BEKNOPTE LETTERKUNDIGE GESCHIEDENIS DER SYSTEMATISCHE GODGELEERDHEID, door A. IJ P E IJ. Predikant, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappeiz te yiisjingen. ".'wee de deel. Te HAARLEM Bij C. PLAAT, 1795.   VOORBERICHT. Drie honderd jaar en gelseden, was het noodig^ hoognoodig voor onze Vaderen, dat zij den Godsdienst van Krïstus leerden kennen, zo als hij dien aan zijne Disfipelen geopenbaard had, en zo als deezen dipn aan hunne tijdgenooten rondom in de toen bekende en bewoonde wereld gepredikt hadden; en het duurde niet lang, of de goede voorzienigheid baande daartoe eenen gefchikten weg, LüTHER, MELANCHTHON, ZWJNC£L,ffl KAL» »UN jionden met eenige aftderen als nieuweApos* * tels  iv VOORBERICHT. tels voor de waarheid, en het handhaaven derzelve, kloekmoedig op; met dat gevolg, dat een zeer groot gedeelte der Europeefche Kristenen verlicht wierd, dat in veele gewesten het bijgeloof de doodlijke hartflag gegeeven, en het ganfche flelfel van 's Heilands Godsdienstleer verbeterd wierd. — De gefieldheid van zaaken ten dien tijde in het laatst van de vijftiende Eeuw heeft in zeker derde veel overeenkomst met die van het einde onzer tegenwoordige achttiende Eeuw. In meest alle die landen, waar tot nog toe de Paapfche Godsdienstdwang het vrijgekochte Kristemolk in flaaffche kluisters houdt, en van de dierbaare voorrechten des Evangelies verflooken laat blijven, begint de menfchelijke geest na den aanlichtenden dageraad van beter tijden uittezien* De weldaadige Godheid fchijnt thands werklijk daar eene voorfchikking ter verandering, ter verlichting en ter ver* betering gemaakt te hebben. — Doch iets diergelijks heeft mede plaats in alle Protejlantfche landen; ook daar ziet de ver fan dl ge Kristen uit na on-  VOORBERICHT. v mbenevelder dagen. Welk een fchadelijke damp van misver/land ligt er verfpreid over de van onze hervormers gezuiverde Godsdienstleer! Hoe hebben zints derde half'honderd jaaren eene fpitsvindige wijsgeerte, eene overdrijvende geleerdheid, eene heete twistziek te, eene flrenge kabaalzucht, tn eene domme onkunde weder alles ontluisterd, wat die groete mannen opgehelderd hadden l (*) hartlijk wenscht elk. wattre Godsdienstvriend, dat deeze mist van fchadelijke bijvoegfels eerlang eens geheel opklaaren mooge. En daartoe is alle hoop. Althands veel van het gene reeds zeden eenige jaaren gekeurd is , en nog dagelijks gebeurt , fchijnt een goed voorteken van Gods zorgende Voorzienigheid te zijn, dat ook alles ten deezen aanzien (*) Vo-or meer dan honderd jaaren fchreef daaromtrent reeds te recht de anders niet altijd even juist denkende joh. vlak in de Voorr. vaa zijn Eeuwig Euang. bl. 21. „De Theologie der voorn aamfte Leeraars der Reformatie is zo achter de bank geraakt, dan men zuiks hu Ieerende, vreezen zoude, dat het fchadelyke nieuwigheden, of gansch ongehoorde Hellingen waaren." * 3  vx VOORBERICHT. zien zal fchoon gemaakt worden op zijnen tijd. — Welke wenschlijke wegen heeft de Voorzienigheid wet zints omtrent twintig jaaren daartoe bereid in het nabuurig Buitschland! Men denke hier aan den arbeid van eenen MiCHAëus en anderen. Hoe veele verfiandige mannen werken er ook nog heden niet, om het Krist endom te verlicht en <, en te doen te ruggekeeren tot de belijdenis van eene zuiver er Godsdienstleer, tot de belydenis van hunne Vaderen; als daar z-jn rosenmullee, s e i l e R en diergelijken ; en hoe gelukkig zijn ze daarin niet airede gejlaagd! En welke goede voorbereidingen zijn ook daartoe niet zints terf geruimen tijd in ons eigen Vaderland! hoe veele geleerde mannen arbeiden er met allen lust aan de verbetering van het leerfysteme det Vroteflantfche kerk! groot is het nut, dat meenig een Predikant in zijne fitte gemeente bij deezen en genen met zijne populaire Leerredenen doet! Aanmerklijk groot is het nut, dat meenig een Hcogleerdar in zijn gehoorvertrek bij aankomen-  VOORBERICHT. ni mende Evangelieverkondigers met zijn ongekunfield onderwijs aanbrengt! en onbedënklijk groot is het nut, dat meenig een opregte liefhebber der waarheid met zijne wclopgeflelde fchriften in het hart van zijne geloofsgenooten in het gemeen aankweekt! zo als bij voorbeeld onder anderen een van «amelsveld met zijne verbeterde Bijbelvertaaling, en met zijnen welmeenenden Raadges* ,ver. (*) Veelen zijn reeds de oogen geopend; veelen zijn bekend geworden met den waar en geest van het Evangelie, en hebben reeds een groot deel van het gene het ftout gezag der menfchen aan de eenvoudige leer van den Godlijken je sus hai toegedaan, geheel en al verworpen. En welken wemchlijken uitflag voor ons zo wel als voor onteU Ire Heidenfche Volken belooven ons bij voortduur de <*) Zo meenigmaal ik de fchriften van deezen man Ieeze en gebruike, dank ik d"e voorzienigheid, dat die hem lnst en kracht geeft, om voorttewerken; ik weet bij ervaaring, hoe veel goeds hij met zijnen arbeid reeds bij het publiek gedaa» heeft, en nog doet. — 4  vjii VOORBERICHT. de menschlieve^de poogingen der Evangelifche Broederen, de zogenoemde Hernhutters! hoe veel licht en heil hebben zij reeds onder de Heidenen uitne- breid'. hoe Apostolisch is het voor/lel des Evangelies, dat zij prediken, en hoe zuiver is de belijdenis der kristen gemeenten, welken zy flich. tenl (*) Te betreuren is het ondertusfehen maar, dat niet •weinigen van de Duitfche Godgeleerden de vrijheid van denken en fchrijven zo zeer misbruiken , in het aanyoeden en voortplanten van gevoelens, die den Kristen Godsdienst hoogstnadeelig zijn, en denzelven gansch en al onderwroeten: gevoelens, die het Kristendom tot den Godsdienst der bloots natuur verlaagen, en met het Deïsme geheel za- men >, (*) Men leeze den Arbeid der Eaangelifche Broederen tflder de Heidenen door A. g. spangenberg 1790 in 8vo. Ratio discipline Unit. Fratt. of Grondfchets van de inrich. der Broedergem. 1793 in 8vo, en vooral de Voorrede van mijnen vriend, den geleerden krom, voor het laatstgenoemde werk geplaatst  VOORBERICHT. menfemmen. (*) Trouwens zo gaat het veeltijds: vrijheid veraart bij zommigen in losbandigheid. Dit is zeer menschkundig zelfs. Menfchen, die, langen tijd aan de hand van anderen gewandeld hebbende ééns/laps in de vrijheid overgaan, en die vrijheid ter fond niet wel weeten te gebruiken, worden weelderig, trotsch, en loopen groot gevaar, om, indien zij niet op hunne hoede zijn, geheel het fpoor bijster te worden. Dit befpeurde men ten tijde der hervorming in het begin der zestiende Eeuw. Dit befpeurt men dus natuurlijk ook thands in onze dagen, zo wel ten aanzien (*) Tantum abest, ut infidiofis istis moliminibus Christia«ismus ad pristinam fuam ac puram revocaretur Sirnplici" tatem, ut potius recta tendant ha;c conamina ad mutilan» dum illum, enervandum, extinguendum. Hac cnim vi fenfim fenfimque revertiimir vel potius properamus ad fterilera paganorum doctrinam: neque adeo graviore utimur verbo, q temerarium hunc nostrorum hominum conatum fubtiliorem cultioremvc nuncupamus Ethnicismum. Ita Cl. g. j. nahuisius in Orat. inaug. de fitbtil, Ethnic. inter Chris tiams noftra atatc ferpentis, noxis et remcdiis pag. ip. * 5  * VOORBERICHT. zien van onze kerklijke vrijheid, ah ten aanzien van de burgerlijke. Van de verkreegen vrijheid een behoorlijk gebruik te maaken, zo dat men noch ter regte noch ter flinke hand afdoolt, is de pligt van elk kristen, van elk burger, maar een pligt met dat al, die niet. wel kan worden uitgeoefend, dan van een onpartijdig, onbevooroordeeld, bedaard, verftandig en braafdehkend rnensch. Bijaldien de waakzaame voorzienigheid de gedachten 'en handelingen ter herfielling van de groote hoofdzaak niet regelde, zoude gewis onder de hand van zondige menfchen alles in verwarring uitloopen. Ban dit, weeten wij, doet Zij met wijsheid en goedheid. Dit ook alleen kan ' ons voor het toekomende gerust (lellen, en doen hoopen op eenen zegenrijken uit/lag. Be Heer regeert; het lot van volken en menfchen is in zijne hand,gelijk dat van kinderen in de hand van hunnen Vader. Aan hem alleen moogen wij dus alles veilig toevertrouwen. Hij zal er .voor zorgen, dat, wat er üok gebeur e, alles gedij e ter bevordering van zijn heer-  VOORBERICHT. xi heerlijk doel, 't welk hij, ten beste derganj'che wereld, door kristus , gewis eens volmaakt bereiken zal. — Haast zullen de dagen komen, waarin al het tnenschdom met eikanderen den veiligen middenweg inflaat, van alle verblinding geneezen met eene gevestigde genegenheid de eenvoudige waarheid omhelst , en onder de banier van den Heere jesus als verëenigde Broeders en Zusters hunnen gemeenen Vader, die in de hemelen is, in liefde en trouw gehoorzaamt. ——— Zo zal de Heer toch eens eindelijk uit de duisternis licht en uit de verwarring orde fcheppen. Hij heeft het beloofd, tn dat is ons genoeg. Zoortgelijke aanmerkingen, mijne Leezers / maakte ik reeds voor drie jaaren, toen ik het plan vormde tot het werk, waar van u hier het tweede deel geleverd wordt. Ik zag, dat het veelen verftandigen braaven ernst wierd, om het werk op te vatten, daar onze Kerkhervormers het hij hunnen dood hehfren moeten nederleggen: om, 4i  xii VOORBERICHT. de leer van het kristendom weder tot haare oor* fpronglijke zuiverheid brengende, tevens het onderwijs in die leer zb eenvoudig en ontheven van uilen fchoolmaatigen om/lag te doen worden, als het naar de behoeften en de gefchiktheid der men\ fchen mooglijk is, Het fcheen mij dus toe, dat het wel der moeite waardig, en voor veelen van nut zijn zoude, om met hun alle de bogtige gangen nategaan, langs welken het zo noodzaaklijk Godsdienstonderwijs in kerken en fchoolen van Kristus en de Apostelen af, door alle eeuwen heen, tot ons is overgekomen: ten einde men te dtddeUjker zien mogte, hoe zeer men in dat onderwijs doorgaans van de oude Apostolifche eenvoudigheid is afgeweeken, en men de noodzaaklijkheid van her fel ten deezen aanzien ook daaruit afleide! Be nuttigheid daarvan te betoogen, geloof'ik niet, dat zo zeer noodig zal zijn, te meer, daar er, voor zo verre mij bekend is, nog geene Nederlandfche pen over dit onderwerp iets gefchreeven heeft. Ik begon dus mijn plan uit te wer¬ ken.  VOORBERICHT. xm ken. Over deeze uitwerking heb ik alleen dit weinige te berichten. Ik (lelde mij de kort* heid voor. Deeze betrachtte ik ook, zo veel mooglijk , in het eerste deel,gelijk elk zien kan. Doch het overige vak. der gefchiedenisfe onder handen, en voor een groot gedeelte afgewerkt hebbende, werd mij door verfcheiden kundige vrienden geraaden, dit uit hoofde van deszelfs belangrijkheid mser uit te breiden. Deezen raad liet ik mij welgevallen, vooral, om dat ik zelf reeds merkte, dat ik bij zulk cetf overvloed van zaaken, als ik voor mij had, de kortheid te zeer betrachtende, mijn doel, in het fchrijven van het werk mij yoorgefleld, te weinig treffen zoude. Ik bewerkte weder het groot ft e gedeelte op nieuw, en werd uitvoeriger. Misfchien bevreemdt het iemand, dat ik mij zo lang heb opgehouden bij den Twist tutfchen de Coccejaanen en Voetiaanen; dit heb ik gedaan, om dat ik den zeiven nergens opzetlijk en vol 'dig behandeld vond; en, daar dezelve zo veel invloeds op de Godgeleerdheid der hervormden hier  iw VOORBERICHT te lar.de heeft gehad, ik dien niet wel fechts ter loops •Ppgeeven konde. — Ziet daar de reden,, dat de ftof en inhoud van dit tweede deel zo zeer uitgedeegen is, en hetzelve eenige maanden laater uitge. geevirn wordt, dan ik gedacht had. Het derde deel, 't welk bijkans ook geheel afgewerkt, en voor de pers gereed is, zal behelzen eene historie der Systematifche Godgeleerdheid van de Mystieken, Mennonieten, Sociniaanen, Remonitranten ^Pvoomschgezinden der zeventiende eeuw: waarbij tevens aangetoond wordt, hoe deeze Godsdienstfekten, elk in 't bezondcr, aanleiding hebben gegeeven tot deeze en gene nieuwe denkwijzen en entwikkelingen in de Systemas der Lutheraan en en Hervormden. ■ De gefchiedenisfe- der Systematifche Godgeleerdheid van de achttiende Eeuw ligt nog in aantekeningen meerendeels verflrooid, z9 dat ik daaromtrent nog vooraf geene bepaaling maaken kan. Bit zal vocmaamlyk afhangen van de omftandigheden, waarin de voorzienigheid mij voortaan gelieft te plaatzen, zijnde ik, als losgemaakt Predikant van ga pin ge door de omwending van  VOORBERICHT. *v van zaakenin ons Vaderland vorhinderd na sas tan gent, werwaarts ik verheden Jaar beroepen was, te vertrekken, thands buiten vaste bediening. Dit weinige nog, en dan zal ik dit .Voorbericht [luiten. . Zeer dikmaals is men genoodzaakt in V vak der gefchiedkunde iets over te neemen van anderen, welken zich ons vertrouwen hebben waardig gemaakt, zonder dat men gelegenheid heeft, om de zaak, die men op goed vertrouwen overfchrijft, ten aanzien van. haare historifche zekerheid, te beoordeelen. Dit is mij dikmaals gebeurd; en dit heeft mij tnisfhien meer dan ééns ter goede trouw doen dwaalen. En daar ik mij niet zelden in een cnbebaani veld bevond, waar ik geene voet flappen van andere zag, en zelf d^n weg opfpooren moest, werd voor zeker het gevaar, om den regten weg bijster te raaken, en af te dw aaien, daar door merkltjk vermeerdert! Zijn er nu zulke dwaalingen in mijn gefchrift, gelijk zij er, wegens de menschlijke onvolmaaktheid, die toch in alles plaats heeft, gewis in zullen zijn, de kundige leezer , verfchoone, bid ik, de»  xvi VOORBERICHT. dezelven bij dè ontdekking, en wij te ze aan de onmooglijkheid, waarin ik geweest ben, om alle die ge fchriften en werken te bekomen, welken ik wel diende gebruikt te hebben, en welken ik in de groote boekerijen van mijne vrienden, die mij nog al het eene en andere hebben aangefchaft, niet heb kunnen opfpooren, of van elders op eene voeg' lijke wijze magtig worden. •• Voor het overige zal men hier- en daar eenige misftellingen ontmoeten, zo als in dit deel bl. 10 peuceus in plaatze van peucerus, bl. 138 Ulcinam voor Uti-j nam, en Belgino voor Belgio, bl. 166 lauda voor. laudo, bl. 288 paraphrafis voor paraphrafT en qusrimus voor quasramus, en meer anderen, inzonderheid in Blad S. dan dezelven zal de kundige leezer, zo ik hoop, wel met een verfchoonend oog wil-, len voorbijgaan. Met dit Voorbericht beveel ik het werk aan de gunst van mijne leezeren, terwijl ik hun met broederlijke genegenheid Godszegen toewensch. Gefchreeven /«veere De Schrijver, den 5 van Zomermaand 1795.  ZESDË AFDEELIN& HET TIJDPERK DOOR DE ZEVEN. TIENDE EEUW HEEN TOT AAN DE ACHTTIENDE. (*) LXXIV; JU/it Tijdperk zal ons veele aangenaame gebeurenisfen opleveren, wanneer wij met eene behoorlijke oplettendheid ih hetzelve te rugge zien. Ongemeen veel goeds is er in deeze zeventiende eeuw voorgevallen: ongemeen veel voordeels kreeg de Gods. dienstleer der Protestanten door hetvOortzetten van allerlei nutte ftudiën en het bevorderen van meenigerhande weetenfchappen. Doch ook veele onaangenaamheden zullen wij in deeze eeuw ontmoeten. Naast de onfchatbaare voordeden , welken de verlichting der tijden aanbragt, ftichtte hét misbruik derzei ven ook jamrher waardige na- C*) Het tijdperk begint tujfchen de jaarfen ïóic-i en 162e, toen de invoering dc-rnieuwe Scboolfèhé Godgeleerdheid onder de Lutherfchen en nentftil* ieh haare'n aanvang heeft genomen. 1L Deel. A XVIÏ. E E U \ft  XVII. eeuw. 2 Beknopte Letterkundige Gefchieüenis nadeden. Niet alleen zag men het Ongeloof bij zomraigen en het bijgeloof bij anderen geheel zonder alle beteugeling voorthollen, maar ook de Geest van Scholastiekerije, kafuisterij, verkettering, en veroordeeling hield niet weinigen in eene geduurige onrust. LXXV. Zeerfchoon Hond het in deeze eeuw met den bloei der kunften en weetenfchappen, door heel de kristenwereld heen. Groot was de lust tot ftudiewerk niet Hechts bij menfchen van den middenftand, maar ook bij de aanzienlijken des volks; en deezelust werd merklijk aangewakkerd, deels door een' aangenaam' loon, dien men op den verrichten arbeid zag, deels door de beste handleidingen, welken bekwaame mannen bezorgden: mosh ei m fpreekt ten deezen aanzien met bij uitftek veel lof van den vermaarden franc.baco de verulamio. „ Terwijl „ de Geleerden," zo fchrijft hij, „ zulk „ eenen blaakenden ijver lieten blijken voor „ de bevordering der weetehfchappen , „ werd die ijver meer en meer ontvonkt, l? en daarenboven tevens beftuurd door „ een der grootfte en zeldzaamfte „ vernuften , die ooit tot onderwijs des „ menschdoms opftonden: te weeten, f. b a-' „ con , Lord ver.ui.am , den roem van „ Engelland.'" (*) Een weinig laa- ger O) Zie mosh. K. G. VIII. bl. 106,  der Systematifche Godgeleerdheid. 3 ger (*) fchrijft hij Het meerendeei „ der verbeteringen in de geleerdheid en „ der vorderingen in de weetenfehappen, ftaande deeze eeuw, in europa gemaakt, j, moet toegefchreeven worden aan de les„ fen en onderrichtingen van deezen uit„ fteekenden mensch." (f) In 't bezondere heeft die voornaame man zich toege* leid op eene verbetering der wijsgeefte * welke zo als overal, ook in engelland nog weinig verandering en vervorming ondergaan had. En daar de toegang tot de waare wijsgeerte doorhem geopend was, ging men nu door heel europa heen deezen fchoonen tak der geleerdheid met allen eerbied cn ijver naderen. (§) Frankrijk fcheen bovenal het hoofdtoongel» waarop de waardigfte perfonaadjen te voorfchijn traden. Renatus descartes, een voortreflijk redenkunllenaar, en petruS gas- (*) Zie mosh. K. G. VIII. bl. io?-. (t) 'sMans leeven vindt men in de Bihlioth, Brittannique. T. XV. pag: 128—176. Zeer merkwaardig waaren zekere woorden, welken hij in zijnen uiterftcn wil fchreef .• zij zijn deezen. „ Ik „ laat de bezorging van mijnen lof over aan vreem„ de volken, en, na verloop van eenigen tijd aan mij* „ ne eigen landgenooten." En merkwaardig is het ook, dat deeze Testamentfchikking na zijnen dood is uitgevoerd geworden : vreemde volken hebben terliond na 'smsns overlijden hem veel eer aangedaan; en 'twas eerst lang daarna, dat de Engel, fchen een behoorlijk recht aan zijne verdienden ga« ven. Zie Bibh Britt. J. J. p. 174. (§) Conf. bodd. ïfag. ad Theol. I, p. 241. e$ Martinet, üitt. der JVereld. IV. bl. la©. A 2  4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. t l gassendus , zeer ervaaren in de wis» kunde, met mallebrancme en pascal,, twee geleerde bovennatuurkundigen, ontftaken een groot, uitgebreid, licht in het vak der wijsgeerte, en maakten veele uitmuntende Leerlingen. (*) In italiS liet zich zien de fchrandere galileus galilei, die de heerlijkfte ontdekkingen inde fterrekunde deed, maar uit hoofde hiervan door het hof der Inquifitie aangeklampt, voor zes jaaren in den kerker geworpen , en zo fchandelijk verongelijkt werd.^ In Denemarken behaalde tijcho BRAHé den groodten lof. In engelland blonk uit de ouilerflijke newton; duitschland kon roem draagen op leibnitz; Zwitzerland op bernouilli ; ons Vaderland op kris riAAN huigens en anderen. Alle deeze mannen , en hunne verftandige leerlingen, vielen met vereende krachten op het door oudheid en gezag geftevigde ftelfel van aristoteles aan, met dat gelukkig gevolg, dat hetzelve fpoeiig veroverd waare. Insgelijks belïeeg in Jeeze eeuw de Hebreeuwfche en Griekfche taalkunde een' hooger trap van volmaaktheid, waardoor er niet zelden een ïangenaam licht over veele duistere fchriftplaatzen verfpreid werd, en tevens een groot aantal van heerfchende volksdwaalingenuit den weg raakte. Degefchiedkunde, ie tijdrekenkunde en de geflachtkundekree- gen (*) Zie Letteröef. van het Kunstgea. Dilig. mn. ij, ii 6. ° ö  der Systematifche Godgeleerdheid. 5 gen meenige liefhebbers, welker pryswaardige ijver met moed en met vrucht gewerkt heeft, ter beftrijding en verwinning van vooröordeelen en misbegrippen, ter vermindering van kinderachtige fabelen , zotte droomerijen, en dwaaze gewoonten. En even zulk een voordeel bragt ook in eenige opzichten met zich de beoefening van het Natuurrecht, waarin bij ons hier te land zich zo verdienstlijk gemaakt heeft de bekende en onvergelijk- Jijke hügo DE groot. De bevordering der opgemelde kunften en weetenfchappen, welke in de Proteftantfche landen ongehinderd gefchieden Icon, bezorgde dus zeer veel goeds aan den Kristlijken Godsdienst, gelijk elk verftandige ligtlijk zal begrijpen kunnen. In 't bezondere heeft hier in ons vaderland en elders de wijsgeerte van den zo ftraks met lof genoemden descartes grootlijks haar nut gehad. (*) Deeze ièhrandere Filofoof leide er zich met de borst op toe, om de wijsgeerte, zo gewanitaltigd door de armzalige wartaal der Peripatetifche fchoolen, als ons reeds in de voorige afdeelingen gebleeken is , te ver- C*) Descartes had zich hier in ons Vaderland *e egmond eenigen tijd opgehouden, en door zijne wijsgeerige Schriften, vooral aan de Leijdfche en Utrechtfche Hoogefchoolen, een' grooten naam verworven. Van hier, dat, zijne gevoelens heinde en verre door de Republiek verfpreid zijnde, ten langen laatften de wijsgeerte van aristoteles gekeel den bons kreeg, en ter neder plofte. A 3 XVII. IEüWi  6, Beknopte Letterkundige Gejchiedenh xvn. « E V W. ( < I I 1 x i t c 7 li v verëenvoudigen , en tevens ten algemeenen behoeve bruikbaar te maaken. Hij vormde zich duidlijke en bevatlijke grondgedachten van 't gene de bcfchouwing der menschlijke natuur hem aan de hand gaf; hierop bouwde hij onder» fcheiden denkbeelden nopens de Godheid, de ftof, de ziel, het ligchaam, de ruimte, het heelal, en deszelfs afzonderlijke deelen, Door het ontwikkelen en toepasfen van deeze denkbeelden ging hij voort tot het befchaaven en verbeteren van andere takken der wijsgeerte, waarlan hij tevens eene nieuwe kracht en [leevigheid bijzette. Zulk eene leerwijs ze behaagde niet weinigen, en vond al? erwege geene kleine goedkeuring, 't Is ?o , hij kreeg wel magtige tegenftaniers, en onder deezen waaren er, die sijne wijsgeerte, als gevaarlijk voor den j-odsdienst, uitftampten , en dezelve vilden doen aanzien als eene wijde deur roor ongodsdienftigheid en godverzaa:erij: (*) doch deeze tegenvvroetingen ge- (*) Hier te lande was één zijner grootfte tegen-. :anders gysbertus voetius. Deeze had de onoorzichtigheid, om deszelfs wijsgeerte eene volagen Atheïsterij te noemen in zijne Lihelli de Itheismo ten jaare 1639 uitgegeeven. Confer: ren: artesii Epist. ad caleb. virum gvsb: voetiu.m, va invenitur in ejus opufc. Philof. pag. 4, 52, 8, 85. Meer andere gevaarlijke en grove dvvaangen werden deezen wijsgeer van hem aangewree2n; men leeze den aangeh. brief. De voornaame jofdpunten van 's mans Wijsgeerte, daar alles op W  der Systematifche Godgeleerdheid. 7 gedijden ten voordeele van het kristendorn: werden zommigen daar door al huiverig, om de denkwijze van descartes te omhelzen , anderen Hoorden er zich heel niet aan, en de verftandigfte mannen werden met den tijd op den voorgang van deezen Filofoof krachtig aangemoedigd, om de banden van het oude ichoolgezag der Aristotelifche fekte, die zo lang het meesterfehap gehad had, éénsflags te verbreeken, en met eene geregelde vrijheid van Geest, elk naar zijne verkiezing, over wijsgeerige onderwerpen te denken: zommigen volgden mallebranche , eenigen leibnitz, anderen weder newton , welken allen denileertrant van descartes tijdlings verbeterden: de meesten evenwel bleeven bij descartes. Doch ook niet weinigen namen uit elk der onderfcheiden ftelfels van wijsgeerte over 't gene hun aanftond, en koozen er naar hunnen zin het beste van. Deezen werden genoemd Eklektifche Filofoofen. Dit licht der opdaagende nieuwe wijsgeerte vaagde in het vak der' weetenfchappen ftraks verfcheiden donkere nevelen wech , waar door de begrippen van eene meenigte waarheidzoekers zeer opgeklaard werden, en er te draaijen fcheen, en waaromtrent men het meest bezorgd was, ten aanzien van de Geloofsleer en den Godsdienst, vindt men opgegeeven in de Kerkl. Gefck. Van 't N. T. door foeke sjoerds. bl. 483. bij hornius K. Gefck. bl. 381—384. «nbijMARTlNitT; Hht. der Wereld. V. bl. 4,0. A4 XVII. eeuw,  |5 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis xvn. puw. er in 't algemeen meer redenmaatige denkbeelden voor den dag kwamen. (*_) LXXVI. Genoot men in deeze eeuw eene merk? lijke maate van verlichting, hoe wenschlijk waare het geweest, dat alle ftudieminnaars hier van een gepast en heilzaam gebruik hadden gemaakt : dan er waaren ,;! gelijk ten allen tijde, die dit licht der weetenfchappen misbruikten tot hun eigen bederf, en ten kwaaden voorbeeld voor anderen. Er werden gevonden, die, van de kluis- ! 00 In eene der Kerken van stokholm, in welke Stad descartes aan het hof der Zweedfche Koningin krisïina geftorven is 1650, oud 54 jaaren, vindf men een gedenkteken, voor hem onlangs opgericht , dat niet onaartig is. Hetzelve beftaat in een kinderbeeldtjen, zweevende boven een' bol: met de eene hand rukt het den flnijer af, waarmede de bol bedekt was, en in de andere houdt het eene fakkel, om den zeiven te verlichten. Zijn lijk ligt evenwel daar niet begraaven, maar is vervoerd na 'frankrijk. Zie Tegenwoordige Staat van zweeden dpor catteau, bl. 17; en verg. hofman, L. U. Art. ren: bij welken men's mans korte leevensbefchrijving vinden kan. Volgens een hefluit der Nationaale Konventie. van den 1. van IVijnmaand 1793. Zijn de overblijffels van descartes gsb.ragt in het Franfche Pantheon. Zo zegeviert toch altijd ten laaiden de wijsheid over de dwaasheid! Wat heeft de groote man bij zijn leeven van zijne bijgeloovige landgenooten niet te duiden gehad ? Tet' brille ?u fectnd, qui s'eclipfe au premier?  'der Systematifcha Godgeleerdheid. 9 kluisters der Ariftotelifche wijsgeerte éénsklaps ontflaakt, nu aan de vrije befpiegelingen van hunne eigendunklyke Filofoofije den vrijen teugel geevende, fpoorllags naar eigen keuze voortrenden, zonder ter flinke of ter regte hand eenig gevaar te duchten. Onder deezen moete men in de eeriïe plaatze tellen verfcheiden Deïsten, vooral uit engelland, als daar waaren her bert , Baron van cherbury, die de Deïstifche Leerftellingen in een Syfïema bij elkaêr verzameld heeft, thomas hobbes, karel blount, johan toland , anthoon , Graaf van shaftesbury, en anderen, met naam te vinden Sn het onder aangehaald gefchrift Van leland. (*) In ons vaderland maakte (*) Er is een tweeërlei zoort van Deïsten. Men kan ze verdeelen in egte en onëgte Deïsten. Egts Deïsten zijn zulken, die wel allen geopenbaarden Godsdienst verwerpen, doch eerbied hebben vooi den natuurlijken Godsdienst, en deezen ten grondllag van hun tijdlijk: en eeuwig geluk leggen.' Het jhoofd van deezen is de Lord van cherbury. , Onëgten zijn zulken , die ook den geopenbaarden Godsdienst verachten, maar tevens veele leerftellingen van den natuurlijken belagchen, en als looze vonden van Staatkundigen en Priesters uitkrijien. —. Zulk een Deïst fchijnt onder anderen hobbes geweest te zijn. Verg. rosenmuller. Bist. Bewijs voor de waarh. van den Krist. Godsd. bl, 76 en 77 in de aant. van den Vert. Over de ge¬ noemde Deïsten , en derzelven gevoelens leeze men lelands Befchouwing van de Schriften der Deïsten fit engelland : daar men ze I. D. bl. 4 verdeeld A 5 Vindt XVII, EEUW.  xo Beknopte Letterkundige GefcBedenh XVII. JtEUW. I 1 i < 3 < < f I c c II g c V fe r n C d ¥ g L c te zich berucht pierre bayle, Hoogleeraar in de wijsgeerte te Rotterdam , die om zijne losfe denkwijze en wuften fchrijftrant van zijnen post is afgezet. (*) In de tweede plaatze verdienen hier onze opmerking eenige volflaagen ongeloovigen, en Godverzaakers. Zulk eene fchandvlek des Menschdoms was zekere kosmo ruggeri; deezes mans Godverloogcheningging zo verre, dat hij te pawjs in het jaar 1615 mee ftervende lippen rindt in Jlerflijken en onflerfiijken , zo als één mnner, naaml. karel blount , in zijne Oracles of leafon, p.99. zelf deeze verdeeling gemaakt heeft, >f, als van anderen gemaakt, opgeeft. 't Is □dedaad niet te verwonderen, dat er na de her'orming zo veele Deïsten zijn voorden daggekomen. Oordeelkundige , maar onbedaard denkende verftaneu zagen de ongerijmdheid en dwaasheid van verbeiden leerilukken der Roomfchekerk in, welken len te vooren dierbaar en heilig pleeg te fchatten. Dit eed hen het bijgeloof éénsklaps verlaaten, en, gelijk e mensch eene natuurlijke neiging heeft, om van et eene in het andere uiterfte te vallen, tot on- eloof overflaan. Van hier ook thands zo en aantal Deïsten onder deFranfchen, van welken eelen, zo wijhoopen, nog eens te regt zullen omen. — Hoe meer vrijheid van denken en lee:n er bij een befchaafd volk ftand grijpt, hoe leer voordeelige en nadeelige veranderingen in de 'odsdienstbegrippen. Dit zien wij uit de gefchie2nisfen van alle eeuwen. O Zijn werk , Dictionaire Historiqne et Criti■4e,\s bekend: 't Artikel over david, 't welk er in avonden werd, is op last der Overheid in hol™ verbrand. Zie Prijsverh. van 't Haagfche en, voor 't jaar 1791. II. Prijsverh. bl, 93. '  der Systematifche Godgeleerdheid, ir pen en een' beftijfden mond ftaande hield, het denkbeeld van het beftaan eens Upperweezens als eene loutere harsfenfchim te moeten aanmerken. Bij deezen kan men voegen eenen matthys knutzf.n, uit het Èolfteinfche, welke het denkbeeld van God en den Godsdienst heel en al zocht van kant te drijven, en zich alleen naar de voorfchriften der reden en des geweetens heette te willen fchikken. Beide deeze bijsterzinnige menfchen hebben ten grooten gelukke weinig opgangs gemaakt. (*) Dan de kundigfte en befaamfte Godverzaaker was benedictus spinoza, een Portugeefche Jood, die zich hier in de Nederlanden opgehouden heeft, in het jaar 1633 te Amsterdam gebooren, en ten jaare 1677 in 's graavenhaage overleeden. 's Mans hoofdftelling was, dat God en het Heelal één en hetzelfde weezen waare. Doch zeer weinigen hebben, geloof ik, zijne eigenlijke meeningen regt begreepen, niettegenftaande zij in eene fystematifche orde van hem zyn voorgelleld; van hier ook, dat hij een zo klein tal van egte aanhangers gehad heeft. Misbruik , verre* , gaand (*) De ongodisterij evenwel fchijnt in het midden van deeze eeuw aan het Franfche Hof nog aj wat voets gehad te hebben , lodewyk de Veertiende had althands veel meer op met openbaare Athe^ ïsten, dan met de toen opkomende Janfetiisten, De eerde konden veele gunsten aan het Hof bekomen, maar de laatden waaren er gehaat. Verg. Als. K. en L. Boode No. 265. bl. 31, xvil. eeuw.  XVII. ii Beknopte Letterkundige Gefchiedenls gaand misbruik van de Kartefiaanfche, Wijsgeerte deed hem van het fpoor der waarheid afzwerven. Voor het overige was hij een man van een bij uitftek zedig gedrag , en van eene voorbeeldige leevensmanier. In deeze eeuw onderfcheidden zich ook zeer van de Peripatetifche wijsgeeren de zo genoemde Broeders van het Roozenkruis. Deeze menfchen , welker denkwijze ook bedorven werd door het verkeerd gebruik der wijsgeerte, floegen over tot eene krankzinnige dweeperij, en bewimpelden de onbegrijplijkfte denkbeelden in de onverftaanbaarfte woorden. Onder deezen heeft zich vooral bekend gemaakt johan baptista van helmond , Geneesheer te brussel, en jakob bohme , een Schoenmaaker van gorlitz. De kundigfte van allen was petrus poiket , een Kartefiaanfche Filofoof, gebooren 1646" te metz, en geftorven 17 ic) te rhijnsburg in holland , die zeer veel op had en bekend was met eene vermaarde Dweepfter, antoinette bourignon de la porte, uit vlaanderen, geftorven te franeker in 't jaar 1680 , wier hoofdftelling door poiret op eene kunftige wijze opgefchikt werd, en hier op neder kwam: „ De Kristlij„ ke Godsdienst beftaat noch in kennisfe, „ noch in betrachting, maar in zeker „ inwendig gevoel, en Godlijke aandrift, „ welke uit eene verëeniging met God haa«  der Systematifche Godgeleerdheid. 13 ;,"haaren oorfprong heeft." (*) Deeze en meer andere Geestdrijvers waaren, fchoon onder eenen onderfcheiden naam, even die zelfde Mystieken, wat de grondftellingen betreft althands, welken wij reeds van de vroegfte tijden, door alle eeuwen heen, hebben leeren kennen, (f) Zints de opkomst van deeze ongeloovige en bijgeloovige dwaalgeesten , heeft men er in de godgeleerde Systemata veel werks van gemaakt, om het ongeloof en bijgeloof te bellrijden, en in 't bezondere diergelijke Godsdienstvijanden met kracht en geweld tegen te gaan. LXXVII. Zo fchandelijk voor een verfiandig menschdom het waare, dat men de gezuiverde voorfchriften der Reden misbruikte ter aankweeking van ongeloof en bijgeloof, zo verëerend was het aan den anderen kant voor den mensch , dat er in het algemeen groote en heerlijke vorderingen gemaakt wierden in de waare Wijs- (*) Zie over poiret , de Hist. der Wereld van martinet: V. D. bl. 73. p. poireti Pesthuma: en daarin Comment: de vita ejus. p. 1—54. en Bibl: Brem: Cl: III fafc. 1. p. 75 et feqq. en over A. bourigkon mart. 't 3. b. V. bl. 66. CD Een mengfel van hunne verwarde en raadfelachtige Hellingen vindt men opgegeeven in de K. Gefck. van mosheim. VII. bl. 121 en in de jilgem. Vadert. Letterbef. voor 1792. No. 12 Mengel*, bl. 4Ü9 en volgg. XVII. EEUW.  XVII. eeu w. i 1 14 Beknopte Letterkundige Gefchiedeuïs Wijsgeerte, en de ftem ~can een gezond oordeel begon te zegevieren boven de oude uitfpraaken van eenen onverftaanbaar geworden aristoteles. Welk een' gezegenden invloed dit gehad hebbe op den Godgeleerden arbeid der Proteftanten , fchoon wij hier tevens ook een' grooten nafleep van fchadelijkheden ontdekken, - en dit kan niet wel anders uit hoofde der onvolkomenheid van alle weetenfehappen, -- zal voortaan geblijken. — Wij maaken een' aanvang met de Godgeleerdheid der Lutherfchen. LXXVIII. Luthers leer bleef, geduurende deeze :euw, ongekreukt. Hierin eenige verandeïng of verbetering te willen maaken, zoule als heiligfehennis en ketterij zijn opgeïomen geworden: men deed fteeds eene tandvaste belijdenis van 't gene inde Sym•olifche boeken vervat was. In de eerfte lelft van deeze eeuw bemoeiden de .eeraars zich het meest met een kunstriaatig en fcherpzinnig verdeedigen der >mhelsde leerilukken; doch in het vervolg 'an dezelve begon men zich zeer erntig toe te leggen op het verklaaren en mtvouden der Godlijke fchriften, en zulks an het behandelen der Godgeleerdheid neer dienstbaar te maaken. Seb. schmidt , :alovius, geyerus en anderen hebben u'ch in dit vak met lof gekweeten. Zij ïadden hier in een' voorganger aan, sa-  der Systemalifche Godgeleerdheid. i§ wmo glassius , wiens werk getijteld, Philologia Sacrat.vza de gewijde letterkunde deezer eeuw een overheerlijk en fchoon gedenkteken is. De geleerdedathe heeft voor weinige jaaren het zelve overwaardig geacht, om het naar onze tijden te verfchikken en weder op nieuw uittegeeven. In het eerfte tiende gedeelte van deeze Eeuw hadden nog de voornaamfte Leeraars de gewoonte, om op eene vrije , doch tevens regelmaatige , wijze hunne Godgeleerdheid te ontleenen uit de heilige Bladeren, zonder er heel veel wijsgeerigs onder te mengen. Dan allengs begon men zich weder meer te bedienen van de fpitsvindigheden en onderfcheidingen der Ariftotelifche Wijsgeerte, welke toen nog haare achting had. En eindelijk fchreef georgius calixtus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te helmstad , een Epitome Theologie^ , 't welk weder een geheel wijsgeerige gedaante had. Verfcheiden Hoogleeraars vielen hem weldra bij,en deeden hun uiterfte best, om de waarheden van het Kristendom, welken zij uit den Bijbel haalden, weder met wijsgeerige verklaaringen of liever verdonkeringen te bekunftelen. De Godgeleerden van leipzich, tubingen, helmstad, en altorf waaren bedreeven meesters in deeze fchoone kunst. Dit duurde een zeer groot gedeelte deezer eeuw. Eindelijk ontving de Peripaletifche Wijsgeerte een' gevoeligen flag door XVII. eeuw.  X-VII. E Ë V W. i è ^Beknopte Letterkundige Gefchïedenii door de leerlingen van petrus ramus , eien' Franfchen Wijsgeer uit de voorige Eeuw, die eene zuiverer Filofofij had zoeken in te voeren, dan die van aristotelüs , en hierom van zijne landgenootenfchriklijk veel te verduwen had gehad, maar wiens wijsgeerig ftelfel nu op verfcheiden kweekfchoolen in Duitschland met vrucht geleeraard. werd. Zwaarër flag nog kreeg4 zij door de wijsgeerte van descartes en gassendus. En nu won de duidlijkheid en naauwkeurigheid in het Theologisch voorlïel reeds wéér eenig veld. Hier toe hebben ook niet weinig dienst gedaan ' de Schriften van hugo de groot, van SAMUëL puffendorff , Van KRISTIAAN thomasius en. van Godfried willem leidnitz ; vooral de laatfte werd bij de duitschers zeer geëerbiedigd. Langs zulken weg begon allengs een Geest van Wijsgeerige vrijheid te heerfchen op alle Hoogefchoolen in duitschland, en bij andere geleerden van den Lutherfchen Godsdienst. Deeze omwenteling kreeg haar beflag tegen het einde van die eeuw. En nu verlangden veele Godgeleerden fterk, om het Kristendom geheel gereinigd te hebben van alle de hairklooverijen en beuzelachtigheden, die er na de hervorming^weder in de Sy/letnata waaren ingekroopen, Zij wenschten den Godsdienst van den Heere jesus weder herfteld te zien in deszelfs fchoonheid , eenvoudigheid en duidlijkheid, die derzelven oorfpronglijk eigen was,  der Systematifche Godgeleerdheid. 17 Was, zo als hij door luther en me la nchthon gepredikt waare. En deeze vonden ook hunne verlangens en wenfchten ftraks vervuld , wanneer ten dien tijde de groote filip jakob spener zich openlijk zien liet in het verbeteren van den Scholaftieken leertrant, en de waarheden van jesus geloofsleer en zedekunde cp eene vatbaare en klaare wijze met allen ernst in te fcherpen. Schoon wel speulr hierover veele bitze bejegeningen verduuren moest, en zijne leerwijze niet luttel tegenftands ontmoette, is het niet te min hem ter eere en tot lof bij alle verftandigen geweest, dat hij maar ongeftoord heeft doorgewerkt. In de daad ook zijn arbeid is niet vruchtloos uitgeloopen. Een groot aantal leeraars heeft er zich met gewenscht nut van bediend; en zedert dit tijdperk, moogen wij rekenen, is de Godgeleerdheid bij de Lutherfchen van de bedorven Scholastiekerij , waarmee zij door calixtus en zijne volglirgen beZwalkt was geworden, oogenfchijnlijk gezuiverd, en op eene bevalliger wijze voorgedraagen. (*) LXXIX. Tot aan den aanvang van deeze eeuw had men in het behandelen en vervaardigen van de Godgeleerde Systemaas de voet- flap- (*) Men leeze verder mosheims k. G. I . bh 350—jij en 51—54. II. Deel. B XVIf. e e uw»  i8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVII. 2e uw. : I < 1 1 1 i flappen van melanchthon gedrukt, gelijk uit de voergaande afdeeling gebleeken is. Maar er was iets gebeurd , dat melanchthon, en voornaamlijk zijne leerlingen , naderhand bij de ernllige Lutherfchen in een' kwaaden reuk bragt. Er was een verfchil over het Nachtmaal van den Heere jesus ontftaan. Welken eigenlijk de gedachten van melanchthojï in het laatfte zijns leevens wegens het avondmaal geweest zijn is onzeker; (*) dan wij weeten, dat zijne achtergelaaten vrienden en aanhangers, ten min- (*) Dat melanchthon in het ftuk van het Avondmaal verfchilde met luther, is bekend. De hoegrootheid van het verfchil te bepaalen, is niet wel te doen. Melanchthon, fchroomachtig van aart, fchijnt zo tvel na luthers dood, als voor denzelven , er niet regt voor uit hebben durven komen. Uit zijne rerklaaring van den brief aan de kolossers , 't 3erde hoofddeel, en uit zijn andwoord tegen de \rtijkels der Bcijerfche Inquifitie, zoude men zijle denkwijze over 't Avondmaal 't best kunnen oppooren. Dan dit weeten wij met zekerheid, dat iij reeds ten jaare 1540 het tiende artijkel van le Augsburgfche Belijdenisfe nopens het Avondnaai, en wel, zo als zommigen meenen , niet teren het genoegen van luther , veranderde, waar loor verfcheiden Zwingtiaanen zich genegen vergaarden , om ook de Augshurgfche Belijdenis aan e neemen. Den meesten Lutherfchen daarentegen lehaagde die verandering in het geheel niet: en leezen noemden zich zints dien tijd, toegedaan de nveranderde Augshurgfche belijdenis , gelijk toe ip den hedenfchen dag de Lutherfchen nog deeze ;ewoonte hebben. Verg: A. 's gravesande , Tweehonderd jaarige gedachtenis van het Sijne-de te Vefel. bl. 35.  der Systematifche Godgeleerdheid. 19 minften zeer veelen van hun, en onder deezen voornaamlyk 's mans braave fchoonzoon, kaspar peuceus, geneesheer en Hoogleeraar in de natuurkunde te wïttenrerg, de begrippen van kalvijn nopens het Avondmaal aannamen , en zich met de leer van luther daaromtrent niet verëenigen konden : van van waar zij Kryptokalvijnisten (bedekte kalvijnisten) geheeten werden : 't gene magtig veel beweeging in de Lmherfche kerk veroorzaakt, en aan deezen en genen de droevigfte onheilen berokkend heeft. (*) Zeer geern zouden weldenkende en bezadigde mannen de Lutherfchen en de Kalvijnisten onderling ter deeze opzichte hebben zien overéénkomen , en zo het algemeen belang van het ProteftantendGm hebben bewerken willen; maar onvoorzichtigheid en onbedaardheid, welke aan beide kanten plaats had , verijdelde alle de goede oogmerken der veriTandigen. De zaak viel zeer ten nadeele der nieuwe kalvijnisten uit: zommigen werden gebannen, anderen in den kerker geworpen, en eenigen genooddwongen hunne gevoelens afteftaan. Dit alles was voorgevallen in het tweede gedeelte der voorige eeuw. Toen nu hier door melanchthon bij de ftrenge Lutherfchen van tijd tot tijd een' zeer kwaaden naam en veele vijanden gekree- gen O ver£- mosh. K. G. VII. bl. 89 j 90. B 2 XVII. eeuw»  io Beknopte Letterkundige Gefchiedenit XVII V.EUW i ( l I ( < J gen had, bij welken hij van onregtzinnigheid verdacht raakte , verlooren* ook zijne fchriften de oude achting, waar mee zij zo lange jaaren bewaard"igd waaien geworden. Van hier was het, dat eindelijk kristiaan de tweede , Keurvorst van saxen , door anderen daar toe aangefpoord, te raade wierd, om in de plaatze van melanchthons Syflema, ("de loei Tbeol.) waarover men tot dus verre op de Schooien van zijn land geleeraard had, een ander kort begrip intevoeren, dat met het ontwerp der eendragt, of zogenoemd konkordantieboek,(Formula concordite*) in de voorige eeuw door verfcheiden geleerden, bij gelegenheid van het ijveren tegen de kryptokalvijnisten, opgefteld, niet alleen overeenkomen, maar waarin men zelfs, zo veel mooglijk , ^ de bewoordingen en fpreekwijzen daaruit overneemen moest. In 't bezondere begeerde men er eene bondige wederlegging in van de gevoelens der Roomfchen en Kalvijnisten. — Tot het opfte.1len van zo een Compendium werd gelas:igd leendert hutter, Profesfor inde Godgeleerdheid te wittenberg, die ook ïeezen arbeid ondernam, en het gevorJerde fchrift uitgaf ten jaare it>ro onder ten Tijtel, leonharbi hutteri compendium locorum theologicorum ex fcripturis Saris et libro concordia colle&um. 'Hoe zeer >ok dit Leerbegrip, met oogmerk om lat van melanchthon te verdringen, in [ereedheid gebragt waare, ziet men er even-  der Systematifche Godgeleerdheid. 21 evenwel doorgaans de orde en fchikking in behouden en ten grondflage geleid, welke er in de Gemeene plaatzen van melanchthon aangetroffen wordt. De leer, die behandeld moet worden , omfchrijft en bepaalt hutter eerst naauwkeuriglijk ,• hierop verklaart hij ze, en dan volgt het Bewijs uit eenige fchriftplaatzen, en uit de Symbolifche boeken zijner kerk. Stipt houdt hij zich aan de woorden van het bovengemelde konkordantieboek ; en zo hij verder uitwijden, verklaaren en betoogen zal, gebruikt hij meesttijds de woorden van luther , chemnitz en hunnius, zelfs van melanchthon, wanneer hij hem regtzinnig meent te kunnen achten. Over dit Compendium hebben hunne uitlegkundige aanmerkingen gemaakt glassius, cundisius, juncker, en vooral bechmann. (*)Kaspar holstein heeft hetzelve in het Hoogduitsch vertaald, 161 r; ook hutter zelfheeft er eene hoogduitfche overzetting van bezotgd ten jaare 1613. Zodra dit Theologisch leerboek uitgegeeven waare, werd het gebruikt op * de Latijnfche Schooien van saxen , en op eenige Akademiën van duitschland, waar het tot in (*) Extant quoque cïjrist. chemnitit praledtiones in locos theologicos Huttero - Cundiftanos : 1015. seyfarti anatome logica compendii Hutteriani; Casp. HEUNisCHii Epitome analytica compendii Hutteriani , et qua: alia funt ejusdem generij. Vid» buddei Ifag. ad Theol. I pag: 351. et pfaffii Intred in Hist. Th. litt. T. I pag. «18. B 3 XVII- EEUW, I  XVII. EEUW. 1 < \ h o V, h fc w Dl u 22 Beknopte Letterkundige Gefchiedeuh in de achttiende eeuw bij veele geleerden geen' geringen bijval en eene volle goed» keuring gehad heeft. . Door het aanzien, 't welk dit Leerfchrift van tijd tot tijd onder de Lutherfchen verwierf, werden de Loei communes van melanchthon meer en meer onder de bank geworpen. Schoon deeze voornaame man daar door zijn verdiend vertrouwen verloor , en men hem niet naar waarde behandelde, hadde het echter zijn voordeel, niet langer te zweeren bij de woorden eens meesters, hoe groot een man deeze anders ook wezen mogt, gelijk men bijkans eene :euw lang gedaan had: men begon zelf te verken en zich aan eigen nadenken te jewennen, waar toe men door het fchrijren van nieuwe Compendiën, zo als dat ran hutter en anderen, alle aanleiding :reeg: en dus zag men de Godgeleerlen in hun vak allengs meer arbeidzaam /orden. (*) LXXX. Behalven het genoemde Compendium heeft (*) Men kan ligtlljk begrijpen , dat de Kalvijhten met het Compendium van hutter weinig op idden. Doch m. fr;-.d. wenoelin heefc uit dit euwe Sylteraaboek der Lutherfchen willen beijzen, dat de verlchillen van deezen en van de ervormden van dat aanbelang niet zijn, als ze wel hijnen, en de fcheuring daaröm diende geheeld te orden. Zie heinrich. 't a. b. 306—308. budu;s Ifag. ad. Theoleg. I pag. 351 en doederin 1. 1. I pag. 230.  der Systematifche Godgeleerdheid. 23 heeft hutter ook nog gefchreeven een grooter Theologisch Systema onder den Tijtel van, Loei communes Theologici, ex Sacrislitteris diligenter eruti: veterum patrum testimoniis pas/im roborati, et conformati ad methodum locorum Melanchthonis. Vitemb. 1619, 1653. et Francof. ad Moznum 1661 fol. Dit werk van hutter is eigenlijk eene uitlegging van melanchthons Gemeene plaatzen. Doch dikwerf wordt de geleerde hervormer ernftig van hem tegengefproken. Hij wikt en weegt 's mans leer, en onderzoekt,of zij regtzinnig is, en de juiste zwaarte heeft. (*) Wijders betoogt hij de waarheden uit de reden en uit de fchrift; waarna hij zijne bewijzen met de uitfpraaken der Kerkvaderen en met Scholaftieke aanmerkingen van vroeger eeuwen bekrachtigt. Voor 't overige geeft hij zich de moeite, om de verfchillen van zijnen tijd op te haaien, en, zo goed hij kan, te beflisfen. 's Mans arbeid over het algemeen is vol verdienften, doch hij had wel wat meer de oude eenvoudigheid van de eerfte hervormers moogen eerbiedigen; zijne zucht, om den tegenpartijen van het Kristendom weder te fpreeken, vervoerde hem buiten het fpoor tot een C) In prolegomenis de traclationisraethodo differens, inquir, LecosPhilippicos ea ratione enarrabimus c-t qua vel incommode, vel minus orthodoxe dicta ocr.urrant, ad analogiam fidei et trutinam caleftis veritatis adpendamus. Vide Cap. IV. Conf. budd. I. 1. I. pag. 351. B 4 XVII. eeuw.1  Xvii. BEU w. i i ) i 'i t 1 I i 'J i t: Bl 6( 24 Beknopte Letterkundige Ge/chiedenis een onnoodig weerleggen van oude dwaalingen, en verfleeten ketterijen: m dit is in zijn werk zo veel te meer be isplijk naardien net den grond geleid heeft tot een onbezadigd en overmaat igvoorftaan der flrijdvoerende Godgeleerdheid , 't welk onder zijne navolgers zo zeer m zwang geraakt is. (*) * LX xxi. Na hutter komt hier voornaamlijk in aanmerking johan gsrard , Superintendent heldrrug, voorts Hoogleeraar in Je Godgeleerdheid, eerst te kóburg, iaarna te jena, daar hij ten jaare 1637 Jen 17 van Oogstmaandgeftorven is. Deeïe geleerde man, die wegens zijnen on'ermoeiden arbeid, ten nutte der kerk, :elfs nog van deezen tegenwoordigen ijd, verricht, den grootften lof waardig is, leeft van het jaar iöiq tot 1622, uit* ;egeeven, in negen boekdeelen, een uitiimrend , hoewel wat al te uitwijdig : heologisch Syftema, onder den tijtel: ,ocorum Theologicorum cum pro acïftruenda '.ritate, turn pro deftruenda quorumvh con■adicentium falfitate, per the,fes nervoje, lide et copiofe expücatorum Tomi IX 4. Ien ziet wel uit dit werk van gerard \ dat C) Zie verder heinricij. a. b. S. 308 en 309 DDEüs I. 1. 1., gelijk ook semler Èinl. in die gm Gottesgel. Tb. III der Baumg, Glaub. S. i, 68, 70.  der Sptematirrfie Godgeleerdheid. 25 dat de fchoolfche Godgeleerdheid van lieverleê weder het hoofd begon op te tt.eeken, en zich boven dc eenvoudige Gods dienstkunde te verheffen, daar hij in 't gebruik van wijsgeerige kunstwoorden verder ging, dan zijne voorzaaten; doch heel niet kan men van hem zeggen, dat hij zich meer, dan zijne tijdgenooten , bezig houdt met wijsgeerige omilagtigheden, zo als hem wel eens is te last geleid. In tegendeel hij bedient zich op eene maatige en voorzichtige manier van fchoolfche fpreekwijzen en Filofoofifche onderfchcidingen, zo als dit in die dagen bijkans volflrekt noodzaaklek waare bij het tegengaan van de geduurige aanvallen der fcherpzinnige en fpitsvindige Roomschkatholijken , gelijk wij reeds in de voorige afdeeling § LXX hebben aangetoond.—Eene breedvoerige opgave van dit werk vinden we bij uuddeus , niemeijer en heïbKïgh, (*j die het zelve aanmerken als het volledigfte en geleerdfle Theologifche Systema, dat er immer, zelfs tot nog toe, in de Lutherfche kerk geweest is. Men treft er in aan eene uitbundige behandeling der geloofsleer en der zedekunde, verdcedigd tegen anders denkenden, geftaafd met getuigenisfen der vaderen, opgehelderd door de gefchiedenisfe, en bruik- (*) Budd. 1. 1. pag. 352—354 en 511. niem. Predigerbibliothek II Th. S. 6. en heinr. 't a. b. S- 313-327. pfaff geeft er in het aang. werk T. Lp. 21'i en 219 ook hetloflijkst getuigenis van.— Zie ook D0EDERLE1N. 1. 1. P- 230. B 5 XVII. eeuw.  XVII. eeuw 1 t l é c 1: 11 d a li Ti d é di F! W Bt oi: 26 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis bruikbaar gemaakt door gemoedlijke toepasfingen. Daar dit gefchrift zo eene waarde heeft, 1S men veel danks verfchuldigd aan den Heere j. r. cotta , die hetzelve 17.62-178r opnieuw uitgegeven en met Inftonfche, leerftukkelijke , uitlegkundige, letterkundige en oordeelkundige aanmerkingen vermeerderd heeft onder den Tijtel: joh. gerh. loei Theol. etc. dcnuo edidit, variiquegenerisolfirvationes,nec non prtefationem, qua de vita et fcribth Auctorts disféritur , adjecit j. r, C0tta , Th. Lub. 4. XXI Tom. * LXXXII. Zints het jaar 1610 tot 1620, geduuende den tijd, waarin gerard zijn Sysema vervaardigd en uitgegeeven heeft :reeg de Scholaftieke Godgeleerdheid, teen den zin van eenige verlfandige vrienen der waarheid, die wel alles gedaan adden, om haar te keeren, maar thauds iet hunne magt te kort fchooten, weer geheel het veld in ten bederve van 1 het Knstendom onder de Lutherfchen. X*^ A°Vgt afdeeiing hebben wij :eds §LXLK en LXX aangemerkt, it de jefmten de aanleidende oorzaak :ezer leerverërgering geweest zijn, )ch dat de eerfte grondzaaden al door -acius en sïriegee geftrooid zijn georden. Even zo denken er ook over ronEus en walch, welken men in de dsra-mgefchreeven plaatzen niet elkan- de-  der Systemati/che Godgeleerdheid. 27 deren vergelijken mooge. (*) Doch hoe zeer men dus ook, in de voorige eeuw alreê , zich begon te bedienen van de beginfels,fprcekwijzen en fijne onderfcheidingen der Peripatetifche wijsgeerte, zo had toch het gefprek tusfehen eenige Lutherfche Godgeleerden, (f) en de Je/uiten, (§) in den aanvang van deeze eeuw, ten jaare 1601 te regensisurg gehouden, den toenmaaligen leeraaren de meest duidlijke wenken gegeeven, om de Roomschgezinden met zulken tegenweer van Schoolfche Filofoofije, op de best mooglijke wijze, te keer te gaan. In de eerfte negen of tien jaaren werden de Ariftotehfche wapens nog al in 't algemeen met beleid en omzichtigheid gebruikt, dan zo dra mrlanchthons eenvoudige en onwijsgeerige Plaatzen in wanachting en in onbruik geraakt waaren door het invoeren van hutters Compendium, ftak de Ariflotclifche en Schoolfche leerwijze geheel van den meet af, om in het verdeedigen der waarheid en beftrijden der dwaaling eene vrije ruimte van Schoolfche befpiegelingen en wijsgeerige onderscheidingen C*) Bunn. 1. 1 p. 230 et 349 en walch Gedanken von der GeJ'ch. der Glaubens lehre S. 69 , 70, 71. Zie ook heinr. 't a. b. S. 310,011311. (f) Deezen wasten xgiuius hunnius , jAC. he1lisrun en and. osiander. (§) Gretser, tanner, hager, en hukger. (**) Vide j. herm. ab f.lswich , de varia Artstolelh in Schoiis 1'roteflantium fortuna; § XXVI. p. 75 et conf eudd, 1. 1. 1. pag. 23a en 349. XVII. eeuw.  