELLA, bella. Zij zal overal toeneemen. Mev. van wahl. Zij bemint u: zij is voor uwe gezondheid bekommerd. bella. Beminnen? Als zij mij zogt gelukkig te maaken, dar. zou het liefde zijn. Waarom weigert zij mij aan Van Bergen? Zij is mijne tante, mijne voogdesfe; het is haar pligt mijn geluk te bevorderen. Is zijne familie, zijn adeldom niet goed? Al wat zij 'er tegen heeft, is verraad. De prefident heeft zeker zoo veel doorzigt als zij. Hij geeft zijne toeftemming; wat kan zij 'er dan tegen hebben? (Zij ziet den heer van Graf hoornen, en gaat vergramd weg.) A G T S TE T O O N E E L. De Heer van graf, Mev van wahl. _ De Heer van gr af. >V at wil Bella? Zij vloodt zoo vergramd heenen. Mev. van wahl. Ik beklaag dat arme kind; zij is door droefheid gantsch neergeflaagen. Kon men haar maar op andere gedagten brengen! De Heer van graf. Ik zie ongaarne iemand zoo droefgeestig.  TREURSPEL. 91 Mev. van wahl. Men moet haar een weinig tragten op te beuren. De Heer van graf. Het zal wel anders worden. Men moet maar zoo lang wagteu tot het van zelfs koome. Mev. va n wahl. Ach! dat arme kind doet niets dan fchreïjen! De Heer van graf. Kinderagtïgheid! laat haar uitweenen ; als zij het moede wordt, zal zij wel weêr lagchen. Van Bergen zit haar te veel in het hoofd, doch hij zal 'er wei uit. Mev. van wahl. Ik vrees het tegendeel: zij is ftandvastig. De Heer van graf. De trouw der meisjes is altijd zwak en wankelbaar. Het is Hechts een gril. NEGENDE T O O N E E L. De Heer van graf, Mev. van wahL, phi- lip, fcldjnende aan den Heer van Graf iets te willen zeggen. Mev. van wahl. Geloof mij vrij, zij is een goed kind; zij legt mij aan het hart. Ik moet haar troosten; ik durf haar üiet alleen laaten. De Heer van graf. Gced, zoek haar wat op te beuren. Het zal B 3 goed  *a BELLA, goed zijn haar een weinig van toon te doen verinderen. (Mevrouw van Wahl vertrekt?) philip. Genadige Heer! Zij is weg. De Heer van graf. Is het zeker? philip. Ik heb haar door den tuin zig zien wegfpoeden. De Heer van graf. Den Hemel zij gedankt! ik heb 'er menig uur over in angst doorgebragt. philip. Ik durfde 'er niet aan denken, of de hairen reeze» mij te berge. Als Mevrouw uwe moeder mijne fraaije vinding ontdekt hadt, hoe zou het met den armen Philip zijn afgeloopen! De Heer van graf. Het heeft mij moeite genoeg gekost haar tot het vertrek te overreeden. Ik heb mijne gantfche welfpreekendheid bij haar aangewend. Ik heb haar door vleijerij in flaap gewiegd , mij tot fchreijen vernc derd. Ik ben 'er bijna wanhoopig om geworden. philip. Zij is nu gelukkig weg. De Heer van graf. Ik wensch dat het geluk haar volge. T Hl-  TREURSPEL. 2j philip. Ali zij maar niet weêr terugkeert. De Heer van graf. Laat zij maar koomen, als zij wil; binnen tweemaal vier-en-twintig uuren gaan wij op reis. Als wij van hier zijn, mag het gaan zoo het wil. Mijn oom heeft geene hoop meer van herftel. Sterft hij, zoo weet de Hemel, wanneer Wij weerkomen , zeker binnen de cerfte jaaren niet. En zoo het ons aldaar wel gevalt, blijven wij 'er welligt altoos. philip. Dat haar de duivel het naioopen maar niet ingeeve! De Heer van graf. Zoti een meisje zal ons zestig uuren wegs naloopen? Ik ben thands onbezorgd. Ik zal voor mijne brieven ook wel zoo veel zorg draagen, dat zij niets zullen leezen, dan het geene zij moogen. PHILIP. Het is een geluk , dat freule Bella niets uit her meisie gewaar wierdt; gij zoud geene hoop meer hebben. Het is verbaazend, hoe zeer zij den Heer van Bergen bemint. De Heer van graf. Ik wenschte dat de kaeiel was daar hij 't wel had. Om den prefident, en op dat Bella niets vermoede, moet men jegens hem nog beleefdheid voorwenden , of- fchoon men heimlijk van ergernis flikken mogt. Maar ik wil hem in zijn bederf Horten: mijn beftek is reeds gemaakt. B 4 phi-  t4 BELLA, PHILIP. Mag ik het weeten? De Heer van graf. Als wij hem met Sophia bel'chuldigden, en hem de gehcele gebeurtenis ten last lagen. Wat meent gij ? P HILlP Het is der moeite wel waard;g, dat men 'er zig aan geleegen iaat zijn. De freule is de ceniglte erfgenaame; zij bezit veele goederen. Wie weet of het niet wel gelukt om hem bij haar de loef aftefteeken. De Heer van graf. Gij moet mij hierin zoeken te helpen. PHILIP. Gij weet, genadige heer!... doch gij mor. mij te vooren iets belooven. De Heer van graf. Het is u bekend, dat ik uwe dienften niet on. beloond laate. Wat begeert gil? PHILIP. Het is mij daarom niet te doen. Gij zij: altijd genadig genoeg. Maar De Heer van graf. Wat dan? PHILIP. In tijd en wijl zon 'er iets van aan het licht kun. nen kooraen: alles zou dan op mij vallen: ea ik zou 'er eene zeer flegte reekening bij maaken. De  TREURSPEL. 25 De Heer VAN GRAF. Laat dit uwe minde zorg weezen ; ik wil u voor alïes inftaan. De tijd baart groote verandering, en zai or.s zeer goede dienden doen. Het geen wij Van Eergen ten last leggen , moet niemand weeten , buiten mijne moeder en Bella. Wij vertrekken hierop zoo ras als mooglijk, en Bella geraakt hierdoor buiten de inooglijkheid, om zig ooit van het tegendeel te kunnen overtuigen. Zij zal welhaast leeren hem te verfoeijen, en dan blijft 'er geene zwaarigheid meer voor mij over. In onze afweezigheid kunnen wij ook den vader van Sophia elders ecnen dienst bezorgen ; geene fchaduv/e van argwaan zal 'er derhalven zich voor Bella ontdekken. PHI LIP. Hoe fraai kunt gij toch alles uitvinden. De Heer VAN GRAF. Wij zullen wel overleggen, hoe het weezen moet. (Zij vertrekken.') TWEE. B s  aö BELLA, TWEEDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. BELLA, alleen. .Zij weigert haare toeftemming, en ik zal met haar weggaan 1 Van Bergen! uwe argwaan wordt mij waarheid. Haar hart zegt haar, dat ik u niet weêrzien zal. Alle mijne hoop gaat verlooren. Wat zal ik beginnen ? wat zal 'er van mij worden ? — Men wil mij van u rukken, affcheuren, verre van u wegvoeren , op dat ik u vergeete. Vergeeten ? Nalaaten aan u te denken, u te beminnen? Neen! geen geweld zal u uit mijn harte fcheuren. TWEEDE T O O N E E L. Mev. VAN WAHL, BELLA. Mev. VAN WAHL. A. wederom alleen: ik verlaat u niet; wat zal toch uit die gemelijkheid worden? lief kind! BELLA. Ik ben zoo zwaarmoedig... mijne borst... ik kan niet meer. Mev. VAN WAHL. Verban toch die zwaarmoedige gedagten! -— Uwe amazone is te huis gekoomen ; de bruin met goud doorwerkte kwasten ftaan 'er verrukkead wel bij. BEL»  TREURSPEL. 