471 G 34   YSBRAND van HAMELSVELD ÏNWTINQS - REDEVOERING OVER DEN. TEGENWOORDIGEN VOOR-OF NADEELI* GEN STAAT VAN HET CHRISTENDOM, EN HET GEEN OMTRENT DENZELVEN IN 'T VERVOLG DOOR ONS MAG GEHOOPT, OF MOET GEVREES D WORDEN. IN HET OPENBAAR GEHOUDEN DEN 20 FEBRUARY I784. sy het Aanvaarden van het gewoon hoogleeraar-ambt in de heilige godgeleerdheid op de hoo/r^UMVN ge schoole te (bibliotheek u t r e c h .t. V^^f/ ! m het Latyn vertaald, DOOR ANTONY KOPPEN, Ut. Hum. Stud. Te UTRECHT ' ByA. van PADDENBURG. 1784.   BERICHT AAN DEN E Z E R, 3Jj)eeze Vertaaling van myne InwyingsRedevoering verfchynt in het publiek, om aan de begeerte van verfcheidene myner Medeburgeren te voldoen. De Heer ANTONY KOPPEN, mede een Utrechtenaar, van wiens vlyt en naarstigheid ik my veel goeds beloove, heeft dezelve onder myn opzicht ver-r vaardigd, zo dat de Lezer zeker kan zyn, dat de zin en meening myner gezegdens juist is uitgedrukt; Ook heb ik den Styl, die in eene Vertaaling uit het Latyn doorgaands gewoon is ftroef te zyn, zo veel mogelyk, * 2 be*  iv BERICHT aan den LEZER. befchaafd, en eene los-en vloeiendheid bezorgd i die,- naar ik hoop, den Lezer genoegen zal doen. Men ontfange ze gunstig , en beöordeele ze met infchikkelykheid. YSBRAND van HAMELSVELD» YS-  YSBRAND van HAMELSVELD INWYINGS - REDEVOERING over Den tegenwoordigen voor- ef nadeeligen Staat van het Christendom, en het geen omtrent denzelven in 't vervolg door ons mag gehoopt, of moet gevreesd worden. EDEL-MOGENDE HEEREN, STATEN 'S LANDS VAN UTRECHT, GE-ELIGEERDEN, RIDDERS, STEDELYKE OVERHEDEN, VADEREN DES VADERLANDS. EDELE - GROOT - ACHTBAARE HEEREN, BURGEMEESTEREN, EN VROEDSCHAPPEN DEEZER STAD, ALLERGUNSTIGSTE, EN WELDAADIGSTE BEZORGERS, EN VOEDSTER-HEEREN VAN DEEZE VERMAARDE HOOGE SCHOOLE* EDEL-MOGENDE HEEREN, LEDEN VAN UTRECHTS GERICHTSHOF, ALLERBILLYKSTE HANDHAVERS VAN RECHT, EN GERECHTIGHEID. EN GY, GEHEIMSCHRYVERS DEEZER AANZIENLYKE VERGADERINGEN , ACHTBAARE , EN KUNDIGSTE MANNEN. A HEER  HEER RECTOR MAGNIFICUS. HOOGLEERAARS IN ALLE KUNSTEN, EN WETENSCHAPPEN , WEGENS ULIEDER KUNDE , ZO IN GODLYKE, ALS MENSCHELYKE ZAAKEN, ZEER WYD BEROEMD , DIE IK THANS DE EERSTEMAAL MET DEN NAAM VANHOOGGE-EERDE AMBTGENOTEN BEGROETEN MAG. UITLEGGERS DER HEMELSCHE GODSPRAKEN, HERDERS VAN CHRISTUS KUDDE, EERWAARDIG DOOR GODSVRUGT, EN WELSPREKENDHEID. ZEER GELEERDE, ZEER ERVAARENE LEERAARS IN ALLE KUNSTEN, EN WETENSCHAPPEN. ZO VELEN GY DAARENBOVEN TEGENWOORDIG ZYT , BURGERS, VREEMDELINGEN,WEGENS PLAATS, RANG, EN WAARDIGHEID, HOOGST-AANZIENLYKE TOEHOORDERS. GYLIEDEN VOORNAAMLYK , LEERGIERIGE JONGELINGEN, DE LIEFDE UWER OUDEREN, NU DE HOOP, EN TE ENIGEN TYD DE LUISTER VAN KERK, EN VADERLAND, MYNE BYZONDERE, EN EENIGE LUST, EN VERMAAK. Hoe  5Sp^5|öe zeer ook 'de gevoelens dér men■ §fS $ fthen mogen verfchillen , daar iri QjSQ l echter zYn ZY allen, hoe tweedragtig anderzins, niet eikanderen volmaakt ééns, dat men zynen Weldoeneren dankbaarheid verfchüldigd is. Naar maate de weldaaden , waar mede men begunstigd is, menigvuldiger en grooter zyn, zeggen allen als uit éénen mond, moet ook de vergelding naar evenredigheid grooter weezen. Ja, zo men misfchien niets mogt hebben, om weder* vergelding te kunnen bewyzen, wil men nogthans , dat de weldaaden in gedagtenisfe bewaard , en de Weldoener door loftuitingen verheerlykt worde. Dit leert de natuur den Barbaar, hier toe word de Geleerde gedreven door 't gebruik der Rede, hier in worden wy Christenen bevestigd, hier toe telkens aangemaand door onze Heilige Schriften. Ik eerbiedig, myne Hoorders , deeze wet„ als allerbillykst, en fchoon ik my zei ven onbekwaam oordeele, om dezelve in alle haare uitgeftrektheid te gehoorzamen, zal ik echter myne uiterfte pogingen in 't werk ftellen, om over A 2 gee«  4 INWYINGS-REDEVOERING van geene fchennis deezer zo allerheiligfte wet befchuldigd, noch als een gantsch ondankbaare gebrandmerkt te worden. Met hoe veele, en hoe groote Weldaadenben ik niet bevoorrecht! hoe.veel ben ik niet aan den Hoogen God, hoe veel aan myne Vaderftad, hoe veelaan Ulieden, myne Utrechtenaren, verfchüldigd! Aan God , (wiens Voorzienigheid de omftandigheden en het lot van alle ftervelingen hoogst wys, hoogst goed, regelt, beiliert, en volgends het eeuwig plan befchikt), heb ik alles dank te weeten, zyn' lof derhalven in uwe tegenwoordigheid te vermelden , zy my thans geoorloofd. Hy, de Vader der lichten, yan wien alle goede gifte en volmaakte gave, als uit eene onuitputbre bron van alle goed, van den Hemel nederdalen, Hy heeft my van myne tederfte jaaren af zyne liefde betoond, zyn gunst beweezen; al wat ik toch van verftand, geleerdheid, of kunde bezitten mag, heb ik alleen aan Zyne gunst toetefchryven, welke my dat alles uit loutere goedheid gefchonken heeft; Door Zyne hand ben ik, geduurende den gantfchen loop mynes leevens, bewaard, en befchermd, ja, dezelve heeft my door zo veele, en verfchillende lotgevallen, en omftandigheden heen, tot dus  YSBRAND van HAMELSVELD 5 dus verre onderfchraagd. Hoe dikwils heeft Hy my niet in tegenfpoed vertroost, en einde lyk deeze , voor my zo aangename verandering, en ommekeer van zaaken, op zulk eene gunstige wyze bezorgd. Zyn Geest, heeft my, door het Euangelie de waarheid, die in Christus Jefus is, geleerd, en op dat ik alles famentrekke, door Hem alleen ben ik, die, en wat ik ben. Met mynen mond verklaar ik niet meer, dan met myn hart, dat ik door alle deeze Godlyke weldaaden aan mynen God verbonden ben, om alle myne ziels en lichaams krachten in te fpannen ter verheerlyking van Zynen roem, ter bevordering van Zynen dienst, en ter uitbreidinge van Zyn Koningryk. Dan zou ik dit vergeten, neen! Eer vergeet ik myne Rechtehand! dat ik naast God aan deeze myne Vaderftad, aan deeze Hooge Schoole alles verfchüldigd ben ? — Geluk dan o Stad, my dierbaarer dan myne oogen, zyt gegroet, ja zyt gegroet,myne vaderlyke Wooningen , Gy ontvingt my, toen ik hier het eerfte levenslicht aanfchouwde. Deeze Vesten hebben my in myne kindsheid, ■Wieg, en bakermat ; deeze Vesten het eerfte voedzel verfchaft, hier beVi ik in myner OudeA 3 ren  6 INWYINGS-REDEVOERING van ren huis, als uw Burger opgekweekt, en opgevoed. In deeze zelfde oefenfchool van allerleië Geleerd- en Wysheid, in dit Heiligdom van verhevene Wetenfchappen heb ik het onderwys genoten van wydberoemde Mannen, waar van fommigen reeds in 't getal der Hemelhngen zyn gefteld, anderen nog leven. Welk eene aangename, en genoeglyke gedachte ftreelt myne Ziel, als ik my herinner, hoe ik in deeze zelfde zitplaatzen, welke ik nu vervuld zie met eene uitgelezene fchaar van Jongelingen, de bloem van onze Hooge Schoole, en eene talryke menigte van hoogst-geachte Toehoorders, weleer als een Leerling aan de voeten van Wesseling , Voget , Elsne-? rus , hoe groote Mannen! gezeten heb; welker naam, en roem na hunnen dood nog leeft, en bloeit, en zo lang leven, en bloeien zal, als men eerbied zalbetoonen voor Geleerdheid, Kunde, en waare Godtsvrucht. Op deezen zelfden Leerdoel, welken ik thans als een Nieuw Redenaar beklommen heb, heb ik nog andere, waarlyk groote Mannen hooren leeraaren, welke de goede God nog voor ons, en onze liooge Schoole in 't leven heeft bewaard, en die wy fmeken, dat hy nog lang fparen wil, weli  YSBRAND van HAMELSVELD. 