HISTORISCH BEWIJS VOOR DE waarheid VAN DEN KRISTLIJKEN GODSDIENST. DOOR. JOHAN GEORG ROSENMULLER. UIT HET HOOGUUITSCHB Naar de tweede geheel op nieuw 7-, r -j V,rt„nu bearbeide utga»a Krtaald, en met Aantekeningen verrijkt. TE UTRECHT EN ™ AMSTERDAM, MJ O- T. V. PADDENBURG EN Z00N / EN M- S C H A L E K A M P. 1792.  Het ftaat vast, dat het Evangelie uit God is. —- Men- fchen hebben het niet uitgevonden; op menschlijke bewijzen rust het niet; door menfchen kunst is het niet ingevoerd in de wereld; menfchen hebben het niet voor verdelging' beveiligd: alles — alles is hier Gods werk. Wat betoog is 'er dan verder noodig , om de regtmaa» tigheid van het befluit op te maaken; indien het uit God is , zo kunnen menfchen ket niet breeken. van LOO.  De VERTAALER AAN DEN L E E Z E R. A^s Vertaaler van dit nuttig werk ben ik veifchuldigd om van het eene en andere re- kenfchap te geeven. Mijn voorberigt zal evenwel kort zijn. — Zodra mij het werk , dat ik U in onze-taal geleverd heb, in handen kwam , en ik hetzelve geleezen had, vond ik het geheele gefchrift van die uitneemende waarde, dat ik dra overging, om. den op den tijtel genoemde Uitgeevers eene vertaaling van hetzelve aan te bieden, en, na onderlinge overéénkomst, hier aan begon te arbeiden. — Ik twijfel 'er niet aan, ofveelen zullen deezen mijnen arbeid billijken , en — wanneer ze dit gefchrift met oordeel geleezen hebben, zich verheugen over het nut, dat" hun hetzelve verfchafte, of in 't ontwortelen van hunne vooröordeelen tegen het Kristendom , of in het te rust brengen van hun twijfelend hart, of in het bekrachtigen van hun geloof. — 't Is zo, hier en daar komt wel iets voor , dat anders en beter voorgedraagen , ontwikkeld of beweezen had kunnen worden: maar in welk menschlijk fchrift wordt dit niet gevonden ? Dit waare zelfs volgens het vooruitzicht van den nederigen en edelmoedigen fchrijver bl. 386 , * 2 we-  De VERTAALER. wegens de onvolmaaktheid van alle menschlijke kundigheden niet wel anders te vermoeden. — Hier en daar zullen zommigen met mij ook wel iets vinden , dat hun eigenlijk niet fmaakt; maar biedt eene welgedekte en rijküjk gevulde tafel immer fpijzen aan, die allen ons even fmaaklijk zijn? Van 't gene ons niet gevalt behoeven wij niet te gebruiken , wij kunnen behalven dien verzadigd worden. Zomwijlen heb ik in mijne aantekeningen getoond, dat ik van mijnen Schrijver eenigszin? in denkbeeld verfchilde, en' meermaalen weêrhield mij mijne befcbeidenheid , om op het eene of andere aanmerkingen te maaken : vriendlijke tegenbedenkingen zouden wel gewis niet gewraakt kunnen worden , dan ik zag liever, dat ze van anderen geopperd, en in haare kracht voor- gedraagen wierden. Over het algemeen echter is dit gefchrift een verftandig, geleerd, kort in één gebonden opftel van lievige bewijsgronden voor de waarheid van onzen besten Godsdienst, dat ons andere uitgewiji de en kostbaarer werken , over hetzelfde onderwerp gefchreeven, kan doen ontbeeren, en waarmede men zich te vreede houden en vergenoegen kan. De wijze van. betoogen is, zo veel wij weeten, gansch nieuw, en heeft over 't geheel genomen de fterkfte kracht eener redenmaatige overtuiging; En uit dien hoofde zijn de doorloopige bewijzen juist het gene zij zijn moeten , eenvoudige, vatbaare , gegronde, onwederfpreeklijke'en overreedende Bewijzen voor de waarheid Van het Kristendom. — Den Geleerden Schrijver voor het overige aan te prijzen, vinden wij  De VERTAALER. wij onnoodig; Zijne Scholia in Novum Tefl. Sbelfea "edS zo wel hier als in Duitschland met roem bekend gemaakt: verfcheiden andere gefchriften, door Hem in 't Ho0 " dimsch uitgegeeven, zijn den Nederlanderen ook mer .aeen geringen lof aangemeld in de Algem. Kunst en Letterbode: waarvan eenieen reeds vertaald, of volgens aankondigingen no* vertaald zullen worden. § Wat mijne vertaaling aangaat: Ik heb mii aan het oorfpronglijke gehouden, zonder ergens jets te veranderen , te verfchikken , TÏÏÏX' °f b*™'S*»> - Zij is meesN vlrm?S J " ^T^en, om Germanismen te vermljden ak]ijk% en migfchtel plaatzen VJlj: misfclnen fehrijf ik, wijl alle bezonderheden m 't beloop van den arbeid aan lT" T^AmK m niet meer «gt Ieevendig onder het denkbeeld liggen : zij is reeds bij? kans anderhalf jaar door mij geheel afgewerkt f^nrï ' e" dUrï mi' aI «nigerniaate vreemd ?k d t Jn'i~ °m aanCeke«^en, waarmede ik dit werk verrijkt heb, ontwikkelen , verhelderen , en bekrachtigen, zo ik meer^ niet zelden den Tekst; Zij zullen dierhalve, zo i\t°°PVV^-Jen niet ongevallig weezen. Mijne fpelling zullen Taalkundigen hier en daar misfchien niet evenredig vinden , doch ook geern dit gebrekkige met een verfchoonend 00g ov het hoofd wiJlen zi wanneef wj in aanmerking neemen , dat, daar mijne woonplaats van de drukpers te verre verwijderd was, om de proeven zelfs na te Jeezen, dit werk aan eenen anderen moest toevertrouwd worden; Een onbekende Geleerde had dit op zich genomen, en ik heb reden, om hem  De VERTAALER. hem hier openlijk mijnen dank te betuigen voor zijne aangewende naauwkeurigheid : dan dat het, ongeacht zo eene naauwkeurigheid, de grootfte moeite fchaft, eens anders drukwerk van taal- en fpel- fouten te zuiveren, zullen deskundigen gereedlijk toeftemmen. — Verfcheiden zinverduisterende, en den leezer ftoorende feilen zijn in eene Lijst achter opgegeeven ; de overigen zal de welmeenende Leezer zelfs wel verbeteren willen. Laat dit genoeg zijn! Mijne hartlijke wensch is , dat de God der waarheid den eerlijken Beproever van het Kristendom in alle waarheid leide, den heüzoekenden Twijfelaar op het fpoor der egte wijsheid brenge, den bedilzieken Tegenftreever door de kracht des Evangelies te rugge zette , en dat ter bevordering' van het eene en andere mijn arbeid , aan het vertaaien van dit welgemeend gefchrift befteed , gezegend zij ! De Ve rtaaler. Gcfchreeven den eerflen van Sprokkelmaand 1792-  VOORREDE VAN DE N S C H R IJ V E R. i^iE hier eene nieuwe uitgi fte van mijn Historisch Bewijs voor de waarheid van den Krist- lijken Godsdienst ! ■ Ik heb dezelve op den tijtel genoemd eene tweede geheel op nieuw bearbeide uitgave; en met hoeveel recht ik dit doen konde, zal men dra zien, wanneer men ze met de eerjïe, die in 't jaar 1771 in 't licht gekomen is, vergelijken wil. " De verhandeling , over de Bewijzen van het Kristendom in 't algemeen, is'er, geheel nieuw , bijgevoegd. De veertien jlellingen , die in de eerjle uitgave ten gronljlag geleid waaren, zijn tot vijf hoofdJlellingen bij eikanderen gebonden. Vóórnaamlijk heb ik mij de moeite gegeeyen, om de aandacht gaande te houden op den inwendigen aart en innerlijke voortreflijkheid van den Kristlijken Godsdienst, gelijk ep het Karakter en de lotgevallen van deszelfs Jiicliter, en hierdoor het Bewijs te be-  DOORRED E. bekrachtigen. Voor 't overige heb ik mij le- vlijtigd, om kort te zijn, en op nieuwe twijfelingen alleen daar eenigen wéêrfiag gegeeyen, waar het mij noodig fcketn. Den Tijtel Historisch Bewijs heb ik laaien ftaan. InHen het woord Bewijs iemand eenigen aanjloot wekke, mooge hif 'er een ander voor in piaaize Jtellen. Want de vraag, of de waarheid cn GodUjkheii van het Kristendum bcweezen kan worden , is zeker zeer dubbelzinnig. Dccb ik heb nrj hierover U. 40 en volgg. zo ik Imp, duidelijk genotg verklaard. —— God geeve, dat dit klein gefchrift ter gerust* (lellinge van waarheidlievende Twijfelaars , en ten voordeele van den benen en weidaadigfien Godsdienst iets mooge toedraagen. De Schrijver.  OVER DE BEWIJZEN VAN HET KRISTENDOM IN HET ALGEMEEN. De Kristlijke Godsdienst is ten opzichte van zijnen wezenlijken inhoud zo voortreflijk, zo weldaadig voor de wereld, zo geheel gefchikt voor de behoeften der menfchen, dat men denzelven flechts in zijne oorfpronglijke zuiverheid behoeve te kennen, om hem te beminnen, en hoog te fchatten. Deeze zijne inwendige fchoonheid en kracht was het ook voornaamlijk, die hem terftond bij zijne eerfte intreede in de wereld, niettegenftaande de buitengewoon groote verhinderingen, waarmede dezelve te worftelen had, een' zo grooten ingang verfchafte, dat hij binnen korten tijd in alle toen befchaafde Landen van ontelbaare menfchen aangenomen, geloofd, en niet zelden onder de hevigfte vervolgingen, met gevaar en daadlijke. opoffering des A lee-  2 Over de Bewijzen leevens, ftandvastiglijk beleeden wierd. Van buiten had dezelve naar de gefteldheid der toenmaalige wereld alles tegen zich. Hij was volftrekt aangekant tegen de toen heerfchende Godsdienstbegrippen, en Godsdienftige fchikkingen der volken, die met de landsregeeringen zo naauw verbonden, en voor alle ftanden en maatfchappijën zo voordeelig waaren. Hier kwam nog bij, dat dezelve van de onaanzienlijkfte, geringfte, en in de oogen der wereld verachtelijkfte menfchen verkondigd werd, van mannen, die zich, noch door geleerdheid, noch door afkomst en geboorte, noch door gunst en onderfteuning' van Grooten konden aanbeveelen, die veeleer aan geduurige vervolgingen, en dagelijkfche leevensgevaaren waaren blootgefteld j die gevolglijk ook hunnen aanhangeren geene tijdlijke voordeelen, maar vervolgingen en den dood moesten toezeggen, en hun de vergelding voor den heiligen wandel, en voor de geheele verzaaking' der wereld , waartoe zij hen moesten aanfpooren, eerst in een toekomftig leeven konden aanwijzen. Een Godsdienst, die in den zamenloop' van zulke omftandigheden aangepreezen en verkondigd werd, moest noodzaaklijk in het eerst, toen hij be-  Van het Krist eniom^in het algemeen. 3 bekend werd, voor alle wijzen van dien tijd eene ergernis en dwaasheid zijn; hij moest inzonderheid van de magtigen en grooten der aarde, en van dezulken, die 051 wijsheid , en groote geleerdheid aanfpraak maakten, als eene voor het menschdom hoogstnadeelige geestdrijverij befchouwd worden; het geen ook werklijk plaats gehad heeft, gelijk zijne gefchiedenis bewijst* Evenwel brak dezelve door alle deeze zwaarigheden en beletfelen met kracht heen , en hoe naauwer hij gekend, en onderzogt, of beproefd werd , hoe meer ook de wereld overtuigd werd, dat hij, deeze in 't begin zo zeer verachte , befpotte, en vervolgde Godsdienst, waarlijk eene Godlijke wijsheid voor het menschdom, en alleen voor deszelfs behoeften gefchikt waare. De groote en edele werkzaamheden $ die hij in de gemoederen van zijne opregte belijders voortbragt, waaren de klaarfte en duchtigfte bewijzen van zijne Godlijke fchoonheid en kracht. Wij vinden daarom , dat de Kristenen der eerfte eeuwen de waarheid en Godlijkheid van hunnen Godsdienst meer door daaden , dan door woorden en geleerde betoogen zochten te bewijzen : want zij wis^ A % ten,  4 Over de Bewijzen ten , dat, volgens de duidlijke onderrigtingen van Jezus en zijne Apostelen, hun verheven roeping met zich bragt , en van hun vorderde, om door edele denkwijzen en daaden boven alle andere menfchen in de wereld uittemunten , het zout der aarde , het licht der wereld, de eerftelingen van Gods fchepfelen of de uitgeleezenfte onder de beste , edelfte en braaffte menfchen te zijn (*y. Lactantius, fchoon hij in eenen tijd leefde, in welken de Kristenen niet meer waaren, 't gene hunne eerfte voorvaders geweest zijn , en in welken men reeds begonnen had, om dc zuivere Apostolifche leer door onnoodige bijvoegfels te verminken, had evenwel toen nog het hart, om de Wijsgeeren van zijnen tijd uittedaagen , om toch eens aan te toonen, welke goede uitwerkfels de Wijsgeerte gehad had, en hoe veel zij ter verbetering' der menfchen had toegebragt. „ Zij zouden bekennen moeten," zegt hij „ dat de meeste Wijsgeeren zeiven „ hunne zwakheid en onvermogen belee„ den hadden, en dat zij, voor zich, nog minder in ftaat waaren geweest, om an- „ dere (•) Matth. 5: 13, 14, en 16. Filip. 2: 15. Jak. 1: 18. enz.  Van het Kristendom in het algemeen. c „ dere menfchen te verbeteren. Maar 't ge„ ne de menfchlijke wijsheid niet vermag," voegt hij er bij, „ vermag de Hemelfche „ leer (de leer van het KristendomJ wijl 5, zij alleen wijsheid is. De dagelijkfche „ ondervinding leeraart , hoe veel eenige ,, weinige voorfchriften van God , wijl zij ?, eenvoudig en waarachtig zijn , op de „ harten der menfchen vermoogen. Door 5, dezelven wil ik van de ondeugendfte men„ fchen geheel andere menfchen maaken. ,, Men geeve mij," fchrijft hij vervolgens," s, eenen toornigen , eenen kwaadfpreeken,, den mensch , of eenen , die op eene „ andere wijze uitfpoorig is, ik zal hem „ door weinige voorfchriften van God zo „ zacht en vreedzaam maaken, als een lam; „ men geeve mij eenen gierigen vrek, ik „ zal hem zo mildaadig maaken, dat hij „ zijn geld met volle handen zal uitdee„ len , enz. Zo vermoogend en krachtig is „ de Godlijke wijsheid, dat zij om zo te a, fpreeken , met éénen ftoot alle dwaas„ heid , de moeder der ondeugd , volko„ men uit het hart werpt." (*) Verftandige heidenen zagen zich daarom genoodzaakt , (*j Lactantius, Divin. Infiit. Lib, IJL C. ui. A 3 ft  0 Over de Bewijzen aaakt, om aan de goede zaak der Kristenen jecht te doen , en hielden dit voor hunne eenigfte misdaad , dat zij de heidenfche Goden niet wilden aanbidden; ,, Ca jus „ Sejus, " was het, „is een braaf, eer„ lijk man , maar het is jammer, dat hij „ een Kristen is. " (*) — Meer andere oude Kristehfchrijvers hebben den Kristlijken Godsdienst in even hetzelfde licht voorgefteld, en dit als een bewijs voor de Godlijkheid van denzelven aangezien , dat hij zulke groote en wondervolle uitwerkfels gehad hebbe. Zedert de tijden van Konstantijn, welken de vleijerij den naam van den Grooten gegeeven heeft, werd wel deeze Hemelfche Godsdienst veele eeuwen lang door bijgeloof en menfchelijke bijvoegfels dermaate verbasterd, dat hij naar zijne oor{pronglijke Godlijke gedaante niet meer geleek. Doch dit was toch altijd een kenmerk van zijne inwendige kracht, dat zijne wezenlijke trekken , zo wel in de leerH-ukken, als in de zedekunde , nog bewaard bleeven; (d) en dat de bijgeloovige wan'' (*) Tektullian. Apologet. C. 2(a) Dit kenmerk van de inwendige kracht des Godsdiensts, en deeze blijkbaarheid, dat zijne weezenlijke trekken,  Van het Kristendom in hei algemeen. W wanftaltighéden van een verwilderd men« fchenverftand , 't welk het Kristendom naar zijnen fmaak plooide, tot deszelfs behoudenis zelfs moesten medewerken. Na ken, zo wel In de Leer, als in de Zedekunde, ten allen tijde bewaard bleeven , vond men, of bij enkele perzoonen, of bij geheele fekcen. — Hoe uitfpoorig dwaas de bijgeloovige kerkplegtigheden ook weezen mogten, hoe ondraaglijk trotsch de heerschzucht der Pauzen, hoe fchandelijk bezoedeld de zuivere heilleer van Kiustus ook waare; men vond desniettemin in alle eeuwen Geleerde en Godsvruchtige mannen, die zich benaarftigden, om het kerkbederf tegen te gaan, en het Kristendom in zijne oude reinheid te herftellen: zelfs Koningen, Keizers, ja geheele wingewesten gaven dikwerf fpreekende bewijzen, dat zij het met Rome niet eens waaren, en beleeden eenen vrij zuiveren Godsdienst. Vooral diene men hier in zegening' te denken aan de bewooners der Piè'montfche valeijën, naderhand bekend geworden onder den naam van Waldenzen. Deezen waaren gezond in de Leer der waarheid , zo alsze van Kristus, en Zijne Apostelen gepredikt was. En wat hunne Zeden betreft, deezen waaren ook onberisplijk, zij leefden als waare Kristenen, en zogten anderen met eenen heiligen wandel voortelichten, vrienden en vijanden moesten hun den welverdienden lof geeven , dat zij uitblonken in deugd en Godzaligheid. Die genegen is, om de heerlijkfte getuigenisfen-van hunne Leer en Godsvrucht, door hunne bitterfte vijanden gegeeven, te leezen, kan dezelven vinden in de Hijlor. Christ. van F. Spanheim, Sec. XII. p. 1599. — De Vertaaler. A 4  I Over de Bewijzen Na eenen langen nacht van barbaarschheid begonnen de donkerheden der bijgeloovige wereld door het licht der weetenfchappen weder opgeklaard te worden. De menfchlijke reden waagde het, en durfde het waagen , om, het gene men met den averrechtfchen naam van Kristendom genoemd had , met haare fakkel te verlichten. Men vergeleek den Kristelijken Godsdienst met de boeken, waarin deszelfs leerftukken en voorfchriften , zo als zij van Kristus en zijne Apostelen waaren voorgedraagen , zuiver en onvervalscht bewaard worden. En zo fpoedig men een' aanvang maakte om den Kristlijken Godsdienst van menschlijke bijvoegfels te zuiveren , zo fpoedig ook werd hij het gegezond verftand weder eerwaardiger, zo fpoedig ook begon men weder deszelfs weldaadige uitwerkfels duidelijker te befpeuren. Evenwel worden er nog altijd menfchen gevonden, die deezen Godlijk weldaadigen Godsdienst met een vijandig geweld beftrijden , en denzelven met allerlei wapenen beftormen: Doch dit komt onder anderen voornaamlijk hier uit voort, dat zij denzelven niet uit het regte oogpunt befchouwen , en aan denzelven toefchrijven , 't gene enkel zwak-  Fanfliet Kristendom ingiet algemeen. 9 zwakheid van menfchen is.| Men treedt ten ftrijde tegen het Pausdom , tegen bijgeloovige vooröordeelen , die men altijd in ieder Godsdienstfekte gevonden heeft, en nog vindt, tegen befpiegelende leerftellingen van fchoolgeleerden; en dan gelooft men het Kristendom zelf beftreeden , of wel zelfs geheel overmeefterd te hebben. Deeze vijandlijke aanvallen hebben , wel is waar, het Kristendom meenigwerf meer nut, dan fchade gedaan: zij hebben gelegenheid gegeeven, dat men de gefchiedenis van hetzelve naauwer onderzogt, dat men den Bijbel meer verklaard , dat men een naauwkeuriger onderfcheid tusfehen weezenlijke leerftellingen en menschlijke bijvoegfelen gemaakt, en den Godsdienst van zijne beminnenswaardige zijde dies te duidlijker voorgefteld hebbe. Doch het. is evenwel ook niet minder waar, dat er onder de verëerers van het Kristendom zeiven veele onweetende geestdrijvers , en blinde ijveraars gevonden worden, die fteeds voortvaaren, om hunne Kerklijke leerftellingen, of hunne eigen duistere Godsdienstbegrippen met het Kristendom te vermengen ; die ieder veiftandigen Leeraar, welke zich aan de leer van Jezus A 5 en  ïo Over de Bewijzen èn zijne Apoftelen houdt, met de haatlijkfte naamen belasteren , en door hun verftandeloos gezwets den vijanden der waarheid als op nieuw de wapens in handen geeVen. Voor zulke onweetende en geheel verward denkende menfchen, die meenigWerf zeiven niet weeten, wat eigenlijk het Kristendom is , en met alle hunne onkunde voor fteunfels van rechtzinnigheid willen aangezien worden, zou het gewislijk zeer raadzaam zijn, dat zij eens mogten ophouden, om den besten en weldaadigften Godsdienst aan de verftandige wereld verdacht en verachtlijk te maaken. Doch er zijn ook zomtijds oordeelkundige, geleerde en verftandige verdeedigers van het Kristendom geweest, die misflagen begaan hebben, waar van zich de tegenftreevers tot hun voordeel, zo zij meenden, te ■bedienen wisten. Een in 't oog loopend voorbeeld is hier een der nieuwfte verfchillen over dè beste manier, om de waarheid en Godlijkheid van den Kristlijken Godsdienst te bewijzen; men heeft naamlijk als een vraagftuk opgegeeven, welk van deeze beide bewijzen den voorrang verdiene, naamlijk, of het bewijs, 't welk ontleend is uit de inwendige natuur en gefteldheid der  Van het Kristendom in het algemeen. it der Kristlijke leer , of het bewijs, 't welk genomen is van bovennatuurlijke daadzaaken? De een houdt het bewijs, 't welk uit de wonderwerken en voorzeggingen ontleend wordt, voor het llechtfte , en beweert, dat het regte, en waare, inwendige , Godlijke en zedelijke geloof alleen rust op Gods medewerking, waar door de Godlijke waarheden als zodaanigen in onze zielen thans bevestigd worden. Een ander is van meening', dat de voortreflijke inhoud van eene Godsdienstleer dezelve wel als nuttig en beminnenswaardig kan aanprijzen, maar nog niet ten bewijze ftrekken, dat deeze leer van God oorfpronglijk zij; en dat er derhalven ter overtuiging' van den 'Godlijken oorfprong des Kristlijken Godsdiensts geen ander bewijs voor handen zij, dan het bewijs , 't welk genomen wordt van de wonderwerken. Dit verfchil heeft eenen nieuwen beftrijder van het Kristendom aanleiding gegeeven, om dit oordeel de vellen: dat de beroemdfte verdeedigers van het Kristendom zeiven den ongeloovigen de wapens in de handen gaven, naardien zij hunne bewijzen zeiven over hoop wierpen, en daar door de geheele zaak verdierven, dewijl er op deeze wij-  ia Over de Bewijzen wijze wel geen één eenig bewijs voor het Kristendom zou kunnen gevonden worden, 't welk de proef kan doorftaan. (*) Doch het komt, mijns achtens, voornaamlijk daarop aan, dat men het eerst eens worde, en net bepaale , wat men door bewijzen vergaan moet; wijders dient men ook hierop te zien, hoedaanige menfchen het zijn, welken iets beweczen zal wor den. Ik ben altijd van die gedachte geweest, dat zedelooze menfchen, en fchaamtelooze fpotters, die noch aan eene Alwijze Voorzienigheid, noch aan eene onfterfJijkheid der ziel gelooven, juist daaröm niet overtuigd worden, om dat zij zich niet willen overtuigen laaten, en dat over het algemeen zulke bcftrijders, die het Kristendom noch kennen, noch kennen willen, door bewijzen , in koelen bloede opge- (*3 Ik bedoel hier den fchrijver van den Hi^ro- kles of de zogenoemde Prüfung und Vertheidigung der Chris!Heken Religion, angeflelt von den Herrn MichaSlis, Semler, Les s, und Freret,' Holle. 1785. De Heer Kleuker heeft voornaamlijk door dit gefchrift aanleiding gekreegen, om eene rièüe Prüfung, und Erklarung der vorzüglichften Beweife für dit fVahrheit und den Gottlichen Urfprung des Christenthums, wie der Ojfenbahrung überhaupt , &c , uittegeeven. Erfter Theil 1787. 8.  Van het Kristendom in het algemeen. 13 gemaakt, nimmer tot kennis der waarheid, en tot nadenken kunnen gebragt worden. Gemeene Kristenen, en ongeleerden vatten een geleerd en kunftig betoog niet> en hebben hetzelve ook niet eens noodigDoch er zijn ook geleerde en eerlijke Twijfelaars , dien het om waarheid en overtuiging in de daad te doen is: Deezen kan men degelijk door bewijzen te hulp komen. Maar het komt er dan nog evenwel op aan, op welke eene wijze men de zaak aanvat Misfchien gelukt het ons, iets ter opheldering' en wegneeming' van zommige donkerheden bij te draagen, en de beandwoording der vraag: welke manier van bewijzen hier den voorrang verdient ? gemaklijker te maaken , wanneetwij in deeze voorloopige verhandeling' de volgende ftukken verklaaren, en ophelderen: I. Wat is de Kristlijke Godsdienst? II. Wat verjlaat men door de waarheid en GodHjkheid van den Kristlijken Godsdienst? III. In welken zin kan de Waarheid en Godlijkheii van den Kristlijken Godsdienst beweezen worden? Hier uit zal: IV. van zeiven klaar worden, welke bewijzen van het Kristendom voor de besten te houden zijn? I.  Over de Bewijzen I. Wat is de Kristlijke Godsdienst ? Jrjet is te verwonderen, dat men in de verfchillen over de waarheid of valschheid van den Kristlijken Godsdienst op de beandwoording deezer vraag bijkans geheel niet gedacht hebbe. Immers wanneer men iets bewijzen, of beltrijden zal, is het ten hoogften noodzaaklijk, dat men vooral weete, en juist bepaale, wat beweezen, of beftreeden moet worden. Maar gemeenlijk 2ijn de verdeedigers van het Kristendom, en nog veel meer de beftrijders van het zelve over dit gewigtig ftuk, of geheel heengeloopen, of zij hebben het zelve flechts in den voorbijgang aangeroerd. Hierom hebben de eerften zomwijlen iets trachten re verdeedigen, 't welk zich niet wel verdeedigen laat, en even daar door hebben zij de goede zaak van het Kristendom tegen hun vermoeden verdacht gemaakt; zo als aan den anderen kant de laatften den geheelen Kristlijken Godsdienst meenden om-  Van het Kristendom in het algemeen. 15 omverre geftooten te hebben, wanneer zij tegen Hellingen, die geheel niet tot den Godsdienst behooren, onbeandwoordlijke twijfelingen hadden ingebragt. Op dat wij dan nu niet in even diezelfde dwaaling vallen , zullen wij vooraf deeze vraag beandwoorden: Wat is het Kristendom? Wat is de Kristlijke Godsdienst? Door den Kristlijken Godsdienst moeten wij verftaan den geheelen inhoud der voornaamfte onderrigtingen van Jezus Kristus en zijne Apostelen, omtrent God, en zijnen dienst, omtrent de menschlijke beftemming, omtrent deugd en ondeugd, en omtrent de middelen , door welken de mensch tot de hoogfte gelukzaligheid geleid kan worden, voor welke zijne natuur vatbaar is , zo als deeze onderrigtingen in de Heilige Schrift, en voornaamlijk in het Nieuwe Testament, gevonden worden. Het oogmerk van den Kristlijken Godsdienst is, om den mensch voor te bereiden tot eenen volkomener, tot eenen Hemelfchen heilftaat na dit ondermaanfche leeven; hem de zekerfte, de gemaklijkfte, en eene voor zijne vatbaarheid en behoefte geheel gefchikte aanwijzing ta doen van eene gelukzaligheid, die hier op deeze aarde haar begin neemt, en eerst in de  ï6" Over de Bewijzen de eeuwigheid zal volmaakt worden. (*) Dit bewijst reeds zijn naam, daar hij in het N. T. gemeenlijk het Evangelie, de leer der Gelukzaligheid," genoemd wordt, en hier mede ftemt ook de gantfche inhoud van denzelven overeen. Niemand verwachte hier eene volledige opgave van alle de weezenlijke leerftukken en voorfchriften, die tot deezen Godsdienst behooren: Zo veel evenwel diene elk verftandige van zeiven in aanmerking' te neemen, dat over het algemeen tot den weezenlijken inhoud van den Kristlijken Godsdienst gerekend moet worden al het gene voor alle menfchen, in alle tijden, en in alle oorden der wereld, noodig en belangrijk zijn kan ter verlichting' van hun verlland, ter verbetering' van hun hart, ter hunne waare gerustftelling' en ter voorbereiding' tot eene zalige Eeuwigheid: Hier toe behooren, bij voorbeeld, alle onderrigtingen van Je sus en zijne Apostelen, omtrent Gods Algoede Voorzienigheid, en zijne genadige voorneemens nopens den mensch, omtrent zijne befchikkingen ter herftelling en zaliging' van den- (*) Jo». 3: 16. Hoofd. 6: 35. RoM. 1; 16.  Fan het Kristendom in het algemeen. \f denzelven, omtrent geluk eü ongeluk, omtrent de onfterflijkheid der ziel, omtrent het beloonen en ftraffen na dit leeven omtrent deugd en ondeugd, omtrent de hulpmiddelen der deugd enz. Het gene hier regtftreeks geene betrekking op heeft, behoort niet tot den weezenlijken inhoud van den Godsdienst, fcboon het ook anders eene nader of verder betrekking daar op zou hebben kannen. Dit gevvigtig punt, dat hier alleen van het Evangelie, of, 't welk even het zelfde is, van de leer der gelukzaligheid door Je sus gepredikt, gefprokcn wordt, en zal worden, dient men nimmer uit het oog te verliezen, wanneer men zich niet wil blootftellen aan het gevaar, om in onnoodige wijdloopigheden, of in nietige woordentwiften te vervallen \, en zo ds zaak zelve in de war te brengen. Wij weeten, dat de eigendomlijke leerftellingen van deezen Godsdienst uit een boek, 't welk men gemeenlijk - Keï- N&uwi Testament noemt,1 verzameld kunnen, en ook moeten worden. In dit voortreflijk boek vindt men alle die nieuwe Godsdienstonderrigtingen van Je sus en zijne Apoftelen, welken noch uit den Joodfchen Godsdienst, noch uit het licht der reden bekend waaB ren  18 Over de Bewijzen ren, nevens de gefchiedenis, zonder welke deeze onderrigtingen niet kunnen verftaan worden, en nevens andere bijkomende narichten , welken met de leer van het Kristendom in geen noodzaaklijk verband ftaan. De inhoud van dit Nieuwe Testament kan zonder het Oude niet verftaan worden , naardien in het Oude Testament veele ouder Godlijke openbaaringen gevonden worden ; Jezus en Zijne Apostels hebben zich in hun onderwijs gefchikt mar de Godsdienstbegrippen der toenmaalige Jooden , zij hebben behouden het gene goed en nuttig was, dikwerf op de gefchiedenisfen , gebruiken , en gewoonten van het Joodfche Volk gezinfpeeld, voorzeggingen der Profeeten aangehaald, enz. Wanneer wij dus het Oude Testament niet hadden , zou ons het Nieuwe grootendeels onverftaanbaar en raadfelachtig zijn. Men dient echter hier wel in aanmerking te neemen , dat de Heilige Schrift van het Oude en Nieuwe Testament, of de Bijbel niet de Godlijke Openbaaring , niet de Kristlijke Godsdienst zelf, maar de archief, en de gefchiedenis van' de Godlijke Openbaaring , en van den Kristelijken Godsdienst is. De leerftellingen van den ouden Joodfche n ,  Van het Kristendom in het algemeen. 19 fchen, zo als van den nieuwen Kristelijken Godsdienst zijn hier enkel historisch aangetekend, zo als zij op verfcheiden tijden , en bij verfcheiden gelegenheden zijn voorgedraagen. Het is daarom niet naauwkeurig gefproken, als men zegt, dat de Heilige Schrift Gods woord zij. Immers het woord van God is klaarblijklijk niets anders, dan een Godlijk onderwijs , een Godlijk onderrigt omtrend den Godsdienst , en den weg der waare gelukzaligheid : diergelijke Godlijke onderwijzingen worden gewislijk in de Heilige Schrift gevonden. Maar kan dit van ieder en alle bezondere deelen des Bijbels gezeid worden ? is alles , wat in denzelven gefchreeven ftaat, een Godlijk onderwijs voor alle menfchen van alle tijden en plaatzen ? behoort alles , wat in denzelven geleezen wordt , tot het Evangelie, tot de leer der Gelukzaligheid , welke wij van Kristus ontvangen, en aan Hem alleen te danken hebben ? die den Bijbel met opmerking' geleezen heeft, en weet, wat men door den Kristlijken Godsdienst verftaan moet 9 zal gewislijk deeze vraagen met neen beandwoorden. Het is toch alleszins klaar, dat er in de Heilige Schrift ontelbaare voorvallen , deels van grootet, deels van gerinB a ger  20 Over de Bewijzen ger waarde, verhaald worden, die met de leer van Je sus in geen noodzaaklijk verband ftaan, en gevolglijk ook gewis niet weezenlijk tot het geloof eens Kristens behooren : wie zal, bij voorbeeld durven beweeren , dat de geflachtregisters , en alle kleine omftandigheden in het leeven der Aartsvaderen , de befehrijving van den tabernakel, de gefchiedenis van de veiövering' en uitdeeling' van het land Kanaïn , alle vernaaien in 't boek der Rechteren , en ontallijke andere dingen van dezelfde waarde met dat oogmerk zijn aangetekend , om Kristenen te onderwijzen ter zaligheid ? die in zulke deelen des Bijbels een Godlijk onderrigt , een onderwijs ter Kristlijke deugd , gerustftelling', en gelukzaligheid vinden kan , fchijnt niet te verdienen , dat men zich met hem in een verder onderzoek inlaate. Wanneer men het onderfcheid tusfchen ëen Bijbel en den Kristlijken Godsdienst wel in het oog houdt, zal men in ftaat zijn , om eene groote meenigte van zwaarigheden uit den weg te ruimen, die den denkenden navorfcher fteeds ontmoeten , en eene meenigte tegenwerpingen, tegen het Kristendom uitgedacht, zonder moeite kunnen bearrdwoorden, Wanneer men flechts eenige fchrif- ten  Van het Kristendom in het algemeen. 2; ten der Deïsten geleezen heeft, zal men ontdekt hebben, dat hunne meefte aanvallen niet op het Kristendom zelf , maar op historifche vernaaien , kronologifche en genealogifche opgaven, en andere diergelijke dingen gerigt zijn , die ja wel is waar in den Bijbel ftaan , maar niet als weezenlijke deelen van het Godlijk woord en van den Kristlijken Godsdienst kunnen befchouwd worden. De verdeedigers van het Kristendom hebben zulken tegenwerpingen een veel te groot gewigt toegefchreeven : wij hebben een groot werk, waarin den beftrijders der Godlijke openbaaring' met eenen grooten toeftel van geleerdheid, en met eene fchroomachtige moeite geandwoord wordt. Het zij (*) Die gute Sache der in der H. Schrift alten und venen Testaments enthaltenen Göttlichen Ojfenbarun« mder die Feinde derfelben erwiefen und gerettet, von D. Theodor. Christoph Liliönthal. Koningsberg. 1750. f. Dit werk beftaat in 15 banden. — [ Hetzelve is ook in het Nederduitsch vertaald, en te Amfterdam bij J. Lo verin gh in het licht gegeeven 1766. met bijgevoegde aanmerkingen van drie Nederlandfche Godgeleerden , de Heeren Ho ffmann , Kessler , en Schacht ; — Dit omflachtig en uitgewijd werk is verkort en verbeterd door den Hooggeleerden Y. van Hamelsveld , en uitgegeeven onder den tijtel van de Bijbel verdeedigd, waar van het agtfte of laatfte Deel in het jaar 1788 is afgeleverd, — De vertaaler.] B 3  aft Over de Bewijzen zij verre van mij , den moeilijken arbeid, die aan zulke fchriften befteed is , gering te fchatten , en voor geheel vruchtloos of overbodig te houden ; maar dit toch is ook zeker , dat het Kristendom zijne waarde behouden zoude , alfchoon ook het grootfte gedeelte deezer tegenwerpingen geheel niet beandwoord kon worden. Gansch niet te onregt zegt een nieuw Schrijver, (*) „ laat „ ons bij voorb. toegeeven, dat de Mo„ faïfche gefchiedenis der wereldfchepping' „ gegrond zij op de valfche , maar toen van het Volk aangenomen , grondftellin„ gen dier vroege tijden, in welken men „ zich inbeeldde, dat de aarde eene wijd„ uitgeflrekte vlakte waare, en de hemelfche ligchaamen niets anders , of niets „ meer , dan eenige in een gewelfd uitfpanfel opgehangen lichtbollen , om het„ zelve te verlichten , zoude dan hier uit „ volgen , dat Moses in de hand der „ Voorzienigheid geen gefchikt werktuig ,, heeft kunnen weezen , om den Jooden Godlijke wetten en rechten mede te dee„ len , wijl Hij niet door ingceving' van het „ Ko- (*) (Soamr Jenijns) Veber die innert Klarheit 4er Chrisiliehen Re/igioa, Seite iel.  Van het Kristendom in het algemeen. 23 „ Kopernikaanfchc en Neutoniaanfche ftel„ fel eenige voorkennis had? of dat Kris„ tus een bedrieger heeft moeten zijn, wijl „ Mos es geen Sterrekundige was?" en een Weinig laater (*) zegt Hij: „ Ik twijfel geheel niet aan de Schipbreuk van Paulus , „ ook twijfel ik er niet aan, dat Hij zijnen „ reismantel , en zijne perkamenten te „ Troas gelaaten heeft , maar het geloof „ aan deeze daadzaaken maakt geen deel „ van het Kristendom uit , en haare waar„ heid is geen bewijs van deszelfs acht„ baarheid ; het bewijst alleen maar , dat „ deeze Apostel in het gemeene leeven ,, niet onder de invloeden van eene onbe„ drieglijke ingeeving' ftaan konde : immers „ waare dit zo geweest , dan zou hij zich „ gewislijk in 't vooruitzien van eenen ge. „ weldigen ftorm niet in zee begeeven , en ,, zijnen mantel niet te Troas vergeeten ,, hebben." Het is dus zeker , dat wel de inhoud van den Kristlijken Godsdienst in den Bijbel gevonden wordt, maar alles, wat in denzelven is aangefchreeven , niet tot den weezenlijken inhoud van den Kristlijken Godsdienst C) Seite 104. B 4  24 Over de Bewijzen dienst moet gerekend worden te behooren. Die bijgevolg de verdeediging van het Kristendom op zich neemt, neemt geenszins ook te gelijk op zich de verdeediging van alle vernaaien en woorden , die in het Oude en Nieuwe Testament worden aangetroffen , maar alleen van die waarheden en leerftellingen , die als weezenlijke deelen van den Kristlijken Godsdienst befchouwd, en aangemerkt moeten worden. De Kristlijke Godsdienst, of het oorfpronglijk Kristendom moet insgelijks ook van KerkUjke formulieren , of van fchoolfche en fyftematifche Godgeleerdheid wel onderfcheiden worden. Het is toch onloogchenbaar zeker, dat de Apoftolifche , echte en zuivere keivan het ooripronglijk Kristendom , zo als dezelve uit het Nieuwe Testament kan opgemaakt worden , zedert meer dan zevenden eeuwen , door veele onnoodige fieraaden en grootendeels geheel valfche en fchadelij! ke bijyoegfels misvormd is geworden : men heeft in onze dagen van het onderfcheid tusfehen Godsdienst en Godgeleerdheid z0 veel gefproken en gefchreeven , dat ik het piet noodig oordeele , om bij deeze ftof hoe gewigtig zij ook anders weezen mooge, lang  Vjm het Kristendom in het algemeen. 25 lang Uil te liaan (Z>). En in de daad men zou ook een volkomen vreemdeling in de Kerklijke Gefchiedenisfe moeten zijn , wanneer men dit onderfcheid ontkennen wilde ', men erïnnere zich , bij vooi\b. Hechts de leer van Augustijn omtrent de genade , omtrent de voorverordening , en andere daarmede vermaagfehapte ftellingen , men erïnnere zich de verfcheiden begrippen van de leer der Drieëenheid , van de genoegdoening' van Kristus, van 't Avondma'1' , van de mis , en honderd diergelijke bespiegelende leerftellingen en gevoelens meer. Die (£) Dit onderfcheid tusfehen Godsdienst en Godgeleerdheid wordt doorgaans maar al te veel uit het oog verlooren. Tot den Godsdienst kan men brengen alle die waarheden Tan den natuurlijken en geopenbaarden Godsdienst , waarin alle Kristenen met elkander overè'enkokomen, die noodzaaklijk zijn ter zaligheid. En onder de benoeming van Godgeleerdheid kunnen betreklijk gemaakt worden alle zodaanige Leerftellingen, en andere Hukken , over welken de Kristenen tot nog niet eens zin , en waaronder men er veelen vindt , over welken zij het nimmer eens zullen worden. Deeze aanmerking vindt men in het gefchrift , getijteld , aan mijne Proteftantfche Medekristenen in Frankrijk, bij den uitgeever deezes in het verleeden jaar uitgekomen : men zie ook de beoordeeling van hetzelve in de Nieuwe stl_ g/m. Vaderl, Letteroefeningen. IV. bl. 399. — De vertaal er, B 5  2 zeer veelen, welken die Leer dés heils, door Jesüs en zijne Apostelen gepredikt , niet geviel , naardien dezelve hunnen zinlijken lusten en verkeerden vooröordeelen was tegengekant, belasterden dé Wonderwerken , en kreeten ze uit voor bedriegerijen van den Duivel , gelijk ons uit het geval van de Schriftgeleerden en Farizeeuwen met den Heiland, in de Evangelifche gefchiedenisfen geboekt, bekend is. Zo waarachtig is het gene wij boven gezeid hebben, dat zonder onderzoekend nadenken over de natuur en gefteldheid der Kristlijke Leer geene overtuiging van de Godlijkheid derzelve mooglijk 2ij /  Cé Over de Bewijz&i zij, en dat er voor menfchen, die tot in eene zekere laagte van dierlijke zinlijkheid zijn wechgezonken , eigenlijk geheel geene bewijzen voor de waarheid van het Kristendom zijn. Dit was zonder twijfel wel niet de eenige, maar echter zeker eene der voornaamfte oorzaaken , waarom Jesus zomtijds juist dan , wanneer men het begeerde, geene wonderwerken verrigtte , ten minften niet zulken, welken men van Hem vorderde. Hij wist, dat zulke menfchen in het geheel niet opgeleid waaren , om over belangrijke waarheden hunne ernftige gedachten te laaten gaan. Waar toe zou hun dierhalven een nog grooter aantal van wonderen gediend hebben ? Paulus ook befchouwt het als iets ten uiterften laakenswaardig en berispelijk, dat dé Jooden wonderen begeerden, (i. Kor. i: 22.) wijl Hij wiste, dat de weinigften onder hen geneigd waaren , om den inhoud der Kruisleer te overdenken, en te onderzoeken , waaröp toch in het einde alles aankwam. Eindelijk, toen het Kristendom reeds genoeg verbreid was , kort na de tijden der Apostelen, hielden de wonderwerken geheel op ; want de wereld was buiten dien opmerkzaam genoeg gemaakt, en de meefte Kristenen beweezen door hun deugdzaam  Van het Kristendom in het algemeen. 6% zaam leeven , dat zij eenen Godsdienst beleeden , die meer kracht had , om de menfchen te verbeteren , en te begelukzaligen, dan het Joodendom en Heidendom, en dan alle Filofoofij. Wij hebben tot hier toe gezien, dat de wonderen van Jesus, en Zijne Apostelen zinlijke bewijzen hunner Godlijke zending' waaren, doch dat de aanfchouvvers van deeze buitengewoone daaden van de Godlijkheid der Leer van Jesus niet door de wonderwerken » maar door een opmerkend nadenken van de leer zelve , overtuigd zijn geworden. Het is dierhalven te verwonderen , dat men in onze dagen , waarin geene wonderwerken meer gefchieden , op dezelven meer bouwen wil, dan Jesus en zijne Apostelen er op gebouwd hebben. Men zegt, dat het van de wonderwerken ontleende bewijs het voornaamfte , of wel geheel het eenige bewijs zij , waar door men van de Godlijkheid des Kristlijken Godsdiensts overtuigd kan worden. En evenwel is geen eenig mensch in de wereld hierdoor alleen overtuigd geworden. Zij konden zeker wel opmerking verwekken , in die tijden , waarin zij gefchiedden, wijl men dezelven metligchaamlijke oogen zien kon; maar ter volkomen over.  o"4 Over de Bewijzaé overtuiging' van de Godlijkheid des Kristlij* ken Godsdiensts waaren zij op verre na nog niet. toereikend- Zo deeze overtuiging bewerkt, zoude worden, dan moest er noodzaaklijk een ernftig onderzoek van den Inhoud , en een trouwhartig gebruik van de Leer bijkomen. Maar voor onze tijden hebben zelfs de wonderwerken de kracht van een zinlijk bewijs geheel verlooren: want mén ziet ze geheel niet meer ; Zij moeten op goede getuigenisfen geloofd worden. Kunnen zij dan nog wel even die zelfde opmerking verwekken , welke zij noodzaaklijk verwekken moeiten in die tijden, toen zij met oogéfi gezien werden ? Zal er hier of elders een ongelo'ovige overgehaald worden } om den Kristlijken Godsdienst te beproeven, wannéér men hem zegt , dat hij juist daarom tot een onderzoek van denzelven vCrpligt is , om dat de Stichter van denzelvén en zijne eerfte heilbooden wonderwerken verrigt hebben ? Zal deeze verzekering niet juist een middel zijn, om hem van alle verder onderzoek afkèerig te maaken ? het is toch zonderling , dat men de beltrijders van het Kristendom door even dat gene hun juist het Ongelooflijkfte en aanftöotlijklte is , van de waarheid van het gene het allergeloofwaardïg- fte  Van het Kristendom in het algemeen. fjj fte is j overtuigen wil. Doch wat men met zul* ke gewaande bewijzen. kan uitrigten , leert de ondervinding. Het is bekend, watRousseau gezeid heeft: neemt de wonderwerken weg, en de ganfche wereld zal Jesus te voet vallen! (e) Even gelijk Rousseau gedacht heeft , denken zeker zeer veele eerlijke Twij- 00 Welke verfchillende wegeü de Deïsten in het beflrijden van den Kristlijken Godsdienst ook bewandelen, is er echter niets, waarin zij zo zeer zamenftemmen, dan in hunne gedachten over de wonderwerken , welken van de Kristenen aangemerkt worden als uitwendige bewijzen voor de waarheid van hunnen Godsdienst. — De wonderwerken zijn voor hun allen in 't gemeen een ileen des aanftoots, een rots der ergernisfe: men verhaalt van Spinosa, dat Hij betuigd zou hebben , dat, zo hij gelooven kon, dat de Opftanding van Lazarus in de daad zo gebeurd waare , als dezelve verhaald wordt , Hij dan van zijn Leerftelfel wilde afzien. — Veelen onder de Deïsten loogchenen de mooglijkheid der wonderwerken ten eenemaal: anderen ontkennen alleen derzelven nuttigheid, en eenigen flemmen zelfs toe, dat zo men met eene overtuigende duidlijkheid van de Egtheid van één of twee wonderwerken verzekerd is , en dezelven ten voordeele van het menschdom gedaan zijn, zij misfchien de krachtigfte middels zijn , om de vooröordeelen te bemeefteren, en aandacht te verwekken op 't gene geleerd wordt, ge. lijk Morgan en Woolston, fchoon zij beiden de wonderwerken van Jesus en Zijne Apostelen aanmerken als ongelooflijk, en uitkrijten voor opgeltemde be^ driegerijen. — De Vertaaler. E  66 Over de Bewijzen Twijfelaars. Of zij recht hebben, om de waarheid der wonderwerken zelve te betwijfelen? dit is thands de vraag niet: maar de vraag is , of het met eene goede leerwijze beftaanbaar is, dat men eene leerftelling bewijzen wil door eene andere, die veel zwaarër te bewijzen is, dan die, welke beweezen moet worden, zelve? Ik, voor mij, zou dit altoos ontkennen. Zijn er menfchen , die het voor rechtzinnigheid houden, anders te denken , deezen wil ik hunne gedachte niet betwisten; maar dit alleen wenfclie ik, dat zij mij, en allen, die met* hunne manier van redeneeren niet overëenftemmen, een gelijk recht wedervaaren laaten, en bovendien , dat zij door hunnen droogen redeneertrant het Kristendom niet nog meer prijs geeven aan de hoonende fpotternijen van onze lagchzieke Godsdienstvijanden. Zo men geene denkende Naturalisten of eerlijke Deïsten door het van de wonderwerken ontleende bewijs van de waarheid en Godlijkheid van het Kristendom overtuigen kan , hoe zal dan een Atheïst of verachter van den natuurlijken Godsdienst daardoor overtuigd worden ? dit kan dan nog veel minder gefchieden. Immers van het beftaan eener Godheid kan men uit het licht der natuur overreed wor-  Van het Kristendom in het algemeen. 