SCHATKAMER DER. T A A L E N, uitgegeven onder de zinspreuk! LINGUM PATRI M EXCOLENDIA MORÊt eevattende veele uitleggingen van VEROUDERDE NEDERDUITSCHE WOORDEN, en, ophelderingen van de meeste DOODE TAALËN, niet alleen ten nutte van alle r TAAL-en LETTER-KÜNDIGEN, Maar ook van de GODGELEERDEN, met betrekking tot het VERKLAAREN DES BYBËLS. Tc AMSTELDAM, b$ J. B. E L W E, MDCCXCIV»   INHOUD. Inleiding. . Blad?, i Onderzoek over de oude woorden gere, en ghere. ... % . ii Over het oude eren. . . ; «3° Over het woord wyc ti. • . . 42 Over de woorden werscap enwERsCAPPEN49 Over het woord minne. 55 Over het woord degen; . . . 62 Dichtftukjen. 72 Verhandeling over de overblyffels der Getifche taele, uit het latyn vertaeld. . . 77 Vervolg dier Verhandeling. ; . 97 Aenhangzel over het woord ghere lacinia. 155 Onderzoek over het verouderd woord twi. 158 Over de woorden deemster en deem» STERHEID» .... 176 Korte Aenmerking over het verouderd woord sti velen. . . . . 186 Onderzoek over het verouderd woord qüene. 189 Over de woorden gomen en goem. 203 Verhandeling over de G emeenfchap der Gothifche en Nederduitfche Taal. . 217 * WoQJ*  , . INHOUD. Woordelyke Vertaling uit het M-G. in hét ND. van eenige Hoofdrukken van den Brief van Paulus aan de Romeinen. Bladz. 272 Van het Onze Vader. . 7 290 Van den Lofzang van Maria. \ l 298 Van den Lofzang van Simeon, . . 304 Aenmerkingen over eenige M-G. Woorden in den Brief van Paulus aan de Romeinen voorkomende. . • • 309 Aenmerkingen en Uitleggingen eeniger Woorden op het Onze Vader^door eenen]onbekenden Schryver. . . . 373 Aenmerkingen over zommige M-G Woorden in den Lofzang van Maria en Simeon te vinden. . • . %%? Aenmerkingen over eenige Oude Nederd. Woorden, welke inde Overzetting van eeni* ge Hoofdjl. des Briefs van Paulus aan de Romein., uit het M G gebruikt zyn. 411 Lyst van vergelyking tusfchen de Laplandfche en Nederduitfche Taal. . . 434 Een Dichtftukjen, zynde een Brief van Thamar aan Amnon, het welk ons verzogt is te plaatzen. NB. Be Plaat N. 1. mm ingevoegd worden u* gen over bladz, 84.  THAMAR aan AMNON. Cjefchonden Thamar wenscht, hoe zeer zy hem moest katenj Haat' ftouten fchender heil, 'tgeen zy door hem ontbeert. 'kBen dan door u ten prooye aan fchande en fmart gelaten, Na gy, met zoo veefdrifts, myn liefde hadt begeerd! Ach, Amnon, volgt de haat zoo fchielyk op het minnen! Ach, brengt genot van min zoo ras verfmading voort! Maar neen; geen liefde greep ooit plaats in uwe zinnen: 't Was enkel fnoode lust,'die u heeft aangefpoord. 6 Wat beftaat myri hand , dat zy aan u durft fchryvens U, na dien wreéden hoon, zoo haatlyk in myn' zin! Ik moest uw beeldteniS eer dit myn geheugen dryvén. Dan zelfs die hoon prent daar uw beeldtnis vafter in. Of hoop ik, dat dit fchrift uw' boezem zal verzagten ? Die boezem, wteedaart, tart iri hardheid ftaal en fleert Had ik u niét alreê bewogen door myn klagten; Zoo gy te Winnen waart door klagten en geween f ^k Voorzie maar al te klaar het lot aan my befchoren. Geen fmeeken, geen verwyt, boog ooit uw* ftuggen wil. Maar daar 'kmy'h rust, rfiyne eer, en kuisheid heb verlorena Is 't flechts een kleen verlies, dat ik wat woorden fplt. Helaas, vergeldt gy dus myn trouwe broederliefde, Myn hartlykheid, myn' dienst, myn' byftand , u betoondj Ik zelve ftreel den flang, die my den boezem griefde. 'fcBied hulp, maar ïie die wel averecnts beloond. * De  ( * # # ) De alziende Hemel draag' getuigen van myn tranen, Toen Vaders bcó de maar van uwe krankheid bragr, Toen zyne teedre zorg voor h my aandeedt manen Op dat door mynen dienst uw kwelling werd' serzagt. Myn zucht voor uw behoud deedt alle twyfHing vlieden. Men hadt my niet zoo ras des Konings wil cntdekt, Of 'k vloog naar. uw verblyf, om u dien dienst te bieden. Ik vond op 't ledekant u kwynend uitgeftrekt. Wat fnood vermomde list! die diepgezonkenc oogen; Dat ongedaan, verbleekt, en uitgeteerd gelaat; Die zuchten zelfs, wier bron ik minzaam poog, te droegen, Dit al bereidde dan uw gruwzame euveldaad! Gy vergt my, dat myn hand u fpyze zal bereiden :. Wilvaerdig maak ik ftraks 't begeerde voedfel toe. Gy eischt het van myn hand: ik brengt 'tu zonder beiden, Terwyl ik op uw' wil een elk vertrekken doe. ó Epyt! 'klang zelve u 't ftaal tot myn bederf geilepen : 'kYl zelve naar den ftrjk, dien my uw geilheid fpant. Naauw biedde ik u de fpyze, of vind my aangegrepen , En aan uw zy gefleurd op 't dartel ledekant Wat kon ik, zwakke maagd in zulken roeftand hopen ? Op byftand? zelve deedt ik ieder van my gaan. Ontvlochten? ach, geen weg ftondt my tot vluchten open. Weerflreven? kan een vrouw 'tgeweld eens mans weêrftaan > 'k Zocht  ( * # # 'kZocht ioor myn fchreijen nog uw fnoode vlam te fmoren; 'kDeed u van 't vuil bejag de fchande en dwaasheid uien; Myn mond ftelde u, dat ik uw zufter was , te voren; Haare oneer, uw gevaar, onmogelyk te ontvliên. 'kVleidde u, dat Vader die u mint, u niet z»u weigren Waar anders zulks uw wensch, dat ge u aan my verbondt. Al wat ik zeide. en deed, deedt flechts uw'fmoedwil fteigren; Geen rede geldt, waar drift verftand en rede fchondt. Gy voegde, als wilde uw min door dwang geen gunst genieten, 't Liefkozen by den dwang, het vleyen by geweld. Gy badt, gy fmeekte my, ik zag uw tranen vlieten. Wordt dan door tranen ook bedrog in 't werk gefield ? Gy zwoert my eed op eed, by uw behoud, myn leven, V/aar in (zoo fpraakt ge; alleen 't behoud van 'tuw beftondt, Dat gy me, als Vrouw, uw hand ook met uw hart zoud geven. Dit zwoerrge zelfs by Hem, die ieders ziel doorgrondt, 'k Bezweek, (hier doet myn fchaamt my 'tblned naar 't aanzichtftygen,) 'kEezweek voor uw gevlei, uwe eeden, uwen dwang. Wie zou toch op een maagd de zege niet verkrygen Die zoo veel wapens voert tot haren ondergang? Hadt my myn fchaamte en fchrik, eer gy me fchondt, doen frieTen, 1 Of, fnoode, hadt uw ziekte uw' levensloop bepaald: Van hoe veel fchande en leeds hadt my myn dood ontheven ï Hoe groot eene ontrouw waar met u in 't graf gedaald.' Ach.  £ * # * j Adi, Hefda, en eer, en trouw moet weinig by u wegen ; Daar gy zoo licht en liefde, en eer, en trouw vergeet' De fponde was nog warm van 'tfchandlyk minneplegen, En ftraks verzaakt ge uw min, en de eeden, die gy deedtj Te weinig was 't u, fchelm , myn zuiverheid te fchenden j Te weinig, dat ge my tot fchande en oneer bragt: Ka 't boeten van uw lust; moest gy me van u zenden ; En hoopen fclümp op fchande, en hoon op vrouwenkragt! Dat wreed bevel kon dan dien eigen mond ontglippen, Die my, zoo korts geleêii, de teêrile kusfen gaf! , Die woorden vloeiden d.in (wat vajsheid!) van die lippen* Waar meê gy zwoert, my zelfs te minnen tot in 'tgraf! Ik kon, rampzaalge, ik kon myne ooren naauw gelooven. Niet denken, ('k had zoo vals , zoo boos u niet befchouwd) Dat ge in uw hart zoo ver.de menfchlykheid zoudt dooven, Haar, die gy fchelms onteerde , ook wreed verflooten zouds. 'iWas altewaar! Helaas, 'k doe u myn klagten hooren ; ■kOmhels uw knieën zelfs, 'khad nooit my zoo verneètd. Maat alles vruchteloos: gy flopt voor my uw ooren , En floot my van u af, daar my myn rouw verteert. Ik toefde, (of kon myn hart myn vonnis onderfchryven? ) 'k Toefde, of gy me ook terug zoudt roepen, nog een wyU Gy lafte een' flegten Haaf, my van u uit te dryven. Die last, zoo fmaadlyk, werdt gehoorzaamd in der yl. Dit,  pit, dit ontbrak dan nog aan Thamars ong-lukken! Myn heilloos lot hadt my geen leeds genoeg verwekt.' Dit moest dan 't laatfle zyn van zoo veel gruwelftukken, Waar meê ge uw zufters eer, uw' eigen naam bevlekt! Ut Stond, daar ik dus op eens myn hoop ter neer zag ploffen, ('tBegeeft ons alles toch, wen ons de hoop begeeft) Als een die, onverwagt door 'tblikfemvuur getroffen , Nog leeft, maar zelf zich niet bewust is , dat hy leeft. De traanen hadden 'toog, de fpraak den mond begeven, Myn ziel gevoelde niet door overmaat van fmart, De droefheid deedt in 'teind myn zinnen weêr herleven, En gaf op nieuw gevoel, en werking aan myn hart! Toen mogt ik aan myn klagt den ruimen teugel vieren. 'k Strooi flof en asfche op 't hoofd, ten blyk van myn verdriet; Ik fcheur 't veelverwig kleed, ( waar toe zou 't meer my fieten ? ) Myn handen fpaarden zelfs myn borst en wangen niet. Vergeefsch tracht Abfalom (moest ik hem dus ontmoeten! Moest hy in zulken ftaat zyn lieve zufter zien!) Myn leed door vriendlykheid , door goed onthaal te boeten: 'kZoek hem, 'kzoek elks gezigt , ja, 'kzoek my zelv' te ontyliên. Wat fchepfel zal voortaan myn byzyn nu geheugen ? 'kZie my van elk verfmaad in myn rampfalig lot. Waarheen, helaas, waarheen zal ik myn fchande brengen ? 'k Ben gansch Jeruzalem , gansch Israël ten fpot. Al-  ( # # # ) Alleen myn dood kan my van zoo veel leeds genezen. En ach, wie weet, wie weet, hoe ver myn wanhoop gaat! 6 Zou uw hart zoo hard, zoo vreemd van meèly wezen Dat gy niet weenen zoudt, als gy myn dood verftaat! Myn dood! neen, laat my eer uw medely verwerven. 'kZal weêr gelukkig zyn, wanneer ge 't my vergunt. En waarom zou, in fmart, de droeve Thamar fterven« Daar gy op eens haar druk in vreugd verkeeren kunt. Ach! geef nog eens gehoor aan myn benaauwde klagten.; 'kBezweer 't u by dat zoet, dat ge in myn' arm genoot; By uw gevaar; (wie weet, wat leed u ftaat te wagten!) By myn verdriet, helaas, dat uit uw liefde fproot. Indien uw boezem ooit voor my in liefde brandde, (En dit, dit hebt ge my met eigen mond gezegd) Stel, Amnon, ftel dan perk aan myn verdriet en fchande, En laat my de uwe zyn door wettelyken echt.  TAELKUNDIGE MENGELINGEN INLEIDING. Ï~ïet is ene onbetwistbare waerheid, dat de beoeffening onzer moedertale allernoodzakelijkst zij, daer de tael zeer veel invloed op OOZe wijze van denken heeft; en dus zal derzei ver but'ckuving en uitbreiding veel toebrengen tot dc juiste vorming,, nette onderging en klare uitdrukking van onze denkbeelden cn tot de wenfchelijke vermeerdering onzer kundigheden (a), en dierhalven zal, r ver verwaerlozing, of door der- zelver beoeflening, ons, en onzer medeburgeren geluk grootlijks of vermeerderd of verminderd worden. En is dit zo ! welk liefhebber van geleerdheid zal een ogenblik aerfelens om ook hier in zijnen plicht te betrachten; ( ning onzer moedertael toeleggen , en dit is ons hierom te noodzakelijker, om dat onze tael meer dan enige andere in verval geraekt is, veroorzaekt door dien dezelve ons in onze jeugt nimmer regelmatig geleerd, en hier door bij de meeften buiten alle regelmaet gebruikt wordt, en dus kan men ligt begrijpen,, ïs zij ook van haeren ouden luifter geheel enal beroofd. Het is te beklagen, dat, niet tegenflaende wij in ons vaderland mannen van beproefde kundigheid en doordringend oordeel gehadt hebben, die zich toegeleid hebben , om den Nederlander zijne tael zuiver te doen fpreken en fchxijven, dezelve echter snoch zo gebrekkig bij de meeften gebruikt wordt. Velen zijn 'er die niet weten, dat onze tael tot zulk een verval geraekt is, anderen wederom verbeelden zich, dat ieder Nederlander het Neêrduitsch kan, zommigeti integendeel zijn overtuigd, dat zij gene rechte kennis van hunne moedertael hebben, maer achten het der moeite niet waerdig zich ene meerdere kundigheid in dezelve te verfchaffen, zo vindt men ook zulken die het enig hulp-  INLEIDING. 3 : hulpmiddel, dat ons om goed en zuiver Neêrduitsch te leren, overig is, niet bij de hand %-atten, ik wil hier mede zeggen, die zich niet op de kennis der oude Nederduitfche Tale toeleggen, dewijl zij zich verbeelden dat het genoeg zij, zo zij maer weten, hoe men heden gewoon is te fchrijven, en dat het hun niet raekt, hoe de ouden (die juist de tael zuiver en regelmatig gebruikten) fchfeven en fpraken. Maer zij , die aldus redeneren, dwalen uit onkunde, niet wetende, dat tusfchen oud en nieuw Neêrduitsdh een zo verbazend groot onderfcheid is, dat zo zuiver en regelmatig als de ouden de tael gebruik-ten, zo verbasterd en buiten alle orde en re-gelmaet dezelve thans bij ons gebruikt wordt, willenwe dus de vereischte kundigheid tot het regelmatig gebruik onzer tale bekomen, wij zullen dezelve uit de fchriften der ouden moe» ten verkrijgen, dus zal een ieder ook ligt begrijpen , dat, zo men regelmatig fchrijven wil, het niet genoeg zij te weten, hoe men lieden fchrijft, maer hoe men fchrijven moet y en dit kunnenwe nimmer weten, ten zij wij ene genoegzame kennis onzer oude tale hebben verkregen, zij doch is alleen in ilaet om ons zuiver Neèrduitsch te leren. Hoort hier den groten Huydecoper (£), daer hij zegt: . •■' : *—«. {b) In zijnen brief wegens den Abl. ALf. bl. efi> A a  4 INLEIDING. „ geen mensch ter werreld, hoe fchrander „ van geest en oordeel, kan over taal en taal„ eigen vonnisfen , die niet met aandacht „ heeft onderzocht, niet alleen hoe men nu fpreekt en fchrijft, maar hoe de Ouden ge„ woon waaren te fchrijven. Wat heerlijke Ideè'n men bij zich zeiven kan maaken, wat „ verheven denkbeelden men in zijne harsfens kan vormen; de eigenfchap eener taaie is ?, niet te leeren dan uit boeken, ja uit veele- boeken, onderling tegen elkandcren verge- leeken." Hetzelfde lerenwe bij Ten Kate (c), die van oordeel was, dat „zonder kennisfe van de oudheid geen goede grondilag^tot -jQpbouw onzer tale te leggen was." Tweledig zal het voordeel zijn, dat wij uit de beo effening der oude tale trekken kunnen. Eerftelijk lerenwe de echte betekenis van vele nu verouderde woorden en fpreekwijzen, welke bij de ouden in gebruik geweest, en nu geheel en al in onbruik zijn, en daer door bij de meeften niet meer verftaen worden; dit voordeel zal ook zeer aenmerkelijk zijn, want hoe menigmael kan het niet gebeuien, dat men het een of ander oud ft.uk, tot verftand der hiftorie van ons land dienftig, of om (r) Gemeenf. tusfen de Gott. en Nederd. Spraeke, bl. 3.  INLEIDING. 5 om in ene andere wetenfchap enig licht bij te zetten, nodig heeft, wat gevolg zal dan ene verwaerlozing der oude Neêrduitfche tale hebben ? dit namelijk, dat zo niet het gehele ftuk, ten minften een groot gedeelte van het zelve van geen het minfte nut zijn zal, hoe veel licht dit oude ftuk ons anders in die zaek, welke wij onderzoeken willen, hadt kunnen bijzetten, en de enige oorzaek, dat wij van het nut, dat anders uit dit oude ftuk te halen was, verftoken blijven, is dat wij die oudduitfche woorden en fpreekwijzen, welke nu in onbruik geraekt zijn, niet meer verftaen. Wij moeten ons dus noodzakelijk toeleggen om die verouderde woorden onzer tael mede te verftaen, en vele zulke woorden zijn 'er bij de ouden voor handen, die men nu nimmermeer gebruikt, of bij een' enigen fchrijver leest; want de talen zijn aen grote veranderingen bloot gefteld, vele woorden verouderen, in welker plaets wederom anderen van dezelfde betekenis aengenomen worden en algemeen in gebruik raken, dit is reeds te recht aeugemerkt door horatius Vt filvis folia privos mutantnr in annos; Prima cadunt: ita verborum vetus interit aetas, Et iuvenum ritu florent modo nata vigentqite. HUYDE- (d) De Art. Poët. vs. 60. feqq. A 3  6 INLEIDING. huydecoper vertaelt deze woorden aldus; i . Gelijk ah jaarlijks valt het dorre loof in 't woud En plaats maakt voorliet nieuw; zo wis feit ook een oud En afgefleeten tal van woorden zijne flede Aan nieuwen, die V gebruik allengs uitbotten deede. Het nut dat wij in de twede plaets uit de beoeffening der oude Neêrduitfche tale hebben zullen, zal hier in beflaen, dat wij heden goed en zuiver Neêrduitsch leren fchrijven; het is al mede ene onbetwistbare waerheid, dat onze tael meer dan enige andere verward is, dat wij maer al te ver van de geregelde fchrijfwijze onzer voorouderen zijn afgeweken, ja van alle hunne taelwetten. Zij, die Huydecoper's Proeve gelezen hebben, weten in welken tijd dit onheil onzer tale overgekomen is; voor min geoeffenden echter zuilenwe dit tijdftip hier bepalen, op dat zij weten zouden welke fchriften men onder die ouden, waer in onze tael zuiver gefchreven is, ftelJen moet. Het is allen bekend welke onheilen de Oorlog, die wrede en allesvernielende tijran, in een land te weeg brengt, hoe hij de vrijheid bedwingt, de zeden bederft, de wetten vertreet, de tael verbastert, en even dit ongeVal is het dat onzer tale tot zulk een groot nadeel  INLEIDING. f 'deel verftrekte. De grote Huydecoper (e) ieert ons, dat, zedert de Hertog van Alva in, Nederland de wreedfte en eislijkfte verwoestingen aenriehte, alle Land- en Kerkwetten niet alleen, maer ook, ('t welk hij als een noodzakelijk gevolg ftelt) de Taelwetten 't onderfte boven gefmeten en verward zijn. Het voorbeeld dat Huydecoper tot bewijs, dat van dien tijd af ene, tot heden niet herftelde verwarring in de regelen onzer tale is ingellopen, bijbrengt, is een der klaerften en vollcdigften; te weten, het te voren regelmatig en gepast onderfcheid der woorden als en dan, en in tegendeel de fchandelijke verwaerlozing derzelver onderfcheiding na dien tijd ingellopen, ten duidelijken blijke, dat zedert dien tijd de regelen onzer tale ene merkelijke verbastering ondergaen hebben; wij kunnen hier bijvoegen (om maer bij hetzelfde voorbeeld te blijven) dat het niet onderfcheiden der woorden als en dan zo algemeen de overhand heeft genomen, dat wij tot op den huidigen dag noch met dit evel befmet zijn. Een ieder die hier op acht wil flaen, zal door de dagelijkfche ondervinding hier van kunnen overtuigd worden. Het woord als, of bij (e) Proeve van Taal- en Dichtk. bfc 130. Zie ook de N. Bijdragen I. D. bl. 324. A4  i INLEIDING. bij verkorte uitfpraek as, is zo algemeen m den mond van allen, dat het onderfcheid tusfchen als en dan in de gemene zamenleving nooit, durf ik zeggen, in acht genomen, en m het fchrijven zeer dhWils verzuimd wordt; ja, dat fterker is, het gaet thans zo ver, dat dit onderfcheid bij zommigen niet begrepen, bij anderen onkend wordt. Is het nu zo met ene enkele taelwet gelegen , hoe zal het met de anderen zijn ? van zommigen is een fchijn of fchaduw overgebleven, maer de meeften zijn geheel in onbruik geraekt; te recht heeft dus Huydecoper gezeid, dat van dien tijd ene halftarrige en bijna onoverwinlijke verwarring in de regelen onzer tale is ingellopen; wij zouden dit met andere voorbeelden kunnen bewijzen, maer zullen ons liever noch kortelijk bezig houden, met het enig middel dat tot herftel overig is', onzen lezer aentebieden. Om dan onzer tale weder haren ouden killer bij te zetten, is ons maer een enig middel overig, dit namelijk, dat wij met aendacht lezen, herlezen en gedurig onderzoeken de fchriften der ouden, die toch zo vele fchatkisten zijn, waer in onze moeder.tael zuiver en ongefchonden bewaerd wordt, en die onze fakkelen zijn waer aen wij heden onze lichten ontftekcn moeten. Maer daer - die  INLEIDING. «j die fchriften der ouden, waer in onze moedertael bij uitflek zuiver gebruikt is, (uitgenomen weinigen, die door den druk gemeen gemaekt zijn) niet algemeen voor handen zijn, en dus bij allen niet kunnen worden nagezien, zo willen wij ook niet afzijn, om onzen lezer mede te delen dat geen, 't welk wij onder het lezen van die fchriften (ƒ), als dienftig tot opheldering onzer tale, hebben aengetekend , en bijzonder tot opheldering van zommige verouderde woorden, ons voornamelijk bepalende bij zulken die heden bij velen niet meer verftaen worden, welke nuttigheid wij reeds in de eerfte plaets, als voortvloeiende uit de kennis der oude Nederduitfche tale, hebben aengetekend, en den Nederlander deze verouderde woorden zijner tale te doen verftaen, zal ons voornaem oogmerk in dezen zijn. Ons voornemen is onzen arbeid bij kleine gedeeltens onzen Lezer aentebieden, zo tot zijn als tot ons gemak, daer wij alleen dien tijd, die ons van onze andere bezigheden overig (ƒ) Voornamelijk zulken, die door den druk niet zijn gemeen gemaekt, en waer van dus maer weinige affchriften, die tot onzen tijd zijn overgebleven, voor handen zijn onder dezen Hellen wij in de eerite plaets de fchriften van ^acob van Maerlant. A 5  ffo INLEIDING. ©verigis, tot de taeloefFening kunnen beftejden, en hierom willen wij genen geftelden tijd bepalen, om een volgend ftukjen uit te geven. Dan wij verzoeken dat ons onze misflagen, die hier en daer mochten zijn ingellopen, vergeven worden, of met befcheidenheid onder het oog gebracht, daer wij genen lof begeren, ons voldaen rekenende, zo maer iemand onzer Lezers enig nut tot meerder verflant zijner moedertale uit onze aentekeningen zal bekomen hebben. ONDER*  ONDERZOEK over de oude woorden GERE, GHERE en GHERE. \^ele oudduitfche woorden worden 'er gevonden, die de vroege Schrijvers in meer dan enen zin gebruikten, en daer die woorden in de fpelling niet verfchilden, kon het niet anders zijn, of 'er moeiten heden onder de Uitleggers gisfingen gemaekt worden welke de ware betekenis van deze of gene woorden zijn mochte, of zo zij te oordeelkundig waren, om iets, enkel op losfe gedachten en herfchenfchimmen berustende, hunnen Lezer mede te delen, dan had dit gebruik der ouden ten gevolge , dat den nakomeling de eigenlijke betekenis dier woorden duifter bleef; om dit mee een enkel voorbeeld te bewijzen, zal ik ene plaets uit M. Stoke hier aenhalen met de daer bij gevoegde aentekening van den Hr. Huydecoper. m. stoke fchreef V, 13. vs. 329. Wort M erre en feer ontdaen. dit erre fchrijft Huydecoper is volgends Alkemade verjïoort, en volgends Sebastiaen droeve, dat de uit-  12 TAEL KUNDIGE uitlegging van Alkemade goed zij, bevestigt kiliaen, bij hem vindenwe Ene, Ira et Iray tus, en op verfcheidene plaetzen komt het in dien zin voor, zo bij M. Stoke als bij andere Schrijvers van zijnen tijd; en Huydecoper fielt mede dat erre droevig betekent, onder anderen bij m. stoke II. B. vs. 920. Was U erre, was hi Hide. zo ook, zegt hij, vindt men droeve en erre bij dien zelfden Dichter V. B. vs. 1145. volgends Huydecoper ene droefheid die geboren wordt uit gramfchap: men vindt al mede erre en gram bij maerlant Leven van den H. Franciscus MS. Cap. II. vs. 155. Als die vader quam in 't lant En hi den fone niet ne vant Wen hi erre ende gram. gram betekent mede droeve, zie Huydecoper''s aentek. op M. Stoke VI. B. vs. 166. En wien is de verfchillende betekenis van het oude Dorper onbekend, het betekent enen landman, enen boer, en dikwils gebruikten het de ouden in de allervuilfte betekenisfen volgends Huydecoper's aentek. op M. Stoke II. B. vs. 774. Andere voorbeelden van woorden die in meer dan enen zin bij de ouden voorkomen, doch door  MENGELINGEN. 13 «Hoor de Taelkenners wel verklaerd zijn, zullen wij hier niet bijbrengen, maer liever over^ gaen tot de zulken, van welke de verfchillende betekenisfen niet naer behoren zijn aengetoond, en onder eikanderen verward. Zo is'c gelegen met de woorden gere, ghere, en ghere. Ja de grote Huydecoper zelf is hier het fpoor geheel mis, in zijne aentek. op M. Stoke B. I. vs. 977. hier lezenwe ene plaets uit de doctrinale B. II. f. 2(5. d. Geleert mans leven fal we/en Pen/en, Jiuderen en lef en: Ander ftaf, feilt no fpere En fal fijn in fijn gere. waer op de Heer Huydecoper deze woorden volgen laet: „ Voor lang, en dikwils, heb „ ik overdacht wat hier gere zij. Maar ik heb „ het noch niet gevonden. Die het nader zal „ willen onderzoeken, kan deeze plaats verge„ lijken met de volgende uit walewein „ f. 34. b. Doe trac hi tfwert met tween ringen En vaget fcone an finen ghere. Indien men hier den raed van den Heere Huydecoper wilde volgen, en door vergelijking der beide plaetzen de ware betekenis, van ons gere  14 TAËLKUNDIGE' gere en ghere aerttonen, was het nimmer mogelijk enen goeden zin aen deze twee plaetzeri te geven; de ftoffe verfchilt te veel, dan dat men uit de vergelijking dier plaetzen enige opheldering halen kan. De Doclrinale verhaelt, Waer toe het verlangen, de begeerte der Geleerden zich uitftrekt, waer Zij al, waer zij nietnawenfchen. Walewein integendeel fpreekt van het afvegen van een Zwaerd aen enen ghere, niets is 'er, waer in de beide plaetzen enige overeenkomst hebben; en de betekenis van gere in de Doclrinale verfchilt ook hemelsbreedte van die waer in Walewein ghere gebruikte, en alfchoon hier de fpelling verfchilt, vindenwe echter gere in den zelfden zin, in Welken dit woord in de Doclrinale voorkomt, ddas ghere gefpeld; zo fchreef het Melis Stoke dikwiis: het betekent eigenlijk begeerte, lust, verlangen, kuiaen Ghere, lubitus, appetitus. wachtertjs 0) Geri, cupiditas. Hiervoor, zegt hij, gebruikt men nu het zaemgefteld begier, en bij den zelfden Geren, cupere, defederare (b), van dezelfde betekenis als het Bank'. en Alem. Geron. bij vredius (c) 4BtXo/ ÖtetC/ ÖcgcSEC/ cupio. Men vindt het bij wu- lera- O) Glosf. Gm«. p. 585. (b) Ibid. p. 564. (O Glosf. Franc, in add. ad Lib. Prodrom. IX. P- 34.  MENGELINGEN. ï$ teramus (d): lek gero thaz minwine kume in finen gardon. Noch lees ik bij den zelfden (e)) Tim ne Je alt niet geram Andere voorbeelden kan men vinden bij fr. jünius (ƒ), die die woord uit het Grieks afleidt, maer ons behaecht beter de afleiding die Wachterus opgeeft», te weten, dat Gerón komt van ger,Jponte, en de reden, die hij voor zijn gevoelen opgeeft, is Voldoende,' daer begeren eigenlijk zegt uit ene vrije en ongedwongen beweging naer iets haken , en dus kan geron zeer wel afgeleid worden ger,Jpante, ultro, libenter. — Het werkwoord Gheren, cupere heb ik zonder het augraentum Jyllabicum, bij oudduitfche Schrijvers, weinig gevonden, eens echter in het Schaekfpel in Rijm. f. 36. a. De Ackerman Jchal dar na gheren Wo he den ridder moghe neren. en bij den Vertaler van Boè't. 1485. B. IJ, 5. Rijm f. 76. d. Me gheerde ghee overtullichede; Eec, appelen teten, was de Je de, Daer men de hotigher mede vergat. Straks Paraph. Cant. Cantic. p. 82. Edit. P.MetnhtA \ej p. 113. CO Obfery. adWilkr. p. 6a. fe$%  16 TAEL'KUNDIGE Straks zeidemve dat het verfchil der fpelling in de woorden ghere en gere geen onderfcheid in de betekenis van het woord maekte, tot bewijs daer van zullenwe nu enige voorbeelden laten volgen; zo lezenwe bij melis s t oke I. B. vs. 376'. En hi doe ende oerdinere Na Jinen wille, na finen ghere. IV. B. vs. 072. Al hadden de Vlaminghe ghere De porte te winnen, fine conden. Kaerlant R. B. I. B. f. 7, c. Die tot Marien hebben ghere. VIII. B. f. 49. a. Doe ghinct al toe mit groten ghere. en in het zelfde Boek f. 51. c. Tfolk dat mit hem was int here Vloo thuuswert mit groten ghere. als mede in het X. Boek f. 95. c. En hadde fiin Lant te winnen ghere, en zo vind ik het doorgaends, zo niet altijd in mijn affchrift van den Rijm-Bijbel van Maer- lant,  MENGELINGEN. 17 lant, ik zeg doorgaends, dewijl ene enkele plaets mij zoude kunnen ontfnapt zijn; Melis Stoke fchreef ook met uitlating van de letter h aldus gere in den zelfden zin,in het I.B. vs.903. So dat hi op hem quam met gere. Zo lezenwe in de uitgave van Huydecoper; aengaende deze plaets zullenwe ftraks fpreken, en nu eerst een weinig nader befchouwen, of men in meer woorden voorbeelden hebbe, dat de ouden dit en andere voorzetzels van zulke woorden, bij welken menze thans gebruikt, hebben afgelaten, en om maer terftont tot de zaek te komen, antwoordenwe„ dat de aflating der voorzetzels bij de ouden zeer gemeen ware, zo lezenwe bij melis stoke VIII. B. vs. 287. Jïormen voor bejlor* men: Dat Ji de port winnen fouden, Up dat fife flormen wouden. Up dat betekent hier indien , zie de aenteke* ning van Huydecoper, — en dan zeid Melis hier» dat zij de flad winnen zouden, indien zij de» zelve wilden beltonnen ; elders (g) lezenwe is) In zijne aenrek. op M. Stoke VI. B. vs. 974. B  ig TAËLKUNDÏGE we bij Huydecoper dat deze wijze van fchrijven Jlormen iemand of ene Jlad Jlormen zeer gemeen is, en bejlormen betekent. Zo fchreven de ouden ook oorlogen voor beoorlogen. MELIS STOKE II. B. VS. 432. Quamen hem orloghen zwaer Die Vriefen VI. B. vs. 101. Dat hi emmer orloghen wonds Den Gr ave. ■ —■ Deze moet voor de echte lezing, volgends het oudfte handfchrift van Melis Stoke's Rijmkronijk, gehouden worden. Zo vindenwe ook Jiriden voor bejlriden bij «erian? IX. B. f. 76. d.. Dats- tkerjlirn volc, dat verre en wide Die Jlede noch verfoect ftride, •want men zegt nimmer ene iïad Jlrïjden, maer even als ene ftad beoorlogen, ook ene flad bejlrijden. Voor begraven, fepelire, fchrijft Maerlant graven I. B. f. 14. d^ Dien jloech hi doot altehant Eiule hi groefFen in dat zant.  MENGELINGEN. 19 VIII. B. f. 09. d. Ezechyas die Jiarf daer na, Ende al dat lant van Juda Helt fine wtvaert mit groter ere, Eerliker groefmen den Here Dan ymant die quam van Davite- *t zelfde Boek f. 70. b. Doe Jlarf Manasjes die Here En men gr oefen in fiin hof. Gelijk wij nu van het voorzetzel b e gezien hebben, dat de ouden het zomtijds achterlieten , even zo is het gelegen met het voorzetzel ge. Zo lees ik ook in het MS. 1431. f. 184. b. (//) kent voor gekent, ik heb kent, dat ghi na mijnre doot boesheit werken feit, waer voor in het MS. 1350. f. 177. c. ghekent gelezen wordt: zo ook bracht voor gebrocht in den volmaekten voorleden tijd, in ene plaets uit de Roman van Walewein f. 31. a. door Huydecoper aengehaeld Aentek. op Melis Stoke VI. B, vs. 254. —— Vrouwe , (A) Zijnde eenige ftukken uit het O. Testament die op zekere dagen in de Kerk moeften gelezen worden. £ 3  20 TAELKUNDIGE Vrouwe, foete minne Wie heeft u broche in dit verdriet? en bij maerlant X. B. f. 99. d. lees ik vangenisje voor gevangenisje, zo ook bij den Klerk uit de Laage Land. bij der Zee bl. 85. in 'sKeyJers vangenisje. Voeg hier bij de plaets te voren uit het Schaekfpel in rijm op bl. 15. aengehaeld. Meenjchap voor gemeenjchap lees ik bij maerlant II. B. f. 23. c. Dune moets mit ghenen wivé Meenfchap hebben mit dinen live. Mecnte voor gemeente in de Kronijk by matth/eus Anal Tom. I. in Octavo p. 93. doé die Meente Jagen hits Heren wapen, dair liepen fi al uyt; en mene voor gemene, Schaekfpel in rijm f. 4. a. Do gynck dat mene volck to rade. zo ook luut voor gehut of gekit, bij maerXant II. B. f. 23.. b. Hier na quam die derde dach, Encle eer men die Jonne Jach, Donret ende blixemede mede, Ende een zwert mit groter dicheden, Decte denberch, daer was groot hut. yiüi  MENGELINGEN. 21 VUL B. f. 55- a. Dat men gheen luut horen mochte. Dezelfde Lev. van Franc. MS. Cap. X. vs. 348. Verkeert in dat zoete luut. cn integendeel vind ik in de Deftruétie van Jheruf. f. 149. a. ghehmt. Groot gheluut van dien diede (i). Bij gelegenheid dat wij ftraks aenhaelden ene plaets uit de Rijmkronijk van Melis Stoke , in het I. B. vs. 903. zeiden wij over dezelve nader te zullen handelen, en het geen wij hier wilden aentekencn bepaelt zich alleen tot de verfchillende lezing dier aengehaelde woorden. Zie deze plaets hier voor bl. 17. Het yerfchil komt hier op uit, of men daer met Huydecoper lezen moet met gere, of met anderen, met here. Met gere is hier , volgends Huydecoper met ijver met drift, wij denken dat onze uitlegging op gezag van K'üiaen gegeven, hier mede (/) Diede in den eerften naamval diet, betekent, gelijk overbekend is, Folk, lat. Popitlus, Zie Kiliaen, Haydec. en anderen. B 3  SS TAELKUNDIGE mede niet kwalijk voegen zal, dan zullen deze woorden betekenen, dat de Graaf met lust tegen de West-Friezen ten ftrijd optrok, dat hij hen beoorloogde met ene begeerte naer overwinning. Maer niet tegenftaende Huydecoper hier verkiest met gere te lezen, zo komt het mij echter voor, dat men zeer gevoeglijk de lezing der andere uitgaven dezer Rijmkronijk zoude kunnen behouden,-ten minften dat dezelve zeer wel kan verdedigd worden; in de vorige uitgaven wordt aldus gelezen So dat hi op hem quam met here. Dan zal de zin zijn, dat de Graaf tegen zijnen vijand met een leger optrok , wij menen dat ook nu de woorden van Melis Stoke enen bekwaemen zin zullen uitleveren. Here voor leger is bij de ouden niet onbekend, kiLiaen her, heijr. Exercitus, Copiae. ol. vreHius (k) zegt; Jpud nos vero, Vetus, et frequent is/ma vox est, $a/ five jpciC pro exercitu, et multitudine, militum praefertim. Vnde ^cir; tracht/ exercitus potentia, ï^eafc&are f exercitus turha, turmae militares, ^eïï\lïatt I et J^titDacs Ml via, qua tendit exercitus, via militaris. Ja» (#) Hiflor. Cotr.it. Fland, lib. predrcm. alter p. 377,  MENGELINGEN. 23 Ja, wij vinden here , voor leger bij Melis Stoke, en bij andere Schrijvers met hem gelijktijdig, dikwils gebruikt; zo fchreef melis IV. B. vs. 542- Hi gaderde heer, eer iet lanc. VII. B. vs. 310. En hadde een heer alfo groet, Als noyt gheleet was uten lande. op welke woorden Huydecoper (/) aenmerkt, dat heer betekent heir, exercitus; zo verklaert hij 't ook in zijne Aentek. op het IV. B. vs. 215. andere voorbeelden uit Melis Stoke zullenwe niet bijbrengen, de aengehaelde zijn voldoende; ontelbaer bijna zijn de voorbeelden in den Rijm-bijbel van maerlant, alwaer hij here voor een Leger, of Krijgsvolk gebruikt; zo lees ik in het VUL B. f. 51. b. Abfoloen gaderde here Op den Vader, mit groter were. en verder Scaerde David fiin here in drien, Alfe die fone op hem quam. CH Aentek. op Melis Stoke IV. E. vs. 1178. B 4  *4 TAEL KUNDIGE Dezelfde Evangel. f. 134. a, Mit groten here porrede hi mede Uut Antiochen die Jlede. ïn dezelfde afdeling enige regels verder " ■ —■—■ fonder were Roef de hi die fiat mit finen here, En verbernedefe tehant. Peftruclie van Jheruf. f. 105. b, Mit groten here quam hi daer, En vant die nye mare waer, Den bosfche hi omtrent beleyde, Den voet gangher s Met hi en'feide, Datmen thout foude roden (m) Doe ghinghen hem weren die loden, En men vacht der lange ende fere, Entie Romeyne verloren niet mere Dan 0») Roden is ontwortelen, tot den wortel toe af. houvven, afkappen. MS. 1350. f. i47. d in den bnef van Judas vs. ,a* £^ gheftorven , wt gherodet. Zo ook in 't MS 1431- m onze Overzetting ontwortelt. Noch dij mae klant Evangel. f. 106. b. So wat home, dat fegghic v, Die niet ne draghet goet fruut Dien falmen roden mit. SLÏ4  MENGELINGEN. sj? Dan xj. man in den Jlriit, Mer die loden in ghenen tiit Sone behilter ghene tleven, iij. du Jent datter doot bleven. Oude Hollandf. Kronijk bij matthjeüs Anal. Tom. I. in octavo p. 92. Des fo quamen die Vlaminghen mit groten here over in Walcheren gevaren. En verder lees ik aldaer: Hier na verfamelde Jonkheer Willam een groot heer. joh. a leydis de Or. et Reb. Gejl. DD. de Bred. bij matth. Anal. Tom. II. in octavo Cap. 23. P> 317. Ende doe defe f elf de Coninck Willem foude firyden tegen die Westvriefen, fo deylde hy fyn heer in twie bataelgen. v. velt hem, Spieg. Hiftor. III. B. Cap. 35. bl. 193. Ende daden fcade in 's Conincs here. ïnhet 37. Cap. lees ik op het einde van bl. 194. Op k1 l 1 a e n roden, extirpare, era die are. wa c hterus Glosf. Germ. Col. 1309. rotten, extirpare , die aldaer zegt dat dit woord in de niet de onze verwantfehapte talen mede bekend is, en van dit rotten bij wachterus 1. c. rode, locus e ftlva excifus. Voor roden hebben wij nu roeijen, uitroei jen ook roeden. B 5  %6 TAEL KUNDIGE Op de Jen weck fo hadde oec Jlrijt Die Coninc. Want ter felver tijt, Dat die Galoyfe ftriden quamen legen den Coninc, foe dede verfamen Die Coninc van Irlant oec een here Om Ingelant te doene dere. Diewile dat tie Coninc Jlrede legen die Galoife, fo waendi mede Treken in Ingelant, f onder were. Ende doen die Coninc met finen here V%n Irlant in Ingelant was getogen, So quam iegen hem wel vermogen Die Coninc van Ingelant wel gereet. andere plaetzen , daer dees Dichter kere voor leger en krijgsvolk gebruikt, lust mij niet hier bij te doen, eenieder die dezen Rijm-fpiegel maer met een vluchtig oog doorziet, zal noch ene grote menichte van plaetzen aentreffen, die alle zo vele bewijzen zullen opleveren, dat dit here bij de ouden in de genoemde betekenis gevonden wordt. Daer het dan ene waerheid zij, dat de ouden dit woord menichvuldig gebruikten, zo meen ik dat het gevoelen der genen, die in de aengehaelde plaets van Melis Stoke I. B. vs. 903. here voor gere lezen, op gene losfe gronden fteunt. Dit oudduitsch here, exercitus, legio is in alle talen, die met de onze verwantfchapt zijn, bekend, het ftemt  MENGELINGEN. 