27 t BELLA. Wat kan mij dit alles helpen? Mev. VAN WAHL. Wat zal dat nu? mijne Bella! Het is als of gij u alle vreugde ontzegd hebt. BELLA. Ik hoop op geene meer, alleen den dood! (Zij fchreit.") DERDE T 0 O N E E L. Mev. VAN GRAF , BELLA, Mev. VAN WAHL. Mev. VAN GR AF. "\v^"eet gil' "'ec waar Sophia is? men mist haar al federd deezen morgen; zij is nergens te vinden. — Hoe? nog altijd op deeze wijze ? gij fchreit! hoe lang zal dat nog duuren? BELLA. Gave de Hemel dat ik 'er geen oorzaak toe had! Mev. VAN GRAF. Neen, freule! dat klaagcn en kermen walgt mij reeds: het moet geheel anders worden. Het betaamt jonge meisjes gantsch niet om altijd het hoofd te laaten hangen en eigenzinnig te zijn ; en hoe lange heeft dit reeds geduurd? Eerst was het liefde en nu  *8 BELLA, nu is het (lijf hoofdigheid, om dat gij niet daadiijk uwen 2in krijgt. Schaam u, freule! ga 'eerst goedfchiks mede naar Steenveld; zie in de waereld eerst wat om, en als gij dan terugkoomt, is het tijd; dan ge* ve ik het toe. BELLA. Gij zij: zeer vinnig. Mev. VAN GRAF. 'Er ontbreekt u niets: kan u iets genoegen geeven, kies flechts: gij zult het hebben. Wat begeert gij meer? Bella zugt en geraakt daarna aan het peinzen. Mev. VAN WAHL. Zij is niet wel, zuster! Mev. VAN GRAF. Inbeelding! men moet zig aan den kwaaden luim zoo niet overgeeven: een ieder heeft zijne droevige uuren; maar wie wil 'er altijd naar verlangen, zig in treurigheid pijnigen, en den tijd verbitteren, dien men veel aangenaamer kan doorbrengen! Men moet de jeugd met vrolijkheid genieten; als ons de jaaren eerst ziek en gebreklijk maaken, blijft ons niets dan' kwelling over. Mev. VAN WAHL. Het zal wei gaan, zuster! heb maar geduld. Mev. VAN GRAF. Ik twijffel 'er niet aan; de reis zal haar de vrolijkheid weêrgeeven, die de eenzaamheid haar benam. Gij  TREURSPEL. 29 Gij zult te Cteenveld de oogen wel openen. Gij zult denken in eene andere waereld verplaatst te weezen: rondom de heerlijklte landsdouwe; onmidlijk van de plaats af ftrekt zig de onafzienbaar lange laan uit , die naar het bad leidt. Het is maar een kwartier uur gaans. Daar is daaglijks iets nieuws, gezelfchap, tooneel, bal, concert, onafgebrookene verlustiging, enkel afwisfelend van aart; daar vergaan de grillen. BELLA. Ik bemin de iaidrugtige vermaakén niet. Mev. VAN GRAF. Om dat gij dezelven niet ken:. Gij' zijt nog nergens geweest; gij kunt 'er u geen denkbeeld van «Maken. BELLA. Genadige tante! ik zal in alles gehoorzaam zijn! maar.... Mev. VAN GRAF. Hoe! gij wilt wederftand bieden! — Gij weet Tolftrekt niet wat gij wilt. De eerfte man, die u ontmoet, dien wilt gij u aanltonds in de armen werpen , (/pottend.') en eene getrouwe moeder de3 huisgezins worden. — Ik moet lagchen; een meisje van zestien jaaren moet nog aan geen trouwen denken ; moet van de waereld eerst meer genoc hebben; moet zig van eik aartig heer laaten beminnen, allen geboeid houden, en zelfs vrij blijven. Hartstogt doet de vrolijkheid fterven j boerterij en gelagen neemen de vlugt; droet geestigheid en neêr- flag-  So BELLA, flagtigheid boeijen een fchoon meisje, dat zig anders als eene koningin van twintig kon laateu hulde doen. — Geloof mij, freule! gij zult te Steeuveld nog andere lieden leeren kennen; lieden, die men wel moge fchilderen; die overal den meester fpeelen en weeten te behaagen; die vrij en ongedwongen in den omging, alles met een' ongelooflijken zwier en betooverende aartigheid verrigten. Om kort te zijn, gij moet 'er zelfs ooggetuige van zijn, en dan zullen wij hooren. BELLA. Ik haat het gedrag der windbuidels. Mev. VAN GRAF. Windbuidels! kent gij die zoo wel?hebt gij zoo naarftig romans geleezen? Geen woord meer, freule! zorg, dat gij gereed zijt. BELLA. Ik ondervinde geene moeder meer te hebben, welker hart voor haare dogter fpreekt. Mev. VAN GRAF. Ik draag zorg voor uw welzijn, voor uw eigen belang: mijn geweten verbindt 'er mij toe. Gij zult het ook nog erkennen, en mij danken. Gij zijt jong, bevallig, fchoon; men weet niet, wat 'er gebeuren kan; men kan voor het hart niet inftaan. Dikwijls beminnen wij heden iemand; hij verrukt ons; wij neemen ons voor, hern altijd te beminnen ; toevallig leeren wij een anderen kennen • hij behaagt• hij overtreft alles, wat ons aan den eer-  TREURSPEL. eerden geboeid hieldt; wij worflelen, houden beider beeldnisfen in vergelijking > de tweede behaalt den prijs; zonder dat wij het zelfs willen, beminnen wij hem: wij haaten allen, die niet hij zijn; en wee haar! die dan reeds verbonden is. BELLA. Ik geloof wel dat 'er zijn, die zoo denken. Mev. VAN GRAP. Daar gaat niets boven de vrijheid; is men eenmaal onder het juk, heeft men een man, dan moet men zig in zijne luimen tragten te fchikken, dan ftaat her zeer flegt met onze jeugd. Elk ding, wanneer wij 'er zelfs nog zoo zeer naar reikhalzen, verliest ras zijne nieuwheid , zoo dra wij hetzelve bezitten; zoo dra de betoovering der liefde verflaauwt. Wij zijn nog jong , en bedenken hoe wij te voorere waren: vrij, geëerd, aangebeeden ; elk zocht ons verkeer; wij konden kiezen, en naar welgevallen verwisfelen ; thans zijn wij beperkt , gedwongen, en moeten alles aan de ijverzugtige grillen van onze egtgenooten opofferenj onze aanbidders, gezelfchappen, die wij gaarne hadden, in één woord, al ons vermaak. Dan kunnen wij eerst het gemis der vrijheid kennen. Men moet derhalven te vooren alles goed overleggen, en met de uiterfte bedagtzaamheid te werk gaan, eer men zig in het Luwlijk begeeve.  3* BELLA, VIERDE T O O N E E L. Dc Heer van grap, Mev. van wahl, Mev. van graf, bella. De Heer van graf. Ik heb het nagezien: alle haare kleederen zijn no] m den haar mijne Dnevcu o mPent ei , dat D 4  5 of ik Bella's vriendfchap van u koopen wilde 5 Neen, Sophia! ik denke 'er nog aan: gij „fa geen nood lijden; ik neem op mij om zorg voor u te draagen. sophia. IMijüe moeder! mijn vader! De Heer van bergen. Lw vader wil hier zijn alfcheid hebben: ik wil hem in mijn' dienst neemen: gf zult te vreede zijn. dore, zijnen rok kuifchende. Wat zullen wij zeggen! wat kunnen wij doen! De Heer van bergen. Niets, goede vrouw' masr % een dienst bidden .... als het moogii k is.... als gij maar kunt... b' dore. Spreek, gebied, genadige heer! ik wil alles doen, wat gij begeert. De Heer van bergen fteIkn?WiU! "* g,j Bdla Wé' eca brief ter hand dore. Genadige heer! hee kan, hoe durf ik mij op het ÜQl waagen ? r Do  TREURSPEL. 