LETTERKUNDIGE UITSPANNINGEN Vierde Bundel  Geeue Exemplaaren worden voor egt erkend, din die door den Prefident onderteekend  LETTERKUNDIGE UITSPANNINGEN VAN HET GENOOTSCHAP D E SURINAAMSCHE LETTERVRIENDEN Vierde Bundel ONDER DE ZINSPREUK Zo word in dit Gewefl, gelyk aan Bato's Jlrand, De Zucht tot JVeetenfchap en Kunften voortgeplant. Gedrukt Te PARAMARIBO By W. H. POPPELMANN. Ter Gepriviligeerde Drukkery der Edele Direc tie en 't Land. Anno 1787.  Schoon Baatzugt dreig'en Luiheid woed' Staat nogthans d' Yver pal en tergt de Tegen fpoed.  N A A M L Y S TV DER LEDEN Van Het GENOOTSCHAP D E SURINAAMSCHE LETTERVRIENDEN. J. VOEGEN van ENGELEN. Oud Prefident. P. F. ROOS. Prefident. C. SMIT. Vice Prefidvit. H. SCHOUTEN. H. ZWAK TEN HO F F. \ Tot Am (Ierdam. J. W. van HASSELT. S D. D. y. CO HEN NASSY. i>. MA LUB ERG. Ecrjlt Secretaris. L. P>  £. P. GE NI ETS. Tweede Seeretarit: J. J. van FELSEN. J. WEZENHAGEN. J. B. van GRIETHUIS EN. W. S. JE NEE. J. A HELPER. T. J. CORDOVA. A. H. de RIDDER. P. K ATS EN. Mr. M.S. SC HU STER. J. C. de CROS. V. D. M. Mr. P. S. HA NS EN. A. G. KNIS PEL. W. II. POPPELMANN. G. A. VILTENS. C. JULIAANS. J. C. de CASSENABE. J. M. THOMAS. J. ER PEL. A. P. NORMAN. Mr. E. G. VO G T. J. SLUITER. M. C KA MM EL.  ƒ. SEUDT, C. J. de La PORT& J. KUVEL. N. POLAK. P. VO GEL AAR. C. BLIEK,   SURINAAME AAN DEMERARYenESSEQUEBO. J3ewoon^ers van ^e Wefter-ftranden, Gezusters, die aan rayne landen Gegrenft zyt, en my teder mind; Gy die, eer wy het dwangjuk torsenten, Gezoogd zyt door dezelfde borften, Gunt dat myn dauk-briev ingang vind'. * * * Gy die, door 's voorzaats helden daaden, U mogt in vryheids-beeken baaden,- Gy die met my in vroeger tyd Niets dan met eer zogt uittcrcgten, En Moeders hoofd met paerlen • vlegttn Omflingerd hebt, tot 's Nabuurs fpyt, * * * Ontfangt van my d' erkentenisfe, Die uit een zuivre Ziels-Gewisie Met reden u wordt toegezwaayd, Dank, dank zy Hem, des Menschdoms-Hoeder Die thans op onze ondankbre Moeder In u het zaad van wreeken zaait. * * * 'K ben op myn' Moeder ook verbolgen, En zal dus ras uw voorbeeld volgen Wyl Zy verbaftert van haar' pligt. 'T verveelt my langer hier te zwygen, 'K zal, daar Gy doet myn wraakzugt ftygen, Haar wandaen brengen aan het licht. A Hoe  & Hoc/zyn we in 't Weft dan niet dan flaaven, Die werken, wroeten, zwoegen, draaven, Tot voordeel van ons Nederland? Is Nederland ons' aller Mueder, Is elke Burger onze Broeder, En bindt ons niet een zelfde band? • • * Zeg, waarom wil Zy dan niet helpen. Daar ors de rampen overftelpen, En daar de Land-bouw in ons kwynt? ïs 't onze fchuld, dat 's Noodlot's flagen Den vmgtboom hier geen vrugt doen draagen, En dat geen Heil-Zon ons befchynt? • • • Of is 't, ö Neerland.' U vergeeten Hoe Gy met onze gouden keten. Uw trotse hen kruin ten cieraad bond? Ziet Gy niet nog een trits van fchepen Een fchat uit onze Stroomen fleepen En 't Anker werpen in Uw Grond? • • • Ge ontfangd, maar Gyzytwarsch van 'tgeeven, Zeg! waarvan moet de Planter leeven, Wanneer Gy hem geen nooddruft zend? Zeg.' waar mee moer hy 't Land bebouwen, Daar gy hem flaaven durft onthouwen, En booven dien zyn eer nog fchend? • * » Gy zyt de Bron der ongelukken, De Bron der Laften die ons drukken, Uw baatzugt brengt ons tot den val; Dit deedt myn Zusters aan U fchryven, En kladden in het aarzigt wryven, Waar van de tyd gewaagen zal. Ge.  Gezusters.' zoud gy U niet wreeken, Daar men U tragt, door flinkfche ftreeken, Te wikkelen in flaverny? Gy! Gy, zyt immers Batavieren, Die grootsch zyt op Uw Staats-Banieren, En grootl'cher nog op 't woord van V R Y. Gezusters! boogd op zulke Mannen, Die al hun vlyt te zamen fpannen Tot voordeel van hun even nensch: Dat deze, die door waarheid fchryven Uw welvaart doen behouden blyven, Lang leeven, is Uw Zusters wensch! P: F: R: A % Of  4 OP HET OVERLYDEN VAN FREDERIK DENGROOTEN KONING van PRUISSEN den i5 Auguftus 1786. Gansch Duitschland gaat in rouw gekleed, Men noord alöm dees naare kreet De groote FREEDRIK is gcjiorven! Myn Duitschland droog Uw traanen af, Het ftoflyk deel legt wel in 't Graf, De Ziel heeft echter Heil verworven! Misgun Uw Vorft den Hemel niet, Hy leeft in 't zaligfte gebied, Ver boven Zon en Maan verheven, God, die Uw Tweeden FREEDRIK nam, Bewaarde noch dien zeiven ftam, Door FREEDRIK WILHELM U te geeven. C. S. ROUW  ROUWKLAGT s OVER Den onverwagten en Smertelyken Dood van den Neger QUASSIE Van TIMOTIBO, by genaamd GRAN MAMA, in den Ouderdom van ruym Hondert Jaaren, alhier aan PARAMARIBO overleden den n Mey 1787. 5 ^L^leen! dat kan niet mooglyk wezen, Mama is niet van hier verrezen, Waar kreeg de wreede Dood die magt ? Heeft ook die Knaap hem onverwagt Verraft, en dus gebragt om 't leeven? Hy heeft wel meer dien kuur bedreven, Och Ja, daar ligt dat dierbaar Hoofd, Die Kroeskop van het Licht beroofd! Ach! trooft ons nu in 't bitter klaagen! Ach! helpt ons onze droefheid fchraagen! Wiens wederga men zelden vind, Thans fchreit een elk zyn oogen blind, Ja, Harten zelfs, als Marmer-Steenen, Ziet men by 't Praalbed bitter weenen, Waar op het Lyk lag uitgeftrekt, Wat Dood heeft meer misbaar verwekt.' Koomt Voete.booys met zwarte broeken, Gy moet geen ander rouw-pak zoeken, Natuur gaf U een pasfead kleed, Dat n joit te klein word of te breed, Wilt Floers om Uwen lenden gorden! Eet nu Tom-Tom uic zwarte borden! Viert QU AS SI ES uitvaard na den trant, Geen GRAN MAMA komt meer in't Landi A 3 Hy  6 Hy hielp U, als gy waard verlegen, En diende wel eens voor en tegen, Een daad, daar hem de nood toe dwong, Wie kreukelt niet wel eens de Tong/ Sciireeu.vi balkend thans mee oopen keelen, Zomtyds zal het den Dood verveelen, Dij, mjjie van dit naar geluid, Jaagt QUASSIE fiuks het Graf weer uit, Z vattinnen koornt! ei.' wilt niet draalen, Laat Neteldoek! e rokken haaien, Doorweeven met het zwartfte zwart, Toont, dat gy innig zyt benard, Wilt Uw Banannen zwarter rooften, Ten biyk dat gy niet zyt te trooften, En wen gy Braf'xn potten kookt, Zy 't vjur met Houtskool aangeftookt, Üvv Banjaards moet gy groots vercieren, Een rouw-band om den fteel doen zwieren, Al danfeni op een zwarten grond, En draayend hand aan hand in 't rond, Een zwerm van zwarte Marrabonfen Moet vliegend U om d' ooren gonfen, U klaagen, dat zy zyn in nood', Al Jammerend om QUASSIES dood, Gy Indiaan met roode Veeren Wilt U voortaan met zwartfel fmeeren, Bekleed Uw moordtuyg ook met zwart, HouJ Pyl en Boog in 't Floers verward, Doet, daar gy mikkend komt te heften, U.v fchigteen zwarte voogel treffen, Die, vallend in het rulle Zand, U vraagd, waar QU ASS l E is beland; Miakt los de Kuiten, ftyf bewonden, V jortaan zy alles ongebonden, Belangt geen Oorlel met gewigt, Den plaat word' uit Uw neus geligt, D»  7. De leden moeten treurig hangen, Gedoogt geen ftyfheid in Uw gangen, Gaat, dus verandert, na de kuil, Wekt QUASSIE door Uw naar gehuil. Gy ApoLhecars met Uw Kruiden Wilt ltampende den Doodklok luiden, Uw Vyzel wek een kreet door 't land, Uw Bitter■ kenner is van kant, De Planten zyn met hem verlooren, Men zal geen mensch meer niezen hoorenj» Vaartwel, gv Pillen, Zeeneblaen! Vaartwel, 't is met de Kunft gedaan! Komt al, wat leeven heeft ontfangen, Verdubbeld uwe treurgezangen/ Gy Doftors heft het klaagli.