VERHAAL van den eepleegden MOORD, in den nacht tusfchen den 24 en 15 December 1783, aan boord van het schip, JAVA. Getrokken uit eenen brief van den Lieutencini Ingenieur lusson, Lid van het Genoot* fchap der PVetenfchappen en Konpen te batavia, aan eerf zyner Vrienden, ridder van, Maltha, en voorheen Capitein van het Voetvolk, in dienst der Nederland- sche o'ostinduche compagnie, met eenige aantekeningen van den / Brieffchryver., fc Uit het Fransch vertaald. V Te MIDDELBURG, By PIETER GILLISSEN enZOON, Boekverkoopers. ■bidcclxxxv.   UITTREKSEL eines Briefs van den Lieutenant Ingenieur lus s on, aangaande den gepleegden Moord, in den nacht tusfchen den 24. ên 25 December 1783, aan boordvan '/Schip java; en eenige aanmerkingen , betreffende den Vice-Admiraal rad er mac her. MTN HEEK! In hope, dat gy deeze in goede'gezondheid zult ontfangen, neem ik de vryheid u te begroeten, en te melden, dat Mevrouwe V. S. W. S. den brief wel ontfangen heeft, welken gy de moeite raamt my, óp het oogenblik iriyner infcheping, voor haar ter hand te ftellen. Gy verlangt zeker]yk naar eenige tydirigen; het fchynt my toe, dat het rioodlottigfte toeval my gefpaard heeft, om 'er u zeer droevige toetezenden, dewyl ik ontkomen ben uit een verfchrikkelyk toneel, dac *an ons Boord zich heeft opgedaan, 'twelk aan zes perfonen het Leven, en gevaarlyke Wonden aan vyf anderen gekost heeft, én zulks door agc A- *  co of tien ellendige Chineezen, welke, zonder onderfcheid van rang of kunne te maken, zyn aangevallen op alles, wat hunne moorddadige hand heeft kunnen bereiken. Men moet my tellen onder het getal der gekwetften; en onder de vermoorden , den Raadsheer radermacher, myn' Voor(lander,myn'Vriend!.... Zo ik gelooven mag, dat ik uw geduld niet zal vermoeien, zal ik u eeneflaauwe fchets geven van dit droevig en zeer ongelukkig ongeval: H;e zal zo goed of kwaad het wezen mag, gefchreven zyn. Waarom ik u vooraf verzoeke my te verfchonen: want 'er heerscht by my een zekere wanorde omtrent dit zo afgryslyk onderwerp.; in zoo verre, dat, zoo dikwerf ik daar aan gedenke, ik geloove, dat myn verftand buiten zynen gewonen zetel zy: ik kome ter zake. Het was den 24 December 1783, datwy ons, volgens de opgaaf onzer Zeevarenden, bevonden op 21 graden 25 minuten zuiderbreedte en 92 graden 38 minuten lengte; endeezeverfchrikkelyke gebeurtenis viel voor des avonds tusfehen 9 en 10 uuren. * Wy hadden als toen een zeer fchoon weder; 'onze zeetocht was , zedert ons vertrek , welk was, zoo als gy u herinneren zult, op den 17 "November 1783, toen wy van de Rede van Batavia onder zeil gingen en dezelve verlieten, zoo ge-  C 5 ) gelukkig als gunftig geweest: naar onze gewoonte, aten wy dien avond, den 24 December, ten 8 uuren , op het Half dek , en misfehien was kwart voor 9 uuren de tafel reeds opgeruimd, en zelfs het licht daar van weggenomen. Eerfte kwartier maan zynde, was het dien avond zeer donker, 'twelk vermeerderd wierd door den hemel van de Tent, die over onze tafel gefpannen was. De zee byna zonder eenige beweging zynde, en zo ftil, als wy dezelve noch ooit gezien hadden, gepaard met eene verfrisfehende koelte, bragt ons in eene aangename droefgeestigheid. Wy zaten met ons agt Perfonen byna rond de tafel , te weten, aan ftuurboordzyde, Mevrouw Radermacher, de Kapitein Tromp ( van Hoorn) en de Vrouw van den Predikant Metzlar, of de Predikant zelve, wyl een van beide aan backboord zyde gezeten was : Ik en de Chirurgyn Paftni zaten, zeer naar ons gemak, op een Rustbank , aan 'teene einde van deze tafel geplaatst, hebbende het rad van't Roer agter tegen onzen rug; aldus gefchikt, zaten wy elk diep in gedachten, zondereen woord te fpreeken, 'twelk tegen onze gewoonte was. Wat verder aan de linkerzyde, van de fpiegel naar het voorfchip, by den trap, welke dientom uit de Kuil naar het Halfdek te klimmen, was deRaadsA 3 heer  co heer radermacher, ónze Vlce• Admiraal\ gezeten, die de gewoonte had, na het avondmaal, om in zynen Leunftoel te gaan zitten peinzen, cn zyn tyd tot tien uuren doortebrengen, wanneer hy henen ging, ons, noemende ieder by zyn naam, vriendelyk een' goeden nacht wenfchende, en altoos zyne beminde wederhelft zorgvuldig aanmanende hem te volgen , 't welk doorgaans verzeld ging van een' aardigen trek, die