27 ftemt over een met het Goth. HARJIS, (zie het EuangeL Goth. van ulphilas Luc. II: 13. VIII: 30. En junius Glosf. Goth. p. 189. l v e Diclion. Saxonic. & Goth. lat. h. v.) met A. S. here bij lye vertaeld Exercitus, turma, cohors. Zie aldaer vele plaetzen daer dit woord zo in de A. S. overzetting der Evangelisten, als bij andere Afax. Schrijvers voorkomt , als mede de compofita. Ook met hetï*. Th. en Al. her, heri, herie, herige, dominicus populus, exercitus, bij schilter. Glosf. Teuton. p. 452. men vindt het bij otfridus Lib. IV, Cap. XII. vs. 118. Ni Jluant thiu maht thes uuiges In menigi thes heries. Non fietit vis pugnae, In multitudine exercitus. t a t1 a n. Harm. Euang. Cap. VI. 3. Menigi Hemilifches heres.Vertal. Multitudo Militiae Coeleftis. Rijm van S. Anno §. XIV. vs. 209. daer van. Alexander den Groten gezeid wordt: Der mit vier herin. Vur aftir landin. volgends de overzetting van Schilterus Oui cum quatuor exercitibus. Ivit in expeditionem. Medf  £8 TAELKUNDIGE Meer voorbeelden geeft schieter, in Glosf. 1. Echt fo bat die Deghen (?») foelie, Des atideren nachts , dat die vacht Droghe bleve bider Goodscracht, Entie aerde bedouwen foude; So mocht hi vechten als die boude Dat dede God hem openbare, Dat hi des zeghes feker ware. Zie hier Richter. VI. het is uit de gefchiedenis die ons daer verhaeld wordt niet moeilijk op te maeken, dat Gideon dezen naem met recht verdiende, ja hij wordt in't zelfde Hoofddeel het 12. vs. genoemd ftrijdbare helt. Maerlant VII. B. f. 38. c. In Jirien tiden gheloeft my des Verwan die deghen Ercules Antheufe den deghen coene. Deze hier bijgebrachte woorden uit Maerlant vindenwe bij Huydecoper in zijne breder aentekeningen op M. Stoke's RijmkronijklV. B. vs. 602. doch enigzins in lezing verfchiliende met ons affchrift, waer bij wij echter hier niet zullen ftilftaen, de lezer kan het verfchil met een opüag van het oog bemerken. Andere voorbeelden uit dezen ouden dichter daer hij dit woord gebruikt zijn er bij Huydecoper niet aengetekend, wij zullen onzen lezer noch enigen plaetzen, die ons zijn voorgekomen, hier mededelen. — —— (m) Te weten Gideon. , v E % 10  08 TAELEUNDIGE In het zelfde VII. B. lees ik in mijn MS. zeven regels verder. Van Ercules dien deghen vercoren Wart verjleghen Laomedon. En van David ftrijdende tegen den reus Goliath zegt maerlant VIII. B. f. 45, b. Doe fprac David, die deghen vrif Du comes mit wapen teghen mi Ende ic come in den name Goods , Dien du groten lacher boods: Elc man fel weten opter aerden, Niet in wapen, noch in zwaerden Befchermt God fiin volc allene. Ook lezenwe dit woord in het X. B. f. 80. e. Stadiën hiet men te bedï Dat Ercules die deghen vrt Alfo verre liep, eer U font Tenen adem, dat fi v cont. En noch bij den zelfden Dichter in de De* ftfoft. van Jheïuf. f. i5g. b. Hier zal ik wat meer woorden aenhalen om dat uit de zamenhang de betekenis van deghen duidelijk kan gezien worden. Een  MENGELINGEN. 09 Een Prince wajfer, heet Juliaen, In Anthonia (b) gheftaen Neven des Keyfers Tytus fide , Hi faghet en was onblide, Dat die Romeyne achter weken. Hoort hier wonder van hem /preken. Hi fpranc dane mit ghewelt Totten Joden, die wonnen tfelt, En dreef die Joden achterwaert Allene als een deghen waert, Want niemet mocht e hem wederjlaen, Menighen Jloech hi fonder waen. Het is der moeite waerdig te lezen het geen tl. josephus (0) Joodf. Oorlog. VI. B. Hoofdf. 7. van dezen Juliaen verhaelt, daer kan men 'smans dapperheid en heldendaden vernemen, en tevens een bewijs vinden, dat de betekenis die wij aen het woord deghen gehecht hebben, de ware en eigenaerdige zij. In den zelfden zin heb ik dit woord gevonden in de Roman van Grimbergen, onder de bijlagen van Bntkens p. 36. a, 4 (») Een toorn of burg te Jcrufalem. {0) Dezen Schrijver heeft Maerlant gevolgd in het ftuk door hem getijteld Deflru&ie van Jherufalem. E 3  7o TAELKUNDIGE Zy hadden mene gen koenen Deghen. En bij velthem Sp. Hiftor. I. B. Cap. 37. bl. 50. Hier na feldy 't in 't gemcene Horen al vertrecken mi Hoe 't wederwan die deghen vri. Le Long, wien zekerlijk deze verouderde betekenis van ons woord onbekend was, verklaert deze laetfte regel aldus: Hoe alles met het zweert wederom wierdt gewonnen. Uit deze gegevene verklaring of gelijk het beter zoude genoemd worden verduiftering, is het niet moeilijk te befluiten, dat Le Long de woorden, die zijn Dichter hier gefchreven hadt, niet verftondt, men kan deze woorden van LeLong dus vrij doorhalen, en 't woord Degen dat de Dichter hier gebruikt,moet niet volgends hem voor een Zwaerd, genomen worden, maer volgends Huydecoper (_p) voor enen Held; te wetenEduward de eerfte, Koning van Engeland. De afleiding van ons woord Deghen vindenwe in de aengehaelde plaets uit Huydecopers aentekening op M. Stoke, daer hij fchrijft dat dit woord afkomt van dyden, deeg. bij kiliaen is ons woord mede bekend, Deghen, Deghen-man vertaelt hij dthleta, Pugil, vir prae- Jïans, (ƒ>) Proeve van Tael en Dichtk'. bl. 609.  MENGELINGEN. 71 flans, firenuus, fortis. Wij kunnen niet nalaten hier noch in te voegen het geen wij aengaende dit woord lezen bij den groten taelkenner ihre (q) Hinc itaque (zegt hij; fua, fponte patet, quid fignificet thegan vel thegeman , tempé virum probum et forten quae duo vocabula pro fynonymis erant in gente belhcofa: quibus addo , degeman quod apud Frifones virum Vrobum denotat; Belg. deghen vel deghen-man Vir praefians, firenuus; deghelickprobusy augu- (lus, honestus, deghe virtus, probitas. men kan hier nu den oorfprong en juiste betekenis van ons degelijk leren , en uit het geen hier is aengetekend, wegens ons woord Degen voor Held, nagaen, hoe zommige woorden ener tale kunnen verouderen en in onbruik raken Hoe vele Nederlanders zullen 'er niet gevonden worden, die, wanneer hun ene der aengehaelde plaetzen uit den Rijmbijbel van Maerland wierdt opgegeven, niet m ftaet zijn zouden, om enen goeden en vereenbaren Zin aen deze woorden te hechten, Le Long levert ons overvloedig bewijs op , dat het geen wij gezeid hebben, van gene waerlchijnfijkheid ontbloot is, en te gelijk kan een ieder hier uit wederom zien, hoe nuttig het zij enige kundigheid der oudduitfche tale te bezitten. 10 Glojf. Suio-Goth. Col, 876. op 't woord Th^gn' £4 LIER-  LIERZANG Op onzen Zeeflag tegens de BRITTEN» GELEVERD DEN 5. AU G, MDCCLXXXI. O Zonen van den moed , wier fchaduw in den Staaj Der afgefcheiden zielen, Vol krijgsbekommernis, de Hollandfche oorlogstoeten, Al zwevend, gadeflaat; De Ruiter , Heemskerk, Tromp, Obdam, van Galen, Brakeh Misnoegd om 't lange fcheepsgetakel $ Men zegt, dat uwe maats, die, na den dood getrouw, Nog om u been' krioelen, Een' Zeevoogd onzer eeuw zijn minderheid doen voetenMet honend fcheepsgejouw, .Wijl gij voor zijne fchim een ftrak gelaat vervaardigt. Heur naauwüjks met een groet verwaardigt. 1 4. ' N  Ja, Helden, buitenkijf is Hollands watermagt, In de agttiende eeuw geworven, Met Menno's vreedzaamheid te bed en kooij geftorven. Maar wat baat vederkragt, Wanneer een fcerke pees, gewoon den boog te dwingen, Zijne einden hindert uittefpringen. Laat los de koord, laat los: hoe feller ingekneld, Hoe feller uitgeflagen, Zal, Schutter, uwe boog de pijl ver henen jagen Met fnorrend fchutgeweld. De boog gelijkt den moed van Bïïo's waterknegten, Men vogt niet, toen men niet kon' vegten. Maar zie, hoe 't zeegeluk aan onzen Duitjehen dog Een gloriekans verfchafte. Hij lag bij 't hmdenzand, zijn vijand kwam en blafte , Maar hij beet fcherper nog. De Britfche zeedog liet, op goed gebit ontvangen , Al jankend, poot en ooren hangen. Zijn uit het ikkerhol de duivels opgevloekt? Het fchijnt wel aan hun wapen. Geen nood! hun moordgeweer, voor menfehen niet gefchapen, Heeft de onzen niet verkloekt. Val hagelbuy van fpek en ftaal en glas en fcherven. Kruitblikfemvuur Kan ook doen fterven. Men  Men IogenftrafP den Brit. Wie had hier de overmagt? Wees gij de regter, Reden. Zijn fcheepslijst voor den dag! daar ftaat hij, weggeflreden Door kleener tal en kragt. (*) Belachtge Euftachius ? 't is wel: maar treédt eens nader, Stort tranen, Vader landsverrader; Geen tranen van berouw, maar van boosaardigheid, Maar van ontaarde kwelling; (**) Niet, die van Weideren bij zijne Dagvertelling Uit te ére vreugde fchreit. Ga, vleier, maak uw hof, bemint ge uw Britten ander*, Vervloek de brave Vaderlanders. ( * ) Het is bijna onmogelijk', dat Hollanders gelagchen kunnen hebben om het verlies van dat eiland. Maar als men het nu evenwel eens gezien heeft? (»*) Beminlijk Krijgsman! Met het heuglijk Zeenieuws naar de Haag gevlogen , ontmoet hij , zegt men, een' bekenden. De volheid van zijn hatt ontlast zig. Hij veihaalt alles, en fchreit. TAAL-  TAALKUNDIGE VERHANDELING OVER DE OVERBLIJFSELS DER GETISCHE TAAL DOOR ANDREAS MALMENIUS UIT HET LATIJN VERTAALD.   TAALKUNDIGE VERHANDELING over de OVERBLIJFSELS der GETISCHE TAAL; 5- 1. ]VI en is reeds van overlang onder de geleerden over een gekomen , dat, wanneer men den oorfprong of verhuizing der volken wilde nafpeuren,men zich van geen' zekerer wegwijzer kon bedienen, dan van de meer of mindere overeenftemming of verfchil dat 'er tusfchen de talen is. Want zo dra als ik bevinde, dat twe volken zeer veele dingen in hunne talen gemeen hebben , valt het niet moeilijk om te befluiten, dat 'er eenige gemeenfchap moet geweest zijn, of door oorfprong of door ommegang, die deze overeenkomst veroorzaakt heeft. Zo dat, op dat ik 't een of ander voorbeeld bijbrenge, ieder een opmerken zal, wat den oorfprong van beide de talen aangaat, dat de Franfche en Engelfche twe verfcheiden talen zijn, dan wie optelt 't oneindig aantal van woorden die deze uit geene ontleend heeft, zal veilig mogen befluiten, ja al waren 'er geen gefchiedenisfen meer van overig, die 't noodlot  78 TAELÈUNDIGE lot van beide de rijken def vergetelheid on= trokken , dat de Franfchen te eeniger tijd, Engeland als overltroomt hebben; en, omdat hunne wetten voornamentlijk overvloeijen van Franfche fpreekwijzen , met hun onder een gebied geftaan hebben, die deze tot hunne moedertaal hadden. Overweegt men voorts, dat 'er in deze beide rijken een klein gedeelte lands is, waar in een taal van de overige landgenooten verfcheiden in gebruik is , maar die met malkander over een Hemt, 't geen aangaande neder Bretagne in Frankrijk, en Walles en Cornwalles in Engeland zeker is, in welke laatile plaats ook veele tekenen van oudheid gevonden worden, zal men zeker moeten befluiten, dat deze de taal geweest zij, die de inboorlingen van beide die rijken, voor de volkplantingen der Romeinen, en vervolgens van de Franfchen, Nederlanders en Noordfche volken, gefproken hebben. Zo ook, fchoon dat men 't met geen zekerheid kan zeggen, welke volkplantingen de Hongaren tot in 't afgelegen Finland gezonden hebben , of de Finnen in Hongarië; daar 'er nogthands een klaarblijkelijke overeenkomst tusfchen beider volken taal van de geleerden is opgemerkt (a), zal men zeker (a) Zie joh. egenollfs Hifi. Ling, Germ. Part. 2. p 72. en den voort re ffel ijken leiskitz in Miscell. Berol. p. 8.  MENGELINGEN. 7* zeker kunnen befluiten, dat deze beide volken van eenen oorfprong zijn, fchoon de tekenen, van verwandfchap,door zo een verre verfpreiding, duister zijn geworden. §• II. Maar laaten wij, met voorbijgaan van voorbeelden van andere volken, bij de Gothifche taal ons bepaalen , in wier gefchiedenis die aanmerklijk is, dat deze, fchoon in 't afgelegen Ysland in vollen bloeij, ook niet minder in een geheel tegen overgefteld gedeelte van Europa, bij vergelegen Tarters namelijk, en in Precopska in gebruik is. Dan daar 'er weinigen zijn, die naar deze woeste {breken trekken, hebben wij niets dan alleen eene duistere kennis van die taal welke de Precopiers fpreken; op dat evenwel den gunftigen Lezer blijke, wat van dezelve hier bekend is, hebben wij ons voorgefleld 't hier kort af te fchetzen. Met opzet gaan wij voorbij de oudheden, die de Griekfche en Romeinfche Schrijvers, aangaande deze taal, ons bewaard hebben , als zijnde van welke men alleenlijk leeren kan, dac en Geten en Daciers en andere volken , de Scythifche , dat is een en dezelfde taal, zo als strabo (£) zegt gefproken hebben: {b) Giograph. Lib. VII. p. 305,  fcr TAELKUNDIGE r/rtf/, zegt hij, ó/jLoyxMo! a*'zoi;. d. i. de Geteri Jiebben eene taal met de Daciers. Voegen wij hier bij nog twe getuigenisfen aangaande de taal der Oude Gothen, 't eene van p aul. diaconus (c) die verhaalt: dat de Gothen en Hypo gothen (anders Kleine Gothen genaamd) Gepiden^ en Windalen , die nergens anders dan in naam verfchillen, en dezelfde taal fpreeken, onder Arcadi as en Honorius den Donau overgekomen, zich neder gezet hebben in 'tland der Romeinen.'t ander van procopius, (d) die fpreekende aangaande de Gothen, Wandalen en Gepiden, dit zegt: alle zijn zij blank van vel, hebben blond hair, zijn kloek vanligchaam, en van eene fchoone gedaante , hebben dezelfde wetten, den zelfden Godsdienst, de Arriaanfche namelijk , eindelijk eene en dezelfde taal, welke wij Gothifche noemen, zo dat ik denke, dat deze alle eertijds een volk geweest zijn, en vervolgens door de naamen van hunne veldheeren maar onderfcheiden \ zijn. Hunne oude verblijf plaats was aan de Rivier den Ijler. Tot een toegift wil ik de woorden van walefridus strabo (e) er nog bijvoegen: de onze, zegt hij, hebben veel nuttige dingen, die zij te vooren niet wisten, geleerd voornamelijk van de gothen. f/die (c) In Continuat. Eutropü Lib. XIV. (d) De Bello Vandalic. Lib. I. C. i. Oj DeReb.Ecaef. C. 7.  MENGELINGEN. 8i (die ook Gustoniers genoemd worden) daar zij in dien tijd, als zij Christenen geworden zijn, hoewel niet op de rechte wijze , in de wingewesten der Grieken zich ophoudende , onze dat is de Theutfche taal , fpraken , en zo als de gefchiedenisfen %is verhalen, zouden de ge* leerdfien onder dit volk de heilige fchrift in hunne eigen moedertaal hebben overgezet, van welke er nog eenige overblijffelen bij zommigen gevonden wor* den. Dit heb ik des te meer willen bijbrengen, op dat blijken zoude, dat Matth. Praetorius zich te vergeefs moeite gegeven hebbe, om in zijn boek Orbis Gothicus genaamd, aan te toonen, dat die Geten en Gothen die in de Schriften der Ouden zo beroemd zijn, geen Gothisch, maar Sarmatisch gefproken hebben. §• I I I. Dit dan, van welk wij 't tegendeel bewijzen zullen , blijkt zeer klaar, uit de overzetting van de IV Euangelien, welker kostbaare overblijffelen inonzeHoogefchool teUpfal bewaard worden, in 't zogenaamd , Codex Argenteus, welke taal alhoewel hiCicesius, la croze en anderen liever de Frankifche, dan de Gothifche hebben willen noemen, des niet tegenftaande heeft de zeer geleerde m. nath, thens t ed t (f) het tegendeel zo klaar en duidelijk aan- ; (ƒ) Disjert. de Ling. Cod. Argeni.  S2 TAEL KUNDIGE aangetoond, dat men niet meer behoeve te twijffelen. Hij toont ook niet alleen hoe waarfchijnlijk 't zij, dat Ulphiks, der Gothen bisfchop in Moefie , de auteur is van deze overzetting, maar dat ook de Ostrogothen, welker naam zo bekend is geworden, door 't inneemen van Italië , dezelfde taal gefproken hebben. Bij dit alles niets bij te doen hebbende, ga ik over tot andere zaken. I I V. Van die zelfde Ostrogothifche taal, is ons maar een enkel, uitgezonderd 't Codex Ar gent eusy gedenkftuk overig; 't is die, hoewel korte ondertekening (* j, welke onder de Infcriptien van Donius ( *•) Te recht merkt malmenius hier aan dat er uitgezonderd het Codex ' Argenteus, en enige Hoofddelen van den brief van Paulus aan de Komeinen, welken, na't uitgeven van deze verhandeling, door f. a. knuttel en ihre zijn uito-egeven,en welken ed. lye achter zijn DiÜion. Sax. Uoth. Latin. weer herdrukt heeft, maar een, en dat wel zeer klein Stukjen in de Getifche taal gelchreven overig is, te weten, voor zo veel tot ons gekomen is , alleen deze ondertekening van zekeren latijnfchen Koopbrief in Italië opt gelteld, en met de Gothifche ondertekening in lateren tijd uitgegeven door verfcheiden geleerden, en behalven door donius , (zo als Malmenius,hsr zelf aentekent,) noch door ed. lye Praef. ad Euang. Goth. p. 35. door ihre. Dis/er.  MENGELINGEN. 83 Donius ant. franc, gorius heeft uitgegeven te Florence 1731. en welke de zo even genoemde Thenjledt met de Letteren van 't C. A. in koper heeft doen fnijden. 't Is wel der moeite waardig hier voor de Liefhebbers van diergelijke dingen,aan te merken, dat die taal, waar in die Koopbrief gefchreven is, dezelfde is, Diifer. de ling. Cod. Arg. §. 16. en vervoleends door kmttel Verf. Goth. nonnull. Cap. Epift. Paul. adRom. Cap. VI. §. 220. welke laatfte na Donius ook de echte tekening der letteren, die in dit Stuk gebruikt zijn, opgeeft, Tab. IX. Spec. II. En , niet tegenftaande deze ondertekening reeds verfcheiden malen het licht gezien 'heeft, zijn wij echter te rade geworden, de geheele Gothifche ondertekening van den genoemden Koopbrief hier nevens in dit plaetjen onzen lezeren mede te delen ; om dat alle die werken, waar in dit overblijfzel der Gethifche Taal gevonden wordt, hier niet algemeen voor handen zijn, en dezelven dikwils langen tijd te vergeefs gezocht worden. Wij hebben hier eerst eene nauwkeurige aftekening der letteren in den oorfpronglijken brief gebruikt, opgegeven, en daar na in de twede plaats terftont laten volgen dezelfde ondertekening met die letteren, welken Bisfchop ulphilas in het C. A. gebruikt heeft. Dit oud en zeldzaam ftuk is gevonden in de Charterkamer der Kerk te Aretum, gefchreven naar de wijze der ouden op den bast of fchel van eenen boom. De brief zelf waar toe deze Gothifche ondertekening behoort , vervat eene verkoping van het landgoed Caballaria , met  84 TAELKUNDIGE is, als die van UJphilas, voornamelijk, dewijl daar uit blijkt, waar van daan die volken gekomen zijn, die Rome, de heerfcheresfe der waereld, ten onder gebragt hebben, en dat zij dezelfde taal gefproken hebben, als die Geten of Gothen die aan den Ifter woonden. Mogelijk zal er wel eens een tijd komen, dat wij zeer veele van een gedeelte van het huis, verkocht door zekeren oudilebus aan enen alamud, beide Eerwaerde heren Diakonen. Voorts zouden wij deze ondertekening met ftilzwijgen liever voorbijgaan en den Lezer verder wijzen op de zeer geleerde uitlegging van den kundigen knitt e l ; maar alzo wij hem in alles onze goedkeuringe niet geven kunnen, zo hebben wij het nodig geacht, hoewel kortelijk, onze gedagten hier omtrend medetedelen. Öm hier beter in te Hagen , zullen wij eerst onzen lezer de vertaling van de ondertekening naar de uitlegging van E.Lye mededeelen. De woorden van de ondertekening zijn: is t oostlTen * westen, vert. (/) Vergelijk hier medevossius de Fltlls Serm. v. joljatis. CS) {« G/qf. Aleman. zegt Mahnenius 't welk dan dat zoude zijn 't geen melch. goldastus heeft uitgegeven in zijn Scriptt. Rer. Alemann. Tom. H. p. 69. ninar alzo deze woorden aldaar niet gevonden worden, en er geen ander Glosfartum van Kero is, zo heeft de geleerde Mahnenius zich hier zekerlijk vergist, en heeft willen fchrijven in Translatione Regul. S. Bene-  96 TAELKUNDIGE kange , voor zonne- ondergang , van woord tot woord betekent het voordat de zon gaat zitten, van fedal, fedile, en kange ofgange, itio. De afkomst van Alaricus verhaalt ons dezelfde jornandes, alwaar hij, fpreekende aangaande de voornaame gefkchten van Getifchen afkomst van Amala en Baltla , zegt (m); Zij verkiezen zich Alaric tot Koning , die uit het twede adelijk gejlacht na dat van Amala gefproten was, namelijk, dat vmbaltea, die al overlang uit hoofde van zijne dapperheid den naam van baltha d. i. dapper onder de zijne bekomen hadt, Hier uit zien wij dat Baltha bij de uitlandfche Gothen dapper betekende, welk woord niemand zal ontkennen, dat hetZweeds-Gothisch zij. In de naamlijst der Koningen, die gevoegd is ach- e ter de wetten der Weilrogothen,wordt rag'v aldus als baldur en huxfior. d. i. dapper en kloekmoedig befchreven; in 't A. S. is belde ook dap- Bened. Theotisca. Welk ftuk der oudheid de groote scHiLTERUsin zijn.' Thefaurus heeft uitgegeeven; alwaar in 't IV. Cap. deze zelfde woorden gevonden worden , hoewel met dit onderfcheid, dat er voor funnen funnuum ftaat. sethelsanbi. Occafum heeft het Glosfar. van lipsius, waar op somnerusi dit heeft aangetekend: Hoe Sax. fetlgong et fetellung a fetl, fedes et gangan, ire quaü fesfum irejunde nolfrum fune go to eodem fenfu. veri. 0») DeReb. Get. C. XX1X> p. 81.  MENGELINGEN. # dapperheid. Alem. beidt (\) in Opperduitsch* land is balden, oudere : welke woorden alle ftoutelijk van 't Grieksch 7raeu€óXavo; (welke in de Griekfche Kerk zeker foort van geefhelijke was, die de zieken oppaste) door mer. casaubonus (n) worden afgeleid. Dat ons (f) Dit woord leest men bij otfrid. Euang.Lib. IV. Cap. XXI. vs. 28. • Thiefelbun zaltun alle mir the/a beldi fona thir. d. i. zij alle hebben mij deze floutmoedigheidvan u verhaalt. Zij zeiden ook baldi voor beldi, 't geen men vindt bij den zelfden Lib. IV. C. XIII. vs. 59. Glofar. Lipf. 25a!öo et alibi SSalattca (waar voor Schilter. leeft Baldico) fidiicialiter. Somnerus in not. „ Audax ,, Sax. bald. audaciter baldlic. (in zijn „ Glolfar. heeft hij ook beald. en bealdlic.') ,, unde noftratium, bold & boldy. " Kiliaan. Bald vet. i. boude Audax. Balddaedigh. Audax, temerarius, pra> ceps. Boude. Audax, confidens. ital. baldo, baldanzofo. Boudelick. Audaéter. Boudelink. Audaculus. Dat de oude Franfche woorden baud en baude mede uit dezen wortel gefproten zijn tekent ons de Geleerde g 1 b e r t aan , in zijne Verhandeling over den naam der Merovingiens te vinden in 't XX Deel van de Memoir. de VAcadem. des Infcript. et Bell. Lettr. een' Verhandeling wel waardig om gelezen te worden, vert. O) In Tratl. de L. Anglo-Sax. [Ongelukkig is G CafaB»  $8 TAELKUNDÏGE ^ behalven dapper en vermogend ook voortref' lijk, Cafaubonus in"dat TraBaat 'tfpoor bijfter, met allen, welken met hem in een gevoelen zyn: daar doch de oorfprong onzer taal niet uit ?t Grieksch maar uit de oude Noordfche en Duitfche talen gezogt moet worden, 't ls te verwonderen, dat zelf de geleerde junius een man, wiens ongemeene geleerdheid en vlijt in 't nafpeur^n der onde talen, wij niet genoeg roemen kunnen, evenwel mede 't Griekfch tehulp heeft willen nemen in woorden, welker oorfprong hem duifter was. t Geen den fchranderen wachterus in dien geleerden man ook heeft tegengeftaan: bewijs hier van vinden wij in zijne aantekening op't woord gork, cortex fuberis , alwaar zijne woorden dus zijn r „ junius more criticorum, qui nihil magnificum putant, nifi quod difikile eft, et longe petitum, defledit a Gr. xoe^evyi, firepi3i tus, quia feil. fuber crepidis fuppofitum au„ res crepero fono laedit? " Voorwaar ver genoeg gezocht, 't Tegengeftelde van Junius heeft de zeer geleerde j o. ihre voor zeker gehouden , dat namelijk de oorfprong van de Latijnfche en Griekfche talen in de Moefogothifche gezogt moest worden. (Zie zyne Dijfertafio de Origin, L. Lat in. et Graec 'int er Moefogoth. reperiund en zijne Praefat. voor sotbergii Uiphil. illufir.) Jammer is 't dat twe zulke groote mannen tot die beide uiterften gekomen zijn. En des te meer te verwonderen, in dien Grooten jo. ihre , om dat hij in 't afleiden der oude Noordfche en verwandfchaple talen zo juist en naauw oplettend was, dat hij in zijn Gloff. Suio-Goth. col. 746, dit heerlijk getuignis fchreef: „ Et ut verum fatear, nuro- s, quars  MENGELINGEN. 99, tijk, iUufirit betekent, zal op een' andere plaats getoond worden. (*) Bij „ quam ego Au flor fuero, ut peregre qnaera„ tur, quod domi et lub manibus elt. " Mooglyk zullen wij de onwaaïfchijnlijkheid van beide ftellingen in 't vervolg bij gelegenheid eens klaar, naar onze gedagten , aantonen; wij zouden nu al te langwijlig zijn , indien wij dit hier wilden bewijzen. Alleenlijk moet ik dit nog aanmerken, dat alle de Geleerden, die ooit eenige aanmerkingen over onze taal gefchreven hebben , dit gevoelen hebben aangekweekt. Mooglyk alleen uit zugt voor de Griekfche taal, (niemand vatte nogthands, dit op, als tot veragting dier tale gezegd ; 't tegendeel is waar, ik heb altoos groote lust tot 't beoeffenen dier tale gehadt; en 't is te bejammeren, dat dezelve in onze dagen van de zich in de onderfcheiden takken der Geleerdheid oeffenende jeugd zo verwaarloosd en veracht wordt.) uitgenomen één die alle de deelen onzer tale wat naauwkeuriger en dieper inziende, ik meenden Grooten lambert ten kate zich niet heeft laten vervoeren door de algèmeene overeenflemming derGeleerden; maar deze woorden openlijk durven fchrijven: „ Waar„ om dat het Grieks juist dc moeder (van ott„ ze jak) zoude zijn, kan ik niet bevroeden. „ Zijn we van de Grieken afkomftigf' daer van „ is zo min blijk, als dat de Grieken van onze ' voorouders gefproten zijn. _ Van ,, de oudlte tijden af, dat der Grieken ftaet en „ fpraek in agtinge geweest is, vind men im„ mers niet dat er eenige geméénfehap was tusfehen hen en onze Noordfche Volkeren. „ Zonder geméénfehap nogthans en neemt men „ geene woorden aan." Zie de Geméénfehap tm„ fchende Gottif. Spraek, enNed. bl. 16.] vert. i •) Wij hadden gaarn gezien, dat de Hr. Ma/meG a tiin$  ioo TAEL KUNDIGE Bij den zelfden komt ons ook voor 't woord Bellagines, welke benaming die wetten zouden gehadt hebben, welke hun raadsman Di€eneus hun voorgefchreven heeft. Hun de natuurkunde lerende, zegt hij (o), heeft hij te wege gebragt, dat zij natuurlijk naar hunne eigen wetten leefden, welken befchreven wetten zij tot nog toe bellagines noemen. Alle de Geleerden ftemmen toe, dat het middelde gedeelte van dit woord zoude uitmaken, dat zeer bekend woord lag, 't geen van de tijden van Diceneus tot heden toe in 5t Gothisch in gebruik is, en een Wet betekent ; maar aangaande de eerfte lettergreep is men rt gantsch niet eens, hoewel nochtands zoo niet, of lundius, rudbedkius, verelius, Spelmannus, wachterus en anderen (*) hebben gezamentlijk bewezen, dat men voor Bellagines moet lezen Bijlagines, van bij, dat in 't algemeen een woning , maar vervolgends een dorp, en eindelijk een Jlad betekent. Dan tegen mus aan deze zijne belofte voldaan hadde; maar, helaas! heeft hij ongelukkiglijk die niet nagekomen, vert. (o) De Heb. Get. C. IV, p. 37. (*) Van dezelfde gedagten zijn ook loccenius Aiitiq. Suio-Goth. p. 49. grotius in Ga- thic. p. 175 en stiernhook. Lib. I. Jur* Sueogoth. vet. Cap. I. vert.  MENGELINGEN, iot tegen deze gisfing zoude men kunnen tegenwerpen, dat zij, aan wie dees Wetgever wetten heeft vóorgefchreven, zwervende volkeren waren, en bij gevolg geen' vaste woonplaats, laat ftaan lieden hadden. Maar hier merken wij op aan, dat, daar alle burgerlijke wetten haar opzigt hebben tot een' vergadeïing van menfchen, of eene flad, en bij gevolg onder een' verllrooide menigte onnut" zouden zijn, 't ons zeer waarfchijnlijk zij, dat Diceneus door deze wetten de zwervende wijze van leven der Scythen hebbe willen verbeteren (§). Voorts verdient 't aanmerking, dat bil in oud Alemannisch een wet betekent: waar (§) Dit is nog de befte uitlegging die wij van 't woord bellagines gevonden hebben, en die ons 't meest voldoet. De gedagten van bon. vulcanius lopen mede hier heen in pot, ad Jornandem p 37. Van een geheel ander gevoelen is heineccius in Not. ad Hiflor. Jur. Germ. §. XI. die meent, dat bet • geene Burgerlijke wetten geweest zijn, om naar geregeerd te worden; maar voorfchr'iften om wel en gezond te leven , en leidt het woord af van 't H. — D. SöcWctacii N.-D. ïötïbthagen, dat bij hem gezondheid en welvaart betekent. Aan deze uitlegging en afleiding van Heineccius hangt deszelfs uitlegger silberadius ook zijn zegel. Beide zijn zij zeer ongelukkig geweest in hunne gisfingcn. vert. G s  ïos TAEL KUNDIGE waar van wachterus weichbill, billich enzV aflek. Dezelfde Jornandes verhaalt ons ook, dat die Waarzegfters, welke Filimenus der Gothen Koning, van zijn leger hadt weggejaagd, in zijne moedertaal Aliorumnas geheten zijn geweest. Dit zijn zijne woorden (p): Na zijn vertrek van 't eiland Scanzia, beyont hij dat 'er onder zijn volk zekere Waarzegfters waren, welke hij zelf in zijne moedertaal Aliorumnas noemde enz. Zeer veele meenen, dat de Gothifche woorden van uitlandfche uitfchrijveren niet zelden bedorven zijn, welk gebrek dit woord ook gekregen zoude hebben; maar hoe 't te Verbeteren, daar in heeft ieder Geleerde naar zijne wijze van denken onderfcheiden. gedagten voorgeirelt, 't meefte gedeelte nogthands komt hier in over een, dat men 't'woord van Runa moet afleiden, en bij gevolg zoude men dan Alrmas, of Adalrunas moeten lezen. Runa (*) betekent, gelijk bekend is, een ge- ruisch (ƒ>) De Reb. Get. C. XXIV. p. 67. (*) Bij KiLiAAN vind ik: roenen, ruenen, fufurrare infurrare, in aurem dicere. Runen, vetus. i. roenen musfare, musftare. Ruynen, oor-ruynen fufurrare, in aurem musfitare. In 't A. ^-S., "vindt men ook runian , runigean , fufurrare. Alem. runen. Germ.  M.'E N G E L I N G E N. riïiscli maken, fiuifieren, gelijk de Waarzegfters en Germ. raunen. Dit woord wierdt eigenlijk oudtijds 't meest gebruik, van de waarzegfters en zogenoemde voorzeggers van toekomende lotgevallen, en dus betekende het myftice loqui\ want dat foort van volk is altijd gewoon, om bij 't doen van zodanige voorzeggingen iets onverftaanbaar binnens monds te prevelen, als of zij zekere alleenfpraken met de geeften hadden. Hier van vindt men 't M-G. woord tiwa voor myflerium gebruikt bij ulphilas Mare. IV. vs. \x. 'ijtoiö atglban ifï hmnatt tuna rljiubauaatDjog QOtWaar voor de onze hebben: het is u gegeven te verftaen de verborgeniheid des fioningrijks Gods. En dewijl de Raadsvergaderingen , en de voorftellingen die daar in gefchieden meest altijd in 't geheim gehouden wierden, zo vinden wij dit woord rH« na ook bij den zelfden Ulphil. voor confilium gebruikt. YVant om met junius in zijn Glosf. v. cuna te denken dat dit confilium van garinnan confluere afkomt, kan ik zo min als de Geleerde ihre (zie zijn Glosf. col. 472.) befluiten. In 't A - S. betekent Run doch gemeenlijk geryne, myfterium , en ook vindt men daar run voor confilium (zie lye Diction. Sax. et Goth. Lat.) hiervan benoemt Koning Aalfredwtig hl/art,petlus, animus, met den naam van runcofa , myfterii five confilii cifta, om dat daar de geheimen raadflagen als in een' kist verborgen zijn , in zijne A - fax. Dichtkundige vertaling van Boethius de Confol. Phil. achter zijne vertal. in onrijm door c. rawlison 1698. te Oxford uitgegeven pag. 1S4. G 4 Hè  l0% TAELKUNDIGE en Toverhexen gewoon zijn te doen, om onnozele He mag fiththan. On his runcofan. Rihtwisnesfe. Findan onferhte. d. i. poteft deinde in eius pectore juftitiam invenire cum pavore. Ook vind ik girune in 't Aïeman. voor myfterium genomen bij tatian. Harm. 'Euang. 'Cap. LXXIV. vs. 4. isidorus fchreef chiruni, zie Fragm. Iftdor. contra Jud. Cap. UI. §. 1. bij Schilfer, in Thef. Tom. I. part. II. p. 2. In oude Nederduitfche fchriften is ons't zelfftandig Naamw. ruining , dat met 't M. — G. tlitia/A. —S. run , geryne overeenltemt nergens in de betekenis van myfterium of Confilium genomen , voorgekomen ; ten ware dat men de plaats uit de VertaL van Bo'èth. door Huydecoper bijgebragt in zijne aanteken, ever de hier onder aangeh. plaats van M. Stokehier toe betreklijk wilde maken, en 't woord runene aldaar in den zin van raadgeven opvatten. De woorden van den Vertaler zijn: zijvermoghen wel quaet te runene of radene; maer in ons licht dan tconfent ende twederftaen. Ons verouderd woord runen lees ik in den Souter MS. van omtrend den jare 1300. f. 15. c. Pfalm XL. vs. 8. Weder my rvneden myne vyanden, weder my dagten fy ovele. Voor welk woord wij in onze overzetting (Pfaltn XLI. vs. 8.) vinden mompelen. Ook lees ik in den Bijbel van 1477. 2Koning. (iSam.) XII. vs. 19. daar gefproken wordt van de dood van het Kind 5 dat David uit Bathfeba geboren was: En  MENGELINGEN.' 105 nozele en onkundige lieden te bedriegen; waarom doe David hoerde dat fine knape ruynde : fos verftont hy dat 't kindekyn doot was . Opmerkelijk is 't aangaande'de eerstaangehaalde plaats uit de Pfalmen , dat alle de oude overzetters als met opzet 't woord runen aldaar gebruikt hebben; want notkerus heeft: uuider mir fuoron runendo alle mine fienda. En in de Angelfax. overzetting: Togeanes me runedon ealls find mine. luïher heeft ook dit woord behouden in zijne vertaling; alle die mich hasfen raunen mit einen ander über mich. welke plaats in de uitgave van n. haasius, verklaard wordt fteekcn die kopje zufammen und murmeln heimlich. Kort, doch zeer wel. Zie ook dieder. vön stade Erlatitr. und Erklahr.' der vofnehmft. deutsch W'örter deren jïch d. m. luther in Ueberf. der Bib. gebrauch. p. m. 492. Ons verouderd zelfftandig Naamwoord' ruiningiie, dat kiliaan niet heeft, lees ik in 't N. T. MS. van omtrend den jare 1350. f. 90. a. en in dat van 1431. f. 67. a. 2 Corinth- XII. vs. 20. Ic duchte datter licht onder v fijn ftridinghe, benidinghe, afterfprakinghe , runinghe, verheffinghe, pertijnghe. De onzen hebben oorblafinghen. Zo gebruikt me l. sto' k e ook r u u n e r , voor oorblafer , [ of volgends huydecoper de Beuzelaar, die in 't werk van Stoke een' Sermoen van 21 regels heeft ingelapt, namelijk van vs. 272—293. Van 't IV. B. 't welk die geleerde Man denkt, om dat daar juist gefproken wordt van de fchadelijkheid der verraders en pluimftrijkers, bij gelegenheid van de befchrijving van 't Charact'er van Jan I. Hertog van Brabant, even als of G 5 onze-  ie>6: T A. E 1/ K U N D I G E waarom in 't latijn incantatio ook van chnert- worde onze Rijmchronijk-fchrijver hier geen waarfchouwjng in 't algemeen hadt mogen doen van de fehadelijke vleiie ij der hovelingen, die hij_in 't bijzonder aan Grave Willem lil, doet, in 't flot van zijn werk of 't 1063. vs. van 't X. B. en die Huydecoper voor echt houdt. Heeft Melis niet meer hier en daar aanmerkingen gemaakt? waarom dan op deze plaats ook niet? Hadt de Hr. Huydecoper maar bij zijn eerfte gevoelen gebleven, 't ware beter geweest, 't Is waar, daar is hier en daar, zo het fchijnt, wel een brok van later hand ingelapt, die niet uit de pen van Melis zoude fchijnen voortgekomen te zijn; maar daarom alle aanmerkingen op eene en dezelfde wijze uit te wisfen en weg te werpen, is zeker wat fterk. Doch dit in 't voorbij gaan.] Ruuner, zeg ik, vindt men dan bij M. Stoke B. IV. vs. 276. Ic wilde, dus deden al de ghene Heren, die nu hebben macht, Dat _/?, met al haar re cracht, Verraders, fmekers e» oerflekers , Runners endeplumeftrekers , . Altoos faghen in den mont. .Zie over deze plaats de breede, aantek. van Huydec. D. II. bl. 312. Her ik hier van affcheide, moet. ik nog met een woord gewag maken van de afleiding van dit ons woord runen ^roenen enz. ten kate leidt het af yan 't M-G. cuna/ myfterium, want hiervan 't A-S. runian, en dan hier uit ons runen, roenen enz. Zie zijne Proev. van gereg. Afleid, bladz. 324, etfeq. Voor mij ben ik van een  MENGELINGEN. 107 wordt afgeleid, en op dezelfde wijze in 't Ysl. galbr. (t )• Dan 't voorzetzel all willen anderen weer te zamen getrokken hebben uit adel, en. dan zoude het zo veel betekenen, als een die een' voorname wetenfchap verftaat; die andere gisfingen wil lezen , zal er een overvloed van vinden, in de geleerde verhandeling van Keysler, de Mulieribus fatidicis (q). Maar hoe zal men den oorfprong recht kunnen opgeven, daar men de rechte lezing niet juist bepalen kan? Alleenlijk zal ik 'er dit nog bij doen, een geheel'ander gevoelen, en geloof, dat het een woord zij, 't welk behoord tot die foort, die men noemt ivo/**!*™*!