67 worden ; en zo iemand van dit helfchijnend natuurdicht geen behoorlijk gebruik maaken wil, dien zullen de wonderwerken zeker niet tot de kennis der waarheid brengen , al waare het ook , dat hij ze met zijne eigen oogen zag. De groote Baco de Verulamio heeft in zijn voortreflijk boek , De augm. fcientiar. (Lib. III. c. 2. p. 144.) deeze juiste aanmerking gemaakt; „ God heeft nooit 5) eenig wonderwerk gedaan , om den God„ verloogchenaar te bekeeren ; naardien deeze door het licht der natuur tot de ken»■> nis eener Godheid kon worden opgeleid ; maar de wonderwerken zijn verordend ter be„ keering van afgodsdienaars en bijgeloovigen, „ die wel eenen God erkenden, maar in des„ zelfs eerdienst het fpoor bijfter waaren."(*) De Voor/peilingen zijn eene andere zoort van wonderen, en van dezelven, in zo verre zij als bewijzen voor het Kristendom zouden moogen gebruikt worden , geldt ook even dat gene wij tot hier toe van de wonderen zeiven gezeid hebben. Wij (*) Nunquam Deus edidit miracuhm, at converteretur Atheus ; quia poterat ipfo natura Lumine ad notitiam Dei perduci; verum miracula ad convertendos idolatras et fuperftitiofos deftgnata funt, qui Numen agnovtrunt fed in cultu ejus aberrarunt. E s  68 Over de Bewijzen Wij maaken dan hier uit het Befluit op , dat de inwendige bewijzen voor het Kristendom verre boven de uitwendigen den voor> rang verdienen. Immers den Inhoud van den Kristlijken Godsdienst kunnen wij elk een' duidlijkopenleggen en verklaaren, en dekenmerken van Godlijkheid, die wij in denzelven vinden, zijn zo duidlijk , zobaarblijklijk, dat ieder waarheidlievend, en niet geheel verdorven mensch de kracht van een zodanig bewijs gevoelen moet, wanneer het hem maar op eene behoorlijke wijze voorgedraagen wordt. Daarëntegen kan de Hiftorifche en Filofoofifche zekerheid der wonderwerken eenen oordeelkundigen wederftreever toch nimmer met even die klaarblijklijkheid betoogd worden , als de voortreflijkheid der Leer. De wonderwerken verwekken veeleer een vooroordeel tegen het Kristendom , waardoor reeds zeer veele eerlijke Twijfelaars van een ernftig onderzoek der Kristlijke Leer zijn terugge gehouden , en nog fteeds te rugge gehouden worden. Ik ben daaröm nog fteeds in die gedachte, in welke ik reeds voor zeventien jaaren geweest ben , Cf) en die ik ze- dert (ƒ) In het jaar 1771 , en dus voor zeventien jaaren had de geleerde fchrijver dit Hiftoristh Bewijs voor de waar-  Fan het Kristendom in het algemeen. 69 dert dien tijd meer , dan éénmaal in mijne fchriften aan den dag geleid heb , dat de wonderwerken , wanneer men het met de bejirijders van het Kristendom te doen\heeft , niet als bewijzen voor den Kristlijken Godsdienst, maar als tegenwerpingen befchouwd moeten worden, en dat dezelven dan eerst geloofwaardig worden , wanneer men den inhoud van den Kristlijken Godsdienst grondig kent, en van deszelfs Godlijkheid uit andere gronden overtuigd is. Wanneer iemand maar eens zo verre gevorderd is, dat hij over de natuur en hst oogmerk van het Kristendom zijne ernftige gedachten gaan laat , zal hij zich aan de wonderwerken niet meer ftooten: Hij zal veeleer zelfs inzien, dat een zodaanige Godsdienst , als de Kristlijke is , geheellijk niet beftaan kon , zo het niet waarachtig waare, 't gene van de Opftanding' van Jesus, als het grootfte wonder, en van deszelfs buitengewoone daaden in de Schriften van het Nieuwe Testament gemeld wordt. waarheid van den Kristlijken Godsdienst het eerst uitgegeeven. Deeze veranderde en verbeterde uitgave is ver> vaardigd in het jaar 1788. — De Vertaaler. E 3 KRIS-  7o Hijlorhch Bewijs HISTORISCH BEWIJS VOOR DE WAARHEID van den KRISTLIJKEN GODSDIENST. Het Historisch bewijs voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, 't welk wij voorneemens zijn te ontwikkelen en aantevoeren , rust op de volgende Hellingen. I. Het kan uit de gefchiedenisf' ontegenfpreeklijk beweezen worden, dat de Leerftellingen van den zogenoemden natuurlijken Godsdienst, waarin de egte Deïsten met ons overëenftemmen, voor de komst van Kristus het grootfte gedeelte van het menschdom deels onbekend, deels donkeren twijfelachtig geweest zijn. II. In die tijden , in welken de natuurlijke Godsdienst bijkans in de geheele we-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 71 wereld in de dikfte duifternisfe lag , en geheel verbasterd was, heeft een klein Volk in Palestina beter kennis van God, van Zijne eigenfchappen, en van Zijnen dienst gehad , doch hetzelve had deeze beter inzichten niet aan de Filofofij , maar aan eene hooger verlichting' te danken. III. De Godsdienst der Hebreeuwen was Hechts eene voorbereiding van eenen volkomener en beter , en er worden in hunne gewijde fchriften voorfpellingen gevonden, waar door zij op eenen volmaakter Godsdienst hoopen konden, en de Stichter van denzelven genoegzaam gekenmerkt wordt. IV. De Stichter van deezen beter Godsdienst was Jesus Kristus ; Aan Hem , en wel aan Hem alleen, zijn alle die kenmerken te ontdekken , waarmede de Profeeten deezen algemeenen Leeraar der Volken , en grooten heilaanbrenger van het menschdom hadden afgebeeld. E 4 V.  72 Hijlirisch Bewijs V, De inwendige natuur en voortreflijkheid van den door Jesus gefiichten Godsdienst , het plan , 't welk Hij ten beste van het menschdom ontworpen heeft, en de wijze, op welke hetzelve is uitgevoerd geworden , ftellen het buiten allen twijfel, dat Jesus een Godlijk mensch in de fterkfte betekenisfe des woords, en Zijn Godsdienst van eenen Godlijken oorfprong is. EER-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 73 EERSTE STELLING. Het kan uit de Geschiedeniss' ontegenspreeklijk beweezen worden, dat de leerstellingen van den zogenoemden natuurlijken Godsdienst, waarin de eg te Deïsten met ons overeenstemmen , voor de komst van KüISTUS, het grootste gedeelte van het menschdom deels onbekend, deels donkeren twijfel ÜCHT'g geweest zijn. HET B E W IJ S. egte Deïsten zijn het daarïn volkomen met ons eens, dat er een God, dat is, een eeuwig, verftandig, allerhoogst weezen zij , van welken de wereld , en de ganfche orde der natuur haaren oorfprong en haare voortduuring heeft. Zij Hemmen ook met ons in, dat ieder mensch , die waarlijk gelukkig zal worden, deezen God kennen, en Zijnen wil betrachten, dat is Godsdienst hebben moete. Lord Eduart Herbert van Cher- E 5 BU-  74 Hijïorisch Bewijs eurij brengt den geheelen Godsdienst tot deeze vijf hoofdftellingen, I. Er is een God. II. Deeze moet vooral gediend werden. III. Godsvrucht en deugd zijn het voornaamfte deel van den Godsdienst. IV. Wanneer wij gezondigd hebben, moeten wij berouw hebben over onze zonden , en dan zal God ons dezelven vergeeven. V. Er zijn belooningen voor de goeden, en ftraffen voor de kwaaden in een toekomftig leeven te verwachten. Ka rel Blount heeft deeze leerftellingen met nog eenige anderen vermeerderd : (g) doch er hebben zich in onze dagen men- (g~) Hij heeft er eigenlijk maar ééne andere bijgevoegd , naamelijk deeze, dat God de wereld door Zijne Voorzienigheid beftuurt, en de derde hoofdlielling van Cherburij heeft hij in twee gefplist, welken deezen zijn: l. Dat de Godsdienst gelegen is in het uitftorten van gebeden en dankzeggingen tot God. en II. Dat onze gehoorzaamheid bejlaat in de regelen der gezonde reden , welker betrachting de zedelijke deugd is : deeze twee Hellingen vloeijen voort uit de door hem uitgebreide tweede {telling' van Cherburij, welke hij dus opgeeft, dat wij verpligt zijn , God als onzen Schepper en Regeerër te dieKen en te gehoorzaamen; voorts heeft hij de overige Hellingen van den Lord uitgewijd, en er het eene en an. dere bijgedaan, b. v. de eerfte van zijne Hellingen is dus,  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 75 menfchen opgedaan , die zich beijverd hebben , om de genoemde leerftellingen van Lord Herbert te beftriiden, en twijfelachtig te maaken. Veelen loogchenen de Leer der Voorzienigheid , en der vergelding' na dit leeven ; en fchoon zij genoodzaakt zijn, om het aanweezen eener dus, dat er een oneindig, eeuwig God zij, die de Schepper van htt heelal is. Zie zijne Oracles of Reafon' P- 197- — Doch hoe onvolledig Hij zijn ftelfel van den natuurlijken Godsdienst achtte, blijkt uit deeze aanmerRenswaardige woorden, welken Hij fchrijft in eenen brief aan Dr. Sijdenham, geplaatst in de genoemde O-acles of Reafon: pag. 87 en fpoorde tot de betrachting van pligten, die zeker op zijn geluk veel invloed hadden; — dan deeze aangepreezen zedekunde droeg tevens kenbaare blijken, dat zij in eene ftikdonkere duisternisfe van onweetendheidomdoolden, en als blinden na den wand tastten. — Men zie over den Godsdienst der Heidenen iets uitvoerigs in het gefchrift van den Heere J. Cl a assen, getljteld: eenvoum'g huismiddel voor de Kristenen tegen Jut ««■» 'geloof, bl. 77. en de volgg. — De Ver.taai.eb... ... F 3  2$ 85 Historisch Bewijs voorzorg, van zijne onbepeikte heerfchappij over alles, en van zijne verheven eigenfehappen ? Een geleerd en oordeelkundig kenner der heidenfc.he Oudheid (*) heeft deeze aanmerking gemaakt, dat er in den geheelen wijden kring der wijsbegeerte naauwlijks een begrip of Helling gevonden kan worden, op welke het menschlijk vernuft zo fpade gevallen is, welke zo veele kennis van andere dingen verönderftelt, en welke met zo veel recht de vrucht van een doorkneed en rijpgeworden verftand genoemd kan worden, als de leer , dat één hoogstverftandig weezen alle dingen gefchaapen heeft , en regeert. Er kan ja veelligt niet weinig tegen deeze aanmerking worden ingebragt; maar het is zeker , dat de veelgoderij een van alle oude Volken der wereld algemeen aangenomen geloofspunt waare. Men had gewislijk van hunne wijsgeeren vermoeden moeten , dat zij iets , 't welk redenmaatig, en met het gezond menfehenverftand overëenkomftig was, zou- (*") Hifloria doctrine de vero Deo, omnium rerum aucmt tfqu» rectore, conferipta a Chriftophoro Meiners &c. ïtmgt "So de uit zekere bronnen gehaalde bewijzen van het gep * thands te berde wilde brengen, vindt men in dit boek, 't welk Ik ter eigen naleezing* aanprijs.  Foor de waarheid randen Kristlijken Godsdienst. 87 zouden voordraagen ; maar men moet over hunne grove onweetendheid ter deeze opzicht verbaasd ftaan. Men heeft toch alle redenen, om te denken, dat meenig een onder hen de waarheid opregt zal gezogt hebben , en evenwel hebben zij dezelve niet gevonden. Hoe diepdenkend en geleerd zij ook waaren, zij konden toch over die vraag niet eens worden, of 'er maar één God, dan of 'er veele Goden waaren ? of alle veranderingen der wereld onder de heerfchappij van ééne eenige, of van meerër Godheden ftonden ? naar alle waarfchijnlijkheid zouden onze hedendagfche Deïsten, die zo koen en hoogmoedig op hunne inzichten zijn, zich hier over nog niet met eikanderen verëenigd hebben , bijaldien de Kristlijke Godsdienst hun verftand niet verlicht hadde. O) Het (w) Hoe zeer ook alle Naturalisten doffen moogen op 4e kracht en het voordeel der reden, dit toch is zeker, dat zij nooit door hunne eigen redeneeringen zulke verheven denkbeelden van God, en van zich zeiven Zouden gekreegen hebben, maar alles wat zij hier van weeten, voor het grootst gedeelte althmds, aan de Openbaariug' der Kristenen te danken hebben. Zelfs de Heidenen erkennen het onvermoogen der reden (zie onder anderen, 't gene men bij Cicero, Tusc. Qija't. lih. 3. C. 1. p. 1166 vindt) en leiden meeoigmaal, wanneer zij iets fcsoons in hunne Schriften te berde brengen , 't F 4 ' welk  88 Historisch Bewijs Het is waar; men vindt hier en daar pfia zen in de Schriften der Ouden, in welken van ééne eenige Godheid fchijnt gefproken te worden. De ee;fte verdeedigers van het Kpstendom haaien diergelijke plaatzen in hunne Schriften bij meenigte aan, 0m de toenmnakge Heidenen, hunne tegenpartijen,' te overtuigen, dat het zo gansch ongehoord en vreemd 'niet waare, te verdeedigen, dat maar één ecnige God onze aanbidding verdient ; welk den toets van het gezond oordeel kan doorftaan, 't zelve af van de eene of andere overlevering' der ouden: ja het is gewis niet zonder alle bedenkinge, of hunne meeste denkbeelden van God, van de Ziel, en van de onfferflijkheid derzelve niet afkomftig zijn,' uit de leer der oude Joodfche Openbaaring', niet regtftre'eks maar langs omwegen. Het hoofdzaaklijke van den Godsdienst der Heidenen fchijnt zijnen oorfprong te hebben uit den zuiveren Godsdienst van NoSchs huisgezin, en deszelfs eerfte Naneeven. Het is toch vrij zeker dat het voornaame van den Heidenfchen Godsdienst* over het algemeen genomen, herkomftig is uit den Godsdienst der Egyptenaars, welke oude Volken naar allen waarfchijn hunne voornaamfte leerftellingen, als de leer van een eerst weeren, 't welk zij verfcheiden naamen toevoegden (waar uit naderhand de veelgoderij kan voortgefpruoten zijn , wi 1 zij deszelfs eigenfehappen ook onder verfchillende zinbeelden vertoonden! en de leer van God? éénfrëid, uit den geopenbaarden Godsdienst ont-. leend hadden. — De Ver taal er.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst 83 dient; men leeze maar eens na Lactantius (de falfa Religione, Lib. I. C. s, c3, 7.) en Minutius Felix. Maar Toland een bekend beftrijder van het Kristendom, heeft reeds zijne twijfelingen hier tegen ingebragt, en zich beijverd, om te beweeren, dat de meeste oude wijsgeeren Pantheïstifche grondftellingen gehad hebben. Hij legt 'er zich op uit, öm die plaatzen der oude Heidenfche Fïlofoofen beter te verklaaren en uitteleggen, en is met de Kerkvaderen geheel niet éénftemmig, dat zij dezelven voor de éénheid van God bijbrengen. (*) Veele kenners der Filofoofifche gefchiedenisfe zijn hem bijgevallen , en met hem van dezelfde gedachte. Volgens de meening van den Heer' Meiners {in het even aangehaalde boek) was Anaxagoras de eerfte onder de Grieken, die een onftèrflijk weezen, als den eenigen Schepper en (*") Zie DEIJLINGii Obfervationes Sacr. p. ii. p. S, het zal naauwlijks noodig zijn, te herinneren, dat de voorfp-ellingen der Sybillen, van Hydaspes Mercurius Tri smeg ist us, en diergelijken, in welken niet alleen de leer van den waaren God, maar ook andere waarheden van den Kristlijken Godsdienst voorkomen, verdicht waaren. Casaubojnus heeft dit uitvoeriglijk beweezen Exereit. 1. e. Baron. n. x. F 5  Hijlorisch Bewijs en oorzaak der wereld, erkend heeft, («) Een nn'er nie" minder geleerd en oordeelkundig Schrijver tracht het tegendeel te bewijzen, en waarfchijnlijk te maaken, dat in de Heidenfche Mysteriën (e) lang voor de tijden («) Volgens Edw. Simsonius zou Anaxagojias gebooren zrn ia 't jaar 498 voor de geboorte van Kriscus , zie zijn Chronicon, pag. 700 Edit. Weifeling. Deeze Anaxagokas was een voornaam Wijsgeer onder de Grieken, Hij Helde de eeuwigheid der ftof, maar zijne wijsjreerte verhief zich toe de erkentenis van éénen Opperden en Onëindigen Geest, wiens wijsheid en magt de wereld gevormd en in orde gebragt had: waarlijk eene vrij zuivere en verheven wijsbegeerte Toor eenen Heiden. — Ds Vertaaler. (^o) Deeze Mysteria, of verborgenheden der Heidenen , bij hen ook bekend onder den naam van InitiM en Eleufinia, behelsden, volgens het oordeel van veelen, verfcheiden dwaasheden en Godloosheden, en mogten, denklijk daarom, niet aan anderen ontdekt worden, Alcibiades had iets uit dezelven aan den dag gebragt, en werd daarom eer dood veroordeeld; zie Corn. Nepoi in vita Alcibiad. C. 3 en 4. Ovidius in zijne ars amandi, lib. II. vs. 60. vraagc daarom , Quis Cereris ritus aufit vulgare profanis ? Daar zij dus onder de fterkite bedreigingen geheim gehouden werden, hoe is het dan te denken, en te gelooven, dat in deeze Mystericn het geheele zamenftelfel van het Pantheïsmus de bodem uitgebroken, en wederleid wierd, en daar en tegen het Monotheïsmusy het geloof van een' eenigen God, zijne verdediging vond? —  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 91 den van Anaxagoras, onder andere gewigtige leerftellingen van den natuurlijken Godsdienst» ook deeze is geleeraard, en aange. preezen, dat God een van de zinlijke wereld afgezonderd, onfterfiijk Weezen zij: (*) wij kunnen en willen dit gefchil niet beflisfen, maar hoe hetzelve ook uit den weg geruimd mooge worden, het blijft toch altijd zeker, dat de veelgoderij in de oude tijden de heerfchende Volksgodsdienst geweest is, en dat de grootfte Filofoofen maar zeer weinig ter ontzenuwing' van dit fchadelijk bijgeloof hebben kunnen bijdraagen. Sokrates, een der vond ? — In de daad, het boezemt ons geen voordeelij denkbeeld in van den aart deezer Myjleriën, dat S ok rat es zich in dezelven niet wilde laaten inwijden. — En het is uit den loop der Heidenfche gefchiedenisfen blijkbaar, dat het Volk, en in 't bezondere de Athehers, die zo zeer op eene plegtige viering van deeze Myjleriën gefield waaren, fteeds meer en meer geboeid wierden aan hunne bijgeloovige Kerkplegtigheden, en fchandelijke Godendienften, welken nooit tot zo eene hoogte yan dwaasheid en veraffchuwing' gefteegen waa. fen, dan ten tijde van Kristus komst op deeze wereld: om het nadeeligst befluit ten aanzien van deeze Heidenfche Myjleriën hier uit op te maaken, is geen verder gefchrijf noodig.— De Vertaaler. (*) Zie. Memnonius oder Ferfuche zur Enthüllung der Geheimnisfe des Altherthums, van FrieDr. Leberecht Plessing, Leipjig ijtj. 2 Theile.^  gt Historisch Bewijs der beste en achtenswaardige mannen van de Heidenfche Oudheid leide er zich wel met de borst op uit, om de Godenleer der Poëeten van haare Fabelverdichtzelen te zuiveren, doch hij kon maar zeer weinig uitrigten; en hij zelf hield het zeer waarfchijnlijk, dat 'er, behalven den hoogften God, den Schepper , Onderhouder, cn Regeerè'r van alle dingen, zekere Damons (p) waaren, welken de beftuuring van onderfcheiden deelen van het wereldgebouw van den hoogften God was toevertrouwd: het was eene der hoofdmisdaaden, welken hem werden aangeteegen ; „ dat hij de Goden, welken de Stad Athe„ ne aanbad, verlopgchende, en niet voor ,, Goden erkennen wilde," maar men hoore, hoe zijn Lofredenaar Xenofon hem fpreekend invoert, wanneer hij zich over dit ftuk verdeedigt, „ hierover verwonder ik mij zeer,'* zegt hij, „ hoe Melitus weeten kan, dat „ ik de Goden, welken de Stad vereert, „ ook niet voor Goden erkenne; ieder een ,, toch heeft het gezien , dat ik op de alge'. „ meene feesten, en op de openbaare altaa- „ ren (p) Of minders Goden, geestlijke weezens van veel edeler natuur dan de menschlijke. De Vertaaur.  Vwr de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 95 „ ren geofferd heb, en zelfs Melitus moet „ het gezien hebben, zo hij het maar heeft „ willen zien (*)." Dezelfde Xen ofon heeft ons een gefprek bewaard , en nagelaaten, 't welk, (zo hij zegt,) Sokrates met eenen Godsdienstfpotter, Aristodemus, gehouden heeft, (f) waarin hij zeer fchoon van God en zijne eigenfchappen fpreekt. Hij fchijnt in hetzelve uitdruklijk éénen God te erkennen, die den mensch op het kunftigfte gemaakt heeft, en naar zijne hemelfche wijsheid voor hem zorgt. Doch men ziet er tevens ook uit, 't gene ik ftraks heb aangemerkt, dat de groote man het geloof aart zekere Ondergoden toch niet geheel heeft kunnen afleggen, en dat hij zelfs niet eens de waarheid, welke hij geloofde, zonder gevaar zijns leevens openlijk belijden durfde. Er zijn meer Heidenfche Wijsgeeren geweest, die van God, en zijne Voorzienigheid (*) Xenophon. Apol. Socr. n. si. Plat© legt hem onder anderen in den mond: „ houd ik dan ook niet de zon en de maan voor Goden?" Mblitus had hem befchuldigd, dat hij dit geloogchend had, wijl hij met Anaxagoras de zon voor een groot vuur, en de maan voor een ligchaarn, gelijk onze aarde, gehouden had. Plaion. op. p. 10. edit. Baftl. 1534. Fol. (t) Xenoph. memorab. Soerat. Lib. V. C. 4,  pi Historisch Bewijs heid voortreflijk gefproken hebben, onder welken men voornaamlijk Plato en de Stoï* cynen rekenen moet. Maar men weet, dat alle Filofoofen van den Ouden tijd, welken wij kennen, Grieken en Romeinen geweest zijn; en deeze beide Volken waaren juist de befchaafdften van allen. Men oordeelt daarom geheel verkeerd , wanneer men hunne kundigheden ook aan alle overige oude 'Volken toefchrijft. Deezen lagen in nog grooter donkerheid, en moesten zelfs de onvolkomen Godsdienstkennis van het geleerd gedeelte der Grieken en Romeinen ontbeeren. Hunne Wijsgeeren waaren altijd te gelijk Priefters, die alle zoorten van bijgeloof begunftigden, en het geringe licht der waarheid meer uitdoofden, dan aanbliezen. Men vormt zich doorgaans van de wijsheid der Oude Egyptische en Kaldeeuwsche Priefters zeer hooge denkbeelden : maar men fchijnt hun te veel eer beweezen te hebben, wanneer jnen hen als mannen van groote kunde, en als weldoeners van hunne tijdgenooten heeft voorgefteld: Zij maakten er zich veel meer een ernftig werk van , om de zeden van hunne medeburgers te verderven, en aan het bijgeloof alle voedfel toetedienen. Dit fchijnt altoos van de neesten gefchied te zijn. Wan-  Vior de waarheid van den Kristïijhn Godsdienst. 03 Wanneer dierhalveneenige weinige wijsgeeren van twee volken gezonde denkbeelden van God en Zijne Voorzienigheid hadden, waaren dezelve flechts uitzonderingen , welken bijkans geheel niet in aanmerkinge komen , indien er van het heidendom in 't algemeen gefprooken wordt. Hunne gevoelens werden voor onrechtzinnig gehouden, en aileen aan de fchoolen overgelaaten. Zij en hunne leerlingen mogten daarover redetwisten ; men befchouwde hunne leerftellingen als nutlooze befpiegelingeu, en men bekommerde er zich weinig , of niets, over. De heerfchende Godsdienst was , en bleef die in welken de veelgoderij was ingevoerd , en naar welken Jupiter, Junq, Mer'kurius, Venus, Eskulapius , en de Peheele meenigte van verdichte Goden , werd aangebeeden. Deezen Godsdienst omhelsde de ftaatsman , zo wel als het gemeene volk de geleerde , zo wel , als de ongeleerde \ deezen Godsdienst zelfs eerbiedigden, en beleeden de Wijsgeeren , en , niettegenftaande hunne bezondere gevoelens, fpoorden zij bij alle gelegenheden het volk aan, om zich bij dien Godsdienst te houden, welke in ieders land was ingevoerd , en in welken zij gebooren waaren. Wat waaren dan toch dee-  pö BflorUcl Bewijs ze voorgegeeven Goden , welken zo éénpaarig van de heidenen vereerd en aangebeden werden? Hume is gansch niet mis, wanneer hij zegt „ indien iemand de zaak naauw„ keurig befchouwt , zal hij bevinden , dat "„ de Godheden der veelgodifche Volken " en afgodendienaars niet beter zijn, dan de " nachtfchimmen en fpookfels onzer Voor„ vaders, en dat zij even zo weinig eerbied " en Godsdienst waardig zijn. Deeze ge" waande Godsdienaars zijn in de daad niets °l anders , dan een bezonder zoort van bij, geloovige Godverloogchenaars , en erken" nen geen zodaanig weezen , 'r welk met " onze denkbeelden van eene Godheid over. " ëenkomt i zij erkennen geenen oorfprong H des verftands \ geene hoosfte regeering , en Voorzienigheid ; geen Godlijk oogmerk of Wijsheid in het gebouw der wereld." (f) Men zie hisr uit, hoe juist getroffen het oordeel van den Apostel Paulus over den heidenfchen Godsdienst is , wanneer hij de heidenen menfchen noemt, die God niet kennen, i Thess. '4.: $. en wanneer hij aan de nieuwbekeerde Kristenen fchrijft, dat zij in hun (*) David Hume in der natütiichen Gefchichte der Religion, S. 4°«  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 97 hun heidendom den leevenden en waarachtigen God niet gekend, maar die genen gediend hadden , die van natuur geen Goden zijn, j, Thess. IC9, Gal. 4:8, en dat zij zonder God waaren geweest. Efez. 2:12. (q). In deeze treurige onwcetendheid, ten aanzien van de kennisfe des eenigen waaren Gods , bevonden zich voor de invoering' van den Kristlijken Godsdienst alle Volken der wereld , één eenig , naamlijk , het Joodfche Volk uitgenomen. Dit kan zelfs Hume, een openbaar vijand van het Kristendom , niet ontkennen , „ het is eene uitge- maak- Cq) Eigenlijk volgens het oorfpronglijke Ongo/Iisten, A".W h rS xórp» ftaat er in het Grieksch; en zo werden de Heidenen genoemd , om dat ze den waaren God niet kenden: vergelijk hier deeze plaatzen, uit KlemensdenAlexandriner , Protrept.p. 14. «S-sas Si SiKo'r»? kjttKXXZ TISTISi , 01 To» JAI» BIT'J', iirx 0W !)yf»if4«cri ; Godverloochenaars noem ik met recht de zulken, die den waaren God niet kennen. — En uit Theodorbtüs, Therapeut. Serm. III, waar Hij de as-soi befchrijft als im póro» «*£irs« , o'l xSttx S-ii" 'atxi tcf^l^urm, clxxx tuu i*s li; tcMx 11 S-iTov ptela-tcvTUf (Ti'/3«5, als zulken niet alleen , die in den waan zijn , dat er geen God is , maar ook als zulken , die hunnen Godsdienst verdeelen , en aan verfcheiden Goden hulde bewijzen. — Men zie verder Reiseru s, de Atheismo, pag. 233. Te regt mogt derhal ven Hume de heidenen Godverloogchenaars noemen. — De Vïr ta al er. G  pg Historisch Bewijs „ maakte waarheid," fchrijft hij, (*) „ dat „ alle menfchen voor 1700 jaaren afgoden- dienaars waaren. De twijfelachtige en „ fceptifche grondflellingen van eenige wei- nige Filofoofen , of de dienst des waaren „ Gods van één of twee Volken, die nog „ daarenboven niet geheel zuiver was , maa1» ken hier geene tegenwerping van eenig ,, aanbelang ; men raadpleege hier de dui„ delijke getuigenisfen der gefchiedenisf; „ hoe verder wij in de Oudheid te rugge„ zien , hoe dieper wij ook het menschlijke geflacht in de afgoderije verzonken „ vinden : wij befpeuren nergens eenige 9, kenmerken , of blijken van eenen volko„ men Godsdienst. De oudfte gedenkfchrif„ ten van ons geflacht {lellen ons fteeds de „ veelgoderij als het vastgeftelde Leerftelfel „ voor , waarnaar de geheele burgerlijke ge5, fteldheid was ingerigt. Het Noorden, het „ Zuiden , het Ooften en het Westen gee5, ven ons in deeze zaak eénpaarige getui„ genisfen. Kan er dierhalven wel iets te„ gen zo een volledig bewijs worden inge„ bragt?" Wanneer Hume twee vol¬ ken ( * ) Zie zijne tiatürlkhe Gefch. dtr Retig. bov. aangeh, W. 10.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 99 ken uitzondert, die den waaren God vereerd hebben , zal men niet ligtlijk raaden , welk Volk , buiten het Joodfche, hij hier bedoeld heeft. Wij kunnen uit het volgende van zijn gefchrijf eenigszins opmaaken, dat bet de Ge eten zijn, van welken hij gelooft , dat zij den eenigen en waarachtigen God gekend en gediend hebben. ,, De „ Ge eten" fchrijft hij (in de aangehaalde verhandeling, bh 75) welke doorgaans , „ om dat zij zo vast geloofden aan de on- fterflijkheidder ziel, de onfierflijken genoemd „ werden, waaren egte Deïsten en Unitariërs. ,, Zij beweerden, dat hun God Zamolxis de eenige waare God was ; en de Gods„ dienfien van alle andere Volken louter „ verdichtzelen en harsfenfchimmen waaren." Ik wil thands geheel niet in aanmerking© neemen , hoe Hij zich zelvèn tegenfpreekt, wanneer hij van de Geeten verhaalt , dat zij alle vijf jaaren een' mensch offerden , welken zij als een' boode tot hunne Goden afzonden , om hun van hunne nooden en behoeften narigt te geeven, insgelijks, dat zij pijlen op hunnen God affchooten , wanneer het donderde ; want dit wil hij flechts ten bewijs bijbrengen , dat de 'dienst, welken zij den waaren God beweezen hebben , G 2 niet  loo Historisch Bewijs niet geheel zuiver waare. Wij wil¬ len Hechts maar vraagen , wie was Zamolxis, de God der Geeten? dit heeft Hume wijslijk verzweegen , daar het toch door Herodotus, welken hij onder aanhaalt , uitdruklijk gemeld wordt , naamlijk, dat hij een tijd lang een knegt van Pythagoras geweest is (r). Uit Herodotus heeft Diogenes Lacrtius het gefchreeven , wanneer hij van Pythagoras zegt, „ hij „ had eenen knecht, Zamolxis, welken „ de Geeten offeren, wijl zij hem, gelijk „Herodotus zegt, voor Saturnus „ houden (*>" Diodorus Siculus, en Jamblichus noemen hem eenen Wetgeever der Geeten, Straro noemt hem eenen waarzegger , die na zijnen dood als God CO Deeze Zamolxis was een gebooren Geet , en niet alleen een knecht , maar ook een leerling van Pythagoras, met welken hij na Egypte gereisd is , van waar hij de zeden der Egyptenaars met zich in zijn vaderland gebragt heeft; hij is van zijne landge nooten en van de Thracïèn, die hem voor Saturnus hielden , na zijnen dood, als God aangebeden; Zie Hexod. Hijl. lib. IV., en Hesychius op gefch. I. bl. 66. - Dü vertaaler.  Historisch Bewijs eenen der onderfte trappen van befchaaving. Van hunnen zo hoog opgevijzelden ouden natuurlijken Godsdienst weet de gefchiedenis niets (j). Hun Schuring behelst grootendeels langwijlige en nietsbeduidende gefprekken tusfchen Overheden en hunne dienaars , en zelfs de Si neezen komen er vooruit, dat Confucius niets van den Godsdienst ge- fjO Volgens het berigt van den Heere Anson, boren door den fchrijver genoemd , zijn de Si neezen afgodsdienaars, die wel eenen Opperften God van Hemel en aarde aanbidden , maar tevens aan verfcheiden minder Goden, zo als ook aan bergen, rivieren, enz. eene Godlijke buide bewijzen. — Er zijn voornaamlijk drie gezindheden in Sina: de eerfte is die van Li-Laokin; de tweede is die van Confucius, ofFo« hi ; en de derde is die van Fo, of den eenigen God der wereld , zo als ze voorgeeven. Zij flaan wijders geloof aan de zielverhuizing, en fchrijven hunnen Pries» fters de magt toe, om hen na hunnen dood in zulke Lighaamen te ileeken , als 't denzelven behaagt. — Zij hebben ook zeer veele Huisgoden. Onder deezen is Eén, Jos geheeten ; ieder Sinees is een aanbidder van deezen Huisgod, met welken zij zomwijlen wonderlijk; omfpringen. Wanneer zij hem eenigen tijd te vergeeft aangebeden hebben, verwijten zij hem zijne onachtzaam, heid, rukken hem van zijn ftel , ileepen hem langs het ftraatflijk, om hem te tuchtigen ; maar zo hij hunne gebeden fchijnt te verhooren , wasfehen , fchilderen, en vergulden zij hem, om zo zijne wederliefde.te meer te winnen. — Zie Ansoins reistogt rondom den Aardkloot, bl. 211. en 215. — De Vertaalek..  Vm de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, in geleerd, maar daarentegen den afgodsdienst en de waarzeggerij aangepreczen heeft. De Heer Schlötzer (*) houdt hem voor eenen onkundigen dweeper, die , gelijk Jak os B o hm b, ( z ) , dingen g efchreeven heeft, die noch hij, noch een fterfling verftond, en die daaröm naderhand voor eenen Filo- foof, (*) In Zijne üniverfalgefchichte S. 130. (s) Deeze Jacob Böhme was in het jaar 1575 gebooren te Altfeidenhurg, een vlek bij Corlitz in de Opper Lausnitz , en van eene zeer geringe afkomst. Hij was een Schoemaaker, en gaf voor, een groot Profeet te zijn, en Godlijke gezichten en Hemelfche Openbaaringen te hebben. Zijne Mistijke Godgeleerdheid was een mengfel van raadfelachtige en verwarde (tellingen welke Hij naar alle oogfchijnlijkheid gezoogen heeft uit de onverftaanbaare fchriften van Theofrastes Paracblsus, en andere fpoorbijftere Wijsgeeren. Hoe^rooc een Dweeper en Geestdrijver hij ook geweest is, fchijnt hij echter een jman geweest te zijn , die zich aan da deugd toewijdde, en op heiligheid van leeven gezet was. Die zijne Schriften geleezen heeft zal hem den Lof niet kunnen weigeren, dat hij dezelven met een prijswaardig oogmerk heeft opgefteld. En van daar zal het zijn, dat het hem aan volglingen niet ontbroken heeft; onder welken men inzonderheid tellen moet Balthasar Walther, Abraham van Frankenberg, Paulus Falgenhauer, en Quirijn Kuhlman; welke laatfte om zijne geestdrijverij te Moskow verbrand is. De Vertaalïr.  H2 Historisch Bewijs foof, en rog laater voor eenen God gehouden is. Wij hebben van de eerfte der hoofdftellingen, welken van Cherbury, en andere weldenkende Deïsten tot den zuiveren natuur^ lijkeu Godsdienst gebragt worden, thands zo veel gezeid', als tot ons oogmerk noodig was , en wij meenen genoegzaam beweezen te hebben , dat de gewigtige Leer van den eenigen waarachtigen God , en zijne Voorzienigheid en Regeering' den meeften volken van den aardbodem voor de komst van Kristus deels onbekend, deels donker en twijfelachtig geweest is. Dat Mahommed zijne regte begrippen Van den eenigen waaren God , en eene allesregeerende Voorzienigheid zijner verkeering' met Jooden en Kristenen te danken gehad hebbe, is zo algemeen bekend , dat ik het thands niet noodig oordeele te berde te brengen. Hij heeft zich geheelënai door de invoering' van zijnen Godsdienst niet Hechts bij zijn volk maar ook bij een zeer groot gedeelte van de overige bewooners der wereld verdienstlijk gemaakt, maar de leerftellingen van zijnen natuuriijken Godsdienst , die in zijnen Koran gevonden worden , ftonden reeds veele eeuwen te voorin in de Schriften van het Oude en Nieuwe  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 113 we Testament, en zijn uit dezelven genomen. Wij zullen nu ook de overigen van de vijf hoofdftellingen , welken tot den zuiveren natuurlijken Godsdienst gebragt worden, nog kortlijk doorlopen. De drie volgende Hellingen ; „ men moet God vooral dienen, — Gods'. „ vrucht en deugd is het voornaamfte ge„ deeltevan den Godsdienst, — God vergeeft „ de zonden, zo ze ons hartlijkleed zijn —" Deeze drie Hellingen hangen zo naauw zamen, dat ze niet wel van eikanderen kunnen gefcheiden worden. Wij zullen dierhalven Zien , hoe het met de kennisfe , welke de Heidenen van deze leerftellingen hadden , is gefteld geweest. Dat men God dienen, of om beter te fpreeken , aanbidden moete, zo dra men Hem kent, is iets , waarin de meefte menfchen van alle tijden en alle plaatzen met elkiindexen overëenftemmen ; Hechts eenige weinige volken kan men opnoemen , van welken men zegt , dat zij hunnen Goden geheel geenen Godsdienst bewijzen: bij voorb. de Kamt- S g h a d a l e n , de K a l if o r n i e r. s , de K r s- ti inde Kaeardy, de Galen in het zuidlijk gedeelte van Abyssinië en Neger. ü l a n d.  114 Historisch Bewijs xand. enz. (*) Deeze weinige uitgezonderden kunnen hier niet in aanmerkinge komen , en men kan het ais eene zaak aanneemeh , waar'in de meefte menfchen met elkanderen éénparig overeenkomen, dat men die Godheid, welke men voor de Godheid erkent, verëeren moet. Maar deeze verëering, deeze Godsdienst, welken men zijner Godheid, of meerër Godheden bewijst, zal altijd naar de denkbeelden , welken men zich van de eigenfchappen en hoedaanigheden deezer Godheden vormt, gefchikt zijn. Zijn deeze denkbeelden valsch en ongerijmd, dan zal ook de Godsdienst, die zich op deeZe denkbeelden grondt , valsch en ongerijmd zijn. En zo bevindt men het ook in de daad volgends de duidlijke getuigenisfen der gefchiedenisf'; en dit is een gewigtig ftuk , 't welk men niet over het hoofd moet zien. Er zijn nieuwe Schrijvers , die ten decle beweerd hebben , dat de Afgodsdienst eene louter thewetifche dwaaling zij, die geenen, of althands Hechts (*) Men kan hier over, gelijk over deeze geheele Hof, naleezen den Religionszuftand der verfchiedenen Ldnder der Weitin den dltem undneuern Zeiten &c. Leipxig 1787. vaa den Heer Kamerraad ven Breitenbaush.  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 115 flechts eenen weinig' beduidenden invloed op de gevoelens, handelingen , en aandoeningen der menfchen heeft. Van den afgods- dienst onder zommige heidenfche volken van den tegenwoordigen tijd kan dit waar zijn ; maar van den afgodsdienst der oude wereld is dit, over het geheel genomen , zeker onwaar : dezelve was met de grootfie ondeugden en met het zorglijkfle bijgeloof op het naauwfte verbonden, en was regelregt ftrijdig met de leer , dat deugd en braafheid het hoofdzaaklijkfte gedeelte van den waaren Godsdienst zijn, en dat de zondaar de vergeeVing zijner misdrijven alleen door berouw en bekeering' van zijnen God verwerven kan. Wanneer iemand flechts eenige oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers geleezen heeft, kan hij niet onkundig zijn, dat men zich volgens de heerfchende Volksgodsdienften (en Van deezen fpreeken wij thands) de vreezelijkfte denkbeelden van de Goden gevormd heeft. Men hield hen voor eigenzinnige, jaloerfche, toornige en wraakzuchtige weezens ; men geloofde, dat veelen onder hen de affchuwlijkfte misdrijven gepleegd , en aan de ondeugd een welgevallen hadden. Hier van was het, dan men htm H 2 ter  IIÖ Historisch Bewijs ter eere de grootfte fchanddaaden bedreef; zo gaven zich, bij voorb. getrouwde en ongetrouwde vrouwen onder de Babilonie'rs aan de fchandelijkfte onkuischheid prijs ter eere van Mylitta: (_a) te Korinthe had men nog ten tijde van Kristus eenen Tempel, aan Venus toegeheiligd , in welken Godsdienftige hoeren gehouden werden verraaderij , moord en vergifting werden> heerfchende zeden , wijl de Priefters diergelijke gruwelen van hunne Goden verhaalden, (b) Zelfs verftandige menfchen werden door. (a) Mïmtta was de Venus der Asfyrïërs: ter eere van dezelve had men een' Tempel gedicht, in wel. ien de ingebooren maagden en vrouwen des rijks ééns 5n haar leeven eene fchandelijke gemeenfehap moesten lebben met buitenlandfche vreemde mannen ; 'er was eene wet, die haar hiertoe verpligtte; — het geld, 't. welk de vreemdling in den fchoot der vrouw wierp, werd gegeeven onder het uitfpreeken deezer woorden; tanti ego tibi Deam Mylittam imploro. — Zie Herod,lib. i. en Strabo lib. 16. — de Vertaaler. Zelfs hadden de ondeugden in Athene en Rome haare Tempels; — te Athene was een Tempel aan de kwaad, fpreekendheid, en te Rome een Tempel aan het ongeluk toegewijd: meer andere ondeugden hadden haare heiligdommen: Zie Banier, la Fable expliquée par rHiftoire: Tom. ui. lib. 4. Ch. 2. •— Veelvuldige ondeugden wer_ den openlijk aan het Volk aangepreezen. Kato pleitte yoor de hoererij als een onfchuldig middel tegen de egt- breuk;  Veor de waarheid varrden Kristlijken Godsdienst. 117 door bijgeloovige inbeeldingen over tekenen, droomen, en waarzeggerijen geduurig ontrust , en in hunne bezigheden en vreugde geftoord ; men zogt de vertoornde Goden niet door berouw en bekeering', (t) maar door offeranden te verzoenen. De Gallicrs, de Germaanen, de Arabiörs, de Noordfche en andere ruwe volken niet alleen, maar ook de.E g yptië r s, de Grieken en de Romeinen in de vroeger tijden offerden aan hunne Goden menfchen, — niet Hechts krijgsgevangen en vreemdiingen, maar breuk, (Hor. Serm. lib. i. Sat. 2. vs. 31. el Seq.~) Cicïro verdeedigde de wraakzucht als eene deugdzaame daad Van eenen edelmoedigen menich: (Cicero ad Att. UK IX. Ep. 12.) Seneka begunftigde de dronkenfchap, en hield den zelfsmoord voor geoorloofd: (Sen. de tranq. an.C. 15. pag. 160. en Ep. 20.) — de Vertaaler. (c) Berouw en Bekeering werd wel van de verftandigfteri en besten onder de Heidenen aangepreezen, als een middel van zondevergeeving', Ovidius zingt hiervanf (ie Ponto, lib. 1. Eleg. y. ad Brutum. Sape levant panas, ercptaqtie lumins reddunt, Cum bene peccati pienituifé vident. Doch 'er wordt zelden gewag van gemaakt ia de Schriften der Heidenen, en zij hadden gewislijk veel meer op met de roeenigvuldige offeranden en andere plegtigheden, waar door zij de gramfchap hunner Goden meenden te kunnen ftillen. — de Vertaaler. H 3  ïi8 Historisch Bewijs maar ook zomtijds de edelfte en beste mef deburgers. De Kananiters , de Kaki THAGINENSERS, Zelfs deRoMEINEN ZOg- ten de beleedigde en vergramde Godheden , wanneer zij door zvvaare onheilen geteifterd werden, daar door te bevreedigen, dat zij hunne lieflfe kinders in de brandende vlammen wierpen, of met mesfen aan Hukken fneeden, en zo op de onmenschlijkfte wijze door den ijzelijkften dood om het leeven bragten. — Men ziet hieruit, dat de deugd door de Godsdienften der Heidenen weinig of geheel geene onderfteuning gevonden heeft. Hier mede echter willen wij niet beweeren , dat het den heidenen geheel aan hulpmiddelen der deugd gemangeld heeft; opvoeding, wetgeeving en ftaatkundige gefreldheid waaren onder de meeste landsregeeringen der oudheid daartoe geheel ingerigt, dat zij de Burgers tot allerlei zoorten van Burgerlijke deugd aanfpoorden. Het zedelijk gevoel kon niet zo geheel verdoofd worden, dat het zich niet door goede daaden openbaaren moest. Vaderlandsliefde, maatigheid, dapperheid, kloekzinnigheid, kuischheid, huwlijkstrouw , rechtvaardigheid, dankbaarheid, weldaadigheid werden hooggefchat , en de voor-  Voorde waarheid van' den Kristlijken Godsdienst. xi$r voorbeelden hier van zijn in de Heidenfche gefchiedenisfen in mcenigte voorhanden. Het natuurlijk gevoel van goedgunftigheid, rechtvaardigheid en medelijden, de drift tot gezelligheid, de fierheid van hart op het bewust zijn , van anderen te hebben welgedaan, is allen menfchen, zelfs onder de onbefchaafdfte Volken , gemeen ; het eene en andere wordt flechts ontwikkeld door het gemeenfchaplijk leeven, door de opvoeding' en de verbetering' des verftands, hoewel in zeer ongelijke trappen. Onder de befchaafde natiën der Heidenfche Oudheid vond men wereldwijzen , welker zedekunde zelfs den naam van voortreflijk verdient; men erïnnere zich maar eens, bij voorb. de lesfen van eenen Sokrates, Zeno en Plato. Hoe verfchillend ook de gedachten des .oude Filofoofen over het hoogfte goed wor. den opgegeeven, (d) kan men ze allen echter tot twee hoofdgevoelens brengen. De meeste wijsgeeren hielden naamlijk de deugd voor het hoogfte goed; en de Epikuristen alleen maar de wellust: men leeze llechts het (d) Varro in zijn boek, de Philofiphia (zie Aos. de Civït. Bei, lib. 19. (7. 1. opp. Tom. V. p. 371.) heeft 288 verfchillende gevoelens van het hoogfte goed opge» geeven. — di Vertaaler. H4  i5.o Hïftorisch Bewijs liet bekende werk van Cicero over de piigtcn , en men zal gewislijk hetzelve niet zonder voordeel en vergenoegen uit de handen leggen (e). Maar moo^en wij wel naar deeze weinige wijze mannen de ganfche heidenfche oudheid beoordeelen ? Konden zij met hunne, fchoone en voortrefhjke lesfen invloed op de harten des Volks hebben ? Hun onderrigt was flechts voor eenige weinige leerlingen, die hunnen geest door weetenfchappen veredeld hadden , en , door kunde en geleerdheid voorbereid, deeze lesfen der deugd met vrucht aanhoorden. De zedelijke grondftellingen deezer wijsgeeren, en de beweegredeCe) Het komt mij voor, dat de Heer Rosenmuller hier nog te hoog opgeeft van de deugden der Heidenen ; — Wat toch was hunne Vaderlandsliefde dikwerf anders, dan een fpoorlooze ijver voor de eer van hun Volk, en eene wanguuftige drift, om het geluk van andere Volken den bodem in te (laan ? wat moet men denken van hunne maatigheid, daar een Seneka de dronTkenfehap zo (Terk aanprijst? wat is hunne dapperheid? meenigwerf niets anders, dan eene dolle onbezuisdbeid; wat hunne kloekzinnigheid , hunne kuischheid , hunne Buwlijkstrouw, hunne rechtvaardigheid, hunne dankbaarheid, weldaadigheid? - Ik, voor mij, kan niet zien, dat het gezegde van Vader A u g u s tij n geheel valsch zij, tarreer hij deeze deuer-en der Heidenen Hinkende zenden noemt. — de Vertaaler.  