BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS » E R, SYSTEMATISCHE ; GODGELEERDHEID, EERSTE DEEL. TE HAARLEM. B IJ C. PLAAT. « 7 9 3-  Ea. vivimtis Tempora ■> quibus fub librorum male fatis* cit propemodum orbis, jcerte ingemiscit ecclefia: cui nunquam melius fuit, quam quando fua fe involvens creden* di, amandique fancta jimplicitate , procul omni vitilitigcrndi prurigine , ab utiius Domini ore pendebat, tastamque veritatem ex Wis folum fctiptis hauriebat, qua et Davidem fapientiorem fecere omnibus doctoribus Juis, et hominem Dei perfectum rcddere posfunt, ad omne bonum dpsis perfecte inflructum. W I T S I U S.  BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS der SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID. INLEIDING. I. Bekeven wij tijden, waarin een zwarte damp van fchadelijke dwaalingen het verftand van veele Kristenen verdonkert, en een woelziek gezwets van wankele twijfelaarij en loszinnig ongeloof hun hart verwildert, iets voorzeker, dat aan den eenen kant den egten vrienden van het Kristendom ftof tot droeve be* jammering geeft, maar toch ook aan den anderen kant hen in den weg der hemelfche voorzienigheid aanfpoort, om de gewigtige heilleer van jesus kristus met allen ijver en met eene onbevooroordeelde naanwkeurigheid opzetlijk te onderzoeken, en van alle zijden bij het heibrandend Bijbellicht te befchouwen: — Wij beleeven dan thands ook tijden, waarin men meer en volkomener overtuigd wordt van de zekerheid, noodzaaklijkheid en genoegzaamA heid INLEIDING.  2 Beknopte Letterkundige Gefchie&enfa I N LEIDING. ( ] ( J < ] 1 1 ] j i 1 i i heid der kristlijke Godsdienstleer. Heü licht der waarheid doet bij veelen de vaale fchemering van dwaaling verzwinden , terwijl de befcliroomde twijfelaarij en het fchuuwe ongeloof niet zelden voor de overnirgt eener onverwinbaare overreeding de vlugt neemt. Wij beleeven, God zij gedankt! tijden, waarin de heerlijke Evangeli'ekennis, en de hemelfche geloofsleer van onzen geliefden Verloster, in haare oorfpronglijke zuiverheid meer voor den dag komt, en ontkleed van allen zwierigen ftelfelpronk en kerk[ijke optooifels in haare eenvoudige fchoonheid meer gevallig en aanminnig wordt. Vooral in het laatfte tijdvak van deeze ia het einde fpoedende Ktrkëeuw is ieler wakkere waarheidvriend , die zich van de banden eener flaaffche willekeurigheid ontgespt, en zich onder de hellere ftraalen van te regt wijzend henellicht, bij eene onpartijdige leezing :n omzichtige beoordeeling der gewijde Evangeliefchriften van jesus en de ADostelen neêrgevlijd he.ft, er op uit, )m den onfehatbaaren Godsdienst, dien vij belijden, van al het morzig fchooliof, dat denzelven zo dik is aangeftooren, te reinigen, en in zijnen voorigen uister, zo als dezelve in zijne eerfte lichting bij eiken onbevooröordeelden vaarheidzoeker allen bijval vond, en jeminlijk was , te berftellen. En )ok in deeze zo wel gemeende onder- ïeeming flaagt men. Deeze zo uit • inun-  'tier Systematifch Godgeleerdheid. 3 muntende en voortreft1 ijke Godsdienst ziet er bij elk , dien de oogen flechts eenigerrnaate verhelderd zijn, thands heel anders uit , dan in vroeger tijden. Men leert deezen Godsdienst van lieverlede kennen, zo als Hij uit de reine hand van den eenvoudigen, Hemehchen Godlijken jesus kwam, in zijne verheven, fchoone, hartroerende, krachtigwerkende , troostfchafïende natuurlijkheid. O hoe veel verfchilt zijrt uitwendig voorkomen reeds van dat iri voorige dagen! I I. Het is dan voor ons van eene onbe^ rekenbaare waarde, dat wij thands het onkruid van de tarwe leeren onderkennen, en het menschlijke van het GodJijke beginnen te fcheiden. Hoe veelvuldig dit onkruid en hoe meenigvoudis dit. menschlijke zij, ten aanzien van dl Knsthjke Godsdienstleer, moet eiken veritandigen Leeraar en ieder kundigen Kristen dra blyken, wanneer hij de zaak maar naauwkeurig bij het licht bekijkt. Wij bepaale er zich eens toe, om het ^- iestament met gezetten ernst, met naauwkeurigen ijver, en zonder eenigé bevooroordeelde partijdigheid te leezen; met wechlegging van het een of ander iystema zijns Kerkgenootfchaps, en hii hoore jesus fpreeken, hij hoore dé Apostelen prediken, hij leeze hunne geA i fchie- INLEIi D I NG.  INLEIDING. 4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh fchiedenis, en vooral hunne brieven. Hij denke, hij redene, hij bidde, hij oor- cieele. hij doe der waarheid hulde en dan vorme hij eens een Kristhjk Godsdienstftelfel, (*) niet zo als hij het wenscht, maar zo als hij het werklijk meent te vinden in den Bijbel. Het eerfte voordeel, 't welk hij hier van hebben zal, is, dat zijn ftelfel dan geen menschlijk , maar een Godlijk ftelfel zij. En nu neeme hij dan eens zijn Systema, het fchoolfystema van " zijn Kerkgenootfchap, in handen; hoe veel fchuim zal hij op het goud befpeuren! hoe veeIe gevoelens van oude eerwaardige Vaders, die uit een bevooroordeeld brein, of uit de fchool van deeze en gene Wijsgeerige fekte hunne afkomst hebben, gevoelens, die met allerlei nietsbetekenende fpitsvindigheden doorvlochten zijn (*) Uit de brieven der Apostelen vooral kan een volledig Godsdienstftelfel vervaardigd worden-, ia dezclven toch vindt men de voornname hoofdleetiugen van het Kristendom en de uitmuntendfte zedelesfen voor een Godzalig leevensgedrag. De brief van padlus aan de efesiëks is hier in tbesondere aanprijzenswaardig: dee'.e brief toch behelst in zich de hoofdzaaklijke leer van den geheelen Godsdienst Zie beausobre en l'E n f a n T over 't N. T. in de voorrede bij deezen brief §. XVII. Kniisbk fchriift in zijne Voorrede voor de verklaring van dien brief, dat dezelve in zich bevat eene "volkomen Tkeologia Theoretico* p-actica, ( eene herfullig-vterkdaadige Godgeleerd-  der Systematifche Godgeleerdheid. j zijn, zal hij verhaspeld en verweevenzien inlr> met de Evangelielesfen van kristüsuihg. en de Apostelen. (*). En (*) Men veste zijne aandacht bij voorb. eens cp het Systematifche leerftuk der rechtvaardig' maaking, zo als het doorgaans genoemd wordt. — beter waare zeker het woord rechtvaardiging. —« Om zich van dit leerftuk juiste gedachten te vormen , verbeeldt men zich gemeenlyk een woelig tooneel, waarop de Godlijke Vierfchaar gefpanneiï wordt,en waar acht bezondere perzoonen optreeden: de Rechter, de Gedaagde, de vijf Aan- kldagei s, Deezen zijn de Duivel, de JVet, het Geweeten , de Zonde en Gods gerechtigheid, — en de Foorfpraak. J)e Aanklaagers brengen hunne befchuldrgingen in tegen den Zondarr bij den Rechtvaardigen Hemelrechter, en klemmen de* zeiven aan met de krachtigfte bewijzen. De Rech* ter moet recht doen , en dagvaart voor zijne vierfchaar den met zo veel misdrijf bctijgden zondaar: deeze verfchijnt: maar de krachtigwerkende bewustheid zijner fchuld belet hem, i iets ter zijne verdeediging in te brengen, en hij beroept zich op zijnen Voorfpraak , oie hierop voor hem bij den Rechter intreedt, zijne zaak handhaaft, en hem. vrijpleit, met dat gelukkig gevolg, dat het vonnis vsn den Rechter wordt uitgefproken ten voordeele vr.n den Zondaar. En nu is de Zondaar gerechtvaardigd , vrij verklaard van de fchuld en ftraf der zoude , en van hetheerfchend, zonderecht; en hem volkomen aanfpniak gegeven op het verworven hemelgoed. — De Zondaar gaat heen : en de Heilige Geest wordt uitgezonden , om hem den bekrachtigden en verzegelden pardonbrief te brengen. Dit is de voordragt van de Leer der Rechtvaardiging, die wij in onze Schoolfche Systema vinden. Maar, ei lieve! hebben jesus en de Apostelen ons dit geleerd? kezen wij dit in A 3 den  6 Bebwpte Letterkundige Gefchiedenis tN LEI DING. . j En zo wordt het voor elk oordeelkundigen Kristen oogenfchijnlijk en duid- den Bijbel? 'tls zo, God wordt de Rechter der ganfche aarde genoemd, Gen. XVIII: 25. Jesus kristüs wordt de Voorfpraak van zondaaren geheeten; 1 |0B, II: 1. Maar waar komen da Duivel, het Geweeten enz. voor als aanklaagers inGods vierfchaar ? Men beroept zichopOpENB.XII. 10, daar de Duivel de verklaager of de aatil klaager der broederen genoemd wordt. Dan uit het verband is het blijkbaar genoeg, dat er gefproken wordt van menfehen, die reeds gerechtvaardigd waaren, en niet van zulken, die nog onder de fchuld en den vloek lagen ■ de fpreekivijze van de broeden aanklaagèn betekent daar zo veel, als de broeden lasteren , fcAetden . men vergelijke de pl. van Zach. III: 1, die ook veelal doch te onrecht, hierbij aangehaald word?. En wat het geweeten aanbelangt: dit kan nooit aangemerkt ivorden als een' befchuldiger of aanklaager des zondaars bij God , maar wei alleen ais een inwendig befchuldiger des menfehen bij zic'hzelven En zo komt het ook voor Rom. II. 15, welke'plaats Kier ook doorgaans, dus oogenfchijnlijk tegen"'do bedoeling van paulus . wordt bijgebragt Dit gacach toonee! van rechtspleging 0f Litilcontes. tutte, zo als men het met een onduitsch woord pleegt te noemen, is dus geheel Systematisch en scholastiek. - Men denke evenwel niet dat ik ie Leer der rechtvaardiging tegeriwrijten wil: neenieczeleer is eene Bijbelfche, maar/gelijk alle Bijjelleer, eene eenvoudige waarheid. Zo dra een Zondaar zich bekeert en gelooft in kristüs, ivordc hi] uit kracht van de völdaadige gerechtigaeid diens Rechtvaardigen, die het wüa're Zoen. ' Jifer is voor onze Zonden, een vriend en gunleling van God, en dus vrij verklaard van de ftraf Jer Zonden, daar dezelven hem vègëeven zijn Han»  'der Systematifche Godgeleerdheid. 7 lijk, dat er een hemelsbreed onderfcheid zij, tusfchen den Krïstlijkèn Godsdienst en de Systematifche Godgeleerdheid. — De Kristlijke Godsdienst toch is de Godïijke heilleer, die ons in de gewijde fchriften geopenbaard is; en ons onderricht geeft, van het gene elk weeten, gelooven en betrachten moet, om in dit en in het toekomftige leeven gelukkig te zijn; en de Systematifche Godgeleerdheid is eene menfchlijke, geleerde en fpitsvindige weetenfchap, die in veelerlei wijsgeerige omkleedfels ingehuld, en met allerhande kunstwerk opgepronkt is; eene weetenfchap niet alleen van God, of van den eigenlijken Godsdienst, maar van alles, wat op den Godsdienst en deszelfs gefchiedenis Hechts ecnige betrekking heeft. Men geeft haar den Hand II. 38. R o m. V. 1 en 2. in welke laatfls plantze deeze waarheid eenvoudig wordt voorgedraagen : „ Wij dan," fchrijft paulus hier", „ wij gerechtvaardigd zijnde door het geloof, „ hebben vreede (en vriendfchap) met God, door onzen Heere jesus kristüs; aanwen „ wij ook te danken hebben, dat wij door het „ geloof tot dit groot genadevoorrecht moogen toe„ treeden , in t welk wij volftnndig blijven, cn vol „ blijdfchap zijn over de hoop opdie heerlijkheid, „ (welke ons} van God (beloofd is.')— De rechtvaardiging is dus eene eenvoudige, — eene Rechterlijke, ja, maar ook eene Vaderlijke daad van God , men vergel hier 1J oh. II. 1, 2,3 en Matth. VI. 14 en 15. Canfer c a l vi n i i In ft. Ch. Rel. L. III. C. XI, §2 et doederleinii flffi, Th. Ch. Edit. rtcènttef. P. II. pag. 363 er 364 A 4 I NL E 1» DING.  * 3 Beknopte Letterkundige GefcMedems inleiding. den naam van fystematisch, omdat zij alle de hoofdwaarheden van het kristlijk geloof als één geheel Jystema of ftelfel, in zulk eenen zamenhang en in zulk eene orde. voordraagt, dat fteeds de eene der andere ten fteunfel zij, en ze allen in een fchoon en gefteevigd verband zamenzitten (*). De Godsdienst ziet men dierhalve, is algemeen, voor het volk, en de Godgeleerdheid alleen bezonder, voor de fchoolen. De Godsdienst is voornaamlijk voor het hart, en de Godgeleerdheid meest voor het verftand. De Godsdienst doet ons leeven overëenkomftig de beste bevattingen, welken wij van God en zijnen wil verkreegen hebben; en de Godgeleerdheid doet ons alleen dus of zo over jesus leer denken. De Godgeleerdheid, is dus de dop , waarin de Godsdienst, die de, kern is, ligt ingefiooten (f). III. Vide T itt man ni programma de discrimine Theologix ei? religionis, fcriptürïi anno 1782. Conferri posiinu j. c. rosf.nmui.leri de > Christiana Theologie origine Liber. pag. 18. L a uKentii meijeri oratio, de avertendo, quod rellgionum diverjitas ejjicere posfit, damno, pag. S5--59, ubi prater hanc diftinftionem Theoiogiam definit, quod fit religionis involucrum & cortex, cujus ea nucleus est, quafi mcditullium ; et dueder. LEiNii 1. 1 P. I. pag 213.— Zie ook teijler» Gen. XI. D. £/.o,ï en 5i;z Dit onderfcheid tusfehen den Godsdienst en de Godgeleerdheid is niet eerst nu opgemerkt ;eraS' mus reeds in zijnen tijd kende hetzelve: vergel. xosïNMüLiER in 't ftraks a. b. psg. 16. Dan meestal wordt hetzelve geheel niet iu achtgenomen»  der Systematifche Godgeleerdheid. 5 I 1 I. Daar het dan thands bij veele oordeelkundige Kristenleeiaars en weldenkende E vanmen. Hoe zeer verwart marck bij v. niet den Godsdienst eu de Godgeleerdheid onder elkander, ia zijn bekend Sijstema C i. $. 5. ■ En uit zulk eene verwrrring rijn oo,fprongliik de beuzelachtige onderfcheidingen van Theologia Archetypa en Ectypa , voorbeeldige en afbeeldige Godgeleerdheid; waar van de eeitte aan God zeiven wordt toegefchreeven ; en de tweede weder verdeeld wordt in eene Theologia unionis, vifionis & ftadii, eene Godgeleerdheid van verêeniging, die aan ïkistus, van gezicht, die aan de Engelen en Zaligen, en van het ftrijdperk, die aan de menfehen in dit leven wordt toegekend. Vergel. onder anderen ïurc k. 1. c. §. 7, 8,9 io, en Vitringa, Docïr.Ch. Th. § 9 — Ei lieve! waartoe zijn toch zulke fpitsvindige en uitgeploozen onderfcheidingen. dieuftig en gefchikt? eeniglijk om den gemeenen man, dien men zulk een Systema, als dat van marck en anderen in de handen geeft, ten einde er de heilwaarheden Van den Godsdienst uit te loeren kennen, in een verveelend dwaalhofvan verbijsteringen te brengen, en hem een' afkeer van de edelfte er nuttigde weetenfchap in te boezemen Maakte met er flechts gebruik van op de Akademiën, fchoor ze daar ook geen ffut hebben kunnen , dit waart nog verfchoonlijk , maar men fteltze het volk den ruuwen boer, en den ongeletterden handwer l{er f ?is wigtige waarheden voor , men laatzf hen in 't geheugen prenten; en meenig eenvoudig menfeh, die er zich op afgezweet heeft, om ze t< kunnen opnoemen, fchoon hij er niets van verflaat verbeeldt zich daar door, zo als men het noemt heel fchrander in de waarheden te weezen; ter wijl anderen een' geweldigen tegenzin in het geheeli Godsdienstonderwijs krijgen. Zeker ten aanzien v?.i A $ dei INLIv DIK G. r l i  io Beknopte Letterkundige Gefchitdenït ï N h E I • Evangeliebelijders eene uitgemaakte zaak diende te weezen, dat er een groot onderfcheid is tusfchen den Godsdienst en de Golgeleerdheid, en het zelve wel degelijk moet in acht genomen worden, zo in het beftudeeren, als in het onderden gemeenen man mooge men liet bekende zeggei? van o v 1 01 u s wel in den mond van marck en andere even fpitsvindinge Systemafchrijvers leggen. Barbarus his ego furn , quiantn intelligor ulli. Mogten toch deeze geleerde mannen bij het fchrijven van hunne leerftelels, en vooral de ge-, nen, die dezelven door eene dikwerf onverftaanbaare overzettin >' vo >r net volk leesbaar maakten , om die woorden van ovidius gedacht hebben! 'i Gerede Heer d'alemb f.rt fchrijfc in zijne Melanges de Litterature, diHifl. &'de Philof. P. IV. §. IV. pag. 34. is hier zo ter fneede, dat ik er niet van tusfchen kan, om hetzelve aftefchrijvcn. Les tenues fcientifiques ■rietant inventés que pour la nectsjité, on ne doit fas les multiplier au hazard ; on " ne doit pas., furtout exprimer d'une maniere favante ce qu'oa dira ausftbicn par un terme, que tont le monde peut entendre. On ne fauroit rendre la langue de la raifon, (plustót de la religion Chretienne) trop funple, & trop populaire: non ftutemènt eest vn moijen de repandre la Iwniere fur un plus grand espace, eest oter encore aux ignorans un prxtexte dedecrierle favoir ( & principalewent la T'ieolo" P«0 " Wanneer men het onderfcheid tusfchen den Godsdienst en de Godgeleerdheid wel in acht houdt,'en tevens er van overtuigd is. dat de Godsdienst alleen voor het Volk is, verzwindt van zeiven al het fcholastieke bij het Godsdienftig Volksonderwijs. - Verg. verder hiermede de Heren ïanhkmert en jELGfcRSMA j teijlsrs Godg: Gen: XL, V. 138, en413.  itr Systematifche Godgeleerdheid. ït derwijzen van beiden; en daar men thands het voordeel en de noodzaaklijkheid van de gefchiedkunde der Systematifche leerftellingen met doorzicht in de Kerkhiftorie, met eene geregelde vrijheid van Geest, en met eene onpartijdige Kritiek algemeen begint te erkennen, kan het, mijns dunkens,van een bezonder nut zijn,iets in openbaar gefchrift te brengen over de verfcheiden leerwijzen nopens den Godsdienst , en over den oorfprong, den voortgang en de lotgevallen der Systematifche Godgeleerdheid, door alle eeuwen heen, van kristüs af tot op den tegenwoordigen tijd. En even dit wakkerde mij op, om deeze verhandeling te fchrijven, waartoe ik eigenlijk nu overgaa. Wij zullen ons de tijdperken, waarin de leerftellige waarheden van den Godsdienst voorgedraagen, en al fpoedig in het kleed eener fchoolfche Godgeleerdheid geftooken,tot ons overgekomen zijn, in deeze orde voordellen. Het eerfte tijdperk loopt van kristüs tót aan het einde der tweede eeuw, het andere tijdperk loopt van het begin der derde eeuw tot aanjunilius den 'Afrikaan, en isidorus van Seville , die in de zesde eeuw leefden ; het derde tijdperk van junilius en isidorus tot op de Scholastieken in de twaalfde eeuw; het vierde tijdperk van de Scholastieken tot aan de tijden der hervorming; het vijf- INLF.IDING,  INLEIDING. EER- 12 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis vijfde tijdperk van de hervorming toe in de zeventiende eeuw; het zesde tijdperk door de zeventiende eeuw heen tot aan de achttiende ; en het zevende of laatfte tijdperk van het begin der achttiende eeuw tot op den tegenwoordigen tijd.  EERSTE AFDEELING. HET TIJDPERK VAN KRISTUJ TOT AAN HET EINDE VAN DE TWEEDE EEUW. IV. Wij hebben ïn onze Inleiding §. II. reeds op den voorgang van verfcheiden Geleerden aangemerkt en duidlijk aangeweezen, dat er een groot onderfcheid is tusfchen den Kristlijken Godsdienst en de Systematifche Godgeleerdheid. De Godsdienst nu is onveranderlijk en moet fteeds blijven, wat hi; is: maar de Godgeleerdheid is veranderlijk , èn aan allerlei wisfelvalligheden onderworpen, niet alleen ten aanzien dei manier van voordragt, maar zelfs ooi ten aanzien van haare zekerheid, ftevig heid en uitgebreidheid. De Godsdiens is van eene hemehche, Godlijke, afkomst maar de Godgeleerdheid is van eenei aard ' ï. EEUW t  r. MEVW. i < 1 f t r h 2 zi V, VI "W VI ft ja h O. 14 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis aardfchen, menfchlijken oorfprong. Dd Godsdienst is dus, daar hij den onveranderlijken God ten ftichter heeft, door alle eeuwen heen dezelfde gebleeven, en zal in de toekomst der tijden flaég blijven 'tgene hij is, en zijn moet. Maar de Godgeleerdheid heeft, daar zij eene van fris* lelmoedige en onbeftendige menfehen uitgevonden weetenfchap is , even gelijk ille ondermaanfche kunflen en weetenèhappen, fteeds de grootfte veranderingen , verfchikkingen en vervormingen on- iergaan (*). En even dit, zo kort >ns mooglijk is, met eene duidlijkeklaarïeid aantoonen, waare ons oogmerk in lit gefchrift. V. De eerfte grondvesten der Systemati:he Godgeleerdheid zijn geleid in de tveede Kerkëeuw door Platonifche wesldwijzen, die het Kristendom omhelsd adden (f). Reeds in de tweede eeuw oner Kristlijke jaartelling, toen de grens- paa- O De Geleerde C. W. F. Walch heeft in jn werkjen, getijteld , gedanken von der-gefchichtc r Glaubemlehre , twee hoofddeelen over de irandering oer Godgeleerdheid gefchreeven, 't alk wij den vrienden dei waarheid hier aanbeelen. Conf. Rosenm. de Theol. Chrhi. orig. Lik g. 19, et 126 fi? reéle omnino in hanc rem fu« m tempore disferuit Tertullianus ; De virgint. s veland. C. I. citatus a Clarisf. meijero /'» ■ai. fupra laud. pag. 5 jet 58. (t) Vergel. ROSenmullep, , Verhandeling over de»  'der Systematifche Godgeleerdheid. 1$ paaien van het met allen zegen begunIHgd Kristendom werden uitgezet, en Jesus heilrijke Godsdienst in de Oosterfche en Westcrfche wereldlanden bij niet weinigen van de voornaam (ten des Volks allen bijval vond, waaren er onder de nieuwe Evangelievrienden veele kundige mannen, die in de nuttigde weetenfchappen onderweezen , door - hunne bedreevenheid in verfcheiden ftudiën zich den loflijken naam van oordeelkundige geleerden hadden waardig gemaakt,mannen, die zich op de redekunde, op de wijsgeerte,_ en op de rechtsgeleerdheid met alkn ijver hadden toegeleid, en in deeze onderfcheiden kunstvakken der menschlijke maatfchappije ten fierfel en ten voordeel ftrekten. Als Kriste¬ nen Hechts verdienden zij wel niet gebezonderd te worden uit anderen maar als kundige Kristenen werden zij toch met recht en naar waarde aangetteld tot Leeraars en Opzieners der Kerk. Dit aanzien, en deeze achtbaarheid moest hun zeker niet misgund worden; waaren zij maar de beweegöorzaaken niet geweest van het veelvuldig bederf, waar door de KristIijke Godsdienst zo merklijk is verbasterd geworden. Zij toch zijn het, die de heilleer van jesus op de leest van mensch- lij- den Trapswijzen voortgang der Godlijke Öpenbaaringen; een fchrift, dat alle aanprijzing waardig is, en voor korten tijd bij den Uitgeever van dit werkjen uitgekomen, bl. 300. I. eeuw.  16 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis t JEEÜ W. lijke onderftellingen begonnen te fchoeijen; Van toen af maakte men een' aanvang, om op eene redekundige, wijsgeerige en twistzuchtige wijze tè fpreeken en te fchrijven over* de geloofspunten van het Kristendom. De naam van Godge¬ leerdheid (Theologia) was echter toen nog in geen gebruik. Deeze werd ten aanzien van die betekenisfe, welke thands in de kerk allenthalve ftand vindt , onder de Kristenen, eerst bekend na den leeftijd van ahelardus, die in de XII eeuw als een man van uititeekende geleerdheid beroemd was, en een kort leerbegrip heeft uitgegeeven, 't welk hij betijteld had, Theologia, Christiana (de Kristlijke Godgeleerdheid;) (*) waarvan wij in 't.vervolg nader gewaagen zullen. ' VI. (*) Cónfer Rosenjiult.er i de Christ. Theol. Librum modo cit. pag. 39 in notis & doederl. 1 1. P I. pag. 2io. 'tIs anders bekend genoeg, dat het woord Theoloiga van vroeger herkomst zij. Oorfpronglijk is het uit de Schooien der Heidenfcha wijzen. Een pherecvpes syrüs , meent men, heeft het eerst den naam van Theologus gehad, naar een boek, dat hij beti.teld had, Quteyta srcji tui n^umn i@\ buuv, — ©s«Aoyoi, Godgeleerden.waaren vooral zulken. die de Godfpraaken uitleiden.— Van de Heidenen hebben de Kristenen dit woord naderhand overgenomen. Reeds in vroege eeuwen gaf men johannf.s den Apostel en gregouil's den Nazianzecner den tijtel van T'ieohgus den Godgeleerden, doch in eene beperkte betekenifs', alleen dieswege, dat zij allenthalve in hunne fchriften de Godheid van kristüs bevestigden.——  'der Systematifche Godgeleerdheid, VI. Men ziet dus, dat de Godgeleerdheid zo oud niet zij, als het Kristendom. — Welke leerwijze had er dan plaats in de vroegfte dagen der Kerk? Deeze vraag is belangrijk en vordert een nader onderzoek, Wij zullen dezelve naar eisch trachten te beandwoorden, en zo Wijders door alle eeuwen opklimmen, om na te fpooren , hoe zeer men reeds van ouds her de eenvoudige leer Van kristüs en zijne Apostelen bedorven en misvormd heeft. vii. Daar jesus en de Apostelen de God* geleerdheid niet uitgevonden én gefticht hebben', dienen wij vooral te weeten} •wat zij geleerd; en hoe zij het volk onderweezen hebben. Dat jesus en de Apostelen de wigtigfte en belangrijkfte waarheden van onzen besten Godsdienst, waarvan wij belijdenis doen, geleerd hebben,is elkeen'j die Hechts het Nieuwe Testament gelee^ zen heeft, bekend genoeg. — Men erïnnere zich hier den wcezenlijken inhoud deezer hoofdwaarheden, die. allen klaatf en duidlijk in de fchriften van het nieuwe ien. . Het woord Tkeoïogïa , Godgeleerdheid; in den ruimen , thands gewonnen, zin , werd eerst bekend en gebruikt in de twaalfde en volgens» eeuwen. B I e e ü Wi  i8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis f. Ee uw. (*) Matth. XV. 19. Rom. V. 12, 16, 18. (f) Matth. XXV. 46 , Mark. XVI. 16. Rom. III. 23. (§) Luk. XVI. 19-31. Kom. II. 5, 6. (**) 1 Pet. I. 15, 16. Rom. III. 25, 26". fit) Matth. XIX. 17, Luk. VI. 36. 1 Tim, tl. 4- (§§) Joh. III. i6. Efez. I. 3-7, 11, ia, we Verbond ftaan. De Mensch is in zijnen oorfprong, uit hoofde van den droevigen Adamsval, verdorven en zondig. (*) Hij maakt zich door zijne zonden ongelukkig en verreukloost zijn eigen tijdiijk en eeuwig welzijn, (f) — God toch kan het niet onverfchilligzijn, wanneer zijne redenlijke fchepfels zijne geboden overtreeden, en hunne vermogens in booze wederfpannigheid ten kwaade gebruiken. (§) God is een heilig en rechtvaardig God. (**) Des niettemin God is een goedhartig menfchenvriend; hij heeft geen welgevallen in hunnen rampfpoed , en wil hen weder te regt brengen en gelukkig maa- ken. (ff) God heeft een weldaa- dig Plan gemaakt, om het menschdom te helpen, te verbeteren , te zaligen, niet Hechts voor dit kortwijlig leeven, maar voor de toekomst der eindelooze eeuwigheid. (§§) Want de ziel der menfehen is onfterfiijk en gefchaapen voor een ander, nog onbekend, komftig, eeu-  ■der Systematifche Godgeleerdheid. i§ feeuwig Ieeven. (*) — Om dit Plan uittewerken zond Hij zijnen Zoon jesus kristüs, een' buitengemeen mensch, en tevens waarachtig God in den volften nadruk, dus God en mensch in één perfoon, in de wereld, (f) — Er is maar één God; en Hij, de eenige God, is Vader, Zoon, en Geest. (§) — Deeze jesus werd de Leeraar, de Weldoener „ de Leidsman en Heer niet flechts van een enkel Volk, maar van het geheele menfchengefiacht. (**) — Deeze jesus leed, bloedde, en ftierf voor zondaaren; ftond weder op, en voer ten hemel: zijn fmart en dood is plaatsvervangend, en borgtogtlijk; heeft eene Godverzoenends kracht, en is de verdienftlijke oorzaak der zondevergeeving. (ff) — Even dieswege laat God allen menfehen begenadiging en Vergiffenis aanbieden met verzekering dat Hij hen niet als een vertoórend Rechter , maar als een vadef behandelen zal. (§§) Doch dit aan- bod O Matth. X. 28. Joh. VIII.51. 2Kor. V. I. (f) Joh. III. 16. .1 fm. I. 15. 1 Tim. III. 16. 1 Jon. V. 20. (§; Matth. XXVIII. 19. Jon. XIV. ïó; ij. 2 Kor. XIII. 13. (.**) Mark. XIV. 49, VII. 37. Joh. X. ii» Ï4» 16. Hand. X. 34, 35. Efez. III. 6. iJöh. II. 2. (ti) Matth. XX.28. Joh X. 11. RoM. IV. k$} Gal. III. 13. £|ö Hand. XXVII. 30. Kóll. I* s8s g ^ l.  % xeu w ho Beknopte Letterkundige Gefchiedenis: bod van genade gefchiedt onder voor- , waarde van geloof; dat is, een vast vertrouwen op de algenoegzaamheid van Jesus verdienden , en op de onfeilbaarheid van zijne beloften, en van bekeering; —- dat is, verbetering van hartgeftel en leevensgedrag. (*) En het moeilijke van de vervulling deezer voorwaarden wordt grootendeels wechgenomen door de toezegging van God, dat Hij den heilbegeerigen mensch de daartoe noodige gaven van zijnen Geest fchenken zal, indien hij dezelveoodmoe- dig van den Hemel affmeekt. (f) Deeze tegenwoordige wereld is niet anders, dan een oefenfchool, waarin men zich bekwaamen en voorbereiden moet voor eene beter wereld, en is gelykde zaaitijd, die voor den oogst gaat. (§) — Terltond na den dood komt de ziel in eene nieuwe betrekking , en gaat over in een ander leeven, waar zij weder met het ligchaam verëenigd zal worden bij het einde der wereld, wanneer hetzelve opftaanen weder leevendzal worden. (**) — Wanneer jes us kristüs op de wolken zal komen, om al het menschdom, dat van den vroegen uchtendftond destijds af- OMark. XVI. 16. Luk. XIII. 3. Hand. III. 19. <0 Luk. XI. 13. Hand. II. 38. (§) 2 Kor. V. 10. Matt. XVI. 27. XXV. .31-46. (**) 2 Kor. V. 1. Joh. V. a.8. 29. Hand. XXIV. 15.  'der Systematifche Godgeleerdheid, st af geleefd heeft, en van de dooden zal opgedaan zijn, te oordeelen. (**) — Die met een boos hart en kwaade heblijkheden van deeze wereld afftapt, zal eeuwig jampzalig zijn. (f) — Die daarentegen met een deugdzaam hart en goede heblijkheden de eeuwigheid intreedt, zal gelukkig zijn. (§). Hoe verder hij hier in de Godzaligheid gevorderd is, hoe meer heil, eer en vreugde hij in den hemel genieten zal. (**) Die een kristen wil zijn, moet zich inwijden krten door den waterdoop, en bij plegtige gelegenheden openlijk gedachtenis vieren van zijnes Verlosfers zoendood, (ff) En op deeze Leer is eene zedekunde gebouwd, die alles te boven gaat, wat de menschlijke reden ooit over deugd en zedelijke volkomenheid gedacht en geleerd heeft, Alle deeze waarheden hebben Jesus en de Apostelen geleeraard. —.— Maar toe? vul (*) Matth. XXV. 31-45. Hand. XVII. 31. Rom. XIV. 10. (t) Jow. V. 29. Heb. XII. 14. jesus fprak doorgaans zo, dat zijne hoorers Hem in zijne voorgeftelde gelij kenisfen wel vatten konden,- en begreepen zij hem al niet, dan verklaarde Hij zijne gezegden, en wist hen uittelokken, om nader onderricht van hem te be- geeren. (§) En zulken beeld- ïpraakig volksonderwijs was zeer gerchikt, om de denkbeelden der hoorers te  der Systematifche Godgeleerdheid, te verhelderen, die veelal hetvoorgeftelde beter begreepen , wanneer het in fchilderwerk van bekende zaaken werd voorgeileld. Zulken onderwijs waare ook zeer gefchikt, om de aandacht en weetgierigheid der hoorers fteeds optewekken en ten goede werkzaam te houden: de Jooden hadden eene bekrompen, eene aan het kinderlijke grenfeniie denkwijze; een kind hoort geern, dat men hetzelve iets verhaalt, en wijders uit het verhaal nuttige waarheden en heilzame zedelesfen trekt, waarnaar het zich voortaan in denkwijze en handelmanier regelen kan; (*_) en even zo gretig hoorde ook de Joodfche natie de leerzaame gelijkenisfen van jesus, die Hij hun bij verlcheiden gelegenheden voordroeg. En eindelijk zulken onderwijs had eene bovenmaatige kracht, om het hart te treffen, en den mensch op eene verrasfende en gevoelige wijze van de waarheid te overtuigen : Men erinnere zich hier de uitmuntende gelijkenis, dien nathan aan david zo harttreffend voorftelde en die zo geheel doelmaatig was: (j) men denke aan de ge-: (*) Een kind fchept niet alleen welgevallen iri zulken beeldrijk voorftel, maar hoe veel verftandige Ouden onder ons hooren of' leezen met geaeegen aandacht eene leerzaame en zedekundige fabel! en verfchilt zulk eene Westerfche Fabel wel veel van de becldfpraakige verhaalen der Oude Oosterlingen? . (f) 2 Sam, XII„ r; eeuw,  L *EUW, só Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ) gelijkenis van den barmhartigen Sama- rit aan. Dan met dit alles meene men niet, dat deeze beeldrijke leerwijze van jesus de voornaamfte en meestgebruiklijke leerwijze waare, waarvan hij zich bediende. Jesus leerde door gelijkenisfen vooral dan, wanneer hij menschkunde , beleid en voorzichtigheid gebruiken moest, om volksdwaalingen uittewortelen; wanneer heftige beitrafEngen geen* besten uitflag zouden gehad hebben, of vriendelijke raadgeevingen niet overtuigend genoeg zouden geweest zijn; wanneer hij het volk minderwigtige waarheden voordroeg , en wanneer hij hun zaaken voorftelde, welken hij toen nog niet ïaadzaam oordeelde, vlak uiten metïronde woorden zonder bewimpeling openlijk bekend te maaken; waarom hij vaak zijne gelijkenisfen voor het volk uitgefproken aan zijne leerlingen, die in de waarheden des Evangelies reeds eenigermaate onderricht waaren, en het geleerde beter vatten, beter draagen, en er beter gebruik van maaken konden, nader ver^ klaarde. (t)._ Men zie hier dus uit, hoe zeer de Leerwijze van den Heiland verfchilde van die der Systemstifchen en Scholastieken. (§) X. (*) Luk. X. (f) Matth. XIII. 9—17. 