*, van 't geluid gemaakte woorden. Want indien men iemand iets ftillekens inluiftert , of aan 't oor zegt^ maakt men dan voor den aanhoorderen niet dat geluid dat wij voortbrengen bij 't uitfprekeh van ons woord runen , roenen, rui/nen, ruenent 7a\x\ de woorden yf»£«> in 't Grieksch, en mu> tare, en hiervan musfare, musptare in 't Latijn, die 't zelfde beduiden als ons roenen, runen, ook niet van 't geluid gemaakt? immers ja. (Zie g. j. voss. Etymol. L. L. p. 389.) Hebben wij ook niet nog van den zelfden oorfprong grunnen, grunnire, loeijen, boare, mugire? vert. (f) Dit woord kotrit af van Gala, Canere. Zie 70. ihre in -Glosf. Suio-Goth. col. 627. vert. Q~) Te vinden achter zijn' Antiq. Septentriaiu  tot TAELKÜ'NDIGE doen, dat men beter bij tacitus (r) AU riniam of Alruniam, dan Aurhiam, volgends 't zeggen van Wachterus (s) zoude lezen. Wij moeten ook niet met ftilzwijgen voorbijgaan , 't geen onze Gefchiedfchrijver zegt, aangaande de benaming der Gepidèn. Hij verhaalt ons, dat, hoewel deze volken eertijds uit verwijt en fchande Gepanten genoemd geweest zyn, om dat Gepcmta traag in hunne taal betekende, deze naam daar na zo veranderd is, dat zij, om datze in 't overvaaren der rivier Viscla aan den grond bleven zitten, Gepiden genoemd zijn. Ten minlte "ben ik van oordeel, dat hij dit met zijn verhaal wil te kennen geven (t): Men moet indachtig zijn, zegt hij, dat ik in 't begin gezegt fiebbe, dat de Gothen uit 't eiland Scanzia met hunnen Koning Berich op maar drie fchepen vertrokken zijn; van welken drie, gelijk 't gemeenlijk gaat, er een geweest is, dat eenjlegt zeilder was,. war door dit volk dezen mam zoude gekregen hebben. (r) De Morib. Germ. Cap. VIII. [AI eertijds was j. ljpsius reeds van gedagten, dat men hier -lezen moest Aluriniam. Zie verfcheiden uitleggingen van dit woord bij kirchmaierus in ?sot. ad Tacit. de M. G. p. 145. en sche- , s Vi^f I?28<) yoor de ^ lchijnt te houden, In de uitgave van Jornandes door l in de nbr o g jus, vindt men Tarabojtei ; m andere uitgaven van dezen Schrijver volgt men de gemeene lezing van Zara* bi ierei.J vert.  MENGELINGEN. t*$ Gothifche tale toeleiden, zullen wij hier eene zekere plaats den gunftigen Lezer voorftellen, welke wij van oordeel zijn, dat ook uit die zelfde taal verbeterd moet worden. Dus zijn de woorden van onzen Schrijver op de voorn, plaats (z): van waar de rivier Vagus, als uit een holte voortvloeiende, met gewelt van water zich in de Zee ontlast. Alhier kwam mij in gedagten of men niet moest lezen, in plaats van de rivier Vagus, Wolga of Walga, en dat er gefproken wordt van die zeer bekende Scythifche rivier, welke tot nog heden ten dage dezen zelfden naam heeft (*). Want, indien ik mij niet bedriege, zo heeft hij met deze woorden, velut quodam Ventre generatus, de betekenis en de reden van die benaming willen aantekenen, 't Is der ouden Talen kundigen nogthands bekend, dat balg (i), ba>lgy uterus de O) De R. G. C.ÏIL p. 8. (*) Deze rivier wierdt eertijds Rha genaamd. Zie pomp. me la L. 111. Cap. V. §. 40. Bij de Tartaren heeft dezelve den naam van Edel. herberstenius maakt in zijne Commentar. de Reb. Muscovit. gewag van eene rivier Waga, dat mooglijk deze is. Wie eene breder belchrijving van deze voorname rivier begeert die zie olearius in zijne Muscov. Reisbefchr. f-n In deze betekenis hebben wij ook nog 't woord K J H balg.  Ti4 TAELKUNDIGS de Lijfmoeder betekent, waar vandaan in ofr ze balg. kiliaan: balgh. venter, alvus, jïomachus. Wat eigenlijk de oorfpronglijke beteke- onder de Taalkundigen. De lchrandere ten k a te is van oordeel dat 't werkw. belgen m part. bolg of balg. praet. gerolgen irasci, mdignari, 't wortelwoord zij van balg vtnter, alvus, bolge, bulgeWtus mam, unda, en voorts van alle de betekenisfen van 't woord balg, die men bij kiliaan kan vinden. Hij trekt evenwel nog eemgfinds in twijfel, » of men dit woord liet „ moeite afleiden, em den zin van 't holbuikige, die m alle betekenisfen iets uitfteekt " va", b = lte.n> bal, gebollen, latra- ,* re. Zie zijne II. Proev. van gere?. afleid. in v. belg. Laat ons nu eens zien de gedagten van den kundigen wachterus: „ UALis, zegt bij, proprie est tegamentum „ rer natura l,s , et eiusdem originis ut feil „ pellis Litera G. in fine vocis non cufto t „ ur ab omnibus Dialectis, et falvo atque in„ tegro fenfu abesfe potest. Dicitur non fort lum de legumnubus, fed ctiam de animali* „ bus , live totum animale tegat ut pellis, live » inteihna tantum ut venter. fvfeton™ice „ ulurpatur de facco quia ex corio animalis „ prseparatur." Van dit gevoelen is ook dl beroemde Upfalfe Hoogleeraar jo. 25, w eS woorden deze zijn in zijn JG/os/, £™ col. i44. „ BiELG. uter. U/pk. bafrr " per.a' P?fui principe loco hanc fignifi! „ cationem, quia communior, non quia prima„ omnibus enim forte communis est idea co-' « m, quaj m L. Islandica non minus reperk  MENGELINGEN. pi$ Ze Wetten baelgmord genoemt wordt een mis* kraam , tur, quam in Germanica, ubi pellis lupina „ vocatur wolfsbalg &c. herauds saga »5 Pag- 39- flöu ijae (temt over een 't Angelf. wie, cafteUum. Zie spelman. Archaeol. [Van ons verouderd woord wijch, praeiium, is in ons I. Stukjen door een' van onze Leden breedvoerig gehandeld. Dierhalvco heb ik hier niets bij te- voegen. ] vert. H 5 ' '• •  turn TAEL KUNDIGE der middeleeuwen, zo achtloos geweest zijj dat zij zich der kennis en beoeffening dezer tale, die nogthands de moeder is van zo veele talen van Europa, weinig bekreund hebbe» Onder zo een groot aantal van Schrijveren, die, of uit hoofde van Studie gereisd, of uit andere oorzaken naar dit waerelddeel zich begeven hebben, vindt men er alleenlijk twe, die ons eenig licht, aangaande de aan 't Maeotischmeir wonende Gothen, kunnen aanbrengen. De één is josaphat barbaro, een Venetiaansch Edelman, die uit zaken van Koophandel naar deze plaatzen gezonden zijnde, weder t'huis komende, getuigde, dat hij in deze afgelegen oorden Gothen gevonden hadt, en mooglijk zoude hij zulks nog niet eens opgemerkt hebben,: ware 't niet geweest, dat hij een' Knegt bij zich gehadt hadde, dié een Sax van geboorte was, welke in korten tijd geleerd hadt met dit volk te fpreken , bekennende dat hunne taal niet meer verfchilde Van zijne moedertaal (*), dan die van een' MUa-. -(*) De reden dezer overeenkomfte in zommige woprden der talen van twe zo verre van den anderen afgelegen volken, dunkt ons dat de Geleerde a. de la motraye 't waarfchijnlijkst hebbe opgegeven; want, zegt hij : „ ve„ le Duitfchers in oorlogen met de Tartaren » ge-  MENGELINGEN. 123 Milanees, van die van een' uit Friuli. Dit zijn zijne woorden: Gotthi parlano in Todesco, et fo quejlo, perche havendo un fameglio Todesco con mi parlavono in fienie, et intendevanfi asfai ragione volmente, coji coine fi intenderiano un Fnrlano et un Florentino. d. i. „ De Gothen fpraken Hoog„ duitsch, en dit weet ik, om dat ik een' „ Knegt had, zijnde van die natie, die met hen fprak , zo dat zij malkander genoeg „ kon- „ gevangen genomen en tot flaven gemaakt „ zijnde, zijn aldaar gehuuwd, en' hebben „ kinderen voortgebragt, en bier door is die „ vermenging _ van Duitfche en Tartaarfche „ woorden bij dit volk ontdaan." (zie zijne Travels 'Yom. I(. p. 32.) En dit geloot'ik voor mij ook, dat de oorzaak zij , dat wij in de Perzifche taal eenige woorden vinden, die met de Duitfche overeenkomfte hebben. Want dat daarom onze taal van de Perzifche of eenige andere Oolteriche tale moet afgeleid worden, zijn kinderachtige ftellingen, en die niemand, dan onzer tale onkundig, zal beweeren , en ftaande houden. Hadt de Heer c. tuinjiak wat meer kennis gehad van den oorfprong en afleiding der Nederduitfche tale, hij< zoude zijV nen, hoewel geenünds lichtenden Fakkel niet aangeftoken hebben, om de geleerde waereldtot 't ontdekken zijner onkunde toetelichicn. Over de overeenkom ft e der Perzifche en Nederduitfche taal heeft de Eerw. Heer c. 't hooft ons eene korte bedenking, die wel waardig is ingezien te worden , gegeven. Zie Proev, van Oudh. Taal- en Dichtk. van V Genoot/elf. D. A. O. M. bladz. 47.  124 T A E L K Ü'N D I G E „ konden verftaaa, even als een Florencer een „ uit Friule verftaat." De ander, van wien ■ wij een gelijk berigt van de Gothifche tale» ontvangen hebben, is augenius gislenius busbeq.uius, Gezant van Keizer Ferdinand aan de Ottomannifche Porte, diein IV Brieven, in den jaare 1605. te Hanawuitgegeven, befchrijft, al wat ftaande zijn Gezantfchap zij voorgevallen, en wat hij of gezien of gedaan hebbe. Hij verhaalt dan (ƒ) , dat hij twee Vreemdelingen, die uit Precopska . waren, ontmoet hadde, met welken, bij hem genodigd zijnde, als hij over en weer veele vragen gedaan hadde, eindelijk aangaande de taal van hun land heeft gefproken; doch wat bericht hij van hun gekregen hebbe, wil ik hem liever zelf laten verhalen: „ Ik kan niet „ nalaten, zegt hij, te verhalen, wat ik van „ dat volk, dat tot heden toe Precopska be3, woont, van welk ik dikwils gehoord had „ dat in taal, zeden, gedaante, en kleding, l zeer veel övereenkom'fte hadt met de Duit5, fchers, vernomen hebbe. Dierhalven heeft „ mij lang de nieuwsgierigheid bevangen om .„ iemand van dit volk te zien, én, zo 't „ mooglijk ware, iets van daar te bekomen, „ dat (f) Epifiol. III. p. 242.  MENGELINGEN. 125 li dat in hunne taal gefchreven was: maar dit „ heb ik niet kunnen bekomen. Een zeker >, geval nogthands heeft eenigzinds mijner be-. tjy geerte voldaan. Er waren twe perfoonen, „ die als Gezanten van daar hier naar toe ge„ zonden zijnde, om, ik weet niet wat voor „ klagten, uit naam van dit volk in te bren„ gen; welken van mijne Tolken, gedagtig „ zijnde wat ik hun bevolen hadde, zo zulks , eens mogt voorvallen, ontmoet wordende, „ door dezelve bij mij ter maaltijd wierden „ genodigd. De één was lang, en zag er heel „ eenvouwig uit, en geleek wel naar een* „ Vlaming, of een' Hollander; de ander was „ korter , t' zaamgedrongen van ligchaam, „ bruinachtig van verwe, en fcheen van ge„ boorte en fpraak een Griek te zijn; want „ door geduurige omgang fprak hij die taal „ zeerwel, dewijl hij meer landwaards in wo„ nende, en geduurig met de Grieken om, gaande, die taal zo geleerd hadt, dat hij „ zelf zijn' volks-taal vergeten hadde. Ge', vraagd zijnde aangaande de aart en zeden , van die volken, andwoordde hij op alles „ naar behoren. Hijzeide, dat, het een oor„ logzugtig volk was, uit welk de Vorst der „ Tartaren, als het vereischt wierdt, 800 „ voetknechten konde op de been brengen, „ de  X26 TAELKUNDIGE „ de voornaamfte llerkte van hunne troepen, j, dat hunne voornaamfte Heden Mancup, en %, Scivarim genoemd wierden. Daarenboven „ gewaagde hij nog veel van de Tartaren, en „ hunne woestheid: onder welken hij zeide, „ dat er nogthans eenige, die bijzonder veel „ verftand hadden, gevonden wierden; want „ dat zij, indien men hen omtrend gewigtige „ dingen vroeg, een kort en wel ter zaken „ dienend antwoord gaven. Nu zal ik „ uit veelen nog eenige weinige woorden aan-? „ tekenen, die met 't Hoogduitsch overeen„ ftemmen Want niet weinige woor- „ den . (*) Volgends ons gezegde op bladz. 122. komt deze vergelijking ons waarfchijnlijker voor, dan die van den Heer malmenius, die alle de door Busbequius opgegeven woorden met 't Gothisch van Ulphilas vergeleken en overeenkomffig wil hebben; ja die zelf zo ver gaat, dat hij zekere overeenftemming meent te vinden in het Precop. broe met 't M. —G. hJaibs. 't Is waar de betekenis is een, want beide deze woorden beduiden 't Lat. panis. Dan beide hebben zij eenen bijzonderen ftam , daar zij uit voortfpruiten. — Óm den weetlust dan van onzen gftnftigen Lezer in alles te voldoen, eri ons gevoelen te ftaven, zo hebben wij de Alemannifche en Hoogduitfche woorden, die met de Precop. van Busbequius overeen quamen, even als malmenius die van Ulphilas, doch tusfehen twe haakskens [] achter de Precop. ia  MENGELINGEN, ily j,, den waren er die verfchildenmet de onzen: „ 't zij dat de eigenfchap van die taal dat mede„ brengt, 't zij dat zijn geheugen hem bedroog, en.dat hij vreemde woorden in plaats van „ zijn' moedertaal gebruikte: vooralle woor„ den zette hij 't geflachtwoord tho of the. „ Deze waren het, welke wij ook hebben, „ of weinig van de onze verfchillen: broe , Panis. flut, Sanguis. stül, Scdes. Hus, Domus. tVINGART, VitlS. REGHEN, Pluvia. brüder, Frater. schwester, Soror. alt , Senex. wintch, Ventus. silvir, Argentum. goltz, Aurum. kor , Triticum. salt, Sal. fisct, Piscis. hoef, Caput. thurn, Porta. stern, Stella. su ne, Sol. mine, Luna. tag, Dies. oeghene, Oculi. bars , in de Verhandel, zelve geplaatst. Dus zal een ieder ligtelijk kunnen bemerken, met welke taal de Precopifche woorden meer overeenkomen, fchoon ik niet ontken, dat er hier en en daar een is, dat vrij ftertt naar 't M. — G. zweemt, of van 't zelve niet verfchilt. Verder laat ik 't dan aan't oordeel van een' befcheiden, en met geen vooroordeel bezetten Lezer over, vert.  ï2S T A E L K ü N D I G E bars , Barba. handa, Mams. b.oga , Arcus. miera, Formica. rink, of ringo, annulus. . brunna , FonS. waghen, Currus. apel , Pomum. schieten, Mittere fa- gittam. schlipen, Dormire. kommen, Venire. singen, Canere. lachen, Ridere. criten, Fiere. geen, Ire. breen , As/are. schwalth, Mors. » knaven tag was bij hen goeden dag, want „ knaven betekent goed, en hij gebruikte ook „ nog veele andere woorden, die met de on„ ze niet overeenkomen, als: jel , 't Leven of gezondheid. jeltsch , Levendig of gezond. jel uburt, Zijt gezond. marzus , 't Huwelijk. schuos , de Bruid. statz , de Aarde. , ada , een Ey. ano , een Henne. telich, Zot. stap, een Geit. gadeltha, Schoon. atochta, Quaad. wichtgata, Wit. MYCHAj  M E N G E L I N G E N, iap mycha , een Zwaard. baar , een Jongsken. gel, een Steen. menus, Vleefch. rintsch , een Berg. fers , een Man. Li sta, Weinig. schedit, 't Licht. borrotsch, de Wil. cadarjou , een Soldaat. kilemsch kop . Drink de beker uit'. tzo warthata, Gij hebt gedaan. jes warthata , Hij heeft gedaan. ich malthata, lk zeg. „ Op mijn Verzoek telde hij dus: Ita , „ tria, fyder, fyuf, feis, fevene, geheel en „ al gelijk wij Vlamingen. Want gij Bra- banders, als gij 'tHoogduitsch fpreekt, prijst „ u zeiven zeer en lacht met ons, als wij dat „ Woörd Seven wat onaangenamer uitfpre» s, ken, dan gijlieden. Voorts vervolgde hij, „ athe , nyne, thiine, thiinita, thiinatua, thiU ,i netria enz. Voor twintig zeide hij fiega, „ voor dertig treithiien , veertig furdeithiien *. honderd fada, duizend hazer. Ja zelf zong si hij een deuntje in zijne taal, welks begin al„ dus was: I Wa*  130 TAELKUNDIGE JVara wara •ingdolou J. ■ {Scu te gira Galizu Hoemifclep dorbiza ea. §• XL Ik dan, zo dra als ik deze woordenlijst van Busbequius inzag, bemerkte terftond in dezelven eene zeer klaarblijklijke overeenkomfte met deMoefogothifche.taal: maar op dat zulks te klaarer blijke , Zal ik de geheele naamlijst nog eeris naauwkeurig nagaan , op dat men met een opflag van 't oog zoude kunnen zien, in hoe verre elk woord met de taal van 't Cadex Argent. overeenkome. broe, panïs. UJpk &ïai8|tf,ï>ïajf&: onze Noordfche taal erkent deze beide als de zijne, Itbb en lef (g) Finnisch lapte, hier van hebben wij limva. [ Alem. Brot.~\ ?ltjt, fanguis. Ulpk afo#. [Alem. Pluat.-j stux, fedes. Ulph. fïoïjtf., [Alem. StulJ hus, domus. Ulph. Qüsf. [Alem. Hus.J wingart, vinea. Ulph. tocingatÖ^ [Alem. UUingarto.~] xeg- Zie: os tg L. Christ.B. Cap. II. en hels. L. Kijrk. B. C. 6.  MENGELINGEN. jgs KEGHEN, pluvia. Ulph. tiflll. [Alem. Regan. H.-D. Regen.'] bruder, frater. Ulph. B?Otï)C, fe?Otï)aï, [A« lem. Bruouder. H.-D. Bruder.] schwester, foror. Ulph. ffoijiar. [Alem. Swev j?er. H.-D. Schwejïer.] alt, fenex. £77fA. heeft hief Voor ftnenjjÉ fenex, en f.niuanjé, feniores, van fin, ƒ«- bw en dgjSf, dat Ouderdom betekent (*) Eng. is age,aged. proveótus aetate. [A- lem. Alt.'] wintsh, ventus. Ulph. toin&£. [Alem. UÜint.~l silvir, argentum. Ulph. ftluU?. [Alem. *ar. N.-D. &7vw. ] göltz (f), aurum. [Alem. Colt."} kor, (*) Het verwondert mij, dat de Heer malmenius bij dit Procop. Alt niet heeft bij gebragt *t M. - G. a[tf}^, van welk niets dan de gradus comp. en dat maar eenmaal Voorkomt in de Överzett. van Ulphil. Luc. XV. vs. 25. Wa& utl)tb «frVi-, mas, an a rekt , recke , heros, „ athleta. Zoude de reden waarom een Voornaam man met dezen naam in 't Ysl o-enoemd wordt, niet wel gezogt moeten worden m de gewoonte van die oude Noordfche volken , bij wie niemand eenen ring vermogt te dragen, of hij moefte daar recht toe hebben. Nohltores atque ditjores arm Was geftare conJueverant, quas inferieris conditionis hominibus geftare permnsfum haud erat zijn de woorden van jo. chr. cleffelius in zijne Antiq. Septtmtr. p. 287. Dus zaude dan Ring, zo veel betekenen als iemand die het recht had van eenen ring te dragen. Even als bij de RomeU nen de Burgers togati genoemd wierden, om dat zij een kleed, dat toga heette, droegen. En mooghjk is t zo met ons verouderd woord peghen of Degen voor een' held genomen; als iemand betekenende, die het recht hadde om eenen Degen te dragen. Hoewel hier tegen ingebragt zoude kunnen worden, dat de betekenis vm Degen, Vir fort is ouder zij, dan van Degen, enfis ,gladtus, omjdat ónze oudlte fchrüver-s 't woord in dien zin gebruiken. Zie de aanmerk, over 't woord degen in ons eerfte ftukj. p. 65. Dan zeiden zij ook niet Deghen man, vtr fortis, militaris? Wat is die anders dan een man van den degen, zo als heden bij ons nog u, gebruik is , om eenen krijgsheld aanduiden. De Fra,nichen zeggen un hommede. fyefiéi. VER Tc,  MENGELINGEN. 137 brunna, fons. Ulph. bjunna. [Alem. Brun.~) waghen, currus. Ik gis dat dit woord ook in de Moefogothifche taal in gebruik geweest en geen vreemd woord zij, dewijl deszelfs wortel ons in 't C. A. Luc. VII. vs. 24. voorkomt. IfèagiD, agitatur, motitatur. [Alem. UUagan. N.-D. Wagen.'] apEt, pomum. [Alem. Affal, aphel] schieten , mittere fagittam. 'tls niet wel denkelijk dat de Dochter van 't Schytifch van dat geen zoude zijn verlloken, 't welk de oorzaak van de benaming der Moeder is. [Alem. Schiezin. N. — D. Schieten.] schlipen, dormire. Het woord flcpaïl, vindt men in 't Cod. A., en 't moet 'er ook blijven, fchoon zeker iemand "t heeft trachten uit te fchrappen (i). [Alem. -Slof* fen.~\ kom- (/) Zie sotberg. Ulph. illuftr. P.I. p. li. [Alzo dit ftukjen van Sotberg of liever van den Heer jo. ihre zelfs zeer weinig hier bekend is en zeldzaam voorkomt, en de plaats, waar onze Schrijver hier opziet, wel eenige opmerking verdient, zo hebben wij 't niet onvoeglijk geacht de Woorden van ihre zelfs hier den Lezer medetedelen. Het woord dan, dat men heeft willen veranderen viudt men Matth. IX. vs. 24. alwaar, de overfetting van Ulphilas heeft urne ni. gaftoalt fo rnatoi, nft I 5 fr*  j3S TAEL KUNDIGE kommen, venire. Ulph. quimatl- [Alem. Chumen. H.-D. Kommen.] sin- tlepltfi. Op welk woord fïepttï) ihre dit volgende heeft aangetekend: „ Sic quidem, u„ ne fuco et fallaciis genuinam lectionem exhi„ bent Codices editi eamque ex linguis co„ gnatis probe confirinant junius- et stiern- hielmius in Glosfariis : nimirum , conve„ niunt manifefto cum M-Goth.verbo jïepart, „ Anglo - Sax. flapan, flapan. Alem. flaffen. „ Procop. fchlipen , Belg. flapen , Angf. to „ /leep: Et porro, cum nomine fïep, fomnus , Joh. XI. vs. 13. Anglo-Sax. flaep. Rusf. o-^fs-f, Slav. Daim. Boh. Luf. et Pol. flepij. ,, Horum omnium , apud Diverfos , diverfaj „ dialeéti vocabulorum unus eft fenfus , ea„ demque origo, nempe vel a fchlapp, taxus, „ remisfus, Glosf. pez. ' Suec. fT\m$, een eigendom (r), in't Alemannisch. fuafo, tuis genoot. Nu oordeele de gunfiige lezer zelf, of niet, gelijk in 't Gothich.en Ysl. van Wn.proprius, etgmfonn, fponfa, uxor, eiaenoib, fponfalia afkomt, van <ë>toe£ de benaaming van bruid, fponfa, ook zoude kunnen afgeleid zijn. baar, puer. (*) Ulph. Bant. ael, Z'e >*««.X. vs. 3. 4. en tatian. in/darm. CAUvs.23.en hikesius in Gramm.Ansrir. p. 24. Echt. in fol. 6 (*) Van dit Precop. Baar verfchilt niet veel onsverouderd baare, fruEtus, partus, welk mij de eigenlijke- en grond-betekenis van 'tM.~ G 6arn, A. - S. bearn, F-Th. WAL parn lchynt te zijn, niet anders dan in dialed van malkander verfchillende, want gelijk Baare van beren, bar, of bor, geboren ferre , /ww,?, af komt, zo is in't M.-G, ga. oairan, na&ac, sabautaiijS parere de wortel van oatn, A. _ S. bearan, baer, boren, ferre , port are. van tón? enz. en dewijl wii 't woord batn bij Ulph. niet alleen voor een kind van t manlijk; maar ook voor een van 't vrouwIjk gedacht gebruikt vinden: als Luc. I. vs. 80. «& töatafbarn tooj)^, jaf> fiamt&noöe ahmin. «. 1. ü« het kind wies op en wierdt ge/lerkt in den  MENGELINGEN. 141 Ael, lapis. ah. betekent in 't Ierfch eenen pen of den geest. Mare. V. vs. 40. alwaar gefproken wordt van 't dochterken des Overften der fynagoge: tfjata barn nt gaöauttpioba/ al» flepttfi d. i. het kind is niet geftorven, maar het flaapt. Welk gebruik van 't woord batn mijne gedagten nader beveiligt. En dus zoude deze en andere , plaatzen daar dit woord voorkomt, kunnen overbezet worden door ons woord geborene. (Zie Tun. en stiernh. in Glosf. v. barn). En dus is de in verwandfehapte talen, aan du woord barn,pam, in later tijd gehegte betékenis,van filiar, als de voornaamfte geborene, hgtehjk te bcrijpen. Wat de betekenis van Vir aangaat, die& geloof ik, dat enkel willekeurig zij, en dat wij dezelve alleenlijk aan de uitgevers der oude fchriften en opftellers der Glosfaria's te danken hebben; alleenlijk voortfpruitende uit 't niet genoeg acht liaan op de ware lezing der Handfchriften en 't verkeerd begrip van de betekenis van bar. in ons dialect baer. nudus en overdra loquax Cf) stap> lijk is dit woord bij de Precopiers verbitterd iri Rintsch met invoeging van de Letter N. Bij loescherus Lhterat. Celta p. 36 leest men : ,, Raet vel Rait notabat regionem' Mon„ tanam, unde hodienum Rait apud Helvetios ' et Grifones, — indicat diftrictum montanum. " jo. dawies. Glosf. Qambr.Britt. rhyn, mons,promontorium. vert. (f ) Zie de Edda in Appellat. Synonym._Viri. f*) Zo vind ik ook 't woord Stathe bij tatian. Harm- Euang. Cap CCXXXVI. vs 1. Stuont ther Heilant in ftathin, Stetit Jéfus in Litmre. Stat betekent in t gemeen ftatio, locus ftandi, dus de benaming van Land, of flrand, oevèr zeer gemakhjk te vinden, als zijnde' een'plaats daar men opftaan kan in tegenftelling van 't water , én hier van wederom betekent fat, bij ons /lade (Zie kiliaan. h. v.) Statio tiavt'uni, portus. om dat oudtijds de Schepen altijd in den winter wierden op 't land gehaald. vert. ,.. _ t\} Ik vind geen reden, waarom onze fchnjver de KlJ K 2  x48 T AELKUNDIGE stap, capra. sadeltha , pulcrurn. Hier mede vergelijke serenius aar tig 't Ysl. kdl, puk er. atochta, malum (*). In 't oud Gothisch» betekent hu%a, nuttig zijn, en bijgb, nuttigheid, waarvan obp«,b, onnuttighs-id, kwaadheid. wicht- vergelijking van peringskiöld zo verwerpe. Dwazen, fotten zijn immers zeer fnapacbtig,en doen den geheelen tijd niet dan praten en woorden zonder eenige zin of zamenhang voortbrengen, en dus met recht loquaces. Waarom 't geen onaardige vergelijking is van den geleerden Peringskiöld. en die mij beter voldoed dan zijn aanmerking over't woord Menus. vert. (*) In'tAlem.betekentDogta, virtus ZiescHiLt e r. Thefaur. Antiquit. Teut. Tom. L p. 14. en dohtun voor boni vind ik bij otfrid. £«. ang. Lib. 111. Cap, XX. vs. 135. Thie ubele ioh thle dohtun fie gieinon thar ni mohtun. d. i. Inprobi et boni fe unire hic nonpoterant. Dus fchijnt mij dit Precop. atochta malum wederom een Alem, woord te zijn; Want deletter a heeft in de zamenzetting'eene berovende kracht. A tollit aut minuit fenfum in compojttis zegt wachter, in Prolegom. Sect. V. dus Atochta, betekend zonder goedd.i. kwaad. vert.  MENGELINGEN. 149 incHTGATA, album. Ulph. fifecit. De uitgang ata word in 't M. - G. dikwils zonder noodzaaklijkheid er bijgedaan, gelijk deskundigen weten. mvcha, enfis. Ysl. «MN** [ Alem. MeJJe. A. -S. Meca. ] lista, param. Ulph. \m$- Zweeds litfd. Alem. luzzil. SCHEDiiT, lux. Zoude het ook Scheinit moeten zijn? per ing sk. brengt het tot fftir, darus. borrotsch, voluntas. Waar van dit af kome, is mij onbekend. Want de gisfing van ïeringsk. behaagt mij niet, die 't van UxaU, vohmtas, wil afleiden; waar van ook komt Kvfibnnob. cadarJou , miles. hickesius meent eenige overeenkomfte te vinden tusfchen dit woord en 't M.-G. oaö™utt)0, miles. Dan ik voor mij ben van gedagten,dat men den oorfprong van dit woord in 't oud Celtisch moet zoeken. Want boxhorn («) zegt, dat die van Wales, huiden ten dage cadam zeggen voor fierk, fortis, en cadernid, Jlerkte, fortitudo; hier mede kan men ver- (u) In Lexlc. Ling. Brittan. K 3  i5o TAELKUNDIGE vergelijken cad, pugna, cadfa, propugnaculum, en cadvent, praelium. kilemsch kop, ebibe calicem. Kop voor eenen beker, calix is Gothisch. Het eerfte woord moet men bij de onbekenden ftellen. Want fplft, bibere, dat peringsk. wil, Haat mij niet aan (*). TZ0 warthata, tU fecilti. jes warthata, ille fecit. ïch malthata, ego dixi. Deze drie heb ik bij malkander willen neemen,pm dat zij overvloediger en klaarer , dan eenige anderen, de overeenkomst tuffchen de taal der Precopiers en Moefogothen bevestigen. Want gelijk de perfonen hier onderfcheiden worden door de voornaamwoorden ick. (*) Eer zoude ik die gisfing van Peringskiöld als zeker willen aannemen , dan de uitlegging voor meer dan 150 Jaren door ach. mti.ivs in zv11e Ling.Belg. p, 50. der geleerde waereld medegedeeld de ffiijile maken. „ Kilemschkop „ Ebibe Calicem, zegt hij, etiam puto com„ mode ita posfe conformari ad iftud Saxoni„ cum five .Germaniciim, Idel dem cop, id eft ,, tvacua cahcem, contracte Ilem Kop " Hoe die man tot deze uitlegging gekomen zij, kan ik niet begrijpen, daar immers alles op onzekere eii vergezogte woordverdraaiingen geveffiat is Doch men ziet hier uit de behandeling derTaajl kunde in die eeuw. vert.  MENGELINGEN. 151 ich, tzu. ies, ego, tu, ille, zo vinden wij ook bij ulphilas i&, t3ü, i0. waar bij men moet aanmerken, dat de ih zo wel aan de grenfen van Denemarken , als hier m 't noorden een iirfent geluk gehad hebbe , 't geen ook met der Engelfchen en Saxen th zo is. Voorts is Warthata, feci, zuiver Gothisch , gelijk ook ich malthata , ego dixi; gelijk 't blijken zal, indien iemand lust hebbe de Woordenboeken van junius en stiernhielm na te zien (v). De Talwoorden behoeven onze uitlegginge niet: aangaande 't ééne woord ftega wil ik alleen maar aanmerken, dat in zommige ftreken van Zweden f13 ook voor twintig gezegd wordt , 't geen ook de Nederlanders en Duitfchers (*) gebruiken, in 't Monni- kcn- Zie dezelven op de woorden ttjaurhjan, tacere en matljj'an , loqui voeg hier bij 't Gothisch ttWelrt, loqui. (*} Bij kiliaan vind ik stijgh. Sicamb. Frif. Weftphal. i. twintigh. Viginti. vulgh ftega. Zo ookbij AenTeuthonifta: styge,twyntigh,viginti, vigeni. In oude Neêrduitfche fchriften is mij 't woord fiijg nergens voorgekomen. Bij de Friefen is 't in zommige ftreken nog in gebruik volgends 't getuignis van fokke sjoerts Hifi. Frifiae Tom. V. p. 179. door van Hasfelt in zijne uitgave van Kiliaan op d.w.bijgebragt. ten K 4 ka-  I5a TAEL KUNDIGE kenlatijn vind men Jlka (w). Maujada , centurp, en lazer (f) mille, zijn mij on- be- k ate fchrijft, dat men oulinks ook fteeg zonde gezegd hebben; als een steeg ei teren, vicena ova. Zie zijne Proev. van gere*. Af. p. 418. Dat men oudtijds ook vooxsien half fiyge,gezegd hebben,blijkt uit den zoeven aangehaalden Teuthonifta, alwaar ik vind half styge , tycn, decem. In 't Ooftfriefche Landrecht door wicht uitgegeven lees ik Lib. III. Cap. 65. p- 740. Einen mann fïner finnen beraevet in lij'ffle, dat is 16 ftiege mark. Waar voor in de H.-D. overzetting; ÏVen einem manne feinefin* ven beraubt werden, fo ijl ein halber Leib, dat fs 16 ftifge oder fechzehen mal zwanzig mark. Eer ik hier affcheide moetik nog met een woord melden , de verfchillende gedagten der Geleerden over de afleiding van .dit fiifg. To. ihre in Ulosf. Suwg. v. Stig. is van gedagten, dat /?/> zo veel zij als 2 maal tien, en dat de Letter S bier t dubbel tal van tig, dat 10 betekent,zoude aanduiden, ten kate leidt't van stygen, fcandere, adfcendere af', en dan zoude &>Jg eigenlijk niet anders zijn, dan een opltapehng van iets , dat naderhand alleenlijk gebruikt zoude zijn voor 't twintigtal, om dat men gewoon was een twintig tal Hukken in orde op te ftapelen, mooglijk om een groot getal gemakhjker optetellen. Voor beide de afleidingen is veel waarfchijnlijkhcid. vert. (h>) Zie ou pR è s n e op dit woord,en von stade n in Explic. Poe. Bibl. p. 65. (f) öatfada en hamer twe Perfifche woorden zijn tekent ons Jo. Ihre aan in zijnen aantek. op de fragm. verf. Ulphil. p. 47. alwaar deze zijne woor-t  MENGELINGEN. 153 bekend: ulphilas heeft daar voor hutl« Öa en tfoUfïiuDjOjGf, 't welk met onz; wijze van tellen volkomen overeenltemt. woorden te vinden zijn: Quum primum hunc Vocum Praecopicarum fyllabum recognovi, miratus fum , undenam hae vocis profectae_ es- f-ent . . fed commode monuit amicus quidam meus, germanePerficam utramque elTe, quïppe in qua centum fkd et mille hezar hodieque appellatur. V. meninskii Thef. p. 2941 et 54bioow sxiK r.-v ^rinpb^ilqó 'xafcjsn ioj Doe. fcreuen fi an Dymetrius 4 Die.heren van Remcn aldus: , Twi it/2w Sen >edm /f/4 On/e ghefeilen du ek does niet V/el, f. 107. a. Doe §Hfl?H Galylee Ihc, Als ons fcriift Matheus i .?.r .2v .hof xwo Mtfo »fS (c)  ïfc-s T A E L I U N D I G E En wilde ghedoopt fiin van Janne, Jslv merket hier an drie faken danng Twi dat hi hem dopen dede; Om dat hi toghede daer mede, Dat Jans doopfel was goet En om dat hi allen omoed Vernyewen' wilde en leren, Om dat hi mit groter eren Den watre die crachte dede ontfaeni Dat die fonden mochte afdwaen. tn f. 128. c. alwaer Chriftus aen Maria vraegt (b) waerom zij weent en wien zij SSC-ekt, dat Maerlant aldus uitdrukt; Hi feide wilf, twi weenflu fo En wien foecftu dus onvro. tot nader opheldering van deze woorden kunnen de even voorgaende bij onzen Dichter dienen , te weten de aenfpraek der twe" engelen sot Maria (c), welke Maerlant aldus heeft: JViif, waer om weendi fo fere. zo (b) Zie onze overz. Joh. XX. vs. 15. (c) Zie onze overz. Joh. XX. vs. 13.  MENGELINGEN, gtffc zo kan men hier den Dichter uit zijne eigene woorden verklaren, welke voor de befte verklaring met recht gehouden moet worden. Op beide deze plaetzen hebben zo wel Petrus Comejïor als de vulgata verfio: Muiier quid ploras, en deze eensluidende plaetzen vertaelt Maerlant eens door ons waerom en vervolgends door het oude twi. Deze voorbeelden uit den Rijmbijbel zullen genoeg zijn, wij kunnen ons noch op verfcheiden andere Schriften dezes ouden Dichters beroepen, van velen zidlenwe echter maer een nemen, te weten zijn Dichtlluk genaemd, Zamenfpraek tusfchen Jacob en Martijn MS. waer uitwe noch twe voorbeelden zullen bijbrengen f. 4. b. lezenwe aldus. Twi zijn die zonden Gode fo leet Dat hi den zondaer is fo heet Int wraken ende in plagen. en f. 10. a. Lieue Jacob nu bericht mi, Of dat volc al comen fi Van den ierften Adame. Twi is deen edel, dander vri En die dorde eyghen daerbi; Wane quam defe name. L z Twi  164 TAELKUNDIGE Twi zégtmen ten dorper fi: Ganc wech, God onnere di w Da bist der werelt fcame. Öp dat hier te beter uit blijken zouden de ware) betekenis van dit woord, hebbenwe Wat brjdef deze plaets uit gefchreven, een ieder ziet dat hier gehandeld wordt over den oorfprong en het verfchil tusfehen vrijen en Lijfeigenen , dat de een den anderen vraegt waerom de een edel is, de ander vrij en een derde eigen of flaef, waerom de een in meer aenzien is dan de ander. Andere plaetzen uit dit ftnk Van onzen ouden Dichter zouden wij hier noch kunnen bijbrengen-, noch een kan de lezer, zo het hem lust nazien in het uittrekzel dat le long (d) van dit Dichtituk heeft. Wij vinden ook dit woord gebruikt bij v. velt hem Spiegl. Hijïor. II. B. Cap. 19. bladz. 105. ic fecge twi, Want hi wilt dingen die hem bi ' fijn ge f et en. —. Toen Le Long deze woorden van zijnen Dichter ver- (<0 Boekzael der Nederd. Bijbels blad. 221.  MENGELINGEN. 16$ verklaren zoude , was hem de betekenis van dit verouderd woord noch onbekend; hij verhaek ons in zijne kanttekeningen , dat deze woorden, icfecge twi, betekenen ik zeg het u iey de. Welke uitlegging den zin dezer woorden zo onverftaenbaer en onduidelijk rnaekt; dat hij zelf naderhand waerfchijnlijk in twijffeling gevallen is, of deze zijne opgegeven uitl. gging wel goed, en met het oogmerk des Dichters :. overeenkomende ware;waerom hij dan ook deze zijne misHag zelf verbetert in zijne voorrede, voor dit werk geplaetst, alwaerwe bijna op het einde lezen, dat het woord twi, du bl. 105. g. lezen wordt, door waerom moet verklaerd worden: Dus hebben wij Le Long hier eigenlijk van gene onachtzaemheid te befchuldigen. Het ware te wenfehen, dat hij ook zo zijne overige mistastingen verbeterd hadde. Edoch daer het hier de plaets niet is om over dit onderwerp te handelen, zullenwe dit in 't midden laten, en liever kortlijk inzien,' of Le Long hier niet te recht dit woord iwi door waerom verklaerde; Dit doch gelovenwe, dat geen onbevooroordeeld Lzer in twijffel trekken zal, integendeel vertrouwenwe,dat het hem genoeg zijn zoude, deze woorden met de voorgaende en volgende aendagtig na te lezen; want men wete , dat wij hier bij Van Velthem aentreffen ene mondelinge aenfpraek aen twe perfonen gedaen, niet te L 3 Se"  16S TAELKUND ï GE gelijk aen beide maer aen elk afzonderlijk te weten eerst aen enen Percheval, en daerna aen Walewein; dit wijzen de eigene woorden des Dichters zelve uit , want in het begin dezer aenfpraek lees ik op de zelfde 105. bl. vier regels hoger, dan onze ftraks aengehaelde woorden: Percheuale fprekic irfte ane Welke woorden ons duidelijk Ieren, dat deze aenfpraek niet aen twe te gelijk maer aen een' perfoon afzonderlijk gefchiedde, en dewijl 'er in het vervolg, tot aen deze woorden toe, (ic fecgetwi) van geen' anderen perfoon , dan alleen van Percheval gewag gemaekt wordt, is het onmogelijk dat twi hier beyde lat. ambo. betekene. De aenfpraek aen Walewein lezenwe niet dan zeven regels verder, alwaer de zelve met deze woorden aenvangt: Walewein l, Ic groete v mede. Ten duidelijken bewijze , dat Walewein niet eerder aengefproken wierdt, dan na dat derede tot Percheval geëindigd was. Wij mogen ons dus verwonderen dat Le Long, daer hij, deze woorden van zijnen Dichter flegts nalezende, hadt kunnen vernemen, dat ieder der twe genoem-  MENGELINGEN. x) Lex. Suio-Goth. Tom. ï. Col. 947. Andr. II. 3. vs. 25.  t7» T A E L.K U N D I G E , wordt quin taces voor cur non taces, quindomum abis voor cur non domum abis. even zo gebruiken de Duitfchers hun mé. Het F-TH. Bithiu, (/) dat het zelfde betekent als ons oud Twi, is door zommigen te onrecht vertaelt door het Lat. quontam. Edoch, de geleerde Scherzius, den zin van dit woord wat dieper inziende, verklaert het vrij beter door quare (m). Op dezelfde wijze is het overgezet door schilterus in zijne Vertaling van otfridus Evang.lV. 7. 117. Bithiu uuachet alla thia nacht Quare vigilarct omnem iilam noctem? Noch eens lezenwe dit woord in dit zelfde Hoofd. vs. 165. daer Schitter het door het Lat* $ua potter vertaelt. Bithiu fit io uuakar, Alaz iuer lib Mar. Quapropter fitis vigilantes (per) omnem vejlram vitam Mc. De (/) In het Glosf. Teuton. van Schilterus bl. 117. (mj Zie de aengehaelde plaets uït't Glosf. vanSMItcr^  MENGELINGEN. 17$ De Theutoniers fchreven ook Zomtijds in denzelfden zin Bihiu. Datwe Jez^n bij oxfkics? JLvang. UI. 24. 150. 151. 