-d aan/ Laat vry de befte Kruiden Haan! De Faculteid is nu bedorven.' De groote QUASSIE is geftorven/ Dat blinkend Licht is nu ontzield, T geen rottend zig in 't leeven hield. Heeft Efculaap dit ooit geweeien, Off zy, die na hem Letters - vreeten? Bewyft my zulks uit Hypocraat, In Grieks, Latyn of waar het Haat, Laat Ludeman, laat Titfing fpreeken.' Elk Toover-Doflor heeft zyn ftreeken, Dan geen van allen was zoo leep, Helaas! die Konft die is om zeep! 'K zal willens geen Geneesheer hoonen, Maar laat men my een tweeden toonen, Of zeggen, waar die Man dog leeft, Die B ö a s i e geneefen heeft, Die kwaal is reeds voor lang befchreven, Maar nog geen middel opgegeven, Vond men wel ergens gryzer venC Die beeter Bitter heeft gekend? Hy  Hy dagt nog meerder aan te wyzen. Maar d' ouwde kop begon te gryzen, Zyn voofig lichaam kon pas ftaan, De voeten weygerden te gaan, En wandelend, belaen met planten, Schoof hy al ftompl'end langs de ftraaten, En hinkte altyd op en neer, Hy leek natuurlyk RUITEN HEER! Myn droefheid is niet te befchryven, Ik moet hem eind'lyk laaten blyven, En ruften in het donk're Graf, Beroofd van 't licht, dat hy ons gaf, Ik zal zyn kuurcn nooit vergeeten, Wat heeft hy Wichlaary bezeeten! Men fchenk' zyn Graf ter eer een zuil van zwart Albaft, En bytele daar op,hier ru/i EEN GROOTE • QUAST. H. S. GRAFSCHRIFT VOOR GRAN MAMA QUASSIE Hier ruft een Gryfaart, die in d' omkreits van zyn leeven Aan 't Land van goed en kwaad veel blyken heeft gegeeven, Die en den Neger, en den woeften Indiaan s Om zyne Tover-Konft, fteeds deedt verwondert ftaan ƒ Indien dit Volk die konft naar waarde wift te roemen, Het zou hem thans AP O L in plaats van QUASSIE noemen. P. F. R.  BRIEF VAN NEDERLAND $ AAN SURINAAME In Antwoord op den Brief van Sunnaame aan Nederland, te vinden in den Tweeden BUNDEL. ÏVjfyn Dogter / 'k heb den brief, my uit het Weft gefchreven, Ontfangen, en uw taal, gewislyk taal van 't hart» Deedt m het aanbegin uw 's Moeders ad'ren beeven; Myn boezem bonsde by 't verneemen van uw fmart. Ik onderzogt terftond den grond der ergernisfe, Waar van Gy melding maakt, en vond Helaas! in Iets, iets dat ftrafbaar was voor 't Moederlyk gewiste : Zie daar, 'k fpreek ook opregt, en ken my zelf niet vry, 'K heb door toegeevendheid voor myne Batös-Zoonen, Te lang, te lang gewagt om u myn hulptebien, Uw Broeders, die te zeer hun vrekke baatzugt toonen, Doen zeekerlyk geluk en welvaart var. u vlien, B %  'K heb daadlyk op uw brief hen ftaatig aangefprooken, Hun Broeder-hart vermurwd door Moederlyke taal; 'K riep dat de Vriendfehaps- band te fchandlyk was vei brooken. Dat die hcrfteld mooft zyn. Toen daverde myn Zaal, Enelkfcheen ftraksbereid om byiïand toe te brengen; Maar, ach.' myn Dogter, ach! hoe wierdt myn hart bekneld Toen men my toeriep, 't geen me een traanen- vloed dcedt plengen; ,, O Moeder! t Vaderland dient eerft te zyn her- fteld „ De lieve Vriendfchap fchynt hier immers ook verbannen, „ Uw murmureerend Kroos, denkt nog om Ooft nociï Weft, „ Maar handhaaft teegen 't Rot van fooodeStaatsTyrannen, „ Zyn Recht door Mannen - taal, zyn Vryheid door 't Gevcft. „ Zoo ras een ieder tot zyn pligt zal wederkeeren, „ En 'c lieve Vaderland tot ruft zal ?yn gtbragt, „ Dan zal de luft tot hulp voor Ooft en Weft ver- meeree 5 „ Dit alles hangt alleen, alleen aanEendragts mngt. „ Nooit  II j, Nooit zal de Batavier, of fchoon in verre Landen, „ ZynZuiler, Broeder, Vriend, vergeeten: Neen O Neen! „ Zoo ras de Hulk van Staat behoed zal zyn voorat ftranden „ Dan waait de Hulpvlag weer dooralle Zeeën heen. „ Gelieft uit onzer naam uw Dogter dit te fchry ven, „ O Moeder! en betuig, dat het ons grievend fpyt, „ D it Zy zoo lang berooft van onze hulp moet blyven, „ Maar trooil Haar evenwel met d' uitkom & van den tyd ". Zie daar der Broedren taal vol trooftelyke woorden: Houd dus geduld en werk met luft en yver voort. 'K zend eerftdaags ook een brirf aan uw nabuurige Oorden. Vaarwel! 'K fchry f u wel ras een nieuws dat meer bekoort. 1787. P. F. R. B3 By  ca BY HET ZENDEN VAN EEN ROOSJE AAN DE Huisvrouw Mynes Vriends DenHEERE P. M. J-Joe geurig is een Roos, hoe aangenaam en loet ? Men noemt haar, en met recht, de Koningin der Bloemen, Vermits zy, aan den reuk, en aan 't gefigt voldoet; En boven al 't gebloemt mag op haar fterfplaats roemen; Want als zy is geplukt, heeft oog en reuk vergast, Dan fterft zy op een Graf, met Tombes van Albaft. c. s. OP  OP 13 DE TWEEJAARIGE STANDHOUDING VanHetGENOOTSCHAP DE SURINAAMSCHE LETTERVRIENDEN 6 Da* , zoo heerlyk in onze oogen! O grondflag-legger van ons poogen.' O Vader onzer vordering! Gun dat ik, in der Dichtren ryé; Uw' heugenis een Auter wyé; ^un dat ik u ter eere zing'. Helpt, Konftgenooten.' helpt my zingen, Laat blydfchap door uwe adren dringen, Juicht, juicht op deez' verjaarings-dag; Een dag, die met zyn Konft-penctelen den grondflag en de hoek-kanteelen Aan dit gevordert Dicht-Koor lag. Help, Surinaame! help ons juichen; Geef ons van uwe vreugd getuigen, Ry 't vieren van deez' blyden ftond. Herhaal zulks nog een reeks van jaaren, Daar ons de luft voor zang en inaaren, Daar vriendfehap, ons te zamen bondt. B 5  *4 O Dag, o lult, o welbehagen, O Heil-bron onzer levens-dagen, Hoe zoet is uw' herrinnering! Gy zult in onze dankbre harten, Daar gy het roeft der tyd tnoogc tartenf Geftempelt ftaan in zegening, Konft-minnaars helpt my! daar de tyden Den ftroom der uuren heen doen g'yden, Zyn roem verheffen tot den top. Z'X> ftygt dit Koor, met wyde ftappen, Lmgs't fpoor van Dichtluft- wetenichappen, Den hoog• gekruinden Zang-berg op, P. F. R. AAN  AAN DE N HEERE ij N. M. GOETZEE By deszelfs vertrek naar EUROPA In den Jaare 1787. D e tyd, die vreugd en zorg op vleuglen heen doet viien, Laat my dit morgen-uur myn Motkreek weder zien: Die kreek die dit myn hart van blydfchap op deedt fpringen, Wen ik in vroeger tyd haar ftroom ter eer mogt zingen, 'K verheug my weer in u, uit Naaldwyks gaandery: Rolt Motkreeks golfjes rolt al fpelcnde voorby/ *Kverheug my nog in 't zien van Janus Lufè-plantaadje, Voorheen zoo fchoon een hof, ja Motkreeks pronkcieraadje; O ja, 'k verheug me in ti, of fchoon het wislend Lot Uw' heerlykheid verkleint cn thans uwe eerkroon knot. Misfchien zal 't zelfde Lot u nog eens gunft bewy* zen, En uwen luifter als een Phoenix doen herryzen. Het belgtmydatuw* naam niet in myn vaarzen vleit, O Luftplaats / diemy fteedsverpligt tot dankbaarheid, En * De Goede Verwagting  En Gy/ wier Hoofdgebouw ginds ruft op Schulp gewelven, ( Wiens fchoone ligging zig verheerlykt door zig zei ven ) O Naccarakkibo.' Gy fehetft my nog-dat uur, Waar in myn geeft op u de fpelende Natuur Ten tyden myner jeugd genoeglyk naa mogt fpooren. Laatvry uwfchellenftem, o Bosch-bewooners! hooren, 'Kvolg hier uw toonen naa van Fort-zorg vrank en vry: Rolt Motkreeks golfjes rolt al fpelende voorby! O Motkreeks woud! zoo vol van loof - vervvisfelingen, Vergun my als voorheen een affcheids-lied te zingen Ter eer myns Vriends, in wien de zugt voor Landbouw ftraalt, En door wiens vlyt deez' hof, myn Naaldwyk, heerlyk praalt. Vaarwel, GOETZEE! Vaarwel! ontfang myn hart ■ gefchenken, Denk aan uw vriend gelyk uw vriend aan u zal denken. Ik prys uw reis-luft, daar het Vaderlyk gemoed Zulks voor het welzyn van zyn lieve kindren doet. Dus duide niemant hier u deze reis ten kwaade, Uw welzyn hangt 'er aan en 't welzyn van uw Gade, Slaag  I? .Slaag in het