XVII. eeuw. 5 c i e 1( h o g ft ' ft LXXXIIL 28 Beknopte Letterkundige Gefehiedenh gen te hebben De Jeéraars werden van de Bwbelftudie afgetrokken: de fchriften van aristoteles en van de oude Scholaftieken werden geleezen met oogmerk, om zich in de twistkunde te oefenen, en Met eenen goeden uitflag tegen de Roomschgezinden aan den gang komen. Zeer voeghjk kan men de gefchiedenis der Systematüche Godgeleerdheid dvLutheraanen verdeden in drie tijdvakken. Het eerIte tijdvak waarin eene onöpgeftnukte voordragt der leer, zo als die der eerfte «stenen , ftand greep , loopt van de hervorming tot aan de zamenfpraak te fcEGENSBURG: het tweede tijdvak, vvaarde verguisde Scholaitiekerij weder en troon fteeg, begint met het Resemwrgfehe gefprek, en eindigt in 't laatfte rm de zeventiende eeuw ten tijde van pener. Van toen af, en dit is het derIe tijdvak, werden de overbodige uitundigheden en de onnutte bijvoegfels er Scholaftiekcn weder voor het groot:e gedeelte wech geworpen. En zo bevinden wij, dat, zedert de erfie twintig jaaren in deeze eeuw ver»open waaren, de oude barbaarfche Schoihekerij aan de Akademiën weder de rerhand had gekreegen, waar toe georrus calixtüs in het bezondere zijne irkvermoogende poogingen te werk  'der Systematifche Godgeleerdheid. 29 LXXXIII. Deeze georgius calixTus, een man van een engelachtig verftand, en bovengewoone geleerdheid , (*) bekend in de kerkgefchiedenisfe door zijne uitmuntende, begaafdheden in het voordraagen der leer en voornaamlijk door zijne vreedelievende onderneemingen, om het vuur der verdeeldheden onder de Kristenen uittedooven, gaf ten jaare 1619 te goslar uit een EpitomeTheoïogice.^X) Hij verdeelt in 't zelve de Godgeleerdheid in drie deelen, volgens de fchikkingen van aristoteles , en de orde, van de Scholaftieken in acht genomen, te weeten in het einde, het onderwerp en de middelen. (§) Al het leerftuklijke heeft hij bewonden in het wijdfche kleed van Peripatctifche Wijsgeerigheden. Aan de begrippen van aristoteles bovenmaate gehecht, was hij, meer dan anderen, een vriend van Schoolfche kunftenaarijen: en hij mag te regt aangemerkt worden als de gene, die het eerst den ouden Scholaftieken zameuhang in het Syftema der (*) buddeus 1. 1. I. p. 355 noemt hem een' man, die, wat zijne geleerdheid betreft, nergens zijns gelijken had. (t) De laatfte uitgave van dit werk is 1661 te helmstad in 't licht verfcheenen door de bezorging van gerh. titius, die het zelve merklijk verbeterd heeft. Vide fabricium in hist. Bibh p. II p. 294. (§) Zie mosh. K. G. IX bl. 52. XVII. eeuw.  30 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. ] ] ( l ( 1 s i. t) v der geloofsleer onder de Lutherfchen weder heeft in gewerkt, (f) Van melanchthon* tijden af was de geloofsleer en de zedekunde aan elkander gekoppeld geweest, en in een eng verband ordelijk voorgedraagen; maar calixtus fcheidde deeze twee vriendinnen van eikanderen, en behandelde de laatstgenoemde als eene bezondere weetenfchap. Hij begon een zamenftel van zedelijke Godgeleerdheid te ontwerpen en te bearbeiden, doch hij had het *eluk en genoegen niet, om hetzelve ten ïinde te brengen: 's mans veelvuldige bezigheden en de zwakheden des klimmenden oulerdoms verhinderden hem hier in. Zijne eerlingen hebben er na den dood van ïem de jlaatfte hand aan geleid, (f) In lit zamenftel der Zedekunde heerscht ook vristoteles : de denkbeelden van ca.ixtus waaren derwijze doortrokken met len zuurdeegfem der Peripatetifche wijsgeerte, dat hij zich niet onthouden konde, >m de eenvoudige grondlesfen tot een leugdzaam leevensgedrag, welken ons van :ristus en de Apostelen gegeeven zijn, door O) In z'jnen Jpparatus Theologicus handelt hij iet veel geleerdheid over het nut der redekunde, n den dienst der wijsgeerte in de Godgeleerdheid. ag. 15 et feqq. et pag. 45. et feqq. Over dit «:rk van calixtus zie men liet oordeel van mor off: Polyk. T. III. Lib. V § 13 pag. 535. (t) Dit werk is getijteld: Epitome Theologie wralis, Pars prima. Voor de eerde reis uitgegeen te helmstad, 1634 en naderhand 1662.  der Systematifche Godgeleerdheid. 31 door de fpitsvindige bovennatuurkunde der Heidenen te verdonkeren. Op even; zulk een' vorm werden vervolgens ook bewerkt de zedekundige ftelfels van durr , Hoogleeraar te altdork, meijer, Hoogleeriiar te helmstad, rixner, Hoogleeraarte hal berst ad , en anderen. Deeze Scholaftieke Zedekunde behield haaren prijs, tOt dat SAMUEL PUFFENDORFF de zedelijke Wijsgeerte verbeterd had, en meenig een daar door opgewekt wierd, om ook de zedelijke Godgeleerdheid van de Schoolfche bijvoegfelen te ontdoen. Veele Godgeleerden hadden ongemeen op met den arbeid van calixtus , en deszelfs nieuwe leerwijze. Maar ook niet weinigen kwamen als één eenig man voor den dag, om zich met kracht en geweld tegen hem en zijnen onderwijstrant te verzetten: als er waaren balthazar mentzer, een Godgeleerde van giessen, weller, calovius, en anderen. Deezen evenwel hadden het niet zo zeer gelaaden op zijne invoering der Schoolgeleerdheid, als wel op zijne bezondere begrippen, welken hij in het bovengemelde Epitome. zo wel als in zijne Confultatio de Tolerantia Refcrmatorum, (*) en elders onbewimpeld en met (*) De breede tiitel van dit boek is: Confultatio de Tolerantia Reformatorum circa queefliones int er ipfos et Augujlanam confeffionem profefos, controverfas. Onder deezen tijtel is het gedrukt en uirgegeeven te helmstad 1697 'o 4- XVII. 2e u w.  32 Beknopte Letterkundige Ge/chiedenis XVII. eeuw. i ( i ] ] ] ( j i i i j t I met eene edelmoedige opregtheid had ten toone geleid. Hij rtaamlijk was het hoofd en de voorganger der zogenoemde Synkretisten, die, met broederliefde en vreedzaamheid bezield, alle hunne poogingen aanwendden , om de verfchillen uit het Kristendom wech te neemen, en de eendragt in 's Heeren kerk te bevorderen, en die vooral te helmstad , daar calixtus het hoogleeraarambt bekleedde, gevonden werden ; waar van zij ook helmstadders geheeten zijn geworden. Het hoofdbegrip van calixtus, 't welk hem van onregtzinnigheid verdacht maakte, ivas, dat, volgens zijne vooröriderfteling, de belijders van den kristlijken Godsdienst, in het geheele Westen wei met :lkanderen konden verëenigd worden, en lat er, behoudens de grondflagen des geoofs, wel mooglijkheid waare, om den /reede en de eensgezindheid tusfchen de loomfche, Lutherfche en Hervormde kerten te herftellen,defcheuringte heelen, en :éne kerk te flichten. (*) Hier uit namen (*) Hij wilde er op gewerkt hebben, om de loomfchen weder te rugge te zetten in dien Haat, yaarïn zij waren, geduurende de eerfte vijf eeuwen, en de Proteflanten infchikkeiijkheid te doen ebruiken ten aanzien van alle de infleilingen en ge■oelens, in die vroege tijden door de oude leeraars angenomen. Eene te groote waarde op de Intellingen en gevoelens van deeze kerkvaderen legende , wilde hij meest alles, wat zij gedacht en efchreeven hadden, als waarheid doen gelden e* oorgaan. Verg. walch. 't a. b. S. 128.  der Systematische Godgeleerdheid. 33 men zijne partijen aanleiding, om hem te befchuldigen met afvalligheid van de Lutherfche leer en overgang tot de begrip, pen der Hervormden en Roomfchen. (*) Schoon men averrechtfche gevolgen uit zijne gevoelens getrokken heeft, zijn er evenwel gegronde redenen genoeg geweest, waarom de meeste Leeraars zijn plan, dat in verfcheklen opzichten te zeer buiten het perk gezet was, niet goed keuren en aan deszelfs uitvoering met hem niet arbeiden konden. Zijne tegen- ftreevers ook greepen met veel drift aan eenigen van zijne Godgeleerde begrippen , als wegens de leer der Drieéénheia, die, zijns achtens, alleen Hechts geopenbaard zoude zijn in de Schriften van het Nieuwe Testament, (f) van de noodzaaklijkheid der goede werken, tot het verkrijgen van eeuwig heil, enz. , en verfden dezelven met de zwartfte kleuren , welken de kettermaakerij bekomen kon. Dan hoe veele wederftanders deeze ge- (*) Mentzerüs inter alios, in littéris 1620 ad generum fuum wideburgium datis fuam de epitome Calixtina fentemiam dicens, profitetur fe in ea animadvertife multa ad palatum pahstarum, qua sordath Tkeologis probari non posfunt. Conf. budd. 1. 1. L pag. 355. (t) Hierover had hij eene Akademifche verhandeling gefchreeven, welke door laterman.v was verdeedigd geworden, en waarin hij deeze Helling ronduit beweerde. Zie rosenm. Verh. over den trapsw. voortg. der Goddel. openb. bl. 157. II. DEEL. C XVII. EEUW.  XVII. 56 eu w. i I 34 Beknopts Letterkundige Gefchiedenis geleerde en vroome man ook tegen zich in de wapenen mogt zien, hij trad hun onverfchrokken onder het oog en bemoedigd met hun in het ftrijdperk; en het gelukte ook zijner bedreevenheid, om de fpitze pijlen zijner vijanden ftaêgaftewenden, zo dat hij ten einde toe om den roem der overwinning kloekhartig bleef kampen, en zijne dood, die 1656 (*) voorviel, het verfchil onbeflist liet. Middelerwijl nu deeze Synkretiftifche Oorlog met zo fterke hevigheid gevoerd werd, was de door calixtus ter baan gebragte Schoolfche leerwijze krachtig doorgedrongen , bij zijnen aanhang niet alleen, maar zelfs bij zijne partijen, waar toe de twistijver in het ftrijdvoeren over in de kijf ftaande onderwerpen, niet weinig, gelijk het doorgaans loopt, 't zijne had gedaan,wijl tochide fpitsvindige wijsgeerte met alle haare verbijsteringen denzelven gaande gehouden, en geduurig op nieuw aangevuurd had. Na dat :alixtus met zijnen Godgeleerden arbeid :e voorfchijn gekomen waare , is er sene meenigte van dogmatifche fchriften wereldkundig geworden, die allen op de Schoolfche leest van aristoteles ge- /ormd zijn. ■ Wij zullen er flechts ienigen van opnoemen. LXXXIV. Een der eerfte Scholaftieken deezer eeuw (*) Anderen fchrijven 1655. Zie hofm. L. U. trt, cal..  der Syjiematifche Godgeleerdheid. 35 eeuw is geweest johan hulsemann , een zeer vermaard Godgeleerde, uit leipzich, dieiÖ4ote wittenberg uitgegeeven heeft een kort zamenftel der Godgeleerdheid onder den tijtel van Breviarium Theologie, 't welk 648 en 1655 te leipzich, door hem vermeerderd en verbeterd, in het licht kwam , ten tijtel voerende Extenfto breviarii theol. waarna het nog eens, uitgebreid en verduidlijkt zo het heet, maar in de daad meer verdonkerd door j. a. scherzer , 's Mans leerling, herdrukt werd te leipzich 1687, met eene voorrede van val. alberti. Schoon hij een geflaagen vijand van calixtus waare, volgde hij evenwel deezes Mans leerwijze, prees deszelfs Theologisch leerilelfel der ftudeerende jeugd aan, (*) en voerde zo de wijsgeerige fchoolgeleerdbeid der Lutherfchen nog tot hooger trap , dan deeze immer gedaan had. Zijne voordragt is over het geheel genomen zeer net en keurig, doch zijne ftijl heeft iets ingewikkelds en duisters, 't welk voornaamlijk aan het te meenigvuldig gebruik der Ariftotelifche Wijs- (*) Vide buddeum L I. I. pag. 355 't Gene hij voornaamlijk tegen calixtus had , was over de leer der drieê'enheid en het Synkretismus. Van hier zijn gefchrift: Dialyfis prMematis Calixtini de myfterio Trinitatis in V. T. non patefafto : 164.9 en zijn Judicium de defiderio fanciendte concordia Ecclefiaflice Cahxtino , 1651. Hij was een der voornaamften , die tegen calixtus het woord met mond en pen gevoerd hebben. - C 2 XVII- EEUWj'  XVII. Z e v w. k { i 3 VI t d li zi di LI ja ' Vi m bi g£ b< A li 36 Beknopte Letterkundige Gefchledenis Wijsgeerte moet worden toegefchreeven. (*) Op hulsemann kunnen wij Iaaten volgen abraham calovius, Hoogleeraar te wittenberg, mede een' dapperen tegenvechter van calixtus, die zelfs nog na deezes mans dood alle kimden in het werk geüeld heeft, om zijne nagedachtenis te onteeren, en het zegevaandel te planten in een nienw ontworpen Symbolisch fchrift, tot het welk te ondertekenen en het laarbij aftezweeren de ketterijen van calixtus hij alle leeraars der kerk en hoore fchoolen wilde laaten verpligten. (f) Deeze calovius gaf ten jaare 1652 te vittend erg uit zijne Ifagoge ad Theolo'tam, m 8vo, waarin hij eene Systemati:he fchets der Godgeleerdheid van adam 1 het Paradijs levert j en in het jaar 1655 (*) Vide DÜDD. /. /. p. 358. en HEINR, 't a. b 32 en 333. Alhoewel hij den Schoolfchen onderijstrant der ouden weder tot zo eene hoogte ■eef, dat men hem den grootlten Scholaftiek zij. » tijds noemde, moet hij toch van het ichadeke en onvoeglijke zulker Leerwijze overtuigd ;n geweest; althands hij vaart in zijne an;re fchriften heftiglijk op dezelve uit, prijst jther, dat deeze haar van de Akademiën geigd heeft, en gispt voetius over het fchrijven n zijnd Scholaftieke twisifchriften. Hoe is het aojlijk , dat er zulk een kontrast van denkelden en begrippen in iemand, die waarlijk veel leerdheid en oordeelkunde bezat, plaats hebn konde? Confer ejus dedicationem , übro de uxiliis gratite praunisfam. (O Zie sPixxLER 't a. b. S. 427 en moih. K. G. ., bl. 04.  der Systematifche Godgeleerdheid. 37 1655 en de volgenden een Theologisch werk van meerer omfiag, getijteld: Systerr.a locorum Theologicorum e facra potisfimum fcriptura et antiquitate; nee non adverfariorum confesfïone doblrinam, praxin ei controverfiarum fideiy cum veterum tuminprimis recentiorumpertraStattonem luculentam exhibens. Hetzelve befiaat twaalf deelen 'mQuarto. Daar hij zeer ijverde tegen calixtus en deszelfs Schoolfchen leertrant, zocht hij in dit werk de gewoone gebreken der toenmaalige Godgeleerden bij de voordragt der waarheden te verbeteren, en zich van de bekleedfels der wijsgeerte te onthouden. (*) Hij blijft uit dien hoofde voorzichtiglijk en naauwkeuriglijk in het verklaaren en bewijzen der Leerftukken bij de heilige fchrift, en heldert zijne voorftellen dikwerf op met uitlegkundige en kritifcha aanmerkingen; dan daar hij niet zelden de getuigemsfen der Vaderen ten betooge zijner {tellingen te baat roept, en in eenen heeten uitval tegen de anders denkenden , tegen de Arminiaanen, tegen de Synkretisten, en in 't bezondere tegen calixtus , zich zeiven geduurig vergeet, helt hij even daar door toch ongevoelig over tot fchoolfche • fcherpzinnigheden en het bezigen van (*) Hinc et peifpexit et reprehendit ille Metaphyficesabufum in maccovio, TheohgoFranequerano , cujus mentio occurrit fupra § LXXII: eique ideo prscipKe Mettfphyficam fuam divinam oppofuit. Vide buddei 1. c. T. I p. 374. c3 XVII. eeuw.  xvn. BEU w, I 38 Beknopte Letterkundige Gefchedenh van wijsgeerige hulpwoorden. De wederleggende Godgeleerdheid maakt een voornaam deel van zijn uitgebreid gefchrifc uit: en juist dit heeft veroorzaakt, dat hij de toen ingevoerde Schoolmethode bij het bewerken van hetzelve, over het algemeen genomen, niet wel geheel vermijden konde, maar geftadig heeft moeten involgen. Hoe zeer hij zich in de verfchillen met de Synkretisten gemengd heeft, en hoe brandend van drift en verkeerden Godsdienstijver hij geweest is, kan blijken uit zijne bezondere verhandeling : De nova Theologia Helmftadio - Regiomontanorum , Syncretistarum, georgii calixti , con- RADI horneii, MtCHAeLlS BEHMII, CHRïSriANI DREIJERI, joh. latermanni, Welke op het einde des eerden deels van zijn Syftema geplaatst is. (*) LXXXV. Ten deezen zelfden tijde, i6gg, zag ook iet licht een Compendium Theologia, van {Oenraad hornejus , Hoogleeraar te iELMSTAD, én een' vriend van calixtus. t-Ietzelve beftaat uit drie boeken, waarin le ganfche leer van het kristendom, zo t gene men te gelooven, als te betrachten (*) Zie büdd. 1. c. pag. 357. pfaff 1. I. T. I p. sip. HElNR. !t a. b. S. 337 en doederl. I. 1. p. 230. — buqdeus en pfaff maaken ter a. p. ook )og melding van eene Theologia pofttiva per defi' litiones, caufas , adfectiones etdiftinctiones, Sive Compendium Syftematis Theologici, door hem uit;egecven ten jaare 1682. in 8.  der Systematifche Godgeleerdheid. 39 ten heeft, behandeld wordt: en behelst, uitgenomen eenige willekeurige leerftellingen en fchoolfche wijdloopigheden, veel goeds en bruikbaars. In die zelfde jaar kwam ook uit een Godgeleerd Compendium, dat gefchreeven was door johan henichen of henichius, Hoogleeraar te rinthelen, een' leerling van calixtus, onder den Tijtel, Inftitutiones Theologicas &c. rhinth. 't welk minder Scholaftiek, en meer ten behoeve der algemeene Kristenheid , vooral ten dienfte van jonge Predikanten bij het opftellen van Leerredenen, gefchreeven, even daarom geene geringe waarde had. Deeze Inftitutiones zijn in het Keurvorftendom van hanover en andere nabuurige gewesten op de Hoogefchoolen ter handleiding gebruikt geworden. (*) Nu zullen we hier nog met één enkel woord melding maaken van eenige voornaame Syftemafchrijvers onder de Lutherfchen van deeze eeuw. Zij zijn de volgenden. Johan frederik koenig, wiens werk, getijteld: Theologia pofitiva acroamatica 1664 uitkwam te rostock, en wegens kortheid een zodaanig wanvoeglyk opfchik van Schoolfche onderscheidingen en wijsgeerige bezonderheden is,dat buddeus het met recht wel noemen mooge een Schelet, dat van vleesch, zap en bloed ontbloot is. (f) Den lof, welken O Zie budd. 1. 1 lp. 356. Ct) Budd. 1. 1. I p. 350. C 4 XVII. se uw.  40 Beknopte Letterkundige Gefchicdenh XVII. fiïüW. i ! i ( « i r i ' -3 h ken het ten dien tijde gins en elders verwierf, was het alleen verfchuldigd aan den toen hecrfchenden fmaak in het Scholaftieke. (*) Johan adam scherzsr , wiens werk, getijteld : Syftema Theologice , uitgegeeven te leipzich ten jaare 1682, en ten laatften 1704^410, beftaat uit negenentwintig Godgeleerde Befchrijvingen, {Definitiones) die nader verklaard, en waarbij de woorden en zaaken uitgepluisd worden ten betooge der waarheid, (f) Johan andreas quenstedt , die een Theologisch gelchrift vervaardigd heeft onder den tijtel van Theologia Didactico - polemica, zynde eene uitlegging van koenigs Theolog, ia, 't welk in vier deelen te wittenuerg voor het ïerst ten jaare 1685,en te leipzich voor iet laatst ten jaare 1715 in Folio gedrukt m en waarin men eene volle kraam van scholaftieke vraagftukken, onderfcheidinren, fpreekwijzen en kunstwoorden en eene vaardige Geestneiging tot kettermaakerij lantreft. (§) En johan wiLlem beijer, ioogleeraar eerst te halle, daarna te jena; leezes Mans Compendium Theologice Pofitiva, jrootendeels zamengetrokken uit de Godgeleerde fchriften van zijnen Schoonvader joh. (*) Zie buddeus 1. I. I p. cit. lange '. Medicina mentis , part. V. c. I § Lil. heinr. 't a. • S. 339 en 340 en doederl. 1. 1. I p. 23I (f) Zie heinr. 't a. b. S. 342 budd. 1. i'. I. ag. 358> en pfaff; 1. l. p. aio. (§) Zie heinr, 't a. b. 344 ; budd. I. 1. Ip. ^'tifa^' }' 1 P> 320 ' en Meijer Prediger w. II. Th. f. 7. 0  der Systemnüfche Godgeleerdheid. 41 joh. mus;eus, die ook Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te jena. geweest is , waar van het ten aanzien van het leerftellige als een kort begrip moet gehouden worden, verdient boven andere Compendiën uit deeze eeuw in waarde gefchat te worden. Beiden muskus en beijer volgen de Peripatetifche fchoolwijze: doch, indien men in aanmerking neemt, dat de tijden , waarïn zij leefden, hen hier toe als verpligtten, dient men zulks te verfchoonen, en bij al het goede,'t welk zij leveren, over 't hoofd te zien. Het werk van beijer is de eerfte maal uitgekomen te jena in 't jaar 1680, vervolgends 1686", en de'laatfte keer 1757, met aanmerkingen van joh. petrus reusch, waar bij het veel gewonnen heeft. C*) Deezen zijn de meest bekende en vermaarde Syfternafchriften van de Lutherfche Godgeleerden uit de zeventiende eeuw. Meer anderen zouden we kunnen opzommen , dan wijl ze allen in éénen vorm gegooten zijn, vinden we dit hier der moeite onwaardig. Uit de opgave der genoemden zal men ten overvloede kunnen zien , welke de toenmaalige fmaak der Theologanten in het voorftellen der Kristlijke Geloofswaarheden aan de hooge fchoolen geweest is. Zulk eene Scholaftieke en wijsgeerige voordragt duurte*) Zie heinr. 't a. b. 345. budd. 1. 1. I pag 359. doederl. !. 1. I p. 231. eil n1emeijer 't 3. b. II Th. S. 87. en verg. pfaff. I. 1. p. 220. C 5 xvn. E E u W\  4^ Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XV7J. fcBU W t c ( V Cl O te zi duurde tot aan het einde deezer eeuw ongeftoord en ongehinderd voort. En nu kreeg zij in haaren loop eene merkJijke Itremming: er ftond een man op, die geleerdheid en gezag genoeg had, om eene reeds zo iang van veele welmeenenden gewenschte verandering ter deeze opzichte in te voeren en door te drijven. LXXXVI. Deeze man was.FiLip jakob spener, ;erst Predikant te fkankfort aan de ma in , vervolgens Hofprediker bij den Keurvorst van saxen, johan georg den lerden, te dresden, en eindelijk Proost m Konfiftoriaalraad te berlijn. (*; Hij iad, te frankfort woonende, met de irijslijkfte oogmerken opgericht zekere •ezondere bijëenkomften (co/legia pietatis eheeten) waarin de zamenweezenden •nderling opgewekt werden tot de bevorering van daadzaakhjke Godsvrucht, en et leiden van een deugdzaam leeven , en ^ regtfchaapen kristen waardig, (f) )m in deeze welgemeende poogingen ge-' luk. (*) Na dbesden vertrok hij 1686 en na ber- jn i69i. i (t) Deeze bezondere bijëenkomften hield hij :rst aan zijn eigen huis, tot dat hem ten jaare 1682 jgeleid werd, om dezelven in de openbaare kerk verplaatzen. Te dresden had hij ze weder aan in eigen huis en aan het hof van den Keurvorst. 'de Jabl. 1, 1. UI. pag. 222.  der Systematifche Godgeleerdheid. 43 lukkig te flaagen, fchreef hij een uitneemend boek , getij teld ; Pta defideria (Godsdienftige verlangens) In hetzelve leide hij openhartig en onbemanteld aan den dag de grove gebreken , ten aanzien der leer en zeden, in de toenmaalige Lutherfche kerk, met opgave der hulpmiddelen, welken ter verbetering daar van konden worden aangewend Hierin ging hij zo befcheiden en onpartijdig te werk, als immer gefchieden kan door iemand, die het niet om eigen roem, maar alleen om de eer van Gods zaak te doen is. Volijverig in het te werk ftellen van zijne Godgewijde voorneemens, kreeg hij eenen vermoogenden invloed op veelen zijner geloofsgenooten , welken het betrachten der Evangeliepligten na aan het hart lag. Zijne handelingen en fchriften (*) moedigden hen aan , om met hem, ter bereiking van het voorgeitel- de doel, te weeten, eene allent- halvige hervorming in het voordraa- gen (*) Onder zijne fchriften, waarin hij geloof en deugd , twee zulke onfcheidbre noodzaaklijkheden des Kristendoms, in haare beminlijke fchoonheid aanprijst, moeten voornaamlijk genoemd worden : De natura et gratia , of Natur und Gnade, oder der unterfchied der wercke , fo aus naturlichen kraefften, und aus der gnadenwürckungen des H. Geistes herkommen, frankf. 1687- 12. — Vom Geistlichen Priesterthum frommer Christen : Leipz. 1667. 12. — Geistliche Anfeehtungen der hinder Gottes, frankf. 1698. 12. Euangelifche LebensPfiichten; des Tatigen Chrhtenthums Nethwendig» keit und Mcgligkeit; enz. XVII. eeuw;  44 Beknopte Letterkundige Gefchiedems XVII. EEUW. i ] ( J i 1 c ƒ V d f d h t( O or é\ m gen der geloofsleer en in het beöeffenenderZedekunde, - arbeidzaam te weezen. Deeze menfchen, met zulke Godsvruchtige inzichten vervuld, werden naderhand Piëtisten genoemd. C) Hun getal groeide van tijd tot tijd fterk aan. Men had onder ben veele opregte mannen , die in Geleerdheid , en Godzalig, heid uitblonken , maar ook geen klein getal armhartige dweepers, welken het tan gezonde kunde en aan zuivere Gods- iefde tevens ontbrak. Van hier tfas het, dat ze zich eindelijk van zei ven verdeelden in twee onderfcheiden aanlangen: waar van de eene zijn plan :ocht uit te werken behoudens 'de leer, Ie tucht en het beftuur, in de Lutherse kerk vastgefteld: en de andere in teendeel, ter bevordering van zijn oogiefk, het ftelfel der leer, der tucht en es beftuurs, zo als het bij de Luther;hen ftand greep, heelenül om verre rerpen wilde. Deeze laatften, welken e paaien der gezonde reden over:hrijdden, en tot allerlei krankzinnige roomerijen overnoegen , (f) gaan we ier_ wijders met ftilzwijgen voorbij, als >ch geene regtftreekfche betrekking op ns tegenwoordig onderwerp hebbende; doch (*) Deezen naam begon men eerst te gebruiken geveer het jaar 1689. (t) De- voornaamfte wanbegrippen, welken hun keepend brein gekweekt heeft, worden opgeiemd van Focke Sjoerds, K. Qef. desN. T.^.530.  der Systematifche Godgeleerdheid. 45 doch bij de eerften dienen wij ons meer bepaald op te houden. Met deezen hield het de verftandige en deugdlievende spener. Zij begreepen , en niet geheel te onrecht, dat de voortgang en bloei der waare Godzaligheid onder de Kristenen merklijk belet wierd door de traagheid en onbekwaamheid , zo wel als door het voorbeeld van de deugdloosheid der Geestlijken Even hierom maakten zij een weêrgaêloos fchoon plan van Hervorming voor de hoogefchoolen ten aanzien van het onderwijs in de Godgeleerdheid. Zo als zij het voor hadden, moest de Syftematifche Godgeleerdheid, die op de Akademiën de overhand had, en uit ingewikkelde en betwistbaare leerftukken beftond, en met duistere en onnutte uitdrukkingen ópgefierd was, geheel verbannen worden. Men had zich minder toe te leggen op het gefchilvoerend deel der Godgeleerdheid. Men diende alle vernietiging van menschlyke Wijsgeerte met de Godlijke wijsheid zorgvuldig te vermijden, en de jongelingfchap meer te gewennen aan het leezen en doordenken van de gewijde fchriften , die toch alleen de bronnen waaren, waar uit een zuiver en eenvoudig zamenftel van Godgeleerdheid, of liever Godsdiemstkunde, ontleend kon worden: en zo een zamenftel behoorde geleeraard te worden. • Wijders de Studenten, zo ze zich tot den dienst deir kcxk wilden fchikken., zou- XVII. EEUW.  xvn. EEUW, i ] ] i f e d c e h d t< h c b w dc h£ bi en 46 Beknopte Letterkundige Gefchiedems zouden s&ft ^/vm Gofe wo^a toeheilhen * ten einde zij, zo wel door het voorbeeld van hunne Godsvrucht, als door hunne deugdbevorderende leer, anderen ten gids op den weg der heiligheid zouden kunnen verftrekken. (*) - Voorzeker een heerlijk Plan! Hoe jammer was het toch dat veele Godgeleerden het. selve zo dwarsboomden: onder deezen ïvaaren er, die het wel niet geheel dkeurden, maar er iets in meenden te ontdekken, dat voor het algemeene beang der kerk nadeelig was en in 't ïeimelyke er over morden; doch andeen, zo als joh. fred. meijer , dileld, fecht , en carpzov, fpoogen r hunne bittere gal over uit, zich zeiven aar door kenmerkende als vijanden, of, p zijn best genomen , als heethoofdige n onverftandige voorfèaaners van waareid en deugd. Dit ging zelfs zo verre, at d. fecht in eene gedrukte twistrede, ; rostock ten jaare 1708 verdeedigd, 2t als iets bedenklijks verklaarde, of men el fchnjven mogt, de zalige spener: en \rpzov, die spener voorheen een' dieriaren Godsman genoemd had, eindek een Spinozist van hem maakte (f) ■ Niettemin het oogmerk van spÊner werd (*) Men leeze verder mosh. K. G. IX. bl 83-86 elk eene volle fpringader van fnei voortftroomen- gefchnlen dit ontwerp der Piëtisten geopend eft, kan men gelijk daar terplaatze, ook zien I Mblonski. Inft. H. Chr. I.W.pag. 27o_282. I. UI. p. 2i5. et feqq. (j) Zie spitler, 't a. b. S. 433.  der Systematifche Godgeleerdheid. 47 werd grootendeels bereikt. Hij vond bij niet weinigen der toenmaalige Godgeleerden gunftigen ingang : en zijne leerwijze kreeg op verfcheiden Schooien eenen onbetwisten voorrang. 'C Gene den arbeid van deezen uitmuntenden man allerwege zo wel deed gelukken, was, dat bij leefde in een' tijd, waarin eene merkwaardige omwenteling in de Republiek der Wijsgeeren voorviel , en voornaamlijk de Eklektifche Filofoofen het zo verre bragten, dat zij hel gezag van aristoteles geknakt, en de meeste Schooien der Lutherfchen var zijne heerfchappij bevrijd zagen. LXXXVII. Het ontwerp, waarnaar spener mei zijne volglingen de Godgeleerdheid wil de behandeld hebben , lag hem reedj hoofdzaaklijk onder het denkbeeld, ter jaare 1680, toen hij te frankfort uit gaf een Leerboek, getijteld, Algemeint Gottesgelahrtheit aller glaubigen Chrhtei und rechtfchaffenen Theologen: 't welk na derhand verfcheiden maaien herdrukt is, Dit fchrift is acht jaaren daarna gevolge van een ander, door hem betijteld: Evangelifche Glaubfnslehre, beftaande uil eenige Leerredenen, doch gevormd ah een dogmatisch Syftema. Speners doel in deeze werken was, het verftand en het hart tevens van nut te zijn, niet al' XVII. EEUW.  XVII, s-e uw. j < ( i 1 ' c l r. t a o b o z d di v di di w 48 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis al/een de waarheden des geJoofs in te icherpen, maar ook van dezelven een daadxaaklijk gebruik te leeren maaken. Hij draagt de leer van het Kristendom en de pligten van een Evangelisch keven plat, duidlijk, populair, zonder kunst en zwier, zonder fchooltaal, zonder wijsgeerte, zonder nutlooze hairfloovenjen derwijze voor, dat te geijk ook het gemoed door de warmte fan zijn edel Godsdienstvuur, 't welk n alles doorftraalt, tot het eerbiedigen :n beoefenen der deugd, aangezet en mtvonkt wordt. Zijne leerwijze kan tiet, recht Btjbehch genoemd worden : lij maakt uitlegkundige aanmerkingen ver deeze en gene bijbelplaatsen; en lerop bouwt hij het betoog der waareden, welken hij opgeeft, en ter beraciting, zo wel als ter omhelzing, anprijst. " ° LXXXVIII. Dan hoe groote verdienften spener ok hebben mooge, hij is echter niet oven alle berisping. Heeft het, zo als veral,m het rijk der weetenfchappen, jne zwaarigheid, om het juiste mid. inpunt te treffen, en de maat te hou:n, wij zien de waarheid hier van be:stigd ïn^de handelingen en fchriften iezes voornaamen mans. Wierd er )or hem en zijne medegenooten te ege gebragt, dat Leeraars en Leerlingen  der Systematifche Godgeleerdheid. 49 gen meer den Bijbel begonnen te gebrul ken, en ten grondflag van hunne Gods dienftige kundigheden te leggen: wierden alle nutlooze, overboodige, Scholastieke kunsttermen en onderfcheidingen uit de Godgeleerdheid verdreeven , en de geloofswaarheden , zo wel als de zedelesfen, op eene meer eenvoudige en bevathjke wijze voorgefteld , en op de Hoogefchoolen en in de openbaare kerken: (*_) en zijn zijne bemoeijingen ter be- C) Spener heeft niet alleen eenê grooie hervorming bewerkt in de lesfen der Hoogleeraaren, maar ook den fmaak der Latherfche Predikanten in het houden van hunne kerkredenen merklijk verbeterd. Deerniswaardig zag het er met de predikwijze zijns tijds uit. De meesten predikten over onderwerpen, die ze zeiven niet verftonden, en waarvan de hoorërs uit dien hoofde geene vrucht konden hebben. Men flansde de preeken zamen uit een bij de hand zijnde konkordantieboek , e» leide er zich op toe, om er allerhande zinnebeelden, gelijkenisfeft, historiën, die Realiën genoemd werden, tusfehen in te weeven. Bij v. over de woorden van jesus , joh. IV: 24, God is een Geest, konde men eenen geruimen tijd dus voortprediken: ,, De God, van welken hier gesproken wordt, is dezelfde God, die voortijds „de God abrahams, isaüks en jakobs genoemd „werd, die dl:ut. V: 26, de leevende God ge« ,noemd wordt; en die jos. XXIV: 19, den naam „ draagt van eenen heiligen en ijverige» God, enz." Dit was fchrifcuurlijk preeken. De Proost koolReif was er een eerfte Meester in. Voorts bragt men gelijkenisfen te pas,of liever te onpas, va» overal wech, van dingen, waar van de hoorers geene de minlte kennis hadden: men haalde ze uic Azië, uit amerika , uit de bhmenfte dealen van II. DEEL. D A*RI- xvtr. EEUW.  XVii SEüW, 1 A % Ê !) d o fi Ci hi fc fa rit •j v; dt ïp n e te vc ge do do ka he tti go Beknopte Letterkundige Oefchiedenh bevordering hier van hoogst lofwaardigWij moogen aan den anderen kant, indien wij onpirtijdig oordeelen zullen, hem niet vrijipreeken van eene bijfterIpoonge overdreevenheid in het bezigen van Bijbelfehe uitdrukkingen en fpreekwijzen. Zijne leermanier en zijne prediking was geheel Bijbelse,!, al te Bijbelsch. ^ijne grondftelling was; „ men moet ' 2ich bedienen van Bijbeltaal, zo men , Bijbelwaarheden leeren en prediken ■>■> wil jwkai; hier toe gebruikte men zekere Reatiënhtt. en, of die wat meer uit hunne eigen oogen zaen, gaderden ze zeiven op uit Reisbefc'hrijvinen. Men kwam met allerlei historiën en zeldzaate Anekdoten voor den dag, zonder er om bedilt re zijn, of ze waarlyk voorgevallen, dan f ze flechts fabelachtige legenden waaren. Men vererde wijders het voorltel met Latijnfche, Qriekfche i Hebreeuwfche bloempjens. Men toonde gefeerd»d met het aannaaien van pUtzen uit Heidenhe Schrijvers, en uit de Kerkvaders in de grondal , die men zomwijlen overzette , zomwijlen n. Waarlijk een nutloos prediken, waardoor er eirhcht van kennisfe in het hoofd en geen vuur n Godsvrucht in het hart omftooktn koude worn. regen zulk een prediken ijverde de Heer 2ner. Deeze waardige Man begon met de zija op eene meer verftandige en Aichrlijke manier prediken, en zijn voorbeeld werd fpoedig eelgd van anderen , welken het welzijn hunner neenten ter harte ging. De zogenoemde ortho•een diens tijds kantten zich hier wel tegen aan ch te vergeefs: zij kwamen er met befchaamdé ** at; ue predikwijze van spener kreeg m,1 de overmaat Zie verder mosUèim, l^UtiL de Predikkunde, 73—So. *  der Sptematifcke Godgeleerdheid, gi j, wil." Volgens deezen geliefkoosden regel werkende, viel hij zachtvoerig tot een verkeerd uiterfte; naamlijk , hij maakte zich meester van een oneindig aantal bijbelfehe bewoordingen en gezegden; deezen werden door hem overal in de Voordragt zijner leer, zij kwamen te pas, of niet te pas, met zulk eene vaardigheid ingekscht, dat hij meenigmaalen, inzonderheid voor weinig geoefenden * geheel onverftaanbaar wierd, of tot het aanneemen van onjuistmaatige begrippen eene voeglijke aanleiding gaf. Hij nartt de woorden des Bijbels ten zijnen dienst, Zo als zeer ftonden, zonder op derzelveft Oosterschtaaleigen te letten, zonder dezelven van hunne figuurlijke omkleedfels te omblooten, zonder er den weezenlijkett zin van na te fpooren ; hij nam ze naai? de letterlijke overzetting vah den oorfprongiijken Tekst. Dit in de daad is eene zeer in 't oog loopende vlek op 'S Mans arbeid, waardoor er geen gering nadeel voor den Godsdienst ontftaan is, en aan de krankhoofdige dweeperijen, Waar toe de eenvoudigen van zijnen aanhang toch overhelden, fteeds meer voedfel is bezorgd geworden. Daar de Peripatttifche Scholaftiekerij zo eene meenigte van onverftaanbaarheden had in zwang gebragt ,en spener het fchadelijke hier van, zo zeer als iemand, inzag, hadde hij toch een ander, ook fchadelijk, gebrek moeten mijden, en zo veele voor het volk onbegrijplijke fchriftwoorden op elkanderett D a niil XVIL' EebW«'  Sa Beknopte Letterkundige GefchiedenU XVII. BJSU W. ( ] i C) Pavlvs zelf, fchoon anders geen wijsgeer, redende te athene in den areopagus uit wijsgerige beginfelen , en evenwel bleef zijne redekaveling duidlijk en eenvoudig. Lees hier over na zo ge lust hebt, de nagelaaten Leerred. over p! brief aan de koloss. van t. a. cxarisse III. bl. 194 en volgg. en over V gebruik en misbruik der Reden in den Godsdienst, de Leerr. van a. sterk, W. 315—432, en cle Leerr. v»n j. a. ernesti! */. 226- 244. niet behooren te ftapelen, of zo al, dan ten mmften dezelven tevens dienen te verklaaren, gelijk immers voor een' verftandig man, zoals hij was, zeer wel te doen ftond. Bovendien nog, zijne ijver tegen de Filofoofij_ was met vooröordeelen gemengd. Hij had dezelve niet zo geheel buiten het rijk der Godgeleerdheid moeten verbannen; de leer der gezonde reden moet met de Godsdienstkunde zamenftemmen : en zij is een edel hulpmiddel, ons door de goede Voorzienigheid gefchonken , om de waarheden van den Godsdienst in haare fterkte en kracht voor te ftellen, en anderen aanneemlijk te maaken Niet het gebruik der menschlijke ivijsheid, maar het misbruik daarvan is, zints den aanvang des Kristendoms, voor le leer des Evangelies en voor de zaïgheid der menfchen zeer verderflijk bevonden. Tegen zulk een misbruik ook illeenverzetteden zich de Apostelen ; iet egt gebruik der reden hebben zij ïooit gewraakt. (*) Doch befchou- wen-  der Systematijcke Godgeleerdheid. 53 wen wij het uitgewijde hervormingplan van deezen vooitrefiijken Leeraar, de daadlijke uitwerking , en de gezegende gevolgen van hetzelve voor de kerk van kristus onder de Lutherfchen, dan zullen toch ook deeze opgenoemde gebreken in het oog van eiken onpartijdiger waarheidminnaar veel van hunne grootte, waarin ze ons bij den eerften opflag moeten voorkomen, verliezen, De volmaaktheid is bij niemand. LXXXIX. Nog is in deeze eeuw gefchreeven en aan 't licht gekomen een werk van joachim justus breithaupt, HoOgleet- aar in de Godgeleerdheid te halle, getijteld: Inftitutionum Theologia libri II. 't Is gedrukt te halle in Octavo ten jaare 1695, en met veel vermeerdering en verbetering uitgegeeven 1716 en i723- In het eerfte Boek vindt men de geloofst waarheden , en in het tweede wordt de zedekunde geleerd. Het zelve is opgefteld in den fmaak van skener : de voordragt is Bijbelsch, zonder redekunftige praalerij en fchoolgeleerde óptooifelen. Het gefchrift verdient alle achting. (*) Uit de opgave deezer nieuwe Leer- wij» (*) Zie heinr. 't a. b. S. 414 en 415, budd. 1. X. I. p. 361. niemeijer, 'ta. b. II. Th» S. 4. en pfaff l. 1. I. p. 221. D 3 XVIL eeuw.  &\ Beknopte Letterkundige Gefchiedenh XVII, EEUW. < 4 i C ï C c I, c Tl c V 9 wijze van spener zien we, dat nu we* der de zedekunde, die door calixtus van de geloofteer afgefcheiden was, gelijk wij in de LXXXIÜ § opgemerkt hebben, in een nieuw verband met dezelve gezet wierd. Deeze hoognoodige verandering had bovendien nog dit voordeel dat de Zedekunde tevens geheel ontkleed wierd van de Veripatetifche omwind, iels, waarin ze door calixtus eeftookeii was , en in haare Godlijke zuiverheid, naar den zin der fchoone Evan- ïehewetten, voor den dag kwam. Miettemin bleef men voortaan ook bezig tan het vervaardigen van afzonderlijke :edeftelfels: de wet der natuur met een nenschkundig oog raadpleegende , en rergelijkende met de wet der openbaaring mtdekte men de beginfels van kristlijke ieugd in hunne oorfpronglijkefchoonheid; n deezen werden in eene eigenaartige 'rde, ontdaan van de ftroeve lesfen der dunniken cn van de mijftieke grilligheden, er Geestdrijvers, op eene aangenaame en eftige wijze, zo voorgefteld, dat het art en de daaden der menfchen, waan, p zij invloed hadden, er ongemeen veel uts van hebben konden. XC, (Laat dit genoeg zijn van den ftaat der rodgeleerdheid onder de Lutherfchen an de zeventiende eeuw: Wij willen vergaan tQt het befghouwen van den toe-  der Systematifche Godgeleerdheid. 55 toeftand der Godgeleerdheid onder de Hervormden in dit Tijdperk. Uit de voorgaande afdeeling, de LXXU §, hebben we reede gezien, dat de gezuiverde Godgeleerdheid onder de hervormden weder waare bezoedeld geworden met de fpitsvindige wijsgeerigheden uit de fchool van auistotei.es, en dat johannes makowski , Hoogleeiaar te franeker. daartoe het meest en het eerst waare werkzaam geweest. Met makkovius be gint dus een nieuw vak der Systemati fche Godgeleerdheid, zo als wij er drie onder de Hervormden tellen kunnen. Ze dert hunnen uittogt uit rome werd de leei des Evangelies eenvoudig en onfchoolmaa tig voorgedraagen; zulks duurde tot in dei aanvang van deeze eeuw: Dit is heteer fle Tijdvak. Nu ftor,d makkovius op, et dreef weder alle leeraars van den Gods dienst na de Peripatetifehe fchool: zi moesten de Filofoofij leeren, en er he ftelfel der Godgeleerdheid uit toelichten men volgde 's mans raad en bevel. Di duurde tot ongeveer het jaar 1660. Dit i het tweede tijdvak. Toen begonnen vee len te luisteren naar eenen anderen voor naamen meester; deeze was cocceju die weêr afbrak, 'tgene makkovius ge bouwd had, en een fcbriftuurlijke God geleerdheid ter baane bragt. Met hen neemt het derde tijdvak zijnen aanvang Ten tijde van dordrechts vermaardi kerkvergadering, 161 8 en 1619 gehouden begon de Schoolfche Godgeleerdheid reed; D 4 we xvr. eeuw. ï t I t t > t 1 t  56 Beknopte Letterkundige Gefchledems XVII EEUW ] / *) < 1 ( 1 I i c \ t E \ F '( h weder zo aller wege in aanaientegeraaken, dat de Remonflranten en Contraremmftranten op deeze Sijnode eikanderen het invoeren eener wijsgeerige terminologie verweeten, en hierover tegen elkaêr heftiglijk op. ftooven. (*; Dit fchadelyk en kerkverbas- te- . C*0 c°nf. üudd. 1. I. T. I pag. 374 et heinr. t a. b. S. 355. Gbfervatu digna fuut verba hulsemaani in pi-af: quam Libro fuo de auxitiis gratLt prannifit. „In Calvinianorum Scholas," tnquit , „etiam prorepfit ha;c gangrama , ut mutuis invicem dïcteriis lmcinent CaMnista: et Arminiani.TJiraque pars terminos irrefistibilitatis, prad finitionis, prsdetermin .tionis, principia itidem probationum pro dependentin velindependentia actuum vitioforum ab influxu divino, ex fanidis Scliolafticorum lacunis hauferit: utlegere est in Judicio pakei ad Synodum Dordra■enam misfo etaftis inferto." I>it evenwel moet men liet aanmerken als (tnjdigmet het gene wij nopens wakkovius en zijne befchuldiging voor de Do-drche Sijnode ingebragt, § LXXIi hebben aangetegen i Makkovius behandelde alles, even 'cholafüek ; maar de andere Leeraars onder de ïen ormden begonnen fleéhts hier en daar van den uiden eenvoiuligen onderwijstrant aftevvijken. Van lier dat deezen elkanderen zulks verweeren. Hadden :'i het hier door eikaêr maar afgeleerd!™ In Ie meeste leerftelfels, die voor de tijden van mak» :ovu;s gefchreeveii zijn, wordt het fcholaftieke og zeer fpaarzaam ontdekt, in vergelijking ven 't ene men in die van laater jaaren ontmoet. Onder e Syftemas. welken in 't begin van deeze eeuw et licht gezien hebben , zijn de meesten reeds bui:n gebruik geraakt, en onder deze ven is dat van enr. antonidi-'s ne d.enus geenszins het geringde an waarde, 't Is getij eld : Sjffema Tkeologicum. kan, Ióu. 't Werk komt zeer zeldzaam voor: zie gerdes in Floril. Lib. rar. p. 19) Ia zelve wordt de leer van kalvijn treflijk verdee- dijd.  der Syftematifche Godgeleerdheid. 57 terend fchoolëu vel fchoot ftaêg diepgrondi» «•er wortels, en won vlugs een ruimer veld, ïn de hervormde kerk na den uitgang der Remonflranten. Makkovius door zijne vijanden, welken hem voor Bordrechts kerkvergadering aangeklaagd hadden , gansch niet te rugge geüagen maai moedig en koen op zijne behaalde zege. ging langs zijnen ingetreeden weg dei ftudeerende jongelingfchap driftig voor5 en befteedde alle zijne krachten aan hei ijveren tegen de Remonflranten en aan he voortzetten zijner geliefkoosde fchoolge leerdheid. Oogenfchijnlijke blijken hie: van ziet men in smans, op verichei den tijden, voor 'tmeerër deel na zijnél dood, uitgegeeven fchriften. 't Eer fte, \ welk hier onze aanmerking ver dient, zijn deszelfs Opusctda Philofophiu omnia, Logica; DiStata Rhetorica; Systt ma Phyficum; Traclatus de anima fepara ta, Metaphyfica theoretico praclica, wel ken eerst in 121110 uitgekomen zijn, ver rijkt met aanmerkingen en oordeelkundi ge bijvoegfels van a. hereboord , eec Leijdfchen Wijsgeer, waarna zij zeer vei meerderd en bruikbaar gemaakt voo het behandelen van Godgeleerde vraag Hukken , nevens eenige afzonderlijk mengelftoffen, door 's Mans landgenoot NI digd tegen die van anders gevoelenden, doeh i deeze verdeediging helt de fchrijver eeniszins ov€ tot fcholaftiekerij: over het geheel genomen echte is het er vrij zuiver van. D 5 S E U W. t f r > n r r  XViT. EEUW. g » d b n ti i. til pi. tie I( F, SA 58 Beknopte Letterkundige Gefcliiedenis mkolaas arnoldi, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, in 't Jicht gegeeven zijn te amsteroam ten jaare 166*0 m guano. Hettwede gefchrifc dee zes mans, h welk hier vooral moet genoemd worden, is een werk getiiteld: Loet communes Theolngici; 't welk heteeist te fsaneker uiikwam ten jaare i6sg in 8vo en ten tweedenmade U,so.inquar[0: (*; eindel.jk is het 1658 insgelijks w quarto uitgegeeven met verbeteringen /ermeerdering door den genoemden arjoldi, die ook 1654 in quarto den heriruk bezorgd had van een derde werk; ia s mans dood ten jaare 1647 voor 't erst uitgekomen, en getijteld : maccotus Redtnvus, zijnde eene verzameling •an verfchillende itukken , meest van ceen wederleggendonaart,gefchreeven teen de Lutherfchen, de Doopsgezinden, Arnniaanen, en Swiniaanen (f) Uit alle eeze fchriften van makkovius is blijk, aar genoeg, hoe zeer hij zich door zijen overdreeven fchoolfchen onderwijs'ant, en tevens ook doorzommigeleer- 09 Vide doederl. I. J. pag. 233 et Buddi , , P- 373- (t) Buiten deeze fchriften heeft men nog van m Collegium Theol. Miscell. QjJasf. pubUce tatarum amo 1622 Fran. 163 r , 8. Quastior s de pradestinatione, an. 161f: et Jóro . Fran '32 ' 8' en Ql'astiones de Statu primi ImniniL <*n. 1632 8. Zie vribm. At. Fm. p. 150 eB ijle DiÜ. Hifi. et Crit. art. mak; ^  der Systematifche Godgeleerdheid, 59 begrippen, gebezonderd en van anderen onder cheiden heeft. (§) In de voorige afdeeling hebben we reeds aangemerkt, en dit mag hier wel erïnnerd worden , dat 's Mans leerwijze, uit hoofde van zijn gezag en vertrouwen, 't welk hij bij zijne leerlingen had, welken in groote meenigte van hier en gins tot hem zamenvloeiden, zeer algemeen omhelsd wierd, en den heerfchenden fmaak dei volk onderwijzers vormde. —— Aan de Ltijdfche Hoogefchool leeraarde ten dier tijde antwal/eus, anders de waele, geboortig van gent , geftorven 1639, Deezes geleerden mans lesfen, en fchrif. ten, waar onder voornaamlijk zijn werk, Loei communes Theologici, of Enchiridion Religionis Reformatie, hier in opmerking kom, moeten ook gerekend worden, nog al iets aan het wederinvoeren dei fchoolgeleerdhdd te hebben toegebragt, 't Genoemde werk deezes Godgeleerden is naar den leiddraad van den Heidclberg fchen Katechismus vervaardigd, en behels! eene fcholastieke verdeediging der regtzinnige kerkleer, tegen de uitvlugten er tegenwerpingen der wederftanders, er eene opgave van de meenigvoudige verfchillen , welken er onder" de kristener plaat! (§) Eenigcn van zijne vreemde gevoelens worden opgeteld van ugijlin , Htst, van de V Art. bl.93. Zeer bezondere begrippen had de geleerds man ten aanzien van de Rechtvaardiging , waar. övermen inooge nalezen de Uitvoerige waarfchuving van den grooten johan jakob sckültens, W 681 en vtlgg, XVIT. EEUW4  XVII. ÏE U W. i i r t g 1 z k 't le Qi o in tü 30; ft, 6*o Bsknnopte Letterkundigs Gefchiedenh plaats hebben. Hij heeft zich in 't zeive en voornaamlyk in zyne Latijnfcoe Verhandeling, ds Sabbato, bezig gehouden met het verfchil tusfchen teellinck en burs Predikanten te middelburg over den sa-bat, en met bezadigdheid . in het breede zijne gedachten daaro/er te boek gefield; waarin coccejus hem naderhand ten deele gevolgd is (*} 't Werk is uitgegeeven 1647 te leijden 211 wordt ook gevonden onder 'sMans ope"a omma T. I. 1643 te leijden uitgekomen. Nevens joh. poli jander, a. ri«tih en ant. tiiijsius was hij mede de >ehnjver van eene Synopfis pitrioris Theolo\ta Lil Disputationibus comprehenfa • lug «at 1642 et 1658. 8. Walrus heeftins'tfyks gefchreeven een Compendium Ethica iristot eltca ad normam veritatis Christiana tvocatum; lugd. 16 z7. geplaatst in het weede deel van zijne opera omnia. Hetzele draagt meenig vuldige blijken, dat hij zeer ehecht is geweest aan het Scholastieke. 1 dit zedekufldig gefchrift tracht hij de ïdeleer van akistoteles bruikbaar voor nstenén te doen zijn, door dezelve in al-emeen re verbeteren en naar de zedeer van \Evangelie te vervormen, (f ) In (.*) Vide coccej: ïndag Nat. Sabbati ' &> 'ietis N T §. XV & LXVIII. verg. heydanus njid. II. bl. 202. (f) in proleg. huic operi pram. inquit: Nos co. ti lumus in hoe opere — materias ab aristotele EthicisadNicomachumpracipue tractatas, collaquoque cztertrunt Philofophorum opinionibus, npendiofe proponere, et errores in iis a me obvatcs ad veritatis Christiana normam torrigere*  der Systematifche Godgeleerdheid. 6ï In deeze dagen, zo dra de fchoolgeleerdheid weder in 't algemeen zo grooten bijval kreeg,werd Wilhelmus amesius, een Engellander ,of, zo anderen meenen, een Schof, Hoogleeraar te franeker zijnde , van welken wij in de voorige afdeeling § LXX1I met lof gefchreeven hebben, in ernftigen gemoede aangcfpoord, om opzetlijk de zedekunde, als eene bezondere weetenfchapbefchouwd ,te behandelen, op dat men toch door den wind der fchoolgeleerdheidniet buiten den koers gedreeven mogt worden , en zo jammerlijk verzeilen op de ruuwe klippen van eene gevaarlijke leerbefpiegeling, waarbij het hart koud en het hoofd heet wordt, 't gene voor het algemeene welzijn des kristendoms niet, dan de nadeeligfte gevolgen kan hebben. Hij gaf ten jaare 1630 een gefchrift in 't licht onder den Tijtel van De Confcientia et ejus jure vel caftbus: cutn paranefi ad Studiofes Theologice, 't welk ook in 't Neêrduitsch en Hoogduitsch is overgezet, in de laatstgenoemde taal door harsdorffer. In dit gefchrift worden de fterkstaangeklemde lesfen van eene kristlijke zedekunde en de aangenaamfte opwekkingen tot een Godzalig leeven voorgehouden. (*) Anderen volgden hem in dat vak: zo als Willem teellinck , Leeraar in de Rechten, en (*) Zie budd. 1. 1. I. p. 642. weisman Hist. Eccl, II p. 860. (volgens vriem. Ath* Frif. p. 220) martinet, Hifi. der fVereld. IV. 183. en eaijle Biet. art. am. XVII. e e u w<  XVII. V W. ( ] 1 i i t h b z H d. d< H w K Vi tii fc er W( le Ti 62 Beknopte Letterkundige GefeUedenti en naderhand Predikant te middelburg dien voetius den tweede»; doch Gareformeerden, van kempen noemt in zijne voorrede voor 'sMans boek, de mrsteUnl eens bekeerden zondaars: Van deezen man wen er verfcheiden zedekundige werkjens het licht als Geestige oeffentngen, Nootvendtch Vertoog, Baljem GtUads enz. Bit lem moogen wij voegen voorns, hoorw- «eek, maastricht, en vooral AMtTiaud, wiens MoraleCkreticnne.. te saumur inkwam ten jaare 1652, en naderhand oplehélderd werd door pictet, die een uitauntend werk van dien aarc uitgaf t- ge isve i696. getyteld, La Morale Chr'e* '■enne. XCI. Onder de genen, welken de Schostiekerij voorgeftaan en bevorderd hebïh, behooren wij hier ook in het be>ndere wel te noemen den Geleerden toan cloppenbubg, die m verfchei* ;n ftandplaatzen in de aanzienlijkfte fte-n deezer Republiek gehai te hebben, oogleeraar in de Godgeleerdheid geeest is te harderwijk en laaistlijk van >44 tot 1652 te franeker; een' man n ongemene kunde, en gmoce acbig voornaamlijk bij de Friezen. Zijne inften, welken zeer meenipvului-j zijn door hem ftuksgewijze uitgegeten, ;rden op vriendlijken aandrang van veeGefeerden en ten deele op kosten der lefche Staaten twee en dertig jaaren na  der Systematifche Godgeleerdheid. 6% na zijnen dood, 1684, te amsterdam ter drukpers bezorgd en in 't Jicht gebragt in twee groote kwartdeelen door johan jviarck> 's Mans kleinzoon, die toen Hoogleeriiar in de Godgeleerdheid en Kerkgefchiedenis te Groningen was. (*) Onder dezelven dienen hier gemeld te worden, Syntagma Exercitationum Sele.tarum: 't welk in zich bevat; Protheoria Theologia; Christiana, Difputationes XI de Fcedere Dei et Testament 0 Vet er i et Novo, en Fasciculus Difputationum Selectarnm XVJII. fran. 1645. Difputationes XV de Canone Theologia et Judicio controverfiarum fecundum canonem. fran. 1655, en voornaamlijk Exercitatio- nes ad locos communes Theologicos. cum Aphorismis Theologia Christiana. Fran. 1648. (t) Deeze Geleerde man overtrof in bedaardheid en verdraagzaamheid, zo wel als in kennisfe en fchranderheid de meester) van zijnen tijd. Niet ras gereed, om anderen te bedillen, en zulken, die, behoudens het weezenlijke der Hervormde leer, van den gewoonen weg afgingen, verd; cht te houden , had hij achting voor oorfprongiijke zelfdenkers. Hij prentte het ook zijnen leerlingen bij herhaaling in, om toch niet blindlings het zegel aan de (*) Zie over deeze werken van clofpenburg van til. BibL Theol. Sel. p. ii. (t) Conf. Opp. cloppekb. P. I, pag, 445-1133 et P. II. pag. 5—1°$. xvir. EEUW*  XVIT. Eeuw. i 1 j < I c I * I o d e z 1 n ti e f< C*) ld tëftatur marckius indelincat. vitae clopïek«. nperibus ejus prsefixa. 64 ikAV^mt in zijn meermaalen aangehaald werk  der Systèmatifche Godgeleerdheid. 