36. (§) Qyi vellem, chrisi vu THet/tgtam Sys~  der Systematifche Godgeleerdheid, af Wat de Apostelen, de eerfte verkondigers van jesus geftichten Godsdienst, aanbelangt. Deezen ook hebben allenthalve de voetftappen van- hunnen wijzen Meester gedrukt. Zij toch, deeze ongeletterde mannen, uit het tolhuis en van het vischnet voor een groot gedeelte genomen, menfehen uit de laagste volksklasfe, die in de geleerde weetenfchappen der Jooden en Grieken niet bedreeven waaren, zo men éénen paulus hier uitzondert, wiens kunde ook nog maar binnen den kring der Hebreeuwfche Geleerdheid bleef, (*) maar toch ook anders mannen met de edelfte natuurgaven bedeeld ,en met het hemelsch licht vanGods Geest beftraald : deeze Mannen leerden de kristlijke waarheden des geloofs en der zeden niet kunstmaatig, niet Systematisch, niel Wijsgeerig,maar,geheel volgens het voorbeeld van hunnen verhemel- tematicam hominibus tradidisfe , parum pt udentes funt tcstimatores return. Ars vivendi, familia' ribus colloquiis, datisque, prout res ferunt, do' cumentis, longe felicius traditur, quant operoft Ulo definitionum, diVifiomm & argutarum quiev t,ionum artificio , quod systema nuncupatur. Sic ju. dicat turretinus ; Op. omn. T. I. pag. 23. (*) Vergelijk mickaqus. Inleiding inde Schriften van UN. F. ideel, hl. 289 en 290. en volgens hem tiialemann, Disfertatio de eruditione pauli ApQi. telt Judaica, non Qraca. Lipf. 1769. I. EEUW.  I. eeuw. i < i ] {. z ü c' c F § h a *8 Beknopte Letterkundigs Gefchiedenu den Meester eenvoudig, ongekunfteld, populair, en naar de vatbaarheid van de geringde verftanden. — Zij bleevenzichzelven hier altijd gelijk in; deeze leerwijze volgden zij allerwege, waar het ook weezen mogt,bij geleerden en ongeleerden, bij hoogen en laagen. Paulus fprak op even dezelfde duidlike en eenvoudige manier tot de Epikureïfche en Stoïfche vVijsgeeren, in het geleerde athene(*) ils wij voorönderftellen moogen, dat hij' refproken zal hebben tot de onbefchaafJe en ruuwe Eilanders op maltha (f).— 3eApostelen leidende gefchiedenis vaa fEsus leevensbezonderheden en daadzaken ten grondflag , en bouwden ïieröp hun onderwijs omtrent 't gene Ie kristen ter zijne zaaligheid te weeen, te gelooven en te betrachten hadde. esus is de Messias; Jesus de ■ekruiste Menfchenverlosfer, die voor Zon'aaren geftorven is, en hen met God veroend heeft, is opgeftaan , en thands in 'en Hemel verheerlijkt; waaren bij voorb. e eerfte waarheden: en het jzoude waasheid geweest zijn, indien de Aostelen het Godlijk plan breeder opgeeeven, jen verhevener waarheden van et Kristendom hadden voorgedraagen, m zulken, die deeze grondwaarheden nog (*) Hand. XVTÏ. 22—34. (t) Hand. XXVIII. 1—11 , en vergel. de ka* keningen op onzen Staatenbijbel No. 14.  der Ssteymatifche Godgeleerdheid. 29 nog niet kenden en geloofden. (*) Het geloof aan jesus merkten zij wijders aan als den beginfelgrond, waarop alle kristlijke werkzaamheden en handelingen groeijen moesten. Zij volgden hierin den loop der natuur: (f) begonnen met de gemaklijkfte waarheden, en gingen voorts over tot moeilijker en minbevatlijker. Zij gaven eerst melk en daarna eene vaster fpijze. (§) De waarheden, welken jesus geleerd had, werden van hun voorgedraagen, opgehelderd door nieuw licht, en bekrachtigd door nieuwe bewijzen. Zij voegden er andere nieuwe waarheden bij , gelijk zo de roeping der Heidenen tot Gods gemeenfehap en de affchafEng der Mofaifche wet nieuwe bijkomende waarheden waaren (**)• En voor het overige bevlijtigden ze zich, om hunne leerlingen en hoorers onder de medewerking van Gods Geest de kracht en den invloed van deeze waarheden in hunne harten te doen ont- waa_ (*) Zie j. heringa Prijsverk. ten betooge, dat jesus en de Apostelen zich niet gefchikt hebben naar de verkeerde denkbeelden hunner tijdgenooten. bl. 141. (f) In omni influtitione fapienti et liberali primum elementa fcientiarum traclantur, animisque per ea praparatis ad fublimiorem disciplinam fit tranfitus. Düederlein. Inftit. Theol. Christ. Lib. I, P. I. p. 36. (S) 1 Kor. III. 2. Heb. V. 12-14. Hand. X. en XV. Jesus had wel deeze waarheden IJ EÏUW.  £ KEU W 30 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis waaren. Voorbeelden van zulk eerte Leerwijze vinden wij bij meenigte in de fragmenten hunner gefprekken met nieuwe kristenen, met Joodenen Heidenen; in hunne redevoeringen, openlijk voor het volk gehouden; welk eene en andere Lükas te boek gefchreeven heeft in zijne Hand : ^cApost. Zie Hand. II, 14 en volgs: III: 12 en volgg: X: 34 en roigg. XIIÏ.» 16 en [volgg: XVII 2, 3, 22 en volgg: en in alle hunne brie* ven. Dit geheele Godsdienstönder* richt was eenvoudig treffend en krachtig: dit onderricht werd dra in 't geheugen en in 't hart geprent, en had fpoedlge uitwerkfels van overtuiging, geloof en godzaligheid. (*) XI. Dan met dit alles fchikten ze zich ïyenwcl naar de bezondere menfehen 3ie zij in den Godsdienst onderweezen! Zij voegden zich niet naar de verkeerl 3e meeningen en dwaalbegrippen hunner hoorers, gelijk zommigen te onregt Hellen leden geleerd, maar niet zo Openlijk, ais de \postelen naderhand; men zie Joh. IV. 20-24; L 16. en mark. XVI. 15. _ Dit waare voor jesus net raadzaam geweest uit hoofde van de zo verreraande nationaale jaloersheid der Jooden, die mdere Volken zo zeer verfmaadden , en van hunne verknochtheid aan de oude kerkpracht. ( ) Zie verder rosenmulleR, de Orig. TA. Chr. tas. «, en zrjns QefdUedkmdige Verhanëtting overde* Trap.:-  der Systematifche Godgeleerdheid. $1 len; (*) maar naar de denkbeelde# der bezondere volken, met welken zij te doen hadden, denkbeelden, die anders den Godsdienst van jezus niet benadeeligen konden. Zij bedienden zich van den Volksfmaak, van de Volkskunde, en van de volkstaal der natiën, die zij onderwijzen wilden, Er heerschte ook in hunne manier van voordragt eene zekere verfcheidenheid, waarbij' zij wijslijk en verftandiglijk acht namen op de verfchillende Godsdienstgevoelens hunner leerlingen. Spraken zij tot Jooden , zij voorönderftelden bij dezelven de leer van God, van de fchepping der wereld , van de voorzienigheid enz. als waarheden , die deezen bekend waaren: begonnen terfbnd met deeze grondftelling ; jesus is de ver/proken messias: gelooft hem, bekeert ti, en laat u doopen ter belijdenif van zijnen Godsdienst, op dat uwe zonden U vergeeven worden: (f) en zochten hen uit de lchrif- ten Trapswijzen Vtorigangdër Qodlijke Openbaaringen 252. en mosheim : Kerkt, Gefch. I. bi. Hf- (*) Deeze gedachte is bondig en. oordeelkundig wederleid door de Heeren heringa en eano in twee prijsverhandelingen van het Haagfche Godsdienst Genootfchap voor ^tjaar 1789. (f) Hand. II. 38.;'» den naam van jesus kristüs is hier zo veel als ter 'belijdenisfe van J. of van den Godsdienst van j. K.Zie ha elsveld; vertaaling van 't N. T. ter d. p. en in de aanm. en over de betekenisfe van het woord t,,p.» (naam) S£ringa , disfertatio de fórm, Baptismi, L ï EUW«  ï. JEKÜW. i ' i 1 i i t i 1 32 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ten^van het Oude Testament te over* tuigen, dat jesus van Nazareth, dien zij gekruist hadden, de waare Messias zijn moest. Maar verkondigden zij het Evangelie aan de Heidenen, zo droegen zij denzelven voort in. den aanvang deeze waarheden voor : Er is één God, deeze is alleen de waarachtige God, de Schepper yan , t heelal, de Beft uur er der wereld, ds ■Rechter der menfehen; onzen dienst en aan bidding waardig. En vonden zij met deeze waarheden ingang bij hen, dan plantten zij hier op in het hart deeze vruchtbaare grondleer van denKristlijken Godsdienst : de gekruiste, verreezen en verheer* lijkte jesus is de éénige wereldverlosfer j gelooft zijne leer, wordt zijne volglinlen in den wandel , en gij zult zalig worden. (*) Intusfchen had elk Apostel zijnen bezonderen fpreeklrijl, en eigen lchrijf'A'ijze; elk liep in den gang der gedachten =n der voordragt van den anderen af, ;n zo kwamen ze toch eindelijk in het ïoofdpunt weer bij ellaêr. Petku: gewuikt lange en gerekte perioden, doch preekt krachtig: (f) Hij redent vrij ornlagtig en kenmerkt overal een warm hart, dat (*) Hand. XVH. 22—31 en XIV. 15, 16, 17. 7Az walch 't a. b. s. 37. en rosenmuller Qefch, rérhdnd. over den Trapsw. Voortg. der Godl. Openb. I. 291. (t) Zie MicHAëLls Inleiding in de Godl. Sehrif* tn van 'tN. V, II. bl. 759, en 760.  'tier Systematifche Godgeleerdheid. 33 dat van zuivere waarheidliefde gloeit. Johannes is in zijne voordragt vrij gelijk aan zijnen lieven Meester: (*) zijne voordragt is ligt, onderfcheiden, bevatlijk , zacht en teder, doch ook deftig en krachtvol, vooral in de brieven. Jakobus fchrijft eene leevendige,fchoone, taal,en heeft zelfs veel poëtisch, (f). Van allen onderfcheidt zich paülus; zijn voorftel is openhartig, vrijmoedig, zieltreffend; hij oordeelt fijn, en befluit juist; hij bewijst naauwkeurig , en overtuigt dikwerf verrasfend. Hij had weldefchriften der Griekfche wijzen, vooral die van pl ato geleezen, gelijk men opmaaken kan uit Rom. VI, VII,enVIII(§).Maarhij was toch eigenlijk geen Wijsgeer, en bediende zich geheel niet van Wijsgeerige betoogen en redekunftige pronkerij. 1 Kor. II. r. en volg. XII: Zo leerden de Apostelen het volk, om liet zelve tot het Kristendom te bekeeren, ; (*) Zie MicHAëtis 'tz.b. II. bi. 356, en 357t Komt MiCHAèLis zelfs voor , dat hij reeds bij jesus leeven 't eene en andere van deszelfs redevoeringen opgefchreeven heeft. Ct) Mich. 'tz. b. II. bl. 69li ril MlCH* 'tZl b' T- **• 2p2. Over den verfchillenden fchrijfflijl der Apostelen zie men wijdèrs MiCH> ,£z> b< j. bL % * -a volgg. J' c l. EEUWi  34 Beknopte Letterkundige Gejhhiedenzs I.' se uw. (*) Hamelsvf.lds Bijbelvertaaling: ter deeze pl. in de aanmerkingen: en mosheims verkl. -der brieven aan Timotbeus kunnen hier over worden nagek'ezen. Verg. Walch. 'ta. b S. 38. (f) Zie mosheim; Kerkl. Gefch. I. bi. 161. (§) Zie jablonski Inftit.Hift.Chrht.l.pag.S* en mosh. ter aangek, pl. of in het Kristendom te bevestigen. ■ Maar zij moesten ook Leeraars vormen. Zij hadden hunne fchoolen. Uit 2 Tim. II. 2. kan men oogenfchijnlijk zien , dat faulüs niet Hechts de Leeraar van timotheus, maar dat ook t 1 motheus een leermeester van anderen waare, welken hij bekwaam maakte, om op hunne beurt weder Leeraars van het Kristendom te zijn, op dat het in de gemeenten nimmer aan leeraaren ontbreeken mogt. (*) Paulus en timotheus hebben dus beiden hunne fchoolen gehad, En zulk eene kweekfchool had ook de Apostel johannes opgericht te efeze, (f) daar hij onder anderen tot zijnen leerling gehad heeft p olyk arp us, die naderhand zelf eene fchool gefticht heeft te smïrna. (§) — Zouden nu de Apostelen in deeze hunne betrekking niet de leer van den Godsdienst op eene Systematifche wijze voorgedraagen hebben ? — dit is heel niet denklijk , heel niet waarfchijnlijk: Er is geen twijfel aan, of de Apostelen hebben hunne leerlingen, welken zij tot den dienst der kerk opleidden , onderricht, even  der Systematifche Godgeleerdheid. 35 even gelijk men in vroeger tijden onderwees in de zogenoemde fchoolen der Profeeten , daar men de wet van moses las, dezelve verklaarde, en tevens wigtige zedelesfen gaf. In de fchoolen der Apostelen zal men onderwijs genooten hebben in den Godsdienst van jesus, op deeze wijze, dat de Leeraars de fchriften van het O. T. ten gebruike en ter bevestiging der nieuwe leer opgehelderd, en reede een' aanvang gemaakt zullen hebben, met de toen al voorhanden zijnde boeken des N. T. nader te verklaaren en uitteleggen. 'tls dus buiten infpraak, dat de Apostels van jesus kristüs bij het geeven van Godsdienstlesfen aan Komftige kerkr leeraars zich niet van eene kunstmaatige en weetenfchaplijke, maar van eene populaire leerwijze bediend hebben. Men leeze wijders de brieven aan timothf.us, titus en FiLéMON, en men zal bevinden, dat er in dezelven geen Systema wordt voorgedraagen, naar 'twelk in de kerk geleerd moest worden, 't Leerftellige en zedekundige, dat wij er in aantreffen, is eenvoudig en bevatlijk zonder eenige kunstörde. Hoe heftig vaart paulus uit tegen de Scholastieken zijner eeuw,i Tim: vl: 3, 4, 5! „ Dit zij uwe leer en „ vermaaning! Is er iemand, die anders leeraart, en niet overëenkomP, ftig de gezonde voorfchriften van onzen „ Heere jesus kristüs, en de leer S9 van den waaren Godsdienst; die C 2 „is t EEUW.  36" Êeknopte Letterkundige Gefchiedenis r. EEUW. i I 1 ] l 1 J ,; is in de daad verwaand, en weet niets, ,, maar is twistziek en een vriend van „ woordenzifterije, die de vruchtbre wor„ tel is van nijd, tweedragt, lastering, „ kwaade vermoedens, fchadelijke fchool„ twisten van menfehen, die verdorven „ denkbeelden hebben, die dermaate de „ waarheid hebben uit het oog verloo„ ren, datze, naar hunne dwaaze inbeel„ ding, den Godsdienst als een middel ,, van beftaan aanmerken. Verwij- i, der u van de zodaanigen!" (*) XIII. Waaren de Apostelen zulke vijanden /an eene kunstmaatigeenfchoolfche Godgeleerdheid, hunne leerlingen, welken zij :ot den Kristlijken kerkdienst hadden bekwaam (*) Vergelijk hier de kanttekeningen van onzen Itaaten Bijbel: Nom. 7, 8, en 9. „Paulus >efchrijft hier als een verftandig Menschkenner iet eigenaartig karakter van valfche leeraars , en le waare bronnen, waaruit, door alle eeuwen leen, zoo veele wanorden in het Kristendom zijn 'oortgevloeid." Dit is de gepaste aanmerking ran den Hooggel. hamelsveld ter deeze plaatze.— Verwijdert u van de zodaanigen is, volgens zijne irerklaaring ,wachttt, om zulken in de bediening te lellen als opzieners der gemeente! „ Si ita- , que in terras redirent Apostoli, an eam Theo, logiam,qua; ïpfis tribuitur,intellefluri esfent?—» , non videtur." Verba funt turret. Opera om- lia. Toni. I. pag. 24. edit. recent. Hisce ^lane geminum eft id, quod Clarisf. werenfelsius ati-  'der Systematifche Godgeleerdheid. 37 kwaam gemaakt, de zogeheeten ApostobTche vaders, waaren van dezelve niet minder afkeerig. — Onder deeze Apostolifche vaders telt men barnabas, kle- mens Van rome, ignatius,en polykar- pus,(*) mannen die in den vroegften morgenftond der Kristentijden de waarheid des Evangelies met mond en pen zuiver en onvervalscht geleeraard hebben; en noch in menschlijke welfpreekendheid noch in wereldfche wijsheid zich eenigen naam konden maaken, maar als eenvoudige en ongeletterde menfehen; welken niettemin 't gene zij van de Apostelen geleerd had nppofite fcribit in opusc. fuis, Tom. I. pag. a.. „ Ipfi Apostoü, fi ad vivos redirent,Theologiam', „ (in anem adeo difficilem converfam) non in„ telligerent. Certe venerandam illam Christian* „ religionis fimplicitatem in ea non agnoscerent." ■ De Geleerde W. B. jelgersma heeft over de leerwijze van jesus en de Apostelen eenige korte doch juiste, aanmerkingen gemaakt in zijne fchoone' Prijsverhandeling onder de werken van teylers Godg. Genoodfchap, D. XI. bl. 351-3^4- — Men vergelijke verder C. G.Heilvrich : Verfuch einerGefchichtederVvfekiedenen Lekrrirten der Chr- Gl. Warhrh. s- 37—57, Spittler Grundrisfder Gefc kickte der Ckristl. Kircke. Seite 53—56.vonder driften auflage. (*) Hierbij voegt men ook hermas, dien paulus groeten laat Rom. XVI. 14, en die eenleerling van deezen Apostel geweest is. Aan deezen h5rmas, of zo sis grotius hem noemt, her. modo rus, fchrijft men toe een boek, geheetert de Herder van hermas; doch te onregt. De Geleerde mosheim , voor wiens fcherpzichtig oordeel in dit flag van zaaken wij groot geloof " C 3 heb- I. EEUW.'  BEU W. 3§ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den degelijk verftonden, en in de waarheden van den Godsdienst een verhelderd inzien hadden, met een geheiligd hart de zaak van het Kristendom alleszins zochten te bevorderen. Deeze Apostolifche Mannen gaven onderricht in het Kristendom op eene enkel gefchiedkundige en eenvoudige wijze, zonder Systematifche orde, zonder Filofoofije. In hunne voordragt der voornaamfte geloofspunten vond men geene fcherpzinnige woordenzifterijen, geene fchoolfche kunsttermen, maar bevatlijke,befh\sfende zaakWoorden, en Bijbelfche fpreekwijzen. En dit hebben, meldt in zijne Kerkt. Gefch. V. hl. 154, dat hij volgens de overtuigendfte blijken , welken hij hier van had', dit boek aan den Apostolifchen hermas niet kon toekennen, maar hetzelve zamengefteld achtte door hermas, broeder van p 1 u s, Bisfchop van Rome, die in de tweede eeuw leefde. Hoe veel goeds er ook in weezen mooge, wij voor ons vinden, belialven de verfcheiden ongepaste zamenfpraaken tusfchen God en de Engelen, er toch ook veel in, dat niet eigenlijk Apostolisch is, maar zeer naar het Platonisch wijsgeerige riekt. Men leeze van het geheele Boek een kort uittrekfel bij rosenmuller in zijn werk, de Christ. Theol. origine pag. 27—37: wiens gedachre over hermas herder wij anders heel niet begünftigen willen. De volgende Helling onder anderen uit het III boek verraadt alleen het val'fche voorgeeven.- naamlijk, dat de Apostelen en :de Evangelisten na hunnen dood het Kristendom "verkondigd zouden hebben aan de Aartsvaders, de Profeeten , en alle andere vrsomen, die voor de 'komst des Heilands geftorven waaren , en deezen •ook hen gedoopt hadden. Over het goede en Hechte  der Systematifche Godgeleerdheid. 39 dit Onderwijs had plaats zo wel dan, wanneer zij mannen voor de kerk zochten bekwaam te maaken, als wanneer zij het volk onderrichtten. Ten aanzien der toekomftige Godsdienstleeraars bevlijtigden ze zich vooral, om hen tot fchriftuitleggers en bijbelverklaarers te vormen. — De geheele Godsdienst waare begreepen in twee groote hoofddeelen, welk eene dezaaken,die wij te gelooven, en welk andere de zaaken, die wij te betrachten hebben, bevatte. * Deeze twee voor- naame hoofdzaaken werden eenvoudig en duidelijk volgens de heilige fchrift, die men in de vergadering der Kristenen las, en uitleide, voorgedraagen. Dan des niettegenftaande diene men hier ook niet te verzwijgen, dat verfcheiden Kristenleeraars naar de gewoonte der verdichtzieke Jooden van dien tijd de klaare woorden van het Oude Testament, wanneer zij ze op het N T. te huisbragten, dikwerf meer verdonkerden, dan nader ophelderden, door het gebruik van verre gezochte en nietsbeduidende leenfpreuken, om er zo geheimzinnige en verborgen meeningen uit afteleiden. (f) 't Leer- ftel- tein dit oudgefchrift leeze men w. wake , The genuine Epiftles of the Apost. Fathers, verg. Bibliotk. Britt. T. XJX. p. 160. (*) Zie rosenm. Lib. de Ch. Th. orig pag. 26. Menvindthier een duidlijkbevvijs van onder enderen in den brief van barnabas , die door een' kristen aan Joodfche verdichtfelen gehecht, fchijnt opgefteld en heel niet van barnabas den reisgenoot van C 4 pau- I. SEUW.  eeuw. 40 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Heilige en zedekundige werd toen en in het openbaar en in het bezondere onr derwijs plat en populair voorgelteid; men wist van geene uitgeploozen onderfcheidingen der wijsgeerte en van geene afgepaste regels der redekunde. Het eene en andere is blijkbaar uit de fchriften deezer Apostolifche vaders, die deels ongefchonden, deels vervalscht tot ons overgekomen zijn. Ten hunnen tijde had men dan geen geregeld zamenftel der Geloofswaarheden. De eenvoudigheid achtte dit onnoodig. Men bevlijtigde zich meer, om het hart te ontvlammen ter beoefening van geloof en ter betrachting van deugd, dan om de leerftellingen met eene afgemeeten juistheid en naar de voorfchriften van menfchlijke wijsheid voor te draagen. - 'tls zo, men heeft een kort Leerffelfel van de voornaamfte geloofspunten, 't welk men gewoon is, het Sijmbolum Apostolorum, bf de geloofsbelijdenis der Apostelen te noemen; en 'twelk men oulings aanzag als een gefchrift, door de Apostelen zeiven vervaardigd ;dan hoe men hier in heeft misgetast, is thands deskundigen bekend. (*) Men houdt, en paülus ; van welken wij zeer dikwerf gewaagd vinden in de Hand. der Apostelen. Over deezen Brief van barnabas leeze men dupin Biblioth, nova Ecclef. auct. I. pag. 8—12. (*j Vide Joh. Franc. Buddei Ifagoge ad Theologiam. Lib. II. Cap. II, pag. 441. Joh. Alph. Turret. Opera omnia, Tom. III. pag. 18 & 19; dupin' 1. 1. I. pag. 14—20. et p. kinü Ilist. Symb. Apóst, c. I. § 20. ar.  der Systematifche Godgeleerdheid. 41 en met het grootfte recht , het Symholum Apostolicum als een opftel van laater tijden, ten algemeen voorfchrift van openlijke belijdenisfe en ten gebruike als een middel, om opkomende dwaalingen tegen te keeren. Hoogstwaarfchijnlijk is hetoorfpronglijk vervaardigd in de eerfte en tweede eeuw, in de derde eeuw vermeerderd, en in de vierde zogevormdj alshet nu nog is. (,*; XIV. Men ziet dus, dat men ten tijde der Apostolifche vaders nog de zuivere Evangelieleer in haare fchoone oorlpronglijkheid en bevallige eenvoudigheid leeraarde, en de dienaars van het Kristendom meer uitblonken in Godsvrucht en ijver, dan in geleerdheid en welfpreekendheid. Dan deeze helderheid aan den kerkhemel waare met meer van langen duur: de lucht betrok allengs met een' vaalen damp van donkere fpitsvindigheden eener (*) Zie jABLONsm Inftit. Hist. Christiana: I. pag. 57. Onder het drukken van dit blad is my door een vriendlijke hand nog tijdig ter leen gegeeven'het gefchrift van petrus king, getijccld Historia Sijmb. Apofc: Dit werkjen, en vooral het eerfte Hoofdftuk , is wel waardig hier over nage- leezen te worden. Het boek van pearson , Expofit. of the creed, 't welk ik niet anders, dan van naam ken, zal ook waarfchijk veel opheldering ter deeze zaak geeven. —— Wijders verger lyke menwrrzii Exercit.Sacr. in hoe Sijmb. pag. o. C 5 II. EEUW.  HL EEUW. ] 42. Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ner ingebeelde weetenfchap. (*) . De Kristlijke Godsdienstleer onderging in de tweede eeuw eene groote verandering. Ter opzichte van verfcheiden Godsdienstönderwerpen ftelde men fcherpzinnige en uitgeploozen nafpeuringen te werk, men fprak er vernuftige bepaalingen over uit; en 'tkwaadfte van alles waare, dat men verfcheiden leeringen van eene louter harsfenfchimmige wijsgeerte onvoorzichtiglijk in het kristlijk leerftelfel in wrong en inweefde. — Men erinnere zich hier 't gene ik § V. gefchreeven heb. De wijsgeeren van deezen tijd, die den Kristlijken Godsdienst omhelsd hadden, zochten de leer des Evangelies met de leerftellingen eener Filofoofij te vergelijken, welke toenmaals in het Oosten zeer geliefd was, naamlijk de Alexandrijnfche of Platonifche Filofoofij. (f) En (*) O hadde men zich alleen aan de uitfpraa* ken en lesfen van jesus en de Apostelen gehouden , zonder iets meer te willen weeteo en bewerken, dan deezen goedgevonden hebben, ons be* kend te maaken; en dus voortaan het waare Kristendom meer in edele gevoelens en braave haade" ingen , dan in wijsgeerige voordellen en fcherpzinnige plegtfpraaken geplaatst, hoe veele verfchillen, twisten en fcheuringen zouden er hier door in de Kristenwereld achterwege gebleeven zijn! — (t) Men koos in 'tbezondere hier toe de Platonifche Filofoofij, om dat de toenmaalige Wijsgeeen meest aan plato gehecht en gewend waaren; >ra dat men tusfchen de Leer van plato en die vaa  der Systematifche Godgeleerdheid. 45$ Ën zo ontftond er fchielijk een vermengde Godsdienst, welken men een' wiisgeerigkristlijken zoude noemen kunnen, die evenwel alleen maar begunftigd werd van de Geleerden; en van den zuiveren Godsdienst, zo als die voorgedraagen werd aan het volk, niet weinig verfchilde. De Wijsgeeren van deezen tijd , Kristenen wordende, vooral de volglingen van plato, waaren er op uit, om de gevoelens en leeringen der Filofoofije, waarmede zij zo veel op hadden, overal, waar het maar eenigen fchik krijgen kon, in het Kristendom in te lasfen; zo dat deWijsgeerte, zo als ze toen waare, en de Kristlijke Godsdienst met elkanderen lcheenen overëenteftemmen. — Van dien tijd af waare men er op bedacht, om de leer eener menfehelyke Wijsgeerte met die van den Godlijken Bijbel te verzwageren. - En zo kwamen er in de voordragt der Evangelieleer allengs nieuwe woorden, geheimzinnige fpreekwijzen, en allegorifche verklaaringen, die men den wijsgeeren ontleende, (t) Dit be- van kristüs meest overeenkomst vond, 't gene zo geene plaats had ten aanzien van die van aristoteles ; en eindelijk, om dat plato zo kort, zo droog, zo fpitsvindig en Syftematisch niet waare, als aristoteles. En welke Filofoofij waare deeze? niet gezonde redenkennis, maar eene wil. lekeurige, valfche, fektevolgende wijsheid! CD Zie ROSenm. Lib. de Christ. Theol. Origine pag. 39. II. eeuw  44 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis II. KEU VV. t i ' 1 ; t v e behaagde wel allen niet, want er waaren er die de wijsgeerte voor den Godsdienst als van geene waarde achtten, en ja zelfs waaren er, die dezelve geheel Ichadelijk en als een' vond van den Duivel aanmerkten; doch niet te min behaalden de voorftanders der wijsgeerte overal de zege; en de oude eenvoudigheid der Godsdienstleer raakte in een deerlijk verval. XV. Deeze voor Gods kerk zo nadeelige leerverandering, deeze ongelukkige afwijking van de oorfpronglijke eenvoudigheid des Kristlijken Godsdienstes moet vooral aan twee voornaame oorzaaken worden toegefchreeven, waar van de 2ene hoogmoed, en de andere eene zeiere noodzaaklijkheid was. De hoognoed bragt te wege , dat eenige Leerlars de Leer van het Kristendom met le denkbeelden der Filofoofije verfmolten, :n het voor iets fraais, iets fchitterends, hiellen,delesfen van kristüs en zijne Aposelen met de fpreekwijzen der wijsgeeren .lechtsgeleerden voortedraagen. (*) De andere (*) Hoogmoed, door verdienften aangeërfd, eheerscht meestal den geleerden man, en doet hem an heeten ijver blaaken, niet zo zeer voor de raarheid , als wel voor zijne éénmaal aangenomen 3 verdedigde gevoelens. En even deeze hoogmoed  der Systematifche Godgeleerdheid. 45 dere oorzaak was deeze, dat men niet Zelden de toevlugt neemen moest tot redekundige bepaalingen, en fijn uitgeploozen onderfcheidingen; ten einde men de drogredenen, waarmede de ongeloovigen en ketters den Godsdienst zochten te onderwroeten, en te ontkrachtigen, wederleggen, en deezen tegenipree- keren den mond floppen konde. * En eene derde hierby komende oorzaak waare, dat veele Heidenfche wijsgeeren, door eenen vuurigen onderzoeklust aangedreeven, in alle fchoolen der wijsgeerte nergens eenig voldoend leerftelfel, of gefchikte opgave van de middelen ter gelukzaligheid aantroffen, en even daarom den kristlijken Godsdienst gereedlijk omhelsden, wijl dezelve hierin aan hunne begeerten en navorfchingen beandwoordde. Deezen befchouwden het kristendom als een huiplicht , dat over hunne wijsgeerige onderwerpen een zeer verhelderend fchijnfel ver- fpreidde. Hoe nuttig en heilzaam anders zulke wijsgeerige wapens ook weezen moogen in de handen van verftandigen en oordeelkundigen, zo onnut en fchadelijk zijn ze daarentegen, wanneer ze op- inoed fluit niet zelden den toegang voor de waarheid, terwijl ze de deur opent voor dwaaling; — gelijk wij voortaan zien zullen. Verg. den Hoogg. van hemert in de werken van tevlers Godg. Gen. D XI. bl. 92. en den Heer kuiper't zelfde D.bl. 2io. II. EEÜ W<  4^ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis II. eeuw, opgevat worden door minkundigen en waanwijzen, gelijk naderhand gebeurde, toen even daar door het Kristendom zijne weezenlijke waarde kwijt raakte. (*) — Hoe veele redenen hebben wij niet, om over zulk een misbruik der wijsgeerte te treuren! XVI. De grootfte voorftanders van deeze wijsgeerige kristlijke voordragt der Evangelieleer waaren pantenus, justinus de Martelaar, (f) athenaooras, klemens van ALExANDRiê', en hunne leerlingen.— De laatfte inzonderheid was onder zijne tijdgenooten de ijverigfte voorvechter der Platonifche Wijsgeerte, en verbond dezelve op eene geheel buitenmaatige wijze C) Zie mosh- a. b. bi. 252, 253. Zeer juist heeft de kundige newton in zijne cardiphonia I. bl. 343 aangemerkt, dat wereldfche Geleerdheid, hoe hoogstnuttig anders ook, zo wij er een regt gebruik van maaken, nogtans voor hun, die er op vertrouwen, zonder eenehoogerleiding te zoeken , doorgaans eene bron van verleegenheid, twist, twijfelaarij en ongeloof wordt. Hij vergelijkt ze bij een zwaard, dat wel van grooten dienst is, als men het goed gebruikt , maar in de hand eens krankzinnigen regt gefchikt is, om hem en anderen te befchadigen. (t) Hoe groot een voorftander bij v. justinus de martelaar van dezelve waare , blijkt vooral hier uit , dat deeze Kristenleeraar beweeren durfde, dat zommige Wijsgeeren voor's Heilands ge-  der Systematifche Godgeleerdheid. 47 ze met den Kristlijken Godsdienst. Hij verklaart rondhartig en vrij uit, dat hij in zijne boeken, welken hij stuomatanoemt,(*) niet den zuiveren Godsdienst van kristüs, maar een met wijsgeerige leerftelftellingen verftrengeld Kristendom,of liever den Godsdienst, onder een wijsgeerig dekfel verborgen, voordraagt, even, gelijk de dop van eene noot de kern der vrucht bedekt, Cf) Indien wij klemens gelooven wilden, dan zoude voor de komst van kristüs de Wijsgeerte voor de Grieken even het zelfde geweest zijn, als de wet van MosEsvoorde Hebreeuwen, en gelijk de wet denjooden ter hunne zaligheid dienftig geweest waare, even zo waare ook de Wijsgeerte den Heidenen daartoe te ftade gekomen. Kristüs hadde dus Hechts de geboorte ook in de denkwijze en daad Kristenen geweest waaren: onder deezen telde hij sokrates, heraklitus en diergelijken. Zie rosenmuller , de Chr. Th. Orig. Lib. pag. 41 zijne Gefchiedkundige Verhandeling enz. bl. 203 en 208. Walcii, 'ta b. S. 83. en Bibliotheque Brit. I. p. 85. (*) Uitgegeeven van sylburg met bijgevoegde aantekeningen in het jaar 1592. Cf) Stromatum, Lib. I. pag. 203 edit. cit. sylburg: Zofchrijft hij : ïle^itrl h tl s-paf»*^*»*h-WypifW ln> «Xt^uii to/s 34 * 39, ÊofMann'i Lex. Univ. art. papias; et dupin 1.1. T, I. pag. 80 et feqq. (§) Vide doederleinium 1. 1. P- I- P"i' 2-°-  der Systematifche Godgeleerdheid. 