oogmerk dat u noopt naar 't Vaderland, Smaak, wen gy daar zyt, gunft by gunft van 's Hemels hand. Omhelsch uw Vader en uw teer-beminde Moeder, Ontfang het wellekom van Zufter en van Broeder; Uw waardige Ouders, diegy door uw aankomft trooft, Verjongen op het zien van uwe Gade en Krooft: 'K zie in deez' blyde vreugd uw'Broeders telgjes deelen, En met uw kindertjes als broers en zusjes fpeelen; 'K verheug my wen ik denk hoe zoet dit voor u zy ƒ Rolt Motkreeks golfjes rolt al fpelende voorby/ Nu fmaakt gy alles wat een ftervling kan verblyden: Uwe Ega fchynthaar hart der vreugde toe tewyden, Een elk wordt opgebeurd door 't zoet van 't Vaderland. My dunkt ik zie dat gy aan tafel watertand Op 't zien van Doppertjes en jonge Boeren-Boonties! Wat is nu alles bly. Hoe dartelen uw Zoontjes! Zie hoe de kleinste ginds van malfche Karsfen fmult, En hoe dat befte-vaar hier yders bordje vult C Met  i8 Met zoete beziën terwyl hy onder 't geeven, Jjecs uurtjes zegent van zyn lang gerekte leven. Nu doet ge uw zaaken af, waar toe gy derwaards ging; My dunkt ik zie uw werk bekroond met zegening: Uwkindrcn zyn befteed op Vaderlandfche fchoolen, Hun Meeller blvft de zorg ter leering aanbevoolen. Leert Telgjes 1 groeid tot eer van 's waerelds Maatfchappy ; Rolt Motkreeks golfjes rolt al fpelende voorby! Maar ach! nu naakt een tyd, voor u een tyd van treuren: De dag herryft om u uit 's Oudren arm te fcheuren, Ja, 't angftig tydperk naakt, waar in de liefde en Pügt Van 't Vaderlyke hart vior kragt der reden zwigt, 'K hoor u nu zugt by zugt uit uwen boezem rukken, »K zie u uw jonglte telg aan uwe wangen druk ken, Uw Gade ftaat ontroerd, verkropt van rouwen fmart, Zy drukt haar kinderen aan 't kloppend moeder, hart. Ik  19 Ik hoor u einielyk du? tot uwe oud'ren fpreeken, ,. Myn welvaart roept my weer naar Surinaame's ftreeken, „ 'K beveel als Vader u myn Krooft nog jong en teer. „ Vind in deez' Kinderen uw Nicolaus weer! „ Gykend reeds lang dit hart dat, vatbaar voor 't gevoelen „ Van dankbaarheid, fteedsblyftopzuiv'reerkentnis doelen. „ Myne Ega trooft zig, (fchoon het moeder hart thans fchreit^), „ Dat Gy hunne ouders zyt in onze afweezigheid. „ God geeve datmynKrooft hier voor zal dankbaar wezen! „ Vaartwel myne Ouderen! misfehien zal eens naa deezen, „ De Algoede Goedheid ons vergunnen, datwy't faam „Hier in een later tyd zyn nooit volpreefen Naam „ Ter dankbaarheid met harten monde zullen Ioo< ven, „ Geefd ons uw zegen mee uit naam van Hem hier boven. C 2 Wel  Wel aan! dat elk van ons hier in vertrouwen ftelT, Myne Ouders my zoo waardmyn Kinderen! . . . Vaartwel. AAN  AAN DËNHEERE 21 P. F. R O O S Toen zyn Ed: myne Proeve van Poëtifche Brieven met een Lofgedicht vereerd laadt. Jï_ïoe heeft uw zang myn hart gevleid, Roos.' daargy my uw lofspraak fchenkt, Daar gy, met veel bevalligheid. Met fmaak en zoete taal het recht der waarheid krenkt! •«$?• Maar 't Kransje, dat gy voor my vlecht, Praalt fchoonder op uw eigen hoofd; Gun, dat myn' hand het daarop hecht', Terwyl zy Hechts voor my één enkel blaadje rooft. O Roos! al flaat gy, ver van my, Uw' lier voor God, en 't Vaderland, De ftem van 't noodlot fcheyde ons vry, 'K bemin, ik eer u toch /.. zie daar myn rechte-hand!. . C 3 Dat  12 Dat zuivre vriendfchap fteeds uw hart Aan 't myn', met yzre banden, boei', Dat die 't geweld der jaren tart', Dat oeff'ning kunft befchave, en kunft door vriend, ichap bloei' l 1 A. V. AMSTERDAM, uit myn Boekvertrek den 21e. December 1785. BRIEF  BRIEF «3 AAN DEN HEERE A. V E R E U L TOT AMSTERDAM In antwoord op het aan my gezonden Dicht - ftukje, In den Jaare 1786. "\^ereul! uw vleitaal ftreelt.'maar kunnen Batavieren Wel vleien? neen o neen! 't is hartfpraak dien gy fpreekt, Hier na zal ik misfchien my met het Kransje eieren, 'K mis nog te veel van 't geen aan zulk' een eer ontbreekt. Gy fchenkt me uw regtehand, ontfang dus ook myn trouwe! Ontfang myn vriendfehap, die u gul wordt aangeboon! Dat men de dicht-konft als iets herelyks befchou» we.' Wyl zy twee vrienden vormt door 't vlechten Yan haar kroon, % T ereul! uw vleitaal ftreelt.'maar kunnen Batavieren Wel vleien? neen o neen! 't is hartfpraak dien gy fpreekt, Hier na zal ik misfchien my met het Kransje eieren, 'K mis nog te veel van 't geen aan zulk' een eer  *4 *K zal hier, zoo lang het bloed my zal door d'adren ftreeven, De dicht-konft minnende, myn pligt als mensch voldoen, 'K zal altoos voor myn God en voor myn Landzaat leeven, Maar teffens ook een zwak voor Surinaame voen: 'K zal juichen als myn Haard en Bakermat zal juichen, 'K zal weenen om een zugt van 't lieve Moederland, En wen der Burgren twift moog' voor de Vrede buigen , Dan zingt gy wis met my ter eer der eendragts-band. Maar zoo gy, ver van my, in d' Europeefche Landen Een Schendtong fmaalen hoort op dit ons Wingeweft, Een giftige Adder, die ons dreigt met zyne tanden, Houd op dit Ondier dan het fcherpziende oog geveft. Wil  «5 Wil dan ora dit uw Land, om Surinaame denken! Stoot hem, door kragt van taal, dan dolk by dolk in 't hart.' Zoo leert ge uw Tyd-genoot der oufchuld nooic te krenken! Zoo ftraft ge een Wan-gedrogt, dat deugd en waarheid tart/ Zoo zult ge u meer en meer aan myne denkwys binden! Zoo toont ge een zoon te zyn van Surinaame's oord! Zoo vormt ge u ketenen van diergeliefde vrinden/ Zoo flaat uw Lier een maat die aller oor bekoort! ! «787- P. F. R. D AAN  2 6 AAN DE WELEDELE HEEREN LEEDEN VAN HET GENOOTSCHAP VAN LETTERVRIENDEN, T E SURINAAME Toen my door hun Ed. het Ledemaatschap was aangeboden. H oe heeft uw gunft myn hart, o vrienden ƒ overladen , Terwylhet, door uw'Brief, verheugd, en dankbaar wierdt! . . Ik juich.' . . myn jeugdig hoofd pronkt met uw' Lauwerbladen, Gelyk de morgendaauw de teed're roos verciert!. Al fchoon het wvde ruim des Oceaans ons fcheyde, Al fchoon een and're kring u, ver van my, omvat; Gy deukt aan my, en fchenkt me een' plaats aan uwe zyde, Wat eer, wat vreugd voor hem, die u na waarde fchat! Welaan  27 Welaan ik zal voortaan met u myn' fnaren drukken, Terwyl myn' Nymph haar' zang aan uwe voeten legt. Laat ons te zaam, in 't Hof der Digtkunft, bloemen plukken, En dat elk, naar zyn' keus, daarvan zyn' kransfen vlegt'. Met regt heeft u die fchone aan haren dienfl: gebonden, T' is zy, die aan de Ziel een rein genoegen baart Die ogenblikken maakt van lange, en tra^e Honden; Geliefde Poëzy! gy zyt myn vreugd op aard*. Vereert de vrye kunft, myn vrienden! fteeds naar waarde, Het is de reede, uw land, 't is God, die dit gebiedt.' Zo maakt gy uw geweft een Paradys op aarde, Waar deugd met godsdienft juicht, en zi? p-p huldigd ziet/ b h Maar nooit moet vuige haat, in uwereycn drin. gen, Wie zal u hinder doen, zo gy eendragtig zyt. Laat dan de Midas vry, al grynzend, u befpringen; De Doornen, die hy werpt, zyn prikkels voor uw vlyt.' D 2 De  28 De Luiaard moge niets voor de Eer, of de aard* verrichten, Hy kniele alleen voor 't goud, de bron van zo veel fmart, Nog eens: Blyft gy de kunft een' trotfchen tempé! ftichten, En fchenkt my, met uw' zang uw' vriendfchap en uw hart ! ! A. V. AMSTERDAM, uit myn Boekvertrek den 21. December 178Ö. ANT-  ANTWOORD a9 .VAN HET GENOOTSCHAP. D E SURINAAMSCHE | LETTERVRIENDEN Op den Brief van den Heere A. VEREUL Tot AMSTERDAM. "VeREUL, die vlug bezield inde eerfte vaag der jaaren, In uw nog jeugdig brein een gryze