6$ werk (*) eeriige Franskerfche Theologanten Op, alS SIBRANDUS LUBBRRTUS , HENK. > ANTONIDES NERDENTJS , johannes MAKKOVIUS en wiLlem amesius , die allen voor cloppi'Nburg geleeraard en in hunne lesfen en fchriften van een werkverbond melding gemaakt hebben. De woorden zeiven, uit de werken van deeze mannen, hiertoe betreklijk ^ zijn er tevens door hem bijgtbragt. (f) Ze'fs komt het mij voor, dat de opftellers van den Heidelbergfchen Katechismus al met het denkbeeld van een werkverbond zijn bekend geweest. Men leeze toch maar eens de negende vraag met het andwoord naauwkenriglijk, en men zal zulks er niet onduidlijs uit opmaaken kunnen. Men vergelijke tevens de uitleggingen van uRsiNt's zeiven ter deeze plaatze, en men zal zulks nog klaarerzien. (§) Dit gevoelen nopens het werk- ver- (*) Pag. 378 en 379. (f) Vemema had dus geen recht, om te fchrijveni ,-, op onze Akademi'è hebben onze geëerde voor„ zaaten het denkbeeld van een Werkverbond a\ü]d „ verworpen/' lioj'te verdeed, van zijne eer en leer. bl. 59. (§) Venema fchrijft in de aangek, verd. van eer en l. bl. 59, j, dat in den katechismus niet één woord van het W erkverbondgefyvoken wordt." Dit is wel ja waar, voor zo verrfe men er het Schoolfche kunstwoord Werkverbond niet aantreft; maar wat het denkbeeld aanbelangt, dit, dunkt mij, kan men in de aangehaalde vraag en het daarop ftaande andvvoord oogenfchijnlijk ontdekken. De Schrijvers der Vaderl. Bibl. II. Di bl. 645 berispen dan ooks II. DEEL-. E 3.0' XVII. ;eu Wi  Xvil. EEUW. 66 Beknopte Letterkundige Qefchiedenh verbond fchijnt bet meest Jeevendig geworden re zijn, ten tijde van de hevige verlchillen met de Remonflranten % waarna hetze]ve fteeds bij de hervormde Kerkleeraars langzaamerhand zeer algemeen, en bij zommigen het merk der regtzinnigheid. geworden is. Maar cloppenbürg heeft naderhand hetzelve uitgewerkt en opgefierd: zo dat het bij deezen wel eene aanvalliger gedaante heeft gekreegen, maar lij genen ook zijne waarde geheel verlooren heeft, als bij j. r. wetstein. jak. alt1ng, joh. vlack, en balth. bekkek ; tegen welken dies wege maresius en liutd«kker met drift en onbefcheid de pen"gevoerd heb. ben. Naderhand heeft de groote vitringa , de vader, in zijne Aphorismi Theologia, (*) op eene gemaatigde en bedaarde wijze het gehcele leerbegrip aangaande het werkverbond als gansch onfchriftmaatig verworpen. Eindelijk heeft de jonge camp. vitringa zij s vaders gevoelen omflagtiger uit elkander gezet, en krachtiger verdeedigd in zijne The/es Theologicapracipue argumenti Elenctici, te vinzo 'tmij voorkomt, den Eerwaardigen oubotex, te onrechte daarover, dat hij in zijne bekende Katechismusverklaaring, de fpreekwijze van plaatsvervangend' Ferbor.dshoofd'gebruikt, en dus aan den Katechismm een' zin geeft, daar deszelfs opftellers niet Aangedacht zouden hebben. Mijns ooideels, hebben zij er wel aangedacht C) C VIII. § XXXIII  ''der Systenïatifche Godgeleerdheid. 67 Vinden in zijne Opusciïa, uitge^eeven door venema. (.*) En hierin hebben beide feleerden veele en voornaartte mannen tot unne v< lgers g_had, zo als zij zethands nog hebben. XCIL Een dervoornaame volglingen van maKow!-ki en cl.opijenborg was de beroemde NiKOEiAS arnoldi. Wij Was een landgenoot van makkovius, zijnde geboorert te lesna in poi>èn den ij van Winter' maand 1618 en werd, na een' geruimen tijd aan deszelfs voeten gezeten, en meÊ vrucht deszdfs lesfen gehoord te hebben, Predikant te beetgum in Friesland, vari waar hij ten jaare 1651 tot Höogleeraar in de Godgeleerdheid te franeker beroepen werd, welken post hij ook dertig jaaren lang met den grootften roerri Waargenomen heeft; zijnde geftorven den 15 van Wynmaand 1680. Daar hij op hetzelfde aanbeeld floeg, 't welk zijn Meester gebruikt had, fchoon hij gemaatigder' van di -ii minder doordrijvend hi het voortplanten zijner leer fchijnt geweest te zijn, d?n deeze, en daar hij geduurendezijn langharig onderwijs een on; gemeen aantal leerlingen had gehad, uit alle inlandfche en buitenheemfche gewesten } moest ook even hier door de fchoolfche Godgeleerdheid nllenthalve doordringen en voet houden- Cf) Ci C?p VU. $ XU-LIIi. Ct) Zijne fchriften, waaronder geéa Syftents fa E :Z woï» xvit. e e u #;  XVII. eeuw. : ( < t i li k d v d d h 1 w 4! pa 68 Beknopte Letterkundige Gefchïedenis Bij cloppenburg en arnoldi plaatzen we hier een' uitlandfcht-n Godgeleerden, marrus fredlrik wendelin, die Reclor en Profesfir op het Gijmnafmm te anhalt geweest is. Deeze man heeft gefchreeven een Compendium onder icn Tijtel: Chrifiiana Theologice libri II. mcthodice dispofiti, en uitgegeeven te hammm i634 j te amsterd. 1646 en 1650, ;n te marpurg 1700. 't Eerite Boek bezat het leerllellige, en in het tweede heeft nen de zedekunde. 't Werk is op eene Scholastieke wijze bearbeid, doch is een ier beste Systemas, uit de hervormde kerk ran die tijden voortgekomen. Van lenzelfden Schrijver heeft men ook nog en .Theologia Christiana Systema ma jus t twelk te kassei, gedrukt is ten jaare 1646 n naderhand 1656, in 4to. (f). XCUI. Indedaad de leerftellingcn des Kristenoms werden bij de hervormden deerjk gewanftaltigd door de donkere inieedfels eener ingewikkelde wijsgeerte uit ; School van aristoteles. Gijsbert det, doorgaans voetios genoemd, was ; man, die daartoe zijn uiterfte bestgeïan , en de overdrift der dorre Schoolgeerdheid ten hoogden top gevijzeld heeft, lij was eerst Predikant te heus den, in welke 3 den opgegeeven ran vriemoet. Ath. Frif. pag. 11 en 422. (f) Z e hrinr. 't.a. b. S. 35Ö budd.- L I, I, g- 374. en pfaff. 1. 1. T. I. p. 159.  der Systematische Godgeleerdheid. 69 fee hoedaanigheid hij Lid van dordrechts nationaale Kerkvergadering geweest is;en : daarna Hoogieera*r in de Godgeleerdheid te utrecht. Hij ftierf daar 167Ó 'cis waarlijk jammer, dat men een'man, die anders zo veel goeds voor 's Heerenkerk bewerkt heeft, (*) en wiens Godsdienstbegrippen op zichzel ven befchouwd, over het algemeen vrij gezond waaren, hier over gispen , en zulk iets wijten moet. (f) Hy heeft ge- (*) Voetius heef: inzonderheid vrij veel goeds bewerkt met op de beoefening van deleer der Godzaligheid krachtig aantedringen, en het vuur der liefde jegens God en den narsten, 'twelk door he: twisten met de Remonflranten fchier uitgedoofd was j weder aan den gang te maaken. Nog te heusdeis Predikant zijnde toonde hij reeds, dat de vascgeflelde vijf artikels der Dordrechtfche Kerkvergadering hunne betrekking op een deugdzaam leevensgedrag hadden, en den mensch zeer tot daadlijke Godsvrucht aanwakkerden; hij deed dit in een gefchiifc tegen daniel tii.e%'us, een- Fmnfchen Godgeleerden, die van de Hervormden tot de Arminiaanen was overgegaan, getijteld: Proeve van de kracht der Godzaligheid. Daarna Hoogleeraar aan de nieuw opgerichte Akademie te utrecht wordende ten jaare 1636, aanvaardde hij deezen post met eene Redevoering over het verband der Godzaligheid met de kennisfe; en gaf vervolgens In het licht zijn werk, getijteld: T* «s-xn?;**, jive Exercilia pietatis , in ufum juventutis acade. micae; Gorich. 1664. 8. in 'twelk hij op eene Systematifche wijze de praktikaale Godgeleerdheid behandelt, en de gebreklijke praktijkfchriften, zo als hij ze pleegt te noemen , van bonaventura, taulei , Thomas van kempen , en anderen onder de Roomfchen , te verbeteren zoekt. (f) Confer. huwf-manni dif de auxilii;gratiae\ fraef. E 3 XVII. SEUW,  xvir. EEU W. i j ] i i j i 70 Beknopte Letterkundige Gefcktedents gefchreeven Sele&a disputationesThenhzica welken in vijf kwartdeelen ten jaare 1648 en vervolgens zvn uitgekomen. Dit w-rk is een volledig Theologisch Svstema van geloofswaarheden en van zeiekunJe, welke voornaaTilijk in het d rde en vierde deel behandeld wordt, en is zo Scholastiek ingericht, zo wijsgeerig op«efteId,alsmen er naauwhjks een in de hervormde Kerk aantreffen zal. Er heerschtniet flechs eene drooge fchoolmaatige voordragt in, maar het is vol van fcherpzinnige navorfchingen, losgrondige bewijzen, ingewikkelde vraagftukken, en beuzelachtige kleinheden, die niets aan het lijfhebben, zo als men ze in de fystemen der oude Scholastieken ontmoet, (t) Met dit alles evenwel doet er zich veel in op, Jat der leezing over waar lig is, en uitfteekende blijden draaft van 's mans diepe geleerdheid, en buitengemeene kunde — Men kan dus uit dit werk van voetius nen, hoe veel opgang ten zijnen tijde ie Schoolfche Godgeleerdheid onder de ïervormden gemaakt had. Geen wonder lierhalven, dat veelen hartlijk wenschten ia eene verandering en verbetering ten dee;en aanzien. En ook er gebeurde iets, (raardoör deeze wensch voldoeningkreeg;. Johan kock, (*) meest bekend onder den CD Zie heinr. 'tm. a. b. S. 356. en budd.1. i. • P- 375- Zo heeft hij in openbaare gefchriften in 't erst meenigraaalen zijnen naam getekend.  der Systemaifche Godgeleerdheid. ?l den naam van coccEjtis, een man van een uitfteekend verltand en van eene buitengewoone kennisfe, geboorente i'Remhx , ■. *) daar hij eerst zes jaaren lang Hoogleeraar in de gewijde letterkunde geweest is, van waar hij na franëker 1636 en eindelijk na leijoen 1650 als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid beroepen werd, (f) ontftak te midden van de donkerheden der fpitsvindige Schoolgeleerdheid een helder licht met zijne nieuwe verbond s voordragt, die hij, of liever anderen noemden, Methodus fcederalis Deeze onfterflijke Man , die een vijand van de Peripatetifche wijsgeerte, en ja van alle wijsgeerte was,(§; had alle zijne krachten ingefpand, alle zijnefchatten van wijsheid en geleerdheid hefteed, om de Godsfpraaken der heilige fchrift teverklaaren en optehelderen. (**) Onder deezen arbeid (*) Hij was gebooren den 30 van Hooimaand, 1603 en is geftorven den 5 van Slagtmaand 1669. (t) Wagenaar in zijne Vaderl.Hist. XIII bl. 54 en MARTINet in zijne Hifi. der Wereld. V. bl. 48 begaan beiden dus een' misdag: fcbrijvende , dat hij 1650 van bremen na leijden beroepen waare. (§) Conferantur Aphorismi ejus per Univerf. Theol. prolixiores Disp, I. §,ó, 7. Maxim», inquit, Philofophorum deftitutorum fpirituali luaiine fola experientia et inductione rerum corponlium et finitarum nixse, fepe etiam ex ca;citatementisprognatat, in divinis non ftringunt.— Principiumïheologiae folidum et cerium et x£%flsxl<»txo> est divina revelatio, partim imraediata Prophetis, param me» diata per verbum ad discendum propofitum. Getuige zij hier van de meenigte van E fchrif- XVII. EEUW.  ?2 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh xva. EEUW. was hem de zin der Bijbelwoorden over? al zo zaakrijk voorgekomen, dat zy alles betekenden wat ztj maar met moogHjkhèid betekenen konden. Naar deezen zon .ïerlingen fteh regel leide hij de heilige fehrift uit. Üe ver? vulling van heel net Profeeti ch woord was, zijns oordeels,kristus . welke even daar? om allerwege moest gezocht, en ook gevonden konde worden. Hij belchouwde het ganfehe oude Testament, den Leviefchen dienst met alle deszelfs kerkplegtigheden, die den Israëlieten als een Uaafsch juk waren opgeleid,en de geheele aanëenr fcha- fchriften, welken de arbeidzaame man nagelaaten heeft! Getuige zij er van zijne verklaa¬ ring en uitlegkundige opheldering des geheelen Bijbels , in de zes eerfte deelen van 's Mans werken te vinden! waarin zo pngemeen veel Geleerdheid doorblinkt, en waaraan zo ongemeen veel vlijt is te kost geleid. - Getuige eindelijk zij hier van zijn Hebreeuwsch Woordenboek , 't welk het tiende deel van zijne Werken uitmaakt. Dit Lexicon is van eene uitneemende waardije. Abresöh noemt het Pr**, clarum omnibus divinaruw literarum fludiofis diligent isjime commendandum opus. (Vide e|us paraphr. et annot. in Eptfl. ad Hebr. [pee- II. pag. 177.) Mijn waarde vriend, de geleerde heringa, fpreekt pok met bezondere achting van du werk , in zijne Oratio de Theologia in Scholis inftitutionc ad prafentemreip. Christ. cond. prudenter accommodanda. pag. 40. Hetzelve is afzonderlijk uitgegeven door j. 11 majus, te Francf. aan deMain 1714/0/. En ten jaare 1-77 is het te leipzich in twee deelen in Oftavo uitgekomen onder deezen Tijtel: Lexicon et eommentarius fermonis hebraici et chaldaici ,post jo. Coccejum et j. n. maji 'm hnge quant antehac correfliits et emendatius edidit j. c. fr. scholz. - De. Heer  der Systematifche Godgeleerdheid. 73 fchakeling der o'ide Joodfche gebeuren sfen, als iets voorbeeldigs, als eene grondfchets of van kristus zeiven, of van de goederen en lotgevallen des nieuwen Testaments, zo als ze plaats zouden he ben tot aan de voleinding der wereld. Meenig iets ook van 't gene de Heiland in zijn verkeer hier op de wereld gedaan , geleerden geleeden had, was, naar zijne gedachte, eene affchaduwing van de voorrechten des N. T. en van 't gene voortaan in de kristlijke kerk voorvallen zoude. De g^nfche leer der waarheid, zo als ze ons in de gewijde Schriften voorgedraagen wordt, konde, volgens zijne meening, het best verklaard worden, zo men dezelve voegiijk deed rijmen met eene huishouding der verbonden, welke God met het menschdom aangegaan had. Hij leerde, dat God met adam een werkverbond en na het verbreeken van hetzelve een genadeverb.ndo^gericht hadde, waarvan de tienwoordige wet eene plegtfpraak, (een formulier') wa: geworden, toen hetzelveftaadijk vernieuwc' werd, met het isRAëuETENDOM in de woes tenije van ARABië. Dit waare het Oude Testa ment, zo als het in den Bijbel geheerer wordt, waarbij hij moses als Middelaa aanmerkte, en welk verbond hij beweer de van dezelfde natuur te zijn als hetnieu d< Heer schulz, Hoogleeriiar te giessen , heeft in dee ze nieuwe uitgave al. het gene hem onbruikbaa voorkwam, wechgelaaten, het werk verbeterd ei met bijyoeglelen vermeerderd. E 5 XVII. R E U ff. 1 r I  xvir. EEUlV. < J f s e h g h ir t( ra zi V( Vf N IK ze i ze^ rwi bec ?4 ^rfw/te Letterkundige Gefchiedenit we verbond, door het Middelaarfchao van JMüs opgericht. Uit kracht van Ik ou de lestainentwaaren, naardemaal hetzel- geene andere goederen toegevloeid dan enkel tijdlijken, welken hu/evenwel te" nderpande verftrekten van beter goede" en waarvan men onder den nieuwen ag het genot daadlijk hebben zoude?de /oorvruchten werden er roen fledits |jn geproefd : Gods goedheid voegle hun bij voorraad deeze zegeningen tol -ven daprom moesten ze aangemerkt wor■en niet zo zeer als kindersvan God,maar Is flaaven, die ftalg in vreeze zijn' Op ene heel andere wijze werden dus de xe>ovigen, onder het oude licht leevende, erechtvaardigd dan die, welken onder tt nieuwe leefden. - Daar de Sabbat i de woestijn ingefteld waare, en niet n zevenden dage der wereldfchenpine. oestmen denzelven, als fchaduwachtis inde geweest, onder het N. Testament )or afgefchaft houden. Eindelijk Tdeelde hij de ganfche gefchiedems der leuwe Kerk in zeven tijdperken of zogende Perioden, overëenkomftig met de ven brieven, C) bazuinen, fooien en zege- [*2 Of men de zeven brieven in het boek der nbaarmg moest toepasfen eii te huis brengen op de en penoden ? was nog in deeze eeuw een groote stappel tusfchentwee hervormde Leeraars te midborg , bij gelegenheid, dat zij in het zo geten kapittel prediken, 't welk cweemaalen 'sweeks  der Systematifche Godgeleerdheid, fjf gelen in het boek der Openbaaring, en de zeven gelijkenisfen uit het Evangelie van mattheus. (*) Zie daar eene korte opgave der leerwijze van coccejus , en eenige v >ornaame bezonderheden van zijn Godgeleerd ftelfel, Tot aan het jaar 1658 genoot debraave Man rust en toejuigching. Hij was toen reeds acht jaaren Hoogleeraar te leijdeni geweest. Dan nu pakten er van lieverleé eenige zwarte onweerswolken boven zijn hoofd zamen: een vloed van haatlijke befchuldigingen, van bitze bejegeningen en liefdelooze verketteringen regende op hem los, terwij! hij door een' loeijenden wind van ftrenge kabaalzucht beftormd werd. In het genoemde jaar 1658 ontflonden de eerfte beweegmgen tegen hem, over zijne gevoelens nopers den Sabbat, welken hij voorgedraagen had ir zijne uitlegging van den Brief aan de Hebreeuwen. Hier tegen fchreef de Ut rechtfche Hoogleeraar essenius eene La> tijnfche verhandeling over de altijdduu' ren- gefchiedt, in twee week beurten één Hoofdft: van der Bijbel in 't vervolg verklaarende , gekomen waaret aan Openh. II en III Het verfchil hier over gereezei werd zo groot, dat; de Stadsregeering er de hand ii moest fteekeu, en met haar gezag den voortganj van hetzelve ftuitte. (*) Verg. hier jablonski Infl. II. C. ii. pag 305 et 306. en mosh. 't a.b. IXbl. 140en 238-241 bekklr: Kort begrip der Kerkl. Hift.bl. 26—28, Foeke sjoerds , Kerkl. Gefch. bl. 481, 482, er ■Appeuus; Vervolg van Aanm. over 'tregt geb. vat 't Evangelie in de voorr. bl. 152—163, XVII. EEUW. 1 1 t  XVII, » i i t * t a v v g c ke joi de 16 17, Zijl 17' cej blic waf fohi van fchc Mn 76 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh rende zedelijkheid der tienyonrdhe wet m petua morahtate Decalnai „j„ » etiam Sahhati) di- ookfn* ïn TSJ.PSC' Ëïfis ■e r p « 10 hct en ^*/teS fJn J 1 W I2' C*} Hoornbeek liet fcarop volgen zijn gefchrift: Heiliging J£ tnlZZrZ ^-Wijders verzftt/zich en aanz.cn van het onderfcheid tusfchen oemde^^^ over den Jaar^\fn es Mats voorgefteld had. Beide deeze 'oorden, ln de, fchriften van het NT voekn der Schriftgeleerden, één en het JCCEjus, was «^,5 w<„ eene w ver- 1 \iS ger°hrïft iS gep'aarst onder Mans werco?" ^^enzijn van zijnen Zoon ^Zr™ AMST- '6"5 >n ichr folio cn.aaarna vanj h.majüs en h. muhl te frankf 6, en e.ndelnlc in tien foliodeelen te ZZ' 1. B., welke, aarfte uitgave tevens gevoegd!z£ k o-of,^ ueeien. Je bremen , daar coe-  der Syjtematifche Godgeleerdheid. 77 vergeving van zonden, zoals ze onder den nieuwen dag plaats had, en *n«(l'» eene onvolkomen vergiffenis, zo als men ze fkclus voor de komst van den Heere Jesus had kunnen genieten. Uit welke gedachte 's mans vijanden , en zoo ook voETius, die er een Latijnfch Twistfchrift over had laaten verdeedigen, allerlei haatlijke en onregtzinnige volgleeringen afleidden. Dit was de aanleidende oorzaak, dat coccejus in het licht gaf zijn werkjen, getijteld: MorehNebochim. UtiUt as diftinétionis duorum vocabulorum fcripturee **'is et Am ft. 1666. 8. zijnde eene nader verklaaring van het nut der onderfcheiding in de betekcnisfe dei woo»den 5r«ge«s en «ff^s. (*j Ook kunnen we hier niet wel met ftilzwijgen voorbijgaan de onaangenaame omftandigheden, waarin hij gewikkeld werd met samuel marksius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te (*") In fummam conferre hic mini 11011 lubet omma, qua; vel Theologi vel Interpretes de * >1 »1 J' 9? 5J 5) z ftij ld we br; rei Pr 8o Èeknopte Letterkundige Gefchiedehti ?é*e dROr de van aristotè» les zo zeer bedorven was, voor een, zo t hem voorkwam, beter, en met' de eenvoudigheid van den Godsdiens meer ove.eenftemmend, onderwij te doen wijken. In zijne lesfen, en ook hier tf daar in zijne fchriften liet hij er ich wel over uit, maar onder bedekte termen en met zo opzetlijk en open! ijk als hij wel wenschte. En denkliik smaakt, indien zijn ambtgenoot Heit)anus hem niet op den ging gebrast ■adde. Deeze gaf hem ^efeJS 'nJ°ldmï ? fpreeken en kijven . o a s hij dacht mI]D^vs iiec eene to»demfih:e Verhandeling verdeedigen ver den Sabbat en den dag des Heeren ie zabbato et die dommimca) waarin hii meerde, „ dat men nergens konde a .ntoonen, dat den Kristenen een ge« bod gegeeven waare, om den Sabbat te vieren, maar dat zuks a]jeea een oud kerkgebruik waare, en dat het bevel van God, den isRAAë,iEten opgeleid, om den Sabbat te houden niet moest gerekend worden onder de zedelijke geboden van God." k eene Helling, geheel overeenkom\ met het gene coccejus in zijne Ver* aring Van den brief aan de SS« meer ingewikkeld voorgefteld had, gt ESSENIUS, HOORNBEEK en ande-' i, welken men den naam gaf van toefen of Prcecieftsten, naauw^zetteZ  der Syrtematifche Godgeleerdheid. 8t Op de been. „ De kerk was in gevaar. Men befloot heijdanus en coccejus in openlijke gefcbriften aantetasten. Esèenius kwart met de bovengenoem. de Latijnfche verhandeling voor den dag: (*) Hoornbeek liet zijne The/es ge Sabbato drukken. En nu konden heijdanus en coccejus niet blijven Uil zitten : Heijdanus gaf uit zijne tweede Akademifche Verhandeling de Sabbato et die dominic*, waarin hij zijne gevoelens nader verklaarde en zijne zaak trachtte goed te maaken. En nu ook liet coccejus zich verder los in zijne gemelde Verhandeling, de indagatione naturee Sabbati et quietis N. T. waarin hij niet fchroomde, vlak uit te ieeren, „ dat de Sabbat der Israëlieten een voorbeeld waare van de geestrijke rust „ des IS. TY, welke in waarheid een Sab „ bat en eene rust des Heeren kond< „ genoemd worden: en dat men der „ halve zich zo zeer niet bekommerd ',' moest over de heiliging van den ze „ venden dag, welke van God voor d j, isRAëLLERS, alleen, ter viering vast „ gefield was, en ons, die, door he „ bloed van krtstus van het juk de i, isRAëLiETiscHE kerkplegtigheden oni „ hèven, zich over het genot van ee j, ne beftendige rust, en het hoüde: j, van den geestlijken Sabbat verheuge ',i mogten, in het geheel niet raakte." - Hoorn (*) Verg. bl 75 ia & Ih DÉÉL, F XVII. s e s w* I I r' i i  XVII. êeu w 1 ( c | i t « VI di so bc cit ve ricdeide zw C LXl Grot soni nutn facie exisi fcrip quar, dicit *S ^knopte Letterkundige Gefchiedenh Hoornbeek fchreef toen zijne ffeiiM •vaft Gods naam en dag, en verwfefff in heijdanus en coccejus losheid van £nken hen tevens affchilderende met We kleuren als Godsdienstloze gfc È? het HEffANÜS fGhreef da^P n net Neerdmtsch zijne Conftderatien ioor.beek zijne fe4 W„-^^ sHeeren dag heiliging, he.joanus het weede deel van zijne ' en f,£ntcorm circa honorem dominiZ Middelerwijl zond eene onbekende en ^adwilli|e hand in het licht een boek" Quarto prcecepto inhnica pietati, turn ndicus expresfi mandati Je inftiluüoZ « dominici, auctore nathanacle john, . °- Jl!e°l- Licentiato: in welk ek . heijdanus en coccejus van So. manerif befchuldigd en deerlijk gehand werden (*) Vervolgens zijn er % verfcheiden fchriften Sver en Ve • gewisleld, tot zo Jang ten laatften Staaten des lands beiden partijen ftil ijgen en eene wederzijdfche verdraag. zaam- tl- fcribens ad j^mm martin d„, '??!f } |}* NATHALS ?X T emtËlenchi et h^ucLtl. t, etiam ufo focmiams contradicimus. Nor mreram, tantam ignorantial feJuu" turaesfe n Theologia Scholastic, ST tam deprehcnclo. -3 Scriptor ille pféudóTyS jr fuisfe paschasius S. Th. Dmi,  der Systematifche Godgeleerdheid. 83 zaamheid gebooden. Intusfchen evenwel waaren de lang overdachte gevoelens j van coccejus aan 't licht gekomen, en 'smans doel, om de fchoolfche leerwijze te verbeteren, was ook niet meer verborgen. Hij kreeg fteeds meer vrienden, maar ook meer tegenftanders. Ontzettende beweegingen ontllonden er nu voortaan door deeze nieuwe leerwijze van coccejus in de hervormde kerk hier te lande. Alles geraakte in rep en roer;, terwijl ieder voornaam Leeraar, die of voor, of tegen dacht, naar zijnen voorganger , aan wiens Voeten hij het onderwijs op de hoogefchoolen genooteii hadde, of wiens leermethode hij omhelsde, benoemd werd. De leerlingen en vrienden van coccejus werden Cocëejaafieh, en de leerlingen van voetius, en die met hem den Scholastieken leertrant voorftonden , werden Voetiaanen geheeten; beiden benoemingen, welken tot op den huidigen dag ftand houden, fchoon anders het twistvuur bijkans geheel gedoofd is. De eerften werden ook genoemd lieden van de Nieuwe, en de laatften lieden van de Oude Studie. 't Gene wijders deeze onrust niét weinig vergrootte, en de leervoordragt Van coccejus als eene verderflijke nieuwigheid, deed voorkomen , was, dat zij, die coccejus in de Godgeleerdheid volgden, descartes tot hunnen leidsman in de wijsgeerte koozen, niet zo zeer, om dat er tusfchen de GodgeF 2 leerd» iyit. ï e u w»  84 Beknopte Letterkundige GefcJiledenh XVII. SÉU W leerdheid van den eenen, en 'de wijsgeer, te van den anderen eenige verbindtenislag, en dezelven eene wederkeerige betrekking op eikanderen hadden, (*) maar om dadezelfde geleerden, die den loop der Kartefiaanerij in ons vaderland zochten te ftremmen, enkel bij toeval (f) ook de hoofdvijjmden waaren van de Coccejaanfche Gódgeleerdheid. Daar dus eene en dezelfde weerpartij met verzamelde krachten aanviel op de ftelfels van descartes en coccejus, werden de leerlingen en aanhangers van deeze (*) Coccejus was zelfs in het begin eeri tegenflander van de Kartefiaanfche wijsgeerte, doch om zijner vrienden wil heeft hij er zich vervolgens niet tegen willen verzetten. Hij bleef er eveawel een vreemdeling in. Aan den Geneeffchen Theologant tronchin fchreef hij 1669 :„ Mijn ambtgenoot heijdanus geeft zeer hoog op van de Wijsgeerte van descartes, en het doet hem leed, dat ik er niet van weet." Opp. T. VIII. Ep. 181. Verg. formeij, kort begr. derK. H. II. D. II. St. bl. 407. Hoe verre is het dus bezijden de waarheid, dat coccejus zijne Godgeleerde begrippen uit de Filofoofij van descartes ontleend zoude hebben , gelijk zommigen meenen. Veeleer ftaat het dan nog te denken, dat hij zijne leenfpreukige uitlegkunde uit de fchriften der Rabbijnen, en voornaamlijk uit die van filo den Jood gehaald hebbe. Cf) Enkel bij toeval, fchrijf ik: Zij toch, die zo ingenomen waaren met de oude Arhtotclifche wijsgeerte, moesten ook natuurlijker wijze vrienden blijven van de wederingekroopen Scholaftieke Godgeleerdheid, en uit dien hoofde dus tegenftreevers zijn van coccejus, zo wel als van de-scar- XE*.  der Systematifche Godgeleerdheid. 8jf ze twee grote Meesters, als van zeiven bij eikanderen, en in de noodzaak gebragt, om hunne magt te verëenigen, en zamen te werken ter verdeediging van hunne bezondere zaak tegen de aanrandingen van hunne gemeene, zo veel vermogende, wederftanders. Deeze vriendfchap tusfchen de Kartefiaanen en Coccejaanen veroorzaakte met den tijd, zo als dit toch niet wel vermijd konde worden, eene gemeenfchap in denkbeelden: voornaamlijk toen heijdanus en wittichius, twee Leijdfche Hoogleeriiars van den C«ccejaanfchen aanhang, de leerftellingen van het Kartefianhmus in hunne Godgeleerde lesfen begonnen inteftrooijen, en daaronder te vermengelen. (*) Zo dra het vuur der verdeeldheid aan den gang waare ,en detwistbrand ftaêg heftiger wierd, veroorloofden verfcheiden Leeraars zich, op den voorgang der beide genoemden, om de grondftellingen van descartes te gebruiken tot het ophelderen der Godlijke waarheden. De wereldlijke arm, zo wel als de magt der kerklijken, had zulks wel zoeken voor- (*) Conf. PFAPFii Inft. Hifi. Eccl. pag. 831. Welke ijverige Kartefiaanen deeze beide Mannen geweest zijn , blijkt uit hunne fchriften. Het Corpus Theologia van den eerst genoemden cndeTheologia Pacifica van den anderen geeven er de doorflaandfte bewijzen van. — Hier van in 't vervoig mader. F? XVIt. E E UW.  XVJI. JEUV7, : 1 1 1 i l 1 i e t. v 9 n C t: b. si d & & .86 Beknopte Letterkundige Qefchisdenh voortekomen, fT) doch de natuurlijke neiging, om het verbaoden te overtreeden,verij-delde alle deeze poogingen : (f) de nieuwe wijsgeerte kreeg toch aan de Akademiën allengs een vasten voet zo dat niet weinige Hoogleeraars en Predikanten ze dikwerf in de daad, zeer ten achterdeele van het kristendom, bij het verklaaren der fchrift,en het behandelen der waarheden, in hunne lesfen en leerredenen inweefden. (§) He- OO Eerst gaven hollands Stnnten \6%6 fBii *ia rtIlNet Hij}, der Wereld, V bl 51 (laat verkeerdei]k 16H6) eenftreng bevelfchrift uit tegen de (telingen der nieuwe Kartefiaanfche Wijsgeerte; daar13 kreeg zij haaren tegenihnd bij de Bezorgers der .ctjdfche hoogefchool, en bij de Amflerdamfche ijnode, 1664. 'gehouden, vervolgens weder bij de iollandfche Staatcn 1666 en bij verfcheiden Ne'erlandfche Kerkvergaderingen. Ct) Daar het onderwijzen in de beginfelen der kartefiaanfche wijsgeerte aan de Akademiën verooden, en het'lcsgeeven in de Peripatetifche dwrntegen gebooden werd, lazen ook ja wel de Kar•fiaanen aristoteles voor, maar verklaarden en ïrvormden hem naar de grondgevoelens van desm-Es. En ' zo was de wederftreevine tegen de euwe Fiiofoofij toch geheel vruchteloos. — De verheid zelve fcheen ze ook onder de hand niet eimg te bggunuïgen. Men leeze daarover witchius in de Foorr. voor zijne Theologia Pacifica. '. 26 narr mijne telling. (§) Hiertegen heeft met zeer veel recht markus zijne leerlingen gewaarfchouwd in een bezon:r gefchrift, ingericht tegen witticiiius , Hoogeriiar te leij.den , waarvan de tijtel is : De AbuPhilofophia Cartefiana fubrepente et evitatidv rebus fheolegicis ac Fidei. Doch zijne ijver te-  der Systematifche Godgeleerdheid. 87 Hemel en aarde bewoogen mëeiiigwerf üzVoetiaanen, om defteeds voortgroeijen-; de gen 't Kartefianismtts draaft zomwijlen al te zeer buiten 'tfpoor. Ganfch aftekeuren was het, dac men de Wijsgeerte van descartf.s zo zeer in de Godgeleerdheid wilde inwringen, en nog meer aftekeuren, dat zommigen er zo een fchadelijk misbruik van maakten. Zeker naamloos Sclifijver,— eerst hield men erspiNOZA voor, (zie morhof , Polyh. III. p. 533.3 doch naderhand bleek hij te zijn l. meijer, een Amflerdawsch geneesheer,bekend door het van hem gefchreeven Woordcnfchat, een vriend van spinoza , g:if ten jaare 1666 te Amsterdam, of, zo als erop den Tij tel Haat, teELEUTiiEROPor.en (te Vrijftad*) een beek uit, 'twelk geiijtsld was, Philofophia Sacra Scripturje interpres, en ook ten jaare 1667 in het Neêrduitsch overgezet, het licht zag met het opfchrift, De Wijsgeerte de Uitleg/Ier der H. Schrift. In dit gefchrift durfde de Schrijver ronduit bevveeren, dut de Godlijkbeid en hec gezag derH. Schrift alleen uit kracht der Kartefiaanfche Wijsgeerte harre zekerheid kreeg , en datdierhalve alle, geene uitgezonderde, waarheden van het Evangelie, en dus ook de verborgenheden , aan het gezond verlhnd, en aan de njenschlijke reden niet alleen getoetst, maar daarvan zelfs afhanglijk gemaakt moesten worden. Over dit ge¬ fchrift is magtig veel te doen geweest. Heijdanus en coccejus beoordeelden, op hoog gezag, hetzelve , en zochten, gerugfteund door 's Lands Overheden, den voortvreetenden kanker van des Schrijvers dwaalleer tegemegnan. Zij daagden hierin ook ten deele: dan zekere Louis wolzogen, Predikant in de Franfche Gemeente te utuecht, die, zoo het heeten zoude, tegen het genoemde werk gefchreeven had, maar intusfehen het met den fchrijver in veele opzichten eens was, brouwde nieuwe bek^mmernisfen, en verwekte weder veel beroering in F 4 ff XVII. ÏEUW.  85 Beknopte Letterkundige Gefchiedenk XVII. eeuw. j i 1 1 i ( 1 > t f c I 2 E j de leerwijze van coccejus uitteroeijen, de kerk: 'tgene de Staaten van holland opnieuw, aanfpoorde, om tegen de Kartefiaanfche wijsgeerte de heilzaamite befluitén te neèinen. 'Daar het genoemde Boek van meijer reeds zeldzaam meer voorkwam, heeft onlangs de Heer semler 't zelve weder op nieuw nitgegeeven met aanmerkingen zijns Leerlings leicuïner, waarïn men, naar het oordcel 'van verftandigen, de grootfte onkunde in de wijsgeerte, veele ondeugende' Godsdienstbegrippen , en een opgewarmd spino.zismüs aantreft. Zie heringa, over het geb. en misb. der Kritiek. bl. 4 en 5. Dit alles evenwel op de keper befchouwd zijnde, kan niet aangemerkt worden als een overtuigend jlijk van de allenrhalvige ongezondheid der Karteiaanfehe Wijsgeerte. De beste grondltellingen eens ïtiiveren Filqfoofs kunnen misduid worden. Hoe •eelen zijn er geweest, die uit de Wijsgeerte van 'lato en aristoteles ,en in onze dagen uit die van voLFF en newton, (tellingen hebben afgeleid, reheel tegen het oogmerk en de beginfels van dee:e groote mannen ? Moe fchandelijk hebben veelen net den Bijbel omgefprongen ? 't Is toch heel genaklijk, iemands gevoelen te verdraaijen , of uit [Waalijk toegepaste flelfelgronden averrechtfche ge'olgtrekkingen afteleiden.—— Wij laaten de Wijsgeerte van descartes in haare waarde of onwaarde; ioch ten aanzien der Filofoofij, in haare betrek:ing op de Godgeleerdheid, houden wij het daar oor, dat zommigen geheel kwaalijk handelen in aar ten hemel te verheffen , waarbij ze dikwerfeen ander doel hebben, dan om de verborgenheen des geloofs uit den Bijbel te monfteren; en dat nderen ook even verkeerd 'te werk gaan , wanneer e haar ten afgrond verlaagen, met de goede , doch iet wel beredende, meening, om de geloofsleer aar door alleen te behouden. — De middelweg, zo  der JSystematifthe Godgeleerdheid. 89 en geheel te verdelgen. (*) De ingewortelde liefde voor en de hardnekkige verkleefdheid aan hunne Jristotelijche fchoolge* leerd- zo als overal , is het meest verkiesbaar. [Verg. onze Aant. § LXXXVII.] (*) De looze Voetiaanen fielden alles'te werk, om de leer van coccfjus en descartes in verëeniging met de haatlijkfie verwen aftefchildéren, als eene nieuwigheid, die ten nadeele van het Vaderland en ten bederve der kerk zoude (trekken, en wonnen hiermeê zelfs zo veel, dat abraham heitPanus, in zijnen ouden dag,van zijn Hoogleeraarspost aan leijdens Mademie ontzet wierd. Men leeze de Gefchiedenis hiervan bij martunet ,'t a. b. V. bl. 56 en 57. In Friesland zette zich eene geheele klasfe, die van Zevenwouden, te fchrep tegen de leer van coccejus en zijnen volgling hhnr. groenewegen, een' man die met recht gezeid kan worden bij de woorden van zijnen Meester gezwooren te hebben, en vanwien men meent, dat zommigen naderhand genoemd zijn groene Coccejaanen. Een van de leden dier klasfe, henr. brink, Predikant op de joure, naderhand te utrecht, gaf ten jaare 16 3, nadat er reeds verfcheiden klasfikaale fchriften waaren uitgekomen, een boek in het licht, getijteld : Ont. 'fchakeling van het genaamde keten der Profeetifcht todgeleerdheid, of fchriftmaatige verdeediging der oude uitleggers enz., tegen de Nieuwigheden en ongerijmdheden van joh. coccejus en henr. groenewegen. 2 Deelen in 410. In dit Gefchrift, 'twelk het eerde was , waarin 's mans leer ten aanzien zijnet Profeetifche uitleggingen ernftig aangetast werd, (Verg. bï-kker 'ta. b. bl. 35.) worden den Coccejaanen honderd en vier vreemde gevoelens te laste geleid. Indien dit geene vuile en booze kettermaakerij is, wat is het dan ? Verg. Naaml. der Predik, der kl. van Dokkum bl.. 37. Niet alleen üjSeezen, maar ook anderen hebben coccejus en zijp £ nen xvn. EEUW,  XVII. £ EU W. ] j ] ( i li » » 3! » » D; is Ie< ov hc dri 90 Letterkundige Gefchiedenh leerdheid, die zo veele gefchillen geteeld en zo volkomen verdiend had, geheel uit de kerk geworpen te worden, fteevigde hunnen volgeren fehamperlyk toegeduwd, dat hunne gevoelens omtrent de verbonden, en hunne uitleggingen van het O. en N. Testament,in verfcheiden opzichten met die van de Partijen, -zo als men de beltrijders van den hervormden Godsdienst gewoon :s te noemen, al te zeer overeenkwamen. Zo als Jij v. m. leijdekker gedaan heeft in zijne Foorr. wor lodensteij.ns tFcegfchaal** 3 a en **** a« Met de grootile verontwaardiging heb ik gelee'zen iet heftig en onkristlijk veröordeelen der Cocceaanfche leerwijze, zo als hetzelvegefchiedis door iaresius in zijn boveng. werk de abufu PhilofophU artejtan* in rebus Theologicis ac fidei. De Coccejanfche Leeraars worden in dit gefchrift met de haatjkfte naamen gebrandmerkt." Zij zijn Pelagiaa. nen Soctmaar.en, Papisten, zij baanen den weg aan de hervormde kerk, om weder te keeren derwaarts , va„ waar zij onder Gods zegenend betuur zijn uitgegaan, tot het Pausdom, tot het Heidendom: hunne leer riekt zelfs naar die van mahometh , en is gegroeid op den geilen wortel van een wild Enthufiasme. Ouders, die hunne kmders aan zulke Leeraars ter onderwijzing aanbeveelen, handelen even dwaas en onverftandig, ils herders, die hunne fchaapen bij de wolven tuuren ; De Coceejaanen zijn Kartefiaanfche bok- ' ten, Advokaaten van den Duivel. Zij moeen afgefneeden worden als verrotte leden." . in genoeg van deeze laage fcbeldwoorden. Hoe het toch mooglijk, dat een verftandig kristenraar tot zulk eene verregaande onverdraagzaamheid erflaan kan? waare hij Inquifitiemeester geweesr e veele mutzaardvuuren zoude zijne vervolgzieke ft niet wel geftaokt hebben, om het Coceejaniss van de aarde te verdelgen? Trouwens zulk  der Systematifche Godgeleerdheid. 91 hunnen moed en hunne krachten. Gelukkig evenwel was het ten dien tijde voor Gods kerk, dat zij in hunne oogmerken niet flaagdcn, en het verfchil jaaren lang met een' weifelenden kans, kevendig bleef. Wat toch zoude cr van de zaak der Godgeleerdheid onder de hervormden anders geworden zijn? Het geheele ftelfel der Kederlandlche Godgeleerden was een warnet van verbijsterende fchooltermen, van noodlooze twistvraagen, var zoutlooze wederleggingen, en in allerlei bogten gekromde wijsgeerigheden, Hoe pene bitsheid en raazende kabaaiziekte moest men alleen verwachten van een' man,als maresiüs. Hij was eerst een bcgunftiger van de Kartcfifche Filofoofije geweest, masr, wijl hij coccEjus-'en zijnen aa'nbangeren den oorlog had aangedaan, en de Kartefiaanen door een' zamenloop van toevallige omftandighedeu verpligt werden, om het harnas tegen hem aantefchieten , was hij er een gezwooren vijand van geworden. En wij weeten , dat wanneer de achting voor iets in wanachïing en haat verwandelt, de iiitwerkïels dan allerichriklijkst zijn. Befpeurt men zulk eene driftige' vervolgzucht bij geleerde mannen, wélken men anders ook wegens hunne Godsvrucht niet verdenken wil; hoe weinig moeten wij ons dan verwonderen , dat een verftandloóze Godsdienstijvci bij het dweepachtig gemeen zo ligt op hol en aan het woelen geraakt. — Waarlijk deeze man heeft eene onuitwischbaare fchandvlek op de hervormde geestÜjkheid dier tijden geleid. — Wij hebben ruime dankftof, dat 's Heeren Tempel thands niet met zulken geraasmaakenden hamerlias ouder ons gebouwd wordt. XVII. EEUW.  XVII. re u W i l i ■ 1 r. « j; 33 35 33 33 33 33 53 33 33 1 33 i 3,1 33' 3,t Cc 92 ifcfcro/Mf Letterkundige Gefchiedenk Hoe heilzaam en nuttig was het dierhalve, dat een man van zulk eene verdienfte, als coccejus optrad, om den Bijbel weder te openen, en Bijbelmaatige denkbeelden weder gangbaar te doen worden! (*) Hoe veel danks is wel de groote man waardig, daar hij met zulk een' ijver de Wijs- C*) Summo amore, fummaque vénèratfonè lila facros profequebatur Codices; adeo asüdüua in i« noce d.eque meduiandis, ut, teste iieijoano, Coliega e}m, tn oratione, qua parentav.it ei anZ vix ullus fcriptura; locus allegari potuerit luin, pnmo ejus audi ito verbo, flatim integrum £*ce aut Hcbraice recitaret; maximo confirmata. nemoria; et exercitationis nrgumenco. — pro ■ pruim illi fuit, ex folis f. Utteris veile fapere, ,ut non nifi cmn Deo loqui deprehendi posfet." ie Icnbit Joh. henricüs, nostri filiut, in ru. ralaud. delin. vit* parentis, pag. 38. „ TJnde enim h*c poteniia fcriptura-, ut posfet hominem fapientem reddere ad falutem, 0 non perfe hoe prastare idonea fit legend et advertenti? Scil mli aristoteles aut tlato praseant, nifi thomas autscotus ducatom prebeant, *m Papa Romanus fenfum enucleet, nihil in fcr;pmris, „ifi mer_ teuebrs occurrent. P]ane alia nostro mefts fuit, cui, cum a puero nota eslént Inh ye«Wdl«, qua; piorum parentum cura ipfi legenia dabantur, rara arcte cum iljïs confuevit, ita :amihana fibi fecit, ut nullum postea auetorem mllum hbrum aut fcriptum prse ilüs sstimaveJt, aut ftudio fuo et lectione dignum judicaveit. —_ Neque vero aleunde fibi fcrutandaj fciip. ura> vim, et methodura petendtrm duxit, quain x ipfis fcripturis, turn ut verba intelligeret Jm ut fenfum ex iis refuitantem asfequeretur ^ nier vriemqet: Ath. Frif. pag. 313  der Systeffiatifc'he Godgeleerdheid. 03 Wijsgeerte van aristoteles , die zo lang de vertrouwlijkfte Leidsvrouw der Theo loganten geweest was, uit de kerkenfehoolen dreef, en zo geheel en al haaren invloed fnuikte! „ Dit voordeel," fchrijft j. leijdekker in zijne Kerkl. Hiflorie, (*) is 3, uit de leerwijze van coccejus voort„ gekomen , dat men de Scholastieke ipits„ vindigheden, uitheemfchefpreekwijzen, en barbaarfche termen achterlaatende, „ alle vlijt heeft aangewend,om den waa„ ren zin van de fchrift fchriftuurlijk te onderzoeken." En dit voordeel was te meer waardeerbaar, wijl het oogmerk des grooten mans was, om zijne leerlingen aan eigen onderzoek te gewennen, in ftede van zo maar los heen op eens anders zeggen , of op het gezag van menfchen, of op de gewoone {preekmanieren te bouwen, (f) Niets was coccejus meer in den weg, dan dat de gewoone ftelfels der Godgeleerdheid met zulk een' drom van fchoolfche kunstwoorden, en bovennatuurkundige fpitsvindigheden opgevuld waaren, naardien toch dezelven geheel niet fchriftuurlijk, maar enkel redenkunftig konden zijn, en geen kerkleeraar in ftaat waare, om naar zulken Schoolfijstema zijnen toehooreren de Godsdienstles- fen O Bl. 790. . . (t) Zie bekker. Kort Beg. der kerkl. Hist. bl. 36. achter de kerkl. en wereldl. Hist. van hor* Nius. xvir. EEUW,  XVI f. eeuw. (*) Zie rekker, K. H. bl 25 en 26. $| Beknopte Letterkundige Gefchiedenh fenfmaaklijk te maaken. Even daarom was hij van oordeel, dat men over Godsdienstzaaken, die toch eeniglijk uit den Bijbel, en niet uit de boeken der wijsgeeren, gehaald konden worden, niet dan met fchriftwoorden fpreeken en redenen moest, daar immers de Heilige Geest zelf de beste uitlegger van zijne eigen woorden Was. (*) Zeer verdienstlijk heeft de beroemde man zich gemaakt omtrent de gewijde uitlegkunde. Elk, die onpartijdig oordeeen wil, zal dit moeten erkennen. Voor zijnen tijd ja was men ook ijverig bezig net den Bijbel te verklaaren ; maar hoe verd dezelve verklaard? Men bleef hanren in de betekenisfen, welken de fpraaktunst en de oordeelkunde aan de woorden ïechtte, zonder de betekende zaaken te >yerweegen en op de leer van den Godslienst te huis te brengen: men knaagde' ian den dop, zonder de kern er uit te )luizen. Dan coccejus, dien niets ont>rak van 'tgene een verftandigfchriftuitegger benodigd is , en die inzonderheid boren zijne tijdgenootenzeer.uitmuntte in de :ennisfe der Hebreeuwfche en Griekfchë aal. floeg een'anderen en beter weg in. Niet [echts ontvouwddë hij de woorden en preek wijzen der fchrift, maar fpoorde overal op de heerlij kitc zaaken, welken laar onder opgeflooten lagen: waardoor het 'erfland verlicht en het hart in waare Godsvrucht  iet Syflematifche Godgeleerdheid. og vrucht ontvonkt werd. Hierdoor kreeg de uitlegkunde onder de hervormden, al- ï thands in Nederland, eene geheel nieuwe en fchooner gedaante (*) 't Is wel zo, dat hij meenigwerf meer vernuft en verbeelding ten toon fpreidt, dan blijken van gezond oordeel, en ontelbaare fchriftverklaaringen levert, die een welgeaart Evangelieminnaar, welken het noch aan goeden fmaak, noch aan regtgeftelde kunde mangelt, verwerpen moet, en ja dikmaals als losfe fpeelingen van verregaande ingenomenheid voor een eens opgevat denkbeeld, waaren ze van zulk eene ernftige natuur, belagchen zoude moeten, (f) Maar is het den man toch ook niet wel te vergeeven, dat hij in een' tijd, waarin de heilige Uitlegkunde geheel onder den voet lag, vaak meer in het Oudeen Nieuwe Testament las,dan er wel in ftond, en het denkbeeld van een Verbond tusfchenGod en den mensen tot een heerfchend denkbeeld in het TheologischSystema maaken wilde? En in het door hem gekoozen onderfcheid tusfehen de zondevergeeving onder het Oude en die onder het Nieuwe Testament is in de daad nog al 't eene en andere, dat zo (*) Over de Uitlegkunde van coccejus, leeze men eenige fraaije aanmerkingen in dc Algemeene Inleiding, voor het eerfte deel der Bijbelyertaaling van den Heere van vloten, bl. 8 en 9. (f) Verg. van vlotens Alg. Inl. voor zijn' Bijbel, bl. 8, XVII. EU W.  oè" Beknopte Letterkundige Gefchtedenis XVIL £EUW zo opgegrond niet is, als wel voetius3 .en zijne aanhang voorgaven. (*) Eindelijk zijn de onweérsbnijen, die zó Vreezelijk gewoed, en zo veele fehade aan de goede zaak des Krtstendoms gedaan hadden, allengs afgedreeven; en men kan met waarheid fchrijven, dat, na verfcheiden wisfelvallige gefchillen, deleer van coocejus het hoofd boven gehaald hebbe, in zo verre altoos, dat de gevreesde fcheuring Voorgekomen zij. De meeste Leeraars en de voornaamften uit den Burgerffand waaren Coccejaanschgezind: daar integendeel de minder aanzienlijken uit de Burgerij en de Gemeenten in het platte Land, met eenige Leeraaren aan het hoofd, dö Leerwijze van voetius omhelsden en met grooten ijver voorftonden. Inzonderheid had dit laatfte plaats in de provintie van zie, EANDj (*) Sane> fic judicat wèrenfelsius in Öpusc. r. II. pag. 23 et 24. Si mentem in omnes par:es verto, perfpicere non posfum, revera alteram" sartem plus aut negare, aut tribuere patribus (qui "ub F. T. vixerünt') atque alteram; verbis tantum' d fac'ere videri. — i Ouid igitur? purane liEec' :st Logomachia? Ita quidem dicerem libenter, nifi lurura mini videretur ftatucre, tot tantosque viros !e folis vocibus inter fe tam acriter disputasfe: mare malim credere, adhserere huic verborum iugriie, veram aliquam dere disfenfionem, fedadeo' :xilem et tenuem, ut ego, et meeum omnefii, juotquot me acntiores non fun't, eam confpicere1 ion posfimus. Conferri quoque meretur witsiusj ie Oeeonomia federutn. Lib. IV. Cap, XII § 37 3t feqq.  tier Systematifche Godgeleerdheid. yj land , daar zelfs nog ten fuiidigen dag het volk in de Landgemeenten zeer tegen het Coccejanismus bevooroordeeld is. 't Is al aan merklijk, dat de Coccejaanen ten allen tijde de hooge landregeering zeer eerbiedigden, en geene zo groote voorllanders van het Stadhouderlijk beftuur der Prinfen van orange waaren: daar in tegendeel de Foetiaanen dikwerf een fcherp woord durfden voeren tegen de wettige Regenten, en voor uitlteekende vrienden van het Orangehuis wilden gehouden worden. Zulks veroorzaakte, dat de eèrften in de gunst der Staaten kwaamen, en de Prinfen tegen zich hadden , en dat de anderen zich de.ongenade der Overheid op den hals haalden, en bij étOrangevorsten hf-og in achting ftonden. Verfcheiden ff aaien, hiervan ten bewijze, worden opgegeeven van wagenaar in zijne Vaderlandfche Historie. (*_) Het Coccejanismus ging gepaard met de Staatsgezindheid, of, zo als men het in onze dagen noemt, het Patriotisme. Maresius gaf den Coccejaanen den naam van de Loevenfteinfche Faktie. (f) De Voetiaanj'che leerwijze daarentegen, en de Stadhouderlijke regeering waaren in ons Vaderland twee onfcheidbre vriendinnen. In het jaar 1688 gebeurde 'er te Rotterdam O z^ D. XIII. bl. 54, 57-6~3. D. XIV. bl. 445 en 450. Cf) De jlatu affiieto ftadü Theolog. p, 3-. 11. Deel. G XVII. eeuw.  Xvn. *e.y w. i p8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh dam iets, dat dit niet in het beste daglicht fielt. De Vroédfchappen had men gedrongen , op de beftelling van den Hoofdofficier jakob van nibveld , een geheimen eed te doen, om de Regeering met een' Stadhouder, en de Voetiaanen te helpen verdeedigen, en zo niet, dan te verbeuren vier duizend guldens en haare Vroed- fchapsplaatzen. (*) Hier kwam bij, dat de Coccejaanen befchuldigd wierden met eene daadlijke afwijking van éën of meer leerftukken des gelooft, welken vervat zijn in de Ncderlandfche Geloofsbelijdenisfe en in den HetdelVergfchen Katechismus. De voornaame man, welke hier het Ketteralarm floeg, was de onrustige maresius, die voormaals zelf was verdacht gehouden van onregtzinnïgheid, en zich daartegen geweerd had in zijnen Twist met voetius, waarvan wij in 't vervolg nader fchrijven zullen. In zeeland moeten ook de volglingen van coccejus onder een fterk vermoeden van onregtzinnigheid gelegen hebbeu, blijkens eene Rejolutie van de Staaten dier Provintie van den 12 van Zomermaand, 1675, waarin gelast wordt aan de Predikanten, om te blijven dj de zuivere leer van Gods woord, zo üs die is uitgedrukt in de Formulieren, Geloofsbelijdenisfe, enz. Zelfs vermaten zich de Voetiaanen, om de Coccejaanen yoor Atheïsten uittemaaken. Zulks toch meen- (*) Zie het Ver'éenigd Nederland door mart?«eï hl. 3I7.  der Systematifche Godgeleerdheid, cjq meenden ze te moogen doen, om dat eenigen van hun fielden, dat er redenlijkc Schepfels in de maan waaren; en dat niet ■ de zon, maar de aarde draaide en om liep. (*) Den Coccejaanen zulk een' vuigen lak aan te wrijven, gefchiedde voor zeker in bovenmaatige drift, maar had toch voor deeze menfchen de nadeeligfte gevolgen. — Trouwens de Voetiaanen hebben aan den anderen kant van de Coccejaanen ook al befchuldigingen van dien aart moeten verkroppen. Van der waaijen , de Vader, Hoogleeraar. in de Godgeleerdheid te franeker, en isaük le maire, Predikant te Amsterdam hebben de vrienden van waarheid en vreede zeer ontfticht door hunnen aanval op den eerften Hoogleeraar der Theologie te leijden, frederik spanheim, den Zoon, welken zij met Socimaanerij en afwijken van de Nederlandfche Geloofsbelijdenisfe betigt hebben. Zulks evenwel had op de denkwijze van het volk dien invloed niet, als 't gene den Coccejaanen werd aangeteegen. Van hier onder het gemeen in Nederland de hooge achting voor den Voetiaanfchen aanhang, 't Gemeen toch heeft altijd zeer ten voordeele van het Vorst- lijk- (*) Zulks te bevveeren, was zeker ten dien tijde zeer gewaagd, en bij het Detstifche af. Men Igeze het aanfl. Nieuw van witz, tegen allinga, bl. 48. WrrncHius heeft meen ik, hetzelve 'e eêrst met de H. S. zoeken te plooijen,' G z XVII. EEÜW.  XVil. eeuw. (*) Men leeze verder wagenaar, 't a. p. e» Mart. 't a. b. V. bi. 47—59. 100 Beknopte Letterkundige Gefchiedtnit lijk huis van Orange, en voor de Orthodoxie geijverd. En van hier dus ook, dat de Coccejaanen, welken bij de Staaten en de Wethouders der Steden gezocht en geëerd waaren, de voornaamfte en beste ilandplaatzen kreegen, en van tijd tot tijd in getal aangroeiden: waardoor hunne zaak ten langen laatsten het te boven kwam, en hunne leerwijze in hoog aanzien geraakte. In vervolg van tijden heeft men, naar dat de Staatswind waaide, hunne partij nu meer, dan weder minder, met zekere oogmerken begunftigd en bevorderd. O — Tegen liet; einde van deeze eeuw begon het verfchilvuur, 't welk reeds gedoofd fcheen,weder op nieuw te ontvonken, en in vlam uitteflaan. De drift van fommige heetbloedige Voetiaanen holde zo verre buiten het fpoor, dat zij er onder de hand op begonnen te arbeiden, om de {tellingen der Coccejaanen openlijk veroordeeld te krijgen : waartoe zij koning willem in den arm zochten te neemen. Maar dit plan van hunne liefde- looze inzichten werd verijdeld. De Staaten en de Vorst begeerden, „ dat men eikanderen zoude verdraagen, dat men eikanderen bij de gemeenten niet zoude verdacht maaken, dat de Hoogleeraars zich moesten wachten voor {tellingen,welken  der Syflematijche Godgeleerdheid. 101 ken den Studenten aanleiding konden geeven, om de leer van den Godsdienst te behandelen naar de regels van de Wijsgeerte; en eindelijk, dat men bij het beroepen van Predikanten moest zien na mannen, ftichtlijk van leeven, en van eenen gemaatigden en vreedzaamen inborst." (*) xcv. Wat nu in 't bezondere het Godgeleerd Sijstema van coccejus aanbelangt. — Hij had bij het leezen en doordenken der H. Schrift, zijns oordeels, gevonden, dat de gewijde Schrijvers de wijze, waarop Zondaars van God begenadigd en gezaligd worden, als een verbond van God met de menfchen pleegen te befchouwen. Dit beeld bekoorde den fchranderen man: en hij kreeg er zo bij uitftek veel mede op, dat hij op de zonderlinge gedachte kwam, om de ganfche Geloofsleer van het Kristendom onder het beeld van een verbond tusfehen God en den mensch voorteftellen. Coccejus evenwel had hierin zijne leidslieden, welken hem den weg weezen, en hem met gemak, zo wel als met fpoed, deeden voortgaan, verder, dan zij zeiven immer geweest waaren, (*) Verg. mart. 't m. a. b. v. bl. 63 en 64, en de la fon talne Kort Bcgr. der K. Hist. II. L>. II. Sc. */. 213. G 3 xvir. EEUW.  IC4 Beknopte Letterkundige Gefchiedeni$ XVII &EUW. en hadden komen kunnen. Deezen waaren, behalven walrus (verg. § XC.) en cloppenburg (verg. §. XCL) inzonderheid GliLLIUS hotzenus snecanus, van welken wij gewaagd hebben § LXXII, kaspar olevianus , een der opftellers van den Heidclbergfchen Katcchismus, en matthias martinius, een Godgeleerde van bremen. De eerste heeft 1584 te leijden uitgegeeven een werk, getijteld, De gratuito Dei fiedere et facramenlalibus. ftgnis: de audr.re heeft 1585 te glneve uitgegeeven een werk, getijteld, De fubftantia faderis gratuiti inter Deum et electos: en de derde 1618 te bremen een werk, getijteld, De faderis natura et graihc fignaculis V Tractatus. In die fchriften hadden deeze mannen de bouwftoffen bijeen gebragt, waaruit coccejus een geregeld zamenftel is begonnen optetrekken, 't welk zijne volglingen voltooid hebben. Coccejus is de eerfte geweest, die het verbonds denkbeeld, 't welk die mannen reeds hadden, ontwikkeld en bewerkt heeft. (*) En hier uit is de bekende Verbondsmethode, of het Verbondsfystema ontitaan , waartoe coccejus in zijn werk, getijteld, Summa Doctrina, de fadere et Testamento Dei, (f) het plan (*) Conf. pfaff. L L f. p. 2T6et23o. iiei\r. « ƒ>• 359- et budd. 1. 1. I. p. 385. (f) Dit fchrift, te vinden in 't zevende deel van 'sMans werken, kwam het eerst in 't licht te jfraneker 1648, in 8vo. na dat de gelearde Schrij' ver  der Syshmatifehe Godgeleerdheid. 