MAATSC1I. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.    E Z E. G E BKR O U » K MI, I E F 1) É- T o o n e e 1 £ p e 1. ABRAHAM YEKEÜL. TK AMSTERDAM, 1 ij T . VAN JI A K R K V E Jj T . m n c c x c i.   Ö P D R A G f a a n O E HEEREN LEDEPI VAN HET TOÖNEELLIEVEND GENOOTSCHAP „ TER SFREUKE VOERENDEt UTILE st AMUSANT.  WEL EDELE HEEREN! Hoedanig ook het lot mooge worden van het ftuk, dat ik de eer heb , U optedrapn, ik zal mij altijd verheugen , eene gefchikte gelegenheid gevonden te hebbea , om U opentlijk de hoogachting te betuigen, waarmede ik ben, WEL EDELE HBEREN! UW onderdanige en gehoorzame Dienaar A. V E R E U L» a £ n  A E N M IJ N E N VRIEND,, DEN HEERE ABRAHAM V E R E U L, Bij de uitgave van zijn Tooneelfpel: De Zege der Ouderliefde. Mijn zangfter durft met recht de zuivre vriendfcliap roemen , Die ons van de eerde jeugd zo teder heeft vereend; —a De hand dier fchoone drooide op onze wegen bloemen, En heeft ons menig uur van waar geluk verleend, 'k Herroep nog vaek den tijd,- zou dien mijn hart vfirgeeten?.... Die zoms , in 't zoetst gefprek. te haestigons ontvloodt; —> De dagen van genot, op 't ftille land geüeeten, Waer Onfchuld, waer Natuur beur' tempel ons ontfloot. 'k Herdenk, hoe mcr.igwerf, in lieflijke avondftonden, Gezeeten onder 't loof, door zagtcn daeuw verkoeld, Onze aendacht door het fchoon der fchepping werd gebonden , En onze ontgloeide ziel Gods aenzijn heeft gevoeld. • Maer ook, wanneer ons hart, gegriefd door felle Hagen, Van wee en droefheid ('molt, door bange Zuchten fprak! Wen voor ons roerloos oog, in jammervolle dagen, 't Ontzettend büxemvuur uit donderwolken brak : Dan leeden wij te faem ; — Natuur had ons vereeni^d, Maar één gevoel, één ramp vereenden ons nog meèr. De trouwde Vriendfcliap heeft die (ïnarten dan geleenigd, Vertroosting daelde op ons uit haere handen neêr Zoo bleefze in vreugde en leed langs onze paden zweeven. En o 1 mijn ziel gevoelt de waerde van dien fchat! Zij zal des Hoogden gunst, bij 'c einde van mijn leven, Nog danken voor 't geluk, dat ze u als vriend bezat.  C 4 5 De Dichtkunst,die reeds vroeg ons beider zinnen (heelde, Verfterkte nog dien band, gevlochten door Natuur; Zij, die het hoogst genot voor onze Vriendfcliap teelde, Ontgloeide ons door die fchoone , in meerder drift en vuur. Wanneer we op onze lier vereende toonen floegen, Na de afgeweeven taek van hooger bezigheên, Dan vloeide de effen tijd in kommerloos genoegen, En 'twas of, door 't genot, zijn loop onmerkbaer fcheen. Hoe flreelde 't mijne ziel, zoo dikwerf aen uw zangen Een kundig Reclitersoog zijn goedkeur heeft betoond, Of wen gij met den prijs , in 't ftrijdperk opgehangen, Door Neêrlands Dichtrenrei uw' arbeid zaegt bekroond! — En, nu ge op deeze teelt van uw kunstlievend poogerr, Op de edle zegeprael der gloeiëmlc oudermin, Gefchetst in dit tafreel, uw Vaderland doet boogen — Wat zagt gevoel van vreugd treft nu mijn Zangerin ! Zij juicht u toe — mier waen, waen niet dat ze u zal prijzen! 6 Neen! men noemde wis door Vriendfcliap haer verblind. Hoe ze ook verdienden eere, en hulde wil bewijzen.... 't Is laege vleierij de wierook van een' vrind. Maer dit, dit durft zij, zich met blijde hoop te ftreelen, Dat elk gevoelig hart, aen trouw en deugd verpand, Dat edle zielen in hun goedkeur u doen deelen, Bij 't juigchen van den mond, en *t klappen van de hand. 6! Ziet ge een' traenenvloed uit flonkrende oogen leeken, Wanneer uw kunst het hart van lieve fchoonen trof, Hoort gij haer tedre borst door edle zuchten Ipreeken Hoe naemloos groot,hoe zoet,hoe dierbaer is die lof 11 Dit ht zij u beftemd Uw kunstmin blijf geheiligd Aen 't eeuwig fchoon der Deugd, en 't nut der Maetfchappij. Uw leven vloei' gerust, voor ramp en leed beveiligd, Op dat door uw geluk mijn hart gelukkig zij I JAN JACOB TJRIUl,  C v > UIT EEN* BRIEF, AAN MIJNEN VRIND DEN HEER JAN JACOB VEREUL. Ik dank u, mijn vrind ! voor 'c geduld, dat gij gehad hebt, DE ZEGE DER OUDERLIEFDE te lee< zen: zints lang weet ik, dat uw devies is t verpligteri. Ik ftel zelfs te weinig waarde op het ftuk, om te durven denken , dat anderen 'er eenige op itellen zul. len; Indien uw wensen vervuld wordt, indien de gevoelens, hier en daar in het zelve verfpreid , eenige tranen doen vloeien, zal ik mij zeker zeer ftrelend be« loond achten : want, te vreden , de menfehen te beminnen , zal ik mij nimmer vermeeten, hen te willen onderwijzen. Deeze mijne eerfteling in een vak, dat geen der gemakkelijkiten is, wierdt, na dat zij zints * & lang  C VI ) lang door mi] tot eene eeuwige vergetelheid was verootw deelt geweest , door eenen mijner vrinden , aan wien ik de lederite namen zou geven , indien zij met de hoogfte achting beftaanbaar waren , uit den dood te rug geroepen; Hij wilde , dat zijne aangeiioomene dochter, bevallig uitgedoscht, te voorfchijn treden zou. en, hoe zeer mij haar toekomftig lot bekommerde , zij wierdt , door de hand der vrindfchap , zachilcens aan de vaderlijke magt onttoogen. Het is mij echter geheel niet onvcrfchillig, dat gij, wien ieder als een' conipetenten Rechter hierin kent, gij, wiens oordeel zo juist, als uw hart eedel en teder is , nog wel wat goeds in mijn werk gevonden hebt, en mij durft gerustftellen, dat ik andere, dan mijne gewoone, toonen (laande, geen geheel liegt muzijk maakte : C6n enkele bravo van den waren vrind is meer ftrelend, dan de toejuigchingen van duizend vleiers: bij hem allüén is het hart de bron, waaruit de loffpraak vloeit. Maar oneindig minder onverfchillig nog zijn mij de betuigingen uwer oprechte vrindfchap*. Het is, gij weet het , met de vrindfehap gegaan , ZQ als met de meeste reliquien, welke door het bijgeloof zo zeer vermeenigvuldigd zijn geworden, dat men doorgaans van het grootst getal zeggen kan: zij „ zijn dat geen niet , waar voor men ze houdt." nochthans is het zeer mogelijk, dat 'er onder dezelven hier en daar een lapje des waren roks van den Heiligen Gregcritis , Sonifacius of Franciscus gevonden wordt, cn — zo de vergelijking 'er dóór kan! — wij beroemen ons een vrij aanzienelijk gedeelte van de gewijde ftliquiin der vrindfehap onder onzer beiden bewaring te heb,-  C vu ) Siebben. Regt gelukkig voorzeker, mijn vrind ! waren die uuren, welke wij zo vaak met eikanderen op het ftille land of aan de hoek van den eenzaameu haard fleeten, terwijl wij zo geheel gevoelden , dat wij aan ons zeiven behoorden; regt genoegelijk vloden die Honden heen , waarin wij met vikoilius , klopstock, vondel, montesquieu, grotius, of keizer justinianus zaliger gedachtenis ! — welken laatften ik wel eerst had mogen noemen — in de hand, ons zeer duidelijk zagen bewijzen, dat 'er nicu onfterffelijk is, dan de talenten; of waarin, terwijl anderen op den top des zangbergs den donder in de fcnaduw der lauwrieren gingen braveeren, wij, aan den voet des heuvels, kleene bloempjes plukten , op dat de nijd ons vergeten mogt... Nimmer wierp afgunst onder ons den appel van tweedragt , en , hoe zich anderen , voor pbihfopbiescb tijdverdrijf , mogten lasteren en betchimpcn, wij, door de overeenkomst van characters vereenigd , zagen dieu band nog naauwer toetrekken door de overeenkomst van f.naak... é de herinnering van die gelukkige uuren zal mij in den geheélen loop mijner jaren volgen ! — Men üeeft ons dikwils toegeduwd: ,, Gij lieden zijr Mifanthropes" en echter verdienden wij niets minder dan dit verwijt. Altijd was ons gevoelen , dat de mensen niet gevormd is, om alleen te leven; hij moet door zijnen evenmensch onderfteund worden , gelijk de bomen van een woud zig onderling onderfteunen: hoe meer zij op eikanderen rusten , hoe minder de ftornnviud hen ontwortelen kan. Onze Schepper plaat* 4 fte  C vin ) É 2EÖE DER OUDERLIEFDE, TOONEELSPEL* EERSTE B E D R IJ F. Het Toneel verbeeldt een dagelijks Vertrek, ter' zijde flaat een Secretaire, waar op Boeken, Papieren, &c. EERSTE TOONEEL. M e l c o u r , alléén , geld tellende. DJt voo? den Iaa.'ma.i..<. Nu kaa ik reketf* fchap «ïoen van \ geen 'er In de voorige maand Verricht is , eia overvloedig» Pluk.... weinig öaaven ziek . *. de verzendingen gedaan ... ik kaa eindelijk eenige rust genieten!*... ó Hoe verkwikkelijk is voor mij één ogenblik rast na zo veele ongelukken. . . . A TWEE-  TWEEDE TOONEEL. Melcour, belmont. Beljiokt, die de laatfle woorden gehoord heeft f onvriendelijk: Weder van uwe ongelukken? ... hoe? ondankbaard herinnert gij u wat gij voorheenen waart., en wat gij thans zijt.. en klaagt gij nog? melcour. Vergeef, Mijn Heer .... Belmont. 't Verdriet mij thans ten eenemnal, gedurig die treurtonen te horen; hou eindelijk op , uwe ongelukken door een vergrootglas te zien; zorg met ijver voor 't bellier mijner goederen : verminder hier toe uwe verkeeringen met Mejuffrouw Julie.... Mijn Heer Melcour! dit is mijn verzoek, en zo 't moet zijn, mijn bevel!... gij verftaat mij. Na 't verrichten van eenige zaken vind ik u hier weêr. fUij vertrekt.') \ DER-  ToONEELSPEL. 3 DERDE TOONEEL. melcour, alken, hem na'iogende. Ga heen, ga , wrede oorzaak mijner rampen! Sta vrij al lagchende bij den afgrond , en hoon den ongelukkigeu , dien gij 'er in geworpen hebt... Ja! ik klaag... maar mijne klachten eevenaaren mijne rampen niet.... (Na een weinig fiilzwijgens.') en hoe kan ik die klachten fmooren, zo dikwijls ik aan mijn treurig lot te rug denk? Zo dikwijls ik op den weg te rug zie, dien ik door deze waereld bewandeld heb? Waar leeft de fterveling, die in de fchool der ongelukken meer geleerd heeft, dan ik?.... In mijne beste jaren uit Europa , uit de armen van mijn' Vader, van mijn geflacht gevoerd door eenen Broeder, die mij te dierbaar was, ben ik met hem de zee overgeftokeu: zijne beloften voorfpelden mij gelukkige dagen... ik zag de donkere toekomst niet... ik hoopte in America , in 't ftil genot zijner Vriendfchap , 't genoegen te zullen vinden... Maar ó... hij liet ijlings 'tgordijn vallen voor 't tooneel , waarop hij de fchittrenfte beelden van geluk voor mij gefchilderd had. A a Nauw»  4 DE ZEGE DER O ÜDERLÏE t DE, Nauwlijks daar aangekomen, mankt die wreee'e Broeder zich meeste: van alles, wat ik bezat; veranderd van nrara en woonplaats, veriprcid: dat die vlucht het gevolg van een ongelukkig tweegevecht ij, en laat mij alleen ten prooij der armoede en eïïende... Mijne beste uitzichten"verwelkten, teen zij bijna rijp rekenen ; berc fd van Vader, Broeder,.... van ?t geluk zweif ik zestien jaren... Hemel! welk een ontfagcbelijk tijdperk!*,., eindelijk voert mij het geval in die huis, lij dien zelfden Broeder, die mijn beul wierdt, teen ik degt, dat hij mij.; Vriend was; mijn radeloze tocftand... mijne fmeekingen.. die van zijne Echtgenoot deden, mogelijk voer 't terst, het mede •ogen in zijn hart fprekti:; hij neemt mij aan, en geeft mij 't opzicht over zijne goederen.... d; tijd... de vereenigde tegenfpoeden... 't gebrek... en vooral eene dodelijke krenkte hebben mijne trekken veranderd, en mak::: mij voor hem onkenbaar... Ac'u! indien ik mij Hecht: ontdekken kon. . . . (Na een weinig flilzwijgens.) maar di: wierdt mij ligt dcodeliik... de vreemdeling wierdt aangenomen , terwijl de Broeder verftcoten zou geweest zijn.. Het herdenken aen 't voorledeue... de vrees voor de gevolgen tan zijn' eerden ftap.. zouden lig: mijn' B.ce-ëer, in  TOONEELSPEL. 5 in wankoop, tot eenen tweeden deen befluite:., die mijnen cnèergnng geheel voltooien zou ; hij heeft hier een veelvermogende invloed en ik ken zijn hart!.. Neen, ik zal, ik mae; mij niet ontdekken .... (Na een weinig ftihwijgens:^ Verfchrikkelijke toefland!... maar waarom klaag ik? d? pngelukkige fpréekt gaarne van zijne rampen., en indien iets hem troost, ie da; me:; hem bemind en beklaagt... maar . .ij hoort niemant... niemant beantwoordt mijn klacht.... Hemel!... is fJechis cp den Loezem van Julie, da: mijn hoofd rusten kan !... o ik heb Menleken lee.en kenner.: ': is eene verfchrikkelijke kennis! VIERDE TOONEEL. Melcour, André, A n D r £. Mijn Heer Melcour! de landman is daar. Melcour. JTat hij binnen k^rne — één ogenblik , André ! waar zijn Mevrouw Belmont , en Mejuffrouw julie? A ï A n.  6 de zege der ouderliefde, A N D E i. Mevrouw Belmont en Mejuffrouw Julie zijn, Mijn Heer!... of in haar vertrek, of in de tuin, of elders... Melcour. Zie daar mij verre gevordert!... A n d r i5. Mevrouw Belmont en Mejuffrouw Julie!... Mijn Heer Melcour! wie kan juist bepaalen, waar zij zijn ? zij gelijken u; zij zijn overal, waar zij dienst kunnen doen. Melcour. Ik wagt Mejuffrouw Julie hier; 't is 't uur van hare les. (orgeduldigj Maar hebt gij haar geheel niet gezien ? A N d r ê. o dat hart, dat ongeduldig hart! men behoeft niet te gisfen, wat daarin omgaat... Nu, Ja lik heb haar gezien , en zij zal ftraks hier zijn... maar, mijn Heer Melcour! mag ik openhartig fpreken ?... Melcour. Kunt gij anders, Audré ? A n d r è. Gij kent mijne genegenheid voor u... denk wel aan uwe liefde; gij weet, wat ik u ontdekt heb.... Me-  ToONEELSPEL. 7 Mejuffrouw Julie is een weesmeisje... vergeet dit niet. Melcour. Maar ik vergeet ook niet, dat dit weesmeisje deugdzaam en beminnelijk is... en al wilde ik, kan ik't vergeeten ?... André ! 't is ligt over'de liefde te fpreeken, wanneer men niet bemind,. in** tusfchen zie ik in uw' raad een nieuwe blijk van genegenheid voor mij ; maar zult gij mij altijd blijven weigeren , iets tot beloning aan te nee-, men? (hem eenig geld aanbiedende.') ontvang,bid ik u, dit weinige. A n d r i. Mijn Heer Melcour ! ik heb nimmer betaald willen zijn, om welgedaan te hebben; al ben ik maar een knecht, een knecht heeft ook een hart... ik neem uw' goeden wil aan, zonder uw gefchenk aan te neemen * ik begeer niets , dan alleen de geheimhouding van't geen ik u ontdekt heb...' Melcour. Ik verfta u, wees gerust. A n d r Vergeef mij, Mijn Heer Melcour! deeze herinnering ; mijne ontdekking aan u zou ligt den Heer Belmont onaangenaam zijn, en al is hij zomtijds flreng... ik bemin hem hartelijk , hij heeft mij A 4 veel  8 de zege dep. ouderliefde, veel goeds gedaan... en een ondankbaar menscl» is 't water, da: hein gegeven wordt, nie: waard. Melcour. André! gij hebt recht brave gevoelen;... A n D r £, 't Is geene eer, 't is mijn plicht ze te hebben.., maar, mijn Heer, de landman wagt reeds lang... Melcour. Hij kome!... (dr.dré vertrekt) Eeriijke m;.n! hoe zeidsaam is uw voorbeeld I L VIJFDE TOONEEL. Melcour, Aalbrecz.t met Jaco* aan de hand. Aalbrech t. Stoor ik u niet, mijn Heer?.... M e l c o u e. In 't toinfte niet, mijn Vrind! gij koomt ongetwijfeld, om betaling te ontvangen voor 't werk van dp vorige maend... Aalbrech t. Zo 't geoorloofd is, Mijn Heer! Melcour, Ik zal u terfiond voldoen. (Hij Schrijft.) Aal-  tooneelspel. g Aal brecht. Vïrgeef, Miji Heer! 't is mijne behoeftige omftandigheid, die mij tot eene vrijpostigheid dwingt, weike ik (chroom te gebruiken.... Melcour, fchrijvende. Niets is billijker, mijn Vrind! dan dstu de gedane arbeid beloond worde... gij hebt die belooning nodig, om den pligt van Vader te vervullen4 en de Hemel gaf u beminnelijke kinders, die uwe zorg weardig zijn. A a l b r e c ii t. Beminnelijke kinders?... Ja! mijn Heer! de Hemel heef: mij in hun den besten segen gegeven •* ik ben dankbaar — ik ben dankbaar — (Hij fchreii.) Melcour. Hoe gelukkig zij: gij van blijdfchap ;e kunnen febreien!... Aalbrech T. Ja! 't zijn vaderlijke vreugdetranen.... zij hebben niets wrangs. J a c o b. Schreit gij nog, Vader!... gij hebt mij immers alles vergeven?., ó Mijn Heer!... fineek mijn' Vader, dat hij alle; vergeve. A 5 M e L*  io de.zege der ouderliefde, Melcour, Mijn vrind! heeft de jeugdige dartelheid...? Aalbrech t. Neen; hij heeft een' daad gedaan, die mij trotseh doet zijn op zulk een kind 5 hoor , Mijn Heer Melcour! en oordeel. Dagelijks houde ik mijne kinderen voor, dat mijn brood voor mijn zweet gekogt wordt; dat zij ook, op deeze wijze alléén , het hunne zullen kunnen verkrijgen, om dat mijne omftandigheden ten uiterften bekrompen zijn. —gisteren avond, daar ik dit aan Jacobs broeder herhaalde, hoor ik, op't zoldertje , regt boven mij» een ongewoon geftommel — ik vlieg daar heen , en vind - zoud gij 't geloven ? - mijn' Jacob ~ dit kind van tien jaren in een' Itrop met den dood worftelende — Ijlings rukte de vaderlijke tederheid den ftrop aan ftukken - mijn zwijmend kind kwam weder bij zig zeiven; waarom deed gij dit, Jacob? vroeg ik met de hevigfle aandoening: — „Als ik weg was , mijn lieve vader! zoud gij „ misfchien broods genoeg hebben voor u en voor „ mijn broertje, hierom heb ik 't gedaan". — dit was het antwood — bezef, Mijn Heer! wat ik gevoelde, want ik was Vader... Mel.  T o o n E B l s p E l. n Melcour met vervoering Jacob omhelzende. De huichelaar moge dit kind verdoemen , de Menichenvriend durft 't zegenen... (eenig geld aan Jacob geevende.) zie daar edelmoedige brave jongen ! Jacob. Nu zijn wij rijk... nu zijn wij rijk... fchrei uu Biet meer, Vader! Aalbrecht aan Meicours voeten. . Ach! Mijn Heer! 't is te veel goedheid.... Melcour. Rijs op , mijn vrind! rijs op... Zie hier uw ovrig geld... 't zal u in uwe bekrompene omftandigheden wel komen.... Aalbrech -t. Wij danken u duizendmaal , goede lieer! wij zullen voor u bidden, en in ieder ftuk broods a zegenen — kom, gaan wij Jacob! Vaar wel brave Heer! M e l c o u r. Vaar wel, goede Vrind! Z E S  12 de zege der ouderliefde, ZESLE TOONEEL. Melcoür alléén. Ik koom naauwlijks van mijne verwondering te rug.... hoe groot is dat kind in mijn oog!... en zou zijne waarde verminderen, om dat hij arm is: ... nog, dunkt mij, zie ik mijn' Vader, a^s hij :::ij in de arme woning van den landman geieidde» nog, dunkt mij, hoor ik zijne item, die mij dan toeriep ,, Befchouw het weinige brood, waar mede de iandman zig voedt; voel het ftfoo, dat hem tot rustbed verfirekt, en waarop de nooddruftige vrouw zo menig braaven burger aan ': Vaderland geevt;zie het geringe dekkleed, dat de onmenfchelijkheid dikwijls aan de bevende leden vr.n 't jonggeboren kind ontrukt; leer hier fchreien, hij, die nimmer tranen ftort, kan niet braaf zijn" zo befüerde die tedere Vader mijne jeugd. 6 Waai zijn die gelukkige dagen , toen de diifcen in 't jeugdig hart fliepen, toen ik aan de hand van mijne lieve moeder vrolijk fprong en dartelde... waar zijn zij... die lieve dagen ? de dood heeft ze met mijne moeder weggemaaid.., thans moederloos .,. verlaaten... zonder eenig bericht, wat 'er van mijtf Vader in Europa geworden iï... hier knaagt  T o o n B E l s F E l. JJ3 knaagt 't verdriet... 