Reizen door. PALESTINA i M eenigf, aangenaams BRIEFEN, met e ë n e op NIEUW GEMAAKTE AFTEKENING der STAD JERUSALEM, door S. van EMDRE, Lid van de Zeeuwfche Maatfcheippy der Wetenfchappen, en van 't Genootfchap ter verdediging van den Chrifielyken Godsdienst. EERSTE DEEL. Te UTRECHT, By WILLEM van YZERWORST, Boekverkoper, 1797.   V O O R R E D E aan den L E Z E R, N iemand verwondere zich , dat ik eene Reisbefchryving uirgeve door dat gedeelte der waereld, 'c welk oudcyds door de Jooden wierd bewoond en naderhand gemeenlyk onder den naam van Paleftina voorkomt, daar ik nooic in eigen perfoon die Landftreek heb bezogt: want eene reisbefchryving op te maken uit geloofwaardige beriuten van kundige lieden, welke aan zodanige plaatfen geweest en aldaar zich eenigen tyd hebben opgehouden, is noch ongeoorloofd, noch vreemd. Wy treffen daar van ook meer dan een voorbeeld aan: daar toe behoort immers 't Werk van den Abt de la porte genaamd de Nieuwe Reiziger, als mede 't nu onlangs uitgegeven Werk van den Abt barthklemy onder den titel van Reize van den 'jongen Anac'aarjü door Griekenland. Ja met opzicht tot Paleftina en andere Geweflen hebben wy de Brieven van j. w. heyman \ Mad. Doel. te Leiden, welk Boek ten opfchrift heeft: PAzen door een klein gedeelte- van Europa, Kidn * a /ifi.n,  iv VOORREDE. Aften, verfcheirien eilanden van den Archipel, Syrien, Paleftina, enz. Gemelde Uitgever had ook zelve niet gereist , maar zyne Brieven zaamgefteld uit de fchriften van twee beroemde reizigers, namelyk zyn Oom j wiYMAxProfesforin de Oofterfche Taaien te Leiden, welke dien togt gedaan had in de jaaren 1700 tot 1709; de andere was j, m. van egmond van der nyenburg Heer van de Egmonden en Rynegom, Raad, Vroedfchap en Schepen der Stad Leiden, enz. deze heeft zyne reizen gedaan van 't jaar 1720 toe 1723. • Wanneer nu zulk eene Reize gehaald uit de berigten van anderen met nauwkeurigheid en oordeel gefchiedt, kan dezelve van veel nut zyn, ja van meer nut in 't lezen dan van eene enkele reisbefchryving, men vindt hier 't getuigenis van veelen, dat de een heeft voorbygezien, vinden wy door den ander opgemerkt, en de onderlinge overeenkomst in 't wezen der zaak, zet niet weinig geloofwaardigheid aan "t verhaal by. Van myne jeugd af ben ik een liefhebber geweest van Reisbefchryvingen te lezen, en de verzameling van zoortgelyke Werken onder myne boeken is niet gering. Het lezen van die Werken ftrekt my in een uur van uitipanning tot nut en vermaak beiden. Ik zeg niet alleen tot veraangenaming van myn Geest, maar ook tot veelvuldig nut:  VOORREDE. v nut: dis toch zich enkel binnen den kleinen kring zyner geboorteplaats bezig houdt in zyne overdenkingen, leert niet genoeg de werken Gods kennen, noch ook den aart en de gewoontens der onderfcheiden menfchen. Ja ik heb door 't lezen van Reisbefchryvingen, byzonder naar 't Ooften, zeer veele plaatfen der H. Schrift beter leeren verdaan en uitleggen. Die hier van de proef wil nemen, die leze onder meer andere fchriften myne Bybelvet klaring betrekkelyk Palestina te Utrecht uitgegeven in 't jaar =782. In dit Werk komt een Hoofdftuk voor, nameiyk 't vyfde, behelzende eene Aardrykskundige befchryving van de hedendaagfche gefteldheia des Joodjehen Landt, doch die befchryving is kort, eh was toen naar myn plan ingericht. Dit Werk is geheel uitverkogt. Ik heb meermaal aanzoek gehad om eene nieuwe en vermeerderde uitgave voor de Drukpers gereed te maken, doch verkieze liever my alleen te bepaalen by eene breedvoeriger en nauwkeuriger befchryving van 't tegenwoordig Paleflina; ook ben ik tot dien taak zedert 't jaar 178a beter in ftaat gefield door vermeerdering van leftuur en aankoop van de befte Keisbefcnryvingen. Ik heb geen gebruik gemaakt in dit myn Werk van alle die veelvuldige fchriften over dit onderwerp: zommige reisbefchry vingen naar Palefii* 3 m  vi VOORREDE. na of 't zogenaamd Heilig Land mangele 't aan waardy, en verdienen geen geloof, of melden zaaken, die niet te pas komen. Men behoordt eene goede keuze te doen, en de merkwaardigfte zaken uit te kippen. Ik wil gaarn mynen Lezeren mededeelen van welke boeken ik 't meest heb gebruik gemaakt. Ik zal dezelve volgens de tydorde opgeven: benjamint Tudelenfis, dus bygenaamd naar de flad Tudela in Spanje, hy was een Jood, die derwaards reisde, gelyk ook in meer andere landen , in 'c jaar 1176 en eenige volgende. Zyn voornaamfte oogmerk was om genoegzaam door alle bekende deelen der waereld ~t nette getal der Jooden op te nemen. Zyne reize is uit 't Hebreeuwsch in 't Latyn vertaald door arias montakus onder den titel Itinerarium benjaminis, Antv, 1575. Ik heb eene latere uitgave in een zeer klein formaat , met eene voorafgaande Verhandeling aan den Lezer door l'empereur, ge? drukt te Leiden by elsevier 1633. erocardus , een Monnik van de Dominicaner Order, van geboorte uit Straatsburg, deed eene reize in 't jaar 1283 door 't Joodjcbe land, welke gerst in 't Latyn is uitgegeven, en naderhand is pyergezet , zyne aantekeningen zyn kort en fraai? liy WCCk dooi den geleerden go nu, pyerle.  VOORREDE. vu den j. d. michaelis geprezen. Ik bezit zyne reize, in 't Nederduitsch vertaald, agter 't Woordenhoek van V Land Kanaan door e usebius en hibronymus, uitgegeven door halma 17:7. l. rouwolf Med. Doftor te Augshurg deed zyne reize door Paleftina en meer andere Qoflérfcfte landen in de jaaren 1573 toc l576 1 z>'n aantekeningen zyn merkwaardigi en hy verdient geloof in 't geen hy zelve gezien heeft, fc^ojn hy aangaande de berigten van anderen wat BgtgefcoTig verkeerde. Hy fchynt zich toegelegd te hebben om de gewoontens en zeden re kennen, byzonder op de natuurlyke hiftorie é» planten. Ik heb zyne reize in de verzameling gedrukt te Haarlem by p. van der aa. n. c radzivil, een Poolsch Prins deed een togt naar't H. Land in 't jaar 15S2 tot 1504, na dat hy uit eene ziekte was herteld, in welke hy eene belofte had gedaan, om ingeval hy moge gered worden, derwaards de reize aan te nemen. Zyne befchryving eerst in de Poolfche taal uitgegeven , is naderhand in 't Latyn en Hoogduiisch overgezet. Men ziet duideiyk uit zyne aantekeningen, dat hy vry bygelovig is geweest. Evenwel is zyne reisbefchryving overwaardig gelezen te worden, niet alleen wegens derzelver deftigen ftyl, maar ook de merkwaardige zaken. Ik heb * 4. vee-  vin VOORREDE. veele jaaren moeite gedaan om dit boek te bekomen, doch vrugteloos, alzo 't zeer zeldzaam voorkomt. De Hoogleeraar s rau Profr der Oos* terfche Taaien en Joodfche Oudheden te Utrecht voormaals myn geachte Leermeerlier, heeft de goedheid gehad my dit Werk eenigen tyd tot gebruik te geven, waar voor ik by deezen nogmaals zyn Hoog Eerwaarden dankzegge. j. kootwyk een Regtsgeleerde te Utrecht deed eene Bedevaartsreize naar 't H. Land in 't jaar 1598 en 1599, hy heeft zyne befchryving gegeven in 't Latyn te Antwerpen 1619, onderden titel j. cotovici Itinerarium Hierofolymitanum et gyriacum. Deze reisbeichryvitag is by uirftek fraai, en draagt de algemeenc goedkeuring der Geleerden weg. Jammer is 't, dat 'er geene goede Nederduitfche Vertaling van dezelve voor handen is rot vermaak en nist van ongeleerden. Men heeft wel eene Overzetting in onze taal, doch die kan by 't oorfpronglyke niet haaien. Men heeft 'er veele afbeeldingen in, zo vaaje.ru/alem, 't H Graf, enz. p. s andys een Engelsman deed in't jaar 1610 en, 1611 eene reize der waards, gelyk ool$ naar meer andere landen, waar in men verfcheideq prentverbeeldingen heeft, zyne aantekeningen zyn |5l99%?iré!§ eg yerdiegeg §e&jp§s mmm^ m  VOORREDE. re zegt van hem: „ onze fchrandere en geleerde „ landgenoot de Heer sandys, wiens befchryving „ en afbeeldfels van de Kerk [namelyk des H, „ Grafs ] en alle andere aanmerkenswaardige „ plaatfen in en omtrent Jerufalem moeten voor „ zo geloofwaardig en volkomen aangenomen „ worden, dat den nakomelingen weinig om 'er „ by te voegen, en ftiets om te verbeteren „ is overgelaten (*)". Dit getuigenis van m/.undrell doet veel af, alzo die zelve een geleerd en oplettend man was, en z.'lve in 't Joodfche land geweest is. Ik bezit eene Nederduitfche Vertaaling van dezelve , doch die Overzetting is in een zeer flegten ftyl, 't geen jammer is, gedrukt te Amfleriam 1665. f. della valle een edelman van Rome begon in 't jaar 1614 zyne reizen door verfcheiden deelea van 't Ooften, hy was ryk, milddadig en oplettend, zo dat hy geen moeke noch kofien ontzag om zyner nieuwsgierigheid te voldoen. In 'r. jaar 1615 kwam hy in Pakjtina, Zyne aantekeningen zyn verzameld uit de berigten, wel* ke hy aan zekeren mario schipiano had medegedeeld, en in 't Nederduitsch vertaald, bevattende zes deelen» van welke 'r. eerfte als mede een CO Zie MAUNDpu's Reize bl. 483.  x VOORREDE. gedeelte van 't tweede deel Paleftina betreft. Gedrukt te Amfterdam ïóéó. Deze Reisbefchryving is by degeleerden in veel achting. h. d'arvieux Reize verdienen niet minder dan de vorigen onze befchouwing, byzonder komt hier in aanmerking zyne reize naar Seyde, dat is Sidon, in 't jaar 1653, en van daar naar de legerplaats van den grooten Emir, gelegen op den berg Karmei Wy hebben van die reis eene zeer fchoone vertaling uit 't Fransch met veele nuttige aantekeningen tot opheldering van deH. Schrift, door g. kuiperrs thands Predikant te Dordrecht, gedrukt te Utrecht 1780. Wy kunnen hier zeer gepast op laaten volgen thevenot, Franfche Bibliothecarius, die eene reize in 'c jaar 1655 en 1656" door eenige landen van Europa, Afiika en A/ia heeft gedaan, dezelve is der lezing zeer wel waardig. Zommige hebben voorgegeven, dat hy zyn Werk in zyn Boekvertrek uit de berigten van anderen heeft zaamgefteld, zonder dat, hy de landen, die hy befchryft, zou gezien hebben ; doch wy hebben alle redenen van te denken, dar hy zelve in perfoon die togten gedaan heeft. Men zie dit verdedigd door bovengemelden g kuipers in zyne aantekeningen op d'arvieux reize bl. 16. Eene Nederduitfche Vertaling van thevenot is gedrukt te Amfterdam 1681. kor-  VOORREDE. xi kornelis de bruin, Kunstfchilder in *f Graven* hage heeft zedert 1674 toe 1708 veele landen, waar onder ook Paleflina, doorreist, welke in 't jaar 1698 en 1714 in onze taal zyn uitgegeven in twee deelsn in folio. Men vindt in hem wat de letterdruk betreft niet veel nieuws, alzo hy andere fchryvers veelal gebruikt heeft, als de Werken van della valle, thevenot , enz. Wy houden dezelve echter in veel waarde wegens de fraaije Printverbeeldingen, die hy zelve getekend heeft. h. maundrell, Kapellaan der Engclfche Fadtorie te Alsppo deed met eenigen zyner landsge» nooten van daar eene reize naar Jerufakm in 't jaar 1698 , zyne aantekeningen by wyze van een dagverhaal zyn al fpoedig in 't Nederduitsch ver' taald, en ook gevoegd agter 't Woordwbotk van Kanaan door halma uitgegeven, welke uitgave ik gebruikt hebbe. Deze reis van maundrell is altoos by de Geleerden in veel achting geweest, zy is nauwkeurig en aangenaam om te lezen, en vervuld met geleerde aanmerkingen. Agter dia reis heeft mee nog twee brieven van maundrcll aan den Heer Osborn over de Turken, de Melaatfchen, en den Griekfchen ban, welke ook lezenswaardig zyn. j. heymans en j. e. egmond van der nyen-* SUrq's Refestj, gedaan dogr den eerden in de  xrr VOORREDE. jaaren 1700 tot 1709, en door den tweeden I?zo 1723. Uit welke beide aantekeningen j. w. heyman twee deelen in groot quarto heeft uitgegeven, gedrukt te Leiden 1757. Dit Werk is zeer fraai, draagt bewyzen van geloofwaardigheid , en de geleerde reizigers hebben veele blyken van hunne oplettendheid en nauwkeurigheid gegeven , zo dat dit boek verdiend gelezen te worden. Wy hebben 'er reeds van gefproken. th. shaw een Engelsch man, die zeer kundig en geleerd was, welke zich in Berbarye, Egypte, Syrië, Phenicie en 't H. Land eenigen tyd heeft opgehouden. Zyn Werk is van de meefle reisbefchryvingen voornamelyk onderfcheiden, dat 't zelve niet is zaamgefteld by wyze van eene reize, maar by Verhandelingen, in welke ons taal. aardryks- en natuurkundige berigten voorkomen. Wy zien uit de Voorreden des eerden Deels, dat Doctor shaw in 't jaar 1722 zich in Paleftina bevond, als hy bl. xix verhaalt, dat hy toen met eene groote Caravane van Ramctb naar Jerufalem reisde. Iemand die eene reisbefchryving enkel uit vermaak , en niet tot bevordering zyner nuttige kennis leest, zullen de berigten van shaw niet bevallen; doch zy worden door geleerdheidminnende lezers op grooten prys gefchat. th. shaw , in zyn Vaderland terug gekeerd zynde, gaf zyne reizen in 't  VOORREDE. xiii 'cEugelsch uit 1738, zy is naderhand meer dan eens gedrukt. In 'tjaar 1743 is dezelve vertaald in 't Fransch uitgekomen in 's Uage, en in 't Hoogduitsch 1765 te Leipfig. Lang verlangde onze Landgenooten, die de waardy van dit Werk kenden, naar eene goede Nederduitfche Overzetting, doch men zag op tegen de moeilykheid, om eene zuivere Vertaling te bezorgen. Eindelyk begon men te gelyker tyd op twee plaatfen, namelyk te Amjierdam en te Utrecht handen aan 't werk te flaan, en eene Nederlandfche Vertaling te leveren; da Utrechtfche verdient met regt de voorkeur, dewyl dezelve verrykt is met de aantekeningen van den Vertaler p. boddaart betrekkelyk de Natuurlyke Hiftorie ; als mede de aantekeningen van de Utrechtfche Profesfbren s. rau, m. tydeman , en c. saxe, betreffende taal, hiftorie en oudheidkunde. Het Werk is te Utrecht gedrukt in 2 deelen in groot Quarto 1773. j. korte, een boekverkoper te Altona in 'c Hertogdom Hdflein in Dttitschland', deed in 't jaar 1737 eenen togt naar 't 'Jo&dfcbe land ten einde ook in zyn perfoon te vervullen de voorzegging van moses Deut. xxix: 22-24. Hy wns wel een man, die geen vreemde taaien noch geleerde wetenfchappen verftond, doch evenwel zeer nauwlettend. Zyne reize is gewichtig, byzonder wegens 1  x!v VOORRED ë. gens eene ontdekking, met welke hy der geleerde waereld veel dienst heeft gedaan, te weten, dat de kruis en begravenisplaats des Heilands, welke men thands binnen de ftad Jerufalem vertoondt, de echte niet is, maar dat Caivarien of Golgotba nu zo wel als oudtyds buiten de Had te zoeken zy. Hy merkt aan, dat 't hedendaagsch Jerufalem, fchoon 't veel kleiner is dan te vooren, alzo 't ten zutden en nooiden aanmerkelyk is ingekort, nogthands met opzicht tot de ooftelyke en weftelyke grenzen dezelve ligging heeft , en dus Golgttha, 't welk nergens by de Euangeliften, noch by fl. josephus een berg genoemd wordt, tegenwoordig nog ten wellen buiten de ftad gelegen is. Deze gedachten van korte is door voornaame geleerden omhelbt (*). Gemelde j. korte gaf (*) a. f. bueching zegt: „ Het gemeen gevoelen „ der fchryvers, dat 't tegen woordig Jerufakm niet op „ de plaats van 't oude ftaat, zoude echc zyn, wanneer „ 't daar alleen op zag, dat 't eerfte niet de gehcele plaats van 't tweede beflaat; maar 't ziet op zulk eene „ verandering van plaats, waar door de van ouds on„ feilbaar buiten de ftad gelegen plaats Golgotha midden in de ftad zoude gekomen zyri, want daar toont men „ voor tegenwoordig den zogenaamden Calvarienoerg: „ alleen korte heeft deze dwaling ofliever dit bedrog duidelyk ontdekt". Zie buschif»g's N. iGeographie 5 Deel U. 364. Ook heeft hamelsveld de gedachten van  VOORREDE. x* gaf zyne reize in 't jaar 1741 in druk uit. Wy hebben van dezelve eene Nederduitfche Vertaling, uitgegeven te Haarlem 1776, en een tweeden druk te Amfterdam 1781. Wy kunnen daar op zeer gevoegelyk laten volgen r. pococke , een geleerd Engelschman, dewyl die gelyktydig met j, korte te Jerufahm zich bevond , en heeft driemaal een wandeling met hem buiten de ftad gedaan, en is ook met hem in de Kerk van 't zogenaamde H. Graf geweest (*). Zyne Reisbefchryving uitgegeven in 't Engelsch 1744, zynde twee deelen in Folio, is naderhand in 't Hoogduitsch, als mede in onze taal overgezet, zynde drie deelen in groot quarto, van welk 't 2de deels eerfte ftuk handelt over Paleflina. Men kan pococke onder de voornaame reizigers met zeer veel regt tellen. In 't oorfpronglyk Werk heeft men zeer fraaije afbeeldingen van gebouwen , ruinen , enz. doch in de Nederduitfche uitgave zyn de plaaten zo fraai niet uitgevallen, 't welk voor zulk een fchoon Werk te bejammeren is. f. has- van korte tcg(,n de aanmerkingen van schutte verdedigd in zyne Aardrykskunde des Bybels 2 D, U. f50 161 (*) Zie j, kqrte's Reize 1 D. bl. 64 en 65.  svt VOORRED & f. masselquist een Zweedsch Geleerde, welk* eene reize naar Pakftina deed in't jaar 1740 en vervolgends. Zyne berigten betreffen voornaraelyk de natuurlyke hifïorie des lands volgens de leerwys van den alom beroemden linneus, van welken hy een leerling was. Men heeft eene Nederduitfche Vertaling, zynde twee deelen in groot Oftavo. Eindelyk voeg ik 'er nog by c. f. volney een Franschman, hy heeft zyne reizen door Syrië en Egypte gedaan in 't jaar 1783 tot 1785. Hy merkt aan, dat Pakftina tot Syrië wordt gerekend, en geeft ons een nauwkeurig verflag van de ftaatkundige gefieldheid, en veele andere byzonderheden, waardoor die reisbefchryving merkwaardig is. 'Er is eene Nederduitfche Vertaling van dit Werk uitgekomen in twee deelen in gr. 8yo. gedrukt te Leyden 1789. Zie daar een aantal fchriften over Palefiian, die ik tot myn tegenwoordig oogmerk heb gebruikt; ik zou 'er veel meer hebben kunnen opnoemen, doch verfcheiden reisbefchryvingen hebben weinig waarde (*)• ik heb evenwel nog van andere boeken gebruikt gemaakt, inzonderheid van de Nieu. (*) Waar toe de Reizen van montev.lle of mandevyl, vaa schwêigger, van uthgow, en Van yerfcheiden anderen kunnen gebragt worden,  VOORREDE, Mrtl Nieuwe Aardt yksbefchrymng van a. f. busching, ifl welks vyfcie deel men zeer veele by wonderheden aantreft uit oudere en latere fchryvers. Ik moet den Lezer ook nog berigten, d*t ik 't nodig en nuttig gekeurd heb aan den voet der blad* zyden de aucteuren aan te halen, uit welke myne reizen ontleend zyn. Ik heb dikvvyls aangemerkt en ook anderen hooren aanmerken, dat 't een groot gebrek is in 't uitgebreide Werk van den Abt de la por.te genaamd de niéuwe Reiziger, ftraks reeds aangehaald; zvn Werk zou ongelyk meer credit en achting gehad hebben, indien hy had aangewezen, welke reizigers deze en geene dingen, die hy verhaalt, gezien hadden, doch by mangel daar van verdient alles zo veel geloof niet. Ik heb 't nodig geoordeeld twee Landkaartjes by dit Werk^ te tekenen, 't een behelst de hedendaagfche gefteldheid van Paleflina (*) bevatrende de nieuwfte verdeeiing van dat land, 20 als die door volney in zyne reizen door Syrië is opgegeven. Ik heb reeds een Kaart ontworpen yan 't Jondfche land in 't jaar 1782, welke geplaatst is in myne te voorengemelde Dyvther■ •■; 1* : ' kla- f*) Dit Kaartje zal in 't tweede, zynde't laatrte dee' ,-, komen. * *  xvih VOORREDE* klaring betrekkelyk Pakftina , in welke de voornaamfte hedendaagfche (leden, vlekken en dorpen voorkomen, doch 'er zyn eenige gebreken in overgebleven, die ik, zo veel my mogelyk was en bekend waren in deze landkaart verbeterd heb. De andere Kaart behelst eene platte grond van 'c hedendaaagsch Jerufalem uit vergelyking van de befte plans dier ftad, welke men in de reisbefchryvingen aantreeft, nauwkeurig opgemaakt. Ik heb verfcheide platte gronden van die ftad gezien, doch tot myne groote verwondering geene aangetroffen , in welke de Geometrie is in acht genomen , en dan kan men onmogelyk een goed denkbeeld van die plaats vormen, ten aanzien van haare juifte grootte , en de afftand van de eene poort, of ook wel hoek der ftad tot de andere. Men is echter daar toe in ftaat, nadien maundrell, een nauwkeurig en geloofwaardig reiziger, ons daar alle aanleiding toe geeft, die zelve de ftad is rond gewandeld, en de hoeveelheid zyner treeden van de eene poort tot de andere, of van eene poort tot den hoekmuurder ftad opgeeft, en deze zyne treden berekent naar Engelfche mylen, van dewelke drie op één uur gaands gerekend worden. Uit welke berekening wy weeten, dat 't hedendaagsch Jerufalem 50 minuten van een uur gaands in haaren omtrek heeft. Verder heb ik in de  VOORREDE. xix de platte grond der ftad, niet de namen der kerken, huizen, poorten, enz. op den kant gefteld, gelyk gewoonlyk gefchiedt, zo dat men die met aanwyzende letters moet opzoeken, maar ik heb even als in eene landkaart plaats heeft, de namen daar bygefteld, zo dat men met een opflag des oogs een nauwkeurig derkbeeld van deze altoos zo merkwaardige piaats, met opzicht tot derzelver tegenwoordige gefteldheid, zo binnen als buiten de ftad, krygen kan Men zal in dit Werk niet alleen aantreffen, eene befchryving der lieden, vlekken, dorpen, ruinen, bergen, rivieren, beeken, enz , maar ook welke inwooners er thands gevonden worden, hun Godsdienst en zeden, als mede de voordbren^felen des lands. Door deze veelheid van zaaken had ik dit Werk tot meer dan een boekdeel hehben kunnen doen uitdyen, doch dan wierd 't te kombaar, en die weinig tyd heboen, zien er tegen op om \ te lezen. Ik heb 't befte en merkwaardigfte uit de befte berigten verzameld, en (*) Een kundig lezer, die over 't Geographifche oordeelen kan, zal uit vergelyking met andere plans van Jerufalem gemakkelyk befchouwen en erkenHen, datde?e in dit Werk voorkomende platte grond dier ftad,mjr veel moeite en oplettendheid gekost heeft. ♦ * 3  xx VOORREDE. en zulks vertrouw ik zal den Lezer bevallen, en zal niet meer dan twee deeltjes uitmaken. Dat Falsfiina hoedanig ook verwoest, evenwel nog veele overblyffelen oplevert van ileden en vlekken, van bergen en rivieren, die in den Bybel voorkomen, flrekt niet weinig tot verfterking van ons geloof in de gefchiedkundige waarheid der H. Schrift, men behoeft daarom geen geloof te geven aan de verdichtfelen, die aangaande deze en geene zogenaamde heilige plaatfen in dat land door bygelovige Cbrülenen verteld en door ligtgelovige reizigers omhelsd worden. Zie daar waarde Lezer! u verflag gedaan van een Werk, dat met opzicht tot een merkwaardig gedeelte dezer aarde, eenig in zyn zoort is. Ik zeg een merkwaardig gedeelte dezer aarde, dewyl dit land zo berugc is in den Bybel, door zo veele duizend reizigers bezogt is, en nog bezogt wordt, fchoon uit verfchiliende oogmerken. En aan welke gevaaren fielt zich een reiziger naar PaleftiKa niet bloot ? voorzeker meer dan naar verfcheiöen andere landen , men mag 't voor een byzonder geluk rekenen, indien men door flroopende Arabieren niet uitgeplunderd wordt, ja veelen hebben 'er 't leven by ingefchoaten. Leest deze Reizen, waarde Landgenooten! mee dat genoegen en nut, 't welk ik genooten heb in  VOORREDE. xxï 't zameHftellen van die Werk. En de Heere verwaardige u om by de vermeerdering uwer kunde in de byzondere landen dezer waereld, toch vooral toe te leggen op de kennis van jesus christ u s den Zaligmaker van zondaaren, welke kennis, gepaard met eene gelovige omhelzing van 't dierbaar getuigenis des Euangeliums, de hoogde wysheid van ons redelyke fchepfelen uitmaakt, dan kan men na veele moeilykheden dezes levens op onze reize naar de eeuwigheid zich bemoedigen, om na dit leven een inwooner te zullen worden van 't heimlscb Jerufalem, 't welk p au lus befchryft (*) als eene ftad, die fundamenten beeft, welker kunftenaar en bouwmeefter God is. De Heere ftorte daar toe rykelyk zynen H- Geest tot geloof en bekeering uit! '» (*) Hebr. xi: u. *"*3 IN*  INHOUD DER. BRIEVEN, IN DIT EERSTE DEEL. EERSTE BRIEF. J$ ehelzende eene inleiding en algemeene befehryving van 't Joodfche land; als mede eene reize van Joppe naar Jerufalem, bl. i. TWEEDE BRIEF. Befchowwing van de ftad Jerufalem, der zeiver oude en tegenwoordige lotgevallen. Onderzoek of Jerufalem nog op dezelve plaats als 't tude ligt. Der zeiver poorten, en grootte in den omtrek. De bedendaagfche inwooners en voornaamfle gebouwen, by zonder de Kerk van 't zogenaamde ff. Graf. ffet gewaande wonderwerk van 't licht, dat de Grieken aldaar jaarlyks op Paasfchen verwekken, bl. s8. DER-  INHOUD. xxin DERDE BRIEF. Eene aangenaame wandeling buiten de fiad, beziclv tiging van voornaame gebouwen, gr af/leden, wattren , fpelonken, valleien, bergen, by zonder van den Olyfberg. De Dorpen Bethanié' en Bethfage. Eenige plegtigheden en andere merkwaardige zaaken, die tot Jerufalem betrekking hebben, bl. 68. VIERDE BRIEF. Reize naar de Jordaan. Merkwaardige plaat/en op den weg derwaards, als onder anderen de berg Quarantania, E li/a's bron, de vervallen ftad jericho. Eene wandeling van daar naar de Doode zee. Vtrfcheiden by zonderheden aangaande dit beroemde meir, bl. 101. VYFDE BRIEF. Reize van Jerufalem naar Bethlehem. Het merkwaar digfie op dien weg, als de Kloofiers van 't II. Kruis en van Elias, Rachels graf, David's waterbak. Bethlehem, 't Dorp der herders, de Frankenberg, enz. bl. 150. \ ZES-  rxrv I N H >0 U D, Z E S D Ë BRIEF, Reize van Bethlehem vaar Hebron, en van daar terug naar Jerufalem. Salomo's vyvers WJ Lust. hof. Rama of Abrahams ftad. Vlakte van Mam,re. Hebron, Machpelah. Dal Eshol. ' Philip. pus bron en Dorp. JVoeftyns van Johahnes den Dooper, enz. bl. 180. Eenige weinige Drukfouten hier en daar overgebleven, gelieve de Lezer zelve te verbeteren; by zonder op bl. 130 ftaat Jef. l: 38—40, möet zyn Jerem. l: 38—40. ..... ïki-tètartjfvah- Jé)%f(Hxemmo6t geplaatst mïaen t itscn'oycr-bladx. 66.- ■ ■ '■ EER-  EERSTE BRIEF BEHELZENDE EENE INLEIDING EN ALGEMÉENE besChryvins van 't JOODSCHE LAfTD, als meDE EENE REIZE VAX JOJ»PE NAAK JEIU'SALEM. GEACHTE VRIEND ! Ik bemerke uit uwen brief, dat gy wel groote begeerte zoudt hebben om in perfoon eene reize te doen naar 't land, 't welk men veelal PakfltTia noemt, oudtyds eenige eeuwen bewoond door de Joodfche natie , om dat dit gewest in de H. Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds zo merkwaardig is, en nog dient tot beveiliging en opheldering van die Schriften; maar dat gy opziet tegen de veelvuldige moeite , gevaaren , en onkoften, aaii welke een reiziger derwaards onderworpen is, en daarom een berigt verzoekt van my, die ook wel die landen niet doorreisd hebbe, maar nogthans veele fraaije Reisbefchryvingen bezit van zulken, die 't aan nauwkeurigheid noch getrouwheid ontbreekt om 't voorna amfte ert merkwaardigfte mede te deelen. Ik bekenne, dat ik zederd eenige jaaren veele boeken over dit onderwerp heb aangekogt en doorlezen; en 't verfchaf'te my altoos vermaak, als'er weder eene nieuwe reisbefchryving naar en door dat Land in A druk  EERSTE BRIEF. druk te voorfchyn kwam, vooral wanneer de auteur voor een geleerd en geloofwaardig man bekend rtond. Het reizen door de Ooiterfche landen, byzonder in Pakftina is aan veel onkoften onderhevig, niet alleen wegens den weg derwaards, die vry groot is (*); maar ook vooral wegens de knevelaryen der Turken en anderen in 'ï laten betalen van Kaffars of tollen; daar en boven heeft die reis meer dan gewoone moeilykheden: men vindt daar in die landen niet, geiyk in 't grootfte deel van Europa, herbergen, alwaar men tegen betaling van fpys, drank, voeder voor de beetlen , enz. voorzien wordt; men treft 'er alleen zulke Verfeïyfplaatfen aan, daar men wel kan uitruilen, zyn veeftallen, doch al wat tot voedfel en goede ligging behoort, moet medebrengen, welke herbergen onder den naam van Karayanfera's bekend liaan. Groot zyn ook de gevaaren, die men in dit land onderworpen is, wegens de rondzwervende benden van ftroopende Arabieren, waar door men genoodzaakt is om in een talryk gezelfchap te reizen, die men Karavanen noemt, en hoe groot zulk een gëzelfchap ook is, zomtyds wel van eenige honderden flerk , mist 't zelden, indien men door die plunderzieke menigte overvallen wordt, of men raakt 't een of andere van zyne goe- (*) Men kan in tene regte lyn van ons Land tot Jerufalem meer dan 500 mylen van een uur gaands rekenen, behalven de omwegen, die men te land of te wtter doen moet.  EERSTE BRIEF. 3 goederen kwyt, of is in gevaar van zyn leven tc verliezen. Eer ik uit de befte Reisbefcbryvers een berigt van de tegenwoordige gefteltbeid van dit voorheen zo gezegend gewest geve, zal ik iets van deszelfs onderfcheiden bcnaamingen u medeceeVn. Het land dat tusfehen den Jordaan en Doodt. Zee ten ooftcn, en de Middelandfche Zee ten wellen ligt , noordwaards 't gebergte Libanon , en zuiefwaards eene beek heeft, die zomers meest droog is, en in den Bybel de beek van Egypte heet: al dat land zeg ik, wierd in abrahams tyd, en nog laater Kanaan genoemd, naar een Kleinzoon van Ho ach , door welks nakomelingen 't zelve eerst fchynt bevolkt te zyn geweest, en vervolgens in dat gewest zeven Hammen uitbaatten. Daar nu, in no achs huisgezin de waare zuivere Godsdienst plaats had, waren ruim vier honderd jaar na den zondvloed, toen aehaiiam in Kanaan kwam , de r'nwooners des lands, die naar den grootften voiksftam Amoriten heetten, zodanig van de zuivere leer des eenigen waaren Gods afgeweken en in zeden verbafterd, dat God voornam om die zeven volkeren uit te rooijen, wanneer Hy die nog ruim vier honderd jaaren in zyne langmoedigheid zou gefpaard hebben, en dan een groot gewest, waar onder voornaamelyk dit land Kanaan uitmuntte, aan abrahams nakomelingfchap tot eene erflyke bezittingen te geven. Dit beloofde God aan den Eerst vader A 3 abra-  4 EERSTE BRIEF. abraham (*). Intusfchen moest hy en zyn zaad in dit land, als mede in't nabuurig Egypte als vreemdelingen omzwerven, en onderdrukt worden, 't welk inzonderheid in Egypte omtrent de kinderen uit jaeob, een Kleinzoon van dezen abraham, plaats had. De nakomelingfchap van dezen jakoü, die ook den naam van i s r a e l droeg , wierden IsraèUten genoemd , die in twaalf volksftammen héftonden, en onder 't beduur van moses door Gods magtige hand uit Egypte gevoerd, veertig jaar in de woeftyn van Arabic zich ophielden, en toen in Kanaan gebragt wierdes, moses had reeds aan ih (lam 't land Gilcads oostwaards van den Jordaan uitgedeeld, na welks dood zyn opvolger josua aan de overige (rammen 't iand Kanaan uitdeelde, en al dit land der twaalf (lammen kon toen den naam van 't Land Israël* dragen. Men had 'er eerst geduurende omtrent vyf honderd jaaren een Richterlyk beduur ; vervolgens wierd de Koninglyke regeering ingevoerd; doch na salomo's dood, vielen tien (lammen van zyn zoon en opvolger af, die eenen jeröbéam uit den ftam Ephraims tot Koning ver'koozen. Dit ryk der tien (lammen wierd 't Ko_ ningryk van Israël, ook wel Ephraim genaamd} en bevatte.de 't geheel noordelyk deel met 't Overjqrdqanfche Gilead; 't zuidelyk deel Kanaan wierd 't Koningryk van Juda, na den voornaam- ften (*) Gen. xv: 18.  EERSTE BRIEF. 5 ftenftam, int welke pavid, salomo, en zyne opvolgers oorfprongelyk waren, geheeten. Deze fehi i ring des ryks viel voor in 't jaar der waoreld 3029. Het Köningryk van Israël hield 254 jaaren ftand, toen deszelfs meefte inwooners na Asfyrie wierden weggevoerd; en 133 jaaren laater nam ook 't ryk van Juda een einde , door de Babyhnifchegevangenis. En toen na verloop van 70 jaarer de Perfifchc Koning cYRus vryheid gaf aan alle deIsraeliteB,die in Asfyrie en Babylonie waren,om weder naar hun land te trekken, zo hebben flegts de meefte uit de fiamme Juda van die vergunning gebruikt gemaakt; van daar, dat alle de wedergekeerden, van welken ftam ook, de gemeenen naam van Jooden verkregen, en tot heden toe behouden hebben , zelfs die buiten dit land woonden. Dus ziet ge by welke gelegenheid de benaming van *t Joodfche land (*) aan dit gewest gegeven is. De Binnenjordaanfche landftreek oudtyds Kanaan geheeten, wierd ten tyde van ] es us en de Apoftelen in drie landfchappen verdeeld, Judea 't zuidelykfte, Samaria'X middelde, en Galilea 't noordlykfte; en al wat ten ooften van gemelde rivier lag, wierd de Ovcrjordaanfche landftreek of Perea genaamd. Na verloop van ruim 15 eeuwen zedert de inneming van Kanaan, is 't Joodfche land verwoest door de Romeinen, omtrent 70 jaaren na christus geboorte, en de Jooden over de meefte deelen der wae- reld (*) Mark 1 5- Hand. x.