57 De Heer van bergen. Hebt gij daar geen vertrouwd vriend , door wien het mooglijk was ? dore. Neen, genadige heer! en ik, wanneer ik ontdekt wierd!.,. Wie weet, wat reeds met mijn man gebeurd is I Die zal hen alles zoo voor den vuist gezegd hebbin. De Heer VAN bergüN. Dit wensch ik. dore, zich bedenkendeik wil het waagen : voor u, genadige heer! wil ik doen, wat ik voor mij zelfs niet doen zoude. De Heer VAN bergen. Vrouw! ik wil het u vergelden: vertel aan Bella alles, wat gij weet, alles, tot op het miufte. Zeg haar, dat wij bij de prefidente toevlugt zullen vinden ; dat zij, zoo zij mij bemint, zoo zij niet onze feheiding, mijn dood zelf, wenscht, niet weigere... Ik wilde haar heimlijk af haaien, en haar bij de prefidente brengen. Zij befluite hoe eerder hoe liever, ja nog deezen nagt. dore. Ik zal alles uitvoeren. sophia. Ach! de genadige freule is niet meer dezelfde, dia zij te vooren was. D 5 oo-  58 BELLA,' dore. Toen zij zich nog alleen bij mevrouw van Wahl bevond, voor dat mevrouw van Graf terug kwam, was alles gansch anders; hoe lustig en vrolijk was zij niet! De Heer van bergen Die dagen zijn niet meer; ik durf 'er niet meer aan denken. dore. Ach! ware het nog, als toen!... Ik was gezond cn vergenoegd, en dagt niet, dat ik nog zoo veel rampIpoed beleeven zou. Het gaat der genadige freule ook niet anders; die haar weleer kende, zou twijffelen, of het nog dezelfde ware. De Heer van berg en, Het zal wel beter worden: ik zal haar fchriiveo. Gij woont zeker niet ver van hier: gij moet het mij in uw huis vergunnen te doen. dor e. Genadige heer! om heel de waereld niet! ó Als mijn man 'er op inkwame, en iets 'er van ontdekte! hij kent u niet; ik zou ongelukkig zijn. Hij moet niets weeten, tot dat zijn toorn eenigszins bedaard zij. De Heer van bergen. Ik moet haar toch fchrijven. dore. Ik durf het niet waagen: ik ben reeds alle oogenblikken in vrees, dat hij hier koorne. De i  TREURSPEL. 59 De Heer van bergen Moet hij hier langs? dore. Ja, ons huis is hier digt bij. 4 De Heer van bergen. Goed! verwijder u maar; ik zal het wel met hem fchikken, als hij koomt. dore. 6 Genadige heer! Dat hij maar niet gewaar worde, dat ik naar het flot ga. De Heer van bergen. Vrees niets ! als gij maar maakt, dat alles goed gaat. dore- Ik weet den weg: ik zal in het duistere zagtjes heengaan; niemand zal mij bemerken. De Heer van bergen. Doe uw best. Zoo ik gelukkig word, zult gij het ook zijn. Gij kunt 'er flaat op maaken. (Dore en Sophia vertre'iken.') DERDE T O O N E E L. De Heer van bergen, alleen. . Ik ben blij, maar ik beef door alle mijne leden. Vreesvolle hoop! wat is toch een leven zonder u!  B E L L A, u! altijd in kwelling en prangende fmart. Zijn 'ermeer hiertoe beftemd, dan betreure ik die allen! Men hoort van verre het geluid van blaas injlruinenten. Muziek! Men ziet, hoe de muziek in zijne gejleldheid op hem ■werkt. Zea dra zij ophoudt, vervolgt hij; Ha! zwijgt gij, muziek! gij verrukt mij ten eenenmaal; uwe toonen fmclten in aandoening, en verlcevendigen de al te droefgeeuige woede, die mine ziel verteert. Bella! Bella! in deezen naam ligt alles, alle de zaligheden des hemels, en alle de kwellingen der liefde! — Waar zal het nog op uitkoomen! zoo gefolterd! alle helfche fmarten woeden in mijne ziel. Ik haate het leven; ik heb 'er een ruwel van. Ik ben rampzalig, rampzalig! S VIERDE T O O N E E L. De Heer van bergen, frans, van ter zij. de van 't Jlot koomende, gaande aan den voet van den berg: zitten, zonder den Heer van Bergen gewaar te worden. frans. Ik ben een oude kaerel, en kan niets meer: het geweldig hartzeer maakt mij tot alles onbekwaam. — Ha! nog maar tien jaaren jonger! den fchurk een kogel voor den kop, en dan weg! Bij mijne  TREURSPEL. £i mijne ziel! dikwijls had ik medelijden, als ik een dier, dat getroffen was, met den dood zag worftelen;,-als het ftuiptrekkend de verrekte leden, met langzaam verflaauwende kracht , dervend bewoog. Maar, Van Graf! kon ik u den geest zoodanig zien uitblaazen, dat de fmart u elke zenuw uitrekte, dat u martelende doodftuipen prangden, hoe grerrg zoude ik aanfchouwer willen zijn, en hoe vrolijk zou ik blijven! (Hij wit heengaan.-) De Heer VAN BERGEN, op hem aankoomende. Goeden dag, oude! frans, bij zichzelven. Vervloekt zij dat oude [ (Tot den Heer van Bergen.') Goeden avond! (Hij wil gaan.) De Heer van bergkN. Waarheen ? hoor toch t wat ontbreekt u, goede vriend? frans. Jeugd, mijnheer'! mij te wreeken, en dan de wijde waereld in te loopen. De Heer van bergen. Gij hebt hartzeer; ontdek mij de oorzaak: mïsfchien kan ik u ergens in helpen. frans. Gij kunt mij niet helpen. Mijnheer! ik ben verwelkt, als een blad in den herfst, dat gereed is af t; vallen; ik brande van woede, en heb geen kragt, om  6* BELLA, om dezelve te koelen. Mijne jeugd is voorbij- ik fleet d.en in den dienst van deeze vervloekte familie; doch de vader was een braaf man: zij hebben hem daarom ook zoo vroeg onder de aarde geholpen : maar de jonge fchendt eerlijke mans kinderen ' en lacht 'er om. ' De Heer Van bergen. Dient gij bij de familie van Van Graf? frans. Ik heb hen vijftig jaaren gediend , eerlijk gediend ■ om in den ouderdom het hartzeer te hebben dat mii in het graf fleept. Mijnheer! hadden mijne vervloe' kingen kracht genoeg, zoo zou dat llot twintigmaalen zoo diep onder de aarde liggen, als het 'er nu boven fiaat. De Heer van bergen. Als het 'er u zoo zeer mishaagt,moeit gij naar eert anderen dienst omzien. frans. Mijnheer, ik kan daar niet blijven,a moest ik van honger fterven. Ik koom 'er zo even van daan Hii was uitgegaan; goed ook dat hij „iet t'huis was» De Hemel weet of ik mij anders aan dien guit niet vergreepen hadde; ik had de hand aan hem geleed Ik was bij zijne moeder 5 zij fcheen van dat al niets te weeten; zij (telde zig zoo woedend tegen mii aan, als eene furie: zij dreigde mij tusfchen vier muuren te laaten zetten, alwaar mij zon noch maan zou*  TREURSPEL. 