't knaagt... maar aan de ziel van een' or.fchuldigen... neen , ik murmureer niet, Hemel! gij zijt rechtvaardig — gij fchept dwingelanden, maar ook een' Jacob — gij fchept ook 't kind dat voor zijn' vader fterven wil!... grj zijt rechtvaardig... ik aanbid!... ik aanbid!.., (Hij set zich voor de Secretaire.) ZEVENDE TOONEEL. Melcour, Mevr. Belmont, Julie. Mevr. Belmont. Mijn Heer Melcour! gij geeft mij een weinig reden, u te bekijven — wij hebben u in de tuin gewagt.... Melcour. Ik verzoek verfchoning , Mevrouw ! mijns bezigheden.... Mevr. B e l 1: o n t. Nu, ik bekijv u ook, gelijk men een' vrind bekijvt; wij zijn onze goede landlieden gaan bezceken... hoe gelukkig zijn zij; de lugt, die zij inademen, is zo zuiver als hunne genoegens; zij zien den dageraad.... zij zien de natuur ontluiken... en blijver, deugdzaam in de armoede,ddar, wasi'  Jt4 de, zege der ouderliefde, waar zo veelen ophouden deugdzaam te zijn ; 'c land is voor mij eene fchool der deugd.... Melcour. Ongetwijfeld voor een ieder, Mevrouw ! daar zijn ongelukkigen, die ons gevoelig leeren zijn ; in de ftilte der velden hoort men 't best de kreet van 't kind, dat aan zijne hongerige Moeder brood vraagt; — maar 't grievt mij, dat de landlieden, dit achtenswaardig gedeelte van eenen rtaat, me*est vergeeten zijn. Waarom ? is dan de landman geen medeburger , geen weldoener van 't Menschdom ? wij zijn immers allen gelijk : de deugd moet ons onderfcheiden, en wie de deugdzaamlte is, is de grootfte... Mevr. Belmont. Ik verheug mij, mijn Heer! deze gevoelens in u te vinden, en gij befchaamd veele grooten, die in den armen altijd een' misdadigen willen zien; integendeel heeft de ondervinding mij geleerd, dat de dankbaarheid voor genoten weldaden 't meest in de ftulp woont; de grooten worden ondankbaar, als zij weêr gelukkig zijn, terwijl de arme zijne handen ten hemel verheft, en ons zegent... 't zal mij altijd een heilige plicht zijn, onze arme landlieden bij te ftaan .... ' Mël-  T O Oü E ï 1 i P I L Melcour. De armoede, Mevrouw! zal zeldzaam wezen, waar gij zijt; iedere dag, waar op gij wel kunt doen , is u een feestdag; ik zag dikwijls, hoe de arme, zelfs eer hij fmeekte, uw' bijftand verwierf; hij komt, fchreiende , tot U, maar gaat vrolijk weêr heenen.... Mevr. Belmont. Mijn Heer Melcour! gij fchilderd aardig — maar 't pourtrait is geflatteerd. — Melcour. Vergeef mij, 't is zeer juist getroffen. Mevr. Belmont. Nu, fpreken wij 'er niet meer van, Julie zal na hare les verlangen.... Julie. Ik ben bereid, mijne Moeder! Melcour. 't Zij mij vergund , Mevrouw ! vooraf deze papieren aan den Heer Belmont ter hand te Hellen — in één ogenblik ben ik weêr hier. (JJij neemt eenige papieren , maakt eene diepe buiging voor Mevr. Belmont en Julie, en vertrekt.) ACHT-  l6 de zege ser ouderliefde AGTSTE TOONEËL. Mevr. Belmont, Julie. Mevr. Beli.iont, Melcour ncoogende. Wat is die Jongeling wellevend ! hij neemt mij meer en meer in: zie daar nochtans een van die wezens , aan wie de fortuin niet gunftig is.... de fortuin is waarlijk wel onrechtvaardig!... maar gij, Julie! wat is toch de oorzaak van die droefgeestigheid , die, zints eenigen tijd, uw gelaat b edekt, en zo veel nadeels aan uwe gezondheid toebrengt? ik herken u in u zelve nie: meer ; de. neérflachtigheid woon: thans in uw ocg, waar in voorhenen't genoegen lagchte ... gij vermijd het gezeldchap en zoekt de eenzaamheid; wanneer ik u tocfpreek, zucht gij., en antwoord niet... Wat is, bid ik u, de oorzaak van deze verandering ? Julie. Mijne Moeder.... Mevr. B e l r.i o i; t. Gij zijt war.:iijk wel wreed, dit vcor mij te verbergen, heb ik verdiend, dat gij mistrouwen •awrent mij plaats geeft? ben ik uwe Vrindin niet meer?  ïóóneelspel. , meer? ik heb voor u gebeden , geweend ; de nachten, in welken gij uwe oogen niet floot, waren ook flapeloos voor mij: Julie! (haar bij de hand nemende.) gij hebt geheel mijn hart, en ik begeer geheel 't uwe. Gij zijt immers niet ondankbaar? Gij bemind mij nog? Julie. Ach! mijne Moeder! gij bedroeft uwe Julie met deze vraag : neen, nooit zal ik vergeten , hoö veel ik u fchuldig ben; nooit zullen uwe tedere zorgen met ondankbaarheid betaald worden, maar ik zal daaraan altijd met kinderlijke aandoening terug denken. Mevr. Belmont. Maar door uw hart voor mij te ontfluiten} en de bron van uw verdriet te openbaren.... Zult gij tonen, waarlijk die gevoelens te hebben. Julie. Mijne Moeder! ik zou nieuwe fmart verwekken in uw hart, dat door de koele bejegeningen van mijn' Vader reeds genoeg lijdt. Mevr. Belmont. 't Moet mij ongetwijfFeld grieven , dat mijn man mij niet meer met die tederheid, waar mede hij gewoon was, bejegent, te meer daar de ooraaak daarvan mij onbekend is ; 't blijven echter B *5-  iS de zege der ouderliefde, altijd de bejegeningen van eenen Echtgenoot, en ik eerbiedig dezelven.. maar gij, Julie! vrees niets;mijn hart zal meer vertroost zijn, wanneer ik uw verdriet ken: Ik zie, dat zedert eenigen tijd iets u aan 't hart knaagt... uwe oogen zeggen 't genoeg ó zij bedriegen nooit, en vooral geene Moeder; ftcrt uwe tranen in mijn' fchoot.. Verberg ze mij niet, mijn kind, verberg ze mij niet... Aan wie beter dan aan eene hartelijke Moeder kunt gij ze vertrouwen? Julie, (fchreicnde.) Helaas! ieder van die tranen zal voor mij een verwijt worden. Mevr. Belmont. Ik zal dezelven drogen ; Julie ! het wantrouwen is dodelijk voor een huisgezin ; ik fmeek, ik bid u om vertrouwen ; ipreek openhartig, en vergeet niet, dat gij tot uwe beste vrindin fpreekt. Julie, ter zijde. Hoe klopt mijn hart! — ach! mijne Moeder! gij zult mij niet meer beminnen, niet meer uwe Julie noemen. Mevr. Belmont. Stel u volkomen gerust, en ken mij beter; uw hart is te deugdzaam, om fchuldig te kunnen zijnj  TOONRRLSPEL. If> zijn; en ook al waart gij fchuldig, zie daar alles is reeds vergeven. Julie. Welnu, mijne Moeder! uwe Julie.... Mevr. Belmont. Stil, Melcour komt ; wachten wij eene andere gelegendheid. Julie, ter zijde. Ik kan ademhalen I NEGENDE TOONEEL. Mevr. Belmont, Julie, Melcour. Melcour. Mevrouw! Mijn Heer Belmont verzoekt u een ogenblik tot hem te komen. Mevr. Belmont. Weet gij de rede ? is 'er iets voorgevallen ? Melcour. 'Er is zo even een Fransch fchip binnen gekomen, dat gewigtig nieuws voor ons fchijnt medegebragt te hebben. Mevr. Belmont. Julie! ik verlaat u een ogenblik. B a TIEN»  ySO de zege der ouderliefde, TIENDE TOONEEL. Julie, Melcour. Melcour. Altijd droefgeestigheid... altijd aandoeningen... Ach! Julie! ik kost u tranen, en 't zijn andere tranen dan die der vreugde en tederheid. Julie. Zij vloeien voor de beste Moeder; o Melcour! hoe bemint zij mij.... hare tederheid had mij gewis de gefchiedenis onzer liefde ontwrongen, indien uwe komst dit niet belet had. Melcour. Lieve Julie! zij alléén kan ons niet gelukkig maken; haar wil hangt van dien van haren man af... en gij ziet hoe hij mij bejegent — gedurige hoon — gedurige verwijtingen. Julie, zijne hand aan haar hart brengende. Voel, Melcour ! voel hoe 't hier ftormt mijn oog weent, mijn hart flaat angftig — hier hangt wat, zwaar, recht zwaar.... Melcour. Waar door begint dat hart weder zo hevig te bloeden?... gij waart gisteren nog zo rustig. j ü'  ToONEELSPEL. a i Julie. Hij was verfchrikkelijk , deze nacht... ver fchrikkelijk, gelijk de laatfte uuren van den misdadiger, en ik ben echter niet misdadig; ó Mei. cour! ftil 't gefchrei van mijn hart, geef mijne ziel de vrede weder... zo gij wist, welke verfchrikking over mij kwam; zo gij gezien had, wat ik dezen nacht zag — uwe mannelijke ziel had, als de mijne, gebeefd. melcour. Veelligt heeft weder een droom u ontrust; Julie! zie geene beelden van fchrik , waar 'er geene zijn. Julie, Gij noemt alles een' droom; neen u, u zeiven zag ik; hoor dan, hoor: Ik ftond op het toppunt van eenen berg... verlaten , angff ig ; ik zag u aan den voet... en ftrekte mijne zwakke handen tot u uit — gij hoordet mijne klachten —- verdubbelde uwe fchreden — en naderde mij reeds, toen een verfchrikkelijke Hang uit een der holen fchoot... fchuifflend tot u kroop ... u om de borst floeg... aan 't hart beet, zo dat gij ontzettend — ontzettend bloedde... dit zag ik , gaf -.een gil en ontwaakte; de nacht verliep, de dag v&rfcheen , maar 6... hoe treurig voor mij!... B 3 M e l-  32 de zege der Ouderliefde, Melcour. 't Was ongetwijfeld een verbazende droom , maar 't was een droom ; lieve Julie ! laat de bouswigt door droomen verfchrikt worden, als hij van züne gruweldaden droomt... gij zijt deugdzaam. ■— \jer ziide.) laat ons haar opbeuren. —(tot Julie.) deze nacht bracht ook mij een tafreel voor oogen, maar niet verbazend , troostrijk — troostrijk voor ons; ik wil !t u verhalen , om dat dit verhaal u moed geven zal : de droefgeestige befpi.\geling van mijn treurig lot had mij in eene eenzame landftreek gevoerd, waar de item der winden , het geruisch der bladeren mijne neerflagtige ziel ftreelden ; Ik wierp mij , onvergenoegd , neder onder eenen hogen boom, waar aan flechts' kleine vruchten hingen ; toen denzelven befchouwende , vloog mijne verbeelding door 't ruim der fchepping; ik zogt in dezelve gebreken, en murmureerde tegen den Schepper van dien hogen boom, waar aan mij dagt, dat grotere vruchten voegden; intusfchen ruischt de wind, en fchud de toppen van den boom —. ééne der vruchten valt, en treft mijn hoofd. Julie, Uw hoofd?... Hemel!... en veroorzaakte v, *Ji. gcene fchadc... M % l-  TooNEELSPEL. 23 Melcour. Geheel niet; 't was flechts eene kleine vrucht, maar door eene grootere ware mijn hoofd verplet geworden en gij had geen' Melcour meer.... Beste Julie! deeze droom heeft mij moed gegeven.., Ik weet: de Hemel bemint't geen hij fchiep, en bemint ook ons.... zie, de heviglte ftormen hebben om mij henen geloeid — maar, in weerwil van de hevigfte ftormen, bleef 't bloempje op zijnen fteel, en verloor alleen eenige weinige blaadjes. Julie. Melcour! ik bewonder u — maar al fchreieu. de ; — ik ben zwak —- ik beken 't ; welk vooruitzicht kan mij troosten? welke beelden van toekomlrig geluk ons vleien ? Melcour. Nog Iagcht de hoop mij aan, dat ik, door mijn gedrag, het hart van den Heer Belmont zal vertederen, Julie. Ach! Melcour! 'er zijn harten, die nimmer vertederd worden. Melcour. Neen, dierbare Julie! hij zal zien, dat onze liefde onfchuldig is; dat ik ongelukkig word, door u te beminnen en u echter bemin... dat ook gij de mijne wilt wezen , al waren tegenfpoeden en B 4 angst.  24 de zege der ouderliefde, angst het huwlijksgoed, dat ik u brengen zou; dat geen tijd, geen lijden u uit mijne armen kunnen rukken.... niets... dan alleen hij, die onze harten voor elkandren ichiep; dan zal de Heer Belmont onze liefde niet meer tegengaan , maar die zelfs zegenen, en, welk een troostrijk denkbeeld ! de Vader der onfchuld waakt! Julie. Onze liefde is onfchuldig en echter ongelukkig; 't verachtelijk goud is de hinderpaal van ons geluk! ik zou aan uwe zijde met weinig te vreden kunnen wezen; de afgelegen hoek zou mij een paleis, het geringde kleed een feestgewaad zijn , wanneer ik met u mogt leven; ik gevoel mij fterk genoeg, om met u alle rampen door te ftaan, die eenen ieder yerfchrikken zouden, behalven 't verliefd meisje, en thans, thans zal ik u niet bezitten, om dat de fortuin u niet gunftig was; hoe ongelukkig is de mensch, die op de waereld niets dan een hart heeft! Melcour. Ik had middelen gehad, zo 't onrecht mij niet arm gemaakt had; indien... maar mijn geluk is een voorlang geftorven vrind: ik moet mij zijnen dood niet herinneren ; gij ook , lieve Julie! verzwaar uw verdriet niet, met onophoudelijk aan de hinderpalen onzer wenfchen te denken. — hou * Met vrolijker gedachten bezig, J  toonbelspel. 35 Julie. Waar op wilt gij, dat ik denken zal ? melcour. Denk, bij voorbeeld, aan die aangename wandeling die wij gisteren deden; hoe wij over het geluk der naarftige armoede fpraken, en gij mij, al fchertfend, zeidet, liever dat kappelletje op die roos te willen zijn , dan eene Koningin op haren gouden troon. Geen avondftond was immer fchoner.... hoe zongen de vogels.... en alles luisterde! zaagt gij niet, hoe de oudfie zoon van onzen landman een vogeltje in zijn net gevangen had , met voornemen om het te doden... maar 't was met zulke fchone veertjes bedekt, enfcheen, door zulk eenen aandoenlijken toon om mededogen te fmeken, dat de jongeling vertederd wierd, en aan 't zelve het leven fchonk; de fchepper van dat vogeltje zorgde voor 't zelve, hij gaf het die fchone veertjes... dien aandoen, lijken toon, om den jongeling te vertederen... lieve Julie! de fchepper van dat vogeltje is ook onze fchepper... hij zorgde voor 't zelve, ea zou hij ons verlaten? Julie. Beminnelijke Melcour! gij geeft mij den troost ^yeêr, die mij geheel verlaten had, zie daar, ik B 5 fchrei  25 de zege der ouderliefde, fchrei reeds niet meer, (zij droogt hare tranen.) en, wanneer ik weêr fcbrei,mogten 't dan vreugde tranen zijn! ik zal niet meer klagen... ik zal moed houden.... als 't einde maar vrolijk is. Melcour. Het einde zal vrolijk zijn, mijn dierbaar Meisje ! mijn hart zegt het mij: vertegenwoordig u dien dag, waar op ik, na zo lang geftreden te hebben, overwinnen zal , waarop de huwlijks krans«... Julie. Mijn Vader zal 'er nog veele doornen invlechten; Melcour! ó de dag van onze verbintenis is nog in de toekomst... mogelijk niet eens in de toe. komst... veelligt alleen in uw verlangen. Melcour. Neen, lieve Julie! de moed ontzinke u niet; Indien't roosje altijd bloeide, 't zou immers zo fchoon niet fchijnen? hoe veel te groter zal onze blijdfchap zijn, wanneer ik u , na zo vele tegenfpoeden, zal bezitten.... hoe veel flerker onze liefde door leed getoetst... welke vreugdetranen zullen 'er dan vloeien; de ftormen doorgeworfteld zal ik in uwe armen van genoegen beven... gelijk men van genoegen beeft op 't zien van de haven; wij zullen ons t'zamen verheugen, dat die donkere da-  ToONEtLJTIli dagen van onrust, van kwelling voorbij zijn; ó ik kan 't niet uitfpreken, maar gevoelen... gevoelen.... Koom in mijne armen, Julie! koom ia mijne armen' (Zij blijven elkanaren omhel/en tot dat de jlem van den Heer Belmont, die inkomende een' brief leest , hen verfchrikt... Julie gaat zitten en Melcour neemt een boek.) ELFDE TOONEEL. Julie, Melcour, Belmont. Belmont een" Brief lezende. „ Dit zal genoeg zijn, om u mijn verzoek bekend te maken.... ik verwagt ipoedig antwoord en blijve " Hij vouwt den Brief en zegt tot Melcour: Mijn Heer Melcour! op 't ogenblik ontvang ik dezen Brief van mijnen vrind Dorval, waarin hij mij eene aanzienelijke fom voor een mijner landgoederen aanbiedt, en ik heb befloten het bod aan te nemen; fchrijf dus aan mijnen Correspondent, ik zal dicteren: „ Ik verzoek u, mijn Heer! na den ontfangst dezes tot den Heer Dorval ta „ gaan, en met hem alles af te doen... ik neem „ de 100,000 Livres aan.... de papieren zijn ia « uwe handen, Iaat de zaak niet Hepen." Zie  2 8 de zege der ouderliefde, . Zie daar genoeg op dit articul; ik moet u over een twede onderhouden : (Melcour flaat op.) Ik heb u veele verpligtingen voor 't vriendelijk deel , dat gij tot de opvoeding van Mejuffrouw Julie hebt willen toebrengen , maar dewijl het beduur van twee landgoederen u menigvuldige bezigheden verfchaft , begrijp ik, dat het u moeilijk , ja zelfs onmogelijk is , daar aan iets van belang te kunnen doen , 't is dierhalven bij mij befloten, haar met het eerst vertrekkend fchip naar Vrankrijk te zenden, om daar hare opvoeding ta volmaken; fchrijf dus.... (Melcour is ontroerd.) Gij verbleekt ?.. wat deert u ? Melcour. Mij, mijn Heer! .... niets.... 't is om .... Hemel! 't is om dat Mejuffrouw Julie zich niet wel bevind. (Julie is in bezwijming gevallend) Belmont, koel. Julie ! Melcour, naar Julie toetredende. Ach! mijn Heer! laat ons haar hulp toebrengen. Belmont, hem wederhoudende. Blijf, Blijf.... men zal haar zonder n helpen. Me h  ToONEELSPEL. £9 Melcour. In 's Hemels naam, mijn Heer!... laat mij voor 't minst om hulp roepen.... (Hij gaat naar de deur.) Mevrouw... Mevrouw Belmont! Belmont, ter zijde. Wat is zij fchoon.... en ik zal van haar fcheiden!... TWAALFDE TOONEEL. Julie, Melcour, Belmont, Mevr. Belmont. Mevr. Belmont. Wat zie ik, Julie! .... wat is hier gebeurd? Belmont, koel. Ik weet het niet ; help haar, en breng haar in 't naaste vertrek. (Zij brengt, met hulp van Melcour, Julie weg.) DERTIENDE TOONEEL. Belmont, alleen. Julie in bezwijming.... Melcour angftig... verbleekt... zie daar mijn vermoeden bevestigd ! Ja, zij beminnen eikanderen , en die liefde is reeds  3» DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, reeds vastgeworteld... maar zij zal tegengegaan worden; hij zal dezelve duur betalen... (Hij gaat zitten.) Helaas!... zoek ik misdaden in anderen, terwijl eene verfoeilijke drift in mij zeiven gloeit! de liefde van Melcour kan onfchuldig zijn , maar de mijne — zo dezelve niet misdadig is, dan zijn 'er geene misdaden meer; ~* ben ik door den band van 't huwelijk niet verbonden ? is die band niet heilig? zal Julie, die ik heb aangenomen , en opgevoed , die in mij een' Vader eert, de prooi van mijne verleiding worden ?... Eene vrouw is zwak en vatbaar voor de hoogfte graad der aandoenlijkheid; zij gaat dikwijls , waar de lagchende verleider haar voert ; maar wat is fnodet dan aanvallen te doen op den eenigen fchat, waar in het vrouwelijk geluk berust, en met het verlies van denwelken zij alles verloren hebben? wat is... maar zie daar mij ongevoelig Philofooph geworden I weg! weg! de philofophie is contrabande bij mij - echter... Julie zal vertrekken zij moet; want haar in de armen van Melcour te zien... neen nooit; hij komt; bedwingen wij ons, VEER*  Toneelspel. Si VEERTIENDE TOONEEL. Belmont, Melcour. Belmont. Wel nu, bevind Mejuffrouw Julie zich betert Melcour. Ik heb haar in de armen van Mevrouw gelaten , wij hopen , dat het geen gevolgen zal hebben. Belmont, met nadruk. Gij fchijnt veel belang in haar te nemen. Melcour. Ik geloof, mijn Heer! dit gemeen te hebben met allen die haar kennen; zij bezit een deugdzaam hart en uitmuntende hoedanigheden —- wie kent Mejuffrouw Julie en neemt geen belang in haar? Belmont, na hem ftcrk aangezien te hebben. Nu,fchrijf voort, waar wij ftraksgebleven zijn, (Hij dicteert langzaam en befchouwt Me/cour met aandagt.) „ Ik heb het voornemen, Mejuffrouw Julie, „ mijne aangenomene dochter , met het eerfte „ fchip naar Vrankrijk te doen vertrekken , en » be-  32 de zege der ouderliefde, „ beveel haar, reeds bij voorraad, aan uwe zor„ gen en genegendheid." Sluit nu naar gewoonte; (na een weinig jlilzwijgens.) geef de pen, ik zal tekenen.... (Me/cour is verward, verlegen , hij geeft hem den zandkoker.) Belmont, met drift. Ik vraag de pen ... de pen ... (Melcour hem de pen niet gevende, neemt hij dezelve driftig, en zegt, na getekend te hebben.) Zia daar, gij kunt nu den brief fluiten. (Melcour neemt den open brief en wil vertrekken.) Belmont. Waar gaat gij heen?... zonder opfchrift ... zonder zegel.... Melcour , near de fecretaire wederkerende. Ach vergeef, Mijn Heer! (Hij fluit den Brief, en vertrekt in de hoogfle verwarring.) VIJFTIENDE TOONEEL. Belmont alléén. Neen, Jongeling! neen... Gij knnt niets voor mij verbergen ; Gij fpreekt, fchoon zwijgende, zeer  Toonerlspeju 3£ zeer duidelijk. — zonder iets te bezitten, op Julies hand te hopen ; waar voert de trotschheid hem heen ? en ik zou dit dulden ? Neen , hij vleit zich vergeefs, zo lang ik leef; Julie zal zijne vrouw niet worden : op mijn graf, op mijn graf alleen zal hij bruiloft kunnen houden. Heb ik hem met zo veele weldaden overladen , om mij te komen ontrusten ? dan vervloek ik het mededogen, dat mij overwon, toen hij aan mijne voeten kermde, en om een ftuk broods bedelde; ik nam hem in mijn huis... maar welke eene onvoorzichtigheid ! moet men zulke bedelaars niet als een befmettende ziekte fchuwen? wat is hij ?.. • wie weet het ? veellicht een avanturier , een van die knapen, wier harten zo ligt zijn als hunne beurfen ; die 's daags aan de voeten der groten en 's nachts in de armen der vrouwen liggen , en , na dat de kaarten gevallen zijn , Marquis , Graaf, Baron of.... bedelaars worden.