- 39. A 3  6 EERSTE BRIEF. reid vcrftrooid. Wat de benaming Pakftina betreft, deze vindt men meermaalen in onze Overzetting van 't O. Teftament (♦), doch men moet daar door niet 't geheele land der Jooden verftaan, maar eene landftreek in 'tzuidweftelyk gedeelte langs de MiddeJandfche Zee, daar de Philiftynen hunne lieden hadden. In later tyd is deze naam door Grieken en Romeinen aan 't geheele land gegeven. Thands wordt Pakftina, vooral door de Roomschgezinden 't Heilige land genaamd, t behoort onder de heerfchappy der Turken, maakt een gedeelte uit van Syrië, en wordt door Pacha's of Onderkoningen beftierd. Geheel Syrië wordt in vyf landfchappen onderfcheiden, van welke de eerfte vier den naam van Landvoogdyen kunnen dragen, namelyk van Akpp0, van Tripoli, vm.Saide, voor weinig jaaren naar Acre overgebragt, van Damascus, en eindelyk Pakftina, welk laatfte landfchap wat meer dan die zelve ftreek lands langs de Zee uitmaakt daar in oude tyden de Philiftynen woonden. De twee eerfte Landvoogdyen van Akppo en van Tripoli komen hier met m aanmerking, alzo zy noordwaards van t Joodfche tend liggen, en mede een gedeeite van Syrië uitmaken. Nu begeef ik my in 't overige van dezen brief met u op de reize door dit van ouds zo merkwaar^ p Ezod. xv: I4. Ps. LX. ?0f LXXXIII. 8_ cv . Jcl- xiy.- 20, 3i. joel m: 4.  EERSTE BRIEF. 7 waardig land. Om dit in eene voegzame order te doen, zal ik een aanvang maken by die plaats/ daar de meefte reizigers, welke dit land komen bezichtigen, gewoonlyk aanlanden, namelyk te Joppe, en van daar hunne reize voordzetten naar Jerufalem. Joppe komt in 't Oude Teftament voor met den naam van Japho Jof. xtx: 46. Het was eene fchoone zeehaven, alwaar de bouwftoften tot den tempelbouw op vlotten aankwamen naar 1 Kon. v: 9, en Esraxw.y. De Propheet jo n a s ging 'er fcheep Jon. 1: 3. Tn 't Nieuwe Teftament wordt die ftad Joppe genoemd, alwaar de Apoftel petrus zyn verblyf hield by eenen s imon den lederbereider, die zyn huis had aan de zee, volgens Hand. ix en x. Men noemt ze hedendaagsch meest Jafa of Jafa ook wel naar 't Italiaansch Zajfo, zy is ruim elf uuren westwaards van Jerufalem gelegen. Zy is veile eeuwen beroemd geweest, gelyk ook nog, door 't aanlanden van Pelgrims of Bedevaartreizigers; dewyl nu ten tyde der Turkfche overheerfching en oorlogen tot verwinning van't H. Land, die reizen zorgelyk wierden, en veelen 't leven 'er niet afbragteu, zo is (*) Men moet deze plaats tnderfcheiden van eene andere, zynde een dorp omtrent een uur van Is'azareth alwaar men een wel aangelegd boschje vindt van granaat- en vygenbeomen, en een dal met een menigte Mandragora, welk dorp ook den naam van Jaffa hiet. Zie busching nieuwe Geographie 5 D. bl. 439. A 4  8 EERSTE BRIEF. t is'er een fpreekwoord in zwang'geraakt, om van iemand , die eene gevnarlyke reis doet, te zeggen; hy is naar Jaffa. Daar evenwel deze haven tot een rustplaats dient voor reizigers na eenen moeilyken togt, zo heeft men een tweede fpreekwoord, namelyk: in Jaffa liggen, als men iemand wil aanduiden, die van eene moeilyke reize wat uitrust. Oudtyds was deze haven door een klein eiland , 't welk plinius Paria noemt, gedekt (*), doch van welk eiland thands niets meer gezien wordt, strabo fchryft, dat Joppe zo verheven lag, dat men van daar Jerufalem kon bsfchouwen, welk getuigenis door veele reizigers is tegengefproken. En zeker, wanneer men deels den afftand befchouwd, deels de bergen die tusfehen beiden liggen , en hooger zyn dan die, op welke Jerufalem gebouwd is, zo komt zulks ongelooflyk voor; ten zy men denke, dat strabo een der hooge toorens van Jerufalem bedoeld hebbe, voornamelyk de tooren Pfephinus, van welks hoogte fl. josephus zegt, dat men 't uiterfte des lands tot in de zee zien kon (j). Van deze gedachte is ook r. poc o cke in zyne Reize Cf). Van deze ftad wordt ook in de boeken der Macchabeen gewaagd (**), Deze ftad (*) Vid reland PalEeftina pag. 923,' Q) De belk Libr. 6 Cap. 15, (§) Ilde Peels Ilte Stuk bl. 6", (**) Zie 1 Macchab X: 74 j§. HQP.fd.ft. xiv: g, l §WÏ H W. 3, —7t  EERSTE BRIEF. 9 ftad heeft verfcheidenmaalen de rampen des oorlogs beproefd, zo ten tyde der Romeinen, toen zy tweemaal verwoest, en telkens weder herbouwd is, als mede ten tyde der kruistogten op 't einde der elfde eeuw." Ja nog niet zeer lang geleden ta weten in 't jaar 1771 heeft Joppe eene zwaare belegering uitgedaan van 't leger van ali bey, welk toen 't oppergezag inEgypte zich had aangematigd; deze zond zyn bevelhebber abou daiiab derwaards, deze befchoot do ftad met zyn grof gefchut twee maanden , doch de ftad was toen fterk door haar ligging op een rots, die een end wegs verre in zee fprhigt. De Egyptenaar* liepen verfcheidenmaal ftorui, baklommen de muuren, maar wierden met verlies te rug gedreven. Intusfchen was een groot deel der belegerden gefneuveld, en vrezende dat zy ftormenderhand zou worden ingenomen, gaven zy die by verdrag over. abou dahab lag bezetting 111 de ftad, nam nog andere plaatfen in, nam vervolgens de bezetting uit dc fteden, en keerde weder naar Egypte om zich onafhangelyk te maken. Toen kwam Jafa weer in handen der Turken; ali bei onderfteund door Scheik daher belegerde op nieuw dezelve, en werd door Rusfifche oorlogsfchepcn, met welke a li zich verbonden had, gebombardeerd, de bezetting verliet de ftad, zy kwam in handen van ali , die dezelve aan Scheik da 11 ar fchouk, na welks dood zy weer in de magt van den TurUfchen Kjizer gekd< A 5 ffleo  10 EERSTE BRIEF. men js (*). Behalven deze oorlogsrampen had Jaffa in *t jaar 1759 0ok gedeeld in dc verwoesting , welke eene zwaare aardbeving veele ftedcn in Syrië en Pakftina getroffen heeft. Wat de uiterlyke gedaante en gebouwen der ftad betreft deze wordt door onderfcheiden reizigers onderfcheiden opgegeven, en dit ontftaat van den tyd, in welken zy die ftad gezien hebben, rouwolf, die 'er in 't jaar 1575 was, zegt: „ 0p 't „ hooge kjippige ftrand, alwaar Joppe voormaa]s „ geftaan heeft, is ten dezen tyd zodanig ver„ woest en verdelgd, dat niet een cenig huis op „ de plaats meer is te vinden, in 't welk de „ Pelgrims op hunne aankomst kunnen intrekken „ als alleen drie kelders of fpelonken, die diep in „ den berg ingaan, en tot aan de zee uitkomen, „ enz." (t) In de Reize van heyman en van JSGMOND van DER NYENEURG Wordt gezegd- dat defchepen ver van de ftad moeften blyven liggen, en men met een boot aan land moet vaaren , om dat de haven niet groot genoeg is voor fchepen; eertyds was 'er een dok of kom die tot aan de ftad reikte, ais mede een groot tuigHuis *er digt by,- doch thands ligt alles verwoest en om ver gehaald, ook heeft de haven zelve, vermits (*) Zie savary Brieven over Egypte, ade Deel, R], 275-287, alwaar deze eorlogen breder befchreven worden, " (f) Zie zyne Reizen gedrukt by v. d. aa, bl. 2$xï  EERSTE BRIEF. ir mits zy niet wel onderhouden wordt, hier en daar door aanvulling verfcheiden ondieptens verkregen; voeg hier by, dat 'er rondom verfcheideti klippen gelyk waters liggen, die deze haven wel door de natuur fterk, doch te gelyk onbekwaam maken. —— Tegenwoordig gclykt d:.ze plaats eer naar een dorp dan naar eene ftad. — Wy namen inmiddels in gezelfchap van den Bisfchop van Cerines, en de Griekfche Pelgrim men, d..ar wy mede aangeland waren, ons verblyf in 't Kloofter der Grieken aldaar, en wierden zeer wel ontvangen en onthaald. Dit Kloofter ligt mede aan den zeekant en fchynt voor dezen een gedeelte van 't tuighuis der Gallyen geweest te zyn. Langs deze zeekant ontmoet men ook een Kloofter der Armeniërs, 't welk een aangenaam gezicht heeft, en tevens eene goede verblyfplaats is. — Langs den zeekant aan de andere zyde van de ftad, zagen wy verder ook veele puinhopen, daar een klein Kafteeltje met eenige ftukken gefchut beplant, om de zeerovers fchrik aan te jaagen, op gebouwd was; en een weinig buiten de ftad ontdekten wy mede een Kerk, wel eer aan st. jouis toegewyd als nog in zyne verwulffels, doch is anders byna geheel verwoest (*). hasselqoist, die 'er in 't jaar 1749 was, fchryft: Aaneen Armeniër is over eenige jaaren uit Konjlanlinobel yryheid gegeven om de gebouwen te verbeteren en eenen fteenen brug aan te leggen, als ook eenige (*) Zie derzclm Reizen 1 D. bl. 3c6 — 30$,  xs EERSTE BRIEF. fteenen huizen en magazynen te bouwen, waar door de plaats aan den zeekant eene fraaije en zelfs aanzienlyke vertooning maakt. De overige huizen in de ftad zyn ellendige hutten (*). volney, die 34 jaaren later te Jaffa kwam, melt: Als eene zeehaven en fterke plaats is Tava niets, maar zy is in de gelegenheid van een der gewigtigfte plaatfen van de kust te worden, ter oorzaken van twee bronnen van zoet water , die in derzelver omtrek op 't ftrand gevonden worden. Deze bronnen zyn een der oorzaaken van haaren wederftand in de laatfte oorlogen geweest. Haare haven die door een hoofd gevormd wordt, en thands vervuld is, zou kunnen ontledigd worden, en een twintig tal fchepen van drie honderd tonnen kunnen bergen. Die welke daar nu aankomen zyn genoodzaakt in zee te komen ankeren omtrent eene myl van 't ftrand; zy liggen 'er niet veilig, want de grond is een bank van rots en koraal, die zich tot over Gaza uitftrekt. Voor de belegeringen was deze ftad eene der aangenaamfte van de kust. Rondom dezelve ftonden bosfehen van Oranjeboomen, Limoenboomen, Citroenboomen tan verfchillende zoorten, en Palmboomen, die eerst daar goede vrugten beginnen te dragen. Verder was 't veld vol van Olyfboomen, zo groot als Nootenboomsr,; maar de Mamtnelukkcn alles afgekapt hebbende, enkel om 't vermaak van te kappen, of om zich te warmen, heeft Tava haare meefte (*) Zit zyne Reize i D. bl. j5i.  EERSTE BRIEF. 13 meefte voordeden en aangenaamheden verloeren. Men heeft: haar gelukkig 'tj ftroomend water met kunnen ontnemen, dat haare tuinen befproeit, en dat de ftammen reeds weder levendig gemaakt heeft en op nieuws heeft doen uitbotten (*). Wat'de inwooners betreft, heyman en van d,r n yen burg zeggen, dat zy meest allen Arabieren zyn, welke in de uiterfte armoede leven. Langs de zeekust ontmoetten zy verfcheiden arme Arabieren, inwooners van Jaffa zynde, die byna naakt waren, hebbende de meefte geen hemd noch broek aan 't lyf; zommige evenwel hadden nog als een zoort van fchoudcrmantel om, cn de vrouwen twee fluyers over 't aangezicht, eene zwarte, die haar 't geheele aangezicht bedekte en eene witte daar boven over heen, doch de kinderen liepen 'er allen byna moedernaakt, alhoewel zommige aan hunne beenen tot een vercierfel 'zekere ketenen droegen, die zomtyds wel van zilver zyn. Doch gemelde reizigers maken ook gewag van eenige zeepziederyen', katoenrederyen. korte zegt, dat van die zee jaarlyks eenige fcheepsladingen worden uitgevoerd naar Turkfche havens. Het Franjche fchip Czegt hy,> waar mede ik gekomen was, nam ook een aanzienlyk gedeelte zeep in, en ttevende daar mede naar Egypte te rug. Langs 't ftrand liggen fteeds veele pakken zeep, die daar door de zon worden gedroogd. Op de vrugtbaare plaatfen des lands, waar van (*)Zi« deszclfs Reizen 2 D. bl. 309 3l«-  14 EERSTE BRIEF. 't grootfte gedeelte woest ligt, groeit eene dikke hüöge en vette hei, deze wordt in de lente sis zy na den regentyd op 't vetfte is, afgef„eden, m een kuil geworpen, en daar in verbrand. Van deze asch, die zeer goed is. en 't welk wegens de vetheid der hei niet anders zyn kan, word/Uerhand die zeep gemaakt (*). Van Joppe reist men gewoonlyk door Ramla naar Jerufalem »;T??ïn drie uuren wm*s vw jafa. Tusfchen beide plaatfen is een ruim en fraai veld, \ welk naar hasseloUIST's berigt « t ?J°raChti§en zandgro^beftaat. «et heeft veel kleine heuvels, brengt menigerlei Planten en in \ wild wasfende tulpen en watermeloenen van tien pond en meer voord; ook treft men op d.en weg eenige kleine bosfehen van uitmuntende olyfboomen aan: alleen dit vJis watr Oo T beb°UWd-"^ft gebrek aan water. Op den weg „aar Rahla ontboet men t groot dorp Jafur, e„ naby >t zelve ^ Bedevaartsplaats der Mshamedancn, alwaar versch water is, en naar kOotwvks berigt zttikerriet ge bouwd wordt. Niet verre van daar is een dorp, aan wiens plaats de ftad Gath 0f Geth zou geftaan hebben; en omtrent een half u v n Ramla is t dorp 5^ ^ ^ komt in d° | Schrift niet voor, en is onderfcheiden van T*f.f V3n C wdk in de boekcn samuees wordt C*) J. korte Reize i D. bl. 303, 304 gC" CD Sè b.schlvos Nieuwe Geegnrphie 5 Deel bl 390,  EERSTE BRIEF. 15 gewaagd. Veelen houden die plaats voor 't oude Arimathea, alwaar de Raadsheer joseph, die den' Zaligmaker begra'ven heeft, gebooren was, doch zommige houden dit ook voor onzeker. Zy is gefticht, (of mogelyk verbouwd,) volgens 't getuigenis van den Arabifchen Schryver ab ulfe d a door coliman veertiende Kalifmx. 't huis der Ommiaden in de agtfte eeuw na christtjs geboorte. rouwolf fchryft: deze ftad ligt op eene hoogte in een vlak veld, 't welk zich van daar over de twee mylen wegs aan 't gebergte van Jerufalem uitftrekt. Het land hier omheen is heel vrugtbaar van kooren, boomwol, Indiaanfche meloenen, van de Arabiers Batieca genaamd, die zo fchoon en fnakelyk zyn, voornamelyk die, welke van binnen rood zyn, als ik ergens op de reis heb gevonden. Hy melt verder, dat de ftad tamalyk groot is, maar geheel open als ccn ander vlek, en flegt bebouwd, waar in gints en herwaards nog eenige voetftappen van oude gebouwen te zien zyn. W.y namen onzen intrek in 't huis der Pelgrims, dat weleer Hertog Philips van Bourgondien voor hun gekogt heeft: dit was tamelyk ruim, hebbende binnen veele overwelfde gemakken, en een goede bornput, en in 't binnenfte hof eene redelyke ruime plaats, die vol goede Aloës ftond, welke hy denkt, dat nikodemus by de begraving van den Heer j es us gebruikt heeft naar Joh. xix (*). della valle, welke aldaar veertig jaaren la- (*) rouwolf Reize, bl. 254 en 2g$.  16 EERSTE BRIEF. later kwam, zegt: Wy kwamen zo vroegte Rama, dat ik gelegenheid had om de geheele ftad te bezien, die heden byna niets heeft als den fchyn, dat zy eertyds zeer voortreflyk is geweest^ en daar men echter nog veele fteene huizen ziet. Men toonde my daar als iets, dat aanmerkenswaardig is, eene Kerk die half nedergeworpen was, daar in de Griekfche Chriftenen hun Godsdienst oeffenen, en die aan de H. Maagd mar ia gewyd is, gelyk ook 't huis daar eertyds nikodemus woonde, en ik twyfel niet of 't ook niet aan joseph van Arimathea behoorde ■ (*)■ De Griekfche Priefters die te bedevaart gaan zyn gewoon in 't doortrekken daar in de Mis te doen <;0- thevenot merkt van de huizen te Ram/a aan, dat de deuren, door welke men ingaat, geweldig laag zyn, en geen drie voeten hoogte hebben, op dat de Arabicrs met hunne paarden daar niet in kunnen komen. Eertyds, zegt hy, was hier een fchoon en groot kloofter, zeer pragtig gebouwd, waar van een gedeelte, te weeten de woonplaats der geeftelyken, nog vry gaaf is, voor zo veel wy door de deur konden zien; want men zeide ons, dat de ingang den Chriftenen verboden is. Nog heeft men 'er eene Kerk ter eere van st joris gewyd heyman en (*) Nergens leest men in den Bybel dat nikodemus aldaar zyn rvooning gehad hebbe. (f) Zie dflla valle Reize, I D. bl. 1531 (5) thevenot Reize 1 Deel bl. 306.  EERSTE BRIEF. 17 en van der nyenbtjrg merken insgelyks de laagheid der huisdeuren aan, als mede dat de meefte flegts eene verdieping hebben, dikke muuren en veele ronde koepels op de gebouwen. Zy zeggen ook, dat de plaats zonder muuren is, en meer naar een vlek dan naar eene ftad gelykt, en dat de inwooners beftaan uit Turken, Arabieren en Grieken. Dat 'er ook in hun tyd vier Franfche kooplieden waren, van welke een den titel van Vice Conful droeg, welke grooten koophandel dreven in katoen, van welk wel ^500 baaien 's jaars verzonden wierd; dat 'er goede zeep wierd gemaakt, die boven de Jerufaltmfche wordt gefchat. Verders dat 'er eenige Latynfehe Chriftenen waren, die den naam van Maroniten droegen, en flegts .eene Jood, doch welke nog bezwaarlyk kon aan de kost komen (*}. korte , die in 't jaar 1737 daar kwam, zegt: de Franciskaancn hebben hier een voortreilyk nieuw gebouwd Klooster gefticht, zo zy voorwenden, op die zelve plaats daar eertyds 't huis van den Godvrugtigen Raadsheer [joseph van Arimathea~\ heeft geftaan. Het Kloofter is voor veertig Geeftelyken groot genoeg. Het getal is gemeenlyk zes of agt, doch door de reizigers van hunne en andere Orden, die 'er zich doorgaans eenigen tyd ophouden, wordt't dikwyls grootelyks vermeerderd. Ik merk hier Czegt (*j Zie heymans en egmond van der nyenburgs Reize, 1 D, bl. 110, in, B  i8 EERSTE BRIEF. (zegt hy) met een woord aan, dat alle de Kloofters,die zy in'tH.Land hebben , zedert 20 of 30 jaaren, of geheel nieuw gebouwd, of zeer fraai verbeterd en vergroot, en de Kerken in dezelve zeer kostbaar opgefchikt zyn. Met de Kloofters is hun getal in die jaaren ook meer dan de helft aangegroeid; zo dat zy in die plaatfen, daar voorheen maar agt of tien van hun woonden, tegenwoordig ruim twintig van hunne Order tellen. De reden hier van, gelyk my eenige Geeftelyken zelfs hebben gezegd , is , om dat hunne jaarlykfebe aalmoezen, zedert eenige jaaren .merkelyk zyn vermeerderd, en nog van jaar tot jaar toenemen (*). In 't laatst van de vorige eeuw woonde zeker Hollands Koopman Hendrik lub aldaar, van wien Profesfor a. rela nd veele berigten ontvangen en in zyn Werk over Pakftina ingelascht heeft, hasselquist befchryft Ram/a wel als een klein doch echter fraai fieedje, by uitltek wel gelegen in eene vrugtbaare vlakte, welke wyn, katoen en koorn levert (f). Ook kan men uit de reisbefchryvingen opmaken, dat Ramla eene plaats van fterke doortogt is, dewyl alle de Karavanen, die van Raire naar Damaskus. Aleppo, Smyrna en Ronftanünopokn 'reizen, hier door of langs trekken CS"). De Turken hebben hier vyf Hoofdmoskeè'n, van (*) j. korte Reize 1 D. bl. 59 > 6°> '(D Reize 1 D. bl. 202 . Van daar dat 'er twee Karavanfera's zyn, tot verblyf der reizigers,  EERSTE BRIEF. 19 van welke de twee grootfte voorheen Chriftcn-Kerken geweest zyn. Buiten de ftad is eene groote gewelfde bron, welker gewelven door vier en twintig boogen onderfchraagd worden, en in welke men in den regentyd water verzameldt. Aan den anderen kant der ftad tegen over die bron, is nog eene andere ruime waterbak, by welke de Pelgrims verzamelen, die zich by Karavanen naar Mekka willen voegen, herbf.lot fchryft, dat de Moslemim, zynde de gelovige Mohammedanen naby deze plaats 't graf ftellen van lokman, bygenaamd al iiakim de Wyzen, en de graven van zeventig Propheeten, welke hier ter aarde befteld zyn, bezoeken, de bruin berigt, dat 'er rondom Ram/a eene groote menigte Schakalszyn, wcl!:e met afgerigte Luipaarden gejaagd worden De ftad heeft ook gedeeld in den oorlog van abou daher, van welke wy ftraks by Jafa gemeld hebben. Ik zal u nu nog de berigten van volney aangaande deze ftad melden, en dan dezelve verlaaten. Hy fchryft dat zy zeer vervallen is, dat men in haaren omtrek niet dan door puinhoopen treedt. _ De Aga van Gaza houdt 'er zyn verblyf in een Serail, welks zolders met de muuren invallen. De eenigfte merkwaardigfte oudheid te Ram la is de minaret of 't torentje van een vervallen Moskée aan den weg van Jaffa. Van den top die zeer hoog is, kan men met 't oog de geheele keten van 't gebergte volgen, dat van Na- (.*) Zie busching N. Geographie 5 D. bl. 400, 401, B 2  2o EERSTE BRIEF. Nablous komt, de vlakte langs loopt en in 'i zuiden zich verliest. Het veld in den omtrek is met fchoone olyf boomen beplant, die in 't verband gefchikt zyn, doch zy neemen dagelyks af door ouderdom, door open baare verwoeftingen, verborgen euveldaaden, want wanneer in die ftreeken een boer een vyand heeft, komt deze in den nacht de boomen gelyk gronds doorzagen of doorbooren, en vermits die wond, welke hy zorgvuldig bedekt, 't zap afleidt, kwynt en fterft de olyvenboom. Als men door deze plantagien wandelt, vindt men veele drooge putten en ingevallen waterbakken, welke bewyzen, dat deze ftad weleer meer dan anderhalve myl in den omtrek groot was. Thands telt men 'er nauwlyks twee honderd huisgezinnen. Het weinige land, dat eenige bebouwen, behoort den Mufti en twee of drie zyner nabeftaanden. De andere geneeren zich flegts met katoen fpinnen, dat greotendeels door twee Franfche Comptoiren, die daar zyn, weggehaald wordt. Men maakt te Ram/a ook zeep, die byna alle naar Egypte geveerd wordt. De Aga heeft 'er, als wat nieuws in 't jaar 1784 den eetiigtten windmolen laten zetten, welke ik in Syrië en Egypte gezien heb, fchoon men zegt dat die werktuigen van dat land oorfprongelyk zyn, en zy is gebouwd volgens de tekening en onder 't opzicht van een Venetiaanfchen timmerman (*_). In- (*) Zie volney's Reize 2 D. bl. m 113.  EERSTE BRIEF. 11 Indien wy te zamen te Hernia waren, zou ik u voordellen om eene kleine wandeling noordwaards te doen naar een plaats, die in 't Oude Teftament den naam van Lod, in 't Nieuwe Teftament met den naam van Lydda voorkomt, en naderhand Diospolis, en thands Loddo en Loud geheeten wordt. De Apoftel petrus heeft 'er niet alleen 't Euange- ' lie verkondigd, maar ook wonderwerken verrigt, als hy ene as aldaar volgens Baud. ix van een agtjaarige geraaktheid of beroerte heeft genezen. In 't begin der T4 eeuw was dit Lydda naar 't getuigenis van abi'lfeda wel een klein doch volkryk fteedje, doch tegenwoordig heeft 't ze-lve 't aanzien v n een gering dorp. De weg derwaards is aangeraam beplant met Cochenille boomen (*;. Men heeft 'er ook op den weg een'waterbron ten nutte der reizigers, en een gebouw om wat uit te ruften , 't geen voor doortrekkende Karavanen aangenaam is. Htt dorp Loud zegt volni-y heeft juist 't voorkomen van eene plaats door den vyand te vuur en te zwaard verwoest. Het zyn niet dan vervallen huizen en puinhopen van de hutten der inwoonderen, ja tot 't ferail of paleis van den Aga. Daar wordt echter te Loud eens in de week eene markt gehouden, waar op de boeren uit alle de omliggende ftreeken hunne gefpornen katoen komen verkopen (f). Het dorp wordt bewoond door Mohammedanen, Roonnchgezinden en Grfc* (*) volnev's Reize 2 D. bl. 311. (t) volney's Reize 2 D. bl 311. B 3  sa EERSTE BRIEF. Grieken. 'Er is eene Kerk, in welker oosteinde de Grieken en in 't wefterdeel de Mohammedanen Godsdienst oeffenen. De laatstgemelden verhaalen by overlevering, dat jrsus hier den Antichrist dooden zal. Eindelyk heeft men daar nog een overblyffei van de Kerk van st. petrus (*). Van deze plaats of ook wel van Ramla-vervor? derdt men de reize mar Jerufalem, 't welk van daar genoegzaam oostwaards ligt; doch de reizigers komen in den aflland niet volkomen overeen, en geen wonder om dat dezelve zich naar de onderfcheiden omftandigheden korter of langer op den weg ophouden, en zy allen ook denzelven weg niet nemen. Zommige nemen hun togt een weinig meer noord waards door 't vlek Emmaus, andere laten deze plaatfen op hun linkerhand liggen, Veele reizigers klagen over de groote onveiligheid der wegen door de roofzuchtige Arabieren. Ik zal u liegt tot een Haaltje verhaalen, 't geen shaw 'er van getuigt, die in 't jaar 172a met eene groote Karavane van Ramla naar Jerufalem trok, wanneer drie of vier honderd Spahi's, dat zyn ruiters, en vier vendels Turksch voetvolk met de Mufellim of Generaal aan hun hoofd niet bekwaam waren of geen moeds genoeg hadden, om ons (zegt hy) voor de herhaalde beledigingen, roverven en wreedheden van de Arabieren te befchermen. 'Er was nauwlyks pen Pelgrim of Bedevaartreiziger, en wy waren meer dan zes duizend, welke ■ Plet  EERSTE BRIEF. «3 niet iets te lyden hadden, en die niet, of een deel zyner kleederen, of van zyn geld kwyt raakte; en wanneer dit op was, wrooken zich deze Barbaaren, door ons ongenadig te flaan met hunne pieken of werpfpiesfen. Het zoude te Verdriétrg zyn alle de menigvuldige voorbeelden van roofzucht en wreedheid van dien dag te verhaalen, in welke ik myn deel rykflyk had, Wyl ik te Jeremiël of Anathoth met geweld als gyzekar gehouden wierd voor de betaling van hunne on'redelyke eifchen. Ik wierd dien gëheéleh fiaehï op eene zeer barhaarfche w^s n shar deld en gehoond , en indk'n de Aga van Jerufalem wy den volgenden mort en niet met eene grooce magt ver"lost had, zou ik zo fpoedig geen einde van myne rampen gezien hebben (* ). Men kan ücn afftand van Ramla naar Jerufalem, indien men in eene regte lyn rekendt -, wel op agt u'Tcn gaans ftellen. egmond van der nyenburg rekent van Ramla tot aan 't gebergte twaalf Engelfche mylen, van daar tot Jerufalem agtden mylen, van welke drie op een uur gerekend, tien uuren uitmaaken, 't geen met de omwegen daar onder begrepen op 't bovenftaande na genoeg . ' ■ ' - zal (*) Zie schaw's Reize 1 Deel, in de Voorrede bl xix. En vergelyk hier mede rouwöifs Reize, b!, 255 256 della ■ alle's Reize, 1 D. bl. 153, 154, egmond van der nïenblrgs Reize, 1 D. bl. 312 316 geeft 'er een breedvoerig ver/la? van. B4  24 EERSTE BRIEF. zal uitkomen. Hy befchryft zyn reis aldus: Even voor dat men in dat gebergte komt, laat men ter regtehand een flegt dorp, dat half verwoest iSi als mede veele puinhoopen van groote gebouwen liggen, wordende deze plaats 11 bon Ladron, of de vroome moordenaar genaamd, gevende men voor, dat^ de een moordenaar, die benevens onzen Zaligmaker gekruist is, en 't geluk had van met Hem in zyn Koningryk te mogen ingaan, hier eertyds zoude gewoond hebben. Niet verre hier van daan, doch in 't gebergte, lieten wy ter regterhand ook nog een flegt dorpje liggen, alwaar thands de verwoede overblyffels van een Kloofter en Kerk aan Si,. Jeremias toegewyd, aangetoond worden ; ook heeft dit dorp den naam van St. Jeremias r.a deze Kerk gekregen, en niet, zo als andere willen , om dat de Propheet jeremias aldaar zou gebooren zyn (») i ondertusfehen is (*) Om die reden wordt 't door zommige reizigers Ana tboth genoemd, doch zeer verkeerd, alzo Anathoth, daar Jeremtas gel-oren is, veel verder noordwaarts is gelegen geweest. Evenwel men houdt die plaats daar voor, gelyk onder andere uit korte blykt:',, op dezen weg wees men „ ons Anathoth, 't Vaderland van den Propheet jeremias, „ huis, 't welk hy daar gehad had, en den akker, dien ,, by op Godlyk bevel kogt volgens jerem. xxxir. Men z?ide my ook, dat 'er eene Kerk met een aflaat van zeven jaax had gejlaan , doch zy lag thands woest. OnderiusU fiter, ygg de aflaat daar nog te verkrygen: want zy bewee-  EERSTE B R I E F. 25 is 't land rondom dit dorp wel bebouwd, en deszelfs gelegenheid in 't geheel was zeer aangenaam , wordende 'er teffens fraaije fonteinen gevonden, ja 't geheele gebergte, daarwy ons toen op bevonden, was alomme zeer vrugtbaar, groeijende 't koorn 'er weelig en zelfs tusfehen de tteenen; bef/peurende men als nog op verfcheiden plaatfen, die thands nog woest Jija&enrj genoegzaa* me blyken, dat dezelve eertyds op de Genucefche wys zyn bebouwd geweest. Verder zagen wy ter regterhand op den top van een berg een zeker dorp, dat wel naar een Kafteel gelykt en door de Arabieren Modin genaamd wordt. Men meent, dat dit de plaats is daar de Macc\abeen begraven liggen, en volgens 't eerfte boek der Macchabeen zouden hunne graflieden zeer pragtig geweest aym Op dezen zeiven weg, doch-wat verder, ziet i;:_n ook nog een dorp Cubab genaamd, dat 't oude Emmaus zoude zyn. Vervolgens geraakten wy, na dat alvorens een brug overgetrokken waren, in zekere vallye 't Therebitithen dal genaamd, en 't welk daar te lande door de overwinning, die Koning david op den reus ooijath behaalde, zeer vermaard 'is. By deze brug moeiten de Pelgrimmen „ de Kerken is gegeven, 'de kragt daar van na 'dat deze ,, vernield zyn, op de woejle plaats rust \ Zlc diszelf. R.éf'ze i D. 197, 198. Daar by' heeft men ook een dor [je Dgih ook 'S. SanTuels genaamd', om ast men Wil dat die Propheet aldaar zou begraven zyn. rouwoi, fs Reize bl, 256. tuevenotds Reize 1 Dée! b!. 33 .  0.6 ■E E R SST E BRIEF. men wederom iets betalen, de een meer de ander minder. Ten laatftan kwamen wy eindelyk langs eenen zeer fteenachtigen en moeilyken weg tot aan de muuren van de vermaarde ftad Jet-ufo, ■ km (*). Daar ik zo even meldde van Emmaus, 't welk onze reizigers aan hun linkerhand lieten liggen, zo zal ik uit andere reisverhaalen daar iets van melden. Gy weet dat men van 't zelve gewaagd vindt in 't Euangelium Van Luka'sH. xxiv vers 13 en daar. befchreven wordt als een vlek, dat 60 ftadien, 'twelk ih uur gaans is, van Jerufalem aflag. Dien zeiven afftand geven ook de Reisbefchryvers op. rouwolf noemt^die plaats JVécopolis ff), doch verkeerd, want dit is de naam van een ander Emmaus, dat wel ruim zeven uuren verder westwaards van Jerufalem gelegen was (§> della valle befchryft 't als een klein dorp, en men zeide hem, dat 't Kubeiby van de inwooners genaamd wordt; hy zegt, dat 'er alles verwoest is en weinig huizen of eerder herdershutten ftaan (**). Wanneer men de reize van Jerufalem derwaards neemt, zo toont men ü digt by de ftad een tooren, alwaar men wil dat s 1meon, die aangaande Jefus een lofzang zong, gewoond (*) Zie nyenburg en heymans, Reize 1 D. bl. 3.6, 31 • (f] rouwolfs Reize, bl. 256. (§) Men kan daar over relands Paleftina nazien ip '< woord Emmaus. (**; della valle, 1 D. bl. ISS>  EERSTE. BRIEF. 