Fior de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, "izi denen ter uitoefening' van die pligten , die in hun'ftelfel'werden voorgefchreeven , waaren veelte fijn. dan dat zij van den grooten hoop konden gevat en gevoeld worden. De laagfte Volksklasfen bleeven bijkans zonder alle onderwijs: want de Priefters waaren geene Volksleeraars, (ƒ) maar bezorgden alleen het kerkplegtige , waarmede, .volgens hun voorgeeven, de Goden moesten vereerd worden, en voor het overige fterkten zij flechts het blinde Volk in hun bijgeloof. Staatsgefteldheid en burgerlijke wetten waaren bijna de eenigfte middels, die ter verbetering' van den grooten hoop kondeia werkzaam zijn. Hier toe kan men ook nog brengen den Schouwburg. In de fchouwfpelen van Terentius, bij voorbeeld, is meenig hart- (f) De Heidenfche Priefters benaarftigden zich geheel niet om de deugd in de harten des Volks te planten, en hetzelve tot de betrachting van weezenlijke pligten aan» «efpooren: het gezegde van Sokrates, bij XttioFor? (memoiab. lib. IV. C 4. §• 5.)'leert ons dit duidlijk; mirum eft, zegt hij, quod fi quis futorem aliquem, vel fabrum , velartificem eer eri urn, vel equitem , doceri velit, non defunt loca, ad qu door vleijerijè* en vreeze van het laagfte p bijgeloof./' Het is te verwonderen, dat een man van een zo fchrander oordeel als de Heer Hume op zulke invallen gekomen is : hij houdt zich, als of hem een groot gedeelte der gefchiedenisfe vin de zeventien eeuwen , die wij Ha de komst des Heilands tellen , geheel onbekend is, en zoekt de tijdvakken, die met waarachtige gebeurenisfen konden, en ook Moesten worden ingevuld, met enkel verdichtfelen intèffoppen , want alles , wat wij zo aanftonds uit zijn werk hebben aangehaald , is enkel moogiijkheid , en niet eens mooglïjkheid , ten minften ik kan mij geheel niet voordrollen , hoe de menfchen langs deezen weg op het denkbeeld des ohëindigen zouden hebben kunnen komen, hoe waarfchijnlijb de Heer Hume dit ook tracht te maaken ; hij zoekt wel zijne Helling met voorbeelden optchelderen , maar dezelven komen zb ongemeen» kwaalijk bij zijne zaak ter fneede, dat zij- veel- eer tegen hem zijn ; en f!in gevoelen openlijk wederleggen. Hij Zegi bl. 69, „ aan de maagd Maria wer„ den voor de hervorming' van den Gods„ dienst zelfs eenige Eigenfchappen van den „ Al-  *4° Historisch Bewijs „ Almagtigen toegefchreeven : de Musko„ viëas bewijzen den Heiligen Nikolaas » bijkans eene Godlijke eer; Jupiter „ was de. Optimus Maximus der Heidenen, en 9» zo fchijnen veele gemeene Jooden, on;» geacht alle de verheven begrippen , die 35 bun van Mos es en de heilige fchrijvers s, werden ingeboezemd , het hoogfte weezen » alleen als eene Godheid van hun land, ?, of als een befchermer van hun volk aan„ gemerkt te hebben." Maar alle deeze voorbeelden bewijzen geheel niet 't gene zij bewijzen zullen. Vooreerst kan geheel niet beweezen worden, dat de Maagd Maria, of de Heilige Nikolaas, of Jupiter als de hoogfte Godheid, of als de Schepper der wereld vereerd zij geworden. Hoe overdreeven en fpoorbijfter de Roomschgezinden ook in de verëering' der Maagd Maria, en van hunne Heiligen moogen geweest zijn, namen zij echter toch altijd een hoogst weezen aan, 't welk van deeze Heiligen onderfcheiden was, en gefteld, zij hadden dezelven vergood, dan nog zou dit ten meeften maar alleen zo veel bewijzen , dat zij nevens den waaren God andere Goden gediend hadden. Doch wat den heidenen betreft , dezelven hebben ook nooit hunnen Jupiter  Vw de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 141 ter Optimus Maximus voor eenen almagdgen, zuiveren en eeuwigen Geest, voor den Schepper der wereld gehouden, hoe zij hem ook vereerden. In hunne ftaatelijke gezangen hebben zij zijne aardfche afkomst en zijne Hechte opvoeding niet geloogchend. Bij alle loftuitingen , welken zij voor hem ontboezemden , en bij alle eer , die zij hem gaven, bleef hij toch altijd in hunne oogen niets meer, dan een vergood mensch. — Ten tweeden , wanneer wij zelfs wilden toegeeven, dat een van de Pauslijke- Heiligen, of de Jupiter der heidenen voor eenen almagtigen Geest, of voor den Schepper der wereld gehouden waare, was dan deeze meening éénltemmig met de grondjieHingen van de reden en van eene waare Filofoofie ? Hume, en zijns gelijken zouden zeker zeer kwalijk te vreede zijn, wanneer men hunne reden en hunne Filofoofie dermaate verlaagen, en ontzuiveren wilde. Wat den Jooden aanbelangt: ik kan geheel niet inzien, waarom de Heer Hume hier aanhaalt, dat zij het hoogfte weezen als eene bezondere Godheid van hun land zouden hebben aangemerkt. Zal hij daar door aantoonen, dat zij op even die zelfde opgegeeven wijze op het denkbeeld van een Allerhoogst  Historisch Bewijs hoogst weezen gekomen zijn ? wanneer zi| God flechts en alleen voor een' befchermer van hun volk, en niet voor den Schepper der geheele wereld , gehouden hebben , hebben zij hem door deeze meening' vernederd , maar geenszins verhoogd. Men kan toegeeven , dat de Jooden den waaren God voor eenen befchermer des Volks en hoofdzaaklijk voor eene Godheid van hun land hebben aangezien , maar hier door loogchenden zij niet, dat hij de Schepper der wereld zij (zo lang zij naamlijk zo van God dachten, als zij van Moses en de Heilige fchrijvers geleerd hadden). Zo lang zij niet van de grondfteïlingen van hunnen Godsdienst afweeken , moesten zij God voor eenen eeuwigen , almagtigen Geest, voor den Schepper en beheerfcher der ganfche wereld houden; en zo wordt hij ook waarlijk in hunne Heilige Schriften voorgefteld. Doch dit verhinderde geenszins, dat zij tevens niet hebben gelooven kunnen , dat Hij voor hun eene bezondere zorg droeg; en hen met zijn bezonder opzicht verwaardigde. Moses en de Profeeten gaven hun zelfs aanleiding om dit te gelooven. 'Er zijn nog eenige andere plaatzen in de natuurlijke gefchiedenisfs van den Godsdienst, dooiden  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 14$ den Heere Hume gefchreeven, welken hier konden getoetst worden. Maar deezen zijn nog ongelijk veel ongerijmder , dan de aangehaalden , en ik ben verzekerd, dat geen mensch van een middenmaatig oordeel, .wanneer hij het zelve gebruiken wil, door dezelven op den dwaalweg zal gebragt worden. Over het algemeen zou ik mij geheel geen moeite gegeeven hebben, om zo uitvoerig in mijne wederlegging' te weezen,wanneer Hume niet een man waare , die werklijk oordeel heeft, en wegens zijne fchranderheid met recht wordt hooggeacht. Veelligt kan hij eenigermaate ontfchuldigd worden , wijl hij eene natuurlijke gefchiedenis van den Godsdienst heeft willen fchrijven: maar hij had desniettegenftaande tevens kunnen en moeten aantoonen, waar de ongewijde fchrijvers ons verlaaten, en waar wij narigten uit de Joodfche en Kristlijke Schriften noodig hebben , zo wij iets geheels ter opzicht van zo eene ftof voor den dag zullen brengen. TWEE-  1^4 Histuriscli ÊeWijs TWEEDE STELLING. In die tijden, in welken de natuurlijke Godsdienst bijkans in de geheele wereld in de dikste duisternisse lag , en geheel verbasterd was, heeft1 een klein volk in palestina beter kennis van GoD, van zijne Eigenschappen, en van zijnen dienst cehad; doch hetzelve had deeze beeter inzichten niet aan de fllosoo" fie, maar aan eene hooger verlichting' te danken. H E T B E W IJ S. J~fet is bekend, dat de zekerfte narigten van de Godsdienstbegrippen en wetten der Ifraëllers ( a ) gevonden worden in eene verzameling van aêloude, in de Hebreeuw- fche r f» De leer, in deeze zekere narigten van de Godsdienstbegrippen der Ifraëllers , komt hoofdzaaklijk hier op uit; — Dat'er één hoogstvolmaakt weezen zij, 't •welt de eerfte, de ééne oorzaak is van het gansch heelal,  Foor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. J45 fche taal gefehreeven , boeken , welke men gewoon is , het Oude Testament té noemen. Het is derhalven noodzaaklek, dat wij onderzoeken, of deeze Schriften in de daad dien hoogen ouderdom hebben , welke denzelven van Jooden en Christenen wordt toegefchreeven ? Daar dit zo dikwerf met de krachtigfte en onömftoothjkfte bewijzen betoogd is, vinden wij het onnoodig, om bij 'dit ftuk lang ftil te ftaan. Wij zullen Hechts het voornaamfte , zo kort als moogljk , te berde brengen. Ons at , en al het gefchapendom onderhoudt, bertuürt en re-> geert. — Dat dit Godlijk Weezen eeuwig , onafhang. lijk, onveranderlijk, almagtig, alweetend, alwijs , liefderijk, goedertieren , barmhartig, heilig , rechtvaardig , en waarachtig is. — Dat , daar hét mensèhdom , oof'. Ipronglijk regt gefchaapen, door eenen fchandelijkert afval, Gods gunst verlooren heeft , hetzelve echter weder 'sHeeren vriendfchap winnen kan door geloof aari de Godlijke beloften , en door de betrachting' van waare deugd. — Dat 'er een leeven na den dood is. Dat men ter verkrijging' van het toekomitig hemelheil niets van eene ijverige infpanning' zijner eigen natuurvermoogens , maar alles van de Godlijke genade , en de bewerkingen des Geestes verwachten moet. — En dat men tot dat einde onder een biddend opzien naar boven de pligten der liefde jegens God, en der liefde jegens zijnen evenmensen betrachten moet. — D* VEtlTAAIi&B. t  ï4(J Historisch Bewijs Ons tegenwoordig oogmerk vordert niet eens , dat wij ons in de beichouwing' van enkele boeken deezer verzameling' inlaaten, en derzelven ouderdom naauwkeurig bepaalen. Schoon zommigen derzelven veel ouder zijn , dan de alleröudfte gefchriften der Griekfche Geleerden, (want Homerus was een tijdgenoot van David (b), en Herodotus ichreef eerst inde vijfde eeuw voor de geboorte van Kristus,) zullen wij echter thands dit alleen maar aanmerken 9 dat deeze verzameling van Hebreeuwiche Godsdienstfchriften ten minften eenige honderd jaaren voor de tijden van den Roomfchen Keizer Augustus aanweezig waare, bij gevolg in een' tijd , toen de natuurlijke Godsdienst zo verdonkerd en ontluifterd was, als wij tot hier toe beweezen hebben. De fchrijfwijze deezer gefchriften kenmerkt reeds hunnen hoogen ouderdom. 'Er zijn menfchen, die dezelven met eenen fpottenden lagch befchouwen : Doch zij zouden zich hier gewislijk van onthouden , wanneer zij zich met den fmaak en met de zeden der ou- (h Of liever van Salomo; bij leefde dierhalve ongeveer duizend jaaren voor Kristus. — De Schriften van Salomo zijn dus omtrend drieduizend jaarea éud. — De Vertaaler»  Vioy de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 147 oude tijden hadden bekend gemaakt. In. tegendeel zij zouden dan juist in dit kenmerklijke van deeze fchriften een fpreekend blijk vinden van hunne grijze oudheid, en dezelven daarom als eerwaardige gedenkftukkert der vroegfte tijden hoogfchatten. De ouderdom van deeze Heilige Schriften kan niet alleen beweezen worden uit die historifche gronden van zekerheid, uit welken men den ouderdom van, andere fchriften ook bewijst; maar 'er is hier ook nog een geheel bezonder bewijs, 't welk men anders voor. geen één oud boek bijbrengen kan. Zo veele duizenden van Jooden , over den gehee-. len aardbodem verfpreid , die zich , zo veel het mooglijk is, naar de wetten, in deeze gefchriften vervat, fchikken en regelen; en zich even daar door zedert onheuglijke tijden , volgens het getuigenis der oudfte ge„ fchiedfchrijvers, van alle overige volken der wereld onderfcheiden, zijn leevendige getuigen , dat 'er ten opzicht van den hoogen ouderdom deezer Godsdienstfchrifren geen het minfte bedrog plaats; hebbe. Zij belijden allen uit éénen mond, en, zij zijn volvaardig, om voor deeze belijdenisf' alles te waagen , dat deeze fchriften vr.n hunne oudire. voorvaders, van welken zij aframmelingen K a zijn ,  *4-8 Historisch Bewijs zijn , geëerbiedigd , in de heiligfte waarde zijn gehouden, en dat men dezelven als de woorden van God bij hunnen Godsdienst openlijk geleezen en verklaard heeft, eer nog Jezus van Nazareth gebooren was. De gefchiedfchrijver Josefus maakt melding (*) van eene gewoonte , die bij zijne landgenooten plaats had, naamlijk, dat men in oorlogstijden , na dat de vreede herfteld was , de oude fchriften door de Priefteren op nieuw liet overzien : Hij meldt ook, dat het niet elk een' vrijfiond, om over heilige zaaken fchriften uittegeeven, maar dat dit alleen vergund werd aan de Profeeten, welken door ingeeving' van 's Heeren Geest het verleeden en tegenwoordige wisten : en dat hierom zijn Volk niet meer dan twee en twintig boeken had, (gelijk nog op deezen hedenfchen dag,) welken voor Godlijk gehouden worden, en in den loop der tijden van Moses af tot aan Artaxerxes Langhand gefchreven waaren ; (c) van deezen tijd af was alles fchrift- , (♦) Contra Jp. t. I. (O Dejooden telden volgens Josefus 22 heilige Boeken. Deeze telling gefchiedde volgens het Hebreeuwsch Alphabeth: Origenes, Hieronimus, en andere Kerkvaders zijn hem hier in nagevolgd. — Dan men mee-  Foor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 149 fchriftlijk aangetekend, maar nooit in die waarde gehouden , en met dat geloof ontvangen, als de andere fchriften, die de genoemde Godlijke achtbaarheid hadden. Hier. bij is het zeer aanmerkenswaardig, dat 'er reeds meer dan twee honderd jaaren voor de Kristlijke tijdrekening eene Griekfche Overzetting van den geheelen bundel deezer fchriften voor handen geweest zij. (d) En meene niet, dat de Jooden, Haar eene naauwkeurige rekening, juist bepaaldlijk maar 22 boeken hadden , maar men weete, dat zij de voorhanden zijnde boeken zo fchikken konden, dat ze zich tot 22 lieten berekenen. — Naderhand voegden de Jooden , of uit grilligheid , of uit navolging der Griekfche Letterkundigen, die 24 Letters hebben, nog twee Jods in hun Alphabeth, en zedert telde men 24 Heilige Boeken naar het getal der Konfonanten , gelijk die telling in den Talmud , en bij de laater Jooden gevonden wordt. Men zie hier over na Joh. IIenr. Hottinger: Thejaurus Philolog. pag. 101 et feqq. — De Vertaaler. Cd) 'Er is onder de Geleerden verfchii over den tijd', waarin deeze vertaaling der zogenoemde 70 overzetters ver. vaardigd is. Zommigen onder de Ouden , als Irenaeüs, denken onder de regeering van Ptolomaeus Lag 1; anderen, als Filo en Josefus meenen onder den Zoon Ptolomaeus Philadelphus. Dit verfchii te vereffenen is, gelooven wij, niet wel doenlijk: het beste zal dus weezen, dat wij de beide onderfcheiden meeningen zamenvoegen , en den tijd van derzelver vervaardiging (leliën onder de regeering van deeze heiden: althands de overzetting van dan Pentateuchus en andere Heilige Boeken fchijnt K 3 om.  Historisch Bewijs En dccze Overzetting werd van de} ïneefïe Jooden buiten het Joodiche Land, inzonderheid in Egypte in hunne Godsdienstige zamenkomften gebruikt, want naardien zijde Griekfche taal veel beter verftonden, dan de Hebreeuwfche, werd wel het Hebreeuwfche voorgeleezën , doch altijd met bijvoeging'der Griekfche overzetting', wijlde wei"igften het anders zouden verftaan hebben Maar omfrreeksrdle tijden gemaakt te zijn ; de Griekfche vertaaling van de overigen moet in laater dagen gefchied zijn, waarfchijnlijk onder Pt.olomaeus Philometer. Dan hoe het ook zijn mooge, het is alleszius blijkbaar , dat een groot gedeelte van deeze vertaaling reeds verre over de 250 Jaaren voor Kristus in de wereld geweest zij. — De Vertaaler. (*) Die getuigenisfen voor den Ouderdom van de Schriften des Ouden Teftaments van Heidenfche .Schrijveren begeert, kan, zo hij geduld heeft, te regc raaken bij Petrus Dan. Huetius, in zijne Demon' firatio Euangelica, Propof. IV. - Onder veelvuldige plaatzen, die weinig of niets ter zaak dienen, zijn echter ook zeer veele merkwaardigen , welken de opmerking van eejien Liefhebber der waarheid verdienen. Doch het beste , dat van Jocdfche en Kristlijke Geleerden over deeze Schriften gezeid en aangemerkt is, vindt men in eene beknopte verzameling bij den Hooggel. Heere Eichhorn, Inleiding in het Oiulc IVfloment. (in 't Nederd. uitgegeeveu dpar den Hoog!. Hamelsve^( ;  Voer ie waarheid van den Kristlijken Gods dienst. 151 Maar zijn deeze fchriften onvervalscht gebleeven tot onzen tegenwoordigen tijd? voor alle enkele woorden en letters kan men zekerlijk niet inftaan : trouwens het zou ook dwaas en onredenlijk zijn , wanneer men iets dergelijks vorderen wilde. Indien verfchilde leezingen bewijzen zouden , dat een boek vervalscht waare, zou. men van geen eeni* gen ouden fchrijver zeggen kunnen, dat Hij onvervalscht tot onze tijden overgekomen zij. Van de fchriften des Ouden Testaments laat zich eene vervalfching van aanbelangdies te 'minder vermoeden , naardien 'er in dezelven Godsdienstftellingen gevonden worden. Zo aanflonds hebben wij uit Josefus aangemerkt , hoe zorgvuldig de jooden omtrent deeze boeken waaren , en hoe uaauwkeurig zij dezelven door hunne Priefters heten nazien, wanneer zij in oorlogstijden bekommerd waaren , dat ze niet zorgvuldig genoeg mogten bewaard zijn. Na dien tijd hebben zij hunne zorgvuldigheid voor de zuiverheid dier heilige gefchriften, zelfs tot bijgeloof toe, vergroot: De Masorethen hebben niet alleen de woorden , maar zelfs ook de letters , in deeze Schriften geteld , en het getal op zes honderd duizend aangegeeven ; bij eenen daaromtrent opkomenden twijfel troostten zij zich de moeite, om K 4 de-  Ï5Z Historisch Bewijs dezelven nog ééns te tellen"; zij wisten zelfs, hoe meenfgmaal een ieder letter van het Ah phabeth m deeze boeken voorkomt (O, welke letter van allen de middelfte plaats inneemt, (fj en dergelijke kleenheden meer. Zo veele zorgvuldigheid is zeker omtrent geen een eenig ander boek in de wereld aangewend. Wanneer dierhalven de fchriften vau het Oude Teftament vervalscht moeten zijn , zijn ook alle andere oude Boeken in de wereld vervalscht (g). Maar misfchien is iets diergelijks van de Kristenen ondernomen ! Hier van zal men zich geene mooglijkheid kunnen voorftellen, wanneer men het volgende in aanmerking' neemt: Nog tot op den hedenfchen dag vindt mn de naauwfte overëenftemming tusfchen & on- (O Zo zal volgens hunne telling de k bij voorbeeld 42377 maal in den Bijhei gevonden worden de 3 38218 maal, en de 1 2o537maaI. - De Vertaaler, (f, Zo zal bij voorb, in Leviticus uv.42de ) in het woord |ttU-78, Qop zijnen buik-) de middelfte letter zijn van den geheelen P-entateuehus , of de vijf boeken van Moses. — De Vertaaler. (?) Ook was eene vervalfching van het Oude Teftament naderhand onmooglijk , wijl de Jooden niet in ftaat waaren , om de handen der bederving' te flaan aan eenige Oude Overzettingen, als hij voorb. <^e Griekfche, m de Sijrifehe, Da Yeitaaler,  Voor de waarheid van den KristlijkenGoisdiemt. ï$% onzen en der Jooden Hcbreeuwfchen Bijbel: wanneer 'er dierhalven eene vervalfching waare voorgenomen, had dit noodzaaklijk met wederzijdfche bewilliging' van Jooden en Kristenen moeten gefchieden. Doch welkredenlijk Mensch zal zich iets van die natuur, als enkel mooglijk, kunnen wijs maaken ? De Jooden worden van de Kristenen zo in de engte gebragt, wanneer zij voorfpellingen uit het Oude Teftament aannaaien , en de juifte vervulling derzelven in den Perzoon van Jezus van Nazareth aantoonen , dat zij zich meenigwerf geheel niet weeten te redtien. Zij konden gcmaklijkst uit hunne engten geraaken , wanneer zij beweerden , dat de Bijbel der Kristenen inzonderheid in de voorzeggingen waare vervalscht geworden; maar nooit heeft zich een Jood verftout , iets van dien aart in te brengen. Beide partijen ftemmen daarin volkomen overeen , dat de Profeeten zo gefchreeven hebben, als wij heden nog in onze Bijbels leezen, alleen in de verklaaring' en uitlegging' kunnen zij het niet ééns worden. Uit deeze Schriften leeren wij , dat de Ifraëllers en hunne voorvaders eene zuiverer Godsdienstkennis gehad hebben , dan alle andere Volken der wereld. Dat zij alles K 5 zins  154 Historisch Bewijs zins geneigd waaren , om den zuiveren Godsdienst te verfmaaden, en na veelgoderij hunkerden , wordt in deeze fchriften voor de nakomelingfchap niet verzweegen: maar (h~): deeze rh) In 't algemeen kan men aanmerken, dat het menschdom, over het geheel genomen , de krachtigfte neiging heeft tot twee voornaame ondeugden , die ten allen tijde het grootfte nadeel aan den waaren Godsdienst hebben toegebragt. — Deezen zijn hoogmoed en laagheid van ziel: aan de eerfte maakt zich veelal fchuldig het verftandigst gedeelte der menfchen, en dit menschlijk hoofdgebrek geeft niet zelden aanleiding tot het Deismus. En aan de andere ondeugd vergrijpt zich doorgaans het onkundig en kortzichtig gemeen , en deeze is veelal de bron van bijgeloof. — Uit de gefchiedenisfen der Ifraëllers is het alleszins klaar, dat deeze Volken, in het algemeen befchouwd, dom, onkundig , vleeschlijk gezind, en wij moogen zeggen, kinderachtig waaren. Kinders vermaaken zich met beuzelingen en met waterbellen: de Ifraëllers waaren dus genegen tot afgoderij : En dit was zo in het oog loópend , dat het in de Heilige Schrift niet verzweegen kon worden; De hoogfte Wetgeever toch moest Zijne ftrenge wetten hier tegen laaten uitgaan : de Heilige God moest dit te keer gaan door openlijke beloften en bedreigingen, door wonderwerken , waar door Hij zich van de drekgoden der Heidenen onderfcheidde , door oordeelen , over de Afgodsdienaars uitgefprooken en uitgevoerd, en door het verbieden aan de Ifraëllers, om gemeenfehap metde Heidenen te oefenen. — Alle deeze dingen ftrekten , om- de ijslijkheid van deeze misdaad aan den dag te leggen, en de Ifraëlitifche natie van de gruwelen der Heidenen afremaanen. Bij alle voorkomende gelegenheden moest den Ifraëllers worden ingeboezemd, dat hun God  Voor de waarheid van den Kristlijken G ods dienst. 155 deeze dwaaling wordt van hunne wetgeevers , Profeeten , en Volksleeiaars met den grootteen ernst tegengega an , en daarentegen wordt hun met de nadruklijkfte bewoordingen die waarheid ingefcherpt, dat 'er maar één eenig God zij , buiten welken geen ander is, of zijn kan. De ut. 6:4. 5. Ps. 86: 115. Het is eene openbaare verdraaijing, wanneer Volta pre en zijne navolgers zeggen , dat Jehova in de Schriften van het Oude Teftament flechts als eene Land - God, flechts als eene God der Jooden wordt voorgefteld O')- In deeze geheele voorgave is ver- • - dérGod „ de Jehova waare, die zijne eer geenen ande„ ren, en zijnen lof geenen gefneeden beelden geeven „ kon." — De Vertaaaler. (i) Niet alleen Voltaire maar ook andere beftrijders van den Kristlijken Godsdienst durven in hunne Deïstifche Schriften te boek iïellen , dat zij den Jehova aanmerken als een Landgod der Ifraëllers. Dr. Morgan onder anderen vermeet zich te fchrijven in zijn boek The mor al Philofopher*, „ dat de God der Ifraël,, Iers , door welken de.Priefterfchap ingefteld was , en „ welken men offerde, een Bedrieger en een Afgod waa„ re, niet beter , dan een der Heidenfche Afgoden, en „ dat men Hem niet verder moest aanmerken, dan een' „ plaatslijken Befchermgod." — Groote Jehova! —— mag ik hier wel uitroepen, — hoe is het mooglijk, dat menfchen, welken een gezond brein in hun hoofd hebben , tot zo eene uitfpoorige dwaalgedachte vervallen kunnen , en in de Schriften van Uw oude Volk U niet vin-  J5ö Historisch Bewijs der niets waarachtigs, dan dit eenige, dat God voorgefteld wordt als de weldoener van het Ifraëlitisch Volk , 't welk Hij als zijn bezonder en geliefdkoosd Eigendom boven alle andere Volken in zijne befcherming' genomen had. Maar bij dit alles wordt hij fteeds als het Allervolmaakfte Weezen , als de Heerfcher van het Heelal, befchreeven , die een Heer van alle Volken, een Heer van Hemel en Aarde is, ■ als de Almag- tige, Alweetende, en Alwijze, wiens kennis en grootheid zonder grenzen is. Onder andere voortreflijke plaatzen verdient voornaamlijk Jes. 40:12. en de volgg. geheel geleezen te worden. Het Joodfche Partikularismus is eene dwaaling van laater tijden, welke van de Profeeten fterk wordt tegengefprooken gelijk fhunne Schriften bewijzen. En hoe heerlijk, hoe hartroerend, en waarachtig zijn niet de fchilderingen van eene alles regeerende Godlijke Voorzienigheid , die men inzonderheid in de Pfalmen aantreft! men lee ze Hechts Ps. 90. 91. 139. en men ver_ gevinden kunnen , ü niet willen kennen leeren, a]s die„ God, d.e de Schepper van het maatloos Heelal is d e magt heeftin Hemel en op aarde, en geheel ónzen dienst, geheel onze aanbidding' waardig is ! — De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 157 gelijke met de affchilderingen der Hoogfte Godheid, die men in deeze liederen vindt , de afbeeldingen , welken de met D a v 1 d gelijktijdige Homerus, als de oudfte der Griekfche Dichteren, van zijnen Jupiter maakt. Bij de Gnomifche Dichters, die men als de eerfte Leeraars der wijsheid en deugd onder de Grieken mag aanmerken, ontmoet men niets, 't welk met de Schriften van eenen David of Salomo in vergelijking' kan komen. Bij Theognis en Phocijlides (^) vindt men fchoone fpreuken. Maar de eerfte fpreekt van Goden, gelijk de andere heidenfche Dichters ook doen; en de tweede heeft veele denkbeelden en uitdrukkingen uit de heilige Schriften der Jooden, voornaamlijk uit Moses en Salomo ontleend. De fchrijver van dit aan Phocijlides toegefchreeven Leergedicht is zonder twijfel een Jood, die de Schriften der Heidenen geleezen had, en zijn werk op den naam van den beroemden Phocij- l 1- (£) Beiden leefden zij in de zesde Eeuw voor Kristus. — Deeze Theognis moet wel onderfcheiden worden van eenen anderen Griekfchen Theognis, zijnde een Blijfpeldichter, en bekend onder den naam van Theognis %un, welke laater geleefd heeft. De Vertaaler.  158 Historisch Bewijs l i r> e s in de wereld ftootte; (l) want geen één Oude Schrijver heeft iets van dit gedicht geweeten , en het gene zommigen als ftukken van het gedicht van Piiocijlides aanhaalen , ftaat in dit werk niet, gelijk Win ter ton beweezen heeft (*). Men mooge zeggen wat men wil, de Ifraëllers en hunne oudfte Voorvaders waaren het eenige Volk , onder het welk in de tijden , toen de Afgoderij en veelgoderij algemeen was, zuivere natuurlijke Godsdienstbegrippen van God , van zijne verheven Eigenfchappen , en van zijne alles regeerende Voorzienigheid gevonden} werden. Alles , wat tot hier toe daar tegen ingebragt is, rust op misvattingen en opzetlijke verdraaijingen , 't welk gemaklijk beweezen kon worden, zo wij , het CO Dat het bekende Carmen »«9-jt*xo» niet door den aêlonden Griekfchen Dichter Phocijlides vervaardigd is , wordt thands van alle Geleerden bijna geloofd: zommigen houden den opfteller van hetzelve voor een' Kristen , zie het Leipfiger Lexicon der Geleerden uitgeg. door Profr. Jöcher; Doch de ineeiten denken, dat hij een Hellenistifche Jood geweest zij: men zie hier over. Alb. Fabricius, Bibl. Graca Lib. li. C. n. en G. J. Vossius de Poë'tis Gracis. pag. 22. De Vertaaler. (*) Rad. Win tertoni Poet* Gr act min. ±16? 17-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 159 het gene zo meenigwerf door andere Geleerden gezeid is , weder herhaalen wilden O- De volgende Hellingen van den zuiveren Natuurlijken Godsdienst; „ dat men God „ alleen dienen moete; dat deugd en Gods„ vrucht het voornaamfte gedeelte van den sj Godsdienst is $ dat God den berouwheb- benden en wederkeerenden Zondaar ver,', geeving fchenkt;" Deeze leerftel¬ lingen worden insgelijks in den Godsdienst der Ifraëllers veel zuiverer , dan onder alle andere Volken van den Aardbodem gevonden : doorgaands werd hun ingefcherpt, dat God een welgevallen in de deugd , en eenen rechtmaatigen afkeer van ondeugd en zonde hadde; dat God alleen de vroomen zegent, en daarëntegen de godloozen ftraft; dat de zondaar wel vergiffenis bij God verwerven kan , doch dat hij zijn hart en leevenswandel verbeteren moet. Eene zedeleer van die natuur , welke op de pligten van den eerbied en de liefde jegens God ge- (*) Het voortreflijk werk van J. G. Herder de Geest der Hebreeuwfcke Poezij ('t welk Wtj aan de vertaaling* van den Geleerden van Engelen te danken hebiens) kan hier niet genoeg aangepreezen worden.  100 Historisch Bewijs gegrond is, vinden wij nergens in andere Schriften der Oudheid aangekondigd of geleerd. Dit zal overtuigend blijkbaar zijn voor elk , die de moeite wil rteemen , om het Oude Teftament -met aandacht te leezen* ett dén inhoud van hetzelve met den inhoud Van andere Schriften te vergelijken, 't Is waar, de Ifraëllers moesten eene groote meenigte kerkplegtigheden waarneemen: de verordeningen, en geboden, welken zij ten aanzien der offeranden, reinigingen , onthoudingen van fpijzen en dranken, moeften opvolgen , waaren ftreng en grootlijks lastig. Men kan ook niet ontkennen, dat de Ifraëllers zomtijds aan de ftrenge waarneeming' deezer uiterlijke kerkgebruiken , eene te 'groote waardij hebben toegefchreeven, ten nadeel der waare Gode welgevallige deugd: maar dit was een misbruik, waartegen zich hunne Profeeten en Leeraars ten allen tijde met dc nadrnklijkfte waarfchouwingen verzet hebben. Volgens het oogmerk van hunnen Wergeever moesten deeze Kerkplegtigheden het middel weezen , om hen afgezonderd en afgefcheiden van alle andere natiën te houden , cn hen tegen de anders onvermijdelijke befmetting der afgoderij' cn ondeugd te bs- vei-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 161 veiligen Qm). Kerkplegtigheden moesten hun uit hoofde van de toen heerfchende zinlijke denkwijze van alle Volken worden voorgefchreeven: Zij zouden zichzelven voor Athëisten gehouden hebben , wanneer hun een Godsdienst zonder offeranden en andere uitwendige Kerkgebruiken afgevorderd waare': maar de meeften, althands veelen deezer Godsdienstgebruiken en Kerkgewoonten lfonden regelregt tegen die van andere Volken over, en verfchilden van dezelven hemelsbreed. Op deeze wijze werd hun de vertrouwlijke omgang met de Afgodsdienaars be. zwaarlijk gemaakt,en dit had die gevolgen.dat de zuivere begrippen van God en den Godsdienst onderhen niet ganschlijk verlooren gingen. Immers wanneer 'er zelfs zomtijds een groot bederf in den Godsdienst en zeden plaats had, gelijk in de tijden van de Richteren en Koningen, dan nog had de aanbidding van den eenigen, waarachtigen God altijd plaats, of in geheele Hammen , of bij enkele perzoonen, tot dat eindelijk de natie zedert haar$ wederkeering uit Babel volkomen van deeze fcha- (jtt) Men vergelijke hier de Bijbel verdeedigd, door Ysbrand van Hamelsveld: III. D. bl. 182: en het Mofaisch recht van Johann. D*v. MiCHAëLis, I. D. bl. 186. — De Vertaaler. L  IÖ2 Historisch Bewijs fchadelijke neiging tot afgoderij geneezen wierde (k). De waarneeming van deeze Kerkplegtigheden was tevens ook eene voegzaarae oefening voor de Ifraëllers, om hun eerbied , vreeze en liefde jegens God in te boezemen , hen aan zijne goedheid, gerechtigheid , fteeds waakzaame Voorzienigheid, en aan hunne geduurige af hanglijkheid van Hem te énnnerëh : 't is waar, dit was wel eene onvolmaakte oefening, doch zij kwam evenwel volkomen overëen met den toenmaaligen kinderftaat der wereld , en naar deezen ftaat moeren de Godsdienstige verordeningen van Moses beoordeeld worden. De (k) Men denke maar eens aan den toeftand der Godskerk ten tijde van den Profeet Elias, toen de zeden in het uiterfte verval waaren , en her Volk zich gehuwd had aan den dienst van vreemde Goden. In deeze beklagenswaardige dagen was 'er uit die algemeene Schipbreuk van Geloof en Godsvrucht nog overgebleeven een aa tal van zeven duizend mannen , die hunne knieën voor Baal niet geboogen hadden, ipaar aan Jehova en zijnen dienst getrouw bevonden werden. — Alleraanbidlijkst is h er het hooge Godsbeftuur. Welke wisièlingen de uitwendige ftaat der Jooden ook ondergaan heeft , hunne huishouding , door 'sHeeren Wet onder hen ingevoerd , is op eene verwonderenswaardige wijze bewaard gebleeven tot op de komst van den Mespas, waar voor zij grootlijks den weg baande, en waar door de Godliike wijsheid haar oogmerk alleszins bereikt zag. — De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, ifjj De Ifraëllers hadden ook hunne eigen burgerlijke wetten , die van de wetten van alle andere natiën alleszins onderfcheiden waaren. Men vindt dezelven , gelijk bekend is, in de boeken van Moses; zij zijn met de Godsdienftige grondftellingen deezer natie op het naauvvfte verbonden , en het oogmerk derzelven is, de Volksvrijheid te beveiligen, de eigendomlijke bezittingen te verzekeren, huislijke welvaart te bezorgen , de inwendige rust van den ftaat te bewaaren , vreede in de gedachten , gezondheid in de inwooners des lands, en manlijke wakkerheid in de helden des Vaderlands te bevorderen , en eindelijk het Karakter der natië te vormen. Men leeze dit Wetboek der Hebreeuwen, en men vergelijke Moses, als Wetgeever befchouwd, met andere Oude Wetgeevers, met Drako, Solon, Lijkurgus, Saleukus, en Numa; die hier eene onpartijdige en onbevooroordeelde vergelijking gemaakt heeft, zal bezwaarlijk lang in twijfel kunnen ftaan, om Moses hier den voorrang voor alle anderen te geeven. Of de Hebreeuwen ook van de onfterflijkheid der ziel, van belooningen en ftraffen na dit leeven iets geweeten en geloofd hebben , is eene vraag , waarover in laater tijden hevige verL a fchil- ■  164 Historisch Bewijs fclnllen zijn ongereezen ; zonder mij in een uitgewijd onderzoek intehtaten , zal ik alleen dit aanmerken , dat 'er in de Oudfte Schriften der Hebreeuwen alleszins duidelijke fpooren van deeze Leer worden aangetroifen , dat dezelve hun derhalven niet eerst na de Babelfche gevangenisfe is bekend geworden, doch dat zij evenwel op verre na zo duidlijk niet gekend wierde , en in het geheele Godsdienstftelfel niet zo waare ingevlochten, als naderhand, toen Jezus deeze gewigtige en trootsvolle waarheid in het helderfte licht geplaatst heeft (o). Eene metaphijfifche fchei- ding (0) De tegenwoordige en vroeger Deïsten beweereu dat de Leer van de onfterftijkheid der ziel onder den dag van het Oude Teftament volftrekt onbekend zou geweest zi;n. Hunne eigenlijke meening is , dat deeze Leer eerst na h.'t ontflag uit de Babelfche gevangenisfe van de Kaldeeuwen ', Epjptiërs, en Per/iè'i s tot de Jooden overgebragt , en van de Farizeeuwen omhelsd zo^ zi'n , terwi;! de Sadduceeuwen het oude geloof der Ifraëllers zouden behouden, en de onrterflijkheid der ziel geloogchend heboen. Jammer is het , dat zommige verdienstlike mannen, anders braave voornanders van den Geöpenbaarden Godsdienst , den Deïsten hier den baj toekaatzen, en zo het ftelfel dier hoogmoedige Geeften onderfchraagen; onder anderen de vermaarde Clericus, en de Geleerde Bisfchop Warburton in zijn werk: Divine Legation of Mofes. Dé Heer Rosenmuller betoogt boven het tegendeel met bewijzen, die alleszins klemmen, en het verfchii ter eenenmaal beflech. ten.—  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 165 ding van Lighaam en Ziel was bij de Oude Hebreeuwen even zo weinig bekend, als bij andere natiën. Maar zij verbeeldden zich evenwel de dooden , als nog leevend, in hunne graven , en de zielen als fchaduwen of fchim- men, ten. — Het is mij volftrekt onbegrijplijk , hoe mannen van doorzicht en oordeelkunde de kennis eener Leer , die de voornaamde grondzuil van eönen redenlijken Godsdienst is , aan de Jooden betwisten kunnen , daar zij toch moeten-toeftaan , dat alle Oude Volken eene voortduurt van leeven na den ddod geloofd hebben. De Egyptiërs, de Perfiërs, de KaMeeuwen , de Indiaanen, de Grieken, de Romeinen, de Kelten, de Galliërs, de Duiffchers ei alle Noordfche Ëurbpeërs zijn in een denkbeeld geweest , dat de ziel der menfchen onfterflijk waare. Dit kan uit de Schriften der Oudheid duidlijk genoeg beweezen worden ; dit wordt ook van niemand in twijfel getrokken: En zat men dan zoo vermeetel, of misfchien fchrijf ik beter, zo grillig zijn', dat men de Hebt eeuwen , die verre boven alle andere Volken in het Godsdienftige verlicht waaren, onkundig wil doen zijn van een Leenluk , dat zo veel invloed op het algemeene menfehengeluk heeft , 't welk de Ilooglte , zo elders, ten minden zeker onder de Jooden, als zijn geliefdkoosd gunstvolk zogt te bevorderen. - 'Batten alle tegeofprnak hebben de bovengemelde Volken der Oudheid, die alleen den waaren God niet kenden, maar voor de altaars van een nietsbeduidend veelgodendom nederknielden, de leer van de Ouftetflijkhcid der ziel overgeërfd van de Zoonen van No ach, die, na Babels verijde'de toorenbouwing over den geheelen aardbodem verfpreid , dezelve onder hunne nakomelingen hebbe» voortgeplant. De .omzwervingen van Abraham, L 3 IsA'aK  166 Historisch Bewijs men , en als bezielde adems, die zich in onderaardfche oorden in eene plaatze van rust, en volkomen gelijkheid bevonden. De uitdrukkingen , welken van den vroegtijdigen dood van Henoch (Gen. 5:24.) gebruikt worden, fj>) geeven ons alle aanleiding om te Isaük en Jakob, de"verhooging van Josef in Egyp* te, de inwooning van het ITraëlieiisch Volk in dat rijk, en andere gebeurenisfen hebben vervolgens dit leerftuk onder de heidenfche Volken , die met deeze Ifraëllers maar eenige gsmeenfchap hadden , leevendig gehouden. — Zo is deeze leer door het eene Volk van het andere overgenomen. Hier kwam de kracht der gezonde reden bij , die hen van de waarheid deezer leer overtuigde, en in dezelve ten fterkften bevestigde. — De Geleerde B.Bosch, rustend Predikant van Diemen heeft de onfterflijkheid der ziel uit de Schriften van Moses betoogd op eene zo krachtige en bondige wijze, dat de fpottende monden der vrijgeeften merklijk gefnoerd, en de fpitze pijlen van eenen Warburton, en anderen , niet weinig verftompt zijn. Zie's Mans uitmuntende Leerredenen I. D. vijfde Leerrede. — De Vertaaler. f>1 Uit dit bovengefchreeven van den Heere Rosenmuller nopens Henoch is het blikbaar, dat Hij van meening' is , dat deeze geloofsheld der eerfte we.> reld niet leevend ten hemel gevaaren , maar even , gelijk alle menfchen, den natuurlijken dood, zoals hij door de zonde over alle Kindeis van Adam gekomen is, geftorven zv. — Dit is geene gedachte , die onzen Geleerden Schrijver alleen eigen is: veeien zo wel Oude als Iaater Bijbelkundigen gelooven dit; Aben £ sra, Mar-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 167 te denken, dat men toen reeds in het algemeen geloofde', dat de vroomen naden dood gelukkig waar-en , en dat zij in eenen beter ftaat de belooring van hunne Godsvrucht ontvangen zouden. God noemt zich de Marcus Marinus in Arca No*, Brightmannus ad Apoc. Oecolampadius ad Kom. 5 14. onder de Ouden, en Warburton, Niemeijer, WiChaelis, Hezrl, en anderen onder de nieuwen pleiten fterk voor deeze (telling'. — Deezen allen verdaan door Henochs wechneeming" eene wechneeming door. efnen zachten en zaligen dood. Eenigen houden het gezegde van Gen. 5:24. voor eenen zachten nagalm wegens iemand, die vroeg geftorven is, die hei getal déf jaarerï zijner vaderen en broederen niet bereikte: Ierwijl Kinders nog geen begrip van de andere wereld hebben, zegt men hun, „ Uw broeder is bij God , „ God heeft hem zo vroeg wechgenomen, om dat fiij hem lief had , dewijl Uw broeder zo deugdzaam ", was." De eerfte wereld was nog in zo eene kindschheid, men moest toen zo fpreeken' — Zie Herder , de Geest der Hebreeuwfche Poezij II. Sr. bl. 35- Her' der zelf denkt 'er echter geheel anders over. Maar hoe maaken deeze Geleerden dit gevoelen goed met de vergeleeken plaats van Heb. ii: 5 , daar met ronde woorden gefebreeyen, (laat, dat,, Henoch is », wechgenomen , op dat Hij den dood niet zien zou? , de" — ? dcor den dood verftaan zij hier den Geestlijken dood, of het zondenbederfvolgens Er ez. 2: 1. En zo ftevigen zij hunne gedachte met het gene roer, vindt in het Boek der wijsheid, 4:11, Hij word weck. gerukt, op dat de boosheid zijn verftand niet zou verSndèDe Heiland zou zelf de fpreekwijze van den dood' L 4 Het  I<58 Historisch Bewijs de God van Abraham, IsaSk, en Jakoe, toen deezen reeds voor lang geftorven waaren , ten bewijze , dat Hij zelfs na hunnen dood nog hun Weldoener bleef. Van de vroorae Aartsvaderen wordt gezeid, dat zij niet te zim in eenen diergelijken zin gebruiken. Jon. 8: Si. Zo iemand mijn woord bewaard zal h.bben , die zal den dood niet zien in eeuwigheid. - Deeze meenirg, dus opgehelderd, heeft zeker eenigen waarfchijn: maar als ik desniettemin de tegenövergeftelde gedachte met derzelve bewi,zen in .aanichouw neeme , en overweege, vind ik , voor mij , geene de minfte redenen , om van dezelve af land te doen. Immers, zo Hen o cm geftorven is, waarom zegt Moses dan niet eenvoudig, gelijk anders zijne fchri fmanier is, en Hij flierf ? _ Waarom fneed de Hoogfte hem dan , daar hij zo uit. blonk in waare Godsvrucht, in den bloei zijner da^en af, daar toch de Godzaligheid een lang leeven op aarde aan de vroomen beloofde , en zij de grijsheid op den weg der gerechtigheid vonden ? — Waarom gebruikt Paulus dan tb zijnen brief aan de Hebreeuwen iv. 5, daar Hij bij Henochs aftred van deze wereld ftJ ftaat , zulke bewoordingen, die geoefende verftanden , ik laat ftaan eenvoudige menfchen , fchier niet anders kunnen doen denken, dan dat Henoch Ieevend ten Hemel gevaaren is ? — Waarom fchrijft hij met zo veel nadruk , en hij werd niet gevonden, even gelijk wij 2 Kok. 2: ij , van Elias ieezen, zij vonden hem niet? — Waarom fpreekt Paulus, die wel wist, dat het oude en toen nog heerfchende algemeenc Volksgeloof Henoch naar ziel en ligchaam zonder dood en opftanding' in den Hemel der Heerlijkheid plaatfte , dit onder de bekeerde Jooden zo heerfchend gevoelen dan niet lïjn- regt  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 169 zij tot hunne Vaderen verzameld zijn geworden , fchoon zij ve:re van hun begraaven .verden. De Hebreeuwen geloofden dierhalve , gelijk alle Volken der aarde , zelfs dezulken, welken wi] Wilden noemen, dat 'er eene regt tegen? Waarom zegt Hij niet iu duidelijke u'tdrukkingen, dat Henoch geftorven is? Waarom brengt Hij zijne d waaiende Hebreeuwen niet tot andere, tot beter gedachten ?Deeze vraagen , geloof :k, zijn bezwaarlijk optelosfen: Ik altoos z e geene mooglijkheid , om dezelven te beandwoorden, en blijf even daarom bij de gemeene opvatting, dat deeze Godverloofde Aartsvader leevend van God ifl den Hemel der Gelukzaligheid opgenomen zij. — Zo aanftonds heb ik eene uitdrukking gebezigd, waar van ik verpligt ben rekenfchap te geeven: naamlijk, ik heb aangemerkt , dat de Jooden voor en in den tijd van Paulus in het algemeen geloofden, „ dat He„ noch niet geftorven, maar leevend ten Hemel gevaaren waare," — Waar uit is dit blijkbaar? — Uit ten Kaldeeuwfchen Uitbreider , bij welken wij dus leezen ; „ En hij was niet meer, want de Heer had hem „ niet laaten fterven , Hij is opgenomen en ten Hemel „„ gevaaren door het woord des Heeren," — Uit d« Samaritaanfche Overzetting': „ En zijne Engelen heb„ ben hem opgenomen." — Uit het Bo,k der Wijsheid IV. 10. „ Lecvende onder de zondaarén werd Iiij wech„ genomen." — Uit Jezus Sirach XL1V, 17." Hij „ werd wechgenomen , om te zijn den gedachten een exempel der boetveerdigheid." — Dezelfde J. Sirach zegt in XLIX: 76. nog uitdrukHjker: „ zbdaanig is 'er ,, geen gefchaapen geweest op aarde, hoedaanig Henoch, want Hij is opgenomen van de aarde." — En uit Josefüs «y^Éfg/jrê srjs5 reSuiv, „ Hij is verhuisd L 5  *7° Historisch Bewijs eene verzameling der afgeftorven in het rijk der zielen waare: (q) Daar zij zeker overtuigd na God." — En hier mede ftemt over een de Je, Scheöl, de vergader- plaats  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 171 tuigd waaren , dat Abraham en hunne vroome vaders vrienden van God waaren geplaats der vaderen, of, gelijk Job het noemt, HoofdfU XXX: 23 , het huis der zamenkomst aller leerenden. Op veelvu'dige p aatzen wordt 'er in de Schriften van het Oude Testament van dit Scheöl gewag gemaakt» zie onder anderen Gen. 37: 35, Job 17: 13, en 21: 13 , Psalm 30: 4 en 49: 16; in werke plaatzen het van onze Overzetters vertaald is door graf, maar eigenlijk niets anders te kennen geeft , dan den flaat der ontbinding', den ftaat der afgefcheiJen Geesten, waarin de Ziel, van het geftorven ligchaam afgezonderd , dat haar verlooren deel begeert weder te hebben, en verlangt, met het zelve weder verè'enigd te worden. Men toeize deeze opgegeeven betekenis maar eens aan de'eerstgenoemde plaatze van Gen. XXXVII: 35. ik zal rouw bedrijvende, zegt Jakob, tot mijnen Zoon in het grnf r.ederdaakn. Zo leezen wij in onze Overzetting. Hoe kunnen wij hiar aan een eigenlijk graf denken ? Wat meer Is, hoe kun. nen we hier aan het graf van Josef denken?