kennis voed, Die, wen ge uw fchoone taal met Poëzy wilt paaren, De grysheid als verjongd, de jonkheid hupp'len doet: Die zielen fmelten doet, in uw' verheven Toonen, Wanneer uw teedre hand, het lieflyk fnaartuig drukt, Ach! mogt gy als weleer in Surinaame woonen! Waarom wierd zulk een fchat dit Wingeweft ontrukt ? Maar  3° Maar neen! het Moederland, daar. weetenfchappen bloeyen, Daar de edle Dichtkunft woond, die de eeuwig, heid belooft Aan elk die haar bemind, heeft in haar zagte boeyen, Uw jeugdig hart verftrikt, en ons dien fchat ontrooft, Uw yver voor de kunft moet onzen wensch be« perken! En, fchoon ons de Oceaan uw byzyn misfen doet, Nogthans zweevt uwen loff op nimmer - moede vlerken, Tot naar dit Wingeweft, dat meede konften voedt, Ook hier ziet ge uwen roem tot aan de wolken fteig'ren, O ja! de Zee - God zelv, door uwen zang bekoord, Wilde aan uw vrienden -fchaar uw letterfchat niet weig'ren, De Tritons bragteu die al Zingend', na dit Oord : Hier ruft zy in den fchoot van nyvre Letter- vrinden, Hier ftreeld zy oor en hart van elk, die Dichtkunft mind, Hier weet zy zielen aan uw groote ziel te binden, Hier ftaardt geleerdheid zelf zig op uw' luifter blind; D*c  3i Dit Letter-lievend Choor, verrukt door uwe gaven, Befloot om u haar hand gulhartig aan to bien, Het plaatfte u aan haar zyde, en daar uw roem bleef ftaven, Was haare grootfte zugt uw Lid haar's krings t# zien. 'Tgaat wel! gy aarzeld niet uw hart aan ons te ontdekk«n, Gy wilt dit Letter-Choor met goedheid overlaan, In heerlyk Maatgezang, met uitgezo^te trekken, En bied ons op uw beurt, uw zang en vriendfchap aan. Wat vreugd voor hun die vreugd by de êd'Ie Dichtkunft vinden, Welaan laat ons haar' Hoff vereenigd binnen treen! De guide fnoeren, die ons aan elkander binden, Zyn borgen dat het Lot ons immer fcheid' van een/ Wy  3* Wy zullen dan, vernoegd, de fchoonfte Ioovren lezen, Maar 't eerfte Bloempje vriend! zy aan uw kruin gehegt; Uw Leef-zon fchyne lang \ nooyt doe u onheil vreezen, Terwyl uw vrienden-fchaar voer uvafl Lauwren vlegt. H. Z.  OP DE GEBOORTE 33 Van GODS ZOON ÏVfynGod! wat lieflyk trooftgeluid! Ik hoor de zalige Englenchooren! Zy zingen dat nu Davids fpruit, Ten zoen der zonden, is gebooren! Zy daalen uit Gods hoogen troon, Van waar ze op fnelle wieken zweeven, En melden dat Gods groote Zoon Den volke zaligheid zal geeven, * Die Wonder zoon, dat Vrouwenzaad, De Lult, de Trooft, de Hoop, der Vadren, Verfchynt, om naar Gods vrede raad Als Borg, voor ons tot God te nadren, * * * Verwelkom Hem, die op zich nam, Naar 's Vaders heilig welbehagen, Den vloek, die door de Zonde kwam, Volkomen voor ons weg te draagen, Hy is de waare Emanuël, Tot Leeraar, Priefter en tot Koning, Gezalfd, niet Hechts op Gods bevel, Maar door God zeif, uit s' Hemels wooning, E Be-  34. Befchouw Gods min tot Adams zaad.' Befchou'.v de liefde van Gods Zoone, Aanbid hem, die Gods Ryk verlaat, Op dat hy by de Menfchen woone.' * * » Hy wordt hier Mensch, en ons gelyk, Om voor den Mensch te konnen lyden; Op dat hy, in het zalig Ryk, Eeuw uit, eeuw in, ons moog verblyden. 5 5 5 Hy leert hoe wy tot s' levens boom, En zaligende waterftroomen, Bevryd van dood, van vloek en fchroom, Door zelf-verloochning kunnen k^omen, 5 S 5 Hy wil voor onzer zonden fchuld, Ais Pneftcr inftaan, en die boeten, Op dat wy, met Gods vree vervuld, Geen aanklagt tegen ons ontmoeten; ff 5 ff Hy zal als Herder door zyn ftaf, Zyn Schaapjes hier op 't iieilyklt weiden, En ftaat hen, uit den dood en 't graf, Ten blyden Hemel, in te leiden. t t t Wat wonder! dat der Englenfchaar, Van zuivre blydfchap opgetoogen, Ten prys van God de Alzegenaar, Hier juichend neeiitreek uit den hoogen, Maar  m Maar zou myn-ziel, nicc op dit feeft, Verrukt door neilbefpiegelingen, Gods liefde met een blyden geeft, En 'c dankbaar ilaleiüja zingen/ t t t Hy nam ons, en niet de Englen aan, Voor ons, en niet voor hen gebooren, Dit deed ons Gabriél verftaan, En't heir der blyde Hemel-Chooren. t t t Buig, buig, myn ziel.' u voor dien ZoonJ Zyt gy om raad en trooft verlegen, Gy hebt hem, uit den Hemeltroon, Tot Leidsman op uw weg gekregen. * * * Bezwaard u uw doemwaarde ftaat, Tracht dood en Hel u aan te klagen ö! Jefus blyft uw toeverlaat, Die 't leeven zelfs voor u zal waagen. ? ? ? Komt 't llanggebroedfelop u af, Belaagt het en uw hart en zinnen, Hy zal het door zyn' ysren ftaf Verplettren, ja zelfs overwinnen. ? ? ? Volg flegts alleen des Heilands Stem, En neig tot hem uw hart en ooren.' Zoo deelt ge' in 't nieuw Jerufalem, Want Jefus is voor u gebooren. E 2 CS.  36 OP HET LYDEN VAN ONZEN H E E R E JESUS CHRISTUS In Gethz^emane. Daar gaat, daar gaat de veege en lieve Heiland heenen, Om alles af te doen, waar toe by is verfchenen, Ik fidder voor den ftryd! ik beef voor 't bitter wee, Dat hem ontmoeten zal in 't bang Gethzemanê! Hy nadert aan den Hof, geenzins om God te ontvluchten, Maar om hier vierig tot zyn Vader op te zuchten, Dan ach! in plaats van vreugd te fcheppen uit Gods licht, Verbergd de Vader zyn verkwikkend aangezicht, Gods Zoon, moeft allen trooft, en zielen blydfchap misi'en! Hy vind zich rond gevoerd in naare duifternisfen, Hy voeld vaft, dat zyn angft eik oogenblik vergroot, En klaagt dat zyne Ziel bedroefd is, tot den dood! De  37 De goede Jefus is in 't doodlyk uur gekomen, Waar in hy moeit voldoen, 't geen hy heeft aangenomen, Hy bood zich tot een Borg voor ons als Zondaars aan, Wy zyn onmagtig ... en Gods recht moet zyn voldaan, Dus is der Zonden fchuld en ftraf op hem gevallen; Van Adam niet alleen, ö neen! maar van ons allen, Dit s' de oorzaak van de fmart en droefheid zyner Dus drukt hem 't wanbedryf, waar toe de Mensch verviel. Daar knield Gods grote Zoon, en valt op 't aanzicht neder ƒ Hoe krachtig fmeekt hy, hoe hartgrondig, ja hoe teder! „ Myn Vader! Vader, ach! kan 'tmet uw wil beftaan, „ Laat, laat dees bittre Kelk, dan fpoedig van my gaan, „ Doch niet om mynent wil, wat gy wilt, moet gefchieden, „ Myn Vader, 'k zoek de ftraf van 't Menschdom niet te ontvlieden. E 3 f3 'K  3* „ 'K Bood my gewillig aan, en fchoon my 't bloe- '. dig zweet, „ Door angft word afgeperft, ik ftaa nochtans gereed. Hoe moeft de oprechte zucht, en 't onderwerplyk fmeeken Van Gods geliefden Zoon, door Lucht en Wolken breeken! Wat wonder ! dat zich God, medogend tot hem wend, En in dien hangen ftaat, zyn Engel neder zend"? De Heiland, die, om ons den weg dej Heils te baanen, Hier wegsmolt in een vloed van bittre en droeve traanen, Vergat zyn Jongren niet, maar zegt hen, " bid en ■ waakt 1 „ Op dat gy in dit Uur, niet in verzoeking raakt, Wie lieve Jefus! kan naar cisch uw liefde roemen? Wie zou u niet zyn Heil. zyn vreugd en fterkte noemen! Geen dank is groot genoeg, die deeze uw liefde loont! Onfchuklig Lam' gy word geeischt en wy verfchoond. Wy hadaen anderzinlsdien Grarafchaps Kelk gedronken , En waren in den poel der duifternis verzonken, Om  39 Om, zonder Hoop en Tronft, hoe wrang en bang het viel, Steeds Bloed te zweeten uit ons' doodsbenaaude ziel. Hoe moet dit u myn ziel ten fcherpen prikkel ftrekken, Om 't oor, het loos gevlei van 'c flangenzaad te onttrekken, Het leer gedurig u, de zonde, en zelf haar fchyn, Te vlien, en, in 't Gebed fteeds waakend, bezig zyn, Ja, tracht, op 't voorbeeld van uw borg, uw wil te neigen, Naar's Vaders wil en wet! verzaak