6$ zoude befchijnen: ik eischte mijn affcheid: zij zeide, dat ik mijne biezen pakken kon en gaan waar ik wilde; doch een affcheid gaf zij mij niet. Maar ik wil haar vraagen of men zoo handelen kan. De Heer van bergen. Vergeet dat,goede oude man! frans, ontroerd. Ik had eene dogter, een eenig kind; zij was oprecht en goed, en beminde mij ; was mijn troost en mijne vreugd in mijnen ouderdom: ik had haar gaarne gelukkig gezien , en zou dan vrolijk geftorven zijn. Maar die guitr .... Mijnheer! toea ik hoorde wat 'er gebeurd was, zo raakte ik buiten kennis, wierd roer- en zinloos. De Heer Van Bergen. Gi moet dat zoo ernftig niet neemen, goede vriend 1 Die zig om gedaane dingen te veel kwelt, is een vijand van zijn leven. Hoor', wat dunkt 11,als ik u bij een heer dienst bezorgde, bi) wien gij het wel hebben zoud? frans. Zonder affcheid'■ ik heb vrouw en kindf |a!' ware ik alleen! De Heer van bergen. Zoo als gij zijt. frans, zuchtende. Als dat gefchieden kon, Mijnheer! zo zoude ik mijn leven voor u willen opofferen. De  64 BELLA, De Heer van bergen. Kent gij den prefident Van Bergen ï frans. Neen. Maar daar is een lieer Van Bergen, die veel werks van de freule Van Graf maakt;men zeg: dat die een goed heer is; mijne dogter heeft mij veel goeds van hem verteld. De Heer van bergen. Juist bij hem zelf wil ik u een dienst bezorgen. Hij is een neef van den prefident. frans. Mijnheer» ik weet niet wat ik denken zal. De Heer van bergen. Alles goeds, mijn vriend! frans. Gij fpot toch niet met mij, ouden man? De Heer van bergen. Ik geef u mijn woord. (Neemt hem hij de hand.) Bedaar maar, en wees te vreede. frans. De Hemel heeft u herwaards gevoerd, om mij in mijne wanhoop te onderfeunen. Mag ik den naam van mijnen weldoener weeten? De Heer van bergen. Ik ben het zelf, man! dien gij zult dienen. frans. Gij, de genadige Heer van Bergen! De  ÏR.EUR.SPEL-* 65 De Heer VAN bergen. Ja, grijsaart! zij hebben uwe dogcer onteerd, zij hebben u beledigd ; maar gij zult bij mij troost vinden: ik wil u befchermen, en uwe zaak ter harte neemeu. FRANS. Hemel! uwe magt is groot! Hoe kan, hoe zal ik u danken ? De Heer van bergen. Men hadt uwe dogter gaarne verwijderd: men heeft het met list gezogt, om mij met haar te befchuldigen. Zij hebben het gedaan, vriend! FRANS. Is 'er immer eene zoo godlooze daad bedres- ven ? De Heer van BERGEN. Man lief! gij kunt mij dienen; eisch, wat gij wilt, maar voldoe aan mijn verzoek. FRANS. Gebied maar, genadige heer! ik wil 'er mijri le. ven aan waagen. De Heer Van bergen. Uwe vrouw moet aan de freule van Graf heimlijk een brief van mij trachten te bezorgen. FRANS. Dat zal zij, zoo als gij het begeert.  66 BELLA, De Heer Van bergen. Ik wil met u naar uw huis gaan, en fchrijven,, frans. Kom, genadige heer! hier agter deezen berg is mijn huis. De Heer van bergen. Hoor, nog eens! wat was dat voor muziek? waar wierd die gemaakt? frans. Muziek! ik heb niets gehoord. De Heer van bergen. Hoe! zoo even, als gij hier kwaamt, muziek op blaas - inftrumenten. frans. Ik heb niets gehoord, waaragtig! niets. De Heer van bergen. Dan moet gij zeer in gedagten zijn geweest. frans. Zeker, mijnheer! ik was gansch buiten mijzelven: ik weet zelfs niet eens op wat wijze ik herwaards gekoomen ben. De Heer van bergen. Kom maar, en wijs mij uwe wooning! Zij vertrekken beiden. VIER'  TREURSPEL. 6? VIERDE BEDRIJF. Het toonesl verbeeldt liet land'.uis van Mevrouw van Graf, zoo als in het eerfte bedrijf. EERSTE T O O N E E L. De Heer VAN GRAF, PHILIP. De Heer Van GRAF. Dat heeft mij het angstzweet uitgedreeven. PHILIP. Wat die vervloekte kaerel voor geraas maakte! De Heer VAN GRAF. Die heks heeft mij zoo bedroogen! PHILIP. Dat heeft de duivel! De Heer VAN GRAF. Het zal toch niets helpen. PHILIP. Wij zijn nu ontdekt. Ik kan maar het haazenpad kiezen. Ik wist het wel van te vooren, dat ik 'er het ergfe bij vaaren zou. De Heer VAN GRAF. Wij zijn nu zoo ver gevorderd; wij moeten doorzetten, moeten getuigenisfen tegens hen inwinnen; anders zijn wij verlooren. E 3 ïbi-  68 BELLA, philip. Maar hoe zal dat gaan? De Heer van gr af. Vrees maar niet, Philip! ik heb voorbereidfels gemaakt: daar is reeds voor alles gezorgd. philip. Sophia's woordeno zullen meer gelden dan de onze. De Heer van graf. Als wij onze woorden van geloofwaardige getui. genisfen verzeilen, zullen zij allen overreeden. philip. Maar hoe zal dat kunnen gefchieden? De Heer van graf. Zeer gemaklijk: ik heb heimelijk Bella's papieren doorzogt, en vond 'er een gantsch pak brieven van Van Bergen onder; ik nam 'er eenigen uit, die het best tot ons oogmerk dienen; wij zullen deezen bij het goed van Sophia leggen ; men zal dezelve vinden, en zij zullen tegen? hen getuigen. PHILIP. Maar als het ontdekt wierd ! als freule Bella de brieven herkende! De Heer van graf. Daar heb ik geen zorg voor; zij heeft veele brie. ven en zal die weinige derhalven niet misfen. Zij zal dezelven ook zoo naauw niet onderzoeken. Stel u eens in haare plaats i  TREURSPEL. 6f philip, Men moet hierin zeer voorzigtig zijn. De Heer VAN graf. Als wij maar zoo lang eenigen fchijn tegen Van Bergen behouden, maar zoo lang uitltel hebben, tot wij hier van daan zijn. philip. Ik wenschte, dat wij al voort waren. Toen ik Frans hier zag, gaf ik reeds alles verlooren. De freule heeft zeker geloof gelteld in alles, wat hij zeide, om dat zij Van Rergen nog bij uitftek bemint. De Heer VAN GRAF. Men kan niets anders van haar hcopen: het is zeer natuurlijk, dat zij zoo is. De eerfte liefde! ó die eet zoo diep in als roest; verhindering en wederwaardigheden verfterken dezelve: niets weêrflaat haar:zij trotfeert alles; maar afvvcezigheid en verltrooijing vernietigen dezelve ; zij vervliegt 'er in, als daauw voor de morgenzon. philip. Gij hebt toch een zeer gelukkigen geest; gij koomt alles te boven; niets maakt u neêrflagtig. De Heer van graf. Hoor, Philip! zoo even heb ik reizende mufikanten ontmoet ; ik heb dezelven deezen avond hier aan de herberg beftcld, om hen iets te willen laaten fpeelen: zij zijn ook hier geweest, doch ik E 3 lieb  7o BELLA, heb nu geen lust meer, en. gij kunt hen maar af. zeggen. philip. Waarom, genadige heer? men is hier zoo droefgeestig, en de mufiek! 6 die beurt op; dat kunt gij niet gelooven. De Heer Van graf. Opbeuren! neen, verltrooijen, dit kon weezen, maar opbeuren zal zij niet. philip. ö Laat hen toch de avondmufiek maaken, om dat zij reeds befleld zijn. De Heer van graf. Kom, ik fta het toe; maar zorg dat 'er wijn en een lantaarn voor mij klaar zijn: niemand zal 'eiiets van weeten. phil ip. Men zal niet vermoeden van waar het komt; freule Bella zal zeker gelooven, dat Van Bergen het doet. De Heer van graf. Laat ze! zij gelooft, dat niemand haar bemint, noch iets voor haar doet, dan hij: haare zinnen zijn vol van hem. Zij meent, dat hij haar in zwaarmoedige melodien zijne fmart klaage: het zal haare verbeelding nog fterker inipannen: bevindt zij het naderhand anders, zal alles, dat zij hem hiervan toekent, verdwijnen, en zij ook op andere terugdenken.  TREURSPEL. 