— waar was Josef begrsiven ? Hij had zeker geen graf: Hij was volgens Jakobs meening van een wiid dier verfcheurd ,• evenwel Jakob wil tot hom in 't Scheöl nederdaalen : wat is dan dit Scheöl? niets anders, dan het Zielenrijk , de ftaat der afgefcheiden Geesten. Jacob wil dierhalven , miins dunkens , in de genoemde plaatze van Gen. XXXVII: 35, volgens onze manier van fpreeken, zeggen: ,, Ik zal van droefheid mijnen Zoon „ fpoedig navolgen!" En nog klaarër is deeze betekenis blijkbaar in de genoemde plaatzen van Pf. XXX: 4. en XL1X: 16 In de eerfte lee?en'wij volgens orze Nederlandi'che Overrettirg: HEER! Gij hebt mijne Ziel ■uit het graf opgevoerd, Gij hebt mij bij het keven behouder.. Hoe kan hier het denkbeeld van een eigenlijk graf ter fneede komen ? zal de Ziel ooit in het graf neder- dta-  172 Historisch Bewijs geweest, konden zij niet gelooven, dat die God, die zijne verëérers hier bemind , en met daalen? Het Scheöl is hier ook niets anders, dan het Zielenrijk : dit is zichtbaar genoeg uit het ganfche verband. In verfcheiden van de hier ter toets ge- bragte plaatzen hebben Zummige Nederlandfche overzettingen van vroeger tijden het beter getroffen , dan onze nieuwen; zo ook hier: in den Bijbel, gedrukt bij Jakob van Liesveld , die om het drukken en uirgeeven van denzelven 1545 onthoofd is , lees ik ter deeze plaatze; HERE , ghi hebt mijne fieté wt der hellen geleijt, Ghi hebt mi levende behouden. En in de kanttekening, op het woord hel gemaakt, (laat: hier ijl openbaer, dat die helle in de fchriften beteekent dicmael den ftaedt des doodcs. — En in de tweede plaatze leezen wij, God zal mijne Ziel van het geweld des graf verlozfen, want Hij zal mij opneemen. Ligt nu de afgefcheiden Ziel in het graf, of oefent dit alleen geweld over het doode Ligchaam? het Iaattle iswaar: wat betekenen dan de woorden, Godzalmijn Ziel van *i geweld ütesScHEÖLs verlosfen ? behoudt hier de letterlijke vertaaling onzer Overzetters , en welken zin zult Gij in dit geheele vers vinden? — Het woord Schröl is niets anders dan het Doödenrijk, de vergaderplaats der afgefcheiden Zielen : hecht deeze betekenis aan het grondwoord, en dan behoeft ge na denzin van 's Dichters gezegde niet te vraagen; en dan ook zult Gij vei ftaan, wat het is, te komen tot het gcflacht zijner vaderen , welkj fpreekwijze wij in het 20 vers vinden. Men leeze verders deezen geheelen Pfalm, en de zamenhang zal aan onze gedachten geen klein licht bijzetten. Men denke echter niet , dat ik nergens in 't geheele Oude Teftament het woord W door graf vertaaien wil. — Neen : 'er komen ook verfcheiden plaatzen voor, daar het met recht door onze Overzetters zover-  Foor de waarheid van den KristlijkenGodsdienst. 173 met zijne vertrooftingen tot aan den rand van hun graf begunftigd had, hen in het graf verduitsen.: is ; gelijk Pf. 141: 7 , onze beenderen zijn verflrooid aan den mond des grafs. Zo ook Spr. 13; 16, Job 17: 14, Jes. 5: 14, enz. , Op andere plaatzen der heilige Schrift vinden wij dit Scheel vertaald door Hel, onder anderen Ps. XVI: 10,' en Jes. XIV. 9. — In de eerfte plaatze leezen wij volgens onze Nederlandfche Overzetting: Gij zult mijne Ziel in de Hel niet ver laat en, Gij zult niet toelaaten, dat uwe Heilige de verderving zie. Hier is gewislijk de zin der woorden geene andere, dan even deeze: de Messias wordt hier fpreekend ingevoerd^ en wil in dit vers zeggen. ., Hemelfche Vader! Gij „ zult mijne Ziel niet verlaaten in den ftaat der ontbinding' , welken ik als Borg mijner Uitverkooren, ,', belaaden met den vloek der Wet, heb moeten on- , dergaan. Daar de fchuld geheellijk uitgewischt, '„ en alle gedachtenis des toorns uitgedelgd is , zult „ Gij mij gewislijk vergunnen, dat ik binnen kort als „ Overwinnaar uit dien ftaat der affcheiding' verlost „ worde. Gij zult mij tevens ook toeftaan, dat mijn ,', Ligchaam, 't welk in het graf aan de aarde ter ver, rotting is overgegeeven, niet verteere, of verderve; „ Gij zult mij dus vergunnen ,. dat deeze beiden , en ,, Ziel, en Ligchaam, weêr op het naauwst met elkaé'r „ moogen verè'enigd , en in verè'eniginge verheerlijkt „worden." - In de andere plaatze, Jes. XIV: 9, leezen wij , de Hel van onder was beroerd om uwen wil, om U te gemoet te gaan als gij kwamt , zij wekt «m uwen wil de dooden op, alle bokken der aarde, zij j>et alle Koningen der Heidenen van hunne troonen op~ jlaan , die allen zullen andwoorden en tot U zeggen, Gij zijt ook krank geworden, gelijk wij, Gij zijt ons gelijk  J74 Historisch Bewijs graf verhaten zou, zij geloofden, dat God de zielen der rechtvaardigen niet altijd in het lijk geworden. De Geleerde Herder in zijn Werk, de Geest der Hebr. Poëzije II ft. bl. 14, vertaalt deeze aangehaalde plaatze dus : 3» Het doodenrijk hier onder raakte uit vreeze voor u in beweeging', „ Het ging u te gemoet, als gij aankwamt: „ Het deed de fchimmen oprijzen , en alle helden der aarde; „ De Koningen der Voiken, allen ftonden van hunne troonen op, ,, Verwelkomden allen u, en fpraken: „ Ook Gij zijt fchaduw geworden, gelijk als wij, „ Gij zijt ons gelijk gemaakt." Deeze vertaaling behaagt mij, en ik maak ze de mijne. Het woord doden begunftigd hebbe. Om te ' doen zien , dat d t geene te ftout gewaagde g;sfng, maar eene gegronde (telling is, zal ik mij misfchien kunnen bero^n (p des Zaligmaakers belofte, aan den met Hem gekru ften Moordt naar gedaan, heden zult Gij met mij in het Paradijs zijn ; maar wii[ men'er mooglijk op u tzonderen zou, dat hier da H-nel bedoeld werd, wil ik mij vooral liever bepialen bij de gelijkenis van den vroomea Lazarus en de.i weliunigen Rijküart, welke de Zaligmaaker Luk. XVI. 19-31. voorftdt. 'Er wordt in 't 23 vs. gezeid , dat de Rijkert zijne oogen ophief in de Hel: ('"■? — &ht is hetzelfde als het Hebreeuwfche ln welke Hel ? in de eeuwige plaatze der verdoemden ? neen : zeker niet! dan immers zou het bijgevoegde, zijnde in de pijn ten eenenmaal overbodig weezen : maar in de Hel, dat is, de algemeene v-rblijfplaatze der afgeftorven zielen , en wel bijzonderlijk in dat deel der Hel, daar pijn gevoeld werdt. en dus niet in dat deel, 't welk menden naam van het Paradijs gaf. — Voeg'er vooral dit bij, dat als de Rijke man zijne oogen ophief in de Hel, dat is , op het oogenblik van zijne aankomst in de vergadering' der dooden, h:j Lazarus, die volgens het verhaal eerè'r geftorven was, van verre zag in Abrahams fchoot: dierhalve moet toch Abraham en Lazarus ook in de Hel geweest zijn. Ja! zo niet Abraham en Lazarus met den RijkSart in eene en dezelfde algemeene vergaderplaats der afgefcheideu zielen geweest" waaren , hoe zou dan dar gefprek tusfchen den eerften en laatilen hebben kunnen plaats grijpen? 'tZou toch,  176 Historisch Bewijs in deeze gedachte werden zij naderhand bevestigd door de wechneeming' van Elias, en toch, met eerbied gezeid , mijns danken*, wel eene zeer onë'gcnaartige en onnatuurl'jke gelijkenis zijn , in welke iemand, die in den Hemel, de eeuwitre p'aatze der verheerlijkten, is, wordt ingevoerd als fpreekende met iemand, die in de eeuwige afgronden der verdoemenisfe ligt. Of zo de Rijke man zo fterk kon roepan, dat het in den Hemel gehoord wierd , dan ook kon zijn gekerm en zijne ftem wel op de aarde gehoord wjrden , en dan waare het voor hem niet noodig geweest, dat Lazarus de boodfehap van zijne ellende aan zijne Broederen bragt , of dat 'er iemand tot dat einde uit de doo- den vpflond. De fpeebwijze, uit de datden op/taan, '*fan* h '«P3». welke wij hier vinden, en zo gebruiklijk in 't N ouwe Teftament is , betekent , mijns dunkens, oorfpronglijk ook niets anders , dan uit het doodenrijk op ft aan , uitgaan , opklimmen. Ten overvloede kan ik hier nu nog bijvoegen, dat 'er in de Open aaring1 van Johannes gefproken wordt van de Hel, niet als van de plaa'ze der verdoemlen in 'tbezonder, maar als van de verb.iifplaatze aller Zelen zonder onderfche.d : Hoofdft. I: 18 zegt daar de verreezen Heiland: Ik ben dood gewceft , en ziet, ik ben leevend in alie eeuwigheid. En ik heb de Sleutels der hel en des doods. Zo de Hel hier de phats der verdoemden waare , zou 'er zeker ook bii gezeid zijn , dat Jesus insgelijks de Sleutels des Hemels had. Zo wordt ook Ho'fdfl. VI: 8 de Hel als de metgezellin van den dood aangemerkt , welke raagt gekreegen had niet, om te verdoemen , of te pijnigen , maar om 't vierde deel der aarde te dooden met het zwaard , met den honger , met den dood, en door de wilde beesten  foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 177 en eindelijk vormden zij hier uit het denkbeeld van een Paradijs van eene wooning ten der aarde. Eindelijk beroep ik mij op het XX. Hoofdft. 13, 14, waar gezeid wordt, dat niet alleen de dood, maar ook de Hel haare dooden opgaf, en dat da dood en de hel geworpen wierden in de poel des vuurs; door welken vuurpoel, die wel duidlijk van de Hel onderfcheiden wordt, wij zekerlijk de plaats der verdoemden verftaan moeten , welke anders in dit boek de afgrond, maar nergens de hel genoemd wordt. ——— Hoe uitwijdlg ik dit ftuk ook behandele , kan ik 'er echter niet van tusfchen , om 'er nog deeze nadruklijke plaats bij te voegen, waar in Paulus van een oord onder de aarde fpreekt, Filip. II: 10. daar hij fchrijft, „ dat in „ den naam van Jesus," d. i. ter eer van Jesus, of ter belijdenisf van Jesus Godsdienst, (over de betekenis van't woord mot»* zie men na de uitmuntende dijfet. laïio Philologico-Theolog. de Ftrm. Bapt. van mijnen hooggefchatten vriend den gel. J. Heringa Ez.) „ Zich „ alle knieën zouden buigen, der genen, die in den He„ mei, en die op de aarde, en die onder de aarde wsa,, ren." De ««r*^»»"'> de genen, die onder de aardt zijn , zijn hier buiten twijfel de afgefcheiden geesten, die zich in het fcheol of hades bevinden, 't welk hier als de rustplaats , of laatfte herberg der gelukkige en ongelukkige menfchen , die na hun eeuwig huis reizen, kan aangemerkt worden, en dierhalve moeten wij hier door de armfetda , de genen , die in den Hemel zijn, xixzt verftaan de zalige menfebengeesten, maar de Engelen, gelijk door de sriyiio», de genen die op de aarde zijn, de menfchen, die op den aardbodem leeven. Volgens deeze gemaa-.te aanmerkingen moet ook het ncderdaalen ter hel begreepen worden , ivair vin in onze Aposcolifche Gelooisbelijdenisfe gefproksn wcr^r. M D«  •178 Historisch Bewijs ning der vaderen, van een eeuwigen maaltijd in den fchoot van Abraham (*) AI- De fpreekwijze verzameld te werden tot zijne Faderen, wil dierhalven meer zeggen, dan een bijzetten in de Familiegraven, gelijk men 'er in den eerften opflag deeze beduidenis aan hechten zou; deeze betekenis ook kan buiten dien hier geen' fteek houden, wijl de fpreekwijze meenigmaal gebezigd wordt van zulken , wier grafftêeden verre lagen van die hunner Vaderen. —— En zo is 'er volgens het boven beredende nopens het Scheöl der Hebreeuwen niets anders overig, dan deeze verzameling tot de Vaderen te verftaan van eene vergadering der Vaderen in het rijk der Zielen. — De Vertaaler. (*) J. G. Herder, de Geest der Hebreeuwfche Poezije. L D. bl. 208. en II. ft. bl. 38. De Hebreeuwen fchilderden de Hemelfche Gelukzaligheid doorgaans af onder het zinprenc van een' Maaltijd, waaraan de zalige Abraham , hun Stamvader als de hoogstbegunftigde des Heeren, de eerfte plaats bekleedde, en zij die in den Hemel des heils de grootfte Zaligheid genooten, werden afgebeeld, als aan dien eeuwigen Feestmaaltijd aanliggende in den fchoot van Abraham. —• Ter opheldering' diene dit weinige nog: zo wel onder de Jooden , als onder andere Volken, had men de gewoonte, dat men aan de Maaltijden op bedden jag; die nu nevens en naast eenen anderen aan den Maaltijd aanlag, werd gezeid in zijnen fchoot te liggen. — Men vergelijke hier mede Joh. 13: 23 , daar wij leezen, „ dat een van 's Heilands Leerlingen, die met Hem aan denPaaschdisch waaren, in zijnen fchoot „ aanzat." — Zie De Christen: V D. bl. 284. en VII. bl. 76. De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 179 Alfchoon nu de Ifraëllers in de leer der toekomftige belooningen en ftralfen eens niet veel meer verlicht waaren geweest , dan de overige Volken van den aardbodem, blijft het echter altijd eene volzekere en uitgemaakte zaak , dat men hun ter opzicht der overige leerlhikken, die tot den zuiveren natuurlijken Godsdienst behooren, eenen hooger graad van verlichting toeftaan moete, en dat zij eene Godsdienstkennis hadden , die men bij geen ëéh eenig Volk der Oudheid zo zuiver ontdekken zal. Dit leert de geheele gefchiedenis onwederfpreeklijk. Nu is de vraag : waaraan hadden zij deeze beter kennis te danken? aan de Wijsbegeerte ? maar zij hadden geene Wijsgeeren onder hun Volk. De Deïsten zeiven fchilderen hen veeleer af als ïuuwften onder alle oude Volken; (V) B 0- LING- (r) De Deïsten fchilderen hier zeker wat te fterk, wanneer zij de Jooden afmaaien als de ruuwften onder alle oude Volken. — Zij waaren wel is waar min befchaafde Voiken dan de zeer vernuftige Grieken , echter waaren ze niet eene geheel onbefchaafde en onvernuftige natie. Zij bezaten eene leevendige en fterke verbeeldingskragt, zij waaren vol van vuur en moed: men kentze als een hard, geflreng, ernsthaftig en dapper volk, gewend aan den arbejd, oorlog , wapenhandel, enz. — Zie den Geleerden Swaving, Proeve van nart* merkingtn over het regt en onregt gebruik der H, Schrift: M 2 zesde  iFo Historisch Bewijs lingeroke en Hu me noemen hen een onweetand en dom Volk: deeze befchuldiging is wel valsch; doch geern willen wij toegeeven , dat andere Volken hen ten aanzien der Geleerdheid cn bedreevenheid in kunften en weetenfchappen verre overtroffen hebben, want dit is de waarheid Qs). Destemeeris het zesde fuikje ; en de beoordeeling van dit Gefchrift in de N. A. Vad. Letteröef. II D. bl. 393. — De Vertaaler. (s) De Geleerdheid der Jooden was in het algemeen van weinig aanbelang. — 'Er werden nergens onder hen eenige Schooien of Oefenplaatzen gevonden , daar bekwaame Meesters de Jeugd OHderweezen in de beginfelen der noodige Weetenfchappen , die den mensch tot een nuttig Lid der Maatfchappijè' vormen kunnen: de Schooien der Profeeten waaren alleen opgerigt, om het volk onderwijs te geeven in de gronden van den Godsdienst: — De Ouders leerden flechts hunnen kinderen zo veel, dat zij leezen konden ; dit gefchiedde op den Sabbath , en op andere vierdagen. Het fchrijven was eenen langen tijd onder hen verre van algemeen te zijn. Over 't geheel genomen hadden de Jooden geene achting voor nutte Kunsten en Weetenfchappen, gelijk de Egijptiers en Grieken. — Een weinig fijfferen verftonden zij , maar wat de Zeevaart , Starkunde, en diergelijke Weetenfchappen betreft , hierin waaren zij ten eenemaal onbedreeven ; zij konden zelfs door berekeningen de nieuwe Maan niet vinden: — Die 't eerst de nieuwe Maan zag , liep met allen fpced tot den grooten Raad , om 'er kennis van te geeven. Van Zon- of Maanverduisteringen hadden ze geheel geene kennis: buiten twijfel zullen ze dezelven voor tekens van  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 18 ï het onze verwondering' waardig, dat juist deeze onkundige Ifraëlieten, en duizenden van jaaren lang zij alleen , den eenigen waaren God zonder veelgoderijë erkend en vereerd hebben , ten minften , dat zij volgends de grondftellingcn van hunnen Godsdienst verpligt zijn geweest , Hem alleen te dienen. De groote vraag is dierhalven, van waar het gekomen is, dat zij in dit ftuk allen anderen, ten deele zelfs in weetenfchappen en in de wijsgeerte bedreeven , volken zo zeer de loef hebben afgeftooken ? Onze Deïstifche Wijsgeeren verzekeren , dat men zonder eene bezondere fterkre in de Wijsgeerte op de Leer der Eenheid van God onmooglijk vallen kon ; En van de Hemelfche gramfchap, tegen hen ontftoken , aangezien hebben, even gelijk bij ons het laagdenkendGemeen het een of ander ongewoon luchtverfchijnfel als een' voorboode van naderende volksrampen aanmerkt. — Vruchtloos zogt men bij hen hooge Schooien , ter voortplanting' van nuttige WeeteKfchappen gefticht: t is zo, 'er waaren flechts eenigen , die voor de Weetenfchappen hoogachting hadden , dezelven beoefenden , en in geleerdheid uitmuntten; Salomo onder anderen was een bij uitftek geleerde Oosterling, een groot Natuurkenner, een welfpreekend Redenaar, een verheven Dichter : maar wat zegt deeze enkelde uitzondering , dit eenig voorbeeld? — Men zie over den ftaat der Geleerdheid onder de Jooden Millot Algcm. Ge- Jghiedenis I D. bl. 144.. De Vertaaler. M 3  1%z Historisch Bewijs En hier hebben wij een Volk, 't welk zonder alle wijsgeerte riaaropgevallen is. De Pro feeten en Leeraars der Hebreeuwen moeften het best weeten, van waar zij deeze voortref- lijke O') 't Gene onze Wijsgeerige Deïsten verzekeren, dat men zonder eene bezondere fhjrkre in de Wijsgeerte op de leer van Gods éénheid onmooeliik vallen kan, is alleszins ten voordeele van den geopenbaarden Godsdienst. Maar het zijn de Deïsten, dia dit verzeker ren. En dus mooge men billijk vraagen , fteunt deeze verzekering wel op goede gronden? zo ja, dan vonden we hier zeker iets, 't welk het aanweezen eener God. Jjke openbaanng onder het onw.jsgeerig Volk der looden buiten alle tegenbedenking aantoont. In de daad wij gelooven ook met den Heere K. Meiers , (zie hier voor bl. 860 dat 'er in den geheelen wijden kring der wijsgeerte naauwlijks een begrip of ftelling gevonden wordt, op welke het menschlijk vernuft zo fpade gevallen ,s, welke zo veel kennis van andere diCn verönderltelt, en welke met zo veel recht de S van een doorkneed en rijp geworden verftand genoemd kan worden, als de leer, dat één hoogstverftandig Weezen alle dingen gefchaapen heeft, en regeert Wanneer wij de reden raadpleegen, daa leerc ons dezelve zekerlijk, dat 'er eene eerfte oorzaak is, m ar met volledig, dat die oorzaak in één te zoeken is Ü Het « toch geen afdoend bewijs, dat 'er niet twee on- voïrf' '-^ onêindiSen> :? ge- fiin'/P? - bre"Sen ka": wanc' SeIi* ik «1de, 'er noodS v7Sle bouwm*este" en beftuurers van 'c heelal „n° t-i 6 ho°Sscmag»g > en Alwijs is, is ge. ^eze„~i: '°mJt.bii' dat God een noodzaaklijk srrjï.i eene meerderheid £ ^--"n'dufi^Todrn'zlS-6 n°°dhet denkbë;^ T" ^ de °Ude Geldwijzen op ^ mSar één Hoogatmagtig büjklijkTenol/ ƒ gr°nden ft6Unde' is het ba"- te on dfeeve7^;;aW1],..d! ISraè'"erS h de heid aa„« . ' Z1' deeze le« van Gods éénheid aan ee„e „00ger verlic„ting, £e ^ £J Men neerne hier nii n„s bij in aaninerki daar deeze leer van Gods éénheid een %m 1' ingenomen leertak bij de Jooden waare , doch dure ™ gen bi, de Heidenen „jet, dan bij eenige weinig n ^" de fchranderften plaats greep, en daar dezelve de Lnd. flag van allen redenlijken Godsdienst , en het b!Z£ van alle Waare wijsheid is, de Godsdienstgefr tenf^ Jooden dus ongelijk veel voortreflijker en uhneZLT •T wet, i:\trtHeidenen- - *■ ~;  Foor de waarheid ydn den Kristlijken Godsdienst, x 8£ „ gene het menschdom langzaam, of geheel „ niet zou gemerkt hebben, of waarin het „ werklijk dwaalde." Zoude deeze Openbaaringniet mooglijk? niet met de Wijsheid en Goedheid van God overëenkomftig zijn? Wij zullen thands nog niets beflisfen, Het andwoord zal door de volgende overweegingen merklijk gemaklijker worden. Wij gaan dus over tot het Bewijs van, onze derde ftellüig. M 5 DER-:  I8<5 Historisch Bewijs ^ DERDE STELLING. De Godsdienst der. Hebreeuwen was slechts eene voorbereiding van eene volkomeneren. beter, en er worden in hun- ne gewijde Schriften voorspellingen gevonden, waar' *oor zij oi> eenen volmaakter Godsdienst hoopen konden, en de Stichter van den zelven genoegzaam gekenmerkt wordt. HET B E W IJ S. Aïfchoon de Godsdienst der Oude Hebreeuwen eenen onderfcheiden voorrang boven de Godsdienften van alle andere Volken der wereld heeft, was hij evenwel ook nog zeer onvolkomen, en kon nog niet voor den besten gehouden worden. Hoe klaar en duidlijk ook in hunne Schriften van den eenigen waaren God, van zijne aanbidlijke Eigenfchappen , en van Zijne allesbeiiuurende Voorzienigheid gefproken wordt, is echter deeze leer voor 't grootfte gedeelte zeer zinlijk voor-  Voor de waarheid van den KristïijkenGodsdienst. 187 voorgefteld. Men vindt hier aan God, e e menschlijke gedaante, Lidmaaten, hartstogten , en handlingen toegefchreeven. Hij heeft zijnen troon in den Hemel, en ziet van daar neder op de menfchen der aarde. Hij wordt teornig; Hij krijgt berouw; Hij is jaloers; Hij befpot en belagcht den wederfpannigen , enz O)- Van net leeven lia den dood wordt en duifter, en fpaarzaam gefproken. Ook de zedeleer der Hebreeuwen is nog zeer zinlijk en gebrekkig. De drangredenen ter beoefening' van waare deugd zijn grootendeels van aardfche voordeden ontleend. Den vroomen worden tijdlijke belooningen beloofd , en den Godloozen tijdlijke ftraffen bedreigd. Zeer zeldzaam i en dan nog op eene ingewikkelde wijze worden de verëerers van God door belooningen van het geweeten , en van de onzichtbaare wereld opgewakkerd. Maar dit ondcrrigt was alleszins overëenkomftig met de vatbaarheden en behoeften van de toenmastlige wereld, en inzonderheid van de Is- (ö) Zie over deeze en diergelijke anthropopath. fpreekwijzcn , die van God in den B:jbel gebezigd worden het Unterricht von den Bihlifchen Tropen und Figuren , durch Frid. Wilh. MascHO. Malle 1773. § 6. —— De Vertaaler.  '88 Historisch Bewijs Ifraëlitifche natie ; indien hetzelve volkomener waare geweest, zou het toen geen vrucht of voordeel gehad hebben. 'tGene den Jongeling nuttig e„ noodig iSj kan aan nog niet worden toegediend, wijl het de vennoogens zijner bevatting te bovengaat: zo was het gelegen met het Godsdienftig onderrigt, \ weik den ifraëiieten gegeeven werd. God fchikte zich naar hunne zwakheden en geringe vatbaarheden, gelijk zich een verftandig en goedhartig vader naar de zwakheden zijner onmondige kinderen fchikt. ■Uit is het gene Paulus bedoelt, als Hij van dit Godsdienftig onderrigt des Ouden Teftaments fpreekt Gal. 3: H. Hoofdjl. 4; *-j en 9. Kou. 1: 2. Maar van tijd tot tijd moest het Kind, en de Jongeling een man worden ; op den grond van deezen onvolkomen Godsdienst moest een volkomener gebouwd worden, een Godsdienst, die faet Hechts voor dit volk alleen, maar voor alle volken van den aardbodem nuttig en dienftig zijn zou. Het verdient grootlijks onze opmerking , dat 'er van tijd tot tijd mannen onder de Hebreeuwen zijn opgeftaan, die dit duidlijk en bepaaldlijk voorfpeld hebben. Men vindt in hunne heilige Schriften VQörfjellingen van deeze mannen ten aanzien  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 183 zien van eene nog aanftaande grooter verplichting' in den Godsdienst, en ten aanzien van den Godlijken Stichter van denzelven ; en het is der moeite waardig, dat wij eenigé oogenblikken bij dit gewigtig ftuk ftil ftaan. „ Voorfpellingen zijn duidlijke , naauw,, keurige, zekere en waarachtige bekendmaa', kingen of voorverhaalen van toekomftige „ toevallige zaaken." (*) Zii moeten van voorgevoelen , en van donkere, onbepaalde, dubbelzinnige Orakelfpreuken wel onderfcheiden worden. Sterke en leevendige voorgevoelen van afweezige, of zulke dingen , welken tot hunne ophanden zijnde gebeuring eene volkomen rijpheid hebben ; voorzeggingen van zulke voorvallen , die naar zekere, vastgeftelde, onveünderlijke wetten der natuur gebeuren, en op den eenen zo wel als op den anderen tijd volgen moeten (tj; gis- m Dit denkbeeld wordt uitvoeriglijk ontwikkeld door den Keere D. Lr s s, in zijn werk über die Religiën ater Theil. Seite 473 und f. f. (men vergelijke Witz. M/fcell. Sacr. lib. I. de Prophetis & Propketia; De Christen, d. IV. bl. 8+ en Hamel sv. de Bijb. terd. I. bl. 184. De Vert.) (O Gelijk de voorzeggingen van eene Zon of Maan. „erduistering', de verfchijning' van eene Komeet, enz. die eeuwen te vooren gefcbieden kunnen, om dat de- zei-  *9° Historisch Bewijs gisfingen en raadfelachtige uitfpraaken, die op meer dan eene wijze kunnen uitgeleid worden, zijn geene voorfpellingen. Maar > wanneer toekomftige gevallige gebeurenisfen, die door den vrijen wil der menfchen befchikt worden, veele eeuwen te vooren aangekondigd worden, en wel op eenen tijd, wanneer'er geene de geringff e waarfchijnlijkheid voor de vervulling' van het voorfpelde plaats heeft Veeleer het tegendeel waarfchijnlijk is wanneer nog daarteboven groote en gewigtige veranderingen tevens voorfpeld worden, op welken geen mensch vallen kan, zijn dit gewislijk eigenlijke en waare voorfpellingen die van niemand kunnen oorfpronglijk zijn' dan van God , die alleen diergelijke toevallige gebeurenisfen vooruitweeten kan. (d) Een zeiven volgens de bepaalde wetten der Natuur bere* kend worden. De Vertaaler. Zeker kan alleen de hoogfte Godheid, die Al weetend is, zulke toekomftige toevallige zaaken vooruitzien , en bekendmaaken : toekomende gebeurenisfen toch krijgen haaren oorfprong uit eene verè'eniging' van oorzaaken , maar deeze verëeniging van oorzaaken is voor het eindig menfchenverftand volftrekt onnafpoorlijk; dezelve hangt alleen van den vrijen wil des Alwijzeri af, en niemand der Menfchen heeft van vooren kennis van dien Godswil. De Keidenen zelfs hebben dit be greepen; bekend is het gezegd» van Cicero. Prudent f*.  Foor de waarheid van den KristlijkenGodsdienst. 191 Een verftandig man kan uit den zamenhang van zekere werkingen met haare natuurlijke oorzaaken, uit eene langduurige ondervinding' , en door vergelijking' van gelijke oorzaaken met haare werkingen vooruit weeten, wat binnen korten tijd gebeuren zal. (O maar dit is nog geen voorfpellen. Hoe het ook met de Orakelen der heidenen mooge gefteld zijn geweest, hunne uitfpraaken waaren toch geene eigenlijke voorfpellingen ; en zij verdienen deezen naam even zo weinig, als dubbelzinnige waarzeggerijen der handkijkers , welken maar zeer zelden bij geval aan futuri temporis exitum caliginofa volte premit Deus, Hesiodus zegt, Onder de Bewoor.ers der aarde wordt geen Profeet g«« vonden, Hen de wil van den Hoogften God bekend is. De Vertaaler. (e ) Zo kan een Staatsman uit zekere voorvallen of omftandigheden iets toekoinftigs, als het gevolg van dezelven met grond vermoeden , en vooruitzeggen. En zo zal het waarfchijnlijk ook geweest zijn met de waarzeggerije 1 Sam. 28: 7, en 't vervolg, die de Endorfche Toveres, uit aanmerking van reeds gebeurde voorvallen , en van de gefteldheid der omftandigheden van dien tijd, misfchien zeer gemaklijk doen kon. De Vertaaler.  XQ2 Historisch Bewijs aan de uitkomst beandwoorden, fehoon zij zaaken betreffen, die Hechts na eenige dagen en weeken gebeuren zullen (f). Maar wanneer in een boek., 't welk ontegenipreeklijk, verre over de tweeduizend jaaren oud is, bij voorbeeld van Ismaë l , nog eer hij gebooren was, gemeld wordt, dat zijne na- ko- Cf) Alles, wat van de Orakelen of Godfpraaken der Heidenen verhaald wordt, komt enkel op bedriegerij der Priesteren uit. — Alles toont duidlijk aan, dat zij, in haaren aart befchouwd, niets meer om het lijf hadden, dan de waarzeggingen van onze goedgelukzeggers. Ter ontdekking' van derzelver bedrog en valschheid moge men aanmerken; — Dat de meeste voorfpellingen van deeze Orakelen zijn verlooren geraakt, en denklijk met opzet van de Heidenfche Schrijvers verzweegen worden, wijl zij alleen de zodaanigen hebben willen te boek flaan , en der nakomelingfchap overleveren, die eenigen fchijn van echtheid hadden. — Dat onder deeze overgebleeven voorfpellingen geene ééne gevonden .wordt, die iets toekomftigs, dat geheel toevallig, dat van aanbelang, en dat nog verre af was, betrof; zij openbaarden doorgaans gebeurenisfen , die of uit aatuurlljke oorzaaken, welken reeds bekend waaren, konden worden opgemaakt , of van weinig aangelegenheid en beuzelachtig gering waaren , of binnen korten tijd voorvallen zouden. Dat zij elkander tegenfpraken, gelijk het Orakel te Delfos, te Klaros, en te Dodon op ééne en dezelfde vraag een volftrekt ftrijdig andwoord gaf. — En eindelijk, 't welk het bedrog insgelijks ten klaarften aan den dag brengt, dat zij fteeds dubbelzinnige andwoorden gaven, die, op ondèrfcheiden en Hemels-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 193 komelingen ongewoon talrijk zijn zouden , (Gen- ai: 13, 18.) dat hij (even zo wel, als zijne nakomelingen) een woudezel van een melsbreed verfchillende wijzen konden worden uitgeleid: het bekende _ Ibis, redibis, nunqitam, erts captivus. gelijk ook het andwoord aan Pyrrhus Ajo te, JEacida, Romanos vincere ppjfe. bevestigt dit. En zo dubbelzinnig en duister waaren alle uitfpraaken, zo dat de vraagers, gelijk Mo mus bij Lucianus tot Apollo , die te Delpos geraadpleegd werd , zegt , nog wel eenen anderen Apollo noodig hadden , om de raadfelachtige andwoorden uitteleggen. Dan wat behoeven wij door betoogende redenen de onechtheid dier Godfpraaken te bewijzen! de Heidenen zeiven lagchten'er mede , Demosthenes verweet de Waarzeggeres te Delfos, dat zij Filippizeerde, op de hand van Filippus , Koning van Macedonië, was: Cicero de Divin : lib. II. Cap. 57. En zo zal het ook geweest zijn; de Vorften althands hadden grootlijks belang in deeze bedriegerijen , en de Orakelpaapen waaren om verfchillende redenen genoodzaakt hun naar den mond te praaten. Julius Ce sar beroemde zich daarom ook de aangenaamfte voorfpellingen te kunnen bekomen, wanneer hij het maar begeerde: Sueton: in vita Jut. Caf. Cap. 77. — Eusebius verhaalt, dat de Otakelpriesters in zijnen tijd hunne flinkfche ftreekenen bedriegerijen voor de rechtbanken hebben moeten belijden: Lib. IV. prap. Euartg. C. II. p. 135. — Apollo zelf kreeg den naam van , iemand, die niet regt T\r vüor  194 Historisch Bewijs een mensch zijn zou; dat zijne hand tegen allen zijn zou, en de hand van allen tegen hem; dat hij voor het aangezicht van alle zijne voor de vuist fpreekt. En een Grieksch Wijsgeer Oenemaus heeft in zijne fchriften 'er openlijk voor durven uitkomen, dat Hij de Orakelen voor louter bedriegerijen hield. — Wat waaren dierhalven de Godfpraaken der Heidenen ? Kunftenaarijen van leugenachtige en baatzuchtige Priesters , die ten eenemaal onwaardig zijn , om met de voorzeggingen der Godlijke Schrift vergeleeken te worden. . Het Orakel te Delfos was het meest beroemd, en dit zou, volgens eene bekende overlevering, hebben moeten zwijgen , zodra Jesus gebooren was , en aan Augustus, die hetzelve dikwijls raadpleegde, hier van kennis gegeeven hebben in deeze woorden, Me puer Hebraus, Divos Deus ipfe gubernans Cedere fede jubet, triflemque redire fub orcum: Arts ergo dehinc noflris abfcedito, C 1 Tl«- 4- *• Wij vinden deeze zelfde woorden en deeze ^ zelfde Godfpraak ook Micha IV: 1. Micha heeft hier dierhalrai Jesaias, of Jesaias Micha nagevolgd: N 5 dl  2oi Historisch Bewijs » het huis des HEEREN vastgelïeld zal zijn »' °P den t0P der bergen , en verheven zal worden boven de heuvelen, en dat tot » denzelven alle heidenen zullen toevloeien, », en veele volken zullen heengaan, en zeg9» gen, komt laat ons opgaan tot den berg „ des HEEREN, tot het huis van Jakobs » God, op dat Hij ons zijne wegen leere , », en wij wandelen op zijne paden. En, „ (zie dit kan niet wel beflist werden, want zij waaren tijdgenooten. Evenwel het is waarfchijnlijk, dat Micha Jesaias zaluitgefchreeven hebben, Micha toch fchijnt laater begonnen zijn te fchrijven, en langer geleefd te hebben, dan Jesaias, en deeze laatfte was een verheven Dichter , een uitmuntend Redenaar , der navolging' met recht waardig. De Heer Eichhorn befchouwt deeze plaats van Jesaias als eene Clos/e, 0f iniasiching, van onoordeelkundige Broddelaars uit Micha genomen, eerst aan den kant gefchreeven , en daarna w den Tekst ingevlijd. Zie zijne Inleiding in het O. T vertaald door den hooggel. IJ. van Hamelsveld;' Hl. D. bl. 123. Doch deeze gedachte is, mijns dunkens, te ftout , en ik kan voor dezelve geene deminfte redenen van overtuiging' vinden. De meening van den Profeet in deeze Godfpraak komt hoofdzaaklijk hier op uit: „ in 't vervolg van tijd zal de waare en ver„ beterde Godsdienst uit Sion en Jeruzalem voort>, komen , en van daar zich allengs uitbreiden ever den » geheelen aardbodem, en alle deszelfs bewooners zul» len , gezuiverd van de vuige Afgoderije, denzelven >, met willige harten aanneemen." — De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 203 „ (zie het agtiende vers) dat elk een der afgoden ganschlijk vergaan zoude." Ze?AN?A 5g?in het tweede hoofdd: het elfde vs de HEER zal alle Goden der aarde 'doen uitteeren (of liever verdelgen) een ie" gelijk uit zijne plaatze zal Hem aanbidden, T, alle eilanden der Heidenen." — J e r « m 1 a s voorfpelt eenen geheel anderen (laat van den Toodfchen Godsdienst , dan de toenmaalige was, en eene groote bekeering van veele Heidenen tot den waaren God; „ En het zal cefchieden, wanneer Gij vermeenigvuldist, en vruchtbaar zult geworden zijn in "denlande,indie dagen fpreekt de HEER, zullen ze niets meer zeggen van de verl bondsark des HEEREN, men zal aan dez.lve niet meer gedenken, men zal haar T, niet bezoeken, en zij zaL niet weder ge„ maakt worden. Te dien tijd zullen zij , Ieruzalem noemen des HEERt-rN troon, en alle Heidenen zullen derwaarts • " vergaderd worden , om des HEEREN l naams wil, te Jeruzalem, en zijzul\, len niet meer wandelen naar het goeddun" ken van hunne booze harten. Jer. 3,: 16, " I7>, Jesaiüs noemt zelfs eenige Volken met naamen , die den HEER den GodvanlfRAëi. dienen en aanbidden zou- den■>  20* Historisch Bewijs den, naamlijk de E G YPTIëR s, , de AssY. Rjeas en Mooren. „ De Heer, „zegt h'l , m het negentiende h™« * u tw.V; a V boofdd. het eeuënr twmt^fte tot het dneëntvvintigfte vers» „zal " den/""«^are» bekend worden, " f" Egypten/i ars zullen den HEER » kennen ten dien dage. — Ten dien dage " Zal er een gebaande weg weezen van Egypte in AssYRië , dat de AssYRiëRS 99 ?°X*™ en de EGYp.tenVars in „ AssYRië komen zullen, en de Egyp f16" ^ de as^riers hoofld , ienr-" Enin het «Stiende ïoolJd het zevende vers, vergeleeken met beteerde, leezen wij, „ dat 'er ten genen 5 tijde den HEER der Hejrfchaaren een ge» lchenk zal gebragt worden van het ver„ fcheurd en geplunderd Volk, (de Mooren naamlijk,) aan de plaatze van den » naam des HEEREN der heirfchaaren, den » berg Ziöns." ' n Deeze verandering wordt aan eenen zekeren merkwaardigen perzoon, als den voornamen ftichter van den verbeterden Godsdienst, toegefchreeven: „ Ziet, deeze is 5> mijn knecht," zegt Jesaias, in het tweeenveemgfte hoofdd. het eerfte tot het zevende vers „ ik onderfteun hem, Hij is mijn „ uit-  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 205 „ uitverkooren, in welken mijne ziel een „ welgevallen heeft. Ik heb mijnen Geest „ op Hem gegeeven, Hij zal het recht den „ Heidenen voortbrengen. Hij zal niet fcbreeuwen, noch zijne ftem verheffen, „ tot dat Hij het recht op aarde beftelle, en „ de eilanden zullen na zijne Leer wachten. „ Zo fpreekt God de HEER , die de Heme„ melen gefchaapen, en uitgebreid heeft. „ Ik , de HEER heb u geroepen in gerech„ tigheid. — Ik zal u geeven tot een ver„ bond des Volks, (ik heb u daar toe ver„ ördend, dat gij een verbond met het Volk „ maaken zult (*) ) tot een Licht der Heide„ nen" enz. (O En in het negenenveertig- fte (*) Of mlsfchien alzo wel: „Ik heb u verördend, ora „ het verbond mijns volks te bevestigen; ik heb u duar „ toe verördend , dat mün volk door u de beloften „ van mijn verbond deelachtig worde." — D e Ve r t a a l er. (/) Hoe klaarblijk'ijk het ook zij , dat deeze voorfpelling op den Messias m?et worden te huis gebragt, zijn de uitleggers hier over nogtans merklijk verfchillende : zommigen verft.1. n h er door den knecht en uitverkooren des Hèeren het rechtvaardig gedeelte van het Toodfche volk : zo begreepen het de Griekfche Overzetters , wanneer zij het eerfte lid van het eerfte vers vertaalden 'butmfi ° «is P»», «'ti*^»"-*! A»rt8, 'io-pan* 6 <*Aisr«i pm, *fvhl*r» W"* * 4,«'X» f*0" : J^KOB mijn knecht,  Historisch Bewijs fte hoofdd. het zesde vs. zegt de HEER „ het is te gering, dat Gij mij een knecht „ zoudt zijn, om opterigten de ftammen van „ Jakob , maar ik heb u gegeeven tot een „ licht der Heidenen, om mijn heil te zijn, „ tot aan het einde der aarde." In de Schriften der Profeeten vindt men insgelijks kenmerken, aan welken deeze Perzoon van anderen onderkend kon worden , eer deeze groote verandering in den Godsdienst tot ftand zou komen; Wij zullen flechts de voornaamften te berde brengen. De ftichter van den verbeterden Godsdienst zou een gebooren Jood, en een afflamling zijn van het knecht, welken ik onderfleun, ISRAËL mijn uitverkoo- ren , welken mijn ziel in gunst heeft aangenomen. • . Anderen denken hier aan eenen voornaamen Troonhoerfcher, en wel inzonderheid aan Cyrus; zelfs zijn er, die meenen, dat hier van Jesaibs zeiven gefproken wordt; Grotius ook was van die gedachte hoewel Hij JesaiSs tot een voorbeeld van den Mes' si as maakte. Waarlijk ik kan niet begrijpen, hoe men jn zo eene duidlijke voorzegging' langs zulke verkeerde wegen de vervulling gezogt heefr. — Hoe kan men hier toch het beste gedeelte der Israè'lietifche natie vinden? Hoe kan dit gezeid worden, tot een verbond des volks gegeeven te zijn ? Welkm zin vindt men dan in deeze woorden? - Hoe kan Cyrüs die Godsknecht die Uitverkooren des Heer en zün .? Is deeze dappere Volksverwinnaar een Leeraar geweest, op wiens onderwijs de Eilanden gewacht hebben? — En hoe kan JB- fAiai  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, zoj het Koninglijk gedacht van Da vin. Jesaias voorfpelt in het elfde hoofdd. het eerfte vers, dat 'er een rijsken zou voort„ komen uit den afgehouwen tronk Isaï, en „ dat eene fcheute uit zijne wortelen vrucht „ zou voortbrengen." En vers 10 „dat het gefchieden zou tenzelfden dage , dat de ,, Heidenen zouden vraagen na den wortel ,, Isaï, (dat is, den Perzoon, die uit den wortel of uit den ftam van Isaï en Da„ vid zou voorkomen) die ftaan zou tot „ eene banier der volken, (als een veldte- ken, tot het welk alle volken zouden ver„ zameld worden) en dat zijne rust heerlijk zou „ zijn." s Aia s een Licht der Heidenen genoemd worden? Heeft deeze Profeet de Heidenen onderweezen ? — Wij moeten dierhalven aan den Grootften Leer'aar der Gerechtigheid denken: niemand anders dan de Messias kan hier bedoeld zijn; op Hem, en op Hem ook alleen, kunnen alle gezegden deezer voorfpelliag' toepaslijk gemaakt worden: en zo begreep het Mattiieus ook in zijn Evangelie XII: 17, 18, ip, 20, 21; verlijk ook III: 17; Luk. II: 31, 32 , en Hand. XIII: 47. De Kaï- deeuwfche Uitbreiden hebben ook deeze voorfpelling dus uitgeleid; ziet mijn knecht de Messias, zo luidt bij hen het begin van dezelve. — Er is dus geen de minde twijfeling, of deeze voorzegging is vervuld ge. worden door den Grootften Profeet aller eeuwen, Jezus van Nazareth. — De Vertaaler.  £o8 Historisch Bewijs „ zijn." (m) — De Profeet Mie ii a , zie het vijfde hoofdd. noemt zijne geboorte-plaats Bethlehem. -— Jksaiüs verzekert in het vijfëndertigfte hoofdd. het vijfde en zesde vers , dat Hij veele wonderwerken zou verrigten, „ ten zijnen tijde zouden de oogen „ der blinden worden opgedaan , en de ooren „ der dooven geopend worden, de kreupe- len zouden fpringen als een hert 3 en de „ tong des ftommen zou juigchen." — David befchrijft in den tweeden Pfalm, het zesde en achtfte vers ,, eenen Koning, wel- ken God gezalfd had over Ziön den berg zijner heiligheid, welken Hij de heidenen „ ten erfdeel, en de einden der aarde ter be„ zitting' zou geeven." en Ps. 72: 5. verg. „ met vs. 1 en 8. eenen Koning, dien men a, vreezen zou , zo lang de Zon en maanzou99 den zijn, van geflachttot geflacht, en dee„ ze zou heerfchen van zee tot zee, van de ., rivier tot aan de einden der aarde." Doch 'er wordt tevens ook uitdruklijk bij aangemerkt, dat deeze groote Leera'ar der hei- O) Dat is, het geluk, 't welk Hij aan Dienaars en Aanbidders van den Jehova, niet door de inagt van overwinnende Wapenen , maar door de verlichting' der harten, bezorgen zou. — De Vertaaler.  