ons'allen eene vrolykheid inboezemde. Wat betreft zekeren Nanning, Capt. Lieutenant aan dit Boord, en die de Officier was, welke de wagt had, hy was geplaatst op zyn' post; ik meen voor het Compas. Zodanig was onze gefteltenis, en de plaatzing, waar in wy ons bevonden, wanneer eene buitengewoone en zeer harde kreet, welke zich liet hooren, ons opwekte uit deeze foort van flaapzucht, in welke onze geesten gedommelt waren. Het was een fqhrikfchrecuw van den Capt. Lieutenant, die op zyn'post verrast, door moordenaars, welke reeds met tweeftceken den Heer radermacher getroffen hadden, onder hun ftaal, waar van hy zelve tien wonden bekomen had, nederzeeg! .... Die ellendige Chineczen, zich in hunne woede ophoudende met dit tweede flagtöffer te doorfteken, lieten my en, de andere perfoonen, gezeten zoo als ik hier boven,  ven gemeld heb, mogelyk noch voor een rainuc of twee gelegenheid, om aan de waarheid van deeze wonderlyke omwenteling te twyffelen; in zoo verre, dat ik by den eerden kreet geloofde , dat het, zoo als de Hollanders zulks noemen, een grapje van Nanning was, om ons uit onze droomigheid te wekken; maar eenige doffe ftooten, die ik agtereenvolgende hoorde toebrengen , eenig ligt voetgefcharrel, en de Edel Heer radermacher langs my henen tredende, met het hoofd gebogen, in zyn over een gekruiste en opgeheven armen gedoken, zonder my te antwoorden, op myne vraag, wat 'er te doen was, deedt my zeer fpoedig van houding veranderen; voor al, toen ik een tweede kreet hoorde, welke my toefcheen die van eene Vrouw te zyn. Ik fammelde niet langer, en repte my van de Rustbank naar de Campanje , over het Nachtlicht, of het Compas-huis, ter zyde het Rad van het Roer geplaatst, henen fpringende. Ik liep ten fpoedigften in de kamer, die de Capitein aan dea Edel Heer had afgeitaan, en zocht daar wapenen ter myner verdediging : wanhopig zynde, door het niet vinden van dezelve, klaagde ik myn ongelukkig lot den Hemel, die my fcheen aan de woede van moordenaars overgeleverd te hebben, 'en liep fncl weer naar buiten, zonder den Heer A 4 "RA-  ( 8 ) radermacher gezien te hebben : die Heer, flegts even tyd gehad hebbende, om van de plaats, waar.hy den doodfteek ontfangen had, te gaan, en ftokftyf in zyn bed neder te vallen. In aller yl 'er weder op uitgaande om elders wapenen te zoeken, en komende van de Campanje langs de linker zyde van het Halfdek, my bevindende eeq weinig voorwaards van den trap, die naar de Kajuit gaat, zag ik aldaar eenallerlofwaardigftedaad van zekeren flaaf, juillet genaamd, welke zyne Meesteres redde uit de handen van twee Chineefche moordenaaren, die haar reeds twee fteeken hadden toegebragt, de eene aan't hoofd, en de andere in de regter zyde. Deeze jonge Vrouw, in onmagt neergezegen onder de handen van deeze moordenaars, ftond het llagtöffer hunner razerny te worden, zonder den y ver en de handigheid van den getrouwen flaaf Juillet, die zich op hen wierp, gewapend met een pistool, waar van hy zig, hoewel nietgeladen, ber diende, als van een kleine knots om hen te flaan, zich dus verdedigende, en zyn meesteres reddende, welke hy in zyn linkerarm omhelsd hield, haar (kepende naar de plaats, van waarikkwam. Digt by deeze plaats, waar Mevrouw Radermacher gered was, zag ik den LieutenantNan■iiing uitgeftrekt leggen! Hy was niet meer. Ter naau-  C9 ) naauwernood was de Echtgenote van den lieer radermacher buiten gevaar, en ik Wedergekeerd op de Campagne, of ik liep naar eenige fnaphaanen, die aldaar in parade lagen. Ik meende, dat zy geladen waren, en met veel moeite maakte ik my van een derzelver meester. Wederkeerende, ontmoette ik den Chirurgyn Major Paföni; wy beloofden elkander te zullen verdedigen , onze geweeren kruiswys leggende tegen de post van de deur zyner Hut; maar deeze verdedigende ftandmy te onnut fchynende, fchoot my in den zin, om onzen eerden Stuurman, den Heer Genie , optewekken , welken' ik meende ter rust gegaan te zyn in zyne Hut, welke gelegen was tegen over die van Pafim. Ik ging met te meerder fpoed derwaars , dewyl ik een' der Chineefche moordenaars , met een ponjaard in de vuist, zyne woede zag uiroeffenen, op het naburig bedde van de Hut, naast aan die van Ge^ me aangelegen; by geluk was 'er geen mensch in; maar hoe groot was myne verbazing, toen