7 welker verdiensten derhalven in de tegenwoordigheid van zo eene talryke vergaderinge met verfchuldigde loftuitingen te verheffen, thans myn grootst vermaak zou zyn, ten ware hunne Zedigheid, daar ik Hen hier tegenwoordig mag aanfchouwen, my zulks verbood. In dezen Wysheids-Tempel eindelyk heeft het deeze doorluchtige Hooge School behaagd, om myne naarstigheid, hoedanig dezelve ook mogte zyn, voor byna 20 jaaren (*) te vergelden, door my met de hoogde eere in de Godgeleerdheid te verëeren. En thans is my uit naam en last der Ed. Gr. Achtb. Vroedfchap deeze Hoog - Eerwaardige bediening aanbevolen, om in deeze myne Vaderitad, en Hooge School, in tegenwoordigheid van Mannen, die ik als myne Leermeesteren hebbe geëerbiedigd, en nog eerbiedige , de leerzugtige Jongelingfchap, de waarheden van het Euangelie te verklaren, en te onderwyzen. Dat my zulks zeer aangenaam is, kan ik niet ontveinzen, Myne Hoorders, vooral, daar ik (*) Den 23 Mei 1765 na eene Inwyings-Verhandeling te hebben verdeedigd: Over de Zeden der Menfchen voor den Zondvloed, als een voorbeeld der Zeden, die de Komit va» tnzen Zaligmaker zullen voorgaan. A 4  3 INWYINGS-REDEVOERING van ik zonder den invloed van eenen Begunstiger, zonder myne eerzuchtige begeerte door eene vryë ftemgeving tot zulk een toppunt van Eer verheven ben. Niet tegenftaande dit alles, bekruipt my echter eene gevvigtige, en allerbillykfte vreeze, ja, een gantsch ongewoone fchrik bevangt thans alle myne leden, daar ik my gereed maak tot het aanvaarden van het gewigtig werk van deeze , aan my toevertrouwde, Bediening. Deeze plaats vereischt Mannen, begaafd met grondige geleerdheid, voor Zulken alleen is, deeze Leerftoel gefchikt. Dan, hoe gering myne voorraad van kundigheden, en bekwaamheden zy, om deeze bediening alzins heerlyk te maaken, weet ik zelf beeter, dan iemand anders. — En waarlyk 't is niet zo zeer de Zedigheid, als wel de bewustheid der Waarheid, diemy doet belyden, tot deezen zo gewigtigen post onbekwaam te zyn. Dan de teerling is geworpen j en het is niet geoorloofd te rug te keeren! Op Gods hulpe en byftand derhalven fteunende , daar Hy zoo dikwerf door kleine en geringe middelen, groote zaaken heeft willen uitvoeren, gelyk Hy nog doen kan; op dat Hem alleen de lof, en eer zou toegebragt worden; verfchyn ik hier in 't openbaar, om volgends  YSBRAND van HAMELSVELD. 9 gends de oude gewoonte , by de inhuldiging van myn Ambt, myne Eerfte Redevoering te houden. Over het Onderwerp, dat ik voor dezelve wilde uitkiezen, denkende, heeft het my niet onvoegzaam toegefchenen noch ftrydig te zyn met myn ambt, en bediening, noch met Uwe waardigheid , wanneer ik overwegender wyze handelde Over den tegenwoordigen voor- of nadeeligen Staat van het Christendom, 'en het geen omtrent denzeiven in. het vervolg door ons mag gehoopt , of moet gevreesd worden. Nadien het de pligt van eenen wyZen leeraar, in alle wetenfchappen is, dat hy de tyds-omftandigheden raadpleege , op dat hy overeenkomstig dezelve leeraare, en niet aan het oude, en door den afftand des tyds buiten gebruik geraakte, gelyk als aan eene rotze gehegt, blyvende hangen, het nieuwe, en tegenwoordige verwaandelyk fchyne te veragten, of integendeel, met eenen al tegrooten yver voorliet nieuwe, bezet zynde, het oude te veronachtzamen, enkel, om dat het oud is, zo betaamt A 5 het  io INWYINGS-REDEVOERING van het ook eenen leeraar, die in onze tyden het Christendom zal willen onderwyzen, op den tegenwoordigen toeftand van het zelve agt te geven, op dat hy voorzigtiglyk naga, of het heilzaamer, en nuttiger voor het Christendom zy, het nieuwe te volgen, of het oude aan te houden. En derhalven vertrouw ik, dat Gy, Toehoorders, met my zult oordeelen, dat dit onderwerp myn perzoon , en dit myn nieuw Ambt niet onwaardig zal zyn. En vermids het hedendaags niet zo klaar bepaald kan worden, of men de Christenen met hunnen voordeeligen ftaat geluk wenfchen, dan wel hunnen nadeeligen toeftand, en het droevig gelaat der tyden betreuren moet ? en vermids het by eenen billyken beöordeelaar der zaaken twyfelachtig is, of men iets beters te hoopen, dan wel alles kwaads te vreezen heeft ? Terwyl van wederzyde geen geringe redenen bygebragt worden, of kunnen bygebragt worden , zo dat iemand kan twyfelen, wat hy oordeelen , vastftellen , of beüuiten zal, zo zal het niet onvoegzaam zyn over deeze zaak met Ulieden, als met allerfcherpzinnigfte beoordeelaars , te fpreken. Dat Gy jny gunstig zult aanhoren, wil ik liever my zeiven beloven , dan wel U op de anders  YSBRAND van HAMELSVELD. n anders gewoone wyze verzoeken ; Indien ik iets mogte voortbrengen, dat min naauwkeurig, min fierlyk, min zuiver Latyn ware, gy zult dit aan myne onërvaarenheid vergeven. Gy verwagt toch niet zo zeer, Toehoorders, dat ik my van fraai uitgekipte woorden, noch met veel kunst en arbeid uitgedachte welfprekendheid , noch van alle kanten met veele moeite opgefpoorde, en fraai gefchikte bloemen van woorden, of zegswyzen, als wel van deftige , en gewigtige. zaaken in eenen natuurlyken, en onöpgefmukten ftyl zal bedienen. Dit zal ik dan voornaamlyk in het oog houden; Onderfteunt Gylieden door uwe aandacht, en genegenheid, myne wankelende pogingen. Gelykerwys in de meeste andere , zo ook vooral in deeze vraag, of men over den hedendaagfchen gelukkigen Staat der Christenen gunstig oordeelen moet, dan niet? verfchillen de menfchen, en zyn in onderfcheidene gevoelens verdeeld. Van wederzyde ftaan groote Mannen, groote en voortreffelyke Naamen. Indien men fommigen gehoor zal geven, is aan het Christendom byna nooit een luisterryker Staat, of gelukkiger lot te beurt gevallen, dan in deeze eeuw, waar in wy leeven. Deezen gelukkigen toeftand verheffen zy met zo veele,  ia INWYINGS-REDEVOERING van veele , en zo groote loftuitingen, dat er bykans niets meer tot het hoogfte toppunt van geluk fchynt verëischt te kunnen worden, zy vermelden , hoe de wetenfchappen met veel meer naarstigheid geoefend worden, zy roemen op het toenemen van allerleië wysheid, en geleerdheid, op de uitgeftrekte uitbreiding van waarheid , en uitnemender, en zuiverer licht in de Goddelyke wetenfchappen; op de vryheid van vooröordeelen, en van het juk van gezag, en aanzien, op het verminderen der gefchillen, en op de toenemende neiging der gemoederen, tot eene, meer dan broederlyke, eenigheid. Met de grootfte toejuiching verheffen zy den, hedendaags wyd en zyd heerfchenden, yver voor den vrede , in Godsdienstige zaaken, en om anderen, die met ons in gedagten verfchillen, te verdragen. Zo dat er, naar hun oordeel, en gevoelen, niets ontbreekt, of men kan den Staat van het Christendom allergelukkigst noemen, en daar voor erkennen. Geen wonder derhalven , dat zy ons voor het toekomende met blyde uitzigten ftreelen, en hoop geeven, dat alles voor het Christendom naar wensch zal uitvallen , ja zelfs , dat men te eenigen tyd eene nieuwe Godlyke openbaaring met rede zou kunnnen. verwagten, welke de tegenwoordige veeJ  YSBRAND van HAMELSVELD. 13 veel meer licht byzetten, en voor den Staat van het Christendom, (die dan zo voortreffelyk zyn zal), veel gefchikter zal wezen (*). Maar integendeel verdubbelen veele braave 5 en Godvrugtige Mannen hunne klagten, zy zugten, en betreuren den tegenwoordigen Staat van het Christendom, de toenemende rampen zo in- als uitwendige, zy klagen over de ftoutlidid, en aanvallen van veele. vyanden van den Christelyken, of liever, van allen Godsdienst, over de zugt tot nieuwigheden, en de roekeloosheid van veelen, die nogthans voor beminnaars, ja, voor verdeedigers van de Christelyke Waarheid willen gehouden worden , zy befchuldigen de dartelheid van veele vernuften, zy bejammeren zich, dat de al te groote ongebondenheid , met verbreking van alle banden, alles het onderfte boven keert, heilige, en onheilige dingen onder een mengt, en de zwaarwigtigfte, en meest noodzaaklyke Hoofdftukken van onzen geheiligden Godsdienst verfmaad. Die groote geneigdheid tot den vrede, hoe zeer ook gepreezen , vreezen zy zorgelyke lagen (*) Dit fchynt de verwagting te zyn, niet van eenen dweeper, maar, (wie zou het gelooven?) van Lessing , ia Erzkhung dei Menfcben-Gejlechts.  H INWYINGS-RËDEVOERING va?» lagen te zyn, en dat dezelve eindelyk zal ontaarten in eene vermenging van alle gevoelens onder eikanderen , en in eene Onverfchilligheid (*), 't welk niet alleen voor den Christelyken, maar ook voor allen Godsdienst fchadelyk, en gevaarlyk is. Om deeze, en dergelyke redenen tusfchen hoop, en vrees, meer echter tot vrees, dan tot hoop overhellende, voorfpellen zy, vol bekommering, voor het toekomende alles kwaads. Gy ziet, Toehoorders, hoe zeer de gedagten , en gevoelens der menfchen verichillen, en uit eikanderen lopen nopends den voor-of nadeeligen Staat van het Christendom. • Het zal dan de pligt van een' voorzigtig Man zyn de bewyzen, die voor de beide gevoelens worden bygebragt, onpartydig, en zonder inzigten van gunst, of haat na te gaan, op dathy het waare van het valfche, het zekere van het onzekere behoorlyk onderfcheide, en den regten prys ftelle op den hedendaagfehen Staat van het Christendom, op dat hy niet te zeer onzen leeftyd vlyë, wanneer hy denzelven allergelukkigst noemt, doch hy moet zich tevens van het tegengeftelde uiterfte wagten, en de voor- rech- (*) Syncrettsmus en Indiferentismus.  