27 woono1 heeft, vervolgens in 't Therebinthen dal komende wyst men u de plaats daar david goliath doodde, hier is een beek in dit dal, die zomtyds droog is, in welke della valle witte Iteenen Zag , die bekwaam tot flingerfteenen waren. Een weinig verder op de fchuinte van eenen heuvel heeft men een bron, en men vertelt u, dat dit de plaats is, daar absalom zyn broeder doodde. Te Emmaus zelve toont men de puinhopen vari een Kerk, die men voorgeeft op dezelve plaats geftaan te hebben, daar jf.sus onder de breking des broods was bekend geworden (*"). Nu eindig ik myn brief, eri'ik wensch, indien deze naar uw fmaak geweest is, u in een volgenden 't hedendaagsch Jerufalem te befchryven. Vaarwel! C*) Zie della valle Reize, 1 D. bl. 155 en. 173. thevenot zegt; ter halver weg [namelyk van Jerufalem tot Emmaus] teende men ons de plaats daar onze Jleer zich hy zyne twee jongeren kleophas en lukas voeg-, de. Zie zyne Reize, 1 D. bl. 351. TWEE-  TWEEDE BRIEF. beschouwing van de stad jerusalem, derzelver oude en tegenwoordige lotgevaleen. onderzoek of jerusalem ' nog op dezelve plaats als 't oude ligt. derzelver poorte n, en grootte in den omtrek. de hedkndaagsche inwooners, en voornaamste gebouwen, eyzonder de kerk vak t zogenaamde il gaaf. het gewaande wonderwerk van 'l' licht \ dat de grieken aldaar jaarlyks op taaschen verwekken. waarde vriend ! I Iet feekt my tot vee! genoegen, dat myn brief u aangenaam is geweest, en daar gy my verzoekt dit onderwerp te vervolgen, vat ik weder de pen op. Ik heb u in myne reize door Paleflina gebragt tot de voornaamfte ftad, 't van ouds vermaarde Jerufalem. Gy begeert van my te weten, of die ftad op dezelve plaatsgevonden wordt, waar 't oud Jerufalem geftaan heeft. Ik zal u met een enkel woord de lotgevallen van deze vermaarde ftad onder 't oog hrengen, dan 't meest aanmerkelykfte van 't hedendaagsch Jerufalem opgeven, en eindelyk een wandeling doen buiten de poorten, om u deenvirons, bergen, dalen, fonteinen, tuinen, merkwaardige graflieden, en in den  TWEEDE BRIEF. ay den omtrek liggende vlekken te doen bezichtigen. Ik twyfel niet , of gy zult dezen tweeden brief met geen minder vermaak dan den vorigen lezen. Wat derzei ver lotgevallen betreft, ik zal u niets melden van 't oude Jerufalem, dit behoort tot myn plan nret. Gy weet dat 't zelve door de Romeinen omtrent veertig jaar na christus hemelvaart verwoest is. fl. joseph es der Jooden Gefchiedfchryver heeft ons die akelige verwoefting breedvoerig en nauwkeurig befchreven. Deze pragtige ftad der Jooden lag toen geheel in puinhopen, en de overblyffelen liet Keizer /elius hadriahus in 't jaar na christis geboorte 136 geheel Hechten, en eene nieuwe ftad bouwen, doch veel minder groot van omtrek dan de verwoefte ftad geweest was; hy gaf aan haar den naam van jElia Capitolina, bragt 'er eene volkplanting van Romeinfche burgers en foldaaten in , en verbood den Jooden op lyfftralfe binnen deze ftad te komen, ja zelfs van digt by te naderen. Deze gedaante van zaken veranderde aanmerkelyk, toen Keizer konstanty.v de groot in 't begin der vierde eeuw 't Chriftendom aannam, de ftad wierd weder met haar ouden naam Jerufalem benoemd, en zyne moeder helen a door een Godsdiensty ver gedreven, vertrok zelve naar Pakftina, en deed, byzonder te Jerufalem, veele geeftelyke gebouwen ftichten, waar door Jerufalem aanzienlyk en in de Chriften waereld aanmerkelyk wierd, en veelen uitlokte om derwaards te reizen, en 't Heilig Graf, benevens  3© ï W E E D E BRIEF. vens andere plaatfen in 't Euangelie vermeld, te befchouwen. Dit duurde, tot dat Keizer juliaan in 't jaar 361 den throon beklom, deze had wel den naam van een Chriftcn gehad, doch wierd afvallig, en daar hy uit de Euangelifche gefchiedenis wist , dat je sus gezegd had, dat de tempel zou verwoest blyven (*), zo wilde'hy die voorfpelling des Heüands befpottelyk maken, en vergunde den Jooden hunnen tempel te herbouwen; dit werd ook daadelyk werkftellig gemaakt, doch de gefchiedenis leert ons, dat 'er vuurvlammen uit de aarde kwamen , wanneer men de oude fundamenten opgroef. Men zou, nu wy in de natuurkunde meer dan oudtyds ervaren zyn, kunnen zeggen, dat eenige falpeter en zwavelachtige -doffen, in den grond beflooten en nu lucht krygende, hier -van de middeloorzaak zyn geweest; doch hoe dit ook moge wezen, wy kunnen Gods Voorzienigheid, die meest raiddelyk werkt, hierin niet voorbyzien, want 't gevolg was, dat dit werk ■van den tempelbouw geftaakt wierd. Kort hier na -itierf de Godlooze Keizer juliaan, en zyne -opvolgers beveiligden 't bevel van Keizer ha-dr iaan betrekkelyk de Jooden. Dit duurde tot 't midden der vyfde eeuw, wanneer de .Jerufalemfche Kerk tot de Patriarchale waardigheid -opklom, en de rondom gelegen Chriftengemeen,tens aan derzelver beftuur onderworpen wierden. •Deze bloei der ftad verdween in de zevende eeuw, (*) Matrh xxm: 38.  TWEEDE BRIEF. 31 eeuw, toen kosroes, Koning van Perfe 'm 't jaar 615, Jerufalem bemagtigde, derzelver inwooners op de wreedfte wys behandelde, en eene groote menigte naar Perfie voerde. Veertien jaaren later heroverde Keizer herakxius wel die ftad, doch in 't jaar 637 wierd dezelve door de Saraceenen onder den Kalifor.iAR in bezit genomen; naderhand is zy meermaal belegerd en veroverd in de oorlogen, welke de Turkfche Vorften met de Egyptenaar* gevoerd hebben, tot dat zy in de handen der laatften kwam. Op 't einde der elfde eeuw lieten de Chriften Vorften zich daar aan gelegen liggen, fchreven kruisvaarten en kruistogten uit tot herwinning van Jerufalem en 't Heilige Land; de ftad wierd onder 't beftuur van godefrooi van bouillon ingenomen, die aldaar tot Koning gekroond wierd, men doodde veele Mohammedaanen en Jooden, en maakte een grooten buit. Dit Chriften Koningryk nam een begin in 't jaar 1099, en eindigde in 't jaar 1187, toen saladin, Sultan van Egypte en Syrië Jerufalem innam. In 't jaar 1228 wierd zy by verdrag op nieuw afgeftaan aan frederik den I, Keizer van iJuitschland, maar ruim tien jaaren laater door Sultan Ismaël bemagtigd. In dien tyd geraakte die ftad beurtelings onder de Sultans Van Damaskus, van Bagdad en van Egypte, tot dat zy eindelyk in 't jaar i3if in handen der Othomantiifche Turken viel, onder welke zy benevens 't gantfche Joodfche land tot nu toe gebleven is  32 TWEEDE BRIEF. is (*). Daar nu tegenwoordig Pakftina tot Syrië behoort, welk laatfte in eenige Pachafchappen of landvoogdyen verdeeld is, zo behoort de ftad Jerufakm tot de Landvoogdy van Damaskus. Gy vraagd of Jerufalem op dezelve plaats ligt, alwaar oudtyds die ftad gebouwd was. Ik merk aan, dat 't oude Jerufakm gebouwd was op een berg, Zion genaamd, die vier byzondere hoogtens of heuvelen had, de eerde om dat hy de voomaanifte was, wierd in 't byzonder Zion genaamd, de tweede' was Moria^ de derde Akra, de vierde Bezctha geheeten. De heuvel Zion en Moria lagen in 't zuiden, waren hoger dan de andere, en 't gedeelte van Jerufalem daar op gebotiwd, wierd de boven ftad geheten, in onderfcbciding van de lagere heuvels, welke de benedenftad uitmaakten. Het is onbetwistbaar zeker, dat de tegenwoordige ftad ongelyk kleiner is dan voor ue verwoefting door de Romeinen. Zy bevat binnen haare muuren flegts een gedeelte van den heuvel Zion, vervolgens de heuvels Moria en Akra, dus een . groot gedeelte der oude ftad zo zuidelyk als noordelyk haar ontnomen is. "Er zyn veelen, die van gedachten zyn, dat Keizer hadiuanus by de herbouwing van Jerufalem, die ftad (*) Men vergelyke hiér nide bachiene H. Geographie 2. Deel bl 301 304. hamelsveld Aardrykskunde des Bybels 2 D. bi. 2(6 219.  TWEEDE BRIEF. 33 ftad wat meer westwaards geftieht hebbe, en wel zo verre, dat Golgoiha of de plaats van jesus kruisiging en graf, oudtyds buiten de ftad gelegen, nu binnen de muuren zou gevonden worden, en wanneer gy te Jerufalem kwaamr, zou men voorgeven, u de juifte plaats nauwkeurig aan te wyzcn , en gy zoudt zulks niet durven tegenfpreken, wilde gy 11 niet in levensgevaar brengen. Doch meer dan een reiziger heeft getwyfeld of de aangewezen ftandplaats van Gutgoiha, of gelyk men daar gewoonlyk zegt, van den berg Kalvaricn wel de echte zy. jonas korte, welke in 't jaar 1738 te Jerufalem was, heeft de ligging der bergen en dalen nauwkeurig waargenomen, en heeft voldoende dit bedrog ontdekt, en breedvoerig aangetoond, dat 't tegenwoordig Je- . rufalem niet verder oofteiyk noch weftelyk ligt als oudtyds, hoewel die ftad aanmerkelyk ten zuiden en noorden, gelyk reeds gezegd is, is ingekort. Zo dra gy ook een platte grond van Jerufakm ziet , zo als 't oudtyds geweest is naar de befchryving van el. josephus (*), en dan daar mede vergelykt eene platte grond van t hedendaagse!^ jerufalem, dan moet 't by een oplettend befchouwer aanftonds in 't cog vallen, dat Golgotha niet binnen, maar nog buiten de ftad te zoe- (*) Men zie de platte grond van 't oude Jerufalem in EACHiENE H. Geographie 2 D. de 7 Lanukaait, als meie in riAMELsvELD Bybel cbe Aardrykskunde tweede deel. C  34 TWEEDE BRIEF. zoeken zy, want anders zou die plaats flegts ruim drie ftadien van den tempelberg zyn afgelegen, welke afftand veel te kort is; die tusfchenruimte zal waarfchynlyk wel agt ftadien geweest zyn (*). De ftad heeft tegenwoordig zes poorten, een ten weften genaamd de poort van Bethlehem , ook wel van Hcbron en Joppe, geheeten; ten noorden twee poorten, namelyk van Damaskus en van Herodes; ten ooften de Stephanuspoort, of by verkorting de St. Stephenspoort; ten zuiden twee poorten, te weten de Mestpoort (\), en de Zions of Davidspoort. De Heer maundrell- heeft met veel nauwkeurigheid ons den omtrek van Jerufalem opgegeven, hy heeft op den laatften dag van zyn verblyf de ftad rond gewandeld, en bevond dezelve 4630 treden, welke hy rekent op twee en eene halve Engelfche myl: daar 'er nu drie zulke mylen in een uur gaan, zo kan men opmaken, dat de ftad 20 ftadien of 50 minuten in den (*) Men kan hier over nalezen jonas korte Reize 1 D. bl. 21 8 , enz Als mede hamelsveld Bybcifche Aardrykskunde 2 D bl. 150—161, welke't gevoelen van korte verdedigt tegen de aanmerkingen van r. schutte. Cf) Zommige reizigers melden ons, dat de Mestpoort ten ooften der ftad ftaat, doch dit komt daarvan, dat de zuidermuur der ftad niet ver van di:- poort eene kromte maakt, waar door de ingang van dezelve van 't ooften ten weften fchynt te wezen.  TWEEDE BRIEF. 35 den omtrek heeft (*). En dus is de ftad thands niet half zo groot, als zy oudtyds was, toen die op 50 ftadien wierd gerekend (f). Ik had haast vergeten te fchryven, dat'er nog wel eene pooi t is ten ooiten van den tempelberg, genaamd de vergulde poort, doch deze kan als geen zevende worden aangemerkt, vermits zy voorlang door de Turken is toegemetfeld, waar van zy die reden geven, dat dezelve moet geflooten blyven tot dat zeker groot Koning daar door zal ingaan. Zommige willen, dat zulks zou voordfpruiten uit eene ken- (*) Zie hier de rekening van maundreli, op bl, 503 ayner Reiz-1: Fan Beth'ehems poort tot den hoek aan de regterhand . , . , treden 400 Van daar tot de Damasktis poort . . 680 Van de Damaskus poort tot die van herodes 380 Van deze tot jeremias gevangenis , 150 Van daar tot den hoek by josaphats dal . 225 Van dien hoek tot de st stephens poort 385 Van daar tot de Goude poort . 240 jfan die powt tot den hoek der fiads muur • 380 Van dien hoek tot de Mestpoort , , 470 Van daar tot de Zionspoort . t Q0g Van deze tot den hoek derflads muur , 215 Van dien hoek tot de Bethlehemspoort . 400 Te zamen treden 4633 (f) Dit bewyst bachiene in zyne 11 Geographie 2 Deel bl, 181 188. C 2  36 TWEEDE BRIEF. kornis aan de Godfpraak Ezech. xtv: 2, 3. De Heer shaw tekent als iets zeer merkwaardigs aan, dat 'er onder de Mohvmmedaanen eene overlevering . is, welke aan de Chriftenen de herftelling van alle Koningryken belooft, die hun door de Saraceenen en Turken ontnomen zyn, en dat deswegens in alle de Mohammedaanfche heerfchappyen overal eiken Vrydag van 's morgens tien uurcn tot den middag, uit voorzorg de poorten der lieden geflooten worden, dewyl zy willen, dat dit de bepaalde tyd van die omwenteling zou zyn (*). Doch nieBUHit. geeft van dit fluiten eene andere reden, welke gelyk ftaat aan die, welke de Chriftenen hebben, om op den Sabbath geduurende den openbaaren Godsdienst de poorten hunner lieden te fluiten (f). De ftad !ii;t op een berg, want men klimt geftadig om hoog als men 'er naar toe gaat, en daalt in tegendeel geduurig nederwaards als men 'er uittrekt; doch alle derzelver omliggende landeryen zyn thands woest, en beftaan niet dan uit dorre drooge en witte klipfteenen gelyk kryt, uitgenomen aan den kant van Bethlehem, alwaar 't aardryk nog ceidgzins aangenaam en vrugtbaar is De • (*) Reize 1 D. bl. 346. Hetzelve dat shaw verhaalt, melt ook korn de bruin in zyne Reize bl. 292, dat alle Vryiagen de 6 Poorten te jerufalem om die reden geftooten worden. (t) Reize 1 D. bi 406. C§) heymans Reize 1 D. bl. 403.  TWEEDE BRIEF. 37 De gedaante van Jerufalem is langwerpig vierkant (*) , van 't ooften ten weften langer dan van 't noorden ten zuiden. De muuren zyn van tamelyk goede fteenenen met vierkante torentjes gebouwd, in welke fchietgaten zyn. Dit muurwerk der ftad is 6 vademen hoog en 3 voeten dik. De Turkfche Keizer soliman liet dezelve omtrent 't midden der zeftiende eeuw opbouwen O)- De ftad heeft eene drooge gragt van de poort van Damaskus af tot de poort van Bethlehem, alwaar men een Citadel aantreft, genaamd 't Kaftel der Pifanen, om dat 't door die van Pi/a (eene ftad van Toskaanen in Italië gelegen,) zou gebouwd zyn, t heeft fterke muuren en toorens, fteile en brcede gragten, die met gehouwen fteenen bekleed zyn, men heeft'er eene bezetting van Janitzaren, benevens eenen Aga, welke met zyn huisgezin daar in woont (§). Met dit alles is die Citadel zeer vervallen, 'er liggen wel twaalf ftukken gefchuts, doch zyn genoegzaam onbruikbaar, ook is de ligging dier fterkte zo laag, dat zy de ftad niet kan beftryken (*?). De meefte ftraaten der ftad zyn eng en krom; men ziet eene fraaije prentverbeelding der ftad door den vermaarden Reiziger cn Konstlchilder k, I u ; de (*) cotovici Itiner. Hierof pag, 321. (t) de brüin's Reize bl. 292. hevmans Reize 1 D. bl. 403. (5; heymans Reize 1 D. bl 403, ( *ï hasselquist'4 Reize i D. bh If38. C 3  38 TWEEDE BRIEF. de bruin met veel gevaar en moeilykheid ontwor pen in zyne reize bl. 28-1, vertoonende haare gedaante van de zuidoostzyde. De huizen binnen Jerufalem zyn thands voor 't grootfte gedeelte van ééne verdieping, hebbende meest alle fteene verwulfzels en terrasfen of platten, ook zyn ze met regenbakken voorzien, waar in men 't van de platte daken verzamelde regenwater bewaard, en deze zyn in een plaats, daar noch putten, noch waterbronnen, noch rivieren gevonden worden, eene zeer nodige zaak (*). De inwooners beftaan uit Arabieren, Turken, Jooden, en Chriftenen, welke laatfte van verfchillende gezindheden zyn , als Franken of Laiynfche Chriftenen, Armeniërs, Maroniten, Georgianen, Syriers, K>pen, Abysfiniers, enz. Doch 't getal van deze verfcheiden zoorten van Chriftenen kunnen met de menigte van Arabieren, Turken en Jooden in geen vergelyking gefteld worden Qj. Deze laatfte zyn 'er zeer veel. hasselqltst zegt: Jerufalem telt onder zyne inwooners omtrent 20, ooo Jooden. De Joodfche vrouwen gaan hier met ongedekten aangezicht, 't welk gefchiedt volgens uitdrukkelyken last van de Turken , om dezelve dus te onderfcheiden van hunne eigene vrouwen. De Jooden zyn hier meest zeer arm, om dat hier de gelegenheid tot 't dry ven van handel en koopmanfehap ontbreekt, Zy hebben gee- 00 heymans Reize 1 D. bl. 403. (t) HEïMAiys Reizi 1 D. bl. 403  TWEEDE BRIEF. 39 geene andere kostwinning, noch voordeel, dan 't geen zy van de Pelgrims hunner natie trekken, die uit alle hoeken der aarde derwaards komen, om hunner voorouderen zetel te vereeren (*"). De inwooners zoeken veelal hun beftaan, ik meen de Chrijlen en Mohammedaanfche huisgezinnen, in 't maken van kleine zogenaamde heiligdommen, kerkjes van'tH. Graf, Rruifen, Wasfe Lammetjes, Reliquiekasjes, enz.; mannen, vrouwen en kinderen met hout en koraal te fnyden en te dranijen, en in zyde met paarlen, goud en zilverdraad te flikken. Deze waaren worden duur betaald, en naar Turkye, Italië, Portugal en voornamelyk naar Spanje vervoerd, en doen van daar aan aalmoefen of in betaling aanmerkelyke zommen te rug komen (f). Laat ik u nu 't voornaamfle in de ilad doen befchouwen. De Bedevaartreizigers, welke te Jopfe of Jaffa aanlanden, komen de Bethlehemspoort , die ten wellen ligt, de flad in. In verfcheiden reisbefchryvingen leest men, dat de hoogmoedige Turken aan de Chriftenen niet vergunnen te paard de flad Jerufalem in te ryden, maar zulks op een ezel of te voet moeten doen. rouwolf zegt: Effen voor de fladspoorten liegen wy van onze beeflen, wyl 't geen vreemdeling (*) hasselquist Reize 1 D. bl. 168. (D Zfe volney's Reize 2 D. bl. 287 en 288. C 4  4o TWEEDE BRIEF. ling is toegelaten in hunne lieden in te ryden (.*). maundrell zegt: Alle Franken ft» moeten Voor de poort van hun rydtirig afftappen, hun geweer overgeven, en te voet binnen gaan, ten zy dat ze onder 't gevolg van een openbaar Minister behooren: derhalven, dewyi wy onder 't gczeifehap van den Franfchen Conful kwamen, hadden wy de vryheid om 'er gewapend en te paard in te komen (§). Deze wet fchynt echter op alle iyden geen plaats te hebben, korte denkt, dat zulks veel afhangt van den Basfa of Bevelhebber der Turken, naar maate die gezind is, of zyne gunst door gefchenken gekogt wordt; wy reden (zegt hy) met onze paarden voor de deur des Kloolters (** ), Wanneer men de Bethlehemspoort inkomt, dan flaat men de linkerhand om , en 't is geen .vyf minuten ver, of men komt aan 't Kloofter St. Salvador, dat is van den Heiligen Zaligmaker. rouwolf meldt, dat 't niet zeer groot of ruim is, echter fraai gebouwd en beflooten. Hier namen wy, (*) rouwolf's Reize bl. 257. (t) Zo worden alle Wefterfcbe Chriftenen genaamd, van welk land zy ook zyn, wegens 't groot aandeel dtt de Franfchen in de Kruisvaarten ter herwinning van '£ H. Land hadden. Fan hier dat Europa by de Turken 4$ naam van Frankiftan e/'f land der Franken draagt, (5) maundrell's Reize bl 485. (**) 7. g9RT8'3 Reize 1 D. bl. 63, #$  TWEEDE BRIEF. 4? wy, fzegt hy,) gelyk alle andere Pelgrims, die uit Europa derwaards komen, ons verblyf. De Monniken brengen de Pelgrims overal rond nevens een Tolk, die de Turkfche en Arabifchc taaien verftaat, en wyzen hun zo binnen als buiten de ftad, de heilige plaatfen en fteden. Maar eer zy met ons medegingen, om die te bezoeken, hield ons de Guardiaan by wyze van waarfchouwing voor, dat wy ons moeften wagten van niet op de graven der heiligen en Turken, die zy door geheel Turkyen, even voor de fteden aan den weg hebben, te gaan of te treden , want in geval een of meer, al was 't onvoorziens, gelyk ligt gefchieden kan, zulks deeden, zo vertoornen zich de 'lurken daar zeer over, eendeels, om dat zy de onbefnedenen voor onrein houden, meenende dat zy die zouden verontreinigen, anderdeels ook, om dat zy jaloers zyn over hunne vrouwen, waarom zy dezelve nooit uit , noch over de ftraat laten gaan, ten zy dat ze in 't bad willen, of de graven van haare afgeftorvene ouders of vrienden gaan bezoeken, als dit gebeurt, en dat'er wy ven omtrent zyn, zo moet ieder die plaatfen myden en vlieden, om in geen gevaar te komen (*). Het Kloofter is in 't bezit der Franciskaner Monniken van de Order der Obfervanten, uit alle Kathuiyke landen en volkeren van Europa. Hun getal is groot, doch niet altyd even gelyk, gemeenlyk echter mag men hun getal op honderd ftelien, zo Wae- reld* (*) bouwolf's Reize bl. 258C 5  4» TWEEDE BRIEF. reldlyken als Regulieren. Zy blyven 'er gemeeulyk drie jaaren. De Guardiaan is een Italiaan, zyn Vikaris een Franschman, en de Procurator een Spanjaard. De laatfte heeft 't geheele beftuur over 't Kloofter, en van alles wat tot *t H. Graf behoort, en dus gaat 'er faarlyks meer dan vier tonnen gouds door zyne handen. De Guardiaan is Pauslyke Commisfaris in 't geheele Ooften, en oeffent des Paufen magt uit in geeftelyke en waereldlyke zaken. Hy voert den titel van Reverendisfmo(*') ofhoogsteerwaardige, en geniet alle de eer van eenen Bisfchop. Hy wordt om de drie jaaren afgelost. By zyne iutreede in de ftad moet hy den Turkfchen Bevelhebber 6000 Piafters (f) aan geld, behalven andere gefchenken, opbrengen. In dit Kloofter worden de Europifche Pelgrims, van welke Kerk zy ook zyn , wel onthaald, waar voor zy, by hun vertrek, een gefchenk aan 't Kloofter betalen. Daar is voor dezelve een byzonder gebouw in 't Kloofter; doch voor de Oofterfche Chriftenen, die zich met de Roomfche Kerk vèreenigd hebben, als Maroniten, Repten, Grieken en Armeniërs, welke zich te Jerufalem bevinden, worden byzondcre huizen gehuurd, alwaar zy on- der- C*) Dit is naar de Spaanfche taal, in 't Latyn zou 't zyn Reverendisumas. (D Een Piafter komt overeen met een Hollandfche Ryksdaaler; by maundrel komt dikwyls 't woord Dollar \oor, 't geen van dezelve waarde als een Piafter is,  TWEEDE BRIEF. 43 derhoud genieten. De Apotheek van dit Kloofter, zegt hasselquist, mag wegens haaren ryken voorraad van Simplicia en Compofita wel voor de kostbaarfte van de geheele waereld gehouden worden, zy wordt op 100, ooo Piafters, dat is op ai tonnen gouds Hollands geld, gefchat. In deze Apotheek wordt de alorn beroemde Jerufalcmfche Balfan, uit alle zoorten van balfemen en zeer veele fpeceryen in eene hoeveelheid gemaakt, welke 150 Dukaaten kost. Deze balfan is voor alle uitwendige gebreken en wonden van eene voortreflyke uitwerking, doch tot inwendig gebruik is hy te heet. Het Klooftergebouw is in drie onderfcheiden hoven verdeeld, men kan van deszelfs terrasfen 't grootfte gedeelte der ftad overzien. De Kerk van dit Kloofter is fraai, koftelyk opgecierd, en met marmer geplaveid (*"). Nu zal ik met u eene wandeling doen naar een ander oord der ftad, namelyk in 't zuiderdeel, digt by de Zienspoort 4 tot 't Armenisch Kloofter, 't is flegts een half kwartier uurs van 't voorige gelegen, is veel grooter, en uitgezonderd dit, 't rykfte. Het heeft meer dan duizend kamers voor de reizende Pelgrims, behalven die voor de Monniken. Het gebouw beftaat flegts uit eene verdieping, en boven alle de vertrekken zyn fraaije terrasfen of platten, van welke men 't (*) Zie hasselquist Reize 1 D bl. 183 en }?7, buschin9 Nieuwe Geographie 5 D- bl. 366, 367,  44 TWEEDE BRIEF. '% uitzicht over de geheele ftad heeft. De Kerk van dit Kloofter is by uitftek fraai en de fchoonfte der geheele ftad; zy is aan st. jakob toegewyd, een der Apoftelen van j e s u s, die men zegt de eerfte Bisfchop van Jerufakm geweest te zyn, en aldaar den marteldood onderg aan heeft, en men wil, dat deze Kerk ftaat boven de plaats zyner onthoofding, van welke men leest Hand. xn: 2. De Kerk is overal met ryke tapyten, fraaije fchilderycn, en zeer veel zilveren lampen vercierd, van welke eenige verguld en meest allen van voornaame meefters uitgewerkt zyn. Ook vindt men in dezelve de fchoonfte en kostbaarfte tempelvercierfelen van 't geheele Ooften, heftaande in Koormantelen, Bisfchopsmutfen, Misgewaaden , Bekers,, Bisfchopsftaven, enz-; zynde deels van goud, deels van zilver, of verguld, en met edelgefteentens rykelyk omzet. De kleederen der Priefters zyn allen van dun Indiaansch ftof, en grootendeels met koftelyke fteenen voorzien. In 't midden der Kerk ftaat eene fchildpadde predikftoel met paarlemoer ingeleid, met eene fchoone kap daar boven , waar van 't fchildpad en 't paarlemoer, zo kunftig door malkander is ge werkt, dat t de bouwftoffen ver overtreft. In eene plaats, die wel naar eene. Voorkapel der Kerk gelykt, liggen op den eenen kant van 't altaar drie groote ruwe fteenen, die zeer hoog gefchat worden , de een houdt men voor den fteen, op welken moses de twee tafelen der wet aan ftukken fioeg; de tweede zoude dezelve zyn, daar.de Za^  TWEEDE BRIEF. 4? Zaligmaker op ftond, toen Hy gedoopt wierd; de derde zoude op den berg van jesus verheerlyking gelegen hebben, en herwaards zyn overgebragt. Verder kan men zeggen, dat dit Kloofter met zyn Kerk 't voornaamfte deel van den berg Zions beflaat , voor zo verre die heuvel binnen de ftad ligt (*). Niet verre van dit Armenisch Kloofter ftaan twee gebouwen, van welke 't een gezegd wordt te ftaan op de plaats alwaar 't paleis van annas den Hogetipriefler, en 't andere daar de woning van den Apoftel thomas weleer geweest is. Laat ik u deze twee gebouwen befchryven. Het zogenaamde paleis van annas is thands eene kleine Kerk den Armeniërs toebehoorende. In de Kerk niet verre van de deur wordt een gat in den muur vertoond, aanwyzende de plaats alwaar een van des Hogenpriefters bedienden aan jesus eenen kinbakftag gaf, Joh. xvm: 21. De dienaar nu, van wiens godlooze hand die kwam, willen de Monniken dat malchus geweest is, wiens oor door petrus afgehouwen, en door jesus genezen is. Op de binnenplaats voor deze Kapel ftaat een olyfboom, aan welken christus eenigen tyd, gelyk zy zeggen, door bevel van annas vast gebonden wierd, op dat Hy niet door zou (*) Zie de Reizen v«« maundrell bl. 498. Van egmond van der nyenburg en h-eyman I D. bl. 3<5l , 363. hasselquist i D. bl. 167 en 189.  4<5 TWEEDE BRIEF. zou gaan. Volgens kootwyk en sandys wordt dit gebouw de Kerk der H. Engelen, en volgens pococke de Kerk van den Olyfheom genaamd C*). Hier digt by ftaat 't huis alwaar thomas, gelyk 't gerugt wil, gewoond heeft. Dit was voorheen een Chriftenkerkje , doch nu eene Turkfche Moské. Weinig treden van die Moské is eene dwarsftraat, in welke men ter regterhand heeft't huis der drie maria's, aan welke jesus zou verfcheenen zyn na deszelfs opftanding. Tegenwoordig is 'er eene Turkfche Moské (f). Daar wy nu weer digt by 't voorgemelde Armenisch Kloofter zyn, zo zal ik van daar met u noordoostwaards gaan naar 't Paleis van pilatus. Eerst wandelen wy een kleinen weg noordwaards, om u nog eenige gebouwen te doen zien. Niet ver van 't Armenisch Kloofter wyst men 't huis aan van markus, of liever de Kerk op deszelfs grondveften, gelyk men voorgeeft, gebouwd, dezelve is klein en behoort aan de Syriers. In dit huis zou de Apoftel petrus zyn intrek genomen hebben, toen (*) Zie de Reizen van maundrell bl. 499; van e. v. d. n yenb l'rg en he yman i D. bl. 362 j rflB jonas korte 1 D. bl. 105. (T) Zie ie Reizen van maundrell bl. 498. e. v. d. nyenburg-en h e y ma n ï D. bl. 360. Deze gemelde Au&euren zeggen niet te kunnen begrypen, dat men van drie maria^s /preekt, daar 'er Matth. xxviii: i Jlegts van twee wordt gefproken; doch misfchien hebben zy door de derde bedoeld de moeder van jesus.  T W F E D E BRIEF. 4? toen hy uit de gevangenis verlost was naar Hand. xn: 12. Men vindt 'er een fteene Doopvonte in, daar men wil, dat de Apoftelen uit zouden gedoopt hebben, en rondom de Kerk zyn verfcheiden woonplaatfen voor de Geeftelyken. De Syriers geven voor, 't venfter te kunnen toonen, daar rhoda uitkeek, toen petrus aan de deur klopte; ook laten zy een Syrisch affchrift in Folio van 't Nieuwe Teftament zien, 't welk zy zeggen, dat meer dan agt honderd jaaren oud is (*). Eenige voetftappen verder gaat men door da yzere poort, welke gezegd wordt dezelve te zyn, die open ging, toen petrus uit de gevangenis was ontkomen. Niet verre van daar ftond weleer eene oude Kerk door helena gefticlrc, ter plaatfe daar men voorgeeft, dat 't huis van zebedeus is geweest: de Grieken hadden deze Kerk in handen, en verhalen dat zeeedeus een Visfcher zynde, gewoon was van Joppe zyn visch hier te brengen en te verkopen. Hier tegen over ftaan hooge zwaare muuren als van een Kafteel , mogelyk de overblyffelen van een Paleis der Duitfche Ridders ten tyde der Kruistogten. Omtrent eene ftadie verder wyst men de zogenaamde gevangenis van petrus, tegenwoordig dient dit gebouw nog tot een gevangenhuis In- C*) Zie maundrell's Reize bl. 498. korte's Reize i D. bl. 104. (t) Zie maundrell bl, 498. hsyman bl. 363. korte bl, 103.  48 TWEEDE BRIEF. Indien wy nu verder noordwaards ginge», zouden wy aan de Kerk des H. Grafs komen, die hier digt by is, doch wy zullen nu de regtehand omflaan en ons oostwaards wenden naar de noorderkant van de ftad. Hier treffen wy aan 't huis, genaamd van simon den Tharifeer, alwaar zekere vrouwe, die een groot zondares was, de voeten van jesus heeft gezalfd volgens Luk. vu. Eertyds ftond 'er een Kerk, van welke de verwoefte overblyffels nog te zien zyn. Men toont 'er ook een voetftap, en zegt, dat de Zaligmaker dien in de rots als in leem ingedrukt en nagelaten heeft (*). Niet verre van hier ziet men eene groote Kerk, ter zei ver plaats, zo men verteldt, daar oudtyds 't huis van anna de moeder van je:sus zou geftaan hebben, die Kerk is wel in zyn geheel, doch vervallen, de Turken doen 'er hunne gebeden in. Onder dit gebouw is een hol, alwaar de H. Maagd zou geboren zyn: dit is eertyds een onderaardfche Kapel geweest, ook hebben de Vaders van 't H. Land de vryheid om 'er eenmaal in 't jaar op de geboortedag van maria de Mis in te doen, mits zy een zommetje gelds betalen. Het Nonnenkloofter, 't welk voor dezen by die Kerk ftond en fraai was, is geheel vervallen. Nu gaan wy van daar naar pilatcs huis, doch befchouwen alvorens de grondveften eener oude fterkte, by josejphus 't Slot Antlwnia geheeten, deszelfs tooren van groote hardfteenen gemaakt , dient (*) korte bl. 103.  TWEEDE BRIEF. 49 dient voor den Turken tot een Minaret, of plaats van welke de Iraan of Priefter de Mohammedanen tot 't gebed roept. Het hier digt by {taande Paleis van Koning godefeoy is niet bezienswaardig (*)• Nu treden wy verder voord naar 't zogenaamde Paleis van pilatus, of liever 't erf, gelyk maundrell 't noemt, daar zy zeggen dat 't zou geftaan hebben. Voords zegt maundrell , bellaat de grond een gemeen Turksch huis. In dit gewaande huis van pilatus wyst men een Kamer aan, daar Christus met 't Koninglyk gewaad befpot en van de foldaten mishandeld wierd. Vlak by de deur daar men uitgaat is een fchuinfen afgang daar eertyds de heilige trap heeft geftaan. Aan de overzyde der ftraat, die voor dezen ook een gedeelte van 't Paleis uitmaakte, is de Kamer, waar zy zeggen dat men onzen Zaligmaker geefelde. Ook wordt 'er by verhaald, dat zeker Basfa van Jerufalem dat vertrek eens tot een Paardenftal gebruikte, maar daar kwam aanftonds, om dat bedryf, zulk eenefterfte onder zyn paarden, dat hy gedwongen was dezelve te doen verhuizen, en zederd is die Kamer van dat flordig gebruik bevryd gebleven, hoewel zy nogthands , toen wy 'er waren, zegt gemelde reiziger, niet meer dan een Weverswinkel was (f). In de reize van heyman en van DER NYENBURG WOl'dt gezegd: Thands C*)'Zie heymans Reize, i D. bl. 364 en 365 Ct) Dit was in mauudkell's tyd, zie zyne Reize bl 501, 502, D  §o TWEEDE BRIEF. Thands 't Paleis van Pilatus ingaande, klommen wy naar boven en wel langs een trap, daar volgens voorgeven eertyds de fcala fantta of heilige trap, die men als nog te Rome voor de deur van de Kerk van St. jan de Lateraan ontmoet, zoude zyn geplaatst geweest, doch 't kwam my voor, dat die trap aldaar veel hooger is dan de tegenwoordige plaats. Vooreerst dan komt men op een voorplaats, daar na in 't huis zelve, 't welk thands den Pacha tot een woonplaats verftrekt (*). Schoon deze wooning thands niet al te ruim of te gemakkelyk is, doch daar de Pacha's zich niet veel aan kreunen, vermits die hier doorgaans maar weinig tyds woonen. In een der vertrekken van dit Paleis z^ndc, hadden wy een fchoon uitzicht op den tempel van sa lom o, of veel liever op de plaats, daar dezelve geilaan heeft; te weten, men ontdekt op den berg Moria tegen over den Olyfberg liggende , eene groote vlakke plaats, daar de rots zelve gelyk en effeui van gemaakt is, en tusfchen deze bergen in was t dal van josaphat gelegen. Op deze groote vlakke plaats nu gaat men door zeven poorten in, doch t is den Ch rif enen en Jooden op leven sftraf, ('t geen zy niet dan door 't aannemen van t Turksch geloof kunnen vrykopen) verboden binnen dezen omtrek te (*) Dewyl de Facha thands te Damaskus mant is 'er nu een Motfallam of Gezagmrer, Zie volney's Reize a D. bl. 285 288.  TWEEDE BRIEF. 5» te komen. In 't midden van deze zelve plaats ftaat de fchoonfte Moské, die binnen Jerufakm gevonden wordt , en wel , zo als men zegt en gelooft , op de plaats zelve van 't Heilige der Heiligen. Derzelver gedaante is agthoekig, en van boven met een koepel van l@od bedekt en vercierd; doch zy is op verre na zo fraai en pragtig niet als die men te Konfiantinopekn ontmoet, ook gelykt zy om derzelver voordeelige ligging van verre meer dan zy in de daad wel is (*). maundrell berekende volgens eene wandeling om den berg Moria, dat de vlakte 570 van zyne treden in de lengte, en 370 in de breedte had (f). In dezen omtrek ontdekt men van verre ook tuinen , galeryen, fonteinen, als zynde eertyds 't Paleis van den Patriarch geweest, doch nu van den Cadi; en achter gemelde Moské is nog eene Kerk voor dezen aan de vertooning van de H. Maagd toegewyd, .doch dezelve is nu mede in eene Moské veranderd; ondertusfchen komt en loopt 't water van de berugte fons fignatus oïgezegelde fpringbron tot de zo evengemelde fonteinen, als mede in 't huis van den Cadi Tus- (*) heymans Reize 1 D. bl. 365, (t) maundrell's Reize bl. 501. (§) heymans Reize 1 D. bl. 366. Men kan ook over dit gemzen Tempelplein nazien de Reizen van rouwolf bl. 283, en 289; van della valle 1 D. bl. r<54. D a  5a TWEEDE BRIEF. Tusfchen 't Paleis van p ila tijs en de Herodespoort toont men t huis van her odes. Dit was ten tyde van rouwolf nog fraai van marmer , pragtig en heerlyk opgebouwd, fchoon dit gebouw voorzeker van later tyd is , alzo 't Paleis van Koning iierodes in de venvoefting door de Romeinen is afgebrand, mag men nogthans denken, dat 't zelve op de regte plaats ftaat, namelyk noordwaards tegen over den tempel, alwaar fl. josephus zegt, dat dit huis geftaan heeft (*). Qostwaards van Pilatus huis wyst men 't badwater Bcihesda aan, van 't welk men leest Joh. v, 't zelve vindt men digt by de stephanus poort, della valle zag 'er geen water ia, en flegts twee zaaien in plaats van vyf, uit oorzaak van eenige huizen die daar omtrent gebouwd zyn (f). maundrell befchryft dat bad iao treden lang, 40 treden breed, en ten minften agt diep, doch zonder water. Aan de westzyde zegt hy doen zich eenige nu toegedamde oude boogen op, welke zommige voor de vyf zaaien houden, maar t ergfte is, dat 'er in plaats van vyf flegts drie zyn Nu kunnen wy onzen koers westwaards nemen en van pilatus huis naar den zogenaamden Calvaricn berg nemen, alwaar men de Kerk des H. Grofs vertoondt;_de weg der waards wordt via dolorofa, dat is de pynlyke ,of droevige weg genaamd, om (*) rouwolf Reize bl. 304, (t) Reize 1 D. bl. 161. JS) Reize, bl. 502.  