51 waaren, bleeven onaangeroerd , of werden onbepaald en dubbelzinnig voorgefteld; en wij weeten dus niet, wat hunne gevoelens eigenlijk daaromtrent waaren. (*). In deeze Eeuw begon men evenwel aan woorden te denken, die de leer des Evangelies opklaaren zouden, maar helaas ! verdonkerden, altoos aanleiding tot twist en fcheuring gaven, waare het al niet ten eerften, dan in volgende tijden. justinus de Martelaar bij v. {meed- de (*)Dit is wijders allenthalve duidlijk optemaaken uit de nog voorhanden zijnde fchriften dier oude Kerkvaders; als klemens van alexandric , tertullianus en anderen. — Uit het onbepaalde en dubbelzinnige van hun gefchrijf zijn naderhand oneindig veele twisten gcrcezen , ten aanzien van hunne eigenlijke denkwijze en leergevoelens, wijl elke partij in derzelven werken zekere plaatzen vinden kon, die haar te lfodo kwamen, om hetire bezondere meedingen te bewijzen en te verdeedigcn, of althands met het gezag der ouden ie bevestigen. Hoe onbedachtzaam en dubbelvoudig drukt zich bij v. tlrtülliaan uit, als hij fchrijfc: (adv. praxeam c. VII) Wie 7M loogchenen, dat God „ een ligchaam zij, alfchoon hij een Geest is?" Js hij hier een Ahthropppi^rfief'i niets minder.. Op eene andere plartze, (contra hermogem. c. III.) zegt hij: „Er is een tijd geweest, dat de Zoon er niet waare." Is hij hier een Ar i aan? het tegendeel blijkt uit andere plaarzen , daar hij krachtig beweert, 't gene naderhand de Niceenfche Kerkvergadering gefreld heeft. In beide plaatzen doelt hij eenigüik op de menschlijke natiyjr des Verlosfers .doch dit weeten wij flechts uit eene gegronde gis- flng. t e WALcii. a. b. S. 51 eu 52. D t II. EEUW.  §2 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis II., de het woord Tpi«s, drievoudigheid, 't welk theofilus van Antiochië en klemens van ALEXANDRië wel dra van hem overnamen, om daardoor aanteduiden de onderfcheiding van 't gene men naderhand perzoonen in de Godheid noemde. (*) En zoude men dit woord niet moogen aanmerken als een zaadkorreltjen van veele onfchriftmaatige verklaaringen, en verkeerde begrippen, die de eenvoudige leer van Gods onbegrijplijk weezen ontluisterd hebben? XVIII. In de tweede eeuw had men dan nog geene Godgeleerdheid. Dit blijkt in 't bezondere nog nader uit de fchriften van ireneus, Bisfchop van lyons , een' leerling van polykarpus, eneen' man van groote verdienden , die in 't begin der derde eeuw,op bevel van den Keizer septimus severus , door het krijgsvolk omgebragt werd; Ik heb hier vooral het oog op zijne vijf hoeken . tegen de ketters (de valentjniaanen , en alle overige gnostieken) waar van de oude tijtel is : EAf»/^«5 i^tf a»«7pn3-!i 7»s ■fyivfofesiw yiureas: uitgegeeven ten jaare 170. (f). Med Men "vindt in dit werk eene korte fchets van de toenmBalige leerftellingen der algemeeue Kristlijke kerk: Ireneusfchrijft dus: (*) Zie de Prijsverh: van Velingius tegen Priestlejj 'pag': 156. (*) Vide B'ibi. Brem. Fase. IV. p. 387.  der Systematifche Godgeleerdheid. 53 dus: „ De Apostelen en hunne leer. Jmgeti geloofden aan één en God, den almagtigen Vader, die alles gefchaapen heeft: zij geloofden ook aan een' jesus kristüs, den Zoon van God, die, om ons te verlosfen,mensch geworden is;en aan den Heiligen Geest, (*) die door de Profeeten de Godlijke fchikkingen, nopens de geboorte, het lijden, de opftanding , en de Hemelvaart van onzen geliefden Heere jesus kristüs, en nopens zijne hemelfche toekomst in de Heerlijkheid des Vaders, ter opwekking van alle menfehen van de dooden , verkondigd had, op dat voor kristüs onzen Meer en God en Verlosfer en Koning zich alle knie in den Hemel, op Aarde, en onder de Aarde buigen, en alle tong hem belijden; doch hij een rechtvaardig vonnis over alle menfehen uitfpreeken en uitoefenen zoude; zo dat Hij de afgevallen Engelen en de Godlooze menfehen ten eeuwigen vuure verdoemen , en den rechtvaardigen en vroomen het leeven, de onverderflijkheid en eeuwige heerlijkheid O) Ten aanzien der Drieëenheid had men dee. ze Geloofsbelijdenis. Er is'één God. Deeze éémge ls Vader, Zoon en Geest. Deeze drie naamen zijn wel onderfcheiden: d. i. zij betekenen niet eenenen denzelfden, zij zijn niet Hechts drie naainen van éénen en denzelfden; maar wij weeten toch niet, hoe zij onderfcheiden zijn; wij moetea Vader, Zoon en Geest, aanbidden Zie spittlf.r Gründrifs der Christ. Kirchengef. S. 65.j D 3 II. EEUW.  54 Beknopte LetterkündJgeGefchiedenis II. eeuw. (*) Zie heiniucii, a. b. S, 69. Votiferri potest Tertulliani , locus, quem §• IV. jam citavimus. „ Regula qiiidem fidei, " yfc fcribit , „ »»« omnino cft, fola immobilis et irreformabilu ; credendi „ fcilicct in unicum Deuw, omnipotentem , tnuH„ aft" conditerem , et filium ejus, j::süm christum , natum ex Firgine maria , crucifixurn fub pontio „ pilato , tertia die refuscitatum a mortuh , rccep,, turn in calis, fedentem nunc ad dextram Patris, „venturum judicare vivos etmoituas, per carnis etiam rcfurre&ionem. Hac lege fidei nianente , ,, cetera jam discipline et converfationis, admittïtntnovit'atem correclionis , opcrante fci'icet & „proficiente usque adfidem grafici Dei" Dog van beiden , vsn ireneus en ïertulli anus , moeten wij evenwel aanmerken, dat zij ook zoms op deeze of gene wijze het licht der waarheid meer benevelden , dan verhelderden. Zie dupin 1.1.1. pag. ui cn 165. en wai.ch 't a. b. S. 82, en een voorb. hier van S. 51 cn 52. Verder zie men over de eenvoudige leer van het Kristendom in de twee eerfte eeuwen sphtler, 'tmecrm.a. b. bl. 65 en 66. heid fchenken zoude. „En hierop ïchrijft ireneus verder: noch de gemeenten, welken in germaniö geficht zijn, noch die in span je, in galei© «j in het oosïen, in egypte, in LYBië, of die zich in het midden der Wereld bevinden (onder deezen verftaat hij waarfchijnlijk de Gemeenten, welken meer in het midden van het roomsche rijk lagen) gelooven of leeren anders." Dit waare de eerfte korte en duidlijk zamengevoegde geloofsbelijdenis der oude Kristenen, die wij in hunne fchriften vinden ;(*)-— het zoge- noem-  der Systematifche Godgeleerdheid. 55 noemde Apostolifche Geloofsformulier is voor zijn oorfpronglijk gedeelte wel van gelijken, of zelfs van vroeger tijd, maar in zijn geheel genomen van veel laater afkomst (*). Hier uit kan men zien, welke hoofdleeringen van het Kristendom in de toenmaalige tijden zijn voorgedragen : en dit voordraagen gefchiedde de bij het onderwijs van den gemeenen man doorgaans nog pkt en eenvoudig; ter wijl men in de fchoolen meer de regels eener fpitsvindige Wijsgeerte begon te volgen. De vaders, die voor ireneus geleefd hebben, wisten dierhalve nog niets van een Godgeleerd en Systematisch voorftel der Kristlijke Geloofsleer: zelfs ireneus wist er nog niets van: gelijk ook eigenlijk niet de naast aan hem volgende Leeraars, zoo als wij in de tweede afdeeling zien zullen; waartoe wij nu overgaan. TWEE- f*"* Zie § XIII. hier voor, aan het einde. D 4 n. se uw.  $6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis TWEEDE AFDEELING. HET TIJDPERK VAN HET BEGIN DER DERDE EEUW TOT AAN JUNILIUS DEN AFRIKAAN EN ISIDORUS VAN SEVILLE. XIX. III. EEUW. JLn de derde eeuw was wel de voordragt der Kristlijke Geloofsleer nog geheel niet Syftematisch : men verklaarde in de Kerken openlijk den Bijbel op eenen praktikaalen trant, en in het volksonderwijs ging men insgelyks nog eenvoudig en plat te werk. In de Theologifche fchoolen, indien ik ze reeds by voorraad zo noemen mag, waare evenwel de leervoordragt meer wijsgeerig en weetenfchaplijk, gelijk wij in de voorige Af- deeling hebben aangetoond. > Dan de Kristenleeraars, die zich op de fraaije letteren en op de Wijsgeerte hadden toegeleid, ftaken wel haast geheel van het vas-  der Systematifche Godgeleerdheid. 57 vaste land af in eene ruime zee van fpitsvindige wijsgeerigheden en fijn uitgezifte redekavelingen; en voerden firaksin hunne ruimfchootige omdobberingen door deeze onbebaande wijdte veele zwakke gemoeden van den gemeenen man met zich. Zie daar den oorlprong der algemeene leerverbastering onder het Volk en by den ongeleerdenhoop. De voorganger hierin was origenes, de beroemdfte Leeraar in de geheele oude Kerk: een leerling van KLEMENS den ALEXANDRYNüR,die hem in het Kristendom onderweezen had, en van ammon ius saccas, van welken hij de Platonifche wijsgeerte had geleerd. Deeze groote Maft» wiens verdienstlijke kunde in de Griekfche en Hebreeuwfche taal, (*) en in andere weetenfchappen bekend is, en die zich weegens zijne Bijbelverklaaring en Bijbelkritiek een' zo wijdklinkenden naam bezorgd heeft, (f) is eigenlijk de eerfte geweest, die het zaad van een fchoolsch, wijsgeerig-godgeleerd Syltematisch voorftel der Kristlijke leer heeft uitgeftrooid, gelijk blijkbaar is uit zijne vier boeken over de gronden van het Kristlijkgeloof'(inhet Grieksch be- (*) Hoe zeldzaam waare het in die tijden het Hebreeuwsch te verdaan! -Een origenes'en een hseronymus waaren in de oude Kerk, ten aanzien van hunne kunde in het Oostersch, witte ravens. (t) Men zie over's mans uitgebreide geleerdheid rosenm. de Th. Christ. orig. lib. pag. 51 etfeqq. dup in ; 1. 1. l.pag. 100-—229 en mosheiws noodige ophelderingen der K.. G. UI. bl. 195 en volgg. D5 III- EEÜ W.  58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh. III. EEUW betijtcld vip *fxtn ) In deeze boeken (*) , vindt men hem ijverig werkzaam, om de leer des Bijbels en die der Wijsgeerte in een fteevig verband te zetten, en haare onderlinge overeenkomst aan te toonen. Volgens zijne gedachte waare de Wijsgeerte aan het Kristendom zo eng verftrengeld, als aan de wiskunde, Hïj was in den waan, dat men den grond van alle Bijbelwaarheden in zijne zo' begunftigde wijsgeerte vinden konde. Men zoude hem dus in onzen tyd onder de Kristlijke Naturalisten geteld hebben, die niets willen gelooven en aanneemen, hoeduidlijk het anders ook in de heilige Schrift geopenbaard is, dan het gene de reden doorzien en begrijpen kan. Hij had dit werk in 't bezondere gefchreeven ten gebruike van geleerden, (f) welken hy als 't waare den weg wijst, hoe de leer van den Godsdienst en die der Wijsgeerte (*)•• De Griekfche Tekst van dezelven is reeds lang te zoek geraakt: Hij waare er nog in de negende eeuw, zo als blijkt uit de Mijriobiblon of Bibliotheca van photius : cod. VIII. Dan wij hebben er eene Latijrifche Vèrfaaiirig van, welke RüFFiNUs denklijk ongeveer het begin der vijfde eeuw vervaardigd heeft. { ) Zin rosenm. de Ch. Th. orig. lib. pag. 53. en ïijn Ccfchiedk. Verh: over den Trapsw: Voortg. der öpenb: bi. 305 ; uit welke beide plaatzen men duidrp: zien kan, dat hij over den Godsdienst fprak anders bij geleerden, eilanders bij het Volk. Hij had'ecneu tweevoudigcn Godsdienst, den eenen ; ' voor  der Systematifche Godgeleerdheid. 59 verëenigd kunnen worden. En eeneoverdreeven liefde voor zijne Platonifche Filofoofij deed hem alle Godsdienstleeringen verbinden met, en bewijzen uit zijne Wijsgeerige grondftellingen , welke leeringen hij in zeker verband, hoewel niet in de netfte orde, voordroeg. Hij is het dierhalve , die de groote kloof tusfchen de Theologifche voordragt en de eenvoudige Godsdienstleer eigenlijk het eerst verwijd heeft. (*) Zijn werk kan dus befchouwd .worden wel niet als een volledig Syftema, maar als eene ruuwe grondfchets eener Syfteniatifche Godgeleerdheid. Origenes echter fchreei nog al zeer gemaatigd en omzichtig: doch zijne Leerlingen en anderen zijner volgeren misbruikten zijn voorbeeld; (leunende op het gezag van hunnen meester verknoeiden deezen te jammerlijk het werk, en gunden den flappen teugel aan hunne wijsgeerige verbeelding. Van dit verregaand vrij verklaaren der heilige fchriften en der geloofswaarheden volgens den leiddraad der Platonifche Wijsgeerte , 't welk voor de wijsgeerigen gefchikt , en den anderer voor den gemeenen man. Even zo behandelt hi; den Godsdienst ook tweezins, nu eens naar de bevatting van cenvoudigen, dan eensnaar de grondbeginfelen der Filofoofije. Verg. mosheims noodi ge ophelderingen der K. G. III. £^239. (*) Verg. L. T. Spittler 't a. b. S. 67. heinrich. a. b. S. 75—811. Doederlein.1. 1. I. pag 221. en wai-Ch. a'angepr. b. ?. 44- II. eeuw.  III. eeuw. ] ] i ] < l i ; h ei 60 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis welk gepaard ging met een vermeetel bijvoegen van geheel nieuwe leerftellingen, die nergens in den Bijbel geleerd werden , ontleende de Filofoofifche of Schoolfche Godgeleerdheid, gelijk men ze noemt, haaren ooriprong; en deeze nam vervolgens allerlei gedaanten aan, naar de verfchillende geaartheid, geestneiging en geleerdheid der genen, die ze omhelsden (*). - Dit evenwel moeten wij hier bij aanmerken, dat men toen nog een' geruimen :ijd de Wijsgeerige Godsdienstleer van» iet algemeene Volksgeloof zeer onderscheidde: 't gene men den geleerden ter ïadenking en beoordeeling voorftelde, vaare heel iets anders, dan 't gene men iet volk in de gewoone vergaderingen voordroeg: 't eerfte waare een wijsgeerig Cristendom, en het tweede waare zuirer Evangeliewaarheid; het eene noemle men vans, eene wiskunftige betooging Jer kristlijke Leer, en het andere heette nen a-'s-'s eene beknopte geloofskennis aer eihvaarheden (f).— Hierin trad men lang p het voetfpoor van origenes. XX. " Wij kunnen niet wel met ftilzwijgen ier voorbijgaan de in deeze eeuw ge- ree- (*) Zie mosheIms K. G. I. bl. 374. (f) Zie Rosenm. de Theol. C/irist. orlg. pag. 4.2 67 conf. doederlejn 1. 1. P. I. pag. 219 et 220.  der Systematifche Godgeleerdheid. 61 reezen opkomst der zogenoemde Myftieke Godgeleerdheid, die van eenen geheel anderen ftempel waare, dan die van origenes en zijne aanhangers. Haare {lichter is niet bekend: denklijk waren het zwartgallige en zwaarmoedige Geestlijken, die met zekere leerftellingen der wijsgeerte van plato in groote bevooroordeeling ingenomen waaren ,en dezelven op eene verregaande wijze misbruikten. —— De eerfte aanleiding tot dezelve toch nebbe men, volgens de juiste gedachte van den Heere mosheim, (*) te zoeken, in die bekende leerftelling der Platonisten, ook door orig en es en zijne Leerlingen aangenomen, dat het redenlijk zielvermoogen van den mensch een uitvloeifel van God waare, en in zich bevatte de beginfels en gronden van alle waarheid, zo menschlijke, als Godlijke. De voorftanders der mystieke Godgeleerdheid waaren begunftigers van een lijdlijk Kristendom, en beweerden uit dien hoofde, dat alle poogingen , om zich' door afgetrokken voorftellen en diepzinnige befpiegelingen onderfcheiden denkbeelden van de waarheid te vormen, overbodig niet alleen, maar zelfs nadeelig waaren. Zij waaren inden waan, dat Jlille, afgetrokkenheid, rust en eenzaamheid, verzeld van ligchaamsfolteringen,de eenigfte middels waaren, om de 1 inwendige waarheid te doen werken, en den mensch (*) K. G. I. M, 375. HL eeuw.  III. EEUW. 62 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis mensch door den Godsdienst te verlichten en te verbeteren. Zulk eene denkwijze bragt veelen aan een jammerlijk dweepen, en dreef hen in holen en wildernisfen, daar zij hun ligchaam op de pijnbank van honger en dorst lieten afmartelen, en een erbarmlijk leevenwechzuchten. — Zulk eene denkwijze was allerfchadelijkst voor het Kristendom; door dezelve immers werd er onder denfchijn van Godsvrucht barbaarschheid en dwaasheid ingevoerd, daar in tegendeel de Godsdienst van jesus anders zogefchikt was, om het menschdom door befehaafdheid en wijsheid te veradelen: door dezelve werden de ongerijmfte gevoelens van het Platonismus met het Kristendom vermengd, en voor Apostolifcheuitfpraaken uitgevent; door dezelve werd eene wijde deur geopend voor eene volilrekte zedeloosheid; de ziel toch had geene uiterlijke drangfpooren tot deugd en braafheid; alles waare harsfenfchïmmige inbeelding; en deeze waare eene volle bronwel van zelfbedriegerije, huigchelwerk, en ja ook van ongodsdienftigheid. Wanneer toch de waarheid geene ftevige grondfterkten heeft, zakt men veelal af zo wel tot ongeloof als bijgeloof. (*) XXI. (*) Hier. vindt men 'teerst dat flag van Kristen menfclien, weikei uitfpoorige dweeperij door die eeuwen heen aan. den waaren Godsdienst geen ninder nadeel toegebragt heeftdan de wyshcid ier Schoolgeleerden.  der Systematifche Godgeleerdheid. 63 XXI. Intusfchen kon toch deeze voor de menschlijke natuur zo fchandelijke Geestdrijverij geen' vasten voet krijgen tegen de leermethode van origenes, Mannen, die Hechts eenige achting voor de geleerdheid hadden, waaren er volftrekt afkeerig van: zij vond alleen bijval by menfehen, die van een dweepachtig geitel waaren, en in 'tbezondere bij de Griekfche Munniken. Daarentegen werd de wijsgeerige leerwijze, waartoe origenes den grond geleid had, nietalleen van zijne leerlingen, maar ook van anderen goedgekeurd, en vooral in de vierde eeuw, gelijk wij nu zien zullen, op hoogen prijs gefield. XXII. Origenes had dan nu in de derde eeuw door zijne vier boeken «/>i*'f>%«» reeds den weg geweezen, hoe de Geloofswaarheden op eene geleerde en Systematifche wijze behandeld konden worden. En zo brak het bederf der leer niet alleen in de bezondere Schooien , maar ook in de openbaare kerken door. Het fchuiin der Schoolfche Wijsgeerte, 't welk reeds in de tweede en derde eeuw onder de Geleerdheid allengs opgekookt was, vermeerderin de vierde eeuw niet wenig, ten groot nadeel van al het Kristenvolk. De leer van kristüs werd ftaêgmeerbezwachteld met wijsgeerige en rederikunfligebij- voeg- IV. eeuw.  04 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis IV. eeuw. voegfels, die haar geheel wanvormden; Zij werd niet zelden verklaard en verdeedigd op eene wijze, die de grootfte onkunde en de droevigfte verwarring van denkbeelden aan den dag leide. Zedert de tijden van kon st antyn,s door de vleijzucht den grooten genoemd, werd een aantal van ijdele verdichtfelen, die men uit het Plaionismus bij elkandere geraapt, en naar den bedorven fmaak des volks opgewarmd had, door de kristenleeraars, in gemoedlijken ernst, voor goed zielenvoedfel aangenomen, en in de kerken aan de breede gemeente aangepreezen. Hier uit ontftond vlugs eene fchroomlijke meenigte van onfchriltmaatige bijleeringen en de fchoone Godsdienst van onzen besten Zaligmaaker werd van lieverlede een belagchelijk optooifel van wanfchiklijke beuzelachtigheden. (*) XXIIL In deeze nevelachtige tijden had men desniettemin nog geheel geen Syftema der . Godgeleerdheid. Zommigen hebben de Onderwijzende leerredenen van cyrillus van Jeruzalem wel willen houden als eene Syitematifche voordragt der leer: dan deezen waaren niet voor geleerden , maar alleen voor eenvoudigen. ({}. Men (*) Verg. mosh, K. G. II.' bl. 72. (f)doederl. IA, Lp. 22I.eilWALCH'ta.b.S.4C.  der Systematifche Godgeleerdheids 65 Men heeft ook laktantius , die zeven boeken onder den tijtel van de Inftitutionibus, over de onderwijzing uitgegeeven heeft, onder de Schrijvers van Godgeleerde zamenftellen willen rekenen; maar zonder grond: de arbeid deezes Kerkvaders diende meer, om de dwaalingeh der afgoderij te wederleggen, dan om de waarheden des ■ Evangelies te ontvouden (*) Tot deeze Eeuw zoude men ook moeten brengen de Geloofsbelijdenis van athanasius, Bisfchop van ALEXANDRlë^ welke wij achter Onze Bijbels vinderi, indien de oude gedachte omtrent dezelve egt waare, doch er wordt van veelen aan getwijfeld , of dezelve wel van dien Kerkopziener, en niet van laater tijden is;(f) en zommigen zelfs Hellen met zekerheid, dat zij de vrücht van het eene of andere verhit en minkundig brein uit de duistere middeneeuwen zij , en eerst ia de tiende eeuw bij de Westerfche Kerkleeraars bekend wierd, gelijk zij daarom ook nooit bij de Oosterfchen zoude zijn aangenomen. (§) Krysostomus, de ' (*) v. doederl. 1. f. ï. p. 220 et 222. (t) mosïi. K. G II. bl. 8o. CS) Vadert. Bibl. II. bl. 387' Mengel ft. 'i Is heel waatfchijnlijk en ja fchier buiten alle tegenfpraak, dat deeze Athanafiaanfche Geloofsbelijdenis opgefteld is na den tijd van de Kerkvergadering te kalcedon, die in de vijfde eeuw gehouden is, naardien toch de Schrijver derzely'e ïich uiÉdruklijk aankant tegen de Nestoriaanfch'e E *rr IV. £EUW  66 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ff, EEUW. en Eutychicanfche dwaalingen. Er fchiet dier"halve geen twijfel over , dat deeze geloofsleuze Biet van athanasius den Alexandrijnfchcn Bisfchop, die in de vierde eeuw leefde , gefchrceven zij.— Maarvsn wien is zij dan? Hierover zijn de Schrijvers van vroeger en laater tijden niet eens. De Geleerde van Hemert in zijne Prijsverhandeling over het recht op, en de verpligttng tot etmen oordeel in den Godsdienst. (ZfcTMjLERsGwfc. Gen. XI. hl- 168.) fctarijft in den voorbijgang, zonder er verder redenen van te geeveu, waarvoor het trouwens ook daar de (lede niet was, «wfx- fchijnlijk is deeze Geloofsbelijdenis opgefteld üdoor zekeren VigiliÜs van tapsus." En deeze gedachte komt mij heel niet onaanneemhik voor 't Is toch van veelen aangemerkt, dat deeze vi'gilius Bisfchop van tasape in het oude jsyzacene , die in het midden van de zesde Eeuw gebloeid heeft, (volgens anderen tegen \ ende van de vijfde eeuw,) meenig iets onder den naam van athanasius den alexakdricr tegen de ariaauen gefchreeven heeft. Tegen, deezen he^ft hij cp diens naam in 'tbezondere uitgegeeven II Boeken over de leer der Drieeenheid. Daar hij dus zijne hand voor die v»n athanasius uitventte, boe geloofwaardig wordt het dan niet, dat ook de bekende zo geheeten geloofsbelijdenis van deeze* Alexandrifchen Kerkyoogds door hem tefchnft gebrrgt en onder deszelfs naam wereldkundig gemaakt Zij? Conf. ell. dupin; 1. 1. T, n.pag. jvet io, «otmanni L. U. art. vigu.: et olearii Ab. Pat. e.od. art. de beidé gregoriussen , hilarius, en anderen, hebben in hunne fchriften verfcheiden leerftukken van den Kristlijken Godsdienst voorgedraagen , en op eene geleerde wijze behandeld, maar geen van hun heeft evenwel de-  der Systematifche Godgeleerdheid. — Zo bragt ieder nieuwe leertwist, en ieder nieuw kerkbeflujt nieuwe plegtfpraaken, nieuwe kunstwoorden, nieuwe fpitsvindigheden ter baan. Dit waare zeker op zichzelven wel nuttig en noodzaakhjk, ter weering der opgekomen dwaalftellingen; hadde men er naderhand maar geen misbruik van gemaakt! — De Kerkvergadering te nice in biTHYNië, ten jaare 325 inzonderheid over het Arianhmus gehouden, althands door konstantijn den Grooten zamengeroepen, om het gefchil met arius , wiens leer in deszelfs rijk zo veel voet had gekreegen, ten einde te brengen, mooge men hier vooral E z aan,' IV. :euw»  IV. I> E u VVc 63 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis aanmerken als den grond wortel van Syö tematifche termen, en ichoolfche onderfcbeidingen. Zonder zich voor of tegen de Jnaanen te verklaaren, 't gene trouwens ook hier niet te pas komt , moete men toch als eene waarheid erkennen, dat men hier de eerfte openbaare en algemeene volkomen afwijking van het eenvoudig, Godlijk getuigenis tot de bepaalingen van menfehen aantreft, en hier een voorbeeld aan de volgende gedachten gegeven wierd, om eigendnnklijke fchriftuhleggingendoor eigendunklijke kerkbefluiten vasttellellen, en de geweetensvrijheid der menfehen, die de voorrechten van kristüs heilrijk genieten wilden, door hen . te dwingen tot het bezweeren van geloofsleuzen, hoe meest fchriftmaatig anders ook, aan den band te leggen. XXIV. Onder alle Kerkvaders der vierde en vijfde eeuw heeft de beroemde augustinus, Bisfchop van hippo inafiiika, het meest gearbeid aan eene geleerde voordragt der Godsdienst waarheden. (*) Deeze eerwaardige kerkvoogd heeft vervorderd 'tgene origenes begonnen had: en men zoude hem als den eerften aan- leg- (f) Zesëndertig ja'nren heeft deeze Man de Bisfchoplijke warrdigheid bekleed. Hijftierf te hippo, terwijl he:zelve bolegerd was van de wandaalen3 zes en zeventig jaaren oud zijnde in 'tjaar 430,  der Systematifche Godgeleerdheid, óï) legger der Systematifche leerwijze in de Westerfche Kerk kunnen aanmerken. Wij : hebben van hem verfcheiden fchriften, welken allen, met bijvoegfJs van joh.cleri. cus,te Antwerpen uitjegeeven zijn. On" der anderen hebben we van Hjüi vier boe" ken de doctrina Christiana {over de Kristlijke leer.) In dit werk viiüt men de eerfte grondlii-pën van een geregeld Systema. Augustijn had de gewoonte, om vooraf zekere begïnfelgronden, uit het Piatonismus ontleend, te leggen; hier uit trok hij ontelbaare gevolgen, en zocht zo de hoofdftellüjgen zijner leer in een vastgeftevigd verband te- zetten. Over de meeste waarheden heeft hij meer gefilofoofeerd, dan immer eenig leeraar voor hem. Hij was ook de uit¬ vinder van nieuwe woorden en ongehoorde Schooltermen. Van hem hebben wij bij voorb. de woorden Genade (gratia') in de betekenisfe van eene Godlijke werking, en Erfzonde .(Peccatum Onginale.) Van hem hebben wij de onderfcheidingen van de beginnende, voorbereidende} werkende, medewerkende,, en helpende genade geleerd. Hij ook heeft het eerst gefchreeven over de volfi'rekte voorverördening, over de bezondere genade, en over de onwëerftaanbaare genade. — Zedert de tijden van augustinus werd de leertrant van jesus , van zijne Apostelen, en van de eerfte Kerkleeraars geheel uitdekristlijke Kerk verdrongen, terwijl eene kunstmaatige voordragt der Evangeliewaarheden E 3 in VI. ÏE uw.  7o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis IV. EEUW. (*) Dubito , rsuiy merite fiio , inquit doeder■i-EïNius 1- 1. I. pag. 220, et nos dubitumus. (f) Videdoederl, 1.1. Lp. £22. en walcii aang. b. S. 44. ctmf- buddeus 1 1. p. 316. (§> Erasmus noemt hem incomparabilem Ecclefiie doBorem,eenen onvergelijhlijkenKerkleerdar. Vide hofmanni L. U. art. al'G. Zijn grootite Vijand, peLAGius,heeft hem willen heeten een' Godsvruchtig, braaf ai lofwaardig man. Vide jaclokski Inft. H. C, l. pag, 141. (**) De Civitate Dei XV. IJ. in de fchoolen der geleerden een ruim en wijd veld inwon. Men mooge dus met recht zeggen, dat augustinus in de Westerfcht Kerk de eerfte wenken gegeeven heeft, om op een gekunfteld en fraai in- dkaêr geweeven Syftema der geloofsleer bedacht te worden. En van hier is het, dat hij ook in de volgende tijden het orakel der zogenoemde Scholastieken geworden is. (*) Men ziet evenwel nergens onder zijne fchriften een werklijk Systema der geloofswaarheden, maar flechts den aanleg, de grondtekening en de bouwiïof tot hei zelve, (t) Augustinus was zeker een groot Genie, in welken zich fchoone begaafdheden en uitfteekende hoedaanigheden verëenigden; (§) jammer waare het, dat hij geen taalgeleerde was, want hij verftond, volgens zijne eigen betuiging, noch Grieksch, noch Hebreeuwsch; (**) dat hij meer verbeeldingskracht had, dan juistheid van oordeel, en in zijn fchrij- ven  der Systematifche Godgeleerdheid. 71 ven dikwerf zo onbedaard en onberaaden te werk ging ,• dat hij te zeer ingenomen 3 waare met de Platonifche Wijsgeerte, en te veel op onwisfe onderftellingen bouwde. Hij was in zekere opzicht 't gene cicero van zichzelven betuigt , magnus quidam opinator. {een groot vriend van onbeweezen waarheden als zekere ftellingen aantcneemen.j (*) XXV. In de vijfde eeuw treft men ook nergens eenig blijk aan, dat iemand het ondernomen hebbe, een volkomen zamenftel der Godgeleerdheid te vervaardigen. De zes Boeken der Onderwijzing, waarvan men eenen niceas voor Schrijver houdt, (f) kunnen toch ook den naam van (*) Cicero Acad. Qiiast. Lib. IV. pag. mt- fa AuGiisTimis was éép. van dievoor- naame mannen, welken van deezen te hoog gepreezen, en van genen te laag gelaakt worden, en van welken men zeggen moet. , qu'ils n'ent merité. Ni eet exces d'konneur, ni eette indignité. Lees verder over augustinus en zijne leerwijze, heinrich a.b. S. 94—107. dupin 1. 1. T. III, pag. 290—497 daar men eene zeer uitgewijcie beoordeeling van zijne fchriften vindt, hofmanniL. U, et olear 11 Ab.Pat. art. auc. (\\ Vide gennadii massiuensis Catalogum Script. Ecclefiasticorum.Cap. XXII. Edit. faericsi. p. 20, E 4 V. iEUW-.  V. Eeuw. £.*.) Verg. mo?:ï. K. G. II. bl. 224 en 125, fz Beknopte Letterkundige Gefchiedenis van een volledig Syftema niet draa- gen. (*) De waarheden van den Godsdienst werden in de fchriften der Geleerden deezes tijds doorgaans gezift, gefcheiden, en voorts weder vermengd, vermangeld en veranderd, tot zo lang eene drooge fpitsvindigheid haar onkenbaar maakte, en haare oorfpronglijke helderheid geheel benevelde en verdonkerde. — Zo behandelde men de leer des Evangelies in die dagen; en hoe veel nadeels dit vervolgens brouwde voor de Sijstematifche leerwijze, zal voortaan uit ons gefchrift blijken. DER-  jer Systematifche Godgeleerdheid. 73 DERDE AFDEELING. HET TIJDPERK VAN JUNILIUS EN ISIDORUS UIT DE ZESDE EEUW TOT AAN DE SCHOLASTIEKEN IN DE TWAALFDE EEUW. XXVI. T ot dus verre hebben wij uit de Gefchiedenisfe kunnen zien, hoe zeer de fchoone Godsdienst van den Heere jesus gewanvormd en verleelijkt waare geworden door de nuttelooze omhangfels. en fchadelijke optooifels der Platonifche Wijsgeerte. Dan in de zesde eeuw kreeg het Platonismus door een Bevelfchrift van den Keizer justinianus, waarin hij het onderwijzen dier Filofoofije te athene verbood, eene geweldige wonde, zo dat het aan het kwijnen raakte, en ten laatften na meer geduchte flagen van elders bekomen te hebben, het hoofd neêr leide , en den doodfnik gaf. De WijsgeerE 5 te VI. EEUW.  VI. KEU w. 74 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis te van aristoteles, die lang in het donkere geichuild had, kwam nu voor den dag, en won in de Griekfche kerk alle achting; gelijk ook bij de Latijnen, zo dra LoëTHtus, geheimraad van den Ostrogothifchen Koning theodorik, eene overzetting en uitlegging van verfcheiden boeken diens Wijsgeers vervaardigd hadde. Zo volgde deeze Aristotelifche Filofoofij die van plato op. En zij werd van ongemeen grooten dienst in het beftrijden der Ariaanfche, Neftoriaanfche, Eutijchiaanfche en Pelagiaanjche dwaalingen, wijl niet weinigen der tegenftanders er op gevallen waaren, om haar in den arm te neemen, en haar tegen de voorftaauers der Efezifche en Kalcedomfche Kerkvergaderingen ten hunnen bijftand in het harnas aantevoeren. De vrienden der waarheid konden dus niet beter doen, dan de helpende magt der weêrpartij te verzwakken en te ontzenuwen: en hier toe waare het noodig, dat zij haare fterke en zwakke zijden leerden kennen, en haar wijders met haare eigen wapenen te onderbragten. (*) XXVII. Jammerlijk begon het in deeze eeuw gefield te worden met d-e leer van het Évangelie: haare oorfpronglijke eenvou- dig- (*) Zie spittler: Grttndrisf der Christ{: Kiichengef: S. 141.  der Systematifche Godgeleerdheid. 