153. Bihiu er hi bidrahtot iz er, Bihiu er fih thes leides Er hi uuarnoti les (n) Bihiu er ni biuuwbi, Thaz ther fin friunt n irjlurbi. Quam ob rem ijle non recogitavit anïf hoe? ■ Cur Je de hoe malo Ante non tuitus efi? Cur ijle non procuravit Ut Mc eins amicus non moreretur? ttf* («) Dit woord les dat wij bier aentreffen merkt Scherzius zeer wel aen, dat ver; aeld moer worden door hei lat. omnino, in totum, en zegt, dat het bij wijze ener «0* de duifiernisfe. en in het MS. van 1431. f. 31. b. daer voor deemjïerheit gelezen word,t deemjïer-. nisje, ook lezenwe dit woord bij den vertae* Ier van Boè't. 1485. f. 185. d. Vele te meer weed hij dmejual De helle rerjloort hij ouer al Omme zijn boel heejt hij ghebeden Den Prinche van den deemiberheden. Co) Bijna woordelijk zo als in het verhael der Evangelisten wordt opgegeven, welke plaetzen, als al te bekend, wij hier niet zullen aenhalen. Q>) Handel. XIII. vs. 11. KOR-  MENGELINGEN. if| KORTE A E N M ER K I N G OVER HET VEROUDERD WOORD STIVELEN. D it verouderd woord , dat niet dan zeer zeldzaem bij de eerfte Nederduitfche Schrijvers gevonden wordt, zal zekerlijk bij de meefte onzer Landgenoten niet verftaen worden ; ja al waren zij zelve onzer oude tale niet geheel onkundig, zouden zij vee] licht deszelfs betekenis niet kunnen ontdekken. Men mach niet te onrecht aenmerken, dat dit woord zo zeldzaem, als een der thands verouderde Neerduitfche woorden, in de fchriften der ouden voorkome ; huydecoper (a) zelf getuigt, dat dit woord niet meer dan eens in het gehele werk van Melis Stoke gevonden wor- («) In zijne breder aentekeningen op Melis Stok* II. B. vs. 648. M 5  Ï86* T A E L K U N D I G E worde. Dees grote taelkenner hieldt het dus te recht voor zodanig een woord onzer bijzondere opmerking ten hoogften waerdig, deze zijn zijne eigene woorden,in de zo even aengehaelde plaets op Stoke: 't Verdient onze opmerking, dat wy hier, in'elf' regels, drie voornaame woorden ontmoeten, die anders nergens in dit Werk voorko« men. onder deze drie nu is ook ons Stivelen opgeteld, De woorden van Melis Stoke zullenwe hier eerst invoegen II. B. vs. 655. Want morders haddenfe gheyaen Metten haren, en wilden faen Al tfolc Stivelen: maer fine conden Met haren kniven niement wonden. Wat nu aengaet de betekenis van dit verouderd en zeldzaem woord, vindenwe genoegzaem bij Huydecoper niets aengetekend, alleen zeid hij, dat voor dit woord bij Meerhout gelezen wordt occidere; het is zo, maer op dat de lezer te beter uit de vergelijking der beide plaetzen zoude kunnen oordelen, zullen wij de woorden van Meerhout (b) hier wat breder aenhalen: 1—j cum ( b ) Te vinden bij matth*us Analet. Tom. IV. p 44. Ed. in 8vo. welke Latijnfche Chronijk, gelijk bekend is, , door Melis Stoke gedeeltelijk  MENGELINGEN. i$f turn in reditu es/et —- incidit in latrones, qui extract is Itngis cultellis , feut ejusmodi hominibus confuetudo ejl, lateri fuo appendentibus, cum occidere tcmptasfent, minime potuerunt. Wij moeten dierhalven uit deze beide plaetzen, met eikanderen vergeleken, befluiten,dat ons Stivelen hiér niets anders betekene, dan iemand het leven benemen. Dat dit woord bij de ouden maer zeer zeldzaem voorkomt, moeten wij, dunkt mij, hier? uit befluiten, dat Huydecoper ons geen ene plaets heeft bijgebracht, daer dit woord bij enen anderen Schrijver voorkwam. Ene plaets echter daer dit woord gebruikt wordt, en die de boven opgegeven betekenis beveiligt, is mij onder het oog gekomen bij maerlant R. B. f. 23. a. God fprac ic fel comen neder Tot di, in die demfterhede, Dat mi tfolc hoort fpreken mede, Gancl ende maec my tfolc rene Huden ende morghen ghemene. Doe hem haer cleder dwaen Enter wiue oec aue jlacn. En- lijk gevolgd en op zommige plaetzen, zo als onder anderen alhier, bijna woordelijk is overgezet.  133 TAELKUNDIGE Ende fi ten derden daghè ghereet ftin. ' Segh oec hem haren termiin Fan den berghe, dat fy niene liden, Wie fo den berch tast' tefen tiden, Hi ftarfter omme , dat die pant. Niemen en doere an fiin hant, Ic wil, datmen StiveJe, of ftent Man ende heeften ghemene. Zie hier onze overzetting Exod. XIX. vs. 10 13.' bijzonder het iaetst aengehaelde vs. Maerlant gebruikt ons Stivelen hier eigenlijk voor doden met pijlen en dus met fchiet geweer , Melis Stoke voor het doden met mesfen , waer uit wij leren kunnen , dat de ouden dit woord niet voor deze of gene bijzondere wijze, op welke men iemand het leven benemen konde, gebezigd hebben, maer dat het integendeel een woord van veel algemener betekenis geweest zij, en gebruikt voor alle wijzen, op welke iemand het leven benomen wordt. Ja zelfs zien wij bij Maerlant, datze het ook voor het doden van beeilen gebruikt hebben.  ONDERZOEK OVER HET VEROUDERD- NEDERDUITSCH WOORD Q U E N E. Dit woord kan men met recht onder de thands verouderde Neêrduitfche woorden Hellen. Wij hebben hetzelve onzer bijzondere aendagt waerdig geoordeeld, dewijl ons hier wederom gelegenheid gegeven wierdt, om, niet alleen ene nauwkeurige overeenkomst dier talen, welken met de onze verwanfchapt zijn, aen te tonen, maer ook te gelijk te onderzoeken in welke betekenis dit woord voornamelijk bij de oudile Nederduitfche Schrijvers in gebruik geweest zij. Om hier terfbond tot de zaek zelve toe te treden , zeg ik, dat wij in dit verouderd duitsch woord ene volkomene overeenftemming onzer tale met de oude Noordfche aentreffen. Eer ik tot het ene of andere overgae, moet ik kortelijk voor af omtrend den oorfprong en afleiding van ons woord iets melden. Men vindt geleerden die dit woord uit de Grièkfche tael willen afleiden, maer zij zijn N hier  ioo TAELKUNDIGË hier in zo verre van den weg afgedwaeld , dat het der moeite niet waerdig is, den lezer met derzelver uitleggingen bezig te houden. Aennemelijker is het gevoelen der genen, die den oorfprong van dit woord, of in het Goth. kun Generatio, dat men leest marc. VIII. vs. 12. en overeenftemt met Suec. kon; of bij de oude Cimbren zoeken, en van oordeel zijn, dat het van het Cimb. kun of kunu, femina, ookuxor, afkome (a), het eerfte fielt k e y s» ler (Z>), het laetfle junius (c). Het Cimbr. woord, waer van wij zo even fpraken, vindt men in dezen betekenis in verfcheiden oude Runifche opfchriften, welke door den grooten 01. wormius zijn uitgegeven; om niet alle voorbeelden bijtebrengen, zal een 'voorvallen hier genoeg zijn; wij vinden in een opfchrift door den zo even genoemden Schrijver uitgegeven (d): rada kunu mina, d. i. Rada mijn vrouw. Ons quene., dat in 'c al- ge- (*) Eens voor al merk ik hier aen, dat dit woord zo wel in zijne allerruimfte betekenis genomen , als dat het door een' man van zijne eigene huisvrouw gebruikt wordt. (b) Antiq. Septent, et Celt. p. 462. (c) Obfervat. ad Willeram. p. 262. Monum. Danica p. 521. Andere plaetzen kan men vinden bij f r, junius Obfervat.-ad Willer. p. 262.  MENGELINGEN, tor ■gemeen enejvrouw betekent, komt overeen met het Goth. Q_WENS, QWINO (e), dat op verfcheiden plaetzen in de Gottifche overzetting der Ëuangelien gevonden wordt. On.der anderen luc. I: 13. QWENS THEINA, uwe vrouw, en vs. 18. Q_WENS MEINA, mijne vrouw. Het A-Sax. cwen is van dezelfde betekenis •als het Goth. QWENS, waervan het vol-gends junius Etym. Angl., v. queint van afkomftig is, welk woord, alfcheon in dc bei'de aengehaelde plaetzen uit Luc. niet gebruikt (.ƒ); echter in andere A-Sax. fchriften niet-ongewoon is. Zie lye Diclion. Sax. £ƒ ' Goth. Lat. in cwen, regina; hoewel de A-Sax. dit woord niet algemeen voor vrouw fchijnen gebruikt te hebben, maer meer bepaeld van zekere zoort van vrouwen, doch hier van in 't vervolg nader. Van de zelfde betekenis is het Ysl. kona, kwenna,kwinna, zie gudm. andkeas (g), v e r e l i u s ( h) , en het Diclionariol. Island. ex Va- O) Zie de Glof. Goth. van junius tn lye in v. (ƒ) Daer vindt men hen A.S. wif, dat net zelfde is als ons wijf, dat ik hier in 't voorbijgaen aenteken, om de naeuwkeurige overeenkomst. ('£) Lex. Island. p. 149. (7z) Ind. Ling. Vei. Scy^io* Scand. p. .143 • N a  los TAEL KUNDIGE Vocab. gramm. Jsl. r. jon ae Conft. (z) alsmede a. bussaeus (£) die van den zo even genoemden G. Andrcas verfchilt , welke van oordeel is , dat eigenlijk niet kona , maer kwona of qwona het echte woord was; Waertegen Busfaeus inbrengt, dat men die woorden nimmer'in de Yslandfche taele aentreft, dan bij de Dichters het woord qwen, en .dat kona nimmer de w aenneemt, dan in den . tweden naemval van het meervoudig geflagt, - aldus: qwenna, welke buiging hierom zoude zijn ingevoerd, omdat het woodr kenaft welk, volgends de.algemene regelen gelijkvormigheid (l), in den tweden naemval van het meervoudig getal kona hadt, niet zou verward worden met , den eerllen naemval van het enkelvoudig ge, tal; en dat hierom in dit woord, gelijk in ve. le anderen, de w, na de£, (ofq) ter oorzake van het beter geluid (m) bijgevoegd wierdt. Zo het ons voorkomt zal het gevoelen van onzen Busfaeus niet onaennemelijk zijn, dewijl wij in verfcheiden Yslandfche flukkep, daer (.ƒ) In The f. hickesii. (£) Lex. Voc. Antiq. {Island.) ex arii Pohhijlt- ni fchedis defumpt. (/) Analogia, (jn) Luphoniae -grat ia.  MENGELINGEN. 193 daer dit woord voorkomt, en in voorbeelden, door Schrijvers bijgebragt , nimmer in dt n eerllen naemval van het enkelvoud gevondt n hebben qwenna, maer altijd kona. Zie onder anderen Thattr. af Isleifi Biskupi (») p. 135 not. m. vtenligqfta kona, d.i. formofisfima muiier, ftaende dit in de eerfte naemval van het enkelvoud, omdat het bijvoegelijke naemwoord in de Heilige wijze geplaets is. Zo lees ik ook' bij verelius in v. Ven. Venus het volgend voorbeeld Venus Thors kona. Venus Joris uxor\ en bij den genoemden G. Andr. (0) zeiven Oliett kona, gravida muiier. In tegendeel vinden wij elders de Gen. Plur. kwenna. Zie fagan af GunnJaugi (p). fegrst kwenna — a Islandi. d. i. formofisfima foeminarum in Islandia; dat hier de Gen. Plur. gebruikt is, blijkt uit den Index vocum achter dit werk, alwaer wij lezen kwenna , Genit. Plur. a Kona, en naer de zo even aengehaelde plaets gewezen worden. Eer ik hier affcheide moet ik nog aenmerken, dat, uit vergelijking van dit laetfie voorbeeld met dat, 't welk O) d. i. pars Hifloriae de Isleifi Epifcopo agter Kristin-faga fiue hiftor. relig. Chrifi. Hafn. 1733. • (p) Lex. Island. in v. eg liette, ego levo, adtolk. (p) Cap. IV. fin. p. 54. N 3  194 T A-ELKUN D I-GE 't welk wij uit de Thaltr. af Isl. Bisk. hebben' bijgebragt, blijkt dat de Yslanders, even als wij en anderen, achter den Superlativus Gradus naer goedvinden of den tweden naemval van het meervoudig geflagt, of het zelfftandig en bijvoeglijk naemwoord in enen en denzelfden naemval plaetffen. De Suio-Goth. hebben kona, kuna, ook qwinna. Zie ihre. Glof: Suio-Goth. in vv. voornamelijk in v. kona. Dat de oude Alamannen dit woord al mede op de zelfde wijze, dat is in het algemeen voor ene vrouw, en in het bijzonder voor ene moeder des huisgezins gebruikt hebben, vindenwe bij fr. ju,müs (q): in Antiquisjimis certe fcriptoribus Alamannicis Foemina quaevis nee non uxor 'Jive materfamilias pasfim dicitur quena. Voor ene vrouw in het algemeen, vindt men dit woord bij otfridus Euang. Lib. L Cap. V. vs. 124. in Thefaur, schilteri Tom. I. p. 40. Nu ifi fm gehurdinot Kindes Jo diures So 'fut ira bi uuorolti Wist quena berenti. Nunc eji illa onerata foetu fic pretiofo, Qualem,ante ipfatn, in mundo nullamalierpeperit. - In (?) Obferv. in Willeram, p. 262.  ME NGELINGEN. 195 In het Glojj. Teuton. p. 167. is deze laetfte regel vertaeld: Non efi muiier cnixa. Fragmentum de Muiier. famar. vs. 5, feqq. In de ,uitgave van Palthenius p. 420. Quam fone famario Ein quena fario, Scephan thaz uuazzer (r). Veniebat ex Jamaria Muiier confejlim Haurire aquam. In tegendeel wordt dit woord ook bepaaldelijk gebruikt voor ene moeder des huisgezins, bij otfridus Euang. Lib. I. Cap. IV. vs. 99. r i ■,. ., . Chumig bm th iaro Jo filu manegero Joh diu quena minu Ist Kindes urmianu. al- (r) Ieder, die flegts met een weinig aendagt deze woorden nagaet , kan ene allernauwkeurig^ overeenkomst tusfchen bet oud. Alaman. en onze Moédertaele ontdekken. Wij kunnen deze woorden aldus vertalen: . Kwam van Samarie Ene quene fcire , Scheppen dat water. N 4  196" TAELKUNDIGE aldus door Schilt er. vertaeld: Profeclus fum annis Iisque multo plurimh Et uxor mea EJl effoeta. tatianus Harm. Euangel. Cap. II. vs. i. Juti quena imofon Aarones tohterun. et uxor illi de filiabus Aarm. de zin is: en een van de Dochters van Aaron hadt hij tot zijne huisvrouwe. In alle voorbeelden uit de tael der oude Alamannen bijgebragt, vinden wij het woord quena; eer ik echter hier affcheide, moet ik nog aen'merken, dat zij ook zomtijds in dezelfde betekenis fchreveri chenun, dat wij, om andere plaetzen maer met ftilzwijgen voorbijtegaen, vinden bij notkerus Pf. XLIX: 18. die met andero chenout ligent, in het latijn ftaet adulteri, naer de letter ftaet er: die met andere vrouwen liggen. Om niet te denken, dat dit een willekeurig, en met den aert der taele niet overeenkomftig gebruik ware; zo zal ik hier ene aenmerking van den groten taelkenner eb. lts (j) bij doen, dat namelijk die <0 Diftien, Sax. et Goth. lat. ad ïittt q.  MENGELINGEN. 197 die Gothifche woorden, welken met der Gothen CI (f) aenvangen, meestal bij de A-Saxen met cw, en bij de Aiamannen met q., q_h of cü beginnen: herinneren wij ons nu dat het Goth. woord is q^wens, dan kunnen wij ligt opmaken dat het zeer wel mogelijk is, dat bei-' de deze wijzen van fpelling bij de Aiamannen in gebruik zijn geweest, zonder dat men behoeft te Hellen dat een van beide niet met den aert der taele overeenkwam, of alleen bij willekeur en zonder enigen grond gebruikt wierdt. Zie van deze letterwisfeling, behalven ons woord quene, verfcheiden voorbeelden bij lye. 1. c. Met ons quene komt ook overeen het H. Duitsch quen (u) en van denzelfden oorfprong, fchoon van verfchillende betekenis, zijn de Engelfche woorden quean. Muiier copore quaeJlumfaciens en Queen. Regina. Zit hier omtrend de boven aengehaelde Taelkundigen, alsmede Fr. Junius (v). Hier (/) Alph. Goth. Welke letter hij meent overeentekomen met der Latijnen cw Letter wanneer zij aèn het begin van een woord ftaet, en welke jonius zcidt dikwils dezelfde kragt te hebben, als der Gothen w, of der Latijnen c of geadfpireerde Q. (u) Bij wachterus Glof. Germ. p. 1224. (y) Etymol. Angl. in v. quean. N 5  ip8 T A E L K U N D I G E Hier mede breedvoerig genoeg de overeenftemming der verwantfchapte talen met ons Neêrduitsch aengetoond hebbende , gae ik over om in de twede plaets te onderzoeken , in welke betekenis het verouderd quene bij. onze oudfte Schrijvers meest in gebruik ware. Hier toe herinner ik den lezer kortelijk, dat, ajfchoon ons quene in 't algemeen volgends kiliaen en anderen , ene vrouw hetekem, ik echter van oordeel ben , dat de oudfte Nederduitfche. Schrijvers, welken, gelijk meermalen betoogd is , omtrend de betekenis der verouderde woorden het zekerfte bericht geven kunnen, hetzelve in dien algemeener* zin niet fchijnen gebruikt te hebben, of ten minften zeer zelden. Ik geloof dit met eenigen grond te mogen befluiten , dewijl ik bij drie onderfcheiden Schrijvers dit woord in meer bijzonderen be^ tekenis gevonden heb, en hierom ben ik van gedagten, dat onze oudfte Schrijvers dit woord meestal voor ene oude vrouw gebruikt hebben, dit blijkt, behalven uit den Teutonijïa, bij wien men leest q.wene en alt wijf, vetula, anus, voornamelijk uit maerlant Lev. van den H." Franc. MS. Cap. XXIV. vs. 121. en volg. Int BisfcQpdom van fabine te waren Was ene quene van lxxx. iaren Haer Dochter fiaerf. en liet een kint, Dat zooch, en niet at een twint. Dat  MENGEL IN GEN. jq&, Die quene was aerm van goede- En vul van groter armoede En /onder mek; en wijf ne gene Daer ne was, die in zinen wene Dat kindekin zogen moeite Jlfo zine nature befochte , Èn oek ne can weten de quene Welk fins foe mach tiden henc. Na dat de Dichter ene aenroeping dezer vrouwe aen Franc, verhack heeft, die.üc kortheids halve niet uitfehrijf, vervolgt Lv aldus: Die quene dede Franfi gebod En daer vervulde onze Here Cod Met melke genoech te waren Des wijfs borjlen van Ixxx. iaren. wij hebben om der woorden .wille dit verdicht-' zei wat breder moeten aenhalen, om den lezer te beter te overtuigen, dat Maerlant hier van ene vrouw, die in alle opzichsen met recht den naem van oud verdiende, gewag raaëktei hetwelk almede blijkt uit het latijn van Bonaventura Vit. f Franc, welkers woorden zijn: In fabinenfi Dioecefi vetula quaedam octogenaria erat, cujus filia mariens etc. cum igitur anus paupercula plena effet inopia quo fe verteret vetula penitus ignorabat. Nog  loo TAELKUNDIGE Nog eens vind ik dit woord bij den zelfden Dichter Mirac. van onzer Vrouw. MS. f. 22, a, vs. 65. Om niet genoodzaekt te zijn ene menigte regels uittefchrijven zullen wij , eerwe de woorden zeiven aanhalen, ten einde men beter over deze plaets zoude kunnen oordeelen, kortelijkvoor afzeggen, dat dezelven vervatten enen zamenfpraek tusfchen enen Priefter en Diaken, onder welker Parochie te gelijker tijd een rijk man en ene arme oude weduwe krank lagen. Deze geeftelijken bij den rij? ken man ontboden om hem de laetfte kerkgerechten toe te dienen, wordt intusfchen ook bij de arrne weduwe geroepen , doch dees Priefter, die naer den aerd der geeftelijken, zich liefst bij de vermogenfte lieden onthieldt, en aldaer , waer het meefte geld te halen was, het langst vertoefde , wilde naer deze arme vrouw niet toegaan, waer toe de Diaken den Priefter zogt te vermanen, maer tevergeefs, hierop voegt eindelijk de Priefter den Diaken dit fcherp antwoord toe: Snodel! hoe luttel ghi gheuroet; Dat de Je edelman ende go et Allene zoude naren henen, Om ene verleuede oude quene. Mis-  MENGELINGEN. Misfchien zal men mij tegenwerpen , dat deze plaets eer bewijst, dat quene in het algemeen ene vrouw betekent, en gene oude vrouw, maer het kan zeer wel zijn; dat de Dichter bi} overvloedige wijze van fpreeken 't woord oud» heeft ingevoegd, hetwelk noch heden, noch bij de Schrijvers van dien tijd ongewoon is, en dat ik meen, indien 't mijthands luste, zeer wel te kunnen bewezen worden. Op de zelfde wijze vind ik dit woord gebruikt bij den Schrijver van de gesten of gefchiedenisfen der Romeinen 1522. f 40. c. doe fpraek die oude queen enz. Eer ik nog van de woorden van dezen ouden Dichter affcheide, moet ik zeggen dat deze, de twee enigfte plaetzen zijn, in beide hier aengehaelde Dichtftukken van Jacob van Maerlant, daer het woord quene voorkomt , niet tegenftaende in dezelven , gelijk men licht begrijpen kan, op verfcheiden andere plaetzen van vrouwen gefprookenwordt; zo dit woord nu in het algemeen ene vrouw betekend hadt, was het bijna niet mogelijk dat het op gene andere plaetzen zoude gevonden, worden. Nog een voorbeeld, waeruit duidelijk blijkt, dat de ouden het woord quene zekerlijk meestal in de door ons opgegeven betekenis gebruikt hebben, vinden wij in de Uitlegg. der X. Gelid door Jugujtinus MS. f. 2. b. oic fo misdoen tegen  *oa T AE L KUNDIGE 'tegen dit gebot,— die gelouen antouernye en waerJaghen off an menigerhande boeten van quenen die fi mit woirden en mit menigerhande manier van wenken hem onderwynnen te doen. Deze woorden behelzen een verbod van geen geloof te flaen aen enige Waerzegfters of zogenaerade Toverhexen, welken men in -vroeger tijd veel vermogen toefchreef; dat nu deze Waerzegfters gemeenlijk oude wijven waren, en dat dierhalven te dezer plaetZe 'het woord quene naer allen fchijn voor ene ou~ «le vrouw genomen is, zal ik niet breed behoeven te betogen, latenwe liever, uit het hier aengetoonde, dit befluit opmaken, dat de algemene betekenis van ons Neérdu'itsch ' quene, naer de overeenftemming met de verwantfehapte talen, in het algemeen ene vrouw •betekent, maer dat het gebruik der oudfte "Schrijvers hetzelve in ene meer bepaelde betékenis heeft ingevoerd, dat zij namelijk hetzelve meestal voor ene oude vrouw gefchreven hebben. Daer wij dit genoegzaem aenge"toond hebben, zullenwe, in vertrouwen dat het bijgebragte voldoende zijn zal, om den onzijdigen Lezer te overtuigen, hier gene andere voorbeelden bijvoegen. OVER  ME N G E LING E 'N". 1203 OVER DE WOORDEN GOMEN en GOEM. de oudfte Duitfche Schrijvers vindenwe dikwils gomen, ook begomen, en het hier toebehorende zelfflandige woord goom of goem, alle woorden die heden niet meêr in gebruik zijn, en hier door bij zeer vele onzer landgenoten niet meêr verftaen worden ; wij hebben hier om dienftig geacht onzen lezeren het geringe van onzen arbeid tot verlTand dezer verouderde woorden medetedelen. Eerwe eehter overgaan om de betekenis dezer woorden met voorbeelden uit de Oudduitfche Schriften optehelderen, zullenwe eerst kortelijk het een en ander nopends de overeenitemming van ons woord met het Angelfaxisch aentekenen. Ons gomen komt overeen met het A.-S. ge'ïnar., gyman, geomian, door e. lye, (a) vertaeld Curare, attendere, folicite obfervare, custodire. wij lezen het in de A. - S. overzetting der Evan- 1 1 ( ke I. D. bl. 29Ö. ic) Bij leibnitius Collectan. Etymolog. Tom. II. p.85. ^ 6  MENGELINGEN. 205» In Tyrus tiden, als ic gome, Was die fevende Coninc te Rome. en f. .6. a. lees ik Dattie van Rome In Darius tiden, als iet gome, Hare Coningen daden af. in het X. B. f. 97. b. Judas ende Jonathas En Symoen die dachterfte wai Storven der omme, als iet gome, Om dat fi ieghen die van Rome Enïghe vrientfcap deden zoeken. En bij den zelfden Dichter in de DeftrueL van Jherufalem f. 150. c. Etc man merke 'ende gome, Den tempel, die Salomo maecte, Die wife en die wel gheraecte, Velden die van Babylone. Deze plaets bevestigt ten volle de gegeven betekenis van het woord gomen voor ergens •acht op jlaen, zo zegt hier onze Dichter dan bij herhaling: een ieder merke 'enjlae hier acht O op.  ac6 TAËLKUNDlGE op, dat enz. velthem Spieg. Hifïor. I. IL Cap. 19. bl. 26. In den cafleel van MaraJJijn, Daer wonen Rede, die heten farrafijn Dat liaatefife, alsict can gomen Aljo hehbicfe horen noemen. gomen verklaert Le Long hief wel door merken II. B. Cap. 11. bl. 92. Ende ic fccgt u oec fekerlike, Dat alle die gene, die des gomenSecgen, dat mi van u es comen Dit orloge. . . , Le Long verklaert hier die des gomen, door dis daer van kennisfe hebben. Het is hier zo als op vele andere plaetzen opmerken, in acht nemen, acht opjlaen. Andere plaetzen gae ik voorbij zo wel daef deze woorden goed verklaert zijn, als ene menichte daer Le Long van het fpoor geheel afdwaelt, of ook misfchien de rechte lezing, niet ontdekt heeft. Behalven de reeds aengehaelde voorbeelden moet ik er nog een van later tijd hier bij bren.gen, te weten uit de fpclen vanfmne te Antw, 35.61. £ 13. a, Wif  M Ë"N" GELINGEN; iof ffTe mach f onder lijden teh hemel comèn, Hier wilt op gomen: twert u, verklaert, Die yerduldelijck lijdt, weet, het fal hem vromen (d), Boven hebbenwe reeds gezegd, dat de ouden ook hegomen fchreven, even als wij de werkwoorden merken en bemerken of aenmerkeri in een en den zelfden zin gebruiken. Zo lezenwe 't bij maerlant Lev. van Franc. MS. bl. 335- Beatrix, alfift begomej Hiet ene vrouwe int lant van Rome. én velthem Spieg. Hiftor. II. B. Cap. 16. bl. ioo. ,Nu laet ons dit vort begomen. Le Long , bezien. Beter menenwe dat hen volgends de eigenaerdige betekenis van het woord (rf) V-omen verklnert kiliaen zeet ™fPfff proficere en maerlant Lvangel. t. 124. b. Wach den ghenen, feide Jhs, Derby fmensfchen font aldus Verraden wert, het Joude hem vromen *  SoS T A E L K U N D I G E woord kan verklaerd worden door opmerken> acht op jïaen. Begomen wordt bij de ouden ook dikwils genomen voor bewaren, befchermen, zorgdragen, ■20 vindenwe 't almede bij maerlant X. B. f. 98. d. Daer na Jenden die van Rome CaJJïus, dat hi begome Surien; . - . Evang. f. 105. c, Tote Jherufalem hi (e) fendde Compnife, enen van Rome i Dat hut bewachte en fcegome. In dezen zin komt dit woord ook voor in den Spiegel i-iiftoriael van l. van velthem en reeds in het I. Bi Cap. 3. bL 5. Iline wilde ander Jiede begomen. Hier verklaert Le Long het vrij wel door dekken; doch even goed zoude men het-door-befchermen of bewaren kunnen verklaeren, In ie) Te weten-Keizer Augustus.  MENGELINGEN, 20? In het I. B. Cap. 8. bl. n. verhaelt deDichter ons hoe de vreemde gezanten, die bij den Vorst Saphadijn gehoor vroegen, door tweehondert gewapende Turken in de gehoorzale bewaerd wierden. -—• Des Dichters woorden zijn de volgende: dlfo oec boden comen te dien (f), ■ Van Coninge oft van Princen mede, Diene fpreken willen gerede; Die doet hi des eerftes dages gaen In fine Vorfte fale, daer fa en cc. Turke gewapent comen, Die den Bode wel begomen. In deze laetfte plaets is ons begomen door Le Long zeer wel verklaerd, maer menigmael vind ik, dat hij vrij wonderlijk met dit woord is omgefprongen, en den zin der woorden van zijnen Dichter , dien hij ophelderen moest, geheel onverftaenbaer maekt; alle die plaetzen bijtebrengen lust mij niet, hij die dezen ouden Dichter leest mag toezien, of de verklaring van Le Long met het oogmerk van den Schrijver overeentebrengen zij, dan of (f) Te weten tot Saphadijn, O 3  *io TAELKUNPIGE of onze opgegeven betekenisfen aldaer beter voegen zouden. Ene plaets zullenwe hier bijbrengen, daer de uitlegging door Le Long gen ons woord begomen gegeven niet kan behouden worden. In het begin van het II. Boek van den Spie, gel Hiftoriael Cap. i. in de inleid, bl. 79. le? zenwe deze woorden: Alle dinge die nie waren Alfe van lijf live te waren, Dat moet tenen inde comen, Sonder die ziele die wi begomen Crankelike in dit leven. Ik zal de uitlegging van het woord begomen die Le Long opgeeft, aen de eigene woorden van den Dichter toetzen; begomen is hier, dan volgends Le Long, ontfangen, bezitten. Latenwe nu in overweging nemen welke eigenlijk de hoofdzakelijke zin dezer woorden zij, wij voor ons zijn van gedagten dat «gj Velthem zijnen lezer wil onder het oog brengen, dat, in een woord, al het gefchapene eens een einde nemen zal, behalven de ziele of dat alles behalven de ziel vergankelijk is. En van des menfchen ziele zegt hij vervolgends, dat wij dezelve in dit leven zeer onachtzaem begomen; nu latenwe het oordeel aen  MENGELINGEN. 2ï» aen den Lezer, of begomen hier bij mogelijkheid kan betekenen ontfangen, bezitten, en of volgends deze verklaring de woorden van den Dichter enen goeden zin zullen ople-. veren. Wij meenen dat de woorden die de Dichter aengaende de onvergankelijkheid der ziele hier volgen laet aldus moeten verftaen worden, dat de mensch niet tegenftaende zijne ziel éwig duurt, weinig voor dezelve zorg draegt, of op derzelver behoud weinig acht flaet, en dan zal men de vierde en vijfde regel aldus moeten lezen, dewijl de affnijdings tekenen aldaer verkeert geplaetst zijn: Sonder die ziele, die wie begomen Crankelike in dit leven; indien men de zinfnijdinge aldus plaetst, gelovenwe dat niemand twijfelen zal, of onze Dpgegevene verklaring van dit woord moete hier behouden worden. Wat zal het doch (om dit nog eer wij hier affcheidcn, te zeggen,) in dien zin, in welken de Dichter deze woorden gebruikt, betekenen; zijne ziele in dit leven krankelijk te ontfangen en te bezit? ten. Ik geloof, dat le Long hier veel te diep in zijne godgeleerde denkbeelden verward,, me; dezelven meer ophadt; dan nodig was om O 4 4*  »« TAEL KUNDIGE deze duidelijke woorden te verklaren, — doch genoeg hier van. Latenwe overgaen tot het zelfftandig naemwoord goem of goom, dat hier mede toe behoort, volgends ten katf 1 c en eigenlijk zorg, bewaring, betekent kiiiaen goem en goom, cllf[odiay cum> obr m, confideratio. Het komt overeen met het A.-S. ge omen e bij lye in Dicl. Sax ö» Goth Lat. wij vinden dit woord in dezen zin bij de oudfte duitfche Schrijvers dikwils gebruikt. De fchriften van onzen ouden Dichter maerlant geven ons weder enige voorbeelden aen de hand. Zo lees ik bij hem CM- b.) van den boom in't midden van den hof geplant, dat hij op goed en kwaed leert acht flaen, en dit befchrijft hij aldus; . God gheboed hem, wildiit weten, Van alre vruchten Jouti eten, Sonder die is aen dien boem, Die goets ende quaets leert neme goem. Dezelfde Dichter in het X. B. bl. 78, Nu merkets wel en nemes goem. Deze plaets leer ons, dat goem betekent acht, z°rg, daer doch goem nemen niets anders is aan ons zorg dragen. Nog  MENGELINGEN. 213 Nog ene plaets, die ons gezegde mede niet onduidelijk bevestigt, zullen wij hier bij doen uit den zelfden Rijmbijbel, daer de Dichter in het flot f. 166. c. aldus zingt, en de af-, fchrijvers van dit zijn werk vermaent, dit boek, waerin de Dichter betuigt alles naer waerheid te hebben opgegeven, met affchrijven niet te vervalfchen , en dat zij zorg moeten dragen gene fabulen of verdichtzels in het zelve inteiasfen; dus luiden zijtlsi woorden: Scrivers die dit feilen fcriven, God geve, dat fi goct moeten bliven, Want menighen en roect (g) hoe fi verduikt! 'Tfolc, op dat fi die plaghe vullen, Is (,§') Wij kunnen bij deze gelegenheid niet voorbij van een ander zeltftandig naemwoord en yvejfcvvoord, van dezelfde betekenis als ons g*tm en gomen, te gewagen, welk laetiïe ons ia deze woorden van Maerlant voorkomt, ik bcdoele het werkwoord roecken, en het zelfftandig rocck, cura , curare. ( Zie k lUtft e w Etymol. h. v.) datwjj lezen bij maerlant Rbrt; Inh. van den Rijmbijbel f. fff; d. daer hij« veröag doende, waerom hij een korte inhoud van liet N. T. laet vooralgaen, ziel* aldus uitdrukt: Bies is dat ic roec. Bat ic dis tafele niet en laet vare Om dat fi hier nutte waren, O 5 en  «14 TAELKUNDIGE Ic bidde, dat Jiis nemen goom, Want dit en is niet Madoxs droom, No Reynaerds , no Arturs boerden. en van dezelfde betekenis is - roecken in de plaets uit Maerlant aengehaeld f. 166. c. daer de zin der woorden ons eigenlijk voorkomt deze te zijn, voornaemüjk der derde en vierde regel, waerop het hier aenkomt, welke wij aldus verklaren, want menigen bekreunen het zich niet, flaen 'er geen acht op, indien zij het kwaed vermeerderen, het volk verergeren en vervullen. Dat wij hier onzen Dichter alzo verklaren, geeft ons de Dichter zelf aenleidins in zijne Disputatie van onzer Vrouwen en den H. Cruce MS. daer hij dit woord op dezelfde wijze gebruikt f. S. a. Die mijn erue dus grijpt an, Dat ic met minen bloede wan, Dats een wolf geen herde. Jjeuet hi die rente dan, Hem en roect, wdèr die wolf rsn, Die dat fcaep verter de, Abfolucie, zegel ende ban Es al te coepen mettien man. Hem en roect, wien deerde, Heuet hi fijn beiach daer van, So hadde hi daerhi omme began. Eer wij van dit woord gomen affcheiden moetenwe den Lezer nog onder 'r oog brengen , dat men dit wel te onderfcheiden hebbe van gome, homt, datwe bij Kiliaen ook lezen , dewijl het gene geringe zinsverandering baren zal, of men dit woord in deze, of iu de eerstgenoemde betekenis hebbe optevatten. VER;,  VERHANDELING OVER DE GEMEENSCHAP DER GOTHISCHE E N NEDERDUITSCHE TAAk   VERHANDELING óver de GEMEENSCHAP der GOTHISCH B e N NEDERDUITSCHE TAAL. Xn onze twee voorgaande ftukjens heb ik den gunitigen Lezer eene vertaling der verhandelinge des Heren malmenius over de overblijfzelen der Getifche taal, met eenige korte aanmerkingen op dezelve medegedeeld.' Nu twijfel ik geenfinds, of het zoude den Taalkundigen ook niet onaangenaam zijn, indien ik hun nu weder eenige aanmerkingen, de Gothifche of Getifche taal betreffende, aanbiede. 't Is den Beoeffenaaren onzer Nederduitfche tale over genoeg bekend, dat reeds in 't begin dezer eeuwe een . zekere Brief over de gemeen: fchap tusfen de Gottifche Spraeke en Neder-duitfche der geleerde weereld is medegedeeld, door den groten opbouwer van ons taalge- bouw3  Ü3 T A E L K tJ N D 1 G Ë bouw, ik meen den fchf anderen ten Ka= te (a). — Een brief, die niet weinig, naar mijn oordeel, heeft toegebragt tot verder en naauwkeuriger onderzoek dezer beider talen. — Een brief j die het eerst den Taalkundigen in het moeilijk en veeltijds onzeker werk der afleiding (Etymologie) veel ligt heeft gegeven. — Mij dunkt ik hoor reeds door zommigen hier op aanmerken: wel, is die brief zo fchoon, zo geleerd, zo voldoende, waar toe dan deze verhandeling. Den zulken andwoord ik, dat het. geenfinds mijn voornemen is, om eens anders woorden de mijne te maaken, en den gunftigen lezer walging te verwekken , door hem tweemaal opgewarmde kost voortezetten; maar iets, dat, voor ze* veel mij bekend is, tot heden toe door niemand is ondernomen. — Voor den geenen nogthands die des bovengenoemden briefs onkundig zijn, zal het evenwel nodig wezen, opdat hij weten moge, wat van den groten ten ka te gedaan zij, den inhoud kortelijk te melden , en mijne gedagten over denzelven vrijelijk medetedelen,* Over O) Dat dees brief gefchreven is aan A. Verwer toont de Hooggel. Heer A. kluit, in 't L D. der T. en D. Bijdragen bl. £365.] duufr; ■ iyre 251'ïïë  MENG E L | N G E N; 219 Over 't algemeen genomen is de voorn, brief, eenige bijzondere aanmerkingen uitgezonden- , veel eer eene verkorte Gothifche Spraakkunst te noemen j dan eene aanwijzing van geméénfehap tusfehen die en onze taalj want indien men de woordenlijst wegneemt, die alleen de overeenkomst aantoont, wat zal men dan verder vinden van de geheele geméénfehap? bijna niets', als in 't nafchrift bl. ij. daar hij zekerlijk eene voornaame en hoofdeigenfehap van onze tale aantoont, namelijk , 't vallen der Klemtoon op 't zakelijk/Ie deel der woorden, die bij de Gothen ook plaats heeft gehad. De Schrijver fchijnt ook in zijne nadere bepaling van den inhoud des briefs deze aanmerkingen al bij zichzelven gemaakt te hebben; dewijl hij zegt, dat de voorn. Geméénfehap vertoond wierdt: „ I. Bij eenen Brief nopende deze ftoffe ". II Bij eene Lijfle der Gottifche Woor„ den enz. " „ HL Bij de voorbeelden der Gottifche Dei} clinatien en Conjugatien ". Hoe de Regelmaat en Rangfchikking der Gothifche Declinatien en Conjugatien hier behoort, om de overeenkomlle der beide talen te betogen, kan ik niet zien , alzo die zeer van de onze onderfcheiden zijn, waar-» «ver ik nu niets zeggen zal, maar zal mijne aan-*  ê20 T A Ë L IC U N D I G E aanmerkingen mooglijk in een fchetze ë'erier Gothifche Spraakkunst, bij eene andere gelegenheid , den Taalbeminnaaren mededeelen. Ik zal mij nu niet verder inlaten met 't een of ander nader te beöordeelen; maar ik wil liever overgaan tot het aantonen der volgende hoofdpunten, die noodzaaklijk, naar mijn gedagten, vereischt worden, om eene geméénfehap in den volkomenlten zin uittemaken. Voor I. begrijp ik, dat men behoort in acht te nemen de overeenkomst der woorden. II. De onderfcheiden betekenis der overeenftemmige wooden in de beide talen. III. De verandering der Klinkers. IV. Het onderfcheiden gebruik der Medeklinkers. V. De samenvoeging der woorden. VI. Die woorden , die eenen bijzonderen naamval regeeren. VII. Den Ablath'us Abfolutus. VIII. Den Genitivus Abfolutus. Om nu het gefielde wat nader te betogen, en ieder hoofdpunt niet weder te herhalen, zo zal ik de uitbreiding in even zo veel afdeelingen verdeelen.' §• h Dit ftuk was door ten kate geheel afgehandeld, indien hij wat naauwkeuriger ge- v weest  MENGELINGEN. 221 weest was in zijne lijftcn optemaken. Hij hadt gene compofita met fimplicia moeten vergelijken:, dat hij, indien hij een weinig meer acht op de' ■oude Neèrduitiche Schrijvers geflagen haddé , gemaklijk hadt kunnen vermijden ; wat een aantal van fimplicia vindt • men niet bij de grijze-oudheid, die bij ons zijn verloren geraakt, of daar wij maar in zommige compofita eenig kenmerk van overgehouden -hebben. — Wat zoude hij duidlijk der Gothen gö hebben .kunnen vergelijken met ons ge, dat in Vlaanderen oulinks zeer in gebruik was, en geenfmd-s inet ons be moet verward worden. Ter opheldering zie hier een voorbeeld: Bewaeren, lUtU'öjan. waarom niet: waeren, IrjacDjöH. bij kiliaan te vinden. Hadt ten kate zo gedaan , zijne lijst hadt oneindig meer voldaan , en veel juiffer geweest. — Ik zoude meer diergelijke voorbeelden kunnen bijbrengen; maar wil liever dit eerfte fttik door ten kate, als bewezen houden, en tot het twede overga m. 5. u. Verfcheiden woorden vindt men in onze Nederduitfche taal, daar de eigenlijke of grondbetekenis bij ons van verloren is, maar 'bij de Gothen en andere verwandfehapte talen bewaard is gebleven, f In  222 T A E L K U N D I G E In'tM. G. is€&i0JÏ/ eene Dienstmaagd, anciïla.1 welk woord wel in fchrijfwijze met ons teef overeenkomt, maar geenfinds in betekenis. Bij ons is teef, meretrix, eene hoer; en hier van weder overdragtelijk de benaming die aan een' hond van 't vrouwlijk geflagte gegeven wordt, om welke reden zal een kundige ligt begrijpen. Dan zou men kannen vragen, van waar die overdragtelijke betekenis van ons woord teef? Wel aan! 't andwoord is gereed. Oudtijds pleegden de Dienstmaagden, die geene te wezen, in de huizen harer Heren , die nu in Bordelen te vinden zijn; gelijk blijkt uit.de XXIX. Tit. van dzLex.Salica (b). Op gelijke wijze is het met 't M. G. ffiaïö^ / fervus. hoewel, met dit onderfcheid, dat 't in oude duitfche fchriften wel in die betekenis voorkomt, doch zedert twee eeuwen en langer al in onbruik geraakt, en alleen maar in de overdragtelijke betekenis behouden is. Voor eenen flaaf of knecht genomen, vind ik het bij maerlant (c). Nv (£) Zie wachter, v. Dief. en sotberg. in Ulph. Illuftr. p. ai. welke laatlte zeer breedvoerig is. _'t M. G. thilB^ fervus , is nog bij kiliaan in die betekenis te vinden. tee- we, homo vilis et fervi/is conditionis, (c ) Deftruct. van Jheruf. rV i66. a.  MENGELINGEN. 