TWEEDE BRIEF. 53 om dat men wil dat jesus christus dien betreden heeft, toen Hy ter kruisdood wierd weggeleid. thevenot ftelt dien weg op duizend fchreden, doch dit is te "veel gerekend, hy is veel korter, doch hy zal zyne treden niet geteld hebben. Op denzelven worden aan de Reizigers n< g verfeheiden overblyffelen en gedenktekenen van aloude gebouwen, of merkwaardige voorvallen , aangewezen, dien wy thands in befchouwing moeten nemen. Niet verre van , of liever digt by p i u atus huis, ontdekt men eene groote boog, welke van de eene tot de andere zydedes ftraats reikt, en twee vengfters heeft die op de ftrnat zien, en door eene kleine marmere kolom van malkander gefcheiden zyn. Onder gemelde vengfters ftaan deze Latynfche woorden: Tolk, tolk, cructfigc eum! 't welk de woorden des Joodfchen volks behelst tot Pilatus, toen jesus zeer mishandeld door hem aan dat volk wierd voorgefteld, namelyk neem steg, neem weg, kruis Hem (*)/ Vervolgens toont men op dezen weg ook de plaats daar de Zaligmaker onder de zwaarte van zyn kruis driemaal zou bezweken zyn ; en dan komt men verder op de plaats daar de H. Maagd op 't zien van zulk een droevig fchouwfpel in eene flauwte viel. Eertyds was hier ook een Kerk gebouwd, die // Spaano genaamd wierd, doch daar men thands geen 't minfte te- (*j thevenot's Reize i Deel bl. 304. della valle Reize 1 D. bl. i6->. heyman's Reize 1 D. bl. 366. D 3  54 TWEEDE BRIEF. teken meer van vindt, zynde in derzelver plaats een groot bad met twee verwulffels opgericht. Een weinig verder wordt de plaats aangewezen, daar simon van Cyreenen 't kruis van jesus wierd opgelegd. Hier na toont men ter regterhand de plaats daar Jefus tot de weenende vrouwen zeide: weent niet over my, maar over u zeiven en uwe kinderen, enz. Ter (linkerhand ftaat een huis, 't welk men zegt dat de wooning van den ryken man zou geweest zyn, van welken men leest Luk. XVi. en daar digt by een geringer huisje van den armen lasarus. Als men 't huis van den ryken man voorby is, ziet men ter zyde af een huis, *t welk de wooning van St. veronica wordt geheeten O), waar van 't vertelfel dus luidt, dat zekere Godvrugtige vrouw veromica genaaamd, toen jesus dien weg voorbyging met een bezweet en bebloed aangezicht, zy fchielyk uit haar huis zou gelopen zyn, en deszelfs aangezicht met een doek zou afgeveegd hebben, en de Heiland ter vergel. ding een waar afbeeldfel van zyn aangezicht in dien doek hebbe ingedrukt. Ondertusfchen wordt deze zweetdoek zo wel te Turin als te Rome be- (*) Zommige reizigers welke van pilatus huis naar den zogenaamde*, Kruisberg langs den pynlykenweg wandelen, bezoeken 't huis van vkrqnika eerst, en dan de plaats, alwaar men wil dat 'p geval met simon van Cyreenen voorviel j w.mrjchynlyk om dat dje wooning een weinig f# s?rff wi m wig fimh  TWEEDE BRIEF. 55 bewaard Een weinig verder vindt men een poort, die de Gerichtspoort genaamd wordt, men houdt ze voor eene poort die aan den muur varj 't oude Jerufalem zou geftaan hebben, door welke de misdadiger naar buiten wierd gebragt om geftraft te worden, dewyl men wil dat Calvaria of Golgotha in 't hedendaagsch Jerufalem ligt (f). Nu zyn wy gekomen tot zekeren heuvel, die men voorgeeft den berg Calyarien of Golgotha te zyn, die oudtyds buiten de ftad, en nu byna midden in Jerufalem wordt vertoond; doch hoe onwaarfchynlyk dit gevoelen is, hebben wy reeds te vooren aangewezen. Ondertusfchen wordt deze plaats voor 't merkwaardigtte der ftad gehouden we- (*) Om dit verhaal van ongerymdheid te ontheffen , willen zommige Roomschgezinden, dat deJluijer van veronica» met welken zy jesus gezicht afiroogde, geveuwen is geveest, en dus meer dan een beeldnis door 't indrukken ontftaan zy. Andere Roomschgezinden, die verftandiger zyn, geloven dit veriichtfel niet. Men had oudtyds veel op met afbeeld/els van jesus op doek gefchilderd, die men voorgaf echt te zyn, zulk een afbeeld/el noemde men Veralcoa, een waar beeldtenis, misfehien is daar van by verbajiering, en door 'f bygeloofden naam van veronica mtftaan. Zie heymans, kcize i D. bl. 367. C t) Men kan over die via dolorofa of droevige weg, met't geen 'er gezien wordt, nalezen thevenots Reize 1 D. bl. 3 8 -310. della valle Reize i D bl. 159, 160. h fïma ns Reize 1 D. bl. 366» 267, en verfcheiien anderen. D 4  56 TWEEDE BRIEF. xvegens de Kerk des H. Grafs, werwaards de Roomschgezinden en veelerly Oofterfehe Chriftenen gewoon zyn bedevaarten te doen. De eenige deur dier Kerk wordt altyd door twee Janitzaren bewaakt. Op alle feestdagen wordt ze, zonder dat iemand geld behoeft te betalen, geopend, en elk kan 'er door ingaan; maar buiten deze tyden moet 'er iets voor haare opening betaald worden. Deze Kerk is aan de Chriftenen door de Turken verpacht, de Roomschgezinden, Grieken, Armeniërs en Kopten moeten voor hun aandeel eene zwaare fchatting betalen. De Jacobitifche Syriers en de Georgianen hebben wegens die zwaare fchatting hun aandeel laaten vaaren. Laat ik u uit den nauwkeurigen maundrell 't een en ander opgeven. Eer die berg tot den opbouw eener Kerk bekwaam was, waren de eerfte ftichters genoodzaakt alles tot een effen plein te maken, met hier wat van de rots af te hakken, en elders wat op te hoogen. Maar onder't werken, Zegt men, wierd byzonder zorg gedragen, dat die deelen van den berg, daar onze gezegende Zaligmaker eiVenlyk geleden heeft in 't minfte niet verminderd wierden • zo dat 't gedeelte van Caharien, alwaar men wil dat Christus, vastgemaakt en aan 't kruis is opgeheven, geheel gelaten, en ruim 30 voeten in t vierkant is, ftaande tegenwoordig nog zo hoog boven den gemeenen Kerkvloer, dat men met 11 trappen tot op den top gaat, Ja 't H. Graf zelve, èU eerst een kelder in de rots uitgehouwen Onder de aarde wa^ rm door 't weg kappen van den  TWEEDE BRIEF. 57 den Heen rondom, als eene grotte boven den grond is geworden. De Kerk is geen honderd treden lang en niet boven de zeftig wyd, en nogthaus zo gebouwd, dat 'er twaalf of dertien heiligdommen in zyn, of kapellen, die uit eene meer dan gewoone eerbiedigheid wegens eenige byzondere bedryven omtrent 's Heilands dood en opllanding gepleegd, zyn ingewyd. Als daar is: 1) de plaats daar Hy van de foldaten befpot wierd; 2) daar de foldaten zyne kleederen deelden; 3) daar Hy opgeflooten was, terwyl zy een gat voor 't kruis dolven, en alles verder tot de kruisfiging gereed maakten; 4) daar zy Hem aan 't kruis nagelden; 5) daar 't kruis gezet wierd; 6) daar de foldaten {tonden , van welke een zyne zyde doorboorde; 7) daar zyn lichaam ter begraving wierd gefchikt; 8) daar zy zyn lichaam in 't graf leidden; 9) daar de engelen na de opilanding van jesus aan de vrouwen verfcheenen; 10) daar Hy zich aan maria magdalena vertoonde, enz. De plaatfen daar men zegt, dat deze en meer andere dingen zyn voorgevallen, fielt men voor vast, dat binnen den engen omtrek van deze Kerk beflooten liggen; ook zyn allen met onderfcheiden altaaren voorzien. In zekere rondom de Kerk liggende Galeryen, als ook in eenige kleine gebouwen daarnaast, zyn vertrekken, waar in de Monniken en Pelgrims ontvangen worden. Behalven deze vertrekken heeft iedere Broederfchap nog haare eigene altaaren en heiligdommen, en 't volkomen regt om met uitfluitftig van alle D S aiv  5S TWEEDE BRIEF. andere natiën den Godsdienst te houden. Het H. Graf is in de bezitting der Roomsehgezinden of Latynfche Chriftenen, van welken altoos tien of twaalf onder een opperhoofd hun verblyf in de Kerk houden, en doen ieder dag ter eere van die onderfcheiden heiligdommen eenen hoogftaatelyken omdragt met Waskaarfen, Crucifixen, enz., zingende elk van hen een lied in 't Latyn op elke plaats pasfende (*), Hunne hoogtyd begint goede Vrydagsavond, genaamd tioxtsnebrofa, dat is donkere nagt. Zo dra de fchemering aankwam, (zegt onze reiziger,) wierden alle de Monnikenen Pelgrims in de Verfchyningskapel (zynde eene kleine bidplaats aan de noordzyde van 't H. Graf,; by een vergaderd, om eene Procesfie rondom door de Kerk te doen. Maar eer zy 'er uitgingen deed een van de Monniken in die Kapel eene Predikatie in 't Italiaansch. Hy begon zyne redevoering: in quejla notte tenebrefa, enz. en op 't hooren van deze woorden wierden de kaarfen met 'er haast uit-gedaan, om alzo te levendiger indruk van de tydsgelegenheid te geven, en dus waren wy by dien Prediker omtrent een half uur in 't donker. Na de predikatie gaf men aan ieder eene brandende waskaars in de hand, Crucicifixen, benevens andere noodwendigheden rot de Procesfie, wierden in or- (*) Men vindt alle deze liederen in de Reize van j. kootwyk in 't latyn uitgegeven in 't 4de Hoefdftuk van 't 2de hek.  TWEEDE BRIEF. 59 order gefield. Onder andere was 'er een zeer dik en zwaar Crucifix, waar op 't beeld des Heilands levensgroot was vastgemaakt met gro^e nagelen, gekroond met doornen, befmeerd met bloed, en zo net toegefteld, dat 't op eene uitnemende wys 't jammerlyk gezicht van jesus, zo als Hy aan 't kruis gehangen heeft, vertoonde. Dit kruisbeeld had den voorrang in deze Procesfie, waar achter 't gantfche gezelfchap langs alle de heiligdommen in de Kerk volgde, zingende by elke plaats 't daar toe gefielde lied, doende op zommige plaatfen zekere Monnik eene Predikatie. Na verfcheiden heiligdommen bezogt te hebben, klimmen zy op Calvarien, latende hunne fchoenen onder aan den trap ftaan, 'er waren twee altaaren te bezoeken, een daar zy zeggen, dat onze Zaligmaker aan 't kruis genageld is, en een ander daar 't kruis geftaan heeft. By 't eerfte leidden zy dat kruis op den vloer neder en maakten gebaar, als of zy christus aan 't kruis nagelden , en na 't gezang deed een der Monniken weder eene' Predikatie in 't Spaansch. Daar na keerden zy zich om naar 't ander altaar, alwaar men zegt dat 't kruis met 't lichaam onzcs Heeren daar aan gehegt, zou geftaan hebben. By dit altaar is eene holte in de natuurlyke rots, welke men zegt 't zelve gat te zyn , waar in de voet van 't kruis ftord. Hier zettede zy 't kruis met 't bloedig gekruifte beeld daar aan regt overeind, en 't zelve alzo latende, zongen zy eerst 't lied, en %om deed de Pater Guardiaan, zittende in een ftoel  TWEEDE BRIEF.' ftoel regt daar voor eene Lydenspredikatie in 't Italiaansch. Omtrent 4! voet van 't gat, daar 't kruis in ftond, is eene merkwaardige klove in de rots, die niet door kunst bewerkt, maar door eene aardbeving fchynt veroorzaakt te zyn, want de fcheur is kartelig en loopt flangachtig voord. Zy is van boven omtrent een fpan breed en twee diep, en dan is zy weer digt; doch om laag, gelyk men in eene andere Kapel kan zien, opent zy zich weder en loopt onder de aarde verder onnafpeurlyk heen. De meefte willen, dat die fcheur veroorzaakt is ten tyde van jesus lyden by die aardbeving Matth. xxvn: 51; dit kan zeer wel 2yn, fchoon 't niet zeker is, dewyl in t Joodfche land meermaal aardbevingen zyn geweest; doch hoe 't zy, men kan 'er niet uit bewyzen, dat die rots de cgte plaats Golgotha is. Na dat de plegtigheden van de Pasfie en de Predikatie van den Guardiaan geëindigd waren, naderden twee Monniken 'l kruis, waar van de een joseph van Arimathea en de ander ntcodemus verbeeldde, geheel zedig en met een droevig gelaat trokken 'er de groote nagels uit, en namen 'er 't vercierde lichaam af. Dit beeld was zeer geeftig gemaakt, ja de leden waren zo zagt en leenig, als of zy waarlyk uit vleesch beftonden. Niets was zeldzaamer te zien dan de twee nagebootfte moordenaars, wier armen in't eerst geheel uitgeftrekt, naderhand eveneens als die van andere lichaamen krom nederwaards hingen. Het lichaam van 't kruis afgenomen zynde, wierd in een  TWEEDE BRIEF. 61 een groot fyn linnen doodkleed gelegd, van Calvarien afgebragt, en van't gantsch gezelfchap als vooren gevolgd tot aan den fteen der zalving, welke voor de waare plaats gehouden wordt, alwaar 't dierbaar lichaam onzes Heeren gezalfd en ter begraving zoude toebereid zyn Joh. xix: 39. :Hier leidden zy 't gewaande lichaam neer, ftrooiden 'er eenige welriekende kruiden en fpeceryen over, en wonden 't zelve in 't doodkleed. Terwyl men daar mede bezig was zongen zy den gepalteH zang, en een van de Monniken deed toen eene lykpredikatie in 't Arabisch. Wanneer deze laatfte lykpligten geëindigd waren, droegen zy 't lichaam af, leidden 't in 't graf, en ftooten de deur tot Paaschmorgen toe. Op Paaschmorgen wierd 't graf al zeer vroeg open gezet. De nevelen des vorigen morgens waren verdweenen , en der Monniken gelaat zodanig vervrolykt en opgehelderd, als of onze Heer op dien dag waarlyk was opgeftaan. De rouwe mag geweest hebben zo zy wil, de vreugd was buiten twyfel ongeveinsd , aangezien met dezen dag 't vaften ophield, en zy nu wederom aan den vollen disch kwamen. De Mis wierd dien morgen vlak voor 't H. Graf gedaan , om dat de Kerk daar 't allerruimfte is. Te dier plaatfe ftond voor den Pater Guardiaan een troon opgericht, en hy, zyn Bisfchoplyk gewaad en zyn Myter op hebbende, gaf in tegenwoordigheid van alle de Turken, de hoftie aan een iegelyk, die bereid was om dezelve te ontvangen, zonder daar van  62 TWEEDE BRIEF. van kinderen van zeven of agt jarren uit te fluiten. Toen deze dienst geëindigd was, verlieten wy 't H. Graf, en hielden 't middagmaal met de Monniken (*}. Het onthaal in dit Kloofter is naar 't verhaal der reizigers zeer goed en zonderling, met moet zich aldaar naar de vastgeftelde levenswyze fchikken, hier in beftaande, dat men 's morgens ten negen uuren *t middagmaal, en 's avonds ten vyf uuren 't avondmaal gebruikt. Dezen tyd is hier dus bepaald, om dat de Monniken ter middernacht moeten opftaan om de vroege Metten, gelyk zy 't noemen, en de dagelykfche gebeden op te zeggen. In den beginne komt dit wel vreemd voor, doch men wordt zulks gewoon. De wyn, die men doorgaans in dit Kloofter drinkt, is tamelyk goed. Men laat hier de druiven van 't gebergte in Samaria, ook wel van andere plaatfen komen, na dat men gelegenheid heeft , en maakt den wyn dan binnen 't Kloofter zelve. Ook drinkt men by den Pater Guardiaan wel eens goede roode wyn, die van den berg Libanon komt. By zyn vertrek geeft men uit erkentenis voor 't goed onthaal en genooten vriendelykheid een gefchenk aan den Procurator ten behoeve van 't Kloofter (f). In een van de Kapellen toont men twee marmere graflieden, waar in de Koningen godefroy, en boude wyn deszelfs broeder, begraven zyn. Ook wyst men 't (*) Zie maundrell's Reize, bl. 486 488. (f) heymans Reize 1 Deel bl, 405, 406.  TWEEDE BRIEF. 63 't gewaande graf aan van melchisedek. Niet minder byzonder is 't, dat men geloofdt dat adam op dezen heuvel zou begraven en zyn bekkeneel zou gevonden zyn in een gat of opening van de gefcheurde rots. Als mede dat men dezen heuvel houdt voor den berg, op welken abraham zyn Zoon op Gods bevel wilde offeren; daar dc berg of heuvel immers Moria was (*). Ik moet eer ik dit Kloofter met de Kerk des H. Grafs verlaate, nog eene merkwaardige plegtigheid melden, die hier jaarlyks plaats heeft, namelyk van 't heilig vuur, gelyk de Grieken en Armeniërs 't noemen, deze vieren 't Paaschfeest of den dag van jesus opftanding te Jerufalem eene week later dan de Roomschgczindeu of Latynfche Chriftenen. Het gewaande wonderwerk, dat de Grieken en Armeniërs in de Kerk des H. Grafs verrigten, valt in 's Saturdags na dat de Roomschgezindcn voorgemelde plegtigheden geëindigd hebben. Laat ik u den toedragt der zaken kortelyk uit de Reizen van heyman en egmond van der nyenburg Opge- ven, 't welk zakelyk overeenkomt, met 't geen thevenot en maundrell 'er van hebben aangetekend. Men maakt 't volk daar ter plaatfe wys, dat op dien dag in 't zogenaamd H. Graf een wondervuur te voorfchyn komt. Eenige uuren, voor dat deze plegtigheid begint, kan een vreemdeling zich hier lullig vermaken met alle de wonderlyke grimatzen en buitenfporigheden aan te zien, (*) heymans Reize 1 D. bl. 332, 333.  64 TWEEDE BRIEE, zien, die 'er by deze gelegenheid gepleegd worden, en geen Pelgrim mist 'er by te verfchynen, ja de geheele Kerk loopt als dan vol. Wy waren met de Vaders van de Roomfche Kerk, (die dit gewaande wonderwerk, om zulks in 't voorbygaan te zeggen, zo veel in hunne magt is, tragten om ver te ftooten;) als mede met eenige Turken, die tot 't gevolg van den Pacha behoorden, en daar mede uit nieuwsgierigheid gekomen waren, op de galery tegen over den ingang van 't H. Graf geplaatst. De geheele Kerk rondom 't H. Graf weergalmde door 't gefchreeuw en getier van eene menigte volks, dat wel uitzinnig fcheen te wezen, makende allerhande zottigheden, grillen en kuuren, die Hof tot lagchen gaven. Eindelyk zag men de Griekfche Geeftelyken voor den dag komen, die tusfehen deze menigte volks hunne procesfie ef omgang niet dan met de grootfle verwarring volbragten, doch de Armeniërs, Syriers , en Kopten deeden toen ter tyd geen omgang. Vervolgens trad een Griekfche Bisfchop, door den Armenifchen Patriarch, als mede doordePrieftersderojr/e^j tn Kopten gevolgd wordende, in de H. Grafftede, waar by zich dan tevens de Epitropos ,of Vicaris van den Griekfchen Patriarch voegde. Middelerwyl bleven 'er drie of vier Turken aan de Grafftede ftaan, om 't volk, dat 'er met groot geweld naar toe drong, door hunne ftokken en zweepen daar van af te houden. Omtrent een half kwartier , na dat gemelde Geeftelyken daar ingegaan waren, zag ik den Griek-  TWEEDE BRIEF. 65 Griekfchen Bisfchop met een bos zamengebonden waskaarfen, aan 't H. Vuur ontdoken, uit 't graf te voorfchyn komen 3 doch toen begon 't fpel eerst ter degen, want elk had 't even druk, en wilde de eerfte zyn, om zyn kaars aan die van den Bisfchop aan te fteken, vermits zy allen in de verbeelding zyn, dat 't eerfte vuur wel 't heiligde en zuiverfte is (f) ; en waar aan die geenen, welke 't aanraken niet zouden branden (f). Terwyl elk nu op deze wys zynen Godsdienstyver betoonde met dit vuur of licht magtig te worden, floegen 'er de Turken zonder onderfcheid lullig onder, doch niemand fcheen op dien tyd de ftagen te g?- (*) hasselquist Zégt : „ Foor drie jaaren „ [1748] betaalde een Armenisch Koopman uitPerfie, die „ zyn toorts 't eerst aan de heilige lamp, die uit 't graf t, kwam, aanftak, dertig duizend Sequinen". Zie zyne Reize 1 D. bl. 186 (f) In de Reize van heyman x D. bl. 37° leest men : „ dat men elkander hier zoekt wys te maken , dat dit H. „ Vuur niet brandt, is geheel valsch en onwaar, want ik be„ merkte, dat 't zelve zodanig onder den hoop , die ,, 'er met hunne baarden wat te digt by kwamen, wel degelyk „ brandde, en befchadigde; j* ik hoorde zelfs, dat een „ vrouw haar geheele kleed zou verzengd en bedorven „ hebben", maundrell verhaalt een ander ftaaltjen van hygeloof, dat veelen met 't gefmolten wasch en pitten eenige Jlukken linnen befmeeren tot doodkleeden gefchikt, en meensn, als zy daar in begraven worden, voor de helfche vlammen veilig te wezen. Zie deszelfs Reize bl. 498. E  66 TWEEDE BRIEF. gevoelen, zynde door eene VerrirHjang als gevoelloos geworden; en die agter aan waren fprongen op de: fchouders van die geenen welke de voorde waren, en ontdaken dus mede hunne kaarfen. Teri laafden nam de menigte den Bisfchop mede öp zyne fchbm'eren, en bragt hem dus in hunne Kerk. De Armenifclte Bisfchop of Patriarch was endertusfehen zo gelukkig niet, want toen deze met zyne ontflooken waskaarfen voor den dag kwam, drong hem de menigte zodanig op 't lyf, dat zy allen wederom uitgeblust wierden, zo dat hy dezelve teen op nieuws aan die van een byzonder Pelgrim moest aanfteken; eindelyk namen hem twee mannen mede op, en bragten hem in hunne Kerk. Voords gingen de Syricrs en Kopten mede, zo fpoedig zy konden, naar hunne Kapellen, om 'er 't heilig vuur te brengen, en hunne lampen daar mede aan te deken, en op deze wys, waren genoegzaam als in een oogenblik alle de lampen en kaarfen in de geheele Kerk alomme ontdoken, en elk verrichtte den dienst naar zyn Kerkgebruik. De Vaders van 't H. Land verhaalden my vervolgens, dat hier eens een Engehchman zou geweest zyn, die de Turken, welke den ingang van de deur des H. Grafs bewaaren, door geld had weeten om te kopen, om zich heimelyk in 't graf te verfchuilen, waar op hy 't bedrog haast ontdekt had, namelyk dat dit zogenaamd H. Vuur door middel van een vuurflag verwekt wordt; ja ik geloof zelfs, dat die geenen, welke van 't geheim niet weten en 'er met de Bisfchoppen in-    TWEEDE BRIEF. 67 ingaan, op dusdanige wys gemakkelyk kunnen bedrogen worden, wegens de duifterheid, die alomme regeert, want alle lampen en kaarfen zyn dan uitgeblust; ook begunftigt 't geraas, 't welk door 't volk op dien tyd gemaakt wordt, als de Bisfchoppen in 't Graf treden, dit bedrog uitermaten, want 't belet, dat men de Hagen Van de vuurflag hoort (*). Zie daar u de merkwaardigfte plaatfen binnen Jerufakm vertoond, nu zou ik gaarn met u de environs der ftad bezichtigen, doch deze brief is veel langer geworden, dan ik dacht, zo dat ik hier ditmaal eindige, vcrwagt de voldoening myner belofte ineen volgenden, waar by ik dan nog eenige byzonderheden, die uw aandacht waardig zyn, zal by voegen. Blyve enz. (D heyman 1 D. bl. 368-371. Zie ook thevenots Reize 1 D. bl. 331-333* maundrell's bl, 497 en 498. E 2 DER-  DERDE BRIEF eene aan6enaame wandeling buiten de stad, bezichtiging van voornaame gebouwen, grafsteden, wateren, spelonken, valeyen, bergen, byzonder van den olyfberg. de dorpen bethanie en bethfage. eenige plegtigheden en ander. e merkwaardige zaken, die tot jerusalem betrekking hebben. geliefd vriend! X hands vind ik my opgewekt myn onderwerp te vervolgen, en u al 't merkwaardige in den omtrek van Jerufalem te doen zien. Laat ons de Bethlehemspoort, die in 't Wederdeel der ftad ftaat, uitgaan, op den hoek van die poort ter zyda heeft men *t Kafleel van Pt/a, gelyk ik reeds gemeld heb; men heeft daar in of by een tooren, die vry hoog is, die men daar voor een der toorens, weleer door david gebouwd, uitgeeft. Buiten de ftad vindt men een valei, die men 't dal Gihons noemt, men wil, dat't zuidelyk gedeelte in de H- Schrift 't dal Kefaim genaamd wordt Jef. xvii: 5, en elders. Het noordelyk deel wordt waarfchynlyk Jerem. xxxi: 40 bedoeld onder den naam van 't dal der doode lichaamen, en kan die naam gekregen hebben, of, om dat 't eene gemeene begraafplaats was, of wegens de Asfyriers, die daar gefnéuveld zyn 2 Kon. xix: 35, indien  DERDE BRIEF. 69 dien men volkomen zekerheid had, dat aldaar dit merkwaardig geval gebeurd zy. Wy lezen a Chron. xxxii: 30, van de wateren Gihons, welke a Chron. xxxm: 14 voorkomen ten weften van Jerufalem. En in de daad men ziet omtrent twee ftadien van de Bethlehemspoort, dit dal noordwaards opgaande, eene groote waterkom, die zomtyds byna droog, en op andere tyden met water is gevuld. Wy vinden eene fraaije befchryving van dezen vyver by maundrell en pocöcke. De eerstgemelde zegt (*): Des namiddags , ('t was toen den 9 April, ) gingen wy uit om den berg Gihon en 't bad van dien zei ven naam te bezien, liggende omtrent twee ftadien westwaards buiten de Bethlehemspoort. Het is (zegt hy verder) eene fchoone poel of vyver, die wy honderd zes treden lang en zeven en zeftig breed vonden met eenen beplaafterden muur omringd, en toen wel met water opgevuld. Hier uit ziet men, dat deze waterkom volgens de meeting van maundrell vry groot is. Laat ons nu den anderen Reiziger hooren. pococke zegt (f): dat Gihon een zeer groote kom is, en zo ik my niet bedrieg tien voeten diep in de rots uitgehouwen, werwaards men langs trappen nedergaat. De vyver was ten dien tyde na genoeg droog, en zo 't fchynt gemaakt om 't regenwater, dat van de omliggende bergen nederftort, in op te van- C) Reize bl. 502. (j) Reize 2 D. 1 St bl. 47. E3  70 DERDE BRIEF. vangen. Van dezen vyver loopt 'er een kanaal, een eindwegs onoverdekt naar de ftad, en zo men zegt in de waterkom, die in de ftraat naby 't H. Graf is. Als 't water 'er grootelyks overvloeit, loopt 't naar den ftraks gemelden vyver aan 't westeinde der ftad. Laat ons te rug keeren en 't zuiderdeel van dit dal befchouwen, wy moeten nu de Bethlehemspoort weer voorbygaan. maundrell tekent aan op den 6 April: Dezen morgen deeden wy nog eens een togtje om de ftad, gingen vooreerst Bethlehemspoort uit , toen ter (linkerhand af, onder 't Kafteel der Pifanen heen , en kwamen by 't zogenaamde b a t h s e b a's lad, liggende niet boven de anderhalve ftadie ver tegen den voet van den berg Zions. Dit wordt voor denzelven poel gehouden, waar in bathseba zich waschte, toen david haar van zyn paleisdak verfpiedde (*). korte zegt: Deze vyver was geheel droog, fchoon met een fterken muur voorzien om 't water te behouden. Deze muur dient teffens tot een brug, en maakt dat men in 't overgaan 't neerdalen in de diepte der valei kan myden ( | ). Nu komt men aan den heuvel Zions die binnen *t tuide Jerufalem gelegen heeft,maar nu voor een groot deel ten zuiden buiten dp ftad wordt gevonden. Men verhaald, dat de Basfa of Bevelhebber, aan wien de Turkfche Keizer s o l i m a n in 't jaar 1542 't opzicht over de her- C*) Reize bl. 499 Q> \ O- W. 09, ipg.  DERDE BRIEF. 7* herbouwing der ftad had opgedragen, zyn hoofd zou verloren hebben , om dat hy den heuvel Zions 'er buiten had gelaten, roeenende dt Keizer, dat hy dit met opzet gedaan had, zynde een Genueesch Renegaat of afvallige, om de Ghrifteneu te begunftigen, die te eeniger tyd de ftad van de hoogte van Zion konden vermeefteren (*). korte is van gevoelen, dat dees Basfa dit door eene verborgen neiging gedaan hebbe, op dat langs dien weg, dat deze heuvel buiten de ftad ligt, de Prophetien konden vervuld worden, want naar Micha 111: ia, zou Zion ah ccn akker gepleegd worden ; en volgens Klaagt, v: 18, zouden de vos/en op denzehen lopen. Ik zag, zegt korte, een akker garst en haver op dezen berg Haan, en een akker tarwe was reeds ingeoogst, üc vos!) :i kunnen 'er ook vryelyk over lopen, zo lang zy niet door een muur worden verhinderd (f). Nu zyn wy aan de zuiderkant van de Had, en kunnen eene kleine wandeling doen naar den akker des bloeds, of de plaats , die voor de dertig zilverlingen, met welke judas den Heiland verraden had, door de Joodfche Overheden gekogt wierd tot een begna plaats voor vreemdelingen, Mauh. xxvn: 7. Zeer verfchiiiende wordt de plaafs van dien akker, welke naar Hand. 1: 19 Akeldama heet, door de Reizigers opgegeven: door zommige een eiwd wegs zuidwestwaards buiten de Zions- pUv.lt, (*) Zie k de brui'.'s Reize bl 292. (t) J kqkte's Reize 1 bl, 232. E 4  72 D E:R DE BRIEF. poort, doch anderen wyzen die aan wel meer dan 5 ftadien meer oostwaards , namelyk ten zuiden van den heuvel Moria; en de reden is daar in gelegen, dat verfcheiden Reizigers misleid worden door dien 'er een tweërly Akeldama is, de laatstgemelde plaats is niet de Potbakkers akker, die voor 30 zilverlingen gekogt is, maar de plaats, die men aanwyst, alwaar judas zich zou verhangen hebben (_*). Onder meer anderen dwaalt ook korte in zyne tekening van Jerufalem, als hy de plaats, die voor judas zelfsmoord gehouden wordt, neemt voor den akker des potbakkers. Van dezen gewezen akker of dit veld maakt ook eusebius gewag, doch had 't zelve verkeerdelyk ten noorden des bergs Zions gefteld, 't welk hieronymus in zyne vertaling verbeterd heeft, die 't zelve ten zuiden plaatst (f). rouwolf zegt: „ In dezen zyn nog hedendaags gints en herwaards wyde en diepe holen en kuilen, en onder anderen een zeer groote, in denwelken op den grond nog veele ongefchonden doode lichaamen, nevens malkander geplaatst, tezienzyn (§). maundrell fpreekt 'er dus van: Het wordt tegenwoordig van de Chriftenen, wegens de achting, die zy'er voorhebben, genaamdCampoSanto. C*). Het is een klein ftuk lands niet boven de (*) Zie. maundrell's Reize hl. 500, (D Zie zyn Woordenboek, bl. §. (f) RQuwoLf-'s Reize b\. 273. CDit volgens Itqüaanfchg taal ? betekent ee?\  DERDE BRIEF. 73 negentig voeten lang, en pas half zo breed. De een helft is bezet met een vierkant metfelwerk van zes en dertig voeten hoog, dienende tot een grafftede voor vreemdelingen, waar in de lichaamen door vyf daar toe gemaakte gaten van boven nedergelaten worden. Wy zagen door een dezer gaaten heen, en konden nog veele rompen in ouderdom van elkander onderfcheiden, waar uit ligt te gisfen valt, dat dit graf de lichaamen zo ligt niet affcheept, als men wel gemeenlyk daar van opgeeft. De Armeniërs zyn meefters van die begraafplaats , mits betalende aan de Turken ieder dag een Sequin. De grond hier omtrent is zeer krytachtig (*), heyman zegt: deze plaats is omtrent dertig voeten in 't vierkant groot, zynde in de rots gehouwen, doch thands begraven de Armeniërs hunne dooden, en laten de lyken door groote gaten naar beneden zakken. Ook is deze begraafplaats eertyds door St. helen a met muuren omringd, en zedert dien tyd heeft ze den naam van // Camp» Santo, of 't Heilige Veld gekregen. Men vindt hier omftreeks verder ook nog verfcheiden fpelonken, hebbende de boeren 'er zich een groot gedeelte van toegeëigend, zo dat die plaatlen, welke eertyds de dooden tot eene rustplaats dienden, thands den levendigen tot woonplaatfen verftrekken: onder anderen is 'er een van deze holen of fpelonken, waar in nog eenige pverblyffelen van fchildcrwerk ontdekt worden, en waar MAUNDRELI.'s ReiZC bl 499. Ë ,  74 DERDE BRIEF. waar uit men dan wel zou mogen befluiten en opmaken, dat 't eertyds een Kapel geweest zy; ook is 'er nog een autaar in blyven ftaan, daar voorheen de Mis op gedaan is, en men vindt 'er nog eenige Kamertjes en Graffteden in de rots gehouwen; ondertusfehen zegt men, dat agt van de Apoftelen, toen de Zaligmaker gekruist wierd, zich hier zouden opgehouden en verborgen hebben (*). Noordwaards van deze Campo Santo of Akeldama treft men de Graven der Franken, dat is der Latynfche of IVeflerfche Chriftenen aan. Niet ver hier van daan toont men de plaats alwaar petros weende, 't is een fpelonk (f). Hier digt by ziet men 't huis van kajaphas. Hier toonden men ons, (zegt rouwolf) een Oranje-appelboom op die plaats ftaande, alwaar Petrus zich zou gewarmd hebben, als hy Chnftus driemaal verlochende; wat verder inwaards een Kapel St. Salvador genaamd, alwaar eertyds 't Paleis des Hogenpriefters zou zyn geweest, in 't welk de Heer jesus Christus zwaarlyk van kajapüas is befchuldigd, en van deszelfs dienaars befpot, befpogen en gefla- gen; (*) heymans Reize bl 391 Zie ook j. korte's Reize bi. 129, ■welke 'fchryft: Hier omftreeks is eene menigte Gr^ffb'lonken, waar van eenige tot woningen voor arme lieden onder de Turken , andere tot ft allen voor geiten, fchapen en ezels dienen. CD thevenot's Reize 1 D. bl. 347, heymans Reize ] D bl. 399.  DERDE BRIEF. 