YSBRAND van HAMELSVELD. 15 rechten, welke wy genieten, niet met zyne woorden verkleinen , of met een ondankbaar gemoed ontveinzen, op dat hy mogelyk by de nakomelingen, die meestal de juiste beoordeelaars der zaaken zyn, geen fpot of fchande behaale! Dit zal derhalven ook nu myn pligt zyn, dit verwagt gy, Hoorders, met recht van my. Opdat ik, zonder omwegen, terftond ter zaake kome, en opdat myne Redevoering zonder vreeze voor dwaling kan voortgaan, verzoek ik, dat Gy vooraf agt geeft op den waaren aart van het Christendom. Men moet niet denken , dat alle, en elk Christendom, 't welk deezen naam voert, denzelven naar waarheid verdient, want de aart van het waare Christendom is meer inwendig, en van dien uitwendigen, welken veelen vertoonen, en voorwenden, geheel en al onderfcheiden, ten zy wy ons ten eenemaal willen bedriegen. Het waare Christendom beftaat in eene regte kennis van de Waarheden , die tot onze Zaligheid noodzaaklyk zyn, in het waare Geloof, en in de Zeden, gefchikt naar den eenigen regel van recht, en gerechtigheid, naamlyk de wet van God, en het Euangelium van Jesus Cheistus. Hoe nader zy nu , die zich Christenen noemen,  ï6 INWYINGS-REDEVOERING van men, by deezen waaren aart van het Christendom komen, en hoe meer zy denzelven met hart, en daaden uitdrukken, hoe gelukkiger de Staat van het Christendom verdiend genoemd te worden ; Alle overige dingen , uitwendige luister, wereldlyke Wysheid, en Geleerdheid, meenigte van Belyders , voorfpoedige uitbreiding , verlosiïng, en rust van vervolgingen, en dergelyke, behooren niet zo zeer tot den aart, en de natuur van het Christendom zelve, maar moeten meer als toevalligheden aangemerkt worden, want zonder deeze heeft de Christenkerk, op meer dan éénentyd, zich in eenen gelukkigen , en voorfpoedigen toeftand bevonden. Met deeze uiterlyke voorrechten heeft zy meermaalen ervaaren, dat hare zaaken verergerden , en byna geheel te gronde gingen. Wie weet niet, dat de eerfte Maatfchappy der Christenen, ten tyde der Apostelen, uit maar weinige leden beftaande, en met veele rampen , en tegenfpoeden worstelende , met het hoogfte recht door de Kerkvaderen by eene kuifche Maagd is vergeleken (*), welke zonder (*) Euseb. Hifi. Ecclef. III. 32. IV. 7. Vergelyk den ongenoemden Scbryver van het Entwurf einer volfiandigen Gefcbicbte der Religïónsmeynungen des erflen Jabrbunderts, 0h  YSBRAND van HAMELSVELD. f# der vlek , en als waarlyk fchoon uitmuntte ? Hoe voortreflyk, hoe zeer te pryzen was de Staat dier Christenen, daar dé menigte van die genen, die geloofden, één hart en ééne ziele; en een groote genade over hm allen was. (_ Hand', der Apost. IV: 32, 33.) Daarentegen wie is zo zeer een vreemdeling in de Kerkelyke Gefchiedenisfen, die niet \veet dat zedert de tyden van Keizer Konstantyn, de Groote genoemd, en van zyne Zoonen* de gelukkige Staat der Kerke > te gelyk met de vermeerdering van derzelver uitbreiding, luister, rykdom, menigte van belyders, en be* vestiging van haren vrede en rust, zeer veel vérbasterd is, terwyl deugd, waar geloof, ze* digheid, en liefde verbannen zynde, een vloed van ondeugden, die het menfchelyk geflacht onteerden, de geheele Christenwereld overftroomd heeft (*)? Wie denkt niet met fchrik terug ah eine Grundlage sur Erklarutig der Apaitolifcben Briefe. I.Tb. f. 23. Waar van onlangs eene Nederduitfche overzetting is uitgegeven te Leiden by de Broeders J. Honkoop, (*) Van Konstantinus , Zoon van Konstantyn , fchryfc Ammianus Marcellinus , een Heidensch SchryverXXI 16. Den volledigen en eenvoudigen Chrhtelyhen Godsdknii „ met eudwyffcbe bygeloovigbeid venvarrende; door welB »ten  i3 INWYINGS-REDE VOERING van rug aan de woede der Ariaanfche tyden, aan de fchandelykfte heerschzucht der" Geestelykheid, (Hiërarchie), aan de toenemende barbaarsheid , waar door de Westerfche Kerk byna geheel onderdrukt werd; Terwyl de Oosterfche, weleer zeer gelukkige, en allerbloeiê'nfte Gemeentens, der Mohammedaanfche Godloosheid ten roof geworden zyn. Voorzeker een duidelyk bewys, dat men op deeze uitwendige voorrechten niet veel vertrouwen , of gewigtmoet ftellen, zo men regt oordeelen wil over den voor-of nadeeligen toeftand van het Christendom, en veel minder, wanneer men iets nopends het toekomende wil gisfen, of voorfpellen. Dit dan als tot eenen groudflag gelegd hebbende , laaten wy nu de redenen in overweeging neemen , welke van wederzyde worden aangevoerd, om aan den éénen kant, het geluk, en den voorfpoed van het hedendaagsch Chris- „ ken angstvallige}- te onderzoeken , dan deftig te be„ fehikken , by zeer veele verfcbillen veroorzaakt beefc; „ welke verder voortlopende by gevoed beeft met woorden„ twisten, zo dat by, terwyl gèbeele troepen van Bisfcbop,, pen, met 's lands rytuigen her en derwaarts trokken, „ op hunne Synodens, gelyk zy hunne Vergaderingen noemen, „ pogende alle Codulienstplegtigheden naar bun zin te „ fehikken, 'f lands voer- en ry-wezen den rug inreed."  YSBRAND VAn HAMELSVËLDi i$ Christendom te bewyzen, en aan den ahderen kant, om aan te toonen dat de Christenen geene zo groote oorzaken hebben * om zich te verblyden, en te beroemen. En welk een Christen is zo ondankbaar, ja onrechtvaardig tegen de Godlyke gunstbewyzen, en weldaaden, die niet met de grootfte loftuitingen het helder licht van kennis en wysheid zal erkennen, het welk in deeze eeuw is opgegaan ? De Barbaarsheid word overal verdreven , terwyl het gezond Verftand haare plaats vervangt* Hoe zeer hebben alle Kunsten en Wetenfchappen toegenomen ! De Wysgeerte, Rechtsgeleerdheid, Geneeskunde, de zogenaamde vrye Kunsten hebben alle bykans eene geheel nieuwe gedaante verkregen , en hebben, met afwerping van het juk van aanzien, en gezag. Zeer wyslyk bepaald , en vastgefteld niets > als waarheid, te erkennen, dan het geen met het gezond verftand, de zuivere rede, en den aart der zaaken zeiven overeenkomt. Daar is een nieuwe leerwyze in byna alle Kunsten, en Wetenfchappen uitgevonden \ welke bykans algemeen heerscht, men noemt ze de" Aesthetic (*). Veele (*} De zaak zelve is egter niet geheel nieuw, het SenB 2 timen-  ao INWYINGS-REDEVOERING van le nieuwe uitvindingen heeft het menfchelyk .verftand ontdekt, en ontdekt ze nog van dag tot dag; Uitvindingen, dikwils naby een wonderwerk komende ! Als wy , by voorbeeld, leezen, hoe de ftoute Franfehen met een Luchtbal meer dan twee duizend voeten hoog zyn opgerezen , ftaan wy er over verbaasd, en vragen nieuwsgierig , hoe verre dit nog eens gaan zal: — Niets is voor den ftervcling te zwaar, Men poogt zelfs ten Hemel te Jlygen. — Hoe veele Mannen , aanzienlyk door deil luister van hun verftand, geboorte, waardigheden i zelfs Koninglyke, en Keizerlyke, heeft onze eeuw niet voortgebragt , welke alle moeite, vlyt, kragten, rykdommen , gezag, en aanzien hefteed hebben, om de overblyfzelen der barbaarsheid te verdryven, en Kunsten en Wetenfchappen in haar volkomen licht te doen timenteek . heeft in alle wel onderwezene Wetenfchappen altyd gebloeid, en, hoa, by voorbeeld , een Redevoering fentimenteel kan worden, hebben reeds geleerd Quinct: C. 2. Longin: 15. Vergelyk Jo: Matth: Gssneri prima iinea Jfagoges in erud. Univ. §. 197.  