ÏIAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841. ml  D E SCHILDER.   D E SCHILDER, TOONEELSPEL; DOOR D. A. V A N D E WART. Te A MS TE LD AM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK. MCCCXCVI,  ■ li  AAM HET TOONEELLIEVEND GENOOTSCHAP, TER. SPREUKE VOERENDE UTILE 6? AMUSANT, VERGADERENDE TE AMSTEEDAM, WORD DIT TOONEELSPEL, UIT BYZONDERE ACHTING VOOR WAARE VERDIENSTEN, VRINDSCHAPPELYK OPGEDRAGEN DOOR ÖEN SCHRYVER.  VERTOONER& VAN WERKHOVEN. HENriëtte, xyne dochter. philip, zyn zoon. e d u a r b, pourtraitjchilder. Een kapitein, in Franfchen dienst: mietje, kamenier van HenriStte. bernard, leerling van Eduard. Het tooniel is in Gelderland, op het buitengoed v&n Van Werkhoven, in de logeer- en Jchilderkamer van Eduard.  D E SCHILDER, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. eduard; bernard, hezig met hei opzetten van het palet. Edüard, peinzend; met het hoofd, in de hand aan eene tafel zittende. Hy flaat fchielyk op. Neen, dierbaar meisje! neen, ik mag u niet beminnen. Wat poging kost het my een liefde te overwinnen, Die, hoe vereerend ook voor 'smcnfchen voelend hart, Voor my een bron ontfluit van de allerwreedfte fmart. 'k Beef, als Philip, haar broer, eens van myn min zal hooren; En hoe verberg ik die? - Maar zou zy haar bekooren, Die in myn tedre ziel die zuivre drift ontfiak ? . . . Hoe?. ..'k twyffel aan den traan dje uit haare oogen brak, A 4 Toen  g DE SCHILDER, Toen ik haar zeide dat ik moest dit huis verlaatenf Ik durfde van deez' dag van myn vertrek niet praaten; Hy was toch reeds beftemd; — die engel! ja, zy leed, Daar zy een poging om haar fmart te ontveinzen deed, En ylings my verliet.... Het geen ik toen gevoelde Was,'k weet niet welk een fmart,die in myii'boezem woelde, En die in 't hart een drift, nog fterker dan voorheen, Ontvlammen deed . .. Maar, ach! door welke onzekre reên Vuur ik een' gloed weêr aan dien ik eer uit moest dooven?... Zy zou de myne zyn ?... Neen — 'k wil het niet gelooven; Zy mint my niet y en ik - vergeet — haar — immers dra... Bernard! hebt gy 't palet reeds opgezet? bernard. ó' Ja! Ik heb een weinig lak uit deezen pot genomen. ed gard. Dat 's goed. 'tls nu een maand dat wy zyn hier gekomen, Myn taak is nu volbragt; ik heb veel afgemaakt; En toets nog hier en daar, en dan het werk geftaakt; 'k Vertrek nog deezen dag. Hy zet zich voor den ezek bernard. 'tls wel, mynheer! — met pakken Ben ik ook na genoeg gereed. Wie zou niet fnakksn Naai' onze drokke ftad, op dit eentoonig land ? Ach!  TOON.EELSPEL. $ Ach! 'c is hier aklig; ik beklaag den boeren-fland. EDU.UD, Omdat gy 't fchoone niet gevoelt van deeze iïreekeö, Het eenzaame in dit oord , gefchikt om konstte kweeken, En.... Ter zyde. Maar myn tedre ziel is aan dees plaats gehecht.... Hy voelt het fchoone niet dat liefde op alles'legt. Toen ik ontboden wierd by deeze braave menfchen, Ach ! dacht ik dat myn hart toen eenige andre wenfchen Zou voeden, dan een blyk dat nog de koHftonmin Niet gantsch vernietigd was? - En toen ik , dankbaar, in Dit huis myn' eeriïcn tred, onwillig huivrend, zette, Toen dacht ik niet dat min een pyl voor t harte wette Dat nooit voor liefde klopte, en in een maagden-oog Niets anders zag dan fchoon, dat ons zo vaak bedroog^ Wantrouwend dat de mensch, op deeze onzalige aarde,, Een' enklen keer zelfs 't fchoon aan zui vre oprechtheid paam Zo weinig weet een mensch wat lot zyn treden beid:^ Zo weinig kent hyzelf zyne eigen tederheid. TTFE EDE T O O N E EL. eduard, bernard, philip» philip , tot Eduatd. J^onjour, non cher ami! atweêf zo drok aan t werken:?' A 5 De  to DE SCHILDER, De fchildety beziende. My dunkt, ik zou dat kleed een weinig nog verfterken. Maar, ppropo! wanneer is uw vertrek bepaald ? EDUARD. Deez' raiddag reeds, mynheer! PHiLir» Zo? — wordt gy afgehaald? EDUARD» Neen. PHILIP* Mag ik op myn chais u dan een plaats offreeren ? Ik moet naar ftad. EDUARD* Zeer gaarn! gy zult my zeer vereeren. PHILIP. 'k Heb, fur mon ame! nooit een' landgenoot gezien Die zo juist flaagde in ons een beeldtnis aan te biên. De resfemblance is fterk. EDUARD. Dit geeft my veel genoegen. Maar, met verlof, mynheer! veel Nederlanders droegen Den roem der fchilderkonst, door hun verheven ziel, Zelfs iu een ander land, waar fteeds hun werk beviel $ Bewonderd werd, zelfs by een natie, ingenomen Met haaren landgenoot. Ik durf u} zonder fchroomen. Bs-  TOONEÈLSPEL. ii Serïchten, dat ons land de beste konstnaars voed, Én, zelfs in Engeland, hun grootheid roemen doet. Eén voorbeeld: noem my eens in eenige andre ftreeken Een'man die van der helst naar de eerekroon durft fteekenJ philip. Ja... hy is de eenigfte ook! eduard. Mynheer! Dan weet gy 't niet, Daar men een heele reeks van fchilders pronken ziet In 's lands historieblaên, te veel om hier te melden. Maar dees gevoelens zyn 't die lteeds de konstnaars k welden, Dat juist een vreemdling hier, alléén , bekwaam kan zynj Zy flaan den moed ter neêr. philip. Ah, ciell hoe fraai het fchyn*, De vreemden hebben toch meer geest,meer vuur,meer levenj Nooit kan een landgenoot ons zo veel fchoonhcid geeveuj Zy reizen niet, en zien veel