103 plan en den eersten aanleg gemaakt heeft. j Het denkbeeld, aangaande een Verbond van God met den mensch, leide coccejus ten grondflage van een gezuiverd, onwijsgeerig en geheel Jiijbelsch Systema.. Het Verbond zelf befchouwde hij als tweeledig, naamlijk als een Werkverbond, (fee. dus operum) door God met den mensch opgericht voor den Val, en als een Genade Verbond (fiedus gratia') door God met den mensen gemaakt na den Val. Dit Genade Verbond werd volgens eene drievoudige Huishouding voorgefteld: (*_) te weeten de Huishouding voor de wet, onder de wet, en onder het Evangelie. Wijders dacht hij nog aan een bezonder Verbond, 't welk God de Vader met zijnen Zoon kristus aangegaan had. Dit alles gaf coccejus en zijnen ver er negenenveertig Akademifche Twistredenen over had laaten houden. Daarna veifcheen het voor het derde gedeelte wel vermeerderd 1654; en wederom beter en uitgewijder 16^0: en ten jaare T703 is het te frankfort aan de main ten zesden maale gedrukt, 't Is er ook in 't Neêrduitsch, met eene breede Voorrede aan de gemeente van middelburg, door jomannes van der, waaijen gefchreeven, die het zelve uitgaf te Amsterdam róijo. in 4to. (*) Beter hadde hij dit kunnen noemen, Godsdienstïririchting: de benoeming van huishouding toch is geheel ongefchikt. Verg. rosenmuller over den Trapsw. Voortg. der Godl. Openb. bl. 26. G 4 XVif; euw,  104 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII X E U VV. nen leerlingen aanleiding, om de voordragt hunner leer onder woorden en termen te brengen, welken men bij het treffen en onderhouden van menfchlijke verdraagingen gewoon is te gebruiken. — Men ziet dus, dat er in 'sMans arbeid veel vernuftig fpeelwerk zij, en er overal menschlijke vindingen onderloopen. 't ls waarlijk jammer, dat men zo van het eene gebrekkig unerite in het andere valt, en de eene klip willende vermijden op eene andere floot. Het bovengenoemde werk, Summa Doetrimt de fa der c et Testamento Dei: is in eenen geheel nieuwen en zeldzaameu fmaak gefchreeven. Hetzelve is in zestien hoofddeelen gefplist. Eerst handelt hij in 't algemeen over het Verbond, en in 't bezondere van het Werkverbond: vervolgens van e affchajjins, des Werkverbonds, die vijfêrlei is: naamlijk het Werkverbond is afgefchaft door de Zon de; — door 't. Verbond der genade, door de verkondiging des Evangelies onder 't Nieuwe Testament, door den dood des Ligchaams, en door de Opftanding van de dooden. Hiermede loopt het gelieele werk ten einde, terwijl er tot elke sezondere aifchaffing des Werkverbonds ie daartoe behoorende Hukken der Godgeleerdheid gebragt worden. Dit gefchrift is voorzeker een der belangrijkte werken, welken wij van cocci"jus nebben; om zijne andere fchriften met /rucht te leezen, en te verftaan, diene men  der Systematlfche Godgeleerdheid. 105 men hetzelve wel met opzet en ernst doortedenken, naardien zijne gevoelens voor het meerërdeel overal op de leer der verbonden gegrond zijn. — Met dit alles moete men echter dit werk niet aanmerken als een volledig Godgeleerd Systema naar den finaak van coccejus. 't Is niet meer, dan eene grondtekening, of aanleg, waarnaar zijne Volglingen hunne theoïogifche ftelfels bearbeid hebben. Hij zelf heeft wel gefchreeven een werk, getijteld, Summa Theologie ex fcripturh repetita, 't welk het eerst te leijden is uitgekomen in 't jaar 1662, en naderhand te Amsterdam iöóq, in 4to. gelyk ook in 't Néér duit sch, vertaald door tu. antonides, 1696. Doch dit is meer volgens de gewoone orde, welke men in de Systemas houdt, vervaardigd: alleenlijk heeft het boven de algemeene leerftelfels dit eigen, dat het fchriftmaatig en Bijbelsch zij, zonder inmengfels van fcholastieke en wijsgeerige fpitsvindigheden. In deeze opzicht heeft hetzelve zeer veel waarde, 't is afgedeeld in zesendertig plaatzen ( Loei) door welken er zevenënnegentig hoofdftukken heenloopen. XCVI. Men kan uit het gefchreeven opmaaken, dat coccejus een vijand waare van de Peripatetifche wijsgeerte, en ook met alle wijsgeerte weinig op hadde, en dat hij als een voortreflijk fehriftuitlegger geene andare geloofsleer, dan eene zuiver BijbelG 5 fche XVII. e e u v/.  XVII. EEUIV. i i , -l 1 9 » > y, y. y y. x M Si lo6 Beknopte Letterkundige GefcMedenis fche wilde gangbaar doen worden, die van alle bovennatuurkundige termen onnutte vraagftukken en fchoolfche fpitsvindigheden ontbloot, den volksleeraar meer te ftade konde komen. Men kan er te gelijk uit opmaaken, dat hij in de algemeenê leermethode der Theologanten eene groote verandering daadlijk begon te bewerkftelligen. Hij veranderde niet alleen de voordragt, maar hij verrijkte ook de Dogmatiek met eene meenigte van Artikelen, die anders tot de geloof leer niet gebragt werden, en verbond daaraan eene naauwkeurige verklaaring van zijne Bijbelfehe Hoofdbewijzen. De Scholastieken j kreeg hier door dus een' geweldigen flag. (*) Ten zijnen leeftijde begonnen de Godgeleerden m het bearbeiden van hunne Sys'■emas reeds uit eikanderen te loopen. Onier alle Theologanten, in die dagen, was ix niemand, die de fchoolfche leermethode 10 fterk voorfiond, en zo ijverig voort. zet- (*) Ita de Summi vin meritis pronuntiavit ami:us raibi eonjunctisfimus heringa in Orat. fupra and. pag, 39. n Fuit profecio is coccejus , qui Jcholasticam istara Theologia; cum aristotelis in,ftitutis miscenda; rationem, a calvino csterisque doctrina; Chiïstiana' inftauratoribus ejectam, postea vero in his regionibus per prava cumprimis maccovii , hominis Poloni, reprehenfa quidem a fijnodo DorJracena, at tolerata tarnen ftudia, revocatam, qui igitur hanc veram barbariem feiiciter atiftis est denuo fugare, et e fua faltem fchola tantum non expellere." Cotif. te water l at. de Th. er. p. 77.  der Systematifche Godgeleerdheid, i zette, als vqetujs, en niemand, die van dezelve grooter afkeer had, en haar meerër afbreuk zocht te doen, dan coccejus. Beiden hadden zij hunnen aanhang. De genen, welken voettus aankleefden, hielden zich bij het beoefenen eener dorre en wijsgeerige fchoolgeleerdheid, die het brein vulde met allerlei ingewikkelde kundigheden, maar onvruchtbaar voor het hart was. Schoon er toch ook onder hen eenigen waaren, die in het fcholastieke zekeren wanfmaak krijgende, de Godgeleerdheid op eene meer ongekunstelde en fchriftmaatige wijze verkoozen te behandelen. Maar de volglingen van coccejus lloegen allen den nieuw ontdekten weg in, zuiverden de Godgeleerdheid van de bedorven fcholastiekerij, leiden zich toe op de uitlegkunde, vormden Bijbelfehe leerftelfels, en ftelden de waarheden , zo als ze in de kerk beleeden werden, in een helderer en eenvoudiger daglicht voor ; de Theologie bleef wel zo eene befpiegelende weetenfehap, maar ze bekwam toch door zulk eene vervorming eene fchooner gedaante, en gewon door haare fchriftuurlijkheid niet weinig ten behoeve van het werkdaadig Kristendom : —waare toch dezelve door de Coccejaanen daartoe maar wat meer aangewend! XCVII. Onder de genen, welken het fcholastieke Voetianhmus begunstigden, was in zijn* XVII. eeuw.  xvrr. E£ u W. Ü c d Onrustig en woelziek van aart zijnde, is hij met verfcheiden geleerden m twist geweest, (f; Van zijnen twist Srn??CÏJK' ïebbenrwij gewaagd in de XUII l Doch geen één heeft zo lang geduurd, als die met voetjus, met wel:ten hij, boven alle voorbeeld, ruim vijfentwintig jaaren lang in heftige drift ge- har- C*) Hij ftierf den 18 van Bloeimaand, drieënevent.g jaaren oud zijnde. Twee maanden voor ijnen dood was hij „og -beroepen tot Hoogleerar m de Godgeleerdheid te leijden. Hij had ook le beroepiDg aangenomen, maar de dood verhinerde hem, dezelve optevolgen. Zie baijle, Dia '^ marets. Men leeze ook zijne leevensbehnjving bij hofm. L. U. a. M Cf ) Zie. pfaff. 1. 1. 11. pag.'m, 6n TE WA. IR.. Iweede Eeuwgetij van de Geloofskei, bl >J-I72. waar de geleerden, met welken hij jnen penneftrijd gevoerd heeft, worden opée>emd. De genen, welken buiten de verfchiPen naren, moesten zich ontzetten over het ongena. g fchelden, lasteren, en befchuldigen, waarme, ! hij zijne partijen van onregtzinnigheid in de ;er der kerk zocht verdacht te maaken,  der Sysiemati/che Godgeleerdheid. 100 barreward heeft over verfchillende leerpunten, die tot het weezen van den Godsdienst noch af noch toedeeden: de aanleidende oorzaak was eene door maresius gefchreeven verdeediging van het gedrag der Regeering van 's hertogenbosch , omtrent een zints onheuglijke tijden opgericht genootfchap, 't welk de Broederfchap van de lieve Vrouwe genoemd werd. (*) En deeze twist zoude misfchien nimmer geflecht zijn geworden, bijaldien een gemeen belang beiden niet gedrongen hadde, om de handen in één te flaan, en met verëenigde magt eene nieuw opgekomen partij, de Coccejaanen, te lijve te vallen, (f) Voorheen was maresius de wijsgeerte van (*) Uic deezen Twisr is eigenlijk de naam vnu Voetiaancn oorfpronglijk. Maresius noemde de vriendenen leerlingen van voet ros allen Foetiaanen. Daar nu voetius een' talrijken aanhang had, en deeze naam reeds bekend was, toen hij en andere geleerde mannen van zijnen tijd met coccejus iu twist geraakten, werd dezelve nog algemeener, en "t was dus zeer natuurlijk, dat allen, die het met cocceïus in leerwijze niet eens waaren , dien algemeehen naam van voetiaanen moesten draageu. Deeze naam, zo als maresius hem verzon, was een i'cheldnaam, doch naderhand werd dezelve een naam van eer. Verg. te water. Tweede Eeuwgetij van de Geloefsbel. bl. 168. O) De vreede tusfehen hen beiden werd getroffen door bemiddeling van j. van der waaijen, Predikant te Leeuwaarden, en toen nog, zo het fchijnt, * oor de nieuwe Leerwijze van coccejus niet zeer uitkomende, onder beding van wederzijdsch ■Yer. XVII. EEUW.  XVII. IEÜIV. I , ' ) i ] ) 1 i 1 i t i € z t v h d i 10 Beknopte Letterkundige Gefchïedenis van descartes toegedaan; hij had zelfs gemeenzaam met descartes verkeerd, en den man na zijnen dood nog fterk verdeedigd in een gefchrift, getijteld, Manes cArtesii defenfi. Doch allengs werd hij een zo groote tegenftander van het Kartefianismus, als hij er wel eer een Voorftander van geweest was. Daar hij het op de Coccejaanen gelaaden hadde, en dezelven met de Kartefiaanen ée'ne lijn fcheenen te trekken, werden deezen im ook als zijne vijanden dapperlijk van hem beftreeden. Koelman noemt hem ïlders in zijn werkjen, het vergift derCar■efiaanfche Philofoofij grondig ontdekt, dus liet zonder reden, een draaijer. Zijne Lchting bij de geletterde wereld is allerwere zeer groot geweest. Bijkans ontalijk zijn zijne uitgegeeven fchriften. (*) lij werkte zeer gemaklijk, en fchreef mee reel vuur en geleerdheid. Zijn God- ;eleerd Systema, 't welk hier inzonderleid in aanmerking komt, verdient mis:hien wel den meesten lof. Het is getjteJd Collegium Theologicum , S. Breve ystema Univerfa Theologice, en is voor het erst uitgekomen te Groningen 1645, en ergeeven en vergeeten, en met belofte, om geamenclijk de nieuwigheden van coccejus tegen : gaan. Zie te wati-.r, 't a. b. bl. 170. en riem. A. F. pag. 567. (*) Eenigen van zyne fchriften worden ojigeaemd van pfaff. 1. 1. II. pag 215—227. en: cezen maaken al een groot aantal uit. —  der Systematifche Godgeleerdheid. lïi en vervolgens verfcheiden maaien, als 1649, 1656, 1659, en voor 't laatsc 1673. Deeze laatfte uitgave is zeer vermeerderd met eene menigte van aanmerkingen, waarin de Schrijver zijne gevoelens nader verklaart, en zijnen tegenfpreekeren, die hunne bedenkingen op dezelven gemaakt hadden, andwoordt. Het Systema is in eene zeer goede orde op gefteld, en draagt blijken van 'sMans kunde en oordeel, maar is voor 'c'overige bewerkt naar de Schoolfche leerwijze dier tijden (*). De Schrijver heefi het genoegen gehad, en de eer genoo ten, dat hetzelve bykans op alle Hoo gefchóolen der hervormden is gebruik! geworden (10, zelfs van zulke Hoogleeraaren, welken anders van hem ir denktrant niet weinig verfcbilden, zo al: onder anderen van c. wittichius, Hoog leeraar te leijden , een' fterkijverender kartesiaan, en een' volgling van coc CE (*) Obfcrvationes fuas fideles in hoe Systema Theologie Marefianum dedii phil. lud. hanneSENius, Theologus Giefenfis; giessaï 1691. 4-to. (f) Sijnopfis ha;c Theologica , „ ita ipfe maresius fcribit in praf. Edit. anno 1673. fupra memoratje," non tam aliis, quant mihi et meis discipulis primitus destinftta, favorabilius pubiice excepta fuerit, quam putasfem, adeo ut fsepius recudi debueïit, et in omnibus Scholis Refbrmafis vei pubiice explicari, vel privatim proponi fibi a viris clarisftmis in cijnofuram fuorum Collegiorum mos fere conftans fuerit. xvii. £EUffj I  XVII. eeuw. i i i i I i 1 c ./ c \ l I I k 112 Beknopte Letterkundige Ge/chledenis cejus. Deeze geleerde man laat zich over de waarde van het door maresius gefchreeven Systema dus uit (*): , Ik weet geen Systema te noemen, dat zo beknopt, zo krachtig, zo volledig in zich behelst het merg van de geheele Godgeleerdheid, en de voornaamfte grondüagen van de tegenflanders der hervormde Godsdienstleer zo het onderst boven werpt, als dit." Hij bediende er zich dierhalve van bij zijn Akademiesch onderwijs; maar daar hij den fchrijver niet zelden moest tegenfpreeken, uit hoofde van onderfcheiden begrippen in de leerwijze en manier van voordragt, voorlaamlijk ter opzichte van het Scholastieke , haalde hij zich daar door den haat van ien ligtgeraakten en twïstgierigen maresius, die 'sMans voorleezingen al fpoeligin handen kreeg, op den hals. Maresius randde hem met drift en onbecheid aan in zijn werk: De Abufu Philof. Zartef. 't welk ik boven §. XCl. aangeïaald heb. Hier tegen fchreef witti hius zijn boek, getijteld Theologia Paci'ca, (j) waarin hij maresius met bezaigden ernst, zonder eene bitsheid, and/oordt. Naar gelang deeze twist tus:hen maresius en wittichius groot geweest (*) In prtf. Libri, qui infcribimr Theokgitt acifica, p. 5. (t) Edidit vir Clarisfimus hunc librum Lugtl. et. 1671. 4. et denuo 168.5. Extat et ejus TAeei gia Pacifica defenfa , mi,iKL. ió8p.  ■der Sys'te'matifche Godgeleerdheid, it^ weest is, kan men den hoogen prijs berekenen, dien de laatfte op het Systema van den eersten ftelde, en dien het in 't algemeen bij de geleerden gehad heeft. XCVIII. In den tweeden rang plaatzen wij hier andreas essenïus, of van essen , HoOg- leerau- in de Godgeleerdheid te utrecht; Van deezen man hebben wij een Systema Theologia Dogmatici, drie deelen in quarto beflaande. Hetzelve is uitgegeeven té utrecht 1652, en naderhand een en andermaal herdrukt. Dit Systema is eenigeri tijd, zints 1652 tot iófjp, van den Hoogleeraar bij zijne lesfen gebruikt geworden; maar daar hij zelf bevond, dat het te uitbundig en te ottiflagtig waare, werd hij bij zich zeiven te raade, om het door vier zijner naarftigfte en kundigfle. leerlingen te laaten verkorten, en tot een Compendium brengen. Dit gefchiedde onder zijri opzicht en verbetering. (*) Het Compendium werd uitgegeeven 1669 te utrecht j zo als het daar ook 1685 voor de tweede maal het licht zag met den tijtel van Compendium Theohigice Dogmaticum, in iifurh cpliegiorum cJitum. Het werk is naai de fchoolfche leermethode bearbeid,, eü loopt af in de gewoone orde, behalven dat het hoof] ftuk, de fide (vari het geloofd het tweede in rang is, én op het hoofd- flukj (*) Vide prafat, huie compendio pr*irij ïli VEEhi H XVII. e e b w;  «4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenu XVfl. ÏEUW i j 3 I I I ïi t i fiuk, afe Theologia (van de Godgeleerdheid) volgt. £r zijn twintig hoofdlieden in. De waarheden van het Kristendom worden er ftellig in voorgedraagen, en voorts oordeelkundig, meest uit aangehaalde Ichriftplaatzen, beweezen. Op zulk eene wijze wordt het gevoelen der hervormde kerk geftaafd met betoogredenen , welken tot zekere klas/en gebragt zijn : terwijl de voornaamfte uitvlugten en tegenbedenkingen der weêrpartije geopperd en opgelost worden. Aan het einde van ieder hoofdftuk heeft men eene ftichtlijke gebruikmaaking van de behandelde waarheid voor het Godsdienftig hart. (*j - 't Werk, over bet geheel befchouwd, is nog al van waarde, wanneer men er het fcholastieke afrekent. Op essenitrs kunnen wij laaten volgen johann£s hoornbeek, een' leerling van voetius, Hoogleeraar in 3e Godgeleerdheid, eerst te utrecht, sh daarna te leijden, (f) een' groot :aalkundigen, en regtzinnigen Theologant. (*) Dit prahikaale wordt met recht zeer aan;epreezen van tien Hooggeleerden de moor in d» oorrede van zijnen Commeut. in marckii Compend. (t) füj was gebooren te Haarlem den 4 van lagtmaand 1617, en (tierf te leijden den 1 van hifstmaand 1666 , oud negenenveertig jaaren. tij was eerst Predikant te kf.ulen onder het Kruis! tij werd Hoogleeraar en Predikant te utrecht' iplaatze van schotanus 1644, en Hoogleeraar té EijDEN,in plaatzevan trigland 1654. Baijle (ƒ)«•/ Hst. art hoornb.) vroukhert, (VHtf. Kerkh- bh  der Systematifche Godgeleerdheid. 115 gant. Behalven een aantal andere werken, welken van daijle en foppens (*) worden opgenoemd, heeft hij gefchreeven I72ftituttor.es Theologicte ex optimis Auctorihus concinnatct: welken eerst te utrecht 1653, en naderhand te lfijden 1658 in octavo uitgegeeven zijn. Dit Systema is een mengelwerk van voorftellen, uitbreidingen, bewijzen, tegenwerpingen, oplosfingen, enz. van 't gene men in de itelfelfchriften der voornaamfte Hervormde en Lutherfche Godgeleerden aantreft: als in die van luther, zwingel, kalvijn, musculus, junius, aretius, gomarus, amesius, makkovius, alting , voetius , maresius, wendelin , en meer anderen, (f) die telkens bij naam genoemd worden, 't Werk is met oordeel opgefield: en naarmaate de Systemas, waaruit de fchrijver zijne ftof bij een vergaderd heeft, bl. iïi) en van velzen (achter de affcheidredc van hoouerwaard op batavia, bl. 2.) tekenen als iets zonderlings van hem aan, dat hij ten jaare 1644, nog maar zevenentwintig jaaren oud zijade, binnen den tijd van zes maanden Dektor in de Godgeleerdheid wierd, en vier beroepingen kreeg, twee tot Predikant, naamlijk te graft in (noordholland) en te Maastricht, en twee tot Hoogleeraar, naamlijk te harderwijk, en te utrecht. Zie verder over hem foppens Bibl. Belg. art. joh. hoornb. en 's gravezande , twee honderd jaarige gedachtenis van het Sijnode te wezel, bl. (*) Dict. Hist. et Bibl. Belg. art. hoornb. (i) Vide pref. Inji. hisce prtemisfam*** 4» H a xvit EEUW,,  ïló* Beknopte Letterkundige Gefcliiedenh XVII. ïeuw, I ( ] i heeft, fchoolmaatig en wijsgeerig zijn, naar die maate zijn ook zijne bijdragten gekunfteld en in menschlijke bijvoegfelen opgefchikt. Voor een groot deel zijn de fchriften, waarvan hij zich bediend heeft, fterk doortrokken van den ouden fchoolfchen zuurdeegfem. 't Scholastieke fchijnt hem zeer gevallen te hebben. Men leeze flechts zijne Voorrede voor het eenoemde werk. XCIX. Èen groot Voorftandér van de Voe'■icianfche ftudie was ook de geleerde frans ruRRETiN, Predikant en Hoogleeraar in ïe Godgeleerdheid te geneve. (*) Van leezen man hebben wij een Theologisch weerboek, onder den tijtel van Inflitutio Vheologice Elenctica, in qua flatus contro'erfice perfpicue exponitur, prcecipua orthohxorum argumenta proponuntur et vindiantur, et fontes folutionum apermntur : III °art. in 410. geneva 1680, 1682 en :6B5. Geleerdheid, oordeelkunde, en ijver roor de oude leer der Kerk (f) is allerweje in dit werk te ontdekken. Hetzelve is wel (*) Hij was gebooren den 17 van Wijnmaand 623 te geneve, enftierf den 28 van Herfstmaand 687 ook aldaar. Hij is eerst Predikant geweest fi de Franjche en Italiaanfche Kerk te geneve, n daarna te lsjons. Hij werd vervolgens Hoog' eeraar te geneve. Zie ba ijle Biet. art: torret. (t) Hoe zeer de vermaarde Man voor de oude regt-  der Systematifche Godgeleerdheid, 117 wel eigenlijk geen volledig en naauwkeurig dogmatisch Systema in zulk een' form, als men ze doorgaans aantreft, doch de waarheden van den Godsdienst worden er duidlijk en bondig in beweezen, met getuigenisfen der Kerkvaderen en der Hervormers, inzonderheid van kalvijn geftaafd, en veelal minder fcholastiek behandeld, dan wel van andere Voetiaanen pleegt te gefchieden: terwijl de tegenbedenkingen der wederftreevers een gepast en verftandig andwoord krijgen. Van het wederleggend deel der Godgeleerdheid heeft hij bovenal zijn hoofdwerk gemaakt. 'sMans voordragt diesiiangaande is bij uitftek gefchikt, om den leezer over de gevoelens van anders denkenden, en derzelven verfchillen met de Hervormde Kerk juist te doen oordeelen. Zeer ftrekt het hem tot lof, dat hij met zulk eene bedaardheid en zachtheid de begrippen der dwaalende Kristenen voorfr.elt, en niet opzetlijk zoekt te verbergen 't gene ter verdeediging van hunne zaak fchijnt pleiten te kunnen: zo als trouwens ook elk vriend der waarheid doen moet; —. vond men er toch maar meer voorbeelden vani Diezelfde bedaardheid en zachtheid heeft ook zijne pen beftuurd in het handhaaven van de bezondere leerftellingen, waarin hij verfchilde van de Coc- regtzinnige leer uit kwam, zie men in zijne Voorrede voor het eerste deel van het' genoemde werk: pag. 4 en 5. H 3 XVII. eeuw.  XVII. EEUW. 1 1 1 t t I £ I b cJ v h h H. ft c, U tn h i 118 Beknopte Letterkundige Gejihiedenh Coccejaanen. (*) — Het geheele werk beftaat uit twintig hoofddeelen, welken ™J\.°P het voorbeeld van andere ftelfei. fchnjveren, Plaatzen (Loei) noemt, en loopt volgens de gewoone orde ten einde. Bi, deeze gelegenheid moeten we ook melding maaken van een werk segteld franscisci turretini Compenitum Theologe Didactico- elenctica • memorta jumnda caufa conferiptum a leonaroo RijssENio, S. S. Th. Doet. et V. D. W. Dit gefchrift zoude men volgens len tijtel aanzien voor een uittrekfel van iet bovengenoemde groote werk van turletin: doch het is eigenlijk eene nadere utbreiding van de Summa Theologia Di« lactico - elenctica, van leonardus janenius, Predikant te deventer, uit;ekomen 1671 in f2Vo. waarbij het ene en andere, voornaamlijk uit de iasie der bewijzen van turretin, wordt ijgedraagen. Men heeft het denklijk oner den bovengemelden tijtel uitgeffee-. en, om het te beter aan den man te elpen: gelijk dit ook wel gelukt is, zijnde (*) In Actis eruditorum Lipfienftbm egregio opus >cce ornatur Elogio: NulluL Jrga diïerfafnZ Itane fentientez nifi ehantath .affecturn, auctor irare vuletur, proeul ab omni perfinarwn odi, que hvere; nee temer e alienam mentem affineer* ■>, qutbmcum agendum fuit; nee illa ftuaio disfi. ulare voluit, qua pro Mor urn causfa facere vdo Thpaz°usT m' M A 208' Conf'  der Systematifche Godgeleerdheid. 119 de hetzelve verfeheiden maaien herdrukt, zo als in 8vo te frankeer 1703 en in 410 te utrecht, te amsterdam, en leijden 1731. Over het geheel befchouwd had dit Compendium wel de helft kleiner en beknopter moogen zijn. Veele zaaken en vraagftukken komen er in voor, welken weinig te beduiden hebben, en als afgefleeten fpitsvindigheden , waarover de oude fcholastieken braaf redetwistten , wel hadden kunnen achter wege biijven. In een Compendium moeten alleen maar de voornaainfte zaaken worden aangeroerd. De bewijzen, zo als ook de oplosfingen der tegenwerpingen, zijn ook altijd niet even juistmnatig, en zomwijlen zelfs belagchelijk- Ten betooge, dat de Zon om den aardbol heen draak en de aarde ftil ftaat, wordt bijgebragt:,, De „ vogels 3 welken dikwijls een .uur lang ,, in het rond vliegen. zouden zo hunne „ nesten niet weêr kunnen vinden. wijl „ toch de aarde in dien tusfchen tijd wel ,, vier honderd vijftig mijlen verre ver„ draaid waare." (*) Dan dies niettegenftaande is uit het werk nog als iets goeds te haaien: En het kan der ftudeerende jeugd ter leezing worden aanbevolen, mits dat zij hetzelve met oordeel gebruike, en haare goede fmaak hier en daar iets uitmonftere. Gee- C) tyS- 184. Edit. Franeq. 1703. H 4 XVTI. EEUW.  XVII. ï e 17 w 4 i i l t 1 r e I t e i: g f t\ z< tij rap Beknopte Letterkundige Gefchiedsnk. C, Geene geringe verdienden beeft insgeIijks pet Jystema van petrus van mastricht, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te frankfort aan de qder , daarna te duisburg, en eindelijk te utrecht, daar hij 1706 geftorven is oud zevenenzeventig jaaren. (*) Dit fystema is getij; teld Ttuoreiico-practica Theologia, qua \ per capita TAeologica, pars dogmaïica, elenchtica et practicaperpetua nj**m* cmjugantur. Part. II. in 4to. Ten jaare 1665 gaf hij op lanraaden van vortius en hoornbeek :en voorloopig kort opdel van zijne Godgeleerdheid in het licht. Hierop volgde n 't jaar i&% het eerde deel van het geloemde fystema, en i6§? eindelijk het weede deel. 't Was gedrukt te amster>am. Ten jaare i<5o9 kwam het anderïaal. te voorichijn in utrecht, maar voor en. groot gedeelte vermeerderd. INfaderand is het nog verfcheiden maaien verbeurd uitgekomen, zo als te utrecht 171* tl voor 't laatst 17.24 In hetNederduitsch' ■ net 1749 uitgegeeven met eene Voorde van c. van der kemp. Bij de eerde uitive werd m het eerde deel het leerdelli-' ï, m wederleggende en werkdaadige der odgeleerdheid voorgedrnagen: en in het /eede deel vaart de. fehrijver wel op denMfen voet voort, doch haalt alles'meer t den grond op. £„ in bet ]aats. te C*-) Hij was eerst Predikant geweest teW™ wezel, en vervolgens te cu'kstad. " 1  der Systematifche Godgeleerdheid, izi te boek, — 't ganfche werk is in acht boeken verdeeld, — het welk tot hoofdfchrift heeft; De dispenfatione faderis gratiet, heeft hij een kort beloop der oude en nieuwe Kerkhistorie tot zijnen tijd toe gefchetst, en daarmeê het geheele werk beflooten. Dit historisch bericht beloofde hij in de voorrede van het tweede deel der eerste uitgave in vervolg van tijd nader te bewerken, en uit te wijden; dan of hij zulks in eene der volgende uitgaven, of naderhand in een afzonderlijk werk, gedaan heeft, is iets, dat ik niet weet, wijl ik alleen maar de eerfte uitgave heh gebruiken moogen, en anders ook geene Kerkhistorie van hem kenne. Achter aan heeft men eene fchets van alles, wat in de hoofdftukken voorkomt. Het fysteme m volgens de oude orde der Godgeleerden gefchreeven, en naar de fchoolfche methode bearbeid. Over wijsgeerige uitwijdingen en fpitsvindinge vraagftellingen (pro blemas) heeft men echter zo zeer niet te klaagen. De fchrijver fchijnt er zich op toegeleid te hebben, om de waarheden juist voorteftellen, met goede bewijzen te bekrachtigen, en door eene welgegronde uitlegkunde nader op te helderen. Thauds evenwel zoude er vrij wat van het eene en andere te ligt bevonden worden. Ir het wederleggend gedeelte fchikt hij ziel naar de behoeften zijns tijds: fchoon hi ook hier en daar tegenwerpingen oppen en wechneemt, welken , als te fcholastiek zijnde, hij wel had kunnen onaangeroerd li 5 tea' xvrr, eeuw,  XVII. EEUW. I J 4 3 i ] \ I c fi w le ei P n; hi m zi k 3VJ roi Sa, aar 122 Beknopte Letterkundige Oefchledems haren daar ze toch toen al van niemand meer gebru.kt zouden worden, 't Pr,kc.kaale naar den f'naak der toenmaal^e senieemen en leeraaren wel behandeld: doch in onze tegenwoordige dagen zouden de meeste Volksonderwijzers er weinig gevallen in hebben. Voor het overige moet men van den man zeggen, dat JU van partyzucht, (of het zogenoemde ludium pamum) niet vrij geweest zij. "hj fchoot heftig uit tegen cSccejus en leszelfs volghngen, en vaak zonder dat nj er eigenlijk aanleiding toe heeft. Hij s over hen terftond in de voorrede van iet eerfte deel al gaande. Schoon hij daar /aarheden gefchreeven mooge hebben adde het hem als een' Leeraar des vreees en der zachtmoedigheid toch beter eeaao,dat hij zulks nagelaaten hadde. Trou. ■ens du was toen zo de mode (*) O k moeten we hier gewaagen van het erfteld-l van melchior leijdekker , 'n middelburger van geboorte, eerst redikant te rekes.se in zeeland, en iderhand Hoogleeiaar in de Godgeleerdüd te urRFCHT, waar hij i6~H gekoen en ,/2I geftorven is, bekend door inén tw.st met allinga, vlack, rfk. R, leinhoff en anderen. Deeze an, een ijverig verdeediger van de oude leer- Hij waardeerde echter zeer hoo- den per n en de geleerdheid van cocc jus. Zie vA" tilTeindï. deV°0rr'^3. en B. £ kU  der Systematifche Godgeleerdheid. 1%% leerwijze, en zeer ingenomen tegen de nieuwigheden der coccejaanen , (*) had dus geheel geen' fmaak in de Verbondsmethode, maar dacht eene gansch andere manier van voordragt uit. Hij zocht de orde der Theologifche leerftellingen afteleiden uit de huishouding der genade van de drie perzoonen in de heilige Drieëenheid, zo als dezelven in 't ftuk van onze behoudenisfe werkzaam zijn, en verheerlijkt worden, en de gevoelens der kerk daar naat voortedraagen. Doederlein noemt zijne Leerwijze de huishoudlijke Methode (MelhO' dus Oeconomica). Volgens deeze maniei van voordragt heeft de geleerde man 1682 te utrecht uitgegeeven een fystema, getijteld, De Oeconomia irium perjbnarum in negoiio falutis humance, IJb. VI. quibui Univerfa fides ex certis principiis congrut nexu explicaiur, demonftratur ac defenditur. (f) Wij zien uit deezen arbeid vat leijdekker, dat er onder de Voetiaanen ook waaren , die de leemten dei gewoone fchoolfystemen inzagen, enor. eene verbeterde leermethode bedacht wier- den. Zo verre mij bekend is, heefi hij echter in de manier van zijne voordragt geene volglingen gehad. zc (*) Zie budd, 1. I. I. p. 376 en 595, heinr, 't a. b. f, 357, en va\ til, Bibl. p. 18. (f) Zie budd; 1. t. I. P- 385 > d:!ar ook de re' denen worden opgegeeven, waaröm leijdekker dfi Verbtndsmethode verwierp, heinr. 't a. b. f, 373. Doei). 1. 1. en Biblioth. Brem. V. p. 738. XVTT. eeuw*  XVII. ee uw. 4 i t i 1 1 i l r \ b a ü s v k d h 124 Letterkundige Gefchiedenis Cl. Wijders komt ons hier voor de beroemde en geleerde johan marck, een Sneekêr van geboorte. Eerst Predikant zijnde te midlum in friesland, werd hij ten jaare 1676 Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te franekër, l6&2 te groningen, en 1689 te leijden, daar hij 1731 den 30 van Louwmaand overleeden is. Te Groningen Hoogleeraar zijnde, heeft hij altaar 16S6 in het licht gegeeven een Theologisch fystema; onder den tijtel van Compendium Theologia Christiana didactico'■lenchticum, inmixtis problematihus pluimis, et quastionibus recentioribus ad wctum, in ufus Academica Juventutis in .vo. waarvan de tweede druk met veele verbeteringen en vermeerderingen uitkwam e Amsterdam 1690 in 4to. en vervol;ens 1722 en 1727, 4to. gelijk het ook ;o in het Neérduitsch overgezet, in het icht verfcheenen is te Rotterdam 1705 1 4to en naderhand nog meenigmaalen. Jit dit werk heeft de Schrijver een kleier getrokken, en voor 't eerst uitgegeeen te Amsterdam 1690, ten tijtel hebende, Medulla Theologia Christiana Dlactico-elenchtica, ex major e opere, fecunurn ejus capita et paragraphos expres/a in lus prtmos Academica Juventutis, 8vo. 'aarvan de zesde druk te voorfchijn wam te utrecht ten jaare 1742, oor de bezorging van den Hoogge-erden wille m van irhoven. Naar  der Sypèmatifche Godgeleerdheid. 125 Naar dit verkorte werk is jaaren lang aan de Nederlandfche Akademiën les gegeeven in 1 de Godgeleerdheid. Nog op den tegenwoordigen dag wordt over hetzelve, meen ik, geleezen van den geleerden bonnet te utrecht, en abresch te Groningen. Ook van dit ftök heeft men eene Neêrlandfche vertaaling, met uitbreidingen, die't eerst het licht zag 1705, en voor de vijfde maal herdrukt werd te rotterdam 1758. Achter dezelve is eene Leerrede van hem over 2 Pet* 111: 13. bij gelegenheid van den ingang in de achttiende eeuw, den 1 van Louwmaand 1701 gehouden. — Het geheele werk is volgens de gewoone fystemaorde gefchreeven, en verdeeld in vierendertig lloofdftukken. 'sMans leerwijze is deeze: eerst fielt hij de Leer, welke behandeld wordt, kortlijk voor: daarna bewijst hij dezelve en uit den Bijbel, waartoe hij dikwerf de fchriftplaatzen uit het Nieuwe Testament in het Grieksch bijbrengt, en uit de reden ; vervolgens draagt hij het gevoelen van andersdenkenden en dwaalenden voor; en wederlegt hetzelve: en eindelijk oppert hij de meest bekende tegenbedenkingen; welken hij oplost en uit den weg ruimt. Beide deeze fystemas zijn door marck gefchreeven ten gebruike der Akademifche Jongelingfchap, die reeds in de beginfels der Godgeleerdheid wel bedreeven is, èn de lesfen in de redekunde en bovennatuurkennisfe met vrucht bijgewoond heeft. Van biei XVII. ie uw.  125 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis X-VTI; EEü W. 1 1 I i 1 c c \ l e i v 1< f( h p I p I hier is het, dat dezelven voor zulken, die vreemdlingen in de Godgeleerdheid en in de Wijsgeerte zijn, eene klaarheid en duidlijkheid in de voordragt misfen, welke anders zo zeer gewenscht en verëischt wordt. 'sMans leermanier is zeker niet gemaklijk en dikwerf zeer onverftaanbaar: (*) doch het is tevens ook waar, 3at veelen, met vootöordeelen behebt, en ioor partijzucht gedreeven, deszelfs ar> aeid, zonder redenen en naauwkeurig onderzoek, loslijk verwerpen, en er zelfs zomwijlen met laage fchimpwoorden op uit- (*) De geleerde Man fêhïjnf. dit zelfs eenigszins ;evoeld te hebben. In de voorrede voor zijn Compendium fchrijft hij: Sfijius contractus a me ad'ibitus est, non ut studiose veritates obscur\reu •■ut qued clarius cogitata vasto volumine exprimere •on posfcm, — fed ut pro ratione Compendii pauis verbis multa complecterer, ac judicium et in'ustriam auditoruin meorum acuerem. — En, juenes oi'TiMi! — est hoe Compendium tale, ut laorem a vobis exigat indefesfum; absque quo per 'us lectionem levem non proficietis. — Lectio fub~ '.qui debet, cum attentione ad verba fingula, ex uibus haud facile multa admodum frustra pafita iperietes. — Men denke dan eens, met welk een oordeel de gemeene man, die dikwerf ten engen ood leezen geleerd heeft, zich van de werken an marck bedienen kan l en welk een' fmaak zulke eraars moeten hebben, die het gebruik van deeze hriften ter beoefening van de Godsdienstleer aan .urne eenvoudige landgemeenten en leerlingen aanrijzen.' — Vergelijk onze aantekening hier voor D. bl. 9 en ïo. en de gegronde aanmerking van . van HEMEitx in 't XI. D. van teijlehs Genoot/'. 1. 138 en 130. 't Is waar, ongeletterde menfchen, die  der Systematifche Godgeleerdheid, itf uitvallen: zulk iets toch had de geleerde fchrijver, die tien jaaren lang bezig geweest is, om zijne fystema ftof te bewerken, en dit met veel oordeelkunde gedaan heeft, waarlijk niet verdiend. — Over deszelfs Compendium heeft bernardinus de moor , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, eerst te franeker , en daarna te leijden, eenen uitmuntenden Commentarius in zes deelen gefchreven waarin zeer veel kktuur is, en waarvan het eerfte deel te leijden i 7 61, en het laatste 1771 uitgekomen is. Overdeszelfs Medulla heeft johannes katelband, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te fra- ne- die een vast geheugen hebben, kunnen ,met Arbeid en moeite, zich zulk een Godgeleerd zamenftel in 't hoofd premen. Maar wat winst hebben toch deeze goede lieden hiervan? Zij begrijpen Hechts het kleinfte gedeelte, terwijl al het overige voor hun onverftaanbaar blijft. Alles wat zij lceren en weeten, is afgebrokkeld fluitwerk. Nooit kunnen zij er door overtuigd worden, van de eenvoudigheid, de verhevenheid, de volkomenheid en de waarde van den kristelijken Godsdienst. — Hartlijk betreur ik her, dat de Geleerdheid zo misbruikt wordt ter voortkweeking van onkunde en ongodsdienstigheid ; ja van ongodsdienstigheid; die toch de waarde van den Godsdienst niet bezeft, mooge zich wat laaten voorftaan van hartstogtlijke werkzaamheden , en geftnlten, maar kan nooit een welgeworteld geloof hebben. dat regt groeizaam en vruchtbaar is in de liefde voor God, voor den Heere Jefus, en — voor de waare deugd. De verftandige jf.loeksma heeft hier over bij uit» flek wel gefchreeven in 5t aangehaalde Deel van xeijlers Gen. bl. 412—415. XVTT. EEUW.  Is 8 Beknopte Letterkundige Ge/chledenis xvrr. t E U W. neker, eene öntleedende en verklaareh- de fchers uitgegeeven in het jaar 1771,' onder den tijtel van Synopfis Analytica Theologia Christiana jecundum cl. j. marck-h Medullam concinnata in ufus primos Academica Juventütjs; welk werkjen alleen bij des Hoogleeraars lesfen over de Godgeleerdheid Van marck bij zommigen misfchien van eenigen dienst geweest is, maar thands niemand zo zeer meer te ftade komt. — Eene diergelijke fchets van marcks Medulla hebben we ook nog van c. van velsen, Hoogleeraar te Groningen, uitgegeeven 1745. — Over deeze Medulla zijn insgelijks eenige uitlegkundige aanmerkingen van p. hulsius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen , onder den tijtel van hulsii DictataTheologica in marckii medullam, in ufum ftu~ diofa juventutis luci publica expofita. Gron. 1740. Dit ft uk kan van den Godgeleerden Student met ongemeen veel voordeels ten regten vcrftande van marcks yoorgedraagen leerftellingen gebruikt worden, lammer is het, dat hetzelve van Zo veele drukfeilen krielt. GIJ* Eindelijk treffen wij onder de Voetiaanen aan den in Nederlands kérk zo geachten Wilhelmus van brakel , eerst' Predikant te exmorra, in friesland* daarna te stavoren, voorts te harlingen, vervolgens te leeuwaarden, ett eirn  der Systematifche Godgeleerdheid. 129 eindelijk te Rotterdam, daar hij 1683 gekomen, en 1711 geftorven is. (*)Deeze man heeft behalven verfcheiden andere fchriften in het licht gegeeyen een werk, getijteld, *«r*i , d. i. Redelijke Godsdienst, in welken de Godlijke waarheden des genaden verbonds worden verklaard> tegen partijen befchermd, en tot de praktijke aangedrongen; 't welk thabds nog in veele huishoudingen gebruikt wordt, en bij ongeletterde lieden op hoogen prijs ftaat. Het werk is in drie deelen afgedeeld, waarvan de twee laatsten inéén' band zijn. De eerfte druk is uitgekomen te iiorTERDAM 1700; terftond had het boek zulk een' aftrek, dat er 1701 reeds een nieuwe druk wierd opgeleid, waaiïn hier en daar de zin wat verkort, en op andere plaatzen weder wat uitgebreid is: De derde c-n de volgende uitgaven zijn merk lijk vermeerderd^ De twaalfde druk kwarr uit te rotterdam 1733, waarna het ter minften nog viermaal herdrukt is, zijndf de zestknde druk uitgekomen 1749. (.£ Het eerfte deel behelst de Geloofsleer. Beloop der hoofdftukken, waarin deleer pun (*) Zie de Lijkrede over brakel, door hei lenbroek. (j) 't Is al iets zonderlings, dat Vader brakel Zo als verhaald wordt, voorneemens zijnde, d werk uittegeeven, langen tijd na een' drukker hee: moeten zoeken, en naauwlijks éenen, en nog w< een' Uoomschgezinden, heeft kunnen overhaalen die hetzelve van de pers in de wereld wilde zender II. DEEL. I XVII. EEUW. l > » t 1 9 -  t?o Êeknopu letterkundige Gefchiedenis XVII eeuw. I i ( i 1 i < vervolgens over de hei- punten der hervormde kerk behandeld worden, vferfchile niet van 't gene men bij andere fteifèlfchryverS ontmoet. Eerst handelt de fchrijver over de natuurlijke Godgeleerdheid, vervolgens over de heilige fchnft, over God, over Gods befluiten, over de Schepping, de Voorzienig, heid, het Werkverbond, de Zonde en derzelve gevolgen. Dit loopt af in vijftien hoofddeelen. Hierop handelt hij van het Genadeverbond, van jesus voldoening, van jesus Godlijke en menschlijke natuur, van zijne ambten en ftaaten, van de kerk, en wijders van de roeping, wedergeboorte, geloof, rechtvaardiging, van den Doop, van het AvondmaaI5en van het leeven des geloofs op de beloften. Alle deeze Hukken zijn breedvoerig bearbeid tn zevenentwintig hoofddeelen. En eindelijk befl.it hij met eene waarfchouwende Be/luurmg tegen de Piëtisten, Ouiëtisten •n diergelijke afdraaiende tot eenlia tuur lijten en geesthozen Godsdienst onder de selaante van Geestlijkheid. Dit ftuk, over t geheel genomen niet kwaaiijk gefchreeren, is een Aanhangfel op het eerfte leel, en is ook afzonderlijk door den chrijver uitgegeeven. (*) Jn dit deel van sMans werk treft men hier en daar fchooïe zaaken aan, die waardig zijn overwoojeh te worden; maar ook zal een kunligleezer er wel iets in ontdekken, 't welk de 00 Zie Naaml. van de Pred. van de klasfis an Fran. bl. 48.  der Sy/ïematifcke Godgeleerdheid. 13* rle proef van zijn gezond oordeel niet kan 'dóorftaan. Veele bewijzen voor de leer, welke de fchrijver voordraagt, doen zomwijlen niets af, en bederven zelfs vaak de beweerde ftelling. Trouwens het boek is gefchreeven in tijden, waarin men de waarheden van alle kanten nog zo wel biet bekeeken had, als th'ands; Dit in het on.0- gehouden, moet men van des Mans leerftelfel zeggen, dat het zeer wel opgefteld, vrij wel gezuiverd van fcholastiekerij, en in een' populairen fmaali ingericht zij. De praktifche aanmerkin gen, waarmede het doorvlochten is, er welken voornaamhjk ter toepasfmg bij elj hoofdftuk gevoegd zijn, maaken betitel Ve voor het algemeen nuttig en fticht lijk. Brakel was een tegtzinnigé Voe tiaan: doch hij W§s regtzinnig uit over tuiginp-, en niet uit flaaffche eerbiediging van menschlijk gezag. En men moet var den braaven man zeggen, dat, fchoon hi eigenlijk voor het ongeletterd gemeen ge fchreeven heeft, hij zich echter heel niet ge fchikt hebbe naar de volksdwaalingen vai zijne eeuw. Bl. 368,711-713^ 7*5-717 796, 1052,1057-1059 >enz- fPreekt h'J YaI de onbepaalde en welgemeende aanbieding van KRisTüs aan allen, die onder he Evangelie leeven, op eene regt veritandi ge en\nanlijke wijze, en gansch niet naai de denkbeelden van de zogenoemde oud< lichtdrijvers; En ten aanzien van he Uiteinde der voor het redengebruik fter vende kinderen laat hij zich ook uit ii I 2 te* XVII. EEU#. i I l i f  XVII. eeuw. i j ( 1 1 ( 1 f32 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis termen, die aan den meesten hoop der eenvoudigen niet wel fmaaken zullen: BL 068 fchrijft hij: „ Alle kinders der bondt„ genooten, (die, van gedoopte ouders) „ 't zij bekeerde of onbekeerde, 't zij „ voor ofte na het ontvangen des Doops, „ in hare jonkheijt ftetvende, moeten „ gehouden worden zalig te zijn , uit „ kracht van het verbond Godts, in wel»> ke ZÜ geboren zijn, en alfoo te zijn „ kinderen des Verbondts: zijn de ou3, ders onbekeert ende trouwloos in het „ Verbondt, dat is op haer eigen reke,, ninge; de Sone zal niet dragen de mis„ daet des Vaders." en bl. (,69 ,, In „ christus geheijiigt te zijn," zo als in het Doopformulier geleezen wordt, „ is „ deel te hebben aen Christus." Het tweede deel van 'sMans arbeid is een zedekundig ftelfel, waarin hij, zo als in het hoofdfchrift geleezen wordt, handelt over het heilig loeven der Bondgenooten m ierzehen toeneemen, afneemen en flrijden Hij begint met de Heiligmaaking: dit Ctuk had hij in het leerftcl'fel der Geloofspunten, als zijnde geheel praktikaal, overTeOaagen. Hierop gaat hij over tot de liodhjke wet, de tien geboden, als het ■ichtfnoer der heiligheid. Hij verklaart dezelve. Hij neemt vervolgens tot zijne >nderwerpen de liefde tot God en den leere jesus , de vreeze van God, de gejoorzaamheid aan God, de hoop op God, le vergenoeging, de lijdzaamheid, de opegtheid, het gebed; hier bij geeft hij ee-  der Systematlfche Godgeleerdheid. 133 eenige ophelderende en toepaslijke aanmerkingen over het gebed des Heeren. Wijders prijst hij allerlei krisdijke deugden aan, als nederigheid, zachtmoedigheid, vreedzaamheid , naarftigheid, milddaadigheid, enz. Voorts geeft hij zijne beltuuringen aan den kristen in 't gene hem bij 't beoefenen van zijn kristendom hiei in dit leeven dwarsboomen kan. En ter flotte laat hij volgen iets over den dood den ftaat der afgefcheiden geesten, de op {landing, 't laatfte oordeel, en het eeuwi ge leeven. Dit deel bevat eenënzestij hoofdllukken. In hetzelve ftraalt zee veel Godsvrucht en naaiuvgezette teder heid van hart voor God door. Men heel er hier en daar gemoedlijke lesfen, die me {lichting kunnen geleezen worden. Ha de fchrijver thands geleefd, hij zond verfcheiden zaaken met meer kieschhei en oordeelkunde voorgefteld hebben; gebrek hieraan moet men in een' min va de zeventiende eeuw met een Verfchot tiend oog overzien. De fmaak is zin dien tijd zeer verbeterd. In de daad, bi aldien er thands geene ztnverer en vo< de gemeene vatbaarheid gefchikter z< d kundige werken waaren, zouden wij h bij voortduuring als een nuttig huisbo< aan ongeletterde kristenen aanbeveele: van welken het reeds zo veele jaaren lai met genoegen en nut gebruikt is. H derde deel bevat de bedeeling des Verbom, en Gods beftuur in zijne kerk van ao^ tot aan het laatste der dagen. Dit de< I 3 vo< XVII. eeu w. 1 » r t t 1 e I 't n »:s }' >r Bït tk 1, 'g et *i ivr li  XVTI. eeuw. t | i c I i h h l v r< | d i 134 Beknopte Letterkundige Ge/chiedems voornaamlijk de verklaaring van johannes Openbaaring, welke er in voorkomt» is het minst belangrijke, en dient van eenvoudigen met voorzichtigheid en met «een te groot vertrouwen op des fchrij'vers°uitlegkunde gebruikt te worden. Brakel moet grooten arbeid aan dit werk befteed hebben; zijne uitgegeeven leerredenen ten minir.cn fteeken er fterk bij af, en hebben op verre na zo veel goeds niet. — Wij hebben ons zo breedvoerig over dit gefchrift van brakke uitgelaaten, om dat hetzelve thands bij zeer veele hervormde lenstenen geheel geene of altoos eene geringe waarde beeft, en hetzelve toch die tlgemeene verachting waarlijk niet verlient. CIIL Wij zouden meer andere Systemachrijvers van de Voetiaanfche orde kunien opnoemen, maar, ter vermijding van 'mflagtigheid, gaan wij over, om ons wat reer bepaald op te houden bij de Godeleerde ftelfelfchriften der Coccejaanen. De eerde, welken wij hier hekend wil:n doen zijn, is willem momma, geoortig van hamburg, een man, die, \\\t oofde van zijne Coccejaanfche denkwijze, eele ongeneugten heeft moeten verduu;n in de gemeente van middelburg. fij had zijne Akademieftudiën vervormd te leijden, en onder coccejus ver:edigd eene door hem gefchreeven ver- hui.  der Sptematifche Godgeleerdheid. 135 handeling, over de huishouding der tijden (de Oeconomia Temporum) welke veidcediging, gelijk we gezien hebben in de LXCIII §, veel fpeïs verwekt heeft. — Deeze verhandeling behelsde in zich de bouwftoffen, welken hij tien jaaren daarna, toen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en in de gewijde taaien zijnde in den ham, gebruikt heeft tot het fchnjven van een boek, getijteld, De varia conditione et ftatu Ecclefia Dei fub trtplia Oeconomia, patriarcharum, ac Testament Veteris, et denique Novi, Libri tres: (*) uit gegeeven te Amsterdam in S vo 1673, in 4t< 1683 en 1693 , te frankfort 1698. en t< bazel 1718,'t welk ten jaare 1675 en daarn: ióëi ook te amstfrdam, in 't Neder duitsch vertaald door abraham van poot in 4to het licht zag onder den tijtel, Dn boeken van de verfcheiden gelegenheid enfiaa der kerke Gods, onder de drieërlei huishou ding der Patriarchen en des ouden en emdelji des Nieuwen Testaments; waarna het in di taal verfcheiden maaien herdrukt is. Me vindt in dit werk eene uitgewijde behande ling van de leer der verbonden, die doe de uitfpraaken der gewijde fchrift nadc wordt opgehelderd, terwijl de fchaduw beelden des Ouden Testaments, deszeli verfchil van het Nieuwe Testament, e de gedenkwaardigfte lotgevallen der kei aangeweezen worden. Het gefchrift 53 ve C) Confer. Praf. ad lectorem huic openprai I 4 VV1I. f. eu;v 1 1 » s p i 5 r r "s n k s 1<  136* Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. I i ] verdeeld in drie boeken, 't Eerfte boek handelt, in negen hoofd/lukken, van V eerfte Evangelie, en van Gods fchikkingen, met zijn Folk gemaakt voor de Sinaïlifche wetgeeving. 't Tweede boek, 't welk uit éénentwintig hoofddeelen beftaat, behelst in zich 'smans gedachten over de kerk der Israëlieten, van derzelven intreede in egijpte af, tot de geboorte van den Heere jesus. Het derde boek, waarin elf hoofdilnkken zijn, en 't welk als een afzonderlijk ftuk na de uitgave der twee eerfte boeken in het licht verfcheen, bevat in zich de lotgevallen der kerk onder den Nieuwen dag, en wel meest de leevensbezonderheden van jesus en de Apostelen. 'sMans denkwijze en fchrijftrant in aanmerking genomen zijnde, kan men niet anders, dan met lof van dit werk gewaagen : veel geleerdheid ftraalt er in hetzelve door; en in vroeger dagen hebben de vrienden der Verbondsmethode er hun nut uit kunnen baaien. De zaaken worden eenvoudig ih bevatlijk zonder fchoolfchen zwier, /oorgedraagen, terwijl de fchriftplaatzen ;elkens eene korte opheldering krijgen. (*) Pen jaare 1676 werd momma met veel egenfparteling beroepen en aangefteld toe Hooglecrriar en Predikant in de School en ierk van middelburg; doch deeze berocjing en aanllelling had geenen gewenschten uit* C*) Cenferendus i%t van til in Mibl. TlieoU Seh ?ag. 17-  der Systemalifche Godgeleerdheid. 137 uitflag. Hij had de beroeping aangenomen, en was overgekomen, en den 19 van Hooimaand bevestigd, maar werd kort daarop met zijnen ambtgenoot j. van der waaijen, den Vader, die ook tot den Coccejaanjchen aanhang behoorde,en inde zaak derberoeping zich wat fterk ten voordeele van der beroepen had laaten zien, (*) van zijner pover het opsichten en weder affchaffen ran het Werkverbond zijne gedactnen nedegedeeld hebbende, met het Ge. '.aaevsrbond begonnen is. In dit deel /ordt veel gevonden, 't welk eigenjk niet tot het leerftellige behoort , ïaar alleen zijne betrekking heeft op den kidsdienst der Aartsvaderen en vooral der RAëcLERs, zo als dezelve in het openlar met eene ftaatlijke plegtigheid moest ïoefend worden. Het tweede deel, uit, veeëritwintig hoofdftukken beftaande, bevist 'smans begrippen over de huishoung des Nieuwen Testaments. Ook in t deel roert hij meenigmaalen iets aan, tt niet onder het dogmatieke gebragt kan orden. _ In het eerfte deel worden zomige artikels heel ^anders van hem ge-* * noeind,  der Sysiematifche Godgeleerdheid. 141 noemd, dan in de gevvoone fystemas : bij voorb. hec artikel van den val en van de erfzonde draagt den naam van de overireeding des Werkverbonds, en de ge olgen der overtreeding van het Werkverbond bij den eersten m nsch en zijnen nakomelingen. Doch in het met de pen gefchreeven fystema, 't welk hij zijnen leerlingen heeft voorgeleezen , waarvan ik een exemplaar in handen heb, en 't welk in de hoofd zaaken met het gedrukte overeenkomt, heeft hij de gebruiklijke benoemingen. Dit gefchreeven fystema is eenige jaaren ouder, dan het gedrukte: 't is van het jaar 1663. Dit fchoone leerftelill heeft wegens de bondigheid, de geleerdheid, de bijbelkunde en de goede fchrijfvvijze, welkeer overal in ontdekt wordt, uitneemende verdiensten, De fchrijver heeft alle fchoolfche Termino logie vermijd, alle redekunstige zifterijet wechgelaaten, alle onnutte géfchilvraagei overgeflaagen, en alle wijsgeerige omflag tigheden verworpen. Zijn voorfttl is een voudig, bevatlijk en bijbelmaatig. ■ Evenwel zijn er in dit fystema gebre ken: zo als onder anderen een voornaan gebrek is, dat hij geduurig kunstwoor den bezigt, welken bij het aangaan vai menschlijke verbonden, en kontraktei gangbaar zijn: dan dit gebrek was eei heerfchend kenmerk der Coccejaanfch leerwijze. Ook is het voorzeker een gt brek, dat er hier en daar het Kartefianismi. uitkijken komt. Filip van limborch Hoogleeraar in de Godgeleerdheid ondc 6 d XVIL eeuw. » r e  XVII. •eeuw. ] i ] 142 Beknopte Letterkundige Gefchledenis de Remonflranten te amsterDam, heeft aangetoond, dat surman bij het behandelen der leer van Gods Almagt eenige wijsgeerige gedachten woordlijk overgenomen heeft uit de Cogitata Metaphijjicd van spinoza, C. IX. (*) Uit dit fystema van surman is zamengetrokicen, en te Amsterdam 1690 in iamo. uitgegeeven een kort begrip, onder den tijtel van Sijnopfis Sijnopfeos Theologice et Speciatim Oeconomice Faderum. (f) CV. Nadat coccejus zijne School van alle' DVertollige geleerdheid gezuiverd hadde, bleeven zijne leerlingen de Theologie befchouwen als eene weetenfchap, die eenigtijk bewerkt moest worden met behulp van den Bijbel, en daar de Wijsgeerte niet bij te pas kwam. Coccejus prentte dit zijnen leerlingen bij voortduur in: en oök ie geheele manier van zijn onderwijs wek:e hen daar toe op. 'sMans voornaam loei toch was, om de Godgeleerdheid Van le Wijsgeerte aftezonderen, en kristen leeraars opteleiden tot het beoefenen van Bij- (*) Vide ltmb. Theolog. Christ. Lib. ti. C. XV \. VI et feqq. et libellum tertise Theotogiê ejus ?kristiana editioni fubjectum ; et Confer. budd. . 1. P- 37ó\ CO zie kudd. 1. 1. van til, Bibl. Set. p. 87. sn heinr. 't a. b. S. 362-305. zo ook pfaff. 1» • I. p. 258 en 260. en doederl. 1. 1. p. 233.  der Systematifche Godgeleerdheid. 