ik , met myne hand het bed van Geme betastende, ontwaarde, dat 'er geen mensch in was; terwyl ik te rug keerende drie moordenaars zag, die met het (taal in de hand op de Campagne aanvielen. Dewyl die plaats vee'al verlicht was, kon ik deeze Booswigren zeer duidelyk -tien : A 5 Een  C ra ) Een hunn;r raakte wel ras handgemeen met Pafinl, die zich uit al zyn best verweerde; maar zich gekwetst gevoelende, liet hy af, en zyn moordenaar', te vreden met hem'eenzwaare wond in den buik te hebben toegebragt, vluchtte elders heen. De arme Pafini viel omver op zyn bed, en weder tot zich zelfs gekomen, floot hy zich op in zyne Hut, zich door deeze voorzorg bevrydende voor de woede der andere moordenaaren. Een tweede Chineefche moordenaar kwam op my af; deeze, even gelyk een man, die zich in een gedekt postuur ftelt, om te fchermen, dreigde my met eene foort van voorzorg, terwyl de derde moordenaar, een weinig meer verwyderd dan de myne , zyne woede onnuttclyk uitoeffende op een bed, geplaatst in de Hut, naast die van Pafini, zynde van den Derde waak Ditks, die by geluk daar niet in was. De moordenaar, die het op my gemunt had, tegengehouden met de tromp van myn fnaphaan, welke op het midden van zyne borst aanlag, ftoni verzet over myne gelatenheid, en van myn toefchrecuwcn in het Maleitsch, dat ik hem overhoop zou fchieten: op het tydftip, dat ik meende vuur op hem te geven, voor een oogenblik Verfleld Ihcnde, gelyk. een mensch, die den dood wagt >  C ii ) wagt, flaakte hy zyne woede tegen my; mw zich fpoedig hertellende, nam hy het korte oogenblik waar, dat ik myn geweer herftelde, om ten tweeden male vuur te geven ; hy wendde promptelyk de loop van het Snaphaan af, en voet op my winnende, naderde hy, en ftiet my het fraai in het aangezicht, beneden het linker oog» Deeze fteek, offchoon dat gedeelte van het aangezicht niet doorboord hebbende, liet echter niet na zeer gevaarlyk te wezen; de ader doorgefneden zynde, kon niet dan zeer bezwaarlyk gefloten worden; en de bloedftorting, welke daaruit volgde, duurde tot drie uuren in den morgen. Gy kunt hier uit begrypen, Myn Heer, hoe veel bloed ik verloor! Myn moordenaar, ongerust en weinig voldaan, deedt eenige pasfenagter uit; voorts weder op my aanvallende, zocht hy my eene andere fteek toetcbrengen; maar het geluk wilde, dat ik dezelve afweerde, door middel van de loop van myn Snaphaan: zonder dat, was het met my gedaan geweest; dezelve kwam ruimfchoots aan op myn linkerzyde beneden de borst; deeze fteek zou zekerlyk allerdoodelykse geweest zyn , zo ik 'er over moet oordeelen, naar de kracht, met welke de moordenaar op my aanviel. In deeze afweering , is opmerkelyk, dat het Snaphaan den dolk ontmoet hebbende, over-  (ia) overdwarsch langs myn lichaam floeg, en die wederflag deed my meer pyn, dan de wonde, welke ik in het aangezigt had ontfangen; want geduurende veertien dagen, voelde ik altoos die wederflag op zulk een verontrustende wyze, dat hetmy, van tyd tot tyd, eiken dag, toefcheen, als of ik 'er fchielyk aan zou overlyden, hoezeer ik op het oogenblik, dat dezelve my werd toegebragt, dien flag naauwlyks voelde. Myn moordenaar door een ovcrylende vlucht verdwynende , en ik my zonder eenig nut gewapend ziende, ging ik op nieuw naar de Kamer van onzen Vice-Admiraal radermacher, zonder te weten, dat ik wierde opgevolgd door eenen anderen moordenaar, die my van agteren dacht te doorftooten; my twee fleeken toebrengende, de eene aan myn midden, en de andere aan de linker zyde, beneden de ribben, maar myn luchtig kleed, 'twllk opwabberde, door de beweeging, waarin ik was, vong deeze twee fleeken, die, gelukkig voor my, de laatfle waren! Aan het inkomen van de kamer van den Heer radermacher bevond zich Juillet, de getrouwe flaaf van Mevrouw, gewapend met een degen; ik nam hem dezelve af, tegenzynendank, hem radende de deur toeteiluiten, en met een pistool in de hand, offchoon ongeladen, eene goe-  C 13 ) goede gelatenheid te houden, en boven al, om niet open te doen zonder myn order. Met een degen gewapend, vloog ik ter hulpe van hun; die ik in gevaar agtcde, my'herwaard en derwaard wendende met omzigtigheid. Ik voelde aan myn hielen, dat 'er iets was, waar over ik fchier zou ncergetuimeld hebben ; dus draaide ik my om, en zag met grootc