— Maar ik zal hem nagaan, naauwkeurig acht op alle zijne daden geven , en lokt hij Julie in de ftrikken der verleiding, dan wordt hij een brandoffer voor mijne wraak. Einde van V eerfte Bedrijf. e TtfEÊ,  34 DE ZEGB DlR OUDERLIEFDE, T IV E E D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Belmont, Julie. Belmont, in 't inkomen. Uwe fmekingen zijn vruchteloos , Julie!.. ik beb u mijn laatst woord gezegd : gij moet vertrekken. Julie. Maar, mijn Vader!... Belmont. Maar, Mejuffrouw! welke is de oorzaak, die h dat vertrek zo wrang maakt? mogelijk dezelvde van uwe bezwijming; gij antwoord.... (haar orf der de oogen ziende.) Julie. Niets, mijn Vader"... (zij fckreit.) Belmont. Maar die tranen zeggen meer dan woorden zeggen kunnen ; (na een weinig fiilzwijgens.) Hoe? Melcour die niets bezit.... Julie. Niets? hij bezit alles wat een' volmaakt man maakt;  TooNEELSPEL. 35 maakt; fchatten alléén ontbreken hem. Belmont. Dat is te zeggen : hij zou een volmaakt man zijn, indien hij nog bezat wat een' volmaakt man vormt. En gij bemint hem ? Julie. Ach! mijn Vader! ik kan niet tevens Melcour en de geveinsdheid beminnen; mijn Vrind is die der oprechtheid. Belmont. Van welken Vrind lpreekt gij ? Julie. Van den eeniglten, die ik immer buiten mijne Ouders had. Belmont. Recht zo. Mejuffrouw! gij hebt uwe antwoorden gereed; uwe openhartigheid is veellicht uwe laatfte deugd. Denkt gij 'er op, Julie?... een* vreemdeling te beminnen , een' avanturier , die alles heeft wat nodig is om u ongelukkig te maken, die waarfchijnlijk reeds zo dikwijls bemind heeft. Julie. Dit is mogelijk; hij kon mij immers niet beminnen voor mij te kennen ? kan ik begeren , de eenige te zijn , die bevalligheden voor hem fcebbe? C 2 Bel.  36 de zege der Ouderliefde, Belmont. 't Is geen misdaad bemind te hebben, maar onftandvastig te zijn. J tt l i e. Niet altijd, mijn Vader! want 'er zijn zo veele vrouwen, die niet verdienen, ftandvastig bemind te worden. Belmont. Gij zijt welfprekend, als 't 'er op aan komt, mijne gezegdens tegen te gaan ; Hoe ? verblinde Julie'. ziet gij niet, dat hij van eene verachtelijke geboorte is ; dat hij altijd de vragen , die over zijne ouders en gedacht liepen , angftig , ontweken heeft ? op Hechte modellen gevormd , moet het copij noodwendig Hecht zijn ; en gij bemind hem? gij bemind dan de fchande?... ik zal 't nimmer toelaten , nimmer ; Julie ! een meisje , dat reeds vijftien jaren heeft, moet rede beginnen te verftaan. Julie haastig. Maar, mijn Vader!... kan ik nimmer gelijk hebben, om dat ik vijftien jaren heb? Belmont. Gij kunt geen gelijk hebben, voor dat gij de rede en de ondervinding gehoor geeft. Herinner u dien dag, waar op ik aan Melcour uit mededogen  t00neelspel. 37 gen mijne deur opende : ik herinner mij dien zeer duidelijk , want hij was de laatlïe , waarop de orde in mijn huis heerschte ; toen deed zijne armoede... Julie. Pe armoede deert Melcour niet ; hij is arm , maar braaf; 'er is immers maar één adel, die hoog gefchat moet worden — de adel van 't hart? Belmont. Van welke eene fijne ftof zijn hart gevormd zij, ik verheug mij, dat het mijne van een grover maakfel is. Bloos, Julie ! het kleed dat de geveinsdheid over eene zwarte ziel werpt , is voor u verborgen; gij neemt, zo als de meeste verliefde meisjes doen, 't masker voor 't gelaat, en op den rand van den afgrond , ziet gij alléén de bloemen, die denzelven bedekken. Zeg liever: Melcour is een van die bedriegelijke fchepfels , die alles beloyen , als zij verlangen ; die geredelijk aan de voeten der vrouwen vallen... maar hoe ? zo als die ongelovigen, die aan de godheid niet denken, dan als zij haar nodig hebben; Hij heeft £en van die verleidelijke phifionomies, die de vrouwen bedriegen ; haar overtuigen tan 't geen fij zeggen en niet zeggen; hare verbeeldingskracht C 3 ont-  38 de zege der Ouderliefde, ontvonken,en eindelijk haar overhalen, om alles te horen, alles te geloven, alles toe te ftaan... dan werpt't verleide meisje, met den blinddoek voor oogen, zich in de armen van den fnoodaard, die, al fchreiende, haar verraden heeft, en wat is het einde van de klugt? zij blijft alléén op het tooneel ftaan, en de aanfchouwer fluit. Julie, driftig. Welke taal is de uwe, mijn Vader? Belmont. Die der waarheid en verontwaardiging. Julie. Gij hoond Melcour. Belmont. Ik ontmasker hem. — de zucht voor uw geluk legt mij de waarheid in den mond. Julie. De eer van een' braav man is mij dierbaar. Belmont. Is 't mijne Dochter, die dus fpreekt? Julie, fcherp. Neen; 't is Julie. Belmont. Gij vergeet uw' plicht... gij dreigt, ondank. »are J j *  Toneelspel. 39 Julie, zich herftellende. Ik dreig niet, ik ichrei; vrees niets: 't zijn Seclus tranen, mijn Vader. B e l m o n r , toornig. Wilt gij u uit mijn hart fcheuren ? ik zweer u, Julie! dat Melcour, de vernieler van mijne rust, indien gij mij wederftaat... Julie, haastig. In welken toorn zie ik u, mijn Vader? Belmont. Gij ontfteekt dien. Julie, met vervoering. Ach! welke fiag zou op Melcour kunnen val. Jen, en tevens mij niet verpletten ? Belmont, Wat hoor ik ? Julie, zich aan zijne voeten werpende. De waarheid!... laat mij aan uwe voeten zweren , dat gij de waarheid hoort. O mijn Vader! begeer van mij niet, dat ik Melcour hate, indien gij 't onmogelijke niet begeert; wees gevoelig voor mijn fmeken; laat de item van uwe Julie tot aw hart dringen. Zij is uw kind, dat gij opgevoed hebt , dat gij hebt zien opwasfchen. Zie thans haar oog wenen ! zie haar hart bloeden! Mijn Vader! Dierbare Vader! vergun mij hier bij u te , C 4 blij-  J{V de zege der ouderliefde, blijven; ik leg mijn hart in *t uwe, mijne bevende handen omhellen uwe kniën. Ik werp mij in uw' fchoot, ik ftort daar alle mijne tranen; maar ach! zij zijn verloren. Uwe hand weigert ze te drogen ; mijne zuchten keren in mijn afgefolterd bart te rug, zonder dat gij ze hoort. Belmont, ontroerd. Kunt gij 't hart van uw' vader verfcheuren ? ik beloofde mij geheel iets anders van u; \ is dan het hart van mijn kind, dat voor een' vreemdeling gloeit, en koud is voor haar' vader ? (kaar zijne betraande hand voor oogen houdende: j Julie! deze is de eerfte traan, die ik immer fchreide... niets kon 'er mij eene enkele ontrukken, en ik had weinig kunnen denken , dat de eerfle door mijn kind vloeien zou. Julie. Eéne traan — ééne traan heeft gevloeid Ja! gij zult u laten verbidden. Belmont, Mijn plicht , de eer, en uw geluk verbiedea "(. — Julie! wie bij den afgrond flaapt , moet gewekt worden; ik wil u beletten daar in te vallen , om dat ik u bemin, gelijk ik mijne eer bemin ; uw verblijf in Vrankrijk zal u eene kwalijk gepiaatfle liefde doen vergeten, en uwe opvoeding vol-  tooneelspel. 41 volmaken. Gehoorzaam dus en bereid u tot uw vertrek: de tijd zal mij rechtvaardigen. Julie. Ik kan u dan niet vertederen — Mijn Vader! uw hart ftaat niet meer open voorden kreet van uw ichreïend kind — geene enkele item fpreekt in u meer voor Julie —- ach! wat begeert gij van mij ? Melcour vergeten... ik kan het niet; de Hemel weet, hoe veel mijn hart lijd , door u te moeten mishagen — maar ik kan Melcour niet vergeten : (met de ftem van het hoogfte gevoel:) mogelijk zal ik het door den tijd kunnen.... mogelijk door den tijd, mijn Vader.... Belmont ontroerd, (ter zijde.) Indien ik zwicht, wat zal'er van mij worden? Julie uwe eer heeft gefproken, en het medelijden moet zwijgen 5 ik geef u nog dezen dag voor ftille overweging; ga! raadpleeg met uw eige hart, en laat mij alleen. J u l 1 e in V heengaan. Ik ben u lastig, mijn Vader! ach! 'er was een tijd, dat ik 't niet was. Rampzalige Julie! waar is troost voor u? C $ TWEE.  4-2 DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, TWEEDE TOONEEL. Belmont alléén. Neen; ik kon die aandoenelijke klaagftem niet langer weêrftaan , mijn hart brak... alle mijne ftandvastigheid is in dat onwaardig vuur , dat in mij gloeit, gefinoord. Wat is zij beminnelijk! geene enkele beweging, die geene bevalligheid is .'...Melcour! trouweloze Melcour! gij hebt dan reeds het zwakke meisje gekluisterd — maar beef! gij zult uwe prooi niet bezitten; ik zal haar uit uwe armen rukken, en u eeuwig haten. Ja! ik zou u haten , al waart gij mijn Broeder, al had gij mijn leven gered, al ware 'er geen flang onder de bloemen verborgen; gij kunt mij lagen leggen : een worm , die vertrapt wordt, kromt en wringt zig, en zou ten minften den voet willen wonden, die hem verplet. — Mijne vrouw komt. (hij gaat zitten.') Mijn befluit ftaat vast. DER.  ToONEELSPEL. 43 DERDE TOONEEL. Belmont, Mevr. Belmont. Mevr. Belmont. Hoe zit gij daar zo alleen, mijn Man?... hebben nieuwe bezigheden ?... Belmont. Ik onderhoud mij met mij zeiven. Mevr. Belmont. Wees dan op uwe hoede : gij onderhoud u met een' vleier ; pleeg voor al met dien vleier geen raad over 't vertrek van Julie — laat ik u veeleer voor haar.... Belmont. Spaar uwe redens , Mevrouw! ik heb *t u reeds gezegd; de offerhande kost mij veel — zeer veel — maar 't blijft vast: Julie moet vertrekken. Mevr. Belmont. Maar, wat is, bid ik u , de oorzaak van dit onverwacht befluit? is 't eeu geheim? Belmont. Ja, Mevrouw! Mevr.  44 de zege der ouderliefde, Mevr. Belmont. Gij hebt dan geheimen voor mij, voor mij, die u zo teder bemin? Belmont. Wanneer eene vrouw haar' man waarlijk bemint, is zij nimmer achterdogtig. Mevr. Belmont. Wanneer een man zijne vrouw waarlijk bemint, heeft hij nooit geheimen voor haar. Belmont. Mevrouw... Mevr. Belmont. Mijn Heer... Belmont. Uwe te groote tederheid bederft Julie; gij maakt, in fchijn van in haar een gevoelig hart te vormen, haar tot een van die romaneske meisjes , die alles met eene verhitte verbeeldingskracht befchouwen ; die door alle hare leden beven , als men eene vlieg doodt, en in flaauwte vallen op 't zien bloeden van een geflacht hoen. Mevrouw ! fmoor die kwalijk geplaatfte tederheid; 't is zij die flechte ouders en bedorven kinders maakt, zo de dochter minder geliefkoosd eii gevleid wierdt, dan zouden niet meer het fchittrend goud en kostbare gefteentens de vercierfels der Moeders be-  TÓOflEELSPEL. 45 behoeven te zijn — maar een welopgevoed vaderlandsch Meisje; zo de vader zijn' zoon met meer grootheid beminde, geloof mij, 't land zou meer helden en minder bloodaards hebben: Mevrouw ! dit is de les van een' foldaat! Mevr. Belmont. Ik eerbiedig die les, maar zij kan op mij niet toegepast zijn; ik heb in het hart van Julie geene overdrevene gevoeligheid willen aankweken, maar alleen die, welke de bron der fchoonfte deugden is; ik heb haar trachten te leren, nooit eene zoogende moeder te zien, zonder een gedeelte van hare tederheid te gevoelen; nooit met verachting een grijs hoofd te aanfchouwen; waarde te vinden in 't zweet, dat van 't gelaat der naarftige armoede valt; dit was mijn doelwit; behaagt u deze opvoeding niet, zij kan volgens uwe keuze verandert worden; Julie heeft gebreken; zij is vooral driftig; maar de tijd en onze raadgevingen zullen haar verbeteren; zij kan bij ons die opvoeding , die u de beste toefchijnt, blijven ontvangen. Belmont. Neen; wij leven ftil en eenzaam; en 't is niet in de eenzaamheid, in 't midden van opgeflapelde boeken , dat een meisje meer bevalligheden verkrijgt ; Julie zal gevormd worden door meer menfchen en minder boeken te zien ; toen wij haar aan-  46 de zege der Ouderliefde-, aannamen , was ons befluit haar eene luisterrijke opvoeding te geven ; hier kan dit niet gefchieden; Julie moet de waereld vercieren j zij is voor haar gevormd. Mevr. Belmont. Is't dan in de waereld, dat een braaf Meisje 'c geluk vindt? Belmont. Julie is bevallig; zij zal in den kring der groten verkerende, 't cieraad en voorbeeld der vrouwen worden, en een aanzienelijk huwelijk kunnen doen; onder 't opzicht van mijne Nicht in Parijs, ... Mevr. Belmont. In Parijs ? de troon der weelde, de wieg der verleiding, en't graf der deugden, waar de vrou. wen 't voorbeeld der modes geeven, wanneer zij dat der deugden geven moeten ? gij kond waarlijk niets gevaarlijkers voor haar uitdenken; hare fpiegel en de vleiers zullen haar gedurig zeggen, dat zij bevallig is, en de verleiding... Belmont. 't Is 't grootst, midden in de verleiding deugdzaam te zijn, en Julie kent genoeg de waarde der deugd, om zo groot te wezen; hare rede, in d* waereld volmaakt, zal hare deugd volmaken. Mevr.  ToONBELSPEL, 47 Mevr. Belmont. Hoe zullen uwe vrinden dit befluit misprijzen, hoe zal uw naam door 't lasteren.... Belmont. Mevrouw! de blaffende hond zwijgt op het laatst, wanneer men hem ongemerkt voorbijgaat. Mevr. Belmont. Gij kunt mij niet overtuigen, dat de zucht voor Julies opvoeding de bron van uw verhaast befluit is. ■ Belmont, ter zijde. Ik beef! redden wij ons! Mevr. Belmont. Melcour immers bevordert volleJIg genoeg Julies opvoeding; zijne kennis in de alen.... Belmont.. Hoe? Melcour? — wel nu — gij begeert 't.„ weet dan: hij is de oorzaak van mijn verlmjt befluit : een minnaar , Mevrouw! is een al te gevaarlijke leermeester. Mevr. Belmont. Wat betekent dit ? verklaar u. Bel-  48 DE zege der ouderliefde, Belmont, van de fecretaire eene tekening nemende. Ziet gij deze bloemen, door Julie getekend?. .* hebt gij niet opgemerkt , dat dit juist het boucquet is, dat Melcour gisteren op zijne borst had? Mevr. Belmont. Welk gevolg trekt gij hieruit ? 't is immers natuurlijk, dat de bloemen, die zij kort te voren gezien had, haar tegenwoordig bleven, en als van zelf zig aan 't penfeel opdeden ? B e l m o n t. Hoe? Mevrouw! zaagt gij den ijver niet, waar mede zij dezelven tekende , dat vuur in hare oogen ; hoe zij bij iederen trek grimlagchte, en hoe een blozend rood , fterker dan dat van de bloemen, die zij tekende , zich op hare wangen verfpreidde ? 't moge u ontfnapt zijn ; ik heb in deze geringe omftandigheid de neiging van haar hart ontdekt, en mijn vermoeden is bevestigd. Mevr. Belmont. Zij beminnen eikanderen? Belmont. Twijffel daar aan niet; zij heeft het aan mijne voeten beleden. Mevr. Belmont. Wel nu, mijn lieve man! is dit de oorzaak van uw  ToONEELSPEL. 4° uw genomen befluit, dan durf ik u op nieuw fmeken, haar vertrek niet te verhaasten. Deze rede is niet gewigtig genoeg, om mij 't dierbaar voor" werp mijner genegendheid te ontnemen; gij keurt hare liefde af; dit is genoeg; Julie heeft een hart, dat vatbaar is voor de hevlgfte indrukken; wanneer ik haar een verwijt doe, dan vloeien hare tranen , en haar hart opent zich voor mij... zulk een geftel is gemakkelijk te bellieren , en ik fta u in, dat hare liefde welhaast gefmoord zal zijn. Belmont. Neen, Mevrouw! die liefde , die een vergif voor hare rust en eene hindernis voor hare plichten isj kan niet gefmoord worden dan door hen te fcheiden. Melcour is bij mij verbonden ; 'er blijft dus niets overig , dan dat Julie vertrekke. Mevr. Belmont. Zij bemint ons zo teder!... hoe zal zij, verwijderd van ons, hare beste dagen wegkwijnen. Belmont. Mijn geneesmiddel is bitter, maar zal heilzaam voor Julie zijn ; 't vertrek van hier zal haar tranen kosten, maar ó die tranen zullen drogen: ik heb zelden eene ontroostelijke vrouw gezien. Mevr. Belmont. Spaar ons, bid ik u; gij zijt vertoornd, dit is D fa  50 de zegb der ouderliefde, het oogenblik niet, om mededogend te wezen.... maar (luit uw hart niet voor mijn fmeken ; ontneem mij de tedere hand niet, die mij onderlteunde; ik zal Julies hart doorgronden , haar meer dan ooit nafporen... geene enkele beweging zal mij ontfnappen, en zij zal ras door miine oogen zien, dit zweer ik u. Belmont. Ik geloof u zonder eeden, maar Haak eindelijk uwe vruchteloofe pogingen; mijn befluit flaat onveranderlijk ... men moet fomtijds meer dan ftreng zijn. Mevr. Belmont, hevig. 't Is nimmer geoorloofd, wreed te wezen ; Mijn Heer ! terwijl ik niet verkrijgen kan, wat ik, fchreiende, vraag, verklaar ik u thans vrijmoedig, nimmer in haar vertrek te zullen toeftemmen; u tegen te gaan.... Belmont. Hoe? Mevrouw! vergeet gij, dat gij mijne vrouw zijt... wat uw plicht is ? Mevr. Belmont. Mijn plicht is, mijn' man te beminnen, maar mijn' dwingeland te wederftaan. Belmont. Is 't mijne vrouw , die ik dus hoor antwoorden? Meyr_  ToÓNEELSPEL. $1 Mevr. Belmont. ja! zo 't mijn man is, dien ik dus hoor vragen. Belmont. Ik ben echtgenoot... gij wilt mij tot uw' flaaf maken... Mevr. Belmont. Tot een' flaaf uwer plichten. Belmont; Gehoorzaam, gehoorzaam, Mevrouw! ik wiU dat julie morgen vertrekke. Verwagt geene frneekingen meer; het „ ik wil" moet nu gelden...'t is niet meer uw vrind, die fmeekt, maar uw man , die gebiedt! Ik vlieg , om zelfs order op alles te fcellen. VIERDE TOONEEL. Mevr. Belmont, alléén. Hoe veel heeft 't mij gekost, op zulk een' toon tot hem te moeten fpreken... maar ook deze poging is vruchteloos geweest ; nimmer heeft hij mij zo wreed bejegent. Maar Julie,.. zij bemint Melcour... zie hier veellicht de bron van hare droefgeestigheid. Zal ik die liefde tegengaan f D 2 Mei'  52 de zege der ouderliefde, Melcour vervult geheel de denkbeelden , die ik mij van een braaf man vorm, en de armoede kan immers niet verachtelijk maken het geen door de deugd achtenswaardig is; mijn man wil die liefde door geweld uitdoven... ach! zegt zijn hart hem niets?... Eene vrouw aan de bekoorlijkheid van eene ftille neiging ontrukken , dit is : den dolk iloten in den boezem van een kind, dat dooreen' aangenamen droom geftreeld wordt Julie komt; ik wil haar hart doorgronden. V IJ F DE TOONEEL. Mevr. Belmont, Julie. Julie. Ach! mijne Moeder! mag ik mijne tranen nog in uwen fchoot uitflorten... of heb ik ook uwe liefde verloren?... verltoot gij mij... (haar zeer ■weemoedig aanziende:') gij ook, mijne moeder?.. Mevr. Belmont. Waarom kunt gij in dit hart niet lezen, Julie ? gij zoud daar uwen vraag beantwoord zien. Julie. Gij bemind mij dan nog : ik ben minder on- ge-  tooneelspel. 