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 209 heidenen ongemeen veel verachting, fmaad , en lijden zou moeten doorftaan: wij zullen Hechts eene enkele plaats uit den Profeet Jesaias aanhaalen, die 'er juist daaröm in den verleden tijd van fpreekt , om dat dit gewislijk ftand grijpen en gebeuren zou. Jes. 53: 2 en de volgg. vergel. het 52 Hoof dit. het 13-r/r. vs. ,, Hij had geene gedaante noch heer„ lijkheid: als wij Hem aanzagen , was 'er geen geftalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben; Hij was veracht, en de onwaar„ digfte onder de menfchen , een man van fmarten , en bezogt met krankheid (Hij moest de hevigfte fmarten uitftaan) Hij ,, was zo veracht, dat men het aangezicht „ voor hem verborg, en daaröm hebben wij „ Hem niet geacht. Waarlijk Hij heeft on„ ze krankheden op zich genomen, en on„ ze fmarten gedraagen, doch wij hielden „ Hem voor iemand, die geplaagd, vau God „ geflaagen , en verdrukt was ; maar Hij is „ om onze overtreedingen gewond, en om „ onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de ftraf, die ons den vreede aanbrengt, was „ op Hem, en door zijne ftriemen is ons ge„ neezing geworden." (b) Ein- (») Deeze plaats is zo duidlijk in onzen Gezegenden Zaligmaaker vervuld geworden, dat de vroeger en laater O Joo-  Sio Historisch Bewijs Eindelijk de tijd, op welken Hij in de wereld verfchijnen zou, is ook duidlijk voorzeid: de Profeet Haggai het tweede hoofdd. hetachtfte en tiende vers, verzekert, dat de wensch „ aller heidenen zou komen, wanneer de twee* „ de Tempel Hond." (oj En Da ni ë l in het negende JooJen 'er alleszins door in 't naauw gebragt zijn; en de Kristenen hier altijd een krachtig bewijs voor de waarheid van hunnen Godsdienst gevonden hebben. Men leeze Vitringa in Jefaiam, ad h. loc. en Nahuis Leerredenen over Jefaias 53 enz. I D. bl. 34. De Vertaaler. (9) Zo het fchijnt is de Heer R 0sen muller in de vertaaling' der woorden O'Un ^ mnn 1*31 eensdenkend met die Uitleggers, welken dezelven overzetten, „En „ de wensch aller Heidenen zal komen." Trouwens zijne vertaaling, zo als dezelve in 't Hoogduitfche gevonden wordt , kan ook met de algemeene overzetting' overè'enkomftig aangemerkt worden. Ik, voor mij, kies de genoemde vertaaling , en heb daarom dezelve ook met ronde woorden boven in den Tekst ingevlijd: het woord tot van onze Nederlandfche Overzetters achter het woord komen gevoegd moet worden wechgejaaten, en dan geeven de woorden, zo als wij dezelven boven opgeeven, eenen juist gepasten en meestgefchikten zin: — De wensch aller Heidenen zal komen, dat is, „ de Heer, de Messias, de lust, de troost, het wel„ behaagen van het ganfche Menschdom, in welken zo „ wel Heidenen als Jooden hunne zaligheid zoeken ,, zullen , zal in de wereld komen, en in het vleesch „ verfchijnen." In dien zin van gebooren worden en ter wereld komen , wordt het tferkwoord «ïa meermaalen gebezigd, zie flechts Pred. I: 4. en V: 14 en 15. En 0?  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst, art gende hoofdd. het vierë'ntvvintigfte vers, en de volgg. bepaalt den tijd zijner komst nog nader, en verzekert, „ dat de Messias na 5, den op deeze wijze kunnen ook de woorden zeer wel vertolkt worden , zie Hamels veld, de Bybel verdedigd , I bl. 372 , in de aantek. En Nytoë, uitgezegte Bybelfloffen: bl. 404 in de aantek. — Mijn hooggeachte Meester, de Geleerde J. H. Versciiuir, verftaat in zijne animadverf. Exeget. in vaticinia hujus Prophettc, mij in mijne Akademifche jaaren voorgeleezen, door den wensch aller Heidenen, ter deeze plaatze, de Stad Jeruzalem , als de hoofdplaats van het rijk en den zetel van den Godsdienst , werwaards alle Heidenen bij groote meenigten zouden heenvloeijen, om de gemeenfchsp en vriendfchap der Jooden te zoeken, derzelven Godsdienst te omhelzen, en den God van Israël in den Tempel te aanbidden. Maar deeze gedachte is, mijns dunkens, te ftout. Ik altoos volg hier liever de boven opgegeeven overzetting; immers, dat wij hier door den wensch der Heidenen den Messias verftaan moeten, is, zo 't mij voorkomt, ten klaarften blijkbaar, zo uit de fpreekwijzen , als uit het oogmerk en het ganfche verband deezer Godfpraak: Grotius, die anders noode diergelijke voorfpellingen op Kristus te huis brengt is zelfs van deeze gedachte. En denken wij hier aan den Godlijken Verlosfer der Heid enen, dan vinden wij in deeze Godfpraak de nadruklijkfte voorfpelling van Jesus komst op deeze wereld, terwijl de tweede Tempel te Jeruzalem nog ftaan zou ; welke voorfpelling ook ftiptlijk is vervuld geworden. — De Vertaaler. €> 2  211 Historisch Bewijs „ den afloop van 70 Jaarweeken, of 490 Jaa: ., ren komen zou." (p) Zo duidlijk fpreeken de Profeeten van den tijd, in welken de afgodsdienst van denaardbodem verdelgd zou worden , en geheele Volken der heidenen den waaren God verëeren en aanbidden zouden : En zo duidlijk wordt de {lichter van den algemeenen Godsdienst gekenmerkt. Klaarer voorfpellingen kon men met reden niet verwachten. Maar mooglijk zeggen zommigen, dat de voorfpellingen der Profeeten derwijze hadden moeten gedaan en te boek gefleld worden, dat het den Jooden volftrekt onmooglijk geweest waare, in den Perzoon van deezen grooten Godsdienst-verbeteraar te dwaalen. 'Er had bij voorb. gezeid moeten worden : „ ten tijde, wanneer s, het geflacht van Her.odes onder de be- fcherming der Romeinen een gedeelte „ van het Joodfche land beheerfchen zal, „ zal 'er een Leeraar en Profeet, met naam ,, Johannes, een Zoon van Zacharias, komen, en den Messias den weg berei-■ „ den (f) De Joodfche Meesters zijn met deeze rekening» van Daniël zo in de engte gebragt, dat zij eenen vloek h.bben uitgefproken over allen , die zich verftouten wlden , om den tij-ï van de komst des Messias uitterekenen. — De Vertaaler.  Foor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 213 „ den. Hij zelf, de Messias, zal te Bethlehem van eene maagd, met naam ,, Maria, wier man Josef zal heeten •> ,, gebooren worden en welke diergelijke omftandigheden meer zijn moogen. Bij eene zodaanige voorfpelling had in de daad geen misverftand plaats kunnen grijpen , dit was onmooglijk: maar zou het wel raadzaam geweest zijn , om naamen en omftandigheden zo naauwkeurig te bepaalen ? Ik wil hier liever met de woorden van eenen geachten Schrijver , dan met mijne eigen woorden, iets ter befliffing' zeggen: „ wat meent „ gij, wanneer God u tot zijnen raadgeever „ aangenomen had, en uwe voorflagen vol„ gen wilde, hoe veele menfchen zouden „ dan Zacharias en Elisabeth ge,, noemd zijn geworden? En hoe veele Ou„ ders zouden hunnen Zoon den naam van „ johannes gegeeven hebben, in die hoop , dat de naam hem tot eenen voor„ looper van den Messias zou gemaakt „ hebben ? en hoe veulen van deezen naam zouden in de Woestijn gegaan zijn , om „ den Messias den weg te bereiden? hoe ,, veele Josefs en Mar ia's zou men niet ,, te Bethlehem, en op andere plaatzen „ gevonden hebben, en hoe veelen zouden O 3 zich  Historisch Bewijs zich van zulke omftandigheden niet ter bedriegerij' bediend , en daar door een „ hevig vuur van onrust in het beloofde „ Land en onder de Jooden aangeftookt hebben ? Ja liep het geen gevaar, dat de eene „ Maria door de andere uit jaloersheid „ van kant geholpen wierd ? de weinigften ,, zouden den waaren Messias van den „ valfchen hebben kunnen onderfcheiden , „ en de omftandigheden hadden zich mis,, fchien zo toegedraagen , dat met dit alles s, nog de waare Heiland, als een Bedrieger, ter dood veroordeeld , en fchandelijk geftorven was. Wanneer nu de goede God ,, alle deeze verwarringen wil voorkomen , en evenwel den menfchen ten hunnen beste van diergelijke dingen iets vooraf wil bekend maaken, hoe zal Hij dit op eene a, betere wijze doen, dan gefchïed is? Zijn „ oogmerk kan op geene verftandiger en „ gemaklijker wijze bereikt worden, dan „ wanneer Hij het toekomftige, en hetwelk „ de vrije wil der menfchen, welken Hij ,, duidlijk en met alle omftandigheden voor„ uit kent , veel veranderen kan , Hechts ,, donker en in beelden als van verre en in 't „ verfchiet aanwijst." (*) De (*J Zie Joh. Fried. Jacobi Betraehtungen iiber die vei-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 215 De voorfpellingen nopens den grooten Herfteller van den Godsdienst , en den {lichter eener groote gelukzaligheid hadden die klaarheid , welke zij als voorfpellingen hebben konden. Van daar was het, dat de Jooden lang voor de tijden van den Keizer Augustus eenen grooten Profeet en Koning verwachtten , welken zij den naam van Messias, iw, Koning gaven. In de tijden der Makkabeeuwen koos het Volk Simeon tot eenen Overften en Hoogenpriefter j doch met bepaaling', dat hij dien eerwaardigen post zou waarneemen , tot dat de groote Profeet van God gezonden werd ; 1 Makk. l-4: 35 . 41 , 49. Dit beiluit werd een- paarig gemaakt, enter eeuwige gedaehtenifs' werd het Origineel nevens eene Kopij in den Tempel en in de Archief bewaard. Dat de jooden in het verwachten van deezen beloofden Verlosfer en Weldoener hunner natie Hem voornaamlijk en liefst als eenen aardfchen Koning te gempet zagen, kwam daar uit voort, dat Hij (inzonderheid in de Pfal- men) weifin Abftchten Gottes, &c. I, Tttm & 79> *• Deeze verhandeling over de wijze oogmerken , welken God heeft , om de meeste voorzeggingen verbloemd , en onder eenigszins donkere beelden voortedraagen, is gelijk het geheele werk, alleszins leezenswaardig. O 4  2l6" Historisch Bewijs men) als een Heerfcher befchreeven en aangekondigd wordt, wiens regeering zich wijd en zijd zou uitftrekken, aan wien God de » Heidenen ten erfdeel , en de einden der „ aarde ter bezitting' zou geeven ; en die „ heerfchen zou van zee tot zee, en van de „ rivier tot aan de einden der aarde." Volgens Ps. 2. en 72. Deeze affchüdering van Messias eer en heerlijkheid ftreelde hunnen hoogmoed , en bij dit zoort van voorfpellingen blecven zij hoofdzaaklijk met hunne gedachten ftaan. En van hier komt het, dat zij Hem beftendig hunnen Koning, of Messias, 't welk in den grond eenerlei betekenis heeft, noemden. Zij vormden zich derhalven van de wijze, op welke Hij zich de Heidenen onderworpen zou maaken, zulke denkbeelden, die hunne trotschheid aanwakkerden , en hun hoogmoedig hart voedfel gaven. Zij verbonden wel altijd met Zijne heerfchappijë die voorzegging, dat de heidenfche Volken den Joodfchen Godsdienst aanneemen, en den waaren God aanbidden zouden ; maar zij maakten zich alleen valfche begrippen van de middelen , waar door zij tot den zuiveren Godsdienst zouden worden overgehaald; Eerst, dachten zij, zou hij de heidenfche Volken met de wapenen in de hand  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 21? hand bedwingen en overmeefteren, hen onder het Joodfche juk brengen , en zich onderworpen doen worden ; En dan zouden ze op eene andere wijze genoodzaakt worden, om den Godsdienst van hunne overwinnaars aanteneemen : Immers, gelijk bekend is, de Jooden hebben , zedert hunne zeventig jaarige gevangenis in Babel tot op den hedenfehendag, van niets zo zeer eenen afkeer, dan van afgoderije, en zij zouden nimmer toeftaan, dat hunne onderdaanen den Afgoden dienden. Zo dachten de Jooden van hunnen Messias voor en na Zijne komst, en zo denken zij fteeds nog van Hem. Dat ook de laater en hedendaagfche Jooden zich hunnen Messias als eenen bedwinger der wereld , en als eenen verftoorër van den Af godsdienst voorftellen, zal ik bewijzen uit de Schriften, van eenen Rabbi , die van de Jooden zeer geëerbiedigd en hooggeacht wordt, en door welken zij grootendeels in hun ongeloof verfterkt worden. (*) Deeze Rabbi (*) R. Ifaac ruwx pun 13D, munimen fidei, in Wagensei'lii Tdh igmh Satan*. Wagenseie erinnert in het voorberigt, dit de Portugeefche Jooden dl. boek, in de SpaanfcheTaal overgezet , in het geheim bij zich houden, en 'er geet. één Joodsch gefchrift voorhandeuis, t welk de ïooden meer in hunne dwaalingen verfterkt, en de  218 Historisch Bewijs- ■ Rabbi brengt de kenmerken van den Messias te berde, waarvan de volgenden de drie eerften zijn : het eerfte kenmerk , volgens zijne meening, is, „ dat'er ten tijde van den », Koning Messias maar één Rijk, en één „ Koning zijn zal, naamlijk de waare Ko« ning Messias ,• en dat alle overige Rij„ ken met hunne Koningen ten tijde van den j, Messias niet beftaan zullen kunnen." Dit leidt hij af uit Dan. 2: 44. Het tweede kenmerk zou zijn, „ dat 'er in de dagen „ van den Koning Messias maar één Gods9i dienst, maar ééne wet, naamlijk die der „ Ifraëlieten in de wereld zijn zal," en dit bevestigt hij met Jes. 52: 1. Hoofdft. 66: i7, 23- Zach. 14: 16. Hoofdft. 8: 23. Het derde kenmerk waare, „ dat ten dage van den „ Koning Messias de afgoden zouden uit9* geroeid worden, en hunne gedachtenis ft, vergaan zou, gelijk ook de gedachtenis van n de valfche Profeeten en de onreine gee„ ften , die uit den lande zouden worden ,i wech- kermis der waarheid meer verhindert, dan even dit Boek. t Gene ik boven aanhaal, kan men leezen op pag. 45. « yoigg. van genoemde verhandeling' in het Werk van wagenseil j en 'er worden op gemelde plaatze meer kenmerken van den Messias, naar de inbeeldingen der Jooden, bijgebragt,  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. ai» „ wechgedaan." En dit zoek, hij te betoogen uit Zach. 13: * JES' 2: 18 ■ en Ze" FAlSr uit Wijkt het, dat de Geest van het Toodendom nog hedendaags even dezelfde is, als in voorige dagen. Diensvolgens verwachten zij eenen Koning (Messias) naar hunnen zin. En het is merkwaardig, dat ten tijde der regeering' van den Roomfchen Keizer Augustus, en eenige volgende Keizeren, de verwachting van den Messias op het fterkst en algemeen waare. De Jooden twijfelden toenmaals geheel niet, dat de tijd , welke van de Profeeteii , inzonderheid van DaniSl, beftemd was, verloopea waare. Daaröm berigt ons de gefchiedenis , dat juist in deeze tijden eene meenigte menfchen gevonden werd, die zich voor den Messias uitgaven. Voor de komst van Tesus van Nazareth leezen wij nergens van eenen valfchen Messias, en eenen geruimen tijd na Zijne verfchijning op deeze wereld hebben 'er zich insgelijks ook weinigen opgedaan. Billijk moogen we dus vraagen, waarom zij dan juist in deeze tijden zo veelvuldig waaren, indien niet de Messias toen eigenlijk verwacht wierd? men zal hier piets anders op kunnen andwoorden, dan dit.  220 Historisch Bewijs de toenleevende Jooden geloofden , dat de tijden van s Heiland» komst, door de Profeeten bepaald, verloopen waaren ; en dat de Hoogfte nu zijne belofte vervullen zou. _ Dat de verwachting van den Messias ten tijde van Jesus algemeen waare, bewijst öe Gefchiedenis , uit weike ik eenige voorbedden zal aanhaalen. De Joodfche Gefchiedfchnjver JoskFUS meldt ons, dat 'er ten tilde der belegering- van Jeruzalem veele bedriegers zijn opgeftaan, die van den Dwmgejand werden omgekogt, om het Volk tot de P ^ t£ Verhind^n, dat zijniet tot de Romeinen overliepen, en hun verlosiing van God te belooven. Hij zegt uitdruk- ZV h ^ v n1116^ Go°S^v en bedrieger het Volk overreedde, om hen in de Woestijn te volgen, daar zij hua tekenen en wonderen vertoonen wilden, welken zij door eene onmiddellijke Voorzienigheid van God verrigten zouden. Niet weinigen volgden hen, en moeiten de ftraf hunner dwaasheid ondervinden. Diergelijke dingen gebeurden voor deverwoefting van Jeruzalem meer; met lang na dezelve trok een zekere Jo- Jicll0StVlil ^ L' XX' C« VU. * Belio  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst, aas. Jonathan, zijnde een weever, een aanmerklijk aantal ellendige menfchen in zijne belangen over , zij geloofden hem, en volgden hem in de Woeftijn, en hij beloofde hun, dat hij hun daar tekenen en wonderen toonen zoude : maar zijne aanhangers werden meeftendeels verflaagen, eenigen werden gevangen genomen, en hij zelf werd eindelijk leevend gevat, en op bevel van V e s p a s i a a n verbrand. De gefchiedenis van Bar Cochba, die zich onder de regeering van den Keizer Adriaan voor den Messtas uitgaf, en naderhand BenCozba, een Zoon des bedrogs, genoemd wierd , is bekend R. Ganz verhaalt dezelve kortlijk. „ Ben (/) Het is bijkans ongelooflijk, 't gene de Gefchied- fchrijvers van deezen Ben Cozba verhaalen. Hij beroemde zich wonderwerken te kunnen verrigten: Hij verleidde duizenden van Jooden, zelfs den vermaarden Rabbi Akibah, die wel 240e» leerlingen had, en hem openlijk aan deezen voor den Messias verklaarde; Zijn aanhang wordt begroot op 800,000: — Hij werd van zijae volglingen tot Koning gezalfd, en ftond met zijne muitende onderhoorigen op tegen de Romeinen, die hem eindelijk belegerden te Bethoron, of Bitter, eene Stad in Palestina in den Stam Benjamin, nier verre van Jerusalem gelegen, en na het inneemen der Stad doorftaken , terwijl zij het grootfte gedeelte zijner aanhangers vernoegen. — Hier uit is he*t klaar en zichtbaar, dat de Jooden in dien tijd 'er zeer wel van overtuigd waaren , dat de voorfpelde tijd van de  *'22 Historisch Bewijs 99 Ben Cozba," zegt hij, (*) }S ge„ ,, noemd Bar Cochba, had tegen de Ro>, meinen gemuit, en zich voor. den Mes99 s i a s uitgegeeven. En hij is deswege Bar „ Cochba geheeten (dat is een Zoon der 9, Ster,) wijl hij 0p zich zeiven had toe„ gepast de voorzegging, daar zal een Ster j, voortgaan uit Jakob." Dat de Jooden eenen zodaanigen Messias verwachtten, was zelfs onder de Heidenen bekend. Suetonius fchrijft, (f) „ Er heerschte in het geheele Oosten eene „ oude en vaste meening , dat het noodlot „ beflooten had , dat in die tijden de genen, die het bewind van zaaken over het ge„ heele wereldrijk in handen krijgen zouden, „ uit Judra zouden voortkomen: de uit„ komst heeft beweezen dat dit van den „ Roomfchen Keizer voorfpeld was , maar „ de Jooden bragten het op zichzelven te „ huis, en iloegen aan het muiten." Eene diergelijke plaats vinden wij bij Tacitus (§). de komst des Verlosfers reeds daar waare, anders tod! v sa-e het bijna onmooglijk, dat zich zo eene tallooze meenute van Jooden door éé-.en bedrieger h»d kunnen VerMIen laaten. — De Vertaaler. K. Ganz, in Zemach David p. 41. (t) SüETON. in V es pas. C. IV. (§) Tacitus Hijltr. Lib. V. C. XIII,  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 22$ Hij fchrijfc naamlijk. /, Veelen waaren in de „ vaste verbeelding', dat 'er in de Oude ge„ fchriften der Priefteren voorfpeld waare , „ dat het Ooften in deeze tijden!de opper„ magt krijgen zou , en dat de genen, die „ uit het Joodfche land komen zouden, het bewind van zaaken magtig zouden wor„ den, 't welk op Vespasiaan en Ti„ tus moet gezien hebben." (O Josefus maakt f» Deeze aangehaalde plaatzen van Suetonius, en Tacitus zijn in de daad zeer aanmerklijk : wat den inhoud der voortelling', waar van zij gewa&gen, aanbelangt , drukken zij zich beiden in dezelfde bewoordingen uit , de woorden der voorzegginge zijn , volgens hun beider opgave , deezen. E» tempore Judaa profeclum rerum potiturum ; hoe komen zij aan deeze voorfpelling' , die alleszins overeenkomt met die van Micha V: 1. ,, Dat uit het Joodfche Bethlehem een „ Heerfcher zoude voortkomen." - ? Denklljk lag deeze voorfpelling van Micha vooral in den mond der Jooden, hier door moest dezelve wereldkundig worden, en zo ter ooren van de Heidenen komen, die eindelijk niet meer wisten , van waar deeze Godfpraak oorfpronglijk was. — Bij deeze plaatzen van Suetonius , en Ta. cit'us, mooge men ook wel in het bezondere nog eene andere van den eerstgemelden Hi[toriefchrijver voegen. In het leeven van Augustus, Cap. 94 fchrijfc hij uit eene oude leevensbefchrijving' van zijneH Vorst, door Julius Marathus vervaardigd, maar reeds lang verlooren geraakt: Aaclor eft Julius Marathus , ante pancos, quam nafceretur, menfes., prodigium (oraculum hic intelligi, ex fermonis contextu liquet; ) R»m* faftum pu-  224 Historisch Bewijs maakt ook melding van deeze verwachting' zijner natie, maar op eene wijze, die hem weinig eer aandoet. Men kan naamlijk zeer duidlijk merken, dat hij den Romeinen honig om den mond ftrijkt; „ hetgene de Joo„ den voornaamlijk tot den oorlog aanfpoor„ de," zegt hij, „ was eene zekere dubbel- „ zin- publice , quo denuntiabatur regtm pep. Kom. Naturam parturire: Senatum exterritum cenfuijfe , ne quis Ulo anno genitus educaretur : eos, qui gravidas uxeret habertnt, quo ad fe ouisque fpem traheret, curajfe , ne fenatus confultum ad ararium deferretur. Uit deeze plaatze blijkt tevens , dat de Romeinen deeze voorfpelling op eenen Koning onder hen toepasfen , daar dezelve echter op niemand anders ziet, dan op den Mes si as. Maar hoe kreegen de Romeinen kennis aan deeze Godfpraak? — Buiten allen twijfel zijn de voorfpellingen der Profeeten, nopens de geboorte van hunnen Koning, den Messias , om^reeks deeze tijden door de Jooden, die de fchriften fteeds lazen, maar niet verftonden, overal verbreid geworden, en zo tot de kennis der Romeinen gekomen. De vleeschgezinde Jooden toch verwachten een' Koning der Aarde, eenen vermoogenden Troonheericher, die alle Vorflen der Wereld verwinnen, van hunnen Troon ftooten , en tot eene voetbank zijner voeten zetten zou : En van deezen Septervoogd zullen zij gewislijk eenen grooten ophef gemaakt hebben. — En dit fnorken der Jooden van hunnen Messias, onder wiens regeering zij zich de gelukkigfte dagen van vrijheid, voorfpoed , welvaart, en vergenoegen, die nimmer beneveld zouden worden , beloofden , zal ook naar alle waarfchijalijkheid oorfpronglijk aanleiding gegeeven hebben aan eenen Vir.gii.ius tot het vervaardigen van zijnen vier-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 225 zinnige voorfpelling, welke ook in onze „ heilige Boeken gevonden wordt, en van „ deezen inhoud is , dat 'er in deezen tijd „ uit onze landen een van derzelver inwoo- ners over de ganfche wereld heerfchen „ zou. Dit hebben eenigen op zich tocge„ past, en veele Geleerden hebben in hun- „ ne vierden Herderszang , waarin wij onder anderen deeze merkwaardige regels vinden. Vltima Cumai vem't jam cavminis iet as, Magnus ah integro feclorum nafcitur ordo : Jam redit & virgo, redeunt Saturnia regna; Jam nova progenies c,elo dimittitur alto, Tu modo nafcenti puero, quo ferrea prinium Dcfinet , ac toto furget gens aurea mnndo, Cafla fave Lucina: tuus jam regnat Apollo. Vir cn. ius zingt hier de aanftaande vervuiling van de voorfpellingen zijner Kumaanfche Sibijlle. Maar zou deeze Sibijlle wel ooit eene diergelijke voorzegging gedaan hebben ? Ontwijfelbaar neen : De voorfpellingen van die toekomftige gouden eeuw waaren, wat het zaaklijke betreft, van de Jooden ontleend uit de O.akelboeken hunner gewijde Profeeten, en, wat het omftandige aanbelangt, uit hunne dweeperijen en harsfenfehimmige verbeeldingen oorfpronglijk: derwijze verbnsterd, en in bijkomende verderfden , die geene beduidenis hadden , ingekleed, waaren ze van tijd tot tijd onder de Heidenen bekend geworden , en deezen febreeven dezelven of uit onkunde, of uit eenen natiöüaalen hoogmoed verkeerdlijk aan hunne Sibijllen toe. De Heidenen in de tweede eeuw, die een weinig verder zagen, dan het geP meen,  22ö Historisch Bewijs ,, ne uitleggingen den bal misgeflaagen. Maar „ deeze voorfpelling ziet tevens op de re„ geering van Vespasiaan, die inhetjood„ fche Land tot Keizer verkooren is." (*) ■« Hij bedoelt niets anders , dan de voorfpellingen van den Messias, en dit is een zeker bewijs, dat dezelve toenmaals verwacht wierde. meen , waaren zo duidlijk overtuigd , dat deeze Sibijllijnfche fchriften, waar door men hen tot het omhelzen van den Kristen Godsdienst beweegen wilde, niets om het lijf hadden, en zamenraapfels van bedrog en leugen waaren, dat Cel sus, een bekend beftrijder der Kristen Geloofsleer, den Kristenen den naam van Sibijüisten gaf, en deeze Sibijllijnfche Godsfpraaken niets met al rekende; Cels. ap. Orig. contra eum Lib. V. p. 272. En het grootfte gedeelte der Kristenen van de vroege en laater tijden hebben ze ook , naar verdienfte, niet veel hooger gefchat. De Vertaaler. (*) J oseph. de Bello Judaica. Lib. VI. Cap. 5, VIER-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. H7 VIERDE STELLING. De Stichter van deezen beter. Godsdienst was Jesus Kristus. Aan Hem, en wee aan Hem alleen, zijn alle die kenmerken te ontdekken, waar mede de pro fe eten deezen algem eenen Leerïar der Volken en GROOTEN HEILÜANBR ENGER. van HET MENSCHDOM HApDEN afgeBEELD. HET B E W IJ S. Alle kenmerken , waarmede de Profeeten den verwachten algemeenen Leeriiar der Volken gebezonderd , en afgebeeld hadden, zijn aan Jezus van Nazareth, en wel aan Hem geheel alleen, te vinden. Volgens de voorfpellingen moest Hij een gebooren Jood zijn , terwijl de tweede Tempel itond in de wereld komen, wonderwerken verrigten , van veelen veracht worden, en desniettegenitaande niet alleen van zijn Volk, maar ook van P z hei-  228 Historisch Bewijs heidenfche Koningen en Volken geëerbiedigd en aangebeden worden, zo lang de Zon blonk en de Maan fcheen j door Hem moest de afgodsdienst verdelgd, en een volkomenër Godsdienst ingevoerd worden". Dit hebben wij gezien in onze derde ftelling.— Wij weeten uit de gefchiedenisfe , dat Jezus die perzoon is , aan welken alle deeze kentekenen, te zamen genomen , te ontdekken zijn. Dit zullen wij, zo kort de mooglijkbeid toelaat , bewijzen. Dat Jezus een gebooren Jood geweest zij, is nog van niemand betwijfeld, en hier aan kan ook met reden niet getwijfeld worden. Zelfs de Jooden kunnen niet ontkennen, dat Jezus van Nazareth een gebooren Jood geweest, en onder de regeering van Augustus gebooren zij f*). Maar toen nog ftond de tweede Tempel, en kort na den dood van Jesus werd dezelve verwoest, (*) R. David Ganz Zemach David. Tom. II. Fol. 14. R. Isaac Munimen Fidei. pag. 278. in Wagenseilii telis igneis Satana. — [De Talmud onder anderen getuigt van Jesus, dat Hij een Zoon van Maria waare, dat Hij te Bethlehem gebooren zij, dat Hij onder zijne Leerlingen gehad hebbe eenen Mattheus, en eenen Jakobus; enz. — De Vertaaler.]  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. S20 woest, gelijk elk bekend is, die Hechts inde eerfte beginzels der Gefchiedenisfen en der Tijdrekenkunde eenigszins bedreeven is. — Dat Hij wonderwerken verrigt hebbe, vermeetcn zich noch Jooden, noch Heidenen te loogenftraffen, alichoon zij dezelven aan de kracht der toverkunst toefchrijven (O- — Dat (s) Die iets uitvoerigs hier over naleezen wil, kan te regt raaksn in Bocrcs amführl. Grundrifs einer vertheidigung der Chriftl. Religion, in Zweijten Theit. S. I7l folgg- [Onder anderen leest men in den Joodfchen Talmud, dat Hij zeer zeldzaame dingen verrigt heeft door de kracht van den vierletterigen naam , gelijk de Jooden fpreeken. Zij fchrijven wel zijne wonderen aan de kracht der toverkunst toe, die Hij in Egijptezou geleerd hebben: doch wie ziet niet, dat dit laatfte eene ftouthartige verzinning der Jooden is, die de waarheid verdonkeren moesten , om hun ongeloof te bemantelen't Is ons genoeg, dat zij de daadlijkheid der wondergebeurenisfen zelve erkennen. — En wat den Heidenen aangaat, deeze ook vermeeten zich niet, zijne wonderwerken te loogchenen. Ce lsus en Po rfyrius, beiden Heidenfche Wijsgeeren, openlijke beftrijders vBn den Kristlijken Godsdienst in de tweede en derde eeuw, hebben zijne Wonderwerken nooit in twijfel getrokken, fchoon zij dezelven niet aan eene onmiddellijke Godskracht , maar aan tweede oorzaaken toefchreeven. — Zelfs Keizer Juliaan, de afvallige, de grootfte vijand van Jesus en zijne heilleer, heeft wel.zijne Wonderwerken befpot en belagcht, maar nooit geloogchend. Hij fchrijfc ook, even gelijk de Jooden, en gelijk vooral ook da genoemde Celsus, de wonderen van Jesus, toe, p 2 aan,  =3° Historisch Bewijs Dat Hij zeer veracht zijn , en echter zelfs van Koningen geëerbiedigd en aangebeden zoude worden , fchijnt in den eerften opflag tegenftrijdig te zijn, en wordt desniettegenftaande in Jesus van Nazareth volkomen waarheid bevonden. Jooden en Heidenen getuigen eenpaariglijk, dat Hij zeer verachtlijk is behandeld geworden, en zelfs eenen aan flinksch bedrog en toverije. „ Naar al het ge„ fchreeuw, zegt Hij, 't welk 'er van Jesus, gedim„ rende zijnen geheelen leeftijd, geweest is, heeft Hij 99 echter niets groots uitgevoerd , ten zij men het als „ groote verrigtingen aanmerke, dat Hij de lammen en ,, blinden geneezen , en de bezeten door bezweeringen ,, herfteld heeft in Bethzaida en Bethakie." Cykill. Alex. contra Jul. Lib. IV. Dit zegt Juliaan , die in eenen veldflag tegen de Perfiaanen fneuvelende met ftervende lippen uitriep : vicisti Galilae ! Galilecr! Gij hebt overwonnen. — Zo wordt de Spotter befchaamd! — Jooden en Heidenen hebben dus nooit aan de gefchiedenis der wonderwerken van Jesus eenigen twijfel geflagen. — Dit te weeten is ons genoeg: — Laat hen deeze wonderwerken voor Toverijen , Duivelskonsten , of vaardige bandgreepen uitventen, wij, voor ons, hebben ftevige gronden in overvloed, om te gelooven, en verzekerd te zijn, dat zij waare wonder, gewrogten geweest zijn. — Zij zijn toch meest in het openbaar gefchied. — 'Er is niet flechts één, maar 'er lijn veelvuldige wonderen van Hem verrigt. — Men heeft de heilzaame uitwerkfels niet flechts voor één oogenblik , maar voor eenen langen tijd ondervonden. — Zij zijn dus gefchied door een hooger magt, die de gefchaapen Mcafchenkracht verre te boven gaat. — Maar mis-  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 231 eenen zeer fmaadlijken en fmartlijken dood. ondergaan heeft. Als Tacitus van de groote vervolging' der Kristenen onder den Keizer Nero fpreekt, voegt hij 'er bij. De Stichter van dien naam (Kristenen) is Kristus, die onder de regeering van TiberiuS door den Stadhouder Pontius Pilatus gedood is (;). En even dit is ook van de Joo- misfchien door 't vermoogen van eenen kwaaden Geest; zoude dan een kwaade Geest de grondvesten van zijn eigen rijk ondermijnd hebben? Dan door 't vermoogefi van eenen goeden Geest: nu ja; maar dan zijn 't reeds Godlijke wonderwerken, wijl deeze Geest daartoe van God gevolmagtigd en in ftaat gefteld moest zijn: En waaróm dan niet gezeid, door 't vermoogen van den al- lesmagtigen Kristus zeiven? De Vertaaler.] (0 Zie Tacit Annal. L. XV. Cap. 44. Auctor nominis ejus Christus, cui Tiberio imperitante per Procurator em Pontium Pilatum fupplicio afcélus er at. [Zou men hier ook bij mogen voegen het getuigenis van Pilatus zeiven, in eenen Brief aan zijnen grooten Meester Tiberius gefchreeven, die in deVatikaanfche Bibliotheek te Rome gevonden, en door Sixtus Se. nensis uitgegeeven is? en welken brief men leezen kan in het geleerd en nuttig werk, de Christen IV D. bl. 415. — Ik weet wel , dat de egtheid van dien brief zeer betwijfeld wordt. Maar ik weet ook, dat de volkomen onëgtheid van dien brief nog niet voldaadig beweezen is. 't Kan zijn, dat Hij hier en daar wat veranderd en vervalscht zij : ik geloof dit ook; zommige uitdrukkingen fchijnen mij den Kristen, die 'er zijne pen bij gehad zal hebben, te verraaden; doch 't hoofdp 1 zaak-  232 Historisch Bewijs Jooden nooit geloogchend, gelijk 'er tot op den hedenfchen dag nog geen Jood gevonden wordt, die dit ontkennen durft, fchoon het hun zeer wel bekendis, dat zij daaröm van de Kristenen, onder welken zij leeven , gehaat worden (u). Zij hebben zich reeds alle zaaklijke van dien brief komt mij egt voor; dat 'er toch werklijk een brief door den Roomfchen Landvoogd aan Tiberius zal gefchreeven zijn, aangaande het leeven en den dood van Jesus, kan, dunkt mij, uit de bo trekhjke omftandigheden tusfchen den Stadhouder en den Keizer gemaklijk opgemaakt worden: en E usebiu s ook verzekert ons Hifl. Eccl. Lib. II Cap. II, dat Pr l a tu s m de daad aan zijnen Keizer berigt gegeeven heeft nopens den dood en de opftanding van Jesus, en alle overige gebeurenisfen, welken in zijnen tijd zo veslgeruchs maakten in het Joodfche Land. De Ve rtaalek.] Cu) Zeer aanmorkenswaardig is ter betoo^ing' hier van eene plaats uit den Joodfchen Gefchichtfchrijver Fla vi us Josefus. Antiq. Jud. Lib. XVJII, 3, 3. Dus" leezen wij in dezelve. „ Toen was 'er een zekere Je„ sus , een wijs Mensch, zo men Hem den naam van „ Mensch geeven kan, want zijne werken waaren won,, deriijk. Hij gaf onderwijs aan de genen , die van de „ waarheid geern onderrigt wilden weezen: En Hij werd ,, aangekleefd niet alken van veele Jooden, maar ook ,, van veele Heidenen. — Deeze was Kristus, die van ,, de Overften onzes Volks bij Pilatus aangeklaagd, „ en op zijn bevel gekruist werd. — Doch zijne Lieflin» gen, die Hem in zijn leeven hadden aangehangen, „ verlieten Hem na zijnen dood niet: want Hij is ten „ derden dage weder leevend ten vooifchijn gekomen, „ ge-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 233 ]e moeite gegeeven , om te bewijzen , dat 'er in hunnen Talmud geene eene plaats te vinden is , waarïn van Jesus van Nazareth gewag gemaakt wordt, maar wel plaatzen , waarin gefproken wordt van eenen anderen Jesus, die honderd en dertig jaaren voor Hem geleefd heeft (§) , op dat zij niet des- „ gelijk de Godlijke Profeeten, nevens andere wonderwerken van Hem voorfpeld hadden. — En naar Hem hebben de Kristenen , die thans nog in weezen zijn» „ hunnen naam gekreegen." — 't Is zo, de egtheid van deeze piaatze wordt zeer betwijfeld , en ik, voor mij, geloof ook , dat dezelve in haar geheel genomen niet oorfpronglijk van Josefus is : zij is naar alle waarïchijnlijkheid verminkt , of veranderd, doch wat haaren weezenlijken inhoud aanbelangt, is zij naar alle gedachten van den Joodfchen Hiftoriefchrijver afkomftig ; geheel verdicht kan die plaats onmooglijk zijn , ander» weet ik niet, waarom men niet ook de plaatzen van Johannes den Dooper, Herodes, Acrippa enz, kon wechdoen, alleen, om dat zij het Nieuwe Testament bekrachtigen , hoewel alle tot hier toe geziene Codices deeze zo wel als gene hebben. — Vergelijk Herder , Brieven betreffende de Beoefenende Godgeleerdheid II d. bl. 220, en Ilué't: Demonfl. Euang. Prop. UI % 11. — De Vertaaler. (§) Een zeker R. Salamo Zevi wil uit tien gronden bewijzen (in den- Joodfchen Tiriak) dat die Jesus, van welken de Talmud op eenige plaatzen melding maakt, niet dia Jesus zijn kan, in welken de Kristenen gelooven, onder anderen zegt Hij: De Talmud fchrijfc, dat Jeschu nvn }'T;j zij p geweest, men had hem geiteenigd, en daarna opgehangen. Maar wan Je.- p £ SCHU  23$ Historisch Bewijs deswege van de Kristenen mogten gehaat worden. Maar dat Hij van hunne voorvaders aan het Kruis genageld zij. dit kunnen zij niet loogchenen , en zij hebben 'er ook nooit nageftaan, om dit te loogchenen; daaröm noemen zij Jesus in hunne Schriften doorgaans ]>7n den opgehangen, en de Kristenen 'ïbn "nvjr de verè'erers des opgehangen. Maar bij dit alles is het toch ieder een' bekend , dat Hjj nu langer dan zeventien honderd jaaren van eene ontelbaare meenigte menfchen , van allerlei Volken , ftaat, en ouderdom als een Koning en Heer is aangebeden en vereerd geworden; en de Kristlijke Godsdienst heeft, zulke diepe wortelen ge- fchoo- schu Hannozvi aanbelangt, die onder de magt van Pontius Pilatus gevonnisd is geworden , (deeze Pontius was een Hoofdfchout of Stadhouder te Jeruzalem van de Romeinen aangefteld) dezelve had Jeschua Nozvi tegen rïlih p en aller Jooden gewoonte ter dood laaten veröordeelen , en leevendig aan het o1?* opgehangen, enz. — [[n den Joodfchen Talmud , en andere Joodfche Schriften wordt niet alleen van Jesus gewaagd, maar zelfs onder zulke omftandigheden, dat de waarheid, niet tegenflaande men duidlijk ontwaar wordt, dat de Joodon uit haat tegen het Kristendom zich toegeleid hebben , om dezelve te verdonkeren en te verdraaijen , nogthans hier en daar zich duidlijk openbaart. Zie Hamei.sv. Byè. verd. VI. bis 166 en vergel. Lilientiial XVI D. bl.52 en volgg. — De Vertaaler.]  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 235 fchooten, dat men Hem naar alle waarfchijnlijkheid zal verëeren , zo lang de Zon en Maan aan het uitfpanfel haar fchijnfel geeven (v). — Door Hem, door Zijne Apostelen , en aanbidders, en wel geheel alleen, door de belijders van Zijnen Godsdienst, is ook de kracht van den Afgodsdienst gefnuikt en ontzenuwd geworden. Dit kan zeer gemaklijk beweezen worden. Immers voor zeventien honderd jaaren was de geheele wereld, (het Joodfche Volk alleen uitgezonderd) aan eene fchandelijke veelgoderije overgegeeven, en zedert dien tijd hebben geheele Volken den afgodsdienst een' fcheidbrief gegeeven, en zijn aanbidders van den eenigen waariichtigen God geworden. Door welke menfchen 3 en door welke middels is deeze groote verandering bewerkftelligd geworden? De gefchiedenis laat ons hier in geene de min- (V) Jon. Craig heeft meenen te kunnen berekenen, dat na den afloop van groot drie duizend jaaren, van 's Heilands geboorte afgeteld , de Kristlijke Godsdienst van zijne kracht, geloofwaardigheid, en waarfchijnlijkheid geheel beroofd zal zijn, en dezelve een einde zal hebben. Tindal en Bolingbroke hebben van deeze buitenfpoorige berekening' hun gebruik gemaikt. — Men zie dezelve wederleid door den Heere Y. van Ha. si el s veld, de Eyb. verd. I. bl. 65. en VI. bl. 173. De Vertaaler.  23Ó Historisch B.zvijs minfte twijfelingen. De Heidenfche Schrijvers maaken wel weinig gewag van de Kristenen , maar wanneer zij 'er melding van maaken , is het gemeenlijk hij gelegenheid der groote vervolgingen, welken over hen losftormden. En waarom moeiten zij onder deeze vervolgingen zuchten ? De hoofdmisdaad, welke hun werd aangeteegen, belfond hier in , dat zij met eene onverwinlijke hardnekkigheid weigerachtig waaren , om den Goden des Lands de gewoone eer te bewijzen. Dat zij eenen nieuwen Godsdienst beleeden, werd hun voor geene misdaad toegerekend; want dit was iets gemeens. Maar hier mede haalden zich de Kristenen den haat op den hals, dat zij alle gemeenfchap met het Heidendom affneeden , en zich noch door beloften , noch door bedreigingen beweegen lieten , om, al waare het flechts maar een Koreltje, wijrook op de Outers hunner Afgoden te ftropijën. Want, gelijk wij in het voorgaande reeds aangemerkt hebben , bij de Heidenen was fchier eene doorgaande gemeenfchap der Goden , en men duldde alle Godsdienften , wanneer zij flechts met den Godsdienst des Lands eenigszins rijmden, en overëenltemming hadden. Doch naardien de Kristenen hun hierin zo gevallig niet waaren, maar  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 237 maar op de aanbidding van den eenigen waarjichtigen God aandrongen, en alle veelgoderij verzaakten, voerden zij daar door de Heidenen tegen zich in het harnas, en haalden zich de bloedigfte vervolgingen op den hals. Het dienen van den eenigen God met uitfluiting der veelgoderije zagen de Heidenen voor eene onvergelijklijk groote misdaad aan; En dit is de waare reden , waarom zij de Kristenen in 't algemeen als haaters van het menschlijke geflacht aangezien, befchuldigd, en vervolgd hebben (vj). Ten (V) Hoe toegeeflijk de Heidenfche Grieken en Romeinen ook weezen mogcen ten aanzien van de verfcheiden twisten onder de verfchillende Sekten hunner Wijsgeeren , konden zij echter geenszins verdraagen, dat de heerfchende Godendienst, die door het gezag der hooge Overheid bekrachtigd was, in twijfel getrokken wierde, en waaren dermaate verbitterd op de zodaanigen, die zich tegen denzelven aankantten , en de Leer van den Eenigen God trachten intevoeren, dat zij dezelven ten bloede vervolgden, en met den dood ftraften. De zinlijke Heiden , aan de uiterlijke praal van zijnen Goddienst gehecht, kon wel de invoering van vreemde Goden dulden: hij plaatfte zelfs wel de beelden der Godheden, welken de door hem verwonnen Natiën aanbaden , in zijne tempels, om daar door 't getal zijner befchermers te vermeerderen; doch deezen moesten echter volgens vastgeftelde Wetten, met de vaderlandfche plegtigheden, en op de vaderlandfche wijze gediend worden; er was bij de Romeinen eene oude wet diesaangaande, (in.  ^33 Historisch Bewijs Ten bewijze van , het gene ik zo aanftonds aangemerkt hebbe , zal ik flechts eenige plaatzen (inter Leges XII Tab. Conf. Cic.de tegib. L. II C. 9.) zij was deeze, „ niemand mooge afzonderlijk Goden ,, hebben, niemand mooge nieuwe of vreemde Goden in j, het verborgen dienen, ten zij dezelven in 't openbaar „ gediend worden. De vaderlandfche plegtigheden moe1, ten onderhouden worden." Paolus ook werd het daaröm van de Atheners , welken Hij J e s u s , uit de dooden opgeftaan, en verhemeld, verkondigde; als eene misdaad toegerekend, dat hij vreemde Goden of Ondergoden (gs»* feupen») verkondigde. Hand. XVII: 18. — Eene Sekte dierhalve , die men dacht, dat alle Goden had afgezwooren, om dat zij noch tempels, noch afgoden, noch beelden had; eene Sekte, die men van de ijzelijkfte zamenzweering', die ooit tegen het Gemeenebest gefmeed kon worden, verdacht hield, kon de woede des Volks onmooglijk ontgaan ; en welke maatlooze rampen hadden de onfchuldige Kristenen hier door te lijden! hoe medoogenloos en fmaadlijk werden zij ter ftraf gefleurd! met welke uitgezogte folteringen ter dood gebragt! vergelijk de Vaderl. Bibliotk. I D. Mengel» bl. 162. — Een aantekenswaardig voorbeeld van den grooten haat der Heidenen tegen de verachters der Godenleer, en de aanbidders van éénen Eenigen God, ziet men in Sokrates, die omftreeks vijf honderd jaaren voor de vervolgde Kristenen geleefd heeft. Alleen , om dat Hij zich fcheen te verzetten tegen den algemeenen Godendienst, en de waarheid van 't beftaan ééner hoogfte Godheid zijnen Leerlingen aanpredikte, fchoon Hij echter zekere Damons of Ondergoden ftelde, - hoedaanig eenen Dannon Hij , volgens zijne meening, tot zijnen bezonderen befchermè'ngel had, wiens leiding enraadHiJ ia  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 239 zen aanhaalen uit den eenigen brief van Plinius aan den Keizer Trajaan (*): „ hoe het' in het regelen zijner bedrijven opvolgde, — werd Hij van Anytus, Melitus en Lykon aangeklaagd. En van zijne Rechters veroordeeld moest Hij als de eerfte Martelaar van de Leer des Eénen Gods, gelijk eenEngelsch Godgeleerde Hem noemt, den dood fterven, en, om dien te veröorzaaken, eenen beker van vergiftigen kervel uitdrinken. — Eenen nieuwen Godsdienst te belijden, was zo zeer geene hoofdmisdaad, maar alle gemeenfchap met de Heidenen in hunne Godsdienftige plegtigheden afcefnijden, en hunne altaaren te verachten, was eene onvergeeflijke dwaaling , die met den dood verdiende geftraft te worden. — Dit laatfte was de befchuldiging van Sokrates: doch te onregt : zijne vrienden, en verdeedigers althands hebben na zijnen dood beweezen, dat Hij op de altaaren der Afgoden, die zijne Landgenooten aanbaden , geofferd had; — En Hij zelf heeft dit bevestigd, toen Hij ftervende zijnen vrienden beval, om ter erkentenisfe van zijne verlosfing' een' haan te offeren aan den Afgod Es kul aap. — En dit ook zal de reden geweest zijn , dat de Atheners al fpoedig na zijnen dood hunnen misflag, in het ter dood veröordeelen van Sokrates, begreepen hebben. Hun berouw wekte hen tot hittigen toorn op zijne befchuldigers ; zommigen moesten tot hunne ftraf als ballingen 'sLands op vreemden grond omzwerven, anderen werden met den dood geftraft, onder deezen was de veelvermogende Anytus, die gefteenigd werd. En hunne herleevende hoogachting voor den grooten man vereerde zijne asch met het oprigten van een koperen ftandbaeld.— Hat C) Cacil. Plin. fee. Epiflot. L. x. Epift. 