ontfleltenis, dat het onze eerfte Stuurman Geme was, wiens uitgeftrekt en bloedend lichaam aldaar ter nedergevallen was; zynde het niet dan met de innigfte ontroering, dat ik dit nieuw fchouwfpel aanzag. Nog een ander gaf my geen mindere aandoening: het was de arme Capitein Tromp, die, geheel bebloed, ontfnapt was aan vier of vyf moordenaars, waar tegen- hy boven op de Campagne had moeten worftelen , en waarvan hy, door een pistool fchoot in 't honderd gedaan, zich verlost, en die genen op de vlucht gedreven had, welke onder de Campagne waren, zynde mogelyk die, tegen welken ik heb te doen gehad* Tot op dat oogenblik 'lag het Scheepsvolk in eenen diepen flaap gedompeld; gelyk ook dia van het kwartier, onbewust van het gevaar, 'twelk wy liepen ; maar op het geluid van 't Schietgeweer ontwaakte alles, en fchoot in aller yl ter hul-  hulpe toe. De Chineezen, de donkerheid zioh teö nutte makende, verzuimden geen tyd, om zich wegtepakken; terwyl zy echter nog trachteden een flaehtoffcr van hunne woede achter te laten. De arme Tromp, zyn bloed verliezende, en zeer verzwakt, op het oogenblik datik hem zag.,zeide my in 't Hollandsen, en als iemand, die zyn eind voelt naderen: Myn lieve Heer Lusfon! . t . , . V« gedaan, ik flerve! De goede God beware u! Mogt gy allen de Kaap weder zien! Dat is myn wensch! Ik fprak hem moed in 'tlyf, hem raadende in zyn kamer te gaan, en riep de Ondermeesters ter hulp. Naauwlyks waren zy binnen getreden , en had ik de deur haten fluiten, of de Predikant, die zyn fchuilplaats onder het hooger eind van de tafel op het halfdek genomen en aldaar den dooden gefpeeld . had ,• nu minder gevaar ziende, kwam naar de deur der kamer van den Heer radermacher gelopen, my zeggende, als iemand, wien ik dagt gevaarlyk gekwetst te zyn: „ dat is geen fpely „ Myn Heer Lusfon, de deur open, ah het „ u belieft; " want men weigerde dezelve voor hem te openen. Ik belaste den flaaf Juilletopen te doen; deze flaaf, gehoorzaam aan myn bevel, opende.dezelve niet dan met moeite, en al be- venr  < 15) wende. Geduuretide dien tyd, kwam de Vrouw van den Predikant, met groote drift, aangelopen, de armen naar hem uitfirekkende, en uitgillende, Metzlar! maar die man, geheel verbyfterd, het hoofd hem omlopende , ftootte, met zyn elleboog, de uitgeftrekte handen zyner Vrouw van zich. Die arme Vrouw zich verlaten ziende, zogt elders toevlucht; zy liep, om zich in de Hut van Geme te redden, naar den ingang der deur van dit kleine vertrekje, op dezelve plaats, waar ik myne wond heb ontfangen; maar 't was , om aldaar ftyf neder te vallen, zynde haare borst doorftooken, zonder dat ik wist, dat zy, op vier pasfen afftands, bezig was den laatften fnik te geven ! 't Was niet dan na dat de deur eindelyk geopend, en de Predikant buiten gevaar was, dat ik, my keerende, om ook zyne Vrouw te redden, niet zonder hevige aandoening haar op den grond uitgeftrekt zag liggen! Dus verloor deeze beminnelyke en bevallige Vrouw , deugdzaam in alles, het leven, terwyl zy een beter einde waardig was. De fchelmfche levenrovers wierpen meestendeels hunne wapenen over boord, en kropen , zich bedienende van den donker, te kooy in hunne hangmatten. Eenige lichten en lantaarnen «indelyk aangebragt, gaven welhaast eenig zig» op  C 16) op het Dek, 'twelk alhaast vervuld werd met Europeezen, vragende, wat 'er te doen was? De Lieutenant Seltz, en de twee Onderftuurlieden, te weten Dirks en Meyer, zich by my vervoegende, gaven bewyzen van de grootfte bereidwilligheid, om de zoo ervarene Scheepshoofden , die wy verloren hadden , te vervangen. Een kist met wapenen werd weldra geopend, Enterbylen, Sabels, Snaphaanen en Pistolen, werden onder de Schepelingen uitgedeeld , dewelken gewapend zynde, zich van de Chineezen meester maakten, en hen op het half dek bragten, waar wy dezelven lieten binden en knevelen; welk bevel in minder dan een kwartier uurs uitgevoerd werd. Zoo ondernemend deeze ellendige Chineezen geweest waren in hunne wreedheid, zoo lafhartig waren zy nu; zich latende vatten als onfcholdigen , wanende door deezen gryns van onverfchilligheid ons te bedotten, en de onzekerheid, waar in zy geloofden, dat wy verkeerden, op de Slaaven en Javaanen te doen vallen. Vier flaaven wierpen zich eigenwillig in de zee; wy beklaagden