YSBRAND van HAMELSVELD. sz doen uitfchitteren. Tot den verren, en kouden Caucafus, tot de afgelegenfte, en van het overig Waereld-rond gefcheidene Kusten van Amerika, heeft dit licht, alle nevels van onkunde , en onwetendheid verdryvende , zich verfpreid, en Volkeren, die voorheen in alle zaaken onbedreven , en woest waren , verlicht, en zagtzinnig gemaakt, en befchaafd. Hier door is met de daad getoond, dat er geen Luchtgewest, geen Hemelftreek zo ruw j en guur is, of de aldaar woonende Menfchen kunnen in Wysheid, en Vernuft uitmunten. — — — — — Dat men traave Helden 9 Die aan de Waereld door hm deugd een voorbeeld fielden, Zelfs in liet ruwfie Land en Luchlfireek vond geteeld (*). Maar buiten myn beftek om te zwerven, en myn zys in eens anders koorn te liaan, ismy niet geoorloofd, en wil ik ook niet, want deeze zo overvloedige vermeerdering van licht, en wysheid, als het Menschdom thans beftraalt, behoort niet, dan van ter zyde, tot het waar ge, (*) Jkvenal. X. 50. B 3  ss INWYINGS-REDEVOERING van geluk van bet Christendom , voor zo verre, namenlyk, der Menfchen gemoederen, indien zy van hunne voorrechten behoorlyk gebruik leeren maken, door de fraaie' Kunsten ,• en Wetenfchappen verzacht zynde, des te ligter kunnen voorbereid, en beweegd worden , om het Christelyk Geloof, het welk eene Wysheid Gods js, aantenemen, en te omhelzen. „ En de ondervinding heeft ten allen tyde a, geleerd, dat de Staat van het Christendom, „ te gelyk met die der Wetenfchappen, als aan ?, eikanderen verbonden zynde, gebloeid heeft, „ dat hetzelve geen grooter verderf ooit heeft „ overvallen, dan de onkunde der Letteren, a, en dat deszelfs toeftand nooit erger ge„ weest is, dan wanneer het, te gelyk met de overhandnemende Barbaarsheid , meer Is,, ten, en Anen gezien heeft, dan Godgeleer„ den van den echten Stempel; " Op dat ik met een geleerd Man (*) fpreeke. Nader zal tot myn oogmerk dienen, het geen geleerde Mannen bybrengen nopends de zeer groote vorderingen welke de Beoefening der Godgeleerdheid in onze eeuw verkreegen 'theeft. Na- 0) Den zeer beroemden Heer Rau Orat. Inaug. ét Afimumentis V. Ecclef. Oriënt. &c. pag. 57.  YSBRAND van HAMELSVELD. 23 Nadien allen toeftaan, dat de Heilige Schrift van het Oude en Nieuwe Verbond het eenig Boek. is, waar uit een Christen kan, en moet wys worden tot Zaligheid, zal er ons ten hoogfte aan gelegen zyn, dit boek zo zuiver en onbevlekt , als mogelyk is, te bezitten. Hoe zeer is derhalven de arbeid van die geleerde Mannen te pryzen , welke de Heilige Oordeelkunde met eenen onvermoeiden yver hebben befchaafd, en byna geheel volmaakt? daar zy de hand flaande aan de rollen der Heilige Godfpraaken, om haar echt gezag en aanzien, zuiverheid, en waare leezing te ontdekken, en op vasten grond te betogen, door hunnen arbeid hebben tc weeg gebragt, dat wy nu byvoegzels, en inlasfchingen van het waare, den egte, en oorfpronglyken , en uit de handen der Heilige Schry vers komenden text van de invullingen eener laater eeuw en de dwalingen der Boekfchryveren kunnen onderfcheiden. — Hoe veel zyn wy hier niet verfchüldigd aan MUI, Wetfiein, en anderen, welke om de boeken van het Nieuwe Testament, hoe veel niet aan Kennicott, wiens dood (*) Engeland, ja, de (*) Ik zeide dit in myne Redevoering op het gezag van den zeer Beroemden Heer Michaêlis., die in zyne OosterB 4 frbi,  24 INWYINGS-REDEVOERING van de geheele geleerde waereld betreurt, en aan zyne volgelingen, die, om de boeken van het Oude Testament in hare natuurlyke zuiverheid te herftellen, geen moeite gefpaard hebben , en met veele kosten, en onvermoeiden arbeid de Griekfche , en Hebreeuwfche Handfchriften van overal uit de hoeken der Boekeryën, alwaar zy aan de motten, en wormen, om te verteeren, fcheenen overgelaten te zyn, hebben opgezogt, en met derzelver behulp zeer veele plaatzen van de Heilige Schrift hebben verbeterd, gezuiverd, en herfteld. Voornaamlyk heeft de Beoefening der Uitlegkunde , en de verklaring van de Heilige Schrift veel, waar op zy zich beroemen kan. De Hebreeuwfche , en de overige Oosterfche Taaien , derzelver Zusters, zyn meer en meer bearbeid , zeer veelen hebben zich , op voorgang van den onvergelykelyken Schultens , met alle hunne kragten op deeze Taaien toegelegd, en zyn tot in den eigen aart, en natuur der- febe, en Uitlegkundige Bibliotheek, D. 22 Bladz. 175. gefchreven heeft, dat de zeer vermaarde Heer Kennicott \a de maand Augustus van het vorige jaar overleden was, doch met blydfchap heb ik van den Heer Rau , voorheen mynen Leermeester, maar nu hoogst-geachten Ambtgenoot verdaan, dat hy nog in leven is.  YSBRAND van HAMELSVEDD. 25 derzelve doorgedrongen, hebbende alles zo klaar, en duidelyk gemaakt, dat men Mofes, en de Profeeten, Hebreeuwsch fpreekende, nu ligt verftaan kan. Ook heeft men geen mindere zorg aan de Griekfche Taal, en dat TaaiEigen Qldiotismus) van dezelve, het welk in het byzonder den Schryvers van het Nieuwe Verbond eigen is, hefteed. Zeer wyd derhalven hebben de Heilige Letter - en Uitlegkunde hare paaien uitgeftrekt, terwyl hier toe ook de naarstigheid van zeer geleerde Reizigers zeer veel heeft toegebragt, die de zeden, en gcwoontens der Oosterfche Volken, en de ligging der plaatzen, welke door de gebeurtenisfen, en uitgevoerde zaaken beroemd zyn, met ingefpannen aandacht, niet minder, dan met hunne oogen befchouwd hebben, en de rykfte fchatten van hunne waarnemingen , als een grooten, en zeer ryken buit, tot ons hebben overgebragt, welke fchrandere Uitleggers niet hebben nagelaaten te gebruiken, om de Heilige Schrift op te helderen, en te verklaren. Hoe groot een voordeel nu het Christendom trekke uit de klaare, en duidelyke Uitlegging van de Hemelfche Godfpraaken, zal alleen aan Hem onbekend zyn, die niet weet, of, die zou willen twyfelen, dat het Heilig, ftaan, fteunende. Niet, dat ik wil ontkennen , dat er geene plaatzen, hoewel maar zeer weinige, zyn, die eenige hulp nodig hebben , het welk aan het gezag, en zekerheid van de Heilige Schrift niets ontneemt, indien men haare oudheid, en veelvuldige tegenfpoeden overweegt; Neen zeker! de goedheid Gods moet veel meer gepreezen' worden , dat hy dezelve zo zuiver bewaard heeft, als wy ze tegenwoordig bezitten, maar dit beweer ik, dat men hier in behoedzaam, zorgvuldig, voorzichtig, en eerbiedig moét te werk gaan. De toomelooze losheid zou alles vernielen, zo men dezelve niet te keer gaat. De vorderingen van de Uitlegkunde ten onzen tydc wil ik zeer geern erkennen, maar dat ook hier veele de paaien te buiten zyn gegaan, kan ik niet loochenen. Zo wy fommige Vertaalingen , en Overzettingen der Heilige Boeken , indien wy fommige Verklaaringen, zo letterlyke, als zaakelyke , naauwkeuriger onderzoeken , zullen wy niet zelden bevinden, dat men veele vooröpgevatte meeningen in de Heilige Schrift indraagt , en den Heiligen Schryveren een zin toefchryft, aan welke zy zelfs in den droom niet zouden gedacht hebben. Dat  YSBRAND van HAMELSVELD, 47 Dat er Taalëigens der Oosterfche Taaien gebruikt worden h welke niets ter zaake doen, alzo het wel waar is, dat de Zeden en gewoontens der Oosterfche Volkeren meestal dezelfde gebleven zyn, maar hetzelfde kan men van derzelver ftyl niet' zeggen, voornamelyk, dien de Arabiers gebruiken, welke zedert de tyden van Mohammed een groote verandering ondergaan heeft , en daarom zeer ongelukkig toegepast word, tot Verklaaring van de Heilige Schrift, op dat men Grootfpraaken, en Hoogdravendheid van ftyl ontdekken mogt, daar nogthans in der daad alles in een' eenvoudigen ftyl gefchreven is. Zo ik voorbeelden wilde bybrengen, zouden er zeer veele zich my van zelfs opdoen, doch voor Ulieden , Toehoorders, zal dit niet nodig zyn. Mogelyk word de vryheid van leeren en onderwyzen, welke veele hedendaags zich aanmatigen, fcherper dan het behoort, door ftrenge Zedemeesters doorgehaald, nogthans moet men hun hier in gelyk geeven , en toeftaan , dat deeze vryheid dikwils tot buitenfporigheid overflaat. Helaas! te zeer naar waarheid betreuren zy, dat de Godlyke uitmuntendheid van den Gezegendften Jesus , den Zoon van God , dat ■ zyn Godlyke Eer van veele, die zich ChristenLeer-  48 JNWYINGS-REDEVOERING Vak Leeraars noemen, verkleind word, veele fchaamen zich als ?t ware ,~ over de Eer aan den Gunstrykften Zaligmaak^r verfchüldigd. Dit met voorbeelden te vallen bevestigen , zou misfchien haatelyk zyn , en daarom zie ik er van af. Dit zoude ik ook onbefchroomd durven verzekeren , dat er omtrent de Leer- en Hoofdftukken , aangaande het zedelyk verderf van het Menschdom, van Adams val oorfprongelyk, aangaande de Godlyke Genade en hare werkingen, aangaande de orde des Heils, en over meer andere zeer gewigtige Hoofdftukken van den Christelyken Godsdienst zeer veele geheel anders denken, en oordeelen, dan onze Voorvaders gedacht en geoordeeld hebben. Deeze derhalven hebben of uitermaten gedwaald, of de hedendaagfche zyn het fpoor byster. Het Leerftuk van de Rechtvaerdigmaaking, op dat ik een voorbeeld te berde brenge* het welk de groote Luther. gewoon was een Hoofdftuk te noemen, waar by de Kerk ftaat of valt, om dat er veel aan gelegen ligt zuiver, en volgends de Heilige Schrift, de wyze te kennen, op welke wy ellendige zondaaren, voor .een Rechtvaardig God en Heilig Richter rechtvaardig ay«, zo iemand het zelve hedendaags zo verklaart,  YSBRAND van HAMELSVELD. 