97-  Historisch Bewijs het ook met het Kristendom gefield mogte zijn, zo moest toch , zijns bedunkens, ten minften de hartnekkigheid en onbuigzaame Godsdienstgezindheid deezer menfchen , (hierin beftaande, dat zij zich volftrekt niet beweegen lieten, om den Goden re offeren ) geftraft worden." O) En een weinig laager, daar hij van eenige Kristenen melding maakt, die uit vreeze voor den dood afgevallen waaren, fchrijft Hij: „ Daar dee„ zen op mijnen voorgang de Goden aanrie„ pen , en het beeld des Keizers, 't welk ik tot Het fpijt mij in de daad, dat ik dit, inzonderheid zijn bevel, met dervende lippeu gegeeven, om aan Esk ijlaar te offeren, uit de fchriften der.ouden leeze. Het gefchrijf van Cicero zou mij gewis anders nog beter gedachten van deezen eerwaardigen Heiden, die veele Kristenen befchaamd maakt, en van zijnen inftap in d« Eeuwigheid ingeboezemd hebben : deeze Romeinfchë Redenaar fchri ft Yan Hem, dat .,toen Hij den doodlij„ ken beker bijkans in handen had, Hij nietfprak, als „ of Hij na den den dood gedreeven werd, maar als of „ Hij ten Hemel fcheen optevaaren." ln waarheid een getuigenis, dat ons het ergfte van deezen Held der Heidenfche wereld voor de verdoemenisfe der eeuwigheid niet kan doen denken! De Vertaaler. O) Neque enim, dubitabam , zegt Hij, qualecunque ejfet, quod faterentur: pervicaciam eer te, &> inflexibilem objlinationem debere puniri. — De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 241 tot dat einde met de beeldtenisfen der Go,, den had laaten voor den dag brengen , „ wijröók en wijn offerden ; en Kristus „ lasterden, Waar toe zich anders geen Kristen „ met geweld beweegen laat , heb ik het billijk j, geoordeeld (y) , hen los te laaten." Qz) Welken geweldigen flag door dit alles de Heidenfche Godsdienst gekreegen heeft, is blijkbaar uit de volgende woorden : „ De kanker „ van dit Bijgeloof (deleer der Kristenen) „ heeft niet alleen jledcn , maar ook zelfs dor„ pen , en de kleinfte vlekken aangefloken. Doch „ het fchijnt, dat dezelve nog in zijnen loop „ verhinderd, en geneezen kan worden. Ten minlten ik heb eenig berigt gekreegen , „ daar ik taamlijk op af kan , dat men reeds „ begonnen heeft, om de bijna verwoede Tem„ pels weder te bezoeken, en dat de reeds >, lang ver'önachtzaamde Godsdienst weder „- herfteld wordt , dat zelfs hier en daar offer- „ die- (y) Plinius fchrijft dit als Landvoogd van Bithy« Niè' in Klein Azië. — De Vertaaler. (2) Qjmm, praeurae me, Deos appellarent, & imagini tua, quam propter hoe jujferam cum pmulacris numinum afferri , thure ac vino fupplicarent: praterea maledieerent Chrifto, quorum nihil cogi pofe dicuntur, qui funt revera Chrifliani; Ego dimittendos putavi. — De Ve*« taaler. Q  242 Historisch Bc&iji „ dieren te loop komen, ".vaar toe zich zedert lang maar zelden koopers lieten vinden."—- (a) Zo verre Plinius Q). Dat Neque civitates tantum , fed vices etiam, at qua egros fuperftitionis iftius contagio pervagata eft, qua videtur fifti tg corrigi poffe. Certe fatis conftat, prope jam defolata Templa c CO Vergelijk Esr a 4: 2. Am0 s 25. en H^o. 7' 42. m welke plaatzen de fpreekwijze van den Heer te eferen niets anders betekent, dan in 't algemeen den Heer te dienen , of opentijk ie verteren. Zo was foff fEe-i die offert] bij de Hebreeuwen een Godvruchtig mensch, en naïr mr» yt» [een die niet offert] een origodsdienjlig mensch, een verachter van den Godsdienst. Zie Pred. 9: 2. Zo betekent den Duivel offeren, den Duivel dienen Deux. 32: i7. verg. Lev. 17.7 _ De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 25$ Zoude , en zij fpraken zomwijlen uitdruklijk van zo' eene komftige nieuwe Godsdienstgefteldtenisfe. Zo voorfpelt bij voorb. Je remi as in het een en dertigfte hoofdd. het één en dertigfte tot het drie en dertigfte vers, dat God een nieuw verbond zou maaken met zijn Volk, dat is, eene andere en beter Godsdienstgefteidtenis invoeren, die zich van de oude hoofdzaaklijk daar door onderfcheidenzou, dat hij zijne wet in het binnevfie van zijn Folk geeven , en in hun hart fchrijven zoude; waar door waarfchijnlijk op de affchaffing der kerkplegtigheden gedoeld wordt. Hij fpreekt verder van eenen tijd , zie het derde hoofdd. het zestiende vs., in welken men niet meer fpreeken zou van de verbondsark des HEEREN, ook zouden zij dan aan dezelve niet meer gedenken, noch daar van prediken , noch haar bezoeken, noch bij dezelve meer offeren (kj. Al- (ï) Deeze vertaaling verfchilt merklijk van onze Nederltndfche, die wij thands in gebruik hebben, maarzo ïs de Heer Rosenmuller hier de woorden van Jer em 1 as overzet, vind ik ze ook vertolkt in den Ouden Nederlandfchen Bijbel van 1564: bier lees >k ter feluer t«Ïfalrnen niet meer [preken van der Areken des Verbits des Heeren , ook derfeluer niet meerbeken Toch daer af prediken , noch die befoeken noch aldaar Zit offeren. - Ik geef deezer vertaaling' boven onze Nieuwe Nederlandfche verre den voorrang, - De grond.  2.5<5 Historisch Brmjs Allerduidelijkst.Xpreekt D a n i ë l in het negende Hoofdd. het vijfentvvintigfte vs. en de volgg. woorden r- tfgg rfbj door dQ onzen vertaald, en zij zal niet weder gemaakt worden, vertolk ik met mijnen geleerden Schijver ook liefst , En men zal bij dezelve met meer offeren ■ deeze overzetting toch ilrookt ongelijk veel beter, dan die van onze jongfte Nederltndfctae Vertaaler,: En dezelve kan ook alleszins fteek honden. Immers het woord nt^ heeft ook de betekenis van offeren, zie E xoD. to: 25 en Ps. 66: 15. in welke laatfte plaatze wij bij onze Overzetters leezen, Ik zal runderen met bokken bereiden, beter, Ik zal runderen met bokken offeren. Het Griekfche en het Latijnfche facere komen insgelijks in die betekenisfj voor. e vindt men in die beduidenisfe bij Homerus, Iliad l reg. H7. daar fot 't zelfde is als Ue,J? offerende; en reg. 444. het Griekfche ™ej, meent men dat ook zo voorkomt Luk. * 2ie bos, tó dl% de Pont Maxima V. T. C. 1 , En de betekenis van offeren flrookt daar ook alzo wel als doen, gelijk onze jongfte Overzetters hebben. — En faeere wordt onder anderen zo gebruikt van Varro , de Re Ruftiea. Lib li Cap. II, Qttaniam DU faeientes adjuvant; prius in' voeabo eos. — D3 Oude Nederlandfche Overzettingen van i542 en 1593 hebban hier ook offeren. — En wat de grondwoorden ,,-p3, ^ door 0flze 0ve„etten en den Heere Ro,enmui.lE31 vertaald, e« men zal baar met bezoeken, aanbelangt, deezen vertaal ik liever, en men zal geen begeerte {geen verlangen) na dezelve heiben: het woord ^ betekent in 't algemeen ergens i„. ZttsmTiLa:'it0P/aal> M^^en, datmen tets nnst, en van daar het gemiste weder begeeren te heb-  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst, 257 volgg. van cleeze merkwaardige verandering. Hij maakt niet alleen melding van zaaken , welken afgefchaft zouden worden, naamlijk, de offeranden, het fp'jsöffer, het jlagtb'ffer, de Stad, en hét Heiligdom, maar Hij melde ook, bij welke gelegenheid dit gefchieden zou; naamlijk, ^°n Volk des Vorficn, of de arm, de magt van den Poomfchen Keizer zou eene groote verwoejling aanrigten , na 't welk deeze Kerkplegtigheden zouden ophouden. Uil het gene wij tot hiertoe gezeid hebben, blijkt het overtuigend klaar, dat aan Jesus de verdienfte , van de Afgoderij, en Veelgodendiensc van hunnen troon afgeworpen te hebben , niet ontweezen kan worden. Nogtans vermeeten zich de Jooden Hem deeze verdienfte te ontwijzen. Men hoore hoe R. Isaak met eenen Lutheraan redetwist (*): ,, lk zal hier uit" zegt hij ,, op het vol„ zekerfte bewijzen, dat Jesus van Na. 3, zaueth de Messias niet zijn kan, en „ wel uit dien hoofde , dat de Afgoderij, die „ voorde tijden van Jesus ingang gekree„ gen heeft, na zo eenen langen tijd, en na „ zo veele duizend jaaren , nog niet is uitge„ roeid. Het is naamlijk bekend, dat de „ Go- (*) In minN pi?n "iSD, s. mvmnine fidei, pag. 58. ia Wagenseilii te lis igneis Satana. R  258 Historisch Bewijs „ Godendienst voor de tijden van Aarts^fa* der Abraham in de wereld ingeleid is ; „ want Tiierah, de Vader van Abraham was der afgoderij toegedaan, gelijk de Schrift zegt, Jos. 24, 2. The b ah, „ de Vader van Abraham en Na hor heb5, ben andere Goden gediend. Maar van deezen tijd af tot op heden toe zijn 'er drie duizend jaaren verloopen, en de afgoden., dienst heeft evenwel nog zijn veld behou„ den. Daaröm gispt gij, Lutheraanen ! im„ mers zeiven met zo veele ftrengheid de ,, voorftanders van het Pausdom , dat zij in „ lnrnne Kerken de beelden verè'eren. Doch „ het is buiten alle tegenfpraak , dat de afgoderij geenszins van God gebillijkt of bevoolen „ kan worden, en desniettemin is haar tot dee„ zen ftond nog de heerfchende kracht niet ont„ nomen. Zo heeft ook de Godvergeten Ma„ hum med den Ismaëliten eene nieuwe wet, „ en eenen nieuwen Godsdienst opgedrongen, „ wiens dwaalleeringen U bekend zijn,en des„ niettegenftaande is deeze zijne Godöntheer„ lijkende Godsdienst verre over de duizend ,, jaaren lang voortgeplant geworden, zo dat ,, 'er aan die voortplanting' nog geen einde „ zichtbaar is. Uit de Profeeten „ is het genoegzaam blijklijk, dat de Afgo- „ de-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 259 „ derij tot op de tijden van den Messias, „ welken wij verwachten, in de wereld, ftand „ zal houden; want van zijnen tijd ftaat ge. „ fchreeven: Elk een der Afgoden zal gansch- ., lijk vergaan. Jes. 2, io1. De HEER ,, zal alle Goden der aarde verdelgen, en een ie„ gelijk uit zijne plaatze zal Hem aanbidden; „ alle de eilanden der Heidenen.^ Ze Fan ja j, 2 , 11. Ten dien dage, fpreekt de HE ER „ der heirfchaaren zal ik uitroeijën uit den lande de naamen der afgoden, zo dat zs niet meer gedacht zullen worden. Zach. J3, 2. —— „ Ais dan zal vervuld worden 't gene bij „ deezen zelfden Profeet Hoofdft. 14 vs. 9. „ voorfpeld wordt: de HEER zal Koning ., over di ganfche aarde zijn. Ten dien dage zal „ de HEER één zijn , en zijn naam één." —' Zo verre R. Is aak. Maar men ziet uit deeze geheele aangehaalde plaatze , dat deeze Jood of opzetlijk niet weeten wil, wat Jesus ten beste van het menschdom gedaan heeft, of dat hij van den gewoonen gang der Ahvijze Voorzienigheid, die haare werken niet éénsklaps, maar allengs cn bij trappen voltooit, geheel onkundig is. Hij fielt zich voor, dat de Godendienst met de komst van den Messias éénsflags en ten eenemaal zoude uitgeroeid worR 2 den.  *6° Historisch Bewijs den. Doch hoe waare dit mooglijk? De van bcrn bijgebragte plaatzen zeggen dit niet , zij zeggen wel, dat de Godendienst vervallen- zoude , maar zij zeggen niet, dat dit in ééns gefchieden zoude. Buiten alle wederfpraak is 'er toch een aanmerklijk en zeer groot begin mede gemaakt. Immers waar zijn thands die prachtige Afgodstempels, welken onder Augustus, en de volgende Keizeren , in grooten luifter ftonden ? Waar is de Oude Heidenfche Godsdienst met zijne dienaars , aanhangers, en verdedigers ? En wie heeft deezen afzichtigen Godendienst verdelgd, zo dat alle gedachtenis van Jupiter, vanJuN0,van Me rkurius, van Venus, en andere afgoden , is uitgewischt, en men deezen niet meer als Goden erkent, welken eenige aanbidding en verëering toekomt ? haeft niet de Leer van Jesus deezer afgo. derije den hartfteek gegeeven ? kan men dit ontkennen , en tegenfpreeken , zonder zijne onkunde in de gefchiedenisf voor de ganfche wereld aan den dag te leggen? Wat den Roornschgezinden aanbelangt, zo waare het zeker te wenfchen , dat de ergernis , welke door den Beeldendienst veroorzaakt wordt , eens geheel wechgenomen wierde. Want zij moogen de aanbidding der Heiligen ... ' . met  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 161 met zulke fraai je verwen beglimpen, als zij willen, zij blijft toch altijd eene groote fchandvlek op de Kerk van God. Doch hier is d& vraag: Is deeze in de Roomfche Kerk nog in zwang gaande verëering der beelden eene eigenlijke Afgodsdienst, of is zij flechts een misbruik , dat in den Godsdienst is ingefloopen ? Zeker een misbruik. _ Dan dit bijgeloovige "misbruik mooge zo verwerplijk zijn , als het wil; de tegenbedenking raakt niet de Leer van Jesus, maar eene fekte onder de Kristenen, die in meer andere ftukken va» de zuivere Leer van Jesus is afgew.eeken. De dwaalleringen van den Mahommedaanfchen Godsdienst zijn ons ook bekend. Maar zijn dan de Muselmannen Godendienaars ? bidden zij niet ook e é n e n God aan? hebben zij ook niet eenen zo grooten afkeer van de afgoderije, als de Jooden? — Het is waar , de Afgodsdienst is nog niet in alle oorden den wereld volkomen uitgeworteld; maar geene der hiertoe betrekkelijke voorzeggingen zegt, dat' zulks op eenmaal gefchieden moet. 'Er behoort tijd toe, dat dwaalingen ten vollen uitgeroeid worden ; en eenige duizend jaaren zijn hiertoe niet toereikend. Deeze Voorfpellingen , zo wel als anderen , kunnen niet anders, dan trapswijze haare vervu-L R 3 ling  s^2 Historisch Bewijs ïing krijgen, wij hebben dit dus verre gezien en ondervinden het nog geduurigi'jk (O. De verandering, wAke door de ' CO 'c Is zeker, dat de volheid der Heidenen nog niet li ingegaan, Gods oogmerk ook was niet, dat de Af! godsdienst eensklaps met de komst van Kristus, of wnrtneeir 6Ten Va" iet Kriste^™ uitgeroeid zou worden. Lees Paulus hier over in zii„e„ Brief aan de Romeinen XI: 25. Deeze gewijde Profeet van den nieuwen dag , die waarfchijnlijk deezen Brief bijkans nestig jaaren na de geboorte van Kristus «efchreeven leeft, voorfpelt de geheeie affcb.ffiug van den Godendienst der Heidenen, en vcrönderuelt dus, dat dezelve «og achter de breede gordijnen van het afgelegen toe iomfhge verborgen waare. 'sHeeren bedoeling, Jnk van achteren blijkbaar is, was, dat zij ailengs bij trfpp «n langzaam gefchieden zou ; en zeker 'er Is in den af! loop van zeventien eeuwen een groot en aannierklijk begm mede gemaakt, gelijk onze geleerde Schrijver boven in den Tekst duidlijk aanwijst; >t is waar, hetgroorfte gedeelte der menfchen over den wijd uit?eitrekren aardbodem gerekend, zijn nog AfgodendLa"f javo? geus de berekening van eenen niet onberoemde Schrtt ver bij J. A. TurretiN in zijne Opera omni* SJ parte II. pag. 426 aangehaald, moeten bij eene verdeelinê van de aarde in 30 gelijke deelen, 5 deelen aan de Kristenen, 6 deelen a»n de Mahoinmed.anen, en jodee len aan de Heidenen worden toegeleid. Maar <*at aii» deeze Heidenen hunne Afgodsbeelden eens verbrijzelen zullen, en den waaren God volgens het Evangelie van Kristus aanbidden, - de tijd wanneer is alleen den AHesweetenden , die naar zijne onbedrieglijke wijsheid bier toe ontelbaare wegen kan inflaan, bekend — en dat deeze tijd nadert, is zo zeker, dat mannen van doorsein en oordeelkunde, die den Bijbel onbevooroordeeld leezen, de waarheid van deeze komftige Godsdienstig vor-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 263 Leer van Jesus in de wereld gekomen is, ie zo -root, en zo merkwaardig, dat men m de eanfche gefchiedenisfe haarer gelijke niet 6 vindt. vorming' in de Heidenfche wereld niet in twijfel kunnen trekken, zie 't gene mijn hooggeëerde Meester de geleerde S. H. Manger in zijnen uitneemenden Cc^enZiu in HosEAM, Cap. UI:>s,-5. pag./M«iomrent zegt. — Deeze gezegende heilftaat der Heidenen wel" waar reeds bij trappen begonnen, en wordt van tijd tot tijd vervorderd, maar zal echter eindelijk eén,flags voltooid worden; en deeze voltoo.j.ng zal ver«ld gaan van eene algemeene bckeenng der door Ue volken heen rondzwervende Jooden. ■ Welk een toor.ëel van wonderen , die allen van Gods magt en goedheid tuigen, zien wij in dit vetfehiet der toeko mende eeuwen geopend: „ Eene wonderdaadige u.tftorring van den Heiligen Geest, even als » den aanvang van het Kristendom , doch veel algemeener, en u.tgevan net »j ' eroote meenigte van ftrekter dan voorheen; — eene grumc » Zendelingen, gewilllig, om zich te laaten gebruiken tot b erin dêAngeioovigen, begaafd met de voortreInktte vermoogen., en welligt ook met de gave der taal , der gelondmaaking', en een wonderdoend vermoogen; althands met eene zeldzaame vrijmoedigheid, brandenden ijver, vuurige liefde, en volharding in arbeid, gepaard met eene Apoflolifche eenvoudigheid .en zuiverheid in de Leer en met eene voorbeeldige Godsvrucht in den wandel." [Stacehouse Beft. en laadt. Godg. IV D. I St. bl. .95.] - Heertje Kerkfttat! Er zal niet flechts hier en daar een enkele atad of Voraendom aan den Jehova worden -^e.Hgd rm-r heel het Heidendom zal ingaan door de bvange ma.r neei nei Heeren , daar Jesus van Na- liepoorten in het rijk des rieeren, a j r , „ . . »ii<» He denen, die de Heer ge- ■rarcth Koning ls. — AUe neiueuc", K 4  Sff4 Historisch Bewijs .7.! in de VOlSe«de tijden z0 veel te gemakljk£r Steden, wijl reeds in alle Lden e» oorden der wereld het ijs daar toe gebroken „ Misfchien is de tijd niet meer af, m welken men de waarheid der Pro- «fcht nederbuigen , orn zijnen naam te eeren- - a« Heer te dienen,- -— deezen v-n jhet lVr>orj^„ , "'•"en v-n verre, die van -me ^JV^3'.^ i iaÏÏ8-""Zeid- genachten * T AFRIKA' de S^nds ^ut Ze^tZ dlK»^^ uit de EvangeiieS ruuwhe°irn ^ ' 6" h°°ren na de • de gebonden houdt ^fleg^n 'ea hart de Z°n" ven aan de prediking vl , aandach< gee- c prea.King van genade en zalleheid in a verachten Nazareuer , gereed om I , den fchrijven op de rol van hTt'- Ch * iaat0n aan- «ing in waarhe d eert en » d" ^ bli het welk zi eenen een VOik™ ^enr, •anfchouwen , en »».,, , ge 0ogerl! die dit *■ zelfden t)dez70JT de Hee' worden. -L T geheeI rSraêl 2a' dan ook "lig  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 5.6$ Proofeetifche uitfpraak in haare volle klaarheid zal bevestigd zien : De HEER zal alle Goden der aarde verdelgen, en een iegelijk uit zijne plaatze zal Hem aanbidden: alle de eilanden der Heidenen. Zefan. 2,11. Uit al hetgene wij tot hier toe gezeid hebben, volgt ontegenfpreeklijk, dat Jezus de grootfte hemelgezant van God, de Messias, en de grootfte weldoener voor het menschdom is, welken God duizenden van jaaren te vooren aankondigen liet. Ik zeg duizenden van jaaren te vooren; want ik heb nog niets gezegd van de merkwaardige belofte > welke God aan Abraham deed, en meermaaien herhaalde', Gen. 12,3. Hoofdfi. 22,18. Hoofdft. 16, 4. naamlijk dat Hij door hem en door Zijne nakomelingen alle Volken van den aardbodem zegenen en begelukzaligen zoude. Deeze belofte is hoogst aanmerkenswaardig. Want men mooge onder het zaad van A- braham verftaan zijne ganfche nakom elingfchap , of een' groot' man uit zijne al'ftamlingeu , dit toch blijft altijd zeker , dat deeze belofte zeer aanmerklijk vervuld is , cn nog tot op den hedenfehen dag vervuld wordt. Immers het blijft toch eene volzekere waarheid, dat Abraham '(*) door zijnen beide (*> Het zijn de woorden van den Abt Jïrusalem R 5 in  2 63 Historisch Bewijs Zo het mij voorkomt, zijn de tot hier"toe te berde gebragte klaare en on wraakbaars getuigenisfen der gefchiedenis van dien aart, dat elk, die dezelven onpartijdig en zonder vooröordeelen beproeft, en indenkt, noodzaaklijk overreed moet worden, dat J e s ü s de van de Profeeten aangekondigde, en genoegzaam gekenmerkte groote Leekaren Godiijke Gezant zij, aan welken de wereld haa. re uitfteekendite verlichting te danken heeft, en wiens Godsdienst alleszins verdient, om als waarachtig' en Godlijk aangenomen te Worden. ■ Maar hoe vast en ifevig ook alle deeze «ronden zijn, hoe overtuigend klaarde waarheid, en Godlijkheid van Jesus Godsdienst ook uit dezelven beweezen kan worden , zij zullen evenwel nog geene overreedende zekerheid opleveren voor de zodaanigen, die den Inhoud van deezen Godsdienst niet kennen , en halslhrrig weigeren, om denzelven te leeren kennen,) Hij, die met vooröordeelen tegen het Kristendom is ingenomen , en hetzelve grootendeels als een tegen het gezond menfchenverftand inloopend, nutloos, en fchadelijk zamenftelfel aanziet, zal toch altijd uitvlugten vinden, en vruchtbaar zijn in het opwerpen van bedenkingen, waarmede bij tegen  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 269 gen de krachtigfte en klaarfte bewijsgronden aandruischt. Hij zal de Profeeten uitkrijten als Mannen , die zomwijlen door geestdrift verfje verbijfterd, in dweepzieke verrukkingen, 't gene zij wcnschten en hoopten, in zulke fterke bewoordingen hebben uitgedrukt, dat deeze hunne wenfchen en uitzichten als voorfpellingen aangezien worden, welken vervolgens, enkel bij geval, en door eenen bezonderen zamenloop van veele omftandigheden haare vervulling gekreegen hebben f». De O) De Deïsten in 't algemeen fteeken den fpot met de vooifpellingen der Profeeten. Mr. Collins onder anderen lagcht de oude Profeeten dapper uit, en durft met de laagfte fchemptaal van hun vertellen , dat zij , om door den Geest der Profeetie bezield te worden, zich door de Mufiek verleeyendigden, en door goede teugen wijns vervrolijkten. Discourfe of Vree ihenkir.g. pag. 153. Dr. Morgan fcheldt hen uit als Oproerftookers, Oorlogftichters, Landverdervers, als Pesten var» de Koningrijken Juda en Israël, en oorzaaken van den geheelen ondergang derzelven. Moral Philofopher. Vol. II p. 11. En Volt ai re ook ontkent ronduit, dat 'er voorzeggingen plaats kunnen hebben, en 'et dierhalven ook geenen zijn. Philofophie ie PHi/leire, P'Jrti Orgcles. —— De voorzeggingen der Profeetea zouden enkel bij geval haare vervulling gekreegen hebben, en voortbrengzels van eene Geestdrijvige verbeeldingskracht zijn? Hoe is het toch mooglijk, dat menfchen , welken een gezond oordeel hebben, in deezen dwaal waan weezen kunnen? zou ook iemand, die eene meenigte fteen, hout, kalk, feroent, ijzer enz. daar in her  *?o Historisch Bevjijs De belijders van bet Kristendom zullen hier wel tegen inbrengen, dat deeze Profeetifche tïitfpraken te duidelijk en te net bepaald zijn, dan dat zij voor bloote gisfmgen en uitvallen van een dweepachtig en verwilderd herfengeftel gehouden kunnen wordeu , dat in dezelven gefproken wordt van veranderingen, die van den vrijen wil van veele duizend, in alleszins onderfcheiden tijden leerende , menfchen afhingen, en die in den tijd, in weinet honderd heenwerpt, daar door een taamlijk bewoon, baar huis kunnen nichten? Even zo min kan men ook de vervulling van-alle Bijbelvoorfpelüngen, die zo veele toekomende, groote, zamenhangende gebeurenisfen, duizenden van jaaren vooruit verkondigen, en duidelijk ba- Ichmven , aan een blind geval toefchrijven Eene vervulling , die langs zo veele bezondere weren en over zo veele raderen afloopt, kan onmooglijk toevallig weezen. Men kan ja gisf.ngen maaken , en door het waare te treffen , hier geiukkiglijk in ikagen : dit kan eens, dit kan tweemaal, driemaal gebeuren, maar het tegendeel zal honderdmaal plaats hebben 5 en wat zijn dan nog gisfmgen in vergelijkinge van voorzeggingen die duidlijk, naauwkeurig, en juist zijn, die duizenden van jaaren vooruitgedaan zijn, die toen ze gefchiedden ten eenemaal onwaarfchijnlijk waaren, en echter bij de uitkomst volkomen vervuld zijn? - Niemand kan voorzeggtngen doen , en aan dezelven eene volkomen vervulling befchikken, dan een eeuwige, oneindige en AImaguge Geest; en deeze is de Jehova, de eeniee wu.acht.ge God die de Schepper en Regeerër der wereld is. — De Vertaaler.  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 27 tf welken zij voorfpeld werden, hoogst onwaarschijnlijk en ten eenemaal ongelooflijk waaren, dat men dierhalven de hand der Voorzienigheid hierin onmooglijk loogchenen kan; — En zij hebben hier volkomen recht toe. Doch de beftrijders der Kristenleer zullen het niet eens der moeite waardig rekenen, om over deeze en andere gronden behoorlijke gedachten te laaten gaan, zo lang zij in den dwaazen waan blijven, dat zij ter betrachting van waare deugd en ter verkrijging van weezen- / lijk geluk geenen anderen leidsman noodig hebben, dan hunne menschlijke reden, en zo lang zij niet beiluiten kunnen , om zich met den waaren, weezenlijken inhoud van den Kristlijken Godsdienst bekend te maaken. Zo men dierhalven eenen tegenftander van Jesus heilleer van de waarheid en godlijkheid diens besten Godsdiensts grondig overtuigen wil , is het voor alle dingen noodis dat men hem deszelfs weezenlijke leerftellingen duidlijk openlegge en ontvoude; En hem wijders vriendlijk aanmaane , om over den inhoud van denzelven zijne ernftige gedachten te laaten gaan, en tevens denzelven op zijn hart en leeven toetepasfen. Joh. 7,17. HoofJjl. 8 , 3'- Voldoet Hij aan deeze verëischten, zo zal hij van de volgen- de  • 272 Historisch Bewijs de waarheden volkomen overtuigd worden : in de eerfte plaatze, zal hij overreedend zien, dat de Leer van Jesus volmaaktlijk vervult 't gene zij belooft, naamlijk, dat zij de beste en zekerfte aanwijzing is tot waare deugd, ftille rust, en beftendig geluk: en in &de tweede plaatze , zal hij, ondanks alle zijne twijfelingen, moeten befluiten, ,dat dezelve onmooglijk het werk en de eigen uitvinding van een mensch zijn kan. Hij zaI deeZen voortreflijken Godsdienst niet verwerpen, om eenige weinige donkerheden, en onbegrijphjke leerftukken, die in denzelven gevonden worden. In elke weetenfehap toch zijn zwaa.1 ngheden , en in den aanvang , als wij nog leerlingen in dezelve zijn, komt ons meenigwerf veel als nutloos en onwaar voor, waar van men naderhand het nuttige en waare eerst regt inziet. Zoude dan de Godsdienst hier al leen eene uitzondering weezen ? De waarheid hevende zal zijn oordeel, over het gene hij met zijne eens aangenomen grondftellingei met zamen rijmen kan, in 't begin opkorten. Hoe naauwkeuriger, en zorgvuldiger hij, hetgene hem klaar en aanneemlijk is ter zijner verbetering'gebruikt, dies te meerhefde en hoogachting Zal hij krijgen voorden Godsdienst, en dies te meer zal hij van deszelfs  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. -273 zelfs voortreflijkheid overtuigd werden («). Die deezen van Jesus zeiven aangepreezen weg (») De waarheden van het Kristendom zijn niet gelijk wiskunftige voordellen, welken terftond dezelfde denkbeelden verwekken in ieder Nfensch , die de konstwoorden flechts verftaat; de inhoud van den Kristlijken Godsdienst wordt vergeleeken bij eenen fpiegel, 2 Kor. 3: 18. maar het is een fpiegel , waarin wij (leeds meerè'r ontdekken, naar gelang wij 'er op flaaren; het gezicht zal geduurig toeneemen , en echter zullen wij nog maar ten deele kennen, zo lang wij niet inzien achter de Gordijnen der Eeuwigheid, zo lang wij de weezenlijke voorwerpen niet befchouwen: wij zien nu nog dooreen glasfleen in donkerheden , en wij gisfen , wij raaden, 'er hangt nog een floerfen fluijer voor onze oogen; [iKor. 13:12.] maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht , de duifternisfen zullen dan opgeklaard, de raadfels zullen dan ontknoopt en opgelo*St worden: desniettemin zullen hier veele nevelen opgehelderd, veele geheimen ontzwachteld worden : en dit gefchiedc trapswijze. Toen de Heer Jesus zijnen Leerling Petrus zalig fprak , om dat Hij geleerd Kad 't geene vleesch en bloed, [menschlijke redenen of onderwijs] hem niet kon openbaaren, waaren de begrippen van P etrus echter op dien tijd nog zeer duister. Het lijden en fterven van Jesus, offchoon het eenig en noodzaaklijk middel zijner behoudenisfe was Hem een aanftjot. Maar daarna leerde Hij roemen in 't gene waarvan Hij weleer niet mogt hooren fpreeken: Petrus had genade ontvangen , om den Heer Jesus lief te hebben , Hem te volgen, alles te waagen, en alles te verloogchenen om zijnen wil: deeze eerfte goede geneigdheden waaren van God, en zij leidden Hem op tot hooger vorderinsen.—. En zo gaat het ook nu nog. — De Menfch?-> m )ogen door vlijt en natuurlijke begaafdheid, zich meester r, aS  274- Historisch Bewijs weg niet inflaan wil, kan ook van de waarheid en Godlijkheid des Kristlijken Godsdiensts niet grondig overtuigd worden. Wij gaan dierhalven over tot de hoofdzaak, tot het gene ons tot hier toe aangevoerd bewijs zijne regte kracht geeft. ken van de uitwendige bewijzen van het Kristendom, en veel fpreeken voor, of tegen verfchillende gevoelens en Leerftelfels, doch, zo 'er niets meer bij komt, blijft onder dit alles het hart onaangedaan en koud. De waare Godsdienst is niet zo zeer eene weetenfchap van het hoofd , als wel eene inwendige gevoelige gewaarwording, welke de overleggingen ter neder werpt, en allei'^a, hotgte, welke zich verheft in den Geest, en alle gedachten tot gewillige en blijmoedige onderwerping aan Kristus brengt door het geloof. Zie ƒ. Newton, Cardiphonia I. D. bl. 222. en volgg. de vertaaler. DE  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 275 DE VIJFDE STELLING. De inwendige Natuur en Voor* treflijkiieid van den door J esus gestichten godsdienst, zijn Karakter en zïjne Lotgevallen stellen het buiten allen twijfel, dat Hij een Godlijk: Mensch i» de sterkste beteKe- nisse des woords , en z ij n Godsdienst van eenen Godlijken Oorsprong is. Het B E W IJ S. Rij het verklaaren en bewijzen deezer Helling* zullen wij op de volgende wijze te werk gaaIU , In de eerfte plaatze zullen wij onderzoeken , of men ook nog in onze dagen weeten en gewaar kan worden , wat de kristlijke Godsdienst is, en hoe dezelve van bezondere fektegevoelens onderfcheiden kan worden? In de tweede plaatze zullen wij de eigendomliike leerftellingen van deezen Godsdienst en deszelfs verheven voortreflijkheid boven den enkel natuurlijken Gods. S 2 dienst,  276 Historissh Bewijs dienst , en de wijsgeerte , zo kort ons de mooglijkheid toelaat, te boek brengen. Wij zullen in de derde plaatze aantoonen , hoe uit deezen inhoud van den kristlijken Godsdienst, vergeleeken met het karakter en de lotgevallen van deszelfs ftichter, dit wettig befluit getrokken kan worden, dat dezelve Godlijk, en de ftichter van denzelven een Godlijk Mensch in de fterkfte betekenisfe des woords is. Tevens zullen wij ook den weg aanwijzen, om door eigen ondervinding' van de Godlijkheid des Kristendoms overtuigd te worden. Kan men ook in onze dagen nog weeten, en gewaar worden, wat de Kristlijke Godsdienst is? ■ Dit is de eerfte vraag, die wij beandvvoorden moeten. De Kristenen hebben zich, gelijk bekend is , in verfcheiden fekten verdeeld, die in veele geloofsftukken van eikanderen afwijken, en grooth'jks verfchillen Ieder deezer bezondere fekten beroemt zich het zuivere , onvervalschte Kristendom te hebben, en befchuldigt de anderen van de vervoeilijkfte dwaalingen. Men hoore eens de Roomschgezinden , de Proteftanten, de Sociniaanen , de Arminiaanen, de Mennonieten, enz. Zij zullen zich allen beroemen elk voor zichzelve, alleen bezitters der waarheid  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 477 heid te ziin , en zullen het niet beftaan durven , om de weinigen, die zich evenwel ook Kristenen noemen, voor hunne geloofsbroeders te erkennen. — Welke van deeze verfchillende fekten is nu op het regte fpoor ? bij welken van deezen zullen wij ten waaren Kristlijken Godsdienst vinden? t Is zo; de verfchilftukken fchijnen groot en in 't oogloopend te weezen. Maar in de hoofdzaak zijn deeze Partijen het veelligt zo oneens niet, als zich naar het eerfte aanzien wel voordoet. ; Ter opzicht der Theorie belijden alle Knstenpartijen éénftemmig die leerftellingen, welken in de zo genoemde Apostolifche geloofsbelijdenisfe vervat zijn, en met betrekking op de Kristlijke Zedekunde is de overeenftemming nog grooter. Intusfchen blijft evenwel de verfcheidenheid nog altijd groot genoeg ; en dus is de vraag , of 'er met eene bron voor handen is, waaruit de egte en onvervalschte Kristlijke Godsdienst gefchept, en waarnaar alle fektegevoelens beoordeeld kunnen worden ? Alle bezondere Godsdienstpartijen ftemmen met eikanderen daarin overeen, dat de eigenlijke Kristlijke Leer in de Schriften van het Nieuwe Testament gevonden wordt, en uit dezelve geleerd moet worden. Alleen in de verklaaring' van zomS 3 mi-  278 Historisch Bewijs mige plaatzen verwijderen zij zich van elkanderen , en eenigen onder hen plaatzen bij deeze éénige bron van alle eigenlijke kristlijke Godsdienstkennisfe, die alleen eene zuivere bron is, nog verfcheiden andere bronnen , welken zij eene gelijke zuiverheid toefchrijven. Alle , of althands de meefte vervalfchingen van het Kristendom hebben haaren oorfprong daaruit, dat men reeds eeuwen lang de naauwkeurige en onpartijdige ftudie van het Nieuwe Teftament veronachtzaamd, en vernalaatigd heeft, en zich meer aan menschlijke invallen , onderfcheidingen en verklaaringen, dan aan het onderrigt van Jesus en zijne Apostelen heeft gehouden Odertusfchen evenwel ftaat de eigenlijke en zuiverfte bron voor ons nog open. Hoe gezetter en naauwkeuriger men het Nieuwe Testament beftudeert, hoe meer men vorderen zal in de kennisfe der Kristlüke waarheden; en hoe nader de van elkaèr verwijderde partijen weder bij malkander zullen komen. Eenige fchreden zijn reeds gedaan. * Is Waar ' het werk der algemeene Kristlijke Godsdienstverbetering' zal langzaam voortgaan , mdien de Leeiaars door openlijke bevelen der Overheid aangedreeven worden, om fektegevoelens, en menschlijke bijvoe*fels, m weiken de leer van Jesus is L ge-  Voor do waarheid randen Kristlijken Godsdienst. V9 geweeven , aan de nakomelingfchap overteleeveren , en voortteplanten , en de akten van bezondere Kerkvergaderingen, en de fymbolifche boeken naarftiger te beftudeeren dan hunnen Bijbel. Maar Leeraars, dje jicH voor hun geweeten verandwoorden willen, zullen niet kunnen nalaaten , am God meel te gehoorzamen , dan den Menfchen , en hunne getrouwe benaarftigingen zullen onder de leiding der Hemelfche Voorzienigheid niet zonder vrucht en voordeel zijn. Jesus Kristus , de Stichter van den Kristlijken Godsdienst , heeft in eigen perzoon alleen maar in het Joodfche land, en flechts maar eenige jaaren geleerd. Zijne Leerlingen, welken wij gewoon zijn Apostelen te noemen, hebben deezen zijnen Godsdienst in de meefte en voornaamfte landen der toen bekende wereld geleerd en uitgebreid. Deeze mannen hebben ook eenige fchriften nagelaaten , die wij in eene verzameling' onder den naam van het Nieuwe Teftament nog tegenwoordig in haare oorfpronglijke taal hebben. Uit deeze Schriften kunnen wij ten klaarften gewaar worden, en zeker weeten, wat eigenlijk de Kristlijke Godsdienst is ? Laat ons onderzoeken , of de Apostels ook in de daad en werklijk de ftellers dier Schriften zijn, welken hun worden S 4 toe"  2So Historisch Bewijs toegekend? of deeze hunne Schriften onvervalscht tot onze tijden zijn overgekomen ? en of zij in deeze hunne Schriften werklijk de leer van Jesus voordraagen ? — Dat de Apostels de vervaardigers der hun toegekende ScHRlF- ten zijn, kan met de onömftootlijkfte bewijzen betoogd worden, en is reeds dikwerf genoeg betoogd (*). — Wij zullen flechts maar het eene en andere van aanbelang herhaaien en te berde brengen. Dit in de eerfte plaatze moet ons een gunftig vooroordeel voor de geloofwaardigheid deezer Schriften inboezemen , dat in hunnen geheelen inhoud geen het minfte fpoor te ontdekken is van eenig bedróg of leugen , ja , dat zij veel eer juist zo bevonden worden , als men ze van Mannen, die voor Leerlingen van Jesus gehouden worden, verwachten kon. De Schrijvers van bet Nieuwe Teftament moeten volgens hunne geboorte en vaderlijken Godsdienst Jooden geweest zijn Qa). Als de zodaa- ni- (*) Zie Les?. V.cfchichte der Religion. Zweite Auflage. Cottinger. 178Ö. Seite 485 f. f. f>) De Schrijvers van het Nieuwe Teftament zijn allen Jooden geweest, uitgenomen alleen Luk as. Deeze was van afkomst een Heiden, gelijk vrij zeker opgemaakt Un worden uit Kotr.. IV: l0-i4. alwaar hij met E pa- FRAS  Foor de waarheid vandenKristlijkenGodsdiemt. 281 nigen komen zij ook overal in hunne Schriften voor den dag. Hunne ganfche fpraak en manier van verhaalen is eene oogenfchijnlijke navolging van het gene men diesaangaande in de hoeken van het Oude Teftament vindt • niet zelden ontdekken wij met eene duidlijke klaarheid bij hen zinfpeelingen op de Godsdienstgebruiken der Jooden, waaruit men op eene overtuigende wijze zien kan, « dat zij in den Joodfchen Godsdienst opgevoed en van de jeugd af onderweezen zijn; zij fpreeken in gelijkenisfen , 't welk met de denkmanier der Jooden volkomen overeenkomt ; hunne geheele fchrijfwijze is onderfcheiden van die der egte Grieken , en is even dezelfde , welke men. in de Griekfche overzetting' van het Oude Testament vindt, die van Jooden is vervaardigd geworden (*). Zij pr\senDEMAi onderfcheiden wordt van die der befnijdenisfe. - Behalven Hem zijn zij Jooden geweest. En dat zij oorfpronglijk Jooden waaren, wordt met ronde woorden van hun gezeid : zij betuigen het zeiven. Paulus onder anderen, de voornaamfte Schrijver van het Nieuwe Teftament, komt 'er op verfcheiden plaatzen zijner brieven, aan bezondere Gemeenten gefchreeve", openlijk en met duidlijke woorden voor uit, dat Hij van afkomst een Jood waare. Zie Gal. I: 13. Filip. III: 4. — De Vertaa. Ier. (b~) Dat de Griekfche fchrijfftyl van het Nieuwe Tes- ■S 5  2^2 Historisch Bewijs Z>j ™eten in de eerfte eeuw geleefd hchben.Ook dit i. alknthalve zichtbaar. De toen Hand. ÏT5 Zf" drr.egte C?fi6ken g6heel overroeiden ^en\^lZ\leT ' * W6ik ieder 'aaik- van hefou e if ^ derGrieb™e Overzetting. d ;? Tef\™™> |f even k^rblnUijk, - En S M«;eeSffd^V«,JJ,, dat d« SchrVers van *f gewoon JuTle^^ZeO -T^T' in het eigenaartiffo on ! Grieken, en dus leeven waare„ ma, • 1™ der Griekfche t3sl beogen, Z Z^ZTa- " l™* Huizen' in hunne «*. c t r0irTem8en de A!exaudrijt!- zich hior a u T Testament gebruikten, en Sen ft hd;dr;L eTeÏd" ^ °f j» ^ Jestament alleen n^*JSÖ«& Schnrvers fteeds willen ophelderen, zullen niette denln hunne u.tleggingen den bal deerlijk misftaan7 v een " drukkmgen toch vindt men in het Nieuwe xTst men dn raen „lmmer regt ba en ve ». d.en men alleen de Kiasfikaaie Schrijvers der Grieken r B t algemeen aan geeven. Het woord f~ bl? voorn jo da„elfi betekenis aüeen uit de boek „ r goed* gekeurde Griekfche Schrijvers wilden opfpeurenzij Sd„4de bfietekenis/r^en van die nederige gemol! fof en ' u ^ d" venrou^" op'sHeerenheïbe. fchrifj T °' J"dlen men de ni™ Bijbel- K 21 m°ete —^rdeGriek- kei zuiv re Grl f"^"" h£bbeD leeren ke""<^ zuivere Gnekscn geeft ons van verfcheiden woorden mee-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 283 ftandgrijpende verdeelingen vim het Joodfche gemeenebest, de verbindtenisfen van hetzel- meenigwerf beduidenden aan de hand, die wij anders in het Nieuwe Testament niet vinden zouden v^iyvoort, het bovengenoemde *ft betekent ook bi, deHe.der.fch. Schrijvers argumenturn, een bewijs, gelijk bi] ^ ^ Lis niet wisten, hoe zouden we dan ^ woorden ve taalen van Hand. XVII: 31, «fr» *«f«r^., ^ «»r« U n^? welke woorden toch het best en gevoegliikst kunnen overgezet worden , geevende aan a4cn bewijs (daar van) dewijl Hij Jesus van de dooden kel opjwekt. - De tóflw Bauer heeft veel overeenkomst gevonden tusfchen den Grickfchen ftïjl vanP aulu, en len van den ongewijde» Gdekfchen Schrijver Thuc bides, en hier over een werkje gefchreeven, geteld Philologia Thucidide, Paulina, Hale. i773- W kan zeker van veel dienst zijn. - Doch eene Gnerth. Taalkunde , door het leezen der egte Grieken verkrcegen is, gelijk wij zo ftraks fchreeven, niet voldoende ter verklaaring' van het Nieuwe Teftament: men dient vooral de zogenoemde Overzetting der zeventig geleezen, en z;eh in het Jooden Grieksch geoefend te hebben: men dient de bezondere betekenisfen der Griekfche woorden, die in deeze Overzetting' voorkomen, te verftaan, en zich eigen te maaken. Door dit laatfte voorat „1 een Godgeleerde in de uitlegkunde van het Nieuwe Teftament de beste vorderingen maaken , en langs den veiligften weg gaan in het opfpooren van den waaren zin der woorden en fpreekwijzen, en van de eigenlijke meening der gewijde Schrijvers; de Alexandrijnfche Overzetting alleen zal den Üitlegger van het Nieuwe Testament Keer te ftade komen, en meer van dienst kunnen zijn, dan  2^ Historisch Bewijs je» met de Romeinen, deszelfs gefteldheden, en volksbeweegingen worden van de Schrijvers niet zo zeer verhaald , als wel veronderfteld, als zaaken , welke ter dier tijde, toen zij fchreeven , algemeen bekend waaren. Wij vinden in de Schriften van het Nieuwe Testament zeer geringe gebeurenisfen van weinig aanbelang, die in de eerfte eeuw zijn voorgevallen, zeer kort en op eene eenvoudige wijze aangeroerd; waaruit men met eene oordeelkundige zekerheid be. ffmten kan' dat dee*e gebeurenisfen hun nog yersch in het geheugen lagen , en dat zij veronderfteld hebben , dat hunne tijdgenooten dezelven , even zo wel als zij wisten. Zij moeten onmiddellijke getuigen van bet gene Zij verhaalen geweest zijn. Dit zijn zij geweestzij verhaalen alles werklijk met zo een vertrouwen , als menfchen doen kunnen, die verönderftellen , dat het aan andere menfchen bekend is, dat zij met Jesus den vertrouwdften omgang gehad , en het gene zij verhaalen , met eigen oogen gezien hebben. Zij dan al het geene de ganfche meenigte yan ongewijde Schnjvers hem zal kunnen uitleveren. Het Lexicon var, iHEL over de zeventig, gelijk ook dat van Fischfr kan ter deeze opzicht niet te fÏ3rk aangepreezen worden.' De Vertaaler.  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 285 Zij moeten allen, uitgenomen één' eenigen V aulus , ongeletterde mannen geweest zijn. En dit is ook alleszins blijkbaar , dit moet elk eenen in het oog vallen , die hunne fchrijfwijze , hunne manier van denken, en befluiten, in aanmerkinge neemt (O- Ein' CO Wij rnoogen hier, dunkt mij, Luk as ook wel uitzonderen: Koll. IV: 14. wordt Hij genoemd Mf i ,«Vs, Luk as , de Geneesmeester : dat wij hier toch aan eenen anderen Luk as zouden denken moeten, en deeze hier onderfcheidshalye de Geneesmeester zoude genoemd worden, gelijk Erasmus in annot. in N. T. ad h. loc. Heumann in zijn Poecile T. II. f «ff. 518 , en B*snage in zijne Annal. ad ann. 60 $ 33- het begreepen, is onwaarfchijnlijk en zonder grond; Heumann ook heeft nadethand dit zijn gevoelen weêr te rugga eeroepen , en wederleid in zijne verklaaring over her. N T bij Hand. XIII. 1. Zie MicHAëns Inl. in de Godlijke Schriften van 't N. V. II. bl- *7*-*77- Zal men nu Luk as voor eenen onkundigen, ongeleerden Geneesheer, voor eenen alledagfchen Heelmeester, of eenen gemeenen Wondzalver houden? Zeker neen; volgens het oud gevoelen was hij geboortig van Crre n e • en in deeze Stad werd de Artfenijkunde niet ilechts'ter loop geleerd, maar met den grootften vlijt, en met de uiterfte omzichtigheid beoefend , gelijk uit eene plaatze van Herodotus, door Wetstein bijeebragt in welke van de Cyrenifeke Geneesmeesters, als van beroemde Artzen , gewaagd wordt, blijkbaar is. Lu kas zal zich dan in zijne jeugd op de menschlijke weetenfchappen uitgeleid , en voornaamlijk de geneeskunde behandeld hebben. Lueas is dus een Geleerde geweest. En van hier zal 't ook komen, dat zija  288 Historisch Bewijs Schrijvers (*). Zij fpreeken van dezelven, als van Schriften, die in de openbaave Godsdienstvergaderingen der Kristenen gelezen werdén , en in het grootfte aanzien bij het Volk waaren. Even dit zelfde geldt ook van de overige boeken des Nieuwen Testaments. Met het fchrijven van de Brieven der Apos- ' telen kon nog veel minder eenige bedriegerij gepleegd worden , wijl dezelven meestendeels aan groote gemeenten gefchreeven zijn. Deeze gemeenten konden onmooglijk door verdichte brieven der Apostelen om den tuin geleid worden , zo lang deezen zeiven in het leeven waaren. Dit kon zo veel te minder gefchieden , wijl de Apostelen hunne brieven meeftendeels door Perzoonen overzonden , die deezen gemeenten wel bekend waaren, en bij hen groot aanzien, en hoogachting hadden (ft. De egtheid derzelven (*) De boven aangehaalde en met lof genoemde D Less haalt de bewijzen hier van uit de Kerkvaderen zeiven van de eerfte tot aan de derde eeuw in meenigte aan, welken ik echteronnoodigreken hieraftefchrijven.Die twijfelt, mooge ze zelf leezen. 