75 digheid waare geheel verdweenen; haare zuiverheid waare ganfch bezoedeld met allerlei vlekken van bijgeloof en menfchenvinding: de voornaamfté leerftukken van den Godsdienst werden beneveld en verdonkerd door een' drom van ziftende onderlcheidingen en door een' damp van hars- fenfehimmige Wijsbegeerte. Niet. alleen de volksgodsdienst, maar ook de geleerde voordragt van de waarheden des kristendoms, ja al de geleerdheid geraakte in een' diepen afgang. Men dacht alleen op kunstwoorden, op uitpluizingen, op drogredenen, en fpitsvindigheden ,om den wederpartijen dapper in het hair te zitten,en hen ruiterlijk"aftemauken. En hierdoor leed niet alleen het volksönderricht, maar ook de ftudie der Geleerden onbegrijplijk veel fchade (*) 't Grootste gedeelte der Godsdienstleeraars werd van de hoofdzaak afgetrokken, en was diep onkundig, dikwerf niets meer weetende van het gene, waarvoor zij eigenlijk te fcheep kwamen, dan het domme volk, dat onderwijs uit hunnen mond verwachtte. De taalftudie lag ter neder, Filologifche en uitlegkundige kennis waare geheel uit de mode; waartoe het voorbeeld van augustinus zeker niet veel goed gedaan had, alfchoon ook deeze kerk (*) De hoofdfom van den Volksgodsdienst rustte nu geheel en al op Theologifche fpitsvindigheden en fcherpzinnige twistvraagen'. ZicSi'rnclEft 't a. b. S. 141. vr, eeuw*  76 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis VI. EEUW. kerkvader zijner tijdgenooten en den nakomelingfchap fterk afgeraaden hadde, hetzelve te volgen. (*) De Geestlijken namen maar de eene of andere Helling uit hun filofoofsch Syftema, en wrongen haar in den Bijbel in; en daar men deezen zonder lpraakkunde en zonder gezond oordeel met een dweepend brein las, vond men er ontelbaare ongerijmdheden in, waaraan de wijze jesus en zijne verflandige Apostelen nimmer denken konden; en dit alles bezwachtelde men in bijgeloovige omwindfels en kerkplegtige bijvoegfels. De Geestelijken wa ren traag en lui, dachten heel niet meer oorfpronglijk, en behielpen zich met leerftellingen,uitde fchriften der ouder Kerkvaderen, en uit de beiluitboeken der Kerkvergaderingen getrokken. En aan zulk eene flaaffche domheid gaven ongemeen veel voedfel de Munniken, die geheel geene kunde hadden, en zich met de Godsdienst* ftudie volftrekt niet bemoeiden. XXVIII. In deeze Eeuw moete men dan te vergeefs zoeken na eene naauwkeurige, zuivere en natuurlijke uitlegging der kristlifke leer. Ook verwachte men geheel niet van haar een wel geregeld zamenftel der waarheden. Door de menig- vou- (*) Vide august- in librii de doftrina Chris* tiatta II. 11. III. 1»  der Systematifche Godgeleerdheid. 77 voudige verfchillen, welken men over de verklaaring van bezondere leerpunten leevendig hield, of weder op nieuw begon, hadde men anders wel aan een gefchakeld en geordend Syftema moeten denken; maar men draaide eeuwig op het zelfde punt om en om, waarop men éénmaal neergezet waare, zonder de aangrenzende leerilukken aanteroeren; terwyl door die geweldige draijing eene fcheemering ontftond, die het oog verhinderde, om het geheele verband van waarheden 'in aanfchouw te neemen. (*) Doch wij treffen er evenwel in deeze eeuw eenigen aan, die fterk gearbeid hebben aan de Systematifche leerwijze, en hierin verder gevorderd zijn, dan hunne voorgangers. Onder deezen moet de eerfte ranggegeeven worden aan junilius , den Afrikaanfchen Bisfchop, die twee boeken gefchreeven heeft over de onderfcheiden deelender GodUjke Wet (door deGodlijkeWetvzxQimx. hij naar het hebreeuwfche fpraakgebruik de heilige fchrift.) (f) Dit werk nog voorhanden en te dazel gedrukt, bevat voornaamlijk eene inleiding in de gewijde boeken van het O. en N. T. doch het behelst ook een ontwerp van een Godgeleerd Syftema, waarin hij alles, wat tot het weezen van den geopenbaarden Godsdienst behoort, uit drie verfcheiden oog- (*) Zie spiTTLER 'ta. b. S. 159 £D Vidfi hofmakni L. U. art. junilius. VI. eeuw*  78 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis VI. EEUW. oogpunten befchouwt, en het zelve in drie voornaame afdeelingen behandelt. De eerfte betreft God, zijn weezen, zijne eigenfchappen en zijne werken. De tweede gaat over de gefteldtenis van deeze wereld; en de derde over den ftaat van het toekomftige leeven. Men vindt wel in dit werk geene keurigheid en juiste oordeelkunde; . doch in veele opzichten dacht deeze Kerkleeraar toch gansch niet flaafsch, maar zeer oorfpronglijk en vrij; en meenig iets,dat in onze dagen voor nieuw uitgevent wordt, inzonderheid ten aanzien van verfcheiden Bijbelboeken, is reeds door hem voorgedraagen. ■ Doch junilius moest eigenlijk in dit vak alleen werken: Hij kreeg geene medehelpers, zijn ontwerp waare niet uitvoerlijk genoeg; het waare te origineel', het vorderde te veel nadenken. Van den arbeid deezes Afri- kaanfchen Bisfchops hebben evenwel in laater tijden gebruik gemaakt de zogenoemde Scholastieken of Schoolfche Godgeleerden. (*) XXIX. Tegen het einde van deeze eeuw zijn 'er ook nog anderen treweest, die de Syftematifche leerwijze bevoderd hebben, fchoon op eene min oorfprorglijke en {*) Zie HEiNKJCH a. b. S. 110-113.  ier Systematifche Godgeleerdheid. 79 en meer flaaffche wijze. En deezen moogen we in den tweeden rang plaatzen. Zij deeden niets anders, dan de gedachten en verklaaringen, bij de oude Kerkvaders aangenomen, en in de befluiten der Kerkvergaderingen vastgefteld, welken zij op hunne manier uit de H. Schrift bekrachtigden, te hoop te brengen. Op deeze wijze ging onder de Latijnen isidorus van seville, Bisfchop in spanje, te werk in zijne Sententiarum Libti 111. Want dit Gtfchrift behelst niets anders, dan c'o^matifche en moreele leerftukken, getrokken en grootendeels bij eikanderen verzameld uit de werken van augustinus en gregorius den Grooten, in eenen zekeren, fchoon weinig geordenden Systematifchen zamenhang voorgedraagen.— Zulk eene fpreukenverzameling waare toen gemaklijk te vervaardigen, naardien toch bij de gereezen verichillen de bezondere geloofspunten naauwkeuriger en juister behandeld waaren, dan voorheen. > De inhoud van het eerfte boek is Dogmatisch; isidorus ftelt de leerftukken van den Kristlijken Godsdienst in drie en dertig hoofddeelen voor. Het tweede en derde boek is moreel; en in hetzelve vindt men eene zedekundige aanfpooring tot daadzaaklijken Godsdienst. (*) Van (*) Zie cramers Fortzetzung des bossuet Th. V. h. II. S. 538. ff. ea hsinrich 'ta. 1». S. 113—115, VI EEUW»  VII. jee uw. 80 Beknopte Letterkundige Gefchiedeni» Van even diergelijken inhoud zijn ook onder de Grieken de loei communes Theologici van den Bisfchop leontinus van eijPRus; welken in twee hoofdftukken afgedeeld zijn. Boven het eerfte hoofddeel fchrijft hij den tijtel: ™» 3-««>, en boven het tweede: Tm tt^wtw. (*) Deeze loei comfn. Th. op gemeene plaatzen der Godgeleerdheid zijn insgelijks verzamelde Hukken uit de Schriften der ouden, in eene Hechte Systematifche orde bij elkaêr gebragt (f). — Wij heb* ben van deeze beide Schryvers, isiuoor en t.eontius , oorfpronglijk die zoort van Godgeleerdheid, welke de Latijnen naderhand Theologia Pofitiva , flellige Godgeleerdheid noemden, en welke met geene Filofoofne opzetlijk verbonden, maar eeniglijkuit den Bijbel en uit defchriften der Kerkvaders ontleend is. Deeze beiden kunnen dus in zekere opzicht gehouden worden als de eerfte Syftemafchrijvers, hoe regelloos dan ook de orde, die zij volgen, en hoe weinig de waarde,- die men in hunne werken vindt, weezen mooge. XXX. In de zevende Eeuw fteeg de domheid en onkunde ten hoogften top: de wee- (*) Vide cave Hift. Litt. Ecclef. T. II. p. 192. (f) Zie mosheim K. G. II. bl. 343. heinr1ch 'c a. b. S. 115 en doe.der.lein. 1. 1. I. pag 222-  der Systematifche Godgeleerdheid. 8r weetenfchappen lagen te zieltoogen: jammerlijk onweetend en ondeugend waaren de Geestlijken; en de Godsdienst moest zwoegen onder eene vervaarlijke dragtvan bijgeloovige vonden, zo dat hij het hoofd niet konde opbeuren, om zijne aangebooren fchoonheid aan eene bédroogen en bedorven wereld te vertoonen. Daar de Wijsgeerte en Godgeleerdheid in Zulken beweenenswaardig verval waaren, en onder de Latijnen en onder de Grieken, waaren ook deeze beiden er niet op bedacht, om de leerftellin gen van het Kristendom tot een geregeld en volledig zamenftel te brengen. Antiochüs , een Munnik in Palestina, ftelde wel een kort begrip op van de Kristlijke leer, onder den naam van Pandekt der Heilige Schrift, beftaar.de uit honderd en dertig leerredenen. Dan de grillen van eene bijgeloovige domheid, die er in voorkomen, gelijk het herhaald betreuren van het verlies des heiligen Kruishouts, door de perzen wechgenomen, maaken hetzelve tot een zoutloos opftel, en alle achting onwaardig. (*) De Sententia (Litri V), of de Spreuken van tajo, Bisfchop van Saragosfa, zijn een dor, ongeordend en onfmaaklijk ftelfel van erbarmelijk zamengeflansde ftukken, bij elkaêr geraapt uit de Schriften van grego- riu® (*) Vide olearii Abac. Patr. art. antiochüs,- F VIL E e U W.-  VIII. eeuw. 82 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis rius en augustinus. (*) -— Het beste zamenftel der Godgeleerdheid onder de Latijnen van deeze Eeuw was, *volgen3 de opgave van mosheim , eene Verhandeling van ildefonsus over de kennisf des doops. (f). XXXI. In de volgende tijden werd de zaak van het Kristendom niet beter bevorderd. De achtfte Eeuw was vruchtbaar in de fchandelijkfte bijgeloovigheden, en in afgodifche eerbewijzen aan de beelden: terwijl het zuiver zaad des Evangelies verflikt en verfmoord werd door eene verbaazende meenigte van verdervend onkruid. De egte Godsdienst van Jesus was, behalven eenige weinige leerftellingen, in de belijdenisfe der Apostelen begreepen, geheel verbasterd entereenemaal onkenbaar, niet alleen bij den gemeenen man, maar ook bij de aanzienlijkfte en voornaamfte Leeraars. In de Westerfche Kerk waare er geen één , die zijnen Godgeleerden arbeid zo verre voortzette, dat hij een volledig, aanëengefchakeld en naauwkeurig ftelfel van de waarheden des Kristendoms poogde te vervaardigen. De Godgeleerden waa- (*) Vide j. mabillonium, Anale'êla Veteris avt. Tom. II. p. (,% et 77; en crameji, ter aang. pl. S. 548. Verg. mosheim , K. G. III. bl- 32 eiï 50. (D mosheim, K. G III. bl.  der Systematifche Godgeleerdheid. 83 tvaaren allen ftaêg ijverig werkzaam, in het bij elkiiêr vergaderen van gevoelens en getuigenisfen der Kerkleeraars uit de zes eerfte eeuwen; de fchriften dier vaders werden als onfeilbaar aangezien, en als de grenfen der waarheid, welken de reden niet overfchrijden mogt, aangemerkt. De ieren evenwel waaren er niet van te huis, om zich als flaaven aan het gezag der oude Kerkfchrijvers te laaten vastbinden. Verftandig en oordeelkundig waaren hunne poogingen, om de waarheid van den Kristlijken Godsdienst door het fchijnfel der reden en der Wijsgeerte optehelderen. — De Geleerde mosheim is van gedachte, dat de Ierfche Theologanten de eerfte Leeraars der Schoolfche Godgeleerdheid in europa geweest zijn; en dat dezelve reeds in achtfte eeuw dus al aanweezig waare. (*) XXXII. In de Oosterfche Kerk zag het er over het algemeen niet veel beter uit. Doch in dezelve treffen wij onder de weinigen welken zich wegens hunne geleerdheid en ftudie eenige verdienften verworven hebben, een' man aan, die als zamenftelfchrijver alles werkiijk tot ftand gebragt heeft, wat zijne voorgaaners begonnen hebben. Deeze is johannes van da- (*) Zie Mosh. K. G. III. bl. 155* F 2 VIII. ÏEUW.  VIII. ïeuw, (*) Zie § XXVI hier voor. De Wijsgeerte van aristoteles , die ook de peripatetifche Wijsgeerte genoemd wordt, werd nu allenthalve inde openbaare Schooien geleeraard , en op alle plaatzen met eenen gelukkigen uitflag voortgeplant. De leer van plato had bij de herhaalde veröordeelingen, over de gevoelens van origenes uitgefproken, en bij de verfchillen met de nestoriaan*en en eutyciiiaanen, al haar aanzien verlooren. Onder de Schrijvers deezer Eeuw, die den voortgang der Aristoteüfche Wijsgeerte bevorderden , muntte vooral uit joh. van damaskus. Verg. wosh. K. C. III. bl. oS. 84 beknopte LetterkundigeGefcUedenu damaskus , een der grootfte geleerden van zijnen tijd, een verftandig Theologant, en een oordeelkundig Wijsgeer van de Aristotelifche fekte, welke reeds zedert de zesde eeuw meer ingang gevonden had, dan de Platonifche, (*) een zelfdenkend Kerkleeraar,en Presbijter te Jeruzalem, naderhand Munnik in het Klooster St. sabas, niet verre van Jeruzalem, overleeden 760. Hij is het, die 'teerst geregeld, ordelijk, naauwkeurig, welzamenhangend Systema der Kristlijke Geloofsleer, niet uit de zamenweefzels van anderen, maar door eigen nadenken, gelchreeven heeft, en even daardoor de eigelijke Uitvinder van de Systematifche leermethode geworden is onder de Grieken. Dit zelfdoordacht Systema heeft hij uitgegeeven onder den tijtel van vier boeken over het regtzinnig geloof, of zo als het in 'tGrieksch is, AK^els t^W} rm ef^t. Zn  der Systematifche Godgeleerdheid. 85 *<««. (*) Wij zullen hier eene korte fchets van hetzelve opgeeven. In 't eerfte boek handelt hij over God, zijn •weezen, en eigenfchappen, ook over de drie perzoonen: wijders over de fchepping. In het tweede boek fchrijft hij over de voorzienigheid, over de voorverordening, en over den val van het eerfte ouderpaar. In het derde boek wordt de leer van de menschwording, van den per zoon, en de natuur en, van het leeven, van den dood en van de helvaart van kristüs voorgedraagen. In het vierde boek wordt de leer aangaande den Zaligmaaker voortgezet; Hij redent over zijne verrijzenis en verhemeling , vervolgens over het geloof, over den doop, over de overblyffels en beelden der heiligen, (f) over de Godlijke Wet en de zonde; over den Sabbath, over de befnijdenis. over den Antikrist, en over de opjlanding ten jongften dage. — C) M. le Quien de Uitgeevei van damaskus werken, verbeeldt zich, dat de Scholastieken van laater tijden dit Systema in vier boeken verdeeld hebben, naar het vierdeelig Spreukenboek van lombardus , en da'; dus deeze fplisfing niet eigenlijk en oorfpronglijk van joh. damaskus zeiven zoude zijn. (f) Joiiannes was een ijverig Beeldenverè'erer: Zie jablonski Injlit. Hift. Ch. I. p. 216. en venema; H. E. T. V. p i<58. De groote begaafdheden van deezen uitmuntenden man werden deerlijk bezoedeld metdegroffte vlekken eenerbijgelooyigedweeperij, de heerfchende hoofdziekte ouder zijne tijdgenooten. Zie mosh. K. G. III. hl. 141. F 3 VIII. eeuw.  vin. eeuw. 86" Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Men vindt in dit Systema, volgens de aanmerking van mosheim,^*) de twee foorten van Godgeleerdheid, welken de Latijnen de Schoo/fche en de Leerftuklijke ofde ftellige noemden; daar de Schrijver niet alleen de leerftellingen door fcherpzinnige redekavelingen uitlegt, maar die uitleggingen ook bevestigt door het gezag der oude Kerkleeraars, 't Werd van veelen gelaakt, dat hij meer op de uitfpraaken der menfchlijke reden en op deleergevoelens der ouden, dan op den Bijbel gebouwd heeft; dat hij verfcheiden dwaalïngenuit de filofoofij van arisïoteles in zijn Systema gebragt, den waaren aart van het zaaligend geloof niet gekend, en de leer der rechtvaardiging verzweegen heeft. En ook dit kan niet anders, dan met recht in hem afgekeurd worden. Doch niettemin blijft zijn werk met alle deszelfs gebreken fteeds een merkwaardig gedenkftuk der oude Godgeleerdheid: en johannes van damaskus mag met reden aangemerkt worden als de ftichter der Systematifche leermethode. Bij het genoemde werk van joh. van damaskus, over het regtzinnig geloof, moogen wij voegen zijne Parallela Sacra, of heilige vergelijkingen. Dit fchrift is een klein en onvolkomen Syftema der geloofsleer, en der zedekunde, waarin hij van God, van het menschdom, van de deugd en de ondeugd handelt, (f) (*) Mosir. K. G. III. bl. 157. (f) Vide olkarh, Ab.Patr.art. joh dam. — Vaa  der Systematifche Godgeleerdheid-, 8? xxxni. In de Oosterfche Kerk werd de Systematifche arbeid van den genoemden Schrijver op hoogen prijs gefield en in groote waarde gehouden: zo dat men denzelven met den tijd als de eenige regelmaat der Godgeleerdheid aannam. (*_) •— De Grieken vereerden meestal blindlings dit ftelfel van Godgeleerdheid: zulks duurde tot in de volgende Eeuwen voort. — Hoe jammerwaardig was het dus gefield onder de Grieken in de eerstkomende Eeuw. De ijver voor de geleerdheid enweetenfchappen verkoelde meer en meer: de zeden werden hand over hand verbasterd, en de wijze,waaröp men de waarheden van den Godsdienst voorflelde, was dor en onvoldoende, meer gefchikt, om het hoofd te vullen met nietsbeduidende fpreuken , dan het hart te warmen door gevoel van E van'jeliekracht. In de Westerfche Kerk lag de Van de fchriften deezes Mans heeft c. pelargus C3ne uitgave bezorgd te Frankfort aan den Odei in 'tjaar 1607. 4. Doch de beste uitgifte is dit van Parys 1712 in twee foliobanden, welker men aan M. Ie quien te danken heeft. Le quiec telt iri de voorrede ook andere uitgaven op ,• dar die van pelargus , welke hij niet noemt, fchijnt hen onbekend te zijn geweest. Over joh. van damasku: en zijne leerwijze zie men heinrich 't a. b. S 117—124. cn DOEDi 1. 1. pag. 222 en 223. CO Zie mosheim K. G. III. bl. 157. F 4 IX. EE UW.  88 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis IX. EEUW, de ftaat van het Kristendom ook deerlijk vervallen. Hoe ellendig het met denzelven gefchaapen was , toen ka rel de groote , die anders onbegrijplijk veel te werk gefield had, om dat gedeelte van europa, 'twelk aan de Frankifehe kroon hing, van onkunde en barbaarsheid te yerlosfen, in het jaar 8i4geftorvenwas, is uit de gefchiedenis van die tijden bekend. Zo dra deeze waarlijk groote kar,el, die den eerften rang Qnder de geleerden van zijne eeuw verdient, en zijne verftandige kunstvrienden door den dood verhinderd werden, om aan de wigtige belangen van kennisf en Godsvrucht dienstbaar te weezen, brak de ruuwheid en onweetendheid der nijdige Geestlijken weder alles af, wat de Koninglijke geleerdheid met zulken onvermoeiden arbeid gebouwd hadde. Op een aangenaam fchemerlicht, dat een blijden morgen van verhelderende weetenfehappen en verkwikkende Godzaligheid fcheen aantekondigen, volgde weder een duistere nacht van domme onkunde en plompe woestheid. Men verloor alle aandrift en lust, om met een gezond oordeel over Godgeleerde onderwerpen te denken: men verflaafde zich aan het gezag van augustinus, en men liep hem gerust en re yreede in alle zijne gangen" na. De ïerfche Godgeleerden evenwel durfden het waagen, om de verheven leerftukken van het Kristendom bij het licht der II. Schrift, en tevens bij het licht der reden  'der Systematifche Godgeleerdheid. 89 .denen der wijsgeerte, van nabij tebefchouwen; alfchoon zulk eene prijswaardige: onderneeming hen ten doel Itelde aan de boosaartigfte woede van eene zo bijgeloo- vige en verdonkerde eeuw. Een Ier- lander johannes erigena , die zijne tijdgenooten in ieder tak van geleerdheid overtrof, (hij verftond zelfs Grieksch, Hebreeuwsch en Arabisch,) onder anderen, brak de zwaare ketens van het oud vaderlijk gezag aan twee, en begon met eene oorfpronglijke vrijheid te denken en te fchrijven over den Godsdienst. Zijn werk de divifione natura. Libri. V, 't welk een foort van Theologifch Systema is, maar geheel naar den fmaak der nieuwe platonifche wijsgeeren, geeft duidlijke bewijzen, dat hij geenflaaffche navolger,maar een zelfdenker geweest is, die het onderftaan durfde, nieuwe gevoelens voor te draagen in tijden, waarin men zo ftijfaan het oude hing. Zijne handelwijze werd daarom met fchrik van alle volken aanfchouwd, terwijl zijn arbeid fmaadlijk verworpen wierd. - Hij haalde zich ook den haat der Munniken dermaate op den hals, dat hij op aanhitzen van dezelven door zijne eigen leerlingen, op eene bezondere, en wreede wijze, in 'tjaar 884 van het leeven beroofd wierd. In dee¬ ze (*) Vid. oleaiui Abctc, Pat, art joh. erigena. IX. ï ?., u w.  50 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis X. EEUW. ze eeuw verfpreidde zich ook het ver» derflijk vuur der Mystikerije en Geestdrijverij heinde en verre doorde Westerfche landfchappen heen. (*) XXXIV. Stikdonker was het insgelijks ten aanzien der Geleerdheid en Godsdienstkunde in de tiende eeuw: geen ftraaltjen van licht brak er door; geen ééne heldere ftervan taamlijke grootte bijkans flikkerde aan den Kerkhemel: zo dat men zeggen moest: het is in 't holst van den nacht, 't Bleef zo wel in het Oosten als in het Westen bij het oude: daar volgde men nog joPannes van damaskus , en hier augustus us en gregoriüs den Grooten. Noch de Griekfche Kerk noch de Latijnfche levert ons eenigen fchrijver op, die er zich toezette, om op eene geregelde wijze de leerftellingen van het Kristendom te verklaaren. Er leefden in deeze eeuw nog wel eenige zeer weinigen, die in hunne fchriften blijken van een' goeden inborst, en van eene blaakende zucht na wijsheid en hofm. L. U. art. joh. scotü6 et venema H. E. T. V. pag. 340. Men verhaalt, dat berengarius , die de zuivere avondmaalleer uit deezes mans fchriften getrokken en verdedigd had, te rome in het jaar 1059 onder Paus nikolaos den tweeden, gedwongen wierd , om dezelyen in 't vuur te werpen, éven als of het vuur recht op de waarheid hadde. Zie mosheim; Kerkt. Gefch. III. bl. 259]  der Systematifche Godgeleerdheid. 91 en deugd gaven, maar deezen waaren afkeerig van alle eigen en vry onderzoek der eens aangenomen leerftellingen, en bleeven ftijf gehecht aan dc gevoelens deren. XXXV. Nu zijn wij gevorderd tot aan tijden, waarin de Kerklijken van het Westen de letterkunde en de geleerdheid niet meer met zulk eene onverfchilligheid en verachting , als in voorige dagen, reeds van de zesde eeuw af, behandelden. Dekunften en weetenfchappen fcheenen te herleeven. De Schriften van aristoteles werden bij de Westerfche Kristenen meer bekend en geleezen Het Kloosteronderwijs werd beter ingericht en beroemder. Ongeveer het jaar 1050 bloeiden de fchoolen in verfcheiden ffreekenvan iTALië. (*) Frankryk mogt ook roem draagen op den goeden uitflag van de oprichting veeier fchoolen, die groote achting verwierven , zo wel uit hoofde van de vermaardheid der Leeraars, als wegens den toevloed der van overal wechgekomen leerlingen, (f) In engeland begon ook de Geleerdheid een' ruimer adem te fcheppen; willem , genoemd de Gonquerant of de Overwinnaar, deed bij zijne troonbeklimming (*) Zie mosh. K. G. IV. bi. 40. (f) Mosh. K. G. aang. pl. Xf. eeuw.  92 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XI ïeuw, ming in het jaar 1066 zijn uiterst best, om ruuwheid en onkunde, deweeligftegrondwortels van onheil en ondeugd, uitteroeijeii, en befchaaving en kennis, de vruehtbre boomen van geluk en Godsvrucht , weder in te planten. Hij riep eene groote meenigte van Geleerden uit normandyë, en lokte ze door de voordeeligfte aanbiedingen in zijne Staaten. (*) — Met korte woorden. De weetenfchappen kreegen eenen aanminnigen luister onder de befchaafdfte volken van heel europa : en de vaale nevels van ongeleerdheid en domheid begonnen ter eenemaal opteklaaren. (f) XXXVI. De Westerfche Kerkleeraars, uitgenomen eenige lerlanders, hadden zich tot aan de elfde eeuw toe te vreede gehouden met de Godgeleerdheid van augusttnus en gregorius , den Grooten. Maar in deeze eeuw verlieten niet weinigen Schrijvers het zo lang betreeden fpoor deezer ouden. Men ging thands gebruik maaken van de regelen der Redekennisfe en van de befpiegelingen der bovennatuurkunde, om de leer van den Kristlijken Godsdienst daardoor optehelderen. In . het midden van CO Zic mosh. K. G. IV. bl. 41 eu 44. Ct) Zie spittler Grundrifs der Christl. Kir. ckengefchichte. S. 257.  der Systematifche Godgeleerdheid. 93 van deeze eeuw maakte zich onder anderen metlof bekend de Geleerde Berengarius, Aartsdiaken te angers , een groot tegenftander van de ongerijmde leer der trans* fubftantiatie. (*) Een zijner wederftreevers in de Avondmaalleer, wasLANFRANK, Aartsbisfchop van kantelberg , een voornaam geleerde, die in zijne onderneeming , om de regels der redeneerkunde op Godsdienstige onderwerpen toetepasfen, ongemeen wel daagde (f), en zeer veel lof verdiend zoude hebben, zo hij maar deeze achtbaare weetenfchap nietmisbruikt hadterftaaving van eene ongegronde leer, zo als die der broodverandering : gelijk men zien kan uit zijn gefchrift: Over het ligchaam en het bloed van den Heere jesus in het Avondmaal: 't welk het eenige Dogmatifcheookis, dat hijgefchreeven heeft. De leerling en opvolger van deezen laatllen, de beroemde anselmus, dient hier vooral ook niet vergeeten te worden. Deeze Kerkvoogd trad in de voetftappen van zijnen voorzaat, was een groot (*) Jammer is het, dat deeze verfkndige en braave Kerkleeraar een en andermaal in onderfcheiden Kerkvergaderingen te rome zijn gevoelen over het Avondmaal heeft moeten afzweeren, daar toe genooddwongen door de vreezelijkue bedreigingen, waar over hij zjch naderhand telkens in zijne fchriften zeer beklaagde. (t) Hij was een zo groot meester hierin, dat hij bij uitneemendheid de Redckorftenaar genoemd wierd. Bij Hofmann L. U. art. lanf. vindt men deezen lof'van hem: Omnium fut temporis in tmni litcrarmh gencre fuit doctisffmus, XI. eeuw,  XL jeeuw 94 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis groot man en in de redekennisfe en in de overnatuurkunde, 'overtrof hier in zelfs zijnen meester , en had misfchièn meer aanfpraak op den eernaam van Redekonfienaar, dan deeze. Hij is het, die de Theoiogia naturalis (de natuurlijke Godgeleerdheid) voorden dag gebragt heeft; en van hem is afkomftig het bekende bewijs voor het beftaan van God, 't welk men doorgaans het Karthefiaanfche noemt: Datur idea perfeclisfima. E. Datur Deus. Hij heeft twee werken gefchreeven, waarvan het eene den tijtel draagt, monologion : en het andere prosologion : waarin hij met zulk eene fcherpzinnige fchranderheid de waarheden, welken het licht der reden ons van het Opperwezen ontdekt, opgenoemd en verklaard heeft, dat men, de eeuw, waarin hij leefde, in aanmerking genomen, over zijne geleerdheid En wijsheid moet verfteld ftaan. (*) Bij deezen moeten we nog voegen hildebert , eerst een' Munnik, daarna Bisfchop van mans en eindelijk Aartsbisfchop van rouRs, een' leerling van berengarius, m een' [man van veel verftand en groote tunde. (f) Van deezen heeft men eene godgeleerde Verhandeling, zijnde een Theologisch leerbegrip, welke te vinden is (*J Zie HEiNRicii 't a. b. S. 129. 130. CO Van hem vinden wij bij hofmann, 'ut U. art. hild. Inclijtus et profa verfuque per omnia primus. Hildebertus «let prorfus ubique rofam.  der Systematifche Godgeleerdheid. 95 is in zijne werken, die uitgegeeven zijn te parijs in 'tjaar 1708 met aanmerkingen van beaugendre. Deeze genoemde geleerden, inzonderheid de drie laatften, hebben het ijs gebroken voor de ftelfelmaakers der fchoolfche Godgeleerdheid in de Westerfche Kerk. —- De Schoolfche Godgeleerdheid is die Weetenfchap, waar door men de waarheden van den Kristlijken Godsdienst met wijsgeerige bewijzen zoekt opte helderen en te betoogen, en dezelven zo wel met kracht van redebefluiten, als uit den Bijbel en uit de fchriften der vaderen tracht te ftaaven (*j 1 De gemelde leeraars van deeze nieuwe foort van Godgeleerdheid verèenigden op eene verftandige en voorzichtige wijze het geloof met de reden, of den Godsdienst met de Wijsbegeerte. Zij waaren (*) Wij hebben gezien, dat origenes reeds den grond derzelve geleid heeft, en dat zij wijders door deezen en genen Kerkleeraar in het Oosten en Westen in de volgende tijden (leeds meer verbeterd is geworden. In de eerstkomende eeuwen zullen we haar in heure volkomenheid vinden. — Zij werd de Schoolfche Godgeleerdheid genoemd, om dat ze in de openbaare Schooien geleeraard werd. Anders konde men haar ooit wel de Filo> foofifche Godgeleerdheid geheeten hebben. Men verdeelt de Scholastieke Godgeleerden doorgaans naar drie bezondere tijdperken. Het eerfte begint van Lanfrank en eindigt met alexander van Hales. Het tweede neemt een' aanvang met alexander van hales , en ecu einde met curandus XI. EEUW*  96 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis ren vijanden van alle verre uitziende nafpeuringen en ijdele nieuwsgierigheden. (*) Waaren toch maar hunne navolgers , in hunne voetfiappen te willen drukken, niet van het fpoor geraakt , en door een overnatuurkundig dwaallicht niet dermaate verbijsterd geworden , dat zij eindelijk in eene eenzaame wildernis van dorre fpitsvindigheden, van de bronnen der waarheid, den Bijbel en het gezond verftand verwijderd, moesten omzwerven!— gelijk wij in 'tvervolg zien zullen. De laatfte der bovengemelde Geleerden, HiLDEBERT, heeft inzonderheid het beste voorbeeld aan de fchoolfche ftelfelfchrijvers ter navolging gegeeven in zijne ge- dus van St. Portiano. En het derde loopt van )ürandus tot aan de tijden derHervorming. Zie heinrich, 't a. b. S. 126 en 127. (*) Wij kunnen er niet van tusfchen, om hier :ene plaats aftefchrijven uit het gefchrift van lan■rank , de corpore et fanguine Domini in Eucha■istia, contra berengarium ,• C. VII. p. 236 Op. Idit. Dackerii: welke dus luidt. Testis mihi Jeus est, et confcientia mea , quod in tra&atu diinarmn hterarum nee proponere, nee ad propopas respondere cuperem dialeüicas quastiones, velarum folutiones. Et fi quando materia disputanli talis est, ut hujus artis regulis valeat enucleaius explicari, in quantum posjum, per aquipollenias propofitionum tego artem , ne videar magis are, quam veritate, fanüorumque patrum auclorie cenfidere. .Verg. mosh. K. G. IV, bl. 166.  der Systematifche Godgeleerdheid. 97 genoemde verhandeling, die een kort begrip der geheele Godgeleerdheid behelst. Hij draagt in hetzelve eerst eenige leerftellingen voor, welken hij deels uit Bijbelplaatzen, deels uit de getuigenisfen der ouder Kerkvaderen bewijst, En voorts lost hij de zwaarigheden en tegenwerpingen, die er gemaakt konden worden, op, dqor behulp van de reden en Wijsgeerte. Het eerfte was iets ouds, doch het andere iets nieuws, en bezonder eigen aan de eeuw, waarin hij leefde. (*) Zijne ftelregel, gelijk ook die van ANSELRius, en anderen van zijnen tijd, fcheen te weezen: „ Wy moeten „ eerst gelooven zonder onderzoek .-doch „ naderhand trachten te verftaan 'tgene „ wij gelooven." — De overige ftraks opgetelde fchrijvers hebben niet over alle, maar flechts over enkele enbezondere, geloofswaarheden gefchreeven. ■— We moogen hildebert dus aanmerken als den eerften Schoolfchen ftelfelfchrijver onder de Westerlingen, fchoon zijnSystemawerk flechts de eerfte grondfteenen van het gebouw zijn, dat in de volgende Eeuw door abelardus verder opgetrokken en door lombardus voltooid is. VIER» (*) mosheim K. G. IV. bl. 168. Hifieire litSeraire de la France. T. VII. pag. 140 en coat» kebx. 1. 1. I. pag, 224* G XL eeuw.  9 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis VIERDE AFDEELING. HET TIJDPERK VAN DE SCHOLASTIEKEN IN DE TWAALFDE EEUW TOT AAN DE TIJDEN DER HERVORMING. XXXVII. XII. EEUW. \n den aanvang van dit Tijdperk vinden wij en in het Oosten en in het Westen de Geleerdheid in taamlijken bloei. In de Oosterfche Kerk, hoe zeer ook anders dezelve gefchokt werd door geduurige onlusten,en aanhoudende veranderingen, die er in het Griekfche Keizerrijk plaats hadden, Haken evenwel de kunften en weetenfchappen moedig het hoofd boven; terwijl zij krachtig aangewakkerd werden door de voordeelige befcherming der Keizeren, — waaronder zelfs geleerden van naam waaren , zo als bij v. Emanuel comnenus , de eerfte, die eene uitgebreide kunde bezat; — en de waak- zaa-  der Systematifche Godgeleerdheid. 