het zondig ei« gen.' En komt gy ooit met hem in 't bang Gethzemanê, Zoo deel' u God zyn trooft, op JES US bede, mee c. s. OP  4o OP HET LYDEN Voor en Onder. PILATUS. "W^as 't niet genoeg, dat gy o Heer/ beladen, Met onze fchuld, de bittre Zielsmart leed, Ach! moeft hier nog uw leerling u verraaden U, die altoos tot weldoen waart gereed! Koft gy een Kus, het teder Vriendfchaps teeken Misbruikt zien.' kost gy dulden dat me' u bond.' Hoe klaar is uw zachtmoedigheid gebleeken, Geen grimmig woord ontviel uw lieven mond. Wat bitfen haat, wat hoon moeft ge al verkroppen Van't Opp erhoofd der geeftelyke fchaar! En fchoon gy hen den mond wel wift te ftoppen, Ge onttrok u niet aan 't doodelyk gevaar. Al vond in u de Bloedraad, fnood gefpannen, Geen glimp noch fchyn van de alderminfte fchuld Het baat niet by bloeddorftige Tyrannen, Wier haat de maat, der gruwelen vervult. Men  41 Men dekt ü 't hoofd en hoont by harde flagen, Het ambt, waar toe u God verkooren heeft, Men durft u met een Vuiftfiag fchimpend vragen^ Wie is 't Profeet, die u geflagen heeft? Hoe zwaar moet cit uw bange ziel niet vallen, En dat uw fmart ge Wis nog groter maakt, Is dat uW vriend, die yvraar boven allen, Zich zelf vervloekt, ert ü zyn Heer verzaakt. 'T Was niet genoeg die fmaad dat leed te dragen, De Sanhredhi beklaagt u by 's lands voogd, Pilatus vind geen fchuld by 't ondervragen, Daar 't Priefterdom uw ondergang beoogt. Herodes kan geen fchuld ook in u Vinden, Pilatus wyft de Jooden van zidh af, s Die heet op moord, op dat zy u verflinden, Hem dringen met des Keifers wraak en ftraf. U nu, ter keus, naaft Barabas te ftellen, Is geenfmts iets, dat s' Bloedraads wrok voldoet, Men doet het graauw een avrechts oordeel vellen, 'T durft,opgchieft, ook fchreewen om uw bloed. F Pi.  41 Pilatus moog', om deernis te verwekken, Schoon tegen 't recht, net geesfels u doen Haan, Met Doorne-kroon en Purper u bedekken, En zeggen't volk, ziet, ziet dien rnenfchnu aan! De Landvoogd heeft het hooggezag verloren, T'verblinde graauw beril: uit met vvoeft gedruis, Wy willen hier naar geen bemïdling hooreu, Weg, weg met deez', men nagel'hem aan 't Kruis. Myn Heiland, ach.' wat moet u meer ontmoeten, ■ Daar 't Krygsvolk zich in fchyn voor u verneerd, En fehimps- wys udurft als hun Koning groeten, Dus word uw ambt als Koning ook ontcerd. Maar welk een ftraf zal op dit fpotten pasfen, Pilatus neemt ge op onfchuld dan geen acht! Ach! vennis niet, gy moogt de handen wasfehen, Het baat u niet, wanneer gy 't recht verkracht! Gy volgd, gy volgd den wil der Tempelbaafen, En fcheud het recht, zelf krenkt ge' uw roem en eer, Zyn bloed, dus roept het volk met fchriklyk raa- n i len' .waa* vry op ons, en onze kindren neer! w Pilatus  43 Pilatus kunt gy de onfchuld dus verwyzcn! Voegt dit een man, die waaken moet voor 't recht! Wiens ziel zou niet voor zulk een Rechter yzen, Op wiens gemoed rechtvaardigheid niet hegt.' Wat wreedheid, ach! ons Fleer vind geen genade, Hy moeft aan't Kruis! daar draagt hy't bukkend heen, Wie komt, wie komt hem in dienlalt te ftade? liet is alleen een Simon van Cyreen. Wie hier niet weent, is harder dan de fleenen' Wic,dicGodts Zoon ziet naar den doodsberggaan Ontfet zich niet! zie, zie de Vrouwen weenen, En gansch verbaasd op haare boezems liaan! Myn Goël aan den Doodshoofdberg gekomen, Door fmert byna befweeken, word den laft, Het vloekhout, van de fchouders afgenomen, Men fpykerdt hem aan hand en voeten vaft. Daar word hy, als het hoofd der muitelingen, In 't midden van twee boofen opgericht, Die aan het Kruis verdiende ftraf ontfingen, Verberg o zon' verberg uw lieflyk licht! F 2 Noch  44 Noch kan zyn bloed de boosheid niet verzaden, Ziet hoe zy met zyn fterk vertrouwen fpot.' Zy heeft het op zyn Priefterambt geladen, En fchimpt, om dat hy roept, myn God, myn God/ Men leeft aan 't Kruis, D e Koning van de Joo- din. Dit is hier op Pilatus laft gezet, 'S Volks hoofden zien 't ontroerd , verbleekt als dooden, Doch s' landsvoogds wil verftrekt hen tot een wet. Hy voert hen toe, ik fchreef, en 't blyv' gefchreven.' Wat raakt het my, of u dit opfchrift fmart! Waar' hy van u flechts ongemoeid gebleven, Zoo kwam deez' hoon zoo hard niet op uw hart. c. s. O P  OP DE 45 KRUIS DOOD voelt het hart hier niet met angft en fchrik bevangen ƒ Ik beef / de zon verbergt haar glinstrend aangezicht.' Waarom? myn Heiland wierdt aan 't vloekhout opgehangenl Drieuuren achteréén ontbeert men't Morgenlicht! De duifternis omvangt nu Jefus naakte leden, Ja dringt tot in zyn ziel, nu hy Gods gramfchap draagt, En nergens deernis vind in alP dees duisterheden, Terwyl hy in dien nood op 't alderbitterft klaagt. 5, Myn God! myn God.' waarom hebt gy my dus verlaten! „ Waarom verbergt Gv u voor my in 't aakligft uur ? „ Begeeft my uwe hulp! mag my uw trooft niet baaten! „ Myn God! wat ben ik bang, hoe valt my 't lyden zuur.' F 3 Myn  Myn tong moet van den dorft aan 't droog gehemelt kleeven, Terwyl men eek met gal my toereikt aan den mond/ 'K vertrouw nog op myn God, hy zal my nietbe- geeven, Maar redden uit den nood, zelf voor den avondftond. Het komt 'er zeer op aan, wanneer Gods helden klaagen, En 't kwam 'er met deez' held wel degelyk op aan ! Hy moeft de zondenlaft der ganfche Waereld draagen, Hy moeft de ganfche magt des afgronds wederftaan. Kunt Ge' al dit leed o God! aan uwen Zoon gehengen! O ja! zyn lyden is Daar 't woord der Profefy, Hy was alleen inftaat verzoening aan te brengen, En ftreedt in onze plaats, hier kan 't vernuft niet by! Truimf! Godts groote Zoon heeft reeds dien ftryd volftreeden/ De Hcilbeloftenis bekomt haar volle kracht! Nu 's Heilands lieve tong byde afgematte leden, Het laatste woord ontvloeit, cn roept, Het is 4 VOLBRiGT Vol  4? . i Volbragt/ . . o dierbaar woord! geen zang, door* de Englenchooren Gezongen by de komft van deez' Emanuël In 't Efrataafche veld, klonk ons zoo zoet in de ooren! Deez' zege-toon herfchept een Hemel uit eenHel. Maar na 't voleindigen van 't werk, hem hier gegeven, Behoudt hy krachts genoeg, hy toont zich onbevreesd, Verheft zyn ftem, en roept,als meefter van zyn leeven, " ó Vader / in uw hand beveel ik mynen geeft". Dus fterft myn Heiland, ach! wiens hart word niet bewoogen! De trouwe Jefus legt zyn dierbaar leven af, Zyn aangezicht verbleekt, hy fluit zyn vriendlyke oogen, Zyn lieve mond zwygt ftil, die Hemel-lesfen gaf. Helaas! verftyven dan de zegenryke handen, Die blinden deeden zien , en Kreupelen dcén gaan! En poogt de wreede dood het leven aan te randen Van hem, die met één woord de dooden op deedt ftaan, Maar  48 Maar fta hier ftil myn ziel/ dit moeft u\V Heer' gebeuren, Had hy zyn leven door den dood niet afgelegdt, Dan waart gy niet verloft, dan moeft gy eeuwig treuren, Nu is de wet haar recht, de Hel haar eisch ontzegdt Uw Hoogcpriefter is voor u aan 't Kruis geftorven, Hy heeft uw fchuld betaald, en 't recht der wet vervuld, Hy heeft vergevinge voor u by God verworven, Zoo dat gy, door zyn dood het leven hebben zult. Nu zyt gy vrygemaakt, en 't eigendom des Heeren,' Maar draag, zoo veel gy kunt, voor deeze uw vry heid zorg! Bedenk dat alle vleesch eens weer tot ftof moet keeren, Beveel uw geeft aan God, en doe gelyk uw Borg/ Het ftaat geenfints aan u het leven af te leggen, Hem, die het aan u gaf, komt ook dat leven toe, Maar als hy 't weder cischt, leef zoo, dat gy kunt zeggen Jk leg 't gewillig af! ik ben de Wacreld moe! En wilt gy uwen Heer gelyk zyn in uw fterven, Leef, leef dan als uw Heer! fterf, fterf dan eer gy fterft, Dan zult gy 't duurzaam heil uit Jefus dood verwerven , Terwyl gein'tzalig licht, het eeuwig leven erft. C. S.  