143 Bijbelftudie. De Coccejaanen in 't algemeen begreepen wel ter deege, hoe fchadelijk het voor den Godsdienst waare, de Wijsbegeerte met de Godgeleerdheid te verftrengelen, zo als men zedert het jaar 1620, op het voorbeeld van den fpitsvindigen makkovius, gedaan had, en hoe zeer zulks den weg opende, om andermaal de leer des Evangelies door de oude barbaarschheid der fchoolen te ontheiligen, Doch het leed niet lang, of bij deezen en genen verdrong weder eene te verre gedreeven ijver voor de Kartefiaanfche Wijsbegeerte dit heilzaam begrip. Hier en daar zag men in het Systematisch onderricht deeze nieuwe Wijsbegeerte, uit de asch der oude Aristotelifche, als een andere, en fc'iooner, Fenix oprijzen, maar heel langzaam. Eerst zag men haar (lechts bij enkele leerftukken, vervolgens kwam zij bij meer, en eindelijk bij meest allen voor den da?. Waaren de denkbeelden der Peripatetifche Wijder te over boord geworpen , als niet deugende , die der Kartefifche werden weder ingelaaden, als beter, en met de Theolosifche kunde, zo men zich verbeeldde, beftaanbaareré En zulks had voor de leerwijze der Coccejaanen de flegtlte gevolgen. De leer der waarheid, welke coccejus met zo veel vlijt gekuischt en gereinigd had, van de Peripatetifche wartaal, werd weder op nieuw bevlekt en bezwalkt met onvoeglijke kunsttermen van eenen anderen wijsgeerigen ftempel. De XVTI. eeuw;  XVII. EE UW. 144 Beknopte Letterkundige Gefchiedéms De Coccejaanfche aanhang was, zints zijne opkomst, wel zeer ingenomen geweest met de wijsgeerte van descartes, doch men had dezelve echter befchouwd., als eene afzonderlijke weetenlchap, en derzelve beoefening niet hooger willen aanmerken, dan als eene bijftudie, die op het onderwijs in de Godgeleerdheid geenen regtlijnigen invloed moest hebben , maar alleen dienen konde, om het verftand te befchaaven, en her denkvermoogen te verfterken. Zulks had van duur moeten weezen. Dan eenige voornaame mannen vonden de leerwijze van coccfjus te eenvoudig, te Bijbelseh, te weinig wijsgeerig. Zij kreegen het in 't hoofd, de Godsdienftige leerbegrippen uit hunne geliefkoosde redekunde en wijsgeerte, en in waarheid zomwijlen gansch verkeerdliik, optehelderen , en de Godlijkheid van het Evangelie in vreemde optooifels te mismaaken Daarin werden zij ^a,] rn.lere geleerden toegejuigcht. De een moedigde den anderen daar toe aan En weldra viel zulks in den fm ak van meest alle Coccejaanschgezinden. Öndertusfchen lag op die wijze het goede, 't welk coccejus met zo een edel oogmerk bevorderd, en daadlijk tot ftand gebragt had, gedeeltlijk weder gansch in duigen. De wijsgeerte van descartes was toch, uit haaren aart, even zeer gefchikt, om de leer des Kristendoms te verdonkeren, als de afgetrokken befpiegelingen van de Perpateti- fche Filo/oofye. Hoogleeraars gingen voor?  der Systematifche Godgeleerdheid. 145 Voor, hunne vrienden achtten het raadzaam hen te volgen, en hunne leerlingen volgden natuurlijker wijze van zeiven. —iDe eerfte die, voor zo verre mij bekend is, het gewaagd heeft, den voorftap te doen, was vader abraham iieydanus, anders geheeten van der heijden , beroemd door zijne geleerdheid, bemind door zijne braafheid, eerwaardig door zijne jaaren. Hij was gebooren te frankendal den 10 van Oogstmaand 1597 (*). Eerst Predikant in de gemeente te naarden, en daarna te leijden zijnde, werd hij (*) Hij was een Zoon van kaspar van der heijden, Predikant te Amsterdam, die weder een Zoon geweest is van raspar van der heijden, Predikant eerst te Antwerpen, daarna te frankendal,- en vervolgens te middelburg in zeeland. Deeze laatste kaspar van der heijden was voorzitter geweest op de Sijnode te embden, 1571 eri te Dordrecht, 1574 ( ziè nauta, kerkl. IVetteh van fRiesl. hl, 299 en 315, en van iperen , Hist. Redev. ter eer van miggrode, hl. 41 en 45.) Hij had ook de hand gehad in het nazien en uitgeeven der Belijdenisfe van de Nederlandfche kerk j door guido de bres opgefteld. (Zie te watf.kj Tweede Eeuwgetij der 'Qeloofshel, hl. 18.) Hij was een onbeftudeerd man, maar had overvloedige gelegenheid gehad, om genoegzaarae kundigheden optedoen, die hem in ftaat (lelden, om een gefchikc werktuig der waare hervorming te zijn. ( Zie van iper-n, h a. b. Bl. j26 en 127^ kaspar van dér heijden, de Zoon, was eerst Predikant te wolmershfim, daarna te frankendal, en vervolgens teAMSTFRDAM, daar hij geliorven is 1626. Té Amsterdam Predikant zijnde,, heeft hij eert netelig 1L Deel. K sö XVlf, eeuw;  XVII. EEUW. 146" Beknopte Letterkundige Gefchledenh hij in den ouderdom van vijftig jaaren aangefteld tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Akademie van laatstgenoemde ftad, en geruclmvekkend geval gehad met episcopius , die daar over den doop van zijns Broeders kind geftaati had, (zie 't leeven van s. episcopius door limjiorc'h voor deszelfs XVII Predikatiën, bl. 47-54, en uitenbogahidT, kerkl. Hist. bl. 61 ï en 61 e. Men zie verder over kaspar va j des heijden , Vader en Zoon, baiji.e Diet. Hist. et Crit. art. heijdanus. ) — Vader en Zoon hebben hunnen naam getekend, dan eens van der heijden, dan eens heijdanus. Van iperen vermoedt, (zie 'c a. b. bl. 23) dat de Latijnfche uitgangen der eigen naamen van onze eerfte Predikanten , oudtijds, ten blijke verftrekten, dat zij der Latijnfche taai en andere weetenfchappen kundig waaren, in onderfcheiding van die ongeletterde Predikanten , welken men oulings bij gebrek van beter moest hebben. En ik geloof, dat deeze aanmerking omtrent de meesten vrij gegrond zij. Niet Hechts gaven de oude geleerden aan hunnen naam een' Latijnfchen uitgang, maar zij veranderden en voornaam en toenaam dikwerf in geheel Latijnfche en Griekfche naamen, rud. acricola , van welken wij gewaagd hebben, §. LI, heette eigenlijk rud. huisMan: cecolampadius, eigenlijk ïiausschein, en melanchthon, eigenlijk sciiwARTzëRD. Dfs-iderios êrasmus had geheeten gerrit gerritzen. De Leijdfche Hoogleeriiar polijander was in zijne jeugd genoemd van de kerkhoven,maar zijn Rehtor,, bij welken hij fchool ging, had dien naam veranderd in polijander, om dat op de Kerkhoven veele menfchen na hunnen dood bij één vergaderd worden. (Zie vroi.ikherd, VlUf. Kerkh bl. 8ï«.) De franeker Hoogleeraar, pbocylides fcbre.f zich in zijne jeugd jan FouKEi, daarna johannes foccom»es, eu ten laalten joiiAriN.;s piiocijlides naar den ver-  der Systemaufche Godgeleerdheid. 147 ftad, na dat die van harderwijk, eerst toen, ten jaare 1648, opgericht, hem vruchtloos tot het bekleeden van dien post geroepen had (*). Hij is daar geftorven den 15 van Wijnmaand 1678, oud zijnde een en tachtig jaaren. Hij was een fchrander Godgeleerde, die de leer deiHer vormde Kerk door en door verftond, en zijne kundigheden ten deezen aanzien grootendeels vergaderd had uit de fchriften van kalvijn (f). Tevens Was hij een oor- vermaarden Griekfchtn dichter van dien naam. Men heeft in friesland gehad den geflachtnaam van canab^us, afkomltigvan 't Latijnfche 'püu&ué of Cannabis, hennip: laster aframmelingen van het gedacht noemden zich hempenius nnar het Friefche woord kemp, 't zelfde betekenende. (Zie nota: Tweetal van kerkl. Leert. bl. 118. ) Zulk eenë verandering had ook plaats met den famielienaam sidérius, die oulings was ijzermAn. Bekend is de itoute voorvechter van friesland» vrijheid groote pier. Deezen noemt hamconius in zijn Frifia p. 51. Pijrrhüs magnus, incredibilis audacia et fortitudinis vir frisiüs. —— Deeze manier van naamveranderen bleef voortduuren tot in het begin van de tegenwoordige achttiende eeuw. Toen eerst kwam men er van te rugge, en mea behield liever zijnen eigen oorfpronglijken naam. De meeste Predikanten evenwel veranderden hunnen voornaam in eenen Latijnfchen: Dirk werd theodorüs, klaas werd nicolacs,pieter werd ïetrI's enz. Thands begint zulks bij verfiandigen meer uit het gebruik te geraaken. Men fcbrijft den naam, zo als men dien bij den doop ontvangen heeft. C) iïdjez baijle , Biet. art. Heijd. en vergelijk bl. 89 hier voor. (f) Ingenue ha;c Ipfe fatetur in Prolog, quse K a xvii. £ e u Vti  XVII. K E UW, 148 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh oordeelkundig Wijsgeer, die onder de lesfen van jach/eus, Hoogleeraar inde Filofoofij te leijden , van de Peripatetifche fpitsvindigheden een' afkeer gekreegen had, en naderhand, door den omgang mee descartes, en het leezen van 's mans fchriften, eene zo groote achting voor deszelfs filoföofifche begrippen had opgevat,, dat hij een der voornaamfte en beste wijsgeeren van de Kartefiaanfche fekte wierd. Gansch geen wonder dierhalve, doch niettemin zeer te wraakea, was het, dat hij zijne wijsgeerte dienstbaar maakte aan alle deelen van zijne Godgeleerdheid, en dat hij dezelve in het Systema der Kristlijke Leerftukken, 't welk hij zijnen Studenten in handen gaf, bearbeid hadde. Dit Systema is getijteld Corpus Theologie: Christiana., en voor het eerst in het licht gekomen 1676 te leijden (*), en voor de tweedemaal 1686 in 4to. beftaande uit twee deelen. Over het algemeen moet men van dit werk zeggen, dat er kunde en oordeel in uitblinkt, en dat hetzelve ter op- Libro, mox memorando, ciü titulus est, Corpus Theol., pramifit. Si ah ullo, inquit, a calvino me GHohcyw didicisfe gloriari posfum. — Onderfcheiden fchriften, waarin hij de leer van kalvijn tegen die der Remonflranten handhaaft, zien er van hem het licht (*) Buddeus heeft het dus in zijn meermaalen aangehaald werk: I. pag. 374, niet wel, als hij fchrijft, dat dit Systema eerst na 'sMans dood; uitgekomen zij.  der Syflematifche Godgeleerdheid. 149 opzichte van het leerftellige- cn wederleggende gedeelte der Godgeleerdheid ingericht is'naar de behoefte dier tijden. Doch hoe veel goeds en bruikbaars er ook voor den Theologant in mooge zijn, zoude het toch beter zijn geweest, indien hetzelve nooit het licht hadde gezien, uit hoofde van de Kartefiaanfche wijsgeerte, welke overal de fcheering en inflag is, en uit hoofde van de aanleidende gelegenheden, waarin anderen, die vertrouwen in den man fielden, of door zijne manier van redekavelen wechgefleept werden, op die wijze komen moesten, om ook het Kartefianismus met de Godgeleerdheid te verbinden. Daarbij, het Werk ftrekte ten blijke, dat de befchuldiging der Voeliaaêeir, tegen de vrienden van coccejus ingebragt, nopens derzelver greetig omhelzen, en daaruit afkomftig misbruik, der nieuwe Wijsgeerte, gansch niet zonder grond waare. Een Systema, waarin de begin zeis der nieuwe Wijsgeerte met de Godgeleerdheid in verband en overëenftemming opzetlijk waaren voorgefteld, was er nog niet in het licht. Dat van heyoanus was het eerfte. Bürman had zich in zijn Systema zeer omzichtig!ijk gedraagen, en kwam daarin zo openlijk niet als Wijsgeer voor den dag. Er was wel ten dien tijde reeds een met de hand gefchreeven Systema van christoph. wittichius, waarin het Kartefianismus ook met de Godgeleerdheid ten naauwften zamengevoegd was; doch K 3 'ê XVII. SEÜW.  XVII. SE UW. r É 150 Beknopte Letterkundige Gefchtedem% 't zelve is, mijns weetens, nooit in openbaaren druk uitgegeeven. Trouwens deeze wittichius mag nevens heydanus aangemerkt worden, als de gene, welke al meê de gezuiverde leerwijze van coccejus door het gebruik der nieuwe Wijsgeerte bedorven heeft. Wittichius, anders wittich, was een Duitfcher van geboorte, uit bries in silesie, eerst Hopgleeraar in de Mathefis te hernborn, daarna in de Wijsgeerte te Groningen , vervolgens in de Godgeleerdheid te Duisburg, te nimegen, en te leijden, daar hij i6>i gekomen was, en in Bloeimaand 1687 geftorven is, oud twee en zestig jaaren (*). 'sMans Systema werd van een ontzaglijk aantal Studenten afgefchreeven ^ de Exemplaaren er van, werden tegen een hoogen prijs opgewoogen, en daar voor zeer greetig ingekocht. Hoe Kar te- fiaanschgezind deeze Hoogleeraar, en hoe wijsgeerig deszelfs Theologisch voorftel in den nieuwen fmaak moet geweest zijn, kan men opmaaken uit het geene wij in de XCIV en XCVII § nopens zijnen twist met maresius hebben te boek geüaagen. ■ Beide deeze Mannen, heydanus en wittichius, waaren Hoogleeraars , die veele leerlingen en vrienden hadden: en zulks baande den weg, om aan de leergevoelens van kartesius in het " veld ff) Vide foppens: Bibl. Belg. art. christ, & Mixell. Duisi. I. f>. 544-  der Systematifche Godgeleerdheid. 151 veld der Godgeleerdheid een' fpoedigen en ruimen ingang te verkenen. Beiden hebben ze dus kwaad aan de zaak van het zuivere Coccejanismus .gedaan. Hunne leerlingen, opgewakkerd door hun voorbeeld, verdiepten zich nog laager in de Wijsgeerte van descartes, dan zij, en fielden er geen' minder prijs op, dan de. Scholastieken op de Wijsgeerte van hunnen beminden aristoteles, CVI. Verre zij het er van af, te denken, dat alle Coccejaanschgezinde Leeraars zich aan de Wijsgeerte van descartes vergaapten, en hunne leerwijze daar door ontadelden. Er zijn er geweest, die het daarin met hunnen grooten voorganger eens waaren, dat de Godgeleerdheid alleen gegrond zij op eene verftandige beoefening der gewijde Bijbelfchriften, en die in de daad heel geene beminnaars van de nieuwe Wijsgeerte zijnde, het er met allen ijver op toeleiden, om haar uit de kerken en fchoolen te weeren, waarin zij van tijd tot tijd eenen te grooten ingang en een te hoog aanzien kreeg. En ook deezen bleeven niet zo flipt hangen aan de egte gevoelens van coccejus, als wel de meesten, maar waaren oorfpronglijke Denkers, die naar hun eigen plan werkten, en langs hunne bezondere wegen zich binnen de grenfen der hervormde Godgeleerdheid, waarvan zij de FormuK 4 lier- XVII. ee u w.  XViï. e e u w. (*) Zie vRir.M. Ath. Frif. p. 529 eu lvjrman,. Naaml. der Pred. van de kl. van leeuwaarden, kl' 23. 152 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh\ lierfchriften ondertekend hadden, ftand-. vastig en voorzichtig hielden. De zulken evenwel hebben maar een zeer klein getal uitgemaakt. Rariquippe boni. Onder deezen is voornaamlijk beroemd geworden hermannus witz , in zijne meenigvuldige Latijnfche fchriften bekend met den naam van witsius , een man van de beste verdiensten. Hij was gebooren te enkhuizen den 12 van Sprokkelmaand 16^6. Hij is geweest eerst Predikant te binnewijzend, daarna te wormer, vervolgens te goes , en ten laatsten te leeuwaarden, van waar hij 1675 als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid na franeker beroepen en vertrokken is, daar hij maar vijf jaaren bleef, gaande in die zelfde waardigheid 1600 na utrecht, en van hier 1698 na leijden, daar hij den 21 van Wijnmaand 1708, oud twee en zeventig jaaren overleeden is. (*) Zijne uitgegeeven fchriften worden thands nog zeer gezocht, en met vrucht geleezen. Onder dezelven kent men een werk van uitneemende waardij, getijteld, hermanni witsii De Oeconomia Fcederum Dei cum heminibus Libri Qjiawor. Hetzelve gaf hij in het licht te leeuwaarden 1677 en 1685 , en voor de derde maal verbeterd en vermeerderd te utrecht 169%. Naderhand is  der Systematifche Godgeleerdheid, 153 is hetzelve herdrukt te herborn 1712, en te bazel 1739. 'c Is in het Nederduitsch vertaald door martinus van harlingen, Predikant te pioorn, en gedrukt te Amsterdam 1696 in 410. gelijk het daar ook voor de derde reis in het licht verlèheen ten jaare i7ifj. Ook moet hetzelve in 't Necrduitsch uitgegeeven zijn te utrecht 1686 en 1736. En in onze achttiende eeuw is hèt voor eenige jaaren in het Engelsen vertaald en uitgegeeven onder den tijtel van The Oeconomij of the Covenants. — De tijtel kondigt reeds aan, dat het werk op eene Coccejaanfche leest gefchoeid is. De voornaamde waarheden van den Godsdienst worden naar de Verbondsmethode in die orde voorgedraagen, dat het gefchrift voor een welgeregeld fystema gehouden kan worden, (f ) Evenwel moeten wij met Ntemeijer zeggen, dat het geen volledig fystema is. (§) De leerftukken aangaande de Heilige Schrift, aangaande God en zijne eigenfchappen, aangaande de Schepping en de Voorzienigheid zijn er niet opzetlijk in behandeld: en deezen behöoren toch anders tot een volkomen leerftelfel. Het werk is door hem gefchreeven, toen reeds zijne Godgeleerde begrippen gevestigd waa- (*) Zie ferwerda Alt. Naamlijst van boeken l D I St. bl. 359. (f) Vide budd. 1. 1. I p. 385. (D 'T a. b. Th. H. S. 100. XVII. eeuw.  XVII. I£ÜW. 154 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis waaren , en hij tijds genoeg hefteed had, om dezelven wel door te denken, en is ia de daad een meesterftuk, waarin overal blinkende bewijzen van 's Mans vernuft en geleerdheid voor handen zijn. Eene verftandige voordragt der ftellige waarheden, een Bijbelmaatig betoog van dezelven, gezonde uitlegkunde, voorzichtige vrijheid in denken, en zedige wederlegging van anders gevoelenden wordt allenthalve aangetroffen. Volgens zijne eigen betuiging brengt hij geene bewijzen bij, dan die, waar van hij zelf de bewijs^ kracht gevoelt. En in het opperen van verfchillen fchrijft hij den tegenftreevers niets toe, dan 't gene zij zeiven geern voor het hunne zullen erkennen willen. (*) Wijsgeerte, zo min oude, als nieuwe, kwam, volgens 'sMans dunken, in de Godgeleerdheid te pas; (f) voornaamlijk had hij niet weinig tegen de genen, welken daarmeê in hunne Godgeleerde Schriften voor den dag traden. (§) Filofoofifche fpitsvindigheden, en Schoolfche twist- viaa- (*) Vide Allocutionem Irenicam, Terti» hujus opens edidoni prjef. p. 4. (t) Limpida Theologia; fluenta C inquit~) ex folo facrarum Literarura foute derivanda, nullis vel antiquioris, vel novitias Philofophia; impuris laticibus fordidentur. Vide Alloc. hen. c. p. 9. (§) Men zie de aang. Allee. Ireniea p. 3, en lecze deszelfs Twist des Heeren met zijnen IVipvgaerdt 1669, en zijn Aanflootelijcke Nieuw in waerh. en liefde ontd. 1673 tegen au.ikga, die hein  der Systemtzlifche Godgeleerdheid. 155 yraagen worden dus in het werk nergens gevonden, 't Is alles duidlijk, uit elkanderen, in het regte licht gezet, en zonder eenige fystematifche itijfheid behandeld. Hij heeft niemand ten gids .gekoozen, noch voetius, noch coccejus; 't gene een Eklektikus (die van allen overneemt 't gene hem best voorkomt} in de Wijsgeerte is, was hij in de Godgeleerdheid. (*) Hij was, wel in de eerfte jaaren van zijnen dienst een aanhanger van coccejus geweest, maar in rijper jaaren, uit zijne eigen oogen ziende, en met zijn eigen licht te raade gaande, had hij hem in meenigvuldige ftukken verlaaten, zo als in het Huk van de drieërlei huishouding des hem over deszelfs Twitt des Heeren aangeklampt eis uitgegeeven had: verdcedigii g van de eer en leer der voornaamfle Leer dar en van Nederland, 1672. C*) Profefto in illo laudandus èst nosrer witstus, quod nulli fectarum, five Philofophicaruin, live Theologicarum, in Belgio Fcederaio douiinantium, fe totum addixit, fed fuam üUi libertntem conftanter fervavit. Placcbat ei aurea illa in »«cesfan is unit as, in non necesfariis Uier tas, et in omnibus prudentia et caritas , quam pro folito Symbülo profitebatur. „Ckristiani fumus," inquit in prof. ad Exercit. in Sijmb. Apost. p. 2. s, Unum habemus Magistrum et Doctorem infallibilera, cHRisTUM. — Non me cuiquam mancipavi, nullius nomen fero, multum magnorum viroruin judieio tribuo, aliquid et meo vindico." — C'onf. *biem. Ath. Frif. p. 538 et 539. XVII. EEUW.  150" Beknopte Letterkundige GeJ'chiedenis XVII. EEUW. des G1 enadeverbonds, (*) van den Sub* bat, (f) de Sinaïtifche Wetgeeving, (§) de onderfcheiding van ^«^s en «tfw/s; enz. (**) Coccejus dacht vrij, en onderzocht zelf: en daarin heeft witsius deszelfs voetftappen geern willen drukken. Over het algemeen keurde witsius de leerwijze van coccejus wel zo kwaalijk niet, gelijk uit het werk, voorhanden, gezien kan worden; doch onder het goede, 't welk hij allerwege in dezelve ontdekte, befpeurde hij ook niet zelden iets, 't welk het peil niet wel houden konde, of het welk zeer gebrekkig, en, eigenlijk genomen, gansch niet bijbelmaatig was. Dit zocht de fchrandere man (*) Vide Alloc. Jren. p. 5. et Lib. III. C. III. (f) Oecon. Fad. L. I. C. VU. Twist des Heeren,"bl. 295. en Aanft. Nieuw Voorr. bl. 11. (§) Oecon. Fad. L. IV. C. IV. Twist des Theren, bl. 291. Aanft. N. Voort. bl. 11 en in 't werk zelf b!. 91. Oecon. Fad. L. IV. C. XII. § 36. Witsius was eigenlijk geen leerling geweest yan coccejus, en had zijne lesfen niet gehoord. Hij had te utrecht het onderwijs genooten van voetius , hoornbeek, eil essekius, Cn te groningen dat van maresius. Men neeme hier uit af, dat de geleerde man niet vasthing aan de woorden van zijne meesters, maar zijn eigen genie volgde. —Zijne ftuniën zijn in het laatst van zijn' Akademietijd zeer geregeld geworden door zijnen omgang met den Godzaligen j. van de\ bogaerdt, Predikant te ui-recht, die der Voeiiaanfche partij was toegedaan. Vide vriem. 1.1. p. 528.  dtr Systematische Godgeleerdheid. 15? man te verhelpen, en waarlijk hij heeft veel verholpen. Ter opzicht van de groote hoofdzaak des Godsdienstes drsagt hij wel niets anders voor, dan cov'cejus gedaan had; maar ten aanzien van de fchikking der leerwijze en van veele betekenisfen der fchriitwoorden, zoo als ook van veele aanduidingen zommiger Bijbelzaaken, en van het profeëtifche ontmoet men bij hem meenigvuldige verbeteringen van waarde. (.*) Hij ftelt alles 't welk tu^fchen de( Coccejaanen en Voetiaanen beredetwist werd, naauwkeurig en getrouw voor, en kiest er uit 't gene, zijns oordeels, het beste is. Zijn Coccejanismus is ongeljk zuiverer,, dan dat van momma , euuman en heijdanus. 't Meest berispiijke daarin is, dat hij zich ook, zo wel als de andere Coccejaanen, bediend heeft van dubbelzinnige kunstwoorden, uit de menschlijke gerechtshoven ontleend. Hij bewandelt. als het waare, den middenweg tusfcher de Voetiaanen en Coccejaanen. (f) En hij moest daarom niet zelden onaangenaa- me (*) Men zal in 'smans andere fchriften daarvan nog meer ftaalen ontdekken; b. v. in zijne Miscell Sacra heeft hij den Profeeiil'chen zin der zeven brieven in de Openbaaring van johannes niet willen erkennen, maar den historifchen zin eenigliji verklaard. (f) Vide budd. 1. 1. II. p. 1143- Hij verachtte zo min het nieuwe, als het oude: beide was het bij hem goed , indien het maar het merk der XVII. EEUW.'  15*8 Beknopt: Letterkundige Gefchiedenit XVII. Jee uw. me vervvijtingen van de laatsten verkroppen, die hem zelfs toeduwden, dat hij de zonde tegen den heiligen Geest begaan hadde, uit hoofde van zijne verachting en verwerping der ééns door hem erkende waarheid, zo als ze door hunnen Meester geleeraard was. (*) Steile onverdraagzaamheid ! ftoute verkettering l teder waarheid hadde. Marck zegt in de Lijköratie op hem: Procül abfuit aque a veterum fistidio ei novurum pruritu, qv.am et novoritm o.iio , et veterum infano atquê inerti amore. Den regel van den kardinaal cajetanhs (te vinden in deszelfs Comment. in Gen.} maakte hij, volgens 't gene hij fchrijft in zijne /llloc. Iren. p. "?, geèrntf den' zijnen. Nullus detestetur Novum facra fcriptura fenfum, ex hoe quod disfonat a priscis Docteribus: non enim alligavit Deus expofitionem'fcripturarum facrarum priscarum Dostorum fenfibus. (*) Inter eos, qui witsio exprobrare auü funt abitum a partibus cocceji, quibus initio palara accesferat, numermidus est cl. j. waejekus, olim leovardi/e in murtere ecclefiastico collega, amicus ac necesfarius. Vide hujus Pr af. in Epist. ad Gal. ex edit. Belg. leov. 1682. — Magni quidem faciebat wtTSius femper cocceji fcripta. Sed fuum inter haec nunquam repudiabat judicium. „ Omnis pagina mea," inquit in Oconom. Fad. Lib; IV. Cap. VI. § LXX1V, „loquitur,.quo loco mihi vir iste celeberrimus fit. Cui licet non per omnia inconfiderata credulitate adltipuler, brerefi os dicam ne per fomnium quidem fcripfi ; nedum in hac cattsïa (de Hirco Azazele, de quo illic egerat) ubi non tam de dogmate, quam dé inftituti alicujus Mofaici mijstica fignificniione controvertitur, falva utrimque fide." Conf. vr.ie.vi. 1. 1. p. 54°'  der Systematifche Godgeleerdheid. 159 teugellooze faktiezucht! Zulk eene bitterheid Was in de daad de grofïle zonde tegen den heiligen Geest — der liefde! Wij danken de goede voorzienigheid,dat wij tijden beleeven, welken in deeze opzicht merklijk beter zijn. 't Werk, dat wij genoemd en gepreezen hebben, is, blijkens den Tijtel, afgedeeld in vier Boeken. In het eerfte boek, 't welk uit negen hoofdftukken beftaat, handelt de fchrijver in 't algemeen over de Leer der Verbonden, en in het bezonder over het Werkverbond. In het tweede boek, 'c welk tien hoofdftukken heeft, ontwikkelt hij de leer van het Genadeverbond, en zijne denkbeelden over het Verdrag tusfchen den Vader en den Zoon, over jesus, als Borg, over deszelfs voldoening, en over de perzoonen, voor welken de voldoening gefchied is. Het derde boek bevat veertien hoofdftukken over Godsverbond met de uitverkooren, over de e'énheid van het Genadeverbond, over de verfchillende huishoudingen van hetzelve, over de verkiezing, de roeping, de wedergeboorte, het geloof, de rechtvaardiging, den geestlijken vreede, de aanneeming tot kinderen, over den geest dier aanneeming, over de heiliging, de bewaaring der heiligen, en de eindelijke verheerlijking. Het vierde boek behelst in zeventien hoofdftukken, de leer des heils in de vroegfte tijden , onder noach, en abraham tot aan moses verkondigd, en het voornaame van den Israëlietifchen Godsdienst. XVII. EEUW*  ï6o Beknopte Letterkundige Cefchiedenh XVIT. ÏEÜW, dienst. Aan het einde van dit boek treft men veel fchoons aan over de goederen des Ouden Testaments, over de onvolkomenheid van dezelven, en over de boter goederen van het Nieuwe Testament, en ten befluit heeft men de leer des'Doops en des Avondmaais. (*) cvn. Witsius waarlijk is in zijnen tijd de roem der Theologanten geweest, (f) Zijne geleerdheid werd ook bij allen erkend en naar waarde gefchat; maar zijne fystematifche leerwijze fchijnt ovi_r 't algemeen niet zeer bevallen te weei;en. Hij had de Verbondsvoordragt zeer begonnen te verbeteren; en aan anderen wenken gegeeven, om dezelve tot meerer volkomenheid te brengen. Maar hier bleef het bij. Hij kreeg geene eigenlijke navolgers; ik ween altoos niemand te noemen, die daarop hi het bewerken der dogmatifche Godgeleerd- (*~) Zie over witsius en zijnen leenrant heinr, 't a. b. S. 366-368, rubdeus, 1. 1. I. p. 385 eii II. p. 1143» pfaff. 1. 1. I. p. 260 en dof.derj.ein 1.1. 1. p. 23:. Doederlein is evenwel niet nanuwkeurig, daar hij witsius onder de egte eil flipte volglingen van coccejus rangfehikt. Dezelfde onnaauwkeurighcid begaat ook spittler in 't rn. a, b. S. 446. met meer anderen. (-j) MaN6f.ro in Orat. Panegijrica in Aufpicium Sec. III. Acad. Frif. pag. 19, dicitnr vir praclarus, cum pauch comparandm»  der Systêmatijche Godgeleerdheid: 16i ïeerdheid, bij openbaaren gefchrifte, zo vrij en onpartijdig tusfchen het Cecceja* nismus en Foetianismus doorgegaan is, als hij. Hoe wenschlijk waare'het, dat veelen , opgewekt door den arbeid van deezen geleerden, eens te regt raogten zijn gekomen van hunne ftrakke begrippen der Verbonddeer, die, eigenlijk genomen toch zo luttel gronds in den Bijnel hadden, en grootendeels bet voortbrengfel der fpeelende uitfprongen van een leevendig vernuft waaren{ dat zij,.in het verklaaren en uitleggen der heilige fchrift, eens al dat omllagtige geheel hadden afgefneeden, en er eens mté uitgefcheiden waaren, om overal eenen verborgen zin daar uit op te delven, en de eenvoudigde openbaaringen daar door te verdonkeren; om voorfpellingen te zoeken, daar ze niet waaren, en herfenfchimmen voor weezenlijkheden uit te venten; en om van bloote daadzaaken een' ophef te maaken, even als of ik weet niet wat al er mee bedoeld waare: dat zij de waarheden bondiger betoogd, de oude Ketterijen onaangeroerd gelaaten, en in hunne verfchillen meer bezadigdheid getoond, meer vreede en eensgezindheid bevorderd hadden. Hoe wenschlijk waare het, dat anderen weder van den verftandigen Man geleerd hadden, om de geloofsleer, welke de hervormde kerk belijdt, op eene meer eenvoudige manier voor te ftellen, zo als dóórgaans, hoe wel niet altijd even zeer, van hem gefchiedt, alle fystematifcheinipperijen we.chtelaaten,alle fchooliche uitwijdiagen, fpitsvindigheden, en II. DEEL, k uit* XVIL E E U Wi  beuw. 162 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis uitdrukkingen fe vermijden, en zich alleen te bepaalen bij 't gene kristus en de Apostelen ons geopenbaard , of uit de fchriften der Profeeten bevveezen hebben \ Hoe wenschlijk waare liet, dar beiden, Coccejaanen en Voetiaanen, op zijn voorbeeld, deezen de nieuwe, en genen de oude Filofoofij. buiten de grenfen van het gebied der godgeleerdheid gedreeven hadden! — In dit alles was witsius hun voorgegaan, en hier in hadden zij hem moeten nawandelen. -7 Witsius zocht onder zijne Godgeleerde tijdgenooten eene vrijheid van denken en leeren in trein te brengen, die, door voorzichtigheid beftuurd zijnJe, den grootften invloed op het welzijn 3er kerk hebben, en het meest ter verlichting en verbetering van het menschdom toebrengen kan. Door geenen gezindheidsijver gedreeven, trachtte hij de Coccejaanen met de Voetiaanen te verëenigen, en zo het Coccejanismus en het Voetianismus uit de wereld te helpen. Allen, wilde hij , zouden zich met eene geregelde vrijheid van geest daarop toeleggen, dat zij het Christianismus daadlijk bevorderden , en di£ Joende. de lesfen van zachtheid,verdraagzaamheid, en broederlijke liefde, welken hetzelve voorfchrijft, tevens in acht neemen. Eén was maar Meester en voorganger: deeze was kristus; allen waaren zij zijne leerlingen, en onderling broeders. (*) 't Ge- (*) „ Kon minu» christo injnrii fum, qui uni- ei  der S'jsïematifche Godgeleerdheid. 16% 't Gevoelen van één' niensch; onder hen, hoe geleerd en verftandig, hoé godsvruchtig en opregt hij ook zijn mogt, alleen en altijd, te volgen, konde zonder blind vertrouwen en flaaffche fektezucht niet géfchieden. (*) Wanneer eenigen zulks deeden, en tevens anderen zich ook eenen bedonderen gids gekoozen hadden, welken alleen zij fteeds aanhingen, fchoon dan beide partijen wel met elkaêr in de voornaame hoofdzaak overëenftemden, zo moest toch zulks een weelige wortel van hardnekkige tWistziekte en haatlijke kerkkrakeelen worden, zo nadeelig in de gevolgen, voor geleerdheid en Godzaligheid, als er iets weezen konde. (f; Dit zag witsius duidlijk in, beter dan iemand van zijn' tijd. De denkbeelden Van ei Doctoris, qüam qui unici Mediaioris pvasrogativam ipfï eripiunt. Id autem faciunt, quicumque —certorum Doctorura placita — Christianorum con- feientiis imponi volunt." Turretinus, Oper. Omn. i. p. 31. (*) Sententiam' sem'per unïl's fequi, non id cü- H7 af tot den 4 van Slagtmaand 1701, toen hij ergeftorven is, oud zijnde tweeënzestig jaaren. (*) Hij had zijne fludiëii bevorderd te utrecht onder voetius en essemus, en te leijden onder heijdanus , coccejus en hoornbeek (f) Welke parrif hij- in de eerste jaaren van zijnen dienst toegedaan geweest is, kan eigenlijk met geene zekerheid gezeid worden. Hij zelf heeft naderhand betuigd, dat hij, te leijden aan de Akademie, en te leeuwaarden Predikant, zijnde, reeds gevallen in de gevoelens van zijnen leermeester coe • chjus gehad hadde. (§) Doch anderen hielden hem toen voor een' Voetiaan. (**) Zo C*) Zie vriem. Atk. Frif. p. 557 et feqq. en Laurman , Naaml. der Pred. van de KL van Leeti. 'Maarden, bl. 12. Cf) Hij had naderhand ook nog geftudeerd te heidllberg onder hottinger , te geneve onder turretin, en te bazel onder petrus werem-els. Vide vriem. Ath. Frif. p. 558 en 559. (§) Vide vriem. 1. 1. p. 567. (**') Zulks ook zoude men moogen denken uit het gene hij ter bevreediging van voetius met marfsius gedaan heeft, blijkens zijne uitgegeeven Epistoto ad amicum de reconciliatione Clarhfimarum virorum d. gisberti voetii et d. SAMuèus Maresii; 1669. en uit ziju gefchrift tegen wolzogen, Pro vera et genuina Reformatorum fententia prafertim in negotio de interprete fcriptura. Amst. 1669, Te leeuwaarben Predikaat zijnde* leefde hij in onmin met zijnen oudften Ambtgenoot teixe oedzes of esBzoNius, eea' ijverigen Voe- tiaan. xvn. eeuw.  176 Beknopte Letterkundige Gefcaledéniè XVII. Eeuw. Zo veel evenwel kan, zonder tegen* fpraak, van hem gezeid worden, dat hij in de eerste jaaren van zijnen dienst voor de zaak der Coccejaanen niet zo openlijk uitgekomen is, maar zichj in zijnen ijver daarvoor, eerst vooral te middelburg heeft laaten zien, en in vervolg van tijd altijd als een egte Coccejaan te boek heeft geHaan. Te middelburg ook werd hij een liefhebber van de Kartefiaanfche denkbeelden, waarvan hij volgens zijne eigen verklaaring voorheen zeer afkeerig was geweest. Te middelburg verdeedigde hij fterk de nieuwe ftudie, gelijk wij (§. C11I.) gezien hebben. Hier pre- liaan. Eene oude overlevering in de gemeente varf Leeuwaarden zegt, dat oEDzoNius heftig tegen' van der waaijen konde üitvaareii op den Prc'dikftoel. Daaruit zoude men anderszins \ weder be-; fluiten, dat hij toen reeds bij dien grijzen Vader als Ccccejaansch bekend moete geweest zijn. Oedzonius, en zijn aanhang, die echter vrij klein wassÉ noemden van o^r waaijen het groene Ezel. Indien de naam van groene Coccejaanen toen ree Je gebruikt begon te worden, is het waarfchijnlijk, dat de fcheldende partijen van van dei; waaijen daarop gezindoeld hebben. Ook is hij toen in eenen zeer" ernftiiren twist geweest met zijnen ambtgenoot franciskus elgersma, zodat elgersma het veld ver» loor, en 1667 als Predikant verkoos te vertrekken na oudesciioot, een onaanzienlijk dorpjen onder de klasfe van zevenwouden: doch wat de eigenlijks grond van deezen twist, en waarover dezelve geweest is, heb ik niet kunnen nafpeuren. ■* Hieruit zoude men misfchien anders nog al iets weeten op te maaken.  dér Syftêmatifche Godgeleerdheid, iff "predikte en gedroeg hij zich heel anders > dan in friesland. Dit veroorzaakte hem het fpoedig vertrek van middelburg, maar ook binnen één jaar weder eene beroeping als Hoogleeraar te franeker» Willem de derde, door wiens beftelling hij middelburg moest verlaaten, leefde in tweedragt met Friesland* Stadhouder hendrik. kasimir; en van daar mede was het, dat de laatstgenoemde hem aan de Friefche Staaten, en aan de bezorgers der Friefehe Hoogefchool ernstig aanbeval, en hij daarop den Hoogleeraarspost verkreeg. Arnoldi, witz en marck, zijne aanftaande ambtgenooten, hadden zich daar wel tegen aangekant bij de Gedeputeerde Staaten, uit hoofde van de verdenking j waaronder hij lag met opzicht tot het overmaatig voorftaan der nieuwe denkwijze in de Godgeleerdheid; maar met een' vruchtloozen uitflag. Hij werd als Hoogleeraar ingehuldigd den 6 van Wintermaand 1677. De Vorst bewaardigde hem boven dien met groote Voorrechten en gunstbewijzen. Hij verkoos hem in 't jaar 1680 tot zijnen geheimen Raad, en werkte 1682 zo veel uit* dat hij totGefchiedfchrijver van friesland benoemd wierd. (*) Talrijk was de aanhang (*) Geen klein aanzien beeft hij met den tijd Ook gekreegen aan het hof van vvillem , den derden, toen het hem ten jaare j685 gelukt was1, deezen Vorst met den Friefchen Stadhouder wedeif 1L Deel. M dtó XVU  ï?8 Beknopte Letterkundige Qefclmdenls XVIT. ïïUW, hang van leerlingen, welken hij had; mee' nigvuldïg waaren ook zijne bemoeijingen, om hen bekwaam te maaken. Hij onderwees hen niet Hechts in de Godgeleerdheid , maar leide zich voornaamlijk toe, om hen vaardige fchriftuitleggers te doen worden; iets dat aan de Akademiën doorgaans maar al te zeer verzuimd wordt. (*) ■ Niet weinig in tal zijn de fchriften, welken hij uitgegeeven en nagelaaten heeft. Onder dezelven behooren tot mijn oogmerk zijn Systema, getijteld , Summa Theologia Christiana, gedrukt te franeker, i68q in 4to., waarvan den weg der verzoening te doen inflaan, en hen beiden met eikanderen bevreedigde. Willem, de derde, beloofde hem toen fchriftlijk, het gebeurde te middelburg niet alleen te zullen vergeeten, maar hem, en zijnen hinderen er eene aangenaame voldoening voor te zullen bezorgen. En de' Vorst heeft ook daarïn zijn woord gehouden, 's Mans nakomelingfchap, bovenal zijn Zoonjako' bus van der WAAijEN, die Grietman van Hemelumer Oldevaart geweest is, hebben, door 's Prinfen bewerking , aanzienlijke Posten in de Republiek gehad en met lof waargenomen. (*) Legatur prïef. quam prïemi fit vir clar. fuis fariis Sacris; fed et animadverfione nostra perdigna funt Ejus verba in Oratione de incremente Cognitie-nis, expeilaudo tempore novisfimo. „ Uti„ nam''', inquit, ,> in Academns non folum, ve4, rum etiara in Ecclefiis id in more pofitum esfet, ., ut non femper raptim particula; nonnullse, fed integra argumenta, fermones, contextus, facratis frmi Codicis, enuciearent facrorum administri! „ Utinam, in Candidatorum exnminibus, probe intellecti potius Verbi divini, quam Systematfs „ hu-  %èr Systematifche Godgeleerdheid, ifo ' Van het eerste deel, behelzende vier hoofdftukken, over de eer, de naamen, het weezen en de wegen van God, alleen maar het licht heeft gezien; zijn kleiner Systema, getijteld ,Theologia Christiana Enchiridion, uitgekomen te franèker izao in 8vo. en zijne Capita Doctrine de Testamentis et Foedere in concinnum ordinem redacta, die gevonden worden aan het einde van zijne Varia Sacra, in 't licht gegeeven te franeker 1693 in 4to. Blijken van goed bordeel en bondige kunde legt de fchrijver iri „ hujus aut illius fero fajpius et festino labore „memorie iuipresfi, ratio haberetur! Quid paun LVS Romanos, quid Galatas , quid Hebraot „ doceat; qua; aliorum librorum argumenta, quis j, eorum nexus, qua; rationum deniqne virtus fit „ et concatenatio; nx; id fcire, idamare, borium! „ demum faciet Theologsm." Daarin voor¬ zeker hebben de Coccejaanfche Hoogleeraars zich zeer verdienstlijk gemaakt, dat zij de Studie der heilige uitlegkunde hunnen Onderwijzelingen mee den grootsten ernst aanbevalen, en hun hier omtrent zeiven met allen ijver voorgingen. — \ rs reeds meer, dan honderd jaaren geleeden, dat vam der waaijen dien wensch ontboezemde; en dezelve is nog niet vervuld. Verftandige Godgeleerden wenfchen nog hetzelfde; doch wanneer wij den leerfrant ea de predikwijze van onze beste HoogleerSaren en Predikanten gadeflaan, moogen wij toch ook wel met hem zeggen: figet, Viget, per Dei gratiam, magis et magis, calestium literarum fivdium! — Wij hoopen waarlijk niet, dat de nakomelingfchap over honderd jaaren nog eene diergelijke aanmerking , als deeze, zal maaken snoeten, maar dat onz wenfchen dan lang geheel Vervuld moogen zijn. ■ M % xvir. EEUW.  XVII. eeuw, rSo Beknopte Letterkundige Gefchiedsim in deeze werken aan den dag: maar wijl ze naar de Coccejaanfche leermethode opgebeld , en met den zuurdeegfem der Kartefiaanfche begrippen doorkneed zijn, moeten zij daardoor zeer veel van hunne waarde ■ bij allen , die de eenvoudigheid beminnen, verliezen. Zijne Kartefifche gevoelens ziet men reeds duidlijk op de eerste bladzijden van de genoemde Summa Theologia, en verders in het geheele beloop van alle drie gemelde werken- Zijne voordragt heeft daardoor op verfcheiden plaatzen eene donkerheid gekreegen; trouwens zijne ftijl is buiten dien niet zeer klaar en duidlijk. CX. Van der waaijen had er waarlijk niet behooren op te ftoffen,. dat de kerk zulken voordeel van de wijsgeerte had. (*) 't Is wel zo, dat de wijsgeerte van descartes, waarvan hij zulk een' dunk had, een' degelijken fiag aan de wijsgeerte van aristoteles hadde toegebtagt, waardoor dezelve in het vak der Godgeleerdheid haar meesterfchap van lieverlede kwijtgeraakt, en de fcholastiekerij dus geheel van den troon gebonsd waare, bij een groot deel der Theologanten. Maar aan den anderen kant is het ook waar, dat deeze geCO In Orat. cit. Quis est, „ inqult," qui iar Philofophia: — cognitione , ab aliquo tempore non profecisfü Ecclefnun dixerit?  der Systematifche Godgeleerdheid. i8r geleerde lieden de Kartefiaanfche wijsgeerte niet hadden moeten misbruiken, en daar ze dit niettemin gedaan hebben,zulks fterk ten achterdeel der Godgeleerdheid onder de hervormden geftrekt hebbe En dit hebben wij met 'sMans eigen voorbeeld, zo wel als met dat van anderen, genoeg beweezen. - Het werd dus in het laatst van deeze eeuw al hoog tijd, dat men er op begon te arbeiden, om de anders verbeterde Leerfystemes we' der op nieuw van wijsgeerige bijvoegfelen te zuiveren. Hulsius, gurtler, en hei» degger fchijnen zulks ook eenigszins begreepen te hebben. Althands hunne Systemas , waarvan wij vervolgens gewaagen moeten, doen ons dit niet zonder grond denken. — Diezelfde van der waaijen, zegt ook in de reeds aangehaalde redevoering, „ dat het gezag van men„ fchen in geloofszaaken, toen ter tijd, ,, zijne waarde allengs begon te verlie„ zen, en er eene meer fchriftmaatige ?, Godgeleerdheid in de fchoolen gehoord „ wierd." (*) En daarin heeft de geleerde Man waarheid gefproken. 't Gezag van menfchen in geloofszaaken was toen wel voor jaaren ai geknakt geworden door coccejus: maar zedert hadden de meesten van zijne volglingen, flechts van batterij veranderende, het gezag van hem, aan (*) Vüescere cepisfe hominum in rebus fidei auctoritaiem, ex codice divino haustam, Theologiam in fcholis audiri, baud exiguus profectus est» M 3 xvir. eeuw.  i3a Beknopte Letterkundige Cefchieden'is XVII. eeuw, aan welken zij zulk eene verpligting hadden, tegen deszelfs welgemeende bedoeling aan, te hoog gedreeven, en te zeer geëerbiedigd. De ftudie eener vrije Schriftuitlegging , ten behoeve der Systematifche. Godgeleerdheid, had ook door den arbeid van coccejus een nieuw leeven bekomen ; maar men had het werk niet opgevat, daar hij het had laaten fteeken. Men had zints geringe vorderingen in de Bijbelëxegefe gemaakt, althands dezelve niet naar eisch doen dienen ter verbetering van het Theologisch Systema. De Filofoofij van descartes had de Coccejaanen zelfs meer of min weder, bij het bewerken van hunne Systemen,van de Bijbelstudie afgetrokken: iets, dat men van alle wijsgeerte, voornaamhjk, wanneer ze eerst in haare opkomst is, te wachten heeft, 't Eene en andere had van der waaijen onder het oog gekreegen: en met hem meer anderen. — Hij zelf zocht ook deeze gebreken te herftellen. In hetzelve evenwel kan men niet zeggen, dat hij uitermaate gedaagd is. Beter is dit gelukt aan hulsius, gurtler en heidegger. Deezen hebben de Systematifche voordragt merk» lijk verbeterd.. CXI. Henrikus hulsius is de eerste, van welken wij hier iets te fchrift brengen moeten; hij was gebooren te kronenburg in het Hertogdom MONs,den 10 van Wijnmaand 1604. Zijn Vader, antonius h.ul-  der Systematifche Godgeleerdheid. 183 sius, was Predikant in de genoemde ftad; en zijn Oudoom, ook antonius geheeten, (*) is geweest Hoogleei aar in de Godgeleerdheid te leijden, welken men dus niet met den Vader en met hem, henr. hulsius, verwarren moet, zo als zeer dikmaals gebeurd is. Te Duisburg had hij zijne ftudiën voortgezet, voornaamlijk onder joh. hermannus hugenpooth, van weiken hij de beginfels der wijsgeerte en der Godgeleerdheid, naar den leiddraad van descartes en coccejus, geleerd had. Te harderwijk werd bij Doktor in de Godgeleerdheid 1679. — En te Duisburg werd hij Hoogleeraar in dezelfde weetenfchap 1681, daar hij geftorven is den 4 van Grasmaand 17^3- Een' grooten naam heeft zich de man verworven door zijn onderwijs, waarvan geen klein getal Studenten zich bediend heeft, en door zijne fchriften, welken er van hem in het licht zijn gekomen, (j") Onder deeze fchriften is een werk, getijteld, Summa Theologice, five Liber de molitione, et opere et Sabbatho Dei. Het zelve is door hem in 't licht gegeeven te i.eijüen 16^9 in Oktaaf. Naderhand is het meer dan eens (*) De. Zoon van deezen antonius moet ge. weest zijn paulus hulsius, eerst Predikant te middelburg , en daaraa Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen, in het begin van de achttiende eeuw overleeden. (f) Men kan de tijtels er van vinden in de Bibl. Brem. C. VII. fase. V. p. 901-905. en in. de Miseelt Duisburg. I. pag. 551-553, M 4 xvir. eeuw»  Ï84 Beknopte Letterkundige Gefchledmh^ XVII. SEUW. eens herdrukt, en weder te leijden 1694 op nieuw verfcheenen, onder den tijrel van Systema Theologia plenum. Hulsius was wel der Coccejaanfche partij toegedaan, maar de Verbondsmethode geviel hem niet. Hij begon dus op eene andere en beter leerwijze te denken. Volgens zijne meening vond hij ook eene beter. Hij fchikte zijn Systeme naar een 'ontwerp, dat hem veel natuurlijker voorkwam, en waarin hij Gods eeuwige fchikkingen, Gods fcheppingwerk in den tijd, en Gods rust na het volbragte werk, ten grondflag van zijne leerbehandeling leide. Hierop liet hij het geheele ftelfel der Godgeleerde waarheden rusten. Wij voor ons kunnen wel niet zien, dat deeze manier van leeren beter zij, dan die van coccejus, naardien zij aan onvoeglijkheden onderworpen is, even zo wel als gene. Doch wij zien er uit, dat de man oorfpronglijk en vrij gedacht heeft. Uit het geheele werk is het blijkbaar, dat hij zijn eigen oordeel volgde, en op de beflisfende uitfpraaken van anderen niet afging. Voor het overige heeft dit Systeme veel goeds: 't is zuiver van fcholastieke termen, en wijsgee-r rige gefchilvraagen. Er is veel gezonde Bijbelkennis in. 't Is vrij plat en duidlijk opgefteld (*)• Na (j) Verg. buj5.d. !• L I p. 385. en* heinr. \ h h f. 373-  der Systematifche Godgeleerdheid. 185 CXIL Na hulsius doet zich hier aan ons op nirolaas gurtler, gebooren te ba£ el den 8 van Wintermaand 1654, eerst Hoogleeraar in de Wijsgeerte te hürborn, daarna Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te hanauw, te bremen," te deventer, en te franeker, aan welke laatstgenoemde plaatze hij den 28 van Herfstmaand 1711 overleeden is. Met onverniste Godsvrucht ging in den grooten man gepaard oordeelkundige Geleerdheid. Te water noemt hem onder de voornaarufte Theologanten van frieslands Hoogefchool; (*) Getuigenisfen daarvan heeft hij ook gegeeven in verfcheiden fchriften van verfchiïlehden aart. (f) Onder anderen is er van hem gefchreeven te hanauw, en 1694 door den druk gemeen gemaakt te Amsterdam een uitmuntend Akademisch en Theologisch leerboek, onder den tijtel van Inftitutiones Theologie^; in /ito. Dit werk is voor de tweede maal in 't licht verfcheenen te halle 1721, in 410, vermeerderd met eenige na 3s Mans dood gevonden aantekeningen , welken hij van tijd tot tijd gemaakt had, en verrijkt met een Voorbericht van zijnen Zoon niko-. laas gurtler, met de Lijkrede, op hem ge- (*) In Ore;, de TAeol. erud. p. 72. (t) Zij worden opgenoemd van Vriem, I. I, p. 749 en 759. M 5 xvir. eeuw.  l8ó Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. 2EUW. 'ï I 1 J l i ■\ < gedaan doof j. van der waaijen, den Zoon, en met eenen uitvoerigen Bladwijzer. Naderhand is het nog eens uugeko? men te marpltrg J732, ook in 4to. met een Bijvoegfel van matth. martjnius, een' Breemer Godgeleerden, van welken wij boven § XCV reeds gewaagd hebben , zijnde een Ëpitome S. Theologia methodice dispofita. Aan het fchrijven van dit Godgeleerd Systema was de Auteur drie jaaren en één half bezig. (*) Hetzelve is fteeds bij de geleerden hoog in achting geweest; op verfcheiden Akademiën is het bij de voorleezingen der Hoogleeraaren gebruikt geworden, (f) De grondftellingen van den hervormden Godsdienst worden er plat en duidlijk, in eene zeer naruurlijke en eigenüarrige orde, op eene beknopte wijze, in voorgedraagen, metklaar.dijklijke en hier en daar verklaarde fchriftilaatzen beweezen, met de overëenftemning der oude kerk bevestigd, en tegen de legrippen van anders gevoelenden verdee- digd. (*) Vide Qrat. Funeb. j. v. D. waaijen in obium Gurtleri nostri, pag. 48. et conf. praf. opeis, ab auctore fcriptam in fine. Cf) In. zulk eene achting is ook altijd geweest 5 Mans gefchrift, getijteld, Focum Typico-pre*heticns in zegening is, bij zijne lesfen over de vat» eeldige Godgeleerdheid is gebezigd gewerden.  der Systematifche Godgeleerdheid. 1%? digd. 'sMans arbeid heeft vooral dit bezondere, dat hij de zuivere leer des Evangelies tegen de vervalschte denkbeelden der weêrpartijen overftelc , en deezen mee hunne eigen woorden fpieeken iaatende, omtrent hen ter goede trouw handelt. Van fchoolgeleerdheid is het vrij zuiver. Wijders mooge men het als iets nieuws onder de Coccejaanen in hem aanmerken, dat hij aan het einde van ieder hoofdftuk iets ter toepasfing en vertroosting gevoegd heeft. „ Wy moeten niet alleen leeren rede„ twisten", fchrijft hij, (*) „ maar ook „ Godzaliglijk leeven en ons en ande„ ren vertroosten." Voor 't overige zijn er in dit werk veele nieuwe, en, over het geheel genomen, fchoone aanmerkingen , zo dat hetzelve onder de beste fystema fchriften van den Coccejaanfchen aanhang gerekend moet worden. Men zal dus hieruit ligtlijk kunnen opmaaken, dat de Man zich meest door zijne eigen gedachten heeft laaten leiden, en zich weinig aan het gezag van anderen, en ook geheel niet aan dat van den vermaarden coccejus, bekreund heeft. Onder sMans uitgegeeven fchriften is nog een boek, getijteld,Forma Samrum Sermonum in ufum Scholarum privatarum, amst. 1709. 8vo. Uit zelfde boek is ook uitgekomen onder den tijtel van Synopfis Theo. logia, amst. 1715. 8vo. Op de Kataloge der Boeken van den Hoogleeraar ve- nema ( ) In praf. h, {. prutm, p. 3» XVII. eeuw.  XVII. ÏEUW, j j < ^ ] 1 ( / ( 188 Beknopte Letterkundige Gefchtedenis nema vind ik n. gurtleri Aphsrismi Theol. lug. bat. 1717. Waarfchijnlijk zal dit ook het zelfde werk zijn. Onder den tijtel van Forma Sanorum Sermonum is het ook weder uitgekomen te Amsterdam ij ij. Dit werk is ook geenszins van verdiensten ontbloot (*). CXIII. Onder de genen, welken de Coccejaanfche voordragt der leer in het laatst van deeze eeuw verbeterd hebben, treffen wij eindelijk aan den beroemden johan Hendrik heidegger, laatst Hoogleeraar in Ie Godgeleerdheid te zurich. Hij' was geboren op een dorp in het Kanton van zurich , daar zijn Vader Predikant was, an 't aar 1633. Van den kant zijner Grootmoeder, vas hij een Naneef van zwingel en isulvInger. In 't jaar 1658 was hij buitengewoon Hoogleeraar in het Hebreeuwsch, ;n ook in de Wijsgeerte te heidelberg : :n 1659 werd hij gewoon Hoogleeraar n de Godgeleerdheid te steinfort. Ten aatsten werd hij Hoogleeraar te zurich, erst r6fjó' in de kristlijke Zedekunde,en 6jo in de Godgeleerdheid, (f) Groote lof (*) Van der. waaijen noemt hetzelve in de emelde Orat. fun. libellum, in quo cum breviate de palma certat foliditas. ^ (j0 Kort daarna werd hij tot Hoogleeraar in de ïodgeieerdheid tg leijdrn beroepen, maar te zu- rkih;  der Systefnaiifche Godgekerdheidi 189 lof ging er uit van zijne kunde en bedreevenheid in de heilige ftudiën. Zijne bewonderaars vereerden deszelfs arbeid met deeze lofregelen. Dum micat hoe lumen, tenebras colit impius error, Sed'dolet, in tenebris non latuisfe fuis. 'sMans fchriften, die al een aanmerklijk getal uitmaaken, worden ten deele opgenoemd van hofmann, (*) en beoordeeld van buddeus. (f) Hij was een van de regtzinnigfte leeraars in de hervormde kerk, maar was het, om dat hij het oordeelde naar het licht van zijn geweeten te moeten zijn: want hij dacht vrij, en bezag alles wel degelijk met zijne eigen oogen, zonder zich door eenig menschlijk gezag te laaten verblinden. Hoe zeer hij ook de leer zijner kerk voorftond, verdeedigde en befchermde, zo was hij evenwel verdraagzaam en liefderijk jegens anders gezinden: en hij heeft zich openlijk laaten zien onder de genen, welken den vreede tusfchen de Proteftanten van verfchillcnde belijdenisfen hartlijk wenschten niet alleen, maar ook werklijk poogden te herftellen: gelijk wij weeten uit twee AiCH wilden dé Aksdemieregenten hem zijn onrUag niet verleenen; - en zo bleef hij. (*) In lex. univ. art. heid. CO L. U vide indic, aiict. voce hejd. xvU 2eö ;v«  XVII. b è u w. I ^ 1 i I 1 d d tc fl di te E te m iu fo va do est vei vei his Di ( 190 Mk*&emm^èêfcmm twee verhandelingen, welke in het derde deel van zijne DiJJèrtationes SeleBa A Z vonden worden, en naderhand, onder den tijtel van 7kW«0 ^yW«« afzonder ^ J J 1 ~7 u-^1'. een Ultn-«ntend Theologant heeft h,j zijn best gedian, om de ker 'an den Godsdienst, naar de begrippen n haare geschiedkundige zekerheid, en in laare zedelijke betrekking op het menfeh- k har , ter néér te Hellen, en doorbonige betoogredenen aanneemenswaardie te' oen voorkomen. Drie van zijne Schrifn inzonderheid geeven daar van de doorlandfte blijken 't Eerst , is zijne Media Theologia Christiana- 't welk in *to zurich is uitgegeeven ten jaare 1606. it werk was een uittrekfel van een eroor, reeds door hem vervaardigd4 maar )g niet in het licht: 't zelve kwam eers .zijne* dood uit ten jaare 1700 in twee ho deelen te zürich onder den tijtel n Corpus Theologe Chrlstiana exhibens Vrinam ventatis, que fecundum pietatem , tarnde contra Adverfarios quoscumque, eres ci> Novos, vel in fundamenta fidei] circa illuderrantesitaaferens, ut fimu] tona Ecclefiastica V. &'N. T. cenlineat T'"' adeTe f" Plenisfimum Theologia datltca, Llenchtica , moralis & hijlo- tk4 *) Pag. 379 et feqq„  der Systematifche Godgeleerdheid. 