00 Men zie de onderfchriften aan het einde der brieven van Paulus, die men meent, dat 'er onder gePlaa stz.n, door den Diaken E UT„ALIÜS in h t en "fraïdeVij-de ' W"MM' ^ — ve'rbeterd en verfraa.de uitgave van de Brieven van PAüLüs bezorg-  Voor ie waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 289 ven kon ook daar uit kenbaar worden , dat een groot gedeelte van den inhoud op de voorafgegaane mondlijke voordragt der Apostelen zijnen weêrflag had , en 'er ook omftandigheden van verfcheiden enkele perzooijen aangetoogen werden , die alleen den Apostelen bekend konden zijn. Ten tijde van Iren/eus, Bisfchop te Lijons, in de tweede eeuw , waaren de verzamelingen der Evangelifche en Apostolifche Schriften reeds in de handen van meer Kristenen. Hij haalt de Evangelisten allen menigwerf en uitdruklijk bij naam aan, gelijk ook twaalf brieven van Paulus , uit welken hij gedeeltelijk lan_ ge uittrekfels maakt, den eerften brief van Petrus , den eerften en tweeden brief van Johannes , en de openbaaring van Johannes. Dat eenige Boeken van het Nieuwe Testament, bij voorb. de tweede brief van Petrus, de brief van Jakobus, de tweede en derde brief van Johannes, en de Open- baa- zorgdr-. In 't algemeen fchijnen deeze onderfchriften mij wel met de waarheid overëenkomftig te zi]n ; men vindt 'er echter, die oogenfchijnlijk valsch zijn. Zie Beausoirr en l'Enfant over't N- Tod. bn Rom. XVI: 27. en Milliuï in N. T. Prei. Se3. 940. Dt Vbrtaalbe. T  29° Historisch Bewijs baaring van Johannes (O , eenigen tijd laa ^««« £ 'Z ie e™"te de verhand hebben gek-eegen! dat Z J " ^ d8ad het Cene God- 15* r 6bl" ' maar deeze betwistingen b j wij- SS ^eUrir5 «" Warner hand verdweenen  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 295 tament in ganfche bundels voor banden geweest , en in de openbaare vergaderingen gebruikt zijn geworden. Want deeze beroemde Kerkleeraar heeft over alle de boeken van den geheelen Bijbel drieërlei uitleggingen gefchreven. Het is derhalve ongerijmd, wanneer men voorgeeft, dat de Schriften van het Nieuwe Testament, zo als wij ze thands bij elk anderen hebben en gebruiken, met eerër, dan in de Laodiceefche Kerkvergadering', die omtrent het jaar 364 gehouden is, voor egt zouden verklaard zijn. Nog 011gerijmder is de voorgave van eenen ongenoemden Schrijver, die loszinnig genoeg is, om te beweeren, dat de verzamelde boeken der Kristlijke Openbaaring', en inzonderheid de gefchiedenis van Jesus, eene fabel zi], die in de vierde eeuw (f), toen de Noordfche Barbaaren de Europifche landen overftroomden , en in balije waaren ingedrongen , van vier Italiaanfche Staatsgeleerden zou zamenge- flansd (f) In de vierde eeuw ftaat hier. Dat zal denkli k eene fchrijffeil weezen , en moeten zijn in de vijfde eeuw. De vreezelijke overftrooming der Gothen in Italië , die onder hunnen Koning Alarik Rome innamen, en voorts in hunne verwoestingen onder Attila, een zeer groot gedeelte van Europa afliepen, is voorgevallen in het laatfte der vierde, doch inzonderheid inde, # vijfde eeuw. — De Vertaaler. T 4  29 (5 Historisch Bewijs flansd 2ljn geworden (*). Wanneer een verdeediger van het Kristendom Zo onbefchaamd onwaarheden dichten wilde, zon men hem zeker metzune fabekn ^ huis aanwijzen Dat .v, ^ aan • en u-eïe-Ietrt dezelve ook grondig' kr%°ïm$?? C'X'^r einer FerthndiTunllr Ghrtbhchen Religion etc. im Zweiiten Theil f J / fa. Mij,, dunken* is dén 'ijgj&f.-&&g* v e te vee, eer aangedaan, dar men de «oeite gerlmen heeft, om hem te wederleggen. Die zich door dier.e'ijke onbefchumde Jeugen.. vervoeren laat, verdien meer veracht.ng, dan onderrigting. Of de vervoerde moet een onge ëerde zijn, die in de gefchiedenis volkomen on! kundig U ; ,u!k eenen alleen moet men onderrigten en overtuigen. r0|t verdichtfel is ook wederleid door Clericus, - aa„ wlen de ongenoemde Schrijver het zelve « eenen brief opengeleid en uitvoeriglijk voorgedragen had - m z;,ne Bibliotkeque ancienne & moderne Tom. XXH. Part. a. Art. 4. pag. 440, - 437. -_ Dt Ver. taai. er] tl O) Dit ongerijmd verdichtfel vond Joh. Clericus 'n eenen Latijnfchen brief, van eenen ongenoemden hem toegezonden. _ Vier (taalkundige Mannen zouden de fchriften der Evangelisten en Apostelen verdicht en ondergedoken hebben in de vijfde eeuw. — waaröm met eerer? — als men toch opzetlijk liegen wil, of yerflandlooze gisfingen ter baan voeren , en het evenveel b, wat mende wereld wil doen gelooven, diene men »mmer* z-jner aangepreezen (telling' eenigen glimp van waarheid te geeven. En dit had de ongenoemde BriefJcnr.jver zeker kunnen doen , wanneer Hij deeze verdichting der Kristlijke Openbaaring' wat hooger opge- fchoo-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 297 Dat deeze Schriften onvervalscht tot onze tijden ge k OM li n zijn, fehooven, en tot een wetk van vroeger eeuw gemaakt had. Dan immers had hij 'er niet bij behoeven te verzinnen ; dat ook de Schriften der Kerkvaders ondergeftoken waaren , gelijk hij doet: en juist dit is de oorzaak, dat zijne voorwending geheel niet aan den man wil ; zrne dwaalwaan wordt toch daar door bij eerlijke twijfelaars ongelooflijk , en bij verftandige Kristenen hoogstbelagchlijk: daar door ja zelfs wordt het omflachtlg werk der onderfteeking', dat hij deezen vier (harsmannen, niet meer, dan vier'. — toefchrijft, volftrekt onmoog- lijk- ,, 't Is waar, omtrent of iets na dien tijd, in wemen deeze onderfteeking gebeurd zou zijn , hebben zomroigen Gee.uljken en Monniken, die eenigszins der geleerdheid hulde deeden, te gewijde en ongewijde Schriften , die gelukkiglijk de allesvernielende woede der Gotifche onkunde ontkomen waaren , door uitfchrijven en afichrijven bewaard, en tot dat einde in hunne Klootters boekerijen opgerigt; maar dit werk, 't welk zeker van eenen zeer langen adem was , kon niet door vier geleerden, en in eenen gewoonen menfchen leeftijd volbragt worden , hier moeften meer aan den arbeid zijn , en meer jaaren bedeed worden. Behalven dit is 'er een merklijk onderfcheid tusfchen Boeken af te fchrijven, en Boeken oorfprongl.jk op te «ellen, of bedrieglijk te verdichten. Ook zouden zo alle oude Schriften, voor dien tijd gcfchreeven , ongewijder., zo wel als gewijde» verZierd en ondergefchooven zijn, indien men al dit affchrijven der oude Boeken, door de Geestlijken verrigt, verdenken wilde. — Om dit te gelooven, moet men eerst een Harduinus worden. Vier geleerde Mannen zouden de fchriften des Nieuwen Teftaments , die zo gansch onderfcheidea zijn m T 5 1  Historisch Bewijs V?ÜW' iS |f het minfte n*« te betwijfelen. Van gen één oud boek heefn men zulke on- be- der RorW^ verw""»da. — de 20 veelvuldige botfcen «>er vler m,„ > de onvennoe.de * S «0N, |,, den uitgerel(ten leeftjid yan ,™ J » Wii vr VOr1erdei ~ ^ 0nbe^jk groot walI ^rrS"kttr°alVe" " deZ6!ve Wel - wel J„ dü * T Jrneer rjcht'om dat de arbeid> d* •in du werk door de vier Mannen hefteed moest wor*» , door oen Brieffchrijver nog verkleind en als te onfeSfifn"^ °,Pg'geeven is ' imm«s zij hadden ook de .Siv, TT m0ete" zij hadden de L'I r ;ef.enbed""k",ge" d" vijanden van den Kristlij. ken Godsdrebst moeten te boek nellen ; zij hadden dan ook hot getuigenis van Tacitus aangaande Kristus '° zijn XV Boek het XLIV Hoofdft. moeten tusfchen-' « e e„ zij hadden den geheeien xcvn B.ef yanCpeLn_ den L "m-0nge" m°Cten verd*hten, een' Brief, die de« fchr.,ffl„i van PLINIUS 2o duid,jjk kenmerkt.'ein. K, de verfchillende overzettingen van het re a s t^rT^r * '* t0M reSds aa"Weez* waa' Se S 7^ e"2" moeten^^en._ Wat mensch, de gezonde herslens in zijn hoofd heeft, zal zeggen ka , " ^ *** Van Vier Menfchen weezen v l eeuw n H °ntd,ekken Van dk bedrog door*° ver VaS -7 ^ b°,Vetlge—den Brieffchrij- "tte?MaM wat behoeven wij meer woor¬ den  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 299 bedrieglijke bewijzen, dat geene vervalfching van eenig aanbelang met. hetzelve plaats gehad heeft, als van de Schriften des Nieuwen Testaments. Wie is 'er , die twijfelt aan «e egtheid der Schriften van Cicero? maar hoe kan men bewijzen, dat dezelven onvervalscht tot onze tijden pveigekomen zijn? Men moet zich blootlijk vergenoegen laaten met de getuigenisfen van de geloofwaardige mannen , die , toen dezelven gefchreeven zijn , en na dien tijd , geleefd, en dezelven altijd voor egte Schriften van Cicero gehouden hebben. Doch van deeze getuigenisfen kan men op verre na niet eene zo groote meenigte bijbrengen , als 'er wel voor de egtheid van de Schriften van het Nieuwe Testament kunnen worden biigebragt. 'Er is over geen boek in de wereld zo veel gefchreeven \ als over den Bijbel. De bezondere boeken van denzelven zijn van de tweede eeuw af tot aan onze tijden toe van ontelbaar veele geleerde mannen niet alleen genoemd, maar ook verklaaid, en groote wijdloopip-e plaatzen uit denzelven zijn in ge- fchrif- den te fcViwen , om dit verdichtfel den bodem in te . klopper-? het wederleg zich zelf. — De geheele voorgave toch is de buitenfpoor'gfte raaskallerij, die 'er bedacht kan worden. — De Vertaaler.  300 Historisch Bewijs fchriften van allerlei Z00rt ingelascht geworden. Jfr ontftonden al fpoedig in den aan. «ng verfchillende fekten en partijen onder « Kristenen , van welken ieder een waakzaam oog op de andere had, en zo dra ia ophand en beweeging raakte, als 'er zich maar het geringfte vermoeden opdeed, dat men , m zaaken van het weinigfte aanbelang, -eene Vervalfching onderneemen wilde. Daar het dus met de zaak gelegen was , kon er onmooglijk eene vervalfching bewerk«elhgd worden , en tot nog toe is 'er ook memand onder de hevigfte beftrijders van onzen Godsdienst geweest, die heeft kunnen aantoonen , van wien , wanneer , hoe en waarin deeze vervalfching bewerkftelligd geworden is. -Indien iets van die natuur mooglijk geweest waare , zou zeker deheerfchende partij , voornaamlijk in de middenëeuwen , hoofdzaaklijk die plaatzen veranderd, of uit den Bijbel geworpen hebben, die hunnen oogmerken in den weg ftonden, en overtuigende bewijzen van dwaaling' in hunnen eigendunklijken valfchen Godsdienst aan den dag leidden. Maar ten tijde der Reformatie ftonden nog alle die plaatzen in den Bijbel, welken tegen het Pausdom getuigen; en de vijanden van onze hervormers hebben de  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 301 de egtheid van deeze plaatzen nimmer geloogchend. Hier bij komt nog, dat de A1> fchriften van deeze boeken al ras in alle wereldoorden , waar maar Kristenen woonden, verdeeld , en in andere taaien overgezet zijn geworden. Diergelijke bewijzen zou men in eene nog grooter meenigte kunnen te berde brengen , indien het niet reeds van anderen gefchied waare. Het weinige bijgebragte is, mijns achtens, belangrijk genoeg, en van dien aart, dat men iets dergelijks zeker voor geen' eeirig' anderen fchrijver der oudheid kan bijbrengen. Het is de ongerijmdheid zelve , wanneer zommige uit de verfchillende leezingen van den Griekfchen Tekst beiluiten willen , dat 'er eene vervalfching plaats gehad hebbe (h). Wanneer dit zou doorgaan, zou (h~) Deeze tegenwerping is al van eenen ouden dag; Celsus, die in de tweede eeuw leefde, verweet reeds den Kristenen, dat zij alle dagen hunne Evangeliën veranderden, zie O rti ge nes contra Celsum, Lib. II §. 27. Hij doelt hier zeker op de verfchillende leezingen, welken 'er toen reeds plaats hadden, en tot welken zij gewoon waaren, en met recht, hunne toevlugt te neemen , wanneer zij de egte leezing wilden opfpoorcn. De Bijbelbeftrijders, in laater tijden, hebben zich ook, om den gewijden fchrifttekst , vooral dien van het Nieuwe Teftament, verdacht, en onzeker te maaken, beroepen op de verfchillende leezingen; Collins en Tindal maaken hier een groot geblaas van: maar wat betekent al  30ï Historisch Bewijs zou men zeker geen' eenigen Schrijver der Oadheid voor egt houden durven immers welk al hun gefchreeuw? — in de drad niets: „ Laaten 'er " zegt de Hooggeleerde L. C. Valckenaer in zijne Oratio de facva N. F. entice , a Literatortbm , ifues vacant , fm exe cenda. Fran. 1745. bl. i? _ wi. ,Ullen zijn g,z?gde in onze taal affchnjven: - „ Laaien 'er „uit honderd htndfchr.ften der gewijde Bijbe.boeken „ (hij fp eekt van die van het N. T.) eenige duiz.nden „ van verfchillen ie leezingen ,e berde komer : hoe groot „ m d .ie l*m,m*m kundig is, geeD. fchr* M.tM, gen ; het zai „tegendeel, j. den Gods lienst „ zeiven u ftaaven, den Godsdienst, die toer, „imme „ op dini ,^ro dfl een wankelen, en door h»„ i - h .„P ,„ „ Ha r verzwakke;, zal. I)e aff(.hr./„,„ „ ' e geen „ ek é overSen, * ve-fchi en ,„ zaaken _ *» ™« „ u net, da, »k mij dus uitdrukke , _ n „ weinig aa belang; in 2aaken van vee, g,wi ™ ™ „ Zij overeen: zij verfchiden in taaitekens, in ,etters „ in wootde* , i„ de fchikking' der rede zii 12 ' „o-ereen - en dit zmie„ wij ,„ „efiebbeM „ waarheid met een verblijd hart alt jd uitkondigen „ z„ komen overeen in de onderging' va„ 'w~ „ de Kristen noodzaak.ijk weeren moet, om z jn Jeeven „ wel te ««lei, en zijnen geest voor eene gelukzalige h eeuw.gheid te vervaardigen. Utve Leer, h *° „ nad,ge JesüsMs in aUe «tTCriften dezelfde; i a„e „ uitgaven detófde, zij bloeit ove-al met even dezelfde „ fchoonheid en zij zal in eeuivighe.d niet verwei! " k;"'. — VTtS VOe?t h;i 'er bi> : » Laat Hem nn „ afde.nzen , den vlagvoerër der Deïsten, Ant.or „Collins, die den edelen naam van vrijheid van den-  Voor de waarheid van den Lr-stlijken Godsdienst. 303 welk een ongelijk groorcr aantal van verfchillende leezingen Vindt men niet bij de ongewijde Schrijvers , daar echter dezelven op verre na niet zo dikwerf 'zijn afgefchreeven , als de boeken van het Nieuwe Testament ? Men heeft het getal der verfchillende leezingen in de Boeken van het Nieuwe Testament meenigmaalen zonder noodzaak vergroot en vermeerderd, en zo dra men eene plaats in de werken der Kerkvaders eenigszins veranderd vond , (welke zij toch meenigwerf enkel uit het geheugen aanhaalden ) of ëene geringe afwijking in eene oude overzetting' waarnam , werd "e- eene verfchillende leezing van gemaakt. Bentleij berekent het getal der waare verfchillende leezingen (bloote fchrijffeilen uitgezonderd) ongeveer op tweeduizend ; daarentegen heeft hij bij eene vergelijking van eenige affchriften der werken van Terentius tot op de twintig duizend verfchillende leezingen gevonden , waar bij hij te regt a-an- „ denken door zijne ongebreidelde ftoutbeid ontheer„ lijkt heeft! Laat Hem nu afdeinzen, Collins, en ,, ons als een onkundige Bedilal fteeds maar toeduwen, „ dat de zaak der Kristlijke Heilleer, door den arbeid „ van Mii.lius, haare kracht verlooren heeft!"—- De V ert.*al er.  3°4- Historisch Bsmijs aanmerkt: „ waar zou het eindelijk na op ,, uitkomen \ wanneer men alle af fchriften „van Teren ti üs even zo na.iuwkerj. rig doording t en aKe kleinheden zo „ fcherpöogig bezichtigde, als met het Nieu„ we Testament gefchiedt ? Ik ben 'er zelelijk van verzekerd , dat, indien men „ flechts de helft der Exemplaaren gebruik„ te , als bij het Nieuwe Testament gebruikt „ worden , de verfchillende leezingen tot op „ de vijftig duizend beloopen zouden." (*) En bij de groote meenigte der affchriften van het Nieuwe Testament maakt men zo veel ophef van de weinige verfchillende leezingen , waaronder toch maar zeer weinigen zijn , die den zin veranderen. Men bewijze eerst, dat deeze verfchillende leezingen zo gewigtig en van aanbelang zijn , dat daar door maar één eenig werklijk geloofsartikel twijfelachtig kan worden gemaakt. Zo lang men dit niet bewijzen kan , zo lang ook zal dee- (*) In de aanmerkingen over het Boek ; Freijkeit zu denken. Seite 223. Zie den auführlichenGruniri f. &c van den Heere Konftftoriaalraad Bock. S. 240. in het tweede deel. [En hoe ongelijk veel grooter zou dit getal dan niet worden, vanneer eens de werken van Terentius die grootte, en uitgewijdheid hadden, die het Nieuwe Teftament heeft? - Dit ook maakt hier zeker nog al een aanmerklijk verfchii. - De Vertaaler.]  Voor de marheid van den Kristlijken Godsdienst. 3°5 deeze tegenwerping niets beduidend blijven, en naauwlijks verdienen , dat men één enkel woord op dezelve andwoordde. Maar heeft men ook gegronde redenen, om te gelooven, dat de Apostels de egte uer van Jesus in hunne Schriften voor- draagen ronden, en wilden ? Zijn hunne narichten geloofwaardig? Leerden zij even juist dat gene Jesus geleerd nad ? Ook hier van kan men zich gemaklijk overtuigen. De Boeken van het Nieuwe Testament beftaan uit de gefchiedenisfe van Jesus, en de'uitbreiding' der Kristlijke leer na de eerfte vestiging van het Kristendom , naamlijk de vier Evangeliën en de Handelingen der Apostelen , uit Brieven cn één Profeetisch hoek De gebeurenisfen , welken de Schrijvers verhaalen, hadden zij zelven, of mede aangezien, en bijgewoond, of zij hadden dezelven onmiddelijk hooren verhaalen uit den mond van geloofwaardige ooggetuigen Men vindt in hunne gefchiedverhaalen niet het geringde , dat eenige verdenking baaren kan , dat zij het oogmerk gehad hebben , om de wereld te bedriegen , of zich eenen beroemden naam te maaken. Menfchen , die het alleeen om hun eigen eer te V doen  3° ^ Historisch Bewijs doen is , zijn gewoon hunne feilen te ver* zwijgen , en van hunne daaden met grooten ophef te fpreeken. Maar de Apostels fpreeken van zich zeiven met eene gansch ongemeene befcheidenheid en deemoed, en zij verhaalen hunne eigen fouten en dwaalingen met eene edele eenvoudigheid en opregtheid. Zij verhaalen, en 'er is niets geloof¬ waardiger , dan dit, wijl de Jooden , tot op den huidigen dag, nog zo denken, dat in hunne tijden bijkans alle Jooden, geleerden cn ongeleerden , in den dwaazen waan waaren , dat de Mesfias met de grootfte pracht, en alle tekenen van eene aardfche heerlijkheid op deeze wereld verfchijnen , een aardsch Koning zijn, en zijn Volk eene ten hoogften merkwaardige ligchaamlijke verlosfing bezorgen zou. Schoon zij nu wel deeze dwaaling , als ten hoogften fchadeiijk , verwerpen , betuigen zij echter rondborftig, dat zij dezelve in het begin zeiven begunftigd hebben , en toegedaan waaren. Zij belijden , dat zij ten aanzien van dit ftuk ten uiterften onkundig geweest zijn , en dat, hoe meenigwerf hun Leeraar hun ook van zijne diepe vernedering', van zijn lijden en vooral van zijnen kruisdood de duidlijkfte voorftellingen gedaan had , zij evenwel hier in hun voor-  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 307 voordeel niet hadden kunnen vinden , en niet begrijpen konden , of verftaan 't gene van hem gezeid werd; (Luk. 18:34-) 2ij belijden , dat zij bij zijne gevangenneeroing Hem op eene laage wijze verlaaten hebben, dat één der voornaamften onder hen zelfs driemaal geloogchend hebbe , dat hij Hem kende , of ooit den geringften omgang met Hem gehad hadde , dat zij na Zijnen dood alle verdere hoop opgegeeven, en fchoon Hij hun van zijne verrijzenisf' meenigwerf de klaarde voorfpellingen gedaan had, zij evenwel de berigten diesiiangaande niet gelooven wilden , maar dezelven in het eerst voor een fpreukje of vertelfel gehouden hebben. Juist hieruit is het alleszins blijkbaar , dat zij geheel niet ligtgeloovig, waar veeleer ten uiterften ongeloovig waaren , gelijk dit het heerfchend karakter is van ongeletterde menfchen , die met vooröordeelen bezet zijn. Van hier was het, dat het zo langzaam in zijn werk ging, dat de diepgewortelde vooröordeelen , die hun reeds in hunne jeugd ingeplant waaren , bij hen uitgeroeid wierden. Hier komt nog bij , dat zij van eene verziering', of verdichting' in dit ftuk geheel geen voordeel verwachten konden , maar zich veeleer, wat hunne tijdlijke omftandigheden V 2 aan-  3°8 Historisch Bewijs aanbelangde , ten uiterften ongelukkig maakten. Zij konden zich bij hunne onderneeming niet de geringfte befcherming en bijftand van eenig mensch ter wereld belooven ; Zij hadden veeleer tegenfpraak , en vervolging van allen kant te bevreezen. Zij konden zich dus op niemand verlaaten, dan op God ; en hoe konden zij het hart hebben, om eenigen bijftand of befcherming van God te verwachten , wanneer zij met leugens omgingen ? Diergelijke leugens , en valfche berigten ten aanzien van gebeurenisfen , hadden ook toen ligtlijk ontdekt kunnen worden ; immers zij fchreeven van dingen , die binnen een kort tijdbeftek , en voor het grootfte gedeelte openlijk in het oog van het geheele Joodfche Volk gebeurd waaren. Maar wij leezen nergens , dat men hen wat openbaare gebeurenisfen betreft, die iedereen weeten kon, van eenige onwaarheid of bedrog befchuldigd hebbe. De hevigfte tegenftanders , die hun dwarsdreeven , zagen zich genooddwongen , om hun ten minfteri met hun ftilzwijgen , alle recht te laaten wedervaaren. 'Er lag hun grootlijks aangeleegen , en het waare hun ook eene ongemeen gemaklijke zaak geweest, achter het bedrog te komen; doch zij hebben nooit iets dier-  Voor de waarheid van denKristlijkenGodsdienst. 30$ gelijks zoeken te onderneemen , buiten twijfel , -om dat zij in hun geweeten overtuigd waaren , dat het onmooglijk waare , eenig bedrog te ontdekken. Dat de inhoud der Apostolifche brieven, die aan bezondere Kristlijke gemeenten gefchreeven waaren, met het mondlijk onderwijs der Apostelen alleszins overeenftemmig waare, is iets , dat geene betwijfeling onderhevig is. Zij fpreeken in deeze brieven van de Leerftellingen, welken zi] voordraagen , als van zulken , die zij den nieuwbekeerden Kristenen mondlijk reeds duidlijker en uitvoeriger verklaard hadden. Waare dit nu niet zo geweest, en hadde het tegengeftelde plaats gehad, behelsden deeze brieven eene andere leer , dan die, welke zij mondlijk voorgedragen hadden , zouden zeker de gemeenten , welken zij gefchreeven waaren , dit bedrog fpoedig ontdekt hebben. Hoe waare het in zo een geval mooglijk , dat zij deeze brieven met zo groote toejuigching' ontvingen en doorlazen , en de daarin vervatte heilleer voor de egte leer der Apostelen houden konden ? Juist uit de hoogachting' , met welke de eerfte gemeenten der Kristenen, de Schriften der Apostelen ontvingen , en in waarde hielden, kunnen wij wtf. V 3 %  3ro Historisch Bewijs Ufi: befluiten , dat zij in dezelven even die zelfde leer gevonden hebben, die hun reeds te vooren mondlijk was voorgedraagen. En dit is het, 't welk wij hebben willen bewijzen. J Maar hebben eij oe leer van Jesus ook regt begreepen, en moogen wij er ons op verhaten, dat zij in de daad zo gesproken en zo geschreeven hebben als zrj van Jesus onderrigt waaren? Wanneer men eene diergelijke vraag deed ten aanzien van de leerlingen eens grooten Wijsgeers, bij voorb. eens Sokrates, of Aristoteles , zou men het zeker met noodig achten , een wijdloopig onderzoek diesaangaande in 't werk te ftellcn g de fterke geesten van onze tijden toch Hellen een ongemeen groot vertrouwen op de eerlijkheid der Ouden. Men zou kunnen vraagen, waarom men den Apostelen, als Mannen , die zo veel bewijzen van opregtheid aan hunne zijde hebben, niet even zo veel geloof geeven wil ? Of wanneer het op inzichten aankomt, of den leerlingen van Jesus niet even zo veel wijsheid kan toegekend worden , als den leerlingen eens Wijsgeers ? Immers het is toch alleszins klaar j dat deeze ongeleerde en weinige man-  Voor dewaarheidvandenKristlijkenGodsdienst. 3it mannen , ik meen de Apostels , zich in weinige jaaren, oneindig meer verdienfte voor het menschlijk geflacht verworven hebben , dan alle hoofdfilofooffche fekten , met alle haare leerlingen, zij moogen zo beroemd weezen , als ze zijn. Tevens is zeer merkwaardig , dat de Apostelen uitdruklijk verzekeren , dat zij eenen onmiddelijk Godlijken bijftand , zo wel b* hunne mondlijke voordragt , als bi] oe vervaardiging hunner Schriften genooten hebben. Wij zullen flechts eenige plaatzen te berde brengen, in welken zij uitdruklijk beweeren, dat Je,sus hun den Heiligen Geest beloofd hebbe. Neem eens Mat/th, X 10, 20. Wanneer zij « overleveren, behOcjt li] niet bezorgd te zijn , hoe of wat gij fpreeken moet, want het zal u in hetzelfde uur gegeeven „orden , wat gij fpreeken moet ; unfners^j «* het niet, die fpreekt , naar tt ts.de ^ " ,. . rnro„U . Zie ook o 11. Vaders , die m u /preekt. ; J XVI- 12, 13. veek dingen luh " U zeggen, doch 'gij kunt die nu niet draagen, maar wanneer Hij zal gekomen zijn , de Geest der waarheid, naamlijk, deeze zal u in alle waarbeid leiden. En Joh. XIV. ,6. De heilige Geest , welke de Vaders zenden zal in mijnen iiaam , zal u alles leeren , en zal u indachvg V 4 maa"  312 Historisch Bewijs maaken alles wat ik u gezeid hei Zi: ver. zekeren ook , dat die belofte vervuld is geworden ; zie onder anderen Hand. II. I5.l8 Paulus zelfs, welke Jesus niet perzoonh}k gekend heeft, verzekert, dat hij zijn iLvangehe wet van menfchen ontvangen afgeleerd fceft , maar door de Openbaar^ van Jesus Kristus. Gal. I: xl, 12. 't Gene Hij en zij&e medearbeiders leerden, heeft God hun door Zijnen Geest ingegceven. — Maar zijn deeze verzekeringen ook wel oofwaardig? 'Er zijn gevallen, dat nfen eenen verdienstlijken Man op zijn woord gelooven moete, en het de onrechtmaatigfte belediging ii, wanneer men eenig mistrouwen op zijne opregtheidftelt. Scipio moest on het raadhuis .te Rome rekenfchap afleggen naarcnen men hem had>efchuldigd, dit hij met zekere opeubaare Gelden den fchelrn Man ? Hij verfcheurt het boek , in 't welk hij zijne ontfang en uitgave aangefehreeven had, waar door hij zijne aankiaagers best had wederleggen kunnen. Hij nam het voorde grootfte beleediging op, dat men aan zij«e onfchuld en aan zijne opregtheid twijfelen wilde. Hij zegt onder anderen: „ Ifc i, heb u geheel Afrik a ' onderworpen' g9- ?5 maakt %  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 313 „ roaj&t, m heb niets daar van , dat ik het „ mijne kan noemen, gekreegen, dan flechts „mijnen toenaam (ij. De Afrikaan„ sche fchatten hebben mij even zo mm , als de Asiatischen mijnen broeder , geldgierig gemaakt , - Wij hebben wel genoeg benijders, maar weinig geld. Met deeze verdeediging'van Scipio was de ganfche Raad volkomen te vreede (*)'• Hij, die de verdienden der Apostelen , die Zij bij het menschdom verworven hebben, te fchatten weet, zal het als iets ten hoogften onrechtmatigs houden , om aan hunne verzekeringen eenig mistrouwen te hechtenDeeze Mannen hebben bijkans in alle oorden der wereld de Afgodstempels afgebroken , de gruwlijkfte menfchenöffers en de affchmvlijkfte feeften der Heidenen afgefchaft, en veele duizenden van menfchen in. de wereld zo verre gebragt, dat zij den hun te vooren geheel onbekenden waaren God gediend en aangebeden hebben. Zij alleen hebben tot ftand gebragt het gene den grootften wijze der aarde zo veele eeuwen lang on- 1 (O Hij vroeg den toenaam van Arme anus, —• De Vertaaler. (*) Valer. Max. L. Hl, C VU. n, h V 5  Historisch Bewijs onmooglijk geweest was. En voor alle hunne bemoeijingen , voor allen hunnen arbeid hebben zij niet het geringfte voordeel getrokken ter verbetering' van hunne tijdlijke omftandigheden. Gebrek, honger, verachting , vervolging , de fmertlijkfte dood was hunne belooning' Wanneer men mannen met gelooven durft, fdie ten beste van het menschlijk geflacht hunne rust, gemak , en hun leeven opofferen , weet ik in de daad niet, wien men in de wereld gelooven zal. Doch wij zouden thands alleen maar bewijzen, DAT men in onze dagen nog weeten kan, wat de kristlijke Godsdienst is. Of deeze Godsdienst WERKLIfK dien verheven voorrang, dien men denzelven voor den BLOOT natuurlijken, EN voor alle andere godsdiensten geeft, verdient EN WAARDIG is, moet zijn Inhoud bewijzen. Wij zullen daaröm in de twee Je plaatze de eigendomlijke Leerstellingen van den Kristlijken Godsdienst, zo kort ons de mooglijkheid toelaat, te berde stellen. De Kristlijke Godsdienst wederfpreekt geene éene Leerftelling van den natuurlijken Godsdienst. Alle de Leerftellingen, waarin egte De-  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 31S Deïsten met elkaêr overëenftemmen, liggen bij denzelven ten grondflag. Het is dierhalve, om ons op het zachtfte uittedrukken, een zeer groot misverftand , dat men zo dikwerf den Kristlijken Godsdienst, en den zuiveren natuurlijken Godsdienst tegen elkander overftelt, even als of de een den anderen wederfprak, en geen van beiden nevens den anderen beftaan kon. Beide Godsdienften ftemmen in de weezenlijkfte punten op het naauwfte met elkander overeen. Doch de geopenbaarde , voornaamlijk echter de Kristlijke , Godsdienst heeft de volgende onderfcheiden voorrangen, boven den enkel natuurlijken : • I. Dat dezelve de leerftellingen en waarheden, welken de reden alleen waarfchijnlijk houdt, bevestigt, en in het helderst licht plaatst ; H. Dat dezelve de gewigtigften deezer Leerftellingen verzmlijkt, bevatlijk maakt , en door daadzaaken opheldert , zo dat hij zelfs Menfchen, die flechts weinige en geringe kundigheden bezitten , inlichtend en aanneemlijk is, waardoor hij dan een Volksgodsdienst wordt, die naar de behoeften van het Menschlijk geflacht alleszins gefchikt is; en III. Dat dezelve geheel nieuwe onderrigtingen geeft nopens dat gene de Menfchen zeiven niet uicdenken, of door fluitredenen vinden kunnen. Hier  310" Historisch Bewijs Hier door verkrijgt hij eenen «lichtenden en onderfcheiden voorrang voor den bloot natuurlijken Godsdienst, en voor alle andere Godsdiensten in de wereld. Dit zijn tevens de duidlijkfte kenmerken, dat de ftichter van denzelven de grootfte Geest, boven alle groote Geesten en gewoone Menfchen verheven, waare, en de beste verdienften heeft, om als een waarachtig Godlijk Leeiaar erkend te worden. I. De leerftellingen en waarheden, welken de bloote reden alleen waarfchijnlijk houdt, worden door den Kristlijken Godsdienst bevestigd , en in een helder daglicht gefteld. Wij hebben boven uitvoeriglijk beweezen , dat de grootfte Filofoofen der Oudheid wel vermoed hebben, dat 'er maar één eenig God zij, die de Schepper van Hemel en Aarde is, doch dat zij evenwel van deeze gewigtige en troostrijke waarheid geene volkomen zekerheid hadden. Men mooge "zeggen, wat men wil; het kan toch volftrekt niet ontkend worden, dat de Reden eerst door behulp der Joodfche en Kristlijke openbaaring' tot inzicht en volkomen overtuiging van deeze Leer gebragt is, en dat alle erkentenis van dezelve, waar zij ook in de wereld mooge aangetroffen worden, oorfpronglijk niet van de Filofoofïje, maar van deeze,open- baa-  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 317, baaring' herkomftig zij. De ongelukkige twistgefchillen over de onderrigtingen, die wij in het Nieuwe Testament nopens den Zoon van God en den Heiligen Geest vinden, hebben, wel is waar, aanleiding gegeeven ter aankweeking' van Godgeleerde begrippen, welken der reden ten uiterften aanftootlijk zijn , en de Leer van Gods éénheid openlijk fchijnen tegen te fpreeken. Maar wanneer men hetgene de menschlijke wijsheid 'er bijgevoegd heeft, van de eenvoudige onderrigtingen van Jesus en zijne Apostelen aftrekt, verdwijnt alle fchijn van wederfpraak. (k) 'Er is ook geene ééne Kristen) De leet der Brieè'enheid is een diep geheim, welks gronden alleen gepeild kunnen wordendoor Hem, wiens verftand oneindig is; een geheim, 't welk, hoe wij 'er ook over denken, over fpreeken en fchrijven, niet alleen altijd zijne donkerheid behoudt, maar ons in den eerften opilag ook aanleiding geeft , om aan drie Goden te denken , en zo het Tritheismus fchijnt te begunftigen. — De Jooden en Mahomedaanen betuigen daarom reeds van ouds, dat het Leerftuk der Drieëenheid eene der voomaamfte redenen is, om welken zij den Kristlijken Godsdienst verwerpen, en befchouwen denzelven als eenen Heidenfchen Godendienst, naardien zij niet begrijpen en gelooven kunnen, dat de Kristenen , daar zij de leer eeuer Godlijke Drieeenheid omhelzen, maar één' eenigen waaren God erkennen kunnen. — En in de daad, wanneer men met de meeste ongeletterde Kristenen eens breedfpraakig in woor-  S1^ Historisch Bewijs Kristlijke Sekte zo verre buiten het fpoor gedwaald, dat zij het beftaan van drie Goden woordemvisfeling' trad over het gene zij denken ten aanzien van het leerftuk der Drieèenheid , ik ben 'er gansch niet vreemd van, of het grootfte gedeelte derzelven zou gedachten aan den dag leggen, die het naast aan het Thitheimus, of het Driegodendom grenzen - Inzonderheid geeft in het behandelen van dit Leerftuk bij den gemeenen man veel misverftand het woord Perzoon , 't welk door de Vaders der Niceenfche Kerkvergadering' uitgevonden, en vervolgens in het Leerftuk der Drieeenheid gebruikt is. Alle zuivere Belijders van het Kristendom denken, God is één in iVeezen, maar drie in Perzoonen. Dan wat denkbeeld moet de eenvoudige Kristen aan het woord Perzoon hechten? zeker een lig chaamlijk en ftoflijk denkbeeld: Ik geloof in de daad dat dit woord Perzoon, niet weinig Kristenen over hec beftaan en weezen van God , verward doet denken en veele valfche begrippen van de leer der Drieèenheid uit het zelve hunnen oorfprong hebben. God is wel één in den mond, maar drieweezig in het hart; hunne siondbelijder.is is goed , maar let men op het gene het bart denkt, dit is averrechtsch ; en het hart toch moet hier geraadpleegd worden Het woord Perzoon is den Deïsten ook geweldig aanftootlijk, en heeft hun aanleiding gegeeven , om de Kristenen voor Trithehten te houden , en hun te verwijten, dat zij drie Goden aanbidden. Maar welken weg ingeflaagen , om het Menschdom een zuiver en gezond denkbeeld in te fcherpen van de leer der Drieèenheid? Ik, voor mij, betuig niet in ftaat te weezen , om hier als wegwijzer met eene gtmftige uitkomst voortetreeden. Ik beveel deeze zaak met allen ernst aan anderen, die meerër inzicht hebben, dan ik , en zag ben geern door deeze aantekening' daar toe op-  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 319 den geleerd heeft; alle Kristenen van alle Sekten en Partijen ftemmen veeleer daarin met eikanderen overeen, dat 'er maar één eenige hoogfte God zij. hoe zeer zij in bezondere begrippen over den Perzoon van Jesus onder eikanderen verdeeld zijn; Schoolfche fpitsvinnigheden diene men toch niet op rekening' van den Kristlijken Godsdienst zeiven te fchrijven. Wat de overige artijkels van den zuiveren natuurlijken Godsdienst betreft, van deezen geldt even hetzelfde , 't welk wij zo aanftonds van de leer, dat 'er maar één eenig God zij, gezeid hebben. Welke Wijsgeer toch onder hen , die voor de tijden van Kuistus geleefd hebben, heeft van de verheven eigenfchappen van God, van zijne zedelijke regeering', van zijne algoede Voorzienigheid , van zijne genaêrijke oogmerken omtrent het menschdom , van de onfterflijkheid der Ziel, en van den ftaat der vergelding' na den dood, zo heerlijk, zo inlichtend, en tevens zo verzekerend gefproken , als opgewekt. Vooral diende men zijn be« te doen, om voor het woord Perzoon een ander te vinden, dat meer gelchikt was, om den eenvoudigen en ongeleerden zuiverër begrippen van Gods Drieèenheid in te boezemen.— De Vertaaler.  320 Historisch Bewijs als Jesus 'er van fprak ? Onze hedendagfche Deïsten willen zich zeiven diets maaken , dat zij alle deeze leerftellingen even zo goed weeten zouden, als zij dezelven thands weeten , al waare 'er geen Kristendom in de wereld. Doch dit is zeer te betwijfelen. Hadden Klarke, Wollaston en Reimarus in tijden en wereldoorden gekeft, daar het Kristendom onbekend was, en nog tot op den hedenfchen dag onbekend is , zij zouden ons zeker niet een zo volftandig en zuiver ftelfel van den natuurlijken Godsdienst hebben leveren kunnen, als zij ons nu geleerd hebben. II. Jesus heeft de gewigtigfte Artijkelen van den zuiveren natuurlijken Godsdienst bevatlijk gemaakt , en door daadzaaken als verzinlijkt, bevestigd, zo dat hij zelfs voor menfchen van eene oppervlakkige kunde inlichtend en aanneemlijk zij. Hier door word dezelve in den ftrengften zin een Volksgodsdienst, die naar de behoeften van het ganfche menschlijk geflacht volkomen gefchikt was- Schoon het waar is , dat veele Filofoofen en groote mannen van den ouden tijd wijder zagen, dan de groote hoop der menfchen , ontbrak het hun toch altijd aan wijsheid en vermoogen , om aan hunne zuivere ken-  "oor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 321 kennis eenen goeden voorgang te bezorgen, en dezelve onder het Volk te brengen. Die hen verftaan zou, moest in hunne Schooien onderweezen zijn, en zich eene vooraf verëischte kunde verkrèegen hebben , die zich de ongeletterde hoop niet verwerven kon. Ik ftaa geern toe, dat deeze eerwaardige mannen hunne verdienften hebben. Maar ter verlichting', verbetering', en begelukzaliging' van het "gemeene Volk, 't welk juist het grootfte gedeelte van het menschlijk geflacht is, konden zij weinig öf niets bijdraagen. Sokrates j deeze groote, en ih elke opzicht uitmuntende man, was de eerfte, en veelligt ook de eenige , die het ondernam , öm Sofistery en valiche wijsheid te verdringen, en door zijne Filofonje zelfs onder het Volk eené voor het algemeen nuttige kenniste verbreiden. Doch hij moest zich alleen binnen de enge grenfen van zijn Vaderland bepaalen ; en na zijnen dood begonnen zijne leerlingen aldaar weder van deeze voor het Volk zo bevoegde leerwijze van hunnen grooten Leermeefter aftewij ken. Zij keerden weder tot de Spitsvinnigheden , en ijdele befpiegelingen te rugge, met welkende Oude Filofoofenzo veel op hadden, verdeelden zich in Sekten, en bragten de Filofoofij uit het X §e-  322 Historisch Bewijs gezelfchap der menfchen weder derwaarts te rugge, daar zij voor Sokrates geweest was, binnen de naauwe grenspaalen der Schooien. Wij vinden ook in de gefchiedenisfe geen voorbeeld, dat er zich na deezen grooten man een ander opgedaan hebbe, die het beproefd heeft, om het gemeene Volk te verlichten. Men gevoelde de zwaangheden , of veel meer de onmooglijkheden , om een zo groot werkuittevoeren, te zeer, dan dat men het waagen durfde , nieuwe beproevingen te onderneemen; en nog altijd fchijnt het mij eene onmooglijke zaak te zijn, om eenen Fihfoofifchen Godsdienst tot een' Volksgodsdienst te maaken. Doch 't gene geen Filofoof, en geen groot man onder de Ouden ten uitvoer kon brengen , heeft Jesus ten uitvoer gebragt. Hij ftichtte eenen Godsdienst, die volkomenlijk naar de vatbaarheden en behoeften van alle menfchen, in alle tijden en wereldoorden gefchikt was , O waar van de voornaamftê en gewigtigfte Leerftellingen en Voorfchriften niet (*)Ik beveel mijnen leezeren het uitmuntend cefchnft van den Heere D. Reinhard: Verfuchüber L Plan den der Sttfter der Chriulichen R-ligton zum befte* der Menfchen entwarf etc. Wittenberg und Zerbft.iyU 5 [welk gefchrift ook in 't Nederduitsch vertaald is.J  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 325 «iet alleen van Geleerden en kundigen, maar ook van alle niet geheel onbefchaafde menfchen , zelfs in de laagfte Volksklasfen , geleerd , begreepen, en verftaan kunnen wor* den. Deeze algemeenheid krijgt dezelve juist daar door 't gene zommigen Wijsgeeren, (en zo het fchijnt in onze dagen ook zommigen Godgeleerden) 't meest tot aanftoot is, —-> door de Geschiedenisse van Jesus. Want deeze gefchiedenis van het leeven, lijden en dood van Jesus , en van zijne lotgevallen na den dood , fielt ons zekere daadzaaicen voor oogen, waardoor zekere gewigtige leerftellingen regt aanneemlijk gemaakt , en als verzinlijkt worden, zo dat zelfs ongeleerden dezelven verftaan , en niet alleen verftaan , maar ze ook met aandoeningoverdenken , cn op zich zeiven toepasfen kunnen. Wij zullen dit flechts door twee voorbeelden ophelderen, door de leer van Gods Verzoenlijkheid jegens het menschdom , of van zijne bereidwilligheid * om Zondaaren vergiffenis te fchenken, zonder iets anders, dan zedelijke bekeering te vorderen; en door de leer van de Zekeuheid eens toekomstigen leuvens ra den dood , en de daarmede zamenhangende leer van de belooningen en straffen in de andere wereld. X a Het  324 Historisch Bewijs Het is met. het gezond menfchenverftand * en met eene gezuiverde Wijsgeerte alleszins overëenkomftig , te gelooven * dat God bereidvaardig zij, den zondaaren vergiffenis te fchenken , zo dra zij tot inkeer komen, hunne ongerechtigheden erkennen , en opregte voorneemens opvatten, om beter te worden, en zich werklijk te bekeeren; dat Hij geene willekeurige vergeldingen en ftraffingen voor hunne misgrijpingen voorbedinge ; dat hij geene boetverrigtingen , en genoegdoeningen die ter ftilling' van Zijne gramfchap bewerkftelligd zouden moeten worden. Dit is met de gezonde reden overëenkomftig. Immers hoe kan men toch van God , den Algenoegzaamen en Algenadigen denken, dat Hij eene vergoeding voor zijne beleedigde eer vorderen kunne ? Desniettemin hebben de meefte menfchen ten allen tijde zich dusdaanige voorftellingen van God gemaakt; En de ondervinding leeraarr, dat het der grootfte meenigte onder de menfchen altijd zwaar valt, om aan de heiligheid en gerechtigheid van God te denken, zonder de voorftelling' van willekeurige en eigendunklijke ftraffen daarmede te verbinden. Alle heidenfche boeken ftelden zich hunne gewaande Godheden voor , als eigenzinnige , oppermagtige , wraakzuchtige en onverzoenlijke weezens , van welken zij ge*  Voor £e  Historisch Bewijs ke alles overtreft, wat het bloote menfchen vernuft ooit over deugd en zedelijke volkomenheid gedagt en geleerd heeft. Men heeft, het is zo , aan het Kristendom ook deezen voorrang beftrijden willen, en Boljngbroke verzekert, dat alle zedelijke voorfchriften van het Evangelie, geene ééne uitgezonderd, reeds lang te vooren door Heidenfche Filofoofen geleerd waaren. Doch dit is geheel te onrecht, gelijk reeds door andere verdeedigers van het Kristendom is aangetoogd. Doch laat ons eens ftellen , dat dit zo zij, dan toch behoudt de Kristlijke Zedeleer nog altijd boven de enkel natuurlijke zo eenen verheven voorrang , dat hij, die denzelven niet befpcuren kan, zijne grove onkunde ter deeze opzicht verraadt. Het is naamlijk bekend, dat de vige grondflagen het ganfche gedicht onzer zaligheid optrekken? — Zijn alle deeze waarheden menschlijke bijvoegfels, die men over boord moet werpen, war wordt dan ons Kristendom ? een fijn filofoofisch Heidendom: wat zal 'er ten laatften dan van den Kristlijken Go !,dienst overblijven? niet, dan de naam. - Men wape-e zich «tusfchen tegen den indrang van deeze het Kristendom zo nadeelige gevoelens , en men leeze tot dat einde NoëssELT over den Kristlijken Gadid. II. D W 342 en volgg. en M E b 1 u s, Brieven tegen S t E1 N b \ r t ' bl. 243-250. — De Vertaaler.  Foor de waarheid van den KristlijkenGodsdienst. 