71 ken: want nog ziet en denkt zij over niemand da» over hem. philip. Het zal niet lang meer duuren. De Heer van graf. Ik hoop het! Ga nu! en bezorg alles wel, voornaamlijk de brieven: leg dezelve gantsch onagtzaam onder haar goed. Doe het behendig. philip. Daar zal niets aan ontbreeken. De Heer van graf. Zoo dra gij hiermede gereed zijt, moet gij het mij oogenbliklijk zeggen. Zij vertrekken beiden. I. TWEEDE TOONEEL. Mev. van wahl, bella. bella. ]Vf ijn Van Bergen is buiten fchuld! Hemel! gij ontdekt de feiten der booswigten, voor dat zij den onfchuldigen ïchade aanbrengen. Konde ik Sophia toch fpreeken, mij ten eenenmaale overtuigen van het geen haar vader hier beleedt! Mev. van wahl. Ik weet niet meer, wat ik denken zal: ik ben ^ in zulk eene benaauwdheid, dat ik mij niet weet * E 4 te  7* BELLA, 13 redden. Zoodanige flediAeid heb ik nog niet beleefd. bema. Wat beleeft men niet! Mev van wahl. Mijn neef) ik heb hem van zijn kindsheid af zien opgroeijen ; hij is tot zoodanig een fluk niet in Haat. BELLA- Van Bergen! hij, die mij zoo zeer beminde mij, voor den Hemel, zi ne trouw bezwoer, hij' hij zou ons hebben kunnen bedriegen dat wist ik anders! Zoo hij een bedrieger zij,- dan zijn de mannen ondieren , deugd Bn trouw veinzerij, bedroe" Ik zou dezelve alle haaten, ja de geheele'waereld en in een klooster vlugten. * Mev. van wahl. De waarheid zal voor den dag koomen; ik wensen het, doch ik beef 'er voor. DERDE T O Q N E E L. Me-vroiwjvAlt wahl, bella, Mevrouw Van graf. Mev. van graf, luidruchtig opieomendc. is hij nog niet hier? Mor,  TREURSPEL. r. Mev. VAN WAHL. Wie? Mev. VAN GRAF. Mi.'n zoon. Mev. VAN WAHL. Ik heb hem nog niet gezien. Mev. VAN GRAF. Ha! ik wil weeten, wat daaronder fteekt: hoe de zaak te famenhangt. De vervloekte oude vent! Zulk een geraas hier in huis, van zulk een ellendie kaerel! Ik moest hem aanftonds bij den kop hebben laaten vatten; ik was te boos; dat was zijn geluk Mev. VA N W H L. Hij bezat zig zeiven niet meer; men moet medelieden met hem hebben. Het ongeluk zijner dogter heeft hem gantsch vermeesterd. MeV. VAN GRAF. De kaerel moet weeten wie ik ben , en wie hij is: hij moet den eerbied kennen, dien hij zijnen heer fchuldig is: hij zal het vernecmen, wie ik ben. Ga, zuster! ik bidde, zend ons volk heen, om den ouden kaerel op Maanden voet te haaien, en op den tooren te plaatfen. Mev. van Wahl vertrekt. Mev. VAN GRAF. Welk een hoon! mijn zoon! mijn zoon ! . Wanneer het waar was, ik, ongelukkige vrouw! moest die fchande in de familie koomen! E 5 FIER-  74 B E L L A, VIERDE. T O O N E E L. Mevrouw van graf, bella, De Heer van graf. De Heer van graf. Genadige mama! wat is hier te doen? ik Ma verfteld van alle die zeldzaamheden. Mev. van graf. Durft gij nog de ftoutheid hebben, om mij onder de oogen te koomen ? is het waarheid waar van men u befchuldigt ? De Heer van graf. Ik heb de vermetelheid van den ouden jaager gehoord , en begrijp het niet. Mev. van graf. Zoud gij flegt genoeg geweest zijn , om uw' naam en Hand door zulke fchandelijke daaden te onteeren? ' De Heer van graf. Genadige mama! ik hoop door mijn gedrag nooit gelegenheid gegeeven te hebben, dusdanig van mij te denken. liet gaat mij ter harte: het verlaagt mij zoo zeer, dat ik het nooit zal kunnen vergeeten, dat perfoonen , die ik boven alles in de waereld waardeere, mijne denkwijze op zulk eene wijze vernederen, en ecu veragtelijk en verwerpelijk oog op mij flaan; en dit alles op de enkele befchuldiging van een' fleg. ten kaerel, die welligt door eigenbelang of giften ora- ge-  TREURSPEL. 75 gekogt is, om zulke leugens tegen mij te helpen onderlteunen. bella, voor zich. De affchuuwelijke! Mev. van GRAF. Het is als of mijn huis beftemd worde tot krenking mijner eere. De Heer van graf. Ik zal mij niet eerder kunnen bevreedigen, tot ik voor een ieder volkoomen geregtvaardigd worde: wéér die geene zij, die ik ben. . Ik geloof, dat 'er niet veel onderzoek toe behoeft. Maar wee dien! zijn leyen hangt 'er aan. Mev. van graf. Als Van Bergen dit berokkend hadde , ik zou hem naar het leven liaan. De Heer van graf. Hij of ik! Mev. van Graf. Maar niet te voorloopig! eerst zekerheid. De Heer van graf. Sophia is omgekogt, om mij aan te klaagen: zij zal tot bekendnis gebragt worden. Verfchei- dene van ons volk hebben gezien, dat haar dikwijls door Van Bergen's bedienden brieven zijn ter hand gefteld. Bel'  76 BELLA, Bella valt met haar aangezigt fchreijend op de tafel; na eenige verpoozing fpringt zij op, en vertrekt. Mev. van graf. Gij brengt het mij in 't geheugen: ik wil haar goed doorzoeken , misfchicn ontdekt zig iets. (Zij vertrekt.') De Heer van grap. Gewenscht! Zoo goed als ik het hoopen kan. V IJ F D E T O O N E E L. De Heer van craf, Mevrouw van wahl. Mev. van wahl. "W^at hebt gij Bella gedaan ? wat is haar wedervaaren? Zij gaat luid fchreijend naar haare kamer. De Heer van graf. Niet het minfte is haar gcfchied. Mev. van wahl. Ik kan wel denken, dat gij weêr tegen haar hebt uitgevaaren,zoo als gij gewoon zijt te doen. Neen, ik kan niet meer zwijgen, gij zult mij het kind met rust laaten, of ik zal mijne firaaren ook eens wat hooger Hellen. De Heer van graf. Wie doet haar eenig leed ? Niemand heeft haar eeu woord gezegd. M,ev.  TREURSPEL. 77 Mev. van wahl. Gij behoort u te fchaamen, gij en uwe moeder, dat gij zoo weinig hart hebt; gij kunt haar plaagen en pijnigen, zonder het minde gevoel van medelijden te hebben. De Heer van Graf wandelt heen en weêr, zonder op haar gefprek agt te [laan. ZESDE T O O N E E L. Mevrouw van wahl, Oe Heer van graf, Mevrouw van gr af. Mev. VaN graf, komt fnel inkopen. Het is alles aan het licht! Ziet hier de bewijzen: hier zijn de getuigen tekens den fchelm. Mev. VAN wahl. Wat is het? Mev. van graf. Zij heeft uit domheid deeze brieven tusfchen haar goed gelaaten: zij ontdekt haare heimelijke verftandhouding, dat is genoeg. — — Maar het is te verwonderen dat 'er geene opfchriften op zijn. De Heer van graf. Die heeft hij 'er uit loosheid afgelaaten. Mev. VAN GRAF. Hier fchrijft hij, dat hij haar 's avonds in den tuin wil bezoeken, dat zij hem daar mogt opwagten. Mev.  78 BELLA, Mev. van wahl- Ongehoorde boosheid! De Heer van graf. ■ Zoo zijt gij nu, genadige mama! toch van mijne onfchuld overtuigd. . Het is hard, fchuld te moeten draagen, als men zig vrij kent, en echter op geenerhande wijze zijne onfchuld bewijzen kan. ZEVENDE T 0 O N E E L. De Heer van craf, Mevrouw van graf, Mevrouw van wahl, bediende. bediende. u we genade beval, den ouden Frans naar den tooren te brengen; toen wij hem wilden af haaien, was de Heer Van Bergen bij hem: hij dreigde ons, hem niet aan te grijpen ; hij nam hem in zijne befcherming: wij hadden geen regt op hem; hij was • in zijn dienst. De Heer van graf. En liet gij het toe? bediende. Wij wisten niet, of wij hem aandurfden, of niet. Mev. van graf. Domme kaerels! wat is u bevoolen?  TREURSPEL. 