hen, denkende, dat zy onfchuldig waren; maar, zoo als men wat lager zien zal, waren zy fchuldig aan verraad, en voorkwamen flegts, door hun befluit, de ftraf, die zy ver;  (1?) Verdiend hadden. Terwyl het Scheepsvolk bezig'' was met het in hegtenis nemen der Chineezen, ging ik, met zonder angstvalligheid, onze gekwetften bezoeken; zonder egter my te vermeten de deur hunner "kamer open te laten doen, alleenlyk door de gebrokene gla'ze ruiten; Haarden ftaat hunner gezondheid vernemende; en ora • hen gerust té (tellen, deed ik hun goed verflage Van ónzen toeftand; hun meldende, hoe zagtzinnig alles met de Chineezen was afgelopen, die, met hun v'yf-en- twintige-n, gevangen en in onze banden, geen de minfte vreeze hunnenthalvéaan ons overliete ; in 't byzondêr fprak ik tot. Tromp, die my eenige flikkeringen van hoop: gaf. Op Het Halfdek wedergekeerd zynde ,.vermaande ik'éen 'iegelyk tot zynen pügt; om voor-1 zigtig te zyn, en voor de Kruidkamer boven al zórg te dragen; dat mén wel "oplettend moest' zyn, om van dién kant op onze hoede te wczénj' zo wel als omtrent het vuur , waar het zich ergens bevond; terwyl men teffens het oog moest • houdeh op.de Slaaven en'Javaanen; zonderde; minfte befchroomdheid voor hun-te latenblyken. i Orize Lieutenant Seltz , eh onze twee Derdcwaaken, baarden my veel bekommering; men zou," hen ziende, gezégd hebben, dat zy geraamten' jvareh, uit dé' armen van den dood ontfnapt ;• B heb-  C i8 ) hebbende deeze drie jonge lieden altoos in eencn flegcen ftaat van gezondheid geweest, van Batavia af, tot op het oogenblik van dit noodlottig toeval; in 'tbyzonder waren twee derzelven, te, weten Sekz en Meyer, een" dag te voren, in doodelyke omdandigheden geweest, door de wreedde pynen in 'tlyf, welke zy ondervonden, en die men toefchreef aan kolyken, terwyl de derde Dirks 'er uitzag, als iemand, die uit het graf was opgedolven. Ik moet in'tvoorby gaan zeggen, dat ik hem, niettegendaande zynegroote zwakheid, bewyzen van dapperheid en goedwilligheid op de Campanje heb zien geven, om het leven van zyn medemakker Seltz te redden, welken hy meende in gevaar te ryn. Want, gelyk ik hier boven gemeld heb, in den tyd, dat een der moordenaaren zyrie woede uitöeffende, op het bedde van dien Lieutenant, welken hy dacht te doordeken , tilde de arme Dirks met geweld een Snaphaan op, by het einde van de loop y om den moordenaar met de kolf dood te flaan; dan hem dit onmogelyk zynde, lieten zyne zwakkg armen het geweer van zelfs nedervallen op de len-j denen van den Chinees, die, zich met vrees er» omzigtigheid omkeerende, tyds genoeg aan Dirks' overliet, om het daal van den moordenaar te ontfnappen. Die brave Stuurman, om 'er die,- te  ( '9 ) by te voegen, terwyl ik op zynartykelben, eindigde zyn leven aan ons boord, door de gevolgen cener kvvynende ziekte, welke hem des te hoodlottiger werd dobr de afmatting, welke hem zyn goede wil deed ondergaan, in het vervullen ■Van zynen pligt als eerfte Derdewaak. Om weder op onze vyf- ën-twintig Chineezeïi re komen; wy hadden werks genoeg< om dezeiven te wêerhouden, door alle de redewisfeüngen, Welke zy hielden tegen de genen, die hen zeer riaauw bewaarden, en die verOrektent èm hen nog meer ongerustheid te baaren ^ zeggende in 'tlVialeitseh: Naniidolo, trandafouda\ „Dat wy maar wat moesten wagten, en dat „ het nog niet geëindigd was." Ik fpaardé, van den anderen kant, geene zorg, om den eenenen anderen onzer fchepelingen gerust te nellen, gelyk Soldaaten, Matroozert, Bootsman, Cutiflapels enz. door de eene of andere zaak, dieikhun «eggen konde* hun echter, zoo veel rriy riiogelyk was, verbergende den dood van den Heep Raad en Vict - Admiraal RAdeamarchér; én het gevaar, 'twelk de Capitein Tromp kon looperi; Ik ondervond ook van hunne zyde j en dit moete ik naar waarheid betuigen, hoe geerzy gevoelig en niet goedwilligheid aangedaan warén j toot den dieösf van de Compagnie: In myn byr $ ft gefa  zonder was ik niet minder gevoelig over hunne aandagt, door het medelyden, 't welke het verlies van myn, bloed hen voor my deed hebben, ziende, dat, tot vyf keercn toe, de Ondermeesters het zelve niet hadden kunnen rtelpen. Terwyl het omtrent drie uuren ia den morgen was, en ik my zeer zwak gevoelde, was ik verpligt het Halfdek te verlaten en heen te