minder! eduard. Neen, mynheerl Het fchoone der natuur verfchuilt zich hier niet meer Dan elders, en de zucht van onze landgenooten Is altoos daarop uit, om, kan 't hunn' roem vergrooten, Te paaren 't werkzaamst hart aan een beproefd verfiand, En, aangemoedigd, eer te geeven aan hun land. — Masr  ii DE SCHILDER, Maar dit, dit is ons zwak; wy geeven ons vertrouwen Den vreemden , die het ons zo vaak te laat berouwen 5 Betreuren doen; — maar, ach ! ons Neêrland ziet het niet» Daar 't, na één oogenblik, die trouw aan andren biedt» En , om het marmer van Italiën te aanfchouwen, Behoeft een konstenaar zich niet meer op te houên Met reizen , daar men thans in Neêrlands grootfte ftad De beste beelden heeft die Romen ooit bezati Men heeft hier land- "en zee- rivier- en boschgezichten > Wier fchoon voor geene plaats;der waereid hoeft te zwichten. PHILIP. (fmaak, Ceft vrai'. maar; 'k weet het niet; een vreemdling heeft meer Hy is veel minder ftyf; — en daar ik altoos laak De lïyfheid in een konst, waar losheid, a merveille, Den man van fmaak bekoort; dat fchoone, fans pareille» Men vindt het niet by ons. EDUARD. Maar, zou de waarheid, die In onze ftukken heerscht, en die 'k verzuimen zie In veel galanterie van anderen , die trachten Door vlugge windrigheid 't goed oordeel te verkrachten, Niet haaien kunnen by die tedre aanvalligheid, Zo mild, zegt gy, op't werk des vreemdelings verfpreid? PHILIP. E'ifin, men wacht me oralaag;'k zal ftraks weêr by u koomen.  TOONEELSPEL. 13 Hy vertrekt, en zegt in 'f heengaan, ter zyde: Wat of die fchilders toch van Hollands konften droomen? Ces dnes! DERDE TO O NE E L. eduard, bernard. eduard , ter zyie. elk een zot! hy is de beeldtenls Van eene natie die niet zeer landlievend is, Maar fïeeds het vreemde kiest, bernard. Mynheer ! mag ik u vraagen Om nog één uur voor my? Ik heb, voor weinig dagen, Een ftuk gebouw, dat zeer welftandig was, gezien, En 'k wilde u nog wel gaarn 'er van een fchetsje biêu. eduard. 6 Ja, dat is zeer goed ; gy kunt gerust vertrekken, En zie eens of ge niet nóg iets of wat ontdekken En fchetfen kunt; maar pas toch wel op uwen tyd; Maak dat ge, vroeg genoeg, voor 't eeten hier weer zyt. bernard. Ja, vast, mynheer! Hy vertrekt, terwyl Henriêtte inkomt» VIER,  14 DE SCHILDER, VIERDE T O O NE E L. ■ eduard, henriëtte. cduard , ter zyde. Daar is de lieve Henriëtte..., 6 Rede, dat uw kracht nu myne drift verplette! henriëtte, Hier ben ik nu, myn vrind! gy hebt my lang gewacht; De tyd vliegt fpoedig om; — 't was laater dan ik dacht. eduard. o Nee», mejuffer! 'k heb u enkel laaten vraagen Om 't nog eens naar te zien. Gy moogt u wel beklaageri Dat ik zo dikwerf u den nutten tyd ontftal!... henriëtte. Heb dank voor uw geduld dat ik fteeds roemen zal. Zy zet zich. eduard, terwyl hy begint te fchilderen. Een fchüder moet geduld aan kundigheden paarcn , Mejuffer! anders kan hy nooit, hoe zeer ervaren In de edle teekenkonst, genoegzaam ilaagen , en 't Is nodig dat hy zelfs de minste trekken kenn'; Hiertoe behoort veel tyd  TOONEELSPEL. iS henriëtt e, Hoe veel bevalligheden, Intusfchen, fpreid een konst zo ryk voor onze treden J eduard. ö Ja ; zy fpoort ons zelfs tot lof des Scheppers aan In 't groote der natuur, waarin haar niets ontgaan Noch misfen kan, zo ver het oog door 't all' kan weiden; Van 't dichtte zomergroen tot aan de dorfte heiden, Van 's hemels blaauwen trans tot "s afgronds donkren nacht, De fchilder vind altoos meer (ludie dan hy dacht. En als hy, door zyn konst, het fchoon weet uit te drukken Dat ons, in 't maagden-oog, zo teder kan verrukken, Dan is zyn wensch voldaan. henriëtte. ■ Myn vrind! gyfóhildertftboon} Gy fpreid door woord en vcrw al uw gevoel ten toon l eduard. Vcrfchoon, mejuffer! hoe bevallig kunt gy pryzen! henriëtte. Hem die geen eer verdient zal ik haar nooit bcwyzea. eduard. Gy geeft me een pluimtjc, voor het laatst, op deezen dag-. Dat ik 't genoegen van uw byzyn hebben mag!... henriëtte, ontroerd, opftaande. Wat zegt gy ?... deezen dag den teutten van uw toeven ?.... Da£  16 DE SCHILDER, Dat is niet mooglyk... neen; zó zult ge ons niet bedroeven!... eduard, m'de opftaande. Mejuffer! evenwel is deeze dag beftemd Tot dien van myn vertrek.... Ter zyde. Hoe ben ik zo beklemd ? ... 't Is of ik aan dit huis voor altoos was verbonden! henriëtte, ter zyie. Wat hoor ik ?. Hemel! had ik toch iets uitgevonden D it hem vertoeven deed! — maar hoe verberg ik my, Dat myne min hem, in myn oog, niet kenbaar zy? Te^m Eduard. Mynheer! gy kunt deez' dag onmooglyk nog vertrekken; Gy moet hier uw verblyf, ten minste één week nog, rekken. eduard. Mejuffer! fchoon ik gaarne aan uw bevel voldeed, Myn plicht roept my van hier; myn plicht — dien k nooit ver- (geet. henriëtte. ^b Uw plicht ?...ö neen, myn vrind ! die nodigt u te bly ven... Maar, ach! verveling zal u ligt van hier verdryven!.., eduard. Verveling ? — weinig kent gy 't hart van Eduard I henriëtte. Is 't ook een zielvrindin, die aan uw minnend hart 't Gevoel van eenen plicht...  