75 gen; daar in is ook een altaar, op welken ook de grooten fteen des grafs ligt, die tegen de deur des grafs was aangewenteld (*). thevenot berigt ons, dat die fteen zeven voeten lang, drie voeten breed, en een voet dik is (f). maundrell voegt 'er nog by, dat de Kapel aan de Armeniërs behoort , en dat de fteen veele jaaren in de Kerl^es H. Grafs is bewaard gebleven, maar dat de Armeniërs dien weinig jaaren geleden door eene liftige ftreek geftolen en herwaards gevoerd hebben. Verder zegt hy, dat die ftoen overal met pleifter beftreken is, behalven op vyf of zes kleine plekken, die voor 't kusfen en de verdere devotie der Pelgrims met voordacht open gelaten zyn. Desgelyks wordt hier een Celletje gewezen, waar in zy zeggen, dat onze Heer tot aan den morgen gevangen bleef, wanneer men Hem hier van daan naar pilatus bragt In heymans Reize vindt men, dat buiten de Kerk tegen den muur in verheven beeldwerk een haan gezien wordt, om de plaats aan te duiden, alwaar pe tr us onzen Zaligmaker verlochend heeft. Deze Kerk is met een zeer hoogen muur omringd, en daar boven op zyn eenige woonplaatfen voor de Papa's of Priefters beftemd. Het is nog niet lang geleden, dat deze verhoging gemaakt wierd, en de reden hier van zou zyn, dat de Arabieren eens alle de Prjes- (*) rouwolf's Reize bl. 278. (D THEVENOT bl. 347, Q) MAUNDRELL bl. 499.  76 DERDE BRIEF. Priefters aldaar vermoord hebben (*). Wat verder van de Zionspoort verwyderd ziet men een gebouw, ter plaatfe daar men wil dat j e s u s zyn laatfte Pafcha gegeten en 't H. Avondmaal heeft ingefteld, alwaar jesus op den dag zyner opftanding zou verfcheenen zyn als de deuren gefloten waren, matthias door 't lot verkoren, de H. Geest op den Pinkfterdag uitgeftort, de 7 Diakonen aangefteld, en de eerfte Kerkvergadering der Apoftelen zou gehouden zyn. Dit gebouw was eertyds een Chriftenkerk en Kloofter die de Barvoeters lang hebben ingehad en derzelver Pater wierd Guardiaan van den heiligen berg Zions genaamd. Doch voor meer dan 200 jaaren fchreef zeker Turksch Geeftelyke naar Konftantinopelen, dat 't Kloofter der Franken op den berg Zions in tyd van oorlog aan de vyanden tot een Kafteel zou kunnen verftrekken, om van daar de ftad te befchieten, en hy wist van den Turkfchen Keizer een Ferman of open bevelfchrift te krygen, om de Franken van daar te verdryven. De Procurator des Kloosters kon dit nogthans van dien Turkfchen Geeftelyken voor honderd duizend Piafters afkopen, doch deze wilde dit geld niet geven, maar kogt t Klooster van St. Salvador, 't welk voor 't grootfte gedeelte den Georgiers toekwam, t welk de Roomfchen nu nog bewoonen. Deze Kerk en Kloos- (*) heyman bl. 388. Zie ook jonas korte's Reizs 1 D. bl. ioö.  DERDE BRIEF. 77 Kloofter is thands een Turkfche Moské, en't wordt aan geen Chriften toegelaten daar in te gaan (*). Digt by de plaats daar de Zaligmaker 't Pafcha gevierd heeft, wyst men ook 't graf van Koning manasse aan, en een weinig verder naar beneden gaande toont men zelfs de plaats, alwaar 't lam tot gemelde Paascbmaaltyd gebraden is. Voords wordt buiten de Kerk de plaats aangewezen daar de Apoftelen van elkander zouden gefcheiden zyn, om 't Euangelie door de geheele waereld te verkondigen. Ook zyn in den omtrek van die plaats nog overblyffelen der grondveften van een Kerk, die eertyds op de plaats van 't huis der H. Maagd zou zyn geweest. Nog worden in dien oord volgens heyman en van der nyenburg de oude grondveften van de ftad davids gezien, zynde de gragten, die in de rots gehouwen waren, nog in haar geheel overgebleven. Wyders ftaat daar niet ver van daan op een bergje een klein dorpje gemeenlyk Mal Configlio oïkwaaden raad genaamd, om dat de Hogenpriefter kajaphas de Joden aldaar by een zou vergaderd hebben om raad te plegen, hoe den Zaligmaker ter dood te brengen (f)- Beneden aan den voet van den heuvel Zions ten zuiden is eene vallei, die van 't weften ten ooften gaanCO Zie rouwolf bl. 273. maundrell bl. 499, heyman bl. 589, 390. korte bl. 106, 107. (f) heyman bl. 390, 391.  78 DERDE BRIEF, gaande uitloopt in 't dal josaphats, van 't welk wy zo ftraks nader fpreken moeten. De vallei, die ik nu bedoel, wordt 't dal Hinnoms genaamd, of ook wel 't dalTophet, men leest van 't zelve meer dan eens in de H. Schrift, als 3 Chr$n. xxviii, Jcrem. xix, en elders. Van dit dal Hinnoms komt men in 'xdal josaphats, dit trekt zich langs de oostzyde van de Had uit. Deze valei draagt mogelyk haar naam van een zogenaamd graf van josaphat, 't welk aai de oostzyde van t zelve vertoond wordt. Aangaakdc dit dal Jofaphats geloven niet alleen de Turken en andere Oofterfche Volkeren, maar ook de Vaders der Latynfche Kerk, dat alle volkeren der aarde in den laatften dag des oordeels daar in zullen verzameld worden, uit een misverlland van de Propbetie van joel Hoofd ft. in vers 3'. Door dit dal loopt eene beek die den naam van Kedron draagt, doch is tegenwoordig meestal zonder water, ten zy 't in de wintermaanden veel geregend heeft {,*)■ Indien men uit 't dal Hinnoms in dat van Jofaphat komt, ontmoet men allereerst den put van nehemias, ook wel van jeremias genoemd. De overlevering wil , dat jeremias ten tyde der Babylonifche gevangenis daar in t heilig vuur zou bewaard hebben, 't welk mehemia by de wederkeering zou ontdekt hebben,volgens 2 Mac■chab. ii 19. Dezelve is eene levendige wel, die ten (*) heyman bl. 391, 392.  DERDE BRIEF. 79 ten tyde, toen wy 'er ons bevonden, zegt zeker reiziger (*), zeer laag was, maar zomtyds zodanig overvloeit, dat deszelfs wateren 't geheele dal befproeijen, en dan bedryven de Turken en Arabieren groote vreugde, belovende zich hier uit een vrugtbaar jaar. pococke vond dien put honderd twee en twintig voeten diep, en 't water daar in tagtig voeten hoog; men verzekerde hem, dat hy zomtyds nog overvloeide. De Koning fulco had hier eertyds eene kleine Kapel doen bouwen, daar men thands niet meer van ziet; naderhand hebben de Turken aldaar twee kleine Moskeen gebouwd, doch zyn mede vervallen (|). Van dezen put wat noordwestwaards voordgaande toont men de plaats alwaar de Propheet jesaias gezegd wordt doorzaagd te zyn. maundrell zag 'er een boom liaan (§) ; en in heymans met van der nyenburgs reizen wordt gezegd: in plaats van den Cederboom, die 'er te vooren ftond, vindt men tegenwoordig een witte moerbezieboum, ook hebben de Turken daar een gebedenplaats van gemaakt. Hier geloofdt men ook, dat de tuinen van salomo geweest zyn, doch waar thands (*) heyman of e. v. d. nyenburg, zie derzelver Reizeu i D bl. (t> thevenot bl. 346, maundrell bl. 3OO, heyman bl. 392, korte bl. 129, pococke 2 Deel 1 St. bl. 45. (§) maundreia bl. 500.  8o DERDE BRIEF. thands niets meer dan eenige plukvrugten groeiden (*). Omtrent honderd treden voorby dien boom, volgens maundrell's rekening, ligt 't badwater van Siloa. Men leest van dit badwater Joh. ix; 6, 7. doch of men dit voor 't zelve te houden hebbe is zo zeker niet. Eertyds zegt de opmerkzame maundrell was die vyver vereerd met eene Kerk daar over heen gebouwd , maar toen wy 'er waren, maakte een leertouwer geen zwarigheid, om 'er zyne huiden in af te fpoelen (f). Deszelfs lengte is omtrent 40, de breedte 16, en de diepte 26 fpannen. De Turken hebben 'er nog eene gebedenplaats digt by. Een Itadie daar van daan heeft men de bron of fontein van Siloa, van welke docr eene onderaardfche waterleiding voorgemelde vyver wordt gevuld. Deze bron wordt gemeenlyk de fontein van maria genaamd, om dat men voorgeeft, dat de H. Maagd in dezelve doeken of luyeren voor jes us zou gewasfchen hebben. De plaats alwaar de vyver gevónden wordt, is bemuurd, hebbende de lengte van ao en de breedte van 10 voeten (§). Wat de funttin of bron van maria betreft, 't is aldaar een vry algemeen gevoelen, indien iemand met koort fen gekweld is, en hy zich in dit water baadt of daar \ (*) HEYMAN bl. 392. (.1) maundrell bl. 500. 'i 05) heyman bl 393 korte bl. 131.  DERDE BRIEF. Gr daar van drinkt, genezen wordt; men houdt "t ook dienftig voor kwaade oogcn, en de Pelgrims hebben de gewoonte met dit water hunne handen, oogen en aangezicht te wasfchen, onder 't uitfpreken van een formulier, om de verlichting van de oogen hunnes verftands. liet water dier bron is eenigzins zoutachtig en van geen aangenaame fmaak {*). Aan de andere zyde des dals tegen over deze fontein ligt 't dorp Siloa, en daar digt by de berg der ergernis. Men houdt dit voor de plaats, alwaar salomo voor zyne bywyven en vreemde vrouwen aan de afgoden heeft geofferd naar i Kon. xi: 7, 8. Het eerfte wordt een dorp genaamd, om dat 'er eenige wooningen of hutten Haan, en men wyst 'er nog de fpelonk aan, alwaar de Koning aan den afgod Moloch offerande deed; de andere plaats wordt de berg der ergernis of des aanfioois geheeten, om dat salomo daar hoogtens bouwde voor de afgoden (f). Van daar wat noordwaards wyst men de plaats alwaar judas zich aan een vygenboom zou verhangen hebben, deze wordt ook Jkeldama geheeten, en moet van een andere plaats, van welke ik u reeds in dezen brief gemeld heb, onder- fchei- (*) thevenot bl. 346. kootwyk Itiner. pag. 292 monconys Vo^age Tom. 2 pag. 38. {f: rouwolf bl. 274. thevenot bl. 346. maundrell bl, 5oo. heyman bl. 392. F  82 DERDE BRIEF. fcheiden worden (*). Hier digt by treft men de begraafplaatfen der hedendaagfehe Joden aan, welke daar voor aan de Turken een Sequin daags betalen , of zy 'er dooden begraven of niet. Ook komen zy uit afgelegen landen om hier te fterven en begraven te worden; andere brengen de beenderen van hunne ouders en voorouders, welke zy aldaar begraven, wegens de opftanding, die zy meenen in 't dal josaphats te zullen plaats hebben. Hier vindt men eenige merkwaardige en fraaije graflieden, namelyk van zacharias, absalom en josaphat. Door zacharias verftaat men den zoon van barachias, van welken gewaagd wordt Mutth. xxm: 35. Deszelfs grafftede is uit één ft.uk geheel uit eene natuurlyke rots gehouwen, en met 16 zuilen van Iömfche bouworder, vier op eene rye, vercierd. Het graf van absalom is niet uit een ftuk, en daar zyn in 't zelve verfcheiden gaten, waar door de Joden uit hoofde van absaloms opftand tegen zyn vader nog geduurig fteenen van vervloeking werpen. Het graf van josaphat is eene groote holle plaats, niet alleen vanbinnen, maar ook aan deszelfs ingang, byna geheel met puinhopen gevuld, doch 't geen jammer is, want de vercierfelen van de deur en deszelfs maakfel fchynen zeer fraai te wezen. Verder kunnen wy neg opmerken, dat aan de oostzyde van 't graf van zacharias nog een fpelonk of hol is met twee zuilen in de rots gehouwen, (*) maundrell bl. 500. het man bl. 393'  DERDE BRIEF. 33 wen, alwaar men voorgeeft, dat jakoeus, toen de Zaligmaker geftorven was, zich zou verborgen hebben, zweerende geen voedfel te zullen gebruiken tot ter tyd toe, dat jesus uit den dood was opgedaan. Men verteldt'er by, dat de Heiland hem ten derden dage zou verfcheenen zyn en eeten gebragt hebben (*). Ten ooften liggen eenige graven, die men wil dat van oude Propheeten zyn. Doch laat ons nu de brug der beeke Kedron overgaan naar de St. Stevenspoort, en van daar naar den Olyfbcrg wandelen. Wanneer men den weg buiten die poort opgaat, geeft men vóór de juifte plaats te kunnen toonen, alwaar stepiianus gefteenigd is, zelfs wil men, dat de'afdrukfels van zyne knijen en fchouders aldaar nog in de rots kunnen gezien worden ; en een weinig hoger op toont men een put, daar deszelfs lichaam in zou geworpen zyn. Hier digt by hebben de Turken hunne graflieden, men ziet zomtyds verfchcidcn vrouwen op dezelve zitten, welke men tegen betaling daar eenigen tyd huilen laat (f). Een weinig voorby de plaats daar stethanus 't martelaarfchap zou ondergaan hebben, wyst men de juifte plaats aan, waar de overlevering zegt, dat de Maagd maria dien heiligen man zag fteenigen, en bad dat hy den dood ftandvaftig ondergaan mogte. Hier digt by wyst me» de plaats daar maria (*) HEYMAN bl. 393 . (t) HEYMAN bl, 386. F a  84 DERDE BRIEF. ria haar gordel liet vallen, toen thomas niet wilde geloven, dat zy van den dooden was opgedaan. Het afdrukfel van dien gcwaanden gordel is daar te zien,. doch de gordel zelve wordt te Florence getopfjd. Hier van daan gaat men naar de Kerk van 't zogenaamde Graf der H. Maagd , 'er is geen pragt meer aan 't Graf te zien, men klimt 'er in langs 47 of 48 trappen nederwaards. Ter regterhand van deze trappen toont men onder twee autaarën ook de graven van st. joacihm en s r. anna, en ter linkerhand dat van st. joseph de man van maria, die men wil, dat zo wel als de H. Maagd uit den dooden zou opgewekt zyn. In eene kleine Kapel, daar ter plaatfe op zich zeiven traande, ontmoet men 't Graf van de II. Maagd met groote (lukken marmer bekleed, alwaar vérfcheiden glazen lampen branden, dewyl men 'er wegens de hebzucht der Turken geen zilvere durft wagen. Men ziet 'er ook den Heiland in fteen gehouwen voor een altaar knielende, terwyl een engel Hem een beker van den altaar toereikt om den Zaligmaker te verfterken. Dit Heiligdom behoort den Latynen, hebbende die alleen 't regt om 'er de Mis in te doen; ook vieren zy 'er plegtig de hemelvaart van maria. De Grieken, Armeniërs, Kopten en Syriërs hebben hier evenwel mede hunne autaaren, daar zy insgelyks hunne lampen voor hangen en branden, en zyn 'er waarlyk ook wel nodig, want de Kerk is in 't geheel zeer duifter. Voords vindt men in deze Kerk nog een  DERDE BRIEF. 85 een toegemetfeld verwulffel, en in 't midden een groote ,put, daar men zegt, dat eertyds een Nonnenkloofter geweest is. De Turken zyn meester van de fleutelen van dit Heiligdom, die voor den eerdienst van de Chriftenen geld trekken, en hebben mede eene bedeplaits, welke men uit een hol vak, dat aan de zuidzyde van de Kerk ftaat, duidelyk zien kan (*). Nu komen wy in den hof Gethfemanc, welken maundrell befchryft als een effen grond van omtrent 171 voeten in 't vierkant , gelegen tusfehen den voet van den Olyfberg en de beeke Kedron, en wel beplant met olyfbomcn , die zo oud zyn, dat men geloofdt ze van 's Heilands tyds aldaar geftaan hebben. Uit kragt van dit gevoelen worden de olyven , de fteenen, en de olie, die zy voordbrengen, in Spanje heel duur verkogt; maar dat die boomen zo oud niet kunnen zyn, blykt uit 't geen josf.phus getuigt, dat tiïus in de belegering van Jerufakm omtrent honderd ftadien rondom de ftad alle boomen had laaten om ver hakken. In de reizen van h e y m a n en eg mond v. d. n yen burg wordt van den hof Gethfemane gezegd: deze is thands een beploegden akker, daar acht zeer oude olyfboomen op ftaan, die men wil, dat zo al niet dezelve, welke 'er ten tyde van den Zaligmaker Honden , ten minften van dezelve plant zouden Voorden HEYMAN bl, 395* KORTE bl. Ho, JU. F3  86 DERDE BRIEF. vbordgebragt zyn. Deze akker behoort aan de Vaders der Latyüfche Kerk, en deze hebben een Arabier tot Wagter daar op gefield, die zorg draagt , dat niemand eenige takken vain die olyfboomen affcheurt, hy geniet voor die moeite de helft van de olyven, die 'er aan groeijen, en verkoopt die wederom aan 't Kloofter; ook zyn de grondvrugten geheel voor hem. Voords wordt hier een klein pad aangewezen, langs 't welk de Verrader jcdas zou gekomen zyn, om zyn Heer en Meefter te verraden, en ter eeuwige gedachtenis van deze verfoeilyke daad, is 'er een Pylaar geplaatst, doch die byna onder de aarde begraven ligt. Een weinig hooger op toont men de plaats daar de Apoftelen in flaap vielen; en niet verre van daar den ingang van zeker hol, alwaar de Zaligmaker bloed zweette. Dezen ingang heeft de Vader Procurator van 't H. Land laten toemetfelen, doordien de Turken daar allerlei vuiligheden in wierpen; doch een weinig verder is een ander ingang gemaakt, alwaar men zegt, dat eertyds een Kerk met een fraaije vloer geweest is, doch om te maaken, dat de Turken daar geene fteenen uithaalden, heeft men die met aarde laaten bedekken. Men vindt 'er nog twee autaaren, op een van welken, die tegen de muur ftaat, de engel zou gezeten hebben, die een beker en 't kruis bragt aan den Zaligmaker, terwyl Hy bad, Qp Woensdag van de goede week komen de Vaders yan 't H. Land zich daar |eesfelcn^ cn doen  DERDE BRIEF. 87 doen de Mis met verdere Godsdienstverrigtingen (*). Laat ons nu van den hof Gethfemane gaande, den Olyfberg befchouwen, deze ligt ten ooften der ftad volgens josephus vyf ftadien van daar (f), of gelyk hy 't elders begroot op zes ftadien (§). By lukas Hand. 1: 12 vinden wy eene Sabbathsreize: de Syrifche Overzetter van deze plaats heeft aldaar zeven ftadien. Dit verfchil komt daar van, dat men den opgang wat verder of meer naby Jerufalem begint, 't geen met opzicht tot verfcheiden bergen een of meer ftadien verfchillen kan. rouwolf zegt, dat hy een kwartier uurs van de ftad ligt. De naam is ontleend van de olyfboomen, die 'er overvloedig groeiden en nog gevonden worden, benevens ook nog Citroen-, Limoen-, Oranje-, Vygen-, Dadelen Terpentynboomen, en nog andere vrugten. De opgang is gemakkclyk door vermaaklyke koorenvelden , met olyfboomen. De n^cfte reizigers fchryven aan denzclven drie toppen of kruinen toe, van welken de een hooger is dan den anderen , doch pococke melt van vier bergtoppen. Van de hoogte dezes bergs heeft men een zeer wyd gezicht over Jerufakm niet alleen, maar ook over een gedeelte des H. Lands. Ten noorden kan men tot in Galika, ten weften tot aan de (*) HEYMAN bl. 394. (|) Joodfche Oudbeden B 20 H, 8 §6. CJ) Joodfche Oorlogen B 5 H. 2 $ 3, F4  53 DERDE BRIEF. de Eu/I en der Middelandfclie Z$e, ten zuiden tot aan Hebron, en ten ooften tot aan den Jordaan en Boode Zee zien. Ten halver hoogte van den eerften kruin dezes bergs ontmoet men eene vlakte, door de Arabiers Galilsa genoemd, volgens zommigen, om dat van ouds de Ga/ileers, die op de hooge feeften te Jerufalem kwamen, aldaar gewoon waren hunne tenten op te ftaan ; andere meenen , om dat de elf Apoftelen by jf.sus hemelvaart, aldaar door de Engelen als Galileefche mannen worden aangefproken, gelyk men leest Hand. i: n. Het eerfte gevoelen wordt door veele Reizigers en Geleerden voor 't aannemelykst gehouden. Men wil dat jesus van den middelften top naar den hemel is gevaaren, Keizerin helena ftichtte daar een Kerk. 'Thans is 'er over deze plaats eene kleine Kapel in den Griek/eken fmaak gebouwd, die van buiten agthoekig is, men heeft 'er omheen eenige gebouwen. De Kapel is tegenwoordig veranderd in eene Moské , die tot een Mohammedaansch Kloofter behoort, de Chriftenen kunnen met eenig geld daar binnen komen. Men verleidt ook, dat jfsus by zyn hemelvaart zyne beide voeten in een fteen heeft ingedrukt, men vertoont aldaar 't indrukfel van den linkervoet, aan 't welk veele Pelgrims eerbied betoonen ; doch *t indrukfel van den regtervoet, zegt men, hebben de Turken in hupne Moské op den tempelberg qvergebragt. Men voegt 'er nog by, dat 't jhl; der K;apel, ter plaatfe daar jesus ten NfflÖ 13 g§ VSren, nQgjt heeft kunnen bede kt worden,  DERDE BRIEF. &9 den, maar dat men daar in eene opening heeft moeten laten, welke daar nog te zien is (*)• Vraagt ge my nu, of 'top goede gronden deunt, dat jesus van dien top des Olyfsbergs ten hemel is gevaren ? ik antwoorde neen, 't deunt niet op de H. Schrift, noch op de berigten der twee eerde eeuwen, maar 't zyn menschlyke overleveringen van later tyd. Dat de lotgevallen betrekkelyk den Zaligmaker door de Euangeliden befchreven waarlyk gebeurd zyn, en wel in 't Joodfche land, byzonder te Jerufalem, lydt geen twyfel, maar om de dipte plaats aan te wyzen, waar elke byzonderheid is voorgevallen, is onmogelyk. Uit vergelyking van 't Euang. van lukas Hoofdfl. xxiv: 50 met Hand. 1: 9-12, blykt 't, dat jesus aan den voet van den olyfberg naar de zyde van Bethanie en wel in de nabyheid van dit vlek ten hemel is opgevaren. Nu weet men dat Bethanie niet zes, maar 15 dadien volgens Joh. xi: 18 van Jerufalem atiag. Bethanie is in de Schriften van 't Nieuwe Tedament zeer bekend, vooral ook wegers ma x.v en martha met haaren broeder lasarus , welken laatden jesus uit den dood opwekte Joh. xi. Ook woonde daar zekeren simon, die te voren mejaatschwas geweest, en misfchien door jesus gè- ne- C*) rouwolf bl. 3 (*) pococke 3 Deel 1 St. bl. 54- (t) Er zyn Geleerden, welke 't voorftel dei Zaligmakers als een gebeurde zaak aanmerken, dewyl dit meer klem aan jesus reden t.t zyn oogmerk geeft. Zie myn Bybel verklaring over Paleftina bl, 3°9 en 3*°G 4  104 VIERDE BRIEF. Jerkho te wezen. Verder gaande komt men in eene andere valei, en uit dezelve op rotsachtige Lergen, van welke wy een ruim uitzicht hebben over de vlakte van Jerichn; in de laagte heeft men eene kleine waterftroom, en aan den voet van 'f gebergte ziet men overblyffels van een klein gebouw, en een weinig verder wat grooter wooning. Beneden aan den berg zag pococke eene groote ftroom oostwaards, dien hy met zyn gezelfchap overtrok (*). Indien wy nu onzen weg wat noordwaards nemen, komt men aan dien vermaarden berg, Quarantania genaamd, om dat men voorgeeft, dat die dezelve hooge berg zou zyn, op welken de Zaligmaker na een veertigdaags vallen door den Duivel is gebragt volgens Matth. iv: 8. Deze berg ligt in eene barre woefteny, men ziet 'er rondom niet dan woefte en onbebouwde ftreeken, daar niets groeit, en 't fchynt zelfs dat men veel moeite zou hebben, om 'er iets te doen voordkomen; men ontdekte niet dan witte fteenen, groote woefte rotfen en fteiltens (f). Wat nu den berg aangaat, hy is vry hoog. thevenot zegt: hy is zo moeilyk niet te beklimmen, gelyk eenige zeggen, als alleenlyk op zommige plaatfen, welke ten eenemaal gevaarlyk zyn, want men moet 'er op handen en voeten langs de rots opklauteren, die zo glad ais marmer is, en toen wy er waren, regende't, 't geen dezelve nog fceocKB, bl- 5a(t) R.ejge i D. bl. 340, 3^1,  VIERDE BRIEF. icg nog glibberiger maakte, doch men helpt malkander. Wy kwamen dan eindelyk ter plaatfe,, daar onze Heiland veertig dagen vastte, 't is een grut of fpelonk, daar een altaar in is, waarop een onzer Geeftelyken de Mis deed. Eertyds (zegt. hy , ) bezaten de Grieken deze plaats , en zelfs zyn 'er nog eenige fchilderyen op zyn Grieksch. Daar waren eenige van ons gezeifdiap, die boven op den berg klommen, ter pLatlb daar de Duivel onzen Zaligmaker bragt, en aan Hem alle de koningryken der waereld toonde; maar ik was zo ademloos en vermoeid, dat ik geen Just had om zo hoog te klimmen. Daar .en hoven heeft men 'er plaatfen, daar't zeer gevaarlyk is, alzo men 'er geen twee voeten breedte, en afgrysfelyke fteiltens ter zyde heeft. Gantsch om hoog ziet men nog eenige overblyffels van een oud Kloofter, 't geen daar eertyds(geweest is (*.), maundrell geeft 'er dit verflag van: Het is, gelyk de h. mattheus ook getuigt, een uitnemende hooge berg, en niet alleen moeilyk maar ook zeer gevaarlyk om op te klimmen. Boven op den top ftaat een Kapelletje, en omtrent halver wege, op een overhangend gedeelte der rots nog een ander. Digt by 't laatfte ter zyde in den berg verfcheiden kelders en holen, die eertyds en r.u nog tegenwoordig van fuminige Heremkeu gebruikt wierden, om ter naarvolging van 1. Heiland de vaften te onderhouden, De meelt grot- (*) tiie\enots Reize 1 D bl. 328. 6 5  jo6 VIERDE BRIEF. grotten vonden wy bezet van Arabieren, die met fchietgeweer voorzien waren, en ons 't opklimmen beletteden, ten zy wy 200 Dollers, die zy dien einde eischten, wilden geven (*). In de reize van heyman en egmond van der nyenburg wordt deze merkwaardige berg nog wat breder befchreven, want dus luidt t verhaal: Wy beklommen dien benevens eenige Geeftelyken onder 't geleide van een voornaam Arabier uit een der nabuurige dorpen. Eertyds neftelden zich de Arabieren in de holen en fpelonken van dezen berg, en wilden de Franken 'er geenzins toelaten 'er boven op te komen, doch thands betalen de Vaders van 't H. Land jaarlyks tien Piafters aan Caphar of doorganggeld, en hebben dus den vryen toegang tot den top van dezen berg. De weg om naar boven te klimmen is zeer moeilyk, moetende men grootendeels een rots beklauteren, ook zou men alleen en zonder hulp 'er niet op kunnen komen. Vooreerst dan geraakten wy voorby een groot hol, en verder klimmende kwamen wy binnen een Kapelletje in de rots gehouwen, doch 't welk thands geheel en al vervalt. Men fchryft de opbouwing hier van aan st. helena toe, doch deszelfs maakfel en geftel kwam my zo oud niet voor; en op de muuren zagen wy eenig overblyffel van fchilderwerk. Onze medegezellen de Geeftelyken verrichtten hier hunne Godsdienstple-* ging; de Vader Prefident van 't H. Graf las 'er 't Eu- CD MAUNDRELL bl. 49Q.  VIERDE BRIEF. icf Euangelium, en vervolgens wierden'er eenige lofzangen van de H. Maagd opgeheft. Ondertusfchen klom ik op 't dak van deze Kapel, doch daar kan niets akeliger en verfchriklyker bedacht worden , dan hier 't gezicht naar beneden is, want 't fcheen of deze rots lynregt afgehouwen was. Voords ontdekt men hier en daar ook nog Cellen in de holen en fpelonken, daar eertyds Kluizenaars in zouden gewoond hebben, om aldaar boete te doen, en dus den Zaligmaker in zyn vallen,naar te volgen. Op den top van dezen berg ontmoet men verder een kleine verwoede Kapel, zynde op de plaats gehouwd, welke doorgaands voor die geene gehouden wordt daar de Duivel den Zaligmaker lieenen voerde om de Koningryken der waereld te doen zien. Om boven op dezen top te komen, moet men een grooten omweg doen, ja indien men niet wel vergezelfchapt is, zou men zelfs groot gevaar lopen van hier geheel naakt uitgefchud te worden, zo als dit eenige jaaren geleden aan een bedienden van zekeren Franfchen Ambasfadeur gebeurde. Deze bediende bleef hardnekkig op zyn duk, om alleen tot boven op den top te willen klimmen, doch hy moest dezen togt duur genoeg bezuuren, want in deszelfs te rug komst wierd hy door de Arabieren onderfchcpt en naakt uitgefchud. In dezen daat had hem onzen tegenwoor digen leidsman gevonden, en 't was nog maar even by tyds", want die arme jongman had alle zyne kragten reeds verfchreeuwd , en konde nauwlyks blootyoet? meer voord. De Gouverneur van  io8 VIERDE BRIEF. Jerufakm -ondertusfchen deze gebeurdteois geboord hebbende, liet er eenige hoofden der dorpen over aanfpreken , die dan ook zo veel te weeg bragten, dat de dief eindelyk gevonden, en t geftolene weder gegeven wierd felix fabri en zyne reisgenooten hebben ook de toppen van dezen berg Ouarantania beklommen; volgens zyn getuigenis kan men van daar den Libanon befchouwen, en dit is zo ongeloofwaardig niet dan 't geen hy 'er by voegt, dat hy van deszelfs fyits tot ia Armenië zien koa, en wel bepaal Jelyk den berg op welke noachs .vaartuig gerust heeft want deze .aflland is veel te groot (t). Doch Reizigers fchoon zy geen voornemen hebben om andere te bedriegen, laten dikwvls door gebrek van wetenfchap, of door mangel van genoegzaame oordeelkunde zich zei ven bedriegen. Ten weften van Qaamntania vindt-men een laagen berg, ten ooften van weiken een groot vervallen gebouw ftaat met een grift van den berg derwaards, als of zy gemaakt was om 't regen wa ter naar eene kom, die daar waarfchynivk was " heen te leiden. Van 't gebouw loopt 'er eene goot naar eene waterleiding, die op hooggewelfde boogen over eene kleine valei gebouwd is. Men ziet 'er nog overbiyffels van verfcheiden dezer boogen, langs welke naar allen fchyn 't water over de CD Zie heymans Reize i D bl 342 344. CD a, f. boschiwq Nieuwe Geographie 5 D. 1 Stut, bl 374-  VIERDE BRIEF. 109 de akkers, hoger dan de Eliza's bron liggende, verdeeld wordt. Van daar komt men nog voorby een anderen kleinen berg, ten noorden van welken de kil eener ftortbeeke is, die naby de fontein van Eliza vliet (*> Deze bron van eliza verdient onze nadere 'befchouwing. della valle zegt: zy is eerder eene beek, dan een bron, die onder zekere boomen aan den voet van den berg itaande doorvloeit. Deze plaats was zo koel en aangenaam , dat, dewyl 't aireede tyd van *t middagmaal was, wy daar eenigen tyd Uil waren, en alhier groot vermaak genooten (f). thevenot melt ons, dat die bron omtrent een vierde van een uur van den berg Quarantania afligt, en deszelfs water uitftekend goed is (§). maundrell fchryft: Omtrent een myl C*J verder, [te weten van den berg Ouarantania] kwamen wy by de fontein van eliza, alzo genaamd, om dat die Profeet dezelve op verzoek van de mannen van Jericho op eene wonderdadige wys van brakheid zuiverde, a Jton. 1: 19. Het water valt in een bekken van omtrent negen of tien treden lang, en vyf óf zes breed , van waar 't in overvloed uitftroomt, zich in verfcheide beekjes verdeelt, en i op (*) Zie pococke bl 55» (f) DELLA. VALLE I D. bl. 177(§) THEVENOT I D. bl. 328. Dit is eene Engelfche myl, zynde 3 vaneen uur of 20 minuten gaands.  iio VIERDE BRIEF. Op die wyze 't gantfche veld van hier tot Jericho toe befproeit en overvloedig vrugtbaar maakt. Digt by die fontein wast een breede boom, die zyne takken over 't water uitfpreidt, en onder welks fchaduwe wy met den Pater Guardiaan fin nog dertig of veertig Monniken, die met ons reisden , wat aten (*). In de reize van heyman en eg mond v. d. nyenbcrg wordt ook van dien grooten boom, onder welks fchaduwe zy zich te ruften zetteden, gewaagd. 'Er wordt bygevoegd: men noemt die de bron of fontein van eliza door plinius Caliroê, dat is fchoone vliet, en door aetius fons folis, of zonnebron geheeten. Deszelfs water is zeer helder en koel, komende hier met een groote ftroom te voorfchyn; 't zelve was eertyds kwaad , doch wierd door den Propheet eliza, met 'er zout in te werpen, goed, 't welk dan ook zeer veel toebragt om die vlakte vrugtbaar te maken (f). Ik voeg 'er nu nog uit pococke by, dat deze fontein aan 't end van een bosch is en zeer ondiep, dat 't water zagt en eenigzins warm is, en in verfcheiden plaatfen opborrelt. Hy vond 'er eenige tolronde fchulpvischjes in. De bron was door een ronden muur van gehouwen fteen, met zes nisfen van boven halfrond, waar van nog twee te zien zyn , ingefloten (§). Van deze Elizas bron gaat (*) MAUNDRELL bl. 4QO, 491. (D heyman's Reize i D. bl, 344. (§) tococke bl. 55.  VIERDE BRIEF. in gaat men naar Jericho, de afftand wordt op een groot kwartier uurs gerekend, en men komt in de vlakte van Jericho, alwaar men gaat door een bosch van tamelyk groote boomen, die geelachtige vrugten dragen, omtrent zo groot als okkernooten, en trekt vervolgens door koornlanden, die door de wateren van voorgemelde bron vrugtbaar worden, (*) en komt eindelyk te Jericho. Dit Jericho was oudtyds eene vermaarde ftad, doch ten tyde van thevenot waren 'er flegts dertig of veertig huizen van gebakken fteen gebouwd en door Arabiers bewoond, doch van de inwooners verlaten, vermits zy ter oorzaak der Turken, welke by tgezelfchap van thevenot zich bevonden, de vlugt hadden genomen. Niet verre van die huizen toont men dat,waar zacheus gezegd wordt gewoond te hebben (t), 't welk maundrell befchryft als een oud vierkant fteenen gebouw aan de zuidzyde van dat dorp della valle zag digt by dit dorp een verwoest Kloofter, 't geen men wilde, dat op de puinhopen van eliza's huis gebouwd was (**). heyman zegt, dat men byna twyfelen-zou wegens de geringe toeftand dier plaats, of 'er wel ooit een ftad geweest is, want men ziet 'er niets als flegte kleine hutjes van gedroogde flyk en aarde gemaakt, door arme boe- (*) heyman i D. bl. 344 en 345» (D thevenot 1 D. bl. 325. (§) maundrell bl 4QO. (**) della valle i D. bl. 177.  Vierde Brief. boeren, die de nabuurige vlakte bebouwen, bewoond. Zeker fteene huis van twee verdiepingen houdt men voor dat van zacheus. De Vaders, zegt hy verder, van 't H. Land verrichteden hier hunnen Godsdienst met t Euangelium te lezen, en 'er eenige lofzangen te zingen; ondertusfchen dient dit huis thands niet anders als tot een zeer onbetamelyk gebruik, want 't verftrekt aan allerlei vee tot ftaïling (*). Jericho moetin huizen naderhand zeer verminderd zyn, dewyl pococke flegts meldt van twee of drie huizen, benevens een vierkanten tooren , welken men 't huis van zacheus noemt, welke van de oude ftad overgebleven zyn (f> volney tekent aan, dat Jericho thands den naam draagt van Kaha, en 't zelve in eene vlakte ligt van zes of zeven mylen van een uur gaands in de lengte, en van drie mylen breedte, rondom welke dorre bergen liggen, die haar zeer warm maken. Weleer zegt hy kweekte men daar den balzem van Mekka. Het is volgensde Hadjis (§) een heefter gelyk da granaatappelboom , welkers bladeren de gedaante van die van den wynruit hebben ,■ hy draagt een vleefchige noot, in welker midden een pit is, waar uit men *t haasachtige zap trekt, dat men balzem noemt. Tegenwoordig, zegt volney, is 'er geen een dier (*) HEYMAN I D b'1. 