49 klaart, dat hy zegge, dat wy alleen om de verdiensten van Christus 4 ons genadig toegerekend * en door ons met een waar en zaligmakend Geloof aangenomen, niet alleen van de zonden en haare'gevolgen verlost, maar ook.'naar recht^ en met de daad, voor Kinderen Gods, Erfgenagenamen van het Hemelsch Koningryk, en Mede-Erfgenamen van Christus gerekend worden, ja, dat wij, voor zo ver het de menfehelyke zwak-en brosheid op deeze wereld brengen kan, in de daad, in de begin zeis en hoop het Hemelsch leven , eri eeuwige .Gelukzaligheid reeds deelachtig zijn ,. en voor Burgers van .het Hemelsch Vaderland moeten gehouden worden, , die door den dood des Lighaanis alleenlyk weder zullen keeren tot- ons waar Vaderland, zo; dat alle Heiligheid, Deugd, en goede Werken der Christenen geenzins verdienftelyk zyn, maar Voor noodzakelyke hoedanigheden en Eigenfehappen van dit nieuw en Hemelsch leven, en voor uitwerkzelen en bewyzen- van dankbaarheid jegens de ,Godlyke goedheid moeten gehouden worden ; Indien iemand, zegge ik * dus de Rechtvaardigmaking pnderwyst , Hoé weinige 6 bid ik Uk zullen er zyn, die Hem gehoor zullen geevcn , en, zich door Hem zullen laten overreden? En nogthans, indien niet D alles  5o INWYINGS-REDEVOERING van alles my bedriegt, is dit de duidelyke, de beftendige, de waare Leere van het Heilig Bybelboek, wanneer, by voorbeeld, Paulus verzekert , dat wy, door het Geloof gerechtvaardigd zynde, Vrede en Vrieiidfchap met God hebben, dat wy in de hoope reeds zalig zyn, dat wy met Christus geftorven , met Christus opgeftaan zyn, dat wy met Christus leeven, en met Christus in den Hemel gezet zyn, en dat daar ons Burgerfchap is; Wanneer Christus, de Waarheid zelve, verklaart, dat hij,-die in den Zoon van God gelooft, uit den Dood in het Leeven is overgegaan, en nooit in de Verdoemenis komen, ja pooit fterven zal. Aangaande de Zeden der Christenen, vind ik in deeze Eeuw niet veele noch groote roemftoffe. Hoe weinige zyn er, die op God vertrouwen , als den verzoenden Vader door Christus? Hoe weinige, die verzekerd zyn aangaande hunne Zaligheid, en God verheerlyken! Hoe weinige ncderigen van harten, en verflagenen van Geest! Hoe weinige oprechten verftandig- Godvruchtigen ? Hoe weinige, die zich beyveren op een heilig leeven door het Geloof! De Liefde, hoever is het er af, dat zy onder de Broeders op de behoorlyke wyzegeoefend word? Hoe veele en hoe groote  YSBRAND van HAMELSVELD. 51 te verfchillen der gemoederen, hbe veele öneenighedénj twisten, hoe veele tegenfpreekingen! >, En eindelyk j welk eene geduurig toe3, nemende meenigte van zonden, en misdaa„ den, waar ónder fchreeuwende, als Meinè'e„ digheid, ën Overfpel, allerhande onrecht„ vaardigheden in Kerk - en Burgerftaat, door „ geehè middelen , noch Godlyke oordee„ len te ftuiten ? Ja , zo ik my zoude wil„ len bezig houden, met dezelve op te tellen, „ of te bewyzen, waar zoude ik beginnen, of „ waar eindigen " ? Gy hoort de woorden van eenen Godgeleerden, door ouderdom eri jaaren , en niet minder door Geleerdheid en Wysheid zeer eerwaardig * te weten Vene- MA (*). De Verdraagzaamheid, de Vrede, de Eenigheid onder de Christenen, heuchlyke en lieflyke woorden! doch in de zaak zelve noch veel voortreflyker ; en och of zy naar recht en pligt in de Wereld de overhand hadden! Maar hoe vreeze ik, Toehoorders! dat veele deeze woor- (*) In eëne Acatiernirclie Redevoering: De Verklik Èci dejih Proteftaniium&'c. gevoegd achter zijn Hoog-Eerwaardens Metbodtts Propbetka. Bladz. 292. D a  52 INWYINGS-RËDEVOERING van woorden misbruiken , op dat er eenig voorwendzel gezocht worde voor den al te zeer afnerriendén yver voor de Waarheid; Qok hebben wyzelieden reeds overlang opgemerkt, dat cfïe■ •païty der onëenig zynde Christenen, welke minder in getal en krachten vermogt, het meest van verdraagzaamheid en vrede fprak, maar terftond van haare beginzelen afweek, zo dra zy grooter aanzien en gezag gekregen had. Ja, er fchynt zelfs gewigtige reden genoeg te zyn, om hetzelve te vreezen van deeze Ver* heffers van Vrede en Eenigheid, van welke men ook met recht vermoeden mag , dat zy daarom de verdraagzaamheid zo dikwils in den mond hebben, om'dat zy het meest van nooden hebben verdragen te worden , nademaal zy van de gedachten, en meeningen, tot hier toe onder de Christenen aangenomen , afwyken. Getuigen daar van zyn zo veele berispingen, trotfche woorden, vol van verachting, ja van haat, van welke hunne Schriften overvloeien , gericht tegen die genen , welke de oude en vroegere gevoelens der Christenen aankleeven, die men Rechtzinégen noemt, deeze zeg ik, getuigen, dat, wat ook de mond van Vrede en Liefde zegt, de gemoederen nog van waare Liefde ontbloot zyn, en de anders ge- voe-  YSBRAND van HAMELSVELD. 53 voelende, en de oude meeningen goedkeurende haaten (*). En deeze dingen hebben plaats binnen de mouren van het Christendom, zo wyeens buiten dezelve gaan, wat er ook zy van de hedendaagfche Vrede der Kerke, en .Vryheid van vervolgingen, van de toegeftaane voorrechten, welke goederen groot, en ten ecnemaal uitmuntende zyn , echter fchrik, en vreeze ik voor die bitterlïe vyanden van den Christelyken naam, die, als dolle honden, alles., wat Heilig en Godsdienstig is, aanbasfen, en fchoon duizendmaal door de Geleerdfte Mannen wederiegd, en befchaamd gemaakt, nogthans. niet ophouden , hun vergif uit hunnen onzuiveren mond uit te braken. Niets is zo boos, niets zo dwaas, niets zo ongerymd, en vervreemd van alle reden en waarheid, dat zy niet onbedacht en onbezonnen van den Hoogen God, of ten minsten van zyn woord uitfnateren. Sterke Geesten, gelyk zy zich verkiezen te noemen, komen openlyk voor den dag , verftrikkeu, ïüb böwMiaiö jJadi' ar^a^Ur/r* r»h jirWcn (*") Ik beroep my 'hier op eten zeer Beroemden Nm. meyer Charakt. dei Bybeli, het laatjle Deel B!adz. 383. 39c. welke over dezelfde zaak klaagt, en welken daar gelezen te hebben, niemand zal berouwen. D 3  54 INWYINGS-REDEVOERING van pn bedriegen de gemoederen van anderen, by-; zonder van de onvoorzichtige Jeugd j Dit kwaad zo dikwfls geftuit, kruipt hoe langer hoe meer, als tot het onëindige voort. Voorwaar die al te groote ongebondenheid en Antichristifche haat tegen den Christelyken Godsdienst dreigt eenig groot onheil, ten zy -God het verhoede. Wat zullen wy, na dit alles gewikt en gewogen te hebben, nu zeggen ? Zullen wy het Christendom gelukkig of ongelukkig noemen ? Zullen wy voor hetzelve in het toekomende eenen voorfpoedigen Staat mogen hopen, of onvoorfpoedigen moeten vreezen? Deeze zaak blyft twyfelachtig en onzeker. Ten wederzyde geven gewigtige redenen, als een evenwigt inde fchaalvan het oordeel, evenwel fchynt men meer te moeten, vreezen, dan te moeten hoopen; ondertusfehen oordeel ik het vyligst te zyn, het welk Gylieden , als billykfte Richters, met my zult oordeelen, indien wy met de Godfpraken der Profeeten raadpleegen, en zien, met welke kleuren zy ons tydperk afmaaien. Want de genadige God heeft niet gewild, dat er iets van groot belang voor de Kerk verborgen zou blyven, of iets onverwagts haar zou gebeuren, zo zy op de teekenen der tijden acht geeft, en zo ik iets zie, zo behoort daar toe uit de God- fpra-  YSBRAND van HAMELSVELD. 