ONDERZOEK over dé WOORDEN 49 ROMAN en ROMANCE Voorgelezen in de Vergadering der Surinaamfche Letter - Vrienden op den 25 May 1787. "Van alle Letterkundige Beoeffeningen is misfchien de moeielykfte en de ondankbaarfte die, walke de eigenlyke betekenis en onmiddelyke afkoiml der naam - woorden ten oogmerk heeft. Het vernuft mooge nu en dan eenige géeftige buitenftappen doen, dog deze zelfs worden vervolgens nog door blykbaare afwykingeu tegengefprooken. De Oorfprong en de betekenis van *t woord Romance , ook in 't JMederduitsch aangenoomen , en waar van deze Vergadering my verzogt heeft de afleiding naar te gaan , kwam my in den eerften opflag zeer gemakkelyk voor, dan hoe zeer heb ik , my daar in bedroogen gevonden ! dewyl ik in de nas. fpeuring van dit woord gezien heb, dat de Geeft zig doorgaans minder verwart in 't geen waar aan men twyfTeit, dan in 't geen waar van men meent wel overtuigd te zyn. Deze waarheid is in veeleomftandighedcn toepas» felyk op den aart van s' Mentenen Geeft,even eens als een flonker lichtje ons ibmwylen de middelen aanwyft om een dwaal weg te ontwyken, even zo moet ook deze ligte proeve, deze geringe pooging, welke ik u lieder aandagt in deeze oogenblikken  aanbied,ons doen begrypen,dat ons veei onbekend is, zelfs van die kundigheden nog, waar in wy meenen meeft ervaaren te zyn. Men heeft in 't Hollandsen 't woord Romance ingevoerd, zonder dat wy deszelfs wezenlyke betekenis, of oorfprong weeten, noch ook hoe het zelve zonder eenige verbaftering of verandering in 't Nederduitsch gebleeven is. Zommigen meenen dat Romance betekent eenig dichtkundig werk in Rymlooze Vaarzen, over allerhande onderwerpen, zonder onderfcheid handelende, anderen daar en tegen zyn van gedagten,dat 't zelve wel in dichtmaat zonder Rymklankcn beftaat, maar dat't zelve zig eeniglyk tot liefdes-gevallen bepaalt, en geheel en al niet op andere Stoffen toepasfelyk zy, doch geene dezer verfchillende gevoe • lens fchyntde waare betekenis van dit woord te hebben aangeweezen, geduurigc tegenftrydigheden, opgeworpen Stellingen, losfe gisfingen, voorbeelden, wederom door anderen voorbeelden om verre geworpen, ziet daar alles wat men inde meefte Boeken vindt, wanneer men dezelve tot eenige gegronde nafpeuringen oopenflaat! zoo waar is 't quot Cafita tot Sententies. In zoodanige gevallen nu moet men natuurlyker wyze langwylig cn verveelend worden, dan, hoe moeyelyk het is zulks te zyn, de geaartheid van dezen arbeid brengt zulks egter meede, en myne verpligting om zo veel mogeïyk zy aan de vergadering van Letter-Minnaars te voldoen, brengt my ook in de noodzaakelykheid, omeeniger maate uit Cl  Si te wyden, ik zal dus zonder verdere voor affpraak myn taak tragten te volbrengen, zonder over den toekoomenden uitflag van dezen arbeid te durven beflisfen. Beginnen wy dus met het gemelde woord mance te onderzoeken. Men ace zegt in zyn Diiï: £ Etymologie, naa voor af eene breedvoerige opgaave van dit woord aangetekend te hebben, dat Romance afftamt van 't woord Romain, en de Provenf aaien, dat die Latynfche Werkjes in 't oud Fransch, oud Germens of Tudesq- overgezet hebben, den naam van Romance aan hunne Vertaalingen gaven; en dat, niet tegenftaande de Franfche taal in 't vervolg van tyd aanmerkelyk gezuiverd wierdt, men egter dit woord behouden heeft, om vertaalingen uyt 't Latyn te betekenen. Daar men het zelve thans voor Overzettingen, uyt alle taaien bezigt, de Dietionario de la Real academia de Madrid zegt hier van ten naaften by 't zelfde, met by voeging, dat 't woord Romance de Spaanfcke taal betekent, en dat om een verfcb.il aan te duiden tu6fchen de verfchillende fpraaken in Spanje, men zegt vertaald uit 't Latyn, in Spaanfcke of in Castiljaanfche Romance, welke laatfre tongval de taal van 't Hof of van Madrid by onderfcheid aanduidt: Furetierre en Covaruvias, zyn beiden ook van dit gevoelen, elk met betrekking van de taal waar in zy gefchreeven hebben. Bemto Pereyra zegt in zyne Profodia Lat'u mm et Lufitanum, dat het woord Romance tot de F a JJn  52 Lhgua Vemacula of de Volkstaal behoort; waarfchynjyk ora hier meede het bedorven Latyn of de veibafterde taal der Romeinen, welke door verloop van tyden den oorlprong aan andere taaien gegeeven heeft, aan te duiden; zoo dat volgens deze Schryvers Romance van Romain is.afgcftamd, gelyk ook Roman, en dat deze beide woorden niets anders betekenen dan de Vertaalingen uit 't Latyn. Deze afleidingen fpreeken in allen opzigten het aangenoomen gebruik dezer beide woorden, en voornamelyk van 't woord Roman tegen. Want indien dit woord, niet alle zooda?nige werken van bloote uitvinding, in welke taal het ook zy, beteekene, waar in de Held door de vlug: tige ichigten der liefde getroffen wordt, welke de bthaaglykheid van 't Werk uitmaaken, van waar is ons dan de betekenis, welke wy algemeen aan 't woord Roman hegten, toegekoomen ? indien ik by voorbeeld de Marianne van Marivaux in het Franscli pefchreevcn, overzette, zoude ik dan niet moogen zeguen dat 't een Roman is, 't welk ik vertaald lub? zoude ik juift de '1hecgenes cn Larideavau Heliodorus verduiifchen moeten, bevoorens de,.e benaaming aan myn werk te mooeen geeven, eeniglyk om dat 't een Koman is m 't Latyn gefchreeven? gevolgelyk ipretken de betekenis^en,welke wyaan dit woord hegten, hoedanig dan ook deszelfs afftamming of mooge zyn, alle deze gevoelens tegen, en voornamelyk in 't JScderduusch, waar in'tgebruikelyk is, onderfcheid te maaken tusfehen Roman en Romance. Luis-  53 Luisfeius £? Hoogflraien egter fpreeken riet van 't laafrgemeide woord; zy bepaaien zig eenïglyK tot 't eerft genoemde, waar aan zy die betekenis geeven, welke wy daar gemeenelyk aan toeichryven. Strydig nu met deze fchryvéi's, vind menin 't Werk genaamd Le Dict des Origines ou Lpojues des Inventions utiles &c. dat het in Agy^ten, éti by de Arabieren, de terfiaanen de Syncrs, en de js> diaanen (gevolgelys niet by de Romeinen) is', dés men den oorfprong van Roman te zoeken nebbe, naademaal deeze foort van vërdigtfels by ons llegts in de tiende Eeuw begonnen is. Deze duifterheden , jaa deze tegensftrydigheeden nü, dreeven my aan, om in myne eigéné gedagten de waarfchyüelykfte gevolgtrekkingen ter verklaaring van 't woord Romance af te leiden, en tevens om den oorfprong van deszeifs invoering in ons Neederduytsch naar te gaan. Ik zal deeze myne denkbeelden egter als eene bloote onderftelJing opgeeven, dezelve in alle ge, vallen aan 't oordeel van deeze Vergaedermg onderwerpende1 voor dat ik hier eevenwei meede aanvang maake, moet ik eene zaak valt lieden, .en zonder ons in 't Ryk der harienfchimmen te verbyfteren, of 't ontzaggelyk doolhorf van den oorfprong der taaien door te ftreeven, laat ons toeftaan,dat't woord Roman zeer wei van't woord Romain kan zyn voortgekoomen, om an te uuicien aan welke taaien't Latyn de geboorte gegeven heeir, en dat men het zelve voor een Fransen, een Spaanden, een Portugeesch of een Italiaansch, met oen woora; voor eene onmiddelyke afitarameiing van de ualaer F 3 Ro:  54 