TOONEELSPEL, r? Zy ziet hem fterk aan; hy ontveinst zyne aandoening. eduard-, ter zyde. Hoe myn gevoel te ontveinzen ? Tegen Henriëtte. Verfchoon, mejuffer!. henriëtte, 'ter zyde. Ach ! waarop zo uhy toch peinzen ? Tegen Eduard. Geef, daar'k uw by^yn, fiech'ts éèi week noglanger-, verg, Me uw woord Hechts... Ter ëyde. Hoe ik toch myn fmart voor hém verberg! Tegen Eduard. Gy zyt ons dierbaar; meer dan ge immer kondet denken. — Gehoorzaam aan de ftem der vrindfchap... zie haar wenken! eduard, ter z^yde. è Hemel!... Neen, 'k moet voort! Tegen Henriëtte, Ik kan voorzeker niet. Gun dat ik thans aan u , voor 't laatst, myn hulde bied', U voor uw vrindfchap dank ■, en, Met het hoogste gevoel. 's Hemels dierbren zegeri TJ toewensch, met een hart, dat, met zichzelf verlegen, Niet weet te fpreeken, als het enkel danken moet.... 8 //j  i3 DE SCHILDER, Hy grypt haare liand en kuscht die; zy valt, hevig ontroerd, in zyne armen; hy roept uit: God! henriëtte, overylend. Liefde! werk dan met meer kracht dan vrindfchap doet! Zy rukt zich los, Jlaat zich de handen voor 't voorhoofd, en zegt ter zyde, fchielyk: Watzegik? Hemel... neen!- Ik wildees plaats ontvluchten— Niets dan myn flaapvertrek getuige van myn zuchten. Zy vei trekt fchielyk. eduard, haar willende weérhouden, ö Neen, verlaat my niet!.,. bly f, bly f! _ Helaas! ze is weg. V T F D E T O O N E E L. eduard, alleen. Ik ben myzelf niet meer.... ik weet niet wat ik zeg.., 'kMoet voort., maar éénmaal nog moet ik die engel fpreeken. 6 Liefde! hoe geducht weet ge u op my te wreeken! — Ik kan dit dierbaar huis nog niet verlaaten, neen.... Hoe klopt myn hart zolïerk ?.. .Ik ben een man,en ween!..-. Hy veegt 2era' traan af. Ha, dat verligt!... hoe nu ? heb ik dan reeds vergeten Wat ik my voornam ?... ach! 'k wil voor myzelf niet weeten Hoe  T O O N È E L S P E L. 7* Hoe zeer ik haar bemin; en 'k voel nochtans een gloed Die my verteeren zal, zo 'k haar niet weêr ontmoet En myne liefde bied.... God! welk een felle fmarte Knaagt onophoudelyk aan myn gemarteld harte! Ik moet haar zien* — En, ö! door allen weêrfhmd heen, Toont my haar liefde een heil, niet voor den tyd alleen, Maar zelfs voor de eeuwigheid. - óDcugdlbeftier myn fchreZy mint my.... en dit doet my moedig tot haar freeden» Myn broeder! waart gy hier! zaagt gy myn liefdefmart, Ach! gaaft gy nu uw* raad aan uwen Eduard! Eindt van het eerftt bedryf. * * TWÏt.  io DE SCHILDER, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L. eduard , alleen. *-*ie daar myn plan teniet - wat zyn toch 'swaerelds zaaken Onzeker! 'k mag nu wel myn fpoedige afreis ftaaken. TWEEDE T O O N E E L. EDUARD, VAN WERKHOVEN. VAN WERKHOVEN. IVIyn vrind .' is 't my vergund uw werk te koomen zien ? eduard. Mynheer! ik dank u. Maar, waarmede toch verdien Ik d'eernaam van uw' vrind, voor my van zo veel waarde ? VAN WERKHOVEN. Het was uw deugd die zich aan konst bevallig paarde, In een gevoelig hart; myn vrind! gy naamt my in Door een gezelligheid die 'k altoos zeer bemin! — Maar hoe zo treurig ? Zoud ge u ook by ons verveelen y Of peinst gy ergens op ? Zeg!... zoud ge uw' vrind verheelen Wat uw geluk ontbreekt ? — geloof my, 'k ben uw vrind, Die in uw voelend hart een waar genoegen vind, En,  TOONEELSPEL. 21 En, zo 'k in jaarerj niet te veel van u verfchilde, Dan zou dit hart, dat ik uw vrindfchap fchenken wilde, U toonen dat het myn', zo teêr als 't uwe, flaat. eduard. 'k Ben zeer vereerd, mynheer! en als uw hooger Haat... VAN WERKHOVEN. Zwyg, jongling! handel my niet als die laage zielen Die, vol van hoogmoed, voor een grootheid nederknielcn Die enkel harfenfchim en dikwyls ondeugd is , Die in het graf verzinkt, en niets dan droefenis In onze zielen laat, daar zy de hoop doet kwynen, En een verwachting op een beter lot verdwyncn. — eduard. Gelukkig, waardig men! ik voel uw vrindfchap recht. VAN WERKHOVEN. Ach, dat het hart myns zoons zd was aan u gehecht Als 't myne! - ach, konde ik hem de kracht der deugd doen Die waare vrinden bind, elkanders heil bedoelen (voclcn > En fcheppen doet - maar neen! zyn hart is niet geftemd Voor 't zagt der vrindfchap, die zo vaak de driften temt En geene trotschheid duld. eduard. Hy, om oprecht te fpreeken, Bevalt my niet genoeg om vrindfchap aan te kweeken In myn gevoelig hart, door hem te veel verlaagd. B 3 VAN  sa DE SCHILDER, VAN WERKHOVEN. Vergeef hem dit — hy heeft gereisd , en zich beklaagd! In andre landen, meer dan'hier, bevalligheden Te hebben opgemerkt; hy is geroemd; zyn zeden Zyn veel verbasterd; dit is doorgaans in een ziel, Niet grooter dan de zyne, en die in 't trotfche viel, *t Gevolg van eenen roem dien hem die laage lieden , Die hem om geld en ftaat beminden, kwamen bieden. Maar, zeg ! ue Kapitein, hoe toen bevalt die u ? EDUA KD. Ik ken hem nog niet lang; maar, daar ik menfehen fchuw Die, trotsch op hun geboorte, altoos hun mindren doemen, Durf ik zyn denkwys, in de daad , voorbeeldig noemen. VAN WERKHOVEN. Zyn hart is braaf, maar nooit heb ik een' mensch ontmoet Die by een enkel woord zyn drift zó fpreeken doet. Een kleinigheid doet hem zo vreeslyk fchielyk woeden Als 't buskruid door een vonk ; maar ras wil hy't vergoeden En bid vergeving, is zelfs laag - vergeet zyn' rang. Hoor eens, myn vrind! ik heb reeds vecle maanden lang Getracht om Henriëtte een' echtgenoot te geeven Die haarer waardig was, en die haar jeugdig leven Kon leiden op den weg , den fchoonen weg der deugd ^ Cit zou myn vaderhart een nooit gekende vreugd Qcen voelen; en ik denk... .,  TOONEELSPEL. 