55 fpraken van het Oude Testament de Profeet Zacharïds, die na dat hy Cap. XIV: vs. 1-5. de laatfte Verlosfing van de Kerk voorzegd heeft, thans den tyd aamvyst, op welken dezelve zal te wachten zyn. (vs. 6, 7.) Het zal te dien daage gefchieden, dat er niet zal zyn hetjostelyke licht en de dikke duistemisfe,• Maar het zal een eenige dag zyn,. die den Heere bekend zal zyn, op welke het. noch dag noch nacht zal zyn (*). By Jefaïds klaagt de Kerk ( Cap. LIX: 9.) Wy wachten op het Licht, maar ziet daar is Duisternis Je , op eenen groot en glans, maar wy wandelen in donkerheden. — Wy Jiooten ons in den middag, als in de fchemeringe, wy zyn in woeste plaatzen, gelyk de dooden. Meer voorbeelden by te brengen , laat de tyd of plaats niet toe. Het zal genoeg zyn nog een enkele uit het Nieuwe Testament aangehaald te hebben; In de Openbaringe van Johanhes (Cap. II: 10) word niet alleen een uur van verzoeking voorzegd, welke over de geheele Wereld komen zal, om de genen, die de aarde bewonen, te verzoeken , maar ook (*) MiCHAè'us over deeze plaats ftemt met mij in» dat deeze voorzegging van Zachari&s handelt van zaaken, die nog niet vervuld zyn, alleen veitaalt hy met anderen het 6de vers: Het zal geen licht zyn , maar koude en vorst: nvij» in plaats van nnp\ D 4  56 INWYINGS-REDEV0ER1NG van pok de Staat van de Laödiceefche Kerk (_ vs. 14 en volgende) word zo befehrevcn, dat die Kerk niet koud, doch ook niet heet door deu yver voor de Waarheid, maar laauw genoemd moet worden, welke zich wel beroemt, ryk ea verrykt te zyn, maar in de daad ellendig en jammerlyk en arm, en blind, en naakt is, en wat er meer word bygevoegd; Dat nu de zamenhang deezer Reden op de hedendaagfche tyden ziet, hebben zeer Geleerde Uitleggers reeds overvloedig aangewezen, waarom ikjdit hier niet behandel. Wanneer men dezelve Godfpraken raadpleegt, leeren zy ons, wat men in het vervolg te verwachten heeft, en voorzeggen ons veele treurige en ongelukkige zaken, Zacharids gewaagt, op de bedoelde plaats, van eenen Avond, welke zal plaats hebben, eer de dag zal helder doorr breeken , en Jefaïds verfchilt geenzins van hem, niet duister te kennen gevende, dat alles in een erger Staat zal geraken. En, dat niet alleen veele door valfche- Profeeten of Leeraars verleid zullen worden, maar ook dat er nog eene zeer zwaare vervolging voor de Kerk te wachten zy, leeren zeer veele Godfpraaken, en wel dat deeze op het onverwachtst haar zal overkomen, wanneer de Menfchen, gelyk Pau- lus  YSBRAND van HAMELSVELD, 5? Jus fchryft , zullen zeggen , het is vreede en. zonder gevaar: dan zal een haastig verderf hun. overkomen , gelyk de barensnood eener bevruchte Vrouwe , en zy zullen het geenzins ontvlieden. (i Thesf. V: 3.) (*)• Wy behoeven evenwel den moed niet al te zeer te laten zakken , Toehoorders! Want de duistere wolken verdreven zynde, zal ons een heldere dag aanlichten, een dag, die met een zuiver,- witten Heen behoort geteekend te zyn, wanneer alles eene betere, eene nieuwe gedaante zal aannemen , en de gulden Eeuw voor de Kerk zal wederkeeren. — De tyd zal eens komen,, wanneer Gods allerheerlyklle naam van alle Volkeren, zo ver het wyde Wereld - rond zich uitftrekt, zal erkend en geëerbiedigd worden, wanneer de waare Godsdienst, de zuivere eerbied van God, Liefde, Vreede,en Eemgheid het hoofd zullen opfteken, terwyl het B,yen Ongeloof overwonnen, en te onder gebragt zal wezen; Wanneer Jesüs , de onverwinnelyke Koning, zyne Rechten zal handhaven, en van het Jopdfche Volk } het welk zich dan bekee- ren, ■ (*) Die meer begeert., le'eze myn Verhandeling de Mo* tibus Antediluvianh &c. en vergelyk Venema aa!!g. PL Bladz. 267. D 5  53 INWYINGS-REDEVOERING van ren , en na hun Vaderland wederkeeren zal, en niet minder van alle Volkeren tot aan beide de Poolen zal geëerbiedigd worden, zo verre de Zon met haare ftraalen de Wereld befchynt. De Gedenkfchriften der Godlyke Voorzeggingen , de Brieven van Christus Heil-gezanten, de Heilige Jaarboeken zyn vol van deeze en zoortgelyke beloften. O Gelukkige, o drie ja viermaal zalige Staat van het Christendom op dien tyd! Wanneer zal de dag zyn, dat alle Godloosheid zal verftommen ? Wanneer alle Koningryken der aarde Gods, en zyns Gezalfden zyn zullen ? Wie wenscht niet met brandendfte begeerten* naar die gelukzalige tyden , naar dien Heilryken Staat van het Christendom en den Godsdienst? Wie verlangt niet met al zyn hart naar de komst van onzen Heere Jesus , dat dezelve niet uitgefteld, maar verhaast mag worden ? De Geest en de Bruid zegt, kom, en die het hoort, zegge, kom, ja kom, vriendelykfte Jesus! kom haastelyk! Met deezen wensch en dit verlangen van een Godvruchtig hart zoude ik kunnen eindigen, zo deeze dag, tyd, en plaats my niet tot myn plicht vermaande. Ulieden, Groot Achtb. Heeren, weldaadigfte Bezorgers, enVoedfter- vade-  YSBRAND van HAMELSVELD 59 vaderen van deeze Hooge - Schoole! moet ik plechtig, en openlyk dankbetuigen , die my dit voortreffelyk Ambt , want wat grooter of uitnemender Ambt kunnen wy voor het Gemeenebest waarnemen, dan de Jongelingfchap te leeren, en te onderwyzen ? gelyk met recht de Vader der Latynfche Welfpreekendheid zich uitdrukt , hebt opgedragen , en my een der grootfte weldaaden hebt bewezen; Want, daar ik naast de aanbidlyke Gods-Voorzienigheid aan niemand dan aan Ulieden het bezit van dit * Ambt verplicht ben; Daar Gylieden my, niets zodanigs bedoelende, met deeze eer verwaaardigd hebt, aan wien der Stervelingen, bid ik U, zou ik liever en hartlyker myne erkentenis van dankzegging betuigen , dan aan Ulieden ? Doch, dat Gylieden niets meer , geen ander bewys of pand van dankbaarheid van my vordert, dan dat ik, zo veel in my is, met alle myne krachten ten allen tyde beöoge het welzyn van Ulieder bloeiënfte Hooge-Schoole , en het geluk van het Christendom, en daar aan dienftig zy, begryp ik ligtelyk. Gelyk ik my dus geheel aan. Ulieden verbonden erkenne , zo zal ik alle moeite aanwenden, om, ten minften eenigzins, aan Ulieder verlangen, en yerwagting te voldoen; Terwyl dan myn yver dit  $o INWYINGS-REDEVOERING van dit zal zoeken uit te werken, zo bid en verzoek ik, dat Gylieden my met Ulieder gunst zult ouderfteunen en opbeuren. J)q Almachtige God neme Ulieden fteeds in zyne befcherming! Hy verlenge Uwe dagen tot in eenen'hoogen ouderdom! Aanfchouwt den gqlukkigen en voorfpoedigen Staat van het Christendom, van deeze Stad, en het heil des Vaderlands, en Hooge- Schoole, alle de dagen Uwes. levens , zynde zelfs deelgenooten van de beste Hemelfche gaaven en zegeningen; tot dat Gylieden, door de naauwfte banden-van Geloof, en Liefde, met den wa;;re Vrede-Vorst verëenigd, eindelijk eens zult overgaan in de geruste en zalige woonplaatzen van de Hemel- ftad- ; • Heer Redor Magnificus! Heeren Hoogleeraars in alle Konsten en Wetenfchappen, welke ik nu de eer heb als myne Ambtgenooten te begroeten. Hoe aangenaam, tot welk eene eer is het my, in het gezelfchap. van Uwe Vergadering aangenomen te worden, vooral daar ik er ouder Ulieden erken, die ecrtyds myne Leermeesters waren, moetende van my als tweede Ouders bemind, hooggeacht, en geëerbiedigd worden, aan welke ik in het openbaar bekenne veel verfchüldigd te zyn, ziet daar, by my zo  YSBRAND van HAMELSVELD. 