90 zaame zorg der Patriarchen van konstantinopqle alle middels bewerkftelligde, om de Geestlijken voor onweetendheid en vadzigheid te bewaaren. In de Westerfche Kerk lag ook de geleerdheid heel niet op den rug: de verëenigde magt van eenige Europifche Vorften en Roomfche Pauzen, die met elkiiêr de handen aan één werk floegen , hadde haar op de beenen geholpen ; terwijl derzelven vriendlijk oog deii ijver der letterminnaars aanmoedigde, en hunne milddaadige hand het vuur der ftudiedrift aan den gang hield. In de twaalfde eeuw werden er verfcheiden geleerde Maatfchappijen opgericht, waarin de vryeKunllen en weetenfchappen openlijk geïeeraard werden, en waaruit ftraks hooge Schooien ontftonden, die men in de volgende eeuw Univerfiteiten (gemeene oefenplaatzen) noemde. In deeze twaalfde Eeuw kwam in de Westerfche Kerk eigenlijk de zogenoemde Schoolfche Godgeleerdheid ter baane. De leerwijze, waarvan in devoorigeeeuw zich bediend hadden lanfrank , anselmus , en hildebert , behaagde nu ook bij uitftek aan de meeste Leeraars in frankrijk, engelland en duitschland, die haar in de openbaare fchoolen volgden, van waar zij den naam van Scholastieke Godgeleerdheid kreeg. (*). Het Boofd (*) Het kentacrklijke der Scholastieke GuiveG 2 leeri- xn. eeuw  XLI. ëeuw, leerdhcid was; i. De gevoelens der Kerkvaders te verzamelen ,en te\'ens met de H. Schrift ten beginfelgrond te leggen. 2. De redekunde en de Wijsgeerte , vooral die van aristoteles , met de Leer van het Kristendom te verftrengelen. 3. Verfchil frakken over de Godgeleerdheid ter baan te brengen, en fpitsvindigheden te opperen. En eindelijk ten vierden, de waarheden in zekere Systematifche orde bij elkiiêr tc plaatzen. Verg. Venema Infiit. Hifi. Ecclef. VI. pag. 35 en 36. (t) Dit en het volgende boek was het, waar naar 't woord Theologia (Godgeleerdheid) zo algemeen in gebruik raakte. Verg. %. V. hiervoor. igo Beknopte Letterkundige Gefchiedenis hoofd en de voorgaan er van deezen was petrus abelardus, gebooren tepAlais in 'tjaar 1080, een Leerling van anselmus , de champeaux, en rosseli- nus; de beroemdfte man van zijnen tijd, eerst Leeraar der Wijsgeerte en der Godgeleerdheid te parijs, naderhand Munnik in 't Klooster van St. denijs , en vervolgens Abt in het Klooster van St. gildas te ruis in Bretagne, geftorven den 21 van Grasmaand in 'tjaar 1142. Deeze Man is in het westen de eerfte geweest, die de grondflagen van het Systemagebouw 3 door isidoor en hildebert geleid, begonnen is optetrekken. Onder deszelfs fchriften moet in de eerfte plaatze genoemd worden zijne Introduclio in Theo* logiam, finleiding in de Godgeleerdheid. r\j Dit werk,door hem gefchreeven in hetKlooster van St. denijs, is afgedeeld in drie boeken , waarin hij over de Leer van Gods één-  der Systematifche Godgeleerdheid. 101 éénheid en Drieëenheid handelt, 't Woord Theologia {Godgeleerdheid) neemt hij niet in eenen nieuwen veel bevattenden, maar in een' ouden en enger zin , waarmeê hij alleen op de leer van God, van zijne eigenfchappen, en van de Drieëenheid doelt. Hoe zeer ook deeze geleerde Man zich door dit werk verdienltelijk gemaakt heeft, moet men toch zeggen, dat zijne Wijsgeerte hem niet zelden van het fpoor gebragt hebbe. (*) Deerlijk flaat hij bij voorb. bezijden den bal, wanneer hij over de leer der Drieëenheidfilofofeert, en Maande houdt, dat Godt zich door eene hooge ingeeving aan alle menfehen bekend gemaakt heeft , a's een' Drieëenig God, en wel in 't bezondere aan de Heidenen door hunne Wijsgeerte. Ten betooge hiervan gadert hij het eene en andere uit plato op, terwijl hij met zommigeoude kerkvaderen , inzonderheid met justijn den Martelaar, in de fchriften van deezen wijzen Heiden zeer duidlijke fpooren van de Kristlijke Drieëenheid waant te ontdekken. Door zijne fijn uitgeploozen fpitsvindigheden verviel hij tot de ftout- fte (*") De Munniken diens rijds maakten er daarom een groot boha over: en inzonderheid kreeg hij twee voornaame Leerlingen van anselmus en ciiAMPEAUx hier door ten bitteren vijand, die zo veel bewroetten , dat zijne gefchrif'ten ten vuure gedoemd wierden. Zie Leevensbef. der ber- mannen. I. S. bl. 60 en 61 en venema Injiit. Hifi. Ecclef, Tom. VI. pag. $>,io en 14. G 3 XII. eeuw.  XII. EEUW, (*) mosh. K. G. II. bl. 352. Niet alleen fcheem hij het Pelagianismus tebeguuftigen, maar ook als een' omzichtigen voorft.ander van de Ariaanfche leer wordt hem nagegeeven , dat hij den heiligen Geest de ziel der wereld noemde. Vide hofmanni L. U. art. acaill. et venema I. 1. VI. p. 12. (f) Men vindt dit werk van Abklard in den Thefaurus Anecdot. van Ciir. martene. Tom. V. p. U3f 102 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis fte dwaalingen, die weder met de ftoutfte waarheden vermengd werden. Op deeze wijze moest hij zich natuurlijk den grootleen haat van veelen zijner tijdgenooten op den hals haaien, van walken hij jaaren lang magtig veel te lijden had. (*) — In den tweeden rang, plaatzen wij hier zijn werk , getijteld Theologia Christiana, (Kristlijke Godgeleerdheid,) 't welk hij in vijf boeken gefchreeven heeft, en ten aanzien des inhouds en der orde met zijHe Inleiding veel overeenkomst heeft. Doch dit Syftema, dat een volledigWijsgeerig Godgeleerd ftelfel heeten zoude, en daar voorgehouden werd, hadde niettemin nog veele gaapingen, die ingevuld moesten worden, en nog op verre na die hoogte niet, die het hebben moest: hetzelve te voltooijen wachtte op eenen petrus lombardijs, (f) XXXVIII. Ondertusfchen merke men aan, dat de Leer-  der Systematifche Godgeleerdheid. 103 Leeraars van het Kristendom zich , terftond na de opkomst en bij den voortgang der leerwijze van abelardus , verdeelden, in twee Sekten; de eerftenwerden genoemd ouden, anders Biblici, Bijbelkundigen of Pofitivi, (ielUge Godgeleerden. Deezen verwierpen de Wijsgeerte in zo verre, dat zij alleen den Bijbel verklaarden, fchoon dit meenigwerf wel verdonkeren heeten mogt, en de daarin gevonden leerftellingen ophelderden met verè'enigde getuigenisfen der Kerkvaderen. En de anderen waaren de eigenlijke zogenoemde Scholastieken, die men de Nieuwen en naderhand Sententiariiheecte. Deezen verklaarden in ftede van den Bijbel het toen van tijd tot tijd aangroeijend Syftema, en toetften alles, wat begreepen en geloofd moest worden aan den keurfteen der Wijsgeerte , terwijl ze voor het overige het nog flaauwend bijbellicht zochten uit te blaazen door eene meenigte windrige befpiegelingen en losfe vraagftukken. Hier door trokken zij een'^ grooten hoop van Leergierige Jongelingen hunne fchoolen binnen; daar in tegendeel de Bijbelkundigen zich met het onderwijs vaneen klein 1139: en in de uitgifte van alle zijne fchriften, die door eenen ambesius te parijs in 'tjr.ar 1616 bezorgd is. De vreemde en noodlottige wisfeivalligheden van het leeven deezes Mans vindt men bij Venema 1. 1. T. VI. 7—15. en in de Leevensbefchrijving der ber, mannen. 1 St. G 4 XII. BEUW.  XII. REU \V. 104 Beknopte LetterkundigeGefchiedenis klein kuddeken vergenoegen moesten,' en hunne achting zeer fpoedig kwijt raakten nadat lombare-tts zijne Boeken der Spreuken uitgegeeven hadde. Veelen van hun hadden zich dit heil niet waardig gemaakt, men vond er,die zo ze al de voornaamften van de Scholastieke Sekte niet voorbij flreefden, hun dan altoos op de zijde waaren. Onder deezen muntte bovenal uit de Munnik hugo uit het Klooster van St. victor , dicht bij parijs, (*) overleeden 1142, of zo anderen meenen 1139, die een werk gefchreeven heeft onder den Tijtel, Summafententiarum, 'twelk een kort begrip der Godgeleerdheid is, en uit zeven verhandelingen beftaat. Doch zijn voornaam Systematifch werk betijtelde hij: de SacramentisChtist. fidei, Librill. Dit werk is, volgens het inzichtvan craMERen venema,(f) eene volledige wel zamenhangende en ordelijke verklaaring van de leergevoelens der kerk en haare ouder Leeraars; en zo in deezen tijd eenig Theologisch gefchrift den naam van Systema draagen konde, zoude het dit moeten weezen. 't Is een geheel Bijbelsch Leerftelfel zonder inmengfels der Wijsgeerte, eenvoudig en klaar,doch volgens de (*) Van deezes Mans groote kunde en lofverdienftezie mosh. K. G.lV.bl. 328 en344, diehem echter onder de Scholastieken rangfchikt. Verg. doePerl.'1.1. L p. 224 ennoFMANNi L. ü. art.mco. ffifi. Ecct, VI, p. 16. 6 4  der Systematifche Godgeleerdheid. 105 de uitlegkunde der vaderen, Maar de Geleerde Schrijver werd miskend , of liever bleef bij de meesten geheel onbekend , wijl hij de fekte der Bijbelkundige«,die hem eenen anderen augustinus noemden, was toegedaan. Denaam van Lombardijs , die fpoedig wereldkundig werd, van welken wij ftraks gewaagen moeten, klonk in alle kerken en op alle leerftoelen zo hoog, dat die van hugo dra onhoorbaar wierd: en geen wonder , lombard was Bisfchop en hugo flechts een - Munnik. Een dierge¬ lijk lot trof ook de Libri IV fententiarum van bandinus, die in het jaar 1555 in folio te leuven gedrukt zyn. (f) XXXIX. Onder de Scholastieken moet nog voor petrus lombardus in aanmerking genomen worden de Kardinaal robert pullein, of pullus, welke omtrent hel jaar 1144 gebloeid, en gefchreever heefteen werk,betijteld: Sententia; LibriVlll.(S) Deeze pullein is langniet eer der minfte fchoolgeleerden. In het bewijzen der Leer volgt hij dan eens de H. (X) Zie cramer V aang. b. in 't aanh. van 't VI. deel. (§) Anderen plaatzen pullein onder de Bijbelkundigen. Zie doederlein 1-1. p. 124. G 5 XII. EEUW.  xrr. se UW, io6 Beknopte Letterkundige GefcUedenii H. Schrift, dan eens, fchoon omzichtiger,dan anderen, de Wijsgeerte,dan eens het gezag der Kerkvaderen, en dan eens de uitfpraaken der Kerkvergaderingen en der Roomfche pauzen: doch tevens wikkelt hij meenig iets in nietige fpitsvindigheden, en ijdele twistvraagen En van hier is het, dat, fchoon men hem een' der zuiverfte en beste Schoolgeleerden noemen mooge, hij niettemin aan verfcheiden dwaalingen voet gegeeven hebbe, waarvan wij eenigen vinden opgeteld in de Kerkgefchiedenisfe van Venema. (*) — Ondertusfchen moet men van dit werk zeggen, dat de Schrijver daarin de muuren van het Systemagebouw tot eene meer merklijke hoogte deed rijzen;en door zijne geleerdheid, vooral door zijne taalkunde, niet weinigen van zijnen tijd de loef afftak. (f) XL. Ten dien tijde waaren in deezen arbeid werkzaam meer andere mannen van naam, als (*) Infi. Hifi. Eccl. VI. p.it et i9. (f) Zie cramer 'ta. b. Th. VI. S.444 undflg. iiie hem ook voor lombardus plaatst, tegen het 'evoelcn der meesten, welken hem voor deszelfs /olgling hóuden. Conf. hoed. 1. 1. pag. 224. Tot Jijn' lof wordt onder anderen van hein gemeld, dat 3e bloei der Akademie te oxfort geheel door zijJe gezegende poogingen bevorderd is. VideHoc- ilANKlL. U. art. roberl  der Systematifche Godgeleerdheid. 107 alS cilbertus porretanus Of de la porre, Bisfchop van poiTiERS,overleeden 1154, een man van bezondere Godsdienstgevoelens; (*) kobert van melun, Bisfchop te hervort in engelland;en anderen. Dan hoe zeer ook deeze en de bovengenoemde Geleerden hun best gedaan hebben , om een volledig Wijsgeerig- Godgeleerd Syftema te leveren , zo moete men toch aan petrus lombardus de eer geeven, dat hij een Algemeen Systematisch leerboek tot ftand gebragt heeft onder den naam van Libri IV. fententiarum, vier Boeken der Spreuken, uitgegeeven in 'tjaar 1162: van waar hij Magifter Sententiarum, Meester der Spreuken geheeten is, en zijne volglingen den naam kreegen van Sententiarii: welk werk bijkans alle diergelijke werken van vroeger en gelijktijdiger Systemafchrijvers dra m vergetenheid gebragt heeft, en het allenthalve gebruikte Leerboek der Schoolfche Godgeleerdheid voor de volgende eeuwen, tot de tijden der Hervorming toe, geworden is.-(f) En hiervan is het,dat men den eerwaardigen lomuardus allerwege als den flichter der Schoolfche Godgeleerdheid gehouden en geëerbiedigd heeft. — Dit Theologisch werk is eigenlijk we niets anders, dan een grooter namaakfe var; (*) Vide hofm. l. U. art. cilbeRt : et vt- nema 1. 1. VI. p. 19 et 20. (t) Zie smttler: a. b. bl. 341. XII. eeuw. i  XII. £1 uw. ; i i 1 108 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis van dat van HiLDEBERT,ABELARDus,en bandinus, waarvan hij zich op eene oordeelkundige wijze fchijnt bediend te hebben, maar verwierf toch met recht de hoogachting en verwondering van de Geleerden diens en des volgenden tijds, uit hoofde van deszelfs volkomenheid en van des Schrijvers vermaardheid. Lombardus was geboortig van navarra, eene Stad in lombardie, waarvan hij zijnen naam ontleende: Hij was in het midden der twaalfde eeuw Leeraar aan de Hooge School te parijs, en is in het jaar 1164 als Bisfchop dier Stad, tot welke waardigheid hij in 1159 verheven was, ddaar overleeden. Lombardus was een oordeelkundig Geleerde, in de fchriften Ier ouder Kerkvaderen zeer bedreeven, m een fchrander Wijsgeer van den Arismelifchen aanhang: het mangelde hem ech:er aan taalkennisfe en uitlegkunde; doch lit waare een toenheerfchend Schoolgearek. Zijn werk, 't welk wij boven aangehaald hebben, wordt gehouden voor iet eerfte volledigfte wijsgeerig-godgeeerd Systema der Kristlijke Geloofsleer n de westerfche Kerk, 't welk met ei*en nadenken en met vrije oordeelkunde >efchreeven is. Hetzelve werd met zulk ee1e algemeene goedkeuring en toejuigching mtvangen, en met zulk eene achtbaarïeid verwaardigd,dat de kundigfte Leertars er zich toe verleedigden, om hetzelve optehelderen. Dit boek der fpreuken zond bij de Roomfche Leeraars meer aanzien  iet Systematifche Godgeleerdheid. ioq zien, dan de heilige fchrift,en meer uitleggers, dan immer de brieven van petrus, dien zij echter als hun hoofd aanmerkten, onder hen gehad hebben.(*) - Het geheelewerk beftaat uit vierhoeken. Het eerfte boek handelt over de Drieëenheid, en de Godlijke Eigenfchappen: Het tweede boek heeft ten onderwerp defcheppmg van hemel en aarde, van Engelen en menfehen. den Zondeval, de erfzonde en daadlijke fchuld, de genade en den vrijen wil: Het derde boek loopt over de menjchwording van den Heere Jesus , over hel geloof, de hoop, de liefde, de gaven var, den H. Geest en de geboden van God: Hel vierde boek behelst in zich de leer dei Sakramenten, de op/landing, het laatfti cordeel,en den ftaat der Rechtvaardigen u den hemel, (+) Men vindt in deeze rangfehikking eenige gelijkheid met dw van johannes van damaskus; (zi< $. XXXII hier voor) misfehien heef lombardus dien Oosterfchen Schrijve] hierin nagevolgd: (§) maar waarfchijn lijk is het, dat de Scholastieken in laate: tijden het werk van damaskus naar da van lombardus gerangdeeld hebben. (Zif d< (*) Zie hofmand) 1 L. U. art. r. lomi. en spittlf.r a. b. S. 34I. (f) Zie maclaine op mosh. K. G. IV. hl. 345. en venema" 1. 1. p. 17. (5j Zie VitNEMA, 1. 1. p. 17. XII. eeuw.  XII. EEUW. ! J ! I * c * * V. 1 % 110 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis dezelfde §. ) Ieder deezer boeken wordt weder gefmaldeeld in verfcheiden onderdeden: het eerfte heeft 48 en het iaatfte 50 zulke onderdeden, de twee anderen een weinig minder. In hetmeermaalen aangehaalde werk van g.g. hein> rich ; (_*) vinden wij een groot uh> trekfel van lombardus Systema; waaruit het blijkt, dat er in hetzelve veel goeds, middenmaatigs en Hechts onder ïlkanderen vermengd is. Men treft er nzonderheid veele ftoute, fpitsvindige ;n vaak geheel vruchtelooze vraagen in tan, die toch altijd onoplosbaar zullen >lijven, fchoon hij zich niet zelden vergeldt, het juiste andwoord te geertn: (f) Hij verklaart de kristlijke Leertellingen niet naar de H. Schrift, maar nj redekavelt uit wijsgeerige grondbeginsels, en bewijst met oudvaderlijke kerkjetuigenisfen, inzonderheid met die van auïustinus. — Dan, hoe het ook weezen nooge, zijn werk kan te recht aangemerkt (*) S. 145—to7. (f) Zomwijlen evenwel is zijn-andwoord fneedig;jij vraagt bij voorb. in de 23 afdeeling van het t. boek: „Waarom God den menfchenval toegelaaten heeft, daar Hij denzelven toch vooruitzag?" n hy nndwoordt, „ omdat het hem zo behaagde", en waarom behaagde het hem zo ? — Dit weet hij alleen; laat ons niet meer weeten willen dan wij weeten moeten!" — Zo moest hij meer rangen beandwoord hebben, indien hij ze naar de ewoonte van zijnen tijd toch opwerpen wilde.  der Systimdtifche Godgeleerdheid, ur merkt worden als een volledig zamenftel van Godgeleerdheid, dat in düidlijkheid en orde alle anderen overtreft. — Luther heeft er in zijn Libr. de concil.Tbm.VIÏ. opp, f. 232. ook hetzelfde oordeel over geveld; lombardus, fchrijft hij, in coriciliatione patrum est diligentisfimus, et fc longe fuperior. Nemo eum in hoe genere fit* peravit. Nam patres et concilia quos- dam tantum articulos traclant , lombarsus autem ofnnes. (*) XLI. Hoe droevig en treurenswaardig is het toch,dat zulk 'een man, als deeze Parijsfche Bisfchop, die zich en zijnen fchriften eene zo groote achtbaarheid kon bezorgen, en zeker een doordringend verftand , een fcherpzinnig oordeel, en eene uitgebreide geleerdheid bezat, geen Taalkundige, en bekwaam fchriftuitlegger waare! In waarheid had hij minder gebouwd op de losfe gronden van eene bedrieglijke Wijsgeerte, en op de wrakke getuigenisfen der feilbaare kerkvaders; en zich er meer op uitgeleid, om bij het , licht (*) Dit Boek der Spreuken van lombarbus is verfcheide malen herdrukt, en wel eerst te bazel, 1498, voorts te leüven in 'tjaar 1556, daarna te parvs 1565, 1574, 1577» en ^ lyons 1581 en eindelijk te keulen 1609. Zie olearii Ah Pat. art. petri lomb. en. Mursinna, Prima Lin. Enciji/op. Tkeol. C. XVI $ 395. XII. eeuw.  XII ÏEÜW na Beknopte Letterkundige Gefchiedenii licht der taalkennisfe naar de regels ee,ner gezonde uitlegkunde den Bijbel te verklaaren, en van enkel Bijbelwaarheden een Syftema te ftichten, dat aan den keurfteen der reden geftrooken, den toets kon doorftaan; welk een verhelderend fchijnfel zoude de achtbaare fakkel zijner Godsdienstkunde niet verfpreid. hebben over het Westelijk gedeelte der kristenwereld,- hoe veel licht zouden anderen gehad hebben , om te kunnen voörtwer- ken, en hoe veel verder zouden wij thands misfchien voor uit weezen, in den Bijbel te verftaan! Maar helaas ! lombardus was een flaaf van anderen: wat athanasius, ambrosius, augustinus, gregorius de groote , en veele overigen gedacht, gezeid en gefchreeven hadden, waare orakelfpraak, Hemeltaal, onömftootlijke waarheid; en zijne nakomelingen waaren even gedienftige flaaven van hem; wat lombardus gefteld had, was onwraakbaar, en ontegenfpreeklijk! Het werd gefchat boven de lesfen van jesus kristüs, en zijne Apostelen! (*) en hoe veele eeuwen duurde dit niet wel? XLII. Deeze Schoolfche Godgeleerdheid, hos vee- (*) Zie Mosh. K. G. IV. bl. 34.9. tf) Konden immer de woorden van MONTAioixa ee-  êer Systematifche Godgeleerdheid. 113' Veele voorftanders en onderwijzers zij ook hebben mogt, had niettemin toch veele: tegenftreevers, die zich tegen haaren voortgang dapper aankantten, en niets onbeproefd lieten, om haar de hartzenuw aftefnijden: maar te vergeefsch. Zij hadden , 't is zo, in de daad wel eene goede zaak voor , maar hunne poogingen waaren te driftig, en hunne geleerdheid moest de vlag ftriiken voor die der' Schoolgeleerden , wier aantal te groot was, om de overmagt te krijgen, terwijl ook derzelver kunde in allerlei weetenfchappen bij de hunne niet evenaarde. Niet alleen trokken regen hen op de zogenoemde Bijbelkundigen, maar ook de Mijstiekent van welken wij gewaagd hebben, % XX. en welken van eeuw tot eeuw verder aangegroeid , ten deeze tijden met hun Eeuwig Euangelie op de baan kwamen; Deezen hadden aan hun hoofd den H. bernardus , Abt van klairval, een' man, die meer eenvoudige braafheid, dan doordringende geleerdheid fchijnt bezeten te hebben; immers voor diens bevatting altoos de uitgeploozen begrippen der Schoolgeleerden veel te diepzinnig en te' afgetrokken waaren, om ze met een goed gevolg aantetasten. Hoe jammer waare het eene zeer voeglijke toepasfing, hebben , dan waare het op deeze dagen Es/ais; T.VIÜ.pag. 328. Edit. Gen. in 12. II y a plus de livres fitt les livres, que fuv autre fubjeü; — tout fourmillè dg commentaires : d'Autkeur: U en eft grand ener* té, II Xll 5 E U W.  XII. eeuw. 114 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis het, dat deeze Scholastieken terftond geen behoedzaamer, fcherpzinniger en oordeelkundiger wederftander ontmoetten. Hadde één der verflandige Bijbelkundigen met eene langzaame hand, en op eene bedaarde en voorzichtige wijze hun den Bijbel geopend , en hen aan het Bijbelleezen en fchriftuitleggen geholpen, hoe veel goeds zoude hij hier door aan 'sHeeren kerk gedaan hebben. Maar helaas! hunne eigen Bijbelftudie moest anderen affchrikken, en ook hunne drift verknoeide hunne beste voorneemens. (*) Hoe veel te meer waare dit te wenfchen geweest, daar toch de navolgers van lombardus hunnen Meester niet getrouw waaren,en in het gebruik der Aristotelifche Wijsgeerte de grenzen, welken Hij voor zich zeiven en voor hun afgepaald had, zo verre overfchrijdden, dat eindelijk aristoteles meer bij hen gold,dan de Bijbel, en de geheele Godgeleerdheid een war- C*) Hunne voorneemens waaren goed, waaren ze maarniet zo driftig geweest: men leeze hier het flot van den merkwaardigen Brief , dien gregoor de IX fchreef aan de Hoogleeraars van parijs , te vinden . bij BOULAYinde 'trui, Uad. 'Pa(ifi T. Hl. p. 129 Mandamus £? firiae pracipimus , quatenus fine fermento mundanee fcientia doceatis Theolosicam puritatem, non adultcrantes verbum Der Philofophorum fi^mentis fed content! termims a Patribus infiituth ment es auditorum vestrorum Fructucxlestis eioquü fagirietis, ut haureant a fonlibus falvatoris.- Verg. Mosh.K. G. V, bl. 175en Venema i. 1. VI. p. 185.  der Systematifche Godgeleerdheid. 115 Warnet van Schoolfche twisten en wijsgeerige hairklooverijen wierd: gelijk wij wijders zien zullen. Onder anderen heeft hiertoe zijn best gedaan petrus van poitou, een voornaam leerling van lombardus, en een man, die heel niet bij de woorden van zijnen Meester zwoer, maar uit zijn eigen 00gen keek, en in fcherpte van verftand en oordeel allen Schoolgeleerden zijns tijds de loef afflak. Deeze drukte ook wel de voetftappen van lombardus, maar met een' onwisfen tred, die hem meenigwerf van het fpoor bragt, en in laager diepten van wijsgeerige fpitsvindigheid deed afzakken , dan waarin zijn Meester ooit geweest was; maar toch ook zomwijlen op den regten weg leidde. Hij verliet bij v. lombard in de Leer der Sakramenten, die bij hem minder in getal waaren: van het laatfte Oliefel wilde hij heel niet weeten. - Onder verfcheiden fchriften heeft hij uitgegeeven een Leerboek, 't welk hij naar de fpreuken van lombardus betijtelde: Liber Sententiarum Theohgicariim, en 'twelk uit vijf boeken beftaat. In dit werk behandelt hij de leer van den Godsdienst, of liever van de toenmaalige Kerk, naar de regelen der Wijsgeerte en redekunde. - Hij was eerst Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te parijs veertig jaaren lang, en werd eindelijk ten jaare 1201 Bisfchop van emjbrun , na 't verkrijgen van welke H a waar- XII. ÈEUVV.  XIII. ÏEUW. ii 6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis waardigheid hij geftorven is 1205. (*) Bij deezen petrus van poitou telt men uit het eerfte tijvak der Schoolgeleerdheid nog eenige anderen, onder'welken vooral uitmunt simon van tornay, die bij uitftek fchrander in de fpitsvindige redekunde moest geweest zijn,eneen'grooten naam had. XLIH. Wij hebben reeds aangemerkt, dat het Syftema van lombardus met toejuigching ontvangen, en op de hooge fchoolen allerwege als een uitmuntend Leerboek gebruikt wierd. Drie honderd jaaren lang heeft men er op de Katheders overgeleezen, er uitleggingen over gefchreeven, er glosfen op gemaakt, hier en daar wel eene dogmatifche onnaauwkeurigheid willen vinden , maar toch over het geheel zich er aan gehouden. Verhinderden in de dertiende eeuw de ongelukkigfte S taatsberoerten den bloei der Geleerdheid bij de Oosterfchen; de Westerfchen namen in alle takken van Weetenfchappen van dag tot' dag fterk toe. (f) Geen wonder dierhalve, dat er in deeze eeuw, waarin het tweede tijdvak der Schoolgeleerdheid begint, veele kundige fchrijvers te voorichijn kwamen, en de ftelfels der Godge- leerd- C*) Conf. veNema 1. 1. VI. p. 19. Ct) Zie mosh. k. G. V. bl. 33.  der Systematifche Godgeleerdheid 117 leerdheid zeer vermeenigvuldigd wierden. (*) Allen niettemin zwoeren zij bij de Libri Scntentiarum van lombardus, waarnaar zij hunne Systema fchoeiden. — alexander van hales, een Engelsman, is de eerfte , die in het tweede tijdvak der Schoolgeleerden hier in aanmerking komt. Hij was Hoogleeraar te parijs, onderwees daar in de Godgeleerdheid van het jaar 1230 af, en ftierf in 1245 of zo anderen meenen.1250. (f) Hij was een voornaam Uitlegger van ARisTOTELEs;en door den bijval, dien zijne leerwijze vond, wierd het gebruik van de peripatetifche wijsgeerte inde GodgeleerdheidIteedsnog algemeener, dan te vooren: hij fchreef een Godgeleerd werk, 't welk den tijtel droeg van Summa-Univerfa Theologia. Hetzelve heeft men wel eens aangemerkt, als de Eerfte uitlegging van lombards Spreuken, die in hetj tweede tijdperk der Schoolgeleerdheid gefchreeven is; maar te onrecht ; het is ten hoogften een eigen en oorfpronglijk namaakfel, (§) waarin men wel veel gebrekkigs, maar toch ook veel goeds aan- (*) Mosh. K. G. a. p. bl. 171. (t) Vide olearii , Ab. Patr. art. alex. hal, _ (§) Vide olearii (. c. loc. alleg. — Uit hetecifte tijdperk waaren er toen reeds al uitleggingen over lombards Spreuken voor handen; als b. v. van willem van seignelaij , welken men doorgaans houdt voor den eerften Uitlegfchrijver over deeze Spreuken, — van petrus van poitou, en anderen. H 3 Xllf. eeuw.  mi eeuw. i r8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis aantreft, en waarin de Godsdienstwaarheden zelfs meer Systematisch , meer ordelijk zamenhangend zijn voorgedraagen, dan in de Spreukboeken van zijnen voorgaaner. Men vindt er veel nieuws in uit de School van aristoteles, en uit de fchriften der Heidenfche Geleerden, als cicero, virgilius, en anderen. (*) — Voor het overige merken wij nopens deezen man nog aan, dat er in 'tjaar i§i§ te lijons op zijnen naam gedrukt en uitgegeeven zijn, Quastiones Sive Commentaria in IV Libros Sententiarum in vier deelen; (t) maar dat deze]ven een om dergeftooken ftuk, en van hem nooit gefchreeven zijn. (§) XLIV. Dan in *t bezondere blonken in deeze eeuw onder de Scholastieken uit, albert de groote, johan bonaventura , en Thomas yan aquino, alle drie mannen, welken de waarheden van den Godsdienst met een indringend oordeel doordachten, maar ook aan veele dwaalingen endweeperijen vast raakten, waardoor hunne glan* (*) Zie heinricii 't a. b. S. 207^1211.. Men noemde, hem in Hecht Latijn Doctor irrefragabilis.de onwederlegbaare Leerdar. Cf) Vide olearii 1. c. loc. alleg. (§j Zie cave Hift. Litt. Eccl. T. I. p. 715 en Heinrich a. b. S. ao8. Vekema nogthans fchijnt ls voor egt te houden. 1. 1. VI. p. 174.  der Systematifche Godgeleerdheid. 119 glanzende naam met een' nevel van onëer niet weinig bezoedeld werd. - De eerfte, albekt , was oorfpronghjk een Munnik van de Domimkaaner orde, werd daar na Profesfor in de godgeleerdheid, en eindelijk, door de gunst van Paus alexander den vierden, Bisfchop van regens^. Doch hij leide zijne Bisfchoplijke waardigheid weder af, en sino- in een Klooster te iceolen, daar hii den 15 van Slagtmaand in 'tjaar 12S0 in den ouderdom van 87 jaaren geftorven ■ (*\ . Van deezen hebben wij, behalven veele andere fchriften, (t) eenen Commentarius over de Spreuken van lombardus, eene Summa Theologie* en een CompendiumTheologice in zeven Boeken Dit moeten wij tot zijnen hii zich door deeze en andere fchritter verwierf, vooral zeggen, dat hijeeneon aemeene bekwaamheid bezat in het be handelen der Godgeleerde waarheden en in het vergaderen van de getuigenis fen der oudvaderen. Mangel aan taal kunde, voor het overige,deed hem even als alle Scholastieken, meemgwerf vei zei Vide olearii Abac. Fat. art. alb. magn. Zommigen fchrijven dat hij 75, aderen weder, dat hij 78 Jwtfen oud geworden zij. Zie heinr. a, b. S. ai2. en verg. venema 1. 1. VI. P- 174- f-h Dezelven bedaan een en twintig Boekdec. len in Folio volgens de Uitgave van p. jAmmï. H 4 XIII. eeuw. 1  XIII. EEUW 120 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis zeilen op de gevaarlijkfte gronden eener geheel averrechtfche fchriftuitlegging. De tweede, die hier in aanmerking komt, was johan bonaventura, een Franciscaaner, en leerling van den genoemden albert , en van alexander van hales. • Hij was Bisfchop van ALBANië en Kardinaal; achttien jaaren lang is hij Generaal van zijne orde geweest: Zijn aanzien waare zelfs zoo groot, dat hij verfchillen in het Paulijke conclave bijleide. (*). Hij ftierf in het jaar 1274 te lijons, daar hij toen als Lid van eene ten dien jaare gehouden kerkvergadering was, oud 52 jaaren. (f) Van "Hem is gefchreeven een Commentarius over de fpreuken van lombardus , en een Compendium Theologite, 'twelk hij Breviloquium getijteld heeft. In beide deeze werken betreedt hij ook wel het doornachtig pad eener Filofoofifche Godgeleerdheid, doch hij was meer Godgeleerde, dan Wijsgeer: hij had onder de Scholastieken de naauwkeurigfte en duidlijkfte voordragt , en fchijnt ten oogmerk gehad te hebben, meer voor het hart, dan voor het verHand te werken, iets, dat in deeze dagen zeer vreemd en ongehoord waare. (§) XLV, (*) Zie spittler a. b. S. 344. Cj~) Zie eoed. 1,1. p. 224. olearh Aba"s Patr> oj;P. Bonav. en hofm. L. U. eodem art. / Q) heikricu, ': a. b. S. 214.  der Systematifche Godgeleerdheid. 121 XLV. Doch onder alle Scholastieken; die zich in deeze eeuw beroemd hebben gemaakt, verwierf en verdiende den grootften lof de geleerde thomas van aquino: Hij was een Dominikaaner, en een leerling van albert den grooten, en van alexander hales; (*; Hij werd Doiïor in de Godgeleerdheid op den zelfden dag met bonaventura te parys in 'tjaar 1255. Hyis Hoogleeraar geweest op verfcheiden Akademiën, als op die van viterbo, orviëxo, pisa, neapolis en anderen : hy werd genoemd Do&or Angclicus, de Engelachtige Leer dar, en met zinfpeeling op zyn naam, Aquila Theologorun:, de Arend der Godgeleerden. (|) Hy ftierf in 't zelfde jaar 1274, waarin bonaventuka overleed,^) Na lombardus is hij de beroemdfte onder de Schoolfche Godgeleerden. En van allen is hij het, die 't meest toebragt tot den roem van aristoteles door de leerftellingen van dien Wijsgeer in zijne fchriften en leslen voortteplanten, op te helderen en aan te dringen. (**) Zijne Sum- (*) Verg. mosh. K. G. V. bl. 46. in de aantek. venema echter wederfpreekt dit ten aanzien van hales 1. 1. VI. p. 174. (t) Zie olearii 1. c. art. Tu. Aquin : mosheim , K. G. V. bl. 172. heinr. a. b. S. 216, hofmanni Lex Univ. art. Tu. Aquila. (§) Zie spittler, a. b. S. 344. (**) Zie mosh. K. G. V. bl 46. H5 XIII. eeuw.  122 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XIII. Eeuw Summa totius Theologie, in partes III di, vifa , is het bruikbaarfte en befte Systema, dat onder de Scholastieke fchriften na dat van den Meester der Spreuken uitgekomen is. (*) Hetzelve is met veel oordeel gefchreeven, heeft veel orde, zit in — en dit ftrekt zeker niet tot roem van deeze anders £*) Vide venema 1. 1. VI. p. 332 et 333. (t) Franc, pi.tiiarcha, fchrijft hofmann inLex. Univ. Art. petrarcha . fuit feculi fui Pkanix, qui Hteras humanitatis, post longa filentia mortuas , ab inferis revocavit. Verg. venema 1.1. VI p. 331. In de Hebreeuwfche en Griekfche Letrerkunde was de onweetendheid zo groot en zo algemeen, dat men, tegen deeze taalftudie met de flerkfre vooröordeelen bezet, zulk een" die er nu een beminnaar en beoefenaar van werd, ronduit een' ketter noemde. 