23 . Hy ziet fchielyk om. Tot nader; 'k zie hem koomen. eduard, merkelyk Ontroerd, ter zyde. 6 God! moet ik in hem een' medeminnaar fchroomen? Zie daar een nieuwe bron van fmart en droefenis! DERDE TO O NE E L. de vorige m.; de kapitein. .de kapitein, tegen Van WerkhovenIVfynheer! ik fprak u gaarn, zo 't my geoorloofd is, Eén oogenblik flechts. Hy gaat naar de fchildery. Ei! dat noem ik eerst gelyken! Hy klopt Eduard op den fchouder. Man! jy verflaat de konst; verdoemd! daar zou 'k op kyken Geheelc dagen lang _ wat is dat mondje fchoon ! — 'k Bemerk gy zyt den toon der kleuren wel gewoon; 't Is teêr, bevallig, zagt eduard. Heb dank, mynheer! uw pryzen Vereert my zeer. de kapitein. Myn vrind ! ik moet u eer bewyzen B 4 Als  24 DE SCHILDER, Als Hollandse!:' konstenaar, en als een' man van fmaak. Eduard buigt zich. Eenig zwygen. Het is waarachtig fchoon —'kbefchouw het met vermaak. van werkhoven, ter zyde. 't Is toch. een ruwe knaap ! zo zyn veel de officieren: Zy fchaamen zelden zich hunn' mond den toom te vieren! Tegen den kapitein. m Mynheer! d^fh' we in den tuin een kleene wandeling ? de kapitein. Van harten gaarn, mynheer! vooral in uwen kring. van werkhoven, tegen Eduard. Gaat gy met ons, myn vrind? eduard. Ik moet nog iets verrichten Dat niet wel wachten kan. van werkhoven. 1 Gy zult ons zeer verplichten Met uw gezelfchap. eduard. 'k Bid, verfchoon my deezen keer!: van werkhoven. Nik,, zo als gy *t verkiest; wy zien ons fpoedig weêr.. Faii Werkhoven en de Kapitein vertrekken. VIER.  TOONEELSPEL. 2J VIERDE T O O N E E L. eduard, alleen, w . at niet al famenfpant om myn geluk te ftooren ! Maar 'k zal dien tegenftand wel weeten te verfmooren Ik moet die engel zien, en wyl ze my bemint Is 't in baar dierbaar oog dat ik myn vreugd hervind! Hy vertrekt met drift. V T F D E T O 0 *N E E L. mietje, alleen. Zy komt door eene zy deur op het tooneel, ziet de kamer rond, gaat naar het vengfler, en tikt tegen de glazen. Mynheer! een enkel woord! - Het zyn toch raare fnaaken, Die konftenaars! Hy zou my waarlyk angftig maaken Met al die drift — Neen, ik geen fchilder tot myn' man. 'k Begryp niet hoe zy hem zo zeer beminnen kan. Zy is waarachtig zot — dan zucht ze ; dan is weenen Haar eenig tydverdryf; 't geluk zweeft voor haar heenen Als iigte morgendauw op 't groenend veldgewas, 't Is voor 't verliefde meisje, in geen geval, van pas. De leeuwrik zingt haar fmart; de tortel doet haar klaagen; Zy vind in 't zwart des nachts, noch't licht der zon, behagen: B 5 Neen,  a<5 DE SCHILDER, Neen, dat is zotheid - foei! ik ril, als ik bedenk Dat zy die gaarn gebied vliegt op der liefde wenk! Zie daar, daar is zyzelf! ZESDE T O O N E E L. henriëtte, mietje. Henriëtte, nieuwsgierig door een reet der zydetir tuwrende. irïebt gy hem niet gefproken ? mietje. ê Neen , mejuffer! hy is dit bezoek ontdoken; Hy was net op den trap; ik zag hem met veel wiud De deur uitvliegen. henriëtte. Ach! hy heeft my nooit bemind! — Z ja een verfmaade liefde een hart, als 't myne, ontroeren... Dan moog zy me in het graf, het eind myns lydens, voeren! mietje. Foei, lieve juffer, fpreekt ge nu reeds van het graf? henriëtte. Helaas, hoe vaak rukt liefde een bloem haar' Hengel af! mietje. Of, hoe veel bloemen zyn, bedïjauwd door liefdetraanen, De fchoonften van het veld ? HEN-  TOONEELSPEL. 27 HENRIËTTE. Neen, 'k zie myn heilzon taanen, Daar pas de morgenkim haar' roozengloed vertoont, En in myn' boezem niets dan enkel liefde woont! MIETJE. Wiekomt?,.. de Kapitein ! - Mejuffer: fpan uwkrachten Nu moedig in om deez' uw' minnaar af te wachten! HENRIËTTE. Blyf by my, Mietje! ach nu: wat toeftand voor myn ziel, Te fpreeken met een' man die nimmer my beviel! Wat zal 'k hem zeggen ?... ZEVENDE TO O N E E L. DE VORIGEN; DE KAPITEIN. DE KAPITEIN. ïla! mag ik u hier ontmoeten, Mejuffer? wat geluk! - de regen bragt myn voeten Wéér fpocdig op het droogc. - Ik heb een énkel woord Met u te fpreeken; _ 'k bid dat gy geduldig hoort t HENRIËTTE. Met my, mynheer? DE KAPITEIN. Met u, beminlykfb aller vrouwen, Die  58 DE SCHILDER, Die ik, myn leven lang, op'taardrykmogtaanfchouwen! henriëtte. Een compliment!... maar 't komt my nu niet wel te pas. de kapitein. 'k Bemin u , Henriëtte! Ach, dat ik de uwe was!.... Verfchoon myn rondheid! - ik verfta dekonst van veinzen Geheel niet; ik hen ver van lang op iets te peinzen, Dat ik niet dra aan 't hart dat my belangryk is Ontdek. henriëtte. Hoe nu, mynheer! zo ik my niet vergis, Z)n 't Hechts drie dagen dat ge my hebt leeren kennen, En reeds bemint ge my!... Zo fpoedig voort te rennen In 't geen men onderneemt, toont geen voorzichtigheid. Geloof my, 't is de jeugd die ons te vaak misleid; Zy brengt ons dra tot iets dat we ons, te Iaat, beklaagen! de kapitein. 6 Neen, mejuffer! 't zyn geen losfe liefdevlaagen Die my dit hart voor u zo hevig voelen doet! Het is de zuivre min, door reine deugd gevoed En aangek weekt.... henriëtte, hem invallende. 