223 JW is comen dit tiit, Dat men mag proeuen wat ghi fiit, En wert niet fcalke dier van Rome. Wi waren deerjïe als ic gome, Die hem ontfeiden dienst in tiden. Alwaar 't woord dienst duidlijk aanwijst, dat fcalke hier voor flaven genomen zij. — Voorts komt het ook in dezen zin voor, in het OostFries. Landr. (d) fo he fyn fchalck was, fall fyn Heere alleine boeten. In compofita is 't woord fchalk ook bij ons nog overgebleven, doch veel eer in de betekenis van Heer, dan van knecht, als Maerfchalk (e); welk woord oorfpronglijk niets anders betekent, wat betekenisfen er ook aan mogen gehegt worden, en wat afleidingen de Geleerden ook van 't zelve maken mogen, dan eenen, die 't opzicht heeft over de Paarden. Hoe deze benaming tegenwoordig voor zo eenen (d) Lib. I. Cap. 104. p. 217. alwaar de H. D. Overzetting beeft : tveil er féin fliecljt WOXI tmi> follber $}tït bnffêïbe «Hdn bilffên. (?) Marh betekent in 't Cornwall. een paard, equus. In 't Arm. is 't msrx. Irfch. mark. Zie lhuyd. Jrcbaeol. p. 57. col. 2. Bij ons en de Engelfchen tegenwoordig voor 't Lat. equa altoos genomen. P 2  224 T A E L K U N D ï G E eenen eertijtel gebezigt wordt, is Jigtelijk te begrijpen; als iets zijnde, dat van vroeger oorfprong isen bij de oudheid moet gezogt worden. Oudtijds'waren de Jlaveh van twederléij orde^ van de eerfte .orde waren die, welke aanzienlijker dienften verrigten : van de andere, die gering werk deden. Welk onderfcheid de LexLongobard. (ƒ) oók opgeeft. Onder de eerfte orde zullen zekerlijk de Maarschalken geweest zijn. In de Cbnjiit. Caroli Crasfi ImP- (g) vi«d ik ze geteld onder de Banierdragers , Schenkers en Kamerdienaars. En moog-lijfc zijn dezelve eenigfinds te vergelijken met de Arimanni oïHermanni, daar wij van lezen in de Leges Longobard. Qi) die wel geenjlaven waren , en evenwel ook geene vrije lieden, als verpligt zijnde, om voor hunnen Here eenige, doch gene zeer geringe dienften te verrigten (i). \ Wat GO L. 2. Th. XI. Lib. I. alwaar Koning r ot har is dus fpreekt: fi qtês fervum minifterialern probatüm , ut fupra, aut doclum domi accident, componat foldos L.; de afio vero fervo minifieriaii, qui'fiecmulus ejus ïnvcmtur \ et tantum nomen minlfieriale KabeH fi quis occiderit, componat foldos XXF. C§0 Bij im caivge in Glof. Bied. et 'M. Lathn v. Marfchalcus. (70 L. 2. tjt. X.VIU. Lib. I. (O Zie jo. josepii. l1ruti de villa- f red da Diftrt. de fcrv. Md. aevi. in Vol. 1111.  MENGELINGEN. 225 Wat nu eindelijk aangaat, de oorzaak der overdragtelijke en bij ons nu alleen in gebruik zijnde betekenisfe, die heeft ons junius benevens den oorfprong van 't woord zelfs opgegeven (k) , 'maar het is er zo verre van daan, MI. Decad. II. Symbol. Litterar. p. 183. zie ook de Condition. Servor. ottoJj. spkrling. not. in adam. brejiïn.s. Hiftor. Ecclef. in Vol. II. 50an. de westphal. Monument. Inedit. col. 645. (&) hiObfervatt.adlPilleram. Paraphfaj. p. 219. alwaar zijne woorden dus gevonden worden , welke ik te meer hier heb bijgevoegd , öm de zeldzaamheid van dit Boekjen. ,, ;§,tijn.ïrii / fuh- dolus, vafer, fraudulentus „ vttei'aïor.- Vi- deri forte pollet haec primaria ede vocis acr 9, ceptio, atque per contractlonen! facita ex „ ft'yübrïi'fl/ Noxius spernieïofus. ut ex ftfifl» tieïifi primo fuerit fcftacüi; / ac deinde „ fc'tjaïïi. Vidcri quoque poffet vox póftea „ demiun, ob ncfariam depravatoriun famulo- rum valiinem , ad fervos porsfmium tranfla- ta; juxta proverbium, quondam apud arros, games ac delicatos domhios jactatum et Se\, necae Épiïïola' XLVII, meaioratum , lotl„ dem .ejfe hofles, quot fervos. Aiiam tarnen „ vocabuli originem inveftigandum puto, quo„ niam ex antiquisfimis Gothorum , Anglo- Saxonum, Franconum denique nionumeiuis „ evincitur yöce'm fcalc vel i'kalc prima fua lignificatione Far.udum denotaffe. Üt igitur „ aliquam (usque dum commodior occurret) ,, prifcae vocis originem afferam, rccurreiidum 3, videtur ad e-xé^Aa , Fodjo , farrio. Unde vi eft Sarritor, qui foium circa planP 3 » vum  226 TAËLKUNDIG'E daan, dat hij beide deze zaken zoude toeligten , dat hij dezelve meer verduiftert, en wederom met zijn grieksch op de baan komt. De reden dezer overdragt is zekerlijk genomen uit de geaartheid det Jlaven, die alle dingen bedagten, en bijna nacht en dag bezig waren, om middelen uittevinden, om uit hunne flavernij të geraken, en te vlugten. 'Want dit was hun werk , zo als een flaaf zegt bij p laütüs'(/) 1 ■ fcimus nos Noftrum officium quod eft, fi folutos finat. d. is. wij weeten, wat ons werk zij, indien hij ons niet in de boeijen fluit, en wat was dat werk, , dat „ turn induratum farculo laxat, aut fegetibus „ noxias herbas effödit. Atque ita peculia„ ter defignabit eum, qui agrum excolentibus „ operam fuam locat; nam hoe unum fere ge„ nus minifterii in terris noverant mortah'um „ antiquislimi." Deze fchoone afleiding is bijna als of zij van c. tuinman was, dienogthands met dezelve niet te vredeu is geweest, maar heeft het Hebreeuws ook nog te hulp geroepen. Zie zijnen Fakkel der N. T. v. Schalk. Beter dingen vindt men bij wachter en anderen. CO Captiv. Aft. II. Sc. I. vs. 12.  MENGELINGEN. 22? dat zij doen moeiten? dit verklaard hij ons nader met te zeggen f»: LE. Ego abeo. 1 . . , LI quin tüum officium facis ergo, ac lugis i d. i. LEON. Ik ga heen — . _ ; LIBAN. waarom doet gij niet dat gij doen moest, en vlugi. Wie ziet nu niet hoe eigenaartig dat zelf de overdragtelijke betekenis van fchalk voor loos, om de looze geaartheid der flaven, zij. Van twee in betekenis verfchillende, doch in oorfprong overeenftemmende woorden nu gehandeld hebbende, zo kan ik niet-nalaten, om hier als een bijvoegfel nog deze korte aanmermerking over 't M. G. woord a&catt, fructus, en ons aker, glans, bijtevoegen. Ik vind dit M. G. ata op verfcheiden plaatzen in den Cod. Arg. (n) altoos voor vrugt, fructus gebezigt. 't Zij in de betekenis van boom- of aardvrugt, of voor 't Lat. foetus junius CO heeft het vergeleken met 't Al. uuaK cher 00 «awm'itöl Luc I. 4* tljmthiöa Riitnn out- tnan£ ti)dni£. (O Indo/ar. Goth. v. Sfttan. r 4  É2è ï AELKÜJfD ic E der en uuocher, frmtus. j0. ikre (p) met 'fi M. G. aht0/ aryum, terra arabills. Ik'geloof dat beide deze groote Taalkundigen wat al te los luer over heen zijn geftapt, en dat het M G. aöran oorfpronglijk wel eenen eikel betekent, doch alzo dat in de oudfte tijden eihelste gemene fpijs was, die men gebruikte, 20 komt mij niet onwaarfchijnlijk voor, dat t naderhand in eene algemener betekenis gebruutti zij , welke algemene beduidenis in 't vervolg wéér in onbruik gekomen , en de eerfte weer herfteld is. horatius is een •van die , welke van 't gebruik van eikels tot ipijze voor menfchen in de eerfte tijden gewag maken. Hij: zingt er aldus van (q), naar 00 UGlof. Sulogoth. Tom. I. col. 48. (?) Sennon. Lib. J. Sar. m. Vs. 100. feq. Die meer bewijzfcn bier vim begeert, zie To. MEURsius ir, pot ad-Lycophr. ad' vs. 4i. L.ib. XVL C. V §. I. dat in zijnen tijd die van Spanjen nog eikels op hun twede tafelgerecht gebruikten. Glandès opes efe Wnc auoque mul- ta mn gentium. Nee non e/inopla fru- g m arefactts mohtur farina, fpiffaturqueiLa- ZÉZJ -""r1 hodi^P^Bifpamaifeeu!dis menfi glans mfwttüt. Zie ook to. jhre in Specnn Glofar. Ulphil. v. AbJ Èn opd l gebruik van Eikels of Akers doelt h. l spiegel m zijnen Hertfp. B. III. Vs. 206.'feq. f Eer  MENGELINGEN. zs£ iiaar de vertaling van den kunstrijken en taalkundigen Dichter b. huydecoper; Wanneer h*t menfchelijk gejlacht, Eenftom en\ plomp gedierte, eerst versch was voortgebragt Uit 's aardrijks vriichtbren fchoot op eene nieuwe wijze, Befchcrmden zij hun hol, en de eikels, hunne ipijze, Terfloncl met nagels , voorts met vuijlen, naderhand Met fiokken, eindelijk met wapens , die V ver/land, Boor de ondervindinge gefiherpt, hun leefde maken. ■ Wie ziet dan niet de volkomen overeenkomst tusfehen dit M.G. Wxm en ons aker. glans ? — Zie daar ! dan drie onderfcheiden •voorbeelden, fk zoude nog meer diergelijke kunnen voortbrengen, maar ik denk, dat de gunftige' Lezer mij ligtelijk zal- toeftemmen, dat dit mijn twede ftuk, dat te bewijzen was, • duidelijk .genoeg betoogd zij: en indien twee of drie goede ( voorbeelden en bewijzen nie.mand overtuigen,-hij door eene groote menigte niet overreed zal worden. Eer doven koken-kunst en 't brouwen was gevonden Eer wenst an honigmê , of wijn jmaak zich vertast, Wat dronke-rc ofte vraat, heft jkh alsdoe verbrast An ekel, ooft, ofbrun? V 5 §• Üi  *S0 TAELKÜNDÏGÈ §. IIL Onder alle, de met onze nog levende verwantfchapte talen, wordt er zekerlijk geen getuigenis , dat zo duidlijk en zo onwederfpreeklijk bevestigt, dat het M. G. in veelen opzigten niet meer van onze tegenwoordige Nederduitfche taal verfchilt, dan alleen in zwaarheid van tongval, gevonden, dan 't welk ons- de H. Duitfche taal opgeeft. Een taal die van de onze alleen in zwaarheid van dialect onderfcheiden is (f). Daar wij dan, om ter zake te komen I. in *% M. G. ai (O aantreffen, zo vinden wij gemeenlijk (r), gelijk 1. ten kate zeer wel heeft opgemerkt (u), bij ons e en ee of ei (doch men moet wel in acht nemen, dat het verfchil van dialect 't meeste zij in de verdubbeling der klinkers.) als j^airs Öei£/ Herder, i^attjan/ Heelen, curare, fanare. ^ail0/ Heil, falus. f airra / Verre, longinque. ^ÖaiDött / Scheiden, feparare. II. Der Gothen ci is overeenftemmënd met on- O) Zie de Nieuwe T. en D. By dragen D.I.bl.201 (O De Hoogduitfchers hebben ook nog ai daar wij ei gebruikten, als £mftt/ Imperator, mt)/ menjts map. y (O Ik ze§ gemeenlijk, om dat zommige woorden van den geftelden regel zomtijdsichijnen aftewiiken. ( « ) Geméénfehap tusfehen de Got. Sprak, en N. bl. 5.  MENGELINGEN, iff onze ij (x): voorbeelden hier van zijn dezen galei&0 (y) Gelijk, adfimilis. ^eipan/ Grijpen , prehendere. &ti&n / Rijzen , furgere. a^et&an/ Drijven, agere, expellere. en In zommige woorden- beandwoordt de M. G. ft ook aan onzen oe, als: ÏSeitan/ Roeren, m». vere. ■ HL Daar wij nu o of oo gebruiken, bedienden de Gothen zich van den tweeklank alt (z), als blijkt uit: €haUC£ijan/ Dorften, fitire. Wa\\tan$lGeboren, natus. JlfêaUtHJc/ Moord, caedes. Saun/ Loon, men es. JiBaUrahlg/ Morgen, cras. Zomtijds beandwoordt dees au aan onzen tegenwoordigen eu, als &mfDcur(a). ojlium. (x) Zie 't Bericht van b. huydecoper wegens de Letter Y in zijne Proev. van T. en D. bi. fV) ln4't H. D. vindt men ti ook altijd voor onze ij. glcid;. gelijk, fimilis. iWfoi. wijzen, mouftrare. iwidjen. wijken, ceder e. enz. (z) Dees M. G. au is bij den H. Duitfchers nog behouden, glaubm. tr«fcr*. ttrtum fomnium. (a) Oudtijds ook dore. want toen gingen alle die woorden, welke nu op eu uitgaan, ui de zachte o uit. Zie den Hooggel. en onzer tale zeer kundisen Here a. kluit Over de Spelling der N. Taal, in 11. D. der N. T. en Dichtk Bydrag. bl. 33'- ^ vind ik het m een MS. van 'tlsl. T. van den jare 1A31. 1 Cortnth. XVI. vs 9 want mi is een grote dore gheopent. Doch Colosf. UIL vs. 3. leest men in 't zelfde MS.  TAELIvUND-IG'E tijïium. 'zomtijds ook aan onzen tegenwoordïgen tweeklank ui als: «Sa^aUiS/ Gedruis, caJus, ruina. afü?ai#jatt / 4fdruisfchen)Praccipita. re. ■ Dat in 't M. G.. Skmron, mundare is, zeggen wij thands Schuren, en ons Purper is in \ M. G. ^autpauca/ Lat. purpura, UIL Onze ie ftemt meest altijd over een met der Gothen ÜI gelijk: müb0/ Lieve, dilectus. <0iutan/ Gieten, fundere, 2&uDail/ Gebieden, jubere. Zomtijds hebben wij den tweeklank eu voor der Gothen iu. b. v. 3üü«lt/ Leugen, mcndacium. Voor onze i vind ik 't ook inSi'ugjan/ lichten, lucerc. V. In die woorden, daar wij nu den tweeklank oe gebruiken vinden wij bij de Gothen 0- ten bewijze hier van deze volgende: SiBQU fm / ouYmks Moeten (b) nu ontmoeten, vccurrere, cbviam ire. <©?0Öa/ Groeve, forca. £>Wig/ Stoel', Je des. foöjan/ Voeden, nutrire. Tot dat ons God moet ophiken die ducr. In welke lor6 Phiwi? v/aj «P^eikelijk is de Bijbel IS.?/- by W. Vorfterman te Antwerpen gedrukt ook.dore en duer heeft. Duer d. St ^¥fi drUkte" dUS tó '^nk van ^ (O kiliaan: il/M. j. èü$h<®èn. bbuiare. Sermoen, van S. Bernard. MS. bl. 190 a en tc Jel verwinnen al dine vianden die di moeten mogen va de;i,wege.  MENGELINGEN. 233 Tot hier toe heeft ten kate 't regte voet: fpoor gehouden, eh waar in wij hem ook hebben moeten volgen. Dan nu wijkt hij een weinig zijdwaards af, en wij zullen hem daar maar voor altoos moeten laten, en onzen bepaalden weg verder alleen betreden. VI. Die woorden, die wij nu met den zagten tweeklank ou bezigen, hadden bij de Gothen, onze oulinks ook in gebruik zijnde, al (c). (Een bewijs hoe men onze taal meer befchaafd hebbe, hoe minder geméénfehap tusfehen dezelve en'die taal die nog in onbefehaafde tijden en onder zich meer op den oorlog, dan wetenfchappen toeleggende volken i.n gebruik was, te vinden zij.) Zo vind ik 't M. G. m\b#l frigidus, waar voor wij nu koud, M. G. &a\t, wij nu Zout, fal, hebben. VIL Tot deze verandering der Klinkers, of tweeklanken brengt ten kate ook nog de 11/ als of die beandwoorde aan onze e, b. v. fa-Y De zware tongval van al voor onzen ou is bii de Hooguuitfchers nog te vinden, als: olt. oud. fait. koud. Bij den teuthonista vind ik ook denzelven: al der. ouderdom. cald. had. caldk. tzage. c o r t- ze. febris caldseyck. jtrauguria..  *34 T AELKUNDIGE '„ Sfyunna/ Bronne; 23i&unöan/ Behouden." (d) Doch waar toe deze aanmerking van eenig verfchil van dialect? Is brun dan in onze taal hiet in gebruik? ja: ik vind 't bij H. l. spiegel (e). Zonder onderfcheid gebruiken wij immers bundel en bondel en meer anderen ■ ook zoude men dan ook kunnen zeggen , dat de M. G. au in eene omgekeerde reden aan onze u beandwoorde, want fcaurjans in 't M, G. zijn bij ons Burgers, dat ook wei Borgers gefchreven worde. Beter was het geweest der Gothen u met onzen tegenwoordigen ui te ■vergelijken; doch oulinks ook meest al u als; ©UÖO/ Duive (f) , Columba. ^ut^/ Bruid, Spon/a. iipug/ Huis, Domus. §■ I I I I. Niets kan den Taalkundigen meer verwondering veroorzaken, dan 't lfilzwijgen van f, ju- Op de aangek, pi. (O Hertfpieg. B. IV. vs. 231. Zegt, wie an brun ofekeï gulzichzichveraast, (f) Zo vind ik het in 't N. T. 1531. Matth. III. vs\ l6- e"de7 CJefus ) heeft gefien die gheest gods veder dalende gelijc een duue. Sometfi. van den Pasfton. MS. 1431# f. 239> b. Doe feidg 0„jhere tot kathrmen. Com mijn bruut mijn duue. esm du feljle gecroent werden. '  MENGELINGEN, 235 junius in zijn Glojf. Gothic. over het gebruik der Gothifche j^. Ik beken dat Junius in zijn geheel Alphaheth. Gothic. juist niet naauwkeurig geweest zij met de kragt en 't gebruik der Gothifche letteren aantewijzen. Onkundig is hij er zekerlijk niet van geweest; maar hij heeft mooglijk in zijnen Lezer een weinig te veel kundigheid veronderfteld. Dat evenwel in zijnen tijd geenfinds op eenen vasten grond konde gefchieden. Die hem gevolgd zijn, fchijnen van 't' zelfde gevoelen te wezen , onder welken de groote Taalgeleerde hickesius zelf te rekenen is, als dit ftuk in zijne M. Gothifche Grammatica onaangeroerd, daar 't evenwel regt ter fnede quam, gelaten hebbende. Voor ten k at e , voor zo veel ik weet, heeft niemand van het onderfcheiden gebruik dezer letter bij de Gothen gefproken. Zijne uitlegging is zeer kort, en in alles ook niet juist bepaald genoeg. Dit zijn zijne woorden: „ De • Gottifche ^ ten einde eener Silbe ftaande, „ lees ik als onze g of ch (of als de Griek- „ fche x) als: (©acaiÖtitfja/ Gerechtig-^ heid. $UÖtUg/ Honger. |^auin'tf)a / Hóógheid enz." (g). Wel hoe hebben dan de " Go- (f) Op de aangehaalde pi.  235 TAELKUNDIGÊ Gothen hunne j^/ voor eenen klinker of medeklinker geplaatst, uitgefproken ? Of was dat even dezelfde uitfpraak? Voor eenen klinker was de uitfpraak zo als bij ons nog in gebruik is, d. i. meer een geblaas als wel eene Letter. Voor Medeklinkers was dit geblaas-uit hoofde van hunnen zwaren tongval en wel voor %/ $/ ï5 (h) bij de oude volken van -Duitfchen ftamme zeer in gebruik, en mooglijk bij hem een aangenaam geluid. —u Dan: ik geloof niet dat de % voor die medeklinkers zo uitgefproken zij, als voor eenen klinker; doch dewijl deze zware en moeilijke uitfpraak niet meer bij ons in gebruik is, zo wil ik Jiefts hier derzelve niet verder gewagen en mij maar alleen bepalen bij de M. G. 3^ aan 't eind eener Lettergreep, 'i wederlei was de uitfpraak dezer Let- (7?) Voorbeelden hiér van zijn te vinden bij tu-nius m-Jlph. Goth. p. 4: Zie ook van deze ■ Ichnjfvvijze der Aiamannen diec-man Spaant. Glof. MS. Latin. Theot. p. r*, feq. Bij den Angelfax hadt dees zware 'tongval' ook plaats, gelijk blijkt uit verfcheiden voorbeelden bij lye in Diction. AngJof. Lat. ■ Wje van onze Letter h. iets meer 'begeert te weten zie de T. en Dichtk. Bydrag. I. D. bl. [223L Van onze ch zie het geleerde Vertoog des Hooggel. Heren a. kluit, over de tegenwoordige Spell. der Ned. Taal, in 't III. ü? der Werk van de Maatfchappij der N. Letterk, bl. 22,  MENGELINGEN. 13? Letter bij de Gothen ; I. als onze c h , die fchoon door twe Letteren üitgedrukt , en evenwel maar eene Letter is, zo als der Grieken X. ' II. Ah onze c en 11 elk op zich zeiven genomen , of der Ouden ch in hoeclieit (2) 'etok* heit (k) enz. zo als zij meest al deze woorden gewoonlijk fchreven. Op de eerfte wijze vindenwe danj dat def Gothen $) beandwoordt aan onze ch in de woorden: i?mït$/ Hoochfakus. iBaïjmgS?/ Machtig , potcns. fbmtyd I Zucht , languor.$lufyt$j tiacht, nox. enz. Volgends onze twede regel komt dezelvft voor in deze woorden: ï£ïat)jan / lachen, ride* re. 25iblaï?fatl / Belachen, deridere. i$a\ll)tm0l ï?auï)ÜÏ)a/ Hoogheid, altitudo. Zomtijds vindt men ook de M. G. |> naaf onze I. regel, daar wij nu altcos eene g'ge- brui- (O AT. Testam. MS. \Timeth. II. vs 2. Voer> co* ninghen m voer dis-gheen, die in hoecheit ghe» fat fijn. m Somerfl.van den Paf MS f. 26. c. Want dijn ■naem is glorioes ende loflic inder ewicheit. Zö vind ik ook bij m. stoke VII. C. vs. 510, Dat jan, fin Sc?:s, 'had anghefiredm Dat huys, met gbenendkhcden.  *38 TAELKLfNDIGE bruiken, als: ï^ofejan 1 Wroegen (/) accufarë. «0ano§an / Genoegen, Juffie ere. Citlhan / tijgen poficisci. ftofym/ Vragen, interrogare. Ik kan hier ter plaatze met ftilzwijgen ook niet voorbij gaan 't gebruik der M. G. § m de woorden : Wamanf crescere. f mtflong / vulpcs. &ai$0/ fex. waar voor wij tegenwoordig met sf, Was/en, Vos/en, en Zes zeggen. In 't Alem. is ook wahfen,-crefcere, Fohun, yulpes, Sehfim, fex f». Waar uit dan wederom blijkt niet alleen de verwandfehap , tusfehen 't M. G. en N. Duitsch, maar ook 't Alem. en uit alle deze een gering verloop en verandering gedurende zo veele Eeuwen. De M. G. <& is eene dier Letteren, die wel in klank, en enkel genomen aan onze G beandwoordt; maar deze letter verdubbeld zijn«ie, gebruikten de Gothen dezelve daar wij ,N G fchrijven, hier in de Grieken navolgende. (/)-kiliaan: wroegiien, accufire. N. T. M S. Rom. II. vs. 15. want fi bewifen da't werc der ee befchreuen in hare hirten en conficiencie gheeft Ju ghetughe En die ghedachten wroeghen in hi fehen enbefcreuen in den 'ddghe. ) Zie ook over deze Letter ons II. Stuk}, bl.  M E N G E L I N G E N. s;i kerkwoord-, uitgenomen in zommige gevallen, bij Neerduitfche Spraakkunst -fchrijvers genoeg aangetekend. Evenwel vindt men in oude Duitfche fchriften, 't tegengeftclde van dezen regel. —s Hier van zijn ook voorbeelden bij de M. Gothen; en zo ik mij niet bedriege, is deze wijze van fchrijven bij hen zeer' in gebruik geweest. 13. v. Luc. V. vs. 15. ü0H1tï', noüa tl)m tljata tëautö mate t»i ina. jafj oa; nmnim fjiufpnaitë maiiagat fiaugjatt. AVoord- lijk heeft 't Gothisch: vermaard -merdt dan dat woord meer van hem. cn geronnen de menfehen menige te horen., Onze OverzeCters hebben: Maer het geruchte van hem gingh te meer voort: ende vele fcharen .quamen te 'famen om hem te horen. Matth. VI. vs. 9, 10. itfcuïjnai nanio thnn: guimat tyiliMna$'fu£ tïjri:!£. 't w6Mt eene oude vertalingMS. ook dus heeft: ghehei'icht warde dijn name. toecomen moet ons dijn rijc. De onzen hebben 't willen verbeteren ; maer zijn evenwel ook in misflagen gevallen: uwen naem worde geheylight. Hoe komt hier een D.iiirus te pas? II. Was het eens gewoonte , daar de M. Gothen ook, voor zo veel ik uit den Cod. Arg. heb kunnen nagaan , eenige plaatzen nogthands uitgezonderd, zelden van afhingen, om namelijk 't Pronomen posfesfivum te plaatzen agter het Subftantivum. Een groot getal van voorbeelden zoude ik hier van kunnen bijQ_ 3 bren-  £42 T AELKUNDIGE brengen. Dan, twe of drie zullen den lezer hoop ik, voldoen, zo niet, dan wijs ik hem naar de vertaling van Ulphilas. zelfs, daar hij bij het openflaan van 't Boek de waarheid hier van terftond zal bevestigd vinden. Luc. XVI vs. 3. cjiiat mn in ftè fa fauragaggja. W taujau t&anöci fa mcm# afruimt) fauragag; C)t af ÏÏÜ0 ; d» i. woordelijk gevolgd, /prak dan bij zich [zeiven] de Rentmeefter, wat zal ik doen , dewijl de Heer mijn afneemt f Rentvieejlerfchap van mij. Matth. VII. vs. 34. ïciU3 ina toatra froöamma faei ganmriaa ra^n fetn ana fïaiiia; d. i. gelijken zal ik hem bij eenen man vroed, die timmert 't huis fijn op eenen fieen. Matth. VI. vs. 23. ftg jttüai flugo ujn'n unfel i0L alïata feilt tïjem xiqnu jein ÜJaÜthlfi), d. i. maar indien 't oog dijn onfalig (q) is. geheel al 't lichaam dijn duister wordt. Dat deze wijze van fchrijven ook oudtijds bij ons in gebruik, en dus hier in ook wederom overeenftemmend is geweest met dezen Gothifche fdirijftrant, ï3 den (?) 't M. G, utifrï heb ik door dnjhlig vertaald oin dat mij ons falig niets anders fehnnt tè zijn, dan 't M G. fcï. Zie ook ihre in Gofh V fff' V' Cn J!J,NIt;s in- Gl-°$  MENGELINGEN, *4§ den kundigen wel bekend, tot nader bevestïging nogthands kunnen deze voorbeelden dienen, zo lees ik bij maerlant (r) : Daer wan hi (Adam) zander beiden een kynt Dat feth hiet ende fynt Den Vader lijn was onderdaen. tomerfiuk van den Spieg. Pajf. MS. (s).^En fi fach S. peter den apoftel flaende en feide bïdelic Here mijn wat ijl. fijn mi mijn zunden 'vergeven, 't Zelfde Handfchrift (t): Doe men S\ peters wijf leyde ter paffen én hi riep haema mit, haren name en feide O wijf mijn gedenke des heren. Nog eens bij maerlant (u)i Hi feide crekei zuster myn, Sing love den here dyn. vertaler van het Leven van S. Franciscus (v) MS. Die knecht gods -— feide O here mijn heb u grote eer ghedaen. Indien dat ic enen meerren here gheeert hebbe. Voetftappen van dit gebruik zijn ook nog he- (r) Boeksken van den drie Gacrdcn MS. vs. 14. CO I" 37- d> [u] Het Leven van S. Franc. C.V. vs. 518. y) C. Vil. f. 39- C. . v 4  *44 TA E-L KUNDIG: E heden ten dage onder ons bij de kleine meente overgebleven, die altoos, gelijk oud, tijds, nog zeggen , wanneer zij van 't aller, Tolmaakfte gebed fpreken, >t Vader ons (w). m. Deze zelfde woordvoeging heeft ook plaat, genade bij de M. Gothen in de ZelMa*. étge ea Bijvoeglijke woordenden in navoiing van die oudtijds ook in onze Neerduitfche taal Doch welke zamenvoeging zo wei van Pronomina als Jdjecliya achter zetfjtandige naamwoorden , de taal veel befebaaft zijnde , in onbruik is geraakt. Ter opheldering en nader bevestiging zie hier eenige voorbeelden : Luc. VI. vs- 43- M anf ijl hagmg rjol5£ ëMmg aaran gOÖ, d, 1. Want ne is boom goede, werkende vrugt quaade. noch boom quaade werkende yrugi «0ede. Matth. XXVII. VS. 50. itö iaiftl/fl^ta &rop;anö£ fuhnai miWïai afmw mm d. i. 00 Over deze woordvoeging vind ik de votómde «werking ,n de 7*0™* van de £m!ril hefd bloejende 15S4. bl. 96. hoewel de leden en voornamen by ons voor de zeWandighe wéLl oZn\"TT nÓcktaT- C^PS vader ons, ende by verwondering 110 er of der BH de S7 rer,Vader ' ™» S Bil de Hoogdmtlchcrs is 't nog een algemeen gebruik rau d| gebed te nom^^Z^ U  MENGELINGEN. M5 %n Jefus after roePen^e met een ftemme mekele (x) afleide den Geest. Dit nu genoeg van 't M. G. zijnde, laat ons tot ons N. D. overgaan. Uit honderde voorbeelden zullen eenige ons vol» doen. Dus,vind ik bij maerlant (y): Daer volgliet enen weghe groene Nog bij den zeiven (z) : Mer hi hadde zorghe groot, fioman van Limburg (a) : Van limborch die hertoge rike Dan (x) Ik heb geen zwarigheid gemaakt om hier 't M. G.miHiïai/ dat groef, magnus, betekent, ook door mekel te vertalen , alzo dat die woord in zeer oude duivfche fchriften zomtijds ook voorkomt; en 't dus bij ons oulinks ook in gebruik is geweest. Het behoort onder die woorden, die bij kiliaan niet te vinden zijn. De tel'ïhonista heeft mychel, Groit, magnus. Bij eene andere gelegenheid zal ik breder over dit woord fpreken. en de bewijzen uit onze oude Neerduitfche Schrijvers bijbrengen. (y) Van den drie Gaerden MS. vs. 78. (z) Rijmbijb. MS f. 83. a. O) F. 119- b. MS. aangehaald door deszelfs bezitter, den WeJed. Geur. Here Mr Z. H. Alewijn, in zijne geleerde Aanmerking, over eeni- /  »4* TAELKlTNDI GE Dan Hgtelijk zal men zeggen: dit is in deze en meer andere diergelijke plaatzen, om 't rijm. Zie daar dan voorbeelden, daar deze woordfchikking geenfinds om 't rijm voorkomt. Bij den zo even genoemden maerlant (/>.) lees ik : Zo dat hi noch geit, noch vrient, Noch Kerftinen ghenen hadde gedient, MELIS STOKE (c): men vant vroed'ey Vrouwe neghenen in haren tiden, Hier ge oude Woorden, m 't H. D. der Proev. van T. Oudh. en Dichtk. van V Genoodfch. D. A. O, M. bl. 35. Welke Roman, benevens nog eenige anderen, indien derzelven zeer geleerde bezitter daer toe konde befluiten, al was 't maar alleen de 7ext, zonder eenige aanmerkingen, om dezelven der geleerde wereld mede te delen, waar naar alle Taalkundigen , mijns bedunkens , wel zullen verlangen, geen gering nut tot de beöeffening eii verdere onderzoeking onzer thands meer en meer in bloei en achting toenemende Nederduitfehe taal zouden toebrengen. Och of wij zo gelukkig waren, zijns Weled. Geftr. gunffig beiluit en voornemen hier toe te vernemen ' (b) Miracul. van onf. Vrouw. MS. vs. 14. ix) I. 13. vs. 1278. fev' Go.thdd7e o vereelting van Ulphi*rl dan ons nè, n iet j noch. V. Wanneer dit M. G. ni voor igtf d. i. der derde perfoon van 't werkwoord im / fum quam, trokkenze het zelve bijna altijd te za-* men in m0t- Joan. VIL vs. 16. n»Dhcf lïjan ïm(ü0 quati fo mcna Uiïwxs niét meina. d. i. geandwoord dan heeft Jeftis, en zeide : deze mijne kring nes mijne. Joan. VIII. vs. 4. fo fiiü èct MSï .öu pawijau. d; i. ió, 17, 18, 19, en't eerfte gedeelte van 't 20. vs. heefc medegedeeld, welke .alle bij junius noch stierniiielm niet gevonden worden; evenwel heeft lye, volgends het affchrift van b e n z e l i u s , dit gedeelte van dit Hoofdftuk van Lucas zo juist niet uitgegeven of 'er zijn hier en daar eenige gapingen overgebleven, 't Zal dus wel der moeite waardig eu niet onnuttelijk zijn, opdat de Lezer zelf oordecle, in hoe verre de uitgave van b enz el boven de andere te fchatten zij , en wat benzel nog voor e. sotberg hebbe overgelaaten, daar hij geen doorzien in vondt, en de lezing hem te moeilijk en te duifter was, deze hier nog bij te voegen. R 3 14 i*S  »5* T A E L KUNDIGE haren, en dees maand de fesde is voor haar,die ge- heten ff. itft nanrgjang f faiöEöim ina fan infantnbEbim airu afar imma. nnitftanöang. ni toiïEima tfiana tïjiubauan afar unfïg: 15. ja'Ö toattft m' tfie atmanbiba fih aftra anb tn'mang tïjiubangaröj'a. Jflh fiaffiait inonjan bu frg tfiang ffiaïïiarig tijainiet atgaftfiata efgaïüut* JiaibEbi tufla togarjisufi fla toaiir.fi tebi: 16, rjuam tftan fa ftu* wifïa ntu'tfianbg fan ïfiattg tftêing gatoautfita taifiun ffiatrang: 17- jar) nuath bu imma. haaita goba j&fflj. «me in nïEitiïamma maft triggtog. fijais toaïtmfni fiaöanbg ufax taifiun sanrgiw: 18. jafi tmam anrfiar auitfiang fan. ffiattg tfteing gatoaurtfia fimf ffiattang: 19. uuatfi tfian jafi bu ifiamma. jafi tftu fijaif «faro fhnf öaurgim. 20. jafi famg ouam Quirïjanbf fan fai fa ffiattji tijEing tfianei fiafiaiba gatagiba ina^iu fanin. 2I„. 14* At cives eius odemut eum, et miferunt legatos poft eum dicentes: nolumus hunc regnare fuper nos. 15. Et factum eft cum rediret, iterum recipiens regnum , et iuffit voca.a ad fe famulos, quibus dederat argentum , ut cognofceret quid quisque lucri fecerit. _ i<5. Venit itaque primus dicens, Domine, pecunia tua luci-i fecit decem pe« cunias. 17 F-t dixit ei: bene, bone famule, quoniam in minino fuifti fidelis . fis poteftatem habens fuper decem vrbes. 18. Et venit alter dir eens : domine , pecunia tua lucrifecit quihque pecunias. 19- Dixit itaque etiam Bki tu quoqne fis fuper quinque urbes. 20. Et quidam vénit dicens : domine, ecce pecunia tua quarn habm' pofui eam in linteoio: si.  MENGELINGEN. 2S9 heten wierdt Jlerrig f», cm dat nes onmogelijk Gode 21. Metuebam quoque te, quia homo feverus es, tollis quod non pofuifti, et mens quod non feminafti. 22. Et dixit ei, ex ore tuo iadico te, male familie, et tarde fciebas, quod ego homo feverus lim , tollens quod non pófifi , et metens quod non feminavi. 23. Et quare non dedifti argentum meum nummularils, et veniens cum foenore accepisfem illud. 21. nhta mi£ nufirtjuft uitte mamin ljarbug ig mnü§ tfjatct ni ïaa-brg. jan fneittji* töatci m faifaét: 22. jaïj nnatu bu UPma. a$ numtna tnei* namma fuijatijuii unfefja fnaift. WD ïnta * t'yatci üï mannafiarbug ivn. nimanög tijatn m ïarjiba jafi fnmtjaubg t'ftatei ni fnifo. , 23. jah bu toïemattarribcg rij at a ftiiuu ment du füottjani jatj out* uianbg mit'Ó tooftja ga* ïaufibeöjau tnata: * woord ïata dat alhier voorkomt, en nergens anders geleW is door sotberg onvertaald gelaten, e. 1 v « m «„ wordt, .s doo. s ^ vertMld ,t doQi. %ari Welke f.f mij VOorkomt, hier juist ter zake dient ; en vertaling, ^o JW. ^kcnis hebbc , fE,lijnen de verw.^ichapte r-ïS*? «■ <-«■* At U« N D /« mijns bedunkens, kan ge- Kor&rf8^ar.^M.G,tóa. hier iet mS 'a / Doch dat bij dis volk de Nominativus abfolutus ook heeft plaats gehadt, blijkt klaar uit Mare. VI. vs. 21. jafi tuauttljanu-sr öag* gatlik, d. i. en gekomen zijnde een dag welgelegen of bequame. Die voorbeelden uit oude en nieuwe Neêrduitfche fchrijveren van den Nomin. abfol. begeert, de taalkundige huydecoper zal hem voldoen, en eene grote menigte derzelven opgeven (m). S. vin. Van den Ablativus abfolutus in de vorige afdeling gehandeld hebbende, zal ik nu nog iets, volgends 't gemaakt ontwerp, van den Genitivus (/) Zie den zo even aangth. Brief, bl. 51. (nr) Zie zijne Proev. van T. en Dkhtk. b. 572. feq.  -5f5g T A E L K UNDIGE, vus abfolutus gewagen. Dat de Genitivus abfolutus een taal eigen onzer 'N. Duitfche tale •zij,. zo als de Abl. Abfol., behoeft, dunkt mij, geen bewijs, alzo 't dagelijks gebruik ons hier -van een voldoende getuigenis oplevert , in ■bloots hoof dsheels hui ds, goeds moeds, droogs voets. Zo een Genit. abfolutus komt ons ook voor in de volgende woorden van m. stoke (n): ■ :—■ Gheraert fat ave, Ghetrects fweerts, en ghinkene flacn. . Ook in de Regel der Arme Sufteren M S. (V) ; .ende op dat wy gheens tijds en fouden dwalen van ■die alre heylichfie armoede, die wy begonnen hebJ?en. Nog in 't Somerfi. van de Pajf. MS. (p): Jfi dat. ghi bouen x. dagen uwes dancs verontween lot mi te comen ghi feit daer na mit bedwange doen, dat ghi uwes dankes niet doen en wout. °Dat de M. Gothen ons in 't gebruik van dezen Genitivus abfolutus zijn voorgegaan , toont ons de overzetting van Ulphilas aan, alwaar ik Mare. XVI. vs. i. lees: inirjifanö.n* fa&batnöaCt*. d. i. voorbij zijnde des fabbathdags. Luc. IX. vs. 42. O) Rijmkron. V. E. vs. 61 (0) F. 8. a. C/OF- 31. b.  HENGÊLINGIN. aó> ®auh tfjanaï) at öuat0aa;gansi£ i£ öifïaiciti jlfa fa mlnmn Ültj tötjiSa. d. ö Zijns nog komenden fcheurde hem de vijand, en ver fcheurde. 1 ■ Zie daar gunllige Lezer! hier mede denk ik aan dl bepaalde hoofdpunten, die naar mijne gedagten er vereischt wierden, en aan *t bedoelde oogmerk om in alle delen de Geméénfehap tusfehen de Moefogotifche en onze Nederduitiche taal aan te tonen voldaan , en door nodige bewijzen geftaaft te hebben. Hier zoude ik'dus deze verhandeling mede kunnen befluitenj dan tot nog nader bevestiging van 't-een en ander gezegde, zo heb ik het niet onvoegzaam ge. oordeeld.om bij wijze van eene Bijlage , er nog bij te voegen, de ons uit zo een groot verhes, nog gelukkig overgebleven Brok van de Vertalinge des Briefs van den Apostel Paulus aan de Romeinen, door den Gothifchen Bisfchop ulthilas, met eene daar tegen overftaande Nederduitfche woordelijke overzetting. Omtrend welke Bijlage de Lezer alleenlijk gelieft op te merken, dat ik onder 't M. Gothisch eenige aanmerkingen gevoegt hebbe , aangaande die M. G. woorden, die of bij ons met in dezelfde betekenis, ofwel geheel niet gevonden worden. In de Nederduitfche vertaling heb ik I. die woorden, die met de M. Gothifche in fpelling niet overeen quamen met eene curfyve letter laten drukken.  «70 TAELKUNDIGE fj II. Die noodzakelijk tot beter verfland der vertaling er tusfchen dienden gevoegd , zijn tusfchen twee [ ] geplaatst. ■ III. Heb ik hier en daar oude Neerduitïche woorden gebruikt, die beter met de M Gothifche overeenftemden, en de betekenis derzeiven beter uitdrukten, dan onze tegenwoordig in gebruik zijnde: ook heb ik de plaatzen waar dezelven bij onze oude fchrijvers voorkomen m korte aantekeningen, zomtijds ook tot opheldering dier verouderde woorden dienende, onder de Neerduitfche vertaling aange* wezen. BRIEF  MENGELINGEN. 271 BRIEF van PAULUS AAN DE ROMEINEN. Hoofdjl. X I. vs- 33> jüfl fcöltll* vs. 33. En der we6nji£ (a) Qty (b) tenheid (1) Gods. tot)ai: wie/ (eiN rcps nSriKAM AeiK^ IXvaXa SAn<\ uivana y6lhANA VAiAArAA6iKAiaANA rcpA AHAAtpAhTA^a KAj?TiNASSn ï£va- Jvaa* a. NI r;VAGlK^«p ÏXVlS «pA^ma AiV;V # * * * tpA^a Nin9ii|jAi êKawa^9iS ïXVAK-iS an fakitisah ©a s19ai via9a rips ^atgi r^ijj 9Ah rAA6iKAi(|> 9Ah nSTAïihAN* 3- uit|?a A^k <|?Ai£h a^St r^s S£l tikana xSt mis aaaaim Visanaam ïn ïz,yis ni maïs 9AN ty^n sk^iSii >^a^9AN a& **A<|>9an *n VAIAA éKa9A ©aX- 9AM-  MENGELINGEN. «75 lloofdjl. X I t ï. Biddc nu u 5 broeders! door barmhartigheid Gods U:t te3 geven de lyken uwe [ten] offerande quikkende, géwyde , welgelykende Gode [welke is de J ïlèrdagte offerdienst uwe, ^ ■ i-1 *\ rAAAiiKSiNAiS^. 4. SvASyS K-AlhTiS ainamma AéiKA AiipnNS ma^ArANS hAkam Taiwan AKp^nS aaaai m c|>ata Sam^ ta^tï hAKANa* 5. SvA MANArAi Ai** agik S1911M ik xati ;\(1'c!?an AïN©AX9iï,nh a««|>A&* *., * # ..# # * 17. * * * Ïn ANavAiX(|>9A rips AK 9A^ A^VAi&^A maNN6 AAAAi^e* 18. 9akai MAn VAiXipAN ïXyiS mio> AAAAIM mannam taVAï^^1 hAKA^^A^S>  MENGELINGEN. 277 eenen kgelyken fo fo God gedeeld heeft [de] mate [des] geloofs. 4. Sofowant [wy] in een lijk leden menigen hebben, die dan leden alle ne dezelfde doening hebben. y. So menigen [wy] een lijk fijn in Chriiro , dan een ieder- ander. . ... ^f- ^ lfc ^ *^ I— * * * in tegenwoordigheid Gods } cré in tegenwoordigheid [van] mannen alle. 18. Jof. [het] mag worden [zo veel is] uit vlieden mit allen mannen vrede hebbende. 29,  £7S TAELKUNDIGE 19. ni ÏZVIS SIAKAHS rAvXlSAN^anS AinKANS ak riKii|> STAtp tpVAiX * * * r^s fam6ai(|> ïsx A«k mis |:)lAveiTx ei riA^An ik ^XAriA^A uiu;xia> fyC; ao. 9AKA1 rXsa^ ^i9Ana cpeiNAA, mat rij: ïmma ï(|> 9AKAI tyjinRs9Ai aXArKGi ïna <|>ata A«k taii9A^as hAn^9A jmNiNS Kikis ANA hANKit|> ïs+ *r. ni rA9inKAiXAn AÊ mttymintf>A nNtpin^ ifto/i/Z. XIII. 1. AAA SAIVAIA^ VAAan|:N9AM n^AKyiSANaAM n^h^nS^u 'tintg niSx vAAan^Ni AA9A ïKjlm r$}i ï> cp5? yiSANa^NA ïzKAn rïpA rA* sati^a siNa*.  MENGELINGEN. 279 19. Ne olieden felven gewrekende, lievende ; maar gevet ftad [den] toorn * * * Gods gemalet is ook.,,' [is de] wrake, op dat [ik] gelde, ik zal vergelden ^ quet [de] Heer. io. Jof greten zal [de] vyand dijn, moes gif ierh , en jof [hy] dorften zal, drenk hem , dat ook; doende [een] haard [van] vonken rekeftu op'[het] houet zijns, ■ 11. Ne [laatu] gejukken van [het] ongoed; maat gejukt [door het] goed [het] Ongoed. HwfdJÏ. XIII. I. Alle Helen [de] gewalden over [haer] wefen(ènde zijn onderhorig , want nes gewald, alsiwzGod % mar de wefende van God gefettet Ejn.  a8o -TAALKUNDIGE 2. SVASI sa anstan&an&s vaa* an]:N9A rips rAKAi^eiNAi ANaSx#4> ït]> cpAi ANaSTANaiAS SiakanS SiS vA&n^A NiMANa* 3. t|)Ai A^k KeiKS ni Sma AnS rxaAMMA VA^XSxvA ak nKïAAMMA AWAN VIA61S €1 Ni srélS VAAan^i t|>int|> TA119AIS 9Ah hAkaiS hAXSiN ns iJjaHa* 4- riNTé rïpS ANa^AhTS ÏSx tpnS *n r^^amma ït|> 9Aka! i*kia XAn91s 5?rs nNXG ni SvaK£ c|>an6 hAiXn KAïjlit^ rtps a^k an*.KAhxS ÏSx fcKAVSiTANas ïjw 4>vaiKhêiN <|>amma ïvbiA TAn9ANau 5 ant}Jt|>6 n?;hAnS9Aitp * * * * XIV,  MENGELINGEN. 28* a. Sodat de tegmftamle [het] gewald, Gods bevel tegenfaat , maar de fcgs»ftaande fclven fich [dc] tvtoeginge nemen, 3. Die o.ok ryken ne fijn [tot] angst .goeden wer1-* ken j maar euelen; dan wilt [gy], dat [gy] ne angfte [het] gewald, goed doed en. [gy] zult hebben uit [het] zelve, 4. Want Gods ambachter is [het voor ] du in [het j goede ; maar jof [gy] euvel doet, angft; wantne ver* geefs [het] dat zwaard beurt, Gods ook ambachter ie [het], wrekende in toom den euvel doende, 5. Daarom zijt onderhorig. * * * * T s XIV.  »32 TAELKUNDIGE Hoofdjï. X I V. 9. * * * * 9Ah uivaim 9Ah a^n, ipAim j-.Ka«9"W* 10. ït|> cpn ©a SXX91S k£x4>a£ «Ijêikaha a^tA*1 9Ah tyn ©a fc£A*-AT k&xtl>& c|>€inamma AAAAï A^k rASAT9ANA-a ftm&a Sta^A* Sx#aa xaSS* xi. TAM6AI4) ïsx AnK. AIKA ïr {il<$>l4> ÊA ^ATÊÏ mis AAA KNIVÊ mnrit|> 9Ah ANahAiT(|> AAAA #A£f &x TtpA* 12. i^AN Nnnn ©AK^i^nh nNSA? KA fcKAM Sis Xa^95?n nsriKitji rxtpA* ij. Hi 4>Ai*AMAlS m tTNS MISS^ ft  MENGELINQEN, 38$ Hoofd/I. X I V, 'pt * * # * en [over] quicken en dooden faerfcjfa 10. Maat du wat oordeeld [gy] [den] broeder dijn? sn du wat wraakt [gy] [den] broeder dijn? alle ook Worden gezet voor den oordeel&oéï Chrifti, 11. Gefchreven is ook, leef ik ! quet [de] Heer, dat; py al knien buigt en belijdt alle rede God. 12. Daan nu [zal] een ieder onzer voor zich reden üitgeeven Gode. J3. Ne danmeer nu [laat] ons onder malkander oordeelt 3 \en f  tU TAEL KUNDIGE STX9AMA ak tpATA STx9Ait|> ^aiS 61 ni SAT9Ait}> Kisxnru kKx4?& AitptpA^ rAMA)l2,6iN^ 14. VAit 9ai tatXa^A in j-Tn ïfvA tpAT6i ni vai^t tavamm t|>Alfth sik. siakx nika t|>amma MnNAN&iN * * * * tpA^MA tamain ÏSX, ï5- ïip 9a^AÏ ïn matis k&x- «|>AX4>6ins rAnK9A^A 9n ni ni ^XiA^VAi TArns m nithii mata c|j6inam7v 9Ainamma ):KauiST9ai§ £An£ tpA**<=i *s taSyaax^ 15. ni VA9AM6£9AiAAn txus/iK cpin<|>* ï7.  MENGELINGEN. 5285 kns waar dut oordeelt meêr, dat[gy~\ nefet [eenigen] aanftoot [dijrf] broeder, ofte merringe. 14. [Ikj weet, ja [ik] betrouwe in [den] Heere Jefü, dat ne wat wan door zich zelve [is] , tenzy dien [dit] meenende, * * * * dien gemeen is; > • ij. Maar Jof om moes broeder dijn bedrukt wordt j hu ne by vriendfehap gaat gy, ne nu [door] moes dijn dien verkwift, voor dien Chrifb-is fweltte*. 16. Ne gelajlerd -wordt ons goed.  s86* f AELKUNDIGE 17. niSt AtiR t|>iitaANrAXA rüTs MATS 9Ah aXAFK ak TAXAihTeï 9Ah TAVAiK^i 9A^ PhhGtyS in Ah- min YGlhAMMA* 18. Sa^i a^k ïn <}>aim Ska akiN^ip xAn VAiAArArAA6iKAit|> iipA 9Ah TAKnSANS ÏST mannam* 19. 4>An NtiNTt 4>x^i rAvAH<4ï9iS? siNa. AA1ST9AIMA 9Ah xei tim* K^inaiS SÏa ïn UNS MlSSXf 20. ni NÏINH ïn MATIS TATAlX YA^K-STy rips* * * * * Hoofdfi. x v. 3 #**# VI^6 ïaveiT9ANaA^ tpnK rA^ilnSnN ana mik*.  MENGELINGEN. 2S7 17. Nes ook [het] rijk Gods moes en drank; maar gerechtigheid en vrede en vreugde in [den] adem gëi wyden; t.8. Die ook in dezen dient Christoj [die] wel gelijkt Gode, en gekozen is [hy door den] mannen. rp. Daan nu die [der] waarheid zijn, [laat ons] navolgen, en die [der] timmeringe zijn in om onder malkander i iOi Ne nu om moes vertcex [het] werk Gods****, Hoofdjl. X V. ^ # * * * ^ verwytende zijn gedruifcht ^ my. 'i % ■ , i J  a8,3 TAELKUND.IGE 4. SVA^iAn fcnii. Syc- Pf\n}L]i. !>M6Ai(|> \>}\Kty an nKS;\K;vi aaiseiNAi rAM6Ait|> VAXO> ex tpAiKh cpnAAiN 9Ah rA^XA^SxeiN k#kx y€n hAKAIMA* 5. ï03 r