345. Ct) POCOüKE bl. 56. (§) Hadjis of Hadgis is eene benaming, dit de Turken geven aan de Bedevaartreizigers van hunnen Godsdienst.  VIERDE BRIEF. 113 dier heeftergewasfen te Raha, maar men vindt 'er een ander zoort genaamt Zakkoun (*), die eene zoete olie voordbrengt, welke even zeer geroemd wordt tot genezing van wonden. Die Zakhoun gelykt naar eenen pruimboom, hy heeft doornen vier duimen lang, bladeren als een olyfboom, doch fmaller, groener, en aan de punten ftekelig; zyne vrugt is een eikel zonder kelk, onder wdkers fchors vleesch is, dat een fteen bevat, welkers pit eene olie oplevert, welke de Arabiers zeer duur verkopen aan de geenen , die .dezelve begeeren, zy maakt de eenigfte koophandel van Raha uit, dat flegts een vervallen dorp is (f). De landftreek van Jericho was ook van ouds vermaard door zekere plant, die men de Roos van Jericho noemt, die men te Jerufalem te koop gebragt, en van zommige Chriftenen als een groote heiligheid opgekogt wierd. Van welke Roos men als iets wonders verhaaldt, dat zy elk jaar op Kersnacht opengaat;behalven meer fabelen, doch dit is enkel be- (*) Volgens pococke 2 D. 2 St. 56, is "er digt by Jericho een klein bosch, alwaar die boomen te vinden zyn. Zyn naam is niet Zokkum, noch Zakum, gelyk zommige melden; ook wordt de olie uit. de vrugt niet Zachonc geheeten, of gelyk de Pelgrims doorgaands zeggen Zacheus olie, maar volgens s. schuetz is zyu Arabische naam Seitoun, dat is Olyfboom, dewyl hy tot dit zoort behoort. Uit de fteenen der vrvgt worden ook koralen tot Rozenkranfen gemaakt. Zie de Aantek. van E W. Cramerus op Pococke aldaar. (f, vol.ney's Reize 2 D. bl. 301 en 302. II  IT4 VIERDE BRIEF. bedrog, men kan ze eiken dag doen opengaan, wanneer men dezelve te voren in lauw water legt. En fchoon men die plant de Roos van Jericho noemt, zy wordt daar ter plaats thands niet gevonden, maar wel in Arabic. In de reizen van heyman wordt gezegd , dat die roos geen bloem maar een zoort van heeftergewas is uit harde en houtachtige takken zaamgefteld. Wanneer dezelve droog is, fluit zy zich, en alle de takken krommen dan binnenwaards en maken als een zoort van bol. De plant is een halve voet hoog, indien men de wortel daar onder rekendt (*). Van Jericho is men gewoon naar de Jordaan te trekken, de Latynfche of Wefterfche Chriftenen gaan van daar doorgaands noordoostwaards, en de Grieken zuidoostwaards, beiden naar de plaats, alwaar men wil dat christus door johannes gedoopt is, fcrioon deze plaatfen meer dan een uur gaands van elkander verfchillen. Hetreisgezelfchap, by 't welke zich pococke bevond floeg den eerstgemelden weg in, en trok over de kil eener ftortbeek, wier oevers met gras en geboomte bedekt was. Daar na vonden wy, zegt die reiziger, de vlakte zeer effen, zonder fteenen of gras, en alleenlyk met eenig laag heeftergewas bé- (*) nbtman bl, 347. Men kan 'er meer van vinden in 't Woordenboek van 't land Kanaan door halma uitgegeven, alwaar men eene Prentverbeelding van die Roos heeft bl. 41S.  VIERDE BRIEF. 115 begroeid. Vervolgens kwamen wy by de puinhopen van 't St. Jam Kloofter omtrent eene halve [Engelfche] myl van de Jordaan, daar de grond een weinig oneffen is; 't was grootendeels van gehouwen fteen opgehaald, en ftond op de kruin eener heuvel over de vlakte. Zommige meenen, dat de ften* uit den hemel: deze is myn geliefde zoon, Matth. ui: 17, aldaar is gehoord, en dat de Jordaan eertyds den voet dezer hoogte had befpoeld. Doch dewyl de oevers byna vyftien voeten hoog zyn, kan ik my (dus gaat pococke voord,) bezwaarlyk verbeelden, dat zy ooit door de rivier overftroomd zyn; ook kon ik van niemand ontdekken, dat zy 't tegenwoordig doet. Ondertusfchen is 'er van den hoogften oever der rivier op veele plaatfen een fchuinfche afgang naar een lager oever, die vier of vyf voeten boven de oppervlakte des waters verheven, en veelal met houtgewas bedekt is. Hier lagen waarfchynlyk de leeuwen, die wegens de fchielyke verheffing der Jordaan hunne neflen moeften verlaaten Jerem. xlix: 19 en l: 44. De grond, naar allen fchyn zoutachtig, was met een korst van zout overdekt (*). Laat ik iets uit della valle opgeven. Wy kv/amen (zegt hy)den zesden van Grasmaand, een weinig voor de komst van den dag aan den vloed de Jordaan, die door een dal, 't aangenaamfte dat men vinden kan, in alle ftilte vloeit, en van een groot en dik bosch van riet, en van an- (*) pococke Reize, 2 Deel 1 Stuk bl, 58. H 3  n6 VIERDE BRIEF. andere boomen, die aan de wateren wasfen omringd is, welke boomen en gewas echter, door de vrugtbaarheid van den grond, zo hoog opfchieten, dat een man te paard en nog meer dingen z!ch daar in kunnen verbergen. Men vindt 'er echter eene byzondere plaats, die geen boomen heeft, daar zy zeggen dat johaxnes de Dooper onzen Heer Chriftus doopte. Maar dewyl deze plaats zeer nauw is, wy daar by nacht aankwamen, en de Karavane talryk van menfehen was, zo konden wy dezelve niet terftond vinden. Het grootfte deel der menfehen begaf zich, de een hier, de ander daar als blindelings in dit bosch, in 't welk wy zo verwarden, dat 't weinig fcheelden, of wy zouden daar in verdoold hebben; en wy vonden dikwyls plaatfen, daar wy met onze pa.rden niet uit konden komen. Wy kwamen tiadelyk up zekere plaats aan de Jordaan, met veel andere Pelgrims, die ons derwaards volgden. Wy zagen hier met vermaak, hoe zommige uit deze vloed dronken, andere daar in zwommen, andere hun reistuig en handen daar in waschten, andere zich geheel naakt op 't land uitgekleed hadden , en andere hun vrienden baden uit Godvrugtigheid hun een kroes waters op den rug te Horten, 't welk my waarlyk zeer vreemd fcheen, zo om dat veel vrouwen zulks deeden, zonder zich te fchaamen, haare naaktheid voor de mannen ten toon te ftellen, als ook om dat 't zeer koud was, en deze lieden geheel naakt te zien, die zich koud water in overvloed op hunne lichaamen dee-  VIERDE BRIEF. 117 deeden ftorten, van 't welk zy beefden en klappertandden, 't welk waarlyk aangenaam om te zien was. Wat my betreft, ik beken , dat ik nooit bewys van fpoorloozer Godsdienftigheid gezien heb (*). liet zal ook der moeite waardig zyn, dat ik u 't berigt van den nauwkeurigen en oplettenden maundrell mededeele. Hy kwam met zyne reisgenooten na vei loop van twee uuren van Jericho na de Jordaan, befpeurde de grond derwaards fchraal, brengende wat venkel en diergelyke watergewasfchen voord. Op verfcheiden plaatfen langs den weg, daar een plas waters had geftaan, vond hy een zoutkorst, die uit den grond was uitgeflagen. Eene ftadie van die rivier trof hy een oude vervallen Kerk met een Konvent aan , toegewyd aan Jóiïannes den Dooper, van 't welk wy zo even uit pococke fpraken. Hy merkt aan, dat by dit Konventeen dykje loopt, dat met regt genoemd mag worden de uilerfte oever der Jordaan, want zo ver fchynt die rivier te vloeijen, of voorheen op zo nmige tyden gevloeid te hebben volgens Jof.iw. 15 en 2 Chron. xn: 15. Doch of nu deze rivier door haaren fnel- (*) della valle I D bl. I 75 ? I 76. thevenot VW- haalt behahen 't gemelde, dat zy doeken in die rivier wasfcken, fiesfchan, gevuld met dat water, medenemen, 't welk men zegt, dat nooit bederft; andere nemen aarde en flyk van den oever mede, of takken van 't geboomte. Zie i D. bl. 326 Men vindt by dei.la valle en by thevenot eene Prentverbeelding van die 9ordaanplegtigheden. H3  H8 VIERDE BRIEF. fnellen loop dieper is gewoeld, dan of't water eenen anderen fcheut heeft genomen;althands,zegt maundrell , haare voorgaande wydte fchynt verlooren: want toen wy 'er den 13 Maart waren, zynde de regte tyd om over te vloeijen, geleek \ nergens minder na dan naar hoog water; ja de rivier was zo ver van overftromen, dat 't water nog wel zes voeten van de wal ftond. Wanneer men van den binnendyk af is, gaat men omtrent nog een ftadie langs 't effen ftrand, eer men by den buitendyk komt. Deze tweede dyk is zodanig met doornftruiken en boomen als Tamarisken, Wilgen Oleanders en dergelyke meer bezet, dat men geen water zien kan, ten zy men door dit alles heen is. In dit kreupelbosch plagten zich in oude tyden,.(en men zegt heden ten dage nog wel,) allerhande wilde dieren te onthouden. Wy waren (dus gaat die opmerkende reiziger voord) zo dra aan die rivier niet gekomen, en, tot voldoening onzer nieuwsgierigheid en devotie, die ons derwaards gebragt had, van onze paarden geftegen, of wy wierden onthutst door eenige Arabifche partyen die aan den overkant opdaagden, en op ons, hoewel ter oorzaak van de groote wydte te vergeefs, vuur gaven. Deze tusfchenkomende ontrufting verhinderde den Monniken, hunnen voorgenomen dienst hier ter plaats te verrigten, dewyl zy in veel grooter vreeze voor hun leven fcheenen dan 't overige gezelfchap. En wanneer men evenwel hunnen tegenwoordigen ellendigen ftaat, en de vergelding, die zy roemen in de toe-  VIERDE BRIEF. 119 toekomende waereld tot hunnen loon te zullen hebben, eens overweegd, zo zou men rret regt mogen denken, dat zy boven andere de minde reden hadden, om met zulk eene groote vreeze des doods bevangen te wezen, en met een leven als zy leiden zo veel op te hebben (*). Aangaande 't geen wy reeds te vooren met opzicht tot 'tbygeloof omtrent die rivier gezegd hebben, voeg ik 'er nog uit de reizen van heyman en egmond v. d. nyekburg by, dat zommige vadelyk geloven, dat dit water, zederd dat jesus daar in is gedoopt, eene heiligmakende kragt zoude bezitten, en daar van komt meest die Godsdienstplegtigheid om 'er zich in te gaan baden; en dit is dan ook de reden, waarom de Latynfche Ghrittenen van Jerufakm eens aan den Koning van \ Polen water uit de Jordaan to't,een: gefchenk-zonden gezrnden hebben , namelyk. om hem hier door hunre erkentenis te bewyzen, voor dat hy derzelver belangen in de vredehandeling te Z-uraiiow wzs indachtig geweest (f). pococke tekent aan: Det volk begeeft zich derwaards om in 't Jordaairwater te duiken, 't welk ook doorgaands de meede Europeers doen. Zy verrichten 't echter niet zonder zich aan de takken der boomen vast te houden, maar dit is zelfs bezwaarlyk, door dien de oever week en deil, en daar en boven de droom zo fnel is, dat 'er merkelyk gevaar zou zyn om 'er door weggevoerd (f\) MAUNDRELL bl. 49°< 491' (|) HEYMAN i D. bl. 351- H4  «o VIERDE BRIEF. voerd te worden, als iemand zich in de rivier waagde, zonder zich aan de ftruiken vast te houden, want in dit geval moet men zeer ervaren in 't zwemmen zyn om den oever te bereiken. Zommige Pelgrims die zich onbedachtelyk in de -rivier waagden zyn jarnrnerlyk verdronken. De Oofterfehe Chriftenen beelden zich in, dat de wateren der Jordaan, gelyk die des Doops, alle hunne zonden afwasfchen. Zo dat zelfs de vrouwen tot den oever neerdaalen, en zich daar tot op haar onderkleed ontbloot, met 't Jordaan water, laten begieten, [gelyk reeds is aangemerktj. De Latynen rechtten by de rivier altaaren op, en ,door zommige van de Italiaanfche, Franfche en Spaanfche Vaders wordt de Mis gelezen <:*): Gy ■ zult gaarn aangaande den Jordaanjlroom in \ gemeen iets hooren. Deze rivier is de grootfte, of zo men liever wil 't eenigfte water 't welk in Pak/lina den naam kan dragen van eene rivier, om dat de overige flegts beeken kunnen heeten'; zy neemt haaren oorfprong in 't Noorderdeel des Joodfchen Lands by 't meir Phiala aan den voet van de bergen thrmons. Dit meirtje wegens de ronde gedaante dus genaamd, want Phiala betekent eene drinifchaal, is de waare oorfprong van de Jordaan, en niet Paneas 5 uuren westwaards gelegen, Van dit ineir tot Paneas is eene onderaardfebe waterleiding. Dit is allereerst ontdekt •door. p.MLrBEus, dep Viervoet yap Trachoniti^ WeJ- P9696KI fel- §$.  VIERDE BRIEF. iai welke eenig gekapt ftroo, naar 't verhaal van josephus (*), in t meir Phiala deed werpen, 't welk kort daar na by Paneas, daar de rivier de Jordaan zichtbaar wordt, te voorfchyh kwam. Van dit Paneas loopt de Jordaan zuid waards, en ftort in een meir door josephus Samachonitis heeten, 't welk Jof. xr: 5 voorkomt onder Guar (*) maundrbu's Reize bl. 49-» 493-  14° VIERDE BRIEF. Guardiaan en Procurator wordt ook door verfcheiden reizigers 'beveiligd, d'arvieux heeft mede zodanige of waarfchynlyk de ftraks genoemde overblyffels gezien, toen hy in 't jaar 1660 in de maand April aan deze zee was. Hy verzogt de Arabiers, die hem verzelden, dat zy wat in de zee ^ mogten ryden, en haare diepte met hunne lancien mogten naarvorfchen. Zy deeden dit, en d'arvieux met zyne reisgenooten volgden hen; 't water ging flegts tot den buik van hunne ezels, en zy reeden tot by een grooten hoop van overblyffels, welke toen omtrent drie voeten hoog boven 't water uitftaken. Zy hadden meer dan 200 fchreden in den omtrek, en d'arvieux betrad dezelve. Zy beflonden gelyk fteenen , die als puinfteen verbrand, ligt waren, en in ftukken konden gewreven worden. Hy bemerkte iets, dat hem een reeks van pylaaren fcheen te wezen, die lynregt gezonken waren. Hy kon zyn mes in een van deze pylaaren gemakkelyk ftooten en 'er een ftuk van afbreeken, 't welk hy mede nam, uitwendig was 't wit, maar van binnen zwart en zagter dan kooien. Hy vond daar ook fteenen van eene zwarte en glinfterende gedaante, welke ftonken als men die tegen malkander wreef, nau berigt, dat 't hem is voorgekomen, als of hy nog overblyffels van de oude fteden gezien hebbe, ten minften dat in de ftreek, alwaar op de landkaarten Segor ftaat aan de noordzyde van de beeke Kedron, niet ver van den oever, een geheel klein eiland is, daar zy die 'er op geweest waren, veele gehouwen Itee-  VIERDE BRIEF. 141 fteenen, en iets, dat hun roefcheen als overblyffels van huizen, gevonden hadden. Dit zogenoemd eiland is naar alle gedachten 't zelve, waar op d'arvieux geweest is. Dit meent mede troilo, welke verhaalt, dat men een fteenworp verre van 't land in 't water een brok van een muur ziet omtrent 15 vademen lang, die'er geheel zwart en verbrand uitziet, hy verftoutte zich zo ver in 't water te ryden, dewyl 't toen niet zeer diep was, dat hy 'er eenige fteenen ter gedachtenis afbrak, die aan 't vuur als kooien gebrand een Hinkenden damp van zich gaven. mVlleR maakt in naarvolgieg van troilo mede van dit ftuk gewag. In de reizen van heyman en egmond v. d. nyenbukg lezen wy: Wy ontdekten hier verder een hoofd of uitftek, dat door deze zee met zommige fteenen op een hoop te werpen als fcheen gemaakt te zyn. Ook is men vaftelyk van gedachten, dat dezelve van de een of andere ftad of gebouw, onder derzelver golven begraven liggende, zullen afgerukt zyn; ja men wees ons zekere plaats, daar de zee wel 't meest afgeweeken was, en alwaar volgens zommiger gedachten, wel een van de vyf fteden, die door de Godlyke gramfchap zyn Verdelgd en omgekeerd, zouden kunnen geftaan hebben; eok vonden wy aan den oever verfcheiden ftukken en brokken van groote boomen, die 'er de zee naar toe gefpoeld had en al zeer oud fcheenen te wezen (*> Uit alle deze be- (*) Zie derzelver Reizen 1 D. bl. 354, 355.  142 VIERDE BRIEF. berigten van meer dan een geloofwaardig reiziger kan men opmaken, dat 'er in de daad by laag water eenige ruinen van gebouwen gezien zyn. Doch of dezelve van Sodom en andere ter dier tyd verdelgde fteden zyn, blyft onzeker. Eene tweede merkwaardige byzonderheid is de damp of rookpylaaren, welke boven deze zee zouden gezien zyn. Dit verfchynfel wordt ook van zommige in twyffel getrokken, doch ook daar van zyn geloofwaardige berichten, fchoon die damp op alle tyden niet befpeurd wordt. Ik zal hier wederom 't getuigenis van eenige reizigers aanvoeren, brochardus zegt: de Patriarch van Jerufalem, die de plaats veelmaal befchouwd heeft, fchryft, dat die zee geduurig eenen rook van zich geeft, en daar by eenen nevel, als of 't de fchoorfteen van de hel was, uitbraakt; dat daar door die gantfche valei, wel eer om haare aangenaame vrugtbaarheid en vermaakelykheid, de doorluchtige valei geheeten, een halve dagreis ver zodanig onvrugtbaar en nergens toe bekwaam geworden is, dat ze de lengte van vyf mylen van daar geen gras noch groente, dan digt by de ftad Jericho, daar de hoven door de wateren van de Eliza's fontein bevogtigd worden, voordbrengt (*)• Laat ik nu verder, u melden, wat euschusg (t) uit verfcheiden andere fchryvers opgeeft. nau zegt hy, verhaalt, dat zekere fchryvers melden) brochardus befcbr/v. van 't H. Land bl. 442, (t) Nieuwe Gcographie 5 D. bl. 345, 346.  VIERDE BRIEF. 143 melden, dat deze zee met dikke dampen bedekt zy i doch dat hy die op zyne twee reizen naar Paleftina niet gezien heeft. Het is waar, zegt busching, dat eenige reisbefchryvers, b. v. troilo, van der groeben en myller van eenen dikken en vuilen damp, of rook of nevel, welke geftadig uit de zeeopklimme, fpreken. Hoewel nu 't laatfte onwaar zy, te weten, dat die damp geftadig opklimme; nogthans is 't zeker, dat zulk een damp uit de zee opkome, want busching haalt een aantal reisbefchryvers aan, welke dien damp gezien hebben. Men houdt denzelven ook voor ongezond, pococke meldt, dat de Arabieren, in een tyd toen de lucht minst fchadelyk was, hunne zakdoeken voor den mond bonden; en men wil dat de lucht des zomers daar nog erger is dan des winters. Voorgemelde reiziger zegt: toen ik twee dagen na myne terugkomst van de Doode Zee door eene buitengewoone ongefteldheid der maag, met zeer zwaare en dikwyls herhaalde duizeling des hoofds aangetast, en niet eer dan na verloop van drie weeken volkomen daar van berfteld wierd, wilden de Monniken my overreeden, dat die aanftoot door myne reize naar de Doode Zee veroorzaakt was. breitenbach en stochove leggen de geheele onvrugtbaarheid van 'tdal, waar in de zee is,en van de rondom liggende bergen , te last aan den damp, die uit de zee opklimt, schwallart berigt, gelyk reeds voorheen strabo, dat die damp een zwarte kleur aan de  144 VIERDE BRIE F. de metalen byzat, zelfs 't goud niet uitgezonderd, 't welk de natuurkenners zeggen , dat geen roest is onderworpen; dit zou kunnen dienen tot opheldering der H. Schrift, alwaar van eene verdonkering van 't goud, ja zelfs van een roest des gouds wordt gcfproken, gelyk gy zien kunt Klaagl. rv: i en Jak. v: 3, Dewyl 't nu zeker is, dat 'er uit deze zee een Ichadelyke damp opftygt, zo is de vraag, of't waar is, dat vogels over dit water vliegende dood nedervallen: dit wordt door zommige gezegd, van anderen tegengefproken. maundrell berigt ons 't volgende: De inwooners van dit land zeggen, dat alle de vogels, die over de meergemelde zee willen vliegen, aanftonds dood neervallen, en dat 'er geen visch noch eenig ander gedierte in dit doodelyk meir duuren kan, de vertelling van 't eerfte bevond ik evenwel onwaarachtig, alzo ik verfcheiden vogels zonder 't minfte letfel, rondom en over de zee zag vliegen (*). In de Reizen van heyman en v. d. nyenburg vinden wy : Volgens 't gemeene zeggen zouden de vogels boven deze zee vliegende 'er dood in nedervallen, en dit zoude van den geftadigen damp en rook, die deze zee opgeeft, komen. Oih dit nu te beproeven, hadden wy twee Musfchen mede genomen, en hun eenige vederen uit de eene wiek getrokken , zo dat zy niet lang vliegen konden; toen wy ze nu in de hoogte op- wier- (*) MAUNDREIi bl. 491.  VIERDE B, R I E F. 145 wierpen, vielen zy naar een weinig gevlogen te hebben wederom in of liever op de zee, maar ftierven daarom niet, in tegendeel fpoelde hen de zee wederom levendig aan land; na dat zy dus . lang genoeg op de oppervlakte des waters waren geweest, om door de kwaade lucht , indien 'er zodanig eene plaats had, te fterven Meer' andere ooggetuigen fpreken 'er even zo over, en nogthands kan 't gemeene gevoelen waar zyn, alleenlyk met die uitzondering, dat zulks niet altt os gebeurt, maar alleen op dien tyd de vogels dood neervallen, wanneer dit meir een Herken damp van zich geeft, 't w-elk niet altyd plaats heeft. Gy zult ook begeerig zyn te weeten, wat'er van de zogenaamde Sodoms appelen waar of valsch is; ook hier over wordt onderfcheiden gedacht, brochardus zegt: Aar, den voet van den berg Enga. di nevens de Doode Zee ziet men de fchocnlle boomen der waereld, maar in hunne vrugten, afgeplukt zynde, niet dan aseh en Hof, daar zy vol van zyn £t). flavius josephus had 'er reeds van gewag gemaakt (§). maundrell in tegendeel wil 'er niet aan geloven. Appelen van Sodom, (zegt hy,) daar zo veel van gefproken wordt, hebbe ik niet gezien, noch hier omtrent van hooren fpreken; ook was 'er geen boom by dit meir te vinden, daar zulke of diergelyke vrugten van te wag- : (*) heyman's Reize 1 D. bl. 353, 354* Ct) brochardus befebryv. van 't tl. Land, bl. 347. (§) Joodfche Ouaheden B 20. ii. S. § 6. K  146 VIERDE BRIEF. wagtcn waren: 't welk my doet geloven, dat 'er nog grooter bedrog in deze vrugt zelve fteekt dan in 't verhaal, 't welk gemeenlyk daar van gedaan wordt; ja dat *t aanwezen dezer appelen, zo wel als derzelver fchoonheid flegts een louter verdichtlei is, en (gelyk de Heer bacon wel aanmerkt.) nevens veele andere valfchc inbeeldingen ftuande gehouden wordt, om dat 't eene-goede zinfpeling ( heeft, en den Poëeten eene goede gelykenis geeft (*). Doch men kan op dit gezegde van den anderzins nauwkeurigen reiziger aanmerken, dat hy daar ter plaatfe waarfchynlyk niet is geweest aan de Doode Zee, namelyk aan den berg Engaddi welkef.rocüaudus in zyn landkaart zuidwaards van de beeke Kedron ftelt; daar maundrkll naar 't beloop zyncr reize meer noordwaar.ls by den uitloop der Jordaan aan dit meir geweest is. De Aardrykskundige busching houdt 't met hen, die 't beftaan dezer appelen bewceren op grond van 't getuigenis van geloofwaardige reizigers, die hy aanvoert. Hy zegt: ik geloof dat zy op de boomen onder andere vrugten flegts enkele gevonden hebben , en dat 'er nopens hunne gefteldheid niets vreemds en aan deze ftreek alleen eigen zy. Men befchryft ze als een vrugt, die 'er van buiten rood en fraay uitziet, maar wanneer men ze aantastte of drukke in een zwart poeder vergaan. De getuigenisfen der vroegere fchryvers nopens deze vrugt zyn bekend, doch van latere brenge ik (.*) MAUNDRELL bl, 493»  'VIERDE BRIEF. 147 ik troilo by, die verzekert dezelve in banden gehad te hebben, en 't gewas waar op hy deze vrugten zag appelboomen noemt. Dan ook nau, welke, 't geen de Abt van 't Kloofter des h. saba zelfs ondervonden heeft, verhaalt, en uit nere't zyn berigt genomen heeft, pocock verwerpt 't getuigenis van 't beftaan derzelver niet, maar gelooft dat de getuigen granaatappelen gezien hebben, die eene fraaije en harde fchil hadden, en wanneer zy eenige jaaren aan de boomen hebben gehangen van binnen geheel verdroogden en tot ftof wierden , maar van buiten eene fraaije kleur behielden, nau fchryft, dat de boomen, op welke deze vrugt gevonden wordt, waren ter grootte van vygenboomen, maar hunne bladen gelyk die van nootenboomen. Geheel anders, doch met een groot onderfcheid, fpreken 'er a uiman en hasselquist van. De eerfte fchryft van deze beruchte vrugt: zy groeije op kleine boomen of ftruiken, die veele takken hebben, en onze witte haagdoren gelyk zyn; dat de vrugt beftaat uit kleine appelen van een fraaije kleur, maar wel" ke korrels hadden gelyk die van onrype appelen; (waarfchynlyk waren zy nog niet ryp toen ze aMmün zag;) dat onder dezelve mede eenige dorre' en zwartachtige geweest waren, en van binnen asfche gehad hadden, wanneer men ze verbrak, hasselquist houdt de Sodomitifche appelen niet voor de vrugt van eenen boom of van een ftruik maar flegts van eene plant, namelyk van den Solarium Melongcna. Hy had ze by JcriK 1 cl 10  148 VIERDE BRIEF. cho in de dalen niet verre van de Doode Zee in menigte aangetroffen. Zomwylen maar altyd niet waren zy van binnen van ftof namelyk wanneer zy door de Schuil of Boenvesp geftoken waren, waar door de gantfche inwendige fubftantie in ftof veranderd wordt, en niet dan de fraai gekleurde fchil geheel blyve (*}. Met deze berigten moét gy u vergenoegen tot dat latere reiziger ons een nauwkeuriger verhaal van deze vrugt, zo zy 'er nog gevonden wordt, geven. Men vraagt of 'er in dit meir visfchen of andere levendige fchepfelen gevonden 'worden. Dit wordt vry algemeen ontkend, doch maundrell fchynt eenig vermoeden gehad te hebben, dat 'er levendige fchepfelen in gevonden worden. Na dat hy 't gemeen gevoelen had opgegeven, dat 'er geen visch nog eenig ander gedierte in dit doodelyk meir duuren kan, zegt hy vervolgens: ik heb reden om dit voor valsch te houden, want onder de op 't ftrand liggende keifteentjes, vond ik twee of drie fchelpen als van oefiers, die «!oor de baaren, wel twee uuren van den mond dér Jordaan, op 't drooge waren geworpen. De Jordaan, (zegthy,) noem ik met voordacht, op dat m;n niet behoeve te denken, dat zy door dien weg in zee mogten geraakt zyn Ct). Doch men kan hier tegen aanmerken,'dat verfcheiden zoorten van fchelpen zelfs op hooge ber- (*) Zie busching Aardr. 5 Deel bl, 349, 350, CD maundrell bl. 491.  VIERDE BRIEF. 149 bergen ver van zee gelegen gevonden zyn. pocock fpreekt 'er dus over: Het is een gemeen gevoelen, en alle fchryvers der Doode Zee verhaalen, dat 'er geen visch in dit meir is. De riviervisch der Jordaan zou 'er waarfchynlyk niet in kunnen leven. Ais men zeevisch in een vat met dit water gevuld zette, zou men kunnen ontdekken, welke uitwerking 't daar op hebben zou. Na dat ik 't Heilig iand had verlaten, wierd my uitdrukkelyk verzekerd, dat een Monnik visch gezien had in dit meir gevangen. Misfchien zyn 'er zoorten van visch aan dit meir byzonder eigen, voor welke dit water niet te zout is. En gelyk zommige zeevisch in versch water levend blyft, zo kunnen 'er andere die in water, veel zouter dan zeewater, gemakkelyk leven. Doch dit is een zaak die nauwkeurig onderzoek verdient (*). Gy merkt, myn Vrind! dat pocock's verhaal aangaande visfehen in de Doode Zee .gevangen, rust op 't getuigenis van een Monnik, die zeide dezelve gezien te hebben, hasselquist zegt: dat 'er aan den oever van dit meir Hakken en mosfelen in menigte te vinden zyn. busching zegt: dat hy wel gelooft dat Hakken en mosfelen daar in kunnen leven, om dat zy zwaarer zyn dan dit zeewater, maar visfehen (zegt hy,) kunnen 'er niet in leven, zo als de Heer Hofraad michaelis in zyne Verhandeling de mari mortuo grondig heeft geoordeeld (f). Volgens rudolf en erei- (*) pococke bl. 66. (f) busching Nieuwe Aardrykskunde 5 D, bl» 3471 K 3  r5° VIERDE BRIEF. BREiTEjxBACH zou in deze zee de flang genaamd Tnirus gevangen worden, van welken de Theriak zynen naam zou hebben, om dat hy ten deele uit dezelve wordt bereidt. Doch suidas en de Scholiast door re land aangehaald fchryven, dat de Theriak meest uit zekere Hangen bereid wordt, die voornamelyk rondom Jericho gevonden worden. Volgens dit oude berigt zal dan deze Hang ons niet beletten 't meest gewoone gevoelen te omhelzen, dat in dit meir geen levendige fchepfelen, ten minden geen visfehen, gevoed worden, reland brengt meer als een getuigenis der Ouden by voor dit laatfte gevoelen, onder anderen van hieronymuS, die te Bethlehem in de nabuurfchap van dit meir gewoond heeft, die zegt, dat er niets in dit meir levendigs kan zyn; met welk getuigenis latere fchryvers en reizigers overeenkomen, die willen, dat de visfehen, die uit de Jordaan 'er inkomen aanftonds fterven, gelyk kootwyk, van der groei1en, nau, troilo en m y l l e r verzekeren,- inzonderheid heeft troilo dergelyke doode visfehen, welke de zee op 't ftrand geworpen had, zelfs van de aarde opgenomen (*_). Daar door ook, dat deze zee geen visfehen heeft , kan opgehelderd worden de voorzegging Ezech. xlvii: 6—io, die anders ten aanzien der zinfpeling zich niet gemakkclyk laat yerftaan. De Propheet befchryft daar bekeering van 't Heidendom door middel der Euangelieleer, daar verbeeld als 't water eener beek uit Jerufalem} (*) IBiÖWflg Aardsr. § D. hl. 347,  VIERDE BRIEF. 15* lem, en in 't byzonder uit den tempel vloeijende; daar buiten twyfel op de beeke Kedron wordt gezien, die haaren weg neemt naar de ooftclyke grens ; want dus kan men't Hebreeuwsch verta: len, 't welk de onzen door 't voor {Ie Galilea hebben overgezet. De wateren in de beeke Kedron, oostwaards lopende, dalen af in 't vlakke veld; daar na komen ze in de zee;.in de zee üitgebragt zynde, zo worden de wateren gêsZOnd. Ja, H zal gefchieden, dat alle levendige zielen, die 'er wemelt, overal, waar heencn een der twee beeken zal komen, zal leven , en daar zal zeer veel visch zyn, enz. In deze woorden heeft men eene duidetyke zïnfpëling op dit meir, 't welk eenige verandering ten goede zou ondergaan (*). Nu moet ik n®g iets zeggen van den vermaarden Zoutpylaar in welken lots huisvrouw veranderd is. Gy weet dat men by moses leest Gen. xix: 2.6. En zyne [namelyk loïs] huisvrouw zag om van agter hem, en zy wierd een zoutpylaar. josèphüs zegt, dat hy in zyn tyd nog te zien was (f). De Oudvaders verhaalen 'er wonderen van (§j. Veele reizigers maken 'er ook gewag van, ürochardus zegt: tusfehen den berg Engaddi en de Doode Zee ziet men den Zoutpylaar daar Lots huisvrouw in (*) Zie wolfgang van W e i s s f. b e V r g i» Defcript. Terra? Sanéte ad vscem mare mortuum, Ct) josephus Joodfche Oudheden 1 B. xi H. (P Zie ireneus L. 4. C. 51. , K4  ï52 VIERDE E II IE F. in veranderd is; ik deede veel moeite om ze te zien maar vrugteloos, om dat de Sar aceerun my daar van affchrikten, zeggende die plaats we; gens de Hangen, 't kruipend ongedierte en'andere wilde heeften zich daar onthoudende, gevaarlyk te zyn, maar naderhand heb ik bevonden, dat \ zo met was (*;. rouwolf zegt ook, dat hy 'er nog ttaat en men hem verhaalde, dat de Pelgrims'er brokken afbreeken, die weer aangroeijen, doch zelve heeft hy hem niet gezien Q% d'arvieux bengt, dat een Arabier aanbood hem naar eenen wonderbaaren zoutpylaar te geleiden aan de Doode welken 't vee over dag aflikt, doch die üe, nachts weder aangroeit, en van welken de Arabieren eene overlevering hadden, dat dezelve een mensch geweest was, 't welk God om ongelovigheid dus veranderd had. RAuzivtL had 'er mets van kunnen vernemen ($), maundrell zegt: Aan de westzyde lag een klein overhangend bergje, waar by, volgens't zeggen van onzen gids, c gedenkteken van lots veranderd wyf ftond. Indien 't goen zy zeggen waar is, zo is 'er nog heden ten dage een gedeelte van te zien, doch de tyd liet ons niet toe derwaards heenen te gaan, en de waarheid van dit verhaal te onderzoeken;' de ver- (*) «rochardus befebryv. van 't H. Land bl. 441, 442. CD rocv/olf's Reize bl. 365, 366. SX' «adzivil in jjer Hierqs Reize p. 9?.  VIERDE BRIEF. 153 vertelling had ook zo veel vermogen niet, ofi'choon wy gelegenheid gehad hadden, om ons tot 't verrigten van zoodanige naarfpeoring te verlokken (*). In de" reizen van heyman en van der nyenburg wordt gezegd: wy konden geen de minde vafte zekerheid nopens den Zoutpylaar van de vrouw van lot krygen, want zommige waren van gevoelen, dat dezelve in de zee onder 't water moest zyn; andere in tegendeel plaatften denzelven in 't fteenachtig Arabie aan de overzyde van de zee, wederom andere verzekerden ons, dat dezelve omtrent drie mylen van de plaats, daar wy ons toen bevonden, ftond en gevonden wierd, doch 't waarfchynlykfte van allen is, dn dezelve niet meer in wezen is (f> korte laat zich dus hooren: Ik heb 't niet waardig geacht van den Zoutpylaar van lots wyf, hedendaagsch zo men wil nog te zien, een woord te fpreken, dewyl andere reeds gezegd hebben, dat van dien Zoutpylaar niets meer te zien is pococke aan de Doede Zee zynde omtrent op d e hoogte daar de beeke Kedron haaren uitloop in dat meir heeft, melt 't volgende: De Jooden zeggen, dat de Zoutpylaar in welken Lots huisvrouw wierd veranderd veel verder zuid waards ftaat, en dat bygevolg zy die denzelven in deze ftreeken meenen gezien te hebben, bedrogen zyn. (*)£maundrell bl. 493. t (D heyman's Reize 1 D. bl.