'k Geloof u, maar ik bid verfchoning, Mynheer! — verwacht van my toch nooit die gunstbetoning Die gy begeert. — Myn har t... vergeef my... het behoort... Niet  TOONEELSPEL 25 Niet meer.... aan my.... ik eisch dat ge eene liefde fmoort Die u in d'afgrond van rampzaligheid zou Horten, En 't leven, dat behoort aan 't vaderland, verkorten! de kapitein, driftig. ' Wat hoor ik?...gy bemint!... wie is die duivel dan ?... henriëtte. Geen duivel neen, dit hart flaat voor den braaffteri man Die immer de aard'betrad de kapitein, drjgtTtd. Maar wie ?... ik moet het weeten; Spreek op'... henriëtte. ö God! hy drygt... hy zal zichzel v' vergeeten... Ik vlucht Zy vertrekt ylings; Mietje volgt haar. de kapitein. ó Neen, vertoef! Rampzalige als ik ben! Hy loopt driftig heen en weder'. 6 Donder! voer hem hier dat by myn woede kenn' Hy weete dat ik my, my niet vergeefs Iaat hoonen .., Hy flaat vertwyffeld ftil. Maar hoe? zoude ik ardus haar zuivreoprechtheidloonen, En haar, omdat zy mint, neéïnorten in 't verderf?... Hy flaat Zich voor 't voorhoofd. Neen,  30 DE SCHILDER, Neen, dolkop!... dat ik eer van fmart en liefde fterv'! Hy wil vertrekken, maar word door Fan Werkhoven wederhouden. A G T S T E T O O N E E L, DE KAflTEIN, VAN WERKHOVEN. VAN WERKHOVEN. "VV7 W at is hier toch te doen ? ik hoor een yslyk leven! DL KAPITEIN. êNiets, mynheer!... Ach! was ik flechts in ftad gebleven! VAN WERKHOVEN. Waarom ? DE KAPITEIN. Ach .'vraag my niets.—'kVertreknog deezen dag. VAN WERKHOVEN. En zonder dat ik daar de reên van weeten mag? DE KAPITEIN. Verfchoon my! VAN WERKHOVEN. Spreek! DE KAPITEIN. óNeen! VAN WERKHOVEN. Hebt gy verfchil gekregen ? DE  TOONEELSPEL. 31 DE KAPITEIN. In 's Hemels naam, vraag niets!... maar.... Hem wantrouwig by de hand nemende. Waarom my verzwegen Dat Henriëtte reeds verloofd was? VAN WERKHOVEN. Hoe, mynheer?... Wie zegt dit ? DE KAPITEIN. Zy,zyzelf. VAN WERKHOVEN. Ik hoor 't voor d'eerflen keer. Aan wicn ? DE KAPITEIN. Ja, dit is 't juist dat ik u wilde vraagen $ VAN WERKHOVEN. Ik weet het even min als gy. DE KAPITEIN. Wil my beklaagen, Daar ik de fterklïe min in 't hart moet fmooren, maar 'k Moet weeten wie hy is; - ik moet hem zien... 't gevaar Waarin zyn min hem brengt moet ik hem zelf doen kennen, En hem aan de uitfpraak van piftool of Haal gewénnen. VAN WERKHOVEN. Dat is uw zaak, mynheer!... maar gy, ook gy bemint Myn dochter ? DB  3ü DE-SCHILDER, DE KAPITEIN» Ja , tot in de dood. VAN WERKHOVEN» Welnu , myn vrind! Zoud gy een' man , dien zy haar hart heeft opgedragen, Omdat hy haar bemint, voldoening durven vraagen ?..» Gy drygt hem met de dood Is hy niet even vry In eene keus, die hem zyn hart ontwerpt, als gy ? DE KAPITEIN. 6 Ja.... maar...» VAN WERKHOVEN» Ook, mynheer! ben ik dan nog haar vader, Wien 't niet genoegzaam is dat zy bemint, maar nader Den man moet kennen dien zy zich ten vrind verkoor; Vind ik hem goed, dan kom ik in zyn plaatfe voor; Gy hebt met my te doen. — En - wilt gy om haar vechten, Dan zal piltool of ftaal by ons den twist befJechten. Maar fchort uw oordeel op,, totdat ik onderzoek Of zy eens vaders doel, haar deugd, haar heil verkloek'! 'k Zal nooit haar dwingen om te trouwen; wel verhindren, Als ik te voren zie dat zy haar heil vermindren, Haar' ramp bevordren zou. DE KAPITEIN. Ach! gy geeft me aan myzelv'^p Weêrom. — 'k Zag d'afgrond niet dien 'k my, door driften, 'kWas  TÖOJVÈELSPEL. 33 'k Was woedend... maar vergeef aan dit onzinnig harte Dat niets het bezig houd dan vuurge Iiefdefmarte! — Hy knielt. In 's Hemels naam> vergeef! VAN WERKHOVEN. Rys! - 'k Schenk vergiffenis Aan 't hart dat voor 't gevoel van misdaad vatbaar is. Intusfchen hebt ge my ontrust, door zulke zaaken, Die 't teder vaderhart tot op den bodem raaken. *k Moet weetcn wie hy is dien zy zo teer bemint, En of ik, in haar keus, myn vreugd — of rampfpoed , vind ! Einde van het tweede ledryf. \ C DER.  3| DE SCHILDER, DERDE BEDRYF. EERSTE TO O N E E L. eduard, alleen, peinzend. H(noemen, oe of die man toch heet ? - 'k Hoor hem Kaptein flechts Men durft niet vraagen als men zelf zyn' naam verbloemen, Verbergen wil ! TWEEDE T O O N E E L. eduard; de kapitein, inkomende. de kapitein. IVIynheer! verfchoon my, daar k u Moor. Ter zyde. Misfchicn dat hy hem. kent! Tegen Eduard, fmekend. Leen my een gunflig oor.... Gy weet dat Jetje my het hart heeft ingenomen ? 'k Befchouw in uw gelaat de oprechtheid; zonder fchroomen Verklaar ik my aan u. — Zeg, weet gy ook, misfchien, Wie 't is dien zy bemint? hebt gy hem ooit gezien? eduard. Mynheer! 't verwondert my dat gy zo ligt vertrouwen In  TOONEELSPËL. 