'tGrieksch kon van de Munniken niet eens geleezen worden ; wanneer deezen bi' het affchrij* ven der boeken Griekfche woorden vonden , lieten ze de plaats open, en fchreeven aan den kant: Gracajunt, non pofunt legi. Verg. Rambach Hifi. des Pausdoms, II. bl. 4^3. (§) Vide jablonsri ƒ«/?//. Hifi. Christ.l.^. 324 «t 325.  der Systematifche Godgeleerdheid. 131 ders eenigszins onbenevelde eeuw; —— hingen eene zo wigtige zwaarte aan de: leer van hunnen geliefden aristoteles, dat zij dezelve, fchdon door averrechtfche uitleggingen reeds zints langen tijd ontluisterd ,als eene onfeilbaare Godfpraak eerbiedigden, en voor onverwrikbre waarheid hielden. Én even dit, welk een voordeel het opdaagende licht van verfcheiden weetenfchappen ook anders aanbrengen mogte, werkte tot groot achterdeel van de Scholastieke Godgeleerdheid deezes tijds. 't Gene de Letterkunde opbouwde, brak de Wijsgeerte weder af. De leer* ftellingen der reden en des Kristendoms werden deerlijk gehavend door allerlei beuzelachtige twistvraagen , en jammerlijk wanvormd op de leest van belagchelijke onderfcheidingen, en nietige fpitsvindigheden. Van hier was het, dat de Godsdienst, zo als dezelve op de hooge fchoolen geleeraard en het volk in de openbaare vergaderingen voorgedraagen werd, ten laatften op de jammerlijk» fte wijze verbasterd en ontaard waare: geen één leer ftuk meer had een'zweem van zijne oorfpronglijke fchoonheid behouden. Zeker een verftandig kristen zoude toen liever eene redevoering van cicero , dan de les eens hoogleeraars of de preek eens Munniks hebben willen hooren, en er ook veel meer nut en ftichting it getrokken hebben. Hoedaanig ee« ne gedaante de leer des Evangelies in dee« ze eeuw, inzonderheid bij de Westerlingen, I 2 van XIV. £euw«  13a Beknopte Letterkundige Gefchie&enit XIV. KEU w. van welken wij thands trouwens alleen fchnjven, gehad heeft, kaneeniglijk daaruit opgemaakt worden, dat de Bedelmunniken, inzonderheid de dominikaanen en franciskaanen de hoofden der Scholastieken waaren, en deezen zich allenthalve voordeeden, als of zij de Godlijke Wijsheid alleen in pacht hadden. Hoe groot eene vrijheid in Godgeleerde onderwerpen te behandelen deeze, men mooge wel fchrijven, domme en ijlhoofdige Munni- ken, • want fchoon zij op de be- fchaafde Weetenfchappen dwaaslij k roem droegen, waaren ze echter in de daad derzelve vijanden; — hoe groot eene vrijheid zij gebruikten , is oogenfchijnlijk en ter hunne onuitwischbaare fchande blijkbaar uit het berucht en Godhoonend gefchrift van zekeren Franciskaaner Munnik uit pisa, bartholomeus albicius,'t welk hij betijteld had; over de gelijkvormigheid van het leeven des zaligen franciscus met het leeven van den Heere jesus kristüs,^) en 'twelk hij uitgegeeven heeft in het laatst van deeze eeuw: Dit Godloos C*) conformitate vitte beati francisci ad vitam Domini jesu christi. Zommigen meenen, dat hij ook gefchreeven heeft een boek, de Conformitate Beneditta Virginh cum christo , 't welk te milaan gedrukt is in 'tjaar 1510, doch anderen lcsunen hetzelve toe aan eenen bartholomeus, die ook wel van pisa herkomftig was, maar in 't begin van deeze veertiende eeuw leefde. Zie •UARli Abac, Pa/mm, art. sarth. fisanus.  der Systematifche Godgeleerdheid. 133 loos boek , en zulks diend hier vooral in aanmerkinge genomen te worden, • werd ten jaare 1389 in eene algemeene vergadering der Franciskaanfche Munni* ken met groote toejuigching en éénhartig goedvinden tot een ftichtelijk leesboek aangenomen.- Dit boek, waarin de wijzeen heilige jesus in denzelfden laagen rang geplaatst wordt met eenen dommen dweeper, of ondeugenden Volksverleider, (♦) befchandvlekt tot in de fpaade wereldtijden de geheele orde der franciskaanen, en tevens de Schoolgeleerdheid van deeze eeuw. (f) XL VIII. Men denke evenwel niet , dat er in deeze dagen geene verftandige en oordeelkundige Godgeleerden zouden geweest zijn, die de leer van het kristendom, fchoon naar de toen heerfchende fchoolwijze, in hunne mondlijke en fchriftlijke voordragt met veel roems voorgefteld hebben. — ■ De voornaamfte van allen, die zich in deeze eeuw vermaard hebben gemaakt, was johannes duns, toegenoemd sco- tus, (*) 't Staat in kijf, of franciscus een deugniet, dan flechts een dwaashoofd geweest is. Verg. rocënm. Gefchiedk. Verh. over den Trapsw, voert'g, der Openb. bl. 78, in de aant. van den Vert. (f)Zie jablonski 1. c. pag. 324; en mosh, K. G. V. bl. 297, en rosenm. in ,t (braks aang. Boek ter aang. pl. I 3 XIV. eeuw. \  XIV. 18 EUW. 134 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis tus , of de schot , naar 't land zijner ge* boorte, (*) en van de Franciscaaner orde: Hij was Leeraar der Godgeleerdheid te,oxFORT, en naderhand te parijs. Hij bloeide in 't begin van deeze eeuw, en ftierf te keulen aan eene beroerte in 't jaar 1308 , in 't43fte; of zo anderen meenen, in 't 34fte jaar zijns leevens. (|) Deeze joh. duns muntte boven zijne tijdgenooten uit in fchranderheid van vernuft en fneedigheid van oordeel; (§) Hij was een groot Godgeleerde; maar zijn voorftel was duister , zijne taal fiecht Latijn, en zijne fpitsvindigheidonuitpluisbaar: Hij kreeg daarom den naam van Doclor r««7«««;, en Doctor fubtilis, de duistere ende fpitsvindige Leeraar. (**) Niemand der Schoolfche Godgeleerden heeft beter de kunst van Sofisterije en twijfelaarije verftaan, dan hij. In zijne dogmatifche fchriften ftapelt hij fpitsvindigheden op fpitsvindigheden, onderfcheidmgen op onderfcheidingen, tegenwerpingen op tegenwerpingen, vraagen opvraagen, en beand- woor- (*) Vide olearii Abac. Bat. art. jo. duns. et venema 1. 1. VI. p. (]) Men verhaalt van hem , dat hij te vroegtijdig begraaven zijnde, in'tgraf, uit eene langwijlige flaauwte, bij zich zeiven herkomen , 't vleesch yan zijne armen en handen afgeknaauwd had. Zie hofmanni Lex. Univ. art, joh. duns en Venema J. 1. VI. p. 336, die hetzelve als eene fabel aanmerkt. CS) Zie mosh K. G. V. bl. 332. Vide olearii , Ah* P»tU art. joh. duns.  der Systematifche Godgeleerdheid. 135 woordingen op beandwoordingen. Men kan hieruit reeds met grond afleiden, dat hij de Schoolfche Leerwijze heel niet verbeterd , maar zeer verergerd heeft. Van hem hebben de Scholastieken verfcheiden nieuwe Barbaarfche kunstwoorden gekreegen, die hoe genoemd niets betekenen, en geheel geene denkbeelden uitdrukken: bij voorb. Subflantialiteit, esfentialiteit, realiteit, formaliteit, quidditeit, hucceueit en meer andere onverftaanbaare termen. (*) Daar hij een Wiskunftenaar was, bewees hij zomwi len zijne Scholastieke vóórhellen, gtlijk men gewoon is de propofitiën van euclides te bewijzen, met de Letters A. B. C. Onder de fchriften van hem zijn 't meest bekend zijne uilleggingen over de boeken der Spreuken van lombardus. (f) _ Men denkt in 't algemeen, dat Hij de eerfte geweest is, die de onbevlekte Ontvangenis van de Maagd mar fa met kracht beweerd en met eenen beflisfenden uitflag verdeedigd heeft, (f) Zij- (*) Conf. werenf. opüsC. T. II. pag. 66. (t) Eene naauwkeurige uitgave van alle zijne werken is vervaardigd door lukas waddingus , en m het licht gekomen te lijons in 1639; in 12 folio deelen. — Men zie verder heinricii 't a. b. S. 226 tot 230. (§) Vide jablonski 1. c. I. 'pag. 323. Schoon anders deeze ongerijmde dooling reeds in de voorige eeuwen opgekomen en voorgedaan was. Zié mosh.K. G. IV. bl. 366 en 367. Dr. DUNsheëft dus dezelve weder op nieuw opgewarmd, en met nieuwe bewijzen op zijne hianier bekrachtigd, teI 4 gei» XIV. êeuw.  t%6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XIV. tnuw, Zijne fpitsvindige Schoolgeleerdheid zeket deed hem op deeze dwaalftelling vallen.. Zeer waarfcliijnlijk heeft de man op den voorgang van anderen zijn hoofd gebroken, om uittedenken, hoe het mooglijk waare, dat kristüs zonder zonde gebooren hadde kunnen worden, en is met al zijn vraagen en wedervraagen overzaaken, die het eindig menfehen verftand nimmer beandwoorden kan, en ook niet behoeft te beandwoorden, zo eindelijk mede in het denkbeeld bevestigd, dat dan maria, 's Hedands moeder, ook zonder zonde moest geweest zijn; eerst geloofde hij misfehien flechts , zonder daadlijke zonde, gelijk ten zijnen tijde veelen van deeze gedachte fchijnen geweest te zijn ; maar vervolgens ook zonder erfzonde. Deeze dwaalgedachte verdeedigde hij, zo men meent, openlijk tegen thomas van aquino en deszelfs aanhangers; en hierin ook vond hij bij verre de meesten groote toejuigching; terwijl hij toch aan den anderen kant, zo als het niet weinigen voorkwam,ten aanzien van de overige en wel bijna alle geschilpunten , (*) het veld voor de volglin- gen gen de dominikaanen , en in *i bezondere tegen thomas van aquino , welken diesaangaande een ftrij-i dig denkbeeld omhelsden. Verg. mosh. K. G. V. bl. 339 en foeke sjoerds K. G. bl. 244. L>it evenwel wordt fterk, tegengefproken dQpr venema L 1. VI. p. 337. (*) Geüjk bij v. over de natuur 4er Godlijke-  der Systematifche Godgeleerdheid, 13? gen van thomas ruimen moest. (*) Hier uit hebben hunnen oorfprong de twee beruchte partijën, de Thomisten en Schofisten, die thands in de Roomfche Kerk nog tegen eikanderen in het harnas ftaan; met de eerlte houden het de dominikaanen, en den anderen zijn de francisjcaanen genegen. XLIX. Jammerlijk zag het er dus uit met de Scholastieke Godgeleerdheid. Wel verre, dat derzelve onderwijzers het met eikanderen eens waren, vielen zij ten aanzien van verfcheiden geloofspunten heftig op elkiiêr medewerking met 's menfehen wil, over de maat der Godlijke genade. noodig ter zaligheid, enz. (*) Hij beweerde tegen de thomistln onder anderen , ter opzichte van de leer des vrijen wils, en der genade, halfpelagiaanfche leerftellingen. Deezen verwierp men : maar zijne verdeedigde Leer nopens de vlcklooze ontvangnis van maria werd bij de meeste Kristenen aangenomen ; en de dominikaanen , die zich hier tegen aankantten, verlooren even daarom zeer veel van de Volksach. ting. Zelfs zegepraalde Hij hierïn zo verre, dat er zeker Edikt wierd uitgegeeven, volgens het welk niemand eene Akademifche waardigheid (Gradus Academicus") bekomen konde, ten zij hij de Leer van de onbevlekte ontvangenis vanMARiAbelijden wilde. Zie HEiNRicu,'t a. b. S. 228. Doch ook dit wordt ontkend van venema /. locoq. I. die deeze belijdenis nopens marias geboorte, als eene plechtigheid, eerst in de volgende eeuw ingevoerd, aanmerkt. I S XIV. eeuw.  xrv. tEUW. ( < 1 ] ] 1 138 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis elkaêr aan, met wederkeerige beleedigingen en befchuldigingen van onregtzinnigheid, terwil eene raazende drift van bitze hairklooverijen elk der partijen verhinderde, om de andere door redenen van een beter onderricht te overtuigen, en ten voordeele haarer omhelsde en ver- deedigde leer in te winnen. Hier kwam bij , dat de Schoolgeleerden in 't algemeen nog al geduurig aangerand werden door de Bijbelgeleerden, waarbij de laatften dikwerf de vlag heezen , en de eerften voor hun moesten onderdoen; die dan, in de engte gebragt, zich bedienden van die listige kunstgreepen, waarvan wij m 't laatst der XLVI. %. gewaagd hebben. Onder de Scholastieken deezer eeuw, die Godgeleerde Schoolftelfels, of uitleggingen over de Spreuken van lombardus zn het kort begrip van thomas gefchreeiren hebben , kunnen ook in 't bezondere uit anderen geteld worden: ray- MUNDUS LULLIUS, (*) HERV^US NATA- LIS, (*) Deeze was een zeer geleerd man, maar likwerf al te bijsterzinnig den vrijen teugel geerende ani zijne drifrige verbeeldingskracht. Onlerdeszelfs beeldtenis plaatften zijne vrienden, die lem ten hemel verhieven (terwijl zijne vijandea lem ter hel verlaagden ) dit bijfchrift. Doctrinam pandit raymundus lullius omnem, Cui Deus infudit fcibile, qs.lcquid er at. lij was de flichter van eene nieuwe en zonderde Wijsgeerte; en joh. osiander verhaalt van hem  der Systematifche Godgeleerdheid. 13$ lis, (*) thomas bradwardinus , ff) en franciscus maijron. (§). Dan vooral dient hier niet vergeeten en verzweegen te worden durandus van St. portiano, die in het begin deezer eeuw gebloeid heeft, en in het jaar 1333 overleeden is. Hij was van de orde der dominikaanen, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te parijs, en in 'tlaatst zijns leevensBisfchop te meaux. Van durandus af rekent men doorgaans het derde tijdperk der School- hem (Exerc. I. de Trinit. T. 6 en 10: ) dat hij de leer der drieëenheid alleen uit de wijsgeerte, die hij voordroeg, meende te kunnen bewijzen. Hij ftierf 1315. — Zie olearii Ab. Patr. art. raym. lull. et verg. venema L K VI. p. 340-42. (*) Anders genoemd herv^us brito : Hij was van de Dominikaaner orde, en een groote Thomist. Behalven zijne uitleggingen over de Spreukboeken van lombardus vindt men van hem eene verklaaring der brieven van paulus. — Hij ftierf 1323. Vide olear: 1.1. et hofm- L. U. art. herv. Cf) Thom. Bradwardinus is geweest Aartsbisfchop van kantelberg, een groot Godgeleerde en Wiskundige, die den pelagiaanen heftigen tegenftand bood, en een oordeelkundig verdeediger der zuivere rechtvaardigingleer was. (§) Deeze was een leerling van joh. duns , en heeft in het Godgeleerd Genootfchap van de Sorbonne op de hooge fchool te parijs , de dwaaze gewoonte ingevoerd, om den Student, welke tot de eene of andere Akademifche waardigheid verheven werd , des zomers van den vroegen morgen tot den fpaaden avond zonder voorzitter, en zonder tusfchenrust te laaten redetwisten tegen elk , die zijne [lellingen beftrijden wilde. Vide olearii Ab. Patr. hofmanni L. U. art. ïr. maijr. et venema ; 1. 1, VI. p. 33°. XIV. ï e u w.  XIV. i£uw. 140 Beknopte Letterkundige Ge/chiedenit Schoolfche Godgeleerdheid. (*). — Dee-' ze Geleerde Man heeft nagelaaten eene uitlegging over de Spreuken van lombardus, waarin hij met eene voorzichtige ftoutheid ten aanzien van verfcheiden leerpunten geheel andere gedachten voordraagt, dan thomas van aquino; tegen welke uitlegging even daarom zekere durandelxus (zo als zommigen willen, een volle neef van hem) vervaardigd en _ uitgegeeven heeft een gefchrift , getijteld corre&orium corruptorii d. thom^e. (f). Het werk van du¬ randus heeft veel bezonders en veel,dat in zijnen tijd nieuw en gewaagd was. [n de voorrede van het zelve legt hij twee grondflagen: de eerfte is de Heilige Schrift; hierop fticht .hij alles, wat men te gelooven en te betrachten heeft, :erwijl hij echter de uitlegging van twijfelachtige fchriftplaatzen aan de onfeilbaarheid der kerk overlaat. De tweede grondlag is de reden, en hierop fticht hij alles, wat niet onmiddellijk tot den Godsdienst behoort,terwijl hij ter deeze opricht het gezag der kerkvaderen en andere geleerden weinig, rekent maar zijne eigen denkbeelden volgt. In verfcheiden opzichten mooge men van Durandus zeggen, dat hij den dwaalweg der wijsgee- ri- (*) VidejABLONSKi; 1. c. I./>. 324. et venema, L c. VI. p. 343. Verg. hl. 95 en 96 hiervoor, (f) Vide olearii Ab. Patr. art. wjr.  der Systematifche Godgeleerdheid. 14-1 rige Godgeleerden zijner eeuw verlaaten, of zo al niet verlaaten, dan althands denzelven niet goedgekeurd, en na een beter pad ter ontdekking der waarheid uit. gezien hebbe. DzThomisten kreegen daarom dermaate den nijd op hem, dat hunne hekelzucht na zijnen dood op hem dit graffchrift maakte, JDurus Durandus jacet hic fub marmore duro; An fit falvandus, ego nefcio, nee quoque euro. (*) Bij deezen Durandus verdient nog gevoegd en gerangfehikt te worden wn> Liam occam , die ook tot het derde tijdperk der fcholastieke Godgeleerdheid gebragt moet worden. Hij was een Engelsman, een groot Filofoof, een beroemde Icholastiek, Leeraar der Godgeleerdheid te parijs, een tegenftreever van Duns, fchoon weleer zijnen Meester, een verdeediger van den Franfchen Koning filip den fchoonen , - en van den Keizer Lodewyk van Beijeren, en een moedige wederftander van de Pauzen bonifacius den achtften (f) en C*} Zie i.jeinr, a. b. S. 233. en venema. 1. 1. VI. P. 339- (f) Tegen de trotfche handelwijze van deezen Godlouzen Paus omtrent filip den Schoonen fchreef Hij na den dood van beiden eene verhandeling of zamenfpraak getijteld: de Potefiate ecdefiafliea & /ecu/art'. XIV. eeuw.  142 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XIV. JEEUW, en Johannes den Tweeëntv/intigften, welke laatfte één en andermaal het vuur van den Roomfchen banblikfem in heftige ftraalen op hem deed afflammen. (*) — Hij ftierf aan het hof van den keizer in 't jaar 1343. of zo anderen meenen 1347. Cf) - Onder zijne fchriften komen hier vooral in aanmerking vraagen over de fpreüken van Lombardus, en een Godgeleerd Centiloquium, dus geheeten, omdat hij in het zelve de leeringen der befchouwende Godgeleerdheid in honderd wijsgeerige flotgevolgen voordraagt. In dit Centiloquium vindt men veele onregtzinnige ftellingen , losfe fofisterijen, en meenigvoudige beuzelachtige fpitsvindigheden. (§) Eindelijk plaatzen wij hier in den voorbijgang , uit veele anderen, ook nog Nicol aus van Lijra, (**) Johannes Baco (*) Hij bleef echter ftandvastig, en moedigde zelfs den Keizer lcdewyk aan met te zeggen: Verdedig Gij mij met het zwaard; ik zal U met de pen verdeedigen. Vide hofmanni L. U. art. oc- cam, et venema 1. 1. VI. p. 338. (f) Vide venema 1. 1. (§) Zie cramer, \meerm. a. b. VII. S. 8ia,e heinr. a. b. s. 233 und flg. (**) Deeze was zo in 't algemeen geloofd wordt, een gebooren Jood , volgens zommigen uit braband , maar te onregt; Hij was van lier , een dorp in Nokmand i ë, gelijk blijkt uitzijn graffchrift te parijs , 't welk in de zeventiende eeuw daar nog geleezen konde worden, en dus begon: Lijra brevis vicus, Nor manna in gen te celebrist Prima mihi vita janua forsque futt, etc.  der Systematifche Godgeleerdheid, 143 co (*) petrus aureolus, en petuus de alliaco , (|) welke allen tot het derde tijd- Vide henr. willoti At hen. Franc. p. 233 et venema 1. 1. VI. p. 333. La croze evenwel korat het niet zeer waarl'chijnüjk voor, dat hij een Zoon van joodfche ouders geweest is. Zie zijne Entretiensfur divers fujets d' Hifloire: pag. 222 en verg. yjjvEMA t. a. p. — B.halven uitleggingen over da Spreuken van lombardus heeft men van hem eene korte verklaaring van den geheelen Bijbel, een uitmuntend werk, waarvan zelfs luther zich dikwerf bediend heeft bij zijne fcbriftverklaaringen , en het welk 1^90 te lijo ^s uitgegeeven is. In veele opzichten maakte Hij luth.-.r den weg der hervorming gemaklijk. Dit hebben ook de vrienden van deezen grooten Kerkverbeteraar niet ontkennen willen. Van hier het Latijnfche fpreekwoord: Si lijra non liraffet, turn totus mundus delirajfet. lijra , zeide men, had luther het paard gebragt, en voor hem de ftijgbeugels gehouden, om hem zo te gemaklijker te doen opklimmen. — Hij was zeer gezien aan het Franfclie Hof, gelijk men vooral daar uit opmaaken kan, dat de Koningin johanna , Vrouw van FiLipden vijfden, hem bij uiterften wil tot haaren boedelredder benoemde. — Hij ftierf te parijs den 23 van PVijnmaand 1340. Vide hofm. L. U. art. Nic.Lijr. et olearii^. Patr. eodemart. (*) Deeze was Leeraar der Godgeleerdheid te parijs : Even gelijk NicoLAus van Lijra heeft hij onder anderen ook gefchreeven uitleggingen over de vier fprenkboeken van lombardus en eene ver» klaaring van alle Bijbelboeken. Hij is te londev geftorven, 1350, of zo anderen'melden 1346". Uit zijn geflrcht was afkomftig de beroemde baco de verulamio. Vide hofm. et olearii L c. art. joh, baco, et ven. VI. p. 340. (t) Ook deeze beiden muntten uit in kunde en geleerdheid. Op den laatlten, die 1410 , of vol- gen« XIV. s e u Vf*  XV. EEUW 144 Beknopte Letterkundige Gejchiedenh tijdperk der fcholastieke Godgeleerdheid , behooren , en over de fpreuken van Lombardus hunne uitleggingen gefchreeven hebben. u Eindelijk komen wij tot de laatfte eeuw van dit Tijdperk: eene eeuw, waarin de Griekfche kerk, onder den prangenden last van het Mahometaansch geweld geboogen, geen' lust en geene aandrift meer gevoelde, om met ijver in het eene of andere vak der edele geleerdheid te werken; maar waarin daarentegen de Latijnfche kristenheid zich opgewekt vond, en allen aandrang van buiten, zo wel van den Roomfchen kerkftoel, als van de vorstlijke zetels der onderfcheiden wereldbeftuurers,ikreeg,om de zaak der befchaaverde weetenfchappen voor te ftaan, en zo ze er toegeroepen werden, als leeraars en onderrichters van het menschdom, dezelve ook in de daad te bevorderen, door letteroefening en ftudiewerk. De aangenaame vrucht van deezen fchoonen bloei in het rijk der vrije kunften was eene allengfche verbetering der Gods- dienst- gens anderen 1425 ftierf, vervaardigde men dh graffchrift: Mors rapuit petrum , Petram fubiit putrc corpus, Sed petram christum fpiritus ipfe pctit. Vide olearii \, ï.art. pet. de all.  der Systematifche Godgeleerdheid. 143 üienstleer: kundige en weldenkende Godgeleerden begonnen van lieverlede het zoutioozeen wanfmaaklijkevan den ouden fchoolkost, hun zo dikwerf opgekookt, en als een versch gerecht voorgezet, te proeven, en er eenen onverwinlijken afkeer van te krijgen. Het getal der zogenoemde waarheidgetuigen werd allerwege grooter. De fchendvlekken, die de Roomfche kerk zo verleelijkten, werden beter t>if het licht bezien, en wekten walg en afichuw. De geheime raadflagen over eene algemeene kerkhervorming werden meer openbaar; en een regen van fchriften over dit onderwerp maakte dezelven vruchtbaar. De önwrikbaare ftelregel, dat men zonder de gewijde taalkunde geen bevoegd fchrift uitlegger weezen kan, vond allenthalve door geheel europa grooten bijval, en dreef niet weinigen tot het beoefenen der Hebreeuwfche^ en Griekfche lpraak; terwijl de daar door bevorderde Bijbelkunde als een ander Pinkftervuur Verhelderende lichtftraalen over den fchoonen Godsdienst, die door een' dikken mist van vaale fchooldampen verdonkerd was, rondfpreide. Alle deeze voordeelige omftandigheden werden tegen het midden van deeze eeuw grootlijks begunftigd door de zo gezegende uitvinding der onwaardeerbaare Drukkunst, welke een lou«ens jans koster, van haarlem, enkel bij toeval, ontdekte, die daardoor heel Europa aan zichverpligt heeft ,en welke naderhand door johan guttenberg, en K an-; XV; eeuw;  XV. EEUW» In deeze eeuw hooren wij de braave WALDENZEN,die reeds van de vroegfte tijden der kristlijke jaartelling af eenen zuiveren Godsdienst beleeden,(f) en even dieswe- ge (*) Men denke hieronder anderen aan de vruchtloos afgeloopen onderneemingen van veele verftandige braaven, op de Kerkvergaderingen te konstans en te bazel,- en men leeze hierover na mosheims K. G. V. bl. 412-419. (f) Volgens de niet ongegronde gedachten van veele Geleerden zijn de Waldekzen , zo niet al in de eetfte eeuw, dan ten minden in de tweede, reeds aanweezig geweest: zo dat zij de zuivere Apostolifche leer ten allen tijde bewaarden behouden hebben. Zo denken hierover p i ctet ; de Trop ft. Euang. inter Dhfert. pag. 509. Wake; Sermons. p. 23. SchAagen; Hifi. der Waldenzen, p.^110. 111. en andereu. Verg. martinet, Kerkl. Gejcfi. der Waldenzen bl. 23-26. En Prijsverh. van vaLiNGiüs teg. p. riestleij: voorb. 12—25. 146 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis anderen tot grooter volkomenheid gebragt is. Door deeze uitvinding won de Geleerdheid en Godsdienstkunde ftraks onbe Zijne arbeid in de laatstgenoemde weetenfchap bezorgde den naneef een uitmuntend richtfnoer van fchrifverklaaring in een' bundel van Kriufche en Letterkundige aanteekeningen over het N. T. welken door hem uitgegeeven en onder veelen door er as mus zeer hoog gefchat zijn (f) Bij deezen kan men voegen hieromjmus savonarola, gebooren te fi:rrare den 21 van Herfstmaand, 1452, die zich ook manlijk aankantte tegen romes heerfchappij, waarom hij ook met het hoogfte recht op de lijst van de getuigen der waarheid verdient geplaatst te worden: doch waardoor hij zich den haat des volks derwijze op den hals haalde, dat hij, na de wreedfte pijnigingen, op de markt te Florence den 23lten van Bloeimaand in 'tjaar 1498, in 'tzes- en veertigfte jaar zijns ouderdoms, verbrand wierd. Dan, om kort te zijn , men denke hier nog aan verfcheiden andere kundige en doorzichtige Godsdienstminnaars, als er waaren, Conf. venema 1. 1. VI. p. 425. Hij fiierf te rome in 'tjaar 1465. Zijne moeder liet voor hem dit graffchrift vervaardigen. laurens valla jacet, Romana gloria lingua, Primus enim docuit, qua decet arte , l»qui. (t) Dezelven zijn verfcheiden maaien gedrukt, als in 8vo. te parijs 1505 in folio te bazel , 1540» en 1545.  der Systematifche Godgeleerdheid. 151 ren, joiian gerson, Kanfelier der Hooge fchool te Pasijs; (*) nikolaas deKLEjYTANGJs(jj; johan wessll gandsfort; (§) rudolfagricola; (**) johan van goch uit mechelen, (ff) en meer anderen, die een verhelderd brein in hun hoofd hadden , en den grootften arbeid befteedden ter verbetering der leer en der zeden. LIL Men ziet dus, dat niet weinige Geleer" den, en Godsvruchtigen het zaad der leervervorming' door geheel de Westerfche wereld, ruimerhand, hoewel mees- ten- fj*) Zie over hem mosh. K. G- V. bl. 444 en 445 en venema 1. 1. VI. p. 432 en 33. (f) Zie ook mosh. K. G. V. bl. 445 en vekema 1. 1. VI. p. 434. (§) Zie mosh. K. G. V. bl. 446. Brandt Hifi. der Reform. I. bl. 135 en volg. venema 1.1. VI. p. 435. en ub. emmius Ren Fris: ƒƒ//?. 1. XXX. pag. mihi 394 & 395. (**) Zie brandt, a. b. I. bl. 139, en 140. venema 1. 1. VI. p. 426 en Levenslefck.van ber. en gel .mannen IV. St. "Mo. 7. bl. 149 en volgg. Bei-, den gandsfort en agricola waaren Groningers van geboorte, en onderweezen in de beroemde fchool te aduwerd. In het begin van onze achttiende eeuw Hond er in friesland, te augsbuur , een Predikant met naam gerardus gandsfort , Groninger: deeze, meent men, waare een nazaat uit het gedacht van den beroemden johan wessel. Zie Naaml. der Pred. van de Dokkumer Klasfe\b\. 22 Van agricola heeft men in de groote St. Martenskerk ic Groningen nog eene gedachtenis: Het fchooneorgel , 't welk daar gevonden wordt, en een kunstÖuk is, heeft hem ten maaker gehad. (tf) Zie over deezen brandt 't a. b. I. bl, 140» K 4 XV. e E u Wm  152 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV. xè u w, tendeels in verborgen plaatzen, uitftrooiden. Bij voorraad kan hier dus uit opgemaakt worden, dat de Schoolfche Godgeleerdheid daardoor magtig veel te lijden, had. De ganfche bende der Scholastieken , welke tot hoofden had onder anderen johannes caprkolus, dio- NIJS1US RIKKEL, HENRICUS GORCOMIüS , of van gorkum, en gafjuiel hiel, die de hekÜuiter,en ook de beste van allen was, verloor haar aanzien en gezag bij de geleerde wereld ter eenemaal. Meest alle die mannen, van welken wij in de voorige § met lof gewaagd hebben, fcheenen het er op toeteleggen,om der bedo:-» ven Schoolgeleerdheid de hanzen uw aftefnijden, en fpanden daartoe met verëenigden yver alle hunne krachten in: en geen wonder waarlijk; de Schooien der Godgeleerdheid waaren met het ilof van fpitsvindige beuzel arijen zo zwart en leelijk bezoedeld, dat een allenthalvige reiniging reeds lang hoognoodig geweest waare. Men propte het geheugen vol met onverftaanbaare onderfcheidingen en niets beduidende klanken, en maakte het hoofd warm door twisten over zaa en, waar van weinig of niets begrijplijk was, terwiil het denkvermoogen ledig, het oordeel werkloos en het hart koud bleef. De geheele Godgeleerdheid beftond in de jamrrierlijkite fchoolvosferij.(*)- 'tKon dier- hal- (*) Tertia ha;c fchotasticorum «tas, {Verba funt celeberrimi doederleinii , qui illam eeta- tem  der Systematifche Godgeleerdheid. 153 halve niet anders of veele verftandige braaven moesten er hun werk van maaken , om deeze vervallen zaak te hertellen*.. En men moest doortasten, met alle magt dit bederf te keer te gaan, en er openlijk vooruitkomen, dat men het ganfche leerftehel der fchoolen hervormen w 1de. De Mijstieken booden eene krachtighelpende hand, ichoon deezen anders de Schoolfche Godgeleerdheid geheel uit de Kerk verbannen wilden. Onder de moedige tegenftanders der Scholastieken mooge men inzonderheid noemen de in de voorige § gemelde j. w. gandsfort en joh. van goch. De eerlte liet zich in zijnen grijzen ouderdom tegen den jongen jan oostendorp , een' Groninger geleerden uit de beroemde School van adhwerd , naderhand Kanunnik van St. levijns Kerk te deventer , dus uit. „ Gij, naarftige Jongling! Gij zult „ eens den dag beleeven , dat de leer „ der twistgraage Godgeleerden, tho9, mas , bonaventüra , en der ove- ri- rem justis coloribus depinxit , Tnftitut. Tb. Christ. I. pag. 225.) erat fuperioribus longe dëtenor, neglectu veritatis popularis etutilis, barbarie in dicendo, pace in 'dispütando, methodo in tradenda discipline, in qua nihil njfi fpinofum, vel quajhtum fuic. vel laudatum. Conf. venema /. /. ,r 343- In n:lc tertia Schol.isticorum «etate, Qc ibi fcrippt vir fummüs) non adoptaverunt nova pnncipia; fed curiofitas ineptarum qua;stionum , decidendi audacla et temeritas, dialectica; deirque tncK, nullam tenuerunt modum. Infana fuptrbia «os homjues transverfos egii. K5 XV. eeuw.  XV. EEUW. (*") Zie brandt 'ta. b. Ifte d. bl. I3pen Cat. Test. Verit. XIX. p. 887. (f) Zie brandt'ta. b. ifte d. bl. 141. enCat. Test. Verit. 1. c. (§) Zie mosh. K. G. V. D bl. 462. (**) Gerson inzonderheid beijverde zich , om de bedorven leerwijze der Scholastieken te verbeteren. Hij zocht deeze verbetering niet alleen te bevorderen door zijne fchriften, en voornaamlijk door zijne Methodus Theologiam Studendi, maar ook in de Kerkvergadering te konstans daadlijk te bewerken. Verg. heinricü. a. b. S. 242 154 Beknopte LetterkundigeGefchledenls „ overigen van alle egte kristlijke Theo,, loganten verguisd zal worden." (*) En de andere durfde openhartig beweeren, dat de fchriften van thomas van aquino , albert den grooten en andere fchoolleeraars de waarheid meer verduisterden , dan verklaarden; en dat men de heilige fchrift alleen moest volgen, (f) Nikolaas van cusa, een man,beroemd door zijne groote geleerdheid en fcherpzinnig oordeel , fchreef eene Verhandeling over de Geleerde onkunde, welke nog voorhanden is. (§) Savonarola, gerson , Dionijsius de karthusiaan , en anderen ooklloegen ijverig en koen de handen te werk, om de diepe bornwelle van eindelooze hairklooverijen te ftoppen, en het heftig twistvuur, waarbij de Schoolleeraars ftaêgheeter werden, te blusfchen : (**) om de fcherpzinnigheid der Scholastieken met de eenvoudigheid van zommisen Mijs-  der Systematifche Godgeleerdheid. 155 Mystieken te maatigen. (*) En deeze verdienstlijke mannen vonden bijftand bij de Herftellers der welfpreekendheid en fraaije letteren. Jammer waare het, dat zij allen niet met verëenigde en overéénitemmende poogingen deeze ltaatlijke beuzelaars te keer gingen, en niet een' en denzelfden weg infloegen. Zommigen draafden te verre boven het perk :lagchten de Schoolgeleerden fchimpig uit, en noemd. nhun fystema een ongerijmd ftelfel, 't welk den bloei der waare weetenfchap belemmerde , en aan het welzijn der ziel hoogstfchadelijk was: fchoon het ja wel deezen naam in veele opzichten draagen konde, waare hunne fpotlust toch niet te prijzen, en der bedoelde zaak zeker heel niet voordeelig. Lourens Valla was onder anderen hier in de groote man. Deeze verzette zich krachtig tegen de Peripatetifche Wijsgeeren, en Ichrolde dapper wech op de Schoolleeraars en kerkpredikers, die meer aristoteles verklaarden , dan den Bijbel: zelfs de vermaarde thomas aquino, de Arend der Godgeleerden, hoe hoogvlugtig ook,boven (*) Onder de Mijstieken muntte vooral uit de beroemde thom. hamerken van kempen, die waarlijk vrij zuiver was van de dvvaalingen en droomerijen , anders den Mi]Stieken eigen. Zijn fchoon boeksken, de navolging van kristüs, is bekend, en blijft een altijdduurend blijk opleveren, dat er nog iets verftandigs en goeds gevonden wierd onder de Munuikenkap in die booze da- XV. eeuw.  