53 gelukkig ! maar hebt gij reeds mijnen Vader gefproken?... is hij vertederd? gij zwijgt? Mevr. Belmont, Het zwijgen is hier antwoorden. Julie. Hij heeft dan geen medelijden met zijn ongelukkig kind ! Mevr. Belmont. Ja, uwe droefheid grieft hem; uw geluk is de drijfveer van zijn befluit; hij wil in oenen uitgebreider kring uwe opvoeding volmaken ; tracht u zelve geweld aan te doen, om hem te gehoorzamen ; denk aan alles, wat hij voor u gedaan heeft, en durf eene kleine opoffering aan de dankbaarheid geven; fta de eerfte proeve door, en uw vertrek zal zich in vrolijker licht voor uw oog vertonen. Gij zult in Parijs 't genoegen vinden; men vind het immers overal, wanneer 't hart zuiver is? daar zal eens een aanzienlijk huwelijk... J u l 1 e , hevig otitt oer cl. Het huwelijk?... neen , mijne Moeder! ik beef daar voor... ik wil mijne vrijheid bewaren... Mevr. Belmont. Verliest men die immer met eenen aangebeden echtgenoot? gij fiddert, Julie?... hoe? die tedere vereeniging van twee harten , waar bij do D 3 vrind-  54 de 2ïg,e her ouderliefdb, vrindfehap zo koud is , de omhelfingen van eetf geliefden wederhelft, die voor ons leeft... doet zulk een lagchende toekomst u beven ? zijt gij ongevoelig voor de hoop , ééns in een dierbaar kind te herleven ? dit evenbeeld van u zelve aan uw hart te drukken? treft u 't aandoenlijk tafreel niet, dat u het moederlijk geluk fchetst?... zo gij daarin rampen ziet, dan beef ik op mijne beurt voor de genoegens, die gij u voorftelt. Julie. Maar , mijne Moeder ! 'er zijn zo veele mannen, diefchatten, geboorte, alles voor zich hebben , behalve.;... zich zeiven. Mevr. Belmont, haar met opmerking hefchouwende. Er zijn ook waardige mannen; Julie! zie door mijne oogen een' ftaat, waar voor gij te onrecht beeft; het huwelijk en wettige banden... zie daar de bron van 't weinig geluk, dat de hemel ons op aarde fchenkt; de liefde wierdt den mensch in de dagen zijner onfchuld gegeven: zij is de zuiverfte der aandoeningen. Gij zijt in 't bloeien uwer jaren; de lente van 't leven behoort aan de liefde en de hand van een' waardigen echtgenoot doet' m den winter onzer jaren, nog bloemen voor ons' ontluiken - waar zijn de tegenfpoeden, die door zulk  tooneelspel. 55 zulk eenen band niet uitgewischt worden ? waar zijn de tranen, die bij de wieg van een geliefd kind,in de armen van eenen dierbaren wederhelft niet drogen ? Hij verlaat ons niet, als ouders , vrinden , als alles ons verlaat ; hij beeft als de angst ons doet beven; hij fchreit, wanneer de tegenfpoed ons fchreien doet.... gij zult zulke mannen overal — ook in Parijs vinden; zij zulr Ua bevallig, teêrhartig, braaf zijn. Julie, wier aandoening gedurig aangegroeid is , ter zijde : Zij zullen geene Meicours wezen ! Mevr. Belmont. Wat fpreekt gij, Julie !... ik hoor u Melcour noemen. (Julie werpt zich aan hare voeten en fchreit!) Mevr. B E L M 0 N TWat betekent dit, mijn kind ? welke droefheid overweldigt u? Julie. Beste, dierbare Moeder!... ik befproei uwe tedere hand met tranen, die uit mijn hart vloeien \ ik omhels uwe kniè'n ; ik voer mijn' kreet aan uwe voeten ... dit hart... (zij zwijgt.) Mevr. Belmont. Gij ontfteld het mijne. Ga voort, Julie J D 4 Ju-  5$ de zege der ouderliefde, Julie. Ik mag — ik kan 't niet langer ontveinfen: dit hart... behoort mij niet meer. Melcour... Mevr. Belmont. Hoe?... gij bemind hem? Julie. Ach! ik zal nimmer gelukkig kunnen zijn dan door zijn geluk, en ik verkies het ongeluk, dat ik met hem delen mag, verre boven het geluk,dat ik alleen geniet; lieve Moeder! gij zelve, gij hebt die liefde aangekweekt ; hoe dikwijls hoorde ik uit uwen mond : „ wat is die Jongeling w«lle„ vend ; hij was meer geluks waardig." 't Is waar, Melcour is niet rijk, maar ik wil mijn hart geven en niet verkopen ; men is niet altijd ver. genoegd, als men rijk is, en de rijkite menfchen, zijn zelden de beste menfchen... dit was zo menigwerf uwe les. Mevr. Belmont. Julie! kent gij genoeg Melcour, om hem uw hart te fchenken ?.. de jeugd is toegevende voor de jeugd, en 'er zijn beminnelijke vlekken. Julie. Ach! dat ik ééne enkele vlek in hem gevonden had... zij ware een eeuwige fcheidsmuur tusfchen hem en mij geweest; maar hij heeft 'er geene... ik  tooneelspel. 57 ik vergelijk alles met hem, en alles verdwijnt. Ja | dit hart kan niet dan 't zijne wezen, tot dat het breekt. Mevr. Belmont. Julie ! Julie ! ik voorzie nieuwe rampen ; de armoede is eene vijandin van 't menfchelijk geluk; zo gij uwe liefde vergeten , u zelve verwinnen kond.... Julie. Dit was mogelijk , indien 'er geen Melcour leefde ! ■— maar, mijne Moeder ! zo ik misdaan heb , haat mij niet... haat mij niet,.. maar misdaan?... hoe? ik zou misdoen, en mijn geweten zwijgt, en gebiedt mij te volharden ! neen, ik ben trotsch, het hart van zulk een' edel man verwonnen te hebben ; ó mijne Moeder I wanneer ik gisteren dacht, hem niet vuriger te kunnen beminnen , gevoel ik echter heden , dat hij mij nog dierbarer is dan gisteren... 't is waar, hij is arm , maar gij hebt vermogens en ik ben uw eenigst kind. Mevr. Belmont. Mijn kind?... Helaas!... Julie. Gij zucht, mijne lieve Moeder... D s Mevr,  58 de zege der ouderliefde, Mevr. B e l m o n t. Uwe Moeder ?... ach! Julie.., Julie. Gij wilt mijne Moeder niet meer zijn? Mevr. Belmont. Ik blijf u beminnen, (ter zijde:) Hoe zal ik 't haar ontdekken? Julie. Ik begrijp u niet, Hebt gij mij nieuwe rampen te melden? Mevr. Belmont. Julie! wapen u met moed; ik moet u een geheim ontdekken, dat u grieven zal: gij denkt... (zij zwijgt.) Julie, zich aan hare voeten werpende. Ach! gij aarfelt... ik fmeek aan uwe voeten, mij alles te zeggen; indien gij mij bemind, zal ik alles kunnen horen. Mevr. Belmont. Weet dan.... Julie. Wel nu ? Mevr. Belmont. Wij zijn uwe Ouders niet. Julie. Wat hoor ik? wat zegt gij? Mevr.  T o o n e e l s p £ l, 59 Mevr. Belmont. Ik heb 't mijn plicht gerekend, u dit geheim thans te openbaren , op dat Melcour geene vooruitzichten in de toekomst vorme, die verijdeld zouden kunnen worden. Julie. Ik ben uwe dochter niet. — Wie zijn dan mijne Ouders ? Ach! laat mij tot hen gaan; ik zal met Melcour in hunne armen vliegen; zij zullen ons zegenen, en ons leven zal bij hen uil zijn, om gelukkig te wezeu. Mevr. Belmont. Bedaar , lieve Julie ! bedaar : toen gij nog een kind waart, hebben uwe Ouders dit leven voor een ander verwisfeit, dat gelukkiger is dan 't gelukkigfte hier wezen kan. Julie. Mijne Ouders leven niet meer? Mevr. Belmont. Zij waren door een verloren proces arm gemaakt ; uw Vader, die nu niets meer had, dan zijne eer— en zijnen moed,wilde dien behoeftigen ftaat herltellen, en nam de wapens op, maar zijn moedt wierdt hem dodelijk; in den eerllen veldflag verloor hij reeds 't leven.... J u-  60 de zege der ouderliefde, J tt l i e. Hemel! en wat wierdt 'er toen van mijne arme Moeder? Mevr. Belmont. Uwe Moeder? bezef haren toeftand; zij verzogt een jaargeld, maar, zo als het meest gaat, de ongelukkige weduw , wier man met zijn bloed op zijnen boezem gefchreven had, dat hij geen bloodaart was, wierdt met haren braven Held vergeten; na herhaalde fmekingen, bekwam zij echter eciugen onderftand, maar deze was zo gering, dat de deugdzame vrouw, door gebrek en droefheid verteerd, kort na haren man , bij uwe wieg , den geest gaf. Julie. Zie daar, zie daar de menfchen, en men wil, dat ik met hun zal verkeren! ö mijne Ouders! Mevr. Belmont. Na den dood van uwe Moeder, leefdet gij niet verre van hier bij eene harer vrindinnen , die naauwlijks het nodige voor zich zelve had ; en wat zou 'er van u geworden zijn, zo de Vader der wezen voor u niet gewaakt had? ik zag u bij toeVal; uwe jaren, uwe bevalligheid, de kinderlijke tranen... alles fprak voor u, en, terftond na mijn hu-  tooneelspel. 6l huwelijk, befloot ik u tot ons te nemen — fints dien tijd, Julie! hebben mijne tederfte zorgen zich voor u vereenigd ; ik deed alles voor u ,en vreesde, nooit genoeg te doen. Julie. Mijne Moeder! — gij ontzegt mij immers dien tederen naam niet, welken de gewoonte en uwe liefde mij zo dierbaar gemaakt hebben ? — Mijne Moeder! ik heb in u alles wedergevonden; Och of de Heer Belmont.... Mevr. Belmont. Laat ons hem niets verwijten; Julie! ik zal eene laatfte poging wagen, en niet ophouden , zijn hart te beltonnen, (haar bij de hand neemende.) Gij bemind Melcour... denk altijd aan uwe Ouders, en blijf hun waardig: zij waren deugdzaam, en zien uit den Hemel op u neder. Julie, hare hand kusfchende. Ja! Julie zal deugdzaam blijven; zij heeft haar hart verloren, maar bewaart hare deugd; zij bemint Melcour, maar meer hare onfchuld. ZES-  de zege der OtIDEELIEFDEj ZESDE TOONEEL. Mevr. Belmont, Julie, Andr£ A n d r Ê. Een oud foldaat, Mevrouw! begeert Mijn' Heer te fpreken. Mevr^ Belmont. Hij kome ftraks weder, dewijl mijn man voor eenige oogenblikken is uitgegaan. A n d r b. Hij zegt, iets gewigtigs te melden te hebbent en fmeekt tot u toegelaten te worden. Mevr. Belmont. Iets gewigtigs ?... een oud foldaat... A n d r é*. Hij fchijnt van verren weg gekomen , en ten niterften vermoeid; met lidtekens op zijne wangen, in eenen zeer armoedigen toeltand. Daar is hij reeds, Mevrouw! Z E-  TOONEELSPEL. 63 ZEVENDE TOONEEL. Mevr. Belmont, Julie, Melcour, Merval, Andrjj. Melcour tot Merval met nadruk. Zijt gerust, mijn Vrind! hier kunt gij fpreken. Merval tot Mevr. Belmont. Vergeef, Mevrouw! maar indien ik u alleen en zonder getuigen... Mevr. Belmont, ter zijde. Wat mag dit geheim wezen ? {Zij geeft eerf wenk aan Julie, die, met Melcour en André, vertrekt.) ACHTSTE TOONEEL. Mevr. Belmont, Merval. Merval. Mevrouw! verwaardig u mij te horen; dit behoeftig kleed fchrikke u niet af: een eerlijk hart klopt daar onder. Mevr. Belmont. Gij zijt dus een goed mensen ? M e r-  g\ de zege der ouderliefde,' 'Merval. Ik tracht, het te wezen. Mevr. Belmont. Spreek dan vrij. Ik zal u horen. Wie zijt gij ? Merval. Een grijsaard, die lange jaren voor zijn vaderland geftreden heeft; die nimmer het gevaar zag, waar hij den roem kon zien, en altijd getracht heeft, gelukkigen te maken, zonder het ooit zelfs geweest te zijn. Mevr. B e l m o n t , ter zijde. Hij neemt mij in. Merval. Ik heb mijn vaderland door vreemde huurlingen zien verwoesten; zij kwamen om te vechten — en zij hebben gemoord; zij moesten hunne zwaarden wetten op de borst van mannen , en zij hebben dezelven in den boezem van zuigelingen genoten. Ik heb mijn vaderland zien verwoesten ; ik heb den boom van zijnen wortel zien rukken, onder wiens fchaduw ik meer dan vijftig jaren rustte; aan wiens takken ik zo menigen lauwer ophing! Ook ik wierd toen verftoten — maar ik murmureer hier over niet, Mevrouw! want na den roem van wel te doen, is de grootfte, rampzalig te zijn , om wel gedaan te hebben, (hij weent.) Mevr.  tooneelspel. 6$ Mevr. Belmont, ter zijde. Welke eedele gevoelens! Merval. Mijn vaderland! mijn vaderland ! — vergeef, Mevrouw! de vurige uitdrukkingen van den grijsaard; de waarheid heeft haren eigen toon , en, wanneer ik van mijn vaderland fpreek, fpreek ik nog altijd als jongeling. Mevr. Belmont. Die taal is de fchoonfte, maar verder... Merval. Gedurende mijn verblijf in Europa verbond de tederfte vrindfehap mij aan den waardigen vader van uwen Echtgenoot. Mevr. Belmont. Hoe? aan den Heer Merval? Merval. Ja, Mevrouw! toen ik, gereed om naar America te vertrekken, hem het laatst vaarwel toefla-, merde, drukte hij mij tederlijk aan zijn hart, en fprak, fchreiende: „ ó mijn vrind! gij gaat naar „ een land, dat mij naauw aan 't hart ligt; mijne „ jaren verbieden mij, u te volgen , maar zo gij immer „ mijne kinderen vinden moogt, zeg hun, dat ik leef, dat ik hen zeegen." E Mevr.  66 DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, Mevr. Belmont. Wat hoor ik... ik ben bewogen. Merval. Mijn vrind noemde toen den Heer Belmont, en verhaalde mij , dat een ongelukkig tweegevechc dien zoon genoodzaakt had van woonplaats te veranderen ; dat, na herhaalde pogingen , zijn aangenomen naam , maar niet de nieuwe woonplaats hem bekend geworden was; toen gaf hij mij dit gefchrift, dit pand zijner liefde, dut, na vergeeffche nafporingen gedurende veele Jaren, u thans eerst ter hand komt. (Hij geeft een" brief aan Mevr, Belmont.) Mevr. Belmont den brief openende : De Heer Merval was zulk een' vrind waardig. (Zij leest tnet ontroering:) 99 Aan mijn' teêrgeliefden en deugdzamen Eduard." „ Koomt immer deze brief u ter hand, verneem „ dan 't deel, dat ik neem in de grievende ge„ volgen van uw tweegevecht , die u verplicht „ hebben den verbloemden naam van Belmont aan „ te nemen. Ik fchrijf daar aan uwe lange lTil„ zwijgendheid toe: mijn Zoon! dierbare Zoon.' „ ligt zal ik niet meer zijn, wanneer gij deze lef„ teren leest, die door mijne grijze hand, beven. „ de,  T O O N ! ! t i P E Li 6? „ de , gefchreven , en met vaderlijke tranen bes, fproeid zijn; Ach! vergeet nimmer uw' vader — „ en de deugd; blijf uwen Broeder beminnen, en „ ga hem voor op 't pad der deugd, doch, ik „ weet 't. deze aanprijzing is overtollig; Hij die u „ dit gefchrift zal overgeven , was altijd mijn „ vrind: dit is genoeg, om hem de uwe te doen „ zijn. Bemin de eer , maar vlied het twee» „ gevecht : het bloed vloeit alleen grootsch „ voor 't Vaderland ; ó zo gij immer mijne les„ fen vergeet... vertegenwoordig u dan 't graf „ van uwe Moeder , en zweer , deugdzaam te „ zullen zijn. Vaart wel, mijne kinderen! vaart wel, lievelingen mijner ziel! dierbare, dierbare „ Panden! denkt aan uw' Vader , gelijk hij aan „ u denkt." Merval. (Zij vouwt den brief, droogt hare tranen en zegt:) Welk een Vader!... ach! had ik hem immer gezien ! Merval. Hoe? Mevrouw! gij zaagt hem nimmer? Mevr. Belmont. Dit kon niet mogelijk zijn; na dat mijn EchtE 2 ge.  63 de zege der ouderliefde, genoot zijne eerfte woonplaats verlaten , en daar, gelijk hij mij verhaald heeft, een' broeder, die hem niet wilde volgen , achtergelaten had — zeker dien broeder, waar van zijn vader fpreekt leerde hij mij hier kennen, en hier verbond ons de band van 't huwelijk. Maar gij, mijn vrind!... deze brief fpreekt voor u; de Heer Merval beveelt u aan onze vrindfehap; 't verzoek van een' vader, die op den rand van 't graf ftaat , moet heilig zijn : blijf in ons huis vertoeven. Merval. Hoe, Mevrouw? zonder mij te kennen? Mevr. Belmont. U kennen ? de Heer Merval beminde geene , dan braven... hij beminde u, dit is genoeg; zijn vrind moet de onze zijn. Merval. (ter zijde.) Welk eene grootmoedigheid ! Mevrouw ! ik neem uwe aanbiedingen dankbaar aan; maar verfchoon mij... ik eindig eene moeilijke reis — de vermoeidheid overweldigt mij... indien 't mogelijk ware eenige rust... Mevr. Belmont. Mijn Heer.' ik moest de eerfte daarop gedacht hebben ; vertoef nog eenige oogenblikken in dit ver.  T o o n e e l s p e l. 69 vertrek; ik zal zorgen, dat een ander u tot rustplaats gereed gemaakt worde. (Zij vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. M e r v a l, alken. 't Wierdt tijd, dat ik die eedele vrouw verwijderde ; hare edelmoedigheid deedt mijne aandoeningen overftromen. Zie daar dan de eerfte (lap gelukt ! Zie daar mij bij mijne kinderen , die beiden, onder verbloemde namen , 't zelfde verblijf hebben.... Hemel! na drie angftige jaren hebt gij mij tot hen geleid; maar ö de een is 't iiaciuolFer van den anderen geworden ! Ja! Frederik... Frederik ! lieveling van mijn hart! alles is mij bekend; ik weet, dat uw broeder uw tiran is geworden ; echter , de verdrukte is mijn Zoon... de verdrukker is mijn Zoon! ( Na een weinig ftilzwijgens:) Wel aan — laat ons niet werkeloos zijn; ik wjl, zo 't mogelijk is, nog ecnigen tijd onbekend blijven , maar nuttig wezen ; ik wil de daden mijner kinderen nafporen en hunne harten doorgronden. Mijn brave Frederik heeft mij hier geleid zonder mij te kennen, en wie zou E 3 dit  JO de zsgs der ouderliefde, dit wezen, met wonden en lidtekens bedekt, door de tranen uitgefleten en door de tegenfpoed van langen tijd misvormd, herkennen? Vergeeft, mijne Kinderen! vergeeft Ybedrog, dat ik heb moeten aanwenden, om, onbekend, mij in uwe verkering in te dringen: wie met zulke zuivere oogmerken bedriegt, is geen bedrieger, — Men komt.., bedwingen wij ons. TIENDE TOONEEL. Merval, A n d r i, A n d r é, in V inkomen. Dat is eene droefheid, een geklag in dit huis! (jat Merval) Mijn Heer! uw vertrek is gereed. Merval. Ik volg u, mijn vrind ! maar gij fpraakt van droefheid en geklag.... A n d r i. Gij fchijnt in uw leven gevoeld en geleden te hebben, gij zult een eedel hart bezitten; we! nu, ik wil u alles vertellen, maar beloof mij geheiah houding. Merval, Zijt gerust. A r*  tooneelspel. ji A n d r ê. Nu dan: wij hebben hier twee jonge luidjes, die eikanderen hartelijk beminnen; die jonge Juffrouw, die gij ftraks hier gezien hebt.... Merval. Zij fcheen mij toe zeer beminnelijk te zijn, A n d r ê. Gij hebt u niet bedrogen; 't is een goed kind, dat ik uit al mijn hart bemin; en onze jonge heer is niet minder braaf, en gelijkt geheel niet naar die verwijfde jongens, die alle hunne bewegingen op de maat doen, en die men wandelende parfumeerwinkels kan noemen. O ik ben overtuigd, dat gij mijn' Heer Melcour beminnen zult, zo dra gij hem kennen leert. Merval, ontroerd, doch zijne ent* roering verbergende, (ter zijde!) Mijn Frederik! A n d r é. Hij is hier nog niet lang geweest, maar wij kennen hem reeds uit zo veele brave daden; wel nu, Mijn Heer, vind gij daarin iets onnatuurlijks, dat die twee jonge luidjes eikanderen beminnen? Is 't mogelijk, op die jaren niets in het hart te hebben ? E 4 M e r-  72 de zegb der ouderliefde, Merval. Ik vind die neiging natuurlijk. a n d r É. Dan vind gij het ook onredelijk, dat men me? alle geweld die liefde tegengaat. Kijk , ik zou het paard eens laten uitrijden , het zou dan mogelijk wel van zelf moê worden ; de Heer Belmont zegt „ Melcour is arm" maar ik vind, dat zijne kinderen dan daarom te gelukkiger zullen wezen , om dat zij geen Prinsfen of Koningen worden, 't Geluk volgt een' goeden burger te voet. Het is toch ook een weinig fchande, zo als het tegenwoordig gaat; men verbind niet perfonen met perfonen, maar paarden en wagens met paarden en wagens, ducaten met goude rijders, een mooi je buitenplaats met een mooij huis en de Stad... dat heet thans trouwen! Merval, grimlagchendt. Recht zo ! recht zo ! a n d r i. De jonge Juffrouw zit bitter te fehreien, want zij moet van hier vertrekken , en mijn Heer is reeds uitgegaan, om eene plaats voor haar op een fchip te beltellen. Merval. Dit grieft mij, 1 A n-  tooneelspel. 