35 té hem kunt Hellen dien gy naauwlyksmogtaanfchouwen» 't Oprechtst gelaat in fchyn bedriegt zo menigmaal! de kapitein* In u niet — 'k ben gerust dat ik in u niet dwaal. eduard. Maar, wat is 't oogmerk van dit zo vertrouwlyk vraagen? de kapitein. Nieuwsgierigheid alléén! eduard» En ik zou durven waagen Om uw nieuwsgierigheid, in deezen, te voldoen 'k Zou in uw hart, welligt, een' Herken yver voên, Waarvan 't gevoeligst hart het meeste heeft te vreezen Hy heeft reeds post gevat, zo 'k in uw oog.kan leezen. de kapitein, driftig. Gy kent hem dan ?... ik zie 't - heb deernis met myn min ! eduard. Reeds driftig?.. * neen — ik laat my met die zaak niet in» de kapitein. Gy moet. Hem inluist erende. Ik ben in ftaat u wel te kunnen loonen» eduard, ter zyde. Wat laagheid! Tegen den Kapitein. C 2 Neen,  i6 DE SCHILDER, Neen, mynheer! wilt gy my gunst betoonen, Zo zwyg, en weet dat ik 't vertrouwen nooit verraad Voor geld; — geen eerlyk hart voed zulk eene eigenbaat., DE KAPITEIN. Verfchoonmy! Ter zyde. Wel verdoemd ! had ik dit kunnen denken ? Tegen Eduard. (ken, Ik meende niet voor geld—'k wilde u myn vrindfchap fchenDie mooglyk niet geheel u onverfchillig is. eduard, eenigsz'ms driftig. Ik dank u — tot dien prys is vrindfchap my, gewis, Niets waardig, in een hart dat my zo laag vernedert, 't Is vrindfchap, die, als liefde, een voelend hart vertedert... Gy kent haar niet, mynheer! DE KAPITEIN. Wel aan, ik zwyg daarvan ; Maar weet dat ik de zaak wel onderzoeken kan. eduard. Wat raakt dit my, mynheer ? DE KAPITEIN. 'tls ligt een uwer vrinden. Maar 'k zal den man, die my haar hart ontftal, wel vinden: Hy beve voor myn5, kling! ^ Hy fijeve door dees hand! £d'j-  TOONF. ELSPEL, 27 eduard. Ik dacht, gy droegt uw kling flechts voor uw vaderland, En niet voor uwe drift. — Maar gy zult ligt niet wecten Dat hy ook klingen kent de kapitein, driftig. Wat? durft gy u vermeeten Te fpotten met een vuur, dat gy hebt aangeftookt ?... Dit Maal, dat nog van 't bloed van Frankryks vyand rookt, Duld, ongewroken, geen befpotting... eduard, ter zyde, met gevoel. Zoude ik zwygen ?... Tegen den Knpitein. Mynheer! gy jaagt de vrees me in 't hart, door al dat drygen... Welaan — 'k zal u voldoen. Hoor dan aandachtig toe; Maar dat zyn naam, op nieuw, u niet ontvlammen doe In drift, die u beheerscht! zy mogt u fchaadljk weezen! de kapitein. (vreezen. Spreek, fpreek dan, waarde vrind ! wil voor myn drift niet eduard, met waardigheid. Weet dan dat Henriëtte, in haare keuze vry, Haar deugdzaam.minnend hart gefchonken heeft aan my! En dat, wie tegen ons zich immermeer verzette, 't Vermogen voelen zal des vrinds van Henriëtte! de kapitein, opftuivend. Rampzalige! zyt gy 't ?... welaan, verkies, mynheer ! C 3 Een  38 DE SCHILDER, Een van ons beiden vall' door lood of ftaal ter neêr! eduard» Bedaar! bedenkt gy wel dat hy die keert moet vluchten ? de kapitein. Vervloekte, kies!... gy beeft voor 't geen gy hebt te duchten! eduard. Welaan — 'k verkies 't pistool. de kapitein. Zo haast u dan. eduard. ó Ja; Maar 'k heb nog dén verzoek, vóórdat ik met u ga, Hy krygt twee pistoolen uit een kistje, geeft het ééne aan den Kapitein , Jleekt het andere in de zak, en fchryft een briefje , dat hy verzegelt; onderwyl zegt de kapitein, ter zyde. è Liefde! fluur myn' arm!... ik vrees hy zal my treffen !... 'k Ben zo beklemd...hier,hier... ach, kondeik Hechts befeffen Wat in my woelt!... Is't vrees, die aan dit harte knaagt ?... Is 't voor de min dan niet dat Karei alles, waagt ? — eduard. Zo gy ligt, na myn dood,myn' broeder mogt ontmoeten, Hy is in Franfchen dienst; wil, uit myn' naam, hem groeten, En ftel hem dit ter hand. de  TOONEELSPEL. 39 de kapitein, het opfchrift lezende Wat zie ik ?... Groote God! Myn broeder! Hy werpt het pistool weg. eduard, verwonderd. Hemel! hoe?... de kapitein. 'k Beu Karei! eduard. Zyt ge zot?... Maar, 'k zie't, gy beeft reeds voor't verlies van 't dierbaar (leven ? de kapitein. Neen; nimmer deed de vrees, maar wel t gevoel, my beeven. Hem een fnuifdoos met een pouitrait. tonende. Kent ge, in dees trekken , 't beeld uws vaders, Eduard? eduard, de doos beziende roept uit: Myn vader!... ja, by is. t kom aan dit brocderhart! Zy vallen in elkanders armen. Gy zyt in Franfchen dienst? de kapitein. ö Ja, fints negen jaaren. Ik zag de gunst des volks zich aan myn' krygsroem paaren; Ik vroeg een' tyd verlof — de zucht naar 't vaderland Geleidde me in dit oord, met een weldoende hand. Werkhoven was de vrind van onzen waarden vader; C 4 Hy  4o DE SCHILDER, Hy fchrcef my dikwyls, en ik wensebte hem eens nader Te leeren kennen, toen 'k in hem den braafften man Des waerelds vond; ik kwam... ik zag...maar'k zwyg hiervan. Maar gy, hoe komt gy hier ? EDUARD. Toen gy had dienst genomen Deed my het nydig lot, dat my te vaak deed fchroomen, Een' man ontmoeten, die, na een belediging, My tot een tweegevecht uitdaagde, met de kling; Ik trok, hy viel — ik moest myn vaderland ontvluchten. DE KAPITEIN. Hou op, myn broeder ! gy hebt niets van hem te duchten ; Hy is herftcld; hyzelf heeft dikwyls 't my verhaald, Hy voegde 'er altoos by. Myn drift was flechts betaald. EDUARD. Wat hoor ik,broeder ? DÉ KAPITEIN. 'k Heb in hem een' vrind gevonden Waaraan ik voor altoos op 't tederst b«n verbonden. EDUARD. Maar is 't dezelfde wel"? DE KAPITEIN. Hy heet Francois Ficrval, EDUARD. Hj is 't! DE  TOONEELSPEL- 41 de kapitein. Ja, hy, wiens hart ik altoos roemen zal. eduard. Maar nu ons tweegevecht ? de kapitein. Vergeef my, dierbre broeder! fk ben die driftkop nog, en word zelfs nog verwoedcr Als ik my acht gehoond ; — maar 'k fmeck vergiffenis Aan 't hart mvns broeders, dat voor vrindfchap open is. Zy omhelzen elkander op nieuw. DERDE T O O N E E L. de vorigen; henriëtte. henriëtte, ter zyde. M at zie ik?...een pistool....