Romeinen genoomen heeft, voegen wy hier nog by, om 't gevoelen der Schryveren van de Dicl: des Origines &c. met de onze overeen te brengen, dat alle Werken van Verbeelding, in naavolging van de Egyptenaar en, de Arabieren enz. in 't vervolg den naam van Roman gekreegen hebben, dog wat he* woord Romanee betreft, het zelve moet noodwendig eenen anderen oorfprong gehad hebben, want deszelfs betekenis, deszelfs voorkooming, en met een woord deszelfs geaartheid, om zoo te fpreeken, zyn niet 't zelfde als van 't eerft ontleede woord, daar en boven de Franfche taal erkent 't zelve niet voor Inlanisch, Richelct, Reftant, 't Woordenboek de la Crusca, dat van iï academie Ftangoife allen zeggen een ftemmig, dat Romance, een woord is, oorfpronkelyk uyt 't Spaansch ontleend, en in deze taal daar en teegen is 't woord Rmnan niet bekend voor 't welke zy altoos Nevellas bezigen. Daar ik nu door deze verfcheidene aanhalingen genoegzaam meen aangetoond te hebben, dat 't Woord Romance, volftrektelyk een .Spaansch woord is, en daar deszelfs betekenis daar en boven zoo wel in 't Spaansch als Neederduytsch eeniglyk tot de dichtkunde behoord, ten dien opzigte zeer verfchillende van 't woord Roman, zal ik nu voor het zelve eene natuurlyker afleiding tragten^an te wyzen, dan die welke uyt 't bedorven Latyn of de Lingna Fcmaeula, waar aan men deszelfs oorfprong toefchryfd, word afgeleid, alleenlyk in 't voorbygaan aanmerkende, dat men de woorden Roman en Romance, volflrekkelyk, hoe wel zeer ten onregte, met eikanderen verwardt heeft, dan voor ik daar toe overga, zal 't gevoeglyk zyn,kortelykde betekenis aan te wyzen, waar in 't zelve' gebêzigdt wordt. Het  $i Het woord Roman betekent volgens de Diftionair» ie la Cru/ca, Furetierie, Laiscius, Hoogfiraaten, en verfcheiden anderen, zodanige fabelagtige Boeken, welke gefchiedenisfen of gevallen van Liefde en RiJ. derfchap bevatten, uitgevonden om de Ieezers te vermaaken, te vervrolyken en op eene aangenaame wyze te onderwyzen; zodanige werken zyn zonder onderfcheid in Rym of Onrym gefchreven geworden. Romance daarentegen betekent in het Spaansch, ten fiuk in Dichtmaat opgejleld over alle Jioffen, waar in men beurtelings dezelfde toeklank of eigenlyk Klinkletters in het flotwoord van den tweeden en vierden Regel waarneemt, eji compefitio Poëtica alternis dsfonantiis diftincla* Daar zyn Romancen over verheven onderwerpen, die elf Lettergreepen in eenea Regel houden, en anderen over gemeeneftoffen van ilegts zes, zeven, en agt. Volgen* het gevoelen van Taalkenners is deRomance in het Nederduitsch even zeer gefchikt voor kleine rymelooze Dichtltukjei, als in de Spaanfche Taal, waar toe dit woord ontegenzeggelyk behoort. Wat nu de afftamming van deze benaaming betreft, men kan dezelve natuurlyk op de volgende wyze afleiden: jeder een kent de beroemdheid der Proven' paalfche Dichters, bekend onder den naam van Troubadours, de uitvinders der Dichtkunde in Europa, en de eerfte Vaerzenmaakers in de gewoone landtaal. Deeze Dichters, nu hebben inde Tiende Eeuw in de ftad Ais een Genootfchap of Kweekfchool gehad, dat zy Hofzaal der hef de noemden, en 't welk uit die plaats naar Avignon wierd overgebragt, en op nieuws te Romani opgerigt, onder den ty tel van bet  het Heiligdom der Vrouwen van ro;nani. Dit was da Zangberg; vaar op de Mufen vergaderden, om al. ïerhanl.' Dichtftukkën Ier Proven?lalfche Poseten te béoötdéelen, en ieder, die in de SpaanfcheTaai ervaren is, zal veel grooter overeenkomft vinden Vilde oude taal der Troubadours met het Spaansch dan -net het Fransen, en zelfs nog met het hedendaagfche Provencaalsch. Ten blyke ftrekken de Tyceis der gefc'ireeven Werken van de Trouba. dours,dien ik met moeyte heb kunnen vinden, b. v. Taal der Troubadours, aqui font escries les vidas de los Trovadores que an trovado les Canlbs. O id Spaansch, aqui fon efcritas las vidas de los Trovadorës que an trovado los Cantos. Hedendajigfch Spaans h, aqui eftan escritas Iafi vidas de lós Trovadorës que han hallado las Can. ciones. Betekenende zulks in 't IVederduitsch, hier Jiaan gefchreven de Levensgevallen van de Troubadours, die den Zang gevonlen hebben, zo dat de Spanjaards het gebruik der Troubadours met meer gemak dan andere volk-n navolgende, uit hoofie der gemelde overeenkomft tusfehen deivelver Taaien, oudstyds den naam van hunnegefebiedenisfen in Vaerzen ontleend hebban van de puats, alwaar de Troubadonrs hunne vergaderingen hielden, naamentlyk Romani alwaar de toenmaalige Hengftebron vloeide. Het is nu van dit Romani te Avignon en niet van Ro. main dat het woord Romance afftaait, hier in verfchillende van het woord lioman, dat in 't Spaansch onbekent zynde, Novella heet, men zal my misfchien  57 fchien tegenwerpen, dat, volgens myne ónderfteï3ing, de Romance dan altydrymende moeft zyn, want de Troubadours hebben dien naam aan deeze uitvinding gegeven: Ik antwoord hier op, dat wy niet weeten of het rym, 't welk zy gevonden hebben, gelyk zy aan die, 't welk wy tegenwoordig bezigen dan of dezelve flegts beftond in halve rymen of tocklanken, waar in de klinkletters llegts op elkandcrenflaan: Daar en boven het woord tr'ovar van dë Troubadours afkomftig, betekent in het Spaansch, Liedjes maaken, rymen, Metrica compefitio alt dm mmens tmitans, welk woord in geene andere Taal fce^ kent of in 't gebruik is dan alleen in 't Spaansen, cn het is nog van deze eerfte uicvinding der Troubadours, zoo ten opzigte van hunne halve rymeii of asfraantes als met betrekking tot hunne m'etric/t compofitio, maaïkundigs zamènjlèlling, dat zy den naam van uitvinders hebben .bekoorden, èn dat daar door langzaamerhand de fchoone Dichtkunft in onze daagen, eninonzehedendaagfche Taaien voort gefproóten is, gelyk met alle de Konften en \Yeten* fchappen is gefehied. Onderzoeken wy nu verder eens, hoe het woord Romance in Nederland aangc* noomen geworden is, en zig als 't waare zonder verandering in die taal heeft ingelyfd, eveneens als de woorden Parafol, Embdrgg, Cargadoor enz: die eigenlyk tot het fpaansch beliooren, daar in geene verandering ondergaan zynde ja zelfs niet in haar Spelling. Men weet dat geduurende de XVI en in het begin der XVII Eeuwen, terwyl de Nederlanden nog aan de Kroon van Spanje behoorden, de Spanfche Letterkunde in de meefte Landen wierd aangekweekt. Het Spaanfclie gebied, dat zig toen ter tyda over  53 het grootft gedeelte van Europa uitftrekte, moeft natuurlyker wyze zyne taal insgelyks byna aldus veripreiden, de gemelde Eeuwen waren zonder tegenfpraak de Schitterende Eeuwen voor Spanje, en het is ook nog in die eeuwen, dat verfcheide groote vernuften belangryke werken gefchreven hebben, die, tot op onze dagen toe, hunne beroemdheid hebben ftaande gehouden; de eenige toenmaalige bekende Heldendichten, Homerus en Virgilius uitgezondert waren misfchien de Lufiida van Camoëns, door Faria in 't Spaansch vertaalt j en i Araucam van dKEr. Jdla, die Tasfo heeft naagevolgt. Deeze was ook de iLeuw van Lopes de Vega; van Garcilasfo; van Ceu vaat es, den geheimfchryver des Hertogen vznAlba in de Nederlanden, om zyne wreedheden berugt, yan Montalvan, vanQuevedo, en van verfcheide andere beroemde Sehryvers van dien tyd. Deze werken zyn in verfcheide andere taaien overgebragt geworden, en 'er wierdt toen nog misfchien geen t en goed i oneel ftuk in 't Spaansch