79 bediende. Ik bid om vergiffenis, uwe genade! wij willen weêr te rug keeren, als g j het begeert. De Heer van graf. ISTeen. Ga maar. bediende. De Heer Van Bergen riep ons nog na, dat wij den genadigen heer zouden zeggen, hem te laaten weeten, op wat uur, en waar ter plaatfe hij hem afwagten zou. De Heer van graf. Goed ï De Bediende vertrekt. Mev. van GK af. De prefident laat dit alles toe , ofichoon ik hem daarvan berigt'gaf! . Wel zoo! ik zal mijne maatregels daarnaar weeten te neemen. Ik wil nog deezen nagt op reis gaan ;de zaaken zijn al gefchikts de bagagie kan in eenige dagen met de bedienden volgen. (Tot haar' zoon.) Laat maar aanftonds de paarden beftellen en alles gereed maaken, op dat wij morgen met het aanbreeken van den dag reizen kunnen. Mev. van wahl. Het is de beste weg. Wie weet, wat 'er anderszins nog gebeuren kon. De Heer van craf. Ik kan en durf dat alles zoo niet voor lief neenen. Mev.  8» BELLA, Mev. VAN GRAF. Gekheid! gij kunt hem fchrijven, dat dringende zaak en ons genoodzaakt hebben om onze reis te ver» vroegen : dat wij eene estafette hadden gekreegen , dat mijn broeder dood krank lag; dat gij derhalven uwe koomst nog moest uitliellen ; en in dien tusfchentid kan men nog zoeken de zaak bij te leggen. •— — Daar, zuster! ga bij freule Bella, vertel haar alles, wat voorgevallen is, en zoo zij u nog niet toefchi'ne overtuigd te weezen, en hem te verontfchuidigen, zoo toon haar hier de bewijzen. (Zij geeft haar dc brieven.') Zij moet zig gereed maaken , om morgen vroeg op reis te gaan. De Heer van graf. Toon haar de brieven liefst niet; zij is te ziek; het mogt haar te veel aandoen : het kon haare gezondheid fchadelijk weezen. Mev. van wahl. Wat heeft zij om zijnentwil al geleeden! zij moet nu niet meer aan hem denken. De Heer van graf. Wij moeten de brieven wel bewaaren. Mev. van graf. Zij mag dezelven niet behouden: gij moet die aanHonds weêr te rug neemen. Zij vertrekken allen. A GT-  TREURSPEL. *i A G T S T E T O O N E E L. Hetzelve verbeeldt de kamer van freule Bella. Zij gaat heen en wtèr. Men ziet, dat fmart en angjïige liefde in haare ziel woeden. Zij verzinkt nu en dan in gedagten, waaruit zij weêr door hartstogt gefcheurd wordt. Me', vrouw van Wahl komt bij haar. Mev. van wahl, bella.' Mev. van wahl. Lieve Bella! gij behoeft nu niet meer te fchrei. jen: hij is uwer traaoen onwaardig; gij moet dezelve voor hem niet meer Horten. Wij zijn allen met hem bedroegen. bella. Hemel! wat zegt gij? Mev. van WAHL. Stel u te vreede,- gij verdiend een beteren man. De Hemel heeft het afgewend, dat gij niet van een fnoodaart bedroogen wierd. bella. Hoe! Mev. van wahl. Hij heeft Sophia en haare ganfche familie in zijn» befcherming genoomen: haar vader is reeds in zijn* dienst. F BïLj  H BELL A, bella liet kan niet zijn! Mev. van w h l. Gij moet u hierover niet ontrusten; gij mo«t hem Vergeeten. b "ll a. ik kan het niet gelooven. Mev. van wahl. Net is gewis Zie daar, deeze brieven heeft hij aan Sophia gefchreeven; men heeft dezelve lusfcben haar teruggelaaten goed gevonden. bella. Is het mogelijk ! — — Zij bejcliouwc het fchrift, en werpt hetzelve weg, zonder het te leezen. Mev. van wahl Mijne Zuster maakt een einde aan uw verdriet, en-verlaat het huis, welk u altijd van nieuws hieraan herinnert. Gij gaat deezen nagt nog op reis. bella. Deezen nagt! Tante! bedriegt men mij ook ? Mev. van wahl. Kind! gij kent mij; gij weet, dat ik u niets voor'liege; het is alles waar, wat ik gezegd heb. bell A , haar jlerk aanziende. Gewis ? Mev.  TREURSPEL. 8j Mev. VAN WA II L. Zoo gewis, dat ik 'er op zweeren wil. E E LLA. Ik geloof her. — — Ik zal nu bedaarder worden. ■—■ — C> Laat mij toch een oogenblik alleen, dat ik mij herftelle! Het heeft mij te iterk aangedaan. Mev. VAN WAHL. Herflel u wat, en denk niet verder aan hem; dan zal het beteren; zo zult gij bedaarder worden. BELLA. Ja — — gantsch. (Zij werpt zig op een floel.) Mev. VAN WAHL. Gij zijt toch wél, Bella? BELLA. Zeer wel. — — Maar een weinig rust! Laat mij' voor één oogenblik in ftilte adem haaien! •Zij wenkt met eene biddende gebaarde om haar alleen te laaten. Mev. VAN WAHL. Mijne lieve! fpan alle kragten in om hem te vergeeten! (Zij vertrekt.) BELLA. Weg, ■ voort gedagten, die mij hem verbeelden. — — Voort! voort ! (Na eene lange tusfchenpoozifig, met weemoedigheid.) Hemel! hebt F 2 gij  84 BELLA, gij mij gefchapen, 0111 mij in ellende van u te ftooten! (Ten uiterfte ontroerd.) Vader! ik ben verlaa. ten! uw kind is in ellende gedompeld! Vader! zie op mij neêrj uw kind is bijna wanhoopig! behoed, behoed mij 1 NEGENDE T O O N E E L. BE LLA, DORE. DORE, opkoomende, zonder dat Bella het gewaar wordt. G enadige freule! BE LLA, zeer ontjleld. Wie is daar? (Ah zij Dore ziet?) Wat begeert gij? voort! .■ onderwind u niet! DORE. Genadige freule! — ■ BELLA. Waar is uwe dogter? weg! voort met u! DORE. Wat zal ik u zeggen, dat gij zoo goed weet, als ik. —— ■ De heer van Bergen.... BE LLA. Verzwijg dien naam!  TREURSPEL. 85 DORE. Hij is wanhoopend om 't geene, waarvan men hem hier befchuldijt; hij zendt mij tot mve genade. Zij wil haar den brief geeven, BELLA. Wat? gij zijt hem ten dienfte — en uwe dogter! ■ weg! aanftonds uit mijne oogen! DORE. Het arme kind! zij is wel weggeloopen, maar de bedrieger heeft haar overgehaald, om naar de (rad bij mijne Zuster te vlugten: ik zou 'er niets van weeten, maar zij kwam geheel troostloos bij mij, eu ontdekte mij alles. ó Had ons de Hemel den heer Van Bergen niet toegefchikt, zoo hadden wij kunnen gaan bédelen. BELLA. Is hij dan niet de booswigt, die uwe dogter fchond ? DORE. De heer Van Bergen ! Men heeft het hem aangetijgd; men heeft hem valfcltelijk het kwaad aangewreeven, maar hij zal het hen wel afieeren. BELLA. Wat zegt gij ? hij zou onfchuldig zijn ! fpreek! maar lieg niet! de zuivere waarheid! DORE. Zeker is hij het. De heer Van Graf! F 3 had  86 BELLA, nad deeze haar nooit gekend' hij heeft haar in het ongeluk gebragt. tiet zou bedekt blijven, zij zou vlugten. Hij heeft haar nog dit fchandgcld opgedrongen, maar wii willen het niet; hij zal het weêr terug hebben. (Zij werpt de goudbeurs weg.) bella, befchouwt haar. Die beurs heb ik gemaakt, ó Van Bergen! Van Bergen! ik ben overtuigd, dat gij onfchuldig zijt. ■ Alles was verdigt. Men bedroog mij. (Zij neemt den brief.) dore. ó Welk een heer is dat! hij kwam gantseh toornig, en wilde ons tot reden brengen; maar toen hij het anders bevond, wist hij niet wat goeds hij ons doen zou; en toen ik hem beloofde, een' brief van hem aan uwe genade te bezorgen , raakte hij van vreugde buiten zig zeiven; zeker, ik had het ook voor geen anderen gedaan. Bella, die ondertusfehen den brief geleezen heeft, zijgt in ftaauwte op een Jloel neêr. dore. s.Hoe is' het? wat komt u over! gij verbleekt! (Jloudt haar vast.) Goede Hemel! wat gebeurt 'er! bella, flaainv. Stil, moeder! — — maar gerust; maak geen geraas. - Ik ben weêr beter. D O-  TREURSPEL. 