gaan, leunende op den fchouder van een' Soldaat,' wien ik den ftaat myner zwakheid gezegd had: ik ging byna in onmagt hedervallen , in een der armftoe» len van den Heer radermacher, welke naast de Hut van Paftni geplaatst was. De tweede Meester, inkomende en hulp willende toebrengen aan een arm Matroos, die byna aan myne zyde op den grond uitgeftrekt lag, en, wrcedelyk gewond zynde, overluid kermde om geholpen te worden, werd daar van afgewend door den Soldaat-, myn wagrer, die myne zwakheid inagtnemende, hardop in 't Hollandsen zeide: Myn Officier fierftl De gekwetfte ftaakte zyn geroep, om aan den Ghirurgyn te zeggen, dat hy my maar eerst zou verbinden. Aldus ontftond 'er, zoo ik herzeggen mag, tusfchenmy en dezen Matroos een -gevègt van edelmoedigheid, waar van het «iteihde; was, dat ik voor hem geholpen wierd. (Drie: dagen'daarna overleed deeze braaven mensch..)  ( 21 ) mensch.) Eindelyk myn bloed voor de zesdemaal geftelpt zynde, en ziende, dat alles vreedzaam was, wakkerde ik de aandagt op van myn' Onder-Officier, om onze gevangenen nietuithet oog te verliezen, en geweld op zich zeiven te doen, om niet in flaap te vallen, zoo min als de veertien Soldaaten, welke hy onder zyne bevelen had; dat hy ook de Matroozen pratende zou houden, en dat, zoo dra het dag wierd, hy my had optewekken, ingeval ik flapen mogt. De dag brak aan tegen half vyf uuren in den morgen van den 25 December. Ik had weinig, geflapen; ik ftond op en kwam op het Halfdek;, maar, goede God, welk een Schouwtooneel! Het bloed droomde daar van alle zyden! Rustbedden , Leunftoelen, Voorraadkisten: even zoo op de Kampanje; ik zag overal niet dan. bloed!' en de bebloede lyken van den Hoog Edelen r a of. r mach er, Van JllffrOUW metzlar, van den Capitein Lieutenant nanning, van den Opperltuurman g e me, en van een armen Matroos, die naby het rad van het roer was doorftoken geworden. Men voege hier by,, het aanfchouwen van vyf- en- twintig Chineezen in de boeijen, en men zal zich als dan een vry droevig denkbeeld van onze ongelukkige gefteltenis maken, te meer, wanneer men daar by doet. B 3 den  e sa) den weiland van onze gekwetflen. Myn God^ welk e.ne haglyke omttandigheid! Gy zult u wel verbeelden, myn Heer, dat wy onze moordenaars in geen koelen bloede ons ongeluk zagen befchimpen: ook ging een Raad, zaamgefteld uit den Lieutenant Seltz , de Onderftuurüeden Dirks en Meycr, en verdere Onder - Officieren van de Zeevaart, welhaast over, rot de regtvaardige Straf der Chineezen, welke beftond, in hen alle vyf* en twintig in de zee te werpen. —• Eene fchrikkelyke StrafoerFening, welke gedaan wierd tusfchen zes en zeven uuren in den morgen, hen den eenen na den anderen uit de boeyen halende, en hen doende aftreden in de Cajuit of Raadkamer, waar men hen door het Venfter fmeet. Dit geëindigd zynde, ging men over tot het begraven der dooden, volgens de gewoonte der zeelieden; zy werden met het diepfte ftilzwygen, en zonder eenige plegtighei J, over boord gezet. Ik merkte, betrekkelyk de doodkist van den Edel Heer radermacher aan, dat zy zeer eenvoudig was: naauwlyks had men planken genoeg kunnen vinden, om 'er eene voor herq te maken; het waren niet dan aan één gelapte (lukken; twee dekzels mèt klampen en fpyen, werden in één geko.fferd. Zie daar , welke de Tom,-  C*3) Tombe was van den grootfïen Man, (*) wien de Compagnie, gelyk gy weet, myn heer, misfchien ooit in haaren dienst gehad heeft! Want (*) Af. jacob cornelis mathys raderHA c h E r , geboren in 'sGravenhage in Holland, den 30 Maart I741 , was uit een edel en oud geflacht; geiyk een oorfpronglyke open brief van Keizer Karei den Vyfden, gedagteekend den 13 July 1549 , zuiksbetoogt. In zyn leven werd dees Heer te Batavia bekleed, met de aanzienlyke b: diening van Raad van India, denhoogften post, welker men bekleeden kan in dar gewest, na dien van Directeur Generaal. Hy was Voorzitter van 't Collegie der Schooien en van dat der Schepenen; Colanel der Burgerye 5 Commisfarit der Landen, die de Triangerlandn (eene ftreek van't eiland Java , gelegen tusfehen de Koningryken van Bantam en Cheribon) uitmaken. Hy werd met twee andere Edelheeren, de Htm» k mith en van sukku», belast met de zorge voor de artillerie , -en de-volvoering der Vestingwerken, in den oorlog, welke nu