gevonden, dat niet m 't Nederduitsch vertaalt en vertoont wasen ik mag hier wel by voegen, dat hetnogkortelinga is, dat de Hollandfche Schouburg begonnen heeft de Toneel Werken van de Franfchen overteneemea en eigen vindingen in 't licht te geeven; en Onze Vaderlanders, die toen nog geene andere Letterkunde beoelFenden, moeften noodwendig hunnen aandacht veftigen op de werken der Spaanfche Geleerden, waar van de groote Boekdrukkery te Antwerpen overvloeide, buiten Cats en Vondel wierden toen, naar het fchynt, geene dan zeer middelmaatige Dichters in de Nederduitfche Taal gevonden, en nog zal ieder, die in de Spaanfche Letter. Kunde ervareu is, en de gemelde Dichters, en voor. namelyk Vondel, oplettend doorbladert, geneigdzyn  59 om te denken, dat men by dezelve flegts Spaansch vernuft (althans de Spaanfche fmaakj aantreft, in Nederduitfche bewoordingen en uitdrukkingen verkleed, de Zinnebeelden van Horatius door den beroemden Bataaffchen Schilder Otto Vcanius, die op zyn verzoek met aanteekeningen en Ophelderingen in Spaanfche Vaerzen en onrym verrykt wierden, opgefteld door Hollanders, ter Drukkery van Verdusfen enz: toonen genoegzaam den invloed van da Spaanfche Taal; daarenboven is het niet te verwonderen, dat deze taal in de Nederlanden zeer in aan» zien was, wanneer men nagaat, dat dezelve in de voorigeEeuw zulks reeds in Frankryk geween ware, zelfs by zo veele groote Geeften, de beroemde Cerneille ontleende zyne befte Stukken uit het Spaansch, Molière onderhield eene onafgebrooke Briefwisleling met Caldtren, Scarron nam byna alles uit het Spaansch over, Le Diable boiteux van Le Sage bcftaat de Diablo Cojuelo van -Guevara (die hv heeft naargevolgd) op verre na niet in waarde, om kortte gaan, men leze flcgcs het voorberigt van Voltaire voor de Werken van Corneille na, en niemand zal my deze waarheid willen tegenfpreeken. Het woord Romance dan, volgens de gevoelens van alle dc aangehaalde Schryvers, een zuiver ^Spaansch woord zynde, welkers afkomft, volgens de overneeming der Troubadours, eene foort van Vaerzen aantoont, en ontbloot zynde van de gedwongenheid eener ftrenge en volmaakte ryming, is het natuurlyk, dat de Hollanders zig zulks eigen gemaakt hebben, eveneens als meenigvuldige andere Kunftwoorden! en gelyk de Hedendaagfche Taaien zig alle verrykt hebben met den afval der doodètailen, en malkanderen wederzyde. licht by zetten, G i be«  behield!; het Nederduytsch eveneens het woord Roman als Romance, te meer, wyl wy de benoeming van verfchillende gedichten, uit het Grieksch ontleent, in 't Nederduitsch vertaalt hebben, gelyk Idiile Herderszang, Ode Lierzang, Rpique Heldendigt enz: daar wy geen eigen gevonden woord voor Romance in onze taal kennen, en het is om die reden zelve, dat men in deze taal nog het onderfcheid tusfchen gemelde woorden behouden heeft, doch met deze bepaaling, volgens het geen waare kenners der JTcdcrduitfche Taal my daar omtrent gezegd hebben cn ik zelf waargenoomen hebv datmenin dezefoort van Dichtmaat generlye foort van rym behoeft waar te neemen, terwyl hetnoodigis dezelfde maat te hou.den volgens het getal cn de hoegrootheid van Lcttcrgreepcn, welke men gewoon is voor rymcnde Vaerzen van dien voetmaat te bezigen. Deeze laatfte wet moet gcrrcmvelyk worden in acht genoomen, want de Dichtkunde vereischt, dat men zig aan die eens vaftgeftelde Regels binde, en liit is ook het gevoelen van de grootfte Schryvers, want zo men niets anders noodig heeft danflegts eene zeekere hoeveelheid woorden in eiken regel van eer. gefchrift tcpiaaticn, dan wierden alle de zurlken dieirj orirym kunnen fchry ven, eensklaps Dichters, indien zy gek genoeg waren, om hunne kleine werkjes met den Tytel van Romance te verfieren. De Regels van deze foort van Gedichten in het f paansch zyn daar en tecgen verfchillende, want de woorden rymen in de Romance niet, maar de Klinker, waar op het woord ruft, moet dezelfde zyn als die van het woord j dat daarmeede verbonden is,by voorbeeld, het woordPrè'ssas rymt hier met S'édds in  ,n het fleepenrJe rym, en'in het ftaande, agriïz met Pek Sr, altoos naauwkeurig zorg draagende van niet in het gewoone rym te vervallen, van het begin tot aan het einde van het werk; in het Nederduitsch zoude dus kunnen gaan b: v: Hemel met Schreedtn, Klaagen met Klaaren in 't fleepend, en Klaar, met maat in 't ftaande rym enz: of nu deze foorten van toekianken of zamenklanken, of,om zo te fpreeken halve rymen, ( waar de meede klinkers daar by in geen achting koornen) «/of niet in het Nederduitsch plaatsvinden, en of de aart van deze taal zodanig een gebruik aloï niet lyde, laat ik gaarne kenners ter beflisfing over: doch het is intusfchen noodzaakelyk, dat men eenigerhande orde, welke die dan ook zyn mooge, in 't oog houde tenopzigte van de woorden, waar meede elk vaers eindigt, en dat, zo dra men zig eenig vreemd goed eigen maake, het voor en nadeel daar van geregeld worde. Ik bcfiuit dan uit alle de redenen hier boven aan* gehaald. i. Dat het woord Roman kon afftammen uyt heü Latyn om de Lingua vernacula, of de verbafterde Volktaai derRomynen aan te duiden, voornaamelyk toepasfelyk op de dogters, van deeze moeder ge« booren, fchoon dezelve zig in 't vervolg zodanig hebben weeten te verfieren en te verryken, dat zy haare moeder niet langer behoeven toe te geeven, en dat men door eene aigemeene overeenftemming, met dezelve benaaming, alle de werken, het zy in rym of onrym, van bloote uitvinding beftempeld heeft, waar in de verbeelding altoos inde Velden van Paphos gaat fpeelemyen, of in de Lugtftreeken der Herfenfchimmen waaren, en welk foort van G 3 fchrif.  & fchriften jn het Spaansch met hetGeflagt woord van Cuentos en Noyellas benoemd is. *. Dat Romance een Spaansch woord is, welkers oorfprong van de Zangberg der Troubadours afkomstig is, dien zy gelyk bovengezegd is, het Heiligdom der Vrouwen van Rvmani genoemd hebben, en het welk alle foorten van Werken in Dichtmaat, het zy waar of valsch, bevat, even als in den tyd der Troubadours, waar van in het Spaansch het woord 7rovar gebieeven is, 't welk onbekend is in andere taaien, en dat eigenlyk de Dichtmaat, (in 't jLatyn Rhytmus,_) betekent. 3. Dat, daar het Nederduitsch een verfchil erkent tusfehen Roman en Romance, het onbetwiübaar is, dat men in deze Taal het eerftgemelde woord van Romain, en het tweede van het Spaansch Rtmance genoomen heeft,uithoofde van de algemeenheid, waar meede deze Taal door Holland en overal elders verfpreid was. En ten laatften, dat, ingevolgen van alle deze redenen, het Nederdui'sch in de Romancen dezelfde regels, als in het Spaansch, moet in acht neemen, zo wel om de Klippen van het onrvm in het opfteïlen van Vaerzen te vermyden, "als om in het rymen naauwkeurig naar te koomen alles, wat de Dichtmaat van die taal kan aangenaam maaken en verfraaien, zonder egter mvne oordeelvelling te willen waagen of de geaartheid dezer Taal zulks Moogelyk of Qnmoogelyk maake. Zie daar Myne ïïeeren/ myn arbeid en myne onderfteliing in al haai licht geplaatst/ indien 'deze  *3 2t voorftelling u lieder goedkeuring wegdraage,zal ik zeer te vrede zyn, zo niet, zal ik het tragten te verbeteren, om het vergenoegen te kunnen hebben van u lieden te behaagen, en het geluk om nuttig te zyn aan een Genootfchap, waarvan ikd* Eer heb Lid te zyn. Valeté, D; D; J: C. NASSY,