87 DORE. Bedaart het wat? het koude zweet valt u bij droppen van het gezift. BELLA, ziet haar onmagtig aan.. Gij hebt mij gelukkig gekend, moeder! vlug, als een vogel; maar nu ben ik het niet meer; elke dag Hort zijn lijden op den aanftaanden; de vrolijke tijden zijn verdweenen, en met hen al mijn geluk, alle mijne rust. DORE. Welk eene verandering! B E LLA. Ik moet nu weg, moeder! ik zal hem verlaaten, dien edelen, dien eenigflen, dien ik beminne. DORE. Verfchriklijk! BELLA. 'Er is niemand, voor wien ik mijn hart kan uitftorten, die het mij met deelneeming verligt. Wanneer het mij dikwijls zoo angflig bezwaart, ontlaste ik het door traanen ; altijd kan ik het niet. Als ik bedenke, dat ik buiten hem niet gelukkig zal, niet gelukkig kan zijn, dagelijks ellendiger, zonder uitkomst, zonder hoop, bidde ik, mij bij mijne zinnen te laaten, dezelve niet te vernielen. . Lieve moeder! het zag 'er reeds vreeslijk rondom mij uit, als ik wanhoopig daar aan ket venfter Stond — — F 4 DO-  SS BELLA, DORE. De Hemel behoede ons zulke gedagten te hebben! BELLA. Gedagten? heeft men die, als het in het hoofd zoo in het wilde rond loopt? DORE. Het zal beter worden. BE LLA. Hij zefft, dat zij mij van hier zal troonen, en ikl haar Zoon! — — ik kan die gedagten iii haar niet vermoeden Hij wil mij daarvoor bewaaren, en tot de prefideine voeren. Hij hoopt en weet niet, dat deeze nagt ons nog li-heiden zal.' DORB. Hoe! BELLA. Deezen nagt nog zal ik voort. Maar het egt nog aan mijn willen of kunnen. DORE. 6 Geef hem daar ras berigt van; of zal ik het hem mondeling zeggen ? BELLA. Doe dat, moeder! ik bid het u ; ik kan niet fchril. ven; het is mij onmogelijk. Zeg, dat ik affcheid van hem neeme, (Schreiend) voor eeuwig. _ dat hij voor mij bidde. JDO»  TREURSPEL. B9 DORE. Geef den moed niet verloeren. Zielen als de uwe moeten gelukkig zijn. BELLA, vol wanhoop. Gelukkig» DORE. Wat denkt gij dan te doen? BELLA. Jk? mij ras gelukkig te doen zijn. , Een einde aan al mijn lijden te maaken. • . . \yel haast, welhaast. (JVild blikkend, en knanfi tandend.) DORE. Genadige freule! -de Hemel bewaare ons! « hoor toch ! BELLA. Het is voorbij! ailes, alles. DORE- Neen, genadige freule! gij moogt niet langer blijven; gij moet hier van daan. Ik loop haastig heen om den Heer Van Bergen alles te vertellen : bij wil u afnaaien, hij zal het nog voor middenlage doen. BELLA. Als men ons najoeg en agterhaalde! DORE. Hoor, ik weet cenen weg, op welken ons niemand nazetten kaa, hier regt door de hei tot aan F 5 het  90 BELLA, het woud; dan hebben wij een klein voetpad, dat ons naar de ftad voert. Mijn man heeft deezen weg voor zig zeiven gebaand; niemand als hij komt 'er op. Ik kom hier weêr terug, om bij u op uwe kamer te blijven, tot het tijd wordt, dan vergezel ik u. BELLA. Wilt gij dat? DORE. De Heer Van Bergen moet ons aan de tuindeur afwagten, en zoo gaan wij dan te faamen. ( BELLA. Lieve moeder! ik kan niet! ■ ~ DORE. Gij moet, genadige freule! hou moed, hou moed! BELLA. Deezen nagt! ja kom, kom, ik heb mijn befluit genomen. — --- Neen, lieve vrouw! ik kan niet. DOR ?. A Genadige freule! als gij wankelmoedig zijt, dan bemint gij den Heer Van Bergen niet. BELLA. Ik zou Van Bergen niet beminnen! 6 g0ö. ie vrouw! kom! Mc wil met u gaan. Zij vertrekken beide. V IJ V-  TREURSPEL. 9l • V IJ F D E B E D R IJ F. Het toenecl verbeeldt, even als in het derde bedrijf, een' nacht. EERSTE T O O N E E L. De Heer Van bfrgEN alleen, half zittende aan den voet van eenen berg. Waar blijft zij toch! . Hoe lang valt de tijd in zulk eene angstvolle ongeruste verwagtingj ■ het is reeds nacht[ hoe helder is die! alles zoo ftü! hoe rillend ruischt de wind in het geboomte! hoe fcheraert dat droevige licht zo bleek op mij neêr! het voert mijne zwaarmoedigheid ten top, en overlaadt mij met fmartvolle aandoeningen. Hoe aangenaam was mij voormaals zulk een nacht! maar nu is mijn gevoel te ftomp, te fferk gefpannen voor zagte aandoeningen. rHij flaat op.) Ik hou- de het niet langer uit; nog komt zij niet! Het is wreed tusfchen vrees en hoop te dobberen. Hal dat is zij! ■ Zijt gij daar? ■ Wat hebt gij? TWEEDE T O O JV E E L. De Heer van bergen, dore. dore. Geen brief, genadige heer! maar zeer veel monde.  pa BELLA, delings. ó Welk een geluk dat ik bii naar kwam de genadige freule hadt zig zelfs welligt eenig leei toegebragr. Gruuwelijk was haar voorkoomem ik kan u alles niet vertellen hoe zij was. Ce Heer VAN BERGEN, zeer onrustig. Kom toch maar ter zaake! do re. Zij zou nog deezen nagt mede voort. De Heer van bergen. Hoe? Ik wil voort, haar redden, alles ter nederftooten, wat mij weêrflaat. (Jlij vil weg gaan.) dore. Genadige heer! hoor toch! De Heer van bergen. Wat, wat nog? dore. Laat mij uitfpreeken. Gij. zult haar deezen nagt nog af haaien-, ik fluip weêr naar het vertrek van freule Bella, daar zullen wij tot elf uuren vertoeven. Zoo lang moet gij ons aan de tuindeur opwagten. De Heer Van bergen. Vrouw! wat zal ik u geeven! Maar hoe kan ik zoo ras alles gereed maaken? Ik moet een rijdtuig zien te bekoomen-, ras! waar is uw man? dore. Gij behoeft niets: wij jaan te voet. Ik zal u eenen geheimen weg aanwijzen. —— Gij moest dat  TREURSPEL. 9S dat gezien hebben; toen ik kwam, zonk zij als eene doode in mijne armen, dan weder (Joeg zij de oogen zoo bedroefd opwaards, dat mij de traanen angs de wangen rolden; zij geraakte in wanhoop, knarstandde, en zag zbo wild als eene raazcnde; alle mijne leeden beefden, en ik, ik wist niet meer, waar ik was. De Heer van bergen. De engelin treurt, die alleen in geneugte moest zweeven! dore. Genadige heer! het is al laat; wij moeten terug. De freule heeft haar beduit genomen. Verlies geen tijd, om haar te verlosfen. De Heer van bergen. Wij zullen fpoed maaken. (Heen gaande.) DeHemel geeve mij een gelukkig uur! Zij vertrekken. DERDE T O O N E E L. De Heer van graf, philip, welke een lantaarn draagt, die aan beide zijden toegemaakt is; musikanten. De Heer va n g r a r. de plaats, daar de echo gehoord wordt, EEK»  94 BELLA, . eerstn musikant, blaast den •waldhoorn; men hoort den wcêrgalm. Een godlijke cclio , genadige heer ! De Heer van graf. Het moet van verre op her flot bij uitftek aangenaam zijn te hooren. eerste musikant. Heerlijk, uwe genade! beter dan ginds op de beide. philip, fchenkt in» Ik ben gantsch droog in de keel. De Heer van graf. Drink! Is 'er niet meer in, Philip ?j philip. Nog genoeg, uwe genade! (Zij drinken) De Heer van gRAF. Nu nog één ftuk; maar iets goeds, en gij kunt gaan. Philip opent den lantaarn. De Mufikanten b'aazen } men hoort telkens op het einde den •weêr galm. De Heer van graf. Genoeg. Dat 's voor u. (ffij geeft hun geld.) eerste musikant. Wij bedanken uwe genade! en verzoeken verder uwe gunst. De  TREURSPEL. 