73 A n d r è. Ik ben ook zo weemoedig, want hij heeft al gefproken , haar naar een klooster te zullen zenden; kijk, Mijn Heer! men moet een jongmeisje niet opfluiten , zo als men zijn geld opfluit; haar in een klooster zetten... en waarom ? om dat zij den Heer Melcour bemint ; och! de meisjes moeten immers toch altijd iets hebben, om meê te fpelen , poppen, printjes, kaarten , honden, katten .. en eindelijk... mannen ; mogelijk moest mejuffrouw Julie in dit geval meer trachten te redeneren, maar waarlijk als men zo mooi philo. .lo.. fopheeren kan , dan bemint men ook niet. Ik weet het bij ondervinding; ik heb ook eene vrouw gehad; ik zag haar voor 't eerst in Switferland, kende de taal vau 't land niet, maar drukte haar zachtIcens de hand... Merval. Dat is een taal, die men in alle landen verftaat. a n d r Zii verftond die ook ; om kort te gaan , zij wierd mijn wijfje; ó wat was het mij toen wel! de zon ging fchoner op voor mij -— want ik had een wijfje; mijn vaders tuin fcheen mij veel beE 5 val-  74 de zege der ouderliefde, valliger.. want ik had een wijfje; ik werkte veel fterker dan ooit... want ik had een wijfje ; maar de dood... nu ik moet 'er niet aan denken; maar gij, Mijn Heer! als gij iets voor de ze luidjes kunt uitwerken; als gij voor den Heer Melcour... Merval. Maar zonder hem te kennen? A n d r é. Gij kent zijne droefheid : dit is immers genoeg: hij is zo braaf, als ik zelf verlangen zou, dat mijn kinderen braaf waren ; zie , ik wensch nu, voor de eerftemaal rijk te zijn ... ik gaf, ge. willig, alles, om hem en Mejuffrouw Julie gelukkig te zien. Merval. Uwe menschlievendheid bekoort mij. A n d r é. Ja ! Mijn Heer ! ik tracht altijd dankbaar en menschlievend te zijn , en André heeft altijd die bediendens gehaat , die , om hunne heeren eenige oogenbh'kken vroeger in den fchouwburg te brengen, zicb in 't gevaar itellen, om onder de wielen van 't rijtuig den armen man te verpletten , die eenige vracht tot nut der Maar- fchap*  TOONEELSFEL. f $ fchappij voortfleept... zo denk ik, mijn Heer! Merval. Die denkwijze , doet u eer aan ; wel nu, ik beloof u mijne geringe vermogens bij den Heer Belmont te zullen aanwenden ; ftel u te vreden, en voldoe thans aan mijn verlangen naar rust. A N D R i. Ik ga u voor naar uw vertrek, mijn Heer! Einde van '/ tweede Bedrijf.  7<5 DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Belmont, ontroerd op V tooneel komende, met Mervah brief in de hand. Waar ben ik?... Ongelukkige! (den brief inziende:) Ja!'t is de hand van mijnen vader., ik herken haar :„ Blijf uwen Broeder beminnen " verfchrikkelijke woorden! Hemel! indien de brenger dezes briefs van 't lot mijns Broeders onderrecht wierdt, indien hem de oorzaak van mijne vlucht bekend wierdt, en dit mijn'vader ter ooren kwam ... dit denkbeeld is onverdragelijk: ik ben tot nu, ouder een' verbloemden naam, hier onbekend geweest;ik heb gezorgd, dat alle de brieven van mijnen broeder aan zijn' vader onderfchept wierden. Alle die voorzorgen zouden nu verijdeld zijn — neen! ik moet geen' voetltap achteruit treden! ik moet dien vreemdeling uit mijn huis verwijderen: 't is noodzakelijk — dringend noodzakelijk. TWEE-  t00neelspel. 7? TWEEDE TOONEEL. Belmont, Merval. Belmont. Ik heb 't u reeds gezegd, maak u gereed, om terftond mijn huis te verlaten. Merval, die zich gedurende dit en de volgende tooneelen zo veel mogelijk, van Belmont verwijdert: Ik voldoe, bereidwillig , aan uw bevel; maar de rede, Mijn Heer? ' Belmont. De rede is... om dat ik wil. Merval. Maar indien ik weten mogt, waarom gij wilt. Belmont. Nog eens: om dat ik wil. Merval. Onder ons gezegd, dit is geen rede; ik begrijp wel, dat gij wilt, dat ik vertrekke — maar ik begrijp niet, waarom gij wilt. Zo ik onwillig, u misdaan had.... Belmont. Ik acht u niet genoeg , om u mijn huis en vrieudfchap te ichenken. M e r„  78 de zege der ouderliefde, Merval. Gij grievt mij gevoelig. Wordt dit mijne beloning, na, gedurende zo vele Jaren, alles aangewend te hebben, om u dien briefte doen toekomen? ik ben arm; ik hoopte hier eenigen bijftand en verkwikking.... Belmont. Hoe ? was dat het oogmerk van den dienst , dien gij mij bewijst? leer dan van mij, dat de ware weldoener nimmer op 't oog der bewondering of de hand der beloning wacht. Gij wildet mij dan den dienst verkopen ? Merval, met hevig gevoel. Vergeef; ik dacht, dat het voor een gevoelig hart een waar genoegen was, ongelukkigen bij ta ftaan. Belmont. Het weldoen is eene deugd, maar iedere deugd heeft hare plaats, ruk haar van ddar en zij houdt op deugd te zijn; ik wil hen, die ik bijfta, kennen. Gij zijt een vreemdeling... arm ... ik weet de oorfpong dier armoede niet. Merval. Gij doet wel,te onderftellen, dat een arm man, om dat hij arm is , niet deugdzaam wezen kan. Ach! mijn Heer! kent gij de armoede? hebt gij ooit  ToONBELSPEL. 79 ooit de verfchrikkelijke betekenis van dat woord doorgedacht ? o hoe gemakkelijk wordt 't uitgefproken door hen, die op fchatten zitten.... de armoede I... Belmont. Indien gij dat woord , in alle zijne betekenis kent, ik beklaag u, doch ik was thans hier niet gekomen, om uwe zuchten te horen. Ik herhaal u alleen ernftig, mijn huis te verlaten, dit is mijn bevel! en gij zoud 't zelve niet verijdelen, al waart gij zo rijk, als gij nu arm zijt. Gij verftaat mij ? Merval. Ik verfta u zeer wel; gij hebt alle de wetfprekendheid van een' rijken, om hen te honen, die 't niet zijn. Gij zijt bevelhebber, ik Hechts een arm krijgsman; 't is waar, maar ieder foldaat is groot, als hij het vaderland verdedigd heeft; hec bloed,dat voor hetzelve vloeit,is altijd eedel. (met vuur:) Gij ontè'ert mij, onteer ook mijne daden, onteer het bloed, dat ik voor mijne Medeburgers geftort heb. Hoe? 't is de zoon van mijnen ouden vrind, die mij mishandeld ? Mijn Heer! ik dacht recht te hebben op uwe vrindfehap, dewijl ik dia van uw' vader bezat ; (op eenen aandoen/ijken toon:) ik heb hem bijgedaan,en getroost;dikwijls heeft  SO de zege der ouderliefde, heeft zijn hoofd op mijn' grijzen boezem gerust, als de droefheid zijne krachten overweldigde ; In deze armen heeft hij dikwijls tranen van tederheid geweent, als hij die gelukkige dagen in zijne gedachten te rug riep, toen hij, in 't midden zijner kinderen vergenoegd, hunne tedere zielen vormde, hunne gedachten zag rijpen, hunne deugden ontluiken , en hen met vreugdetranen aan 't Vaderland aanboodt; toen zijne handen, na zich eerst tot 't Alvermogen opgeheven te hebben , dan nederdaalden , om de lievelingen zijner ziel te omhelfen. Ja ! op 't te rug denken aan alle die aandoenelijke tooneelen, damerde hij, met gebroken woorden zijne genote vreugd uit — dan 1,-efde hij weêr in zijne kinders — dan , dan voelde hij weêr vreugde en zaligheid... zaligheid, als of hij nog aan hunnen boezem lag. Belmont, ter zijde. Hemel! welke eene foltering! - (tot Merval!) Mijn vader heeftu zijne vrindfehap vereert;ik eerbiedig ten hoogden alle zijne daden — maar de denkwijze van den vader is niet altijd die van den zoon. — Weerdreev mijn bevel niet langer , en vertrek zonder de redens daar van te onderzoeken. Me r va l, met verachting. 'xValt moeilijk aan hen, die flechts eertijtels heb-  ToONBELSPEL. 8l hebben, hem te dulden , die deugden heeft* Belmont, toornig. Hoe? Miju Heer! weet, dat een man > met een* aanzienelijken post bekleed... Merval. Een aanzienelijke post geeft vermogens, maar geene verdienden. Belmont. Vermetele ! is 't dus dat gij de gastvrijheid erkent ? Merval. Ik betaal u die reeds, door u de waarheid te zeggen. Belmont, zijne hand aan zijnen degen Jlaande. Ik ben altijd foldaat. , Merval, met de jiem van "t hoogfle gevoel. Ach! breng uwe hand in de mijne, en niet aan uwen degen. DERDE TOONEEL. Belmont, Merval, Mevr. Belmont. Mevr. Belmont, in 't inkomen. Wat is hier te doen? mijn Echtgenoot! gij zijt vertoornd ? F M e r.  8< de zege der ouderliefde, Merval. Gij, Mevrouw! die uw huis en hart voor mij opendet, gij verbind ook aan u een dankbaar hart: dit is alles wat de tegenfpoeden mij lieten. Zo dikwijls ik ongelukkige grijsaarts ontmoet, zal ik hen leren, u te zegenen; wanneer ik, op bevel van uw' echtgenoot, dit huis zal verlaten hebben... Mevr. Belmont. Gij zult ons verlaten, en waarom ? Merval. Om dat ik een vreemdeling, en in een' lagen Hand geboren ben. Mevr. Belmont. Mijn dierbare Echtgenoot! de rijke is immers alleen gelukkig, om dat hij tranen kan drogen ? wat gaat ons de geboorte van dezen man aan ? hij is een mensch, een ongelukkige, een foldaat. Belmont. 't Is zwakheid, Mevrouw! zonder rijpe overweeging nieuwe banden van vrindfehap te vormen, en men verklaart zich onwaardig éénen vrind te hebben , door veertig vreemdelingen vrinden te noemen; Ik llel eenige waarde op mijne vrindfehap en ben 'er niet verkwistend mede. Mevr. Belmont. Maar rekent gij 't dan niets, dat uw vader ons de-  ToONKHLSPEL. 83 dezen, vreemdeling hebbe aanbevolen? De avond begint te vallen; laat hem ten' minften tot morgen in 't getal der ongelukkigen wezen, die ik mij beijver wel te doen. Zijne tegenfpoeden zijn zijue rechten, zijne deugden zijne tijtels. Belmont. Zijne deugden!... wie is hij? kent gij hem, Mevrouw ? weet gij, van welk eene geboorte... Mevr. Belmont. Hij is een mensch , zo als wij , maar flechts minder fraai gekleed. En ik heb u reeds gezegd, wat gaat ons zijne geboorte aan? hoe meer hij ongelukkig is, hoe meer hij heilig moet wezen. Belmont. Gij hebt dan befloten , Mevrouw! nimmer te deuken, zo als ik denk, en gij zoud uwe eigen woorden in mijn' mond tegenfpreken. Deze vreemdeling kan eenigeu bijfland medevoeren, maar hij verlate mijn huis. Mevr. Belmont. Hij geniete hier, bid ik u, dien bijlïand. Ons huis zij voor hem de haven na den norm ; laat ons getuigen zijn dier dankbaarheid , die hij ons betonen zal, en die alleen door ongelukkigen gekend is. Ik vlei mij... F 2 Bel-  84 de zege der ouderliefde, Belmont, driftig. Gij zegt wel: ik vlei mij, maar leer van mij, die u niet vlei, dat gij de menfchen niet genoeg kent, om ze niet te vrezen; ik heb in de diepfie fchuilhoeken van hun hart ingedrongen , en zij zijn bij mij, in een zeker punét, allen gelijk. Merval. 't Geen gij daar zegt, Mijn Heer! is recht ge. voelig, en't zou mij onverdraagelijk zijn, indien ik die geen was , waar voor gij mij houd. Gij veroordeeld mij zonder mij te kennen , (zijri boezem ontblotende, met vuur:) zie welk een' man gij onteert; tel mijne wonden , zo gij ze tellen kunt; ik draag lidtekens mede in 't graf, die ik voor den Staat ontvangen heb , maar die mij niet betaald zijn ; mijne grijze leden wierden op 't bed van eer gekneusdj ik heb, met de wapens in de hand, brood en roem verworven, en 't weinige bloed dat nog in mijne afgefletene aders overig bleef, is eerlijk. De waereld moge mij honen .- haar regeerder leeft! Belmont , onrustig heen en weder wandelende, ter zijde: Hemel! Hemel! wie leed immer, wat ik lijde' Mevr. Belmont. Hoor, mijn Echtgenoot ! hoor den grijsaard en  tooneelspel. 85 en rechtvaardig hem ; onderfcheid den armen van den booswigt; zijn deugd en vaderlandsliefde dan niets , maar de fchatten alles ? ... ik zal zo weinig zijn vertrek , als dat van Julie , toeftemmen. Belmont. Gij zult dat niet toeftemmen? Mevr. Belmont. Neen: want daar toe behoort een koud hart» en hier is een hart dat voelt. Belmont , met den toon der wanhoop. Beef! Beef! Mevrouw ! mij tot wanhoop te vervoeren: ik zal op mijne beurt niets fparen , om dat niets mij fpaart; ita vrij den fnooden Melcour voor , die Julie met zijne bedriegelijke deugden misleidt... maar beef! gij zult oorzaak zijn, dat mijn wraak op hem ftorte; dat ik zijn' nek kromme, en 'er mijn' voet op zette!... zie daar de roepftem, die de eer van Julie door mijn hart dondert ! vertrekt.) Mevr. Belmont, tot Merval. Vergeef, mijn Heer! ik moet hem volgen; de woede verbijsterd hem ; ik zal hem aan de rede trachten weder te geven. Blijf gij intusfchen hier Vertoeven. (Zij vertrekt.) F 3 VI EU-  86 DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, VIERDE TOONEEL. Merval, alleen. Hemel! heb ik wel gehoord ?... ó mijn zoon! zult gij op nieuw den dolk in 't hart van uwen Broeder floten, terwijl het mijne van Ouderliefde beeft, om u beiden daar aan te drukken?., zo gij wist, dat gij uwen vader in den onbekenden grijsaard mishandelt. Ja! ik ben nog uw vader in weérwil van alle uwe misdrijven. Zedert dat ik u verloor, heb ik geen oogenblik zonder angst , geen uur in eenen genisten flaap doorgebracht; 's daags was de grond, waar op ik u zogt, met mijne tranen befproeid, en 's nachts , terwijl gij n mogelijk in de weelde verloor, terwijl gij voor 't goed van uwen broeder vermaaken kogt, floeg uw vader, uitgeftrekt op 't ftro , zijnen grijzen boezem, en riep u met verdubbelde klachten weêr... hoe ? heeft mijn kreet dan nooit in uwe ooren weergalmt? heeft 't beeld van een' fchreiend' va. der, van een' verdrukten broeder nooit voor uwe eogen gezweefd, nooit uwe rust gefloord? (Na een weinig flihwijgens:) Wsc  tooneelspel. & 7 Wat zal ik doen ? welken weg inflaan ? zal iit mij ontdekken? (Melcour ziende:) wat zie ik? (hij verwijdert zich.) VIJFDE TOONEEL. Melcour, Merval. Melcour, werpt zich, zonder Merval te zien, droefgeestig voor de fecretaire en zegt:) Gij zult dan van mij verwijderd worden... Julie ! ach ! gij voert mijn leven en geluk met u mede! Alles wordt mij dan ontrukt; ik ben alléén op de waereld; anderen hebben vrinden en troost, maar ik helaas! ik ben alleen; Ik fmaakte 't geluk; ik heb 't zonder fchuld verloren: gij weet 't, Hemel!... ó mijn vader! waarom ziet gij mijne tranen niet ftromen? niemand die fomtijds met mij van u fpreekt! gij waart de leidsman mijner jeugd, maar thans blijft mij niets ovrig dan uwe nagedachtenis , uwe deugden, uw beeld en tranen... tranen, die de tijd niet drogen zal. (het beeld zijns vaders befchouwende:) 't Penfeel heeft hem gefchetst, zo als hij in mijn hart leeft! (het beeld vurig kusfchende:) Dierbaar beeld ! heilig #yerfchot van den eedellteu Sterveling onder de F 4 wei-  88 de zege der Ouderliefde, weinige eedelen dezer waereld ! gij hebt mijne rampen verzagt; gij hebt mij aan hem doen denken , en dit aandenken deedt mij moeds genoeg hebben, om ongelukkig, maar niet om fnood te wezen, Ja» mijn Vader! ik heb nog die gulde woorden niet vergeten , die gij ons zo dikwerf herhaaldet: „ Mijne kinderen ! de verwijtingen „ van 't geweten zijn verfchrikkelijker dan de ver>, wijtingen van eene gantfche waereld." Ja ! dierbare vader! uw kind is ongelukkig, maar uw kind is gerust. En gij... waar zijt gij ? hebt gij 't grijze hoofd reeds neergelegd ? Och of ik dan met u in 't graf fliep! — 't is niets te nerven... maardelaatfteteiterven!! (Hij werpt zijn hoofd in zijne hand.) (Me r val,geeft tekens van hevige aandoeningen , en, zo dra Melcour zijn beeld kuscht, werpt hij zich achter hem neder, en kuscht met vervoering Meicours kleed, zonder dat deze zulks gewaar wordt.) Merval, opliaande, ter zijde: Heb dank, ó hemel! gij bemint mij nog! Melcour. Waar is Julie?.... men rukt haar van mij af. Ik heb alles... alles verloren, ó Dit hart... (Merval ziende.) Hoe, mijn Heer? ik was hier niet alleen? M E Ri  tooneelspel. ?p Merval. Vrees niets; Ik eerbiedig ongelukkigen ; ik ben grijs maar niet ftreng: Indien de liefde een misdaad was, wie zou dan onfchuldig wezen? Melcour. Ha! hij heeft een hart! ó, Mijn Heer! mijne Julie is mijne liefde waardig; zij bezit de fchoonfte ziel in 't fchoonite ligchaam; de deugd is in haar hart, zo als in haar' mond; zij is beminnelijk , teerhartig , menschlievend (Met eene zachte fiem.) Hebt gij ooit bemind? Merval, zwaarmoedig. Ik heb bemind. Melcour. Nu dan heb ik genoeg gezegd , en gij verflaat mij. Merval, zuchtende. Ik verfta u. Melcour. Gij zucht? gij zijt zeker ook niet gelukkig? en mogelijk echter zonder fchuld, zo wel als ik. Merval. Ach! zoud gij dan willen, dat gij door uwe fchuld ongelukkig geworden waart? Melcour. - Neen, ó neen; onder de ellendigen beklaagt F 5 men  fO de zege der ouderliefde, men hen het minst , die het door hunne fchuld wierden ; zij zijn echter het meest te beklagen: de troost van een gerust geweten ontbreekt hun. ZESDE TOONEEL. Merval, Melcour, Belmont, Belmont tot Merval, Laat ons alleen, Mijn Heerl Merval. Ik gehoorzaam, (Hij vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Melcour, Belmont. Belmont. Mijn Heer Melcour! herinner u in dit oogenblik alles wat ik voor u gedaan heb; hoe ik, toen gij niets had, alles voor u geweest ben; hoe gij door mij alléén 't gebrek en den dood ontkomen Zijt... en zeg mij, of bij die herinnering uw geheel hart niet in dankbaarheid ontgloeit; zeg mij,  tooneelspel. pi of mijne weldaden mij moeten verheugen of berouwen. Melcour. Berouwen ? Ach, Mijn Heer! 't weldoen berouwt nooit; dit fchoon huis zal niet altijd uw oog ltrelen ; de prachtige tuin u niet altijd bekoren , maar de vreugdetraan van één' ongelukkigen, die u zijne dankbaarheid uitftamert, gaat nimmer voor u verloren, zo lang gij een hart hebt. — Al kon ik uwe weldaden vergeten, gij denkt 'er aan, en dit is genoeg; maar neen, ik zal dankbaar zijn, en uwe menschlievendheid zal uw' lof ook na uwen dood.... Belmont. Hou, bid ik u, hier op, en laat die vertellingen varen; ik bekommer mij weinig over 't geen men van mij zegge , als ik niet meer ben; de geestdrijver alleen vorme zich hier van een verblindend vooruitzicht, en dwepende verbeeldingen, en ik laat gaarne ook aan u dat vermaak over, indien gij zo dwaas zijt, u met eene fchaduw bezig te houden. Melcour. Hoe? Mijn Heer! is 't dan niets , dat het vaderland onze nagedachtenis zegene ? Zou *t onverfchillig kunnen zijn , of zij , die wij ge<  p2 de zege der ouderliefde, gelukkig gemaakt hebben, op ons graf uitroepen: „ Wij verliezen een' vader "of de grijsaard tot zijne kinderen zegge: „Mijne zoonen,fchreit!de rechtvaardige is geltorven." Ach, Mijn Heer! de ftand. beelden, voor trotfche groten opgerecht, worden vergeten, maar de fteen, de ruwe fteen, want onder de menfchenvriud flaapt, blijft heilig. Belmont, ter zijde. Ik ben bewogen. - (tot Melcour.-') ik heb getracht voor u die menfchenvrind te zijn , en de verzekering van uwe dankbaarheid is mij dierbaar, (op een- meer fcherpen toon!) doch zij moet heden werkzaam zijn; ik weet, hoe groot uw invloed op Mejuffrouw Julie is, en mijn voornemen, om haar op morgen naar Vrankrijk te zenden, is u bekend. Haar hart fchijnt zich van dit huis niet te kunnen los rukken, doch ik vertrouw aan u, de rede in haar te doen fpreken; haar een tafereel van toekomftig gelukte fchetfen, en haar aan mijn befluit onderworpen te maken; beloof mij dit. (na een klein fiilzwijgen.) Gij ftaat in gedachten?., gij beeft? Beeft gij, uwen weldoener een' geringen dienst te bewijzen? Melcour, hevig ontroerd. ïk zal... ik zal, Mijn Heer... bel-  TOONEELSPEL. 