öGod!...wat magdit weezen?... Zou ligt een tweegevecht ?. ..moet ik hetergfte vreezen.... Maar deeze omhelzing duid geen twist,maar vrindfchap,aan. eduard. Gy hier, ó Henriëtte? henriëtte. Ach! wat hebt gy gedaan?.... de kapitein. Hy is myn broeder. C S *i"N-  42 DE SCHILDER, henriëtte. Hoe? eduard. Ja, 'k heb hem weergevonden! 'kWas,door den Merken band des bloeds,aan hem verbonden. Hoe teder is die band! natuur heeft hem gelegd, En aan dit rein gevoel haar' zegen toegezegd! Henriëtte ziet beiden, beurtelings, verwo/iierd, aan. de. kapitein, ter zyde. Welaan! dat ik berouw van myne driften tone ! Dat geen verboden min meer in deez' boezem wone! Tegen Eduard en Henriëtte. Myn broeder! myn vrindin! 'k Erken myn flout beflaan, Maar dring op vrindfchap envergiffnis, fmekend, aan.,.. Ontzegt my die toch niet. - Ik wil thans alles boeten; 'kWil u als zuster, niet als minnaares, ontmoeten! Verwacht geen tegenftand van Karei immer weer Hst offer kost my veel; maar 'k win in vrindfchap meer! eduard, aangedaan. Myn Karei! henriëtte. Wees myn vrind! DE kapitein, hunne handen driftig inéén brengende. Lecftjleeft gelukkig, vrinden..^ Di't  TOONEELSPEL. 43 Dit o-ogenblik doet troost my, in myn' rampfpoed, vinden. Een weldaad is iets waard' wen ze ons een offer kost! eduard. Ze is alles waard', wanneer ze één' mensch van ramp verlost. henriëtte, tegen den Kapitein. Ja — ftecds zal vrindfchap, in dit harte, voor 11, wooncn! eduard. En ik, mag ik u nu myn zuivre liefde toonen, Myn Henriëtte? henriëtte. Gy, myn dierbaare Eduard? Zy grypt zyne hand en brengt die op haar hart. Daar — voelt gy 't kloppen wel van dit u minnend hart ?... üy valt haar fpraakloos in de armen; de Kapitein veegt zyne oogen af, terwyl Fan Wirk* loven inkomt. VIERDE T O O N E E L. de vorigen; van werkhoven. van werkhoven. at nu weêr....zie ik wél ?... henriëtte. Zyt welkom, dierbre vader, Wiens  44 DE SCHILDER, Wiens teder hart ik ken ! — en, daar 'k uw liefde nader, En u een minnend hart voor Eduard vertoon. Smeek ik uw' zegen af, voor hem... als voor uw' zoon!... van werkhoven, OlltZet. Ikflaverftomd. Tegen den Kapitein. En gy ? . de kapitein. Myns broeders beste zegen Is in het ryk bezit van Jctjes hand gelegen. van werkhoven. Uw broeder? de kapitein. Hy, hyzelf. van werkhoven, verheugd, tegen Eduard. Myn vrind!... / Ily reikt Eduard de hand toe, maar trekt die fpoedig, verjloord. te rug. Maar ik vergeef U nimmer dat uw min zoo'n diep geheim my bleef! eduard. Ik kan niets anders doen, dan — u verfchoning vraagen. van werkhoven. En ik — u doemen om de ftraf dier daad te draagen. Spreek,  T O O N E E L S F E L 45 Spreek , Eduard ! is decs uw handel wel oprecht ?... Heb ik u niet een hart, vol vrindfchap. toegezegd ?.., . eduard. Vergeef tmy,'kfmeck het u ! van werkhoven, veinzende zeer verJloord te zyn, Vergeeven?...'kzal my wreeken Durft gy nog, onbefchaamd, my van vergirfhis fpreeken? henriëtte. Ik ook, myn vader!... ach ! ik had u 't wel bericht... Maar gy ook weet wel, als ons iets op 't harte ligt Dat liefde heet, hoe vaak 't ons moeilyk is te erkennen! .. van werkhoven. Ik zal u, door myn ftraf, de oprechtheid wel gewennen, Gy mint hem dan ? henriëtte. Of ik hem min } van werkhoven. En, Eduard? eduard. Ach, zaagt gy, dierbaar man ! in dit beminnend hart} van werkhoven, Jlerk* Ontvangt,hardnekkigen ! myn'vloek.... By  46 DE SCHILDER, Hy houd eensjlags op, grypt hunne handen, driftig, en vervolgt, op eeii aandoenlyken toon. , Neen—mynen zegen!... Eduard en Henriëtte knielen, driftig, neder ; Van Werkhoven legt hen de handen op het hoofd. Vergeet een' vader niet—bemint.... en, allerwegen Zy, op uw paden, deugd en godsvrucht mild gezaaid, Totdat ge, in de eeuwigheid, het loon der deugden maait. Hy omhelst ze beiden, en reikt den Kapitein de hand toe; dis dezelve, f^raakloos, aan zyn hart drukt. V T F D E T O O N E E L. de voricen; philip, met eene fchildery. philip. ha! mon cher papa! Ik kwam om u te fpreeken! Bezie ditfluk — van werkhoven. Wie kan zyn hoofd daar nu meê breeken?... Geen Nederlandfche konst ? philip. Neen, dan zon 't niet veel zyn. edü-  TOONEËLSPEL. 47 eduard, na de fehildery bezien te hebben,, ter, zyde, tegen den Kapitein. Het is myn werk. van werkhoven, tegen Philip. Ei, ei? dat heeft nog'al wat fchvn. Een Nederlander kan, in koniten , minder flaagen, Zo gy 't begrypt; — en ik behoef u niet te vraagen Of 't in Italiën gefchilderd is ? philip. Papa! 't Is van een' jongeling, een' Engelschman, ö ja! 't Is in Italiën gefchilderd. — Welke kleuren! Ah! quel genie! de kapitein» Mynheer! ik wil myn' kop verbeuren Dat dit het werk is van een' Hollandsen' jongeling. Gelooft gy 't wel? Philip, /pottend. Ah ciel! de kapitein, ernstig. •Gy ziet, in deezen kring, Myn' broeder; en — zie daar.... Henrlè'ttes pourtraitjiuk omkerende. Zie.  48 DE SCHILDER, Ziedaar hetzelfde téekeri 5 't Is van myns broeders werk. van werkhoven, defchilderyen naauwkeurig vergelykende, droog, glimplagchend. M) n zoon !gy komt,naar 'k reken, Hier juist ter fnede! philip. Mais, mais... .je ne comprend rien. de kapitein, hem aan 't oor Jchreeuwende. Hy is myn broeder. p 111L1 p. Wie , die ichilder? — je fats Men Qiie chaque homme eji monftere! 