95 De Heer van graf. Vaartwel! eerste musikant. Wij houden ons hiercmftreeks nog wat op; wanneer uwe genade ons weêr verlangen mogt... De Heer van graf. Zeer goed. eerste musikant. Uwe dienaaren, genadige heer! De Mufikanten vertrekken. philip. Zoo moet het gaan; dat herinnert ons de voorige vrolijke dagen weêr. (Hij drinkt.) De Heer van graf. Sluit nu den lantaarn weêr toe, en volg mij langs den oever onder de willigen; op dat niemand den weg ontdekke, dien wij inflaan. Philip fluit den lantaarn. De Heer van gr af. Philip! hoor! wat komt daar? de duivel moest den ouden Frans niet herwaards zenden! ik hoor dat hij raazend was. philip. Hij is een vervloekte kaerel, als hij los gaat. Maar dat hij kome| Stil! de Hem van freule BeJla! De Heer van graf. Gek • fpookt het in uwe harsfenen? TRI.  96 BELLA, p h i lip. Zeker. Hoort gij niet ? —— het nadert. De Heer VAN GRAF. I!a ! roer u niet '■ VIERDE T O 0 N E E L. De Heer Van bergen, met bella in den arm; dore voorwaard* op het tooneel; De Heer van gRaf, phiLip. De Heer van bergen. elk een nacht! zoo helder als de dag'bella. Daarorntreut was het, wr.ar zij ophielden. De Heer van bergen. Het zullen zekerlijk dezelfden zijn, die van daag op het flot bliezen. Zij zijn denkelijk goed betaald , om dat zij zich andermaal aanbieden. (Tot Dore.) Moeten wij nog ver? DORE. Volg mij maar; zoo aanftonds hebben wij het "bosch. De Heer van graf. Halt' wie zijt gij? (Hij en Philip trekken den degen.) Bel-  TREURSPEL. 9? P'lla fprfagt verfchr kt te rug. De Heer VAN beugen, trekt ook den acgen en grijpt Bella bij de hand. Wie vraagt dit? De Heer van graf. Geen flap verder! De Heer van bergen. Mijnheer! wat wilt gi ? De Pleer van graf, naderende. Ha! freule Bella! vvas dat zoo gemeend? Foei! fchaam u ! waar toe hebt gij u laaten verleiden? En gij, mijn heer! gij hebt u onderwonden ...! De Heer van eergen. Zagt, mijnheer; terg mij niet — of ik zou nog veel van u te eifchen hebben. De Heer van graf. En dat wijf is Wnarfchijnlijk de koppelaarfter? De Heer van bergen. Mijnheer! ik raad u befcheitfen te zijn! in den flaat, waarin ik mij bevinde, beu ik te vreezen. bella. Wat zoekt gij ? welk regt hebt gij,om mij...? — E De Heer van bergen, vat haar bij den am. Kom! ik wil zien wie zig verzetten durft. De geheele waereld zal u niet van mij affcheuren. G De  9* BELLA, De Heer van graf. Niet verder met de freule! Zij zal weêr terug. De Heer van hergen. Terug! of wij fpreekcn malkandereu nader. Den eerlten, die nader koome, ftoot ik den degen in de borst. Bella is alles voor mij: ik heb buiten haar niets te verliezen, niets te winnen. Ik verlaat haar niet, zoo lang ik geest en kragten hebbe. . Vrees mij ! de woede eens raazenden moordt alles weg , wat hem tegenftaat. (Hij vil gaan?) De Heer van graf. Grijp hem, Philip ! Zij vallen den heer van Bergen aan. bella. Help! Help! Zij valt injlaauwte. Dore onder/leunt haar. dore. De Hemel zij bij en behoede ons! De Heer van bergen, jioot woest in het ronde. Schurken! (Zij neemen de vlagt.) Wijkt van hier! vlied! voort! Hij vervolgt hen tot aan den Jlroom. Zijn degen breekt, en de heer van Graf door/loot hem. Bella, die ondertusfchen een weinig bijgekoomen is, doet een ijslijke fchrceuw, en zinkt wetr in dt armen van Dore neder. O Om  TREURSPEL. 99 dors. Help! moord! moord ! philip, grijpt haar met de eene hand, en houdt haar met de andere den kling voor. Wijf! fchreeuw niet, of.... De Heer van graf, verwilderd. Wat deed ik! mijne woede voerde mij buiten mijzelven. philip, van Bergen aanvattende. Hij is dood! De Heer van graf. Het was feu ongeluk; ik had het niet bedoeld. dore. Afgrijslijk! De Heer van graf. Hij was woedend, hij liep zelfs in den degen; ik ben buiten fchuld. philip. Ja, dat zweere ik, dat is waar. dore, fchreijende. Mijnheer! mijnheer! zoo de Hemel getuigen konde! De Heer van graf. Vrouw! gij zult gelukkig zijn-, houd het Hechts bedekt, en maak dat gij met de freule op het flot komt. G 2 v 0-  *=o BELLA, \ dore, weent. De beste heer! 't fchreit ten Hemel! De Heer van graf, onrustiger. Philip ! wij moeten voort! Kunt gij het lijk niet van kant helpen, voor dat Bella ontwaake? (Hij geeft hem zijne goudbeurs.) Maak! philip. Ik wil het hier in den ftroom werpen. Hij werpt het in den ftroom. De Heer van graf; zijne ongerustheid wordt ft erker. Ik heb geen rust meer; ik moet voort. Het moet ijslijk zijn een moordenaar te weezen! alle mijne leden beeven , en toch ben ik onfchuldig aan zijnen dood. dore. Dat weet gij, 6 Heer! De Heer van graf, met de grootfte ongerustheid. Philip! vrouw! maakt dat gij de freule terug brengt: haastig' draagt haar weg, als het niet anders kan. Ik moet voort;ik moet vlugten. (Hij loopt weg.) bella, jlaat de oogen flaauw open. Dood! — waar zijn zijV dore. Kom, genadige freule! gij zijt onpasfelijk. B EL-  TREURSPE L. 101 BELLA. haait diep adem. Ha! lucht! — Van Bergen dood! — Is hij hec niet? PHILIP, Droomt gij, freule! hij is Hechts gekwetst; mijnheer is met hem op het (lot. BELLA. Moordenaar! gij liegt! Is hij daar niet neer¬ gevallen ? Zijn oog verdierf in het mijne, toen zijn geest hem ontvloodt. (Buiten haar zelfs in de hevigftt fmart.) Ach, moeder! DORE. Zij fterftJ Almagtige Hemel! fta haar bij in het laatfte uur! PHILIP. Wat zullen wij beginnen? Help! wij willen haar van hier draagen. BELLA, komt weêr bij, als Philip haar aanvatten wil. Voort ! het bloed rookt nog aan die hand. (Zij fpringt op.) Waar is hij ? ik wil bij hem weezen. — Van Bergen! Alles gedaan! alles! Voor eeuwig verlooren! Hij! PHILIP. Kom! wij willen met geweld... BELLA, op Dore neêrvallende. Barmhartige Hemel! kunt gij mij zoo verlaaten! Qnid.) Dood? Hij! Hij! G 3 (Zij  102 BELLA. (Zij fcheurt zig los, dwaalt wankelende tot aan de plaats, alwaar van Bergen viel.) Ha; bloed! het dringt in de aarde! — nog meer! hier loopt het voort. (Zij volgt het tot aan den ftroom?) Ha, moordenaar! hebt gij een dubbelen moord aan hem ge. pleegd! (Onmagtig om langer te flaan, dreigt zij te vallen. Midlerwijl komt het lighaam boven; zij doet vol wanhoop een ijslijken gil, en fpringt in den ftroom.) Ach, Van Bergen» Dore en Philip tragten het nog te verhinderen, maar koomen te laat.