ï$6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV EEUW. ven het bereik van veelen, werd van hem aangerand en deerlijk ontheisterd in zijne verklaaring van i kor IX. 13. welker woorden, hiertoebetreklijk, geleezen kunnen worden in de Leevensbefchrifving van beroemde en geleerde mannen: li St, No. 10. bl. 617. De overigen daarentegen befchouwden het Scholastieke leerftelfel als een draaglijk Syftema, 'twelk flechts bedisfeld , befchaafd en door verftaanbaare duidlijkheid naar de regels van welfpreekendheid verfraaid diende te worden. Paulus Cortesius onder anderen deed hiertoe zijn best in eene verklaarjng over het Spreukenboeh— Dan, dagen, waarïn de meeste Kloosterlingen in domheid en onkunde verluijerd zo jammelijkdenzwijaengang gingen. Men heeft, 't is zo.de eer des gefehrijfs van ditboekjen wel aan deezen braaven man betwisten willen: Zie mosh. K. G. V. bl. 448. en venema I. 1. IV. p. 439. Maar deeze twist is bedecht bij het Parlement van parijs, waar de Palmtak aan van kempen is toegeweezen: en ook naar verdiende, indien 't waar is vooral, dat er nog een handfehrift van dit werkjen door van kempen zeiven gefchreeven en eigenhandig ondertekend in de boekerij van het JefuitetMooiter te Antwerpen bewaard wordt: gelijk het kunstgenootfehap, NU Volentibm arduum, ons bericht in de voorrede van dit door hun berijmd boeksken. Grooten roem heeft deeze Godsvruchtige Man door dit gefchrift bij alle volken verworven , zelfs meent men, dat het, in 't Arabisch vertaald, in de Bibliotheek des Keizers van marokko gevonden wordt. Vide hofm- L/.U. art. thom, a kemp. Onder de Mijstieken van dien tijd kreeg ook allengs meer achting  der Systematifche Godgeleerdheid. 157 Dan, hoe ook de bezadigde Godgeleerden, geruggeftaafd door de Mijstieken en de Letterminnaars, alle mooglijke middels bewerkftelligden, om hun prijslijk doel te treffen; hun arbeid was vruchtloos, voor het grootfte gedeelte althands; de Dominikaanen en Franciskaanen, bij welken de Schoolgeleerdheid haar te huis en befcherming vond, hadden een' te • krachtigen arm, een' te ftevigen lleun, en een' te dapperen moed, om zich zo ras vermannen te laaten , en de bebolwerkte fterkten van hunne veel vertoonsmaakende beuzelpraat ter inneeming en bemeestering aan hunne wederpartije zo maar op de eerde aanvallen overtegeeven. (*) — Ook dit wachtte in den weg der ting joh. tauler , een Duitfcher van de orde der Dominikaanen, die in het midden der Voorgaande eeuw geleefd en gebloeid had, en wiens fchriften thands meer aan den man kwamen : fJZie olear: A. Pat. art. J. Taol. ) Luther had zo veel met deezes Mans arbeid op , dat hij betuigt , van nooit, noch onder de Latijnen, noch onder de Duitfchers, een' gezonder Godgeleerden, wiens begrippen meer met het Evangelie overeenkwamen, aangetroffen te hebben. Vide ejus Epift. ad spalatinum XXIII. et conf. venema 1.1. VI. p 335. Deeze en diergelijke Mijstiken waaren zeker geen* krankzinnige Dweepers , gelijk veelen van hunne fekte, met welken zij trouwens ook geene gemeenfchap wilden hebben, maar verftandige braaven die den Godsdienst van jesus tot zijne oorfpronglijke eenvoudigheid en deszelfs belijders tot de be trachting van deugd zochten weder te brengen. (*) Men leeze verder K.G. van mosh. V. d. bl. 461 en 465, XV. EEUW.  XV. eeuw. 158 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis der wijze voorzienigheid op de naastkomende eeuw. LUI. Uit al het tot hiertoe gefchreeven zien wij, dat men het geheele Wijsgeerig Godgeleerd Systema der geloofswaarheden met alle deszelfs willekeurige bepaalingen en fpitsvindinge voortellingen te danken hebbe aan petrus lombardus, en hun, die zijne Schoolfche leerwijze volgden , of daar over lazen , of daar over uitleggingen fchreeven, of er uittrekfels van "maakten. Zij zijn het, die ons, tot op den hedenlchen dag nog, hoewel niet meer langs zulke dwaalgangen, als voortijds, zoetvoerig afgeleid hebben in de wijde en dorre woestenijeder Scholastieke Godgeleerdheid: Longa in deferta, fine ullis HoifiÜiS: Weinig of niets heeft hiertoe medegebragt de Oosterfche Geleerdheid. — De morgenlandfche Kristen, zeer ontmoedigd door de ongenade der tijden, waarin het gedruis der wapenen, en het aanhoudend kerkkrakeel den groei der letteroefening ftaég verhinderde, was niet bevoegd en in ftaat,om een taamlijk geregeld Godgeleerd Syftema te vervaardigen. En, fchoon al deeze en gene hier aan  der Systematifche Godgeleerdheid. 159 aan te werk getrokken is, diens lof is toch gering geweest bij de Westerlingen, die er geen gebruik van wilden maaken, deels uit hoofde van onoverëenftemming van leerbegrippen, deels wegens de Sijrifche taal, welke zij niet verftonden. De weinige Oosterfche Syftemafchrijvers, welken in deeze eeuwen geleefd en geleerd hebben, zijn ebedjesu Sabenfis, welke uitgegeeven heeft , een werk _getijteld, Margarita, de Veritate fidei; s. de ver. rel. Chr. Jacobus Tagritenfis, welke gefchree-, ven heeft oraftreeks het jaar 1230 Liber Thefaurorum; en gregorius Bar -hebreus Abulfaragius dictus, welke ook in de dertiende eeuw opgefteld heeft Candelabrum fanctorum de fundamentis ecclefiasticis, waar van een kort uittrekfel is, onder den tijtel Liber radiorum. (*) LIV. Een' vreezelijken krak heeft de gezegende Godsdienst van jesus kristüs gekreegen door deeze Schoolgeleerdheid. De kundige lampe past er niet ongefchikt op toe de woorden, welken wij in het derde hoofddeel van joèls Godfpraaken, het 6 vs. leezen: Gij hebt de kin- Q^Vide assemann Bibl. Oriënt. T. IIT. P. I. pag, 3S2. et feq.T. II. pag. 237 et 284—2^ ec Cortf, doederl, 1,1, I, pag. 327 et 228. XV. eeuw.  16b Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XV, ee u w, Lampe Verborgenheid van 'tGen. Verbond III. bl. 264. (f) J. A.TiiRiiET. op. omn.Edit.recentijf.Leov, lil. pag. 230. kinderen van JUDA e« kinderen van Jeruzalem Verkogt aan de kinderen der Grieken ( aan aristoteles en zijnen aanhang) opdat Gij ze verre van hunne landpaalen rnogt brengen. (*) Wij voeden er bij de woorden van de weenende maria in hetEvange/ie van johannes: XX. 13. Zij hebben mijnen Heerwechgenomen, en ik weet niet, waar ze Hem gebragt hebben. — Deeze Schoolfche Godgeleerdheid toch was volgens de juiste aanmerking van turrettn een vruchtbaaren boom van dorre twistvraagen en fchraale fpitsvindigheden , meer geworteld in den grond van menschlijke geim'genisfen, dan van Godlijke oirkoiiden. (f) De Bijbel was Van langzaamerhand aan een' kant gefchooven: de fchriften der Kerkvaders, reeds doorzult en doorfpekt met de wijsgeerte van plato , kreegen deszelfs plaats in; en deezen werden beftj-oomd door een' vloed van vermengelde denkbeelden der Arhtotelifche Filofoofije. Hieraan alleen heeft de Schoolfche leerwijze haare afkomst te danken. Het vervaardigen van een zamenhangend leerfystema vond men in de eerfte eeuwen wel noodzaaldijk ; doch zo lang men plato volgde, wiens wijsgeerte min gekunfteld waare, maak-  der Syslematifehe Godgeleerdheid. i6t {naakte men er geene groote vorderingen in. Aristoteles verwierf eindelijk achting. Zijne Filofoofij was fpitsvindig en .Systematisch. Men fchoeide de leer des Knstendoms geheel en al naar dezelve. En nu kreeg de Systematifche leermanier grooten voortgang. 'tGene men van plato overgenomen, en in de leer des Evangelies ingeflansd had,werd behouden,- en t gene aristoteles aan de hand gaf, werd er bijgevoegd. Op zulk eene wijze werd de leer der Kerk en School eene rampzalige rhapfodij van Kristlijke waarheden en Heidenfche dwaalingen, welke laatftendff eerften onderdrukten en onbruikbaar maakten. De leeraars van het Kristendom werden voor het grootfte gedeelte meesters in de kunst, om door fchijnbaare drogredenen en nuttelooze twisten het eenvoudig menfehenverftand geheel te benevelen. Hier kwam bij, dat men in het voordraagen der leer de harten des volksbegoogchelen konde, doorfterkeuitroepen, fchilderiichtige perzoonsverbeeldmgen, ftoute zegwijzen, en onnatuurlijke beeldfpraaken. Zo werd de geheele Godlijke, hemelfche, geestlijke heilleer des Evangelies van lieverlede eene zamenftrengeling van menschlijke, aardfche, vleeschhjke Schoolbegrippen; terwijl de eenvoudige woorden van jesus en de Apos* telfchaar in allerlei gekunftelde bogten verdwarfcht en verkronkeld werden. Zozonk dezelve bij de jammerlijkfte fchip^ bre k, op de Filofoofifche klippen van L ARIS- XV. EEUW.  XV. ïeuw'. 162 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis aristoteles geleden, (*) ter eenemaal wech in eene diepe zee van barbaarfche fpreekmanieren, netelige gefchilpunten beuzelachtige onderfcheidingen, en fchadelijke menfchenvonden. Al dit Scholastieke mogt nog zijnen gang gegaan zijn, indien hetzelve maar begrensd waare gebleeven in den engen fchoolkring der geleerden, en eeniglijk zijne betrekking gehad hadde op willekeurige voorwerpen eener wijsgeerige liefhebberije. Doch hetzelve werd allenthalve in de openbaare kerken aan het volk voorgedraagen als iets belangrijks_ en gewigtigs, waarvan de zaligheid afhing. Op zulk eene wijze werd de "toorts der tweedragt onder het volk aangeftooken, terwijl ieder der twistende partijen zijne eigen denkbeelden hardnekkig ftaande hield, en den bijval der meenigte voor zich begeerde. En hier uit ontftond al dra haat, wrok, vervloeking, verbanning, vervolging, moord en doodflag. (f) Wij vinden dus de grootfte redenen, om met treurigen weemoed op de averrechtfche handelwijze van deeze kort- zich- (*) Niet minder, dan twaalf duizend fchrijvers, rekent men, dat ter uitlegging der fchriften van aristoteles de pen gevoerd hebben. Zie Algem. Vadert. Lett. VIÏ. bl. 38. Mengelw. (i) Men leeze hier over de zeer gepaste aanmerkingen van den recensent. I. bl. 34. ea •volgg.  der Systematifche Godgeleerdheid. 163 zichtige kristenleeraars te ruggetezien,(*) doch ook aan den anderen kant ons met: verbaazing te verwonderen, dat reeds van ouds her de meeste leeraars van den Godsdienst, onder welken toch ook veelen in de nuttigfte kunften en weetenfchappen bedreeven waaren, en een anders verhelderd brein in hun hoofd hadden, eene naauwkeurige en onpartijdige Bijbelftudie veronachtzaamd, en zich meer aan menschlijke ontdekkingen, dan aan de eenvoudige openbaaring van Jesus en zijne Apostelen gehouden hebben. (f_). — Hoe waare het toch mooglijk, dat menfehen, welken de gave van denken, redenen en oordeelen gefchonken was, zo ver- (*) Wij toch, hoe veel voordeel ons de hervorming in de zestiende eeuw ook bezorgd .heeft ter deeze opzichte, zijn evenwel nog met deezen Scholastieken zuurdeegfem niet weinig doortrokken , verg. § II. de aant. en werenfels Opusc. Edition.recentiff. Lugd. Tom. II. pag. 11.— Dit trouwens zal in 't vervolg ook duidlijk blijken. (t) Onbegrijplijk veel nadeels heeft het Kristendom moeten lijden van de ongelooflijke onkunde in de gewijde Bijbelfchriften, die er eeuwenlang plaats had onder de Kerkleeraars, 't Is niet te fchrijven, hoe veele dwaalingen in de leer van kristüs, hoe veele verkeerde opvattingen van woorden en fpreekwijzen, hoe veele onè'gte en zoutlooze Bijbelverklaaringen de verregaande onweetendheid in de heilige taaien heeft voor den dag gebragt. — En dit nadeel werd merklijk vergroot door een allerfchandelijkst verzuim van het leezen der H. Schrift in de moedertaal, 't welk niet flechts onder het gemeen, maar ook onder de Leeraars, L 2 zelfs XV. SEU WV  XV. e euw, 164 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis verre van het fpoor der wijsheid afdwaalen, en in een donker woud van menschlijke fchriften, — als de Spreuken van lombardus, en derzelven talloozeuitleggingen, — 'twelk eene ondoorganglijke grootte heeft, omzwerven konden, om de waarheid te zoeken, daar zij op hunnen weg anders door hemellicht befcheenen, indien zij hunne oogen niet moedwillig flooten, het Godlijk Evangelieboek inzien konden , 't welk in eene ongekunflelde kortheid ons de waare heilleer ontdekt, en aan de hand geeft! Hoe dwaas handelden toch niet zulke dooiende waarheidzoekers! even dwaas als een reiziger, die van Amsterdam na Antwerpen wil trekken, en langs eenen ontzaglijken omweg door geheel europa en Aziëniet alleen, maar ook door de afgelegenfte ftreeken van het nieuwe werelddeel derwaarts meent te moeten heenfpoeden, en pok zijnen togt zo onderneemt. Even dwaas zelfs de voornaamtten, Hand greep. Zie lansman; RoomfcheAfval. bl. 15 en 16. Ganfche ftedenhadden dikwerf geene Bijbels; ik laat ftaan, dorpen en kloosters: In de Boekerije vannLiPs vanBouacoNDië, Bisfchop van utrecht , geftorven den 7 van grasmaand 1524 , vond men flechts één klein Bijbeltjen op Perkament gefchreeven. Zie matth. Annal. T. I. pag. 359» 360. — Onbegrijplijk veel voets gaf zulk eene fcbriftverwaarloozing aan verfcheiden Systematifche leeringen, die zelfs geen' Schijngrond in den Bijbel hadden, als de leer der Transfubftantiatie, der onbevlekts inivangenis van Maria , der Mis, desVaagevuurs ensu  der Systematifche Godgeleerdheid. 165 dwaas als iemand, die de leer van sokrates verftaan wil, welke men bij xenophon en plato kort en Maar vindt opgogeoven, en even tot dat einde alle werken plato en aristoteles niet alleen, maar ook alle uitlegkundige fchriften der Alexandrijnfche en Peripatetifche Wijsgeeren, die er in zulken groot getal en zo vol van fcherpe fpitsvindigheden zijn, dat men er in het langwijligfte leeven niet zoude kunnen doorkomen,waant te moeten leezen en te begrijpen. — Wij fchrijven hier in de daad niet te fterk: de zodaanigen toch zochten langs bochtige omwegen en kronkelige omzwervingen 'tge-; ne bij huis en bij de hand is. (*_) LV. Maar met dit alles had echter de Schoolfche Godgeleerdheid nog eenige waarde. De onweetendheid, door driestheid en onverftand geruggeftaafd, fpeelde tot aan de elfde eeuw in 's Heeren Kerk den heerfchenden meester. Het flauwe licht van eenige weinige Geleerden kon de donkerheid niet verhelderen; en het volk leefde in de bijgeloovigfte domheid. Hadden toen een lanfrank, anselmus, hildebert, abelardus en anderen het ijs niet gebroken voor lombardus, en had CO Vide j. a. turrret. Operaomn, T.l.p. 488 et conf. werenf. Opuscula T. II. p. 66. L 3 XV EEUW.  XV. Betjw. 166 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis had deeze niet vervordert en voleind 't gene zij begonnen hadden, wat zoude er toch bij den hoogmoed der Pauzen, bij de heerfchzucht der Bisfchoppen, bij de luiheid der leeraars, bij den zwijnengang der Munniken, en de dweeperijen der Mijstieken, van de geloofsleer, ja van den geheelen Kristlijken Godsdienst geworden zijn. Zouden, zonder den arbeid der Scholastieken, niet het Kristendom, de geleerdheid en alle weetenfchappen in eene nog vrij dieper laagte van verval zijn afgedreeven? Zoude de Hervorming daar door niet grootlijks verfpaad, ja misfchien niet wel geheel onmooglijk zijn geworden? (*) Hoe fpoorbijster ook de Scholastieken waaren, gelijk wij in de voorige § hebben aangemerkt, men diene hun evenwel recht te doen, in hen als voorftanders der geleerdheid te prijzen , en hunnen lof in deeze opzicht op te houden, (t)- Door hunne beijveringen werd de Zie verder heinr. 't a. b. bl. 237—240. CV)Conf. doederl. Inflit. Theol. Christ. P. l.p, 116. Equidcm (fic fcribit vir doflus) qui aliquando ipfe horrui lombardi , alberti magni , aquinatis , bonaventurae nomen barbariemque, postquam perluftrare ccepijfem barbariei, quant vituperant Scholafticce fedem, in longe aliam opinio* riem deduélus, eruditionem , fubtilitatem , ambigua discernendi ftudium, argumentorum copiam et perfpicuitatem atque traülationis ordinem fiepius ad* miratus, atque eos auclores magnorura et inge. nioforum "hominum elogio, quo a melanchthone in Apologia Conf. Aug. Art. de Juftif. ortiantur.per injuriam defraudari perfuafus fut.  der Systematifche Godgeleerdheid. 167 de Geleerdheid, die op den kagen grond van ruuwe onkunde in eene ftille flaauwte lag, weder herfteld en op de been geholpen : het bahluurig bijgeloof eenigszins beteugeld,- en de vrije Geest van onderzoeklust allengs verleevendigd en aangewakkerd. — Door hunne beijveringen hebben zij wapens gefmeed, waarmede naderhand de Hervormers eene zo heerlijke zege bevochten hebben; gelijk wij in de volgende Afdeeling zien zullen, waartoe wij nu overgaan. L 4 VIJF- XV. EEUW.  i f58 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis VIJFDE AFDEELING. HET TIJDPERK VAN DE HERVORMING TOT IN DE ZEVENTIEN. DE EEUW. t fXVI. EEUW. LVI. Bij de intreede in dit Tijdperk zien wij den glans der verblijdende waarheidzon, waarvan de dageraad in het voorige tijdvak reeds eenigszins zichtbaar waare,aan den Europifchen kerkhemel ter verlichting van het kristendom opglimmen, en een heerlijk fchijnfel geeven : hoewel toch ook een dikke bank van laaghangende wolken, met bijgeloof en onkunde bezwangerd,bij de meeste kristenbewooners van dit befchaafde werelddeel, de doorbraak van dien verhelderenden waarheidglans niet alleen belemmerde, maar zelfs de bruine donkerheid, die hen zo veele eeuwen bedekt had, ftaêg grooter deed worden, Welke dus bij het daartegen overfhande licht  Ser Systematifche Godgeleerdheid 169 licht in vervaarlijke zwartheid afftak. — In het begin der Zestiende eeuw lag alles nog in eene zoete rust; de nacht der onweetendheid, die; fchoon wel allengs voor den dag der kennisfe fcheen wech te fchemeren, evenwel toen nog zijn duister over de kristlijke wereldlanden verfpreid hield, bevorderde deezen zachten ilaap. De Roomfche Paus, die in de voorige eeuw zo veel te ftellen had gehad met veele tegen fianders , - welken wakker in de weer waaren geweest, om zijne magt te kneuzen, en al de kristenfchaar van hem onafhanglijkte maaken,- maar zijne zaaken nog al had kunnen plooijen, was thands weêr tot die hoogte van trots gefteegen, dat hij de bekruiste zegevaanen allentshalve waaijen liet, en zijne partijen fchamperlijk fardé. - 'tls wel zo, veele bezondere perfoonen niet alleen, maar ook verfcheiden Rijksvorften hadden nog den heftigften nijd op de eigendunkelijke dwingelandij van deezen Roomfchen Kerkvoogd, op de knevelaarij, op den gouddorst, en op de onrechtvaardigfïe handelingen, waardoor hij zijne magt en zijn aanzien geldig en achtbaar moest houden, op de weelde der bezondere kerklijken, op het zwijnenleeven der Kloosterlingen, £n op het algemeene bederf der tehoone Godsdienstleer: maar wat was net? hun vermoogen, dat door verlcheiden mislukte aanflagen reeds merklijkwas gekortwiekt, had op verre na die kracht en fterkte niet, welke er in de ruuwe L 5 han- XVI. EEUW.  XVI. EEUW 170 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis handen van het onkundig en dweepachtig gemeen was, dat het aanzicht na'theilig rome keerde, en het eene Godfchennis acht te, iets ten nadeele of ter wederftreeving van deszelfs aangemaatigd kerkgezag in gedachte te neemen, ik laat ftaan, daadlijk bij 't ftuk te vatten. De ervaaring van alle tijden leeraart, dat ten aanzien van eene Staatsverwisfelingof Godsdienstverandering, het gemeen de drijfveeren en de beweegraden zijn moeten; zo lang deezenftram en ftroef blijven,zijn alle de beste, en met hoe veel doorzichtigheid ook aangewende, poogingen van de fchranderfte wereldgrooten en de verlichtfte kerkdienaars meestal vruchtloos en omzonst: maar zo dra raaken dezelven niet in roering en aan 't glijden, of alles keert éénsvals op één' anderen boeg..Dus ging het ook hier. Zo lang de Paus het zwaare roer van 't groote Kerkfchip regeeren , en het volk door zijne wenken in de tucht en in zijn belang kon houden, had hij heel niet te vreezen voor de ftormende aanftaltenvan bezondere menfehen,die,met hoe veel gezag ook anders bekleed, in de zaak van den Godsdienst toch meestal op hunne eigen vlerken moesten drijven, en weinig, althands geen' vertrouwlijken, ftaat op hunne onderhoorigen konden maaken. Dan ten langen laatlïen werd het geblinde volk de doek van voor de oogen wechgetrokken: en— nu zag de arme bedroogen, om den tuin geleide, meenigte het diep ingekankerd leerbederf, de fchandelijke ze-  der Systematifche Godgeleerdheid. 171 zedenontiiarting, het hoogftijgend misbruik der willekeurige kerkmagt, den godloozen leevenstrein der munniken, en haaren eigen llaaffchcn Godsdienstftand; zij zag dit te duidlijk en tekiaar, dandat haar ijvergeest niet in beweeging en haare handen niet aan 'twerk zouden raaken. Het groote ligchaam der kerk kwam langzaam aan het hobbelen : veele leden arbeidden met moed en kracht aan de algemeene verbetering; en eindelijk verfcheiden natiën veranderden éénsfprongs van geloofsbelijdenisfe. Deeze vlugfche verandering fchafte haar en ons, heuren naneeven, een voordeeldat boven alle fchattingen berekening is. LV1I. 'tls niet raadzaam, om, hoe edel ook de bedoeling zijn mooge, op ftel en flag de hand aan 'twerk te flaan, ten einde eene belangvolle en groote zaak te verbeteren, zo ras men flechts aan de verbetering gedacht heeft. Tijd en omftandigheden, die afgewacht dienen te worden, moeten er eerst gelegenheid toe geeven; toevallen eerst de aanleidende oorzaaken doen gebooren worden. De alle perk en peil te boven fteigerende geldzucht van het fchraapzieke Kerkhoofdftel'de dezelven eindelijk daar. Zekere johannes tetzel,een Munnik van de Dominïkaaner orde, gelastigd van Paus leo, den tienden, reisde in het jaar 1517 met z'j- XVI. eeuw.  XVI. eeuw 172 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis zijne aflaatkraam door i)uiTSCHLANu,en riep wijd en zijd allerwege een' volledige vergiffenis van alle, geene, welken 'took maar zijn mogten, uitgenomen, zonden voor elk uit, mits men voor de gunftige kwijtfchelding der misdaaden eenen, daartoe geltelden, prijs in gereeden gelde, betaalde. Het afkondigen van deeze genadebrieven deed hem eene welgevulde beurs maaken, en uit den overvloed, dien hij met een fchaamteloos voorhoofd bij één gefchaard had, in loshartige weelde ruimfchoots en tierig leeven. Zulk een fnoode handel, alleen ter uitzuiging van eenvoudige kerkleden, en ter vetmesting van de listige altaarpaapen bewerkftelligd, mishaagde in den hoogften graad aan veele braave Kristenen, en onder anderen ook aan eenen marten luther, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de nieuw opgerichte Hoogefchool te wittenberg. Deeze geleerde en Godsvruchtige man had door zijne gezuiverde oordeelkunde bij het leezen des Bijbels te diepe inzichten in de leer der Godlijke Zondevergeeving bekomen, en in zijn Godegewijd leeven reeds te verheven denkbeelden van Gods eer en glorie opgevat, om den fchalken Aflaatkraamer zo maar ongemoeid door duitschland te laaten heen trekken. Hij tast hem koen en welberaaden aan; hij waarfchouwt met gemoedlijken ernst het volk tegen deszelfs looze bedriegerij, en - plakt den 31 van Wijnmaand 1517 op Allerheilig  der Systematifche Godgeleerdheid, 173 ligenavond, (*) openlijk voor de flotkerk te wittenberg vijfennegentig Hellingen (Thefes) aan, welken hij tegen den Afiaatprediker verdeedigen zoude, en waarin hij het onbetaamlijk afknevelen van zulk eene brandfehatting fterk doorftreek, met aanwijs, dat door zodaanig eene misleiding het volk afgetrokken wierd, om zijn vertrouwen op kristüs te ftellen, als het eenig voorwerp, waarop het geloofsöog ter bevrijding der zondeftraf ftaaren konde. Zie hier den kleinen, doch aanmerklijken, beginfelgrond der zo lang gewenschte heuglijke leerverbetering en gezegende kerkverandering, die den ondraaglijken hoogmoed van romes heerfchzuchtigen kerkmonarch ten bodem nederftieten, en den arm zijner allenthalvige magt zo zeer ontzenuwden. LVI1I. Van toen af, fchoon wel luther in 't eerst het groote werk der Kerkhervorming niet in den zin had , is van lieverlee, naar aanleiding van gepaste tijden en gefchikte omftandigheden, door hem en veele medehelpers de hand meer aan dien arbeid geflaagen, waartoe het geweldig wroeten en uitfpoorig raazen van hunne vijanden , zo wel als de onvoorzichtige trotschheid van het Pauslijke hof hen, niet weinig (*) Anderen fchrijven den 30 van Herfstmaand. XVI. üeu w. t  174 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI. ïküw. nig aanprangde. — En nu kreegen ontelbaare menfehen, die het gekroonde kerkhoofd begonnen te minachten, een beter begrip van den Kristlijken Godsdienst. Bewonderenswaardig is hier de weg der Hemelfche voorzienigheid. Luther,nog ftudent in de Rechten zijnde, of in de voorbereidende weetenfchappen, aan de hoogefchool te erfurt , nam eens bij louter toeval op de algemeene boekerij een' Latijnfchen Bijbel in handen, dien hij toen nög nooit gezien had, las er ietsin, en vond, in dat weinig iets, meer, dan hij tot nog toe op den predikftoel gehoord, of in de uitgekipte zogenoemde Evangeliën cn Epistelen geleezen had; zuchtte bij zichzelven over de fchaarsheid desBijbels, en floot weder denzelvenmet den warmtten hartewensch, van tochten eenigen tijde zulk een boek in eigendom of ten langer gebruik te moogen hebben ! Wat gebeurt er ? Hij was op reis in gezelfchap van eenen zijner vrienden. Een fchriklijk onwedgr brak boven hen los. Een brandende Blikfemfiits fineet zijnen makker ter aarde, wiens levensdraad , dus afgezengd, terftond aan zijne zijde eene prooi des doods werd. Dit niet te verhoeden toeval perfte hem op hetzelfde oogenblik in de vuurigfte nette van fchrik en verlegenheid deeze belofte ten geprangden krop uit: dat zo de Hoogde hem in het leeven fpaarde,hij dan aan de dudie der rechten vaarwel zeggen, een Godgeleerde worden.  der Systematifche Godgeleerdheid. 175 den, en in een Klooster zoude gaan. — Aan deeze gelofte deed hij kort daarna geftand, hij werd een augustijner munnik. Nu vond hij gelegenheid zo wel als verpligting, om den Bijbel te leezen; en na veele tegenftribbelingen, die hem in deeze bezigheden dwarsboomden, doorgeworfteld te hebben, bragt hij het eindelijk zo verre, dat hij hier door die uitgewijde kunde verkreeg, welke, door hem aan anderen medegedeeld, zich daarna in zo veele landen heinde en verre uitgezet heeft. Hij vertaalde den Bijbel uit het oorfpronglijke in het Hoogduitsch; welke vertaaling hij, met bijftand van eenige geleerden en Godsvruchtigen, als bugenhagen, Jonas en in 'tbezondere melanchthon,welken hij in deeze groote en gewigtige onderneeming raadpleegde, fchielijk en voorfpoedigteneindebragt. (*) Het Nieuwe Testament zette hij bijkans geheel over op het Kasteel van wartenburg, daar hij tien maanden verborgen was. (f) Door behulp der, in de voorige eeuw uitgevonden, Drukkunst gaf hij reeds ten jaare 1522 hetzelve in 'tlicht; waarna de vijf boeken van moses 1523, en de overige Bijbelfchriften 1524-153- volg- (*) Zie mosh K. G. VI. bl. 91. (t) Zie mosh. 't a. b. bl. 87. Venema 1.1, VIL p. 32. sp^tt. a. b. bl. 370 en jablonski 1. 1. II. p. 14. XVI. eeuw.  XVI. EEUW. i?6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis volgden. (*) Zo leeverde hij den Bijbel duizenden in handen , die denzelven" lazen, en op deeze wijze den zuiveren Godsdienst in dcszelfs ooripronglijke fchoonheid, en natuurlijke voortreflijkheid leerden kennen. En zo dra was dezelve niet in leeze voege bekend geworden , of het vervorderde hervorming werk bekwam een rpoedig en gelukkig beflag. Deeze Hoogiuitfcbe Overzetting van den Bijbel had eene fterkte, krachtiger, dan alle andere oorzaaken, bij elkiiêr genomen, om de ïrondflagen der Lutherfche Kerk, en ras 3ok die van het geheeleProtestantendom, te bevestigen, en tegen alle ondermijning hecht te maaken. (f) — . LIX. De groote luther, wiens kunde en moed de ganfche kristenheid bewondert, kon zijnen vijanden te rede ftaan, en dorst rijnen aanvallers in den baard tasten, terwijl de Godsvrucht zijne woorden endaa- den (*) Zie j. le long Boekzaal der Nederl. Bijbels hl: 510 ra 511. (f) Zie mosh: 'ta. p. en spittler 'taang. boek bl. 370. Men had wel, voor dat luthers Bijbelvertaaling in het Hoogduitsch, en in hetNeêrlandsch uitkwam, reeds eenige Bijbeloverzettingen, als die fan neurnberg en delft, in 1477 gedrukt, en neer anderen van laater jaaren , maar deezen waaien uit hoofde van den Hechten en duisteren ftijl ■/oor. het volk bijkans onbruikbaar.  der Systematifche Godgeleerdheid. 177 den, waaraan zijn natuurgeftel geneigd was, ongemeen veel drift en heftigheid bij te zetten, meestal door bedaarden ernst zeer te regt bragt en regelde. (*) — Zijn verhelderd verftand en zijne onverzaagde koenheid deeden hem een' digten drom van zwaarigheden doorkampen , en een' fteilen ftapel van wederftribbelingen te boven komen. Een verheven inzicht in veele deelen der menschlijke geleerdheid , een leevendig gevoel der waarheid aan het hart, een zuivere zucht, om het goede van het kwaade te onderfcheiden , een blaakende ijver voor de reine leer des Evangelies, een onvermoeide lust, om het menschdom te ver- lich- 09 Men herinnere zich hier het bekende andwoord van den onbevreesden Hervormer, 'twelk hij, na zijne dagvaarding, om op den Rijksdag va» Worms te verfchijnen, aan zijne vrienclen gaf, toen deezen hem de Keize derwaarts metvoorzichtigen aandrang afrieden, en hem tegen de boosaartige en trouwlooze ontwerpen van het Pausdom waarfchouwden : „ Ik zal er heen gaan, fchoon er zo veele duivels zijn, als pannen op de daken dier „Stad!" Hoe zeer ook het vuur van haast en grimmigheid, dat in zijn hart gloeide, in dit andwoord eenige vonken deed opfluiven; zo zeer lag hetzelve , toen hij voor de Vergadering ftond, geheel onder de asch berekend. Bezadigd en deftig waaren zijne woorden, waarmeê hij zijne zaak bepleitte; betaamhjk en achtbaar zijne redenen, welken hij tegen de leer en de gebruiken van de Roomfche Kerk te berde bragt. Verg. de Aant. van den Heere maclaine op mosh. K. G. VI. bl. 85 en VEWEMA, 1. 