93 Belmont, op eeri fchamperen toon, en hem fterk onder de oogen ziende. Wel aan, ik verwagt alles van uwe welfprekende vrindfehap: oordeel, hoe veel vertrouwen ik in u Hel ? zeg Julie , dat zij door haar vertrek gelukkig wordt, zeg haar vooral —■ vooral, dat zij in Vrankrijk huwelijken, die haar niet vernederen, zal kunnen doen; fpreek haar van 't geluk eener echtgenoot , van 't moederlijk geluk — en blijft zij weêrfpannig, zeg mij dan, wie de fnoodaart is, die haar zachtgevormd hart bederft; zeg mij, waar hij is; dan zal ik u danken , gelijk de leeuw u danken zou, indien hij u verftond, wanneer gij hem zeidet, waar de rover met zijne welpen is. Dan... (Hij Jlampt, en Frans verfchijnt met twee cntbloote degens, die kruislings over elkande* ren liggen.) Ziet gij deze klingen ? de een zal voor hem, de andere voor mij zijn: ik zal zijne fnoodheid met zijn blotd op zijn voorhoofd fchrijven, en Julie verliest, tusfehen de muuren van een klooster, het uitzicht op mijne goederen. (Hij vertrekt met Frans, die de degens medeneemt.) ACHT-  94 de zege der ouderliefde, ACHTSTE TOONEEL. Melcour, alleen. (Hij jlaat eenigen tijd als verjlomd, knielt ver* volgens, vouwt zijne handen, en roept:) Zij was de mijne — haar geluk wenkt,., ik geef haar aan U weêr! NEGENDE TOONEEL. Melcour, Julie. Julie, in V inkomen: Zo geheel in treurige gedachten, lieve Melcour ? Melcour. Gij waart niet bij mij, Julie. Julie. Ach! is 't voor 't laatst, dat ik thans bij u ben ? Moet gij mij het uur van mijn vertrek aanzeggen ? dan kondigd gij mij het vonnis van mijn' dood. Melcour. Helaas, Julie.. J u l i i. Spreek, Melcour! M e l-  ToONEELSPEL. 95 Melcour. 'Er is geen hoop meer overig : gij moet morgen vertrekken. Julie. En gij, gij zegt het mij ? Melcour. Ik zelf, lieve Julie! moet de hand bellieren, die mij den doodfteek geeft; ftelt gij u tegen het befluit van den Heer Belmont, dan verliest gij, tusfchen de muuren van een klooster , het vooruitzicht op zijne goederen , en uwe tegenkanting zal bloed kosten. Julie. Bloed?., toch maar alleen het mijne? Melcour. Bloed dat u dierbaarer is, dan het uwe. DeHeer Belmont zal u, ten koste van alles, dwingen, mij te verlaten... dit zwoer hij. Julie. Zwoer hij hoger als bij de Almacht, bij wie ik zwoer, u altijd getrouw te wezen? Melcour. Maar, Julie! mag ik de oorzaak zijn, dat gij ongelukkig worde door een' ongelukkig jongeling te beminnen; dat men u aan het klooster kluistere door banden, die niet dan in 't graf breken ? ach ! de  p(J de zege DER ouderliefde, de ijzere deuren van het klooster fluiten zich agter het flachtoffer; de zuchten der liefde fluiten daar ongehoord terug ; men vergeet het fchepfel om aan den Schepper te denken , en Melcour zou zich tusfchen u en dien Schepper niet mogen werpen. Vertrek, in 's hemels naam! vertrek; mijn iart is verfcheurd, terwijl ik u dit fmeek, maar ik fmeek u, gelukkig te willen zijn. J u l ie, wenende. Gij vraagt, dat ik vertrekke — gij vraagt mijn leven. Melcour. 6 Lieve Julie! de wonden, die gij voor mij ontvangt... Julie. Doen geen zeer. Melcour, dierbare Melcour, bemint gij mij nog met die liefde, die flerker is dan de dood? Melcour. Ach! kunt gij twijffelen? — Ja! in dit hart, in dit gevoelig hart, dat onder mijne hand beeft, is die liefde voor eeuwig vastgeworteld... Maar waarom doet gij mij thans eene vraag, waarop ik, federt mijn verblijf in dit huis, zo duidelijk geandwoord heb? J *  ToONEELSPEL. 07 Julie. 't Is om dat ik u niets gewigtiger kan vragen, en 'er zijn zaken, die men zich gaarne hoort herhalen. Dierbaarfte vrind! ik vreesde dat ligt eene ontdekking... Melcour. Welke? Ik begrijp u niet. Julie, hem nader komende. Denkt gij niet , in Julie een rijk meisje , da dochter van den Heer en Mevrouw Belmont te beminnen ? Melcour. Ik bid u, ga voort. Julie. Welnu, Melcour! gij bedriegt u: ik ben eene arme wees: Mevrouw Belmont heeft mij lltaks dit geheim ontdekt. Melcour. Dit geheim was mij niet onbekend , maar ik moest het voor u verbergen, ó Hoe groot ware mijne blijdfchap geweest , indien ik alles voor u had kunnen zijn: de deugdzame, de beminnelijke Julie heeft mij welras het arme weesmeisje doen vergeten. Julie. Ach! zij gaf u het eenige, dat de wreedheid G h^aï  $8 de zege der ouderliefde, haar niet ontnemen kan — haar hart. Zonder goud, zonder fchatten... Melcour. Wat fpreekt gij van fchatten ? een woestijn... en Julie; dan zou ik gelukkig zijn. Ja! ik beminde altijd alléén u zelve, en niet uw goud ; zonder uw hart begeerde ik niets. Ach! indien mij aan de eene zijde een paleis wierd aangeboden, en aan de andere eene arme, vergeete woning waar ik met u kon leven, ik zou het paleis verfmaden, en met verdubbelde fchreden naar de arme vergeete woning vlieden. Wat fpreekt gij van fchatten? een woestijn, en Julie!.. Julie. En gij zult ongelukkig worden , om dat men mijn hart verkopen wil; om dat gij arm zijt, en het niet kopen kunt ? Melcour. Mijne ouders hebben mij niets tot erffenis kunnen laten, dan... het voorbeeld van hun deugdzaam leven; ik heb niets dan — een hart , en mogelijk eenige deugden: hoe weinig is dit in het oog der menfchen! Julie, met vervoering. Vlied het oog van menfchen — vlied naar woestijnen ; ik volg — M e l-  TOONEELSPEL. 99 Melcour. Neen, dierbare, niet naar woestijnen — maat naar het graf, en gij zult mij volgen. Julie. Het graf!.. Melcour! moest dat het outer weEen, waarop wij vereenigd wierden? Melcour. Zaagt gij ooit de wrakken van eene fchipbreuk door de golven op het ftrand geworpen, en door het ftrand weêr terug gefloten ? Julie. Wel nu? Melcour. Zie daar fints zestien jaren mijn lot: oordeel, of de vermoeide jongeling naar de haven hijgt. Julie ! ik breng u het laatfte dankoffer voor de uuren van vreugd, die ik nog door u in mijnen treurigen levensloop genoten heb; de herinnering van dat geluk zal in bedroefde dagen mij meenig angftig oogenblik korten. Ach ! droog uwe tranen, en Iaat den ongelukkigen Melcour aan den Hemel over; indien ik immer verneem , dat mijne Julie, mijne dierbare, aangebedene Julie zo gelukkig is, als zij verdient te zijn.. ó dan zijn mijne tranen betaald! G 2 Ju-  100 Dl ZEGE DER OUDERLIEFDE, Julie. Gelukkig?., verre van u! waar gij niet zijt? En wat zal 'er, na mijn vertrek, van u worden? Melcour. Gij weet, ik ben hier verbonden; ik moet hier nog drie angftige jaren flijten: een teder aandenken aan u zal alle de oogenblikken dier treurige toekomst vervullen; ik zal u zegenen , zo lang ik zegenen kan; ik zal flille tranen aan uwe nagedachtenis geven ; de tranen behoren mij; de onmenfchelijkheid kan mij alles ontnemen.. maar de tranen niet. Julie. Gij (loot mij een' dolk in 't hart: ieder van die tranen zal een vloek zijn tegen uwen verdrukker. Ach! de droefheid zal uwe dagen verkorten; het gemis van uwe rust... Melcour. Rust?., rust?., neen; geene rust voor mij, dan in het graf, daar alleen, waar ik mij niet meer zal kunnen herinneren , u gekend en bemind te hebben. De tegenfpoed heeft mij fel aangegrepen , en liet zijne prooij niet los, dan om dezelve te feller aan te grijpen. Julie ! gij ziet , hoe, zelfs zints mijn verblijf in dit huis , mijn gelaat veranderd is; mijne trekken verbleekt zijn ; mijn WH-  tooneelspel. ioi wezen door droefheid verwelkte... dit alles zegt u, wat men bemint, wanneer men een'fterveling bemint. Maar , ik voel het , ik zal niet lang meer door droefheid afgepijnigd worden, niet lang meer arm en ongelukkig zijn .. ó na eene moeilijke reis is het denkbeeld aan de rust zo aanlokkende, zo zoet! ween niet; zie, ik ween ook niet meer ; ik heb mijne laatfte tranen gegeven aan eene waereld, waar boven ik mij verhef. Betreed zonder uwen vrind den weg der deugd — ééne bede flechts — ééne enkele... vergeet mij niet wanneer ik niet meer ben; in die ftille oogenblikken, waarin gij eenen vrijen loop aan uwe gedachten kunt laten, dan, Julie!.. ééne traan op mijn graf! voor al mijn lijden flechts.. ééne traan op mijn graf ! Julie. Welke eene fombere droefgeestigheid! Melcour! gij moest mijne tranen drogen, en gij doet ze vloeien. — Neen , hoe vertoornd de Hemel op ons zij, zijn toom kan nimmer zó groot worden , dat hij mij één oogenblik na u zou doen leven : hij doet zijne fchepfels nimmer duizend dooden fterven. Waar zou ik troost op aarde vinden, wanneer de dood mij alles ontnomen had, dat mij a-oosten kan ? G % M e l-  102 de zege der ouderliefde, Melcour. Gij zult troost vinden; uw hart zal in het eerst hevig bloeden; gij zult wrange tranen Horten,maar ö de tijd... de tijd flijt onze hevigfte aandoeningen; dan zult gij met meer kalmte aan mij kunnen denken, en getroost zeggen: „ Het geen ik be„ minde is in eene beetere waereld!" De hoop van mij daar ééns weder te zien zal u Herken... wederzien?., welkom, zalige gedachte ! Julie! daarin is troost! Het leven is één oogenblik.. na één oogenblik omhelfen wij eikanderen weêr. Daar, waar men vergeten zal, dat 'er een tranendal was; waar de ilerklte niet meer dwingeland en de zwaklte het offer is; waar geen ontmenscht vader zijne kinderen verkoopt, daar hang ik dan, kommerloos, aan uwen boezem; daar kniel ik dan, met u aan de hand,voor den hoogflenRechter, en roep:„Va- * der.' zij was de mijne! voor haar heb ik gefid- * derd en ëweend; voor haar heb ik den kelk des „ hjdens tot op den bodem uitgedronken ; de „ wreedheid heeft ons van eikanderen gefcheurd; » wij mogten op aarde niet vereenigd zijn... maaf » vauer! zij was toch de mijne!" Julie, met vervoerivg hsm in de armen vliegende. ó Tederheid!., ö Meicour, Mel,  ToONEELSPEL. I o 3 Melcour. Gij zijt in mijne armen, beste Julie! ach ! 't is ligt voor 't laatst; een andere moet in zijne armen de aangebedene vrouw ontvangen, die de oninenfchelijkheid uit de mijne floot. -Julie, met drift. In de armen van eenen anderen ? Daar zou ik telkens fterven, en gedurig weêr herleven, om op nieuw te fterven; Neeu, in de waereld is alleen één heilig wezen voor mij; dit heilig wezen zijt gij: ik zie het overige niet. (Hem bij de hand neemende, met grootheid:) Melcour! wij worden lafhartig ? wij fchreien ? — herftellen we onzen moed, om een' eedelen ftap te doen, — ik heb het befloten — ik heb het befloten, en ik voel, dat ik kalmer word. (Zij wil naar de fecretaire gaan.) Melcour, haar weêrhoudende. Wat meent gij? welk voorneemen? ach! befluit niets; wees alleen die Julie, die hare weldoeners erkent. Julie. Ik ben alléén uwe vrindin. Indien het een misdaad is, u te llminnen, dan bemin ik de misdaad. Mijn weldoener wierdt mijn beul en uw vervolger maar mijne liefde zal fterker dan zijne wreed" Meid zijn, C 4 Mel-  104 ee zege der ouderliefde, Melcour, op een" teder en toon, terwijl Julie fchrijft. Julie! ik zal zijn hart doorboren, en hij zal onze klachten niet horen kunnen. Julie, tia gefchreven te hebben. Zie daar den band, die mij voor eeuwig aan u verbind. (Zij leest met blij'dfchap :) :, Julie zweert, dat Melcour alleen haar zal „ bezitten." (De Heer Belmont treed in V vertrek , als Melcour zegt: „Julie ik zal zijn hart doorboren &c." en ontneemt aan Julie V gefchrift, als zij gelezen heeft.) TIENDE TOONEEL. Melcour, Julie, Belmont. Belmont. Geef hier ! geef hier! (Julie geeft een gil.) Melcour. Erbarming, Hemel! erbarming! Belm ont, tot Melcour. Zie daar, hoe gij aan uwe beloftens voldoet. M e l~  tooneelspel. i05 Melcour. Jammer op jammer! Belmont. Verleider der onfchuld! Melcour, ter zijde. ó Mijn vader! mijn vader! Belmont, tot Julie. Bloos , ontaarde ... maar gij kunt het niet; die fnoodaart heeft den blos der fchaamte van uwe wangen gewischt, ga tot hem.. hij zal u denzeiven wedergeven, of ten minften dien wel op uwe wangen weeten te fchilderen. Vrees, vrees, dat mijn wraak ... Julie. Wie den Hemel vreest, heeft niets te vrezen. Belmont. Hoe? gij durft nog?... zwijg en ontwijk mijn gezicht; ga uwe ftraf afwachten , terwijl deeze Cioodaart in ketenen... Julie, met grootheid. Melcour! de banden onzer liefde zijn immers niet zwaar als ïjzere ketens, maar nog fterker , nog onverbreekbaarer... en ijzere ketens kunnen ze toch niet breken? Belmont. Hoe? gij aarfeit nog? vertrek, ondankbaare! G 5 waar-  Io6 de zege der ouderliefde, Waarom hebben wij u uit den lagen ftaat, waarin gij geboren zijt, getrokken? gij verdiendet voor eeuwig vergeten gebleven te zijn. Maar de aanllag van den verleider, die uw bezit voor eene fnoodheid wilde kopen, is mislukt. Julie, in 't henen gaan. Zie , hoe trotsch hij is op zijnen triomf j Hij weet niet, dat de overwinning altijd aan de zijde van den braven man blijft! ELFDE TOONEEL, Melcour, Belmont. Belmont. Booswigt! zal ik mij verlagen, tot u te fpre. ken, tot u , die mijn vertrouwen misbruikt en om den hals van 't onfchuldig Meisje eene keten werpt, om haar in triomf achter u te liepen? Melcour. Ach] mijn Heer! de tedere Julie.... Belmont. Ontaarde! 't masker is gevallen; ik zie „ zo als gij waarlijk zijt. 't Was niet genoeg de verleider der onfchuld te zijn , gij wildet ook fflijn ^ worden ; of waant gij , dat mve affchlwe]ijke woorden niet in mijne ooren weergalmden: „ Julie » ik  ToONBELSPEL. I 07 „ ik zal zijn hart doorboren , en hij zal onze „ klachten niet horen kunnen" ?.. Ik heb 't gehoord, ik heb 't gehoord,.. Booswigt! maar de bi ixem , dien gij wildet werpen , zal u zeiven verpletten. Melcour. Mijn Heer! gij geeft eene verfchrikkelijke betekenis aan woorden, die ik met het beste hart... Belmont. Gij tracht u nog te rechtvaardigen?... Zwijg., gij zijt onwaardig, dat ik u hore; gij zijt een verleider, een booswigt. Melcour, met fierheid. Ik ben onfchuldig. Belmont.. Hoe? gij durft mij nog trotferen? Melcour. Ik ben onfchuldig, Belmont. Zie daar de taal van allen zulken fnoodaarts ; hun hart is de wieg der gruwelen , maar hoort hen fpreken , en 't zijn heiligen... Gij zijt een Hang, die ik in mijn' fchoot gekoesterd heb, eea bedelaar.... Melcour. Een bedelaar?... Mijn Heer! de ware rechter vraagt  I08 de zege der ouderliefde, vraagt nooit, wie voor hem ftaat, de arme of d» rijke; maar hij weet, dat een hart eeven gelijke waarde heeft, of het in 't ligchaam van den flaaf of in dat van den koning kloppe. Ja! ik ben arm, 'maar een eerlijke arme is meer dan een fchuldige rijke:op het weinige, dat ik bezit rust geen vloek; ik heb de weduw nooit het voedfel vau de lippen gerukt ; mij nooit verrijkt met 't goed van een' vrind... vader., broeder... (Hij fchreit.) Belmont. De fnoodaart heeft altijd eenige fchaduw van deugd; tranen ftaan hem ten dienfte. Ja fchrei, maar bloed! verneder u en toon berouw. Melcour. Het berouw is nooit, waar geene misdaad is; gij moogt mij alles ontnemen , ik bewaar mijn' besten fchat: een gerust geweten. — 'tonrechtvaardig gezag kan ketens fmeden , kerkers luchters , fchavotten oprechten, maar het kan de rust van 't hart niet vernielen: deze is boven 't geweld! Belmont. Wij zullen zien , of uwe iiandvastigheid niet eindigen zal, waar de ftraf begint. Melcour. ó Mijn Heer! gij kent dien troost niet, die ons •nder de flagen van den beul lagchen, en naar den dood,  ToONEELSPEL. Iop dood, als ia de armen van een' vrind, doet gaan. Gij kimt mij dit leven ontnemen; De hemel geeft een beter leven. Barbaar! doe wat gij kunt: Hij, voor wien gij llof zijt, kan nog meer! Belmont. Hoe? gij tergt mijn geduld; gij fpoort mijne gramfchap aan. Snoodaart! zo ik mij niet bedwong , uw bloed zou.... (Hij flaat de hand aan zijn1 degen.) Melcour, neergeknield. Stoot toe!... zie daar hier aan uwe voeten gekromd — recht als uw flaaf, fmeek ik u, toeteftoten; de broze band, die mij belet naar het hemelsch vaderland te vliegen, is in uwe hand: breek dien: wie mijn bloed vergiet , is mijn weldoener. Dit leven was voor mij een keeten van rampen; reeds vroeg weende ik bij het fterfbed mijner Moeder : ,, Bemind eikanderen"... met deze woorden vloog zij ten hemel; toen had ik nog een' vader... een' broeder... in Gods naam! floot toe: Ik zal de hand kusfchen, die mij met mijne lieve Moeder vereenigt! Belmont. Neen, ik gevoel mij zeiven te groot, ik veracht u te zeer, om mij daartoe te vernederen; ik aal u voor den rechter laten voeren; het gefchrift ver-  iio de zege der ouderliefde, vertonen, dat gij aan de onfchuld ontwrongen hebt, u als een'moordenaar aanklagen, en aan 'c wrekend zwaard der wetten overgeven ; Snoodaart! de tijd van 't medelijden is voorbij, en die der rechtvaardigheid begint; voor de rechtbank der rechtvaardigheid zal de moordenaar en verleider veroordeelt worden... veellicht tot een' fchaudelijken dood... Melcour. Hij, die den dood niet vreest, vreest hen niet, die dooden. Voor de rechtbank der rechtvaardigheid?... o mijn Heer! trotsch, met een opgeheven voorhoofd zal ik daar ftaan; 't is de rechtvaardigheid , die den magtigen toeroept „ Gij zijt „ de flaaf der wet." 't Is de rechtvaardigheid, die den rijken toeroept „ de arme is uw gelij„ ke"... Gij, die waant recht te hebben, mijn tiran te worden , om dat gij eens mijn weldoener waart, verdruk mij vrij in deze waereld, waar gij vermogend zijt en ik flechts arm en weerloos ben, maar mijn wreker leeft, hij, die een Vader blijft, als de menfchen dwingelanden zijn. Gij hebt goud, om 't recht te kopen; gij geeft hier wetten , gij kunt dezelven verkrachten — maar wee, wee het land , waar de wetgever zich boven de wetten verheft! Bel-  ToONEELSPEL. In Belmont, ten koog/1 en vertoornd. Ik heb thans lang genoeg gezwegen , gij zult mij niet langer itraffeloos hoonen... mijn wraak zal mij overleven. Gij hebt het masker der deugd aangenomen , gij moest veinzen, om mij eerloos te kunnen bedriegen, want gij had geene veinzerij gebruikt, zo de hemel u zijn' blixem of een tiran zijne magt gegeven had ; gij bragt den vergiftigden beker in mijn huis — de bedrogene Julie dronk denzelven zonder vermoeden , en als tut de hand van een' vrind ; ik zal u op mijne beurt dat zelfde vergif geven — maar niet verraderlijk — niet lafhartig, zo als gij; terwijl ik u dwing 't zelve te drinken — zal ik u toeroepen: „ 't is vergif"... (Hij roept.) Hola! iemand! (Frans verfchijnt:) Mijn wacht teritond met boeien! Melcour. Boeien? Boeien?... ik heb ze nooit verdiend; mijn leven is in uwe handen, maar weet, dat 'er een Rechter is tusfchen den rijken , die verdrukt, en den armen, die verdrukt wordt; weet, dat 'er een rechterfloel is , waar de Item der waarheid meer gelden zal dan de item van tirannen; daar zal u rekenfchap gevorderd worden van iedere traan, die gij mij hebt doen Horten, van iederen druppel bloeds,  112 de zege der ouderliefde, bloeds, dien gij vergoten hebt. .— Barbaar! ik wagt u bij hem, die de 'rechters recht; ik werp mij welhaast in zijn' fchoot, en roep wraak over u! Belmont, wiens ontroering onder de bovënftaan~ de woorden zichtbaar vermeerderd is: (ter zijde.) Welke fiddering grijpt mij aan? maar ik moet ftandvastig blijven. — (tot de wacht, die inkomt:) Boeit dien fnoodaart en bewaart hem in het naaste vertrek ! Melcour, terwijl hij geboeid word. Uwe wreedheid is mij niet onbekend;de leeuw, de tijger hebben liefde voor hun gedacht , maar gij... Beef, zo ik mij nader verklaar. Ik wagt thans uwe bevelen. Vaarwel! (De wagt voert kern weg.) TWAALFDE TOONEEL. Belmont, alleen. Ik begrijp mij zeiven niet. Welke ongerustheid overweldigt mij ? koude huiveringen rillen door mijne leden — al mijn bloed dringt naar mijn beklemd hart. „ De leeuw, de tijger hebben „ liefde voor hun gedacht... maar gij"... wat betekent dit? 