'de kapitein. ó Neen ; maar ken hem nader! Dees Nederlander heeft, met my, van eenen vader 't Beftaan gekregen. van werkhoven. En hy word ook my ten zoon, Door Henriettes hand, zyn deugdzaam hart ten loon. philip. Ahï c'ejl donc vrai....we\, wie had dit ooit kunnen denken? Tegen Eduard. Mynheer! Un caiir de frere is 't geen ik u wil fchenken ! edu-  f O Ö N E r Z. SPÉL. 40 EDUARD. 'k Beveel my. Van werkhoven. Ja, Philip, ziedaar myn'wensen voldaan: Üw zuster bied my thans een' Neêrlandsch' konstnaar aan Ten zoon ; bekwaamheid, deugd, zyn in zyn hart vereenigd: Een deugd- én werkzaam zoon is 't die de rampen lenigt. Den voorfpoed voelen doet, en de ecdlc dankbaarheid Van 't vaderhart, omhoog, tot zynen God geleid ! LAATSTE TOONEEL-. de vorigen; mietje; mietje; t~ïet eten is gereed, mynheeren ! — Bernards oogen Zyn reeds op 't osfenvleesch gevestigd. Ter zyde. 'k Ben bedrogeil, Zo 'k niet op eiks gelaat een' ernst in 't oog kan zien. henriëtte, ter zyde, tegen Mietje. IIoor,Mietje! ik trouw nu haast - en weet ge wel met wienf mietje, ter zyde, tegen Henriëtte-. ^Wed met den fchilder! D h8n--  go D E S C H I L D E R, henriëtte, als VOretl. Ja; gy zult niet eerst weêr raaden. Mietje, als voren. Wel, zyt altoos met heil en voorfpocd overladen! van werkhoven. Welaan, myn vrinden ! reeds wacht ons een middagmaal; Gunt dat ik u, op 't feest der vrindfchap, bly onthaal 1 Nooit klopte een vaderhart met meerder waar genoegen, Dan dit, daar 'k Henriëtte een' echtvrind toe mag voegen, Die, meteen Neêrlandsch hart, door deugd en konstgevoed, liem, die den vreemdling fteeds bewondert, bloozen doet., EINDE.,  den boekhandelaar Uylenbroek, te AmfteM-im, in da Nes , zyn de volgende beste en nieuwste toemeet- (lukken, zo in yaerzen als pfofa, te bekomen. H, A.sfcnenbersn , De Deugdzaaroe Zoon, tooneelfpel/ — : 8 A L. Barha^PllilocteteSjop het eiland Lemuos,treurfp. ; — : 8 De Nieuwsgierige , hlyfpel . . » — : 8 Ericia, ofde tfestaallche maagd, treurfpel « — : 8 \V. liilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief over denzei ven . • • « < I 8 4 Dc dond van Edipus, treurfpel . ss i ! — Denkalion en Pyrrha, looiieeHhik . * — : 15. \V. Ringley, Het zestienjarig Meisje, hlyfpel . . « — J .6 De Belagclielywe Taoneelzucht , of de Liefliebbery Comtdie in de War, hlyfpel . . e — ■■ lo J. de Cleicq, H. Z. Meriones, koning van Krctc, trcuifpel . . . . # — : 8 . • Eduard en Eleonorn, tieurfpel « — ■ 8 Saint Valon, tooneelfpel . o — : 8 M. A. de Clercq, Mnntrofe en Ainelia, toontelfpel * — : 8 . Vanglemie , of de liarakterioets, tooneelfpel . . • . * — : 10 Het Gevaarelyke der Afweezigheid, tooneelfpel . . * — : 8 J. G. Doornik, He Graaf van SternfelH, tooneelfpel* — i 8 A. A. Gaignan de FAnn', Klize. treurfpel . # — : 6 1'. G. W. Geysbeek, de Ongeduldige, hlyfpel . . * — i 8 G. \. Hamnnus, Eulalia Meman. tooneelfpel . . < — : 12 O C. F. Hoffham, Al Itond \r de gala, op I biyfpet s — , 18 pe Broek, voorlpel . . c — 1 (5 J. Houtman, Tliz. Irene, treurfpel . * — : 6 ■ Montrofe en Atuelia, tooneelfpel e — : 8 Ue Indianen in Engeland, blylpel» — t 12 De Doortrapten, olylpel . . <» — ' 8, Wie is zy'? blyfpel . * —* : 8 T. Hugli, Willem Teil, treurfpel . . s» — i 8 W. Imme, Deha en Alaïde, tooneelfpel . - » — •' 8 — De Weldadige, tooneelfpel . • « — : 6 De Verlfcmdlge EcUtgenootc, tooneelfpel « — : 8 — ■ De Jonge Walburg, of de gevolgen van het femimenttele, tooneelfpel • • * — : 10 De Edelmoedige Zoon , looneellpel . •> — : 6 — Zaïde, treurfpel . • • * — : 8 V J. Kasteleijn, De Marquis de Bouïllé, heldenfpel a — : 6 . Ue Juflferhjke Kamerdienaar, blijfpel 5 — : /. . J # — - i'4 — Coralli, treurfpel, pl. . . . 0 — ■ lz H. Ogelwight, Jun. Men doet wat men kan, niet wat men Wil, hlyfpel . . g . ö ■ De Verbeterde Dwaas, hlyfpel » — \ g — Waldheim, tooneelfpel . : iz De Vnndcnraad, tooneelfpel . » ' l-> Louïfe en Volfan, tooneelfpel „ — : 8 P. Pypers, Merinval, of de gevolgen der wraak- zucht, tooneelfpel , . m 0 _ . Ia — De Graaf van Comrainge, of de ongelukkige Gelieven, tooneelfpel" . . „ _ . J2 • Laufus en Lydia, ireurrpel, pl. . , 0 '• 1% Ê.Ruloffs, Willem Teil, treurfpel, pourt. . „—'12 Fredrik van der Trenck, tooneelfpel . e . 3 J. Stairenhurg, Apollo in Dordrecht, en De Êttfi- bLrg, twee dtvertisfementen . . . ° 0 l g F. van Steenwyk, Leonidas, trctnfpel . , * _ : 3 P. J. Uylenbroek, Meropé, treurfpel, pl. . u — fe Vertrouweling, kluchtig treurfp., _ \ iZ - Fenelon, treurfpel . . a .' JO DeWaieHeldenmoed, tooneelfpel „_! 3 DA v. d. Wart, Liefde en Grootmoedig!), toon. * — j Ia — Cange, tooneelfpel . . 0 _ ," g DeWéldenkcnileRcprefentant.toon.- — 1 0 - De Schilder, tooneelfpel s . g Wigcherlink, De lUclufchapen Krygsman , tooncelfp. 5 —. [ jj N. S. v. Winter, Menzikoff, treurfpel . . f _ '. B L. W. Louïze d'Arlac, treurfpel; . e ! g ■■ Sebille van Anjou, treurfpel . f _ : g •" Gelooide, treurfpel . .