geëindigd is By alle die titels moetmen voegen dien van Stigter, voorzitter en pjrt&ur van de « o c j E t 11 r der wetenschappen b n ionstek te batavia, eene Academische Sociëteit, welke hy in deeze Stad ftigttc. onder de befcherming van zynen Schoonvader , den Heere reynier de ueu, toen Gouverneur Generaal van Nêerlands India, en met de eenpaange toeftemming van den Heere arnoio altins Dheéteur Generaal (thansGouyerneur Generaal) en der Hecren Raadcn, gezegd Kdtl Heere». Ikhoudeaan my, om by de eerfte gelegenheid, wanneer de tyd en amftandj» B 4 fc-  (24; Want alle zyne weldaaden omtrent de Volkplanting van Batavia zyn nog veel te verseh, om ooit in vergetelheid, te. raken, i Waf heeft die Heer al gedaan, om de gebreken van de flegte opvoeding , welke voor vyf jaaren te Batavia hecrschte , te verbeteren ! Die Hoofdftad der Hollandfche Bezittingen in de Oostindïen, was voor het Jaar 1778, een moordhol: van dien tyd af, voerde hy aldaar het gebruik der Lantaarnen in, 'twelk welhaast een klaarheid op de Straaten te weeg bragt, zoo fchoon, als eenige grooteStad van Een-opa verwonen kan, tot veraangenaming en zekerheid haarer inwoners, en nog meer voor vreemdelingen , gewoon om eene welgevallige, frisheid, by eene avondwandeling, te genieten. Het is aan dien Heer, mynen.en uwen Vriend;, dat men verfchuldigd is het denkbeeld, om die fchoone toegangen of wegen te verlengen, welke heden my gunftig zyn , aan de Franfchelezers, waartoe de ftof my niet ontbreekt, het genoegen te geven, om de werken te leeren kennenwelke uit deeze Sociëteit gekomen zyn, en bvzondelyk die van denaanzienlyken radermacher, den Meceen van allen , die inderdaad van nut konden zyn voor de volkplanting van Batavia.  C 25 > ke de nabuurfchap van Batayia verderen :. Laat ons die vaardigheid niet vergeten, met welke.hy' werkzaam was, om alles, wat tot eene goede verdediging, welke niet minder der bewonderinge .Waardigis, toctebrengen. Misfchien had men meer d/an dertig Jaaren in de gr.potlte onverfehilligheid verkeerd nopens de Rede van' Batavia, om dezelve, in geval, eener onverwagte Vredebreuk, op eenen weerbaaren. voet te brengen. By den laatden Oorlog, vestigde de Heer radermacher daar ®p de grootlTe aandagt; hy wendde daar voor een' onvermoeiden yver aan, hy was overal, dagt op alles, nam op alles met vermaak onderricht in, over allé de gedeelten van den Oorlog in gefprek tredende, met die genen, welken hy de bekwaamden oordeelde, om hem te onderrigten; zoo dat in minder dan twee jaaren, Elf fluks Vestingwerken verbeterd, of boven de poelen verheven werden, welke tegen den noordoever van Batavia gelegen zyn, en dat omtrent Twintig duizend 'Man wél? haast, door zyne zorg, by één gezameld, en onder krygstucht gebragt wierden, in zoo verre de korte tuslchenruimte van tyd zulks konde toclaaten. Op deeze wyze heeft de Heer radermacher de Hoofdplaats der Javcanfche Volkplanting, en van geheel Nederlands Indien, in B 5 naar  Haat van tegenweer gefield. Een groot aanta! andere weldaden ben ik verpligt mee fiïlzwygen vóorbytegaan, dewyl het bellek mynesbriefs my niet toelaat in verfchillende byzonderheden te treden, waar in ik my anders zoude kunnen begeven. Dan, laat ons die vermakelyke gezel» ligheid niet vergeten, welke hy in de famenlevinge te Batavia heeft weten intevoeren, door dè Concerten, welke nog daags vo< r ons vertrek Hand grepen, en den Schouwburg, die eene geest van naauwgezetheid by fommigen onzer Leerar ren, over eenige maanden deed flaaken, Kortom, wat vermaken, wat aanlokkelykheden ge* niet men tegenwoordig te Batavia niet ? De fmaak voor de Letteren, zo onbekend te Batavia voor eenige jaaren, maakt 'er thans een gedeelte der tydverdryven van de Europeanen uit. Eer het-Genootfch'ap ,• döorden aanziénlyken radermacher, den 18 April 1778 geiligt, zyn bellaan had, heerschte by hen eene groote lusreloosheid ten opzichte der Wetenfchappen, Nu heeft men ook eene Boekerye, beflaande uit boeken van keur; een Kabinet voor de Natuurlyke Historie, om zich in dat gedeelte te oeffenen; daarenboven, hebben en kunnen zy raadple-! gen met den Hr. hornsTüo, myn' Vriend, en' kwekeling van den vermaarden Linneus en Tm-  C &f ) Turiberg (*). Die jonge geleerde Zweed moest, gezamentlyk met den vermaarden P alias, op last en