ata Samx l^KMPgJ. ïn ÏXyiS missx ki xn ïn* 6. Ci rAVIA9;U ai^amma Mn>a hAnh9Ai(|3 r4? 9;\k atxan ^iïïs nNSAXiS ïms XAnS*. 7- Ïn 4>ixei an^nimai()> ïxyis MiSSx SyASyS 9Ah xS ANdlNAM ÏXyiS an ynAi^a^ r^js* 2. ui4>a A^k xn m A^^AhT VA^X-  MENGELINGEN. 289 * 4. So veel ook fo [te] voren gemakt wordt te onzer fcfinge, gemakt wordt, op dat [wy] door geduld«w getroofting [der] boeken wenst hebben. f. Maar [de] God [des] gedulds en der trooftinPe eve idieden dat zelf vroeden in tdieden onder malkander by Jefu Christo, 6. Op dat gewillig [met] eenen monde mhoogt God en Vader Hecren onfes Jefu Chrifti. 7. Daarom aanneemt tdieden onder malkander, fo fo en Chriftus aangenomen heeft tdieden te heerlijkheid Gods, ..... < /j f'-.r:Til/u. ". "V'oCfï 8. [Ik] quettcook, [dat] -Jefus Chriftus [een] V 2 am*  ■ 2j>o taelkundige va«ka* 4>inaxs ïn AXMAhMXT6iNS hAnh9an fTp SyASve rAMGAiip ïst an^e AwahAixA inKA- 9Ah namin ^giNAnMA Ain^ 10. 9Ah AfcT&A Ulcpltjj Sl|:ai(|s rnax$ mï4> manAreiN ïst ii 9Ah A]:tXa ui^kjj hAX9i(b) AAAxs 4>maxS |zh 9Ah hAX9Aina ïna AAA^s NANAreiNS* 9Ah A*tKa 0SA6IAS uï(|ji^ YAiX. E» de dieden om [de] barmhartigheid verhogen God, fo fo gemaletis, daarom zal [ik] heeten du onder [de] dieden Heere, en [den] (name dijn jfcfavg zingen. 10. _E?z efter quet hy verheugt u dieden mit [de] tancnigten zijns, 11. En efter quet hy looft gy alle dieden [den] Hoere , f» ztdlcn loven hem alle [de] menigten. n. En efter Jefdas quet, [er] zal worden [de] Wortel Jesfen , en de opftaande regecren [de] dieden, te hem de dieden zullen wenfehen.  *9« TAELKUNDIGE HET  MENGELINGEN. 293 13. Na God [der] hoope vult olieden [met] alle vreugde. U E T  *&* TAEL KUNDIGE HET ONZE VADER (*} Matth. V, p. en volgg. 9. atta tinsak <|m ïn hiMinAM • YSinai namx 6inS YAiK^ai j via9a <^eiNS sye ïn hiMiNA 9Ah A^A AiKAi* 11 Haai]: * iinSaKanA 4>Ana Sin. xsinan * rij: uns hlMMAAArA* tti (*) Als eene tweede Bylage heb ik hier nog bevoegd het Onze raden den Lofzang van Maria; en den VS van Simeon. Alle niet eene weordelyke Nederduitfclie vertaling , omtrend welke men dit moet opmerken dat ik Ae vertaling van het Onze Vader genomen heb uit 'zeker zeldzaam voorkomend boelgen, ten tytel hebbende: 'x vadfiï ons ^ XX oude Duijtfe en Noordfe Tqelen .met d'uitleningen. Wie de febryver of uitgever van dit werkjen zy, is onbekend; doch, het zoude , fchoon zonder plaats- of taarte" kening zijnde volgends het fchryveu van To. ihre te Dordrecht gedrukt zijn. (Zie zyne Disfert. L de Cod'. Urgent ) Achter de overzetting van het Onze Vader zim ook nog: eenige aantekeningen door den ongenoemden fchryver bevoegd die ik den liefhebberen ook in 't vervolg zal mededeelen. Voorts heb ik ook onder het Onze Vader; den Lof-ane van Maria; en dien van Simeon de verfcheiden lezingen^ die de  MENGELINGEN. »9S HET ONZE VADER Matth, VI, p. en velgg. p. Vader onfer du in hemelen, zy gewyet mme dijn. 10. Come rijcke dijn. Werde wifle dijn j foo i$ [den] hemel als op aerde. ï I. Brood onfer dat eeuwige geef ons hedendage. de Verfchillende uitgaaven van den Codex Argenteus; de CW» mentariolus in Liter as Gothic as Viri cuiusdam Anonymi, dien bonavent. vuteANius heeft uitgegeven achter for* nandcs de Reb Getic.; de groote jos. just. scaliger in zyne Adverfaria, welken alhier op 's Lands boekcry beVvaard worden , en j. GRüterus in Corp-, Infcriptt. Tom, I. p. CXL VII. uit de papieren van arnoldos mercatör ons verfchaffen, geplaatst —— De text is gevolgd mar de laatfte, beste en waare lezing van den C. A , die e r l c sotberg door zynen Ulphilas illuflratus ons bezorgd heeft. (ij vulcan., mercat. en scal hebben KIMIN/l? doch de laatfte heeft ook in een tweede affchrift IMIN;\. ( 2 ) s c a l. inheiden deaffchriften : 4>in&IJtf>V.$S;VS, (3) vulcan. Y^lK-tpA- (4) scal. h6AAI^ (ƒ) m£r cat. heeft SINTSINAN gelezen. X  206* TAELK'UNDIGE 12. 9Ah ^tA6T nns t|>ATSi skuAahS Si9;\lM;\. « SyA SyG 9Ah yeiS 7 M:AGT,VM tpAIM « SKnA;VM 9 1TNSA- Kaim* «• 13. 9Ah ni KHirrAiS nNS ïn êKa1* STttKN9Ai11 AK11 AAtiS6i nNS Afr t^A^^A nKlAlN ïtNX£- «1>GINA ÏST 4>ina,AHrAJiai » 9a^ maiixs «♦ 9a1» YnAc|mS '5 ïn aïV11^3 (6) scal. in 3J. SKTlAA^SS I9AIMA. »n 25SKT1AANSSI9AÏMA. en zo-heeft bet mercat. ook, die er in eene aanteekening van zegt. Het is een zanrëïïgèzet woord uit SKTlAA en riNSl9AIMA " (7) scal. inheiden (|>(2lS. (8) mercat. heeft (pAI. i (9) vulcan. SKïYAAMI. scal. inheiden. SKïlAAIH- D E  MENGELINGEN. *9? I2. En aflaet ons dat [wy] fcküdigh «jr^gfoo oock wy aflaten den fchuldigcn onferen. • 13. £» ne-bringe ons in » losfe ons van den euvelen.! Want dijn is * <* macht etf In ecuwen.. Amen, , (10) scal. nuSjvRAiN. Cu) scal. ]:}lAiSTnKn9Ai. (11) scal. in %■ ;\)v en in A-K- > M3) scal , junius en stiëRNHTELM hebben zo hebben ooUmeucato r er. vulca^i us. 1 i (iy) scal. in %. tyn^tynS. x 2 DE.  2p5 T A E L K ü N D I G E DE LOFZANG VAN MARIA. Luc. I, 40". en volgg, 4ö. MIKlA6ia saivaaa moina 47. 9a^ SyerNéia1 aHma mginS rlpA NAS9ANA.* mginamma* 48-tiKTS ÏNSA© an KNAiyeïNAi *m^s S6IFAIXXS. . sai aaais J:)lAM Iiimma Nn AnaAr9ANa ♦ mik AAAa k^f^At 49. nwTS TATAViaA mis mikiAGiio sA MAhxeirA, 9Ah yeih HAMx ïs*< (1) vulcan. enjscAr.jg. Sy£irH£ia overzet"""" ^ A *A$9A«A , J?« welk hy 9Ana *' Ulaar VULC4N- rt (3) scalig. s^INAlS^a  i MENGELINGEN. 299 DE LOFZANG VAN MARIA. Luc. I, 46. en volgg. A.6. Micliel wtó^i? fiele mijn [den] Heere. 47, £/2 verheugt zich adem mijn te God [den] genefer mijn. 48. Om dat [hy] heeft ingezien [de] neiging dienstmaagde fyne. lic! want van heden nu zullen zalig noemen my alle kunnen. , 4P. /^/tf gedaan heeft my michel de machtige, en [ de ] gewyde naam zijns, So, (4) vutcAN. en scaljg. ^AMhlMMAK nXnaAr9AH. (f) VULCAN. MISIMIKIA6IN. (6) vulcan. en scALic. NAJML XÏS? X 3  300 TAELKUNDIGE 50. 9;Vh a}lM;\h;VI>lXGl ÏS ÏN ;VA" &jnS AAf*G in&xm. < 9Ah Y^At^n MANAreiN fyGi^ NAi ïSKagaa: C1) Dit woord ontbreekt en in de uitgaave van v u l c a k *n in het affchrift van scauceh. lcaï?' (*) scAtio. AVXNA- P E  MENGELINGEN. 305 DE LOFZANG VAN SIMEON. Luc. II, 2p. en volgg. 19. Nu verlaat [gy] knecht dynen hecrfchende Heer by woorde dynen in vrede. 30. Om dat gezien hebben oogen myne genezingc dyne. 31. Die [gy] bereid hebt in *- Goth. Beteek, A - Sok. Beteek. Run. Beteek, tt (t) ft» * * F ft ÏW ft t Rp t HA t S g Sr $ i £ T t T-c t ±1 t n u Uu « ft u # * # * p jjj V to J)y Vu F tu 0 ÜïÖ * * * * * * Yy g ft p X $ Zz 3 * * (f) Zie over de bereekenis van deze en de volgende lette © ons III Stukjen bl. 24».  AANMERKINGEN over eenige M-Gothifche WOORDEN ia de voorgaande Hoofdftukken van den BRIEF VAN PAULUS aan de ROMEINEN voorkomende.   AANMERKINGEN over eenige M- Gothifche WOORDEN. Hoofdftuk XI. vs. 3 3- yiTnKN^lS] Dit zelfftandig Naamwoord komt ncrgends voor in den Codex Argenteus ; maar wel vindt men daar deszelfs wortelwoord yiT/V-N fcire i benevens twee hier van afftammende zelfftandige Naamwoorden,) nis W^YTl.fiultitia, infcitia. en YIT£c|~. lex; want dat dit M. G. woord ook tot dezen wortel behoort; ja zelf tot deze grondbeteekenis, ben ik vast van gedachten , even als by ons tOCt van tdCtCtt wordt afgeleid; ook zoude junius wel zoo wel gedaan hebben, van 't M-G. YIT£^". lex. aanftonds te laten yolgen in zijn Glosfarium Gothic. op yiT^-N. jcire. dan op \lTji.xl. obferuare. hoewel ik zie , dat ten kate (a) het gevoelen van junius is toegedaan, en ïliet alleen ons toeten, als de wortel van ons VOtti maar zelt I, Proev, van Gereg.-afleid, bl. ƒ10.  3io TAELKUNDIGE zelf verfcheiden ftammen voor dit woord opgeeft. Welke onzekerheid dit groote en moeilijkfte gedeelte der Taalkunde op eenen zeer losfen en onzekeren grondflag ftelt. Met 't M-G. YITI (dat waarfchijnlijk in gebruik is geweeft, fchoon 't in den Codex Arg. niet gevonden wordt,om dat 't niet wel mooglijk zy, dat een zamen. geilek] woord gevonden worde, zonder'tenkelde) ftemt .overeen ons tutte, fcientia et renuntiatio, rektia , ftgnifica.iio. oulinks ook tPi'fe,dat nog nader aan 't M -G. komt, .en mogelijk hebben onze voorouders 't zamengefteld woord Otlïnete of OflVöite ook wel gebatikt, hoewel 't by kiliaen niet gevonden wordt > maar kiliaen heeft ook alle woorden niet, 't geen de oplettende en gunftigeLezer in deze aanteekeningen wel nader zal beveiligd vinden. — De verwandfchapte taaien heeft junius (b) reeds aangeteekendj daar ik evenwel nog moet by voegen, dat 't Yslandfch fctft, dat met onstüCte overeenkomt, niet alleen voor fcientia,prudentia in 't alge* «ijeenj maar wel byzonder om de tmverhnst, magia. mede uitdrukken gebruikt is. Van dit Uü is het werkwoord " - tin JU JJ — » I (£) In Glosfar. Gotbk. V. yiT/lH, ■  MENGELINGEN. 31* Vita. fafcinare, incantare. (c) Het eerfte hebben wy nog m ons: uitte - tyoutue / tmtïfte - toöf / tötttc - tyouüje / tOlt-urOUUien. Lamia, lorna: faga, mutier fdola : ineantatrix. Het tweede in ons : töltt!QÏ|en» V^m^i ■> hariolari. Wltt- frOUtBett noemt kiliaen ook aïueHj doch of hy hier in juist wel al te zeer te geloven is, twyfel ik fterk. Ik geloof voor my, dat hy alleen een en' dezelfde beteekenis heeft gegeven aan beiden dezen woorden op het gezag van jo.gor. becanusj want aïuett / zegt hy, inquit Bccanus dicuntur, lolt UJOUltien. j. albae mtdiercs. daar de aïllCtt (d) eigenlijk 'fchimmen of fpooken, fpectra/ maar de tolte-tyOUtöM/ toucresfen,zip. Hier zoude ik kunnen eindigenj maar de verkeerde kering van f.a. kniïtel (e) noodzaakt my, om nog iets te zeggen van den Nominativus des M-G. woords YlTitKHClS. By hem is de Nominativus. YITTIKN9A, 't geen juist tegen de regelmaat deï Gothifche Dcclinationes zoude ftryden i want alle de woor- ( c ) Zie den Index voium achter het Islands Landnama- hok. Haft. 1774- (i) Zie hier over jo. oéörÖ. Xeysieb. Antiqq, Septemtrion. p. 501. (e) In Glosf. Codic. Carol. Gothic. h. v. z  332 TAELKüNDIGE woorden, die den Nominativus in p\ hebben, maaken den Genitivm in %S (f) , als dezelve van het vrouwlyke geflach'tej. en in ins , -.wanneer ze manlijk zijn. Dus Zoude de Genitivus , indien de Nomin. na 't zeggen van knittel in A uitging , in/xS moeten eindigen, en dan zoude er moeten geleden worden yiTH-knqigS. Neen! de Nominativus is yiTTlKNI, en dan is de Genitivus regelmaatig yiTnKHQlS ; want de Sabftantiva op I uitgaande maaken den Genitivus, met de I m 9 te veranderen,en er iS by te doen,in 91S (g). Voor- (f) Een Voorbeeld hier van is 't M-G. S/XIy^A^. anima. Luc. 1,46. Joan. XII, 27. den Genitivus leest menMarc. VIII, 37. ©A riKItp m;VNHA -ÏNMAiaeiN Van den Genitivus in IUS der manlyke woorden in A flrekt't M- G. XIA9A. vohmtas. ten voorbedde. Z.w. II, 14. ^^A A'lKtyAï rAVAiK^i mannam rx&is yiA91ns: (£■) Hier omtrend moet men deze kleine uitzondering nogihands in acht nemen : wanneer 't woord zelf uitgaat op 91, dat het clan den Genitivus maakt met er alleenlijk een § by te voegen. B. V. ^n&jlYfrrrgi. praefectura. keeft in den Nomimtivus reeds 91, voeg hier alleen eea S by, dan zal de Genitivus zyn J:AÏ*JlArArTQlS  MENGELINGEN. 533 * Voorbeelden die dezen regel beveiligen zijn deze : Klini. genus, in den Genit'mts KTlUCjlS. Luc. \\ 8. IN YIK_5?N KTlNgiS SClWS, De Nominativus vindt men Luc. III, 7. KTVNI NjVcUvê. zo ook r^-Y1- AfATA. r^Y1- in dcn GWüivüs r;vri9iS. 1». xv, ir. rjvrr;vNas r,,vhM:Ti<\}\ Sik snN;\MMA k;vnjv9fHG 9^1- NlS VjW.giS. Voorts leert knittelooIc, dat het Zweeds. KijSbCM van dit M-G. YITnKNI zoude afkomen > maar wie'tiet niet dat deze Helling mede valsch is. ie. is 't Zweedlche woord niet tvtjS» fcöttt; maar wfófeom / en ze. is het zamengezet van nn's». certus. en den uitgang torn. reté komt van het M-G.;?»perf. ylSSyX. van 't werkw. \>ITj\)S. YtyS Nooit vindt men dit woord geheel gefchreven, noch in den C. A. noch in dit Fragment. Dc reden die junius (h) hier van geeft is gantfeh niet onaannemelijk: Zwoord Tx^? zegtny> wordt nooit in den C. A. geheel uit gefchreven , maar altoos F(\y , pp dat eenvoudigen en onoplettenden den heiligen naam van 'top- (£) Zie jo, ger. vossius in Etymol. L.L. p. 209. Z i  334 TAELKUNDIGE H opperwezen niet zouden verwarren met de enkele benaming van goed, dat wy zonder onderfcheid tot alle andere gefchapen, ja zelf tot de vergankelyke bezittingen der ftervelingen hengen. En ik geloof, dat ons Woord <0oa ook niet anders zy? en geenen anderen oorfprong hebbe , dan 't M-Gottifche , wat voor afleidingen, ook van anderen mogen opgegeven worden (?')• Dit mijn gevoelen omtrend de afleiding van 't woord «förju wordt ook noomeer geftaafd in de Verhandeling van i. d. l. over de vorming der zelfftand. Naamw. (k) By welk voorbeeld, aldaar uit bonaventura- (/) bygebragt, ik nog kan voegen uit het zelfde werk deze woorden (*» )'. Eh was een trouwe hvjlper alre armer menfehen die goede toebehoerden, en uit m. stoke (n) ; Men brochte den doden ter aerde Met dlte grote armoede; Nocktan mittcs Goedshuus goede. Zie (/) In de Proeve van T. Oudh. en Dichtk. van bet Gentotfeb. D. A. O. M. D. II. bl. 131. (k) Dit is eene vertaling van '/ Leven van S. Francifcus &>or bonaventura inhet Latijn befchreven, (/) MS. f. 14 d. (») Rijmkronijk B. II. vs. 1414. C») la ^ Gtesfar. v,r%&§ vel F^A, *Wh  MENGELINGEN. 337 Zieook th, maresch, in Obferv. ad Euang. Anglof. p. yop„ ST/U^X^ ] In dit woord heb ik onze tegenwoordige overzetting behouden, om dat wy in onze taal geen woord meer overig hebben , dat met het zelve eenige overeenkomst heeft. Mooglijk is er eenige over» eenkomst te vinden tusfchen 't M-G. grondw. STJ?* 9/U-* 5 waar van ST/U^A' en ons verouderd ^êteueit. ctnfirmare ,confiituere. Srl )\.n/\ is misfchien ons&tattttt. vetus, figere, pangere, ftatuere. dat by kiliaen te vinden is. Doch ik geve dit alles niet verder op , dan eene gisting. 0 nNKSA;YlSTI&AI ] In onzc taal hebben wy heden nog wel een woord, 't welk in afkomst met dit M-G. niet verfchilt, doch tegenwoordig , en reeds voor lang (zo 't fchijnt) volgends 't geen kiliaen Zegt, van eene andere j doch mijns oordeels eene overdragtelyke, beteekenisfe geweest is want by hem vind ik: Stoften, Praeftare ,fatisfacere, perficere. etDurare, per* manere.— Daar de beteekenis van 't M-G. A^lST^at Seen e'genhjk is, dat wy door eene omfchry* ving (perperiphrafin) zeggen: iemands voetflappen drukken, d. i. navolgen. (0) junius heeft naar mijn ge- dach* (0) In Glosf. Gaibic, h.v, Z 3  336 TAELKUNDIGE dachten den waaren oorfprong van dit woord aangeteekend. wachter wil het van 't Alem. leisero. iwtM. afleiden. Anderen hebben wederom zich met andere veiv gezochten afleidingen vermaakt (p). In'tAi-S. vindt' men Lxj-ran mede in die beteekenjsfe , daar 't ons hier in 't M - G. in voorkomt, naamelijk in de gerijmde A-S. vertaling (q) van boetius: gip hi leooppuman hepsm ooppcen. d. i. Indien zy de vcornaamflen des vólks zouden hebben durven volgen, Dat dit woord in ?t Alem, in gebruik is geweest in deeigenlykebeteekenis van volgen, vindt men zo min, als by ons. Doch de beteekenis, die wynu aan dit woord hechten, is enkel.een overdragtelyke van de eerfte, even zo als deLatynen hun Sequi overdragtelijk gebruikt hebben, Die meer van dit ons Utflm of h$ftm begeert, zie \ geen van haspelt over dit woord heeft aangeteekend (r). vs. 34. (ƒ>) Zie jo ihre in Ghsfar. Su':o-Gothic. v. ta.sr. (q.) De Conf. Pbilof p. 151, vf. 3, Deze vertaling vindt men achter die in onrijm, zie het aangeteekende in ons a Stuk» ' jen bl. 103. Noot (*). ( r) Zie zyne Aanmerkingen op s. 1 l ï a e n h. v.  MENGELINGEN. - 337» vs. 34. J:ïbïS ] Altoos hebben de Geleerden gedacht, dat ■SfytW. Dominus. in 't M-G. door "fc/V-N Avierd uitgedrukt , om dat dewelke 't allereerst den Lofzangvan Maria en Simeon heeft overgezet (s), aldaar gevonden heeft fcA 5 en dewijl een ftreepjen boven eene Letter gewoonlijk een N betekende , heeft men gedacht, dat fcA** de Nominativus was, 't welk al de Geleerden na gevolgd zijn tot op joan. go rdon, die 't eerst heeft aangetoond, dat fcA** niet alleen geen Nominat. maar dat 't zelf geen woord zy, en dat men ra Nominat. fcjljYnCJA moet } m Genit. fzjljtfl^IHS enz. (t) Welke aanmerking te meer onze toeftemming en goedkeuring wegdraagt, om dat men meer, dan eenmaal 't woord fcJvA^^A §e^eel uit vindt gefchreven («) ; ja zelf op twee gelijkluidende plaatzen ftaat,op de eene £IN en op de andere ^K-A1^- 9IH (s) Zie onze Aanteekening bl. 295. Noot (*) van dit Stukjen. (t) Zie zijn Specimen Animadverf. criticar. in prifcatn Euang. verpon, Gotbicam te Edinburg 1760 uitgegeven. O) Zie Matth, VI, 34. XXVII, 63. Luc, XIX, 33, Jwn. XV, is.  338 TAELKÜNDIGË 9IH (f). Deze gedachten van Joan. gordoK heeft de geleerde ihre ook omhelst (w). Niemand is om 't M-G. fcAN te beveftigen. verder gegaan, dan jo. georg. kêysler ( # ). Van dit M - G. pRfXngji hebben wy ons utD» / fcOlt / datby-ki* £1 aen d'óor Jummus, praecipuus vertaald wordt, 'tgeen eigenlijk eene overdragtige beteekenis is , daar de eerfte betcekenis zeker zal geweest zijn die van Bominicus, welke nog blijkbaar te vinden is in fron&fen#t. fer* vitium. dat niets anders is, dan dat wy tegenwoordig Hcerendienfl noemen. In 't F-TH. vind 'ik by otfrid. (y ) 't oude fro in de beteekenis van Heer,, alwaar Maria aan den Engel Gabriel vraagt; UUuan» . (v) Deze twee gelijkluidende plaatzen zijn Matth. X, 24. ms-T — Skaaks n^AK j:ïk ssr- HA^T^A' '• ne 's ~ knecht over den Heere zynen jvan. xin, 16. niSt skaaks maiXa f:JlAn9IN sgihamma. d. i. nt is knecht tneer dan de Heer zijn. ' O) Zie zyne Disfertar. £ de Ling. Cod. Argent. et Lifter. M-Gotbica. §. X. (x) Antiquitt. Septsmtrional. p. 427. f.D. lye beweerde, dat de Nominativus niet was £an; maar fcA^A» en de Accufativ. £anan. Zie zyne Grammat. Gothic* p. XL1I. voor het Euangel. Gotbic. (j) Euang. l. L C. V. vs. 69. in Thefaur. schil. teri.  MENGELINGEN. 339 UUannana ijl iz, Fro min, thaz ih es uuirdig bin ? d. i. Waarvan daan is V, Heer mijn! dat ik dat waardig ben. Dit F-Th. fro komt my voor 't Subftantivum te zijn, waarvan ons boven genoemd adjectivum frptt, ÜtOtl af komftig is, en 't is niet onwaarfchijnlijk, of wy hebben dit Subftantivum eertijds ook gehad , doch door verloop van tijd in onbruik geraakt. Van dit fco, UCO is denkelijk, met byvoeging van den uitgang UAoe, ons tegenwoordig UrOttttit- domina. (z) even als de Latynen van Dominus Domina. en wy van 1$tZÏ Tfyttlixm* Geheel quaalijk doen dierhalven die, welke het woord a&rOUttJ zonder W willen gefchreven hebben , om dat de oude meest zo fchreven ,• die juist in alles met betrekking op de afleiding der woorden 'geen riaauwkeurig acht gaven ; fchoon ik hier door my geenfins wille verzetten tegen 't overige, dat de Hoog* geleerde Heer A. K., een zeer kundig en voornaam op«> teri. Tom. I. zie wyders over dit fro den geleerden ec c a r d. in Comment. critic. ad Catbecbef. Tbeot. p. 173. h a lTaus. va Glos fat: Medii aevi v. fron. en scherzius in Glosfan Gtrmsinic.-Med. aevi. v. fron. (x) Zie l. TENKATïH. Proev. van Gereg. afleid. y. «RAID. Aa  34=» TAELKUNDIGE opbouwer onzer taaie , te boek gefield heeft. ( a ) jv;\lTiIGIS j Dic de overeenkomfte van dit M.G. &AriN6lS,datvan&j\JTN£N. confulere. afkomt, en ons rader , raden eh andere verwantfchapte taaien wil nagaali..de jo. ihre (*) en g. hickesius (;),vs. 35- ^>I11MXZ^ ] ' ïn 't M - G. beteekent 't voorzetfeJ |:XAM onder anderen ookprae. voor: als XIX, 28. 9Ah ui4>ANas i|>ata. ïaa9A Wam nSrArrAKas ïn ÏMXAnSAnAVMA d. i'. «4^ /„W, , ghs hy vm 01>gamde m Je_ rufalem. hier vm 't m - G. ^Km-lfX. principium, als iets, dat eerder is* en hier van 't adverbium of bywoord fcKnMx waar van de vergelykende trap, (gradus cornparalus ) die hier voorkomt J:£nM5?xs , en dc overtreffende trap- (fuperlativus) fcKnMïST. A - S Fpum, ppuma , ppumo, initium , principium. Voorts is van 't M - G. ï^M. prae. 't M - G. ^ama^^a- ^enus.. als zijnde iets, dat eerst te voorfchijn Zin ■ I r komt> Zie de T. bichk.Bydmg. I. D. bl. 381. e. Zw. ^raemmmv it. H - D. §r. N - D. mtWÜ-alienus, pzregrims', exoticus. Verder is van fcK-AM 't M-G. J:}lAM- KAN. ^wr» , efficere , praefiare. A -S. Fpaman , ppa« mian, ppomian. proficere, gtffaw, expedire. F - Th. gï* f r e m e n. (d) w 1 l l e r a m. (e) Santo zierent dih guotiu uuerch inminero anafune,fuederfiegefremet uucrdtnperpraehtos oder per fitbditot. Dan. grettimeproferre. Ysl. gremht. peragere. 'm part. frffluenri of frothttt. gunnlaugi &m ga (ƒ). £>ï tijegft fj9AN , rAKA6lt})9AbT, die zo wel een aandoening des gemoeds, als ons ftïpcjt. A - S. blroe. aanduiden, doch van eene geheel andere beteekeniffe,want daaf ons tipbt ee%e verheuging aanduid, zo wijst'tM- G. in tegendeel eene aandoening met zekere droefheid verzeld aan , als dat beteekenende, dat wy barmhertigheid noemen. Of men zoude moeten vefonderftellen , dat jhet, 't welk niet onmooglijk zoude zijn , eene vreugd* e "1; en (0) Zie s. sotberg. U/jibii. illuftr, p. ao.  34« TAELKÜNDIGE en blijdfihap , die men by zich zeiven gewaar Wordl wanneer men zynen naaften eenig nut kan toebrengen, aanduidde , en dan zoude 't zo ver niet afzijn van de beteekenis,die wy aan ons &ïnbe hechten. Te meer zoude my deze beteekenis behagen i om dat de Gothen nog een ander woord hebben, waar mede ons barmhertigheid ten duidlijkften wordt uitgedrukt , naamelijk ' A^^A^A^^^A- Het k onzer opmerkinge wel waardig , dat de Gothifche Bisfchop ulphilas altoos de woorden KASXi|>GlHS , KASll|>S en KAGl^Ai* bezigt , in zyne Gothifche overzetting, daar 't Grieksch oi'*]/^©- en o'nZ!i%y.m heeft j maar eenmaal rrlKAGIl^A** gebruikende , om het Gr. «■arA«j'Vi^ê)ï uit të drukken, (p) Doch voor 't Gr. t\t& en iAtiïv heeft hy altoos 't M-G. fiR'M/X- hpXijl- ■ ——: > (p) Z:c Mare. IX, zi. ^KGl (j^>M M}\TGlS ïiiAn nnSf\ll}\, rAKAGiip9ANA.S nn- SlS : 't Grieksch beeft : r,rx*y%nS , KAGHi>9AN en A^A^A1^* TIt|>A en AK-mAh> milo-heortc, gemilrpan, mircpan, mib-heoprnerye, zonder onder onderfcheid, hoe het Grieksch heeft. Luc. VI, 36. YAI&^A1^ KAGi4>9AHaAWS. SvA Sye 9Ah ATTA Ï^VA&A KASlt|3S ÏST : A-S. eopnopchce beoS mite-heop-ce. ppa eopep Faeoep ip milo-heopr. Grieksch: TlnS-t »k #f«rfot«««, *«0*5 *«/ • 5raT«? "ft*r" "'""'f* r& - Marc.V, 19. gA11 TATGlh ÏM ©A^ £iAn i|mS t]i rATAVi^A 9Ah rAA&- MAI^A <|>nK: A-S. 1 cy3 hym hu mycel Dpihren jeoyoe t he jemilrrooe Je. Grieksch :  348 TAELKUNDIGE heeft dees Bisfchop dit met opzet gedaan, om dat '£ Gr. efo%*<^ iets meer aanduidt, dan-toe©-. S^na] Dit woord komt nog eens voor in deze beteekenis in den CA. Man. XII, 33. alwaar de öti, xtnjlachtoffer hebben, junius was van meeninge, dat Sj\n\ in 'tM-G. een fcfiaap beteekende, en dathet, om dat die oudtijds 't meest geflacht wierden , hier van gebruikt wierdt om alle offeranden aan te duiden. Deze gedagten omhelst ook jo. ihre (s). Dan zoude dit M-G. SAH& niet wel iets anders beteekenen, dan een frffaap. w, en zoude dus de reden , waarom het in de beteekenis van alle offeranden genomen zy, geenen anderen oorfprong hebben. Laaten wy het een en ander, hoewel nogthands maar als eene gisfing, wat nader befchouwen. I. Zo komt my voor , dat 'tM-G. SAn& niet een feïjaap maar een; Üarïmi beteekend hebbe. Welke Matth ix, 13 a. rANiMid» ©a SI9AI AXMAhADlTiipA VIAcan 9Ah NI htlNSA. a-s, Ea3 pophee ^ leopnijeab hpaet; ip. Ic pylle milo-heoprnerre tuer onraïrö. neppe. Grieksch : vu^o'^ ft ^,,„ „' irH- 'EJ„ ^ tXtxnu^Marc-Xy^ Luc' 'l> 5°' '4> 58, (O Iu Ghsfar Suio-Gothk. Toin. II. col. 705.  MENGELINGEN. 349 gedachten nader beveiligt wordt door 't geen lindenbrogius (/) of du cange (») hebben, by wie deze woorden in eene formula van eene huwelijksvoorwaarde gevonden worden : CabaV.os tantos , boves tantes, vaccas cum vitulis tantas, ovium capita tanta, SO' LIS capita tanta etc. dücange zegt: „ 't fchijnt, dat „ Sodis hier voor fmm d. i. ban oar&enf ftaat ,of moog„ lijk van fudis dat een Üarftm$ï)u& beteekent. „ Het eerfte is waar, doch in 't tweede mist du cange, en nevens hem pi.tho eus en bignonius (y); want fude 0?fudis is eigenlijk eene grafit of flOyt,en hiervan is naderhand het zelve genomen voor eene plaats , die met eene 0?agt omgeven is, en dus een verzekerde plaats, daar ieder geenen toegang heeft, (w) Dan dit in \ voorbygaan. Wie ziet niet duidlijk , dat het voorn. Sodis (*) niet anders zy, dan 'tM-G. S/Y1\<\. N-D, (by (t) In Formull. ( u ) In Giosfar. Med. et infin. Latinit. v. s 0 r> 1 s. (v) Ad Leg. Salie. Tit. II. $. 3. (w) Dit is ons &uüDe, dat wy nog by kiliaen vinden fbvm. palus, lacus A-S. Seap. Zie ook wachter ia Ghsf. v. sudde. (*) Dit woord Sodis moet naar mijn gedachten ook herfteld worden in de Lex Salica Tit. H. $• 7- alwaar gelezen wordt ftcicbalta , 't geen jo. ihre in Glosf. Suio Gothic. Dbl col.  3f° TAEL KUNDIGE (by kièiaen te vinden). ^oegö, fM0§e. £ocrtj. l£>Qtï)t(y)] ^DflJ. ^OUtoC, Su^pqrca. A-S, Suja, ru^prju.Dan. @c«.Zw. 60.H-D, @a«. Angl. Voeg hier by ConxHóx. Cambro-brit. .£% alwaar de H altoos verwisfeld wordt voor onze S. (z) Hier zouce ik 't eerfte ftuk voor bewezen kunnen houden , maar om alle tegenwerpingen uit den weg te ruimen , .20 zal ik nog eene kleine aanmerking aangaande \ Ysl. col. 8ro. veranderd hebben wil in faoichaJtf eccard. ad Leg. Sal. p. 16. heeft wederom eene andere gisfiiig. De rechte lezing zal dan.'zijn fodicbaha. In het Latijn wordt van een furtum fcrovae cum porcellis gefproten. (y ) Dus vind ik dit woord gefchreven in de Vertaling van let Leven van S. Francifcus HS. f. 4f. b. Hi was eens gbeherbergbet m een chefter daer een oey een ionc lammeken creech. Op dier feluer nachte daer een wrede foelie toe quam, en d*t onnofel lammeken verfcoerde. maerlant fchreef ïn zyne beryming van dit Werk aldus; Gheherbergbet was bi tenen tiden Tenen dooft ere der hijtude liden Ende hiet te ftnte Vereconden Daer ■ƒ■ fcaep in der nachts ftonden ,i lammekijn der brochte voort Dat ene- zueghe bevet vermort, (z) Zie e. lhuyd. Jrchaeolog. p.'39. col. 3. en p.,ff. U.'rf, Cn *" KATE AankidinZ m ^ K. der N. S.  MENGELINGEN. 35- * Ysl. ©auöt'.ww. (d) hier by voegen, 't Ysl. ©aubv fchijnt vooreerst my van eenen anderen oorfprong te zijn , of indien men veronderftelt, dat het met 'tM-G. een en 't zelfde is, dan zo zoude het eene overdragtclyke beteekenis zijn. Oudtijds maakten de Zeugen of varkens een. voornaam deel van de bezittingen der ouden uit, Getuige is de Lex. Saüca , die veel zwaarer ftraf bepaalt op de varkensdievery, dan op die van ander vee. II. Wat nu de overdragtige beteekenis' van 't M-G. S/U^<*- aangaat, dat 't naamlijk voor allerley foort van offeranden genomen zy , dunkt my gefproten te zijn uit het algemeen gevoelen der Ouden, volgends de Leer van Pythagoras, daar ovidius (b) gewag van maakt, hem dus fprekenden. invoerende : ■ prima putatur Hofiia Jus merüisfe mort. 'tw.elk vondel aldus vertaalt: ■■ > Want elk achte Het billijk dat men gode een vette zeuge ftaghte, Gelijk een offerhant. Maar («) Zie jo. ihre in Glosf. Suia-Gothic. v. söd. (£) Metamorphof. Lib. XV. vf. 111. Zie ook varro de Re Ruft. Lib. U> e. 4. Bb |  35* TAELKüNDIGE Maar zal men zeggen hoe komt deze gewoonte nu tot de Gothen. Met weinig woorden zal ik den vragenden hier op voldoen. Wat verhaak ons Herodotus? 0) Van Zamohcis fprekende, die volgends torna nd es (x) een van hunne wijsgeer en geweest is, zegt hy : ïyta ?ruv8*'veju Z*juaA|ij ijv 'êvofxec —— 'Ayxnuv S' «v'tsv » JIt>ö*yep«M tTforiSivet , t« t£ ?r«p) !6paugy»'«f, rds •tAAaSf el? Jsovf Qfrimalott. d. i. //y oo/è by zich eenen anderen jongen , dien hij uit Thracie bekomen hadt, wiens naam Zamohcis was. Dezen heeft Pythagoras, om dat hy liefde voor hem had, en in de geheimen, en in alle de overige plechtigheden van den godsdienst onderwezen. Wat moeten wy hier uit nu befluiten ? Immers niets anders, dan dat deze Zamolxis zyne landgenooten, by wie hy in "to eene groote achting was, onderwezen zal hebben in die (c) Bïftor. Lib. IV. c. of. p. 314. Ed. Wesfel. (d) De Reb. Getic. p. m. 18. (c) De vita Pytbagor. §. 14.  MENGELINGEN. 353 die zelfde leerftukken , die hy van zo] eenen groten leermeefter gehoord had : En bygevolg kan men niet twyfelen of in dezen grond moet men de overdragtige beteekenis van het M-G. S/Xind*. zoeken. KA^TINyiSSin ] Dit woord kan men niet wel anders overzetten, dan door offerdienst. Het is mede een woord, dat in den C. A. niet gevonden wordt. Het komt van KA^T^i*. Sacrificare, en daarna Deum co* Jore.dat junius afleidt van'tM-G. KA%<\>. fanguis. by ons ÏJÏQeb , daar stiernhielm en wachter. hem in gevolgd zijn, en daar ik my ook byvoege. Het tegendeel heeft jo. ihre (ƒ) beweert, zeggende, dat het woord KAFTAN ftandvaftig in 'tM-G. met een T gefchreven wordt, daar men KA£<|?. fanguis. altoos met (p vindt, en dat T en <\> onderfcheiden Letteren zijn, die niet alleen in gedaante, maar ook in geluid verfchilden , en dus bij gevolg nooit de eene voor de andere konde gebruikt worden. Dan wie is onkundig, hoe dikwils t. th. en d. (g) verwisfeld worden. Of mooglijk is KA^T^H dus gefchreven om (ƒ) In not. ad Ulphil. fragment, h. c. (g) Zie wachter 'mPnlegom. Glosf. Sect.II. §.aó: en ons 3. Stukjen bl. 239.  854 TAELKUNDIGË om 't te onderfcheiden van eene andere beteekenis,die «ertijds misfchien ook aan dit woord gehecht geweest is, en die wy nu niet meer overig hebben. Vergelijk wa c hter, (h) en zie de verzochte afleiding, die jo, ihre opgeeft. Voorts zo kan ik niet nalaten, om by gelegenheid van dit KA£TXHA.S$11$, den Lezer een oogenblik op te houden met eene aanmerking over den 3V1-G. uitgang N;\SSriS en onzen ni$(e. l. ten kate.. twy feit (£), ofwel dees M-G. uitgang eene overeenkomst hebbe met onzen nt$fe maar ik zie niet waarom de verandering van klinker, die in deze beide uitgangen plaats heeft, meerder zwaarigheid zoude ontmoeten in 't M-G. N^SSnS, dan in ons tl$fé en 't Al. nusse. (/) Zeer weinig vindt men dezen uitgang NA.SSTIS in 't M-G. ja zelf geloof ik niet, dat men meer , dan deze volgende woorden, zal aantreffen in den geheelen C. A. of 't Fragment, van den Brief van Paul. h^K-IN;\.SSnS. meretricium. TUtA.9IHjV.SSnS. facerdotium, t|)in&INASSnS. re~ gnum (b) In Glosfar. v. eluten. (/') In Glosfar. Suio-Goth. v. BtOTA. (k) Aenleid. tot deN.-duitfche S. D. H. bl. 8a. (I) Zie wachter in Prolegom. Sect. IV.  MENGELINGEN. 35/ gnum KAAKIHASSnS. adulterium. KA£TIiXp\SSftS. Dei cultus. Integendeel is de uitgang nep, neppe, nyrye in'tA-S. zeer gemeen (ff*). — By oas was de uitgang nisfe ook oulinks zeer in gebruik. b. v.^eörieg&emgfe. ®efrfjerauni'#fe» Jfêetrcutoemg* ni^fe. ^erlanjagent^fe. ©etfmaïien^fe. ©ecflanöemg* fe.©eifuimem#fe.©ei:mcïJen!#.^peteat^fe.welkealle men in oude gefchreven en gedrukten boeken vinden kan, ^jv;\M;\.(i?9ïS j Indien dit woord in 't HS. zo gelezen wordt,als knittel 't uitgegeven heeft,is 'tze« kerlijk een misdag van den uitfchryver, gelijk ihre zeer wel opgemerkt heeft. Het is de Gcniüy. van ^JvA4!3* dat («?) Zie l. ten kate op de aangeh. pl. en csoitG. hickesius in Grammat. Anglo-Sax. Cap. IIL Reg. iS. Ilaudpauca foeminina excunt in nep, neppe, vel nyppe.* tit, oypigneppe , ftultitia. ^pimffc , Trinitas. gelicneppe, fimilitudo. po'Spazp'cnyppe, veritas. Retinefur adhuc foeminina hacc ttrminatio apud noflrates in ÖJÖi* taiegfe , albedo. fjarönr^fe, durities. wetone^fe, novitas. Steatwgfe, taagnitudo, et mille »iüs. Cc  5^5 TAËLKUNDIGE dat men in 't voorige Hoofdjl. vs. 34. vinden kan, 't Komt van fcH-A^A** fapere. dat't zelfde is, als ons üTOeötn , en hier van ons UCOCÖ. M-G. fcK^tX-S en niet fsjv^^-A 5 zo a^s junius heeft, («) ■fcX-X^A *s eigenlijk de Nominativus emphaticus demon* ftrativus ; want de M - G. Byvoeglyke woorden hebben tweederlei uitgang in den Nomin. en ook tweederlei buiging, (o). Deze M-G. uitgang fchijnt ook in ons N - D. in zommige opzichten overgebleven te Zijn (/>). $AM£ ] Het M - G.SfXMji., S hebben wy niet meer in de beteekenis van ö?$eïfut. (adem, fjet jdfs Öe. «fe»fc overig,daar'tby deZweeden, Yslanders en Éngelfchen nog in gebruikt wordt; doch in ons jattlcn, tt $ametl. una, , panter is het M - G. SjiM/Y in de beteekenis van jjdyïl nog te vinden 5 want de eene beduidends is uit de andere voortgevloeid, gelijk jo. ihre zeer wel aanmerkt, zeggende : „ Samme —- „ pro- ' f») In Glosfar. Goth. h. v. ' (0) Zie g. hick.es in Gramm. Gothic. C.IV. Reg.9. en 'tgeen wy hebben aangeteekend in ons 3de StukjenU. Z59. O) Zie t. ten kate Aenl tot de N. S. LU.bl.366.  MENGELINGEN. 357 „ proprie idem notat, deinde vero id, quod fimilitudi„ ne ad idem proxime accedit." Ysl. fame idem. gunnuugi Saga: (f) <ëa «t&urtr nt\> at Mosfelli fu&r fima fcltW HOK. S'müis evenius eadem nocte Mosfelli exjliüt. Zweeds. &mHU idem. Eng. fame. in het Lapland» vindiksABMA. idem. sabma alma. idem vir. (r). vs. 17. AN&.VAIW9A J" Dit M_G-woord ftemt 0Ter een met ons tejJflitoOOlutg; want is in het M - G. tCgcn, contra, Kct is zaemgezetuit AJ^YA1^*!