-356. CD kq&te's Reize 1 p. hl. 217, K5  154 VIERDE BRIEF. zyn. Zy willen, dat 't woord nafib, 't welk wy doorpylaar vertaaien, eigenlyk een hoop aanduidt, en houden 't zout-van dezen hoop voor zeer ongezond. "Een ieder mag hier van geloven wat hy wil (*)• Zie 't getuigenis van reizigers, van dewelken veele wel eenig berigt aangaande dien pylaar, en veelal vervuld met fabeles, ontvangen hebben, doch niemand heeft denzelven gezien, waar uit wy veilig befluiten, dat hy thands niet meer in'wezen is. Doch nu zult gy denken, is die zoutpylaar 'er wel ooit geweest, en zo niet, wederfpreekt men dan niet 't duidelyk verhaal van moses Gen. xrx: a6? 'Er zyn 'er, die de woorden van moses niet in een natuurkundigen maar zinneheeldigen zin opvatten, en dus vertaaien: zy wierd [als] een zoutpylaar, even als wy van nabal lezen i \Sam. xxv: 37, hy wierd als een fteen. Het zou dan kunnen te kennen geven, dat lots vrouw door 't nederdalend hemelsvuur, dat zy zag zo verfchrikt is, dat zy fpraakeloos werd en als een pylaar beweegenloos bleef ftaan. Het is waar, 'wy moeten dan 't woordje als in den text invullen, doch dit moet meermaal gefchieden, men zie b. v. Gen. xvi: ia, Deut. xxiii: 21. De reden waarom zy niet by een fteenen pylaar, maar juist by een zout pylaar wordt vergeleken, zou dan daar in kunnen gelegen zyn, dat zy door dien fchrik geftorven zynde, daar zeer langen tyd als een gedenkzuil van Godlyke ftraf is blyven ftaan; (*) pococke Reize, 2 Deel 1 Stuk bl, 66.  VIERDE BRIEF. 15-5 ftaan; 't woord zout duidt meermaal in de H. S. aan iets, dat zeer lang of beftendig duurt, men zie Num. xvm: 19, 3 Chron. xm: 5. Andere begrypen 't dus, dat deze vrouw door den blikfem getroffen ; of door de zwavelachtige dampen, die van den kant van Sodom kwamen, verftikt, en vervolgens haar lichaam met zout overdekt is, en van daar een zoutpylaar genoemd wordt (*). Doch hoe0men 't ook begrype, de vraag blyft over, of dit gedenkteken der Godlyke ftrafoeffening ten tyde van flavius josephus nog in wezen is geweest? Dit is dunkt my niet waarfchynlyk, dewyl de leeftyd van josephus met die van lot wel twee duizend jaaren verfchilt. Het kan ligt zyn, na dat 't eigenlykc lichaam van lots huisvrouw niet meer voorhandenwas, tot gedachtenis van die zonderlinge gebeurdtenis , men een pylaar hebbe opgericht digt by de Doode Zee, welke in 't vervolg de Zoutpylaar van Lots vyf genaamd is. Doch ook deze opgerichte gedenkzuil is waarfchynlyk niet meer in wezen, maar wel de overlevering dier gefchiedenis, en daar van is 't, dat dezelve met inmengfelen van fabelen aan de Pelgrims, van welke veelen zeer ligtgelovig zyn , verhaald wordt, men zegt veelal die pylaar is 'er, doch niet hier, maar eeni- gen (*) De Latynfche Lezer kan hier verder over nazien heinsius Exerc, Sacr. L, 3. C. 15. heuman Ppecilas tem. 2, pag. 9#£  I5Ó VIERDE BRIEF. gen aflland verder, welke weg derwaards gevaarlyk is om te bereizen. Ik Hap nu van dit meir af, dewyl wy 'er, dunkt my, lang genoeg by vertoefd hebben; alleenlyk wil ik u nog mededeelen 't berigt van volney, om dat '.t vry merkwaardig is en ter nadere beveiliging van 't geen ik u aangaande deze beroemde bianenlandfche zee heb medegedeeld. Dus luidt zyn verhaal: Het Asphaltjsch meir vervat niets levendigs noch zelfs groeijends. Men ziet 'er noch groente op de oevers noch visch in 't water; maar 't is niet waar, dat de lucht boven 't zelve zo verpest is, dat de vogels 't niet ongeftraft over kunnen vliegen. Het is niet zeldzaam zwaluwen langs deszelfs oppervlakte te zien fchaaren om 't nodig water tot 't maken van hunne nellen te haaien. De waare oorzaak dat 'er geen gewasfen of dieren in gevonden worden, is de fcherpe ziltigheid van deszelfs water die veel fterker is dan die van 't zeewater. De grond die 't omringt, insgelyks met dit zout bezwangerd, weigert planten voord te brengen'; de lucht zelve, die 't by uitwaasfeming opvat, en die nog daar en boven de zwavelachtige en bitumineuze dampen ontvangt, kan niet goed zyn voor de groeijing; van daar dit doodelyk aanzien dat rondom 't meir regeert. Voor 't overige is 't water geen moeras, 't is helder en onbederflyk, gelyk eene oplosfing van zout medebrengt. De oorfprong van die mynlïof is daar niet twyfelachtig, want op den zuidweftelyken oever zyn mynen van bergzeut, van 't welk ik ftukken medegebragt heb.  VIERDE BRIEF. 157 heb. Zy liggen in de zyden van de bergen, die aan dezen kant zyn, en zy leveren van onheugelyke tydea 't benodigde aan de Arabieren van die landlï.reek, en zelfs van de Had Jerufalem. Men vindt ook op dien oever Hukken Jodenlym en zwavel, met welke de Arabiers een kleinen handel dry ven, warme bronnen en diepe fpleeten, welke men van verre kennen kan door kleine pyramiden op derzelver randen gebouwd; men vindt 'er ook nog een zoort van fteen, die als men hem wryft een grooten ftank geeft, als Jodenlym brandt , als wit albast gepolyst wordt , en dient om de voorhove» te plaveyen. Men ziet 'er eindelyk van °afftand tot afftand mismaakte blokken, welke vooringenomene menfehen voor gefchonden ftandbeelden aanzien , en welke de onwetende en bygelovige Bedevaartgangers als een gedenkteken befchouwen van 't geval van lots huisvrouw, fchoon 'er niet gezegd wordt, dat deze vrouw als niobe in fteen veranderde, maar in zout, dat de volgende winter heeft moeten wegfmelten. Eenige natuurkundigen niet kunnende begry'pen waar 't water bleve, dat de Jordaan onophoudelyk in 't meir werpt, hebben gedagt, dat 't eene onderaardfche gemeenfehap met de Middelandfche Zee heeft; maar behalven dat men geenen draaikolk weet, die deze gedachte waarfchynlykheid kan byzetten, heeft ha les door nauwkeurige uitrekeningen getoond, dat dc uit* waasfeming 'meer dan genoegzaam was om 't water van den vloed te verteeren. Zy is in de daad zeer fterk  153 VIERDE BRIEF. fterk en wordt dikwerf zichtbaar voor 't oog door mist, waar mede 't meir by den opgang der zon geheel bedekt is, en die vervolgens door warmte verdreven wordt (*). (*) Zie volney's Reizen gedaan in de jaaren 1783 1785. 1 D. bi 297 299. VYF-  VYFDE BRIEF reizf, van jerusalem naar bethlehem, het C merkwaardige op dien weg , als de kloosters van 't h. kruis en van e LIAS j rachels GRAF; davids waterbak ; bethlehem; DOÏ.p der herders, frankenBERG ; enz. veel geacht vriend! In dezen brief zal ik met u eene vermakelyke reis doen van Jerufalem naar Bethlehem en 't geen oostwaards van dat vermaarde vlek gevonden wordt; ik twyfel niet, of gy zult my weder met gemak op dezen togt volgen. Na eene wandeling van ruim een half uur gaands van Jerufalem komt men aan een plaats, daar vond rouwolf een Terpentynboom die zo groot en hoog was, als hy ergens had gevonden (*) ; sandys melt, dat men aldaar zeide, dat die boom maria op haar reize tusfchen Bethlehem en Jerufalem tot eene fchaduwe gediend heeft, welke overlevering, hoe ongerymd ook, van veele Chriftenen voor waarheid wordt aangenomen (f). della valle berigt, dat de takken van dien boom tot op de aarde hingen, en men geloofdt zegt hy, dat toen maria jesus moeder daar eens voorbyging deze boom zyne takken ne- (*) ROUWdLF ïl, 369. (f) SANDYS bl. I54  i<5o V Y F D E BRIEF. nederboog om haar zyn eerbied te bewyzeri (*) Toen thevenot dien weg pasfeerde w",rd 'er geen boom gezien, alzo eenige jaaren 9 geleden zommige Arabifche herders daar den brand inftaken ; 't welk de Geeftelyken vernomen hebbende terftond derwaards liepen en alles weg namen wat 'er nog overig was, waar van zy vervolgens Paternofters en kleine kruisjes maakten (f). Men moet naderhand weer een ander Térpentynboom aldaar geplant hebbes, want maundrell, die ruim veertig jaaren later reisde, maakt 'er gewag van (§). Ten tyde van heyman ftond op die zelve plaats een Vygcnboom, alzo de Terpentymboomen daar niet meer wilde groeijen pococke zag 'er qen Olyjboom, die met een muur omringd was (ft). Wat noordwestwaards van daar zag thevenot een huis, dat men voorgeeft van simeon geweest te zyn, van welken men leest Luk. n: 25—35 (§§). maundrell maakt 'er ook gewag van (***)„ korte maakt 'er een tooren van (itt> pococke befchouwde dit gebouw als een Herken tooren, doch '(*) DELLA VALLE i D. bl. l82, (f) THEVENOT I D. bl. 335. (§) MAUNDRELLbl. 494. (**) HEYMAN I D. bl. 384. (tT) POCOCKE bl. 68. (§§) THEVENOT I D. bl. 335. C***) MAUNDRELL bl, 494. (ft \) KORTE bl. 2 I 7.  V Y F D E B R I E Fi ifïi doch die nu vervallen was. Hy zag 'cr een opfchrift aan, zo 't fcheen in de Armenifche taal, en naar deszelfs gisfing was 't een Armenisch Kloofter geweest , en deze tooren misfehie» tot verdediging der Kloofterlingen tegen de Arabiers gefticht (*).- Niet verre van daar vindt men 't Kloofter van *t H. Kruis, rouwolf zegt, dat de Griekfche Monniken dit Kloofter, by 't welk eene fraai gebouwde Kerk is in hebben, welke voorgeven, dat op die plaats den boom gewasfen is , van denwelkén jesus kruis gemaakt is (f). thevenot is met zyn gezelfchap, in die Kerk geweest, zy is, zegt hy, met een Dom bedekt, zeer fchoon, licht, en geheel vervuld met afbeeldingen van heiligen op zyn Mofaisch gefchilderd, en ook bevloerd. Onder 't groot altaar ziet men een gat, daar men wil, dat de olyfboom zou geftaan hebben, welke men ter neerhakte om des Zaligma; kers kruis daar van te maken (§). maundrell voegt 'er by, dat de gelegenheid van dit Kloofter, dat flegts een half uur van Jerufakm ligt, uitnemend vermakelyk is. Daar komen dagelyks niet weinig aanfehouwers, die door hun knielen en eerbiedig buigen voor dit gat onder 't altaar grooter blokken toonen te zyn, dan de tronk ooit geweest Q) POCOCKE bl. 82. (t) ROUWOLF bl. 380. (§} THEVENOT bl. 344. L  i6a V Y F D E BRIEF. weest is (*). De landftreek daar omtrent is met olyfboomen bewasfen als mede vrugtbaar in koorn en peulvrugten (f). Wat verder treft men een waterput aan, welke men den put der Wyzen noemt, om dat men wil, dat de ftar aan de Oofterlingen, welke naar Bethlehem gingen om jesus te zien, aldaar wederom verfcheenen is, en ben tot Bethlehem heeft gebragt. In heymans Reizen wordt aangemerkt, dat zommige daar ter plaats dit belagchelyk verteldfel 'er by geloven, dat die ftar vervolgens in dien put zou verzonken zyn (§). kouwolf zegt, dat zy van witte fteenen fraai opgemetfeld was, en men 'er goed versch water in vofidt In korte's tyd was die put ledig (ff). Een weinig verder op een heuveltje toont men de plaats, alwaar men voorgeeft dat de Propheet habakuk door een engel naar Babylonie gevoerd wierd, om aan daniee fpyze te brengen, die in den Leeuwenkuil was (§§). Gy kunt van dit geval lezen 't vierde Aanhangfel van daniee vers 32—35- Volgens de Reizen van heyman ftaan (*) maundrell bl. 464. Cf) Zie busching Aardrykskunde 5 D. bl 3(1. (§) heyman bl. 384. (**) rouwolf bl. 369. (tr) korte 1 Deel bl. 135. ($p Zie della valle Reizen 1 D. bl. 182. thev». NOT 1 D. bl. 33$.  V Y F D E BRIEF. ftaan 'er flegts twee verwoefte muuren als overblyffelen van dit zogenaamde huis van habakuk (*_). Nu hebben wy den weg tusfchen Jerufakm en Bethlehem ruim voor de helft afgelegd, en komen thands aan 't Kloofter van elias, 't behoort den Grieken, welke zeggen, dat de Propheet elias aldaar gebooren is. Men ziet ook niet verre van daar een fteen, op welken men wil, dat elias nederlag en een indrukfel van zyn lichaam heeft nagelaten, 't welk den reizigers wordt vertoond. In de reizen van heym an wordt dit Kloofter breeder befchreven, alwaar wy lezen: Eindelyk kwamen wy in 't zogenaamd Kloofter van St. elias, daar wy door de Griekfche Papa's of Priefters zeer minzaam en heufchelyk ontvangen wierden. Dit Kloofter is als eene ouderwetfche fterkte tegen de aanvallen der Arabieren gebouwd, en 't welk hier al zeer noodzaaklyk is, want dit volk valt op zulke Kloofters op hoop van buit dikwerf aan; ja de goede Guardiaan toonde ons zelfs eene van zyne handen, die geheel en al door een kwetfuur, welke hy in 't manmoedig verweeren voor den ingang des Kloofters gekregen had, verminkt was. De Kerk van dit Kloofter fchept zyn licht door een fchoone koepel, en men ontmoet 'er binnen in eene fraaije grafftede van zeker Bisfchop, met een nevensftaand graffchrift in 't Arabisch opgetteld, ook vindt men op den weg, even voor dat men aan 't Kloofter komt, in de rots (*) HEYMAN bl 384. L 2  16*4 V Y F D E BRIEF. rots 't afdrukfel, zo als zy zeggen, van elias, 't welk deze Propheet, hier eens geflapen hebbende, 'er in zou nagelaten hebben. Men ziet 'er waariyk wel als een zoort van afdrukfel, omtrent een mans lengte groot in, maar wat de gedaante aangaat, die verfchilt zeer veel, zo dat men 'er dezelve geenzins in ontdekken kan, doch als men dit zegt, krygt men terftond tot antwoord, dat dezelve door de Arabieren met 'er tyd bedorven is. Men vindt dit zoort van afdrukfels hier ook wel meer op andere plaatfen; doch ï komt grootelyks in bedenken, of zulks niet wel 't werk van den een of anderen Geeftelyken, die mogelyk wat te driftig voor de Chriftelyke Godsdienst geyvcrd heeft, zoude kunnen zyn, om daar door in 't harte van die geene, welke de H. plaatfen komen bezoeken, zo veel te meer eerbied te verwekken. Ondertusfchen deeden de Geeftelyken, die by ons waren, hier hun gebed, en raakten dit hun afdrukfel met hunne roozenkranfen aan (*). pocock, die eenige jaaren later aldaar zich bevond, merkt aan, dat 'er van dit Kloofter flegts weinig is overgebleven, uitgenomen de Kerk, in welke men eenige fchilderyèn, de gefchiedenis van e li a s en e li s a verbeeldende, opgehangen ziet. Het gebouw is ruftiek, doch de ligging ongemeen aangenaam, hebbende een fraai uitzicht naar Bethlehem en Jerufalem Qj. Een (*) heyman bl. 383. Cf) pococke bl, 68.  V Y F D E BRIEF. 165 Een weinig ter regterhand treft men een fl.uk lands aan genaamd de Cicerakker, vervuld met zeer veele kleine fteentjes, die zeer veel gelykhcid hebben aan Cicererwten. 'Er gaat daar ter plaats een vertelfel, of liever fabel in zwang, dat die fteentjes, door zeker wonderwerk, ten tyde van christus daar zouden gekomen zyn, 't verhaal luidt dus: dat de Zaligmaker daar voorbyging, wanneer een man Cicers zaaiden, aan welken jesus zou gevraagd hebben: vat hy daar zaaide; waar op dees landman uit fpotterny zou hebben geantwoord: ik zaai fteenen; waar op de Heiland we» der zou gezegd hebben: 't gefchiedde dat gy inzamelt''t geen gy zegt te zaaijen; waar op hy in den herfsttyd komende om te oogden, niet anders dan fteentjes, volkomen in gedaante aan Cicererwten, gevonden had. rouwolf zegt: in't voorbygaan gingen eenige van ons volk daar op,en verzamelden in korten tyd niet weinigen (*). Andere fchryven dit wonderwerk aan maria, die 'er voorbyging, toe (f). In heymans Reizen wordt gezegd: wy vonden 'er wezenlyk ook wel kleine fteentjes, doch die niet zeer naar erwten geleken, en ik wil wel bekennen, dat men al een zeer goed geloof dient te hebben, om overtuigd te wezes, dat 't dusdanige zouden zyn. Ook werd ons tevens hier by gezegd, dat men tegenwoordig flegts weinige daar (*) ROUWOLF bl. 37O. (f) thevenot i D. bl. 336. heyman i D. bl. 383. «korte i D bl. I3S. L 3  i66 V y F D E BRIEF. daar vindt, om dat de meefte reeds opgezameld zyn (v). pococke geeft 'er dit berigt van: Men vindt op dien akker eene groote menigte kleine ronde keiftcentjes, die van buiten met een fteenachtig bekleedfel bedekt, maar van binnen fraai wit albafter zyn . en verteldt 'er van , dat de H. Maagd eens om een band vol erwten verzogt hebbende tot antwoord kreeg, dat 't geen zy voor erwten hielt, niets dan fteentjes waren ; waar op de erwten tcrflond in fteenen waren veranderd (f ). Hier digt by heeft men 't zogenaamde dal van sennacheuib, zo genaamd, om dat 't leger des Konings van Asfyrie, beftaande uit 185000 man, aldaar in eenen nacht zou geftorven zyn, volgens 3 Kon. xix: 35. 'Er worden zegt rouwolf hedendaags nog twee groote kuilen getoond, in welke de doode "lichaamen geworpen wierden (§). Dit dal is volgens 't algemeen zeggen wel een uur uitftrekt, is zeer fmal, zo dat men zich niet genoeg kan verwonderen, hoe 'er zo veel volks in gelegerd is geweest, ten zy men te gelyk onderftelle, dat 'er een groot gedeelte op de nabyliggende bergen zal gecampeerd zyn geweest (**). Op dezen weg gaat men een dorp voorby, genaamd Boeticella, of eigenlyk Bcith JDfchiala. Veele pude reizigers getuigen, dat 't alleen door Chrifte- (*) heyman bl. 383. (t) pococke bl 63. p) ROtuyoLF b}. 373. \?*) &!? HSY^an bl. §7^:.  VYFDE BRIEF. 167 ven wordt bewoond, en geen Mohammedaan daar leven kan (*)• pococke zegt: men zou dit fprookje gaarn aan de gang gehouden hebben, maar eenige jaaren geleden gingen drie of vier inwooners tot 't Mohammedaandom over, en woonden echter nog in dat dorp. Men heeft 'er een Kerk der Grieken aan St. nikolaas toegewyd (j). Nu komt men aan 't gedenkteken van rachels Graf. Wanneer men de reizigers raadpleegt, fchynt hier van tyd tot tyd eenige verandering te zyn ontftaan: thïïvenot zegt: Dit graf is omringd met een muurtje van drie voeten hoog, daar een engen ingang is, alwaar men by vier trappen opklimt. Eertyds was hier een Kerk, maar de Turken hebben 'er een Moskée van gemaakt (§). heyman, of ook egmond van der nyenburg vonden aldaar eenige Turkfche graflieden, waar onder zeker gebouw, koépelsgewys opgetrokken, dat zeer nieuwerwets van maakfel fcheen te wezen, en juist op dezelve plaats, zo men verzekerde, gebouwd was, daar 't graf van rachel had geftaan (**> pococke befchryft dit graf als een koepel of rond gewelf, door bergen onderfchraagd, die onlangs opgevuld zyn om den Jooden den ingang daar in te beletten. De (*) Zie rouwolf bl. 377. thevenot bl, 341» maundrell bl. 496. heyman bl. 377. (f) pococke bl. 78. fj) thevenot bl. 336. (**) HEYMAN bl. 383- L 4  ÏC58 V Y F D E BRIEF. De Turken willen 'er zeer gaarn naby begraven worden, waar door de grond merkelyk verhoogd is (*). _ 6 Zo naderen wy Bethlehem met fnelle fchreden. In derzelver nabyheid vindt men een put, welke hedendaagsch davids;w of waterbak genaamd wordt. Men geeft voor, dat dit dezelve bornput is, die, toen Bethlehem grooter was, onder de poorte ftond, van welker water davjd begeerde te drinken a Sam. xxxiii: 15. maundrell zegt: *t is een put f of veeleer een regenbak, die van boven gevuld wordt, zonder dat 'er van natuur iets aanJokkelyks in 't water fteekt, maar't fchynt, dat de geest van david iets anders in 't oog hadde CO- korte melt nog dit byzonders: deze put heeft geen vlietend water, ook is 'er ten deze» tyde geen bron omtrent Bethlehem te zien, weshalven ik geloof, dat Bethlehcms bornput, gelyk zo veele andere, opgedroogd is, naar des Propheeten woord, zyne fpringader zal uitdrogen, en zyne fontcine zal verdrogen, Hof.xuv. 15 (§_). Nu komen wy eindelyk te Bethlehem, hoe gering oudtyds onder Juda's fteden, nogthands zeer vermaard door de geboorte van den Zaligmaker van zondaren. Eertyds wierd die plaats genaamd Ephrath of Ephratha Gen. xxxv: 16 Ps. cxxxii: 6 , welke naderhand door dien' van Betlh (*) POCOCKE bl. p"Q. CD maundrell bl. 49|, (f; korte bl, j^ö,  V Y F D E BRIEF. 169 Bethlehem vervangen is. Deze plaats komt ook met een dubbele naam voor in de H. Schrift, als Bethlehem Ephratha Mich. v: i, Ruth 1: 2, om dezelve te ondcrfcheiden van een ander Bethlehem, oudtyds gelegen in de ftamme Zebulons, volgens Jof. xix: i'5. Het is thands een dorp tamelyk groot en volkryk, op een klippigen berg, welke met dalenen heuvels omringd is, die ten deele kooren, wyn, olyf, vygen en andere uitmuntende boomen dragen, ten deele met andere vrugten bebouwd worden, en voor 't oog eene aangenaame afwisfeling geven. Van de hoogfte ftreek des bergs, op welken Bethlehem gebouwd is, kan men de landftreek van Jericho, de Doode Zee, en de Arabifche gebergtens zien. De huizen eu inwooners worden door alle reizigers op geen gelyk getal begroot, en dit kan ligtelyk gebeuren, alzo in een plaats op onderfcheiden tyden niet evenveel wooningen gevonden worden. TROiLozegt: 't tegenwoordig dorp heeft honderd fteene huisjes; groeben meent, dat 'er flegts half zo veel waren; lodoire, die 'er in 't jaar 1719 was, melt van omtrent drie honderd huizen. Ik zal 'er u zo ftraks nog iets van melden uit volney. Deszelfs inwooners zyn Chriftenen en Mohammedanen, en maken, gelyk korte meent, een paar honderd familien uit. Beiden gezintheden plagten zich veel bezig te houden met 't maken van roozenkranfen, kruciiïxen, afbeeldingen der Kerk van 't H. Graf te Jerufalem, enz. En of zy deze dingen alleen van hout met 'tmes fnyden, vallen zy echter, zo wel h 5 lat,  ijro V Y F D E BRIEF. uit, ofzy door ervaren draaijers gemaakt waren. Deze zogenaamde heiligdommen wierden in menigte naar Roomschgezinde landen, inzonderheid naar Portugal en Spanje gezonden, en zelfs de Turken deeden 'er koophandel in. nau berigt, men heeft hem te Bethlehem verhaald, dat 'er jaarlyks voor meer dan 3 of 4000 daalers van verkogt wierden; en hasselquist fchryft, dat de Procurator van 't Latynfche Kloofter te Jerufalem hem gezegd heeft, dat 'er in 't Kloofter Magazyn voor 15000 Piafters van zulke heiligdommen in voorraad waren (*). In deze fabriek fchynt in 't vervolg verandering te zyn gekomen, gelyk blykt uit 't berigt van volney aangaande 't getal en de bezigheid der Bethlehemmers. Men telt, zegt hy, in dat dorp omtrent zes honderd mannen , in ftaat om des noods de wapenen te voeren, en de gelegenheid doet zich daar toe dikwyls op, dan om den Pacha te weerftaan, dan om de nabuurige dorpen den oorlog aan te doen, dan in binnenlandfche verdeeldheden. Onder deze zes honderd mannen telt men een honderdtal Latynfche Chriftenen , die eenen Priefter hebben, welke van 't groot Kloofter van Jerufalem afhangelyk is. Voorheen zegt volney, hielden zy zich enkel bezig met 't maken van Roozsenkranfen, maar nadien de eerwaarde Vaders niet alles verkogten, wat zy maken konden, hebben zy 't handwerk weder by de hand (*) Zie busching Isieuwe Gcograpbie 5 q. bl. y%.  VYFDE BRIEF. hand gevat. Zy maken witte wyn, die de vermaardheid, welke de wynen van Judea hadden, regtvaardigt, maar hy heeft 't gebrek van al te koppig te zyn (*). De inwooners worden door nau, pocock en hasselquist als zeer woelige , twistgierige en boosaartige menfehen befchreven. volney zegt: 't belang hunner veiligheid, meer dan van den Godsdienst doet de Chriftenen met hunne medeburgers de Muzulmannen in goede verftandhouding leven. Zy zyn van de party van Tamdhi, die tegen de Kalft gekant, geheel Paleftina in twee vyandige partyfehappen verdeelt. De kloekmoedigheid der boeren, die dikwyls op den toets gefteld is, doet hen in hunne nabuurfchap dugten. 'Er zyn geen Bedevaartreizigers naar Paleftina , of zy bezoeken ook Bethlehem om eenige zogenaamde heiligdommen te befchouwen. Het voornaamfte beftaat in de Kerk, die omtrent twee honderd fchreden buiten 't dorp aan de oostzyde gezien wordt, en zo men wil net boven die plaats ftaat, daar christus ter waereld kwam, en deze Kerk is toegewyd aan de kribbe, die ma r ia gebruikte, om 't kindeke jesus in te leggen, en wordt daarom de Kerk van St. maria di pefepiq genaamd. Zy is de eerfte volgens euseeius, die Keizerin hele na in 't Joodfche land gebauwd heeft, en buiten twyfel ook een der fraaifte. Zy is groot, en wordt door vier ryen marmere pylaars onderfteund, en is met Mofaisch werk ver: £*) vQHflT'S Re)?c 2 D. bl, 302.  17» V Y F D E BRIEF. vercierd. Op 't Choor der Kerk onder den grooten altaar is een grot' of onderaardfche fpelonk, die men voor de byzondere plaats der geboorte aanwyst, brengende zommige Roomschgezinden ten onregt tot bewys by de voorzegging Jef. xxxm: 16. De fterkten der jlecnrotfen zullen zyn hoog vertrek zyn. In deze fpelonk, welke in de gedaante van een Kapel door veele brandende lampen verlicht wordt,is een marmerfteen te zien, op welke in t Latyn te lezen is, dat jesus christus daar uit de Maagd.marta is geboren; welke fteen van zommige bygelovige Chriftenen gekust, ja ook aangebeden wordt. Digt by dezelve wordt ook de plaats getoond daar de kribbe heeft geftaan. In andere oorden dier Kerk wyst men de plaatfen aan daar je sus is befneden, en van de Wyzen uit 't Ooften met gefchenken begroet {*). Mogelyk zult gy denken, myn Vriend! hoe komt 't, dat de plaats van 's Heilands geboorte buiten Bethlehem wordt vertoond, daar de H. Schrift ons leert , dat jesus binnen dat vlek of fteedje is ter waereld gebragt. Zommige zullen daar op antwoorden, dat oudtyds dit vlek zich verder oostwaards hebbe uitgeftrekt, zo dat de fpelonk toen binnen de muuren zal geweest zyn, CD Zie rouwolf bl. 372 375. della valle i D. bl. 183. thevenot . D. bl. 337. heyman 1 D bl. 37S, 379. hasselquist 1 D bl. 193. pocoe* ke 2 D bl. 70.  V Y F D E BRIEF. 173 zyn. Andere beweeren, dat 'er geen noodzaakelykheid is van te ftellen, dat de Zaligmaker binnen de muuren van Bethlehem, maar welligt in een der voorlieden geboren is, welke onder de Heden begrepen wierden, dus zulks niet aanloopt tegen Mich. v: 1, en Luk. 11: 11, dus begreep 't ook herodes, welke horende, dat de Koning der Joden te Bethlehem was geboren, de kindermoord uitftrekte tot in de Bethlehemitifche landf aaien, justinus een Kerkvader onder de Chriftenen van de tweede eeuw zegt ook, dat c h ristus buiten dit fteedje is ter waereld gebragt. In die Kerk heeft men verfcheiden Kapellen,'men vertoondt 'er de graven van hierönymus en zyn leerling eusebius , benevens die van St. paula en eustochias. De School van iiieronymus is nu een Kapel der Armeniërs. De Kerk is fraai, en haare binnenzyde met ingelegd werk vercierd; zy behoorde eertyds den Grieken , maar de Latynen hebben die voor veele jaaren door middel van den Franfchen afgezant te Konftantinofel van den Turkfchen Keizer verkregen. Zy bezitten de fpelonken beneden, en 't hoog altaar. De Grieken hebben de vryheid om voor de altaaren aan iedere zyde hunnen Godsdienst te verrigten, maar zy maken van dit voorregt geen gebruik. Het oosteinde der Kerk is door eene afdeeling van 't overige afgefcheiden. De Latynen, Armeniërs en Grieken hebben hunne Kloofters aan de Kerk. De eerften worden 'door een Guardiaan, die 'er flegts drie maanden in dienst blyft, beftuurd. De Franfchen, Spanjaarden  174 V Y F D E BRIEF. den en ttatiaanen deelen op gelyke wys in dié' eer. Zy hebben er eenige weinige Monniken, van welke een de zorg der Parochie, en een ander der Klooftcrfchool heeft, dewyl daar veele Chriftenen woonen (*). Nu zal ik my met u buiten Bethlehem begeven, doch flegts in dezen brief befchouwen die plaatfen, welke meest oostwaards liggen, al hellen zy ook wat noordwaards en zuidwaards. Drie voornaame plaatfen verdienen onze opmerking. De eerfte is die plaats, welke men houdt voor dezelve, alwaar de herders de nachtwagt hielden over de kudde, toen de Zaligmaker wierd gebooren, en die blyde tyding door een engel des hemels ontvingen. Wanneer men naar dit veld en dorp der herderen uit Bethlehem gaat, treft men op den weg derwaards aan 't Kloofter van St. paula, 't welk niet verre van 't Kloofter der kribbe te Bethlehem is afgelegen, eertyds zeer fchoon en groot, maar ten tyde van della valle geheel verwoest zich vertoonde. Op den top van een berg, daar'niet verre van daan, zag gemelde reiziger de puinhopen van een huis, 't welk men zegt, dat eertyds aan joseph behoorde, daar hy eenigen tyd zou gewoond hebben. Hy zag 'er ook een hol, dat zich onder de aarde uitftrekt, daar men wil dat maria in de woede van herodes, eer zy naar Egypte ging, zich verborg. Van de fteen van gemelde hol, (*) Zie fococke 2 Deel i St. bl 70.  V Y F D E BRIEF. 175 hol, die wit en week is, gelyk tufftecn , welke men tot ftof ftampt en met welriekend water mengt, maakt men verscheiden pronkftukken daar beelden op gedrukt zyn, ja de Monniken doen daar af in water fmelten , 't welk zy als iets heiligs aa» eenige devoten Pelgrims doen drinken, en geven voor, dat 't tot groote verkwikking voor zieken is, en ftrekt om aan vrouwen,, die haar zog verlooren hebben, te doen weerkrygen, en noemen 't de melk van onze lieve Vrouw, van welke men zelfs in Italië veel hoordt fpreken (*). thevenot befchryft dit hol als rond, en in den rots gehouwen. Men kan 'er geen hand voor oogen zien, indien men geen kaars of licht heeft. Men ziet 'er een altaar in, op welk de Latynfche Geeftelyken zomtyds de mis doen. Men zegt, fchryft thevenot, dat toen de H. Maagd hier was, en iets van haar melk liet vallen, de fteen daar af wit wierd (f). Nu komt men aan 't veld der herders, gelyk men 't noemt, 't welk della valle op duizend fchreden rekent van Bethlehem noordoostwaards; niet ver daar van daan, zynde naar de rekening van sandys twee Engelfche mylen , dat is 40 minuten, vaa Bethlehem, vindt men 't dorp der herders. Hier heeft eene Kerk geftaan, weleer door Keizerin Helena gefticht, doch voor lang geheel verwoest. Dit dorp wordt volgens 't getuigenis van della val- (*) della valle i D. bl. 185. (f) THEVENOT bl. 342.  176 VYFDE BRIEF, valle in de Arabifche taal Beitfahur genaamd, alwaar Hog herders woonen (*). thevenot zegt: alle lieden van daar rondom zyn nog tegenwoordig herders, vermits dit gewest een zeer vrugtbaar - land is Cf)- pococke beveiligt dit, als hy zegt: Men wees ons 't vlek der herderen, daar zyn veele fpelonken, die tot heden toe in de winternachten tot verblyfplaatfen voor 't vee dienen, en daar de herders en hunne huisgezinnen zich ophouden, om de wacht over 't vee te hebben. Daar is een bron met een trog 'er naby in de rots uitgehouwen. Men verteldt, dat de H. Maagd, aan welke men water had geweigerd, door een wonderwerk veroorzaakte, dat »t water tot aan *t bovenfte des puts kwam , 20 dat zy drinken konde C§). De Arabiers, zegt sandys, wilden ons van dit water niet laten drinken, voor dat wy eerst betaald hadden (**). In deze grasryken oord heeft men te zoeken 't oude Migdal Eder, in welks nabyheid jacob zich legerde en zyn tenten fpande Gen, xxxv: ai. Migdal Eder betekent een veeuoren, of fchaapstooren, gelyk 't de Onzen Mich. iv: 8 vertaald hebben, men kan 'er een wachttooren door verftaan, welke men op eene hoogte gewoon was in 't Ooften op te rigten, en de wacht hielt over de kudde, tegen alle rovery vaa (*) DELLA VALLE bl. 183. (D THEVENOT, bl. 342. C5) POCOCKE bl 71. (**) sandys Reize bl. 161.  V Y F D E BRIEF. 