't verhaal van den dood zijner Moeder  TOONBELSPEL. I I 3 der; zijne gezegdetts wegens eenen Broeder; zijne ftandvastigheid.. alles deedt mijnen moed verzinken , en, ware mijn gramfchap niet getergd geworden , ware het geene fchande geweest, te zwiebten, ik had gezwicht! DERTIENDE TOONEEL. Belmont, A n d 11 1 A n d r É*. Goeden Hemel!mijn Heer!wat is hier gebeurd? Belmont, altijd onrustig. Wat gaat u dat aan? A n d r i. Wat mijnen Heer aangaat, gaat zijnen getrouwen dienaar aan. Belmont, ter zijde. Zou die man mij niet onbekend zijn ? zou H ij het kunnen wezen ? A n d r é , ter zijde het hoofd fchuddende. Het is hier niet, zo als het wezen moet. Belmont. André! hebt gij nimmer iets wegens de geboorte van Melcour ontdekt ? H A w«  114 de zege der Ouderliefde, A n d r £. Nimmer; Hij maakt daarvan een geheim; maar dat, zo de braaffte man de aanzienelijkfle was,mijn Heer Melcour een koning wezen moest... is geen geheim. Belmont, met nadruk. André ! Hebt gij nooit onrechtvaardig brood gegeten ? A n d r i. Nooit. den Hemel zij dank ! zo ik dat gedaan had , zoud gij mij dan zo gerust zien ? De booswigt is van een' ieder veracht maar van niemand meer, dan van zich zeiven. Neen, nooit... Belmont. Ga , André ! en dank den Hemel nog ééns , dat gij nimmer onrechtvaardig brood gegeten hebt. A n d r é, hentngaande. Hij gelijkt, geloof ik vrij (lerk naar dien houten god, die in zijn' tuin (laat , en van binnen door de wormen verteerd wordt! VEERTIENDE TOONEEL. Belmont alleen, zeer onrustig. 't Is waar, zo veele jaren tegenfpoeds kunnen aan het gelaat groote verandering geven , maar neen...  ToONEELSPEL. ït$ neen... ik zou hem immers herkend hebben? wat wil dan dit alles zeggen? geweten! geweten! hoe woelt gij in mij! (Hij neemt den brief zijns va. ders en leest„ Aan mijn' teêrgeliefden en deugd„ zamen Eduard".. welk een grievend verwijt! waar ik mij begeve, ik vind een onrustig hart, en mijns vaders beeldtenis weêr ! Hemel! hoe bonst mijn hart! Mijn geweten gloeit op mün gezicht; — mij dunkt: ik zie mijn' vader.. hij dreigt... hij fiddert... hij gilt... hoe dringt die gil door merg en beenderen henen! 't is of 'er gedurig een dolk op mijne borst gezet wordt... of ik mij hoor vloeken... Wee! wee! (Hij gaat wanhopig heen!) Einde van het derde Bedrijf. H a FIER.-  116" de zege der ouderliefde, VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Mevr. Belmont, Merval. Mevr. Belmont. Alle aandoeningen ftormen in mijn hart. Mijn man heeft zich in eene wanhopige houding van mij afgefcheurd, mij 't gefchrift, dat hij zeide, Julie ontrukt te hebben, toewerpende, en wandelt thans onrustig in de eenzaamheid , waar hij verbiedt, dat hem iemand genaake. Zou 't mogelijk zijn, dat Melcour misdadig geworden was ? Merval. Gij roemdet -fijne braafheid, Mevrouw! Mevr. Belmont. Met het hoogde recht; zints den tijd, dat wij hem onze deur ontfloten, heb ik' in hem geene dan trekken van een eedel hart ontdekt; zijn afkomst is ons onbekend; een droevig ftilzwijgen is altijd het andwoord geweest op de vragen, die wij hem wegens zijne ouders deeden, en toen ik op zekeren dag die vraag herhaalde, deedt hij moeite , om mij toe te lagchen, maar begon ijlings te fchrei-  tooneelspel. i i 7 fchreien; zijn omgang echter kondigt een' man aan van betere geboorte, dan hij fchijnt. Ik vrees, dat alleen de tegenfpoeden hem arm gemaakt hebben. Merval. De tegenfpoeden ontnemen ons dikwerf alles, behalven den adel van het hart. Mevr. Belmont. Ik heb in 't vervolg zorgvuldig gemijd , een onderzoek voort te zetten, dat hem moeite fcheen aan te doen. Thans fchijnt mijn man vertoornd door eene onfchuldige neiging , die hij voor Julie... Merval. Voor uwe dochter ? Mevr. Belmont. Ach ! mijn Heer! had de Hemel gewild, dat zij onze dochter ware! maar onze genegendheid alleen heeft haar dien dierbaren naam gegeven, en ware'er een teerder geweest, wij hadden dien gebruikt, om haar te tonen, wat wij voor haar zijn en wat zij op hare beurt voor ons wezen moet : wij hebben haar aangenomen. Merval. G-ij doet mij het hoogde belang nemen in de droefheid dier jonge lieden. H 3 Mevr-  U8 de 2 r Gt der ouderliefde, Mevr. Belmont. Ach! Mijn Heer! mijne lieve Julie fchreit birtere tranen, die op mijn hart branden 5 zij heeft Melcour In boeien gezien, en de ontroering heeft baar zo hevig aangegrepen , dat zelfs hare rede meer of min verbijsterd fchijnt. Nu wilde ik alle mijne vermogens in het werk Hellen, dat het gebeurde met Melcour, zo het mogelijk is, niet ruchtbaar worde. Merval. Indien ik met u daartoe medewerken kan ... Mevr. Belmont. Gaarne; want koomt die zaak voor de rechtbank alhier, dan zal ik u wel zeggen, hoe zij aflopen zal. Wanneer de Advocaat van den Praefident wil, dat Melcour op het flrengst geftraft worde, dan wil de Praefident het ook, en de anderen zeggen: Ja! M e r v a l, /«• zijde. Ongelukkig de fchapen , wier Herders zelfs fchapen zijn ! Mevr. Belmont. o indien gij Melcour wildet doorgronden; tot den oorfprong van het geen hier gebeurd is, opKlimmen; naar 't gefchrift van Julie onderzoeken, door hoe veel verpligting... Mel-  ToONEELSPEL. 119 Merval. Geene verpligting, Mevrouw; ik ben hartelijk bereid , aan uw verlangen te voldoen. O ik heb veele redenen , om dit huis te beminnen! Mevr. Belmont. Welaan ; ik zal beveelen , dat men hem hier geleide, en neem op mij,om hem voor die oogenblikken te laten ontboeien, TWEEDE TOONEEL. Mevr.Belmont, Merval, Julie, André". Julie, fnclt het vertrek in, verbleekt, en met loshangend haïr; de wilde op/lag haarer oogen geeft te kennen , dat haar verftand tnecr of min verbijsterd is. ó Mijne Moeder! red hem! red hem !.. waar is hij? waar is hij? (zij ziet alle de omflanders aan, en valt in een" armjloel.') A n d r i. Ach! Mevrouw! zij was niet langer te houden; zij jammerde zo deerlijk om Melcour; Och! had gij het gezien: zij trok zijn' naam in 't zand, zie daar, zeide zij toen, zie daar de waereld: het jninfte windje zal dien naam uitwisichen , maar H 4 hier  ieo de zege der ouderliefde, hier is hij voor eeuwig — en zij wees op haar hart. Ik heb haar eenigen tijd getroost en opgebeurd, maar thans luisterde zij naar geene rede meer, Julie. Zie! nu hebben zij allen hem verlaten; foei! niemand durft de vrind van een' ongelukkigen wezen, (tot Merval:') Verbant uw kleed het mededogen? koom, vergeet den foldaat-een menfchenvrind is grooter ! of zijt gij ook rijk?... rijk en mensehlievend.. neen, dat vind men bij eikanderen niet. Mevr. Belmont. Lieve Julie... Julie, Zijt gij het, beste Moeder? ó breng mij bij mijn' armen Melcour.. Nog eenige tranen aan zijn' hals! 't zijn mogelijk de laatften, die ik hier beneden wenen zal, Ach! mijn hart — mijn hart zal uit mijne borst fpringen... maar breng mij bij hem, dan zal het wel weêr beter worden. Merval. Zij perst mij tranen af. Mevr. Belmont, Julie ! bedwing.., Julie. Gij aarfeit? ach! gij ook? gij wildet voorlieg"  ToONEELSPEL. i2ï heen nimmer, dat men ongelukkig zou wezen, waar gij gelukkig waart , en nu... vlied, arme Melcour! vlied naar woestijnen; daar zullen Hangen wezen , maar geen menfchen. Vlied , tot dat uw gewonde voet u niet meer dragen kan: 't verblijf van liefde en menfchelijkheid.. zie daar ons vaderland! A n d r k , ter zijde. ö Almacht ! zo veel droefheid in het hart van een uwer beste fchepfels , en dikwijls zo weinig in dat van den kouden booswigt! Julie. ÜMiemand fpreekt — alles is zo ftil — zo ffil. Waar is mijn vader ? (zij fchrikt.) mijn vader! ik heb 'er geen'. Hij heeft met de eene hand genezen en vermoordt met de andere : Ik heb geen' vader. (Met eene aandoenelijke Jlem:) Maar ik wil hem gaan bidden , zo (zij vouwt hare handen!) zo wil ik hem gaan bidden voor mijn' onfchuldigen Melcour: ik zal hem zeggen : Melcour is de mijne, hoort gij ? en zijn le„ ven ook!" — ach! mijn vader moet mij niet haten; ik kan mijn hart niet dwingen : 't is 't hart van een gevoelig meisje, ó Ik was daar in den tuin — zo eenzaam — zo verlaten. Ik zag een vogeltje; het fcheen zo treurig te zijn, H 5 als  122 de zege der ouderliefde, als ik: „ arm beestje, dagt ik, gij bemind zeker „ ook, zo als ik"... lieve Moeder! het zal mogelijk van droefheid fterven.. maar ik wil ook fterven... ik en mijn arme Melcour: eene rechtvaardige almacht zal ons richten! Mevr. Belmont. Koom, Julie! gaan wij.. Julie. Ja , lieve Moeder ! koom , Julie wil gaan fterven. Mevr. Belmont; met André julie onder' jleunende, tot Merval in 't heen gaan. Mijn Heer, gij vergeet onze affpraak niet. DERDE TOONEEL. Merval, alleen. Welk eene mengeling van aandoeningen voor dit vaderhart! — neen 't kan niet mogelijk zijn, dat mijn Frederik een verleider, een moordenaar is. Hij gaat zitten. Aanbiddelijke Voorzienigheid ! gij gaaft mij veel, toen gij mij mijne kinderen gaaft, mijne kinderen, met zo veele tranen van u afgebeden; wat was mijne blijfchap groot , vader te zijn, «1  TOONEELSPEL. 123 en hen de eerftemaal aan dit hart te drukken* mijne lofzangen rezen tot uwen troon ; op de baan des levens , die ik afleggen moest, vond ik nu twee flervelingen , die mij in voorfpoed verblijden , in tegenfpoed onderfleunen , naar 't graf geleiden zouden , en in wie ik na mijn fterven leven kou; zij waren vruchten voor den dood ; gij had hunne polsflagen geteld ; één ftuipje kon hen mij ontrukken... maar uwe eeuwige hand befchermde hunne dagen , gij liet hen mij , terwijl zo veele ouders kinderloos wierden; de dood ontnam mij eene dierbare Echtgenoote; die flag trof fel, maar ik weende min. der : mijne kinderen leefden ! zij onderfteunden mij, toen ik hunne Moeder naar 't graf bragt... eindelijk voert uwe eeuwige hand , na zo veele angftige jaren , mij weder tot hen. Ach ! dat mijne kinderen, mij wedervindende, 't geluk en de deugd wedervinden mogen: gij weet het terwijl het verblijde huisgezin voor de eerftemaal hunne wieg omringde, week ik in 't eenzaam vertrek , en bad u, dat zij deugdzaam mogten Zijn! — Hij komt, Hemel! geef mij kragten! VIER-  124 ee zege der ouderliefde, VIERDE TOONEEL. Merval, Melcour, die, zonder boeien, door twee wachten op V tooneel gebracht wordt. Melcour, zonder Meryal te zien. Zie ckar dan het einde van mijn onftuimig leven... imaad... boeien... de dood... mijne dagen zijn kommerlijker geweest dan die van den flaaf... moeilijker dan die van den galeiroeier... maar ik nader het * eindperk, waar de mensch, door lange tegenfpoeden afgeftreden , valt en flof wordt; eindelijk is de rust nabij... wanneer de zon ondergaat, verkondigt zij de rust van den nacht aan. Waar is de kring van zo veelen mijner lievelingen? zij zijn op aarde niet meer... ik heb hun overleefd. Gij ook, mijne lieve Moeder! gij bewoont reeds lang het vaderland der rust! Zie ! daar zweeft zij ; haar gewaad is glans, haare ftein lofgezang... lieve Moeder? hoe flaat gij daar zo alleen? waar is mijn vader?.. Zie! zij reikt mij de hand; zij roept: „ Koom, 5, ongelukkig kind ! hier is de rustplaats... hier vloeien geene tranen"... zij wenkt... zij lagcht uit de wolken... Ja, mijne Moeder!... ik koom... ik  tooneelspel. i25 ik koom... 't zal niet lang -i niet lang meer zijn dan omhelst gij dat ongelukkig kind, dat naar rust hijgde, en geene rust vond! (Melcour werpt zich voor de fecretaire; Merval heeft tekens van hevige aandoening gegeven. Hij droogt zijne tranen af, en zegt ter zijde:) Merval. Neen, zo fpreekt een misdadige niet; Hij is deugdzaam... heb dank, ó Hemel! (tot Melcour tredende!) Mijn Heer Melcour! beur uwen geest een weinig op. Melcour, als uit eene bedwelming te rug komende. Wie fpreekt tot mij?... gij mijn Heer!... laat mij, in 's hemels naam! laat mij! — Ik zie met verlangen uit naar 't plekje , waar ik mijn vermoeid hoofd ter rust zal leggen; ik heb nog maar weinig tijds in dit treurig tranendal te leven — laat dien weinigen tijd ten minlten itil zijn... Merval. Ik koom u vertroosten en niet ontrusten; mijne hand wil uwe tranen drogen; mijn hart neemt het tederst belang in uwe droefheid; ik ben uw vrind. Melcour. Helaas! de ongelukkige heeft geene vrinden ; als  126 de zege der ouderliefde, als hij, door (mart afgemat, op den grond in tranen ligt... dan trapt een ieder op zijn ligchaam. Merval. Tel mij onder die wreedaarts niet; de naam van een' lijdenden is bij mij een eerbiedwaardige naam; zou ik u honen?... Melcour! Melcour! deze hairen zijn ook in de tegenfpoeden grijs geworden... en wie is meer gevoelig voor 't lot van eenen ongelukkigen dan een ongelukkige ? Ook. al waart gij misdadig, dan gruw ik voor de misdaad, maar bemin den misdadiger. Melcour. Neen; ik ben niet misdadig; dit zweer ik voor dien God , die mij hoort; dit zweer ik bij 't lijk van mijne lieve Moeder ; mijn laatite druppel bloeds zal mijne onfchuld tekenen... Merval. Maar men noemt u een' verleider der onfchuld ; Julie... Melcour. Julie!... vergeef, Mijn Heer! de tranen, die deze dierbare naam mij ontwringt.' — Ja ! ik bemin haar... zij is die geene, die ik uit eene geheele waereld uitgekozen heb, maar ik bemin Julie, om dat ik de deugd bemin : die liefde is zo onfchuldig, als haar bevallig voorwerp. M e r.  tooneelspel. 1127 Merval. Een gefchrift, door den Heer Belmont aan julie ontwrongen, fchijnt u te veroordeelen... Melcour. Ja! de fchijn veroordeelt mij , maar ook alleen de fchijn; Julies hand, door de drift der liefde beftierd, fchreef het gefchrift, toen ik, uit zucht voor hare rust, haar hart van 't mijne poogde los te maken; ik wilde haar wederhouden ; ik hield haar voor, dat ik door dit gefchrift 't hart van den Heer Belmont zou doorboren, hem fmart veroorzaaken ; hij gaf eene fchrikkelijke betekenis aan deze woorden, noemde mij een' moorder.... een' verleider... en zijn wacht voerde mij heen. Merval, Ur zijde: ó Dat doet nieuwe krachten in de aderen van den vermoeiden grijsaart ftromen! Melcour. Hij heeft mij een' fchandeüjken dood , den dood op 't fchavot toegezegd; deze zal dan de laatite fchakel in den keten mijner ongelukken zijn. ó Mijn Heer! 't is te veel... 't is te vee!... de dood doet mij niet beven; ik leerde haar vroeg reeds kennen — had mijne beftemming mij geroepen , hoe gaarne ware ik den dood voor 't vaderland geftorven! daar voor alleen, mijne Moeder!  128 d2 zege' der Ouderliefde, der! had ik u gedankt, mij voortgebracht te hebben ! de vrinden - traan ware dan op mijn' graf gevloeid, en mijn loffpraak geweest; mijn vadêr had mijne wonden geteld, en, getroost, uitgeroepen : „ Hij ftierf voor 't vaderland"., maar thans... thans... Merval. Bedaar, Melcour! bedaar! ik gevoel, wat gij lijd; de pijlen der fmart gaan door mijn hart, om tot het uwe te komen; Ja! 't is grootsch voor 't vaderland, voor onze bevende Medeburgers te fterven, en hadden wij meer dan één leven, hadden wij 'er duizend, wij waren verpligt, die, in den nood, aan 't vaderland op te offeren... maar bedenk: waar wij fterven, het oog van den opperden Richter ziet op het offer neder. Melcour! de hemel zal u het loon geven, dat de waereld u geweigerd heeft... en welk een voorrecht!... gij hebt flechts korten tijd den kelk des tegenfpoeds gedronken., en zie daar reeds het laatfte drupje! anderen moeten gedurende een geheel leven tegen de ftormen kampen; meenig grijsaart fchreit , omdat zijn taak nog niet is afgeweven ; en over n erbarmt zich de Almacht , en laat u vroeg fterven ! Hebt gij nooit het lot van het kind benijdenswaard gevonden, dat zo gelukkig was, van maar wei-  tooneelspel. i29 weinige oogenblikken hier beneden te wenen ? Het ziet niet , hoe fnoodaarts hunnen voet op den nek der gekromde onfchuld zetten ; het ziet zijn vaderland niet in flavernij dompelen... Melcour! wat is de dood voor hem , die zich herinneren durft, dat hij geleefd heeft ? een zachte, verkwikkelijke flaap... de dille avond van een' onduimigen dag - dan is de dervende een kind, dat eene moeilijke reis gedaan heeft, en tot zijn' vader wederkeert. Melcour. Ja! grootmoedige grijsaart! ik voel 't: de hemel bemint hem 't meest, dien hij het eerst uit dit tranendal roept; maar eene waereld te verlaten , waar mijne Julie nog woont — naar de (lachtbank gefleept te worden.. in 1'chande.. door de hand van eenen beul.... M e r v a i. Welke hand u het leven mooge ontneemen, wie onfchuldig derft, derft zonder fchande. Melcour. Ach! miin Heer! zaagt gij ooit den veroordeelden, als hij op de gerechtsplaats ftond ? hij hoort het gemurmel van de duizenden , die hem omringen ; hij flaat nog éénmaal zijne dervende oogen in 't rond , knielt voor 't verfchrikkelijk I zand  IgO DE ZEGE DER OUDERLIEFDE, zand , heft zijne fidderende handen ten hemel, weent en bidt! — het zwaard treft — het ligchaam valt — geen broeder heeft hem vaarwel gezegd, geen Vader heeft hem de hand toegereikt, geen vrind Voor 't laatst omhelsd., een ieder vloekt het plekje gronds , waarin zijn gemarteld óverfchot geworpen wordt — ook dit zal mijn lot zijn!... o mijn vader! mijn rampfpoedigö, brave vader! moest de deugd mij niet altijd gelukkig doen zijn ? de deugd bleef mij dierbaar en echter heeft de tegenfpoed alle de vermogens van mijne ziel verlamd , echter zal de laatite flap naar 't graf de eerfte naar mijne rast zijn., vroeg moederloos... mogelijk thans ook vaderloos... Hemel ! waarom gaaft gij mij 't beftaan? gij wreekt u in 't fcheppeu; wat had ik u gedaan, eer ik geboren was ? en gij. mijne Moeder! die 's Hemels wraak uitvoerder, toen gij mij voortbragt, waarom vond ik in uw' fchoot mijn graf niet? indien mün bloed in u fchuldig was, waarom dat bloed niet in mijne wieg doen Aromen? De Almacht fprak een' langen, eeuwigen vloek over mij uit in 't uur des middernachts, toen gij mij baarde! (als uit eene bedwelming komende.-) Wat heb ik gezegd?.. v«rgeef, Hemel! vergeef!... M E R-  ToONEELSPEL. 