^1 > dat van YMjUfeAgg afkomt, even als ons oulinks tüOïütg / doch nu töOOtfHg/ van tUOrtiCtt afibmt. Het beteekent zo veel, als of men zeide: tegenzijde. fIDDVÖcn heeft by ons ook eertijds zo wel esfe, als fieri beteekend (s). Hier van nog ons geteut* ten in dien zin gebruikt: Laat ons zien wat het ge-%. wor- (q~) Pag. 186. (r) Zie jo. ihre Lexic. Lapponicum, h. v. Voeg hier bv e. bernakD Elymol. Britaiinkum, „ J>ame, ipfe, „ a l urn, *iri('. S,VM£. Goib. pam. Sa*, fem, Isl. „ ..«,« , «^-, r-ft. faüa, fama, fame Bob. fam. „ ƒ,»ƒ. Pe/. J?fè. izaam. Daim.? (s) kiliaen: tcahcn-üJOïöiaÖ- Pr oef ent, 4 verte ÜHJïöfll. i- 1 C5Jf- Cci  358 TAELKUNDIGE ■worden (t) zal, d. i. wat het zyn zal. In den zin van 3tjn. esfe. gebruikten ds M - Gothen ook hun VAïK-(|?AH. En peopoan, pojioan, pupoan, pynoan beteekent in het A - S. ook esfe. (u) In het Al. is vu e r d e al wat zijn of gefchieden kan. otfridus: (V) Nift mik funtar mierde in thiu iz Got uuolle, cl. i. Niets is er , dat niet worden of zijn kan indien God hei wille. - Het M-G. ANd is ons nog heden maar alleen overgebleven in ons atluteOi^ö cum dcrivat. en zegt niets anders,dan een tegenwoord. Schoon kiliaen leert dat het zamen gezet is uit anöet en toOO^Ö , als willende zo veel zeggen, als een atlöfj! tÜOQJÖ. (w) De Hoogduitfchers hebben nog het oude (?) m. stoke. Rijmkrm. VIII. B. vs. 20. Dat Jonchere Willem bleef in de port> Te Middelbar ch in de vefte, Dat dochte finen rade befte ; En voer aldaer, want hi ivoude Weten, wais ghtwerden foude. iu) Zie ï. lye Diction. Anglo-Sax. h. v. (v) Euang. L. 1. C. 1. vf. 115. ) Dat deze afleiding van ki li aen, hoéwei door va n / has-  MENGELINGEN. 359 «WWOiKtt. praifens facere, tradere. in hun ö&WUUftWfm. d. i. overleveren,geven, behouden. In 't Yslandsch vind ik fi!t&t>erbtr, dat het zelfde is als 'tM-G. AJAtAy/LlIUj?91 j in de beteekenis van &e0tn / initium gebruikt zo veel willende zeggen, als in het tegen zyn. gunnlaugi Saga (*) <|ue5jt fortc fjafa h. vorsten, hasselt, naar zijn gedachten, beveiligt, geenfius firookt met de regelmaat onzer taaie heeft de HüQggël. Heer kluit reeds in zyne aanteken, op de Lijft der Zelfftand. Naamw. van hoogstraten bl. j'31 te recljt aangemerkt. De plaats vanj. vorsten door voorn, van hasselt mede tot verdere ftaving van zijn gevoelen bygebragt , bewijst juist tegen hera. Zie hier de woorden van vorsten, zo als dezelve overgezet in de Beytrage zur Critifcben biftorie der deutfeben. Spracbe, Poejle und Beredfamkeit. 7 B. te vinden zijn, en oordeel : SBirê foK uimi mm non ben SBórtttn a n t w o r t imb a n tworten Iidten/ tnfoferne fte refponfum, refpondere, «njcigen? ©icjë fc&jmen o.%\ rtué ben SBo?fet$tmgé rcóïttein and ober a n t , (contra) tmb wn bem bcfannten 2Bo:tc wort {«(ommen gï ] Dit M-G. woord is zo als 't my voorkomt het zelfde met 't AI. gewarheit. Ma fecuritas. by halt At/s en scherzius (a) te vinden; want alwaar zo een veiligheid plaats heeft, is ook vreede. paspe is in het A-S.pactum , 'faldus. Wy hebben nog tuaei'-forief. -Bterae asfertoriae , Uierojs rei venditas (b). 't is zo veel als een teeken , waar door bewe-* zen wordt, dat er een pactum tusfchen twee luiden is gemaakt, waar door het eigendom van eene zaak aan eenen anderen wordt afgeftaan. w e r is pactum. foedus. by wachter, (c) j> is by rudolp. jonas (y) Op de boven aangeb. plaats. (z) In iiotis ad Catbecbef. Tbeoftlc. p. 114. (a ) In Glosfar. Med. aevi German. h. v. (b) By kiliaen in Dictionar. ( in den Spieg. Pasfion. (h) alwaar van S. Lau* ^gezegt wordt, dat hy boven anderen martelaars» iets zonderlings heeft om zyne : gewarige en geopm. hoerde martelie d. i. getrouwe en bekende, want om ge* toaricfj hier vóór toaar. verus. te nemen, dunkt my, dat niet iets zonderlings zoude geweest zijn voor S. Lau< (g) In Glosf. Med. Atv. Germ. ft. r. (b) Eol. 104. a. jHS.  MENGELINGEN. 363 S. Laurens. Eh in dezen zin moeten ook de twee door huydecoper uit strickerus en uit het Fragmentum de Bello Karei M. bygebrachte plaatzen verftaan worden. vs. 20. h^Tl^9;\] Met dit M-G. hAnK.9^ heeft en jüNius en jo. ihre (z) 't A-S. heopp. AI.herth. H-D. fictb. N - D. $aatt>, flcerD. Eng. Hcarth. focus vergeleken 5 doch het voldoed aan den laastgenoemden zo min , als my. Het M - G. woord zal eigenlijk ten hoop holen beteekenén; hoe men deze beteekenis nu met die van om woerd ïjaüttl over een kan ' brengen, zie ik' nog- niet. Iloofdftuk X I I I. vs. 2. r AKAIckél;YI ] De beteekenis van dit M - G. F^XtU^1*^- m'^natt0' fch]Jnt no§ eenigfins be- hou- (/) Ia Notis ad b. i. Dd  3AN. numemre, welke vergelyking juist niet onaanneemlijk zoude zijn, indien de dipthongus Al, die zich geemlns in XA^A** vertoont, niet eenige twyfeling hier inveroorzaakte. Liever zoude ik het afleiden van een M - G. woord , dat door gebrek aan fchriften in deze taal, niet tot ons is gekomen -y maar uit de verwandfchapte taaien nog wel te herftellen zoude zijn. Want de M-G. woorden TAjlAIt\GXNS en r,\jvAIc\.S zelve toonen ons zonder tegen fpreken, dat er in die taal zodanig een werkwoord geweest zy , waar uit deze woorden hunnen oorfprong hebben. Maar laat ons eens zien , in hoe verre de verwiindfchapte taaien, hier in ons eenige aanleiding geven. In (k) Zie kiliaen in Diction. h. v. (/) Die het G/osfarium van junius inziet zal aldaar vinden TAXAIcX. door conftitutus vertaald , doch hy vergisfe zich hier door niet. T^l\ is conftitutum, TAXAïAS. conftitutus. Alle de Adjectiva mafte. gen. hebben in Aen Nominativus S, maar werpen dezelve in neutr. gen weg. Zie c. hickes. in Gramm. Anghft. et Moef. Goto. p. 21, J O) Zie zyne aantsektn. over deze plaats.  MENGELINGEN. 365- In het A-S. is pazdan. regere. boethius(»).' Eo» pxooe eallep miooaneapoep :• God beftuurt de geheels wereld. Al. antriitidon. ordinare. kero: (0) kalaubames pedo citi antreitidom. wy geloven dat de beide tyden gefchikt worden , 't Zw. DvC&rt beteekent explicare, ordinare (p). Ysl. Svaefcfl. ftsw, decernere. gunnlaugi saga (q): ia rct> Parfprt'r (n) De Confolat. Pbilofoph. p. 94. Edit. Rawlinfon. ( 5 ) 5. Benedict. C. XLVI1I. (/>) Zie jo. ihre in Glosfar. Suio Gotbicoh. v. (q) Pag. 98. InhetYslandsch wordt een Koning ook 3CII&* rabe» genoemt, 't welk zo veel zegt als volks regeerder, Dus vind ik dit woord gebruikt in een gedicht van gunnlaugus , zijnde een andwoord aan den Dichter rafpc. (zie Gunnl. Sag. p. 148 ) @ffm vat öt)r til mira Onnbagé foin l\tfca$a (£atibt; Pvi er menfpreï minui SJtafêgeïba a fcHft ala. d. i. Een feboone maagd met goud verperd is aan Rafin, «m te trouwen gegeven; dien de menfeben met my gelijk fielten , en niet minder. Terwijl de opperfle regeerder des volk mij» reis vertraagt beeft uit 'tooften over bet dak der aaltn. Daar- Dd 1 »j»  S66 TAEL KUNDIGE Sigtryggr Silkifkegg $m J^fft j>A ymm jtutib radit. Toen regeerde daar Sigtruggus Sericobarbus — die onlangs heeft begonnen te regeeren. Welke alle {of aframmelingen zijn van een grondwoord, dat Ryden. e$uo vel curruvehi beteekent (r): als A-S. mdan, pad', P1" em is hy minder wel fprekend dan ik. Het Yslandsch ah bitfï, faftigium anguillarum. wordt hier door den Dichter voor de Zee genomen. Van diergeiyke overdragtelyke wyzen van uitdrukkingen zijn de gedichten der Noordfche Dicbteren vol, en dikwils^gebruiken zy het woord (tü met nog een Svhfantivum zaemgefteld , om du zee of een fchip aan te duiden , ja zelf zomtijds vindt men 'r woordt cXL alleen voor de zee genomen; zo noemt oom l i tl j de. zee ah p>ï& in een lijk. %ang op foRBiöM svARTi. dus zmgt hy: (zie Orktseyinga Saga p. 310.) SBc.tu Imtg knbrci manna fj)Kï barsnes Jsurbi.'m fuarta ttab Ijlijiifciprn lino Bjtfm itatlii aïa jjrb jikvrsborgar t\\\. d. i. Zy droegen het vermaak der Leenmannen [d. is. voornaame Heeren j by Tbarsnes thorbiürn de zwart. Hst Oorkusfen van den beer [d. is, het fchip] bad onder den Hoofddichter bet Land der aaien [d. i. de zee] tot aan Akursburg. Zie verder Islands Landnamab. p. 73.. O) Van een ander gevoelen is junius, doch, mijns be-  MENGELINGEN. 367 pioen, eauo vel curru vehi. Al. ritan, reit, ge ritan. idem.1v}. SKiUJdem. Dun. 9vü>e,r«t>, ït* Ut. idem. Ysl. ÜU I Kfo / ïim- H - D. uiten , riff, gWfftn. idem. Voeg hier by ons N-D. Jjtiöen , rceö, en oulinks retiï , SetCÖm. uit welk praet. imperf. rceb, of rriö ons verouderd iïdöen, VUht\\, nu ÏJCrritscn parare , praepare, expedire, en ons verouderd ïïceöcn. £CET, over welk woord menbrceder zien kan onze aanteekening hier voor bl. 3 37. VS. IQ. fc}lAK-Al*'r ] (-)ver ^cn oorrProng ot" wortel van dit M-G. J:jlAKni*NA.tf zijn de taalkenners in zo verre van het zelfde gevoelen, dat het afftamt van KtlHHA^ i maar zy verfchillen omtrend de beteekenis die men dan aan dit woord zal te hechten hebben, junius neemt dit woord in de beteekenis van kennen , weten, zo als dit wóórd in den C. A. dikwils voorkomt , en in dc woordenboeken gevonden wordt, ihre geeft ons eene andere beteekenis van het M-G. KriNNAJ*' hy neemt het m de («) Ulphil. illujlr. not. //.  57o TAELKUNDIGE de beteekenis. van confidcrare. En zo vindt meri liet Matth. VI, z8. rAKnHHA.I«|> KA£M&tfS h;\It|^9^S d. i. merkt (of geeft acht) op de b loemeH des velds. Ik vertaal deze woorden aldus, om dat het my voorkomt, dat het lat. confidcrare met ons opmerken, acht op geven het best overeenkomt, en ik begrijp, dat men op deze wyze het gevoelen Van ihre het allernaast in onze taal bepaalen kan. Beide deze beteekenisfen van het M-G. KÜNNA1* zijn zeer aanneemlijk ter afleiding van fcjlAKtlHNAN. en zullen in de daad weinig verfchillen 5 want het tegen overgefteld denkbeeld, waar op wy door het privativum £jlA. geleid Worden, (v) vinden wy in beide de beteekenisfen; men vindt doch het juist tegen overgefteld denkbeeld, van ons Mem acijten, bmieljtctt m achten, acïjt gcuen, Opmerken, aefiimare, confiderare, als in fetmten. noficre. cn (v ) Het Privativum £ ji A. keert hier en in meer andere woorden de beteekenis geheel om; zo leert ons ihre op de aangeh. plaats, dat van het M-G. UI? en AhMA V^IibS Z^.I3 ?f II, zr,denH, Geeft, Bij ons is 2Bije 'tfelvc, als in ^ije-voccf, ttnje-ttm* tcr, &crc'f$-ÜJtjcn, Wjje -nacht i. Kers-nacht i fiet kilian. mUJtjen. (qnfeerafe, heijhgen. Het eom misfchien van BifSÉj E e. /«r^, reijnigen, omdat niets behoort'geheijlight te werden, dat niet feijn,- of U voren gerei jnight is 5 Siet Nvm. VIII, f/; I. VI, lö. II. /fe I, 18". cn 'fi. &c. hier van heeft de MttXy-' ofte medé fijn naem. jfcfj^ ■" ivcir) (*; jo. ihre in Spf«m. C/oj/. Ltyi. „ yUtpêl, niat^. „ Fenn. ^;'fi. Isi. Edda aviam vel proaviam notat. v.Gud„ niimdiis Andreae in Lex. Is!, p. 57. " Voeg hier nog by het Leplaudsch Aiua, het [welk ook Jkfrwfcr bette' kent,  MENGELINGEN. 37; mit) is bij d'Oude Duijtfen mede heijligh. 9BinA;\HASSnS. (e) «4>maA , thmda, volck, diet, in de Oude Holl. Chronijck: j^et f Mtfcfje fcl'et; daer van comt ©ïetWu, i, Overfte van't Volk; var» )vIK, overfte, machtige, A-S. 'Seooe, gelijck oock de Gotten en Francken eertijds gefchreven hebben, foo ick afneme uijt hun oude namen van €ÖeOt>e« VÏc, anders fOkuHC i €ïjeOoeuCrt , i. Folck-eei-i fSTÏjeouelbalö , i. Voormond of Vooghd van 't volk, &c. het welck bij de Griecken in Theude, en Thiode, oïT/iiote, en bij de Francken oock €ÜtcrtCÏ), €|tOs %\§ en €ï)Ctriï} verandert werdt. Daer van oock de CfitOa (e) Leet tyI!\i\IN;\SSnS, en zo ook btneden. deten misdag hebbe» mede junius en sti en nmfiiii Luc. VIII, 10. Zie l. ««TUIG Ulpb. ilhiftr. Ff*  37* TAELKUNDIGE CpHfêfe, €mtfe, en^Tïjeutfe, nu ®uptft foogc- noemt zijn, q. d. populares, van een volck of geflacht hercomende, gelijck tacitus van hen getuijght Vb. de Moribus German. als dat fij uijt hun felven gefproten zijn. hier van dacn comt dan tpin<\.A*TA.SSnS, q. d. Volck-macht, Gebied over't Volck > 't welck hier nae genaemt werdt 4>Ill&Atf 9A£aj, (d) alwaer breeder. ASSnS is maer een bijvoeghfel, ak in KAAKINASS^S (*) Matth. V, 31. Mare. VII, zr. en hKKlNASSrtS Mare. VII, zi. Joh. VIII, 41. beijde hoerdom bediedende ; tl]:AKAS* $AH, (ƒ), overvloed, Luc. XV, 17. Ill&ANrAKAl. (O L. KAAKINASSnS, de uitgang cnS duidt het meervoudig getal aan. Dit woerd beteekent eigen, iijk ïuetmeretricium; maar adulterium, fchoon onze Schryver hier aan dit woord dezelfde beduidenis, ai» aan nXJvINASSnS, hecht, duidelijk vindt men te onderfcheiden Mare. VII, at. (/) Dit woord dunkt my hier niet te behooren, zie het aangeteekende over den uitgang HASSnS in om I1II. •11 V. Stukjet, bl 354.  MENGELINGEN. 377 (als tacitus ind. lib. (g) getuijght) d'Aerde, als een Goddin, geviert hebben. Island. Sued. en Dan. fütv. vs. ii. hA^Ifc » A-S. hlap, hhep, lap. Bij de Runen IlIIF, hlaif. Eng. ïoaf is een opgemaekt brood nae de gedaente van een blad ofr ÏOOf, Eng. leafe. Uiba otfrid. III. 6, y. QStu'o (Ebiifïuénam f?nf ferbrt, 3c£ JUCtK ftfgct tfiat'rt Ende in 't eijnde : 3C!> WUiU'& djao itfd&o 3fKt'0 ftf( , met het Gots woord geheel over eeneomende , foo in klanck , als fin. In den text Matth. ) Cap. XL. en zie aldaar k. althamesus. en o'l. lUUBXCX. in Atlant. P. II. Cap. VI. de Gtelatria. Ff 3  37S TAELKUNDIGE Matlh. VI, ii. ftaet if«*W, het welck bij veel Oud* vaders en Leeraers OuJT- ofte bobcn - lucfnithjcft , gecftïncli, enz- uitgeleght werdt, vcrftaende daer .mede öct tyoob begi toecoinenbc ïebei$, te weten ïjet ïicöacm onp ïftren % Cftjtfti, ende niet het bage; ÏÖCJT of thbCÏtjch Gelijck oock de volmaectheijt dcfes H. Gebeds niet toe laet, dat, ' tegens de leere in 't felve Cap VI, 2-f, 2.6. enz, plotfelijck in 't midden van *t felve voor het weereldlijckende lichaem gebeden foude werden, al eer men voor de Siele bidde over de be^ gaene en de tegens de te begaene fonden, Maer als men dit van 't geeftelijck brood verftaet, foopasfende 3. laetfte beden net op de Siele, gelijck de 3. eerfte voornaementlijck op d'eere Godes. Soo als breeder bij d'Heeren Salmaftus, Fosfms de Vader, en meerandere uijt d'Oudvaderen bewefen is: bekennende ahemael, dat iTiouVioï in de Lat. overfettinge qualijck overgefet is bagÉÏtJCX*. In 'tA-Sax. ftaet mede wel osegpamlN can j maer in feecker Oud gefchreven boeck van d'Heer Coiton ftaet oock: hlap upepne opeppiprhc; waer van hieronder breeder op het A-Sax. gebed {h). Seec- kere : (t) De Schryver wijst hier den, Lezer naar zyne aanmerkingen over 'tOnze Vader in het A-Saxifeh. Zie hier het geen  MEN GEL INGE N. 37* kerc Fïanckfe overfettinge heeft pvOOtfj , dat is het felve met SlHTÊIH^VH; rijs. Van riKAH, geven; Oud Teuts, gkffittj 33x3 3j -V &«« ^ « ÖBIjtf geen hy over deze A-S. woorden heeft aangeteekend* „ Dxjphamhcan. In een MS. van de Heer Cot„ ton ftaet hier boven geftelt, opeppip-chc. i. e. „ overfpijfigh, geeftelijck en niet lichaemlijck , oFoock, overleckere: Want pip~G A-S. is „ fpijs, enbancket; otfridII, zz, 35. „ ouf) ^ibtt fhtrt «uift / £ (ut fjtmgfrü n'irftirfófï i „ l^rj getft u fptjfe [öic gïjij öérft] ©atgïfö „ Uan öonga* niet cn fterft. Siet oock IV, „ 16, 14. en d'Heer junius op Wiikram. „ p. If8. üepifcan , pip*cpulhan , piprlxcan è, is leckcr eeten, bancket of maeltijd houden, „ Luc. XII, 10. XIV, iz. XV, 24, en 32. 3, XVI, lp. In 't oud Deens Tsl\l vist, fpijs; ï\ 14H ïri/fc., vifta malur, knapfack. Ir „ voor hiMirK is bij de Dores mede een banquet-; • daer van 't Lat. fejium. Bij de Friefen is „ löföt, vreughde. Dit dient dan oock tot „ meerder feeckerheijd , dat de Oude Kerk ,, hier niet andere , als 't Geeftelijcke brood „ der Siele verftaen heeft : gelijck mede doet 't „ Eng. MS. van d'Heer junius, ouir opir ,, fubftaunce ; ende dat van de Winter 1. 4&ï\ft „ oUcc fuöflantiaïrjcftc urooti, i. e. fu$trfubfia»~ „ tialis bij de Oudvaders."  }8o TAELKUNDIGE Ubm* f. xiv,7. LUC: Ij 48. V, 10. VS. 12. AfcA€T. 5Cfïaet. gelijck onfe Voorderen plachten, te fprcecken In andere tijden. AfcA^TAN JsjlA.VAnKhXIHS Mare. II, 7. en Luc. V, tl. Voor 't welck Matth. IX, 6. ftaet AfcAeiTAH, i. Öe fonben afïatfn , vergeven. Ende noch naerder come met onfe Spraeck over een &n AêAATSINAI Ê&AYA^VKJrlTe, tot afïatinge der Jonden. Mare. 1,4. Hooghduijts au*}. pji^AQT^ is mede het fel-  MENGELINGEN. 381 felve tarïatcn. Luc. v, 37. êKaagtaiA. 9Ah fcXA^TA^A j vergeeft, en ghij fult vergeven werden, het bediet oock laten gaen Mare. 1,24. viii, 9. xv, ij*, enz. het cnckele- is A6TA« , latten. De oude Duijtfe feggen , futlujan fwua 5 d'overfettef van tatianus hier, furlrtj un$ urtfard fculfct, voor het welck otfrid &tfoS, en notgkr bttii, een derde obfaj hebben. Ende Hjmno il (») fdtfflj Ml* (cfwfbt. Deens > fcifaö. SKtiAANS. jftdjuttrigd- Gort nae het gebed Matth. vi. 14. en if. wordt dit uijtgelegt door MlS« SA^SdaNS migbatien en Man. I, 4. en door ^AVA^^hTG en J:)lAVAn&h'riM- S19AIMA, >?««i, zijn, te weten, wij. Comt van yiSA^, toefen, zijn. SKnAAM, fchulbtgertj A-S. rcyloi5> Theotpm*. rA^XMiive^nw iha sktiaah yiSAN cxA^^A1^ fiJ doemden hem feïjUlDÏg te toefen des öOOÏ$. Mare. xiv, 64. D'oorfprongh ii SKAA, ick fal, ick moet, Eng. pOU ffjaïï BOe ft, ghi} (i) De Schryver ziet hier op eenen Hymnut te vinden in een HS. van vossius, behelzende verfcheiden Ia»yn/cie Lofzangtn in 't Qud Duijts owrgtjtt. Gg  TAELKUNDIGE ghij fult.-ï.e, ghij moet dat doen. SKAA TASyiATAH , hij fal i. moet fterven. Joh. XIX, 7. ÏK SKAA yan&9ah , ick moet wcrcken, Jok IX, 4. A-S.-j~ceal, Teuts; fcitf. r !SftirT;uS. ïsringe s Want d'eerfte van de z Fr fmelt altijdVin een N (*),.alsin Af\TTf\iï, langen. rf\Tr^, gangen, gaen. rArr, gang, ffraet. ArriAns, foomede in 't Griecx! ayythos, «ngeï. yirs sa KjiirrAH&a KRaahsTA15 toegö urengenöe in 't berberf, Matth. vu, 13, KjlAhTA 'Snwn-M6IHAHA , ick bracftte tnyn fcon, Man. ix. 17. hAriKiip ynN<\AN KjlAhxeanN ,x in 't Ijoofb toonben bracht ten , Mare: XII, 4. gelijck men in 't fchermen feght ijemanb tn 't goofb ern (heeft brengen. A-s. bnmjan, Oud Teuts, foïngen, pvtngen. Eng. tO bring, ?:XAlSTtlKN9AI. ^llAïSAN, is verfoecken, Mare. I, 13. X, 2. XII,, if. Islands «tfretfïa, Swenske en Denskc at frtjfe. gm'fïtrtg, en fre(?e(ff, ver- * — - _ „ -. (£) Zie ook over dit gebruik der M-G. F. ons III. 5fufc2 j«n. bi. 138.  mengelingen: Verfocckinge. A-S. ppapgan , is vraegen; om dat men al vraegende ijemant veifoekt, als te iïen ra IV, 6. Mare. X, z. AK , ac A-Sax. na ic. ac 8b ; tikt ÏCfi, ttlöCC tit. nip hrc na oxa, ac hopp: ÏJCt geetl 00, Uiaer Cfn 0t$ of COÖ ^fr- x*» de oude Deutfe overfettingen ftaet nu , um , Mpn 5 Mft voor maer. In fommige fult ghij vinden , €nt>e uedogt Oïlé , enz, gelijck bij Lucas. AATIS6I , Mr, bfcÏ0#. X~S. kpan , ly; .m, alypan, aJsiv, Fut. Wa», /«(?, losten. 10 SCO? fC OiFRI!). fofï* A£. af, i. van: zijn 'tfelvc, Mim Cïf, en tüatt tjail. A-S. Op. Eflg. Of, dTTO. WItLERAM, in de Oude Rijm-Chronijeken aÜC Hbc - ttOllClt in 'tFlaems is een Baftard. Afc hAI(l>9;VI, Dan bet fjtijbe, ofacker, LkoXVII, 7. TlKlAliï. btdO^ton^batteVeï, i. van-het quaed, i*i woviip? A-S. op ypele. Duijts, utuf. Westfal. Ui>cf, Cvtl Eng. tbiïï, envercört, Ui hiervan comt Dt ebeï, in 't cort buijbd. A-S. oeople, ocopl, eeopol. Eng. bcbül Duijts, tfUÖtï, tllfrf, bltbcï, bUfbd. tat. XV, 4. fcmual. » dequade, die bofe, verftaet, geeft. g g *  384 TAELKÜN PJGE <ï>m&A**9AXa.i (/) Luc. ix, 6c ryiSniAAx «pin^ANrAX^A rxr$«. Ital. :gjardino. <$rCf}* patb Eng. is nu een boOttt-Saetb, maer eertijds in het Gots, Duijts, Sweeds,cnz. een etUhb gaerbc. Want tttt, H- Duijts »wt$ is cruijd, foo ick ook geloof dat AttX-T bij dc Gotten geweest is. Doch hier van elders, SSderb, mtiti gaarde, garde is ijemand, of plaets, die, of daer men ijets bewaerdt. En in de Friefen wetten n>ari>, mxU is een open plaets, daer de Gemeente te raed bij een comt. 4toefc-nwrb (nu de Stad gtceutuarben > bij dc boeren na doude tael V) l. t|JinaAHrAXai.  MENGELINGEN. }8f ftieUttJarö geheten) heeft daer van fijn naem. YAKA" £A**ï A-s. yeapoan, Thettt. ttMWn, roarïHm, witleram; töaei'bett is bewaeren , bewaecken , gade flaen, befchernaen, overfien> gelijck in 't Lat. tuerï ^ ebfervare , iicitwttTi. Weshalven een recht Coningh 4>Iïlc\AN9AX«Mo ©Kt'-töaerter wel magh ge. naernt vrerden. Uoi^v a«ov bij Homerus, en inlcwzti; bij d'oude Christenen. Jae werdt oock fclfs met den naem van (pIlltXANS, ÖÏCtj geheten, Joh. XVIII, 39. en XIX, 3. - a. msejen , masgenirye. Eng. ttltgïjt. Comende van MArA**, mogen, majan } gelijck pnfias , ptentia van posfe , en êvm^s van Swasbin. VnA^JnS , (*) wulthus , eer, heerlijckheijt, ttidöe, tUeeïbe. A*S, puloop, misfehien van pealoan, bccrfchen,bewcldigen, paslepi, rijck, weeldrigh. Die wel cn rijck is, comt tot tücdbe, ende in en door fijn töedbe foeckt hij te heerfchen en heerlij ckheijt, ende van tuedtÖÖ, ge • toettrigÖ te worden, EaJ^j , eldor is begeerte , verlangen. In den Lofzang der Engelen Luc. (») Zie het aangeteekende over dit M-G. woord in ona IIII. en V. Stukjen bl. 34 j. Gg 3  ?8 jemiclun hine mon opep eop^an. ut non apvonat ultra magnificarc fe homo fuper terram. Vergelijk met deze plaats dc Overzetting van notkervs, alwaar men dus leest: Daz fih furder nioman ana nefezze ze michellichonne obe erdo. Zie ook nog het geen over het tegenwoordig gebruik ran het woord Miekl doQEm. h. goldastus (0 is aangeteekend. VS. 47- SVérNéldL] Om de grond beteekenis en afkomst yan het M-G. S\GYÏt<}f\ï* , dat ons hier voorkomt , nader op te fpeuren zullen de verwandfehapte taaien, en voor al A-S., ons gecne geringe hulp toe brengen. I. In het A-S. beteekent Spej een Qt\ttfa> fonus, Cn, zo als het my toefchijnt wel dat geluid, 't welk door het flaan met iets in de lugt veroorzaakt wordt: ca id) Harmon. Euang. Cap. IV. vf. f. (e)hi Not. ad Tyrol. R. Paraenef. §. »8. V Hh \  3*0 TAÉLKUNÖIGÊ cn dus zoude dit woord mede tot de SnpemmmT* be* hoorcn. In deze eerfte eigenlylce beteekenis komt het., ▼oor in de ;i*S Vertaling des O. T. alwaar 2> vit. XXVl, 3 pleja, yadjapa ppixl. pig-cy-nm micel. Mud lulde ppeg. hanbum brunoon. haekfc op pcae^um, hpffiig-msdeö fpeopo. d. i. Daar was een zwaar gevecht, eene wapen* msfeling, een groot krijgs - gefihrei, een fterk gefchfemv der krijgsknechten / De helden trokken met hunnen handen het ringen aan het gevest hebbende zwaard uit de fcheede. Voor het geluid van een mufyk infrument vindt met het Tfalm (f) Parapbrafi poetie. Genef. p. 44. 1, 3. Ceqq.  MENGELINGEN. »si P/alm CL, 3. ftepiap hine on ppeje byman. d. I looft hem mei geklank der bafuïm. III. Gebruikten de A-Saxen ook dit woord voor allerlei foort van fpeeltuigen, die door blazen of flaan eenig geluid gaven. Dus vindt men het Pf. CXXXVI, J. Jn den Cod. Bibl. Trimt, voor $ai'p (g) gehezigd: On pealum on miooele hip pe ahenjon pyegap upe. d. i. .aan de wilgen in het midden van haar hingen wy onze harpen. Voor €rOttinieï ftaat het Pf CXLIX, 3. in den zelfden Cod. hepian hl naman hip m— on rpege. d, ï. datze zynen naam loven met trommelen, Van 't A - S. zelfftandig Naamwoord Spege, fonus; komt het A-S. W-Woord Spegan, Speijan. fonare. Voor het ruisfehen van boomen lees ik het in verfiont Saxonka verfmim Bedae Presbyteri de Diejudicii {h). ^ ^a puou beamap. pajeoon ano ppejoon d. i. en daar de hoornen des wouds fchtiddeden en ruifchten. Pf. CL, p. vindt men het van een fpeeltuig: foepia^ hme on cimbalum pel ppejenoura. d. i. looft hem met we] klinkende cymba- len. (g) la den Cod. Arundel. en Cantabr. leest men op2anacpeamap heeft de uitgave van Jo. Spelman ~(b) lu Tom. II. Tbefaur. hick.es. five wanl. Ca* taltg. MSS. p. 147. Bh*  $9i TAELKUNDIGE le». 4ÜS Uit dit a-s. ppege, fonus. enz. cn ppegan, fonare. is het immers niet moeilijk op te maken, dat het m-g. i>Svxr9AN (0, waar van wy niets dan het imperfeUum Tf\S\{%YIt\f\ over hebben, eq SvGrH9A.N afkomen van het verloren m-g, SyGr, SverN of SyiIT* i en dat uit de betee. kenisferi, daardp m-g. woorden FASyx^AN, Sv^rN9AN , SifGTiSKpfX tegenwoordig in den C. A. nog in voorkomen, ten duidlijkften blijkt, dat de oudfte of eerfte beteekenis {fignificaiioprimaria) dezelfde geweest zy, welke nog in het a-s. gevondca «wordt. — Dus zoude het m-g.SyGrN9ANbeteekend hcbben>w*, en het zelfftandig Naamw. Sy GrF, voor fpeeltuig genomen zijnde, hier van afkomen het m-g. Sv^rN9AN, canere. en ovcrdragtelijk cantu fo recreare, gaudio perfundi, in welken zin het hier by Lucas voorkomt. Alzoo is inFASty£r9ANennf:Sy£r9AW me^e de beteekenis van fonare te vinden! want vrat is 5UCÏ)ten, ingemifcere anders, dan met zeker geluid te (;) Met dit M-G. rASyxr^A*? zoude volgends de gedachten van l. ten kate (zie zyne Proe-, ve van C. A.) over een ftetmaeu ons 3u30eaen , anMare. "' *  MENGELINGEN. 39$ te maken, zyne droefheid of ontfteltenis te kennen geven. Nu blijft ons nog overig te toonen, hoe dat het M-G, $yi:rA9;Y, tibia. hier toe behoord. Gezien hebbende, dat het A-S. Speje , ppej ook voor allerlei fpeeltuig genomen is, blijkt uit dit M-G. duidlijk, dat het A-S. Spegel, ppejl. het geen alleen in uitgang van het voorgaande verfchilt, ook van dezen wortel afftamt, en in de beteekenis van een fpeeltuig genomen alleen, of met byvoeging van het woord hopn, voor een pijp-riet gebruikt is. t. benson: (k) yye^c\m,Cantare ppegel-hopn, tuba. Op gelyke wyze ftamt ook het M-G. SyiFA9A van het M-G. Sy^rH, SyirH, Syir. af, het welk in 't gemeen een fpeeltuig aanduidende, met byvoeging van dien uitgang A9A- alleenlijk voor een Riet of Pijp daar men op fpeelde gebruikt is. En dit woord van laatcr gebruik zijnde, dan het eerfte, is in het F - Th. H - D. enN-D. overgebleven, otfrid. (/) optellende de on- ( k ) Vocabularium Anglo - Sax. ( / j Euangei. Lib, V. C. XXIII. vf. 39$. Hh 3  394 TAELK UNDIGE onderfcheiden foorten van fpeeltuigen, die in den hemel zullen gebruikt worden zegt : Sih thar ouh dl ruarit thas organa fuarit : Lira ioh fidula ioh managfaltu fuegala, Harpha ioh rotta, (m) ioh thas io gaat es dohta, Thes mannes muat noh io giuuuag thar ist es alles ginuag. d. i. Het beweegt -zich daar ook alles, wat het orgel in zich heeft, Lieren en Vedelen en menigvuldige Swegelen, Harpen en luiten, en dat aangenaam is, en in 's menfchen hart niet is opgekomen, is daar in alle overvloed. In het H-D. beteekent @cftwgf, eene Dwarsfluit, kiliaen heeft (») De reden welke my bewogen heeft dit woord door luiten over te zetten, zijn de woorden van bonifacius door den Hr. m. le grand in zyne aanmerkingen op de Fabliaux ou Contts du Xlle. et XUIe. Siècle Par. 1781. Tom. I. pag. 48. aangeteekend : Cithariuare in Citbara auam nos appellamus Rettae.  MENGELINGEN. heeft ^toegïjeï, ftoegïjeï-pijpe. tw*. ftöcgïjef ptf* per. Tibken. En gelijk van 'tM-G. SyirA^ hec werkw. S yirA9£H, dus ook van ons Jbtoegïjel mede ons ^Voeggeïen by kiliaen Tibiis canere. vs. 48. (JJlïl9jRS.] Zie het geen door my over dit wooïd reeds aangeteekend is in déze Taelhtndige Mengelingen (a). Waar by ik nu nog te voegen hebben, dat men den oorfprong van ons woord ©tef, fur in dc beteekenis van het M-G. t\)I\s ook zoeken moet, fchoon junius (b) en anderen dit willen brengen tot het M. G. tpinKS. — Dan wat verfchil is er tusfchen de M-G. woorden (JJlyS en (pTTUSS ? alleen de verwisfeling van y en K cn dit zijn, gelijk ons wachter (f) leert, littcrae mutabdes. De flaaven waren zeer tot ftelen genegen , hier van daan kregen zy dikwils den naam van fures, dieven, dus vindt men by terentius (d): manipulus furum-, een (*) rtt. Stukjes, bl. 111. {Ij j Glosf. Gothic. h. v. ( c) Glosf. Germ. in Prol. fect. III. (d) Eunuch. Act. IV, fc. VII.  \p6 TAELKUNDIGE een hoop dieven, voor eene menigte van Jlaaven. Zie verder het geen wachterus (e) heeft aangeteekend. Nu zoude ik nog iets van dc afleiding van dit m-G. Ipl yS moeten zeggen, want hier in verfchil ik met den geleerden ten kate j maar op dat der m-G. taaie minkundigen zich niet laten misleiden en my van misflagen befchuldigcn , die eigenlijk op rekening Van junius bchooren, moet ik eerst nog aanmerken, dat junius , hoe groot een man hy ook geweest zy, echter omtrend dit woord mede eenen misflag begaat, die hem zeer eigen is, ftellende in zijn Glesfarium Gothitum (JJIYG. famulus. als of dit de nominativus was, daar het ondertusfehen de genitivus pluralis van dit woord is. De nominativus fing. is t^lyS. De m - Gothen hebben geen Nomina Suhjlantiva, die inden nominat.fing. met G eindigen. Dicrgelykc fouten, waar door jonge beöeftenaaren dezer taaie kunnen misleid worden, vindt men meer in het Glosfar. Goth. van junius. Het woord CpiyS komt in den Cod. Arg. maar eenmaal voor Lue. XVI, 13. en dc m - G. woordvoeging aldaar heeft junius (IVS en ^It^KS te zeggen, ten kate (?'), die de^c woorden als twee verfchillende aanmerkt, wil bet A -S. "Stop, ïyp, ^eap, fur.. van het nog overig zjjnde A-S. bupui,_ ö.pep, öoppn of ^e'qupen. mengei winarc,, als zinfpelcnde op het bedekt te. vsferk gaari der dieven, afleiden. Dan daajr.d.e^e a^eiding vergezocht is, komt het ons aanneemlyker voor, dat de oorfprong van d~ M-p. en A-S. vpopderH te vinden is in het Ysl.. ktmuiaie. waar van in het. Al. deo,n, o.n., theonck, familiare, kero (h). -Dfr fth eth^r utoffit-kedeonopt5 d. i. die ziek verheft zal; vernederd worden. Dus wordr. dooi- het M-Q. d*I yS en A-S. ^eop; feruus. in de eer» fte en grondb^etjeekeni? niets, anders aangeduid, dan iemand, die zich voor eenen anderen, vernedert. Vervol-. gen-Js, (h) Alhier heeft hef M-G; SWMAI (pTlU\£. d-i. zommige der volken. Merk op, dat jUNi.i'i in zijn Glosf op deze plaats weer dezelfde fout begaat , als in het woerd c|>Iy-ö. (O H. Proev. van gereg. Afleid, v. DUlv. in fine. {k) Regul. S. Bened. C VU. in mit.  MÊNGÉLINGÈN. gends is het genomen om dié genen te brnoerfien,- welken door geweld zich voor anderen haddén moeten vernederen, en hier uit om het flegt gedrag en gcaartheid van de zodanigen , de overdragtelyke benoeming *S& tjJlBKS fur. Pe onderfcheiden iehrijfwyze van dit woord en cpiyS. fervus is mooglijk gefchied, om dezelfde reden, als 0 meent, dat er onderfcheid is- tusfchen het A.S- |ü Jffcjtftf cn Seopfatt, fchoon beide fhvire, hiiïXtü beteekenende. Welk onderfcheid men, indien het naauwkcurig nagegaan wordt, meest altijd vinden zal plaats te hebben by verfcheiden A-S. Schryvers. Evenwel heeftcaedmoh zich Zonder onderfcheid van deze woorden bediend , fchryvende zo wclEoöe pe^man, als Eooe peopian. EnBOETHiusW zegt: Ne puhré hi*c me nauh* pih-chc. neeac ^ejiipenlic. pp him fceofoan Peope men peni^an :-d. i. Hef fchijnt my niet recht, noch betamelijk , indun faaffche menfche* hem zuilen dienen-. Mogelijk vindt men dit onderfcheid ook in ons Die* (l) In Kot. ad Vet. verh. Germ. Ltff- y. CÖ'impfl. (V) De Confoi. Pbtlof Cap. XLI. i: I i 2,  T A E L K y N D I G E öümen en ïieïn'rnen. en dan zal Stenen het zelfde met tfaaüen (») zijn. . An^Ar9;\.NtA] Van het M-G. AïIcaAFS. hatus. afkomende van het verloren M-G.; maar in dc verwandfehapte taaien te vinden Goth. ppsfesfio A-S. Caö, {a) Posfesjio. hl CiUfr. opes Al. on* ot. posfesjio. vertoont zich niets meer in ons N-D. dan het te zaemgefteld woord jftfcin-uDtl. het welk oorfpronglijk niets anders beteekend , dan eene kleine, leziuing ; dan daar kleine bezittingen,' evenwel grootc Waarde kunnen hebben, heeft men dit woord by uit: nemenheid gebruikt , qm daar mede in een woord aan te duiden die kostbaare dingen, welken men met onderfcheiden woorden, anders iuweelen, diamanten, paarlen enz; noemt. — Maar zal men vragen hqt M-G. A*><* beteekent bezitting, hoe komt dan dat het nom. aclject. ^nA^\TS hier in de beteekenis van hatpk, gekkkig, zqlig voorkomt? Deze vraag is (n) Zie over de beteekenis van dit woord huvüec Proev. van Ten D. bl 396. (/;) Dat men in dit A-S. woord den oorfprong van ons woord mM, eöel vinden nipet, beweerd „. volNr wicht in zyne aanteekenjngen op het £ftfrk!tfcb iaub-tdju bl. n. (p), '" 1 ' ™  MENGELING E N. 401 js gemaklijk op te losfen. jYïlA betcckcndc wel pos? fesfio, maar ook divitiae, rijkdom, fciiattm. en hier van deze overdragtelyke beteekenis, omdat naar het gemeen gevoelen dermenfehen, de zodanige, welken fihattea bezitten, voor gelukkig gehouden worden. Het N-ü. OOÖC by kiliaen te vinden en door hem loca inculta, onbebouwde plaat/en verklaard is mede uit deze eerfte grondbeteekenis overdragtelijk gefproten , en is het zelfde als het M-G. A.ï^I&A- dcfertum- Het we&, zo ajs het Ysl. et'fce, öUÏ>r het Run. IIÊi alle uit de bepaalde beteekenis van ft3\&.,domkilium. eene woonplaats , onbepaaldelijk om alle plaatfen, zonder onderfcheid, en vooral om er vlakten, en onbebouwde en laage landen mede aan te duiden, gebruikt is. Hadt de geleerde huydecoper dit opgemerkt, hy zoude zich zo veel moeite met hebben behoeven te geven, om het 000e van kiliaen en het jtgfotnfc ue van m. stoke (b) met malkander overeen te brengen. Het jeghtttObe van Stoke beteekent niets anders, dan het platte land tegen over eene Stad of huis liggende} (b) Rijmiron. X- B. vs. 885-. ü 3  4oa TAELKUNDIGË de; cndit dunkt my, dat ook klaar genoeg blijkt uit de twee plaatfen, die Huydecoper uit Ferguut by brengt: •want in de eerfte plaats is bet 't omliggende pktte land van het hof, en in de anderer dat van'den toren, welke beide plaatfen door den Ridder verlaten wierden. Maer zo de aangehaalde pkjatfen nog niet duidlijk genoeg bewyzen, dat jegcnoöe het platte land beteckent, zal eene plaats uit den Spieg. Hifior. van , j. maerlakt, naar mijn oordeel, alles afdoen. Bi Tours was ene jegenode Daer tvoic was in grotre nudc IVant elx jaers een haghel quant Die hem haer coren nam Si baden Martine om dief vrede Hi deder voren fine gebedc En daer na binnen xx- jaren Alfie langhe alf hi Jeuede twaren Sone adden fi ficade clene no groot Maer takeerfien dat hi was aeot So quam die tempeefi weder Die haer corm Jïouth ter neder. vs. ƒ4.  MENGELINGEN. 40* r^^nN/vN^S.] Van de beteekenis van dit M-G. ,r^i*irttf/l*T- Meminije, recordari. fchijnt by ons nog iets overgebleven te zijn in ons uCl'HiaÉtt M£ltC* fefn. commemorare en fcermaeneru inducere ïn memmam alkuius. by kiliaen («) te vinden. Het M-G. r;YMrif5&S, metnoria. A-S. muno. Ysl. tmm| (*) is O) In Z>;n/oK. h. v. (./,-) Dit Ysl. uitniK. mempria. is nog in ons oude fpreekwoord ^tiiie (©eetteil nitni» overgebleven. Over welke fpreekwyze, zie hcyiiec op M. Stoke D. U. bl. 343. Waar by ik niets te voegen hebben, dan alleenlijk , dat door de meefte fchryvess het woord minne in dit ipseekwoord verkeerdelijk door amor vertaald is, om "dat men mooglijk onkundig geweest toy&s'dft mUo beteekenis van dit woord, en militie in laater tijd altoos maar alleen voor amor gebruikt is: daar evenwel Si 11 te Geer ten, of zo als melis fchrijft Sinte Gberden minne drinken niets anders is, dan drinken ter gedagtenhfe van Sinte Geertruyd, gelijk wagen aar het inVyae Vaderl. Hifior. ook te recht begrepen heeft. Onkunde der verou¬ derds: woorden heeft veeltijds wonderlyke uitleggingen veroorzaakt, en vooral by eenen onkundigen c. tuinman, by wicn het oude Citnbrifch at Ola/s minni is ter minne vin 0/«/drinken. Van welk minne alkkmabe. in z»e Nederl. Dhplegt. liefde gemaakt heeft.  404 T A E L K ü N D r G E. is ons \)ttimtn,mtxeria. welk woord kiliaen ons mede bewaard heeft. De Engelfchen gebruiken nog to mind in dezelfde beteekenis, daar ons het M-G. rAJMnNAH hier iri voorkomt; en in dien zin zet het sh a- ' kespear (O tegen to forget, oblivifci. over': Let me be pimifJied, thai have minded yeu Of u-fint yoit ffiould forget. Vinden Wy by onze oude fclnyvers geen voorbeeldden, vanons mcencn, mciiien, of gnnecnen, gemet* Ken in die beteekenis, in welke ons het M-G. TAMnNAN, in het A-S. CDunan, gemunan, gemynan, voorkomen , evenwel leeren zy ons, dat oudtijds in ons N-D: metneit* roeenen la eene beteekenis gebruikt is,, die enby M^ Gothen en A-Saxen te vergeefs gezogt wordt : want dus vindt men met* Hen voor fignificare gebruikt door onzen oudften Dichter j. van maerlant: (df ; Ghe- (c) Winterss Tale. Zie ook ihonson Diction. of the Engl. Lang. h. v. (d) Rijmbyb. f. 136. d. aangehaald dóór b. huyijecop. op M. Stoke D. II. bl. 242.  MENGELINGEN. 