61 zo welverdiende Mannen! myn regtehand en trouwe , dat ik Uwe Weldaadén en 'onderwyzingen zal gedenken; dat ik altyd Uwen naam zal roemen, en Ulieden altyd een dankbaar harte zal betoonen. Het zal nu myn werk en post zyn, my naar Uw voorbeeld te fchikken. Gylieden, myne Ambtgenootenl neemt my niet alleen in Uwen rang en getal, maar tevens ook in Uwe vriendfchap aan! Om dezelve niet onwaardig te zyn, zal ik altyd trachten Ulieder genegenheden alle aan my, met alle foorten van Eerbewyzing en beleefdheden, te verbinden. Indien ik in het waarnemen van alle de deelqn van myn Ambt, Ulieden wilde evenaaren, zou ik my dwaaslyk met eigen waan en verbeelding kittelen , ligt voorzie ik, dat de ervarenheid en ondervinding van zaaken my in veele opzichten zullen ontbreeken, daarom verzoek ik dan Ulieder hulp, byftand, en 011derrigtingen , maar vooral Uwe fmeekingen, gebeden , en voorbiddingen by onzen God. Myn dienst , in zo verre die - zoude kunnen nuttig zyn, bied ik Ulieden geerne aan, zullende daar toe myn best doen, dat Gylieden nooit eenige reden zult hebben, om te klaagen , dat die oprechtheid en trouwe, welke men aan Vrien-  6a ÏNWYINGS-REDEVOERING van Vrienden en Ambtgenooten > nocb die gedienstigheid , en hoogachting, welke men aan deugdzaame; en aanzienlyke Mannen, die ouder van jaaren en geleerder zyn j noch een dankbaar gemoed, het welk men aan Leermeesters behoort te bewyzeni, by my niet gevonden worden. Zeer voortreffelyke Jongelingen j Uwer Ouderen lust, hoop, en liefde, eerlang de luister van Vaderland , of Kerk ! ik erken my aan Ulieden een fchuldenaar te zyn. Gylieden hebt my, toen- ik hier als een Ambteloos man woonde, met alle achting vereerd.. Gyüeden hebt openlyk blyken gegeven, dat de Verkiezing op my, door de Edele Groot - Achtbaare Bezorgers deezer Hooge - Schoole uitgebragt, Ulieden aangenaam was; Deeze Uwe genegenheid jegens my geeft my niet alleen moed, maar is my ook tevens tot een prikkel en fpoor. Wat mag ik niet hoopen van Jongelingen, die my uit zich zelve vrywillig opene ooren zullen leenen, als ik de Godlyke Waarheden zal onderwyzen, die met gunftige genegenheid zullen tegemvoordig zyn ? Ik zal my geheel aan Ulieden toewydeh, Voor Ulieden, en Uw nut zal ik arbeiden, denken, en leven, zo lang ik lee-  YSBRAND van HAMELSVELD. 63 leeve; Myn hart en myn huis zullen voor Ulieden altyd openftaan, zo er eenig verftand, eenige geleerdheid in my is, dit alles kunt Gylieden, als het Uwe, met een zeker recht van my vorderen; Het zal my zeer aangenaam zyn, wanneer Gylieden my Uwe twyfelingen en zwaarigheden zult te kennen geven, en daardoor te weeg brengen, dat ik ook van Ulieden , myne Spitsbroeders ! iets leeren mag, want met den Grooten Scaliger , denke en oordeel ik dus , dat er niets gelukkiger is dan te kennen , niets Godlyker dan te ondenvyzen , maar ook niets nader by onze waare Zaligheid dan te leeren. Van Ulieden beloof" en voorfpel ik my alles goeds. Dit is toch waarlyk Uwe roem, dat gy U toelegt, om te eeniger tyd Godgeleerden van den waaren ftempel, of zeer nuttige Burgers voor het Gemeenebest en de menfchclyke Maatfchappy te zyn. Gylieden erkent met uw eigen oordeel, hoe groote yver , hoe onvermoeide arbeid, ftandvastigheid , naarftigheid en waakzaamheid er nodig is, om dit eindoogmerk te bereiken. Gy Beöefenaars der Heilige Godgeleerdheid erkent zelf, dat men dag en nacht eene aanhoudende naarstigheid moet aanwenden, om Schriftgeleerden  64 ift W YINGS- RÉDE VOËRING van den te worden, wel onderwezen in het Koningryk der Hemelen , die uit den goeden fchat van het hart oude en nieuwe dingen te eeniger tyd zullen voortbrengen. Wel aan dan, Jongelingelingen van edelmoedigen imborst en verheven ' Geest, myne Spitsbroeders, myne Vrienden, wendt hier toe allen vlyt aan , befteedt alle naarstigheid , door het voorbeeld der zeer beroemde Mannen, als door fpooren aungeprikkeid, op dat Gylieden lichten, ja fteunpilaaren voor het Vaderland, van de Menfchelyke Maatfchappy, en voornamelyk van de Kerk moogt zyn, op dat Gylieden het waare geluk van het Christendom door gegronde Kennis, door een zuiver gemoed en Heilige Zeden bevordert, en zelfs zalig zyt* Maar Gy, ö opperfte Majefteit! God der Wetenfchappen en Wysheid! Zyt ons altyd naby met uwe goedheid en gunst! o Zon der Gerechtigheid , ziet ons aan met een vriendelyk ert helder gelaat; Beftraal onze Zielen met het licht van uwen Geest, die ons in alle Waarheid leide; Help en begunstig ons in onze voornemens! Zo gy zelf ons onderwyst, leid en begunstigt, zo zullen onze oefeningen en arbeid een gewenscht einde ontmoeten , zonder U kun-  YS.BRAND van HAMELSVELD. 6*5" kunnen wy niets doen , zonder U zullen wy vergeefs arbeiden! Wilt Uwe Kerke byftaan! Bewaar haar in het uur der Verzoeking! Bekeer de Zielen, die door fchadelyke en verderfelyke dwaalingen bedorven zyn , en breng haar te rug tot de erkentenis der waarheid. Kom Gy ons zinkend Vaderland te hulp, op dat, de Eendracht herfteld zynde, onze zaaken bloeien; Zegen deeze Stad en Hooge-Schoole , doe dezelve fteeds gelukkig , voorfpoedig, en bloeiend zyn! Stel gy onze, Staaten, den Prins van Orange, onzen Erfftadhouder, en de Overheden deezer Stad tot onze Befchermers, tot onze eer, liefde, en lust! Laaten de Vaderen des Vaderlands ons onder Uw Opperbeftier regeeren, en ons welzyn bevorderen, laaten zy onze Vryheid, Rechten en Voorrechten handhaven, befchermen, en ongefchonden bewaaren , laaten zy den Godsdienst en Uwe Eer voorftaan , en wy onder hunne Regeering een gerust leeven leiden! Goedertierene Vader! Dat haast die gelukkige tyden komen , in welke de gantfche aardbodem het Koningryk van Uwen Zoon zal verëeren , in welke alle Stervelingen van alle Taaien en Natiën Uwen naam zullen looE ven  66 INWYINGS-REDEVOERING &c. ven en bekennen, in welke het geluk van Uw Volk en kudde den hoogften top van volmaaktheid bereiken zal. IK HEB GEZEGD. OP  OP DE VERHEF EI NG van den WELEERWAERDEN ZEER GELEERDEN HEERE YSBRAND van HAMELSVELD S. S. Theol. Doclar, TOTGEWOON HOOGLEERAAR IN DE HEILIGE GODGELEERDHEID AAN DE HOOGE 5CHOOLE VAN UTRECHT. 5ij de aanvaarding van DESZELFS post, met eene plegtige . redevoering» Werd ooit, ondanks de fcheele nijd, i Mijn Lier der kunst en deogd gewijd, Om Hechts verdienftealleen ten roem, ter eer, te zingen*—«* Al miste thans mijn toon den lof Van fmaak en kunst /alleen de flof Zou mij ten zangftrijd dwingen. E a Mij»  C 68 ) Mijn Vaderftad de Hooge School — Het heil van Kerk en Capitoo!; Zijn, wie 't ook wraak of doem, de roerfels van mijn fnaaren. En zou dan, daar heur luister rijst, De toon die ze aan mijn zangfter wijst Zich met haar vreugd niet paaren. Had vreemd en kruipend zelfbelang, Door willekeur en fnoode dwang, De Vrijheid en met haar verdiende fchier verdreeven: Bekleedde de afgefmeekte gunst De plaats van naarftigheid en kunst: Thans ziet men 't recht herleeven. Noemt Vrijheid en gij noemt den fchat Die a! wat heilzaam is bevat: Een omiitputbre bron van aardfche zaligheden: Een maatfchappij waar voorfpoed woont, Die 't kwade ftraft, de deugd beloont —— Die 't naaste grenst aan Eden. Gij  < «9 ) Gij vindt die waarheidsfpreuk geftaafd Mijn Utrecht! daar ge 't voorbeeld gaaft. Om 't diep vervallen recht in 't licht wéér op te delven. Gij ziet uw Vrijheidsboeij geflaakt, En daar gij voor haar welzijn waakt Vindt ge alles in uw zeiven. Dit tuigt ook thans uw voedfterzoon Van Hamelsveld, die gij, ten loon Van zijn verdiende en vlijt, uw fchoolzorg woudt bevelen. Zo fteigt verheven wetenfchap In haren telg ten hoogden trap Om in uw heil te deelen. < i Hoe beeft en trilt de maagre Nijd! — De Jonglingfchap, der Kerk gewijd, Ziet in heur Leeraar thans het doel van haar verlangen. .Zij noemt te recht hem wellekom, { Daar frisfche krachten de ouderdom Met nieuwen lust vervangen. E 3 Het  C 70 ) Het waarheids lich: fpreid nieuwen glaus, De Godgeleerdheid vlegt een krans Van nimmer dorrend loof voor 't puik van haare zoonen. Hij tart, vol moed, den ongodist: En durft den huichlaar, onvernist, Zijn fnoode laagheid toonen. Eerlang zien hooge School cn Kerk De fchoonfte vrugten van zijn werk; De Jonglingfchap verrijkt met keur van wetenfchappen: De fmaak en kunde gaan hun voor, 't Welwikkend oordeel wijst hen 't Gamaliëls! in uwen kring. Oin faam het heil der Kerk en Hooge School te fchraagen. Neem, Jonglingfchap! zijn lesfen aan, Zo geeft uw gladde levensbaan U nimmer ftof tot klaagen. j Dat 's Hemels rijke gunst u lang, Verheven voorwerp van mijn zang! Tot heil der nijvre jeugd, tot vreugd van Utrecht fpaare! Dat Neêrland haast den roem vermeld' Des Leerlings van van Hamelsveld, En op zijn lesfen ftaare! Zo zal, in fpijt van hoon en fmaad, De roem van Utrechts achtbren Raad In 'theil der Hooge School, den Nijd in de oogen draaien. Zo waarlijk zij uw nagedacht, Uw gade en kroost, bij elk geacht! Zo kent uw heil geen paaien. JAKOB van MANEN, Adr. E 4 LIER-  LIERZANG AAN DEN IIOOGEERWAARDiGEN HOOGGELEERDEN H E E RE YSBRAND van HAMELSVELD, S. S. Tbeol. DcRc-r BY ZYNE AANSTELLING TOT GEWOON HOOGLEERAAR IN DE H. GODGELEERDHEID AAN UTRECHTS HOOGE SCHOOL. Triumph, triumph! de Deugd mag zegevieren! Geluk, geluk! van Hamelsveld! Gij ziet uwe Eer geheel herfleld, Uiv kundig hoofd met fchittrende eerlauwrierea Thans roemrijk fleren. Wie  C 75 D Wie zou den Raad, den Achtbren Raad niet roemen,' Die Deugd op haaren prijs waardeert; Die 't onrecht uit haar vesten weert ? Ja! elk Bataaf zal hen, wie 't ook moog' doemen, Met eerbied noemen. 