onder befcherming van de Czarin, Siberien, en de overige gedeelten van Rusland indringen , om aldaar nafpeuringen te doen; maar by tyds te Batavia geroepen zynde, door den stigter van deeze kleine Academie, of om beter te zeggen van deeze Sociëteit vanlVeetenfchapenKenften* verftrekt hy deeze Stad tot nut en fieraad; Nog heeft men aldaar een Kabinet van verfcheiden Indifche Zeldfaamheden; eene Kas vol Handfchriften in onderfcheidene Talen der Oosterfche Volkeren. Zie daar eene zeer geringe fchets, welke ik u herinnere van deweldaadenvan radermacher, die u, myn heer, en aan allen, die de eer genoten hebben met hem te verkeeren , bekend zyn. Vergeef my deeze aanmerkingen: De vriendfchap en de goedheden van myn' Voorftander, myn' Vriend (zoo 't my geoorloofd is my daarop te beroemen) hebben dezelve in my opgewekt: myne erkentenis zal niet ophouden daarvan te fpreken, en den vriend en weldoener van 't Menschr dom (*, De Heer c. p. tuneerg, Hobgléeraai in cz kruidkunde in de vermaarde Hooge Schoole van Upfal  C 28 3 dom aan anderen bekend te maken. Ik zal ook de eer hebben u te zeggen, dat wy, eenige dagen na onze droeve en bloedige omwenteling, groot gevaar voor een ander onheil liepen, 'tgene ons veel gewisfer zou hebben doen verloren gaan , indien wy 'er niet by tyds van gewaarfchouwt waren geweest. Eenige ellendige Haven waren bereids te Anyera (digt by Bantam) zaamgeror, om ons by de eerfte gelegenheid, welke hun gunftig had gefchenen, om het leven te brengen. Hoewel van de zeven, die dit ongehoord befluit hadden genomen, vier zich hadden in zee geworpen, op het oogenblik, dat men de vyf-en-twintig Chineezen gevangen nam, zoo als ik boven gezegd heb, en 'er dus maar drie overbleven, wilden deze drie laatfte moedwilligen, onzen zwakken toeftand ziende, ons ongeluk tot volkomenheid brengen. Dan ten dien einde hunnen hoop willende vergroten, ter uitvoering van hunne wreede woede, konden zy zulks niet gedaan krygen, zonder dat hunne gevloekte zamenzweering door den Mandoor* of Hoofd van vyf- en twintig Jamanen, welken ook een gedeelte van ons Scheepsvolk uitmaakten , ontdekt werd, die ons in tyds waarfchouwende, maakte, dat wy tot ons groot geluk de flaaven voorkwamen, door 'er drie in heg-  C *9 ) hegtenis te nemén, dezelven indeboeijenfruiten? de en bewarende, tot heden toe, wanneer wy dezelven hebben overgegeven in handen van den Fiscaal, die hen, zoo dra mogelyk, zal doen ftraffen. • De maand van December 1783 zal aanm" kcIyk bly ven in de Gefchriften van de c o u p a gnie, a's waar in zy gelukkiglyk bewaard is, om drie van haare ryk geladen Schepen te verliezen: te weten, twee van Batavia, beitemd voorde Kamers Amflerdam en Middelburg, aan boord van welke laatfte zich bevond de Heev Admiraal Breton; en de Vice-Admiraal radermacher op het eerfte; want de Admiraal ontkwam ook het gevaar, 'tgene hy liep door de zamenrotting van twintig flaaven, doch die op het oo>genblik , dat zy hun bposaartig voornemen ter uitvoer zouden brengen, ontdektwierd. Hierdoor werd het fchip en des Admiraals leven gered, terwyl de twintig moedwillige flaaven hunne ftraf kregen, wordende allen (na gedaan onderzoek) in.zee geworpen. Het derde fchip, genaamd de Harmonie, uit Europa in November 1783 voor de Kamer Middelburg uitgevaren, was opk byna verloren geweest. Eenige flegte, Europeanen, gelyk wy vernamen, hadden, na hun vertrek, den 21 December, drie dagen voor ons bloedig CO*  C 30 ^ toneel, een vloekgefpan gemaakt, om dit fchi]3 të overweldigen, alles willende vermoorden, wai Zich tegen hunnen wil zoude hebben verzet. Zie daar alles, wat ik in het ruwe weet, van dit derde Schip, waar van de berigten, belangende deeze zamenzwering, u wel zullen toekomen, zoo het zelve het geluk heeft, Batavia, de plaats zyner beftemming, te bereiken: Sedert twee dagen, dat het zelve alhier is aangekomen, heb ik niets breeder daarvan kunnen vernemen. Ik verzoek u, by gelegenheid, myn' Neef, den Heer jürnat, Opper Koopman en Desfave Van matture, in het eiland van Ceilon, wel te willen onderrigten van deeze ongelukkige ge* beurtenis, welke ons op 'tSchip Java is overkomen, enz. Ik heb de eer te zyn* myn heer! Uwen Ootmoedhften en zeef gehoorzaamen Dienaar, (geteekend) Lt. Lussoflf* K A B O D E GOEDE HOOf} den 13 Maart 1784.