131 M e' r v. a l. Gij doet mij fidderen. Neen , uw Schepper is geen dwingeland, maar eeu vrind in 't geluk, ca een Vader, de beste Vader in ongelukken. Verdraag deeze les van een' man, die in de fchool des tegenfpoeds vergrijsde, maar, middenin die tegenfpoeden , altijd een plekje vond , waarop hij dat grijs hoofd kon nederleggen. De wegen der Voorzienigheid zijn donker maar goed. Melcour ! in dit leven moeten tranen vloeien. De rust is hier fchaars.. maar ééns zal zij eindeloos zijn ; meenig weesje zwerft eenzaam en verlaten rond; meenige hoopeloze moeder roept- het zieltje van een' geliefden zuigeling te rug... maar ö! wij zien hen allen weêr , die wij op aarde bemind hebben! Melcour. ö Mijn Heer!... welke bemoedigende lesfen! gij zijt een menfchenvrind: de almacht zal 't aantekenen , en nog in mijn laatst gebed zal ik u gedenken... gij doet mijne borst gloeien —— Ja! daar, in het land der rust , hoe gelukkig zal ik daar met mijne lieve Moeder wezen! Merval, ter zijde. Mijn hart! mijn vaderhart! (tot Melcour..) Gijvereert met recht de nagedachtenis van eene Moeder , die u ongetwijfeld teder beminde, 1 2 Me»  tj* de zege der ouderliefde, Melcour. ó Wie voelt de liefde van eene Moeder ? de Mijne leefde alleen voor hare kinderen, maar zij wierd ons vroeg ontrukt: 't was een Engel, die den brozen fluier afleide. Ik wensch haar echter niet weer; nog vloeien om haar mijne heete tranen, want tranen van een geheel leven zijn te weinig voor zulk een verlies; ik voel alles wat ik in haar verloren heb , en toch-wensch ik haar niet weêr! ó mijn Heer! ik zag haar, na haren dood, koud, verbleekt, met gevouwene handen als of zij nog voor hare kinderen bad. Vergeef deze kleine omftandigheden: zij' herinneren mij de beste Moeder. M e r v a l , met de uiterfte aandoening ter zijde. Nog één fchok ! {tot Melcour.) Had gij toen nog een' vader? Melcour. Ja, mijn Heer! den besten, den tederiten vader; hij vermaande nooit dan met tranen; had de jeugdige dartelheid zijne kinderen doen dwalen , ó hoe klopte dan zijn hart! zij behoefden flechts te blozen ... en alles was vergeven ; zij behoef den flechts te wenfchen, en alle hunne wenfchen waren voldaan; Hü leerde ons de namen van deugd *u vaderland, eer wij dien van vader kenden... Mij-  TOONEELSFEL. 133 Mijne beftemming heeft mij eindelijk uit zijne armen naar een ander gewest geroepen : Och of het uur van mijn vertrek dat van mijn' dood geweest ware ! Merval. Is 't u niet bewust, of die vader nog leeft? Melcour. Helaas ! verfcheiden jaren zijn verlopen , waarin mij geene tijding van hem is toegekomen: alleen heeft men mij gemeld, dat hij zijne oude woonplaats verlaten had. e Zo hij de laatfte zuchten van dit leven, dat hij mij gegeven heeft , kon ontvangen!.. zo ik nog maar ééns zijne grijze hairen met mijne laatfte tranen mogt befproeien , geknield om zijn' zegen bidden , — nog maar ééns, eer ik fterf... (Na een weinig fiilzwijgens:) Thans , wanneer het gerugt van mijnen dood hem ter ooren komt, zal hij... zal hij... zijn kind vervloeken! Merval. Melcour! gij zijt een brave zoon : uw vader Weet, dat gij dit zijt. Melcour. Wat zegt gij? mijn vader weet d't? kent gij feem? zijt gij zijn vrind? ach! mijn Heer! mijne I 3  134 de zege de R O V de Rt de'fde , ziel gevoelde eene tedere aandoening , toen ik « de eerrtetaiGti zag; uwe trekken herinneren mij «ie van mijri' vader; ó zo gij weet, wat van hem geworden is, ik ben zün kind, vergeef 't verlangen van dit kinderhart — zeg mij iets van zijn lot.... Gij fchreit?... hij leeft dan niet meer? Merval. Hij leeft ! Melcour. Mijn vader leeft!... mijn vader leeft ! (op ■zijne kniên vallende:) ó Gij, die't grijze hoofd mijn» vaders hebt onderlTeund : Mijn vader leeft! dat hart, waaraan ik zo dikwijls gelegen heb , klopt nog! vergeef, zo ik gemurmureerd heb: de dood is niet meer vêrfchrikkelijk! Merval,/^ züde : Natuur! Natuur! ik kan niet meer! Melcour. Spreek, eerbiedwaardige grijsaard, waar is dre tedere vader?... kan ik hem nimmer wederzien — in dit leven niet weder?... heb medelijden, zo gij ook een'waardigen vader gehad hebt;erbarm u mijner: de Hemel zal zich over u erbarmen, als gij in 't doodzweet ligt! M e r v a l, als ter zijde. Mijn Frederik J Mel-  tooneelspel. Melcour. Wien noemt gij? Frederik? Merval, ziet Mekour jlerk aan , en zegt: Koom, mijn Zoon! koom in mijne armen j Melcour, in zijne armen vliegende. 6 God! mijn vader! M e r v a l.. Mijn Frederik! mijn dierbaar kind! ik omhels u ï Melcour. Mijn vader! mijn grijze vader! Merval. Ik kon den kreet der natuur niet langer weerhouden. Melcour, hem op nieuw omhelzende: Nog ééné omarming — nog ééne omarming l .— na zo veele angftige Jaren zulk eene omarming! — Merval. Eindelijk... eindelijk... Dank zij den Hemel! Melcour. Hoe zijt gij , mijn vader! in dit gewest tot ons gekomen? Merval. Mijn Zoon! de wegen der Voorzienigheid zijn donker, maar goed. Geen bericht van u, van I 4 uwetl  136 de zege der OuDERLIEFDB, i uwen broeder ontfangende, en alle mijne nafporingen vruchteloos bevindende, riep ik: ,, derf, „ ongelukkig vader ! derf voor den ftaat „ veor uwe kinderen, die u verlaten" en nam de wapens op; ik fmeekte den hemel, mijnen ongelukkigen levensloop door een' roemrijken dood te eindigen... maar hij verhoorde die bede niet. ik hielp het zinkend vaderland verdedigen ; het zonk: bet gunftig lot is niet altijd aan de rechtvaardigde zijde; - men vervulde de maat mijner tegenfpoeden.. men liet mij het leven. Ik wierd gebannen , vertrok naar America, en ontdekte daar het verblijf van uwen Broeder. Ach! het denkbeeld van een ongelukidg vaderland Melcour. Een balling heeft 'er geen, mijn vader. Merval. Frederik ! 'er is geene warmere liefde dan de liefde voor den vaderlandfchen grond; daar flapen onze vaderen.... Melcour. De brave man is te groot voor een ondankbaar vaderland: hij brengt den roem, maar ontvangt dien niet. — Dierbare vader ! vergeet het voorleedenc: gij hebt uwe kinderen wedergevonden , maar... mii, helaas! als een misdadige, van mijne vrijheid beroofd... M e r-  ToONBELSPEL. 137 Merval. Gij zult met uwe eer uwe vrijheid weder verkrijgen. Frederik! ik heb u op eene verl'chrikkelijke — mogelijk te ftrenge proef gefield, maar de oorfprong dier ftrengheid is zo fchoon , dat gij mij dezelve vergeven moet. Ik heb tot den bodem van uw hart willen doordringen, en u voor eeuwig die gevoelens inprenten, die den flerveling altijd moeten verzeilen , omdat hij in 't oogenblik, dat tegenwoordig is, niet verzekerd is van het oogenblik, dat volgen zal. Alles is mij bekend: ik weet, dat gij het flachtoffer van uw' broeder geworden zijt.. ik zal mij naar hem begeven ; uwe onfchuld verklaren , en mij ontdekkenJa ! daartoe is thans het oogenblik geboren : ik moet hem een' broedermoord befparen. Melcour. Maar , mijn vader! zo zijne gramfchap ontöak, zo gij hem niet heilig waart.... Merval. Dat hij het vaderlijk gezag onteere ; ik ben zwak — zonder wapens — afgemat door de jaren en tegenfpoeden — maar ik zal hem dit bevend hoofd , bedekt met grijze hairen, toonen; —1 de natuur zal ontwaken; hij zal haar' kreet niet kunnen wederftaau, of kan hij dit, dan zal ik hem I 5 zeg-  *38 db zepe der Ouderliefde, zeggen: „ fleep uwen broeder door 't bloed van „ uwen grijzen vader!" (jtij wil vertrekken!) Melcour. Mijn vader! gij doet mij beven... wat wilt :gij doen? Merval. Mijn' pligt, laat mij gaan , miju zoon ! en vaarwel tot ftraks. VIJFDE TOONEEL. Melcour, alken. Ik murmureerde... en zie daar hoe de hemel zich wreekt! Hij geeft mij mijn' grijzen vader weër.. ó waarom heeft de mensch maar één hart, wanneer hij zo veel blijdfchap moet gevoelen? ZESDE TOONEEL. Melcour, Julie. Julie. Druk mij fa owe armen , knel mij aan uw hart, Heve, dierbare Melcour ! ik braveer alles, om u *e zien: één -woord, -één oogwenk van u verzoet jftles. Ach! Eo veele rampen om mij... hoe duur koopt gij het weesmeisje, haar, die zo g«aroe het leed alleen zoh willen dragen, en bet genoegen met u  ToONEELSPEL. 135 a deelen. Maar geen menfchen zullen uit dit hart wisfchen het geen de Schepper daarin gefchreven heeft; 'er zal ten minften ééne item wezen, die uw geluk aan den Hemel durft vragen ; fterven kan ik , maar u niet verlaten.... Melcour ! zo beminnen zich gelukkigen niet! M e l c o u r. Dierbare, beste Julie! kalme dagen zullen voor ons uit den ftorm geboren worden. Julie. Weder een fchoone droom!., veeüigt de laatfïe! Melcour! gij herhaalde dit zo dikwerf als ik om ons lot jammerde , en dan dagt , dat de Godheid hare kinderen vergeet. Melcour. Julie! deGodheid, die gij nog dezen ogtend voor een vogeltje zaagt zorgen, vergeet hare kinderen nooit. Julie. Eedel man! ik bewonder die gerustheid, waarmede gij ongelukkig durft zijn , omdat .gij onfchuldig zijt. 'Uw vervolger benijd u zeker reeds die kalmte... Melcour. De Heer Belmont?.. waar bevind hij zich? Julie. Het fchijnt mij toe, dat de Hem van het kloppen-  140 de zege der ouderliefde, pende geweten reeds begint te fpreken. Hij wafl. delt onrustig heen en weêr in de gindfche laan, dan eens in eene neêrflachtige , dan weder in eene wanhopige houding, als of hij aan de aarde wilde vragen, hem te verzwelgen, en aan den Hemel, hem te verpletten. Zijn diep ftilzwijgen wordt alleen gebroken door de namen van vader... van broeder, die hij uitltamert... Melcour. Wie?.. Hij? Julie. Ja; heeft hij een' vader., een' broeder? M e l c o u ft. Ja, Julie! een' broeder, dien hij verdrukt, maar die hem vergeeft. Julie. Hoe? Melcour! Melcour. ■Gij ziet dien broeder. Julie. Gij? Is 't mogelijk?., en gij verborgt dit voof mij? Melcour. Ach! ik had het voor mij zeiven willen verbergen ; zints lang ben ik zijn flachtoffer; zints lang heeft hij den besten vader...  ToONEELSPEL. I41 Julie. En zijn vader is.... Melcour. Een grijsaart, minder achtbaar door zijne jaren, «dan door zijne deugden. Julie. Hemel ! en vloeien niet eenige druppels van dat eerlijk bloed in de aderen van den zoon? Melcour. Julie! gij zaagt dien behoeftigen foldaat, be-> dekt met lidtekens, voor 't vaderland ontvangen... Julie. Deeze is uw vader?... ó hij nam mij tertfond in. Zie! een braaf man fteeke in welk kleed hij wil, men zal hem beminnen. — Melcour ! zullen dan eindelijk onze tranen drogen? zal onze vervolger.. Melcour. Julie! wij wisten te lijden, laat ons weten te vergeven. Julie. Ja! hartelijk vergeven ; grootmoedig de hand kusfchen, die ons wilde verpletten. Maar, Melcour! ik vergeet eene waardige Moeder, die zo flandvastig onze vrindin in onltuimige dagen bleef: ik verlaat u één oogenblik , om haar alles  i+s de zege der ouderliefde, les medetedelen. ó Zo lang dankbaarheid eene deugd is... Melcour. Zal de naam van de dankbare Julie met eerbied genoemd worden. (Zij vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Melcour, alleen , een papier uit zijnen zak nemende en hetzelve inziende: Afgedwaalde Broeder! zo veel verbond gij u mij jaarlijks toeteleggen, en zo veel onthield gij mij zints festien jaren... Wat baten u thans die fchatten ? gij zijt meer te beklagen , dan de arme Melcour: hij dorst zonder beven in de armen van zijn' vader zinken, maar gij... Ramp. zalig het kind, dat voor het oog van een* goed vader moet beven! ACHTSTE TOONEEL. Melcour, Merval, Belmont. Merval in v inkomen tot Befmont. Ja! mijn zoon > de I leinel heeft mij naar dit huis geleid; de hoop om u te omhelzen — na eene  T Ö Ö f* E e I- S P E l. 143 eene eeuwigheid in deze armen, die ilt reeds naaf 't graf uitftrefcte, te omhelzen , ontvlamde mijn' moed , en deedt mijne ltandvastigheid zo groot zijn als de moeilijkheden. Belmont. Maar, mijn vader ! waarom u niet terftond ontdekt ? gij waart dan gewis bij mij als vader ontfangen , en niet als een' onbekenden vreemdeling — ach! zo gij mij de bejegeningen kond vergeven, die ik u onkundig. Merval. Spreken wij 'er niet meer van , mijn zoon ! het getal der braven is klein , en wij moeten dikwerf onbekenden wantrouwen; (hem de hand gevende.) alles - alles is vergeven, dat gij mij, als eenen onbekenden, aangedaan hebt.... Belmont zijne hand kmfchende: Mijn vader! gij behoeft niet te blozen, uwen zoon wedergevonden te hebben ; men moge mijn leven onderzoeken — alle mijne daden —ik ben n waardig gebleeven. Merval. De deugd van kinderen is de grootfte fchat voor ouderen, en mogelijk was ik waardig , brave kinderen te hebben; ik heb gezwoegd, gezweet, om k de vruchten van mijn' arbeid te doen inoogften, en  144 di zege der Ouderliefde, en 't werk was mij altijd ligt door deze gedachte: „ ik werk voor mijne kinderen." — Mijn zoon! gij herinnert u immers mijne vaderlijke zorgen? Of zijn mijne plichten door mij niet vervuld geworden , heb dan moeds genoeg, mij 't verfchrikkelijkfte, dat in de natuur is, te doen horen: den vloek van een kind over zijn' vader. Belmont. U vloeken?... neen, mijn vader! uw zoon zegent u dankbaar... Merval. Een dankbare zoon is 't volmaakst gefchenk van den zegenenden Hemel. Maar waarom toch ontving ik, gedurende zulk eene reeks van jaren, geheel geene tijding van beiden mijne kinderen?.... waarom zag ik uwen broeder nog niet?... hij woont immers hier met u ? (hem bi' de hand nemende:) waarom verbleekt gij ? waarom beeft uwe hand V.... Mijn zoon !... waar.... waar is uw broeder? Belmont , hevig ontroerd, doch zijne ontroering willende verbergen. Mijn Broeder?... moet... ik..? Merval, zijne hand met verachting loslatende. Zwijg: ik begeer 't uit uwen mond niet te weten. Bel-  ToONEELSPEL. I4S Belmont. Mijn Vader,... hoe. . ? M e r v a l, op Melcour wijzende. Mijn zoon!... kent gij dat wezen niet ? Belmont, met eene gemaakte onver' fchilligheid. Een' vreemdeling ? kan ik dien kennen ? ... laat mij, bid ik u. (hij wil vertrekken!) Merval, hem wederhoudende, en bij de hand tot Melcour voerende. Mijn zoon! kent gij dat wezen niet? Melcour, aan Belmont het bovengenoemd papier voor oogen houdende. Lees, en — bloos! Belmont, wiens ontroering van oogenblik tot oogenblik vermeerderd is. Hij is 'tl — rampzalige ! Merval. Ja! rampzalig, diep rampzalig zijt gij ; misdadige zoon van een' teêrhartigen vader! gij hebt uwe grootheid gebouwd op de vernedering van uwen Broeder; door u heb ik zo veele onfïuimige jaren doorgebragt; door u is de avond van mijn leven treurig geweest; uw vader wierdt ellendig , om dat gij zijn zoon waart, uw vader, die zo meenigen kommervollen nacht, flapeloos, doorbragt in K 'I  I46" de zege der ouderliefde, 't overdenken , hoe hij de lievelingen van zijn hart tot rechtfchapen mannen , tot brave Burgers voorde waereld zou vormen; die hoopte, dat de dankbaarheid ééns de gantfche maat der ontvangene liefde op zijn grijs hoofd zou uitltorten. ó Gij weetniet, wat het te zeggen is, vader van een .ondankbaar kind te zijn.... Ondervind het nooit.... ondervind het nooit. ([Hij fckreit.) Belmont. Hemel! Hemel! Merval. Gij roept den Hemel aan? de almacht fchrijft den naam van ondankbare kinderen in het boek der wraak, en de grond is reeds vervloekt, waarop hunne treden (laan. Melcour/,?/ Merval. Sta toe... Merval. Neen, vuur liever mijne, gramfchap aan. Qot Belmont.-) Ontaarde! gij zijt allengskens tot de unerfte grenzen der ondeugd voortgehold. Thans weêr zoud gij, zonder de waarheid te onderzoeken, het bloed hebben doen vergieten van hem, die altijd gereed was het zijne voor uw behoud te geven. Wat zou 'er van uwen ouden vader,geworden zijn na het rampzaJjf einde van zijnen zoon,  T*ooneel«pel. 14/ joon, die misdadig had gefchenen? wat ware 'er van u geworden ? ieder druppel van het bloed uws broeders had , als een gloeiende kool, op uw hart gebrand ; en ééns — ó mijn hart krimpt weg voor dit denkbeeld! ééns voor den opperften Rechter zou de twede Hem , die in uwe ooren klonk , de item van uwen broeder geweest zijn , die u toeriep: „ Ik was onfchuldig -—.en gij hebt mij vermoord 1" Belmont. Mijn vader! verfchrikkelijk rechter! uw rechtvaardige toorn.. . (Hij werpt zich aan Mervak veeten, die hem te rug floot.) Merval. Zal eeuwig op uw fchuldig hoofd rusten. Belmont. Neen, heb geen medelijden met mij ; vereenig -a met het berouw, om mijn hart te verfcheuren ik heb een leven, dat uw gefchenk was , misbruikt , om het uwe rampzalig te maken: ik ben dat leven onwaardig; de dood alleen zal het gevoel mijner misdaden uitwisfchen. Sterven... fteft ven moet ik... Ka M e r-  *4« d2 ZEGB der ouderliefde, Merval. Mijn zoon.' leer wél leven, om wél te kunnen fterven. Belmont. Mijne borst en dceze wanden worden mij te fcauw. Geweten !... benaauvvd geweten ! Miin Vader! roija broeder! hebt medelijden met mijne ongelukkige vrouw, en vergeet een' booswigt, die zo ellendig fterven moet , als hij fnood geleefd heeft. (hij wil rert,ekken.j M , r v a l , met Melcour hem weêrhoudende. Wat wilt gij doen? M e l c o u r. In 's Hemels naam ! wat wilt gij doen ? (Hij valt zim' vader u voet) Mijn vader ! zo het waar is, dat het berouw ons tot de deugd wederbrengt, en dat 'er geen aangenamer voorwerp voor den Schepper is, dan een verheugd fehepfel, dan durf ik u fineken al het voorledene te vergeten. Mijn broeder was fchukiig, mijn vader moest.... ■haffen. Mijn broeder heeft berouw... mijn vader moet vergeven. Zie zijne tranen; wees meer dan ooit het evenbeeld van den Schepper: Hij vergeeft reeds, wanneer zijn fchuldig fehepfel de eer£,e traan Ichreit. M e &■  ToONEELSPEL. I49 Merval tot Belmont. Ondankbare!hebt gij waarlijk berouw? Bedriegt gij mij niet ? Melcour. ïk fla u in voor hem. Merval. Welaan,volhard in uwe ondeugden; laad bloedfchuld op u; fleep uwen broeder naar de flachtbank; vermoord zijn' vader op zijn lijk... of... koom in mijne armen! Belmont. Ach! teedere vader! zoudt gij mij kunnen beminnen? zou uw toorn... Merval. Denkt gij, dat het aan een' vader zo veel kost» te vergeven? Belmont. Tranen, bittere tranen, mijn vader!.. Merval. Wie voor het berouw vatbaar is, heeft de deugd niet geheel verloren. Wel aan, geef mij dat hart weêr, dat mijn dierbaarfte fchat op de waereld is; geef mij uw hart weêr; dat van een' vader blijft altijd het zelfde ; het houdt nimmer op , te he. «linnen. K 3 Bel»  150 de zege der ouderliefde, Belmont, tot Meicour. ..En gij?... ik heb thans een' vader, heb ik ook een' broeder ? verwaardig u , uit mijne hand die fom te ontvangen, die ik u zints zestien jaren eerloos onthield, waar voor de Hemel mijn fchuldig hoofd moest verplet hebben... Merval. Hebt gij vergeten, dat gij berouw had ? (Melcour verfcheurt het bovengenoemd papier ^ Belmont wil zijne hand kusfchen, hij opent hem zijne armen, waarin deeze zich werpt!) LAATSTE TOONEEL. Melcour, Merval, Belmont, Mevr. Belmont, Julie, André-. Melcour, tot Julie. Julie! ik had u wel gezegd, dat het einde vra. lijk wezen zou. Belmont, tot Mevr. Belmont. Mijne waardige Echtgenoote.' ik bied u eenen waardigen vader... en een' broeder, die mij ze* grootmoedig vergaf , als ik hem onrechtvaardig miskende. Ook u heb ik wreed bejegent... Mevr.  Toon.bbl spel. 151 Mevr. Belmont. Zwijg: gij hoont mij. (Na Mervals hand ge' kuscht te hebben tot Melcour:') Mijn Broeder! ik heb geene woorden: mijne blijdfchap fpreekt ia tranen. Belmont legt de hand van Julie in die van Melcetft, Uw lot zij benijdenswaard —» en worde niet benijd. Merval. Indien de zegen van een' grijsaard, die u bemint , tot den zetel van de Almacht verdient te rijzen, dan zegen ik u! Mevr. Belmont. Mijn Broeder! gij ontvangt uit onze hand eea deugdzaam meisje, dat is te zeggen : het heilig* fte, dat op aarde is... vergeet het nooit. Julie tot Melcour. Dierbaarfte vrind ! wat is het lijden van veele jaren tegen zulk éénen dag ? Melcour. Gij zijt de mijne — laat mij wenen. André*. Ei! ei! die klots heeft zich al mooi ontwonden. Niet waar, Juffrouw Julie? Kijk, hoe zij bloost; nu, dat ftaat u regt goed: na het morgen e»  153 de zege der ouderliefde. en avondrood vind ik niets fchooner, dan een. meisje, dat bloost. Merval. Mijne Kinderen ! de wegen der Voorzienig, beid zijn donker , maar goed! EINDE.   L