'k Zou tot hun lof mijn teder fpeeltuig dwingen» Gewis! maar hoe, hoe vang ik aan? .... 'tHart klopt, het oog ontrolt een traan, ... 'k Gevoel .... 't zij dan een ruime ftof tot zingen Voor Hemelingen.—; Van Hamelsveld! uw heilzon rijst met luister; Mijn vriend! ik deel in uwe vreugd, Zoo zegepraalt de blanke Deugd, Daar 'tonrecht wijkt, geboeid door flaaffchen kluister» In 's afgronds duister. E s * 'tGe-  C 74 ) 't Gewichtig Ambt, aan U thans opgedragen, Zij fleeds door U met roem bekleed; 't Zij Xïe openlijk ten Leerftoel treedt, Of daar men, om in 't Letterperk te flaagen, Uw raad mogt vraagen. Zoo moet het vuur van werkzaame ijver gloeien In *s Jonglings hart voor wetenfchap, Zoo vordert hij van trap tot trap, Zoo ziet men hem in deugd en kennis groeien, En Godsdienst bloeien, Zoo zal de Kerk met zulke Leeraars prijken, Wier hart de zuivre deugd waardeert, En Vaderland en Vrijheid eert, •Die, hoe 't ook gaa, van pligt noch rede wijken, Noch ooit bezwijken. Hoe  C 75 ) Hoe zal uw Naam op dankbre tongen zweeven! Wanneer men tot uw lof vermeld: „ Mijn Leeraar was van Hamelsveld, „ Door zijn gedrag zag ik me een voorbeeld geeven „ Om na te ftreevren. AAM „ 'k Zal fleeds aan Hem met dankbaarheid gedenken, ,, Gods zegen moet Hem nooit ontftaan! „ Nooit Zijn gelakzon ondergaan! „ Elk deugdzaam hart Hem liefde en achting fchenken! 5, Geen fmart Hem krenken! „ Hij leeve een reeks van blijdfchapvolle dage», „ Ja! blijve in achting na Zijn dood, „ Wanneer Zijn ziel in Abrams fchoot, Van aardfchen last en flavernij ontilagen „ Wordt opgedraagen." PAULUS BOSCH BOIS Mei. Dotlor.  AAN DEN HOOGEERWAARDEN HOOGGELEERDEN H E E R E YSBRAND van HAMELSVELD, BIJ DE AANVAARDING VAN DESZELFSPOST, ALS GEWOON HOOGLEERAAR IN DE HEILIGE GODGELEERDHEID , AAN UTRECHTS HOOGE SCHOOLE. 3V[ijrt Zangfter Haat een blijde toon; Niets kan haar gulle vreugd bepalen, Nu ze op uw eedlen kruin ziet pralen Den welverdienden lauerkroon. En fchoon de nijd en lasterzugt Vaak uwen roem bezwalken wilde En op uw deugd heur pijlen fpilde; Gij drijft ze fchandlijk op de vlucht. ' Gij triumpheert, van Hamelsveld! Dank zij der Vadren'wijs bellieren, Waar door mijn vriend mag zegevieren, En tot Hoogleeraar zijn gefteld! Dus  C 77 ) Dus leidde U wijsheid bij de hand, Daar Godsdienst, waarheid, naast U treden, De Vrijheid volgt uw raannenfchreden, Met liefde tot het Vaderland. Hier treedt gij rustig voor in 't perk En doét aan elk uw wijsheid hooren, Door heilgeheimen op te fpooren, Tot fteun der ware Christenheid. Ew Omltuwd door dezen deugdenftoet Leid men U juichend van den drempel Ten Kanfel van der wijsheids tempel, Daar elk U als Hoogleeraar groet. Driewerf geluk, oud aadlijk Sticht! Nu gij aan uwen trans ziet pralen, De helderfchitterende flralen Van zulk een Academielicht.  ( 73 ) Een licht dat in den waereldkring, Door deugd en door geleerdheids trekken, Aan Utrecht tot meer roem kan ftrekken^ Daar 't in haar 't eerst belïaau ontving. Dat U dan, Vriend, geen roem ontfta! O neen! een bron van zaligheden Vloei, daar gij flapt met vaste fchreeden, Voor U en de Uwen vroeg en lpaê! Geluk! de bloem van Neêrlands jeugd! Nu gijze in wijsheid voor moogt lichten, En haar door nutte lesfen (lichten Op 't fpoor der Godgewijde deugd! Zoo worde in 'teind uw werk bekroond, Met zegepalm en eerlaurieren Die eeuwig uwen fchedel fleren, In Salem, daar de Godheid woont. JAN FREDERIK GARDNER. AAN  AAN DEN HOOGGELEERDEN HEER YSBRAND van HAMELSVELD, TOEN DEZELVE TOT HOOGLEERAAR IN DE HEILIGE GODGELEERDHEID AAN UTRECHTS HOOGE SCHOOLE VERKOZEN WTERD. \7"erdïenfte, omftuuwd van glans en eer,' Duld dat ik thans voor U de veer Aanvaard, om uwen roem te melden: Ik ftaroog op het heerlijk loon, Op uwe fehitterende kroon, Waarmeê de erkentenis uw' ijver wou vergelden. Vet-  C 80 ) Verdienfie, in hagelwit gewaad, Voor wien de glorie opwaards gaat, Langs marmerfteenen trappen: Het zij gij U als Burger kweet, Of in Geleerdheids perken ftreedt, Om aan haar hand heur Eerzaal in te flappen. Zoo heeft zij U, van Hamelsveld ! In hooger kring van eer gefteld: Een ftraal van 't Achtbaar Kapitoole, Scheen glansrijk op uw gloriepad, Toen gij in uwe Vaderflad Hoogleeraar wierd, aan Utrechts Hooge Schoole. Verheyen Jongelingfchap! welaan! In 't onderwijs der heiige blaên Door vlijt ten hoogften top geftegen! Draaf rustig voord in 't letterperk, Nu Utrechts Hooge School en Kerk, Heeft aan haar trans een nieuwe flar gekregen. Mij  ( W ) Mij dunkt ik zie de Dankbaarheid, Op uw gelaat thans uitgefpreid, En flaarend op Gods mogenheden, Naar uw Hoogleeraars onderwijs, De Kerk, Immanuël ten prijs, Met ijvervuur, met vreugd, kloekmoedig treden. TER. Ontvang, Eerwaardig Dichtgenoot; Die vaak mij uwe hulpe boodt, In 't fpannen van mijn zwakke fuaaren, Dit kransje tot uw eer gebreid, Uit achting, meer dan kundigheid; Wil 't als een blijk van mijne min bewaaren. ]USTUS de WAAL.  TER VERHEFFING Van den weleerwaarden zeer geleerden HEERE YSBRAND van HAMELSVELD^ S. S. Theol. tioclor, TOT GEWOON HOOGLEERAAR IN DE HEILIGE GODGELEERDHEID, AAN DE HOOGE SCHOOL VAN UTRECHT. "Die achtbreRaad, dat Volk, dat voor zijn regten waakt, Zoo (lil als groot den boei der wrevle heerscbzugt (laakt, Die braaven, die voor 't heil der Haardftecn rustloos zweeten 3 Betoonen dat zij 't heil des Gödsdienst niet vergeten. Keen, Vadren van het grijze en vrijheidaadmend Sticht, Gij, die en Kerk en School op 't duurst aan u verplicht, En  ( 83c> En kunde en wijsheid en verdienften wilt waardeeren—— Doch, die verdienstlijk is zou die ook roem ontbeeren ? Neen, Deugd beloont zig zelf. Dit zien wij op deez' dag» Nu 'k u, van Hamelsveld ! met(vreugd begroeten mag, En als Hoogleeaaar aan het Stichts Aiheen zie pronken; Door wijze lesfen de eedle Jonglingfchap ontvonken, Tot zuiv're Godsdienst en 't belang van Christus Kerk; 'tZij daar uw mond hün leert om 't waare of valfche merk Waar aan den Christen is te kennen, te onderfcheiden; Offteeds hun leeraart om zich manlijk te bereiden, Om, fteunend op het waare en nimmer faalbaar woord, Hem, die of fnood, of ftout, het'Christendom vetfloort, Door kracht van reden van zijn dwaaling te overtuigen, Of wel 't verftokte hart, door zagtei1 taal te buigen, Te vormen naar de leer van Vorst Etnmanuè'1 En daar ge als Leeraar in zijn Kerk ook zijn bevel Getrouw volvoert, ü als een nyvren dienstknegt tekent. Uw wordt zo mi!d als goed zijn gunfte toegerekend. Intusfchen, groote Man! dank zij uw kunde en vlijt, Aan welke gij deeze eer alleen verfchüldigd zijt! Het Sticht zal fteeds op u en uw geboorte roemen, En bij het nageflacht altoos met eerbied noemen,* F 2 De  c u } De mond der wijsheid zelf, de KoningVijner Kerk, Zij u een fteunpilaar in uw gewigüg werk! Met regt moog Neêrland dan op Jongelingen boogen, Gevormd in uwe School, die Jelus naam verhogen, En zuiver van begrip ook voor het Vaderland. En is uw taak op de aard volbragt, een beter fiand, Het zalig Hemelhof word' dan voor u ontflooten! Smaak daar de Zaligheid met al Gods gunstgenoten! PIETER GARDNER.