177 van 't vee op 't veld. Merkwaardig is vooral de voorzegging, welke wy daar by m icii a vinden, meer dan zeven eeuwen voor de komst van jesus gedaan, welke haare vervulling begon te verkrygen by de geboorte des Heilands te Bethlehem, men vergelyke met dien te.xt Mich. v: 1. HiERONYMUs getuigt, dat in zyn tyd die tooren daar nog ftond. Aan den oostkant van Bethlehem blyvende, doch een eind wegs zuid waards van gemelde dorp der herderen voordgaande, komen wy aan een hoogen berg, welke weleer dc berg Bethulie, maar nu gemeenlyk de Frankenberg genaamd wordt, de bruin zegt, dat hy de hoogfte is in dien omtrek , dat hy ftyl cn fpits opvvaards loopt, waar door men niet zonder groote moeite naar! boven klauterdt. Op den top vond hy eenige puinhopen van 't Kafteel of de Veiling, waar in de Franfchen zich nog veertig jaaren tegen de ongelovigen verdedigd hebben, na dat zy Jerufalem hadden verboren, men zag 'er groote fteenen benevens eenige fpelonken en hooien (*j. Het is Van dit verblyf der Franfchen, dat dees berg den naam van Frankenberg heeft, pococke, die 'er eene afbeelding van geeft, zegt, dat 't een enkele berg is zeer hoog, de kruin gelykt wel naar eenen grooten berg door menfehen hasden opgeworpen. De berg beftaat uit verfcheiden verdiepingen of terrasfen. Aan de eene zy- (*) de bruins Reize bl. 274, M  I7« VYFDE BRIEF. zyde heeft men een gemakkelyken opgang door kunst Indien wy nu onzen weg vervolgen, komen wy ter plaatfe, alwaar oudtyds de ftad Thekoa heeft geftaan, meer dan drie uuren zuidoostwaards van Bcthlcl'.cm. Deze ftad is door rhuaeeam gebouwd , . volgens i Chron. xi: 6, zy was de geboorteplaats van amos-Q). Zy is ten eenemual verwoest. Op den top des bergs, die omtrent een halve Engelfche myl lang en eene ftadiè breed is, ziet men zeer veele puinhopen. Aan den noordoosthoek zyn overblyffels van een groot Kafteel, of volgens anderen van een Kerk; maar de Kerk is, zo 't fchynt, op 't midden des bergs geweest. In dezelve is eene nieuwe agtkante Dooftvonte van rooden en witten marmerfteen. Men ziet ook op verfcheiden plaatfen ftukken van gebroken, pylaaren en voetftukken van dezelve zoort van marmerfteen. Een Engelfche myl aan 't zuideinde van dien berg heeft men op eene andere hoogte de overblyffels eener groote Kerk aan st. p ant aleo n toegewyd. Deze aan de regterhand latende daalt men ten noordweften in een valei af, en van daar oostwaards gaande komt men by een vervallen flor. Kveightoun genaamd ter zyde van een fteilen berg. Het Kafteel is omtrent ter halve hoogte van den berg, en daar (*) pococke bl. 73. (T) Zie Amos 1: 1.  V Y F D E BRIEF. 1:9 daar digt by een fraaije regenbak. Een weinig Voor by deze plaats ftrekt de valei oost en west. Aan de regterhand aldaar is eene zeer groote fpelonk door de Franken een Labyrinth of doolhof en door de Arabiers 'Êltühatha, dat is e$n fchuilplaats genaamd. De weg naar de'grot loopt door eene opening door kunst cf natuur in de rots gebragt, en is zeer nauw, zy heeft twee ingangen en wordt door groote natüürlyfce pylaaren onderfchraagd. De grot is volkomen droog. Wy ginge), zegt pococke, een aanmerkelyk end wegs ver door een zeer nauwen gang, maar konden 'er 't uiterfte niet van bereiken. Volgens.eene overlevering had zich eens 't landvolk ten gctalle van dertig duizend in deze fpelonk verfchoolen, om de kwaade lucht, misfehien de brandende winden, welke in deze landilreken zeer verderflyk zyn, te myden. Deze plaats is zo fterk, zegt voorgemelde reiziger, dat men ze, zo 't fchynt, voor een der veftingen van Engedi, waarin david met zyne mannen, naar 1 Sam. xxiv: 1, in vlooden, mag houden. Misfehien is zy die zelve fpelonk, waar in david een flip van sauls mantel ai'iheed, want david en zyne mannen konden 'er zig gemakkelyk in verbergen, dat zy niet gezien wierden, zie 't4 en 5 vers. Voor by dit hol is een bron, welker water geftadig van de rotfen afhangt Ik moet tydsgebrek dezen brief eindigen, en hoope u in den volgenden aan den Zuid en Westkant van Bethlehem te leiden. ZES- (*) Zie pococke bl, 72, 73. M a  ZESDE BRIEF. reize van bethlehem naar heeron, en van d.\ar te rug naar jerusalem. salomos vyvers en lusthof. rama of abrahams stad. vlakte van mamre. hebron. machpelah. ual eskol. pi1ilippus bron en dorp. woesty.ne van joannes den dooper, enz. veel geacht vriend ! Ik merk uit uwen laatften brief, dat gy al weder eenige letteren verlangt, en nu gaarn een reisje deed naar Hebron, en 't geen in dien omtrek als mede in den terugtogt naar Jerufalem ten weften op 't gebergte van Juda gelegen is; dit was juist myn voornemen, en wilde daartoe deze Misfive fchikken. Hebron, zult gy in de landkaart gezien hebben, ligt omtrent zes uuren van Bethlehem, daar men die reke zuid waards neemt. Het eerst dat ons van Bethlehem derwaards wandelende den aandacht naar zich trekt, zyn eenige overblyffelen, die men voor een werk van Koning salomo uitgeeft. Zes of zeven duizend fchreden van Bethlehem, zegt della valle, ziet men AeFons Signatus of verzegelde Springbron, die in de gezangen (*) zo vermaard is, welks water by malkander vloeit, en zyn oorfprong in een hol heeft, dat onder de aarde is, 't welk wy gingen zien. Dit water vloeit door een (*) Hy meent 't Hooglied salomons  ZESDE BRIEF. 1S1 een watergragt, die, gelyk ik geloof, salomo heeft doen maken, en valt in een groote kom, welke omtrent een musketfchoot van daar is. Deze kom vol water zynde ontlast zich door een enge pyp in eene andere gelyke kom, doch veel langer en grooter, en deze vloeit weer in een ander, die wat laager ftaat, maar even eens van geftalte en even groot. Deze drie kommen of waterkolken ftaande de een hooger dan de ander in zeker dal, en ieder een is zo, groot, dat ik geloof, dat elk van dezelve, zonder de zaak te vergrooten, een galey gemakkelyk zou kunnen dragen ; en ik durve verzekeren, dat deze de geene zy, van dewelken de Prediker C*) onder zyne gehouwen roemt. Als deze derde kon vol is, zo ontlast zy zich in den s.jiooten hef der gezangen (f") welke nu verwoest is, en van daar leopt "t water nog tot binnen Jerufakm, daar 't een fpringbron maakt buiten de muuren van de ftad boven Bathfeba's vaschbad, van 't welk ik aireede gefprooken heb De nauwkeurige maundrell, geeft 'er 't volgend berigt van: dat die fonteinen, poelen en lusthoven, omtrent vyf kwartier uurs buiten Bethlehem, zo men wil door salomo tot zyn vermaak zyn aangelegd, en men meent, dat die Vorst daar op 't oog heeft gehad, als hy Pred. ik 5,6, onder de bevyyzen van zyne magt ook lusthth ■ven (*) ?red. ui 4- 6. (f) Hoogl. iv: i2. (5' DELLA VALLE I D b!. I8S. M 3  *V2 ZESDE BRIEF. ven, vfyfigdürdm en vyvers optelt. De poelen, zegt hy, zyn drie, alle op eene rei li.Taende, de een wat hooger dan de ander, zo dat 't water van de hoogde in de tweede, en vervolgensin de derde loopt. Zy zyn vierkant, hebbende dezelve breedte, namelyk elk van 90 treden; doch in de lengte verfchiïlen ze, hebbende de eerfte 160, de tweede 200, de derde 220 treden ; zy zyn, zegt maundrell alle met geplaafterd muurwerk omringd en uitnemend diep van water. Digt daar by zag die reiziger een vermakelyk nieuwerwets Kasteel , en omtrent honderd veertig treden verder de fontein, waar zy gemeenlyk hun water ontleenen ; dit willen de Monniken, dat die verzegelde fontein zy', by welke de bruid vergeleken wordt Iloogl. iv: 12. En tot beveiliging van dat gevoelen geven zy voor eene overlevering te hebben, dat Koning salomo deze fpringaderen flopte, en de deur met zynen ring verzegelde, ten einde 't water tot zyn gebruik altyd zuiver en fris bewaard bleve. Dit opftoppen kon geheel veilig en zeker gefchieden, om dat 't water onder den grond opfpringt, en 'er geen anderen toegang is dan door een klein gat, even als de mond van een engen put: door dit gat nu daalt men, hoewel vry ongemakkelyk naar beneden ter diepte van omtrent twaalf voeten, en dan komt men in een verwudfd vertrek van 15 treden lang en acht breed, hebbende naast aan zich nog een dergelyk vertrek, maar niet zo groot, beide deze kelders zyn redelyk fraai, doch met zeer oude kluizen bedekt, en  ZESDE BRIEF. 183 misfehien 't werk van salomo zelfs. In die kelders nu waren vier openingen, daar 't water uitfprong, en uit deze van elkander afgezonderde wellen vloeit 't langs kleine beekjes in een zeker bekken, daar van daan loopt 't door eenen onderaardfehen weg neder waards tot in de poelen; onderwege, eer 't by de poelen komt, is eene waterleiding of buis van fteene pypen, die een gedeelte van dit ftroomend water medeneemt en met kronkels en bogten rondom de bergen naar Jerufalem voert. Aan 't einde van deze poelen loopt al dalende eene enge rotsachtige valei, aan weerskanten met hooge bergen voorzien, welke de Monniken willen, dat die beflooten hof zy, waar op in 't zelve Hoofdftuk en vers van 't Hooglied gezien wordt', daar wy lezen: Gy z'yt een beflooten hof myne zufter e bruid, eene beflooten veile, eene verzegelde fontein. Wat van deze gisfing de waarheid zy, kon maunöreLL niet zeggen, maar hielt die poelen voor een werk van salomo, dewyl 'er door geheel Paleftina in velden of wegen zulk een overvloed van fonteinwater niet gevonden wordt, en de Koning zyn magt en rykdom heeft ten toon gefpreid, van in zulk een rotzigen oord deze werken aan te leggen (*). pococke merkt nog aan, dat men by die verzegelde fontein langs den weg, naar eene opgeworpen hoogte zweemende, de overblyffels van een vlek ziet, 't welk salomo's vlek, en 't vlek der verzegelde fon- (*) MAUNDRELL bl. 494i 495> M4  Ï84 ZESDE BRIEF. fontein wordt geBaamd. En wat de poelen of vyvers betreft, dat men eer.e overlevering heeft, dat zy zo wel als de waterleiding 't werk van salomo zyn. Het wordt ook, zegt hy, door een plaats uit josephus beveiligd O), zeggende, dat er te Etham vyftig ftadien van Jerufakm zeer vermakelyke tuinen, overvloedig van water voorzien, waren, werwaards salomo dikwyls plagt te gaan. Men houdt de hoogte over deze vyvers voor 't Etham der H. Schrift, op welke simson woonde, na dat hy der Philiftynen koorn verbrand had, Richt, xv: 8. De Joodfche fchryvers getuigen ook, dat de wateren der fontein van Etham door salomo naar Jerufalem geleid zyn Cf). Niet ver van daar noordwaards is 't Kloofter St. georsius door Grieken bewoond. Hy vondt ook de gelegenheid der plaats van salomo's lusthof zeer fchoon , den verheven ftnaak van dien Koning waardig (§,'. rouwolf en kootwyk melden, dat 'er in hun tyd nog veele fchoone vrugtboomen in die vallei te zien waren (_**). De- C*) josephus Joodfche Oudheden B. 8 H. 7. Cf) relandi Pateffina L. 1 C. 46. maundrell vond nog overblyffels op den weg tusfchen Bethlehem en Jerufalem van die waterleiding, doch waren meest verwoest, door de Turken of Arabieren. Zie zyne Reize bl. 495. (§; poeocKE bl. 57—77 (♦*) rouwolf's Reize bil 377. corovici Itiner. Hia- rof. pag. 2^|.  ZESDE BRIEF. 185 Deze vyvers verlatende, en verder zuidwaards naar Hebron trekkende, ziet men op een berg volgens della valle een graf, 't welk men voor de begraafplaats van jonas, of gelyk andere willen van saul houdt. Wat verder tusfchen de bergen de puinhopen van zekere ftad, zo men wil karna geheeten, die men aldaar abrahams ftad noemt, waarfchynlyk om dat die Eerstvader in die landftreek heeft gewoond (*). Niet verre van daar heeft men de vlakte van Mamre , welke zeer vermaard is geworden, door dien abraham, na dat hy met zyn talryk huisgezin beftaande in veele honderde dienstbaaren, van lot was afgefcheiden, aldaar zich met'er woon begaf, en daar lang gewoond heeft, want al wat van abraham belchreven ftaat Gen. xiv-xix is aldaar voorgevallen. Deze vlakte is in de nabuurfchap van Hebron , waarom die ftad wel eens dien naam draagt, of oudtyds gehad heeft naar Gen. xxm: 19. Dit Mamre was van ouds vervuld met eikenbcomen of terpentynboomen, men leest Gen. xiv: 13 van 't Eikenbosch Mamre. Deze boomryke vlakte droeg waarfchynlyk den naam van zekeren Vorst der Amoriten, die Gen. xiv: 13 en 24 mamre wordt genaamd , zynde een bondgenoot van abraham, della valle befchryft dit dal als zeer vrugtbaar, brengende fcboone en zeer groote druiven voord, welke de inwooners niet gebruiken pra 'er wyn van te maken, maar droogen en yer-; DELLA VALLE bl. lS6,.  186 ZESDE BRIEF. verkopen. Zy hebben geen huizen maar woonen in kuilen en hooien der verwoede gebouwen. Op den top van een berg vertoondt men 't hol, daar men wil dat abraham zich en de zynen befneden heeft (*). Nu komen wy tot Hebrtn 't welk gelyk ik ftraks fchreef meer dan vyf uuren gaands zuidwaards van Bethlehem ligt, gelyk ook radzivil getuigt. Het wierd oudtyds Kirjath Jcarim genaamd, gelyk men zien kan Gen. xxni: i. Naderhand heeft zy den naam van Hebron gekregen Gen. xxxv: 27. Wy weten dat abraham lang in de nabuurfchap van Hebron gewoond heeft, doch'er is geen duidelyk bewys, dat hy een huis in die ftad heeft gehad, nogthands zyn de overblyffelen van 't oude huis, in 't welk die Eerstvader zou gewoond hebben aan zommige reizigers vertoond, gelyk de Jood benjamin getuigt Ct)> gelyk ook della valle, welke zegt: In denzelven avond, dat wy te Hebron kwamen, hadden wy, eer de nacht ons overviel, nog tyd de voornaamfte Kerk te bezichtigen, die de Chriftenen eertyds hadden gebouwd, en waar van de Mooren heden een Moskée hebben gemaakt. Men ziet hier in onder de aarde dit dubbeld hol (§_) 't welk abraham gekogt had, daar hy met isaak , jakob en hunne vrouwen begraven wierd; en in- (*) DELLA VALLE i D. bl 3 86, l87. (f) benjaminis Itiner. Hier. pag. 84. (§) 't Heöreeuwsch woord Machpelah wirdt hier dm dubbeld vertaald.  ZESDE BRIEF. 187 indien wy 't gevoelen der Jooden volgen, 't welk my niet vreemd fchynt om dat 't op de H. Schrift fteunt f*), en nog ergens van St. hieronymus beveiligd wordt, zo mag men zeggen, dat 't gebeente onzer eerfte ouders adam en eva in deze zelfde plaats zyn. En hoewel eenige geloven , gelyk St. hieronymus verzekert, dat adam op den berg Kalvarien begraven wierd, even op die zelve plaats daar men 't kruis oprichtte, zo dunkt my dit echter zeer onwaarfchynlyk uit oorzaak van den grond des bergs Kalvarien, die een zeer harde rots is. Want 't is niet te geloven, dat 'er in dien tyd, voornamelyk toen adam ftorf, fdiüppeïl of ander yzer gereedfchap was om de rotfen te breeken, en deshalven kan ik niet zien, hoe hy daar zou kunnen begraven zyn (f), Het huis ♦t welk abraham toebehoorde, toen hy in Hebron woonde, is digt aan 't hol, en heden met de Kerk vereenigd, daar't noch aan Chriftenen, noch aan Jooden geoorloofd is in te gaan, als mede niet in 't hol, noch in abrahams huis, 't welk een der plaatfen is voor welke de Mohammed.men de meefte genegenheid hebben, en zy willen niet, (*) Dit gevoelen fteunt op een verkeerde vertaling en uitlegging von Jof. xiv 15. Zie myne uitgegeven Kerkelyke en Waereldlyke Gefchiedenis voor den Zondvloed bl. 184- Cf) Zonder dat wy behoeven te denken, dat adam op de Kruisplaats van christus begraven is, kan't waar zyn, dat, 'er ter zyner tyd reeds yzer gereedfchap was.  i8g ZESDE BRIEF. niet, dat wy, die zy voor ongelovigen achten, 't zullen ontwyen en befrnetten. Zy lyden, dat 'wy hy zekere gaten komen, die in den muur tegen over *t hol van abrahams begraafplaats zyn gemaakt, daar wy Chriftenen, op 't best dat wy kunnen , onze gebeden doen. De Jooden vervoegen zich daar ook dikwyls, verfpreiden daar verfcheiden reukeryen , branden en parfumeeren welriekend hout en waskaarsfen. Ik heb binnen Hebron, welke ftad geheel is verwoest, behalven deze Kerk niets aanmerkelyks gezien, daa een groote waterbak, die naar myn gevoelen zeer oud is, dewyl de H. Schrift in davjds tyd gewag daar van maakt. Deze waterbak is in 't diepfte van 't dal en ontvangt al 't regenwater, dat van de nabuurige bergen afvloeit, 't welk de inwooners tot hun drank gebruiken, dewyl zy geen ander water in de ftad hebben (*), Nu zai ik u >£ nieuwfte berigt, dat ik van deze plaats hab, uit volney's reïze mededeelen, hy noemt 't Hebroun, en ftelt 't zeven mylen zuidelyk van Bethlehem. De Arabiers noemen dit dorp flegts El Kalil] dat is te zeggen de wel beminde, een bynaam abraham toegeëigend, wiens graffpeloak men aantoont. Hebroun, zegt hy verder, ligt aan de voet van eene hoogte, op welke fchamele hutten ftaan, en de vervallen overblyffels van een oud Kasteel. Het omliggend land is eene langwerpige kom van vyf of zes mylen uitgeftrektheid, vry aan? (*) della valle I L), bh 187, lS|,  ZESDE BRIEF. 189 aangenaam doorzaait! met rotsachtige heuvelen, boschjes van dennenboomen, mislukte eiken en eenige plantfoenen van olyvenboomen en wyngaarden. Men gebruikt die wyngaarden niet om wyn te maken, aangezien alle de inwooners yverige Muzulmannen zyn, zelfs zodanig, dat zy geenen Chriften onder zich gedoogen; men bedient zich dan van de druiven alleen tot 't maken van vry flegt toebereide rozynen, fchoon de zoort van druif zeer goed is. Ook teelen de boeren katoen, dat hunne vrouwen fpinnen, en dat te Jerufalem en te Gaza verkogt wordt. Zy voegen 'er eenige zeepmakeryen by, voor welke hun de foda door de Bedouinen geleverd wordt; en eene zeer oude glasblazcry, de eenigfte in Syrië; men maakt 'er eene menigte gekoleurde ringen voor de handen, voor de beenen , voor de armen boven de elleboogen, en verfcheiden andere fnuifteryen, welke men naar Conftantinopel verzendt. Door middel van deze takken van nyverheid is Hebroun 't magtigfte dorp in die ftreeken, 't kan agt of negen honderd mannen in de wapenen brengen, die voor de party Kaifi , zynde de gewoonlyke vyanden van Bethlehem, zyn. Deze tweedragt, die'zedert de eerfte tyden der Arabieren, door 't geheel land heerst, veroorzaakt 'er eenen altydduurenden burgeroorlog. Geduurig doen de boeren ftroperyen op elkanders landen, vernielen elkanders graanen, deura Turksch koorn, olyvenbomen, en nemen elkanders fchaapen, geitenen kemelen weg. De Turken, welke die wanorders wei-  ioo ZESDE BRIEF. weinig beteugelen, doen zulks hier te minder, om dat hun gezag daar op zeer losfe fchroeven ftaat; de Bedouinen, die op 't platte land gelegerd zyn, maken eene ftrydige partyichap tegens hen uit, welke de boeren te baat nemen, om hen te wederftaan en om eikanderen te plagen, volgens de blinde grilligheid van hunne onwetenheid, of hun eigen belang. Van daar eene regeeringloosheid, erger dan de ivillekeurige dwinglandy, die elders heerscht, en eene verwoefling, die dat gedeelte een ellendiger aanzien geeft dan 't overig gedeelte van Syrië (*). Eer ik Hebron verlaate, moet ik nu nog zeggen, dat men zeer heeft te twyfelen, of de overblyffelen van Hebrm wel van die zelve ftad zyn, welke in de H. Schrift onder dien naam voorkomt. De Jood benjamin, die in de twaalfde eeuw door Paleftina reisde, zegt, dat't oude Hebron, 't welk op een berg lag in zynen tyd nog verwoest was, maar de ftad, toen Hebron geheten, in eene vallei ligt op 't zelve land, dat weleer Machfelah was, en aldaar ftond de groote Kerk, die de Kerk van St. abraham genoemd wierd (O- Hier mede komt ook brochardus overeen, welke zegt, dat 't oude Hebron weker op een hoogen en veiligen berg gelegen, maar"toen geheel vervallen was; dat deszelfs overgebleven Hukken en brokken zich zo grootsch opdeeden, dat daar uit genoegzaam bleek, hoe luifteryk die zei- (*) volneï's Reize 2 D. bl. 303 305. ' (|) BENJAMIN IS Itlll. pag. 83, 84.  ZESDE BRIEF. ïqi zelve ftad voorheen geweest ware; doch dat van dit oude Hebron drie boogfeheuten zuidwaards, hoewel een weinig afwykende ten ooften, 't nieuwe Hebron zich vertoonde, gefticht ter plaats, waar de dubbele fpelonkc geftaan had, welke door abraham gekogt was tot een graf voor zyne huisvrouw sara O- Omtrent een boogfehoot verder westwaards plaatst brochardus zeker ftuk lands, 't welk hy 't Lamasctner veld noemt. Ik vinde in andere reisbefchryvers van dit veld niet gewaagd, noch kan u ook den oorfprong van die benaming opgeven, misfehien dat 't zelve weleer aan iemand, die te Danmslus geboren was, hebbe toebehoort, brochardus melt 'er van, dat adam gezegd wordt daar gefchapen te zyn; ook vondt men daar roode klei of aarde, die men buigen kan als wasch, en met kameelen in zeer groote menigte naar Egypte, Ethiopië, Indie en andere plaatfen gebragt wordt, alwaar zy tot veele bygelovige misbruiken dient. Nevens en by dezen Damascener akker zegt gemelde reiziger wordt de plaats aangewezen daar kaïn zynen broeder abel zou dood gellagen hebben. Zy vertelden, zegt hy, daar by,dat adam en eva aldaar in eene fpelonk van zekere rots, naar 't zuiden opening hebbende, zeer lang over hunnen zoon abel zouden geweend hebben (f}. Vol- ( * ^ BROCHARDUS bl. 44J. CD BROCHARDUS bl 447.  192; Z E S D E BRIEF, Volgens brochardus heeft men drie mylen noordwaards van Hebron, wanneer men een weinig westwaards afflaat, de plaats alwaar de verfpieders dien grooten druiventros affneden, 't dal Eskol genoemd, 't welk betekent een Druivendal, 'er ftroomt een beek door dit dal, welke van zommige Sorek, doch van brochardus de beeke Botri geheeten wordt, welk woord 't zelve met Eskol aanduidt. Dit dal Eskol plaatfen zömmige Aardrykskundigen ( * ) ten zuiden van Hebron, doch hiero nïmus, (welke in 't Joodfche land gewoond heeft, ) even als brochardus noordwaards , gelyk ook de reizigers, welke ik daar over heb kunnen nazien. Doch men kan altoos geen ftaat maken op de reizigers in 't aanwyzen van zekere plaatfen, want fchoon zy zelve al niet leugenachtig zyn, zy geven die op, zo als die door de Monniken, of welke zy tot wegwyzers hebben, worden aangewezen. Doch 't geen meer zegt, de H. Schrift leert ons duidelyk, dat 't dal Eskol noordwaards van Hebron te zoeken zy, gelyk blykt uit Num. jeuk 21—24, daar wy zien dat zy uit de woeftyne Zin derwaards reisden, dus van 't zuiden ten noorden. Wy lezen daar vers 11: En zy trokken op in 't zuiden, (dat is 't zuidelyk deel van Kanaan) en kwamen tot Hcbrsn toe. En dan volgt vers 23: daar na kwamen zy (*) Deze misflag legaat mier anderen bachiene in zyne H. Geogr^póie 1 D. bl, 122.  ZESDE BRIEF. 193 ty tot 't dal Eskol, en fnedcn van daar eene ranke at met een tros wjndruiven, dien zy droegen met tweën op een draag/lok, enz. Men behoeft uit de wyze, op welke die wyntros medegevoerd wierd, niet te befluiten, dat zy honderd of meer ponden is zwaar geweest, noch te denken, gelyk zulks in prentverbeeldingen doorgaands vertoond wordt, dat die tros met een ftok op de fchouders werd gedragen, en byna tot op de aarde reikte, want dit zou aanleiding geven aan ongelovigen, om te fpotten met den Bybel; maar wy kunnen uit Mosi's gefchiedverhaal wel afleiden, dat 't een groote tros geweest zy, die zy aan een ftok met de hand droegen, om denzelven geheel en ongekwetst over te brengen in 't leger lsraè'ls. Reizigers naar die plaats getuigen nog, dat die vallei zeer vrugtbaar is, en zeer groote trosfen druiven voordbrengt, d'arvieux en nau melden, dat men hun verhaalde, hoe hier ten tyde van den wynoogst druiftrosfen van tisn tot twaalf ponden waren te vinden; en neitzschitz verzekeit in dit dal den 26 Auguftus druiven gezien en gegeten te hebben, wier trosfen een half el, en de druiven twee vingerleden lang waren. In dit zelve dal heeft eheinfeldeN goud geele druiven in de maand Ocbober aangetroffen, wier trosfen wel een el lang, en de druiven zeer aangenaam van fmaak waren (*)• Niet ver van daar' is de p,aats' al" waar men zegt dat de Kamerling door pihlippus ge- (*) Zie busching Aardrykskunde 5 D. bl 3^' N  rP4 ZESDE BRIEF. gedoopt is naar Hand. vin. Doch zommige twyfelen, of dit de regte plaats wel is. m a u ndrell zegt: In iets minder dan een uur kwamen wy by de fontein, daar zy zeggen, doch valfchelyk, datPHiLippus den Ethiopifchen Moorman zoude gedoopt hebben, want de weg is zo rotzig en ongelyk, dat de reisbroeders, bevindende hoe bezwaarlyk 't is te paard hier heen te komen, 't onmogelyk achtten, dat een wagen, gelyk de Moerman had, ooit dezen weg zou hebben kunnen ryden. Het is waar, men kan van den weg in oude tyden niet oordeelen, om dat dezelve door flordig verzuim der Turken in den tegen woórdigen flegten ftaat is geraakt. Ook hebbe ik niet verre van de fontein eene plaats gezien, alwaar de rots eertyds om een open en goed pad te hebben, weg gehakt was, waar uit men zou mogen befluiten, dat dezelve zorgvuldigheid langs deze gantfche ftreek is gebruikt geworden, alfchoon de tyd en de achteloosheid te gelyk, de nuttigheid,en de overblyffelen van zulken arbeid ten eenemaal hebben uitgewischt (*). In heymans reize leest men: Deze weg is alomme zeer fteenachtig en ongelyk,ja zo hobbelig, dat 't byna onmogelyk fchynt, hoe de wagen van den Moorman daar heeft kunnen doorkomen; edoch tot opheldering hier van zegt men, dat deze weg, alfchoon er weinig bewys voor overig is, in dien tyd veel beter dan tegenwoordig zou gewekt zyn, vermits 'er toen meer (*) MAUNDRELL bl. 496.  ZESDE BRIEF. 195 mser zorg voor gedragen wierd, daar de Arabieren in tegendeel zich nu weinig aan ftooren, door dien zy met hunne fnelle paarden alomme gemakkelyk door kunnen komen (*). pococ k geeft ons nog wat nauwkeuriger berigt, hy zegt omtrent een halve myl westwaards (namelyk van 't dat Eskol,) is de zogenoemde philippus bron, in welken, naar men zegt de Euangelieprediker den Moorman doopte Hand. vin: 38. En fchoon deze weg niet bruikbaar voor rydtuigen is, is 'er echter aan de andere zyde der vallei een zeer goede weg. Het water valt zeven voet hoog van de zyde des bergs neer. De bron is gewelfd, en met twee pylaartjes naar de Korinthifche bouworder vercierd. Men houdt dit, gelyk ook eene vervalle Kerk daarover gebouwd , van welke nu llegts zeer weinige overblyffels te zien zyn, voor een gefticht der Keizerin helena. Het dorp Ut. Philippus, gelyk 't door de Chriftenen genoemd wordt, is 'er naby, en wordt door de Arabiers Elwalidsje geheeten. Aan de linkerhand is Bethzur a Chron. xi: 7; en ten noordweften is 't dorp Tsjabou. Wy klommen noordwaards een berg op, daar ik drie kleine hoogten of heuveltjes, ter gedachtenis misfehien van de eene of andere buitengewoone gebeurdtenis, opgeworpen zag. Wy gingen een klein end wegs op den berg voord, klommen westwaards neer, en ons noordwaards keerende, reisden wy bykans een myl (*) heymans Reize 1 D. bl. 377. N 3  19Ö ZESDE BRIEF. myl ver naar 't Latynfche Kloofter van St. Jan (*)• Het is van veel belang . 't geen de nauwkelirige maundrtDL op zyn ft r aks bygebragt bericht Iaat volgen. Een weinig voor by deze fontein fV.amelyk de ■Phitipbus bron,') geraakten wy in 't zogenaamde 'dorp van St. philippcs, en aldaar een zeM ftvilen -berg opklimmende, kwamen wy by de wildernis van den //.johannes. Zy noemen 't eene wildernis, om dat 't land zeer rotzig en bergachtig is, maar 't wordt wel bebouwd, en b'reWgt overvloedig koórn, wyn en olyfboomen voord. Na dat wy een irïfr in de wildernis gezworven hadden, kwamen wy by den kelder en de fontein, al ' aar, zy zeggen, dat joba> n: s de Duoper 't i-ertrer.ge leven oeflende, 't welk Wy aangehaald vinden - -Mahh. ui: 4. Digt by deze Cel groeijen èdg eenige oude fpringhaaner; boomen, die de Monniken verzekeren dezelfde te zyn, welke aan den Dooper voedfel bygezet hebben , en de Roomschgezinde Pelgrims, die niet Wyzer durven Wézen dan zulke blinde leidslieden , 'za.adcn de vrtigteii daar van op, en dragen deZéive'rret veel deVcrtie weg. Toen wy hier gedaan hadden, d'eedén wy 't Convent van St. jan aan , omtrent een uur oostwaards daar van daan, en trokken in ótizcn weg langs den eenen kant van de vallei >''&Mh, -alwaar david den reus, dkii befpotter van Israëls heirleger, verfloeg, 1 Sam. xvn. Desgelyks hadden wy in 't (*) bocock's Keize 2'Deel bl 79.  ZESDE BRIEF. r97 'x jrczicht van Modin, een 'dorp op den top van eenen hoogen berg (*) en de begraafplaats van die manhaftige verdedigers van hun land, ik meene de Macchabeen. By 't Convent gekomen zynde, wierden wy wat ter zyde afgeleid om eene plaats te bezichtigen, die zy 't huis van ejjsabeth (de .moeder van den Dooper) noemen. Dit plagt voor •dözen ook een Convent te zyn, maar is nu niet anders dan een hoop fteenen; ja de eenige aldaar 'overgebleven gedachtenis is eene grotte, waarin (vw.rons 't geen ons gezegd wierd,) de gezegende ma;'cd haafe nicht euï j B bH»1 begroette, en haven loffcawg uitboezemde JJük. i: 46. Het Convent van Sn ja'n , 't welk tegenwoordig bewoond wordt, ftaat omtrent drie ftadien van eeisaee.tiis huis af, en is'gebouwd, zo wen meent, ter plaatfe BBSlr hy gebooren is. Wanneer men byigeval "Vrtagt hoe 't te pas kwam, dat. eljsabeth in een tofefei huis wooTidie';, terwyl zy van Johannes zwan■ gcr Was ,'; «ÉaSMjWW zy hem ter waereld bragt; zo 1 heeft rrtijn ■ geen ander antwoord te wagten, dan dat 't eerfte haare hofftede buiten, en 't laatfte haar huis binnen de ftad was, en dat men zich C*) Dat Modin de geboorteplaats is geweest van matthatias, den Jlamvader van 't gejlac'.t der Macchabeen, als mede de begraafplaats van dat doorluchtig ge. 'Jlacht, zienwy r Mach. 11: 1 en 15, als mede Hoofdft. ix: 19. Doch dit Modin lag niet daar, maar niet verre van Diospolis of Lydda. Zie ba cm ene H, Geographie 2 Deel bl. 709—-712. N 3  198 ZESDE BRIEF. zich niet behoeft te verwonderen, dat de vrouw eenes Priefters, dus van den beften rang, geiyk Lukas zegt, dat zy was Kap. 1; 5, meer dan eene woonplaats had. Dit Convent wierd voor vier jaaren, zegt maundrell, (hy was'er 1698,) van den grond op herbouwd en is tegenwoordig regelmatig, net, breed, en een vierkant ftuk, maar 't geen boven alles uitfteekt in fchoonheid is de Kerk, beftaande uit drie vleugels, hebbende in 't midden eene fraaije Koepel met eenen Mofaifchen vloer daar onder, die der ouden werk (te weeten van dat zoort) niet alleen evenaart, maar ik zou wel zeggen, befcbaamt. Aan 't bovenend van .den noorder vleugel, gaat men met zeven marmere trappen af naar een zeer koftelyk altaar, ftaande regt boven de plaats, daar zy zeggen, dat de H. Dooper zou gebooren zyn. Hier worden nog dagelyks konftenaars gebruikt om dit Convent al meer fchoonheid en cieraad by te zetten, niettegenftaande 't een werk van zwaare koften is, ja zodamg, dat 'er, volgens 't geen 'er de Monniken zelve van opgeven, geen eenen fteen aan is, of hy kost hun wel een Doller, 't welk niet ten eenemaal ongeloofelyk fchynt , wanneer men eens de groote zommen, die de Turktn neemen, eer zy vryheid tot 't beginnen van zulk een gebouw verkenen, en dan 't geduurig melken en afperfen naderhand, benevens de koften van 't gebouw zelfs, te zamen opmaakt (*). Ik zal u nog (*) MAUNDRELL bl, 496.  ZESDE BRIEF. ^9 nog iets mededeelen uit de Reizen van heyman en EOM0ND VAN • ber NYENBURG, 't Kloofter Van St. Jan komt daar voor als een der fraaifte gebouwen van 't Joodfche land. De Kerk ftaat in 't midden van 't Kloofter, en is met een fchoone Koepel vercierd, men heeft 'er drie kunilige fchilderyen, verbeeldende de vlugt van maria naar Egypte; de Engel oabriel; en de Engel michael. Van 't hol, alwaar men wil dat johannes zyn ftreng leven leidde, is eene uitmuntende Kapel gemaakt, welker vloer even als de Kerk van Mofaisch of ingelegd werk is, Boven op 't Kloofter is een fraai plat of terras, daar men 's avonds eene aangenaame koelte kan fcheppen. Het dorp digt by dit Kloofter, 't welk de Chriftenen ook St. Jan noemen, wordt döor de Arabieren Aïn Ciarcb geheeten, beftaande in geringe huizen door arme boeren bewoond. Men wil, dat dit dorp eertyds die ftad is geweest, alwaar maria haar nicht elisabeth ontmoette Luk. i: 39, 40. De boeren dreven daar 's avonds hun vee op de platte daken van hunne huizen, uit vrees voor vyandlyke ftroperyen. In die reizen wordt ook gemeld van 't tweërly huis van elisabeth, zo in als buiten 't dorp, en men wil, dat't op elisabeths buitengoed is geweest, alwaar maria haar kwam bezoeken. Deze laatfte woning, thands zeer vervallen, ligt omtrent 20, minuten van 't dorp af, men heeft 'er nog eene uitnemende frisfche waterbron in. Ter regterhand yan, die wpning heeft men nog een bron, welke men  soo ZESDE BRIEF. men de fontein der /ƒ„ Maagd noemt, om dat men wil dat maria van dat water zou gedronken hebben. Deze fontein loopt door 't nabyliggende dal, en maakt 't zelve zeer vrugtbaar, zynde 't water daar van by uitnemendheid goed, en wordt door 't Kloofter, ja zelfs door 't nabyliggende dorp gebruikt. Men meent ook, dat de oude ftad, doch tegenwoordig 't dorp St. Jan, eertyds zich tot hier toe uitftrektc, en een van derzelver poorten digt by deze fontein zoude geftaan hebben C * ). Ik moet nu , tyds gebrek , dezen brief fluiten, en ik twyfel niet, fpaart my de Heer 't leven-en de gezondheid, of zal u in myne volgende brieven dingen medeelen, die uwe opmerking zeer waardig zyn, en tevens op nieuw de lezing zullen veraangenaamen. (*) Zie heyman's Reize i D. bl. 373—37(5.