19Ï rica Systema. Van zijn eerstgenoemd Syscemacifch gefchrift, Medulla Theologice Chrifiiance, is nog een tweede uittrekfel gemaakt, getijteld Medulla medullce, uitgekomen te zurich 1697 in 8vo. • Bij het Corpus Theologice Christiance , als zijnde het voornaamfte en het oorfpronglijke werk, zullen wij ons thands alleen maar bepaalen. Dit breed uitgedeegen Syftema is een boek van uitneemende waardije. De geleerde Man heeft er blijkbaar in getoond , dat de leerftellige God* geleerdheid, zonder fchoolfche en wijsgeerige uitbundigheden , op eene duidlijke wijze, en tevens overreedend voor het hart, zo wel als voor het verlland, behandeld kan worden. De waarheden worden gehandhaafd en bevestigd tegen de gevoelens der Partijen, en dit gefchiedt met belangneemenden ernst: men treft er in aan \ eene en andere uit de Kerkhiffcorie van den ouden en den nieuwen tijd: zo wel als deeze en gene nuttige zaaken, die tot het vak der Zedekunde behooren. < Schoon het aan 't geheele beloop van het zelve klaar te ontdekken is, dat hij met de leer der verbonden zeer ingenomen was, gelijk hij zelf dit ook hier en daar niet donker te kennen geeft met zijne eigen woorden ; (*) is evenwel dit Systema gansch niet ingericht naar de Verbondsmethode van de ftrenge Coccejaanen. Men mooge van den Man (*) Loco IX. de/adere Opemm agens, fcribit KEI- XVIÏ.' eeuvt.  XVII. EEUW J ] < ( I ( 2 \ \ 2 E 1 I li f e 'e r i92 Beknopte Letterkundige Gefbhtederiii Man zeggen , dat hij de verhondsmethode , vrij wat verbeterd hebbe , want alle menfehelijke kunstwoorden , betreklijk het aangaan van verbonden en kontrakten, uit de rechtsgeleerdheid ontleend , worden er over het algemeen in vermijd ; altoos zij worden fpaarzaam en omzichtiglijk van hem gebruikt. De geheele inrichting van dit Ichoone leerfyftema is dus : 't Zelve is verdeeld in acht en twintig; plaatzen: {Loei.) . In de acht eerfte plaatzen hanJelt hij over de Godgeleerdheid, de Schrift, het beftaan van God, de Drieïenheid, de Beiluiten, de Schepping, de Voorzienigheid en de Engelen. In de volgende acht plaatzen houdt hij zich bezig net het Verbond der Werken, de Zonde, ïec Verbond der Genade a de Huishouling van het Verbond der Genade onder le Aartsvaders , de Huishouding van het /erbond der Genade onder de wet van iozes, de tienwoordige wet (deezeplaats rver de wet wordt verdeeld in vier beondere hoofdftukken) de Kerkplegtige vet van mozes , en de burgerlijke wet an mozes. De twaalf laatste plaaten gaan over den Perzoon van jesus ristus, de ftaaten van jesus chrisus, de ambten van jesus kristus, de luishouding van het Genadeverbond onder EIDEGGEKÜS (§4.) HitlC tldeO totim S. fóriptti' t medulla et veluti centrum quoddam est fadui ' Testamentum Dei, adquod, ceu fcopum unicum ■ Tiumpdldl»» omnia, qu# as comprehendutttur, fferri eportet.  'der Ëptemêtifèhe Godgeleerdheid» log fier het Ëóattgelie , de roeping 4 de rechtvaardiging, de heiliging, de duurzaamheid Van het Genadeverbond , den uiterliiken Godsdienst onder het Nieuwe Testament, de Kerk , het Kerklijke Beftuur, en de eindelijke verheerlijking. — Heibegc-er heeft ook gefchreeven een Redekundig leerboek, getijteld Ethica Christiana , Lib. V. Men kan hier uit, en uit de zedelesfen , welken hij in zijn Corpus Theologia Christiana voorichrijft, befluiten , dat Hij zeer wel gezien heeft, hoe dit zo nuttig vak der Godgeleerdheid doorgaans van de Coccejaanen veronachtzaamd, en hoe ter deeze opzicht de leerwijze van hun ook wel magte vervormd en verbeterd worden. Gurtler , gelijk wij gezien hebben , had dit gebrek ook befpeurd, en daaiöm bij ieder afgehandeld ftuk zijner .Stellige Godgeleerdheid deszelfs zedelijk gebruik aangetoond. CXIV; De drie genoemde Godgeleerden Iiul-s oius , gurtler , en heidegger hebben zich , zo als gebleeken is , dus zeer verdienstlijk gemaakt omtrent het Coccejanismus, Doch ten hunnen tijde leefde en leeraarde aan Frieslands Höoge School campegius vitringa , de vadef ; deeze Man heeft hun allen de loef afgeftooken. Hij was den aanhang dér Coccejaanen toegedaan , maar , volgens de juiste aanmer- II. deel. N king XVlt, EEÜWó  xvn, eeuw. " (*) 't m. a. 1% f, 446. (7) Supcere potuisjet, dicit cx. mangerus in trat. paneg, in auspicium fee. III Academie Frifia, p. 21 ad ateinum ordinis Theoiogici in hoe (Frifioram) Atheneo decus unius vitring/e me- moria. Amplisfimus bi'pmanm's (in Traj. erud. p, 273. conf. vriém. C I. p. 610 et Ga» risfimus verschüir (in Oratione inaug. de Interp: S. S. V. T. &c. p 66) eum nominare non dutótayerunt Theologorum fuie aiatis principem, toto eeleberrimum orbe. Virum fummum a ianda- tjsfimis quibusque vïris et fiepe et valde laudatum, dentrq celebravit j. g te water in Orat. de Theslogo erudito p. 72 et 73. 194 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis- king van spittler (*) 4 te groot een man , om een egte volgling van coccejus te weezen. Hij was de geleerdfte, en zo niet, dan zeker meê een van de geleerdfte' mannen, die den Hoogleeraarspost te franeker ooit bekleed hebben (f) Hij was gebooren te leeuwaarden den 16 van Bloeimaand 1659 Als Kandidaat werd hij te franeler ten jaare 1680 tot hoogleemar in de Oosterfche taaien , en ióSa in de Godgeleerdheid beroepen ; waarna hem 1693 ook het Akademisch onderwijs in de Kerkhistorie is opgedraagen. In deeze drie onderfcheiden betrekkingen heeft hij' bij zijne leerlingen , en bij de geheele geletterde wereld, den grootften roem behaald: als zijnde een nuttig werktuig in de hand der Voorzienigheid, om door mond en p:n het ri k der waarheid aittebreiden en te bevestigen. In 'smans lee-  nsr Systcmatij'cKe Godgeleerdheid, ipg ieevensbezonderheden zien wij weder bewaarheid , dat de ijver voor het Voetia- j nismus aan dien voor het Stadhouderlijke huis ten engften verknocht waare. Ten jaare if^S werd hij als Hoogleeraar te utrecht beroepen in de ftede van zijnen Meester witsius. Hij nam deeze beroeping aan : en maakte zich reisvaardig : maar wat gebeurt er? Willem de derde, Koning v;in Grootbrittanni'è. kwam met zijnen Stadhouderlijken invloed, die hier te lande meer gold, dan zijn Koninglijk gezag in engelland , tusfchen beiden , ftremde den voortgang der beroeping , en drong den Utrechtenaar en, tegen hunnen Wil en zin, henricus pontanus op : daar toe waarlchijnlijk ook aangezet zijnde door de nijdgierige ourblaazerijen des Voetiaanfchcn aanhangs, die toch veel op den Vorst vermogt. Vitringa bleef met genoegen te fraNeker : de ftudeerende Jongelingfchap verblijdde zich, en het Hond ook den Staaten van friesland bij uiiftek wel aan. En fchoon hij na den dood van Koning willem in 't jaar 170a andermaal op de voordeeliglle voorwaarden te utrecht beroepen wierd, was hij edelmoedig genoeg, om deeze beroeping van de hand te wijzen ; waarop de Friefche Staaten zijne jaarwedde aaumerklijk verhoogden-, ten bewijze van htt belang, at welk zij in zijn verblijf ttelden (*)„ ; HiJ (*) Vide vriem. 1. 1- p. 611. Biblioth. Brem, N 3 fass. xvii. SEUW,  .Eeuw. i i i i i 1! <5 ff v: tl 196 Beknopte Letterkundige Gefchicdeniê Hij bleef het fierfel en fteunfol der Friefché Hoogefchool zijn keven lang; en ftierf, aan eene beroerte., den 31 van Lentemaand, 171%. Eenen fchat van kundigheden had de man opgedaan in zijne werkzaame jeugd, voornaamlijk onder de Akaderaielesfen van witsius , dip vrij wat zorg voor hem droeg, en die, te leeuwaarden nog Predikant zijnde , hem reeds van kindsbeen af in den Godsdienst onderweezen had; van welk onderwijs vitiunga naderhand met een bezonder genoegen en met de aaiigenaamfte nagedachtenisfe dikwerf gelproken heeft (*). Van witsius had hij geleerd , vrij te denken over de leer van liet Evangelie, en geene oude of nieuwe gevoelens als de zijnen aan te neemen, ian voor en alëer hij alles rijplijk en met ;en bedaard oordeel overwoogen had . en èhoon hij van de orde der Coccejaanen zijn nogr, nimmer anders, dan, volgens het werreedend licht van zijn geweeten , der:elven leerwijze en begrippen voor te taan. (f; Van witsius had hij geleerd , ist. VI. p. 741 et mangerum in Orat. laüd p 9—21. (*) Vide ejus dedic. Aphor. prima: edit. raox emoranda: prajf. p. a et conf. vriem. L 1. d. d8. CO „ Zullen wij durven verfchynen benoemd et naamen van menfchen voor den Rechrerftoel m den Heere Jefus? Zullen wij ons daaronder mnea dekken voor zijn alziend eu fcherpziead oom  der Systematifche Godgeleerdheid.. 197 leerd, zich door geene partijzucht voorinneemen en beheerfchen te laaten, zich met geene onnutte twisten te bemoeijen, zich in zijn voorftel zorgvuldig te wachten van fchoolfche fcherpzinnigheden en de leer der waarheid niet te bederven door de Filofoofije van descartes. En van alles wat hij van witsius , en wat hij van anderen geleerd had, wist zijn fchrander oordeel het fchoonfte gebruik te maaken. Spreekende bewijzen daarvan zijn er voorhanden in zijne Schriften, welken hij van tijd tot tijd ia het licht heeft gegeeven, of welken hij voor de pers beftemd had, en zijne vrienden na deszelfs dood aan de geleerde wereld bezorgd hebben. De mees? ten zijn allenthalve bekend en in ieders handen, 't UitmuntendfteWerk is zijneCowmentarkts in Librum Prophetiarum Jefaiea II vol: in fol; uitgekomen te leeuwaarden 1714. Has/eus noemt hetzelve een' bij uittrek fchoonen fchat van uitgebreide en oog; dat niet zal zoeken, dan na waarheid in het binnenjie? Zullen wij als geestlijlce Krijgsknechten met een ander Veldteken, dan dat van zijne banier voor hem verfchijnendc gekend en bemind worden?" Zo fpreekt vitringa in 't aanhangl'el der voorrede voor de tweede Nederduitfche uitgave van zyne Aphorhmi. Hij had dus even als zijn leermeester wirsius geen be* haagen in Sektenaamen, maar wenschte alleen g§noemd te worden naar kiustus. N 3 XVII. eeuw.  xvii. EEUW. i t 1 l i 1 i z i li è n ÏQ8 Beknopte Letterkundige Gefchiedènis en buitengewoone geleerdheid (*). Alles, wat men in een uitlegkundig gefchrift vorderen kan , wordt daarin aangetroffen. Zijne uitleggingen van het profeetifche zijn meer volgens de regels van coccejus } dan van witsius j doch in veelerlei opzichten wijkt hij ook geheelenal van hem af. De reden daar van geeft hij op in de voorrede van het Werk. Daarin volgt bij deezen zo wel als genen, dat hij oorfpronglijk denkt, en op een' vrijen trant zijne gedachten ter neder fchrijft. Hij neemt wel de verklaaringen en opvattingen van anderen over , maar niet , dan na alles eerst naauwkeuriglijk in de fchaal van zijn eigen keurig doorzicht gewoogen te hebben. (*) Bibl. Brem. cl. VI p. 746. Te water li zijne Oratio de Theologe- erudito, van vitrunga "preekende, zegt pag. 73. Dum Commentarius in }efaiam legetur, legttur aut era femper ab amni'ms, qui plura ex uno libro , quam ex centenis ttiis, addiscere cupiant, in vitri\ga Theologus •ruditisfimus fpectabitur. Deeze Commentarius, is >ok vertaald in het Nederduitsch door boüdewijn 'er braak, REicTOR te woerden, en uitgegeeven e leipen 1739, gelijk ook in het Hoogduitsch iet eene Voorrede van mosheim te halle 1749. tan het fchrijven van dit werk heeft de geleerde /Jan alle zijne vermoogens te koste geleid" Men ergelijkt hetzelve wel eens met zijne Ferklaaring an de Evangelifche Parabelen, en verwondert ich over het wijdgnapend onderfcheid tusfeneq eeze beide fchriften, ten aanzien van behandeng, zo wel als van bondigheid: maar men diene toch bij het laatste boek in opmerking te neeien, dat hetzelve oorfpronglijk een Akademisch Dik-  der Systematifche Godgeleerdheid. 199 ben. In alles gaat hij te raade met zijn eigen licht en kunde. Dan inzonderheid vordert ons oogmerk, te gewaagen van des geleerden Theologants Systeme, of liever Akademisch Handboek , waarin de leer der Hervormde Kerk in korte Hellingen wordt voorgedraagen. Dit Werkjen kwam in de wereld ten jaare 1688 te franeker in 8. onder den Tijtel van Aphorisrni , quibus fundamenta Sanclte Theologia; comprehenduntur: en is vervolgens met verbeteringen en vermeerderingen een en andermaal herdrukt, als (690, onder den Tijcel van Aphorismi-, quibus Fundamenta 'Theologice comprehenduntur, fecunda hac editione, qtiibusdam in locis aucli, et Testimoniis S. S. confirmati, 1693, onder den Tijtel van Aphorismi, quibus Fundamenta Do&rince Christiance comprehenduntur; tertia hac editione, quibusdam locis aucli et cafligati : en 1702 wanneer het den tijtel kreeg Biktaat is, 't welk zonder opzetlijken arbe'd deu Studenten in het Kollegie voorgezeid was, enkel op eenige aantekeningen voor het geheugen, en eenige vergaderde gedachten, welken de lloogleeraar gewoon was te vormen een' zec-r kleinen tiid voor het uur der lesten. Men leeze 's Vlrns briefin de Voorrede van dit werk, aan d'outrein gefchreeven, die de Nederduitfche vertaalcr van hetzelve is. b' 3. Volgens vitrwgas eigen betuiging was het een zeer omolkomen ftuk, Met dit alles moet men zich echter bevreemden over den zonderlingen fmaak van den geleerden man in het verklaaren van den genieenden profeetifchen en verborgen zin der Parabelen N 4 XVH. eeuw.  XVII. ee BW, '. 1 I J J i 1 c c t ti k b d 'c £1 n; hl eoo Beknopte Letterkundige Gefchiedemr kreeg van ZfcflW*? Chrhtianx Relitionh per Aphorismos fummatim de/cripta. Editio quarta; cui nunc accedit vMv„arts Theohgue Elencticx. Naderhand is het onder den zelfden tijtel nog eens uitgekomen te fuaneker 1714. Alle deeze uitgaven zijn telkens zeer naauwkeurighjk uitgevoerd, en met nieuwe bijvoeVelen verrijkt, ichoon zulks anders op den Tijtel van de laat/Ie niet gemeld ftaat, 'tWerk is ook overgezet in het Nederduitsch, 20 Jirfdle,lden keeren aan den NederanHlchen leezer op nieuw ter hand eeield. Allereerst kwam het uit te delft , 9V? met eene kleine Voorrede van en ichnjver, onder den Tijtel van Korte tellingen, m welke vervat worden de grondlukken van de Chrislijke leere. Daarop 3 het vjermaalen i7c8, r7i7, i73o en 736 op nieuw in het lichs verfcheenen; e twee eerfte herdrukken zijn naar het orfproaglyke telkens verbeterd, maar de vee Jaatften hebben niets nieuws, behalen den tijtel. Deeze Nederlandfche vertaling , door eenen ongenoemden Prediant uit eene der Hollandfche Steden izorgd, is onder het opzicht, en onder V Yertewnng van vitringa zeiven in hcht gegeeven, die het hier en daar met imge bijvoegfelen , welken in 't Latijn 6tf M™™?1 Werden» vermeerderd :ert ( > Niettegenftaande dit is de overzet- O Ziff de Voerr. vpor deeze Vert. bl. s es, &  der Systematifche Godgeleerdheid, sol setting over 't algemeen vrij flecht. -——* Des Hoogleera irs doel in het opftelleh van dit werkjen was, om zich in zijne jaarlijkfche lesfen naar eene gezette orde te regelen , en telkens aanleiding te hebben, om over zaaken, in de Stellingen kortlijk vervat , breedvoeriglijk te fpreeken Deeze Aphorismi, of, zo als het nader,hasd heette, Do&rina Christiana Religionis, is een onwaardeerbaar Stuk. Ik wil geern betuigen , dat ik nooit fchooner Theologisch leerboek uit de voorige eeuwen , dan dit, hoe klein hetzelve ook zijn mooge, geleezen hebbe: voornaamlijkmoet ik zulks zeggen van het eerfte opftel, zo als het door den fchrijver r.683 uitgegeeven is: dit overtreft de andere uitgaven in eenvoudigheid,duidlijkheid en bondigheid. Men ziet in dit Werk, dat hij over de leer der Godlijke Testamenten en Verbonden heel anders dacht, dan doorgaans de lieden van zijne orde; en ook dit bewoog hem mede , dit werkjen te gaan fchrijven, en zich daaromtrent te verklaaren (f). De Methodus Fozderalis (of de Verbondsvoordragt) zo als dezelve behandeld werd van de egte volglingen van coccejus , behaagde aan vitringa geheel niet. Op het denkbeeld der verbonden, tusfchen God en den (*) Zie de Voorr. van de Vert. bl. 3, en de dedic'. voor de eerste uitgave van 't Latijnfche •werk pag 7. (f) Vide ejus dtdicat- jam. cit, p. S. N 5 XVII. E E U W.  EB UW. j i 1 t, a ft » ft e; h Cf, m de he uii is C leei ( 202 Beknopte Letterkundige Gefihiedenis jeerdneid te ftichten, had, vobens zifne begrippen, niet alleen ve 1 orShïL vThetm^ ™%™^»> hoS van net meenigvoudig menselijke, 't welk er moeSt onder lo,p.„, ,n ^ Krnïf Zeer hlJ m aUes niet over- eenftcmde met coccsjus, was reeds «L bleeken mt zijne jekomen te faanw.r i687; en uitzit ^™ bleek zuiks met minde? 3e leer des fVerkverbonds von Fh}k Zlllks 00k ce-?"ghjk bÏÏ m fcheen begunftigd te worden door de fpraaken der Schrift en der reden m 1 en aanzien van de Leer der Verbonden vitringa onder de Coccejaanen de eerfte f) Vide Deetr. Relig. Chrht. C, VIII § 33.  der Systematifche Godgeleerdheid, 203 fte geweest, die gezeid kan worden, zich naar den Bijbel gefchikt, en zich van Bijbelfehe fpreekwijzén bediend te hebben. De leer der Evangelifche bedeeling wordt in de bri.-ven van pauuus voorgefteld onder het denkbeeld vaneen Verbond tusfchen God en den mensch: ik laat het daar, of dit voorftel letterlijk , dan of het leenfpreukig moet worden opgevat. Hier mede kan men vergelijken alle die plaatzen uit het Oude Testament, waarin van een vei bond tusfchen God en de isRAëLLERS gewaagd wordt, als Gen: XVII: 9, en 19, Exod: XXIV: 8, Neh:I:5,Jer: XXXl:-3i,en meer anderen. — De Kerkvaders en laater Godgeleerden hebben langen tijd de geloofsleer behandeld zonder van de leer der Verbonden veel te reppen. Ten laatften heeft coccejus, '1 gene wij daarvan in den Bijbel vinden, begonnen door te denken, en iri de Godgeleerdheid daar van de fcheering en inflag gemaakt. Zulks gefchiedde van hem met fterke overdrevenheid. Hij pronkte het met zijne eigen onderftellingen op, zonder het groote onderfcheid tusfchen meuschlijke verbonden, en zulken,welken God gezeid wordt, mei den mensch aangegaan te hebben, in acht te neemen. Dan dit voorftel des Bij bels, door coccejus en zijne volgers misbruikt , en door hunne bekrompen denkbeelden welken zij van de meuschlijke rechts geleerdheid en van onze Westerfche rechtbanken ontleend hadden, misvormd, heefi vitringa weder meer tot zijne oorfprong- lïïkï XVIï. EEUW.  XVII. EEUW. ] i i % ? i g d n k al Cé li! xn dc d£ tij te oo XVI be he fel ke za< mu bij a»4 2fc*»^ Letterkundige Gefchiedenis lijke zuiverheid gebragt, en met de verheven bedrijven der wijze Voorzienigheid des genaeryken hemelvaders, zonder kunstmaatigon omflag, in een eenvoudig; verband gezet, 't Gene witsius ter verbetering der Verbondsmethode begonnen was b5wf k^e %en , heeft vitringa vervorderd. Witsius had nog veele ongepaste en onvoeglijke termen, in demenschyke yierfchaaren gebruiklijk, in zijn fysema behouden, maar vitringa heeft ze ich meerendeels kwijt gemaakt, zo dat ijne voordragt vrij ichriftuurlijk is. Viking a heeft derhalve de Verbon dsmetho da roothjks verbeterd. Men, ziet wel in it werk het Coccejanismus doordraaien >aar de voordragt der denkbeelden en erltelhngen is gansch onderfcheiden van Ie andere fystematifche opftellen der Cocmanen , die voor dit werkjen ooit het :ht gezien hebben Overal ontmoet en in dit boek de heerlijkfte proeven van s Auteurs bondige kunde, zuiver oorel, naauwkeurige netheid, zedige onpariigheid, waarheidlievende vrijheid, en fens van — regtzinnigheid. Hoe vrij hij k weezen mogt in het onderzoeken der arneden, en in het opgeeven van zijne andere gevoelens , nergens ziet men n de paaien der regtzinnigheid overrijden, nergens van de leer der Godliigenade afwijken. Met verftand en behgdheid ijvert hij tegen het Pelagianiss, en wat daar na zweemt; men leeze voorbeeld de XIV § en de volgenden van  der Systematifche Godgeleerdheid» 2Ö5 van het vijftiende Hoofdftuk (*)■ Aferwege toont hij , hoe zeer hij het in de grondftellingen met de leer der hervormde kerk ééns is. Wijders heeft hij wel alles naauw in eikanderen geknoopt, maar evenwel voor klaarheid en duidlijkheid gezorgd; De eene waarheid laat h'j uit de andere afvloeijen , en allen hangen zij zamen , als eene wel gefchakeide keten. Er is weinig Wijsgeerigs en Scholaftieks in Kan hij het Scholaftieke liiet wel vermijden , hij gebruikt de Schoolfche termen met omzichtigheid , en geeft er door zijne manier van uitdrukken eene verftaanbaarheid aan, die ze draaglijk doet worden. In de eerfte uitgave wordt bij voorbeeld de leer der Drieëenheid, die door de Schoolgeleerden anders zeer verdonkerd pleegt re worden , zö eenvoudig, zonder kunstwoorden , befchreeven , betoogd , en verdeedigd van hem, als of hij voor de Kerkvergadering van nice geleefd hadde, eii er over dezelve nog weinig of niet met al getwist waare. Met opzet fchijut hij het woord perzoon achter wege te hebben gelaaten „ De éénige God," fchrijft hij § CKXII, „is Vader, Zoon, en Heilige Geest." In de volgende uitgaven echter treft men het woord perzoon meermaalen aan : en hij geeft er in het vierde Hoofdftuk § Vil deeze beichrijving van; jt, een perzoon is iets dat „ aan- (*) Men vergelijke *t gene hij a,snmerkt ia zijnen Commentarius over jesajas , Cap. V. vs. 4. XVII. eeu w.  xvir. kauw* 1 J 2 L h P •x tu es & ar. re Di è'e ou zii: hel vei Vo dö5 Letterkundige Gejchiedents „ aanweezig, friet verftand begnfd en „ met niets anders Verëenigd is." Hoe mm voeglijk ook dit woord, das befchreeven, bij net leer/luk der onbegrijplijke Dneeenheid te itade komt (*), zo is echter deeze befchnjvmg niet zo onduidlijk en Scho- (*) Over de onvoeglijkheid van het woord perzoon in de leer der Drieëenheid kan men naliezen te Plülofoophijche aanmerkingen omtrent 4e Uristl. Rellg,e_ van o. F. ME1JJsa j D. bh 54.8 654, en mijne aantekeningen op het, door nij vertaalde werk, van rosenmult.er :, Historisefi Bewys voor de waarheid van den Kristlyken Gods. .temt: bl. 317—319. Augustinus ftond zelft 1 hei.u-oord perzoon niet te wel aan: Men leeze em daar over na in zijn gefchrift; de Trinitate, ■tb. V. Cap. 9. Ojp. Tom. VI It Edit. liened. Ant. erp. col. 592, Conf. turretWi Opp. I. p ,,a ■eef aanmerklijk is hier het fchrijven van me" *nchthon >n een brief aan CAv,fRARIÜS ia h jaar 533 Lib. IV Epist r40 Rone Deus? Schrijft ij , qua/es tragtdias exeitahit hac quastio ad isteros u ,s„ 8^<{ • ^ „ j,; ?j (fitne fcrmó ftypostafis, five perfona, litne imus hypostafis?; Ego me refero ad illas fcrip. ra voces, qua juhent invocare CHRistom, quod ; Bf. '10fore'» divinitatis tribuere, ,/ M„. ^iw«i «/i Ti,y ^ y, i„„£rt4, } ^ ,v gtf«r #7,,, « „an „^fet< ^ iden?itatles et diffeuias hypostafium five perfouarum inquirere noii me uole) Conf. ven. H. E. Vlf. p. 4Ö4 __! t alles niettegcnftaande blijft de leer der Drieïberd eene fchriftmaatige leer, die ook van de ie kerk omhelsd is. , Dan hoe hcim. mger deeze leer is, hoe minder vrijheid wïf 'ben, om meuschlijke fpreekwijzen ter haare klaanng te gebruiken en te baat te neemen. ornaamlijk hadde men zich dienen te onrhou- dea  (kr Systematifche Godgeleerdheid, lof Scholaftiek , als men ze wel bij andere fystemafchrijvers aantreft (*). — Achter de vierde en vijfde u'tgave heeft men, blijkens den tijtel, eene korte Jchets der wederleggende Godgeleerdheid. In dezelve worden de voornaamfte gefchibraagen, waarover men in de hervormde kerk met anden van zulken, die zeiven verklaaring noodig hebben, en over welker bepaaling of betekenis (3e geleerdlle mannen het zeiven niet eens zijn. Bekend is het. hoe in deeze eeuw de Coccejaanen met de Foetiaanen er o'er getwist hebben, wat eigenlijk een perzoon is? Men leeze de Theol. Pacif. van wittichius C. Xll. § 149 en C. AVI. § 227. en de Jppend. Quast 145, H9> i5°> AELiNGA in ziine aanfp. aan den leezer voor zijn boek van de Meld. J. c. bl. 45 en volgf en 't gene daar tegen gefchreeven is van l. rijssenius, Oude Regtz. waarheid verdonkerd. Iloofdft, IA7* p. mastricht , Novit. Cartef Gangrana. Sect. II. C. 34, en m. leijdekker, Fax Verit. Loc. IV. Contr. 1. Conf. m. vitr. ann. in Comp. c. vitr. I p. 193 en 194. Hoe is men het oneens geweest, of het Perzoonfchsp iets jlelligs of ontkennends waare, {an Perfonaiitas in Deo esfet mera negatio, an vero modus pofitivus Entis?') hoe hebben br.aunj.us en marck daarover tegen elkander gefchreeven ? Zeer wenschlijk waare het, dat een tèrtulliaan nooit met het woord Perzoon, ten aanzien van de leer der Drieè'enheid , waare voor den dag gekomen. (*) Men neeme daar eens bij mabCKs donkere befchrijving van het woord Perfonaiitas. Christ. Theol. Medulla. C. V. § lil. Perfonaiitas, fchrijft hij, est Modus pofitivus Entis, ultimo terminans, et complens naturam fubftantialem, ac illi dans i$communicabilitatem. XVit  XVII. as eu w i i 1 ] i 1 I t 2 ï I e sof] Beknopte Lettèrkuhdige Gcfchiedsnis anders gezinden het niet ééns is, tér na^ der behandeling, duidlijk geopperd, zonder dat er eenige beflisfing of wederleg™* worde bijgevoegd. Dit aanhangfel kan alleenlijk van eenigen dienst zijn voor een' Woogleeraar, die in zijne Kollegiën zijne lesien daarnaar inrichten wil, maar is van weinig belangvoor eenen enkelen leezer, weshalven het ook niet zo zeer noodii waare geweest,hetzelve inhetNeêrduitsch te vertaaien. Voor zulken, die het werk niet bezitten • a\ het m-.sfchien niet onaangenaam 2yn, hier het geheele beloop van hetzelve open te leggen. In de Zeveiï eerfte Hoofdrukken houdt de fchrijver de gewoone orde ; zij behelzen het vertoog "over de Godgeleerdheid, de leer der Heilige Schrift ie leer van God, van de Drieëenheid! Iran de Befluiten, van de Schepping eh de voorzienigheid Vervolgens gaat hij over :ot het betchouwen van het Godlijk betuur der menfchen in hunnen ftaat van egtheid, van den Val, van de Zonde en ïaare gevolgen , en van 't gene men de rerouding van het Werkverbond noemt ïn zo komt hij tot de leer van het Testanent der genade, tot het geloof en de be:eenng, tot de roeping en de wederge>oorte , tot de goederen van het genad* istament, de rechtvaardiging, de heiliing, de volharding der Heiligen., en dé ïeerhjkmaaking. Hierop volgt de leer van et Verbond der genade, 'twelk op Gods ïuwig Testament gegrond is , van den tijd  der Syflé'mat'ifche Godgeleerdheid. 2,0$ lijd der belofte, welke drie vakken heeft, Van adam tOt abraham, Van a3raham toe moses, van moses tot kristus, van den tijd der vervulling van de belofte, de leer van den gekomen messias, de leer der voldoening, de leer aangaande de goederen van het Testament der genade , uit een ander oogpunt befchouwd. Eindelijk handelt de fchrijver ten befluit over de Sakramenten van het nieuwe Verbond en over de Kerk. Uit de aanmerkingen, welken wij over dit werk van vitringa te fchrift hebben gebragt, is genoegzaam blijkbaar, dat hetzelve een der beste kompendiè'n zij, die wij tot nog toe in de Hervormde Kerk aangetroffen hebben. Geen wonder dierhalve # dat Veele Hoogleeraars hetzelve bij hunne Akademifche Systemalesfen ten leiddraad gebruikt hebben, en nog gebruiken? Zeer veel verpligting heeft het geleerd Publiek aan 's Mans waardigen Neef, martinus vitringa , voorheen Predikant, eerst te zuidwoude in Friesland, en vervolgens te arnhem, thands oud van dagen, rustend leeraar. Deeze geleerde en arbeidzaame Theologant heeft ons ten jaare 1761 (*) eene nieuwe zeer vermeerderde uitgave beginnen te bezorgen van dit zo belangrijk en voor de Akademie zo bruikbaar leerboek j door bijvoegfelen en verklaaringen uit- (*) In het werkjen van mursïvna , Printa Lineè Èncyclop. Theol. pag. 287. ftaat verkeerdlijk 1758» \l. DEEJ,. O xvii-, se u Wi  XVII. eeuw. j i ( i 3 / 1 j l ( 1 J 1 «id Beknopte Letterkundige Gefchiedenïsi uitgedeegen tot negen deelen in Ouarto waarvan des negenden deels ecrfoHr.uk is uitgekomen te leijden 1789: bevattende dit een gedeelte van het Hoofdftuk over de Kerk. Zo dat er nu nog alleen maaf ftaat uit te komen het tweede ftuk van dit laatfte deel. Dit uitgewijd werk heeft den volgenden breeden tijtel: Doctrina Christtmd Religionis, per Aphorismos Summatim defcripta, Editio Sesta Cui nunc accedit v*»l»**r<, Theologia Elenchtica : in ufum Scholarum domefticarum campegii vitringa, Theol: et Hifi: Sacr: Profesforis. Curante martino vitringa , qui Prafationem, prolegomena, et adnotationes vdjecit, nee non Analyfm Firi Cl theodori schelting^e. Men moet dit werk louden niet zo zeer voor eene uitbreiding Ier beknopte leerftellingen van campe>ius vmuNGA, maar inzonderheid voor :ene weezenlijke Godgeleerde en letterkunlige Bibliotheek, zo als scheltinga en duemer, Hoogleeriiars te harderwijk. n de voor 't eerfte deel ftaande Adpro* fotie hetzelve noemen. Onbegrijplijk veel eezens en arbeids moet de Uitgeever er an te koste geleid hebben. Verfcheiden aaren lang moet hij er aan bezig zijn ;eweest. De inrichting van het werk is lus : Het • oorfpronglijke van campegius ^tringa maakt den Tekst uit; en de üjvoegfels van martinus vitringa zijn mten, of aantekeningen, die onder den:elven geplaatst zijn. In deeze aantekenngen heeft hij er zich op toegeleid, om  Bêr Systematifche Godgeleerdheid sil öm de leer vin de Hervormde Kerk nader te verklaaren $ en wel voornaamlijk, bm eene uitvoerige opgave Van boeken te leveren, waarin over de in den Tekst ïtaande leer breedvoerig voor of tegeh gefchreeven is , "en waarin men de meenigvoudige gevoelens van bezondere kerken en leeraars aantreft, welken of aanneemlijk of verwerplijk zijn : zelfs kleine geïchriften en letterkundige journaalen worden niet voorbij gegaan. , Hij draagt met eene juiste naauwkeurigheid, en met eene edelmoedige opregtheid de dwaalingen van anders denkenden Voor 3 teVens meldende de eigenlijke redenen , welken zij voor hunne zaak te berde brengen, en wel eens daarbij voegende den oorfprong en voortgang eenei leer, gelijk bij v. ten aanzien van de leei der Transfuhflantiatie, in 't tweede ftuk van 't achtfte deel bl. 665—719. Zomwijlen is hij echter tot vermoeijens omflagtig: en dit heeft voornaamlijk plaats in de laatfte deelen : zo als bij v. in 't eerfte Stuk van het negende deel over het woord Ecclefia en deszelfs betekenis, bl. 1 en de volgenden. — Men treft ei zeer veel goeds in aan met betrekking tot de letterkundige Historie der Theologifche Weetenfchap. Kortom, zeer veel van 't gene men in het ruime vak der Godgeleerdheid begeert te weeten, ontmoet men hier. 'tWerk is dus niet alleen voor Studenten , maar ook voor allem Theologanten. In de Inleiding ([Prolegomena') O 3 wor- XVlt EEUW'i  XVII. eeuw, 1 < 2 £ b I h 't B X iV a'( g« en w te de db 212 Beknopte Letterkundige GefchiedsnU worden de bezondere klasfen der Godgeleerdheid opgenoemd en verklaard, als de uitlegkundige, de leerjlellige, de wederleggende de zedelijke en de gefchiedkundige Godgeleerdheid, met het gene tot elke Kiasie in het bezondere gebragt moet worden —- Defchets van scheltinga had wel achter kunnen blijven , wijl men er toch, wegens het al te fnipperend Analijtifche, weinig nuts van hebben kan (*). cxv. Boven dit alles nog heeft viïkinga op iet voetfpoor van gurtler en heidfg!E,r zich geen'geringen lof verworven met ijne praktikaale lesfen, over de weezenlije phgten van den Godsdienst (f) 't Gerek aan het behandelen van de eigenlijke :er der Godzaligheid onder de Coccejaanen ad hij gemerkt, het verwijt van zommigen (*) Zie over dit werk van nl vitr. Memeijek a. b. f loo, HErvR 't a. b. f. 543 en 54-4, 'bl des Sciences: T. XV. part. I. art. II. T l 1 P; Ui n>t- 6 T- XLV- P- 1 «». 9 en . Nederl. Biblioth IV bl. 565, s66. (t) Zijn Meester witsius was hèm daar ook in .orgegaan. Van deezen hebben wij een boek njteld, Praktijk des Chrisfcndoms 'in vraaeett antwoorden,-vmem 1665 "> i2vo. en een :rk, genoemd, Schediasma Theologia practical cron. _i720 i„ 8vo. en in 't Neêrduitseb onr den tijtel van Praktikaale Godgeleerdheid to lft 1731 iu §vo. uitgekomen.  der Systematifche Godgeleerdheid, aij gen daarover gehoord, en het nadeel,daaruit ontftaan , zo goed, als iemand, bevroed. Hij achtte het dus met zijne roeping beftaanbaar, niet alleen , maar ook van de hoogfte aangelegenheid te weezen, wanneer hij daarin , naar zijn vermoogen, voorzag, en met mond en pen daarin eenige verbetering bevorderde (*). Hij is ten deezen aanzien ook niet ongelukkiglijk geflaagd. Zijnen Studenten was hij gewoon, iets voor te leezen over At praktijk der Godzaligheid, en naderhand werd hij te raade, om daar over iets in het publiek uit te geeven. Wij hebben van hem een kort begrip der praktikaale Godgeleerdbeid, getijteld, Typus Theologia. Practica , five de Vita Spirituali, ejusque affectionibus Commentatio: gedrukt te franeker 1716, en andermaal te harlingen 1741 in 8.(f). Dit boeksken is overwaardig geleezen te worden. Bondigheid in zaaken, zuiverheid in denkbeelden en netheid in voorftel maaken hetzelve voor een' iegelijk kristen zeer belangrijk. Van vitringa's andere Schriften, als toch niet tot ons vak behoorende, en zijne daar door verkreegen verdienden zullen wij niet gewaagen. Uit het gefchreeven is ten overvloede zichtbaar , dat de Cocce- jaa- (*) Vide prof. quam opusculo, mox memorando, pramifit. ** 3. (f) Dit werkjen is overgezet in het Hoogduitsch 1717. in het Framch 1719. en in onze Taal door d'outrein 1717. O 3 xvir. [eeuw.  ïi4 Beknopte Letterkundige GefcJnedenis XVII. EEUW jaanen aan niemand meer verpligting gehad hebben , dan aan hem. Hij is het, die aan hunne geheele manier van denken en leeren eene gewenschte en noodige wending heeft bezorgd, en hun eigenlijk, mooge men zeggen , fmaak heeft gegeeven. Groot, algemeen groot is de invloed ge, weest, welken hij op het Coccejanismus gehad heeft. Bijkans tweeënveertig jaaren lang heeft hij den post van Hoogleeraar waargenomen, met zulk een' wüdkiinkenden lof, en met zulk eene buitengewoone toejuigching van zijne leerlingen, als ooit eenig Hoogleeraar voor of na hem gehad heeft. Zijne kollegiekamer , vrij ruim , was altijd opgepropt vol, en kon zomwijlen zelfs de meenigte niet bergen. Van rondom wech , uit* Hongarije , polen , FRANKRIJK, schotland, DUITSCHLANn! sn geheel Nederland fchoolde de bloem Ier Studieminnende Jongelingfchap , die zich aan de beste weetenfchap gewijd had , om zijne voeten zamen. Onder deez§a zijn zeer veelen geweest, die in geleerdheid en aanzien boven andereu hebban ' uitgeblonken, die de Akademiekatheder, ïn den Kerkkanfel met roem en nut beklommen, en der Protestantfche Kristenheid ren fieraad geftrekt hebben. (*) Het valt dus gemaklijk, hier uit te berekenen, hoe veel goeds de zaak van het (p Vide Bibi.Srem. cu VI, p. 742 „ vwas. Ath. Frtf. p. 6l6\  der Systematifche Godgeleerdheid. 215 het Coccejanismus bij 'sMans onderwijs heinde en verre, hier en buiten 'slands gewonnen moet hebben. Het kre¬ diet» 't welk de beroemde man allerwesre gehad heeft, moet onbedenklijk fterk zijn geweest. Van hetzelve wist hij zich op eene verftandige cn voeglijke wiize te bedienen; en dit deed hem in zijne onderneemingen ter verbetering van het Theologifche der Coccejaanen zo voorfpoedig zijn. Hij had dus iets, dat Kijft" meester witsius eigenlijk ontbrak. Deeze had wel moeds genoeg, om zich tegen de misbegrippen zijner orde te verzetten, en vooiöordeelen te beftrijden,maar het gelukte hem niet die te overwinnen;hij haalde zich ondank en laster op den hals.— Indien er in deeze eeuw iemand, als een daadlijke herfteller van het Coccejanismus * genoemd kan worden, dm moogen wij ontegenzeglijk vitringa noemen, en vrij daar voor houden. CXVL Minder krediets, minder aanhangs had herman alexander. roöll, Van Welken wij hier ook iets fchrijven willen: niet om dat hij een Theologisch Systema vervaardigd heeft, dit heeft hij niet, zo veel ons bekend is, —- maar om dat hij, uit hoofde van zijnen roem, bij de Coccejaanen verworven, en uit hoofde van zijue bezondere meeningen, waarin hij van alle andere Godgeleerden verfchilde, bij de Systemafchrijvers niet O 4 wei- XVII. E EU W.  XVII. 1EÜ W ] i r I i ê c h i] t, \ d m ai VI Je té 21(5 i? berg bij unna in het Graaffchap mark 1653, en een geliefd leerling van FRANS burman te utrecht, "van jacob alt1ng, te groningen, Van johan hendrik heideggiïr. , te zurich, Van abraham gulich en willem momma in den ham , en Van wittichius te leijden, allen van den Loccejaanfchen aanhang. Na eerst aan tet hof van de Prinfes euzareth te iervord , en daarop aan het hof van vluertina, weduwe van prieslands Jtadhouder, willem frederik, te leeuwaarden en op het Orangewoud, met of den Predikdienst waargenomen, en Ine jaaren lang de gunst dier Vorftinfen in eene ruime maate genooten te ebben, werd hij ten jaare 16835 Prediant te Deventer, daar hij, op hoog ezag van den Magiftraat, aan de ftueerende jeugd met vrucht voorgeleezen eeft zijne uitleggingen van coccejus leer gemeld werk,£>* Foedere et Testamen. s Dei. (*) — Drie jaaren lang in 'sHeeren Wijngaard met nut gearbeid hebbende in e gemeente van deventer, werd hij «\ „. ( ) Hier toe zullen hen zeer te.Hade zijn gekoen zune lesten, welken hij uit den mond van heii. :gger, die de goedheid had gehad, over dit werk n coccejus hem alleen in het bezonder zijne «-e:rde aanmerkingen meé te deelen, had opgefchrea.  der Systematifche Godgeleerdheid. 217 1685 beroepen tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerie, en kort daarop ook in de Godgeleerdheid, te franeker, welken post' hij aanvaardde met eene redevoering over den redenlij tien Godsdienst (de Religione Rationali) die naderhand door hem in den form van eene Verhandeling gebragt, ten richtfnoer van zijne dagelijkfche lesfen over de natuurlijke Godgeleerdheid gediend heeft. (*) Hoedaanige lesfen, aan de Hoogefchool niet zeer gewoon zijnde, eene meenigte toehoorers tot zich moesten trekken, bij welken zij een' goeden reuk verfpreidden. Met den tijd vermeerderde zijn roem; ongemeene lof ging er allerwege van hem uit. Doch dit duurde niet lang. Althands er ontftonden hevige twisten over 't gene hij leerde, en hij haalde zich met zommige vreemde begrippen de vijand* (*) Oratio bed inaugtiraiïs in lucem edita est FRANEQUERffi anno 1686 in fol. Dein fecuta est cdiiio altera, disfertationis f'ormam et nomen adep. ta, distinctaque in paragraphos, adduis a gisb, wess. duke.ro leramatibus, frameq. 1689,in 8vo, Terüa Ibidem 1695, 8vo. Quarta Ibid. 1700, 8vo. Qtiiuta herborn^e 1705, 8vo. Sesta ultraj. 1713, 8vo. cm' postrema; editioni adjoncta est Oratio inauguralis de Theologia et Theologia fupernaturalis pra naturali prastantia, ultrajecti habita XXII Sept. MDCCIV. Belgice quoque reddita prodiit ultraj. 1705, 8vo. Vide vriem. 1. 1. p. 667, budd. 1. 1. pag. 262. Van til, t. 1. p. 107 et Bibl. 5m».C.II.p. 721- Hrevem bnjns Disfert. fummam nobis exhibuit weismankus H. E. f. II. p. et vmüN. ^««. in Camp. c, viïring/e I. p. 248-250. ,t; De his duabus Hypoihefibus rocllianis vides»  der Systemaiifchè Godgeleerdheid. < koesterde hij eenige gevoelens, die insgelijks van de leer der hervormde kerk fcheenen aftewijken. (*) In het voorHaan van zijne begrippen kreeg hij met den tijd onder de Coccejaanen veele medeftemmers , die men Roëllisten noemde , en die naderhand Lampiaanen, of anders Ernftigen geheeten zijn geworden, wanneer zij meer het gevoelen van lamp.e hebben aangenomen, en in getal, zo wel als in aanzien, zijn aangegroeid» Onder de meer bedekte Roëllisten was joh van der waaijen: deeze geleerde man fchijnt ten minden in bezondere gezeifchappen de Hellingen van RoeLL wel eens verdeedigd te hebben (f). — Doch zeer groot was de meenigte zijner Antagonisten. Tegen deeze nieuwe leerbegrippen kantte zich voornaamlijk de beroemde vitringa, de vader. Verfcheiden fchriften werden er tusfchen de twee ambtgenooter ovei deantur spAnhémiÜS in Elench. Cofitrov. pag. 670— 673. et weismannus h. e. II. p. 949—952- — ln' primis vero legantur Disfertationes dua de Generatione filii et morte fidelium temporali. Franeq 1689 et 1690 editEG. (*) Omnium opinionum Roè'LUi historiam fnfïu: lege, fi vis, in Judicio ecclefiastico, quo opinione quadam clarisfimi H. a. Roëi.LH Sijnodice damnetta funt, laudatoa Profesforibus Theologia in Aca demia Lugduno Batava. Lügd. 1713» l^od Ju dicium in Belgicam linguam, ni fallor, quoqiK converfum prodiit, (f) Zie de waare leer der Rechtvaardigmaaking, benadeelt door j. vlak, edoch verdeediga door de Cl. van utrecht in de Foorre.de, ******* 5 XVIL EEUW*  XVII. ] I li 1 1 * s 1, &2t Beknopte Letterkundige GefchMenk over en Weder gewisfeld, Welken men op. genoemd vinden kan in het dikwerf aangenaaide werk van vriemoet, (*) en in de aantekeningen van mart. vitringa op de Doctnna Religionis Chris tiana van e viTKiNGA.(t) De twist duurde zo lang", tot éudt Gedeputeerde ftaaten van frifsland den 28 van Grasmaand 1691, roöll een aanhoudend ftilzwijgen gebooden, nadat hit door het ondertekenen van vijf artikelen zich reeds van de verdenking van ontegtzinmgheid gezuiverd hadde.- («) In friesland werd dus de rust bevorderd , maar in holland en de anderé iNederiandfche gewesten was het er nog verre van af. 'sMans leerlingen en aanöangers fchijnen daar grooter in tal geweest te zijn. Ten minden op verfchei3en Klasfen en öijnoden is zijne leef >penlijk veroordeeld: en zelfs moeten in sommige Provintiën de Kandidaaten der leïhge bediening, na het afgeleid onder-oek van hunne bekwaamheden, de gevoelens (*) Pag. 620 en 621, (t) I pag 248 en 249. (§) De Staaten van frieslanö leiden bij opetv aar Plakaat, insgelijks nopens de betwiste (luiten een diep ftilzwijgen op aan alle 1 Ioogleeraareu n Predikanten: welk Staatsbelluit met kracht «andhaafd is in de zaak van rinïis meïlsma 'redikant te boxüm, die in het najaar van 1601' en boek uitgaf over de onderling gehouden verrhihen tusfchen Roètr. en vitringa. Vide vrïem. 1. P- 664.  ■ der Systematifche Godgeleerdheid. 223 lens van roSlL plegtiglijk verzaaken. Bij de Klaslis van Walcheren gefchiedt zulks , als iemand ftem en zitting in de Vergadering bekomt. In de provintie van utrecht mag men wel zijne leer in het openbaar wederleggen, maar zijn'naam mag men daar bij niet noemen(*). Kocll zelf, naderhand ten jaare 1704 als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid met éénpaarige Hemmen op de voordeeligfte voorwaarden na utrecht beroepen, en derwaarts vertrokken , heeft zich onder alles zeer verftandig en voorzichtig gedraagen, Hij ftierf te amsterdam den 12 van Hooimaand 1718. (f> Zonder ons voor of tegen de bezondere begrippen van RoëLL eenigszins uit te laaten, 't gene toch ook hier de plaats niet is, moogen wij nogthands vrij aanmerken, dat zij hem nooit bij iemand, die onpartijdig OOf' (*) Martinet fchrijft, dat zulks plaats heefc ir de Provintie van Gelderland; zie zijne Bist. dei Wereld^ V. bl. 72. Wat daar van zij , weet \\ niet, doch verfcheiden Predikanten, die in Gelder land geftaan hebben, verklaaren, daar van niets te weeten: evenwel martinet is Predikant te zur ïhen, en zoude men zeggen, moet en kan, toet hij dit fchreef, het zeker geweeten hebben. Daar è'ntegen gaat het, volgens mij toegekomen berich ten, vast, dat men in de Provintie van utkech') daaromtrent een vrij fterk dekreet heeft, dat to heden toe altijd in acht genomen is. (j) Vitam roellii delinearunt vriemoetius ii 1. fsepius.1. p, 656—671. et tu. hasaeüï in Bibl Brem. cl. II p. 707—723. XVII. eeuw* : t  224 Beknopte Letterkundige Gefchiedenil É E U Wi oordeelt 4 tot eenige onëer verftrekt hebben, 't Voornaame, waar in hij van zijne kerkgenooten verfchilde, was zijne nieuwe gedachte over de Drieëenheid, doch hierin week hij eigenlijk niet af van de hoofdleer, bij de hervormden algemeen aangenomen; alleen had hij een andef denkbeeld over de onbegrijplijke betrekking van den Vader en den Zoon. Zijn oogmerk fchijnt geweest te zijn, om de Unitariërs daar door te beter van de waarheid der Godlijke Drieëenheid te overtuigen (*). Wijders moet men tot lof van den man zeggen» dat hij heel geen flaaf van zijne meesters waare, maar zeif wel degelijk eerst onderzocht 't gene hij van hun aannam (f). Hij was vrij in denken, en leerde edelmoedig 't gene hij geloofde. Hij was een vriend van oud en nieuw, toetste het, en kipte er het goede uit, of 't gene hem goed toefcheen (§). Van hier was het, dat hij niet binnen de paaien van geloofsbelijde- nis-* (*) Vide Disf. cit. de generat.filii. p. 5. § 20 et p. 36. (f} „ Non acquiescere in aliorum fcitis et placitis, fed caufas rerum indagare, hoe demum generofi pectoris, hoe' hominis est." Aufeum hoccè effatum discipulorum mentibus infigere Conabatuf magnus Theologus. Vide ejus Disfert. de Rclig. lt. fupra nobis cit. p. 205. (§) Distichon hoe inferibere folebat uoélliu4 Studioforum Albis; Non ego fum veterum, non asfëcla, amice, novorum i Seu vetus est, verum dilig» , five novum. Vide vriem, 1. I. p. 6714  rd£r> Systematifche Godgeleerdheid. 22^ hisfen en fystemas beflooten, konde blijven , maar dikwerf van het gewoone verfchilde. Dit ook is er oorzaak van geweest , dat hij zijne leerlingen en anderen heeft uitgelekt* om de fystematifche leerwijze niet naar vastgeftelde en algemeen aangenomen regels te bearbeiden , maar op een' vrijen trant daarmee te werk te gaan, met eigen genie te raadpleegen* en alles op de beste grondflagen der reden en der openbaaring te bouwen. Zints den zo neteligen Twist met deezen Man over iets, dat ons eindig menfchenverftand niet begrijpen kan, en waaromtrent wij eenvoudig den Bijbel, die ons de Godheid van den Heere jesus zo bij herhaaling infeherpt, gelooven moesten, (*) heeft hij een ruim lettervak in het Hoofdftuk over de Drieëenheid in de fystemas der hervormde Godgeleerden ingevuld. Met grooten omflag'van tegenbewijzen wordt hij doorgaans te keer gegaan; hoe* wel zyne Hellingen dikwerf uit een verkeerd oogpunt befehouwd worden* CXVIL Bij Roè'll noemt men meestal bekKer- -— Deeze beiden zullen wij hief ook bij eikanderen voegen* Balt- (*) Over het onbegrijplijke en önWpeurlijke! in de leer der Drieëenheid verdient nageleezen te worden de korte aanmerking van hamels veld op HiiBR. I. 3. r II. Deel, p XVII, ËEUWi  XVII. EEUW. 2öaf5 Beknopte. Letterkundige Gefchiedenis Balthasar rek*, er was gebooren tc metzlawif.r in frii-sland , daar zijn vader hénrirus rekker als Predikant ftond(*), den ao van Lentemaand ift'34. Ten jaare 1655 werd bij Kandidaat te franekfr, en tot Rector der Latijnfche School aldaar aangefteld; 1657 werd hij Predikant te oosterljttens , 1666' te franbker (f), 16-4 te loenen, 1676" te weesp , en 1079 te Amsterdam (§). Geleerdheid, oordeelkunde, vrijheid vaii denken, goede fmaak,: godsvrucht en zedigheid liepen in hem zamen, en verwierven hem de achting van veelen zijner tijdgenooten. Doch 't gene dikmaals zelfdenkenden mannen bij het uitgeeven van wel bewerkte Schriften gebeurd is , gebeurde ook hem. Hij had eene meenigte van benijders, die hem het leeven onaangenaam maakten (*). Hij ftierf zeer godsvruchtig dsn 11 van Wiedemaand 160B te AM- (*) Naderhand is hij Predikant geweest te Warfhüizen in de ommelanden. Cf) Te franeker Predikant zijnde, gaf hij als Medehelper van nikol. arnoldi , ioen alleen Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, bezondere lesfen in de Theologie aan de ftudeerende longelingfchap, die ook naderhand een fchoon getuigenis nopens zijne regtzinnigheid hebben afgeleid. onder deezen was de beroemde j. marck. Zie vriem. f. 1. p. 54.6, en b'ekker Friefcke Godgeleerdheid, bl. 6:0. (§) Zie Naaml. der Pred. van de Kl. van fran. bh g5 en 84. (*■) Een fterk fpreekend flaal daarvan, zie men in zijne aangek. Fr. Godg. bl. 35.  Ssr Systematifche Godgeleerdheid. 22? Amsterdam (*). Buiten alle weierfpraak was hij een der voornaamfte Theologanten, welken deeze eeuw opgeleverd heeft. Het ftaat te betwijfelen, of hij een Cocce- jaati, f4j BachIene fchrijft in zijne Kerkl. Geografie der Nederl. III A. bl. 140, da: hij te jelsum in friesland overleeden zij, maar te onregt, hij is te amsterdam geftorven, doch te jelsum begraaven, daar zijn Zoon joha.mnes henrikus bèkker. naderhand Predikant geweest, en 1737 overleeden is, en daar zijne weduwe tot aan haaren dood öp een adelijk (lot, uit haare adelijke familie, hinckena van niNCKENBURG, af kömflig, gewoond heeft. (Men zie over dit adelijk gedacht het Aanhangfel betreffende de oudheden van berlikum i achter het Tweetal van kerkl. leerr. door f. no ta uitgegeeven, bl. 113 en 114.) 'sMansnazaaten hebben zich lang opgehouden om en bij het dorp jelsum: ongeveer liet jaar 1764 of i/65 is de laatste geftorven , zijnde balthasar bekk.er van hèersma, die te stiens, een uur van jelsum afgelegen, zijn buitengoed had. Deezes mans goederen zijn, volgens zijn Testament, aari eeneii vreemden geworden j die uit erkentenisfe den naam van bekeer mede heeft aangenomen, en wiens Zoon, jan bekker, thnnds Mederechter ih Leeu- waarderadeel is. Ten jaare 1778 , den 8 van Herfstmaand overleed pieter johan; hendmk van grotenraij , Ad]. Sekretarls der ftad nijmegen , oud vierentwintig jaaren. Deeze was de Kleinzoon der Kleindochter van den Amfterdamfchen Predikant balthasar bekker, en met deezen is des mans nakomeliogfchap geheel uirgefhrven; Zie 't aahgeh. werkjen van nota.; bl. 114, en verder over bekkers leeven, gedacht, gefchiedenisfen en dood de Kaaml. der Pred. van de Dokkumer Klasfe, door columba en dreas, bl. i «8—134. P i XVIL EEÜV!?I  XVII. EEUW. i i 1 I C i 223 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh jaan, dart ecrr Voetiaan geweest is. In zijnen tijd werd hij gehouden voor een' Coceejaan (*) , maar hij zelf fcheen daar voor niet te willen doorgaan (fY, De la fontains fchrijft ook, in zijne aantekeningen op foumfjjs Kort begrip der Kerkelijke &iftorie(§) , „dat hij zekerlijk geen r^cocc-EjAAN waare." Wanneer ik zijne lchnfcen leeze, komt het mij voor, dat hij eigenlijk niet een van beiden, maar een vriend geweest zij van waarheid , welke partij ze dan ook omhelsde en verdeedigde. Hij heeft een nuttig verkeer gehad met lieden van verfchillende denkwijze, en allen verdraagen Wat zijne Wijsgeerte aanbelangt; Hij was, buiten kijf, deFilofoofifche begrippen van descartes uitermaate toegedaan, doch, volgens zijne eigen betuiging, (*) geen weezenlijke Pilofoof. Hij fchijnt alleen maar aan zekere Kartefiaanfche ftellingen zijn zegel te hebben gehangen. Zulks deed hem voor 3e Kartefiaanen ftadig in de bres treeden. In (*) Zo als onder anderen van de Éïasfi van Zevenwouden in haar boek, waarfchomving aan ie Friejche Kerken, te u E' vvaa.den i68i uit;egeeven bij gelegenheid van 't gene er te doen vaare met david flud va^ giffen, Predikant te «ieuvv brongerca, naderhand te sneer, en ten aatsten te Dordrecht. Verg, bekkers Fricfche ïodgeleerdheid, in het Noodig Bericht, bl. 34, 15 en hl. 59 en 60. Na zijnen dood is hij van e meesten ook alsCoccejaanschgezind aangemerkt. Ct) Zie zijn anngeh werk: ter a. p. (§) n d n st., bi. 204. (*) Men leezo zijn bericht aangaande de Fiifofie van dïscartes.  der Systematifche Godgeleerdheid. 220 In zijn ftraks aangehaald bericht merkt hij niet onjuist aan, dat het ijveren tegen het Kartefianismus zeer kwaade gevolgen moest hebben voor de Evangelieleer , naardien het zelve meest gefchiedde van lieden, die niet alleen geene Wijsgeeren waaren, maar zelfs de fchriften en meeningen van descartes niet doorgedacht hadden. Hij had, naar alle waarlchijnlijkheid, het oog op de kerklijke Klasfen in ons vaderland. En hadde Hij dan wel ongelijk? Zeer veele Predikanten', zo dra ze in de bedieningzijn, laaten de ftudiën liggen, en bemoeijen zich Hechts met hun predikwerk, 't Gene hun in handen valt, wordt doorgaans beoordeeld naar de Dogmatiek, welke zij in een nagefchreeven Diktaqt uit de Akademiekollegiën te huis gebragt hebben. In waarheid hadde men zich in blinden ernst niet zo pal gezet tegen de nieuwe Wijsgeerte, zij zoude nooit zulk eene fchade aan de Godgeleerdheid berokkend hebben : zij zoude over het algemeen zo zeer niet met dezelve vermengd zijn geworden. Men tracht toch altijd na het verbooden en na 't gene van anderen overdwarscht wordt. Dit meent men, dat duizendmaal meer waardig, en oneindig aangenaamer zij, dan het in de daad is. Bekker zelf, hoe fterk hij anders ook de Kartefiaanen begunftigde, was er zeer tegen , om, zo als hij zich uitdrukt in het meergemeld Bericht (*), de f flinterige vraa- gen O Bl. 715. P 3 XVII. eeuw.  *3o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ES UW gen over de twijfelzinnige gefchülen der Filo' j00fij in ye,'band met de Theologie voor te pellen, daar toch de Bijbel plof genoeg ople* ver de*, om vraagen te verfchaffen, die aan de Theologie eigen zijn. Wat ook van zijn Coccejanismus en Kartefianismus weezen mooge, ik heb hem leeren kennen als een vijand van alle fcholaftiekerij, die der Godgeleerdheid ten bederve ftrekr. ïn de voorrede voor zijn boek , de vaste fpijze der volmaakten (*), waar van ftraU nader, laat hij zich fcherp uit tegen de gewoone Schoolgeleerdheid ; zij beftond, zegt hij, ;, uit duistere kunstwoorden , bij ■jeukrige en krevelzieke verftanden uitgevonden; zommigen mogten ze tot eenig voordeel zijn, den metsten waaren ze tot meerer nadeel der knstlijke leer " En niet minder betreurt hij den toettand van veele Hoogefchoolen zijns tijds in de opdragt aan zijnen Fader voor 't aanftonds genoemde werk. Ik heb het wei der pijne waardig geacht, diesaangaande iets voor mijne leezeren hier onder in eene aantekening uit die opdragt aftefchrijven (f'. Onpartijdig en vrij deelde hij zijne gedachten het (*) Deeze geheele Voorrede verdient geleezen t3 worden: ik twijfel er niet aan, of zij zal elk verftar.digen zeer fraaaken. (f) ,, Zo zeggen nu de tijden," fchrijft hij „waarin wij menfchen vinden, die — het hart niet hebben, om eenige fpreuk of leer der heilige fchrift anders uit te leggen, dan na de regelen van hunne Scholastique, dat is, PhilofophifcheTheologie, toe-  der Systematifche Godgeleerdheid. 231 het publiek mede : aan het oordeel van anderen Hoorde hij zich niet met al: hij trachtte de waarheid op te 1'pooren, en 'r. gene hij voor waarheid hield , Helde hij manlijk en onbevreesd voor (*> - Overigens fchijnen braafheid, eerlijkheid en rondborstigheid hoofdtrekken van zijn karakter te zijn geweest. Zijne fchiif- ten geeven getuigenis van het gene ik aan- gaan- toegemaakt met kromme termen en distinctiè'n, die ftinken in den neufe van de genen, welker rieken alleenlijk is in de vreeze des Heeren. En dat achtenfe voor den noodigften en veerdigften weg , om de dwaalgeesten met hunne eir:en wapenen te verdaan: onaangezien, dat men integendeel ziet, hoe ellendiglijk, dat wij in die doornftruiken ver' werren; wanneer wij ons bloot geeven buiten 'c effen veld van Gods zuiver woord, en verleeren de zuivere Tale van Kanaan, om met uitheems Volk Asdodisch of half Afgodisch te (preeken. Wat zal ons hunne bastaardtale helpen, om van hen te beter verdaan te worden, indien ze Godseigen tale niet willen verdaan? Tot de wet en tot het getuigenis; indien zij het woord niet hebben willen, dat ze fpreeken na een woord, daar geen dageraad in is. En evenwel van loutere fchaamte, om niet zonder fchriftuur te fpreeken, zoo dwingenfe den fin der fchriften na hun eigen hoofd; en 't gene zij daaruit persfen, dat noemen ze reghtfinnige Theologie." —— Men zie uit dit afgefchreeven, hoe bekker over de Theologifche fchoolgeleerd- heid dacht. De geheele opdragt is waardig geleezen te worden. (*) „ Ik heb," fchrijft hij in de Voorrede aan den leezer voor de eerste uitgave van zijn boek, De betoverde wereld, „alle vooroordeel of aanhang van beroemder mannen fmljjkheid afgeleid, P 4 onj XViï. SEüW.  532 Beknopte Letterkundige Gefchledenk XVII. ïeuw, j ] 4 ■\ I £ g gaande hem hier te boek heb gefteld (*> Ten jaare 1665 den 23 van Bloeimaand werd hij te franeker Dokter in de Godgeleerdheid , — hij was toen reede eenige jaaren Predikant te oosterlittens geweest,- en bij die gelegenheid gaf hij eene Akademifche Verhandeling uit, zijnde een Kort begrip der Godgeleerdheid. Dit werkjen is naderhand door hem in 't Nederduitsch overgezet, en uitgegeeven met meer andere fchriften, welken hij in friesland opgeltekl had, daar ze voormaals. ten deele gedrukt, ten deele niet gedrukt waaren, en welken hij 1693 te Amsterdam, in een' bundel zamengevoegd, in het licht gaf ouder den tijtel van Friefche Godgeleerdheid. Het Kort begrip is een wel overdacht Huk: de Hellingen der leer daarin voorkomende zijn beknopt ter neder *ezet, en met verHand en oordeel gerchreeven : honderd zulke Hellingen, (of dkademifcbe The/es) maaken het geheel uit. Hier en daar ontmoet men eene bij uitflek choone gedachte en eene welgetroffen chriftverklaaring. Dan een ander werk rap den man, getijteld, de vaste fpijze der volta, blootlijk niet als de Reden of Schriftuur te olgen, na dat de zaak op Reden of Schriftuur erust. De dank van fuiken arbeid mag mij volen, als ik dood ben; maar bij mijn leeven fo, erwacht ik des niet veel." (*) Zijne fchriften worden opgenoemd van heijdanus in de Naaml. der Pred. van de Klasfa m fra.yeker ; bl. 34, P5  der Systematifche Godgeleerdheid. 233 volmaakten , dient hier wel voornaamlyk niet van ons onaangeroerd te blijven. Dit werkjen is eene grondige en fchriftmaatige uitbreiding van de leer der Hervormde Kerk, zo als die vervat is in den Heidelbergfchen Katechismus. Over de eerfte uitgave van hetzelve is ontzettend veel te doen gevallen. Het is onregtzinng verklaard en verketterd van Hoogleeraaren , van Klasfen en Sijnoden , en zelfs ingetrokken, met ftreng verbod van herdrukken en verkoopen, door de Gedeputeerde Staaten van friesland , volgens eene openbaare waarfchouwing van den 19 van Sprokkelmaand 1671. Andere geleerden daarentegen vonden er niets ftrijdigs met de aangenomen kerkleer in, als daar waaren, hevdanus, spanheim , burman , wittichius, perizonius, alting-, valckenier , maresius, schotanus, enz. Deeze mannen hebben hunne getuigfchriften, nopens de regtzinnigheid , in dit boek overal door hun aangetroffen, geern aan bekker willen toezenden. Men kan dezelven leezen in zijne Friefche Godgeleerdheid (*). Het werk werd voor de eerfte maal door hem uitgegeeven 1670, in 8vo. Na dat. hetzelve van hoogerhand ingehouden waare, is het na veel fpels en gezukkels, met verlies van een groot deel van 'smans middelen , zo verre door hem gebragt, dat hij het, naar den zin van Klasfen en Sijnoden geheel verfchoeid , op nieuw andermaal uit- (*> Bladz. 373-385- P 5 XVII. eeuw.  234 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. es uw. 1 i i i j r ] I f t \ l! k t n Z™wijlen Waare" eVeUWeI de aa!™erkiugen dei Khfen gegrond, ahchoon zij het punt van regtZInn,gheid niet betroffen : bij voorbeeld HoofdHJ$2 £>. ',8- wordt gevraagd: „ waa/öm " fp™\ de PmveI tot EVA en niet tot adam?" ^„a,. „ om dat de vrouwen doorgaans ligter te bewee„ gen z.jn dan de Mans, want zij zijn zo fterk " o'"' T,r yrmwliïke vat » het zwakfte, i „ fet. lil- 7 en dat zij ligtlijk hunne mannen „ kunnen beweegen: want daarin zijn de vrou„wen deflerkfie, 3 Esd. Hl: j2» Hierop merkte de Klasfis van bolsward aan: „ Deeze reden kan gelden in den ftaat der verdorvenheidmaar wij oordeelen, dat het niet gevoeglijk kan worden bijgebragt tot dit ftuk in den ftaat der volmaaktheid eva gefield zijnde." Zie Friefche Godge. leerdheid, bl. 493 eu 494. 236 Beknopte Letterkundige Gefchiedenh „ woorden nedergedaald ter helle of ten » grave geirjk m ons geloof ftaat, hoe » wel het nergens zo te leezen is in »» «pds woord." Hier voor moest hij icnrijven in de tweede uitgave eeniglijk: " w.at ftaar was kristus toen?" Andw. „ Gelijk in ons geloof ftaat , hoe wel „ het nergens zo te leezen is in Gods woord." Dit was in de daad zo veel ils : „ Wij moeten gelooven, 't gene de lerk gelooft, fchoon wij niet weeten, vat wij er door verilaan, en wat wii ee' ooven." (*) Laat dit genoeg zijn van 'sMans Theo3gifche leerwijze. Het blijkt, dat hij ijn best gedaan heefc, om het onder'ijs in de Schooien en Kerken te herormen , en de heerfchende gebreken van et zelve zo goed, als iemand, gekend eefr. Voorzeker zoude hij ook meer jn wit gefchooten hebben, indien hijniet  der Systematifche Godgeleerdheid. 23? niet or.der de verdenking van onregtzinnigheid gelegen hadde. Hoe gegrond of ongegrond, ten aanzien van de genoemde gefchriften, deeze verdenking mooge geweest zijn, en met wat recht of onrecht hij daarover van de Kerklijken mooge aangeklampt weezen , geeven wy hier aan het oordeel van verftandigen vrijlijk over. Dan het is elk en ieder bekend, dat hij in de laatfte jaaren van zijne bediening is afgeweeken van de leer der Hervormde Kerk in zijae gevoelens nopens de werkingen van den Duivel; daarin door male* branche , daillon, en anderen reeds voorgegaan zijnde. Meer, dan eens, had hij op de Amfterdamfche predikftoelen het gemeene denkbeeld wederfproken, en zijne bezondere gedachten vrijborstig open geleid : doch in het Jaar 1691" gaf hij te leeuwaarden en ia 's haage bi het licht zijn werk, de-. Betoverde Wereld getijteld, in 8vo. verdeeld in twee Boeken. Waarna het zelve nog in het eigenfte jaar re Amsterdam in vier boeken in 410. uitkwam , met meeuigvuldige bijvoegfeien wel voor de helft vermeerderd , en in korten tijd verfcheiden maaien herdrukt werd. Ook werd hetzelve in andere taaien overgezet. In dit doorwrocht werk toont hij wel een geleerd man te zijn, doch zijne vrijheid van denken draaft buiten de juiste paaien. Zo hij zich ergens als een Kartefiaan uitlaat, dan is het hier. De grondgedachte, waarop hij zijn gansch Systeme van de leer der Geiten bouwt, is eene Karteftfche ftelling. » Ik XVlL eeuw*  23 S Beknopte Letterkundige Gëfchiedenls XVII. EEUW. „ Ik houd mij hief aan," fchrijft hij, (*) ,, dat een Geest eene denkende, en een „ Ligdhaarn eene uitgeffrekte zelffbndig,, heid is." Uit deeze Helling leidde hij inet eenen grooten omflag van redenen het bewijs af voor zijn gevoelen, dat geene denkende en afgefcheiden geesten i zo min kwaaden als goeden , op uitgeftrekte ftoflijke ligchaamen , en dus ook niet op het menschdom, werken kunnen.Daaruit volgde, zijns inziens, dat de Bijbelberichten, aangaande de werkingen van Engelen en Duivelen, in eenen verbloemden zin moeten verftaan wordem De' genoemde Kartefiaanfche Helling bragt hem wel misfehien niet regtftreeks op zijn geliefd denkbeeld, mtar zij verfterkte hem er toch in : en daar hij een zo groot liefhebber van de Kartefiaanfche Filofoofye waare , konde hij ook niet na* latten dezelve, ter fhaving en ten be-» tooge van zijne Theologifche begrippen, ter hulp te roepen. Zie daar weder een bewijs, dat de Wijsgeerte, hoe noodzaaklijk ook voor den Theologant, echter bij zommigen meer fchadelijk , dan nuttig zij. Wijders verzet hij zich in dit werk zeer tegen de volksbegrippen nopens het beftaan van fpooken en nachtfchimmen, en tegen het algemeen geloof aan tooverij. Ten aanzien van her laatstgemelde heefc hij buiten alle tegenfpraak veel goeds gedaan; de leer der fpookerijen en tooverijen heeft bij befchaafde lieden thands weinig ingangs, ten minftén op (*) 't Tweede Soek, 't eer sis Hoofdjl. § 331-  der Systematifche Godgeleerdheid. 239 bp verre na niet nieer dien ingang, welken zij van oudsher te vooren had. Het fchrijven van dit Boek brouwde hem Veel zuurs. Hij haalde er zich eene magtige bende van kloeke weêrpartijen meê op het lijf, tegen welken hij niet beftand was (*). Hij hield zijne ftreng ftijf vast, en moest dus bezwijken, Hij werd inO->gj*maand 1692 van zijnen leeriiarspost ontzet, doch behield zijne jaarwedde, zo lang ( ) Onder deezen bevonden zich joh. van der waaijen,'de Vader, m. leijdekker, Joh. marck, en ahdere ontelbaaren. Van der waaijen fchreef 1693 ee.i werk, geiijteld, de betoverde wereld van e. b.khker onderzocht en weder legd in 4to. Welk gefchrifc naderhand r. andala iepen zach. Weeeer , die zich fchuil hield onder den naam van joh. adolphz, een' volgling van bekker, doch die veel verder ging, dan hij, gehandhaafd heeft in qnderfcheiden werkjens, 1693, 1696 en 36p8. Leijdekker gaf uit de Godlijkheid en waarheid der H. Schriften te gelijk van den Godsdienst verdeedigd in 8vo marck heeft uitgegeeven Disputationcs dè daemoniacis, ad Marc. IV. 24 en Bxercitationes ad loca felecta v. et n. Test. 1694. 'm 410. waarin hij (exercit. XXIX ad MaRc. I. 32) bekkers geweien beltreeden heeft. Onder de Predikanten hebben tegen hem gefchreeven groene wegen, van der Mooght, brink, j. leijdekker, enz. en onder de Remonftrantfchen, mo'lunubus. Men verhaalt, dat a. reland, nog ftudent zijnde, bij de uitgave'van bekkers Betov. IVer. dit Vers jen er op maakte, Zinfpeelende op de letters R in 'tLatijn, Grieksch e» Hebreeuwsch, klinkende Er, ro, res: Errores ( dwaalingen ) R hahet Aufonium Uber hic, habet Rque Pelasgum R. habet Hebraum, pratereaque Nihil. XVII. EEUW.  XVII» £ s u w. ï i J 2 l l i ï d n 2 z z * 240 Beknopte Letterkundige Gefchiedeüh lang hij leefde (*). Zijne gevoelens wer* den niettemin van anderen greetig omhelsd, en in het geheim gekoesterd; ook hebben zij na zijnen dood begunftiging en verdeediging genoeg in het openbaat gehad, zelfs wel op den Predikftoel. Men weet , wat thomasius en newton daaraan toegebragt hebben. En nog onlangs zijn ze weder verleevendigd door eene nieuwe Hoogduitfche uitgave van het bovengemelde werk , welke de liefhebbers aan den geleerden semler , (f) die (*) Martinet meldt in zijne Historie der JFe■c.'d, V, bl. 68, dat hij afgezet is 1691, doch !ulks is eene blijkbaare feil. 't Is gebeurd in de Noordkollandfche Synode te Alkmaar 1692 in Oogstmaand; 7Ae m. vitr. ann. in comp. C. vitr. II p. iOó en Naamr. van de Predik, der Klasfis van Erajeker door greijdanus , bl 33. Ter deezer laatst langehaalde plaatze vind ik ook eenen misflag. Mies, wat daar aangemerkt ftaat van'het boek, dé ^toverde wereld, moest niet betreklijk gemaakt ijn geweest op dit boek, maar op het meer genelde werk, de vastefpijze 'der volmaakten Dee. e misflag moet het naauwkeurig oog van den Haagihett heringa, die, nog Predikant te marsum ijnde, dat werkjen na den dood van greijdanus vergezien, verbeterd en uitgegeeven heeft, ont- lipt weezen. - Bekker was reeds in het be- in van het jaar 1692 tien weeken in zijnen dienst efchort geweest door de Klasfis van Amsterdam, ie hem te gelijk het openlijk uitkomen voor, erl erder verdeedigen van zijne gevoelens ten ftrengen verbooden hadde. Doch daar naar fchijnt hij ich niet gedraagen te hebben: zijne eindelijke afJtting zoude er anders niet zo fpoedig opgevolgd in. Verg. Ncêrlands ondergang gedreigd en na'■j, door koelman, bl. 50. Cf) Zie een voorb. daar van in de H, E. vsa ebmann, II. p. 95Ó.  der Systematifche Godgeleerdheid. 241 die er zijne aanmerkingen heeft bijgevoegd, verfchuldigd zijn. Welkeen ruim veld 's Mans Hellingen in onze dagen bij een groot deel Protestanten heeft in gekreegen, behoeven wij niet te fchrijven. In zommige Kerkklasfen moeten de Kandidaaten der heilige bediening zijne begrippen openlijk verzaaken. En geen een fystemacisch leerboek onder de Hervormden is er, of dezelven worden er breedvoeriglijk in wederleid; en dikwerf wordt hem, in meer dan één opzicht, te kort gedaan. Berker heeft na zijne ontzetting van den Predikdienst ook nog uitgegeeven een werk, getijteld, De leer der Gereformeerde Kerken van de vrije Nederïur ^n, legreepen in der zeiver Geloofsbelijdenisfe , gedrukt in 4to. te Amsterdam i6y6; beftaande uit negen en dertig wel opgeftelde Predikatiën, waarin hij zijne overëenftemming met de oude leer der Hervormde Kerk aan den dag legt. CXV1II. Niemand, die onpartijdig oordeelt, en de dingen uit het regte gezichtpunt befchouwt, zal het ontkennen kunnen, dat bekker , onaangemerkt zijne begrippen nopens de leer der Geesten, een groot man geweest zij. Over het geheel genomen had hij de zaak aan het regte einde. Bij uitftek wel wist hij de menschlijke vindingen, waarin de Godgeleerdheid gehuld was, te onderfcheiden van de eigenlijke Godsdienstkunde. Geern zoude hij II. deel. Q ge- XVII. 5 e uw.  XVII ■ Elf W. O 't M. a, b. f. 454. 242 Beknopte Letterkundige GeJ'chiedenis gezien hebben, dat anderen met hem de hand aan 't werk hadden geflaagen, om dit hiüfel los te maaken , en het fystema der heilige waarheden in een beter form te brengen: maar zulks gefchiedde niet, althans niet, dan van zeer weinigen. Hadde hij het vertrouwen van zijne geloofsgenooten kunnen behouden, hij zoude voorzeker zeer veel nuts gedaan hebben. Hij had de weldoener van zijne tijdgenooten kunnen worden, fchrijft spittler (*), indien zijne begrippen maar wat gezuiverder waaren geweest, en hij in zijne manier van voordragt maar wat meer omzichtigheid gebruikt hadde. • 't Is waarlijk te beklaagen, dat geleerde mannen , van welken men zich iets goeds belooven mag, dikwerf zo fpoedig,door dwaallicht verbijsterd, van den weg geraaken; maar 't is ook te beklaagen, dat, al gebeurt dit niet, zij evenwel meenigmaalen in hunne heilzaame onderneemingen zo gedwarsboomd worden door lieden van geringer kunde, welken de minijver, de wangunst, en de hoogmoed daar toe opvoert, terwijl deezen opgewonden worden door de fel fchreeuwende item van het domme gemeen, dat geene oude paaien verzet wil hebben. Zo dra eenig leeraar het er openlijk in welgemeenden ernst, en met opregte inzichten, op toe legt, om het mensch-  der Systematifche Godgeleerdheid.. 24^ menschdoffl wijzer en beter te maaken, ontmoet hij gemeenlijk bij het zelve, in plaatze van dank, onheuSchheid en tegenfland. Zonder dat men deszelfs doel, gevoelens en braafheid eenigermaate in overweeging neemt, wordt hij dikmaals uitgekreeten voor het leelijkfte wat er maar op is, — voor een' Atheïst. Dit is bekker bejegend, zelfs lang voor dat hij zijne Betoverde wereld gefchreeven had, en teen hij nog over de werkingen der Geesten overëenkomftig met de leer der Hervormde Kerk dacht (*). Dit is meer andere groote mannen bejegend, tot merklijk nadeel vari het Kristendom , ook in het laatfte vart deeze Eeuw. Een fpreekend voorbeeld hebben wij aan, den wereldberoemden boerhave. Deeze man had in zijnen Akademietijd groote vorderingen gemaakt in het Hebreeuwsch, in het Griekseh, iri de (*) Zie zijne Friefche Godg. bl. 35. eri verg. bh 27 ï en 279. Na het iritgeeven van zijne Betoverde wereld, werd hij van zommigen vohoor nog gevaarlijker" Atheïst geuden, dan 'spinoza: altoos koelman fchildert hem zo verfoeilijk af in zijnen necrlands o«= derg. bl. 49-51. — Ik ben zeer verwonderd, dac de Hoogleeraar stilling in zijnen Theibald of de Dweeper, I bl. 53. Dr. bekker in eeneii rang ftelt met spinoza en de Engelfche Deïsten. Beter denkt over hem de Vertaaler van dit werk, die on* der 's Mans beeldtenis liever fchrijft. Zie bekker , die vervolgd, den satan en *ijn ras^ Ten satan , maar een vriend van God en kristbs wa?* Q ^ XVIL StVWi  2-44 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. eeuw. : ] i 3 } i ( £ c 2 I d rr h ft de kritiek van het Oude en Nieuwe Testament, in de kerklijke gefchiedenisfen, in de uitlegkunde , en in alles wat op de Godgeleerdheid zijne betrekking heeft. Hij had zich daarin geoefend, zo als elk Theologant zich daarin behoorde te oefenen. Bij deeze oefening had hij bevonden , dat de Godsdienst, de eenvoudige Godsdienst van kristus, gewanftaltigd waare door menschlijke bijvoeglelen, en fchoonfchijnende optooifelen, "welken de twistzucht der Godgeleerden had in trein ^ebragt, en dat daardoor, geheel tegen iet doel van jesus en de Apostelen , Julke fcheuringen in de kristenkerk ontlaan waaren. Hij had eene vraag geöp)erd, welke hier op neder kwam: "„Waar, öm heeft het kristendom voormaals, , door onkundige lieden gepredikt, zo , veele voortgangen gemaakt, en waar, öm heeft hetzelve heden, door ge, leerden aangekondigd, zo weinig in, gangs?" Geern had hij deeze vraag ipenlijk willen voordellen, en daar een ndwoord op gezien: maar hij fchroomde r meê voor den dag te komen. Hij Teesde het misnoegen 'zijner aanftaande mbtgenooten (*). Zijne manier van den:en evenwel bleef niet onbekend. En, hoe (*) Ter beandwoording van boerhaves geopperï vraag zoude men zeer wel kunnen roepaslijk aaken het gezegde van sibbaldus: Nunc zege j, postquam doêti prtdiermt, boni defunt. Sim. ex illa, et aperta virtu majevum in obfeuram et  der Systematifche Godgeleerdheid. 245 hoe zeer hij zich ook met het weezenlijke van der Hervormden Geloofsleer verëenigen konde, werd hem nogthands de lak van onregtzinnigheid aangewreeven; dit vervaarde hem wel niet, doch eerlang gaf de laster van verftandloozen Godsdienstijver hem den. haatlijken naam van Spinozist. Zulks deed hem bijtijds berekenen , hoe luttel voordeels het Kristendom, met vooröordeelen ingenomen, van hem in zijne toekomende ambtsbetrekking genieten zoude. Hij Haakte zijne Theologifche Studie, en ging tot de Geneeskunde over (*). En nu werd hij een zo groot Arts, als hij Godgeleerde had kunnen worden, een zo allernuttigst mensch voor het ligchaam, als hij het had moogen weezen voor de Ziel van zijne allenthalve gebrekkige natuurgenooten. En hoe veelen zullen er, behalven boerhave, niet wel geweest zijn, die het raadzaamst achtten, hunne beter inzichten te rugge te houdenj en den fchat op te fluiten, wijl zij door anderen toch, wegens de verbreiding van eene gezonder denkwijze, vervolgd en gekweld zouden worden ? Moet een verftandig kristen zulks niet hartlijk betreuren , en de fchade,, welke de Kerk in 't algemeen daarvan heeft, et folertem fcientiam ver fa est, docemurque .dis. putarc, non vivere. Vid. Scotia illustr. en verg. sakder over de voorzienigheid, I bl. 97. (*) Verg. de Leevensbef. van eenige voorn, mannen, II D. bl. 137—139. Q3 xvir. EEUW  XVII. £e uw. 246" Beknopte Letterkundige Gefckiedenis heeft, niet eeniglijk wijten aan eene ver? hitte Godsdienstdrift van meest onweetende lieden, die in dommen ernst voorftaan 't gene zij niet kennen, en wederftreeven 't gene zij niet begrijpen? — Tantorumne fuit pielas malefana dolorum Caufa ? 't CXIX. Hier zal ik het er met de gefchiedenisfe der fystematifche Godgeleerdheid onder de Hervormden bij laaten; doch met weinige woorden nog iets aanmerken over de onderfcheiden predikwijze der Foetiaanen en Coccejaanen hier te lande. Daar zij toch niet enkel van elkaêr verfchilden in leermethode aan de Hoogefchoolen, maar ook in manier van prediken in de Kerken , en het eene op het andere eene naauwe betrekking had, kan ik hetzelve niet wel geheel onaangeroerd laaten. DeFoetiaanen verklaarden hunnen Tekst gedeeltelijk naar de uitlegwijze van kalvijn, en gedeeltelijk naar die van hugo de groot , leiden zich zeer toe op gemoedlijk preeken, en verkoozen het ftichtlijke boven het leerzaame. Zij vergeestlijkten hunnen Tekst, en bragten denzelven over op elk mensch : de letter was toch eene doqde letter (*). Daar toe was- C) Verg. van vlotens Alg. tab vaar zthttn  der Systematifche Godgeleerdheid. 247 waaren ze opgewekt geworden door hunnen fmaak in Engelfche fchriften en predikatiën. Hunne leerredenen waaren gansch niet naauwkeurig bearbeid. Er was te veel fchoolgeleerdheid in: zij fpraken van Effekten , Objikten , Concepten , enz. waarvan de gemeente niets met al verftond. Er waaren te veel fchriftplaatzen zonder oordeelkunde onder eikanderen geplaatst -, dit heette Schrifttuurlijk preeken. Zij gebruikten dikwerf onëigenaartige en_ duistere fpreekwijzen , die , fchoon zij over den eenvoudigen Godsdienst van kristus fpraken, uit de leer van mozes ftaatlijken Godsdienst ontleend waaren. Zij bedienden zich van verbloemde, dichterlijke, oosterfche fpreekwijzen. Zij fpraken Hebreeuwsch- en Grieksch - Nederduitsch. Zelfs liep er hier en daar een Latijnfch of Griekfch gezegde onder. Ondertusfchen beijverden zich de Voetiaanen^ om in bearbeide toepasfingen, met onderscheiding van menfchen de harten te treffen, en tot Godsdienftige werkzaamheden te beweegen. Eerst kreegen de Ketters hun deel, dan wendden zij zich tot het groote gros der gemeente, 't welk zij als onbekeerden béfchouwden, en ten laatften richtten zij hunne rede tot het kleiner hoopjen, de Godsvruchtigen , tot welken zij meenigmaalen het langst en het meest fpraken. Wat de Ctccejaanen betreft. Deezen hadden eene drooge en leermeesterachtige predikmanier. Zij verklaarden hunne tekften Q 4 woord- XVII. EEUW.  XVII. EEUW. 3 i e 2 è e Z è Tl C r r 448 Beknopte Letterkundige Gefchtedenis woordlijk van het begin tot het einde. Zij fpraken wijd en breed over den grondtekst, en leiden hunne geleerdheid ten toon met allerlei taalkundige aanmerkingen over hetHebreeuwsch en Grieksch en Kritifche gisfingen. Hunne verklaaringen hepen meestal uit op verborgen uitleggingen, gezochte zinfpeelingpn , en gewaande voorzeggingen van toekomfiige zaaken. Hunne predikatiën geleeken meer aa geleerde Verhandelingen, dan na ftichtyke leerredenen. Zij meenden overal de :even perioden aantetreffen. Zij hadden p-ooten zin in het verkharen van de wonlerwerken en de gelijkenisfen des Heilands :n van de Evangelifche gefchiedenisfen. Jezelven werden eerst wijd en breed veraard; daarna ging de leeraar over, oner voorgeeven van den verborgen en miibeken zin er uit op te delven, tot omagtigheden, waarin hij de weldaaden van e nieuwe huishouding, of de lotgevallen !er Kerk onder den nieuwen dag, in dat /onderwerk in die geïijkenisfe, of in die efchiedenisfe als afgebeeld, aantoonde, n over het voorrecht van eene volmaakter ondevergeeying fprak. Met zulke langraadige verklaaringen van den letterlijken n verborgen zin bezig weezende, haddert ij geenen tijd overig, om zich met eene oorgaande toepasfing onledig te houden ïaar moesten het met een laat ons twee of ne doen afloopen. De toepasfingen waaen zeer kort, en daarbij, zo als men het oemt, algemeen, zonder onderfcheid tusfchen  der Systematifche Godgeleerdheid. 249 fchen geloovigen en ongeloovigen in acht te neemen. Zommigen zelfs lieten de toepasfingen geheel achter wegej en veronachtzaamden volftrekt, op'de beoefening van geloof en de betrachting van deugd aantedringen.Ik bezit nog eene leerrede van vitringa , d"en Vader, over Jes. XI. 1, met 'smans eigen hand gefchreeven, welke hij als Student opgefteld en, gedaan fchijnt te hebben: — zij is gedagtekend den 15 van Lentemaand 1680, en den 3 van Wiedemaand deszelfden jaars werd hij Kandidaat te leeuwaarden (*). Deeze leer¬ rede, mij eens gevallig toegekomen, is een geleerd vertoog over den genoemden Tekst, maar geheel zonder toepasfing. Dus laat hij zich aan het ilot van zijne oordeelkundige Verklaaring hooren. „Hier „ mede eindigen wij, God oodmoedelijk „ biddende, dat hij ons gelieve te geeven „ verlichtede oogen des Verftands, op dat „ wij hoe langer, hoe meer onzen jesus, „ en zijn getuigenis, welke de Geest der „ Profeetiën is, in dezelve vinden moo„ gen. Amen!" Dit is de ganfche toepasfing, indien men het zo noemen wil. Hoe zeer de geleerde Man naderhand van predikwijze veranderd is, kan men zien uit zijn Werkjen, Animadnrfiones ad Methodum Homiliarum Ecclefiasticarum rite inJlituendarum, te franeker 1721 in 8vo. uitgekomen, part: I. C. I. II. en III. — Zulk een prediken hield langen tijd ftand on- (*) Vide BUL Brem. Cl. VI. 1. IV. ƒ>. 739. Q5 XVII. EEUW,  xvrr. SB UW. . j i 1 « 1 1 < f 1 ï € C t t I S S50 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis onder de Coccejaanen. En een groot deel van de gemeente was er mede gediend. Zij gingen ongemeen gedicht en gezegend na huis, wanneer de Leeraar in zijnen Tekst de perioden had kunnen aantoonen , of in vernuftige fpeelingen en profeetifche kleinheden was uitgewijd; fchoon hij dan ook geen enkel woord gefproken mogt hebben, 't welk het hart konde treffen, of tot het betrachten der Evangeliepligten eenigen weezenlijken fpoorflag gaf. Over de behoeften der Ziel bekreunde men zich, Sielaas! niet, of weinig. De fmaak werd ^eftreeld; en dit was genoeg. Dan tegen iet einde deezer eeuw waaren er zommigen uit hun, die onder het oog kreegen, lat het toepaslijk deel der leerredenen 4 neeste nut ter verbetering van hart en laaden , 't eenige doel der. prediking , :onde te wege brengen. Deezen begonlen hunne toepasfingen uittebreiden , en »p de leest van die der Voetiaanen te shoeijen. De Hoogleer aar RoèLL, alar>in, Predikant te arnhem, d'outrein, 'redikant te Amsterdam, david flud 'an giffen, Predikant te Dordrecht, n meer anderen, die naderhand emstigen f Coccejaanen van den ernst genoemd eerden, vingen aan op dien verbeterden rant te prediken. Hunne toepasfingen zijn oor het hart en praktikaal, vol vuur, en 'el uitgewerkt. cxx. Van _ de Nederlandfche Godgeleerden aan wy' eindelijk af, en ©ver tot die, wel*  der Systematifche Godgeleerdheid. a|| welken zich , ftaande deeze eeuw, onder de Hervormden in frankrijk en engelland hebben beroemd gemaakt. Wij zullen hier evenwel kort zijn. De Franfche Godgeleerden deezer eeuw hebben uitgeblonken in kunde zo wel als in Godzaligheid, in een onbevooroordeeld onderzoeken der waarheid, zowel als in het verdraagen van anders gevoelenden. Voortreflijke mannen zijn er onder geweest: wie kent niet dc naamen van cameron, chamier , du moulin * mestrezat , blondel , drelincourt , amyraud , de la place, cappel» le blanc, jurieu, basnage, eeausobre, lenfant, en anderen ? In het Schriftverklaaren gingen zij te werk naar de uitlegregels van hugo de groot , en in het behandelen van Theologifche onderwerpen betraden zij het fpoor der Hervormers; voorzichtig en onpartijdig de leer hunner Kerk overweegende , omhelsden ?ij 't gene hun goed en grondig toefcheen , en verwierpen zij 't gene, huns achtens, bij het licht der reden en der openbaaring befchouwd zijnde, geen' fteek'kon houden. De gefchillen tusfchen de Foetiaanen en Coccejaanen hebben vervolgens bij hen daarin weinig verandering te wege gehragt. Niet veel genoegen hebbende in de geleerde verzinningen van den vernuftigen coccejus,bleevenzij ongeftoord op eenen vrijen voet voort arbeiden: fchoon zij zich niet ongenegen getoond hebben, om het gene hun in 's mans ftelfel hier en daar aanftond, overteneemen. — Vanhier, dat XVII. EEUW.  252 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ZE UW. 3 1 i i i 1 1 1 1 ï dat zij in eenige ftukken van de doorgaande leer der Hervormde Kerk wei eens wat afweeken, en verfcheiden gevoelens van kalvijn anders verklaarden, dan meestentijds gelchiedt. Van hier ook, dat zij aan geen' fchoolfchen leidband verkoozen teloopen, zich aan geene gekunftelde regelen wilden binden, en zo weinig fystemas geleverd hebben. Maar twee zijn er, welken wij als fystemefchrijvers hebben leeren kennen. De eerfte Godgeleerde in frankrijk , wiens arbeid onze beöordeeling verdient, is johannes scharp, een Schot van geboorte, en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Dïë, in de Provintie van dauphiNé. Deeze Theologant gaf ten jaare 1618 te geneve in het licht een Werk, dat den tijtel droeg van Curfus Theokgicus, in quo zontroverfia: omnes de fidei dogmatibus, hoe feculo exagitatce, nominatim inter nos et ponHficios , pertractantur. II. Tom. in 4to. 's Mans reeds verworven en gevestigde roem bezorgde dit Werk zo veele koopers :n leezers, dat het zelve binnen de twee aaren herdrukt moest worden. Het kwam en andermaal weder te Geneve nit ten jaare [620, door den Schrijver vermeerderd en verbeterd. De leer der Hervormde Kerk vordt in het zelve duidlijk voorgefteld , loor bijbelbewijzen geftaafd, met de ge' uigenisfen der vaderen vergeleeken , met >ondige redenen, welken het licht der nauur aan de hand geeft, bekleed, en manijk verdeedigd tegen de genen , welken iet met de hervormde kerk oneens zijnenzon-  der Systematifche Godgeleerdheid. 253 zonderheid tegen deRoomscbgezinden,met tegen bellarmijn, den hoofdvijandnaame der Proteftanten. Duidelijkheid en naauwkeurigheid vergrooten de waardij van dit werk; fchoon de voordragt in 't algemeen minder fchoolmaatig had behooren te zijn. Van wijsgeerige termen is het zelve vrij zuiver. De fchrijver merkte met grond aan, dat de wijsgeerte ten allen tijde voor de Godgeleerdheid verderfiijk geweest zij. (*) In de eerfte uitgave heeft hij zich met de. Remonflranten niet ingelaaten, maar in de tweede heeft hij derzei ven, toen reeds van Dordrechts kerkvergadering veroordeelde, gevoelens aangeroerd en tegengefproken. De orde, welke hij houdt, verfchilt weinig van de gewoone: hier en daar heeft hij eene andere fchikking; en 't gene zommigen wel tot ééne plaats of e'én hoofdfr.uk brengen, behandelt hij in verfcheiden. Vijf (*),,Corpus" (^quoddam) „ ita Scribit Auctor in Epistola Dedicatoria Tomo fecundo pramisfa ad Eeclefiarum Delphinatus Episcopos et Presbijteros in Synodum, kbroduni habitam Anno 161 3 , coactos. „Corpus (quoddam) est Ecclefia (nostra) cujus pestes et morbi, imo mortes funt ignoranda, errores, hserefes, et omnis generis peccata: mïscuerunt multa pharmaca Peripatetici, Pijt/iagorici, Stoici, Epicurei, anima; fanitatem ac felï- citatem promittentes, imperitos imitantes corporis medicos, qui non tantum in ajgretudinum judiciis ftepe variant, fed etiam pro remediis vene- na prajscribunt. Pro anima; fanitaté recu- peranda est brachium illud üei in facris üteris revelatunj." XVII. eeuw.  XVII. eeuw', 254 Beknopte Letterkundige Gefchieden'is Vijf jaaren na de tweede uitgave van dit werk heeft de fchrijver een ander boek, uitgegeeven, waar van buddeus met lof melding maakt, (*) getijteld, Symphonia prophetarum, et apostolorum, in qua, ordine temporum fervato, [acne fcripturce ad fpeciem pugnantes conciliantur, nee non ad quastiones chronologicus, aliasque veteris Testamenti refpondetur in 410. genevje. CXXI. Den tweeden Systemafch rijver kennen wij uit zijne fchriften wel zo goed niet, als den reeds genoemden. Dan het weinige, dat wij van hem en van zijn fystema weeten, zullen we evenwel den leezer niet onthouden. Deeze fystemafchryver is DANiëL tilenus, geboortig uit siXESië, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te sedan, en een ernffig voorftander van de leer der hervormde kerk, zo als blijkbaar is uit zijn fchrijven over de voorverordening tegen arminius, ten jaare 1612, maar in tijds vervolg een niet min ijverig tegenftreever van dezelve: waar over men breeder na mooge leezen de Historie der Reformatie van brandt, (f) Hij week af van de hervormde kerk en ging over tot de Remonflranten. Doch voor- CD L. 1. II. P. 1535. Cf) II D. bl. 230 en 231. Zie ook de XXXII Predikatiën van g. brandt den jongen, bh 104-.  der Syffematifche Godgeleerdheid. 2,$$ voorënalëer hij deezen ftap deed, heeft hij als een regtzinnig hervormde gefchreeven Syntagma disputationum Theologicarum, waar bij hij gevoegd heeft een gefchrift, getijteld, Systema «£5r, en vervolgens 1660 en 1665. befta.mde uit onderfcheideh verhandelingen, onder den naam van Loei communes. In dezelven wo'den welgelchreeven, en van alle fchoolfcne kibbelaarijen vervreemde, opftellen aahgetroffén, welken der leezing van doordenkende Godsdienstvrienden overwaardig zijn (*) JMen kan hier uit afleiden, hoe veel goeds m-n van hun v or het fystema te gemoet heeft moogen zien. 't Zoude in de daad wel de mo ite waardig zijn geweest voor iemand, die daartoe zich in ftaat bevonden had, om uit dit Syntagma Thefium een ordelijk fystema zam n te Hellen: raardeairal er toch de Hef daartoe, en alles, wat tot de ftelHge en wederleggende Godgeleerdheid betrekking heeft, in te vinden is (t> Eene (*) Vers. pfaff. 1. 1. I. P- 263 en heinr. 't 2. b S. 375 e" 3^6- (f) Conf. verba . qua; 'eguntur part. IV. lec, cowm. I. de Peccato in Spiritum S. p. l. loc. VI. 4e F.xcomniunicatione p. 71. et loc XII. de UU tima htdicio p. i'78, Conf. indices generales huie Sytttagmali amiexos.  der Systematifche Godgeleerdheid. 25*0 Eene diergelijke verzameling van Godgeleerde verhandelingen, door de Hoogleeraaren der Akademie te sedan vervaardigd, is ten jaare 1661 in Ato uitgekomen te geneve. Zij heeft den tijtel van Thefaurus disputationum Theologicarum in alma Sedanenfi Academia Variis temporibus habitarum II Tom. Deeze verhandelingen zijn wel in eene meer Systematifche orde bij elkaêr gevoegd, maar maaken echter op verre na geen fystema uit. (*) De fchrijvers dier verhandelingen Zijn PETRUS DU MOLIN, JAKOBUS CAPPEL, ABRAHAM RAMBURT , SAMUë'L MARESIUS , ALEXANDER KOLV1JN, LODEWIJK LE BLANC, JOSUA LE vasseur , en jacobus alpheus van St. maurice. De Hukken hierbij eikanderen vergaderd, zyn wel van die waardije niet, welke men aan de verhandelingen der Saumurfche Theologanten nioet toekennen; doch er is echter goeds genoeg in, waaruit de geleerdheid, de fchranderheid, en v de vrijheidlievende denkwijze der opftelleren voor kundige onderzoekers duidlijk te zien is. (f) Van le blanc alleen heeft men ook nog bekomen een fchoon werk, 't welk den tijtel voert van The. (*) De reden, waarom zij geen' Systematifchen fchrijftrant verkoozen, hebben wij boven reeds opgegeeven, en in de Epistola Dedicatoria j. de vaux Thefauro pramisfa p. 5, wordt dezelve omftandiger, zo als wij die hebben opgegeeven,gemeld. (f) Zie pfaff. 1. 1. 1. p. 63 en heikr. 't 8. b. S. 375, R a XVII. eeuw.  XVII, eeuw. 260 Beknopte Letterkundige Gefchiedenit ■ Thefes Theologica* variis temporihus in Academia Sedanenfi editee, et ad disputandum propofitce, en te londen in folio 1708 voor de vierde maal 't licht zag. (*) CXXIII. Bij de Franfche Godgeleerden telt mert gemeenlijk de Geneeffchen. Onder deezen is bij uitftek vermaard geworden benedict piCtet , Predikant en Hoogleeraar te geneve, Welken wij hier niet kunnen voorbijgaan, en met achting noemen moeien. Hij is geweest Predikant en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, aan de bloeijende Akademie te geneve. Aldaar heeft hij ten jaa'-e 1696 uitgegeeven een werk , getijteld Theologia Christiana et Scientia Salutis in 8vo. 1T Tom. Zes jaaren laater kwam hetzelve uit in het Fransch, onder den tijtel van, La Theologie Chrétienne et la fcience du falut te geneve in 410, II Tom. In de jaaren i/ifj en 1730 is hetzelve in het Latijn, en 1708 en 1721 in het Fransch herdrukt, 't Is vertaald in het Hoogduitsch, en te leipzich uitgegeeven 1723 in 4-to onder den tijtel van Christliche Gottesgelahrtheit und Wisfenfchaft des heils: gelijk het ook in onze taal overgezet het licht zag in 'sgraavenhaage 1728, met den tijtel van Kristlijke Godgeleerdheid, in drie deelen. Dit fchoone leerboek is op eenen vrijen, (*) Zie over le eeanc en zijne gevoelens weismann: Hifi. Eccl. T. II. p. 940—943. en mosh. K. G. IX. p. if58.  der Systematifche Godgeleerdheid. a6i vrijen, doch zedigen, trant gefchreeven. De Auteur betoogc de ftellige waarheden op eene uitmuntende en bondige wijze; hij wederlegt de dwaalingen der tegenftanders oordeelkundig en krachtig; hij verhaalt de gefchiedenis van dezelven, en brengt de gevoelens der vaderen met het gene in de kerkhistorie ten aanzien van zijn onderwerp merkwaardig is, te berde. —r In de voorrede betuigt hij, dat hij bij het fchrijven van dit werk voorgenomen hadde, om de leer zijner kerk eenvoudig, duidlijk en plat op te geeven, zijne bewijzen uit de heilige fchrift te oritleenen, en de grondigften uittekiezen ,• fchoolfche fpitsvindigheden en wijsgeerige onderfcheidingen te vermijden; zich te fchikken naar de vatbaarheid en de behoeften van minkundigen, maar ook tevens het eene en andere voor te (lellen ten dienfte van meer gevorderden. En dit doel heeft de ver' ftandige man bij uitfteekendheid wel getroffen. De tweede uitgave is aanmerklijk verbeterd, en vermeerderd met nieuwe bewijzen, en nieuwe getuigenisfen uit de fchriften van vroege en laater Kerkleeraaren, en inzonderheid met nieuwe hoofdftukken, over de grondartikelen des geloofs; over de gsden der heidenen, van welken in de heilige fchrift gewaagd wordt; over de aflaaten , over het Jubeljaar; over de verëeniging der Lutherfchen en Hervormden enz. De orde, welke hij in acht houdt, is zijne eigen; deeze be-f haagde hem het best. Eerst handelt hij p ovet XVII. EEUW.  XVIL EEUW. 262 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis over het beftaan van God en vervolgens over de heilige fchrift. Dat er een God, en eene openbaaring is, legt hij ten grondflage, waarop hij het heele gefticht zijns leerftelfels optrekt. En nu zoekt hij in de ichrift na 't gene zij ons leert van Gods natuur, van zijne volmaaktheden, van de Godlijke perzoonen der Drieëenheid, en van Gods befluiten. Hierop gaat hij over tot Gods uitwendige werken, gelijk ze van de Systemafchrijveren genoemd worden, en zo komt hij tot de Schepping en Gods voorzienigheid met betrekking tot den droevigen Menfchenval. Voorts befchouwt hij den mensch als het voorwerp van Gods liefde, en jesus kristus , als den eenigen Middelaar tusfchen God en den Zondaar. Bij deeze gelegenheid deelt hij zijne gedachten mede over het Genadeverbond. Wijders houdt hij zich bezig over de gezegende uitwerkfels van jesus dood, de roeping, de rechtvaardiging, de heiliging, en de verheerlijking, en eindelijk over de kerk en de Sakramenten, Deeze orde heeft wel het voorkomen van de gewoone orde, maar zo men de moeite wil neemen, om het werk door te bladeren, zal men ontdekken, dat de aanëenfchakeling der waarheden van het gewoone afwijkt. st Werk is overwaardig geleezen te worden. Wij durven het een iegelijk vrij aanprijzen; elk die waarheid en kunde hoogfchat, zal zich over het gebruik van hetzelve gewis niet beklaa gen:  der Systematifche Godgeleerdheid. 263 gen : hij zal op elke bladzijde eene verwonderenswaardige netheid, eene aangename eenvoudigheid, en eene oordeelkuniige bondigheid befpeuren, en den geleer, leii fchrijver voor zulk een voortrefbjk boek dank weeten. Heinrich maakt ook nog melling van een Compendium, of uinrekfel van dit werk , 't welk ten j iarp 1 11 en 12. te geneve uitgekomen is, getijteld, Medulla Theologice (*) Daar de beroemde frans turretin ook te geneve te huis hoorde, zal iemand zich m'sfchien bevreemden, dat wij reeds in de XCIX § deezes mans Systema beoordeeld lubben. Dit is met voordücht van ons gefchied: en voor reden brengen wij daarvan bj, gelik we tei die plaatze reeds nu t onduidujk hebben te kennen gegeeven, dat deeze Hoogleeiair, be^oider v.rkleefd zijnde aan het kenmerklijke der Voetiaanfche leerwijze, een ijverig verdeediger van dezelve geweest zij. Wij moesten hem uit dien hoofde onder de Voetiaanen rangfehikken. Maai was dan ook pictet geen Voetiaan% neen: was hij een Coccejaan? geen éérj van beiden: men kan niet zeggen, dat hij partij getrokken heeft. Pictet was 't gene de meeste Fianfche Godgeleerden waaren, een vijand van alle kabaalzucht. en een vriend van allen Godsdienstvreede. een onpartijdig navorfcher der edele waar. heid (*) Heinr. 't a. b. S- 596. R 4 xvir. eeuw.  XVII. eeuw £fj4 Beknopte Letterkundige Gcjchiedenh heid,die met zijn eigen goed oordeel raadpleegde. Hij moet dus noch onder de Foetiaanen noch onder de Coccejaanen gerekend worden, exxiv. Niet alleen hebben de Franfche en Ge. neeffche Godgeleerden zich onledig gehouden met hec leerftellige en uitlegkundige, maar ook hebben zij er zich~fterk op beijverd, om de zedelesfen des Evangelies tot een regelmaatig ftelfel te brengen, en daar van proeven gegeeven in bnderfcheiden zedekundige leerboeken, die even zo wel voor het gemeene leeven, als voor de fchoolen, gefchikt zijn. amijraui) heeft te saumur in het licht gegeeven een Zedekundig Systema, getijteld la Morale Chrètienne, zes deelen in 8vo, waarvan het eerfte deel uitkwam 1652, welk werk, volgens het fchrijven van baijle, (*_) de vrucht was van zijnen nuttigen omgang met de villarnoul , een' der geleerdfte Edellieden van europa, en uit hoofde van deszelfs naauwkeurigheid en bondigheid altijd in achting is geweest. Gaande wech kreegen de Franfche en Geneeffche Godgeleerden meer fmaak in de Zedeleer. Pictet en la placette eindelijk gaven bijkans ten zelfden tijde hunne Systematifche £edeboeken uit. De eerste legerde een werks (*3 Dip. art. amijr.  der Systematifche Godgeleerdheid. s£$ werk, getijteld, la Morale Chrétietme, ou Van de 'bien Vivre, te geneve, 1693 1 in 8vo. (*) en de tweede een werk, c welk den tijtel had Nouveaux Esfais de Morale, te Amsterdam 1697 vier deelen in 12VO. Het gefchrift van pictet is in het bezonder onze nader befchouwing overwaardig. Het zelve werd terftond na de eerste uitgave met zulk eene graagte geleezen, dat er ten jaare 1696 eene nieuwe druk moest opgeleid worden: waarna het 1700 en 1710 voor de derde en vierde maal gedrukt werd De uitgave van 1710 is aanmerklijk vermeerderd : zij beftaat uit twee deelen in 4to, en kan dus met 'sMans la Theologie Chrétienne een fchoon geheel uitmaaken; te gelijk is ze ook toen gefchied in iavo tot gemak van zulken, welken het werk in onderfcheiden zakboekjens begeerden te hebben, 't Ganfche gefchrift is verdeeld in negen boeken. In 't eerste boek handelt de fchrijver over de oorzaahen der alsemeene verwaarloozing van 1 gene tot ons geluk dienen kan, en 't tweede boek over de algemeene pligten van der, Kristen, in het derde en vierde boel over de deugd en ondeugd in onze betrekking op God; in het vijfde en zesde ova de deugd en ondeugd, in onze betrekking o\ on (*) Voyez 1'Avertisfement fur KEdition de 1'an I7io. Van deeze uitgave wordt door buddeus, ' pfaff* en anderen geen gewag gemaakt, P- 5 XVII. iE u w. »  xvn eeuw. ( I 1 ( 1 É c h h 11 V E u fr lc is i hl g< ei zj in 256" Beknopte Letterkundige Gefshledenis onzen naasten; in het zevende boek over de pligten, v/eiken wij'ons zeiven verf cbuldigdzijn; in het achtfte boek over de liartstogten m t algemeen, en in het negende boek over de pligien van elk kristen in zijnen beenderen kring. Deeze onderfchekien. boeken zijn ia bezondere hoofaftukkeu gefplist, en a -hter ieder hoofdftuk heeft men een toep .lijk gebed. Met heel veel genoegen zal elk deugdlievend Kristen dit heerijk werk dooi-leezen. Dit eenige zat hem ni fciien in den weg zijn, dat de fchrijver ïQm "J;Jen te zeer fnippert , en te veele mderdeehngen heeft. Alles is duidlijk [e'chreeven, en naar de gemeene bevatgkheid ingericht. Niets van het gene itfs eerige nuate tot de betrachting van ier goeJe aanfpooren kan, is er in overeflaagen: verftand en wil kunnen er beitn dor .■eh.-eni worden. Hoeveel ijvals dit werk bij het weldenkend puhek gehad hehbe, mo -»gre men ook daarit beiluiten, dat hetzelve door de Gra'nne ite sporck , eene vrouw, den .oomfdien Godsdienst toegedaan, mix. tliating van 't eene en an iere, d,,t in tin laak van haare geloofsgenooten niet valn zoude, en met eenige verfcliikking, bet Hjogduitsch vertaal I, en te praag 7r i uit egeeven zij Hetzelve is nadertnd geheel en onveranderd in die taal overizetdoorj >han frederik bachstrohm, 1 m 4to m het licht verfcheenen te leipch li-. Qok hebben wj het werk het Nederduttscti: in onze Jpraak is het' Uit-  der Systematifche Godgeleerdheid 267 uitgekomen' te leeuwaarden 1720; en nog voor weinige jaaren is het, zo ik meen, herdrukt te Amsterdam bij m. de bruijn. (*) De FranJcheGodgelezt- den hebben zich ook niet minder geoefend in dat gedeelte der Zedekunde, 't welk men de Leer der Godzaligheid gewoon is te noemen. Bekend is het werk van charles drelincourt, Predikant in de gemeente van karenthon , (f) Confolatiom de fame fidéle contre les frayeurs de la mort, 't welk ook in 't Nederduitsch vertaald en uitgegeeven is 1682. (§) Nog bekender is het uitneemend boek van pier re du moulin, mede een' Karenthonfchen Theologant, getijteld, la Paix de Vame, 't welk door h. dullaart in onze taal overgezet, verfcheiden reizen herdrukt, en, onder den tijtel van verhandeling om den vreede der ziele, in ieders handen is, Eigenlijk is dit werkjen gefchreeven met het prijslijk oogmerk, om een boek var charron , de la fagesfe getijteld , l welk eene dorre wijsgeerige Zedekundt bevat, en in een algemeen gebruik geraaki was, den gemeenen man uit de handen t< brengen : en dit is den fchrijver ook ge lukt. Zijn boeksken maakte hoogen op ganÉ (*) Zie over dit werk van pictet, budd. 1. 1 p. 595- , , ' (f) Een gehucht in de nabijheid van parijs daar de hervormden eene kerk hadden. (§) Zie over het leeven en de fchriften vai Preuncourt het Dicl. van baivle,. art. drelinc XVII. EEUW, 1  XVII. i : 268 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis gang onder het hervormde Kristenvolk in frankrijk, en werd binnen weinige jaaren het geliefde leesboek der Godsdienstige huisgezinnen, die maar eenige achting voor de deugd hadden, 't Moest geduurig op nieuw gedrukt worden. Zeer gunstig werd het ook ontvangen van onze landgenooten, en nog heden ftaat het bij elk verftandigen op een grooten prijs, 't werkjen is ook in de daad die algemeene goedkeuring waardig. cxxv. Wat nu de Engelfche hervormde Godgeleerden betreft, van welken wij hierooknog volgens ons ontwerp behooren iets te melden. Voor de hervorming had men in engelland geen gebrek aan Systemafchrijveren, gelijk wij in de voorige afieelinge gezien hebben. En na dezelve zijn er ook nu en dan Godgeleerde Stelrelboeken voor den dag gekomen. Die irkn vroeger tijden waaren vrij Scholastic, maar deezen hebben weinig fchoolnaatigs en wijsgeerigs. Zij zijn in eenen ieurigen ftijl en in eenen zuiveren fmaak, 3p eenen eenvoudigen leertrant, gefchree/èn. Het getal daarvan is evenwel op i/erre na zo groot niet, als onder de Duitfchers en Nederlanders. De Engelfche Godgeleerden ftaan over 't algemeen daarin gehjk met de Franfchen, dat zij liefst ie waarheden van den Godsdienst, vrij, :n zonder zich aan eene vaste leerwijze te ver-.  ■ der Systematifche Codgeleerdheid. 269 verbinden, bètoogen en verdeedigen. Zij zijn ukfteekende Theologanten, geleerde Schriftuitleggers, diepzinnige redenaars, en ernftige" Zedepredikers. Zij bezitten eene fchoone zeggenskracht, zij fpreeken treffend: zij hebben eene onderhoudende manier van fchrijven; zij weeten de aandacht hunner leezeren aan hunne welgefchakelde redenen zonder moeite vast te ketenen, en hebben er weinig werks mede, om hen te overtuigen. Deeze bekwaamheden zetten aan hunne Godgeleerde verhandelingen een weêrgaêloos fieraad bij. Genoeg zij het Hechts hier te noemen de naamen van thomas cramner, willem perkins, jakobus usserius, johannes forbes, johannes ligtfoot , rudolf cudworth , richard baxter, johannes pearson en johannes tillotzon , die allen in hunne onderfcheiden fchriften den lof van kundige waarheidsvrienden verdiend en verworven hebben. De echtfcheiding van hendrik den acht f en en katharina van spanje, en des konings hertrouwen met anna bolein had den grond geleid voor de hervorming in engelland. Onder het regeer var eduard den Zesden, die, zijne jaaren ïr aanmerking genomen, onder alle de vors. ten der aarde zijns gelijken, in geleerdheid en Godsvrucht niet gehad heeft, (*) be kwan (*) Twee fchoone trekken van des Koning braaf karakter vindt men opgetekend in de Bib, Brin XVÏt. eeuw. , 1  I XVII. eeuw, 270 Beknopte Letterkundige Ge f elite denïs kwam zij fchier haare volcooijing. Onder het regeer van maria, want de ongelukkige johanna graij leefde als Koningin maar negen dagen, — werd zij weder geheel afgebroken; doch onder elizabeth andermaal bevorderd, gelukte het den liefhebberen van waarheid en Godsvrucht, haar weder tot heure voorige, en nog aanzienlijker hoogte te doen Hijgen. Een gezegend werktuig in Gods belluurende hand daartoe, onder het bewind van hendrik en eduard, was de braave, en in engellands gefchiedenisfen onfterflijke, thomas cranmer, Aartsbisfchop van kantelberg , die op den brandenden houtftapel, door marias ontmenschte woede en verhitten Godsdiensthaat geftookt, het langbefpaarde flagtöffer der paapfche wreedheid werd,en in grijzen ouderdom den pijnlijkften marteldood ftierf, in 't jaar i55fj. (*) Deeze beroemde Kerkhervormer heeft een aantal goede boeken gefchreeven, waaraan hij in zijne drieiaarige gevangenis op den Tower nog is bezig geweest, (f) Daar onder is het eerste Britt, T. I. p. 379. Zie ook over zijne geleerdïeid en Godsvrucht, T. XXII. p. 31-33.. (*) Er wordt verhaald , dat zijn hart geheel :n ongcfchonden onder de asch gevonden is. Zie /enema II. E. VII. p. 345, en andere gefchied'chrijvers. Zie over 'sMans leeven en dood een 'raai gefchreeven ftuk in de Faderl, Bibl. II, Menjelfi. bl. 35 en volg. (f) Zijne fchriften worden opgenoemd vaa SUDDEUS 1. 1. II. p. 1121.  der Systtmatifche Godgeleerdheid. 271 te fystema der Godgeleerdheid, 't welk in tNGKLLAND na de hervorming het licht héett gezien, het is getijteld, Locorum communium L'ibri XI i. en te Londen herdrukt in deeze eeuw ten jaare 16^1. Dit wérk is van een' vonrtreflijken inhoud, en behelst eenen van fchoolfche wartaal gereinigden voorraad der Evangelifche waarheden, zo als ze in de belchouwing moeten geleerd, en in de beoefening beleefd worden. ' Onder de Godgeleerde Sy- ftemas, in deeze eeuw uitgekomen, hebben ook geene geringe verdienstlijkheid deeze volgenden. Jacobi usserii Corpus Theologia?, Dublin: in 4W. Oxon. 1643, lond. 1645 en 48. Joann. prideaux Lccliones Theohgica oxon. 1651. Henr. hib 5Erti Syntagma Theologicum, lond. 1662. R. baxter, Methodus Theol. Christ lond. 1681. Rag. boylii Summa Theologia Christiance, dubl. 1681 ; en th- PiERCii Pacificatorium orthodoxa ecclefice corpusculum, 1685 (*) Dit zij" de voor' naamfte ftelfelfchriften der Engelfche Theo< loganten, geduurende dit tijdperk uitgegeeven ln dezelven moet men, over het gehee' genomen , geene fchoolfche geleerdheid zoe ken. Indien er in deeze eeuw ergens Godge leerden geweest zijn, die de grondftellinger van den hervormden Godsdienst op eene on gekpnftelde en eenvoudige wijze hebben wil lei (**) Zie hfinr. 't a. b. S. 554, dokderlein I. 1. I. p. 234, en pfaff, 1. 