4©f Ghevet den Keyfer dan fijn recht, Dat meent ehens eh gavel echt JÈn gevet Gode dat fine mede; Vergelijk met deze plaats van Maerlant, hetgeen wy lezen in den R'iytmus de S. Annone (e), van de gezigten des Propheeten Daniels: Das vierde dier ein ebir was, Die tutti» Romen mcindi daz. Nog eens een weinig verder: Cin hom meintin ein künige Di mit Romerin rittïnt ci firn W, Die meer voorbeelden hier van begeert, zal dezelyeby otfridus vinden,' ■ • vs. 55. JsjvAIV] Van dit M-G. woord is ons alleen de everdragtelyke beteekenis overgebleven in ons woord (O Paragr. XVI. vf. 238. en ayo. Zie ook wachter Glosf. Germ. v. ME ine m. Kk  4ptf. T A E L K U N d I G e Jjo^CÏ), rana, als dus genaamd zijnde, om den over* vloed van zaad, dat dit dier ter voorteeling uitwerpt. Het M-G. |:JlAlY ié noS ^en ky de Engelfchen overgebleven in de eigenlyke beteekenis van 3aaö femen. Hoewel met dit onderfcheid, dat het niet voof' allerlei zaad van wat foort 't ook zy, maar alleen voor het zaad der visfchen genomen wordt. Dus gebruikt feet de verheven dichter milton: Forthwith tkë founds and fiat, eath treek'and boy f Wtth fry innumerable fifarm, and fhoals Offifh 5 that with their firn andfhining fcaïes Glide under the green wave in fculls, that eft Bank the mid -fèa* ïivhet Zweeds ch en Deensch is |Vó en fro ook femen, Ysl. friof. Het M-G. FAyK-lSUAH* yK.ïSUA.N fructum referre, eertijds zekerlijk ook generare, is nog cenigfifls zigtbaar in ons 3£>0,?fett* 2s>CUtfen by k i l i a e n door gïgnere verklaard. Dat on* ^ÜlfcÖetf, lu^enfcïjttt. kinnire, het geen junius (/;) hier Pemdy fefigi \i>) In addend. ad Glosf. Gothic. p. 4*j.  MENGELINGEN'. 407 hier toe mede wil gebragt hebben, van het M-G. yHiSuan ook zoude afkomen is na;u' mï}n scdas' ten alvry verre gezogt. LUC. II. vs-Jij mahvi^S ] vanhct m'g- ma**y9ah» rAMANV9AN- farare p VraePa¥?re *Pn noch m ^ verwandfehapte taaien, noch in ons N-D. eenige overblijffels te vinden, dan alleen in ons verouderd N-D. Ittaenen door m. stoke (<ï) gebruik: Als dAmmirael gkeware waart Batte Grave hm ontboet, Sette hi toe met haeftcn groet, En ghinc daer omme lopen felvc, Eh maendc fiere galeiden elve: Jan Paydroeghe fitte oec mede, Eh maende daer ter felver fiede Acht eh dertich groter ficepe. en het welk door huydecoper verklaard wordt te (*) Rijmkron. B. IX. vs. f90. Kk 2.  4°8 T A E L R U N D I G E te willen beteekenen , dat de Ammiraal en Jan Paydroge hunne laatfte orden gaven om onder zeil te gaan. — Welke verklaaring juist wel niet van de weg af is; doch eigenlijk fchijnt Itiaetien hier in de beteekenis te komen van het M-G. MANy^AN, parare. De beteekenis van vocare, welke van hasselt (h) aan deze plaats geeft, komt hier niet te pas, ook is IWüCrtëtt in dezen zin van vocare, roepen door kiliaen ook geenfins verklaard : want vocare is by hem m jus vocare , 't geen te meer blijkt uit zyne nader verklaaring door mannire. tfl&amm beteekent hier dan gereed maaken ; en dus wil Stoke niet anders zeggen , dan dat de Ammiraal zelf zich haalbede , om zyne galeiden gereed te maaken, of door zyne tegenwoordigheid te bezorgen, dat alles, wat noodig was om fchielijk onder zeil te gaan, gereed gemaakt wierd. (b) In Kot. adkili an. v. maerten- A A N-  AANMERKINGEN over eenige Oude Nederduitfche WOORDEN, welken in de hier voorgaande Overzetting van eenige Hoofdftukken des BRIEFS VAN PAULUS aan de ROMEINEN uit het M - Gothisch gebruikt zijn.   AANMERKINGEN over eenige Oude Nederduitfche \v/ O O R D E N* Hoofdftuk XL vs. 35- 3©CtCtlhetö.] Dit woord vind ik ook op deze plaats gebruikt in eene oude Vertal. van 7 N.T. («) Ou hoecheit des rijedoems der wijfheden th der wetentheden Gods. By kiliaen is i©etettï)epD. fiientiA, cognitie. Serm. van St. Bernard: (b) Ic verblide mi lieue broeders, dat ghi vercoren hebt te wefen van defer fcole daer ghi goetheït en difciplijn en Wetentheit leren moget. ffête.] kiliaen heeft tiJÏC. Germ. Sicambr. ƒ. ïjfje. Qui, qmmodtt. De Angel-Saxen zeggen fou. welk A-S. bü. quomodo. wachter (d) verward heefe met 't A-S. ftpi. cuf , quare. zo als ook 'tM-G, Att ©6. cur, met het M-G. ©AIVA quomodo. daar 't eer* («) Vandenjaare 1431/. HS. Cb) Bl. 202. b- HS. U) In Glosfar. Germ. col. 1S96.  4iz "TAEL' KUNDIGE' 't eerfte ons oude €lül. (b) uitdrukt, en 't laatftc ons tegenwoordig ÏJOC en der H -D. wit Fr-Th. uu i o (c) .Zelden vindt men dit ons feite voor hoe by onze oude Schryvers; nogthands is het niet zonder voorbeeld: , want dus laat l. van velthem (d) eenen zekeren vermomden perfoon aan de Ridders der Tafelronde op *t feeft van Koning Edeward van Engeland zeggen : Ic weet alle dinge die geuallen, Eh alle v meninge, fonder waen, Soudic v hier wel doen verftaen; Eh wie dat elc es geheten. Voor dit ftte zeide men ook UJOe, mede by k i l i ae n bekend, en dat veelvuldiglijk gebruikt is door e. beninga (e), alwaar ik dit volgende lees; Bonifa- cius gaf one an , woe he van den Koning van Franckrick Chrifitm tho pre'digen in de Freejlande geefchet wchre. (b) Over dit Ctot zie ons II. Stuk jen bl. i$8. (c) Zie schil ter. \x\ Glosf. Teut on. 00 Spiegel. Hifior- B. H. C. XiX. vs. 57. (e) Hifior. van Oost-Friesl. te vinden in het IV..D. vin a. matthei Analect. p. 66.  MENGELINGEN. 415 mwtfptWtnht. ] Het M-G. rtNnSSniA- A£c\A hcb ik Sedagt ■> dat men gevoegnlk konde overzetten door ons onuttfpdïentre. 't enkel M-G. Werkwoord is SniAA^tf. narrare, dat met ons «j&peïïett. Explanare > dularare ad minima usqüe elementa; articulatim emicleare. by kiliaen tc vinden', overeenftemt. Voorbeelden daar wy dit woord in deze beteekenis vinden, heeft huydecoper. (a) ons opgegeven. zijn oordetien, die niet uit te leggen, nog te verhalen zijn. Èn dus drukt dit M-G. nrWSSniAAX&S 't Grieksch irof zeer wel uit, eigenlijk zodanig iets beteekenende, dat niet onderzogt > en dus niet verklaard kan worden. — De Onze hebben het zeer wef door ondoorfoeckelijk vertolkt. Eene Oude ge* jchtèven Vertaling (O heeft: tnbegripelic. Jv&t dit M - G. ntfnSSniAA£&S kan men ver- (a) Proeve van T. en Dkbtk. bl. 36$-. feq. et ibi nor. Ed. in 8". .. , (b) Grammattce zoude TiHnSSniAA^A^S beter zijn. Zie i hre in Not. ad h. 1. {c) Dit HS. 't welk ik thands bezitte is het zelfde, yaa welk le long Boekz. der Nederd- Byb. bl. 20r. si waa: maakt , en het voor een der Oud/ie Hand' fcbriften van bet N- T. houdt. . LI  414 TAILKUNDIGE vcrgelyken ons OHÜCtteïlp y dat mede ook in den tin van DtlöOO^OeïlïÖK voorkomt by l. van velthem (d), alwaar hy verhaalt 't gebed van Broeder , Alebrecht, handelende van de onbegrypelyke liefde van Chriftus t'onswaard. Ziehier zyne eigene woorden: Here! ik kidde hi defen bloede, Dat ons allen quam te goede, En bi diere onmeteliker maten j Eh diene onuertellikcr caritaten. Ons fpcïïen en ttïïm vind ik te zamen gevoegd by anna b yns (e) .' Ten is niet om {pellen Oft ooc $m tellen Quaet dat bedryven, dees Lulerfche clereken Si ontraden alle goede wenken. Reeds lang te vooren had onze jacob van maerlant (ƒ) deze woorden, dus te zaêm gevoegd, gebruikt , Cd) Spieg. Hifitr. B. I. C, XXI. vs. 32. (e) Refereyn B. I. bygebragt door huydecop. op de boven aangeh. plaats. (/) lnltud van den Rijmbyb. f. ƒ. C.  MENGELINGEN. *if bruikt , fprekendc van Nebuchodonofor , die Daniël voor zich liet komen: Omdat hi hem fintn drom tellc Eh htm hem warachtig fpcllc Hoe hi gode here bekende. Misfchien zoude men op deze plaats van maerlant kunnen aanmerken, dat fpCÏÏClt hier eigenlijk in de beteekenis van explanare voorkomt, en dus niet kan vergeleken worden met 't M-G. SmAA£N, narrare. -— Dan deze aanmerking zoude vaa weinig gewigt zijn. Het M-G. SniAA^H kan ook zeer wel in deze beteekenis genomen worden. Het zeggen van den Hccre Chriftus tegen eenen, welken hy van den «piaaden geest verlost had Luc. Vin, 55». rA-VA**^1 <\>nK a.n taK^A tpeitfAWMA- 9Ah nSSniAAX&A ®A** £iAn tatav^A <\>nS rX '• d 1 mni u naar uw huis, en fpel [d,i. kg, uit, verklaar] hoeveel God aan u gedaan heeft, kan ons ten voorbeeld hier van ftrekken. Het A-S Spelhan is in de Overzetting van boet mus (g) menigvuldigmaal inden opte) De Ctnfofot. Pbihfi ed. r aw linson. LI 2.  4i*. TAELKUNDIGE opgegeven zin gebruikt. Sueo - Goth. narrare. vs- 34. a^OetUjetb.] Het M-G. fcJlAtbl heb ik door ons tyoeufjettl vertaald. Eigenlijk zegt £}lAt}>I verftand, fin y dat door ons feJOebfr,eib ook naauwkeurig wordt uitgedrukt, en juist dat geen is, twelk de Hoogduitfchers <2Btfj noemen, 't M - G. j^A1!*1 komt af van fcJlA^AN- fapere. }:%%^lï\ is ons oude tyOCbfcftt of UloebbOttt. fapientia. by kihaen beide te vinden. ——- Tegenwoordig gebruiken wy ons tütjjSfjrib zonder eenig onderfcheid voor 'tM-G. fcKA4>I en fcR^tpeir*. de Hoogdui'tfchers nogthands hebben dit tot heden naauwkeurig onderfcheiden, door hun <2BtfJ. en SSktffjetf). a£^0Cb was oulinks ook. niet 't zelfde als ti)ö$: want dikwils vindt men tütjsj en b^oeb, als in beteekenis verfchillende woorden, byeen gevoegd. Voorbeelden hier van geven ons j. v. maerlant, l. v. velthem, melis stoke en anderen. — Maer om tot ons fyoebïjrib weder te keeren : men vindt by kiliaen 't niet anders verklaart, dan door Frugalitas, parcimenia. In dc door my gebruikte beteekenis vindt men 't even wel  MENGELINGEN. 41* wel duidlijk in de Sermoen, van St. Bernart (a). Die here feit Ic fel die wij [heit der wifer vetiiefen ende ic fel maken die vroetheit der vroeder te niete. Welke woorden genomen zijn uit Jefiüa XXIX, 14. alwaar onze Bybelverlalers hebben : de wijsheit fijner wyfen fal Ver gaen, ende het verfant fijner verftandigen fal fich verbergen. «. Eng. cither. Ons 0CÏ)t voor oft lees ik by velthem (d). Deji O) HS. bl. 130. a. (b) Bybel 1477. (c) Zie huyüecop. op M. Sttke B. III. bl. 370. (.d) Spieg. Hifi. B. U. C XXXII. vs. »I. en B. V. C. XUI. vs. 17. LI 3  4i3 TAELKUNDIGE Defe Rodolf, die was Coninc, Hadde an hem ene dinc, Alfe vor hem foude fpreken een man, Te barenteerdi in fine tak dan.; Ocht (e) pinchodi dicke met den ogen Daer hi fine tale foude togen; Oft werd ontverwert eh bleec. Nog eens by den zeken, fprekende van het beleg van Bruten door Keizer Hendrik: Daer werd ontboden den Keyfer coene: Datmen der fiat hem niene gaue, Eh dat hi haefielike trocke aue Ocht fi foudent met crachte faen Vander fiat met fcanden deen gaeft. (e) Dit ocU verklaart n loks volgends zyne gewoone geleerdheid door ook. Hoofd-  MENGELINGEN. 41» Hoofdftuk XII. VS. I. Epfocll.] Tegenwoordig is dit woord by ons, ja zelf by kiliaen niet meer, dan in de beteekenis Van Cadaver te vinden. Dat het eertijds in ons N-D. ook voor het Latijnfche Corpus gebruikt is, blijkt uit het ons overgebleven te zamengefteld woord £tjRÉ fitn. ckatrix, als zijnde een teeken, 'twelk in heivkesch na de genezing van eene wonde overblijft: want A6IK. hc. beteekendeby M-Gothen en A-Saxen eh anderen Ook caro. Acujil thcr lichamen (a) zijn vitia carnis. Zie verdek j. g. eccard. (h) junius (c) cn wachter, (d) <ÖUtï1«ettbe.] kiliaen heeft «ötUfft. Vtuns ,viuidus : et Leüis, alacer, agilis. In het A-S., Alem. en F-Th. is dit O) In de Catbecbef. Tbtot. incerti Mort. Weisfenberg, p. 64. (b) In Comment. crhic.in Catecbef. Tbeot.?. 120. (c) In Glosf. Goth. V. A6IK. (d) la Glosf. Germ. V. lkich.  4io T A È L K ü N Dl G È dit woord zeer gemeen geweest , by onze oude Schryvers komt het zelden voor. Van dit guÏH is ons tegenwoordig berqiURKen. refaUhre. <©utftïlfri is by kiliaen viucre. AS. Ejnccian, vMficare. Aartig Vind ik het Ysl. tttt)<\Via. viuificare. voor aanfieeken gebmykt: ^>2e|ït rif Krffo ockveyqva kerti fbt fcrintttrt ffocfo (*). /& « cö£ den Priefter geoorlofd vuur in de kerk te brengen, de kaarfen aan te fteeken en de klok te luiden. — <&UtK voor leuis, alacer lees ik in de vertaling van boethius (b): Peinjl dat dijn ghelue glat inde ongheduerick es. verdich ende quic. ende fule, datment niet langhe ghehouden can. — Die de verfchillcnde afleidingen van dit woord begeert te weten, zal daar in' voldaan wordendoor junius (/), ten kate (dj, wachter (e), en ihre (ƒ), by welken men ook nog voegen kan j. o. eccard (g) en j vor- STlUS (a) Ëriftinrettr %orl. oc Ketills, p 48. (b) De Conf. Pffi. 1485-.' f. 46. d. (c) In not. adWilleram. Parapbr. p. 134'. (d) Proev. van Qer. afleid, v. weeg. (e) Glosf. Germ. v. quick. (ƒ) In Glosf Sueo-Gotb. v. qwick. (.g) Op de bov. aang.pl. p. 136. feq.  MENGELINGEN, ivt stius (h). Onder allen deze voldoet my wachter het meest. vs. 3. 4&\Xtttt. ] Chuetien , ouaöen was een zeer gemeenzaam woord in 't Aleraan. en F-Th. M-G. UIijJAU. en A-S. Lpetïan. By kiliaen («) is OUCttett , als een oud woord beleend. By de Engclfchen is het imperfectum qtjoth, doch met onderfcheid, nog in gebruik, cn zy drukken er zo wel den tegenv/oordigen, als den voorleden tijd mede uit. s. jhonson (b) leert : „ qouth. verb. imperf. this is only part of cpo'San , Saxon. retained in Englifh, and „ is now only ufed in ludicrous knguage." Voor cpo^an lees cj>e!Öan, Dit A-S. woord heeft in den Infinitivus altijd eene e 1 of y hoe verfcheidenlijk het ook gefchreven Worde. EpeSan is het gemeenzaamfte. Epiö- (b) 2)«fud) dni<|«Hmmt. ubcr bie ©eutf. gmt&e te vinden in de SSft;trage jut critif. S2if?oj. l« ©cutf. ®pi«l?< VII. übl. 231. feq. (a) Diction. Etym. v. (pletteren. (£) Diction. of the Eng. Lang. h. V. M m  4" TAEL, KUNDIGE Epioblgan is in de vertal. van boethius (c) On^an hine ba hyppan. -\ heajam cpiooigan. d. i. toen begon hy hen te befpottcn en laffer in gen te zeggen. Epyööian S. Cathol. W„ B. p. 236. In ééncn Cod. Cantabr. (d) leest men wel Luc. IIII, 21. Epoa^au, en in éénen Cod. Bibl. Bod. {e ) Epoepa. Mare. X, 32. doch dit.is alleen een verfchil van dialect, veroorzaakt door de invallen van Noordfche volken (ƒ). Van dit oude -glfóttett is zekerlijk, het by kiliaen onbekend, maar in Noordholland zeer gebruiklijk Queêfïctt. blanat loqui. gekomen — Ook is uit dit verouderd woord, naar mijn oordeel, ons tegenwoordig liCHtCH, fabulari. oorfproiaglijk. Van dit oude 4&uebet1, qilftten wil ( c) De Conf. Phll p. 41. (d) Zienver dezen Codex het oordeel van th. marbsciuilus in Obfervatt. ad verftan. A-S. jS. T. p- 490. (e) Zie h. wan mi Catal. Codd. MSS. p. 82. (ƒ) Over het verfchil der dialecten in het A-S verdient vooral gelezen te worden het uitmuntend werk van g. h 1 ckes 1 vs Gramm. Sax. C. XX, te vinden im zynen Tbefaur- Ling. Septentr. Vol. ïi p. 88. De Infinit. Epoepa duidt genoeg asm , dat dit geen zuiver A S. woord is. iiickes. op de zo even aangeh. pl. Intcr omnes autem exoticos ferrbendj modos, quos Dano-Saxonica introduxit, maxime „«ft  MENGELINGEN. 4^3 m^mïi o-sïwosen, ook aRel- de»> ja zelf wil ju — hetF-'lh. kosok va-n mmmrte zelfde doen zyn, a* het F-Th giessen. fundere. Dat dit _ ma* * ft* hier liever af, dan dat ik den aandagt der kzcren meï het wederleggen van diergeiyke beuzelachtige atleidingen bezig zoude houden. #nftC.] t. v. velthem Doe iuam m echter vord die onftc Van onfer Vrouwen, die mi vorfiich, Daer k in mi.it f.echcde lach. Ook nog by den zeiven tuatlOtlttC d. i. wangunst. (») i iVantic noyt h genen tiden Op nyi, noch op wan óhfté tfoyt enige dinc tiegonfi'è. K {- „ eft obfervanda terminatio modi imïmtivi in a, abU)i„ÏÏ aa,?^ ^.V.|. voeg hierby (i) 1. c. B. VIII. C I. vs. 5- M m i  4*4 T A E L K ü N D I G E kiliae n onnen j. jonnen. Psm dikwils vindt men ditbyv. velthem ook gebruikt, als mede by ontienmaerlant, alwaar ik onder anderen lees U); Bidi onne ons God dat wi treden Opten riant ende fiaen in vreden Ter doet daer ons die wijch wert jlranc. Dit zy voor ditmaal genoeg tot bewijs, dat Ottnen en Wfïe* waar voor wy nu gunnen en gunjle zeggen, oudtijds in gebruik waren. Op eene andere plaats zal ons gelegenheid gegeven worden, om breedvoeriger over ideze woorden te handelen. vs. i 8. Sof.] Onder alle de beteekenisfen van het woord, jen Of door kiliaen en. plantyn (a) opgegeven is ook die van SI. indien. %üf door my hier gebruikt is by hen niet te vinden. — Het is een van die woorden , die mooghjk ten tyde van die twee Schryvers reeds geheel in onbruik geweest zijn. ~— Jn het A-S. (O Bneck. van tns Fleren Cruce. HS(a) Tbefaur. Ling. Teut.  MENGELINGEN. 425- A-S. is jip, 5yp, fi. Het Alem. erkent ook jof. Dergelyke voorzetting (prothefts) van j is niet zonder voorbeeld. Onz^ maerlant heeft zich menigmaal van dit woord bediend, en op het gezag van dien fchryver heb ik het ook genomen, om het M-G. zo veel als mooglijk was", letterlijk overtezetten. maerlants woorden zijn deze (b) de gefchiedenis van Jacob en Ezau, verhalende, om niet alle plaatfen by te brengen: Die moeder die fins maecte vele Dccte fin hande ende ftin kele Datten die vader vtnde ru Jof hy yet twiuelde van efau. Wat nu de beteekenis van of voor indien aangaat, daar van vindt men verfcheiden voorbeelden by onze Oude Schryvers. By melis stoke, leest men het ook in dezen zin gebruikt: (c) Si baden, dat fe God verdoemen Moejle, of ft gaven raet Tot fo iarnerliker dact, Merk (/;) Rijmb, f. 13. a. HS. (c) RÏjmkran. Ii. V. vs. 1184. Zie ook B. IX. vs. Ci. Mm 3  4*5 TAELKUNDIGE Merk op in het voorbygaan, dat Melis nooit ons ilt« bietl gebruikt heeft , rnaar het altijd op eene byzondcre wyze uitdrukt. B. V. Ic fal hem lifen fuiken lejfe, Pensde hl; behoudict leven, Ic doe hem difcipline ghevcn, Maar keeren wy tot ons of weder. Gen. XXIIII. (d) Die knaep antwoerde, of dat wijf niet en wilde comen met mi. Ghuld. Troon, (e) Ghi vint oec die rechte wijf heit in uwen monde of ghi vergeuet uwen fculdenaren opter fat dak ghi hi machtich Jijt eh of ghi god dancber fijt alle fijnre ghenadeliker wenken. Somerff. vander Guld. Legende, (ƒ) Ende vitus feide Dosh comen dine gode dat fi di genefen of fi mogen. Hier naede zoude men dit gebruik van of voor indien, fine particüta dubitandi voor bewezen kunnen rekenen. — Dan laat ons eens zien of men de oorfprong van deze beteekenis niet kan ondekken. ihre (g) leert ons , dat jcf in het Sueo-Goth. twy- fel. fd) Bybel. 1477- (e) bl. 65- a. (ƒ) f. XX. d. HS. lg) Glosf. Sueo-Goth. b- v-  MENGELINGEN. 4*7 fel. dubium beteckcnt. Hier dunkt my is de Etymologie van dit woordjen al gevonden. En dan beduidt ons oude jof, Of zo veel als er is twyfei aan. Deze afleiding fchijnt my toe wel zo veel ftreek te houden , als dc vergezogte, welke ons skinnbrus (h) opgeeft, het A-S. Jip van ^ïpan, dore. afleidende, cn dan zoude het zoveel als dato, naar zijn zeggen , beteckenen. . XUII. vergelsken met Mare VI.  428 TAELKUNDIGE merft. rander gulden Legende, (b) Mer fi leyden dat oge weder totfijnre ltat alfi beft mochten. — Dus vindt men ook UJOenfrQt waar voor wy nu woonplaats of wconfiede zeggen. In het zo evengen. werk. (e) Vergaue god dat die duuel fijn woenftat in di met en hadde. Met dit ons tOOOnfïat kan men vergelyken het CDe^el p-cebe. concionis locus van caedmon. 't A-S. Sreoe is ons «jêtaö. locus. <©fmaïet.j Schoon het M-G. MGA(JAN, fcribere. door ten kate (a)met ons ItlCÏDÊll, narrare, vergeleken wordt, dunkt my evenwel dat die geleerde man met deze vergelyking een weinig van den weg af is. Het M-G. M6A9A.1* konst my voor ons tttakn te zijn, het geen nu alleen voorfchilderen, pingere. gebruikt wordt, doch oulinks beteekende het ook zekerlijk fchryven, fcribere. Op deze onderftelling heb ik het hier ook gebruikt om het M-G. MGAtJAN uit te drukken. Een duidlijk bewijs voor deze Helling vindt men by onzen Dichter jacob van maerlant, (b) by wien (b) f XXIII. b. HS. («) Proev. vav Ger. Afleid, v. maei. {b) Spieg. Hifior. P. 1. B. VII. C wxv.  MENGELINGEN. 4*P yjitnfcriver en maler beide in de beteekenis van het Latijnfche peter, zonder onderfcheid, gebruikt worden: Een faïverc was in Vlaenderlant, Die malen conde an die want Eh met pincelen beelden maken, Èen weinig verder: Afe hi cmjle den duue} maken foude i Naer dat hi confte eh woude, Maecte hinefo hi lelijcft conde} Bine fcreuene lelijc vtermaten, Zie verder het geheele Capttel. _ Diergelijk een niet onderfcheiden gebruik fo'ft ook in het Sueo-Goth. plaats, volgends de aanteekening van den geleerden ihre iO, welke eene plaats uit de Hifloria Alex. M. bybrengt, die met de onze volkomen overeenftemt. %%t, fkrifwb Ut (ftftl «pKt Alexand.- 4, i. zy fcreven het beeld van Alepcander, ^ ^ (c) Glosf. Sueo- Goth. v.srifwa. Nn  43* T A É L K U N D I G E vs. 20. €>?etCtt.] Ons tegenwoordig gretig verklaart kiliaen door verax. Dit alleen heeft my bewogen, om het M-G. r)le?\£N door greten te vertalen. Het edjectivum QttÜQ , dunkt my, is genoegzaam bewijs, dat oulinks 't werkwoord gitten, 0ltöeri in gebruik geweestzy. Zie verder junius (a) en ihre (b), Hoofdftuk XIV. vs. 4. Zie het aangeteekende over dit woord door den geleerden huydecoper (af By kiliaen Vindt men ^mbarïjtetr. Praefectmvulgo Offi* énarius. Zie Verder wachterus. (b) ^ttt^ fcatfjt, by kiliaen officium, mumts', vind ik in eene z»n- O) Glosf. Gotb.v. T}lC\f\TS. (b) Glosf. Sueo - Gotb. v. geadig. (a) Proev. van T. en Dicbtk. bl. ƒ86., \b) Glosfar. Cerm, h. v.  MENGELINGEN. 451 zonderlinge beteekenis gebruikt in den Gulden Troen (c). Weet oec du minnende /iel dat gheen doecht en is fi en heeft een fonderlinghe ambocht eh die ambochten fijn in gedtiken dienfi eh die ambochten al heren tot enen gheefieUken leuen. VS. !§. i©an.] Schoon dit woord naar het oordeel van ihre (a) niet het zelfde zy, als het M-G. YAM> heb ik het evenwel hier gebruikt, om dat het onderfcheid zo gering is, dat het mooglijk meer een dialect verfchil, dan wel een onderfcheid van beteekenis zy. 3$atl, zegt kiliaen, beteekende oudtijds Defectus. gebrek, th. righards (b). leert ons, dat gwann ïn'tWelsch, ook week, flap, zwak. beteekent. vs. I5> J>tedte.] J-tudten is by kiliaen deficere, languefimt. Het A-S. heeft ook ppefcan. mori. Terecht merkt (O rol. 99. b. (« ) ln not. ad b. I. (£) Antiq. Ling. Brit. Tbefaur. Brilt. I7ff>- in N n 2  43^ TAEL K -U N D I G E merkt ihre (d) omtrend het Sueo-Goth. ^UJ^ïta. efu- . rire aan: quod ufus fignificationes verborum pro lubitu vel coarctat vel extendit. welke, aanmerking ik hier aangaande ons ftudtCP ook voor dc myne houde. Hopfdftuk XV. vs. 9. SBMtbttt-] Zelden leest men dit woord in het merrvouw. getal by onze oude Schryvers. Evenwel kan men niet zeggen het zonder voorbeeld te zijn. l. v. velthem (b). Eh oec mede dl igenecht . pat in fincn tiden gejeieden '\ " < -" 1 ' ■ Van allen landen, van allen diedcu. 1 o. Cftft. ] De verwisfeling van fïj en f heeft in dit woord by ons wederom plaats. De verwandfehapte taa= U) In Glosf. Sueo-Goth. h. v. {h) Spieg. Hifi. B. I Cl vs. 4».  MENGELINGEN. 43? taaien behouden de f, als A-S. epï. F-Th. Afür, Het Cimbrisch verwisfeld de f in p. als IBIU. CCtJtec en efljt vindt men 't meest by de Ouden gebruikt. Zie het aangeteekende van huydecop. over deze woorden op M. Stoke (a) ; doch daar is etljt, efÖtCl- altoos daarna, postea M-G A^T/Y- na , aktaJI*. A-S. aFcep. «ftcr of ccfiter beteekent hier wjus, wederom. Voorbeelden hier van Zijn voor handen in den Gulden T oen (?) ? «fr/pM pfo* die bliuet alle tiji in god ende fat oeek g*d. Die efter finen naejlen die hy fat niet en n&nW hoe mach hi god minnen. enGen.XXXV.9- (?) Ende God openbaerde echter iacob nadien, dien H weder comen was. de Vulgata heeft : 4pparuit autem iterum Deus Jacob postdam revcrfus est. (a) R. IV. vs. ?S8. VII. vs. Ö34- x- vs' (&) fo. Z4- b; (c) ityfo/ 1477- N n 3 LIJST  434 TAELKUNDIG E L IJ S T VAN VERGEL YKING TUSSCHEN DE LAPLAND SC HE E N NEDERDUITSCHE TAAL. Wanneer ik voor eenigen tijd de hier agter gevoegde lijst van vergelyking tusfchen onze taal en die daLaplanders zamenfteldc, was mijn voornemen, om daar voor af te laten gaan een breedvoeriger onderzoek over de oorzaak der zoo klaarblykelyke verwantfehapping dier beide talen; dan, daar ik in het volbrengen van dit Stukjen, door verfchejden bezigheden, verhinderd ben, cn my thaiids nog den tijd ontbreekt, om het zelve nu in dc vereischte orde mede te deelen , wil ik het liever te rug houden , dan onvolkomen hier by voegenj daar ik my thands vergenoeg, met alleen aan te merken, dat men de Laplanders voor de eerfte inwoonders van het oude Scandinavië houden moet, en hier uit de overecenkomst met onze taal afleiden. Dit zullen wy in het vervolg nader aan toonen, injusfehen kunnen de les- tw-  MENGELINGEN. 435* Êcrrainnaars, over de overeenkomst der Laplandlche taal met de onze,oordeelen uit de bygevoegde Woordenlijst. Abletis, ptger, by ons nalatig. A-bletisWuot pigritia, nalatigheid. Addan of addanes, refpiratio, adem'. Aüdanet, refpirare, ademen of ademhalen. Adeles a l m a , fff" een man van adeh Ah, interj. tum, gebod. B o r , Jandapila, feretrum, baar. B « n k , fcamnum, bank. C. apel,' Jacelluffl', kapel. Captein, centurio, kapitein. Capitel, camt, kapittel j hoofd ftuk. Cristall, crifiallus, kriftallijn. C tt r i s t e t , bap'ifare ,kil. feer fïen boetl, ook v indt men by onze oude Schryvers kerjfinen. D. ^ of &°gfe, kil. IJOetttett. Doptet, infantes in cafu necesfttatis baptifave, nullus li* eet ad fitfacerdos, by ons in het algemeen doepen. E. Jobber, urna,fttula, emmer. Ejet, errare, kil. erlttl. Eik , quercus, eik. Ekewe, acternus, eewig. Elefant, elephasy olifant. F. F adder, compater, kil. glje-fcat^, F a l s k e , , dohfus, valsch. Falskalat^, ƒ«/ƒ**, valschlijk. Fang, captivus, gevangen. F a n g e t , in carcerem conjkerfo vangen, F auto, frigilta, vink. Oo. z Fastfo^  «He .TAELKUNDIQE Fasto, jejuninm, vaste. Fastqt, cibo Je abfiinere, vasten. Fastatet, compvehendere, bevatten. Febet, nutrire, diere, voeden. Fedo, nutrimentum, voedfel. Fedojlant, f atria, fiolum naiak, vaderland. Feil, vitium, feil. Feilot, dejicere, feilen. Fiad, 'mimicus, vyand. Ficon, ficus, vijch. Fiks, qui idaetatis est, ut. facienja peragere fosfit, in den zelfden zin kan ons fix genomen worden. F i k T e t , pugnare, vechten. F i k t e j e 5 pugil, vechter. Filo, lima, vijl. Filotet, limare., yylen. Flitoq, diligens, vlytig. Fred, fax, vrede. Friar, procus, vreyer. Frije, liber, vry. Frua, domina, vrouw. Ful je t, fiequi, comitayi, volgen, FypLKEj/wfe, volk. Fy! vak! foy.  MENGELINGEN. 44t F f n s t e r, fenefit*, venfter. Fcrmynpar, mor, voogd, by onze Ouden »wmond. Forsta, Princeps, Vorst. Forstawuot, Principatus, Vorftendom. G- Gaffel, furca, gaffel. Gaits, capra, geit. Galg, patibuhm, galg. Garden, w'& , praedium, gaerde. Gas, «w/w1, gans. Glas, vitrum, glas. Grabja, injlrumentum ferreum , qua fcditur terra 5 by ons'een gr*»/, zekere zoort van fpaden. Grase, gr amen, gras. Grawes, grauw. Graupe, /evw, gruppe, greppe. Grurbe, bet zelfde. Grudnot, medltari, perpendere, gronden, door* gronden. Gruqna, viriditas, color viridis, groen, G d l l e , aurum, goud. G^rdna, /^«/«", gemc. Oo 5 W.  Ut TAEL-KUNDIGE h. : I"Tabn, pertus, haven. Hagan, Jépes, fepimem'urn, hage, hegge. Ha kan, uncuSy haak. Haldet, fervare, tenere, houden. Haldeje, qnitenet, velposfidet, houder. Halm, calamus, kil. fjalltt. Hals», focdle muller urn, Halsdoek \ Harpo, cithara, harp. Hatt, pileus, hoed. Hednig, ethnkus. gentilis, heiden. Heima, heimel, domus, kil. ïjepitt Helwet, orcus, hel. Heretet, impedire, hinderen. Herr, dominus, heer. Hora, meretrix, hoer. Hvd, pellis crasfior, huid. Husm a nne , damefiicus , villkus, huisman , in beide beteekenisfcn by ons bekend. Hut tan, qffidna fuforia- metallorum , hutten, viergieteryen by ons ook bekend onder den naam'van ylerhutten. Hweit, Trkkum^ kil. toepte. Hölek , non dïiïu., by onze Ouden is halen verzwygen. Ha-  MENGELINGEN. 44* Ha let et, perfuadere, overhalen. Ha nog, mei, honing. I. Gonf. j agat, depellere, jagen, wegjagen, uitjagen. Jagoje, qui expellit, jager uitjager, wegjager. JonkaRj generofus, , jonker. Jxjva, judaeus, jood. Jumfer, vir go, juffer. T u o i k e t , Lappmum more canere, met dit woord heeft om juichen zeker eenige overeenkomst, alhoewel het by ons geen eigenlijk zingen beteekent j doch daar wLfe» en zingen beide eene vreugden bedrijf 'te kennen geven » zullen ons juichen,hen £^>J. waarfchijnlijk van dezelfden oorfprong zijn. K. A J^adde, ripa, littus, kust. K a d n o, cantharus, kan. Kaipe, mentum, kin. Kakko, placenta, koek. Kalbe, kalf. Kalk, kalk. Kaljes, frigidus-, kom. Kamb,^«, kam. Kam*  M4 ÏAËLKÜNDIGÉ Ka mm as, camera, kamer. Kampotj .eertare, by ons kampen, by de Öudeii kempen. Kannèt', posfè, kunnen,* Ka po, pallium, by ons noch bekend' zekére mantel onder den naam van kapot. Kapper , mitra, by ons een kaper zeker Zoört var* hoed. Karg, vigor, kracht, zeer gemeen is de verblaak fing der r met de naast byzijnde vocaal. Kaxt o $ feles, katten, meerv. van kat; Keïsar 9 caefar, Keiler. Kirkö, iemplum, Kerk. Kist6, arca6 cijla, kist; Ki«lö, gula, de keel. Kjallar, cella, kelder. Klare s, liquidus^ klaar. Klemt et, campanam pulfare. kleppen de klok. Klit, creta, krijt. Klubbö, clava, knuppel, knods. Klump, globus, klomp. Konoges , Konogs , könogas, Mi koning. Könogrik, regnum, koningrijk,Kordne, hor deum, koorn.  MENGELINGEN. 44? ! Koss, vacca , koe. I Kr ai, flrepitus, fonkus, onze Ouden hadden gecri en eri voor gefchreeuw, zie velthem. '. Krammar, mercator, inftitor, kramer. I Kras, ver gala ferrea, qua purgatur fclopctum. By ons een krasfcr. I Kreatur, creaturd, kreatuur. I Kristal, criftallus, kriftal. I Kron, corona, kroon. Ij Kronet, coronaire, kroonen. I! Kronem, ipfe actus dum rex coronatur, króonilig. I Krubbo, praefcpe, krebbe, kribbe. I Krudda, aromata, kruiden. 1 Kruos, crux, kruis. l| Krus, vas figulinum ; een aarden pot, byonsookgc* noemd een kruik. I tr ...7_• «, 1 •. r 1 1 . -.. 1 xvkut, py« pyrius, kiuic or pusoruit. Kuoppar, cuprum, koper. ; K^nsta, ars, kunst. L. Ladö, onus fclopeti, lading vah het geweer. Laid et, ducere, leiden. Laideye, ductor} quiducit, leider, leidsman. Pp LAt«  4frf TAEL KUNDIGE Laike, piger, lui. La ina, mutuatie, leening-. Lamb, agnus, lam. Lamp o , lucerna, lantaarn. Land, regio, Xsn&fchap. Schap ïs flegts een uitgang, doch land het zakelijk deel van bat woord. Lang,;« dudum, lang. Lassa, vehes, een last. Lastot, vituperare, lasteren. Lat tas, arms, membrtm, lid, leden. Laulot, cantare , kil. ÏQÏÏen , numeros non verba canere. Laulom, tautus, kil.' M, ratio harmonica. Lautet, fonare, luiden. Legget, ponere, leggen. Leid, taedium, leed. Lejon, leo, onze Ouden ÏTdOett- Zie het voorbeeld ; door my uit den Rijmbybel f. 300. aangehaald in de aanteek. op maerlant fp. Hist. bl. 78. Li kot, arridere , plaiere , ly kenen , het ly kent my wel, d. is, het ftaat my wel aan ILikt, reconciliatus, kil. ït'fft, ^««*, j&Za»«i zekerlijk woorden in welke het zelfde denkbeeld heerschï, dewijl" eene verzoening niets anders aanduid, dan ec ie vereffening van een gerezen verfchil. Liljë, liliam, lelie. Li-i  MENGELINGEN. 447 ... • JbrnV i ix»M Li ne, fi»«w 5 «jn- LINOK, rf, KIL' *** ^ Lotto, yór;, lot. Lust, eupiditas, lust. Lykko, ƒ«•:«»*, geluk- Ladet, oW, laden, beladen. L«kso, ïectio, lefing. LaRet, docere, keren. M. Ma let, ««few, malen. Malek, menfwa, kil. mael Mallas, *ukm, maal, mailtijd Man o, hm, de maan. Mart, martes, matter. M a r t n a, mundinae, markt. Masset, amiture, misfen. Mast, malus, dc mast van een fchip. Mato, vermis, kil. maeue, * «• . k i l. l«a# van koper, fflvei en ma§'C t, Matteles, mogelijk. Meiniö, opinio, meening. Pp z UlL'  **? ■T A E L K U N D I G E Melk e, kc, melk. Menster, exemfar, monfter. Messo, >»«/&, «/^ Dei. kil, miïf? Jaamu res JL mna. 3 Mïl, milliare, mijl. Milke, /k, melk. Mod, animus, moed. Zie kil. Mur de, pulvis by ons m*/, volgends kïliaen, ook ghemul, dat men vindt by maerlant, fp Hisror. III. ui. Cap. 7. Bybel. 1477, Gen. xxvin. ï% Mur, murus, muur. Mylla, mok, molen. Mynt, moneta, munt. Mahlet , ma]en. Ecn woordb j d noch m gebruik vopxjctiderep. 3 M fl t , menfura, maar. Man, «, byonsouJings w Z.e kilialn, nu Mark, fignum, merk. M d r k e t 5 fignare, merken. MnRRo, merie, merrie, zie kil, ■ M a s t a r , magister;' meefter. • Motet, metiri, meten. - Mutar, meter. M-} t« (OlKèvf °\ ;Cf .w5r*gmi . ,.M recht. Rektesf^rDog, jufiificfltus, gerecbtverdigd:  *N T A E L K U N D I G E RlDET, equitare, ryden. Rigges, annulus, ring. Rik, divitiae, rijkdom. Rik o, dives, rijk. Risse, vir ga , rijs. Rvn a, fermo, by onze Ouden beteekent fufurrare., Rönt, macer, rank. 1 ' s. Sadde, arena , zand. Saddet, mit tere, zenden. Sag, ferra, zaag. Sajet, ferere, feminare, zaaijen, Sajo, zaad. Saipo, fmegma, zeep. Sa log, beatus, zalig. S al tot, y&fe condire, zouten, inzouten. Si do , latus, zyde. Sigl, velum, zijl. Signet, figillum, zegel. Signetet, obfignare, zegelen. Sikker, AO«r, veilig 00£ Z^QX fc, v. zijn levert zeker zyn, d, i. veilig zijn. Silb,  M'ÈNGELIN GEN. Silb, argentum, zilver. SiraPj fyrupus, firoop'. S k a b ï n ö, pudor, fchaamte. Skada, damnüm, fchade. Skadot, nocere, fchaderi. Sk ad al Ats, damnofus, fchadelijk. Skaffot, cömparere, fchaffen, aahfchaffert , verfchaffen. Skalk, nequam, nebulo, fchalk. Skans, munmientum, ichans. Skappo, theca, kiliaèn, fcjfjÖlJ* Skatte, iributüni, cenfus, fchatting. S kittab., fagittarus, jaculandi, peritm, lenufter. Skol, fchola, fchool, Skuldo, culpa, fchuld. . . ... bsjpèfl t*'"i'-a ;v.f Jais«ï2 Skank, munus, geichenk. Skanket, donodare, fchenken. S l a j, genus, (lag, b. v. zulle flag van goederencffit. Slakt, pecus mactanda, flagt. Slaktet, tnactare, Aagten, Slokt, genus, £magt. Smak, gefius, fapor, fmaak, i, j'.< **Srt«<^ (xitjïat3 Smakot, guftare, fmaken.  4f4 TAELKÜNDIGE Smidd , faber , by onze Ouden wordt fmid ook in eenen meer algemeenen zin gebruikt, onder anderen vindt men by maerlant, houdfmit, Sptegl. Hifior. I. VU. xi. vs. yz. ii. d. bl. uy. daar hy van den Zaligmaker zegt: —— Jofeph , die ftjn Vader hiet # Was een smet houtinen werken: Eh luut alkent onder die clerken Temmerman eh fmet alfèwak, Dief feghet ment fmede in Dictfcher tale. Smidd et, eudere, fmeden, Snaito, incifio, fnede. Snaitet, fecare, incidere, fheiden. Sok kor, faccharum, fuiker. Sa ld at, miles, foldaat. Spa re t, parcere, fparen. S p e j el, fpeculum, Ipiegel. Spelmanne, muficus, fpeelman. Spikar, clavusferreus, ipyker. Stad, urbs, ftad. Stadfo, poctus, locusubi cymbae, adUttus etpptlluntm, kiliaen, fiaefce, ƒatio navium, /ct/ki. Stal, fiabulum, ftal. Startek, contumax, iWftarrig. Stabel, «rai, ftevcl. Stin*  MENGELINGEN* 4JT Sttnfast, perpetuus, ftandvastig. Stol, fella, ftoel. Straf, peena, ftraf. Strit, contentio, ftrijd. Streng, riffdus, ftreng. Stur, gubernaculum, ftuur. S t 5 m p e l , ftgnum, typus, ftempeL S t ft r k, acerbus gujlatu, ftark. Suddar, peccator, zondaar. Suddo, peccatum, zonde. Suorta, niger, zwart. Sures, ecidus, zuur. Swaikes, tpuifacik commoveri potejl, zwak. Swalfo, Hrundo, zwaluw. Swerde, ghdius, zwaard. Swine, zwijn. Swisko, fiageiïum, zweep. S^lo, anima, ziel, SSlskap,ySetów, gezelfchap, Sftw. of S5wa, mare, oulings by ons feeutóe. Zie kiliaen, men vindt het by maerlant» m. stoke cn hunne tijdgenooten. Qqa. &  4/8 T» A E L K XJ N D I G E T.hoft (ï&?i^3 Wv-"' - r**^A,ojmV2 W-kis <»kür& eojffcg ade, radum, wade. Zie Kit. . . T_j • ■ ■ ■ * ' w*m : ••^t«a»ïai2 Wagn, currus, waeen. Wahro en w 4.0.0, merx, waren, koopwaren, W a k o, fisfura, Jive apertura-ghad, Wak. - r j Wakt?  MENGELINGE N, 4y#:, Wakt, cujïodia, wagt. Wall, munïmentum, wal. Wandertet, ambulare., wandelen. Wane, pequria, kil. töatl, indigentia, inopia. War et, cufiodire , kil. töaerrn, vet. cuf.odire, fervare. Men vindt het by onze oudfte fchryvers. Wa r t o, verruat, wrat, met omzetting der a en r, waar van meer voorbeelden zijn, het zelfde woort. Wax, ceta, wasch. Weid ar, vcnator, kil. tutpbflier en tueubttlailj venator, auccps. weiden, is by de Laplanders ve-; nari, wy vinden ons tüdünt, dat hier mede overeen , zoude ftemmen , niet by kiliaen, doch tafelen niet of het is in gebruik geweest, wy hebbenbier van nog overig ons weydtas- by kil. tüfnüfacft, pcra venatoria. We r m o, caïür aejfhus, warmte. Wers, verfus, vers. Werte, pretium, waarde. Wid, latus, wijd. Wid net, vin:ere, winnen. Wid nar, viclor, owwinner. Wikt, pondus, wigt, gewigt. Wiljo, voluntas, wil. Wi n , vinum, wijn. Wis3 mes, modus, wijs.  46» TAELKUNDIGE MENGEL, Wisar, praeceptor, onderwyzet. Wisses, certus, wis. Witt, intcllectus, ril. töttC, tölttC, ingenium. Men vindt dit woord in de Sum. le Roy, 1478., f. 6. a. Defe thien geloden is een ygheUc Jculdick te houden ,die tot fynen iaren ghecomen is of fin eh wit heeft. i Thands zeg ik van dit woord niets meer j doch befpaar het, tot dat ik gelegeuheid zal hebben hier over breeder te handelen. Wuoogo, canae, wieg. Wvoüoe, fdva, woud. W5psa, vefpa, wepfe. WöR-ald, mundus, wereld. W5rdo