1. VII. p. 25-2 8. XVI. EEUW.  t7$ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVL EEUW, lichten en te verbeteren, en een hartlijk deelneemen aan het welweezen van braave kristenen: dit alles moedigde hem met de kragtigfte drangfpooren aan, om in zijne onderneemingen voort te vaaren; waarin hij ook dermaate gelukte, dat hij al fpoedig een ontwerp fmeedde ter ftichting eener openbaare Kerk op grondflagen, van veel edeler aart dan, en lijnregt aangeleid tegen die der Roomfche Kerk. Dit ontwerp konde hij wel zo fchielijk niet uitvoeren, als hij wel wenschte: dan zijne poogingen werden niet te min met 'sHeeren besten zegen begunftigd. Geene tien jaaren waaren er verloopen ,nadat luther zijne QThefes) Hellingen tegen TETZELaangeflaagen had, of zijne leergevoelens hadden reeds in alle deelen van het befchaafd europa den uitgewijdften bijval. (*) En nu ook werd (*") Zijne fchoone fchriften, verzeld van zijne fraaije Bjibelvertaaling, bevorderden met den ongelooflijkften fpoed deezen voortgang der zo lang begeerde hervorming. Richard smon , fchoon met fterke vooröordeelen tegen luther en zijn hervormingswerk ingenomen , merkt in zijne Critique de la bibl: des Auteurs Eccl. par IVIr. E. Dupin T.I. pag, 516 en, wel mijns inziens, niet zonder grond, aan, ,, dat tot het voortplanten van „ zijne leergevoelens ongemeen veel toegebragt „ hebbe, zijne weèrgaèlooze welfpreekendheid, die er in zijne redenen en fchriften allenthalve „ gevonden werd, en de krachtiglte indrukfels op „ de gemoeden der menfehen moest maaken , zelfs „ dan nog, wanneer ze door eene kundige hand n uit het Hoogduitsch in andere taaien waaren over  der Systematifche Godgeleerdheid. 179 werd.hij er op bedacht, om onder zijne geloofsgenooten een beknopte ftelfel van Leer en zeden in te voeren, dat niet met eigendunk! ijke menfchenvinding maar alleen met de Godlijke voorfchriften van het Evangelie der waarheid rijmde. — In tijds vervolg kreeg Hij hiertoe eene fchoone gelegenheid: de voornaamfte gevoelens, waarin hij van de Roomfche Kerk verfchilde werden van hem in openbaar gefchrift gebragt. Karel de vijfde fchreef een' Rijksdag uit te augsburg tegen Louwmaand van het jaar 1530, waar alle Duitfche Vorften verfcheenen, om wel over den Turkfchen oorlog, maar ook met één over den Godsdienst, te handelen. Ten dien einde beval johannes, de Keurvorst van saxen, „ overgezet." —, Zijne manier van voorflel, 't welk de gezonde reden goedkeuren moest, was treffend, en bleef nog altijd, hoe zeer het ook door eene vertaaling mogt geleeden hebben, iets krachtigs behouden, dat ter volkomen overtuiging op het verftand en het hnrt werken moest. Onder de volken, welken het eerst mét groot voordeel de fchriften van luther geleezen en gebruikt hebben , moet men inzonderheid de Oostfriezen tellen , by welken ze ongefloord gekocht en verkocht werden, en ras het licht der hervorming doorgebroken is. Reeds ten jaare 1519 en 1520 was er te embden eene hervormde kerk. Embdae in frisia , dus fchrijft hospianüs (Hifi: facrami part: II: f. 110 Edif Tigur: 1602) anno 1519 reformata fait Ecclefia a fermento Papistico ad regulam verbi Dei et doctrina vera de Ctena Domini pure tradi cxpit verg: übbo Emmius Rer; Fris: H/st: ad annum: 151 ren er reeds lang niet van te huis geweest, om 's Pauzen inftellingen in alle opzichten te laaten gelden. Volgens aenasas sylvius mogten de Priesters in friesland trouwen niet alleen, maar zelfs werd hun het huwlijk geboden. Zie E. Beninga Hist: van Oostfriesl: bl. 17. uit welke oude gefchiedenis ik de eigen woorden van sylvius, door beninga in 't voormaalig Oostfriesch overgezet, aannaaien wil, als wel der leezing en opmerking waardig. De Freefen gedalcltn geene Preefleren funder eheliche fruwen, up dat fe ander lude bedde nicbt beflecken , wente Jij meinen, dat idt nicht mogelijckftj und bauen die natur, dat fick ein menfche ontholdcn hune. Verg. Harkenroth Otstfr. Oorfp. bl. 625 en  der Systematifche Godgeleerdheid, igi filip melanchthon, die den, hem opgedraagen last wilvaardig, doch onder het oog van den oorfpronglijken Schrijver, uitvoerde, en het geheel zamenftel tot achtentwintig hoofdftukken bragt, waarvan éénentwintig de Godsdienstbegrippen der Protestanten in een' duidlijken en deftigen ftijl blootleggen, en de zeven overigen een uitbundig bericht geeven van de veranderde kerkgewoonten. Op deeze wijze kwam de beroemde Augs* lurgfche Geloofsbelijdenis ten dage, een fchrift,'t welk, eenvoudig en duidlijk opgefteld, een blinkend gedenkteken is van MELANCHTHONS ZO Wel als Vail LUTHERS diepe geleerdheid en kiefchen fmaak, en al het Protestantendom ter glorie ftrekt.(f) Deeze uitmuntende geloofsbekendtenis werd fin f586 en de Friefche Hijlorie van schotanus , bl. <58 en 70. Degeleerde uitgeevers der oude Friefcht Wetten fpreeken dit wel fterk tegen: II. St. bl. 212. aant. doch het getuigenis van sijlvius doet, mijns dunkens, hier zeer veel af. Ct) Hoe veel de duidlijkheid der leervoordragt door luther en melanchthon gewonnen hadde, blijkt bij voorraad onder anderen uit deeze Augsburgfche Belijdenisfe: men leeze in dezelve bij v. eens de verhandeling over de Rechtvaardigingleer \art. iv. p. 20.) en zie, hoe duidelijk en naauwkeurig zij de denkbeelden, welken er onder de kunstwoorden, eau fa efflciens, impulfiva ,formalls ,firalis, en diergelijken liggen opgeflooten , uitdrukken, zonder echter deeze Schooltermen te gebruiken, welken trouwens ook de weinigfte leden der Rijksvergadering zouden yerftaan hebben. Verg^ walch 't a. b. S. 68. M 3 XVI: eeuw.  XVI. EEUW. 182 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis werd aan de Rijksvergadering overgegeeven den vijf en twintigften van Zomermaand. Men hoorde ze leezen met ftille opmerking, — maar, helaas! met eenen ongunftigen uitflag. Na veel haspelens over en we der, gold des Keizers tusfchenkomend gezag, die op zijn gefprooken woord eifchte, dat de Protestanten zich aan de leerftellingen en kerkzeden van het Pausdom ter eenemaal onderwerpen, en derzelven Vorften tot hunnen pligt en hunne verbindtenis aan roms zouden wederkeeren; welke eisch door heftige bedreigingen werd aangeklemd. Deeze Vorften, heel niet ter neêrgeflagen door zulk eene noodlottige uitkomst hunner zaak, maar veeleer aangemoedigd door onderlinge éénhartigheid , verbonden en verpligtten zich onder eede in eene vergadering te smalkalde, ten jaare 1530, om, het kostte, wat het mogte,den, van hun omhelsden,Godsdienst te handhaaven,en tegen alle onderneemingen van het Papendom te verdeedigen. Hier uit ontftond de zo geheeten Smalkaldifche Oorlog, die de rampzaligfte gevolgen voor de Protestanten had. Eer nog dezelve in volle vlam uitbrak,ftierf luther den i8den vim Sprokkelmaand in 'tjaar 1546, oud drie en zestig jaaren, twee maanden en tien dagen. Eindelijk namen de zaaken der Protestanten een' gewenschten keer. Maurits, de Keurvorst van saxen, de voornaamfte voorvechter van het Pausdom, wendde den Keizer deu rug-  der Systematifche Godgeleerdheid. 183 rugge toe, en werd een ernftig verdeediger der Protestanten , daartoe aan genoopt door verfcheiden beweegredenen. Geruggefchoord zo wel van den Franfchen Koning, als van verfcheiden DuitfcheVorften, en door deezen fterken fteun bemoedigd, trok hij ten jaare 1552 met een magtig heir op den Keizer los, en verrastte hem te inspruk, daar deeze trots op zijne allenthalvige verwinningen, en niets ergs vermoedende ,met meer gerustheid, dan voorzichtigheid lag, flechtseen handjen vol volks bij zich hebbende. Deeze weinige Soldaaten werden door den onverhoedfchen aanval van maurits ras vermeesterd, en de bedremmelde karei, werd dermaate in de engte gedreeven, dat hij, tegen wil en dank, moest afzien van alle zijne te werk geftelde beraamingen, om den voortgang des Evangelies te ftuiten, en, ten fpijt van zijne halsftarrigheid, terftond op vrije voeten deed ftellen, de twee gevangen Prinfen, den Saxifchen Keurvorst johan fredeRïic, en den Hesfifchen Landgraaf filip, die beiden onder de Smalkaldifche wapenen, de laatfte door verraad en de fchandelijkfte woordbreuk, in zijne handen geraakt waaren. Dit voorval leverJe hem voortaan krachtige drangfpooren, om ernftig te denken aan het herftel van den Godsdienstvreede in duitschlano. Zie hier de eindelijke gelukkige uitkomst van de zo lang beftreeden zaak der Duit* fche Protestanten. Bij voorraad floot de M 4 Kei- XVI. eeuw.  XVI. se u w- 184 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis Keizer met de Protestanten den vermaarden Pasfauwfchen vreede den 4den van Oogstmaand 1552: welke naderhand op den Rijksdag te Augsburg ten jaarei 555 door den plegtig geflooten, zo genoemden, Godsdienstvreede bekrachtigd werd, waarbij den Protestanten de vrije hand| haaying van hunnen Godsdienst, zonder eenige beperking, ronduit werd toegeftaanj en hetalgemeene raadüot met de onfchendbaarfte verzegelingen bevestigd werd. Dus werd het fchriklijk toonëel van tweedragt, waarop dolle woede en heete bloeddorst ftaêg de ijfelijkfte rollen gefpeeld hadden, en verfcheiden honderd duizenden de flagtöffers der onmenschlijkfte wreedheid geworden waaren, ten laatften geflooten, terwijl het zwaard geftompt, en het vuur gebluscht was, dat deeze verwoestingen had aangericht. Welk eene, niet zo fpoedig verwachte, omkeering van zaaken! Zij was wonderlijk inde oogen van kortzichtige ftervelingen: Hij, die altijd zorg draagt, dat de waarheid ons vrijmaakt, hebbe er de eer van! LX. Zo veel achtte ik noodig, van het werk der Hervorming, door luther in duits ch land begonnen en voortgezet, en deszelfs eerste gevolgen te boek te flaan, naardien het zelve op mijn volgend gefchrijf eenen niet geringen invloed heeft. Van den arbeid der Her-  der Systematifche Godgeleerdheid. 185 Hervormers in andere Rijken enStaaten maak ik hier zo opzetlijk geen gewag, deels wijl deezen meestal hun licht en kracht, ter herftelling van den vervallen Godsdienstftaat benoodigd, aan het gelukkig ilaagen der Duitfche Hervorming te danken hadden, (*) en deels, om dat wij voortaan in den voorbijgang hier en daar gelegenheid genoeg zullen vinden, iets van het eene en andere te melden. In den aanvang van deeze zestiende eeuw zag het er nogallerdeerniswaardigst uit, met den (laat der geleerdheid, zo men denzelven in aanfchouw neemt bij de daarop volgende hei Helling der kunften en weetenfchappen. Luije Kloosterbedelaars zaten in de leerdoelen der openbaare fchoolen; en welk een' bedorven fmaak deeze onderwijzers bij den eenvoudigen jeugdeling vormen moesten, ftaat ligtlijk te denken, wanneer men hunne allenthalvige onbedreevenheid en Iaagzweevende onderrichtmanier in aanmerking neemt. Waare het dus gefchaapen met den ftaat der letteroefeningen in het algemeen, 'tftond ook vooral niet beter met dien der Godgeleerdheid in 't bezondere. Ondeugende en onweetende Mun. Men vergelijke hier spittler, a. b.bl. 373 cn 374, semler in het derde deel der Evang. Glaubemlehre van baumgarten. Einleitung S. 4 6. Heinrich. a. b. S. 234. en mosh. K. G. VI. bl. 73 > «1 74- M»5 XVI. EEUW.  XVI. EEUW. lS6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Munniken floegen overal voor Meesters op, en kreegen de aanzienlijkfte posten op de Hooge Schooien, Hier liet men den jongen Student het verftand fpitzen op 1'cherpzinnige onderfcheidingen, en het geheugen vullen met barbaarfchefpreekwijzen, terwijl men het oordeel ftomp deed blijven, en het hart alle goede indrukfels onthield. Zulken, diewatfchoolfche beuzelpraat konden uitfnateren, werden met lof bevorderd , en bekwaamen allerlei hoogklinkende Akademietijtels. Ieder geleerde fnorkte op zijne Aristotelifche Wijsgeerte, en niemand ondertusfchen verftond haar,- want van lieverlede in allerhande wanftaltige vormen gegooten, waare zij niets anders, dan een mismaakte klomp van onverftaanbaare denkbeelden, die elke ichoolfekte weder naar eigen willekeur verfmolt en vermengde met de even verwarde en fpitsvindige begrippen der Thcmistifche of Schotistijche leerftelfels. — Hoe diep verlaagd de edele Godgeleerdheid ten deezen dage waare, blijkt bij voorbeeld ook daar uit, dat niemand der Hoogleeraaren aan de Unü yerfitcit te parijs, bij de opkomst van luther, het hart, en het vermoogen had, om tegen hem te redetwisten , of zijne leer wedertefpreeken. Het meeste aantal der Godgeleerden waaren nog de zogenoemde Blblici en Sententiarii, waarvan wij in de voorige afdeeling uitbundig gewaagd hebben: de laatstgenoemden zwoeren bij de woorden van lombardos  der Systematifche Godgeleerdheid. 187 en thomas ; en het hij zelf heeft het gezeid! dat ten allen tijde de voortduuring der domheid en onkunde zo zeer bevorderd heeft, was de oude deunj, dien men fteeds opzong.(*) LXI. Zo deerniswaardig de ftaat der geleerdheid in den aanvang deezer eeuw ware , zo zeer moest hetherftel der kunften en weetenfchappen, dat door zommige helderden■ kende hoofden met ongelooflijken fpoed bevorderd werd , de blijdfehap van alle braave verftandigen wekken. Schoon en aanminnig was de uitneemende kunde in verfchillcnde ftudietakken , welke in de lesfen en fchriften van verfcheiden fchrandere mannen begon uittefchitteren, bij het afzichtige en leelijke van al de munnikengeleerdheid , die er in de Schooien en kloosters gevonden werd. De verdiensten van johak reuchlin, en van den Rotterdamjehen erasmus, ondei meer anderen, hadden in de daad de hoogfte waarde; hunne taalkennis en uitlegkunde, waarbij al het fchriftverklaaren van verre den grootften hoop der Geleerden Hechts geheimzinnige dweeperij was (f), wekt fteeds nog onze aanhouden- (*) Lees verder mosh. K. G. VI. bl. 34, er volgg. C) Van verre den grootflen hoop, fchrijf ik: XVI. eeuw,  i 8 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI EEUW dende verwondering, gedachtig aan de don, kere tijden, waarin zij' leefden, en heeftal het Protestantfche Kristendom ten duurften aan hun verpligt. Reuchun was de herfteller der Hebreeuwfche en Griekfche letterkunde in duitschland. Zijne bemoeijingen, om dezelve allerwege gangbaar te maaken, en daardoor aan de barbaarfche Scholastiekerij eene geweldige neep toetebrengen, haalden hem den nijd der domme Munniken dermaate op den hals, dat zij zijne fchriften aan de vlammen offerden, en den Paus op eene onftuimige wijze afvergden, om het aanleeren der gewijde taaien te verbieden. Gelukkig voor den ouden reuchlin, dat de jonge luther hem te hulp fchoot, hem in den arm nam, en buiten den drang dier woedende duisterlingen leidde. Hij bleef in 't onderwijzen der heilige taaien voortvaaren en ftierf zeventig jaaren oud, 1521. er waaren toch maar zeer weinigen, die eene gezonde uitlegwijze volgden: de meesten waaren jammerhartige fchriftgeleerden, die in werken van eene vervaarlijke dikte hunne vierzoortige fchriftuurbetekenisfen onder elltanderen haspelden, en na den waaren Bijbelzin grabbelden, als de blinde na den wand, Eenige weinigen onder de Roomsengezinden dienen hier evenwel uitgemonfterd te worden ; als er waaren, onder anderen, kajetaan, de Kardinaal, die met luther te augsburg geredetwist en eene beknopte, doch zaakrijke, verklaaring van de meeste Bijbelboeken gefchreeven heeft, FRANC. TtTELWANNUS, eil BENEDICTÜS JUSTIr KIANUS.  der Systematifche Godgeleerdheid. 189 [521. Erasmus was de man, die de fraaije weetenfchappen befchaafd en gekuischt had, en de beroemdfte fchriftuitlegger van zijne eeuw. (*) Hij vertolkte de boeken des Nieuwen Testaments met eene voorzichtige trouw, en met eene bevallige eenvoudigheid, welk eene en andere op deezen oordeelkundigen arbeid, ons thands nog, en met recht, den belangrijkften prijs doet ftellen. Hijfchreef zelfs eene Methodus Verte Theologiee, welke nog onlangs door de bezorging van sem- (*) De groot tekent hem in zijnen brief aanj. uitenbogaard, gefchreeven den 26 van Louwmaand 1632, als een' Man, die zo uitermate wel den weg tot eene regtmaatige Hervorming aangeweezen heeft, als er immer iemand geweest is, en zich nooit vastbond , noch aan betwistbaare vraagftukken, noch aan kerkzeden , ter eene of andere zijde. — „Wij „ Hollanders," voegt hij er bij, „ kunnen deezen „ man niet genoeg dank wijten ; ik acht mij geluk„ kig, iets van zijne deugden te weeten." - Verg. de Hifi. der Reform, van brandt. I. bl. 127. De Roomschkatholijken zelfs geeven het loflijkst getuigenis van hem. Erasme, zo fchrijft dupin ia zijne Bibl: des Auteurs Ecclef: (Ik neem het over uit het werk van Richard simon: Critique de eette Bibliothéque; Tom: I. pag:^o^ Erasme a éti conftammant le plus bel efprit & le plus favant homme de fon fiecle. Cest a lui qu'on doit principalement le rétablisfement des belles lettres, les éditions des Per es, la critique 6? le goüt pour Pantiquité. II eH un des premiers, qui ait traité les matieres de Theologie d'une maniere noble & déga. fée des fophistiqueries & des termes de TEcole, Verg, pag. 584 en 588. XVI. EEUW.  XVI. Eeuw. ] i 190 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis semler te halle herdrukt en uitgegeeven is; en waarin Hij jongen Godgeleerden, in ftede van fchoolfche beuzelaarij, bijbelltudie, taalkennis en andere weetenfchappen met allen ernst aanraadt, en aanprijst (*). Zijne vrijhartige denkwijze over den Godsdienst ihk ook den flaaffchen kloosterpaapen dermaate in den krop, dat zij hem overal met de zwartfte kleuren aftekenden, en als een' ftrafbren ketter uitvaagden. „Erasmms," zeiden ze, „ had het eij geleid, en luther broeide het uit." Predikte men tegen luther, erasmus moest ook over den hekel gehaald worden. Een eduard leus, naderhand Aartsbisfchop van tors, werkte met de meeste vijandlijkheid tegen hem: en vervolgens kreeg hij ten kwaadaartigen Tegenftander zekeren stuNiKA,die, te rome zijnde, een gefchrift tegen hem aan den Paus overleverde, behelzende zestig duizend wel getelde ketterijen, uit 's mans fchriften getrokken, ivaardoor hij in 'tgrootfte gevaar raakte, /an zijn leeven te verliezen; 'tgene ook lenklijk gebeurd zoude zijn, ten waare -Eo, dien hij anders had weeten ten mend te houden, was komen te overijden. (f) — Zijne partijen kreeten hem rit voor een' Godsdienstfpotter, voor een' (*) Zie heinr: 'ta. b. S. 243. C+) Leeveusbefsh: van eenige voorn, mannen 1. bl. 253.  der Systematifche Godgeleerdheid. 19 x een' vrijgeest: (*) en hadde hij zich als em openbaar Hervormer zo digt bij het vuur begeeven, als luther, hij waare .gewis den brandenden mutzaard nietontworfteld.— Hij ftierf te bazel den 12den van Hooimaand in het jaar 1536; daar hij in de Hoofdkerk begraaven ligt. Beide deeze beroemde Mannen, reüchlin en erasmus , waaren de heftigfte tegenllreevers der Schoolfche Godgeleerdheid en der Munnikenbeuzelaarij , die zo veele eeuwen lang het Kristendom tot eene jammerlijke, harrewarring gemaakt hadden. Beiden hebben ze hun best gedaan , om de fpitsvindigheden en duisternisfen, die er in de fchriften en lesfen van den toenmaaligen tijd, ten bederve (*) Dat zijne tijdgenooten, welken het werk der Ilervorraing tegen den borst lag, hem deezen haatlijken lak aanwreeven, bewondert mij niet, maar dat een Rotterdamfche Predikant jakob leeuwen, in 'tjaar 1622, met open keel hem, als zulk een' aterling van den Godsdienst, op den Predikftoel uitfehreeuwde; ( zie de aangeh. Lee* venbef. van eenige voorn, mannen I. bl. 281.) en dat een zachtmoedige melanchthon zich/elven zo vergeeten konde, om van den brnaven man elders te fchrijven / „ wat letter is er in zijne boeken, een'kristenmensch waardig?" (Zie't leeven van melanchthon in de Leevensb. van ber. en gel. man. tien bl. 163.) bevreemdt mij uitennaate en in den hoogften graad — Trouwens indien het waar zij, dat, gelijk richard simon fchrijft in zijne Critique de la Bibliotheque des Auteurs Ecclef.publiée par Dupin T. L pag. 579, dat Erasmus altijd in zijn hart het nog met de leer der Roomfche kerk xvr. eeuw»  192 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvi. . ï£Uff ve van den besten Godsdienst, gevonï , den werden, uittedrijven en wechtevaagen. Beiden hebben ze het ijs gebrooken, en middels aan de hand gegeeven, om tegen den geweldigen Aroom van alle fcholasticke kibbelarijen en twistvraagen op te vaaren, en zo eindelijk tot de waare bronwelle van gezuiverde Evangeliekunde te komen. (*) Aan deeze beide mannen zijn wij dierhalve de dankbaarfte nagedachtenis verfchuldigd. lxii; Op de voorlichting van deeze twee ge» leerden is de saxische Hervormer, luther, in het behandelen der Geloofswaarheden een' weg ingeüaagen, waarop kerk gehouden heeft, en dat de Protestanten nooit grooter vijand gehad hebben, dan hem, kan men diergelijke uitdrukkingen van anders zachtzinnige Evangelieleeraars nog wel in eene goede plooi vouwen. In de Algem. Vader!. Letterocfen: Bi 111. Mengelw. 45-52 vindt men eenige fraaije aanmerkingen over de onverdraagzaamheid der Hervormers, die nier verdienen nageleezen te worden. — Welke fcheldnaamen 'smans vijanden bij zijn leeven al tegen hem uitbraakten, kan men vinden in de Hifi. der Reformatie van brandt: I. bl. 162 en 163. men noemde hem onder anderen den Voorlooper van den dntikrist, ja den Antikrist zeiven : zijn beste naam was Errasmus, met toefpeeling op het woord errare, divaalen. (*_) Conf. doederl: 1. !. I. pag. 228 en sciieliiorn: Kurtze Reformations Hifi. von Mmmingen S. 30—36.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 193 op alle vroege Protestantfche Leeraars hem ftraks gelukkig gevolgd zijn. Luther i heeft wel eigenlijk geen leerfystema gefchreeven: de Torgauwfche en Smalkaldifche Artikels toch kunnen hier niet toe gebragt worden, gelijk ook niet de kleine en groote /Catechismus, welke hij opgefteld heeft ten onderwijze van kinderen en bejaarden. Doch uit zijne veelvuldige uitlegfchriften over de gewijde Bijbelboeken, die of Leerredenen of Voorleezmgen zijn, valt het niet onduidlijk op te maaken, welke zijne leermanier waare. Zij was naamlijk deeze : Hij draagt de Evangeliewaarheden redenmaatig en fchriftuurlijk voor: eerst leidt hij ze uit den Bijbel af, daarop verklaart hij ze niet alleen uit denzelven, eenvoudig en klaar, maar betoogt ze er ook uit. Wijders is hij er overal op uit, om al het vooroordeel met tak en wortel uitteroeijen, dat men van de uitfpraaken en achtbaarheid der vaderen en der Pauzen had, en als een' veeljaarigen' eik zo in de hoogte had Jaaten opfchieten. Hij laat geene andere bewijzen gelden, dan die uit den Bijbel, en uit eene gezonde uitlegkunde ontleend zijn. Hij mijdt alle fpitsvindige en onnutte fchoolvraagen af, hij verbant veele kunstwoorden, alsuitbroedfels van verfleeten Godsdienstverfchillen, en laat alle verwarrende onderfcheidingen met de geheele rommelzode der distelige onverftaanbaarheden uit den Aristotelilchen doolhof aan de kibbelzieke ThoN mis- XVL iE UW.  194 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVI. EËl'w. misten en S'chotisten over. In 'tkort: de verlichte Leervervormer was er op uit, om het zuivere Apostolifche Kristendom weder voor den dag te brengen: hij droeg tot dat einde de Godsdienstwaarheden plat, duidlijk, populair en naar de vatbaarheid van de groote meenigte, zo zeer hij konde, voor. - Hij leerde den Bijbelfchen Godsdienst en geene kerkhjke Godgeleerdheid. (*) LXIIL Dit blinkend voetfpoor van lutheél Werd gedrukt en gevolgd door zijnen besten vriend, en trouwften ambtgenoot, den uitfteekendften van alle Protestantfche Leeraaren, melanchthon: dieHoogleer'aar te wittenberg was, in de Griekfche taal en naderhand ook in de Godgeleerdheid. Deeze in veele opzichten onvergelijklijke man, die met luther de edelfte weetenfchap van Schoolfche ftelfelpracht zocht te ontdoen, de zwaare ketens van romes kerktïrannij afwierp, en zo veel zijne zachthartige bedaardheid hem dit toeliet, zich bij 'tbeltonnen der Paapfche hoofdfterkten openlijk zien liet, gaderde de gezuiverde leeritellingen zijner kerk & bij (*) Zie 'mm. 't a. b. S. 247 en volgg. Eene korte opgave van luthers oordeelkundige uitlWiize bij°'tverklaaren der H. Schrift vindt tne'n bij mosh. K. G. VII. bl. 3S en 39, verg.wALCH k; b. 67.  der Systematifche Godgeleerdheid. 195 bij èlkanderen, en reeg ze te zamen tot een fnoer van Godlijke waarheden, 't welk hij den naam gaf van Loei Communes, gemeene plaatzen. (*) Dit werk werd voor de eerlte maal door hem uitgegeeven in het jaar ïgix, toen luther zich op het Hot wartenburg bevond; (f) en is naderhand op verfcheiden tijden van hem overgezien, verbeterd en uitgebreid, in grooter omflag aan het licht gekomen, als onder anderen in de jaaren 1525, 1535, en 1543- (§) Hetzelve was oorlpronglijk door hem opgeheld tot zijn eigen bezonder huislijk gebruik; doch vervolgens; toen het in veele handen wijd en zijd rond ging, werd het van hem gefchikt ten algemeenen voorbedde der leer voor alle onderwijzers in Kerken en Schooien;' waarin hij ook zijn wit uitneemend wel gefchooten heeft, wijl het in de Lutherfche kerk en op verfcheiden Lutherfche Akademiën jaaren lang met vrucht gebruikt en geleezen is. (**) WaS (*) De eigenlijke Tijtel bij de eerfte uitgave Was.- Loei communes rerum Theologicarum. Sive Mjpotijpofes Theologica. , (t) Zommigen meenen, dat hij reeds eene uitgave van ditboek ondernomen hebbe in'tjaar 1520 : doch dat dezelve door hem weder tè rugge getrokken , en hier van toen niets geworden zij. Vide Jablonski 1. 1. II. pag. 14 in not. C S) Blen vindt het ook in het eerfte deel van zijne werken, welken, het eerst te bazel zijn uitgekomen ten jaare 1544. C*) G, Th. Strobül heeft eene letterkundig^ N 2  £34 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis: XVI. SE UW. kracht, en van zuivere waarheidkunde. Eene duidlijke en bevatlijke voordragt der leer veraangenaamt het gebruik van 't zelve niet weinig, terwijl de hoofdpunten van het kristendom allerwege fchriftmaatig worden voorgefteld. De tweede Stelfelfchrijver, welken wij opgenoemd hebben, is andreas gerard hijperius, of van yperen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te marpurg. Deeze geleerde man heeft onder zijne Schriften nagelaaten een werk, getijteld: Methodus Theologie. S. pracipuorum christianareligionis locorum commumum lïbrï tres. Jammer is het, dat 't zelve onvolledig en niet voltooid is: de dood overrompelde hem te midden van den arbeid , dien hij er aan befteedde; vol- ri quoque meretur moshemius 1.1. VII pag. 42. Et aluid ex hoe malo nafcebatur raalum. Seculo decimo et feptimo vitiofa Symbololatria altas adeo in animos multorum Theologorum inter lutheri aüleclas demiferat radices , ut Iibros fyrnbolicos ex divino inflatu effe conferiptos, et eandera fere cum litteris facris habere auctoritatem, proiiterï non vererentur. iHoc vitium, hoininibus Pontificiis inepta fuperfthïone infectis, dignum , imprimis perfpexit et palam reprehendit fcholasticarum argutiarum objurgator acerrimus, eruditisfimus spenerus, qui feculo occidente de ecclefia Lutkeranorum reformauda decus non minimum meruit. Ast eum, proh do • lor! in his displicuiiïe et despicatui fuifle mulds Theologis, auctor feil rosenmullerus in orationt inaug. De eo quod juftum efi in Theohgia reformandvan algemeen, en aan allen te behaagen; zij brouwde hem verfcheiden onaangenaamheden , want zijne fijnuitgeploozen kunstmaatige, wijsgeerige leerbegrippen deeden hem in verdenking van onregtzinnigheid geraaken. De Klasfis van franeker, en zijn ambtgenoot sibrandus lubbertus werden zijne befchuldigers voor het Kollegie der Edel Moogende Heerea Gedeputeerde Staaten van friesland , die den 3den van Wijnmaand des jaars 1618 aan drie uit hun midden nevens drie raaden uit het Gerechtshof, en aan de vier Heeren bezorgers der Akademie, (*)den last opdroegen, om in het bijweezen van drie Friefche Predikanten (f) de zaak van makkovius te onderzoeken, en , zo mooglijk, het ontdaan verfchil te beflechten , welke allen'dan ook den 8ften dierzelfde maand bij eikanderen geweest zijn , maar met eenen ongelukkigen uitiiag. Dezelfde beproeving werd herhaald den i8den daarop komenden en den 3 den van flagtmaand deszelfden jaars; doch ook dit had een gelijk gevolg. Makkovius , in de neteligfte omftandigheden zijnde, werd in het Voorre) Deezen waaren ten dien tijde keimpe do- nia, jel.ger fe1tsma , gellius hillema , en markus lijclama a nijeholt. (f) Deeze Friefche Predikanten waaren hermankus kolde, Pred. te leeuwaarden, florentius johannes, Pred. te «neek en johannes pilt, Pred» te workum.  der Systematifche Godgeleerdheid, 241 voorjaar van 1619, of gedagvaard of met overleg der Friefche Staaten te raade — dit is bij mij twijfelachtig, (*) — om voor de nationaale Kerkvergadering, te Dordrecht, ten dien jaare gehóuden, in perfoon te verfchijnen. Dit gebeurde den 25 van Grasmaand 1619 voormiddag. Hier viel zijne zaak grootftendeels ten zijnen beste uit. Men zag hier, gelijk men meermaalen ziet, dat het gemaklijker zij, iemand van ketterij te befchuldiger), dan er hem met gegronde redenen, en voor eenen niet bevooröordeelden fcheidsman, van te overtuigen. Schoon zijn heftigfte tegenftander sibrandus luubertus, als de oudfte der Friefche Hoogleerüaren, tot deeze kerkvergadering afgezonden, van dezelve Lid waare, en gewis niet zal veronachtzaamd hebben, om de ftrengfte befchuldigingen, in 't bezondere ten aanzien van de voortteeling der zielen, in volle kracht tegen hem aantevoeren, werd evenwel na onderzoek vari zaaken door de Si/node verklaard, 1, dat makkovius geheel te onrecht van ketterije befchuldigd waare; doch dat hij, in zijne Akademifche lesfen, die eenvoudigheid vari O Dit altoos is zeker, dat de Friefche Staaten hem den a§ van jlagtmaand 1618 twee honderd guldens voor het goedmaaken zijner reH derwaarts verfproken en toegeleid hebben, ingeval hij in het bevorderen zijner zaak gelukkiglijk flaagde. Zie vriemoet, Ath. Fripaca. ppg. 156 innotis, die dit uit de Aüa Deleg. Ord. Sist. diet aangehaald, en dus uit de befte oirkonden heeft. Q XVftj EEUW;  XVII. EEttW 24» Beknopte Letterkundige Gefchiedenis van leerwijze en klaarheid van uitdrukkingen ni^t gebruikt had, die zo zeer te prijzen zijn in een' openbaaren Leeraar van den Kristlijken Godsdiensten dat hijeerër de fijnuitgeploozen leerwijze der Schoolfche Leeraaren navolgde, dan den duidlijken en ongemaakten fpreektrant der door gods Geest aangeblaazen fchrij ver en ."(*)— Volgens het juistmaatig oordeel der kerkvergadering had, makkovius alleen daarïn niet wel gehandeld, dat hij de oude Schoolgeleerdheid weder op de Nederlandfche Uniyerfeteiten hadde zoeken in te voeren, (f). Hij werd dus vrijgefprooken, maar vermaand, om voortaan eene beter leerwijze te volgen, en zich van een meer fchrift- (*) Met deeze woorden \vordt de verklaaring der Sijnode opgegeeven door mosheim ,K. G.VII. bl. 211. in de aant. Verg. korte Historie van de Synode Nationaal, bl. 2.57. (t) „ Maccoviüm peccasfe — quod scholastI- cum docendi mo-dum conetur in belgic1s acade- mhs introduCere: qüod eas felegerit quastiones difceptandas, quibv.s gravantur Ecclefta Belgi* cl  XVIL EE V W. 555 Esknopte Letterkundige Gefchiedenis Uit den inhoud deezer fchriften kan men zien, dat verfcheiden Roomfche geleerden zich beijverd hebben, om de Systematifche leermanier te verbeteren* Niemand evenwel onder hen heeft werklijk een verbeterd Syftema gefchreeven, De leerftelfels, die in dit Tijdperk onder de Roomschgezinden in 't licht verfcheenen zijn, hebben allen den ouden Schoolfchen vorm, en het oude barbaarfche in diezelfde maate,even zo als men het bij lombardus en thomas vindt, behouden. Het weinige goede dierhalve, 'twelk men bij bezondere Roomfchenter deeze opzicht aantreft, is tegen het veele flechte, dat er in hunne fchriften over 't algemeen heerscht, opgewoogen, naauwlijks noemenswaardig. genoemden Tijtel, die er, tegen wil en weeteri des Schrijvers, van den Boekverkooper is voorgeplaatst, en één van die kunstjens is, waarvan men zich ten koste der goede trouw wel eens meer bediend heeft, om een boek aan den man te helpen. — 't Werk dus, over het geheel genomen, verdient hier geene verdere aanmerking.