1. I. p. 253. XVTI. eeuw. I 1  XVJT. EEUW. 672 Beknopte Letterkundige Gefckiedenit len aanneemlijk maaken, en de leer der Kris> tenen met een historisch en kritisch oog hebben nagefpoord , dan moet men de Engelfchen daar voor houden. Zij zijn diesaangaande waardig, met lof genoemd te worden, {*) Zij zijn" bij de eerwaardige eenvoudigheid der eerde hervormeren gebleeven, meer dan eenige andere geleerde Natie onder de Protestanten, Daar van wilden zij in hunne leerwijze niet afgaan ; zij hadden gansch geen' zin , om dezelve in een nieuw kleed van vreemde denkbeelden en willekeurige begrippen, die wel een fchoon voorkomen hadden, maar het weezen der zaak niet verbeterden, op te tooijen , en, zo als anderen deeden, met zulk eene ijdele pracht vertooning te maaken. (f) De reden, waarom de Scholastiekerij in de leerftelfelen der Engelfchen niet weder ingefloopen is, zal hoogstwaarfchijrilijk zijn , dat zij, voor het grootfte gedeelte-, ten minften de heerfchende kerk, de gevoelens der Remonflranten zijn toegedaan geworden, al ftraks na het houden der Dordfche kerkvergadering; (§) en dat de Remonflranten geene vrienden van de geleerde harsfenfchrabberijen der Schooien (*) Conf. ffaffii lib. fep. laud. I. p. 253. (f) Verg. koelmans toeigètiing voor het door hem vertaalde werk van love, ftrijd tusfchen vleesch en geest. (§) Lampe' Synops. Hist* p. 455; Errores Remonltrantium muitos in Anglia asfeclas prsjcipue inter Episcopa'es iuvenerunt.  der Systematifche Godgeleerdheid. 273 len zijn, hoopen wij in het vervolg deezer afdeeling bij de Hukken aan te toonen. Wat de andere voornaame Godsdienstfekte der Engelfche hervormden betreft, die meer de leer van kalvijn belijden, naamlijk de Presbyteriaanen, anders ook geheeten Puriteinen, of Nonkonformisten; dezelven waaren te min in aanzien bij de Episkopaalen, dan dat deezen met hun twisten, en zich tot wederfpraak vernederen zouden (*). 't Is wel zo, de Episkopaaien zuchtten, in het midden van deeze eeuw, een' geruimen tijd onder de drukkende hand van de overmagtige Preshyteriaanen; doch daar nu deezen meester waaren, verzetten zij zich tegen hunne partijen meer met daaden, dan wel met woorden. En werden er zomwijlen al eens hevige verfchillen gevoerd tusfchen de leeraars der bezondere fekten, als, onder het regeer van den rampfpoedigen karel den eerften, over de heiliging van den Sabbat, de Godlyke voorbefchikking, en andere Hukken, welken de Presbyteriaanen van de Episkopaalen onderfcheidden, zo zijn toch deeze verfchillen zo algemeen en iangduurig niet geweest, als die, welken de Nederlandfche Kalvijnisten met de Re- mon- (*) Zie over de opkomst, en de lotgevallen van deeze Godsdienstfekte in engelland wotton over de beste wijze vm fludeeren in de Godgel. bl. 71—79 in de aam. en The Historij of the Puritans, bij d. neal, verg. Bibl. Britt. I. p. 186 en volgg. II. deel. S XVII. eeuw.  XVII. eeuw. 274 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis monjlranten gehad hebben. De Engelfchen ook hebben al vroeg een' wanfmaak gekreegen in de wijsgeerte van aristoteles; welke zij dus geern, toen er zich maar eene goede gelegenheid opdeed, verruilden, tegen eene beter, zo als die van gassendus was, en naderhand tegen die van isaSk newton; deeze ftelde hen in ftaat, om de waarheid voorzichtiger en zekerer na te vorfchen. Baco, boyle en locke hebben insgelyks er niet weinig toe gedaan, dat de nutlooze brabbelfpraak der fcherpzinnige Scholastieken buiten de grenzen van engellands kerk geweerd wierd, en het noodig gebruik der edele reden zich Biet buiten zijne juiste perken begaf. De Engelfchen zijn fteeds ook afkeerig geweest van het Coccejanismus. Hoe zeer deeze leerwijze in alle Protestantfche kerken, zelfs onder de Lutherfchen (*), ' be- (*) De Lutherfchen voorzeker waaren in het algemeen gansch geene voorftanders der Verbondsmethodc van coccejus. Eén der Lutherfche Godgeleerden maakte eens elders deeze gegronde aanmerking: ControverjiaCoccejana maximam partent refpiciunt ftatum Ecclefia veteris Testamenti. Facitv.nus Nos, ut Ecclefia N. T. qua nostra est ia pace atque unitate fidei in chrisTo Jesu vivat. Non quceret aliquando Deus, quid de ftatu Patrum in V. T. crediderimus ? Sed quie nostra fides fuerit in jesum christum in N.T. crucifixum ? Conf. weismanni H- E. T. II. p. 926. Onder de Lutherfchen evenwel zijn van het Coccejanismus liefhebbers geweest samuSl puffendorff en johan wolfgang J/igir. Van den eersten is voor handen een gefchrift, jus feciale divinum, five Exercitatio pos- tha-  der Systematifche Godgeleerdheid. 275 begunftigers gehad heeft, maakte echter dezelve bij de Engelfchen geheel geen' opgang, In hungarije, in zwitzer- LAND 'htma de confenfu et disfenfu Proteflantium, Lub. 1695- Dit boek is wel opgefteld met oogmerk, om de Proteftanten onderling met eikanderen te yerè'enigen, doch te gelijk geeft de Auteur daarïu op eene korte fchets der Godgeleerdheid, volgens de Verbondsmethode van coccejus bewerkt. Van den anderen hebben wij een Compendium Theologia per f adera, en meer andere werken, waarin de leer der onderfcheiden verbonden opzetlijk bearbeid is, en welken van heinrich in zijn meermaalen aangehaald boek worden opgenoemd, bl. 371. Bij deezen knnnen we nog voegen fruschenk en exner; verg. pfaff 1. 1. I. p. 230. Zie verder bekker, Kerkl. Hist. bl. 36. Bekker had in zijnen tijd nog hoop, dat de Godgeleerdheid van coccejus en de wijsgeerte van descartes eens de beweegmiddels zouden zijn, om de verzoening der Proteftantfehe kerken, onder Gods zegen, te bevorderen. Hoe droevig is het, dat deeze hoop reeds lang in wind verdweenen is, en de fcheuring zints dien tijd hier en daar nog al wijder is geworden! waartoe de Lutherfchen met het twisten over oud en nieuw licht, en hun uit eikanderen loopen, hier in ons Vaderland, thands weder op nieuw niet weinig toegebragt hebben. Evenwel , daar wij in onze dagen zulke groote veranderingen op de aarde zien voorvallen, moogen wij hoopen, dat daaruit iets goeds, iets groots voor den Godsdienst zal gebooren worden, en dat het gene thands gebeurt, voorfchikkingen van de wijze voorzienigheid daartoe zijn. In deeze hoop worden wij zeer gefterkt door het leezen van niet meijers Volks- en Beoefenende Godgeleerdheid, onder anderen § 245 en door meer thands uitkomende fchriften var, dien aart. ——« Laat ons inS a Ius' XVII. EEUW.  XVII, EEUW. 276 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis land en inzonderheid in duitschland (*), is de lucht der Coccejanerij al fpoedig overgewaaid (f), maar in engelland, hoe digt ook in de nabuurfchap der Nederlanden gelegen, is zulks niet gebeurd (§). De eenvoudige voordragt is daar altijd hoog gefchat, en haare weezenlijke waarde niet kwijtgeraakt. — Dit alles {trekt voorzeker den Engelfchen Protestanten ter eere: en het zoude hun nog meer tot eer geftrekt hebben, bijaldien zij ter opzigte der leer en der belijdenisfè bij eikanderen in dezelfde kerkgemeenfchap gebleeven, en niet van vroe- tusfchen bidden, dat de tijd haast kome, waarin deeze fcheur in den muur van Sion geheeld, en overal ééne kudde en één herder zijn zal \ Hij zal ▼roeg of laat zeker komen. God bedoelt de openbaaring van zijne heerlijkheid; de uitbreiding van het licht der waarheid, godsdienst, deugd en liefde. Laaten volken woelen en vorsten tegeiswoelen, door dat alles zal toch het waare en goede bevorderd worden. Men leeze hier verder over na de juiste aanmerkingen van den Verftandigen hamelsveld in zijnen welmeenenden Raadgeeyer IV D. No. 18. bl. 142. (*} Farellus Epist. p. 158. Htec lux (Coc eejana Theologie} pervafit univerfum fere Euro" peeum orbem, germaniam maxime: floret ibi in celeberrimis Acadcmih. (-j) De Hungaaren, de Zwitzers en Duitfchert kwamen na de Nederlanden af, en bedienden zich van het onderrigt der Hoogleeriiaren aan de Nederlandfche Akademiën, vooral aan die van frankker , die zeer in bloei was. (§) Voyez la Bibl. Britt. T. VII. p. 305. en Verg. wotton over de beste wijze van ftudeeren in de H. Godgel. in de voorr. van den Vert. bl. 33.  der Systematifche Godgeleerdheid. 277- vroege tyden af in zo veele bezondere lekten verdeeld waaren geworden (*). CXXVI. Daar de Scholastiekerij de leer der Engelfchen niet zo bezoedeld en bedorven had, waaren zij dus te beter in ftaat, om met hun onöpgefmukt onderwijs in kerken en fchoolen ter verbetering van der menfchen hartgeftel en leevensgedrag te arbeiden. De gefchiedenis van vroeger en laater tijden leert toch, dat eene te verre gaande ijver voor bezondere Godsdienstbegrippen , en een ichoolmaatig verdeedigen van dezelven, eene ongelukkige verwaarloozing der Zedekunde en der Praktiek veroorzaakt. De Engelfchen, dus zo uitfchootig niet in het trekken van party, en geen beminnaarsvan eente wijsgeerig en gekunfteld fchoolönderricht, konden gefchikter Zedeleeraars en praktiekfchrijvers zijn (f). Uitmuntende werken , waarin de zedekunde en de praktikaale Godgeleerdheid behandeld wordt, zijn er van tijd tot tijd uit hnnne handen gekomen. William perkins, Hoogleeraar in het Kollegie van cambridge, was de eerfte en voornaamfte Zedeleeraar en praktiekfchrijver on- (*) Conf. weismanni H. E. T- II. p. iioo, jfaffii Inftit. Histor. Ecclef. p. 831 et 832, « KRANzit Hist. Ecclef. p. 927. (f) Verg. m. leijdecker in de voorr. voor des Zondaars Heiligdom van u. einning , bl. 7. S 3 XVII. EEUW* 1  XVII. EEUW. 278 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis onder de Protestanten in enselland. Deeze heeft de zedekunde van kalvijn , zo als ze van dien Hervormer in het derde boek zijner Onderwijzingen voorgedraagen, en in eenen onvolkomen ftaat gelaaten was, tot eenen regelmaatigen form gebragt, en met eene aangenaame naauwkeurigheid ontvoud (*). Zijne fchriften, beflaande drie foliodeelen, leveren overtuigende bewijzen op van zijne kunde en Godzaligheid (f). Van dezelven dienen hier tot ons oogmerk genoemd te worden zijne Anatomica Sacra Humante confcientice, en zijne Aureee Decifiones cafuum confcientice, Libri III. In engelland en schotland waaren ftaande deeze eeuw, zeer veele geleerde mannen, welken de beoefening der Zedekunde, en Aepraktiekder geleerdheid na aan het hart lag. Baxter, goodwin, sonthom, watson, allein, hammond, taijlor , cudworth, cum- 35erland, scharrock, tillotson hebben in dit vak eenen welverdienden roem behaald. Hunne Schriften kan de desbe- gee- (*) Hoffman noemt hem Sanélisftmum et exereitatisfimutn Theologum , imprimis fcriptis, qua Christianam praxin fapiunt, clarispmum. Hij ftierf den laatften dag van Wintermaand 1602. Zie hofm. L. U. art, guil. (j) Zijne fchriften , oorfpronglijk in het Engelsen , zijn in 't Latijn vertaald door abraham van der mijle, en ook door wolfgang mejjer. Wij hebben ze ook in het Nederduitsch bekomen ia drie deelen te amsterdam 1659.  der Systematifche Godgeleerdheid. 270 geerende leezer beoordeeld vinden van pfaff, (*), en niemeijer (f), in de onder aangeweezen plaatzen. De eerfte en de laatfte van deeze opgetelde Zedeleeraars zijn in engelland boven de anderen bemind geweest: hunne werken zijn met genoegen en ftichting geleezen; en thands nog worden zij hoog gewaardeerd van ieder een', dien de waare deugd, en een daadlyk Kristendom niet onverfchillig is (§). Die van baxter zijn voor 't grootfte deel in 't Nederduitsch overgezet en op onderfcheiden tijden uitgekomen; als Rust der Confcientie, amst. 1684, het Godlijk Leeven, leeuw. 1686, Zelf verloog' chening, 1689, Huisboek der Armen, 1689, en eerst in de tegenwoordige achttiende eeuw zijn ze in 'tHoogduitsch vertaald (**). In deeze werkjens van baxter wordt de Godsdienftige Kristen niet opgehouden met verveelendemijstiekerijen, en zinlijke angstvalligheden, maar aangewakkerd tot het betrachten van manlijke Godsvrucht. Dan tillotson heeft de zedeleer van baxter en zijne tijdgenooten nog merklijk verbeterd. Tillotson overtreft baxter verre. Zijne Werken en zijne Leerredenen, na zijnen dood O L. 1. E p. 26S. (f) 't a. b. S. 247 en 248. (§) Zy hebben gelijktijdig geleefd. Baxter is geftorven 1691 en tillotson 1694 oud 65 jaaren. Baxter was Predikant te lonpen en tillotson 'Aartsbisfchop van kantelberg. (,**) Zie niemeijer 't a. b. S, 247. S 4 XVII. eeuw.  a8o Beknopte Letterkundige Cejchiedenis XVII. iEUW, dood in 't licht verfcheenen (*), zijnduurzaame gedenkftukken van de geleerheid en godsvrucht, waarmeê de de voorzienigheid hem zo mild befchonken had. Hij was als Prediker, 't gene spener voor de Duitfchers, saurin voor de Franfchen, en vollenhove voor de Nederlanders geweest zijn. Hij behandelt in zijne fchriften de zedekunde op eene heel andere wijze, dan baxter, en allen, die voor hem geweest zijn. Hij haak zijne zedeleer regtftreeks uit het onderwijs van jesus en de Apostelen en vest ze op de twee onwankelbaaregrondflagen van menfchenkennis enmenfchenbeftemming. 's Mans Werken en Leerredenen zijn ook vertolkt in het Neêrduitsch. Zij beflaan zes deelen in 4to. en zijn gedrukt te amsterdam 1730 — 1732. Vyf- tien Predikatiën zyn reeds vertaald door h. ver rijn, en in 't licht gegeeven te rotterdam I7I3. Schoon in engelland en schotland meer op het beoefenen van den Godsdienst aangedrongen werd, dan hier te lande en elders, en er altijd een overvloed van verftandige Zedepredikers geweest is, heeft het echter daar ook niet ontbrooken aan man- Tillotsons woreks kwamen te londen uit in folio 1704, en zijne Sermons 1703. Zommigen van zijne Leerredenen waaren reeds afzonderlijk door hem zeiven uitgegeeven, zommigen had hij voor zijnen dood befchaafd, de overigen zijn onveranderd gebleeven. Zie wotton over de beste wijze van fiudeeren in de H. Godgel. bl. 57—61. Zijné leerredenen zijn ook vertaald in 't Fransch en Hoostduiuch.  der Systematifche Godgeleerdheid. j»8i mannen, die met hunne al te ftrenge zrdelesfen, en het al te heftig doorhaalen van menschlijke zwakheden, welken de beste Kristen in deeze bedorven wereld niet te boven kan komen, geheel het fpooi bijster raakten; terwyl anderen tot eene Mijstieke geestdrijverij overfloegen, en nog verder van den weg afdoolden. Dit tweeërlei ilag van leeraars had het hoofd be ginnen op te fteeken, toen engelland gefchokt werd door de rampzaligheden van den burgeroorlog, die den beklaaglijken karel den eer ft en kroon en hals kostten (*), en hield zich ftaande, zo lang de looze dwingeland, olivier cromwell, den teugel der regeering van grootBRiTTANNiê in handen had, maar verviel, na het herftellen van 'sKonings troor en der liisfchoppen eerftoelen, weder tol haaren voormaaligcn luisterloozen ftaat, Geduurende het ryksbewind van karel den tweeden kreeg de gezonde leer der ze der (*) Ten dien tijde zag het er met de leer en zeden in engelland vrij flecht uit. Daar over klaagde zeer th. eduards. (Zie m. leijdecker, Hist. Verh. der Antinomiaanen, bl. 34.) De Reformatie, fchrijft hij, is van het eene uiterfte tot het ander vervallen. Men is van Scylla tot Charybdis, van maalflroom tot draaikolk gekomen. Foor de Pauslijke Superflitien en geweldenaar ij der kerkhoofden zijn er verdoemlijke ketterijen en lasteringen opgereezen, als het Lybertynendom, en fchriklijke hoofdeloosheid; de kwaaden zijn niet wethgetomen , maar vermeerderd: op den Duivel is een boozer Geest gevolgd. S 5 xvir. eeuw* L  XVII. eeuw. ! ( 1 ( < 1 J ( i «82 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis den allengs weder haare oude en zelfs nog fchooner gedaante. Het ftoute Deïsmus van hobbes en anderen won derwijze veld onder de belijders van het Kristendom in engelland , dat een aanzienlijk getal van geleerde waarheidminnaars de pen opvatte, om den daadlijken Godsdienst, dien ons het Evangelie voorfchrijft, te verdeedigen, en de waare deugd in haare Godlijke voortreflijkheid aan te prijzen, ter verijdeling der trotfche poogingen van deeze zedebedervers, die het eeuwig onderfcheid tusfchen zedelijk goed en kwaad uit de geweetens der menfchen trachtten te roeijen. Ward, brambal, pareer, njREL, maar bovenal cumberland in zijn werk de legibus natura? hebben de moei:e gedaan, om te betoogen, dat de grondregels van Godsdiensten Zedelijkheid eene Dnverwrikbre vastheid hebben, zo wel in Ie natuur, als in de openbaaring, en daar nede aan de zaak van het Kristendom eelen uitfteekenden dienst beweezen De groote bedreevenheid der Engelfchen in deezen allernuttiglten tak der ganfche Godgeleerdheid, flaande deeze eeuw,lok;e onze Nederlanders uit, om na de eilanlen van brittannic over te ftevenen, le daar bloeijende Hoogefchoolen te bezoeten, gelijk ook om de fchriften der vermaardte Theologanten uit dat rijk in hunne moe- der- 0) Verg. mosh. K. G. IX. bl. 147 en 148, •n leland , Befchoumng van de Schriften der Dosten, I. D. bl. 70-73.  der Systematifche Godgeleerdheid, 283 derfpraak overtebrengen, en ze hunnen vaderlandfchen geloofsgenooten in handen te doen komen (*). Willem teellinck. Predikant te middelburg, de beroemde gijsbert voetius, jodokus l0denste1jn , Predikant te utrecht, melchior leijdecker, Hoogleeraar te utrecht, Willem brakel, Predikant te Rotterdam, jakobus koelman, Predikant te sluis m Vlaanderen (f)» en meer anderen waaren (*) Verg. koelmans toeëigening voor't doorhem vertaalde werk van i.ove , Strijd tusfchen vleesch en geest, en Nieuw Evangelisch Magazijn I. bl. 459O) Deeze koelman was A. L. M. en Ph. Doctor, en in zijnen tijd bij het gemeen zeer geliefd, doch bij de overheid en bij zijne ambtgenooten fterk gehaat. Hij fchijnt een ftijfzinnig karakter, en gansch geen' gemaklijken aart gehad te hebben. Met alle kracht kantte hij zich tegen de gewoone kerkorde; hij was fterk tegen te formulieren en de feestdagen bevooroordeeld, een gezwooren vyand van de Coccejaanen, en er fpoedig meê gereed, om op anders denkenden heftig te fchrollen, entegen s lands Regenten ftoutlijk uit te vaaren. Hij was een geleerd man, maar dikmaals had hy zonderlinge begrippen, en eene onweêrftaanbre neiging, om daar meê eenen wijdklinkenden naam te maaken. Dit gelukte hem ook, maar ten koste van zijn Predikambt, t Eeneen andere berokkende hem 1674 zijnen val. Hij werd te sluis van zijnen dienst afgezet metbijgevoegden last der Staaten , om de Generaliteitslanden te verlaaten, en vervolgens ook uit zeeland gebannen. Hij ging woonen te utrecht, en ftierf daar 1695, oud drie en zestig jaaren. Zo wel te utrecht als te sluis is hij niet ledig geweest, maar werkzaam in het fchrijven van veele fchriften; als Het vergift der Cartefiaanfche Philofophie grondig mitdekt, 1672. in 8vo. Over den Sabbat, amst. xvn. eeuw.  XVII. EïÜW 284 Beknopte Letterkundige Geschiedenis ren zeer ingenomen met de praktikaale Godgeleerdheid en de predikwijze der Engelfchen, en hebben met hunne voordragt, naar de Engelfche methode ingericht, in ons Vaderland veelen gefticht. CXXVII. Nu is nog overig, eenige oogenfchouw te neemen van zommige vreemde gevoelens , welken er in tijdsverloop van deeze eeuw bij de Hervormde Kristenen zijn opgekomen, en na te gaan, welken invloed zulks op de algemeene Systemas der Godgeleerdheid, waarin de leer der kerk ongefchonden bewaard is gebleeven, hebben moest. Verfcheiden nieuwe begrippen zijn in deeze eeuw wereldkundig geworden. En daar de meesten aan de regtzinnige Theologanten de handen vol gaven, en hevige verfchillen veroorzaakten, valt het ïemaklijk te denken, dat zulks mede eene zekere wending aan de Systematifche leerwijze hebben moeten geeven. Ieder bij de heerfchende kerk verworpen leerftelüng werd in het Syftema geplaatst, met kracht 1682 in 410. Over de kerklijke magt, amst. 1684 in 4to. Labadiste Dwaalingen ontdekt, amst. 1684. in 8vo. Over de Openbaaring van johannes 1689". in4to. Verv. van het Verg. der Cart. Philof. 1694. enz. En ontelbaar zijn de vertaalingen in het Ne. derduitsch, uit het Engelsch door hem vervaardigd, en in het licht gezonden. Verg. koelmans NEêitLANDs onderg. bl.6 en 7. Verv. van het Verg. for Cart. Philof. in de Toeeigen, en vroukhet Vlisf, Kerkhem. bl. 137. en 166.  der Systematifche Godgeleerdheid. 285 kracht van woorden tegengefprooken, en met hartlijken ernst wederleid. De nuttigheid en noodzaaklijkheid daarvan zoude met goede redenen bepleit kunnen worden. Doch men hadde wel gedaan, indien men daar tegen een groot deel oude ketterijen van mannen, die geen volgers meer hadden, en van genootfchappen, waarmeê de kerk geen gevaar meer liep van vermengd re worden, uit de leerftelfels wechgelaaten, en geheel afgefcheept hadde. Daar dit evenwel niet gefchiedde,moest het Syftema allengs merklijk in grootte uitdijgen, en wel voor de helft een beredeneerde Kataloge van oude en nieuwe onregtzinnigheden worden, ter meerer verzwaaring van het geheugen want het oordeel gadert er doorgaans vrij weinig voedfel uit op en het hart heeft er niets aan.—De genen, tegen welken de regtzinnige leeraars dei Hervormde Kerk, geduurende deeze eeuw, met meer of minder recht, de algemeen omhelsde gevoelens, in de formulieren van eenigheid, zo als ze genoemd worden, vastgefteld, in kraehtigen ernst verdeedigd hebben, waaren MOISE AMYRAUD, JOSUé DE LA PLACE , CLAUDE PAJON , JAKOB VERSCHOOR, pontia.an VAN HATTEM, JOHANNES VLAK, Willem deurhof, en meer anderen. Dan de opgenoemden maaken een genoegzaam aantal uit, om in onze volgende aanmerkingen een denkbeeld te doen vormen var den aangroei, dien het Syftema bij de me nif. Uge hoofdverfchillen in de hervorm de kerk, door deeze lieden veroorzaakt ftaande deeze eeuw, bekomen heeft. Mo XVII. EEUW. 1 »  &Z6 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW. CXXVIII. Moise amyraud zocht in het jaar 1634. em dé volgenden de leer der voorverordening wat zachter voor te draagen, dan dordrechts Synodeleden er over gedacht hadden. Hij leerde, daarin reeds voorgegaan door zijnen meester joh. camero, met zijn medeleerling paulus testardus , „ dat kristus voor alle menfchen in de wereld gekomen waare, voor alle menfchen voldaan hadde, en allen menfchen aangebooden wierd; en dat dus alle menfchen zalig konden worden, indien zij gelooven, en zich van dit aanbod bedienen wilden." Op zulk eene wijze redekavelende, meende hij, „ dat het befluit van God, betreffende de algemeene voldoening en roeping, onderfcheidenlijk voorging het bezonder befluit der verkiezing en verwerping" (*). Hij verklaarde zich daar nader over in een gefchrift, in het gemelde jaar door hem te saumur uitgegeeven, en getijteld, de la Preedestination tt de fes principales dependances 8vo. (f) Dit O) Sicejns Seutentiam refert a. rivetus inEpifl. Apologetica p. 84. Conf. Comp. H. E. Gothanum r. III. p 182. et Examen van V ontwerp der Tolerantie VII Zamenfp. bl. 301. CO 'c Gene aanleiding tot het fchrijven van dit verk gaf, was een twistgefprek met zekeren man wn aanzien. Zie bayle , Dict. Hist. et crit. art amyr. Mosheim ,houdt het gevoelen van amyraud voor eeo kunftig opfchik der Arminiaarifche of PelagiaanCcke leer, ar.rtig bedekt met een halfdoorfchijnend floers van fchoonfchijnentle, nmar dubbelzinnige, bewoordingen. Zie zijne K. G. IX. bl. 163. Doch me  der Systematifche Godgeleerdheid. £87 Dit gevoelen van amiraud werd beftreeden door pierre du moulin , and. rivet, will. rivet, en ered. spanheim. Hier in de Nederlanden vond het dus bij de drie laatstgenoemden geleerden niet weinig tegenftands, maar bij anderen weder veel bcgunftiging. Het verfchil bleef een* tijd lang leevcndig: en de fchëur tusfchen de bovenvaldrijvers en benedenvaldrijvers, in het begin van deeze eeuw reeds gemaakt, maar met den twist tusfchen de Arminiaanen en Gomaristen weder geheeld, borst op nieuw open. Deeze onëenigheid in de hervormde kerk moest noodzaaklijk ook op de Hoogefchoolen geroerd worder bij het onderwijs in de Godgeleerdheid. En vaE daar is het, dat men er zints deezen tijd in de Systemas over geleezen heeft, 't Meererdeel der Theologanten weêrleide de Helling van amyraud met kracht van zeggen: doch anderen fchroomden nietj er bedektelyk voor uit te komen, of ze met alle voorzichtigheid hunne leerlinger voor te ftellen. Tot de laatften behoor de vitringa, die het befluit der voorverordening verdeelde in een algemeen en he zonder befluit (*). j0 men leeze de opdragt en de voorrede van amyraui voor zyn werk, Defenfio doftrina joan. calvini d, abfoluto rcprobationis debreto (in 't Latyn 1641 ei in 't Fransch 1644 uitgekomen) en men zal bevin den, dat de mau gansch geen verdecdiger van di leer der Arminiaanen geweest zy. Conferatur quoqu suicerus in oratione de internis Ecclefia refoamati terroribus, pag 12. (*) Vide ejus Doftrinam Christ. Relig. C. V §. 34 Du XVII, e eu w« ; l >  XVII. eeuw. a88 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis Josué de la place , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te saumur , en de ambtgenoot van amijraud, geraakte door het uitgeeven van eenige Hellingen, (Thefes) over den ftaat van den gevallen mensch voor de genade, (i) welken hij ter verdeediging had laaten drukken , ten jaare 1640 in verdenking, dat hij de toerekening van adams zonde loogchende. Doch deeze verdenking was geheel zonder grond. Diesniettemin werd hij aangeklaagd voor 't Synode van charenthon, 1644 en 1645 gehouden; en 't gevoelen, hem toegefchreeven, werd daar verworpen. Tien jaaren daarna verklaarde la place zijne eigenlijke ftellingen nader in eene Verhandeling over de toerekening der eerfte zonde van adam , na dat hij al dien tijd te vergeefs gewacht hadde op de zamenroeping van eene nieuwe Sijnode, waar voor hij zich had begeeren te verdeedigen, en van welke hij zich eene beter uitfpraak beloofd had. In deeze Verhandeling hield hij alleen itaande, „ dat de oorfpronglijke zonde niet onmiddellijk, maat middellijk aan het menschdom toegerekend wordt Durat (adhuc) Sequacium (amybaldi) Cohort [ita doctisfimus, mihique amicisfimus. J. cremer, Ecclef. Mediob. in prsefatione, quam pramifit m. amyraldi Paraphrajis in Pfalmos davjdis, denuo edita: 1769 in 4to.] quales vel in België nostro non opus ut Efopico lumine medio fole quarimus- (f) Zij worden gevonden in het Sijntttgma TheHum Salm. P. I. p. 205—511.  der Systematifche Godgeleerdheid. 289 yvordt." Dit .was de flotzora van 's mans fteliingén. Met deeze nader verklaaring waaren evenwel and. rivet , sam. de marets, en frans. turretiN gansch niet te vreede ; zij klampten hem op nieuw in hunne fchriften aan, en zochten hem met alle magt van tegen fpraak te wederleggen ; daarin werden zij gevolgd van meest alle Godgeleerden uit de Hervormde Kerk, die in hunne fystematifche zamenftelfelen 's mans gevoelen opperden en tegengingen. Eenigen ontdekten in hetzelve niets berisplijks, maar wisten het ongemeen wel te plooijen met het denkbeeld van rechtmaatigheid en billijkheid , en lieten zich openlijk als verdeedigers van hetzelve zien. Die uit de fchool van Burman en vitringa (#) kwamen, hebben (*) BuRMAjfJ fielt in zijn Synopjïs Theol. T. I. ; Lib. II C. 9. '§. 4. pag. 444, » dat de toerekening Jjhiet b'eftaat daaiïn , dat de zonde van adam zelve, „het eeten van de vrucht, ons wordt toegerekend, „naardien niemand wegéns de misdaad eens anderen ,,kan fctiüldig worden verklaard. Maar daarin, dat „wij, uit hoofde der naauwe betrekking, welke £dè natuur, en nog meer Gods' Verbond ons op ., adam heeft doen krijgen , na dat dit Verbond yèr^broken is, ook als zijne kinderen, en ais erfge„ naamen van ai zijn wedervaarèn, buiten Gods ge„meenfeh'ap geb'oóren worden, en niet meer Gods „beeld, maar dat ven adam draaien,* Vïtringa, de Vader, heeft zich wel voor de la ïlaCes gevoelen verkla .rd, maar zich toch zéer omzichtiglijk hieiöver uitgelaacen. In zijne Doïïrina Reiigiotiis Chris:. Cap XI. §. 8. fchrijft hij, An Reatas a primo Adami peceato mediaie an inmediate II, Deel. T Pe"~ XVII. e e u w.  29® Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. SKUW. ben meestendeels dit gevoelen omhelsd; (*) en thands nog heeft het niet weinige aanhangers. Clau- pendeat, in Scholis fubtilius magis quam utilius dtsputatur, cum eadem utrobique res teneatur et adverfus Pelagianizantes asfcratur. De jonge vitringa heeft zijns Vaders gevoelen, 'twelk hij ook als 't zijne had aangenomen, meer ontwimpelt! en zonder eenige befchroomdheid rond uit de pen ter neder gefchreeven in zijne ThefesTheologiae Cap.XI. $.22—54, te vinden in zijne opusc. door venema uitgegeeven. Beiden, btjrman en vitringa leiden hunne ftelling uit hun denkbeeld aangaande hettVerk. verbond af, de een uit het erkennen, en de ander uit het ontkennen van hetzelve. De ftelling van vitringa heeft dus een' hechter grondllag , dan die van burma^i : met het ontkennen van een Werkverbond ftrookt ten minften beter de middellijke toerekening. Burijn eigenlijk fchijnt in her. midden te hebben willen disorgaan. Achter de opgave van bovenftaande ftelling laat hij terüond volgen. Qjiod cum non, nifi ratione peccati istius primi nobis èveniit, non tantum mediata . fed et immediata ejus imputaiio est, ut recentiores loquuntur. 's IVIani gevoelen is naderhand yerdeedigd door i'. allixga in Face Disftdii extincHa, C. 82. en anderen. (*') Een groot deel der Nederlandfche Theologanten hebben zich vervolgens voor dit gevoelen verklaard : als n. .scihere in Doctr. Test. Lib. III. C. I. §. 20. II. Venema, in zijne Korte verd. van zijne E. en L. b). 41 en volgg. Henr. siccama Kort Beg. der waare Godg. H, IX. Henr. ravestf.ijn, Kort Ontw. der Godg. XV. bl. 219. doch deeze ftelt ook een Werkverbond. Ger. van velzen in zijne Aant. gevoegd bij st. de er als over den Brief van paulus aan de rom. bl. 55. Venema en ande¬ ren zijn over hun gevoelen van de middellijke toerekening fchriklijk verketterd. (Zie ven. 'ta. b, 'ta. p.) Doch  der Systematifche Godgeleerdheid, aor Claude pajon , Predikant te orleans, was een man, die buitengemeene] kundigheden, en daarbij een fchrander verftand had. Deeze Leeraar, die bij het handhaaven van de leer der Hervormden tegen de Roomschgezinden misfchien de Kartefiaanfche grondbeginfels-, waarvan hij geen onbekwaam verdeediger was , niet wel te pas bragt, viel even daar door op eenige begrippen , die zijnen geloofsgenooten weinig behaagden , en ook met hunne aangenomen leerftellingen niet rijmden. Hij leerde, dat 'sMenfchen verdor- ven- Doch hadde men met aandacht het II. en III. Art. Van het derde en vierde Hoofdftuk der Canones van het Dordjche Synode geleezen, men zoude zich misfchien daar wel voor gewacht hebben, 't Is, mijns dunkens, althands zeer twijfelachtig, of de Lordfche Vaders wel eene onmiddellijke toerekening erkend hebben. Zie hier hunne eigen woorden. „Zodanig als de mensch geweest is na den val, zodaanige kinderen heeft hy ook voortgebragt, naamlijk hij verdorven zijnde, verdorven kinderen. Alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel , van adam op alle zijne nakomeliagen geko« men is door voortplanting der verdorven natuur. Overzulks zo worden alle menfchen in zonden ontvangen, en kinderen des toorns gebooren, enz." Zeer juist immers komen deeze woorden over een met die van vitringa, den Zoon , in zijne Thef. Th. §. 47. daar hij ftelt: „ de toerekening van adams daadlijke zonde beftaat daarin, dat, volgens het welbehaagen en de fchikkingen des Hoogften, de ftraffchuld, welke adam zich door de zonde had op den hals gehaald, overging tot alle menfchen door de voortplanting van zijne verdorven natuur. Het verwondert mij, dat zulks door vitringa of vbkema , of iemand anders, niet aangemerkt is. T a xvii: ÏKUVf,  292 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVIT. EEUW. ✓ venheü minder, en deszelfs natuurlijk vermoogen, ter verbetering van het hart en den wandel, meerër waare , dan in de Hervormde Kerk gedacht wordt: en dat een verftandig gebruik van den Bijbel, zonder eene onmiddellijke werking van den Heiligen Geest, genoegzaam waare, om het hart te verlichten , en ons voor een eeuwig heilgenot in de toekomftige wereld voortebereiden (*). 's Mans leer werd door verfcheiden Sijnoden in frankrijk 1677, en m eene Franfche Kerkvergadering te Rotterdam den 24 van grasmaand i68f5, als onregtzinnig aangemerkt en veroordeeld. Waarna verfchillende Schrijvers, zo hier te lande, als elders, zicli tegen hem openlijk zien lieten ; als onder anderen, pierre jurieu, m. leijdekker, f. spanheim, v. e loescher, j. e. schubert, enz. ff) In het openbaare, weet men wel niemand te noemen, die voor de gevoelens van pajon uit kwam, dnn alleen isAait papin , eener zuster zoon van pajon , doch, volgens span- heim (*) Dus wordt p.vjovs gevoelen doorgaans opgegeeven : doch zommige Godgeleerden , die 's Mans Schriften onparrijdigtiik hebben willen raadpleegen , meenen ontdekt te hebben, dat zijne bezondere begrippen in een verkeerd licht gezet, en niet uit het re^te oogpunt bofchouwd zijn. Men leeze daar over' mosh. K. G IX. bl. 169—173 en de la fontainê op FORMtijs Kort Beg. der K. H. II. D. II. St. bl. 237. (+) Men leeze over het Pr.jonismtis een breedvoerig Vertoog in den Controv. Elenckus van den genoemden spanheim p. ra. 316—331.  der Systematifche Godgeleerdheid. £93 HEiM (*) en weisman (f), waaren de verborgen aanhangers van "pajon geen klein getal. Zints heeft hij daarom ook eene plaats gekre.egen in de Kerkhistorie en in de fystematifche leerboeken. Jakob verschoor, geboortig van vlissinge', die om zijne misbegrippen bij de Klasfen van Walcheren en zuidüeveland , niet als Proponent had kunnen aangenomen worden, Itichtte ten jaare 16R0 eene Sekte, die bekend werd onder den naam van hebreeuwen, om dat de Hebreeuwfche taal, volgens haai-voorgeeven, elk Kristen , zo vrouw als man, onontbeerlijk was C§). De gevoelens van deezen man komen hoofdzaaklijk overeen met die van pontiaan van hattem , Predikant te filippeland onder de Klasfis van tholen, maar van zijnen post afgezet, en loopen hier op uit. „ Alles, wat ges, beurt, is noodzaaklijk: God toornt niet ., over de zonde ; God wordt ook door „ den zondaar niet beleedigd; Hij is dier„ halve ook door k ristus niet zo zeer ver„ zoend, maar door den dood van kristus „ heeft hij alleen maar willen bewijzen, dat » hij C*) L. L. Nonnuüis inquit. {ut accepimui) clanculum et in finu quafi', errorem feventibus. (f) H. E. II. p. 9i4. (%) E. van dep. HooGiiT heeft ten jaare 1687 eene Hebreeuwfche Spraakkonst uitgegeeven in 't Nederduitsch: welke alleen voor vrouwen en ongeletterde mans van hem gefchreeven, en ten behoeve der zogenoemde Hebreeuwen vervaardigd fchijnt te weezen. T 3 XVIT. eeuw.  2^4 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. ES UW. „ hij de zonde geern vergeeft, zelfs naden „ dood van kristus begaan de uitverkoo„ ren geene zonden meer." Beiden waaren ze verzeild op de gevaarlijkfte klippen van Spinozist er ij, waarop hun Coccejanismus , 't welk zij zo kwaalijk beftuurd hadden, jammerlijk was aan flarden getlaagen. Van verschoor is gefchreeven een Breve divinarum veritatum fystema, cum novem adjunctis Epistolis: waarin hij hoog opgeeft van de Hellingen van coccejits , maar daar onder met loosheid zijne wanbegrippen verbergt. Ouk is er van zijne hand een gefchrift, getijteld, Opregt gereformeerd gevoelen van de vervolgde door het Klasfis van Walcheren : amst. 1697. Fruijtier , schorer en breukeland , Predikanten te middelburg, en anderen, hebben tegen hem hunne pennen gefcherpt en hem manlijk weêrleid (*). Van hat- tem (*) Fruijtier febreef een klaar en kort Vertoog van de valschheid van het gevoelen der zogenaamde flebree'n , en met schoorer , een1 brief aan een' Vriend. In deezen brief is een breedvoerig verhaal van een onderling twistgefprelt , tusfchen nik. schorer en jak. fruijtier aan den eenen, en jak. verschoor en grietje van dijk , een niet onkundig Vrouwsperzoon, geboortig van 's haaoe , aan den anderen kant, 't welk te middelburg den 1 van Lentemaand 1697 van vier tot elf uuren 's avonds, doch zonder vrucht, gelijk het doorgaans gaat, gehouden is. — Breukeland gaf in 't jaar 1704 uit de Zaligmaakende Genade God-,, vertoond in de uitvoering van het voorneemen der genade, tot waare. Heiligmaaking, en beftendige blijdfehap der seloovi-. gen tegen de zogenaamde Hebreen. •  der Systematifche Godgeleerdheid. 295 tem heeft gefchreeven eene Verhandeling over den Heidelbergfchen Katechismus, die hem de ontzetting van zijn ambt berokkend heeft (*). Beiden hebben ze hun pevolg gehad. De eigenlijke aanhangers van van hattem hebben zich lang opgehouden in den omtrek van beugen op den zoom , werwaarts deeze man zich met de wooning begeeven had, en die van verschoor in walchfren. Door de zorg der kerklijken, geruggeiteund van de waakzaame Overheid, zijn beide deeze lieden en hunne leerlingen verhinderd geworden het kwaade zaad hunner wangevoelens verder uitte» 00 jen (f). In de Sysiemes worden ze 1 00 gaans genoemd de Hebreeuwen, en met bondige redenen wederleid. Jo- (*) Zo ik meen, is er ook van hem petrus Verlost, in 8vo. en Val van"'s werelds afgod, 4 deelen in 4:0. —— De leezer zie een breedloopig verflag van het leeven , de leer en de lotgevallen van deeze beide bijsterfpoorige mannen in het Mufaum Theol. van HAftgvs'. T. II. p. 144—172, en zie ook over verschoor en Srjut leer, vrolikhert Vlisf. Kerkh. 10a, 193 en 190". cn la rue ,• Gel. Zeel. bl. 236. (f) In de teu'Liiwuordige achttiende eeuw hebben zich nog fk-rk voor de Hattemistifche gevoelens vcrkls»rd,jAKOB uocceveen,hendrik woutelaar, cn dc Predikant cos im s uuitendijk, die te scuope, onder de Klasfe van zcidbeveland van zijnen dienst is afge/et. Te zir.MK2EE leefde, zo mij vethaald is, voor cenhrc j«Tcr. r.os zeker Vrouwsperfoon, beltend ouder den naam van dina , welke de Hatte» tnisttr. al* her.ne l'rvfeetesfe eerbiedigden, en jaarlijks «ni bezochten. Thands hoort men weinig meer van deeze Sekte. T4 XVII. eeuw.  iQ<5 Beknopte Letterkundige Gefchedenu XVII. EEUW - Johannes vlak , Predikant eerst te; .soetermeer, daarna te purmep.end eri eindelijk te zutfen, kwam in het laatst van deeze 'eeuw met eenige Hellingen te voorfehijn , die aan de regtzinnige Leeraars der Hervormde Kerk niet zeer gevielen. Behalven dat hij het verbond der werken als een verdichtfel van de Godgeleerden zijner eeuw aanmerkte , (verg. § XCI. hier voor) liet hij zich over zommige hoofdpunten van den kristÜjken Godsdienst zulker wijze uit, dat hij geheel van de grondregelen zijner gezindheid fcheeu af te wijken. Inzonderheid betrof dit de leer der Rechtvaardiging, 's Mans Hellingen hier omtrent waaren volgens de opgave van een' zijner Antagonisten, henrikus brink, Predikant te utrecht , (*) de volgenden. I. Het is ongerijmd , te zeggen, dat de gehoorzaamheid en de genoegdoening van kristus eene oneindige waardij hebbe. II. De mensch wordt voor de vierfchaar van God gerechtvaardigd uit de werken en naar de werken, die hij in den Haat der genade doet. III. De woorden van Paulus, niet gerechtvaardigd te worden uit de werken der wet, -zeggen niet anders, dan niet gerechtvaardigd'te worden uit de $- (*) Zie de waare Leer derRechtvaardigrnaaking, 'benadeeld door j. vlak , doch verdeedigd cn bevesr tigd door de E. Vergaderingen van de Klas/is en Kerkenraad, van utrecht, bl. i—185. waar deezé fteilingen weêrleid worden. ■ ■*  der Systematifche Godgeleerdheid. 297 wet van moses en de Joodfche inftellingen. IV. iiet geloof in de vergeevitigi der zonden is niets anders, dan eene deugd, en de onderscheiding tusfchen het geloof, voor zo verre het eene deugd, ën voor zo verre het een inftrument zoude zijn, is belagchlijk. V. Het is valsch en onmooglijk, dat kristus gerechtigheid door toerekening formaliter de onze zij. VI. Schoon de zonde en fchuld door kristus vergeeven zij, blijft er evenwel nog eene eigenlijk genoemde tijdlijke ftraf over,die de gelóovigen hebben uit teltaan. Deeze ftellingen zijn overgenomen uit een Latijnsch werk van vlak, getijteld, Trias Disfertatiomim (*). In dit gefchrift heeft hij zich zeker dikwerf zeer dubbelzinnig en onvoorzichtig uitgedrukt, maar zijne tegenftanders, zo als de genoemde brink, en de heet gebakerde koelman, hebben bok niet zelden zijne woorden en denkbeelden in een averrechts licht geplaatst (f). Behalven brink en koelman hebben tegen hem gefchreeven m. leijdekker, joh. marck en anselaar, de fchoonzooh van coccejus , de een meer en de ander minder opzetlijk. De Klasfis (*) Conf. vlakkii Trias Disfert. de Dei Oper. {cc. p. 39° en '45- P-329 en'325. P- 337 en 349p. 328 en 387. p. 376 en 378. en p. 389. Verg. ook Examen van het ontwerp van Tolerantie, VIII. Za,menfp. bl. 43—24» (f) Een itaaltjcn daarvan zie men in 'c a. w. de waare leer enz. bl. 116. en volgg. T 5 XVII. ;eüw.  20 8 Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVII. EEUW fis van utrecht heeft zich aan 's Mans ftellingen zeer geërgerd,. en daar tegen verzet , doch welke de uitflag daar van geweest zij, is mij onbekend. De Klasfis van Walcheren heeft henr tegengefproken in de bekende vijf Walcherjche artikelen. — En in de Systematifche Leerboeken der Godgeleerdheid worden zijne gevoelens zomwijlen geopperd en wederieid. De werken, van hem uitgegeeven, zijn, behalven het bovengemelde Trias &c , de volgenden, eene geleerde Disfenatio, tegen coccejus ingericht en getijteld, Ulofis fadus in campis Moabi. Eeuwig, Euangelium , amst. 1604, en utrecht 1708. Zegen en Vloek, amrt. 168,5 . Be Heilige Sabbath, amst. \C%6. Oefening in Wijsheid tot maatigheid, amst, 1687, enz. uit alle welke Schriften te zien is, dat hij vrij dacht, . en vrij uit durfde fchrijven, 't gene hij meende waarheid te zijn. In dezelven heeft hij meest gehandeld over verfchilflukken tusfchen de Coccejaanen en Vïetiaanen; ten oogmerk hebbende door naauwkeuriger gedachten den weg te baanen, dat de twistende broeders malkanderen beter verftaan , en de handen in één leggen zouden. Doch hier in is hij, even min als anderen, ivel gefiaagd. Willem deubhoff was een ongeletterd Burger en Mandmaaker , of zo ils anderen fchrijven, een Schrijnwerker, :e Amsterdam , die Lhet verre gebragt had  der Systematifche Godgeleerdheid. 2,99 had in de Wijsgeerte van descartes. Deeze, de leer der Hervormde Kerk onderzoekende , meende te merken , dat er het. eene en andere in gevonden wierd, 't welk na het Spinozismus riekte. Hij wilde ze van deeze bedorven lucht zuiveren; maar de goede man bevuilde zijne eigen Hellingen met het gene waarmee hij te onrecht waande", dat die van anderen bezoedeld waaren (*). Hij werd (*) Misfchien had detjrhoff in de Systcmas we iets gevonden, dat hem tot deeze meening 't eers eenige aanleiding had gegeeven. Bij voorbeeld men leest in zommige zamenftelfels der Godgeleerd heid, betreklijk Godsalömtegenwoordigheid, dat he Opp&rweezen, (daarop komt toch het gevoelen ge meenlijk uit) nergens in en nergens uit gepoot en zij Welligt zoude iemand uit zulk eene manier vai voorftel afleiden, dat dan het geene eigenlijk God weezen uitmaakt, zelf en volkomen in ieder denk baare ruimte zijn moest, dat alles dus God , buite: hem niets, en zo de wereld zelve God zij: zoude. Doch dit gevolg is zo verwerpliik, als on gegrond, en grenst voorzeker vrij na aan het Spt nozismus. Verfcheiden Godgeleerden hebben mu fchieu daarom ook liever Gods Overdltegewxoor digheid willen befchrijven als die Godlijke eigen fchap, waar door God fteeds van alles eene duidlijk en klaare kennis heeft, zo dat er niets voor hei: bedekt en verborgen is, en waardoor ieder ooger blik elke andere kracht aan Hem haar beftaan e vermoogen , om te werken, te danken heeft, z dat hij dus overal tegenwoordig is. Verg. vitringa Boür. Relig. Chrift. Hl. §. 123, en zijnen leerlin h. siccama, Kort begrip der waare Godgel., bl, 5, en 5(5. . Zie hier over ook doederl. , 1.1 I. p. 340—342 en jochims Handl. tot den Godst, bl. 33 en 44. Door Gods alomtegenwoordigheid vei XVII. eeuw. > > f I  3 o o Beknopte Letterkundige Gefchiedenis XVfT; eb uw, werd in zekeren zin een Kristen Spinozist. „ Alle menfchen ," dit waaren zijne gevoelens , ,, zouden eene e.i dezelfde denking en uibreiding zijn , in het begin van God gefchaapen. De zielen en ligchaamen der menfchen moesten aangemerkt worden niet als bezondere zelfftandighe-' den, maar als zo veele verfcheiden wijzingen (Modi) van de algemeene denking en uitbreiding, die maar ééne was." Zijne overige gevoelens op te tellen, zoude hier te veel plaats beflaan. (t) Veifchillende Schriften zien er van hem het licht» Daar onder zijn zijne Beginfclen van waarheid en deugd, amst. 1684.; en Grondvesten van de Chris lifke Godsdienst, te Amsterdam 1690 in 8vo. uitgegeeven. In het laatfte heeft hij zijn omwerp der Heilige Godgeleerdheid geplaatst (f) , 't welk wonderlijk zamen hangt. Ook mag hier wel genoemd worden zijne Befpiegefmg van de Heilige Godgeleerdheid, amst. 1697. waarin hij met 't bovengemeld gevoelen in ronde woorden voor den dag komt (§). Ten jaa- verfkat "deurhoff, eene uitwendige opnoeming, [welk eene zonderlinge uitdruk k jijg !j aar, God toegefchreeven , om dat Hij alles krachtdaadig onderhoudt. Zie Beg. van IV en Deugd, bl. 275. volgens koelm. verv. van 't verg. der Cortes. Philoj. bl. 13. en 19. (*) Zij worden wijd en breed voprgefleld van. foeke (.joekDs in 'i meerrn. s. b. bl. 659 661- Hij bewees ze op zijne manier uit de Wijsgeerte van descartes. tfv> 131 423-449- (§; Zie by v. bl. 116 en vo'g.  der Systematifche Godgeleerdheid. 301 jaare 1715 heeft hij alle zijne Schriften in eenen bundel laaten drukken onder den Tjrel van Overnatuurlijk en Schriftuurlijk zamenftel der Heilige Godgeleerdheid, afgeleid uit het kennelyke Gods, uit de weezenlijke genade gifte, en uit de Heilige Schrift. Na zijnen dood voorgevallen, den 10 van Wijnmaand 1717*, kwam er nog van hem uit een boek, genoemd, De Denkbeeldige Wijsgeer, vertoond in willem deurhoffs beginfelen van Waarheid. T. h. van den honert (*) en r. akdala (f) hebben ijverig de pen tegen hem gevoerd. Daar door is hij ook aan de eer gekomen, om in zcmmigeAkademifche gehoorzaalen bij het Theologisch onderwijs beoordeeld en wedeTleid te worden. Laat dit genoeg zijn van 't gene wij wilden aanmerken nopens den invloed , dien zommige geleerde Mannen , door hunne afwijking van de leer der Hervormde Kerk , of door hunne bezondere gevoelens, op den fystem.itifchen arbeid der C*) Van den honert heeft hem tegengefprooken in een gefchrift, getijteld, dj-up.hoffs hardnekkigheid en verlegenheid in het bemantelen zijner heillooze gevoelens, in zijn werk , genoemd tVaarcichtige wegen , II. D. Dord.r: 1695. en in meer anderen 1 ■ (f) Andala heeft deurhoffs gevoelen wederleid in zijne Dlsfertatinnes Philofopkicie frankq, J711. Disf. VI, pag. 226, en ^olgg Behalven Andala en van den honert , hebben ook tegen hem gefchreeven duker, wittich , koelman en anderen. ' xyiL EEUW*  XVII. SEUW De uitgave van dit en het eerfte Deel is goedgekeurd door de Klasfis van Walcheren. HERM. JOH. KROM, Pred. en Hoogleeraar te MIDDELBURG. HERM. ADR. BRUINING, Pred. te veere. 30a BeknopteLetterkundigeGefchiedenis enz, der Protestantfche ftelfelfchrij veren in deeze en voor de volgende achttiende eeuw ge- kreegen hebben: en laat ons hier mede dit tweede Deel fluiten.  NASCHRIFT. Na het afdrukken van dit tweede Deel is mij bij het doorbladeren van het zelve 't eene en andere onder de aandacht gevallen, dat-we! veranderd en verbeterd diende te worden ; en dit heb ik gedacht hier aan den voet deezer bladen nog te plaatzen. Bladz. 8. vindt men in eene aantekening iets over de eer, welke descartes na zijnen dood is aangedaan. Volgens 't gene mij danr nader van is bekend geworden, heb ik kunnen merken, dat die aantekening, over't geheel genomen, niet naauwkeurig is: dan daar ik hier te weinig ruimte heb, om deeze onnaauwkeurigheid regt aan te wijzen, en naar behooren te verhelpen , en ook de ganfche aantekening juist van zulken groot belang niet is, verzoek ik den lezer, om liever dezelve, daar ftaande, als geheel niet (taande aan te merken. Bl. 187. reg. 4 v. oud ftaat 1709, doch dit zal moeten zijn 1711. In vriemoets Athen. Frif. pag. 749 ? wordt de eerfte uitgave der Forma San. Serm. van guütler gefield op 1709, en daarin ben ik vriemoet gevolgd, doch thands zelf dit werkjen in handen hebbende, zie ik dat de eerfte uitgave gefchiedis 1711BL 11a. Ter nadere opgave van Roëixs gevoelen omtrent dé eeuwige generatie van kristus, en deszelfs benoeming van Gods Zoon, of Zoon des Vaders, dient nog dit volgende. — RoëLL ftelde de betrekking tusfchen Vader en Zoon , en de reden dier benoeming van Vader en Zoon gegrond in eene zekere eeuwige gemeenfchap of mede aanweezenheid (in teterna communione, .V. coè'xijlentiaj. Dan bij nader overweeging inziende, dat in zuil: eene eeuwige gemeenfehap of mede aanweezenheid niets waare, 't welk eenigszin's aan de benoeming van Vader en Zoon beandwoordde, dat er ook op die wijze volftrekt geene reden te geeven waare, waaróm ook niet de Zoon of de Heilige Geest Vader konde genoemd worden, en — dat dus ook de benoeming van broeders beter, dan die van Vaderen Zoon zoude zijn , heeft de geleerde man zijn gevoelen nader open geleid, en de reden dier benoeming van Gods Zoon gifteld in die eeuwige gemeenfehap , gepaard met deszelfs openbaai ing in het Vleesch, als Middelaar. De woorden , generatie , Vader en Zoon nam hij oneigenlijk en ieenfpreukig: befenouwde kristus als den Zoon van God , in zo verre hij de Godmensch was, en wilde , dat de benoeming van Gods Zoon hem gegeeven zoude zijn met opzicht tot het plan der Verlosfing , (Oeconomia Salutis') zo dat de reden deezer leenfpreukige benoeming eigenlijk zoude moeien gezochtworden in zekere gelijkheid, welke er is tusfchen den Godmensch en den Zoon van eenen Vader, als die deszelfs beeld draagt, vcrgeleeken koloss. 1.1 en joh. XIV. 9.,— die als de eerst en ééngebooren Zoon de erfgenaam is des Vaders; vergeleeken heb. I. 2. en vooral tusfchen hem, en de» Zoon van eenen Koning, die gezonden wordt,  NASCHRIFT. wordt, om wederhoorige onderdaanen weèr te regt te brengen,' eii aap den Koning te doen gehoorzaam zijn, over dezelven vervolgens het bewind te hebben, en hen te befchermen: vergeleeken metps.il. 7—io. Ilii ilelde dus wel met de Socinïaanen de waare reden van meergemelde Éierioeming;iri 'siHeilandszending, op de wereld als Middelaar'j doch hij verfchilde grootlijks van deSociiiiaanen daarin, dat hij de eeuwige en onbegrijplijke Gódheid van den Heere jesus erkende, en zelfs oordeelde zo te moeten gevoelen , om dezelve tegen de Sociniaanen te beter (taande te houden: darr volgens zijné meening het beftaan des eenenperzoons yan den anderen altoos het dankbeeld van zekere afhanglijkheid in zich' bevatte; enz. — üit is het, waar in RoëLL van ons en van alle andere Protestanten zich onderfcheiden heeft. Bl. 225,§.CXVH. Na het fchrijven van deeze bladen is mij in handen gekomen het vijfde No. van het derde Deel van ftetNïeüvf Algemeen Magazijn van IVctenfchap Kunst en Smaak. In dit Pïo. vind ik, bi. 245 eri de volg., de verdienden en lotgevallen van e. dekker. De Schrijver daar van heeft aan deezen geleerden man naar behoóren recht gedaan en de eer gegeeven, die hem toe komt. — Dit wel gefchreeven Stukjen, waar van het vervolg in het zelfdé Mag. (laat 'te kómen, mag ik hier dus mijnen leezer, die belang Mek in het leeven en de ontmoetingen van bekker , wel aan beveelen. Bl, 2<6, reg. 2 v. 'boy. ftaat 1623. In dat Jaar is niet het daar genoemde gefchrift van tii.enus in 't Nederduitsch uitgekomen , maar in dat Jaar is het zelve in 't Fransch gedrukt te parijs.—. Bl. 283 wordt in de tweede aantekening een kort verflag gegeeven van koelman, waaromtrent ik hier deeze bijvoegzels en verbeteringen maak Koeeman was eerst Predikant bij denllefident van Hunne Hoog Moogenden te Brussel, en daar na te sluis ; te sluis werd hij niet kerklijk maarpolitiek afgezet, door de algeirieene Staaten, of liever in zijnen dienst gefchort, en ter Stad uitgebannen. De Kerkenraad en eenige leden van denMagiltraat ,te sluis , gelijk ook de Klasfis van Walcheren , hebben, zo veel en zo lang i\] kondên , de Staaten zoeken te b'eweegen , om hun genomen befluit omtrent koelman te veriindeicn ófte verzachten , maar te vergeefs. Hij fc'iijnt dus niet alleen van zijne gemeente, maar ook van zijne am.tsbröederen te sluis en in de 'ganfche Klasfis «acht en bemind te zijn geweest. — Zijne - ednehtenis is nog beden bij de Sluisfenaaren in zegem'nge Na zijn vertrek werd in zijne plaats beroepen doelman , Predikant te dirksland . die bij de gèmeérite weinig achting genoöten heeft, alleen om dat hij de opvolge'rvan koelman was. Men heeft te sluis, zomij verhaaldis, opgemerkt, datallen, die naderhand daar in de Linie van koelman beroepen en Predikant geweest zijn, weinig genoegens daar gehad hebben. - De Sluisfenaars hebben hoog opgegeeven van zijne godsvrucht.