34? de bloote kennis van zedelijke voorfchriften op verre na nog niet toereikend is, om de menfchen te verbeteren , en dat gemeenlijks wegens de hartbetovcrende zinlijkheid de beste en ernftigfte toeleggen verijdeld worden, wanneer de mensch niet door bij uitftek gewigtige beweeggronden , en krachtige hulpmiddels gefterkt wordt, in het beheerfchen zijner zinlijke driften, en 't bemeesteren zijner onftuimige hartstogten. Deeze , op de naauwkeurigfte kennis!" der menschlijke natuur gegronde , aanmerking heeft geen Filofoof zo inlichtend voorgedraagen, als de Apostel Paulus, Rom. VII: 7-25- en hierop heeft Hij tevens even zo inlichtend getoond, Hoofdft. VIII, hoe krachtig het Kristendom is, om de geheele menschlijke natuur te veradelen, en den Geest het meefterfchap over de zinlijkheid in de handen te geeyen. Hierin beftaat voornaamlijk ook de voorrang der Kristlijke Zedeleer boven de Zedelecr der aan zichzelven övetgelaaten reden. Derzelver groote hoofdbedoeling is, onze natuur te veradelen, en ons tot zulke wijze, deugdzaame, en edele Schepfelen te beelden, dat wij hier_ hl dit leeven waarlijk vrolijk en te vreede zijn, en tot het genot eener verhevener gelukzaligheid  '348 Historisch Bewijs heid in de toekomftige wereld voorbereid worden Daaiöm leert zij ons niet alleen , wat recht en onrecht, nuttig en fchadeïijk is, "aar zij fteït ons ook de krachtigfte en hartroerendfte beweeggronden voor, om ons aar, het werken te brengen. Wanneer deeze Beweeggronden geene goede uitwerkfels bij iemand hebben, zullen gewislijk geene anderen « ftaat zijn, hem tot beter gedachten op te leiden. Door regtfchaapen hartgevoplens en door algemeene, werkzaame en grootmoedige Menfchenliefde, die zich zelfs" tot onze ergfte vijanden uitftrekt, worden wij God selijkyormig, en verkrijgen de eer, van Zijné Kmders en Lieflingen te zijn : wij worden Jesus gelijkvormig, ]let verhevenfte Ideaal der menfcheïiike Deugd en Volkomen_ Jreid; wij kunnen ons over de Liefde en over de Voorzienigheid van God verheden" wij kunnen Qnsjelyen eeuwige geuadebèloomngen verfpreeken, weiken God ons ten eenigen tijd juist naar de.meenigte en het gewi^ onzer deugden fchenken zal; alle die gevaa«n, ongelegenheden en onheilen, weOkeq bier meenigmaal mat den ijver in het goede verbonden zijn, zijn maar als kleinheden, 8lS §eh£d ^ te achten tegen de heerlijke voor¬ voel  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 349 voordeelen , die wij ons zeiven van eene ftandvastige deugd belooven kunnen. Door zodaanige, en diergelijke andere beweeggronden wakkert ons het Kristendom tot den ijver in het goede op. Welk Wijsgeer, die niet door het Kristendom eenige inlichting gekreegen had, heeft zulke beweeggronden gekend? De beweeggronden, van welken zich de Oude Filofoofen bedienden, waaren van de inwendige fchoonheid en voortreflijkheid der deugd ontleend, zo wel als van de gemoedsrust en hartenvreugde, en van andere voordeelen , die zij ons verzekert. Dit alles is fchoon, en de Kristlijke Zedekunde billijkt deeze. grondftellingen. Maar hoe veel kennis der menschlijke natuur, welk een fijn gevoel van het waare en goede wordt niet verönderfteld , wanneer een mensch door zulke voorftellingen bewoogen zal worden , om braaf en deugdzaam te worden ? Dit ja mooge eene Zedeleer, voor groote, diepdenkende Wijsgeeren zijn; voor het Volk en voor den gemeenen hoop, die toch het talrijkfte gedeelte van het menschlijk geflacht uitmaakt, is zij zeker niet. En evenwel moeten naar Gods bedoeling alle menfchen deugdzaam en eelukkig worden. Hoe algemeen nuttig voor alle  359 Historisch Bewijs alle Volken. hoe volkomen gefchikt naar de vatbaarheden, gevoelens, en redenlijke wenfchen van het menschdom is de KristeJijke Zedekunde, zelfs van deezen kant befcbouwdl Hier komt nog bij, dat het Kristendom ons zelfs de werkzaamfte middels aanprijst, waar door de uitoefening onzer pligten ons gemaklijk wordt , het gebruik naamlijk van Gods woord, het Gebed, waakzaamheid, en opmerkzaamheid op ons zeiven, het heilig Avondmaal, enz. Van zodaanige middels wisten de Oude Filofoofen niets. ■ Wanneer men dit alles, wat ik tot hier toe van de Kristlijke Zedekunde gezeid heb, te zamen neemt, zal men haar den grooten voorrang, dien de verdeedigers van het Kristendom haar toefchrijven, niet ontzeggen kunnen. Men zal bekennen- moeten, dat de Stichter van het Kristendom de natuur des Menfchen, en haare geheimfte drijfveêren , en beweegkrachten veel naauwkeuriger gekend hebbe , dan immer ergens een Wijze op den geheelen aardbodem ; en dat Zijne Zedeleer onder alle middels , van welken zich de Voorzienigheid bediend heeft, om het menfchelijke geflacht van tijd rot tijd te verbeteren, het volmaaktfte , en meestvermoo- gen-  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 35r gende is. Onze nieuwe Wijsgeeren zouden zeer bezwaarlijk zo verre in de Zedekunde gevorderd zijn , als zij waarlijk gevorderd zijn , wanneer zij de (tof daar toe niet in de Schriften van het Nieuwe Testament gevonden hadden («)• M * nict'" ™& R©nsseau , „ waarom men de heerlijke Zedeleer, die men ia onze boeken vindt, L aan den voortgang der Filofoofije toefchrij,', ven wil. Deeze Zedeleer, die men uit het „ Evangelie genomen heeft-,- was, eer men ", haar in een Filofoofisch gewaad ftak , reeds " Kristlijk." (*) Zelfs Montesquieu kon zich niet weerhouden , daar hij het vertrouwen bemerkte, 't welk de Kristlijke Godsdienst tusfchen eenen Vorst en deszelfs Volk {licht,uitteroepen: „ hoe heerlijk! de Krist- „ lijke Cm) Hoe blijkbaar is dit, wanneer oen de zedekun* dige Zamenftelfels der Heidenfche Wijsgeeren , welker» na de tijden van Kristus en zijne Apostelen geleefd cn gebloeid hebben , vergelijkt met de Zedefchnftea van vroeger Wijzen onder het Heidendom ! Zeer veel hebben de laater Filofoofen onder de Heidenen uit de 7esfen van het Kristendom overgenomen en nagevolgd. Men zie Mosheim, Difert. de Studio Ethmcorunt Chriflianos imitandi; § 171*» - Di Vertaaler. (*) Lettres icrites ds ia mtntagne; Lett. III. n$t. u  S5S Historisch Bewijs i9 lijke Godsdienst, wiens bedoelingen allee rï „ maar op de gelukzaligheid van een toekom„ ftig leeven fchfjnen uitteloopen, bevordert »9 evenwel ook tevens het geluk van die leeven." (*). Wij hebben-tot dus verre aangetoond, dat de Kristlijke Godsdienst , wat deszelfs weezenlijken inhoud aanbelangt, boven alles verheven is, wat ooit de menschlijke wijsheid Uitgevonden en geleerd heeft. Dit is Historisch beweezen, en dit word ook van mcenig een' tegenftander van het Kristendom toegeftaan. Bolinobuoke zegt onder anderen (f). „ Het Evangelie is eene doorloopige les der ftrcngfte Zedeleer; der recht„ vaardigheid, goedheid, en algemeene lief-» de. En genomen, dat het Kristendom „ eene menschlijke uitvinding waare, zo is „ hetzelve de beminnenswaardigfte en nut„ tigfte verdichting , die ooit bet menschlijk „ geflacht ten zijnen voordeele is opgedron„ gen." (b) Op die niets beteekenende en on- (*) EJptit des Loix. Lib. 24. c. 3. Ct) 'tmt Vol. V. pag. 187. & IV. pag. 2g2 en 304. («> En men leeze eens 't gene een Rocjsseau fennjft Deeze anders zo heftige tegenftander van den Evangehfchen Godsdienst , getroffen door de Godlijke kracht  Voor de waarheïdvnn dèn Kristlljxeh Godsdienst. 353 gegronde tegenwerping, die ook in onze da* gen Zo meenigwerf herhaald wordt, als of het kracht der Kristlijke Zedeleer, drukt zich in zijn Emile, Tom. III. pag. 109, dus uit: „Ik betuig U, dat de Ma„ jefteit der Schrift mij verbaast: de heiligheid vari het fi Evangelie fpreekt tot mijn hart. Befchouwt da Boe„ ken der Filufoofen, met al hunne prac'h: en praal, „ hoe weinig beduidend zijn ze bij deeze Schriften? kan een Bod: , in zo een4 verheven fmaak gefchree» „ ven , maar tevens zo eenvoudig opgefteld, het hars„ fenwerie van Menfchen zijn ? kan het waar wee^en, „ dat Hij, wiens daadan in het zelve verhaald worden, „ niets meer zijn zoude', dan een bloot Mensch?" — En op eene andere plaatze fchrijfc Hij , (Efprit, Memoires & Principes pag. S.) „ Hst E vangelie , datGodlijk gefchrifc , het eenig noodzaaklijke voor. eenen „ Kristen , en het volftrekt nuttige voor elk Mensch, behoeft flechts maar overwogen te worden , en men' ,-, zal de liefde vóór deszelfs Auteur in het hart yoe£ len ontvonken, ja men zat gewillig worden, om zijns „ geboden te volbrengen^ Nooit fprak ergens de deugd „ zo aanminnig , zo zachtftreelend ; nooit drukte de ; diepstgrondige Wijsheid zich met zo veel aandrang en eenvoudigheid uit. Men legt dit boek niet vit de " handen, Zonder te gevoelen, dat men. werklijk beter ., geworden is, dan men voorheen was." — Zo fpreekt een Rousseau, die de waarheden van het Kristendom betwijfelt , en door de kracht des ongeloofs verblind, langs de dwaalwegen van het' Verderflijk Deïsmus is afgezakt.' En dit juist maakt zijn getuigenis voor ons van kracht en waarde. — De Schrijver van la Philofophie dt la nature, ou traité de Morale pour VEfpece humaine; Tom. VI. pag. 412 , 413. fchrijft niet minder krachtig} j De ganfche wet van Krist os kwam op deeze twee Z » hoofd-  354 Historisch Bewijs het Kristendom op het vormen van goede burgers geenen invloed had, en zelfs der burgerlijke welvaart nadeeiig zij, desgelijks , als of de hooge wetten der Overheid en ftaatsinrigtingen de eenige middels waaren , om zedelijke deugd te bevorderen , zal ik Moiitbsquieu, die anders geen groot vriend van den Kristlijken Godsdienst was, andwo'prdéfl laaten. Daar Hij het voorgeeven van ,, hoofdftellingen uit: Bemint God boven u zeiven , en ,, uwe naasten als u zeiven. — Zo deeze wetfp-euk niet verreukloosd waare, zouden de twee werelden niet ,, zuchten onder de asch van twintig rnilioercen Menfchen, dh op het flagveld van den Godsdienst hun leeven verloeren hebben. — Het leeven van deezei beroemden Wetgeever was een doorloopende kring van weldaaden ; Hj predikte en beoefende zonder ophouden de zuivere en vreedtaiemende Zedeleer „ der natuur. — Z jn dood was veel heldhaftiger, dan ,, die van Sokrates. — Azi'dt.fche Slaaven ! Europie,, fche Burgers! Negers! A'b'noos! Dwergen van den „ Poolcirkel ! Reuzen van de Magèllaanfche Landen! „ ó Gij allen, die Bewooners zijt van dit wereldrond! ,, ó dat Gij eens ten laatften eene Maatschappelijke verbindtenis met eikanderen aanyingt onder de Wet ,, van deezen grooten Man •" — Zijn deeze getuige,, risfen van twee Vrijde kers dus geene krachtige Be* wij-.en van de verhevenheid cn Godlijkheid van's Heilands Zsdeleer? 't Is onbegrijpliik, hoe Mannen, die zo ve-1 buitengewoons, zo veel bovenmenschüj!?». zo veel Godlijks in het Evangelie ontdekken, echt r in koelen moed, en met een beraaden hart het Evangelie verwerpen kunnen. — De Vertaaler.  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 355 van Ba ijle, dat een ftaat van enkel Kristenen niet beftaan kan, beoordeelt, zegt Hij;(*) „ waare Kristenen zouden Burgers zijn , die „ in hunne pligten de grootfte inlichting heb„ ben zouden, en vol zijn van den fterkften „ ijver, om dezelven te vervullen. Zij zou„ den de rechten der zelfsverdeediging' zeer „ wel inzien , en hoe meer zij geloofden, „ aan den Godsdienst fchuldig te zijn, zo „ veel te meer zouden zij ook rekenen, aan „ het Vaderland fchuldig te zijn. De grond„ {tellingen des Kristendoms , diep in hunne „ harten ingefeherpt, zouden oneindig meer „ werkzaam zijn , dan de ingebeelde eer der Monarchiën, dan de menschlijke deugden „ der Republieken, en de flaaffche vreeze „ van despotieke Staaten." Men zal mij misfchien tocgeeven, dat de Kristlijke Godsdienst volgens deszelfs inhoud voortreflijk en boven alle menschlijke wijsheid verheven zij. Maar hoe volgt daar uit, zalmen verder vragen, dat dezelve van eenen Godlijken oorsrong en deszelfs Stichter een Godlij k Mensch in den Sterksten zin zij? Dit is de derde en laatfte hoofdzaak, die wij nog moeten behandelen. Het (♦) Efprit des Leix XXIV. 6. Z 2  35°" Historisch Bewijs Het is buiten alle tegenfpraak zeker, dat Jesus ontelbaare mailen vergewisfing gedaan heeft, dat Zijne leer niet zijne eigen, niet eene menschlijke uitvinding zij ; Hij had van God, welken j^ij Zijnen vader noemt, de magt gekreegen, om alles te leeren en te doen , wat Hij leerde en deed ; en het gene zijn Vader van Hem vordêrde , vervulde Hij ftiptlijk , zonder zelfs in het geringfte van het ontvangen voorfchrift eenigermaate aftewijken, men Jeeze na Joh. 5: 9. en 't volgg. Hoofdft. 6: 38—40. Hoofdft. 7: 16. en 't volgg. Is wel deeze zijne verzekering geloofwaardig ? Hoe kan men dit vraa- gen ! mij dunkt, zij moest ons juist daaröm reeds geloofwaardig voorkomen, omdat zich zonder deeze voorönderftelling volftrekt niet verklaaren laat, hoe Hij anders tot die hooge inzichten en in 't algemeen tot die bewonderenswaardige grootheid van geest gekomen zij, die Hem boven alle groote Geesten, die ooit beftaan hebben , zo zeer verheft. Zijn ontwerp was het grootfte, dat ooit door eene menschlijke ziel gevormd is , en befloot in zich niet flechts het heil van ééne eenige Stad, van één eenig Volk, maar van het ganfche menschlijk geflacht. De Godsdienst, welken Hij ftichtte , zou naar  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 357 naar zijn plan , niet onder het eene of andere Volk, maar van heverleê onder alle Volken van den aardbodem verbreid worden. Hoe buitengewoon veel behoorde daartoe , om denzelven zo in te rigten , dat Hij een Godsdienst voor alle volken en tijden worden konde? 'er geene leeringen, fcbikkmgen, en gebruiken bij te mengen, waardoor dezelve ongefchikt werdom een algemeene Godsdienst te weezen ? Reeds hier toe worden bovenmenselijke inzichten gevorderd, al is het zelfs , dat wij de voortreflnkheid der leeringerTen voorfchriften, die zo volmaakt beandwoorden aan hun oogmerk , niet in aanmerking neemen. Maar hoe verkreeg Hij deeze diepgewortelde en alles doordringende wijsheid ? In welke fchool werd zijn groote Geest gevormd? Hij leefde ondereen Volk, 't welk zich wel door eenen zuiverer Godsdienst boven alle andere Volken gebezonderd had, doch voor het overige aan het onredelijke bijgeloof overgegeeven was, en zelfs de zuiverer. begrippen van God, die het in deszelfs heilige Schriften vond, erbarmlijk misvormd had. Hij werd in eenen laagen ftand van armoe opgevoed , in een oord , 't welk zelfs onder zijn onweetend Volk, als het donkerfte en ongelukkigfte be2 3 kend  358 Historisch Bewijs kend was. Hij genoot niet eens de voordeelen eener geleerde Opvoeding', waaraan alle perzoonen, die eenig vermoogen hebben, deel krijgen. Hij kwam nimmer buiten de grenzen van zijn Vaderland , en had bijgevolg geheel geene gelegenheid , om zijnen, Geest door menschlijke weetenfchappen te verhelderen. Een nieuw Schrijver laat Hem wel reeds in Zijne Kindsheid in Egypte, en in het twaalfde Jaar van zijnen Ouderdom te Jeruzalem, met Alexandrijnfche Jooden, en andere Egyptifche geleerden, ja zelfs metEssEENEN, en Persiers omgang hebben : Hij laat Hem de Schriften van Soku) Welk een hemel- wijd O) Ifgat, fi cuf volupe fit, Zimmermanni Medit. de prafl. re lig. Chrifti collat* cumPhikfophia Soctath.-* Ds Vertaaler.  Foor de waarheid van den Krist 'ijken Godsdienst. 363 „ wijd onderfcheid tusfchen deeze beiden t „ Sokrates, die zonder fmarc , zonder „ fmaad de roemrijke loopbaan van zijn lee* „ ven afliep , hield zeer gemaklijk tot aan „ zijn einde de eer van zijn karakter op ; „ en wanneer deeze zachte dood niet zijn }■ leeven gekroond had, zou men in de daad „ twijfelen, of Sokrates met al zijn ver„ 'ftand wel iets meer geweest waare, dan een „ Sofist. Hij vond, zegt men, de Zedeleer „ uit! anderen voor hem hadden ze reeds „ uitgeoeffend : hij zeide alleen maar , wat ,, deezen gedaan hadden ; Hij maakte van „ hunne voorbeelden flechts Zedekundige lesfen. Maar hoe is Jesus bij de Zijnen aan zo eene verheven en zuivere zedcZ kunde gekomen , waar van hij alleen da „ leer en het voorbeeld gegeeven heeft ? „ Uit den fchoot der onzinnigfte dweeperije „ liet zich de verhevenfte Wijsheid hooren, „ en de eenvoudigheid der kloekmoedigfte „ deugden eerde het nedrigfte van alle Vóï„ ken des aardbodems. De dood van So„ krates, die met zijne vrienden gerustlijk „ filofofeèrde , is de zachtfte, dien men wen„ fchen kan: de dood van Jesus, die onder de hevigfte martelingen den ban: en adem uitblies, gefmaad, gehoond, ver- vloekt,  3^4 Historisch Bewijs „ vloekt van een geheel Volk, is de fchrik„ lijkfte, dien men vreezen kan. Sokra»» tes, terwijl hij den gifbeker in handen 9, neemt, zegent den genen , die hem denp, zeiven toe langt, en traanen ftort: Jesus, 5, terwijl Mij met den fchrikiijkften dood 9, worftelt, en den vreezelijkften haat zijner „ vijanden ondervindt ,bidt voor zijne bloed9, dorftige moorders. Waarlijk, gelijk het s, leeven en de dood van Sokrates eenen wijzen tekent, zo kenmerkt het leeven en „ de dood van Jesus een' God." (q~) Dit zijn Cf) En wilt Gij nog eene fterk fpreekende plaats van eenen Evang-üebeftrijder? Zij is van den Schrijver der la P,iikfuphie de la nature, Tom. VI. pag. 211; en luidt dus: „ vier eeuwen na de tijden van S o k e at es , kwam 'er in de Stad Jeruzalem één dier Wijzen voor den „ dag, welke bevoegd zijn, om de gedaante der wereld „ te veranderen , en den Geest der Menfchen een nieuw „ karakter in te plaatzen. Boven alle zijne tijdgenooten >, verheven , en volkomen magtig, om door zijne wel„ befpraakte tong zijne medeburgers te winnen, behar„ tigde Hij meer hun welzijn, dan zijne eigen grootheid 3, door heerschzucht. Zijn gansch leeven was een aan„ eengefchakelde keten van weldaaden. Wilden en s, Woestelingen werden van Hem onderweezen in de „ kunst van lijdzaamheid. — Hij verftrengelde de ge» zelligheid der maatfchapp'je met de verhevenfte Zede„ kunde der Wijsgeeren. — ó Groote Man! — indien „ ooit eenig menschlijk Weezen onzen eerbied en aan„ bidding verdiende , uit hoofde van zijn' leevensv.-an- ,, del,  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 365 zijn maar eenige weinige karaktertrekken aangaande Jesus. Men verzamele dezelven bij elkander, zo als ze verftrooid liggen in de Evangeliën, en men beöordeele dan onpartijdig, of het niet de in!het oogloopendfte , en onverklaarbaarfte tegenfpraak weezen zou, wanneer men Hellen wilde, dat een Man van een zo verheven, onnavolgbaar en Godlijk Karakter een bedrieger, of Geestdrijver, en vroome Dweepér zou kunnen geweest zijn, die Hij zeker geweest moest zijn, indien Hij zich voor den Zoon van God, en zijne leer voor Godlijk uitgegeeven had , en echter van het tegendeel bewust waare geweest. Hier komt nog bij eene andere omftandigheid, die zo hoogst merkwaardig, zo eenig in haar zoort is , dat wij dezelve niet met ftilzwijgen kunnen voorbijgaan. Wij hebben boven gezeid , dat het Plan , 't welk Jfisus ten beste van het menschlijk geflacht gem?akt, en 't welk Hij ten deele reeds werkiijk uitgevoerd heeft, en ten deele nog fteeds uitvoert, zo gevormd en gefchikt waare , „ del, kunde en deugd, wie kon dan met grooterrecht „ vergood worden, dan Gij?" Men vergel. Hamels- veld B. V. D. IV. bl. 58-62. — DE VERTAALER.  3°"6" fftstorlsch Bewijs re , dat het vair alle wijzen en verftandigen der aarde niet hadde kunnen worden uitgedacht, en dat het geenen anderen in den zin komen kondc, dan eenen Man, die van zijn innige gemeenfehap met de Godheid volkomen bewust was. Dit zullen wij, zo kort ons mooglijk is, bewijzen. Het is bekend, dat een groot gedeelte van het Godsdienstplan, 't welk Jesus maakte, op de lotgevallen van zijn' perzoon en leer gegrond zij, en wij hebben het boven als eene bezondere' ukneemeudheid van het Kris.endum aangemerkt, dat het de gewigtig.fte leerftèllingen van den natuurlijken Godsdienst als verzinïijkt, verklaart, en dermaate bevatlijk maakt, dat zij van de ongeleerdfte menfchen zonder filofqofifche bewijzen begreepen kunnen worden. Toen Jesus dit plan ontworp , moest Hij reeds zeker, en met het volkomenfte vertrouwen weeten , dat Hem die lotgevallen , waaröp Hij zijn uitzicht haa, bejegenen zouden. Zo Hij niet qp die wijze mishandeld en ter dood gebragt waare, gelijk gefchied is , en zo Hij niet na den dood weder leevend geworden, en ten Hemel gevaaren waare , had zijn plan zeker aan zijne uugmerken niet kunnen beand- woor-  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 367 woorden , en om de waarheid te zeggen „ hetzelve had geheellijk niet kunnen worden uitgevoerd. Dit volkomen onbeneveld inzicht in het toekomftige , deeze naauwkeurigc voorkennis van zijne toekomende lotgevallen is een onómftuotlijk bewijs van zijne verheven Geestgrootte, en bovenmenschlijke kundigheden. Jesus wist zeker, dat zijne vijanden Hem onderdrukken, en het leeven beneemen zouden, op eenen tijd, wanneer Hij naauwlijks een' aanvang ter uitvoering' van zijn groot werk gemaakt, en eer Hij nog iets aanmerklijks verrigt hadde. Op Zijne laatfte reize na Jeruzalem ''Luk. XVIII: 31. eh volgg.) zeide Hij zijnen leerlingen zo duidlijk en bepaald , als maar iets gezeid kan worden, dat men Hem der heidenfche Overheid overleveren , dat men Hem befpotten, verfmaaden en befpuwen, dat men Hem geesfelen en dooden zoude. Dit was bij Hem geene bloote vermoeding, niet flechts eene droefgeestige en melancholifche gedachte , tot welke de boosheid en de tegenftand zijner vijanden Hem aanleiding gaf? Want Hij had 'er reeds meenigmaalen , en eer nog zijne vijanden tegen zijn leeven eene zamenzweering gemaakt hadden , dan in donkere zin-  jö? Historisch Bewijs zinfpeelingen , dan mét duidelijke woorden van gefproken. Dit kan niemand ontkennen, die de Evangelisten met opmerking' geleezen heeft. Hij wist dierhalve zijn lot, dat Hij te wachten had, reeds lang te vooreh , en wist het zeker. Hij had, ook vastiijk befiooten , om dit fmardijk lijden , 't welk Hij in alle, zelfs in de kleinfte, omftandigheden vooruitzag, gewillig en geduldig te óndergaan. Dat Hij hetzelve niet gedwongen j maar vrijwillig op zich nam, bewijst Zijn geheel gedrag. Immers hoe veele uitwegen ftonden niet voor Hem open, om de lagen zijner vijanden te ontvlieden, wanneer Hij maar gewild had! Wie noodigde Hem toch juist toen na Jeruzalem te gaan, toen het Paaschfcest gehouden werd? Eu hoe gemaklijk zou het Hem geweest zijn , zich te Jeruzalem zelf onder de groote mee; nigte van menfchen, welken daar ten dien tijd uit alle oorden van het Joodfche land vergadert waaren, eene veilige wijkplaats te bezorgen , of het Volk, waar van een groot gedeelte Hem reeds als hunnen Verlosfer befchouwde , op zijne zijde te krijgen, of zich door de vlugt te redden? Noch het eene noch het andere werd door Hem bewerkftelligd , maar Hij ging veeleer Zijnen dood gewil-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 369 willig en getroost te gemoet. Hierbij is te* vens dit nog het bewonderenswaardigfte, dat Hij vooruitzag ,• en met het fterkfte vertrouw wen verzekerde , dat zijn verheven Plan , om eenen algemeenen, en het ganfche menschdom begelukkenden, Godsdienst te ftichten, door zijnen vroegtijdigen dood niet verijdeld , maar veeleer begunltigd en bevorderd zoude worden. Dit was toen ter tijd eene zo hoogstonwaarfchijnlijke zaak, dat de geheele wereld het tegendeel zoude beweerd hebben , zo zij haare gedachten daarover had zeggen moeten. Want Hij ftierf op eenen tijd, toen zime Jangwijliger tegenwoordigheid op aarde onvermijdlijk noodig fcheen te zijn. Hij had toenmaals nog maar. weinige Jaaren openlijk geleefd en geleerd.- Hij had naauwlijks eenen aanvang gemaakt, om zijn Volk te verlichten, zelfs was Hij in hetonderwijs zijner leerlingen, die zijn begonnen werk zouden voortzetten, nog niet verre gevorderd. Onkunde, bijgeloof, en ongeregeldheid hadden nog, gelijk voorheen , bij hen de overhand, en naar 'smenfchen oog was het te vreezen , dat na zijnen dood het flaauwe licht, 't welk Hij door zijn onderwijs had aangeftooken, fpoedig weder doof de heerfchende duisternisfe overweldigd zou* A * èé  370 Historisch Bewijs de worden. En men had te meer reden, om dit re vreezen , om dat Hij zich op zijne toenmaals nog met vooroordeelen ingenomen, zwakke en wankelende leerlingen geheel niet fcheen te kunnen verlaaten. Zij waaren toen nog van den averregtfchcn waan , dat Hij een aardsch Koningrijk zou oprigten, niette regte gebragt. Zij waaren bezield met de hoop , dat zij Hem dra als den Koning van Ifraël begroeten, en zich zeiven tot de waardigheid van zijne Mhüsteis zouden verheven zien. En deeze verwachting , werd juist, toen zij den hoogften trap befteegen was , door zijnen dood gedwarsboomd, en geheel verijdeld. In piaatze van Hem op den Koninglijken troon te zien zitten , zagen zij Hem als een hoogstmedelijdenswaardig voorwerp eener algemeene verachting onder het fterkstpijnigend juk van de gruwlijkfte martelingen eenen fmaadvollen dood fterven. Kon men nu wel met eenige gegronde reden vermoeden , dat zij na zijnen dood het van Hem begonnen werk voortzetten zouden, of zo zij al hiertoe befluiten konden , dat zij flechts de geringfte goedkeuring wechdraagen zouden ? Naar 'smenfchen oog had men gelooven moeten , dat door den dood van Jesus zijn naauwlijks begonnen werk der ver* lich-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 371 lichting' en wereldverbetering' éénsflags den bodem ingeflaagen, en de buitendien geringe vruchten van zijnen afgebroken arbeid voor altijd verijdeld zouden zijn geworden. Doch Hij zag met de volkomenfte zekerheid voor uit, en hield met een welgeftaafd vertrouwen {taande , dat zulks niet gefchieden zoude, dat veeleer zijn dood ter uitvoering' van zijn groot ontwerp onvermijdelijk noodig waare. Hij fprak van zijne Opftanding' en van zijnen heengang tot den Vader even met zo veel vertrouwen, als van zijn lijden en van zijnen dood. Hij gaf zijnen leerlingen in de laatfte dagen zijns leevens bevelen aangaande hun gedrag , 'twelk zij na zijnen dood als Leeraars van zijnen Godsdienst houden moesten en beloofde hun in het waarneemen van hun moeilijk en gevaarvol beroep den buitengewoonen bijftand van God en Zijnen Geest. Men kan zijne hier over gehouden gefprekken , welken Johannes voor ons aangefchreeven heeft, niet leezen , zonder zich over den vertrouwlijken toon, op welken Hij over de uitbreiding zijner leer fprak , en den troostvollen moed , waarmede Hij zijnen dood, en deszelfs voordeelige gevolgen te gemoet zag, te vervvonAa 2 de-  372 Historisch Bewijs deren. En, 't welk nog het merkwaardigere is, in den laatften avond van zijn leeven ftelde Hij eene der treffendfte Godsdiensthandelingen in, waarbij Hij als volkomen zeker veronderftelde , dat zijn dood der grondlegging' en uitbreiding' van zijnen Godsdienst geheel niet hinderlijk, maar veeleer bevorderlijk zijn zoude. — Wat kunnen wij hier uit befluiten ? Wij zullen zeker geen' dwaalgang inloopen, wanneer wij dit inzicht van Jesus in het afgelegen toekomftige, deeze naauwkeurige voorkennis van zijne toekomende lotgevallen en derzelven gevolgen als een onömftootlijk en klaar bewijs van zijne meer dan menschlijke kundigheden en van zijne Godlijke zending' aanmerken , en in aanfchouw neemen. Het kan immers volftrekt niet geloogchend worden, dat alles , wat Hij voorfpelde, tot het minfte flip toe vervuld zij geworden. Tegen alle menschlijke verwachting traden zijne leerlingen terftond na zijnen dood te voorfchijn, en durfde met de fterkfte verzekeringen openlijk ftaande houden voor de ooren zijner vrienden en vijanden, dat Hij, deeze zo zeer befpotte, verfmaade en gekruiste Jesus, van de Joodfche Overheid op eene hoogstonrechtvaardi- gë  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 373 ge wijze ter dood veroordeeld waare. Zij verzekerden, dat God Hem weder opgewekt hadde, en Hij ten Hemel gevaaren waare ; dat Hij voor den grootften Leeraar der waarheid, en voor den grootften Weldoener van het menschlijk geflacht erkend moest worden. Zij verzekerden , dat God Hem tot eenen Rechter van leevenden en dooden verördend, en Hem tevens alle magt gegeeven hadde in den Hemel en op aarde. En zij vonden geloof; hunne voorftellingen droegen de goedkeuring wech onder Jooden en Heidenen. Zij werden de werktuigen, door welken Jesus zijn weldaadig werk ten uitvoer bragt. Zijn Godsdienst werd van tijd tot tijd de Godsdienst der Volken. Zijn Godsdienst heeft zich , volmaakt zo, gelijk Hij voorzeid heeft, door alle hinderpaalen heen, die denzelven in den weg werden gezet, in alle oorden van den wijden aardbodem uitgebreid, is nu digt bij de tweeduizend jaaren ftaande gebleeven , en zal, naar allen ^ waarfchijn , ook ftand houden tot aan het einde der dagen. Welk een verheven denkbeeld moet ons dit van de inzichten van Jesus doen maaS ken! hoe had Hij zijne lotgevallen en het gevolg van dezelven zo juist en zo zeker Aa 3 kun-  374 Historisch Bewijs kunnen weeten, zo Hij niet in eene geheel bezondere betrekking' met God geftaan hadde ? hoe had Hij het waagen durven , een werk van het uiterfte gewigc, '% welk Hij, gelijk Hij wel wist, in eigen perzoon niet uitvoeren kon, te onderneemcn , bij zijnen dood de uitvoering van hetzelve aan Mannen zonder bezondere gaven, zonder kracht en moed toe te vertrouwen, cn des niettemin met volkomen zekerheid te beweeren , dat zijn werk tegen de verwachting van de geheele wereld zoude uitgevoerd worden, indien Hij niet volmaakt overtuigd waare geweest , dat God met Hem waare ? hoe kwam het, dat alles juist zo uitliep , gelijk Hij voorzeid had ? Zullen wij zeggen ] dat alles bij geval zo net getroffen en uitgevallen is? of dat God de vermetele onderneemiugen eens bedriegers , of eens Geestdrijvers en Dweepers begunftigd hebbe ? Neen : voorafaangekondigde uitkomften, die van de vrije handelingen van zo veele duizend menfchen afhangen, kunnen onmooglijk de uitwerkfels van een blind geval zijn. Zij moeten aan de bezondere leiding5 van eene alles bcfhiurende Voorzienigheid worden toegefchreeveu, Alles leidt ons met de hand tot dit befluit: God zelf moet het plan van Jesus goedgekeurd  Voorde.aarleU van den Kristlijken Godsdienst. 375 keurd en begunftigd hebben; Hem van de Hem de magt gegeeven hebben , om alle? te berechten, 't welk Hi] te berechten had. Wanneer men dit niet als waarachtig erkennen wil ,moet men veel onbegrijplnker wonderen toeftaan, dan de opwekking eens dooden is. Men moet dan gelooven , dat twaair ongeleerde en onvermoogende Mannen het omwerp gefmeed hebben, om door een bedrog de wereld te verlichten, door eene harfenfchimmige verdichting' het bijgeloof, der onkunde en der ondeugd het heerfchend meefterfchap te ontweldigen, en eene weldaadige omwenteling te bewerken, die haarer gelijke niet heeft"; — en dat God hun in deeze zo ten uiterften ftoute onderneemingen zijnen onmiddellijken bijftand verleend hebbe. ,,_ „ Dit is juist het gene wij beweeren, zullen misfehien onze tegenfpreekers zeggen. „ De Apostels hebben eene opftanding „ van hunnen Leeraar verdicht. Daar hun„ ne hoop op een aardsch Koningrijk door zijnen dood te loor gefteld waare, ver„ zonnen zij een ander Plan , om nog eem„ germaate hunne eer op te houden. Zj, saven voor , dat zij hunnen Leeraar met *T Aa4- »>re^  370 Historisch Bewijs leid hadden, aIs 0f Hij hun h ^ ,? aardseh Rijk ingeboezemd hadde. Maar " "U M ziJ'nen dood ^gen zij eerst in, " rJ,?lerin ^edwaald' ^ den bal deerbjk hadden misgeflaagen, en dat Hij geen » ander, dan een Geestlijk Rijk had willen » ftichten. Om nu hun voorgeeven alle " ^a^W«khei4 te geeven, verdichten » Zij eene Opftanding en Hemelvaart van " hl,nnen Heere> e" op deeze verdichtingen » gronden zij een Plan, 't weJk van het " Pjan van hunnen Meefter geheel verfchii, j, lende was." Dus hadden dan naar deeze voorgave twaalf arme,'ongeleerde, bloohartige Handwerksluiden het wijsfte en weJdtadigfte P]an verdmht,'t welk immer in eene groote zieï is opgekomen , en het welk den verheven ften Geest ter eere ftrekken zou. Zij hadden zich zeker van deeze verdichting' volftrekt geene tijdlijke voordeden belooven kunnen «raar moeten vooruitzien , gelijk zij werklijfe ondervonden , dat zij zich, door hunnen zwaarweegenden arbeid , den haat en de vervolgmg der geheele wereld op den hals haalden. Des niettemin hadden zij zich hier door van hunne hoogstmoeilijke en gevaarvolle on-  Voor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 377 onderneeming' niet affchrikken laaten, en het waare hun ook gelukt, om hun oogmerk te bereiken! Wie kan dit gelooven? hoe? zoude een troep bedriegers het befluit kunnen neemen, zonder eenige de minfte hoop op aardfche voordeden, alleen uit liefde voor God , en ten beste van het Menschdom , zich aan alle moeilijkheden en leevensgevaaren prijs te geeven? En vindt meü in het geheele gedrag der Apostelen ergens een fpoor van bedriegerije of zelfs van dweeperije , of van eene wildhoofdige Geestdrijverij e ? Of zullen wij zeggen , dat de gefchiedenis van het Evangelie uit lief hebberije en vermaakshalve verzonnen is ? Ik andwoord met Rous.seau: (*) „Zo verzint men „ niet, mijn vriend ! en de gefchiedenis van ,, Sokrates , aan welke geen mensch twh> „ feit , is minder beweezen , dan de ge„ fchiedenis van Jesus Kristus! Dit is „ in waarheid den knoop der zwaarigheid „ door te houwen in plaatze van denzelven „ lostemaaken. Het zou veel onbegrijplijker „ zijn , dat meer pcrzoonen te zamen dit „ boek hadden opgefteld, dan . dat één Eeni„ ge den inhoud van hetzelve uitgedacht hadr (*) Emile. Tom. UI. Aa 5  $7& Historisch Bewijs h hadde. Nimmer zouden Joodfche Schrijs, vers noch deezen toon gevonden hebben, »• noch deeze zedeleer. En het Evangelie » beeft zulke groote, zulke in het oogloo», pende, zulke volkomen onnavolgbaare ken>, merken der waarheid , dat de uitvinder van ?? hetzelve bewonderenswaardiger zijn moest, ,7 dan de held zelf, die 'er de hoofdrol in »j fpeelt." Nu denk ik, dat ik gezeid hebbe, 't gene volgens duidlijke en onbetwijfelde getuigenis fen der gefchiedenisfe voor de goede zaak van het Kristendom gezeid kan worden, Alles te herhaalen, wat men hier over gezeid heeft, was mijn oogmerk niet. Maar hier moet ik nog eens herhaalen 'c gene ik reeds in het begin aangemerkt heb. In^ dien iemand door bewijzen van de Waarheid en Godlijkheid van het Kristendom overtuigd zal worden , wordt 'er eene bekwaamheid in hem verönderfteld, om den inhoud der leer zeiven te toetzen , en daarover zijne gedachten te laaten gaan. Hij moet ten minften wenfehen, wanneer Hij 'er nog niet van overtuigd is , dat 'er na dit aardfche leeven een beter, een volkomener ftaat voorde menfchen te hoopen zijn mooge. Hij diene zich dan ook met de weezenlijke leer- ftel-  Voor de waarheidvan den Kristlijken Godsdienst. 379 {tellingen van het Kristendom regt bekend te maaken, en 't gene Hij geleerd heeft, naar zijn vermoogen uitteöefenen. Hier door zal hij uit eigen ervaaring des harten overtuigd worden , dat de Godsdienst van Jesus waarachtig en Godlijk zij. hierover moet ik mij duidlijker verklaaren. Die de kracht van den Godsdienst aan zijn gemoed , en zich van deszelfs Godlijkheid eene hartbevredigende overtuiging bezorgen wil, moet, gelijk wij zo aanftonds gezeid hebben, zijnen weezenlijken inhoud , wiens voornaame hoofdpunten wij boven opgegceven hebben , regt kennen en verftaan leeren. Dit behoeft geen nader betoog. Immers over eene zaak, die men niet kent, kan men ook niet oordcelen. Doch daar de Godsdienst het middel zijn moet, waardoor wij wijzer, beter, deugdzaamer en gelukkiger worden, en dit uitwerkfel onmooghjk een heilzaam gevolg van denzelven zijn kan, zo wij niet een behoorlijk gebruik van deezen Godsdienst maaken , is het evenwel niet genoeg , dat wij flechts de leerftellingen en voorfchriften van het Kristendom kennen , neen : wij moeten ook doen en betrachten 't gene zij ons te doen en te betrachten voorschrijft. Wij moeten ons in 't bezondere de be-  380 Historisch Bewijs welken dezelve ons voorlegt, meenigwerf en ervoor den Geest brengen , en met en\Z Ï °nZer Verbeteri»g' "iet flechts een veng voortvaaren, zonder ons door zwaarheden te laaten affchrikken. Die zo hanöelt, zal uit eig^n ervaring' van de waarheid en Godlijkheid van den Kristlijken Godsdienst overtuigd worden. I- Ten aanzien van den Godsdienst zeiven zal men overtuigd worden, dat dezelve alJes volbrengt, wat hij verfpreekt. Hij verbreekt ons eene belangrijke en heilzaame ken■» , die wij in deezen kring anders nergens in de wereld vinden kunnen. Zie Matt XI*7. Joh. I:l8. i Kor. II: 9, io. Hij vej/ fpreekt ons de zekerfte aanwijzing, langs welken Weg WlJ bij het ^ ^ £ dehjke onvolmaaktheden en gebreken onze gemoederen bevreedigen kunnen, zie Rom, v: 1. en volgg. ; en langs welken weg wij de zwaarigheden , die met eene ftandvastige uitoefening' onzer algemeene pligten verbonden zijn, overwinnen, onze uitfpoorige vleeschgezindheid bemeesteren , en ons tot eene zekere hoogte van deugd verheffen kun 1 Pen , tot welke zich de zinlijke Mensch zou- zou-  Foor de waarheid van denKristlijkenGodsdienst. 381 zonder hulp van hooger hand niet verheffen kan. Zie Rom. VIII: 2. en volgg. Hij geeft ons hoop op eene gelukzaligheid, die hier in dit leeven aanvangen , en in de toer komftige Eeuwigheid fteeds volmaakter zal worden. Met één woord, Hij verfpreekt den genen, die Hem tot hunnen beftendigen Leidsman en Vriend kiezen, opgewektheid en gemoedsrust, de vreugdigfte uitzichten in de toekomst, moed en troost in alle lijden en wederwaardighéden , zo dat wij, van de Godlijke genade, en van onze komftige gelukzaligheid volkomen verzekerd , niets in de wereld , hoe onaangenaam en fmartlijk het ook voor ons ligchaam zijn mooge, voor een weezenlijk onheil houden , maar uithoofde van onze voordeelige en zielverblijdende gemeenfchap met God , en van het genot der'eeuwigblijvende heilgoederen, welken wij met eene volkomen zekerheid van zijne allesöverklimmende liefde te wachten hebben , ons fteeds gelukkig fchatten, en eene nog veel grooter , geheel volmaakte en eeuwige , gelukzaligheid met een vroolijk en gerust hart te gemoet zien kunnen. Indien wij nu van den Kristlijken Godsdienst een zorgvuldig, naauwgezet en beftendig gebruik maaken, zullen wij ondervinden,  S32 Historisch Bewijs den, dat dit geene ijdele beloften zijn, die als wind en damp verdwijnen. Wij zullen ondervinden , dat Hij veeleer onder de genoemde voorwaarden in de daad alles volbrengt, wat Hij verfprcekt; dat wij door denzelven in de daad zulke wijze, deugdzaanie, vrolijke en vergenoegde menfchen worden , als Hij beloofd , zijne getrouwe en gehoorzaame belijders te zullen maaken Hier uit kunnen wij het befluit maaken, dat deeze Godsdienst onmooglijk het werk en de uitvinding van fchalkhartige en door trapte menfchen zijn kan , dat deszelfs geheele Inhoud waamchtig, met alle gezonde denkbeelden van God onverëenkomftig, naaide menschlijke vatbaarheden en behoefte* volkomen gefc^t en waardig zij, 0m van leder verftandig, en naar d™^ , , .. , 1 " U1 «eugd, rust en ee- Iukzahgheid ftreevend mensch geacht, .e. eerbiedigd, beleeden en betracht te wor den. II. Ten aanzien van den Stichter van deezen Godsdienst zullen wij overtuigd worden dat Hi, een waarachtig Godlijk Mensch 5 ^n ƒ ^ften zin zij, en dat wij Mem f„ de daad voor dien genen erkennen moeten voor welken Hij zich verklaard heeft lm' roers, wanneer wij de Leerftellingen en voor- fchr if  Voorde waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 383 fchriften van zijnen Godsdienst naauwkeurig en met een Godegewfjd hart opvolgen , cn het aan ons zeiven fteeds meer ontwaa* ren , dat wij door denzelven verftandig-j deugdzaam en gelukkig worden , dat de/.el* ve ons hulpmiddels tot deugd en gelukzaligheid aan de hand geeft, op welken geert menschlijk verftand ooit had vallen kunnen, en dat Hij- boven alles uitmunt, wat ooit menfchen wijdheid , uitgedacht en uitgevonden heeft, wanneer wij met deezen Inhoud zijner leer zijn leeven , zijn verheven Karakter, en zijne lotgevallen vergelijken: zullen wij hieruit dit befluit moeten opmaaken: Een Man , die zo geleefd, zo geleerd, zulke lotgevallen gehad heeft, met zulke verheven inzichten, en zulke heerlijke eigenfchappen begaafd is geweest , kan onmooglijk een Bedrieger, of een Dweeper en Geestdrijver geweest zijn. Het moet waarachtig zijn , 't welk Hij van zichzelven en van zijne leer verzekerd heeft: Het moet waarachtig zijn, dat Hij het groote werk der verlichting' en wereldverbetering' niet uit eigen beweeging*, maar door Godlijke aandrift, en als een Gezant der hooge Godheid ondernomen hebbe , dat zijne oogmerken nooit op ei-en eer , en aardsch voordeel, van welken 0 aart / ' aart  3^4 Historisch Bewijs aart het zelve ook zijn mogt, maar alleen en geheel op de bevordering van Gods eer en der menfchen waare gelukzaligheid gegrond zijn geweest. De waarheid zijner verzekeringen is door de uitkomst bevestigd. Het gene Hij geleerd en beloofd heeft is even zo onbedrieglijk waar en zeker, als of God het zelf geleerd en beloofd had. Hij is een waarachtig Gezant van God , en zijn Godsdienst is Godlijk; — Zijn Godsdienst is de grootfte weldaad , welke God ooit aan liet menschlijk geflacht beweezen heeft HET  Vm de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 38$ HET BESLUIT. Nu denk ik, zal ik genoeg gezeid hebben ten betooge der waarheid mijner vijf Hellingen. Voor eerst; het kan uit de gefchiedehisfé ontegenfpreeklijk beweezen worden , dat de Leerftellingen van den zogenoemden natuurlijken Godsdienst, waarin egte Deïsten mei ons Kristenen overëenftemmen, voor de komst van Kristus bijna het geheele menschlijk geflacht deels onbekend , deels donker en twijfelachtig geweest zijh„ Ten tweeden ; in eveh dezelfde tijden , in welken de natuurlijke Godsdienst bijna in de geheele wereld grootlijks verdonkerd en misvormd was, heeft een klein , veracbtlijk Volk fti Palestina zuiverer kennis van God , van zijne eigenfchappen en van zijnen dienst gehad. En hetzelve had deeze beter inzichten en kundigheden niet aan de Filofoofie, maar aan eene hooger verlichting te danken. Ten derden ; de Godsdienst der Hebreeuwen was flechts maar eene voorbereiding van eenen volkomener en beter Godsdienst; en 'er worden in hunne Schriften voorzeggingen gevonden 2- die hoop gsven op zo eenen volkome» B b ner  386" Historisch Bewijs ner Godsdienst, en waardoor de Stichter van denzelven metduidelijke trekken gekenfchetst werd. Ten vierden; De ftichter van deezen beteren Godsdienst was Jesus Kristus; aan Hem, en wel aan Hem alleen , zijn- alle die kenmerken te vinden, waarmede de Profeeten deezen algemeenen Leeraar der volken, en grooten heilaanbrenger van het menschlijk geflacht gekentekend hadden. Ten vijfden ; De inwendige natuur en voortreflijkheid van den door Jesus geftichten Godsdienst, het Plan, 't welk Hij ten beste van het menschlijk geflacht ontworpen heeft, en de wijze, pp welke Hij hetzelve uitgevoerd heeft, ftellen het buiten allen twijfel , dat Jesus een Godlijk Mensch in de fterkfte betekenisfe des woords , en zijne Godsdienst van eenen Godlijken Oorfprong is. leder deezer vijf ftellingen is volgens mijne overtuiging onbetwistbaar waarachtig; want fchoon 'er tegen enkelde plaatzen mijner verhandeling' gegronde tegenwerpingen zouden gemaakt kunnen worden, — 'twelk wegens de onvolmaaktheid van alle menschlijke kundigheden niet wel anders te vermoeden is, blijven echter, zo ik geloof, de hoofdftellingen zeiven ontegenfpreeklijk waar  Foor de waarheid van den Kristlijken Godsdienst. 387 waar , en zullen bezwaarlijk kunnen weder- leid worden. Indien deeze mijne arbeid iets mogt bijbrengen , om de vooröordeelen tegen het Kristendom te ontwortelen, mee„ig een''beftrijder van den weldaadigften Godsdienst eene gunftige gedachte van den zeiven in te boezemen, eerlijke twijfelaars gerust te ftellen, en de vrienden der waarheid in 't geloof te bevestigen , zou ik mijn oogmerk in het gefchrijf van dit Werkjen genoeg vervuld rekenen. EINDE.  LTJST van DRUKFEILEN.- fi )l &i 6 m"> fti,3t ie '«* t, Bl Si 3 deaant- "Mt Jos. lees Joh. '32 r. 3 v. 0. ftaat van lees votr L't i£ °' fta'U *"**-^»»» *«««, leei êtffr Bl. °u t 6 v' 2' %mU ftaat a//"» 'ecs allen. »<■ -14 r. o v. o. ftaat en lees in y^^fz^r lets'z!j'"e-en r- *• * 0. «ut. fh« BI. 245 r. 11 v. o. ftaat den lees rf«r. S/' 32 r 2v-1ftaat e* iees */ ,2? „3 V- b ""*" lees ««»»• gr- < ^\^-^